^3813^ in11mÊM nu in 0616 9699 ; : I 1 HITGAVK VAN I WHNHAOK 3RfcaTOi«^4EaEOWaH81MMWIBWaillil I1 n IT)IT<;AVK vffr^aw^^^|^gTTmTTrF^7ri 11 'I'I'I' —lil rnnwi n héé»*— ■ ir~ . ■IBH—IW——IMIIIIIIil 'iailHil ■WilMIlllBIII— 111IIW—■MUI li Geschiedenis van flSSCHEPOESTEfTé 'S HAGE, WED. E. SPANIER 8, l" LITH. v. 1. M 1 KIND- BOEK- LEESZAAL O. L. B- 'S-GRAVENHAGE Vj ^ aaüssr, HF, POESTER &/s|p EN HET n HHHGLAZEW MmLlJEj).èr DE HISTORIE VAN ASSCHEPOESTER EN DE GLAZEN MUILTJENS, door J. J. L. TEN KATE. Daar leefde eenmaal een aardig- kind, Pas even zestien lentes oud, Met oogjens, blauw, en klaar als 't licht, Met roosjens op het aangezicht, Met lange lokken, blond als goud. Maar Zij, die eens met zachte hand Die lokken gladstreek, lag in 't graf; En andre handen dwongen nu De moederlooze, hard en ruw, Wel dikwijls bittre tranen af. Haar vader trad op nieuw in d' Echt: Een weeüw bracht hem twee dochters aan, Oud, lelijk, even boos gezind: Een aaklig drietal, dat ons kind, Het lieve kind, niet uit kon staan! Zij moest het needrigst huiswerk doen, Den pot verzorgen en den wascli; En was zij 'savonds afgesloofd, Dan zat ze, t' handtjen onder 't hoofd, In 't hoekjen van den haard bij d' asch. Och! bijna, bijna was zij zelf Haar naam vergeten, die weleer Zoo zoet van Moeders lippen klonk: Zij heette nu bij oud en jonk „Kleine Asschepoester" en niets meer! En daaglijks werd ze voortgezweept: Zij zwoegde en tobde wel voor tien, Bespot, waar ze immer ging of ston.1, Beknord, tot zelfs kardoes de hond De scherpe tanden haar liet zien! 't Gebeurde eens, dat des Konings zoon Zijn Jaarfeest schittrend vieren zou: Al wat aanzienlijk was en groot, Ook 't Zusterpaar, was daar genood, Met menig aadlijk Hofjonkvrouw. Dat was den freules naar den zin! Zij droomden dag en nacht van 't bal, Tot in de wolken van geluk! Ook hadden zij 't ontzettend druk Met kleêren, kapsels, wat niet al! „ Ik doe mijn purpren pronkkleed aan", Sprak de oudste, „ met die echte kant." ,.„Ja""! schempte de andre, „„doe dat maar! „„Dat is een mooie prachtsamaar, „„Fluweel, zoo kaaltjens als mijn hand! „„Neen! ik kies mijn damasten sleep, „„Maar met een lij ij en van satijn, „„Blauw, hemelsblauw, geen schreeuwend rood, „„Daarover mijn juweelen boot, „„Mijn manteltjen van hermelijn!"" Daar snelde ons Asschepoestertje aan, En suste en hielp het kijvend paar, En zei wat elk liet beste stond. — De dagen kropen langzaam rond, Maar eindlijk was het feestuur daar! Alleen, in tranen, zat ons kind: Daar sprak op eens haar peet haar aan — (Zij was een Tooverfee) „Ge krijt? „Hoe komt het dat gij treurig .zijt ? „ Waart ge ook zoo graag naar 't bal gegaan ?'" Arme Asschepoester knikt van Ja. „ Nu ", sprak de Fee, „ kind, wees goeds moeds „Haal me een pompoen!"... Zij plukt hem af De Fee beroert hem met haar staf: Hij wordt een gouden staatsiekoets! „Kijk nu eens in den muizenval!"... Zes muisjens! Als de tooverroê De beestjens aanraakt, wonderbaar! Daar staan zes schimmels kant en klaar, En hinniken haar vrolijk toe. „Maar nu nog een koetsier!" — Geen nood Daar loopt een rat, een baardig dier! Ook dezen met den staf een tik ! En zie, met knevels en met sik Verschijnt daar een model-koetsier! Zes hagedissen worden nu Zes heerenknechten in livrei, Die naast en achter 't rijtuig staan... Maar moet zij met dien mors-jurk gaan? Past die bij prachtkoets en lakei? Geduld! reeds houdt de goede Fee Twee glazen muiltjens in de hand. „Kom, meisjenlief, trek aan!. . Dat's één!" E11 't goelijk meisjen van voorheen Is nu de schoonste Maagd van 't Land! „Nu 't tweede muiltjen!"... 't Sluit nog pas, Of goud- en zilverlaken plooit Om Asschepoesters ranke leest, Als waar' zij Rijksprinses geweest, Met eêlgesteenten overstrooid! ^cwffoestei\ Verliest haaf\ glazeis ^uiltje. \ ^^hhmmmhé II HET GLAZEIN JWÜ1LTJE PAST \SSCI1EP0ESTEF\ DE HISTORIE VAN ASSCHEPOESTER EN DE GLAZEN MUILTJENS, dook J. J. L. TEN KATE. (Vervolg.) „Pas op," zoo sprak de Tooverfee, „Dat gij die muiltjens goed bewaart! „Verliest ge er een, uw glans verdwijnt, „ Gij zijt niet langer wat gij schijnt, „ Maar Asschepoestertje aan den haard ! „ En dan, lief kind!" vervolgde zij , „Bedenk het, alle toovermacht „ Dnnrt maar een tijd! Dus, spoed u voort, „ Eer gij, te laat, den klokslag hoort, „ Den klokslag hoort van middernacht! " De prachtkoetsier springt op den bok, De palfrenier klimt achterop, De paadjes dragen 't sleepgewaad! l)e jonkvrouw wenkt, en — voorwaards gaat De staatsiewagen in galop! Dat was een nacht voor 't blijde kind! Haar komst was als een zonneschijn: Zij was het rijkst en schoonst van al, Zij was de Koningin van 't Bal, En ieder vroeg: „Wie mag dat zijn?" De Prins verkeerde als in een droom: Hij koutte en danste alleen met Haar — Verrukt was heel het Hofgezin, De Koning en de Koningin, — Verbijsterd staarde 't zusterpaar. Maar — 't slaat kwartier vóór middernacht! Naar huis! naar huis nu op een draf! Daar zit ze in de oude plunje weêr, En, Asschepoester van weleer, Wacht zij de komst der zusters af. Die keerden laat, den mond nog steeds Van de onbekende Schoone vol... Den volgende' avond, andermaal Naar 't bal!... Wie treedt daar in de zaal, En schittert weêr in d' eigen rol? 't Is Asschepoestertje, even schoon Als gistren! Met wat toovermacht Stal zij des Prinsen hart! en hij Het hare!... De uren vliên voorbij. Hoor! hoor! daar speelt het middernacht. Zij vliegt de zaal uit — vruchteloos Vervolgt de Prins haar op haar schreèn! Ze is weggesneld! Maar in haar spoed Verloor ze een muiltjen van den voet, Een glazen muiltjen, fijn en kleen! Hij borg het kleinood aan zijn borst, En zwoer vol liefde en zoete rouw, „Wie 't muiltjen past, moest opgezocht, „ Dat hij ten troon haar heffen mocht, „Want dat hij anders sterven zou!"... Zijn Afgezant zocht overal: Geheel het vrouwlijk Hofgezin Beproefde 't muiltje' — ook onze twee! Vergeefs! Wat moeite 't paartjen deê, Geen voet kon 't glazen muiltjen in! Toen kwam ons Asschepoestertje ook Zoetzedig, met een blosjen, aan: „ 'k Wil 't ook beproeven als ik mag." De zusters roepen wee en ach, Maar de Afgezant zei: „Laat begaan!" O hemel! 't glazen muiltjen past! En zie, op 't eigen oogenblik Haalt Asschepoester met een lach Het tweede muiltjen voor den dag — De zusters staan versteend van schrik! Maar pas zijn bei de muiltjens aan, Of ze is herschapen, gants en al! Geen plunjes meer, versteld en oud, Maar diamanten, zijde en goud, Kortom, de Koningin van 't Bal! Dat was een blijdschap overal! De mare werd door 't Land verspreid, Gelukkig was heel 't Hofgezin, De Koning en de Koningin, — De Kroonprins baadde in zaligheid! De Vorstlijke ouders en heel 't Hof Omringden weldra 't Hoogaltaar, Waar Asschepoester 't handtjen legt In 's Prinsen hand, door heilige' Echt Verbonden tot het trouwste Paar. Lang, rijkgezegend leefdeu zij, De jonge Kroonprins met zijn schat, Daar zij , bij al des waerelds pracht, Heur' vroeger' tegenspoed gedacht, En nooit haar goede Fee vergat. En ook der zustren boozen haat Ging zij met vriendlijkheid te keer: Zij trouwde beide al spoedig uit Aan groote heeren!.... Maar een Bruid Als Zij was, zag men nimmer meer! (iVaar Perrault en Francis Davis.) >v . gffjSSCHEPOESTEFy E N H E T /-^ Glazen Muiltjen. / rv.