Ki 4036 MS MET 8 GEKLEURDE plaatjes, jftó !i vtftflfc» M&,, /» LS^V ||^ SCHIEDAM H.A.M. ROELANTS. j^lg I mpp. Emrik * Bin{cp. Vischjes, in de koele stroomen! Zwemt gij daar nog zoo gerust? Ziet gij dan geen visschers komen? U te vangen is hun lust. Gaat dus gaauw het midden in, U te foppen is hun zin. 'sZomers zoo eens rond te varen, Op den ruimen watervloed, Vischjes bij geheele scharen Dan te vangen, dat gaat goed; Maar bij storm en ruwe vlagen, Wil 'k om mee te gaan niet vragen. Die visschers hebben wel de vracht, Hun vangst van d'afgeloopen nacht Schijnt nog al vrij wat te bedragen, Maar wat zij vingen weet ilj niet, Wanneer gij een van beiden ziet, Dan moest gij dit eens voor mij vragen. In de Maas- en IJsselstroomen, Waar men zalm en elften vangt, Wordt een grooter net genomen, Dat aan 'tdrijvend vaartuig hangt,: Voor men zalm of elft kan eten, Kost het vangen vlijt en zweeten. Voorzichtig, visscher! want de schuit Van zessen, vaart daar voor u uit, Gij kondtuwvaartuig schriklijkstooten. Vraag om een lijntje achteraan, Dat zou voor u gemaklijk gaan, En uw spoed nog veel vergrooten. 'tWerk moet zijn belooning geven, Daarom vaart men stadwaarts heen, Aan de vischmarkt is 'teen leven, Want daar wacht reeds menigeen; 'tVischje uit den vloed gehaald, Wordt daar doorgaans goed betaald. Onder 'tspartlen en 'tgeklater, In de tobben vol met water, Kiest die heer wat hem behaagt; En dat meisje niet verlegen, Wijst haar keuze wel terdegen, 'tls of ze om de beste vraagt. Wel, visscher! waar moet dat naartoe, Vlak voor de brug met volle zeilen? 'k Denk dat de man het ook wel ziet, Maar dat hij hier zijn waar zal veilen, En vaart hij door, voor dat hij strijkt, 't.ïs zeker dat die brug niet wijkt.