Bescheiden betreffende de dienst van NÜLTATULI = als Oost=lndies ambtenaar = door P. I*. L. DE BRDYN PRINCE Tweede vermeerderde druk Max liavelaar op de Westkust van Sumatra =— Amersfoort G. J. SLOTHOUWER 1910 QFFIIIbLE EFS'CHE IDEN betreffende de dienst van MULTfITULI als Oost:: Indies ambtenaar :: Uitgegeven door F. M. L. DE BRUVN FRINCE TWEEDE VERMEERDERDE DRUK MAX HAVELAAR OF DE 1: "" VAN SUMATRA AMERSFOORT 6. J. SLOTHOUWER :: 1910 j TYP. G. J. SLOTHOUWER AMERSFOORT. Bbussel, Januari 1858. Excellentie! Voor negentien jaren trad ik in dienst van het Nederlandsch-Indisch gouvernement. Ik ging 'hij mijn chefs door voor ijverig, welopgevoed en bekwaam. De •bewijzen daarvan bevinden zich in de archieven, en moeten Uwe Excellentie voorgelegd zijn. Ik heb vele en velerlei betrekkingen vervuld. Ik was successief geplaatst te Batavia, op Sumatra, te Poerwakarta, in Bagelen, te Menado, op Amboina, en laatst te Lebak. HAVELAAR aan den Gouverneur-Generaal in ruste. VOORREDE. Na de lezing van v. Sandick’s „Leed en lief uit Bantam”, vatte ik het voornemen op de ambtelike loopbaan van Douwes Dekker na te gaan. Dat plan kon eerst tot uitvoering komen, toen ik in 1894 als asslstent-residenl werd geplaatst te Buitenzorg, in de nabijheid van ’s lands archief dat zich te Weltevreden bevindt. Het resultaat van mijn eerste nasporingen publiceerde ik in de eerste druk van de „Officiële bescheiden,” een werk dat geen aanspraak maakt op volledigheid; de stukken die betrekking hebben op de rechtsvordering, tegen Dekker bij de Raad van Justitie te Padang ingesteld, ontbraken b.v. daaraan. Ik heb destijds al het mogelike in het werk gesteld om die dokumenten in het archief van de Algemene Sekretarie te Weltevreden te vinden, maar zonder enig resultaat. Zoals mij later bleek lagen zij dan ook niet in genoemd archief, maar in dat van de Algemene Rekenkamer. Mijn persoonlike nasporingen moest ik staken, toen ik in 1896 benoemd werd tot resident van Kedoe. De stukken hield ik nog 4 jaren aan, in de hoop verkerende dat ik te Weltevreden iemand zou vinden, die het onderzoek wilde voortzetten, en toen ik die verwachting moest opgeven, besloot ik in 1900 de verzamelde dokumenten maar uittegeven, niet vermoedende dat ik nog geen jaar later geroepen zou worden om zitting te nemen in de Raad van Nederlands-Indië te Batavia, en ik dus ter plaatse zou komen te wonen, waar zich de goevernements archieven bevinden. De tijdens mijn verblijf te Weltevreden weder in het werk gestelde pogingen om het belangrijke dossier machtig te worden, werden eindelik met goed gevolg bekroond, dank zij de hulp van de Heren G. C. Ph. d’Arnaud Gerkens, destijds sekretaris van het departement van finantieën, en W. ]?.■ Waleson, chef van bureau G. van de Algemene Sekretarie te Batavia. Nadat de lang gezochte stukken gevonden waren, besloot ik een 2e druk van de bescheiden uittegeven. Het werk was reeds afgedrukt en stond op het punt verspreid te worden, toen Mr. C. Th. van Deventer mij een bundel stukken zond, die door de gewezen sekretaris van het goevernement van Sumatra’s Westkust J. W. Tamson uit het archief te Padang waren verzameld. De ontvangen dokumenten brachten zo'n verandering in mijn oordeel dat ik, die over mijn werk toch al niet tevreden was, besloot de gehele oplaag op te kopen en Ie doen vernietigen. De nu aangeboden uitgaaf is dus feitelik de 3e editie. Had ik met de uitgave van de le en 2e druk geen ander doel dan bijdragen te leveren voor een eventuele levensbeschrijving van Multatuli, bij de bewerking van de laatste editie gingen mijn aspiratieën hoger; een beeld te geven van Dekker’ s dienst als Indies ambtenaar werd toen mijn streven; een veelomvattende arbeid, die ik hier te Amersfoort niet kon ondernemen, dan met de hulp van de hoogste gezaghebbers van de gewesten waar de sporen van Dekker’s werkzaamheid in de archieven te vinden zijn. Ik vroeg die bijstand in 1907 aan: 10. de resident van Batavia J. Hofland, die mij niet ter wille kon zijn omdat hij op het punt stond met verlof naar Europa te gaan; 2°. de goeverneur van Simatra's Westkust, E. A. Heckler, die mij in het geheel niet antwoordde; 3°. de resident van Menado J. van Hengel, die mij liet welen dat de archiefstukken van de jaren 1818—’52 in 1891 naar ’s lands archief te Batavia waren overgebracht; 40. de resident van Bantam P. K. Overduyn, die mij antwoordde dat de Mültatuli-hundel verlegd was geraakt. Biozonder goed werd ik geholpen door mijn gewezen schoolkameraad wijlen L. C. Welsink, in leven resident van Tapanoelie en het tegenwoordig hoofd van gewestelik bestuur aldaar C. J. Westenberg, die met vergunning van de Indiese Regering de Natalse archiefstukken mij opzonden. Ook de gewezen resident van Amboina A. J. Baron Quarles de Quarles, tans goeverneur van Celebes en onderhorigheden, was zoo welwillend mij enige afschriften van door Dekker geschreven officiële brieven te sturen. Het behoeft niet gezegd te worden dat, na de ondervonden teleurstellingen, de zendingen van de drie residenten mij aangenaam verrasten. Van de Heren Welsink en Westenberg ontving ik de bij de kontroleur van Nafal ingekomen en van hem uitgegane brieven van af 1 November 1842 tot ulto. Desemher 1843. De stukken zagen er vrij goed uit, in aanmerking genomen dat zij 66 jaren in een Indies archief hadden gelegen; het papier was goed. gebleven en het schrift, ofschoon verbleekt, nog goed leesbaar. Bij het doorbladeren van de bundels zag ik al dadelik dat vele brieven van Dekker aan de verzameling ontbraken. Bovendien zocht ik onder de bundels ook te vergeefs naar de korrespondentie met het inlands bestuur. Het ismogelikdat Dekker de zaken met de inlandse Roofden mondeling afdeed en zijn besprekingen aantekende in het register bedoeld bij art. 23 van zijn instruktie (zie blz. 344), maar ook dat geschrift is, blijkens een nadere mededeling van de resident van Tapanoelie, niet in het Natalse archief gevonden. Een poging om het stuk, dat. ook wel in het archief van Ajer-Bangies kan liggen, ') op te sporen, stuitte af op de onwelwillendheid van de Heer Heékler. Wel jammer! Want daardoor is het mij niet gelukt een volledig beeld te geven van Dekker’s arbeid als koptroleur, waartoe toch in de eerste en voornaamste plaats behoorde de leiding en lering van de inlandse bevolking. Ten slotte vervul ik de voor mij zo aangename plicht, mijn warme dank te betuigen aan de Heren J. B, van Heutz en D. P. W. van Rees, voor de koulante wijze waarop zij aan mijn wensen zijn tegemoet gekomen, en aan de Heren Dr. E. Kruisinga, A. M. Kollewijn en H U. Sohleurholt Boefma, voor de biezondere zorg aan de lastige en vervelende korrektie besteed. Ameesfookt Nov. 1909. P. M. L. DE BIIUIJN PRINCE, Oud vice-president van de Raad van Nederlands-Indië. *) Zie missive dd 1 Mei 1843, no. 52, blz. 57. INHOUD. Blz. Dekker te Batavia 12 Rekest d.d. 23 Junie 42 aan Goev. Gen ® „ jj 15 Julie jj n 3> 33 Beschikking v. d. direkt. gen. v. fin. dd. 19 Julie é2 No. 29 9 Mis. goev.'s. W. dd 10 Okt. 42, No. 1874 aan res. .A. B 11 „ res. A. B. „ 10 Nov. „ „ 117/31 „ goev. S. W 12 „ goev. S. W. „ 24 „ „ „ 2229 „ Goev. Gen .14 Officiële brieven berustende in het archief te NRTAL. A. KORRBSPONDENTIB OVER ALGEMENE ZAKEN. Missive kon. N. dd 30 Nov. 42, No. 520 aan res. A. B. ... . 21 „ „ „ „14 Des. „ „ 549 „ „ .. .... 22 1 „ „ 521 „ as. res. M. en A. . 23 ~ j) a » ” „ „ .. 5 „ „ „ 532 „ res. A. B 23 ” ~ . O A „ .. „ 5 „ ... 535 „ .. „ • • ■ • 24 „ „ „ „ 7 „ „ „ 536 .. as. res. M. en A. .24 „ „ „ ,> 27 „ „ >, 555« „ „ „ „ „ ■25 „ „ „23 „ „ „ 556 „ „ „ i, „ •25 ~ ~ n oa „ „ .. 25 „ „ „ 556 „ „■ .. „ •26 „ „ „ „25 „ „ „ 557« „ res. A. B 27 „ as. res. M. en A. „ 9 Jan. 43, „ 6 * ” res. A. B. „18 „ „ „ 88/9 over Vrijdagdienst ... 28 kon. N. „11 Des. 42, „ 546 aan mil. kom 29 „ „ „ „14 „ „ „ 551 .. res- A- B 29 „ " „ „ «25 „ „ „ 558 „ „ ..'■ • 30 „ res. A. B. „15 Jan. 43, „ 68/11 31 kon. N. „ 3 Feb. „ „ 27 „ kontr. Pitjer Rolling. 31 „ „ „ .. 19 „ „ « 103 „ mil. kom 32 17 ' „ „ 100 „ res. A. B f£3 ~ 33 33 » •‘-1 » ” ” ” „ „ „ „20 „ „ „ 105 „ „ „ .... 33 „ res. A. B, „25 „ „ „ 220/9 34 „ kon. N. „ 7 Maart „ „ 114 „ „ .... 35 ” „ „ „14 Ap. „ „ 163 „ goev. S. W. . . . 35 res. A. B. „25 Jan. „ „ 113/11 over Jan Potan.... 36 „ wd. as. res. A. B. „21 Ap. „ „ 27 id. ... 36 „ „ „ „13 Julie „ „ 193 id. ... 37 „ kon. N. „28 „ „ „ 164 id. ... 38 „ „ „25 Peb. „ „ 105 aan res. A. B 38 „ res. A. B. „ 5 Maart „ „ 264/31 38 Blz. Missive kon. N. dd 10 Maart 43, No. 123 aan res. A. B 39 „ „ „ „22 Ap. „ „ 171 „ as. res. A. B. . . . 39 „ wd. as. res. A. B. „26 „ „ „ 45 . . 40 „ „ „ „22 Mei „ „ 97 41 „ kon. N. „13 Junie „ „ 132 „ „ „ . . . 41 a tf ij }) IS Julic ~ j» 155 3i i} ff • • • 42 „ „ „ „18 „ „ ~ 156 „ pres. W. en B Kamer te Padang .... 42 „ , . „ „ „18 „ „ „ 157 „ as. res. A. B. . . . 42 „ res. A. B. „ 4 Maart „ „ 257 43 „ kon. N, „10 „ „ „ 122 „ res. A. B 44 ff ff ff ff 10 ~ „ „ 124 ft ft tt .... 44 „ res. A. B. „12 „ „ „ 291/9 45 „ kon. N. „12 „ „ „ 126 „ „ „ .... 46 yy yy yy yy 13 „ ~ „ 127 yy yy yy .... 46 ij «> a «15 „ „ ~ „ „ „ .... 47 „ „ „16 „ „ „ 132 „ as. res. Tap. ... 47 „ res. A. B. „14 Feb. „ „ 180/40 (over de peperkultuur) . 48 „ kon. N. „16 Maart „ „ 133 „ . 49 „ „ „ „21 „ „ „ 137 „ • 19 „ „ 21 „ „ „ 138 • 52 „ res, A. B. „28 „ „ „ 367/40 „ . 53 „ „ „ 10 „ „ niet genummerd . 55 „ kon. N. „20 „ „ No. 135 aan res. A. B. . . . . 55 „ „ „ „30 „ „ „ 142 „ as. res. M. en A. . 56 „ . res. A. B. „ 3 Ap. „ „ 382/9 56 „ wd. as. res. A. B. „ 1 Mei „ „ 52 ........... 57 „ kon. N. „26 Ap. „ „ 182 „ „ „ . 57 „ „ „ „25 „ „ „ 180 „ kontr. Baros ... 58 „ „ „ „25 „ „ „ 181 „ as. res. Tap. ... 58 „ „ „ „18 Junie „ „ 139 „ postkommies Padaiig 59 „ „ „ „17 Aug. „ „ ' 177 „ mil. kom 59 „ „ „ „11 Julie „ „ 153 „ W.en B. Kamer Palang 60 „ „ „ „18 „ „ „ 159 „ as. res. M. en A. . 61 „ „ „27 „ „ 161 „ „ • 62 „ „ „ „28 „ „ „ 160 „ mil. kom 62 „ „ „ „20 Aiig. „ „ 178 „ as. res. M. en A. . 64 „ „ „ „25 „ „ 182 „ as. res. A. B. . . . 64 B. KORRESPONDENTIE OVER DE PAKHUIS ADMINISTRATIE Blz. Missive kon. N. dd 5 Des. 42 No. 530 aan res. A. B 64 ~ » ft » 6 »> >» » 531 » » » .... 65 a ■>» » » 5 »> » » 533 ~ ,j >»•*•* „ „ „ „ 5 „ „ „ 534 „ pakh.m. A. 8.. . . 66 j» j> tf » 5 534# ~ .» ts • • • „ res. A. B. „ 6 Jan. 43 „ 32/61 66 „ kon. N. „ 7 Maart „ „ 116 „ res. „ „ . . . 66 Besluit goev. S. W. „15 Ap. „ „ 685 (oplegging vergoeding). . 67 Missive kon. N. „ 6 Des. 42 „ 537 aan res. A. B. .... 68 „ „ „ „15 „ „ .. 552 „ 68 „ „ „ „27 „ „ „ 554 „ as. res. M. en A. . 69 „ „ „ „23 „ „ „ 562 „ mil. kom. Ie Loender 70 „ ' „ „ „18 Jan. 13 „ 17 „ res. A. B 70 33 3 3 33 33 28 „ „ „ 31 33 33 33 33 .... 70 „ „ „ „ 4 Peb. „ „ 08 „ as. res. M. en A. .71 res. A. B. „ 7 „ „ „ 19 . • 71 kon. N. „17 „ „ „ 99 „ res. A. B 72 „ „ „28 „ „ „ 107 „ „ 72 „ res. A. B. „ 6 Maart „ „ 273/61 73 „ „ „ „20 „ „ 336/61 U „ kon. N. „ 2 „ „ „ 110 „ 75 „ res. A. B. „ 8 „ „ 276/61 76 jj kon. N. j) 4 „ jj jj 111 }) » » jj . ■ • ■ 77 „ res. A. B. „ 8 „ „ „ 377/61 77 „ kon. N. „15 „ „ „ 131 „’ „ „ „ .... 77 „ res. A. B. „20 „ „ „ 337/61 78 j, kon. N. j» 4 ~ ~ jj 112 ~ » »> « . . . • /9 „ res. A. ü. „ 9 „ „ „ 286/3 79 „ kon. N. „11 „ „ „ 125 „ „ „ „ . . – 80 „ „ 21 „ „ 136 „ 80 „ res. A, B. „26 „ „ „ 352/01 81 „ wd. as. res. „ „22 Julie „ „ 219 81 „ kon. N „27 Maart „ „ 141 „ as. res. M. en A. . 82 „ „ „ „13 Junie „ „ 133 „ as. res. A. B. . . . 83 „ „ „ * „11 Aug. „ „ „ mil. kom 83 „ „ „ „12 „ „ „ 168 „ as. res. A. B. * . . 83 J> )) JJ JJ „ ~ JJ 172 JJ ~ 5J JJ JJ * * * „ Dekker „ 2 Sept. „ La. A. „ „ „ „ „ . . . 85 „ kontr. Diepenhorst „25 „ „ No. 219 „ „ „ „ „ . . . 86 „ wd. as. res. A. B. „ 2 Okt. „ „ 337 „ goev. S. W. ... 90 Besluit göev. S. W. „19 „ „ „ 2338 (oplegging vergoeding). . 92 Missive „ „ „14 „ „ „ 2291 aan dir. pr. en c. mag. . 93 „ dir. pr. en c. mag. „ 29 Jan. 44 „ C 26 „ goev. S. W. ... 94 C. KORRESPONDENTIB OVER DE 'KASADMINISTRATIB. Blz Missive kon. N. ’dd 7 Des. 42 No. 545 aan I. Goldie te Padang 95 „ „14 „ „ „ 550 „ res. A. B 95 „ „ „ „ 23' „ „ „ 560 „ „ „ 96 „ „ „ „19 Feb. 43 „ 102 „ as. res. M. en A. . 96 „ „ „ „, 7 Maart „ „ 117 „ agent P. van de N. H. M. te Padang . . 97 „ „ .. „ 7 „ „ „ 118 „ as. res. Padang. . . 98 „ 9 „ „ „ 121 „ res. A. B 98 „16 Ap. „ „ 164 „ as. res. M. en A. . . 100 „ „ „23 Mei „ „ 20 L „ „ A. B. . . . 100 m i r\r\ „ „ „ „12 Junie „ „ 131 „ „ „ »»■••• 100 „ „ „10 Julie „ „ 150 „ „ „ M. en A. . . 101 «"" _ _ _ „ „18 .. .. 158 „ .. A. B. . •• • 102 „ ' „ „ „20 Aug. „ „ 175 „ „ „ M. en A. . . 102 „ „ 20 „ „ 176 „ „ „ A. B. . . . 103 „ ' „ „22 „ „ „ 180 .. „ „ 103 • _ . T (19 „ „ „ »24 „ „ „181 »»»»>>*'* D. KORRESPONDENTIE OVER DE IN- EN UITVOERRECHTEN. Missive kon. N. dd 7 Maart 43 No. 115 aan res. A. B. . . . . 104 „ „ „ „14 Juni „ 134 „ as. res. A. B. . . . 104 E. KORRESPONDBNTIE OVER DE VERANTWOORDINGSSTUKKEN. Missive res. A. B. dd 7 Jan. 43 No. 25/34. • „ „ .. 16 „ „ „ 76/2 . . . . ' 105 „ kon. N. „21 „ _ „ 18 aan res. A. B 106 „ res. A. B, „31 „ „ 8 106 kon. N. „ 6 Tek. „ 39 „ „ „ „ .... 107 „ „ „ „15 „ „ .. 98 » » » >• • ■ • • 108 res. A. B. „25 „ „ „ 221/2 108 kon. N. „27 „ „ „ 106 „ „ „ „ .... 109 „ „ „ „ 4 Maart „ „ 113 „ „ „ „ .... 109 -iq 108 .... 109 „ „ „ ,J ló 33 33 33 1 0 3Ï J» JJ j> * • * „ vvd. as. res. A. B. „18 Ap. „ „ 20 ... 110 ;; .. .. 2i „ „ „ so no 1 Mei 51 111 „ . . » >» » 1 lv±ei « ” _ „ goev. S. W. „ 6 „ „ „ 856 ok 101 111 „ )) 33 J> 3i 33 33 it a » » .... „ wd. as. res. A. B. „ 9 Junie „ „ 115 „ goev. S. W. . . . 112 kon. N. „16 „ „ 135 „ as. res. A. B. . . . 119 „ wd. as. res. A. B. „24 „ „ „ 160 „ goev. S. W. ... 119 kon. N. „24 „ „ „ 138 „ as. res. A. B . . .120 Bk Missive kon. N. dd 26 Junie 43 No. 144 aan as. res A. B. . . .120 >. „ j> »26 „ „ „ 145 „ „ • • • 122 „ „ 26 „ „ „ 146 „ .. • • • 123 „ wd. as. res. A. B. „30 „ „ „ 167 „ goev. S. W.. . . . 124 Besluit goev. S. W. „ 3 Julie „ „ 1352 (ontevredenheidsbetuiging) 125 Brief inl. hoofden • „ 26 Junie „ . . . . aan goev. S. W. . . . 126 Missive kon. N. „17 Aug. „ „ 173 „ as. res. A. B. . . .127 „ „ „17 „ „ „ 174 „ „ „ • • • 127 „ wd. as. res. A. B. „24 Junie „ „ 161 – • • 127 „ kon. N. „23 Aug. „ „ 179 „ „ „ . . . 128 Officiële stekken berustende in de archieven te Fadang en Balavia. KORRBSPONDENTIE BETREFFENDE DEKKBR’s OVERPLAATSING. Missive goev. S. W. dd 15 Julie 43 No. 1420 aan Goev. Gen. . . . 129 „ wd. as. res. A. B. „18 „ „ „ 208 „ goev. S. W. . . . 130 Besluit goev. S. W. „22 „ „ „ 1504 (Dekker overgeplaatst) . 140 „ „ „ „29 Sept. „ „ 2162 aan res. P. B. . \ "S > I --C3 .2 60 ( S 13 o > 142 Missive as. res. Padang „16 Des. „ „ 1686 „ goev. S. W. 143 „ goev. S. W. „18 „ „ 2747 „ as. res. A. B. 144 „ „ • „ „18 „ „ „ a 748 „ „ Padang 145 „ res. Pad. Bov. „ 3 Okfe „ „ 1087 „ goev. S. W. . . . 145 goev. S. W. „17 „ „ „ 2312 „ res. P. B. .. . . 146 BESCHEIDEN BETREFFENDE DEKKER’s TEKORTKOMINGEN IN ZIJN GELDBLIK BEHEER. Missive goev. S. W. dd 23 Aug. 43 No. 1813 aan as. res. A. B. . . 147 „ wd. as. res. A. B. „13 Sept. „ „ 290 „ goev. W. . . . 149 „ res. A. „ 23 Jan. „ „ 108/22 „ kont. Natal . >, . 150 wd. as. res. A. B. „ 5 Mei „ „ 66 „ „ „ ... 10l „ goev. S. W. „ 3 Okt. „ „ 2188 „ as. res. A. B. . . 151 „ wd. as. res. A. B. „16 „ „ „ 355 „ goev. S. W. . . . 152 „ „ „ „14 Sept. „ „ 2'J3 „ „ „ ... 154 „ „15 „ 300 „ „ ... 155 Prooes-verbaal van de overgave en overname van de Natalse administratie d.d. 31 Aug. 43 , 156 Missive wd. as. res, A, B. dd 15 Sept. 43 No. 302 aan goev. S. W. . . . 159 De bewuste vendu-akoeptalie 166 Missive goev. S. W. dd 25 Sept. 43 No. 2118 aan as. res. A. B. . . 166 „ „ „ „25 „ „ „ 2119 „ Goev. Gen. . . .167 Besluit G. G. N. I. „24 Okt. „ „ 4 (Dekkersoverpl.goedgek.) 169 Missive goev. S. W. „ 2 „ „ „ 3175 aan Dekker 171 Blz. Besluit goev. S. W. dd 2 Okt. 43 No. 2176 (Dekkers aanhouding te Padang) 171 Dekker’s verantwoording dd 2 Oot. 43 Lett A.' 172 Missive goev. S. W. dd 4 Okt. 43 No. 2193 a aan Dekker 186 o – – „ „ „ „ 7 „ „ 2220 „ as, res. A. B. . . 186 Besluit „ „ „ 7 „ „ „ 2221 187 Missive as. res. Padang „10 „ „ „ 1354 „ goev. S. W 188 „ goev. S. W. „ 4 Nov. „ „ 2431 „ as. res. Padang . . 189 „ wd. as. res. A. B. „14 Okt. „ „ 348 goev. S. W. . . . 189 „ goev. S. W. „26 Sept. „ „ 2129 „ as. res. A. B. . . 191 „ wd. as. res. A. B. „14 „ „ „ 349 met 3 processen verbaal van verhoor en 1 schuldbekentenis van Dekker groot f 500 • • 193 Missive as. res. v. d. compt. „27 Okt. 43 „ 85 „ goev. S. W. . . . 200 Besluit „ „ 7 Nov. „ „ 2460 201 Missive goev. S. W. „26 Okt. „ „ 2373 „ Goev. Gen. .. . 202 Besluit „ „ „10 „ „ „ 2253 (civiele procedure) . . .206 Missive Dekker „20 „ „ aan president Raad v. Justitie 207 „ pres. Raad y. J. „20 „ „ „ 102 aan goev. S. W. . . . 207 „ goev. S. W. „24 „ „ „ 2358 „ pres. R. v. J. . . 208 „ Dekker „ 19 Nov. „ „ goer. S. W. . . . 208 „ pres. R. v. J. „20 „ „ „ 117 „ goev. S. W. . . .209 „ gouv. S. W. „26 „ „ „ 2600 ' „ pres R. v. J. . . 2]o „ Dekker „30 „ „ „ goev. S. W. . . . 211 „ contr. Diepenhorst „ 9 „ „ aan Dekker met afschrift vendurol 212 Besluit goev. S. W. „ 4 Des. „ „ 2651 214 Missive as. res. A. B. „ 8 „ „ „ 454 215 'M 23 „ „ „ 469 (met aantoning Dekkers debet) 216 res. Tap. „13 April 41 „ 433/18 218 „ kontr. Diepenhorst „25 Maart „ „ 57 218 „ goev. S. W. „28 April „ „ 871 aan res. Tap 219 „ „ 29 „ „ „ 870 pres. R. v. J 220 BESCHEIDEN BETREFFENDE HET NATALSE TEKORT. Missive as. res. A. B dd 17 Nov. 43 No. 413 aan kontr..Nalal . . . 224 „ kontr. Natal „24 „ „ „ 251 „ as. res. A. B. . . 225 „ as. res. A. B. ~ 28 „ „ „ 436 „ kontr. Natal . . . 226 „ kontr. Natal „ 6 Des. „ „ 265 „ as. res. A. B. . .227 „ as. res. A. B. „15 „ „ „ 456 „ goev. S. W. . . . 228 Opgave van door Dekker afgegeven wissels 229 Missive goev. S. W. dd 30 Des. 43 No. 2828 ■ „ fiskaal v. d. R. v. J. 230 „ „ „ „30 „ „ „ 2829 „ Goev. Gen. . . .231 Advies dir. gen. fin „ 9 Eebr. 44 „ 12 232 Blz. Missive Dekker dd 6 Jan. 44 aan goev. S. W. . . .234 Besluit goev.'S. W. „ 8 „ „No. 27 Dekker geschorst . . 235 Missive Dekker ■_ „16 „ „ aangoev.S.W.Verzoekom naar Natal te mogen gaan 237 Besluit goev. S. W. „20 „ „ „ .128 Dekker’s verzoek afgewezen 238 Missive fisk. R. v. J. „18 „ „ „ 12/7 aan goev. S. W. . . . 239 Opdracht a/d deurwaarder t/h uitbrengen v/h exploot aan Dekker 240 De exploten en Missive goev. S. W. dd 20 Jan. 44 No. 129 aan Goev. Gen. . . . 242 Advies Raad v. Indië • „ 20 Feb. „ „ 433 243 „ dir. gen. v. fin. „ 1 Maart „ „ O 244 „ Raad van Indië „15 „ „ „ 640 245 Missive as. res. A. B. „29 Peb. „ „ 85 aan goev. S. W. . . . 247 De foto-litografiese afdruk v/d bewuste bladzijde v/h wisselregister 248 M „ door Dekker o/h omslagvel v/h wisselregister gestelde becijfering Missive geëmpl. F.N,H.M. dd 3 Feb. 44 aan kontr. N 249 „ alg. sekr. v. N. I. „22 Maart „ No. 387 „ goev. S. W. . . .253 Verzoekschrift Dekker „ 4 April „ >» >» « Verzoek om naar Batavia te mogen gaan 253 Missive Alg. Rek. v. N. I. dd 26 April 44 No. 1063/60 aan goev. S. W. . . . 254 De foto-litografiese afdruk van de bewuste wissel • 254 Het kasmemoraal van de maand Mei 43 256 Besluit goev. S. W. dd 25 Mei 44 No. 1095 Stukken inzake Dekkers proces a/d fiskaal gezonden 258 Missive fiskaal R. v. J. dd 28 Mei 44 No. 75\f aan goev. S. W. . . . 259 „ goev. S. W. „29 „ „ „ 1129 „ fiskaal 260 j y o '' J' '' Vonnis v. Kaad v. J. „ G Junie „ „ 58 260 Missive goev. S. W. „19 „ „ „ 1399 „ Goev. Gen 263 'Advies Raad v. Indië „ 20 Julie „ „ 1754 274 Missive goev. S. W. „18 Sept. „ „ 2091 ~ as. res. Padang . . 275 „ as, res. Padang „20 „ „ „ 1531 „ goev. S. W. . . . 275 „ goev. S. W. „24 „ „ „ 2186 „ dir. p. en c. mag. . 276 J) Q * – " ? J * * ' ' » Advies Alg. Rek. N. I. „ 1 Okt. „ „ 2847/79 276 „ llaad v. Indië „ 8 „ „ „ 2705 281 Besluit Goev. Gen. N. I. „23 „ „ „ 5 282 „ Alg. Hek. N. I. „29 „ „ „ 44 Dekker belast met de vergoeding van het Natalse tekort 287 Verzoekschrift Dekker dd 20 Okt. 44 aan Goev. Gen. . . . 289 Advies Alg. Rek. N. I. „15 Nov. „ „ 3361/59 290 „ Raad v. N. I. „29 „ „ „ 3071 291 Besluit Goev. Gen. N. I. „14 Des. „ „ 10 Toekenning wachtgeld. . 292 Missive dir. gen. v. fin. dd 10 Des. 44 No 29 293 Verzoekschrift Dekker ~ 9 Nov. „ aan Goey. Gen 297 Blz, Advies Raad v. N. I. dd 28 Des. 44 No. 3394 299 Missive goev. S. W. „11 Mei" 45 „ 880 aan alg. sekr 300 Dekker’s certificaat van ophouding van betaling 301 Aantoning van Dekker’s debet aan den lande .'.... 302 Opgave „ „ partikuliere schulden 304 Advies dir. gen. v. fin. dd 16 Aug. 45 No. 4793 305 „ Raad v. N. I. 30 „ „ „ 2509 307 Besluit Goev. Gen. N. I. „ 10 Sept. „ „ 16 308 Missive dir. gen. v. fin. „ 1 Nov. „ „ 6436 „ goev. S. W. . . . 310 BIJLAGEN. De Si Pamaga-zaak volgens het officieel rapport van de goeverneur Miohiels 310 Procesverbaal v. h. Ie verboor van de Toeankoe besaar 332 ■33 33 2e ~ 33 33 33 ii 334 „ „ „ „ Soetan Salim 336 Besluit van de goeverneur van S. W dd 24 Maart 1843 No. 531 inhoudende • suspensie van de resident Weddik en het in arrest stellen van de Toeankoe besaar en SoetanSalim. ' 339 Instruktie voor de as. res. en kontr. belast met het civiel gezag 341 Begroting van uitgaven voor de afd. Natal 345 Aantekeningen betreffende het beheer van ’s lands gelden en goederen in 1843 . 347 VERKORTINGEN. A° Ct = Anno Currente = in het lopende jaar. Aopo 0f a°p° = Anno Passato of anno passato =in het afgelopen jaar. A. B. = Ajer-Bangies. alg. sekr. = algemene sekretaris. A. B. of A. R. Kamer of Alg. Rek. = Algemeene Rekenkamer van Nederlandsoh Indië. as. res. assistent-resident. „Bijdragen” = Bijdragen tot de taal-, land- en volkenkunde van Nederlandsoh Indië, uitgegeven door het Koninklijk Instituut voor de ïaal-. Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-Indie. ’s Gravenhage Martinus Nijhoff. Bijbl of bijblad. = Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch Indië. C = Controleur. c en a = consideratieën en advies. Ca Contra = Tegen. d. a. t. v. = daaraan te voren, d. a. v. = daaraan volgende, dd = de dato = van de dag. dir., pr. en c. mag. = direkteur van produkten en civiele magazijnen. da = duiten. P. v. d. N. H. M. = Eaktorij van de Nederlandsehe Handel Maatschappij, fd of fg = fungerend. G.b. of g.b. of gb. = Goevernements besluit of goevernements besluit, goev. = goeverneur. G. G. of Goev. Gen. = Goeverneur-Generaal. J L of j.l. of jl. = Jongstleden of jongstleden. Jonekbloet „Multatuli” = Multatuli” door G. Jonckbloet. R. C. priester en pastoor te Batavia. Amsterdam C. L. van Langenhuijsen. 1894.' K Koper. kon. of kontr. kontroleur. KB. of kb. Koninklik Besluit of koninklik besluit. L.L. of 1.1. of 11. Laatstleden of laatstleden. M. en A. Mandeling en Angkola. m. a. w. met andere woorden. Marg Marginaal. M. H. „Max Havelaar” uitgave van de Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur. mil. kom. militaire kommandant. Miss. of miss. – Missive of missive. N. Natal. N. H. M. Nederlandsche Handel Maatschappij, ffi livre pond. P. B. of Pad. Bov. Padangse Bovenlanden. R. v. J. Raad van Justitie. res. – – resident. R. O. Ratione ofiicii ambtshalve. Stb. of stb. – Staatsblad of staatsblad van Nederlandsoh Indië. S. W. Sumatra’s Westkust. ïap. Tapanoeli. Tollens. Verzameling van Wetten enz. Mr. L. J. A. Tollens. Verzameling van Wetten,' Besluiten, Bepalingen, Kennisgaven, enz., welke niet in het Staatsblad van Nederl. Indië zijn opgenomen. 2 delen. Batavia, Lange en C°. 1856. HEG. of UEdG, – – – ÜBdelgestrenge. UHEdG UHoogedelgestrenge. ÜWEG. of UWEdG. = Uweledelgestrenge. W. en B. Kamer = Wees- en Boedel-Kamer. Wd waarnemend. Z. Zilver. EDUARD DOUWES DEKKER kwam op bijna 19 jarige leeftijd in Indië. Hij had de reis om de Kaap de Goede Hoop gemaakt met het zeilschip „Dorothea,” waarop zijn vader E. D. Dekker gezagvoerder was. De 4e Januarie 1839 arriveerde de jonge man te Batavia en reeds de 15e van die maand ving hij zijn loopbaan als Indies ambtenaar aan, met als bezoldigd volontair in dienst te treden bij de Algemene Rekenkamer van Nederlands-lndië. >) Dekker genoot een bezoldiging van /80 ’smaands (van af 1 Maart), toen de Kamer bij missive van 10 April 1839 no. 181/71 aan de Goeverneur-Generaal van Nederlands-lndië in' overweging gaf de volontair tot klerk bij genoemd Kollege te benoemen, op een traktement van ƒ 125 ’smaands. De aanbeveling luidt woordelik als volgt: 2) „Bij deze kamer is sedert eenigen tijd op een maandelijksch traotement van ƒBO werkzaam Eduard Douwes Dekker, omtrent welks persoon het ons aangenaam is te kunnen betuigen, dat hij ofschoon nog jong van jaren, en nog korten tijd in dienst, allezins blijken geeft, welke van hem doen verwachten, dat hij tot een bekwaam ambtenaar zal kunnen worden opgeleid, daar hij bij het bezit van gezonde geestvermogens, het voordeel heeft van een zeer bekwaam onderwijs te hebben genoten; zijnde hij door ons wederhouden om tot andere Departementen overtegaan, welke hem daartoe met zeer voordeelige propositiën hebben aangezocht.” Bij die voordracht was ook gevoegd een eigenhandig door Douwes Dekker geschreven staat van dienst, gedateerd 11 April 1839 en getekend B. D. Dekker3). In dat stuk stond vermeld dat hij de 4e Januarie 1839 met het schip „Dorothea”, kapitein E. D. Dekker, in Indië gekomen, de 14e Februarie bij de Kamer zonder traktement in dienst getreden was en van af 1 Maart als klerk een bezoldiging genoot van fBO .’s maands. De landvoogd D. I. de Berens benoemde hem bij besluit van 17 April 1839 no. 3, tot klerk bij de Algemene Rekenkamer op een bezoldiging van f 125 ’smaands. Reeds de 31e Januarie 1840 (missive no. 234), beval het Kollege Dekker bij de Regering aan, voor de vervulling van de betrekking van 2e kommies, in de volgende bewoordingen: ,Tevens nemen wij de vrijheid tot vervulling van de daardoor ontstane *) President I. P. C. Ruloffs. Sekretaris C. G. Co orengel. 2) De oude spelling van de officiële stukken is niet veranderd. 3) In de kolom „Naam en Voornaam” staat geschreven; „Dekker (Eduard Douwes”). De naam „Douwes” heeft hij eerst in de volgende dienststaat bij zijn geslachtsnaam gevoegd. 1 vacature, tot tweeden kommies aan Uwe Excellentie voor te dragen den klerk bijdeze Kamer „Eduard Douwes Dekker”, die zich door bijzondere vlijt en werkzaamheid heeft onderscheiden, niet alleen, maar ook de onbetwistbaarste bewijzen van vlugheid, doorzigt en kunde, in al hetgeen hem wordt opgedragen, heeft aan den dag gelegd; zoodat wij met volle ruimte kunnen terugkomen op hetgeen wij, ten aanzien van den klerk Dekker, bij onze voordragt van den 10e April 1839 no. 181/71, onder de aandacht van Uwe Excellentie hebben gebragt, met betuiging dat hij onze daarbij bekend gestelde verwachting, in alle opzigten verwezenlijkt heeft en dus naar werkelijke verdiensten, zich de bevordering tot tweeden kommies heeft waardig gemaakt; wordende zijne bij de bestaande verordeningen voorgeschreven dienststaat hierbij overgelegd.” In de door Dekker eigenhandig geschreven en met „E. Douwes Dekker”1) getekende dienststaat, gedateerd 31 Januarie 1840, 'staat in afwijking van het in April 1839 ingediende stuk vermeld, dat hij de 15de Januarie van laatstgenoemd jaar klerk in dienst trad. bij de Algemene Rekenkamer. Bij goevernements besluit van 6 Eebruarie 1840 no. 13, ontving hij zijn bevordering tot 2e kommies. Ongeveer een jaar na zijn aanstelling verloofde Dekker zich met Caroline Joanna Yersteegh, die door haar vader – een ondernemer van landbouw te Bjatie-Roenggo (residentie Samarang) op een jongedameskostschool te Weltevreden was gedaan. Zij en Dekker zongen in de koren van de Rooms-Katholieke kerk.2) De verloving heeft niet tot een huwelik geleid; in Augustus 1842 werd de band verbroken en nog geen vijf maanden daarna, (4 Januarie 1843) trad Caroline te Salatiga in het huwelik met Nicolas Guillaume, oud 39 jaren, geboren te Arlon (groothertogdom Luxemburg'), ■ van beroep kapitein der infanterie, geëmploijeerd als magazijnmeester bij de vesting Willem I. „Verdriet over het verlies van zijn meisje schrijft Mevrouw Dekker Schepel3) ■—- want reeds vóór den laatsten brief van den vader, voelde Dekker dat zij voor hem verloren ging, was aanleiding tot zijn wensoh om op een buitenpost geplaatst te worden.” In het volgende rekest deed hij aan de waarnemende goeverneur-generaal Mr. P. Merkus het verzoek hem te. willen aanstellen tot ambtenaar voor de dienst te Sumatra. •) In de kolom „Naam en Voornaam” staat geschreven: „Douwes Dekker (Eduard).” 2) De mededeling betreffende de kennismaking in de eerste druk opgenomen, is bij nader onderzoek niet juist gebleken. Dekker woonde te Weltevreden wel in het kommensalenhuis van de weduwe Sint Nico 1 aas, die hertrouwd was met de koster van de Kooins-Katholieke kerk W. E. C. Hansen, maar Caroline woonde niet in dat pension. 3) Zie „Brieven van Multatuli,” eerste periode, blz, 58—61. De door Mevrouw Dekker aangegeven reden is zeer aannemelik, maar zou op die wens ook niet van invloed zijn geweest, het verlangen om uit zijn schulden te geraken? Volgens de schrijver P. C. Wilsen, die de toestanden in Dekkers tijd goed kende, was het geen uitzondering dat ambtenaren die te Batavia „in de beren zaten,” een plaatsing op een der buitenbezittingen aanvroegen, om van Batavia maar weg te kunnen komen. Zie „Voorheen en Thans,” le deel, blz. 10. Bijlage. Een dienststaat. Aan Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal over Nederlandsch-Indië. Geeft met yerschuldigden eerbied te kennen Eduard Douwes Dekker tweede kommies ter Algemeene Rekenkamer: Dat hij adressant na zich op den 13n. dezer maand ') tot Uwe Excellentie te hebben gewend met het verzoek om te worden verplaatst of honorabel ontslagen, vernomen heeft dat er misschien gelegenheid zoude bestaan tot eene plaatsing ter Westkust van Sumatra. Dat hij reeds vroeger om eene dusdanige plaatsing hebbende gesolliciteerd, thans te meer daartoe genegen is, naarmate hij zich voor zijne tegenwoordige betrekking minder geschikt gevoelt. Dat hij volgens het oordeel van anderen voor eenen meer levendigen en werkdadigen werkkring de vereischte geschiktheid wel bezitten zoude, terwijl hij reeds vroeger op de kennis der Maleische taal wat het lezen en schrijven aangaat, zich eenigzins 2) heeft toegelegd. Redenen waarom hij adressant met referte tot het dezer dagen door hem ingediende verzoekschrift, als nu speciaal ter gelegenheid van de eventueel te doene keuze van ambtenaren voor de dienst te Sumatra, zich eerbiedig in Uwer Excellentie’s welwillendheid aanbevelen. 3) Hetwelk doende, .DOUWEB DEKKER. Batavia, 23 Junij 1842. ') Het verzoekschrift is niet gevonden. 2) Dekker schijnt niet veel gevoel voor de polynesiese talen te hebben gehad; hij had anders geen vrouwenaam (Saïdjah) aan een man gegeven. Roorda wees hem in 1874 op die fout. („Briefwisseling tussen Multatuli en Root da,” blz. 236). Zoo ook Dr. I. Groneman in zijn werk „Yorsten■landsohe toestanden” blz. 34. 3) Een schrijffout. Naar waarheid opgemaakt: Dienststaat van den Ondergeteekende. Naam Diensttijd. en Successieve Dienstbetrekkingen. Trac smen Ö cö a DOÜWES DEKKER 1 Januarij 1839 in dienst ge (EDUARD). treden als klerk ter Algemeene Rekenkamer 1 Maart 1839 benoemd tot '2 klerk op f 80 — 2 Bij Gouvernements-besluit 17 April 1839 No. 3 benoemd tot klerk op ...... „ 124 ' 10 Bij Gouvernements-besluit 6 Eebruarij 1840 No. 13 bevor derd tot 2n kommies ter Al gemeene Rekenkamer . . . „ 220 2 3 Totaal diensttijd 10 Junij 1842 — 3 5 Batavia, 23 Junij 1842. domces dekker. De goeverneur-generaal Merkus benoemde bij besluit van 9 Julie 1842 No. 3, voor „de dienst ter Westkust van Sumatra:” tot kontroleur van de le klasse, op een bezoldiging van ƒ325 ’smaands, L. A. Ga 11 é, kontroleur van de 2e klasse bi] de landelike inkomsten en kultures te Banjoemas (Java); tot kontroleur van de 2e klasse, op een bezoldiging van /275 ’smaands, E. Douwes Dekker, tweede kommies bi] de Algemene Rekenkamer; en tot surnumerair-ambtenaar, op een bezoldiging van ƒl5O ’smaands, I. Rouffaer, klerk bi] de Algemene Sekretarie. Bi] hetzelfde besluit gelastte de Regering, dat aan de genoemde drie ambtenaren voorzover zi] niet met oorlogsvaartuigen konden worden overgebracht vrije overtocht naar Padang zou worden verleend, „met magtiging op den Directeur der Producten en Civiele Magazijnen, om voor het volle bedrag der passage te doen contracteren.” Vóór zijn vertrek van Batavia verzocht Dekker aan de Regering, om ten behoeve van Mr. J. H. Cremerte Batavia korting op zijn traktement te willen verlenen. Behalve het rekest heb ik ook de gunstige beschikking daarop in extenso opgenomen, omdat dit stuk aan de goeverneur Michiels een minder gunstige indruk gaf van Dekker’s soliditeit. *) i) Zie zijn brief van 10 Oktober 1842 No. 1874, gericht aan de resident van Ajer-Bangies. Aan Zijne Excellentie den Gouverneur Generaal van Nederlandsch-Indie. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Eduard Douwes Dekker, benoemd Controleur 2e klasse voor de dienst ter Westkust van Sumatra: Dat hij adressant op deszelfs vertrek staande om de bem bij besluit 9 Juli j.l. No. 3 opgedragene betrekking te aanvaarden, bij de afdoening zijner zaken, door onvoorziene omstandigheden zich in geldelijke ongelegenheid bevindt: Dat er, buiten de aanwending van het hem volgens de bestaande bepalingen toegekend voorschot1), nog eene pretentie ten zijnen laste blijft bestaan ad ƒ917.781/! zilver (Negen honderd zeventien gulden, acht en zeventig en een halve ct. zilver) en ƒ 102.22 koper (Honderd en twee gulden, en twee en twintig cents koper);2) ') Het voorschot werd verleend tot een bedrag van 3 maanden bezoldiging. 2) De toestand op muntgebied in N. I. was vóór 1830 bedorven, door de grote hoeveelheid kopergeld die in omloop was. De koperen munt had de gouden en zilveren specieën bijna overal uit de omloop verdrongen. Alleen bij ’s lands kassen werden geen betalingen in koper aangenomen. Maar dat kon de Regering niet meer volhouden, toen na 1830 Yan den Bosch Indië met kopergeld liet overstromen. In 1834 (besluit van 4 Januarie No. 4) nam dan ook de Kommissaris■ Generaal over N. j. de volgende beschikking, die niet in het staatsblad maar in de regerings-almanakken (o.a. die van 1843) is gepubliceerd; Gelet op het ongerief hetwelk meermalen ontstaat, zoo wel uit de ongelijke verdeeling der koperen munt in ’s Lands kassen op Java als uit eene algemeene onevenredigheid tussohen de behoefte aan die muntspecie en den aanwezigen voorraad; Nog gelet, enz. Gezien, enz. De Gouverneur-Generaal ad interim en de Raden van Indië gehoord; Heeft' goed gevonden en verstaan, te bepalen zoo als bepaald wordt bij deze: Eerstelijk: In het algemeen wordt als beginsel aangenomen, dat het Gouvernement bevoegd is om alle betalingen, welke hetzelve te doen heeft, met uitzondering waaromtrent bij kontrakt of overeenkomst anders is gestipuleerd, te voldoen na goedvinden in zilver- of kopergeld naar den maatstaf van vijf gulden zilver voor zes gulden koper. Ten tweede; Enz. De Javase Bank werd toen tevens gedwongen, om tegen de door de Regering bij het instituut te deponeren duiten, een koper representerend papier uittegeven en in omloop te brengen. In 1842 trof men als cirkulerend medium aan: I°. de nominale zilveren gulden van 120 duiten; 2°. de nominale koperen gulden van 100 duiten; 3°. zilver representerend bankpapier, dat slechts inwisselbaar was naar rato van 120 duiten voor de gulden; 4°. koper representerend bankpapier. Dat hij in dit geval de bijzondere toegevendheid en hulp van het Gouvernement inroepende, het waagt de vergunning te verzoeken dat dit bedrag ten behoeve van den Heer Mr. J. H. Cremer, advocaat te Batavia, op des adressants inkomen moge worden gekort bij maandelijksche inhoudingen van f 55 Zilv. ’s maands; Nemende hij overigens de vrijheid, uithoofde der spoedvereischende omstandigheden, zich voor eene spoedige beslissing in dezen, eerbiedig aan te bevelen. Hetwelk doende, DOUWES DEKKER. Batavia, 15 Juli 1842. Batavia, den 19 Julij 1842. No. 29. Bijlage 1. Aan den Gouverneur van Sumatra's Westkust. Ik heb de eer UedGestr. bij deze tot informatie te doen toekomen, een extract uit mijn verbaal van heden no. 29, onder opmerking, dat in deze door UedGestr. de dezerzijdsche dispositie, dd. 22 Mei 1838 no. 9, tot leiddraad zal dienen genomen te worden. Namens den fd. Directeur-Generaal van Financiën, De Inspecteur van Financiën, PAHUD. ‘) No. 29. Extract uit het Yerbaal van den fd. Direoteur-Generaal van Financiën. Batavia, den 19 Julij 1842. De fd. Directeur-Generaal Gelezen een adres van den benoemden controleur 2de klasse voor de dienst van Sumatra's-Westkust, E. Douwes Dekker, houdende verzoek om, ter afdoening zijner schulden, een som i) Het afschrift is door de Heer Tamson genomen. van ƒ55 zilver ’smaands van zijne bezoldiging te doen inbonden, en alhier aan den advocaat C rem e r te doen uitbetalen, en zulks tot dat eene som van ƒ917.781/» zilver en ƒ 102.22 koper op die wijze door dezen laatste zal zijn ontvangen. Overwegende dat, eene afwijzende dispositie in deze den adressant hinderlijk kan zijn om de plaats zijner bestemming te bereiken, en zijn langer verblijf alhier niet zoude zijn overeenkomstig het meermalen door den Gouverneur van Sumatra's-Westkust geuit verlangen om, in het belang van ’slands dienst, de ter zijner beschikking gestelde personen, spoedig hun bestemming te doen vervolgen. Voorts lettende op het verbaal d.d. 22 Mei 1838 No. 9, Heeft besloten: Het duplicaat adres van den Heer Dekker te appostilleren als volgt: In dispositie op nevenstaand verzoek, wordt aan den adressant, ten einde zijn vertrek naar zijne bestemming te bevorderen, toegestaan, om ter voldoening der door denzelven achtergelatene schuld ad ƒ 917.7 BVs zilver en ƒ 102.22 koper eene som van ƒ55 zilver ’s maands door middel van ’s lands kas en ten behoeve van den Heer Mr. J. H. Cremer alhier over te maken, zullende deze gelden successievelijk aan genoemde Heer worden uitgereikt, nadat de behoorlijke storting derzelve op Sumatra’s-Westkust zal zal gebleken. Extract enz. Accordeert met voors. Verbaal, De Secretaris, VAN DE GRAAFF. Zoals wij gezien hebben, kreeg Dekker een aanstelling tot kontroleur van de 2e klasse „voor de dienst ter Westkust van Sumatra.” Onder die naam werd bedoeld het bij goevernements besluit van 29 November 1837 No. 8 in het leven geroepen Goevernement van Smatra’s Westkust. Bij genoemde beschikking herzag de Regering voor de 2e maal de indeling van het gewest, dat voortaan zou beslaan uit twee grote delen: de afdelingen Padang en Jjer-Bangies. Tevens werd de Noordelike afdeling [assistent-residentie] gesupprimeerd en de zetel van het bestuur van Natal naar Ajer-Bangies overgebraoht, waar evenals te Padang een resident het gezag zou voeren. De goeverneur resideerde te Padang-Pandjang. De reorganisatie was ternauwernood uitgevoerd toen de Regering, op voorstel van de raad van Indïé, regeringskommissaris voor Sumatra’s-W'estkust, Mr. P. Merkus, in 1841 het gewest op nieuw verdeelde, tans in drie afdelingen; Fadang, de Padangse bovenlanden en Ajer-Bangies. De goeverneur, die te Fadang zetelde, zou het direkt bestuur voeren over de afdeling Fadang, geassisteerd door een assistent-resident-magistraat;') Ajer-Bangies behield zijn resident en de Padangse bovenlanden werden tot een residentie verheven. Ajer-Bangies ik zal mij in het vervolg alleen tot dat gewest en de Battaklanden bepalen bestond toen uit: de afdeling Ajer-Bangies, onder het direkte bestuur van de resident, geassisteerd door kontroleurs voor de onderafdelingen Ommelanden en Natal; de afdeling Mandeling en Angkola, bestuurd door een assistent-resident, die zijn zetel te Panjaboengan (Port Elout) had en bijgestaan werd door kontroleurs voor de onderafdeelingen Angkola en Oeloe-Pakantan ; de afdeling Eau, onder het gezag van een assistent-resident, residerende te Eau, die een kontroleur op de hoofdplaats tot zijn beschikking had. Aan het hoofd van het residentie-bureau stond een sekretaris, die tevens algemeen ontvanger, vendumeester, en fungerend notaris was. Yoor de meer noordelike Battaklanden trof de Heer Merkus een door de Regering later goedgekeurde regeling, waarbij het bestuur over die streken werd opgedragen aan de resident van Ajer-Bangies met de titel van hoofdgekommitteerde en die landen in twee afdelingen werden verdeeld: Tapanoelie en Pertibie. Een assistent-resident zetelende op het eiland Klein-Pontjan, voerde het bestuur over eerstgenoemde afdeling, geassisteerd door kontroleurs te Baros en Singkel, en een posthouder op het eiland Nias. Te Pertibie kreeg een gekommitteerde het gezag in handen. Deze regeling had ook geen lang leven. Even na Dekker’s komst te Natal, supprimeerde de Regering, op voorstel van de goeverneur van Sumatra’s Westkust, de residentie Ajer-Bangies. Twee afdelingen Ajer-Bangies en Eau werden respektievelik bij de residentieën Fadang en Padangse bovenlanden gevoegd.2) De derde afdeling Mandeling en Angkola en de Battaklanden met uitzondering van Pertibie, dat op 19 April 1843 werd verlaten benevens enige eilanden vormden de nieuwe residentie Tapanoelie.3) lets later (besluit van 27 Julie 1843 No. 1) voegde de Regering de onderafdeling Natal bij laatstgenoemd gewest. Tot dusver was het bestuur van de afdeling Tapanoelie op ’t eiland Klein-Pontjan gevestigd; voortaan moest de resident te Siboga4) zetelen en het i) In Dekker’s tijd D. P. Schaap, die volgens Multatuli door de goeverneur gesuspendeerd werd. („Max Havelaar”, blz. 178). Dat heeft dan plaats moeten vinden in 1844, want in het daarop volgende jaar, vinden wij hem weer als as.-res. van de Noorder-distrikten van Celébh. Later werd hij nog resident van Banka, Kedoe, Bagelen en Batavia. 2) In 1846 werd Rau weder met Ajer-Bangies tot één assistent-residentie verenigd.. 3) Tans maakt dit gewest geen deel van hei goevernement van Sumatra's Westkust meer uit. '*) Tans heet deze plaats „Sibolga.” civiel-etablissement op genoemd eiland ook naar de nieuwe hoofdplaats worden overgebraoht, ') maar in April 1844 was de resident nog niet verhuisd, vermoedelik omdat de nodige gebouwen nog niet waren opgezet. In Ajer-Bangies dat tot een afdeling van de residentie Padang was verlaagd, kwam de verandering eerst tot stand, toen de goeverneur de 23e Maart 1843 (besluit No. 531), de resident Arnoldus Laurens Weddik in de verdere uitoefening van zijn ambt „wegens voorbedachtelijk misbruik van gezag, kwade trouw en bedrog in zijn ambtsbetrekking” geschorst2) en de gewestelike sekretaris Adrianus van der Ven3) als waarnemend assistent-residenl aangesteld had. Deze trad de 10e April als Dekker’s chef op4). Als gevolg van de laatste reorganisatie verviel het ambt van hoo/dgekommitteerde voor de Battaklanden, dat tot dusver door de resident Weddik was vervuld. Gallé, Dekker en Rouffaer, vertrokken per zeilschips) naar hunne bestemming en na een ongelukkige reis zij hadden n.l. schipbreuk geleden 6) debarkeerden de drie ambtenaren de 7e Ootober 1842 7) te Padang, de' hoofdzetel van het bestuur van het goevernement van Sumatra’s Westkust. Sinds 17 Januarie 1838 stond als civiel- en militair-goeverneur aan het hoofd van dat gewest, de kolonel Andreas Yiotor Miohiels.8) Die stoutmoedige krijgsoverste had door de inneming van de twee bolwerken van de vijandelike macht (Bondjol en Daloedaloe), enige jaren te voren een einde gemaakt aan de sinds 1821, voor de vestiging en uitbreiding van ons gezag, met de Padries 9) gevoerde strijd, en daarna, bijgestaan door de bekwame resident van de Padangse Bovenlanden C. P. C. Steinmetz, ons gezag op verdienstelike wijze gekonsolideerd. Na vijf jaren arbeid, waarin hij met een vaste hand, een vaste wil, en biezonder zelfvertrouwen het bestuur had gevoerd, werden zijn verdiensten door Koning Willem I erkend en verleende deze aan hem de titulaire rang ') G. b. van 8 Maart 1843 No. 8. 2) Daarna bekleedde Weddik nog het ambt van goeverneur van Borneo en onderhorigheden van 1846 tot ’49 en van ’5l tot ’55 fungeerde hij als sekretarisgeneraal van het Departement van Kolonieën. 3) Van der Yen werd in 1852 benoemd tot res. van Bandjermassin en in 1855 overgeplaatst naar Palembang. In 1856 vertrok hij met verlof naar Nederland waar hij overleed. *) Bij g. b. van 15 September 1843 No. 30 werd Van der Ven definitief tot as.-res. van Ajer-Bangies benoemd. s) In het jaar 1842 trof men in Ned.-Indië slechts één partikuliere stoomboot van 254 last aan, n.l. de „Koningin der Nederlanden” van de firma Maelain Watson en Co. De boot die in 1844 in het bezit van de N.-I. Stoomboot Maatschappij overging, voer alleen langs de Noordkust van Java. Berst in 1851 kwamen meer (een viertal) stoomboten in de vaart. Twee daarvan behoorden aan genoemde maatschappij en de anderen aan de firma Cores de Vries, die in 1853 met de stoomboot de „Ambon,” een geregelde dienst van Batavia over Benkoelen naar Padang opende. 6) Zie „Brieven,” vervolg eerste periode, blz. 29. 7) In de regel duurde de reis 10 a 13 dagen. 8) De generaal Vandamme uit de „Max Havelaar”. 9) Zie de „Encyclopedie yan N. L,” 3e deel, blz. 168 en aantekening 112 op de „Max Havelaar”. van generaal-majoor. Het opperbestuur gaf Mi oh iels bij deze gelegenheid te kennen, dat het waardeerde „zijn volkomen gezindheid om ook elders dan in het veld ’s Konings inzichten ten opzigte der aangelegenheden, die aan hem zijn toevertrouwd, te bevorderen.” De werkzame en voortvarende autokraat eiste van zijn ondergeschikten een strenge plichtsbetrachting. Elk verzuim strafte hij met de grootste gestrengheid, en dat hij daarbij wel eens hartstochtelik en meedogenloos te werk ging, wie zal het durven tegenspreken? Wij zullen later zien dat Michiels ook Dekker met een niet te verdedigen hardheid heeft behandeld. Zelfs al neemt men aan dat hij overtuigd was van Dekker’s oneerlikheid en al hadden Dekker’s plagerijen hem uitermate geprikkeld, dan nog had hij niet zo onmenselik moeten zijn, om hem 12 maanden aan gebrek prijs te geven. Michiels zelf voelde wel, dat de wijze waarop hij Dekker had behandeld afkeuring verdiende, want in een brief aan de Regering van 19 Julie 1844 no. 1399, schreef hij: „Ik weet wel dat men mij van gestrengheid beschuldigt in het handhaven der administratieve verordeningen; doch ik laat mij door geen menschenvrees of wel persoonlijke betrekkingen afsohrikken, den weg te volgen, die ’slands belang en pligtgevoel mij voorschrijven.” Met het oog op het groot gebrek aan ambtenaren in het noorden van het gewest, plaatste de goeverneur Michiels, bij besluit van 10 Oktober 1842 no. 1873, Dekker en Rouffaer in de residentie Ajer-Bangies en werd Gallé toegevoegd aan de hoofdgekommitteerde voor de Battaklanden. De assistent-resident van Padang kreeg bij dezelfde beschikking de opdracht, aan de drie ambtenaren scheepsgelegenheid naar Ajer-Bangies te verschaffen. Het groot gebrek aan ambtenaren was vermoedélik het gevolg van onze gezagsuitbreiding en de daarmede gepaard gaande behoefte aan vermeerdering van personeel. Ook zullen het militair regime van Michiels en zijn suspendeermanie een minder gunstige invloed hebben uitgeoefend op de lust van de ambtenaren op Java om naar de Westkust van Sumatra overtegaan. *) Over de plaatsing van de drie jonge ambtenaren werd de volgende korrespondentie gevoerd. i) Dé lust om op Sumatra te dienen was toch al niet groot. Zie brief van de goeverneur-generaal Mer kus aan de minister van koloniën in „Bijdragen”, 5e Volgreeks, Oe deel, blz. 449. „Vooral verzette men zich tegen eene plaatsing op de Westkust van'Sitmatra, in de wandeling de Kust genoemd, waar de kolonel Michieis als gouverneur den schepter zwaaide. Vrijwillig ging nooit iemand daar heen of het moest met eene zeer voordeelige bevordering kunnen geschieden. Men reserveerde zich dan, in ieder geval, eene spoedige terugplaatsing op het neusje van den zalm, op Java. Zoo kwam het dat het Gouvernement van de Westkust steeds gebrek lijden moest aan goede ambtenaren enz.” p. C. Wilsen „Voorheen en Thans”, led. blz. 10. Confidentieel. 1874. Padang, den 10 October 1842. Aan den Resident van Ayerbangies tevens Hoofdgecornmitteerde voor de Battalclanden. Bij mijn dispositie van beden zijn ter beschikking gesteld voor de dienst in de Residentie Aijerbangies en in de Battaklanden, de controleurs der Iste klasse L. A. Gallé en dien van de 2de klasse E. Douwes Dekker mitsgaders den surnumerair-ambtenaar J. Rouffaer. De benoeming van deze laatste moet als eene eerste aanstelling worden aangemerkt volgens het Gouvernements besluit van, den 9 Julij j.l. No. 3, zoo dat de contributien ten behoeve der burgerlijke pensioenen dienovereenkomstig zal worden geregeld. De Controleur L. A. Gallé wordt algemeen aanbevolen, doch schijnt geen sterk gestel te hebben, ik heb mitsdien de eer 'UHEdG. in overweging te geven, om den op wachtgeld gestel den Assistent Resident van Oppen *) door hem te doen vervangen, dewijl het niet te berekenen is wanneer deze door den voor Tapanoeli bestemde Assistent Resident Wi 11 er 2) zal kunnen geschieden, zoolang hij met het Civiel gezag in Mandhéling zal zijn belast, daargelaten of die Assistent Resident niet definitief in die afdeeling geplaatst zal worden. De behoefte aan een goed ambtenaar te Singkel is lang gevoeld en wordt dagelijks grooter. De vraag is echter bij mij gerezen of de controleur E. Douwes Dekker wel voor die betrekking geschikt is. Behalve het voorkomende in de aan UHEdG. medegedeelde missive van den Directeur Generaal van Financiën d.d. 19 Julij j.l. No. 29,3) komt het mij ook twijfelachtig voor, of hij wel een goed administrateur zal wezen, het zal welligt verkieslijker zijn om hem te Angkola 'te plaatsen en de controleur *) M. I. ïï. van Oppen. 2) T. I. Willer was eerst gekommitteerde geweest te Pertibie over de landschappen Padang Lawas, Tamboesie, Panei en Bila. In 1841 werd hij tot wd. as. res. van Mandeling en Angkola aangesteld en bij g. b. van 15 September 1843 No. 30 definitief tot die betrekking benoemd. J) Zie blz. 6. Godin ’), met vooruitzigt op bevordering te belasten met het civiel gezag te Singkel. Over de surnumerair J. Rouffaer zou men kunnen disponeren in het belang van Mandhéling, alwaar door het ontslag van Muller 2) die betrekking is opengevallen. Ik heb vermeend deze mijne overwegingen, aan ÜHEdG. te moeten mededeelen, blijvende het niettemin aan ÜHEdG. overgelaten, om in deze te handelen zooals ÜHEdG. het meest overeenkomstig het belang van de dienst zult vermeenen te behooren. De Kolonel, Civiel- en Militair-Gouverneur ter Westkust van Sumatra MICHIELS.3) Aijer-Bangies, 10 November 1842. No. 1174/31. Aan den Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra. Ten gevolge van het Besluit dd. 10 October 1.1. no. 1873 en de missive van denzelfden datum no. 1874 beide van UHEG., is door mij de controleur der Iste klasse Gallé belast met de functiën van Assistent Resident te Tapanoeli.4) Uithoofde de ambtenaar Warmolts,5) die thans de post van civiel gezaghebber te Singkel waarneemt, doorslaande blijken van geschiktheid daarvoor heeft aan den dag gelegd en zeer wel de diverse functiën aldaar kan vereenigen, en omdat het mij, zeer in het nadeel van de dienst voorkomt, den controleur der 3de klasse Godin uit Angkola te nemen, zoo heb ik, onder UHEG. nadere goedkeuring, de controleur der 2de klasse E. Douw e s ‘) W. F. Godin, kontr. 3e kl. :) A. H. de fiochemont Muller, kontr. 3e kl. 3) Het afschrift is door de heer Tamson genomen. ♦) Bij besluit van 7 Nov. 1842 no. 1132/31 B. Hij nam eerst de 2e Januarie 1843 het bestuur over van de ass. res. M. I. H. van Oppen. 5) A. S. Warmolts was kommies-ontvanger van de inkomende en uitgaande rechten. Dekker met het civiel gezag te Natal belast,1) bij bet vertrek met verlof van den controleur der Iste klasse van Meerten, !) wanneer zal voldaan zijn aan de aanschrijving van UHEG. dd. 8 October j.l. no. 1847. De controleur Dekker is in de gelegenheid gesteld geworden, zich met alle aangelegenheden bekend te maken en is overigens als in de nabijheid dezer plaats gevestigd, wel onderworpen aan het noodig toezigt. s) De surnumerair ambtenaar Rouffaer is door het vervuld zijn van de op begrooting voorkomende ambten, door mij voorloopig toegevoegd aan den controleur in de Ommelanden van Aijerbangies en Ophirdistricten, ten einde zich te leeren bekwamen in cultuur en regeeringszaken, als zijnde nog geheel nieuw in de dienst. Deze toevoeging, aan UHEG. voorgedragen bij mijne missive dd. 27 September 1841 no. 1176 wordt hoe langer hoe noodiger door de herhaalde ziekte van den controleur Schultze4) en de meerdere ontwikkeling der cultuur. Dewijl echter geene fondsen bij de begroeting der Residentie voor zijne bezoldiging ad ƒl5O.— ’s maands zijn uitgetrokken, neem ik de vrijheid UHEG. in overweging te geven, mij daartoe fondsen op de algemeene begroeting dezer kust te willen doen aanwijzen. Yan dit een en ander UHEG. rapport makende, heb ik de eer, voor zooveel noodig daarop Hare goedkeuring in te roepen. De Resident van Aijerbangies tevens Hoofdgecommitteerde der Battaklanden, A. L. WEDDIK. •) ') Bij besluit van 7 November 1842 no. 1134/31 B, dat niet in het archief te Natal gevonden is. >) I. H. van Meerten. 3) Dit is later gebleken een illusie te zijn. 4) C. Sohultze gewezen luitenant van de infanterie, die van 1833 tot 1838 als civiel- en militair-gezaghebber te Ajer-Bangies fungeerde. 6) Het afschrift is door de heer Tamson genomen. No. 2229. Padang, den 24 November 1842. Aan Zijne Excellentie den Goeverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië. Uit hoofde van het gebrek aan ambtenaren in de Noordelijke afdeeling heb ik bij Uwe Excellenties besluit van den 9 Juhj j.l. No. 3, voor deze- kust benoemde ambtenaren ter beschikking moeten stellen van den Resident van Aijerbangies tevens Hoofdgecommitteerde voor de Battaklanden. Ik heb de eer hierbij over te leggen een afschrift der missive van den Resident voornoemd, in dato 10 dezer No. 1174/31, waaruit Uwe Excellentie des begerende zal ontwaren dat de cpntroleur der Iste klasse L. A. Gallé provisioneel zal vervangen den op wachtgeld gestelden ambtenaar M. J. H. van Oppen in de door hem tot nog toe bekleede betrekking van Assistent Resident van Tapanoeli, als zijnde deze laatste niet kunnen vervangen worden door den voor Tapanoeli benoemden Assistent Resident Willer, dewijl deze in stede van den gesuspendeerden Assistent Resident van Mandhéling en Angkola Tan Ker v e 1 ‘) is opgetreden en voor alsnog in die afdeeling niet kan worden gemist, zullende het later wanneer in de zaak van den gesuspendeerden Assistent Resident beslist zal wezen, een punt van overweging dienen uit te maken, om dezen ambtenaar in die betrekking te bevestigen en zulks te eerder, wanneer het voorstel mocht ingang vinden, gedaan bij mijne zeer geheime missive van den 3 October j.l. lett. Q om de Battaklanden met de residentie Aijerbangies te vereenigen en den zetel van het bestuur te verplaatsen naar Siboga in welk geval a. de post van Assistent Resident te Tapanoeli kon worden gesupprimeerd; b. de controleur der Iste klasse Gallé in aanmerking zou kunnen komen voor den post van Secretaris bij den Resident2) en *) T. A. G. van Kervel, die in het daarop volgende jaar 1843 reeds als as.-res. van Demak en Grobogan herplaatst werd. In 1848 kwam hij als as.-res. van Sambas weer te dienen onder zijn vroegere chef en lotgenoot L.A.Weddik. In 1849 was hij as.-res. af en in 1851 vinden wij hem als havenmeester te Anjer (Bantam) terug. De benoeming tot sekretaris van Tapanoelie vond plaats bij g. b. van 15 September 1843 No. 30. c. den tegenwoordigen Secretaris van Aijerbangies Yan der Yen voor de betrekking van Assistent Resident in die afdeeling. Over den controleur E. Douwes Dekker heeft de resident beschikt ten behoeve van de dienst te Natal om den op verlof gaande controleur der Iste klasse J. H. van Meer ten‘) te vervangen; terwijl hij eindelijk den surnumerair ambtenaar J. Rouffaer aan den controleur der Ommelanden van Aijerbangies en de Ophirdistricten heeft toegevoegd, als wordende die dageljjks meer noodig door des controleurs herhaalde ziekelijkheid en de meerdere ontwikkeling der cultuur. Bij deze gelegenheid komt de Resident terug op zijn voorstel bij missive van den 27 September 1841 No. 1176, Uwer Excellentie aangeboden bij mijn schrijven van den 3 November d.a.v. No. 1979, waarop bij het Gouvernements besluit van den 30 December 1841 No. 20 is gedisponeerd, met uitzondering evenwel van de voordragt tot het toevoegen van een minder ambtenaar aan den controleur der afdeeling Ommelanden en Ophirdistricten. De daaruit voorkomende meerdere lasten van ƒl5O ’smaands kunnen wel voorloopig worden bestreden uit het stilstaande tractement voor een controleur der Iste klasse te Singkel, doch die affectatie is zeer onzeker, vermits die betrekking door een ambtenaar die daar tevens commies-ontvanger is, niet op den duur kan worden waargenomen. Het is naar aanleiding van het bovenstaande, dat ik eerbiedig de vrijheid neem, op des Residents voorloopige beschikkingen Uwer Excellenties goedkeuring2) te verzoeken, met voorstel tevens, om het door hem aangevoerde aangaande de noodzakelijkheid om aan den controleur der Ommelanden van Aijerbangies en de Ophirdistricten een surnumerair toe te voegen wel in gunstige overweging te willen nemen. De Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra, MICHIELS. ») *) Schoonzoon van de gesuspendeerde as.-res. Yan Kervel. Zie „Max Havelaar,” 14e hoofdstuk. 2) Zie besluit van 29 November 1837 No. 8 in Tollens „Verzameling van wetten enz.” en de instruktie voor de goeverneur van Sumatra’s Westkust, opgenomen in de „Bijdragen,” 5e volgreeks, 5e deel, blz. 333. 3) Het afschrift is door de heer Tamson genomen. Natal was van 1751 tot 1825 een bezitting van de Engelse Oost-Indiese Kompanjie en stond in het begin van de 19e eeuw met de onderhorige etablissementen te Tapanoelie •) en Ajer-Bangies, onder het beheer'van een afzonderlike handelsvereniging, die te Natal een resident had geplaatst. De drie nederzettingen werden beschermd door militaire bezettingen. De 19e Junie 1825 heeft het Nederlands Indiese Goevernement deze bezittingen van de Bngelsen overgenomen en onder de naam van „Noordelike afdeling” met Tapanoelie als hoofdplaats bij de residentie Padang ingelijfd. Hollandse troepen kwamen in de plaats van de vreemde bezettingen en de militaire bevelhebbers te Natal en . Ajer-Bangies kregen op beide plaatsen het civiel gezag in handen. Te Tapanoelie, d. w. z. op het eiland Klein-Pontjan, voerde voorlopig een posthouder ’t bestuur, maar reeds in het begin van 1826 werd die door een assistent-resident vervangen. In dat zelfde jaar volgde een posthouder de majoor Rothmaler als civiel-gezaghebber te Natal op en werd een ambtenaar van dezelfde rang te Baros geplaatst, maar niet lang daarna dwongen de verwikkelingen met de Padries, het bestuur te Padang om het civiel gezag te vervangen door een militair bewind, dat eerst zijn einde begon te naderen, toen de Kommissaris-generaal Yan den Bosch in 1832 -) als beginsel vaststelde, dat trapsgewijze de militaire gezaghebbers door civiele ambtenaren zouden worden vervangen. Twee jaren daarna verordende de resident van Padang E. Erancis, dat de „Noordelike afdeling” voortaan bestuurd zou worden door een assistent-resident, die Natal tot standplaats kreeg en bijgestaan zou worden door posthouders te Mandeling, Rau en Tapanoelie 3). De verheffing heeft evenwel niet lang stand gehouden, daar Natal reeds in 1837 bij de in dat jaar in het leven geroepen residentie Ajer-Bangies ingedeeld en onder het bestuur van een kontroleur gesteld werd. Maar ook deze organisatie had zoals ik reeds vroeger meedeelde geen lang leven, aangezien Natal reeds bij besluit van 27 Julie 1843 No. 1, bij de residentie Tapanoelie werd gevoegd. De nieuwe regeling ging de 17e November 1843 in, met dien verstande, dat in administratieve aangelegenheden de kontroleur tot 1 Januarie 1844, ondergeschikt bleef aan de assistent-resident van Ajer-Bangies. De afdeling Natal bestond in Dekker’s tijd uit een 7-tal landschappen; Singlcoedng, Batoe-Moendam, Taboejoeng, Koeman, Lingabaja, Battahan, en Natal met een gemengd Maleis-Battakse bevolking, die naar schatting in 1837 16.000 zielen telde en voor het meerendeel de Mohammedaanse godsdienst beleed. leder van die landschappen werd bestuurd door een toeankoe; die van Natal voerde de titel van „Toeankoe Besaar”. De bevolking van laatstgenoemd landschap was verdeeld in zes stammen (soekoe’s) die ieder een hoofd (Datoe) hadden. Natal of Natar, de ongezonde4) standplaats van Dekker, ligt even be- ’) Onder deze naam verstond men in die tijd het etablissement op het eiland Klein-Pontjan, gelegen in de baai van Tapanoelie. 4) Besluit van 11 Oktober 1832 No. 311. 3) Ajer-Bangies behield zijn militaire gezaghebber. 4) „Natar was altijd en is nog steeds wegens zijne ongezondheid berucht” schreven de Heren Dr. S. Müller en Dr. L. Hornet in 1838. Zie „Bijdragen,” 3e Deel (1855), blz. 341. noorden de evenaar aan de monding van een gelijknamige rivier, die zijn water in een aan de zware noordweste winden blootgestelde open inham >) van de Indiese Oceaan uitstort. Volgens een beschrijving van de plaats in 1837, door de toenmalige resident van Padang B. Pranois in het tijdschrift van Nederlands Indië geplaatst,J) „is het inkomen van de rivier moeielijk, ja zelfs gevaarlijk bij slecht weder door een bank vóór de monding, waarop bij laag water maar twee voeten water staat. Met het doorkomen der N. W. winden wordt hier eene zware branding voortgebraoht met kort op elkander volgende hooge baren, waardoor dikwerf de soheepsbooten omslaan en de gemeenschap tussohen den wal en de reede afgebroken wordt.” „Het etablissement,” schrijft de heer Brands verder „is gelegen aan de Noordzijde der monding van de rivier, vlak aan strand. Men heeft hier digt aan den oever der rivier een vierkantig steenen fortje, 212 voeten lang en 150 breed, voorzien van vier Bastions van 10 schietgaten ieder, en omringd van eene gracht 10 voeten diep en 14 voeten breed, kunnende door middel eener sluis onder water gezet worden. In het fort zijn drie water-bakken, en behalve eene op steenen pilaren gebouwde Residentie-woning bevonden zich daarin voorheen nog zes andere gebouwen, dienende tot pakhuizen, kruidmagazijn, laboreerkamer enz. waarvan de meeste met platte steenen daken. Bij de overname dezer bezitting vond men dezelve in eenen zeer verwaarloosden staat, en de onbelangrijkheid derzelve de kosten van weder-opbouwing onnoodig makende, zoo vindt men thans de muren van het fort gescheurd en dreigende intevallen. Van het Residentie-huis staat slechts nog het geraamte, en een planken met, alappen gedekte kazerne en een kleine infirmerie. Buiten het fort de heer Prancis is nog altijd aan het woord op een’ afstand van circa 200 passen staan in eene gelijke rigting langs het strand de woningen der ambtenaren en Officieren. De laatsten zijn door gebrek genoodzaakt zich buiten het fort te huisvesten. Het huis van den Assistent Resident 3) is het laatste op die rei. Verder op stond voorheen het hospitaal, dat nu niet meer bestaat, op eene kleine hoogte die gerugsteund wordt door eenen heuvel, waarop vroeger de vlaggestok heeft gestaan en van waar men het fort te Nattal geheel beheerscht. Aan den voet van dien heuvel was ook vroeger,4) in den vorm van een Botanisch park, een Gouvernementstuin aangelegd, waarvan echter nu geen sporen meer te vinden zijn. De rivier op, even boven het fort. Oostwaarts ligt de Bazaar, bestaande uit ongeveer 200 huizen. Westwaarts en dus aan strand is een klein, maar doelmatig pakhuis, het eenige gebouw der aandacht waardig, opgebouwd en tegenover het fort aan den regter-oever der rivier vindt men een Indisch dorp; zoodat Nattal met den vervallen toestand van alle gebouwen en omstreken van geene v 'A,”?,e reede werd scllaars bezocht, omdat ze bij zeelieden ’n boozen naam had. Idee no. 1048 a. 2) Tweede jaargang (1839), eerste deel, blz. 40. 3) Later woning van de kontroleur geworden. 4) Dat wil zeggen in de Engelse tijd. 2 zijde die vertooning opleveit, die men zoude moeten verwachten van eene bezetting, welke sedert zulk een geruimen tijd, de hoofdplaats is geweest der Bngelsche vestiging op Sumatra’s Noordkust." Het plaatsje waar men in het begin van de 19e eeuw nog enig handelsvertier . aantrof, ging door de Padrie-oorlogen zeer achteruit. In 1839 ‘) sloot bovendien de Indiese Regering Natal voor de algemene handel. Van af die tijd mochten slechts in Nederlands-ïndië te huis behorende, en daarmede gelijkstaande inlandse schepen en vaartuigen, daar lading komen innemen, en goederen, in een van de Nederlands-Indiese havens geladen, te Naiallossen. De maatregel, die eerst in 1858 *) werd ingetrokken, gaf natuurlik de doodsteek aan de toch reeds onbeduidende handel op genoemde plaats. De invoer bestond volgens Multatuli3), grotendeels uit lijnwaden, aardewerk en snuisterijen, die de kooplieden verruilden tegen stofgoud en kamfer. De uitvoerartikelen waren rottan en peper. De kuituur van laatstgenoemd produkt was onder de kontröle van het bestuur gebracht, sinds dat de meergenoemde Kommissarisgeneraal Van den Bosch in 1833 een verordening had uitgevaardigd, waarbij werd bevolen; „dat de teelt van produkten voorde markt van Europa geschikt, op de meest gepaste wijze zullen worden aangemoedigd”. Zo inspekteerde dan ook Dekker, ofschoon hij geen verstand van peper had 4), de pepertuinen e Talok-Baleh, benoorden Natal gelegen. . . – 1 • • 1 i* 1, nnnvnn TT OTV Volgens de goeverneur Michiels moesten die inspekties en het voeren van de bestuursadministratie Dekker’s voornaamste bezigheden zijn, maar behalve besturend ambtenaar en opzichter over de kultures, was de kontroleur nog polilie-boofd, politie-reobter, voorzitter van de rapat (inlandse rechtbank }, vendumeester, onderkashouder, beheerder van het goevernements provisie- en zoutpakhuis, ontvanger van de tolrechten, zegel-debitant, postmeester, agent van de Padangse Wees- en Boedelkamer, en belast met het toezicht op slands gehouwen en openbare werken. , Dekker aanvaardde 30 November 1843 zijn ambt. De overgave van hel bestuur geschiedde in optima forma. Op bet geïsoleerde plaatsje werd de nog zeer jonge ambtenaar, die geen opleiding voor de bestuurstaak ontvangen en ook nog geen begrip van de Inlandse ziel en taal had •). zonder leiding geheel aan zich zelf overgelaten. Zijn chef, die te Ajer-Bangies woonde kon de bestuursaangelegenheden niet dageliks met hem bespreken, natuurlik daargelaten de vraag of Havelaar, die vond dat het met te pas kwam dat hij op 22-jarige leeftijd niet reeds lang tot goeverneur van een zonnestelsel was aangesteld »), de leiding en lering van de heer Van der Ven, die in Havelaar s *) Staatsblad No. 5. 2) Staatsblad No. 65. 3) Idéé No. 1048 a. 4) Zie „Max Havelaar” blz. 165. . .. s) Zie aantekening No. 113 „Max Havelaar . , ✓-.•i >» b) Zie het artikel van Prof. Dr. C. Snouck Hurgronje in de „Gids van 1908, 3e deel, blz. 440. 7)” M. H. blz. 165. achting laag aangeschreven stond >) wel had willen aannemen. De wildzang „die nog allerlei gekheden in het hoofd had;” J) de luchthartige jonge man met zijn heftig en impulsief karakter, werd dan geroepen een nog niet geheel tot rust gebrachte streek te pacificeren en oosterse onderdanen te leiden, van wie het bekend was, dat zij alleen achting en eerbied voor een bezadigd bestuurder konden hebben. Men begrijpt wel dat Dekker’s invloed op zijn Inlandse omgeving niet van enige betekenis kan geweest zijn. Het verzoek van de Inlandse hoofden om hem als kontroleur te mogen behouden, moet men dan ook niet beschouwen als een blijk van ingenomenheid met zijn persoon, want zulke geschriften worden niet aan zo’n hoge autoriteit als de goeverneur van Sumatra Westkust is, ingediend, dan op instigatie van de een of ander Europeaan. Nu behoefde dat niet te zijn geschied op aandrang van Dekker zelf, zoals Michiels vermoedde, best mogelijk is het, dat zijn vriend Yan der Pool of zijn ondergeschikte Go ut er de hand in heeft gehad. 3) Dezelfde Toeankoe Besaar, die de eerste ondertekenaar van het verzoekschrift was, legde enige maanden daarna een ongunstige getuigenis van Dekker af. De bestuurstaak was volgens Multatuli verre van licht. De omstandigheden in het Noorden van Sumatra waren kort na het innemen van BaroTapoes, en Singkel verward en onrustig. De Battaklanden waren in roering, ’s nachts sliep de jonge Ha vel aar geheel gekleed om spoedig bij de hand te zijn; „wat *) Van de slechte verhouding die tussen Dekker en zijn chef heerste, is door de gepensionneerde as. res. A. 1. P. Hamers een staaltje aan pastoor J onokbloet medegedeeld [„Multatuli” blz. 64], „Hij bood den Assistent Resident een stoel aan en zeide; „U zijt de As. Res. van Ajer Bangis niet waar? en in commissie gezonden om hier de kas op te nemen en mij ter verantwoording te roepen; is het niet zoo? Op het bevestigend antwoord van den heer Yan der Yen nam Douwes Dekker plotseling een dreigende houding aan en zeide: „Welnu, ik had vroeger een broer die Secretaris was te Si Bogha. Deze verkeerde in hetzelfde geval waarin ik nu verkeer. Daar hij de schande niet wilde beleven dat een tekortkoming in zijn kas geconstateerd werd, had hij, evenals ik nu, twee geladen pistolen naast zijn ligger gelegd. Met het eene schoot hij den gecommitteerde dood, met het andere zichzelven. Ik hen voornemens hetzelfde te doen.” Met stond hij op en greep naar een der pistolen.” Uit een minder aangename woordenwisseling tussen Dekker en zijn chef, is langs den weg van de overlevering vermoedelik het bovenstaande ongelofelike verhaal gegroeid. Hij kon aan de Heer Van der Ven die met de toestanden in Tapanoelie bekend was, niet gezegd hebben: „Welnu, ik had een broer die Secretaris was te Si Bogha,” omdat in 1843 nog geen gewestelik sekretaris op laastgenoerade plaats werd aangetroffen. Bovendien is het niet aanneraelik dat de Heer Van der Ven zo’n hondse bejegening zou hebben ondergaan zonder daarvan kennis te hebben gegeven aan de goeverneur Michiels, die Dekker dan zeer zeker geschorst en bij de Regering voor ontslag uit ’slands dienst voorgedragen zou hebben. 2) M. H. blz. 176. 3) Het aantal Europeanen in Natal was zeer gering. Behalve enige europese mindere militairen van het garnizoen, waaronder de woekeraar Spies, bevonden zich in genoemde plaats de 2e luitenant van de infanterie C. S. van der Pool, de surnumerair ambtenaar H. J. J. Go ut, de geëmploijeerde van de E. v. d. N. H. M., P. J. G. Sem en de klerk W. J. Krijgsman. dan ook dikwijls noodig was” schreef Multatuli er hij. Enige tijd voor de komst van Havelaar was er een komplot ontdekt om zijn voorganger te vermoorden en opstand te maken,1) en hem was het gelukt een opstand te voorkomen, „die de landstreek van Mundheling dreigde in vuur en vlam te zetten en de Atjineezen te doen terugkeren in de oorden waaruit wij hen pas met veel opoffering van geld en volk hadden verjaagd.”4) Havelaar ging geheel op in zijn eigenlike hestuurswerkkring; hij voelde zeer weinig voor de aan zijn betrekking verbonden administratie. 3) Met het bovenstaande heeft Multatuli Kavelaars tekortkomingen in zijn beheer willen verontschuldigen. In hoever nu de genoemde omstandigheden hebben samengewerkt om Havelaar zijn administratie te doen verwaarlozen, kon niet door mij op afdoende wijze worden uitgemaakt, omdat .ik niet de beschikking heb gehad over het archief van Ajer-Bangies. Mie hiel» heeft in zijn officiële rapporten ontkend dat de rust in het noorden van zijn gewest in 1343 verstoord is geworden. Het komplot om Havelaar’s voorganger te doden, was volgens de goeverneur door Soetan S ali-m verzonnen, en de behandeling van de Si Pamaga-zaak door de autoriteiten in de residentie Ajer-Bangies heeft de ontevredenheid van de Heer Miohiels in zo’n hoge mate opgewekt dat de resident Weddik geschorst, de Toeankoe Besaar van Natal buiten betrekking gesteld ,en Soetan Salim naar Tjiandjoer (Jam) verbannen werd. Omtrent het voorkomen van een opstand heb ik in het archief van Natal niets vermeld gevonden. Het register waarin Dekker volgens artikel 23 van zijn instmktie dageliks aantekening van zijn verrichtingen moest houden, is niet in genoemd archief gevonden. Uit de volgende stukken zal blijken dat Dekker slordig was in zijn beheer*) en nalatig in de naleving van de administratieve voorschriften; Niettegenstaande zijn chef hem in April 1843 herinnerd had aan de indiening van zijn verantwoording over het le kwartaal, was dat stuk medio Julie nog niet te Ajer-Bangies ontvangen. ledere maand vielen er aanmerkingen op zijn niet ingewikkelde administratie en blijkens de missive van de wd. assistent-resident van Ajer-Bangies van 18 Julie had Dekker sinds 4 a 5 maanden geen enkele van de 14 aanschrijvingen van zijn chef beantwoord. Daaronder bevonden zich een paar waarop wel de aandacht mag worden gevestigd. Bij missive van 25 Januarie ontving Dekker de last, om een vluchteling die zich te Natel ophield te arresteren. Aan het bevel gaf hij geen gevolg, niettegenstaande zijn chef hem in April daaraan had herinnerd. De assistent-resident die zich de 3e Junie op inspektie te Natal bevond, moest toen de man persoonlik opsporen en doen opvatten. De gevangene werd aan Dekker overgegeven met het bevel hem met de eerst zich voordoende gelegenheid naar Ajer-Bangies te zenden; maar ook aan deze lastgeving gaf hij niet dadelik gevolg. Berst nadat zijn chef hem de 13e Julie had gevraagd, waarom hij de gevangene nog niet had opge- i) M. H. blz. 176. ») M. H. blz. 190. 3) M. H. blz. 176. , 11T, ♦) Dit heeft Multatuli ook zelf bekend. Zie M. H. blz. 176. zonden, stuurde hij de 28e Julie d.a.v. de arrestant onder geleide naar Ajer Bangies. In April vroeg zijn chef hem inlichtingen of het waar was dat hij een zoon van Soetan Salim voor een strafwaardige handeling waarvoor die inlander voor de rapat (rechtbank) had behoren terecht te staan, „aan den lijve, had afgestraft”1). In Mei werd Dekker aan de beantwoording van de hem gestelde vraag herinnerd en hem tevens verzocht het register waarin hij zijn handelingen dageliks moest aantekenen, aan zijn chef te zenden. Aan geen van die verzoeken gaf hij gevolg. Zo’n toestand kon natuurlik niet voortduren. De heer Yan der Yen die door de goeverneur de 6e Mei aan de spoedige indiening van de achterstallige periodieken herinnerd was, rapporteerde de 9e Junie Dekker’s onwilligheid aan de heer Miohiels. De brief die niet geheim gehouden en zeer waarschijnlijk te Natal bekend werd, heeft vermoedelik aanleiding gegeven tot het door de Toeankoe Besaar en enige andere Inlandse hoofden aan de goeverneur gericht verzoek, om Dekker als kontroleur te mogen behouden. Het antwoord daarop was alles behalve vriendelik; aan de hoofden van Natal werd bij beschikking van 3 Julie te kennen gegeven, dat het schrijven van de brief, die volgens Miohiels waarschijnlijk door de kontroleur was geprovoceerd, ongepast was, en Dekker kreeg bij hetzelfde stuk de waarschuwing dat hij vervangen zou worden, indien blijken mocht dat hij achterlik bleef in het tijdig indienen van zijn geldelike en materiële verantwoordingstukken. – De vermaning schijnt weinig uitwerking te hebben gehad, altans de wd. assistentresident deelde de 18e Julie aan de goeverneur mede, dat. Dekker bleef weigeren aan zijn verplichtingen te voldoen. Toen volgde bij besluit van 22 Julie zijn overplaatsing naar de Padangse Bovenlanden. Multatuli heeft in de „Max Havelaar” beweerd dat die beschikking onverwachts kwam 2), en dat Havelaar een overplaatsing naar de Bovenlanden van Padang, vóór zijn aankomst te Padang als een onderscheiding had beschouwd. 3) Hoe dat nu mogelik was, nadat hij de besluiten van 3en 23 Julie onder de ogen had gehad, is niet te verklaren. Officiële brieven berustende in hef archief Ie NATAL. A. KORRESPONDENTIE OYER ALGEMENE ZAKEN. No. 520. Natal, den 30 November 1842. Resident. Naar aanleiding van het besluit4) van UwelEGestrenge: dd 7 dezer maand no. 1134/31, hebben wij de eer UwelEdGestrengen , 0 Hoe eigenaardig zijn opvattingen aangaande de rechtspraak waren blijkt uit idee no. 1018 a. «) M. H. blz. 187 en 191. 3) M. H. blz. 188. 4) Het besluit waarbij Dekker in de onderafdeling Natal geplaatst werd. kennis te geven dat het bestuur der afdeeling Natal op heden door den eersten aan den tweeden ondergeteekende is overgegeven. De procesverbalen van de overgave der kas en pakhuizen zullen wij ons de eer geven UwelEdGestrenge later aan te bieden. De afgetreden Controleur der afdeeling Natal, v. M. (Yan Meeetbk). De benoemd Controleur der afdeeling Natal, D. (Dekker). Datum ut supra. ‘) No. 520. Assistent Resident Mandhéling. id. id. Loender (Rau) id. id. Tappanoelie. id. id. Padang Wij hebben de eer UwelEG. kennis te geven dat het bestuur der afdeeling Natal op heden door den eersten aan den tweeden ondergeteekende is overgegaan. De afg. Contr., v. M. De ben. Contr., D. 549. Bijlage. Een proces verbaal in triplo. Natal, 14 December 1842. Resident Aijer Bangies. Ten vervolge op de dezerzijdsche missive d.d. 30 November JL no. 520, heb ik de Eer UWEDGr. hiernevens aantebieden: Proces i) De beide koncepten zijn door de afgetreden konlroleur J. H. van Meert en geschreven. verbaal i) in 30, betrekkelijk de door mij bewerkstelligde overname van mijnen voorganger van ’s Lands gelden, goederen, archief etc. beboerende bij het bestuur dezer afdeeling. De Control. 2e kl D. No. 521. Geen bijlagen. Natal, 1 Deer. 1842. Ass. Residk Mandhéling Radja Pagedangan van Aijer nan alie heeft mij te kennen gegeven dat twee zijner anak boea’s, een man en een vrouw met name Si Pandji en Si Tangie, die beiden bij hem in schuld waren, zich heimelijk hebben verwijderd en op het oogenblik zich op mandhelingsch grondgebied bevinden. Ten gevolge van zijn verzoek om hem in het opsporen van die menschen behulpzaam te zijn, heb ik de Eer UWEDG daarvan kennis te geven, teneinde UWEDG hierin die maatregelen zult kunnen in het werk stellen als UWEDG zult vermeenen te behooren. Ten zelfden einde zal zich bij UHEDG vervoegen Radja Silangan, welke zich bij mij beklaagd heeft dat een persoon met name Si Ressin, welken hij voorgeeft deszelfs slaaf te wezen, van hem is weggeloopen, en zich op Pagaboengan ophoudt: ik neem de vrijheid UWEDG ook hiervan bij deze bericht te doen toekomen, om genoemden Radja Silangan, indien UWEDG zulks oorbaar acht, in het terug verkrijgen van zijn eigendom behulpzaam te wezen. De Control. 2e kl. D. No. 532. Natal, 5 Deer. 1842. Resident Aijer Bangies. Ik heb de Eer UWEDG ter kennisse te brengen dat door den Joeroemoedie *) Si Samat met de praauw pentjallang,3) be- •) De minuut van het procesverbaal is niet aangetroffen. 5) Stuurman, prauwvoerder. 5) Handelsvaartuig. hoorlijk herwaarts zijn overgevoerd de twee vrouwelijke bannelingen aan welke bij vonnis van den Rappat te Aijer Bangies, een gedwongen vierjarig verblijf te Natal is aangewezen, hebbende de maatregelen genomen om te voldoen aan den ontvangen last om gemelde vrouwspersonen te surveilleren. Daar mij geen tarief bekend is, naar volgens hetwelk de bezoldiging van overvoergelden zoude moeten plaats hebben ingeval de getransporteerdcn, zooals in het ondérhavige geval, bannelingen zijn, neem ik de vrijheid ÜWEDG te berigten dat ter zake voornoemd aan gemelden Joeroemoedie geene betaling heeft plaats gehad, hebbende ik denzelven daarvan een Certificaat afgegeven, teneinde hij zich tot het erlangen van het hem competerende bij ÜWEDG zelven zoude kunnen aanmelden. De Controleur 2e kl. D. No. 585. Natal, 5 Deer. 1842. Resident Aijer Bangies. Ik neem de vrijheid. ÜWEDG te verzoeken mij te doen geworden Eenig Propatria papier. & Eenige bossen pennen. I Daar deze schrijfbehoeften weldra zullen benoodigd wezen, alsmede mij wel te willen voorzien van cc. 40 Yel Imprimés groot Kasmemoriaal. v 50 , klein formaat lm. 536. 7 Deer. 1842. Assistent Residl. Mandhéling, Daar mij niet blijkt dat door ÜWEDG de ontvangst geaocuseerd is van door mijner voorganger aan ÜWEDG consignatie •) Dekker ontving (20 Desember) 8 boeken velijn 4 „ hollands 1 bos pennen. | papier. verzonden deurhengsels, neem ik beleefdelijk de vrijheid ÜWEDG alsnog om een regu te verzoeken, dan wel mij indien de accutatie reeds beeft plaats gebad mij een duplicaat te doen geworden. *.) De Contr. 2e kl. D. Natal, 27 Deer. 1842. No. 555. a. Assistent Resident van Mandhéling en Ankola. Een der natalsche hoofden Datoe Si njaro pandjang heeft zich tot mij gewend met het verzoek hem te willen behulpzaam zijn, in het opsporen van twee zijner orang beroetan 2) met name Si Galoema en Si Nienboen, welke volgens rapporten zich te Moeara Mae en dus op mandhelingsch grondgebied bevinden. Indien genoemde personen door UWEGestr: intermediair konden worden opgespoord, en met de heden naar costij vertrekkende koelies konden worden teruggezonden, al was het dan ook dat laatstgemelden te dier zake eenige dagen ten Uwent moeten worden opgehouden, zoude ÜWEdG. mij, in het belang van gemelden Datoe, bijzonder verpligten. De Controleur D. Het antwoord luidde: (miss. 10—1—43, no. 8) dat de pandelingen niet gevonden, maar vennoedelik in de richting van Ajer-Bangies gevlucht waren. Natal, 23 Deer. 1842. No. 556. Met een zak tamarinde pitten. Ass. Bes. Mandhéling en Ankola. De zak tamarinde pitten welke abusievelijk alhier is achtergebleven en waarover is handelende Uwe geeerde missive van den 16n dezer, gaan hiernevens. De Contr. 2e kl (Niet geparafeerd). *) De brieven nos. 535 en 536 staan onder elkander op hetzelfde vel. J) Moet zijn; orang berhoetang (schuldenaren, pandelingen). Afschrift. No. '556. Bijlage. Geene. Natal, 25 December 1842. ’) Aan Den Assistent Resident van Mandhéling en Ankola. In de op gisteren gehouden groote vergadering, werd mij door een der hoofden alhier mededeeling gedaan, van eenen in te stellen maatregel tenderende tot het verpligten van een bepaald aantal personen, om zich op gezetten tijd (Vrijdags) ter kerke te begeven ten einde deel te nemen aan het voorgeschreven gebed; op boete van ééne soekoe voor dengenen die in het vervullen van de alzoo opgelegde verpligting mocht achterblijven. Ik heb gemeend deze kennisgave louter voor notificatie te moeten aannemen, onder stilzwijgende voorbehouding echter, mij aangaande de vermoedelijke oorzaak van dezen maatregel ondershands de noodige inlichtingen te verschaffen. Indien ik langer met het Inlandsch bestuur ware gechargeerd geweest, en derhalve gerekend kende worden dieper inzigt te bezitten in de den Inlander betreffende aangelegenheden, zoude ik de ontvangene inlichtingen als voldoende beschouwende, van deze zaak geen melding maken, en daarop niet verder attenderen; doch het bewustzijn mijner onervarenheid, en het mij uit het archief alhier gebleken verband, tusschen de mandhelingsche- en natalsche zaken, doen mij de vrijheid nemen, UWeIEG. lastig te vallen met het verzoek mij wel te willen doen weten, of er in het mandelingsche eenen dergelijken maatregel is in het werk gesteld of aan UWeIEdG. ter sanctie voorgedragen. Als causa movens van den in te voeren dwang wordt mij opgegeven dat de bevolking van Natal door mindere genegenheid of achting voor den tegenwoordigen hoofdpriester en ter zake van eenige met denzelven gerezen geschillen zich sedert eenigen tijd niet ter kerke begeeft, zoodat het getal aanwezenden nimmer de tot het plegtig gebed vereischte hoeveelheid van vier en veertig J) personen bedragende, de godsdienst oefening zelden geregeld en i) De missive is blijkbaar door de klerk overgeschreven. i) De wet spreekt van 40 personen. „Handleiding tot de kennis van de Mohammedaansche wet” van Dr. Th. W. Juynboll, blz. 80. naar eisch kon worden waargenomen; zoudende derhalve indien dit voorgeven niet geveinsd is, het gedwongen gebed niet in het minste verband staan, met opruijing en politieke roeringen. Ik neem beleefdelijk de vrijheid mij voor een eenigzins spoedig antwoord bij UWeIEG. aan te bevelen. De Controleur 2 klasse D. 557 a. Bijlage. Eene. Natal, 25 Deer. 1842. Resident van Ajer Bangies Ik neem beleefdelijk de vrijheid UWEdG. hiernevens aantebieden afschrift van mijne op heden aan den Assistent Resident van Mandhéling sub no. 556 geschrevene missive, aan welker inhoud ik mij uit hoofde aan tijdgebrek verzoek te mogen refereren. De Contrair. 2e kl D. No. 6. Penjahoengan, 9 Januarij 1843. Aan den Controleur te Natal. Ik heb de eer gehad uwe missive van 25 December no. 556 gister te ontvangen. Het Islamismus heeft onder deze bevolking nog geene wortels hoegenaamd geschoten: noch mosqués noch instellingen van openbare godsvereering worden hier gevonden. Zoo al een enkel anak boea, *) door reizen of vroegere oorlogen genoegzaam met den mahomedaan in aanraking is gekomen, om eenige praktijken en begrippen van diens leer over te nemen, dobbert nog de massa tusschen de leer van ai Batta en volslagene onverschilligheid op het stuk van Godsdienst. Slechts eenige geslachten, die op een ') Opgezetene, onderhorige. hooger maatschappelijk standpunt staan, van Maleidsche, of andere zuidelijke niet Battaksche geslachten afstammen, hebben steeds het uiterlijk van de mahomedaansche godsdienst behouden. Nu is het mij niet gebleken, of slechts in de verte ter oore gekomen, dat de bedoelde geslachten, sedert kort, van hunne godsdienst meer werk hebben gemaakt, dan gewoonlijk; en zou ik tot het gevoelen overhellen dat de zaak, waarvan UEdGe gewaagt, denkelijk als een geïsoleerd feit kan worden beschouwd, dat in locale omstandigheden oorsprong neemt, en met de gezindheid van Mandeling buiten verband staat. Zoo evenwel nadere voorvallen of opmerkingen mij van gevoelen mogten doen veranderen, zal ik de eer hebben UEdGe zulks mede te deelen. De Fd. Assistent Resident van Mandeling en Ankola. T. I. WILLEK. No. 88,9. Aijer Bangies, 18 Januarij 1848. Aan den Controleur der 2e klasse te Natal. Naar aanleiding van UEdG’s missive dd 25 december Jl. no. 556 en 557 a heb ik de eer te kennen te geven, dat in de UEdG medegedeelde maatregel, om de goede gang der Godsdienstoefeningen te verzekeren, door middel eener boete, niets verontrustends gelegen is. Te Natal zijn vele mahomedaansche regtzinnigen en onder de geestelijkheid is er meermalen onaangenaamheid, die echter gewoonlijk spoedig afgedaan en bij gelegd wordt. Het onderhavige geval zal waarschijnlijk van dien aard zijn. Overigens is het grooter deel der mahomedaanscbe bevolking, zeer vroom in den godsdienst en bestaat de wet, dat om het gewoon gebed te lezen, niet minder als 40 menschen, moeten tegenwoordig zijn. Zoodat de voorgestelde boete, alleen kan dienen, om de achterlijke, die er mogten zijn, tot pligts betrachting aan te sporen. De Resident A. L. WEDDIK. No. 546. Bijl. Geene. Natal, 11 Deer. 1842. Militairen Kommandant. Het gewone poeassafeest van de Inlandsche hoofden op morgen den 12 dezer, van Gouvernementswege zullende plaats hebben, heb ik de Eer UWEDG daarvan kennis te geven, onder mededeeling dat de hoofden des morgens te 10 ure bij mij zullen vergaderen. Daar bij deze gelegenheid aan de Toeankoe Bessaar een saluut en verdere militaire honneurs is toegekend, neem ik de vrijheid UWEDG te verzoeken daarin wel als naar gewoonte en volgens het bestaand gebruik te willen voorzien. De Contr. 2e hl (Niet geparafeerd). Bij missive van 15 Junie 1843 No. 132 werd Dekker door zijn chef de wd. as. res. van Ajer-Bangies uitgenodigd de kosten van de 14 saluutschoten groot /13.16 zilver, in ’slands kas te willen storten, daar zij betaald hadden moeten worden uit de som van ƒl5O voor de viering van genoemd feest uitgetrokken. Op het stuk stond aangetekend; ,Ingenomen kasmemoriaal 17 Julij ’43.” Natal, 14 Dec. 1842. No. 551. Diverse bijlagen. Resident Aijer Bangies. Van de nevensgaande Inteekeningslijsten ter dezer plaatse het noodig gebruik gemaakt zijnde, neem ik de vrijheid dezelve hiernevens aan UWEDG te retourneren. De Controleur D. N.B. Dekker tekende in op 1 Exemplaar Spraakkunst, Chrestomathie, en woordenboek van Van der Vlis en Winter, a p.m. ƒ2l.—. 1 Exemplaar: Tijdschrift voor Staathuishoudkunde en Statistiek van Sloet tot Oldhuys, de Jaargang a ƒ7.50. No. 558. Bijlage Geene. Natal, 25 December 1842. Aan den Resident van Aijer Bangies. Soetan Salim qq Radja Ternating zich voor eenige dagen bij mij beklagende dat een alhier gevestigde goudsmid met name Sesap eenige hem ter bewerking gegevene gouden knoopen had zoek gemaakt, is mij na ingesteld onderzoek gebleken dat gemeld goudwerk voor een betrekkelijk gering bedrag bij eenen militair der bezetting, den fuselier Spiess, was verpand. Ik heb na gehouden ruggespraak met den militairen kommandant de knoopen doen teruggeven, en den fuselier Spiess of deszelfs huishoudster, welke hij als de geldleenster denonceerde, onder nadere approbatie van UwEdGestr beboet voor een som van vijf en twintig Gulden. Deze handeling is niet overeenkomstig met de adat welke alleen de restitutie van het verpande voorschrijft. Ik neem de vrijheid UwEdG de redenen te ontvouwen, die mij tot bovengemelde beboeting hebben genoopt. De fuselier Spiess welke niettegenstaande zijne précaire inkomsten een betrekkelijk groot vermogen heeft bijeengeschraapt staat bekend als iemand die alle aan knevelarij grenzende middelen in het werk stelt om zich te verrijken, waartoe de menigvuldige geldelijke ongelegenheden van den geringen inlander ruimschoots de gelegenheid aanbieden; zoo was, bijvoorbeeld in de onderhavige zaak de conditie, dat, wanneer de geleende f 14. niet binnen een bepaalden zeer nabij zijnden dag waren gerestitueerd, alsdan de knoopen verbeurd waren. Indien men nu wijders in aanmerking neemt dat de knoopen aan Sesap niet toebehoorden; dat derhalve het in pand nemen en het verlangen der kans om dezelve in eigendom te verkrijgen kan beschouwd worden als heeler en opkoop er van gestolen goed, en dat zulks aan Spiess, wien volgens zijne eigene verklaring de armoede van den Inlander Sesap bewust was, niet onbekend konde wezen, en wijders indien men het oog vestigt op den nadeeligen moreelen invloed die zulke handelingen noodwendig op den Inlander moeten ver- oorzaken, dan geloof ik dat II wEdGest renge mijne handelwijze in dezen wel zult gelieven goed te keuren. De bedenking nopens het niet opvolgen van den adat vervalt van zelve, daar de beschuldigden (Spiess als militair, en zijne huishoudster als Javaansche vrouw) niet volgens de voorschriften van den maleischen adat behoeven gecalengeerd te worden. Indien UwEdG de beboeting goedkeurt, verzoek ik te worden begunstigd met voorschriften omtrent het van de aldus ontvangen f 25.— te maken gebruik. De Controleur 2 kl: DEKKER. De resident antwoordde; Aijer Bangies, 15 Januarij 1843. No. 68/11. Aan den Controleur der 2e klasse te Natal. Met deze heb ik de eer goed te keuren het opleggen eener boete van f 25 aan den fuselier Spies ter zake van beleening van goudwerken met verzwarende omstandigheden, mij gerapporteerd bij ÜWEDG’s missive dd 25 december JL. no. 552, met verzoek die som aantewenden ten algemeenen nutte, bijvoorbeeld, om daarmede de kleine bruggen in de Negorij ') te doen verbeteren, zoo dit nog noodig is. De Resident A. L. WEDDIK. Natal, 3 Eebruarij 1843. No. 27. Controleur 3e kl: te pitjer kolling. Soetan kabidoen, een der anak radja tevens handelaar alhier, heeft mij te kennen gegeven dat een zekere Radja menaloean van Battamoendam die op het oogenblik zich in *) Hiermede wordt bedoeld de hoofdplaats Natal. het Ankolasche ophoudt, aldaar door eenige hoofden met geweld wordt verhinderd in zijn voornemen om naar Battamoendam terug te keeren; hoewel het gegronde of ongegronde van dezen dwang, alsmede de waarheid van het voorgegevene als nog niet kunnende beoordeelen, geloof ik echter dat het in het belang der crediteuren van Radja menaloean (waaronder ook genoemde Soetan kabidoen) wenschehjk zoude zijn indien men genen ongehinderd naar zijne woonplaats vertrekken liet. Ik ben zoo vrij UWEDG van deze zaak kennis te geven met beleefd verzoek gemelde Radja menaloean, indien daartegen bij UWEDG geen bedenkingen bestaan, in zijn voornemen om Battamoendam terug te gaan behulpzaam te wezen. De Contr. 2 kl D. De kontroleur Godin antwoordde op 26 Pebruarie 1843 missive La. A. dat Radja Manaloeheum niet door de hoofden van Anghola maar door de kontroleur werd aangehouden. De Kommandant van het detachement 7e Afd. A. D. (tevens militaire kommandant te Natal) C. S. van der Pool, vroeg bij missive van 15 Pebruarie ’43 No. 17 aan de kontroleur van Natal, waarom de brieven gericht aan zijn chef te Priaman, vaak lang onderweg blijven. Dekker die ook postmeester was, antwoordde: No. 103. Bijlagen. Geene. Natal, 14 Februari} 1843. In antwoord op UWEDG missive van den 15n dezer maand no. 17, heb ik de Eer te dienen dat de gelegenheid ter verzending van stukken naar de Zuid zich niet dagelijks voor doet en dat zelfs de verzending van dienstbrieven soms een geruimen tijd op het vertrek van vaartuigen wachtende is. Wanneer echter spoedvereischende brieven eene snelle verzending vorderen, verzoek ik daarvan te worden onderrigt, zullende ik in dat geval op UWEDG aanvrage dezelve met extrapost doen expedieren. De Contr 2e kl D. No. 100 Bijlagen Geene. Natal 17 febr. 1843. Aan den Resident van Aijer Bangies. Ik heb de Eer UWEdG. kennis te geven dat de Kolonel Civiel en militair Gouverneur dezer Kust na alhier een onderzoek te hebben ingesteld omtrent de alhier in het vorige jaar plaats gehad hebbende regtspleging contra Si Pamaga ‘) heeft goedgevonden zich door den persoon van Soetan Salim naar Singkel te doen vergezellen. ZHEDG. is eergister van hier vertrokken en ik heb vernomen dat ZEDG. van voornemen is bij terugkeer Aijer Bangies aan te doen, hoewel het tijdstip dier terugkomst mij onbekend is. De Contr 2e hl D. No. 105 Natal 20 februarij 1843. Aan den Resident van Aijer Bangie De Inlandsche Hoofden dezer plaats hebben mij na het gedwongen vertrek van Soetan Salim eenpariglijk het verzoek gedaan hen te assisteren in het opmaken en doorzenden eener namens hen aan den Heer Gouverneur dezer kust gerigte missive, waarin Zijlieden op eene onderdanige en gepaste wijze als hunnen wensch te kennen geven dat Soetan Salim ter zake van' de c. q. in de zaak van Si Pamaga begane misslag met verschooning moge worden behandeld. Ik heb in gemoede vermeend hun dit verzoek niet te mogen afslaan, behoudens echter de voorzorg om gemeld verzoekschrift aan UWEDG aan te bieden, teneinde UWEDG hieromtrent naar goedvinden zoudt kunnen ageren; Ja heb dit te meer noodig geacht daar eene enkele in opgemeld verzoekschrift voorkomende , De Si Paraaga-zaak is door Multatuli ook in de „Max Havelaar” behandeld. Zie blz. 202—212. 3 zinsnede mij onbegrijpelijk en ongeloofbaar voorkomt; weshalve ik de vrijheid heb genomen aan den voet van het stuk te doen constateren dat hetzelve wat den inhoud aangaat niet ter mijner verantwoording kan worden genomen, verzoekende ik derhalve UWEDGestr dringend gemelde aan den Heer Gouverneur gerigte missive als van de Hoofden van Natal en niet van mij afkomstig te willen beschouwen. De Contr. D. No. 220/9') Aijer Bangies, 25 februanj 1843. Aan den Controleur 2e kle te Natal. Met referte tot UEdG’s missive dd 20 dezer no. 105 en met terugzending van het verzoekschriftvan de Natalsche Hoofden aan den Civiel en Militair Gouverneur dezer kust, heh ik de eer te kennen te geven, dat ik mij bezwaard vinde hetzelve door te zenden, vermits de derde periode eene aparte onwaarheid bevat. Evenals zulks volgens de wet op elke plaats der Residentie gebeurt, is den Natalsche Hoofden altoos de gelegenheid gegeven mij hunne belangen voortebrengen en heb ik dit geensints aan den Civielen gezaghebber overgelaten. Zeer dikwijls zijn de Natalscbe Hoofden met mij in aanraking' geweest en nimmer is er iemand, wie ook, door mij afgewezen. Het is den Natalsche Hoofden dus zeer wel bekend dat wanneer zij of klagten hadden of aan de integriteit van den Civielen gezaghebber twijfelden, zij altoos bij mij gehoor zouden gevonden hebben. Yooral had ik regt van hen te verwachten om wanneer, zij niet overtuigd geweest waren van de deugdelijkheid der uitspraak tegen Pamaga, mij dan daarover klagten zouden zijn ingebragt, daar toch wanneer hun belang dit medebrengt, zij zich wel weten aan te melden. Onlangs heb ik den Toeankoe Besaar af- i) Dekker tekende op deze missive aan; „afgedaan”. 2) Dit stuk is niet in het Natalse archief aangelroffen. zonderlijk ontmoet en heb niets van hem vernomen aangaande die zaak, ofschoon het zijn pligt was mij daarvan kennis te geven. Ik belet de Hoofden te Natal niet om zich aan zoodanige autoriteit te wenden, als zij noodig achten en draag ÜEdG op hen te kennen te geven dat het Gouvernement in alle zaken volgens eene strikte regtvaardigheid beslist en dat zij daarop gerust kunnen vertrouwen. De Resident A. L. WEDDIK. No. 114. Bijlagen Geene. Natal 7 Maart 1843. Resident. In gedeeltelijke beantwoording van UWEDG. missive van den 25 Februarij JL heb ik de Eer UWEDG kennis te geven dat ik aan den daarin vervatten last heb voldaan door de hoofden alhier opmerkzaam te maken op het ten onregte aangevoerde in hun verzoekschrift aan den Kolonel, Civiel en militair Gouverneur dezer kust, on hen tevens te kennen te geven dat het Gouvernement in alle zaken volgens eene strikte regtvaardigheid beslist waarop Zij dan ook gerust kunnen vertrouwen. Niettemin hebben zij, ofschoon het door mij gezegde toestemmend aanhoorende, iemand naar Padang gezonden om daar namens allen een’ (ik vooronderstel: mondelings-) verzoek om indien zulks geschieden konde S. S. herwaarts te doen terugkeeren, voortedragen. De C 2e hl. niet geparafeerd. No. 163. Bijl. 2. Natal 14 April 1843. Gonv. Sumatrd’s Wh. De gezamenlijke Hoofden alhier hebben mij eene aan ÜHEDG gerigte missive ter hand gesteld, welke hiernevens UHDEG wordt aangeboden. De Inhoud moet ten bewijze strekken dat tijdens het vonnis van Si Pamaga de Toeankoe besaar alhier aan de beraadslagingen van den Natalschen Raapat nog geen deel nam, voor welk voorgeven de hierbij kopijelijk overlegde Verklaring in do 26 Juli) 1841, wel schijnt te kunnen pleiten. Ik heb vermeend het dringend Verzoek van den Toeankoe en de Hoofden om UHEDG de genoemde stukken regtstreeks te doen geworden, niet te mogen afslaan. De C. 2e kl Riet geparafeerd. No. 113/11 ‘) Aijerbangies, 25 Januarij 1843. Aan den Controleur der 2e klasse te Natal. Van hier heeft zich heimelijk verwijderd zekeren Jan Potan, Mandhelinger van geboorte oud cc. 23 jaren, sedert eenige jaren te dezer plaats, eerst als oppasser en laatst als huisbediende woonachtig. Deze persoon, zich aan diefstal schuldig gemaakt hebbende, heeft volgens bekomen berigt, den weg naar Batahan ingeslagen en ik heb mitsdien de eer ÜEG: te verzoeken, denzelven in uwe afdeeling te doen opsporen en hem in handen krijgende herwaarts te doen voeren. Ik noteer hier dat den voortvluchtigen, een broeder te Natal met name Bagindo Kalie heeft wonen, terwijl zijne moeder Bagindo Oma te Batahan haar verblijf houdt. De Resident A. L. WEDDIK. No. 27. Aijer Bangies, den 21e April 1843. Ik heb de eer UEdGr hierneven te doen geworden, het signalement van den inlandschen fuselier Secrodipo, op heden i) Dekker tekende op dit stuk aan: „Naar Battahcm geschreven. Is op A. B. grondgebied.” alhier uit het kwartier vermist met verzoek voor de opsporing het noodige te verrigten en denzelven in handen krijgende herwaarts te dirigeren. Bij deze gelegenheid noteer ik dat vooral Batahan tot schuilplaats voor deserteurs en vlugtelingen wordt gekozen, weshalve het niet ondienstig zal zijn dat de Hoofden aldaar, ernstig vanwege ÜEdG worde aangemaand teneinde, elk voor zooveel hem aangaat, eene goede policie uit te oefenen, terwijl het achterhouden van diergelijke personen op het betrokken Hoofd strengelijk zal worden gestraft. Zoo zoude zich volgens berigt te Batahan of op Poeloe Taman nog ophouden de vlugteling Jan Potan, waaromtrent ÜEdG reeds vroeger is geschreven. Het zal mij aangenaam zijn, te dier zake ÜEdG berigt te mogen ontvangen. De ü>d. Adsistent Resident A. v. d. YEN. No. 193. Aijer Bangies, den 13e Julij 1843. Aan den Controleur der 2e klasse te Natal. Ik heb de eer enz. Omtrent de mutatiestaat der gevangenen, verzoek ik ÜEdG mij te willen inlichten, waarom daarbij niet is opgenomen de persoon van Jan Potan, tijdens mijn aanwezen te Natal (3 Junij) in verzekerde bewaring genomen en waarom tot dusver aan de opzending van dien gevangene herwaarts, geen gevolg is gegeven, waartoe ÜEdG herhaaldelijk zoowel mondeling als schriftelijk is uitgenoodigd. De wd. Adsistent Resident A. v. d. YEN. No. 164. Natal, 28 Julij 1843 Aan den Secretaris belast met het beheer der residentie Aijer Bangie. Ik heb de Eer UWEDG kennis te geven dat de persoon van Jan Potan, op heden per praauw lalaijang') gevoerd door Sidoassa onder geleide van eenen policie-oppasser naar costij wordt gedirigeerd. De C 2e hl. D. Natal 25 febr. 1842 2) No. 105 Resident van Ayer Bangies. Daar ik mij reeds sedert verscheidene dagen ongesteld gevoel neem ik de vrijheid UWEDG beleefdelijk te verzoeken, mij indien daartegen bij UWEDG geene bedenkingen bestaan, iemand toe te voegen, ter assistentie in de werkzaamheden. De Contr 2e hl. D. Ayer Bangies, 5 Maart 1848. No. 264/31 Aan den Controleur der 2 klasse te Natal. Naar aanleiding van UEG; missive dd 25 februarij j.l. No 105 mij heden geworden, magtig ik UEG: om voorloopig te Natal ter Uwer adsistentie aantehouden de voor Ayerbangies benoemde Klerk Hesselink, welke volgens aan hem gedane aanschrijving, over Natal herwaarts moest komen. Zijn inkomen ’s maands bedraagt ƒ 60.—, zullende mij voor i) Laadprauw tevens kustvaarder. 2) Moet zijn 1843. het berekenen der contributien aan het weduwen en weezenfonds, UEG spoedige opgave van den datum zijner in dienst treding noodig zijn. De Resident, A. L. WEDDIK. No. 123. Bijlagen. Greene. Natal 10 Maart 1848. Resident A. B. Daar mijne ongesteldheid geweken is en ik mij wederom geheel wel bevind, neem ik beleefdelijk de vrijheid UWED te verzoeken mijne missive van den 25 februanj JL No 105, waarin ik verzocht om mij iemand toetevoegen ter assistentie in de werkzaamheden, als vervallen te beschouwen. De C. 2e Jcl. D. Naar aanleiding, van bovenstaand bericht, verzocht de resident bij missive van 12 Maart 1843 no. 293/31, de klerk Hesselink ten spoedigste naar Ajer Bangies te zenden. Dekker heeft toen bij brief van 16 Maart d.a.v. no. 129 die niet in het Natalse archief is aangetroffen vermoedelik gevraagd de klerk te mogen aanhouden, want bij missive van 20 Maart no. 336/61 antwoordde de resident hem: „Met betrekking tot den klerk Hesselink refereer ik mij aan mijne missive van den 12 dezer no. 292/31.” Natal 22 April 1843. No. 171 Bijlagen Geene ' Aan den Secretaris belast met het beheer der Residentie Ayer Bangie. Daar de aangelegenheden mijner afdeeling mijne tegenwoordigheid elders gedurig noodzakelijk maakten, ben ik als een onmisbaar gevolg van gebrek aan personeel tot nog toe niet in de mogelijkheid geweest de verantwoordingstukken over de jongst verloopene maand en het eerste kwartaal dezes jaars aan XJWEDG aan te bieden. Ik ben genoodzaakt geweest den klerk Krijgsman, uithoofde van ongesteldheid een verlof van eene maand toe te staan. Een en ander te zamen genomen doet mij in het belang van den dienst de vrijheid nemen den Heer Hesselink, welke eergisteren van Penjaboengan is aangekomen onder UWEDG nadere approbatie alhier aantehouden. Ik verzoek UWEDG dringende die approbatie wel te willen verleenen, daar ik waarlijk, in een tegenovergesteld geval, voorden goeden gang der zaken in mijne afdeeling welke, de politieke aangelegenheden in aanmerking genomen, nog al eenige attentie vordert, niet kan instaan. Beleefdelijk verzoek ik, in geval dat mijn voorstel niet wordt afgewezen, te worden ingelicht nopens de wijze hoe UWEDG de aangelegenheid nopens het tractement van genoemden klerk Hesselink verkiest geregeld te hebben. De Contr 2e hl. D. Ayer Bangies 26 April 1843. No. 45. Aan den Controleur der 2e klasse te Natal. Met referte tot het voorkomende bij Uwe missive van 22 dezer No. 171 heb ik de eer UEG medetedeelen, dat de klerk Hesselink, door mij is aangeschreven om gedurende de maand van het verlof door UEG aan den klerk Krijgsman verleend, ter vervanging van deze ten Uwen bureele werkzaam te blijven. Na verloop van die tijd zal genoemde Hesselink, zich per eerste gelegenheid herwaarts moeten begeven. Deszelfs tractement ad f 60. ’smaands kan gerekend worden integaan met den 1 Mei aanstaande. De wd. Adsistent Resident A. v. d. YEN. Aye’r Bangies, den 22e Mei 1843 No. 97. Aan den Controleur der 2e klasse te Natal. Ik heb de eer UEdG medetedeelen dat bij besluit van den Kolonel, Civiel en militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra dd 13 dezer No. 882 voorloopig aan UEdG is toegevoegd de Surnumerair ambtenaar H. Go u t waardoor komt te vervallen de som van ƒ 50. bij de begroeting van Natal voor klerkengeld uitgetrokken. In verband hiermede zal de klerk Hesselink zich per eerste gelegenheid herwaarts moeten begeven, terwijl de klerk Krijgsman, door UEdG zoolang in dienst kan worden gehouden totdat de surn: voornd zal zijn gearriveerd. De w'i. Adsistent Resident A. y. d. YEN. No. 132. Een declaratie in duplo. Natal 12 Junij 1843 Secret. h. m. h. h. der Residentie A B Ik heb de Eer UWEdG hiernevens ter verdere doorzending aan te bieden eene reisdeclaratie van den serjant majoor voor memorie W. H. Hesselink; Ik neem deze gelegenheid waar UWEdG tevens te berigten dat gemelde Sb Md zich bij voortduring ten mijnen huize in ziekelijke omstandigheden bevindt, welke zijn vertrek van hier naar costi, vooralsnog onmogelijk maken. De C. 2e kl Bij een niet door Dekker gekoncipieërde en ook niet door hem geparafeerde missive van 17 Junie no. 136, geeft de kontroleur van Natal kennis dat de klerk Hesselink op dien dag overleden was. In dezelfde brief verzocht hij zijn chef hem van instruktieën betreffende de aanvaarding van de boedel te willen voorzien. De gevraagde inlichtingen werden hem toen verstrekt hij missive van 31 Junie d. a. v. no. 154. Natal 18 Julij 1843. No. 155 Bijlage. Eene aangifte Aan den Secretaris Ambtenaar van dm Burgerlijken Stand in de Residentie Aijer Bangie. Ik heb de eer UWEDG hiernevens te doen geworden eene Aangifte van Overlijden van de persoon van H. W. Hesselink, in leven civiel geëmployeerde, serjant majoor voor memorie. De Controleur 2e kl D. Natal 18 Julij 1843. No. 156. Bijlagen. Een proces-verbaal Aan Heer en President en Leden der Wees en boedelkamer te Padang. In opvolging van Art. 4 van de bij staatsblad 1818 no 72 gearresteerde Instructie van de "Weeskamers in Nederlandsch-Indië, heb ik de Eer UWEDG hiernevens aantebieden procesverbaal der Inventarisatie des boedels van wijlen den serjantmajoor voor memorie H. W. Hesselink alhier op den zeventienden Junij JL overleden. De agent der Padangsche Wees en boedelkamer te Natal DEKKER. Natal 18 Julij 1843. No. 157 Bijl: Diverse. Aan den Secretaris belast met het beheer der Residentie Aijer Bangie. Ik heb de Eer UWEDG hiernevens aan te bieden eene aan de Padangsche Wees- en boedelkamer gerigte missive met daarbij gaand proces verbaal van Inventarisatie des boedels van wijlen den persoon van H. W. Hesselink. Het is mij bewust dat mijn voorganger met bovengemeld College in correspondentie was, doch het is mij niet bekend op grond waarvan ik als agent der kamer moet optreden. Daar het echter in den aard der zaak ligt, heb ik nevensgaande missive in die kwaliteit onderteekend; verzoekende ik UWEDG beleefdelijk indien hieromtrent geen misslag begaan is, dezelve door te zenden en in het tegenovergestelde geval mij wel te willen inlichten. De C. 2e kl. D. De aangifte van overlijden in de voorlaatste missive bedoeld werd aan Dekker teruggezonden bij brief van 2 Augustus no. 9, met verzoek de leeftijd van de aangevers daarin nog te vermelden. Bij de niet door Dekker gekoncipiëerde missive van 16 Augustus no. 171, voldeed de kontroleur aan het verzoek. De wd. as. res. zond daarop bij brief van 2 Augustus no. 233, de bijlagen van Dekker’s missive van 18 Julie no. 157 weder terug, met de opmerking dat op de vereffening van de boedel de bepalingen op hel beheer en de vereffening van militaire nalatenschappen van toepassing zijn. No. 257. Ayer Bangies, den 4e Maart 1843. Aan den Controleur der 2e klasse te Natal. Ik heb de eer UEdG te verzoeken, om per eerste gelegenheid herwaarts op te zenden de drie kettinggangers thans te Natal, aanwezig teneinde in de dienst bij het militair hospitaal alhier te voorzien. Het zal het best zijn dat UEdG: te dezer zake voor eene matige prijs eene praauw inhure kunnende daarmede alsdan gelijktijdig de onafgedane stukken worden ingezonden. De Resident A. L. WEDDIK. No. 122. Bijlagen geene Natal 10 maart 1843 Resident van A. Bangie. Ik neem de gelegenheid waar dat de Civiele schoener Doris zich hier bevindt om door middel van dien bodem kosteloos te voldoen aan de aanschrijving vervat in UWEDG missive van den 4 Maart JL no 257/34 en dat diensvolgens deze ten geleide strekken van de 3 alhier aanwezige kettinggangers met name: Wangsa Nieman, Soero Leksono en Todereno Somento onder bekendstelling dat die personen alhier zijn gevoed tot en met den dag van heden, en dat hunne onderstand t/m. Uito febr. JL is uitbetaald. Be Contr. D. No. 124. Bijlagen geene Natal 10 Maart 1843 Resident Ayer Bangie. Reeds meermalen heeft de Datoe Si njaropandjang door met zijne betrekking strijdige handelingen zich berispingen zoo van de Rappat als van mij zelven op den hals gehaald, en over het algemeen is die persoon bij zijne medehoofden en bij de bevolking in minachting. Een onlangs alhier plaats gehad hebbend voorval, waarbij men met eenigen grond vermeent dat hij goederen, welke hem niet toebehoorden op eene slinksche wijze heeft achtergehouden en verborgen, gevoegd bij den algemeenen slechten dunk nopens zijne persoon, doen mij eerstdaags in den rappat een voorstel te gemoet zien om denzelven van zijn post te ontzetten. Ook ik houd genoemden Datoe voor zijne betrekking ongeschikt; minder ter zake van het geen hem wordt aangewreven, het welk trouwens strikt genomen niet bewezen is als wel om de bovengemelde ongunstige opinie van het algemeen omtrent denzelven, dewelke hem alle invloed op zijn onderhoorigen heeft doen verliezen. Naar aanleiding van een en ander neem ik de vrijheid ÜWEDG te verzoeken mij wel te willen inlichten nopens de vraag: of de natalsche Rappat tot het ontslaan en benoemen van Datoe’s competent is. Be C 2e kl D. Ayer Bangies, den 12e’ Maart 1843. No. 291/9, Aan den Controleur te Natal. In antwoord op UEdG’s missive dd 10 dezer No. 124, heb ik de eer te kennen te geven dat de rappat te Natal, competent is in de benoeming en het ontslag van de leden derzolve, mits dat openbaar, volledig en overtuigend blijke dat haar uitspraak rigtig is; beboerende in geval van twijfel, de zaak aan mij blootgelegd te worden, ter nadere beschikking. Zoowel voor den vervolge als om de uitspraken der rapat ongeschonden te bewaren, behoort daarvan proces verbaal in duplo half maleiseb half nederduitsch geschreven aan mij te worden ingediend waartoe UEdG: alzoo het noodige gelieve te doen; De maleische text wordt door de regtsprekenden geteekend. Ik behoef UEdG niet optemerken dat de geest der bevolking moet worden gadegeslagen, bij de verandering van datoe’s, dewijl éénmaal de volgens de hadat') gebruikelijke datoe gekozen zijnde, bij ook niet zonder gewigtige redenen kan worden afgezet welligt dat eene korte opsluiting, in een geschikt locaal, eene genoegzame straf voor den datoe zijn zoude. Ik verzoek UEdG mij omtrent de afloop dezer zaak te berigten. '2) Be Resident A. L. WEDDIK. De resident vroeg bij missive van 22 Pebruarie no. 209/34, een opgave van het aantal en de namen van ter zake van vagebondage veroordeelde personen. (Stbl. 1825 No. 34) Dekker antwoordde hierop: ‘) Gewoonterecht. 2) Dit bericht is niet in het Natalse archief gevonden. Natal 12 Maart 1843 No. 126 Bijlagen Geene Resident AB. Ter beantwoording van UWEDG missive van den 22 februari) JL no. 1843 ‘) heb ik de eer UWEDG te kennen te geven dat in deze afdeeling gedurende de laatstverloopene tweejaren geene personen ter zake van vagebondage geapprehendeerd zijn, als ook dat geen personen, elders gecondemneerd herwaarts zijn gezonden, om alhier hunnen straftijd uittedienen. De G. 2e kl D. No. 127 Bijlagen diverse Natal 13 Maart 1843. Resident A Bangie Ik heb de Eer UWEDG onder terugzending der mij bij UWEDG appostillaire dispositien respectievelijk van den 21 Januarij en 19 februari] JL nos 100/24 en 196/24 gezondene stukken,2) en in gelijktijdige voldoening aan den inhoud derzelve, de twee daarbij verlangde Certificaten aan te bieden, zoude overigens van het in genoemde stukken vermelde, dezerzijds de vereischte nota genomen. Het is mij niet bewust dat den Chinezen ïjoe ling Siang en Loë Ehe immer eenig bewijsstuk is geweigerd geworden; doch al ware zulks het geval, dan nog zoude eene dergelijke misslag (het volslagen gebrek aan personeel hier ter plaatse in aanmerking genomen) mij niet de minste verwondering baren; niet iederen gezagvoerder toch van vertrekkende vaartuigen, die ten mijnen kantore de benoodigde scheepspapieren afhalen kan ik zelve te woord staan, en ligtelijk wordt eene geheel buiten mijn weten gedane weigering tot het afgeven van een of ander door den betrokkene geheel ten onregte aan mij toegeschreven. Ik heb ter voorkoming van dergelijke omissien voor den vervolge het noodige gedaan. De G. 2e kl D. i) Moet zijn 209/34. 2) Afschriften van deze stukken zijn in het Natalse archief niet aangetroff Volgens een yoorschrift van de Goeverneur moesten de Inlandse hoofden die inkomsten van het Goevernement genoten, voorzien worden van zilveren knoppen, om die als teken van hun waardigheid op hun rottan-wandelstokken te bevestigen. Een achttal van zulke knoppen werd bij missive van de as.-res. van S Maart no. 254, aan de kontroleur van Natal gezonden, met verzoek ze aan acht in de brief genoemde hoofden uittereiken en ze optebrengen op de inventarisstaat van meubelen en gereedschappen. Dekker gaf bij de volgende missive kennis dat hij aan de opdracht gevolg zal geven: No. 130. Bijlagen. Regu in 3° Natal 15 Maart 1843. Resident Aijer Bangie. Ik heb de Eer UWEDG te berigten dat met de 8 rotting knoppen, waarvoor UWEDG hiernevens Regu in 3°. wordt aangeboden, overeenkomstig UWEDG verlangen zal worden gehandeld. Be G 2e Jcl D. No. 132. Bijlagen. Geene Natal 16 Maart 1843. Mssist Resident van Tappanolie. Een mijner hoofden met name Datoe Soetan Panghoeloe heeft zich bij mij beklaagd dat twee zijner lieden genaamd Si Toendoe en Si Pawie, respectievelijk orang beroetang') en boedak2) van denzelven reeds sedert een jaar zich van hem hebben verwijderd en volgens rapporten zich op Pontjang bevinden. Ik verzoek UWEDG beleefdelijk daaromtrent een onderzoek te willen doen in het werk stellen, en mij van den afloop daarvan wel eenig berigt te willen doen toekomen, zonder echter nog de bedoelde Inlanders herwaarts op te zenden, daar ik mij eerst verzekeren wil of Datoe Soetan Panghoeloe genegen is de transportkosten te betalen, waaromtrent hij zich nog niet verklaard heeft. Be C, 2e hl. D. *) Pandeling. *) Slaaf. Ayer Bangies, 14 Februari) 1843 No. 180/40 Aan Ben Controleur der 2e klasse te Natal. Bij missive van 20 November jl. No. 471, beeft Uwen voorganger voorgesteld om tot opbeuring van de peperteelt door de Natalsche hoofden ondernomen een honderd tal niassers aantedoen voeren. De Gouverneur dezer kust heeft dat voorstel van de hand gewezen, uit vrees voor sluikhandel; van een en ander geef ik UEG: kennis. Mijne inspectie te Panjoelaman, Teloh baleh en Panaragan van de daar aangelegde pepertuinen is zeer weinig bevredigend geweest. Te Panjoelaman staat de aanplanting vrij goed, doch is maar 3000 van de aangenomen 16000 ranken in groei dit is de aanplant van Radja Mangoeijang. De tuinen van Radja Indamara mede aldaar, zijn onbeduidend, hij heeft niet meer dan 200 ranken en dan nog slecht aangéplant. Te Teloh haleh groeijen 10.000 ranken, waarvan 3U vrucht belooven. Te Panaragan is het aller ellendigst gesteld, daar zijn niet meer dan 1000 levende ranken. De twee laatstgenoemde tuinen moesten 50.000 ranken bevatten! Yoor het tegenwoordige is het gebrek aan plantjes de voorname hinderpaal der vooruitgang. Ook ontbreken er te Panaragan en Teloh haleh 4 a 5 werklieden. Deze moeten onmiddelijk door de Natalsche hoofden worden vervangen. Ik verzoek UEG: aan Radja Inda mara geen voorschot meer te betalen en de Natalsche hoofden ten ernstigste aantesporen om ijverig met het planten voort te gaan, wanneer het weder zulks toelaat. De controle der werklieden moet nauwkeurig bijgehouden worden en Uwe zorg behoort zich voornamelijk te bepalen, dat de werklieden voltallig blijven. De datoe poetie blijft verantwoordelijk voor de dadelijke werkzaamheid en moet Teloh baleh niet verlaten. De Resident. A. L. WEDDIK No. 133. Bijlagen Geene. Natal 16 Maart 1843. Resident Aijer Bangie Ik heb nota genomen van en voor zoo veel mogelijk gevolg gegeven aan den Inbond van UWEDG. missive van 14 februanj JL no. 180/40. Ik verzoek beleefdelijk eene meer omstandige beantwoording dier missive te mogen uitstellen tot na mijne terugkomst van de pepertuinen, werwaarts ik mij heden begeef. De Contr. 2e lel D. No. 137. Bijlagen Greene Natal 21 Maart 1843. Resident Aijer Bangie. Ten vervolge op mijn schrijven van 16 Maart JL no. 133 en voor zoo verre in antwoord op UWEDGr. missive van den 14e Februari} JL no. 180/40 heb ik de eer UWEDGr. te berigten dat ik gisteren van de pepertuinen te Panjoelaman, Talohbaleh en Panarakan waarheen ik mij den 16 Maart JL begeven had, ben geretourneerd. Geleid door den Inhoud van UWEDG. brief van den 14 february, heb ik ruimschoots gelegenheid gehad om den achterlijken staat der peperaanplantingen op te merken. Ik vleije mij de onderscheidene tuinen nauwkeurig te hebben onderzocht, en heb mij niet bepaald tot het waarnemen der langs de hoofdpaden aangeplante ranken, maar mij ginds en herwaarts van den weg af begeven. Het staat natuurlijk mij niet vrij in eenig punt te verschillen met het in UWEDG. voormelde missive van 14 4 february geuit gevoelen omtrent de toestand der onderscheidene afdeelingen, maar daar men mij op Taloh Baleh gezegd heeft dat UWE DG de door de tuinen loopende hoofdpaden niet had verlaten waag ik het bescheidenlijk UWE DG medetedeelen dat UWEDGestr: oordeel over de aanplantingen in het algemeen, nog verreweg gunstiger is dan het mijne, desgevorderd, wezen zoude. Slechts de aanplant van Datoe Kotèh maakt eene loffelijke uitzondering. De tuinen van Radja Mangoeijang pp Panjoelaman staan wel is waar aan den kant van het pad vrij goed, doch op eenigen afstand regts en links daarvan, is het ook in die tuin niet beter dan elders gesteld, en ik zoude de daar aangeplante ranken niet op 3000 durven schatten. Ik heb natuurlijk van hetgeen ik zag en opmerkte nota gehouden, in het begrip UWEG daarvan mededeeling te doen, niet zoozeer ter kennisgave daar UWEDG recent bezoek aldaar mijne opmerkingen wel overbodig zullen gemaakt hebben, als wel om UWEDG te overtuigen dat ik de pepertuinen zoo nauwkeurig heb geinspekteerd als van een in die zaken onbedreven ambtenaar billijkerwijze verwacht kan worden, doch ter oorzake van hetgeen hieronder volgen zal, bepaal ik mij tot de volmondige verklaring dat ook mij de stand van zaken over het algemeen allerellendigst is voorgekomen. De reden waarom ik de vrijheid neem niet in bijzonderheden te treden ligt hierin: De arbeiders hebben gebrek aan behoorlijk voedsel! Ik weet niet in hoeverre deze omstandigheid in dienst een reden tot verschooning kan daarstellen van achterlijkheid in het vervullen der op ondergeschikten rustende verpligtingen, doch dat is zeker dat het mij in gemoede moeijelijk zoude vallen menschen tot werken aan te zetten voor ik mij verzekerd konde houden dat het allernoodigste tot levensonderhoud in genoegzame mate voorhanden was. Rijst is op het oogenblik voor de arbeiders in de pepertuinen niet te verkrijgen, men voedt zich sober met Inlandsche oehi ‘) en Pissang 2), die overigens nog niet eens in genoegzame hoeveelheid aanhanden is. Ik heb Datoe Poetie berispt dat hij deze omstandigheid niet aan UWEDG had blootgelegd; Dan misschien ware nu reeds een groote hinderpaal tot het wèl bewerken der pepertuinen uit den *) Aardvrucht. J) Banaan. weg geruimd. Ik hoop echter dat dit schrijven dezelfde gunstige gevolgen zal teweeg brengen. Het is moeyelijk wanneer men niet van dén oorsprong af een zaak heeft behandeld, om juist omtrent dezelve te oordeelen, doch ik waag het mijne gedachten over den loop der onderhavige aangelegenheid bescheidenlijk openteleggen. De Voorschotten werden van Grouvernementswege uitbetaald en de respectieve hoofden wenden die gelden geheel (?) aan tot het ontginnen van de uitgezóchte gronden. Zoolang die gelden strekten werden ook de arbeiders behoorlijk daaruit onderhouden doch nadat de voorgeschoten som was uitgeput heeft men de tuinen, onder de anak semang verdeeld, onder te kennengave dat nu ook de daarop rustende gedeelten der schuld ter hunner verantwoording liep. Elk inlander werd nu van zelve orang beroetang *) van de respectieve hoofden en had in teruggave voor zijne verlorene vrijheid niets dan een met peperranken schaars beplant stukje grond dat misschien over vijf of zes jaar vruchten zou afwerpen, en dat nog slechts dan wanneer voor de jonge ranken eene aanhoudende, nauwkeurige zorg zoude worden gedragen. Wanneer de buitendien niet zeer opgewekte énergie van den Inlander nog door iets kan worden teneêrgeslagen, dan voorzeker is het op die wijze. Men zeide mij in antwoord op mijne vraag waarom de arbeiders geen sawa’s aanlegden, „men heeft te veel met de pepertuinen te doen om daaraan te denken.” Dit nu geloof ik niet. Ik geloof dat er ook bij eene volmaakt goede bezorging der tuinen, wel 2 dagen in de week tot eigen arbeid zouden overschieten, hoeveel te meer nu, daar de aanplantingen verwaarloosd worden. Ik geloof dat men weinig of niet werkt, evenmin in de pepertuinen als in de sawa, maar ik geloof tevens zooals ik boven zeide dat geknakte énergie van die werkeloosheid oorzaak is. Indien mijne beschouwing juist is (en in een tegenovergesteld geval verzoek ik beleefdelijk door ÜWEDGr te worden teregt gewezen) dan moet vóór alles die énergie voor zoo verre dit bij den Inlander mogelijk is weder worden opgewekt; Men moet voor den arbeider eene meer lagchende toekomst, een vrolijker voor- ’) Pandeling. uitzigt daarstellen, en in dit geval een aanvang maken met hem te voeden. Eenige uit dit principe voortvloeiende voorstellen zal ik opschorten tot ik van UWEDG antwoord op deze missive zal bekomen hebben en mij heden alleen tot het laatst aangehaalde, nopens de voeding namelijk bepalen. Ik verzoek UWEDG- mij te autoriseren om van Battahan, waar naar ik verneem padi voorradig is, eene hoeveelheid van dat artikel te doen aanvoeren, om voorloopig te doen voorzien in de behoefte aan voeding der arbeiders in de pepertuinen te Panarakan, Taloh Baleh en Panjoelaman, zullende ik UWEDG nadien adiëren met een voorstel nopens de wijze waarop de aldus gemaakte onkosten den lande zouden kunnen worden gerestitueerd. Een ander gedeelte van UWEDG missive 14 february JL no. 180/40 nopens het bijhouden eener controle op de werklieden wordt beantwoord bij mijn schrijven van heden No. 138. D. No. 138. Bijlagen Geene. Natal 21 Maart 1843. Resident Ayer Bangie. De Controle op de arbeiders in de pepertuinen te Panarakan, Taloh Baleh en Panjoelaman waarvan UWEDGe mij het nauwkeurig bijhouden aanbeval bij het slot van UWEDG: missive dd 14 februarij JL no. 180/40 is door mij niet in behoorlijken staat van mijnen voorganger overgenomen. Ik zal dezelve op nieuw opmaken en vervolgens in orde houden, doch dit kan niet plaats vinden voor ik mij weder naar de pepertuinen zal begeven hebber, om aldaar bij wijze van monstering der werklieden, het ontbrekende' en de bestaande staten enz aantevullen. Ook de stand der reeds verleende voorschotten is mij niet duidelijk. Ik verzoek UWEDG beleefdelijk, indien er misschien op Ayer Bangie opgaven betreffende een en ander aanbanden zijn, mij daarvan inzage te doen verleenen om voor zoover noodig ter handleiding te strekken, bij het formeren van een klaar overzigt van den stand van zaken. Ik zal de eer hebben later UWEDGestr: het resultaat mijner bemoeijingen in dezen ter inzage aantebieden. De C. 2e kl. D. r Moearakéauwar 28 Maart 1843. No. 367/40 Aan den Controleur 2e kl te Natal. Met referte tot UEdG’s missives van 21 maart no. 137 en 138, heb ik de eer te noteren. Dat ik met genoegdoening heb bespeurd, UEdG eene nauwkeurige inspectie der peperaanplantingen te Panjoelaman, Tel oh baleh, Panaragan gedaan heeft. Ik had echter bij mijn schrijven van 14 februarij no. 180/40 verzocht, dat zoo spoedig mogelijk, worde voorzien in de ontstentenis van eenige planters in Panaragan waar ettelijke gedeelten onbewerkt zijn en daardoor verwilderd. Dat bij art: 2 van het contract in dato 18 februarij 1841 gesloten, door de Hoofden is aangenomen, te zorgen voor werklieden en dat de aanplant werkelijk geschiede, en zulks tegen ƒBO zilver voorschot voor 1000 ranken. Tot zoolang de aanplant vruchten draagt kan er dus geene kwestie zijn, van tegemoetkoming, moetende de Hoofden zorgen, dat de aanplant geschiede zonder onze verdere bemoeijenis, uitgezonderd de gedurige aanmaning en controle, die bij elke zaak met den inlander onvermijdelijk is. Het was zeer wel vooruittezien bij de aanvang der onderneming, dat volgens de heerschende levenswijze, ieder planter niet gedurende 4 jaar van ƒBO bestaan kon. Twee keeren is, naar landsgebruik, padie geplant in de tuinen zelve, doch meerder mag dit niet geschieden. Het was dus zeer natuurlijk dat de Hoofden en de welgezetenen inwoners te Natal, op hunne kosten, het noodige levensonderhoud aan de werklieden moeten verstrekken, om reden waarvan, dan ook, bij genoemd artikel, speciaal is bepaald, dat zoude gezorgd worden: „het getal arbeiders volledig bleef en de aanplant met er daad geschiede," Wordt nu in het onderhoud der werklieden niet voorzien dan moet dit aan de Hoofden geweten en geensints door het bestuur en meerder uitgaven gekregen worden, maar wel door gedurig aansporen en altoos aanhouden, de Hoofden gedwongen worden, dat de aanplant geregeld voortga, in zooverre het saisoen en het beschikbaar getal stekken, zulks toelaat. Wanneer wij eenmaal toegeven aan de eischen der inlanders op dat punt, zullen zij ons spoedig weten te dwingen, om altoos met betalingen en voorschotten voort te gaan, terwijl, zooals boven gezegd, die uitgaven voor rekening der Hoofden moeten komen. Men heeft UEDGr misleid en getracht de verplichting die op de Hoofden rust, op ons over te brengen. De onderneming van peperaanplant moet dienen, om de kuituur, die vroeger bestaan heeft, te doen herleven; daarop is de schikking gemaakt, als bij contract uitgedrukt zonder veel kosten en vooral zonder de aannemer door te veel voorschot te bezwaren, moet dus de zaak met ernst en aandrang worden vervolgd en de Hoofden daarvoor verantwoordelijk gesteld. Teneinde eenige aanmoediging te geven heb ik echter, te Panaragan toegezegd, om wanneer de helft der gecontracteerde aanplant levend in de aarde staat eenige meerdere hulp te geven. Dit is nog verwijderd en wanneer men eenmaal zoo ver is, kan met zekerheid de oogst begroot worden. Yoor die tijd kan ik geene uitgaven toestaan; zijn er betalingen noodig voor voeding, dan moeten de Hoofden die doen, kunnende wij des noods wel de fondsen opzamelen en zorgen dat de voeding verstrekt worde, doch anders niet. Wat aangaat het bijhouden der controle op de werklieden; zal UEdG: uit het vorenstaande bespeurd hebben, dat zulks noodwendig is, om de Hoofden aan hunne verplichtingen te houden. Yoor zoover de controleur van Meerten mij gerapporteerd heeft zijn de voorschotten voor Panaragan, Teloh Baleh, en voor Radja Mangoejang aan Soetan Salim afgegeven, terwijl het voorschot aan Radja Indamara maar gedeeltelijk uit- betaald is. Een plaatselijk onderzoek naar de stand der voorschotten zal dus niet overbodig zijn. De Resident A. L. WEDDIK. Bij brief van 2 November 1542 no. 56 verzocht de as. res. van Padang de gevankelike opzending van de inlandse schrijver Abdulamien en de 4e April 1843 (missive no. 35) moest de kontroleur aan de opdracht worden herinnerd. Ayerhangies 10 Maart 1843. In voldoening aan het verzoek der hoofden alhier, en ook in het belang van den dienst, heb ik de eer UEdG. te verzoeken den Nach o d a Langkap aan te zeggen dat hij naar Ayerbangies terug keere en om het daarheen te dirigeren dat hij de reis spoedig aanneem. De bovenlanden mijne tegenwoordigheid vereischende kan ik nog niet bepalen wanneer ik de zaken te Natal kan komen afdoen en verzoek UEG. de zaken met Lingabaja op den bestaanden voet gaande te houden, terwijl het onbelangrijke geschil wegens den Toeankoe van Batahan nader kan beëindigd worden. De Resident A. L. WEDDIK No. 135 Bijlagen Geene Natal 20 Maart 1843. Resident Ayer Bangie. Ter beantwoording van UWEDGestr. missive dd 10 Maart 1843 (zonder no.) heb ik de Eer te doen dienen dat ik Nachoda Langkap van UWEDG. verlangen heb onderrigt ten gevolge waarvan genoemd Hoofd morgen de terugreize naar costij zal aannemen. Ik neem de vrijheid UWEDG te informeren dat UWEDG bovenaangehaalde missive mij eerst heden bij mijne terugkomst van de pepertuinen geworden is, weshalve ik aan de daarin vervatte aanschrijving niet eerder heb kunnen voldoen. De G 2e hl D. No. 142. Natal 30 Maart 1843. Asst. Resst. Mandhéling. Soetan Kabidoen houder dezes is door zijnen broeder den Toeankoe besaar naar Mandhéling gezonden tot het innen yan pretentiën op Radja Pedolie en Radja Tematin respect groot 487 en 463 Reaal. *) Daar de Toeankoe alhier dagelijks wordt lastig gevallen door aanmaningen tot het voldoen eener pretentie van de N. H. M. ’) op denzelven, welke schuld hij niet kan afdragen zonder opgemelde fondsen van costy te hebben ontvangen, zoo neem ik belèefdehjk de vrijheid UWEDG te verzoeken Soetan Kabidon in het incasseren van gemelde gelden wel behulpzaam te willen zijn. De C 2e kl D. Ayer Bangie 3 April 1843. No. 382/9 Aan den Controleur 2e klasse te Natal. Van ter zijde vernomen hebbende, dat door UEdG: zekere maleijer met name Si Boei jong Koening, zoon van Soetan Sal i m, wegens eene zaak, die in den regel voor den rappat had behooren te worden gebragt, aan den lijve zoude zijn gestraft, zoo heb ik naar aanleiding daarvan de eer UEdG: te verzoeken, mij wel te willen inlichten wat er van deze zaak zij, en hoedanig dezelve zich casu quo heeft toegedragen en zulks in verband tot de door mij gegeven wenk om provisioneel geene beslissing in dergelijke omstandigheden te nemen, dan na mij te hebben geraadpleegd. De Resident A. L. WEDDIK. *) Het eerste europese geldstuk dat in Indië in omloop werd gebracht, was de spaanse reaal, die ongeveer de waarde van 48 stuivers had. Deze munt had bij de inlandse bevolking zo het burgerrecht gekregen, dat de rijksdaalder die later het muntstuk verving door de Inlanders ook reaal werd genoemd. 2) Nederlandsehe Handel Maatschappij. Ayer Bangies den 1 Mey 1843. No. 52. Aan den Controleur 2e klasse te Natal. Ik heb de eer UEdG: te verzoeken mij alsnog wel de inlichting doen geworden, gevraagd bij missive van den Resident dd 3 April 11 No. 382/9. Tevens herinner ik UEdG: hierbij aan de inzending van het Register der dagehjksche verrichtingen over het le kwartaal van dit jaar, invoege als zulks bij artikel 23 der Instructie wordt voorgeschreven. De wd. assistent Resident A. v. d. YEN. Natal 26 April 1843. No. 182 Wd. Assistent Resident te Penjahoengan. Den toeanko Bezaar heeft van hier ter regeling zijner zaken de Inlanders Salem Soerat en Sinenek naar Mandhéling gezonden, om van Radja Pedoeli een som van R ') 487 en van Radja Ternatin een som van R 763 te innen. Een dringende schuldvordering van de factory der N. H. M. ten laste van den Toeankoe Bezaar alhier noopt mij UWEG beleefdelijk te verzoeken indien daartegen geene bedenkingen bestaan gemelde zendelingen van genoemde Toeankoe wel eenigzins krachtdadig te willen assisteren. De Contr. 2e hl. (WG) DEKKER. 0 De fg. as. res. van Mandhéling en Angkola antwoordde (missive 17 Mei No. 175) dat hij aan het verzoek gevolg had gegeven. ') Reaal. *) Dit konoept is door een vreemde hand overgesehreven. No. 180 Natal den 25 April 1843. Aan den Controleur te Baros. Een mijner hoofden genaamd Datoe Sinara panjang heeft mij te kennen gegeven dat de inl. vrouw genaamd Si Rama, waarvoor hij borgt was dat zij terug zoude keeren, en welke vrouw thans daar haar man overleden is, door het hoofd harer soekoe volgens hun adat wordt terug gevraagd, zoo verzoek ik XJWEG deze vrouw naar herwaarts te willen dirigeren; indien daartegen bij ÜWEG geene bedenkingen bestaan. de Controleur (wg) DEKKER. ‘) De kontroleur van Baros antwoordde bij missive van 11 Mei 1813 no. 98, dat de vrouw reeds drie maanden geleden naar Natal vertrokken was. No. 181. Natal den 25 April 1843. Wd. Assistent Resident te Pontjang, De Datoe Sinora Pandjang alhier, heeft mijne hulp ingeroepen, om eene schuld van den Inlander Toekan Sialet te Pontjang bij Toekan Si Gomo en Toekan Sialeh beboerende tot de Soekoe van gemelde Datoe ten bedrage van R2) 31 80 duiten ware het mogelijk te innen en daargemelde Toekan Sialet zich te Pontjang bevindt verzoek ik UWEG beleefdelijk genoemde persoon te willen aanmanen gezegde schuld zoo spoedig mogelijk te willen voldoen. De Gontr 2e kl (wg) DEKKER.3) i) Dit konoept is door een vreemde hand overgeschreven. *) Reaal. 3) Dit konoept is door een vreemde hand overgesohreven. No. 189 Natal 18 Juny 1843. Postkommies te Padang. Door den Militairen Kommandant van Natal is in d° 26 January JL aan het adres van den administrateur van het garnizoen te Ayer Bangie, verzonden een pakje militaire kledingstukken, welke volgens schrijven van den belanghebbende niet zijn teregt gekomen. Daar de mogelijkheid bestaat dat dit pakje abusievelijk door den praauwvoerder die met de bezorging belast was, naar Padang is medegenomen, neem ik beleefdelijk de vrijheid, UEDGr te verzoeken mij wel te willen doen weten, of er ook abusievelijk te Padang een dergelijk pakje is uitgeleverd. Ter nadere inlichting heb ik de eer den Inhoud te specificeren als volgt: 4 witte broeken. 1 blaauw buisje. 7 paar lage j 2 paar hooge \ en 3 hemden schoenen. De G. 2e hl. D. Bovenstaande brief was geschreven naar aanleiding van een verzoek van de militaire kommandant van Natal en toen deze na een paar maanden nog niets van de kontroleur hoorde, verzocht hij D e k k e r om bericht. Deze antwoordde hem: No. 177 Bijlage Eene Natal 17 Aug. 1843. Militairen Kommandant Natal In antwoord op TJWEDQ- missive van gisteren no. 93 heb ik de Eer UWEDG hiernevens overteleggen afschrift mijner aan den postkommies te' Padang geschrevene missive in dato 18 Junij 1843 N 139, onder bekendstelling tevens dat ik op die missive tot op beden nog geen antwoord heb mogen ontvangen. De G 2e kl D. Bij missive van 28 Junie 1843 no. 143 (niet door Dekker geschreven) verzocht de kontroleur te Natal aan de as. res. van Ajer-Bangies hem enige imprimés te willen zenden. De militaire kommandant te Natal deed hij missive van 2 Julie 1843 no. 79 het verzoek, hem binnen het civiel wachtgebouw een verblijfplaats voor arrestanten aftestaan, aangezien in de redoute geen behooxlike lokaliteit voor dat doel beschikbaar was. De kontroleur antwoordde bij missive van 2 Julie d.a.v. no. 148 (niet door Dekker geschreven), dat het civiel arrestanten-gebouw ter beschikking van de militaire kommandant stond. Bij missive van 11 Julie 1843 no. 152 (niet door Dekker geschreven) verzocht de kontroleur aan zijn chef hem in het belang van het postwezen het tarief van de onderlinge afstanden te willen zenden, teneinde de portgelden van de brieven te kunnen berekenen. Het tarief dat bij brief van 21 Julie d.a.v. no. 213 werd gezonden, is niet in het archief aangetroifen. Natal 11 Juhj 1843 No 153. Bijlagen Geene Aan Heeren President en Leden van de Wees- en Boedelkamer te Padany. Volgens ingewonnen berigten zoude de boedel van den onlangs op Tappanolie overleden Chinees Tjong Ameh door UWEDG Kollegie aanvaard zijn. Ten verzoeke van den alhier gevestigden Chineschen koopman Kemoeda heb ik dientengevolge de Eer UWEDG ter kennisse te brengen dat gemelde Tjong ameh aan denzelven nog verschuldigd was een bedrag van ƒ137.50 koper geld a 120 d de gulden of 165 koper a 100 d- Ik neem de vrijheid UWEDGestr beleefdelijk te verzoeken mij omtrent het al of niet geldige van deze pretentie wel te willen inlichten, onder bekendstelling dat genoemde Ke moeda den a costi wonenden Chinees Tjong Aijong tot deszelfs gemagtigde benoemd heeft. De C 2e kl D. De as. res. van Mandeling en Angkola schreef dd 6 Junie 1843 onder no. 206 aan den kontr van Natal, dat een vrouw Si Pangoeloean, weduwe van Si Tobo, vergezeld van haar zoon Si Djojoer en haar dochter Si Kobon l*/2 jaar geleden naar Rau-Rau was gegaan en kort daarna te Ajer-Nan-alie. was overleden. Het gewezen hoofd van Uau-B.au Japorkas geheten, zou toen de kinderen tot zich hebben genomen en de jonge dochter een maand geleden aan een zekere Kalie-Radja te Tapoel voor 35 reaal hebben verkocht. De as. res. verzocht nu beide kinderen aan de brenger van de missive hun oom Si Damping over te geven, die ze beiden naar Rau-Uau zou terug brengen. De kontr. van Natal antwoordde hierop: No. 159. Bijlagen Natal 18 July 1843 Assistent Resident van Mandheling-Ankola, Penjahoengan. In antwoord op UWEDGr missive van den 6 Junij JL mij geworden door den mandhelinger Si Damping heb ik de Eer UWEDGr het volgende bekend te stellen: Yolgens ingewonnen informatiën door getuigen gestaafd, zijn de kinderen van Si Pangoloean wede Si Tobo toen hunne moeder te Aijer nan alie was overleden niet eigendunkelijk door het gewezen hoofd van Eau Eau Japorkas, (Eadja Porkas) tot zich genomen, doch door den oom van vaderszijde Si Damping welke zich tijdens het overlijden zijner schoonzuster te Eau Eau bevond, na zijne aankomst te Ayer nan alie aan Eadja Porkas verpand, voor eene schuldvordering van Va Thail. *) Ofschoon na de misslag van Si Damping, den daarop gevolgden verkoop van een vrij meisje door Eadja Porkas aan Kalie Eadja niet wettigt, is echter de grond oorzaak van de begane overtreding aan Si Damping te wijten. Ik heb Si Damping naar Costi teruggestuurd zonder zijne nicht Sik o b o n aan hun overtegeven, daar er zich bezwaarlijk slechter beschermer voor haar kan opdoen, dan hij die begonnen is met haar en haren broeder te verpanden. Ik zal Siko b o n benevens den nog te Ayer nan alie zich bevindenden Si Djoijoer zoodra zich daartoe eene geschikte gelegenheid aanbiedt UWEDGr expediëren opdat UED met die kinderen naar goedvinden, zult kunnen handelen, UWEDGr. tevens in overweging gevende of Eadja Porkas door het verliezen der onderpanden van de door Si Damping aan hem verschuldigde 'A tail niet genoeg gestraft is. Be C 2e lel D. *) Een goudgewicht = '/16 Katti. 1 Katti = 0.6176 K.G, Natal 27 Juhj 1843. No. 161. Bijlagen Geene Assistent Resident van Mandhéling en Anfcola te Penjaboengan. Ten vervolge op mijne missive van den heb ik de Eer UWEDG voor zooveel noodig, kennis te geven dat Radja Porkas aan Kalie Radja de door hem in weerwil van zijn primitief voorgeven, wel ontvangen 35 Reaal van den verkoop van het vrije meisje Si Kobon heeft gerestitueerd. Brenger dezes is tevens begeleider van genoemd meisje naar costi, hebbende hij in last om haren broeder Si Djoijoer te Ayer nan alie op te eischen en alzoo beide personen naar Penjaboengan te vergezellen. Ik hoop dat deze maatregel UWEDG goedkeuring zal wegdragen. Ik neem tevens de vrijheid UWEDG beleefdelijk te verzoeken indien zulks geschieden kan, de door Si Dam ping aan Radja Porkas verschuldigde 'h thail wel te willen doen betalen, met welke voldoening deze geheele zaak als afgeloopen kan beschouwd worden. De C 2e Tel D. De militaire kommandant Yan der Pool schreef dat een achttal inlandse militairen reeds drie maanden op scheepsgelegenheid wachtten om naar Padang te vertrekken. Hij vroeg aan de kontroleur hem de reden van die vertraging te willen mededeelen. Dekker antwoordde: No 160 Bijlagen Geene Natal 28 July 1843. Aan den Militairen Kommandant te Natal. In antwoord op UWEDGestr missive van heden no. 90 heb ik de Eer het volgende te doen dienen. Ik heb zooals UWEDG bewust is reeds sedert geruimen tijd moeite in het werk gesteld om aan het vertrek van de bedoelde 8 Inlandsche militairen gevolg te geven, doch ben daarin tot heden toe nog niet geslaagd, dewijl de vaartuigen die Hatal aandoen meestal te klein van bouw en tevens te zwaar beladen zijn, om aan acht personen transport te verleenen. De betaling van Gouvernementswege aan de gezagvoerders is te laag gesteld dan dat eenige Joeroemoedie') zich anders dan door dwang met het transport van inférieure militairen belast, en hoewel die dwang reeds herhaalde malen door mij is gebezigd ten aanzien van het overvoeren van hoogstens twee personen, dunkt het mij echter niet raadzaam eigendunkelijk een klein vaartuig met het transport van 8 personen te belasten, daar in zulk een geval de eventuele inconvénienten of ongelukken ter mijner verantwoording komen zouden. Hoewel het mij bekend is dat het Gouvernement in voorkomende gevallen regt heeft op ‘i der scheepsruimte van elk vertrekkend vaartuig ben ik met terugzicht op de dagelijks alhier ter reede of in den omtrek voorvallende ongelukken ter zee, huiverig eenen Joeroemoedie te constringeren, vooral wanneer de aangevraagde scheepsruimte meer dan het bepaalde Vs bedragen zoude, en ik geloof derhalve dat UWEDG met mijn gevoelen zal instemmen, wanneer ik UWEDG in overweging geef om aan hooger hand van deze mijne missive mededeeling te doen, ten einde in de onderhavige ongelegenheid door het aandoen dezer plaats van een oorlogsvaartuig zoude kunnen worden voorzien. De G. 2e kl D. Bij missive van 9 Augustus 1843 no. 169 —■ niet door Dekker gekonsipiëerd verzocht de kontroleur aan zijn chef hem van schrijfbehoeften te voorzien. De as. res. zond Dekker de 24e van dezelfde maand (missive no. 258) ’/j dozijn pijpen lak, 4 kruikjes inkt en 4 riemen papier. De as. res. van Ajer-Bangies droeg bij schrijven van 22 Julie 1843 no. 218 de kontroleur op, om in het archief te Natal te zoeken naar de boedelstaten van de nalatenschappen van enige in de jaren 1836, 37 en 38 overleden officieren. Bij missive van 9 Aug. d.a.v. no. 170 antwoordde de kontroleur, dat alleen de hoedelstaat van één van de 7 nalatenschappen was gevonden. De brief is niet door Dekker gekoncipiëerd. *) Stuurman, prauwvoerder. No. 178 Bijlagen factuur in 20. Natal 20 Aug. 1843. Ass. Resident Mandhéling. Ik heb de eer UWEDG hiarnevens volgens factuur te doen geworden 1 Geldkist en 2 Zadels voor policie oppassers. Welke artikelen ik te dien einde van Ayer Bangie heb ontvangen., Be G. 2e hl D. Natal 25 Aug. 1843. No. 182. Secretaris belast met het beheer der Residentie. Om aan de bepalingen nopens het stempelen van gefrankeerde en ongefrankeerde postbrieven te kunnen voldoen moet ik noodwendig van de daartoe dienende poststempels voorzien zijn, welke poststempels ik derhalve de vrijheid neem UWEDG beleefdelijk aante vragen. De G. 2e hl D. B. KORRESPONDENTIE OYER DE PAKHUISADMINIBTRAÏIE, Natal 5 Deer 1842. No. 530, Resident van Ayer Bangies. Tengevolge van een mij gedaan verzoek van een der hoofden dezer afdeeling om verstrekking van Drie amsterdamsche Ponden buskruid, heb ik eene daartoe strekkende aanvrage ingediend aan den militairen kommandant alhier. Deze officier heeft mij te kennen gegeven dat er onder de artillerie voorraad geen buskruid voorradig was, en dat dit artikel door denzelven niet zoude worden aangevraagd; De noodzakelijkheid om wanneer door Inlandsche hoofden voor feestvieringen als anderszins buskruid verlangd wordt, hun hierin, althans in redelijke hoeveelheid, behulpzaam te wezen, doet mij de vrijmoedigheid nemen UWEDG. van deze omstandigheid kennis te geven; met eerbiedig verzoek in dezen wel die maatregelen te doen in het werk stellen, welke UWE DG dienstig voorkomen. Be Gontr. 2 k D. No. 531 Bijlagen Vijf. Natal 5 Deer. 1842. Nota genomen hebbende van de mij bij UWEDG marginaal renvooi 17 Novr. JL 1207/24 ter lezing toegezondene missive van den Kolonel Gouverneur dezer kust in do 29 Octobr 1842 2032 en het daaraan geannexeerd afschrift van den brief van den Directeur Der midd. & Domeinen dd 20 Septr tevoren no. 2009, benevens de daarbij overgelegde modelstaten, geef ik mij de Eer UWEDG in opvolging van den daartoe bekomen last, een en ander te retourneren. Be Gontr. 2 k D. 533. Bijlage Een proces Verbaal Natal 5 Deer. 1842. Resident Aijer Bangies Ik gaf mij de Eer UWEDG hiernevens aantebieden het Proces Verbaal') van uitlevering van Drie Koijangs Zout alhier van Aijer Bangies aangebragt met praauw pantjallang gevoerd door Si Kampo, waaruit UWEDG zult gelieven te ontwaren, dat gemelde lading alhier met eene minderheid van 11 'h Pic, dus 5,20 pic boven de toegestane spillage is uitgeleverd. Be G. D. ') De minuut is niet aangetroffen. 5 No. 534 Regu in 2o Natal 5 Deer 1842. Pakhuismeester Aijer Bangies. De ontvangst erkennende van UWEDG missive 25 Novr JL no. 90 met het daarbij overgelegd factuur, heb ik de Eer UWEDG daarvoor re) De minuut is niet in het archief gevonden. niet juist aan het gewigt van 125 ir behoeft te beantwoorden, komt mij echter over het geheel de inhoudszwaarte der maten een weinig hoog voor. Indien mijn vermoeden juist is zoude misschien hieruit de reeds zoo lang bestaan hebbende Verschillen bij Zoutverzendingen herwaarts kunnen worden opgelost. Ik neem de vrijheid TJWEDG beleefdelijk te verzoeken mij hieromtrent wel te willen onderrichten, daar ik mij toch verzekerd houde dat de wijze van meting naauwkeurig overeenkomt met het voorgeschrevene bij Stbl. 1827 no 77. Art 6. (geen paraaf) Spoed. No. 352/01 Aijer Bangies 26 Maart 1843. Aan den Controleur 2e kl te Natal. Met referte tot het voorkomende bij uwe missive van den 21 dezer no. 136 heb ik de eer ÜEdG: te verzoeken om op ontvangst dezer, onverwijld alle de zoutmaten bij het zoutverkooppakhuis te Natal, herwaarts te zenden, ten einde omtrent den inhoud derzelve alhier een nader onderzoek in te stellen. Ter vervanging dier maten, zullen UEdG voorloopig een halve en een kwart picol maat onlangs geverifieerd, van hier worden gezonden, tot zoolang te dezer zake definitief zal worden beschikt. De Resident A. L. WEDDIK. Dekker ontving de zoutmaten bij missive van de zoutpakhuismeester van Ajer-Bangies van 3 April no. 10, en bij brief van 1 Mei no. 55 moest de as. res. hem herinneren aan de opdracht om de niet goed bevondene zoutmaten naar hem op te zenden. No. 219. Aijer bangies, 22 Julij 1843. Ik heb de eer UEG: te herinneren, aan de inzending van het proces verbaal van verificatie der zoutmaten, te Natal gebezigd wordende. 6 Tevens zie ik alsnog de zoutmaten te gemoet, waarover is handelende dezerzijdsche missive van den 1 Mei 11 no. 55. Dé wd Adsistent Resident A. y. D. YEN. De zoutmaten werden daarop gezonden bij een niet door Dekker gekoncipiëerde missive van 9 Augustus d.a.v. no. 168. No. 141 Bijlage 1 factuur Natal 27 Maart 1843. Asst Residt Mandhéling en Ankola Ik heb de Eer UWEG. hiernevens te doen toekomen eene bezending zout, volgens bijgaand factuur. De C 2e kl D. De 20ste April 1843 (missive no. 26) verzocht de as. res. van Ajer-Bangies om een specifikatie te mogen ontvangen van de sedert 1839 voor de bouw van bruggen en in het belang van de landbouw aan de bevolking kosteloos verstrekte ijzerwerken en gereedschappen. Toen Dekker einde Augustus de afdeling verliet had hij aan die opdracht nog niet voldaan. Natal 13 Jumj. No. 133. Bijlagen Geene Sekretaris belast etc Met referte tot mijn onlangs bij monde geuit verzoek, heb ik de Eer UWEDG. te verzoeken mij zoo spoedig mogelijk van Rijst te doen voorzien, daar ik van dat artikel eerlang geheel ontbloot zal zijn. De C. 2e kl. (geen paraaf). Hierop ontving Dekker het antwoord (missive van 17 Junie 1843 no. 146) dat rijst te Padang was besteld. Tevens werd hem gevraagd om voortaan tijdig de aanvragen in te dienen, aangezien de bestellingen dikwels 5 en meer weken onderweg bleven. Bij een niet door Dekker gekoncipieerde missive van 27 Julie 1843 No. 162, zond de kontr. van Natal aan de zoutpakhuismeester te Ajer-Bangies de faktuurlijst en het proees-verbaal van bevinding van een bezending zout terug. Ook de missive van 31 Julie No. 163, waarbij een faktuur zout aan de as. res. van Mandeling en Angkola werd gezonden is niet door Dekker gekoncipieerd. Natal, 11 Aug. 1843. ’s morgens half zeven. Militairen Kommandant. Op het oogenblik vernemende dat er door de zware wind en regen van dezen nacht eene opening in het dak van het Zoutpakhuis alhier is veroorzaakt, waardoor het zout aan de regen is blootgesteld geweest, heb ik de Eer ÜWEDG diens volgens beleefdelijk uit te noodigen mij, met den surnumerair A. Goudt wel naar het pakhuis te willen vergezellen ten einde de toegebragte schade te constateren. De C 2e kl D. No. 168 Bijlagen Een Proces Verbaal in 2°. Natal, 12 Augustus 1843. Secretaris belast met het beheer der Resident Aijer-Bangie. Herhaalde malen zijn er door mijnen voorganger en door mij klagten ingebragt nopens den bouwvalligen staat van het Pakhuis alhier, en telkens is sedert ettelijke jaren de staat van genoemd pakhuis bij de periodieke opnamen van ’sLands Gebouwen, als uiterst slecht bekend gesteld. UWEDG: zijt bij UEDG bezoek hier ter plaatse ‘) in de gelegenheid geweest dien slechten staat op te merken. Reeds sedert twee maanden werd ik bijna dagelijks bemoeijehjkt met het opnieuw dekken van die gedeelten van het dak welke telkens weder eene herstelling vorderden, daar de inzakkingen van het gebouw, het dak in zoovele bochten te zamen wringen, dat eene behoorlijke dekking onmogelijk is. Gisteren morgen kreeg ik kennis dat opnieuw de forsche wind ') Op 3 Junie te voren. en regen zich eenen doortocht gebaand hadden, en dat ditmaal het lek door het wegvoeren van een gedeelte van het dak, zoo aanzienlijk was dat de hoeveelheid ingedrongen water nog blijken konde uit de menigvuldige plassen welke alsnog in voornoemd pakhuis aanwezig waren. Ik verzocht den Militairen kommandant en den Surnumerair ambtenaar Goudt, zich wel in commissie te stellen om den staat van het pakhuis en de te weeg gebrachte schade te constateren, aan welke opname van het Proces Verbaal, dat bezijden dezes U WEDG in 2°. wordt aangeboden, deszelfs oorsprong verschuldigd is. Uitgenoemd Proces Verbaal zult TJWEDG. ontwaren dat de teweeg gebragte minderheden een hoeveelheid bedragen van 6 k: 27 P: 84V> Hiervan afgetrokken de den fd. Zoutpakhuis mr. competerende 4°/o pakhuis spillage, bedraagt over 37 koj: . . . 1 , 14 „ Beloopt de minderheid door het onstuimige weder der laatste weken te weeg gebragt eene hoeveelheid van. 5 „ 13 pic; 84Vi Naar aanleiding van bovenstaande verzoek ik goedkeuring op de gedane afschrijving bij mijne Zoutpakhuis administratie van: 5 k 13 p 84Vj ® en toegestane 4% 1 » 14 „ Of te zamen 6 „ 27 „ 84'h. Ik kan niet nalaten in het belang van den Lande hier optemerken dat het wenschelijk ware het tegenwoordig Zoutpakhuis door een voldoend gebouw werd vervangen, daar de staat van genoemd pakhuis nog dikwerf afschrijvingen als de onderhavige zal ten gevolge hebben, en tevens de verantwoordelijkheid van den met de administratie belasten persoon al te drukkend maakt. Omtrent de eventueele minderheid aan rijst welke uit de boven omschreven staat van het pakhuis noodwendig moet voortvloeijen, hoop ik UWEDG insgelijks eerlang met een voorstel tot afschrijving te adiëren. De C 2e kl D. No. 172. Bijlagen Geene Natal 15 Aug. 1843. Secretaris belast met het beheer der Residentie A B: Bij de aanmerkingen op de Pakhuis en zoutpakhuis verantwoording te Natal over het 4e kw 1843 ') komt onder anderen voor dat er geene autorisatie bekend is tot de afschrijving van eenige artikelen van welke bij de overgave van mijn voorganger op mij op uit. November des vorigen jaars, eene minderheid bestond, en tevens dat die autorisatie als nog behoorde te worden geprovoceerd. Genoemde minderheid bestond uit het volgende: 3 koij 13 pic 99'/ï tf Zout en 1142 «: Rijst, zijnde deze bedragen beneden de toegestane spillagien op de door mijn voorganger successievelijk in verantwoording genomene hoeveelheden, 2 Ankers (vaatwerk) en 1 Aam. Ik vertrouw dat tegen de afschrijving hiervan geene bezwaren zullen bestaan, zoowel om de geringheid der artikelen als den verwaarloosden staat van het pakhuis waarin het vaatwerk reeds zoo langen tijd is geborgen geweest. Ik neem de vrijheid UWEDG voortestellen, de goedkeuring van hoogerhand op gemelde afschrijvingen wel te willen provoceren. De C. 2e kl. D. La: A.*) Natal 2 September 1843. Aan den Secretaris belast met het beheer der Residentie Aijer Bangie. Uit de processen verbaal van overgave mijner pakhuisadministratie zal ÜWEdG: blijken, dat er eene tekort bestaat van ') Moet zijn 1842. J) Deze missive is niet genummerd, omdat Dekker de brief na zijn aftreding (31 Augustus) schreef. De minuut is niet in het archief te Natal gevonden. Het afschrift werd door de Heer Tamson genomen van het netstuk berustende in het archief te Padang. rijst ad 620 a ffi Mij competeert voor pakhuisspillage a 2 °/ó over ontvangene en minder afgeleverde hoeveelheden van dat artikel ten bedrage van 21.000 aft 420 a ft boven de toegestane spillage 200 a ft Uit aanmerking van den slechten haveloozen staat van het pakhuis heb ik de eer UWEdG: te verzoeken de autorisatie tot afschrijving van bovengemelde 200 a ffi wel te willen provoceren. De Controleur 2e klasse, DEKKER. No: 219. Natal, den 25e September 1848. Aan den wd Assistent Resident van Aijer Bangies. Onder terugzending der stukken mij geworden bij UWEG: missive dd. 12 September jl. No: 271, heb ik de Eer daarop te dienen van Berigt en Consideratie. le. Dat het op den 11 Augustus jl. in het Zoutverkoop Pakhuis te Natal te min bevonden zout, volgens daarvan gedresseerd Procesverbaal na aftrek der 4 °/o toegestane spillage moetende bedragen 5 Koijangs 13 Pikol en 84V» © na eenige gedane redressen, volgens hierbij overgelegde staat van ontvangsten en afleveringen, slechts bedraagt 8 Koijangs en 80 a ft; 2e. Over den slechten staat van het pakhuis is melding gemaakt op de ingediende staat der gehouwen en Processen verbaal van opname der gebouwen van jaren herwaarts af, zonder dat het schijnt dat immer eenige fondsen voor zware Reparatie of vernieuwing zijn Disponibel gesteld. De controleur Dekker heeft immer alle Defecten, die eventueel aan het pakhuis kwamen onmiddellijk doen herstellen en kon er niet tegen waken, dat de Atappen ') door den sterken wind op waaiden en daardoor aan stukken gingen, en het inslaan van regen tengevolge hadden. Naar mijn inzien heeft derhalve de controleur Dekker voldaan *) Atap is een goedkope dakbedekking, meestal bestaande uit aan elkander geregen palmbladeren. aan de Bepalingen van artikel 2, 20 en 40 ‘) van het Reglement op het Beheer van ’s Bands gebouwen,2) voor zooverre namelijk het in goeden staat houden dier gebouwen, en het herstellen van defecten aangaat. •) De aanhaling van dit artikel is blijkbaar een vergissing. Yermoedelik heeft hier moeten staan 43 of 44. 2) Reglement voor het beheer en toezigt van den waterstaat en ’slands gebouwen in Ned. Indië. (Staatsblad 1829 no. 21). Art. 1. Het toezigt en de dagelijksehe beheering over ’s lands civiele en militaire gebouwen, (met uitzondering van kruidmagazijnen en zoodanige militaire gebouwen welke binnen forten en vestingwerken in N. I. gelegen zijn), alsmede over de havens, rivieren, kanalen, sluizen, waterkeeringen, bruggen en wegen wordt op Java en Madura, en in de buitenetablissementen, toevertrouwd aan de respectieve gouverneurs, residenten of hoogste plaatselijke civiele gezaghebbers, met uitzondering van Batavia, alwaar zulks door een hoofdingenieur zal worden waargenomen. Art. 2. De, in het vorig artikel gemelde autoriteiten, corresponderen over al het geen hun bij de tegenwoordige wets-bepaling is opgedragen, met den Directeur van ’s lands producten en civiele magazijnen, aan welken hoofdambtenaar de intendentie over alle ’s lands gebouwen en werken, in het vorig artikel omschreven, blijft opgedragen, ten zij in onvoorziene tegenspoeden en andere gevallen van onweerstaanbare magt, waardoor ’s lands gebouwen, havens, zeehoofden, dijken of andere werken geheel of gedeeltelijk worden vernield of door ouderdom instorten, en waarvan binnen 24 uren, na het geval, regtstreeks aan het gouvernement omstandig kennis moet worden gegeven, onverminderd de, in de 3e en 4e afdeelingen, voorgesohreven verpligtingen. Art. 3. Het beheer van ’slands gebouwen en werken worden verdeeld in: gewoon onderhoud. zware reparatiën. verbeteringen en vernieuwingen. a. (Verkort) Onder gewoon onderhoud wordt verstaan te beboeren; alle dagelijksohe reparatiën aan daken, zolders, enz. O J “I * —5 “ b. (Verkort) Alle reparatiën niet begrepen in § a hierboven, als het vernieuwen van daken, vloeren enz. worden gerekend te behooren onder zware reparatiën. c. (Verkort) Onder verbeteringen zullen worden begrepen: alle veranderingen, waardoor eenige der landseigendommen in het eerste artikel omschreven buiten, derzelver primitiven staat worden gesteld, en onder vernieuwingen alle zulke werken, waardoor dezelve geheel of gedeeltelijk moeten worden hersteld. Art. 20. Wanneer een der gevallen in artikel 2 voorzien, ter kennisse van den hoofdingenieur, ingenieur, aspirant of opziener komt, maakt hij daarvan onverwijld verslag aan de autoriteit onder wie hij gesteld is, en wint deszelfs bevelen in; en bijaldien de hoofdingenieur, ingenieur, aspirant of opziener door verwijdering of anderzins deze bevelen niet onverwijld konde vragen, maakt hij zonder uitstel, alle zulke voorzieningen als het geval voor het oogenblik of zonder uitstel in het belang van den lande mogt vereischen, waarvan door hem dadelijk een omstandig proces-verbaal wordt opgemaakt, hetwelk binnen 24 ure als het berigt zijner verrigtingen en bevindingen, den directeur, gouverneur of resident toegezonden wordt. Art. 38. In de gevallen bij art. 2 vermeld, indien de gouverneur of resident zich ter plaatse bevindt, beveelt hij dadelijk zulke voorzieningen als de staat der vernielde of beschadigde gebouwen en werken, zoo in het belang van den lande als in dat der omliggende gebouwen of eigendommen vordert, waarvan hij, boven de bij art. 2 ontschreven regtstreeksohe kennisgave aan den Gouverneur Generaal, het gebeurde met zijn provisoire verrigtingen aan den directeur van Uit het archief alhier blijkt echter niet dat de Controleur Dekker immer eene afzonderlijke kennisgave van den slechten staat van dat gebouw heeft gedaan; waarschijnlijk heeft Zijn Ed in de veronderstelling geweest, dat het genoegzaam was wanneer het Gouvernement bij opgemelde halfjaarlijksche staat der gebouwen daarmede werd bekend gemaakt. 3e. Omtrent de bevonden minderheid van 200 if rijst, boven de toegestane spillage bij de overgave van het Pakhuis alhier op den 31e Augustus jl. heb ik de Eer aan te merken dat juist boven het Kijstvak in het Pakhuis het dak zoodanig is ingezakt dat eene ïïoofdstijl met derzelver pen daardoor henen stak echter voor het oog onmerkbaar. Voor eenige dagen verleden, na eene regenbui mij naar het pakhuis begevende, om te zien of er ook lekkages waren, ontdekte ik dit aan het doorgelekte water en liet het dadelijk herstellen. (De nat geworden rijst was niet noemenswaardig). Het komt mij voor dat de opgemelde bevondene minderheid meer is toe te schrijven aan het stof veroorzaakt door de zwarte kleine insecten (boeboek) en door de menigvuldige rotten, die de rijst doorvreten en wegvoeren. 4. Ik ben daarom van gevoelen, dat de bovenstaande verliezen veroorzaakt zijn door buitengewone en niet te voorziene toevallen en geheel buiten schuld van den Ambtenaar belast met de administratie van- en Opzigt over ’s Landspakhuizen alhier. De Contr 3 kl D. (H. Diepbnhokst.) ’slands producten en civiele magazijnen rapporteert, om daarop de goedkeuring van het gouvernement te ontvangen; zoo de ingenieur, aspirant of opziener ingevolge art. 20, reeds de vereischte voorzieningen mogt hebben gemaakt, zendt de gouverneur of resident zijn rapport, met het prooes-verbaal van den ingenieur, aspirant of opziener, inmiddels dat hij in persoon eene inspectie ter plaatse kan doen. Art. 43. De residenten of hoogste plaatselijke civiele autoriteiten, aan welke bij deze geene aspiranten of opzieners zijn toegevoegd, zullen alle de bepalingen bij deze wet voorkomende, voor de ingenieurs, aspiranten en opzieners achtervolgen, nogtans wanneer zij in het belang van den lande vermenen het behulp van eenen ingenieur, aspirant of opziener noodig te hebben, zullen zij zich deswege vervoegen tot den directeur van ’s lands producten en civiele magazijnen, welke bevoegd is een der in actieven dienst zijnde ingenieurs, aspiranten of opzieners derwaarts in kommissie te zenden. Art. 44. De gouverneurs, residenten of hoogste plaatselijke civiele autoriteiten zijn, jegens den lande, verantwoordelijk voor het goede beheer en toezigt van ’s lands gehouwen en werken in art. 1 omschreven, welke in hunne jurisdictie zijn gelegen; zij zullen in geen geval oorzaak van onwetendheid kunnen voorwenden. STAAT aantoonende Ontvangsten en Afleveringen, bij het Zout Verkoop Pakhuis te Na tal van af Primo Julij tot en met 11 Augustus 1843. ONTVANGEN. ZOUT, RF6ELEVERD Datum. BESCHRIJVING, HOEVEELHEID. Datum. BESCHRIJVING. HOEVEELHEID. 1843 Kou. Pik. 11* 1843 Kou. Pik ffi Julij 1 Per restant van uit Junij j.1. . 7 17 16 Julij 1 Aan het Garnizoen alhier _ 1 _ » 26 Van Padang ontvangen met jourmoedie Sie Rambang. N.B. in het „ 26 Afgeschreven het op heden door Sie Rambang te min uitgeleverde 2 pakhuisboek per abuis 3 Koijangs Augs. 1 Aan net garnizoen alhier — 1 — ingenomen 4 — — N.B. tot hiertoe volgens pakhuisboek. \. 11 Augs. Van Primo Julij t/m 10 Augs verstrekt aan Niasser Pandelingen — — 12 \. Geommitteerd af te schrijven de in Julij j.1. verkochte 115 pikols (bij kasmemoriaal ingenomen) . . 3 25 — 11 Augs. Afgesohreven de spillage op zes koijangs en 14 ponden Zout binnen het jaar afgeleverd gedurende Deer 1843 (N.B. de Controleur Dekker heeft op 10 Deer. zijne zout verkoop Administratie aangevangen) a 4°/n . . 7 25 \ » Sf d d op 29 koij. 2 pik. en 22 ör afgeleverd als boven van af 1° Januarij t/m 10 Augs. j.1. a 4 °/0 . . . Op 11 Augs. werkelijk aanwezig bevonden.... 1 3 4 5 110 39 Nv TOTAAL 8 16 61 \ Bevonden minderheid boven de loegestane spillage . 3 . 80 TOTAAL 11 17 16 TOTAAL GELIJK 11 17 16 Natal den 25 September ’4B. De Contr 3 kl D. (Diepenhorst). Aijer Bangies den 2e October 1843 No: 337. Aan den Kolonel, Civiel en Militaire Gouverneur ter Sumatra's- Westkust. Ik geef mij de eer UHEdGi. hierneven aan te bieden twee missives van den afgetreden controleur 2e klasse te Natal E. Douwes Dekker, dd. 12 Augustus en 2 September 11. No: 168 en L.A, houdende voorstel om eene tekortkomst van 5 koijangs 13 picols en 84‘/i a tl’ zout benevens 200 a ft- rijst, voor rekening van den lande af te schrijven op grond dat die verliezen, volgens het in duplo overgelegd proces verbaal van 11e Augustus 11. aan den slechten staat van het pakhuis moeten worden toegeschreven. Van dit gevoelen is ook de tegenwoordige controleur 3e klasse H. Diepenhorst, blijkens zijn mede hierbij aangeboden wordende missive dd. 25 September 11. No; 219, bedragende intusschen de tekortkomst zout volgens diens aantooning, en in verband tot de toegestane spillage, slechts 3 koijangs en 80 a w. Mij kortheidshalve aan het voorkomende bij die stukken gedragende, neem ik de vrijheid als mijn gevoelen in deze zaak te noteren: Dat het werkelijk bekend is, dat het pakhuis te Natal sints lang in slechten staat verkeerd, zijnde het echter voorgekomen dat wanneer de betrokken ambtenaar tijdig en met overleg maatregelen had beraamd, de verliezen in deze hadden kunnen worden voorgekomen. Althans tot wering van de lekkage door het opwaaijen van de atappen veroorzaakt, had het dak met een bamboezen raam of latten van Niebong, *) moeten worden bedekt, zooals zulks in t algemeen bij atappen daken geschiedt, terwijl verder in verband tot de constructie en de geringe omvang van het gebouw, de uitwijking van stijlen en bindsels ten minste tijdelijk en zonder veel kosten had kunnen worden verholpen. Dat alzoo mijns inziens de controleur in deze niet diligent is geweest in de opvolging van het bepaalde bij artikel 20 van >) Ben palmsoort. staatsblad 1829 No: 21, waarop hij nog in ’t algemeen tijdens mijn aanwezen te Natal in Juni 11. is attent gemaakt. Dat afgescheiden van het vorenstaande de betrokken ambtenaar de gelegenheid heeft gehad om des noods eene andere bergruimte te kiezen, waartoe het sedert Pebruarij 11. verlaten kwartier der kettinggangers de noodige geschiktheid bezat, wel was hetzelve nog geoccupeerd door drie Niasser pandelingen doch deze hadden gevoegelijk elders kunnen worden gehuisvest; zijnde een en ander thans geschiedt; overigens kon tegen deze maatregel te minder bedenkingen bestaan dewijl de overbrengst van de geringe voorraad geen bezwaar opleverde. Dat de verregaande achteloosheid die den controleur Do uw es Dekker in zijne administratie heeft aan den dag gelegd, en die voor zooveel het zout betreft hier weder bij de overgelegde aantooning van den controleur Diepenhorst wordt bewezen, aanleiding geeft om te veronderstellen dat de tekortkomsten niet geheel aan de onvoldoende bergruimte moeten worden toegeschreven, zijnde het verlies op het zout van ruim 3 koijangs vooral opvallend voorgekomen, dewijl de voorraad welligt nimmer 25 a 26 koijangs heeft te boven gegaan en meestal 10 a 12 koijangs heeft bedragen. Dat er mitsdien naar mijn inzien geene termen bestaan om de buitengewone verliezen, voor rekening van den lande te nemen, dewijl het niet aanneembaar is dat dezelve door onvoorziene toevallen, onafhankelijk van den betrokken ambtenaar, zijn teweeg gebragt. Ik neem de vrijheid de onderwerpelijke zaak aan UHEdG: beslissing te onderwerpen, met berigt verder dat de noodige maatregelen zijn beraamd om in de bergruimte te voorzien, waarop later zal worden teruggekomen. De Wd. Assistent Resident, A. YAN DER YEN. ') 1) Het afschrift is genomen door de Heer Tamson. Padang, den 19 October 1843. No. 2338, De Kolonel. Gelezen hebbende de missive van den wd. Assistent Resident van jLijcfbungics in dato 2 dezer No. 337, geleidende proces verbaal en bevinding van de overgifte der Natalsche pakhuisadministratie door den controleur der tweede klasse E. Douw es Dekker, aantoonende eene tekortkomst boven de geaccordeerde spillage van 200 a ffi rijst en 3 koijangs en 80 a ir zout, onder opmerking, dat er geen termen zijn om deze minderheden voor rekening van het land te nemen, dewijl hij het niet voor aannemelijk houd, dat dezelve zijn te weeg gebragt door onvoorziene toevallen, onafhankelijk van den betrokken ambtenaar. Gelet op art. 3 yan het reglement in dato 14 Mei 1827 No. 18. ') Heeft goedgevonden en verstaan; In afwachting der beslissing van den directeur der producten en civiele magazijnen op het dezerzijdsch voorstel, don controleur der tweede klasse E. Douwes Dekker voorloopig *) te belasten met de geldswaarde dezer tekortkomsten, te weten voor 200 a «; rijst a ƒ7.50 de pikol ƒ 12. 3 koijang en 80 a ® zout a f 6.— „ 563. 25°/o verhooging voor administratie onkosten . . . _»_138.9b Te zamen ƒ693.96 Afschrift dezes aan den wd. Assistent Resident van Aijerbangies en de Compt. en extract aan den controleur voornoemd tot informatie en narigt.3) i) Reglement op het berekenen, valideren en afschrijving van spillagien, mistgaders op het vergoeden van onderwigten en minderheden voor en door de bewaarders van ’slands goederen in Ned.-Indië, opgenomen onder no. ib7» van het Bijblad op het staatsblad van Ned.-Indië. ~Art 3. Alle bederf of verlies, hoe ook genaamd, aan of van de bewaarde of overgevoerde goederen ontstaan, zullen ten laste van de pakhuismeesters en scheepsoverheden worden gebracht en zij alleen aanspraak tot vergoeding van zoodanige schaden kunnen maken, wanneer zij zullen aantoonen en bewijzen, dat het hederf of het verlies niet door verzuim of verkeerde behandeling van henzelve of van hunne onderhoorigen, maar door buitengewone en onvoorziene omstandigheden, waartegen zij zich door geene middelen van hunne zijde hetzij geheel of ten deele hebben kunnen verzetten, is veroorzaakt. " 2) Dit kon de goeverneur doen ingevolge het „Provisioneel Reglement op de controle over de comptabiliteit in de finantiën ter Westkust van „Sumatra. 3) Het afschrift is genomen door den Heer ïamsou. No 2291. Padang, den 14 October 1843. Aan den Directeur der Producten en Civiele Magazijnen. Ik heb de eer UHEdG. hiernevens aan te bieden copij eener missive van den Wd. Assistent Resident van Aijerbangies in dato 2 dezer No 337, met divere bijlagen, handelende over eene tekortkomst van drie koijangs en tachtig ponden zout en twee honderd ponden rijst boven de toegestane spillage, onder de administratie van den controleur der 2de klasse E. Douw es Dekker, gedurende den korten tijd van negen maanden dat hij met het bestuur te Natal is belast geweest. De Assistent Resident vermeent dat er geen termen zijn om deze voor rekening van den lande te nemen, dewijl hij niet voor aanneembaar houd, dat dezelve door onvoorziene toevallen, onafhankelijk van den betrokken ambtenaar, zijn te weeg gebracht. De verder door hem ten deze gegeven toelichtingen zijn van dien aard dat ik mij met dat advies moet vereenigen, te meer omdat op den controleur als hoogste plaatselijke authoriteit de verplichting rustte om aan het pakhuis zoodanige voorziening te maken, als het belang der zoutadministratie vorderde. Met overleg en goeden wil kan een oud pakhuis met atappen gedekt onder gewone omstandigheden wel zoo lang in bruikbaren staat worden gehouden, tot dat men in de behoefte van eene betere bergplaats heeft voorzien, althans wanneer de gelegenheid daartoe zoo gunstig is als door den Assistent Resident wordt aangewezen. Intusschen blijkt het niet dat door den controleur eenige démarches gedaan zijn om de geleden schade te verhoeden, maar wel uit den overgelegden staat, dat hij het pakhuisboek niet oplettend heeft aangehouden, waaruit men besluiten mag, dat het toezicht over de ontvangsten en verstrekkingen ook niet heel nauwkeurig zal zijn geweest, in welk geval de bestaande tekortkomst wel eens aan andere oorzaken dan aan den bouwvallige staat van het pakhuis haren oorsprong verschuldigd kan wezen. ') Ik zou dit ') Hoe kon de goeverneur Mich i e 1 s dat vermoeden uiten nadat hij kennis had genomen van de brief van de controleur Diepenhorst? te eerder gelooven, omdat er op zijne geldelijke administratie ook vrij wat valt aan te merken, onder anderen het niet verantwoorden eener som van ƒ240.— aan zoutgeld, door hem gedurende de maand Augustus ontvangen. *) Ik neem de vrijheid, op het bovenstaande de beslissing van UHEdG. te verzoeken. De Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur ter westkust van Sumatra, MICHIELS. *) Batavia, den 29 Januarij 1844. No. 626. Aan den Gouverneur van Sumatra's Westkust. Met referte tot Uwe missive van den 14n October 1843 No. 2291, heb ik de eer UHEdG. bij deze mede te deelen dat bij ’s Gouvernements Besluit van den 18n dezer No: 6 autorisatie is verleend: le. tot het nemen voor rekening van den lande van de bij het pakhuis te Natal bevonden minderheid van drie koijangs en tachtig ponden zout en van twee honderd ponden rijst. 2e. tot de afschrijving van bedoeld pakhuis, hetwelk op den 3n November jl. is komen te vervallen.3) De Directeur der Producten en Civiele Magazijnen, RULOFPS.4) 1) Dit bedrag is door Dekker op 2 September 1843 gestort. Zie de aantoning beboerende bij zijn verdedigingsgeschrift van 3 October 1843 Lett A. J) Het afschrift is genomen door de Heer Tams on. 3) Het pakhuis was de 3e November 1843 ingestort. Volgens het in het Natalse archief aangetroffen proces-verbaal van bevinding, waren de vermolmde stijlen bij de grond afgebroken en de omwanding geheel verteerd. *) Het afschrift is genomen door de Heer Tamson. C. KORRESPONDENTIE OVER DE KASADMINISTRATIE. No. 545 Bijlagen Een wissel a ƒ275 10 Koper Natal 7 December 1842. Aan den Heer James Goldie Koopman te Padang. Den ontvangst erkennende van ÜWED missive in do 19 novr JL strekkende ten geleide van eenen wisselbrief op ’s Lands Kas alhier groot ƒ275.40 koper, heb ik de Eer ÜWED ingesloten volgens verzoek in voldoening van bovengemelde traite te doen geworden een wissel op ’s Lands kas ten Uwent groot ƒ275.10, zijnde de alhier betaalde briefport a 30 c. van het montant derzelve afgetrokken. De Controleur, ontvanger van ’s Lands Kas D. No. 550. Bijlage Een Natal 14 Deer. 1842. Resident Aijer Bangies. Ik geef mij de Eer UWEDG. bijgaand aan te bieden de circulaire missive van den In Adj: secret: van het Gouvernement dd 27 July 1842 no. 1102'), zijnde van den inhoud derzelve dezerzijds de noodige nota genomen. De contr. 2e kl D. Op een verzoek van de res. (14 Dec. ’42 no. 1350/2) om mededeling op welke autorisatie bij de rekeningen van Natal in 1835 is afgesohreven een som van ƒ288.15, die indertijd moet verloren geraakt zijn, antwoordde Dekker: ') De circulaire bevat een aanschrijving aan comptabelen etc. „die door de A. R. Kamer belast zijn met vergoedingen, ingeval er tegenbedenkingen bestaan, derzelve met de ter beoordeeling noodige bescheiden aan de geconcentreerden Directeurs v. lin. intedienen, en niet regtstreeks aan het gouvernement.” No. 560 Bijlage Geene. Natal 23 Deer. 1843. Resident van Aijer Bangies. Daar het mij door mijn voorganger overgegeven archief eenen aanvang neemt met I°. 1839 '), ben ik niet in de mogelijkheid de bij UWEDG appostil dd 14 dezer no. 1350/2 gerekwireerde inlichtingen aangaande de plaats gehad hebbende afschrijving van ƒ288.15 in den jare 1835 te suppediteren. De Contr. D. Op een verzoek van de as. res. van Mandeling en Angkola van 4 Febrnarie 1843 No. 45, om uiterlik tegen het einde van de maand een bezending kopergeld te willen zenden, antwoordde Dekker; No. 102 Bijlagen Cognossement factuur in duplo Proces Verbaal in duplo Natal, 19 february 1843. Assistent Resident Mandhéling. Ik heb de Eer UWEdG hierbij te doen toekomen eene bezending zilver geld en koperen munt, zooals zulks op nevensgaande cognossement factuur en proces verbaal staat gespecificeerd. Ik verzoek UWEDG mij den ontvangst dezer remise wel te willen accuseren. De C. 2e hl. D. Bij brief van 23 Desember 1842 no. 277, deelde de agent van de Faktorij van de Nederlandse Handelmaatschappij te Padang mede, dat een traite groot /2000.— op de as. res. aldaar niet kon worden gehonoreerd, omdat de adviesbrief niet was ontvangen. Dekker beantwoordde die missive 2*/i maand daarna. ■) Het archief was in 1838, na de opheffing van de Noordelike afdeling en het in ’t leven roepen van de residentie Ajer-Bangies, van Natal naar laatstgenoemde plaats overgebracht. No. 117 Bijlagen Geene Natal 7 Maart 1843 Agent van de Factory N. H. M. Padang. Ik heb de Eer den ontvangst te erkennen van UWED missive van 23 December Ao Po welken ik door verschillende omstandigheden niet eerder heb kunnen beantwoorden, noch aan de daarin vervatte uitnoodiging voldoen. UWEDG verzocht mij alsnog aan den Asst. Residt. van padang advies toe te zenden van een wissel ad ƒ2OOO.— koper welke door mijnen voorganger ten behoeve van UWEDGestr op genoemde kas is afgegeven. Ik zoek in het register van afgegeven wissels op Padang te vergeefs naar de vermelding van bovengenoemde Traite. Ik vind echter onder het door UWEDG opgegeven no. 23, dat op den 7 September door den chinees Lie He ten behoeve van Li Pie alhier in ’s lands kas is gestort een bedrag van ƒ 2000. kopergeld waarvoor eenen wissel op Padang is afgegeven, welke bij missive van mijnen voorganger in dato 7 Sept. 1842 no. 352 aan den Assistent Resident van Padang is geadviseerd. Daar het nu wel mogelijk is dat gemelde wissel door Lie Pie aan UWEDG order is geendosseerd, vooronderstel ik dat dit de bedoelde wissel wezen zal, weshalve ik UWEDG. hiernevens eene missive voor den Assist Resident van Padang doe geworden, houdende duplicaat van de bovengemelde adviesbrief. Mogt nu echter mijn vooronderstelling onjuist zijn en de wissel aan de order van Lie Pie niet de traite in kwestie wezen, verzoek ik UWEDG beleefdelijk nevensgaande duplicaat adviesbrief te vernietigen, en mij in deze zaak verder in te lichten opdat ik dien aangaande nadere nasporingen kunne in het werk stellen. De C. 2e kl D. 7 No. 118 Bijlagen Een duplicaat adviesbrief 7 Septr. 1842 no. 352. Natal 7 Maart 1848 Mss; Resident van Padang. Op verzoek van den agent van de Pactory der Ncderlandscbc Handelmaatschappij a costi, heb ik de eer UWEDGr aantebieden afschrift eener door mijnen voorganger aan UWEDGr geschrevene missive, waaraan ik de vrijheid neme mij te refereren. De C 2e kl D. De agent antwoordde de 22 Maart d.a.v. dat de originele adviesbrief intussen terecht was gekomen. Bij missive van 3 Maart 1843 no. 259/2 verzocht de res. aan Dekker om per ommegaande post te zenden een opgaaf van de inkomsten en uitgaven van de afdeling Natal over het jaar 1840. Dekker voldeed aan de opdracht bij de volgende brief. No. 121. Bijlagen drie staten Natal 9 maart 1843 Resident De opgaven verlangd bij UWEDGr miss: 3 maart JL. no. 259/2 gaan hiernevens. (niet geparafeerd). De bijlage in het archief gevonden is een stuk van 16 folio-pagina’s, te groot van omvang om in dit werk te worden opgenomen. Ik laat hier slechts een gedeelte ervan volgen, n.l. de rekapitulatie van de ontvangsten en uitgaven over het eerste semester van 1840. RECRPULRTIE op de Inkomsten en Uilgaven in de flfdeeling Nalal (Residenlie Rijer Bangie) in hel 1e Semp 1840. INKOMSTEN. UITGAVEN. HOOFDEN DER BEGROOTING. BEDRAG. HOOFDEN DER BEGROOTING. BEDRAG. ZILVER. KOPER. TOTAAL. ZILVER. KOPER. TOTAAL. Inkomende en Uitgaande Regten ƒ 1797.39 / ƒ 179739 Algemeen Bestuur ƒ 823 33 ƒ 1640.47 ƒ 2470.— 5 0/0 additioneel Brievenposterij „ 89.85 „ 21.95 „ 89.85 „ 21.95 Diverse Uitgaven voor policie . . Gevangenen, Kettinggangers en „ 180.- „ 372.— „ 552— Collaterale Successie „ 155,13 „ 3.85 „ 158.98 bannelingen „ 352.18 „ 352.18 Klein zegel Rekening „ 1.20 „ 1.20 Verschillende Inrigtingen . . . „ 213.04 „ 213 04 Zoutrekening „ 5280.— „ 5280.— Beheer van ’s Lands Geldkassen . „ 1971.50 „ 1971.50 Kosten op het Zout (contrapost) . „ 12.— „ 12.— Beheer van ’s Lands Pakhuizen . „ 39.96 „ 80 04 „ 120— Civiele Gebouwen (contrapost) . . „ 49.60 „ 49.60 Kosten op het Zout . . . „ 1487.40 „ 1487 40 Diverse Debiteuren en Crediteuren „ 1696.15'/, „ 1429.02 „ 3125.17'/, Inlandsche Pensioenen .... „ 306.66 „ 613.34 „ 920— Militaire Regularisatie „ 600 — „ 2237.94 „ 2837.94 Schadeloosstelling van Inlandsche Departement van Oorlog.... „ 7.57 7.57 Vorsten etc „ 280.— „ 560.— „ 840— Mutatiën van gelden (wissels) . . „ 1100.— „ 14317.88 „ 15417.88 Buitengewone Uitgaven en Onvoor -Im. Im. (verzendingen) „ 13025.85 „ 40150.— „ 53175.85 ziene tegenspoeden „ 425.85 „ 425.85 Civiele pensioenen „ 13.26 „ 26.54 „ 39.80 Mutatiën van geld (Wissels) . . „ 1818 62'/, „ 25261.76 „ 27080.38'/, Civiel Weduwen en Weezenfonds „ 33 83 „ 67.67 „ 101.50 Im. Im. (Verzendingen) „ 8100.— „ 25275 – „ 33375— Lands Drukkerij „ 20.— „ 20.— Militaire regularisatiën .... „ 2155 — „ 5515 90 „ 7670.90 Totaal dee Inkomsten ƒ18511.46*/, ƒ63625.22 ƒ 82136.68'/, Diverse Debiteuren en Crediteuren „ 300 — „ 1424.50 „ 1724.50 Bijgeteld het batig saldo op 1° Totaal dek Uitgaven ƒ14429.42'/, ƒ64773,33 ƒ79202 75'/, Ja iuarij „ 3865.93 „ 32816.55 „ 36682.48 Afgetrokken het totaal der Uitgaven ƒ22377.39'/, ƒ96441.77 ƒ118819.16'/, „14429.42'/, „ 64773.33 „ 79202.75'/, Geeft een batig verschil van . . ƒ 7947.97 ƒ31668.44 ƒ 39616.41 hetwelk overeenkomt met het saldo volgens Kasmemoriaal onder Ultimo Junij 1840. No. 164 Bijlagen Een factuur Natal 16 April/43 Ass. Resident van Mandhéling en Angkola Ik heb de Eer UWED hiernevens te doen geworden 50 vrachten kopergeld in nevensgaand factuur gespecificeerd. De C 2e kl D. Natal 23 Mei 1843. No. 201. Ass. Resident Aijer Bangie. Ik heb de eer UWEDG te adviseren dat ik op heden sub no. 10 een wissel op zigt heb uigegeven aan de order van den geëmployeerde van de factory der nederl: Handelmaatschappij a costi, groot f 2732 koper met verzoek dezelve bij vertoon met betaling te hononeren. De contr D. Natal 12 Junij 1843 No. 131. Bijlagen Eene Declaratie in duplo. Secretaris belast met het beheer der Residt Aijer Bangie. Ik heb de Eer UWEDG hiernevens aantebieden eene Reisdeclaratie van den Surnumerair ambtenaar H. J. J. Gout, met beleefd verzoek dezelve ter likwidatie te willen doorzenden. De C 2e kl. (niet geparafeerd). De deklaratie werd de 17e J unie d.a.v. (missive no. 142) teruggezonden, met d« opdracht om daarbij over te leggen het bewijs, dat de in rekening gebrachte gelden voor soheepsruimte van 2 kojangs van Padang naar Natal voldaan zijn. Aan het verzoek voldeed de kontroleur van Natal bij de niet door Dekker gekoncipieerde missive van 11 Julie d.a.v. no. 151. Bij missive van 25 Junie 1848 no. 137 (niet door Dekker gekoncipieerd), werd aan de as. res. van Mandeling en Angkola kennis gegeven, dat aan zijn adres was verzonden /3750 in 50 kisten. Bij de eveneens niet door Dekker gekoncipieerde missive van 26 Juni 1843 no. 141, gaf de kontroleur van Natal aan de wd. as. res. van Ajer-Bangies kennis, dat de kontroleur op genoemde datum twee wissels groot ƒ1785 en ƒ404 koper, ten behoeve van de chinees Tjong Ajong op ’slands kas te Padang had afgegeven. Deze brief werd geschreven door de surnumerair ambtenaar Go ut, die vanaf genoemde datum al de afgegeven wissels in het wisselregister heeft ingeschreven. De as. res. van Mandeling en Angkola deelde bij missive van 29 Mei 1843 No. 191, aan de kontroleur van Natal mede, dat van het bij faktuurlijst van 16 Mei gezonden geld op Natals grondgebied ƒ75 koper was zoek geraakt. Nadat de as. res. van Ajer-Bangies bij brief van 4 Julie d.a.v. No. 179, de kontroleur had verzocht de schade door de hoofden van het landsohap waar het geld was zoek geraakt te doen vergoeden, antwoordde Dekker: Natal 10 Julij 1843. No. 150 Ass Resident van Mandhéling en Ankola. In antwoord op ÜWED missive van 29e Mei jl No. 191, heb ik de eer UWEDGr te kennen te geven dat de daarbij verhandelde tekortkomst van f 75. kopergeld, door het betrokken hoofd is gerestitueerd, en alhier in dato 29 junij bij kas is ingenomen. De G. 2e k. D. Bij brief van 2 Mei 1843 No. 56 verzocht de as. res. van Ajer-Bangies inlichtingen; I°. „of in het archief te Natal aanwezig is de autorisatie of goedkeuring op de in het le Semester 1840 betaalde vrachtgelden van /"43.20 en /’43.20 ter zake van de aanvoer van Ajer-Bangies respektievelik van 3 en l'/j kojangs zout.” 20. „of gedurende genoemd tijdvak te Natal ook ongeautoriseerde uitgaven hebben plaats gevonden boven de /100, waarop alsnog goevernements goedkeuring behoort te worden gevraagd.” Nadat Dekker de 6e Julie d.a.v. aan de beantwoording van de vragen was herinnerd, schreef hij: I Natal 18 July 1843. No. 158. Aan den Secretaris belast etc Aijer Bangie. In antwoord op UWEDG missive van den 2e Mei JL no. 56 heb ik de Eer te dienen dat er autorisatie verleend is tot de daarbij vermelde uitgaven van respect = ƒ 48.20 en ƒ 43.20 blijkens missive van den Secretaris der Residentie in dato 5 febr. 1840 39 waarvan afschrift hiernevens gaat. Voorts heb ik de Eer UWEDG te berigten dat mij na naauwkeurig onderzoek gebleken is dat er in het le Semester 1840 te Natal geene uitgaven boven de ƒlOO hebben plaats gevonden, waarop als nog ’s Gouvernements goedkeuring moet worden geprovoceerd. Be C 2e kl D. Bij missive van 4 Augustus 1843 No. 166 niet door Dekker gekoncipieerd gaf de kontroleur aan zijn chef kennis, dat hij een wissel No. 17 groot /1100 koper, ten behoeve van de geëmployeerde van de F. v/d N. H. M. te Ajer-Bangies had afgegeven, en bij schrijven van de 7e d.a.v. deelde hij aan dezelfde autoiiteit mede, dat hij ten behoeve van genoemde geëmployeerde een wissel No. 18 groot /'2890.67 koper uitgereikt had. No. 175 Bijlagen 1 faktuur in 2°. Natal 20 Aug 1843 Ass. Resident van Mandhéling. Ik heb de Eer UwEDG hiernevens aantebieden Proces Verbaal in duplo van eene bezending geld op heden aan UwEDG consignatie geexpedieerd bestaande uit 49 kistjes kopergeld a ƒ75 ƒ3675 1 kistje zilverg „ 2500 Totaal ƒ6175 met verzoek mij den ontvangst wel te willen accuseeren, Be Contr. 2e kl D. Natal 20 Aug 1843. No. 176 Secretaris belast met het beheer der Residentie. Door eene op lieden bewerkstelligde geldverzending naar Mandhéling is het bedrag zilvergeld in de kas alhier verminderd tot op ca ƒ5OOO.—. Ik geef UWEDG in overweging, indien UWEDG dit bedrag als onvoldoende beschouwt mij eene suppletie daarvan te doen toekomen. De G. 2e k D. Natal 22 Aug. 1843. No. 180. Secretaris belast met het beheer der Residentie. Ik heb de Eer UWEDG hiernevens aantebieden twee Declaraties van Reis en verblijfkosten, respectievelijk naar de Pepertuinen te Taloh Baleh en naar Aijer nanalie over land, tot inspectie der wegen in mijne afdeeling. Ik neem de vrijheid UWEDG te verzoeken gemelde stukken ter liquidatie wel te willen doorzenden. De C 2e kl D. Voor zijn reis van Batavia naar Natal had Dekker een deklaratie d.d. 25 November 1842 ingediend. Bij missive van 13 April 1843 no. 13 verzocht zijn chef hem nog te willen overleggen het door de gezagvoerder afgegeven bewijs, dat aan deze betaald is de door Dekker in rekening gebrachte som van /16, voor 2 kojangs scheepsruimte van Ajer-Bangies naar Natal. Aan dit verzoek werd eerst 4 maanden daarna voldaan. Natal 24 Aug 1843. No 181 Bijlage 1 Secretaris belast met het beheer der residentie AB. Het gevorderde bewijs van den gezagvoerder der praauw, benoodigd tot de likwidatie mijner reisdeclaratie in do. 25 november Ao. Po. gaat hiernevens. De C 2e kl. D. D. KORRESPORDERTIE OVER DE IN- ER UITVOERRECHTER. Ro. 115. Bijlagen Geene Natal 7 Maart 1843. Resident. Ik heb de Eer ingevolge UWEDG last UWEDG kennis te geven van de data van ontvangst van diverse stukken het Departement der Inkomende en Uitgaande Regten betreffende als: dat onder geleide van UWEDG Apostill 21 Dec 1842 no. 1364/24 op den 4 Januarij 1843. dat als boven Apostil 25 Januarij 1843 107/24 op den 29 Januarij daaraanvolgende dat als boven apostil 19 februarij 1843 198/24 op den 25 februarij daaraanvolgende dat als boven apostil 27 februarij 1843 232/24 op den 5 Maart 1843, De Contr 2e kl. D, Ro. 134. Bij lagen Geene Natal 14 Junij 1843. Secretaris belast etc. De Klingalees (volgens hem: arabier) Said heeft getracht alhier in te voeren een kist vogelnestjes, wegende Bruto 91‘/s ®. Daar er door denzelven hiervan volstrekt geene aangifte had plaats gehad, heb ik gemeend die kist voorloopig te moeten aanhouden, te meer wijl het voorgeschrevene omtrent het al- of niet heffen van regten op vogelnestjes mij niet duidelijk is. Ik verzoek UWEDG mij wel te willen inlichten omtrent de wijze van behandeling dezer zaak, onder bekendstelling tevens dat het mij voorkomt dat gemelde vogelnestjes niet aan Said maar aan den Radja van Troemong welke zich op het oogenblik te Aijer Bangie bevindt, toe behooren, en misschien op last van dat hoofd alhier zijn ingevoerd. De C. 2e kl (geen paraaf). Op vorenstaand verzoek om inlichting kreeg Dekker een afschrift van een langdradige brief van de kommies-ontvanger van de inkomende en uitgaande rechten te Ajer-Bangies van 17 Junie 1843 no. 32, gericht aan de as. res. van genoemde afdeling. In die missive deelde de ontvanger dan mede dat vogelnestjes van invoerrechten vrijgesteld zijn, maar dat de importeur gestraft moest worden met de bij artikel 123 van het reglement op de inkomende en uitgaande rechten voor de Westkust van Sumatra *) bepaalde boete, omdat hij verzuimd had de bij het reglement voorgesohrevene formaliteiten in acht te nemen. E. KORRESPONDENTIE OYER DE VERANTWOORDING STUKKEN. No. 25/34. Aijer Bangies 7 Januanj 1843. Aan den Controleur der 2e klasse te Natal. Ik heb de eer UEG te verzoeken, mij ten spoedigsten te doen geworden; I°. Mutatie rapport van civiele gegijzelden 2°. Idem van de gevangenen en 3°. Mutatielijst van de kettinggangers, een en ander over het tweede halfjaar 1842, uwe afdeeling betreffende. De Resident A. L. WEDDIK. Aijer Bangies, den 16 Januanj 1843. No. 76/2. Aan den Controleur der 2e klasse te Natal. Tot dus ver geene verantwoordingstukken van UEdG ontvangen hebbende, zoo verzoek ik ÜEdG de inzending daarvan zoo veel mogelijk te bespoedigen. Mogt zich welligt daartoe geene scheepsgelegenheid voor doen, dan kan UwEdG zich voor gemagtigd houden, om voor de reis herwaarts eene praauw te huren. De Resident A. L. WEDDIK. *) Vastgesteld hij resolutie van 31 Desember 1825 no. 17. Tevens gelieve UEG mij toetezenden het Besluit van den Kommissaris Generaal dd 11 Oct. 1833 no. 310 zoo dat in het archief a costij is. A. L. WEDDIK. Natal 21 Januari] 1843. No. 18 Resident Aijer Bangies. In gedeeltelijke voldoening aan den Inhoud van UWEDG: missive van den 16 JL No. 76/2 heb ik de Eer UWEDG hiernevens aantebieden de verantwoording stukken over de maand December des vorigen Jaars; ‘) zullende ik de kwartaal-semester en jaarlijksche stukken zoo spoedig mogelijk doen volgen. Beleefdelijk neem ik de vrijheid UWEDG te verzoeken mij voor ditmaal de vertraagde Inzending van een en ander te willen ten goede houden, daar de menigvuldige dagelijksche bezigheden mij somwijlen dagen achtereen verhinderen de gewone schrijfwerkzaamheden te verrigten. Ik meen met grond te mogen veronderstellen dat eene meerdere routine mij in den vervolge zal in staat stellen te zorgen dat de inzending der verantwoordingen op den behoorlijken tijd plaats vinde. De Contr. D. Spoed No. 8 Aijer Bangies 31 Januari] 1843. Aan den controleur 2e kl te Natal. Vernomen hebbende dat de verantwoordingstukken van het afgeloopen jaar uwe administratie betreffende reeds den 21 dezer van Natal zijn verzonden, zonder tot dusver hier ontvangen te zijn, zoo zullen dezelve hoogst waarschijnlijk of verloren of naar elders zijn verzonden. Naar aanleiding hiervan heb ik de eer UWEdG te verzoeken *) De minuten van deze stukken zijn niet in het archief te Natal gevonden. om op ontvangst dezes de leggers dier stukken, zoo noodig per extra post herwaarts te zenden, teneinde de bijwerking van de Algemeene boeken dezer Residentie geene verdere vertraging ondervinde. TJEdG kan zich voor gemachtigd houden te dezer zake eene praauw in te huren. De bedoelde leggers zullen UEdG na gemaakt gebruik worden geretourneerd. De Resident Bij afwezigheid De Secretaris A. VAN DER VEN. No. 39. Bijlagen Een Nota in 2° met daarbij behoorende verantwoordingstukken Natal 6 februarij 1843. Resident AB. Ik heb de Eer UWEDG hiernevens aantebieden de verantwoordingstukken mijner afdeeling over het laatste kwartaal, 2e semester des vorigen jaars alsmede de jaarlijksche stukken van het afgeloopen jaar 1842. De alphabetische staat van In- en uitgevoerde Goederen over 1842 is onder behandeling en zal binnen weinige dagen volgen. De bewijsstukken bij de pakhuisverantwoording over het 4e kw: van door mijnen voorganger aan het Garnizoen verstrekte Rijst en Zout heb ik niet kunnen opsporen; ik heb den militairen kommandant verzocht de duplicaten daarvan te doen viseren, zullende dezelve na ontvangst terstond aan UWEDG worden toegezonden. ‘) D. *) De minuten van de verantwoordingstukken zijn niet in het archief t» Natal gevonden. No. 98. Bijlage Eene nota in 2° met daarop vermelde verantwoordingstukken Natal 15 februari] 1843. Ik heb de Eer UwEDG hierbij aantebieden de verantwoordiugstukken over de afgeloopen maand. *) Reeds sedert verscheidene dagen hebben dezelve gereed gelegen ; ik heb dezelve niet eerder kunnen verzenden daar de aanwezigheid te dezer plaatse van den Kolonel Civiel en militair Gouverneur dezer kust mij verschillende bezigheden heeft veroorzaakt: De Contr D. Aijer Bang ie, 25 Februari] 1843. No. 221/2 Aan den controleur der 2e Klasse te Natal. Ik heb de Eer UEG hiermede te herinneren aan de spoedige inzending van: 1. de beantwoording der aanmerkingen op de kasrekening 2e kwartaal 1842.2) 2. idem 3 kwartaal 1842. 3. idem op de dezerzijdsche aanmerkingen over December en Januari] 11. 4. Het proces verbaal van verificatie der zoutmaten. 5. Nadere inlichting, omtrent de door U ingediende staat van mutatien der gevangen 2e halfjaar 1842. 3) 6. Bevinding van de lading zout ad 25 Koijangs. 7. Berigt omtrent de te kortkomst van zout door den Juragan Si Kampo uitgeleverd en *) De minuten zijn niet in het Natalse archief aanwezig. J) Gevraagd bij missive van de res. van 14 Januarie 1843 no. 57/2. 3) Gevraagd bij missive van 10 Pebruarie 1813 no. 30. 8. De wissel gevraagd bij missive 15 Januari] 11 No. 69/6. >) Alle deze stukken hier dringend benoodigd zijnde zoo kunnen geene verontschuldigingen voor andere bezigheden worden aangenomen. De Resident A. L. WEDDIK. Natal 27 februarij 1843. No. 106. Bijlagen eene !) Resident Aijer Bangie. Ik heb de Eer ÜEDGrestr. hiernevens aantebieden eenen verbeterden mutatiestaat van gevangenen over het tweede halfjaar 1842. De contr 2e kl D. No. 113. Bijl: Eene nota met daarop vermelde Verantwoording stukken3) Natal 4 Maart 1843 Resident. Ik heb de Eer UWEDGr hiernevens aantebieden de verantwoordingstukken mijner afdeeling over de afgeloopen maand volgens bijgaande nota. De C. 2e kl D. No. 128 Bijlagen diverse *) Natal 13 Maart 1843 Resident A Bangie. Ik heb de Eer UWEDGr hiernevens aantebieden verschillende beantwoordingen op aanmerkingen de administratie dezer afdeeling betreffende; als: *) Deze wissel zou bij missive van 2 Januarie no. 11 (niet in het archief aangetroffen) door Dekker verzonden zijn. De minuten van de door de kontroleur van Natal in het jaar 1843 onder nos. 1 t/m. 17 verzonden missives, zijn niet in het natalse archief gevonden. *) De minuut is niet gevonden. 3 De minuten van deze bijlagen zijn niet aangetroffen. *) Idem als boven. Op de kasverantwoording over October. als boven over November. Op de Zoutpakhuis verantwoording 2e kwart. Op de Pakhuis idem over als boven. Op de verantwoording der Inkomende en Uitgaande regten over als boven. De Contr 2e kl D. No, 20 Aijer Bangies 18 April 1843 Aan den Controleur der 2e klasse te Natal. Dewijl volgens de bestaande voorschriften Uwe verantwoording vóór den löden der maand, volgende op die, waarvan de rekening loopt, behoort te worden ingediend zoo heb ik de eer UEG te verzoeken, Uwe verantwoordingstukken van het le kwartaal en de maand Maart 11 alsnog met, den meesten spoed te willen inzenden. De wd. Assistent Resident A. v. d. YEN. No 30 Aijer Bangies den 21 April 1843. Aan den controleur der 2e klasse te Natal. Onder terugzending der hierbij gaande Negatieve staten van gedebiteerde Blanco Zegels, scheeps- en jaarpassen gedurende het 4e kwartaal 1842, heb ik de eer UEdG te verzoeken mij in plaats derzelve, verantwoordingen volgens de daarvan bestaande modellen, met eenigen spoed te willen indienen. De wd Assistent Resident A. v. d. YEN. No. 51. Aijer Bangies, den 1 Meij 1843. Aan den Controleur 2e klasse te Natal. Ten vervolge van mijne missive van den 18 april 11 no. 20, heb ik de eer ÜEdG te verzoeken mij te dienen van berigt, aan welke oorzaken het moet worden toegeschreven, dat alsnog aan de inzending van Uwe verantwoordingstukken over het le kwartaal en de maand Maart 11 geen gevolg is gegeven, sedert 20 april 11 daarbij lettende op de omstandigheid van het aanwezen van den klerk Hesselink te Natal. De wd. Assistent Resident A. v. d. YEN. Bij missive van 22 Mei 1843 no. 104 verzocht de as. res. met verwijzing naar Stbl. 1828 no. 11, voortaan de bewijzen van verstrekkingen aan het militair departement, bij de kasrekeningen te willen indienen. Dekker ontving tevens de opdracht om bij zijn pakhuisverantwoording over het le kwartaal, dat hij nog niet ingediend had, de bewijzen van de militaire verstrekkingen over April te voegen. No. 101. Aijer Bangies, 25 Mei 1843. Aan den Controleur der 2e klasse te Natal. Ik heb de eer UEG hiernevens te doen geworden afschrift eener missieve van den Kolonel Civiel en Militair Gouverneur dd 6 dezer no. 856 met bijlage, met verzoek alsnog ten spoedigste aan de inzending der achterstallige periodieke stukken gevolg te geven. Ten aanzien van uwe nalatigheid in het indienen der 3 Maandel: verantwoordingen over het le kwartaal 11 en de kasrekening van de laatst voorgaande maand, acht ik mij verpligt UEG de boete opteleggen van f 5 daags invoege als zulks wordt voorgeschreven te rekenen voor zoo veel de eerst gen: stukken betreft van af den len en ten opzigte van de kasrekening over April 11 van af den 15 dezer. De wd. Assistent Resident A. y. d. YEN. No. 856. Eene bijlage. Padang, den 6 Mei 1843. Aan den waarnemend Assistent Resident van Aijerhangies. Onder toezending van een afschrift der missive van den Assistent Resident belast met de controle over de comptabiliteit in dato 2 dezer No. 44, houdende opgave van de nog achterstallige periodieke stukken betrekkelijk het departement der inkomende en uitgaande rechten, heb ik de eer ÜWEdG. te verzoeken om te willen zorgen, dat die van Aijerhangies en Natal ten spoedigste worden ingezonden. Om voorts den controleur der 2 klasse te Natal de stipte inzending zijner geldelijke en materiele verantwoording ter bekwamer tijd ernstig aan te bevelen, moetende bij verzuim op hem worden toegepast het bepaalde bij artikel 8 ') van het reglement, gearresteerd bij besluit van den Raad van Indië Gouvernements Commissaris van Sumatra in dato 17 Junij 1840 No. 187/376. De Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra, MICHIELS *). Aijer Bangies, den 9n Junij 1843 Afschrift. No. 115. Bijlagen. 2 Aan den Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra. Ik geef mij de eer, UHEdG. hiernevens aan te bieden, twee nota’s van voorloopige aanmerkingen op de kas rekening van den controleur 2e klasse te Natal, over de maanden Februarij en ') Dit artikel luidt; Deze kwartaal rekeningen moeten ter examinatie ingezonden worden, binnen eene maand na het verschenen kwartaal; de rekenpligtigen die daarin nalatig zijn, zullen voor iederen dag na den bepaalden tijd verbeuren eene boete van f 5, waarvan de eene helft zal komen ten voordeele van ’s Lands kas, en de wederhelft voor het gesticht van weldadigheid te Padang, ter verpleging van hulpbehoevende Christen kinderen. 2) Het afschrift is genomen door de heer Tamson. Maart 11. waaruit UHEdGr. zal kunnen blijken eensdeels dat vele administratieve voorschriften zijn verzuimd en ten anderen dat de controleur voornoemd zoo ter zake van uitgaven buiten den regel geschiedt, als uithoofde van het niet bewerkstellingen der stortingen voor genoten voorschot met een bedrag van cc. ƒ5OO staat gedebiteerd. Bovendien is de controleur voornoemd achterlijk in de inzending der periodieke stukken en van het register zijner dagelijksche verrigtingen, terwijl ook tot dusver zijne drie maandelijksche verantwoordingen over het le kwartaal en kasrekening over April 11. te vergeefs zijn ingewagt, ofschoon te dier zake dan ook in opvolging van het voorkomende bij UHEdGr. missive van den 6n Mei 11. No. 856, is toegepast geworden het bepaalde bij artikel 8 van het reglement gearresteerd bij besluit van den Raad van Indië, Gouvernements Kommissaris voor Sumatra dd° 17 Jumj 1840 no. 187/376. Mijne schriftelijke en mondelinge aansporingen, ter regeling van een en ander, zijn tot dusver vruchteloos gebleven. De controleur voornoemd brengt in deze tot zijne verontschuldiging bij, dat hij voor de administratie minder geschiktheid bezit, eene verontschuldiging die echter in deze niet aanneembaar kan worden geacht, zoowel uithoofde van de onbelangrijkheid der administratie te Natal op zich zelve, die alleen eenige oplettendheid vordert, als omdat het den Heer Douwes Dekker bij goeden wil, geenzins aan ijver en bekwaamheid ontbreekt. Wat echter mij betreft, ik gevoel mij over de handelwijze van den controleur te Natal bezwaard in dier voege dat ik UHEdGr. bescheiden doch ernstig moet voorstellen eenen ambtenaar te verplaatsen, die nalatig in de opvolging mijner bevelen is geweest, terwijl ik de vrijheid neem UHEdGI. aandacht te vestigen op de omstandigheid, dat de verwarring in de administratie, welke hier voorzeker zal volgen, geenzins aan mij kan worden geweten. Be wd. Assistent Resident, (wg.) A. VAN DER YEN. Yoor eensluidend afschrift, Be Secretaris, v. d. LINDEN. s Afschrift. Aan den Controleur 2e klasse te Natal. Nota van aanmerkingen op de kasrekening van den Controleur 2e klasse te Natal, over de maand Februarij 11. 1. Dat bij de kwitantie voor het aan Anachoda ') Langkap, betaalde vrachtgeld ad. f 24 koper, voor den overvoer van 3 koijangs zout van Aijer Bangies naar Natal een exemplaar van het factuur en bevinding behoort te worden gevoegd, met verzoek beide alsnog in te zenden. 2. Dat bij de kwitantie voor het betaalde vrachtgeld, voor den overvoer van een europeescben en een inlandschen militair van Aijer Bangies naar Natal, behoort te worden gevoegd, een bewijs van den militairen kommandant, dat die militairen behoorlijk zijn overgevoerd; wordende dit stuk alsnog tegemoet gezien. 3. Dat de handteekening van den Mandbelinger Siemasoman, voor den ontvangst van een wissel groot ƒ 500 koper, niet is bekrachtigd; met verzoek zulks alsnog te doen geschieden, wordende te dien einde de wissel hierneven gevoegd. 4. Dat de handteekening van den Mandbelinger Siemanompak voor den ontvangst eener wissel groot f 500 koper door den kashouder is bekrachtigd, met verzoek zulks voortaan in den geest van het bepaalde bij No. 75, staatsblad 1829 2), door onpartijdige personen te doen geschieden. 5. Dat voor het transport van zout naar Mandhéling bij de koeliebon ddo. 7 Februarij 11. groot ƒ216 een conducteur is opgebragt met ƒ 1 per etappe, kunnende echter slechts 50 cents worden gevalideerd; zoodat het montant met ƒ4 is vermeerderd. 6. Hetzelfde is van toepassing op de koeliebon voor het transport van geld naar Mandhéling. 7. Dat bij Gouvernements besluit van den 9 September 1841 >) Scheepskapitein. 2) Voorschrijvende „dat de handteekening van Chineezen en Inlanders op stukken betreffende een handeling tussohen hen en het Gouvernement, door twee onzijdige Europeanen of daarmede gelijkgestelde personen zullen moeten worden bekrachtigd, voorzooveel zulks doenlijk zal zijn”. No : 2, voor den inhuur van een prauw koliek ladende een koijang, naar de reede en terug ƒ 3 wordt gevalideerd, zoodat voor de lossing van de 25 koijangs zout van hier overgevoerd slechts ƒ75 kan worden in uitgaaf geleden, zijnde het meerder betaalde ƒ65 geroijeerd. 8. Dat met referte tot dezerzijdsche missive van den 6 dezer No: 273/61 de bezoldiging aan Sie Biedjoe ad ƒ2O 1/2 zilver niet kan worden gevalideerd, met verzoek de uitgaven dienaangaande weder in te nemen. 9. Dat voor de genoten 10 cents recognitie per picol, ') eene kwitantie moet worden overgelegd, met verzoek dit stuk alsnog in te zenden. 10. Dat verzocht wordt eene specificatie in te zenden van de inkoop van emballage, waarvoor ƒl7 in uitgaaf wordt gesteld. 11. Dat evenzoo eene specificatie noodig is van de ingekochte dammer enz: waarvoor ƒ21.13 wordt uitgegeven. 12. Dat niet kan worden gevalideerd de som van ƒ31.83 koper betaald voor reparatie van de controleurswoning, zonder dat de autorisatie daartoe wordt aangewezen, zijnde inmiddels dit bedrag geroijeerd. Hieromtrent wordt nog opgemerkt dat uitgaven voor het bouwdepartement, niet bij den 3 maandstaat kunnen worden verhandeld. 13. Dat alsnog wordt ingewacht de ophouding van betaling van den Controleur 2e klasse Douwes Dekker, reeds gevraagd bij § 4 der aanmerkingen over December 11. 14. Dat inlichting gevraagd wordt, met welke vaartuigen zijn overgevoerd de 4 militairen voor dewelke telkens ƒ 3 voor debarkeering wordt opgebracht. Aijer Bangies, den 8n Maart 1843. De Resident, w.g. A. L. WEDDIK. Voor eensluidend afschrift, De Commies, J. HOIJER. '■) ') Verkocht zout. J) Het afschrift is genomen door de heer Tams on. Afschrift Aijer Bangies den 14 Mei 1843. • Aan den Controleur 2e klasse te Natal. Aanmerkingen op de kas verantwoording van den Controleur 2e klasse te Natal over de maand Maart 1843. 1. Dat bij de rekening voor den overvoer van 25 koijangs zout van Aijer Bangies naar Natal in Februari 11. behoorde te zijn overgelegd, het factuur en de bevinding zonder dewelke eene dergelijke rekening niet mag worden uitbetaald, met verzoek beide alsnog in te zenden. 2. Dat bij de verzending van ƒ3750 koper naar Mandhéling een factuur moet worden overgelegd; wordende hetzelve alsnog ingewacht. 3. Dat bij de koeliebon der voorschreven remise dd. 7 Maart, voor een conducteur ƒ 1 per etap wordt in rekening gebragt, terwijl slechts de helft kan worden gevalideerd; weshalve verzocht wordt te dezer zake ƒ 4 in te nemen. 4. Dat bij de betaalde rekening van ƒ26 voor overvoer van Militairen naar Natal een bewijs moet worden gevoegd van den militairen kommandant aldaar, wordende dit stuk alsnog ingewacht, onder opmerking verder dat uit de bedoelde rekening niet blijkt van waar de militairen zijn vertrokken. 5. Dat zonder nadere inlichtingen niet kan worden gevalideerd de op den 15® Maart 11. in uitgaaf gestelde som van ƒ 6 voor snijloon van gras ten behoeve van de Gouvernements schoener Doris, gaande bet bewijs te dierzake hierneven. Onder opmerking dat indien bet genoemde gras heeft moeten strekken voor de remonte paarden aan boord van de schoener Doris, alsdan een aanvraag van den gezaghebber of bewijs van ontvangst moet worden geproduceerd. 6. Dat evenzoo niet kan worden gevalideerd de op den 15 Maart 11 in uitgaaf gestelde ƒ2O voor inhuur eener praauw naar Talok Baleh. Heeft deze prauw wellicht moeten strekken tot het doen eener reize naar de pepertuinen door den Controleur 2e klasse, dan blijft hem overgelaten te dier zake eene declaratie van transportkosten in te dienen. 7. Dat door den Controleur had behooren te worden gestort zoowel in Januari) en Februari) als in Maart 1/3 gedeelte van deszelfs tractement ad ƒ 275, makende alzoo smaands f 91.67 V» zilver of over drie maanden ƒ275, met verzoek hieraan alsnog gevolg te geven. 8. Wordt alhier aangeteekend, dat door den assistent resident belast met de Comptabiliteit, inlichting is gevraagd of de door den Controleur 2® klasse te Natal in slandskas te storten gelden, wegens voldoening van particuliere schulden te Batavia, met f 66 koper smaands, dan wel met f 55 zilver in voege als door den Directeur Generaal van financiën is bevolen, kan worden afgedragen. 9. Dat alsnog moet worden ingediend de ophouding van betaling van den Controleur 2e klasse Douwes Dekker; reeds bij herhaling gevraagd. 10. Dat met referte tot de vroegere aanmerkingen niet kan worden gevalideerd de post van ƒ2O terzake van tractoment aan Sie Biedjoe, zijnde mitsdien het saldo te dezer zake met flO zilver en ƒlO koper vermeerderd. 11. Dat voor de drie niasser pandelingen, op den 21n Maart zilver koper in uitgaaf wordt gesteld. f 2.46 f 4.94 Te dezer zake kan slechts gevalideerd worden zooals ook het bewijs luidt f 5.58 Te veel en te min betaald f 2.46 . . f 0.64 zijnde ter dezer zake het saldo gewijzigd. 12. dat betrekkelijk de koeliebon ad ƒ216, op den 27 Maart 11. in uitgaaf gesteld, van toepassing is het voorkomende bij § 3 zijnde alzoo te dezen aanzien bet saldo met ƒ 4 vermeerderd. 13. Dat geene kwitantie wordt overlegd, van de door den Controleur als belast met het zout debiet, genoten 10 cents recognitie. 14. Dat evenmin wordt overlegd de staat der periodieke stortingen over Maart 11. 15. Dat alsnog niet beantwoord zijn geworden de aanmerkingen over de maand Februari) 11. 16. Alhier aan te teekenen dat ingevolge dezerzijdsche aan- merkingen de Controleur 2e klasse Douwes Dekker, gedebi teerd staat als volgt: 1842 December te veel betaald op koeliebon naar Mandhéling f 4, „ „ idem tractement Sie Bidjoe f 10. ƒ 10. 1843 Januarij idem idem f 10. f 10. „ „ te veel betaald op koeliebon f 4. „ „ idem idem f 4. „ Februari) idem prauwhuur f 65. „ „ idem tractement Sie Biedjoe f 10. ƒ 10. „ n reparatie Controleurswoning f 31.82. „ Maart te veel betaald op koeliebon f 4. „ „ idem idem ƒ 4. „ „ snijloon van gras voor deDoris f 6. „ „ prauwhuur naar Talok Baleh f 20. „ n tractement Sie Biedjoe f 10. ƒ 10. „ „ te veel betaald niasser pandelingen ƒ 2.46 Totaal f 42.46 f 182.83 Hiervan gaat af volgens §ll f .64. rest f 42.46 f 182.19, Hier komt bij volgens §7 f 91.67 ƒ 183.33 Alzoo te zamen f 134.13 f 365.52 De Waarnemend Assistent Resident, (W.G.) A. YAN DER YEN. Yoor eensluidend afschrift; De Kommies, J. HOIJER..) ') Het afschrift is genomen door de Heer Tamson. Natal den 16e Junij 1843 ') No. 135 Bijl. diverse. Aan den Secretaris belast met het beheer der Residentie Aijer Bangies. Nevens deze ver Eer ik mij UWEdG: aantebieden mijne verantwoording stukken over de jongst afgeloopen maand April ‘) De Gontr. 2e kl. D. Aijer Bangies, 24 Junij 1843. Afschrift. No. 160. Aan den Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra. Ten vervolge van mijne missive van den 9n dezer no. 115 geeft ik mij de eer, UHEdG. hierneven aan te bieden eene nota van voorloopige aanmerkingen op de kas rekening van den controleur 2e klasse te Natal, over de maand April 11.3) waaruit UHEdG. zal kunnen blijken, dat het debet van den controleur Douwes Dekker thans reeds tot een bedrag van ƒ750, is gestegen. Onder deze omstandigheden neem ik de vrijheid UHEdG. in overweging te geven, om provisioneel de inhouding op het tractement van den controleur voornd. ten behoeve van Mr. Cremer te Batavia te doen staken, tot zoolang het achterstallig bedrag zal zijn aangezuiverd. Ik noteer hier verder dat de controleur voornd. tot dusver achterlijk blijft, zoowel in de inzending zijner stukken, als in het beantwoorden van de dezerzijdsche missives, ofschoon hij ook *) Deze missive is niet door Dekker gekoncipieerd. 2) De minuten van deze verantwoordingstukken zijn niet in het archief te Natal aangetroffen. 3) Is niet onder de stukken in het archief te Weltevreden aanwezig. sedert het begin dezer maand door den ambtenaar Gout wordt geassisteerd. de wd. Assistent Resident, (w.g.) A. YAN DER YEN. Yoor eensluidend afschrift, De Secretaris, v. d. LINDEN. No 138 Bijlagen Eene Nota in 2° met daarop vermelde V erantwoordingstukken Nat al 24 Jumj 1843 Ik heb de Eer UWEDG hiernevens aantebieden de Verantwoordingen over de maand Mei JL volgens bijgaande Nota. ') UWEDG zult ontwaren dat onder de bijlagen der kasrekening is ontbrekende de onder No. 2 voorkomende wissel van Tappanolie ad f 1200. in d" 4 mei uitbetaald aan den Chinees Limsing, welke bewijsstuk verlegd schijnt te wezen, althans het zelve is op het oogenblik niet te vinden. Pr eerstkomende gelegenheid zal ik den wd assistent Resident van Tappanolie verzoeken mij wel een duplicaat van dien wissel te willen doen geworden, als wanneer ik denzelven door den Chinees Limsing, welke eerstdaags alhier verwacht wordt, voor voldaan geteekend UWEDG nader zal doen toekomen. De C 2e kl. (niet geparafeerd.) Bij de niet door Dekker gekoncipieerde missive van 26 Junie d. a. v. No 140 werd de bovenbedoelde wissel aan de wd as. res. aangeboden. 144 Natal, 26 Junij 1843. Secretaris belast met het beheer der Residentie AB. Bij § § 5 en 6 van de aanmerkingen op mijne kasrekening over de maand februari) JL wordt aangemerkt dat bij Zout- en geldtransporten naar mandaheling slechts f Vj p. étap kan worden tegoed gedaan voor den Conducteur, terwijl daarvoor bij koeliebon ‘) De minuten van deze stukken zijn niet in het archief te Natal aangetroffen. steeds ƒ1.— p. Etap —of ƒ8.— van hier naar Penjaboengan wordt in uitgaaf gesteld; Ik heb de Eer in beantwoording van die beide § §. het volgende te doen dienen: Een conducteur is verantwoordelijk voor eventuële te kort komsten onderweg, en wordt alleen op die voorwaarde aan de koelies medegegeven, zoodat, ofschoon de respectieve hoofden aansprakelijk zijn bij het Gouvernement, hij echter door gene als responsabel beschouwd wordt. Yoor ƒVi p. Etap wil natuurlijk niemand die verantwoording op zich laden. Ik zal derhalve indien men voortgaat met op die uitgaaf aanmerking te maken genoodzaakt -zijn om, of de geld en zoutverzendingen geheel te staken, of die verzending zonder Conducteur te doen plaats hebben. Ten slotte heb ik de eer het volgende onder EEDG aandacht te brengen: Een koeliebon van mijn voorganger bij eene geldverzending van b. v. 50 kistjes was als volgt: 1 Conducteur a f Vj—B Etappen f 4. 50 koelies „ Vj—B „ „ 200.— 3 koelies voor het dragen van het koeliegeld ' Va—B „ „ 12. 5 Barissans Va—8 „ „ 20. Totaal ƒ 236. Mijn voorganger betaalde dus in het geheel juist de zelfde som als ik, daar mijne koeliebons ook ƒ236 bedragen, en er bestondt dus slechts dit onderscheid dat men voor den Conducteur ƒ4.— in uitgaaf stelde ofschoon die persoon altijd ƒ8.— genoot; terwijl men de daaruit voortvloeiende schade dekte, door voor het dragen van het koeliegeld 3 personen in Rekening te brengen, waartoe altijd slechts 2 benoodigd waren en gebezigd zijn.— Ik verzoek UEDG beleefdelijk mij wel te willen inlichten of het UWEDG intentie is dat ik dienzelfden weg volgen zal? De C. 2e kl. D. Bij missive van 3 Julie d. a. v. No. 176 antwoordde Dekker’s chef: dat de betaling van /1 per etappe aan de kond acteurs van gouvernements gelden zout- transporten van Natal naar Mandeling gegrond is op de gouvernements besluiten van 5 Oktober 1837 No. 3 en 2 Januarie 1839 No 11, waarbij vastgesteld werd dat aan een panghoeloe voor het begeleiden van een transport 50 centen daags zouden worden toegelegd zolang hij met het toezicht belast is; dat aan de as. res. geen motieven bekend zijn om voor Natal op die regel een uitzondering te maken; dat het transport van goevernementsgoederen en gelden een van de eerste verplichtingen van de inlandse bevolking is en dat in geval het zout of geld gedurende het transport geheel of gedeeltelik verloren gaat, het Inlands hoofd binnen wiens ressort dit heeft plaats gevonden, aansprakelik moet worden gesteld voor de door het land geleden schade; dat de hoofden die de verplichting niet op derden kunnen overdragen, nog minder daarvoor uitgaven in rekening mogen brengen; dat het staken van de transporten zonder geldige redenen een zware verantwoordelijkheid laadt op hem die daartoe de last geeft; dat wat het opmaken van de koeliebons aangaat, het wel geen betoog behoeft dat in de regel geen andere uitgaven in rekening kunnen worden gebracht, dan die werkelik ook zijn gemaakt. No 145 Natal 26 Junij 1843. Secretaris belast met het beheer der Residentie Aijer Bangie. De Uitgave ad f 31.83. verhandeld bij mijne kasrekening van Februari] JL waarop aanmerking is gemaakt bij § 12 van de voorloopige aanmerkingen op dezelve was noodzakelijk en onvermijdbaar, terwijl ook de spoed waarmede de daarbij bedoelde reparatiën moesten worden geëffectueerd, niet toelieten daartoe voorloopige autorisatie aftewachten. Ik verzoek ÜWEDGr beleefdelijk mij te willen opgeven hoe ik te handelen heb om deze ƒ 31.83. Koper gevalideerd te krijgen. Be C. 2e 'kl D. Dekker werd bij missive van 3 Julie 1843 no. 177 verwezen naar de voorschriften van Stbl. 1829 no. 21, „Daar deze voorschriften, door UEdG bij de plaats gehad hebbende reparatie der controleurswoning te Natal niet zijn opgevolgd, schreef zijn chef hem zoo kunnen de uitgaven te dier zake in den regel niet worden gevalideerd, zullende ik echter de beslissing dienaangaande aan het Hoofdbestuur te Padang onderwerpen.” No. 146 Natal 26 Junij 1843 Secretaris belast met het beheer der Residentie Aijer Bangie. UWEDGr. vraagt bij § 14. van de aanmerkingen op de kasrekening van Natal over Eebruarij JL. met welke vaartuigen de militairen zijn aangevoerd voor welker debarkement telkens f 3.- wordt in Rekening gebragt. Het is mij niet wel mogelijk de namen van de onderscheidene praauwvoerders alsnog op te geven, doch neem de vrijheid omtrent de herhaalde inuitgaafstelling van debarkementsonkosten het volgende te noteren. Men weet dat de toegang tot de rivier van Natal immer zeer moeielijk geweest is, en dat de moeielijkheid door het aanhoudend aanslibben van zand in de monding sedert eenige maanden hoe langer hoe meer is toegenomen. Dit heeft ten gevolge dat bijna geene enkele praauw terstond de rivier kan binnen vallen, maar altijd op getij of wind op de reede, somtijds zelfs bij Karakara, moet blijven wachten. De praauw voeder die dat over het hoofd ziet loopt gevaar zijn vaartuig te verliezen. Ik zelve heb dit ondervonden daar ik in November JL zwemmende aan wal ben gekomen, terwijl nog onlangs de praauw van den surnumerair Hout is omgeslagen, zoodat deze ambtenaar met levensgevaar de wal bereikt heeft. Het staat niet ter mijner beoordeeling of de dadelijke ontscheping van aangekomen militairen noodzakelijk is, en ik ben derhalve op aanvrage van den militairen kommandant mijns inziens verpligt, daartoe ten allen tijde eene praauw koliek te doen beschikbaar stellen. Be G 2e kl D. Afschrift. No. 167. Aijer Bangies, 30 Juni] 1843. Aan den Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra. Ten vervolge van mijne missives van den 9n en 24n dezer nos. 115 en 160 geef ik mij de eer UHEdG. hierneven aantebieden, de dezerzijdsche nota van aanmerkingen op de kasrekening van Natal over de maand Mei 11.') waaruit UHEdG. zal kunnen blijken: a. JDat de controleur 2e klasse te Natal Douwes Dekker weigerachtig blijft om op de dezerzijdsche aanmerkingen te letten. b. Dat hij niet alleen voortgaat om uitgaven in rekening te brengen, welke volgens de bestaande voorschriften niet kunnen worden gevalideerd, maar ook volhardt bij zijne weigering om aan de maandelijksche aflossingen gevolg te geven van het door hem op Batavia genoten voorschot en c. Dat het debet van den controleur voornoemd thans tot een montant van ƒB6O. is gestegen. Ik neem de vrijheid verder hier te noteren dat UHEdG. nadere beschikking in deze zal worden afgewagt, alvorens door mij aan de overmaking van het door de controleur Douwes Dekker over April en Mei 11. in ’s lands kas gestort bedrag ter afdoening zijner particuliere schulden te Batavia, zal worden gevolg gegeven. De wd. Assistent Resident, (w.g.) A. VAN DER VEN. Yoor eensluidend afschrift, Be Secretaris, y. d. LINDEN. ') Tot dusver nog niet aangetroffen. Padangr, den 3 Juhj 1843. No. 1352. Be Kolonel. Gelezen hebbende de missive van den wd. Assistent Resident van Aijerhangies in dato 9 Junij jl. no. 115 geleidende twee notas van aanmerkingen op de kasrekening van Natal, waaruit blijkt dat de controleur Douwes Dekker zich weinig moeite geeft om zijne administratie in orde te brengen en te houden. Overwegende dat de administratie en de cultures de voornaamste bezigheid uitmaken van den controleur voornoemd, en dat hij tijd en middelen genoeg heeft, om zich van die taak behoorlijk te kwijten. Heeft goedgevonden en verstaan: 1. Den controleur der 2e klasse Douwes Dekker hiermede te kennen te geven dat hij te Natal door eenen anderen ambtenaar zal worden vervangen wanneer het zal blijken, dat hij nog langer achterlijk is in het tijdig genoeg afleggen van zijne geldelijke en materiele verantwoording, overeenkomstig de bestaande voorschriften. 2. Den controleur voornoemd te gelasten om van de begane abuizen zoodanige redressen te maken, als hem door den wd. Assistent Resident van Aijerhangies reeds zijn of nog zullen worden aangewezen. 3. Den Assistent Resident van Aijerhangies onder mededeeling van het bovenstaande, aan te schrijven om na ommekomst van een maand te dienen van berigt, in hoeverre door den controleur Douwes Dekker aan het bovenstaande is gevolg gegeven, onder uitnoodiging tevens om aan de hoofden van Natal te doen verstaan, dat het schrijven van den nevensgaanden waarschijnlijk door den controleur geprovoceerden brief geheel ongepast is, te meer nog dewijl dezelve is mede onderteekend door den buiten werking gestelden toewankoe Bazaar. Afschrift aan den wd Assistent Resident van Aijerhangies en controleur 2e klasse Douwes Dekker tot informatie en narigt.') ') Het afschrift is genomen door de heer Tamson. De vertaling van de Maleise brief ontdaan van alle omhaal volgt hieronder. Dat de Toeankoe besaar van Natal, de datoe’s en de radja’s bij gerucht hebben vernomen, dat de kommandeur ’) zal worden vervangen. Dat ingeval de tegenwoordige titularis vervangen wordt, zij vrezen een kommandeur te zullen krijgen die bandel drijft of niet goed recht spreekt. Dat zij daarom verzoeken de tegenwoordige heer te mogen behouden. Natal, 26 Junie 1843. (wg) Toeankoe Besaar Natal. „ Datoe Soetan Pangboeloe (van de soekoe Eau) *) , Datoe Moeda (van de soekoe Bandar Sepoeloe) „ Datoe Sinara Pandjang (van de soekoe Menangkahau) „ Datoe Magat Maradja (van de soekoe Padang en Tigablas) „ Datoe Poetie (van de soekoe Bar at) „ Datoe Panghoeloe. „ Datoe Katie. „ Maharadja Kanda. „ Radja lendamara (van Singkoedng) „ Radja Manggoejang (van Taboejoeng) „ Hadjie Joesoep Tapoes, wakiel 3) Toeankoe Samba (van Lingabaja ) „ Datoe Paroegoetan. Bij missive van 6 Julie 1843 No. 149 (niet door D ekke r geschreven) zond de kontroleur aan zijn chef te Ajer-Bangies de halfjaarlijksohe verantwoordingstukken over het le semester 1843 en bij brief van de 8e d.a.v. No. 148 4) (ook niet door Dekker gekonoipieerd) werden de maandelikse verantwoordingstukken over de maand Junie aan de as. res. aangeboden. 6) De wd as. res. van Ajer-Bangies herinnerde bij brief van 27 Julie No. 224, de kontr. van Natal aan de inzending van de verantwoording van de inkomende en uitgaande rechten over het le en 2e kwartaal van 1843. Bij missive van 4 Augustus No. 165 niet door Dekker gekonoipieerd zond de kontroleur aan zijn chef de verantwoordingstukken over de afgeloopen maand Julie.5) *) Kontroleur. Zie aantekening 89 op de M. H. J) De kursief gedrukte woorden zijn bijvoegsels van mij, ontleend aan „Bijdragen” 5e Volgreeks, 10e deel, blz. 546 en T. v. N. I. jaarg. 1839, deel 1, blz. 39. Over Datoe Sinara Pandjang en Datoe Poetie leze men idee 1048 a. 3) Gemachtigde, plaatsvervanger van de overleden Toeankoe van lingabaja. 4) Dit nummer had moeten zijn 147. s) De minuten van deze stukken zijn niet in ’t archief te Natal aangetroffen. Natal, 17 Aug. 1843 No. 173. Bijl: Drie Secretaris Aijer Bangies. Ik heb de Eer hiernevens UWEDG aantebieden de beantwoording der aanmerkingen op de Pakhuis en Zoutpakhuis Rekening over het 4 Kw 1842. <) De Gontr 2e hl D. No. 174. Bijlagen Diverse Natal, 17 Aug. 1843. Secretaris als hoven. Ik heb de Eer UWEDG hiernevens aantebieden de Pakhuis en Zoutpakhuis Verantwoording benevens de verdere 3/maandelijksche Verantwoordingen alhier over het le en 2e kwartaal dezes jaars. ‘) De G. 2e hl. D. No. 161. Aijer Bangies 24 Junij 1843. Aan den controleur der 2 klasse te Natal Ik heb de eer UEG: hiermede ter beantwoording aantebieden nota’s van voorloopige aanmerkingen op de verantwoordingen van het zout en provisie pakhuis te Natal, alsmede die der inkomende en uitgaande regten, alle over het 4e kwartaal 1842. ’) Verder wordt bij de nota van aanmerkingen op de generale kasrekening dezer Residentie over hetzelfde tijdvak voor zooverre Uwe afdeeling betreft, het volgende aangeteekend. § 4. dat aan den controleur 1 klasse te Natal is betaald voor het daarstellen eener bamboezen woning binnen het fort aldaar bestemd voor drie Mandhelingsche staatsgevangenen, eene som *) De minuten van deze stukken zijn niet in het archief te Natal aangetroffen. van f 120:, terwijl er geene autorisatie bekend is om gedachte som in uitgaaf te stellen. Ook had eene specificatie behooren te worden overgelegd op hoedanige wijze deze gelden zijn besteed geworden. § 5. dat als nog ontbreekt de ophouding van betaling van den controleur Douwes Dekker, om welk stuk als nog wordt verzocht. § 6. Dat als nog wordt ingewacht de bewijzen der betaalde recognitie gelden op het debiet van zout te Natal over de maanden September, October, November en December 1842 en dat nog niet zijn ingekomen de ondervolgende periodieke stukken als: Verantwoording der Blanco zegels te Natal over het 4e kwartaal 1842 Idem der gezegelde uitklaringen over hetzelfde tijdvak. Aangenaam zal het mij zijn van UED de gevraagde ophelderingen en stukken met eenigen spoed te mogen ontvangen. De wd. Assistent Resident A. v. d. YEN. Niettegenstaande zijn ehef op spoed aandrong antwoordde Dekker eerst 2 maanden daarna. Natal 23 Augustus 1843. No. 179. Secretaris belast met het beheer der residentie A B. Ter beantwoording aan ÜWEDG missive van 24 Junij no. 161, heb ik de Eer het volgende te doen dienen. § 4. Dat ook mij de autorisatie tot het daarstellen van een bamboezen woning binnen het fort niet bekend is, terwijl het mij niet mogelijk is eene specificatie van de gedane uitgaaf a ƒl2O te produceren. § 5. Ik refereer mij aangaande de gevorderde ophouding van betaling aan § 9 mijner beantwoording der aanmerkingen op de kasrekening over maart. § 6. De kwittantie voor de renognitiepenningen over de Yerkoop van Zout in December 1842 gaat hiernevens; Die over September, October en November, kunnen, als door mijn voorganger genoten zijnde, niet door mij worden geproduceerd. Aan bet overige in ÜWED missive van 24 Junij JL no. 161 voorkomende is reeds bij andere gelegenheden voldaan. De C 2e kl D. Bij missive van 24 Augustus 1843 No. 182 (niet door Dekker gekoneipieerd) zond de kontroleur van Natal aan zijn chef de beantwoorde aanmerkingen I°. op de kasrekeningen over Maart, April, Mei en Junie en 2°. op de rekening over de inkomende en uitgaande rechten over het 4e kwartaal 1842. De minuten van deze stukken zijn niet in het Natalse archief aangetroffen. Officiële stukken berustende in de archieven te Padang en Batavia. KORRESPONDENTIE BETREFFENDE DEKKER’S OVERPLAATSING. No. 1420. Diverse bijlagen. Padang, den 15n Julij 1843. Aan Zijne Excellentie den Gouverneur Generaal van Nederlandsch Indië te Batavia. Ter voldoening aan het voorkomende in de missive van den algemeenen secretaris in dato 8n dezer No. 915, heb ik de eer, Uwe Excellentie hierbij aantebieden eenen staat van de standplaatsen van alle civiele ambtenaren en geemployeerden ter dezer kust volgens de laatstelijk ontworpen organisatie, ‘) met bekendstelling der wijze, op welke dezelve zijn vervuld, en onder opgave van degenen die geacht kunnen worden te ontbreken of overcompleet te zijn. *) Hiermede wordt bedoeld: het ontwerp dat bij g. b. van 7 Desember 1842 no. I werd gearresteerd. Zie blz. 8. 9 De staat toont aan enz. De eenigste die mij op dit oogenblik als minder geschikt wordt opgegeven, is de controleur der 2e klasse Douwes Dekker, tijdelijk belast met het civiel gezag te Natal: de hierbij leggende missives ') van de waarnemende assistent resident van Aijer Bangies duiden dien man aan als geheel ongeschikt of onwillig tot het houden van eene geregelde administratie. Mogten mijne ernstige vermaningen tot beterschap niet baten, gelijk te vreezen is, dan dien ik hem door den controleur 3e klasse H. Diepenhorst te doen vervangen, in dat geval kan hij als overcompleet worden beschouwd, vermits er aan meest alle met zijn rang geevenredigde betrekkingen min of meer administratie is verbonden, waaruit van zelve volgt, dat hij als controleur voor den dienst ter dezer kust minder geschikt is. H. Diepenhorst is daarentegen een goed administrateur die daarenboven volgens de bijgevoegde missive van den resident der padangsche bovenlanden in dd. 3 dezer no. 757 te Rau kan worden gemist. Aan zulk een ambtenaar is op eene zoo afgelegene plaats behoefte, want behalve de administratie der inkomende en uitgaande regten en van het zout is er ook een aanzienlijke kas, ter voorziening in de geldelijke behoefte van Mandhéling en Ankola. De resident enz. De Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra, MICHIELS. Afschrift. No. 208. Aijer Bangies, 18 Julij 1843. Aan den Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur, ter Westkust van Sumatra te Padang. Ik had de eer dezer dagen te ontvangen UHEdG. besluit van den 3n dezer do. 1352 waarbij mij, als eene beschikking op de dezerzijdsche missive van den 9n Junij 11. no. 115 wordt opgedragen !) Deze missives zijn van 9, 24 en 30 Junie 1843, Nos 115, 160 en 167. Zie blz. 112, 119 en 124. om na ommekomst van eene maand te dienen van berigt in hoeverre de controleur der 2e klasse te Natal Douwes Dekker betrekkelijk zijne administratie deligent is geweest. Zoowel uit de aangehaalde missive als uit die van den 24n en 30n Junij 11. nos. 160 en 167 blijkt intusschen volledig dat de controleur voornd. geweigerd heeft aan zijne verpligtingen te voldoen, terwijl UHEdG. uit de hierneven aangeboden wordende nota van aanmerkingen op de kas rekening van Natal over Junij 11. zal kunnen ontwaren dat hij in zijne weigering volstandig blijft volharden. De controleur voornd. legt een halsstarrigheid en kwade wil aan den dag die afkeuring en bestraffing verdienen. Immers hoe zal men eenen ambtenaar anders beoordeelen die nu sints 4 of 5 maanden zich niet verwaardigd, een enkele aanschrijving zoo van wege den afgetreden Resident als den ondergeteekende afgezonden te beantwoorden of daaraan te voldoen, en die zich evenmin bekreunt om de hem opgelegde belasting voor de verzuimde inzending zijner verantwoordingstukken, ten gevolge waarvan het bedrag der boete thans reeds tot ƒ 530 is gestegen en zulks ter zake van eenen arbeid, die hoogstens 2 a 3 uren tijds vordert. Bovendien is de controleur niet alleen achterlijk in zijne administratie, maar ook in andere en niet minder gewigtige punten tot zijne werkkring behoorende, zullende UHEdG. daarvan de overtuiging kunnen erlangen bij inzage van de hiermede aangeboden wordende nota, der aan den controleur afgezonden aanschrijvingen, die allen tot dusver onbeantwoord zijn gebleven, terwijl ik de vrijheid neem UHEdG. te verzoeken daarbij speciaal de aandacht te willen vestigen op de onderwerpen sub. Hos. 113/11, 352/61 en 382/9 voorkomende. Voorts moet bij alle deze bezwaren nog gevoegd worden die, dat de controleur zich niet ontziet beledigende uitdrukkingen te bezigen tegen zijnen chef zooals uit § 8 van de mede hierbij aangeboden wordende nota der beantwoorde aanmerkingen op de kasrekening van Natal over Februarij 11. zal kunnen blijken, terwijl bij dezelfde § tevens schriftelijk de weigering wordt herhaald, om eene gedane uitgaaf te restitueren, die in den regel nimmer kan worden gevalideerd. Naar aanleiding van al het vorenstaande moet ik mij bezwaard achten verder met den controleur Douwes Dekker te dienen, en neem mitsdien de vrijheid UHEdG. in overweging te geven, denzelfden. van Natal te verwijderen en door eenen anderen ambtenaar te doen vervangen. Ik vlei mij dat UHEdG. mij ten goede zal houden dat door deze, ofschoon in het belang van de dienst, UHEdG. beschikking ddo. 3 dezer no. 1352 eenige dagen wordt vooruitgeloopen, te meer dewijl de controleur Douwes Dekker getoond heeft, geene geschiktheid te bezitten om op zich zelve te staan en door zijn verregaand pligtverzuim zich alle verschooning of toegevendheid heeft onwaardig gemaakt. Ten slotte neem ik de vrijheid te noteren, dat UHEdG. nadere beschikking wordt afgewagt, alvorens gevolg zal worden gegeven aan de overmaking van het door den controleur voornd gedurende de laatste 3 maanden in ’s lands kas gestort bedrag ter afdoening zijner particuliere schulden te Batavia, en zulks uit aanmerking deszelfs debet ten behoeve van den Lande thans cc. ƒ1350 bedraagt. De wd. Assistent Resident, (wg.) A. VAN DER YEN. Yoor eensluidend afschrift, De Secretaris, v. d. LINDEN. Afschrift. Aan den Controleur 2e klasse te Natal. Beantwoording van den Controleur der 2 klasse te Natal. Nota van aanmerkingen op de kasrekening van den Controleur 2 klasse te Natal over de maand Februari} 1.1. 1. Factuur en bevinding gaan hiernevens. 1. Dat bij de kwitantie voor het aan Anachoda Langkap betaalde vrachtgeld ad ƒ24 koper, voor den overvoer van 3 koijangs zout van Aijer Bangies naar Natal een exemplaar van het factuur en bevinding behoort te worden gevoegd, met verzoek beide alsnog in te zenden. 2. Dat bewijs wordt hierbij overgelegd. 2. Dat bij de kwitantie voor het betaalde vrachtgeld, voorden overvoer van een inlandschen militair van Aijer Bangies naar Natal, behoort te worden gevoegd, een bewijs van den militairen kommandant, dat die militairen behoorlijk zijn overgevoerd ; wordende dit stuk alsnog te gemoet gezien. 3. Deze wissel gaat van de verlangde verificatie voorzien hierbij terug. 3. Dat de handteekening van den Mandhelinger Siemasoman, voor den ontvangst van een wissel groot ƒ5OO koper, niet is bekrachtigd; met verzoek zulks alsnog te doen geschieden, wordende te dien einde de wissel hiernevens gevoegd. 4. Dit zal in den vervolge geobserveerd worden. 4. Dat de handteekening van den Mandhelinger Siemanompak voor den ontvangst eener wissel groot ƒ 500 koper door den kashouder is bekrachtigd, met verzoek zulks voortaan in den geest van het bepaalde bij No. 75, Staatsblad 1829 door onpartijdige personen te doen geschieden. 5. Hiervan handelt missive van heden No. 144. 5. Dat voor het transport van zout naar Mandhéling bij de koeliebon ddo 7 Februari} 11. groot ƒ216 een conducteur is opgebracht met ƒ1 per etappe, kunnende echter slechts 50 cents worden gevalideerd; zoodat het montant met ƒ 4 is vermeerderd. 6. Als boven. 6. Hetzelfde is van toepassing op de koeliebon voor het transport naar Mandhéling. 7. Ik verzoek dat mijne missive van 16 Maart jl. No 131, als beantwoording moge beschouwd worden van de in deze paragraaf vervatte aanmerkingen, blijvende die missive van kracht ondanks de beantwoording daarvan bij missive van den Resident van Aijer Bangies dd. 20 Maart No 337/61. 7. Dat bij Gouv. besluit van den 9 September 1841 No 2, voor den inhuur van een prauw koliek ladende een koijang, naarde reede en terug ƒ 3 wordt gevalideerd, zoo dat voor de lossing van de 25 koijangs zout van hier overgevoerd slechts ƒ75 kan worden in uitgaaf geleden, zijnde het meerder betaalde a ƒ65 geroijeerd. 8. Mijne missive van den 16 Maart 1843 No 129 blijft van kracht in weerwil van het daarop gevolgd onheusch antwoord van den Resident Aijer Bangies dd. 2 Maart 1843 No. 336/16 zullende ik de in uitgaaf stelling van het tractement aan den mandoer Siebidjoe aan de beslissing van het Gouvernement onderwerpen. 8. Dat met referte tot dezerzijdsche missive van den 6 dezer No. 273/61 de bezoldiging aan Sie Bidjoe ad ƒ2O 'h zilver niet kan worden gevalideerd, met verzoek de uitgaven dienaangaande weder in te nemen. 9. Hoewel dit bewijs stuk overbodig kan geacht worden, wordt hetzelve hierbij overgelegd. 9. Dat voor de genoten 10 cents recognitie per picol, eene kwitantie moet worden overgelegd, met verzoek dit stuk alsnog in te zenden. 10. De verlangde specificatie gaat hiernevens. 10. Dat verzocht wordt eene specificatie in te zenden van de inkoop van emballage, waarvoor ƒl7 in uitgaaf wordt gesteld. 11. Alsboven. 11. Dat evenzoo eene specificatie noodig is van de ingekochte dammar enz: waarvoor ƒ21.13 wordt uitgegeven. 12. Zie missive van heden no. 145. 12. Dat niet kan worden gevalideerd de som van ƒ31.83 koper betaald voor reparatie van de controleurs woning, zonder dat de autorisatie daartoe wordt aangewezen, zijnde inmiddels dit bedrag geroijeerd. Hieromtrent wordt nog opgemerkt dat uitgaven voor het bouwdepartement, niet bij den 3 maandstaat kunnen worden verhandeld. 13. Ik neem de vrijheid mij te refereren aan § 4 der beantwoording op de aanmerkingen over December jl. 13. Dat alsnog wordt ingewacht de ophouding van betaling van den Controleur 2 klasse Douwes Dekker reeds gevraagd bij § 4 der aanmerkingen over December 11. 14. Zie mijne missive van heden no. 146; 14. Dat inlichting gevraagd wordt met welke vaartuigen zijn overgevoerd de 4 militairen voor dewelke telkens ƒ3. voor debarkeering wordt opgebracht. Natal, den 26 Junij 1843. Aijer Bangies, den 8n Maart 1843. De Controleur 2 kl. De Resident (w.g.) DEKKER (w.g.) WEDDIK Voor copij conform. Voor copy conform De Commies De Surnumerair Ambtenaar J. HOIJER GOUT «) ‘) Het afschrift is door de Heer Tamson genomen. Afschrift Aan den Controleur der 2e klasse te Natal. Nota van aanmerkingen op de kas verantwoording van den controleur 2 klasse te Natal over de maand Jumj 1843. 1. Dat ter zake van het aan den klerk Hesseling betaalde tractement eene tractementstaat had beboeren te worden opgemaakt. 2. Dat betrekkelijk de ontvangen contributie ten behoeve van het Burg. pensioenfonds, van den klerk He sse lin g (Sergeant Majoor voor memorie) ad ƒ1.20 ‘/i zilver wordt overgewezen tot § 5 van de aanmerkingen op de kasrekening van Mei 11. met verzoek dit bedrag aan den belanghebbende te restitueren. 3. Dat bij de koeliebon eener remise van ƒ3750.— koper naar Mandhéling voor 1 conducteur ƒ I. per etap wordt in rekening gebragt, terwijl slechts de helft kan worden gevalideerd, zoo als reeds herhaaldelijk is opgemerkt geworden. 4. Dat door den controleur niet is gestort het '/» gedeelte van deszelfs tractement ad ƒ 275. makende alzoo ƒ91.67 ter aflossing van het door hem te Batavia genoten voorschot. 5. Dat niet wordt overgelegd het bewijs voor de door den controleur genoten recognitie gelden, voor den verkoop van zout. 6. Dat overeenkomstig het voorkomende bij dezerzijdsche missive van den 15 Junij 11. no. 132 bij deze rekening had moeten worden ingenomen eene som van ƒ13.16 zilver, zijnde het kostende van 14 saluutschoten in 1842 op aanvraag van den controleur, bij gelegenheid van het Poeassa feest gegeven, en welke som had behooren te worden gevonden uit het bedrag van ƒl5O. voorde viering van dat feest toegestaan. 7. Dat tot dus ver niet beantwoord zijn geworden de dezerzijdsche aanmerkingen over Maart, April en Mei 11. terwijl ook aangaande de aanmerkingen over Februari) 11. geen redres bij kas heeft plaats gehad. 8. Alhier aan te teekenen dat volgens dezerzijdsche nota van aanmerkingen over de Maand Mei 11. de controleur 2 klasse Douwes Dekker gedebiteerd stond met . f 44.32 ƒ188.33 Nog volgens §8 – 4. idem §6 – 13.16 – Te zamen f 57.48 f 192.33 Nog volgens § 7 der nota van aanmerkingen over Mei f 9.20 idem §8 – 4. Bij gevoegd het bedrag van 6 m. aflossing op genomen voorschot ƒ183.33 – 366.67 Boeten zie de nota van April – 51.66 – 103.34 ƒ292.48 ƒ675.54. N.B. ƒ 292.47. 675.54 Hierbij boete ter zake der verzuimde inzending der verantwoordingstukken van 1 Mei tot heden 78 dagen .... – 390. f 1348.01. Aijerhangies, 13 Julij 1843. De Wd Assistent Resident (w.g.) A. VAN DER VEN. Voor eensluidend afschrift De kommies J. HOIJER ‘) Nota van aanschrijvingen zoo van wege den afgetreden Resident van Aijerhangies als den ondergeteekende aan den Controleur 2 klasse Douwes Dekker te Natal gerigt, welke tot dus ver onbeantwoord zijn gebleven. ') Het afschrift ia door de heer Tamson genomen. Datum No. Inhoud Aanmerkingen 1843 25 Januari] 113/11 Missive van den afgetreden Resident houdende kennisgave dat zich van hier heimelijk heeft verwijderd de mandhelinger Jan potan, beschuldigd van diefstal, met verzoek hem te doen opsporen en naar herwaarts op te zenden. Hieraan herinnerd bij miss: ddo 21 April 11 No 27. Bij' aan wezen van den onderg: te Natal op 3 J unij is deze vlugteling die zich toen te Natal bevond, door den onderg; opgespoord en op zijn verzoek gearresteerd met aanmaning om den gevangenen per eerste gelegenheid naar Aijerbangies op te zenden. Ook hieraan is niet voldaan ofschoon zich een aantal gelegenheden daartoe hebben voorgedaan. Datum No. Inhoud Aanmerkingen 12 Maart 291/9 Missive afgetreden Resident houdende verzoek om raededeeling omtrent de afloop der zaak bedoeld bij des Controleurs missive 10 Maart No. 124, waarbij wordt voorgesteld om een der datoes te ontslaan. 26 Maart 3 April 1843 8 April 1843 352/61 382/9 20 Missive afgetreden Residt houdende last om alle de zoutmaten welke blijkens proces verbaal te groot zijn bevonden en waaraan volgens meening van den Controleur de herhaalde verschillen bij zoutverzendingen zouden moeten worden toegesohreven met den meesten spoed te willen opzenden. Kennisgave van den afgetreden Resident dat alhier bericht is ontvangen dat door den Controleur, een zoon van Soetan Salim, Si boeijong k o e n i n g, -wegens eene zaak welke voor den rapat had beboeren te worden gebragt, aan den lijve zoude zijn afgestraft. Verzoeke inlichting wat dienaangaande is. Verzoek om de verantwoordingstukken over het le kwartaal en over Maart 11 met den meesten spoed te willen inzenden. Bij missive van den onderget. dd° 1 Meij No. 55 aan de opzending der bedoelde zoutmaten herinnerd.Dezelve zijn tot dus verre niet ontvangen. Bij missive ddo. 1 Meij No. 52 aan de beantwoording herinnerd — tevens verzocht om het Register der dagelijksohe handelingen over het le. kwartaal in te zenden. Sedert is alleen de kasrekening van Maart ingediend. De verantwoording over het le kwartaal is tot dus ver niet ontvangen, zoodat de boete dienaangaande tot f 375 is gestegen. 20 April 1843 25 Uitnoodiging om eene spd afrekenopgave in te zenden van zoodanige ijzerwerken en gereedschappen welke van af 1839 t/m 1842 kosteloos aan de bevolking zijn verstrekt, en waarvan de regularisatie der geldswaarde alsnog achterwege is gebleven. Datum No. Inhoud Aanmerkingen 21 April 1843 27 Aanbiedende signalementstaat vaneenenvoortvlugtlgen fuselier, daarbij tevens noterende dat vooral Batahan tot schuilplaats voor voortvlugtigen wordt gekozen — verzoek de hoofden aldaar hierover ernstig te onderhouden en te dienen van berigt. 2 Meij 1843 56 Verzoek inlichting betrekkelijk eenige door de algemeene Rekenkamer gemaakte aanmerkingen op de staten van ongeautoriseerde uitgaven over 1840, voor zooverre de afdeeling Natal betreft. Hieraan herinnerd, doch daarop nog geen antwoord ontvangen. 3 Meij 1843 59 Aanb: kopij besluit Gouv. dezer kust 13 April 11 No. 685, waarbij den Controleur om daarbij aangevoerde redenen de vergoeding wordt opgelegd van / 9.20 koper wegens eene bevonden minderheid boven de spillage op eene verzending zout van 5 December 1842. Herhaaldelijk aan de storting herinnerd doch te vergeefsch. 18 Meij 1843 88 Herinnert aan de storting voor het kostende van het Staatsblad 1843. 22 Meij 1843 101 Aanb: kopij besluit Gouvr dezer kust 6 Meij 11 856 met verzoek aan de inzending der daarbij bedoelde periodieke stukken gevolg te geven, daarbij tevens den Controleur voor nalatigheid in het inzenden zijner maandel; en 3/m stukken opleggende de boete van f 5.— daags te rekenen van 1 en 15 Meij 11. 10 Junij 1843 123 Aanbiedende extract uit de nota van aanmerkingen der Algemeene rekenkamer Aijer Bangies den 18 Julij 1843 Datum No. Inhoud Aanmerkingen op de kas en pakhuisrekening van Natal over 1839 met verzoek dezelve beantwoord te willen retourneren. 15 Junij 1813 132 Verzoek om eene som van ƒ13.16 zilver zijnde het kostende van 11 saluutschoten bij gelegenheid van het poeassafeest in 1812 gegeven in kas te storten, om reden gemeld bedrag ten laste van de som van ƒ150 had moeten worden gebragt. Bij missive 13 Julij 11 hieraan herinnerd. 21 Junij 1813 151 Verzoek om een acte van overlijden van wijlen den klerk Hesselink Sergeant majoor voor memorie. De wd Assistent Resident van Aijer Bangies A. v. n. VEN. >) Padang, den 22 Julij 1843. No. 1504. De Kolonel, Gelezen hebbende de missive van den waarnemend Assistent Resident van Aijerbangies in dato 18 dezer No. 208 daarbij met referte aan zijne missives van den 9, 24 en 30 Junij jl. Nos 115, 160 en 167, terugkomende op de ongeschiktheid van den controleur der 2de klasse Douwes Dekker voor eene betrekking als die van civiel gezaghebber te Natal, als blijvende hij volstandig weigeren aan zijne administratieve verplichtingen te voldoen, waardoor oponthoud en verwarring ontstaat in de administratie ') Het afschrift is door de heer Tamson genomen. en des controleurs uitstaande rekening met den lande tot eene hoogte is gestegen van niet minder dan ƒ1350.— en zulks gedurende het kort tijdsbestek dat hij met het civiel gezag te Natal is belast geweest; Nog gelezen de beantwoorde aanmerkingen op de geldelijke verantwoording te Natal over Februarij jl., die allezins den stempel dragen van des controleurs tegenstrevigheid in het opvolgen van de door hem ontvangen vermaningen en terechtwijzingen; Overwegende dat het belang van de dienst dringend vordert om hierin te voorzien; Gelet op de missive van den Resident der Padangsche Bovenlanden in dato 3 dezer No 757, houdende, dat over den controleur der 3de klasse H. Diepenhorst kan worden beschikt als zijnde in de afdeeling Eau overbodig. Heeft pligtmatig geoordeeld I. Den controleur der 2de klasse Douwes Dekker uit het civiel gezag te Natal bij deze te ontslaan, en denzelven ter beschikking te stellen van den resident der Padangsche Bovenlanden. 11. Onder nadere goedkeuring van het gouvernement te benoemen tot civiel gezagvoerder te Natal den controleur der 3de klasse H. Diepenhorst, met aanschrijving om zich over Aijerhangies ten spoedigste naar zijne bestemming te begeven. 111. Den waarnemend Assistent Resident van Aijerbangies aan te schrijven, om te zorgen, dat het bestuur en de administratie te Natal behoorlijk worde overgegeven en overgenomen bij procesverbaal in forma, waarvan een exemplaar wordt tegemoet gezien. IY. Den controleur der 2de klasse Douwes Dekker hierbij de verpligting op te leggen, om na de overgifte van het bestuur de onder zijne administratie ontstane achterstand nog vóór zijn vertrek van Natal behoorlijk bij te werken; mogende gedurende het bij werken van dezen achterstand aan hem niet meer worden gevalideerd dan het halve tractement *) aan zijnen rang verbonden. Afschrift aan den waarn. Assistent Resident van Aijerbangies en de comptabiliteit, extract aan den Resident der Padangsche *) De bedreiging is niet tot uitvoering gekomen, omdat Dekker vóór de overgave van het bestuur zijn achterstallige verantwoordingstukken had ingezonden. (Zie missive as. res. v. A. B. van 15 Sept. 1843 no. 300, blz. 155). Bovenlanden, den controleur der 3de klasse H. Diepenhorst en den controleur der 2de klasse E. Douwes Dekker tot narigt en opvolging respectievelijk.l) Padang, den 29 September 1843. No. 2162 Bijlage: 1, De Kolonel. Gelezen hebbende de missives van den wd. Asistent Resident van Aijerbangies in dato 14 en 15 dezer No. 293 en 302, houdende mededeling dat de controleur der 2e klasse Douwes Dekker te Natal zijn tractement beeft genoten tot en met ultimo Augustus, doch zonder opbouding van betaling naar zijne nieuwe destinatie is vertrokken, met achterlating van eene schuld aan bet gouvernement van zilver f 365.43^'s koper „ 5719.777 a waaronder ook begrepen is zijne restant schuld van ƒ01.672/s zilver en /’183.351/s koper (wegens te Batavia genoten voorschot, dat daaronder echter niet begrepen is de restant schuld van dien controleur aan den advocaat Cremer te Batavia, waarover handelt de missive van den Directeur Generaal van Financiën in dato 19 Julij jl. No. 29, nog per saldo groot ƒ 367.78‘/j zilver en f 102.22 koper, en waarop maandelijks eene som van ƒ66 koper door hem in mindering wordt opgedragen. En hierop disponeerende, Heeft dienstig geoordeeld: Bij extract dezes hiervan kennis te geven aan den Resident der Padangsche Bovenlanden, en copij van de aantooning der posten, die nog ten laste van den controleur loopen te zenden aan de comptabiliteit. Afschrift aan den Resident voornoemd en aan de comptabiliteit tot informatie en narigt. ’) Bovenstaand besluit vereist enige toelichting. Ambtenaren, die naar een ander gewest overgeplaatst worden, zijn verplicht aan het hoofd van plaatselijk bestuur van de verlaten afdeling een certifikaat >) Het afschrift is door de heer Tam sou genomen. ») Het afschrift is door de heer Tamson genomen. van ophouding van betaling te vragen, want zonder zo’n dokument werd vroeger ■) en wordt tans nog op de nieuwe standplaats geen bezoldiging uitbetaald. In zo’n verklaring moeten onder meer ook de inhoudingen voor genoten voorschol vermeld en de schulden, die de ambtenaar aan den lande en aan partikulieren heeft, aangetekend zijn. Aangezien men te Padang wist dat Dekker geen certifikaat van de assistent-resident van Jjer-Bangies had gevraagd, en de’resident van de Padangse Bovenlanden toch moest weten onder welke finantiëele verplichtingen zijn aanstaande ondergeschikte verkeerde, verstrekte de goeverneur aan genoemd hoofdambtenaar de gegevens bij het vorenstaande besluit. No 1686. eene bijlage. Padang, den 16 December 1843. Aan den Generaal Majoor, Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra. De Controleur E. Douwes Dekker, heeft, onder openlegging van zijnen bekrompen geldelijken toestand, zich tot mij gewend, met verzoek om zijn tractement, dat hij blijkens overgelegde ophouding van betaling, over de maanden September, October en November, nog te goed heeft, te mogen ontvangen, op grond hem geen besluit bekend is, waarbij dat inkomen zoude zijn geschorscht. Onder mededeeling van het vorenstaande ben ik zoo vrij UHEdGr. te verzoeken, mij te willen kennelijk maken, in hoeverre ik tot deze uitbetaling mij gemagtigd kan achten. De Assistent Resident, SCHAAP. Nederlandsch Indië. Certificaat van ophouding van betaling. De Controleur der Bde klasse van Nattal certificeert bij deze dat de bij besluit van den Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur dezer kust in dato 22 Juli jl. No 1504 naar de Padangsche *) Zie de bekendmaking van de direkteur-generaal van finantieën van 4 Augustus 1830 opgenomen in Tollens „Verzamelingen van Wetten enz.,” deel 1, blz. 342. Bovenlanden overgeplaatste Controleur der 2de klasse E. Douwes Dekker in deze zijne betrekking te Nattal genoten heeft een maandelijksch tractement van f 275, waarover hij is uitbetaald tot en met Ultimo Augustus jl. Dat bij de uitbetaling gekort zijn de volgens de reglementen bepaalde contributiën aan de burgerlijke pensioenen en aan het Civiel Weduwen en weezenfonds. Nattal, den 2 September 1843. De Controleur der 3de klasse, DIEPENHORST. ') No 2747. Padang, den 18 December 1843 Aan den Assistent Resident van Aijerbangies Ik zend UWEdG. hiernevens een copij van het certificaat van ophouding van betaling in dato 2 September 1843 door den controleur H. Diepenhorst aan den controleur E. Douwes Dekker verleend, en geheel afwijkende van het voorschrift, gegeven bij mijne missive van den 24 November 1840 No 1737, hetwelk des te minder verschoonbaar is, uit hoofde van de menigvuldige kortingen, waaraan het tractement van den ambtenaar E. Douwes Dekker is onderworpen. Ik verzoek UWEdG. om die fout te doen herstellen en mij een verbeterd certificaat toe te schikken. De Generaal Majoor titulair, Civiel en Militair Gouverneur ter westkust van Sumatra MICHIELS. *) ') Het afschrift is door de heer Tamson genomen. 2) Het afschrift is door de heer Tamson genomen. No 2748. Padang, den 18 December 1843. Aan den Assistent Resident te Padang. Ik heb de eer het door UWEdGr. bij missive 16 dezer No 1686 aan mij gezonden certificaat van ophouding van betaling hierbij terug aan te bieden, onder opmerking dat ik geene autorisatie van betaling daarop kan verleenen als zijnde niet ingerigt overeenkomstig het voorgeschrevene bij mijne missive 24 November 1840 No 1737, iets dat in het onderhavig geval wel degelijk noodig is, vermits de ambtenaar E. Do'uwes Dekker moet contribueren: 1. voor burgerlijk pensioenen buitengewone contributie, 2. voor genoten voorschot te Batavia en 3. voor aanzuivering van particuliere schulden. De Generaal Majoor titulair, Civiel en Militair Gouverneur ter westkust van Sumatra MICHIELS. •) Het certificaat werd dus als non avenu aangemerkt, omdat daarop ontbrak de vermelding van de gegevens betreffende Dekker’s finantiëele verplichtingen, die nota bene! op het goevernements bureau bekend waren. De aangevoerde reden was blijkbaar gezocht; men was toch niet van plan aan Dekker de hem toekomende bezoldiging uittebetalen; immers de assistent-resident van Ajer-Bangies schreef in zijn missive van 15 September te voren no. 302, (blz. 160) dat hij meende aan Dekker geen certifikaat te moeten uitreiken, niet alleen omdat deze er niet om gevraagd had, maar ook omdat bij de overgave van de kas aan zijn vervanger een tekort aan geld was ontdekt en hij zijn venduakceptatie met ’s lands gelden had gediskonteerd. Fort de Koek, den 3 October 1843. No: 1087. Aan den Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra. De ontvangst erkennende van UHEdGr. besluit dd. 29 September jl. No: 2162, heb ik de eer ÜHEdG. in het belang van den dienst en het zooveel omvattend plaatselijk bestuur der districten in deze Residentie in overweging te geven, dat daarvoor oneindig meer aan te bevelen was de naar elders verplaatste l) Het afschrift is door de heer Tamson genomen. 10 controleur der Be klasse H. Diepenhorst dan het zich naar den inhoud van opgemeld besluit en van dat dd. 22 Juli jl. No: 1504 laat aanzien, dat van den controleur der 2e klasse Douwes Dekker te verwachten. Reeds zijn van de uit de Noord weggezonden ambtenaren in deze Residentie geplaatst geweest de kontroleur van Bommel1) en de surnumerair Rouffaer; op mijn vertoog heeft zulks niet plaats gehad met de ingelijksch van daar weggezonden ambtenaren Happé en Vriesman,1) terwijl ik daarentegen geene dispositie heb mogen ontvangep op mijn voorstel de controleur Gallé, voor deze Residentie bestemd te zien, en ik de met de bevolking zoo bekend geraakte controleur Diepenhorst voor den dienst niet heb mogen behouden. Plet is naar aanleiding van dien en op grond tevens der voor de cultuur zoo weinig bevorderlijke omstandigheid dat zich in de Residentie slechts één ambtenaar bevindt die daarmede bekend is, dat ik de eer heb ÜHEdG. te verzoeken den Controleur Douwes Dekker eene andere bestemming te geven, en ingeval dat jonge ambtenaren van Java mochten aankomen bij voorkeur die welke met de cultures bekend zijn in deze Residentie te plaatsen. De Resident der Padangsche Bovenlanden, STEINMETZ. ») No. 2812. Padang, den 17 October 1843. Aan den Resident der Padangsche Bovenlanden. In antwoord op de missive van ÜHEdG. in dato 3 dezer No 1087 is dienende dat ik aan den controleur der 2e klasse Douwes Dekker vooreerst nog geen andere bestemming kan geven. ÜHEdG. verlangt jonge ambtenaren, hij is ook jong, doch niet geschikt voor administratie. Wat Yan Bommel betreft deze is op voorstel van ÜHEdG. in het Priamansche geplaatst geworden, de controleur Gallé ver- i) E. J. M. van Bommel, kontr. 3e kl. 2) y. p. I. Happé, kontr. Ie kl., J. L. M. Viesman, kommies. 3) Het afschrift is door den heer Tamson genomen. meende dat een sedentaire post met zijn zwak gestel beter zou strooken, waarom hij naar Pontjang ‘) is gezonden, doch ook daar gevoelt hij zich niet goed geplaatst, en heeft verzocht om naar Java terug te mogen keeren, welk verzoek bij de regeering door mij is ondersteund geworden. De Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur ter westkust van Sumatra, MICHIELS. *) BESCHEIDEN BETREFFENDE DEKKER’S TEKORTKOMINGEN IN ZIJN GELDELIK BEHEER. Nog voordat Dekker’s geldelike tekortkomingen aan het licht waren gekomen, koesterde Miohiels reeds wantrouwen in zijn finantiëel beheer. No 1813. bijlagen 3. Padang, den 23 Augustus 1843. Aan den wd. Asistent Resident van Aijerhangies. De anfioen-pachter der noorderhjke afdeeling heeft mij aangeboden de nevensgaande stukken, zijnde: 1. een wissel groot ƒ 405. koper ten faveure van zekere Tj°ng Aijong op de kas te Padang afgegeven, met vermelding, dat dit eigenlijk pachtpenningen zijn door zekeren Kee Moeda in ’s lands kas te Natal verantwoord over Januarij j.l. 2. eene kwitantie door den controleur te Natal aan dien Kee Moeda3) afgegeven, waarbij insgelijks vermeld wordt de ontvangst in ’s lands kas aldaar eener som van ƒ405.— koper wegens pachtschat over Januarij 1843. 3. eene kwitantie voor de storting in ’s lands kas te Natal groot ƒBlo. wegens pachtpenningen over Februanj en Maart, onder bekendstelling, dat voor dit bedrag een wissel op Aijerhangies is afgegeven. Deze kwitantie draagt buiten dat de duidelijkste kenmerken van groote slordigheid, wegens verscheiden doorhalingen die op dezelve worden aangetroffen. *) Gaiié was eerst wd. as. res. van Tapanoelie en na de verheffing van die afdeling tot een residentie, viel hij in als sekretaris van het in het leven geroepen gewest Zoals uit de dagtekening van de missive van de res. van Tapanoelie van 12 April 1844 blijkt, was de zetel van het bestuur toen nog niet van Pontjang naar Siboga verplaatst. 2) Het afschrift is door de heer Tamson genomen. 3) Deze is de Chinees genoemd in de noot van idee ]0i8«. De pachter die hier maandelijks om de door hem verschuldigde pachtschat wordt aangesproken, brengt gestadig zulke nietige bewijzen, om aan te toonen dat hij reeds elders betaald heeft. Die verwarring moet ophouden: er moeten, zooals ik herhaaldelijk geschreven heb, volstrekt geen ontvangsten van dien aard meer gedaan worden noch bewijzen daarvoor worden afgegeven. Bij het verleenen van wissels tegen contanten is het afgeven van bewijzen geheel en al buiten den regel en geeft aanleiding tot verwarring. Ik verzoek UWEG. om deze zaak nauwkeurig te onderzoeken en mij te dienen van berigt, hoe het met de bijgaande stukken eigenlijk geschapen staat, met vermelding of niet reeds op mijn vroeger schrijven voor de daarin vermelde ƒ 1215. of f 1620. een wissel door UWEG. is toegeschikt aan den hoofdpachter Lim A. Mau. De Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra, MICHIELS. ‘) No. 12. Natal den 28 Februari 1843. Goed voor ƒ405 koper Opzigt gelieve UÏÏEdG. te doen betalen voor dezen mijnen wisselbrief ten bedrage van vierhonderd en vijf gulden koperen munt ten faveure van den Chinees Tjong Aijong te Padang of order, zijnde deze som de amfioenpachtpenningen over de maand Januarij jl. en is deze som door den Chinees K e Moe d a alhier in ’s lands kas gestort en daarbij behoorlijk verantwoord. Aan den Assistent Resident De Controleur der 2e klasse te Padang. DEKKER. Ontvangen van den Chinees K e Moe d a de somma van vierhonderd en vijf gulden kopergeld, ter voldoening der pachtpenningen over de maand Januarij 1843. Natal, 28 Februanj 1843. De Controleur, ƒ 405. koper. DEKKER. Hiervoor op 28 Februarij 1843 wissel No. 12 afgegeven. •) Het afschrift is genomen door de Heer Tams o n. Ontvangen van den Chinees Ke Moeda de somma van achthonderd en tien gulden kopergeld, ter voldoening der pachtpenningen over de maand Februari] en Maart 1843. Natal, den 28 April 1843. De Controleur, DEKKER. f 810. pachtgeld over Februari) en Maart 1843. Hiervoor een wissel op Aijer Bangies afgegeven. ') Aijer Bangies, den 13n September 1848. No: 290. Aan den Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur ter Sumatra's Westkust. In voldoening aan het voorkomende bij UHEdGr. missive van den 23n Augustus 11. No: 1813 geef ik mij de eer te berigten; dat te Natal in Februari) 11. eene som van ƒ 405 en in April daaropvolgende ƒ 810 kopergeld in ontvangst is genomen terzake van de door den amfioenpachter aldaar over Januari), Februari) en Maart 11. betaalde pachtpenningen. dat tengevolge van UHEdGr. aanschrijving dd. 23 April 11. No: 749 dezerzijdsch voor beide sommen sub No: 29 en 85 wissels zijn afgegeven op slands kan te Padang te behoeve van den Chinees Lim Am au aldaar, terwijl sedert geene gelden terzake van amfioenpacht zijn ontvangen. dat mitsdien de wissel dd. 28 Februari) 11. No: 12 van den controleur Douwes Dekker groot ƒ 405 koper, ten eenemale fautief en ongeldig is. dat het bestaan van die wissel dezerzijdsch geheel onbekend was, als zijnde dezelve niet bij de kasrekening van Natal verhandeld, hetwelk aan eene grove dwaling van de zijde van den Controleur Douwes Dekker moet worden toegeschreven. dat evenmin aan de afgegeven kwitantien van ƒ405 koper en ƒ3lO koper dd. 28 Februarij en 25 April 11. eenige waarde kan worden toegekend, dewijl de pachter Lim Am au die bedragen per de hierboven genoemde wissels no: 29 en 35 heeft ontvangen. ‘) De afschriften van bovenstaande wissels en kwitantieën zijn door de heer Tainson genomen. dat de bekendstelling op de kwitantie dd. 28 April 11. groot ƒBlO koper abusief en onjuist is, dewijl de afgifte door den controleur voornoemd van een wissel voor dat bedrag niet heeft plaats gehad. Mij vleiende hiermede aan den last van ÜHEdG. te hebben voldaan, zoo neem ik de vrijheid de bedoelde wissel en de beide kwitantien bij UÏÏEdG. missive overgelegd weder aan te bieden. De Wd. Assistent Resident, ' ' 7 A. VAN DER YEN. ‘) De fout van Dekker was, dat hij voor de storting van de pachtschat over de maand Januarie 1843 een kwitantie en een goevernements wissel had afgegeven. Uit de hieronder volgende aanschrijving van de Resident van de 23e van genoemde maand blijkt duidelik dat Dekker met de afgifte van een kwitantie volstaan kon. Wat aangaat het ontvangen van de pachtschatten over de maanden Februarie en Maart moet worden opgemerkt, dat Dekker de missive van 5 Mei nog niet ontvangen had toen hij het geld op 28 April in ontvangst nam. Aijerhangies 23 Januarij 1848. No 108/22 Aan den Controleur der 2 klasse te Natal. Volgens bekomen mededeeling van den civiele en militaire Gouverneur ter dezer kust heb ik de eer UEG: te informeren dat te Padang de pacht van het middel der amfioen in de Residentie Aijerhangies en de Battalanden over 1843 is afgestaan aan den chinees Lim Am au. Met den pachter te Padang is overeengekomen, dat gedurende dit jaar 1843 in de kas ten Uwent maandelijks zal gestort worden ƒ 405. koper. De voorwaarden der pacht blijven dezelfde, zoo als voor het afgeloopen jaar 1842 vastgesteld. Gedurende dit jaar 1843, zullen echter de in Uwe kas gestorte pachtpenningen niet meer naar de hoofdkas alhier, per wissel worden overgemaakt, zooals vroeger bevolen was. Aan den onderpachter zal dus enkel een bewijs dat de maandpachtschat i) Het afschrift is genomen door de Heer Tamson. behoorlijk is afgedragen, kunnen worden uitgereikt, zonder meer. Yerder wordt vrijgelaten den onderpachter een wissel te geven wanneer hij dat begeert. Ik verzoek TJEGI: ten stipste te waken dat de maandpachtschat rigtig worde aangezuiverd en om bij achterbhjving van dien, dadelijk kennis te geven, ten einde het noodige te doen. De Resident A. L. WEDDIK. Aijer Bangies, den 5e Mei 1843. No 66. Aan den Controleur 2e Klasse te Natal. Met verzwijging in zoo verre van het voorkomende bij de missive van den Resident van Aijerbangies dd 23 Januarij 11 No 103/22, heb ik de eer ÜEdG medetedeelen dat door den Gouverneur dezer kust wel uitdrukkelijk is bepaald dat de amfioenpacht van de noordelijke distrikten, maandelijks te Padang moet worden betaald. Naar aanleiding hiervan, verzoek ik UEdG ter zake van den amfioenpacht, geene betaling aantenemen, als kunnende de onderpachter te Natal te dezer zake per wissel de noodige bedragen aan den pachter Lim Amau te Padang overmaken. De wd Adsist Resident A. v. d. YEN. Padang, den 2 October 1843. No 2188. Aan den Assistent Resident van Aijerbangies. Met referte tot de missive van UWEG. in dato 13 September j.l. No. 299, heb ik de eer, te verzoeken om eene opgave van de wissels, die door den controleur der tweede klasse Douwes Dekker over Julij en Augustus j.l. op andere kassen zijn afgegeven. De Kolonel, Civiel en Militair Gouvernenr ter Westkust van Sumatra, MICHIELS ')■ Natal den 16 October 1843. No. 355. Aan den Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur ter Sumatra's Westkust. In voldoening aan het voorkomende bij TJHoogEdelGestrenges missive van den 2e dezer No: 2188 geef ik mij de eer UHoog-EdelGlestrenge hierneven aan te bieden eene opgave van de wissels door den Controleur 2e klasse Douwes Dekker over Julij en Augustus 11. op andere kassen afgegeven. De Wd. Assistent Resident, A. VAN DER VEN. ') STAAT der wissels afgegeven te Natal op de daarbij vermelde kassen gedurende de maanden Julij en Augustus 1843. Natal den 16 October 1843. Datum Door wien gestort Tot wiens faveure No. Zilver Koper Op welke Kas Julij 5 Geemploijeerde Factorij alhier Geemploijeerde Factorij Aijerbangies 13 /352 50 / 2858 33 Aijerbangies 18 De Heer Gout koopman Goldie 14 „ 33 112 80 Padang 18 Als boven De Heer Peltzer 15 )) 33 36 33 d° 18 ChinsGhoTjian Chins Lim Tho 16 33 „ 3100 „ do Augs 4 Geemploijeerde N. H. M. alhier Geemploijeerde N. H. M. Aijerbangies 17 33 33 1100 33 Aijer Bangies 33 7 Als boven Als boven 18 ” 33 2890 67 d° De Controleur 3e klasse H. DIEPENHORST. ') •) Het afschrift is genomen door de heer Tamson. In Oktober 1843, dus vóór Dekker’s komst te Natal, had de geëmployeerde van de Faktorij van de N. H. M. een openbare verkoping gehouden en voor het bedrag van de zuivere opbrengst van die vendutie, van Dekker’s voorganger een akceptatie op 6 maanden ontvangen. ') Toen de schuldbekentenis die de 12e April 1843 vervallen was, op 3 Mei d.a.v. in gedeeltelike betaling voor een door genoemde geëmployeerde genomen goevernementswissel aangeboden werd, kon Dekker de akceptatie niet honoreren, omdat twee debiteuren van het vendukantoor de Toeankoe Besaar van Natal en de verbannen Soetan Salim hun schuld van totaal ƒ2070.47 koper nog niet voldaan en daardoor een tijdelik geldgebrek in de vendukas veroorzaakt hadden. In de verkeerde mening verkerende, dat een vermenging van de vendugelden met ’s lands finantieën geoorloofd was, heeft Dekker het tekort met ’s lands geld bijgepast en de akceptatie toch gehonoreerd, ofschoon hij voor de richtige betaling van die schuldbekentenis niet aansprakelik kon worden gesteld. De verantwoordelike man was zijn voorganger. Hij had wel is waar op zich genomen de wissel op de vervaldag te voldoen,2) maar van die belofte was hij feitelijk ontslagen, omdat buiten zijn schuld twee schuldenaren van de venduadministratie van de Heer van Meerten niet aan hunne verplichtingen hadden voldaan. De handeling, die in Mei plaats vond, kwam eerst uit toen hij in Augustus zijn geldëlik beheer met een tekort tot hetzelfde bedrag had overgegeven. Maar bij die eene onregelmatigheid was het niet gebleven. Dekker, die de 28e Augustus 1843 een verkoping van zijn inboedel gehouden en aan zichzelf een venduakceptatie afgegeven had, diskonteerde het schuldbewijs met ’s lands gelden. Dat nu was een ongeoorloofde handeling, maar bij de beoordeling van die daad moet men in aanmerking nemen, dat in Dekker’s tijd het te gelde maken van een venduakceptatie dikwels niet mogelik was, als de vendumeester niet génegen werd bevonden zijn op 6 maanden afgegeven schuldbekentenis, tegen het vastgestelde diskonto van 3/t o/0 per maand, direkt na de verkoping te honoreren. 3) De vendukas te Natal was leeg en met de vendumeester te Ajer-Bangies die hem vermoedelik had kunnen helpen, lag hij overhoop. Dek- J) Yolgens het voorschrift van art. 18 van de instruktie voor de vendukantoren. >) No. 517. Natal, den 30 November 1842. Aan den Geemploijeerde van de Faktorij der Nederlandsche Handelmaatschappij te Aijerbangi. Ik heb de eer UwelEd bij dezen kennis te geven dat de door mij op den 13 October Jl. geteekende venduacceptatie groot ƒ5688.27 a 120 duiten en vervallen op den 12 april 1843 door mijn vertrek van hier is overgegaan op mijnen opvolger den Heere B. Douwes Dekker, welke zich heeft verbonden die op den vervaldag uit te betalen. De Vendumeester (niet getekend noch geparafeerd). Het schrift is dat van de kontroleur van Meerten. 3) Met hoeveel bezwaren dat diskonteren in die tijd nog gepaard ging blijkt uit de aantekening op blz. 417 van de Kruyff’s „Handleiding voor het notariaat in N. I.” ker die in geldnood verkeerde, kon niet wachten totdat hij zijn akceptaüe te Fadang gediskonleerd had, nog daargelaten de vraag, of hij daar een persoon of een credietinstelling die zijn schuldbekentenis had willen honoreren, zou hebben gevonden, want, in die tijd, stelde de Regering zich nog met aansprakelik voor de riohtige uitkering van de opbrengst van de door de vendukantoren in Ned. Indië verkochte goederen. De bovengenoemde handelingen gaven Michiels aanleiding, om Dekker voorlopig te Tadang te interneren ') en de venduakceptatie in handen te stellen van de üskaal bij de Raad van Justitie, „om de belangen van den lande waar te nemen en van den controleur 2de klasse E. Douwes Dekker mitsdien in te vorderen, tegen teruggave der akoeptatie, de door hem uit ’slands kas te Natal aan zich zelven betaalde som van ƒ2461.65 koper.” J) Maar aan de Regering schreef hij’) dat Dekker aangehouden werd door de fiskaal, die nota bene! daartoe geen bevoegdheid bezat. 4) De aanhouding had niet mogen plaatsvinden, evenmin had Michiels de zaak in handen van de fiskaal moeten stellen. Hij had, omdat er van geen kwade trouw sprake was, de akceptatie aan Dekker moeten teruggeven en hem „voorloopig, in afwachting der beslissing van de Algemeene Rekenkamer, zoals het „Provisioneel Reglement op de comptabiliteit en de financiën ter Westkust van Sumatra” het voorschreef, moeten belasten met het in ’slands kas bevonden tekort van / 2070.47 + ƒ2461.65 koperen Dekker zijn nieuwe bestemming laten volgen. Zoals wij later zullen zien, kwamen beide tekortkomingen al zeer spoedig in het reine. Aijer Bangies, den 14 September 1843. No: 293. Aan den Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur ter Sumatra's Westkust. Ten vervolge van mijne missive dd. 4 Augustus 11. No: 241 heb ik de eer UHEdG. hiermede aan te bieden twee stortings- ') Besluit van 2 Oktober 1813 no. 2176. 2) Besluit van 10 Oktober 1813 no. 2253. 3) Missive van 30 Desember 1843 no. 2829. _ _ *j Omdat Dekker niet voor een misdrijf werd vervolgd. In knminsle zaken had de fiskaal, volgens het bij gb, van 29 November 1837 no. J gearresteerde en bij gb. van 16 Januarie 1841 no. 21 geïnterpreteerde „Provisioneel Reglement voor den Raad van Justitie te Patong,” het recht de beklaagde m hechtenu te nemen, indien deze op heterdaad betrapt werd. In alle andere geval en ™ daartoe de sohriftelijke last van den Raad van Justitie of van de Pres‘dent van het rechtskollege nodig. Tegen goevernements ambtenaren mocht zonder machtiging van de goeverneur van Sumatra s Westkust, geen wor ingesteld, wegens misdaden begaan in de waarneming van hun ambt. Zie Tollens „Verzameling van Wetten enz.” Ie dr. blz. 449. bewijzen, wegens de door den controleur 2e klasse Douw e s Dekker te Katal in ’slandskas gestorte gelden over de maanden Julij en Augustus 11. ten gezamentlijke bedrage van ƒ 132 kopergeld, in aflossing, zijner particuliere schulden te Batavia. De duplicaten dezer bewijzen zijn aan den advocaat Cremer te Batavia verzonden. De achtergelaten schuld van genoemden ambtenaar bedraagt blijkens missive van den Directeur Generaal van Financiën dd. 19 Juli 11. No: 29 eene som van. . z. ƒ917.781/! ƒ 102.22 k Daarop is af betaald ƒ660 k. of do f 6 koper gerekend tegen ƒ5 zilver. ƒ550.— Rest ƒ367.781/, ƒ102.22 welk bedrag in verband tot het voorkomende bij UHoogEdGestrenge besluit van den 22n Juli 11. No: 1504 elders zal moeten worden gestort. De wd. Assistent Resident A. v. d. YEK ') No: 300. Aijer Bangies den 15 September 1843. Aan den Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra. In opvolging van het voorkomende bij § 3 van UHEdG. besluit dd. 22 Juli 11. No: 1504, geef ik mij de eer UHEdG. hierneven aan te bieden proces verbaal in duplo dd 31 Augustus 11. betreffende de overgave van de administratie te Katal door den Controleur 2e klasse E. Douwes Dekker aan den Controleur 3e klasse H. Diepenhorst. Betreffende de daarbij geconstateerde tekortkomsten, zal UHEdG. nader berigt worden aangeboden. Voorts neem ik de vrijheid in verband tot het bepaalde bij § 4 van het aangehaald besluit UHEdG. mede te deelen, dat de Controleur 2e klasse E. Douwes Dekker, in Augustus en vóór de overgave van het bestuur zijne achterstallige verantwoordingstukken heeft ingezonden. De wd. Assistent Resident, A. VAN DER YEN. •) *) Hst afschrift is door de heer Tamsou genomen. PROCES VERBAAL. Op heden den één en dertigsten Augustus 1800, drie en veertig heb ik ondergeteekende 11. Diepenhorst, Controleur der 3e kl. ingevolge besluit van den Kolonel, Civiel en militair Gouverneur dezer kust d.d. ‘) • • • • in tegenwoordigheid van H. J. I. Gout surnumerair ambtenaar 1 kl. overgenomen van den Controleur 2 kl E. Douwes Dekker, de archieven, ’sLands Gebouwen, gelden, goederen, zegels etc. behoorende tot het Civiel gezag te Natal, als. archief. Het staatsblad van Nederlandsch Indië, over de jaren 1816, 1823 tm 1827, 1830, 1831 en 1834 in 9 Deelen. Diverse Bundels bevattende de Correspondentie van 1839 tot heden. Een lm. correspondentie met de Weeskamer 1839, 1842. Een lm reglement op de periodieke stukken. Een lm reglementen, instructien, contracten etc. Een lm vendurollen 1839 tot heden. Een lm kasrekening over het 1 sem 1839 Drie lm id. 1840 t/m. 1842. Drie lm kasbijlagen 1840 t/m. 1842. Yijf kasmemorialen 1839 t/m. 1842 Twee bundels kas- en restantstaten 1839, 1842. Twee lm staten van ongeautoriseerde uitgaven. Een register van getrokken wissels op Padang. Vier bundels provisie- en Zoutpakhuis boeken 1839 tot heden . . • Drie bundels provisiepakhuis bijlagen 1840, 1842. Drie lm Zoutpakhuis lm 1840, 1842. Drie bundels ontvangen facturen en processen verbaal. Vier lm. verzonden id. Een lm beantwoorde aanmerking op de kas en pakhuis ver antwoording. >) Niet ingevuld. Een bundel Nota’s van periodieke stukken. Een lm processen verbaal van overgave, opname, keuring etc. 1838, 1842. Een Controle voor de gevangenen. Een lm voor de Niasser pandelingen. Een Instructie voor de ink. en uitgaande regten. Een Bundel Journaal van invoer. Een lm id. van uitvoer. Twee kas memorialen van ontvangen regten. Een Register van verleende borgstellingen. Een lm van verleende Jaar- en Zeepassen. Een lm van ingevoerde goederen. Een lm van uitgevoerde goederen. Een lm van verleende Land- en Zeepassen. GEBOUWEN. De Controleurswoning van planken (in slechten staat). Het provisie en Zoutpakhuis (in zeer slechten staat). Het kettinggangerskwartier, policie wacht enz. (in goeden staat). De Geldkamer binnen het fort, in goeden staat. Zegge vier duizend, een honderd zeven en zeventig guldens, twee en twintig en een halve ct. zilver, en twee en twintig Duizend vijf honderd drie en vijftig gulden, drie en tachtig Cents Kopergeld, spruitende deze tekortkomst van ƒ2070.47 kopergeld uit het niet voldoen van Yenduschulden (Soetan Salim en Toeankoe) waarvan de acceptatie ter zijner tijd aan de houders voldaan is (zie hieromtrent de bijgevoegde Nota) Aard der Objecten. Moet restant zijn. Restant op heden bevonden. Over. tekort. Gouvernementsgelden | / 4177.22'/, „ 24624.30 / 4177.22'/2 „ 22553 83 — / 2070.47 PROVISIBN EN PAKHUIS GOEDEREN. Moet volgens Restant * Aard der objecten. de boeken op heden Over. te kort. restant zijn. bevonden. Geldvaatjes .... 624 624 \ Dit vaatwerk is, door Amen (heele) .... 5 5 1 den slechten staat van „ (halve) . . . Ankers (heele) . . . „ (halve) . . . Leggers (halve) . . . Pijpen (halve) . . . 17 38 249 5 14 17 38 249 5 14 ' het pakhuis aan wind en / weer blootgesteld zijnde, i grootendeels in duigen I gevallen. Hijst 9558 u; 8938 a‘ — Ö2Ü ii* Teer >/j vat ’/j vat Zout 22 pic. 39 fc 22 pie 39 ffi — — Zout zakken .... 6190 p. 6190 p. hiervan is ruim de helft onbruikbaar. Ijzeren Balans . . . 2 stuks 2 stuks Houten schalen . . . 2 paar 2 paar „ prikkel . . . 1 stuk 1 stuk Donderbussen .... 5 h }, Bijlen (hand of hak) . 7 „ 9 p. 450 e-7 „ Gewigten (Metalen) 9 p. 450 pond. „ (Ijzeren) 26 p. 4973/t ffi. 26 p. 4973/t ffi Geldkisten (Ijzeren) 1 stuks 1 stuks „ (houten) 2 „ 2 .. Lillas (Metaal) . . . 1 „ 1 „ (IJzeren) . . . 1 „ 1 ii Zoutmaten 2 „ 2 „ Kapmessen .... 6 „ 6 „ Patjols 40 .. 40 ., Koperen polioie en Ink. } 14 „ 14 p. Regten platen . . . 1 Sabels (polioie) . . . 14 14 p. Versleten. Vlaggen (Nederlandsche) i 1 Trekzagen . . . . . 3 p. 3 p. Handzagen . . . . 2. p. 2 p. 1 MEUBILAIR. Archiefkasten . . . . 1 st. 1 st. Schrijftafels . . . . . 1 st. 1 st. hiervan zijn drie van onder- Stoelen (houten) . . • 5 st. 5 st. dom gebroken. ZEGELS. Blanco Zegels . . . Uitklaringen. . . . ( Overgenomen volgens de respectieve restanten der Scheepspassen . . . l verantwoording. Jaarpassen . . . . DIVERSE. Planken lang 3 i breed 0.3 / N. B. 278 p. 278 Deze planken liggen te Sinoenoekan. dik 00.3 ' 1. p. Lancet 1 p. Zilveren rotting knoppen • voor Inlandsche Hoofden. ! 8 p-8 p. Boedel van wijlen den st. H. 1 Overgenomen volgens de in het archief berustende Majoor voor memorie i Inventaris. W. Hesselink . . . • Voorts is uit de administratie van het vendu Departement gebleken, dat het zelve heeft uitstaan aan goede schulden terzake van het boven gemelde. (Zie bijgaande Nota).-1) Kop. a 120 dn. ƒ2070.47 kop. is ƒ 1725.39 Vervolgens, voortvloeiende uit latere vendutie, waarvan de vervaltijd nog niet verschenen is . . f 2302.02J) Totaal a 120 duiten ƒ4030.41 Er zijn hiervan opgemaakt vier eensluidende processen verbaal, om te dienen waar zulks behoort. Aldus gedaan te Natal utsupra. Voor de overgave. De Controleur 2e kl. DEKKER. Voor de overname. De Controleur 3e kl. H. DIEPENHORST. De Gecommitteerde, H. J. I. GOUT. Afschrift. No. 302. Aijer Bangies, den 15n September 1843. Aan den Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur van Sumatra's Westkust. Ik geef mij de eer, ÜHEdG. hierneven aan te bieden eene aantooning van de onderscheidene posten, ten laste loopende van den controleur 2e klasse E. Douwes Dekker, ter zake zijner geldelijke administratie te Natal van November 1842 tot ultimo Augustus 1843; met vermelding van de motieven die daartoe hebben geleid en de bedenkingen daartegen door den controleur ingebragt. Daaruit zal ÜHEdG. onder anderen kunnen blijken dat bij de *) Deze nota is niet in het archief te Batavia noch in dat van het gouvernement te Padang aangetroffen. De ƒ2070.47 koper zal wel het totaal bedrag zijn van de achterstallige schulden van de Toeankoe besaar en Soetan Salim. 2) Dit bedrag heeft de verkoping van Dekker’s goederen opgebraoht. overgave van ’s Lands kas op den 3ln Augustus 1.1. aan den controleur H. Diepenhorst een te kort is geconstateerd van ƒ2070.47 koper, hetwelk de controleur Douwes Dekker toeschrijft aan de omstandigheid dat een gelijk bedrag bij het vendukantoor te Natal alsnog onvoldaan is gebleven. Ten einde den Lande in deze zooveel mogelijk voor verlies te bewaren, heb ik den controleur 3e klasse te Natal aangeschreven om voor de inning der uitstaande pretensien van het vendukantoor aldaar het noodige te verrigten en dien aangaande te zijner tijd te berigten. Voorts is door den controleur Douwes Dekker, strijdig met de administratieve voorschriften, uit ’s Lands kas betaald eene venduacceptatie ten zijnen laste, na aftrek van het disconto, groot ƒ2461.65 koper, nemende ik de vrijheid UHEdGL hiermede dat stuk aan te bieden. Onder deze omstandigheden heb ik vermeend aan den controleur vd. geen ophouding van tractements betaling, hetwelk tot ultimo Augustus door hem is genooten, te moeten uitreiken, zijnde trouwens daartoe geen verzoek ontvangen. Ik neem de vrijheid UIIEdG. in overweging te geven mij te willen magtigen om het bevonden te kort en de verdere posten, bij de aangeboden aantooning voorkomende, namelijk voor zoover die bij de kas rekening van Natal in uitgaaf zijn gesteld onder het hoofd: „Diverse Debiteuren en Crediteuren” af te schrijven. Ten aanzien van de tekortkomsten op de materiele verantwoording van den controleur 2e. klasse voornoemd, zal ik de eer hebben UHEdGL nader te dienen. De wd. Assistent Resident, (wg.) A. VAN DER VEN. Voor eensluidend afschrift, De Secretaris, v. d. LINDEN. AFSCHRIFT. Aantooning van de onderscheidene posten, ten laste loopende van den controleur der 2e klasse E. DOUWES DEKKER, terzake zijner geldelijke administratie te Natal van Nov. 1842 tot uit. Ang. 1843, met vermelding van de motieven die daartoe hebben geleid en de bedenkingen daartegen door den controleur vd- ingébracht. 11 -= Bedragen. Bedenkingen van den Aan -OMSCHRIJVING DER POSTEN. MOTIEVEN. CONTROLEUR 2 e Ki.. DD. HERRINGEN. Zilver. Koper. B. Douwes Dekker. 1843. December. Te veel betaald aan een conducteur van een Door den controleur is betaald aan de conducteurs De controleur beweert Gouv. transport naar Mandhéling / / 4.- ƒ!.— per etappe, terwijl volgens het bepaalde bij ’s Gouvernements besluiten dd. 5 October 1837 no. 2 en 2 Januarij 1839 no. 11 daarvoor slechts 50 ets per etappe mag worden betaald, zijnde het niet dat tegen betaling van slechts 50 ets per etappe geen geschikte conducteurs kunnen worden verkregen. Traktement aan een mandoer bij het zoutverkoop -10.— 10.- noodzakelijk voorgekomen om op dezen regel ten gunste van Natal eene uitzondering te maken. Yan ’s Gouvernements wege is geen mandoer toe-De controleur vermeent ff ff gestaan en een zoodanige persoon is ook, in verband tot het geringe zoutdebiet van 4 a 5 koijangs ’s maands dat een zoodanig persoon noodzakelijk is. 2.10 ten eenemale overbodig Wegens uit ’s lands magazijn ontvangen buskruid ff ff Behoort door den controleur Douwes Dekker 1843. Tractement aan een mandoer bij het zoutpakhuis ff 10.— ff 10.- te worden betaald. Zie hiervoren. Zie hiervoren. Idem. Idem. De controleur beweert voor de geaccordeerde som februari. Te veel betaald aan een conducteur d». d» • Betaald voor de ontlossing van 25 koijangs zout / 140.— ff ff ff ff 4.- 4.- Idem. Bij ’s'Gouvernements besluit van den 9 September 1841 no 3 wordt voor den inhuur van een praauw Slechts toegestaan /"3.— per praauw, ladende 1 koijang ƒ 75. Belast met het meerdere ff ff 65- Koliek naar de reede en terug / 3.— toegestaan, zijnde deze betaling voldoende voorgekomen. van ƒ3.— geene vaartuigen te hebben kunnen bekomen, ook dewijl dit vaartuig, waarmede het zout is aangevoerd ver van de rede verwijderd lag. Tractement aan 1 mandoer bij het zout .... ff 10.— ff 10.- Zie hiervoren. Zie hiervoren. Maart. Te veel betaald aan 1 conducteur d». Praauwhuur naar Telok Baleh ” ff ff ff 4.- 4.- 20.- Idem. Idem. De praauw is ingehuurd door den controleur voor zijne inspectiereis naar de pepertuinen te Telok Baleh: zijnrif. HBTWHlven opgemerkt dat deze som niet kan idem. Idem. N.B. De declaratie is ingediend, doch het bedrag in kwestie niet gestort. worden gevalideerd, doch hem blijft overgelaten eene April. Mei. Junij. Augustus. Tractement aan een mandoer bij het zoutverkoop-Te veel betaald aan een conducteur Genoten voorschot te Batavia . . . . ƒ 825. Hierop afbetaald 549.97 ff ff ff ff 10.— 91.67*/» ff ff ff ft ft 10.- 4.- 4- 4.- 183.1 declaratie intedienen. Zie ommezijde. *) Idem. Idem. N.B. De controleur had reeds in Januarij een ke8‘n met de storting moeten maken, doch is daarmede eerst met Maart daaropvolgende aange-Zie ommezijde. Idem. Idem. Idem. vangen. Zie ommezijde. ff ff 4.- Voor het binnenloopen van een pantjallang . . . ff ff 5.- Hit bedrag had door den praauwvoerder moeten worden voldaan. Gedebiteerd is Augustus 83 pic. . . . / 498.— Slechts gestort 258 — Te veel betaald aan 1 conducteur ff ff 4.- Zie ommezijde. Te min gestorte zoutgelden (augs) • ff ft 220.- Alzoo te min ƒ 240.— Inkoop van eene vendu acceptatie ten laste van den De vendu administratie vermag niet met ’s lands vendumeester Douwes Dekker . /2577.oö kas verward te worden. Af de gestorte disconto » 116J*8 2461.1 Transporteeren f 133.77J/S / 3035.1 ') In het originele stuk zijn deze en de volgende aantekeningen op het 2e blad geschreven. ' OMSCHRIJVING DER POSTEN. Bedragen. MOTIEVEN. Bedenkinsbn van den CONTROLEUR 2e Kl. B. Douwbs Dekker. Aanmerkingen. DD. Zilver. Koper. per transport Niet ingenomen de 1‘/» % ten behoeve van hel Gouvernt. van het bedrag der vendutien over het Als voren 1 per mille voor de armen over het Ie Te kort op de kas bij de overgave ...... Boeten wegens te late indiening der kas rekening over April 1843, van 16 Mei tot 16 Junij (31 dagen) Als voren ter zake der 3 Maandelijksche verantwoordingstukken le kwartaal 1843 van 1 Mei tot / 133.77a/a » * * • • » * * * • ii * ‘ * * M * * * .. 51-66 „ 180.- ƒ3035.00 */j „ 86.23 „ 36.55 „ 5.75 2.44 ” 2070.47 „ 103.34 „ 360.— De boete is opgelegd op grond van de bestaande bepalingen nopens de vertraagde inzending der verantwoofdingstukken. Eerst na herhaalde vruehtelooze pogTngen if dit middel te baat genomen. De controleur schrijft dit te kort toe aan onvoldaan gebleven pretentien van het vendukantoor. Aijer Bangies, den 15n Se wd. y . ptember 1843. issistent Resident, / /5719.77‘/3 {w. g.) A. v. d. VEN. Aijer Bangies, den 15n September 1843. Be wd. Assistent Resident, (w. g.) A. v. d. VEN. Voor eensluidend afschrift, De Secretaris, v. d. LINDEN. Afschrift. Goed voor ƒ 2577.63. Natal, 28 Augustus 1843. Zes maanden na dato neem ik ondergeteekende fd. Yendumeester te Natal, aan te betalen aan den Heer E. Douwes Dekker de somma van twee Buizend vijf honderd zeven en zeventig guldens en drie en zestig cents kopergeld zijnde het zuiver rendement eener alhier ten zijnen behoeve gehoudene vendutie op heden. Natal, 28 Augustus 1843. De fd vendumr. vd., (w. g.) DEKKER. Voor eensluidend afschrift, De Secretaris, v. d. LINDEN. De ondergeteekende E. Douwes Dekker bekent ontvangen te hebben het bedrag der boven gemelde Acceptatie ad ƒ2577.63 op heden den 28en Augustus 1843 na korting van 4Vi p.c. disconto of 3/4 Pet. over 6 maanden bedragende ƒ115.98, zoodat de acceptatie voldaan is met een bedrag van twee Duizend, vier honderd, Een en zestig guldens en 65 c, kopergeld. Natal, 28 Augustus 1843. (w. g.) E. DOUWES DEKKER. Voor eensluidend afschrift, f 2461.65 c. kop. De Secretaris, v. d. LINDEN. Padang, 25 September 1843. No. 2118. Aan den wd. Assistent Resident van Aijerbangies. De ontvangst erkennende der missive van UWEDG. dd. 15 dezer No 302, zoo heb ik de eer, daarop te antwoorden, dat het mij niet duidelijk is, hoe dat de tekortkomst in ’slands kas te Natal groot ƒ2070.47 zou te wijten zijn aan het onvoldaan blijven van pretenties van het vendukantoor, waarmede zoals UWEGr. te regt aanmerkt, ’slands gelden niet verward mogen worden. Bij aldien die pretenties dienen moeten, om dat te kort te dekken, wie moet dan betalen de venduacceptatie waarvoor eene som van ƒ2461.65 in uitgaaf schijnt gesteld te wezen? Bij de inzending van het proces verbaal van overname en overgave van ’slands gelden en goederen te Natal gelieve UWEG. dit nog nader toe te lichten.') De Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur ter westkust van Sumatra, MICHIELS. Padang, den 25n September 1843. No. 2119. Zeven bijlagen.2) Aan Zijne Excellentie den Gouverneur Generaal van Nederlandsch Indië te Batavia. Bij missive van den 15n Julij j.l. No. 1420, heb ik de eer gehad, Uwe Excellentie voorloopig rapport te doen, nopens de mindere geschiktheid van den controleur der tweede klasse E. Douwes Dekker, vooral in de administratie. Op de dien aangaande ontvangen klagten van den wd. assistent resident van Aijer Bangies heb ik hem op den Sn Julij ernstig aangeschreven, dat hij te Natal zoude vervangen worden, wanneer hij nog langer achterlijk bleef in het afleggen zijner i) Deze brief en de missive van de as. res. van 15 September no. 300, waarbij het bewuste proces-verbaal aangeboden werd, schijnen elkander gekruist te hebben. ») De zeven bijlagen zijn; Afschriften van 'de missives van de wd. as. res. van Ajer-Bangies van 9, 24 en 30 Junie, 18 Julie en 15 September met 2 bijlagen. Zie blz. 112, 119, 124, 130 en 159. geldelijke en materiele verantwoording, overeenkomstig de bestaande voorschriften. Op den 18n Julij berigtte de wd. assistent resident, dat mijne vermaning werd in den wind geslagen en de natalsche administratie stends verwarder werd, te meer daar de controleur zich uitgaven veroorloofde, waartoe hij niet bevoegd, en zijn debet reeds geklommen was tot de som van f 1350. Ik vermeende nu, dat verdere toegevendheid slechts ten nadeele van de dienst zoude uitloopen, en dat dus onmiddehjk doormiddel van een geschikter ambtenaar in het beheer der natalsche zaken behoorde te worden voorzien, waartoe zich toevallig de gelegenheid aanbood door het beschikbaar raken van den controleur der derde klasse H. Diepenhorst, die in de afdeeling Rau door den resident der padangsche bovenlanden voor overtollig werd gehouden. Ik ontsloeg daarop den controleur Douwes Dekker uit de hem aan vertrouwde betrekking, en stelde hem ter beschikking van den resident der padangsche bovenlanden, onder verpligting echter om na de overgifte van het bestuur de onder zijne administratie ontstane achterstand nog vóór zijn vertrek behoorlijk bij te werken, daarbij bepalende dat hij middelerwijl slechts in het genot zoude zijn der helft van het tractement aan zijnen rang verbonden. Aan den controleur der 3e klasse H. Diepenhorst werd te gelijkertijd het beheer der zaken te Natal opgedragen, alles onder de nadere goedkeuring van Uwe Excellentie, die ik eerbiediglijk de vrijheid neem, bij deze te verzoeken. De rekening ten laste van den ambtenaar Do uw es Dekker zal het onderwerp van een afzonderlijk rapport dienen uit te maken, zoo haast de dien betrekkelijke bescheiden en het proces-verbaal der overgave van ’s lands gelden en goederen zal zijn ingekomen. Intusschen acht ik het niet ondienstig, bij de copijen der brieven van den wd. assistent resident van Aijer Bangies ook over te leggen eene aantooning van de onderscheidene posten, die ter zake zijner geldelijke administratie gedurende slechts tien maanden, reeds ten laste van den controleur loopen, ') waarbij onder andere ') Zie blz. 161. eene venduacceptatie ‘) van hem zelven die hij uit ’s lands gelden heeft voldaan, en eene tekortkomst in kas bij overgave van / 2070.47 kopergeld. De Kolonel, Civiel- en Militair-Gouverneur ter Westkust van Sumatra, MICHIELS. Het voorstel van de goeverneur Michiels werd gebracht in de Raad van Indië, die adviseerde; !) „de handelingen van de Gouverneur goed te keuren en de stukken mede te deelen aan de Algemeene Rekenkamer tot voorloopige informatie.” De Goeverneur-Generaal, die zich met dit advies kon verenigen nam daarop het volgende BESLUIT. No. 4. Gearresteerd. P. MERKUS. Buitenzorg, den 24n October 1843. Gelezen de missive van den Gouverneur van Sumatra's Westkust van den 25n September jl. no. 2119, houdende mededeeling dat hij verpligt is geweest om den controleur der 2e klasse E. Douwes Dekker te ontslaan als controleur te Natal en zulks uithoofde van verwarring in zijne administratie en omdat hij achterlijk is gebleven in het afleggen van zijne geldelijke en materiele verantwoording ; dat hij hem daarop heeft gesteld ter beschikking van den Resident der Padangsche bovenlanden, onder verpligting echter om na de overgifte van het bestuur den onder zijne administratie ontstanen achterstand nog vóór zijn vertrek behoorlijk bij te werken, en met bepaling dat hij intusschen slechts in het genot zal zijn van de helft van het aan zijnen rang verbonden tractement; dat omtrent de administratie van den ambtenaar Douwes Dekker nader aan het Gouvernement zal worden berigt, doch ') Zie blz. 166. 2) Er werd slechts advies uitgehracht door de leden I. du Puy en J. F W. van Nes. dat het niet ondienstig is voorgekomen om al dadelijk een afschrift over te leggen van de betrekkelijk dien ambtenaar van den Assistent Resident van Aijer Bangies ontvangen brieven benevens eene aantooning van de onderscheidene posten, die terzake zijner geldelijke administratie gedurende slechts tien maanden, reeds ten zijnen laste voortloopen; wordende ten slotte gemeld, dat het beheer der zaken te Natal, is opgedragen aan den controleur van de derde klasse H. Diepenhorst. De Raad van Indië gehoord, (advies van den 15en dezer no. 2654) is goedgevonden en verstaan : Eerstelijk. De bovenomschreven handelingen van den Gouverneur van Sumatra's Westkust goed te keuren, gelijk geschied bij deze; ten tweede, De door den Gouverneur voornd. overgelegde bescheiden betrekkelijk de geldelijke administratie van den controleur der 2e klasse E. Douwes Dekker toe te zenden aan de Algemeene Rekenkamer ter voorloopige informatie. Afschrift enz. Extract enz. In de „Max Havelaar” •) uit Muitatuli de klacht, dat men Havelaar niet te Natal op zijn tekortkomingen had opmerkzaam gemaakt. De grief is onbegrijpelijk, want de onregelmatigheden die vóór zijn vertrek aan het plaatselik bestuur te Ajer-Bangies bekend waren, zijn hem wel degelik op zijn standplaats nog onder het oog gebracht en over de andere kon hij niet anders dan te Padang ter verantwoording worden geroepen. Dit gebeurde dan ook de 2e Oktober hij missive no. 2175. In die brief gaf Michiels hem tevens te kennen dat hij niet naar zijn nieuwe bestemming mocht vertrekken, alvorens de op zijn administratie gevallen aanmerkingen volkomen waren opgehelderd. Reeds de daarop volgende dag zond Dekker zijn antwoord. De hooghartig gestelde slotzin van het stuk haalt Muitatuli in de „Max Havelaar" 2) aan en vertelt daarbij, dat de dag volgende op die waarop Havelaar’s fier antwoord Michiels bereikt had, hij door deze werd gesuspendeerd. Zooals wij later zullen zien, vond die suspentie niet de 4e Oktober plaats, maar eerst 3 maanden later (8 Januarie 1844) en wel om een geheel andere tekortkoming. ‘) blz. 187. *) blz. 191. No. 2175. Padang, den 2 October 1843. Aan den controleur der 2de klasse E. Douwes Dekker. Dewijl het zeker schijnt dat ÜWEG. roekeloos zijt te werk gegaan met ’s lands gelden te Natal, en daarover beschikt hebt geheel strijdig met de verpligtingen en verantwoordelijkheid van een comptabel ambtenaar te weten: ten behoeve van eene particuliere administratie, zooals het vendukantoor ter dezer kust kan beschouwd worden, dewijl het zelve niet wordt gewaarborgd door het Gouvernement, zoo mag ik ÜWEG. niet van hier naar Uwe nieuwe bestemming laten vertrekken, alvorens door ÜWEG. volkomen zijn opgehelderd: a. de ten Uwen laste loopende posten, op de nevensgaande aantooning') vermeld, h. waar en wanneer door UWEG. is verantwoord het beloop van den copielijk hierbij gevoegden wissel, *) groot f 405. koper door UWEG. op den 28 Februanj jl. sub no 12 op ’s lands kas te Padang afgegeven. De Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur ter westkust van Sumatra MICHIELS.3) No. 2176. Padang, den 2 October 1843. De Kolonel. In aanmerking nemende dat de controleur der 2de klasse Douwes Dekker nog vóór zijn vertrek van Padang op onderscheidene punten aangaande zijne geldelijke administratie te Natal zich zal hebben te verantwoorden. ‘) Zie blz. 161. 2) Zie blz. 148. TT _ i _ C 1- ■ £i- • J „ 1 ril 3) Het afschrift is genomen door de heer Tamson. Heeft dienstig geoordeeld: Den Assistent Resident van Padang hiermede aan te schrijven, dat de controleur voornoemd tot nader order te Padang dient te verwijlen, terwijl van de door hem in hoedanigheid van Civiel gezaghebber te Natal op ’s lands kas alhier afgegeven wissels (onverschillig aan wien ook) vooreerst geene meer geaccepteerd mogen worden. Afschrift aan den Assistent Resident van Padang tot informatie en narigt. ') La. A. Bijlage Eéne. Padang, 3 October 1843. Ik heb de Eer gehad te mogen ontvangen UHEdG. missive dd. gisteren No. 2175, begeleidende eene aantooning van ten mijnen laste loopende posten, ter zake mijner geldelijke administratie te Natal van November 1842 tot ulto. Augustus 1843, houdende tevens den last mij omtrent een en ander te verantwoorden ; in opvolging daarvan heb ik de eer het navolgende te doen dienen : § 1. Te veel betaald en in uitgaaf gesteld voor conducteurs van geldtransporten. De Hoofden zijn verantwoordelijk voor de rigtige bezorging der geldtransporten, ieder voor de onder zijn bestuur staande landstreek ; die verantwoordelijkheid nemen zij op zich in de vooronderstelling dat er van gouvernementswege gezorgd worde voor de betaling van een geschikten conducteur, welke op zijne beurt aan de hoofden responsabel is. Het ligt in de rede dat die persoon uit eenen anderen stand gekozen wordt, dan de met het dragen der babangs belaste koelies, en derhalve moet de betaling daaraan geevenredigd zijn; zoo dachten er ook de voormalige assistent Residenten van Natal over, en tevens mijn onmiddelijke voorganger, en gaven daarvan blijk door immer, even als ik, f 8 en niet f 4 aan den conducteur van een geldtransport uittebetalen. De bepalingen echter slechts f 4 toestaande, vond men de tekortkomende / 4 door één koelie méér voor het dragen van het betalingsgeld op te brengen i) Het afschrift is genomen door de heer Tams o n. dan daarvoor in waarheid gebruikt werd, zoodat het totaal bedrag der Koeliebons immer gelijk is gebleven. Koeliebon voor eene verzending van 50 babangs, onder mijne voorgangers. 1 conducteur ... ƒ 4.— 50 koelies . . . . „ 200.— 3 id. voor het dragen van het koeliegeld „ 12. Barissans ')....„ 20.— totaal ƒ 236. Koeliebon als voren gedurende mijne administratie. 1 conducteur ... ƒ 8.— 50 koelies . „ 200. 2 id. voor het dragen van het koeliegeld „ 8.—■ Barissans . . . . „ 20. totaal f 236.— Ik wilde en kon niet zeggen, dat ik ƒ 4 voor een conducteur betaalde, want het was eene onwaarheid! Ik mogt niet 3 koelies opbrengen waar ik slechts 2 betaalde, want het ware een logen geweest! Ik zal er trotsch op zijn met de telkenreize voorkomende vergoeding van f 4 belast te worden, omdat ik niet wilde liegen, waartoe mijne voorgangers zich door den drang der omstandigheden hadden laten dwingen. Ik beroep mij omtrent de waarheid van mijn voorgeven op de Hoofden van Natal en de in het archief aanwezige koeliehons. § 2. Tractement van eenen mandoor bij het zoutpakhuis a f 20. ’s maands. Ten regte merkt de fd. Assistent Resident van Aijer Bangie aan, dat de controleur van Natal die persoon noodzakelijk achtte. Ik voeg er bij dat de Heeren Dresse, 5) Moser5), Wiggers') en van Meerten5) ook in dat denkbeeld verkeerende, dien mandoor, evenals ik in dienst hebben gehouden, en dat zelfs de Resident Weddik mij mondelings heeft aangeraden dien man niet te ontslaan, doch een voorstel tot validering van zijn tractement intezenden. Ik deed zulks, en stond verwonderd daarop een afkeurend antwoord te ontvangen. >) Gewapend geleide. . .... . . *) A. F. Dresse, le luitenant van de artillerie; civiel- en militair kommandant te Natal van 1832—1835. i) X. A. Moser, as. res. van de noordelike afdeling te Natal in 1835 en 36. 4) E. A.. E. Wiggers, as. res. van idem in 1837 en 1838. 5j I. H. van Meer ten, kontroleur le klasse te Nalal van 1839 tot 42. Ik schreef weder, en herinnerde den Heer Resident aan zijne eigene woorden. Deze brief is in het archief te Aijer Bangie. De Heer Resident heeft mij niet gelogenstraft, doch alleen geantwoord: „dat ik beter zoude gedaan hebben, den tijd aan dat schrijven besteed in het zoutpakhuis door te brengen.” Ik ben in staat een bewijs van de noodzakelijkheid van het aanhouden des gemelden mandoers aan te voeren, en zal het hieronder laten volgen, na alvorens eenige andere punten te hebben aangehaald: a. Het pakhuis dat ver van mijne woning verwijderd stond, is in bouwvalligen staat; ') men zoude om uit- of in te gaan, de deur niet behoeven te openen, daar er rondsom, eene ruime doortogt in de bewanding is; er was een vertrouwd persoon noodig om de geborgene goederen te bewaken; b. De twee of drie Niassers welke ik eenigzins met het toezigt over het zout zoude hebben kunnen belasten, heb ik noodig gehad tot het onderhoud van de Gouvernementsweg, daar de drie kettinggangers, welke mij vroeger daartoe ten dienste stonden naar Aijer Bangie zijn opgeroepen, onder voorwendsel dat de dienst van het hospitaal die lieden vorderde. Ik verklaar en beroep mij op de onpartijdige getuigenis van de inwoners van Aijer Bangie, dat de mij ontnomene kettinggangers aldaar tot het verrigten van huiselijken arbeid gebezigd zijn! c. Zooals ik .boven zeide, hebben alle mijne voorgangers vermelden pakhuismandoor in dienst gehouden. d. Ik verklaar als boven, dat mijn chef de Resident Weddik mij mondelingen last heeft gegeven den mandoor niet te ontslaan; het niet logenstraffen van mijn schrijven daaromtrent waarborgt opregtheid van dit voorgeven. Natuurlijk doet zich nu de vraag op waarom ik die gelden in uitgaaf stelde, terwijl mijn voorganger nimmer getracht heeft daarvan iets ten laste van den lande te brengen. Ik ben bereid hierop te antwoorden indien ik hiertoe specialen last ontvang. Het doorslaandst bewijs voor de noodzakelijkheid tot het aanhouden van den zoutpakhuismandoor ligt echter hierin: toen ik ') Op de 3e November 1843, dus 2 maanden na Dekkers vertrek, is het pakhuis, blijkens missive van de direkteur der produkten en civiele magazijnen van 29 Januarie 1844 No. 626 gericht van de Goeverneur van Sumatra’s Westkust, komen te vervallen; het gebouw was ingestort. direct order ontving om de betaling ten laste van den lande van bedoelde ƒ 20. ’s maands te staken (hebbende die staking in April jl. bet eerst plaats gehad) ben ik voortgegaan met dien man voor eigen rekening in dienst te houden, ofschoon ik het geld tot betaling van denzelven heb moeten Urnen. Ik heb dit volgehouden tot den laatsten maand van mijn aanzijn op Natal. Kan men vooronderstellen, dat ik zonder noodzaak maandelijks f 20. schuld zoude maken? § 3. Te veel betaald voor het ontlossen van 25 koij. zout f 65. Ik begrijp niet hoe de fd. Assistent Resident van Aijer Bangie hierbij de bepaling kan aanhalen dat er voor een reis naar de reede slechts f 3. p. praauw van 1 koijang kan worden te goed gedaan, daar ik ZEDG. uitdrukkelijk heb geschreven dat de Chinesche Wankang Kim Hijaphien (zijnde dit de naam van het vaartuig waarmede het zout te Natal is aangebracht) niet op de reede maar hij Poelo Karakara lag, ') dus ruim het dubbele der distantie van de monding der Natalsche rivier. UHEDG. bevond zich juist ter zelfde tijd !) op Natal, het weder was onstuimig, de oorlogssloep bemand met Europesche roeijers, waarmede ik Soetan Salim naar de stoomboot begeleidde, heeft zoo als UHEDG. bewust is, vier uren met roeijen doorgebracht, eer dezelve de stoomboot bereiken konde, dat is met de terugreis acht uren. De Kim Hijaphien lag ruim twee maal zoover, derhalve vorderde het lossen van 1 koijang zestien uren werks. Onbillijk zoude het zijn dit voor f 3. koper te verlangen, omdat er voor eene gewone reis naar de reede slechts zoodanig bedrag wordt tegoed gedaan. Ik weet dat de tegenwerping kan gemaakt worden dat ik te inschikkelijk ben geweest met den Chineschen gezagvoerder der Wankang; ten opzigte van het kiezen zijner ligplaats, en heb de eer daarop te repliceren: a. De Chinees Gho King Sing vertrok van Padang naar Tappanolie met koopmansgoederen en zoude volstrekt Natal niet ‘) Bij g. b. van 9 September 1841 No. 2 was bepaald, dat provisioneel kon worden behaald voor een prauw koliek: Yan Ajer-Bangies naar Natal ƒ 16.50; Van Natal naar de ree en terug ƒ3.00; „ „ „ Poeloe Kara-Kara ƒ6.00. 2) Voor het onderzoek van de zaak Si Pamaga in de maand Februarie 1843. hebben aangedaan, indien hij niet door de autoriteiten te Aijer Bangie ware gedwongen geworden. Voormelde chinees beklaagde zich over het oponthoud aldaar, hetwelk hem door latere aankomst op Tappanolie groote schade konde veroorzaken, daar andere chinezen, welke insgelijks derwaarts vertrokken waren,hem voorwaren. Mogt ik (wien vooral de belangen van den handel op het hart waren gedrukt) den man ook te Natal nog meerdere moeijelijkheden in den weg leggen? h. De Natalsche reede is gevaarlijk (getuige het klein aantal oorlogsschoeners die denzelven durven aandoen). Binnen de rivier konde de Wankang niet komen; de helft zijner diepgang zoude zulks verhinderd hebben; kon ik de verantwoordelijkheid op mij laden nopens de schade waaraan schip en lading 10 a 12 dagen zouden hebben bloot gestaan, indien ik de reede zelve tot legplaats had aangewezen? c. Heb ik niet de redenen welke mij tot de hoogere betaling noodzaakten, breedvoerig ontvouwd in eene missive, ‘) waarvan ik mij de dagteekening niet herinner, doch welke in de archieven te Natal en Aijer Bangie aanwezig is? Waarom (indien men loyaal had willen handelen) die missive niet in afschrift overgelegd, instede van dat niets afdoende: „de controleur beweert etc.?” Indien ik te nietig beschouwd word om notitie van mijne verdediging te nemen, had men die geringachting ook tot mijne fouten behooren uittestrekken. § 4. Praauwenhuur naar Taloh Baleh f 20. Ik begaf mij op reis naar de pepertuinen, betaalde f 20. voor eene praauw, en bragt f 20. in Rekening. Men merkte mij op dat de bepalingen een declaratie vorderen met specifike vermelding van scheepsruimte, tafelgelden etc. Het deed mij leed dat ik uit inschikkelijkheid daaraan gehoor heb gegeven; ik heb de declaratie ingediend, doch ik verklaar dat ze valsch is. Ik heb niet zooals dezelve luidt zooveel scheepsruimte betaald, zooveel voor tafelgelden uitgegeven, maar ik heb f2O. praauwhuur betaald. Indien er bepalingen bestaan die de verzaking der waarheid vorderen, dan zijn dezelve voor mij van geene kracht. Ik acht de waarheid hooger dan het Staatsblad en geef openlijk deze verklaring, ook al zoude mijne ongeschiktheid tot ambtenaar als een ') Zie missive 16 Maart 1843, no. 131, blz. 77. onmiddehjk gevolg dier verzekering beschouwd worden. Wat aangaat het niet weder innemen der f 20, ik verzoek dat de eventueel te valideren declaratie, daarmede moge worden verrekend. § 5. Genoten voorschot op Batavia. Ik vermeen dat er eene bepaling bestaat, volgens welke de aanzuivering van genoten voorschot behoort een aanvang te nemen drie maanden na het aanvaarden eener nieuwe betrekking, ik heb in December 1842 het eerst als kashouder te Natal gefungeerd, en had dus niet zoo als de Assistent Resident van Aijer Bangie beweert in Januarij een begin met de storting moeten maken. ‘) Gesteld echter dat dit het geval ware, dan nog had men het bedrag van de niet storting over 2 maanden op den staat der ten mijnen laste loopende posten ter zake van verkeerde administratie behooren te brengen, doch niet het onafbetaald gedeelte van het voorschot; want ; Er zijn negen maanden noodig om een voorschot van 3 maanden tractement, tegen inhouding van Vs ’s maands aan te zuiveren. Stel ik ware in Januarij met de storting van Vs begonnen zooals de Assistent Resident van Aijer Bangie verlangt, en daarmede tot en met Augustus voort gegaan, dan nog zoude er ook bij eene volmaakt goede administratie, op ülto. Augustus één negende gedeelte onaangezuiverd zijn gebleven. De fd. Assistent Resident van Aijer Bangie heeft zich door zijnen ijver om de ten mijnen laste loopende posten tot een hoog bedrag te brengen, laten vervoeren, om fout te maken: le. In de stelling dat ik met Januarij eenen aan vang met de storting had behooren te maken etc. 2e. In de berekening van het ten mijnen laste gekomen bedrag ter zake van verkeerde administratie, ook al ware ZWEDG. van eene gegronde stelling uitgegaan. § 6. Voor het hinnenloodsen van eene praauw Pentjallang f 5.—. Deze geringe betaling is in het belang van den lande geschied, daar de bedoelde pentjallang zout of rijst (of beide) voor het Gouvernement aanbragt. De zandbanken die op de reede van Natal *) De heer Yan der Yen had gelijk, De inhouding had moeten aanvangen met de derde maand, waarover Dekker in zijn nieuwe betrekking van kontroleur bezoldiging ontving. Hij had reeds traktement genoten over November en Desember 1843. Zie artikel 3 Staatsblad 1835 no. 5. 13 den toegang tot de rivier nu eens gedeeltelijk, dan weder ten eenenmale stremmen, maken het binnenkomen uiterst gevaarlijk. Ik zelve ben twee keeren zwemmende aan wal gekomen. De praauw waarmede de Surnumerair Gr oud t onlangs op Natal aankwam, is omgeslagen, en men behoeft slechts een optelling te maken van dergelijke voorvallen, om zich te overtuigen van de noodzakelijkheid, om daartegen door het geven van loodsen te waken; men zegt dat de praauwvoerder dit had behooren te betalen; ik meende dit ook, en stelde den zelven zulks voor; de man zeide daartoe ongenegen te zijn, en verklaarde liever naar Poelo karakara te zullen zeilen, daar hij geen uur langer op de reede vertoeven dorst. Zoude men de in uitgaaf stelling van ongelijk grootere onkosten voor het ontlossen gevalideerd hebben, indien ik om ƒ5. loodsgeld uit te winnen, de lading met praauwen koliek van daar had laten halen? Met terugzigt op § 3. dezer missive, meen ik dit te mogen betwijfelen. § 7. Inkoop van een venduacceptatie ten laste van den Venduyneester E. Douwes Dekker. /■2.577.65. Af de gestorte disconto „ 115.98. ƒ 2461.65. De Assistent Resident van Aijer Bangie geeft als reden tegen deze inkoop op, dat de vendu administratie niet met ’s Lands kas mag verward worden. Men zoude een genoeglijken woord dan verwarring daarvoor kunnen bezigen, maar in allen gevalle begint het Gouvernement met daartoe een antecedent daar te stellen door mij als Vendumeester te erkennen, zonder mij daartoe benoemd te hebben, waaruit volgt dat de benoeming tot Civiel Gezaghebber en Kashouder te Natal de benoeming tot vendumeester in zich sluit. Indien het Gouvernement de zaken cumuleert, waarom mag ik dan niet de uit die zaken voortvloeiende gelden cumuleeren? Indien de venduadministratie een afgescheidene zaak is, en de kas met ’s Landskas niets gemeen heeft, waar is dan het bureau van den vendumeester te Natal; waar is de bewaarplaats der gelden die hij ambtshalve onder zich heeft; waar zijn de schrijfbehoeften voor die betrekking benoodigd ? •) •) Dekker heeft hier blijkbaar niet gedacht aan het voorschrift vervat in art. 12 van de instruktie voor de vendukantoren, gearresteerd bij resolutie van De vendugelden worden immer in ’s Lands kas bewaard; de vendumeester schrijft op het bureau, en gebruikt de schrijfbehoeften van den Civiel Gezaghebber; alles wordt erkend te zamen te gaan, hoe natuurlijk is de daaruit voortspruitende cumulatie der gelden. Ik weet echter thans dat het disconteren der venduacceptatie volgens de bestaande bepalingen niet geschieden mogt, en heb trachten te betoogen hoe ligt men tot dit verkeerd begrip geraken kan. Ik heb hier echter het volgende bij te voegen: Waarom stelt men op den staat der ten mijnen laste loopende posten, de uitgegevene som voor de acceptatie, zonder die acceptatie zelve in mijn credit te brengen. Neemt het Gouvernement de acceptatie aan, dan vervalt alle aanmerking, terwijl in een tegenovergesteld geval ik die betaalde som schuldig ben, wel is waar, doch tevens het Gouvernement mij, de voor die som geleverde acceptatie schuldig is. Indien ik volgens mijn beste weten in ’s Gouvernements naam eenen inkoop doe, welke niet had belmoren te geschieden, kan men mij volgens regt met de uitgegevene som belasten, doch de waarde van het voor die gelden aangeschafte, en in Gouvernements handen gestelde artikel behoort niet geheel en al vergeten te worden. Men belaste den kashouder voor eene ten onrechte uitgegevene som, doch creditere tevens den Vendumeester voor het bedrag der acceptatie. § 8. Tekort op de kas bij de overgave f 2070.47. Het boven aangehaalde nopens de redenen die tot cumulatie der Lands- en vendukas aanleiding geven, geldt ook hier; doch kan men vooronderstellen dat ik een zoo groot bedrag uit eigen middelen zoude hebben kunnen voorschieten? Dit toch zoude het woord zijn. Ik heb de ten laste van het vendukantoor loopende acceptatie op den vervaltijd voldaan; kan men in billijkheid vorderen, dat deze betaling op den bepaalden dag plaats hebbe, indien politieke maatregelen van het Gouvernement, de venduschuldigen verhinderen te betalen? Indien ik als Vendumeester 25 Junie 1822 no. 9 (Staatsblad uo. 29) luidende: De vendumeesteren zullen gehouden zijn, uit de voorschreven procenten, aan hen toegelegd, te onderhouden een behoorlik kantoor, en te bekostigen alle kantoor-, schrijf- en andere behoeften, die daartoe zullen worden vereischt; zij zullen enz.” verpligt ben tot betaling, moet ik ook als vendumeester gerechtigd zijn, billijke maatregelen in het werk te stellen opdat men mij betale. Had ik de magt daartoe toen Soetan Salim van Natal werd weggevoerd, en de Toeankoe gearresteerd? Noch deze, noch gene konden de hun competerende gelden van anderen innen en derhalve was geen hunner in staat mij te voldoen. Indien er geene tekortkomst in de kas bestaan had, zoude men mij met regt kunnen vragen: hoe ik aan de gelden kwam, waarmede ik de niet-betaling van voormelden Toeankoe en Soetan Salim had weten te dekken? Mijns inziens behoorde dit zoogenaamd tekort tot een bewijs mijner eerlijkheid te strekken, en niet te paraisseren op den staat der ten mijnen laste komende posten. Wil men echter aan dit denkbeeld van een tekort vasthouden, dan vergete men niet daarnevens te noteren dat ik de pretentiën op Soetan Salim en den Toeankoe, ten zelfde bedrage als de minderheid in kas, aan het Gouvernement heb overgegeven, opdat het vóór en tegen even zij ! § 9. Boeten voor te late indiening der verantwoording etc. ten gezamenlijke bedrage van f 231.66 z. en f 463.34 k. Het zoude een vraagstuk zijn of de boeten waren opgelegd voor te late inzending, of wel dat de te late inzending een gevolg was der bedreiging om mij te beboeten. De boeten zijn ecbter volgens de bestaande bepalingen opgelegd, en derhalve is daar tegen niets te zeggen. Al ware er uitzigt om daar van ontheven te worden, dan nog zoude ik tot het aanwenden van middelen daartoe niet overgaan. Ik zoude kunnen spreken van mijnen tegenzin in de nietige kibbelarijen van Aijer Bangie; ik zoude kunnen aanbalen dat mij een geemploijeerde (de Sergt.-Majoor voor memorie Hesse link) is toegevoegd, welke na ruim l'/i maand ten mijnen huize te hebben ziek gelegen, aldaar overleden is; ik zoude uit de eindelijke toevoeging van den surnumerair Goudt kunnen betoogen, dat er ook vroeger een geemploijeerde onder mij noodig was; doch ik ga alle deze punten voorbij, en bepaal mij tot de eenvoudige verklaring dat ik niets bezit; eene verklaring welke vreemd luidt doch niet ten nadeele kan strekken van een ambtenaar die eene plaats verlaat, waar alle zijne voorgangers fortuin gemaakt hebben. Ik ben genaderd tot de voldoening aan den in bet slot van ÜHEDGr. missive vermelden last om optegeven waar en wanneer is ingenomen de wissel in dato 28 Februari] jl. N°. 12 ten behoeve van ïjong Aijong op ’s Lands kas te Padang. Ook op Aijer Bangie heeft men mij die zaak voorgelegd, en ik vleije mij dezelve aldaar mondelings voldoende te hebben opgehelderd. De Chinees Ke M oeda qq den amfieoenpachter te Padang, betaalde mij de pachtschat van f 405. koper, over de maand Januanj A° Ct. Ik gaf daarvoor eene voorloopige kwitantie, bij wijze van inofficiële erkentenis der ontvangst, en later den wissel om dat bedrag te Padang te kunnen ontvangen. In stede van toen de eerst afgegevene kwitantie te vernietigen heb ik mij vergenoegd met daarop te noteren dat voor gemeld bedrag een wissel was in de plaats gegeven. Indien ik op Aijer Bangie goed ben ingelicht, heeft de houder getracht èn wissel, èn kwittantie, als solidair van waarde in betaling te geven, hetgeen echter niet gelukt is, en niet gelukken konde. Er staat immers op de kwittantie duidelijk genoteerd dat dezelve door een wissel in do. 28 Februari] vervangen was. De kwittantie was behalve dat, een inofficieel stuk, het welk nimmer buiten Natal had behooren te dienen. De beschuldiging van slordigheid in het opmaken van een provisioneel bewijsje, laat ik voor rekening van diegenen, welke er zich toe kunnen verledigen, om zorg, moeite en netheid ten koste te leggen, aan het opstellen van eene kladnota. Ik kan hier ter plaatse zonder inzage der boeken den datum niet opgeven, waarop de bedoelde wissel is in ontvangst genomen, doch houd mij verzekerd dat er te Padang geen wissels zijn uitbetaald, dan die welke op Natal verantwoord zijn. Indien er verwarring bestaan mogt, is zulks het gevolg van de tusschen beiden komende bepaling dat er geen gelden voor amfioenpacht, elders dan te Padang zouden worden aangenomen. Deze lastgeving heeft den geregelden loop der stortingen of de verantwoording daarvan gederangeerd, doch er kan geen verschil zijn in de gezamenlijke geldswaarde van het daar ontvangene, en hier gevalideerde. Ik verneem alle de in de aantooning der ten mijnen laste loopende posten, voor komende punten te hebben afgebandeld, en weet zeer wel dat deze missive, wat den vorm aangaat, niet geschikt is UHEDGL in eene gunstige stemming omtrent mij te brengen. Ik voorzie ten volle den ernstigen uitslag welke deze zaak hij de bestaande begrippen, voor mij hebben kan, doch neem niettemin eerbiedig de vrijheid UHEDGr. ten overvloede te verzoeken, mij van alle welwillende consideratiën, indien dezelve mogten kunnen bestaan, te willen verschoon en; Ik ben jong en onbeduidend in vergelijking van de magt der heerschende begrippen, waartegen mijne beginselen mij noodzaken op te staan, maar blijf niettemin trotsch op mijne zedelijke onafhankelijkheid, trotsch op mijne principes, trotsch op mijne eer! Be Controleur 2e kl., DEKKER. Aantooning van onderscheidene Posten ten laste gebragt van den controleur 2e kl. DEKKER, ter zake zijne geldelijke administratie te Natal van November 1842 tot uit. Augustus 1843, met daarnevens gevoegde bedenkingen van voormelden controleur. DD. OMSCHRIJVING DER POSTEN. Zilver. Koper. BEDENKINGEN VAN DEN CONTROLEUR DEKKER. 1842. December. Te veel betaald aan een conducteur van een Gouvernements weid transport naar Mandhéling / 4— Missive van heden La A S 1. Tractement aan een mandoor bij het zoutpakhuis f 10.— 10— id. 5 2. 1843. Januarij. ïebruarij. Wegens uit ’s Lands magazijn ontvangen buskruid „ 2.10 Ik heb voor nevensstaand bedrag eene ordonnantie van storting ontvangen, welke Tractement aan een mandoor bij het zoutpakhuis Te veel betaald aan een conducteur ld. id Betaald voor ontlossing van 25 koijang zout • f 140.— „ 10 — J) » 33 10— 4— 4— ik voldoen zal. Missive als boven § 2. id. id. § 1. id. id. § 1. Slechts toegestaan / 3 p. koijang Belast met het meerdere • „ 75. – id. id. § 3. 65— Maart. Tractement aan den mandoor bij het zoutpakhuis Te veel betaald aan een conducteur „ 10— » 10— 4— id. id. . id. id. § 2. § 1- 4— id. id. § 1- Praauwhuur naar Telok Baleh 20— id. id. ij 4. April. Traktement aan den mandoor bij het zoutpakhuis Te veel betaald aan een conducteur „ 10— )) 10— 4— id. id. 1 2. Mei. id. id. . . . 4 id. id. § 1. Junij. 4— Augustus. Genoten voorschot te Batavia Hierop afbetaald . . id. id. § 5. T> i, I 183.35 „ 91.67, id. Te veel betaald aan een conducteur »> 4— id. § 1- Voor het binnenloodsen van een PentjaÜang Te veel betaald aan een conducteur )} 33 5— 4— id. id. id. id. \ 6- § 1. Te mm gestort zoutgeld over Augustus Inkoop van een venduaooeptatie ten laste van den E. Douwes Dekker . >3 240— Dit verzuim bij het sluiten der kas bemerkende heb ik de ƒ240 aan mijnen Vendumeester opvolger ter hand gesteld, en wel degelijk bij de verantwoording genoteerd dat dit bedrag op 1 September zoudê worden ingenomen, zooals geschied is. — De Assistent Resident van Aijer Banqie van het abuis gewagende, had billijker -Af de gestorte disconte Niet ingenomen het bedrag der !>/.% ten behoeve wijze Missive ook het redres moeten vermelden. »3 2461.65 van heden La A. § 7. van het Gon vernement over de gehoudene vendutien le tw isi'i 86.22 ld. 2e kw. 1843 . . 33 Dit is inderdaad verzuimd, ik verzoek het gezamenlijk bedrag hiervan ad ƒ130.96 Als boven 1 p. mille voor de armen le kw 33 36.55 te mogen voldoen van mijn te goedhebbend tractement over September. ld. 2e kw. 1843 . . JJ 5./5 Tekort op de kas bij de overgave Boetens wegens te late indiening der kasrekening van April 1843 van 15 Mei tot 16 Junij (31 dagen) ........ Als voren ter zake der driemaandelijksohe verantwoording ie kw 1843 van 1 Mei tot 17 Augustus (108 dagen) „ 51.66 „ 180— 33 33 33 2.44 2070.47 103.34 360— Missive van heden L A § 8. Missive van heden LA 9. f 365.43 ' f 5719.77 Aijer Bangies, 15 September 1843. de wd. Asst.-Resident, (te. g.) VAN DER VEN. Padang, 3 Ootober 1843. De controleur 2e kl., DEKKER. Padang, den 4 October 1843. No 2192 a. Aan den Controleur der 2 klasse E. Douwes Dekker, afgetreden Civiel Gezaghebber te Natal thans te Padang. Uit de zegelverantwoording te Natal over het Iste kwartaal 1843 ontwaard hebbende, dat eene som van f 70.20 koper voor gedebiteerde blanco zegels en f 31.20 koper voor zegels van jaarpassen is verkocht geworden, waarvan de storting in ’slands kas niet is gebleken, zoo noodig ik UWEG. uit, om op te geven waar en wanneer de geldswaarde dezer zegels a f 101.40 koper is verantwoord geworden. De Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur ' ter Westkust van Sumatra, MICHIELS. ') Padang, den 7 October 1843. No. 2220, Aan den Assistent Resident van Aijerbangies. Bij het door UWEG. beloofde nader berigt aangaande de geconstateerde tekortkomsten op de administratie van den controleur der 2e klasse Douwes Dekker, zal het ook noodig zijn, een ruimer overzigt aangaande de venduadministratie te Natal over te leggen van het begin zijner administratie, met aantooning der namen van crediteuren en debiteuren, ten einde beter te kunnen beoordeelen, hoe hij er toe gekomen is, om gebruik te maken van ’s lands gelden, tot kwijting van venduacceptatien alsmede waarom de nagenoeg verjaarde venduschulden van Soetan Salim en den Toeanko Bazaar niet zijn ingevorderd. Eerstgemelde wordt voor zeer vermogend gehouden, in het bestier zijner vermogens zal derhalve wel door het bestuur met overleg zijner bloedverwanten zijn voorzien. *) Het afschrift is door de heer Tamson genomen. De Toeanko Bazaar daarentegen is in het genot van een ruim inkomen, daargelaten nog of hij ook geen eigen middelen heeft, waaruit hij zijn schuld kan afdoen. j Nopens het een en ander heb ik van den Controleur Douw es Dekker hier geen behoorlijke opheldering kunnen krijgen, evenmin waarom hij de zegelgelden over het verweken semester niet verantwoord heeft, en hoe het zich heeft toegedragen, dat er over de eerste zes maanden volstrekt geen handel te Natal geweest is, immers dit moet men afleiden uit de door hem ingediende blancoverantwoordingen, waarbij niet eens journalen zijn overgelegd. Ik verzoek UWEG. om dit alles nog nader toe te lichten, als mede of de controleur gelijk hij hier beweert, de som van f 240. wegens te min gestort zoutgeld, nog vóór zijn vertrek van Natal in ’slands kas aldaar heeft gedeponeerd. Tot beter verstand van de nog verder benoodigde inlichtingen voeg ik daarbij een afschrift van des controleurs missive in dato 3 dezer lett. A. De Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra, MICHIELS.5) Padang, den 7 October 1843. No. 2221. De Kolonel. Gelezen hebbende de missive van den Assistent Resident van Ajerhangies in dato 15 September No. 300, geleidende het proces verbaal van de overgave der administratie te Natal door den controleur der 2 klasse E. Douwes Dekker, aantoonende een deficit in ’slands kas groot /'2070.47 koper geld. En hierop disponerende. ') Over de inkomsten van de Toeankoe en de datoe’s van Natal raadplege men het opstel van E. Francis in het „Tijdschrift van Ned. Indië” 2e jaargang (1839) le deel blz. 153. J) Het afschrift is genomen door de heer Tams on. Heeft dienstig geoordeeld. Het voorschreven proces verbaal in handen te stellen van den ambtenaar belast met de controle op de comptabiliteit met aanschrijving, om hetzelve zoo veel mogelijk te vergelijken met de restanten volgens binnengekomen rekening en inventarissen, en na daarvan copij te hebben genomen onder terugzending van bericht en bevinding te dienen. Afschrift aan den ambtenaar belast met de controle op de comptabiliteit ten fine van opvolging. ') Padang, den 10 October 1843. No: 1354. Aan den Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra te Padang. Hoezeer ook bij het laatste gedeelte van UHEdG. schrijven dd. 2 dezer No: 2176, slechts is bepaald, dat geene door den Heer Dekker als Controleur van Nattal afgegeven wissels op ’s lands kas alhier meer zullen mogen worden uitbetaald, en daaruit als van zelve vloeit, dat de door zijnen vervanger Diepenhorst getrokken wissels niet in die cathegorie vallen, zoo acht ik mij evenwel onbevoegd, om alvorens daartoe nader door UHEdG. te zijn geautoriseerd, fiat betaling te verleenen op den bijgaanden van Nattal ontvangen wissel groot ƒ 200 koper, afgegeven door den Controleur Diepenhorst aan de order van den Heer E. Douwes Dekker alhier. Aangenaam zal het mij zijn hieromtrent nader UHEdG. wel meenen te mogen verstaan. De Assistent Resident, SCHAAP. ') *) Het afschrift is genomen door de heer Tamson. Padang, den 4 November 1843. No 2431. Aan den Assistent Resident te Padang. In antwoord op de missive van UWEdGr. in dato 10 October jl. No 1354, heb ik de eer, te kennen te geven, dat de hierbij teruggaande wissel, en voorts alle wissels die door den controleur H. Diepenhorst op deze kas worden afgegeven, kunnen worden gevalideerd, terwijl van die, welke door den controleur Douwes Dekker mogten getrokken wezen, slechts geaccepteerd mogen worden de zes wissels op bijgevoegde staat ‘) bekend gesteld. Be Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra, MICHIELS. :) No. 348. Bijlage één. Natal, den 14n October 1843. Aan den Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra. In voldoening aan het voorkomende bij UHoogEdelgestrenges missive van den 25e September 11. no. 2118 en ten vervolge van de mijne dd. 15 bevorens no. 302 heb ik de Eer te berigten: a. Dat de controleur der 2e klasse E. Douwes Dekker genoodzaakt geweest zijnde, om het rendement van eene in October 1842 ten behoeve van de Faktonj der N. 11. Maatschappij gehouden publieke vendutie te voldoen zonder daartoe, door het onvoldaan blijven der loopende schulden ten behoeve der vendukas per rest f 2070.47 koper en ten laste van Toeankoe Besaar en Soetan Salim in de mogelijkheid te zijn, zich niet ontzien heeft van ’s Lands gelden gebruik te maken, waaraan het tekort tot gemeld bedrag door hem controleur wordt geweten en h. Dat de venduacceptatie, na aftrek van het disconto groot ') Is dezelfde als die op blz. 152 voorkomende. 5) Het afschrift is genomen door de heer Tams o n. /■2461.65 koper ') voortspruitende uit eene in Augustus 11. door den controleur 2e klasse E. Douwes Dekker ten zijnen behoeve gehouden vendutie, ook ten zijnen laste loopt, zijnde dit bedrag door hem bij ’s lands kas afgeschreven teneinde zooveel mogelijk het tekort te dekken. Daarentegen heeft hij controleur als vendumeester volgens overgelegde recapitulatie alsnog te pretenderen de bedragen der onderscheidene koopers bij de vendutie in Augustus 11. ten zijnen behoeve gehouden, makende zuiver f 2577.63 koper. Ook voor de inning van dit bedrag zal dezerzijdsch in het belang van ’s lands kas zooveel mogelijk worde gewaakt, zijnde het echter voorgekomen dat daaronder eenige dubieuse posten behooren. ’) Eindelijk heb ik de Eer UHoogEdelgestrenge mede te deelen dat de in Augustus 11. door den controleur voornoemd te min gestorte som van f 240. ter zake van het zout debiet, in de maand September 11. zijn verantwoord, behoorende alzoo het debet van dien Ambtenaar met opgemeld bedrag te worden verminderd. De wd. Assistent Resident, A. v. d. YEN. *) De berekening was als volgt: Koopsom, zie blz. 191 /2172.50 zilrer. Waarvan afgaat: 1% additioneel door de verkoper te dragen, ingeval van verton p bij opslag . . bekkenslag of venduannonce door de goeverneur plaatselik bepaald en vermoedelik gesteld op l'/4 per mille van de koopsom „2.75 ƒ 24.47 zilver. „ 2148.02 zilver of „ 2577.63 koper. Gaat af s/4% diskonto ’smaands over 6 maanden of 4'/,. „ 115.98 koper. Rest ƒ2461.65 koper. •) Dit bleek later een vals vermoeden te zijn geweest. No. 2129. EXTRACT uit de Recapitulatie op de vendutie ddo 28e Augustus 1843 gehouden ten behoeve van E. D. Dekker. Koopees. Koopsom. 6 o/o '). Ipr.M.1) Totaal. Aanmerkingen. Van der Pool . . . f 737.75 f 44.20 f 0.78 f 782.79 Ke Ing „ 12.25 „ 0.73 „ 0.01 „ 12.99 Diepenhorst .... „ 362.25 „ 21,74 „ 0.36 „ 384.35 Gout 546.— „ 32.76 „ 0.55 „ 519 31 Spies „ 11.25 „ 0.67 „ 0.01 „ 11.93 Bandara Ketjil . . . „ 19.25 1.15 „ 0.02 „ 20.42 Toeankoe Bazaar . . „ 65.95 „ 3.91 „ 0.07 „ 69.23 Si Mageh „ 5.75 „ 0.34 „ 6 09 Si Marassat .... „ 2.50 „ 0.15 „ 2.65 Soetan Bandara . . . „ 2.50 „ 0.15 „ 2.65 Sein „ 366.75 „ 22.— „ 0.37 „ 389.12 Datoe Maga Maratja . 1-25 „ 0.09 „ 1.34 Sie Makie „ 1.— „ 0.06 „ 1.06 Si Kassi 8.50 „ 0.51 „ 9.01 Baba Tjong ïjong . . „ K„ 0 24 „ 4.24 Datoe Moeda .... „ 11— 0.84 „ 0.02 „ 14.86 Radja Oesar .... „ 6.- „ 0.36 „ 6.36 Jaksa „ 1.50 „ 0.09 „ 1.59 Hadji Makassie . . . „ 4.75 „ 0 28 „ 5.03 /2172.50 f 130.35 /2.17 /2305.02 Bijlage één Padang, den 26 September 1843, Aan den wd. Assistent Resident van Aijerbangies. Van den pachter Tin Aijon te Natal is mij nevensgaand adres ter hand gekomen, houdende klagten tegen den controleur der tweede klasse Douwes Dekker. Naar de daarbij vermelde feiten, verlang ik een nauwkeurig onderzoek, en verzoek ÜWEG. om onder terugzending van dat adres van bevinding en berigt te dienen. De Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust aan Sumatra MICHIELS. ») ') Vendusalaris, waarvan 4 °/0 aan de vendumeester toekwam. 2) 1 per mille voor de armen. 3) Het afschrift is door de heer Tamson genomen. Natal, den 3 September 1843. RoogEdelGestrenge Heer Kolonel. Genoodzaakt zijnde, neem ik de Ynjheid mij aan ÜHoogEdelgestrenge te wenden. Reden den Heer E. D. Dekker controleur 2 klasse alhier, in de vorige maand van mij 4 a 5 duizend Gulden te leenen gevraagt heeft, daar Zijn Edele voorgaaf afgelost te worden, en dit geld in kas mankeerde is door mij ongeantwoord, dat ik dit geld niet aan Contanten bezat, waarop Zijn Edele van mij gevergt heeft die som te leenen bij de Maleijers op de Bazaar of Elders doch zulks door mij niet gedaan zijnde, heeft Zijn Edele zich gewend aan den Eürop. fuselier Spies, ook bij dien Persoon de gevraagde som niet bekomen hebbende, heeft meergemelde Heer aan den toeanko Bezaar om 5 duizend Gulden gevraag en door den toeanko ten antwoord bekomen hebbende, dat hij zooveel geld niet bezat, heeft ZEDele daarop aangedrongen, dat den toeankoe Bezaar zijn bezittend goud zoude verkoopen om de gevraagde som te leveren doch dit niet gedaan zijnde, heeft den Heer Dekker zich wederom tot mij gewend, en van mij geen geld bekomen hebbende, heeft Zijn Edele mij bedrijgd wel te zullen vinden en op het laatste, doen ik mij nog competeerend Geld voor gekochte Goederen heb gevraagt, heeft Zijn Edele mij in het Blok van het Kettinggangerskwartier doen sluiten. Deze behandeling door mij onverdiend ondergaan doet mij het voorenstaande aan TJHoogEdGestrenge schrijven, hoopende dat meergenoemd Heer over dit zijn gedrag, door UHoogEDGestr. moge onderhouden worden. Met Achting en Eerbied blijf ik UHEDGestr. onderdanigste d inaar, De Chienesche pachter te Natal, TIN GS.) AI JON. Natal, den 14e October 1843. No. 349. Aan den Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur van Sumatra’s Westkust. Kommissoriaal van den 26n September 1843 No. 2129 (missive). Last om te dienen van bevinding en berigt omtrent de door den chineeschen pachter Tin Aij o n te Natal bij overgelegd adres ingebragte klagten tegen den controleur der tweede klasse E. Douwes Dekker. Bevinding en berigt van [den wd. Assistent Resident van Aijer Bangies. Als resultaat van het ingesteld plaatselijk onderzoek omtrent de door den chinees Tin Aij o n ten regte (T ij o n Aijo e) te Natal bij adres aan UHoogEdel-Gestrenge ingebragte klagten tegen den controleur E. Douwes Dekker heeft de ondergeteekende de Eer te berigten: 1. Dat de controleur yoornoemd tijdens zijn bestuur te Natal zich heeft schuldig gemaakt aan misbruik van gezag, door bedoelden chinees, zonder eenige geldige redenen, gedurende twee dagen in het blok te doen sluiten en buiten toegang te stellen. 2. Dat genoemde Ambtenaar niet geschroomd heeft om van den fuselier J. Spies in bezetting te Natal en den chinees Tij on Aijoe voornoemd eene som van f5OOO. koper ter leen te vragen teneinde het tekort in ’slands kas te dekken waaromtrent bij dezerzijdsche missive van den 15n September 11. No. 302 is berigt. 3. Dat de controleur voornoemd evenzoo ten opzichte van de Inlandsche Hoofden te Natal en inzonderheid van den zich in arrest bevindende Toeankoe Bezaar, zich heeft schuldig gemaakt aan misbruik van gezag en tevens de waardigheid van het Gouvernement op eene verregaande wijze gecompromitteerd heeft door met bedreigingen te trachten van hen een bedrag van ƒ 5000. koper in leen te bekomen teneinde het bedoeld tekort op zijne geldelijke Administratie te dekken, en 4. Eindelijk dat hij niet ontzien heeft werkelijk van den Toeankoe Bezaar voornoemd, eene som van f5OO. koper in 13 leen te nemen blijkens het overgelegd schuldbewijs, waaromtrent nog dient opgemerkt dat de Toeankoe Bezaar verklaart van den controleur voornoemd de verzekering te hebben ontvangen dat die som zoude worden afgelost zoodra hij controleur zijn voorgegeven nieuwe standplaats Solok zoude hebben bereikt, terwijl de wijze van betaling in het schuldbewijs wordt gesteld bij maandelijksche paijamenten, wanneer daartoe bij hem controleur de mogelijkheid bestaat! Tot staving van het vorenstaande worden UïïoogEdelGestrenge hierneven aangeboden drie verklaringen respectivelijk van den Toeankoe Bezaar, den fusilier J. Spies en den chinees Tij o n Aij o e voornoemd waarbij naar het inzien van den ondergeteekende de tegen den controleur E. Douwes Dekker ingebrachte beschuldigingen voldoende worden bewezen1); overigens beeft men vermeend het onderzoek in deze niet verder uittestrekken ten einde de waardigheid van het Gouvernement, ten overstaan van de bevolking niet meer te compromitteren. De ondergeteekende neemt de vrijheid het in zijn handen gesteld adres hierbij weder aan te bieden, terwijl hij aan UHoog-EdelGestrenges beslissing onderwerpt in hoeverre het noodig kan worden geacht dat het overgelegde schuldbewijs weder in handen van den Toeankoe Bezaar van Natal worde gesteld. De wd. Assistent-Eesident, v. d. YEN. i) Het is niet bekend dat Dekker op bovenbedoelde beschuldigingen is gehoord. Men moet derhalve voorzichtig zijn in het maken van zijn gevolgtrekkingen. In Indië is het geen zeldzaam voorkomend verschijnsel, dat na het vertrek van een doortastend ambtenaar lasterlike praatjes van hem worden verteld, en aangezien Dekker bovendien in onmin had geleefd met de as. res. chef van de afdeling, is het stellen van een onbeperkt vertrouwen in de geloofwaardigheid van de afgelegde verklaringen, zeker niet raadzaam. Men moet "ook vooral niet uit het oog verliezen dat de fuselier Spies in de maand Desember 1842 door Dekker was beboet. Proces Yerbaal van de afgelegde verklaring door den chinees Tij on Aijoe te Natal voor den ondergeteekende Wd. Assistent Resident van Aijer Bangies en den Controleur 3e klasse te Natal op heden den 14e October 1843. De chinees Tijon Aijoe voornoemd verklaard op de daartoe gedane vragen als volgt: Omstreeks 8 dagen voor de komst van den nieuwen Controleur alhier (13 Augustus) liet de Controleur Douwes Dekker mij ontbieden te kennen gevende dat hij veel Gouvernementsgeld te kort kwam en verzoekende om tot dekking daarvan ƒ4OOO. a ƒ5OOO. ter leen te hebben. Daarop gaf ik te kennen dat ik zooveel gelden niet ter mijner beschikking had en nu verzocht mij de Controleur Douwes Dekker dat ik die gelden zoude trachten te leenen. Ik deed zulks doch kwam weldra onverrigter zake terug, dewijl niemand de genoemde som in leen wilde voorschieten. Op het berigt daarvan was de Controleur zeer ontevreden en bedreigde mij later wel te zullen vinden. Ongeveer 8 dagen daarna vervoegde ik mij bij den Militaire Kommandant alhier, met verzoek om mij te willen helpen in de opmaking eener rekening ten laste van den Controleur voornoemd ter zake van de leverancie van verschillende articelen. De Kommandant raadde mij echter om zelfs naar de Controleur te gaan, dewijl deze welligd beschaamd zoude zijn, hij trok het bedrag der onderscheidene Artikelen te zamen en stelde zulks op eene Nota. De som bedroeg ƒlO7. koper. Ik begaf mij vervolgelis naar den Controleur en deze liet mij nog dienzelfden dag betalen. Drie dagen later echter, toen de Militaire Kommandant de hierboven bedoelde Nota aan den Controleur vertoonde, liet deze mij roepen en in het blok sluiten, alwaar ik twee dagen en een nacht, als een groot misdadiger zonder toegang van mijne betrekkingen in bleef, terwijl ik alleen op de herhaalde verzoeken van mijnen vrouw de vrijheid herkreeg. De vorenstaande verklaring den declarant in het Maleidsch voorgehouden hebbende, zoo verklaard hij die wel te verstaan, daaraan niets te kunnen veranderen en de waarheid derzelve met Eede te willen bevestigen. Waarna wij deze in triplo hebben onderteekend op datum en plaatse Alsboven. A. v. d. YEN. H. DIEPENHORST. Handteekening van TIJON CS9) AJOE voornd. Ons bekend, H. J. I. GOUT. Proces Verbaal van de afgelegde verklaring door den Fuselier Johan Spies oud 40 jaren, in garnisoen te Natal voor den ondergeteekenden Wd. Assistent Resident van Adjev Bangies en den Controleur der 3e klasse te Natal op heden den 14 October 1843. De fuselier Spies voornoemd verklaard op de daartoe gedane vragen alsvolgt: Op den 18e Julij jl. werdt ik door den Controleur der 2e klasse E. D. Dekker ten huize van den Militaire Kommandant alhier geroepen en werd mij daar door hem gevraagd of ik hem wilde verpligten met hem ƒ 5000. kopergeld te leenen, erbij voegende dat hij ’slands kas moest overgeven. Ik heb hierop geantwoord, dat ik dat niet kon doen om dat ƒ5OOO. wat veel was, doch dat ik mij er eens op wilde bedenken en nader antwoord zoude geven. Des avonds ten ‘ls 5 a 5 uren van dien zelfden dag werd ik weder door genoemde Controleur aan deszelfs woning geroepen, doende hij mij als toen het aanbod om mij nog dienzelfden dag nog een praauw te verstrekken ingeval ik de gevraagde gelden van Padang moest laten halen. Ik gaf hem daarop ten antwoord, dat ik te Natal nog wel f 5000. bij elkander zou kunnen brengen, doch dat ik deze zaak nog tot morgen in beraad wilde houden. Den volgenden morgen werd ik andermaal vroegtijdig bij gemelde Controleur ontboden en hij sprak mij toen weder dringend om hulp aan. Ik zeide hem weder dat ik mij nog wat wilde bezinnen en ik hem nader berigt zou geven. Denzelfden morgen nog schreef ik den Controleur Dekker, dat ik aan zijn verzoek niet kon voldoen, want dat ik niet zoo veel geld in de waagschaal wilde stellen, aangezien ik reeds zoo menig verlies van dien aard had geleden. Verder heeft hij mij daarover niet gesproken. De vorenstaande verklaring den declarant voorgehouden hebbende, verklaard hij die wel te verstaan, daaraan niets te kunnen veranderen en de waarheid derzelve met Eede te willen bevestigen. Waarna wij deze in triplo hebben onderteekend op datum en plaatse Alsboven. A. v. d. YEN. H. DIEPENHORST. SPIES. Procesverbaal van de afgelegde verklaring door den Toeankoe Bezaar van Natal voor de ondergeteekenden wd. Assistent Resident van Aijer Bangies en den Controleur der 8 klasse te Natal op heden den veertienden October 1848. De Toeankoe Bezaar van Natal verklaart op de daartoe gedane vragen het volgende: Toen de Controleur E. Douwes Dekker het berigt ontving dat hij vervangen zoude worden, vervoegde hij zich tot mij met te kennen gave dat hij Grouvernements gelden gebezigd had, en verzoekende, dat ik hem ter restitutie daarvan /'5OOO. koper zoude leenen. Ik gaf hem daarop te kennen dat ik zoo veel geld niet bezat, waarop de Controleur hernam dat hij volstrekt het geld hebben moest en ik desnoods mijne goederen moest verkoopen of verpanden, of het geld bij de kooplieden op de Bazaar leenen. Hierop verzamelden zich de Hoofden ten huize van den Controleur yoornd. en in tegenwoordigheid van hen allen werd het voorschreven verzoek door den Controleur voornd. herhaald. De Hoofden (Dato’s) verklaarden toen dat zij lieden niet genegen waren mij, ten behoeve van den Controleur te helpen, doch dat zij bereid waren, om voor zooveel zij vermogten, de schuld van Soetan Salim aan de Factorij te voldoen en dat alsdan de Controleur met den geemploij eerden zou kunnen overeenkomen, om hem uit die gelden eene leening te doen. De Geemploijeerde schijnt hierin niet te hebben toegestemd, althans de Controleur voornoemd wendde zich nogmaals met bedreigingen en stampvoetende tot mij, met aandrang om zelfs tot mijne kleederen toe te verkoopen. Nogmaals verklaarde ik dat mijn vermogen zulks niet toeliet, en toen noodzaakte hij mij om eenige vermogende lieden op de Bazaar ten zijnen huize te laten roepen waaraan ik voldeed, ook deze waren weigerachtig en dit was nogmaals eene reden voor den Controleur om mij met harde woorden te bejegenen. Eindelijk verliet de Controleur mij en kort daarna ontving ik zijn berigt, dat hij niet afgelost zoude worden en dus geen geld behoefde. Vervolgens schijnt de Controleur ander berigt te hebben bekomen, en hij gaf strenge bevelen om met alle mogelijke spoed en ramie ramie') eene praauw in gereedheid te doen brengen, dewijl hij Controleur naar Pontjan 2) wilde vertrekken. De praauw gereed zijnde zoo kwam de nieuwe Controleur der 3e klasse Diepenhorst aan, en in stede dat de Controleur Douwes Dekker nu zelve vertrok bragt de praauw slechts eenen brief over. Na de komst van de nieuwe Controleur vervoegde de Controleur Douwes Dekker zich weder tot mij met verzoek om ƒ5OO. ter leen, te betalen zoodra hij op Sollok zoude zijn gearriveerd. Hierin heb ik bewilligd en de f 500. voorgeschoten, waarvoor ik een bewijs ontving.3) De vorenstaande verklaring den Declarant in de Maleische taal J) Met zijn velen. *j De hoofdplaats van de afdeling Tapanoelie. 3) De schuldbekentenis werd aan de as. res. afgegeven en bevond zich in 1905 nog in ’s lands archief. voorgehouden hebbende, zoo verklaart hij die wel te verstaan, daaraan niets te kunnen veranderen en de waarheid derzelve met Eede te willen bevestigen. Waarna wij deze in triplo hebben onderteekend op datum en plaatse als boven. A. YAN DER YEN. H. DIEPENHORST. Handteekening van TOEANKOE (££££) BEZAAR te Natal, Ons bekend, H. J. I. GOUT Zegel van V» gulden De ondergeteekende E. Douwes Dekker bekent schuldig te zijn aan den Toeankoe Basaar van Natal de somma van vijf honderd Guldens Kopergeld a 100 Duiten de Gulden, het welk beloove aan den zei ven terug te betalen bij maandelijksche paijementen, zoodra daartoe bij mij, ingemoede de mogelijkheid bestaat. Natal, 27 Augustus 1843. DEKKER. ƒ5OO.—- koper. Op de keerzijde van dit eigenhandig door Douwes Dekker geschreven stuk stond in Arabiese letters aangetekend: Oetang toean kommandoer *) Dekker kapada hamba Toeankoe besaar Natal. >) /500 Daarnaast stond verder in hetzelfde letterschrift geschreven: Ini itoengan oetang toean kommandoer Dekker kapada hamba Toeankoe besaar Natal3) !) Zie aantekening 89 op de „Max Havelaar.” 2) Schuld van de heer Kommandeur Dekker aan mij de Toeankoe h esa a r van Natal. 3) Dit is de berekening (het bedrag) van de schuld van de heer Kommandeur Dekker aan mij de Toeankoe Besaar van Natal. No: 85. Padang, den 27 October 1843. Aan den Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur van Sumatra's Westkust te Padang. Onder terugaanbieding van het Proces verbaal van de overgave der Administratie te Natal door den Controleur 2e klasse E. Douwes Dekker ontvangen bij het besluit van UHEdG. dd. 7 dezer No: 2221, heb ik de eer het navolgend te dienen: a) Dat bij confrontatie der overgegeven Restanten met de pakhuisverantwoording over het 2e kwartaal 1843, uit het proces verbaal van overgave is gebleken, dat nog onverantwoord doorloopen: • 1 balans met eene stel schalen 3 hamers 4 borstplaten voor de beambten der inkomende en uitgaande regten, en 6 stellen kleedingstukken voor politiedienaren. b) Dat blijkens inventarisverantwoording op ultimo December 1842 een restant bleef van 5 zoutmaten, terwijl er slechts 3 stuks zijn overgegeven. c) Dat volgens ingekomen zegelverantwoording gedurende het 2e kwartaal 1843 geene zegels zijn gedebiteerd geworden, dat evenwel tot heden toe in ’s lands kas nog niet is gestort het bedrag der gedurende het le kwartaal 1843 verkochte zegels ter somma van ƒ101.40 koper. De Assistent Resident, belast met de Controle op de Comptabiliteit en Financiën ter Westkust van Sumatra, v. d. LINDEN. ') *) Het afschrift is genomen door de heer Tamson. No 2460 Padatig, den 7 November 1843. De Generaal Majoor titulair. Gelezen hebbende het proces verbaal van de overgave der administratie te Natal door den controleur der tweede klasse E. Douwes Dekker. In aanmerking nemende dat bij confrontatie der overgegeven restanten met de pakhuisverantwoording over het tweede kwartaal 1843, uit het proces verbaal van overgave is gebleken, dat nog onverantwoord voortloopen een balans met een stel schalen, drie hamers, vier borstplaten voor de beambten der inkomende en uitgaande rechten en zes stellen kleedingstukken voor politiedienaren; dat voorts blijkens verantwoording van inventarisgoederen op Uit. December 1842 restant bleven vijf zoutmaten, terwijl er volgens het proces verbaal maar twee stuks zijn overgegeven; dat volgens binnen gekomen zegel verantwoording gedurende het tweede kwartaal 1843 geene zegels zijn gedebiteerd geworden doch wel in het eerste kwartaal ten bedrage van ƒ101.40 koper, welke som niet bij ’s lands kas schijnt verantwoord te wezen. En hierop disponerende. Heeft goed gevonden en verstaan. 1. Van de bovenstaande aanmerkingen mededeeling te doen aan den Assistent Resident van Aijerbangies met noodiging, om deswege te dienen van nader berigt. 2. Onder aanbieding van de alhier opgemaakte rekeningcourant van het saldo ten laste van den controleur der 2e klasse E. Douwes Dekker, ten bedrage van ƒ365.43 en ƒ6275.13 en naar aanleiding van zijne missive in dato 14 October j.l. No 348, den Assistent Resident van Aijerbangies bij deze te magtigen tot afschrijving bij de boeken van de posten die ten laste van genoemden controleur zijn gebragt, met aanbeveling om voor de inning der vendupretentie de meest mogehjke zorg te doen dragen en met het beloop der ontvangsten zijne rekening later te crediteren. Afschrift aan den Assistent Resident van Aijerbangies ten fine van opvolging en de comptabiliteit tot informatie. ') ’) Het afschrift is genomen door de heer Tamson. No. 2373. Tien bijlagen. ‘) Padang, den 26en October 1843. Aan Zijne Excellentie den Gouverneur Generaal van Nederlandsch Indië te Batavia. Bij missive van den 25en September jl. No. 2119 heb ik mij voorbehouden, Uwe Excellentie nader berigt te doen nopens de schulden van den controleur der tweede klasse E. Douw es Dekker aan het gouvernement gedurende de tien maanden die hij geageerd heeft als civiel gezaghebber te Nutal. Ik geef mij alsnu de eer, die rekening hierbij aan te bieden, sluitende met een saldo ten laste des controleurs, groot ƒ865.48 zilver en ƒ6275.13 kopergeld. Ik heb het pligtmatig geoordeeld, den controleur over zijne gehouden administratie ter verantwoording te roepen en op deswege bij mij ingekomen klagten van Aijer Bangies nadere berigten in te winnen, omtrent de stappen die door hem te Natal gedaan zijn, om de bestaande te kortkomst in ’s lands kas aldaar te dekken, waarvan de uitslag gewéest is, als vermeld in de deze vergezellende bijlagen, onder welke eerst en vooraf in aanmerking komt des controleurs brief van den 3en dezer litta. A die het onbetwistbaar bewijs oplevert, van grove misvatting, willekeurige nalatigheid en misbruik van de hem ter administratie aanvertrouwde landsgelden, al hetwelk even strijdig is met de bestaande verordeningen op dit onderwerp, als onverantwoordelijk voor een rekenpligtig ambtenaar, die bij al het verkeerde dat hem kan worden ten laste gelegd zijne eigene wijze van zien met zoo veel verwaandheid zoekt te regtvaardigen, dat men aan zijne beterschap moet wanhopen; ten tweede: De missives van den waarnemend assistent resident van Aijer Bangies in dato 14 dezer Nos. 348 en 349 met drie bijlagen aantoonende de roekelooze stappen, die de controleur ') De 10 bijlagen zijn: De aantoning (blz. 205). Dekker’s verantwoording en 1 bijlage (blz. 172 en 183). Missive v. d. wd. as. res. v. Ajer-Bangies dd. 14—10—43 no. 348 en 1 bijlage (blz. 189 en 191). "Het bericht van dezelfde autoriteit van 14—10—43 no. 349 en 3 bijlagen (blz. 193-199). . . V De brief oj/'blz. 192 gedrukt. te Natal gedaan heeft, bij de inlandsche hoofden, een chinees en een militair, om geld te bekomen, ten einde de in ’s lands kas bestaande tekortkomst aan te vullen en hoe, nadat hem dat mislukt was, hij van den toen nog in arrest, maar nu reeds op vrije voeten zijnden Toeankoe Bazaar van Natal vijf honderd gulden heeft weten meester te worden. Ofschoon dit alles mij genoegzaam kon doen vermoeden, dat deze ambtenaar waarschijnlijk geldeloos was, moest ik aan den anderen kant vragen, hoe hij, den bekrompen voet waarop hij leefde in aanmerking nemende, te Natal in den korten tijd van tien maanden eene som van ƒ 3000. had kunnen te zoek maken. Ik kon het denkbeeld niet geheel opgeven, of hij bij zijne herkomst niet nog in het bezit was van het beloop der gedisconteerde venduacceptatie; ik stelde dit document derhalve in handen van den fiscaal bij den raad van justitie te dezer plaats, met noodiging om tegen den controleur het regt en de belangen van den lande waar te nemen. Intusschen is den waarnd. assistent resident van Aijer Bangies aangeschreven, om met betrekking tot de uitstaande vendupretenties het noodige te verrigten ten einde het gouvernement, zooveel mogelijk voor schade te vrijwaren: te meer, omdat er weinig hoop is, die venduacceptatie ten genoege van den fiscaal hier door hem te gelde zal kunnen gemaakt worden. Op de materiele verantwoording van den ambtenaar E. Douwes Dekker is een te kort bevonden van 11.330 pd. zout en 200 pd. rijst. Het is wel waarschijnlijk, dat hem de vergoeding daarvan zal worden opgelegd; de stukken dienaangaande zijn aan de beslissing van den directeur der producten en civiele magazijnen onderworpen. Het is verder gebleken dat hij de door hem gedurende het eerste kwartaal 1843 verkochte zegels niet heeft verantwoord ten bedrage van ƒ101.40, terwijl het overigens nog onzeker is, of er ook geene reclames wegens zijne administratie der inkomende en uitgaande regten te Natal over het verweken semester zullen inkomen. Reeds is door den resident der padangsche bovenlanden het verzoek gedaan, dat over den controleur buiten zijne residentie beschikt mogt worden, waartoe ik echter geen middel zie; ondertusschen kan ik niet ontkennen, dat bij mij de overtuiging be- staat, dat zijne plaatsing te dezer kust, waar dan ook, aan eene menigte zwarigheden onderhevig is, dewijl aan de meeste betrekkingen van zijnen rang geldelijke aangelegenheden zijn verbonden. Wat ook de beslissing van Uwe Excellentie moge zijn omtrent den controleur der 2e klasse E. Douwes Dekker: het blijft altijd wenschelijk, dat hij van deze kust naar elders verplaatst moge worden, waartoe ik eerbiediglijk de vrijheid neem, bij deze het voorstel te doen. De Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur ter westkust van Sumatra, MICHIELS, AANTOONING van hef door den controleur der tweede klasse E, Douwes Dekker aan den lande verschuldigde, voor zoover dit uit de binnengekomen administratiestukken is gebleken. DEBET. CREDIT. ZILVER KOPER ZILVER KOPER Aan saldo der rekening ddo. 15 September 1843 Aan onverantwoord zegelgeld gedurende het eerste kwartaal 1843 Aan te min bevonden drie koijangs en tachtig pond zout, en twee honderd pond rijst, hij de overgave der pakhuizen, zie missive aan den directeur der producten en civiele magazijnen, ddo. 14 Ootober 1843 no, 2291 ƒ 365.43 ~ .... ƒ5719.77 „ 101.40 Per in de maand September 1843 te Natal verantwoord zoutgeld, zie missive van den wd. assistent resident van Aijer Bangies, ddo. 14 Octoher 1843 no. 348 . . . Per saldo debet ƒ „ 365.43 f 240. „ 6275.13 „ 693.96 ƒ 365.43 ƒ6515.13 f 365.43 ƒ6515.13 Fadang, den 26 Ootober 1843. Be Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur ler westkust van Sumatra, MICHIELS, No 2253. Padang, den 10 October 1843. De Kolonel. Gelezen hebbende eene missive van den waarn. Assistent Resident van Aijerhangies in dato 15 September jl. No 302, houdende berigt, dat de controleur der 2de klasse E. Douwes Dekker strijdig met de administratieve voorschriften, uit ’s lands kas te Natal aan zich zelven betaald heeft eene venduacceptatie ten zijnen laste (vervallen op den 28sten Februari) 1844), na aftrek van het disconto, groot ƒ2.461.65. koper; Nog gelezen art. 20 der resolutie 25 Junij 1822 No 9 (Staatsblad No 29); ‘) In aanmerking nemende dat deze handelwijze geheel strijdig is met de bepalingen op het beheer van ’s lands geldmiddelen, gearresteerd bij de resolutie 29 December 1831 No 23 (Staatsblad No 71), en dat mitsdien behoort te wordon gezorgd voor de terugstorting in ’s lands kas van bovengemeld bedrag. Heeft pligtmatig geoordeeld: Onder toezending van de hierboven vermelde venduacceptatie den fiscaal bij den Raad van Justitie te Padang hiermede aan te schrijven, om in zake voorschreven de belangen van den lande waar te nemen en van den controleur der 2de klasse E. Do u – wes Dekker mitsdien in te vorderen, tegen teruggave dier acceptatie, de door hem uit ’s lands kas te Natal aan zich zelven betaalde som van twee duizend vier honderd een en zestig gulden en vijf en zestig cent kopergeld. Afschrift dezes aan den fiscaal voornoemd ten fine van opvolging en den Wd. Assistent Resident van Aijerhangies tot informatie.s) >) Art. 20 van Staatsblad 1832 no. 29 luidt: „Het is aan vendu-meesteren overgelaten, ook vroeger dan over zes maanden hunne betalingen te doen, onder korting van drie vierde procent in de maand. Deze korting van drie vierde procent in de maand zal komen ten voordeele van den vendu-meester.” 3) Het afschrift is genomen door de heer Tams o n. WelEdelGrestr. Heer! Mr. Junius van Hemert. WelEdelGestr. Heer! Daar op morgen het uitstel expireert, hetwelk mij ter discomptering der acceptatie is toegestaan, en ik tot nog toe daarin niet volkomen heb kunnen slagen, ben ik in de noodzakelijkheid UWEdG. om prolongatie van gemeld uitstel te verzoeken. De gronden waarop ik UEdG. dit verzoek doe, zijn de volgende: men is genegen mij in het inwisselen van gemelde acceptatie behulpzaam te zijn doch verlangt vooraf een autenthiek afschrift der vendurol waaruit gemeld bedrag proflueert. Ik heb den controleur te Natal verzocht mij het gevraagd afschrift te willen doen toekomen, en het wachten op antwoord is op het oogenblik het eenige beletsel, dat mij tot het beëindigen dezer zaak in den weg staat. In de hoop dat mijn verzoek zal worden ingewilligd heb ik de eer met verschuldigde achting te zijn. UwEdG. Bw. Dienaar DEKKER. ') Padang, den 20 October 1843. No 102 bijlage: 1. Padang, den 20 October 1843. Aan den Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra. Bezijde deze heb ik de eer UHEdG. aan te bieden eene bij mij ontvangen missive van den Controleur Dekker, waarin hij de gronden, waarop hij uitstel van de tegen hem gedirigeerde executie verzoekt, ontwikkelt. Naar aanleiding hiervan verzoek ik UHEdG. mij te willen mededeelen of in dit verzoek al of niet kan getreden worden, en *) Het afschrift is door de heer Tamson genomen. in het laatste geval in hoeverre het in UHEdG. bedoelingen is, bij eventueele ongenoegzaamheid het condemnatum tot in gijzeling ter executie te doen leggen. De President van den Raad van Justitie te Padang, JUNIUS YAN HEMERT. i) Padang, den 24 October 1843. No 2358 Aan den President van den Raad van Justitie te Padang. Onder terugzending der bijlaag tot Uwe missive van den 20 dezer no. 102, heb ik de eer te kennen te geven dat er tegen het verleenen aan den controleur Dekker van het gevraagde uitstel, geene bedenkingen bij mij bestaan, als zijnde het mijne bedoeling niet het condemnatum tot in gijzeling tegen hem ter executie te doen leggen. De Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur ter westkust van Sumatra, MICHIELS. *) Padang, den 19 November 1843. Aan den Generaal, Gouverneur ter Westkust van Sumatra. Ik heb de eer UHEdG. ter kennisse te brengen dat ik op eergisteren 3) in het bezit geraakt ben van een autentbiek afschrift der Yendurol van de op 28 Augustus jl. te Natal ten mijnen behoeve gehouden vendutie, waaruit was voortvloeiende mijne in >) Het afschrift is door de heer Tamson genomen. J) Het afschrift is door de heer Tamson genomen. :{) De brief van de kontroleur Diepenhorst van 9 Nov. bleef dus 7 dagen onderweg. ’s Lands kas gediscompteerde acceptatie van . f 2461.65 koper. Alsmede dat ik van Natal bericht ontvangen heb, dat door den Vendumeester aldaar op den 9n dezer, bereids een bedrag van /'1771.37a ƒ1.20 ƒ2125.64 Rest ƒ 836.01 was geïncasseerd, en dat er voor de inning van het restant geene vrees bestond, dewijl zulks door „goede Debiteuren” verschuldigd was. Van een en ander heb ik gisteren aan den Raad van Justitie kennis gegeven. In de overtuiging dat alsnu de zuiverheid der zaak, voor zooverre dezelve mocht betwijfeld zijn, gebleken is, en in aanmerking genomen het gering bedrag dat er op den 9 November jl aan de bedoelde acceptatie, nog onverantwoord bleef, neem ik beleefdelijk de vrijheid UHEdG. te verzoeken, alsnu mij van het discompteren van genoemde acceptatie te verschoonen. Dit toch zoude mij noodzaken alhier op Padang, waar ik onbekend ben, en nagenoeg geene connexien heb, verplichting te maken aan vreemden, hetgeen indien zulks eenigzins konde vermeden worden, immer stuitend blijft. De Controleur 2e klasse, DEKKER. ’) No 117. Padang, den 20 November 1843. Aan den Generaal Majoor titulair, Civiel en Militair Gouverneur ter Sumatra's Westkust. Door den Controleur der 2de klasse Dekker is mij bij missive van gisteren kennis gegeven, dat het grootste gedeelte der questieuse venduacceptatie te Natal bereids aldaar in ’s lands kas is gestort, terwijl het overige behoorlijk zal worden geind. Geene justificatoire bescheiden ten deze zijnde over gelegd, welligt uithoofde dezelve UIIEdG. waren aangeboden, zoo heb ik ‘) Het afschrift is genomen door de heer Tamson. 14 de eer UHEdG. te verzoeken mij te willen inlichten of ten deze al of niet eenige verdere executie behoort plaats te vinden. De President van den Baad van Justitie te Padang JUNIÜS VAN HEMERT. ‘) No 2600, Padang, den 26 November 1843. Aan den President van den Raad van Justitie te Padang. In antwoord op de missive van UHEdG. in dato 20 dezer No 117, heb ik de eer, te kennen te geven, dat ik geen kennis draag van het in kas storten te NcHal van het grootste gedeelte der venduacceptatie, die den controleur der 2de klasse E. Douwes Dekker heeft goed gevonden met ’s lands gelden te disconteren; hierin ligt dunkt mij, opgesloten dat op het bloote schrijven van den controleur voornoemd, de executie niet kan worden opgeheven. Wat mij betreft volgens het Gouvernements besluit van den 8 November 1841 No 18,2) ben ik, bij bevinding van tekortkomsten gehouden en verpligt, tot al zulke maatregelen als welke strekken kunnen ter handhaving van orde en ten voorkoming van schade. In de onderwerpelijke zaak schoot mij dus niets anders overig dan van dezelve rapport te maken en op de terugvordering van ’s lands gelden aan te dringen. De Generaal Majoor titulair, Civiel en Militair Gouverneur ter westkust van Sumatra MICHIELS.3) •) Het afschrift is genomen door de heer ïamson. 2) Naar aanleiding van grote tekorten in de kassen te Bondjol en Baros werd de goeverneur bij genoemd besluit door de Regering uitgenodigd „om te dienen van berigt, op dat duidelijk kome te blijken, of men te dezer zake, wel geweest is geheel diligent, ter handhaving van orde en ter voorkoming van schade, onder opmerking dat hij bij bevinding van tekortkomsten gehouden is, tot al zulke maatregelen, welke in den regel zijn en tot het ressort van de eerste plaatselijke autoriteit behooren, enz. enz.” 3) Het afschrift is genomen door de heer Tams on. Padang, 30 November 1848. Bijlagen 2. Aan den Generaal, Gouverneur ter Westkust van Sumatra. Den 19 dezer had ik de eer UHEdG. kennis te geven dat ik van Natal had ontvangen een autentiek afschrift der vendurol van de op den 28 Augustus aldaar ten mijnen behoeve gehoudene vendutie, en tevens het berigt dat er van die vendutie op 9 November jl. reeds een bedrag van ƒ 2125. 64 kopergeld was geincasseerd. Ik vraagde bij die missive op grond van het gering bedrag dat er derhalve van de gedisconteerde acceptatie nog onverantwoord bleef, en tevens dewijl de zuiverheid der zaak (voor zooverre die mogt betwijfeld zijn) alstoen gebleken was, om alsnu verschoond te blijven van de inwisseling der bedoelde acceptatie. Op dat verzoek heb ik UHEdG. beslissing alsnog niet mogen ontvangen. Ik heb de eer onder overlegging van afschriften der van Natal ontvangen stukken op heden beleefdelijk op dat verzoek terug te komen. Met referte tot het slot mijner missive van den 19 November neem ik beleefdelijk de vrijheid UHEdG. opmerkzaam te maken op de positie waarin ik hier verkeer. In elke andere omstandigheid zoude het mij niet zwaar vallen, de bedoelde som te verkrijgen, doch moeiehjk is het vertrouwen in te boezemen bij personen die, steunende op de juistheid van UHEdG. nadeelige opinie mijwaarts, welke men ruimschoots in de gelegenheid geweest is op te merken, in het denkbeeld verkeeren, dat de aan mij betoonde hulp aan eenen onwaardige zoude besteed zijn. Ik neem beleefdelijk dringende de vrijheid mij tot het erlangen van eenig antwoord, aan te bevelen. Be Controleur 2de klasse DEKKER. ‘) *) Het afschrift is genomen door de heer Tamson. Natal, den 9 November 1843. Waarde Heer Dekker! Op UEd. verzoek gewordt U hierbij copy-extract vendurol van Uwe vendutie; Ik heb reeds ƒ 1771.37 a 120 duitcn van Uwe vendutie geincasseerd zoodat ik er niet bang meer voor ben, want de rest zijn goede debiteuren. Ik wensch met de Heeren alhier U bestendig welzijn terwijl ik ben. JJWEdG. Dw. Dienaar (w.g.) H. DIEPENHORST. Voor conform afschrift De Controleur 2 klasse DEKKER. ') Afschrift. COPY-EXTRRCT der Vendurol van diverse goederen, welke op Maandag den 28 Augustus 18A3 zijn geveild voor het huis van den Controleur te Natal door den Vendumeester aldaar ten behoeve van den Heer E. D. Dekker, en zulks bij opslag tegen drie maanden crediet in zilvergeld betaalbaar in koper a 120 duiten. i) Het afschrift is genomen door de heer Tams on. Een paard f 90. per transport f 157.25 Een oud zadel .... 1.75 21/j flesch Mosterd . . . ii 7.50 Oude kettingen en ijzerwerk 2 Bezems ii 3. 5.25 1 Koper lampje .... 1 Blikkentrommel . . . a a 2.50 I. 1 Lantaarn 1.50 eenige Lepels a 2. Notenmusoaat 3.50 1 Lantaarn >i 14. 1 Blikkentrommel . . . 3,50 1 Pot a 1.50 1 Ketel met 2 trechters . 3. 100 Kopjes a 2.50 1 Groote braadpan . . . ii 5.—, 100 Idem a 4.— I. 2 Martevanen 5 25 Idem a 2 Potten 1.50 12 Borden a 2.50 1 Strijkijzer 1 Idem ii •4. 11.— 12 Borden 12 Borden n a 2.50 2.50 1 Blikkentrommel . . . 3.25 8 borden a 1.50 1 Baal Zeep B. 12 borden a 2. 1 Idem B. 12 borden a 2.50 Transporteere f 157.25 Transporteere f 206.75 ') Lampepitten. Per transport f 206.75 Per transport /1389.50 12 borden . . . „ 2.50 1 Kast „ 5— 5 Schaaltjes „ 1.25 1 Paard „ 120— 5 Schaaltjes „ 1.50 1 paar pistolen .... „ 40— 5 Schaaltjes „ 1— Diverse boeken . . . „ 80— 5 Schaaltjes „ 1.50 1 Passerdoos „ 50— 1 Speeldoos „ 150.- 1 Jagtgeweer „ 100— 1 Verrekijker „ 60— eenige Landkaarten. . . „ 40— 1 Sabel „ 40— 1 Stuk Linnen .... „ 25— 1 blauw Servies . . . „ 46— 1 Kast „ 7— eenig Glaswerk .... „ 19.25 1 Rottingmat „ 6.— 1 Eng. Zadel „ 43.50 1 Kast „ 16— 1 Theepot „ 3.25 1 Speeltuig „ 6— 1 Idem „ 3.25 1 Glazen pot „ 2.50 1 Ledikant „ 70— eenige glazen „ 15— 12 Stoelen ...... „ 72— Twee flesschen (Stop-) . . „ 4.75 1 Potje „ 1— Zes glazen „ 3.50 1 Drankenzetje .... „ 39.25 5 lm 3.50 eenig glaswerk .... „ 14.75 5 id. met deksels . . . „ 4.25 1 Zilveren horlogie . . . „ 25— 6 id „ 2.50 eenige flesschen .... „ 2.50 V» Doz. wijnglazen . . . „ 3— 1 Eng. Zadel „ 35— V* id. „ ... 2— 1 Schrijfcassette .... „ 66.— Vj ld. „ ... „ 1.50 Eenige Soemboes ’) . . . „ 1.50 4 Vingerglazen .... „ 5.50 1 Ton „ 1.25 2 Kandelaars „ 8— 1 Ton „ 2,25 1 Snuiter „ 1— 1 Ton 0.50 3 Blaadjes „ 2.50 1 Kist wijn „ 40— 1 Omberdoos „ 1— 3 Stukken linnen /24.75. „ 73.25 1 Blikje 2— Seltser water „ 2.50 1 Botervlootje „ 1— 1 Tafel .. 5— 5 Zilv. lepeltjes .... „ 8— 1 do „ 1— 6 Lepels .. 1— eenige boeken. . . . „ 13.75 6 lm 1.25 Do „ 39.50 6 lm „ 1.25 1 Ledikant „ 6— 6 lm 1.25 1 Pendule .... „ 62.50 5 Messen „ 4— 1 Tenu rok .... „ 66.25 6 do „ 4.50 1 Goetji2) „ 3— 6 Vorken 2— 1 3) 4 do 1.— 1 lm „ 10— 7 kleine lepels .. 0.75 2 Tafeltjes „ 2.50 6 Messen „ 4— 1 Lamp „ 38— 6 do 4-75 1 lm „ 37— 6 Vorken „ 1.25 6 Stoelen „ 21.50 6 Vorken „ 0.50 2 lm „ 12— 1 blik Ouwels „ 1.— 1 Stolp „ io—Hagel „ 2.25 1 do 8— Do „ 1.50 1 do „ 9— 1 Kruithoorn .. 2— 1 Oud Ledikant .... „ 3— Lampekousjes „ 2.50 1 Tafel .. 2— 1 Slot „ 1.25 Transporteere /13S9.50 Transporteere | /1994.— 2) Krui k? ’ 3) Niet leesbaar. Voor Copy-Extract conform. Per transport /1994 00 Per transport /2092.00 1 Lessenaar „ 5.25 1 Theeblad „ 3.- 1 Djunnoh met soheede *) „ 7.— 4 Schilderijen „ 10.- 1 Olie- en azijnzetje . . „ 4.50 1 Pramadanie3) . . . . « 7.— 1 idem „ 10.50 1 do. „ 8.— 1 Gendie J) „ 10.— 1 kleine tafel 3.- 1 lm „ 10.— 1 krandjang*) „ 2.- 4 fl. Krenten „ 1.— 1 Tafel „ 20.- 1 Rottingmat „ 6.50 1 do 2.- 3 id. diverse „ 6.50 1 Kanapé „ 20.— 1 Victoria Servies . . . „ 29.25 1 Kaart „ 3.- 1 Kopje en Schotel. . . „ 1.50 2 flesschen brandewijn . . „ 2.50 4 do. do. . . . „ 6.- Transporteere /2092 00 /2172.50 Natal, 3 November 1843. De Contr. 3e hl. fd. Vendumr. (W.G.) H. DIEPENHORST, Voor conform afschrift De Controleur 2e kl.. DEKKER. 5) Pndang, den 4 December 1843. No 2651 De Generaal Majoor titulair. Gelezen de missive van den controleur der 2de klasse E. Donwes Dekker in dato 30 November, daarbij terugkomende op zijn verzoek om verschoond te worden van de inwisseling van zekere door hem met ’slands geld gedisconteerde acceptatie, en zulks op grond van een door hem copijelijk overgelegd particulier schrijven van den controleur der 3e klasse H. Diepenhorst. Nog gelezen het dezerzijdsch schrijven van den 4 October jl. No 2192, waarbij den ambtenaar Donwes Dekker ter verantwoording is geroepen over eene som van ƒ101.40 wegens door hem ontvangen zegelgeld, hetwelk niet verantwoord schijnt te wezen. Gelet op de nota van aanmerkingen, gevallen op de rekening *) Wapen. !) Aarden karaft. 3) Tapijt. 4) Mand. 5) Het afschrift is door de beer Tamson genomen. van Ajerbangies over het tweede kwartaal 1843, waaruit blijkt dat er op den 15 Mei te Ajer Bangies is betaald een door den Controleur E. Douwes Dekker op den 3 Mei jl. sub No 9 aan den geemploijeerde van do factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij afgegeven wissel groot ƒ8931. 92 koper, waarvoor in de Natalsche rekening slechts schijnt verantwoord te wezen ƒ6.825.92, verschil ƒ2106.—. In aanmerking nemende dat ook deze posten tot effenheid dienen te worden gebragt alvorens de controleur van Padang vertrekke. Heeft dienstig geoordeeld: Den Controleur voornoemd te kennen te geven, dat in zijn verzoek niet kan worden getreden voor en aleer het duidelijk blijke, dat het gouvernement gedekt is tegen schade op zijne administratie en dat hij de zaak wegens het onverantwoorde zegelgeld en de ƒ2106.— van den wissel voldoende zal hebben opgehelderd. Afschrift aan den Controleur der 2de klasse E. Douwes Dekker, den Assistent Resident van Aijerbangies en de comptabiliteit tot informatie en narigt. ‘) Aijerbangies, den 8 December 1843. No: 454. Aan den Generaal Majoor, Civiel en Militair Gouverneur ter Sumatra's Westkust te Padang. In voldoening aan het voorkomende, bij üHEdG. missive van den 7 October 11. No: 2220, en het besluit van 7 November daaropvolgende No: 2460, beide handelende omtrent de door den Controleur 2e klasse E. Douwes Dekker te Natal gevoerde administratie, geef ik mij de eer UHEdGr. ook ten vervolge van mijn schrijven dd. 14 October 11. No: 348, te berigten: Dat op het bedrag der vendii acceptie dd. 31 Augustus 11. bij kas in uitgaaf gesteld, eene som van ƒ2125.64 koper is ontvangen, terwijl door T o eankoe Besaar bereids ƒ 1027.56 koper ‘) Het afschrift is genomen door de heer Tams on. is gestort. Volgens opgave van den Controleur 3e klasse te Natal bestaat het vooruitzicht, dat de pretensien van het vendukantoor aldaar weldra geheel zullen worden aangezuiverd, zullende de rekening van den Controleur 2e klasse E. Douwes Dekker daarna met de geinde bedragen worden gecrediteerd. Dat de achterstallige zegelgelden ad ƒ 101.40 koper gedurende het 3e kwartaal met f 70.20 en f 31.20 koper, zijn verantwoord geworden. Dat betrekkelijk de objecten bij ÜHEdG. besluit van 7n November 11. No: 2460 vermeld, de pakhuis- en inventaris verantwoording van Natal zal geredresseerd worden en Dat men opzicbtens den handel te Natal gedurende het le halfjaar 11. geene inlichtingen heeft kunnen bekomen dan voor zoo ver «uit de HoogEdG. hiernevens aangeboden wordende afschriften der registers van in- en uitvoer kan blijken. Be Assistent Resident, A. VAN DER YEN. ‘) Aijer Bangies, 23 December 1843, No: 469. Aan den Generaal Majoor, Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra. Ik heb de eer UHEdG. te berigten, ook ten vervolge van mijn schrijven dd. 8 December 11. No: 454 dat het debet van Soetan Salim en den Toeanko Bezaar van Natal ten behoeve van het vendudepartement aldaar, hetwelk door den Controleur 2e klasse Douwes Dekker, bij de overgave zijner kas in computatie was gebracht, thans geheel is aangezuiverd en bij de boeken is ingenomen geworden. Ik neem de vrijheid UHEdGr. alsnu aan te bieden, eene rekening courant van het saldo ten laste van den controleur voornoemd tot en met heden. Be Assistent Resident, A. VAN DER VEN.s) >) Het afschrift is genomen door de heer Tamson. *) Het afschrift is door de heer Tamson genomen. fIfINTOONING van hef door den Controleur der 2e klasse E. Douwes Dekker aan den lande verschuldigde, voor zoo ver dit tof dus ver is gebleken. DEBET. CREDIT. ZILVER. KOPER. ZILVER. KOPER. Aan saldo der rekening 15 September 11. Aan onverantwoorde zegelgeld gedurende het le kwartaal 1843 Aan te min bevonden 3 koijangs 80 ffi zout en 200 tl' rijst, bij de overgave der pakhuizen (Missive Directeur der Producten en civiele Magazijnen ddo. 14 Ootober 1843 No. ) Aan te min ingenomen gelden op wissel 3 Mei 11. No. 9 ten behoeve van den Geemploijeerde der Factorij te Aijerbangies f 365.43 /■ 5719.77 „ 101.40 „ 693.96 „2106. Per in de maand September 1843 te Natal verantwoorde zoutgelden .... Per in het 3e kwartaal 1843 verantwoorde zegelgelden Per in het 4e kwartaal 1843 verantwoorde vendugelden hij de overgave der kas door den Controleur B. Douw e s Dekker in computatie gehragt. . . . Per saldo debet f 365.43 f 240. „ 101.40 „ 2070. „ 6209.73 f 365.43 /8621.13 / 365.43 /8621.13 Aijer Bangies, 23 December 1843. De Assistent Resident, A. v. d. YEN. ‘) ]) Het afschrift is door de heer Tamson genomen. Tappanolie, den 12 April 1844. No. 432/18 bijlage. 1. Aan den Heere Generaal Majoor Civiel en Militair Gouverneur ter Sumatra's Westkust. Ik heb de eer ÜHEdG. hiernevens aan té bieden, afschrift eener' missive van den Controleur van Natal dd. 25 Maart 1844 No 57, waaraan ik verzoek mij te mogen refereren, aangezien van de daarin behandelde zaak alhier niets bekend is, daar Natal vroeger onder Aijer Bangies sorteerde. TJHoogEdGestr. beleefdelijk verzoekende mij met den afloop dezer zaak te willen bekend maken, alsmede hoedanig met de gelden waarover in bovengenoemde missive questie is moet gehandeld worden. De wd. Resident van Tappanolie bij afwezigheid De Secretaris GALLE. ’) Natal, den 25 Maart 1844. No. 57. Aan den Heer Resident van Tappanolie. Ik heb de eer UWedG. bij deze te kunnen berigten, dat door den fd. vendumeester alhier op gisteren in ’slands kas is gestort eene som van ƒ2577.63 koper, zijnde het bedrag der op den 31 Augustus jl. door den controleur Dekker uit ’slands kas alhier betaalde venduacceptatie ten zijnen faveure groot ƒ 2148.02 zilver. Ten gevolge hiervan loopt als nu bij kas in de ontvangsten ongeregulariseerd voort het door hem wegens discontering van opgemelde venduacceptatie a ■*/» °/o ’s maands in kas gestorte bedrag van ƒ115.98 koper op dienzelfden datum. •) Het afschrift is door de heer Tamson genomen. Het vereert mij UWEdG. beleefdelijk te verzoeken meermelde venduacceptatie voor den ontvangst geteekend te mogen terug erlangen om rede ik veronderstel dat dezelve wel door het Gouvernement in beslag zal genomen zijn. De Controleur 2de klasse (w.g.) H. DIEPENHORST. Voor eensluidend afschrift De Secretaris L. A. GALLÉ. ‘) No 871 Padang, den 28 April 1844 Aan den Resident van Tappanoelie. In antwoord op de missive van UWEdG. in dato 12 dezer No 432/18 is dienende, dat de daarbij bedoelde venduacceptatie in handen is van den fiscaal bij den Raad van Justitie sedert 10 October 1843. De som van ƒ115.98 koper wegens zoogenaamd disconto betaald, moet bij de boeken onder het hoofd „diverse crediteuren” blijven voortloopen om later te worden geregulariseerd in mindering van het verschuldigde aan den lande door den ambtenaar Douwes Dekker. De Generaal Majoor titulair, Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra, MICHIELS. -) ') Het afschrift is door de heer Tamson genomen. -) Het afschrift is door de heer Tamson genomen. Padang, den 29 April 1844 No 870 Aan den President van den Raad van Justitie Met referte tot de missive van UHEdGL in dato 20 November 11. No 117, heb ik de eer, te berigten, dat volgens schrijven dd. 12 dezer van den Resident van Tappanoelie, op den 26 Maart jl. door den fd. vendumeester te Natal in ’s lands kas aldaar is teruggestort, de som van f 2577.63 koper, door den ambtenaar Douwes Dekker onder ultimo Augustus 1843 uit ’s lands kas geligt bijwijze van wisseldisconto op eene door hem zelve ten zijnen faveure vervaardigde venduacceptatie. Het zal mij aangenaam zijn, dat document als nu terug te mogen erlangen. De Generaal Majoor titulair Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Surnatra MICHIELS. ') Nog vóór dat de bij de overgave van het bestuur aitgekomen onregelmatigheden in Dekker’s administratie in orde waren gebracht, kwam een derde tekortkoming aan het licht. Zoals ik op blz. 153 mededeelde, had Dekker een vervallen venduakoeptatie van zijn voorganger met bijpassing van A 2070.47 koper uit ’s lands kas gehonoreerd. Dat honoreren wras op de volgende wijze geschied. De geëmploijeerde van de Faktorij van de N. H. M. had de op 12 April 1843 vervallen akceptatie, groot f 6825,92 koper, op 3 Mei d a v., in gedeeltelike betaling aangeboden voor een aan zijn ambtgenoot te Jjer-Bangies uittereiken goevernements wissel, groot /8931.92 koper. Het ontbrekende bedrag van /2106 koper werd, volgens genoemde geëmploijeerde2), door hem en de Toeankoe Besaar in kontanten bijgepast. Hij stortte f 650 -(- /400 of te zamen /1050 koper, en de’ laatstgenoemde /1056 koper. Dekker gaf het gevraagde stuk af, maar schreef in het register dat de wissel /"6825.92 koper3) groot was. Bovendien boekte hij in het kasmemoriaal over de maand Mei een ontvangpost van laatstgenoemd bedrag. Het origineel register van de te Natal gedurende de jaren 1841, 1842 en 1843, afgegeven goevernementswissels, heb ik onder de ogen gehad en van de bladzijde waarop het bewuste stuk is ingeschreven een foto-lithografie laten maken. Op dat afbeeldsel kan men duidelik zien, dat Dekker de wissel eigenhandig >) Het afschrift is door de heer ïamson genomen. 2) Zie zijn missive van 3 Pebruarie 1844, blz. 249. 3) Het bedrag van de akceptatie. heeft ingeschreven. Het was de laatste boeking die hij persoonlik deed. De volgende wissels zijn door de surnumerair ambtenaar Go ut geboekt. Op hot achterblad van genoemd register staat een op de verschillende stortingen betrekking hebbende aantekening, *) die wel een aanwijzing is, dat de kontanten ook behoorlik in Dekker’s bezit zijn gekomen. Het tekort bij de overgave van de kas was dus niet /2070.47 koper, maar dat bedrag plus /2106 koper of /4176.47 koper, een som die vrijwel overeenkomt met het vermoedelik kastekort, aangegeven in de verhoren van de Chinees Tijon Ajoe, de fuselier Spies en de Toeankoe Besaar. De goeverneur Michiels heeft Dekker voor die tekortkoming niet krimineel laten vervolgen, maar de fiskaal bij de Raad van Justitie te Fadang alleen verzocht, „ter dezer zake het regt en de belangen van het land waar te nemen” 2), niettegenstaande hij op de zelfde dag aan de Goeverneur-Generaal schreef, dat „de .onderhavige zaak het kenmerk draagt van ontrouwe administratie.” 3) De flskaal, die nog geen voldoende stukken had om een behoorlike civiele vordering bij de Raad van Justitie intestellen, begon alvast Dekker te sommeeren de f 2106 koper te betalen. Dat gebeurde de 6e Januarie 1844, en eerst bij brief van de 18e van dezelfde maand no. 12 f, verzocht hij aan de goeverneur om hem de bewijsstukken te zenden, dat Dekker een wissel van /5931.92 koper afgegeven, de geëmployeerde van de Paktorij van de N. H. M. te Natal de genoemde som in ’slands kas gestort en D ekk er slechts f 6825.92 koper bij zijne rekening ingenomen had; „kunnende schrijft de fiskaal „het vooris uit deze stukken tevens duideliker blijken in hoeverre de handeling van den gesuspendeerden controleur Dekker misdadigk) is.” Laatstgenoemde, die bij besluit van de goeverneur van 4 December 1843 no. 2651 met het in zijn geldelike administratie bevonden te kort was in kennis gesteld, schreef, nadat hij de 6e Januarie d.a.v. door de fiskaal tot de betaling van de ƒ2106 koper was gesommeerd, op dezelfde dag aan Michiels, dat hij volmondig bekennen moest de zaak in kwestie niet te zijnen voordele te kunnen ophelderen. Twee dagen daarna 5) schorste de goeverneur hem in de verdere uitoefening van zijn ambt, „wegens ontrouwe administratie en het misbruiken van de hem als civiel gezaghebber te Natal aan vertrouwde landsgelden.” Het door hem bij brief van 16 Januarie gedaan verzoek, om hem te willen toestaan op eigen kosten naar Natal te gaan, „ten einde aldaar zooals hij schreef „die inlichtingen en aanwijzingen te bekomen, welke ik hier, zonder archief en zonder mondelinge informatiën, onmogelijk suppediteren kan”, werd geweigerd.6) *) Zie de fotografiese afbeelding. Voor de schriftkundigen heb ik bij de afbeelding een fotografie van enige door Dekker op een concept-missive geschreven cijfers gevoegd. *) Missive 30 Desember 1843 no. 2828, blz. 230. 3) Missive no. 2829, blz. 231. 4) De kursivering is van mij. s) Besluit van 8 Januari 1844 no. 37, blz. 335. c) Besluit van 20 Januarie 1844 no. 128, blz. 238. De 4e April wendde Dekker zich nogmaals tot Miohiels maar tans met het verzoek om hem toe te staan de plaats te verlaten en zich naar Batavia te begeven. Op dit verzoek kreeg hij geen beschikking. Enige van de bewijsstukken in Januarie door de fiskaal gevraagd, moesten van Batavia komen. Zij berustten bij de Algemene Rekenkamer, die ze op aanschrijving van de Regering de 26e April aan de goeverneur van Sumatra's Westkust zond. Deze stelde de dokumenten de 25e Mei in handen van het openbaar ministerie „ten fine van ambt en plichtbetrachting”, de gebruikelike uitdrukking voor een opdracht tot het instellen van een kriminele vervolging. De fiskaal hierdoor in de war gebracht, vroeg aan Miohiels wat zijn bedoeling was, en herinnerde hem tevens aan het voorschrift, dat het openbaar ministerie zonder speciale machtiging van de goeverneur, geen strafreohlelike vervolging tegen goevernements ambtenaren mag instellen, wegens misdaden begaan in de waarneming van hun ambt •). Miohiels gaf de daaropvolgende dag 2) het eigenaardige antwoord; „Uit de hierbij gevoegde missive van den algemeenen sekretaris dd. 22 Maart jl. no. 387, zal UEdG kunnen ontwaren, dat het de intentie is, de aangevangen procedure worde voortgezet”. De eis tot restitutie van de ƒ2106 koper werd toen de 6e Junie voor de Raad van Justitie gebracht, die zich bij vonnis no 58 inkompetent verklaarde, omdat het besluit waarbij Dekker met de vergoeding van het bewuste bedrag voorlopig, in afwachting van de uitspraak van de Algemene Rekenkamer, door de goeverneur was belast, niet bij de rechtsvordering was overgelegd. Michiels heeft deze uitspraak onbegrijpelik gevonden, en scheen niet in te zien dat hij de zaak geheel verkeerd had behandeld. Bij besluit van 19 Oktober 1843 no. 2338, had hij Dekker voorlopig belast met de geldswaarde van de tekort bevonden hoeveelheden zout en rijst, en ruim twee maanden daarna, laat hij een civiele vordering tegen hem instellen tot restitutie van een geldelike tekortbevinding. Over deze afwijking heeft hij zich tegenover de Regering wel trachten te verantwoorden 3) met de bewering, dat de administratieve voorschriften betreffende het opleggen van een voorlopige belasting „slechts doelen op verkeerde en ongeautoriseerde uitgaven ter goeder trouw, doch geenszins op het misbruik en te zoek maken van ’s Jands gelden op eene onverantwoordelijke wijze”, maar Michiels verloor toen blijkbaar geheel uit het oog, dat nu hij Dekker van kwade trouw verdacht en hem gesuspendeerd had wegens ontrouwe administratie en misbruik van vertrouwen, hij hem ook voor de strafrechter had moeten brengen. Multatuli heeft dit proces ook in de „Max Ha velaar” *) aangeroerd, en daar tegen beter weten in beweerd, dat de rechtsraad te Padang, „die blijkbaar met de zaak verlegen was, den uitweg had gevonden zich onbevoegd te verklaren, omdat vervolgingen wegens misdrijf5) in dienstbetrekking, niet mogen plaats hebben dan op machtiging van de Regeering te Batavia.” Ik zeg „tegen beter *) Missive van 28 Mei 1844 no 75. 4) Missive van 29 Mei 1844 no 1129. 3) Missive van 19 Juni 1814 no. 1399. 4) Blz. 193. 5) De kursivering is van mij. weten in”, omdat hij de 25e Januarie 1846 ‘) aan zijn verloofde had geschreven, t dat hij op het punt gestaan heeft krimineel te worden vervolgd 2) en het van Ha vel aar, die een inlandse rechtbank had gepresideerd, niet aantenemen is dat hij het onderscheid niet wist tussen een krimineel proces en een civiele rechtsvordering. Den officieel stuk waarin Dekker zich tegen de op hem rustende verdenking van oneerlikheid heeft verdedigd, is mij niet bekend.3) Wel heeft hij in enige geschriften zich in vage bewoordingen over het bewuste Natalse tekort uitgelaten. Aan Miohiels schreef Dekker de 6e Januarie 1844, dat hij volmondig moest bekennen de zaak niet te zijnen voordele te kunnen ophelderen, en dat partikuliere omstandigheden van ernstige aard het hem onmogelik maakten, zich de bizonderheden die de afgifte van de wissel hebben vergezeld te herinneren, maar dat hij hoopte, dat deze of gene onvoorziene omstandigheid in den vervolge de zaak tot klaarheid brengen zal. In een latere brief (16 Januarie) sprak hij in de vaste overtuiging van zijn onschuld de veronderstelling uit, dat hij de zaak voldoende zou kunnen ophelderen, indien hem werd toegestaan die in loko te onderzoeken. Aan de goeverneur-generaal Rochussen deelde hij 2 jaren daarna (2 Februari 1846) mede, dat er een verschil van/2016 was gevonden tussohen een door hem afgegeven wissel en het daarvoor bij kas verhandeld cijfer, maar hij laat er direkt op volgen dat het opmerking verdient, dat het verschil niet terstond bij de examinatie van zijn maandelikse kasrekening te Jjer-Bangies was in het oog gevallen. Omstreeks dezelfde tijd gaf hij aan zijn verloofde te kennen, dat de /2106 die hij in ’s lands kas had gestort, hem rechtmatig toekwamen, en dat hij te Natal bestolen was geworden.') Twee jaren daarna (3 Februarie 1848) verzoekt hij aan dezelfde goeverneurgeneraal Rochussen, om in een minder ondergeschikte betrekking geplaatst te worden, ten einde zich te kunnen onderscheiden ter algehele uitwissing van de indruk, die zijn uit jeugdige nonchalance voortgesproten fouten op Sumatra op de Goeverneur-Generaal gemaakt hebben.5) En 12 jaren later schreef Multatuli, dat in Havelaar’s kasrekening te Natal onnauwkeurigheden en verzuimen waren; dat de chef van de komptabiliteit te Padang, die niet Havelaar’s biezondere vriend was, beweerde dat er duizenden te kort kwamen; dat zolang Ma x te Natal was, men hem daarop niet opmerkzaam had gemaakt, en dat Ha vel aar waarsohijnlik zou geslaagd •) Brieven, vervolg eerste periode, blz. 29. 2) De juiste opvatting, want de fiskaal had hem krimineel willen vervolgen. J~ J O 3) Yoor de Raad van Justitie heeft hij zich ■— blijkens het vonnis alleen bepaald tot het verzoek, „dat hij alsnog zal worden toegelaten de rekening nader te verifiëren,” en uit de zinsnede van de mis. v. d. dir. gen. v. fln. Ruloffs van 10 Des. 1844, no. 29: „Nadat de ambtenaar Dekker mij bereids bij het nevensgaand schrijven dd°. 13 Ootober jl. en bijlagen, met de omstandigheden, waarin hij te Sumatra heeft verkeerd, had bekend gemaakt enz.”, mag niet worden afgeleid dat Dekk e r ’ s boven aangehaalde niet in het archief aangetroffen brief een verdedigings geschrift is. 4) Zie Brieven vervolg eerste periode blz. 14 en 28. 5) Deze brief zal in het 2e deel worden opgenomen. zijn in zijn pogingen om alles lot klaarheid te brengen, als de goeverneur Yandamme hem had toegestaan de zaak te Natal persoonlik op te sporen en bij zijn geëmployeerden naar de oorzaken van de gevonden verschillen onderzoek te doen. Een verzuimde afschrijving van naar de troepen in Mandeling gezonden gelden, had volgens Ha velaar vermoedelik tot de verdrietige fouten aanleiding gegeven. Bij het opwerpen van de gissing, heeft Multatuli blijkbaar de niet aannemelike omstandigheid over het hoofd gezien, dat de remise die Havelaar verzuimd zou hebben te boeken, dan precies even groot had moeten zijn als het niet geboekte bedrag van de wissel, want uitgezonderd het tekort veroorzaakt door het voorschot van /3074 aan de vendukas, klopte de kas bij de overgave van de administratie. Bovendien zou een fout, zooals Havelaar vermoedde dat hij gemaakt had, niet aan de aandacht van de autoriteiten te Ajer-Bangies of Padang ontsnapt zijn, omdat de as. res. van Mandeling en Angkola aan wie Havelaar de voor de troepen te Port Mout benodigde gelden zond, maandeliks zijn kasrekening aan zijn chef te Ajer-Bangies moest indienen. Michiels heeft Dekker’s verzoek om zich op eigen kosten naar Natal te mogen begeven niet toegestaan. Als reden van die weigering voerde de goeverneur aan, dat de overtuigingsstukken niet meer op genoemde plaats aanwezig waren. Een gezocht motief, want het was Dekker niet alleen te doen geweest om inzage van de stukken te hebben, maar ook om bij verschillende personen inlichtingen in te winnen. Zonder verlof zich van de plaats te verwijderen was niet mogelik. Wel is waar was de aanhouding onrechtmatig en behoefde de gesuspendeerde ambtenaar geen vergunning te hebben om zich te verplaatsen, maar Michiels zou er niet tegen hebben opgezien om desnoods met de sterke arm. Dekker’s vertrek van Padang te beletten. In de volgende bladzijden vindt men het gehele beloop van de civiele procedure, die voor de luchthartige jonge man een waar lijdensproces is geweest. De direoteur-generaal van finantieen Rulo f f s altans schreef de 10e Desember 1844 aan de Regering, dat Dekker „zoo moreel als physiek veel heeft geleden” en de beide brieven die hij aan de goeverneur-generaal Rochussen heeft geschreven leggen de getuigenis af, dat het toen doorgestane leed een diepe indruk op zijn gemoed heeft gemaakt. SPOED EXTRA POST No. 418. Aijerhangies den 17 November 1843. Ontv: den 21 November des namiddags 5 uren. Aan den Controleur 3e klasse te Natal. Op den 15 Meij 11 is alhier betaald een wissel door uwen voorganger op den Geemploijeerden van de Factorij alhier afgegeven dd 8 Meij bevorens gequoteerd no. 9 groot f 8931.92 koper, zijnde het niet gebleken dat de som te zijner tijd is in ontvangst genomen. Daarentegen is in dezelfde maand bij de kasrekening a costij ingenomen een wissel groot ƒ 6825.92 koper, die alhier tot dusver niet ter betaling is aangeboden. Hieruit moet worden opgemaakt dat ter voors: zake een grof abuis bestaat, waaromtrent het mij aangenaam zal zijn met den meesten spoed eenige ophelderingen te ontvangen; mogt die welligt niet volledig en naauwkeurig door UEdGr: kunnen worden gegeven, dan zal het noodig zijn dat door UEdGr: worde overgezonden de origineele adviesbrieven, het kasmemoriaal en het wisselboek ten einde dezerzijdsch de zaak worde nagegaan. De assistent-Resident A. v. d. YEN. Natal, den 24 Nov. 43. No. 251. SPOED EXTRA POST. Aan den Heer Ass. Resident van Ajer Bangie. In antwoord op UWEGr. Missive dd 17 dezer No 413 (Spoed Extra Post) vereert het mij UwEGestr te dienen van berigt, dat de Greemploijeerde der N. H. M. alhier, de Heer Sem, mij heeft medegedeeld, dat door hem in dato 3 Mei Jl. alhier een wissel is genomen sub No 9 groot ƒ8931.92 koper, welke som voortspruitte uit het bedrag der vendu Acceptatie ten faveure der Factorij groot ƒ5688.27 zilver betaald in koper met 20 % Agio of totaal koper – 6825.92 door Soetan Salim betaald ten behoeve der Factorij . – 1056. bijgevoegd aan Contanten en kleine verrekeningen . – 1050.— Totaal ƒ8931.92 terwijl ZijnEd zich herinnerd, dat de bij de missive afgegeven Adviesbrief door den Controleur Dekker eigenhandig was geschreven. De Controleur Dekker schijnt zich derhalve vergist te hebben, door alleen het hedrag der vendutie Acceptatie als hoegrootheid van den wissel te hebben geboekt en in ontvang genomen, zoodat de minderheid van ƒ2106.— alsnu ten laste van den Controleur Dekker zoude komen. Adviesbrieven zijn hier niet voorhanden, zijnde die immer ingezonden geworden. Het laat beantwoorden van UWEGr genoemde Missive, is te 15 wijten aan de late ontvangst, en het heden pas terug komen van mij uit de bovenlanden van Batahan. Mogt UWEG het kasmemoriaal en Register der afgegeven wissels als nog benoodigd zijn, dan verzoek ik UWEG. beleefdelijk om autorisatie tot de toezending daarvan over Land met een Expresse, ‘) aangezien het over zee mogelijk te gewaagd zoude zijn dergelijke administratieve stukken te verzenden. De Contr. 3e hl. H. DIEPENHORST. No. 436. Aijerbangics den 28 November 1848. Aan den Controleur 3 klasse te Natal De ontvangst erkennende van Uwe missive dd 24 dezer No. 251 heb ik de eer UEdG: te verzoeken, mij met den meesten spoed, des verkiezende over land, te doen geworden het Kasmemoriaal Wisselboek en de leggers van de afgegeven adviesbrieven een en ander van af December 1842 tot ultimo Augustus 11 of voor zoo veel betreft het tijdperk van de door Uwen voorganger gevoerde administratie. Mogten er buiten de aangehaalde stukken nog registers of aanteekeningen bestaan die over de administratie van Uwen voorganger als kashouder eenig licht kunnen verspreiden, dan zal het mij aangenaam zijn ook die te mogen ontvangen. Tevens verzoek ik UEdG zoo mogelijk te onderzoeken in hoeverre het blijkt dat de som van ƒ 2106. koper welke door den Heer Sem bij de venduacceptatie is gepast, werkelijk naar de Geldkamer 2) is gebragt. De Assistent Resident A. v. d. YEN. i) De brieven moesten per prauw over zee worden verzonden. Tussen plaatsen, die niet aan zee lagen vond de briefwisseling plaats door middel van Inlandse postboden. Op welke wijze dat geschiedde vindt men beschreven in Wilsen’s „Voorheen en thans” le D. blz. 181. 2) Die in het fort was. Natal den 6 Deer. 43 No. 265 SPOED EXTRA POST Bijlagen Ass; Besidt. A.B. Ik heb de Eer met referte tot UWEG Miss: dd. 28 Novr. J1 Xo. 436 hierbij UWEG toetezenden. le. Het kasmemoriaal van Natal over 1843. i) 2e. Het register van afgegeven wissels alhier beginnende met 8 Maart 1841.2) De leggers der Adviesbrieven of andere bescheiden zijn hier niet in het archief. Uit het kas- of koopmansboek van Soetan Salim (en Toeankoe Bezaar) alhier blijkt, zonder vermelding van datum ecbter, dat aan den Controleur Dekker zijn betaald ƒ1056. koper waarvoor de Factorij der X. H. M. alhier gedebiteerd staat. De Heer Sem, geëmpld. dier Factorij zegt, dat deze som benevens nog ƒlO5O. koper aan Contanten gevoegd zijn bij het bedrag der Yenduacceptatie groot ƒ6825.92 koper en dat hierdoor de wissel van 3 Mei gebragt is op ƒ8931.92 Ivr. Niemand kan zich hier herinneren dat die som naar de Benting 3) is overgebragt. Op den 4e Mei zijn volgens kasmemoriaal betaald ƒl2OO. koper, waarschijnlijk is die som uit de ƒ 2106. betaald geworden, terwijl het overige in een kleine kas in het bureau onder de Gezaghebbers woning is verbleven, daar men zich hier herinnerd dat er somwijlen meer dan duizend gulden in die kas waren. *) Meerdere inlichtingen ben ik niet in staat hier te kunnen inwinnen; zijnde de surnumerair ambtenaar Gout als toen nog niet hier. De Contrair. 3 hl D. (Diepenhorst) >) Niet onder de stukken aangetroffen. 2) Berust tans bij de Algemene Rekenkamer te Batavia. Een foto-lithografiese afbeelding van de bladzijde waarop de bewuste wissel geboekt staat, is door mij gevoegd bij de missive van de as. res. van Ajer-Bangies van 29 Februarie 1844. No. 85, "blz. 247. 3) Het fort waarin de geldkamer zich bevond. 4) Het is in Indië nog de gewoonte dat de kashouders enig geld in een kleine geldkist doen, om daarmede vorderingen op ’s lands kas van geringe bedragen te voldoen. Zo’n geldkist wordt de kleine kas genoemd. No. 456. 1 Bijlaag. Aijer Bangies, 15 December 1843 Aan den Generaal Majoor, Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra. Het is mij eene onaangename taak UHEdGr. te moeten berigten, dat men, geleid, door de aanmerkingen van de comptabiliteit, andermaal een misslag in de administratie van den controleur 2e klasse E. Douwes Dekker, ontdekt heeft, welligt grover en misdadiger dan alle zijne overige fouten te zamen genomen. Daaraan is het dan ook toe te schrijven dat de onderwerpelijke zaak niet dadelijk in het oog is gevallen, dewijl men althans destijds geen voorbedachtelijk bedrog en opzettelijke valschheid in genoemden ambtenaar konde veronderstellen. Hij heeft zich namelijk niet ontzien om op den 3n Mei 11. een wissel gequoteerd Ho. 9 op ’s lands kas alhier af te geven, ten behoeve van den geemploijeerde van de Factorij der N. H. M. groot ƒ8931.92 koper terwijl daarvoor bij zijne rekening slechts ƒ 6825.92 koper wordt ingenomen, waardoor mitsdien ’s Lands kas met ƒ2106 koper is benadeeld geworden. De som van ƒ8931.92 koper is door den geemploijeerde van de Factorij der N. H. M. te Natal op de volgende wijze gestort als: Met het bedrag eener venduacceptatie, ten faveure der Factorij en ten laste van den vendumeester (tevens kashouder te Natal) groot f 6825.82. Aan kontanten (uit den boedel van So e t a n Salim ten behoeve der Factorij betaald) . . – 1056,—. Nog aan kontanten en kleine verrekeningen – 1050.—. Te zamen ƒ 8931.92 koper. De rekening van den controleur vd. is alsnu ter voors. zake met f 2106 koper gedebiteerd geworden. Verder neem ik de vrijheid UHDdGr. hierneven aan te bieden eene opgave der wissels door genoemden ambtenaar tijdens zijne administratie te Natal op andere kassen getrokken met aantooning welke daarvan bij kas alhier zijn betaald geworden. De Assistent Resident, A. y. d. YEN. OPGAVE dep Wissels doop den controleur 2e klasse E. Douwes Dekker tijdens zijne administratie te Natal op andere kassen getrokken, met aantooning welke daarvan te Rijer Bangies zijn betaald geworden. Bedrag. Aanmerkingen. DD. Nos. Ten wiens behoeve. Op welke Kas. Zilver. Koper. 1842. 32 f 275.10 I. Goldie te Padang Padang. Betaald in december. 21 id. 33 3100.— Yan Meerten Aijer Bangies. 1843. 3 Januarij 1 1800.— Lim Tho te Padang Padang. 2 800.— I. C. Schuilenburg id. 3 499.50 Gho Tja id. Id. in februarij. Eebruarij 4 4574.40 Geempl Nederl. H. M Aijer Bangies. 5 f 200.— De Heer Schaap Padang. 20 Maart 6 1000.— Tjong Tja Tjong id. 19 April 3 Mei 7 8 9 ii ii ii 600.— 1 QQ 6825.92 Tjo Ach long loei Geempl. Nederl. H. M id. id. Aijer Bangies. De wissel luidde /8931.92 k. 21 „ 26 Junij 28 Februari] 10 11 ii 2732.— 1785.— Idem Tjong Aijong id. Padang. In Junij betaald. 12 405.— Amfloenpaohter Aijer Bangies. In Maart „ 5 Julii 13 „ 352.50 2858.— Geempl. Nederl. H. M id. In J ulij „ 18 „ 14 112.80 Goldie Padang. 15 36.— Peltzer & Lautier ...... id. 16 3100.— Lim Tho id. In Aug. Idem. 4 Augustus 7 17 18 ii 1100.— 2890.67 Geempl. Nederl. H. M Idem Aijer Bangies. Voor de opmaking De Controleur ‘Se klasse te Aijer Bangies, HOU ER. No. 2828. Eene bijlage. Padang, den 30e December 1843. Aan den Fiskaal hij den Raad van justitie te Padang. Bij de op beden ontvangen missive van den Assistent resident van Aijer Bangies, in dato 8 dezer no. 454, ontvang ik het berigt, dat van het bedrag der venduacceptatie vermeld in mijne dispositie van den 10e October jl. no. 2253, bereids eene som van ƒ 2125.6 koper is ontvangen, terwijl er vooruitzigt bestaat dat ook het overig gedeelte geheel zal binnen komen. Daarentegen berigt mij die ambtenaar (hetwelk mij trouwens reeds uit de rekeningen bekend was) dat er op den 3e Mei jl. sub no. 9 door den controleur Douwes Dekker, aan de order van den geemploijeerden der nederlandsche handelmaatschappij op de kas te Aijer Bangies is afgegeven een wissel groot ƒ8931.92 koper die ook ter zijner tijd met betaling is gehonoreerd. Voor dezen wissel nu heeft de ambtenaar E. Douwes Dekker maar ƒ6825.92 koper bij kas verantwoord dus ƒ2106. koper minder dan hij had behooren te doen. Bij mijne dispositie van den 4 dezer No. 2651, is hij hiervoor ter verantwoording geroepen, doch daar hij op mijn schrijven geen acht schijnt te slaan, zoo acht ik het pligtmatig, UwEdG. onder toezending eener copij der missive van den assistent resident ddo. 15 dezer No. 456, te verzoeken, om ook te dezer zake het regt en de belangen van het land waartenemen en mij van den uitslag uwer pogingen zoo spoedig mogelijk te dienen van berigt. De Generaal Majoor titr. Civiel en Militair Gouverneur, ter westkust van Sumatra, MICHIELS. No. 2829. Twee bijlagen. Padang, den 30n December 1843. Aan Zijne Excellentie den Gouverneur Generaal van Nederlandsch Indië te Batavia. Bij mijne missive van den 25n September jl. No. 2119, heb ik de eer gehad Uwe Excellentie verslag te doen nopens de gehouden administratie te Natal door den controleur der tweede klasse E. Douwes Dekker. Na het inzenden dier stukken is het nog gebleken, dat die ambtenaar op den 3n Mei 11. een wissel gequoteerd No. 9, op ’slands kas te Aijer Bangies heeft afgegeven, ten behoeve van den geemploijeerde van de factorij der nederlandsche handelmaatschappij groot ƒ8931.92 kopergeld, terwijl daarvoor bij zijne rekening slechts ƒ 6.825.92 koper is ingenomen; dus te min ƒ2106. De ambtenaar E. Douwes Dekker is tot dus verre door den fiscaal van den raad van Justitie te Padang aangehouden, ‘) ter vereffening van de door hem met ’s lands gelden gedisconteerde venduacceptatie, en is zoodoende al sedert September buiten betrekking en bezoldiging. Ik heb vermeend ook de onderhavige zaak, die het kenmerk draagt van ontrouwe administratie, in handen van den fiscaal te moeten geven, teneinde het gouvernement zooveel mogelijk voor schade te dekken, en zulks te meer, omdat de betrokken ambtenaar op mijne aanschrijving om zich op dit punt te verantwoorden, geen acht heeft geslagen. Onder aanbieding der missive van den assistent resident van Aijer Bangies, in dato 15 dezer No. 456, neem ik eerbiedig de vrijheid, omtrent den ambtenaar E. Douwes Dekker de nadere beslissing van Uwe Excellentie te verzoeken. De Generaal Majoor titr., Civiel en Militair Gouverneur, ter westkust van Sumatra, MICHIELS. i) Wat niet waar is. Zie de besluiten dd. 2 Oktober 43, no. 2176, en 20 Januarie 44, no. 128, blz. 171 en 238, No. 12. Bijlagen Diverse. Batavia, den 9 Februari] 1844. Aan Zijne Excellentie den Gouverneur Generaal. Kommissorialen van den 23 Consideratien en advies van November 1843 La. W. en 7 den Directeur Generaal van Februari] 1844 La. H. (ren- financiën, vooijen). Om te dienen van consideratien en advies omtrent de brieven van den Gouverneur ter Sumatra's Westkust, dd. 26 October 11. No. 2373 en 30 December 11. No. 2829, handelende over de plaats gehad hebbende verkeerdheden in de administratie van den gewezen controleur der 2 klasse te Nattal E. Douwes Dekker met verzoek om te worden bekend gemaakt met ’s Gouvernements welbehagen omtrent dien ambtenaar. Bij Gouvernements Besluit dd. 24 October 1843 No. 4 is goedkeuring verleend op bet ontslag door den Gouverneur ter Sumatra's Westkust, van den ambtenaar E. Douwes Dekker, als controleur der 2e klasse te Nattal, uithoofde van verwarring in zijne administratie, en wegens het achterlijk blijven in het doen zijner geldelijke en materiele verantwoording. Er wordt dus in dat opzigt ten aanzien van genoemden ambtenaar, althans voor eerst, geene verdere dispositie vereischt. De rapporteur kan niet beoordeelen in hoeverre de verontschuldigingen van Douwes Dekker bij zijnen brief dd. 3 October 11. La. A. (overgelegd bij des Gouverneurs eerstgemeld schrijven) al dan niet aannemelijk zijn, en ware het wel wenschelijk geweest dat de Gouverneur daaromtrent zijne bemerkingen hadde bekend gesteld, instede van dien aangaande het stilzwijgen te bewaren. Oppervlakkig beschouwd moet de rapporteur nogtans erkennen, dat het aangevoerde door genoemden ambtenaar (de minpassende toon waarop zulks is geschied, in het midden latende) wel termen oplevert tot eene meer gunstige beoordeeling van zijne handelingen dan dit door het bestuur van Sumatra’s Westkust is geschied. Het voornaamste punt van bezwaar tegen genoemden Douw es Dekker schijnt te bestaan 1. in het bezigen van ’slands geld tot escomptering eener venduacceptatie, en 2. in het afgeven van eenen wissel aan den agent der Factorij der Hederlandsche Handelmaatschappij, op ’slands kas te Aijer hangies tot een bedrag van f 8931.92 terwijl ter zake bij de kas te Nattal slechts f 6825.92 is ingenomen. Dit laatste is eerst later gebleken, en maakt het onderwerp uit van des Gouverneurs 2n brief. Door bet eerste heeft Dekker ontegensprekelijk gehandeld tegen de bestaande bepalingen, gelijk trouwens dan ook later door hem is erkend; en het nadeel daaruit voortspruitende, ingeval de debiteuren aan het vendudepartement niet betalen blijft voor zijne rekening; zijne handeling in deze, stelt nogtans geen bewijs van kwade trouw daar, maar eenlijk van onkunde der bestaande verordeningen. Yele jonge en onervaren ambtenaren moeten op Sumatra al dadelijk belast worden met geldelijke en materiele verantwoordelijkheid, waarin zelfs door meer bekwame administrative ambtenaren de grootste moeijelijkheden worden ontmoet; en van daar dan ook de verwarringen, verkeerdheden en tekortkomsten welke aldaar in de administratiën zoo menigmaal worden ondervonden; de rapporteur wil gaarne gelooven dat omstandigheden van plaatselijke aangelegenheid, het, altans voor alsnog, moeijelijk maken om hierin te voorzien, doch vermeent nogtans dat de overweging daarvan wel termen daarstelt om begane administratieve verkeerdheden of misslagen, vooral door min ervarenen, niet altijd uit het ergste oogpunt te beschouwen en als zoodanig te behandelen. Hopens het tweede punt of den afgegeven wissel, heeft D ou wes Dekker zich niet verantwoord, hoezeer daartoe door den Gouverneur aangeschreven zijnde, en is het dus voor den rapporteur om die zaak te beoordeelen, dezelve blijkt echter in handen gesteld te zijn van den Fiskaal bij den Raad van Justitie te Padang, zoodat ’slands belangen in deze bereids worden waargenomen, en het weldra blijken zal in hoeverre Douwes Dekker al dan niet schuldig is; het verdient evenwel opmerking dat volgens de aantooning, door den adsistent Resident van Aijer Bangies overgelegd, van door genoemden ambtenaar getrokken en te Aijer Bangies betaalde wissels, voor den onderwerpelijken wissel aldaar, naar het schijnt werkelijk niet meer is betaald dan f 6825.92 of zoo veel als bij kas te Nattal is ingenomen en dat belanghebbende met die betaling genoegen heeft genomen, wanneer zijnen wissel eene meerdere som aanwees; dit punt vereischt alzoo nadere toelichting. De ambtenaar Douw es Dekker, gelijk boven gezegd, bereids uit zijne bediening ontslagen zijnde, en zijne handelingen een punt van geregtelijk onderzoek uitmakende, zoo zal, alvorens eenige nadere beschikking omtrent hem te nemen, den afloop van dat onderzoek kunnen worden afgewacht; terwijl intusschen zijn brief van 3 October 1843 La. A. den Gouverneur van Sumatra's Westkust in handen zou kunnen worden gesteld, om ten aanzien van het daarbij aangevoerde zijne gedachten medetedeelen; zoomede nader berigt nopens de wisselzaak in verband tot het daaromtrent opgemerkte. De rapporteur heeft de eer Uwer Excellentie tot het nemen eener dusdanige dispositie te adviseren. De Directeur Generaal van finantiën, J. D. KRÜSEMAN. Padang, 6 Januarij 1844. Aan den Generaal Majoor Gouverneur van Sumatra's Westkust. Ik neem beleefdelijk de vrijheid UÏÏEdG. ter kennisse te brengen dat ik op heden namens den fiscaal bij den Raad van Justitie alhier ben gedagvaard geworden tot de betaling eener som van ƒ2106. koper, voor, tijdens mijne administratie te Natal te min in ontvangst genomen voor eenen afgegeven wisselbrief ad ƒ8931.92 koper. Ik moet volmondig bekennen de zaak in kwestie niet ten mijnen voordeele te kunnen ophelderen; het komt mij immer onbegrijpelijk voor, boe zulk een abuis aan de voorloopige verificateurs te Aijer Bangie zoude zijn in bet oog gevallen, en ik hoop dat deze of gene onvoorziene omstandigheid in den vervolge de zaak tot klaarheid brengen zal. Yoorloopig vergenoeg ik mij met de mededeeling dat particuliere omstandigheden van ernstigen aard het mij onmogelijk maken, mij de bijzonderheden die de afgave van den wissel hebben vergezeld, te herinneren. In afwachting van eene eventuele justificatie, verzoek ik de ten mijne laste loopende ƒ2106, koper, te mogen voldoen door eene passende inhouding op mijne inkomsten, daar de parate executie, waarvan in de ontvangene dagvaarding wordt melding gemaakt, aangezien ik volstrekt niets bezit, van geen effect zijn zoude. Ik neem de vrijheid mij uithoofde van den drang der omstandigheden voor een eenigzins spoedig antwoord aan te bevelen. De Controleur der 2e klasse, DEKKER. Padang, 8 Januarij 1814. No 27 De Generaal Majoor titulair. Gelezen hebbende de missie van den Assistent Resident van Aijerhangies in dato 15 December Ko 456, houdende berigt dat hij andermaal een misslag in de administratie van den controleur der 2e klasse E. Douwes Dekker ontdekt heeft, welligt grover en misdadiger, dan alle zijne overige fouten te zaraen genomen, hierop nederkomende, dat hij zich niet ontzien heeft om op den 3 Mei jl. een wissel gequoteerd no 9, op ’s lands kas te Aijerhangies, afgegeven ten behoeve van den geemploijeerden van de factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij, groot ƒ8931.92 koper geld, terwijl daarvoor bij zijne rekening slechts ƒ6825.92 koper is ingenomen en verantwoord, waardoor mitsdien ’s lands kas met ƒ2106, is benadeeld geworden; dat de som van ƒ8931.92 koper door den geemploijeerde van de factorij voornoemd op de volgende wijze is gestort geworden als: a. met het bedrag van eene venduacceptatie ten faveure der factorij en ten laste van den vendumeester, tevens kashouder te Natal, ƒ 6825.92 b. aan contanten uit den boedel van Soetan Salim ten behoeve der factorij betaald 1056.— c. Nog aan contanten en kleine verrekeningen 1050.— te zamen ƒ8931.92 Nog gelezen de missives van den Assistent Resident voornoemd in dato 15 September, 14 October jl. Nos 302 en 348, houdende berigt dat de controleur der 2 klasse E. Douwes Dekker de administratie der kas beeft verward met zijne eigene venduadministratie en zich niet ontzien heeft, eene door hem zelve in hoedanigheid van vendumeester te Natal afgegeven venduacceptatie, groot na aftrek van het disconto, eene som van ƒ2461.65 met ’slands gelden te betalen en dat stuk als een geldig bewijs bij zijne rekening over te leggen. In aanmerking nemende eerstens, dat er bij de overgifte van ’s lands kas te Natal een te kort is bevonden van ƒ 2070.47, almede ten gevolge van het betalen eener venduacceptatie aan den geemploij eerde van de factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij, waarvan het beloop nog niet ten volle was binnen gekomen; ten anderen, dat bij de overgifte der pakhuizen eene tekortkomst geconstateerd is, boven de toegestane spillage, van 11330 a ü; zout en 200 a ffi rijst. Overwegende dat dit alles het bewijs oplevert van grove misvatting, willekeurige nalatigheid, en het misbruiken van ’s lands gelden door den ambtenaar E. Douwes Dekker, die bij zijne missives van den 3 October 1843 en 6 dezer zich hierop ook niet behoorlijk heeft weten te verantwoorden, maar in tegendeel bij zijne laatstgemelde missive voorstelt om bet gebeurde met den wissel groot ƒ8931.92, bij welke handeling het gouvernement door hem voor eene som van ƒ2106.— koper is bedrogen, te schikken door eene passende inhouding op zijne inkomsten. Overwegende dat eene fraudulentie als die, met de door den ambtenaar Douwes Dekker op den 3 Mei 1843 sub. No. 9 afgegeven wissel, geene schikking meer toelaat en dat bij mitsdien onder de nadere goedkeuring van het gouvernement generaal in zijne bediening behoort te worden geschorst. Heeft goedgevonden en verstaan. 1. Den controleur der 2de klasse E. Douwes Dekker, wegens ontrouwe administratie en het misbruiken van de hem als civiel gezaghebber te Natal aanvertrouwde landsgelden onder de nader goedkeuring van het gouvernement generaal te suspenderen gelijk geschiedt bij deze. 2. den Assistent Resident van Aijerbangies hiermede aan te schrijven, om de posten, vermeld in zijne missive van den 15 December jl. No. 456 groot f 1056. en f 1050 koper nog nader op te helderen, dewijl het niet duidelijk genoeg blijkt, of dezelve aan den ambtenaar Douwes Dekker betaald zijn geworden. Afschrift Assistent Resident Aijerhangies en de compt. extract Douwes Dekker tot informatie en narigt. ‘) De schorsing heeft Dekker een groot geldelik nadeel bezorgd, omdat stbl. 1834 No. 11 bepaalde: „dat, bij suspensie van eenen ambtenaar, deszelfs tractement niet verder zal worden uitbetaald dan tot den dag', waarop het besluit zijner schorsing aan hem zal zijn medegedeeld of uitgereikt, ten ware bijzondere redenen mogten bestaan, om, zoo tot zekerheid van den Lande, als anderzins, de uitbetaling van het te goed gemaakt tractement, aan eene nadere beslissing van het gouvernement te onderwerpen.” Yan af 9 Januarie 1844 kon Dekker dus geen aanspraak op bezoldiging meer maken. Die toestand heeft geduurd tot Desember 1844, toen hem het */3 gedeelte van zijn vroeger traktement als onderstand werd toegekend. Padang, 16 Januanj 1844. Aan den Generaal Majoor, Gouverneur ter Westkust van Sumatra. Met referte tot mijne missive dd. 6 dezer heb ik de eer UHEdGr. bekend te stellen dat ik, in de vaste overtuiging mijner onschuld betreffende de zaak van den wissel groot f 8932.92 vooronderstel deze zaak voldoende te zullen kunnen ophelderen indien mij wordt toegestaan de zelve inloco te onderzoeken; ') Het afschrift is door den heer Tamson genomen. Ter voorkoming derhalve van eene niet doeltreffende parate executie en de daaruit voortspruitende gevolgen, neem ik de vrijheid UHEdG. te verzoeken mij te willen toestaan mij op eigene kosten naar Natal te begeven, ten einde aldaar, die inlichtingen en aanwijzingen te bekomen, welke ik hier, zonder archief en zonder mondelinge informatien, ónmogelijk suppediteren kan. De Controleur 2 klasse DEKKER ') No 128. Padang, den 20 Januarij 1844. De Generaal Majoor titulair. Gelezen hebbende de missive van den ambtenaar E. Don we s Dekker, in dato 6 dezer houdende kennisgave: a. dat hij namens den fiscaal bij den Raad van Justitie is gedagvaard geworden tot de betaling eener som van f 2106. koper wegens tijdens zijne administratie te Natal te min in ontvangst genomen, voor eenen afgegeven wisselbrief a f 8932.92 koper. h. dat hij volmondig moet bekennen, de zaak in kwestie niet ten zijnen voordeele te kunnen ophelderen, alleen hopende dat deze of gene onvoorziene omstandigheid in den vervolge deze zaak tot klaarheid moge brengen; verzoekende om, in afwachting van eene eventuele justificatie, deze ten zijnen laste loopende som van ƒ 2106 koper te mogen voldoen door eene passende inhouding op zijne inkomsten. Nog gelezen de missive van den ambtenaar Dekker, in dato 16 dezer, daarbij bekend stellende dat hij in de vaste overtuiging zijner onschuld, betreffende de zaak van den wissel, groot ƒ8.931.92, vooronderstelt, dezelve voldoende te zullen kunnen ophelderen, indien hem worde toegestaan dezelve in loco te gaan onderzoeken. Gelet op de missive van den fiscaal bij den Raad van Justitie in dato 18 dezer No 12, houdende mededeeling, dat het allen schijn heeft, de gesuspendeerde controleur E. Douwes Dekker erkent aan ’s lands kas schuldig te wezen de som van f 2106. koper; l) Het afschrift is door de Heer Tamson genomen. Overwegende dat bij de verantwoordiging der kasrekening van Aijerbangies over bet 2de kwartaal 1843 ook de onderkasrekening van Natal over de maand Mei van dat jaar met den questieusen wissel aan de algemeene rekenkamer is verzonden en dat mitsdien de stukken die bet bewijs opleveren, dat door den controleur E. Douwes Dekker in Mei jl. eene som van f 2106. koper te min aan het gouvernement is verantwoord, niet meer ter plaatse aanwezig zijn. Heeft goedgevonden en verstaan. 1. Den gesuspendeerde Controleur E. Do uw es Dekker, hiermede in antwoord op zijne missive van den 16 dezer te kennen te geven dat in zijn verzoek om zich op eigen kosten naar Natal te begeven niet kan worden getreden, met vrijlating evenwel, om ter zake van de door hem op den 3 Mei 1843 in ’s lands kas te Natal te min verantwoorde f 2106. koper geld hier ter plaatse al zulke inlichtingen en aanwijzingen in geschrifte te suppediteren als hij in zijn belang zal vermeenen te behooren. 2. Onder mededeeling van het bovenstaande, bij deze aan den Assistent Resident van Aijerbangies toe te schikken een copij der missive van den fiscaal voornoemd, (dd. 18 dezer No 12) met verzoek, om nog zoo veel mogelijk te willen produceren, alle zoodanige stukken, als welke de wisselzaak van den ambtenaar E. Douwes Dekker vatbaar maken voor eene regterlijke uitspraak. Afschrift Assistent Resident van Aijerbangies, fiscaal bij den Raad van Justitie, extract ambtenaar Douwes Dekker tot informatie en narigt. ') Padang, den 18n Januanj 1844. N". 12/f. Bijlagen twee. Aan den Generaal Majoor titulair, Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra te Padang. Met referte aan UHEdG. missive dd' 30 December 1843 N". 2828, heb ik de eer UHEdG. kennis te geven, dat ik den gesuspendeerden controleur E. Douwes Dekker heb laten •) Het afschrift is door de heer Tamson genomen. sommeren en renoveren tot betaling eener somma van ƒ2106, koper. Blijkens hiernevens overgelegde copij relazen, heeft het allen schijn, dat de gesuspendeerde controleur E. Douwes Dekker erkent deze som aan ’s lands kas schuldig te zijn. De mij door UHEdGL toegezonden copij missive van den Assistent Resident van Aijer Bangies, dd". 15 December 1843 Nn. 456 is echter geen voldoend bewijsstuk, om hierop appointement van parate executie te verleenen. De opgaven in deze missive voorkomende zijn bovendien van zoodanigen onbepaalden aard, dat hierop geene regterhjke uitspraak kan worden gedaan. Ten einde de onderwerpelijke zaak behoorlijk verder te kunnen vervolgen, neem ik de vrijheid ÜHEdG. beleefdelijk te verzoeken mij alle zoodanige stukken ter hand te doen stellen, waaruit bepaald blijkt dat de controleur E. Douwes Dekker op’s lands kas heeft afgegeven eene wissel groot f 8931.92 koper ten behoeve van den geemploijeerde bij de factorij der Hederlandsche Handelmaatschappij; dat deze geemploijeerde de bovengenoemde som te Nattal in ’s lands kas heeft gestort en dat door den controleur E. Douwes Dekker slechts f 692d.92 koper bij zijne rekening is ingenomen, kunnende het voorst uit deze stukken tevens duidelijker blijven in hoeverre de handeling van den gesuspendeerden controleur E. Douwes Dekker misdadig is. De reeds vroeger aangevangen vervolging, naar aanleiding van UHEdGr. missive ddo 10 October 1843 is voorloopig gestaakt, omreden het is gebleken dat de verschuldigde gelden reeds gedeeltelijk zijn betaald, en het is vooruittezien dat het resterende op den behoorlijken tijd zal worden afgedaan. De Fiskaal hij den Raad van Justitie te Padang, J. Gr. LANGE. ') Pro Justitia. Deurwaarder en Gezworen Exploiteur bij den Raad van Justitie te Padang. Insinueer namens mij ondergeteekende fiskaal bij den Raad van <) Het afschrift is door de heer Tamson genomen. Justitie te Padang voor en vanwege het Gouvernement den persoon van E. Douwes Dekker, controleur 2e klasse, thans te Padang aanwezig. Om in zijne hoedanigheid, als gewezen controleur te Natal binnen den tijd van acht dagen, te voldoen eene som van ƒ 2106. koper, zijnde het door hem verschuldigde aan ’s lands kas, wegens een door hem op ’s lands kas alhier afgegeven wissel, gequoteerd No. 9, ten behoeve van den geemploijeerde van de Factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij groot ƒ8931.92 koper wordt ingenomen. Zijnde de som van ƒ8931.92. koper door den geemploijeerde van de factorij der N.H.M. te Natal gestort: 1. Met het bedrag eener venduacceptatie, ten faveure der factorij en ten laste van den vendumeester te Natal groot ƒ6825.92. 2. Aan contanten uit den boedel van Soetan Salim, ten behoeve der factorij betaald . . \ – 1056.—■. 3. Nog aan kontanten en kleine verrekening . . – 1050.—. tezamen ƒ8931.92. En indien genoemde persoon niet binnen den gestelden termijn mogt hebben voldaan, renoveer denzelfden dan daartoe met te kennen gave, dat, bij gebreke van hieraan te voldoen, onmiddelijk tegen hem bij parate excecutie zal worden voortgeprocedeerd. Laat aan denzelfden afschrift van deze sommatie en renovatie, en relateer mij uw wedervaren in geschrift. Padang, den 4n Januanj 1844. De Fiskaal voornoemd, J. Gr. LANGE. Op heden den Zesden Januarij des Jaars 1800 Vier en Veertig heb ik ondergeteekende wd. Deurwaarder en gezworen Exploiteur bij den Raad van Justitie te Padang mij begeven tot den Persoon van E. Douwes Dekker, Controleur 2e klasse, thans te Padang aanwezig, en hem onder afgifte van copij summatie aangemaand, om binnen den tijd van acht dagen aan deszelfs inhoud te voldoen onder kennisgave, dat bij gebreke van dien eene onmiddelijke renovatie moet volgen; 16 hebbende mij hierop geantwoord, van te zullen trachten om binnen den gestelden tijd aan bovengemelde summatie te voldoen. Hetgeen ik relateer, mij te zijn wedervaren. De Deurwaarder en gezworen Exploiteur voornoemd, GRÜNHOLTZ. Heden den 15e Januari) des Jaars 1844 heb ik ondergetekende Deurwaarder en gezworen Exploiteur bij den Raad van Justitie te Padang mij begeven tot den persoon van E. Douwes Dekker, controleur der 2e klasse thans te Padang aanwezig, en hem onder afgifte van copij Renovatie aangemaand, om binnen den tijd van 24 uren aan dezelfs inhoud te voldoen, onder kennisgave, dat bij gebreke van dien bij parate Executie, tegen hem zal worden voortgeprocedeerd ! hebbende mij hierop geantwoord van onvermogend te zijn, en aldus daaraan niet te kunnen voldoen. Hetgeen ik relateer mij te zijn wedervaren. De Deurwaarder en gezworen Exploiteur voornoemd, GRÜNHOLTZ. Padang, den 20n Januari) 1844. N°. 129. Twee bijlagen. Aan Zijne Excellentie den Gouverneur Generaal van Nederlandsch-Indië te Batavia. Als een vervolg op mijne missive van den 30 December jl. No. 2829, heb ik de eer, ter kennisse van Uwe Excellentie te brengen, copij eener missive van den fiscaal bij den raad van justitie alhier, in dato 18 dezer No. 12, houdende berigt, dat het allen schijn heeft, de controleur E. Douwes Dekker de door hem in Mei des vorigen jaars te min verantwoordde som van f 2106. koper in ’s lands kas is schuldig gebleven, doch dat hij meer voldoende noodig heeft, om in deze zaak eene regterlijke uitspraak te erlangen. Uit de almede coptjeljjk hierbij overgelegde missive van den ambtenaar E. Douwes Dekker in dato 6 dezer zal Uwe Excellentie des gelievende ontwaren, dat bij die schuld erkent en door passende inhouding op zijne inkomsten, die wenschte tot effenheid te brengen. Daar de voornaamste bewijzen ter dezer zake, zooals de Natalsche kasrekening over Mei 1843, en de wissel van f 8931.92 koper, als bijlagen tot de geldelijke verantwoording van Aijer Bangies, aan de algemeene rekenkamer zijn verzonden, zoo heb ik vermeend, mij voorloopig te moeten bepalen tot het suspenderen van den controleur der tweede klasse E. Douwes Dekker, wegens ontrouwe administratie, en' zulks in afwachting van hetgeen Uwe Excellentie nader omtrent hem zal gelieven te disponeren. Ik neem eerbiedig de vrijheid, Uwer Excellenties goedkeuring hierop te verzoeken, ') De Generaal-Majoor tit., Civiel en Militair Gouverneur, ter westkust van Sumatra, MICHIELS. De voorgaande brief van de goeverneur Miohiels, dd. 20 Januarie 1844 N®. 129, en de daarbij behorende stukken werden in handen gesteld van de Baad van Nederlands-Indië, die de 20ste Februarie 1844 onder N°. 433 in de volgende bewoordingen diende van konsideralieën en advies; „Dit stuk aan den Dir. Geni. v. fln. te zenden met aanbeveling om het renvooi van 7 feb. jl. )a H te bespoedigen. Van ontrouw blijkt mij nog niets. Eene invordering bij executie komt mij te haastig voor. Eene dispositie betreffende de suspensie kan bij gemis van inlichtingen nog niet worden genomen.” '«/, Jhr. I. C. UELJNST. ») „cfm voorafgaand advies”. ■»;2 C. S. W. Graaf YAN HOGENDORP, 19/2 I. DU PUY. „Bij de overige stukken in handen van den Direct. Gen. v. Financiën”. 'fl/2 Mr. I. F. W. VAN NES. l) De goedkeuring is voorzover ik het heb kunnen nagaan nooit verleend. Blijkens de missive van de direkteur-generaal van finantieën van 10 Desember 1844 no. 29, is een afschrift van het suspensie-besluit te Batavia wel ontvangen, maar in het archief van de Algemene Sekretarie is daarnaar te vergeefs gezocht. '-) De raden van Indië parafeerden hun adviezen en de Goeverneur-Generaal pa-afeerde zijn beschikking Duidelikheidshalve heb ik de namen voluit vermeld. De Goeverneur-Generaal plaatste onder het bovenstaande zijn beschikking luidende: „Conform vice President. De ontrouw mag niet bewezen zijn, maar de vermoedens zijn gegevens genoeg om er werkzaam op te zijn.” *'/J Mr. P. MERKUS. Onder dit stuk staat de volgende aantekening van de algemene sekretaris Mr. C. Yisscher; „Aan den Directeur Generaal renvoijeren ten vervolge van en met de renvoijen van 23 November 1843 Ia W. en 7 Februarij 1844 La. H”. "It c. V. No. 6. Bijlagen zeventien. Batavia, den In Maart 1844. Aan Zijne Excellentie den Gouverneur-G ener aal over Nederlandsch Indië. Kommissoriaal van den 28 Consideratiën en advies van Februari] jl. La A. (Marg. den Directeur-Generaal van renvooi). financiën. Om te dienen van consideratiën en advies, op de missive van den Gouverneur ter Sumatra's Westkust, in do. 20n Januarij jl. No. 129, daarbij berigtende nopens den gang der geregtelijke vervolging tegen den ontslagen Controleur der 2de klasse E. Douwes Dekker geïnstitueerd. De mededeeling in de onderwerpelijke missive vervat, geven den Rapporteur geene aanleiding tot eene verandering of wijziging in het advies, door hem in de zaak van den Ambtenaar E. Douwes Dekker uitgebragt, bij rapport van den 9 Februarij No. 12. Volgens dezelve kan het aanvankelijk tegen dien ambtenaar ingesteld gerechtelijk onderzoek, uit gebrek aan bewijsstukken niet worden voortgezet, doch schijnt Dekker de bevonden tekortkomsten op zijne administratie van ’s lands gelden, als eene schuld ton zijnen laste te hebben erkend, immers blijkt dit uit zijn verzoek om dezelve bij successive inhoudingen op zijn tractement te mogen aanzuiveren. Het bij besluit van den 24 October 1843 Ho. 4 door uwe Excellentie goedgekeurd ontslag van den meergenoemden ambtenaar uit zijne toenmalige bediening, en de later daarop, blijkens kennisgave van den Gouverneur gevolgde suspensie maken, van zelve de inwilliging van voorschreven verzoek niet doenlijk en blijft de restitutie van het door Dekker aan den Lande verschuldigde, alzoo vooreerst achterwege, als bezittende hij, volgens zijne verklaring, geene middelen, om daaruit de schuld aan te zuiveren; al wierd hij daartoe in regten genoodzaakt. In dezen stand van zaken gelooft de ondergeteekende, dat vooreerst verder niets anders te verrigten valt, dan de Rekenkamer aan te schrijven, om zoo spoedig doenlijk het bestuur op Sumatra in het bezit te stellen der, bij haar berustende en voor de voortzetting van bet tegen Dekker aangevangen regtsgeding, benoodigde stukken, om daarna te beslissen of bij al dan niet definitivelijk uit ’s Lands dienst moet worden ontslagen. Wat betreft de door den Gouverneur van Sumatra's Westkust gevraagde goedkeuring op de suspensie van den dikwerf genoemden ambtenaar; daarop weet de Rapporteur niet te antwoorden, wijl hem die suspensie, na het door uwe Exellentie bekrachtigde ontslag van Dek k e r bij het biervoren aangehaalde Besluit, vreemd en geheel overbodig voorkomt. Be Directeur Generaal van financiën, J. D. KRUSEMAN. De beide adviezen van de directeur Kruseman werden aan het oordeel van de Raad van Indië onderworpen. Het hoge kollege gaf de 15de Maart 1844 onder No. 640 in de volgende bewoordingen zijn gevoelen te kennen: „Douwes Dekker werdt gesteld op half traktement ter beschikking van den Resident der Padangsche bovenlanden. Die dispositie is goedgekeurd bij Besluit van 24 October 1843 No. 4. Deze dispositie heeft echter geen betaling ten gevolgen gehad, omdat Douwes Dekker door den Fiskaal is aangehouden en omdat hij vervolgens door den Gouverneur gesuspendeerd is (in alle werk en inkomsten). De Fiskaal schijnt geen ontrouw in Dekker te vinden. Hoe dit ook zij het getal ambtenaren dat onder den Gouverneur ongelukkig is geworden is weder met één vermeerderd. Ik adviseer: I°. de algemeene rekenkamer aan te schrijven conform Directeur Generaal ie maart No. 6. 2°. den Gouverneur aan te schrijven conform Directeur Generaal 9 Februarij jl. No. 12, met last om te dienen van berigt in verband tot het slot van het berigt van den Fiskaal en om tevens te dienen van consideratien of Douwes Dekker gedementeerd heeft om weder te worden geplaatst. 3°. den Gouverneur aan te schrijven om aan Douwes Dekker half traotement te betalen van October jl., indien hij hem een wederplaatsing niet onwaardig mogt achten, en om hem met vrij transport naar Batavia te doen overkomen, zoodra zijne tegenwoordigheid aldaar niet meer in ’sLands belang mogt worden vereischl.” i'/s Jhr. J. C. REIJNST. „Het is te beklagen dat de belangrijke Nederlandsohe bezittingen op de JB.K. van Sumatra zulke weinig zelfstandigheid hebbende ambtenaren als nu wederom Dekker blijkt te zijn, moeten zijn onderworpen. Na alle de hierbij gevoegde stukken te hebben gelezen, moet men verwondert zijn; dat een fiskaal er geen termen in meent te vinden voor eene geregtelijke vervolging, dat een ondergeschikt ambtenaar op zulke eene loon den Gouverneur vermag te schrijven, dat er fuseliers zijn die voor Bankier spelen en die ambtenaren welke in geldverlegenheid zijn met sommen van ƒ5OOO kunnen helpen, zonder zelfs gelden van de hoofdplaats (dus aldaar ter hunner beschikking) te moeten ontbieden!” „Intusschen heb ik geen bedenkingen tegen § 1, 2 en 3 van voorafgaand advijs, waarmede ik mij dus vereenig.” «/, C. S. W. Graaf VAN HOGENDORP. „Conform den heer Vice-President met bijvoeging sub § 1 met uitnoodiging op de Rekenkamer, om tevens aan den Gouverneur van S. W. K. hare voorloopigo bevinding mede te deelcn aangaande de verrekening van het bedrag der wissel a f 8931.92 en voorts de brieven en bijlagen van den Gouverneur aan de Kamer toezenden tot informatie.” >3/s I. DU PUY. „Aaugezien het voorstel van den Directeur Generaal van Financiën slechts tot een voorloopig onderzoek zich uitstrekt, zal ik mij daarmede vereenigen, hoezeer ik in het belang van Gouvernements dienst bij de toenemende zucht tot oneerlijkheid en kwade trouw bij Gouvernements ambtenaren het allernoodzakelijkst acht, eenige voorbeelden te stellen.” »/» I. F- W. VAN NES De Goeverneur-Generaal nam naar aanleiding van de uitgebrachtc adviezen de volgende beschikking: „Conform Directeur Generaal van financiën, wordende voor het oogenblik geene andere dispositie vereischt.” *«/, Mr. P. MBRKUS. ■) De Algemene Rekenkamer ontving bij schrijven van de algemene sekretaris van 22 Maart d. a. v. N°, 388, de door de direkteur-generaal van finantieën Kruseman voorgestelde aanschrijving, nl. om de goeverneur van Sur, alras Westkust „te voorzien van alle bescheiden en bewijsstukken, welke noodig kunnen worden geacht ter voortzetting der tegen de gewezen controleur der 2e klasse te Nalal E. Douwes Dekker aangevangen procedure, ter zake van zijn ter gemelde plaatse gevoerde administratie.” De volgende stukken vermelden hel verdere beloop van de zaak. Moearakeawe, 29 Februari] 1844. No. 85. 4 Bijlagen. Aan den Generaal Majoor Civiel en Militair Gouverneur ter Sumatra's Westkust. In voldoening aan het voorkomende bij §.§. 2.2. van ÜHEDG. besluiten 8 en 20 Januari] 11. nos. 27 en 128 geef ik mij de eer ÜHEDG. aan te bieden, 1. Eene missive van den Geemploijeerde van de Factorij der Nedcrlandsche Handelmaatschappij te Natal dd. 3 dezer, waarbij wordt verklaard en aangetoond, dat genoemde Geemploijeerde in de maand Mei 11. aldaar in ’s lands kas heeft gestort ƒ 8931.92 kopergeld en daarvoor een wissel heeft ontvangen betaalbaar op ’s lands kas te Aijer Bangies. 2. Een extract uit het kasboek over de maand Mei 11. van den Geemploijeerde van de Factorij der N. H. M. alhier, waaruit blijkt, dat opgenoemde wissel van ƒ8931.92 k. bij ’s lands kas te Aijer Bangies is betaald geworden, met een traite tot een gelijk bedrag op ’s lands kas te Padang. 3. De kasrekening 2) over de maand Mei 11. van den gewezen Controleur te Natal E. Douwes Dekker, waaruit blijkt dat door hem gedurende opgemelde maand geene wissel van ƒ 8931.92, maar wel ƒ6825.92 koper ten behoeve van den geemploijeerde der Factorij voornoemd op .’s lands kas alhier is afgegeven en *) Zie noot 2 op blz. 243. 2) Is dezelfde als die, welke bij do missive van de Algemeene Rekenkamer van 26 April 1844 No 1063/60 als bijlage is gevoegd. Zie blz. 256. 4. Het wisselboek van Natal over 1848 i) waaruit blijkt dat gedurende dat jaar geen wissel ten bedrage van ƒ8931.92 k. is in ontvangst genomen ofschoon uit de boeken van de geemploijeerden der Factorij vd. wordt aangetoond dat die som, werkelijk door bem bij ’s lands kas is verhandeld. Ik neem de vrijheid mij kostheidshalve aan het voorkomende van de aangeboden stukken te gedragen. Het is voorgekomen dat alleen de questieuse wissel groot ƒ8931.92 K. benevens de betrekkelijke kasrekening van den gesuspendeerden controleur E. Douwes Dekker de vereischte bewijzen opleveren tot staving van het feit in mijne missive van den 15 december 11. Ho. 456 omschreven. Het gemis van het eerst genoemde stuk, heb ik getracht door de geproduceerde verklaringen en bescheiden van de geemploijeerden der Factorij hier en te Natal zoo veel doenlijk te vergoeden. Hierbij neem ik de vrijheid de opmerkzaamheid te vestigen, op de cijfers aan de buitenzijde van het wisselboek bij 1. 4. bedoeld, gesteld, houdende ten opzigte van de wijze van betaling der questieuse wissel te Natal eene gelijke berekening als door den geemploijeerde der Factorij aldaar bij zijne brief wordt aangegeven. Deze cijfers zijn kennelijk eigenhandig door den gewezen controleur E. Douwes Dekker gesteld en mogt zulks door Experts gegrond bevonden worden, dan zoude die omstandigheid i) Het origineel register van de te Natal afgegeven wissels gedurende de jaren 1841, 1843 en 1843 bestaat uit 6 bladzijden en iedere pagina is in 7 kolommen verdeeld. Op de 3de bladzijde is de 9de wissel van het jaar 1843 door Douwes Dekker eigenhandig en op de volgende wijze ingeboekt; Datum Door wien gestort Ten wiens faveure Nummer Bedrag I zilver 1 koper Mei 3. Geemploijeerde Factorij. Hemzelven. 9. ƒ6825.92. En op het achterblad van het omslagvel is een blijkbaar op bovenbedoelde wissel betrekking hebbende berekening als volgt gesteld: 6825.93 1056. 650. 400. 8931.92 5688.27 1137.65 6825.92. Yan de bladzijden waarop de wissel geboekt en de berekening geschreven zijn, heb ik de nevenstaande foto-lilhografiese afbeeldingen laten nemen. DE DOOR DEKKER OP HET OMSLAGVEL VAN HET WISSELRECHTER GESTELDE BECIJFERING. CIJFERS DOOR DEKKER DE 27e FEBRUARIE 1843 GESCHREVEN OP EEN OFFICIËLE BRIEF. DE BEWUSTE BLADZIJDE VAN HET WISSELREGISTER. welligt het gevorderde regterlijk bewijs opleveren tot staving van het feit in mijne missive van den 15 December 11. no. 456 vermeld. De Assistent Resident, A. v. d, YEN. Bijlage 1 Natal, 3 Februarij 1844. Aan den Controleur der 3e klasse alhier. In voldoening aan Uw mondeling verzoek, ontvangt UwelEdel-Gestr. hierbij copij van mijnen Kasstaat over April & Mei a° p°. De in dezen Staat verhandelde som van ƒ8981.92 kr. a 100 dn. spruit voort uit le. de, op den 12 April a° p° vervallene Acceptatie van het vendudepartement alhier groot ƒ5748.50 a 120 dD. Af onkosten y. vendusalaris en annonce . – 60.23 „ „ „ p resto ƒ5688.27 a 120 d". of f 6825.92 a 100 dn. 2e. de, door den toeankoe alhier als gemagtigde van Soetan Salim, voor diens rekening betaalde gelden .... ƒ 1213.34 „ „ „ of ƒ 1456 a 100 dn. 3e. diverse penningen voor a contant verkochte goederen, door mij ontvangen – 541.66 „ „ n of f 650. a 100 dn. f 7443.27 a 120 d“. of ƒ8931.92 a 100 d“. en is mij in der tijd een wissel van laatstgen4. bedrag ƒ8931.92 a 100 dn., betr. bij ’s Lands kas te Aijer Bangies uitgereikt, welke den Geemploijeerde van de Factorij te Aijer Bangies is toegezonden. Voor zooveel ik mij herinner heeft de storting der gelden tot het bekomen des wissels op deze wijze plaats gevonden: het bedrag der Acceptatie van het Yendudepartement alhier, vervallen den 12 April a° p° is door mij, tot vermijding van noodeloze moeite natuurlijk niet in specie ontvangen, maar is hetzelve, nadat ik de Acceptatie voor voldaan geteekend had, begrepen in den door mij te erlangen wissel: van de f 1456 kr a 100 d“ v/r Soetan Salim betaald, zijn ƒ 1056 a 100 d“ door den Toeankoe alhier, onmiddellijk aan het huis van den Gezaghebber, Uwen voorganger gebragt, om ook deze gelden, bij den aan mij af te geven Wissel, ten m/gunste in rekening te brengen, terwijl eindelijk de overige f 1050 kr a 100 dn door mij derwaarts gezonden zijn. Be Geemploijeerde van de factorij der Nederl. Hand.Maatp., P. I. G. SEM. Copy van den Staat der Kas over April en Mei 1848. Debet. Credit Aan Ontvangen diverse a Conlt. verkt. goederen Aan Ontvangen van het Vendudepartement alhier • ■ Aan Ontvangen voor Rekening van Soetan Salim Aan Ontvangen Contributie f 3180 40 „ 5748,50 „ 1213.34 „ 13 50 Per betaald aan diversen in deze maanden Per betaald onkosten aan het Vendudepartement Per Gestort in ’slands Kas voor 1 Wis. op Ajer Bougies ƒ8931.92 a 100 dn. . . . Per Gestort in Idem voor idem /2732 a 100 dn Per Saldo f 350.56 „ 60.23 „ 7443.27 „ 2276.67 .. 31 01 /10161.74 /10161 74 Natal, 3 Februari) 1844 De Geemploijeerde van de Factorij der Nederle. Hand. Maats ij.. G. J. G. SEM. Extract. Onder Agentschap Aijer Bangies. Staat der Kas over dte Maand Mei 1843. Debet. Credit. Aan saldo in Kas .... „ ontvangst Div: Debiteuren en a Cont. verkochte Goederen . . . . . „ ontvangen Venduaoceptatie te Natal.... „ ontvangen Venduacceptatie Alhier .... „ ontvangen van den Geemploijeerde te Tappij . „ ontvangen contributie Wed. en Weezenfonds van J. Blaaupoten P. J. G. Sem . . . Zilver ■ Munt Koper a 120 D“. Per ongekochte Goederen volgens staat „ gestort in ’s Lands Kas Alhier 1 Traite van den oonlr. te Natal ƒ8931.92 Kr „ diversen „ Onkosten in deze maand „ Saldo in Kas op heden . Zilver Munt Koper a 120 Da. / / / /7413.27 Voor extract conform De Geemploijeerde v. d. fij. der N. H. Mij J. BLAAUPOT Buitenzorg, den 22n Maart 1844. No. 387. Aan den Gouverneur van Sumatra’s Westkust. Naar aanleiding der missives van den 26 October jl. No. 2373, 30 December jl. No. 2829 en 20 Januari) No. 129, heb ik de eer UwHoogEdelGestrenge, ingevolge bekomen last te informeren, dat de Algemeene Rekenkamer beden is aangeschreven, om Uw-HoogEdelGestr. van alle bescheiden en bewijsstukken te voorzien, welke noodig kunnen worden geacht ter voortzetting der tegen den gewezen controleur der 2e klasse te Natal E. Douw e s Dekker aangevangenc procedure, ter zake van zijne ter gemelde plaatse gevoerde administratie; wordende na den afloop daarvan de vereischte mededeeling van den uitslag tegemoet gezien. De Algemeene Secretaris, C. YISSCHER. Aan den Generaal Majoor titulair, Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra. Verzoekschrift van Eduard Douwes Dekker, controleur 2e klasse dat hem worde toegestaan zich naar Batavia te begeven of dat alhier op eene voegzame wijze in zijne behoeften worde voorzien. Hetwelk doende >) DEKKER. Padang, den 4 April 1844 Aan den Generaal Majoor Civiel en Militair Gouverneur ter Sumatra’s Westkust. Geeft te kennen Eduard Douwes Dekker, Controleur 2de klasse dat hij adressant reeds sedert geruimen tijd, ten gevolge van >) Het afschrift is genomen door de heer Tamson. de door TJIIEDG. genomen maatregelen, zonderde minste inkomsten, alhier is vertoevende, dat de hieruit voortvloeijende diepe armoede evenmin strookt met de maatschappelijke positie waarop hij adressant, in weerwil van de alhier zoo ruimschoots ondergane krenkingen en vernederingen, bij voortduring blijft aanspraak maken, als met de waardigheid van het Gouvernement welks dienaar hij is. Dat al waren de misdrijven waaraan hij zich mogt hebben schuldig gemaakt van eenen ernstigen aard, (waartegen hij adressant plegtig protesteert) alsdan nog volgens geen regtsbegrip ter wereld, die misdrijven kunnen of mogen gestraft worden met den dwang om gebrek te lijden. Dat die dwang niettemin wordt daargesteld door de schorsing zijner inkomsten, in verband met den van ÜHEdG. uitgeganen last om Padang niet te verlaten. Dat hij adressant, indien het Nederl. Ind. Gouvernement zijne verdere diensten niet begeert, niet de minste zwarigheid maakt op eene andere wijze in zijne behoeften te voorzien, mits men hem vrijheid late, te gaan werwaarts hij wil —, doch tevens, indien hem zulks niet wordt toegestaan, op ondersteuning meent te mogen aanspraak maken. Redenen waarom hij adressant UHEdG. is verzoekende: Hem toe te staan deze plaats te verlaten en zich naar Batavia te begeven, of indien daarin niet kan worden getreden, op eene voegzame wijze in zijne behoeften te voorzien. Padang, 4 April 1844. Hetwelk doende DEKKER >) No. 1063/60. Twee bijlagen. Batavia, den 26e April 1844. Aan den Gouverneur ter Sumatra's Westkust. Bij missieve van den algemeenen Secretaris ddo 22e Maart jl. No. 388, zijn wij uitgenoodigd geworden om aan UHEGe tot de i) Het afschrift is genomen door de heer Tamson. DE DOOR DEKKER GESCHREVEN EN AFGEGEVEN GOUVERNEMENTS WISSEL. voortzetting der togen den controleur E. Douw es Dekker aangevangen procedure toe te zenden alle bescheiden en bewijsstukken welke bij de kamer berustend zijn. In voldoening aan die uitnoodiging hebben wij de eer UHEGe hierbij aan te bieden: le het Kasmcmoriaal van Aijer Bangies (Natal) over de maand Mei 1843, en 2e De kwestieuse wissel groot ƒ8931.92 den 3e Mei 1843 aan den Geemploijeerden van de factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij afgegeven. ') De Algemeene rekenkamer, P. J. STAMMLER. Ter Ordonnancie van dezelve, De Secretaris, FEUGEN. *) i) Van de wissel heb ik een foto-lithografiesc afbeelding laten maken. !) mT H. Wil bols ïeugen. Residentie Aijer Bangies (Natal), Kas Memoraal van het jaar 1843 maand Mei. Nummer der ordonnantie welke de stukken voeren. Beschrijving van den post. Bedrag. Ontvangst. Uitgaaf. Zilver. Koper. Doorloopend nummer der bijl.: Zilver. Koper. Aldus op heden den Eersten Mei 1843 de kas geopend met een batig saldo van vijf en twintig duizend honderd vier en zeventig gulden en '/, cents. Natal, den 1 Mei 1843. De controleur kashouder, Saldo op 1 Mei ƒ25174.001/. f 9625.61'/, /15548.39 1 Mei Aan den Militairen Kornuit op aanvraag om fondsen „ 714.- 1 f 238— f 476— 3 „ Van de factorij N. H. M. voor wissel op Aijer Bangies „ 6825.92 „ 6825,92 4 „ Aan Lim Sing op wissels van Pont jang 1200.— 2 „ 1200— 10 „ „ Lim Toea op als boven . . . 150.- 3 „ 150 15 „ „ joermoedi Si Bateh voor Extra post naar Pontjang 16— 4 „ 16 — 16. „ Aan do. Lepie, voor overvoer van 3 Inl. fuseliers A. B. herwts. . . „ 12— s 19. 16 „ \ "V ex-LOwde-w takc Mandaheling . .. mo— V V V V V- ■m'-.q-16 „ 1 Aan Soetan Kabidon op wissel van 1 1 1 / / / / Manda faling /„ 1039.— / / / 8 / „ 1039.— 16 „ / „ Si Ho nar op do. Als boven. . /„ 350.— f 1 9 l„ 350—- 16 „ „ den ambtenaar en geemployeerden bij het algemeen bestuur hunne 1 traktementen over Mei . . . . 1 O TH 10 „ 135— „ 270— 10 „ Van als boven hunne contributie voor / civiele pensioenen /„ 39.— /„ 13— „ 26— 10 „ do. voor het civiel wed. en weezenfonds „ 10.25 „ 5.42 „ 10.83 16 „ van B. Douwes Dekker inhouding op zijn traofement „ 66— „ 66— 16 „ Aan den Sergt. voor Memorie K. VV. Hesselini deszelfs traotement als klerk over Mei CTJ 0 1 ii „ 20— „ 40— 16 „ Van bovengemelde contributie aan de civ. pensioenen 1.20 0.40 „ 0.80 16 „ Van do. aan het civiel weduwen en weezenfonds 3— 1.- 2— 31 „ Ontvangen voor gedebiteerd zout (129 picols) over Mei „ 774— „ 774— 31 „ Betaald de toegestane 10 dt. per picol op bovenst, debiet „ 12.90 12 „ 12.90 31 „ Ontvangen de 2 dt. per picol in’slands kas geconsigneerd 2.58 2.58 31 „ Betaald voor inkoop van geldzakken over Mei „ 6— 13 „ 6— Saldo op ultimo Mei „24951 05 V, „ 9252.43>/, „ 15698.62 /65803 91 f 9645.431/, ƒ23256,52 ƒ 9545.43'/, ƒ23256.52 Aldus op heden den een en dertigsten Mei 1843 de kas gesloten met een batig saldo van Negen duizend Twee honderd en Twee en Vijftig guldens drie en veertig en een halve cent aan zilveren munt en Vijftien duizend zes honderd Acht en negentig gulden en twee en zestig cents aan koperen munt. Door mij Controleur kashouder, *) DEKKER. 17 ') Volgens afschrift door de heer Tamson genomen. Dit stuk is vermoedelik een afschrift van de minuut Kas-memoraal en verschilt in ondergeschikte punten van het dokument dat aan de Rekenkamer is ingediend. Extract uit het Eegister der handelingen en verrigtingen van den Generaal Majoor titr. Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra. No. 1095. Acht bijlagen. ') Padang, den 25 Mei 1844. De Generaal Majoor titr. Civiel en Militiar Gouverneur ter Westkust van Sumatra. Gelezen hebbende de missive van den fiscaal bij den raad van Justitie, in dato 18 Januanj jl. No. 12, houdende verzoek om hem alle zoodanige stukken toeteschikken, waaruit bepaald blijkt dat de controleur E. Douwes Dekker op ’s lands kas heeft afgegeven een wissel groot f 8931.92 koper ten behoeve van den geemploijeerden van de factorij der nederlandsche handelmaatschappij ; dat deze geemploijeerde de bovengenoemde som te Natnl in ’s lands kas heeft gestort en dat door den controleur voornoemd slechts f 6825.92 koper bij zijne rekening is ingenomen. Nog gelezen de missive van den assistent resident van Aijer Bangies, in dato 29 Fcbruarij jl. No. 85, en van de algemeene rekenkamer, in dato 26 April jl. No. 1063/60, waarbij de door den fiscaal verlangde stukkeu worden aangeboden. Gelet op de missive van den algemeene Secretaris ddo. 22 Maart jl. No. 387. Heeft goed gevonden en verstaan: De voorschreven stukken hiermede in handen te stellen van den fiscaal bij den raad van Justitie, ten fine van ambt- en pligtbetrachting. ') Te weten: 1. Miss. Alg. Rek. v. 26 April 1844 no. 1063/60, blz 254. 2. Kasmemoriaal v. Natal over Mei 1843, blz 25G. 3. Originele wissel v. 3 Mei 1843 no. 9, blz 256 a. 4. Miss. as. res. Ajer-Bangies v. 29 Febr. 1844 no. 85, blz 247. 5. Het origineel register van te Natal afgegeven wissels gedurende de jaren 1841, 1842 en 1843, blz 248. 6 en 7. Miss. geëmployeerde van de Faktorij te Natal van 3 Febr. 1844, met een Kas-staat voor April en Mei 1843, blz 249. 8. Kas-staat over Mei 1843 van het onderagcntsehap v. d. P. v d. N. H. M. te Ajer-Bangies, blz 252. (Volgens een aantekening op de minuut van het hesluit). Afschrift dezes zal worden gezonden aan den fiscaal bij den raad van Justitie tot informatie en opvolging. Accordeert met yoors. register. De Secretaris, v. d. LINDEN. Padang, den 28 Mei 1844. Spoed No: 75/f. Aan den Generaal Majoor titulair, Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra. Met referte tot ÜHEdG. besluit ddo. 25 Mei jl.No: 1095, mij op beden geworden, neem ik de vrijheid ÜHEdG. te verzoeken, mij nador in te lichten omtrent de bedoeling van het bestuur, ten opzichte van de vervolging tegen den gesuspendeerden controleur E. Douwes Dekker; om reden het mij, noch uit boven genoemd besluit noch uit ÜHEdG. missive dd. 30 December 1843 No 2828, noch uit ÜHEdG. besluit ddo. 10 October 1843, No: 2253, duidelijk gebleken is, of deze stukken mijn ten fine van crimineele vervolging zijn in handen gesteld, dan wel alleen, om de pretensiën van ’s lands kas op den gesuspendeerden Controleur E. Douwes Dekker civiel te vervolgen. Aangezien ik niet geregtigd ben op eigen gezag, tegen een Gouvernements ambtenaar, inzake betreffende de uitoefening van zijne ambtsbetrekking, eene crimineele vervolging te institueren, ‘), heb ik mij verpligt gerekend, hieromtrent eene nadere beslissing van UHDdG. te verzoeken. Het zal mij aangenaam zijn, bijaldien ik door ÜHEdG. in de gelegenheid gesteld word, na bekomen antwoord, de zaak van den gesuspendeerden controleur E. Douwes Dekker, op den aanstaande rechtsdag, Donderdag den 30 Mei aanstaande te behandelen. . . De Fislcaal hij den Raad van Justitie, J. G. LANGE. *) n Voüens art. 66 van het Provisioneel Reglement voor den Raad van Justitie te Padang, zoals dat nader geëxpliceerd werd bij g.b. van 16 Januane 1841 no. 21. Zie Tollens, Verzameling van Wetten, enz. Ie Deel, blz. 448. 2) Het afschrift is door de beer ïamson genomen. Padang, den 29n Mei 1844. No. 1129. Eene bijlage. Aan den Fiscaal hij den Raad van Justitie te Padang. Met referte tot Uwe missive van gisteren No. 75, heb ik de eer, kennis te geven, dat ik aan het gouvernement heb aangeboden, Uwe missive van den 18n Januanj jl. No. 12, waarin de rede was van eene civiele vervolging tegen den ambtenaar E. Douwes Dekker. Uit de hierbij gevoegde missive van den algemeenen secretaris dd 22 Maart jl. No. 387, zal UEdG. kunnen ontwaren, dat het de intentie is, de aangevangen procedure worde voortgezet. De Generaal Majoor tit. Civiel en Militair Gouverneur, ter Westkust van Sumatra, MICHIELS. Padang, den 14n Junij 1844. No. 91/f. Diverse bijlagen. Aan den Generaal Majoor titulair Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra te Padang. Naar aanleiding van het vonnis geslagen in zake van E. Douwes Dekker door den Raad van Justitie alhier, ddo. 6 Junij jl. heb ik de eer UHEdG. de stukken terug aan te bieden, ten einde de onderwerpelijke zaak verder te kunnen vervolgen. De Fiskaal hij den Raad van Justitie te Padang, J. GL LANGE. No. 58. Afschrift. Pro Justitia. Vonnis geslagen door den Raad van Justitie te Padang, inzake van Mr. Jean Gaspard Lange, fiskaal bij denzelven Raad, Eischer R: O, in cas van restitutie van verantwoorde gelden, in parate executie. Ca. E. Douwes Dekker, controleur der He klasse, vroeger belast met het civiel gezag te Natal, gedaagde. De Raad van Justitie te Padang; Gelezen eene acte van dagvaarding door den Eischer R. O. gediend, tenderend, dat de gedaagde, op daartoe aangehaalde gronden, zal hooren verzoeken condemnatie om inmiddehjk te voldoen eene som van ƒ 2106 koper, door denzelfden in zijne qualiteit als controleur te Natal, in den jare 1843, te min verantwoord bij ’sLands kas, wijders dat op deze condemnatie zullen worden verleend ’s Raads executoriën om te strekken tot acte aan den deurwaarder; ten einde, ten behoeve van den Lande, paratelijk executie te doen aan de goederen van genoemden debiteur, tot concurentie eener som van ƒ2106, koper benevens de kosten, en voorts denzelven in civiele hechtenis overtebrengen, zoo hij geene genoegzame aanwijzing van goederen doet. Gehoord den mondelingen Eisch door den Eischer R. O. ter rolle van 6 Junij 1844 gediend, daarbij, onder overlegging van verschillende bijlagen, concluderende als in fine van acte van dagvaarding c.e. Gehoord des gedaagden antwoord ter zelfde rolle gedaan, daarbij aangevoerd redenen verzoekende, dat hij alsnog zal worden toegelaten de rekening nader te verifiëren. Gehoord partijen in hun ré- en dupliek. Gezien de overgelegde stukken; zoomede gelet op het besluit van den Gouverneur te dezer kust, dato 25 Mei 1844 No. 1095. Overwegende, dat bij de artikelen 48 Seqq. van de Resolutie van den Gouverneur Generaal dato 29 December 1831, No. 23 (St. No. 71) is bepaald, dat de rekenpligtige ambtenaren, waaronder gedaagde sorteert,') in zaken hunne administratie betreffende, moeten geoordeeld worden volgens de regtspleging en regelen van comptabiliteit. Dat bij art. 5 van het Provisioneel reglement op de controle voor de comptabiliteit en finantiën ter Westkust van Sumatra, gearresteerd bij besluit van den Raad van Indië Gouvernements Commissaris voor Sumatra, dato 17 Junij 1840, no. 187/376 is ') Was Dekker wel op legale wijze met het beheer van de onderkas belast ? bepaald, dat op voordragt van den ambtenaar belast met de controle den rekenpligtige bij een besluit van den Gouverneur voorloopig en in afwachting der uitspraak van de algemeene rekenkamer tot bet herstellen zijner rekeningen kan worden bevolen, en hij met de terugbetaling van verkeerde en ongeautoriseerde uitgaven kan worden belast. Overwegende alzoo, dat in vervolgingen van den onderwerpelijken aard, een besluit van voorloopige belasting tot basis behoort te strekken, en dient te worden overgelegd; op grond van bet welk ’s Lands belangen verder kunnen worden vervorderd en vervolgd, zoo als blijken zal te behooren, hetgeen onderwerpelijk niet is geschied. Lettende op de voren aangehaalde besluiten; en de artikelen 213 en 214 van het Provisioneel Reglement op de manier van procederen in civiele zaken. Regtdoende in naam en van wege den Koning. Verklaard zich incompetent. Onder kennisgave er ten deze geene kosten gevallen zijn. Aldus gedaan, gevonnisd en uitgesproken in de gewone vergadering van den Raad van Justitie te Padang, van donderdag 6 Junij 1844, bij ons Mr. Dirk Anton Junius van Hemert, Adrianus van der Leeuw,1) Jan van Swieten,1) en August Johan Andresen,3) President en Leden in den Raad voornoemd, Ter ordonnantie. De Griffier (wg) MULOCK HOUWER, voor eensluidend afschrift. De Griffier, (w.g.) MULOCK HOUWER, voor Copij Conform. Be Fiskaal hij den Raad van Justitie te Padang, J. G. LANGE. *) Koopman. 2) Officier, later legercommandant. 3) id. id. id. Padang, den 19n Junij 1844. Twintig bijlagen. No. 1399. Aan Zijne Excellentie den Gouverneur Generaal van Nederlandsch Indië te Batavia. Bij mijn schrijven van den 26en September, 26 October en 30 December 1843 nos. 2129, 2373 en 2829, heb ik aan Uwe Excellentie opvolgend rapport gedaan nopens de bestaande bezwaren tegen den controleur der tweede klasse E. Douwes Dekker, rakende de verkeerde handelingen gedurende zijn bestuur te Natal, ten gevolge waarvan, blijkens de nevensgaande rekeningcourant, hij als nog aan den lande schuldig blijft eene som van ƒ375.44 zilver en ƒ3055.65 koper geld. Het is Uwe Excellentie bekend, dat de vordering tegen den controleur, wegens het desconteren met ’slands gelden van eene ten zijnen laste loopende venduacceptatie, groot ƒ 2577.63 koper op den lOn October 1843, in handen is gesteld van den fiscaal bij den raad van justitie alhier, teneinde het land zoo veel mogelijk voor schade te hoeden. Op den 20 October daaraan volgende vroeg de president bij dien raad of al dan niet kon getreden worden in des controleurs verzoek om uitstel van executie, en of bij eventuele ongenoegzaamheid het condemnatum tot in gijzeling moest worden ter executie gelegd. Ik antwoordde hierop dat ik hem nog liever eenig uitstel zag verleend tot de zaak zich ophelderde of het vendugeld, waarmede de acceptatie moest gekweten worden, te Natal binnen kwam. Op den 20n November des vorigen jaars deelde de president mij mede dat het grootste gedeelte der gelden, die de acceptatie uitmaakten, te Natal gestort was, en vroeg mij nadere inlichting of er nog verdere executie moest plaats grijpen. Ik antwoordde hierop, dat ik van het binnenkomen der vendugelden ter zake vermeld, geen kennis droeg, en dat ik, volgens het gouvernements besluit van den 8 November 1841 No. 18, bij bevinding van tekortkomsten gehouden en verpligt was, tot al zulke maatregelen als welke strekken konden ter handhaving van orde en ter voorkoming van schade. Bij missive van den 18n Januarij jl. no 12 f berigtte de fis- caal bij den raad mij, dat de vervolging tot het incasseren dezer gelden voorlopig door hem was gestaakt, om reden het gebleken was, dat de verschuldigde gelden reeds gedeeltelijk waren betaald en het te voorzien ware, het resterende ter bekwamer tijd zoude worden afgedaan. Ondertussshen bleek het ook uit de bij die gelegenheid door den fiscaal overgelegde relazen, dat de ambtenaar E. Douwes Dekker niet bij magte was, om deze schuld finaal aftedoen. Bij missive van den 12n April jl. no. 432/18 kreeg ik het berigt van den resident van Tappanolie, dat op den 24n Maart te voren de zaak van de venduacceptatie eindelijk tot effenheid was gebragt. Intusschen was er eene nog veel grovere fout ontdekt in des controleurs administratie, hierin bestaande, dat hij van eene door hem in de maand Mei 1843 op ’s lands kas te Aijer Bangies afgegeven wissel, groot ƒ8931.92 koper, slechts ƒ6825.92 had ingenomen alzoo te min verantwoord een bedrag van ƒ 2106. Daar dit geld bij de overgifte zijner kas onder ultimo Augustus 1843 niet is overbevonden, zooals blijkt uit het procesverbaal, heb ik ook deze pretentie op den 30n. December 1843 aan den fiscaal van den raad van justitie ter vervolging overgegeven, gelijk ik de eer heb gehad te rapporteeren, bij mijn schrijven van den 20n Januarij jl. No 129, onder overlegging van des fiscaals missive in dato 18 Januarij jl. No. 12/f tengevolge waarvan ik bij missive der algemeene rekenkamer ddo. 26 April jl. No. 1063/60 heb ontvangen de natalsche rekening over Mei 1843 en den kwestieusen wissel, waaruit het hierboven omschreven feit overtuigend werd bewezen. Bij mijne dispositie van den 25n Mei jl. No 1095 werden die met nog eenige andere ter zake betrekkelijke stukken aan den fiscaal vervorderd, ten fine van ambt- en pligtbetrachting. Deze vroeg mij bij missive van den 28n Mei No. 75, of bij eene criminele vervolging moest institueren. Hierop zond ik hem bij missive 29 Mei No. 1129, de missive van den algemeenen secretaris, in dato 22 Maart jl. No. 387, onder opmerking dat het de intentie was, de tegen den controleur E. Douwes Dekker aangevangen (civiele) procedure voort te zetten, zoo als dan ook heeft plaats gegrepen, in voege als Uwe Excellentie des begerende kan ontwaren uit de hierbij aangeboden missive van den fiscaal voornoemd in dato 14 dezer No. 91/f; waardoor ik als nu in staat ben gesteld, om te voldoen aan het slot der missive van den algemeenen secretaris dd. 22 Maart jl. No. 387. Uit het vonnis in dato 6 dezer no. 58 blijkt het, dat de raad zich incompetent verklaart, in deze zaak te beslissen, en zulks op grond van de volgende overwegingen „dat bij de artikelen 48 en 49 van de resolutie 29 December 1831 no. 23, Staatsblad no. 71, is bepaald, dat de rekenpligtige ambtenaren, in zake, hunne administratie betreffende, moeten geoordeeld worden volgens de rechtspleging in zake van comptabiliteit”, „dat bij art. 5 van het provisioneel reglement op de controle op de comptabiliteit en financiën ter dezer kust, gearresteerd bij besluit van den raad van Indië,” gouvernements commissaris voor Sumatra, in dato 17 Jumj 1840 no. 187/376 is bepaald, dat op voordragt van den ambtenaar, belast met de controle der rekenpligtigen, bij een besluit van den gouverneur voorloopig en in afwachting der uitspraak van de algemeene rekenkamer, tot het herstellen zijner rekening kan worden bevolen en hij met de terugbetaling van verkeerde en ongeautoriseerde uitgaven, kan worden belast,” „dat in vervolgingen van den onderwerpelijken aard, een besluit van voorloopige belasting tot basis behoort te strekken, en dient te worden overlegd, op grond van hetwelk ’s lands belangen verder kunnen worden vervorderd en vervolgd, zooals blijken zal te belmoren, hetgeen onderwerpelijk niet is geschied.” Uit de door den fiscaal overgelegde deurwaarders relazen, blijkt alverder, dat de controleur der tweede klasse, E. Douwes Dekker onvermogend is om de door hem te zoek gemaakte som van f 2106 te kunnen voldoen. Ik moet het aan het verlicht oordeel van Uwe Excellentie overlaten, in hoeverre de beslissing van de regterlijke autoriteit in deze zaak gegrond is, en in hoe verre de handelingen van den controleur voornoemd kunnen gezegd worden in de termen te vallen der aangehaalde administrative bepalingen, die kennelijk slechts doelen op verkeerde en ongeautoriseerde uitgaven, ter goeder trouw; doch gelijk ik vermeen geenzins op het misbruik en te zoek maken van ’s lands gelden op eene onverantwoordelijke wijze. Indien het waar is, dat men geen bestuur regt kennen leert, alleen uit deszelfs verordeningen maar ook door de wijze van uitvoering en toepassing der bestaande voorschriften; zoomede door alles wat zoodanig bestuur aanmoedig! of gedoogt, dan vraag ik, wat er van de administratie te dezer kust zou moeten worden, indien ik grove vergrijpen, als waarvan bier de rede is, op de zelfde lijn stelde met ter goeder trouw gedane verkeerde of ongeautoriseerde uitgaven. Ik weet wel dat men mij van gestrengheid beschuldigt in het handhaven der administrative verordeningen; doch laat ik mij door geen menschenvrees of wel persoonlijke betrekkingen afschrikken, den weg te volgen, die ’s lands belang en pligtgevoel mij voorschrijven. |De raad van justitie wilde tot gijzeling toe de zaak vervolgen van het desconteren der venduacceptatie, en verklaart zich thans incompetent op grond eener finantiële bepaling, waar de raad niets mede te doen heeft. In afwachting der beslissing Uwer Excellentie omtrent het al dan niet crimineel vervolgen van den controleur E. Douwes Dekker was de zaak bloot eene civiele vordering en moest hij beschouwd worden als een zaak gelastigde, die voor zijnen principaal ontvangen had ƒBOOO en daarvan bij rekeningcourant maar verantwoort ƒ6OOO. De fiscaal, als procureur van het gouvernement in soortgelijke zaken, vervolgt hem bloot voor de betaling van het verschuldigde, en de raad heeft, mijns dunkens niets te .doen dan over de deugdelijkheid der pretentie te oordeelen, waartoe zeker niet noodig was een ook op zich zelve nutteloos besluit van voorloopige belasting, hetwelk nimmer van toepassing kon zijn op eenen ambtenaar, die als gesuspendeerd, zonder inkomsten was; terwijl in het tegenovergesteld geval, dat is, wanneer de schuld aan den lande met inhoudingen kon afgedaan worden, de tusschenkomst van de regterlijke magt ook overtollig zou zijn geweest; maar om een voorwendsel te hebben, zich incompetent te verklaren, maakt de raad van justitie eene exceptionele wetsbepaling, die aan den raad maar toevallig is bekend geworden. Niet verlangende nog meer den spot te zien drijven met de vervordening van ’s lands belangen, is mij thans het doelmatigste voorgekomen, de zaak zoo als die is liggende, aan de hooge beslissing Uwer Excelentie te onderwerpen, onder eerbiedige opmerking, dat de controleur E. Douwes Dekker in behoeftige omstandigheden verkeert en hier ter plaatse een ieder ten laste is.] Be Generaal Majoor tit: Civiel, en Militair Gouverneur, ter Westkust van Sumatra. MICHIELS. Inventaris der bijlagen, gevoegd bij missive van den gouverneur van Sumatra's westkust, ddo. 19 Junij 1844 no. 1399. No 1 proces verbaal van overgave door contr. E. D. Dekker ddo 31 Augts. 1843. „ 2 rekening courant tusschen contr. E. D. Dekker en het land ddo 19 Junij 1844. „ 3 missive fiscaal, ddo 14 Junij 1844 no. 91//’ „ 4 besluit gouverneur ddo 25 Mei 1844 no 1095. „ 5 vonnis van den raad van justitie ddo. 8 Junij 1844. „ 6 missive gouverneur, ddo 30 December 1843 no 2828. _ 7 missive asst. resident van Aijer Banqies, ddo 15 Deer 1843 no. 456. „ 8 insinuatie ddo 4 Januari] 1844. „ 9 relaas van den deurwaarder en gezworen expl. ddo 6 Januari] 1844. „ 10 relaas van den deurwaarder en gezworen expl. ddo 15 Januarij 1844. „ 11 missieve ass4 resident van Aijer Bangies, dd° 29 Februari) 1844 no 85. „ 12 missive geemploijeerde der factorij te Natal dd° 3 Februari] 1844. „ 13 extract kasboek van idem over de maand Mei 1843. „ 14 extract kasboek van idem over de maanden April en Mei 1843. Het laatste gedeelte van de brief tusschen [ ] geplaatst is eigenhandig door Miohiels aan het concept van de sekeretans Van der Linden toegevoegd. De overige in dit deel opgenomen brieven van de Gouverneur van Sumatra’s Westkust zijn alle door genoemde sekretaris geschreven en slechts hier en daar door Miohiels gewijzigd. (Mededeeling van de Heer I. W. Tamson). No 15 staat van afgegeven wissels te Natal 184'/i3. „ 16 missive algemeene rekenkamer dd° 26 April 1844 no 1063 'go. B 17 wissel groot ƒ8931.92 koper dd° Natal 3 Mei 1843 no 9. „ 18 kas-memoriaal, Aijer Bangies over de maand Mei 1843. „ 19 missive gouverneur dd° 29 Mei 1844 no 1129. „ 20 missive algemeen secretaris dd° 22 Maart 1844 no 387. Padang, den 19n Junij 1844. De Secretaris, v. D. LINDEN. De bijlagen no. 1, 3 t/m 14 en 16 t/m 20 zijn hiervoren reeds afgedrukt. Over bijlage no. 15 zie men de noot op blz. 248. Met „staat” wordt bedoeld het wisselregistcr. Bijlage No. 2. Rekening Courant tusschen den Controleur der tweede klasse E. DOUWES DEKKER en het land over de jaren 1842 en 1843, Debet. t Credit. Datums, Omschrijving der posten Zilver Koper. \tums Omschrijving der posten. Zilver. Koper. Per transport Bij de overgave van het pakhuis te Natal te min bevonden 200 «; rijst a/7.50 p. p. / 12. 3 koyang en 80 ffi zout a ƒ6. p. p. „ 583.84 25 o/„ verhooging 138.96 f 365.44 yy • • • . /•5821.11 „ 694,80 Per transport Saldo debet aan het land f „ 375.44 f 5575.52 „ 3055.65 Aan te mm ingenomen gelden op een wissel dd. 3 Mei 0843 N°. 9 ten behoeve van den geëmployeerde der factorij te Aijer Bangies . . . Bij besluit van den Gouverneur van S. TB- K. dd. 13 April 1843 N°. 685 de vergoeding opgelegd wegens het ontbrekende op de door S i e Kom po boven de spillagie te min uitgeleverde 5 '/s pikol zout yy » * . . yy .... „ 2106 „ 9.20 Balans f 375.441) ƒ8631.17 \ Balans f 375.44 ƒ 8631.17 Voor de opmaking. Padang, den 19n Junij 1844. Be Assistent Resident belast met de controle over de comptabiliteit en de financiën ter westkust van Sumatra, v. d. LINDEN. ■*) Moet zijn ƒ365.44. Zie de „Aantooning enz”, blz. 161.. IS Debet. y s Credit. Datums. Omschrijving der posten. Zilver. Koper. 'atums. Omschrijving der posten. Zilver. Koper. 1842. Dec. 1843. Janij. Februarij. Te veel betaald aan den conducteur van een gouvern. transport naar Mandhéling ïractement aan een mandoor bij het zoutpakhuis Wegens uit ’slands magazijn ontvangen buskruid Traotement aan een mandoor bij het pakhuis. . Te veel betaald aan een conducteur Idem idem Betaald voor de ontlossing van 25 koijangs zout ƒ HO.— Slechts toegestaan f 3. per praauw ladende 1 koijang „ 75.-— / „ 10.— „ 2.10 .. 10- »•• • . H•• . . / 4.- „ 10.- ii • . • • 10.— 4 „ 4- Per in de maand September 1843 te Natal verantwoorde zoutgelden Per in het 3e kwartaal 1843 verantwoorde zegelgelden Gestort in ’slands kas te Aijer Bangies in mindering van de bij besluit dd. 13 April 1843 No. 685 opgelegde vergoeding Per in het 4e kwartaal 1843 verantwoorde vendugelden bij de overgave der kas in coraputatie gebracht Gecrediteerd voor het bedrag der venduaoceptatie bij de overgave in kas bevonden waarvan de vereffening heeft plaats gehad . f . . . . Bij besluit van den Gouverneur van Sumatra’s Westkust dd. 7e Junij 1844 No. 1266 ontheven van de voorloopig opgelegde vergoeding van 20Ö u; rijst en 3 koijangs en 80 ir zout. . . f ii • • • • ii • * * * a•• * * f 240. „ 101.40 „ 7.02 „ 2070.47 „ 2461.65 Maart. April. Mei. Janij. Augustus. Belast met het meerdere Tractement aan een mandoor bij het zoutpakhuis Te veel betaald aan een conducteur Idem idem Praauwhuur naar Teloh Baleh Tractement aan een mandoor bij het zoutverkooppakhuis Te veel betaald aan een oonduotr Idem idem Idem idem Genoten voorschot te Batavia ... ƒ 825 Hierop af betaald „ 549.97 » .... „ 10.- >J • • * * »•* • * H•• • • „ 10.— ii .... »•• • • ii • • • • „ 65. „ 10.— „ 4. „ 4. „ 20 „ 10.- „ 4. 4. „ 4.- „ 694.80 ') Best alzoo Te veel betaald aan een oonduct Voor het binnenloodsen van een pentjallang . . Ve veel betaald aan een conducteur Te min gestorte zoutgelden (Augustus) .... Inkoop van eene venduaoceptatie ten laste van den vendumeester Douwes Dekker . ƒ2577.63 Af de gestorte disconto „ 115.98 „ 91.68 ii .... ii .... » .... ii •••« „ 183.35 „ 4.- „ 5.- „ 4. „ 240. '\ . Best alzoo Niet ingenomen de l'/j °/o ten behoeve van het Gouvernement van het bedrag der vendutien over het le kwartaal 1843 Idem 2e kwartaal 1843 Als voren 1 per mille voor de armen over het le kwartaal Idem 2e kwartaal 1843 Te kort op de kas bij de overgave Boeten wegens te late indiening der kasrekening over April 1843 van 15 Meitotl6Junij(3ldagen) Als voren ter zake der 3 maandelijksche verantwoordingstukken le kwartaal 1843 van le Mei tot 17e Augustus (108 dagen) Aan onverantwoorde zegelgeld gedurende het le kwartaal 1843 J) .... . . . ii • • • • a .... a «... ii .... „ 5166 „ ISO.- „ 2461.65 „ 86 22 „ 36.56 5,75 2.44 „ 2070 47 „ 103.34 „ 360. „ 101.40 J ii .... Transporteeren f /■ 5575.52 Transporteeren ƒ365.44 ƒ5821.17 bedrag nam bet goevernement v. N. I. voor zijn rekening, blijkens kennisgeving mrekteur der produkten en civiele magazijnen van 29 Januarie 1844, no. 626, gericht S°everneur van S. W. De voorgaande brief van de goeverneur Michiels werd aan de Raad van Indi'é gezonden om daarover zijn gevoelen kenbaar te maken. Het kollege gaf op de 20ste Julie 1844 onder no. 1754 in de volgende bewoordingen aan het verzoek gevolg. „1. Dit stuk aan de Algemeene Rekenkamer te zenden om berigt. 2. Den Gouverneur aan te schrijven om Douwes Dekker met vrij transport naar Batavia te doen overkomen. 3. Na ontvangen berigt van de Algemeene Rekenkamer, Douwes Dekker te hooren ter zijner verantwoording en voorts over hem te beschikken. (Zijne verantwoording van 3 October 1843 (onder de bijlagen) kan alsdan echter worden nagezien, zullende dezelve misschien voldoende worden bevonden.” i«/, Jhr. I. C. REIJNST. „Yoorloopig conform den Heer Vice-President.” is/j C. I. W. Graaf VAN HOGENDORP. „Voorloopig conform.” >9/, Mr. I. F. W. VAN NES. De dispositie van de waarnemende Goeverneur-Generaal [Mr. P.Merkus was op reis] was: „Conform 1 en 2 hierboven.” *V7 Jhr- I- C. REIJNST. >) De goeverneur van Sumatra’s Westkust werd naar aanleiding van de bovenstaande beschikking, bij missive van de algemene sekretaris van 1G Augustus 1844 no. 1078 aangeschreven om in afwachting van een beschikking op de door eerstgenoemde bij missive van 19 Juni t. v. no. 1399 geopperde bezwaren tegen het door den Raad van Justitie te Padang gewezen vonnis Douwes Dekker met vrij transport naar Batavia te doen overkomen. Deze vertrok in de daarop volgende maand September met de brik „Orestes De transportkosten —• bedragende ƒ214 half zilver werden bij g. b. van 1 November 1844 no. 19, ten laste van den lande gebracht. Op dezelfde dag dat aan de goeverneur Michiels de lastgeving werd gezonden, om Douwes Dekker naar Batavia te doen vertrekken, ontving de Algemene Rekenkamer bij missive no, 1077 de opdracht zijn gevoelen te kennen te geven omtrent de mededelingen van genoemde goeverneur vervat in de brief van 19 Junie 1844 no. 1399. *) Zie noot 2 op blz. 243. No 2091. Padang, den 18 September 1844. Aan den Assistent Resident van Padang. Het gouvernement verlangt dat de gesuspendeerde controleur E. Douwes Dekker naar Batavia overkome. Dientengevolge wordt UWEdG. hiermede uitgenoodigd, om dien ambtenaar met de eerst zich opdoende geschikte scheepsgelegenheid, vrij transport naar de hoofdplaats te verschaffen en om hem al dadelijk van het verlangen der Indische Kegeering kennis te geven. Be Generaal Majoor titulair, Civiel en Militair Gouverneur ter westkust van Sumatra, MICHIELS, i) No: 1531. Padang, den 20n September 1844. Aan den Generaal Majoor, Civiel en Militaer Gouverneur ter Sumatra's- Westkust. Naar aanleiding van UHEdG. missive ddo. 18 dezer No: 2091, heb ik de eer UHEdG. kennis te geven dat ik met de brik „ Gresles" 2) Jers e s, ben overeengekomen om den gesuspendeerden controleur E. Douwes Dekker, naar Batavia over te voeren, tegen de allezins billijke betaling van ƒ214 half zilver ineens, zijnde daaronder eene scheepsruimte van 2 koijangs begrepen. Naar aanleiding hiervan heb ik de eer UHEdG. in overweging te geven, om van deze overeenkomst den Directeur der producten en civiele magazijnen mededeeling te doen, met voorstel om deze vracbtpenning te Batavia, aan den gezagvoerder voornoemd te doen uitbetalon. Ik heb al verder, in voldoening aan UHEdG. verlangen den controleur Dekker dadelijk met den inbond van UHEdG. aangehaalde missive bekend gemaakt, en hem de onderhavige scheepsgelegenheid aangewezen. De Assistent Resident, w. g. H. YAN TEYLINGEN.3) •) Het afschrift is door de, heer Tams on genomen. 2) Zie over dit schip Wilsen’s „V°orheen en thans.” 3) Het afschrift is door de heer Tamson genomen. No 2186 Padang, den 24 September, 1844. Aan den Directeur der Producten en Civiele Magazijnen. Overeenkomstig het schrijven van den Algemeenen Secretaris in dato 16 Augustus jl. No 1078, is aan den gesuspendeerden controleur E. Douwes Dekker scheepsgelegenheid naar Batavia aangewezen. De Assistent Resident van Padang berigt mij bij de copijelijk hiernevens gaande missive van den 20 dezer No 1531, dat hij met den gezagvoerder van de brik „Orestes” is overeengekomen, om dien ambtenaar te transporteeren tegen betaling van f 214. half zilver, zijnde daaronder eene scheepsruimte begrepen van twee koijangs, en onder beding, dat de vrachtpenningen te Batavia betaald zullen worden. Ik neem de vrijheid, om de noodige goedkeuring hierop te verzoeken. ‘) De Generaal Majoor titulair, Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra. MICHIELS. *) Afschrift. No. 2847/79. Batavia den Isten October 1844. Aan Zijne Excellentie den Gouverneur Generaal van Nederlandsch-Indië. Kommissariaal van den 16e Berigt en Consideratien van Augustus 1844 No. 1077. de Algemeene Rekenkamer. (missive van den Algemeenen Secretaris.) l) Bij g.b. van 1 Novembet 1844 No. 19 werd autorisatie verleend om aan de gezagvoerder van de „Gresles” f 214 half zilver uit te betalen. 2) Het afschrift is door de heer Tamson genomen. Last, om te dienen van berigt en consideratien, op de Missive van den Gouverneur van Sumatra’s Westkust van den 19e Jumj j.l. No. 1399, betreffende de voor den Raad van Justitie te Padang tegen den gesuspendeerden Kontroleur der 2e klasse „E. Douwes Dekker” gevoerde Procedure, ter zake der in zijne administratie van ’s Lands Kas te Natal, achtergelaten tekortkomst. Blijkens hiernevens vermelde Missive van den Gouverneur van Sumatra's Westkust en de daarbij overgelegde bijlagen, is door den gesuspendeerden Kontroleur „E. Douwes Dekker” op den 3en Mei 1843, als Kashouder te Natal, aan den agent van de Factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij aldaar een wissel afgegeven op ’s Lands Kas te Aijer Bangies, groot f 8,931 92 kopergeld, welke aldaar op den 15e daaraanvolgende tot dat bedrag is betaald geworden, terwijl dezelve door den genoemden Kashouder is ingenomen met slechts f 6,825 =92 Koper of met f 2,106. Koper minder dan had behooren te geschieden. De Gouverneur bij zijne missive van den 30e December 1843 No. 2828, deze verkeerde handeling gebragt hebbende ter kennise van den Fiskaal bij den Raad van Justitie te Padang, met verzoek om in deze zaak het regt en de belangen van het Land waartenemen, heeft vervolgens op de door dien Fiskaal, naar aanleiding van het Besluit des Gouverneurs van den 25e Mei j.l. No.. 1095, waarbij de tot de zaak betrekking hebbende stukken in zijne handen waren gesteld, ten fine van ambt en pligtsbetrachting, geopperde vraag of hij eene Crimineele vervolging moest institueren, aan denzelven onder toezending der Missive van den Algemeenen Secretaris van den 22e Maart j.l. No. 387, opgemerkt dat het de intentie was, de tegen den Kontroleur E. Douwes Dekker aangevangen (Civiele) Procedure voorttezetten, ten gevolge waarvan dan ook door den meergenoemden Fiskaal, eene Civiele actie voor den Raad van Justitie is ingesteld geworden, in welke op den 6en Juni j.l. een vonnis is geslagen, waarbij de genoemde Raad zich incompetent verklaart. Dit vonnis, hetwelk wat de Gouverneur van Sumatra's Westkust, daartegen ook moge aanvoeren geheel berust op de nopens het stuk der Comptabiliteit bestaande Wetten en bepalingen had kunnen worden vooruitgezien, en is de vertraging, welke de afdoening dezer zaak daardoor ondervindt, evenals het nadeel hetwelk daaruit voor den Lande mogt voortvloeijen, alleen een gevolg is van den verkeerden loop, welke in de eerste plaats door den Piskaal, en in de tweede plaats, door den Gouverneur aan deze zaak gegeven is. Bij Art: 5 van het Provisioneel Reglement op de Controle over de Comptabiliteit en de Financiën ter Westkust van Sumatra verhandeld bij het Gouvernements Besluit van den 22e October 1840 No. 14, is bepaald, dat, ingeval de Ambtenaar belast met de Controle over de Comptabiliteit geen genoegen neemt met de ontvangen antwoorden op zijne aanmerkingen, de betrokken Autoriteiten of Comptabele Ambtenaren, bij een besluit van den Gouverneur voorloopig en in afwachting der beslissing van de Algemeene Rekenkamer, zullen worden belast, met de Ongeautoriseerde Uitgaven, en het redresseren der verkeerde posten, of herstellen van begane abuizen, hen zal worden bevolen, terwijl volgens art: 49 der bepalingen op het beheer van ’s Lands geldmiddelen (Staatsblad van 1831 No. 71), wanneer de, door de rekenpligte Ambtenaren ingebragte bezwaren, tegen eenige uitspraak van de Algemeene Rekenkamer, ongegrond mogten worden bevonden, of zij de bij de Wet voorgeschreven of hun nader toegestane termijn om die bezwaren te doen gelden, hebben laten verloopen, en mitsdien door- het Gouvernement de voldoening aan het Besluit der Kamer is bevolen, de Directeur Generaal van Pinancien alsdan voor de invordering der opgelegde belasting zal zorgen, desnoods door tusschenkomst van het Officie-fiscaal, hetwelk zoo noodig van den Raad van Justitie executorie tegen den rekenpligtigen zal verzoeken, en die, na dezelve te hebben verkregen, tegen den rekenpligtigen zal dirigeren, zonder dat echter over de validiteit der zaak zelve, op de in het hoogste ressort gelegde belasting, voor de Justitie zal kunnen worden geprocedeerd. Naar aanleiding van deze bepaling had de Piskaal bij den Raad van Justitie te Padang, bij het ontvangen van des Gouverneurs missive van 30 December 1843 No. 2828, het er voor moeten houden, dat de daarin vervatte mededeeling hem werd gedaan, zoo als ook het Besluit van den Gouverneur van den 25e Mei j.l. No. 1095 bewijst, tenfine van ambt en plichtsbetrachting, en dat hij alzoo verpligt was te onderzoeken en te beoordeelen, of de handeling waaraan de Controleur Douwes Dekker zich had schuldig gemaakt, eene daad daarstelde, welke overeenkomstig de hier te Lande vigerende Wetten, Crimineel behoorde vervolgd te worden, en casu quo, de Instructie daarvan te entameren, dan wel de stukken den Gouverneur weder aantebieden, ten einde de zaak den gewonen administrativen loop te doen nemen, door een provisioneel besluit van belasting uittevaardigen, en nadat door het Gouvernement de voldoening aan hetzelve zou zijn bevolen, de Executie daarvan te doen plaats hebben, in stede van gelijk door hem is gedaan, aan den Gouverneur te vragen wat hij te doen had, en vervolgens voor den Raad van Justitie eene Civiele Actie te doen institueren, welke zoo lang daarin volgens de Kracht van Wet hebbende regelen van Comptabiliteit geen besluit van belasting bestond, niet van deszelfs competentie was. De omstandigheid dat de Gouverneur hem deze wijze van behandeling als ’t ware heeft voorgeschreven, kan den hierbedoelden ambtenaar niet tot verschooning strekken, daar hij zijne pligt had behooren te kennen, en in allen geval had moeten begrijpen, dat het nimmer de bedoeling konde wezen, eene vervolging te doen institueren welke met de bestaande Wetten en bepalingen in strijd was, en derhalve vruchteloos moest afloopen. Zoo de handeling van den Fiscaal in deze, zeer bevreemdend is, niet minder onbegrijpelijk is het, hoe dat de Gouverneur de in zake van Comptabiliteit bestaande voorschriften, zoo geheel uit het oog heeft verloren, of beter gezegd, hoe die Hoofd-Ambtenaar kan beweren, dat de gezegde voorschriften, als slechts doelende op verkeerde en ongeautoriseerde Uitgaven ter goeder trouw, en geenszins op het misbruik en te zoek maken van ’s Lands gelden op eene onverantwoordelijke wijze, niet op de onderwerpehjke handeling van den Ambtenaar Douwes Dekker van toepassing zouden zijn, terwijl hij, door op de vraag van den Fiskaal, of die zaak Crimineel moest worden vervolgd, te antwoorden, dat de aangevangen (Civiele) procedure moest voortgezet worden, de handeling van den voornoemden ambtenaar niet uit het laatst bedoeld bezwarend oogpunt, maar veeleer als eene Administratieve fout beschouwde, vermits toch anders voor hem geene termen konden bestaan, om de zaak aan eene Crimineele vervolging, zoo- als de fiskaal ten oogmerk schijnt te hebben gehad, te onttrekken. De Gouverneur doet het wel is waar voorkomen, tot deze meer zachte behandeling geleid te zijn, door de missive van den Algemeenen Secretaris van den 22e Maart j.l. No. 387, doch vruchteloos wordt daarin eene zinsnede gezocht, welke de door hem daaruit gemaakte gevolgtrekking kan wettigen, en hot is niet aanneembaar, dat met het daarin voorkomende nopens het voortzetten der aangevangen procedure, eene met de bestaande bepalingen strijdende Civiele vervolging, zoude zijn bedoeld geworden. Instede van derhalve den Fiskaal eenen verkeerden weg aantewijzen, had de Gouverneur beter gedaan, hem op zijne vraag, over de wijze van behandeling der zaak, met referte tot deszelfs Besluit van den 25n Mei j.l. No. 1095 eenvoudig te kennen te geven, dat hij in deze had te handelen zoo als zijn ambt en pligt gebood, en alzoo de beoordeeling in hoever de zaak termen tot eene Criminele vervolging opleverde, aan den Fiskaal tot wiens attributen zulks behoorde over te laten. De Algemeene Rekenkamer zich tot de mededeeling van het bovenstaande bepalende, in voldoening van den haar gegeven last, om in deze te dienen van berigt en consideratien, daar zij het bij de duidelijkheid der in deze bestaande bepalingen, onnoodig beschouwt, om het erroneuse der meening van den Gouverneur van Sumatra s dat de Raad van Justitie over de deugdelijkheid der onderwerpelijke vordering op den Ambtenaar Douwes Dekker had kunnen en behooren te oordeelen, verder aan te toonen, vermeent echter niet te mogen eindigen zonder, ofschoon zulks niet van haar gevraagd is, Uwe Excellentie te hebben kenbaar gemaakt, hoedanig alsnu, naar haar inzien, de zaak tot eene in het belang van den Lande gevorderde afdoening te brengen is, en zij neemt derhalve de vrijheid Uwe Excellentie onder weder aanbieding der in hare handen gestelde stukken, eerbiedig in overweging te geven, om, ten ware Uwe Excellentie mogt verlangen, dat het doen institueren van eene Criminele vervolging alsnog nader door de daartoe bevoegde autoriteiten worde beoordeeld, de stukken weder te doen stellen in handen van de Algemeene Rekenkamer, met aanschrijving om bij voorloopige Examinatie der Kasverantwoording van Aijer Bangies, van welke Natal een onderdeel uitmaakt, over het 2e kwartaal 1843, den gesuspondeerden Kontroleur dor 2e klasse E. Douwes Dekker, als gewezen Kashouder te Natal ter zake van de door hem op den 3e Mei 1843, aan den Agent van de Factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij afgegeven en bij ’s Lands Kas te Aijer Bangies uitbetaalde wissel groot f 8931.92 Koper, welke door hem is ingenomen met slechts f 6825.92 koper te belasten met het verschil tusschen deze beide sommen, of met een bedrag van f 2106.— koper, en om, nadat der termijn vastgesteld bij Art: 49 der bepalingen op het beheer van ’s Lands geldmiddelen (Staatsblad van 1831 No. 71) zal zijn verstreken, zonder dat daarvan door de belanghebbende tot het indienen zijner bezwaren tegen die belasting is gebruik gemaakt, ') daarvan aan Uwe Excellentie kennis te geven, ton einde de Executie van dat besluit bevolen en tot voldoening aan het zelve, desnoods tot Civiele gijzeling toe geprocedeerd worde. De Algemeene Rekenkamer: (w. g.) STAMMLER. Ter ordonnantie van Dezelve De Secretaris: (w. g.) FEUGEN. Voor eensluidend afschrift: De Gouvernements Secretaris, PAÜLUS. Het vorenstaande advies van de Algemene Rekenkamer werd bij kommissoriaal van 8 Oktober 1844 No. 2705 gezonden aan de Raad van Indië om te dienen van konsidiratieën en advies. Het hoge kollege voldeed aan de opdracht bij advies van 16 Oktober 1844 No. 2597 in de volgende bewoordingen: *) Art. 49. „De rekenpligtige ambtenaren, welke zich bij eenige uitspraak van de algemeene rekenkamer bezwaard achten, kunnen hunne bezwaren aan den Gouverneur-Generaal indienen, ten einde vervolgens door eene kommissie van vijf leden, bestaande uit enz., te worden beoordeeld.” „Dit beroep der rekenpligtigen zal echter moeten plaatsvinden, binnen 3 maanden nadat de beslissing der Kamer te hunner kennis zal zijn gekomen, zullende enz.” „Het is bedroevend hoe door ontrouw of onbedrevenheid van ’s Gouvt. ambtenaren ’slands geldelijk belang wederom is benadeeld. In de gegeven omstandigheden weet ik er niets anders op dan om cfm. 1 j de algemeene rekenkamer te beschikken, kunnende voorts ook den ontslagen tiskaal van Padang worden verantwoordelijk gesteld voor de gevolgen van zijne verkeerde handelwijze. Ik adviseer in dien geest'’ 1!/i„ C. S. W. Graaf VAN ÏÏOGENDORP. „Ik vereenig mij daarmede” 13Ao Mr. J. F. W. VAN NES. „Conform de voorgaande adviezen” IC/W I. DU PUY. De wd. Gouverneur-Generaal schreef onder het advies; „Conform de algemeene rekenkamer doch inplaats van „met aanschrijving” te stellen: „aan de Kamer overlatende om etc” ’t Zij het tweede gedeelte der dispostie moet worden geinsereerd met aanschrijving.” 16/I0 Jhr. I. C. REIJNST. 2) Ingevolge bovenstaande beslissing werd genomen het volgende besluit: No. 5. Gearresteerd, J. C. REIJNST. Buitenzorg, den 23 October 1844. Gelet op het besluit van 24 October 1843 No. 4, en de daarbij verhandelde missive van den Gouverneur van Sumatra's Westkust van 25 September te voren No. 2119, bij hetwelk onder anderen is goedgekeurd dat bij den Kontroleur der 2e klasse E. Douw e s Dekker, als Kontroleur te Natal heeft ontslagen uithoofde van verwarring in zijne administratie en achterlijkheid in het afleggen zijner geldelijke- en materiele verantwoording; zoomede dat die Kontroleur daarop ter beschikking is gesteld van den Resident der Padangsche Bovenlanden, onder verpligting echter om na overgifte van het bestuur, den onder zijne administratie ontstanen *) Conform. J) Zie noot 2 op blz. 243. achterstand nog vóór zjjn vertrek bij te werken, en met bepaling dat hij intusschen slechts in het genot zal zijn van de helft van het aan zijnen rang verbonden tractement. Gelezen de missives van den Gouverneur van Sumatra’s Westkust: van 26 October 1843 No. 2373. „ 30 December „ „ 2829. „ 20 Januarij 1844 „ 129, „ 19 Jumj „ „ 1399, bevattende, ten vervolge op zijn in den hoofde vermelde missive van 25 September 1843 No, 2119, verslag van den staat der door den kontroleur E. Douwes Dekker gevoerde administratie te Natal, waarbij als hoofdpunten van bezwaar tegen de handelingen van den kontroleur wordt medegedeeld: le. dat hij ’s landsgelden heeft gebezigd tot het disconteren eener te zijnen laste loopende venduacceptatie, welke zaak ten einde het Gouvernement voor schade te behoeden, gesteld is in handen van den Fiscaal bij den Raad van Justitie te Padang, die echter dé vervolging heeft gestaakt, terwijl later volgens berigt van den Resident van Tapanoelie van 12 April 1844 No. 432/18, deze aangelegenheid tot effenheid is gebragt; en 2e. dat genoemde Kontroleur, ten behoeve van den geemploijeerden van de factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij te Natal, op den 3 Mei 1848 heeft afgegeven eenen wissel op ’s lands kas te Aijer-Bangies, ad . . ƒ 8931.92 koper, tot welk bedrag dezelve aldaar op den 15 dier maand is uitbetaald geworden, doch waarvoor bij de kas te Natal slechts in ontvangst is verantwoord „ 6825.92 verschil f 2106.00 koper; bij ontdekking waarvan hij door den Gouverneur voornoemd, blijkens dien missive van 20 Januarij 1844 No. 129, wegens ontrouwe administratie, voorloopig is gesuspendeerd, terwijl tevens tegen denzelven voor deze temin verantwoorde f 2106. koper eene civiele actie bij den Raad van Justitie te Padang is ingesteld geworden, die zich evenwel bij vonnis van 6 Junij 1844 incompetent heeft verklaard, op grond dat deze zaak volgens de regelen van comptabiliteit beoordeeld moet worden en er alzoo een besluit van belasting behoort te zijn, alvorens de belangen van den Lande bij dien Raad verder te kunnen vervolgen; wordende door den Gouverneur, onder mededeeling van zijne bedenkingen tegen dit vonnis, de verdere behandeling der zaak aan ’sGouvernements beslissing onderworpen; met bekendstelling dat, uitwijzens de met andere stukken overgelegde en door den Assistent Resident belast met de controle over de comptabiliteit en de financiën ter Westkust van Sumatra, opgemaakte rekening-courant, ddo. 19 Junij 1844, de Kontroleur E. Douwes Dekker ter zake van de door hem te Natal gevoerde administratie, per saldo aan den lande schuldig is /’375.44 zilver en ƒ3055.65 koper, waaronder begrepen de voormelde te min verantwoordde f 210 G koper. Gezien de consideratiën en het advies van den Directeur Generaal van financiën van 9 Februanj en 1 Maart 1.1. No. 12 en 6, alsmede het berigt van de Algemeene Rekenkamer van 26 April te voren en 1 dezer No. 1062/59 en 2847/79, gevende de Kamer hoofdzakelijk te kennen dat, wat daartegen ook door den Gouverneur van Sumatra's Westkust moge worden aangeveerd, het door den Raad van Justitie te Padang, ter zake der ƒ2106 koper, geslagen vonnis ddo. 6 Junij 1.1. geheel berust op de nopens het stuk der comptabiliteit bestaande wetten en bepalingen; en dat de vertraging welke de afdoening der zaak ondervindt, alleen een gevolg is van den verkeerden loop daaraan door den Fiscaal en door den Gouverneur gegeven, daar in verband tot art. 5 van het provisioneel reglement op de controle over de comptabiliteit en de financiën ter Westkust van Sumatra (besluit 22 October 1840 No. 14) en art. 49 der bepalingen op het beheer van ’slands geldmiddelen (Staatsblad 1831 No. 71) de fiscaal bij het ontvangen van des Gouverneurs brief van 30 December 1843 No. 2828, het er voor had moeten houden dat de daarin vervatte mededeeling hem werd gedaan ten fine van ambts- en pligtbetrachting, gelijk trouwens in het besluit van den Gouverneur van 25 Mei j.l. No. 1095 vermeld is, en hij fiscaal alzoo verpligt was te onderzoeken en te beoordeelen, of de handeling, waaraan de kontroleur Douwes Dekker zich heeft schuldig gemaakt, eene daad daarstelde welke overeenkomstig de hier te lande vigerende wetten, crimineel behoorde vervolgd te worden, en casu quo de instructie daarvan te entameren dan wel de stukken den Gouverneur weder aan te bieden, ten einde de zaak den gewonen administratieven loop te doen nemen, door een provisioneel besluit van belasting uit te vaardigen, en nadat door het Gouvernement de voldoening aan dat besluit zou zijn bevolen de executie daarvan te doen plaats hebben; dat genoemde fiscaal mitsdien niet aan den Gouverneur had moeten vragen wat in deze gedaan moest worden, en ook voor den Raad van Justitie geene civiele acte had behooren te institueeren welke, zoolang daarin, volgens de kracht van wet hebbende regelen van comptabiliteit, geen besluit van belasting bestond, niet van ’s Raads competentie was: makende de Kamer tevens de opmerking dat de omstandigheid dat de Gouverneur den fiscaal deze wijze van behandeling, als het ware heeft voorgeschreven, voor laatste bedoelden ambtenaar niet tot verschooning kan strekken, daar hij zijne pligt had beboeren te kennen en in alle gevalle had moeten begrijpen, dat het nimmer de bedoeling kon wezen om eene vervolging te doen institueren, welke met de bestaande wetten en bepalingen in strijd was, en derhalve vruchteloos moest afloopen; dat hoezeer de Gouverneur het doet voorkomen dat hij tot de in deze zaak gevolgde behandeling geleid is geworden door de missive van den Algemeenen Secretaris van 22 Maart 11. No. 387, in die missive evenwel vruchteloos eene zinsnede is gezocht, welke tot dusdanige gevolgtrekkingen aanleiding kan geven, terwijl het ook niet aanneembaar is dat, met het daarin voorkomende nopens het voortzetten der aangevangen procedure, eene met de bestaande bepalingen strijdende civiele vervolging zou zijn bedoeld geworden; dat het, om deze en verder aangegevene Redenen, dan ook beter ware geweest dat de Gouverneur den fiscaal op zijne vraag over de wijze van behandeling der zaak, met referte tot ’s'Gouverneurs besluit van 25 Mei 11. No. 1095, eenvoudig had te kennen gegeven dat hij in deze had te handelen, zooals zijn ambt en pligt gebood, en alzoo de beoordeeling in hoever de zaak termen tot eene criminele vervolging opleverde, aan den Fiscaal, tot wiens attributen zulks behoort, had overgelaten * , – . 0 7 weidende door de Kamer ten slotte medegedeeld, op boedanige wijze de onderwerpehjke aangelegenheid tot afdoening gebragt zal kunnen worden, ten ware dat het Gouvernement mogt verlangen, dat alsnog door de bevoegde autoriteiten worde beoordeeld of er termen zijn tot het doen institueren eener criminele vervolging ; Toorts gelet op de missives van den Algemeenen Secretaris van 22 Maart en 16 Augustus 11. No. 388 en 1077, gerigt aande Algemeene Rekenkamer en op die van dezelfde datums No. 387 en 1078, gerigt aan den Gouverneur ter Westkust van Sumatra, bij welke laatste de Gouverneur is aangeschreven om den kontroleur Douwes Dekker naar Batavia te doen overkómenj Nog gelet op het besluit yan 11 Juhj 1844 No. 1, bij bet welk de fiscaal bij den Raad van Justitie te Padang en Auditeur Militair aldaar Mr. J. G. Lange onder toekenning van wachtgeld, eervol uit die betrekkingen is ontslagen;1) De Raad yan Indië gehoord, adviezen van: 20 Februari] 11. No. 433. 15 Maart „ „ 640. 20 Juhj , , 1754. 16 dezer „ „ 2597. Is goed gevonden en verstaan Eerstelijk. De hiervoren vermelde stukken weder te stellen in handen van de Algemeene Rekenkamer, het aan haar overlatende den gesuspendeerden kontroleur der 2e klasse E. Douwes Dekker als gewezen Kashouder te Natal te belasten met ƒ2106 koper, uitmakende het verschil tusschen het bedrag van eenen door hem op den 3 Mei 1843 aan den Geemploijeerde van de factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij aldaar, afgegeven en bij ’s lands kas te Aijer Bangies uitbetaalden wissel, groot ƒ8931.92 en hot bedrag ad ƒ6825.92 voor dien wissel bij de kas te Natal in ontvangst genomen. *) overweging luidde: dat „ofschoon geene officieële klagten tegen den fiscaal „bij den Raad van Justitie te Padang en auditeur militair aldaar Mr. J. G. „Lange zijn ingekomen, zijne vervanging echter tengevolge van particuliere „berigten, wenschelijk is voorgekomen.” In 1849 werd hij benoemd tot lid van den Raad van Justitie te Soerabaja. Ten Tweede. De Algemeene Rekenkamer ten overvloede aan te schrijven, om nadat de termijn, vastgesteld bij art. 49 der bepalingen op het beheer van ’s Lands geldmiddelen (Staatsblad 1831 No. 71), zal zijn verstreken zonder dat de hier vorenbedoelde op te leggen belasting voldaan of daartegen overeenkomstig dat artikel bezwaren mogten zijn ingebragt, als dan deswege aan het Gouvernement te berigten, ten einde de executie van het daartoe betrekkelijk, door de kamer te nemen besluit te bevelen en tot de voldoening aan dat besluit, desnoods met aanwending van bet middel van civiele hechtenis te doen procederen. Afschrift enz, Extract enz. Aan beide opdrachten werd door de Algemene Rekenkamer voldaan, respectievelik bij besluit van 29 Oktober 1844 no. 44 en bij bericht van 21 Februarie 1845 no. 569/68. BESLUIT van de Algemeene Rekenkamer van 29 October 1844 No. 44. ‘) Gelezen het besluit van den Gouverneur Generaal dd 23 October jl. No. 5, waarbij § 1, aan de Algemeene Rekenkamer wordt overgelaten, om den gesuspendeerden kontroleur der 2de klasse, E. Douwes Dekker, als gewezen kashouder te Natal, te belasten met ƒ2106. koper, uitmakende het verschil, tusscben het bedrag van eenen door hem, op den 3 Mei 1843, aan den Geemploijeerden van de Factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij aldaar, afgegeven en bij 's lands kas te Aijer Bangies uitbetaalden wissel, groot ƒ8931.92 en het bedrag ad ƒ6825.92 voor dien wissel bij de kas te Natal in ontvangst genomen. Gezien de kasrekening der Residentie Aijer Bangies, waaruit blijkt, dat op den 15 Mei 1843 is afgeschreven, als betaald aan den geemploijeerden voornoemd, het beloop van eenen wissel, den 3e dier zelfde maand onder No. 9, door den kontroleur der *) De minuut van dit besluit is door de toenmalige voorzitter van de Kamer geparafeerd en de afschriften, die de goeverneur van Sumatra’s Westkust en Dekker ontvingen, zijn getekend door de sekretaris Witbols Feugen. 2de klasse, E. Douwes Dekker als kashouder te Natal getrokken, op ’s lands kas te Aijer Bangies ter somma van koper /'8931 92 welk bedrage echter bij kasrekening van Natal (behandeld bij die van Aijer Bangies 2 kw. 1843) op den 3 Mei 1843 slechts is ingenomen en verantwoord geworden is met 6825.92 waardoor alzoo minder is ingenomen en verantwoord ƒ 2106. koper. Gelet op de, ter dezer zake, gevoerde correspondenten, waaruit onder anderen blijkt, dat de reeds dikwerf genoemde kontroleur E. Douwes Dekker, bij brief aan den Gouverneur ter Sumatra s ff estkust, dd. 6 Januarij jl., erkent deze aangelegenheid niet te kunnen ophelderen en op grond hij volstrekt niets bezit, verzoekende het kwestieuse verschil van ƒ2106. te mogen voldoen door eene passende inhouding op deszelfs inkomsten. Overwegende dat ofschoon de examinatie der onderwerpelijke verantwoording nog niet is afgeloopen het echter wenschelijk is voorgekomen in deze als nu reeds eene definitive belasting opteleggen, opdat hierin alsdan, ingevolge art. 49 der bepalingen op het beheer van ’s lands geldmiddelen, Staatsblad 1831 No. 71 zal kunnen worden gehandeld. ‘) IS GOED GEVONDEN: Eerstens. Den gesuspendeerden kontroleur der 2de klasse, E . Douwes Dekker, als gewezen kashouder te Natal, te belasten gelijk zulks geschiedt bij deze, met de somma van ƒ2106. (twee duizend een honderd en zes gulden koper), ter zake hierboven in het breede omschreven en zulks onvermindert de later welligt op zijne verantwoording te vallene aanmerkingen. Tweedens. Den Directeur Generaal van finantien bij missive no. 3216/44 van het vorenstaande kennis te geven, met verzoek voor de invordering, het noodige te willen doen verrigten en van den afloop de Algemeene Rekenkamer kennis te geven. •) Zie de noot op blz. 281. Afschrift dezes zal worden gegeven aan den Gouverneur van Sumatra's Westkust tot informatie en den Gesuspendeerden kontroleur der 2e klasse, als gewezen kashouder te Natal, E. Donwes Dekker tot informatie en opvolging. Douwes Dekker, die intussen te Batavia aangekomen was, verzocht bij het hieronder volgend verzoekschrift aan de Regering, hem in de gelegenheid te stellen de op zijn administratie gevallen aanmerkingen zo mogelik uit de weg te ruimen en hem in afwachting daarvan te willen stellen in het genot van wachtgeld. Aan Zijne Excellentie den Gouverneur Generaal van Nederlandsch Indië. Geeft eerbiedig te kennen Eduard Douwes Dekker, controleur 2e kl. voor de dienst ter Westkust van Sumatra. Dat hij adressant na bij besluit van den Generaal Majoor titulr. Civiel en Militair Gouverneur van gemelde kust dd. 8 Januanj 1843 ‘), in zijne betrekking te zijn gesuspendeerd, als zoodanig een geruimen tijd op Padang heeft vertoefd; Dat hom nu onlangs door den Civiel en Militair Gouverneur voornoemd, in opvolging eener dispositie van Uwe Excellentie is vergund zich herwaarts te begeven; Dat de drukkende geldelijke ongelegenheid waarin adressant nu sedert 14 maanden zich bevindt, het voor denzelven wenschelijk maakt een spoedig einde te zien aan de zaak die zijne suspentie en daarop gevolgde overeenkomst herwaarts hebben tengevolge gehad; Redenen waarom hij Uwe Excellentie eerbiediglijk is verzoekende : le. Hem adressant in de gelegenheid te stellen de op zijne administratie gevallene aanmerkingen zoo mogelijk uit den weg te ruimen, en 2e. In afwachting daarvan hem te willen stellen in het genot van wachtgeld. Hetwelk doende enz. DEKKER. Batavia, 20 October 1844. ‘) Dit moet zijn 1844. 19 De Algemene Rekenkamer die op het vorenstaand verzoekschrift werd gehoord, kon blijkens het hieronder volgend bericht nog geen voldoende inlichtingen verstrekken, omdat zoals het kollege het reeds in zijn besluit van 29 Oktober te voren No. 44 te kennen gaf, de examinatie van Dekker’s verantwoording nog niet afgelopen was. Batavia, den 15en November 1844. No. 3361/59. Bijlagen twee. Aan Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indie. Kommissoriaal van den 31 en October 1844 La G. (marginaal renvooi.) Last om te dienen van berigt, op een door den gewezen kontroleur der 2e klasse voor de dienst van Sumatra E. Douwes Dekker bij rekeste gedaan verzoek, dat hij in de gelegenheid mag worden gesteld, de op zijne administratie gevallene aanmerkingen zoo mogelijk uit den weg te ruimen. Berigt van de Algemeene Kekenkamer. De rekestrant is geweest Civiel gezaghebber te Nattal, alwaar slechts eene onderkas is van Aijer Bangies, ten gevolge waarvan hij geene afzonderlijke rekening aan de Algemeene Rekenkamer inzond, maar zijne administratie verantwoord werd aan, en begrepen was in de kasverantwoording der residentie Aijer Bangies. De rekestrant is in functie geweest, van af 1 November 1842 tot ulto. Augustus 1843. De verantwoording der residentie Aijer Bangies is geexamineerd tot en over den jare 1842. De verantwoordingen van Sumatra's Westkust over den jare 1842 nog niet geheel afgeloopen zijnde, kunnen die over 1843, vooralsnog niet onderhanden worden genomen, zonder eene merkelijke stagnatie in den gewoonen loop der zaken te veroorzaken, welligt dat echter in den loop der maand Januarij 1845 daaraan zal kunnen worden begonnen. Het ligt in den gewoonen loop van zaken opgesloten, dat door de Algemeene Rekenkamer ook aan sedert verplaatste of buiten functiën geraakte comptabelen, mededeeling van de bevinding op hunne verantwoordingen wordt gedaan, onverschillig waar zij zich ook bevinden, en zulks zal in het onderhavig geval met E. Douwes Dekker ook zeker worden nagekomen. De Algemeene Rekenkamer, P. J. STAMHEER. Ter ordonnancie van dezelve, De Secretaris, PEUREN. >) De twee voorgaande geschriften werden onderworpen aan het oordeel van de Raad van Indiè, die te kennen gaf: „De Gen. Dir. van Financiën om o. en a. 2) komende mij de zaak niet genoegzaam geadstrueerd voor om reeds bij de Regeering te worden behandelt ten fine van advijs voor eene eindbeslissing.” C. S. W. Graaf VAN HOGENDORP. «/„ „Als boven.” I. DU PUY. m/„ „Cfm.” I. F. W. VAN NES. Gezien Mr. H. I. HOOGEVEBN. «/„ De waarnemende Goeverneur-Generaal nam daarop de volgende beschikking: „Dekker verzoekt: 1. gelegenheid om zich te verantwoorden, en 2. intussohen wachtgeld. le. schijnt aan den loop der werkzaamheden te moeten worden overgelaten. 2e. staat in verband tot de vraag, of de adressant zonder wachtgeld of onderstand kan blijven bestaan. Bijvoegen de stukken betreffende de suspentie en de reis naar Batavia. En andermaal den Raad van Indië aanbieden.” n/n Jhr. J. C. REIJNST. Het eindadvies, dat de Raad van Indië op 29 November 1844 onder N-l 3071 uitbracht, luidde: „Ik heb geen bedenkingen tegen het toestaan van eenig wachtgeld totdat de zaak finaal zal zijn beslist, vooral bijaldien requestrant geen middelen van bestaan heeft.” HOGENDORP. */„ „cfm.” VAN NES. »/u Mr. H. J. HOOGEVEEN. »/„ *) M. H. Witbols Peugen. J) Verkorting van; consideratieën en advies. „Mede geen bedenking tegen het toekennen aan adressant van het gewoon wachtgeld voor een bepaalden tijd.” DU PUY. 6/„ Onder vorenvermeld advies schreef de waarnemende Landvoogd de volgende beschikking; „Het gewone wachtgeld toeslaan gerekend van le dezer, (zie mijne adviesen op koml Nos. 617 en 1810) met bepaling dat na ulto. Junij dit wachtgeld niet verder zal worden betaald zonder speliale autorisatie. (De adressant schijnt van omtrent 1 Octoher 1843 zonder inkomsten te zijn. Deze omstandigheid zal nader worden overwogen).” Jhr. J. C. RËIJNST. ') Aan de beschikking werd bij het volgend besluit gevolg gegeven. BESLUIT. No. 10. Gearresteerd. J. C. REINST. Buitenzorg, den 14 December 1844. Gelezen het rekest van E. Douwes Dekker, laatstelijk controleur der 2e klasse ter Westkust van Sumatra, wiens ontslag als controleur te Natal door den Gouverneur van Sumatra's Westkust, van regeeringswege goedgekeurd is bij besluit van 24 October 1843 No. 4, terwijl hij ten gevolge van de missive van den Algemeenen Secretaris van 16 Augustus 1844 No. 1078 naar Batavia is opgekomen, gedagteekend Batavia, den 20 October 1844, houdende verzoek om in de gelegenheid te worden gesteld de op zijne administratie van ’s lands kas te Natal gevallene aanmerkingen uit den weg te ruimen en om intusschen in het genot te worden gesteld van het gewoon wachtgeld; Gezien het berigt van de Algemeene Rekenkamer, van 15 November 1844, No. 3361/59; De Raad van Indië gehoord (advies van 29 November j.l No. 3071); Is goedgevonden en verstaan: Aan den rekestrant, gerekend van af 1 December 1844, toe te leggen het gewone wachtgeld, ten bedrage van het een derde gedeelte van het laatstelijk door hem genoten activiteits tractement met bepaling, dat na ultimo Junij 1845, dit wachtgeld niet verder zal worden uitbetaald, zonder speciale autorisatie. >) >) Zie noot 2 op blz. 243. i) Bij g. b. van 14 Junie 1845 No. 9 werd dit wachtgeld geprolongeerd tot ultimo Desember 1845. Afschrift enz. Extract enz. Intussen had Dekker de direkteur-generaal van finantieën I. P. C. Ruloffs, die president van de Algemene Rekenkamer was, toen eerstgenoemde bij het kollege in dienst trad, bij schrijven van 13 Oktober in kennis gesteld met de omstandigheden, waarin hij op Sumatra had verkeerd. Die hoofdambtenaar heeft daarop blijkens de ondervolgende tot de Regering gerichte missive zich het lot van zijn gewezen ondergeschikte aangetrokken. *) Batavia, den lOen December 1844. No. 29. Bijlagen, Diverse. Aan Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indië. Als een gevolg der bij art. 2 van ’s Grouvernements Besluit ddo. 23e October jl. No. 5 op de Algemeene Kekenkamer verleende aanschrijving, is de gesuspendeerde kontroleur der 2e klasse ter Sumatra's Westkust E. Douwes Dekker, als gewezen kashouder te Natal, bij besluit van dat kollegie ddo. 29 October j.l. No. 44 belast geworden met eene som van ƒ2106 koper, uitmakende het verschil tusschen het bedrag van eenen door hem op den 3en Mei 1843 aan den geëmployeerde van de Factorij der Nederlandsche Handel Maatschappij aldaar afgegeven, en bij ’s lands kas te Aijer Bangies uitbetaalden wissel groot ƒ8931.92 en het bedrag van ƒ6825.92 voor dien wissel bij de kas te Natal in ontvangst genomen. Hierop is de ambtenaar Dekker dezerzijds aangeschreven, zijne schuld bij ’s lands kas af te dragen, dan wel, indien daartegen bij hem bedenkingen mogten bestaan, alsdan te handelen overeenkomstig de bepalingen, vervat bij het Staatsblad 1831 No. 71. Nadat de ambtenaar Dekker mij bereids bij het nevensgaand schrijven ddo. 13 October jl. en bijlagen, 2) met de omstandigheden, waarin hij te Sumatra beeft verkeerd, had bekend gemaakt, *) Yan zijn beschermer heeft Multatuli een minder vleiende karakterbeschrijving gegeven in een van zijn brieven aan Roorda. Zie „Briefwisseling tusschen Multatuli en S. E. W. Roorda van Eysinga,” blz. 95. ) Niet in het archief aangetroffen. ontving ik naar aanleiding van bovenstaande aanschrijving tot storting van de som ad ƒ 2106 van hem den bijgaanden brief ddo. 9 November jl. en het daarbij gevoegd aan Uwe Excellentie gerigt rekest en bijlaag, waarin door hem de onder werpelijke schuld van ƒ2106 koper wordt erkend en voorts verzoek doet, a. tot opheffing zijner suspensie ter zake van ontrouwe Administratie. b. dat hem van af het tijdstip dier suspensie worde toegekend zoodanig wachtgeld of onderstand, als Uwe Excellentie zal behagen, c. dat het hem competerend tractement over de maanden September, October, November en December 1843, alsmede het bedrag van het hem toe te leggen wachtgeld of onderstand over den sedert dien tijd verloopen termijn, moge worden verrekend met den ten zijnen laste gebrachten post van ƒ2106 koper, d. hem te willen stellen in het genot van wachtgeld, e. dat bij voorkomende gelegenheid tot plaatsing op hem moge worden gelet. Eene nadere omschrijving van het met Dekker te Sumatra voorgevallene, acht ik hierbij overbodig, vermits zulks alleen eene herhaling zoude zijn van hetgeen bij het Gouvernement reeds volkomen bekend is, blijkens de besluiten van 24 October 1843 No. 4 en 23 October 1844 No. 5. Hoezeer Dekker wat zijne administratie te Natal betreft, welligt niet geheel van verzuim of achteloosheid is vrij te pleiten, zoo geloof ik echter, dat zulks alleen aan jeugdige overijling en aan onbekendheid met al het gewigt van het voeren eener geldelijke admistratie, doch geenzins aan andere voor hem vernederende redenen moet worden toegeschreven, en acht ik de ongelukkige positie, waarin hij tot dusver verkeerd heeft, als eene meer dan voldoende straf voor de verkeerdheden door hem begaan, als hebbende hij te Padang maanden lang, als eenen verworpeling met armoede en gebrek te kampen gehad; terwijl hij sedert zijne aankomst te Batavia van alle middelen van bestaan ontbloot, afhankelijk is geweest en nog is van de welwillendheid van anderen, bijzonder van hem, ‘) aan wie hij eene schuilplaats en tijdelijk onderhoud te danken heeft. J) Op wie wordt hier gedoeld? Keuchenius? Hoogeveen? Zie „Brieven, vervolg eerste periode,” blz. 61. Uit een met Dekker gehouden mondgesprek is het mij gebleken dat alleen wanhoop en de gedachte dat door erkenning van schuld zijne suspensie zal worden opgeheven en hij daardoor in het genot zal komen van eenigen onderstand, ten einde in zijne nooddruft te kunnen voorzien, de redenen zijn, dat hij bij het onderwerpehjk aan Uwe Excellentie gerigt rekest ten zijnen laste neemt, de bovengenoemde bij ’s lands kas te Natal te min in ontvangst genomene som van ƒ2106 koper; als hebbende hij mij verklaard, dat zich dat abuis nader zal moeten ophelderen; doch dat hij intusschen de schuld op zich neemt en mitsdien het belastingsbesluit der Algemeene Rekenkamer als juist beschouwende en als zoodanig eerbiedigende, hij geen gebruik zal maken van de hem verleende bevoegdheid bij art. 49 van het Staatsblad van 1831 No. 71; vermits naar zijn oordeel een beroep op de kommissie van revisie '), in de gegevene omstandigheden tot niets zoude leiden. Het vorenstaande gevoegd bij de motieven, door den adressant ten rekeste aangevoerd en de meer dan voldoende straf, door hem nu sedert 15 maanden ondergaan, leveren naar mijn inzien, in verband tot het Besluit ddo. 23 October jl. No. 5, wel termen op tot eene opheffing van des adressants suspensie onder toekenning van eenen onderstand of wachtgeld. Blijkens het hierbij gevoegd besluit van den Gouverneur van Sumatra's Westkust ddo. 22 Julij 1843 No. 1504,2) is de ambtenaar Douwes Dekker ter beschikking gesteld van den Resident der Padangsche Bovenlanden, onder de bij art.- 4 van hetzelve omschrevene voorwaarde namelijk: om onder genot van half tractement te Natal na de overgave zijner betrekking daar te verblijven tot het behoorlijk bijwerken zijner achterstallige administratie. Hieraan is echter in zoover geen gevolg gegeven, dat Dekker, den achtstand reeds bijgewerkt hebbende, vóór de ontvangst van des Gouverneurs besluit, onmiddellijk na de overgave zijner administratie te Natal naar zijne nieuwe bestemming is vertrokken ; terwijl de Gouverneur van Sumatra op dien achterstand, >) Zie noot op blz. 281. s) Zie blz. 140. noch op de bepaling van half tractement in het zoo even vermeld besluit nader is teruggekomen. Intusschen is Dekker eerst bij Besluit van den Gouverneur van Sumatra’s Westkust ddo. 8 Januari) jl. No. 27, *) hierbij overgelegd, gesuspendeerd, en aangezien hij, blijkens het bijgaand certificaat van ophouding van betaling, niet later dan tot ultimo Augustus 1843 te Sumatra tractement heeft genoten, zoo komt hem hetzelve in billijkheid nog te goed over de maanden September, October, November en December 1843, tegen de uitkeering waarvan te Padang, blijkens het bijgevoegd schrijven van den Asistent-Resident aldaar ddo, 20 December 1843 No. 1706,2) alleen de bedenking bestond, dat het eerst overgelegd certificaat niet was opgemaakt overeenkomstig de bestaande bepalingen. Op grond van al het vorenstaande en van mijne eigene overtuiging, dat de adressant wezenlijk in kommervolle omstandigheden verkeert en zoo moreel als physiek veel heeft geleden, neem ik de vrijheid Uwer Excellentie in overweging te geven; le. de suspensie van den kontroleur der 2e klasse ter Sumatra's Westkust E. Douwes Dekker thans te Batavia aanwezig, op te heffen; 2e. autorisatie te verleenen tot uitbetaling van zijn tegoedhebbend tractement ad ƒ 275. ’s maands over de maanden September, October, November en December 1843; 3e. denzelven van af de maand Januari) 1844 te stellen in het genot van een wachtgeld of onderstand, ten bedrage van het een derde gedeelte van dat tractement; 4e. te bepalen dat de som, welke den adressant bij eene gelijkluidende beschikking op art. 2 en 3 hierboven zal worden te goed gedaan, behoord te worden verrekend met de som van ƒ2106 koper, door hem aan de Lande verschuldigd en eindelijk se. te bepalen dat hieruit voortvloeiende uitgaven zullen worden afgeschreven en geaffecteerd, overeenkomstig het bekend gestelde op bijgaanden staat. De Directeur Generaal van financiën, RULOFFB. *) Niet onder de stukken aangetroffen. Zie noot 1 op Mz. 243. 2) Zie blz. 145. Aan Zijne Excellentie den Gouverneur Generaal van Nederlandsch Indië. Geeft eerbiedig te kennen Eduard Douwes Dekker, gesuspendeerd controleur 2e kl. voor de dienst ter Westkust van Sumatra. Dat hij zich op den 20 der verloopene maand tot Uwe Excellentie gewend heeft met het verzoek om adressant in de gelegenheid te stellen de zaken welke zijne suspensie hebben veroorzaakt te beëindigen, en in afwachting daarvan, hem te willen stellen in het genot van wachtgeld. Dat hem sedert geworden is een Extract besluit der Algemeene Rekenkamer ddo. 29 October jl. No. 44, waarbij hij adressant als gewezen kashouder te Natal wordt belast met een bedrag van ƒ2106 kopergeld. Dat hij wijders ontvangen heeft eene missive van den Heer Directeur Generaal van Financiën ddo. 7 dezer No. 15, waarbij hij wordt uitgenoodigd zich te verklaren of er bij hem adressant tegen de storting van gemelde som bezwaren bestaan, blijvende hem alsdan de faculteit overgelaten zich door tusschenkomst van het Gouvernement op de kommissie van Revisie te beroepen, terwijl in een tegenovergesteld geval de bedoelde storting in ’s lands kas onverwijld zal behooren plaats te vinden. Dat hij adressant op gemelde uitnoodiging van den Heer Directeur Generaal bij missive van heden in substantie het volgende geantwoord heeft: „Dat hem de te min inname van ƒ2106 kopergeld bij de Natalsche kasrekening en daaruit voortvloeiende tekortkomst van dat bedrag immer onverklaarbaar voorkomt; „Dat hij wel is waar de tekortkomst nimmer heeft kunnen ophelderen, doch evenmin dezelve ooit erkend heeft; „Dat hij alsnog in de meening verkeert dat deze zaak tot klaarheid zoude gebragt zijn, indien hem door den Gouverneur van Sumatra’s Westkust ware toegestaan zich naar Natal te begeven, ten einde dezelve in loco te onderzoeken; „Dat dit verzoek vruchteloos geweest zijnde, hij adressant tot nog toe gehoopt had, dat de onderhavige aangelegenheid in het voorlaatste ressort (de examinatie ter Algemeene Rekenkamer ten zijnen faveure zoude worden uitgewezen; „Dat ook deze hoop door het gepreciteerde belastingsbesluit der Algemeene Kekenkamer is verijdeld geworden; „Dat hij in allen eerbied voor de uitspraak der Algemeene Kekenkamer nog op het oogenblik de morele overtuiging bezit, dat de uit de geconstateerde te min inname voortspruitende tekortkomst niet bestaat; „Dat derhalve een beroep op de kommissie van Revisie hem hoogst wenscbelijk zoude voorkomen; „Doch dat de sedert September A° P° ondergane ellende hem te zeer drukt, dan dat hij niet volgaarne alle geoorloofde middelen zoude te baat nemen om daaraan, op wat wijze dan ook, een einde te zien; „Dat hij adressant daarom verklaart af te zien van alle hooger beroep, en eene tekortkomst ten zijnen laste ten bedrage van ƒ2106 kopergeld erkent;" Dat hij echter niet bij magte zijnde dat bedrag te voldoen, op middelen bedacht is, de storting daarvan te doen plaats grijpen door verrekening met gelden welke gedeeltelijk hem competeren en waarvan gedeeltelijk de tegoeddoening van Uwer Excellentie welmeenen zal afhangen; Dat hij adressant eerbiediglijk de vrijheid neemt Uwer Excellentie’s attentie in te roepen op de termen van het besluit des Gouverneurs van Sumatra's Westkust ddo. 8 Januarij 1844, waarbij de adressant wordt gesuspendeerd wegens ontrouwe administratie; Dat die term vervallen is door de louter administratieve wending, welke het Uwer Excellentie goedgunstiglijk behaagd heeft aan de zaak te geven; Dat bij het ophouden der redenen die zijne suspensie hebben veroorzaakt, ipso facto die suspensie zelve vervallen moet; Dat hij derhalve Uwe Excellentie eerbiediglijk is verzoekende: le. Te vernietigen en op te heffen de suspensie ter zake van ontrouwe administratie; 2e. Hem adressant van af den datum der suspensie tot heden te willen toekennen zoodanig wachtgeld of onderstand als Uwe Excellentie zal behagen; 3e. Toe te staan, dat het hem competerend tractement over de maanden September, October, November en December 1843, alsmede het bedrag van de voormelde onderstandsgelden over de sedert dien tijd verloopene tien maanden, mogen worden ingehouden ter voldoening van den ten zijnen laste gebragten post van f 2106 kopergeld; 4e. Hem te willen stellen in het genot van gewoon wachtgeld; en se. Hem adressant van nu af weder beschikbaar te stellen voor ’s Lands dienst, en bij voorkomende gelegenheid tot plaatsing goedgunstig op hem te willen attenderen. Hetwelk doende enz., DEKKER. Batavia, 9 November 1844. Het voorstel van de direkteur-generaal van finantieën Ruloffs kwam in advies bij de Raad van Indië, die op 28 Desember 1844 (advies No. 3394) zijn gevoelen in de volgende bewoordingen kenbaar maakte: „Zoolang de zaak van de afgegeven wissel ad. /8000 en de inname bij de boeken ad. /6000 niet is opgehelderd kan ik volstrekt niet komen tot een advijs in den geest van den Dir. Gen. v. fin. De Heer D. Dekker wil het doen voorkomen als of hij zoo men hem de terugkeer naar Natal had toegestaan, aldaar de zaak had kunnen tot klaarheid brengen, doch hoe was hij van Natal vertrokken, niet met verlof of om een springtogje naar elders te maken, zoodat de kas niet was overgegeven maar voor zijne rekening bleef. Hij had eene andere bestemming gekregen naar de Padangsche bovenlanden. Hij had zijne kas en administratie overgegeven. Bij de overgave van die kas, zal hij Dekker toch wel tegenwoordig geweest zijn, zal dezelve wel zijn voorgeteld, bepaalde zich nu de zaak van de wissel aan den agent van de factorij tot een abuis in de boeken, dan moest er natuurlijk eene meerderheid in koper ten bedrage van /2000 zijn bevonden in ’s lands kas. De Heer Dekker is vooreerst voor gebrek behoed door de beschikking te zijn aanzien genomen bij Besluit van 23 October 1844 No. 5. Ik geef overigens in overweging om alle de stukken te stellen in handen van den Prokureur-Generaal om c. en a. of ter pligtsbetrachting.” C. S. W. Graaf YAN HOGENDORP. J«/„ „Ik kan mij met bovenstaand advijs vereenigen.” Mr. J. F. W. VAN NES. 27/n „Gezien” Mr. H, J. HOOGEVEEN. iB/n „Ontv. 31/n” „Geen bedenking tegen de § 2. 3. 4. van den Directeur Generaal voor de affectatie conform de Algemeene Rekenkamer.” J. DU PUY. V, „ontv. 3/,” „Douwes Dekker. 1 is ontheven der functien van kontroleur te Natal bij plaatselijk besluit van 23 Julij 1843 No. 1504. 2 is gesuspendeerd bij plaatselijk besluit van 8 Januarij 1844 No. 27. 3 is naar Java overgekomen. 4 beeft wachtgeld sedert le December 1844. 1 is goedgekeurd bij besluit van 24 October 1843 No. 4. 2 is stilzwijgend in advies gebleven bij besluit van 23 Oetober 1644 No. 5. 3 Missive Alg. Secretaris 16 Aug. 1844 No. 1078, in besluit 23 Oetober 1844 No. 5. 4 is toegestaan bij besluit van 14 December 1844 No. 10. 5 hij is op Sumatra betaald lot ulto Aug. en dus 15 maanden zonder inkomsten geweest.” „DISPOSITIE.” „Den Gouverneur van Sumalra’s Westkust booren hoeveel hem competeert van le Sept. 1843 tot aan zijne suspentie bij ’s Gouverneurs besluit van 8 Januari 1844 No. 27.” s/, Jhr. J. C. RBIJNST. ‘) Aan de opdracht van de waarnemende Landvoogd werd voldaan bij missive van de algemene sekretaris van 11 Januarie 1845 No. 54. De goeverneur M i c h i e 1 s gaf eerst op 11 Mei d. a. v. (missive No. 880) aan de lastgeving gevolg. De opgaven door voornoemde hoofdambtenaar ingediend, werden aan de direkteur-generaal van finantieën gezonden om te dienen van konsideratieën en advies. No. 880. Drie bijlagen. Soepajang, den 11 Mei 1845. Aan den Algemeene Secretaris te Batavia. In antwoord op de missive van UEdGr. in dato 11 Januarij jl. No. 54, heb ik de eer UEdGr. hierbij aan te bieden het certificaat van ophouding van betaling van den geschorsten controleur der tweede klasse E. Douwes Dekker, benevens twee staten, aanwijzende zijn debet aan het land en aan particulieren. Uit vermeld certificaat zal UEdG. ontwaren, dat genoemd ambtenaar tractement heeft genoten tot en met ultimo Augustus *) Zie noot 2 op blz. 243. 1843, zoodat hij nog aanspraak heeft op het onuitbetaald gebleven tractement van primo September 1843 tot den Ben Januari) 1844, zijnde de dag zijner suspensie. Be Generaal Majoor titr., Civiel en Militair Gouverneur ter westkust van Sumatra, MICHIELS. Bijl. 2 staten. Nederlandsch-Indië. Certificaat van ophouding van betaling. De Adsistent Resident van Aijer Bangies certificeert bij deze: Dat de bij besluit van den Generaal Majoor, Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra ddo. 8 Januari) 1844 No. 27, gesuspendeerde controleur der 2e klasse E. Douwes Dekker, in zijne betrekking van Civiel Gezaghebber te Natal genoten beeft een maandelijksch tractement van ƒ275, waarvoor hij is uitbetaald tot en met ultimo Augustus 1843. Dat bij de uitbetaling gekort is: le. Twee percent voor Burgerlijke Pensioenen over ƒ275 ’smaands. 2e. Eene som van ƒ247.50 successivehjk wegens buitengewone contributie voor de burgerlijke pensioenen, verschuldigd door zijne bevordering tot controleur 2e. klasse waarop alsnog te voldoen blijft ƒ82.43. 3e. Vijf percent voor het weduwen- en weezenfonds voor civiele ambtenaren, van welk fonds hij contribuant is van ƒ 275 ’s maands; en 4e. Enz. Dat voorts ten laste van genoemden ambtenaar loopende posten, de beide staten hieraan gehecht als aan het Gouvernement ƒ365.33 zilver, en ƒ3747.62 koper en aan particulieren ƒ1043.56 koper. Aijer Bangies, den 29en April 1845. Be Adsistent Resident, A. v. d. YEN. STAAT aanloonende het debel aart den lande van den controleur dep 2e klasse E. Douwes Dekker, lep zake van de doop hem Ie Nalal gevoerde adminislpatie van November 1842, tol ultimo Augustus 1843, DD. Omschrijving der Posten. Bedragen: Aanmerkingen. Zilver. Koper. 1842 December Te veel betaald aan een conducteur van een Gouvernements-trans port naar Mandhéling . f f 4.— » Traetement aan een mandoer bij het zoutpakhuis „ 10.— „ 10.— SS Wegens uit het artilleriemagazijn te JSatal ontvangen buskruit. „ 2.10 1843 J anuarij Traetement aan een mandoer bij het zoutpakhuis .... „ 10.— „ 10.— 1’ebruanj Te veel betaald aan een conducteur „ A SS Idem „ 4.— SS Betaald voor de ontlossing van 25 koijangs zout . f 140.— Slechts toegestaan /3.—■' per praauw ladende 1 , koxjang . . . . i„ 75.— Belast met het meerder . „ 65.— SS Traetement aan een mandoer . „ 10.— „ 10.— Maart Te veel betaald aan een conducteur „ 4.— SS Idem „ 4.— SS Praauwhuur naar Telok Éaleh . 20.— . SS Traetement aan een mandoer . „ ió.— io.— s; April Te veel betaald aan een conducteur „ 4 — Mei Idem 4 Junij Idem „ 4.— Augustus Genoten voorschot te Batavia .... .f825.— Hierop af betaald. . .„ 549.97 Rest alzoo „ 91.67 „ 183.36 SS Te veel betaald aan een conducteur „ 4.— Voor het binnenloodsen van 1 pantjalang „ 5.— * SS Te veel betaald aan een conducteur „ 4.— SS Verschuldigde l'/i°/o ten be hoeve van den lande van het bedrag der venduliën over het le kwartaal 1843. „ 86.22 SS Verschuldigde l1/, °/0 ten be hoeve van den lande van het ♦ bedrag der vendutiën over het 2e kwartaal 1843. „ 36.55 SS Als voren een per mille voor de armen over het lekwartaal 1843 „ 5.75 SS Als voren een per mille voor de armen over het 2e kwartaal 1843 SS „ 2.44 Transporteeren f 133.77 f 484.32 Bedragen: Omschrijving der Posten. Aanmerkingen. DD. Zilver. Koper. Augustus. Per transport Aan te min ingenomen gelden op wissel 3 Mei 1843 No. 9 ten behoeve van den Geëmployeerde der Factorij te Aijer-Bangies. Aan te min bevonden 3 koijangs 80 ponden Zout, 200 pd. Rijst bij de overgave der pakhuizen (missive Directeur der Producten en Civiele Magazijnen ddo. 14 October 1843 No. 2291) . Boeten wegens te late indiening der kasrekening over April 1843 van 15 Mei tot 16 Junij (31 dagen) Als voren ter zake der 3 m. verantwoordingstukken le kwartaal 1843 van 1 Mei tot 17 Augustus (108 dagen) . . . f 133.77 f 484.32 „ 2106.— » „ 693.96 1 Bij gouvernements-I besluit ddo. 18 Jal nuarij 1844 No. 6 [ is deze tekortkomst 1 voor rekening van j het land genomen. » » „ 51.66 „ 180.- „ 103.34 „ 360.— Totaal f 365.33 ƒ3747.62 Aijer Bangies, den 29 April 1845. Voor de opgave: De Adsistent Resident, A. t. d. VEN. Opgave dep particuliere schulden van den gewezen controleur 2e klasse te Natal E. Douwes Dekker, voor zoover die bij het Gouvernement bekend zijn. DD. Omschrijving. Bedragen: Zilver. Koper. Diverse — naar volgens missive Directeur Generaal van Financiën ddo. 19 Julij 1812 No. 29 zilver ƒ917.781/!, koper f 102.22, of te zamen, het zilver met 20 °/0 agio koper/1203.56 Hierop in mindering gestort van af November 1842 tot en met Augustus 1843 ƒ66 koper ’s maands . . „ 600.— Rest Kontanten geleend van Toewankoe Besaar te Natal, zijnde het bewijs daarvan opgezonden bij missive van 14 October 1843 No. 349 / ƒ 543.56 „ 500.- Te zamen / ƒ1043.56 Aijer Bangies, den 29en April 1845. Voor de opgave, Be Adsistent Resident, A. v. d. VEN. Spoed No. 4793. Bijlagen 5. Batavia, den 16 Augustus 1845. Aan Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal. Kommissoriaal van don 25™ Junij jl. La A. (Renvooi). Last, om te dienen van consideratiën en advies op eene missive van den Gouverneur van Sumatra's Westkust dd». llcn Mei jl. 5T°. 880, houdende aanbieding van een certificaat van ophouding van betaling, van den gewezen kontroleur der 2e klasse aldaar E. Douw e s Dekker, benevens twee staten aanwijzende zijn debet aan den Lande en aan particulieren. Consideratiën en advies van den Directeur-Generaal van Financiën. De Rapporteur verzoekt zich ten deze te mogen refereren aan zijn rapport van den 10en December 1844 No. 29. Op grond van de daarbij voorkomende overweging, moest in billijkheid het bepaalde bij art. 4 van het besluit van den Gouverneur van Sumatra's Westkust ddo. 22™ Julij 1843 No. 1504, bedoeld bij Besluit dd. 23™ October 1844 No. 5, als vervallen worden beschouwd, en wel uit aanmerking, dat de, naar de Padangsche Bovenlanden overgeplaatste kontroleur van Natal, E. Douwes Dekker, vóór de ontvangst van opgemeld besluit zijne achterstallige administratie (mede oorzaak zijner verplaatsing) had bijgewerkt, en onmiddelijk na de overgave zijner betrekking te Natal, naar zijne nieuwe bestemming is vertrokken, zoodat er geene kwestie meer kon zijn van de betaling van slechts half tractement, hetwelk bepaaldelijk was toegekend, voor het in orde brengen zijner Natalsche administratie. Als zoodanig schijnt deze zaak trouwens ook te Suf na tra's Westkust te zijn beschouwd, vermits, blijkens de bij opgemeld rapport bedoelde missive van den Assistent-Resident van Padang ddo. 2Oen December 1848 No. 1706, alleen de omstandigheid, dat het door Dekker ingediend certificaat van opbouding van betaling, niet was ingericbt overeenkomstig de bestaande bepalingen, oorzaak is geweest, dat het aan Dekker van af zijne verplaatsing van Natal, tot aan zijne suspensie bij besluit van den Gouver- 20 neur van Sumatra's Westkust ddo. Ben Januari] 1844 No. 27, geen vol tractement is uitbetaald. In verband hiermede, heeft de ambtenaar Dekker, deshalve nog aanspraak op de uitbetaling van vol tractement als kontroleur der 2e. klasse te Sumatra ad ƒ275 ’s maands, van af 1° September 1843 tot den Ben Januari] 1844. In hoever hij overeenkomstig vaak genoemd rapport, met verandering in zoover van het Besluit ddo. 14 December 1844 No. 10, aanspraak mag maken op wachtgeld, van af 8 Januari] tot ultimo November 1844? is eene vraag, die in verband tot de beginselen van het algemeen rapport omtrent de wachtgelders, ddo. 27en Juni] j.l. No. 341, ontkennend zoude moeten worden beantwoord. Tot eene exceptie in deze, ten behoeve van den ambtenaar Dekker, zouden echter wel aanleiding kunnen geven de diep ongelukkige omstandigheden in welke hij sinds het met hem te Sumatra voorgevallene heeft verkeerd, en waarmede hij nog langen tijd, wat zijn geldelijke betreft, te kampen zal hebben, indien het Gouvernement hem daarin niet mogt willen tegemoet komen. Bij eene gunstige beschikking ten deze, zoude aan Dekker, minus de daarop vallende contributiën nog aankomen vol tractement van 1° September 1843 tot 8 Januanj 1844 ad ƒ 275 ’smaands • ƒ 1173.33, wachtgeld van 9 Januarij 1844 tot ultimo November 1844 ad ƒ91.66 ’s maands 983.81, te zamen ƒ2156.14, en daarmede kunnen worden verrekend de, bij ’s Gouvernements besluit ddo. 23 October 1844 No. 5 bedoelde, hem bij besluit van de Algemeene Rekenkamer van den 29en October daaraanvolgende No. 44 opgelegde vergoeding van 2106.—, waardoor hij alsnog zoude te goed hebben .... – 50.14, w w ; behoudens de agio op het zilvergedeelte van voormelde ƒ2156.14, als zijnde de daarvan afgetrokken som van ƒ2106 geheel koper. De overige, door den Gouverneur van Sumatra’s Westkust op de, in margine vermelde staten gebragte posten waarmede de ambtenaar Dekker alsnog zoude moeten worden belast, zijn nog niet executabel, vermits daaromtrent door de Algemeene Rekenkamer nog geen belastingsbesluit genomen is, terwijl ten aanzien van de daarop voorkomende som van f 275.03 per resto debet, voor een uit ’slands kas alhier genoten voorschot, wordt gerefereerd tot het Grouvernements besluit ddo. 9 Pebruanj 1845 No. 3, onder bekendstelling dat de borgen met het daarbij bedoelde uitstel genoegen hebben genomen. Met de particuliere schulden van Dekker op bedoelde staten bekend gesteld, kan het Gouvernement zich, althans voor het tegenwoordige niet inlaten, en züllen de betrokkenen tot aan zijne wederplaatsing daarmede geduld moeten hebben, vermits hij tot kwjjting derzelve moeielijk van zijn wachtgeld iets kan afdragen. De Directeur-Generaal van Finantiën adviseert U wer Excellentie mitsdien: le. autorisatie te verleenen om aan den ambtenaar op wachtgeld E. Douwes Dekker alsnog uit te betalen a. zijn te goed hebbend tractement als kontroleur der 2e. klasse te Sumatra's Westkust ad f 275 ’smaands, vanaf 1° September 1843 tot 8 Januarij 1844, b. wachtgeld ten bedrage van het Vs gedeelte van dat tractement van af 9en Januarij tot ulto. November 1844. 2e. te bepalen, dat hiermede zal worden verrekend, de som van f 2106 koper, waarvan hem de vergoeding is opgelegd bij het besluit der Algemeene Rekenkamer ddo. 29en October 1844 No. 44. 3e. Alverder te bepalen dat de uitgaven sub. a. en b. hiervoren vermeld, zullen worden afgescbreven en geaffecteerd conform het bekendgestelde op bijgaanden staat. De Directeur-Generaal van Financiën, RULOPPS. Het advies, dat de Raad van Indië op 30 Augustus 1845 onder No. 2569 over de voorstellen van de direkteur Uuloffs uitbracht, was kort en luidde; „Cfm. Dir. Gen. van fln. Afschrijving cfm de aanmerkingen der alg. rekenkamer gesteld in dorso van den affectatie staat.” C. S. W. Graaf YAN HOGBNDORP ”/s. „Conf. de Generale Direkt. v. Pn.” Mr. J. F. W. VAN NES ï9/8. „Conform.” Mr. H. I. HOOGEVEEN 3o/g. De wd. Goeverneur-Generaal stelde onder het advies de dispositie „Conform den Dir. Genl. v. fin. en de affectatie conform de algem. Rekenkamer.” Jhr. J. C. REIJNST »ƒ„. •) Een uitvloeisel van deze beschikking was het volgende BESLUIT. No. 16. Gearresteerd: J. C. RELJNST. Buitenzorg, den lOen September 1845. Gelet op het besluit van 23 October 1844 No. 5, en de daarbij verhandelde stukken omtrent den gesuspendeerden controleur der 2e. klasse op Sumatra's Westkust, E. Douw es Dekker, naar aanleiding van welke aan de algemeene rekenkamer is overgelaten, om dien ambtenaar, als gewezen kashouder te Natal, te belasten met ƒ 2106 koper, of het verschil tusschen het bedrag van eenen door hem op den 3en Mei 1843 aan den geëmployeerde van de factorij der Nederlandsche Hadelmaatschappij aldaar afgegeven en bij ’s lands kas te Aijer Bangies uitbetaalden wissel, groot ƒ8931,92, en het bedrag van ƒ6825,92, voor dien wissel bij de kas te Natal in ontvangst genomen; Gelezen de missives: a. van den Directeur-Generaal van Financiën, van 10 December 1844 No. 29, en het door hem aangeboden request van E. Douwes Dekker vd., aan wien sedert, blijkens de besluiten van 14 December en 14 Junij jl, Nos. 10 en 9, wachtgeld is toegelegd van 1° December 1844 tot ultimo December 1845, onder andere verzoekende, dat de bovengemelde som van ƒ2106 koper, met welke hij bij het besluit der algemeene rekenkamer van 29 October 1844 No. 44 belast is, moge verrekend worden met zijn onuitbetaald tractement over de laatste vier maanden van 1843 en het hem te verleenen wachtgeld na dien tijd ; in verband waarmede door den directeur-generaal wordt aangevoerd, dat, hoezeer de adressant in zijne administratie te Natal wellicht niet geheel van verzuim of achteloosheid *) Zie noot 1 op blz. 243. is vrij te pleiten, zijne fouten alleen aan jeugdige overijling en aan onbekendheid met al het gewicht van zulk eene administratie, maar geenzins aan vernederende redenen moet worden toegeschreven; dat de ongelukkige toestand, in welken Dekker een zoo geruimen tijd te Padang on te Batavia verkeerd heeft, als eene meer dan voldoende straf voor het begane kan gelden; en dat Dekker overigens de hoop voedt, de zaak dor ƒ 2106 nader op te helderen; ■ b. van de Algemeene Rekenkamer, van 21 Februari] jl. No. 569/68, bevattende het bij den laatsten volzin van art. 49 der bepalingen op het beheer van ’s Lands geldmiddelen (Staatsblad 1831 No. 71) voorgeschreven berigt, ter zake der ƒ2106; c. van den gouverneur van Sumatra’s Westkust, van 11 Mei 1845 JSTo. 880, uit welke blijkt, dat het tractement van controleur der 2e. klasse aan Dekker is uitbetaald tot en met Augustus 1843, terwijl hij gesuspendeerd is op den Ben Januanj 1844; d. van den directeur-generaal van Financiën van 16 Augustus jl. No. 4793; De Raad van Indië gehoord (adviezen van 28 December 1844 No. 3394 en 30 Augustus jl. No. 2569); Is goedgevonden en verstaan: Perstelijk: Magtiging te verleenen om aan den ambtenaar op wachtgeld E. Douwes Dekker uit te betalen: a. tractement als controleur 2e klasse op Sumatra’s Westkust ad f 275 ’s maands, van I°. September 1843 tot 8 Januari 1844; h. wachtgeld ten bedrage van een derde van dat tractement van 9 Januari] tot ultimo November 1844; Zullende enz. Ten tweede: Te bepalen, dat deze uitkeeringen zullen worden aangewend in mindering der voldoening van de som van ƒ2106 koper, hierboven vermeld. *) Afschrift enz. i) Dit bedrag heeft Dekteer vóór ultimo Desember 1845 in ’s lands kas te Poerwakarta gestort, blijkens missive van de Algemene Rekenkamer van 10 Desember 1860 No. 5501, gericht aan de algemene sekretaris. Batavia, den 1 November 1845. No 6486. Aan den Gouverneur van Sumatra's Westkust. Met referte tot bet Gouvernementsbesluit dd. 10 September jl. No. 16, heb ik de eer ÜHEdG. mede te deelen, dat aan den gewezen controleur der 2de klasse E. Douwes Dekker uit ’s lands kas is uitbetaald, eene som van ƒ 1173.33 Een derde zilver, wegens tractement van 1 September 1843 tot 8 Januari) 1844 a ƒ275. ’s maands en deze uitgaaf is afgeschreven ten laste der Begroeting van Sumatra's Westkust over 1845 onder het Hoofd „Algemeen Bestuur”; verzoekende ik UHEdG., om de Begroeting van Sumatra's Westkust met opgemelde som te willen belasten. De Directeur Generaal van Financiën RÜLOFFS. ‘) BIJLAGEN. □e Si Famaga-zaak volgens hel officieel rappor! van de goeverneur Michiels. Padang, den 18n Maart 1834. No 486. Divere bijlagen. Aan Zijne Excellentie den Gouverneur Generaal over Nederlandsch Indie te Batavia. 1052 Onder geleide zijner missive van den 28 September 1842 No – , > 9 werdt mij door den resident van Aijer Bangies toegezonden een vonnis, geslagen door den rappat te Natal, tegen den mandbelinger Pamaga, waarbij deze gecondemmeerd wordt tot geeseling, brandmerk en levenslange ballingschap, wegens poging tot moord tegen den Toeankoe Bazaar van Natal, op den 2 Februanj 1842, welk vonnis, volgens daarop gehouden aanteekening, op den 13 September 1842 was ten uitvoer gelegd voor zoo verre geeseling en brandmerk betrof, terwijl de gecondemneerde ter zelfder gelegenheid *) Het afschrift is genomen door de heer Tamson. naar Padang werd opgezonden opdat door mij wijders de plaats van ballingschap zou worden aangewezen. Bij het kennis nemen dezer stukken, kwam het mij opvallend voor, in de eerste plaats, dat door den Controleur en den rappat te Natal niet was geattendeerd op de voor beiden bestaande instructie, volgens welke criminele /aken, die overeenkomstig art: 99 van het reglement op de administratie der politie, Staatsblad 1819 No. 20, van de kennisneming der landraden zijn uitgesloten, slechts van de zijde van eerstgemelde een voorloopig onderzoek gedogen en wijders, na voorafgaande machtiging van de hoogste autoriteit ter kust, voor den grooten landraad te Padang moeten worden geïnstrueerd en afgedaan: nog daargelaten, dat naar luid van de considerans van het vonnis zelve, het feit van poging tot moord in direct verband stond tot de vooronderstelde onlusten in Mandhéling, waarover door mij aan Uwe Excellentie is gerapporteerd bij mijne missives van den 8 Augustus 1842 No 1448 en 1449.') Buiten die redenen, welke beide de incompetentie van regtbank daarstelden, bragt het relaas der zaak, zoo als die in het zelfde vonnis voorkomt, mede, dat de aanklager (Toeankoe Bazaar) eenigste ooggetuige was geweest van het feit van poging tot moord op hem zelve gepleegd, berustende het verder bewijs alleen op eene confessie van den beklaagde, zonder dat uit de stukken kan worden ontwaard hoedanig die confessie te weeg was gebragt, terwijl eindelijk de zelfde Toeankoe Bazaar ook als regter het vonnis had onderteekend. Ik vermeende in het boven aangehaalde voldoende redenen te vinden, om eene herziening der geheele zaak wenschelijk te achten en belastte den assistent resident en magistraat van Padang, om te trachten, door een nieuw onderzoek bij den beklaagde zelve meer licht over dezelve te verspreiden. Het resultaat geleidde echter slechts tot nog meer verwarde denkbeelden en gissingen; hebbende Pamaga daarbij alleen uitdrukkelijk verklaard, nimmer eenig voornemen gehad te hebben tot kwaad doen en dat de hem ‘) Men ziet hieruit hoe onjuist Multatuli’s vermoeden is (M. H. blz. 207), dat de stukken doelende op de aanklacht tegen de Jang de Pertoean van Kotta Siantar ingebracht, niet onder de ogen van de Regering te Batavia gebracht zijn. Het rapport No. 1448 heeft meer dan 50 bijlagen. in den mond gelegde confessie door pijnigingen was afgeperst geworden; terwijl in het algemeen het gedrag en de gesprek van dien beklaagden het vermoeden van zinsverbijstring deed ontstaan. De afgetreden controleur van ISTatal, Yan Meerten, zich op dat oogenblik te Padang aanwezig bevindende, werdt gehoord op zijn in strijd met de speciale instructie voor den gezagvoerder ter gemelde plaats gehouden gedrag met betrekking tot de incompetentie van den rappat te Natal, om in dergelijke criminele zaken te oordeelen, en zijne eigene bevoegdheid, om het door die incompetente regthank geslagen vonnis ten uitvoer te laten leggen; waarop door hem schriftelijk wierdt gediend, op het eerste punt, dat de instructie voor den civielen gezaghebber van Natal, gearresteerd door den resident ter dezer kust op den 10 Juhj 1829 ') in het archief dier plaats niet meer aanwezig was, als zijnde met het geheele archief der noordelijke afdeeling naar de nieuwe hoofdplaats Aijer Bangies verzonden, tijdens het formeren dier residentie in den jare 1838 en dat hij alzoo vermeend had, bij het toelaten der handelingen van den rappat zelfs te hebben gehandeld in den geest der gouvernements dispositien, waarbij aan de inlandsche volkeren van Sumatra het bezit was toegekend van vrije politieke en huishoudelijke regten en dat hij ten overvloede niet tot de executie van het vonnis was toegetreden dan op bekomen schriftelijke magtiging van den resident van Aijer Bangies. Alvorens verder te gaan, zij het mij veroorloofd, nog een blik te werpen op het eenigste stuk van procedure, in de zaak van Pamaga aanwezig: ik meen het vonnis zelve tegen hem geslagen. Ik zie daarin dat de beklaagde in de avond van den 2 Februarij 1842 zich ten huize zou bevonden hebben van den Toeankoe Bazaar van Natal, gemengd onder het wachtvolk; dat, bij het intreden van gemelden Toeankoe Bazaar, hij dezen te gemoet was gegaan en hem de hand zou hebben gegeven op eene wijze, waarop gewoonlijk eerbewijzen van inlanders aan hunne meerderen plaats vinden; dat de Toeankoe hem, om hem beter te aan- ‘) In deze verordening werd eigenlik de straf- en civiele rechtsvordering bij de landraad te Natal geregeld. Art. 5 van dat reglement bepaalde, dat misdadigers die verzet of andere dadelikheden tegen het openbaar gezag hadden gepleegd, voor de resident (later goeverneur) te Padang zouden terecht staan. schouwen, naar het licht had geleid en eenige vragen gedaan; dat hij, Toeankoe, zich daarna binnen ’s kamers had begeven, maar, door de antwoorden,van den beklaagden niet gerust gesteld, aan eenigen van het aanwezig volk den last had gegeven, te trachten Pamaga te ontwapenen; dat deze zich echter tegen die behandeling zou hebben verzet en met het trekken van zijn sewa (soort van dolk) al het aanwezig volk op de vlugt had gejaagd (hetwelk bij de constructie der maleische huizen, moet verstaan worden, naar beneden te zijn gegaan) dat hij daarna den Toeankoe Bazaar, welke zich op het geraas in de opening van het binnenvertrek vertoonde, met het zelfde wapen had aangevallen, die echter het geluk had, den hem toegedachten steek met de hand afteweren, na welke vruchtelooze poging (door den Toeankoe alleen gezien) de beklaagde ook de vlugt nam. Wanneer ik nu wijders vinde alles in het zelfde geschrift dat deze tot de bekentenis zoude zijn gekomen, dat hij verscheidene maanden te voren omgekocht was geworden door eenige hoofden van Mandhéling, om op de eerste tijding van het uitbarsten van den door hen in dat land voorgenomen opstand tegen het gouvernements gezag, en den Toeankoe Bazaar en den Kommandoor (Civiel gezaghebber van Na tal) te vermoorden, komt bij mij de natuurlijke vraag op, wat hem belettede, voor zoo verre betreft eerstgenoemden, aan zijne zending of oogmerken te voldoen, toen hij hem, eerst bij het binnentreden zoo onverwacht bij de hand kon grijpen en geheel weerloos in zijne magt had; terwijl het even zonderling klinkt, dat, toen hij eindelijk op den nog steeds weerloozen en nu geheel verlaten Toeankoe aanvalt, deze zoo gemakkelijk met de hand den steek afweert, zonder dat het blijkt, dat hij zelfs in het minste gekwest zoude zijn geweegt. Maar zoo deze omstandigheden, nog afgezonderd van de bij mij bestaande overtuiging, dat nimmer een ontwerp tot opstand in Mandhéling gesmeed was geworden, de geloofwaardigheid van den Toeankoe, wat betreft bloot de poging tot moord op hem begaan, verdacht kon maken, nog veel meer bevreemding moest bij mij opwekken, dat de resident van Aijer Bangies, welke gezamelijk met mij in de maand Julij in Mandhéling was geweest tot nader en difinitief onderzoek wegens de vooronderstelde oproerige oogmerken welke daar zouden hebben bestaan, die er met mij toe gekomen was, de ongegrondheid daarvan te erkennen >) en tot het reinstalleren der beschuldigde hoofden overtegaan; niettemin kan hebben toegestemd, dat in de maand September daarop volgende, een vonnis tot geeseling en brandmerk publiek werdt ten uitvoer gelegd tegen eenen medepligtigen dier zelfde hoofden in het zelfde ontwerp van voorgenomen opstand tegen het gouvernement; want Pamaga was, naar luid van het vonnis, slechts een subaltern agent, een huurling, gezonden om, in het belang van opstandelingen, te trachten niet alleen den Toeankoe Bazaar, eerst inlandsch hoofd van Natal, maar ook den europeesche civielen gezaghebber aldaar te vermoorden: hij werdt hiertoe door geene personele of aan de zaak van voorgenomen opstand vreemde oogmerken aangezet; en zijne zoogenaamde aanslag op het leven van den Toeankoe Bazaar kon alzoo nimmer afgescheiden worden van de politieke beweegreden. Zoo dan bij den resident en dit geldt ook voor den controleur van JSTatal twijfel kon bestaan omtrent of geloof geslagen worden aan de competentie van den rappat te Natal in criminele zaken in het algemeen, zoo moest hen de zoo duidelijk in hun eigen instructie (ik meen die, gearresteerd bij besluit van den Gouvernements Commissaris 1 OQ voor Sumatra, indato 3 September 1040 No omschrevene 612 restrictie op de bevoegheid van alle inlandsche regtbanken in zaken waar gouvernements gezag of belangen betrokken worden uit den waan hebben geholpen. In het niettemin uitvoeren van het vonnis aan den mandhelinger Pamaga had ik daarna redenen om of aan het gezond oordeel of aan de goede trouw dier ambtenaren te twijfelen, en bleef mij wel niets anders over, dan persoonlijk ter plaatse (Natal) een nieuw onderzoek intestellen, waartoe ik de gèlegenheid moest afwachten, welke de komst van Zr Ms stoomschip Phenix mij dan ook in de maand Februarij jl. verschafte. Aangezien zich aan den politieken aard der zaak, ook met betrekking tot de competentie van regtbank en tot het gedrag der betrokken ambtenaren, justitiële kwestien verbonden, oordeelde J) In een algemene vergadering van de hoofden van Mandeling, Oeloe en Fakantan op de 12e Julie 1842 gehouden, verklaarden en bezwoeren die hoofden eenparig, dat zij nimmer enige kennis hadden gehad van een komplot tegen de Regering van Ned. Indië. ik het niet overtollig, mij in dat onderzoek te doen assisteren door den fiscaal bij den raad van justitie te Padang, ‘) ten einde ook hem in de gelegenheid te stellen, om te kunnen voldoen aan den geest van het gouvernements besluit dd 2 September 1838 No 3. Bij het onderzoek in de zaak der mandhelingsche hoofden, ■waartoe de stukken aan Uwe Exellentie zijn aangeboden bij mijne hier voren gemelde missive van den 8 Augustus 1842, was genoegzaam gebleken, dat meest alle berigten, welke aanleiding hadden gegeven om aan de goede gezindheid derzelve te twijfelen, afkomstig waren van Natal en aan het bestuur bezorgd waren door zekeren Soetan Salim, stiefvader en voogd van den Toeankoe Bazaar, van Natal: het werkelijk gezag had hij, niet tegenstaande de meerderjarigheid van laatstgemclden, behouden, zoo ook in het algemeen eenen uitgestrekten invloed. Mijn eerste maatregel was, hem van den Toeankoe aftezonderen, om, hangende het nu te doen nieuw onderzoek, verstandhouding tusschen hen voortekomen. Den 14 Februarij j.l. waren wij te Natal geland. De onderscheidene verhooren onmiddelijk afgenomen van Soetan Salim, van den Toeankoe Bazaar, van verscheidene hoofden der rappat en andere persoonen, welke Uwe Exellentie bezijde dezes in originali worden aangeboden, laten in zake Pamaga geen den minsten twijfel over aan de volgende feiten: Dat de beklaagde een mandbelinger was, reeds sedert eenen geruimen tijd te Natal residerende en bij de meeste hoofden persoonlijk bekend, als zijnde kortelings ziek geweest, en verkeerende, volgens algemeen gevoelen, op bet oogonblik dat door hem poging tot moord zoude zijn gedaan, in eene door die ziekte veroorzaakte geestverbijstering; Dat hij na den oploop, door hem ten huize van den Toeankoe Bazaar op den 2 Februarij 1842 veroorzaakt, de vlugt had genomen; Dat hij een of twee dagen daarna, en wel door bemiddeling van Soetan Salim, is geapprehendeerd geworden en in de civiele gevangenis gesteld; ') Mr. Arie Prins, in 1867 overleden als Vice-President van de Raad van Ned, Indië. Dat hij daar eerst opgesloten is geweest, echter vervolgens op gelijken voet als kettingganger aan de publieke werken is geemploijeerd en onder andere tot het snijden van gras; Dat hij in dien tusschentijd algemeen beschouwd en behandeld wordt als een krankzinnige; Dat de zaak waarvoor hij gecondemneerd is geworden, niet dan verscheidene maanden na zijn gevangenschap is geïnstrueerd geworden; bevindende zich in het archief van Natal geen het minste document, waaruit van vroegere zittingen van den rappat zoude blijken, dan die waarbij het vonnis is geslagen dd 14 Mei 1842 (geen dagregister van den controleur bestaande, is daar ook geen licht uit te putten); Dat echter uit de redactie van het vonnis en uit de laatste verhoeren zoude opgemaakt moeten worden, er wel een of twee zamenkomsten van den rappat hebben plaats gehad; Dat nimmer voor den rappat eenige getuigen zijn verhoord geworden, en het deswege in het vonnis voorkomende, door den controleur Van Meerten aan de hoofden is bekend gemaakt; Dat in eene dier twee zittingen, de eenigste waarvan duidelijk blijkt, de beklaagde Pamaga, na alvorens vierentwintig uren zonder voedsel te zijn gelaten, voorgebragt is, en op zijne weigering om schuld te bekennen, en wel speciaal om te bekennen, hij door de hoofden van Mandhéling tot moord was omgekocht, herhaaldelijk op de bank is gelegd, waarna hem door twee oppassers van den controleur Van Meerten rottingslagen tot een onbepaald getal zijn toegedeeld; ‘) Dat het vonnis, zoo als het is liggende, niet in den rappat, maar door den controleur alleen of in gezelschap van Soetan Salim is geredigeerd, en naderhand op goed geloof door de hoofden onderteekend; Dat de Toeankoe Bazaar, volgens eigene confessie nimmer geloofd heeft, dat Pamaga eenige kwade voornemens tegen hem zoude gekoesterd hebben, maar dezen steeds beschouwd heeft als in eenen staat van krankzinnigheid verkeerende; Dat hij tot het doen eener meer ernstige aanklagte gemoveerd 1) In h,et vonnis staat vermeld dat Si Pamaga heeft bekend door Soetan di Langiet, broeder van de Jang di Pertoean van Kotta-Siantar, te zijn aangezet om de Toeankoe Besaar van Natal te doden. zoude zijn geworden door het denkbeeld om, met het oog op de door den controleur Yan Meerten in het werk gestelde pogingen om bewijzen te vinden van het bestaan van onrustige bewegingen in Mandhéling, in den geest van dien ambtenaar te treden, een motief, der Indische zedeleer niet vreemd, maar, naar mijn gevoelen nog meer met het doel om zijnen stiefvader en voogd, Soetan Salim, in zijne wraakzuchtige ontwerpen tegen den djang di pertoean en andere hoofden van Mandhéling, bij te staan, hetgeen ik mij voorhehoude nog uit nadere omstandigheden aan te toonen. Yoor het oogenblik zij hier gezegd, dat, oordeelende naar de bekrompene geestvermogens van den controleur Yan Meerten, ') ik hem niet van kwade trouw of voorbedachtelijke onmenschelijke handeling schuldig houde; maar veeleer beschouw de speelbal geweest te zijn van zijnen sluwen bekenden raadgever, Soetan Salim; dat echter het duidelijk bewezen feit, dat op zijnen last en door tusschenkomst van gouvernements oppassers, pijniging in het werk is gesteld, om van den beklaagden Pamaga eene zoogenaamde confessie af te persen, hem van groot misbruik van gezag en mishandeling van personen in zijne ambtsbetrekking overtuigd; moetende ik aan het fijner oordeel Uwer Excellentie onderwerpen, in hoeverre de executie van een wederregtelijk vonnis, dat, wat geeseling en brandmerk betreft, voor geen herstel meer vatbaar is, als eene verzwarende omstandigheid in het gedrag van den controleur Van Meerten behoort te worden aangemerkt, en nog te meer, wanneer, zooals geloof ik niet te betwijfelen is, zoodanig vonnis geexecuteerd is op een onschuldig en vermoedelijk krankzinnig persoon. Ik zal hierbij, wat de regterhjke zijde der kwestie betreft, berusten, en overgaan tot de voor mij niet minder pijnlijke beschouwingen, waartoe het gedrag van den resident van Aijer Bangies in de onderwerpelijke zaak aanleiding heeft gegeven. Ten einde mij nader te overtuigen van de waarheid der verklaring van den controleur Van Meenten, dat hij tot het laten executeren van het vonnis tegen Pamaga geslagen, schriftelijke magtiging had bekomen van den resident van Aijer Bangies, werdt door mij het bedoelde stuk in het archief van Natal opgezocht. *) Multatuli noemt hem „een zeer bekwamen man.” Zie aantekening „Max Havelaar” No. 116. Uit hetzelve bleek, dat niet alleen werkelijk, onder terugzending van het vonnis, en dus na genomen kennis der zaak, de bedoelde magtiging was verleend, maar dat zulks geschied was bij missive van den 11 Julij 1842, dus op een tijdstip, ik mij met voormelden ambtenaar in bet zelfde buis te Penjaboengan bevond tot onderzoek in de zaak der mandhelingsche hoofden. Die handeling had hij voor mij geheel verholen gehouden, niet tegenstaande de zoo opvallende omstandigheid dat uit het bij hem ontvangen stuk bleek, dat de misdaad waarover Pamaga was veroordeeld, in onmiddehjk verband stond tot het doel van ons gezamenlijk aanwezen in Mandhéling, dat is: onderzoek omtrent de oproerige oogmerken welke daar door de majoriteit der hoofden zouden zijn gekoesterd geweest; eene omstandigheid die mijn oordeel, wegens het al dan niet bestaan van verraad, kon wijzigen. Ofschoon deze handeling des residents maar te duidelijk kwade trouw, althans jegens mij, daarstelde, heb ik dien hoofdambtenaar niet onverhoord willen veroordeelen, en hem schriftelijk de volgende vraagpunten voorgelegd: „a. Op welke gronden, in weerwil der bestaande instructien „de rappat te Hatal kennis heeft genomen van de zaak van „Pamaga beschuldigd van poging tot moord en meneplichtig„heid in eenen voorgenomen opstand tegen het gouvernements » »gezag) welke zaak in beide opzigten buiten competentie „van dien rappat was”. „b. Yolgens welke bepalingen aan ÜEdGr: de bevoegdheid is „toegekend, een vonnis crimineel, zoo ook door eene competente „regtbank uitgesproken, te bekrachtigen en ten uitvoer te „laten leggen, als insgelijks geschied is in zake van den „mandhelinger Pamaga, blijkens missive van TJwEdGestr: 771 „gedagteekend Paijaboengan den 11 Julij 1842 No. 9 „c. Welke redenen UEdGrestr: hebben gemoveerd, voor mij „ verholen te houden, dat de poging tot moord, waarvan „Pamaga betigtigd werd, in direct verband stond met den „vooronderstelden opstand in Mandhéling, en dat wel op het „oogenblik wij gezamentlijk ter plaatse aanwezig waren, met „het speciaal oogmerk, naar dien zoogenaamden opstand „onderzoek te doen.” Hierop is door hem onder dagteekening van 19 Februari] 1843 No 201/9 in antwoord gediend; Ingevolge UHoogEdelGestrenges missive dd heden litta A heb ik de eer te berigten: „a. Dat de rappat te Nat al van de zaak van Pamaga heeft „genomen op grond, dat bij s c van art: 6 der instructie „voor de ambtenaren op Sumatra’s Westkust, gearresteerd „bij besluit van den Raad van Indie, Gouvernements Kommis„saris voor Sumatra, dd 3 September 1840 No 289/612, is „bepaald en in de praemissen van het besluit van Zijne „Exellentie den Gouverneur Generaal, dd 8 December 1841 „No 5, bij aanhaling van § d van art: 4 van besluit van „den Kommissaris Generaal dd 11 October 1833 No 10 „voorkomt; dat de bevolking der onderscheidene districten „in het volkomen bezit is gelaten van der zelver politieke „en huishoudelijke regten, zoodanig dat het gouvernement „zich niet bemoeije met derzelver regtsplegiug. Dat mij rgeene uitzondering op die bepaling, ten opzigte van den „rapat te Natal, bekend zijn en de besluiten van het gouvernement generaal dd 2 September 1838, 29 November 1837, „alsmede de instructie voor het burgerlijk bestuur te Natal „van 10 Julij 1829, aangehaald bij ÜHoogEdelGestrenges „besluit van 21 October 1842 No 1962, nergens in de „archieven aanwezig zijn, terwijl, wanneer ik daarvan had „kennis gedragen, daarna zoude zijn gehandeld geworden.” „Dat de uitspraak der rappat te Natal van 14 Mei, de „beschuldiging tegen Pamaga aangeeft: „poging tot moord „op den persoon van den Toeankoe Bazaar te Natal —” en „ofschoon ook die zaak bij mijne missive dd 18 Mei 1842 „No. 558/9 in verband was gebragt met de woelingen in „Mandeling, ik echter na het resultaat van het gehouden „onderzoek aldaar in Julij jl. heb vermeend de zaak dier „woelingen afgedaan was en de uitspraak tegen Pamaga niet „meer daarop betrekking had.” „b. Dat de hadat medebrengt, het door haar geveld vonnis, „dadelijk behoort te worden uitgevoerd, wanneer hetzelve niet „door boete kan worden afgekocht, hetgeen hier het geval „niet was, en vermits mij geene exceptie op dien hadat aan- „gaande den rapat te Natal bekend was, het verlof om de „uitspraak uittevoeren gegeven is naar aanleiding van „IJHoogEdG: besluit dd 20 Jumj jl. No 1206, waarbij een „dergelijke uitspraak tegen de mandhelingers Sie Logam, „Radja Pagger en Si Taloep is verhandeld, ten einde, daar „ik mij om de noord bevond, geen oponthoud te hebben.” „c. Dat het nimmer mijn voornemen kan geweest zijn, die zaak „in welk verband ook beschouwd, voor UHoogEdGestr: „verborgen te houden en ik mij eerbiedig referere aan het „daaromtrent gezegde in mijn brief van 18 Mei 1842 JSTo „558/9, terwijl de uitspraak van den Katalscbcn rapat tegen „Pamaga mij niet eerder geworden is, dan op den 8 Augustus jl.; „derhalve na den afloop van het onderzoek in Mandhéling „in Julij bevorens gehouden. Op het punt a ontkent de resident dus, en dat is wel de gemakkelijkste weg, kennis te hebben gedragen van de speciale instructie voor den civielen gezaghebber en den rapat te Natal, noch van het besluit dd 29 November 1837 No 9; ook ontkent hij het aanwezen van die stukken in het archief zijner residentie. Niettegenstaande het vermoeden daartegen zoude gemotiveerd worden door de verklaring van den controleur Yan Meerten dat de bedoelde instructie met het overig archief /der noordelijke afdeeling in den jare 1838 van Natal naar Aijer Bangies was verzonden, wil ik die omstandigheid, als van minder belang, ter zijde stellen; maar droeg dan ook de resident geen kennis van zijn eigen jongste instructie of die der residenten en assistenten residenten in het algemeen? of heeft hij ter goeder trouw over het hoofd kunnen zien. dat de zaak van Pamaga, uit derzelver politieken aard tot de zulke behoorde die do bemoeijenis van den rapat van Natal excluderen en waarvan de kennis tot mijn ressort behoorde, alvorens, voor welke regtbank ook, te worden gebragt ? (vide paragraaph 4') van art: 6 der instructie hier boven vermeld, •) Paragraaf 4 van art. 6 van de instruktie voor de residenten van de Padangse Bovenlanden en Ajer-Bangies luidde: 4°. om misdrijven, gepleegd tegen het Gouvernement, als opstand, weerspannigheid, het vermoorden of mishandelen van Gouvernementsambtenaren of krijgslieden, het berooven van zijne eigendommen, alsmede diergelijke misdrijven, gepleegd aan personen onder ’s Gouvernements bescherming staande, voor den Ilaad van Justitie te Pahang te vervolgen en te doen straffen.” en art: 66 ') van de instructie voor don raad van justitie te Padang). Om dit laatste te gelooven, zou men den resident A. L. Weddik van totale onbekwaamheid voor eenen zoo gewigtigen post moeten verdenken. Op de vraag b omtrent zijne bevoegdheid om een crimineel vonnis te fiatteren, zegt hij tot de door hem gegeven magtiging ter executie van het vonnis door den rapat te Natal tegen 1 amaga geslagen, te zijn overgegaan le omdat volgens de adat die executie geen uitstel zoude gedoogd hebben, doelende waarschijnlijk op het tijdverlies dat het aan mij onderwerpen der zaak zoude veroorzaakt hebben (wij bevonden ons n.b. onder hetzelfde dak). Met de haast welke de adat in het executien van dier gelijke vonnissen, volgens het gevoelen van den resident zou vorderen; komt het ook al zonderling voor, dat dit vonnis naar het opstel van den controleur Yan Meerten op den 14 Mei geslagen pas bij brief • van den 22 Juny ter approbatie aan den resident gezonden is en geexecuteerd op den 13 September. Met de voorgewende haast komt evenmin overeen het verloop van twintig dagen tusschen het opzenden van het vonnis door den controleur Van Meerten en de gegeven magtiging (missives, zoo als wij zien kunnen respectievelijk van 22 Juny en 11 July 1842) niet meer dan twee dagen zijn voor de' post noodig. Heeft de Heer Yan Meerten zijn bijgeleidende brief ook een weinig geantidateerd of heeft de resident die zoo veel spoed vereischende zaak een zoo geruimen tijd in overweging gehouden? 2e beroept zich de resident op den door hem aan mijn besluit van den 20 Junij 1842 No. 1206 gehechten zin. Maar behalve dat dat besluit op eene geheel andere zaak doelde, of voorondersteld dat zulks in dat opzigt door den resident verkeerd werdt uitgelegd, kon daaruit althans nimmer gevonden i) Art. 6G van het Provisioneel reglement voor den Raad van Justitie te Padaug luidde: Ingevalle van regterlyke vervolgingen ter zake van misdrijven, gepleegd door personen, aan de regtsmagt van den Raad van Justitie onderworpen, zullen de stukken tot de zaak betrekkelijk. onmiddelijk gezonden worden aan den gouverneur ter Westkust van Sumatra, die, indien zich geene redenen tegen de geregtelijke vervolging van hem voordoen, dezelve zal doen stellen in handen van den fiskaal, om zim ambt en pligt te betrachten; doch, wanneer bijzondere omstandigheden geene vervolgingen gedoogen, de gemelde stukken den Gouverneur-Generaal zal aanbieden, mot verzoek om daaromtrent te beslissen.” 21 worden dat aan hem de bevoegdheid werd toegekend criminele vonnissen te bekrachtigen, dewijl het in tegendeel uitgevaardigd was, in den geest van het toenmaals vigerend beginsel van nonbemoeijenis met inlandsche regtspleging, daar namelijk, waar de sumatraan nog voorondersteld kon worden in het volle bezit te zijn gebleven van zijne huishoudelijke en politieke regten. Hoe kan dan de resident, die zich in deze geheele zaak op dat zelfde beginsel beroept, zich eene zoo directe bemoeijenis, de hoogst mogelijke bemoeijenis in politieke en huishoudelijke regten van den inlander, als een fiat executie, geoorloofd achten? Thans het derde hem voorgelegde vraagpunt c. naderende betreffende namelijk het voor mij verzwijgen der geheele zaak, beroept de resident zich in de eerste plaats op eene missive dd. 18 Mei 1842 No. 558/9. Het hier bijgevoegd extract uit dat stuk, hetwelk zich overigens in zijn geheel bevindt onder die welke Uwe Excellentie zijn aangeboden bij mijn relaas van den 8 Augustus 1842 No. 1448, zal Uwe Excellentie de overtuiging geven dat uit de aanhaling, zoo als die daar staat, niet kan worden afgeleid, dat het feit aan Pamaga toegeschreven, in eenig verband zoude staan tot de mandhelingsche zaak, althans niet verder dan kon strekken om de moraliteit van Soetan di Langiet in het algemeen verdacht te maken; daar werdt dan ook door mij niet op geattendeerd bij het onderzoek, in Juhj over de meermelde mandhelingsche zaak bewerkstelligd; en niet kunnende vooronderstellen, dat een vonnis, door den rapat van Natal uitgesproken, buiten mijne voorkennis zou worden ten uitvoer gelegd, behield ik mij voor, bij het ontvangen der stukken, op de incompetentie van dien rapat in criminele zaken terug te komen. Wijders zegt de resident de stukken betrekkelijk Pamaga niet voor 8 Augustus 1842 te hebben ontvangen, dus na het onderzoek, door ons in Julij te voren in Mandhéling bewerkstelligd, en dewijl bij dit onderzoek uitgemaakt was, dat geen zamenzwering had bestaan, hij het overtollig had geoordeeld nog later melding te maken van hetgeen zich in de zaak van Pamaga tot de vroeger vooronderstelde oproerige ontwerpen in Mandhéling kon verbinden: eene drogreden, dubbel logenachtig le daarin, dat de magtiging door hem niet na 8 Augustus, maar, zoo als reeds gezegd is, bij missive van 11 Juli) te voren verleend is, en dat daaruit tevens blijkt, hij toen ook de stukken dat is het vonnis tegen Pamaga en begeleidende missive van den controleur Yan Meerten had ontvangen; 2e logen achtig daar ook in, dat de definitive uitspraak in de zaak der mandhelingsche hoofden, pas _ zoo als het Uwe Excellentie zal blijken uit de Haar daaromtrent aangeboden stukken gedaan is op den 12 en 13 Julij, dus een paar dagen na de door hem gegeven magtiging tot voltrekken van het vonnis tegen Pamaga geslagen. Ik beschuldig den resident A. L. Weddik van voorbedachtelijk misbruik van gezag, van kwade trouw en bedrog in zijne ambtsbetrekking, en ofschoon, ter verkorting, bij dit relaas niet overal aanhalingen zijn gedaan, beroep ik mij op de als bijlagen overgelegde stukken, om mijne beschuldigingen punt voor punt te staven. Ik houde den resident A. L. Weddik aansprakelijk voor de gruwelijke gevolgen, welke zijne handelingen ten opzigte van Pamaga gehad hebben, omdat hij geen onbekendheid althans met zijn eigene instructie kon voorwenden, ook omdat hij niet onbedreven of onnoozel genoeg kan geacht worden, om niet uit de bloote lectuur der hem aangeboden stukken te hebben ontwaard, dat, afgescheiden van alle andere consideratien, regtens geen de minste presumptie aanwezig was, zelfs van de poging tot moord waarover Pamaga veroordeeld werdt; terwijl in tegendeel de hem bekende toedragt der zaak van Mandhéling, hem in het vonnis alle de blijken had moeten doen zien van het bestaan eener inlandsche intrigue. Ik zoude hier kunnen eindigen, en mij, wat de daadzaak aanbetreft, bepalen tot de materiële zoowel als morele bewijzen, welke het laatste onderzoek heeft opgeleverd, ware het niet dat des residents gedrag alleen toetsende aan zijne handelingen in de zaak van Pamaga, op zich zelve bij een iegelijk de vraag moet doen ontstaan, wat toch wel een ambtenaar van dien rang kan moveren zich aan de gevolgen van kwade trouw bloot te stellen, in eene zaak, hem persoonlijk schijnbaar zoo onverschillig. Om dit nader toetelichten acht ik mij verpligt de zaak van Pamaga in nog eenige meerdere opzigten dan hierbij geschied is, in verband te brengén met die der zoogenaamde mandhelingsche zamenzwering. Ik zal mij daarbij echter bepalen tot de aaneen- schakeling der denkbeelden, welke bij mij door de toedragt der geheele zaak van den oorsprong af zijn opgemerkt. Op den 19 December 1841 rejoigneerde mij de resident van Aijer Bangies aan boord van Zr Ms stoomschip Phenix, om gezamelijk eenen togt verder noordwaarts te doen. Hij had in de Ophir-districten een los gerucht vernomen van onrust in Mandhéling ') waaraan hij bij onderzoek weinig waarde dacht te moeten hechten; niettemin had hij voorzigtigheidshalve den assistent resident van Mandhéling daarvan kennis gegeven. De grondslag van dat gerucht was waarschijnlijk daarin gelegen, dat tusschen den djang di pertoean van Kotta Siantar en het hoofd van Goenong toea Soetan Mandhéling, tweespalt bestond en zelfs openbare twist bestaan had, wegens het sterk aandringen van eerstgenoemden op het invoeren van de islamsche godsdienst, terwijl in tegendeel de tweede voor het in stand houden der battaksche gebruiken was. Dit was het ook, dat later als voornaamste argument strekte, om den djang di per toean en zijne aanhangers verdacht te houden van vijandige oogmerken tegen het gouvernements gezag. Evenwel had het alleen zijnen grond in de natuurlijke zucht, door toenemende beschaving en verkeer met omliggende volkeren, bij de voorname hoofden opgewekt, om niet langer hun volk te laten verkeeren in eenen heidenschen toestand, die hen door de maleische volkeren met minachting deed beschouwen. Inmiddels hadden wij den togt naar Singkel volbragt en deden op den terugreize, den 26 December 1841, ook Eatal aan, en adngezien de naauwe connectien van dat landschap met Mandhéling werd door den resident ter loops bij den controleur, en door dezen wederkeerig bij de aanwezige hoofden geïnformeerd, of zij ook eenige berigten of geruchten hadden vernomen van onrustige bewegingen of oogmerken in laatst gemeld land; het eenparig antwoord was ontkennend en den zelfden dag nog verlieten wij de plaats. Te Aijer Bangies terug, werdt ook daar het antwoord van den assistent resident van Mandhéling ontvangen, waar deze, *) Het gerucht liep dat een man uit het landschap Sikabau, in het begin van de maand Desember, een vergadering van de Hoofden van Groot Mandeling te Kotla-Siantar bijgewoond en bij die gelegenheid gehoord had, dat het plan werd beraamd een opstand tegen het Goevernement van Ned. Indié te wagen. De ziel van de beweging zou dan geweest zijn de Jang di Pertoean van Kotta-Siantar, het voornaamste inlandse hoofd in Mandéling. onder verzekering van den geheel rustigen stand van zaken m zijne afdeeling, zich gevoelig toonde over het bloote denkbeeld, dat hij met dien stand niet bekend zou zijn geweest, en aandrong op de bestraffing van de zulken, die onrustwekkende berigten hadden uitgestrooid. Het schijnt echter dat de controleur van Natal Yan Meerten, die tot den assistent resident van Mandeling in de betrekking van behuwd zoon stond, het bij de eerste informatie, bij ons aanwezen genomen, niet had gelaten, maar verder in de zaak heeft willen dringen. Ku is het een zeer bekend geval, hoe geneigd in het algemeen de inlander steeds is om kwade geruchten uittebreiden, bijzonder wanneer hij merkt dat door de autoriteiten daaraan het oor wordt geleend, en hij daarin gelegenheid denkt te vinden, zich zelve door dienstbetoon in waarde te verheffen. Yoor die van Natal en bijzonder voor een man van het sluwe karakter van Soetan Salim, was de controleur Van Meerten eene gemakkelijke speelbal, en deze, ook waarschijnlijk niet weinig gevleid met het denkbeeld, zich door de eerste ontdekking van eene zamenzwering tegen het gouvernements gezag, verdienstelijk te maken, haast zich, zijnen schoonvader uit zijne, naar zijn denken, gevaarlijke gerustheid te wekken, hetwelk hem, dooi het dag op dag inzenden van nieuwe berigten, steeds ook in gewigt toenemende, al spoedig gelukt niet alleen bij den assistent resident Yan Kervel maar ook bij den resident Weddik, die wederkeeng aan mij diezelfde tijdingen deed geworden, en reeds van den aanvang op verklaarde, nog buiten dien redenen te hebben, zich van het bestaan van een ontwerp tot opstand in Mandhéling oveituigd te houden. Hier gelieve Uwe Excellentie indachtig te zijn dat het was in het laatst van 1841 en in de eerste maanden van 1842, dat het voorgevallen met Batipoe bij ambtenaren en militairen een groot wantrouwen en eene soort van panischen schrik had nagelaten, tot heden toe nog niet geheel uitgewischt. Geen wonder dan ook dat de berigten uit Natal gretig werden aangenomen en al meer en meer geloof verwierven; in de minste, zelfs in tegenstrijdige omstandigheden, werden bewijzen gezien. De overtuiging welke zich ook bij den resident van Aijer Bangies had gevestigd, noopte mij eenige voorzorgsmaatregelen te nemen en dien ambtenaar tevens te belasten in loco een onderzoek omtrent de zaak te doen, maar ook daar gekomen, werdt hij met schrikbeelden omgeven en deed men hem aan een nog voortdurend gevaar gelooven: hij haastte zich de voornaamste hoofden in hechtenis te nemen en naar Hatal te verwijderen alvorens nog het nieuw onderzoek gedaan of bewijs van schuld gevonden was. Uit het aan mij gedaan verslag van de vergadering te Penja Boengan ‘) gehouden, kon ik reeds opmerken, met welke overhaasting hierin was te werk gegaan: de eenparige verzekering der hoofden, nimmer van eenig ontwerp tot opstand gehoord te hebben, werdt slechts als een teeken van halstarrigheid aangenomen: men kwam er toe, om het maken van nieuwe wegen en bruggen verdacht te houden, de last door den djang di per toean gegeven tot het stipt opvolgen der bevelen van den assistent resident en het goed onderhouden der nieuwe koffij-tuinen, het storten van geld voor wissels op Hatal, waren alle zoo veel listen om ons te verblinden. Het was mij reeds opvallend voorgekomen, dat alle en zulke omstandige berigten, die aanleiding hadden gegeven tot het vermoeden, er tusschen Mandhéling en Eau eene zamenzwering zoude bestaan, van Hatal afkomstig waren, en dat door de plaatselijke assistent residenten bevorens niets, naderhand weinig beekenende indices werden voortgebragt. Ha vergeefs, niet tegenstaande de verwijdering der zoogenaamde hoofd-aan leggers van complot, naar bewijzen te hebben gezocht in Mandhéling, was het ook naar Hatal.dat de resident zich begaf om die zelfde bewijzen te vergaderen. Het mij daarvan geworden verslag strekte echter slechts om mijne twijfeling omtrent het bestaan van iets hoegenaamd te versterken, te meer daar ik ontwaarde, men den resident had vooringenomen door eene voorstelling van het voorgevallene met Kotta Gedang in 1839, mij persoonlijk bekend, heel en al valsch. Het was daarop, dat ik besloot tot het nieuw onderzoek, in Julij 1842 bewerkstelligd.2) Mij tot bet verslag Uwe Excellentie deswege *) In deze door de resident Weddik voorgezeten vergadering, werd besloten de Jang di Pertoean van Kotta Siantar, zijn broeder Soetan di Langlet, de di Pertoean van Sankoepan en een 40 tal volgelingen naar Padaug te verwijderen. 2) Men ziet hieruit hoe onjuist Multatuli’s bewering is (M. H. blz. 107), dat de tegen de Jang de Pertoean ingébrachte aanklacht niet werd onderzocht. De klachten werden zelfs tot 2 malen toe aan een onderzoek onderworpen. aangeboden, refererende, zij het mij veroorloofd, daarbij slechts te noteren, dat mijne overtuiging van de onschuld der betrokken mandhelingsche hoofden, wel innig moet geweest zijn, om op mij de verantwoording te laden, hen in hun land te laten terugkeeren, hen in aanzien en magt te herstellen na de door hen ondergane behandeling, welke zeker eer geschikt was, kwade gezindheid te doen geboren worden dan die, wanneer zij reeds vroeger bestaan had, te onderdrukken; nog niet eens aangemerkt dat op het juiste oogenblik dat de djang di pertoean van Kotta Siantar plegtstatig door den resident zelve in Mandhéling werdt gereïnstalleerd oen zijner zoogenaamde medepligtigen te Natal deswege gegeeseld en gebrandmerkt werd, hetgeen hem en den zijnen niet onbekend was noch kon zijn. De ondervinding van nu ruim zes maanden, bij het gemis van eenige buitengewone maatregelen, heeft niet te min, vermeen ik, mijn vertrouwen genoegzaam geregtvaardigd. Het was tevens bij mijn aanwezen in Mandhéling, dat ik het eerst vernam, dat eenige maanden voor het opkomen der eerste achterdocht tegen den djang di pertoean van Kotta Siantar, deze een zijner zusters geweigerd had voor den zoon van Soetan Salim van Natal; eene verbindtenis welke door den assistent resident Van Kervel werdt voorgestaan. Die weigering gaf ook tusschen deze en het eerstgenjeld hoofd, eenige verkoeling; ook over het maken van een gedeelte weg, bestond tusschen de hoofden van Mandhéling en die van Natal twist, waarin Soetan Salim de eerste hand had. De reden van wrevel wetende, aan dezen gegeven, lag voor mij den geheelen zamenhang der zaak bloot: men zie met dien sleutel gewapend, slechts na de opsomming door hem zelve gedaan de zoogenaamde bewijzen of berigten welke hij in de zaak van Mandhéling heeft geproduceerd (proces verbaal van den 28 Februari] 1842, bijlage No. 37 der stukken, aangeboden bij mijne missive dd, 8 Augustus 1842 No 1448). Zijn ontwerp was dan ook volkomen gelukt, in zoo verre, dat zijne vijanden niet alleen in verdenking maar reeds gecomdemneerd waren door den resident van Aijer Bangies: —de communicatien van den assistent resident van Kervel aan zijn behuwd-zoon te Natal gedaan, bragten echter mede dat de gouverneur nog niet beslist had en niet zoo gaaf, het geen men bewijzen wilde noemen, aannam: nu was het zaak daar nog iets bij te vinden, en dit moest weder door Soetan Salim geschieden. Zie daar in den ongelukkigen Pamaga een geschikt voorwerp gevonden: als bewijs hiervan strekke dat Pamaga zich reeds op den 3 of 4 Februari] 1842 in ’s lands gevangenis bevond, echter niet als een misdadiger opgesloten noch behandeld, maar gebruikt aan publieke werken, dat niettemin volgens de thans door Soetan Salim zelve afgelegde verklaring voor den fiscaal bij den raad van justitie en den controleur van Katal, het aan hem was en wel onmiddelijk bij zijne arrestatie, dat Pamaga de bekentenis aflegde, door de hoofden van Mandhéling te zijn omgekocht tot het vermoorden van den Toeankoe Bazaar en van den Kommandoor op het eerste berigt van het uitbarsten van den voorgenomen opstand te Mandhéling. Zonderling zou het dan wezen, bij een zoo daadzakelijk bewijs als de confessie van een medepligtige zoude verzwegen hebben en wel tot na 28 Pebruarij, tijdstip waarop, zoo als reeds gezegd is, hij de opsomming doet van alle door zijne bemoeijenis reeds verkregene inlichtingen; ook de correspondentie van de in die zaak zoo ijverigen controleur Yan Meerten, loopende tot 15 Mei (bijlage 42) spreekt niet in het minste van die zoo belangrijke confessie. Alleen wordt in eene missive van dien ambtenaar, welke ik niet ondienstig oordeel ook hierbij te voegen, gewag gemaakt van zijn particulier vermoeden, dat de soort van smok ten huize van den Toeankoe Bazaar, wel in verband zoude kunnen staan met de mandhelingsche zamenzwering een denkbeeld dat bij het onderzoek niet bevestigd schijnt te zijn geworden; daar het anders niet te vooronderstellen ware, hij in zijne latere correspondentie met den resident daarvan niet gewaagt; men lette wijders nog dat de resident, elke in persoon, blijkens de aan Uwe Excellentie bij de zaak van Mandhéling overgelegde stukken (bijlage No 4 en 33) van den 3 tot den 29 April te Natal bezig is geweest met het inwinnen van informatien,. toen, dat is ongeveer drie maanden na de arrestatie van Pamaga, nog niets gehoord had van dies complioiteit in dezelve zaak, of van eene confessie, die volgens Soetan Salim reeds den 3 Pebruarij had plaats gehad. Hier zal het de plaats zijn terug te komen op het zoo groot onderling tijdverloop hetwelk bevorens reeds is aangetoont tusschen de dagteekening van het door den controleur Yan Meerten opgesteld vonnis, die van zijne bij geleidende missive aan den resident en het antwoord van dien hoofdambtenaar; en zal men mij dan van al te ver gedreven achterdocht beschuldigen, wanneer ik in eonc zaak waarin reeds zoo veel dubbelzinnigs ontmoet word, durf gissen, ja voor mij houden, dat het vonnis in werkelijkheid pas geslagen en opgesteld is na 13 Junij, toen mijn met spoed verzonden besluit van dien datum, houdende suspensie van den assistent resident Yan Kervel') en het instrueren van een nieuw onderzoek, het noodig deed achten naar meerdere bewijzen van schuld tegen de mandhelingsche hoofden te zoeken: dit besluit over Penjaboengan verzonden, was reeds den 20 Junij te Pertibie ontvangen, en kon dus nog veel vroeger door de correspondentie van vader tot behuwd zoon op Katal bekend zijn. Het zijn wel is waar, slechts gissingen, maar wanneer zich de zoo volkomen zamenhang daartusschen vertoont; wanneer uit zoo vele andere omstandigheden blijkt, dat althans de confessie van Pamaga een lang na zijne arrestatie verzonnen stuk is, zal ik het aan het wijzer oordeel Uwer Excellentie overlaten, of die vermoedens niet tot leiddraad mogen dienen in een zoo boos zamenweefsel als hier overal ontwaard word. Ik houde het er wel voor, dat de controleur Yan Meerten, wat de hoofdzaak betreft, alleen de speelbal is geweest van den sluwen Soetan Salim; want niet tegenstaande het toedeelen van slagen en andere folteringen waarmede hij getracht heeft eene zoogenaamde confessie te weeg te brengen, zou ik schuwen, voor het denkbeeld, hij voorbedachtelijk eenen onschuldigen zou hebben laten executeren. Dat echter door den resident van Aijer Bangies niet is geattendeerd op de omstandigheden hier voren gemeld, en op die welke de bloote lectuur van de aanklagte (tevens vonnis) opleverde, moet in andere oorzaken worden gezocht; maar ook hier schuwe ik voor de gedachte, dat die hoofdambtenaar opzettelijk eenen onschuldigen met juridique vormen zou hebben laten mishandelen: ik wil en dit is de zachtste verschooning die ik vinden kan gelooven, dat de kwade trouw zich bepaald heeft tot zijne ambts- >) De as. res. Yan Kervel werd gesuspendeerd, omdat uit een door de resident Weddik ingesteld onderzoek gebleken was, dat genoemde as. res. zich aan twee ongeoorloofde handelingen had schuldig gemaakt; handelingen, die in geen verband stonden met de zoogenaamde Mandelingse woelingen. relatien met mij, en hij zich voor het overige heeft laten verblinden door den inwendigen wrevel van gekwetste eigenliefde en hoogmoed. Immers werdt in zijne afdoening der zaak van Mandhéling niet berust, waaruit volgde, dat hij zich grof had laten misleiden, of dat zijn goed oordeel miskend werd: het laatste gevoel was voor eigenliefde het minst stootend en schijnt steeds inwendig een schuilplaats behouden te hebben. Tegen de ostensibele bewijzen van de onschuld der Mandhelingsche hoofden, dadelijk verkregen bij het door ons gezamentlijk in Julij 1842 te Penja Boengan gedaan onderzoek, was echter niet veel intebrengen, en tegen mijne beslissing werdt ook door den resident niets ingebragt; hij behield zich echter nog eene kleine zelfvoldoening voor, zoo het zelfvoldoening mag heeten, magtiging te verleenen tot geeselen en brandmerken van een der deelnemers in de zamenzwering van Mandhéling, op het zelfde oogenblik, ik blind genoeg werd voorondersteld om het bestaan dier zamenzwering te ontkennen: de stukken betrekkelijk Pamaga werden voor mij verholen gehouden omdat mijne vooringenomenheid te groot was en ik daarin slechts eene bevestiging zou gevonden hebben van mijn meer dan vermoeden, dat de geheele zaak van Mandhéling een zamenweefsel was van inlandsch bedrog, hoofdzakelijk door Soetan Salim bewerkt. Dit is, ik mag het wel herhalen, het meest verzachtend daglicht, waaronder ik het gedrag des residents A. L. Weddik kan aanschouwen, want daadzakelijk bewezen is het uit zijne eigene geschriften, dat op het oogenblik wij ons gezamentlijk in Julij te Penja Boengan bevonden, het vonnis van Pamaga in zijne handen was: het verzwijgen dier omstandigheid was ontegensprekelijk eene valsche en ontrouwe handeling jegens mij en ik zal besluiten met den wensch, dat zijn geweten en de beoordeeling Uwer Excellentie hem vrij mogen spreken van de hoogere misdaad van voorbedachtelijk een wederregtelijk vonnis te hebben bekrachtigd. De Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra, MICHIELS. De bijlagen van het rapport zijn: 10. Afschrift van het rapport van de Kontroleur van Meerten van 8 Eebruane 1842, no. 64, waarbij hij aan de resident van Ajer-Bangies kennis geeft van de zogenaamde aanslag op het leven van de Toeankoe Besaar. 20. Afschrift van de missive van de resident Weddik dd. Penjaboengan 11 Julie 1842, no. 771/9, waarbij het flat executie van het vonnis werd verleend. 30. Afschrift van de missive van genoemde hoofdambtenaar dd. ïapanoelie 28 September 1842, no. 1052,9, gericht aan de goeverneur van Sum. W.kust, waarbij het vonnis wordt aangeboden. 40. Afschrift van het in zake Si Pamaga op de 14e Mei 1842 uitgesproken vonnis. De Maleise vertaling is ondertekend door de Toeankoe Besaar van Natal, Soetan Salim, Datoe Moedah, Datoe Soetan Panghoeloe, Datoe Makat Maradja en Datoe Sinara Pandjang. Onderaan staat; In tegenwoordigheid en kennis van den controleur der le klasse van Natal, Van Meert en. 30. Afschrift van de sohriftelike verdediging van de resident Weddik dd. Ajer-Bangies 19 Februarie 1843, no. 201/9. 60. Bstrakt uit het verslag van het door de resident Weddik gehouden onderzoek in zake de Mandélingse woelingen. 70 en 80. Afschriften van de sohriftelike verdedigingen van de konfroleur V an Meerten. 9°. Afschrift van de missive van de flskaal bij de Raad van Justitie te Fadang Mr. Arie Prins dd. 21 Pebruarie 1813, no. 25, waarbij hij 11 processenverbaal van getuigenverhoren de goeverneur aanbiedt. Uit die stukken blijkt dat in tegenwoordigheid van Dekker, die dan ook de processen-verbaal heeft getekend, 11 getuigenverhoren zijn genomen. Bij drie verhoren heeft Dekker niet geassisteerd. Een van die drie werd te Jjer-Bcmgies gehouden. Al de getuigen zijn door Mr. Ar ie Prins in verhoor genomen. Alleen het 2e verhoor van de Toeankoe Besaar geschiedde door de Heer Michiels in tegenwoordigheid van Dekker, die het proces-verbaalheeft getekend. De verhoren van laatstgenoemd inlands hoofd en Soetan Salim volgen hierna. Het onderzoek werd door de flskaal een niet aan de goeverneur ondergeschikt persoon geleid en de drang Kaja Tamba ïoea, djaksa van Benkoelen fungeerde als translateur. Het is daarom dan ook niet aannemelik dat de heer Michiels de vertalingen van de in de Maleise taal afgelegde verklaringen aan de fiskaal in de pen zou hebben gegeven. (M. H. blz. 212). 100. Extrakt uit de instruktie van de olviel-gezaghebber te Natal dd 10 Juhe 1829. 110. Afschrift van de beschikking van de goeverneur van Sim. W.kust van 20 Junie 1812, no. 1206. 130. Afschrift’ van de missive van de goeverneur van Sum. W.kust dd 21 Februane 1838, no. 150. Pro Justitia. PROCES VERBAAL. Op heden Dingsdag, den 14 Februari) des jaars 1800 drie on veertig: Compareerde voor mij Mr. Arie Prins fiscaal bij den Raad van Justitie te Padang thans op last van den Gouverneur van Sumatra’s Westkust in Commissie te Nattal in tegenwoordigheid van den Controleur der 2e klasse, belast met het Civiel gezag te Nattal, Eduard Douwes Dekker geassisteerd door den or-ang kaïja Tamba Toea Jaxa van Bencoelen: De persoon van Mohammad Nattal, toeanko besaar (hoofd regent) van Nattal. Dewelke op daartoe gedane afvrage te kennen gaf dat toen de persoon van Pamaga in dien zekeren nacht (2 februari) 1842), na getracht te hebben hem toeanko met zijne sewa te treffen door hem was op de vlucht gedreven, dezelve overal op zijnen last gezocht is, doch niet is kunnen opgespoord worden; Dat den volgenden dag het gerucht liep dat Pamaga gevlucht naar Nattal doch ook daar te vergeefsch gezocht werd; dat Radja Linga toen, op last van Soetan Salim, naar Nattal geroepen is en dat nog op dien zelfden dag Sie Pamaga is gevangen genomen; Dat in zijn eerste verhoor voor den heer Van Meerten Pamaga ontkend heeft het plan gehad te hebben om hem toeanko om het leven te brengen; dat den volgenden dag, in tegenwoordigheid van hem declarant, en van den geheelen rappat, de persoon van Si Pamaga op last van den controleur Yan Meerten en voor diens woning, is op een bank gebonden en door den oppasser Sie Timbang met een rotting hevig is geslagen; dat Pamaga toen om vergiffenis gesmeekt heeft en heeft uitgeroepen dat hij onschuldig was; dat toen de slagen herhaald zijn en eindelijk Pamaga heeft bekend dat hij op last van den Jang die Pertoean van Mandhéling naar Nattal gekomen was, met het doel om hem toeanko, zoomede den Controleur van het leven te berooven en hem daarvoor reeds eenige Spaansche matten ') waren ter hand gesteld. Op de vraag of declarant Pamaga vroeger gekend heeft zegt hij wel te weten dat die persoon zich te Nattal heeft opgehouden, doch dat hij hem nimmer gesproken had. Op de vraag hoe hij toeanko veronderstellen kan dat iemand, die reeds een geruimen tijd en volgens verklaring van den Hadjie Daud meer dan een jaar te Nattal gewoond had hem zou hebben willen om het leven brengen, zegt hij: „ik héb dit eerst ook niet verondersteld omdat men zeide dat die man gek was heb ik zijn sewa doen afvragen; maar later heb ik vernomen dat Jang die Pertoean hem gelast had mij om het leven te brengen. Y. Hebt gij den beklaagde zulks zelf hoeren zeggen? A. Ja; dat heb ik gehoord. Y. Heeft hij zulks vrijwillig bekend of was het na geslagen te zijn en heeft hij tevens niet gezegd dat men hem had te kennen gegeven dat hij zoodanige verklaring doen moest? A. Ja, hij heeft zulks bekend, na geslagen te zijn, in tegenwoordigheid van den rappat; doch heeft tevens verklaard dat de korporaal oppasser hem had te kennen gegeven dat hij zoodanig verklaren moest. Y. Hoe hebt gij zelf een vonnis kunnen teokonen waarbij Pamaga tot zulk eene zware straf werd veroordeeld, nadat gij, volgens uwe eigen verklaring, dien persoon niet verdacht hield, van u te willen om het leven brengen en hij, op last van anderen tot zulk eene bekentenis gebragt was? A. Ik ben een dom mensch: ik heb alleen gehandeld op last van den Controleur die mij ook zeide werkelijk tijding van Mandhéling te hebben dat Pamaga van Jang die Pertoean geld ontvangen had. Y. Hoe hebt gij, die zelf aanklager waart, als regter tegen Pamaga kunnen zitting nemen en zijn vonnis teekenen? A. Ik heb zulks gedaan op last van den Controleur. V. Waarom zijn de getuigen niet onder eede gehoord? A. Er zijn voor den rappat in het geheel geene getuigen gehoord: ik alleen heb geklaagd; de getuigen zijn door den Heer Yan Meerten alleen gehoord. i) Zie M. H. aantekening 141 en de Encyclopedie v. N. I. 4e deel blz. 41 Na voorhouding van het vorenstaande heeft de declarant verklaard daarbij zonder eenige verandering te blijven persisteren en deze met ons onderteekend. DEKKER. In arabiese karakters Toeankoe Besaar Natal I)e fiscaal hV den Raad van Justitie te Padang In arabiese karakters A. PRINS. Orang Kaja Tamba ïoea djaksa Bangkahoeloe Pro Justitia. PROCES VERBAAL. Op heden, Dingsdag den vijftienden Februari) des jaars 1800 drie en veertig: Compareerde voor mij, Andries Yictor Michiels, Colonel Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra, in tegenwoordigheid van den fiscaal bij den Raad van Justitie te Padang Mr. Arie Prins, zoomede van den Controleur der 2e klasse belast met het Civiel bestuur te Nattal, Eduard Douwes Dekker en geassisteerd met den Jaxa van Bencoelen orang kaija, Tamba Toea. De persoon van Mohammad Natal, toeanko besaar (hoofd regent) van Nattal. Dewelke op de hem voorgehoudene onderstaande vragen heeft geantwoord gelijk onder ieder derzelve staat uitgedrukt. Y. Zijt gij bereid en belooft gij op alle de vragen, welke u zullen gedaan worden opregt, zonder eenige achterhoudendheid of zonder de waarheid in eenig opzigt te kort te doen, te zullen antwoorden ? A. Ja, daartoe ben ik bereid en dat beloof ik. Y. Zijt gij op uwe Consciëntie overtuigd dat Pamaga hot doel gehad heeft u om het leven te brengen? A. Neen; ik geloof niet dat die man met kwade voornemens bij mij gekomen is; alleen dat hij ziek of krankzinnig was. Y. Maar heeft hij dan niet zijne sewa tegen u getrokken? A. Hij heeft wel zijn sewa getrokken, en daarmede bewegingen gemaakt, en daarop is het wachtvolk op de vlugt gegaan. Y. Heeft hij toen, na het vlugten van het wachtvolk geen poging gedaan u te treffen? A. Neen, hij is voortgegaan met bewegingen te maken en zijne sewa te zwaaijen, waarna hij zelf is weggeloopen; maar ik geloof niet dat hij ook toen kwade voornemen jegens mij koesterde. Y. Was Jang die Pertoean nog op Nattal toen de zaak voor den rappat onderzocht is? A. Ik geloof dat die reeds naar Padang vertrokken was. Y. Hoe heeft de toeanko, die zelf verklaard heeft niet te veronderstellen dat Pamaga kwade voornemens jegens hem had zijn vonnis kunnen teekenen? A. Ik ben nog een kind. Y. Yan wien hebt gij het eerst vernomen dat Pamaga u hadt willen ombrengen? A. Ten huize van den Controleur. Y. Heeft de beklaagde zulks vrijwillig bekend? A. Heen, hij had slagen gehad; daarna heeft hij opgegeven dat hij mij had willen ombrengen op last van Jang die Pertoean. Y. Toen de Gouverneur met den resident van Aijer Bangies te Hattal is geweest in het verleden jaar, met het stoomschip, had toen het onderzoek van Pamaga voor den rappat reeds plaats gehad of niet? A. Heen nog niet. Y. Weet gij eenige redenen optegeven waarom de rappat Pamaga zoude hebben willen bezwaren? A. Ik weet het niet zeker, maar mijn oordeel is dat de Heer van Meerten vernomen hebbende dat werkelijk Pamaga in Mandhéling geld had ontvangen en betaald was, en omdat hij niet van de Mandhelingsche hoofden hield, met geweld wilde hebben dat die Pamaga tot het vermoorden van mij hadden opgezet; misschien ook wilde hij ook zijn schoonvader, die asst. resident in Mandhéling was, en met de hoofden aldaar over hoop lag, helpen. Bij voorhouding van het vorenstaande heeft de getuige te kennen gegeven dat hij wel is waar den naam voert van toeanko besaar, doch dat het bestuur aan hem slechts in naam is toebetrouwd, daar Soetan Salim, zijn voogd geweest zijnde vóór zijn huwelijk, echter nu ook nog alles doet; dat de dato’s hem nog als een kind beschouwen en dat hij ook zelfs door of namens het Gouvernement, na zijne meerderjarigheid, nimmer als toeanko is geïnstalleerd geworden. Verder geene veranderingen, bijvoegingen of aanmerkingen op het vorenstaande te maken hebbende, heeft de toeanko besaar deze met ons onderteekend. DEKKER. In arabiese karakters Toeankoe Besaar di Natal kampoeng Boekit. In arabiese karakters Orang kaja Tamba Toea djaksa di Bangkahoeloe. De Kolonel Gouverneur, MICHIELS. De fiscaal hij den Baad van Justitie te Padang A. PRIKS. Proces Yerbaal Pro Justitia. Op heden Dinsdag, den veertienden Februarij 1800 drie en veertig: Compareerde voor mij Mr. Arie Prins fiscaal bij den Raad van Justitie te Padang, thans op last van den Gouverneur van Sumatra’s Westkust, in Commissie te Nattal, in tegenwoordigheid van den Controleur der 2e klasse, belast met het civiel gezag te Kattal geassisteerd met den orang kaija Tamba Toea, hoofdjakxa van Benkoelen: De persoon van Soetan Salim, geboortig van Kattal, oud n.a. 50 jaren, vroeger voogd van den toeanko besaar van Nattal, thans zonder beroep, te Nattal woonachtig, dewelke op gedane afvrage verklaarde als volgt; Dat hij den persoon van Pamaga vroeger wel eens te Nattal gezien heeft en weet dat de zelve een anak semang was van Hadjie Saleman, dat hij omtrent het gedrag van dien man niets nadeeligs weet, doch hem bewust is dat dezelve vroeger eene zware ziekte gehad heeft en als krankzinnig was: dat toen Pamaga amok had willen maken in de woning van den toeanko besaar, hij gelast heeft denzelven optesporen, doch dat zulks in dien nacht niet gelukt is; dat hij op een gerucht dat dezelve naar Sie Lingan gevlucht was, dezen heeft ontboden en hem gelast Pamaga uitteleveren en dat Sie Lingan toen zelf te zamen met een bediende van Hadjie Saleman, dien persoon gevankelijk bij hem heeft gebragt, des morgens ongeveer ten 9 ure: dat hij declarant vervolgens Pamaga bij den Controleur heeft doen brengen: Op de vraag of hij declarant zelf Pamaga niet heeft ondervraagd toen dezelve gevankelijk bij hem gebragt werd, zegt hij; Ja, en toen heeft dezelve bekend dat hij den toeanko had willen om het leven brengen en dat hij daarvoor loon ontvangen had van Soetan die Langiet. Y. Heeft de toeanko zelf Patnaga niet ondervraagd? was die tegenwoordig P A. Heen, hij was niet tegenwoordig. Y. Wie was tegenwoordig, toen gij Pamaga ondervraagd hebt? A. Dat herinner ik mij niet meer. V. Hebt gij Pamaga zijne bekentenis hooren herhalen? A. Ja, voor den rappat heeft hij gezegd, gelijk ik verklaard heb. Y. Heeft Pamaga voor den rappat rottingslagen gekregen? A. Ja. V. Op wiens last geschiedde zulks? A. Op last van den Controleur. Y. Waarom geschiedde zulks? A. Pamaga had van den beginne af aan bekend dat hij den toeanko had willen vermoorden en opgegeven dat hij daarvoor van een Mandhelinger een gulden had ontvangen, dewijl zulks nu niet aannemelijk voorkwam, heeft de Controleur gelast dat hij zoude geslagen worden. V. Wat heeft dezelve als toen verklaard? A. Zooals voor mij, namelijk dat Soetan die Langiet hem geld had toegezegd om den toeanko te vermoorden. Y. Heeft niet Pamaga voor den rappat verklaard dat de korporaaloppasser hem gezegd had dat hij zoo verklaren moest? A. Neen. V. Had de toeanko zitting in die vergadering van den rappat? A. Ja. Op de aanmerking dat de toeanko zelf voor deze commissie heeft verklaard dat hij van gevoelen was dat het doel van Pamaga 22 niet geweest is hem van het leven te berooven en wijders dat de beklaagde voor den rappat eerst ontkend heeft eenige schuld te hebben, en eerst na herhaaldelijk geslagen te zijn, heeft opgegeven dat hij bekennen zoude op last van Jang die Pertoean dien moord te hebben willen plegen, omdat de korporaal oppasser hem zulks heeft aangeraden; zegt de declarant: misschien heb ik zulks niet gehoord, en wat de toeanko denkt, weet ik niet. Y. Waarom zijn de getuigen niet beëedigd die voor den rappat geroepen zijn? A. Dat weet ik niet. Y. De toeanko heeft verklaard dat geene getuigen voor den rappat gehoord zijn, doch alleen door den Controleur. A. Neen dezelve zijn voor den rappat gehoord. Y. Hoeveel malen is de rappat tot het onderzoek dezer zaak vergaderd ? A. Drie of vier malen. V. Hoeveel malen is Pamaga met rottingslagen tot bekentenis gedwongen ? A. Twee of drie malen. Y. Waarom is Pamaga na eenmaal bij de eerste rottingslagen bekend te hebben, nogmaals geslagen? A. Omdat hij zijne woorden telkens verdraaide en hetgeen hij bekend had wederom introk. Op de vraag hoe hij declarant het groote verschil tusschen zijne verklaring en de hem voorgehoudene verklaring van den toeanko uitlegt, zegt hij zulks niet te kunnen, doch dat hij naar zijne beste weten verklaard heeft en zooals de zaak zich heeft toegedragen. Na voorhouding van het vorenstaande heeft de declarant verklaard daarbij zonder eenige verandering of bijvoeging te blijven persisteren, waarna bij deze met ons heeft onderteekend. DEKKER. In arabiese karakters Soetan Salim Natal. In arabiese karakters Orang Kaja 'bamba Toea Djaksa Bangkahoeloe. De fiscaal hij den Raad van Justitie te Padang A. PRINS. Extract uit het Register der handelingen en verrigtingen van den Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur, ter Westkust van Sumatra. Padang, den 24en Maart 1843. Afschrift. No. 531 De Kolonel, Civiel en Militair Gouverneur, ter Westkust van Sumatra. Nader gelezen de stukken rakende eene voor den rappat te Natal op den 14en Mei 1842 gevoerde procedure tegen den mandhelinger Patnaga waarbij deze is veroordeeld, wegens eenen aanslag op het leven van den Toeankoe Bazaar van Natal,. tot geeseling, brandmerk en levenslange ballingschap van Sumatra met tien jaren dwangarbeid, welke uitspraak bij missive van den resident van Aijer Bangies in dato 11 Juli 1842 No 771/9 te Paija Boenga bekrachtigd en nu op den 13en September daaraanvolgende ter executie is gelegd geworden. ISTog gelezen de door den fiscaal bij den raad van Justie te Padang aangeboden stukken bij zijne missive van den 21 en Februanj 1843 No. 25. Gelet op de beantwoording van de ter dezer zake aan den resident van Aijer Bangies voorgelegde vraagpunten bij zijne missive van den 19en Februari) 1843 No 201/9, waaruit voldoende wordt bewezen, dat hij ter zake van Pamaga in verband beschouwd met de zoogenaamde Mandhellngsche zamenzwering, zich heeft schuldig gemaakt aan voorbedachtelijk misbruik van gezag, kwade trouw en bedrog, in zijne ambtbetrekking. Overwegende dat er dien ten gevolge dringende noodzakelijkheid bestaat om den resident A. L. Weddik in zijne bediening te schorsen. Overwegende dat Soetan Salim berhaaldelijk door zijne intrigues te Natal moeijelijkheden aan het bestuur heeft veroorzaakt en wel bepaaldelijk in 1828 en 1829 in zake van Soetan Kali pa en den Toeankoe van Lingahaija, terwijl zijne zijdelingsche bemoeijengen in de zoogenaamde Mandbelingscbe zamenzwering niet minder ten doel hebben gehad dan bet inlandsch bestuur in dat landschap om ver te werpen. Overwegende dat het gedrag van den Toeankoe Bazaar van Natal insgelijks bestraffing verdient. Heeft pligtmatig geoordeeld: Eerstelijk. Den resident van Aijer Bangies A. L. Weddik wegens voorbedachtelijk misbruik van gezag, kwade trouw en bedrog in zijne ambtsbetrekking in zijne bediening te schorsen zoo als geschiedt bij deze. Ten tweede te bepalen: le. dat het gezag te Aijer • Bangies door den Resident A. L. Weddik moet worden overgegeven aan den Secretaris der residentie A. van der Ven. 2e. dat overeenkomstig het voorkomende in het gouvernementsbesluit van den Ten December 1842 No. 1 de betrekking van hoofdgecommitteerde der Battalanden van heden af aan zal zijn ingetrokken. 3e. dat alle archieven en administratie stukken, van welken aard ook, door den aftredenden hoofdgecommitteerde zullen worden overgegeven aan den waarnemend assistent resident van Tappanolie L. A. Ga 11 é, aan wien alle zoodanige renseignementen behooren te worden gegeven, als noodig zijn, om vooreerst het gezag in de Battalanden gaande te houden. 4e. dat de administratie van Mandhéling en Natal op den tot dusverre gebruikelijken voet zal verhandeld worden, bij de rekeningen van Aijer Bangies, tot dat hierin nader zal kunnen worden voorzien. se. dat ten aanzien van de politieke aangelegenheden de assistent resident van Mandhéling, de waarnemende assistent residenten van Aijer Bangies en van Tappanolie, regtstreeks zullen corresponderen met den gouverneur dezer kust. Ten derde: Alhier aanteteekenen dat de Toeankoe Bazaar van Natal tot nader order, buiten betrekking, binnen zijne eigene woning in arrest zal worden gehouden, terwijl Soetan Salim intusschen als arrestant zal worden behandeld en in verzekerde bewaring zal blijven te Padang. Afschrift dezes zal worden gezonden aan den Resident van Aijer Bangies, Hoofdgecommitteerde der Battalanden, den Secretaris van Aijer Bangies en de Assistent Residenten van Tappanolie en Mandhéling en Extract verleend aan de controleur van Natal, de comptabiliteit en den Assistent Resident van Padang, tot informatie en narigt. Accordeert met voors. register, De Secretaris, [w. getaJ YAN DER LINDEN. voor eensluidend afschrift, De' Secretaris, YAN DER LINDEN. Instructie voor de adsistent Residenten en Controleurs belast met het Civiel gezag. Art. 1. Onder bevelen van den Resident is het bestuur der afdeelingen aan de adsistent Residenten en Controleurs toe betrouwd ; zij corresponderen met den Resident en voor zoo veel noodig onderling. Art. 2. De adsistent Residenten en Controleurs vermogen geen handel te drijven of belang te hebben in eenige besteeding, leverantie, verpachting van goederen, regten of middelen of eenige zaken waarvoor met den lande om winst of voordeel eenige handeling wordt aangegaan. Art. 3. De Resident is de eerste ambtenaar in zijne Residentie, en oefent aldaar het hoogste plaatselijk gezag uit. Art. 4. De adsistend Residenten en Controleurs zullen stiptelijk de hun door den Resident gegeven bevelen naarkomen, zij mogen zich nimmer eenige vertraging, schorsing of afwijkingen van dezelve veroorloven. Art. 5. Het is aan de adsistent Residenten en Controleurs verboden algemeene Reglemenlen of verordeningen van wat aard ook uit te vaardigen, maar zij zijn verpligt ten aanzion van de maatregelen die zij noodig achten, voordragten te doen aan den Resident. Art. 6. Zij zullen steeds in het oog houden dat als hoofdbeginselen van bestuur ter Westkust van Sumatra is aangenomen. a. Dat de Inlandsche bevolking van alle drukkende en directe belastingen zal zijn ontslagen. b. Dat dezelve van alle Heerendiensten om niets zal zijn vrijgesteld, met uitzondering van het maken en onderhouden van wegen. c. Dat de bevolking der onderscheidene districten in het volkomen bezit van hunne politieke en huishoudelijke regten zijnde gebleven, het Gouvernement zich buiten bemoeijenis houdt met het benoemen van Hoofden, met de inwendige politie, met de regtspleging, en alle huishoudelijke aangelegenheden; maar dat het zich daarentegen heeft voorbehouden: le. Om het noodig voordeelende uit ieder district een bepaalde en nader te bepalen getal manschappen op te roepen, om als hulptroepen gebezigd te worden hetzij tegen binnenlandsche of tegen buitenlandsche vijanden. 2e. Om forten op te rigten, en wegen te doen aanleggen, ter bewaring van de publieke rust, en ter bevordering van den handel. 3e. Om geene oorlogen tusschen districten of kampongs te gedoogen, maar alle geschillen in welke partijen niet onderling zich kunnen verstaan door bemiddeling of gemeen overleg af te doen. 4e. Om misdrijven gepleegd tegen het Gouvernement als opstand, wederspannigheid, het vermoorden of mishandelen van Gouvernements ambtenaren of krijgslieden, het bcrooven van dezelfs eigendommen, alsmede diergelijke misdrijven gepleegd aan personen onder ’s Gouvernements bescherming staande, voor den Raad van Justitie te Padang te vervolgen en te doen straffen. Art. 7. De adsistend Residenten en Controleurs zullen zorgen dat noch door hun, noch door Europeesche Ambtenaren wie zij zijn mogen, knevelarijen, goed afperschingen, dwangarbeid of willekeurigheden jegens de Inlanders gepleegd worden, maar dat allen volkomen regt wedervare, zij zullen zich daarentegen met de handelingen der Inlandsche hoofden niet verder inlaten dan voorzoover zij geroepen zullen worden, om over klachten door dezelve ontstaan uitspraak te doen. Art. 8. Ten einde van hunne bemiddeling gebruik te maken zullen zij aan alle de ingezetenen gelegenheid verschaffen, om hen over hunne belangen mondeling of schriftelijk te onderhouden, en ook bepaalde dagen stellen om gezamentlijk met de Hoofden de inkomende geschillen te beslechten. Art. 9. Zij zijn verpligt van tijd tot tijd hunne afdeelingen te doorreizen ten einde zich met de bevolking, hun hoofden, en met den stand van zaken in eiken streek bekend temaken en de ingezetenen in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. Art. 10. De inwendige en huishoudelijke politie aan de hoofden naar ’s lands gebruiken overlatende, zullen de adsistent Residenten en Controleurs des niet te min een wakend oog houden, en doen houden, over den geest welke bij de bevolking en bij hun hoofden heerscht, ten einde daardoor alle ontwerpen tot opstand en wederspannigheid te verijdelen en de rust te bewaren. r Art.° 11. Zij zullen den landbouw en de teelt van alle voor de markt van Europa geschikte producten, door alle gepaste middelen aanmoedigen, de bestaande takken van kuituur, in het bijzonder de Koffij en Peper trachten te verbeteren, en nieuwe in te voeren, ter bevordering daarvan en van den handel zullen zij alle hulp en bijstand verleenen. Art. 12. Yoor zooveel goud of andere mijnen in hunne afdeelingen gevonden worden, zullen zij onderzoeken of zij met voordeel kunnen worden bewerkt, en in dat geval na bekomen toestemming van den Resident trachten de hoofden en de bevolking tot dien arbeid te leiden. Art.” 13. De adsistent Residenten en Controleurs zullen stiptelijk zorgen voor het onderhoud der bestaande wegen en het aanleggen van nieuwe, wanneer het belang van den handel of de veiligheid het zullen vorderen, daartoe echter vooraf de toestemming van den Resident moeten verkregen zijn. Art. 14. Hunne aandacht zal steeds gevestigd zijn op de middelen van vervoer, die zij zullen trachten te verbeteren en te vermeerderen, voornamentlijk door middel van lastdieren. Art. 15. Zij zullen toezicht houden over ’slands Civiele gebouwen en werken, als mede over de Militaire die onder Civiel beheer zijn. Art. 16. De adsistend Residenten en Controleurs zijn gehouden, aan alle aanvragen ten diensten der Justitie, voor zooveel met in strijd met de beginselen van bestuur te voldoen. Art. 17. Ten aanzien van het beheer van ’slanda, gelden en goederen, en derzelven verantwoording zal worden gevolgd de bepalingen voorkomende bij Staatsblad 1831 No. 71, onder zoodanige wijzigingen echter als voor Sumatra's Westkust bekend zullen zijn gemaakt. Art. 18. De adsistent Residenten en Controleurs zullen zorgen dat reizende ambtenaren zoo militaire als civiele, vooral in kommissie reizende, voorzien worden van hulp die zij noodig hebben, en waarop zij volgens de reglementen aanspraak mogen maken. Art. 19. Zonder bekomen verlof mogen zij zich niet buiten hunne afdeeling begeven. Art. 20. Bij overlijden, ziekte, of andere wettige verhinderingen wordt de post van Resident bij voorraad, en tot dat door den Gouverneur daarin zal zijn voorzien waargenomen door den Secretaris der Residentie. Art. 21. Tot leiding van de adsistend Residenten, Controleurs en Civiele gezaghebbers in het algemeen ten aanzien van de Inlandsche bevolking en hoofden zal blijven dienen de Instructie voor officieren en ambtenaren gearresteerd bij besluit van den Gouverneur Generaal dd 29 November 1837 No. 8. *) Art. 22. Wat aangaat de verhouding tot de militaire magt zal stipt gevolg worden gegeven aan het besluit van den Kommissaris Generaal van den 5e Januanj 1817 (Staatsblad No. 1). Art. 23. Zij zullen van alle hunne verrigtingen dagelijkseh aanteekening houden en het Register daarvan telken drie maanden aan den Resident zenden en telkens kennis geven van alle belangrijke zaken welke in hunne afdeelingen voorvallen. Art. 24. Behalve den bij besluit van den 10 November 1827 No. 66 (Staatsblad No. 115) bevolen eed zullen de Residenten nog afleggen. Ik zweer dat ik in de oefening mijner ambtspligten mij steeds met alle getrouwheid en ijver kwijten zal, en in acht nemen, de algemeène en bijzondere bevelen mij ten voorschrift gegeven, of gegeven zullende worden, dat ik wijders het belang van den lande zal behartigen, en dat ik alle ingezetenen der Residentie (afdeeling) met regtvaardigheid zal behandelen, en zonder aanzien van persoon, zonder gunst of ongunst, vriendschap of vijandschap de pligten mij opgelegd vervullen zal, en daarvan om lief noch leed zal afwijken; dat ik voorts alles doen zal wat een getrouw Resident (adsistend Resident, Controleur, posthouder) schuldig is en behoort te doen. ‘) Deze instructie is opgenomen in de „Bijdragen” 5e Volgreeks, 5e deel, blz. 195 en in de Waal „Onze Indische financiën,” Deel 6, blz. 147. Art. 25. De Residenten zullen van de adsistent Residenten en Controleurs den zelfden eed afnemen, met bijvoeging als volgt: Yoor de adsistent Residenten en Controleurs, dat ik den Kesident (adsistend Resident) in de oefening zijner ambtspligten behulpzaam zal zijn, en zijne bevelen overeenkomstig de instructie zal opvolgen. Yoor den Secretaris, dat ik getrouw te boek zal zetten al het geen door den Resident is gedaan en besloten, zoo ware helpe mij God almagtig. Aldus opgemaakt overeenkomstig de Instructie gearresteerd bij het besluit van den Raad van Indie Gouvernements Kommissans voor Sumatra van 3 September 1840 No. 289/612. De Resident van Aijerhangie A. L. WEDDIK. Aijer Bangies 22 Julij 1843. No 217. Aan den controleur van Natal. Ik heb de eer ÜEGr hierbij aan te bieden een extract uit de Begroeting voor het loopende dienstjaar, gearresteerd bij Gouvernemcnts besluit van den 28 februari] 11 No 9 De wd. Adsistent Resident A. y. d. YEN. Gouvernement Sumatra’s NATAL. Begrooting van Uitgaven Dienstjaar 1843 Omschrijving Uitgaven Guldens Aanmerkingen en aanhaling der besluiten waarop de posten zijn gegrond Zilver Koper IV Hoofdstuk Algemeen Bestuur en Bolide Een controleur der 1. Klasse .... „ Klerk „ Inlandsohe Schrijver 6 Oppassers en tolbedienden .... f3900.— .. 600.- 240.- „ 720 — 1 G. B. 13 April | 1840 No 1. De inkomsten, die uit de afdeling Natal, in Dekkers tijd werden getrokken, waren niet belangrijk. Zij bestonden uit de tolrechten en de zout- en opium monopolies. Natal zal, zoals zorele afdelingen op de buitenbezittingen in die tijd, wel een lastpost zijn geweest. Omschrijving Uitgaven Guldens Aanmerkingen en aanhaling der besluiten waarop de posten zijn gegrond Zilver Koper Binnelanden van Natal Soetan Salim van Tapos Padoeka toea van Simpang Djilatan . . -Radja Semalo van Moeara Plompoengan Radja Pantas van Moeara Sama . . . Radja Pagadangan van Aijernanalie . . Radja Porkas van Boekit Sitampa . . / 180.— .. 180.- .. 180.- „ 180.— „ 180— „ 180.- i v 1 G B. 21 Maart 1 1841 No 3. Kruis of Residentie Praamcen te Natal Ben Juragan en Vier matrozen voor de communicatie boot X Hoofdstuk „ 660.— G. B. 31 Januarij 1838 No 4. Pensioenen en Gestichten van Weldadigheid Toeankoe Bezaar van Natal ..... Radja Mangoejang van Taboeijoeng . . Inda Mara van Singkoeang Si Boeijong Koening hoofd van Lingabaija Si Angan Weduwe van Toeankoe Samba van Lingabaija „ 800.— „ 180— „ 120— „ 240,- „ 160— 1 Resolutie dd / 20 December \ 1825 No 18. 1 G. B. 15 Januarij ( 1842 No 11. XI Hoofdstuk Uitgaven van onderscheidene aard. Hofhouding van Inlandsche Vorsten. Schadeloosstelling en gratificatiën te Natal Opium afstand van den Toeankoe Bazaar Zes Datos ieder a /120 Afstand van handel voorregten voor de 6 Datos a f 120 4 Anak Radja als boven „ 600.— „ 780— „ 720.- „ 480 – I Resolutie van > 31 Januarij 1 1834 No 4. Publieke feesten Aan de Hoofden bij gelegenheid van het Maleidsohe nieuwjaar te Natal . . . „ 100.- G. B. 17 Mei 1840 No 1. Aantekeningen beteeffende hef beheer van ’slands gelden en goederen in 1843. Onder de bevelen van de Goeverneur-Generaal voerden zes ordonnateurs het beheer over ’slands gelden en goederen. Zij waren; I°. de direkteur-generaal van finantieën; 2°. de direkteur van ’slands middelen en domeinen; 3°. de direkteur van 'slands prodnkten en civiele magazijnen; 4°. de direkteur van kultures; (te zamen vormende de „Generale directie van flnantieën”). s°. de inspekteur en chef van de militaire administratie; 6°. de hoofdadoiinistrateur van de marine. Dat beheer was geregeld bij de „Bepalingen op het beheer van’slands geldmiddelen, afgekondigd in Stbl. 1831, No. 71. Behalve een algemene raming van uitgaven voor geheel Indië, had men in die tijd ook nog een afzonderlike begroting van uitgaven voor elk gewest. De kontrole op de uitgaven van het civiel departement (het toezicht op de militaire uitgaven laat ik buiten beschouwing), berustte op Java en Madoera bij de Algemene Bekenkamer en de hoofden van gewestelik bestuur (de resident van Batavia uitgezonderd). Het Kollege bewaakte de posten, „waarvoor gelden op de begroeting van algemeene sommen gebracht waren” •) en de gewestelike bestuurders kontroleerden de speciale begrotingen van hun gewesten. Deze kontrole was onderworpen aan de herziening van de Kamer. Voor de buitenbezittingen schreef art. 43 voor: „Aan de hoofden van het bestuur op de buitenbezittingen is het bewaken der begrooting, het bewaren en afschrijven der hoofden derzelven achtereenvolgens dit reglement, speciaal ieder in den zijnen, opgedragen, alles echter onder nadere verantwoordelijkheid aan de algemeene rekenkamer.” De hoofden van gewestelik bestuur hadden ook het toezicht op de in hun gewest gevestigde rekenplichtige ambtenaren, die voor het voeren van hun administratie afzonderlike instruktieën hadden. De meeste komptabele ambten werden destijds als bijbetrekking gegeven aan ambtenaren van het binnenlands bestuur. Zo waren b.v. de gewestelike sekretarissen; algemene ontvangers, zegeldebitanten, vendu- en pakhuismeesters. De verantwoordingen, die op bepaalde tijdstippen en volgens vastgestelde modellen2) door tussenkomst van de hoofden van gewestelik bestuur aan de Algemene Bekenkamer moesten worden ingediend, waren aan de herziening van genoemd Kollege onderworpen. Van de beslissingen van de Kamer was hoger beroep toegelaten op een Kommissie van Bevisie, samengesteld uit hoge ambtenaren. Bij verschil tussen beide autoriteiten, besliste de Goeverneur-Generaal. Een paar jaren voor dat Dekker te Natal als komptabel ambtenaar optrad, *) Stbl 1831 No. 71, art. 4. 2) Zie Stbl. 1838 Nos. 6 en 20 en de besluiten van Kommissaris-Generaal Du Bus van 1 Julie 1827 No. 3 en 2 Maart 1828 No. 7, opgenomen in Tollens’ Wetten enz. blz. 207 en 225 van deel 1. had de Raad van Indië, regeringskommissaris voor Sumatra’s Westkust Mr. P. Merkus tussen de goeverneur en de rekenplichtigen in genoemd gewest, ingeschoven de sekretaris van het gouvernement. ') Deze ambtenaar moest de rekeningen en verantwoordingen van de comptabelen in genoemd gewest aan een voorafgaande examinatie onderwerpen. Die betrekking werd toen vervuld door de lieer J. van der Linden2), die als zodanig de titel voerde van „assistentresident, belast met de controle over de comptabiliteit en financiën ter Sumatra’s Westkust”. Bij een later besluit3) riep de heer Merkus voor meergenoemd gewest het „Provisioneel Reglement op de controle over de comptabiliteit en de financiën” in het leven. Bij die verordening werd aan alle rekenplichtigen van goevernements gelden en goederen bevolen, hunne verantwoordingen om de drie maanden aan genoemde assistent-resident intedienen. De nalatigen konden worden beboet, en de goeverneur kreeg de bevoegdheid om in afwachting van de beslissing van de Algemene Rekenkamer de ambtenaren die niet geautoriseerde uitgaven hadden gedaan, met het uitgegeven bedrag te belasten. Wij hebben gezien dat Miehiels van deze bevoegdheid heeft gebruikgemaakt om Dekker te belasten met tekortbevindingen in zijn pakhuisadministratie. Het beheer over ’slands algemene kassen in Nederlands-Indië is sinds het begin van de vorige eeuw opgedragen aan algemene ontvangers, die niet alleen belastingen en andere inkomsten ontvangen, maar ook betaalmeesters zijn. ') Uitgaven mogen zij niet doen dan op bevelschriften van de daartoe bevoegde autoriteiten. In Dekkers tijd was het kasbeheer met uitzondering van dat van de kassen te Batavia, Semarang, Soerahaja, Padang en Amboina verbonden aan het gewestelik sekretariaat. 5) Te Ajer-Bangies was een algemene kas gevestigd, die beheerd werd door de sekretaris van de residentie. Te Natal bestond een onderkas B), vermoedelik in het leven geroepen om in de geldelike behoefte van de afdeling Mandéling-Angkola te voorzien; altans de gouverneur Michiels verklaarde in 1843, dat de aanzienlike kas te Natal voor dat doel bestemd was. 7) De verhouding waarin de onderkashouder tot de algemene ontvanger stond, moest volgens het ') Besluit van 28 Mei 1840 No. 154/376. 2) V olmens Multatuli geen biezonder vriend van Havel a a r. M. H. blz 187. Over deze ambtenaar leze men de blz. 378 en vlg. van Wilsen’s Voorheen en Thans. Deel 1. 3) Van 17 Junie 1840 No. 187/376. '') Zie Stbl. 1820 no 15. 5) Zie het bij Stbl. 1832 No. 5 voor Java en Madoera gegeven voorschrift. G) Krachtens welk voorschrift deze onderkas werd opgericht is mij niet bekend. Eerst bij Stbl. 1864 No 56 sanktioneeide de Regering het bestaan van die kas, en bij Stbl. 1866 No. 105 werden de onderkassen gesupprimeerd met ingang van 1 Januarie 1867. 7) Zie missive van 15 Julie 1843, No. 1420, blz 130. Provisioneel Reglement op de controle over de comptabiliteit en de financiën ter Westkust van Sumatra nog nader worden geregeld. Artikel 10 van genoemde verordening schreef n.l. voor: „De ambtenaar met de controle belast, zal voor zooveel zulks noodig is, de wijze van verantwoording regelen der onderkassen aan de hoofdkassen en tot dat eerste de vereisebte voorschriften aan de goeverneur voordragen.” Hoe die luidden is mij niet bekend. Alleen mag uit het onder de bescheiden aangetroffen afschrift van het kasmemoriaal over Mei 1843 en uit de maandelikse nota’s van aanmerkingen op het kasbeheer te Natal gemaakt, afgeleid worden, dat Dekker iedere maand rekening en verantwoording moest afleggen. ') De onderkashouder schijnt ook wissels op andere kassen te hebben mogen afgeven. Verlangde een inwoner van Natal geld naar Ajer-Bangies of Padang overtemaken, dan ontving hij voor het door hem in de onderkas gestorte bedrag een goevernementswissel, die op een van de genoemde plaatsen bij ’s lands kas aldaar betaalbaar was. Gedurende de 9 maanden dat Dekker onderkashouder is geweest, heeft hij 20 wissels afgegeven. De afgifte van een van die wissels heeft, zooals wij gezien hebben, aanleiding gegeven tot het Natalse tekort. Openbare verkopingen en veilingen mogen in Ned. Indïé niet gehouden worden, dan ten overstaan van een vendumeester. Deze ambtenaren zijn in 2 klassen verdeeld: I°. de daartoe biezonder aangestelde goevernements ambtenaren en 3°. dg ambtenaren of notarissen, aan wie het rendumeesterschap als bijbetrekking is opgedragen. Tot de le klasse behoorden in Dekker’s tijd de vendumeesters te Batavia, Samarang en Soerabaja; de anderen waren vendumeesters van de 2e klasse. De vendukantoren van de 2e klasse waren volgens Staatsblad 1822 No. 29, samengesteld uit een superintendant (de resident of goeverneur van het gewest), één vendumeester, één vendusohrijver en één venduafslager. Volgens art. 3 van het hij bovengenoemd Staatsblad vastgestelde instruktie voor de vendukantoren, hadden de goeverneurs en residenten op de bezittingen buiten Java en Madoera gelegen, de bevoegdheid om „bij voorraad de vendumeesteren aantestellen onder goedkeuring van den Gouverneur-Generaal.” Van deze bevoegdheid zal het gewestelik bestuur van Sumatra's Westkust wel hebben gebruik gemaakt om op enige plaatsen het ambt van vendumeester te verbinden aan dat van het gewestelik sekretariaat of oiviel-gezaghebberschap. Kaadpleegt men de Hegerings Almanak van Ned. Indïé van het jaar 1843, dan zal men zien dat in de residentie Ajer-Bangies als vendumeesters fungeerden: de gewestelike sekretaris voor de afdeling Ajer-Bangies, de as. res. van Mandeling en Ankola, ') Nadat de oprichting van de onderkassen door de Regering was goedgekeurd, heeft het Hooggerechtshof van Nederlands-Indië in een arrest van 16 Desember 1869 [weekblad van het recht van 1874 No. 341] de finantieele verhouding van de kashouder tot de onderkashouder aangegeven. de Kontroleur van Natal *) en de as. res. van Rau, ieder voor hun afdeling. In de Batlalclanden waren de as. res. van Tapanoelie en de kontroleur van Baros met de uitoefening van bedoeld ambt in hunne afdelingen belast. Wat Natal aangaat is het wel mogelik dat het vendumeestersohap verbonden was aan de betrekking van as. res. van de Noordelike afdeeüng (Natal) en dat, toen die ambtenaar door een kontroleur vervangen werd, deze de bijbetrekking stilzwijgend overnam. De verbinding van het vendumeestersohap als bijbetrekking aan het hoofdambt zal hoogstwaarschijnlijk de reden zijn geweest dat Dekker geen speciale aanstelling als vendumeester kreeg. In zijn verdedigingsgeschrift van 3 Oktober 1843, Litt. A, valt hij daarover. Yermoedelik heeft hij in het archief van Natal, dat met 1 Januarie 1839 3) aanving, niet het besluit gevonden, dat deze aangelegenheid geregeld had, omdat het van oudere datum was. De vendumeesters, schrijvers en afslagers genoten een zeker persentage van het venduloon, dat koper en verkoper betaalden. De eerstgenoemde moest „goedstaan voor het bedrag van de redementen van de door hem gehouden vendutieën; hij- was „eenig en geheel daarvoor aansprakelik en verantwoordelik.” Eerst in 1847 (Stbl no. 4) stelde de Regering van Ned. Indi'é zich aansprakelik voor de uitkering van de opbrengst van door de vendukantoren verkochte goederen. Dadelik na de verkoping moest de vendumeester aan de verkoper uitreiken een akoeptatie op 6 maanden voor het bedrag van de zuivere opbrengst van de vendutie en op de vervaldag de schuldbekentenissen honoreren. Hij was ook gerechtigd tegen een korting van 3/4 % per maand het verschuldigde aan do houder van de akceptatie eerder uit te betalen, als deze het verlangen daartoe had te kennen gegeven. Dekker had ook het beheer over het provisie- tevens zoutpakhuis 3). In dat vervallen gebouw waren behalve zout en rijst ook nog opgeschuurd; materialen, maten en gewichten, gereedschappen, ijzerwaren en wapenen. De verkoop van het zout was in Dekker’s tijd reeds een monopolie van het Ned. Ind. Goevernement. Het voedingsmiddel werd te Natal verkocht voor f 6. de pikoel maat, die 62.5 KG. zout inhield. Yoor de werkzaamheden aan het debiet van ongeveer 120 pikoel per maand verbonden, kreeg Dekker 10 cent voor elke pikoel verkocht zout. Hij, die als kontroleur het zout niet zelf kon verkopen, moest een verkoper tevens mandoer (opzichter) op f2O ’s maands bezoldiging aanstellen. De bediende minder traktement geven was niet verantwoord, omdat Dekker, die een ambulante positie bekleedde, veel ‘) Dit. sluit dus de mogelijkheid uit, dat Dekker opgetreden zou zijn als gedelegeerde van de vendumeester te Ajer-Bangies. Zie bijbl. No. GBO en Stbl. 1871, No. 197. J) In het vorige jaar werd het archief van de vroegere assistent-residentie Natal overgebracht naar Ajer-Bangies, de hoofdplaats van het enige tijd te voren gecreëerde gelijknamige gewest (residentie). 3) De instructie vindt men in Stbl. 1819 onder No. 4. aan hem moest overlaten. l)ie onbillike belasting van He kontroleur-debitant nam eerst een einde toen de .Regering bij besluit van 27 Julie 1843 No. 1 twee pakhuisbedienden ieder op /10 ’s maands bezoldiging toestond. Behalve voor de plaatselike behoefte, moest in het pakhuis te Natal ook voldoende zout zijn voor de konsumplie in de afdeling Mandeling en Angkola. De voorraad werd telkens aangevuld van uit het pakhuis te Ajer-Bangies. Het transport geschiedde over zee in eigen beheer, d. w. z. niet door tussenkomst van een transportaannemer, die bij kontrakt het uitsluitend recht van vervoer had gekregen. ') Het vervoer van Natal naar Penjaboengan (Fort Flout), de hoofdplaats van bovengenoemde afdeling, vond over land plaats en kostte ƒ8 koper per pikoel zout. 2) Om de pakhuismeester en de vervoerder voor buiten hun schuld ontstaan verlies van zout te vrijwaren, mocht van de opgesohuurde hoeveelheid 4% en van de vervoerde kwantiteit door laatstgenoemde 7 % worden gespilleerd. Met die spillage is in Indië altijd grof geknoeid. De rijst, die van Padang kwam, was bestemd voor de garnizoenen en gevangenen te Natal en Fort Flout. Van dit voedingsmiddel mocht de beheerder 2% van de opgestapelde hoeveelheid per jaar afsohrijven. Even als dit met het zout en de rijst het geval was, moesten de anderen in het pakhuis op geschuurde zaken ook voorzien in de behoefte van de afdeling Mandéling en Angkola. Zoals wij uit de korrespondentie hebben gezien, werden de gereedschappen en ijzerwaren ook kosteloos aan de bevolking verstrekt. Het zegeldebiet was in Dekker’s tijd geregeld bij de ordonnantie op de heffing van het regt van het Klein Zegel in Ned. Indië, gearresteerd bij publikatie van 16 Oktober 1817 (Stbl. No. 50) en het reglement op het stempelen, parapheren en het verkoopen van het Klein Zegel in Ned. Indië vastgesteld bij resolutie van 17 Juli 1822 No. 7 (Stbl. No. 34). Volgens art. 27 van de publikatie waren in de residentieën buiten Batavia de sekretarissen belast met de perceptie van het Klein Zegel. De opdracht van het debiet aan de Kontroleur van Natal was dus niet legaal. Berst bij g. b. van 2 Januarie 1868 No. 4 (Stbl. No. 4) werd de handeling gewettigd. Voor het debiteren van de zegels genoot de daarmede belaste ambtenaar ingevolge het voorschrift van art. 38 van boven aangehaalde resolutie 5 0/0 van de ontvangen gelden. Dat loon kollekteloon geheeten werd bij Stbl. 1841 No. 13 verminderd tot 2‘/2°/0 en drie jaren daarna bij Stbl. 1844 No 23 weder op het oude precentage gebracht. Deze onbeduidende administratie scheen Dekker zo weinig bezigheid te hebben gegeven, dat hij vergat het bedrag (/101.40 koper) voor de verkochte zegels gedurende het le kwartaal 1843 ontvangen, op tijd in ’slands kas te storten. De tolrechten waren geregeld bij het „Reglement op de inkomende en uitgaande rechten voor de Westkust van Sumatra,” gearresteerd bij resolutie van i) Bij g.b. van 9 Sept. 1841 No. 2 was bepaald dat voor een prauw koliek van Ajer-Bangies naar Natal niet meer mocht worden betaald dan/16.50 koper. J) Besluit van de Goev. v. Sum. Wk. van 25 Mei 1843, No. 1020. de Gosverneur-Generaal van 31 Desember 1825 No. 17. Dit reglement huldigde even als dat voor Java en Madoera het zogenaamde differentieel tarief, dat geen rekening hield met het in 1824 met Engeland gesloten traktaat en dan ook aanleiding gaf tot moeielikheden, die eerst eindigden toen hij Stbl. 1837 Nos. 47 en 57 en Stbl. 1838 No. 1 de tarieven werden herzien. Yoor de ontvangers van de tolrechten was bij dezelfde resolutie een instruktie van 68 artikelen ea 22 modellen voor de administratie vaslgesteld. Niettegenstaande dat het heheer vrij omslachtig was, zal Dekker niet veel beslommeringen met die bijbetrekking hebben gehad omdat Natal voor de algemene handel gesloten was. Verbeteringen en aanvullingen. Blz. Ir. 6v.b. staat bezoldigd. Dit woord moet wegvallen. 16„14v. o. „ leder van die landschappen werd bestuurd door een toeankoe, die van Natal voerde de titel van „Toeankoe Besaar”. lees: leder van die landschappen werd bestuurd door een radja; die van Natal voerde de titel van „Toeankoe Besaar”, en de bestuurders van Battahan en Lingabaja hadden respektivelik het predikaat „Toeankoe” en „Toeankoe Samba”. „ 21 „ Bv.b. na het woord „gevolg” een , plaatsen en bijvoegen: altans uit het Natalse archief blijkt niet dat aan de lastgeving is voldaan. „ 32„12v. o. „ 14 lees 19. „ „ „11 v.b. „ om Battamoendara lees om naar Battamoendam. De y op de blz. van vel 3 en 4 moeten veranderd worden in ij. 81. 56 (noot 1) bijvoegen: De rijksdaalder beet tans ringgit. De namen van de andere vreemde muntspeoieën, die in het begin van de vorige eeuw op de Westkust v. Sumatra in omloop waren, volgen hieronder; de Spaanse daalder van 66 stuivers; de Deense rijksdaalder „ ‘2 gulden; de vijf franc stuk „ 2 gl. en vijf stuivers; de Engelse guinje „ 10 gulden; de Portugese milleria „ S'/j „ de Seoca ropij „ 1.10 „ de Madrasse en Suratse ropij „ 1.05 „ de Chinese thail „ 3’/j „ „ 57 r. 2v. o. staat Mandhéling lees Mandeling. „ 61 (noot) bijvoegen: De ohinese thail had de waarde van 31/2 gulden (zie art. 35 v/h. bij resolutie van 31 Des. 1825 no. 17 vastgestelde reglement op de ink. en uitg. rechten voor de Westkust van Sumatra. „ 65 r. 7v. o. Bij het woord Koijangs een noot voegen: 1 Kojang = 30 pikoel = 1852.839 Kg. Blz. 83 r. 14 v. o. staat Resident lees Residentie. „ 109 „ 5 „ (noot) staat 17 lees 16. „ 145„19v.b. staat finatiëele lees flnantieële. „ 146 (noot 2) „ Viesman lees Vriesman. „ 199 r 13v.b. Bij het woord „gulden” de volgende noot voegen: De schuldbekentenis had geschreven moeten zijn op een zegel van f */j. Zie art. 34 v/d. zegelordonnantie opgenomen onder no. 50 van Stbl. 1817. „ 221 (noot 1) staat fotografie lees foto-litliografle. „ 223 (noot 4) „ blz. 14 en 28 lees blz. 14, 28 en 38. „ 224r. 16v.b. „ Ajer-Bangies lees Ajer-Bcmgies, later te Tapanoelie. „ 227 (noot 1) bijvoegen : Berust bij de Algemene Rekenkamer. „ 258 (noot) r. 9v. o. staat 256 a lees 255“ „ 276 (noot 1) staat Novembet lees November. „ 282 r. 12 v. b. bij een noot te plaatsen: De goev. gen. Mr. P. Merkus was op 2 Aug. 44 overleden, en zolang zijn opvolger Jan Jaoob Rochussen nog niet in Indië was, werd de waardigheid van goev. gen. door de vice-president van de Raad van Indië waargenomen. „ 306 r. 3v. b. staat deshalve lees derhalve. „ 351 „20 „ „ „ op geschuurde lees opgeschuurde. Later ontdekte fouten. Blz, 17 r. 8 v.b. staat: voortgebracht, lees: voortgebragt. 221 r. 1„ j, „ Het was de laatste boeking die hij persoonlik deed. De volgende wissels zijn door de surnumerair ambtenaar Gout geboekt. lees: Het was op één na de laatste boeking die hij persoonlijk deed. Van af de 26e Junie zijn de wissels nos. 11 en volgende door de surnumerair ambtenaar Go ut geboekt. 275 r. 16 „ „ „ met de brik „Oresies 2) Jerses, lees: met de gezagvoerder van de brik „Orestes” 2) Jerses.