831 XTOONEELX BIBLIOTHEEK ONDEFVLEIDINQ-VAN-LSIMONS -—— g ' » T IB HERAAN MEfjfeß AN3‘ & (I A Muisjfs* EEN FAMILIE-GEBEURTENIS la IL UITG EG EVEN-DOORDE MAATSCHAPPIJ – VOOR GOEDE* EN -GOEDKOOPE LECTUUR-AMSTERDAM —— i i i 25 CENTS B 15 K BESCHUIT MET MUISJES aOONEEIüüü «BIBLIOTHEEK Onder leiding vanL.slmons f UITGEGEVEN DOOR! DE MAATSCHAPPIJ VOOR GOEDE EN GOEDKOOPE LECTUUR°AMSTERDAM 1-IjelmsXLKeuséEßns JV 1 H UIT *M ET MïMmsfEs /EË>C 11 |N RECHT VAN N*DRUKKE-. LIJK VOORBEHOUDENj|vq£GENS DE WET 'VAN j8 JUNI 1881, No. 114) DRAMATIS PERSONAE: Prosper Bien Aimé Jeanne, zijne vrouw Charles, zijn zoon Félicité, zijn dochter Aristide, zijn oom Adèle, zijn tante Baptiste, zijn neef Hendrika, zijn nicht Groomoe POLLIE Gharlotte, dienstbode in het Pension „Bien Aimé” . Mr. van der Wielen, advocaat Benige Bezoekers Het spel geschiedt te Amsterdam in dezen tijd. Voor de eerste maal opgevoerd te Amsterdam op 24 Dec. 1910. EERSTE BEDRIJF. Het tooneel verbeeldt de karig-gemeubileerde huiskamer van het Pension „Bien Airaé.” Eerste en tweede plan, ter rechterzijde, vensters met neergelaten rolgordijnen. Voor het achterste venster een klein, verhavend bureau-ministre met telefoon. Voor het voorste venster een leunstoel en bloemenstandaard. Eerste plan links, bij voorgrond, een vulkachel daarnaast boekenrek, met veel-gelezen boeken. Tweede plan dito een deur. Het middendeel van den achtergrond is een glazen schot met opschuifbare glasdeuren. Tullen gordijntjes voor de ruiten daarvan. Links aan den achterwand, een piano, met slordig verspreide muziekstukken rechts, achterwand, een deur. Midden voorgrond, groote tafel, waarboven gaskroontje. De zon beplast fel de venstergordijnen. EERSTE TOONEEL. Mevrouw B. A., Charles, Félicité. Mevrouw: {achter schrijfbureau, Félicité vermanend, die om naar buiten te kijken, het voorste rolgordijn opwipt) Fé!... Fé! {dan gestrenger) Félicitééé! Félicité: {zonder te gehoorzamen) Ma, zanik niet zoo. ’k Kan me weer niet roeren. Mevrouw: Félicitééé! Félicitééé! Félicitééé ! Charles; {aan middentafel, op krant over tafelkleed, adressen op rouwkennisgevingen schrijvend, terwijl zijn krukken naast hem tegen stoelleuning rusten) Nou, nou, nou! Dat kan ’k niet! Daar hou ’k m’n hersens niet bjj! Weer ’n adres verschreven. .. Doe dan wat ma je zegt Feetje! Félicité: Bemoei je d’r niet mee! Charles: Mooi staat ’t voor de overburen! Félicité: Bemoei je d’r niet mee! Charles; Schandalig, hoor! Félicité: En bemoei je d’r niet mee! Charles: Te loeren achter de gordijnen van ’n sterfhuis! Félicité; Bemoei je met je eigen bemoeisels 1 (trekt gordijn hooger op). Mevrouw: Ach! Ach 1 (stilte) Félicitééé! Félicité: Félicité 1 Félicité! ’t Is gezellig, hier! (nijdig ’t gordijn neerflappend) Hoef ik ’t me meer as jullie an te trekken! De anstellerij! Geen woord heb ’k met ’m gesproken! De dwingelandij! Niet zingen, geen piano aanraken, niet uit ’t raam kijken! Of ’k jullie vannacht niet heb hooren tekeer gaan! (grijpt boek van tafel, smakt in stoel bij haard. Stilte). Dus dus ik krijg ff een rouwjapon? Mevrouw: Denk ’r niet an! Nog meer onkosten! Félicité: Als we toch erven! Mevrouw: Ja, ja, je heb de klok hooren luien.. Erven!... God geef ’t! Fél i c i té: En oom Aristide liep haast te dansen... Mevrouw: Lees nou je boek. Ik zit te werken. Félicité; (na een stilte) ’t Hoeft toch geen rouwjapon van zijen crêpe te zijn! In de Bazar aan de overzij heb ’k katoenen van tachtig cent de meter gezien. Mevrouw: Al kostte ze niemendal: je krijgt geen rouwjapon! Félicité: En u dan? Waarom u wel? Mevrouw: Ik ben wat anders. En ’k weet nog niet zeker of ik... Félicité; Bespottelijk! Mijn naam staat net zoo goed voluit onder de advertentie! ... (stilte) ’k Zal zelf meehelpen naaien... Mevrouw: Nee. Félicité: Ook geen rouwhoed? Mevrouw: Wil je zoo vriéndelijk zijn..? Charles: Antwoord ’r toch niet, ma! Félicité: Daar heb je hèm weer! Waar bleef je? Hoe heb je ’t zoo lang uitgehouen? Charles; Feetje, als ik je vader was... Félicité: Gompie, jy m’n vader! Jy ! Hahaha ! Dan had je, zou ’k denken, eerst getrouwd moeten wezen! Dat ’s om te proesten! Jy, de twee voorste vingers van je rechterhand... En de vier treden van ’t bordes van ’t Stadhuis!... Je springt nog makkelyker door ’n hoepel! Mevrouw: Foei, foei! Hoe schaam je je niet! Félic i té: Laat-ie z’n mond houen! Mevrouw: Je flapt ’r de onbehoorlykste dingen uit I Félicité: Laat-ie z’n mond houen! Ik steek mün neus niet in zyn zaken! Als pa thuis is, hoor je ’m niet! Zoo als pa z’n hielen gelicht heeft, zit-ie u en mii op de kop! * Charles: Ik zou mün krukken niet met jouw beenen willen ruilen [de hand onder de kin leggend) maar wat hier boven is, net zoo min. Félicité: Wat beleedig je me nou! Kolossaal! ’k Ben paf! Mevrouw: (tot Charles) Wees jy de verstandigste, jongen! (geklop) Ja? TWEEDE TOONEEL, De vorigen, Charlotte. Ghar 1 o 11 e: De post. Heele zooi kaartjes. En de komplimenten van meneer Spoor en of de begrafenis morgen of overmorgen is en hoe laat ’r van ’t Sterfhuis af wordt gerejen? Félic i té: Gut, hoe mal! Wat gaat ’m dat an I Mevrouw: Fé!... Félicité: Dan kan iedereen wel meeryjen! Mevrouw: Fé!... (tot de meid) Overmorgen om om ... Hoe laat, Charles ? ~Gr!l ]®s : (couvert aan de meid overreikend) Asje-Dhef. Had t adres al geschreven, ’t Staat ’r in. Elf uur (Meid af). DERDE TOONEEL, Meveouw, Charles, Félicité, Groomoe. Mevrouw: (tot Félicité, die de enveloppes der kaartjes opentrekt) Zou je dat my niet liever laten doen? Félic i té: Meneer en mevrouw en mevrouw, verheel je! ’n mevrouw, die zelf de trappen meneer en mevrouw Eibbels betuigen bun bartelijke deelneming met bet ondervonden verlies ... Heeft bij natuurlijk geschreven! Acb, Jeanne Bakker! Jeanne Bakker p. c. 1 Gompie dat is de scbele juffrouw, die pa nog geld schuldig is! Dat stuurt ’n kaartje! Had ze maar liever ’n postwissel gezonden!... Van Dalen en ecbtgenoote, p. c.!... Wie zijn dat?... Ma!^ Mevrouw: Krijg_ik ze, of krijg ik ze niet? Groo m o e: Dag Jeanne, dag kinderen! Had ik geen boodschap kunnen krijgen 1 Moet ik zoo iets in de krant lezen ? Hebben jullie niet zooveel nagedachte en dat bij mijn hartkwaal om te berekenen, dat ’n vrouw op mijn leeftijd zich doodschrikken kan, als ze ineens zwart op wit, zwart op wit... Als de meid me geen glas water gegeven had, was ’k van m’n stoel op den arond gevallen 1... Mevrouw: Maar moeder! Groomoe: Maar moeder 1 Maar moeder! ’t Heeft geen pas me te vergeten! Wie is ’r dood? . . . Wie is Gerrit Bien Aimé? Die ken ’k niet. Daar heb k nooit van geboord. Die is tocb maar niet uit de lucbt komen vallen!... Bien Aimé! Bien Aimé!... Zes, zevenmaa.l, zie je den naam met vette letters in ’n rouwrand gedrukt! Eer ik m’n bril óp bad, dacbt ’k, dacbt ’k van alles, dacht ’k duizend uit, dacbt ’k dat Prosper of Charles of oom Aristide... De heele kamer draaide met me rond!... Wie is Gerrit, oud scbeepsgezagvoerder?... En waarom heb ik geen boodschap gekregen? Mevrouw: Maar moeder, begrijpt u nou niet dat we u in die herrie, zonder eenig opzet en allerminst met ’n kwaje bedoeling, konden vergeten? Groo m o e: (vinnigjes) Nee! Nee-nee-nee! Nee I (even nadenkend)... En in ’n herrie ? Wat voor herrie ? Hoe kan ’r herrie zijn? Ik weet alleen, dat de grond onder m’n voeten wegzonk! Ik zet m’n bril op, lees achter mekaar Prosper Bien Aimé, Jeanne Bien Aimé, Charles Bien Aimé, Félicité Bien Aimé, Aristide Bien Aimé, Adèle Bien Aimé, Baptiste Bien Aimé, Hendrika Bien Aimé... Charles: Hoe kon u dan schrikken, groomoe! Wie mankeerde ’r dan? Groomoe: Achtmaal, achtmaal de naam in ’n rouwrand! Daar moet je toch bg beven en trillen! Als ik ’n boodschap.. Mevrouw: Hg bleef ineens dood ineens.. Ons hoofd stond ’r toen niet na... Félicité: (bij de piano ’n paar toetsen aanslaand) Aaaaaa I Aaaaaaa! Avéééé! Avéééé! Mevrouw: Fé! Fé! Men zingt niet in’n^terfhuis! Félicité: In ’n sterfhuis! Hg ligt toch heelemaal hoven op de derde étage! Wat ’n nonsens! Als ’k me niet oefen, niet geregeld oefen, dat weet u toch... Mevrouw: Je laat ’t en zonder verder geredeneer! Wat moeten de buren wel meenen, als ze hier piano hooren spelen? Félicité: De buren! Of die pa en oom Aristide en neef Baptiste vannacht niet gehoord en hoe gehoord hebben! Bonjour! Als ’r niemand overleden is, kniezen we ons dood, en als ’r wel iemand overleden is, kniezen we ’n deuntje harder. Charles: Zou jg liever willen dansen? Félicité: Ja, met jou, draak! {slaat de linker-deur achter zich toe). VIERDE TOONEEL. Mevrouw, Charles, Groomoe. Groo m o e: Heb ’k m’n positieven bij mekander, of, 0f... In ’n sterfhuis?... In ’n sterfhuis ?... Is hiér hier in ’t huis iemand... ? Mevrouw: Ja, moeder. Groomoe: Wie dan ? Wie is Gerrit Bien Aime ? Charles: Pa z’n broer, groomoe. Groo m o e: Nee, vertel jij nou niets, Charles! ’t Wordt me hoe langer hoe vreemder, hoe langer hoe ingewikkelder ... Is hier in ’t huis ’n dooie ?... Laat me nu niet op heete kolen zitten, Jeanne! Je begint met me geen boodschap te sturen en je eindigt met je mond te houden! Mevrouw; ’tls ook heel moeilijk, moeder, als u nerveus is, aan ’t woord te komen! Gerrit, ’n broer van Prosper... Groomoe: Ach kom 1 Ach kom I Mevrouw; Ja, ’n broer, heusch! Groomoe: ’n Broer! ’n Broer! Zoo ineens 7 Sinds wanneer ? Charles; Natuurlijk sinds-ie geboren werd! Gr room o e: Nee, toe, Charles-lief, jongen, praat jij nu niet mee, zoo helder is de zaak niet om met z’n tweeën tegelijk uitleg te geven! Waar woonde die broer dan en hoe komt-ie hiér, hiér... En aan wat is-ie gestorven ? Mevrouw: (tot Charlotte, die telegram binnenbrengt) Dank je en begin zachtjes an te dekken, Lotte (telegram openend). Attent! Heel attent! Van Emmie en ’r man. Charles; Nee, ma, leg u ’t daar niet neer pa heeft zoo verzocht alles in de schaal te doen! Groomoe; Nou, Jeanne, Jeanne, Jeanne! Hoor k eindelijk hoe de vork in den steel zit! Daar jaag ik me voor, daar haast ’k me voor, daar laat ’k drie-kwart ontbijt voor staan, daar... Mevrouw: Luister dan even, moeder! Of ik twee-, driemaal ’n aanloop neem u heeft nog altyd de ouwe gewoonte, 0m... Groomoe: Ik? Welke gewoonte heb ik?... Mevrouw: (sussend) Geen gewoonte, moeder! Nou mag ’k ? ... Gister, gistermorgen, by ’t tweede ontbyt oom Aristide was jarig wordt ’r gebeld ... (zich interrumpeerend, omdat Charles opstrompelt) ... Wat ga je doen, Charles? Charles: ’k Geloof dat ’t verstandiger is de adressen hiernaast verder af te schrijven, ’k Kaak in de war, en als ’k me te dikwijls vergis, moeten ’r bijgedrukt worden! Mevrouw: (ongerust) Jongen, jongen, dat kan je toch niet alleen met zooveel papieren en met den inktpot... Laat dat nou liever, Charles! Charles: Dan doe ’k ’t in tweeën. Nee, nee, ’k wil niet geholpen worden! {af met de circulaires, links). Mevrouw: Ach, ach, wat ziet de jongen ’r slecht uit! M’n hart krimpt soms als ’k ’m zie... Zoo moeder. (■glimlachend) Nou hoef ’kje niet langer op de pijnbank te laten. Ik vertelde je dat ’r gister bij ’t tweede ontbijt gebeld werd. Dat was tot ons aller verbazing Gerrit... Groo m o e : (geprikkeld in de rede vallend) Dank je wel! Nou ben ’k nog net zoo wijs! Zou je nou niet eerst ’ns willen zeggen wie en wat die Gerrit is en waar-ie . .. Mevrouw; Herinnert u zich niet meer, dat toen ik met Prosper trouwde, de oude mevrouw Bien Aimé dien dag niet te best te spreken was ... Gr oomo e: God, kind, wat kun je ’n rare vragen doen. Hoe wou ’k me zoo iets, meer dan ’n kwart eeuw geleden herinneren! Mevrouw:... Goed, moeder! ’t Was enkel par mamere de dire 1... Dat was toen al om ’r oudsten zoon Gerrit, van wien ze in geen tien jaar, naar myn gissing, iets gehoord hadden. Groomoe: Begrijp ’k niet. Dat zijn charades. Mevrouw: (geduldig) Jawel, moeder, maar ’k ben juist bezig u die charades... {tot Charles, die den inktpot haalt) Pas op den drempel, Charles! Wil ik ’t niet voor je ... ? Charles: Nee, nee, ma! Je neemt veel te veel notitie van mei {Af). VIJFDE TOONEEL. Mevkouw, Groomoe, af en toe Gharlotte. Mevrouw; Die Gerrit had al niet als jongen en later evenmin willen deugen. Twintig jaar oud, dorstic uit België, waar-ie voor de firma van z’n vader ’n paar inkoopen moest doen, niet terug te keeren, omdatie met ’t geld niet toekwam... Groomoe: Niet toekwam ? Mevrouw; Nee, niet toekwam. Een oogenblik! {tot Charlotte die met dienbak door rechter-achterdeurbinnentreedt) Ga je gang maar Lotte en klop niet iederen keer aan. (Charlotte opent schuifdeuren, om in achterkamer tafel te dekken, sluit die weer) Hij had met ’n met ’n laten we zeggen met ’n dame kennis gemaakt en meer dan de helft van ’t geld, dat de firma ’m meegegeven had, zoek gemaakt. Begrijp u? Groomoe: Ja, ja tot zoover... Mevrouw: Dat schreef-ie uit Antwerpen an den ouwen heer Bien Aimé, en die natuurlijk bijzonder ontstemd ... Groo m o e: Natuurlijk 1 Mevrouw: Schreef ’m omgaand terug, dat als-ie ’t geld niet behoorlijk afgedragen had aan de firma’s waarvoor-ie ’t meegekregen had, hij geen stap meer in ’t ouwerlijk huis hoefde te zetten. Was Gerrit toch teruggekomen, en had-ie z’n vader om vergiffenis gevraagd, niet waar?, dan zou z’n moeder ’t mogelijk voor ’m gesust hebben. Maar dat dee-ie niet. Als ’n echte wildzang hij is dood, niet? ’t is beter dat ’k wat op m’n woorden let ging-ie met de eerste de beste boot naar Australië .. Groo m o e: Naar Australië ? Wat had-ie daar noodig ? Mevrouw: Ja, nou vraagt u meer dan ik antwoorden kan .. . (Charlotte met ledigen dienbak door suitedeuren naar rechterdeur)... En vandaar zond-ie zoo’n buitengewoon-vreemde jongen was ’t alleen nog maar ’n telegram, zoolang ze leefde, op z’n moeder d’r jaardag. In volle zeven-en-dertig jaar had niemand ’m meer gezien. Dat kunt u narekenen. Twintig jaar oud vertrokken zeven-en-vjjftig jaar oud, gister hier plotseling overleden... En ’n vreeselijke schrik voor ons allemaal! Na ’t tweede ontbijt zegt oom Aristide: laten we voor m’n jaardag ’n kaartje leggen. Ze hadden duizend uit gebabbeld of liever geprobeerd te babbelen: (Gerrit rookte en pruimde ja, pruimde! Verheel u! rookte en pruimde meer dan-ie over z’n leven en vroeger leven losliet —) en oom Aristide, die zich verveelde en dol met Skat is dat hoef ik ü niet te vertellen! stelde ’n partijtje voor. Ik keek toe ... Daar zat Prosper, daar oom Aristide, daar Baptiste. Goddank, achteraf beschouwd, de kinderen waren ’r niet bij! Op ’n gegeven oogenblik krijgen oom Aristide en natuurlijk Prosper kwestie over, over ’n nonchalance van oom Aristide... Groomoe: Dat hoef je niet te gelóóven, dat zal wel beslist zoo geweest zijn ... Aristide kaart als ’n kind! Als ’n kind ... Mevrouw: Prosper verwijt, windt zich op, zooals-ie ’t over ’t minste, geringste doet oom Aristide antwoordt en Gerrit, die geen woord gesproken heeft, begint met z’n püp in z’n mond te lachen, te lachen, eindeloos te lachen... En in die schrikkelijke lachbui, blijft-ie met ’n kaart in z’n hand dood. Groomoe: Dat meen je! Mevrouw: Heusch moeder. Groomoe; Dat meen je! Dat meen je! Mevrouw: We sloven ons uit, we dragen ’m met z’n drieën, Prosper, Baptiste en ik, zoo goed en zoo kwaad als ’t ging, naar boven, we telefoneeren den dokter: afgeloopen, niets aan te doen. Hier gekomen, ’n enkel uurtje, na zeven-en-dertig jaar, hier gekomen, om te sterven. Of God ’t zoo wou... Groo m o e: Vreeselyk, vreeselyk in ’n lachbui gebleven! ’k Wist niet dat dat kón. Dat ’s angstig. Dat ’s heel erg angstig. En by ’n party Skat. En met ’n kaart in z’n hand. Ach, ach! Nou ben ’k niet bygeloovig, maar nou zou ’k toch willen weten welke kaart dat was ... Mevrouw: Daar hebben we niet op gelet! Qroo m o e: Vreeselyk! Vreeselyk! En, en dat jaagt jullie op enorme, op buitengewone onkosten! Dat ’s geen meevaller voor jullie. Dat ’s alles behalve ’n meevaller. Toen je vader stierf en God zy geprezen niet in ’n lachbui! wat moet dat benauwend zyn ! heb ’k voor de volgkoetsen en voor fooien voor ’t graf had-ie natuurlyk zelf gezorgd! over de honderd gulden.. • Moeten jullie... ? Moeten jullie dat allemaal... ? Terwyl je je al niet te roeren weet, terwyl jullie deur... Mevr 0 U w; (bij ’t opnieuw overgaan van Charlotte naar achterkamer) Suscht, moeder! De meid! Groo moe; (dadelijk weer invallend, na het dichtschuiven der suitedeuren) ... Dat is hoe meer ’k ’r over denk! ’n bezoeking voor jullie. Dat taxeer ik mèt ’t graf, en nog niet eens met ’n steen! —en met ’n tweede of derde klasse begrafenis en met wat ’r verder by komt, dingen die je niet meetelt, maar die allemaal kosten, kosten —en met... (verschrikt) Wie betaalt dat?... Wie moet dat betalen? Oom Aristide, die nooit z’n geleend spaarpotje terugziet, van z’n ongelukkig pensioentje? Tante Adèle van ’r stakkerige lyfrente ja, of jy nou telkens ongeduldig verzit: waarheid is waarheid, van ’r stakkerige lyfrente? Of je neef Baptiste van z’n schulden, die voor die van jullie niet onderdoen? Of jullie zelf van de léégstaande kamers van je onzalig al dans je op je stoel: ik zeg van jullie onzalig en onzinnig Pension, waar niemand ’t langer dan ’n maand, laten we zeggen ’n verreljaar uithoudt door Prosper z’n ongemanierdheid, door Prosper z’n onbeschoftheid door Félicité d’r gegil en gegalm door... (telefoonschel). Mevrouw: Goddank! (luisterend) Ja? Pension Bien Aimé. Dat durf ik u niet zeggen... Daar durf ik geen beslissing in nemen. Meneer, m’n man, is ’r niet. Misschien twee, misschien drie volgkoetsen. Wees u zoo beleefd en schel u straks nog eens op. Nee, ik durf ’t niet met zekerheid... (hangt haak in toestel). Groo m o e: Was dat de Begrafenis-onderneming 7 Mevrouw: (geduldig) Ja moeder! Groo m o e: Misschien twee, misschien drie volgkoetsen! Waarom niet vier? Waarom niet vijf? Jullie bent ontoerekenbaar!... Dat plaatst extravagant-groote advertenties, dat rekent niet, dat overlegt niet... Dat, dat, dat... En jij de schuld! Jij alleen de schuld! Jij laat alles toe! Jij verzet je in niets? Daar net voor de telefoon heb je maar liefst drie keer: ik durf niet gezegd!... Mevrouw: Lieve God, moeder, wat ga je tekeer, wat ben je weer onredelijk... Groomoe: 1k...7 Mevrouw; Nee toe, laat mij nou ook twee woorden zeggen! (met stemverheffing bij interruptiegebaar) Hij betaalt z’n begrafenis zelf! Groomoe: Wie? Mevrouw: De overledene. Groomoe: Dat’s Spaansch. Dat’s Grieksch. Hoe kan...? Mevrouw; ’rls geld by ’m gevonden. Groo m o e: Geld ? Mevrouw: Geld. Groomoe: Hoeveel ? Mevrouw: Dat weet ’k niet precies. Groomoe: Weet jij dat niet? Of wil je ’t niet voor me weten ? Mevrouw: Oom Aristide, die in z’n zakportefeuille keek ik zou ’t niet... Groomoe: ... Gedurfd hebben. Mevrouw: Nee, niet gedurfd hebben ik vond ’t akelig, erg akelig! vond ’n bankje van driehonderd Beschuit met Muisjes. 2 gulden en Prosper, even later, in ’n binnenzak, ’n cheque-boek op de Gredietbank. Daaruit maakten ze 0p... G-roomoe: ...Dat-ie geld achterlaat! Daar hoef je niet aan te twijfelen! Dan erven jullie! Mevrouw: Ja, hls ’t zoo is, als ’r niets tusschenbeiden komt, erven we, wij en Baptiste. Groomoe: En dat vertel je nou pas! En dat vertel je met ’n gezicht of je ’n ongeluk gebeurt! Mevrouw: Ik maak me niet big over ’n vogel in de lucht, ’k Heb in en buiten m’n huwelijk te veel teleurstellingen ondervonden. Eerst als ’k ’t geld op de tafel voor me uitgeteld zie... {tot Charlotte, die uit achterkamer gekomen, in nieuwsgierig-luisterende houding staat) Kun jij niet kloppen? Gharlotte: U zei me straks... Mevrouw: Ja, ja. Zet koffie. Gharlotte: Dan mot ’r eerst koffie wezen! Mevrouw: Dan haal je. Charlotte: Dan haal je? [gebaar met vingers). Opschrijven doet-ie niet meer. Mevrouw: (zoekt vergeefs in portemonnaie, trekt de lade van ’t schrijfbureau open) Geeft u even ’n gulden, moeder, ’k Zal u ’r dadelijk weer... Groomoe; Moet ik... ? (houdt zich in voor de meid) ... Alsjeblief. Charlotte: Meelansch? Mevrouw: Mélange. (Charlotte af). Groomoe: ’k Zal u ’r dadelijk weer! Dat ken ik, Jeanne! Ik krijg nou al over... Laat mij dat chequeboek ’ns kijken! Mevrouw: Daar zijn Prosper en oom Aristide ’n uur geleden mee naar de Gredietbank gegaan, om te informeeren. Groomoe: Aristide?... Dat was Baptiste toch beter als erfgenaam toevertrouwd! Mevrouw: Baptiste is met den eersten trein naar Rotterdam gegaan. Groomoe: Naar Rotterdam ? Mevrouw: Omdat ’r ook nog in de zak-portefeuille ’n hotelrekening stak, ’n hotel in Rotterdam. Omdat de stakker hier zonder bagage gekomen is, vermoedde Prosper... Groomoe: ... Heel juist, dat ’r in dat hotel koffers staan. Nou dan is ’t mogelijk ’n buitenkansje, en dan doen ze verstandig, héél erg verstandig, geen tijd te verliezen! Dan is ’r haast... nee, wel zeker, reden te feliciteeren! En dan denken jullie toch zeker ook aan mg, niet? Ik ben jullie met zóó’n, zóó’n bedrag bijgesprongen ... ZESDE TOONEEL. Mevrouw, Groomoe, Prosper, Aristide. Prosper: (opgewekt in den corridor: „Leise, leise zieht’s durch den Raum, himmlische Weise Walzertraum" zingend en uitbundig binnenkomend)... Jeanne ... {stopt bij het zien van zijn schoonmoeder) Goeien middag (nuchter) Goeien middag. Aristide: (eveneens uitgelaten binnenkomend, bijna trippelend van plezier en zich de handen wrijvend) . .. Jeanne!... (zich voor het bezoek inhoudend) Goeien middag, (een stilte) Wat ’n buitengewoon lekker weer vandaag! (droogt zich de lorgnet, die hij met ’n bril samen draagt) Ja, we hebben samen ’n pracht van ’n wandelingetje gedaan. Keurig. Voortreffelijk. Dat is, om weer jong bij te worden. Prosper; (die het telegram uit de kaartenschaal gelezen heeft, en nerveus met de kaartjes scharrelt) ...Attent! Toch merkwaardig, hoe je onder pénibele omstandigheden dadelijk vriendschapsblijken ... U heeft ’r zeker ook geweldig bij staan kijken schoonmama? Gr oom oe: (met ingehouden woede) Nee, daar heb ’k minder bij staan kijken, dan op dit oogenblik! Wel, wel, hebben jullie samen ’n pracht van ’n wandelingetje gedaan? Wel, wel! Adieu! Ik verzeker je, dat ik ’t onthouen zal! Adieu! Dat is ’t toppunt! Adieu! Prosper: (vroolijk) Schoonmama, zeg niet zoo dikwijls adieu, want dan raken we mekaar vandaag niet kwijt! Hahaha! (naar z'n vrouw kijkend) O ! Oho ! Oho ! Natuurlijk. Hoe is ’t mogelijk, dat ’n vrouw geen twee minuten zwijgen kan! Mevrouw: Sinds wanneer is moeder ’n vreemde geworden ? Pros p e r : (zich kort opwindend) Wel, wat drommel ... (houdt zich in)... Enfin, laten we ’t dan maar biechten, oom Aristide! Maar, maar, schoonmama, je doet ’r ’n eed op, ’n duren eed, dat je voorloopig aan niemand ’n woord babbelt... Gr room o e: Daar hoef ’k geen eed op te doen! Je weet wel, dat ik niet babbel! Prosper (luidruchtig) Nee! Je vingers in de hoogte! En je belooft plechtig ... (telefoonschel. Hij draait z’n schoonmoeder met een ruk om, en luistert) Hallo! Ja, Bien Aimé! Ja, ik zelf! Was juist van plan uop te schellen. Want de heele boel wordt radicaal veranderd. Nee, nee, waarde heer, dat vervalt, ’t Moet van a tot z’n eerste-klasse begrafenis worden tip top eersteklasse rijtuigen, eerste klasse bediening, eerste klasse livrei... Aristide: (dicht bij hem) Je heb van die palfreniers achter op iedere koets zeg ’m dat... Prosper: Dat snapt-ie zoo wel, zonder dat ’t ’m speciaal verteld wordt! En je ben in de war met ’n bruiloft! Stil nou! (in toestel pratend) Nee, nee, nee, de kosten zijn bijzaak. En cash. Boter bij de visch!... De familie heeft zoo’n respect, zoo’n sympathie, zoo’n gevoel van erkentelijkheid vooral voor den overledene, die ’n door en door braaf man was, die op zoo’n haast noodlottige wijze ... Aristide: (meeknikkend) En zoo onverwacht. Prosper: God, oom, sta me niet te soufleeren! ’k Hou toch geen grafrede! {in den toestel pratend) Nee, dat was tegen m’n oom. Ik wou maar zeggen, dat m’n zoo onverwacht overleden broer... Aristide; Juist 1 Prosper; (met gebaar van ongeduld) ... Dat mijn laatste en oudste broer, ’n zoo uitnemend mensch was, ’n zoo voortreffelijke kerel, ’n zoo prachtige, bescheiden... {slikt z’n aandoening weg) . .. dat de familie tenminste op die manier, zijn nagedachtenis wil eeren. En, en, ’r moet ’n steen ook komen, hoor u? lets bijzonders, iets aparts, ’n gedenknaald, of ’n zuil. Ja, dat breng ik allemaal met u persoonlijk in orde. ’r Mag niets mankeeren. ’t Moet tip top zijn. Bonjour. Tot straks, {hij legt de gehoorbuis neer, steekt ’n cigaret op, blaast van genoegen). Menschen ik ben honderd pond lichter. Aristide: Ja, ’t is ’n wonder van onzen Lieven Heer. ’n Wonder! ’n Wonder! ’t Is zoo’n verrassing, dat ik ’r nog van tril... (strijkt met de vingers langs ’t voorhoofd) Ik moet telkens zoo komen, om me te overtuigen, om me positief te overtuigen, dat ik, dat wjj niet droomen, dat ik bij jullie in de kamer zit. .. En nou ben ’k ’r nog maar alleen indirect bij geïnteresseerd! ’t Is keurig, keurig! Mevrouw: Dus, dus, Prosper: ’r is geld op de Credietbank ? Groo m o e: Dus jullie erven iets van, iets van beteekenis, naar Prosper z’n gezicht te oordeelen! Aristide; Van beteekenis? Van beteekenis! Jullie hebt niet ’t flauwste vermoeden! Prosper: Ja, zou u ’t me niet liever zelf laten vertellen, oom? Aristide; Vertel dan! Je ziet toch hoe ze popelen! Prosper: Schoonmama: geen woord, geen woord! Denk ’r aan! Nou dan, we gaan naar de Credietbank ... Aristide: En ik geef m’n kaartje af. . . Prosper; {ongeduldig in de handen klappend) En oom geeft z’n kaartje af. Als jullie dat nou niet hooren, slaapt-ie vannacht niet... Aristide; Dan slaap ik vannacht wel, maar zonder mijn kaartje had de directie, had Hamel, die mij nog als ambtenaar aan de Bank-van-Leening gekend heeft, jou misschien niet eens ontvangen, en je zeker inlichtingen geweigerd! Prosper: (geprikkeld) En waarom zou-ie mij niet ontvangen hebben? Dat zou ik wel ’ns willen weten! Arist i de: Omdat... Omdat... Mevrouw: Zitten jullie mekaar nou niet in ’t vaarwater, asjeblief, asjeblief! Je ziet toch, oom, hoe we branden, om ’t nieuws te hooren! Arist i de: Laat hg dan tenminste zoo eerlek zijn, om te erkennen ... Prosper: (grommend) Humhum 1 Dat is om je geduld bg te verliezen. Daarnet aan de telefoon, moest-ie zich ’r ook mee bemoeien. Palfreniers achter op koetsen heb je bg bruiloften en niet bij begrafenissen! Aristide: (zich luidruchtig de handen wrijvend) Goed, dan niet bg begrafenissen ... Prosper: Ja, of u nou ’n gezicht trekt, of u ’t alléén weet: ik heb nog nooit bg ’n begrafenis ’n palfrenier achterop zien staan! Mevrouw: Wat hindert dat nou? G r o o m o e: Ja, wat komt dat ’r op aan ? Prosper: (driftig) Dat komt ’r in zooverre op aan, dat ’t eeuwig gekanker van oom Aristide, over de minste kleinigheid, me ’t bloed naar m’n kop jaagt I Ik heb nog pas bg de bruiloft van Kleinman van de overzg, wel drie palfreniers achterop zien staan. Aristide: {droog) Dat zal dan ’n begrafenis geweest zgn. Prosper; Nou, wil u ... ? Aristide: Ik? Ik zeg geen stom woord meer. Prosper: Nou had ik klaar kunnen zgn! {tot Charles, die de kamer binnen-gestrompeld is, en uit de boekenkast een paar boeken neemt driftig) En nou dat nogl Heeft dat zoo’n haast? Kun je dat strakjes niet, als we uitgepraat zgn? Vooruit, vooruit, vooruit! {schuw, zonder op te kijken, hinkt Charles de kamer weer uit) ’t Is hier waarachtig om zenuw-patiënt te worden. Mevrouw: Jullie waren bg Hamel van de Credietbank. Nou, en toen... ? Aristide: Toen zei ik: Hamel... Prosper: {gemarteld, de schouders ophalend) Humhum! Toen zei ik; meneer Hamel, u heeft zeker de annonce van ’t overlijden van m’n broer vanmorgen gelezen ? Ik en m’n neef Baptiste zijn naar menschelijke berekening de twee eenige erfgenamen, en u zult ’t zeker niet indiscreet van ons vinden, dat we even komen informeeren hoeveel geld de overledene hier ongeveer heeft staan ... Aristide:... En hoeveel fondsen ie in bewaring gegeven heeft... Prosper: Toen maakte-ie eerst wat bezwaren, datie dat maar zoo niet zeggen mocht, dat eerst de noodige formaliteiten... Aristide... Maar toen zei ik: Hamel, wij kennen mekaar al zoolang, en je zult ’r mij ’n persoonlijk pleizier mee doen ... Prosper: (schaterlachend) Hoe is ’t mogelijk! Hoe is ’t godsmogelijk! Nou is Leiden ontzet... Aristide: Toen jij m’n heelen spaarpot van over de tienduizend gulden voor je mislukte speculaties in die smerige Amerikanen opmaakte, had je wat meer respect voor m’n grijze haren, zat je me minder onbehoorlijk uit te lachen ... Mevrouw: Hè, nee toe, laat ’r nou weer geen ruzie van komen! Groomoe: Als je nou maar met één woord zegt, Prosper, hoeveel geld ’r staat, kun je verder op je gemak met oom Aristide of met ’n ander af kibbelen! Pr o sper: Wel allemachtig, kibbel ik? Ben ik de wijze man, die alles doet, die alles ziet, die alles opmerkt, die alles beweert? En die tienduizend gulden, die heb je me vandaag voor ’t laatst verweten. Die heb je binnen afzienbaren tijd terug! En daar heb je dan toch al dien tijd dikke zeven procent rente van getrokken! Ar is ti de; Ik? Ik? Nee dat’s om na te vertellen! Prosper: Heb je hier niet volle Pension voor niemendal gehad? Zou je daar niet bij ’n ander minstens zestig gulden voor in de maand betaald hebben ? Is dat geen zevenhonderdtwintig gulden in ’t jaar? Is dat geen ruim zeven procent? Wat wil je dan? Wat kijk je dan, of ik je afgezet heb? Zoo als ik mijn aandeel bij de Gredietbank getoucheerd heb, maak ik schoon schip! Ik laat me die toontjes niet meer welgevallen! Mevrouw; Toe, toe, Prosper! Je ben nou wat nerveus. Prosper; Ik ben niet nerveus: ik zeg de waarheid ik zeg de waarheid, zooals ’k ’r m’n heele leven gezegd heb! Groo m o e: Ach, ach, als-ie weer met z’n waarheid begint! Toe, zeg jij ’t dan, Aristide, hoeveel ’r... Aristide: (gnuivend) ’n Ton. Meer dan ’n ton. Prosper: (verwoed) ’n Ton! ’n Ton! Dat mocht ik nou niet vertellen! Daar mot hij de aardigheid van afnemen! Dank je wel. Daar spits ik me op straat op, om jou te verrassen, om na zooveel jaren van zorg en ellende je lachend en verwonderd gezicht te zien, en daar smijt oom Aristide, oom Aristide, altijd weer oom Aristide, roet in ’t eten! (zit nijdig neer, steekt ’n nieuwe sigaret op). Mev r o uw: God, lieve Prosper, wat hindert dat ? Hoe kan je daar op zoo’n oogenblik over vallen! God, wat voel ’k me ineens wee (begint te snikken). Dat is haast niet te gelooven. Dat is ... Dat is... Dat zou zoo’n geluk zijn ... zoo iets ... Wij ’n halve ton ... En Baptiste ’n halve ton ... En dat is die arme stumper, die ons allemaal teveel was, zoo onverwacht komen brengen ... (droogt zich ’t voorhoofd)... Daar breekt me ’t angst-zweet bij uit... Daar raak ik m’n gedachten bij kwijt... Oroomoe: Je gedachten bij kwijt? Maar Jeanne! Maar Jeanne! Moet je daar bij zitten snikken? Dat is gewoon de rijke oom uit Amerika! ’t Is, precies zoo als Aristide ’t zei, ’n wonder, ’n lot uit de loterij! Prosper; (weer vergenoegd op en neer loopend) Ja, nietwaar? ’k Wil wel weten, dat ik ’r ondersteboven door benl (tot Aristide) Sigaret, oom? Nou, laat me geen uur staan I Aristide: (gehumeurd) Merci. Pro sper: Wie straf je daar nu mee? Eakel jezelf. Dan niet. Dan niet. Alleen snap ik ’t niet, hoe men over ’n kleinigheid kan boudeeren! Ja, ja, ik weet wel wat u zeggen wil, maar u flapt ’r ook zo#’n boel uit. En je mot van mekaar ’n hartig woordje kunnen ver- dragen. Sigaret? Nee, nee, we beginnen niet opnieuw! Ari s t i d e : Goed dan, maar . .. Prosper: En geen maar ook ! ’k Zal je nog wel ’ns meer de waarheid zeggen, hahaha ! (slaat zich met de handen tegen de buik) Hè! Hè! Hè ! Honderd pond lichter! En die pracht van ’n kerel! Die fatsoenlijke kerel! Die eeuwige zwerver, dien we in geen zevenendertig jaar gezien hadden en die ons zoo ineens uit de ratteklem komt helpen ! Want, wat stond ’t water ons tot aan de keel, hè, Jeanne ? En wat ’n hart van goud, als je ’r goed over nadenkt hoe-ie, zoolang moeder leefde, telkens op ’r jaardag ’n telegram uit Melbourne stuurde! En, z’n belangstelling in ons allemaal, toen-ie daar gister zat.. . Aristide: Ja, ja, maar dat gepruim was wel ’n tikje onsmakelijk ... Prosper: Zoo. Zoo. Nou, maar dat is mij heelemaal niet opgevallen. Heelemaal niet. Dat doet ieder zeeman. En dat vond ’k juist heel leuk, heel typisch! Ja, oom, of u nou niet van pruimen houdt: ik zie geen verschil tusschen ’n sigaar, ’n sigaret of ’n pruim. Tabak is tabak. En ik had me m’n besten, braven, ronden, eenvoudigen Gerrit, met de zeemanskleur op z’n gezicht, niet met zoo’n stukje brandend papier, als u daar rookt, kunnen voorstellen! Nee, nee, oom, wees nou niet weer in de contramine! Aristide: Nou vraag ik jullie, of ik één woord... Prosper: Ja, schoonmama en Jeanne zullen mij gelyk geven! Enfin, goed! Vandaag kan niets m’n dag meer bederven. Ja, ja, ’t is waarachtig beter over niemendal na te denken! Dood, leven. Leven, dood. Had-ie gister kunnen vermoeden, had een van ons ’t kunnen droomen, dat op dezelfde tafel, waaraan we zaten te skaten, vierentwintig uur later de krant met ’t doodsbericht liggen zou ? Tragisch. Op uw stoel, schoonmama, ja, op uw stoel.. . Groo m o e: (angstig). Heeft-ie op mijn stoel voor ’t laatst. .. ? (staat verschrikt op). Aristide: Ja. En met de laatste troef in z’n hand .. Groo m o e; Akelig, akelig! En —en hebben jullie soms opgelet wat voor kaart dat was... ? P r o s p e r: Klaveren negen. Aristide: (’f hoofd schuddend) Harten negen. Prosper: Beslist klaveren negen! Aristide; Nee, barten was troef! Herinner je maar! Ik zat aan de voorband en Baptiste bad gegeven. Pros p e r: Dan ben ik kleurenblind. Aristide; Daar hoef je niet kleurenblind voor te zijn. ’n Vergissing is menschelijk. Prosper: Wel christenezielen nog toe I Dat ’s buitengewoon. Dat ’s pyramidaal! ’n Vergissing is menschelijk! ’n Vergissing is menschelijk! Dat moet ü zeggen! Mensch, je heb je toch nog nooit van je leven vergist! Je heb toch altijd en per se gelijk!... Aristide; En nou verwondert-ie zich ’r over, dat van de tien kamers van z’n Pension om ’n haverklap tien leeg staan 1 (driftig opstaand)... Is ’t hier uit te houen? Kan die man met ’n sterveling overweg? Prosper. Dat ’s tip-top! Dat ’s pyramidaal! Daar had ’k nou op slag ’n lapje van honderd voor over, als iemand, als de een of ander onpartijdige O, wou ü als onpartijdige fungeeren, schoonmama? achter de deur geluisterd had! Omdat ik nou niet de niais-rol in m’n huis blief te spelen, omdat ik gezonde oogen genoeg pretendeer te hebben, om harten van klaveren te onderscheiden, kan ik met geen sterveling overweg! Jawel! Ga je gang maar! Dat begin ik door te krijgen (ongeduldig) Binnen! Binnen! Binnen! (tot Charlotte) Ben je doof? ZEVENDE TOONEEL. De voeiqen, Ghaklotte. Charlotte: O! Alweer niet goed. As je niet klopt krijg je ’n standje van mevrouw en as je wel klopt, ’n uitbrander van meneer! (kop koffie aan oom Aristide presenteerend) Asjeblief! Aristide; Dat mot je nou toch ’ns leeren Lotje, zonder bad onder de kop. Ik heb niet de gewoonte van ’t schoteltje te slurpen! Gharlotte; Da’s nummer drie! (giet schoteltje op presenteerblad) ’k Zal maar de wijste wezen! (met tweede kop rondkijkend) ~. Is de ouwe juffrouw ’r niet? Mot ’k nou weer al de trappen op? Mevrouw: ü ’n kop, moeder? Groomoe; Ik voor me hart? Godbeware! Mevrouw: Zet ’t dan maar op tafel neer, Gharlotte. ’k Zal Fé naar ’r kamer sturen. Gharlotte: {schel) Asjeblief! {af). ACHTSTE TOONEEL. Mevrouw, Groomoe, Prosper, Aristide, Félicité, later TANTE AdÈLE. Pro sper: Hoe lang ben jij nou nog van plan dat brutale schepseltje te houen? Jij laatje alles welgevallen! Onbegrijpelijk! ’t Is of je bang voor ’r ben! Mevrouw: (geduldig) Dat ben 'k ook. Ze krijgt twee maanden loon en heeft meer dan zes gulden aan kleinigheden voorgeschoten! Dat kon je toch ook weten, Prosper... Pros p e r: Kon ik, ik ... ? Sinds wanneer bemoei ik me met ’t huishouden! Mevrouw: Goed. Dan vergis ik me (in linker deuropening) Fé! Fé ! Félicitéééé! (’thoogegeluid der oefenende meisjesstem : „Aaaaaa! Aaaaaa! Aveeeee!" weerklinkt) Toe, dat heb ik je zoo verzocht! Félicité: (in deuropening) Wel, gompie, mag dat nou niet, pal Pa, mag dat niet? Prosper: Wat leg je dat kind in den weg! Wat hindert dat of. .. (Mevrouw wijst met een vinger omhoog. Driftig vaart hij uit) Heb jij nou niet zooveel hart en gevoel om dat uit jezelf te laten! Moet je dat voorgekauwd worden? F é 1 i c i té: Maar pa, vanmorgen nog, voor je uitging... Prosper: Vanmorgen niets, niemendal! ’r Is ’n oom van je gestorven! Mijn broer is gestorven! En wat ’n uitnemende kerel! Een zooals ’r in geen duizend jaar ’n tweede geboren wordt! Schaam je! Nee, schaam je! Je moeder heeft volkomen gelijk! In de eerste weken wil ik geen gezang hooren! Later kun je je scha inhalen. Félicité: Maar pa ... Prosper: Nee, nee, nee! ’t Is jammer genoeg erger dan jammer! dat we ’m maar zoo kort in ons midden gehad hebben! Die fatsoenlijke, nobele jongen ... Félicité: Nou! Gister is ’r anders over ’m gesproken ... Prosper: Door wie ? Aristide; Ja, door wie? Félicité: Kan mij ’t schelen! ’k Ben suf! ’k Heb niet gehoord, dat-ie ’r met geld vandoor was gegaan! Prosper; Dat zuig je uit je duim! Dat was ’n dat was ’n dat was ’n ’n, ’n ’n, ’n kinderstreek hoe oud was-ie toen heelemaal? dat was ’n jongensstreek, zooals alleen ’n echte, ’n door en door echte jongen, uithalen kan!... Hebben we samen geen nestjes leeggeroofd? Zijn we niet samen, als ’t donker was, over de schutting van den buurman geklommen, om zakken vol appelen en peren te moeren? Hebben we niet, als moeder ’r porte-monnaie liet slingeren, dubbeltjes, ja kwartjes en eens, hahaha, eens ’n gulden gege-ge-gelangevingerd? Was dat diefstal, wat?... Was ’t ’n misdaad, dat-ie in Antwerpen voor, voor, voor dat kan ’k jou niet vertellen! dat-ie in Antwerpen wat te veel geld uitgaf! Nee, ’t was ’n echte, ’n tip-top, kerngezonde jongen! En vader is te streng tegenover ’m geweest! Veel te streng! Onvergefelijk streng! Vader heeft ’n eenzamen zwerver van ’m gemaakt! {tot Félicité, die onwillig-luisterend ’n gordijntip opwipt) Laat dat Fé ! Dat ’s ongepast! Wat drommel, wat moeten Kleinman van de overzij en Schoor van de Bazar van ons denken! Mevrouw: En loop even naar boven, Fé, kind, en zeg tante Adèle, dat ’r koffie koud wordt... Félicité; Dat vervelende koffiedrinken vooruit! Of we ’t niet allemaal tegelijk kunnen doen! Tante Adèle: (tot Groomoe) Dag Net, dag kinderen ! Is ’t waarachtig al over twaalf... Ik was zoo moe, zoo schrikkelijk moe! Ik heb vannacht geen oog dicht gedaan, geen oog! En zoolang-ie hier in huis blijft, hè, zal ’k wel geen oog dicht doen!... Voor ’t allereerst ja, ja! voor ’t eerst van m’n leven, heb ’k den heelen nacht licht laten branden! Dat mag je vreemd vinden: telkens weer verbeeldde ik me, dat ’r op de gang op bloote voeten geloopen werd, en dat ’r n deur piepte! (Tot Aristide) Ach, ach, kindje, draag je nou tóch twéé brillen! Dat heeft de dokter je zoo verbojen! Dat is ’t bederf voor je oogen! En, en ach, ach ! je drinkt koffie zonder melk!... Let ’r dan niemand op je, als ik ’r niet ben! (tot Mevrouw, die haar de koffie van de tafel aanreikf) Dank je, Jeanne! En kan die akelige meid ’t niet onthouden, om me enkel thee, zonder suiker, op m’n bed te brengen! Je weet toch hoe suiker levend vergif voor me is!... Aristide, kindje, doe je lorgnet óf doe je bril af! Wil je je oogen heelemaal kwijt raken? Arist i d e : Zus ! (haar met een vinger wenkend) Pischt! Pischt! Kom ’ns hier! Nee, dichterbij! (zij buigt zich over hem heen. Hij fluistert haar wat toe). Félicité; (op de pianokruk ronddraaiend) Alweer geheimen! Dat akelige gefluister! (slaat ’n paar maal met een vinger een toets aan). Mevrouw: Fé! Fé! Groomoe; Maar Feetje! Prosper: (streng) Fé ! Félicité; Wat ’n nonsens! Wat ’n nonsens! (slaat opnieuw met een vinger aan) Of ik nou zóó doe wat hindert dat! Prosper; Je laat ’t. En basta! Félicité: De een mag dansen, de ander ... Bonjour! Bonjour, hoor! NEGENDE TOONEEL. Mevrouw, Groomoe, Prosper, Aristide, Adèle. Tante Adèle: (opgewonden) Is dat waar? ’n Ton? Meer dan ’n ton? Daar ga ’k bij zitten. Daar knikken m’n knieën van. Dat stijgt me naar m’n hoofd. Dat is dan voor jullie en voor en voor Baptiste! Die arme Baptiste, die nog gister, toen-ie je kwam feliciteeren, kindje, en toen-ie nog de attentie had ’n pakje cigaren voor je mee te brengen, geel, letterlijk geel van de zorg was! Ach, wat doet me dat voor Baptiste ’n ontzettend, ’n schrikkelijk plezier... Prosper: (die voor het schrijfbureau geschreven heeft) Dank je wel, tante! Merci! Uitgezocht lief! Tante Adèle: (een zilver zakdoosje met sacharinetabletjes openend en er een in haar koffie meppend) Gut, val je daar over, neef? Dat ik ’t jullie gun, en hoe gun, en dat ik blij ben voor jou en voor Jeanne en voor de kinderen en voor Aristide, hoef ’k niet eens met nadruk te zeggen. Maar die arme en bescheiden en zich met weinig tevreden-stellende Baptiste, met ’n zoo ordinaire vrouw, ’n familie van vijf jonge schaapjes, en telkens weer tegenslag in zaken... Als ik me destijds geen lijfrentetje gekocht had, was ik ’m al lang bijgesprongen ! Prosper: En ’t kwijt geweest! Tante Adèle: Daar blijf ik ’t antwoord op schuldig, neef! Prosper: Daar blijf Je ’t antwoord op schuldig! Daar valt niets op te antwoorden! Wat is Baptiste? Wie is Baptiste ? ’n Nul, ’n niemendal, nee, ’n niemendal! Aristide: Nou, nou, nou! Groomoe: Baptiste is ... Prosper: ’n Ezel in zaken, een die z’n vak niet kent... O, daar heb je ’t weer! Ik sta weer met m’n meening alleen! Merkwaardig, hoe niemand de waarheid hooren wil! Dat begint 'n drukkerij dat zet ’n uit- geverszaak op dat wil tegen groote en lang-gevestigde firma’s concurreeren dat... Mevrouw: Toe, Prosper... Wat heb je daar an... Pro sper: (driftig) Non jij nog! Wel ja, waarom jij ook niet? Ik zeg, zooals ’t is! En als je me eerlijk vraagt: ik vind ’t zonde en jammer, dat ik de helft van ’t geld van m’n broer in ’n open put moet smijten! We zullen zien, wat ’r na ’n jaar, of na twee jaar, of na drie jaar van overgebleven is! Dat is mijn voorspelling! Tante Adèle: Ja, ja. Prosper: Wat nou ja-ja? Groo m o e: Adieu, ik ga weg. Tante Adèle: En ik ik zeg niets meer. Prosper: Met andere woorden .. TIENDE TOONEEL. De vorigen, Gharlotte. Gharlotte: (een stapel kaartjes op de tafel leggend) Asjeblief. En d’r zit benejen, in de voorkamer, ’n heer die kamers wil zien. Prosper: Wegsturen! Dat had je toch ook uit je kunnen doen! We verhuren geen kamers meer! Zeg ’m zeg ’m, dat alles verhuurd is! Mevrouw: Maar, man Arist i de: Alles verhuurd! Tante Adèle: En al de kamers staan leeg! Prosper: Doe wat ’k je zeg! (gaat naar het raam, grijpt van achter het gordijn een bordje „Gemeubileerde kamers te huur”, werpt dat op het schrijfbureau) En goddank! Die kouwe drukte en die kouwe complimenten, hebben we tenminste niet meer af te wachten! (nijdig tot de meid) Wat gaap jij nou? Wat kijk jij nou? Wat lach jij nou? We verhuren niet meer! En dat individu benejen, dat zoo weinig tact heeft, om aan ’n sterfhuis aan te bellen, wijs je ’t gat van de deur! Gharlotte: Ik vind alles goed. Prosper: En breng die twee telegrammen even weg. Maar dadelijk. Nou? Gkarlotte: Genten. Prosper: Dat kun je toch op ’n andere manier vragen! Asjeblief! Gkarlotte: (’t bankpapier heen en weer draaiend en tegen ’t licht houdend) Drie honderd gulden? Drie honderd! Nou, nou! Da’s om van te schrikken! (af). ELFDE TOONEEL. Mevrouw, Groomoe, Prosper, Aristide, Adèle. Mevrouw: Mocht dat nou wel, Prosper ? Prosper: Of’t mocht ? Mevrouw: Dat waren toch de driehonderd gulden... Aristide; Die ik in z’n portefeuille... Waarom zou dat niet mogen? Mevrouw: Nou ik dacht... Pr o sper: Hahaha, je zal je an ander grof geschut moeten wennen! Dat’s pas ’t begin! (de pas gekomen kaartjes openend) Mr. Van der Wielen. P. G.... Ja, ja, die krijgt ook nog ’n ongezellige kleinigheid van ons... Tante Adèle; Die Baptiste! Die arme Baptiste! En, wat zei-ie wel, toen-ie ’t hoorde ? Aristide; Die weet ’t nog niet! Tante Adèle: Weet-ie ’t nog niet? Zijn jullie ’t ’m dan niet wezen zeggen? Mevrouw: Nee, tante. Baptiste is naar Rotterdam. Aristide: Naar ’t hotel, waar Gerrit voor ’t laatst gelogeerd was. Tante Adèle; (langzaam overleggend) Waar Gerrit voor ’t laatst gelogeerd was? Wat moet-ie daar? Gr oomo e: Voor de koffers. Mevrouw; Tenminste als ’r bagage is. Aristide: Begrijp je dat nou niet, zus? Wij twee zijn naar de Gredietbank gegaan, en Baptiste... Pros per: En als u ’t nou niét begrijpt, tante, is ’t ook goed! Dat toeven we toch niet met z’n zessen uit te leggen! (tot Charles, die met pak kennisgevingen binnenstrompelt) Zoo. Dat heeft anders geduurd. Daar heb je nou, van toen we de deur uit gingen, op gestudeerd! TWAALFDE TOONEEL. De vorigen, Charles. Charles: Ik moest toch verschillende adressen opzoeken, pa. Prosper: En de lijst? Charles: Asjeblief, pa. ’r Zijn nog tien overgebleven. Prosper: Tien? Tien! ’r Waren ’r toch honderd! Dat klopt toch niet! Hou je mond maar! Ik snap ’t al! Natuurlijk weer de helft verschreven! Ik zeg je toch, je mond te houen! Ga zitten, en lees op, maar zoo, dat ik ’t verstaan kan! Charles: Familie Boes, Hoogstraat 273, alhier. Prosper: Alhier! Alhier! We weten wel, dat ze niet in Londen wonen! Mevrouw: Nou, Prosper ... Prosper: Daar wachtte ’k op! Heb ü niets te zeggen, schoonmama, of oom Aristide, of tante Adèle? Verbaast me! Verder. Charles: (schuw) Mejuffrouw Anna Hagel, geboren Stein... Prosper: (woedend de kennisgeving verscheurend) Jfj had ambtenaar van den Burgerlijken Stand moeten worden, ezel, kuiken! Mejuffrouw ... Geboren Stein! Dat snuffelt den heelen dag in boeken en heeft nog niet ’t begrip, om mevrouw te schrijven! Daar kan ’k me dood over ergeren! Aristide; Maar als-ie nou toch ... Prosper: Willen we liever apart gaan zitten, zonder vier getuigen? Vooruit. Tante Adèle; Heb je aan Santje gedacht, neef? Beschuit met Muisjes. 3 En aan – God, hoe hiet die ook weer? – die, je weet wel nou, je weet we 1...? _ Pr o sper: Krijg ’k ’n oogenblik stilte, of krijg ’k geen stilte? Tante Adèle: Wat jaag je nou? Ze heeft ons toch ook ’n kennisgeving gestuurd, toen ’r schoondochter overleed ... Ze is getrouwd met... Dat s toch afschuwelijk, als je niet op ’n naam kan komen... Pros p e r; Vooruit. Charles: Dan volgt Spoör, maar die is straks al gehaald dan Meier ■ • • Pros p e r: Met ’n iof’n y? Charles: Met ’n i. Asjeblief,_ pa.. Pro sp er: Deugt niet. Dan heö ik me vannacht vergist, maar dan had jij dat met je snuggeren kop moeten merken. . Aristide: Meier? Meier? Is dat...? Prosper: Ja, dat is. Verder. Charles: Hoogstraten, Turfmarkt 13... Pr o sper: Waar? Charles: Alhier. Pros p e r: Zeg dat dan. ’r Komt ’r toch ook dadelijk een in Utrecht. Groomoe: Als ’k je nou niet stoor, Prosper, dan wou ’k vragen, of Dadels ook op de Ujst staat? Prosper: Drie maal. Vier maal. Dat s weer iets voor schoonmama, hahaha! Of we Dadels zonen kunnen vergeten, hahaha! Vooruit, vooruit, vooruit! _ Tante Adèle; Hoe heet ze nou toch weer! Je weet toch, wie ’k bedoel, Net! Ze was met zoon kreupelen man getrouwd, en ze heeft ook suikerziekt . Gut, de laatste maal dat ze bij Dr. Sijpken was, had ze wel vijf procent... {snel) Neef, je vergeet Sgpken toch niet! Prosper; (brullend van ’t lachen) Dat’s alweer pyramidaal! Dat ’s eenig! En daar moet je je verstand bii honen! Den dokter die zelf den dood geconstateerd heeft, aan Sijpken, aan Sijpken, aan dien braven Sypken, ’n kennisgeving van overlijden sturen! Aristide: (meelachend) Ja, zus, dat ’s nou niet listig van je, hahaha! Mevrouw: (lachend) Tante, tante, hoe kom je daar op! Groomoe: Ja, Adèle, nou heeft Prosper gelijk, hahaha! . Prosper: (van ’t lachen bekomend) Hè! Hè! Dat heeft me goed gedaan! En dat’s voor ’t eerst sinds langen tijd, dat we allemaal ’ns smakelijk en zonder zorg gelachen hebben! Tante Adèle: Nou, daar begrijp ’k niets van. ’n Beleefdheid is ’n beleefdheid! En als mij, godbewaar (klopt op ’t tafelblad) wat overkomt, sta ik ’r op, dat mijn dokter ook ’n kennisgeving krijgt! Dat is de burgerlijke beleefdheid... Prosper: (tegelijk met de anderen lachend) Tante, hou op, hou op! ... DERTIENDE TOONEEL. De vorigen, Baptiste. Baptiste: (verschijnt in deuropening van achterwand. Hij blijft met ’n strak-gespannen gelaat, en met de handen in de zakken, onbewegelijk staan. ’tLachen der anderen houdt onmiddellijk op. Een stilte van angstige verwondering). Prosper: Nou? Wat doe je wat doe je... mal! (Baptiste beweegt niet). Aristide: Is ’r iets gebeurd? (Baptiste blijft versteend). Mevrouw: Baptiste! Baptiste! Scheeltje wat? {hij gaat met 't zelfde strakke gezicht bij de deur zitten). Tante Adèle: Nou, Baptiste, je maakt ons ongerust! (een stilte). Pros p e r: (geprikkeld) Wat drommel, wat drommel, wat zit je nou den paljas uit te hangen!... Was ’r geen bagage in dat hotel? Baptiste; (knikt droog)... Pollie. Pros p e r: (gebluft) Pollie ? Aristide: Pollie? Baptiste: (droog knikkend) Pollie. Mevrouw; Pollie, Pollie? Wat is dat? Baptiste: Heb ’r mee gebracht. Pros p e r; (niet begrijpend) Meegebracht ? Aristide: ’nHond? Baptiste: {droog) Nee. Z’n vrouw. Pros p e r; Ben je dol! Aristide: Zn vrouwt Wat, wat, wat, wat klets ie non ! Mevrouw; Z’n vrouw? Dat kan toch niet. Hg is toch niet getrouwd! Baptiste: Ja. En hoe. En met Pollie. Pros p e r: Nou zou ’t me niets verwenneren, of dat is weer zoo’n kinderstreek van Baptiste' Dat’s weer tip top! Nou zit-ie te lacken, terwijl-ie zelf niet weet, waarmee-ie speelt! (zich met gebalde vuisten voor Baptiste posteerend) Ja, waarmee je speelt! Met n halve ton voor iouw portie! Aristide: ’r Staat by de Gredietbank minstens, minstens, minstens ’n ton, Baptiste! . , Mevrouw: (angstig) De helft voor jou de helft voor ons. Baptiste ... ,v Bapti s te: (verschrikt, met starende oogen opstaand) Wel allemachtig! Wel wat weerga! Wel vervloekt Wel God in den hemel! Wel allemachtig, allemachtig, allemachtig ! Pros p e r: Als je niks anders te zeggen heb . Wat was dat nou met dat met • Baptiste: Nee, nee, nee! Nou moet je me eerst van de van die Gredietbank vertellen! Hebben jullie daar... Staat daar ’n ton meer dan ’n ton? Wel allemachtig, allemachtig, allemachtig! .. . [grijptzn zakdoek uit z'n zak, wrijft zich het voorhoofd) Of houen jullie me voor de gek? VEERTIENDE TOONEEL. De voeigen, Félicité. Félic i té: Gompie, pa, ’r is ’n vreemde juffrouw na boven geloopen, en die zit op de trap te huilen! Pros p e r; {verslagen) Is dat.. . ? Baptiste; Krijg ’k antwoord, of krijg ’k geen antwoord ? Heeft-ie meer dan ’n ton nagelaten ? Heeft-ie... Pr o sper: {woest) Ik vraag je wie de juffrouw, de juffrouw, waarvan Fé vertelt... Baptiste: Wel allemachtig, daar ben ’k toch mee binnen gekomen! Je ben toch niet Oost-Indisch doof. Hü is getrouwd, getrouwd, getrouwd! Tante Adèle; Getrouwd? Met wie? Baptiste; Met wie, met wie, met wie! Met Pollie ! Met Pollie! Met Pollie! {valt buiten adem in ’n stoel) Zoo. (heesch) Zoo. En nou jullie. Dus, dus, op de Gredietbank.. . En dat weet je stellig...? En daar heeft zij, zij me geen woord van gezegd! “-MJ J o – ” Pr o sp er: (naar een raam toegaand, en dat opschuivend, waarbij hij nijdig een pakket rouw kennisgevingen op den grond smijt) Man, man, hou je mond ! Ik stik!... (,blazend om adem te halen) Ik stik letterlijk!... En waar, waar heb je dat mensch gevonden? Baptiste: (zenuw-geprikkeld) Hier. In m’n vestzak! Bij m’n horloge! Je lijkt wel simpel, oom! Waarvoor heb ’k de reis gemaakt? Waarvoor ben ’k vanmorgen om zès uur op de trein gaan zitten? Aristide; Dus, ze was in ’t hotel? Groomoe: Getrouwd? Met ’n juffrouw, die op de trap zit, getrouwd?... Kinderen, wat krijg ’k daar ’n hartklopping van! Getróuwd maar dat zal ze dan toch moeten bewijzen, dat ze getróuwd is... Heeft ze je ’r trouwboekje laten zien, Baptiste? Bapti s te; Ja, dat lag in ’t hotel naast ’r boterhammenbordje! Naast ’r onderrok, naast ’r haarborstel! De vraag! De nonsensvraag! Tante Adèle: Nou. maar ik vind, dat Net geen ongelijk heeft. Als-ie getrouwd was geweest om 't te zeggen, zooals ’k ’t denk: éérlijk getrouwd dan zou, dan zou ... Baptiste: Ze is getrouwd! Dat hèb ’k geïnformeerd! Bij, bij.. . Wat doet ’t ’r toe! ’k Laat me toch niet door de eerste de beste ’n loer draaien! ’n Ton! ’n Halve ton! Vijftig duizend gulden! (slaat zich met de vlakke hand tegen ’t voorhoofd) Wel allemachtig, allemachtig! En ’n vróuw! Een die misschien met alles... En daar kwam ’k straks, als ’n kind zoo onschuldig binnen, in de onnoozele meening, dat oom Prosper over die in de portefeuille gevonden zielige drie honderd gulden op z’n neus zou kijken ... Mevrouw: {naar de deur links) Dan zal ’t ’t beste zijn, dat ik na ’r toe ga. Prosper: Hier blijven! Mevrouw: Als ze toch zit te huilen... Je kan ’r toch niet... Prosper: Hier blijven! Hier blijven! Wat gaat me dat vreemde mensch an! Dat is om razend te worden! Hier blijven! We moeten onder mekaar... Niewaar, oom Aristide, niewaar tante, niewaar schoonmama? Aristide: Als ze ’r bij is, kunnen we niet praten! Groo m o e: Suscht! VIJFTIENDE TOONEEL. De vorigen, Gharlotte. Prosper: {tot Charlotte) Strakjes! Strakjes! Je ziet, dat we ... Gharlotte; (een kruidenierszak met geld op tafel leggend) Nee, zooveel geld hou ik niet bij me. {lachend) Dat ben ik niet gewend, ’t Eene telegram was vijfenveertig centen, en ’t andere ... Prosper: (ongeduldig) Ja, ja, ’t is goed! Gharlotte: En ’t andere dertig. Dat’s vijfenzeventig. Dat maakt twee honderd negen-en-negentig gulden vijftien centen, ’k Heb eerst bij den kruijenier om ’t te wisselen, en om is lekker swiet te slaan, ’n pak lucifers gekocht. Asjeblief. Dat is honderd papier. En in de zak zit de rest an zilver. Nou, mot niemand ’t natellen ? Mevrouw: Strakjes, ’t Zal wel kloppen. Pro sper: {nijdig) Strakjes! De helft zal ’r niet an mankeeren! Gharlotte: (gebluft) Nou, nou! Als u dan maar niet later... Prosper: (opstuivend) Nee, nee! ’t Is in orde! Gharlotte: (gebluft) Nou, nou! (af). ZESTIENDE TOONEEL. De vorigen, zonder Gharlotte. Prosper: (tot Groomoe, die in de stilte bij Charlotte’s heengaan, den zak naar zich toehaalt, en 'r iets uit neemt) Mama, mama! Scharrel niet! Groomoe: Ik heb jou dat weet je toch, Jeanne ? ’n gulden voor de koffie geleend .. . Prosper: Ben u bang, dat we met uw kapitaal met de noorderzon verdwijnen? Arist i de: Ja, wat voor ’n manieren, Netje!.., Als we dat allemaal deden, Adèle en ik, en wie ’r meer zoo’n kleinigheid voorgeschoten heeft, blijft ’r niemendal voor de begrafenis over! Tante Adèle; Neef, mag dat raam niet dicht asjeblief, asjeblief? ’t Tocht schrikkelijk, schrikkelijk! Prosper: ’t Geduld van hónderd engelen, moet je hier hebben! Daar willen we beraadslagen over ’n zaak van beteekenis, ’n ernst, als we nog nooit in de familie hebben gehad daar valt ’n fortuin uit de lucht... Aristide: ...’n Fortuin en ’n vrouw ... Prosper: Dank je! Daar heb je den soufleur weer!.. Daar willen we met kalmte en overleg praten, en daar maakt schoonmama zich over ’n gulden druk en tante Adèle zit op de tocht!... Baptiste; (die nijdig het venster gesloten heeft) . . . Zoo! En nou asjeblief zonder interruptie! Pros p e r: (gejaagd) Als die vrouw z’n vrouw is en dat zal wel! tenminste als jij sekuur hebt geïnformeerd . .. Baptiste: ... Hij heeft ’r ’n week gelejen getrouwd! Zoo stellig als tweemaal twee vier! De vent uit dat zeemanshotel was een van de getuigen . . . Prosper: ’n Week gelejen ? Eerst ’n week gelejen ? Dat is dat is dat is bedriegelyke bankbreuk!... Dat is ’n Judasstreek! ... Dan heeft dat mensch, omdat ze pas ’n week met ’n man van 57 jaar met ’n halven grijsaard! getrouwd is eerst ’nweek! dan heeft dat mensch, dat, dat, dat... dan heeft ze misschien rechten dan heeft ze misschien alle rechten. .. Groo m o e: Jawel, dat wil zeggen, als ze, als ze héüsch met ’m na ’t stadhuis is geweest.. . Prosper (wild van zenuwen) Schoonmama, hou u d’r buiten! Ik tril! Ik tril aan m’n heele lichaam! Groo m o e: Nee maar, nou vraag ’k of dat mijn schuld is! Prosper: Dat beweert niemand! Daar denkt niemand aan! Maar lei m’n gedachten niet af! Laat me met kalmte en overleg .. . (geëchauffeerd neerzittend) Dat’s ’n misdaad. . . Dat is, om niet onder woorden te brengen! Dan zijn we weer foutu! Arist i de; Als-ie jullie tenminste niet in z’n testament ... Prosper: (opstuivend) Weer ’n advies! Ons in z’n testament! Ons! Ons! Of-ie voor ons speciaal, voor ons, die-ie in geen 37 jaar heeft opgezocht, ’n testament zal gemaakt hebben! Baptiste: En als ’r wel, Godbeware, Godbeware ’n testament is, krijgen we geen duit, geen halve duit, geen rooie duit! Prosper: En je heb ’r natuurlijk in den trein niets gevraagd ? Baptiste: Van wat? Wist ’k dat in den trein! En kun je wat vragen an ’n mensch, dat enkel maar zit te grienen! Aristide: Als ’r geen testament is {bij gebaar van interruptie tot Prosper) Ja, of jij me nou telkens afblaft: ik ben ’r ook bij geïnteresseerd, of tellen mijn tienduizend gulden niet mee? als ’r geen testament is, en geen huwelijksche voorwaarden .. . Tante Adèle: Heel juist, dan zijn ze in gemeenschap getrouwd... G- room o e: ... Als ze getrouwd zijn ... Tante Adèle: ...En dan hebben jullie stellig recht op de helft.. . Pr o sper: Wel christenezielen, houen jullie je ’r buiten, of niet! Ik tril en ik stik en jullie matten me nog meer af! ’t Is ’n zaak tusschen mij en Baptiste ... Aristide: Nee, tusschen jou, Baptiste en die vrouw... Pros p e r: {wild) Dat weten we nou toch wel! Zie je ons voor twee imbecielen an, oom! Getrouwd! Getrouwd! Dan blyven we in de vervloekte, gek-makende misère, of, of in ’t gunstigst geval, als ’r geen testament is en geen voorwaarden, moeten we met dat mensch op de trap, met dat mensch op de trap, half om half deelen, ’r voor haar portie vijftig mille minstens afstaan, omdat, omdat ze ’n week met ’m getrouwd is geweest, ’n week, ’n week! Dat is je gemeenste anarchie! Dat is, dat is, om in mekaar te zakken! (heftiger) En waarom heeft-ie gister z’n mond gehouen? Ik heb ’m toch woordrijk» woordelijk gevraagd, of-ie die zeven en dertig jaar vrijgezel was gebleven! Daar heeft-ie bij geknikt! Daar heeft-ie bij geschaterd I Daar heeft-ie zeven vingers bij opgestoken! Daar heeft-ie bij gezegd: zeven en dertig jaar op n week na! En daar heb ik om gelachen, omdat k dacht, dat-ie ’n mop bedoelde .. . (zit uitgeput neer). Aristide: Nee, dan was dat geen mop. Zeven dagen, ’t klopt. Prosper: En waarom, waarom heeft-ie ’r dan niet meegebracbt ? Dat, dat, dat menseb! Waarom die beroerde, geniepige komedie ? Ik ben toch z’n broer, z’n eenige broer! Baptiste: Waarom? Waarom? Omdat-ie ’r niet dorst voorstellen, omdat ik me al geneerde tweede klasse met ’r te reizen! Omdat ze voor ’n jaar of zoo, met ’n knal falliet is gegaan ja, falliet, falliet! omdat ’r natuurlijk nog andere steken an ’r los zijn! Félicité: Nog andere steken, Baps? Prosper: (nerveus) De kamer uit, asjeblief! Jóuw gevraag kunnen we zeker missen! Tante Adèle: Ik verwonderde me ’r óók al over, dat ’n meisje van baar leeftijd... Félicité: Gompie, tante, van mijn leeftijd, van mijn leeftijd! ’t Zou wat moois zijn, als de wijsheid altijd met de jaren kwam! Bonjour! Ben heelemaal niet nieuwsgierig! Bonjour! (af). Prosp er; (tot Charles, die op de knieën gehurkt, de op den grond liggende rouwkennisgevingen ordent) En jü! En met bekwamen spoed! Mevrouw: (terwijl Charles geduldig heenstrompelt) Nou, Prosper! Pr o sper: Ondermijn je m’n gezag weer? Mevrouw: Hoe kan je zóó’n jongen „met bekwamen spoed” toeroepen! Pros p e r: (uitvarend) Jij met je ziekelijke voorliefde voor je zoon ... (Charles af.) Baptiste: Oom, asjeblief. We zijn enfin seuls. Arist i de: Ja, ja. En vertel jjj nou, Baptiste, hoe ... ZEVENTIENDE TOONEEL. Prospek, Aristide, Mevrouw, Adèle, Groomoe, Baptiste. Pros p e r: Vertellen! Vertellen! Ik begin met m’n advocaat, met Van der Wielen, op te schellen. Hooren, boe dat zit, boe dat moet, boe dat kan, boe dat. .. Arist i de: Juist, ’t Lag me op m’n tong ... Prosper: We moeten weten, wat ’r in ’t Burgerlijk Wetboek over huwelijksche voorwaarden en over gemeenschap en over zoo’n geval van seniele dementie van ’n grijsaard, die ’n week voor z’n dood blieft te trouwen, en van zoo’n indringster in ’n respectable familie, staat! Ik heb kinderen. Ik heb twee beste kinderen, ik heb twee minderjarige kinderen, waarvan ’k de rechten met hand en tand... Aristide: Je heb niet alleen kinderen, je heb schulden... Prosper: Bravo! Geestig! Ging dat op my, of ging dat op Baptiste? Tante Adèle: Nou, ik zou denken, op allebei... Prosper: {ongeduldig in telefoonboek bladerend) Van der Wielen! Van der Wielen! Van der Wielen? Wel, wat drommel.. . Baptiste: 593, oom. Prosper: Dat had je wel eerder kunnen zeggen! Baptiste: Kan ’k gissen, dat u’n telefoonnummer dat u zóó dikwyls gebruikt, vergeet? Prosper: Ik? Jy! Heb ik iederen dag’n advocaat noodig ? Baptiste: {droog) Oom, laat pot den ketel niet verwijten ... Prosper: Pot en ketel? Heb ik ’n drukkers-, n uitgeverszaak, die... Baptiste: Nee, oom. U heeft ’n pension, met meubelen op afbetaling. Aristide: Hahaha! (loopt lachend naar de deur). Prosper: Je hoeft niet van plezier weg te loopen, oom? {nijdig in de telefoon) 593! Ja, 593! {mevrouw af door de linkerdeur). ACHTTIENDE TOONEEL. Prosper, Baptiste, Adèle, Groomoe. Tante Adèle: {fluisterend) Net, Net hoe heet ze toch ook weer? Ik pijnig m’n hersens af! Hij was kreupel, en dan droeg-ie van die lakensche dingen over z’n schoenen ... Hoe heeten die lakensche dingen, die lakensche dingen . .. Pros p e r: (nijdig) Suscht! Susckt! k Versta niks! Hallo! Is Mr. Van der Wielen daar? Nee? Bien Anne. Heeft-ie pleidooi voor de Rechtbank? Jammer. Wil u ’m vragen, me dadelijk op te bellen, zoodra-ie op kantoor komt! Zeg u ’m, dat ik ’m dringend moet spreken over ’n erfeniszaak, en, en, dat ik z’n rekening wil vo – doen!... Dank u. {hangt gehoorbuis in toestel) vervloekt jammer! Wat nou? Baptiste: ’r Natuurlijk voorloopig als lid van de familie ontvangen. En aap, wat heb je ’n mooie jongen, spelen! Dat ’s de eenige weg. En eerst kooren koe de vork in den steel zit! En geen advocatenwerk, als we ’t maar eventjes kunnen vermijden! Pros p e r: Dus ? Gr oomo e: Natuurlijk, Jeanne is al zoo verstandig geweest, na ’r toe te gaan! 'Tante Adèle: {tot Baptiste) Neef, hoe heeten die lakensche dingen, die ’n heer over z’n schoenen draagt i Pr o sper: Tante, laat me met rust! Je zit toch vlak naast den lexicon! Groomoe: Hemeltje... Pro sp er; Ja, uw hemeltjes, schoonmama, uw hemeltjes en uw gezucht... (plotselinge stilte). NEGENTIENDE TOONEEL. Prosper, Baptiste, Adèle, Groomoe, Mevrouw, POLLIE, ARISTIDE. Mevrouw; Zoo. Leg uw hoed en uw mantel af. (helpt haar) Dat is mijn man. Prosper, de vrouw van je broer. En dat is neef Baptiste. En dat mijn moeder. En dat tante Adèle, ’n tante van uw overleden man. Ga zitten. Hier is ’n makkelijke stoel. Bapti s te: Mij had u niet noodig voor te stellen, niewaar tante ? Wij kennen mekaar al. (bukt zich, reikt ’n voetenbankje aan). Pros p e r: Schoonzuster, u komt onder be .. . onder miserabele omstandigheden met met de familie kennis maken ... En enne ... Enne ... En we zijn allemaal nog te diep onder den indruk, om veel om veel woorden te gebruiken .. . Maarè ... Maarè ... M’n buis staat voor je open... En... Enne... je blijft onder ons dak! Mevrouw: We hebben kamers genoeg, Pollie! Tante Adèle: Tien. Prosper; Heeft u ’m erg veranderd gevonden? {zij schudt suffig het hoofd). Hij was, bij was ’n best menseb, was . . . (tot Baptiste, die hem aan ’n jasslip trekt) Wat wil jij nou? Wat zeur jij nou? Wat trek jij nou?... Hy was ’n rechtschapen menseb, en niemand sterker dan wy, schoonzuster, beseffen uw verlies. (zij knikt suffig). Mevrouw: Blyf je met ons ’n stukje eten, Pollie? (zij weigert wezenloos). Prosper: Kom, kom! Als je óns ziet eten, eet je vanzelf mee ... Ook de levenden hebben rechten ... Toen myn vader stierf, niewaar Jeanne, niewaar tante, niewaar schoonmama, hebben we, hebben we ... TWINTIGSTE TOONEEL. De vorigen, Gharlotte. Gharlotte: {met bloemtuil) Asjeblief van Kleinman, van de overzij •■ • En ... En ... Pollie; (ziet de bloemen, tracht zich te bedwingen, snikt het uit). Prosper: (haar op den schouder kloppend) Nou, nou, nou, schoonzuster .. . Mevrouw: (achter haar) Kom, Pollie, Pollie! Baptiste: (terwijl ook de anderen zich deelnemendhartelijk met Pollie bemoeien) Kom nou, tante!. .. EINDE VAN HET EERSTE BEDRIJF. TWEEDE BEDRIJF. Dezelfde tooneelschikking van het eerste Bedrijf. Zwakke zonschijn tegen neergelaten gordijnen. Een licht van de gaskroon brandt. EERSTE TOONEEL. Chakles, Hendkika, Gharlotte. Hendrika: (met een presenteerblad met glazen sherry, glazen port, en koppen bouillon tot Charlotte, die een presenteerblad met koppen koffie draagt beiden komend uit rechter-achterdeur) Nou, Gharlotje, zou je de deur willen openschuiven ? Charlotte: Da’s makkelijker gezeid as gedaan, ’k Heb óók m’n handen plentie-vol. En as ’k stort, krijg ’k óf ’n replement van meneer Arrestiede, óf meneer zelf kykt me met z’n oogen me graf in... Toe, jongeheer, as je dan niet mee wil eten, maak je dan is verdienstelijk ... Hendrika: Toe, Sjarles! Leg je boek nou is neer.,. Jij ben ook liever lui as moe ... (Charles, die in ’n stoel bij den haard gebogen, heeft zitten lezen, strompelt op, schuift de glasdeuren open. De achterkamer met een lange gedekte tafel, waaraan de familie met verschillende heeren gezeten is, wordt zichtbaar. Zij zwijgen allen, doen ernstig) ... ’n Glas sherry of ’n glas port, meneer Spoor? Of ’n kop bouillon? (de heer Spoor antwoord: „Nou, as ’tu ’t zelfde is, liever ’n glas port... ’t Was buiten koud, en dan heeft je maag. . Terwijl hij spreekt komt Mevrouw in voorkamer, en schuift de deuren achter zich dicht). TWEEDE TOONEEL. Mevrouw, Charles. Mevrouw: (zoekt ongerust) Wat is dat nou, Charles, wat is dat nou, kind? Waarom kom je niet binnen? Charles; (voor zich uit starend, en nerveus zijn boek open en dicht klappend) Omdat ’k geen lust heb, met al die vreemde menschen samen te zitten! Mevrouw: Zal ’k je hiér ’n boterhammetje brengen ? Charles: Nee. Mevrouw: Je heb gister ook niet gegeten, en van morgen ook niet. Dat hou je niet uit, kind. Charles: Dan zal ’k ’t niet uithouen! (met harden glimlach) Dan zal ’k „met bekwamen spoed”, „met bekwamen spoed”, en net zoo plechtig als oom G-errit... Mevrouw: (achter hem buigend en de handen op z'n mond leggend) Foei! Schaam je! Charles: (wrevelig haar handen wegduwend) Ja, ’k schaam me, dat ’k zóó op de wereld ben gekomen, dat k nog niet eens geschikt ben om mee uit begraven te gaan, hahaha! (hij smijt het boek op den grond). Mfvrouw: Toe, jongetje, jongetje... Hoe kan jij, jij, die anders zoo verstandig ben, hoe kan jij... Foei, wat ’n woorden! (half naar de achterkamer terug aarzelend) Heeft papa je wéér iets onaangenaams ... ? Charles: (het hoofd in de handen stug) Nee. Mevrouw; (bij den stoel terug, zacht) We hebben zulke heerlijke bouillon ... Wil je?... Charles: {met moeite sprekend) Nee, nee, moeder... Mevrouw: {zijn hand in de hare nemend, en die angstig streelend) Zit nou niet zoo, kind! Zeg dan, wat ’r is. Charles: (zijn hand terugtrekkend, snikkend) Niemendal, niemendal! ’k Wou dat ik in zijn plaats t huis uit was gedragen! (een kruk omver smijtend) Dan waren m’n krukken niet meer noodig geweest! Dan hadden jullie die als souvenir kunnen bewaren! Mevrouw; Jongetje! Charles: Laat me met rust! Mevrouw: Heb je je over mij te beklagen? Charles: Over hem! Over hem! Heb ’k ’m gevraagd me op de wereld te schoppen? DERDE TOONEEL. De voeigen, Prosper, 2 heeren, Gharlotte. Pros p e r: Nee, hierheen! {de handen drukkend) En nog eens welbedankt voor de eer aan den overledene bewezen! ’t Was verbazend hartelijk, hoor! En wel de groeten thuis! Adieu! Adieu! Laat je de heeren uit, Gharlotte? Jammer, dat je zoo weinig tijd heb, Kareisen! Adieu! Adieu! {tot Charlotte fluisterend) En smeer nog wat broodjes! Ze eten, of ze ’n week gevast hebben! {met de hand aan de schuifdeur, tot Mevrouw, ongeduldig in de handen klappend) Wat voer je nou uit! Laat me niet alleen de honneurs waarnemen! Dat’s toch bespottelijk, dat je de kamer uitloopt! Mevrouw: Ik kom, ik kom ... VIERDE TOONEEL. Mevrouw, Charles. Charles: Ga nou maar. Anders geeft ’t weer kwestie! Mevrouw; {de kruk en het boek oprapend) Wil je _ wn je ’n broodje met tong .. . {hij schudt’t hoofd) .. .’n Pain-de-luxje met rookvleesch? ... (hij schudt ’t hoofd) Nee 7... De bouillon is zóó heerlijk, zóó délicieus... Charles: (slaat een arm om haar hals, terwijl-ie zich aan den stoel vasthoudt) ... Neem ’t me niet kwalyk, moedertje! (kust haar) Jij ben jij ben zelf ï'iïrzï.j" b" “»,i! v“ jó4 “ -»«« Mevrouw: Foei, hoe dorst je zoo uitvallen! Charles: (in stoel terug-, moeilijk) Ik heb ik üeb , “aar dat ze9 je hèm niet! —ik heb ’t me schrikkelijk schrikkelijk angetrokken, dat ik – oom met z n gesloten oogen en met z’n witte handen nn en geen beweoinü op z’n gezicht – eerst op t bed – en toen in die – in die ellendige kist – Dat raat ' -Pat zie ’k nog telkens- telkens. . . Dat raak k met kwqt... Dat heb ik vannacht gezien – en vanmorgen dat zie ’k on ’t oogenblik Mevrouw: ledereen móét sterven, jongetje. Ik heb “00“ gVelen’.drie bl0e" “ ZUSterS ~** kiSeÏÏÏ l 8Bi: Stoel teruS. starend) Ja, ja... Dat zal wel .. Dat zal wel. . . Dat iedereen sterven ™iïPnWeetn/rk ~ -heb ’k tien’ maal gelezen – ’k nonlemand 200 Van dicMeb« gezien, had k nog met En, en – jullie jullie, jij en Peetje én de nLdter7h"JUUIh hebben tenminste gelééfd. Ik niet. Ik moedeiSe- fwT 1“ Eruptie – aAverend) Nee, En dan * * b°ek opmeuw doorbladerend) En dan... Mevrouw: En dan, malle jongen? Gli ar les: En dan... Nee. Dat zeg ’k, kan ’k niet zeggen. Ga nou naar binnen. Anders wordt weer. Mevrouw: Als je ’t niet zegt, als je niet zooveel vertrouwen in me heb, blijf ’k zoo lang tot b/iwi681 allpJ°en 7 ,toen ’k gistermorgen alleen 7 7 ~ lleen ln de kamer alleen by de kist denken TT ~ 7 toen dacht ’k- wat ’k zou denken, als daar als daar nee ik kan zeggen, moeder! nee’ IJ£ tan t niet °UW: (inSehouden-smartelijk) Jongen, jongen ,k“ Je 20° t°Wen I Hoe durf je zoo tobbenT wé zijn toch nog by mekaar! Charles: Dat zijn we. Ja, dat zijn we noa Maar misschien komt de dag, dat ’k met die dingende -oescnuit met Muisjes. 4 krukken bedoelend) die latten alleen blijf.. . (met ingehouden wanhoop) En dan ? En dan ?. .. k Wou liever eerst. Vóór jou. (hoofd in handen). Mevrouw: (hartstochtelijk) Toe, toe, Gharltje, mn kind! Je ben nog te jong ... VIJFDE TOONEEL. De voeigen, Prosper. Pros p e r; (geprikkeld). Waar blijft die vervloekte meid met de broodjes! En waar blijf jü! {tot Charles) Ben jij weer de egoïst, die je moeder in beslag neemt! Moet ’k de broodjes zelf gaan balen? ’t Is bier weer tip-top gesoigneerd! Of jij daar niet voor bad kunnen zorgen, terwijl wij aan ’t graf waren! Of je niet bad kunnen uitrekenen, dat ’r tekort zouen komen! {Mevrouw, die al in de gang is, naroepend) En nog wat koffie ! En vlug! {af in de achterkamer, waaruit ’t gepraat en ’t gelach even opleven). ZESDE TOONEEL. Charles, Pollie. Charles; (staat op, legt het boek op de middentafel, gaat op het voorste raam toe, zet zich in leunstoel, kijkt naar de zonnespeling op het gordijn. Pollie, met oud valies in de hand, komt door linkerdeur binnen) Ga u weg? Zonder iemand wat te zeggen? Pollie: {zonder naar hem te kijken) Ja, wat mot ik nou nog hier, hè? En u wil ze wel de groeten van mjjn overhrengen —en ze zeggen, da’k ze voor alles dankbaar blijf, hè? As u zoo beleefd wil wezen, meneer ? Charles; Meneer ? Charles! En zoo ’t huis uitloopen, nee h00r!... {tot Mevrouw, die met Charlotte, met n schaal broodjes en met koffie, binnentreedt) Ma 1 Mama 1 Mevrouw: (gehaast.) Strakjes, strakjes, jongen I Je weet toch .. . Voorzichtig an, Charlotte! (af in achterkamer, waar Prosper Juist zegt: ,Ja, die was onbetaalbaar! En als je dan nog daarbij bedenkt, dat-ie voor ’n jaar candidaat voor de Provinciale Staten, voor de Provinciale Staten, voor niets minder dan de Provinciale Staten was, hahaha!” De deur wordt toegeschoven). Charles: (naar Pollie toestrompelend.) . . . Wees u zoo vriéndelijk asjeblief, asjeblief, tante, om nog ’n oogenblik op mama te wachten ... Mag ik uw tasch... ? Pollie: As u denkt, dat ’t noodig is, zal ’k nog effetjes ... Charles: (’t valies op de schrijftafel zettend) Natuurlijk is ’t noodigl En zeg nou geen u meer! Ik heet Charles ik ben uw neef. Pollie: (afwezig) Ja, ziet u, ’k heb met zoo’n vracht menschen tegelijk kennis gemaakt... Dat ken ’k niet allemaal stouwen... Is u neef van vader’s of van moer’s kant ? 0f... 0f... Charles: Ga zitten, (den stoel bij den haard bedoelend) Daar. Waar ik altijd zit, omdat ’k zoo’n last van kouwe voeten heb ... Pollie: Ik ook. IJskouwe, «skouwe. Hè, dat doet goed. ’k Zou me schoenen wel uit willen trekken Hè, wat lekkertjes .. . {Charlotte uit achterkamer naar deur. Geluid van druk lachende, druk pratende menschen) . .. Wat was dat? Waar hebben ze zoo’n, zoo’n schik over? Is ’r iemand angeteekend, of, of, 0f...? (met de hand over ’t voorhoofd strijkend) God, God, wat ben k simpel, wat leit ’r ’n band om me harsens . Charles: Hebben jullie véél van mekaar gehouen ? Poll i e: Wie ? Charles; Uen oom? Pollie: Ik en oom; (wezenloos) Ik en oom ? Wie wie bedoel je? Charles: Of u veel van oom Gerrit, oom Gerrit, die hier is gestorven, gehouen heb? Po 11 ie: (de handen warmend) Of ’k veel van Gerrit, Gerrit... Ja, hoe is ’t gosmogeljjk, dat iemand zoo ineene, zoo ineene van je weg gaat... Hoe is ’t gos-gosmogeiyk!... En zonder da-je mekaar gedag zeit... En kort as ’t geduurd het. . . En, en, wat-ie nog de laaste dagen ’n plezier in z’n leven had. .. Hoe-ie de kamer vol rook dampte van plezier!. .. Hoe-ie liep te fluiten van plezier I. . . Hoe-ie over de matten keukenstoel sprong van plezier!... Hoe-ie nog Zondag z’n bord met boerekool en kluifles maar half leeg at van plezier! Ja, ja en huilen d’r over doe ’k niemeer. Ik ben uitgehuild. Al zou je me soebatten; huilen ken ’k niemeer. Of ’t me boven me hoofd hing! Of ’t weer zoo wezen most! Of die daar-boven ’r 10l in het me telkes weer alles af te nemen! En nou mot ’k maar gaan. Ik mot niemand tot last wezen. Charles: Zeg mama dan eerst goeiendag. Pollie: Ja, dat ken ’k óók. ’t Komt ’r op ’n kwartier niet op an. Op me wachten doet nog geen beest. Ja, ja, ’tis ’n rijkeluis-begraffenis, as-ie niet had kennen droomen, geweest... ’k Heb al de blommen zien uitdragen ... Ach, ach, wat ’n geld an blommen!... ’k Heb op me bloote voeten bij ’t raam gestaan, en eerst toe alles met me begon rond te dansen, ben ’k weer in bed gekropen. Meneer ... Charles: Charles, tante! Pollie: Sjiearle dan, as ’k zoo vrijpostig mag wezen ... Sjiearle, wat knap ’k van die warmte op ... Wat ’n kou, hè?, zoo kort na Nieuwjaar. Dat hebben me nog is gehad, in negentien-drie, in negentien-drie ... Toe rejen ze toe rejen ze toe rejen ze, kort na Nieuwjaar ... (blaast voor zich uit) ... Hoe kom ’k zoo zonder harsens... Charles: U heeft misschien te veel van ’t drankje geslikt. Pollie: Van ’n drankie? Daar weet ’k niemedal van. Heb ik drankies? Charles: De dokter is toch bij u geweest! Herinnert u zich dat niet meer? (zij schudt ’t hoofd) Heusch hoor! Ma heeft u minstens driemaal ’n lepel gegeven. Po 11 ie: O! O, jawel. Ja, dan zal ’t dat wezen ... Is dat verroest-gek i Anders ben ’k toch nooit zoo. (Stilte. Zij warmt zich de handen. Oplevend gelach uit de achterkamer) Is is u gevallen? Charles: Nee. Zoo ben ’k geboren. Pollie. Da’s jammer. Da’s heel erreg jammer. Ik vroeg t, omdat (moeilijk haar gedachten formuleerend) omdat omdat, zie je, me eerste man, onder ’n machine is geraakt, met opzet, met opzet... enne, enne ... Charles: Was u nóg eens getrouwd? Pollie: {knikt) Ja, ja, tweemaal. Ik wor in Maart acht en dertig, maarè ’k heb voor honderd jaar ondervonden. Meer as ’k me vijanden toewensch! Na boven en na benejen en weer na boven en weer na benejen precies as op ’n wip. Ja, ja en nou bennen me weer onder an, nog erger as vroeger. Korte vreugde geweest... Slim. Erreg slim! (stilte) Wat ’n boeken, wat ’n boeten! Enne wie leest die allemaal? Charles: Ik, Ik heb niks anders, Pollie: Niks anders ? Charles. Nee. Ik kom de deur niemeer uit. Ik zit enkel nog bij heel warm weer op de verandah. Pollie: Ken u dan niet is ’n loopie .. . ? ; Charles; (glimlachend) Nee. Ik ga langzamer as n slak en ’n slak wordt niet zoo gauw moe as ik. Dan lees ’k maar. Alles wat u daar ziet, heb ’k uitgelezen ... Heb u’t nog zoo koud, tante? Pollie: Vreeselijk, vreeselijk. En, enne, wat mot hij ’t nou koud hebben ... Charles: Wie? Polluie: Hij. De grond zal wel as ijs zijn geweest. Ik heb t is gezien, dat-ie zoo hard as ’n bikkel was en da-ze ’m met vuur mosten ontdooien, om ’r ’n gat voor de kist in te graven ... Ja, dat heb ik is gezien. .. (■bedwingt haar snikken). Charles: Je zou niet meer huilen, tante. Po 11 ie: Dat doe ’k ook niet. .. ZEVENDE TOONEEL. De vorigen, Prosper, drie heeren. Pros p e r: [drie heeren uit de achterkamer naar de achterdeur begeleidend, terwijl Félicité de deuren toeschuift) Adieu, Spoor! Adieu, Willem! Adieu, Van Balen! Nee, deze deur! Merkwaardig, hoe iedereen altijd rechts wil! Ik ga mee, ik ga mee. Pardon, na jullie! Gharlotte! Gharlotte! [af. Félicité, naar de deur links doorloopend, zingt: ~Aaaaaaaaaaa! Aaaaaaaaaaa! Avéééééé! Avéééééé !” af). Charles: Dat was m’n zusje. Die heeft u natuurlijk niet zien zitten, anders zou ze zoo niet... Ze leert zingen, begrijpt u? En oefent zich af en toe... Pollie: Zijn die allemaal mee wezen begraven ? Charles: Ja, allemaal. Pollie: Het Gerrit ze dan gekend ? Charles; Hoeft dat ? Po 11 ie: Hoe weet ik dat ? Prosper: (luidruchtig in de deuropening tot de onzichtbare meid) Ja, ja, dat’s in orde! En dan zal k telefoneeren, dat ze ’t beddegoed weg halen, om ’t uit te stoomen! Dan is de heele herrie achter den rug! En goddank! Goddank! (opent zonder zich om te keeren ’t sigarenkastje tusschen achterdeur en venster, steekt vroolijk-neuriend ’n sigaar op). Charles; (met gebaar naar Pollie) Papa! Prosper; (eerst nu Pollie oplettend) Zit u hier ? Ben u zoo ineens opgestaan? Zit u hier al dien tijd? {tot Charles) Had jij dat niet kunnen zeggen, ezel! Charles: Ik wou... I Tl* I TT Ca avi n IVI O ij. • ucgim re ruimen . .Pro sper. Hoe is tmogelyk! Hoe is ’t denkbaar' Hoe kan t bestaan! Daar voel je je met alle respect voor den dooie, die voor ons haast ’n vreemde was^e – EMïftclï crra™ tTjo'S.g“ z.“‘k* “ . ? 1L? r*k a: (ui* achterkamer roepend) Kies maar hoor! We kennen mekaar langer as gister! 6Smaar üaptiste: Ja, Goddank! Zeven lange vette en Mven erg lange magere jaren! Proost! En nou opgereed. L'IST" ' b'otan" *> '•**« de Vsnotie!Dat begint te worden- hè’’k al ketSifnltf V- ZiCh °°k ’n glas ™l heeft geschonken) Proost, Riekje, op de vrooljjkheid, hahaha! Pro sper: Dat gezicht van ’r is tip-top, hahaha! VEERTIENDE TOONEEL. De vorigen, Mevrouw, Charles. Mevrouw: {bij ’t luide gelach snel de deur sluitend en den vinger op den mond leggend) Suscht! Suscht! Toe, jullie vergeten heelemaal, dat de weduwe hier zit! Bapti s te; God, tante, we doen toch niks onbehoorlijks! We, we lachten even... Mevrouw; Doen jullie dat dan hiernaast, want ’t is hier zoo gehoorig! Prosper: (met moeilijk bedwongen vroolijkheid) Dan had je toch wel zooveel takt kunnen hebben, om ons wat vroeger te waarschuwen? Je kan toch niet van ons verlangen, dat we in zak en asch zitten! (haar wenkend) Pischt! Pischt! Mevrouw: Wat dan? Prosper; (achter z'n hand pratend) ’t Is in orde! Mevrouw: Wat? Aristide: (dito) Wij erven alles! Prosper; (vroolijk) Dat mocht ik weer niet! De soufleur! De soufleur! Mevrouw: Erven wij heusch alles ? En zij 7 Baptiste: Geen cent! Goddank geen cent! Pros p e r: Nou, is ’t prachtig, ja of nee ? (luidruchtig) Kan jij daar bij kniezen, zooals Riek, hahaha! Mevrouw: Nee, dat kan ’k natuurlijk niet. Dan zou ’k moeten liegen. Dan zou ’k komedie moeten spelen. Maar je kan hiernaast haast elk woord ... Als je in de achterkamer gaat, is ’t niet. .. ? Pros p e r; Vooruit dan maar! Groote volksverhuizing ! (loopt op z’n teenen met ’t glas in de hand). Bapti s t e : (het gebaar met Aristide nabootsend) Zachtjes. Zachtjes. Hendrika: Jessus, kommen jullie nou weer allemaal hier? Motten we weer opgesloten worden? Dankie wel hoor! Dat ken je wel zonder mijn af! (sluit de suitedeuren en gaat met eenig vaatwerk door achterdeur at). VIJFTIENDE TOONEEL. Mevrouw, Charles, later Pollie. Mevrouw; (staat even in gedachten). Dat ’s dat ’s voor ons ’n buitengewoon geluk dat ’s zoo’n uitkomst, dat ’k ’r niet an gelooven mag. Charles; (in den stoel bij den haard) Mama. (dringender) Mama. Mevrouw: Ja, jongen? Charles: Krijgt zij geen cent? Mevrouw: Als ze zich niet vergissen, nee jongen. Charles: Mag dat dan ? Mevrouw: Dat zal wel. Als ’r geen kinderen zyn en ’n man en ’n vrouw niet in gemeenschap van goederen zyn getrouwd, erft natuurlijk de familie van den man. Zooveel gas op, en buiten weer ’t zonnetje, dat ’s zonde. (klimt op stoel, draait het licht uit). Charles: Mama. Mevrouw: Ja? Charles; Ik vind ’t gemeen. Mevrouw: (verwonderd) Wat ? Charles: En dat vind jij natuurlijk ook. Mevrouw: (het eetgerei van tafel nemend) Wat dan? Charles: Hy heeft ’r natuurlyk niet voor ’n week getrouwd, om ’r vandaag weer op straat te zetten... Da’s gemeen! Mevrouw: Als je wat ouwer ben ... Charles: Nee, nee, mama! Als ’k ’r an denk, hoe-ie boven in ’t bed lag ... Mevrouw: Daar denken we niet meer an... Charles... Hoe-ie in ’t bed lag met z’n gevouwen witte handen dan, dan dan zyn wij dieven,.. Mevrouw: Jongetje! Charles: Dan zyn wy dieven! En gemeene dieven! En dan moeten we, dan moet je .. . Po 11 ie; (uit de linkerdeur met hoed en mantel) As ’k niet stoor... (neemt het valies) En as me mekaar niemeer zien ... Mevrouw: Maar Pollie! Daar is geen sprake van, hoor! Dat wordt haast een beleediging! Foei! Hebben we je wat in de weg gelegd? Pollie: Mijn? Nee. Mevrouw; Wat haast je je dan? Po 11 ie: Ik hou niet van klaploopen. Mevrouw! Foei, wat ben je onaardig, [wil haar het valies afnemen) ’k Zou m’n oogen uit m u hoofd schamen, als we je zoo lieten gaan. Po 11 ie: (afwerend) Nee mevrouw, nee nicht ik mot heusch ... Mevrouw: Dat begrijp ’k niet. Je ben toch bjj den broer van je overleden man. Po 11 ie: Ik mot, en as ’k mot, mot k. Mevrouw; Je kan toen zoo lang ais je wil blijven loaeeren. Je doet ’r ons ’n genoegen mee: Po 11 ie; Nee. Laat ’k ’t niet anhalen. Nou me kop niemeer suf is, weet ’k wa’k doen mot. Mevrouw: Toe, toon nou niet zoo’n hoofd. Zoo, op slag na ’n begrafenis uit ’n sterfhuis wegloopen, mag je alleen, als je ’r reden voor heb ... Po 11 ie: Die hè-’k. Mevrouw: Heb je die? Po 11 ie: Hij had an jullie 't land, en omdat hij an jullie ’t land had, blijf ik niet langer as noodig is. Dat zou üi _ dat zou u in mijn geval ook zoo doen. Mevrouw: Dat ’s niewaar. Dat ’s heelemaal niet waar. Anders zou-ie ons niet na zeven en dertig j aar... Po 11 ie: Daar geef ’k liever geen antwoord op. Maar as ’k lieg as ’k ’r één woord van lieg, dat-ie jullie geen van allen zetten kon, zal m’n kind niet levend geboren worden! Mevrouw: Je kind? Ben je ben je dan [kijkt angstig naar Charles, die op z’n krukken geleund tegen ’t zonbeplast venstergordijn, met den rug naar haar toe, leunt) in omstandigheden? (Pollie knikt stug) En waarom waarom zeg je dat nu pas? Po 11 ie • Omdat dat enkel mijn angaat —en niemand anders, (een stilte) Nou, iedereen handjes geven, zal wel niet motten, (een stilte, waarin gelach uit de achterkamer) Ik dankie nog is wel, nicht, en ’k hoop maar da-me zoon of me dochter vrindelijker over jullie zal denken as Gerrit ’t gedaan en as ik ’t doe.. . (naar deur). Charles; Mama!... Mama, zeg je niks ? Mevrouw: (houdingloos-angstig) Je hoort toch, jongetje, dat ze niet blyven wil! Charles: (opgewonden) Maar je zegt ’r niks! (beslist) Tante Pollie, mama wil je wat... Nou dan, mama! Mevrouw: Jongetje, ik weet niet of wy ’r goed an doen, of wy angewezen zyn ... Charles: Mama wou je zeggen, tante, dat ’r by de Gredietbank meer dan ’n ton is... Pollie: Van wie ? Charles: Van hem, van oom Gerrit. Pollie: Meer as ’n ton? Van Gerrit? Staat-ie me voor de gek te houen ? ... Mevrouw: We Prosper heeft ’t je zeker niet gezegd omdat omdat omdat-ie gemeend zal hebben dat je dat jij geen rechten had, niewaar, niewaar ? Dan zou ’t dubbel hard voor je geweest zijn, niewaar ? Po 11 io: En m’n kind ? Mevrouw: (verslagen neerzittend) Wisten we dat? Wist hij dat? Pollie: Maar dan weet je ’t nou! Dan, dan, dan ... Hebben ze daarom zoo n plezier ? Kennen ze daarom d’r beetje fassoen niet houen? Most ’k daarom uitgehoord worden ? Most-ie daarom allemaal smoesies over ’n testament, over huwelijksche voorwaarden en God-weet-watmeer haarlemmerdijkies verkoopen? Is ’t dat? Is ’t (latte! Begin ik ’t eindelijk door te krijgen ? Dan snap ’k eindelijk, eindelijk, waarom Gerrit zoo lachte, waarom k geen zorg in me leven most hebben, waarom alles op z’n pootjes terecht zou kommen ... Dan krijgen me kind en ik, goddank, goddank, goddank houvast! Dan leggen me niet in de goot! Dan, dan, dan ~ . (nerveus) Waar is dat geld? Wie heit dat geld? Wat is ’r met dat geld! Mevrouw: {bij achterdeuren) Laat Prosper je dat liever zeggen .. . (af in de achterkamer). P o 11 i e {zich met de hand voor ’t voorhoofd slaand) Daar zou ’k met me suffen, half-garen, bezeten kop ’t huis uit geloopen zijn! En ze zouen me hebben laten loopen! Nee, nee, nee. dat zit ze niet glad! Om de dooie dood niet! As ’r dan centen zijn, zooveel centen... Hoeveel? Charles: (benepen) ’n Ton. Po 11 ie: Daar heeft-ie dan niks van willen weten, omdat-ie, omdat-ie —ja, dat mot wel! omdat-ie bang voor me schulden was of omdat-ie, me niet vertrouwde of omdat-ie me d’r buiten wou houen... Nee, nee, nee, dat zit ze niet glad! Nee, nee, nee, me laten ons geen loer draaien! Al mot ’k ’r met handen en voeten om vechten ! (opent gejaagd ’t valies, doorzoekt ’t) Daar zallen me is gauw ’n stekkie voor steken! Waar is ’t? Waar zijn ze? Ik heb ze toch hier... Heb ’k ze dan met me suffen kop ... Ja, ja, natuurlijk .. . Nee, daar kennen ze dan nog is plezier an beleven! Daar laat ’k geen gras over groeien! (gejaagd af door linker deur). ZESTIENDE TOONEEL. P rospee, Aristide, Baptiste, Mevrouw, Charles. Prosper: (smijt verwoed de achterdeuren open, stuift de voorkamer binnen, gevolgd door Baptiste en Aristide) Wel christenezielen, waar is ze dan? Mevrouw: (angstig in deuropening) Ze was toch nog pas ... Charles; Ze is naar boven gegaan ... Prosper: Naar boven! Naar boven! Denkt die oplichtster, die flesschentrekster, die indringster, dat opraapsel, dat ’k ’r nog ’n seconde in m’n huis duld! Dat is pyramidaal! Dat loopt de spuigaten uit 1 {’t valies van de tafel grijpend en ’t in ’n hoek slingerend, zoo dat de inhoud er uit valt) Weg met ’r armeluisrommel! Weg met ’r ?oodje! En als ze ’t in on?e tegenwoordigheid nog een keer durft te beweren die leugens, die listige, perverse onwaarheden! dien ’k ’n plainte tegen ’r in, dien ’k subiet ’n plainte in! ’n Kind! ’n Kind! We laten daar zoo maar een-twee-drie ’n kind uit de lucht vallen! Mevrouw: Ze zei... Prosper: Kaakt me niet wat ze zei! Baptiste: Ze kan wel zoo’n boel zeggen, maar daar blieven wij geen dupe van te worden, tante! Arist i de: Gelijk! Groot gelijk! Dat ’s keurig! Dat ’s voortreffelijk! Straks kan ze wel komen vertellen, dat ze ’n tweeling verwacht! Prosper: Nee, begin nou weer niet met nonsens! Nee, geen nonsens, oom! Tweeling, drieling, vierling, dat s een pot nat! ’n Kind! Zwanger! Zoo maar ineens zwanger! Zwanger! Zwanger! Van wie? Van wie! Mevrouw: Maar kis ze, als ze nou heusch.,. Pr o sper: Wat heusch? Wie heusch! Wat sta je tegen beter weten in te wauwelen! Ze is toch pas ’n week getrouwd! Sinds wanneer is ’t gebruikelijk, dat zoo’n schepsel na ’n slappe week, na ’n week ... (tot Charlotte, die ’n bezending kaartjes aan ’m geeft) Dank je, dank je! {smijt ze tegen den grond) Vooruit, vooruit, vooruit! (Meid glimlacherig af)... De infamie, de meer dan schandalige brutaliteit! (Charles strompelt naar de achterkamer) Dat trouwt, dat faljiete schepsel, dat in de schulden stikt, trouwt ’n senielen, voor z’n familie n allergemeenste komedie spelenden onoprechten, iedereen bedottenden ouwen man dat is, tegen alle recht en billijkheid en fatsoen in, ’n week getrouwd, en dat wil hokus-pokus, hokus-pokus ’n nieuwen Bien-Aimé op de wereld schoppen! Jawel! De zwarte vlieg! Probeert hier ook ongeluk an te brengen. ZEVENTIENDE TOONEEL, De vorigen, Hendrika. Hendrika; (die ’t laatste gehoord heeft) Jessus, wat is ’r nou weer an ’t handje? Baptiste; ’t Mensch zegt dat ze zwanger is! Aristide: Ja, beschuit- met muisjes ... Prosper: (verwoed) Beschuit met muisjes, beschuit met muisjes voor wie speel je de clown, oom! Aristide: Speel ik de clown? Pros p e r: Als je dan niet de clown speelt, gedraag je je imbeciel! Aristide: (geprikkeld) Nou zou ’k je den raad geven wat meer op m’n woorden te letten! Prosper. En wat anders ? En wat anders ? Ik zal je de waarheid zeggen, zoo dikwijls als me dat konvenieert! (bij interruptie der anderen) Houen jullie je ’r buiten! Men maakt geen grapjes van beschuit met muisjes, als ’n indringster (met den voet tegen wat uit ’t valies is gevallen trappend) kijk ’t zoodje maar an! met ’n oplichtersstreek, met hokus-pokus ’n kind, ’n heele familie ongelukkig wil maken! De waarheid... Hendrika: Jessus, oom, schei uit! Wat schieten we met je waarheid op! As ze in omstandigheden is... Aristide: In gezegende omstandigheden .. Prosper: Wel christenezielen! Hendrik a... As ze in omstandigheden is, kennen we d’r na fluiten... kennen we minstes zeven maanden wachten, of d’r ’n kind van komt... Aristide: ’n Levend kind. Prosper: (woest) D’r komt geen kind van I ’r Is geen kind! Zwendel, allemaal zwendel! Als jullie daarop invliegen, zijn jullie gek, zijn jullie stapel! Ik heb toch met ’r gesproken! Heeft ze ’n ’n woord gekikt? En dan en dan denk je, dat de wetgever zoo volslagen krankzinnig is om ’n kind, dat ’r niet is, dat ’r niet zijn kan, dat ’r niet wezen mhg, dat met den officieelen datum niet klopt is ’n week, ’n week of is ’n week geen week! denk je, dat de wetgever an zoo’n wurm hokuspokus ’n ton toestopt? Dat zou te pyramidaal zijn! Dan, dan, dan word ik socialist! Dan, dan, dan .. . (tot Mevrouw) Had jij ’r dat te vertellen? Moest jü ’r dat an ’r neus hangen? Ze wist toch van geen geld? Mevrouw; Ik heb ’t ’r gezegd, omdat, omdat... Charles: {in de achterkamer) Ik heb ’t ’r gezegd... Prosper: (driftig) Wat heb jy haar gezegd, kwajongen? Charles: Dat ’r bij de Gredietbank ... Prosper: (naar de achterkamer toestuivend) Jij had niks te zeggen, kwajongen, vervloekte kwajongen, beroerde kwajongen! (de hand opheffend) ’k Moest je links en rechts ... Charles: ’k Waarschuw je, vader, sla me niet! Mevrouw: (tusschen hen in, schreiend) ... Toe nou, Prosper, je ben zoo opgewonden! Je ziet jezelf niet! ’r Heeft toch niemand schuld ’t is toch voor allemaal ’n tegenslag ... Prosper: Als jij die vervloekte kwajongen niet zoo telkens in bescherming nam, en ’m niet zoo in den grond had bedorven . .. Hendrika: (de deuren toeschuivend) Zoo. Nou hoeven we d’r niet met z’n allen van te proffeteeren. Komt van jullie gesjikker! Aristide: (tot Baptiste) Wees jij zoo verstandig, Baptiste, en ga jij ’r effen bij! Anders duurt ’t tot van avond. Baptiste: Wat had-ie ’t dan ook te vertellen! Waar bemoeit zoo’n aap zich mee 1 (ruzie-stemmen uit de achterkamer) Heeft oom geen gelyk? Aristide; Als jy dan niet wil, zal ik, zal ik ’t probeeren ... (af in achterkamer, waarin Prosper luidruchtig beweert). Hendrika: (tot Baptiste) Nou, hè-’k gelijk gehad? Was 't ’n dooie mosch? Mot je nou nog stedentekoos doen ? Ga jy nou na de Bank en na me broer en na Harmsen en na Boot en na de Boer en zeg ze, dat de soep zuur is geworden 1 Daar mot-ie zich kleine oogies voor drinken! Daar mot ik blij om wezen! Daar mot ik ’n vroolyk gezicht by trekken! (uit de achterkamer ruzie-stemmen van Prosper en Aristide). Baptiste; Nou, als ’k dan tusschen twee vuren te kiezen heb, ga ’k liever ’n gezellig oogenblikje achter... Hendrika: Man, je ben niet wys! Baptiste: (de deuren openschuivend) Zouen we nou niet liever ... Pros p e r : {in de achterkamer) Bemoei je ’r niet mee! De waarheid, de waarheid die jullie niet hooren willen . . . (Baptiste schuift de deuren achter zich dicht). ACHTTIENDE TOONEEL. De vorigen, Adèle, Felicité. Tante Adèle: {door linker deur) Wat gebeurt ’r, Riek? Wat voeren ze uit? Wie zit ’r achter te huilen? Hendrika: Jessus, tante, kan mijn ’t schelen! ’k Heb an mezelf meer as genoeg! Tante Adèle; (de deuren openschuivend) Kinderen, kinderen, wat is ’r? Prosper: (fof Baptiste) Dat is ’n formeele leugen! En als ’t jou en je vrouw hier niet bevalt, dan weetje ’t gat van de deur, dan heb je eenvoudig ons huis te mijden! {tante Adèle schuift de deuren dicht). Hendrika: Jessus, jessus, dat laat zoo ’n man zich anleunen! Dat heeft nou niet genoeg karakter, om z’n hoed en z’n jas an te trekken! {schuift de deuren open] As je mijn wat te zeggen het, oom, doe ’t dan waar ’k bij ben... Pros p e r: Welja, welja, nou zijn we weer kompleet! Laten jullie me maar met m’n meening alleen staan! Als je van mekaar geen hartig woordje kan verdragen ... (Hendrika schuift de deuren dicht. Het tooneel blijft eenige oogenhlikken bij verward praten en schreeuwerig beweren in de achterkamer, leeg). Felicité: (op door linker deur. Zij beluistert even ’t rumoer, opent de piano, begint haar zangoefening) Aaaaaaaa! Aaaaaaaa! Avééééé! Avééééé! {haalt met volle stem uit) Ave Mariaaaaa! Ave Maria!... Einde van het Tweede Bedrijf. DERDE BEDRUP. Dezelfde tooneelschikking van het eerste Bedrijf. De raamgordijnen zijn opgetrokken. Zonnige dag. EERSTE TOONEEL. Mevrouw, Félicité, Gharlotte. Mevrouw: (tot Gharlotte, die bezig is de vensters te zeemen, terwijl ’t bordje ~Gemeubileerde kamers te huur zichtbaar op ’t schrijfbureau rust) Klaar, Lotte ? Gharlotte; (stug) Nee, hoor. Mevrouw: ’r Moet nog zoo’n boel gedaan worden. Gharlotte: (stug) ’k Heb maar twee handen. Beurs werken ken ’k me niet! (smakt spons in emmer). Mevrouw: (goedig-angstig) Doe dan de rest strakjes, asjeblief. Meneer heeft zoo dadeljjk ’n conferentie en t is hier koud. (in een bovenkamer begint iemand op een piano gamma's te studeeren) Gharlotte: ('t raam nijdig sluitend). Ik vind alles goed! (emmer in hand) Maar d’r nog is an beginnen, daar dank ’k ie voor! Mevrouw: Nou, nou, nou, Lotte! Gharlotte: Nou, nou, nou! Laat me gaan! ’k Heb je toch al driemaal de dienst opgezeid! (nijdig naar rechterdeur, keert zich om) De melkboer is met z’n briefte geweest. (stilte) De kolen zijn op. (stilte) ’k Zeg dat de kolen op zyn, en dat hè-’k gister ook al gezeid. t Laaste gruis hè-’k vanmorgen van de steenen geschrapt! (stilte) Ja, of u nou stommetje speelt: ik sta d’r voor, ik krijg de replementen! En ’r mot zeep wezen en soda en closetpapier voor meneer boven... Félicité: (gejaagd door linkerdeur) Nou zit dat akelige dier weer in mijn tijd op z’n piano te timmeren! As-ie niet uitscbeidt, begin ik ook! Gharl o 11 e; ’t Is hier ’n keet, nou! {af). Mevrouw: (tot Félicité, die de piano ontsluit) Fé! Feetje! Feetje! We kunnen ’t ’m toch niet verbiejen! We hebben ’m toch bij ’t verhuren van de kamer gezegd, dat-ie de vrijheid had ... Félicité: Vrijheid! Vrijheid! Dus om zoo’n draak, zoo’n akelig dier, moet ik m’n mond houen! Mevrouw: Je weet toch, Peetje, dat-ie over ’n half uur de deur uit gaat, en dat jij dan zoolang kan studeeren, als je zelf wil. Laten we blij zijn, dat we tenminste weer één heer op kamers hebben! Félicité: Blij, blij! Als Pa weer benejen is, zal-ie ’r wel ’n end an maken! Dat spook! Eerst niemendal uitvoeren, door die lamme begrafenis, dan door ’n huis vol zieken, die niks mankeeren, dan door dat akelige dier! Dat’s niet an te hooren! ’t Is mijn tijd, en ’k zie niet in, waarom als ’t mijn tijd is... Mevrouw: ’k Dacht dat je verstandiger was. We zijn nu eenmaal niet onafhankelijk. Félicité: Alsof je geen ander had kunnen krijgen! Mevrouw: Feetje, wees niet zoo onredelijk. Ik dank God, dat-ie ’n maand vooruit heeft betaald. En zoo’n netten, rustigen student krijgen we niet alle dagen. Félicité: Rustig l Gompie, rustig! Mooie dominee zal dat worden! ’n Dominee, die alle-eendjes-in-’t-water zit te spelen, in plaats van den bijbel te lezen! Dat gesar! Dat getreiter! ’t Is toch mijn tijd! Mevrouw: ’k Zal je maar geen verder antwoord geven. Je praat tegen beter weten in. Vreeseljjk, vreeselijk kinderachtig doe je nog voor ’n meisje van jouw leeftijd! {af door linkerdeur). Félicité: (na geprikkeld bij ’t raam te hebben gestaan, begint in een luiden roffel de piano te behameren). TWEEDE TOONEEL. Félicxté, Baptiste, Me. van dek Wielen. Baptiste: (met Mr. van der Wielen door rechterdeur). Hohohoho! Fé! Fé! Fé! Félicité: (nuchter) Nou? Nou? Baptiste: Schei uit met je spektakell En ga je papa even zeggen dat wg ’r zijn Mr. van der Wielen en ik! Wielen: (z’n horloge bekijkend) En wees u zoo vnendelgk ’r bg te zeggen, dat ik bijzonder, bijzonder weinig tijd heb, dat ik om een uur aan de Rechtbank moet zgn. Félicité: Pa is nog niet bg de hand. Baptiste: Dat is-ie wel. Félicité: Gompie, Baps, strg niet, nog geen half uur gelejen ben ’k in z’n kamer geweest. Wielen: (weer op z'n horloge kijkend) Ja, ja, als dat zoo is, dan spijt ’t me buitengewoon, dan spijt ’t me in hooge mate, meneer Bien Aimé, maar ’k heb waarachtig geen tijd te verzuimen, en daarenboven u heeft t boek onder uw arm, en de potloodstreepjes zijn zoo duidelijk, dat elke vergissing buitengesloten is! t Baptiste: Jawel, jawel, dat ’s allemaal waar, maar ’n conferentie zonder uw voorlichting... {tot Félicité) Toe, ga je of ga je niet? DERDE TOONEEL. De vorigen, Prosper. P r o s p e r: (in chamberloak, met doek om hals geknoopt) Goeienmorgen! Dag meneer van der Wielen. Hartelgk dank, dat u zoo vriendelijk is hier te komen! (bij zijn eenigszins mank loopen op z’n been wijzend) Ja, invalide! De ouwe dag, of rhumatiek, of zenuwen! Ben in geen drie dagen op de been geweest. Vandaag voor ’t eerst benejen. Anders zonen m’n neef Baptiste en ik natuurlijk bij ü zijn gekomen! Ga zitten. Ga zitten. Ligt ’t an mij, of is ’t bier zoo koud? Wielen: Friscbjes. Friscbjes. Om dan met de deur in buis te vallen, meneer Bien Aimé ’k heb nog net tien minuten ik adviseer in die zaak van uw schoonzuster, zooals ’k dat al telephonisch dee ... P r o s p e r: ... Een moment, asjeblief, [wenkt Félicité met z’n duim de kamer uit te gaan). Félicité: Bonjour! Bonjour! ’t Is schandalig, boor, da’k nog geen oogenblikkie kan studeeren! (af). VIERDE TOONEEL. Prosper, van der Wielen, Baptiste. Pr o sper: Hahaha, dat’s geen katje om zonder handschoenen aan te pakken! Daar zit temperament in. Daar zit ras in. Ja, en ’r b« blijven kan ze niet. We hebben pas met m’n zoon leergeld betaald. (zet zich over de anderen) Oejoejoei, zijn die spieren stijf! Gewoon ’n débacle! Wielen: (tot Baptiste, die hem sigaren presenteert) Dank u. Ben geen rooker. En nu kort en bondig ... VIJFDE TOONEEL. De vorigen, Groomoe. Groo m o e: (door rechterdeur, terwijl de piano zwijgt) Goeienmorgen. O, als je weer bjj de hand ben, is ’t niet zoo ernstig geweest! Ik stoor toch niet ? Pros p e r: Ja, storen en storen (voorstellend) m’n schoonmama, Mr. van der Wielen! storen en storen is twee: we hebben juist ’n kleine bespreking. Als u zoo beleefd wil wezen even in de achterkamer te gaan? Groomoe; Natuurlek. Wel zeker. Dat wou ’k juist. Gaat Adèle wat vooruit? Prosper: Uitstekend, uitstekend, dank u wel. Groomoe: En Charltje? Prosper: Uitstekend, uitstekend, dank u wel. Groomoe: Enne enne dat mensch ? Prosper: Uitstekend, uitstekend, dank u wel. Groomoe: En heeft Aristide nog geklaagd? Prosper: [met stemverheffing) Nee, schoonmama, schoonmama, schoonmama! Gr o o moe: Hemel, dat hoef je geen driemaal op zoon bijzondere manier te roepen! Ik heb niet de gewoonte me op te dringen. Pardon, meneer Van der Wieien, meneer Van der Wielen, dat ’k zoo onbehoorlyk dee, even naar m’n familie te informeeren. ’k Wist niet, dat dat bij welopgevoede lieden, ’n misdaad was. Pardon, [af in achterkamer). Pro sper. Zie zoo. Dat was niet mijn schuld. En dus... Wielen; En dus, en dus: ik blijf bij ’t advies, om u in t onvermijdelijke te schikken. Prosper: Jawel, dat's heel gemakkelijk gezegd, maar daarvoor met uw permissie hebben we, heb ik geen juridischen raad noodig! Twee dagen en'drie nachten, heb ’k ’r in m’n bed over gedacht, ’t voor en tegen overwogen ... Wiel e n ; Al blijft u ’r in uw bed over nadenken tot de negen maanden om zijn, tenzij ’t ’n zevenmaandsch kindje wordt: de eenige praktische raad is .. . Pr o sper: Dank u wel! Daar bad nou niemand op gekomen! Dus wij hebben geen recht, heelemaal geen recht, absoluut geen recht, om te vragen: bewijs dat t zijn kind is, dat ’t zijn zoon of zijn dochter Wielen: Hoegenaamd geen. Bapti s t e ; Maar ’r staat toch duidelijk (het boek openklappend, asjeblief, asjeblief, paragraaf 883: teneinde, teneinde, teneinde wat duivel, waar staat t? ten einde als erfgenaam te kunnen optreden, moet men bestaan, bestaan, bestaan, op het oogenblik, dat de erfenis is opengevallen . .. Beschuit met Muisjes. 6 Pr o sper: (heftig opstaand) Dat klopt dan toch niet! ’r Bestaat toch nog niets! Wielen: Spijt me zeer, spijt me buitengewoon! {neemt het hoek uit Baptiste’s handen) Nu meende ’k ’t u (Baptiste bedoelend) volkomen duidelijk gemaakt te hebben! Wil u even luisteren ? (kijkt op z'n horloge) Artikel, artikel, artikel 3 en dat is een internationaal artikel, ’n artikel voor alle beschaafde volkeren —: ~Het kind van hetwelk eene vrouw zwanger is, wordt als reeds geboren aangemerkt.. Pros p e r: Als reeds geboren I Als reeds geboren! Maar dat is dan toch je meest infame, je meest liederlljke, je meest gedrochtelijke internationale nonsens! Baptiste: Reeds geboren! ’n Foetus van nog geen veertien dagen ... Wielen... Wordt als reeds geboren aangemerkt ja, ’t staat ’r, ’t staat ’r! wórdt als reeds geboren aangemerkt, zoo dikwijls deszelfs belang ... P r o s p e r ... Des-zelfs belang! Wielen: ... Deszelfs belang zulks vordert! (Prosper gaat kreunend zitten) En dadelijk daarop volgt; „Dood ter wereld komende, wordt het geacht nooit te hebben bestaan...” Overtuig u, overtuig u, als u me niet gelooft! Prosper: (leest gretig),.. Geboren aangemerkt... Deszelfs belang ... Dat’s tegenover ’n respectabele familie fiesschentrekkerlj! Dat ’s boerenbedrog! Dat ’s onderkruipery ! Dat ’s door internationale gauwdieven geschreven ! Om te erven, moet ’t bestaan! En ’t bestaat niet! ’t Bestaat niet, en ze hebben den treurigen moed te beweren, dat ’t toch, toch bestaat! Dat kan niet! Dat is ’n gaping in de wet! Dat is of ’n enormiteit of ’n of ’n drukfout! Betaal je hondenbelasting voor jongen, die nog niet geboren zijn? Bestaan die? Eten de jongen van ’n zwangere poes ja, of u nou lacht: ik heb goddank nog gezond verstand! eten de jongen van ’n zwangere poes de pap uit den bek van andere katten ? Heb je dertien kippen, als je kip op twaalf eieren zit? Heeft ’n ei de rechten van ’n kip? Wordt ’n kuiken in ’n ei, zonder hanetred. of met hanetred, wat doet ’t ’r toe, wordt zoo’n kuiken als ’n reeds geboren kip aangemerkt, aangemerkt I Vang je, als je ’n baars, die kuit gaat schieten, aan je haak slaat, vang je dan één baars, of vang je ’r duizend? Wordt als reeds geboren, als rééds geboren aangemerkt! Bestaat! Bestaat! Bestaat om ’n ton te erven! Bestaat, om ons allemaal in ’t ongeluk te storten! Bestaat, terwijl je op je vingers kan narekenen, dat ’t niét bestaat, dat ’t geen kind van, van, van ’k heb moeite z’n naam uit te spreken! van, van, van Gerrit zijn kan!... By ’n hond, ’n poes n kip... ’ Wielen: (glimlachend) Beste meneer Bien Aimé, honden, poesen, kippen erven niet, niet waar? Laten we dus voet by stuk houden, en geen nuttelooze procédure, die van meetaf op niets, nee, op niets uitdraaien zou, beginnen. Prosper: Zoo-zoo! Jawel! En ’n schikking met met die vrouw, raadt u dus ook niet aan? Wielen: ’n Schikking? Prosper: Als ze ’n beetje rechtvaardigheidsgevoel heeft, zal ze begrijpen, dat ’r door ’n tusschentijdsche schikking ’n proces te vermijden is ... Wielen: r Kan van geen proces sprake zijn, en nog minder van ’n schikking, omdat ’r over ’t eigendom van n ongeboren of minderjarig kind niet beschikt mag worden. Prosper; Ach kom! Ach kom! Wielen: (opstaand) Als de weduwe ’n advocaat neemt, zal die in eerste instantie, en zonder zich ’n oogenblik te bezinnen, de benoeming van ’n curator ad ventrum adviseeren .. . Prosper: ’n Curator ad wat? Wielen: (z’n pels toeknoopend). .., ’n Curator ad vent rum. Baptiste: Ad ventrum? Wielen: (glimlachend) Ventrum: ventre, ’t fransche ventre. Baptiste: Ventre? Buik? Pros p e r: Buik. (stilte) Curator ad ventrum! Curator over iets, dat niet bestaat! Wielen: Dat wèl bestaat, meneer Bien Aimé. Heeft Dr. Sijpken geen positieve zwangerschap geconstateerd ? Pro sper: Dat’s ’n publieke misdaad! Dus, als ze morgen van ’n tweeling, ’n drieling, ’n vierling bevalt... Wielen... Worden die tweeling, drieling of vierling de rechtmatige erfgenamen. Baptiste: En als, als ’t niét zijn kind is! Wielen: Gaat ons niet aan. Pros p e r: (heftig) Gaat óns dat niet aan, ons, ons! Wielen: {op z'n horloge kijkend) Nee, geen seconde, geen seconde. Prosper: Dus, dus ... Wielen; Dus niets, ’k Herhaal: doen alsof ’r niets gebeurd is. Adieu. En beterschap, {geeft beiden ’n hand, gaat naar deur) Is ze nog onder uw dak, uw schoonzuster ? Prosper: Ja, goddank. Baptiste: Ze wou zélf niet weg voor de boel geregeld was ... Prosper: En we moeten, notabene, vandaag tot ’n schikking komen! Wielen: Dat’s onmogelijk, radikaal onmogelijk. XJ erft niet en ü erft niet en de vrouw erft niet, ’t ongeboren kind, dat als reeds geboren aangemerkt wordt, erft. Ja, ik kan ’r niets aan doen, ik ben geen wetgever! Adieu. Beterschap met de heele familie en u in ’t onvermijdelijke schikken! Alleen als ’t kindje dood ter wereld komt, nietwaar? wordt u beiden... Maar dat geval kunnen we voorloopig uitschakelen. Adieu, {af met Baptiste, terwijl Charlotte door dezelfde deur met ’n quitantie binnentreedt. De piano zet weer in). ZESDE TOONEEL. Prosper, Charlotte. Charlotte: {tot Prosper, die verwoed op en neer loopt) Kwitantie. Prosper: (haar niet oplettend) Ik niet, Baptiste niet, zü niet... Wat niet geboren is, toch geboren . .. Wat niet bestaat, bestaat, bestaat!... Curator ad ventrum, ad, ad, ad, ad, ad .. . (kwaadaardig stilstaand) Wat mot je? Wat sta je? Wat wil je? Gharlotte: Kwitantie. Prosper; Ruk uit met je kwitantie! Gharlote: Ja, ik wil d’r wel mee uitrukken, maar of hg ’t doet ? ’t Is al de derde maal. .. Pro sper: Dat vraag ik je niet! Dat raakt je niet! Al was-ie zes en dertigmaal geweest, heb jij nog geen ongepaste antwoorden te geven! Gharlotte: Dan maar weer wegsturen. {Zich bij de deur omdraaiend) Maar ik pak m’n boeltje, hoor! Zoo’n dienst kan me afgestolen worden! Hier ’n groote mond, as je met ’n kwitantie binnenkomt, en benejen ’n slabek, as je ze wegstuurt! Driemaal de huurkwitantie! Heb ’k nog nergens bijgewoond! {halverwege af). Prosper: Gharlotte! Lotte! Is dat de huurkwitantie ? Gharlotte: Nee, ’t is niet de huurkwitantie, maar de huurkwitantie! Prosper: Is die dan is die dan al driemaal geweest ? Gharlotte: God, is dat zoo’n wonder? We houen toch al an de zeventiende . .. Pros p e r: Zeg ’m dan, dat wegens sterfgeval... Gharlotte: Kies! Hè-’k ’m toch al tweemaal gezeid! Je ken de dooien toch niet uit de grond stampen ... ZEVENDE TOONEEL. De vorigen, Baptiste. Baptiste: Dat’s ’n advocaat van niks, van niemendal I Nog nooit heb ’k met dien kerel ’n proces gewonnen . . . Prosper: Stil! Stil! (fluistert Baptiste iets in ’t oor. Deze haalt even onwillig de schouders op, gaat op Charlotte toe, grijpt haar de quitantie uit de hand, en gaat er de deur mee uit) M’n neef m’n neef zal ’t me even voorschieten. Wat sta je weer onbeschaamd te grinneken! Wordt hier niet alles contant hetaald? Heb je niet pas, voor ’n dag of vijf, driehonderd gulden gewisseld? Charlotte: Ja, dat hè-’k. Maar, daar zal nog wel ’n hartig woordje over vallen. Prosper: (terwijl Baptiste terugkeert) Wat zal? Wat zal? ’r Zal niks! ’r Zal nog zooveel, da’k jou op staanden, staanden voet... Als je mjj ook denkt te brutaliseeren, heb je ’t glad, glad mis! Gharlotte: Nee, nou breekt me klomp! Dus, ik mot op staanden voet? Prosper: Je heb je mond te houen, en me niet te brutaliseeren! Je kan gaan, je kan gaan, je kan, je kan den eersten gaan! Gharlotte: ’k Wil wel daalyk ook ... Prosper; ’k Vraag je niet wat jij wil, ’k vraag wat ik wil! En ik wil den eersten! Gharlotte: Daar zallen we dan maar ja op zeggen. Dan krijg ’k de eerste (spottend) de eerste, de eerste: drie volle maanden en f 7.83 verschot... As je d r dan maar op rekent! {af, terwijl op hetzelfde oogenhlik Félicité binnentreedt). ACHTSTE TOONEEL. Prosper, Baptiste, Félicité. Prosper: En dat moet je je alles laten welgevallen I Zoo moet je je laten trappen, omdat wat niet bestaat, toch bestaat, toch bestaat! Félic i té: Pa. Prosper: Laat me met rust! M’n hersens dreunen toch al door dat vervloekte gepiengel van dien vent boven! Félic i té: Dat doet-ie al ’n uur lang, dat akelige dier! Prosper; Klop dan bij ’m an, en zeg dat-ie ophoudt! Zeg... Félic i té: Ma zegt dat-ie de vrijheid heeft... Prosper: Je ma zegt, je ma zegt! Ik zeg! Vrijheid! Vrijheid! We hebben geen van allen vrijheid! Ga je of ga je niet? Zeg ’m, dat ik, ik, ik ’t onbehoorlijk vind, dat-ie geen consideratie gebruikt met ’n huis vol zieken! Zeg ’m, dat je broer ziek is, dat je tante ziek is, dat ik me nog nauwelijks voortsleep! Félic i té: Nou, dat zhl ’k ’m zeggen, die mislukte dominee! (af door rechterdeur). NEGENDE TOONEEL. Prosper, Baptiste. Prosper: (in stoel ploffend, terwijl Baptiste driftig op en neer loopt) Ja, ik sleep me nog nauwelijks voort! (droogt zich het voorhoofd) ’k Heb koorts, ’k Heb minstens veertig graden, ’k Voel me dood-doodziek. Ik ben op, radikaal op! Baptiste; En ik ? Is ’t geen middeleeuwsche marteling wat ons, juist ons, passeert! Is ’t niet om bij te huilen, dat we eerst gek zijn geweest van plezier, dat we ’t water aan onze monden hebben gehad, en dat zoo’n kind .. . Pro sper; Dat niet bestaat, dat misschien enkel op ’n vergissing van Sypken berust!... (de piano houdt op). Baptiste... Dat zoo’n satansche, tiendubbel-vervloekte, onzichtbare indringer ’t weer van je lippen trekt! Nou is ’t uit! Nou kan ’k met vlag en wimpel failliet verklaard worden, zooals dat schepsel, zooals m’n tante, m’n tante, godbeter! Prosper: Eu wij dan? Hebben we ’r ooit zoo voorgezeten? Is ’t ooit zoo’n misère geweest? ’n Halve ton, die je geroofd wordt door, door, door door ontucht, want als-ie niet vóór z’n huwelijk met die avonturierster... Baptiste... Geleefd had ... Pr o sper... Wel christenezielen, begin jij nou ook al te soufleeren! ... Als ’r geen ontucht in ’t spel was geweest, zouen we nou niet met de obsceeniteit van ’n curator ad ventrum, ad ventrum, ad ventrum en van welk ’n ventrum! te maken hebben! Tien, vijftien minuten heb ’k daar (met gebaar naar achterkamer), na de begrafenis, ’t beloofde land gezien, heb ’k na jaren worstelen en wroeten adem durven happen, en nou, en nou stik ’k! (hijgt moeilijk) Dat’s de genadeslag! Dat’s ’t doodvonnis 1 De huur, de termijn van afbetaling, de begrafenis . .. Baptiste: De begrafenis? Daar had u toch ruimschoots van die driehonderd . .. Pros p e r; Had ’k, had ’k ... ’k Weet wel, dat ’k ze had . . Maar ... Maar ... Baptiste: Maar? (de piano zet weer in). Pros p e r; Open gat, open gat. . . ’k Moest Van der Wielen, dien parasiet, dien onwetenden lummel-met-z’n paragraaf-dit-en-dat, z’n ouwe rekening betalen voor ’k ’m ons proces, ons proces, ons proces met wat niet bestaat, in z’n impotente handen kon geven! (blaast voor zich uit) ’k Stik! ’t Is hier ’n warmte om te bezwijken! En die vlegel boven ... (holt naar achterdeur, schreeuwt de gang in): Félicité! Félicité! Heb je ’t meneer Bakker gezegd, dat ’k in mijn huis, in mijn huis vandaag geen muziek kan hebben ? Dat moet uit wezen, hoor! En op slag uit wezen, hoor! (smakt deur dicht. Gelijktijdig komen Groomoe uit achterkamer en Aristide uit deur links). TIENDE TOONEEL. De vorigen, Aristide, Groomoe. G-roomoe; Wat is dat? Aristide: Wat gebeurt ’r? Pr o sper; Niets. Niemendal. Staan jullie achter de deuren te luisteren? Arist i de: Nou, daarvoor hoefje achter geen deuren te luisteren. Je zet, met permissie, ’n keel op, of, 0f... Groomoe; Of je vermoord wordt! Prosper: Moet ik u daarvoor verlof vragen, schoonmama? G-roomoe: Mij, nee. Mij heb je héélemaal geen verlof te vragen, ook geen verlof, om me in tegenwoordigheid van vreemden, zooals die meneer van daarstraks, om me met je ouwe ongemanierdheid en je ouwe ongepastheid, aan te blaffen! Pr o sper: (met stemverheffing). Ik blaf u niet aan, schoonmama, schoonmama, schoonmama! öroomoe: Nee maar, heusch, nou neem ’k jullie twee tot getuigen... En dat laat ’k me niet langer aanleunen. (Mevrouw komt door deur links op, luistert even angstig, gaat weer door rechterdeur af) Jij behandelt je huisgenooten, je vrouw, je kinderen, je familie, of, of ze je ondergeschikten zijn, behalve, behalve dat’s om ’n hartklopping bij te krijgen! behalve, als we je moeten bijspringen, als je je niet meer te roeren weet... Ik krijg nou al over, over ... Prosper: Stuur me den deurwaarder, laat me executeeren, maak ’r misbruik van, dat m’n seniele broer niet zóóveel, niet zóóveel hart voor z’n familie, z’n eigen familie had! Hart? Hart! Jullie toonen geen van allen, geen van allen, hart! Nee, schoonmama, je weet van de enorme boevestreek, je weet van tante Adèle ’r ziekte, je weet van Charles z’n ongesteldheid, je ziet, hoe ik me met moeite op de been hou, hoe ’k half geparaliseerd ben, half kreupel door dat summum van ellende, en je maakt bruute toespelingen, op, op, op ... Groomoe... Op vijf honderd drie en zeventig gulden de kleinigheidjes niet meegeteld ... ’k Moet m’n huur ook betalen! Prosper: Isude eenige ? Ben u weer martelares ? Moet ’k op m’n zieke knieën om uitstel bidden? Is ’t mijn schuld, mijn schuld, dat wat niet geboren is, als reeds geboren aangemerkt wordt! Aristide: Ja, ja, maar ondertusschen ~. Pros p e r: Ondertusschen, wat ondertusschen ? Niemendal ondertusschen! Conspireer met z’n allen! Drijf me ’t water in! De waarheid is, dat jullie alleen aan jezelf denkt! En daar hoef je niet ironisch bij te lachen, oom, oom, oom: ik sta voor niets meer! {ploft opnieuw in ’n stoel). Arist i de: Ja, ja, dat’s keurig en voortreffelijk, en jij zou wel willen hebben, dat we allemaal met n slot voor onzen mond liepen, maar ondertusschen, ondertusschen en ondertusschen 1 Dan kan ik m’n tienduizend gulden, waarvan ’k zeven, zeven procent rente maak! dan kan ’k die voor goed zien vliegen ... En Adèle, Adèle, zus beklaagt zich ook ... Zus zegt, dat ze belt en belt, en dat ’r niemand notitie van ’r neemt... Zus zegt... Pr o sper: Schei uit met je ge-zus, oom! Ik kan ’t woord „zus” op ’t oogenblik niet verdragen! Laat tante ’n ander Pension zoeken, waar ze meer op ’r wenken bediend wordt! Aristide: En ik? En ik? Denk je dat k r alleen laat? Prosper; Doe wat je hart je in zoo’n situatie, zoo’n chaos, ingeeft! Aristide: (tot Groomoe) En dat heb ’k m voorspeld, zoo’n kink in den kabel, zoo’n intermezzo, heb ’k ’m voorspeld, zoo toen we met ’t ch.eque-boek naar de Credietbank ... Pro sper: Heb u? Heb u...? Begint de contramine weer ? Heb u niet, toen u me aan Hamel van de Gredietbank voorstelde, toen u uw kaartje afgaf kende ik Hamel? Had ik Hamel ooit gezien? beb ü toen niet met ’n zekerheid, ’n beslistheid, n wijsheid... {bij Aristide's ontkennend hoofdschudden) Nee? .. Nee?... {tot Mevrouw, die binnengekomen is, en bedrukt aan tafel gaat zitten) ... Herinner jij je dat niet? Mevrouw: (ontkent, met moeite haar snikken be~ dwingend). ELFDE TOONEEL. De vorigen, Mevrouw. Prosp er: Weet jij dat niet meer? Of laat jy me ook in den steek? Mevrouw: Ik weet alleen, dat meneer Bakker, dat de meneer-van-boven, de huur, de huur opgezegd heeft... (droogt zich de oogen) ~. En dat de meid ’r koffer wil pakken ... Pr o sper: Wel Christenezielen! Mevrouw: Als je ook wat minder nerveus dee ... Prosper: (uit z’n stoel opvliegend). ’t Is goed! Ik verdedig me niet meer! Maar jullie zult nog allemaal léélyk ópkijken! (schuift de achterdeuren open, keert zich om, roept); Baptiste! Baptiste! Een moment! [af met Baptiste in achterkamer). TWAALFDE TOONEEL. Mevrouw, Groomoe, Aristide, Félicité. Aristide: Leelyk opkijken? Nog leelijker? Nee, dat’s haast onmogelijk ... {tot Mevrouw). Jeanne, Jeanne, wees toch verstandigerl Wat schiet je daar mee op? Groomoe: Aristide heeft gelijk. Voor zoo’n overspannen mensch, die 'n paar maanden na ’n sanatorium als jullie daar ’t geld voor zouen hebben, maar dat hebben jullie helaas niet! toe zou moeten, voor zoo’n geëxalteerden man, mag je nog geen traan laten! Mevrouw... Weer zonder iemand op kamers, weer tot over de ooren in de zorg ... Félicité: (door recbterdeur, zingend) Aaaaaaaa! Aaaaaaaa! Avééééé! Avééééé! Dag groomoe! Dag oom! Aaaaaa! Aaaaaa! {af door linkerdeur). öroomoe: Nou, die doet misschien verstandiger dan jjj I Laat je hoofd maar niet hangen 1 Kom, wees verstandig. Ga je even mee, naar boven? Naar Adèle? Mevrouw: Nee. ’k Heb hier nog te doen. Als oom Aristide... Aristide: Wel zeker. Zus zal blij zijn, dat ze tenminste van iemand belangstelling ondervindt. Na jou, Net. (af met Groomoe door linkerdeur). DERTIENDE TOONEEL. Mevrouw, Charlotte, Prosper. Mevrouw: {gaat naar de boekenkast, sorteert een vijftal boeken, legt die suffig op de tafel, staart voor zich heen). Charlotte: {door rechterdeur, met presenteerblad met broodje, servet, mes, vork, koffie) De eerste, de eerste, de eerste ... {de piano houdt op) ... Maar ook geen uur langer! (bij de deur) En as ’r geen zeep en geen soda komt, laat ’k de vaten zoo staan, {klapt de deur dicht. Mevrouw spreidt ’t servetje over de tafel, zet er alles op neer). Pros p e r: [gehaast uit achterkamer, grijpt ’n papier van de schrijftafel, blijft op den terugweg staan) Voor wie is dat, voor wie, voor wie? W *0 vttwwj • 7 Mevrouw; Voor voor haar. Pro sper: Voor haar? Ben je...? {wijst op z n voorhoofd) Weg ’r mee! Heeft ’t niet lang genoeg geduurd? Mevrouw: Je kan ’r nou toch niet ineens... Pr o sper: Geen druppel water meer! Wel ja! Wel zeker! Met ’n vork en ’n mes! Met ’n vingerdoekje! Met ’n servet! ’k Zou ’r ’n gebrajen kippetje, ’n hors d’oeuvre varié, ’n fleseh Bourgogne voor ’r galgemaal voorzetten! Baptiste! Baptiste, heb jij al ontbeten? B a p t i s t e {in achterkamer) Nee, natuurlijk. Pros per: {’t broodje en de koffie meenemend) Asjeblief! We zullen nog den barmhartigen Samaritaan uithangen! (Pollie door linkerdeur) We zullen Mevrouw de weduwe Bien Aimé, geboren Zwarte Vlieg, geboren ongeluksvogel nog langer mainteneeren! (zet brood en koffie op de tafel in de achterkamer neer, zonder Pollie gezien te hebben) Laat ze bij ’r curator ad ventrum ’n broodje gaan bedelen! We zullen ’r nog vetmesten! Geen glas water meer! {Mevrouw schuift angstig de deuren dicht). VEERTIENDE TOONEEL. Mevrouw, Pollie. Mevrouw: {na een stilte, waarin Pollie bij het raam is gaan zitten) Ik dacht ik dacht dat je nog niet op was gestaan ... Pollie: Zoo, dacht je dat? Mevrouw: Je had toch migraine? Pollie: Wat ha-’k? Mevrouw: Migraine hoofdpijn ... Pollie: Ja, koppijn ha-je ook wel zoo kennen zeggen. Mevr o uw; {neemt schuw de boeken van de tafel, gaat er mee naar linkerdeur, keert er verlegen mee terug, legt ze weer neer) Lekker weer, hè ? Pollie: Ja. Mevrouw: ’t Zonnetje is zoo warm, zoo warm ’n genot, hoor ... Pollie: Dat zal wel. Mevrouw: ’kWas vanmorgen even op straat, even aan de overzij bij den slager, en ’n lust, ’n lust... Naar den slager ga ’k altijd zelf. Stuur je de meid, nietwaar, dan laat die zich alles in ’r handen stoppen ... Dat doe jij toch ook? {Pollie haalt de schouders op) Nou zal ’k ’n kopje koffie voor je gaan halen. Pollie: Nee. Mevrouw: Nee? Wil je soms liever wat anders? ’n Kop bouillon, of.. .? Pollie: Nee. Niemedal. Mevrouw: Je kan toch niet met ’n nuchtere maag ... ? Po 11 ie: Dat ken ’k. Mevrouw: (naar haar woorden zoekend) Je begrijpt je ben verstandig genoeg om te begrijpen alle menschen zijn niet eender, nietwaar ? en, en... Neem nou ’n kop bouillon... Ik heb voor Charles wat kalfspoulet opgezet... Po 11 ie: (geprikkeld) Nee, nee, nee. As ’k nee zeg, is ’tnee. Mevrouw: (verlegen). Heb ik je wat... ? Po 11 ie: Nee. Niemand, {staat driftig op) ’kWou alleen weg. ’k La-me niet langer lijmen, ’t Is nou welletjes, wat? ’k Hè-d’r meer as zat van. Kikken doe ’k d’r van. ’k Wor haast misseltjk van mezelf, da’k me heb laten besmoezen, om jullie gastvrijheid, jullie gastvrijheid, tot de boel geregeld was, an te nemen! (nerveus met de vuist in de vlakke hand slaand) Nou! Nou! Motten me nog praten, of motten me niet praten? ’t Begint me te kroppen, hoor! ’t Begint me te steken! En as me nou niet daalijk kennen praten, as me nog langer de stiekumer motten uithangen, smeer ’k ’m met ’n vaart, hoor! Mevrouw: Zouen we niet liever... ? Po 11 ie: {stug) Nee. Me zallen niks liever. Me zallen mekaar niet verder in de weg loopen! Mevrouw: (angstig) Goed. Dan zal ’k m’n man en m’n neef. {aarzelend naar rechterdeur) ... Geen boterhammetje? Po 11 ie: Nog geen korrel, ’k Vertrouw jullie niet, geen van allen! ’k Vertrouw jullie niet van hier tot daar. Mevrouw: Ja, dan is ’t maar beter ... Po 11 ie ; En of dat beter is! ’k Heb niet voor niemedal me kamerdeur op slot gehouen! En me eten laten staan {zenuw-glimlachend) as ’k dacht as ’k dacht. .. Mevrouw: (verbaasd) Als je wkt dacht? Poll ie: Da’s mijn zaak. (zit bij tafel neer) Asje onder vijanden ben, in ’n kwaad nest ben je voor alles bang. (zenuwachtig) Voor voetangels en klemmen, voor knippen en rattekruid, voor, voor alles! Voor ’n geluid midden in de nacht, voor ieder gestommel, voor, voor alles! ’k Vertrouw jullie niet! Vannacht, gisternacht, eergisternacht, om twee en om vier uur, en weetik-veel hoe laat, hebben jullie, hebben jullie by me deur gescharreld... Mevrouw: (verontwaardigd) Denk je, dat wy, dat wy ... ? Po 11 ie: Da’s myn zaak. Mevrouw: Daar sta ’k geslagen van. By zoo’n by zoo'n haast ziekelyk wantrouwen, blyf ’k je ’t antwoord schuldig. Als ’r, als ’r iemand op de gang gescharreld heeft, ben ik ’t geweest, ik, omdat ’r zieken in huis zyn. Tante Adèle is ziek—(moeilijk) en Gharltje was ziek, omdat, omdat z’n vader ’m voor jou, enkel voor jou, ’n klap had gegeven... En zoo’n grooten jongen, die gebrekkig is, slaat men niet, is dat niet zoo, is dat niet zoo .. . ? (droogt zich de oogen). Po 11 ie: (na ’n stilte, met moeite) Hè-’k dat kennen ruiken ? Hè-’k dat kennen weten ? Hè-’k dat in de spiezen kennen hebben ? Hè-’k ’r door kennen slapen ? (’r huilen bedwingend). Tril ’k niet van vermoeidheid, van zenuwen, van opwinding, an me heele lijf? Hè-’k me haast niet die paar dagen as jullie gevangene gevoeld? Hè-’k niet ’t schandaal met jullie dokter motten meemaken, an me lijf motten meemaken, om jullie te laten gelooven da k niet lieg, da’k ’t niet uit me duimen zuig ... ? (hortendhijgend pratend) ’k Zal bljj zijn, blij zijn, ’k zal me weelde niet kennen, as ’k, as ’k onder jullie dak, jullie dak-dak, jullie vreeselijk dak-dak vandaan ben, vandaan ben ... (bedwingt zich met zenuwtrekkingen op ’t gelaat). Mevrouw: (angstig) Wil je ’n glas water? Po 11 ie: {hard) Nog niet as ’k ’t besterf. Nee, dan nog niet! Wat het-ie, wat het-ie gelijk gehad! Wat het-ie jullie door gehad! Eén, net één is d’r anders, net één, en daarom, daarom zal-ie door die-daar-hoven geteekend zijn, kreupele beenen hebben gekregen ... Mevrouw: (opgewonden). Als jy zelf geen door en door slecht mensch was. zou je zoo iets niet over je lippen kunnen krijgen! (heftiger) Jij hen dan toch in ieder geval de schuld, dat, als ons, óns wat overkomt, die door God geteekende, op z’n ongelukkige, kreupele heenen aan is gewezen! P ollie; Ik? Ik! Mevrouw; (heftig) Wie anders dan jij ? Neem, haal jy niet weg, wat ons, óns, toekomt? P ollie: Mensch, tree ’k niet op voor me kind? Mevrouw; Mensch, doe ik niet ’t zelfde? Heb jij meelij niet ons? Po 11 ie: Heb jij ’t met mijn ? Mevrouw: Met jou? Met jou? Waarom met jou? Ken ’k je langer dan ’n week? Po 11 ie: Ken ’k jou langer? Mevrouw: Ben je iets anders dan ’n vreemde voor me? P ollie; En jij, en jij, en jij dan voor mijn? Denk je da’k voor jou, voor jou, voor jullie, wa’k onder me hart draag, verkoop en verraai! Mevrouw: En denk jij, denk jij, jij die ons be-behe-be-steelt, die voor ’n goeie week nog niet tot de familie hoorde denk jy dat we jou anders kunnen dan haten! Po 11 ie: Glad me zorg. Glad me zorg! ’k Hè me kind en ’k hè de centen, ’k Hè de centen en ’k hè me kind. (een stilte) Nou, dat zallen me dan maar voor afgedaan houen. Of mot ’k nog met de anderen? Mevrouw: Nee. Po 11 ie: Met niemand ? (Mevrouw schudt het hoofd) Met niemand-niet ? Dan gane me ons valiesie pakken. En eer me nog ’n stap hier verder vuil maken... (bij linkerdeur) Waar is me hoed? Mevrouw: Benee, aan den kapstok. Po 11 ie: En me mantel ? Mevrouw: Ook benejen. Po 11 ie: Dacht dat jullie ze verstopt hadden, dacht.. (houdt zich aan stoel vast). Mevrouw: Pollie, Pollie, we hoeven toch niet zoo van mekaar te gaan... Scheelt ’r wat aan ? (Pollie schudt energisch het hoofd) ’k Heb me daar wat laten gaan, en dat spijt me ~. Po 11 ie: Mijn niet. Mevrouw: Mag ik je boven op je kamer ’n kleinigheid brengen ... ?Ik wil niet... Pollie: Nee. Nee. Doe wat je man zeit: nog geen glas waterl Nog geen slok van ’n glas water! En knap as me nou nog iemand langer as ’n zucht vasthoudt! (af door linkerdeur.) VIJFTIENDE TOONEEL. Mevrouw, Hendrika, Prosper, Baptiste, Hendrika: (die de laatste woorden gehoord heeft). Jessus, sinds wanneer het die zoo’n kouwe bereddering! Knap as d’r iemand langer as ’n zucht vasthoudt! Nee, dat mot nog met kale complimenten beginnen! (telephoonschel) Zal ik luisteren? Prosper: (die dadelijk bij ’t geluid van de schel de deuren openschuift). Nee, nee, nee, jij niet! {tot Mevrouw). Moet men jou letterlijk alles verzoeken? Mevrouw: (aan toestel). Jawel? (aarzelend). M’n man is ’r niet, komt eerst tegen den avond... (schrikhouding). O, 0.. . (legt gehoorbuis in haak) .. ,De huur. Zal de guitantie an z’n advocaat geven. (zit geslagen neer). Pros p e r: (opstuivend). M’n man is ’r niet! M’n man komt eerst tegen den avond! Terwijl Baptiste nog geen tien minuten gelejen aan den looper gezegd heeft, dat ’k doodziek te bed lig! Baptiste: (’f laatste restant van z’n broodje kauwend). Ja, dat heb ’k gezegd. Mevrouw: (kleintjes). Dat kan ’k toch niet ruiken. En dan, m’n hoofd is heelemaal van streek, ’k Heb pas ’n scène, en wat voor ’n onaangename scène met Pollie gehad. Beschuit met Muisjes. 7 Hendrika: Da’s waar hoor. Daar ben ’k getuige van geweest. Nog geen slok van ’n glas water wil ze hier meer drinken, nou ze de centen het, de adder I Pros p e r: (tot Mevrouw). Heb jij met dat mensch hier, hier? (Mevrouw knikt). En waarom, waarom heb je mij daar niet bij geroepen? Waarom doe jij zulke dingen op je eigen houtje? Tel ik niet meer mee? Mevrouw: ’r Was niet een reden, om jou ’r bij te roepen. En dan, en dan... Pr o sper: Wat en dan? Mevrouw: Jij maakt je dadelijk zoo driftig, en omdat je niet goed in orde ben .. . Prosper: Dat’s pyramidaal! Ben ik niet goed in orde? Mankeer ik ook maar dat? (knipt met de vingers). Dus om zoo’n ongesteldheid van niemendal, moet jij met dat mensch achter mijn, mijn rug, in mijn, mijn huis, scènes maken! Waarvoor scènes? Waarom scènes? Je weet toch, dat ’t onze belangen zijn, juist onze belangen, scènes te vermijden! Mevrouw: Scène of geen scène, en of ik weer schuld heb of niet; ze gaat, ze gaat onmiddellijk, en nu toch alles verloren is, Prosper, is ’t beter aan den onhoudbaren toestand ’n eind te maken... Prosper: (terwijl Aristide en Groomoe door linkerdeur opkomen). Verloren! Wat is verloren? Ben jij, zoo maar ineens, zoo maar ineens, de hoogste instantie ? Nou jij, Baptiste! ZESTIENDE TOONEEL. De vorigen, Aristide, Groomoe. Baptiste: Oom heeft volkomen gelijk, tante. Oom heeft iets ontdekt, dat tenminste nog wat redt. Maar dan moeten we met politiek ... Prosper: Dan moeten we ’r met kalmte en overleg, en met beminnelijkheid ... Aristide; Jongen, neef, ’k geloof, dat ’t te laat is: ze loopt met ’n gezicht... Prosper: Bemoei u d’r niet mee! Groomoe: Ze kwam ons daar op de gang met ’r bagage tegen ... Prosper: Bemoei u d’r niet mee! Hendrika: Maar oom .. . Prosper: Bemoei je d’r niet mee! Jullie slaan ’n toon aan, of ’k onmondig ben! {tot Mevrouw): Neem die boeken, die boeken van tafel weg! ’t Lijkt wel, of je de heele bibliotheek naar boven sleept! En zet, en zet wat voor ’r klaar... (de piano boven begint weer te spelen). Smeer ’n broodje voor ’r... ZEVENTIENDE TOONEEL. De vorigen, Pollie. Fo 11 ie: (met valies). Voor my 7 Dank je ! Pr o sper: Dank je? Dank je? Heb je dan al ontbeten ? Foll i e: Ja. Pros p e r: Wat dan, wat heb je dan ontbeten ? Fo 11 ie: Da’s mijn zaak. Prosper: Nee, dat ’s ook onze zaak, niewaar 7 (glimlachend) We laten geen vrouw in jouw omstandigheden, niewaar?, met ’n nuchtere maag... En zelf je valies dragen, dat heele end naar ’t station, permiteer ’t niet, permiteer ’t niet! (wil haar ’t valies afnemen). Pollie: (met ingehouden toorn). Blijf af. ’k Heb geen hulp noodig. Prosper: ’k Bedoel toch alleen .. Pollie; Blijf af. Prosper: Wat is dat nou? Wat heb je nou? Neem je ’n kleine woordenwisseling met m’n vrouw, die ’t natuurlijk zoo kwaad niet bedoeld heeft, en waarvoor wij toch niet allemaal verantwoordelijk zijn, zoo tragisch op? 7* Pollie: ’k Doe niks. Ik ga d’r vandoor, en da’s me laatste woord. Bejour! Prosper: (driftig naar de deur vliegend, en zich daarvoor posteerend) Bejour! Bejour! Moeten we ons door jou op zoo’n manier laten behandelen! Pollie; Wil je me asjeblief doorlaten? Pros p e r: Nee, om den drommel niet! Mevrouw; Prosper, Groo m o e: Prosper, Prosper! Prosper: (driftig). De afspraak was, de fatsoenlijke afspraak was dat weet jij en jij en j«! daar waren jullie bij! dat we vandaag en onder mekaar en in der minne zouen, zouen spréken! Dan moet ze geen menschen, die ze de duimschroeven aanzet, tergen, dan moet ze me niet tot ’t uiterste opwinden, dan moet ze ’r niet stiekum tusschenuit trekken en mij en Baptiste, als kwajongens behandelen! Pollie; Laat je me door of laat je me niet door? Prosper: (kwaadaardig), Nee. Pollie: Pas op. Je ken me nog niet! Prosper: Of ’k je ken, hahaha! Of we je kennen? Meer dan ons lief is! Arist i de: Of we ’r kennen ? Dat’s keurig, keurig! Baptiste: We zullen jou niet kennen, als de halve wereld je kent! Mevrouw: Prosper, Prosper! Pros p e r: Prosper! Prosper! Heb ’k ’r niet beleefd, en met de meest mogelijke égards, en met meer correctheid dan iemand anders in mijn positie, daar pas nog, daar straks nog, ontvangen en te woord gestaan ? Is ze geen week onze gast geweest, en past ’t ’r dan, tegen alle fatsoenlijke, fatsoenlijke afspraak in, met de noorderzon te verdwijnen? Hendrika: Jessus, maak geen verdere woorden an ’t uitschot vuil! Baptiste: En brand je vingers niet, oom! Beslag leggen we toch! En hoe! Prosper: (de deur openwerpend). Asjeblief! Asjeblief! Met geweld hou ’k je niet. Maar, maar —en dat waarschuw ’k je! wij wasschen onze handen in onschuld, wij hehhen geen publiek schandaal gewild, wij hebben nog geprobeerd ’t te sussen, wij hebben m’n overleden broer niet in opspraak gebracht! Baptiste: Nee, wij hebben ’t niet aan de groote klok willen hangen, dat-ie, dat-ie .. . P r o s p e r... Dat-ie gestolen heeft! Baptiste: Z’n eigen vader bestolen heeft! P o 11i e: Bah! Pros p e r: Bah ? Ja, bah! Bah, heeft vader geroepen, zeven en dertig jaar, zeven en dertig jaar gelejen, toen jouw man, jouw min, die nooit heeft willen deugen, met geld dat ’m was toevertrouwd, met geld, dat aan vader, aan mijn armen vader, dat aan óns van rechtswege toekomt, als ’n infame gauwdief verdween! Po 11 ie : (laat het valies vallen). Da’s gelogen, da’s zoo smerig gelogen (zich opwindend) en zoo door en door gemeen, waar de stakker zich niet meer verdedigen kan... Pr o sper: Is ’t niet waar, oom Aristide? Staat ’t niet in de ouwe kantoorboeken, die goddank nog op zolder liggen, zwart op wit geboekt? Is ’t niet waar schoonmama, Jeanne, Riek? Is-ie niet voor zeven en dertig jaar met geld van de firma, van Antwerpen naar Australië gesjeesd? Met ’n kapitaal, dat in die zevenendertig jaar met rente en rente minstens verdubbeld moet zijn? Heeft de schobbejak larie, dat je van dooien niets dan goed mag spreken! heeft de oplichter, die mij, als jongen, leeren wou appelen en peren te moeren, en voor wie de beurs van moeder geen seconde veilig was, heeft-ie ooit de bedoeling gehad, de bedoeling van ieder rechtschapen mensch, zooals ik en jij en jij ’t zouen hebben gedaan, om ’t bij God weet wat voor vrouwsgespuis zoekgemaakte geld, tenminste bij termijnen af te betalen? Telegrammetjes, telegrammetjes uit Australië, op z’n moeder ’r jaardag, of je met sentimenteele telegrammetjes ’n eereschuld, de grootste eereschuld, die je je denken kan, goed kan maken! Ja, of jij me nou ankijkt en je vuisten balt, ’r is ’n grens, ’n grens! We hebben, niettegenstaande alles, respect voor ’m getoond, we hebben ’m eerste klasse, met vijf volgkoetsen en palfreniers laten begraven ’k heb, tegen m’n gemoed in, aan z’n graf gesproken ’k heb ’n naald, ’n zuil voor ’m besteld ’k heb, nee wij hebben willen vergeten en vergeven staan we niet allen in rouw over je? maar nou jij de nagedachtenis van je man niet wil eeren, nou jij ’r niet tegen opziet van oneerlijk verkregen geld diefjesmaat te worden, nou moet je de waarheid, de waarheid, die we voor je hadden willen verbergen, te hooren krijgen! Po 11 ie : (zich aan de eene zij van de tafel met moeite vasthoudend, terwijl al de anderen tegenover haar groepeeren). Wat ben jij wat ben jij n ellendeling Wat ben jij ’n doortrapte, doortrapte ... Pros p e r ... Doortrapt, doortrapt was m’n broer van over de zestig, die net zoo zonderling uit is gestapt, als-ie geleefd heeft, zonder orde op z’n zaken te stellen en zonder an ’t gestolen geld te denken! Po 11 ie: Mensch, as ’k ’n man was, en me handen ’r niet te goed voor waren, zou ’k je (met gebalde vuisten) zou ’k je, zou ’k je ... Hendrika: Jessus, Jessus, dat dreigt! Dat speelt de vermoorde onschuld!... Aristide... Terwijl ze twee families, om van mü en zus te zwijgen, allerkeurigst an den bedelstaf brengt! Baptiste: Aan den bedelstaf! Failliet, failliet laat gaan, zooals ze ’t zelf ’n paar maal minstens geweest is! Groomoe; Nee maar, zoo’n toon, zoo’n onheusche, impertinente toon, waar ze voor amper ’n week nog geen recht op ’n stuiver had... Pros per ... Waar ze nóg geen recht op ’n rooien duit heeft, waar in elk gezond land met gezonde rechters, behalve in onze middeleeuwsche trekschuit!, zoo’n ergerlijk huwelijk, zoo n clandestien, zoo n fossiel, zoo n hemeltergend huwelijk, van, van ’n dementen grijsaard, die in de eerste de beste lachbui blijft, die voor z n eigen familie en, en, en zelfs voor z’n vrouw verzwijgt, verzwijgt, dat-ie gepot en gepot heeft, a tempo, a tempo vernietigd, nietig verklaard, zou worden! Dat, dat, dat heeft gezworven, dat heeft den eenzamen zwerver uitgehangen, omdat-ie zich nergens veilig voelde, omdat z’n geweten ’m niet met rust liet! Dat is in stilte, in de verdachtste stilte getrouwd, omdat-ie, omdat-ie natuurlijk hang was, dat wij, wij, met ons gezond verstand en met onze vordering tusschenbeijen zouen komen, dat we de ouwe, maar Dieu merci! nog gave kantoorboeken aan den strafrechter over zouen leggen, dat, dat, dat heeft nog in ’t uur van z’n dood z’n bloedverwanten om den tuin geleid, belogen, bedrogen! Hendrika: En van die daar is ’t alles poppekasterij! As jullie zoo stapel zijn: ik la-me niet wijsmaken da-ze niet wist, dat zoo’n toetje niet wist, waarom ze net met oom Gerrit, oom Gerrit, most trouwen, dat ’t geen doorgestoken kaart van d’r is da-ze niet wat van ’n ander, van ’n meneer N-N’ne, as je me ziet, zei je me kennen, mee na ’t Stadhuis bracht, toeze d’r zooveelste boterbriefie kwam halen! Aristide; ’n Week, ’n week en al over de twee maanden in, in, in omstandigheden! Baptiste: Voor mijn part zes maanden dat’s bijzaak maar de schuld, de schuld aan de familie, waarvan je zal opfrisschen, laten we ons niet afstrijjen, al moeten we je voor den Hoogen Baad sleepen! Po 11 ie: (uitgeput neerzittend). Die schuld die schuld as-ie bestaat as jullie ’t niet bijmekaar liegen, is verjaard, verjaard ... Prosper: Verjaard, hahaha! Baptiste: Verjaard, wel ja, wel zeker! Hendrika: Verjaard! Groomoe: Verjaard? Aristide: Verjaard, verjaard, dat zal de Bechtbank dan toch moeten beslissen! Po 11 ie: (staat moeilijk op de piano zwijgt). Nou hè-’k nog enkel me laaste woord te zeggen, an jullie, an jullie met z’n allen. En dan krijg-ie, al worg je me, al trap je me, geen geen asem meer uit me keel! Dat, dat van Antwerpen weet ’k, liet-ie zelf om gelachen; was, was ’n jongensstreek ... Pros p e r: Noem jy dat ’n jongensstreek ... ? Po 11 ie: Ik waarschouw je: wees stil, val niet over me woorden, ken ’k niemeer hebben, ken ’k niemeer stouwen... (heftig) Hou je mond! As-ie, as-ie gestolen had, die goeie kerel, die hier, hier op deze stoel dood is gebleven hoe durf je, hoe durf je dat (met wezenloos gebaar naar den stoel) hier, hier, te liegen! zou je voor ’n paar dagen niet zooveel goeds over ’m gesproken hebben, zou-ie niet zoo ’t land an jullie gehad hebben, omdat niemand toe z’n party het getrokken (Charles komt door linkerdeur, blijft verwonderd staan), zou-ie jullie niet onder de oogen hebben durven kommen, zou-ie niet enkel de reis, die ellendige reis, die lammenadige reis, die ongeluksreis gemaakt hebben, om ’t graf van z’n moeder voor ’t laast te zien. Dat doe je niet, as je ’n dief ben. Dat doe je niet, asje geweten steekt, dat doe je niet as je iets te verbergen het,.. Pros p e r: Ja, ja, dat’s allemaal tip-top ... Pollie: Hou je mond! Hou je mond! Jullie zijn ’n bende, ’n bende, ’n bende! ’k Weet van de driehonderd gulden, het de meid me verteld! ’k Heb met m’n suffen kop je gelach gehoord en je pret! ’k Hè-je me trouwboekie laten zien omda-je me niet geloofde ’k hè-je dokter bij me gehad, omda-je me niet geloofde, en je het me, met ’t kind onder me hart, met dat kind in me ingewanden, dat ’r geen schuld an het, gejaagd en gejaagd, gesard en gemollesteerd, da’k niemeer weet, da’k bij die-daarboven niemeer weet, waar ’k ben, waar ’k, waar ’k houvast heb ... (zakt in mekaar). Charles. Tante! Tante! Help ’r dan! Ik kan ’t toch niet! Prosper: (terwijl Mevrouw en Hendrika toeschieten, en Pollie opbeuren) Niet hier, niet hier! Breng ’r naar boven! (fof Charles) Uit den weg jij! Pollie: Ik ken niemeer, ik ken niemeer loopen ... Mevrouw: Dat kun je wel. Kom nou, Pollie. We zijn niet allemaal je vijanden. Pros p e r: Breng ’r dan, breng ’r dan naar de achterkamer, op de sofa! Haast je wat, haast je wat! P 011 i e: Ik ken niemeer, ik ken niemeer ... {af met Mevrouw, Hendrika, Groomoe in de achterkamer, terwijl Aristide door rechterdeur heengaat). ACHTTIENDE TOONEEL. Prosper, Baptiste, Charles. PrOs p e r: (terwijl Charles weer hulpeloos bij de linkerdeur staat). Ja, ja, als dat mensch ook zoo onzinnig tekeer gaat... (zit bij tafel neer). Baptiste: (bedrukt). Ja, als ze, niewaar, kalm had willen onderhandelen ... Prosper: (verlegen). Ik heb ’r toch niet anders dan de waarheid, de waarheid ... Baptiste; ...Ja, en we hebben niet anders gedaan, dan wat iéder voor z’n kinderen, z’n kinderen, zou doen, al beken ’k dat ’k me ’r beroerd onder v0e1... NEGENTIENDE TOONEEL. De vorigen, Hendrika, Aristide. Hendrika; (tot oom Aristide, die tegelijk als zij de achterdeuren openschuift, met ’n glas water binnen wil gaan: heesch-van-opwinding). Nee, oom, dat ken nou niet. Ze heeft... (ziet Charles). Dat ken ’k voor Charles niet hardop zeggen! Ze heeft... (fluistert Baptiste iets toe). Baptiste: Waarachtig? (zij knikt, fluistert met Prosper). Pro s p er: (verschrikt). Weet je, weet je dat zeker? Hendrika: Ja. En al mag-ie ’t gemeen van me vinden (draait nog eens ’t hoofd naar Charles)... Goddank, géén beschuit met muissies in de familie! Baptiste; Geen beschuit met muisjes! Dat’s, dat’s daar zeg ’k niets bij . . . (luistert met Hendrika aan de glazen deuren). Pros p e r: (bedwongen van opwinding, terwijl Félicité door linkerdeur opkomt). Daar zeg ’k, daar zeg ’k alleen zooveel bij, dat wij ons niets, niemendal, nee niemendal te verwijten hebben... Dat’s dat’s t noodlot dat’s niemand’s, niemand’s schuld .. . (luistert mede aan de glas-deuren). Félic i té: Wat is 'r, pa ? Gompie, pa, wat staan jullie ? Pro sper: Niemendal! Niemendal! Dat wil zeggen, dat wil zeggen wij erven, wij erven toch, je neef, je neef Baptiste en wij !.. . (glimlacherig-opgewonden) De, de ooievaar hij je tante, bij je tante komt goddank niet... (tot Charles, die naar den kachel gestrompeld is, en hem dreigend aanstaart). Wat kijk jij? Wat wil jij? (Charles schudt angstig het hoofd). Hou dan je oogen voor je, kwajongen! Wat verheel jij je wel! Daar moet ’k, daar moet ’k Van der Wielen dadelijk van in kennis stellen! Die zal ’n gat in de lucht slaan! Bestaat bestaat niet reeds als geboren aangemerkt! ’t Is pyramidaal, pyramidaal! (gaat naar telephoon, wil spreekbuis opnemen, ziet het bordje „Gemeubileerde kamers te huur” terwijl boven de Piano een wals inzet). Jawel, jawel! (breekt het over z'n knie in tweeën). Goddank, goddank we zijn ze kwijt de indringers! EINDE VAN HET DERDE BEDRIJF. Berlin, 1 December 1910. OOESPEONKELIJKE TOONEELSPELEN in de Nederlandsche Bibliotheek (N. B.) en de Tooneelbibliotheek (T. B.) N. B. XXXV. I. BOUDIER-BAKKER; >t Hoogste Ingeo. tart, Lino. Keurt. Recht, treurspel in 4 bedrijven (3 m.; 3 vr.). f 0.20 0.80 0.40 N. B. J. F. E. CELLIERS: Liefde en Pllg, 4 bedr. (10 m.; 2 vr.; officieren enz.) 0.20 0.40 T. B. SDZE LA CHAPELLE-ROOBOL; Ben Boete, tooneelspel in 3 bedrijven (4 m.; 6 vr.) .... „ 0.25 0.40 T. B. A. VAN GrOG-H-KAULBACH: Eigen Haard, tooneelspel in 4 bedryven (7 m.; 8 vr.) .... „ 0.25 0.40 HERMAN HEIJERMANS: T. B. De Meld. Komedie van haat, 2 bedr. (3 m.; 5 vr.) „ 0.25 0.40 MULTATULI: N. B. XVIII. Vorstenschool (6e druk) (16 m.; 4 vr). „ 0.20 0.30 0.40 N. B. XLVI. Aleld (6 m.; 5 vr.) „ 0.20 0.30 0,40 N. B. LXXXIH*. H. ROLAND HOLST-v. d. SCHALK; De Opstandelingen, lyrisch drama in 3 bedryven (2e druk) (10 m.; 1 vr. en koren) . . „ 0.30 0.40 0.50 T. B. WILLEM SCHDEMANN; Veertig, tsp. 4 bedr. (5 m.; 5 vr.) 0.25 – 0.40 – J. A. SIMONS-MEES ; O. U. Tooneelspelen I. (Twee Levenskringen (2 m.; 3 vr.) Van Hoogten en Vlakten (3 m.; 4 vr.) Zyn Evenbeeld) (2 m.; 3 vr.) 1.25 _ _ 1.90 O. U. Tooneelspelen 11. (Een Moeder (4 m.; 7 vr.) – Sint Elisabeth (3 m.; 5 vr.) Kasbloem) (5 m.; 5 vr.) „ 1.25 – 1.90 N. B. I. De Veroveraar, tsp. 5 bedryven (2e druk) (4 m.; 10 vr.) 0.20 0.30 0.40 i N. B. XXIII. Atie’s Huwelijk, tap. 4 bedr. (2e dr.) (1 _ (3 m.; 5 vr.) 0.20 0.30 0.40 1 N. B. LXXXI. Een Paladijn, blysp. in 4 bedrijven (20 m.; 19 vr.; kamermeisjes, enz.) ...... „ 0.20 0.30 0.40 L B. Vóór het Diner (1889). Een voorstukje in 1 b6dr«f 0.25 – 0.40 – Zfjn Evenbeeld, tooneelsp. in 3 bedryven (2 vr.; 1 m.; 1 jongen) 0,25 0.40 T. B. Een Moeder (Tooneeluitgaaf), tap. in 4 bedr. “•! 7 vr-> 0.25 – 0.40 – JOOST VAN DEN VONDEL; N. B. LI. Adam In Ballingschap. (3e dr.) (7 m.; 1 vr.; reien) 0.20 0.30 0.40 T. B. Lucifer (2e druk) (8 m.; engelen; geesten) .. „ 0.25 0.40 Beide met Inleiding en Aant. van L, S. ALBERT DE VRIES; Vijf zedespelen in één bedrijf: T. B. De Nieuwe Directeur, (10 m.) 0.25 040 T Ti rr v T. B. De Zoon, (lm.; 1 yr.) Crediet, (4 vr.; 1 samen „ 0,25 0.40 T Ti o. „ . n T. B. De Courant, (6 m.) De Journallst(e) (o m.; 4 vr.) samen „0 26 0.40