Frankrijk droop in die dagen van bloed. De ongelukkige koning Lodewijk de Zestiende had onschuldig geboet voor de grove misslagen en zonden zijner voorvaderen. Het lang getergde volk had zich plotseling verheven, wreed in zijn haat, woest in zijn dorst naar vergelding. leder die macht of rang bezat in Frankrijk werd vervolgd, gezocht, zoo mogelijk gevangen genomen en onthoofd onder de guillotine, zelfs de Koning en Marie Antoinette, de wufte, maar thans diep beklagenswaardige koningin. Toen woedde het Schrikbewind ... Tot het volk zelf begon te walgen van de gevolgen van zijn opstand en zich willig boog voor een nieuwen heerscher, den zegevierenden veldheer: consul Bonaparte, die thans zich zelven verhief tot keizer van Frankrijk. De zoon van den armen advokaat zetelend op den gouden troon der Bourbons, bevelend als machthebbende in hun koningshallen!... Zelfs dat kon hem niet bevredigen. Duizelend steeg het gevoel van macht hem naar het hoofd, het kon alleen zijn eerzucht prikkelen en zijn hoogheidswaan. Nieuwe rijken, grooter macht begeerde hij, naar krijgsmansroem dorstte zijn hart in brandenden trots en grenzenlooze heerschzucht. Het leger aanbad zijn grooten aanvoerder. Keizer Napoleons naam was voor zijn eenvoudige soldaten als omgeven met een stralenkrans. Hij maakte gebruik van die vereering op zijn wijze. „ledere soldaat heeft den maarschalksstaf in zijn ransel,” was een der gezegden, waarmee hij de jonge eerzucht prikkelde zijner arme, goedgeioovige strijders, waarmee hij ze in den dood joeg. En het leger volgde hem, in nooit wankelende trouw, naar Egyptes’ gloeiende zandwoestijnen, naar de uitgestrekte Duitsche vlakten en ten laatste naar de schier eindelooze sneeuwwoestijnen van Rusland. Want zoo ver was het thans, in het jaar 1812 gekomen. Sedert den val van het Romeinsche rijk had nooit iemand zulk een macht bezeten als keizer Napoleon. Hij werd thans „de gebieder van Europa” genoemd ; ook dat was hem niet genoeg. Spanje, Duitschland, Oostenrijk, Nederland had hij onderworpen, maar in het Westen weerstond Engeland, het „eilandenrijk” naar hij minachtend zei, zijn machtwoord en wil, in het Oosten wetten de Russen hun zwaarden om hem te weerstaan, die hun Czaar Alexander wilde stooten van zijn wettig geërfden troon. Napoleon hoopte de wereldmacht te herstellen, die eenmaal Karei de Groote had bezeten en ook Rusland, het door hem overwonnen Rusland, moest een schakel zijn in de keten van zijn oppermacht en wereldheerschappij. Keizer Alexander wilde geen oorlog met den geweldenaar. Dus zocht Napoleon een voorwendsel. Het was weldra gevonden. Hij liet bekend maken, dat hij optrok om in Rusland de lijfeigenschap af te schaffen en het koninkrijk Polen weer op te richten. Toen maakte hij zijn reuzenmacht marschvaardig. De harten der volken, waarvoor zijn despotische wil wet was, klopten tot berstens toe en moegeschreide oogen zochten in vertwijfeling den hoogen hemel. „Geef uitkomst, o Heer! Verlos ons van de verschrikkingen van den oorlog! Europa is één groot slagveld nu reeds vele jaren; rampen en onheilen verdringen elkander! Heer, heb erbarming! Geef ons den vrede weer!” Maar keizer Napoleons wil duldde geen verzet en opnieuw werden de handen der mannen om de zwaarden geslagen en opnieuw dreunden de kanonnen en ging de schier onafzienbare legertrein over de heirwegen van Europa. Onafzienbaar ... dat scheen het naar Rusland oprukkend leger met recht. Meer dan zeshonderdduizend soldaten, ruim honderd zeven en tachtig duizend paarden zijn, met dertienhonderd twee en zeventig stukken geschut Rusland binnengerukt! Nimmer was, in de nieuwere tijden, een veroveringstocht ondernomen met zulk een macht! Half Europa ging op marsch naar de boorden van den Weichsel. Den 9den Mei had keizer Napoleon Saint-Cloud verlaten om zich naar het leger te begeven. Van Dresden ging hij over Posen naar Koningsbergen. Van daar begaf hij zich naar de grens van Lithauwen, waar zich het middelpunt bevond zijner strijdmacht. Te Wilna de hoofdstad van Lithauwen wemelde het van ruiters en infanterie; zware kanonnen ratelden door de ongelijke straten; bagagewagens werden ontpakt en afgeladen, kampvuren aangelegd op alleenstaande erven. Geroep en geschreeuw, bevelen en klachten klonken uit de openstaande huisdeuren, op alle straten en wegen, in bijna iedere taal van Europa. Want de Keizer had zijn hoofdkwartier te Wilna gevestigd en de kern van het leger omringde hem. Op het statige slot van graaf Pac bevond zich Napoleon, met de voornaamste officieren van zijn gevolg. De garde zijn lijfwacht had de posten bezet, bij de ingangspoort, op het grasveld voor het grijze gebouw, voor de zaaldeur en op de gangen. Stramme militairen waren het, allen gehard in het veld, vergrijsd in het geweer, beproefd in moed en trouw. Het was de oude garde, die Napoleon voor het vuur spaarde zooveel het hem mogelijk was, die den Keizer aanhing met ongeëvenaarde trouw en eens, bij Waterloo, wel zou willen sneuvelen maar zich niet overgeven. Prachtig was de groote zaal van het slot versierd. Pilaren en deuren waren met guirlanden van dennengroen omwonden en tusschen de hertengeweien en jachttrofeeën aan de hooge wanden prijkten blanke wapens cirkelsgewijze gegroept en sierlijke lauwerkransen. „Leve Keizer Napoleon!” was er met gouden letters doorgevlochten in het Poolsch en in het Fransch. Op de [verhevenheid aan het hooger gedeelte der zaal was op een met grillige arabesken doorweven Perzisch tapijt een met purper bekleede stoel geplaatst voor den Keizer. Napoleon had er evenwel niet op plaats genomen. Hij stond bij een kleine met perkamenten en papieren bedekte tafel, zijn blik vloog over een oorkonde, geel van ouderdom, met groot afhangend zegel. Voor hem stond in eerbiedige houding een kleine groep mannen met den angst der hoogste spanning op het ernstig gelaat, met hoop en een vrees, die bijna niet meer durft hopen, in den blik hunner donkere oogen. Het waren Poolsche Starosten in hun wijde, met bont omzoomde, met koorden en nestels versierde lijfrokken. Ringen met fonkelende edelsteenen sierden hun hand en onder het bont hunner mantels glinsterden gouden, met juweelen bezette ketens. „Wij komen, o machtige Keizer Napoleon, om van de wijsheid en het gevoel van rechtvaardigheid uwer Majesteit eerbiedig het herstel te vragen van Polens onafhankelijkheid en vrijheid!” De oudste afgezant van het Poolsche volk, een grijsaard van meer dan zeventig jaren, had op waardigen, hoog ernstigen toon gesproken. Nu strekte hij de handen uit als smeekeling voor zijn volk, dat was beroofd van zijn vrijheid door het geweld van drie groote rijken. Keizer Napoleon hij droeg de generaals-uniform zijner garde en het Grootkruis van het Legioen van eer hield nog het eeuwenoude perkament in zijn hand met het afhangende rijkszegel. Zijn oogen drongen in die van den spreker, maar zijn mond zweeg. Ook toen een tweede gezant er bijvoegde: „De vanen zijn gezwaaid en het geschut heeft te Warschau gedreund, het volk heeft zegezangen aangeheven u ter eere, machtigste keizer, toen de mare tot ons kwam, dat gij zijt opgerukt aan het hoofd van uw geweldig leger om het verdrukte Polen recht te doen! Rusland, Oostenrijk en Pruisen hebben ons vaderland geknecht, gij hebt uw zwaard geworpen in de weegschaal van het recht, om ons weer een volk en een rijk te doen zijn. Uit naam van duizenden en tienduizenden brengen wij u onzen vurigen dank! Voor u buigt zich Polen, nu gij zijt gekomen om uw keizerswoord te maken tot daad!” Hij boog inderdaad de knie voor den keizer der Franschen en de overige leden van het gezantschap volgden zijn voorbeeld. De morgenzon gleed door de hooge vensters der zaal en goot haar gouden glans op de kleine groep, die uit de handen van een despoot ’s levens hoogsten schat: vrijheid, hoopte te ontvangen! Het bleef eenige oogenblikken zeer stil in de zaal; menig stroef krijgsmansgelaat kreeg een zachter uitdrukking. De oogen van graaf Pac en van zijn vriend graaf Tyzenhaus, zochten evenals die der Fransche officieren het gelaat van den Keizer. Sofia Tyzenhaus, een wees en nicht van mevrouw Pac, kon nauwelijks haar tranen bedwingen. Welke belofte zou klinken van de lippen, die zich zóó vast opeenklemden, dat zij slechts een smalle, roode streep vormden in Napoleons aangezicht? Langzaam liet de Keizer zijn oogen door de zaal glijden. Hij zag de hevige spanning op ieders gelaat... Toen sprak hij en zijn stem sneed: „Wanneer ik een Pool was, zou ik handelen en spreken als gij doet. Ik eer uw vrijheidszin en keur uw poging om uw rijk hersteld te zien goed, maar niet ik kan uw wensch vervullen.” Een groote beweging ontstond in de zaal. Zou keizer Napoleon thans de belofte niet houden, die hij reeds meer dan eens had gedaan? Met harde, vaste stem ging de Keizer voort hij wilde de diepe verslagenheid niet zien in de oogen, de om recht smeekende oogen, die zich tot hem ophieven: „Voor enkele weken heb ik te Dresden den keizer van Oostenrijk beloofd hem in het rustig bezit zijner staten te zullen laten. Ik kan mijn keizerlijk woord niet breken, hoezeer ik ook het lot betreur, dat uw volk heeft getroffen. Gaat daarom thans heen, berust en hoopt op betere tijden. Brengt uw volk evenwel de belofte, dat ik reddend voor u zal ingrijpen, steeds waar mijn keizerlijk woord mij niet bindt.” Er klonk een zware slag; de oudste Starost hij behoorde tot het geslacht Sobieski, zonk bewusteloos neer. „Hij is dood!” ... werd in de zaal gemompeld. „Dat was de genadeslag voor hem ... Den ondergang van zijn volk heeft hij niet kunnen overleven!...” In de grootste verwarring werd de zaal ontruimd soldaat als ik mag niet aan trouwen denken en als ik het doe, dan moet het een Hollandsche vrouw wezen.” „Zoo’n erfdochter van de Mijnheers! Wim, als deze veldtocht voorbij is kom ik ook eens bij je kijken in Den Haag of te Amsterdam in het rijke Holland.” „Het is tegenwoordig een zeer arm Holland. Alle welvaart is, dank zij het continentaal stelsel en de tierceering, voorbij. In Amsterdam groeit het gras op de straten, in Den Haag staan de meeste groote huizen leeg. Er is geen handel meer, onze koloniën zijn weg. ’t Is alles ellende.” „En hoe is het bij ons in het verbrokkelde, verscheurde Polen?” hernam Désiré. Meer dan ooit voelden beiden zich één. Het ongeluk knoopt menigmaal hechter banden dan weelde en voorspoed. En het vele leed, dat zij dagelijks om zich zagen, de gewonden, de dooden, het verwoeste land, de gestadige schermutselingen of gevechten, de gevaren van hun eigen jonge leven en den jammer van hun geboorteland, had die beide jonge menschen geleerd, niet meer hun geluk te verwachten van de aarde alleen. Het had hen leeren omhoog zien naar Hem, Die het lot der volken in Zijn hand houdt, aan Wiens wil ook die der machtigste vorsten is onderworpen. Het had hen God doen zoeken en Hem ook doen vinden Dien nacht bleef alles rustig. Er verschenen geen kozakken, geen schot viel, het kreunen van een doodelijk getroffene werd niet overstemd door woest krijgsgeschreeuw. De vermoeide soldaten sliepen en droomden van het verre vaderland dat velen nooit weer zouden betreden, van hun thuis, dat de meesten nooit meer zouden terugzien. De vlammen der wachtvuren rezen en daalden, soms schoot de wacht toe om nieuwe brandstoffen te werpen op een wegstervend vuur want alleen de schildwachten waakten, hun was de veiligheid toevertrouwd van Napoleons geweldige legermacht. Maar met de duisternis was ook menigmaal de rust voorbij; ditmaal was zij de voorbode geweest van den storm. Want daar was het weer, tegelijk met het eerste morgengrauwen, het schieten en schreeuwen, het doffe dreunen van het geschut. Wild klonk het krijgsgeroep der menschen, schel het schetteren der trompetten. Wanneer de morgenwind een oogenblik de rookwolken scheurde scheen de schier eindelooze vlakte als bezaaid met een troepenmacht, die steeds grooter scheen te worden. Een hevig gevecht begon bij het dorp Ostrowno tusschen de Fransche voorhoede zij stond onder het bevel van Murat en de achterhoede van het Russische leger. Ook Désiré moest oprukken met zijn ruiters. „Straks vegen wij het veld schoon, als de Russen beginnen te vluchten!” riep hij met al den overmoed zijner jeugd. „Onze beroemde generaal Kosciuszko heeft eens tot mij gezegd: „Gebruik de gelegenheid en leer je vak, nu ge je bij den grootsten veldheer van onzen tijd bevindt!” ') Welnu, ik zal mijn kans waarnemen. En misschien” voegde hij er wat zachter bij „wint Poolsche moed Poolsche vrijheid.” „Ik geloof, dat eigenbelang den Keizer zijn belofte heeft doen vergeten. Napoleon wil Rusland eerst tot vrede dwingen om er dan gezamenlijk mee tegen Engeland op te trekken. Dat weet het gansche leger.” „Nu, daarom kan hij toch ons wel vrij maken.” „Als hij Rusland de Poolsche provinciën ontneemt, wordt keizer Alexander nooit zijn bondgenoot.” Désiré zweeg eenige oogenblikken, toen zei hij; „Oorlog is wreed en staatkunde soms nog meer.” „Zij moesten geen van beide bestaan,” hernam Willem Ver Horst. „Hoe zou dat mogelijk wezen?" „Door te gehoorzamen aan het woord: „Heb uw naasten lief als u zelven.” Het gewijde woord werd overstemd door het knetteren der schoten en het doffe dreunen van het geschut, die een hel opriepen van pijn en bloed en dood. Dat deden de menschen en God gebood: „Hebt elkander lief!” Weer schalden de trompetten, Désiré sprong te paard. Hij was soldaat, hij moest gehoorzamen, voort rende hij met zijn ruiters in vliegende vaart. De Hollandsche roode lansiers kregen het bevel om zich verdekt op te stellen bij het dorp Glebkie op den !) Historisch. weg naar Wilna. Zij moesten den Russen den terugtocht beletten. Dwars door de velden ging het, over sloten en greppels. Wat bloeide werd vertrapt, wat groeide vernield. Lange dagen, vele weken hadden ijverige menschenhanden geploegd en geëgd, gezaaid en gewerkt op die velden, gehoopt op wasdom in den korten Russischen zomer en gebeden om zegen op hun arbeid. Nu werd alles verwoest. Dat was hongersnood in den komenden winter, en ellende en gebrek. Het was oorlog, de hel was op aarde losgebroken. De groote weg naar Wilna slingerde zich als een breed wit lint door velden en vlakten. In de verte werd een zwarte stip zichtbaar, weldra droeg de wind het geklingel van schelletjes over van een troïka de drie paarden liepen er in vluggen draf voor. Eensklaps sprongen soldaten uit het struikgewas, zij omringden den wagen, de koetsier schold en vloekte of riep, om beurte, al de heiligen aan zijner Grieksche kerk, angstige vrouwenstemmen klonken .... „Weerlooze vrouwen aanvallen is schande voor een dapper soldaat! Volg mij!” beval kapitein Ver Horst aan eenige manschappen. Hij bereikte de troïka op het oogenblik, dat een kurassier der oudere dame haar tasch en der jongste reizigster haar mantel afnam. „Laat mij met vrede! Ik ben maar een arme moujik!” gilde in gebroken Poolsch met Russische woorden vermengd de koetsier. Meteen trok hij zijn smerige schapevacht, die voor mantel dienst deed om zijn hoekige schouders alsof hij een schat wilde beschermen. De beide dames protesteerden in het Fransch en in het Duitsch. Tot zijn verbazing herkende kapitein Ver Horst in de jongste die nu haar sluier terugsloeg Sofia Tyzenhaus. Terstond was hij bij haar. Zijn nadering deed de Fransche kurassiers afdruipen. „Ik zal rapport van jelui maken!” dreigde zijn stem. „In oorlogstijd is alles geoorloofd!” mompelde een korporaal. Sofia had, met haar scherp gehoor, het verstaan. „O, hoe verfoei ik den oorlog, met al dit krijgsrumoer en de van bloed druipende velden!” barstte zij uit. „En ik betreur, dat ik slechts een vrouw ben, die werkeloos moet toezien nu haar volk zijn leven waagt voor ons heilige Rusland!” barstte de andere uit. Kapitein Ver Horst herkende nu ook haar; het was Andrewna Rostopchin. „Laat mij u veilig door onze liniën mogen brengen,” zei hij beleefd. „Wij waren allen gasten van graaf Pac, waarom zou er dan nu vijandschap tusschen ons moeten bestaan? Onze volken hebben dezen oorlog niet gewild.” „En toch moeten die er nu hun leven voor geven,” hernam Sofia en weer beefde droefheid om het groote onrecht, dat oorlog heet, in haar zachte stem. „Wij zijn op reis naar Moscou,” hernam haar oudere gezellin. „Maar onze reiskoets viel in een kuil de grenadiers van het corps, dat maarschalk Ney beval, voerden het hoogste woord: „Moesten onze kameraden daarom worden geslacht en neergeveld als honden! Hun lijken vullen de ravijnen! Waarom heeft de Keizer niet bevolen de kanonnen op de muren te richten! Dan was er bres geschoten, dan was nu Smolensk óns!” Het rumoer werd heviger. De keizerlijke tent werd omsingeld. Dreigend klonk het: „Wij willen niet verder voortrukken! Geef ons onze kameraden terug!” Het ontzag, het geweldige ontzag, de ongeëvenaarde eerbied, die Napoleon steeds zijn troepen afdwong, schenen vergeten.... Met bleek gelaat en hijgende borst verstond de Keizer het gemor en de heftige woorden. Zijn oogen waren naar den grond gericht. Hij streed een zwaren strijd. Zijn soldaten hadden gelijk. Het was noodeloos bloedvergieten geweest. Hij had bres moeten laten schieten, hij wilde het bevel er ook reeds toe geven, toen maarschalk Ney hem voorkwam en verlof verzocht de kanonnen te richten. Toen weigerde de Keizer; zijn bevelen moesten worden afgewacht, niemand mocht hem een besluit afdwingen. Kapitein Ver Horst hij had nog dienst bij Napoleon beefde. Hij wist, dat de Keizer nooit deze muiterij zou vergeven het regiment zou gedecimeerd worden en het bestond uit dappere mannen. Zonder verlof te vragen stond hij plotseling voor de muiters; „Mannen, schaamt je! Blijft eerlijke soldaten, gedraagt je niet als oproerlingen I Wacht af tot de Keizer gebiedt! Kunnen jelui beoordeelen wat werd besloten in den krijgsraad? Tot nu toe heb je altijd muiters veracht. Moet je thans den naam van je regiment tot een schande voor het leger maken? Blijft de roem van Frankrijk, niet zijn smaad! Wacht af, of er is voor jelui geen plaats meer in het leger.” Het rechte woord was gevonden, de juiste snaar geraakt. Menig verweerd soldaat voelde een blos branden op zijn voorhoofd. ,„De schande van Frankrijk, zij! De grenadiers van Ney!” „Er zou geen plaats meer voor hen zijn bij het leger I” Die gedachte was te veel. „Leve de Keizer!” riep plotseling een ruwe stem en tien en honderden vielen mee in. „De Keizer beveelt! Wij gehoorzamen! Vive Ie petit caporal!” Napoleon hoorde het in zijn witte tent, hij hoorde de aftrekkende manschappen. Eén oogenblik had hij gevreesd. Muiterij werkt menigmaal aanstekelijk en als zijn leger heden geen stand hield, zou hij wel te Moscou komen, maar als machtelooze gevangene, overgelaten aan de genade van Czaar Alexander 1.... In de tentopening verscheen een krachtige jonge man met de blonde haren en blauwe oogen der Germaansche volken. Hij bracht het militair saluut en wachtte zwijgend tot het verlof tot spreken hem gegeven werd. Napoleon wenkte hem nader en drukte den verbaasden officier de hand. „Dat was een goed, mannelijk woord tot mijn rumoerige grenadiers. Majoor Ver Horst, gij blijft voortaan in mijn onmiddellijke nabijheid. Ik heb mannen noodig. Gij zijt er een. Uw bevordering zal worden bekend gemaakt. Ga nu, laat u majoors epauletten bij de intendance geven en gelast maarschalk Ney bres te schieten met het aanbreken van den dag. Ik dank u nogmaals, majoor; Gij zijt voortaan de vriend van uw keizer I” Napoleon was een wondermensch. Hij beging al de gewelddaden van een despoot. Tronen wierp hij omver, koningen verdreef hij, rijken spatten op zijn bevel uiteen. Herhaaldelijk brak hij zijn woord, voor een moord als op den hertog van Enghien deinsde hij niet terug. Zijn soldaten voelden zijn harde hand zwaar op hen rusten. „Men moet meer van de menschen vergen, dan zij kunnen volbrengen,” was zijn ruwe leus en toch beheerschte hij ieder, met wien hij in aanraking kwam, en hingen zijn soldaten hem aan, in ongeëvenaarde trouw. Want in zijn karakter vol tegenstrijdigheden waren er oogenblikken, dat hij werkelijk groot was en door een enkel woord toonde, dat hij aanhankelijkheid kon waardeeren, dat hij het hart zijner strijders wist te treffen. Zoo ging het ook heden met Willem Ver Horst. Het was niet om zijn rangsverhooging, niet om die betuiging van ’s keizers erkentelijkheid. Maar, dat woord „mijn vriend voortaan”, die handdruk van den grooten veldheer, deden hem vergeten, dat diezelfde man zijn vaderland had beroofd van vrijheid en onafhankelijkheid, dat hij de despoot was van Europa. Majoor Ver Horst hing voortaan zijn keizer met even groote trouw aan als de ontembare grenadiers. Zoo was hij dan nu, door een wonderlijken samenloop van omstandigheden, weer dagelijks samen met Louis de Léon, de metgezel uit zijn vroolijken pagestijd aan het hof van koning Lodewijk en met den vriend van veel latere jaren, Désiré, wiens karakter oneindig hooger stond, dan dat van den luchthartigen Louis. Dien avond bleef het weer stil in de legerplaats. Het was ook nu de voorbereiding tot den storm van den komenden dag. De soldaten lagen zingend om de wachtvuren, of liepen roovend en plunderend den omtrek af, bij het licht der heldere maan en dat der verspreide houten woningen, die zij in brand staken als zij er het weinige hadden uitgehaald wat hun kon dienen. Willem Ver Horst zat met Désiré en Louis in een kleine tent. Zij spraken fluisterend. Zelfs Louis was niet opgewekt. Er was een Russisch spion gevangen genomen. Met den strop reeds om den hals was hem de vrijheid toegezegd als hij verhaalde wat hij wist. En met de handen over de borst gekruist had hij gesproken ; van de beide geweldige Russische legers, het eene onder bevel van den vermetelen generaal Barclay van Tollen, het andere onder dat van Czaar Alexander zelf. „Zij zijn nu weer vereenigd en sterk en weerbaar meer dan ooit te voren. De boeren smeeken zelf de wapens te mogen opvatten om het „heilige” Rusland te verdedigen. Maar machtiger weerstand dan het geweldige leger zullen u de ontvolkte landstreken bieden, die gij met uw keizer moet doortrekken om Moscou te bereiken, onze heilige stad Plotseling had de spion gezwegen, een rilling was door zijn leden gegaan: Zijn toehoorders hadden het toegeschreven aan vrees „A Moscou!” had opnieuw de lucht vervuld. Toen was het aangezicht van den spion plotseling vertrokken tot een grijns. Het was op dit oogenblik geen menschelijk gelaat meer, het deed denken aan een sluipende wolvin. Niemand sloeg er acht op, met geeselslagen bedreigd, als hij niet zweeg, was de vrijgelaten verklikker uit de legerplaats verdwenen. Met een plons en een gil had hij zich in den Dnieper gestort, en het was hem waarlijk bijna gelukt den overkant te bereiken. Toen, reeds dicht bij den tegenovergestelden oever, begaf hem zijn kracht. Maar een vlet werd uitgezet, touwen werden hem toegeworpen, hij had er een gegrepen en was omringd door kozakken in de poort van Smolensk verdwenen. Met het hoofd in de hand geleund dacht Désiré na. „Het gebeurt menigmaal, dat er een spion wordt opgebracht. Het is niets bijzonders, maar dit is het wèl. Dat was geen gewone boer. Ik ken dit volk veel te goed, kruipend, slaafsch is het gewend beheerscht te worden. Deze man is gewend te bevelen, als het een man was.” „Wat meen je?” vroeg Willem verbaasd. „Ik meen, dat deze sluike haren valsch waren en dat die ruim neerplooiende kaftan een vrouwelijke gestalte verborg. Hebt ge niet op den kleinen voet gelet, die onder den kaftan uitkwam? De handen staken in wanten van rendiervellen ook opmerkelijk, in dezen tijd van het jaar. De spion hief het hoofd op toen hij den kreet „A Moscou!” hoorde. De Russische boeren verstaan geen Fransch” „Waarom heb je niets gezegd, Désiré?” Toen sprak de Pool nadrukkelijk: „Omdat het rooven en moorden, dat la Grande armée in Rusland doet, de schande zal blijven van onze nieuwe eeuw. Ik wilde de misdaden, die zich ophoopen, niet vergrooten, ook al meende ik die vrouw te herkennen.” „Wie was het dan!” riep Louis buiten zich zelven van verbazing. De naam, dien Désiré nu uitsprak, ging verloren in een woest geschreeuw uit de legerplaats. Want boven Smolensk zweefden plotseling tal van vurige vogels. De oude stad, zoo belangrijk voor de geschiedenis van hun land, zoo dierbaar omdat zich in de kathedraal een heiligenbeeld bevond, dat naar het volk geloofde wonderen deed, scheen geheel gehuld in een rooden gloed. Deed de heilige weer een wonder? De soldaten en kozakken, die op de wallen het geschut bewaakten, renden heen en weer. ’t Was of hun gedaante rees met den vuurgloed, die hen omgaf. Want weldra zagen de Fransche soldaten met ontzetting, dat de rijke stad, waar zij goud hoopten te vinden en buit, in brand stond! Hoog en hooger rezen de vlammen, zij speelden om muren en torens, sloegen, als een gloeiend gordijn om den vestingwal en gaven een bloedkleur aan de klotsende golven van den Dnieper! Roerloos zat keizer Napoleon in zijn tent, een vreeselijk gevoel van verlatenheid en wanhoop kwam over hem. „Loon naar werken!” ’t Was of een geheime stem het geweldige woord in zijn oor fluisterde. En met geheimzinnig voorgevoelen wist hij reeds nu: „De tocht naar Rusland zou geen nieuwen lauwer hechten aan zijn keizersdiadeem en niet de menschen, de elementen zouden zijn overwinnaars worden. De elementen bovenal! Die niet alleen. Dieper werd het hoofd van den Keizer op zijn borst gebogen, zijn lippen stamelden: „G0d!”.... De machtige sidderde voor het gericht van den Naar Moscou 4 Almachtige, Wiens heilige wil en wet tot nu toe niet voor hem hadden gegolden en Die de menschen, welke zijn geboden weerstaan, voor zich uitdrijft als dorre bladeren op den adem van den storm. Ja, Smolensk stond in brand, maar niet door onvoorzichtigheid of ongeluk. Een vrouw was gegaan van huis tot huis, sinds vele dagen. Het was een trotsche, schoone vrouw, die zich parelen door het haar kon vlechten en recht had op een plaats naast den gouden troon der keizerin van Rusland. Maar in eenvoudig grijs gewaad ging zij rond door hutten en hooge huizen, ook in het paleis van den bevelhebber van Smolensk. „Mevrouw Rostopchin, ik beef voor uw plan,” had deze eerst gezegd. Maar dien middag, toen zij terugkeerde, eerst vermomd als spion, bijna gedood, later haast verdronken in den Dnieper, toen had hij niet meer gebeefd. Want zij had hem verhaald van de verbrande dorpen en hun uitgeschudde bewoners. „Al het volk vlucht naar de bosschen, daar zwerft het rond tot het den hongerdood sterft. De Franschen rooven alles en dooden zelfs de kinderen!'’ Krachtig had toen het bevel geklonken van den vestingcommandant; „Steekt, zoodra de nacht invalt, Smolensk in brand !” Dit bevel werd gretig gehoorzaamd en bij het licht der roode vlammen verlieten aan de oostzijde bezetting en inwoners de stad, om het Russische leger te vergrooten, dat oprukte naar Borodino. Met den legertrein reden in een gesloten rijtuig ook en met het leger in ’t veld getrokken, liet een oogenblik haar borduurwerk in den steek. Droomerig staarde zij naar buiten, naar de vergulde torens en koepels van het Kremlin te Moscou. Wat schitterde het oude paleis der Russische Czaren in vele opeenvolgende geslachten, in de zon! De Moskowa bespeelde met kleine, heldere golven de hechte muren, ’t Was of een zilveren lint zich slingerde om de vele hooge gebouwen van het Kremlin, een stad op zich zelf. „’t Is zoo goed om veel te doen. Dat geeft nog wat afleiding. Anders denk ik altijd om dien vreeselijken oorlog.” Margarita’sstem beefde bij haar antwoord. Mevrouw Andrewna was bij den samovar bezig hij stond midden op de tafel te dampen—en schonk thee in groote glazen. „Ik denk toch aan den oorlog, wat ik ook doe. En iedere gedachte is een vervloeking voor den overweldiger en zijn woeste horden.” „Hebben onze soldaten in Polen ook niet geroofd en geplunderd? De menschen zijn overal ’tzelfde en waar oorlog is, schijnt de hel losgebroken.” Andrewna streek kaviaar op haar hardgebakken broodje en zei langzaam: „Ik hoop, dat geen enkele Franschman zijn land terug ziet. En als zij wagen hier, in ons heilige Moscou te komen, dan” .... „Dan hoop ik, dat het hier gauw vrede wordt!” zei Sofia’s heldere stem. Zij was in ’t wit de droge hitte van den Septemberdag werd haast die over Rusland werd gebracht door Napoleon Bonaparte. Het volk van Moscou moet het weten” In een eenvoudig, gesloten rijtuig reden een dag later de weduwe van generaal Toutchkof met haar vriendin en haar vader naar het groote doodenveld. Honderd veertien wersten duurde de reis van Moscou naar de vergeten plek, die voortaan in de ooren van het ontzette Europa zou klinken als het donderen van ontelbare kanonschoten. Enkele sombere pijnbosschen lagen verspreid over de witte vlakte; de roggevelden werden gedurig onzichtbaar door het fijne, opdwarrelende zand. Het was in den aanvang van September, het scheen een der laatste gloeiende zomerdagen. ') Het witte zand dwarrelde en stoof, verstikkend, verblindend, bijna ondraaglijk werd de hitte. Een groepje wilgen liet de fijn bestoven takken hangen, treurend als in overstelpend leed. De eenzaamheid van het landschap, de doodsche stilte waren verschrikkelijk, het terrein werd golvend en glooiend; héél ver in het wijde verschiet sloot een donker bosch den horizon af als een muur van graniet. Een kind met roode haren en groote oogen of zij iets vreeselijks hadden gezien, dat hun altijd bij zou blijven, liep langs een greppel, barrevoets, blootshoofds. Een vuil gescheurd hemdje was zijn geheele kleeding. Raven en gieren krasten in de heete lucht, een verpestende walm woei den reizigers tegen. Zij behoefden i) t sept. was de veldslag geleverd. De Russische kalender heeft 13 dagen verschil. „Zooveel zag ik er nog nooit bij elkaar 1” Hij zou ze voortaan altijd zien, bij dag en bij nacht, de strakke, misvormde aangezichten der tienduizenden, door zijn toedoen vermoord. En eenmaal zou hij, als balling op St. Helena, ook de vergelding zien De weduwe van generaal Toutchkof dwaalde verder, de boeren hielpen haar zoeken, Andrewna volgde met haar vader. Eensklaps klonk van Andrewna’s lippen een uitroep, zij had een jongen doode herkend: „Dat is die jonge Fransche officier, Louis de Leon, die te Wilna, op het bal bij graaf Pac, zoo vroolijk danste!” Bij Borodino was er voor Louis opgespeeld tot den doodendans! De anderen zwegen, hun zeiden die strakke gelaatstrekken niets, zij behelsden geen herinnering. Maar tot Margarita Toutchkof spraken zij. Zij was een vrome vrouw en hechtte met geheel haar hart aan het leerstuk der Grieksche kerk, dat voorschrijft biddend de dooden te gedenken. Nu strekte zij de hand uit alsof zij die vele koude, stille gestalten wilde zegenen. „Hier wil ik blijven, al de dagen van mijn leven, die God mij nog schenken zal. Een kerk wil ik stichten op het doodenveld van Borodino. Dan zal weer vrede in mijn hart komen, want ik zal tot God mogen bidden voor de dooden, die mij omgeven, voor de levenden, die ver weg zijn en ook voor hem, die een geheel menschengeslacht in den dood dreef, voor keizer Napoleon!” Woest schudde Andrewna haar bij den arm. „Russin I Wilt gij bidden voor den moordenaar van ons volk?” De hevige zielestrijd, dien Margarita had doorgestreden, teekende zich af op haar doodsbleek gelaat, toen zij sprak; „Heeft hij niet noodig, dat Gods genade voor hem wórdt afgesmeekt? Gaat hij op goede wegen, houdt hij Gods geboden?” Andrewna balde haar kleine hand. Ik wenschte, dat ik hem kon verpletteren!” i•. _ _ i Welk een tegenstelling vormden die twee vrouwen ! Zij hadden beiden haar land en volk lief, maar de eene bad, de andere haatte! En weer klonk de zachte stem der bleeke weduwe: „De Kerkvader Augustinus zegt; „In u slechts is ruste!” Zoo wil ook ik mijn rust vinden in God. Hij heeft die dooden op mijn weg gelegd, in hen heb ik Hem ontmoet. Hij heeft allen, die in Hem geloofden opgenomen in Zijn eeuwig huis, ook hem, dien ik meer lief had dan mijn leven. Nu geef ik dat leven aan den Heer. Want ik weet, dat Hij ook mij eenmaal zal opnemen in de eeuwige heerlijkheid, en mij daar al mijn aardsche smart zal doen vergeten. Vrede zal voortaan in mijn hart wezen, want ik behoef niet te treuren als zij die geen hoop hebben, ik zal gelooven en bidden ” Andrewna bedekte haar oogen met de hand, haar lippen hadden geen antwoord voor de eerste maal van haar leven. En weer fluisterde Margarita’s trillende stem: „Ik zal bidden, dat er eens een tijd mag komen, waarop de menschen niet meer op elkander zullen aanvallen als de roofdieren der donkere bosschen, maar waarin zij elkander zullen liefhebben als kinderen van één Hemelschen Vader. Dan zal vrede op aarde heerschen en Christus’ wil ieders wet zijn, want Hij is de Vredevorst!” Rood lag de avondzon op de toppen der verre wouden; rood als bloed verfden haar stralen het woest omstreden veld. En het was of duizenden en tienduizenden stemmen opklonken, of de stemmen der neergevelden zich allen vereenden tot één koor, tegelijk zieleklacht en heilige bede: „Vrede, o God! Geef vrede aan Uw met bloed gedrenkte aarde 1” .... Wie thans, na zoovele tientallen van jaren het slagveld van Borodino bezoekt, voelt Gods wind suizen over de grafheuvels, waarin het geluk en de hoop van tienduizenden moeders eenmaal werden neergelegd. De metalen kruisen schitteren in de avondzon, en de treurwilgen laten stil hun bladeren vallen op de kleine hoogten. Midden op het groote doodenveld, daar waar de verschansingen zijn geweest van generaal Bagration, waar de Polen hebben gestreden tegen generaal Toutchkof, verheft zich een statige kerk. Het donkere bosch van Outitza vormt den achtergrond voor de vijf goudkleurige, koepelvormige torens, waarop de morgenzon haar eerste stralen werpt. Naast de kerk bevindt zich een klooster. Een klein dorp: Séménofskoe, is opnieuw verrezen uit den brand, veroorzaakt door de kanonnen van keizer Napoleon. Want daar en bij het kleine dorp Borodino, dat bijna schuil gaat tusschen het zware hout, stond het Russische leger. Daar werd de geweldige veldslag beslist. De eenige straat van Séménofskoe voert naar de kerk en het klooster. Een muur omringt dit laatste gebouw, verscheiden kleine kapellen staan in den ruimen kloosterhof. Naast het klooster is de gostinitsa. ') Er komt menige pelgrim te Borodino. Zij willen allen de plek zien, die met een onuitwischbare herinnering gebrand is in ieder Russisch hart, zij willen allen de beeltenis zien van haar, die het bloedig doodenveld herschiep in een gewijde plek van godsdienstige overpeinzing en stil gebed. Margarita Toutchkof! Zij heeft gebeden voor de Franschen en de Russen beiden, die bij duizenden zijn neergelegd in eenzelfde groote graf. Zij was de eerste abdis van het klooster, waar de als helden gevallen Russen werden herdacht met groeten eerbied, de gesneuvelde Franschen met deernis en zonder haat. Thans rusten zij naast elkander: de grenadiers van Voronzof en de uhlanen van Poniatowski, de Wurtembergsche dragonders en de troepen van Davoust. Zij !) hotel voor reizigers en pelgrims. rusten. En in de kerk rust ook zij, groot in haar geloof, die niet haatte, maar liefhad, die nooit vervloekte, doch bad. Er bevinden zich in die eenvoudige kerk beelden noch schilderijen, slechts een enkel kruis van wit marmer hangt aan den even witten muur. Het heeft tot opschrift: „Gedenk in genade, Heer, Alexander Toutchkof, die hier zijn leven heeft gelaten in den slag.” Onder het kruis verrijst monument noch graftombe: het overschot van generaal Toutchkof werd nooit gevonden. Dicht bij dat kruis liggen twee eenvoudige grafsteenen. Onder den eenen steen rust de weduwe van den generaal; Margarita, eerste abdis van het klooster, de tweede bevat het stof van hun zoon Nicolaas „gestorven in zijn zestiende jaar.” Het groote Christusbeeld, dat zegenend zijn armen uitbreidt over de levenden, die in de kerk komen om te bidden, over de dooden, die er rusten tot Gods engelen hen weer zullen opwekken, behoorde eenmaal aan het regiment uit Reval, dat door Alexander Toutchkof werd aangevoerd, toen hij als een held sneuvelde op de verschansing voor de vrijheid van Rusland. ') *) Borodinski monastyr. Moïcou i 874 HOOFDSTUK V. „Boje moïl” ]) luidde de angstkreet der Russische boeren, als zij, vluchtend voor de overweldigers, in de verte de Fransche legercorpsen zagen voortrukken naar Moscou. Het volk verwoestte nu zelf zijn geringe bezittingen. Het wierp de pekfakkel in zijn houten huizen, haalde schaapskooien en met riet gedekte stallen van vastgestampte klei omver, en verstopte de putten. „Zij verwoesten allesl Wij zullen ze vóór wezen! Van óns goed zullen zij geen profijt hebben.” En het uitgeputte, geslonken leger ging verder door het verwoeste, als uitgestorven land. Alleen de gegedachte aan Moscou, dat de soldaten zich voorstelden als de gouden wonderstad uit het oude sprookje, Vineta, hield het leger nog in toom. Maar toch waren het geen geregelde corpsen meer, waarmee Napoleon trok naar het hart van Rusland. Vurig verlangde hij zelf naar vrede, van dag tot dag hoopte hij, dat Czaar Alexander hem dien zou aanbieden. Maar geen l) „Help ons, Heer!” afgezant verscheen en meer en meer twijfelend aan zijn welslagen, zette de groote veldheer den tocht voort. In het kommandantshuis te Moscou, de woning van graaf Rostopchin, de bevelhebber der oude Czarenstad, heerschte groote bedrijvigheid, maar geen angst. Alles scheen gereed te worden gemaakt voor een hevigen tegenstand. In zijn werkkamer zat graaf Rostopchin; zijn oogen vlogen over papieren en geschriften; ordonnansen kwamen en gingen, een koerier rende het voorplein op, ieders aangezicht drukte gejaagdheid uit. Alleen dat van den bevelhebber, van wiens beleid de redding afhing der oude hoofdstad der Czaren, bleef kalm en onbewogen. Hij las, dacht na, gaf zijn bevelen. Plotseling verschoof een onzichtbare houten deur in den gesneden wand, de weduwe van zijn broeder stond voor hem. Andrewna Rostopchin had altijd grooten invloed uitgeoefend op haar familie door haar vasten wil en scherp verstand; thans echter rolden tranen over haar wangen als bij een zwakke vrouw. „Andrewna Feodorowna! Wat is er?” „Je laat Moscou versterken, nü nog! Wil je het dan ten ondergang brengen? Vergeet je het bevel van den Czaar?” „Waar meng je je in, Andrewna Feodorowna?” „In het behoud van mijn vaderland I De val van Moscou is de ondergang van Rusland.” Haar wangen, waarop nog de tranen brandden, begonnen te gloeien. Hoog richtte zij zich op. Geen hatende, een fiere vrouw stond daar, bereid alles wat zij bezat, goed en leven op te offeren voor haar land. Het strakke, koude gezicht van graaf Rostopchin kreeg een zachter uitdrukking. „Wind je niet zoo op, Andrewna. Moscou krijgt versterking.” „Van wien?” „Generaal Kutusoff is reeds dichtbij met het leger. Een koerier heeft mij die tijding gebracht.” „Dan heeft Kutusoff gelogen.” „Je gebruikt sterke uitdrukkingen, Andrewna Feodorowna!” „Die passen bij de zaak. Het leger van generaal Kutusoff, de laatste hoop van Rusland is uit elkaar geslagen, bij Borodino. Het kan Moscou niet redden, als hij met zijn uitgeputte, gekwetste, wanhopige soldaten hier binnen valt.” „Hoe weet jij wat niemand hier weet?” „Ik heb het slagveld van Borodino gezien; gegaan ben ik naar de donkere bosschen, waarheen de boeren zijn gevlucht. Daar heb ik gehoord wat ik weten wilde, daar heb ik de menschen gevonden, die mij konden inlichten. Zij hadden het bloedbad gezien uit de verte, hun zonen en vaders zien vallen héél dichtbij. Moscou kan niet verdedigd worden; er zijn geen troepen meer. Volg daarom het voorbeeld, dat het volk u geeft: Steek het in brand. Laat Napoleon met zijn woeste horden puin en gruis en vermolmde gebinten vinden, waar hij op goud en schatten had gehoopt, bovenal een rustig winterkwartier voor zijn soldaten.” Rostopchin dacht na. Andrewna was te fier om ooit een leugen als wapen te gebruiken. Hij kon haar mededeelingen volkomen vertrouwen. Met het ingelegerde garnizoen kon hij onmogelijk Moscou verdedigen. Slechts de kroonschat van den Czaar had hij weggezonden, maar nog was het Kremlin vol ongetelde kostbaarheden, gouden vaten en kleinoodiën. Het arsenaal was opgepropt met wapens, kogels en geschut, berekend voor een krachtige verdediging. Waar kon hij dit alles laten heen brengen, waar zou het veilig blijven voor den greep van Napoleon? Fransche spionnen zwierven overal. Voetvolk was er genoeg in Moscou, maar hij had geen paarden. Als hij zijn infanterie die nu op geen versterking meer mocht hopen niet wilde laten overweldigen, moest hij wegtrekkken, terstond. ') Hij begreep, dat het hem onmogelijk zou wezen, de heilige stad der Russen te redden, hij besloot haar op te offeren. „De oude vos” deze vleiende benaming droeg Kutusoff onder zijn wapenbroeders „heeft weer een slimmen streek willen uithalen. Hij heeft met Moscou mij willen opofferen om de ongenade van den Czaar *) Ségur. van zich af te wenden, na Borodino,” luidde zijn overweging. „Moscou zal bewaard blijven voor de vernedering, dat”.... Geroep en geschreeuw klonk op het voorplein. Het gold een spion. Gekleed als een Perzische herder met een muts en mantel van schapenvellen had hij eerst ongehinderd rondgeloopen tot hij was gestruikeld over een kuil in de straat. Toen was hem een woord ontsnapt, dat vreemd klonk in Russische ooren. Nu stond hij „de Fransche spion” voor den geduchten Rostopchin. „Beken,” sprak de generaal stroef, „uw leven hangt er van af. Hoe groot is het leger van uw keizer? Wanneer kan het Moscou bereikt hebben? Weet gij iets van de verliezen, die het leed?” De spion zweeg en schudde het hoofd. Door teekens gaf hij te verstaan, dat hij niet begreep. Nogmaals herhaalde graaf Rostopchin zijn vraag. De spion haalde de schouders op. Suf stond hij te kijken, als verdoofd van angst enkele onsamenhangende klanken ontsnapten hem, sluik hingen de rosse haren over zijn voorhoofd. „Ze hebben een idioot opgepakt,” mompelde Rostopchin. Hij had al zoo veel dingen aan zijn hoofd. Wat kon hem die eene man schelen. Hij leek werkelijk op een herder, zooals hij ze vroeger wel in Perzië had gezien. „Hij moet morgen in den ochtend worden opgehangen,” zei hij hardop in het Fransch. Scherp zag hij hierbij den gevangene aan. De man knipte niet eens met de oogen. Toen besloot hij tot een laatste proef: „Breng dien anderen spion voor, die gisteravond werd opgepakt.” Een stevige, witblonde knaap werd binnengevoerd tusschen twee kozakken. Nauwelijks zag hij den gevangen Perzischen herder of hij stond in militaire houding en maakte het militair saluut. „’t Zijn allebei Hollanders,” zei Rostopchin lakoniek. „Die Pers heeft waarschijnlijk ook de roode lansiersuniform gedragen, evenals die jongen daar.” „Wie is dat?” vroeg hij in ’t Fransch aan den soldaat. En deze, die zijn taalkennis had verrijkt bij la Grande armeé, hakkelde: „Is esté, mon kap’tein.” Rostopchin begreep genoeg. „De Hollande?” .... „Joa, oui, uit Holland.” „Hangt ze morgen allebei op,” beval de generaal. Toen herkende Andrewna opeens den gevangen Pers, nu ontdaan van zijn schapenpels en spitstoeloopende muts. „Dat is een officier Ver Horst van de roode lansiers. Hij heeft Sofia en mij eens een grooten dienst bewezen.” „En nu bewijst hij dien aan Napoleon. Weg met zijn spionnen!” Terstond werd dit bevel opgevolgd Spionnen van Napoleon reeds binnen de heilige muren van Moscou! De woeste, trotsche Rus voelde den smaad zijn land aangedaan. Evenals bij Andrewna grensde zijn liefde voor Rusland aan het fanatieke. Hij greep een ganzeveer en schreef, wild van drift, het beruchte woord aan den generalissimus Kutusoff; „Haast je, oude, eenoogige seurkous! of ik zal je vinden, buiten de muren van Moscou of zonder je hulp, handelen binnen de muren van Moscou!” Deze waarschuwing werd terstond verzonden naar den opperbevelhebber. Toen werd Rostopchin weer de hoffelijke man, voormalig kamerheer van Czaar Paul. Hij geleidde zijn schoonzuster naar haar berline, beraadslaagde met zijn officieren, vroeg hun meening en deed zijn eigen zin. Intusschen zond „de ouwe seurkous” ‘) hem de lakonieke depêche terug: „Stuur mij levensmiddelen voor mijn leger, dan zal ik oprukken en kom zelf hier en lucht je wijsheid in den krijgsraad.” „Als de heeren vechten, krijgen de boeren de klappen,” zegt een spreekwoord uit klein Rusland. De inwoners van Moscou hebben het ondervonden. Rostopchin, in den steek gelaten door den opperbevelhebber en zijn ontredderde strijdmacht, had nog juist den tijd de wapens uit het arsenaal weg te laten halen en de vaten vodka 2) die er lagen opgestapeld te laten leegloopen in de glooiende straten van Moscou. Toen maakte hij alles gereed voor zijn vertrek. i) nbaba”: oud boerenwijf schreef Rostopchin. 2) Brandewijn. In haar stille kamer bad de jonge weduwe van generaal Toutchkof voor de levenden en de dooden beiden. Zij wist niet meer van vrienden of vijanden, zij zag alleen menschen, die leden en stierven, of hun menschenwaarde vergaten in den roes der overwinning, onder den druk van een hevigen angst voor wat komen ging. Wie kon, had Moscou in de laatste dagen verlaten, de trotsche bojarenhuizingen stonden leeg, eenige lijfeigenen waren er in achter gelaten om te waken voor het goed hunner meesters. „Margarita Michaïlowna! slaapt gij? Sta op en red uw kind 1” „Wat is er, Matouschka?” *) In haar achtervertrek alleen had Margarita niets gehoord. Nu herkende zij Helena Alexievna, de vrouw van den pope van de Jakimanska. „Weet gij alleen niet wat er omgaat in Moscou? Hoor het dan; De Franschen zijn er!” Margarita werd zeer bleek. Weer zag zij de onbegraven dooden bij Borodino en ook het gelaat van den doode, dien zij daar niet had kunnen vinden, omringd door zeventig duizend slachtoffers van keizer Napoleons heerschzucht. Helena ging voort: „Ik zat bij het raam te breien, daar stormt de vrouw van onzen koster binnen. ) ') Naam van de vrouw van een pope. 2) Al deze gebeurtenissen zijn historisch. Opgeteekend uit den mond van tijdgenooten door Cath. de Novossiltsof. zaten vol en van zijn handen druppelde het. „Zoo heb ik met hem over de straat moeten vluchten ! jammerde Helena. „En nu moet hij in een bad, want als die honingberen, de Franschen hem zagen, hielden zij hem misschien voor een wonderkind, voor een wandelende honingraat, en namen hem mee. „Kom, Sidor, mijn zoet lam! Vandaag ben je al te zoet!” „Gezegend zij ons vadertje, – Czaar Alexander! Moge hij worden gezegend tot in lengte van dagen!”... „Onze vrijheid is onze weerstand!” heeft Rostopchin gezegd. „Ha, wij zullen het toonen!” De lijfeigenen van vorst Kourakin slopen door hallen en stegen. Zij waren bij honderden achtergelaten door hun heer om voor zijn eigendommen te waken. Nu had een voorname dame hun goud gegeven Zij spraken met andere lijfeigenen, die ook moesten lijven op de uitgestrekte goederen langs de Moskowa waar hun meesters ’s winters verblijf hielden. oor de meeste Russische grondbezitters gold Petersburg nog niet als de hoofdstad van het rijk. Vele lijfeigenen hadden holen in de parken gegraven en ze met takken en zoden bedekt – uit angst voor de Franschen. Nu zij zich hoorden toeroepen m hun eigen taal, kwamen zij er schuw uit te voorschijn. Dan werd er gefluisterd: „Er is gisterenavond een vlammende strijdbijl aan den hemel gezien, een wapen van vuur!” „Vuur!”.... Het laatste woord klonk het luidst Dan volgden er nog enkele woorden en eindelijk een ange klacht: „Moscoul O, koningin der steden’ Moscou' Op de Vogelmarkt en in de herbergen van Kitai Gorod verspreidde zich weldra het gerucht van de vunge strijdbijl. Meer vodka dan ooit te voren werd MQo r – Naar Moscou 7 van groote uitgestrektheid, dan de stralen der nijvere scZreLemdel‘Jl< de bUi,enWijken der <=" „Eindelijk!” ontsnapte aan Napoleons lippen. h i I :u;t*,ch,el,jk bc"eerde doel, waaraan hij reeds erhaa dehjk had gewanhoopt, was bereikt. Hij stond op het Kremltn en van den troon der Russische T:h::r SnlVTr SChittCrde h6t gouden op het verha ,d yTr Daar ,egmoVer – «tan erhaald – stond in een der hoofdstraten – de Warwarka, – het Bojarenhuis der Romanows, van den heerschte X““ h* geS'aCh‘' ‘hans in Rusl“d Meerschte. Dal was nu juist twee eeuwen geleden In 1613 was hel, dat Michael Roraanow lot Czaar werd gekroond, „adat hij op de Po,e„ had gezegepraald door zijn heldenmoed den volksgeest wakker geschud en het volk had bezield tol geweld,ge daden van kracht en moed. „Maar hij zou noo.t door de Blagowjeschtschenskyathedraal, over de Roode trap in het Groote Kremlfn ijn zegevierenden kroningsintocht hebben gehouden bo"r iVan TT* “ OPOffering Van den ™ boer Ivan Ssuffamn, d.e de Polen door dichte wouden P een dwaalspoor bracht om zijn vorst te redden >) volksfeest gegeven ook bÏde IT™ W°rd‘ RUS'a"d SteedS g geven, ook by de kron.ng van den tegenwoordigen Czaar. „Een brandstichter!” riep een lijfeigene van vorst Kourakin. Hij greep den man in het wit en leverde hem over aan een Fransch generaal. De man in ’t wit werd in het eigen oogenblik gefusileerd, zijn aanbrenger zag zijn handen gevuld met goud, eerst geroofd uit het huis van een Kaukasischen prins. Maar een volkshoop joeg den verklikker na en dreef hem in de Moskowa. Daar verzonk zijn lichaam in de golven, het goud lag aan den oever en werd getrapt in het slijk. Sommigen trachtten te blusschen, Fransche bevelhebbers riepen om de brandspuiten. Zij waren nergens te vinden, Rostopchin had ze laten vernielen eer hij vertrok op denzelfden dag, dat hij schreef aan generaal Bagration; „Als ik geen uitweg meer zie, laat ik de stad opgaan in vlammen.” En als fakkels van vuur gingen de vlammen door de straten, flambouwen van rook verduisterden het licht der sterren, een helsche verwarring heerschte alom in de schier onmetelijke stad. Officieren en soldaten, gewekt uit hun rust der uitputting, vluchtten als door helsche furiën voortgedreven uit de brandende huizen. Het licht van brandende kerken en torentransen wees hun den weg. „Naar het Kremlin! Naar het Kremlin!” luidde de algemeene kreet. Want zwijgend en stil lag veilig achter zijn hoogen muur, beschermd door de Mos- kowa, de Czarenstad en zag in de duisternis neer op de vuurhel aan haar voet. Vruchteloos beval generaal Mortier zijn soldaten te blijven en streed hij met een korps moedige officieren tegen een vijand geweldiger en van oneindig grooter kracht dan keizer Napoleons legerscharen. De soldaten weigerden zijn bevelen te gehoorzamen, het groote leger vluchtte, vluchtte Toen beschuldigden de officieren de soldaten, dat zij in dronkenschap den brand hadden gesticht. Er werden velen gegrepen. Want wat zou thans Europa zeggen? Waar bleven nu de vruchten van den langen, bangen tocht, waar de roem en de kroon der overwinning voor keizer Napoleons leger? En Moscou brandde voort, vorstelijke huizen, kerken en kloosters. En in de hospitalen verbrandden levend twintig duizend om hulp jammerende gekwetsten! Wat die ongelukkigen hebben geleden eer de dood hen verloste is te vreeselijk om te beschrijven. Vonkenregens spoten neer van de torens, de looden daken smolten, de vijvers en putten in de parken en tuinen verdroogden. Het dorre dennenhout raakte in brand, weldra was de Moskowa omringd door één gloeienden vuurwand. De vluchtelingen, die de poorten trachtten te bereiken, werden als voortgedreven door twee rijen van vlammende geesels, de adem begaf hun in de droge heete lucht, verblind door den rook ploften zij neer op de gloeiende straat en de vlammende tuchtroeden kastijdden hen met een vuurregen tot zij verstikt neerlagen. De instortende huizen bedolven hun overschot onder brandende planken en gloeiende sintels. Huilende kreten vulden plotseling de lucht als het gillen van demonen. De St. Janskerk stortte in met donderend geraas, op de gloeiende straat plofte de kerktoren. En de heete steenen, mijlen ver geslingerd door de roode lucht troffen vrienden en vijanden. Een onbeschrijfelijke paniek greep de geheele bevolking aan, naar alle zijden stormden vluchtelingen, zij renden elkander onder den voet, vochten, worstelden, vielen en werden vertrapt. Wanneer de nachtwind een oogenblik het gordijn van gloed langs de Moskowa scheurde, zag keizer Napoleon uit de troonzaal der Russische Czaren het door vuur verteerde, in vlammen opgaande, schijnbaar ten ondergang gedoemde Moscou. Toen hief hij de hand op: „Wraak! Moge het Kremlin boeten voor den smaad mij aangedaan door Moscou 1’ „Dat is afgelegen, het ligt tusschen dichte bosschen. Konden wij het ook maar bereiken!” „Wij zullen het beproeven. Maar eerst Helena. De telega hield stil voor het eenvoudige huis van den pope. Zij vonden zijn jonge vrouw geheel in het wit gekleed, biddend bij zijn lijk. „Hij is doodgeschoten; een verdwaald schot. Hij had geen vijanden, mijn goede man.” Haar stem was kalm, gelaten haar houding. Als iemand, die afscheid heeft genomen van het leven, stond zij voor haar bezoeksters. Voor het kleine huisaltaar met de iconen brandde een lamp. Het gehuil en geschreeuw in de straten drong door in de stille woning. Er was geen tijd om haar deelneming te toonen, het begon te knappen en te branden op het dak, vurige sintels dwarrelden op de straat. „Kom mee, Helena! Het huis begint te branden!” Zij schudde het hoofd. J .. , , _ • _ 1 I O*, „Neem mee, wat je dragen kunt van je goed. bn dan moge God ons helpen! De gebinten knappen! Kom mee, Helena! Kom!” Sofia Tyzenhaus trok de jonge vrouw bij de hand, deze weerde haar af. „Hier ben ik gelukkig geweest, hier wil ik sterven. Wat zouden het leven en de wereld voor mij zijn zonder hem? Toen ik hem zag ineenzinken door dat schot in ons venster, heb ik hem neergelegd in zijn te weten waarheen. Vóór hen rezen de hooge, vergulde koepels van het Snamensky-klooster en daartegenover geleund tegen den dijk van graszoden, was het stamhuis der Romanows. De dijk van graszoden had nog geen vuur gevat: Als zij daarover misschien een der kerken binnen den muur van het Kremlin konden bereiken, waren zij gered. Ook het steenen huis stond nog, onaangetast door de vlammen, met zijn hoogen gevel, waarin de kleine byzantijnsche vensters als zooveel starende oogen uitzagen op het verschrikkelijk tooneel, dat het brandende Moscou bood. En zij bereikten het huis. Een kleine deur aan de voorzijde van het huis – het telde aan den straatkant vijf, aan dien van den dijk slechts twee verdiepingen stond open. Zij vluchtten er binnen, dankbaar voor een oogenblik verademing van hitte en vuur en doodsgevaar. Zij struikelden over een dvornik, die op den grond zijn roes lag uit te slapen, niet wetend welke gevaren hem boven het hoofd hingen. Uit een bovenverdieping werd hevig op een deur gebonsd. Andrewna schudde den dvornik bij de schouders hij bleef als wezenloos liggen. Toen snelde Sofia naar boven. Was daar iemand opgesloten? De vuurdood dreigde overal. Door een venster zag zij, dat de torens van het Snamensky-klooster begonnen te branden. De gloed verlichtte het portaal waar zij stond. Een plompe grendel sloot de deur af. Andrewna was haar gevolgd en begon hem terug te schuiven. Maar eerst wierp zij een blik door het tralievenstertje in de deur. De vlammen van het brandende klooster maakten het vertrek daghelder. Plotseling trok zij Sofia mee. „Kom, wij moeten vluchten I Aan dien daar is niets verbeurd I Wij kunnen ons leven hier niet langer wagen T Maar Sofia stond voor de deur en zag en herkende den Hollandschen officier van de roode lansiers, die hen had beveiligd bij Wibesk. Zij begon opnieuw den roestigen grendel weg te schuiven. Het ging moeilijk. Andrewna was de trap al afgesneld. Nu riep zij naar boven; „Wij moeten door de achterpoort naar den dijk. Kom toch Sofia! Haast je. Wat doe je daar nog?” „Ik wil dien jongen man redden, die ons eens heeft gered!” Met enkele stappen, drie treden tegelijk nemend, was Andrewna Rostopchin weer boven. Zij greep het meisje bij den arm: „Ga mee!” Het klonk bevelend en ruw. Trotsch richtte Sofia zich op: „Ik laat mij niet bevelen. Mijn geweten verbiedt mij naar je te luisteren. Onzen redder laten verbranden is een moord.” „Hij is een vijand van ons land!’' Dweepzucht schitterde in Andrewna’s oogen. „Wij offeren onze heilige stad op. Zullen wij „Zij waren alle weggebracht met de slangen en brandemmers, op bevel van Rostopchin. Het dak van zijn landhuis hing vol pekkransen. Het was hoog en breed en wierp terstond een vonkenregen op andere huizen.” Napoleon knarste tusschen zijn tanden. „Boeten zullen zij!” Hardop vervolgde hij: „Dan hadt gij met aarde moeten blusschen!” „Waar zou ik die vandaan hebben gehaald? Waar waren de handen, die mij hielpen? Bijna al de soldaten vluchtten of plunderden. Vermag menschelijke kracht iets tegen een vuurzee?” Napoleon huiverde. Inderdaad: wat vermochten menschen tegen de elementen .... „Het vuur begint te bedaren,” hernam Mortier. „Ik heb onzen troepen gelast de stad te verlaten. Zij worden oneindig meer gehaat dan „de vreemden” zooals de Russchen de Duitschers en Hollanders noemen.” „Dan haten de Russen u het meest van allen. Gij zijt de „Fransche” bevelhebber van Moscou,” dacht Napoleon. Toen wist hij hoe hij zich kon wreken op wat hij Mortiers gebrek aan beleid noemde. „Hebt gij mijn Fransche troepen buiten den slagboom gezonden? Dan beveel ik u, binnen Moscou te blijven met de „Jonge Garde”, na mijn vertrek.” Verschrikt en verbaasd zag Mortier op. Wat meende de Keizer? „Het vuur schijnt thans inderdaad minder te worden,” hernam Napoleon, „daarom .... Een hevige rukwind door een huilenden windstoot gevolgd, brak plotseling zijn woorden af. Het gierde en loeide om de hoeken en torens van het paleis, als een gehuil van demonen. Stofwolken dwarrelden op, verstikkend, verblindend, voortgezweept op den adem van den storm. Het halfgedoofde vuur wakkerde opnieuw aan, nog enkele oogenblikken en weer was Moscou een vuurzee, waarin de dood den schepter zwaaide en de vlammen alles voor zich uitdreven, menschen, kinderen en dieren, alles wat nog had gewaagd te blijven in de tot ondergang gedoemde heilige stad der Russen. „De elementen!” herhaalde de Keizer zacht. De stem stokte hem in de keel, vele oogenblikken. Wanhopig angstgeroep, woest en wild als het brullen van wilde dieren, brak tegen de muren van het Kremlin, wolken van rook stegen op naar den donkeren hemel, de storm v/ies tot een orkaan, hij zweepte de vlammen op tot kolommen van gloed en vuur. En keizer Napoleon staarde tot één woord zich wrong door zijn opeengeklemde lippen: „Wraak!,.. ” Zij, die hem hoorden, huiverden van den toon. Gebrand en geblakerd lag Willem Ver Horst op een rustbed van berenvellen in de kathedraal met de Roode trap, die tot hospitaal was ingericht. Geestelijke zusters gingen rond tusschen de gewonden, hier helpend, daar troostend, ginds biddend met een be- zwijkenden lijder. Désiré kwam, hij droeg den arm in een verband, zijn donkere haren waren hem van het hoofd geschroeid. „Willem, hoe is het nu met je? Kun je opstaan? De Keizer verlangt je te zien.” „Ik zal het beproeven, ’k heb veel pijn.” Met moeite stond Willem op. „Hoe gaat het met Sofia?” „Margarita Mikchailowna verpleegt haar. Zij ligt met vele andere gewonde vrouwen in de zaal der Czaritscha in den Terem.” *) Willem Ver Horst had dit paleis gezien. Hij dacht aan de lage, sombere kamers met groote rondgebouwde schoorsteenen en plompe balken. „’t Is daar voor gezonden om ziek te worden. Arme Sofia 1” „Er was geen keus. Gelukkig, dat zij gered is. Menige vrouw is levend verbrand.” „Is er niets bekend van Andrewna Rostopchin?” Désiré schudde het hoofd. „Het Romanowhuis is uitgebrand.” Toen vreesde Willem Ver Horst het ergste voor de hartstochtelijke vrouw. Daar had hij haar voor het laatst gezien, toen zij meende hem aan den dood over te leveren en het vuur reeds de trap aantaste, die zij af moest om zelf het leven te redden. Was de eeuwige wet der vergelding ook aan haar voltrokken ?. h Het raiddeleeuwsche paleis der Russische keizerinnen binnen het Kremlin. Weinige minuten later stond Willem Ver Horst voor den Keizer. Hij deed hem verslag van zijn mislukten verkenningstocht. Napoleon luisterde zonder veel aandacht. Met groote stappen mat hij af en toe de zaal, het hoofd voorovergebogen als een getergde stier. Toen, plotseling, gaf hij op harden toon een bevel dat majoor Ver Horst verschrikt deed terugwijken. „Majesteit!” .... „Volbreng mijn last. Gal” Met de uitgestrekte hand wees Napoleon naar de vuurzee, die de plaats innam waar eens Moscou met haar gouden torens en statige kerken had gepraald, trotsch was geweest op haar landhuizen en hallen, niet het minst op den grooten bazar, waarin de schatten van het Oosten en Westen zich ophoopten. De driehonderd kanonnen volgens Napoleons bevel op de muren geplaatst van het Kremlin, om Moscou plat te schieten, stonden er volkomen nutteloos: Er was geen Moscou meer.... Zes dagen brandde Moscou. Toen de zevende morgen aanbrak werden de zieken, de gewonden, de stervenden, die waren ondergebracht in tenten of vergeten neerlagen in ;het open veld, en het volk, dat buiten den slagboom een kamp had opgericht, opgeschrikt door een hevigen slag, dreunend als het, rollen van den donder, langdurig en ontzettend als een geweldige aardbeving. Wie nog kón rees overeind; nieuwe schokken, nieuwe knallende slagen volgden elkander zonder ophouden. Ditmaal kwam het van de zijde van het Kremlin; niet zou aandoen. Door den nood gedrongen had keizer Napoleon zijn terugweg moeten wijzigen. En zoo gebeurde het, dat, na twee dagen van rust en verademing in het stille landhuis, pastor Herning, de Luthersche predikant, de handen van Willem Ver Horst en Sofia Tyzenhaus ineen legde voor het leven. Het was een trouwdag zonder licht of glans, er waren bloemen noch een feestmaaltijd, de bruid droeg sluier noch krans en de bruidegom had slechts zijn gehavende uniform, maar toch klopten twee jonge harten vol geluk en dankbaarheid aan den Heer, die hen ondanks de levensstormen, die zij met elkander moesten doorworstelen, het geluk van het leven had doen vinden. Ontroerd sprak de predikant den zegen uit en aangedaan zongen de aanwezigen het bruidspaar het schoone Duitsche kerklied toe: „Liefde en vrede zij uw wegen.” HOOFDSTUK X. Vrede! De werkelijkheid, die hen omgaf, vormde de bitterste tegenstelling met dien- vurigen wensch. Het geweld van den oorlog verhief zich met nieuwe kracht. In Smolensk was niets voor de troepen te vinden. Zij zouden er van honger zijn gestorven. Ook hier konden dus de winterkwartieren niet worden opgeslagen, evenmin als eerst te Moscou. Woede en wanhoop streden om den voorrang in keizer Napoleons hart. Hij hoorde de verwenschingen der soldaten, die hem eens hadden verafgood; hij zag de onverschillige houding der officieren. Hij wist, dat aan zijn toomelooze heerschzucht al die duizenden menschen waren opgeofferd. Waar was een uitweg? „Wèg uit Rusland, het onzalige land der ontketende elementen!” werd zijn eenige gedachte. „Wèg! Vèr weg!” Toen gaf hij het bevel tot verder trekken. Hijgend van verlangen om de grenzen van het „heillooze” Rusland achter zich te hebben dreef hij het leger aan met koortsiger haast. Maar vooraf gaf hij bevel om wat er nog bestond van Smolensk in de lucht te laten springen! De donderende slagen, die nu volgden en ver en wijd weerklonken door de stille, koude winterlucht was zijn woest antwoord van haat aan generaal Kutusoff, op wiens last Smolensk was vernield. Dat door hem ook duizenden gewonden werden opgeofferd, die in de kazematten der vesting om hulp smeekten, legde voor den „Verdelger van het menschelijk geslacht,” als zijn tijdgenooten Napoleon Bonaparte noemden, geen gewicht in de schaal. Hij wilde wraak. Onder tranen nam Sofia afscheid van haar trouwe vriendin Zij gevoelde, dat het een afscheid voor het leven was en Margarita begreep het ook. Als zij haar zaken had geregeld en haar bezittingen bij Smolensk en Wilna verkocht, wilde zij, zoodra het lente werd, naar Borodino terugkeeren om daar te blijven tot de dood haar vereenigde met hem, die haar was voorgegaan. En daarom wees haar hand omhoog, toen Sofia zich nog eenmaal omwendde om haar voor het laatst te groeten. En Sofia begreep haar en glimlachte droevig en blijde tegelijk. Het deed majoor Ver Horst veel verdriet, dat hij zijn jonge vrouw nieuwe gevaren tegemoet moest voeren, maar de Keizer had geboden verder te trekken: het leger bestond nog, al was het in naam. Wanneer hij dus achterbleef zou hij worden gebrandmerkt als deserteur; dit kon, noch mocht. Sofia begreep het volkomen en drong hem zelf om te gaan. Het scheiden van haar geboorteland kostte haar niet veel. Haar ouders waren sinds lang overleden, zij had bij verre bloedverwanten geleefd. Nu was zij dankbaar een eigen tehuis te zullen bezitten als zij Holland mochten bereiken, het kleine land met zijn groene bosschen en blanke duinen, dat Willem Ver Horst zoo liefhad en waarvan hij haar reeds zoo dikwijls had verteld, dat zij er zelf ook reeds van hield, en er naar verlangde om het te zien. Maar nog lag een verre, zware weg voor hen, eer zij zouden komen in die haven der rust, een weg vol distels en doornen, vol ontberingen en doodsgevaar. Aan de spits zijner garde verliet Napoleon Smolensk. Hij had zijn keurkorps altijd gespaard, steeds gehoopt er Czaar Alexander vrees mee in te boezemen. Maar de Czaar had geen vrees getoond, hij had Napoleons vredesvoorstellen afgeslagen en Kutusoff bevolen: „Maak haast Maak af.” De ruwe Rus, trotsch op het vertrouwen, dat zijn keizer hem schonk, trotsch op zijn beleid, had geen verdere wenken meer noodig. Van Smolensk naar Osra, van Osra naar Krasnoïe en van daar naar Lyadie zwegen de Russische kanonnen bijna niet. Het was de verdediging der wanhoop voor de Fransche troepen op hun radelooze vlucht. Een gedeelte der lichte Poolsche ruiterij stond met de roode Hollandsche lansiers onder bevel van generaal Colbert. Zoo konden ook ditmaal de beide vrienden bij elkander blijven. Sofia was eerst in het rijtuig, dat haar vriendin haar had gegeven, de troepen gevolgd, maar het schieten werd heviger. Een kogel nam de beide wielen weg van haar rijtuig. Zij moest bij de achterhoede blijven, met de andere vrouwen, die bij het leger waren, terwijl het schieten steeds geweldiger werd en de kozakken aanvielen van drie zijden. Duizenden gevangenen hadden zij reeds gemaakt in de laatste weken, dien dag werden er weer velen van die ongelukkigen meegevoerd. Rusland of Siberië, wat zou hun lot worden? Velen van die arme gevangenen werden krankzinnig. Anderen bevroren of stierven van honger en ellende, eer zij de Russische kerkers of de Siberische mijnen bereikten. Toen het treurig overschot van la Grande armée de Berezina naderde, telde het nog nauwelijks dertig duizend man! Wèl rust een groote verantwoording op keizer Napoleon. Zijn leven is een ramp geweest voor bijna geheel Europa. En iederen dag zag de Keizer opnieuw zijn gedesorganiseerde troepen langs zich heen vluchten. Hij wist, dat generaal Kutusoff hem ditmaal zou kunnen vernietigen en het verbaasde hem bijna, dat het niet gebeurde. Maar de Russische aanvoerder vreesde den moed der wanhoop van zijn tegenstanders. Hij wachtte op versterking. Ondanks het gestadig dreunen der Russische kanonnen, kon Napoleon toch verder trekken. Hij trachtte een kalm gelaat te toonen, maar zijn naaste omgeving wist, dat hij werd verscheurd door teleurstelling en te laat nadenken. „Ik heb misslag op misslag gestapeld in dezen veldtocht! Geen wonder, dat het zoo eindigt!" hoorde generaal Gourgand hem eens mompelen. Groot medelijden was nu in zijn hart met de arme soldaten, die, voortgesleept naar Rusland tegen hun wil, nu leden en stierven door hem. Maar deze klacht heeft generaal Gourgand niet opgevangen, die hoorde alleen de nachtelijke stilte. Maar wèl klonken de klachten en verwijten tegen den Keizer luid genoeg om hem te bereiken. Herhaaldelijk kwamen soldaten en officieren smeeken om een einde aan hun lijden te maken door een barmhartig schot, zelfs maarschalk Davoust liep in gescheurde kleeren en stierf bijna van gebrek. J) De geest van verzet werd met iederen daggrooter, de verafgode Keizer vreesde nu menigmaal voor een aanslag op zijn leven door zijn eigen soldaten. Ten einde raad liet hij afkondigen: „Soldaten en officieren worden gelast voortaan weer in rij en gelid te marcheeren, volgens hun rang. Wie dit bevel niet nakomt, wordt gedegradeerd en neergeschoten.” Toen klonk hoonend lachen, dat overging in kreten van afkeer en woede. Ons afmaken! Waarom wacht hij daarmee? 't Is *) Mémoires de Constant. (Kamerdienaar van Napoleon.) Naar Moscou 10 aan Russen en kozakken bij den overtocht van den Berezina, een van de verschrikkelijkste waarvan de wereldgeschiedenis gewaagt, waarbij al de rampen van den vreeselijken veldtocht zich herhaalden en duizenden verdronken of vielen door de kogels hunner verwoede vijanden Vele maanden waren voorbijgegaan; in den groen beschutten tuin van het oude familiehuis van Willem Ver Horst bloeiden de rozen. Het was een heerlijke zomeravond, de zon ging onder in gouden gloed. Op een rustbank bij de geopende glazen deuren der tuinkamer lag de jonge mevrouw Ver Horst, genietend van het heerlijke weer. Sofia was lang ziek geweest, de gevaren en ontberingen van den terugtocht met het leger hadden te veel geëischt van haar kracht. Nu begon zij te herstellen en voelde zij iederen dag haar kracht toenemen en zich iederen dag gelukkiger in het rustige Holland, beschut door de duinen voor het geweld der zee, in het vredige tehuis, dat God haar in haar tweede vaderland had gegeven. De deur ging open, majoor Ver Horst trad binnen. „Ik sprak daar juist de „arme” Isaac. Hij is heelhuids teruggekeerd „hin het Haagie,” en bracht een brief uit Warschau mee van Désiré. Verder kwam hij zijn tweede beurs met goud halen. Nu, die heeft hij wèl verdiend!” „Zonder hem waren wij, menschelijkerwijze ge- sproken, nooit over den Berezina gekomen/’ zei Sofia. „En hoor nu eens deze proclamatie van den Keizer.” Majoor Ver Horst ontvouwde den Moniteur, dien hij in de hand hield. „Ik had Parijs verlaten met het voornemen mijn krijgstocht niet verder uit te strekken dan tot de grenzen van het voormalige Polen, maar de omstandigheden drongen mij voorwaarts. Wellicht heb ik verkeerd gedaan den tocht uit te strekken tot Moscou, misschien ook hierin, dat ik daar te lang heb vertoefd, maar tusschen het verhevene en tusschen het belachelijke is slechts eén schrede. Daarom laat ik aan het nageslacht over mij te oordeelen 1” Keizer Napoleon vormde thans een nieuwe troepenmacht, die eens met hem zou staan in de velden van Waterloo, tegenover het vereenigd Europa. Daar zou de Verdelger van het menschelijk geslacht nog eenmaal vluchten, tot hij zich op genade of ongenade moest overgeven aan de Engelschen. Balling op St. Helena was het einde van den genialen veldheer, wiens groote gaven en talenten tot een ramp waren geworden van volken en landen en staten. Het nageslacht óórdeelt hem! Deze wensch van den geweldenaar werd vervuld. I JMaar Moscou ) DOOR. A.vaK der FyER. NIJKERK G. F. CALLÉNBACH NAAR MOSCOU DOOR —— A. VAN DER FLIER NIJKERK G, F. CALLENBACH. HOOFDSTUK 1. Het was in den zomer van het jaar 1812. Europa had sinds verscheiden jaren in vuur en vlam gestaan door den toomeloos heerschzuchtigen wil van één man: Napoleon Bonaparte. De zoon van den advokaat Bonaparte te Ajaccio, op het eiland Corsica, had zeer zeker niet verwacht, dat zijn kameraden op de cadettenschool te Brienne hem eens zouden begroeten als „Majesteit”. Toen hij als knaap daarheen werd gezonden, was het misschien zijn hoogste wensch, eenmaal als kolonel bevel te voeren over zijn regiment in een Fransche garnizoensplaats van den tweeden rang. Maar die jonge man bleek een militair genie, met ieder jaar klom hij hooger in rang: kapitein, kolonel, generaal, consul van Frankrijk... Het volgde elkaar op met duizelingwekkende snelheid; de verwarde omstandigheden van den woesten, bloedigen tijd werden zijn bondgenooten, die hem steeds grooter macht gaven, steeds hooger verhieven ook in de oogen zijner tijdgenooten. na het plotseling heengaan van den Keizer. Maar onbewogen bleef Napoleons gelaat, toen hij ging door de rijen, die zich diep voor hem bogen en geen enkelen blik wierp hij op den grijzen Starost, die neerlag roerloos dood. „Zijn hart is gebroken met zijn leven, om zijn arm volk,” sprak dien avond de schoone prinses Gedroic bitter tot Sofia, de pupil van graaf Tyzenhaus. Zij zei het fluisterend in een zaal, die straalde van glans en licht. Vroolijke muziek klonk, bloemen geurden, en de menschen, die de rood en gouden zaal vulden, glimlachten. Want de Keizer was in hun midden en hij zou dien avond iederen frons, eiken verwijtenden blik hebben vergolden en nu of later gewroken. Napoleon vergat nooit een beleediging. Ditmaal was het zijn wil, dat het pijnlijk tooneel van dien ochtend zou worden vergeten in een roes van feestvreugde. En daarom gaf graaf Pac een luisterrijk bal en verdrongen de van juweelen schitterende toiletten der dames en de van goud blinkende uniformen der officieren zich in de feestzaal. Maar de met bont omzette gewaden der Poolsche Starosten werden niet gezien .... Verschrikt zag Sofia Tyzenhaus de spreekster aan. „Stil, Wanda! Wij zijn hier op een féést!” Haar waarschuwende blik gleed in het rond en bleef op een kleine groep jonge officieren rusten van Napoleons onmiddellijk gevolg. „Drie uniformen, drie verschillende landen," hernam zij afleidend. „Zie je daar dien blonden officier in de uniform der roode lansiers van Holland? Hij behoort tot de garde d’honneur van den keizer. Holland is nu ook ingelijfd bij Frankrijk. Vroeger was het een vrij land. Die jonge officier treurt er om, dat het zoo is. „Mijn volk was eens kloek en fier. Het heeft tachtig jaar met Spanje gestreden voor zijn vrijheid en die ook verkregen/’ heeft hij tot mijn neef, Désiré Chlapowski, gezegd. Er waren tranen in zijn stem toen hij dat zei, vertelde Désiré mij. Zie, nu staan zij weer samen te praten.” „Uw neef komt uit Posen, nietwaar, en is nu ordonnans van den Keizer. Vroeger was hij adjudant van Poniatowski.... Hoe is het mogelijk!” klonk bitter het antwoord. „Het was de wil van den Keizer," hernam Sofia somber. Beiden wisselden een blik en begrepen elkaar. Napoleons wil was wet, voor de volken, voor den enkele. „Hoe heet die jonge Hollander?” vroeg nu gravin Pac, om iets te zeggen. „Ver Horst, geloof ik.” „Verre, Ors wat een vreemde naam 1 Het Hollandsch moet een moeilijke taal zijn.” „Niet zwaarder voor vreemdelingen dan ons Russisch. Beide talen hebben keelklanken.” Een vierde dame mengde zich in het gesprek. Zij droeg een gewaad van glinsterende groene zijde, de geliefde, de gewijde kleur der Russen. Armbanden van groote smaragden, de wondersteen uit Siberië, omsloten haar polsen en de parelen om haar hals werden saamgehouden door een slot van dezelfde edelsteenen. „Andrewna!... Hoe durf jij je hier vertoonen!” Verschrikt zag gravin Pac haar vriendin aan. „Ik ben hier om den overweldiger te zien en om hem te haten!” Gedempt klonk het antwoord der Russin. Haar oogen vlamden. „En in je nationale kleur! Andrewna, je bent onvoorzichtig!” „Hij let niet op mij, maar ik hoop, dat hij dit later zal doen te Moscou.” „Dat is het doel van het Fransche leger. De Keizer wil op het Kremlin zijn vrede-eischen voorschrijven aan Czaar Alexander.” Verachtelijk trok Andrewna’s mond zich samen. „Ik zal het mijn broeder laten weten.” Toen wist gravin Pac, dat haar vriendin te Wilna was gekomen om te hooren en te zien op last van haar broeder: generaal Rostopchin, den bevelhebber van Moscou. „Wat lachen die jonge officieren! Men zou niet zeggen, dat er iets zoo vreeselijks als oorlog bestond!” Weer zocht gravin Pac het gesprek een andere richting te geven. Hoor dien kleinen Franschman eens: „La gloire! La France! Die meent stellig ook al dat hij de wereld zal veroveren!” „Dat is Messire Louis de Leon,” hernam Sofia. „Mijn neef Désiré mag hem graag lijden, al is hij een Franschman.” „Mij trekt die jonge Hollander meer aan. Als hij zijn volk zoo lief heeft, moet hij ook medegevoel hebben met het lot van Polen,” zei gravin Pac. Haar oogen volgden den Hollandschen officier in zijn kranige roode uniform. Zij zag hem met Désiré verder gaan, bij een buffet dronken zij Russische thee uit een grooten Samovar. Beiden lachten, een oogenblik rustte Napoleons scherpe blik op hen met welgevallen. Hij zag in hen twee onderworpen natiën Willem Ver Horst zag dien blik hij was zeer bleek geworden. Ook Désiré begreep zijn gelaat gloeide. Dicht bij hen klonk de onbezorgde lach van Louis; hij danste een menuet met Sofia Tyzenhaus. „Kom meel” mompelde Désiré enkele oogenblikken later. Hij voerde zijn vriend naar een boogvenster. Ver zweefde hun blik over het wijde landschap en over de straten en muren van Wilna. Hoog stond de maan aan den hemel, haar stralen verzilverden de velden en lieten duidelijk den omtrek onderscheiden van enkele verspreide landhuizen en vele armelijke boerenhutten, die meer op schaapskooien geleken dan op woningen van menschen. Dit was niet het eenige, waarop de maanlichtstralen vielen. In het verschiet vlamde een roode gloed tegen den nachthemel, grijze rookwolken dwarrelden in dichte kringen over de velden. „De voorraadschuren in brand gestoken op last van den Czaar,” zei Désiré. Er klonk geen medelijden in zijn stem. Fantastische gedaanten renden over het veld. Eén oogenblik gleed de vlammenschijn over hun roode mantels en reusachtige lansen dan waren zij even plotseling verdwenen als zij verschenen waren. „De kozakken!” Dof klonk de stem van Willem Ver Horst. Een zachte stem, nü met een toon en klank scherp als een dolkspits, mompelde in hun nabijheid: „Wees op uw hoede, machtigste der machtigen! Weldra zult gij een anderen brand zien, andere vlammen zullen rijzen en hun hoogste hoogte zal uw diepste val worden!” Verschrikt zagen de beide jonge officieren op. Een vrouw verdween onder een tapijtdeur. Knisterend als nauw ontstoken vlammen ruischte de zware sleep van haar groen zijden kleed. Zij wisten haar naam niet, wel, dat zij haar hadden zien praten met hun gastvrouw van dien avond: gravin Pac. Dicht bij hen hief Louis de Leon een glas champagne op. „Vive la France!” riep hij overmoedig in het vreemde vijandelijke land, in de hel verlichte zaal waar nog de eisch, de klacht om recht zweefde der Naar Moscou 2 Poolsche afgezanten, dien ochtend een tooneel van weedom en dood, nu vervuld met den luidruchtigen feestroes der dansenden. De vrouw in groene zijde stond nog onder de door haar hand half opgeheven portière. Zij lachte een snerpende lach. Haar blik rustte op Louis de Leon. HOOFDSTUK 11. De jonge ordonnansofficier van keizer Napoleon: Désiré Chlapowski was te Turwia in Posen geboren in 1788. Zijn vader behoorde tot een oude Poolsche familie en was Starost van Kosciana. Désiré was cadet op de krijgsschool te Berlijn toen de Franschen die stad bezetten. Nauwelijks zag de jonge cadet de eerste Fransche ruiters zwermen, of hij sprong te paard en rende alleen spoorslags over velden en hindernissen naar Posen, om daar het groote nieuws te melden. Polen hoopte reeds toen alles van de tusschenkomst van keizer Napoleon .... In 1806 beval de Keizer ook uit Posen jonge officieren te lichten voor zijn garde d’ honneur. Generaal Dombrowzki, die deze opdracht moest vervullen, koos ook den jongen Désiré, die kort daarna tot luitenant van het 9de Poolsche regiment infanterie werd benoemd. Bij het beleg van Dantzig gedroeg Désiré zich zoo dapper, dat Napoleon hem tot zijn ordonnans benoemde en, na onverschrokken in Spanje en Duitschland te hebben gestreden, bevond hij zich thans met het groote leger als commandant van een escadron Poolsche lansiers der keizerlijke garde op weg naar Rusland. Te Koningsbergen maakte hij kennis met een jongen officier van de Hollandsche roode lansiers: Willem Ver Horst. Het was een stormachtige avond. Slecht gehumeurd was Napoleon met zijn talrijk gevolg en zijn lijfwacht uit Dresden gekomen. Daar had keizer Frans van Oostenrijk zijn behuwdvader hem gevleid, koning Frederik Willem van Pruisen zich voor hem gebogen, de talrijke Duitsche vorsten voor hem gesidderd. Het had Napoleons trots en hoogheidswaan ten top gedreven. Aan een vreemd hof toonde hij zich als wereldgebieder en liet het den verzamelden vorsten voelen, dat hun lot en leven afhing van zijn wil of een wenk van zijn hand. Toen, te Koningsbergen, waagde Désiré een verzoek te uiten, eerbiedig, kruipend niet, voor zijn volk, het verdrukte Polen. Napoleon, schier bedwelmd door zelfoverschatting, nog vervuld van de vleierijen der Duitsche vorsten, zag zijn ordonnans werkelijk verbaasd aan. „Ik ben gewend, dat mij op een andere wijze een verzoek wordt gedaan,” klonk het op hoogen toon. Maar de ernstige, donkere oogen van Désiré kregen geen verschrikte uitdrukking en de lijnen van zijn vasten mond bleven even beslist als die van den Keizer. „Cesar triumphator!” ... Het woord was hem ontsnapt eer hij het wist. Zacht werd het gezegd, maar Napoleons scherp gehoor had het opgevangen. En de Keizer begreep: Wanneer in het oude Rome een Imperator, na de vijanden van het ijzeren rijk der Romeinen te hebben overwonnen, zijn triomftocht hield, volgde een slaaf den zegewagen van den zegepralenden held. „Gedenk, dat gij een mensch zijt!” klonk het uit zijn mond den Imperator tegen. En Napoleon wilde geen mensch wezen: een halfgod wilde hij zijn voor vorsten en voor volken. En, thans sidderde ook Désiré voor de uitdrukking van 's keizers gelaat. Hij behoefde het bevel: „Voer hem weg!” niet te hooren, om te weten wat zijn lot worden zou. Maar nog eer hij tusschen twee grenadiers de deur bereikte, stond een Hollandsch officier uit het keizerlijk gevolg rechtop, in militaire houding voor den gebieder van een wereldrijk. „Majesteit, herinner u Utrecht en de belofte, die gij toen deedt.” Napoleon vergat nooit iets: goed noch kwaad, menschen noch woorden. „Wat bedoelt gij, luitenant Ver Horst? Verklaar u!” „Toen te Utrecht het paard van uw Majesteit struikelde, en ik het bij den teugel kon grijpen, heeft uw Majesteit mij toegestaan een wensch te doen, die terstond vervuld zou worden. Laat mij nu dien wensch mogen uiten!” „Spreek!” „Hergeef Désiré Chlapowski zijn rang en zijn plaats in het leger!” „Gij vraagt veel! Ik straf hem en gij durft... Waarom?” „Omdat het leger helden noodig heeft als hij en de soldaten aanvoerders, die weten, dat moed geen goedheid uitsluit.” Napoleon zweeg een oogenblik. Hij wist moed te eeren en het leger was zijn afgod. Wie was de moedigste van die twee jonge menschen? Beiden wezen hem zijn plicht!... Met een der plotselinge opwellingen, waarmee hij vijanden vaak tot vrienden maakte, reikte hij Willem Ver Horst de hand en wenkte hij Désiré aan zijn zijde: „Gij zijt vrij en gij, luitenant Ver Horst, zijt bevorderd tot kapitein en ontvangt omdat uw ridderdienst te Utrecht tot nog toe bleef vergeten, het Legioen van eer.” Sinds dien dag waren Willem Ver Horst en Désiré Chlapowski vrienden. Willem vertelde zijn vriend van zijn prettige jeugd in Den Haag, toen hij page was aan het hof van koning Lodewijk. Ook hoe hij eens met zijn grootvader op een visscherspink naar Engeland was gevaren om daar den prins van Oranje te zoeken en hem te vragen zich aan het hoofd te stellen van het volk van Nederland, dat weldra zijn vrijheid geheel zou verliezen. Want de geruchten bleken waar, dat de goedige koning bodewijk zijn troon zou moeten afstaan aan den broeder, die hem er eerst op had verheven; keizer Napoleon. „Kort daarna moest ik in dienst en mijn broer Jan een paar jaar later ook,” had Willem er bij gevoegd. Grootvader was van verdriet gestorven *) en grootmoeder volgde hem gauw in het graf. ’t Was allemaal om de ellende van ons volk en land en ook om ons zelven. Mijn vader en ook mijn oom Adolf waren van hun bed opgelicht om in Spanje voor den Keizer te vechten, wij hebben nooit meer iets van mijn vader gehoord en waar mijn broer Jan is, weet ik ook niet. Hij heeft in Duitschland gestreden, maar... ’t Is een bange tijd, Désiré, en alles voor den Keizer. Tronen worden neergeworpen, vorsten verjaagd, geheele volken uitgeput en verarmd, ’t Is alles voor Napoleon!” „Stil! Zóó mag een officier van den Keizer niet spreken! Onze tijd is ook gróót,” waarschuwde Dèsiré. „Zou jij dan niet wenschen dat je land weer vrij was als vroeger?” hernam Willem. „Dat hopen wij van den Keizer,” antwoordde Désiré. „Wij, in Holland, hopen niets van hem,” luidde het antwoord. Het werd gegeven met een zucht. „Onze hoop is gevestigd op God en op den prins van Oranje!” Ja, het was een vreemde tijd. In het groote leger !) Zie „Uit bange dagen.” waren de zonen bijeen van al de volken, die Napoleon bij Frankrijk had ingelijfd of onderworpen aan zijn heerscherswil. Al die mannen, jongen en bejaarden, haatten den overweldiger en toch volgden zij zijn standaard: den Franschen adelaar. De wil van een enkele was voor honderdduizenden wet.... Den ochtend na het bal bliezen de trompetten reeds bij het eerste morgengrauwen de réveille. Napoleon kende geen vermoeidheid, hij eischte dit ook van zijn soldaten. Weldra rukten de eindelooze liniën op naar die zijde waar juist de zon opging gehuld in roode nevelen, de zijde waar Moscou lag, de oude hoofdstad van het Russische rijk. De kanonnen dreunden, de paarden brieschten, de gelederen der menschen sloten zich dicht aaneen. Het was een voorzorgsmaatregel, wèl noodig in het vijandelijke land, vol van geheime en openlijke vervolgers. Noodzakelijk was het tevens, want de weg van Koningsbergen langs de Niemen, waar de kozakken het leger hadden bestookt van Czerwonidwor tot Wilna was bezaaid met lijken van menschen en paarden. Vreeselijk had het leger reeds geleden, nog vóór dit het eigenlijke Russische rijk binnenrukte. ‘) Toen de avond viel en het bivak, voor dien nacht bepaald, was bereikt, vonden Désiré en Willem elkander weer. Dien dag hadden de plichten van den dienst hen gescheiden. Zij waren inderdaad vrienden, die x) Général Désiré Chlapowski: Mémoires sur les guerres de Napoléon. elkander geheel vertrouwden en ook wisten, dat zij dit konden. Waar zoo menigmaal hooren en zwijgen plicht was in het leger, bespraken zij alles samen en zeiden hun meening zonder vrees. „Een man is maer een man allene, Hi ne hebbe vrient syn cracht is clene,” zei Willem voor zich heen met de oude, ware woorden van Melis Stoke. Hij vertaalde ze zoo goed mogelijk voor zijn vriend in 't Duitsch en deze was het volkomen met hem eens: gedeeld leed is half leed, en gedeeld geluk dubbele vreugd. „Ik zou al de ongemakken van dien eindeloos langen tocht niet half zoo goed kunnen dragen als ik niemand had om mijn hart eens aan uit te storten,” zei Désiré eens. „Niets gaat boven echte vriendschap,” antwoordde Willem. Ook hij voelde zich niet meer verlaten in het vreemde land, nu hij wist, dat er een trouw hart voor hem klopte. „Het heeft groote ontstemming veroorzaakt, dat de Keizer aan Polen zijn woord niet heeft gehouden,” zei Désiré zich in zijn met een berenvel gevoerden mantel wikkelend. De nacht was helder en droog, daarom hadden beide vrienden besloten maar in het open veld te kampeeren. Want de ellendige hutten van het dorp, dat zij nu hadden bereikt, waren niet veel meer dan schaapskooien: een vacht diende voor deur, half boven, half in den grond uitgegraven kon men er nauwelijks rechtop in staan. Een venster ont- brak geheel, terwijl de rook door het lage dak van plaggen een uitweg moest zoeken. Vuile, half gekleede kinderen kropen over den grond, een vrouw met lange, sluike haren, die verward om haar gezicht zwierden, had hun iets voorgehouden, vleesch of visch, zij wisten het niet, dat een bedorven lucht verspreidde. Een man in een lang, groezelig hemd, blootshoofds en barrevoets, met een hennipen gordel om zijn middel, had iets gepreveld in een taal of een mengelmoes van talen, dat zij niet begrepen. „Heerlijk de open lucht! Hier kunnen wij ten minste vrij ademen!” zei Willem. Ook hij rolde zich in zijn mantel en staarde in de roode vlammen van het kampvuur. Beelden kwamen en gingen uit het verleden niet alleen, ook de gebeurtenissen van den laatsten tijd verdrongen elkaar. „Ik heb nog tijd gehad afscheid te nemen van onze gastvrouw te Wilna, gravin Pac,” zei Willem. „Ook Sofia Tyzenhaus was bij haar. Zij zei, dat wij elkander misschien nog wel eens zouden terug zien, dieper het land in.” „Wim, je bloost! Heb je je hart verloren aan die zwartoogige Lithauwsche?” lachte Désiré. Hij beet met waren heldenmoed op de taaie spier van iets, dat de soldaten aan een spit hadden gebraden en dat als kalfsvleesch was gepresenteerd op het deksel van een etensketel. Wim weerde de veronderstelling manmoedig af. „Sofia Tyzenhaus is lief en mooi, maar een arm in den weg, er brak een wiel. Toen huurden wij deze troïka en hoopten zoo, nog voor den avond” ... Zij hield in. ’t Was of zij vreesde het doel van haar tocht te noemen. „Wij worden bij vrienden verwacht, niet ver van hier,” zei zij eindelijk. „Laat mij u een escorte aanbieden,” hernam de jonge kapitein. Erkentelijk boog Sofia het blonde hoofd. Het scheen kapitein Ver Horst toe, dat mevrouw Andrewna met tegenzin gebruik maakte van zijn aanbod. Een schitterende ruiterstoet verscheen op den landweg. In het midden der van goud blinkende uniformen, reed gehuld in een eenvoudigen, grijzen mantel een man, dien allen kenden, op wien ieders blik zich vol ontzag richtte. ledere soldaat greep zijn wapen vaster. De ruiterstoet suisde voorbij. „De Keizer I” Het was Napoleon. Hij kwam op het slagveld toen de cavallerie van Murat, uitgeput en vermoeid, begon te wankelen. Terstond gaf hij bevel de Poolsche brigade in het vuur te brengen, dezelfde waarbij Désiré stond met zijn escadron. Maar ook de Russische cavallerie had veel geleden, nu kwamen de kozakken om te strijden en te vallen. In hun roode uniformen leken zij groote bloedplekken, als zij roerloos, om niet weer op te staan, neerploften op het woest omstreden veld. Sofia bedekte het gelaat met de handen. „Het is verschrikkelijk!” mompelde zij.... Maar keizer Napoleon deelde den avond van dien dag deze meening niet. Hij was er in geslaagd de beide Russische legers te beletten zich te vereenigen; het eene waarbij Czaar Alexander zich bevond, moest terugtrekken naar Drissa om zich achter de Dwina te legeren, het andere onder bevel van generaal Bagration ging, bij Minsk, over den Dnieper. „Mijn brave soldaten mogen nu rusten; in Juli zal ik mijn zegevierend leger de Heilige poort van het Kremlin binnenvoeren!” zei Napoleon. Het keizerlijk woord vloog dien avond van mond tot mond, toen „la Grande armée” te Witebsk kampeerde. Het leger was één jubel: Roem en buit en goud waren nu reeds zéér nabij En verlaten, vergeten verbloedden op het veld de arme gewonden .... Ook mevrouw Adrewna kon met Sofia haar reis voortzetten door de zorg van den kapitein der roode lansiers. De reiskoets was gehavend en geplunderd aangekomen. Door zijn hulp was een gedeelte van het geroofde nog teruggevonden, het gebroken wiel hersteld. „Hoe zal ik het u ooit vergelden I” Sofia’s oogen weerspraken haar woorden niet. „Door mij niet als een vijand te beschouwen, maar als een, die wordt voortgedreven door den wil van anderen,” luidde ernstig het antwoord. En ook mevrouw Rostopchin herhaalde: Naar Mosco u 3 „Hoe zal ik het vergèldenl” Welk een vreemde klank had haar stem! Maar toch nam zij het escorte aan, dat haar werd aangeboden en haar veilig over de Dwina bracht de Russen hadden bij hun aftocht de brug niet laten springen. Want alleen, overgelaten aan de zorg van den bestuurder der troïka, zouden zij en Sofia zeker zijn uitgeplunderd, misschien vermoord! Het was oorlog, het recht van den sterkste zegevierde. HOOFDSTUK 111. En het Fransche leger rukte voort door de onmetelijke vlakten, roovend, plunderend, de inwoners brandschattend. Verbrande dorpen, in puin liggende kerken, verwoeste hoeven reekenden den weg, dien zij waren gegaan. Als zij slechts dapper vochten liet Napoleon na den eenen veldslag, vóór den volgenden, zijn troepen doen wat zij wilden. Hij begeerde roem, zijn soldaten buit, de een verschafte den ander wat hij wenschte. Na eenigen tijd rust te hebben gehouden rukte het leger opnieuw op naar den Dnieper. Bij Dombrowna trok het den stroom over. De paarden moesten zwemmen, diep en breed was de rivier vele manschappen en dieren verdronken. Maar maarschalk Davoust had met zijn Poolsche troepen Napoleons macht weer vergroot en tevens hadden veldontdekkers bericht, dat de Russische legers zich weer hadden vereenigd op den weg naar Smolensk. „Wij zullen ze vernietigen eer wij onzen zegetocht vervolgen naar Moscou I” had toen de Keizer gezegd ... De vuren van het bivak begonnen te smeulen, sommige waren reeds uitgebrand. In zwaren slaap lagen de vermoeide soldaten op den doorweekten grond. Het had hard geregend dien dag, het was zwaar geweest voor menschen en dieren, dat overtrekken der breede klotsende rivier. De soldaten waren te uitgeput geweest om eten te koken, met een stuk hard brood waren zij neergezonken waar zij stonden, nu lagen allen dooreen, officieren, korporaals en manschappen. De ransel diende tot hoofdkussen, de kapotjas tot deken, de slijkgrond was hun bed. Alleen den schildwachten was het verboden te rusten, zij liepen langzaam op en neer het geweer in den arm, hoewel uitputting ook hen bijna deed neerzinken de oogenblikken tellend tot zij zouden worden afgelost om de plaats van een strijdmakker in te nemen op den harden grond. Hoe menige krachtige jonge man zou een ongeneeselijke kwaal meedragen uit dezen veldtocht, te zwaar voor menschelijke kracht! Wie daaraan ooit dacht niet keizer Napoleon. Plotseling klonk te middernacht reeds weer de réveille. En het vertrouwen op hem, den oppersten leider van het leger, was zoo sterk, dat geen enkele soldaat een oogenblik twijfelde aan het noodige van dit sein tot opstaan, tot marschvaardig wezen. Zij wisten, dat het opnieuw vereenigde Russische leger zich weer in de nabijheid bevond, niemand twijfelde, dat een groote beslissing naderde. Weldra rolden de zware bagagewagens en dreunden de kanonnen op den landweg, het marcheeren en het wapengekletter der optrekkende troepenmacht werd er geheel door overstemd. Soms brieschte een paard, dan klonk een gedempt signaal te midden van den nacht, en vaak, o, heel dikwijls, krasten raven boven de hoofden der soldaten; raven, tuk op aas!... „Wij staan voor een grooten slag,” zei kapitein Ver Horst. Hij hield zijn paard in. ’t Was of er ook van de andere zijde der rivier krijgsgerucht klonk. De luitenant tot wien hij sprak volgde zijn voorbeeld. „Lachy! Lachyl” klonk door den donkeren nacht. „’t Zijn kozakken. Zij schelden de Polen van de voorhoede uit,” klonk het antwoord. Het hart van Willem klopte wild; Bij de voorhoede streed Désiré, en woest en wreed waren de kozakken. „Ik heb heden Désiré gesproken,” ging hij voort. „Hij kwam van het hoofdkwartier met bevelen voor maarschalk Davoust. De Keizer heeft gelast, dat op zijn naamdag een beslissende slag moet worden geslagen, die den weg naar Moscou vrij maakt.” En die dag, de 15de Augustus, was zeer nabij. „Het zal onze laatste strijd wezen, dan komt de vrede te Moscou,” antwoordde de andere geheel met het vertrouwen zijner twintig jaren op een toekomst, die hij nooit zou beleven. Want ook zijn gebeente zou verbleeken op de steppen van Rusland. De aankomst van een ordonnans maakte aan het gesprek een einde. Boven den Dnieper hing nog een dichte nevel, maar aan den oostelijken gezichteinder schemerden de eerste, grijze lichtstrepen van den dag. Weldra schoten vlammende stralenbundels door dat grijs, vermiljoen en scharlaken. „Zie eens,” zei een soldaat; „’t is of de lucht in brand staat, daar naar den kant van Moscou.” Een rilling liep door zijn leden bij die woorden. Hij wist zelf niet waarom. Maar de gedachte aan Moscou, de trotsche Czarenstad, vervulde allen, ook den stoet van geestelijken, die bij een kromming van den weg voor een eeuwenoude, met grijs mos begroeide kerk wachtte op de komst van den Keizer en zijn staf. De monniken van het aangrenzende klooster omringden de popen en de bisschop van Moquilew was in hun midden en hief zegenend de handen op bij de nadering van den man, die kwam om Rusland te verwoesten. Maar de Keizer scheen de vernedering van dit oogenblik niet te voelen. Want die bisschop verried zijn vaderland, door den overweldiger te huldigen. En Napoleon nam die hulde aan. Bij de geopende kerkdeur bood de bisschop den Keizer brood en zout aan, volgens het eeuwenoude Russische gebruik. Het brood lag op een gouden schaal, het zout in een vierkant gouden doosje; het was de Russische welkomstgroet, die een zegenbede insluit. Plechtig hief het koor een Te Deum aan, de Keizer scheen vol eerbied te luisteren. In het gebed, dat thans volgde, bad de bisschop niet voor Czaar Alexander, maar voor het heil en den voorspoed van keizer Napoleon 1 En bij het einde van den dienst werd den Keizer een oorkonde overhandigd, waarbij de bisschop uit naam zijner geestelijken hem trouw zwoer. „Die bisschop hoopt stellig eenmaal Metropolitaan van Moscou te worden,” zei kapitein Ver Horst. Zijn stem trilde van verontwaardiging. „Hij zal denken: „Bij wie ’t mij welgaat is mijn heil,” zei de vroolijke stem van den kleinen Franschen luitenant. Louis de Leon was nog even onnadenkend als in den tijd toen Willem en hij nog pages waren bij koning Lodewijk en zij in het bosch om het Loo bijna geduelleerd hadden. ') Nu zag hij ook vol verwachting het geluk tegemoet, dat hem te Moscou wachtte. En, dat op den duur de maarschalksstaf hem niet zou ontgaan, sprak, in zijn oog, vanzelf.... Terwijl Napoleon zich nog in de oude kerk bevond en in het klooster, dat er aan grensde ontbeet, rukte het leger verder. Niet in geregelde volgorde. Verspreide woningen werden in brand gestoken, dorpen geplunderd, het vee geroofd. Troepen soldaten renden door het veld om de vluchtende boeren te berooven van het weinige, dat zij hadden kunnen meedragen uit hun brandende woningen, velen werden geheel uitgeschud en dan neergesabeld. Dan, plotseling, doken tusschen de plunderaars dreigende roode gedaanten op: de kozakken. Behendig slingerden zij !) Zie „Uit bange dagen.” hun lasso om het hoofd van den overrompelde één doffe gil, de gevangene plofte neer, een schellen triomfkreet uitstootend, rende de kozak verder. Maar zoodra een ordonnans de tijding bracht, dat de Keizer zich bij het leger zou voegen, en dit bericht door het eene corps na het andere was vernomen, werd de orde hersteld en marcheerden de troepen verder.... Op den vijftienden Augustus stond la Grande armée in slagorde bij Smolensk. Napoleons wil was wet. Met een veldslag wilde hij zijn verjaardag vieren. En zoo gebeurde het. Op een heuvel verhief zich de tent van Napoleon. Daar boven was de keizerlijke standaard geheschen, de garde waakte voor de veiligheid van den Cesar. Want zoo had maarschalk Davoust den Keizer betiteld en Napoleon had met welgevallen dien naam gehoord. Willem Ver Horst deed dienst bij den Keizer. Van de hoogte voor de keizerlijke tent kon hij geheel Smolensk overzien. Het lag op de linkerzijde van den Dnieper. De hooge vestingmuren waren van afstand tot afstand gekroond door breede torens. Hij had eens een plaat van den Chineeschen muur gezien, hij dacht er nu aan en vond, dat zij veel op elkander geleken. De heerschappij der Chongolen over Rusland was niet spoorloos voorbijgegaan aan het uitgestrekte rijk. Menig gebruik herinnerde er nog aan, soms ook het uiterlijk van het volk. Op de muren wemelde het van soldaten; met dood en verderf dreigend blonken de kanonnen. En boven den vestingmuur rezen de torens der kerken en hoog in de lucht straalde in de zon het kruis, symbool van het geloof, dat eischt: „Vergeef uw vijand zeventig maal zeven maal!” Maar Napoleon begeerde op zijn verjaardag een nieuwe lauwerkroon en gewillig gaven zijn soldaten hun leven om dien wensch te vervullen van den despotischen keizer. Troepen kozakken met hun lange lansen renden om de muren van Smolensk en van den kant van Mscislaw rukten, onder Poniatowski, de Poolsche zilveren en gouden huzaren aan en defileerden, eer zij hun plaats innamen, voor Napoleon. Het was een schitterend schouwspel, de zon wierp haar stralen op de blanke wapens en deed die werktuigen des doods glinsteren van licht. Weldra zouden zij druipen van bloed. De Keizer steeg te paard, kapitein Ver Horst kreeg bevel hem te volgen. Désiré hij had ook dienst dien dag ontving last met een escadron Poolsche ruiters de kozakken uiteen te drijven, want Napoleon wilde de wallen der stad dichtbij zien, om de zwakste punten te ontdekken. Hij kende geen vrees en duldde die ook niet bij anderen. Van de wallen suisden de kogels, bij de rivier waren de Poolsche huzaren reeds in een scherp gevecht gewikkeld met de kozakken. Hooger rees de zon. Het zou een mooie dag worden; Napoleon riep: „Voorwaarts kinderen! Toont, dat gij waard zijt onder mijn oogen te strijden!” Toen gaf hij bevel ook Smolensk aan te vallen. Het was een zware dag voor het leger. Met ieder uur werd het krijgsrumoer grooter, heviger het schieten. De soldaten gaven elkander kamp noch kwartier en vochten om iederen duimbreed grond. De Poolsche infanterie werd bijna geheel uitgemoord, maar ondanks de uiterste krachtsinspanning kon zij Smolensk evenmin binnendringen als de Fransche cavallerie, die het beproefde aan de linkerzijde. Er was nergens een bres in de zware muren en de Keizer gaf geen bevel, er met het zware geschut een te schieten. De avond viel, het vechten werd gestaakt, de invallende duisternis dwong er toe. Met de hand aan het hoofd zat Napoleon in zijn tent. Het kermen der gewonden drong tot hem door en weer het krassen van veel raven. Groot was het aangerichte bloedbad, vreeselijk de slag geweest en geen overwinning kroonde zijn naamdag: onbeslist bleef de strijd. De trotsche Poolsche ruiterschaar, die dienzelfden ochtend in haar schitterende uniformen voor hem had gedefileerd, was nu een hoop misvormde lijken. De Keizer huiverde. „Was ik toch nooit den tocht begonnen naar Moscou!” Het was te laat, thans dreef het lot hem v00rt.... Weer rees de morgen, de soldaten waren in een oproerige stemming. Rumoerige stemmen dreigden, Andrewna Rostopchin mee en Sofia Tyzenhaus. Andrewna’s schoon, fanatiek gelaat straalde van wilden triomf, Sofia schreide: menig slachtoffer van den geweldigen brand riep tevergeefs om hulp tusschen de gloeiende, instortende huizen. Grijze wolken omsluierden het licht van maan en sterren, zij droegen een barmhartigen, vele dagen ontbeerden regen aan, die den verterenden vuurgloed bluschte. De nacht werd zeer donker, zwijgend trok het Russische leger verder door den verlaten omtrek, betrekkelijk veilig; de breede Dnieper beschermde hen voor den aanval van keizer Napoleon. Met zijn Poolsche brigade ging Désiré bij het aanbreken van den morgen op eigen verantwoording naar Smolensk. Hij trok den Dnieper over zonder ’s keizers toestemming te vragen, zonder diens last af te wachten. Napoleon vertoonde zich niet, hij had den nacht doorgewaakt, roerloos starend, naar één punt; de hoogste toren van Smolensk, nu een brandende vuurzuil gelijk, die omhoog wees als een machtige, waarschuwende vinger. Keizer Napoleon had gewaakt dien nacht, gewaakt en nagedacht. Vele uren waren voorbijgegaan. Een ordonnans meldde kapitein Chlapowski. „Majesteit, Smolensk is ons, zonder dat wij bres behoefden te schieten of te stormen. Mijn ruiters vonden een stuk van den muur ingestort, toen heb ik de stad kunnen bezetten, maar ” Hij zweeg, zijn blik zei meer dan woorden. Napoleon richtte zich op. „Ik weet het: Smolensk is een doodenstad gelijk. Het Russische leger is zeker weggetrokken ?” Désiré boog zwijgend. „Dus het vergroot opnieuw de macht van den Czaar? Laat het zoo wezen. Gij hebt het recht met uw Polen de stad te blijven bezetten.” Dit besluit van den Keizer bracht een geweldige opschudding te weeg onder de grenadiers van Ney. Zij hadden Smolensk moeten innemen. Die eer was hun beloofd, zij kwam hun toe! Napoleon vreesde den geest van verzet, die steeds toenam bij de geduchte grenadiers. Zij waren een macht in zijn leger, zij sleepten de overigen mee. Wat gaf hij om de machtelooze Polen of om hun verbrokkeld land? Dienzelfden morgen werd er een keizerlijk manifest verspreid, met bevel aan het leger, om met een plechtigen velddienst God te danken voor de inneming van Smolensk door de keizerlijke garde! Koeriers vertrokken dien dag naar Parijs om daar dezelfde tijding te brengen. Het officieele bericht moest verschijnen in den Moniteur! Voor Napoleon maakte het doel de middelen goed en de grenadiers lieten zich de eer geven, dat zij Smolensk hadden bestormd en ingenomen. De vurige Poolsche ruiters stonden vol haat tegenover de grenadiers. Het groote leger was een hel van wrok en verdeeldheid. Désiré Chlapowski klemde de lippen opeen en zweeg. In vele dagen werd hij niet geroepen bij den Keizer. Met bezorgde vriendschap zag Willem Ver Horst hem aan. Désiré uitte slechts één woord, het zielsverlangen van zijn hart klonk er in; „Gerechtigheid!” HOOFDSTUK IV. Voor een opengeslagen venster in den Romaanschen rondboogstijl van een huis aan de Moskowa zat een vrouw van middelbaren leeftijd met een bleek, zacht gelaat. De rand van haar groen gewaad was met bloemen van gouddraad en wonderlijke, aan diervormen ontleende figuren van roode zijde doorweven. Een zijden hoofddoek werd vastgehouden door een breeden gouden band, in den vorm van een halve maan, ringen met groote smaragden schitterden aan haar witte vingers. Zij borduurde aan een altaarkleed van gele zijde; wonderschoone arabesken, waarvan iedere lijn de gedachte was van een kunstenaar, werden gevormd door de fijne naald, die geen oogenblik rustte. „Margarita, waarom maak je je toch zoo druk?” Met die woorden kwam Andrewna Rostopchin de kamer binnen. Zij was lang en de kamer laag van verdieping. Zij stootte haast haar hoofd tegen de balken, bruin van ouderdom. Margarita Toutchkof haar man was generaal ondraaglijk. Toch was zij naar buiten geweest, dit toonde de bos bloemen, dien zij meebracht. „Sofia, wat onvoorzichtig! Heb je alleen gewandeld?” Mevrouw Andrewna schudde het hoofd. „Alleen. Maar in een van de tuinen bij de Moskowa. Dat mag toch wel? De tijd, dat een Russin altijd opgesloten moest blijven in den Terem, x) is gelukkig voorbij.” „Ja, dat is nog een der goede besluiten geweest van Czaar Peter. Zij mogen daarom alleen hem wel „de Groote” noemen. Hij heeft ons, Russische vrouwen, rechten en bovenal de vrijheid gegeven.” „En hij ging naar Holland om schepen te leeren bouwen en nu zijn er héél veel Hollanders bij het groote leger, ’t Kan verkeeren.” „’t Is alles de schuld van dien Napoleon. Vrienden worden vijanden door zijn toedoen.” Het viel mevrouw Margarita op, hoe de stem van haar gastvrouw beefde. Als twee gloeiende kolen fonkelden haar oogen. „Ik word soms bang voor je, Andrewna. Wij moeten ook onze vijanden liefhebben. God wil het. En, al die vreemde menschen kunnen niet helpen, dat keizer Napoleon ze hierheen stuurt.” „Zij verwoesten Rusland,” luidde stroef het antwoord. „En verhinderen mij om naar Wilna terug te keeren.” Sofia hield een oogenblik op met haar bloemen te i) Het vrouwenverblijf. De bovenste verdieping van een Russisch huis. schikken in een lage zilveren vaas met drie ooren. „Denk daar in den eersten tijd toch niet aan! Het heele land is in rep en roer. Ik ben ten minste héél dankbaar, dat ik met Nicolaas hier een hoekje vond om eens op mijn verhaal te komen, na al ons zwerven,” hernam Margarita. „Je blijft mij beiden hartelijk welkom. Alleen wou ik, dat je meer kondt voelen voor de vernederingen, die Rusland ondergaat. Vreemdelingen als machthebbenden op onzen heiligen grond!” Weer schitterden Andrewna’s oogen van dweepzucht. „Ik heb mijn vaderland even lief als jij, maar op een andere manier, Andrewna!” Het zoontje van mevrouw Toutchkof stormde binnen. „Moeder! Er is een koerier gekomen .... Uit het leger! Alle menschen staan bij elkaar te huilen. ledereen is nu dood bij Borodino!” „Borodino!” Een vale kleur gleed, als de sluier van den dood, over het gelaat zijner moeder. Toen herhaalde zij; „Borodino!... Borodino 1” In krampachtig snikken stierf haar stem weg. „Wat is er, Margarita?” Bezorgd omvatte mevrouw Rostopchin de koude handen harer vriendin. Eén oogenblik vergat zij haar gedachten vol haat, medelijden overwon. „Zend iemand om te hooren of het waar i 5.... óf het waar isl” .... Mevrouw Toutchkof schreide hardop; Nicolaas, haar zoontje, begon ook te huilen, zonder goed te begrijpen waarom. Ja, het was waar! Menschen kwamen en gingen, vreemden, die door den ontzettenden tijd zich vrienden voelden allen leden samen en ook bekenden en verwanten. Zij bevestigden allen het vreeselijk gerucht: een moorddadig gevecht had plaats gehad. Driemaal was op drie Septemberdagen de strijd hervat. „Meer dan honderdduizend krachtige mannen zijn verminkte lijken nu,” zei een bezoeker. Maar generaal Rostopchin, de gouverneur van Moscou, maakte een afwerend gebaar. „Nooit overdrijven, bij blijdschap noch leed. Zeventig duizend man zijn buiten gevecht gesteld, aan beide zijden.” Zwaar als lood hing de stilte in het vertrek. Toen rees mevrouw Andrewna op. Zij stond met uitgestrekte hand als wilde zij de vergelding oproepen. Ernstig wendde zij zich tot haar schoonbroeder: „Kan Rusland op je rekenen? Zul je het wreken?” „Ja!” Generaal Rostopchin voegde er geen woord meer bij, maar Andrewna was tevreden. Zij streek zich over het haar. Het was grijs geworden in enkele weken. „Borodino!” herhaalde haar vriendin. Zij zag hoe vragende oogen haar plotseling vervallen gelaat zochten. Met moeite richtte zij zich op in haar stoel en verhaalde: „leder weet, hoe gelukkig ons klein gezin leefde tot deze vreeselijke oorlog uitbrak. ') ’t Is waar: er was voor dien tijd oorlog met Finland, maar toen mocht ik meegaan. Ik ben nooit bang geweest; vermoeidheid bestond niet voor mij. Soms zat ik heele dagen te paard en sliep ’s nachts op den grond van mijn tent of in de hut van een Finsche vrouw. Meer dan eens heb ik de uniform moeten aantrekken van ons regiment, als ik mijn man vergezelde op een krijgstocht.” Allen wisten, dat het waar was. Margarita Toutchkof was beroemd door heel Rusland om haar heldenmoed, zij werd door ieder vereerd om haar medelijden en zorg voor de gewonden, en ook voor de arme boeren, menigmaal arm door de ellende, die een oorlog steeds na zich sleept. „Maar nu brak deze verschrikkelijke oorlog uit en mocht ik niet meegaan. De Czaar verbood het. Te Minsk moest ik de regimenten, die onder de bevelen van mijn man staan, vaarwel zeggen. Mijn arme, dappere jongens! Ik kon niets meer voor ze doen! Vroeger zegende mij menigmaal een gebogen moedertje! In den laatsten nacht, eer ik Minsk verliet, had ik een droom, ’t Was opeens of een groote schilderij werd opgehangen aan den wand tegenover mij. Het was een geheel wit doek, met slechts deze woorden; „Uw lot zal beslist worden bij Borodino!” 2) Tolytcheva: Spasso-Borodinski. Moscou 1874. 2) Historisch Groote roode druppels gleden als bloedparelen af van die woorden, zij kleurden het witte doek ... Met een gil van angst werd ik wakker. Mijn man en mevrouw Bouvier, die toen gouvernante was bij Nicolaas stonden bij mijn bed en vroegen wat er was gebeurd. Zij schrikten van mijn doodsbleek gezicht. „Waar is Borodino?” riep ik. „O, o! Je zult sneuvelen bij Borodino 1” Meer kon ik toen niet zeggen „Borodino?” hernam de generaal. „Dien naam heb ik nog nooit gehoord.” Toen verhaalde ik mijn droom en trachtten zij mij tot kalmte te brengen. Werkelijk wisten zij geen van beiden iets van Borodino. „En als ik er moet heengaan, ben ik ook daar in Gods hand,” zei de generaal. „Wees daarom kalm, Margarita, bid.” Zijn vertrouwen en geheele overgave aan den Heer maakten ook mij rustig. Eindelijk viel ik weer in slaap. Mijn ziel was even moede als mijn lichaam. En nauwelijks sliep ik of daar was het weer; de witte schilderij, de roode, waarschuwende letters, de bloeddruppels, die langzaam neergleden, zooals het leven wegvloeit met het hartebloed van den mensch. Ik wilde roepen, schreeuwen, ik kón niet. Roerloos, wakend noch slapend, moest ik het aanzien, hoe op de schilderij, door de bloeddruppels bespat, een pope onzer kerk verscheen. Hij was gekleed als een geestelijke, die den lijkdienst heeft gedaan. En naast hem stonden opeens mijn broeder Cyrillus en mijn oude vader, die zijn armen had geslagen om Nicolaas.” De kleine jongen sprong op zijn moeder toe. Hij hoorde nu voor het eerst van dien vreemden droom. „Moedertje, ben ik er écht zelf bij geweest? Waarom hebt u me niet geroepen om het zien? Ik zou ’t zoo mooi hebben gevonden. Had oom Cyrillus zijn uniform aan? En waarom stond vader er niet op?” Zijn moeder rilde en sloot de oogen. „Stil, Nico!” zei mevrouw Andrewna streng. „Kleine jongens moeten zwijgen als groote menschen spreken.” „Ik ben er toch óók bij geweest!” pruilde Nico. Sofia gaf hem wat zoete confituren op een glazen bordje. Dit schonk gewenschte afleiding. Zijn moeder hernam: „Eindelijk kon ik weer geluid geven en toen moet mijn angst verschrikkelijk zijn geweest.... Er werd een pope gehaald, die kennis had van geneeskrachtige kruiden en booze geesten kon verdrijven. Hij vroeg mij veel, het eenige, dat ik kon zeggen was: „Waar is Borodino?” Toen ried hij mijn man aan het op de stafkaart te zoeken. Hij deed het. Terstond werd een van zijn ordonnans-officieren geroepen met bevel de kaart te laten brengen. Verbaasd over dat bevel, te middernacht, bracht de officier zelf de stafkaart. Toutchkof ontrolde haar en zocht nauwkeurig, de huisgenooten verdrongen zich om de tafel, allen zochten; De gevreesde naam stond er niet op. ’) „Als Borodino werkelijk bestaat,” zei toen de generaal, „is het misschien ergens in Italië. De naam klinkt zoo zuidelijk. Nu, met Italië zullen wij wel geen oorlog krijgen. Maak je daarom niet meer ongerust, Margarita!” Ik beloofde het weer, maar die verschrikkelijke droom bleef mij bij en toen mijn man wegtrok met zijn divisie, dacht ik er aan met heviger angst dan ooit te voren. Wij waren nog nooit gescheiden geweest. Ik had, tot nu toe, al zijn veldtochten meegemaakt en gezorgd voor de arme soldaten. En nu!” .... Zij liet het hoofd op de handen rusten, als een gebroken vrouw. Het ontzettende woord, dat in haar hart klonk, weigerden haar lippen uit te spreken. Het ratelen van een wagen voorbij de open vensters deed kleinen Nico de ooren spitsen. Stil en onbemerkt liep hij de kamer uit. Enkele oogenblikken later ging de deur open en Margarita zag op den drempel haar vader met haar zoontje in zijn armen, naast hem stond een pope, in rouwfloers. De ongelukkige vrouw strekte beide handen uit alsof zij een slag wilde afweren. „Mijn droom, mijn droom!” „Waar is Cyrillus?” Zij zag de geheele schilderij uit haar droom vol- ■) Historisch. komen weer, toen nu ook haar broeder verscheen. De uniform, die hij droeg, had scheuren en bloedvlekken. „En mijn man! Waar is Toutchkof?” „Dood V’ De oude man sprak het ontzagwekkende woord op doffen toon. Het drong door merg en been. Toen boog hij zich over zijn bewustelooze dochter. De benauwende stilte, die nu het vertrek vulde, werd alleen verbroken door het snikken van Cyrillus en de fluisterend gebeden der vrouwen. De avond viel, toen buiten een vrouwenstem klaagde: „Wee, Rusland, wee! Uw dooden liggen opgehoopt op de velden bij Borodino!” Op den klank van dat woord keerde Margarita tot bewustzijn terug. „Ik ga naar Borodino! Waar is het?” Haar stem klonk gebroken, zij maakte geheel den indruk eener vernietigde vrouw. Dit deed haar vader meewarig fluisteren; „Jij? Arm kind, arme vrouw!” Toen v/as het of haar vroegere geestkracht keerde; de donkere oogen kregen weer licht, de mond trok samen in vastberaden lijnen. „Ik ga.” „En ik ga met je mee,” zei Andrewna. Weer gloeiden haar oogen van het vreemde licht, dat ze soms op die van een roofdier der wouden deed gelijken. „Zelf wil ik zien hoe groot de nieuwe ellende is, niets te vragen aan het verlaten kind, dat hen misschien niet eens zou hebben begrepen. Zij wisten, dat zij nabij de plek waren waar la Grande armée en de laatste strijdkracht der Russen op elkander waren gestooten in moorddadig gevecht. „Moet dat kind hier alleen blijven met de dooden?” vroeg Margarita zacht. Een halfverbrande boerenwoning was vlak bij, zij zag verkoolde lijken en begreep het lot van het kind. „Laten wij het meenemen. Het is van denzelfden leeftijd als Nicolaas.” Niemand weerhield haar toen zij den koetsier beval stil te houden en haar het kind te brengen. Zij wisten, dat Margarita Toutchkof een christin was van de daad, die haar eigen smart vergat voor het leed van anderen. Maar dien dag, toen zij dwaalde langs de redouten, opgeworpen door generaal Bagration, toen zij de tienduizenden dooden zag en de duizenden verminkten, die waren gestorven door gemis aan hulp, kon zij alleen de handen vouwen in een wanhoop, die geen woorden bezat. Enkele boeren uit den omtrek dwaalden op het uitgestrekte doodenveld, als lijkenschenners. Hun houten huisjes waren verbrand, het weinige, dat zij bezaten, geroofd, nu zochten zij naar gouden ringen aan de vingers, naar glinsterende Napoleons in de zakken der dooden. „Menschen, hoe kunnen jullie dat!” De stem van mevrouw Toutchkof had haar klank verloren. „Helpt mij het lijk te zoeken van den generaal en ik zal je meer goud geven dan je hier kunt vinden!” Naar Moscou 5 „Welke generaal? Wij kennen hem niet Daar waren er zoo veel, die kwamen op steigerende paarden, met wapperende veeren op hun hoed. Nu liggen zij tusschen hun soldaten. Zij zullen geen van allen weer opstaan, nooit meer!” „Er wordt gezegd, dat zeventig duizend menschen het leven hebben gelaten,” mompelde Michael Narychkine, Margarita’s vader. Hij was van een krachtig man sinds weinige dagen veranderd in een grijsaard. Zijn zoon Nicolaas was zwaar gewond bij Borodino, zijn zoon Paul ernstig gekwetst gevangen genomen bij Smolensk. Zij zouden geen van beiden herstellen. Gesneuveld was Alexander, zijn jongste zoon .... nu zoekt hij het lijk van zijn schoonzoon. Toen zijn vrouw Helena de vreeselijke tijding ontving vloeiden haar tranen zoo lang tot haar oogen het licht verloren. De keizerin van Rusland hoorde het en zond haar een beroemden oogarts. De blinde wees zijn hulp van de hand. „Breng der Keizerin mijn dank, maar laat mij zooals ik ben. Ik kan de wereld niet meer zien: zij is vol graven.” ').... En intusscben dwaalde haar dochter op dien gloeienden Septemberdag tusschen de dooden om haar doode te zoeken. Het bleek vruchteloos; er waren er te veel. Zelfs keizer Napoleon had met een rilling het slagveld verlaten. Die bij hem waren hoorden hem mompelen. ') Historisch. Het volk hoorde het en liep te hoop voor het paleis van den bevelhebber, morrend, schreeuwend, dreigend: „Blijf hier! Moeten wij alleen worden overgelaten aan de Fransche wolven! Blijf of wij scheuren je in stukken. Verdedig Moscou als een held, geef het niet ten prooi aan vreemde indringers!” Rostopchin hoorde het geschreeuw, hoorde het toenemen in kracht. Hij zag het volk opdringen tegen de deuren, hij hoorde glasscherven neerrinkelen. Er werd reeds gevochten, schoten knalden, de woeste Donsche kozakken van de wacht slingerden hun lange lansen .... Het werd een formeel gevecht, machtiger dan het ijzeren recht, dat de kozakken handhaafden, bleek de ontketende volkswil. Rostopchin zag hoe zijn reiskoets stuk werd geslagen, hij zag de paarden wegbrengen. Toen verschoot het brons van zijn harde trekken tot aschgrauw. De vermetele aanvoerder vreesde de hyena de woede van het redelooze gepeupel. Hij zocht naar een middel om zich te redden en vond er een, verachtelijk en laag. „Wij willen strijden tegen Napoleon, niet voor hem! Voer ons aan!” klonken andere stemmen. Het waren rustige burgers, die wilden sterven voor de vrijheid van hun land. „Doe wat zij willen! Stel je aan hun hoofd!” vuurde Andrewna hem aan. Rostopchin haatte in dit oogenblik zijn schoonzuster om haar moed, om haar terugkomen. „Verrader! Fransche verrader!” De voorpoort werd gerammeid, nog enkele oogenblikken er. zij zou openspringen en dan .... De groote tanden van Rostopchin knarsten op elkaar. Hij dacnt aan het uur toen de Jacobijnen de Tuilerieën binnendrongen en aan het lot van Lodewijk den Zestienden. „Breng Verestchagin hier!” beval hij. Verestchagin, de jeugdige, onbezonnen zoon van een Russisch koopman, was beschuldigd, dat hij een vleiend artikel had vertaald over keizer Napoleon. Het had hem tot gevangene gemaakt van de Russische regeering. Nu werd hij uit zijn kerker gehaald en stond hij uitgevast, bevend over al zijn leden voor den geduchten bevelhebber. „Verrader, eer je vrienden komen, zul je de straf krijgen, die je toekomt!” De jonge man rilde : „Graaf Rostopchin, wat heb ik gedaan? Een stuk vertaald, dat in alle kranten staat van Europa!” „Maar dat niet in Rusland gelezen mag worden. Hier” _ hij wenkte twee kozakken „werpt den hond naar buiten onder het volk. Dat zal zijn vonnis vellen, voor zijn Fransche vrienden komen om hem te verlossen.” De jonge man zonk op de knieën. „Genade, heer! Genade! Breng mij op het schavot als het moet, maar laat mij niet in de handen vallen van het woedende volk! Hoor, hoe zij schreeuwen en dreigen I” „Wat hindert het hoeveel wonden je zult oploopen? Slechts een enkele doodt. En waar je sterft is ook hetzelfde, de dood is toch het eind! Weg met den verrader, weg!” De rampzalige Verestchagin werd onder het volk gestooten, dat wild van opwinding aan hem zijn woede koelde, nu het den bevelhebber niet kon bereiken. Niemand hief een hand op om den jongen man te beschermen, geen enkele mond pleitte voor hem, geen hart klopte in medelijden om zijn lot. De sabels van de lijfwacht stieten hem neer, krijschend wierp het volk zich op den jongen doode, zij bonden hem aan den staart van een paard en sleepten hem door de straten van Moscou. Zoo ververspreidde zich het gepeupel en kon graaf Rostopchin door een achterdeur ontsnappen uit zijn paleis en uit de Russische hoofdstad. >) Hij droeg den vloek zijner schoonzuster met zich: „Ga danl Ik blijf!” „Ik laat mijn bevelen achter. Dat is genoeg!” zei hij norsch. Toen stapte hij in zijn reiskoets Hij vermoedde niet, dat de ongelukkige Verestchagin later te Moscou als een martelaar zou worden vereerd. Maar deze moord scheen het volk tot razernij te hebben gebracht. Te midden der meest verdierlijkte tooneelen van roof, brandstichting, en dronkenschap trokken de eerste Fransche troepen Moscou binnen. Het was een helsche verwarring. Het was ook oorlog: de hel op aarde.... *) Wilson. (Militaire Engelsche attaché tijdens den veldtocht.) Naar Moscou 6 „Matouschka, berg je breikous op en bergje leven! Bonaparte staat voor de Dragomilofpoort!” Mijn breiwerk viel op den grond, ik ging naar de kamer waar mijn man zat te schrijven. Ik huilde van angst. „Dmitri Vlasiitch, hoor je dat?” Mijn man zag nauwelijks op van zijn schrijfwerk. O, het is een ellende zoo’n geleerden man te hebben! „Helena, stoor mij niet!” „O, ol” steunde ik. „Nu, wat gebeurt er dan?” „Bonaparte is in Moscou!” „Bonaparte!” „De vrouw van onzen koster zegt het!” Toen begon Dmitri Vlasiitch te lachen. „Vrouw, gebruik je verstand en hoor naar mij en niet naar de vrouw van den koster! Wat heeft graaf Rostopchin laten afkondigen? Lees zijn proclamatie, maak den samovar gereed en laat mij in vrede mijn preek maken.” „Ik bracht hem zijn thee en daar is opeens onze straat vol geroep en geschreeuw en wapengekletter. Dmitri laat zijn theeglas op den grond vallen, zijn kopje rum valt om, de honingconfituren liggen op de bladen van zijn preek. Hij snelt naar het raam, zijn handen beven, zijn hoofd schudt heen en weer, hij wordt zoo wit als het meel in mijn beslagpot. Ik zeg: „Vadertje, wat scheelt je?” Maar hij kan niet praten, hij stamelt alleen; „de Franschen, o, de Franschen I ” Toen valt hij neer op de kachel ‘) en kermt als een man die koliek heeft. Ik breng hem water en zeg dat hij kalm moet wezen, dat God in Zijn barmhartigheid ons zal redden en helpen. Maar hij zwijgt, zwijgt. Tot eindelijk de kleur terug komt op zijn gezicht. Toen staat hij op en slingert op zijn beenen, maar hij grijpt de proclamatie van Rostopchin en scheurt die verwoed in duizend stukken. Dan valt hij weer neer, en ik ik durfde niets meer zeggen, want Dmitri Vlasiitch snikte als een kindl” „Napoleon is in Moscou, Napoleon!” kreunt Margarita en zij klemt de lippen opeen. God laat Zijn zon schijnen over boozen en goeden, aan haar mond mag geen woord ontsnappen, dat brandt van haat. „Toen kwam de zoon van mijn zuster Maria bij ons,” ging haar rederijke bezoekster voort. „Ik zie hem en roep: „Ivan, berg je leven! Bonaparte is er!” Hij veegt zijn oogen af, maar dikke tranen rollen aldoor over zijn wangen, ze geven heele strepen, want hij zit heelemaal onder een laag stof. „Ik weet het wel! Ik weet het!” snikt hij. „Van de heuvels van Moscou heb ik hun bajonetten zien glinsteren en hun standaarden zien wapperen. O, er zijn i) De kachel in de Russische huizen is plat en zeer groot en dient bij de burgers meteen voor slaapplaats. er zooveel, zooveel! Maar ’t zijn niet allemaal Franschen I Er zijn ook vreemde regimenten. Bonaparte heeft ze gedwongen mee te gaan. Tegen hen moeten wij goed wezen.” *) Maar ik keek naar mijn roode kleerkist met stalen beslag hoeveel van die kisten zijn in den laatsten tijd niet weggebracht uit Moscou! Waar zou ik alles bergen? Mijn neef ried op de vliering tusschen de afschutsels onder de daksparren. Daar ligt het nu en mijn ketting van gouden munten heb ik in den zoom genaaid van mijn mantel. Doe dat ook Margarita Mischailovna; uw kostbaarheden zijn veel meer waard dan de mijne.” Margarita streek met de hand over de moegeschreide oogen: „Ik moet vluchten met Nicolaas. Maar waarheen?” Haar kind was haar schat. Het eenzame verlaten veld bij Borodino rees voor haar blik. Daar zou zij veilig zijn voor de woeste levenden, daar te midden der stille dooden In het Diévitchiklooster had Sofia Tyzenhaus een wijkplaats gezocht. Met de novices en de pensionnaires bevond zij zich in de leerzaal, toen de eerste kreten der overweldigers braken tegen de grijze muren van het gebouw. Zij konden over den kloostermuur heenzien, zij h De Moscousche bevolking maakte inderdaad dit onderscheid: zij beschouwde de „vreemden” ook als slachtoffers. zagen de glinsterende wapens, hoorden hoe een drom soldaten eischte binnen te worden gelaten. Maar de poort werd niet geopend, geen zuster-portierster verscheen aan het kijkgat. Toen vielen bonzende slagengerammeid werd de poort. Als een vlucht schuwe duiven snelden de novices naar de eetzaal, zij vonden er de eerwaarde moeder, omringd door al de zusters, temidden eener onbeschrijfelijke verwarring. „O, eerwaarde moeder! Ach, zuster portierster, doe toch open! Ziet, zij hebben een ladder! Zij klimmen over den muur! Alles zullen zij in brand steken en ons vermoorden!....” De abdis aarzelt en zwijgt. Daar komt de oude pope. „Kinderen, doet dadelijk open! Ontvangt ze als uw gasten! Dit is het eenige redmiddel!” De zuster-portierster zoekt overal naar de sleutels. In haar schrik heeft zij ze weggeworpen, zij weet niet waar, in een put, in een kelder?..,. En de Fransche soldaten bonzen met de kolf van hun geweren op de poort! „Komt kinderen!" beveelt de abdis. Zij gaat de novices voor en ook Sofia en brengt ze naar haar eigen vertrek. Daar sluit zij ze op en neemt den sleutel mee. Verschrikt hoort Sofia het slot omdraaien. Als het klooster in brand wordt gestoken, hoe zullen zij dan vluchten? Het is te laat om iets te zeggen: de abdis is al weer weg. Zij zwijgt dus om den angst der overigen niet te vergrooten. Het geschreeuw en het bonzen op de poort worden steeds grooter. „Weg van de vensters! Zij zien naar boven!" waarschuwt zij. Want de meeste novices zijn angstig nieuwsgierig naar de ramen geloopen. De kamer der abdis is juist boven de poort. Het is te laat! De Fransche soldaten hebben ze allemaal gezien. „Ach! Qu’elles ont peur!” Het klinkt tot hen op .... Nu beginnen de meisjes inderdaad van angst te huilen.') Zij hooren beneden bouten en grendels verschuiven, de deur open gaan, den ketting knarsen, de zusterportierster heeft stellig de sleutels teruggevonden. Daar stuiven twee bejaarde zusters de kamer binnen: „Gauw, kinderen! Gauw! De Franschen zijn er. Hier, wrijft je gezicht in 1 Af je kap, windt doeken om je hoofd!" Zuster Maria heeft een pot met grauwe kalk en asch, zuster Alexa brengt vodden en groezelige lappen mee op haar arm. Beiden beginnen de frissche gezichtjes en de hoofdjes der meisjes te bewerken. Als kleine monsterachtige zigeunerinnen staan ze weldra kant en klaar om de Fransche soldaten te laten schrikken. Sofia bedankt voor de kunstbewerking. Zij wikkelt zich in haar mantel en sluier; „De abdis onderhandelt met den aanvoerder in de ) Eigen ervaringen van zuster Antonine, toen novice in het Diévitchi monastyr. (Het jonkvrouwensüfl) te Moscou. eetzaal om een plundering van het klooster af te koopen, zegt gij? Laat mij dan door de achterpoort weggaan. Het huis van den pope Dmitri Vlasiitch is dicht bij I Zijn vrouw zal wel raad weten.” „Helena Alexiévna is ook haar hoofd kwijt, evengoed als wij allen,” zucht zuster Maria. „Zooeven zag ik haar bij Margarita Toutchkof binnenstormen, als een razende." „Maar Dmitri Vlasiitch zit voor het raam met zijn hoofd in de handen,” merkt zuster Alexa aan, met een blik uit het hooggebouwde venster, waarbij zij staat. „Dan zal ik het maar wagen,” zegt Sofia, zij heeft een oogenblik geaarzeld. De zusters zien bedenkelijk, maar eigenlijk is overal het gevaar even groot en ’t zijn maar een paar stappen, die zij te doen heeft. „Ga met God, mijn duifje,” ') zegt de grijze zuster Maria. Dan kust zij Sofia’s blank gezichtje en beveelt de novices, dat ze allemaal dadelijk naar bed moeten gaan en met hun gekerm en gesteun cellen en gangen vullen. Ze moeten allemaal ziek lijken. De abdis heeft de „overweldigers” al gewaarschuwd, dat er besmettelijke zieken zijn in het klooster. De novices en „mamselles” gehoorzamen. Sofia sluipt weg. Zuster Alexa slaakt een zucht van verlichting, als zij haar veilig ziet verdwijnen in de huisdeur van den pope. Dan zinkt zij op de knieën in vurig gebed, voor het klooster, voor Sofia en geheel Moscou. x) Veel gebruikte Russische uitdrukking. In den hof haalt zuster Martha den bronemmerop, Een galante Gasconjer schiet toe; „Laat ik je mogen helpen, lieve zuster 1” Het klooster is al geheel bezet door de soldaten. De meesten maken goede sier in de eetzaal. Zuster Martha is een grove, beenige vrouw eigenlijk heeft zij meer van een man. „Pak je weg, ongeloovige hond! Denk je, dat ik water zal drinken uit een emmer, die door jou heidensche handen is aangeraakt?” Vrees is zuster Martha onbekend. lets van het fanatisme der martelaren is in haar. Op ditoogenblik voelt zij zich een heldin, bereid haar leven te offeren op het altaar des vaderlands. Zij kent een beetje Fransch, zij haspelt het dooreen met Russische woorden. De Gasconjer begrijpt haar wel, maar niet haar heldenziel. Hij gluurt haar onder de vooruitstekende kap. „Er is niet veel aan je verbeurd, dat jij die op hebt, zoet zusje! Veel pleizier met je emmer, ik hoop, dat de ketting niet zal breken. Hij lijkt tamelijk roestig en jij wat zuur.” Lachend keert hij zich om, zuster Martha in nooit gekende woede achterlatend. Achter zijn rug balt zij haar vuisten. De Gasconjer houdt intusschen den vader-aalmoezenier tegen, hij probeert met een kostbaren pels op zijn arm weg te sluipen en gelast hem afstand te doen van zijn overtollige aardsche goederen. Rillend wordt dit bevel opgevolgd. Er zijn goudstukken verborgen tusschen de voering. Vergenoegd neemt de Gasconjer zijn nieuw veroverden schat op en trekt er mee naar de eetzaal. Dien avond dobbelt hij met een krijgsmakker. De eene beweert, dat de andere valsche steenen gebruikt. Zij schelden, zij twisten, zij vechten in ’t eind. Door een bajonetstoot in ’t hart getroffen zinkt de nieuwe eigenaar van den pels stervend neer op zijn geroofden schat. Zoo gewonnen, zoo geronnen. Veilig had Sofia het huis bereikt van den pope. „Pan pastor,” ’■) zegt zij, „help mij toch, want ik weet niet meer, waar ik mij verbergen moet!” „Wat doet het er toe, wat er van óns wordt, nu Moscou, onze heilige stad, is ontwijd door het geweld der ongeloovigen 1” klaagt de pope. „Vloek over Rostopchin!” „Moge zijn gebeente verbleeken in de steppe!” zegt een doffe stem in de deur. Andrewna staat op den drempel. Zij is geheel in het zwart, een dolk glinstert in haar gordel. „Dmitri Vlassiitch, het bezpardonnoe voïsko 2) is in Moskou! Werk mee tot zijn ondergang!” Toen boog de pope het hoofd, fluisterde een zegenbede en maakte op de borst eenige malen achtereen het Grieksch-orthodoxe kruisteeken der vrome Russen. „Mijn dochter, gij geeft mij het leven weer! Is er J) Vader pope. 2) Het leger zonder genade. nog hoop, de onheiligen te vernietigen, die Moscou hebben bezoedeld door hun komst?” En weer hernam Andrewna op denzelfden doffen toon, starend met dezelfde strakke oogen, oogen die geen tranen ter leniging meer bezitten: „Tweehonderdveertig duizend inwoners telde onze ongelukkige stad, nu zijn er nog twaalf duizend binnen haar muren. De machtige bajaren zijn gevlucht, de kooplieden en geestelijken hebben hun voorbeeld gevolgd, alleen de lijfeigenen zijn achtergelaten om op de bezittingen hunner heeren te passen, slechts het volk is gebleven, En daarom moet de redding van Moscou komen door het volk. Dat heeft ook mijn broeder, de gouverneur, gewild.” „Hiér was de plaats van graaf Rostopchin! Gewond had hij Moscou nog moeten verdedigen, om in ’t eind den geest te geven op de puinhoopen. Dan was zijn nagedachtenis die van een held gebleven.” „Hij is weggetrokken met het leger, omdat hij meende hier niets meer te kunnen doen,” hernam Andrewna. En haar trotsch hart kromp samen. Het was een onwaarheid, die zij uitsprak. Maar geen smet mocht rusten op den naam, die ook de hare was. „Hij heeft geboden, ieder die met eerbied over Napoleon sprak als den grootsten veldheer van zijn tijd, aan de politie over te leveren. Hij heeft het volk gelast zich met bijlen en dorschvlegels te wapenen tegen de Franschen” .... „En toen heeft hij het volk beter wapens gegeven: hij heeft, toegestaan dat het arsenaal werd leeggehaald.” Maar de pope liet zich niet uit het veld slaan. „Hij is tegenwoordig geweest bij de plechtige godsdienstoefening van onzen grijzen métropolitaan Plato. Om den toren van Ivan had geheel Moscou zich vereenigd en toen de karos met de zwarte paarden onder de poort van St.-Nicolaas verscheen, knielde de bevolking neer en ontving den zegen van Plato. Ook graaf Rostopchin was daar in zijn schitterende uniform en hij boog zich voor den grijsaard in zijn eenvoudigen violettfen mantel en zijn witte klobouque *)• En ook graaf Rostopchin ontving den zegen van Plato, die leiders en volk bad om op God te vertrouwen en stand te houden als mannen! Nu is hij heengegaan en zijn voorbeeld is aanstekelijk geweest voor tienduizenden!” „Ook de geestelijkheid heeft Moscou verlaten. Ik heb gezien hoe priesters en monniken wegtrokken. Zij droegen de gewijde gouden altaarvaten en de iconen der beschermheiligen. Velen stortten tranen. „Als een jammerkreet klonk de profundis, dien zij aanhieven,” hervatte Andrewna bitter. „Ik herhaal het; Allen zijn heengegaan, het volk is gebleven en van het volk moet de redding komen .... Wilt gij mij helpen?” De pope hief beide armen omhoog: „Zoowaar ik een trouw zoon van Rusland ben!” i) Cylindervormig hoofddeksel, zwart voor de monniken, wit voor de priesters. „Hoor dan!” Toen sprak Andrewna vele zachte woorden. Zij zag naar Sofia, die zwijgend bij de kachel had gezeten, als wilde zij haar trotseeren. „Blijf gerust, mijn kind! Ge moogt het hooren en ik hoop, dat je mij zult helpen.” „Och, och! Wat hebben wij beleefdl DieFranschen! Zijn dat barbaren? Beren zijn het, honingberen!” Met deze afgebroken woorden stiet Matoushka Helena haar neefje Sidor de lage kamer binnen en volgde hem zelf op den voet. „Waar heb je je durven wagen op een dag als deze, Helena?” zei de pope hoofdschuddend. Maar het jonge vrouwtje scheen haar vrees voor haar ernstigen, geleerden man te hebben verloren. „Berst bij Margarita Michaïlowna, maar die bekommert zich niet meer om de dingen van de wereld. Toen besloot ik naar den bazar te gaan. Ik ben een goede huisvrouw, Dmitri Vlassiitch, en wij moeten toch eten, al zijn de heidenen in de stad. Ik kom mijn zusters kind, Sidor Karpovitch, tegen en neem hem mee. „Kwajongen,” zeg ik, „ze kunnen je wel zoo oppakken en slachten en zouten. Ga mee naar den bazar. Daar ben je veilig.” Wij komen er en alles is leeg en verlaten. Ik zeg: „Sidor, neem een suikerbrood mee en een pot met honing. Later zullen wij het de arme zielen betalen, die nu zijn weggeloopen van hun koopwaar. Als zij dan nog leven ten minste. Want anders is het 'tzelfde of wij het opeten of de heidensche Franschen.” En Sidor neemt den honing en ik het suikerbrood en wij willen gaan, maar jawel 1.... Daar had je al een hoopje van die inbrekers uit Frankrijk, en ik had net een pak thee onder mijn anderen arm genomen. Wie weet voor hoeveel van dat volk ik mijn mooien, koperen samovar zal moeten klaarzetten. En een van die booswichten gaat naar Sidor en ik dacht, dat hij hem zoo aan zijn sabel zou rijgen en wijst op den pot met honing en op zijn tong en gaapt of hij in drie dagen niet had gegeten. Maar Sidor wou den pot niet geven, dien hij met zoo veel moeite had volgeschept, en wijst daarom op het vat met honing, dat midden in den bazar staat. Toen roepen die schelmen wat tegen elkaar en meteen pakken er twee mijn armen Sidor op en steken hem met zijn hoofd in het vat. Zijn beenen stonden in de lucht en ik begin te schreeuwen en laat mijn thee en suiker vallen. Toen pakken zij alles op en maken beenen en ik had moeite genoeg om mijn arme zusterskind uit het honingvat te trekken. En toen moest ik ook maken, dat wij wegkwamen, want er kwamen weer Franschen. Misschien was ik anders ook nog in den honing terecht gekomen. En zie nu eens: Daar staat Sidor vol honing en ik zonder een enkele raat! Zie nu eens!....” Inderdaad dropen de kleeren en haren van het knaapje van een kleverige massa, zijn sluike haren Historisch, HOOFDSTUK VI. „Boven Moscou gaat alleen het Kremlin, boven het Kremlin de hemel!” luidt de spreuk der orthodoxe Russen. En beide heilige plaatsen waren thans bezet door het leger van Keizer Napoleon! De eeuwenoude Czarenstad, „de moeder der steden,” scheen voor het voorttrekkend leger, met haar vergulde koepels van kerken en kloosters, de geschilderde muren der paleizen, het reusachtige, door muren met grillige torens omgeven Kremlin, een stad uit de Duizend en een Nacht. Het eerste woord van Napoleon tot generaal Mortier – hij had dezen tot gouverneur benoemd van Moscou was: „Vooral en nergens plunderen! Gij blijft er mij met uw hoofd borg voor, dat de orde streng wordt gehandhaafd. Verdedig Moscou voor en tegen ons!” ... En in de benedenstad haalde het volk de wapens te voorschijn, weggenomen uit het arsenaal met toestemming van Rostopchin. er gedronken. Het brandende vocht liep als vuur door het lichaam der drinkers als vuur! Het vlammende teeken aan den donkeren nachthemel, niemand twijfelde meer welk bevel het inhield! Ook in de hospitalen, waar de gewonden in den slag bij Borodino lagen opgehoopt, drong het gerucht. De gekwetsten knarsten op hun tanden. Machteloos, weerloos, overgelaten aan de barmhartigheid van vreemden, als het vuur kwam, het vuur. Er werd ontzettend gedronken in Moscou toen de avond viel van dien dag. De waarschuwing van Rostopchin; „Werpt alle dronkaards buiten de poorten! Wie drinkt, sticht onheil!” was vergeten. Het gepeupel stroomde de verlaten huizingen der barinen ') binnen, om te plunderen, eer de Franschen dit deden .... En in datzelfde uur stond keizer Napoleon in de troonzaal van het Kremlin, het trotsche paleis in de stad van paleizen en kerken, dat dien naam draagt. Hij zag rondom zich met een gevoel van verbazing en bewondering. De heldere golven der Moskowa bespeelden als een vloeibare cirkel de hooge muren der Czarenstad. Zijn oog volgde den stroom en bleef rusten op de steenen brug, die, bij de Verlosserskerk, naar Moscou voert. Als glooiende cirkels slingerden zich parken en straten om de Moskowa. Eerst de huizingen met schitterende metalen daken der rijksgrooten, omringd door parken en breede lanen !) Heeren. Door hem werd de intocht van Michael Feodorovitsch door de Heilige poort van het Kremlin, onder het schetteren der bazuinen en den jubel van het volk, mogelijk. Het Russische volk, de Russische moujik (boer) de redder van den Czaar, de bevrijder van Moscou.... Het was of een bang voorgevoel een oogenbhk den adem sneller deed gaan van den trotschen overweldiger, of hij een hand zich zag opheffen, een door gestadigen veldarbeid gebruinde, gespierde hand .... Het duurde slechts een oogenblik, toen verwon zelfvertrouwen opnieuw dien onverklaarbaren angst. Met een leger van honderdvijftigduizend man had de Keizer zijn intocht gedaan binnen Moscou. Wel was de naam la Grande armée, reeds bijna tot een bespotting; Berooid, afgemat, slecht gekleed, slecht geschoeid waren de soldaten – maar – waar was het leger van Rusland? Waar?... „ Velen hoonen generaal Kutusoff als een verrader, mompelde. Napoleon. En toen welde de gedachte bij hem op, of de Russische opperbevelhebber geen doel had met het ontwijken van een nieuwen slag; of hij hem misschien verder wilde lokken, dieper in de schier onmetelijke steppen, waar menschen en dieren den hongerdood zouden sterven en van uitputting moesten bezwijken. Weer vloog Napoleons heerschersblik over den wijden omtrek. Kwam dan nog geen koerier van Czaar Alexander hem om vrede srneeken? Nóg niet? En hij had Moscou in zijn macht en gebood op het Kremlinl Gebeurde er dan niets? Niéts? Ja, er gebeurde iets. De duisternis begon snel te vallen en tegen den hemel steeg even plotseling een roode gloed. Dien dag, toen het leger zijn intocht deed, had de doodsche stilte, die in de onmetelijke stad heerschte, iederen soldaat doen huiveren, eiken bevelhebber met toekomstvrees vervuld. Leeg waren de straten, de weinige nog openstaande vensters werden in haast gesloten, de zeldzame voetgangers vluchtten. Luid schetterden de trompetten met schellen koperklank, de trommen roffelden, de muziek speelde een triomfmarsch. Maar geen kindervoetjes trippelden mee op de maat, geen jonge vrouwen liepen naar de deuren, geen mannen zagen met verbazing naar de troepen. Stilte had geheerscht, looden, doodsche stilte. Alleen toen de wegtrekkende kozakken en de binnenrukkende Franschen op elkander stieten, waren er eemge oogenblikken van luidruchtige verwarring Verwarring, geen strijd. Wee van het bloedvergieten, moede van gevechten en vervolging bood het eene leger geen tegenstand, viel het andere niet aan. Integendeel: de Hetman der kozakken groette hoffelijk Murat, die op zijn beurt alleen aandacht scheen te hebben voor de prachtige Courka ») van den aan- ') Caucasische bontmantel, met astrakan gevoerd. voerder. Hij liet hem zeggen, dat hij nog nooit zoo’n mooien pels had gezien. „Neem hem van mij als aandenken,” verzocht de Hetman. Murat aarzelde geen oogenblik. Wellicht had hij een voorgevoel van wat komen zou op den terugtocht. Maar de beleefde Hetman moest een tegengeschenk hebben. Murat koning van Napels, zocht in al zijn zakken en bevond, dat zij diep waren en leeg. „Leen mij je horloge,” zei hij tol generaal Gourgand. „Had ik dat geweten, dan zou ik in de achterhoede zijn gebleven,” mompelde Gourgand. Maar hij deed als hem gevraagd werd en zag zijn geleend horloge nooit weerom Het was het eenige komische oogenblik van den intocht als het binnentrekken der troepen dien naam mocht dragen. Wie het gelaat zag van den Keizer, sidderde: Vruchteloos had Napoleon 24 uur bij de Dorogomilowpoort gewacht op een gezantschap uit den magistraat van Moscou. Niemand verscheen, om de sleutels der stad aan te bieden aan den overweldiger. Zeer ontstemd reed de Keizer het Kremlin binnen. Een bang voorgevoel beklemde hem thans na weinige uren werd dit zekerheid. En evenwel hadden de dvorniks ') zonder tegenstand de sleutels der huizen afgegeven. Officieren en soldaten zouden rusten gelijk zij in vele weken niet hadden gedaan. Een beschermend !) portiers. dak, een goed bed zouden de vele ongemakken van het kamp doen vergeten. Toen begonnen er vage geruchten te loopen. Niemand wist wie ze verspreid had. Was er iets te vreezen? Wat dan? Zou er inderdaad iets vreeselijks gebeuren? De kerken baadden in licht als voor een plechtig feest, de leege kerken .... Broedde er een opstand? Ook de overweldigers hoorden van de vurige strijdbijl hoog boven wolken en wind .... Toen opeens begon het. Hoe wist niemand. Wat keizer Napoleon zag uit de hooge vensters van net Kremhn, zag ook zijn leger, dat was verspreid m de boven- en in de benedenstad. Een vuurzuil scheen op te stijgen naar den nachthemel met gloeiende handen, als een duizendarmige PolyP' armen die om z>ch grepen en deden opgaan m vlammen wat zij met hun verterende vingers aanraakten. En die hooge vlammenzuil bleef niet de eenige, zij rezen hier en daar en overal, tot de nachthemel den gloed weerkaatste als een koperen schild en geheel Moscou scheen overstroomd en te baden in een zee van vuur. Hier en daar, op donkere punten, tusschen de parken der prinsenwoningen, doken witte gestalten op. Kwamen er eenige te zamen, dan verspreidden zij zich snel. Maar waar zij verschenen begon het te nappen en te branden, de houten daken der burgerwoningen werden, evenals de met metalen pannen gedekte huizen der barinen, een vuurkolom gelijk. HOOFDSTUK VII. Twee vrouwen vluchtten in een kleine telega voor het vuur. De jongste bestuurde het paard, met krampachtig gevouwen handen en den blik eener waanzinnige staarde de oudste in de vuurhel, die zij had helpen ontketenen. De Kitaigorod de binnenstad, was één vlammengloed, maar nog lag onaangetast door het vuur tegen de opglooiende straat het hechte, steenen huis van den bojaar Romanow. „Sofia! Daarheen!” gilde Andrewna, maar het jonge meisje dreef het paard in een andere richting. „Eerst dien hoek om! Helena redden ... „Heb je Margarita niet gezien?” Half verstikt klonk Andrewna’s stem. En angstig klonk Sofia’s antwoord: „Zij was niet tot vluchten te bewegen. Zij is naar een der hospitalen gegaan en tracht daar hulp te vinden, om zieken en gekwetsten naar het goed van prins Someniof te laten brengen.” doodskleed en toen heb ik zelf mijn bruidsgewaad aangetrokken en mijn kettingen en ringen aangedaan. Hier wil ik blijven, hier sterven I Blijf daarom niet langer, ’t Is toch tevergeefs en het huis brandt reeds. Laat mij alleen mogen bidden mijn laatste gebed. Biddend moet de dood mij vinden. Vaartwel, mijn lieven! Dank voor uw trouwe vriendschap 1 Bid voor hem en voor mij, voor den doode en voor haar, die dit weldra zijn zal!” Schreiend sloot Sofia haar in de armen. Was haar verdriet Helena in het hoofd geslagen? Andrewna trachtte haar mee te trekken. Zij weerde beiden af en dreef hen voort. „Vreest niet voor mij! Ik zal niet verbranden, de rook zal mij verstikken. Het zal een zachte dood zijn! Daar komen reeds de grijze rookgolven. Voort, haast je.” De deurposten vatten vuur! Er was inderdaad geen tijd te verliezen. Als zij het leven, dat Helena ontvluchtte, wilden behouden, moesten zij weg. „Gaat met God!” Het was het laatste woord, dat zij opvingen van de vrouw, die den dood afwachtte in haar bruidstooi. *) Toen stonden zij op de gloeiende straat omringd door brandende huizen telega en paard waren verdwenen. Gestolen door andere vluchtelingen? Zij hadden geen tijd om er over na te denken. Andrewna greep haar gezellin bij de hand, voort snelden zij zonder l) Historisch hen dan sparen, die ons tot dit offer dwingen?” „Hij is onze vijand door den wil van Napoleon. De Hollanders verfoeien den Corsicaan evenals wijl Mogen wij, tegenover hem, goed met kwaad vergelden?” Zij rukte het luikje open van het tralie venstertje; „Houd moed! Ik zal u redden!” Het is oorlog!” gilde Andrewna buiten zich zelve. _ „En God gebiedt: vergeldt kwaad met goed,” hernam het jonge meisje. Het was haar nu gelukt den grendel af te schuiven. Hooger rezen buiten de vlammen van het brandende klooster. Woest van opwinding, van angst om zelfbehoud, van fanatisme, wolkte het plotseling rood voor de oogen van Andrewna Rostopchin. Zij zag niets dan vlammen, vlammen, denkbeeldige en werkelijke. Alleen zag zij niet de onuitbluschbare vlam van het te laat berouw. Met een ruk stiet zij Sofia door de half geopende deur het vertrek binnen en sloeg toen die deur weer toe. Het ging zoo snel, de aanval was zoo onverwacht, dat Sofia zich niet kon verweren. Zij hoorde den grendel weer voor de deur knarsen, zij hoorde Andrewna krijschen: „Verraad verdient vergelding!” Toen hoorde zij haar wegstormen. Maar zij wist niet, dat Andrewna beneden bij de trap struikelde over het roerlooze lichaam van den dvornik, dat zij daar bewusteloos bleef liggen. „Om mij zult gij nu verbranden!” De stem van Willem Ver Horst beefde. „Hoe komt gij hier?” luidde Sofia’s vraag. „Bevel van den Keizer om met een paar andere officieren terrein te gaan verkennen. Met tegenzin moest ik gehoorzamen. Toen werd ik gegrepen als spion. Van het eene gebouw werd ik naar het andere gebracht en eindelijk dezen morgen hier opgesloten.” „Om levend te verbranden!” zei Sofia radeloos. Want ook boven hun hoofd begon het te knappen en gegrendeld was de deur. „Is er geen andere uitweg?” vroeg de Hollandsche officier. Zij dacht na. Er was een kleine deur in het beschot. Meer dan eens was zij met Andrewna in het huis geweest. Op last van den Czaar waren vele belangrijke documenten en kostbaarheden uit het Romanowhuis naar St. Petersburg gezonden. Andrewna had toezicht gehouden op het inpakken, Sofia had haar soms vergezeld. Nu telde zij de knoppen in de met byzantijnsche dierenfiguren beschilderden wand. Zij vond den klauw van den griffioen, die terugweek toen zij er op drukte. Een kleine deur schoof weg, de vlammen van het klooster gaven licht in het vertrek dat zij nu binnensnelden; van het dak spatte gesmolten lood tegen de ramen. De ruiten sprongen van de hitte. „Wat nu? Sofïa’s stem klonk half verstikt. Het gevaar werd grooter met ieder oogenblik. De dood was, in zijn vreeselijkste gedaante, zeer nabij. Beneden, in de straat klonk wanhopig geschreeuw Naar Moscou g in bijna al de talen van Europa: soldaten vluchtend voor vlammen en rook. Tranen stroomden over Sofia’s wangen ... Waarheen! Waarheen? Diep beneden hen was de straat, die sprong zou de dood zijn, de trap die zij was opgeklommen brandde, de voordeur stond in gloed, evenals het dak. „Sofia 1” Zij hoorde haar naam uitspreken op denzelfden teederen toon als eens haar moeder dit deed. Te midden van den ontzettenden angst gaf het haar een nameloos gevoel van geluk. Houd moed, met Gods hulp zal ik je redden 1 Zij voelde zich naar het venster dragen, hoorde hoe een ruit werd stukgeslagen, hoe meerderen volgden. Ach, nieuwe rookwolken dwarrelden naar binnen, bedwelmend, verstikkend. „Houd moed, Sofia, wij moeten ons leven strijden! Weet ge hier in huis den weg?” Zij had het geweten, nu was zij het spoor bijster op gang en portaal. En naar beneden was de weg afgesneden door een vuurzee I Geen woord meer machtig schudde zij het hoofd; „Heer, help ons!” Toen sloeg Willem Ver Horst een tweede venster in, nu aan den kant van den dijk. Toen hij als gevangene naar het Romanowhuis werd gebracht, had hij openingen en holten in de muren gezien. De steenen waren slecht gevoegd, sommige afgebrokkeld en verweerd. Nu sleepte hij Sofia naar het venster zij was reeds half bewusteloos door den rook en legde haar neer op de breede vensterbank. Zelf klom hij uit het raam, bleef er aan hangen en zocht met zijn voeten naar een steunpunt in de holten van de steenen. Hij vond die, maar op ongelijke hoogten. Het deed er niet toe. Er was geen oogenblik meer te verliezen. Wel stond deze muur nog onaangetast door het vuur, maar van het dak gleed ook hier gesmolten zink en lood en stak het gras in brand. Hij nam Sofia in den eenen arm en klemde zich met den anderen vast aan krammen en ruw bewerkte, breed uitspringende ankers. Het gelukte, al was de weg vreeselijk en zwaar, de korte, bange weg. Hij sprak geen woord, bewegingloos bleef Sofia. Het was voor Willem Ver Horst een overspanning van al zijn krachten, een marteling, die geheel zijn koelbloedigheid eischte en te boven ging. Eén mistred, het ontbreken van één holte dat was de dood en terugkeeren, als hij niet verder kon, was misschien een nog ontzettender einde. – En daar, te hoog nog boven den grond om den sprong Ie wagen, ontbraken de steenen holten. Menschen stormden voorbij. Luidkeels gilde hij om hulp, maar niemand sloeg acht op hem. Tusschen hemel en aarde hing hij, met den eenen arm om een tralie van een venster, in den anderen Sofia’s roerlooze gestalte. Beneden hoorde hij iets roepen in het Poolsch. Hij zag ruiters, op weg naar het Kremlin. Door Désiré had hij wat van het Poolsch geleerd. Nu riep hij in die taal om hulp. Een ruiter hield zijn paard in, stond rechtop in de stijgbeugels, beval anderen hem te helpen. Hij werd gehoorzaamd, nog eenige oogenblikken en beiden waren veilig, gered door Désiré Chlapowski. HOOFDSTUK VIII. Grijze lichtstrepen verkondigden aan de lucht het aanbreken van een nieuwen dag. Geen zonnestralen zouden er op vallen, loodgrijs bleef de hemel, zwaar en laag hingen de donkere wolken. Een dichte rook hing boven het verwoeste Moscou. Menig huis brandde en smeulde voort, vaak schoot een roode vlammentong op tusschen rockende gebinten. Maar doodsgevaar van neerstortende balken of nog voortgloeiende vloeren niet achtend verdrong het gepeupel van Moscou zich tusschen de soldaten van het groote leger. Als zij nu elkander bevochten was het om geroofde in de half verkoolde huizen gevonden kostbaarheden meester te worden. Zij zagen nu in elkander slechts vijanden, wanneer de een meer buit meesleepte dan de andere. Voor een venster van den Czarenburcht stond weer keizer Napoleon. Een smalle rimpel liep dwars over zijn voorhoofd, en tusschen zijn oogen, die hun geweldigen heerschersblik hadden verloren. Napoleon scheen een andere geworden, zijn zelfoverschatting, die hem tot het waanzinnig waagstuk had gebracht om door te dringen tot het hart van het onherbergzame Rusland, had plaats gemaakt voor een beklemmenden angst. „Hij is gekomen als verwoester der Russische heiligdommen, om in Rusland in de handen der goddelijke wraak te vallen,” had generaal Kutusoff in een zijner proclamaties gezegd. Nu sidderde de wereldveroveraar. Als hij staarde op het verwoeste Moscou, zag hij het noodlot, dat hem bereikt had. „De goddelijke wraak!” Napoleon klemde de handen ineen. Hij wilde niet gelooven aan die wraak.... „Nog ben ik Keizer! Wreken zal ik mijl Czaar Alexander zal ik dwingen om vrede te smeeken. Nu nóg!” Zijn blik viel op de paleizenstad rondom hem, veilig beschermd door den met torens gekroonden muur. Toen zag hij zijn wraak. Generaal Mortier kwam. De krachtige veldheer stond als een gebroken man voor den Keizer. Napoleon had zich hersteld. Gij hebt u goed gekweten van uw opdracht, generaal, uw beleid verdient allen lof. Een ezel en een boerenlummel hadden het u misschien niet verbeterd, om van een stad als Moscou in een paar uren een vormloozen puinhoop te maken.” „Majesteit, ’t is mijn schuld niet. Het Russische volk hielp mij niet, mijn soldaten waren rebelsch. Ik kon alleen de vlammen niet dooven.” „Gij hadt brandspuiten!” aller oog richtte zich naar dien kant. Golven van vlammen rezen en daalden als reusachtige fonteinen van vuur, steenklompen werden weggeslingerd tot op een afstand van meer dan vijfhonderd voet. Onafgebroken schudde en beefde de grond door de vreeselijke ontploffingen. Keizer Napoleon had wraak genomen op Moscou: Met het leger was hij weggetrokken na het bevel te hebben achtergelaten aan generaal Mortier: „Laat het Kremlin in de lucht springen!” Als een geslagen vluchteling had de Keizer de paleizenstad verlaten, waaruit hij had verwacht zijn wil en wet voor te schrijven aan Czaar Alexander. Hij wilde die nederlaag niet erkennen. Het gerucht werd op zijn bevel verspreid, dat de Keizer was weggetrokken om de Russische troepen slag te leveren, om na ze te hebben vernietigd, terug te keeren en als zegevierend overwinnaar zijn intocht te houden door de Heilige poort van het Kremlin. Niemand geloofde het nog, Napoleon zelf het minst van allen. Want zijn toorn bleek zelfs machteloos tegen het Kremlin. Wel waren de muren gescheurd en al de ruiten gebroken, de reusachtige toren van Ivan gesprongen, maar een deel van den toren was blijven staan, ondanks de mijnen, die onder de gewelven waren gelegd. Het arsenaal was bijna geheel vernield en een groot gedeelte der muren ingestort, het paleis van den Czaar was uiteengeslagen maar, als complex bestond het Kremlin nog, het kon weer hersteld worden. Napoleons macht kon dat niet. En in Moscou waren velen krankzinnig geworden van den hevigen schrik en onder de nog achtergebleven bevolking was niemand, die niet ziek was van angst, menigeen zocht in waanzin de golven der Moskowa, kleine kinderen stierven plotseling. Honderddrie-en-tachtig duizend ton buskruit had Mortier laten leggen alleen onder de gewelven van het Czarenpaleis! Toen was hij met de drie duizend man, die met dit helsche werk der verwoesting waren belast, weggetrokken van den vulkaan, dien een enkele lont kon doen ontploffen. De mijnen waren zoo aangelegd, dat hij zich in veiligheid bevond, eer zij ontbrandden. Met snelle marschen trok hij het Fransche leger achterna. Maar de grond beefde reeds onder de voeten zijner soldaten voor hij te Fominskoë op zes mijlen afstands den Keizer vond met het leger. Nu geen „Grande armée” meer. Nu geen strijdmacht, die den trots kon uitmaken van een veldheer. Potsierlijk uitgedost, in pels of priesterkleed, sommigen met een vrouwenmantel om, maakte het erbarmelijk geslonken leger met zijn geroofde plunje den indruk van een reusachtigen kermistroep. Alleen de garde was nog in uniform en behoorlijk geschoeid. En bij dagorder maakt de Keizer bekend aan zijn half verhongerde verzwakte soldaten, dat „Moscou en het Kremlin waren weggevaagd van den aardbodem en hij nu had besloten met zijn dapperen zijn zegetocht voort te zetten naar St. Petersburg!” HOOFDSTUK IX. „Op weg naar St. Petersburg!” Het leek er voorwaar wèl op! Buiten de wallen van het Kremlin viel het Fransche leger terstond in de handen der kozakken. Hun kleine, bruine paarden en lange lansen waren overal, zij bestookten de ongelukkige troepen en maakten van den terugtocht van Napoleons strijdmacht één grooten doodenweg. Want de terugtocht begon. De Franschen, de Hollanders, de Polen, de Beieren, de Pruisen, de Wurtembergers en Italianen marcheerden zonder de minste orde. Er bestond geen discipline meer. Napoleon bespeurde, dat hij zijn invloed verloor op zijn troepen. Van overwinningen hadden zij gedroomd, van een winter vol genot en rust te Moscou, om dan beladen met roem en gouden roof terug te keeren. Vlucht en nederlaag, ontbering en dood werd het einde. „Nyema!’'... ') was altijd weer het lakonieke antwoord der hutbewoners, als een afgematte soldaat vroeg om wat melk of een stuk brood. Zij konden *) Wij hebben niets. niet dikwijls die vraag doen. Generaal Kutusoff had bevel gegeven, iedere woning of boom of struik te verbranden op den weg, dien het leger gaan moest. Menige Rus had hem als „Verrader!” gescholden, omdat hij Napoleon niet opnieuw slag had geleverd onder de muren van Moscou. Nu bleek zijn taktiek voor Rusland de beste. Het reeds oververmoeide Fransche leger werd Rusland steeds verder ingelokt, iedere dag maakte de ontberingen der soldaten grooter en hij zelf vermeed den slag en spaarde zijn aan het land en het klimaat gewende troepen. „Met acht en twintig honderd ruiters trokken wij den Rijn over, nu zijn er nog negenhonderd!” zei Désiré Chlapowski eens. Hij reed nu steeds naast Willem Ver Horst. Er was nergens regel of orde meer. leder officier of soldaat deed wat hij wilde en trachtte onder ontberingen van iedere soort, zijn leven van den eenen dag op den anderen te rekken. Beide vrienden echter beschermden zoo goed mogelijk de veiligheid van Margarita Michaelowna en van Sofia Tyzenhaus. De jonge weduwe van generaal Toutchkof was op weg naar Smolensk om familiezaken. Sofia had gevraagd haar te mogen vergezellen. Want daar in den omtrek van Smolensk woonden verwanten van haar op een landgoed, bij hen hoopte zij te blijven tot het zomer werd om dan de thuisreis te kunnen ondernemen. „Het was te veel gewaagd om in dezen tijd mee naar Moscou te gaan met Andrewna Rostopchin,” zei Margarita eens. „Zij had je die reis niet moeten voorstellen.” Maar Sofia zweeg en Margarita zag met verwondering dat zij een kleur kreeg. „Wat is er, Sofia?” vroeg zij aarzelend. Toen vertelde Sofia haar, dat zij, omringd door vlammen en doodsgevaar, haar levensgeluk had gevonden, en had beloofd eens de vrouw te zullen worden van den Hollandschen majoor Ver Horst. Margarita wenschte haar geluk met een stem, die beefde: zij had haar geluk verloren bij Borodino. Toen staarde zij voor zich en dacht lang na. Het was een lange, vermoeiende marsch geweest, de avond viel, de wachtvuren zouden worden aangelegd voor dien nacht, de uitgeputte soldaten zonken bijna neer waar zij stonden. lederen dag werd het weer slechter, eiken morgen waren er meer zieken. Zij werden in de bagagewagens gelegd en vormden een langen trein van beklagenswaardige menschen. Want menige wagen viel den kozakken in handen, die de gewonden onverbiddelijk afmaakten. De kozakken vonden behalve wat in Moscou was geroofd weinig meer wat de moeite van het meenemen waard was. Er waren nog een paar kudden runderen en schapen en een voorraad meel. Maar, dat zou gauw zijn opgebruikt en dan ... Het leger trok door een verwoest, door de bewoners verlaten land. „Hier is een woning,” zei majoor Ver Horst op een avond, toen de troepen opnieuw in een verlaten vlakte kampeerden. Hij zei het verheugd. Hij bleef met Désiré zooveel mogelijk bij het rijtuig, waarin de beide vrouwen reisden. Sofia had dien dag weer veel koorts, haar lippen brandden. Misschien was er een bron bij die hut. Hij reed er heen, een magere vrouw kwam uit de ruwe houten deur te voorschijn. Met haar beenige trekken, slordige rosse haren en groezeligen rok had zij veel van een oude heks. „Vrouwtje, heb je water voor ons? Wij zullen het goed betalen.” Désiré, hij was zijn vriend gevolgd liet een goudstuk zien. De oude schudde het hoofd. „Nyema, nyemal” klonk het krijschend terug. „Dat zeg jullie altijd. Waar is de bron? Ongeduldig liep majoor Ver Horst om de hut heen. Hij vond de bron, kunstig verborgen onder rijshout en hooi. „Heel menschlievend om iemand van dofst te laten versmachten,” zei hij wrevelig. Toen bedacht hij, dat in tijd van oorlog menschen, die elkander nooit hadden gezien, elkander haatten God heeft geboden; „Hebt elkander lief!” De menschen, de elkander geheel onbekende menschen, die nu elkaar vervolgden en doodden, zouden eenmaal voor Zijn heilig aangezicht staan om te worden geoordeeld naar hun werken.... „Haal een emmer en een touw van een bagagewagen en gelast zes manschappen hier te komen met vaatjes om ze te vullen aan den put," beval hij een soldaat. De man gehoorzaamde, hij kwam terug met leege handen. De voerman had de watertonnen maar van den wagen gegooid, toen er hout voor een wachtvuur noodig was. Er werd toch bijna nooit een bron gevonden en de ruimte werd in den wagen in beslag genomen door nieuwe gewonden. Majoor Ver Horst beet zich op de lippen: Zou hij den man laten straffen, omdat hij de vaten had weggegeven]? leder van den ordeloozen hoop, die eens de trots van keizer Napoleon was geweest, deed immers wat hij wilde. Als rooverbenden zwierven de troepen rond, in de eenzame steppen steeds bestookt door kozakken. De bewoners waren gevlucht, na eerst te hebben verbrand wat zij bezaten. Het gerucht van wat te Moscou was geschied, was door het schier onmetelijke land gegaan, als op de vleugelen van den storm. „Vrouw, heb je wat om te eten?” vroeg Willem Ver Horst weer. De boerin schudde het hoofd. „Wij zullen je hut verbranden boven je hoofd!” dreigde Désiré. Zij trok de schouders op, maar misschien toch een weinig bevreesd, haalde zij een biezen mand met beschimmelde boonen. Naar Moscou 9 „Eet die zelfl” zei majoor Ver Horst wrevelig. „Nyetna!” luidde het onveranderlijke antwoord. In de verte klonk schieten. Waarschijnlijk viel een troep kozakken weer een kleine afdeeling Franschen aan. „Wij mogen wel verder gaan, anders raken wij afgesneden,” zei Désiré. Het was maar een klein troepje soldaten, dat het rijtuig beschermde. Achter de hut was een hoogte van verblindend wit zand, de aanvang van een dorre, glooiende landstreek. Uit een van die ravijnen kwamen opeens kozakken te voorschijn, beladen pakpaarden voerden zij mee. Hun woeste strijdkreet dreunde, de lange lansen werden gedrild: „Hurra! Hurra!” De aanvoerder strekte zijn lans dwars over het smalle pad: „Halt! Wij hebben vandaag genoeg gedaan! Hier zou het tien tegen één wezen. Dat is niet eervol, maar laf.” Hij reed naar Désiré en vroeg in gebroken Poolsch: „Wilt gij water of brood? Ik zie aan uw uniform van welk land gij zijt. Spreek.” Désiré antwoordde gretig toestemmend. De kozakkenaanvoerder zag in den wagen: „Die jonge vrouw schijnt ziek. Wij hebben bedden!” Hij beval iets aan zijn manschappen. Het eene pakpaard werd ontladen; met ongekende verbazing zag Majoor Ver Horst de beide veldbedden van keizer Napoleon! x) Het groote bed, dat werd gebruikt als het leger een lange rust hield, het smalle voor een i) Zij worden nog getoond in het museum te Moscou. tijdelijk bivak. Peluw en kussen hadden sloopen van lila zijde, aan weerskanten van de matras bevond zich een tasch om de rapporten en depêches in te bergen, die ’s nachts inkwamen. „Wij hebben de bagage van uw Czaar wat lichter gemaakt, zei de kozak lachend. De verworven buit scheen hem in een opgewekte stemming te hebben gebracht. „Maar dat Dat is het meeste waard !” Hij haalde een flesch oude Chateau Margaux voor den dag. Het etiket was versierd met een gouden N en de keizerlijke kroon. „Mooi, nietwaar? Ik heb er meer zoo.” Hij dronk de beide officieren toe en bood hun ook een flesch aan : „Giet het maar in mijn muts, dat is een goede beker.” Met verbazing hoorde hij zijn heusch aanbod afwijzen. Toen dronk hij de flesch leeg, wat zijn opgewekte stemming nog deed stijgen. „Moussiou ... deze lans heeft haar plicht gedaan van avond zullen wij feest vieren ... vodka en schapenvleesch .. . Wij noodigen u uit. Gij zult uw kanonnen zien, bij ons... Wij hadden een goeden dag vandaag. Geef mij uw shako tot een aandenken 1 ‘) En gaat dan terug naar uw vrienden om te zeggen, dat deze Hetman der kozakken zal uitrusten van zijn vermoeienis op het bed van uw Keizer I” „Weet gij wien wij tot onzen Hetman wilden kiezen'? Uw prins Murat! O, als die zijn sabel zwaait, dan *) Journal de la guerre spatten er vonken! Dat is een held zooals onze St. Sergius. Maar, hij wil niet! Hij blijft bij uw keizer, ’t Zal hem rouwen 1 Zie ’t begint te sneeuwen! Haast u, de avond valt!” Toen majoor Ver Horst en zijn vrienden zich weer konden aansluiten bij een menschenschaar, die een legercorps héétte, kwam er inderdaad bericht, dat de cavallerie van den koning van Napels, Murat, dien dag was vernietigd door de kozakken. Het bivak leek dien dag en menigen volgenden veel op een kermis, maar van hongerige menschen. Verward door elkaar op den grond geworpen, lagen kettingen, schilderijen, zilveren vazen, gouden altaarkleederen en kostbaar bont. Half razend van den honger ruilden de soldaten hun buit voor een stuk hard brood of half bedorven vleesch. En de sneeuw viel met groote vlokken en bedekte menschen en dieren. Langs de schier onbegaanbare wegen lagen bagagewagens, doode paarden, geschut en kisten met kruit in groot aantal. Verstijfde menschen lagen er tusschen. Donderende slagen klonken tot op verren afstand, als men weer kisten met kruit in de lucht liet vliegen: Er waren geen wagens meer om het te vervoeren en geen kanonnen om het in te laden .... Ook de soldaten wierpen steeds meer van den buit weg dien zij nog bezaten en reeds menige week meesleepten. De last werd te zwaar. Thans werden de schatten uit Moscou bedolven onder de sneeuw. De koude nam toe met den dag, het lijden der troepen werd ondraaglijk. Toen, om de ontevreden stemming te doen bedaren die ook zijn garde aantastte, liet Napoleon iederen grenadier een handmolen uitreiken. Weldra lagen ook die in de sneeuw: er was geen meel meer om te malen. En de sneeuwjacht stoof, stoof dien vijfden November en verblindde de oogen der zwijgend met gebogen hoofd verder trekkenden en deed hun ledematen verstijven. Nu vielen de paarden dood neer bij duizenden, de cavallerie ging te voet, het geschut had geen bespanning meer, de wegen werden omzoomd met verhongerde, bezwijkende soldaten. ') De geheele brigade van generaal Augereau had zich moeten overgeven aan de kozakken ... Hoe onverschillig Napoleon was voor het lijden van anderen, zat hij toch dien dag met gebogen hoofd. De Keizer verborg zich in zijn rijtuig voor zijn leger, dat dien naam niet meer kon dragen. Toen verscheen prins Eugenius de Beauharnais zijn schoonzoon aan het portier van het keizerlijk rijtuig. De oogen van den dapperen aanvoerder waren vochtig, „Met diepe droefheid bericht ik uw Majesteit, dat ik al mijn artillerie heb verloren, bij het doorwaden van den Wop. De stroom was half bevroren, het geschut te zwaar voor het ijs. Wie geen paard meer bezat moest zwemmen Meer dan honderd kanonnen hebben wij in den steek moeten laten en al onze levensmiddelen. De soldaten droegen mee zooveel zij konden, maar de rivier is diep en overal vol ') Baron Fain. drijfijs. Voor mijn oogen zag ik ze zwemmen, worstelen met den dood, verdrinken Toen kwamen de kozakken Er zijn niet veel van mijn arme jongens meer tegen den anderen oever opgeklommen! O, het klinkt nog in mijn ooren, dat wanhopig hulpgeroep, die stervenskreet van zooveel jonge menschen ... Een paar honderd hebben zich nog kunnen redden: eenige honderden van mijn gansche strijdmacht! ’t Is bitter en hard. Zij hebben toen een paar wachtvuren aangelegd, ’t Duurde lang eer zij zoo ver waren. Doornat, met kleeren, die aan hun lijf bevroren, hebben zij gezocht naar hout, uren ver. En aldoor klonk het jammergeroep van hun kameraden, die ellendig moesten verdrinken hun in de ooren. Velen werden er krankzinnig van en sprongen in den stroom, om een kameraad te redden, en dan sleurden de golven ook hem mee Over de lengte van een half uur liggen onze kruitkisten en levensmiddelen langs den oever. Onze rijtuigen zijn vernield door de kozakken, zij stoken hun vuren met het hout en gebruiken onzen laatsten voorraad Nu valt de sneeuw zwaar en dicht op de levenden en op de dooden.” .... Prins Eugenius zweeg en ook de Keizer deed dit en staarde lang voor zich. Maar de vreeselijke mare vloog door wat nog het leger héétte en de angst en wanhoop stegen met het uur. „Vluchten! Voor de kozakken, voor de sneeuw, die viel, bleef vallen bij dag en bij nacht en de eindelooze vlakten scheen te herscheppen in een on metelijk lijkkleed; vluchten voor den honger, die zijn scherpen klauw legde op de uitgemergelde menschen, vluchten voor den dood Dien avond brandde er hier en daar een wachtvuur: het werd gestookt met kostbare schilderijen, roof uit Moscou, met planken en deksels van kisten en koffers, met stukken van rijtuigen en wagens. „Kom mee!” zei majoor Ver Horst. Hij wikkelde Sofia in een pels en droeg haar naar een wachtvuur, zij was half bewusteloos van de koude. Désiré belastte zich met de zorg voor mevrouw Toutchkof. Maar de soldaten, zij zaten dicht aaneengedrongen en de lichamen van hun bevroren krijgsmakkers dienden opgestapeld hun tot banken weigerden plaats te maken. „Breng eerst je takkebos mee. Anders krijg je niets van de warmte van ons vuur!” „’t Is midden in den nacht 1 Waar zullen wij brandstof vandaan halen! Weet je tot wien je spreekt? Ik ben majoor bij de roode lansiers.” „Al was je de Groote Mogol, zonder takkebos kom je hier niet bij ons vuur!”.... Geschreeuw en gevloek .... brokken harde sneeuw stoven rond, menschen rolden over den versteenden, ijzigwitten bodem. Toen kleurde rood, warm bloed dat verblindende wit.... de overwinnaar maakte zich uit de voeten. Twee soldaten hadden gevochten om een stuk vleesch van een van koude bezweken paard. Nu rende de overwinnaar naar een vuur, dat wat verder op flakkerde om zijn buit te schroeien en half rauw te verslinden. Niemand achtervolgde hem, niemand zag om naar den man, die verbloedde in de sneeuw. Uitgeput, uitgehongerd, half verdierlijkt en geheel verwilderd was het groote leger van keizer Napoleon 1 Menschen werden gevoelloozer dan de redelooze dieren. Dat was het gevolg van den oorlog, door de menschen in de wereld gebracht, menschen die naar Gods bevel elkander moesten liefhebben als broeders. „Laat ons maar gaan!” snikte Sofia, „’t Is beter alleen in de koude sneeuw dan bij hartelooze menschen.” Zoo ging het dien dag, zoo ging het vele dagen. Het leger smolt gestadig, het was nu niet meer op den terugtocht, maar op de vlucht. De sabels der Russen, de lansen der kozakken flikkerden overal. De honger maaide weg wat de koude nog verschoonde en het zwaard der vervolgers nog leven liet. Zonder schoenen liepen de soldaten in de harde sneeuw, menigeen bevroren de voeten. Dan zonk hij neer in een sneeuwhoop en smeekte vruchteloos hulp van zijn lotgenooten, die, gelukkiger dan hij, nog verder konden strompelen. De zucht tot zelfbehoud had ieder menschelijk gevoel gedood. De rijtuigen iedere officier had er een bezeten toen hij uit Moscou vertrok waren verbrand, de kanonnen stonden in de sneeuw, de soldaten stierven. Als er tien om een wachtvuur zaten stonden er vijf weer op. De overigen werden een prooi van de raven, die krassend boven het leger zwierven of van de ontelbare scharen groote honden, die, weggevlucht uit het verbrande Moscou, waren meegeloopen met het leger. Tevergeefs waren zij met woord en zweepslagen herhaaldelijk teruggejaagd; zij volgden het leger en hun gehuil vervulde de lucht, als een klacht, waarin angst om den voorrang streed met de wanhoop, die de harten der menschen vervulde tot berstens toe. Slechts één lichtstraal blonk nog in de verte, geheel in de verte, voor de afgemartelde menschen: „Smolensk!” Dat was een stad, daar waren huizen met daken en muren, die bescherming gaven voor de ijzige koude, daar was vleesch en brood en vuur en ’s avonds licht. O, om dat te bereiken! Smolensk!... En weer sleepte zonder eenige orde of regel het overschot van Napoleons geweldige strijdmacht zich voort, waggelend als beschonkenen van zwakte, honger en koude. En na dagen en weken van lijden, onnoemelijk groot, van gestadige vervolging, gevechten en doodsgevaren, werd Smolensk bereikt door de honderdtallen, die het eens, met vele tienduizenden waren uitgetrokken, wier lichamen thans vergeten verstijfden op den ijzerharden grond van Rusland. Smolensk!.... De kozakken waren de Franschen voor geweest. Er brandde geen haardvuur, er gloorde geen licht, soep noch brood geurde lokkend de uitgehongerde zwervers tegen. De huizen waren van daken beroofd, de gevels van deuren en vensters. Alle voorraden levensmiddelen waren weggebracht, doodsch en verlaten bleven wegen en straten .... Generaal Kutusoff had vergelding geoefend, Smolensk was de wraak voor het verwoeste Kremlin. De Russische vaandels als krijgstrofeeën meegevoerd uit Moscou lagen reeds lang verloren en vergeten in den Dnieper en in het meer Semlewo. Thans riep Napoleon uit: „Hier verzinkt mijn laatste h00p.... hier, te Smolenskl” .... Zijn gelaat, het in wanhoop vertrokken, vroeger steeds zoo hooghartige gelaat van den oppermachtigen heerscher, was treurig om aan te zien. Al zijn verwachtingen den bodem ingeslagen, zijn laatste hoop op uitkomst voorbij! Geen winterkwartieren voor zijn troepen in Moscou, geen stal zelfs om het te beschutten in Smolensk! „Hier gaat mijn ster onder!” hoorde prins Eugenius den Keizer mompelen. Op den weg naar Wilna lag, verscholen tusschen dichte pijnbosschen, een klein landhuis. Het behoorde aan de weduwe van generaal Toutchkof. Zij bracht er haar lotgenooten heen. Zooals het geheele leger had ook zij en haar vrienden, den laatsten tijd, verder geloopen in een groepje van tien personen. Een zestal roode lansiers vormde de achterhoede, zij ging met Désiré, Sofia en haar verloofde vooraan. Een cogna *) droeg de weinige bagage, die zij nog bezaten, een kooktoestel en het overschot der levensmiddelen, die zij uit Moscou hadden meegenomen. Zoo waren allen verder gegaan, het leger was opgelost, rangen bestonden niet meer, de generaal liep naast den soldaat, allen drongen dicht tegen elkander om de verschrikkelijke koude. Gelijk Margarita Mikchalowna reeds had vermoed, vond zij haar woning vol vluchtelingen uit Smolensk. Met moeite slaagde zij er in, twee kleine kamers te laten ontruimen voor haar en haar vrienden. „Ik kan die arme menschen niet verdrijven,” zei zij medelijdend en haar lotgenooten, dankbaar zich tusschen vier beschuttende muren te bevinden en een dak boven hun hoofd te hebben, gaven haar gelijk. Onder die vluchtelingen uit Smolensk was een Luthersch predikant ook Sofia beleed dien godsdienst met zijn beide kinderen. Toen glimlachte mevrouw Toutchkof voor de eerste maai, sinds zij had gestaan te Borodino. Zij had gevonden wat zij reeds lang had gewenscht. Zij sprak met majoor Ver Horst, toen met Sofia en beiden begrepen, dat haar voorstel goed was, want zij kon niet verder meegaan en Sofia kon niet alleen optrekken met het leger, dat ditmaal Wilna h Cogna russisch paard. de eenige dienst, dien hij ons kan bewijzen! Beter doodgeschoten dan doodgemarteld!” Niemand sloeg acht op het bevel van den Keizer. Terwijl de laatste paarden, die het vernietigde leger nog bezat, tot hun schoften door de sneeuw waadden, bereikte dit over Orcha de Berezina. In de verte slingerde zich de breede rivier, als een wit glinsterend lint, alleen door zijn hellende oevers te onderscheiden van de onafzienbare sneeuwvelden. Désiré vond in het grijze licht van den winterdag zijn vriend. Majoor Ver Horst leidde het eenige magere rijtuigpaard bij den teugel, dat hij nog bezat. De drie andere waren van koude gestorven en toen opgegeten, het rijtuig had het vuur moeten voeden, waarboven zij werden gekookt en half gaar verslonden. „De keizer heeft te Orcha al zijn papieren verbrand,” x) zei Désiré ontroerd. Hij groette Sofia, die van zwakte en uitputting zich haast niet meer overeind kon houden in den zadel. „Wél moet het gevaar groot wezen, dat de Keizer is overgegaan tot zulk een wanhopige daad,” merkte majoor Ver Horst aan. Hij zag er zoo vervallen uit, dat Désiré ontstelde. Gehavend zijn uniform, zijn haar bevroren, wie zou in hem een officier van de kranige Hollandsche lansiers hebben gezocht! „Dat niet alleen, maar ook al de bagage, die hij nog had en de laatste vaandels uit Moskou, zijn vernield. ') Ségur. Niets mag Kutusoff in handen vallen. Nu is bij Borisoff de overtocht bevolen over den Berezina.” „Ziel” zei Willem Ver Horst, de hand uitstrekkend. Bij een kromming van den weg hij leidde naar Borisow zagen zij de garde verschijnen, de Keizer zelf ging aan de spits. Evenals het overschot van zijn keurkorps, had hij een knoestigen stok in de hand. Hij droeg een bonten muts en een met schapenvacht gevoerden mantel. De gestalte van keizer Napoleon, die Europa vervuld had, was nu zeer klein en nietig te midden der sneeuwsteppen van Rusland. De macht der elementen bleek sterker dan die van den mensch. Al pratend waren Désiré en zijn vrienden dichter bij de garde gekomen, die ook was afgeweken, weg noch pad was meer te herkennen, het was alles: sneeuw, sneeuw. Voor den Keizer marcheerde Berthier, de prins van Neufchatel, allen gingen zwijgend voort met gebogen hoofd en droefernstige trekken. Niets verbrak de beklemmende stilte dan het neerritselen der sneeuw, die opnieuw met groote vlokken begon te vallen. Een kolonel van den generalen staf, gekleed in lompen en met den mantel van een kozak als eenige beschutting tegen de nijpende koude, bracht den prins van Neufchatel in dit oogenblik een bericht. Majoor Ver Horst verstond alleen de woorden „de Russen” en „Berezina”; maar hij las ontsteltenis op het bleeke gelaat van Berthier en hoorde hoe deze den kolonel naar den Keizer verwees. Toen verstond hij duidelijk de woorden: „Het Russische leger uit Moldavië staat aan den Berezina en heeft al de toegangen tot de rivier bezet.’' En als het brullen van een getergden stier klonk als antwoord de stem van den Keizer: „Dat is niet waar! Dat is een leugen! Dat is niét waar 1” .... Die het hoorden sidderden. Maar koud en onverschillig als iemand, die zijn laatste hoop heeft verloren, vervolgde de kolonel: „Twee Russische divisies hebben de brug bezet. Een gedeelte is er reeds overgetrokken en staat op den linkeroever. De Berezina is niet genoeg bevroren om haar te kunnen overtrekken.” En donderend klonk Napoleons stem: „Zwijg! Je liègtl Het is niét waar!” En de kolonel herhaalde ijzig en op ver in ’t rond verstaanbaren toon: „Ik ben niet uitgezonden om een verkenningstocht te doen, maar om u bericht te geven van den toestand. Ik heb mijn last volbracht.” Napoleon hief zijn stok op. ’t Was of hij den kolonel een slag wilde geven. Maar plotseling deinsde hij achteruit, zijn tanden knarsten, woest zocht zijn blik den loodgrijzen hemel, waarheen hij dreigend de hand ophief. Een wilde dreigkreet doorsneed snerpend de grijze winterlucht, het klonk als de uittarting van een demon. Het gevolg beefde van ontzetting. Er had een vervloeking geklonken van Napoleons lippen, die zij nooit meer zouden vergeten, die hen zou doen huiveren in de stilte van den nacht, zoo vaak dit vreeselijk tooneel zich weer drong in hun geheugen. „Zie de Keizer!” mompelde Sofia. Inderdaad was Napoleons geheele gelaat veranderd. Dat was geen mensch meer, maar een wezen dierlijk woest, gereed zich op een vijand te werpen, die hij wist, dat hem zou verscheuren. De een zag den ander aan en van den prins van Neufchatel tot den minsten soldaat wisten allen, dat de grootste ramp, die Napoleon kon treffen, nu de hand op hem had gelegd. De dichtstbijstaanden hoorden hem mompelen: „Fout op fout heb ik begaan, nu komt het bitter einde” 1 ‘) De kleine gestalte van den man in de grijze jas, die op de Tuilerieën had geheerscht als oppermachtig beschikker van het lot van Europa, stond nu, half ineengezonken als vernietigd in de sneeuw onder de laagneerhangende, loodgrijze wolken van Rusland. Als verwilderd, met een waanzinnigen blik in zijn van woede fonkelende oogen zag hij om zich naar het ontredderd, treurig overschot van zijn leger, en hij wist de beide Russische divisies nabij, die de brug hadden bezet over den Berezina en al de wegen en toegangen naar de rivier bewaakten met zwaar geschut. !) (Ségur.) Ten laatste richtte Napoleon zich weer op, met moeite bracht hij uit; „Sla terstond een brugl” Een brug over de breede, half bevroren rivier! En hout en gereedschappen en pontons waren te Orcha achtergelaten. Daar lag alles, diep gezonken in de bevroren sneeuwt Hij zag majoor Ver Horst en Désiré. Hij wenkte beiden. „Gij hebt ieder nog een paard. Gaat! Zoekt generaal Eblé van de genie. Er moet nog heden een brug worden geslagen. In weinige uren móét de overtocht mogelijk zijn! Haast u!” Door het wijde, witte landschap dwaalde de kleine stoet. De Keizer had toegestaan, dat eenige Hollandsche soldaten meegingen met hun kommandant. Zij vonden na veel zoeken generaal Eblé en brachten hem het bevel van den Keizer. En de half bevroren soldaten gingen aan het werk. Bijna tot aan den hals stonden zij in het water, voedsel en verwarmende dranken ontbraken, de verstijfde vingers konden nauwelijks een hamer vasthouden of een spijker slaan! Napoleon kwam zelf naar den voortgang van het werk zien. „Het duurt lang, generaal! Het duurt lang!” zei hij heftig. Generaal d’ Eblé gaf een antwoord, dat aan duidelijkheid niets te wenschen over liet. Verbaasd en wrevelig reed de Keizer verder. De nacht viel in. In het verschiet rezen en daalden roode lichtplekken: Daar waren de wachtvuren der geharde, aan het klimaat gewende, goed gekleede Russen. Aan den stellen oever van den Berezina warmden zich, aan den gloed van een klein verlaten dorp, dat zij in brand hadden gestoken, een groep uitgeteerde, slecht gekleede Franschen. Velen van hun lijdensmakkers deden zelfs geen moeite om naar het uitlokkende vuur te kruipen. Zij lagen in de sneeuw op de plaats waar zij waren neergezonken: Zij zouden nooit meer opstaan. Onafgebroken klonk het doffe dreunen der kanonschoten, als steeds bestookten de Russen de ronddolende benden Fransche soldaten. Op een hoogte tusschen donkere pijnboomen zat Napoleon, gehuld in een groen fluweelen mantel met gouden nestels en knoopen, met breede randen van marderbont omzoomd. Hij was verdiept in een haastig gesprek met Murat, zijn schoonbroeder, den koning van Napels. Het dichte bosch stond achter hen als een muur, loodgrauw hingen boven hun hoofd de nachtwolken, de roode vlammen wierpen hun fantastisch licht op de gejaagde, vreeselijk veranderde gelaatstrekken van den Keizer. En achter en tusschen de boomen van dat sombere pijnbosch dwaalden vijftig duizend menschen, voor wie leven of dood er van afhing of de soldaten der genie met hun verstijfde handen er in zouden slagen een brug te slaan over den Berezina. Hier was de dood, aan de overzijde der rivier vrijheid en leven, waggelende ijsschotsen vormden de kloof, die beide scheidde.... Een Poolsche brigade onder bevel van generaal Victor, was door Napoleon in winterkwartier gelegd dicht bij de grens. Bij het aanbreken van den dag bereikte die brigade het pijnbosch. „Vive I’Empereur!” .... Lang, o, zéér lang was die kreet niet gehoord, nu rolde hij als welkomstgroet juichend over de witte velden. De Polen wisten niets van de ontzettende, opeenvolgende rampen van het „groote” leger. Zij waanden den overwinnaar van Moscou met zijn zegevierende helden te begroeten. Zij zagen een keizer met schuwe, verschrikte oogen, zij zagen een lange rij van uitgeteerde wezens, waggelend van uitputting, met lompen bedekt, velen met bevroren voeten en handen. Krijgslieden zonder uitrusting of wapens, het hoofd gebogen, in de oogen de vonk van den waanzin .... Toen zwegen de juichkreten. En het was eensklaps of de wind doffe zuchten overdroeg naar den Berezina, de grens van het onzalige land, waar een geheel geslacht was neergeveld, door de menschen en de elementen. In dof zwijgen verzonken werd eindelijk Studianka bereikt. Hier was besloten den overtocht te wagen. Onder het hevige schieten der Russen van de overzijde van den stroom en onder de aanvallen van admiraal Tchitchagoff aan den rechter oever werd het waagstuk begonnen. Met het aanbreken van den guren, donkeren Novemberdag zat Napoleon, na een slapeloozen nacht, doorgebracht in het landhuis van prins Radziwill in een leunstoel en wenkte maarschalk Berthier. Groote tranen spoten uit zijn oogen, toen hij snikte: „Hoe ons hieruit te redden, Berthier? H0e!”.... Ook thans verwachtte Napoleon zijn hulp alleen van menschen!.... Somber gestemd, het ergste vreezend liepen Désiré en Willem Ver Horst samen op en neer voor het huis, in de morgenschemering. Het was hun gelukt voor Sofia een plaatsje te veroveren bij de groote kachel in het met vluchtelingen, mannen en vrouwen, overvolle benedenvertrek. Daar sliep zij oververmoeid, geleund tegen de groen steenen kachel. „Och, sinjeur Ver Horst, je binne nou ’n grhoote kappetayn, maar what bin je gesjochtei Heb hik ’t niet gezait hin dhe Haag toe de Kaiser kwam! En zie nou ees, zie nou!” .... kermde een bevende stem naast majoor Ver Horst. Willem keek op en zag „den armen Isaac” uit het Heulstraatje, die eens met zooveel „profait,” z’n postelain had verkocht aan koningin Hortense. ‘) „Och, och, mainheer de khappiteyn, in het Haagie his niks meer te sjachere, harmoe troef, hoor! Daarom nham hik hal main coeragie bij mekaar en ghing na verre fremilie hin Polen, hen wachtte hier, han de grens hop ’t ghroote leger om handel te doen mit de pracht dhie zhou mheekomme huit Moscou. Hen nou. What bin hik ghesjochte! Bevrore neuze his hal what hik sie. Dhie khan hik niet verkhoope. x) Zie „Uit bange dagen.” Lange neuze bhin dher hop de whereld ghenog De Kheizer het ’r hook een .... is ie gesjochte!” Ondanks a! de ellende en den angst van het oogenblik moest majoor Ver Horst toch lachen om de klachten van Isaac, die voor hem stond te springen van het eene been op het andere: „Hom dhe khou en hom dat ie soo was gesjochte.” Toen vie hem plotseling iets in „Isaac, ben je hier alleen?” „Ghelukkig niet! Mhit wel twhintig fan m’n maghe en vrinde huit dhe Polakei. Hallemaal bhinne whe ghesjochte, hallemaal.... Blauwe bhone binne hier te khrijghe .... mhaar gouwe Napoleons ... O, waai!” ... Majoor Ver Horst hield hem een beurs voor vol goudstukken. „Isaac, die zijn voor jou, als je doet wat ik zeg!” „Khan hik nhog what doen, ier? Eb gheen taid. Binne we toch hop wheg nha dhen hadmiraal hom te handele bai de Russe, nou de Franche bin hop straat.... what seg hik; hop dhe snee gheset!” „Dat komt heel goed. Reis maar gauw weg en meld den admiraal, dat het Fransche leger Studianka voorbij is gegaan en nu voorttrekt langs de rivier om een overgang te zoeken. En verder: dat die overtocht in de eerste dagen nog niet zal plaats hebben. Doet ge dit en komt ge later terug in Den Haag, dan geef ik je weer zoo’n beurs met goud, als ik ten minste hier mijn leven nog kan redden.” Isaac beloofde het „verblaid” en hield woord en admiraal Tchitchagoff geloofde het verhaal van de Joden, die de Franschen naar hem hadden toegezonden. J) Zoo konden de geniesoldaten van Napoleon de brug slaan en kon de overtocht ondanks het onophoudelijk schieten der Russen aan de overzijde beginnen. De Keizer ontving bericht wat majoor Ver Horst had gedaan. „Majoor, ik hoop u weldra op de Turilerieën te begroeten,” was zijn antwoord. Toen gaf hij hem verlof zich met Désiré en Sofia bij de afdeeling te voegen, die het eerst de brug zou overtrekken. Het was of Napoleons veerkracht keerde, toen de laatste hamerslag had weerklonken aan de brug, en het schieten der Russen eenigen tijd bedaarde. „Mijn ster rijst weer!” zeide hij tot Berthier. Toen liet hij de generaals en maarschalken, die zich nog bij het leger bevonden tot zich roepen en deelde hun mee, dat hij het opperbevel had overgedragen aan den koning van Napels en hij zelf naar Parijs vertrok om een nieuwe legermacht te vormen. Met verbazing en verontwaardiging vernamen allen dit besluit: de Keizer die zijn leger verliet in het aangezicht van den dood was een lafaard, zijn heengaan een vlucht! Napoleon wierp dien dag een onuitwischbare smet op zijn naaml Maar hij ging en liet zijn arme soldaten ten prooi *) Historisch.