yowa ©yn>® P®@5 Rijmpjes en Versjes uit de Oude Doos Rijmpjes en Versjes uit de Oude Doos. VERZAMELD DOOR S. ABRAMSZ, Redacteur van „Voor het jonge Volkje". Met teekeningen van Jan Sluyters. VIJFDE DRUK. J. M. MEULENHOFF — AMSTERDAM N. V. DRUKKERIJ O. J. THIEME, NIJMEGEN VOORBERICHT. Ja, we hebben eens in een heel oude doos gesnuffeld en er heel oude versjes en rijmpjes uit gehaald. Heel oud, maar nog niet verouderd! Al hebben ze reeds een eeuwenlangen staat van dienst; al hebben onze bet-overgrootmoeders er onze overgrootmoeders en overgrootvaders, toen die nog in of nauwelijks uit de luren waren, reeds mee vermaakt en bekoord — nog zit er levenskracht in die oude rijmen en nóg gaat er dezelfde geheimzinnige bekoring van uit. Het verzoek van den heer J. M. Meulenhoff, om de meest bekende en, voor onze kleinen, meest geschikte van die oer-oude rijmen in een bundeltje te vereenigen, was mij dan ook ten hoogste aangenaam, vooral bij de toezegging van genoemden heer, dat hij denzelfden kunstenaar, die „Onze Kinderversjes van Vroeger en Nu" zoo aardig illustreerde, zou uitnoodigen, om ook dit bundeltje illustratief te maken tot een boekske, waarnaar men, zoo ik hoop, met genoegen zal kijken. 1) „Onze Kinderversjes van Vroeger en Nu". — Uitgegeven door J. M. Meulenhoff te Amsterdam. V En zoo ga nu dit bundeltje de wereld in met onzen hartelijken wensch, dat het 't lievelingsboekje moge worden van die kleintjes en... hun moeders in ons Vaderland en zijn koloniën. S. ABRAMSZ. Amsterdam, October 1910. BIJ DE VERSCHIJNING VAN DEN NIEUWEN DRUK. Dat de poëzie van onze oude Nederlandsche rijmpjes en versjes ook in onze dagen nog wordt gevoeld en gewaardeerd, blijkt ons uit de ontvangst, die aan dit boekje is ten deel gevallen. Nu wederom een herdruk noodig is geworden, heeft onze bekwame illustrator, de heer Jan Sluyters, er nog wat aardige plaatjes bij geteekend en zoo zal ook deze nieuwe oplage, vertrouwen we, haar weg wel weer vinden. We bevelen ons boekje aan in de belangstelling van allen, die kinderen liefhebben. S. ABRAMSZ. VI INHOUD. RIJMPJES. Bladz. A, B, C, de kat gaat mee . . i Suja, suja, kindje 2 Suja, poppedeine 3 Klaas Vaak die komt .... 4 Twee kindertjes bij mekaar. . 5 Schuitje varen over de zee. . 6 Ooievaar, Lepelaar 7 Jan, mijn man, wou ruiter worden 8 Hansje knipperdolletje.... 9 Hansje Pek 10 Hier is de sleutel van den Bibe- lebontschen berg 11 Tikke takke toonen 12 't Schaapje in het groene gras. 13 Vinger in de hoed 14 Hu, hu, paardje 15 Tiere liere let let let 16 Slaap, kindje, slaap 17 O oven, o oven j8 Paardje, paardje, rij naar stee. 19 Wel te rusten 20 Molenaartje, maalt je molen . 21 Kom, laten we nu eens zingen 22 A, B, C, de meisjes drinken thee 23 Krullebolletje ging eens wandelen 24 Er zat een aapje op een stokje 25 Kindje, ga naar bedje .... 26 Groen, groen grasje 27 Eén, twee, drie, vier — een hoedje van papier 28 Trararetje, trararetje 29 Bladz. Zagen, zagen, wiedewiedewagen 30 Tusschen Keulen en Parijs. . 31 Bim, bam, beieren 32 Bim, bam, de klok die luidt . 33 Het wevertje zat naast zijn vrouw 34 Ouwe Jan en jonge Jan ... 35 Daar buiten, daar buiten . . 36 Wat ligt er in dat tonnetje? . 37 Klop, klop, hamertje! .... 38 Hoe laat is 't? 39 Kaatje, ben je boven?. ... 40 Daar was ereis een vrouw . .41 Daar was ereis een koning. . 42 Koop thee voor je geld ... 43 Mietje ging eens water halen. 44 Goeien avond, tante Betje . . 45 Handje Plak, ga naar de markt 46 A, b, c, d, e, f, g, meester de jongens nemen knikkers van me mee 47 Torentje, torentje, bussekruit! 48 Waar ben je toch geweest? . 49 Mijn vader zou laatst eens een kistje beslaan 50 Heb je wel gehoord van de holle bolle wagen 51 „Koen, maak je mijn schoen?" 52 Er waren eens drie eendjes in een pontje 53 Daar gingen eens drie oude wijfjes over een zwik zwak bruggetje 54 Schoenlappertje zou uit lappen gaan 55 VII Bladz. Klompertje en zijn wijfje . . 56 Herder, laat je schaapjes gaan 57 Zakdoekje leggen 58 Juffrouw, wil je je jongetje verbieden ? 59 't Regent zeer 60 Jan die sloeg Lijsje 61 Klein, klein muisje 62 Naar bed, naar bed, zei Duimelot 63 Duimelot is in 't water gevallen 64 Altijd is Kortjakje ziek ... 65 Ben je boos? 66 Palm-palm-paschen 67 Kluwentje, kluwentje garen . 68 Toen 't kindje op de wereld kwam 69 Och, Jantje, wil niet huilen . 70 Wat doet het hondje?. ... 71 Koene kranen, witte zwanen. 72 Meester, mag ik naar huis toe gaan ? 73 Amsterdam, die groote stad . 74 Tik, tak, tol 75 Ik heb een potje gekocht . . 76 Danderomdeine kwam van Brugge 77 Dit is de sleutel van de Muider- poort 78 Berend Botje ging uit varen . 79 Luilak, beddezak 80 Klikspaan, halve maan. ... 81 Daar was eens een mannetje, dat was niet wijs 82 Dertig dagen heeft November 83 Bladz. Maart roert zijn staart. ... 84 Maartsche buien 85 Sint-Niklaasje bonne, bonne, bonne 86 Sinterklaas, die goeie heer . . 87 Daar kruipt een vogeltje... 88 Strooiversje 89 Tante Nans zat op een gans . 90 Eén, twee, kopje thee . . . .91 Jan-oom zat op een boom . . 92 RAADSELRIJMPJES. Hoog geklommen 93 Daar staat een boom in 't westen 94 Vier roode ransen 95 't Is van ijzer 96 't Is in de vrouw 97 Een man, die daags een daalder won 98 Daar staat een juffertje in de deur 99 Eerst zoo wit als was ... 100 Hummeltje Tummeltje klom op den wagen 101 Kool, die koud is 102 Daar loopt een beestje over den dijk 103 Een houten huisje 104 Daar ging een mannetje over de brug 105 Tweebeen zat op driebeen . 106 Toen ik was jong en schoon. 107 Jij uit de aarde 108 Keizer Karei had een hond. 109 VIII A, B, C; De kat gaat mee; De hond blijft thuis — „Piep!" zei de muis in 't voorhuis. Suja, suja, kindje! Moeder is je mintje, Vader is je winnebrood — Over een jaar is 't kindje groot. Suja, poppedeine, 't Kindje is er nog kleine; 'k Wou dat het kindje maar grooter was, Dat kwam moeder wel te pas. Klaas Vaak die komt, Klaas Vaak die komt; Hij komt den schoorsteen in; Hij komt op kindjes oogjes — Is dat geen goed begin? Twee kindertjes bij mekaar: Een zusje en een broertje; 'k Wou maar dat ik er meer van had Van al dat kleine goedje. Schuitje varen over de zee! Schippertje, neem je mijn kindje ook mee? Nee, schippertje, nee, Je krijgt ons klein kindje niet mee! Schuitje varen over de zee! Schippertje, neem je papaatje ook mee? Nee, schippertje, nee, Je krijgt ons papaatje niet mee! Schuitje varen over de zee! Schippertje, neem je mamaatje ook mee? Nee, schippertje, nee, Je krijgt ons mamaatje niet mee! Ooievaar, Lepelaar, Takkendief — Ooievaar heeft de kindertjes lief. Jan, mijn man, wou ruiter worden, Janneman had er geen degen; Toen nam Jan, mijn man, een koek — Die stak Jan al door zijn broek: Janneman had er een degen. Jan, mijn man, Rij wat an, Dat je een ruiter worden kan. Hansje knipperdolletje Die zat laatst aan den dijk; Hij krabde daar zijn bolletje, Zijn mutsje viel in 't slijk. Hansje, wil je je mutsje verkoopen? Nee, zus, domme zus, Wie verkoopt er ooit zijn muts? 2 Hansje Pek Die zat op 't hek; Toen kwam zijn grootje, Die gaf hem een broodje; Toen kwam zijn zusje, Die gaf hem een kusje; Toen kwam een kindje, Dat gaf hem een lintje; Toen kwam de pastoor, ta• _ c u 1r1or-\ rvt-r» vi in nnr Uie gal IlCili CC11 XVIa.y wxxx ^xjxx Hier is de sleutel van den Bibelebontschen berg. — Op dien Bibelebontschen berg Staat een Bibelebontsch huis; In dat Bibelebontsch huis Wonen Bibelebontsche menschen; En die Bibelebontsche menschen Hebben Bibelebontsche kinderen En die Bibelebontsche kinderen Eten Bibelebontsche pap Met den Bibelebontschen lepel Uit een Bibelebontschen nap. Tikke takke toonen; 't Varkentje in de boonen; 't Paardje in de haver; 't Koetje in de klaver; 't Schaapje in het groene gras; 't Eendje in den waterplas; 't Vischje in het netje — 't Kindje, wip! in 't bedje. Vinger in de hoed, Wie er meedoet; Vanavond Met een kaarsje Een een lichtje aan de deur — Hoezee! Hu, hu, paardje, Met je vossestaartje, Met je ruige pootje, Spring ereis over een slootje, Van het slootje in het riet — Dat doet kindje's paardje niet. ! Tiere liere let let let, Musschen zijn geen vinken; Mietje heeft de kan gebroken, Waar zullen we nu uit drinken? Slaap, kindje, slaap! Daar buiten loopt een schaap; Een schaap met witte voetjes, Drinkt er de melk zoo zoetjes; Schaapje met zijn witte wol, Kindje drinkt zijn buikje vol. O oven, o oven! Bak onder, bak boven, Bak plat en bak rond — Bak bolletjes voor mijn mond. Paardje, paardje, rij naar stee; Breng voor 't kindje koekjes mee; Koekjes met vier hoekjes; Aan alle kanten even smal; Raad eens, wie ze hebben zal; 't Kindje krijgt de koekjes al — Als ze stout is, niemendal. Wel te rusten, Neus in 't kussen, Neus in de veeren — Morgen eten we lekkere peren. Molenaartje, maalt je molen? Maal voor 't kindje een zakje meel; Dan zal moeder pankoek bakken, Die in kindje's keeltje zakken; Stroop, stroop, stroop met meel — Dat glijdt zacht door kindje's keel. I Kom, laten we nu eens zingen Van onzen kleinen hond; Die had Marietje d'r kousjes Gestoken in zijn mond. En hadden we niet geroepen: „Och, hondje, laat toch staan," Dan had-ie Marietje d'r kousjes Aan z'n vuile voetjes gedaan. De meisjes drinken thee; De jongetjes koopen brokken En de meisjes die eten mee. Krullebolletje ging eens wandelen En hij nam zijn zusje mee; Toen kocht hij een pond amandelen En hij deelde dat in twee. Zus, wat zal ik voor je koopen, Al voor je nieuwe jaar? Een heel mooi poppetje Met lang en krullend haar. Er zat een aapje op een stokje Achter moeders keukendeur; Hij had een gaatje in zijn rokje — Daar stak het schelmpje zijn staartje deur. Kindje, ga naar bedje En doe je oogjes toe En als je dan weer wakker wordt, Dan spelen we kiekerdeboe. Groen, groen grasje, Melk in mijn taschje, Melk in mijn kommetje — Dag mijn zoete jongetje! Een, twee, drie, vier — Een hoedje van papier, En als dat hoedje dan niet past, Dan zetten we 't in de glazenkast. Een, twee, drie, vier — Een hoedje van papier. Trararetje, trararetje, Een koetje en een paretje, Een osje en een stiertje, Een varken en een miertje — T iereliereliert j e. Zagen, zagen, wiedewiedewagen, Jan kwam thuis, om een boterham te vragen; Vader was niet thuis, Moeder was niet thuis — Piep! zei de muis in 't voorhuis. Tusschen Keulen en Parijs Leit de weg naar Rome; Al wie met ons mee wil gaan, Die moet onze manieren verstaan. Zoo zijn onze manieren! Bim, bam, beieren — De koster lust geen eieren. Wat lust hij dan? Spek in de pan — O, zoo'n lekkere koster dan! Bim, bam, de klok die luidt. Weet je wel, wat dat beduidt? De boeren loopen de kerk uit. Het wevertje zat naast zijn vrouw; Hij wist niet, wat hij weven zou. Hij weefde een ditje, hij weefde een datje, Hij weefde een kussentje voor zijn katje. Ouwe Jan en jonge Jan Die zouen samen pompen; Ouwe Jan die brak zijn been, En jonge Jan zijn klompen. Daar buiten, daar buiten, Daar liggen twee ouwe schuiten. Wat ligt er in die eene schuit? Een tobbe. Wat ligt er in die tobbe? Een emmer. Wat ligt er in dien emmer? Een pot. Wat ligt er in dien pot? Een tonnetje. Wat ligt er in dat tonnetje? Een lepel. Wat ligt er in dien lepel? Een ei. Wat ligt er in dat ei? Twee kruimeltjes wittebrood, Twee kruimeltjes roggebrood, Roer omme, roer omme, Dat al de vogeltjes zongen. Klop, klop, hamertje! Zeg, is d'r niemand thuis? Er is nog een oud vadertje, Die is alleen in huis. Wat zal dat vadertje eten? Kaas en brood. Wat zal dat vadertje drinken? //\ Water uit de sloot. // Hoe laat is 't? Twaalf uren. Wie zeit dat? De meid. Waar is ze? In de keuken. Wat doet ze? Ze breit. Voor wie? Voor de kleine poppedeine, Voor de groote bombam Goeien avond, speelman! Kaatje, ben je boven? — Ja, Mevrouw! — 'k Wil je wat beloven! — Goed, Mevrouw! — Tien pond suiker; Zes flesschen wijn; Doe dat in een keteltje, Roer dat met een lepeltje — O, wat zal dat lekker zijn! Daar was ereis een vrouw, Die koeken bakken zou; Het meel dat wou niet rijzen; De pan viel om, De koeken waren krom En de man heet Jan van Gijzen. Daar was ereis een koning, Die smeerde zijn eigen met honing, Die smeerde zijn eigen met roet, Toen was die koning bitter en zoet. Koop thee voor je geld, Koop thee voor je geld, Koop thee met witte puntjes; Zet je handen in je zij, Dat hoort er zoo bij; Doe je handen op je borst, Dat is goed voor den dorst. O, mijn lieve Truitje, hoe kan je zoo wezen! O, mijn lieve Truitje, hoe kan je zoo zijn! Is er dan geen dokter, om jou te genezen? Is er dan geen dokter of chirurgijn ? Mietje ging eens water halen, Mietje ging eens pompen; Zij liep op haar klompen, Zonder kousjes aan haar been, Dansend door de plasjes heen. Dans maar ras, ras, ras, Dans maar vroolijk door den plas; Dans maar voort, voort, voort, Dans maar vroolijk door de poort. Dans maar ras, ras, ras, Dans maar vroolijk door den plas... Van je één, twee, drie. Goeien avond, tante Bet je, Goeien avond, oome Jan, En mijn moeder laat je vragen, Of je niet eens komen kan Met de kleine poppedeine, Met de groote bombam — Goeien avond, tante Betje, Goeien avond, oome Jan. r Handje plak, Ga naar de markt, Koop een koe, Een stukje van de lever toe; Een stukje van de longen Voor een zieken jongen; Een stukje van de pens Voor een ziek mensch; Een stukje van de lever Voor den zieken wever. A, b, c, d, e, f, g — Meester de jongens nemen knikkers van me mee! — Stoute jongen, je mag niet klikken, Anders krijg je zeven tikken! Meester, ga gerust je gang — 'k Ben voor een tik zoo gauw niet bang. Torentje, torentje, bussekruit! Wat hangt er uit? Een gouden fluit, Een gouden fluit met knoopen... 't Torentje is gebroken. Waar ben je toch geweest? Bij tante — bij tante! Waar ben je toch geweest? Bij tante op het feest! Wat heb je daar gehad? Een koekje — een koekje! Wat heb je daar gehad? Een koekje met een gat! Mijn vader zou laatst eens een kistje beslaan; Raad eens, hoeveel spijkers daarin zouden gaan. Zes! Olie in de flesch. Acht! Soldaat op wacht, Soldaat op post — Jij bent eerlijk afgelost. Heb je wel gehoord van de holle bolle wagen, Waar die schrokkerige Gijs op zat? Die kon schrokken Groote brokken: Een koe en een kalf, Een heel paard half, Een os en een stier, Zeven tonnen bier, Een schip met rapen, Een kerk vol schapen — En nog kon Gijs van den honger niet slapen! „Koen, maak je mijn schoen?" — „Ja, juffrouw, ik zal 't dadelijk doen!" — „Koen, maak je 'm sterk?" — „Ja, juffrouw, dat is mijn dagelijksch werk." — „Koen, is mijn schoen klaar?" — „Ja, juffrouw, betaal maar." — „Koen, ik heb geen geld ontvangen." — „Nu, dan blijft uw schoen daar hangen, Want op klanten zonder geld, Daar ben ik niet op gesteld." — „Dag, Koen!" — „Dag, juffrouw zonder schoen!" Er waren eens drie eendjes in een pontje; Het eene heette Bontje, Het tweede heette Gontje En het derde heette Klisklasklepelklontje. Dat vond eens een klontje, Maar ze wou het niet geven aan Bontje. Toen nam Bontje een steen En gooide dien naar Klisklasklepelklontje's been. „O foei!" zei toen Gontje, „Neem jij een steen En gooi je dien naar Klisklasklepelklontje's been?" Daar gingen eens drie oude wijfjes over een zwik zwak bruggetje. De een heette vrouw Biba, de tweede Biba de Binka En de derde Sina Snikna Knikker de Knikna. Toen nam vrouw Biba een steen, En smeet dien naar vrouw Biba de Binka haar been, Zoodat vrouw Sina Snikna Knikker de Knikna daarom green. Schoenlappertje zou uit lappen gaan 's Avonds al in de lichte maan; Zóó stak hij er zijn naaldetje; Zóó trok hij er zijn dradetje; Zóó sloeg hij er de pen, de pen — Denk je, dat ik niet lappen ken? Klompertje en zijn wijfje Die gingen vroeg opstaan, Om met hun boter en eiertjes Al naar de markt te gaan. Ze waren halverwege, Halverwege den dijk, Toen braken al de eiertjes En 't botertje viel in 't slijk. Het speet 'r niet om d'r eiertjes, Maar om d'r mooien doek, Dien ze gister pas gemaakt had Van Klompertje's beste broek. Herder, laat je schaapjes gaan. Ik durf niet. Waarom niet? Om den boozen wolf niet. De booze wolf is gevangen Tusschen twee ijzeren tangen, Tusschen zon en maan — Herder, laat je schaapjes gaan. Zakdoekje leggen, Niemand zeggen, 'k Heb den heelen nacht gewaakt; Twee paar schoenen afgemaakt: Eén van stof en één van leer, Hier leg ik mijn zakdoekje neer. ] Juffrouw, wil je je jongetje verbieden? Hij komt 's avonds aan mijn deur! Tingelingeling, klop, klop, klop — Juffrouw, blief je ook zwavelstok? 't Regent zeer — 't Regent zeer — 't Water loopt bij de pannen neer! r\\ Jan die sloeg Lijsje En Lijsje die sloeg Jan Al met de koekepan. O, wat een ongeluk! De koekepan was stuk. Klein, klein, muisje! Waar zit-ie? In 't huisje. Wat doet-ie? Hij werkt. Voor wie? Voor de kleine poppedijne, Voor de groote bombam — Goeien avond, speelman. Naar bed, naar bed, zei Duimelot; Eerst nog wat eten, zei Likkepot; Waar zal ik het halen? vroeg Langelot; Uit Grootvaders kastje, zei Ringeling; Dat zal ik verklappen, zei 't kleine ding. Duimelot is in 't water gevallen; Likkepot heeft hem er uit gehaald; Lange Jaap heeft hem thuis gebracht; Korte Knaap heeft hem in 't bed geleid En kleine Pinkje heeft alles gezeid. Altijd is Kortjakje ziek, Midden in de week, maar Zondags niet. Zondags gaat zij naar de kerk Met een boek met zilverwerk. Ben je boos? Pluk een roos, Zet hem op je hoed, Dan ben je morgen weer goed. Palm-palm-Paschen, Hei koerei! Over éénen Zondag Hebben wij een ei. Eén ei is geen ei, Twee ei is een half ei, Drie ei is een Paaschei. Kluwentje, kluwentje garen, Mooi meisje van zestien jaren, Keer omme, keer omme, Mooi Jantje, keer je eens omme. Mooi Jantje heeft zich al omgekeerd, Dat heeft hij van een mooi meisje geleerd; Keer omme, keer omme, Mooi Jantje, keer je eens omme. Toen 't kindje op de wereld kwam, Al uit zijn donker hoekje, Toen dronken de vrienden wijnkandeel En ze wonden 't in een doekje. Al wie 't kindje zijn luurtjes vouwt, Leven ze lang, dan worden ze oud, En ze zullen ter bruiloft komen, Als ons klein kindje trouwt. Och, Jantje, wil niet huilen: Daar heb je mijn beste muilen; Daar heb je mijn mooie beugeltasch, Waar al mijn goeie geld in was. Wat doet het hondje? Wat doet het koetje? De schaapjes roepen: De geitjes roepen: Het haantje: En het poesje: Koene kranen, Witte zwanen — Wie wil mee naar Engeland varen? Engeland is gesloten, De sleutel is gebroken. In Engeland Daar stuift het zand, Daar luiden de klokjes van boem. Meester, mag ik naar huis toe gaan 't Is al twalef uren! Moeder heeft de pap al gaar, 't Zal niet lang meer duren. 73 Amsterdam, die groote stad, Die is gebouwd op palen; Als die stad eens ommeviel, Wie zou dat betalen? Tik, tak, tol; De boer die nam een knol, Al van de vrouw d'r wagen, Zonder het te vragen — Tik, tak, tol. Ik heb een potje gekocht. Wat voor een potje? Een groen potje. Wat was er in dat potje? Pap, pap, slabberdepap, Van den ketel in den lepel, Van den lepel in den nap — Slabber op je pap. Danderomdeine kwam van Brugge Met zijn kastjen op zijn rugge, Met zijn stokjen in zijn hand — Zoo kwam Danderomdeine in 't land. Dit is de sleutel van de Muiderpoort; Breng hem zonder lachen voort; Er leit een schuitje van Amersfoort; 't Is belaan met isme, krisme, krasme, krullemarijn. De schipper van 't schuitje met isme, krisme, krasme, krullemarijn, Die vroeg aan mijn, Of isme, krisme, krasme, krullemarijn Wel van goed papier zou zijn. Berend Botje ging uit varen Met zijn scheepje naar Zuidlaren; De weg was recht, de weg was krom — Nooit kwam Berend Botje weerom! Luilak, Beddezak, Staat om negen uren op! Negen uren, hallef tien, Kan de luilak nog niet zien. Klikspaan, Halve maan, Je durft niet over mijn straatje te gaan! 't Hondje zal je bijten, 't Katje zal je krabbelen — Dat komt van al je babbelen! Daar was eens een mannetje, dat was niet wijs; Het bouwde zijn huisje al op het ijs; 't Begon te dooien, maar niet te vriezen — Toen moest dat mannetje zijn huisje verliezen. Dertig dagen heeft November, April, Juni en September. De andere hebben dertig en één, Uitgenomen Februari alleen, Want die heeft er viermaal zeven; 't Schrikkeljaar nog één daarneven. Maart Roert zijn staart; April Doet óók nog wat hij wil; In Mei Dan leggen alle vogeltjes een ei. Maartsche buien Die beduien, Dat de zomer aan komt kruien. Sint-Niklaasje bonne, bonne, bonne, Gooi wat in mijn leege tonne, Gooi wat in mijn laarsje — Dank je, Sint-Niklaasje. Sinterklaas, die goeie heer, Die komt alle jaren weer, Met zijn paardje voor zijn wagen — Zoo komt Sinterklaas aanjagen. Daar kruipt een vogeltje Al door het groene woud. Van je meierasasa, Van je heierasasa; Daar kruipt een vogeltje Al door het groene woud STROOIVERSJE. Vijf kleuters dansen hand aan hand, Vijf kleuters dansen hand aan hand, Want Sinterklaas is weer in 't land, Op 't mooie, witte paardje. Joepla; nu keeren wij ons om; Joepla! nu keeren wij ons om; Heiige Bisschop, kom, o kom, Strooi nu voor alle kinderen! 7 Tante Nans Zat op een gans; „Wip!" zei de gans En weg vloog tante Nans. Een, twee, Kopje thee; Drie, vier, Glaasje bier; Vijf, zes, Kurk op de flesch; Zeven, acht, Soldaat op wacht; Negen, tien, 'k Heb een dief gezien; Tien, elf — Jij bent de dief zelf! Jan-oom Zat op een boom Te wachten. Toen brak de boom, Toen viel Jan-oom, En al de koetjes lachten. Hoog geklommen, laag gedaald, Opengebroken, 't hart uitgehaald. Daar staat een boom in 't Westen; Met twee en vijftig nesten; Ieder~nest met zeven jongen, Ra, wat namen zij ontvongen. Vier roode ransen, Acht poppen dansen; De man, die op den bok zat, Speelde met de klip klap. 't Is van ijzer, 't Heeft geen wijzer, 't Staat altijd op de helft van zes. 't Is in de vrouw, Maar niet in den man; 't Is in de kroes, Maar niet in de kan; 't Is in het varken, Maar niet in het spek, 't Is wel in je rug, maar niet in je nek. Een man, die daags een daalder won, Verteerde daags een ducaton; En toch kon hij bestaan. Eerst zoo wit als was, Dan zoo groen als gras, Dan zoo rood als bloed — 't Smaakt alle kindertjes goed. Hummeltje Tummeltje klom op den wagen; Hummeltje Tummeltje viel van den wagen; Daar is niet ééne timmerman, Die Hummeltje Tummeltje maken kan. Kool, die koud is, En drie dagen oud is, Hoe heet men die? Daar loopt een beestje over den dijk, Met zijn oogjes kijkerdekijk; Met zijn haartjes krulderdekrul — Je zoudt het niet raden, al werd je dul. J Een houten huisje, Een koperen kluisje, Een ijzeren draaiom in 't gat — Ra, ra, wat is dat? Daar ging een mannetje over de brug, Met zeven katten op zijn rug; Elke kat had zeven jongen — Ra, ra, hoeveel pooten er over de brug gongen. 8 Tweebeen zat op driebeen; Toen kwam vierbeen, Die wou tweebeen bijten; Toen nam tweebeen driebeen, Om er vierbeen mee te smijten. Toen ik was jong en schoon, Droeg ik een blauwe kroon. Toen ik was oud en stijf, Sloegen ze me op het lijf. Toen ik was genoeg geslagen, Werd ik door prinsen en graven gedragen. Jij uit de aarde, wat doe je hier? — — Een man van boven zendt me hier. — Als ik je bijt, wat zal je dan zeggen? — — De man van boven zal je in zijn tonnetje leggen. Keizer Karei had een hond; 'k Leg je 't woord al in den mond: Hoe heet Keizer Karei z'n hond? JEUGD EN VREUGD EEN FRISSCHE, NIEUWE BOEKENRIJ VOOR ONZE KINDEREN Met vele kleurige prentjes slechts f 0.85 No. 1. PUUMP, dc geschiedenis van een Poppekind, door Mevr. A. HAMAKER—WILLINK. No. 2. MATHIJS, het wilde Poezekind. No. 3. OOM AREND'S HUIS. De schrijfster heeft een bijzonder aardige, oorspronkelijke manier van vertellen en zoo zijn deze drie boekjes een echte aanwinst voor het kinderwereldje. Hei Vaderland. De drie boekjes munten uit door originaliteit en frischheid. Het zijn kleuterboekjes, die zich met de beste werkjes in dit genre kunnen meten. Gaarne bevelen wij ze warm aan. Utrechtsch Dagblad. BONTE BOEKJES VOOR ONZE KINDEREN MIJN LIEFSTE BOEKJE HONDERD VERSJES DOOR HENRIËTTE BLAAUW met vele zwartjes van Jan Wiegman Aantrekkelijk gecartonneerd f 1.25 — Gebonden f 1.45 MIJN EERSTE VERSJESBOEK DOOR S. ABRAMSZ Redacteur van: „Voor 't Jonge Volkje" Nieuwe Kinderdichtjes met plaatjes van E. Riemersma Aantrekkelijk gecartonneerd f 1.25 — Gebonden f 1.45 BONTE BOEKJES VOOR ONZE KINDEREN ONZE KINDERVERSJES VAN VROEGER EN NU BUNDEL I EN II VERZAMELD DOOR S. ABRAMSZ Met 100 grappige teekeningen van Jan Sluijters Per deel, aantrekkelijk gecartonneerd f 1.25 — Geb. f 1.45 Vele aardige oude vriendjes vindt men in het boekje. Vader van Alphen, Heye, Goeverneur, zoo ook de oudste kinderrijmpjes. Het geheele boekje met het aardige, kleurige bandje en de fijne, geestige illustraties maakt een allerprettigsten indruk. De Nieuwe Courant. Een ideaal bezit voor iedere vrouw die kleine kleuters heeft, welke gretig naar een versje vragen. Voor onze Dames. Een bloemlezing van Kinderversjes die naar meer doet verlangen. Een uitstekend hulpmiddel in school en huis. Warm aanbevolen. Commissie ter beoordeeling van Kinderlectuur. „Heer Olifant, hoe oud ben jij ?" M