MAW 628 NO. 7 DEI BEROEPSARBEID DER VROUW EN HET SOCIALISME DOOR M. WIBAUT-B. v. BERLEKOM AMSTERDAM 19 3 2 UITGAVE VAN HET PARTIJBESTUUR DER [S. D. A. P. DE BEROEPSARBEID DER VROUW EN HET SOCIALISME DOOR M. WIBAUT-B. v, BERLEKOM AMSTERDAM 19 3 2 UITGAVE VAN HET PARTIJBESTUUR DER S.D.A.P, „Ik heb in droom gezien een dag van blijheid, De vrouwen ademden de lucht der vrijheid,” Henriette Roland Holst INLEIDING. „Wij komen uit duister verleden, uit land van ellende vandaan.. Zoo luidt de aanhef van het lied, dat Adama van Scheltema eens voor een sociaaldemokratische Vrouwendag dichtte. Hoe komt het, dat, wanneer wij ons Amsterdamsch vrouwenspreekkoor deze regelen hooren zeggen, ze ons altijd ontroeren? Het is omdat men daarbij gevoelt, dat deze woorden de vrouwen uit het diepst van hun hart komen. Ja, het verleden zien zij als zwarte duisternis. Vóór haar, nog vèr soms lijkt het zoo héél ver toch voor haar zien zij de toekomst lichten, waartoe het Heden haar nu den weg wijst, want ondanks crisis en werkloosheid zien zij het Heden reeds als een verlossing uit het verleden, toen de arbeidersklasse nog in de diepste ellende gedoken lag. Maar het is niet alleen omdat het levenspeil sinds dien tijd is gestegen, het is niet om de groote veranderingen In macht van deze klasse, dat voor de vrouwen dit Heden reeds zoo geheel anders is, dan het Verleden. Het is ook omdat zij geestelijk tot een ander leven zijn gekomen. Het is omdat de vrouwelijke sekse de weg gevonden heeft, die leiden gaat naar het volledig „mensch” worden der vrouw. Inderdaad, er is ontzaglijk veel veranderd sinds de laatste veertig, vijftig jaar in het vrouwenleven. Het optreden van een spreekkoor van arbeidersvrouwen op een groote vergadering van vrouwen door haarzelf ingericht om haar eigen politieken dag te vieren, zonder dat iemand daar iets buitensporigs in ziet, kan men als een symbool zien van de zelfstandige positie die de vrouw veroverde. De vrouw staat hier niet als vrouw van een man, of dochter vèn een vader, ook niet als de moeder, maar als persoon; zij is zelf alleen verantwoordelijk voor eigen gewilde daad, voor haar eigen politieke overtuiging. Om de waarde van de reeds bereikte zelfstandigheid goed te leeren schatten, is het noodig eerst een blik als bij vogelvlucht te werpen in het verleden. Wij moeten begrijpen, dat vele knellende banden verbroken, vele ingewortelde vooroordeelen overwonnen moesten worden. Wij moeten ons herinneren den bitteren strijd, die gestreden moest worden vóór deze mijlpaal werd bereikt. Vóór deze mijlpaal werd bereikt! Want wij hebben er ons goed rekenschap van te geven, dat de vrouw nog lang niet aan het einddoel van haar streven naar zelfstandigheid is gekomen; dat zij nog slechts een deel van den moeilijken weg heeft af gelegd. Het einddoel zal eerst bereikt kunnen worden in een socialistische maatschappij. Intusschen moet de vrouw mede den weg banen om te komen tot de nieuwe samenleving en daarvoor moet de strijd voor haar persoonlijke bevrijding ook midden in de tegenwoordige maatschappij worden voortgezet en volgehouden. Wij zullen trachten de lijn te vinden die van het Verleden loopt naar het Heden om de richting van die lijn voor de toekomst te ontdekken. Zoo zullen wij trachten de beroepsarbeid der vrouw in z’n juiste beteekenis te zien, een poging doen om dit veel bestreden vraagstuk in het licht van onze socialistische levensopvatting te beschouwen. Een blik in vogelvlucht op het verleden. Zoover wij terugzien in de schemering der historie was de vrouwelijke sekse de ondergeschikte sekse, omdat de vrouw door het moederschap belemmerd werd zich te meten met den man. Althans bij de meeste volken in de geschiedenis bekend, wordt dit feit waargenomen, zelfs bij volken, die een hoog peil van beschaving hadden bereikt, zooals dit treffend blijkt uit de positie die de vrouw innam bij de oude Grieken. Dit volk der Oudheid had een zoo hoog peil van beschaving bereikt, dat thans nog zijn taal op scholen wordt geleerd, terwijl wetenschap en kunst grondslagen legden, waa-op wij nu nog voortbouwen. De zeden en het huiselijk leven van dit volk hebben wij leeren kennen uit het beroemde heldendicht de „Odyssee” van Homerus. Hoe het leven der vrouwen was, kunnen wij duidelijk zien uit het volgende, wat het gedicht vertelt: De koningin Penelopeia wachtte reeds jaren op de komst van den koning Odysseus, den heerlijken held, die na de verwoesting van Troje op de terugreis was naar zijn vaderland, waar hij door velerlei avonturen opgehouden werd. Men vreesde, dat hij niet meer in leven was en Penelopeia zou verplicht worden tot de keuze van een nieuwen echtgenoot. Penelopeia had echter een list verzonnen om haar keuze uit te stellen, zij beloofde een der vrijers te kiezen zoodra zij de lijkwade gereed had voor den ouden vader, die iederen dag kon sterven en het zou haar tot schande strekken als hem een doodskleed ontbrak. De minnaars vonden dit redelijk. En iederen dag zag men nu Penelopeia onder tranen weven aan de wade, maar des nachts, onder tranen bij het licht der fakkels, trok zij de inslagdraden weer uit. Zoo wordt geteekend: de trouw der echtgenoote aan den echtgenoot. Maar eens boven in haar vertrek gezeten, vernam Penelopeia de hemelsche tonen beneden in de mannenzaal, waar de vrijers zaten. Een zanger bezong er de droeve terugtocht der Grieken. IJlings, van twee jonkvrouwen vergezeld, daalde zij de trap af en bleef staan op den drempel der schoongewelfde zaal, want het was den vrouwen niet geoorloofd de zaal der gasten binnen te treden. Een fijne sluier omhuifde haar wangen. Ter weerszijden van haar stonden de dienaressen. Schreiend zich tot den zanger wendend sprak zij: „Feinios, gij kent zoovele liederen. Spaar mij dit lied, dat mijn hart verscheurt. Want ik, rampzaligste der vrouwen, beween den besten der echtgenooten.” Maar nu treedt haar jonge zoon op en berispt haar. Hij zegt: „Sterk liever uw ziel, zoodat gij het aanhooren kunt, want Odysseus was niet de eenige die zijn land niet terug zag, velen bezweken met hem.” En dan zegt het jonge mensch tot zijn moeder: „Maar ga nu naar huis en bezorg uw eigen aangelegenheden, spinnewiel en weefstoel en spoor bij den arbeid uw dienstmaagden tot ijver aan. In het openbaar te spreken voegt slechts mannen, in ’t bijzonder mij, want mij behoort het gezag hier in huis.” In plaats dat deze moeder nu verontwaardigd was over dat, wat wij zouden noemen het tyrannieke, wijsneuzige optreden van haar zoon, zag zij er een bewijs in, hoe flink en mannelijk de jongeling was geworden. „Vol verbazing”, zegt het gedicht, „keerde de moeder terug naar haar vertrekken, in haar gemoed overpeinzend de verstandige taal van haar zoon. Maar boven gekomen beweende zij wederom haar geliefden Odysseus, totdat de godin Athene een zoeten slaap als dauw op haar oogleden deed vallen.... In dit fijn geteekend tooneeltje dus wordt de positie van de gehuwde vrouw, zooals die in vroegere tijden onder alle volken was, karakteristiek geschetst. Zij was de onmondige, de altijd kind blijvende, de volkomen ondergeschikte aan den man, zelfs ook aan den zoon. Stond een volk op een lager peil van beschaving, dan was het lot der vrouw dat van een slavin; onder hooger beschaafde volken werd zij hoffelijk toegesproken, goed behandeld, maar de onmondige bleef zij. Haar persoonlijkheid werd steeds ingekneld, kon nimmer zich in vrijheid ontplooien. Als slavin of ais onmondige, zoo is de vrouw door de eeuwen gegaan. Wanneer wij onzen kinderen een van de oude sprookjes verhalen, dan zal het honderd maal gaan over een prinses, die uitgeloofd wordt als prijs aan een held. De koning belooft de hand van zijn dochter aan dengene, die den draak verslaat of een andere heldendaad verricht. Een vrouw wordt hier voorgesteld als een belooning voor de dapperheid van den man, als een kostbaar cadeautje, dat weggeschonken wordt. Zoo werd de vrouw in de middeleeuwen beschouwd. Haar deugd bestond daarin, dat zij zich zonder verzet liet weggeven door den vader aan den echtgenoot en dan braaf trouw bleef aan den niet zelf gekozen echtgenoot. De kerk legde deze opvattingen vast in de moraal, die de vrouwen gepredikt werd. De vrouw was ten dienste van den man geschapen, om hem alles te geven, wat zij te geven had. Dat deze opvattingen zoo lang stand konden houden, kwam daaruit voort, dat zij pasten bij de economische omstandigheden van de tijden. De man was de bezitter van alles wat het leven mogelijk maakte, van alle productie-krachten en werkkrachten. Hij hcerschte over vrouwen, slaven, dienaren, kinderen. „Pater familias” was hij en „familias” beteekent: „van de slaven”, het woord familie had dus oorspronkelijk geen verheven beteekenis. Waar kon de vrouw heengaan als de man haar verstootte? Alleen in het klooster kon zij zich opsluiten. Wie zal ooit Weten hoeveel vrouwenleed er in de diepe nacht der eeuwen is verzonken? Ja, wel moeizaam voltrekt zich dikwijls de maatschappelijke evolutie! Langzamerhand aan het eind der middeleeuwen begint licht te gloren, als tal van ontdekkingen en uitvindingen, de maatschappelijke ontwikkeling als het ware met sprongen voortjagen. De ontdekking van het zonnestelsel door Kopernicus deed den strijd ontbranden om vrijheid van denken. De vooruitgang der natuurkunde bracht tenslotte de machinale voortbrengingsmethode. In 1741 werd de spinmachine uitgevonden. Belangrijk jaartal! Het spinnewiel zal verhuizen naar de rommelzolder! Het beteekent, dat de vrouw gaat treden in den maatschappelijken arbeid. Het was een geweldige omwenteling, die van den zelfstandigen handwerker een loonarbeider maakte en die de vrouw ook naar de fabriek dreef. En als met gouden letters de uitvindingen uit dien tijd in het boek der geschiedenis geschreven zijn, dan staan daarnaast de koolzwarte letters, die van de ellende der massa’s spreken. Toch werd eerst met deze sociale omwenteling de vrouw de mogelijkheid gegeven om te komen tot den strijd voor haar zelfstandigheid. Sinds dien tijd begint de emancipatie der vrouw. De strijd der vrouw. Nu vangt ook de strijd aan voor de geestelijke bevrijding der vrouw. Nu hier, dan daar klonk de kreet op, de roep om bevrijding uit beklemde borst, smartkreten der diepverdrukten, die zich eindelijk uiten moesten. In het begin der Fransche Revolutie in 1789 verscheen het beroemde manifest over „De Rechten van den Mensch”. De aanvangswoorden luidden: „De Mensch „l’homme”, (het Fransche woord beteekent zoowel mensch als man) is vrij geboren!” Maar een vrouw stond op, Olympe de Gouge. Zij beantwoordde dit manifest met een rede (schrijven kon zij niet) over „De Rechten van de Vrouw”. En zij ving aan met de woorden: „De Vrouw is vrij geboren,” en eischte dezelfde rechten voor de vrouw als voor den man. Zij sprak de bekende woorden: „Als de vrouw het recht heeft het schavot te bestijgen, heeft zij ook het recht de tribune te betreden.” En moedig betrad deze vrouw zelf het schavot, toen die tijd voor haar gekomen was. Een andere kreet klonk op in Engeland. Henriëtte Roland Holst heeft in „Het feest der gedachtenis” de aandoenlijke geschiedenis van Mary Wollestonecraft’s moedige en zware strijd beschreven voor „De Rechten der Vrouw”. In Frankrijk beschreef in 1810 mad. de Stael in haar roman: „Corinne”, de vrouw, die vergeefs worstelt tegen de wetten en regels éer bekrompen samenleving. Met groote dankbaarheid hebben de vrouwen van nu op te zien tot de weinigen van toen, die alleen stonden temidden van een wereld van spotters en vijanden en den weg baanden voor wie na hun de vruchten van hun offers zouden plukken. De strijd was aangevangen, zou nooit meer te stuiten zijn! De grootst denkbare evolutie in het vrouwenleven had plaats. Over de geheele wereld brandde de strijd los: in Engeland, Amerika, Frankrijk, Duitschhland. Ondanks de voortdurende tegenstand veroverde de vrouw het recht op ontwikkeling. Scholen en universiteiten sprongen voor haar open; het eene arbeidsterrein na het andere werd met ontzaglijke moeite veroverd Ook in ons land ontwaakte de vrouw. Toen in 1861 Multatuli in zijn „Minnebrieven”, de Bste geschiedenis van Gezag, „Thugater” schreef, dat hooglied der vrouw, die vernietigende aanklacht tegen de meerderwaardigheidswaan van den man, was de strijd tegen de ondergeschiktheid der vrouwelijke sekse in vollen gang. Nooit mogen de vrouwen vergeten, wat zij in ons land te danken hebben aan de felle aanklachten van den schrijver der „Ideeën”, en aan zijn spontaan medevoelen met het toen nog dikwijls zoo ellendig lot der vrouw, gekneld als zij was in een harnas van vooroordeelen en averechtsche fatsoensbegrippen in dit kleinburgelijke land. In Duitschland was in 1875 reeds een socialistische vrouwenvereeniging opgericht. In 1883 verscheen daar Bebel’s boek: „De Vrouw en het Socialisme”. Het was de eerste oproep tot de vrouw gericht om als zelfstandige strijdster, maar samen met den man, deel te nemen aan de groote worsteling voor het socialisme, dat alleen in staat was de volledige bevrijding der vrouw te brengen. Het heden. Het vrouwenkiesrecht wordt veroverd. Onder geweldige moeilijkheden is de strijd om het vrouwenkiesrecht gevoerd, eerst door de vrouwen van den middenstand, toen met groot enthousiasme door de socialistische vrouwen. De overwinning is nu in vele landen bereikt, waarbij zich telkens nieuwe landen voegen. Het is merkwaardig dat Spanje en zelfs Turkije dit kiesrecht eerder verkrijgen dan Frankrijk en Zwitserland! De volledige verovering zal in alle landen zich doorzetten, dit is slechts een kwestie van tijd. De politieke rechten zijn de vrouw voor de toekomst overal verzekerd. Het voornaamste politieke bolwerk, waartegen de vrouw nu nog te strijden heeft is de wettelijke macht van den man in het huwelijk. Oude opvattingen kunnen een taai leven hebben. Het is haast ongelooflijk. En toch, het is zoo. Heden ten dage, nadat de vrouwen reeds vele jaren het kiesrecht uitoefenen, bestaat nog dezelfde huwelijkswet met geringe wijziging van 1838. Denk eens welk een omwenteling van ideeën en opvattingen er ligt tusschen toen en nu! Nu is het waar, dat die wet dan ook in veel opzichten niet meer wordt nageleefd. Toch behooren de vrouwen hun kiesrecht te gebruiken om een eind te maken aan deze verouderde wetgeving. Voor ons land beteekent dit vooral: strijd tegen de kerkelijke politieke partijen, die steeds voortgaan hun vrouwelijke leden te suggereeren, dat de maritale macht van den man in het huwelijk op goddelijke voorschriften berust. „Tot den man zal uw begeerte zijn en hij zal heerschappij over u hebben”, zegt immers het bijbelwoord. Zoodra de politieke macht van de kerk gebroken is, zal ook de verroeste keten van de huwelijkswetgeving springen. Daarom is de huwelijkswet, hoe achterlijk ze ook is, niet de grootste hinderpaal, die de vrouw op den weg naar de zelfstandigheid voor zich ziet. Veel grooter moeilijkheid is: de verhouding tuschen de man en de vrouw in het huwelijk; de maatschappelijke en economische positie van de vrouw in bet huwelijk. De positie der vrouw in het huwelijk. Wèl leven wij op de kentering van den'tijd. Voortdurend zien wij hoe het nieuwe in botsing komt met het oude. Het is zooals een nieuw vervoermiddel, dat door het oudé nauwe straatje gaat, tusschen de ouderwetsche gevels door, die verontwaardigd op dit vreemde verschijnsel neerkijken. Terwijl de vrouw zich geestelijk een sfeer van vrijheid heeft veroverd, terwijl zij op het terrein van den maatschappelljken arbeid haar sporen heeft verdiend, is de constructie van de maatschappij nog zoo gebleven, dat iedere vrouw in het huwelijk verplicht wordt geacht zich aan huishoudelijk werk te wijden of aan het toezicht er op en daarbij afhankelijk te blijven voor haar levensonderhoud van den echtgenoot. De man verdient het brood, de vrouw bezorgt het huiswerk, dat schijnt zoo door de natuur zelf ingesteld. Als nu een vrouw in deze arbeidsverdeeling verandering wil brengen en haar beroep, dat zij als ongehuwde vervulde, wenscht voort te zetten, ook in het huwelijk, komt zij in botsing met het van oudsher bestaande begrip van het gezinsleven. Men betoogt, dat de roeping en het ideaal der vrouw toch van het begin der schepping geweest is en thans nog moet zijn het moederschap en het gezinsleven, en men stelt altijd weer het uitoefenen van een beroep daar tegenover. Dat de oefening van een beroep ook in het belang van het gezin kan zijn, wordt onmogelijk geacht. Men verwijt dan de vrouw, die haar betaalden arbeid niet opgeeft, dat zij haar „roeping” weigert te vervullen. Zij, die deze opvatting zijn toegedaan, houden geen rekening met de groote veranderingen door de techniek van onzen tijd in het huiselijk werk gebracht en met de nieuwe mentaliteit van de vrouw, die thans als meisje reeds opgevoed werd in zelfstandigheid. Zij willen geen rekening houden met het feit, dat de gezinnen in het algemeen kleiner worden en zij blijven halsstarrig op het standpunt staan, dat de vrouw, die buitenshuis arbeid verricht, haar gezinsplicht verwaarloost. Zij houden vast aan de oude traditie, dat een vrouw „tehuis” behoort, zooals een huisdier verbonden is aan een huis. En velen, die zoo denken, trachten met geweld de vrouw, die haar leven anders inrichten wil, hun meening op te dringen. Zoo komt telkens de overheid tot de grove onbillijkheid om ontslag bij huwelijk der ambtenaressen vast te leggen in wet of verordening. Bizonder tyranniek trad onze regeering op tegenover de gehuwde ambtenaressen in Indië toen ze in November 1931 het bevel uitvaardigde, dat aldaar de gehuwde ambtenaressen, die geen gezinsverzorgsters zijn, moesten worden ontslagen, terwijl er gewaarschuwd werd, dat deze vrouwen niet moesten trachten door echtscheiding dit ontslag te ontloopen. De overheid, die aldus optreedt, handelt niet alleen hoogst onrechtvaardig ten opzichte van de vrouwen, maar geeft bovendien blijk van gemis aan ieder psychologisch inzicht betreffende de verhoudingen der seksen in het huwelijk. De kwestie van den arbeid der gehuwde vrouw wordt door deze overheid alleen gezien als een kwestie van inkomen voor het gezin. Dat er voor de vrouw een moreele kant aan vastzit, dat wil men niet inzien. Nu is het waar, dat de meeste mannen hier liever niet aan denken, (de overheid bestaat voor het grootste deel uit mannen) zij zien de moreele kant juist andersom. Hun moreele kant van het vraagstuk is, dat de vrouw in huis behoort te blijven. Maar in ieder geval, men gaat op de moreele kwestie niet dieper in. Men neemt van meet af aan, dat ieder huwelijk een verbintenis beteekent, die voor geen verstoring vatbaar k&n zijn. En toch! Men moet blind zijn, als men niet ziet, dat het huwelijk in onzen tijd een crisis doormaat. Aan hoeveel stormen is het huwelijksleven tegenwoordig niet blootgesteld! Hoe zeer komt nu aan het licht, dat de grondslagen van het huwelijk in onze maatschappij vaak zeer voos zijn. Hoe snel kan ook ware genegenheid omslaan in het tegendeel! Is aantrekking en afstooting tusschen de seksen niet dikwijls na verwant? En als ook dit antagonisme een natuur-instinct is, zal dan niet de vrouw, die in de meest ondergeschikte positie zich bevindt, daarvan de meeste schade ondervinden? Althans de meeste kans daartoe hebben? Het leven der vrouw zal er door vergald kunnen worden. En dit kan plaats hebben in verschillende graad en vorm. Aantrekking en afstooting kan afwisselend zich bij een echtpaar doen gelden. En ieder, die nu eens niet alleen wil zien naar het materieele leven van het echtpaar; ieder, die in het huwelijk nog iets anders ziet, dan de maatschappelijke vorm van een gezin, dat onderhouden moet worden; ieder, die zich rekenschap geeft van het intieme karakter der verhouding tusschen den man en de vrouw in het sexueele leven, moet het funeste er van gevoelen als het heerschers-lnstinct van den man, waarmee de Natuur hem nu eenmaal heeft belast versterking vindt in de macht, die hij economisch over de vrouw kan uitoefenen, doordat hij de kostwinner is. Deze verhouding is slecht voor de vrouw, ook slecht voor den man. Heerschappij uitoefenen over de vrouw trekt de man zelf omlaag, maakt hem soms grof en bruut. Ondergeschiktheid aan den man kweekt bij de vrouw tegelijkertijd ondeugden aan als: onoprechtheid, schijnheiligheid, neiging tot verbergen en bedriegen. De vrouw heerscht vaak door list, wreekt zich instinctief op de overheersching van den man! Voor een goede huwelijksverhouding het kan niet genoeg herhaald worden is een der eerste voorwaarden dat de man en de vrouw elkaar als gelijkwaardige persoonlijkheden beschouwen. Dat zij zichzelf (voor zoover dit in onze maatschappij mogelijk is) als vrije persoonlijkheden kunnen beschouwen, en in ieder geval als zoodanig door elkander worden erkend en gerespecteerd. Dat niet langer de man zijn vrouw uitsluitend zal kunnen of willen zien als zijn vrouw, van zijn loon, van zijn stand, van zijn positie de algeheele afhankelijke, dit moeten wij van de komende tijden verlangen. Daarheen moet ons streven gaan. En daarom is het altijd een reactionnaire daad om de gehuwde vrouw tegen haai zin uit haar beroep te ontslaan. Het dubbele inkomen. Omdat men van het huwelijk alleen de materieele beteekenis ziet, staart men zich blind op het zoogenaamde „Dubbele” inkomen, dat verdiend wordt, als de vrouw eigen inkomsten zou verwerven. Let wel, dat er alleen van dubbel inkomen wordt gesproken als de vrouw mee verdient. Als een man naast het inkomen uit zijn beroep nog andere inkomsten heeft, dan spreekt men niet van een „dubbel inkomen”. Het kan zijn, dat in een gezin door den man een driedubbel inkomen wordt verdiend en dat de man door allerlei werk- zaamheden te verrichten buiten zijn beroep ook werkgelegenheid aan anderen ontneemt. Denkt iemand er aan zulk een man te dwingen slechts één enkel gezinsinkomen te verdienen? Wat is een gezinsinkomen in onze maatschappij, waarin absoluut regelloosheid heerscht bij de verdeeling van het inkomen? Trouwens het komt ook dikwijls voor, dat het totaal van de gezinsinkomsten, als man en vrouw beiden verdienen, niet grooter is, dan één inkomen, dat in de behoeften van het gezin voorziet. Het is niet mogelijk na te gaan, hoeveel vrouwen doOr hun betrekking aan te houden, onnoodig een te hoog inkomen verschaffen aan hun gezin. De cijfers van den arbeid der gehuwde werkende vrouwen zeggen ons niets. Immers daarbij behooren landarbeidsters, winkeliersters, pensionhoudsters, die met den man samen een bedrijf uitoefenen. Het zou onmogelijk zijn deze vrouwen te dwingen zich alleen met het huishouden bezig te houden en ze te verbieden in het bedrijf te werken, of ergens iets te verdienen. Ook worden hier uitgeschakeld alle arbeidsters, omdat bij haar verondersteld wordt, dat zij altijd uit nood werken en dus niet voor ontslag in aanmerking komen. In het prae-advies van het Haagsche Gemeentebestuur, betreffende het ontslag van gehuwde vrouwen uit den gemeentedienst, werd een uitzondering gemaakt voor de werkvrouwen. Het is merkwaardig, dat terwijl men zoo ontsteld is over de „ontwrichting van het gezin” der werkende vrouw, men zich over die ontwrichting niet bekommert, daar waar ze juist veel meer voorkomt, dan bij de ambtenares, die immers voor goede gezinsverzorging kan zorgen. Een sterk voorbeeld hebben wij daarvan gezien bij het proces tegen de baanwachteres van Blerik. Zoozeer heeft men zich er aan gewend, dat een vrouw uit de arbeidersklasse een soort lastdier is, dat men een vrouw, die vijftien kinderen ter wereld had gebracht, in zorgelijke omstandigheid en zwak was (geen wonder!) toch een drukke post als baanwachteres liet en weigerde haar over te plaatsen naar een minder drukke standplaats. Het gevolg was, dat door het niet sluiten van de slagboomen, verschillende menschen den dood vonden en de baanwachteres tot gevangenisstraf werd veroordeeld. Mr. F. W. Goudsmit spreekt in „De Groene Amsterdammer” van 3 October 1931 een vernietigend oordeel uit over de autoriteiten, die aan een zwakke moeder van 15 kinderen, die vaak duizelingen had, een zóó verantwoordelijke post als de bewaking van een drukken overweg durfden op te dragen. Hij meent, dat die autoriteiten hier de beschuldigden zouden behooren te zijn. Het proces tegen de baanwachteres van Blerik viel in denzelfden tijd, dat in den Haagschen gemeenteraad de kwestie van het ontslag der ambtenares bij huwelijk aan de orde kwam. De gansche kerkelijke en een deel der liberale pers heeft zich toen wekenlang bezig gehouden met de arbeid der huwende ambtenares. Er was veel meer verzet tegen de beroepsarbeid dezer ambtenares, dan verontwaardiging over het handhaven van de baanwachteres van Blerik in haar veel te zware betrekking. Merkwaardige tegenstrijdigheid! Daar waar de vrouwenarbeid volgens goede voorwaarden wordt verricht, dus een verheffende tendenz kan hebben, laait het verzet er tegen hoog op! Daar, waar de vrouwenarbeid een dubbele belasting beteekent voor de vrouw, waar deze arbeid een vorm is van uitbuiting van haar arbeidskracht, waar dus de beroepsarbeid een neerdrukkende tendenz uitoefent, daar zwijgt het verzet. Zelfs ook dan als de gevolgen funest zijn voor het publiek bij de uitoefening van dit beroep. En over de ontwrichting van het gezin der arbeidsters bekommert men zich gewoonlijk heel weinig. Is het misschien omdat de gemeenschap zelf hier een taak heeft te vervullen, door gemeenschapszorg voor het kind, die zij verwaarloost? Ook de gehuwde fabrieksarbeidster kan inderdaad dikwijls haar gezin niet goed verzorgen, omdat de inkomsten van haar arbeid daartoe niet toereikend zijn. Maar het is niet tegen dezen arbeid, dat men fulmineert, en het is niet deze gezinsontwrichting, waarover men zich druk maakt. Neen, het is het gezin van de gehuwde ambtenares, waarover de overheid en de kerk zich zoo bezorgd maken. En toch bestaat juist bij dezen arbeid de mogelijkheid, dat het gezin er wel bij vaart. Aan deze vrouwen, als zij de vitaliteit hebben, hun betrekking in het huwelijk voort te zetten, kan men gerust overlaten hun gezinsleven zoo te nrganiseeren, dat er geen gezinsontwrichting plaats heeft. Wij hebben dus bij de kwestie der dubbele inkomens alleen te doen met de vrouwen, die in beroepen werken. In Amsterdam zijn onder de 1416 vrouwelijke ambtenaressen 168 gehuwden; onder de 1046 onderwijzeressen bij ’t openb. ond. 264 gehuwden. En gelijksoortige verhoudingen bestaan ongeveer in de groote steden. Het getal is te gering, dan dat het wettigen zou te veronderstellen, dat door het ontslaan dezer vrouwen de werkloosheid belangrijke vermindering zou ondergaan, afgezien nog van het feit, dat dit ontslag weer andere vrouwen werkloos zou maken. Maar ook als wij deze argumenten niet laten gelden, dan nog zou moeten worden nagegaan, of de gezinnen, waar het hier om gaat, het inkomen van de werkende vrouw allen kunnen missen. Dan moest b.v. nagegaan worden, of de man geregelde verdiensten heeft, of er ook familieleden onderhouden moeten worden, enz., enz. Het zou wel blijken, dat van die „dubtael-inkomenverdiensters” feitelijk nog velen afvielen. Ondanks dit alles, ondanks het feit, dat het hier meestal slechts om sporadische gevallen gaat, ziet men dat de campagne tegen het „dubbel-inkomen” over heel de wereld heftig wordt gevoerd. Men gaat zoover, dat men heel de oorzaak der werkloosheid somtijds gaat toéschrijven aan den vrouwenarbeid. Men beschuldigt de vrouw van „broodroof”. Zoo komt men er toe de ware oorzaken der werkloosheid niet te zoeken, daar waar ze wortelen, in het wezen van ons winst-stelsel, maar deze oorzaken de vrouw op de schouders te schuiven, die schouders, die reeds zooveel lasten gedragen hebben. Hiertegen moeten wij, als socialisten ernstig waarschuwen.' De internationale .vrouwenconferentie in 1931 te Weenen gehouden deed dit in een resolutie, waarin zij o.a. ook er op wees, hoe dit alles verdeeldheid brengt tusschen de arbeiders in een tijd, dat vast aaneengesloten staan hoogste eisch is. Zeker, bij benoemingen zal men in dezen tijd rekening kunnen houden met degenen, die de verdienste het meest noodig hebben. Daarbij echter mag geen onderscheid gemaakt worden tusschen man en vrouw, en altijd zal men moeten bedenken, dat door de gehuwde vrouw het uitoefenen ven een beroep onmogelijk te maken, men haar geestelijk onrecht aandoct. En wat beteekent het, dat de campagne tegen de gehuwde vrouwen-arbeid, zelden gevoerd wordt op het terrein van de loonarbeid der arbeidersvrouw, maar altijd in verband staat met de beter betaalde beroepen? De conclusie ervan is, dat deze bestrijding vcort’-oot uit niets*anders dan vrees van den man voor de concurrentie der vrouw. Uit ccneurrenticvrces werken de mannen den vrouwenarbeid tegen met hand cn tand. De vrouwen van die mannen doen daar aan mede.-Zelfs is cr een vcrccniging zich noemende: „Nieuw Feministen”, die hot standpunt, dat de man uitsluitend recht heeft op betaalden arbeid, ijverig verdedigt. Hoe gemakkelijk kan men de vrouwen, die altijd in angst zitten voor de werkloosheid van den man suggerccren, dat de werkende vrouw een gevaar oplevcrt voor haar gezin en dat het in het belang van hun man, dus van hun gezin, is, de vrouw van het arbeidsveld te weren! En de vrouwen, die werk zoeken, worden beschouwd als egoïsten, die broodroof plegen, ten opzichte van de mannen. Maar waarom? Wij loven midden in de kapitalistische maatschappij. Door de werkloosheid is de concurrentiestrijd ontzaglijk verscherpt. En het is wonder, dat de werkzoekende vrouw niet vriendschappelijk wordt begroet op de arbeidsmarkt. Dat is geen reden voor de vrouw om zich te laten omver loopen in den razenden wedloop om een betrekking. Zij heeft dit systeem toch niet bedacht. Zij heeft den plicht om voor de rechten van haar sekse op te komen. Als zij het niet doet, zal niemand het voor haar doen en het gevolg er van is, dat de maatschappelijke vooruitgang wordt vertraagd of tegengehouden. De economische afhankelijkheid der vrouw. Over het algemeen hechten de vrouwen veel te weinig waarde aan haar economische zelfstandigheid in het huwelijk. Daar de gezinsarbeid der vrouw, zooals vooral in de arbeidersklasse het geval is, inderdaad een economische factor is, omdat de huisvrouw door haar werk vele uitgaven bespaart en dus de koopkracht van het loon van den man verhoogt, zoodat zij door haar werken in huis de welvaart van het gezin verhoogt, voelt zij niet haar economische afhankelijkheid. Zij geeft er zich geen rekenschap van, dat ondanks haar nuttigen arbeid, tóch afhankelijk blijft van het loon van den man. Dit loon moet er eerst zijn, vóórdat de vrouw haar arbeid kan verrichten. Als de man niet verdient, k&n zij niets koken, wasschen of naaien. Hij is en blijft de broodwinner van wie de vrouw afhankelijk blijft. Men most zich goed rekenschap er van geven, dat de arbeid uit zichzelf niet een vrij-makende kracht bezit, ook niet als het zeer nuttigen arbeid betreft, zooals de gezinsarbeid stellig is. Was het werk dat de slaven deden, ook niet van groot nut? Niettemin bleven zij slaven. Zonder dat wij er aan denken de huisvrouw van thans met een slaaf te willen vergelijken, is er toch deze overeenkomst, dat beider werk economisch belangrijk is, maar hun toch geen economische zelfstandigheid brengt, hun zelf niet de rechten geeft, waarop zij door den arbeid aanspraak zouden kunnen maken. Laten wij dit goed begrijpen; In onze maatschappij kan men slechts economisch zelfstandig zijn, als men eigen inkomsten kan verwerven. Het is dus thans alleen de betaalde arbeid, die de vrouw economisch vrij kan maken. En wanneer wij zeggen; door den vrouwenarbeid is de vrouwelijke sekse tot bevrijding van haar persoonlijkheid gekomen, dan bedoelen wij door den betaalden arbeid. Want zoo ver wij in de geschiedenis van de maatschappij kunnen terug zien, heeft de vrouw altijd en veel arbeid verricht. Veel arbeid, dikwijls zware arbeid, maar het was pas de arbeid, die haar verdienste gaf, de arbeid die haar in staat stelde in eigen levensonderhoud te voorzien, die haar losmaakte van de afhankelijkheid. En daarom is het zoo onjuist, wanneer men nu den huisvrouwen-arbeid gelijk wil stellen met een „beroep” en meent door deze betiteling verandering te brengen in de positie van de huisvrouw, meent, dat men haar daardoor zelfstandig kan maken. Het is niet zoo. Ondanks de groote waarde van haar arbeid, blijft zij, die in dit „beroep” werkt, de economisch afhankelijke, omdat die arbeid haar geen recht op eigen inkomsten geeft. Wij verwachten van een socialistische maatschappij, dat de vrouw niet meer afhankelijk zal zijn van den een, noch den ander. Dat de verdeeling van het inkomen maatschappelijk op andere manier zal plaats hebben, dan door het loon van den man. Dat het huishoudelijk werk tot een minimum zal worden teruggebracht, terwijl kinderverzorging als maatschappelijke waardevolle arbeid ook in het gezin, recht zal geven op een deel van het gemeenschappelijk inkomen. De vrouw zal dan in huis of daar buiten werken, zooveel wenschelijk is. Maar thans leven wij nög volop in de oude maatschappij. Wij zien inderdaad ook wel de onmogelijkheid, dat de economische zelfstandigheid reeds nu voor alle gehuwde vrouwen bereikbaar zou zijn. Wij zien ook, dat er tal van gevallen zijn, waarbij de betaalde beroepsarbeid ten koste van het gezinsbelang zou gaan. Wij begrijpen, dat de vrouw onverschillig kan zijn voor haar afhankelijkheid wanneer de man zijn loon als gezinsloon beschouwt. Wij zien ook zeer vele gevallen, waarin de Vrouw zich geestelijk vrij gevoelt, ondanks de economische afhankelijkheid. En toch kan dit allés niets veranderen aan het feit, dat de getrouwde vrouw, die geen eigen inkomen heeft, economisch afhankelijk blijft van den man. En bij het minste wat er hapert in het huwelijksleven, zal de vrouw de bittere gevolgen van deze afhankelijkheid gevoelen. Dan scheurt het misleidende waas, dat deze afhankelijkheid verborgen hield, dan voelt zij, dat ze eigenlijk heel haar leven lang hangt aan de slip van zijn jas. Wordt de man werkloos, dan moet zij harder werken en ontberen. Is de man misdadig, de vrouw moet er vreeselijk mede voor boeten. Is hij lui of onbekwaam, dan helpt het haar niet, of zij misschien heel knap is. Bij ziekte van den man is ook haar bestaan bedreigd. Als hij sterft is het ellendig lot der behoeftige weduwe haar deel. Maar deze economische afhankelijkheid heeft de meest funeste gevolgen voor haar, wanneer het huwelijk mislukt en in stand gehou- den moet worden, omdat het economisch verhand het noodzakelijk maakt. Dan kan het voorkomen, dat de vrouw in het huwelijk zich gevóelt als een prostituée. Och, de vrouwen hebben zich zoo gewoon gemaakt aan deze positie, velen vinden het zoo vanzelfsprekend, dat dit zoo is. ze denken er niet over na. Maar de vrouwen, die de gevolgen der afhankelijkheid aan den lijve ondervonden, maar de vrouwen, die het recht op zelfstandigheid als een heilig recht zien, zij willen alles doen om haar zusters wakker te schudden, ze tot nadenken te brengen en vooral te doen gevoelen dat om het socialisme tot stand te brengen de kracht der zelfstandig denkende vrouw onafwijsbaar noodig zal zijn. De bewijding der wouw. Wanneer wij nu terug zien op de lange baan, die de vrouwelijke sekse gegaan is vanuit den slaafschen toestand der oude tijden, dan weten wij dus, dat ze tot heden slechts een mijlpaal heeft bereikt op den weg naar de vrijheid. Wij erkennen, er is veel verkregen. Toch is de vrouw niet bevrijd. Geremd wordt zij zoowel van materieëlen als van geestelijken kant op allerlei wijze. Zoowel uiterlijk als innerlijk moet de bevrijdingsstrijd voortgezet worden. Nog is onze maatschappij een „samenleving”, die hoofdzakelijk geleid wordt door de manlijke sekse. Een enkel actueel feit spreekt boeken. Het feit b.v., dat onze regeering naar de ontwapeningsconferentie te Genève van Februari 1932 geen enkele vrouw afvaardigde, ofschoon de vrouwen van vele partijen vooraan staan in den ontwapeningsstrijd. _ . . ' En wat wij vooral, zoo bedenkelijk achten is dit: tegen de achteruitzetting van de vrouw komt te weinig verzet van de vrouwen zelf. In de roman „November achtzehn” van Georg Hermann wordt de vrouw er op gewezen, wat zij nog alles te doen heeft. „Bedenkt vrouwen hoeveel gij nog te veroveren hebt. Uw recht in het huwelijk, recht op uw eigen lichaam, leiding op het opvoedingsterrein en bij het cultuurwezen moet gij verwerven. Wij hebben nog duizenden vrouwelijke beambten bij het maatschappelijk werk noodig, duizenden vrouwelijke artsen en woninghervormsters en opzichter essen bij de arbeidsinspectie. Gij moet uw aandeel nog verkrijgen in de besturen ter wille van zooveel kwesties, die de vrouwen raken. Eens was de kaart van Afrika geheel zwart, alles was onbekend land. nog te ontdekken. Thans zijn er geen zwarte plekken op de kaart meer en de spoortreinen zullen spoedig van het eene eind naar het andere snellen. Even weinig bekend nog is het eigenlijke gebied van u vrouwen. Gij zelf moet het gaan ontdekken. Maakt spoorlijnen van Noord naar Zuid, van Oost naar West. Dat ontbreekt u vrouwen. Gij hebt honderd duizend knappe vrouwelijke leiders noodig. Gij moet verstandig optreden, energiek, diplomatiek, maar moedig en rechtvaardig met scherpe en ontledende intelligentie. Uw aanleg is rijk. Gij kunt den man overtreffen. De mannen zijn dom. Dat ziet men nu. Hun politiek is vuistrecht-politiek. Mannen ruïneeren een ander land en meenen, dat zij daardoor rijker worden, omdat zij niet zien, dat zij zichzelf ruïneeren.” Dit werd geschreven na het laatste oorlogsjaar. Wij behoeven met deze woorden niet letterlijk in te stemmen. Maar toch, wanneer wij ons op het standpunt stellen, dat er van het optreden der vrouw iets te verwachten is voor de verlossing van de menschheid uit de macht van het barbaarsch geweld, wanneer wij daar ook maar eenigszins op hopen, wanneer wij vrouwen werkelijk zelf daaraan geloven, laten wij dan toch ophouden de vrouw terug te dringen uit het openbare leven of haar het werken daar te bemoeilijken. Laten wij ophouden te fulmineeren tegen de vrouw, die zich niet op wil sluiten in kamer of keuken. Laten wij ophouden met de vrouw te dwingen tot de zware keuze; beroep óf gezin; onafhankelijkheid óf moederschap. Laten wij vertrouwen hebben in de verstandige vrouw. Zij zal het gezin en het moederschap nooit verwaarloozen. Zij weet, dat het gezin en het moederschap en het kind moeten beschermd worden, maar daarvoor moet niet de helft van de menschen in het kleinste kleinbedrijf blijven werken, daarvoor moet niet de differentieeringvan den aanleg der vrouwen van meetaf tegen gehouden worden, omdat zij vrouw is. Daarvoor moet niet de vrouwelijke sekse blijven in de achterhoede van het wereldbeweeg. Laten wij bedenken, dat de socialistische maatschappij zal moeten voorzien in de stoffelijke en geestelijke behoeften van allen! Dat daarvoor ontzaglijk vele werkkrachten noodig zullen zijn; onafwijsbaar ook die der vrouwen. Dat de werkkrachten eerst dan hun volle beteekenis zullen verkrijgen, wanneer de verschillende aanleg van allen, ook van de vrouwen zooveel mogelijk tot ontwikkeling kan komen. Dat aldus alleen de samenleving der menschen tot het peil stijgen kan, wat in het socialisme is te verwachten. Geven wij dus de vrouw het recht haar begaafdheid, haar aanleg waar het mogelijk is reeds nu, te ontplooien. Laat de vrouw het recht op te komen voor haar vrijheid. Laat zij zelf beslissen of zij beroepsarbeid zal verrichten of niet. Zeker, onze maatschappij legt de gansche arbeidersklasse aan banden, geeft ook de loonarbeiders geen vrijheid. Maar daartegen strijden wij allen immers! De vrouw heeft het recht te strijden voor bevrijding van haar arbeid. De arbeider heeft het recht te strijden voor bevrijding van zijn arbeid. Arbeiders en Arbeidersvrouwen! Steunt de vrouwelijke sekse in dezen strijd! De Gemeenschap zal er eenmaal rijke vruchten van plukken. Het Socialisme kan niet tot standkomen, het kan niet bestaan, als de vrouw niet bevrijd wordt. Het Socialisme immers kent geen overheersching, noch van ras over ras, noch van klasse over klasse, noch van sekse over sekse.