4120 Jfanf gij dof Land? ^BtHeiiif^dinBeeidenSctiri" door IfesaOPPERS Kent gij dat land, waar hoog de ceder wies, Een adem Gods door 't moerbeiboomdal blies ? Da Costa. ABRAHAM's EIK. H.OE HOOGH X C° AMSTERDAM. Lilh. P. C. J. Faddegon & Co., — Amst.' ABRAHAM's EIK. SENT GIJ DAT LAND? Hel Hellip Land in Beeld en Schenfl door P. J. KLOPPERS. Kent gij dat land, waar hoog de ceder wies, Een adem Gods door 't moerbeiboomdal blies r Da Costa. I. ABRAHAM'5 EIK. H. de Hoocm & Co. — Amsterdam. Typ. P. C. J. Faddegon & Co. — Amst. ABRAHAM's EIK. Wat schoone boom staat daar op ons plaatje, niet waar? De stam lieeft twee en twintig voet in omtrek en van liet eene uiterste zijner takken tot liet andere zoudt ge wel honderd schreden kunnen doen. Ziet maar eens! Om zijne zware takken te schragen heeft men daaronder houten stutten geplaatst en het blijkt, dat het noodig was. Immers die zware tak aan de andere zijde rust reeds geheel op erg zal in tweëen gespleten worden naar het Oosten en naar het Westen, zoodat er eene zeer groote vallei zal zijn. Dan zal de Heere, mijn God, komen, en al de heiligen met U, o Heer!" En voorts op hetgeen de profeet Joel schrijft: „Als Ik de gevangenis van Juda en Jeruzalem zal wenden, dan zal Ik alle heidenen vergaderen en zal hen afvoeren in het dal van Josafat en Ik zal met hen aldaar richten van wege mijn volk en mijn erfdeel." Daarom komen jaarlijks vele bejaarde Israëlieten te Jeruzalem aan en vestigen er zich, om daar te sterven en in het dal van Josafat begraven te worden, ten einde straks, als de laatste dag zal gekomen zijn, terstond getuige te mogen zijn van Israëls herstel. Daarom is het dal van Josafat de meest geliefkoosde begraafplaats der Joden. Zooals we reeds vroeger opmerkten, ligt het ter zijde van den weg, die van de Stefanuspoort naar den Olijfberg voert. Ofschoon u temidden van de duizenden graven in dit dal ook het graf van Josafat gewezen wordt, zoo blijkt uit de Heilige Schrift, dat de vrome koning niet hier, maar in de stad Davids begraven werd. _ U°e dal dan ook juist aan dezen naam komt, is niet zeker. Onder Josafat's regeering waren er banden van vriendschap gevestigd tusschen de beide koningen van Israël en Juda en hunne legers trokken gezamenlijk ten strijde. Het was de eerste maal, nadat het rijk der tien stammen zich van Juda gescheiden had en het was ook de laatste maal. Na dien tijd waren zij één in ellende en ballingschap. Zou daarom de Israëliet het dal, waar hij hoopt, dat al zijne broeders straks weder een met hem zullen worden in heerlijkheid, Josafat's dal geheeten hebben? Josafat's naam beteekent: „de Heer zal richten!" Heeft de vallei, waar men het laatste gericht over alle volken verwacht, daarom den naam van Josafat's dal ontvangen? Het graf, 't welk^ men den reiziger als dat van koning Josafat toont, is eigenlijk niets meer dan een spelonk^ waarvoor men weleer eene sierlijke deur gemaakt heeft' Deze deur heeft echter veel geleden. Van tijd tot tijd wordt ze geopend. Dan verbergen de rabbijnen 'in c e grot de rollen der wet, die door het menigvuldig gebruik of door de tranen, waarmede de treurende zonen Abraham's ze besproeiden, onbruikbaar geworden zijn. Deze rollen mogen niet verbrand worden en eenmaal zal de Heer de trouw Zijner dienstknechten vergelden, die Ziin Wet in eere hielden. Een ander merkwaardig grafteeken is dat van Absalom, den ongehoorzamen zoon van David. V\ e zien het op ons plaatje voorgesteld. Het is het grootste en sehoonste uit het geheele dal en wordt gevormd door een grooten, kubieken steen, die in de rots uitgehouwen is en aan de zijden met zuilen versierd is. Boven op dezen steen werd een kegelvormige koepel geplaatst, welke van boven in den vorm van eene geopende bloem eindigt. Waarschijnlijk werd dit monument door Absalom zelf opgericht. We lezen toch in 2 Samuel 18-, IS: „Absalom nu had genomen en in zijn leven voor zich opgericht eenen pilaar, die in het Koningsdal is; want hij zeide: ik heb o-eenen zoon om aan mijnen naam te doen gedenken en hij had dien pilaar genoemd naar zijnen naam. daarom wordt hij tot op dezen dag genoemd: „Absaloms Hand." /Van de voorzijde van" dit monument liggen gansche hoopen met steenen. Hoe ze er komen? Zoodra de Joodsche kinderen loopen kunnen, brengen hunne ouders hen naar dit gedenkteeken van Davids ongehoorzamen zoon en leeren hen, een steen tegen zijn graf te werpen, om hun alzoo verachting in te boezemen voor den zoon, die tegen zijn vader opstaat. Ook de Mahomedanen gaan dit gedenkteeken zelden voorbij zonder hun afschuw voor den weêrspannigen zoon op gelijke wijze te doen blijken. Zoo heeft dan Absalom in het dal der koningen een pilaar voor zich opgericht om allen volken in alle tijden aan zijne ongehoorzaamheid te herinneren. Treurige vermaardheid heeft hij zich verworven. De Heer Jezus leerde ons niet den zondaar, maar de zoude te verachten. Daarom nemen wij geen steen op, om dien tegen Absalom's gedenkteeken te herpen. Ja, bijna zouden we hier de woorden onzes Heilands nederschrijven: «wie van ulieden zonder zonde is, werpe het eerst den steen op hem! Neen, in stede van ons hoofd met verachting af te wenden van Absalom's Hand, willen wij God danken, dat Hij ze ons als eene ernstige waarschuwing voor onszelf deed aanschouwen. Dat het treurig lot van dezen ongehoorzamen zoon van David er ons allen toe leide, den Heer te vragen, dat Hij ons een gehoorzaam hart schenke, gehoorzaam allereerst aan Hem en om Zijnentwil in de eerste plaats aan onze ouders. Hij heeft onze ouders in Zijne plaats gesteld om ons, hunne kinderen, lief te hebben, te verzorgen en op te v oeden voor Hem en wat wij tegen hen doen, dat rekent Hij Zich aangedaan. Ximmer laat Hij hem ongestraft, die zijn vader ongehoorzaam is, of zijne moeder veracht. „Eert uwen vader en uwe moeder !" zoo sprak Hij in de Wet der Tien < >eboden tot Zijn volk, „opdat Uwe dagen verlengd worden in het land, dat u de Heere uw God geeft!" En Paulus roept ons in Zijnen naam toe: „Gij, kinderen, zijt uw oii ouderen gehoorzaam in den Heere, want dat is recht. Eert uw vader en uwe moeder, opdat het u welga en dat gij lang leeft op de aarde! \\ at zoudt ge al niet doen, om te weten, dat gij lang leven zult en welvaart genieten op de aarde! Welnu, indien gij deze dingen wenscht, vermijdt dan datgene te doen, wat ze u ontrooven! Laat Absalom's Hand u een waarschuwend teeken zijn op den levensweg. Absalom s Hand! Maar staat ze daar niet tevens als een teeken voor den Israëliet, die zijne steenen daartegen weipt. Heeft de Heer het den Joden, die Hem steenigeu wilden, niet aangezegd, dat zij niet wandelden in de we^en van hun vader Abraham ! Gelijk Absalom opstond tegen David, den door God gezalfden Koning, zoo leven zif ook nu nog in opstand tegen Jezus van Nazareth, den grooten Zoon Davids, dien God tot een Koning gezalfd heeft in alle eeuwigheid en Wien Hij den troon Zijns vaders David heeft geschonken. Zoo oordeelen zij Absalom en hunne oogen zijn verblind, dat ze hunne eigene schuld niet kennen. Dat het ons alzoo niet ga! God geve, dat we ons zeiven leeren kennen en als Absalom's Hand ons vreezen doet voor de straf van dien God, die nog steeds de zonde der ongehoorzaamheid wreekt, dan. ... Ziet, Jezus Christus, onze Heer is gekomen om de harten der vaderen weder te brengen tot de kinderen en het hart der kinderen tot hunne vaderen. Ook Hij heelt een teeken voor zich opgericht op Golgotha en uit Zijne doorboorde hand druipt genade eu vergeving voor den ongehoorzame! Lkh. P. C. J. Faddegon & Co., — Amst. GETHSEMANÉ. SENT GIJ DAT LAND ? Het Heilige Land in Beeld en Schrift P. J. KLOPPERS. Kent gij dat land, waar hoog de ceder wies, Een adem Gods door 't moerbeiboomdal blies? Da Costa. VIII. GETHSEMANE. H. de Hoogii & Co. — Amsterdam. Typ. P. C. J. Faddegon & Co. — Amst. GETHSEMANÉ. Voorloopig willen we een laatste wandeling samen maken op den grond van het Heilige Land. Wellicht is deze laatste de beste van alle. Andermaal treden we buiten de Stefanuspoort en nemen den weg, die naar den Olijfberg voert. Straks zien we langs ons pad een tuin, waarboven de olijlboomen hun donkere kruinen verheffen. «Zie hier Gethse'mané!" roepen de Latijnen u toe en houden dit plekje gronds in angstig bezit. „Neen," zeggen de Grieken, „dat is Gethsémané niet, en zij wijzen u een ander omheinde plaats, in hun bezit, en noemen dit de ware Lijdenshof. Weder betwisten het hun de Grieken en zeggen u, dat ge toch maar misleid zijt indien ge niet in hun Olijvenhof vertoefdet. T\ elk een wijsheid des Ileeren, die eene plaats van zoo rijke en heilige herinneringen onzeker maakte ! Immers hoevelen zouden dan slechts te meer afgoderij maken van dezen grond en meenen onzen Heiland meer te behagen wanneer ze hunne knieën buigen, waar Hij de Zijne°gebogen heelt, waar de aarde Zijn bloedzweet indronk ! Neen, niet hier of niet daar is onze Heiland ons meer bijzondei nabij ! Niet juist in Gethsemané of op Golgotha moeten wij schuldvergeving en vrede bij Hem zoeken De tijü is o-ekomen, dat allen, die Hem waarlijk aanbidden, Hem aanbidden in geest en in waarheid. Dat ze overal op bero- en dal, de oogen tot Hem opheffen kunnen, die, nu aan" Zijns Yaders rechterhand gezeten, elk hart nabij is, dat schreiend tot Hem vlucht. En zoo zeker als Zijn schoone hemel boven onze hoofden uitgespannen blijit, hier in den Hof der Olijven en ginds in onze stille binnenkamer, zoo zeker dalen op elke plaats vrede en zaligheid in het arme menschenhart, dat zich met zijne zonden en ellende aan de voeten werpt van Hem, wiens ziel hiei o-eperst werd tot den dood om onzentwil! ° Komt laat ons dezen hof binnentreden! Is dit liet ware Gethsémané? Wij weten het niet, doch laat ons hier binnengaan met een ernstig hart! „Trek uwe schoenen van uwe voeten!" zoo sprak daar eenmaal eene stem o Mozes uit het braambosch bij Horeb, dat brandde, doe niet verteerde. „Trek uwe schoenen van uwe voeten: de plaats, waar gij staat, is heilig land!" En wij zouden met een lichtvaardig hart gedenken aan de branden liefde onzes Heeren, die ons met Zijn angst en Ziijne tranen, met Zijn bloed en Zijn lijden, vrijkocht van den vloek der wet! Ons hart zij gebogen aan Zijne voeten hier en ginds in onze stille eenzaamheid, als daar Zijne stem tot ons spreekt: „Om uwe overtredingen was Ik verwond, om uh ongerechtigheden werd Ik verbrijzeld! De> straf, die u den vrede aanbrengt, was op Mij en door Mijne striemen is u genezing geworden!" Een Latijnsche monnik vergezelt ons m den hof, welken we niet zonder geleide mogen binnentreden. De hof is door de Latijnen in een waren siertnin veranderd. Bloemperken zijn er aangelegd. Oostersche planten prijken in kunstige potten en vazen langs de laantjes; hier en daar heeft men een rustbank geplaatst. „Hier," zoo zegt ons de monnik, „is de rots, waar de discipelen sliepen, ginds de plaats, waar de Heiland Judas met de bende ontmoette, waar Hij verraden werd met een kus!" Acht olijfboomen staan in den hof verspreid. Hun stam is van ouderdom geheel uitgehold, maar men heeft de ruimten daarbinnen met steenen gevuld, opdat ze zouden blijven staan. Men houdt, en het is te begrijpen, deze zware, schoone boomen in hooge eere. Wel moogt ge van de u omringende planten en bloemen eene gedachtenis medenemen, maar de olijven moogt ge niet aanraken. Toch schijnen de boomen reeds eenmaal tot dicht bij den voet afgekapt te zijn, want die er nu staan, zijn uitspruitsels van den vroegeren wortel. Zouden ze ons doen denken aan den dag, toen de Ttomeinsche veldheer Titus alle boomen rondom Jeruzalem deed omhouwen, teneinde daarmede Jeruzalem te bestormen? Welk eene herinnering onder deze olijven! Hier was dus, naar hetgeen onze geleider zegt, de plaats, waar Jezus' ziel bedroefd was tot den dood! Hier vraagde Hij Zijnen discipelen vruchteloos ééne ure met Hem te waken! Daar lag Hij geknield onder de schaduw dezer boomen, een zwaren strijd strijdende en te sterker biddende, naarmate de angst zich verhief! Deze aarde dronk Zijn tranen en Zijn bloedzweet! En ons hart zou Zijne liefde niet gevoelen! Het zou zóó bard zijn als de rotsbodem van Gethsémané zelve, koud bij Zijne brandende liefde! God geve, dat we allen gevoelen, hoe lief onze lieer en Heiland ons had, tot hoe duren prijs Hij de Zijnen voor zich heeft gekocht! Arme Petrus! Kunt ge niet één uur met Hem waken ! Waak en bid, opdat ge niet in verzoeking komt! Getlisémané staat daar ons allen tot een waarschuwend voorbeeld. Het spreekt ons niet slechts van onzen Heer, maar ook van Petrus, ook van Judas. Van Petrus, die wel voor Hem zou willen sterven, Petras, die, al werden ze Hem allen ontrouw, Hem toch nimmer ontrouw worden zou en die straks, eer de haan tweemaal gekraaid had, Hem driemalen zou verloochend hebben! Ook Petrus, die, als de bende de handen aan Jezus slaat, vlucht met de overigen! Arme Petrus, hoe heeft Hij het met bittere tranen beschreid! De Lijder van Getsemane heeft met Zijn bloed en Zijn lijden ook deze schuld verzoend, maar toch ... ze heeft Petrus zoovele smarten gekost en zoo hij niet verbrijzeld werd onder Zijne schuld, 't was, omdat, hij een Meester verloochend had, die immers alle dingen wist, — ook dat hij Hem liefhad! Gethsémané en judas! Kinderen, bidden we voortdurend den Heer, dat Hij ons onze zwakheid leere kennen, opdat we straks niet als Petrus bezwijken, wanneer de ure der verzoeking komt! Bidden we Hem ernstig, dat Hij ons behoede, dat we niet als Judas vallen in de strikken des Satans. Gij weet, dat hij zijn Heer en Meester verried voor een handvol zilverlingen en hoe hij het eigen leven uitbluschte in den donkeren nacht van wanhoop en vertwijfeling! Komt, laat ons gaan! Tegenover ons blinken ons de koepels van Omar's moskee, den tempel der Mahomedanen, tegen. Aan den voet van den muur des tempels vergaderen de Joden zich daar iederen Vrijdagavond, om er te weenen over de stad en den tempel. Onder hartverscheurende kreten betreuren zij den val van Sion en kussen de laatste overblijfselen van de fondamenten, waarop zich de tempel verhief! Dat is de klaagplaats der Joden. Zij hebben het bloed van Jezus van Xazareth over zich en hunne kinderen ingeroepen: het is gekomen! „De wegen Sions treuren, omdat niemand op het feest komt; al hare poorten zijn woest, hare priesters zuchten; hare jonkvrouwen zijn bedroefd en zij zelve is in bitterheid. Van de dochter Sions is al haar sieraad weggenomen!" Ach, dat ze vluchten met al hunne ellende tot Hem, dien ze verworpen hebben, tot den Lijder in het bang Gethsémané, die op eene aarde, welke Zijn bloed dronk, de bloemen der liefde nog doet bloeien en den olijftak des vredes ook aan Zijne vijanden blijft bieden! Vrede zij over Jeruzalem! Ween niet over Jezus sniarte, Ween niet over Jezus' dood, Ween eerst over 't eigen harte, Eigen schuld en eigen nood! In Hem werd geen schuld gevonden, Hoe des vijands oog ze zoek; Slechts voor u draagt hij die zonden En om uwe schuld den vloek! Ach, wat winste zou 't ons geven, Weenend in deez' hof te gaan En met sidderen en beven Heel Zijn lijden ga te slaan; Om den Man Van smart te klagen, Die den bangen kruisdood stierf, Zonder onze ziel te vragen, Wat zij door Zijn dood verwierf! Vlek riocli rimpel werd gevonden Kind'ren, aan des menschen Zoon. Heel Zijn lijden is der zonde En des zondaars straf en loon! Zoo moet Hij de schuld dan dragen, Hij, die nooit iets schuldigs deed, Klagen onder and'rer plagen, Lijden onder and'rer leed! Doch voor wie zou Hij dan strijdend En voor wie draagt Hij de schuld ? En voor wie heeft Hij Zijn lijden Met Zijn kruisdood zelis vervuld? Kind'ren. weent om de eigen zonden, De eigen smarte en dood, ja, weent. Al die jamm'ren, al die wonden Draagt Uw Heer voor u alleen! De eerste Serie van „Kent gij dat Land?" bestaat, uit 8 Nummers, als: No. 1. ABRAHAM's EIK. „ 2. BETHANIË. „ 3. DE DOODE ZEE. „ 4. JERUZALEM. „ 5. DE BEUG THABOR „ 6. DE ZEE VAN GALILEA. „ 7. HET GRAF VAN ABS ALOM „ 8. GETHSEM ANIÏ. PRIJS PER NUMMER 5 CENT. Per Serie van 8 Nummers ƒ0.30 „ 13 Seriën van No. 1—8. - „ 25 „ „ n 1—8. ■ ■ HÖ.75 KENT GIJ DAT LAN»? zal compleet zijn in 4 Seriën van 8 Nummers De inteekening is alom opengesteld. De Uitgevers, H. DE HOOGH & Co.