I INLEIDING Kolven op het ijs op de rivier de IJsel bij Kampen. honden, verz. Henry Oppenheimer. Cat. T 129. Gereproduceerd naar een „Finlay Natural Colour Photograph”. HENDRICK AVERCAMP 1585-1634 BIJGENAAMD „DE STOMME VAN CAMPEN” EN BARENT AVERCAMP 1612-1679 „SCHILDERS TOT CAMPEN” DOOR CLARA ]. WELCKER ARCHIVARIS DER GEMEENTE KAMPEN ' UITGAVE DER VEREENIGING TOT BEOEFENING VAN OVER-IJSSELSCH REGT EN GESCHIEDENIS TER GELEGENHEID VAN HET 75-JARIG BESTAAN, 1858-1933 DE ERVEN J. ƒ. TIJL N.V., ZWOLLE – 1933 INHOUDSOPGAVE Pag. Voorwoord XV I. Inleiding. Hoofdstuk I. Naam en Herkomst T „ 11. Het Leengoed Avercamp 4 „ 111. Het Geslacht Avercamp in Friesland; de Afstamming van Vaderszijde jj „ IV. Het Geslacht Vekemans te Alkmaar en Amsterdam; de Afstamming van Moederszijde 11. De Schilder Hendrick Avercamp. Hoofdstuk V. Het ouderlijk Huis van Hendrick Avercamp » VI. Hendrick Avercamp, bijgenaamd „de Stomme van Campen” .... 56 „ VII. De Leermeester en de Medeleerlingen van Hendrick Avercamp ... 72 „ VIII. Hendrick Avercamp in de Litteratuur yg „ IX. Hendrick Avercamp, bijgenaamd „de Stomme van Campen” als Teekenaar en Schilder 84 111. De Schilder Barent Avercamp. Hoofdstuk X. Het ouderlijk Huis van Barent Avercamp 07 ' J. / ƒ „ XI. Barent Avercamp 1612—1679 103 „ XII. Barent Avercamp in de Litteratuur „ XIII. Barent Avercamp als Teekenaar en Schilder 121 „ XIV. Het Nageslacht van Barent Avercamp; de Familie Vestrinck .... 126 IV. Genealogische Gegevens over het Geslacht Avercamp. Hoofdstuk XV. Geslachtslijsten I. Kamper Tak 11. Hattem—Harderwijker Tak l\)-j Y. Bijlagen I—CXXIV. I. Benoeming van mr. Peter Vekemans tot rector der Latijnsche Schooi te Alkmaar 147 11. Afkoop jaarrenten op huis te Alkmaar door den rector Peter Vekemans .... 147 HL Wedden van rector en onderrector aan de Latijnsche Scholen te Amsterdam . . 147 Pag. IV. Wedde Duitsche schoolmeester te Amsterdam 148 V. Acte voor den rector Peter Vekemans 148 VI. Attestatie ten behoeve van rector Peter Vekemans 148 VIL Volmacht van gebroeders David en Daniël Mostaert op hunnen zwager Jan de Nachtegale te Alkmaar 149 VIII. Ondertrouw- en trouwacte van rector Peter Vekemans en Anneken Wyllems 149 IX. Ondertrouw- en trouwacte van Pieter Coenensz. en Sara Pieters [Vekemans] 150 X. Testament van Annetgen. Willems, huisvrouw van mr. Peter Vekemans 150 LUIIIV-11L V VY X. X V*-X U Y -1-XX VV V Uil AXXX . Y V-lVVlliailO A) W XL Ondertrouw- en trouwacte van Hubertus Cornelii [Snalingacus], conrector, en Maria Pieters [Vekemans], doopacten van drie kinderen 150 XII. Ondertrouw- en trouwacte van rector Peter Vekemans en Sara Huysmans 151 XIII. Testament van Magdalena Geertsdr., weduwe van Pieter Smit ...... 151 XIV. Ondertrouwacte van Abel Gaem en Susanna Pieters Vekemans 151 XV. Acte en testament van Abel Gaem en Susanna Pieters Vekemans 151 XVI. Testament van Bettgen Gaem 152 XVII. Voogdijstelling kinderen van Jacob Gaem 152 XVIII. Verkoop huis op de Burgwal te Kampen door Jacob Gaem en vrouw aan zijne broeders 152 XIX. Alsvoren door gebroeders Gaem aan Jacob Gaem 152 XX. Huwelijksche voorwaarden mr. Peter Vekemans en Sara Huysmans . . . 152 XXL Testament van Sara Huysmans, vrouw van mr. Peter Vekemans 153 XXII. Continuatie van mr. Barent Avercamp als stadsapotheker te Kampen . . 153 XXIII. Overdracht huis „den Keyser”, Oudestraat, Kampen 153 XXIV. Overdracht jaarrente uit huis, Oudestraat, Kampen 155 XXV. Overdracht huis Oudestraat, Kampen 155 XXVI. Overdracht huis „de dry Koninghen”, Oudestraat, Kampen 155 XXVII. Alsvoren ..155 XXVIII. Overdracht huis Oudestraat, Kampen 156 XXIX. Alsvoren 156 XXX. Acte hof mr. Barent Avercamp, stadsapotheker 156 XXXI. Verkoop hof aan mr. Barent Avercamp 157 XXXII. Jaarrente hof aan mr. Barent Avercamp 157 XXXIII. Kwijtschelding jaarrente hof aan de weduwe van mr. Barent Avercamp . 157 XXXIV. Testament van mr. Peter Vekemans, rector der Latijnsche School te Amsterdam 757 XXXV. Requcst van Beatrix Peters, weduwe van Barcnt Avercamp, aan den magistraat van Kampen 159 XXXVI. Acte voor ds. Lambert Hanecamp te Staphorst 159 XXXVII. Overdracht huis in de Oudestraat te Kampen door de voogden over de kinderen van wijlen Lambert Avercamp 160 XXXVIII. Verkoop huis op de Eewal te Leeuwarden 160 XXXIX. Overdracht huis in de Groenestraat, Kampen 160 XL. Volmacht voor het innen van gelden ten behoeve van de kinderen van wijlen dr. Everhardus Avercamp 161 XLI. Dankbetuiging voogden door Beatrix Avercamp 161 XLII. Overdracht groeve Bovenkerk te Kampen 161 Pag. XLIII. Acte van ontslag als ontvanger der Armen enz. voor Jacob Roelofsen Steenberch 162 XLIV. Testament van Jacob Roelofsen Steenberch en Femmetje Avercamp . . . . 162 XLV. Verzoek van Jacob Roelofsen Steenberch, om een stal in de Hofstraat achter zijn huis te mogen maken 162 XLVI. Koop van een stuk land buiten de Broederpoort te Kampen door Jacob Roelofsen Steenberch en Femmetje Avercamp 163 XLVII. Bewijs van vaders goed aan Gerrit Steenberch, zoon van Hendrick Hugo x Geertruidt Steenbergh 163 XLVIII. Volmacht van ds. Quirinus van den Velde x Beatrix Steenberch voor boedelscheiding te Kampen van Jacob Roelofsen Steenberch’s nalatenschap 163 XLIX. Alsvoren 164 L. Lijfrente voor Beatrix Steenberch, weduwe van ds. Quirinus van den Velde 164 LI. Dankbetuiging aan de voogden over wijlen Femmetje Steenberch’s nalatenschap 164 LIL Alsvoren 164 LUI. Testament van Mette Lubberts van den Hardcnberch 165 LIV. Request van de testamentoren over de dispositie van wijlen Mette Lubberts 165 LV a-f. Processtukken Cunneke Rutgers contra Beatrix Peters, weduwe Avercamp, cum suis 165 LVL Volmacht van Beatrix Peters, weduwe Avercamp, te Kampen op Sr. Jan Folgersz., lakenkooper te Amsterdam 169 LVII. Benoeming van Peter Veene door den magistraat van Kampen tot stadsapotheker 169 LVIII. Verkoop hof in de Heylensteeg door de erfgenamen van mr. Barent Avercamp, stadsapotheker 169 LIX. Verkoop huis in de Oudestraat door de kinderen Avercamp aan Jacob Roelofsen Steenberch x Femmetje Avercamp 170 LX. Bijzonderheden over dr. Henricus Avercamp, stadsmedicus te Zutphen en Kampen 170 LXI. Toelage aan Jacobus Moeck, med. dr., te Kampen 173 LXII. Koopacte huis door dr. Henricus Avercamp x Mechteld Wentholt .... 173 LXIII. Verkoop huis alsvoren 173 LXIV. Verkoop huis van wijlen Berent van Ottensteyn x Beatrix Peters door hunne erfgenamen 174 LXV. Voorbeelden van andere [doofjstomme schilders 174 LXVI. Koude winters te Kampen 175 LXVII. Zigeuners te Kampen 177 LXVIII. Bewijs van moeders goed aan de twee dochtertjes van Derck Jansen van der Cloppenberch en wijlen Albertgien Berentsen 177 LXIX. Losrente op Derck Janssen van der Cloppenberch’s huis buiten de Diezerpoort te Zwolle ten behoeve van zijne twee dochtertjes 178 LXX. Verkoop aandeel hof te IJselmuiden door Peter Avercamp en Elisabeth van Ingen aan haren broeder Roleff 178 LXXI. Koop en verkoop hof te Zwolle door de erfgenamen van wijlen Peter Avercamp 178 Pag. LXXII. Schuldbekentenis ten behoeve van de door Peter Avercamp en Elisabeth van Ingen nagelaten kinderen I7o LXXIII. Verkoopvergunning land ten bate van de door Peter Avercamp en vrouw nagelaten kinderen ! y LXXIY. Dankbetuiging voor voogdij over Barent en Elisabeth Avercamp . . . . iyo LXXV. Volmacht door Barent Avercamp ten behoeve van Christophorus Marqueünck i 79 / y LXXVI. Acte voor het Schuitengerecht van Kampen door Barent Avercamp wegens ontvoerd hout gepasseerd 1:80 LXXVII. Benoeming van Barent Avercamp tot waardijn van de Provinciale Munt van Overijsel ïgo LXXVIII. Beslaglegging op huur, onder Barent Avercamp berustende, ten nadeele van jhr. Jan van Lievendael ïgo LXXIX. Testament van Barent Avercamp en Machtelt Hoberinck 181 LXXX. Acte voor betaling hout aan Evert Hoberinck 181 LXXXI. Volmacht voor zaakgelastigden van Barent Avercamp 182 LXXXII. Alsvoren xBz LXXXIII. Acten voor het Schuitengerecht van Kampen wegens in beslag genomen hout, door Barent Avercamp gepasseerd 182 LXXXIV. Verzoek tot oprichting geschutgieterij te Kampen, door Frans Sweerts gedaan r 83 LXXXV. Overdracht huis in de Veenestraat te Kampen 183 LXXXVI. Request van Aeltien Gerrits, weduwe van den klokgieter Henrick Vestrinck, om ten behoeve van de minderjarige kinderen de gieterij te mogen verkoopen, met toestemming van den magistraat van Kampen 184 LXXXVII. Schuldbekentenis van jhr. Hendrick van Lievendael ten behoeve van de weduwe Vestrinck 184 LXXXVIII. Bewijs van moeders goed aan de kinderen van Barent Avercamp x Machtelt Hoberinck .... 184 LXXXIX. Bewijs van vaders goed aan de kinderen van wijlen Hendrick Vestrinck x Aeltien Gerrits 185 XC. Voogdijstelling over Petrus en Elisabeth Avercamp 185 XCI. Request van Barent Avercamp aan den magistraat van Kampen, om land te Zutphen ten behoeve van zijne minderjarige kinderen te mogen verkoopen 185 XCII. Volmacht voor procurator Jargharson te Zutphen ten behoeve van de kinderen van Barent Avercamp 186 XCIII. Overdracht land in het kerspel Brummen ten behoeve van de kinderen van Barent Avercamp 186 XCIV. Volmacht voor Bartolt Avercamp, secretaris van Oldeboorn (Fr.) .... 186 XCY. Overdracht huis in de Nieuwstraat te Kampen aan Barent Avercamp . . . 186 XCVI. Request van Barent Avercamp om houtopslagplaats te Kampen 187 XCVII. Rekening voor geleverd hout 187 XCVIII. Request om poortje in de stadsmuur bij de eekmolen te mogen maken . . 187 XCIX. Rekening schoorsteengeld molen van Barent Avercamp . 187 C. Acten voor het Schuitengerecht van Kampen wegens eeldeveranties ten behoeve van Barent Avercamp en Gerrit Plate 18 8 Pag. CL a. Request van Barent Avercamp en Gerrit Plate, aan den magistraat van Kampen om eene plaats, om de eek te mogen leggen; b. borgstelling van Barent Avercamp ten behoeve van Gerrit Plate 188 CII. Acten voor het Schuitengerecht van Kampen wegens geschillen over levering van eek 189 CIII. Overdracht schuldbekentenis voor aandeel eekmolen te Kampen aan jhr. Wolter Jan Schaep en gezusters door Gerrit Plate , 189 CIV. Acten betreffende de eekmolen bij de Veenepoort 190 CV. Accoord wegens onbetaald gedeelte der koopsom voor de afgebrande eekmolen 150 CVI. Schuldbekentenis van Barent Avercamp 190 CVII. Acte voor het Schuitengerecht van Kampen wegens geschil over volgens accoord te leveren hout 191 CVIII. Overdrachten van huizen naast de potgieterij van Barent Avercamp x Aeltien Gerrits 191 CIX. Verkoopacten huis in de Veenestraat te Kampen 152 CX. Losrente uit huis in de Veenestraat ten behoeve van de vergadering [hofje] te Brunnepe >iqz CXI. Verzegeling betreffende deze losrente 192 CXII. Benoeming tot vaandrig en luitenant voor Barent Avercamp 193 CXIII. Acte opvolger als luitenant 193 CXIV. Request van Barent Avercamp en de andere voogden over den zoon van Arent Thysen, laeckenmeester, om de boedel sub beneficio inventarii te mogen aanvaarden 193 CXV. Acten betreffende voogdij over het nagelaten kind van jhr. Celeman Witten 193 CXVI. Borgstelling door Barent Avercamp ten behoeve van Johannes Hermanni, predikant te Ens 194 CXVII. Salaris, aan provisoren en kerkmeesters der Bovenkerk te Kampen betaald 194 CXVIII. Afrekening van den kerkmeester der Bovenkerk over de jaren 1676 en 1677 194 CXIX. Testament van Barent Avercamp 194 CXX. Volmacht door Hillechien Rams, weduwe van Petrus Avercamp, ten behoeve van Rijck Ridder J. U. D. en Clamer ter Heyde, ter regeling van de nalatenschap van Barent Avercamp gegeven 195 CXXI. Volmacht der erfgenamen van burgemeester Ram aan Helmich Wolfsen J. U. D. ter regeling van diens nalatenschap 195 CXXII. Afrekening van het kerkmeesterschap van Barent Avercamp 195 CXXIII. Opvolger van Barent Avercamp tot waardijn van de Provinciale Munt benoemd 196 CXXIV. Mededeelingen over het schilderij van [Barent] Avercamp in het Raadhuis te Kampen van 1663 196 VI. Catalogus van de Werken van Hendrick en Barent Avercamp. p Voorwoord Opmerkingen over de Schilderijen 201 Opmerkingen over de Teekeningen 239 Hendrick Avercamp. Systematisch Overzicht 202 I. Schilderijen, catalogus 203 Register van onderwerpen der schilderijen 237 11. Teekeningen, catalogus 249 111. Gravuren, catalogus 289 Register van onderwerpen der teekeningen en gravuren 291 IV. Gedrukte bronnen 294 Barent Avercamp Systematisch Overzicht , . . . . 297 I. Schilderijen, catalogus 298 11. Teekeningen, catalogus 301 111. Gravure 302 VIL Litteratuurlijst 305 VIII. Register van Personen en Plaatsen 313 IX. Reproducties. Kaarten. Pag. i. Kaart van Steenderen en omgeving 3 2. Schetskaartje van Steenderen 6 3. Fragment van de kaart van Amsterdam door Balthasar Florisz., 1625 *) 26 4. Plattegrond van Kampen door Paul Utenwael, 1598.**) 53 Platen. Teekeningen van Hendrick Avercamp. De eerste elf afbeeldingen zijn in de tekst ingelascht. De overige zijn aan het eind van het hoek verzameld. Afb. Pag. I. Beatrix Peters Vekemans, weduwe Avercamp, met drie zoons, vermoedelijk van Ln.r. Everhardus, Beatrix, Lambert en Hendrick. Cat, T 52. Haarlem, verz. F. Koenigs. 44 11. Schetsteekening met Familieleden, waarop van l.n.r. vermoedelijk Lambert Avercamp en zijne vrouw Janneken Symons, geheel r. Fem- Afb. Pag. metje Avercamp. Cat. T 142. Windsor, Royal Lihrarj. 47 111. Costuumstudies van Femmetje en wellicht van haren broeder-schilder Hendrick Avercamp. Cat. T43. Haarlem, Museum Tej/ler. IV. Lambert Avercamp met Janneken 52 Symons, zijne vrouw, op het ijs. Cat. T 109. Dresden, Kupferstichkabinett. 5 8 *) Bij het kruisje lag vermocdclijk het geboortehuis van Hcndrick Avcrcamp, bijgenaamd „de Stomme van Campcn”. **) Bij het kruisje lag vcrmocdclijk de apotheek, tevens het woonhuis, van de familie Avercamp. Afb. Pag. V. Janneken Symons, vrouw van Lambert Avercamp ?. Cat. T 156. Windsor, Royal Librarj. 61 VI. Janneken Symons, vrouw van Lambert Avercamp. f Cat. T 62. Rotterdam, Museum Boy mans. 66 VII. Vrijage op het ijs. Van l.n.r. onbekende dame, Jacob Roelofsz. Steenberch, Femmetje en Hendrick ? Avercamp. Cat. T 135. Windsor, Rqyal Librarj. 71 VIII. Femmetje Avercamp en Jacob Roe- Afb. Pag. lofsz. Steenberch. Cat. T. 154 Windsor, Royal Librarj. 75 IX. Jacob Roelofsz. Steenberch. Cat. T 147. Windsor, Royal Librarj. 79 X. Beatrix Peters Vekemans, weduwe Avercamp, met haren zoon Lambert. Cat. T 143. Windsor, Rqyal Librarj. 82 XI. Schetsboekblad door Callot. Cat. T V. Berlijn, Kupferstichkabinett. 122 XII. *) Het kasteel te Zuylen. Hessel Gerritsz.fecit et excudit, naar David Vinckeboons. Plaat I. Schilderijen van Hendrick Avercamp. Afb. Plaat XIII. Ijsvermaak. Gat. S 13. Amsterdam, kunsthandel dr. N. Beets. I XIV. Wintervermaak te IJselmuiden. Gat. S 59. Lucca, verz. graaf Mansi. II XV. Winterlandschap met ijsvermaak. Gat. S 10. Amsterdam, Rijksmuseum. 111 XVI. Ijsvermaak bij een dorp. Gat. S 16. ’s-Gravenhage, Mauritshuis. IV XVII. Winterlandschap. Gat. S 41. Budapest. Museum der schonen Künste. V XVIII. Winterlandschap. Gat. S 50. Hamburg, Kunstholle. VI XIX. Winterlandschap. Gat. S 51. Hamburg, Kunstholle. VI XX. Winterlandschap. Gat. S 46. Edinburg, National Gallerj of Scotland. VII Afb. Plaat XXL Winterlandschap, gedat. 1609. Cat. S 4. Schloss Rohoncz, verz. dr. H. Baron Thyssen—Bornemisza. VIII XXII. Wintergezicht. Cat. S 33. Voorburg, verz. mevrouw de weduwe A. Dumbar-Schimmelpenninck. VIII XXIII. Ijsvermaak. Cat. S 19. ’s-Gravenhage, verz. mevrouw H. Kröller-Müller. IX XXIV. Gracht met schaatsenrijders buiten de stadsmuur. Cat. S 28. Utrecht, verz. Baronesse van Wijnbergen-Dommer. IX XXV. Winterlandschap. Cat. S 23. Lisse, verz. Douarière J. Graaf van Lijnden. X XXVI. Wintergezicht buiten Utrecht? Gat. S 14. In Nederlandsch particulier bezit. XI Teekeningen van Hendrick Avercamp. Afb, Plaat XXVII. De Wagenmaker. Cat. T 61. Rotterdam, Museum Boymans. XII XXVIII. Winterlandschap met ophaalbrug en gehucht. Cat. T 50. Haarlem, verz. F. Koenigs. XIII XXIX. Riviergezicht (bij Ouderkerk). Cat. T 547. Berlijn, firma Graupe, veilingscat. Oskar Huldschinsky, j Novem- her 19)1. XIV Afb. Plaat XXX. Ouderkerk aan den Amstel Ao. 1622. Gravure door Symon Fokke naar Fkendrick Avercamp. Cat. G 3. Zwolle, Geschiedkundig Overijsselsch Museum. XIV XXXI. *) Winterlandschap met jager. Cat. T tao. Hamburg, Kupferstichkabinett, Kmsthalle. XV *) Gravure. Afb. Plaat XXXII.*) Slooten, Ao. 1624. Cat. G 6. Gravure door Sjmon Fokke naar Hendrick Avercamp. Amsterdam, Prentenkabinet. XV XXXIII. Laden van een hooischuit. Gat. T 132. Weenen, Albertina. XVI XXXIV. Visschers, hunne netten binnen halend. Cat. T 54. Vroeger te Maartensdijk, verz. F. Lugt. * *) XVII XXXV. Ijs vreugde bij het Paalhuis buiten Amsterdam. Cat. T 65 Berlijn, Kupferstichkabinett. XVIII XXXVI. Riviergezicht met visschersbootje. Cat. T 550. Berlijn, veilingscat. Óskar Huldschinsky, 3 November 1931. XVIII XXXVII. Kustlandschap met wachttoren en schepen. Cat. T 15. XIX Amsterdam, Prentenkabinet. XXXVIII. Wachttoren aan een meer met herberg. Cat. T 75. Berlijn, Kupferstichkabinett. XX XXXIX. Landschap met uitzicht op een rivier. Cat. T i. Vroeger te Maartensdijk, verz. F. Lugt XX XL. Zomerlandschap met vrouw, karbies op haar hoofd dragend. Cat. T 17. Amsterdam, Prentenkabinet. XXI XLI. De Vogelvanger. Gat. T 41. XXI Haarlem, Museum Teyler. XXI XLII. Schetsblad met drie heeren, links twee figuren. Cat. T 549. Berlijn, veilingscat. Oskar Huldschinskj, ) November 19)1. XXII XLIII. Ontmoeting van twee jongelui. Cat. T 148. Windsor, Rqyal Library. XXII Afb. Plaat XLIV. De Scharenslijper. Cat. T 141. Windsor, Rqyal Lihrary. XXIII XLV. Ijsvermaak, gedat. 1630. Cat. T 6. Hamburg, Kunsthalls. XXIV XLVI. Schets van een Eendenjager. Cat. T 13. Amsterdam, Prentenkabinet. XXV XLVII. Schaatsenrijderspaar, hand in hand, uitrustende op een bootje. Cat. T 106. Dresden, Kupferstichkabinett. XXVI XLVIII. Kasteel aan een gracht. Cat. T 180. Windsor, Royal Librarj. XXVII XLIX. De Veenepoort (?) te Kampen Cat. T 177. Windsor, Royal Library. XXVII L. Waarzeggende Zigeuners. Cat. T nï. Hamburg, Kunsthalle. XXVITI LI. Ijsvermaak. Cat. T 124. Leipzig, verz. dr. Hans Boerner. XXIX LIL Overijselsch Zomerlandschap. Cat. T 39. Haarlem, Museum Teyler. XXX LUI. Ar door het ijs gezakt. Cat. T 171. Windsor, Royal Library. XXXI LIV. Figuren op het ijs bij slede. Cat. T 136. Windsor, Rqyal Library. XXXII LV. Kolfspel op het ijs. Cat. Tll7. Edinhurg, National Galkry of Scotland. XXXII LVI. De Winterkoning( ?) met familie op het ijs. Cat. T 46. Haarlem, Museum Tejler. XXXIII Schilderijen van Harent A ver camp. Afb. Plaat LVII. Ijsvermaak bij Kampen. Cat. B. A. S i. Voorburg, Mevrouw de weduwe A. Dumhar-Schimmelpenninck, XXXIV LVIII. Riviergezicht met visschers, gedat. 1654. Cat. B. A. S 2. Voorburg, verz. Mevrouw de weduwe A. Dumhar-Schimmelpeminck. XXXIV LIX. Wintergezicht. Cat. B. A. S 7. Enschede, Rijksmuseum Twen the. XXXV *) Gravure. **) De heer Lugt woont thans te Parijs. Afb. Plaat LX. Wintergezicht buiten Kampen. Cat. B. A. S 8. Rjjssen, verz. M. G. van Heel. XXXVI LXI. Winterlandschap met molen. Cat. B. A. S x 6. Weenen, verz. Lanckoronsky. XXXVII LXII. Winterlandschap gedat. 1655. Cat. B. A. S 3. Leipzig, Museum der bildenden Künste. XXXVIII Afb. Plaat LXIII. Winterlandschap. Cat. B. A. S ii. LXIV. Winterge2icht buiten de Hagenpoort te Kampen. Cat. B. A. S 6. LXV. IJsvreugde buiten de Hagenpoort te Kampen. Cat. B.A. S 21. Berlijn, Kuiser Friedrichmuseum. XXXVIII Am ster dam, kunsthandel O. Garschagen. XXXIX Brussel, veiling Ruelens, ly April ISS3. XXXIX Afb. Plaat LXVI. De bevroren IJ sel buiten Kampen. Cat. B. A. S 9. Zwolle, Geschiedkundig Overijselsch Museum. XL LXVII. IJsvreugde bij de Schans te Kampen. Cat. B. A. S 10. Zwolle, Geschiedkundig Over- ijsselsch Museum. XL LXVIII. Wintergezicht op de IJsel bij Kampen, gedat. 1665. Cat. B. A. S 4. Kampen, Raadhuis. XLI Teekeningen van Barent Avercamp. Afb. Plaat LXIX. Visschers, netten ophalend, gedat. 1654. Cat. B. A. T 1. Hamburg, Kunstholle. XLII LXX. *) Visschers, netten ophalend. Gravure door P. Schenck naar B. Avercamp. Cat. B. A. G i. LXXI. Schetsboekblad. Cat. B. A. T 2 Amsterdam, verz. dr. A. Welcker. XLII LXXII. Schetsboekblad. Cat. B. A. T 5. Amsterdam, verz. dr. A. Welcker. XLIII Afb. Plaat LXXIII. Schetsboekblad. Cat. B. A. T5. Amsterdam, verz. dr. A. Wekker XLIV LXXIV. Schetsboekblad. Cat. B. A. T. 10. Amsterdam, verz. dr. A. Wekker. XLIV LXXV. Schetsboekblad. Cat. B. A. T7. Amsterdam, verz. dr. A. Wekker. XLV LXXVI. Schetsboekblad. Cat. B. A. T 12. Amsterdam, verz. dr. A. Wekker. XLV LXXVII. Zomergezicht op de IJsel bij Kampen. Cat. B. A. T 14. honden, Printroom, British Museum. XL VI LXXVIII. Kampen van de landzijde omstreeks 1663. Vijf schetsboekbladen. Zwolle, Geschiedkundig Overijsselsch Museum. XLVII LXXIX. Kampen van de rivierzijde omstreeks 1665. Vier schetsboekbladen. Zwolle, Geschiedkundig Overijsselsch Museum. XLVII Op de band: het Geslachtswapen der familie Avercamp, in kleuren. Tegenover Hoofdstuk I: Kolven op het ijs op de rivier de IJsel bij Kampen. Cat. T 129. Londen, verz. Henry Oppenheimer. Gereproduceerd naar een „Finlay Natural Colour Photograph”. *) Gravure. VOORWOORD Aan deze uitgave liggen niet alleen verscheidene jaren van werkzaamheid in de archieven der gemeente Kampen en andere instellingen ten grondslag, maar bovendien is ook door reizen, in verband met het gevondene, getracht, de inhoud te verrijken. Over het ontstaan van dit boekwerk kan ik mededeelen, dat de vele navorschingen, die van ambtswege gedaan moeten worden, mij in de praktijk ertoe gebracht hebben, aanteekening van wetenswaardige acten te houden, wanneer ik die tijdens een onderzoek tegenkom. Het spreekt dus bijna vanzelf, dat ik tengevolge van deze werkwijze ook notities betreffende de Avercamps in den loop der tijden verzameld had. Dit is evenwel zonder eenig bepaald oogmerk geschied, geheel uit zuivere belangstelling voor een geslacht, dat te Kampen thuis behoord heeft en waarvan een met een aangeboren gebrek behept lid, als Hendrick Avercamp, bijgenaamd ~de Stomme van Kampen” tot op heden meer dan plaatselijke bekendheid geniet en in de kunsthistorische wereld de meest genoemde en meest roemrijke naamdrager van de familie geworden is. Ik ben overtuigd, dat naar buiten niemand geweten heeft, dat ik mij voor dezen fijnen, kunstzinnigen schilder en teekenaar interesseerde. Het eenige voorval, dat daarop zou kunnen wijzen en hetwelk in mijn herinnering bewaard gebleven is, is het feit, dat ik tengevolge van de tentoonstelling van Nederlandsche kunst in Burlington House te Londen in 19.29, de aandacht van het Bestuur van de Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis op de topographische waarde voor Kampen van het werk van Hendrick Avercamp gevestigd heb. Wellicht is het naar aanleiding van deze opmerking, dat het Bestuur mij in 1930 aan het slot in een van zijn vergaderingen, tot mijn groote verrassing, verzocht heeft, een nader onderzoek naar den schilder Hendrick Avercamp te willen instellen, daar de over hem bestaande litteratuur niet voldoende geacht werd. De bedoeling van deze opdracht was, dat de uitkomsten in een uitgave van de Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis tot viering van het 75-jarig bestaan in 1933 in druk verschijnen zouden. Had dit vereerend aanbod mij destijds door zijn spontaneïteit niet overrompeld, ik geloof thans, dat ik het niet zoo zonder meer aanvaard hebben zou. Het onderwerp had, zooals ik reeds schreef, mijn belangstelling. Welnu, waar zich ongezocht de gelegenheid voordeed, een zuiver Kamper, dus daarmede ook een Overijselsch belang te dienen, heb ik als archivaris gemeend, die ook te moeten aangrijpen, dat het bijna een plicht was, te trachten, over dezen schilder meer te weten te komen. Temeer bestond hiertoe aanleiding, omdat de Avercamps zich juist in deze jaren in zulk een buitengewone belangstelling van de beoefenaren der kunstgeschiedenis en het publiek verheugen. Het onderzoek heeft een verrassende wending genomen en een groot aantal gegevens met betrekking tot deze schilders aan het licht gebracht. Om de aandacht op de belangrijkheid derzelve voor hun beider leven te vestigen, moest aan de gevonden archivalia een zéér groote plaats ingeruimd worden. Immers is komen vast te staan, dat Hendrick Avercamp reeds op vee] jeugdiger leeftijd dan aangenomen werd, nl. in 1634, overleden is en in zijn neef Barent zijn leerling en navolger tot 1679 gevonden heeft. En het feit, dat beider werk gedurende eeuwen als één geheel beschouwd is, werpt een zóó nieuw licht op dit werk, dat eens te meer de belangrijkheid van het grondige archivalische onderzoek als een dringende eisch voor de juiste beoordeeling van een schildersleven gesteld worden moet. Hier zijn zelfs op grond van de archivalia dwalingen op kunstgebied hersteld kunnen worden, welke maar al te zeer tot onjuiste conclusies aanleiding gegeven hebben. Toch heb ik gemeend, dit werk niet een zuiver archivalisch onderzoek te mogen laten blijven. Zóó nauw toch is hun werk met het Kampen uit hun tijd en zijn topographie samengegroeid, dat alleen bij een samenhangende beschouwing van beide van levensbijzonderheden en werk, deze schilders geheel tot hun recht kunnen komen. Dit boek beoogt niet een kmst-historische monographie te zijn, door een kunstvakman geschreven, maar bij het samenstellen heeft de bedoeling voorgezeten, eenigszins uitgebreidere navorschingen te doen, waardoor meer bekendheid en licht omtrent de Avercamps verschaft wordt. Wanneer deze uitgave niet aan een termijn gebonden geweest ware, had de volledigheid nog grooter kunnen zijn, maar toch meen ik, dat de hoofdzaken in het volgende, voor het grootste gedeelte althans, reeds vermeld zijn. In de eerste plaats breng ik hier dank aan het Bestuur van de Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis voor het in mij gestelde groote vertrouwen, voor de onbekrompen wijze, waarop het de voorbereiding van deze uitgave mogelijk gemaakt heeft en voor de welwillendheid, mij door mijn medebestuursleden van alle zijden betoond. Verder herdenk ik te dezer plaatse de gastvrije ontvangst, mij door de executeuren over het sterfhuis van wijlen dr. C. Hofstede de Groot te ’s-Gravenhage bereid, in wiens nalatenschap ik een ongeordend, maar rijk kunsthistorisch materiaal aangetroffen heb. Het door dr. C. Hofstede de Groot verzamelde materiaal, hetwelk na zijn dood aan de Staat der Nederlanden overgegaan is, berust thans in het Rijksbureau voor kunsthistorische en ikonographische Documentatie te ’s-Gravenhage en heeft de grondslag van mijn catalogus der werken van de beide Avercamps gevormd. Het vervult mij met weemoed, dat ik den man, die mij persoonlijk medegedeeld heeft, dat hij van 1866—1878, de jaren, dat zijn vader, dr. P. C. Hofstede de Groot, predikant der Hervormde gemeente te Kampen geweest is, aldaar gewoond en het gymnasium bezocht heeft, aan welke invloeden en omstandigheden ik de voorkeur voor het verzamelen van gegevens over Hendrick Avercamp’s werken toeschrijf, niet meer deze uitgave aanbieden kan. Het is bij mijn herhaalde bezoeken aldaar, dat mij de gelegenheid geboden werd, met den heer dr. H. Schneider kennis te maken. Aan hem breng ik mijn welgemeende dank voor alle aanmoediging en hulp, die ik daarbij genoten heb. Nooit tevergeefs heb ik bij hem aangeklopt en ik waardeer het, dat hij zich bereid verklaard heeft, het kunsthistorische gedeelte van mijn werk na de voltooiing door te zien. Het is mij onmogelijk, om allen te noemen, die mij in welke vorm ook, hetzij door het belangeloos afstaan van foto’s, hetzij door het leenen van boekwerken of het verstrekken van mededeelingen, hulp geboden hebben. Eenige uitzonderingen moet ik echter maken. Mijn werkzaamheden in het Kupferstichkabinett van het Kaiser Friedrich Museum te Berlijn herdenkend, komen daarbij twee namen naar voren, die van den Directeur dr. E. Bock, tot mijn groot leedwezen, terwijl ik bezig was, de laatste hand aan deze biographiën te leggen, overleden en van dr. J. Rosenberg. Ook aan mijn verblijf te Dresden bewaar ik de aangenaamste herinneringen. Het is van den heer dr. C. Z. von Manteuffcl, Directeur van het Kupferstichkabinett en zijne beambten, van wie ik alle mogelijke medewerking heb mogen genieten. Als ik daarvoor hier openlijk dank zeg, denk ik mede terug aan de mij door den Directeur bij mijn vertrek medegegeven aanbeveling aan den heer dr. H. Wichmann te Leipzig, één der vroegere assistenten van dr. Hofstede de Groot, die zijn aanteekeningen over Avercamp ter mijner beschikking gesteld heeft. In de bibliotheek van de Firma C. G. Boerner te Leipzig heb ik eenige dagen, dank zij de schikkingen van den heer dr. Hans Boerner en den heer E. Trautscholdt, gelegenheid gehad, de in haar bezit zijnde oude veilingscatalogi in hoofdzaak door te werken, terwijl laatstgenoemde mij al het door hem verzamelde reproductiemateriaal benevens notities voor eenige weken mede naar Kampen gegeven heeft. Ook aan hen woorden van dank. Niet minder aangenaam en leerrijk zijn voor mij de dagen en uren in de Printroom van het British Museum te Londen geweest. De heer Arthur M. Hind M. A. en zijn staf hebben mij door de geboden hulp zéér aan zich verplicht. Tijdens mijn verblijf te Londen heb ik de bekende verzameling, door Sir Robert Witt bijeengebracht, in zijn woning Portman Square 32, mogen doorwerken, voor welke bereidwilligheid ik dankbaar ben J). Als een groot voorrecht beschouw ik het, dat de heer O. F. Morshead, D. S. 0., M. C, Bibliothecaris van de Royal Library te Windsor, mij niet alleen de gelegenheid geschonken heeft, de schitterende verzameling teekeningen van Hendrick Avercamp, aan Z. M. den Koning van Engeland toebehoorende, persoonlijk te bezichtigen, maar mij ook toestemming tot het fotografeeren en voorlichting bij het bestudeeren in de bibliotheek van de geheele collectie verleend heeft. De vriendelijke ontvangst door den bibliothecaris en het grijze, statige Windsor Castle met zijn kunstschatten, omringd door prachtige Engelsche parken en tuinen, op die zonnige 19 September 1932 zullen mij onvergetelijk blijven! Ook voor de dagen te Antwerpen, in archief en museum doorgebracht, en de verstrekte inlichtingen blijf ik erkentelijk. Toch heeft het mij in Nederland evenmin als in het buitenland aan officieële en particuliere medewerking ontbroken. Het is van den heer jhr. H. Teding van Berkhout, Directeur van het Prentenkabinet te Amsterdam, en zijn ambtenaren, dat ik veel steun bij mijn onderzoekingen genoten heb. Niet minder heb ik aan de waardevolle inlichtingen van mijn collega’s te Alkmaar, Amsterdam, Deventer, Zutphen en Zwolle te danken, als aan de heeren Rijksarchivarissen in Friesland, Gelderland, Groningen en Overijsel, de heeren Museumdirecteuren en Kunsthandelaren. De heeren mr. N. Beets, P. de Boer, I. Goudstikker en D. A. Hoogendijk zijn zeer welwillend aan mijn wenschen tegemoetgekomen. De verschijning van dit boek heeft de heer C. H. van Fenema te Oosterbeek niet mogen beleven. Hem komt de eer toe, bij mij 15 jaar geleden de eerste belangstelling voor Hendrick Avercamp door het leenen van zijn excerpten gewekt te hebben. Ik weet, dat hij reeds lang een uitgave als deze gewenscht heeft. Het is dus een groote teleurstelling, dat de vruchten van mijn ingespannen arbeid juist hem niet meer zullen bekend worden. Een afzonderlijk woord van dank richt ik tot den heer jhr. H. H. Roëll 'te Eefde, ge- *) Dit kostbaar reproductiemateriaal, bestaande uit meer dan 400.000 fotografiën zal niet voor de wetenschap verloren gaan, daar de heer en mevrouw Witt bij wilsbeschikking vastgesteld hebben, dat na hun dood al het bijeengebrachte in eigendom aan Courtauld Institute, een onderdeel van de universiteit van Londen overgaan zal. meente Gorssel, voor zijn nooit falende vriendschap, aan wien ik op genealogisch gebied veel te danken heb en waarvan men vooral in de toegevoegde, uitvoerige geslachtslijsten van de Hattem—Harderwijker tak der Avercamps de sporen aantreffen zal. Aan de te Maartensdijk ondervonden gastvrijheid en hulp van den heer F. Lugt ben ik eveneens eenige regels verschuldigd. Hij behoort tot de menschen, die de lust tot onderzoek en studie in mij aangewakkerd hebben. Inplaats van als mensch van ervaring, kennis en smaak mij in het begin van mijn voornemen af te brengen, heeft hij door zijn bemoedigende houding ertoe bijgedragen, dat ik lust kreeg, de zware taak tot een einde te brengen en de moeilijkheden te overwinnen. Aan directie en personeel der Erven J. J. Tijl te Zwolle breng ik mede dank voor de goede zorgen, aan dit boekwerk besteed. Dit voorwoord wil ik echter niet besluiten, zonder dat ik mijnen broeder, dr. A. Wekker, chirurg te Amsterdam, voor zijn medewerking bedankt heb. Kampen, 25 Januari 1933. C. J. WELCKER. HOOFDSTUK I NAAM EN HERKOMST De naam Avercamp is van Saksische en wel van Nedersaksische oorsprong, zooals dr. J. van Vloten te Haarlem reeds in 18791) medegedeeld heeft. De zuiver Nederlandsche naam zou Overcamp geluid hebben. Zij zal dus uit Nedersaksen via Westfalen en het Rijnland, naar Overijsel en de Achterhoek van Gelderland haar weg gevonden hebben. Zij komt in vroegere eeuwen veelvuldig voor. Juist, omdat het een naam is, die overal tegelijk ontstaan kan, ten eerste, daar, waar zich land, met haver bezaaid bevindt en vervolgens overal, waar een stuk grond aan de overzijde van het hoofdbezit ligt en dus in letterlijke beteekenis als haverkamp of overkamp in aanmerking komt, is weinig aandacht aan haar herkomst geschonken. Het is zeker, dat in vroegere tijden de bewoners evengoed naar de plek, waar zij vandaan kwamen, genoemd werden, als dat een bezitting naar een geslacht geheeten werd. Ook zijn er talrijke voorbeelden, dat niet alleen de eigenaars, maar ook degenen, die in dienstverband op het goed woonden, zich later de naam toegeëigend hebben. Om niet af te dwalen, behoeven slechts de oude lijsten van erven in Overijsel opgeslagen te worden, om vast te stellen, dat de namen Beyerinck [Beyering], Koessinck [Koessing], Temminck [Temming], naast andere niet op inckoiing, als Arentshorst, Schattenberg, Zwakenberg een kleine greep uit zéér rijke voorraad alle de eeuwen door naast elkaar, zoowel als familienamen als bezittingen boerenhofsteden of landgoederen voorkomen. Maar ook de geslachts- en landgoederennamen, die van Nedersaksische herkomst zijn, omdat zij alle met Aver- beginnen, zijn in het Oosten van Nederland zeer talrijk. Om dit te bewijzen, gelden de volgende voorbeelden in Overijsel: i°. Aver, het goed ter Aver, in de buurtschap Heten onder het kerspel Raalte, 1457, Register Archief Overijssel D, p. 81. N.B. De verdere bronnen worden niet aangegeven, om verveling te vermijden, maar alle namen zijn aan authentieke gegevens ontleend. 20. Averbergen, thans gemeente Olst. 30. Averloo, thans gemeente Diepenveen. 40. Averwolde, thans gemeente Wijhe. In Gelderland: i°. Averenck, in Hengelo, G. 2°. Avergoer, Avergoor of die Woeghte in het Richterampt van Veluwenzoom, kerspel Ellecom, Steenreveld, eens bezit van Hunne Hoogheden de prinsen van Oranje. 3°. Averhagen, „luttike” d. i. de kleine Averhagen in de Archermeene in het ambt Putten, dus bestond ook de groote Averhagen. 2) J) Obreen’s Archief voor Nederlandsche Kunstgeschiedenis 11, p. 270—27j. z) Ook deze benamingen komen dikwijls naast elkaar voor. Als voorbeeld, om niet te uitvoerig te worden, vond men bij Ootmarsum het „luttike” en groote erve Beyerinck naast elkaar. 4°. Averhuys, Suirhuis, ook het goed Hoebergh geheeten, in het ambt Voorst, kerspel Wilp, Yeluwe, gelegen, leenroerig aan het huis Bronkhorst ten Zutphenschen rechte. s°. Averlaer, verschil over het recht van het goed —, als havezate, tot het water en de visscherij van de oude beek.*) In Overijsel vermeldt het Leenregister van David van Bourgondië in 1456, Register Archief Overijssel D, p. 17, het goed toe Overcamp, waarop nu Heine Overcamp woont, een goed bewijs, hoe de namen naast elkaar gebruikt worden, terwijl in Gelderland van Overgoor naast Avergoor, Overhof of Overburen op de Veluwe in het ambt Voorst kerpel Wilp naast Averhuys sprake is. Deze inleiding zij voldoende, om thans de aandacht op het in Steenderen gelegen leengoed Avercamp te vestigen, dat slechts bij hooge uitzondering en dan door dialectische beïnvloeding met de naam Overcamp in Steenderen in de oude registers prijkt. Men verwissele het echter niet met het goed en het huis ten Haverkamp onder Genderingen, richting Ulft gelegen. 2) Het leengoed AvercatJip is thans onbekend. Het hoofd der tegenwoordige gemeente Steendcren heeft onlangs nog nasporingen naar het goed gedaan en heeft verklaard, dat het niet is mogen gelukken, vast te stellen, of de naam in de volksmond, voor een thans onder een kadastraal nummer bekend zijnde boerderij of woning, nog voortleeft. De familienaam Avercamp daarentegen is niet ondergegaan. Zij wordt vooral in kunstenaarskringen van Nederland met eere genoemd, daar uit het geslacht kunstenaars van beteekenis gesproten zijn. De juiste schrijfwijze van de geslachtsnaam is in de XVIe, XVIIe en XVIIIe eeuw zonder twijfel Avercamp geweest. Tegen het einde der laatstgenoemde eeuw moge die in Averkamp met k veranderd zijn en deze spelling moge ingang gevonden hebben, evenals thans Kampen voor Campen geschreven wordt, alle vormen daarentegen als Avercam, Averkam, Havercamp. Haverkamp, Haver kam, Overcamp mogen geacht worden door dialectische afwijkingen of door aanpassing aan locale toestanden ontstaan te zijn. ]) Pleidooiboek XLIV, p. 12, zie litteratuur op Nijhoff. 2) Mr. A. P. van Schilfgaarde. Het Archief van het Huis Bergh, Reg. 131, 132, 408, 448 [hier zelfs Avercamp genoemd en per abuis op A geboekt] 812, 1060, Inv. 4015. i. Kaart van Steenderen en omgeving. HOOFDSTUK 11 HET LEENGOED AVERCAMP ') Steenderen in de provincie Gelderland ligt tusschen Warnsveld, Hengelo, Zelhem, Hummelo, Rheden en Brummen. Het bijgevoegde kaartje is voldoende, om haar ligging ten opzichte van haar omgeving in het geheugen terug te roepen. Wij zien daarop, dat zij in het Westen door de IJsel, in het Noorden door de Baaksche beek en in het Oosten door de Hengelosche beek begrensd wordt. De Hummelosche- of Groote beek vormt ten deele de Zuidergrens, ten deele stroomt zij langs de Westgrens. De geschiedenis van Steenderen voert ons naar oude tijden terug. Onder de bescheiden titel: „lets uit de Geschiedenis van Steenderen en Bronkhorst, heeft het medelid der Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis, dr. A. ten Doesschate te Zwolle, gewezen geneesheer te Steenderen, een voordracht, door hem 16 December 1918 voor het Departement Steenderen van de Maatschappij tot Nut voor het Algemeen gehouden, in 1919 in druk uitgegeven. Aan dit lezenswaardig boekje zijn eenige bijzonderheden ontleend, die voor de geschiedenis van het leengoed Avercamp en diens bewoners van belang zijn. Het goed zelf wordt in het boekje niet genoemd, zoodat het noodzakelijk was, in het Rijksarchief in de provincie Gelderland te Arnhem een onderzoek in te stellen. In oude tijden lag de tegenwoordige gemeente Steenderen in een gebied, dat zich langs de rechteroever van Rijn en IJsel uitstrekte, hetwelk achtereenvolgens door Romeinen, Chamaven en Franken bewoond geweest is. De plaats der laatste werd door de Saksen ingenomen, die evenals de Franken een verbond van Germaansche stammen vormden. Het staat niet vast, tot hoever de Saksen doorgedrongen zijn. Volgens sommigen liep de grenslijn langs de Oostgrens van de tegenwoordige gemeente Steenderen. Volgens anderen zijn de Saksen tot aan de IJsel of nog verder doorgedrongen. Dr. ten Doesschate zal wel de laatste zienswijze deelen, als hij Saksische urnen [kogelpotten], in 1912 te Steenderen gevonden en een oud-Saksische begraafplaats op de grens van de Baakermark vermeldt. Sluiten zich aan deze vondsten ook de namen Avercamp, Averenck, Avergoor, Averhagen en Averhujs in deze streek niet prachtig, als bewijzen van Saksische oorsprong, aan? Deze Saksen zijn in langdurige oorlogen door de Franken ten onder gebracht, maar zij hebben hunne woonplaatsen zij woonden in het oude Saksische huis behouden. Na de onderwerping door Karei den Groote in 804 zijn zij onder het bestuur van het machtige Frankische rijk gekomen, dat niet alleen België en Frankrijk, maar ook het tegenwoordige Nederland, een groot deel van Duitschland, Zwitserland en Noord-Italië omvatte en waar de Frankische organisatie en wetten ingevoerd werden. Het grondgebied werd in gouwen 1) Over het leengoed Avercamp zal elders uitvoeriger bericht worden, hier worden alleen de hoofdzaken vermeld. verdeeld, met een graaf aan het hoofd. De streek, waarin Steenderen en Bronkhorst lagen, heeft deel van de gouw Hamaland uitgemaakt. In 1016 werd Hamaland in verscheidene deelen gesplitst en Steenderen en Bronkhorst zullen tot dat onderdeel behoord hebben, dat de IJselgouw of pagus Isloi superior heette. De naam Steenre ook wel Stenere, Steinre komt het eerst in een giftbrief van den Roomsch-koning Hendrik 111, te Spiers in 1046 gegeven, voor, waarbij hij aan den bisschop van Utrecht een graafschap in Hamaland schenkt, waarvan de Zuidgrens loopt van Westervlier over Agistaldaburg —onbekend door het hosch naar Stenere en verder naar Leüvenheim. In een oorkonde van 996 wordt van Steenrewalt is het latere Steenrevelt daarvan een verbastering? gesproken. Vroeger was dus de streek zéér boschrijk. Kort na het jaar 1000 wordt ook de naam Bronkhorst afzonderlijk genoemd. Tadama, de Zutphensche geschiedschrijver, oppert het vermoeden, dat het kasteel Bronkhorst1) door eenen nakomeling van Bruncharus, den eersten graaf van Hamaland, gesticht is. De verwantschap met dit geslacht zou den heeren van Bronkhorst aanspraken op de bijzondere plaats, die zij van ouds onder de vier bannerheeren, die afzonderlijk op de landdag van Gelre en Zutphen verschreven werden, als eerste lid der Staten van het Kwartier van Zutphen, innamen, gegeven hebben. De luister der heeren van Bronkhorst werd grooter, naarmate hun grondbezit zich uitbreidde. Bronkhorst was allodiaal goed, dat nóch aan het Rijk, nóch aan het gewest leenroerig was. 2) De omtrek van de bannerij Bronkhorst was gering; door latere huwelijken is het bezit uitgebreid. Het zijn deze bannerij van Bronkhorst en het Richterambt Steenre, behoorende tot het Landdrostambt van Zutphen, die in 1817 met de buurtschap Olburgen, onder het Richterambt Doesborgh behoorende, vereenigd zijn, de drie ongelijksoortige deelen, waaruit de tegenwoordige gemeente Steenderen ontstaan is. In het hart van Steenderen heeft de eeuwen door slechts één kerk gestaan. De oude kerk was aan St. Remigius gewijd, maar is 12 Maart 1782 door het inslaan van de bliksem in brand geraakt en met het schoolhuis en drie andere woningen in de asch gelegd. De kerk is in 1783 herbouwd en den ren Februari 1784 weer in gebruik genomen. Na de Hervorming is het recht, dat bisschop Otto van Utrecht in 1217 aan het klooster Bethlehem bij Doetinchem gegeven had, om één van zijne monniken tot pastoor van Steenderen te benoemen, verloren gegaan. De R. C. gemeente te Steenderen bezit eerst sedert 1864 weder een eigen kerkgebouw. Het eerst ontmoeten wij 15 December 1401 Werentholt tot Avercamp 3) en Henrik tot4) Avercamp als kerkmeesters te Steenderen. 1440, September 1. Reynken Avercamp erkent, dat hij aan den pastoor te Steenderen 1 te. ’s jaars verschuldigd is uit %ijn goederen in het kerspel, waardoor memoriën voor wijlen zijne vrouw Fye gedaan zullen worden. In 1425 was Johan van Rees, van 1441—1460 Thomas Rover pastoor aldaar. Met welken pastoor Werentbolt en Henrick als kerkmeesters samengewerkt hebben, is dus onbekend. De kern van het leengoed Avercamp nu heeft bij deze oude kerk gelegen. Het middelpunt van elk grondbezit werd door de aal of het heerenhoj gevormd. *) De overlevering zegt, dat het slot Bronkhorst, evenals Doesburg van Romeinsche oorsprong geweest is. 2) Inleiding inventaris Graswinckel: „Het Archief van het huis Bronkhorst”. 3) Geestelijke Stichtingen te Steenderen, Aanwinsten 1930, R. A. in Gelderland, Arnhem. 4) Dit „tot” zou wonende „te” kunnen zijn. In 1352 en 1354 ontbreekt het voorzetsel. 2. Schetskaartje van Steenderen. Tn het Leenregister van Bronkhorst, 1429—1578, inv. no. 147, wordt van land gesproken „beneven Henrix hoff /’ Avercamp”. Het zou geen wonder zijn, als deze hof aan de overzijde van de kerk op een kamp lands gebouwd was, niet ver van de oude weg van Steenderen naar Baak. De Avercamps hebben hun bezit naar alle zijden uitgebreid. Op het hiernevens afgedrukte kaartje zijn van de stukken land, die tot het leengoed of aan leden van het geslacht behoord hebben, de namen, die nog bekend %ijn, onderstreept. Voor Noordgrens zij land in de Baakermark, voor Oostgrens de van Heeckerenkolk, voor Zuidgrens bezit in Ellecom, voor Westgrens de Molenkolk aangenomen. Het goed Avercamp was een leen van de heeren van Bronkhorst, als leenmannen betaalden zij hun dus schatting en volgden den leenheer ten strijde. In de Leenregisters van Bronkhorst vindt men over den hof van Avercamp de navolgende mededeelingen: fol. 71 v°. [ 74j2.] „Item Henrick van Avercamp heefft ontfangen van den edelen Joncker Otten voirsz. dat guet van Avercamp, dat Henrick van Avercamp sijns neven plach to wesen tot enen pondigen lene. Oirkonde mannc[n] Frederick van Steenre, Johannes van Bronckhorst bastart.” [1452]. 1483. „Anno M°CCCC°LXXXIII helft Joncker Gijsbert bekent Nesen f Averkamp Henrix hnjssfr[ouwen\ mijtten vurger[oerden] goede tot Zutphenschen rechten ind Henrick Bolten oir broder helft voir oir hulde ind ede gedaen.” Wij vinden dus: 1401 Henricus t’ [= tot] of van Avercamp, t 1452?, Werenbolt,*) Gele, Reinken, zijne broeders? 145 2 Henricus t’ Avercamp, neef f 1483 ? x Nese Bolten. 1483 —Weduwe van Henricus t’ Avercamp f 1492. Van den hof of het leengoed Avercamp verdwijnt het met het bezit gelijknamige geslacht. I 492- „Anno MCCCC°XCII° hefft Juncker Ffrederick op sijnen g[naden] mandact Thonnijs Wartijnck mijtten vorger. goede beleent.” ij2g. „Anno XVC ind XXVII helft dye Edell Joncker Joest Here toe Bronckhorst etc. beleent Ffrederick Warntijnck mijtten vurger. goede daer hy hulde ind ede alf *) In de Cameraarsrekeningen van Deventer, deel 11, Rekening van Ghelmer Reyners, p. 132, komt voor: 77ƒ2. Sabbato post Odulphi. Item eodem die servo portanti litteram scabinis a Wernboldo Avercamp et eins sociis per Scabinus xvj S. Rekening van Gerard Punt, p. 281: I)S4- Domenica post Agathe. Item eodem die cuidam mulieri in Upvoerst in cuius domo cives Daventrienses interfecerunt Wernholdum Avercamp de dampno passo per eam in cervisia et lectis et aliis rebussuis ij ft‘. viij S. Deze posten kunnen niet anders vertaald worden dan: „Item op dezelfde dag aan den dienaar, brengende een brief aan de Schepenen, afkomstig van Wernboldus Avercamp en zijn gezellen, door Schepenen [betaald] XVj S. Item op dezelfde das; aan zekere vrouwe Upvoerst, in wier huis Deventer burgers Wernboldus Avercamp doodden voor door haar geleden schade en voor bier en bed [logis?] en andere dingen . . . . ij ffi. viii S.” In 1354 viel dus als vijand van Deventer in het hooger gelegen gedeelte van Voorst een oudere naamgenoot, wellicht in den strijd tusschen de van Heeckerens en Bronkhorsten, 1346—1361. „Anno 1546 quam op ein groete unde seer schedelicke parthielicheit und tweidracht im Gellrescen lande, und die duyrden 16 jaer nae einandem, und dairvan is ontsprunghen untzellig vill quaetz.” Kroniek van Mathias Baax, stadsschrijver van Erkelenz. Uitgegeven door P. N. van Doorninck. Gelre XI, zie Geschiedenis Steenre, p. 19. Van 1361—1368 wordt in dezelfde Cameraarsrekeningen van Deventer, deel 111, ie en ze helft, aan zekeren Johannes Havercamp „in den hilighen gheiste” ift. of xx st. jaarlijks uitgetrokken. Dit zal een verpleegde in het Heilige Geest-gasthuis te Deventer geweest zijn. gedaen hefft beholtelicke der moeder1) oer tucht daeraen by manne van leen 2) Henrick Puttzeler ind Wilhem Lantzijnck.” In den inventaris onder no. 15 8 wordt dan genoteerd: „Leenen soo dubieus en deels verdonckelt sijn in Steenderen, UJ3- „A[nn]o 1553 den 17. April heeft Frederick Weenting [ = Warntijnck] den Avercamp met alle pertinentien die omstandelijck beschreeven sijn getransporteert aen Gerrit Hoeners die oock daermede beleent geworden is. Hier van sijn 12. stücken acten.” Helaas zijn er 12 stukken met uitvoerige beschrijving verloren gegaan. Einde XVe eeuw, 1492—15 5 3 behoort dus het leengoed aan de War[n]tijncks; van 15 5 3 af is het in het bezit van het geslacht Hoeners. Nog in 1799 wordt van het goed Avercamp als een deel van het goed Honning, dit moet zijn Honersgoed, gesproken. In 1649 ls een zekere Jan Honaers als gevolmachtigde van Anna Uytermarck weduwe van Richard Simons opgetreden, die het goed den 23en September 1649 voor haar deel aan Tonnis Egberts getransporteerd heeft. Uit het Protocol der Bronkhorster Leenen, 1612—1690, inv. 148, is voor de geschiedenis van het goed Avercamp de inschrijving op fol. 42 nog van gewicht: „Anno 1657 den 18/8 July heeft sijn H[oog]g[ebo]r[en] Gen[ade] Otto Graeff totLimburgh ende Bronckhorst, etc. eerstelijck beleent Rutger Egberts, met het kengoet Avercamp, gelegen int kerspel Steenre, aen den Heeckerkolck, ende aen den Gr[afelycken] huyse Bronckhorst, ten Zutphen[sen] rechten leenroerigh.” In margine staat aangeteekend: „Geexfeud[eer]t.” Dan volgt: „Eodcm dato ter selver instantie, heeft Hoogst d[er zelver] Gr[afelijcke] Extie hetselve Leengoet Averkamp, gelegen als voren, tegens seeckere recognitie, geexfeudeert, ende van de Leenplicht ontslaegen, ende voor vry ende allodiael gedeclareert, in voegen, dat Rutger Egberts daermede, van nu voertaen : salvo jure terty : sall mogen handelen en de daerover disponieren, gelycke over andere allodiale goederen.” Op verzoek heeft dus plaats gehad de exfeudatie en vrijkoop; tegen betaling van een zekere recognitie of som gelds is het leengoed Avercamp met al zijne ap- en dependentiën van de leenplicht ontslagen. De eigenaren mogen voortaan vrij over dit goed beschikken en, zooals de term luidt, zouden „daervan brieven van exfeudatie in forma uytgevolght worden.” Over de verdere lotgevallen van het hoofdbezit weten wij alleen, dat het gesplitst werd en dat in de XVIII'1 eeuw het Weemtjen, een huisplaats en land, het Weydjen, de Voskuil en de Woord of Woerd tot de halve Avercamp behoord hebben. In 1796 wordt in een transportacte de katerstede Avercamp, zijnde een gedeelte van het Honnersgoed [lees: Honersgoed] in het dorp Steenderen, bestaande uit huis, hof en een stuk bouwland, daarnaast gelegen, het laatst vermeld. De voormalige leenhof is reeds verbrokkeld en tot verval geraakt. Eenigen tijd later wellicht door bebouwing zal ook het laatste spoor der katerstede van de aarde weggevaagd zijn, zoo grondig, dat de naam Avercamp zelfs in de overlevering niet meer bestaat en volkomen uit het menschelijk geheugen te Steenderen verdwenen is. Na dit korte overzicht over de geschiedenis van het leengoed Avercamp volgen nog eenige mededeelingen over andere bezittingen der Avercamps. In 1437 wordt Wiere [verkorting van het krijgshaftige Wernboldus ?] van Avercamp door jhr. Otto, heer tot Bronckhorst met de Hooge pasch in Bakerweerd beleend. Als leenman was *) De weduwe van Thonnys War[n]tijnck leeft nog; hieruit blijkt, dat Frederik een zoon van Thonnys is. 2) ■= leenmannen. o.a. Henricus Avercamp tegenwoordig. De2e Wier met Reynken en Gele, waren vermoedelijk broeders. In 1440 komt Wjer f Avercamp voor bij de beleening van het goed Remeldinckslag aan Henrick van Voirthusen, welke bezitting aan de Toldijk in het kerspel Steenderen gelegen was. In 1448 wordt een stuk land, genaamd de Oisterling, gelegen in vroeger behoord hebbende tot het goed te Avercamp, na overdracht door Ifenric van Avercamp aan Beemd Goting Albertszoon in leen gegeven. In 1452 wordt 7 Juni een acte van ruil tusschen Gijsbert van Bransenborch en Henrick van Averkamp van stukken land, behoorende tot de goederen Welpinck en Averkamp opgemaakt. De Vlaskamp op Welpinck wordt voor Brummelrnate, behoorende tot het leengoed Avercamp, gelegen in Ellecom, geruild. Zeel of Cele f Avercamp wordt met drie passche gelegen heneven Henrix hoff f Avercamp, met een akkerjjWra Goir en een akker ~ynden velde geheiten die Woirdt -1) beleend, verder een akker land op de Molenkolck. Henrick en Cele f Avercamp hebben samen twee slagen ijn den Woisten an den Reigersvoirde bezeten, die in 1451 gesplitst de Avercamps’ twee halve slagen heeten. Deze twee halve slagen zijn later in het bezit van het „Olde Gasthues” binnen Zutphen gekomen. De beide andere halve slagen worden de Avercamps of Spronckslagen, later ook de Beecke genoemd. Hierop stond ook een huis en dientengevolge worden deze twee halve slagen heel dikwijls met het goed Avercamp verwisseld. Zagen wij reeds, dat Wiere van Avercamp in 7477 de Hoege pasch in Bakerweerd tot ~eenen pondigen lene” ontving, d.w.z. dat hij daarvoor in ponden betalen moest, in 1492 heeft Gerlich Stuerman dit land in leen. In 1506 wordt Herman f Avercamp Wiersvpten ermede beleend, in I 5 3° ging het aan diens zoon Herman f Avercamp over. Den yen Juli 1535 stelt deze laatste Herman t’ Avercamp de Hooge pasch weer in handen van zijnen leenheer. Het is het laatste spoor, dat van het geslacht tot Avercamp of van Avercamp in de leenregisters van Bronckhorst aangetroffen wordt. De geschiedenis van Steenderen 2) leert, dat het Bourgondische leger in 1505 onder Philips den Schoone Gelre binnentrekt, die waarschijnlijk zonder veel tegenstand Doesburg, Bronkhorst en andere plaatsen neemt, maar het hoofd voor Zutphen stoot. Nog in hetzelfde jaar wordt Bronkhorst door hertog Karei van Gelre hernomen. Deze hertog, die tijdens zijn langdurige regeering „selden sonder Kriege und orloch” was, verbreekt in 1536 zijn verbond met keizer Karei V. Bronkhorst en andere plaatsen worden echter door de keizerlijke troepen genomen en hertog Karei tot den vrede gedwongen. Alom dus onrust in het land van Steenderen ! Ook begint omstreeks 1535 de leer van Luther veld te winnen. Door welke oorzaak het geweest is, valt niet te zeggen, maar het geslacht verdwijnt uit de oude bakermat Steenderen. De familie tot of van Avercamp heeft een zéér eenvoudig wapen gevoerd. Aan een overeenkomst of verbond tusschen de Ridderschap van de Veluwe en de steden Arnhem, Harderwijk, Wageningen, Hattem en Elburg over onderscheidene punten, het bestuur ) Dit land moet wel zeer dicht bij het hoofdbezit gelegen hebben, dat het meer dan 3 eeuwen later in 1772 nog tot de Avercamp behoort. -’) Ten Dóesschate p. ji. van den lande betreffende, komt in 1436 onder de namen der „knechte des lants van Veluwen” Henric Havercamp’ s zegel, als één der 41 uithangende zegels voor1). Wier tot Avercamp voert in 1449 een schuimbalk zonder meer. Het zegel van Ltsebet van Avercamp 2), de vrouw van Elyer van Heker vertoont 30 Januari 1419 ook reeds een schuimbalk, maar links vergezeld van een ster. x) Omstreeks 1850 bevond deze op perkament geschreven overeenkomst zich in het bezit van baron E. F. de Vos van Steenwijk tot Windesheim. Pontanus en Slichtenhorst gaven de tekst van dit handvest in druk uit. 2) In de Eleraldische Bibliotheek 1882, p. 38 wordt zij als Lise van Avercamp vermeld. Hoofdstuk 111 HET GESLACHT AVERCAMP IN FRIESLAND; DE AFSTAMMING VAN VADERSZIJDE Een naamgenoot ds. Hermannus Avercamp duikt in de tweede helft der XVIe eeuw als Hervormd predikant in Friesland op. In het jaar 1583 staat hij te Ternaard en Hantum1), dat hij in 1591 voor een beroep naar Zutphen verlaat. In de Resolutiën van Zutphen, d.d. 22 Juli 1591 is het volgende geboekt: „Op den 22 July helft men mit den Raitsfrundt Johan van Munster gecommunicirt op die persone und Iher Hermanni Avercamps, so hiebeforens heropen und verschreven tot een diener des godtlichen wortz alhier; oick gode getuichenisse medegebracht helft van S[yner] G[naden] van Nassau hoffprediger N. Sprenger und dem Predicant Gqykero 2) tho Campen, wair op Munster geresolvirt sin L. genoig in die harberge tott eenige dagen orberlick unde stichtelick gesiehen tho hebben, datt hy oick van Godts wortt mit hem communicirt und richtig volkommen antwort van hem ontfang und resolverthen met dem mhan geaccordirt tho sullen werden nha vermogen der inkompsten. Eodem jegens den avondt ahn und bywesens Kreinck, Schimmelpenninck, Jan van Munster Lochteren und Brieker is der baveng[enante] Averkawp voir een diener des godtlicken wordes °P unde angenhamen, unde voir jarlixe gazy hem thogelacht iiiic Caroly gk, die gl. ad twintig stuever unde die st. tott XV p][ack] gerekendtt, waer van dat vierendell der baveng.penningen alle vierdell jairs Herwanno gelievert soll werden; cum habitatione die wheme op den Nystadtz.” Merkwaardig is de aanbeveling van ds. Jodocus Goykerus te Kampen inderdaad! Het Zutphensche Classicael Register, deel 11, stuk I, p. i vermeldt: 15 91 • Hermannus Averkampius of Overkampius, Overleden 1595. Hieraan 2al de mededeeling in het Nieuw Kerkelijk Handboek jrg. 1903 (van Alphen) ontleend zijn. domein, Friesche Predikanten, noemt hem wellicht een broeder van Franciscus en zegt, dat hij reeds in 1583 te Ternaard en Flantum was, tot 1591. Hij is op de Synode te Franeker 6 Mei 1583, te Leeuwarden 9 Mei 1586, te Sneek, 18 April 1587 en te Harlingen 16 Juni 1590 aanwezig 3); in 1587 kreeg hij opdracht, de gemeente te Embden tegen Petrus Aemilius, den vader, te waarschuwen 4). Bij bovenvermelde resolutie wordt hij te Zutphen beroepen en leeft nog in April 1595, want 8 April van dat jaar „tuchtigen”, [d.w.z. het vruchtgebruik geven], ds. Hermanms Avercamp en zijn huisvrouw Merry elkaar. Kort daarop moet hij overleden zijn. In l) Beide in de Friesche gemeente West-Dongeradeel. 2) Ds. Jodocus Goykerus, van 1584—1594 predikant te Kampen. ) Zie Reitsma en van Veen, Acta, VI, 2, 18, 23, 29, 44. 4) Nieuw Ned. Biografisch Woordenboek, 199. een dispositie van „tnchtmaking” staan de erfgenamen nooit vermeld. In lateren tijd is gewoonlijk de datum der huwelijksche voorwaarden bijgevoegd; het valt tegen, dat die hier evenals de familienaam der vrouw ontbreekt. Zij zullen zonder huwelijksche voorwaarden in de echt vereenigd zijn en de weduwe zal uit Zutphen na het overlijden van haren man vertrokken zijn, zonder sporen van haar verblijf achter te laten en zonder ten stadhuize bekend geweest te zijn. Zou zij naar Friesland teruggekeerd zijn? Was hun huwelijk kinderloos? Ds. Hermannus Avercamp is echter niet de eenige naamdrager. In hetzelfde jaar 1583 treedt te Amsterdam een zekere Barent Avercamp als schoolmeester der Latijnsche school aan de Nieuwe Zijds Burgwal met de rectorsdochter Beatrix Peters Yekemans in het huwelijk. Diezelfde Barent heet in 15 84 uit Vriesland afkomstig; hij is apotheker van beroep en verwerft het poorterschap van Amsterdam. Hij noemt zich de zoon van zekeren Hendrick Avercamp en laat zijn eerste kind naar diens Frieschen grootvader Hendrick Avercamp doopen. Deze kleinzoon of, indien jong overleden1), een tweede naamgenoot, met een gebrek ter wereld gekomen, zal als „de Stomme van Kampen” de roem van het geslacht nog tot op onze tijd voortdragen. Dat van de grootouders van vaderszijde tot dusverre niets bekend is, vormt een groote leemte in dit onderzoek, dat naar de levensgeschiedenis van den schilder en teekenaar ingesteld is. Hendrick Avercamp de Oude, wonende in Friesland, had nog een jongeren zoon Franciscus Avercamp. Het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek geeft als geboortejaar i 1569 op, dit zal 1559 moeten luiden, omdat hij 1 Februari 1637, 77 jaar oud, overlijdt. Zijn oudere broeder Barent huwt in 1583, 26 jaar oud, dus zal d: 1 5 57 geboren zijn. Waar Franciscus gestudeerd heeft, is onbekend. Als predikant komt hij evenwel achtereenvolgens te Ee 2) en Engwierum 3) in 15 83 voor. In 15 86 onderteekent hij 4) de kerke-ordening te Steenwijkerwold, is op de Synode te Kampen, 22—25 Juni 1596, komt niet op de Synode van 19—21 Juli 1597, omdat hij blijkens zijn schrijven aan ds. Otto, predikant te Hasselt, van zijn gemeente de kosten niet vergoed krijgen kan. In 1604 treedt zijn opvolger te Steen wij kerwold op 5). Keert hij naar zijn vroegere standplaats terug? domein. Naamlijst der Predikanten van Friesland, p. 490, zegt uitdrukkelijk van hem, dat hij, verroepen naar Jelsum 6) vanuit Ee en Engwierum, den zien Maart 1606 gedimitteerd is. Van 1606—1610 te Jelsum, dan te Oldeholtspade 7), waar hij sterft. Hij is gehuwd geweest met Dorothea Jacobs Buttenga, die in 1640 als weduwe Avercamp landerijen onder Noordwolde bezit en in September 1643, 88 jaar oud, overlijdt. Op de kinderen van ds. Franciscus Avercamp zal in bijlage LX nader teruggekomen worden. Uit een copie van de geslachtslijst dd. April 1868 8), die tot de genealogie van Ingen van 1823 behoort, en uit een stamboom9), die het genealogisch-heraldisch Genootschap „de ]) De rekeningen van de Bovenkerk te Kampen bevatten geen begraafacte van een kind van 1586—1590. *’) In Oost-Dongeradeel ten Oosten van Dokkum. 3) Aan de kust ten Noorden van Makkum. 4) Sommige geleerden nemen twee predikanten van dezelfde naam aan. 6) Zie Moonen. 6) In Leeuwarderadeel ten Noorden van Leeuwarden. 7) In West-Stellingwerf ten Noorden van Steenwijk. 8) Algemeen Rijksarchief. Aanwinsten 1919 XLITI, no. 2, 6 folia 4- Avercamp. 9) Geschenk van Ir. D. W. van Dam vaii Hekendorp, 7 Januari 1931, plano geslachtsregister + x 82 c.m. Nederlandsche Leeuw” te VGravenhage in bezit heeft, blijkt, dat volgens oude aanteekeningen van de familie Avercamp haar afkomst naar de stelling van Pontanus en Slichtenhorst, fok 228, als volgt, afgeleid wordt [schrijvende abusievelijk Havercamp]: Hendrik Avercamp Evert Avercamp Hendrik Avercamp I Hermannus ? (Predikant te Zutphen) I Harent, geb. 1557 (Apotheker te Kampen) Franciscus, geb. i 1559 (Predikant te Oldeholtspade) Bij het voortschrijden van dit onderzoek is van de hierboven geopperde afstamming met belangstelling kennis genomen, daar het mogelijk geweest zou zijn, dat Joannes Isaacsz. Pontanus, hoogleeraar in de geneeskunde te Harderwijk, door persoonlijke omgang met leden van het geslacht Avercamp, bij het te boek stellen der herkomst over geloofwaardige gegevens beschikt had. Intusschen is noch de passage in zijne werken teruggevonden, noch het bewijs geleverd, dat deze afstamming juist is. Wel wordt in de Boeken van de Geldersse Geschiedenissen naar Pontanus, door Arend van Slichtenhorst een Henrick Avercamp in 1436 genoemd, maar het leenregister van Bronkhorst doet vermoeden, dat deze Henrick kinderloos stierf, daar eerst zijn neef Henrick in 1452 en daarna diens weduwe Nese Bolten in 1483 met de hof de Avercamp in Steenderen beleend wordt. Het is bijna niet aan te nemen, dat in 1492 het leengoed in het geslacht Warntijnck overgegaan zou zijn, indien de laatste Henrick en Nese Bolten mannelijke nakomelingen nagelaten hadden. Intusschen heeft er zeker meer dan één Henrick tot of van Avercamp bestaan. Hardnekkig keert in latere eeuwen ook'de familienaam van Avercamp terug, waarvan thans tenminste de oorsprong duidelijk is. Bij alle origineele handteekeningen der XVIIe eeuw ontbreekt de bijvoeging van herkomst „van" echter. Een stamboom of andere schriftelijke gegevens zijn bij de thans nog levende naamdragers niet aanwezig. De heer Antoon Averkamp te Bussum voegt bij zijn schrijven, dd. 3 Juli 1932 de volgende zinsnede; ~Ik weet, dat de heer Obreen, destijds Directeur van het Rijksmuseum met mijn overleden vader over een eventueele verwantschap van den schilder Avercamp met onze familie geconfereerd heeft; ik weet ook, dat mijn vader tengevolge daarvan nasporingen in de Graafschap o.a. te Vierakker1) en Doetinchem, plaatsen, waar nog familie aanwezig was, gedaan heeft, maar zonder eenig positief resultaat”. Merkwaardig, dat ook voor deze tak de Graafschap Zutphen als bakermat geldt! Het treft ons 2eker, dat bij de leden der familie Avercamp zoo bij herhaling Vriesland, Zutphen en Kampen voorkomen. Dit kan geen toevalligheid zijn. De oude banden worden telkens weer versterkt en nieuwe geknoopt. De nakomelingen van ds. Franciscus Avercamp te Oldeholtspade, t 1637, zijn via de traditioneele weg Zutphen—Kampen het langst te volgen. Zij gaan van Friesland en Kampen eerst naar Hattem, vervolgens naar Harderwijk, alwaar de tak uitsterft. De afbeelding van het wapen van de familie Avercamp, zooals die op de omslag van dit werk voorkomt, is ontleend aan de daarvan elders gevonden afbeeldingen, o.a. in de M. S. genealogie der familie van Ingen door rnr. Jacobus Scheltema in het familie-archief Rambonnet *) Dorp in de Geidersche gemeente Warnsveld. en in het familie-album van Ingen ten archieve der gemeente Kampen, alsmede in een verzameling in de gemeente-bibliotheek te Rotterdam zich bevindende wapenteekeningen, waarvan de beschrijving, als volgt, luidt: doorsneden: i. in goud een zwarte vogel met opgeheven vlucht, 2. in zilver een groene, knoestige boomstronk, helmteeken: een zilveren lelie, dekkleeden: rechts goud – zwart, links zilver – groen. Deze beschrijving treft men tevens aan in de Bijdragen tot de Geschiedenis van Overijssel, deel X, p. 42. Annighjen Avercamp, de dochter van den predikant Franciscus Avercamp en de vrouw van Berent ten Tooren te Steenwijk, voerde een boomstronk zwart, zie Nederlandsche Leeuw, jrg. 1887, kol. 120. HOOFDSTUK IV HET GESLACHT VEKEMANS TE ALKMAAR EN AMSTERDAM; DE AFSTAMMING VAN MOEDERSZIJDE Over de grootouders van moederszijde is gelukkig meer bekend. Zij heeten Peter 'LambertsVekemans en Pemmetje Peter Vekemans is van Meerhout, een dorp nabij Diest afkomstig, weshalve hij dikwijls als Pieter of Petrus van Meerhout of Meerhoutanus voorkomt. Of hij reeds als jong kind met zijne ouders naar de Noordelijke Nederlanden gekomen is, of hij te Leuven dan wel aan een andere universiteit of zelfs meerdere hoogescholen gestudeerd heeft, valt niet te zeggen. Het eerste spoor van hem vindt men in 15591) te Alkmaar, waar in een resolutie van 24 Mei 1559 de toenmalige rector Nicolaes Vorstius, uit Haarlem (?) gekomen, voorgeschreven wordt, drie meesters te huren, „twee in het boven school ende een in het laege school”, welker salarissen tot een bedrag van 74 Caroli gulden ten laste van den rector komen zouden. In het „boven school” treedt mr. Pieter als eerste en Cornelis Cannius als tweede leerkracht op, terwijl heer Andries soms Arys Symonsz. Cluyver, die tot 1570 f 46.— ontvangt en 11 April 1585 in de Groote kerk te Alkmaar begraven wordt? het „lage school” krijgt. Als praeceptoren noemt dr. H. E. van Gelder in zijne „Geschiedenis der Latijnsche School te Alkmaar” aan welk werkje nog andere bijzonderheden ontleend zijn mr. Pieter zijn „commissael”, die de vijfde klasse leiden moet. Dit woord, dat oorspronkelijk voor een medebedienaar van de mis gebruikelijk is, zou dan ongehuwde hulp, mogelijk zelfs de kostganger van den rector kunnen beteekenen. Peter Veke mans is roMaart 1560 poortervanAlkmaargeworden.ini 5 62 is diezelfde mr. Pi eter onderrector en zou in dit jaar zijn huwelijk met Femmetje gesloten kunnen zijn. Nicolaes Vorstius verhuist in 1565 als rector naar Leiden en wordt door den stadsmedicus Laurens van Oirschot opgevolgd. Deze aanstelling is bij wijze van proef geschied; reeds voor het einde van het jaar wordt hem 21 December 1565 het rectoraat opgezegd. Den 1 ien Februari 1566 wordt Peter Vekemans op een salaris van f. 160.— tot rector benoemd. Hij is evenals Nicolaes Vorstius gehouden, drie ondermeesters te betalen, die niet meer met 74 Caroli gulden tevreden waren, maar die samen f. 139.— ontvingen. Voor den rector zelf, die een gezin te onderhouden had, schoot niet veel over. De Vroedschapsresolutie van 15 Mei 15 66 houdt dan ook een verbod tot het oprichten van bijscholen zonder toestemming van de burgemeesters in, terwijl kinderen boven 10 jaar in geen enkel geval bijscholen bezoeken mochten. Op deze wijze kon de rector met de schoolgelden tenminste zijn inkomen verhoogen. Den 23en December 1566 wordt hij voor 5 jaar op een tractement van 200 gulden en een nieuw bonnet benoemd; hij zal dus eerst, evenals zijn voorganger Laurens van Oirschot een proefjaar hebben moeten doormaken. Van het verhoogde tractement van 200 gulden moest een tweede meester in het 1) Misschien in 1557, welk jaar ponder bewijs genoemd wordt. „lage school” 12 gulden van hem ontvangen. Op zijne herhaalde klachten krijgt hij in 1569 een salaris van 272 gulden, zie bijlage I. In Juni 1570 wordt aan P[i]eter van Meerhout, rector te Alkmaar, door het Hof van Holland admissie verleend en werd hij door Quirinus Talesius notaris gecreëerd. Zijne minuten zijn echter niet aanwezigl). Den 25en Augustus 1572 heeft de Vroedschap aan rector en praeceptoren tegen Allerheiligen, 1 November, hunne respectievelijke betrekkingen opgezegd. In die woelige jaren geen kleinigheid! Hoe het zij, Peter Vekemans heeft geen andere woonplaats gevonden en is met zijn gezin nog eenige jaren te Alkmaar gebleven. In 1576, toen mr. Tade en mr. Willem Bardeus tot de Hervormden overgingen, zal hij ook voor de keus gesteld zijn en het vermoeden, dat hij toen geweigerd heeft en als rector aftreden moest en weer onderrector werd, zou wel eens waarheid kunnen bevatten. Met die titel althans vertrekt hij in juli 1 y/8 naar Amsterdam. Intusschen heeft Vem nietje hem zes kinderen geschonken, waarvan één jong overleden is. Daar de doopboeken van Alkmaar veel later een aanvang nemen, zijn alleen de namen der vijf overgebleven kinderen bekend. Het waren één zoon Samuel en vier dochters, te weten Beatrix, Maria, Sara en Susanna. Van de drie laatste zijn de geboortejaren op 1565, 1572 en 1575 te stellen. De verklaring dezer zienswijze volgt hieronder. De bewijzen uit de origineele registers mogen, wat betreft het huwelijk zelf, eerst hier volgen. Het Lidmatenboek der Hervormde Gemeente te Alkmaar, 1576—1608 [l6lo] berust onder den Kerkelijk Archivaris in het Algemeen Rijksarchief te ’s-Gravenhage. Hieruit blijkt, dat: „Den 20 Octobris anno 1577 dat nachtmael gehouden, ende dese naevolgende personen tot der Gemeente angecomen.” Volgen links eenige namen en rechts staat geboekt: t ffemmetgen mr. Pieters huysvrou. Naast haar naam heeft men wellicht de predikant Richardus Acronius gelukkig aangeteekend: „gestorven op Karsavondt den 24 Decembris anno 7/77”. Treffend is het, als men onmiddellijk daaronder verder leest: „Dese personen angecomen den 5 January anno 1578.” Mannen. Meester Pieter Rector. mTAmsterdam | t Meester Jan schoolmr. den025ejanuarü a» 98 { t Meester Alben schoolmr. Meester Willem doctor. Vrouwen. Aeff Tijssendr. [en andere namen.] In het voorwoord zegt dr. van Gelder, dat hij van aanteekeningen van derden een dankbaar gebruik gemaakt heeft, zoodoende is het mogelijk, dat hij, hoewel de toevoeging van de geijkte term „met syne huysvrouwe” ontbreekt, buiten zijn schuld Aeff Tijssendr. tot des Rectors derde vrouw en dat slechts 12 dagen na den dood van Femmetgen, gestempeld heeft! 2) x) Zie: N. J. M. Dresch —De Archieven van de Notarissen, die in het tegenwoordig Gebied der Gemeente Alkmaar hebben gefungeerd, 1550—1842. *) Nog een bewijs spreekt tegen een zoodanig huwelijk. Op de allereerste bladzijde van het Lidmatenboek komt reeds in 1576 mr. Jacob van Foreest voor, met in margine; „gestorven in November 1586.” Van 5 Januari 1578 af is AefF Tijssendr. de nieuwe leer toegedaan, zij is dezelfde, die eenige bladzijden later in 1588 voorkomt als „AefF Tyssendr. weduwe Meister Jacobs Forreysts.” Heeft zij de R. C. kerk verlaten, om hem te kunnen huwen? Wie zal het zeggen? Evenmin is zekerheid te verkrijgen, of zij soms 10 November 1602 weder als AefF Thijsdr. deel aan het heilige avondmaal in de Hervormde kerk te Alkmaar nam. Ook blijkt uit de inschrijving van 5 Januari 1578, dat slechts twee en niet drie ondermeesters met den rector van geloof veranderden. De marginale aanteekening bij de naam van Meester Jan schoolmr.: „gestorven tot Amsterdam” is een bewijs, dat deze identiek aan mr. Jan Tielens van Vorst is, die met Vekemans naar Amsterdam ging. De derde wordt door de bijvoeging „doctor” van de praeceptoren aan de Latijnsche School onderscheiden1). Dr. van Gelder schrijft op p. 122: „Meerhout schijnt sedert de zeventiger jaren en „dat misschien omdat hij nog katholiek was gebleven, misschien echter ook, omdat de school „in den woeligen tijd nog al verloopen was zooals uit het request aan den Prins [van Oranje] „blijkt telkens oneenigheden met de vroedschap te hebben gehad. Wij zagen reeds, dat „men hem in 1572 den dienst opzegde. p. 123. „In 1576 zenden Burgemeesters een man uit, zoo naar Friesland als naar Duitsch„land, om een bekwaam en geleerd man te zoeken tot het bedienen van het rectorschap. „In 1577 correspondeerde men over iemand uit Engeland.” Nu aan de bekwaamheid en geleerdheid van een Peter Vekemans valt niet te twijfelen. Wij vinden nog over hem vermeld, dat hij in Mei 1562 met zijnen rector Nicolaes Vorstius bij de ommegang twee spelen gespeeld heeft. Verder bewoont hij reeds in 1566 een eigen huis met boomgaard op de hoek van de Koningsweg en de Doelenstraat, ten Noorden van de Jonge Schuttersdoelen dichtbij het Minderbroedersklooster, dat met twee hypotheken ten behoeve van het Papengilde 2) van 14 gulden ’s jaars, die in 1574 en 1580 afgelost zijn, bezwaard is. De Latijnsche School lag achter het Raadhuis, achter het aan de Schoutestraat grenzende gedeelte ervan in de buurt van het vroegere Mannengasthuis, zie bijlage 11. Bruinvis verhaalt verder3), hoe in den namiddag van 1 September 15 66 heer Hendrik van Brederode met zijne vrouw Amalia gravin van Nieuwenaar en een aanzienlijk gezelschap van Hoorn te Alkmaar gekomen is. Niet minder dan twee zusters van den prins van Oranje, Walburg van Nieuwenaar, gravin van Hoorne, de jonkers Maximiliaan van Blois, Jan van Mathenes, Albert van Egmond, Gijsbrecht van Duivenvoorde, heer van Obdam en Hensbroek, Jan van Renesse, heer van Wilp, en anderen behoorden tot het gezelschap. Brederode nam zijn intrek in de herberg Keulen bij de Groote kerk, behoorende aan zijnen partijgenoot Arent van Rosenbergen, dien hij drossaard van Vianen gemaakt had. Deze Rosenbergen was met zijn gezin en dienaren van de eersten, die in de kerk psalmen begonnen te zingen, zoodat er bijna een beeldenstorm ontstaan was. Aan Brederode werd naar oude gewoonte de stadswijn geschonken en bovendien werd voor zijn bediening het zilver der stad geleend. Den volgende morgen bezochten de edellieden de Minderbroederskerk en daarna, een teug bier begeerend, Pieter Vekemans van Meerhout, rector der School, van wien Jan van Mathenes een oud-leerlingwas. Zij verhaalden eene andere en betere religie te willen aannemen, „opdat de papen niet meerzooluxureuslijkzoudendomineeren”. De rector nam zijnen vroegeren dicipel ter zijde en verkreeg van hem de belofte, Brederode te verlaten en nog ’s avonds te vertrekken; hetgeen hij met Duivenvoorde dan ook gedaan heeft. ') In genoemd Lidmatenboek van Alkmaar komt 6 April 1597 Henrick Keyser voor. *- 2) De goederen en inkomsten van het Papengilde kwamen tot onderhoud en vermeerdering der Latijnsche school, zie over het Papengilde te Alkmaar door C. W. Bruinvis, in Bijdragen tot de Geschiedenis van het Bisdom van Haarlem, 1900, p. 153 : Van het onze Lieve-Vrouwen of Papengilde waren naar een aanteekening van A. Westphalen „alle geleerde en fatsoenlijke lieden” lid, behoefte onderlinge band, beoefening van sommige wetenschappen, veel priester-elementen, daarom Papengilde genoemd, later was verdediging van de R. C. godsdienst hun doel. 3) C. W. Bruinvis Te Alkmaar in den Geuzentijd, 1566—1572, p 4. 2 Aan Brederode werd door Adriaen Doedesz.*), Guillaume Mostert, Willem van Trier, bloedverwant van den vorige, enz. een request, ter verkrijging der Minderbroederskcrk voor de uitoefening der nieuwe leer, aangeboden. Met dergelijke wenschen waren ook vreemdelingen uit Amsterdam, Edam, en van elders gekomen. Het was dus onrustig binnen Alkmaar’s muren en één vonk was voldoende, om de strijd te laten ontbranden. Brederode had de burgemeesteren ter maaltijd genoodigd en deelde hun het request mede. In Augustus had de bovengenoemde Guillaume Mostert reeds aan het stadsbestuur om het gebruik van een kerk verzocht. Men had toen eenige leden van de regeering naar ’s-Gravenhage gezonden, om advies te vragen. Tot de gasten aan het feestmaal behoorde o.a. de rector. De stemming moet volgens den stadsbode, die op het geleende zilver paste en daarom tegenwoordig was, zóó geweest zijn, dat allen, als om Brederode te behagen „Vivent les gueux!” zouden geroepen hebben. Na afloop geraakten de poppen aan het dansen en wel door een valsch gerucht, dat de leekebroeder portier van het Minderbroederklooster, Cornelis van Diest, uitgestrooid hebben zou. Brederode, in woede ontstoken, zwoer het klooster te vernielen. De rector Vekemans, in duizend vreezen, voor van Diest, met wien hij bevriend was, voor het klooster met zijne schatten en zeker niet het allerminst voor zijn gezin, had zich eerst naar de Minderbroeders, om tegen het gevaar te waarschuwen en vervolgens huiswaarts gespoed. Het verhaal in het kort naverteld, komt hierop neer, dat hij een groot tafereel, boeken en andere kostbaarheden van het convent in zijn woning verborg, zooals hij in 1569 als getuige voor den Raad van Beroerte gehoord, verklaard heeft. Na de plundering van de abdij van Egmond heeft hij, die voor kunst en oudheden gevoelde, een aantal folianten en handschriften, door de soldaten medegenomen, voor ondergang gered. Langen tijd heeft men hem, omdat zijn naam in enkele boeken geschreven staat, voor den auteur van die werken gehouden. Het handschrift van Willeranus (1048) over het Hooglied, door Memla uitgegeven, te Leiden 1598 in B°, bevat voorin een brief van eenen vriend van Merula, ter aanbieding van dit werk en daarin de woorden: „hetgeen wij U van Willenarus aanbieden, behoort onzen leermeester, den heere Petrus Vekemannus van Meerhout, een onderwijzer van vele brave verstanden in deze laatste voorgaande 40 jaren, zoo te Alkmaar als te Amsterdam”; het werd in 1572 door dr. Jacobus Blondelius 2) Alostanus aan Vekemans vereerd, die het naderhand aan de bibliotheek te Leiden geschonken heeft. Een exemplaar der Rijmkroniek van Stoke gaf hij aan Douza. Janus Douza Sr. zegt in een brief aan L. van der Burch, dat Vekemans oude vaderlandsche schrijvers verzamelde en o.a. een werk van de giften aan het Egmonder klooster, van Karei den Kale tot Willem 111 bezat. Vekemans heeft zeer zeker een belangrijke bibliotheek bezeten. Aan gebrek aan tact ging hij evenmin mank, dat heeft ons het geval met zijnen oud-leerling Jan van Mathenes bewezen. De schoen heeft hem dus zeker in de religie gewrongen. Van alle onaangenaamheden was trouw aan de oude godsdienst, waarin hij en Femmetgen opgevoed waren, wel degelijk schuld. Toen de vrouw eenmaal voor de nieuwe leer gezwicht was, volgde hij onmiddellijk na haar dood haar voorbeeld, ook hierdoor een blijk van trouw aan zijne eerste levensgezellin gevend. ■) Deze oud-apotheker heeft in die onrustige jaren eenige malen te Kampen gewoond. 2) Jacob Blondeel of Blondelius, de vroegere prior der Abdij van Egmond, heeft in Alkmaar gewoond. Zeer bevriend met den rector, heeft hij hem vele oude boeken ten geschenke gegeven. Nog eer het jaar 1577 ten einde gespoed is, wordt „Femmetje rectoors wijff— 4 gul[den]” volgens het Begraafregister, 1540—1610, in de Groote Kerk te Alkmaar begraven. Uit de inschrijving viel op te maken, dat de datum na 13 April 1577 en niet in 1576 vallen moest. Dank zij de nauwkeurige boeking in het Lidmatenboek, weten wij, dat het in de laatste dagen van December 1577 geweest zal zijn. In het grafboek staat eenige bladzijden naar voren: „Mr. Pieter Rector 1 gul[den]”, dit is dus het bedrag, dat voor het overleden kind gestort is. Het jaar 1578 begint dus wel zeer droevig voor den rector, die met vijf moederlooze kinderen, waarvan de oudste ongeveer 15 jaar geweest zal zijn, achterbleef. Van het kleinsteedsche leven in Alkmaar, van de vele onaangenaamheden met den magistraat zal hij, de bekwame man, zonder Femmetjes steun en zorg schoon genoeg gehad hebben. Een ware uitkomst en eerherstel brengt zijn benoeming tot rector aan de Nieuwe Zijdsschool te Amsterdam. Den z6en Juni 1578 besluit de vroedschap van Alkmaar, dat burgemeesteren aan hunne collega’s van Amsterdam schrijven zullen, dat zij binnen veertien dagen „om heurluyder hoge noot” op een van beiden zij hadden mr. Peter Vekemans en mr. Jan Tielens Vorstius beroepen rekenen konden; de andere zou tot Allerheiligen 1 November, in functie blijven, zie bijlage I slot. De [ onder] rector is het eerst vertrokken; voor Allerheiligen is in één der vacaturen voorzien.l) Na alle vernederingen, hem in 1576 en 1577 aangedaan, zal het scheiden van Alkmaar wel niet zwaar gevallen zijn. Toch zou hij reeds weer met nieuwe banden aan Alkmaar verbonden worden. Zonder twijfel heeft hij in Alkmaar het gezin Mostaert ontmoet, een om den geloove uit de Zuidelijke Nederlanden en wel uit Antwerpen uitgeweken familie 2). Zeer zeker treffen wij Guilleaume, Daniël, David en Hester later te Amsterdam aan, de laatste als tweede vrouw van Peter Vekemans 3). De trouwboeken van Alkmaar beginnen met 15 90, dus veel te laat, om aldaar nasporingen x) Het bovengenoemde Lidmatenboek van Alkmaar geeft zijn naam: „Dese personen sijn durch het breken des brots dye Gemeynte Christi ingelijft den 26 Octobris anno iyyB. Mannen: Mr. Ludolphus Potterus met sijn wijff t *) ende moeder. Gestorven den 30 January 1582.” Hij verloor dus ook zijne vrouw en is dezelfde, die in 1587 als Mr. Ludulphus Potterus Rector aan het avondmaal verschijnt, wel niet de onmiddellijke opvolger van Vekemans dat was Pomponius Ellema maar dan toch één van de latere rectoren der Alkmaarsche Latijnsche School, die met het na zijn vertrek ingestelde instituut der schoolarchen samenwerken zou. 2) Blijkens stukken in het archief dezer gemeente hebben aldaar in 1569 en 1578 behalve de reeds genoemde Guilleaume nog een broeder Jacques of Jacob Mostaert en hunne drie gezusters Hester, Susanna en Lucresia**) gewoond. Zij waren kinderen van Jozef Mostaert en Barbara van Trier, die volgens opgaven uit Alkmaar te Halle gewoond hebben en van wie voor 6 Augustus 1569 beiden of één van beiden overleden was. Cornelis Mostaert woont in 1569 en 1578 mede te Halle, ontleend aan charters dd. 6 Augustus 1569 en 25 Mei 1578. Jacques Mostaert is met Catharina Cornelisdr., eene weduwe met drie kinderen: Jan Pietersz., Brechte Pieters en Guiyrte Pieters gehuwd en heeft in het huis „de Caerscorf”, ook wel „de Gulde Caerscorff” aan de Zuidzijde van het Verdronkenoord te Alkmaar gewoond. Uit dit huwelijk worden zeker twee dochters geboren, waarvan Barbara Jacobs’ naam bekend is. Ook David en Daniël Mostaart zijn broers, zoodat het aantal kinderen minstens acht bedroeg. Volgens een andere opgave was vader Mostaert diamantslijper te Amsterdam. 3) Daniël Mostaart van Antwerpen, apotheker, wordt poorter van Amsterdam 6 Augustus 1587; hij is 12 Mei 1628 in de Nieuwe Kerk aldaar begraven. Mr. David Mostaert, schoolmeester, 16 Januari 1602, ook notaris, poorter alsvoren 21 Mei 1590. Guilliajujme Mostaert, poorter, zie van der Aa, Biographisch Woordenboek, XIV. De opgave, dat hij in de Nieuwe Kerk 16 Maart 1641 begraven zou zijn, lijkt onjuist, daar hij in 1566 te Alkmaar reeds volwassen is en aan de woelingen aldaar deelneemt. Misschien is hij met een neef verwisseld, die „naeldemaker” te Amsterdam was. Jaques of Jacob, schoolmeester, schilder, tijdelijk leeraar op de Nieuwe Zijds Groote School, rekening 1579, P- Il° vo-> overlijdt te Alkmaar. *) De twee woorden „sijn wijff” zijn wegens overlijden doorgeschrapt. **) Jan Nachtegaal, oom en voogd van Barbara, heeft mede te Kampen gewoond en is in 1601 en 1602 nog met Lucretia Mostaert gehuwd te doen, daar haar naam reeds in December 1583 abusievelijk in de huwelijksacte van Peter Vekemans’ dochter Beatrix voorkomt. De woorden „ende Hester Mostaert haere vader ende,'> zijn dan ook terecht geschrapt, maar hebben heel wat verwarring gesticht, zooals straks blijken zal. Hester huwt Peter Vekemans, rector, maar overlijdt vóór 1588. Amsterdam bezat in de dagen van Vekemans twee Latijnsche scholen, de Oude- en de Nieuwe Zijdsschool. Aan het hoofd van de Oude Zijdsschool stond in het begin van 1578 mr. Simon Souvius als rector, idem van de Nieuwe Zijdsschool mr. Pieter [van] Aphert van Harderwijk. Met ingang van 1 Juli 1578 zijn beide afgedankt, omdat zij geweigerd hadden, tot de nieuwe leer over te gaan. Over dit feit meldt het Rapiamus of journaal van 1578 het volgende: RAPIAMUS THESAURIERS ORDINARIS. Wedden. 15yB. Meester Pieter Aphert Rectoor van die Nieuwe Zijds schole heeft ’s jaers te wedden, verschynende by d. Quartieren jairs d. somme van xx R. xvi st. viii gr. Voor zijn opbreken, als hij worde offgedanct xv tï. ii st. viii. Meester Simon Souvius Rectoor van het Oudezijds Scole heeft sjairs te wedden, verschynende by d. Quartieren jairs xiiii ffi. sc. Vis. xiiii gulden voor zijn opbreken. Salaris van die Schoolmrs. na die Alteratie verschijnende als voor. Meester Eylardus Augustini Rector van d’Oudezijdsschole. Mr. Pieter Van Meerhout Rectoor in de Nieuwe Zijds Scoole heeft sjairs te wedden verschynende by d. quartieren jaers hondert vijff ende tseventich gl. xxix tl', iii sz. iiii g. Vis. f[aci]t p[er] zijn qt. mit ordinaris anderhalff quartier van half Junio tot den i. Novemb. an 78 mit het supplement, die wijle hij gheen scoolgelt ontfingh xvii ffi. iii sz. ix ft. noch mr. pieter voorsz. p. zijn qt. mit ord. tsestich gulden ende bij mijn heren Burghemrs. hem toegesonden over het salaris van zijn onderrector ende is dair mede verlaten m. x ®. sz. D’selffde heeft noch over ’t supplement van ’t gheen hij jairlijcxs min ontfanght dan hondert guldens ende zijn ondermeesters min dan tachtich guldens. Omdat d. Scoolmrs. dit jair gheen scoolgelt hebben ontfangen is het supplement onder ordinaris wedden eerekent. Ergo hier mjaeckt] Nihil. Mr. Joannes Vorstius onderrector in d. schole ghecomen omnium Sanctomm 120 gld. ’s jairs xx ur. sz. VI. De vertrekkende rectoren krijgen dus nog respectivelijk 15 2 st. VIII gr. en 14 Vlaams als tegemoetkoming in de gedwongen verhuizing. Mr. Eylardus Augustini vervangt na de alteratie Souvius en P[i]eter Vekemans [van] Aphert. De laatste ontvangt voortaan des jaars 175 gl.; zijn eerste kwartaal wordt heel royaal met ix/2 kwartaal van half Juni—1 November 1578 voldaan. Verder ontvangt hij vergoeding voor ontbrekende schoolgelden. Heel duidelijk blijkt, dat mr. Joannes Vorstius, onderrector, tegen 120 gulden ’s jaars „in die scole ghecomen omnium Sanctorum”, dus geheel volgens de afspraak met Alkmaar op Allerheiligen, 1 November 1578, in dienst getreden is. De uitbetaling van het salaris heeft vanaf 15 79 in vier kwartalen op Lichtmis,x) in Mei, Augustus en November plaats, zie bijlage 111. Behalve zijn onderrector heeft hij drie Duitsche schoolmeesters. Slaan wij nu het Rapiamus der stedelijke rekening van 15 83 op, dan vinden wij als Duitsche schoolmeester o.a. Pancreas Woutersz. van Castricum op een jaarwedde van 45 gulden. In margine staat vermeld: ~Barnardus ylvercamp is in sijn plaetse gecomen, per quartier van Barnardus es XI gl. V st.,” zie bijlage IV. >) Maria Lichtmis, Vrouwendag, 2 Februari. Hiermede begint dus vermoedelijk de kennismaking eerst met den rector Peter Vekemans en vervolgens met de dochters. Wel vermeldt de stedelijke rekening van 1584 Rapiamus nog: Bernardus Havercamp duytsche schoelmr. heeft tsjaers te wedden verschinende bij de quartieren jaers die soa. van xlv gul. Mr. Jan Bouckart. szt. het quartier jaers verscheenen lichtmis 84 per die rectoer den 8 Marty xi gl. v st. szt. over ’t quartier jaers verschenen Mey in handen van mr. Pieter Meerhout xi g. v st.. maar wij weten reeds, dat weldra de jonge schoolmeester door veel nauwere banden aan het gezin van den rector gebonden worden zou. Nog voor het einde van het eerste schooljaar zou Avercamp het van jongste leerkracht tot schoonzoon in den huize Vekemans brengen en de oudste dochter met de poëtische naam Beatrix in de Nieuwe Kerk ten huwelijk voeren. Het is zeker het vooruitzicht op betere inkomsten geweest, dat hem genoopt heeft later zijn beginberoep vaarwel te zeggen. Eer wij het jonge paar volgen, nog eerst het een en ander over de Latijnsche School onder Vekemans en daarna over den rector zelf en zijn gezin. Reeds in 1584 treedt inplaats van den medegebrachten conrector Johannes Vorstius, die volgens het Lidmatenboek van Alkmaar overleden zal zijn, mr. Jacob Adamsz. en vervolgens David Mostaert, des rectors zwager, als zoodanig op en wel tot en met 1590. In 1591 staat Jacobus Barlaeus hem als onderrector ter zijde. In dat jaar zijn alle wedden met 25 gld. verhoogd. Vekemans ontvangt dus 200 gld.; elk kwartaal zal 11 gld. poortergeld van Johan Carstens gekort worden. Dit zal wel niet des rectors poorterschap van Amsterdam zijn, dat hij uit hoofde van zijn ambt wel gratis verworven hebben zal. In 1594 is Everaerdt Blanckhardt zijn onderrector en staan zeven meesters hem ter zijde. In 1595 is het salaris 2x/2 x zoo groot, dus reeds 500 gld. In dat jaar vinden wij Hubertus Salingnacus als onderrector op een tractement van 400 gld., in de plaats van Jacobus Touwius [of Barlaeus?], die naar de Oude Zijdsschool overgeplaatst, maar kort daarop overleden is. Deze laatste benoeming zou wederom een groote verandering in het rectorsgezin ten gevolge hebben, maar heeft voor den onderrector geen beroepsverandering gebracht, integendeel ! Wat zijne persoonlijke collegas betreft, het volgende: In 1597 komt Cornelis de Reeckenaer voor het eerst als „Rector van der groten Schole” in de Amsterdamsche rekeningen voor. Uit de Nalatenschap mr. N. de Roever h. s. Namen van Rectoren, Conrectoren, enz. van de O. en N. Zijdsscholen te Amsterdam, 1536—1667, blijkt, dat in ijB2, de post van rector en conrector van de Oude Zijde opgeheven is. Beide scholen zijn onder opzicht van Pieter Vekemans van Meerhout gesteld. t)e Duitsche meesters aan de Oude Zijde bleven echter in hunne betrekking. Eerst in 1583—15 84 moet de school gesloten zijn en het onderwijzend personeel aan de Nieuwe Zijde of groote school1) verbonden zijn. (Rector, Conrector, 6 duytsche schoolmrs.) 1585—159°- Het schoolbezoek in de scholen is zoodanig toegenomen, dat de stad niets behoeft te suppleeren tot de 100 gl. die de rector en de 80 gl. die ieder van de andere meesters jaarlijks uit de bijscholen behoorden te trekken. 1 595- De scholen weder gescheiden. In Februari 1595 treedt aan de Oude Zijde, zonder rector, Jacobus Touwijus als conrector op, doch sterft 3 maanden later. Flet onderwijzend personeel bestond toen de rector medegerekend uit 16 personen. In October 1595 (?) treedt aan de O. Z. weder een rector op; Cornelis de Rekenaer zie rekening 1597. De heer C. P. Burger Jr. schrijft: „In 1778 2) hield Henricus Verheyk, Rector van de Latijnsche school te Amsterdam eene *) Ook de Oude Zijde heet „groote school", zie Gornelis de Reeckenaer in 1597. Peter Vekemans heet in 1588 eveneens „Rector van de groote school!” 2) Zie: C. P. Burger )r. Een Metselaar-Latinist. Overdruk uit „Het Boek” ’s-Gravenhage Martinus Nijhoff, 1932, p. 305—306. fraaie, zeer uitvoerige, Latijnsche redevoering, bij gelegenheid van het honderjarig bestaan der school: „Oratio secularis de antiquitate et vicissitudinibus Scholae Amstelaedamensis publicae.” De plechtigheid had plaats in het koor van de Nieuwe Kerk op den zevenden September. We zullen de breedvoerige beschouwingen, die zeer lang bij de oude Romeinen verwijlen, hier niet volgen. Het geheele stuk vormt, met de adnotationes, een statig groot quarto boek van meer dan 150 bladzijden.” Dc volgorde, waarin na het aftreden der oude rectoren Petrus Apherdianus en Simon Souvius, de nieuwe genoemd worden, is ook in de: Oratio, p. 46, die wij hier woordelijk citeeren onjuist. „Hoe tarnen tempore laetiorum faciem induit res nostra, nam in tantum excreverat discentium frequentia, ut in duas distribuenda esset schola, quae turn, etsi priore amplior, extabat, et, ne quid deesset adridenti fortunae, duo iterum Rectores creabantur, quorum fama non param ad publicam Disciplinam promo vendam faciebat, Cornelius Rekenarius, (e cuius disciplina Dordrecht! prodiit Gerardus loannes Vossius), et Petrus Vekemannus Meerhoutanus, e cuius schola inter alios prodiit Simon Episcopius, et quem lanus Douza et Paulus Merula, quanti Viri! non tantum admodum laudant, verum etiam hic multorum ingeniorum turn Alcmariae, turn Amstelaedami, doctorem vocat.” Peter Vekemans was bijkans 20 jaar Rector aan de Nieuwe Zijdsschool of aan de gecombineerde scholen, eer Cornelius Rekenarius zijne benoeming tot Rector aan de Oude Zijdsschool ontving. Draaien wij dus de opgesomde namen dier beide mannen om, dan vinden wij als leerlingen van Vekemans een Simon Episcopius, Janus en Paulus Merula en van Rekenarius Gerardus Joannes Vossius. In dit verband wordt de geheele boekenkwestie duidelijk. Als leerlingen ontvingen zij werken van hem of gaven zij handschriften uit, een hulde dus aan hunnen kundigen leermeester! W ederom zijn het de stedelijke rekeningen van Amsterdam, die hier voor Peter Vekemans het antwoord brengen, hoe lang hij werkzaam geweest is. lóoj. Mr. Pieter rector an de Nieuwe Zijde heeft tsjaers te wedden verschinende primis Febr. May, Aug. ende Nov. elck quartier i c xxv gl. It. den 25 February aen sijn swaeger ’) Huibertus Salingnakes van ’t vierendeel jaers verschenen Lichtmissen 125—0—0. It. den 7 Mey an Huibertus Salingnakes *4 jaers verschenen Mey 1603 125—0—0. It. 7 Augustus an Huibertus Salingnakes vant vierendel jaers verschenen den ten Augustus 123—0—0. It. 6 November an Jeronimus Vogels het * 4 jaers verschenen den ten Nober 1603 125— 500 In marginc: „den ten Augusti XVIc drie es Huybertus Salingnacus gecomen in de plaets van mr. Pieter upte selve gaige.” In 1603 blijkt Peter Vekemans reeds ziek te zijn, daar zijn schoonzoon den 25®" Februari zijn tractement int. Voor notaris Lieven Heylinc maakt hij den 2en Maart zijn uiterste wilsbeschikking, het postscriptum van 5 Maart bewijst, dat nog steeds het einde niet gekomen is, maar doen vermoeden, dat het naderde. Den yen Mei, bij het innen van het tweede kwartaal behoort hij niet meer tot de levenden; 1 Augustus treedt Hubertus [Cornelii] Salingnacus in zijn schoonvaders plaats als rector van de Nieuwe Zijdsschool op en hij bleef, volgens een aanteekening van de Roever tot 1630 aldaar werkzaam. Peter Vekemans is, zooals wij reeds mededeelden den sen5en Augustus 1578, dus heel kort *) m vroeger tijden ook. voor „schoonzoon" gebruikelijk. na zijn vertrek uit Alkmaar in de Oude Kerk te Amsterdam met Hester Mostaert gehuwd.*) In een nieuwe werkkring en een vreemde standplaats moge het leven voor den rector reeds zwaar genoeg zijn, als hij thuis zijne vijf kinderen onvoldoende verzorgd weet, zal hij des te vlugger naar deze nieuwe echtverbintenis uitgezien hebben en het gebruik dier dagen kende allerminst een lange wachttijd. In ieder geval wordt Hester Mostaert in 1583 voor de moeder van de bruid Beatrix gehouden. Als de ambtenaar, die deze inschrijving verricht, op zijn abuis gewezen is, schrapt hij haar naam eenvoudig, vergeet door de ontstaande verwarring Beatrix’ leeftijd op te geven, zooals gebruikelijk is. Is mr. Barent Hendricksz. Avercamp 26 jaar oud, dan zal zijne uitverkorene allicht eenige jaren jonger geweest zijn, dus dz 20 jaar. Den 27®" December 1583 worden zij in de Nieuwe Kerk in den echt vereenigd. ar. barent hendricks. >eatrix pietersdr. Huwelijks-Inteekenregister van de Kerk, d.d. 10 December 1583. D. T. B. 403 fol. 29 v°. G. A. Amsterdam. Den X December. Up huyden den x December compareerden voor Albert Jacobsz. Vries ende |an Thomasz. mr. barent hendricks Avercamp oW/ jaeren ter eener ende beatricx pietersdr. met mr. pieter van meerhout ende hestert mostaert haere vadr. ende *) haer vader ende gaven aen dat zij na malcajnder] verlooft ende met trouwe verbonden waren ende dat met haer beyder consent ende vrye wille versoekende haere drie sondaechs vuytroepingen om na de sulfide etc. verclaerden voorts dat zij vrye persoonen met niemant verlooft nochte berucht noch den anderen in bloede noch 00c door vruntschap by huwelick angecomen en bestonden waer door een christelick huwelick verhindert mocht werden, zijn hen haere gebooden gedecreteert. Barent Heindrix Avercamp. beatris pieters. b Zie D. T. en B. no. 969; Oude Kerk, Trouwregister: „Den 5 Augusty anno 1578 Mester Pieter Rectoor Hester Mostert.” Hoe jammer, dat het extra-ordinaris inteekenregister eerst met November 1578 begint! De inteekenacten werden te Amsterdam vrij uitvoerig geregisteerd, dientengevolge blijft Femmetjes familienaam vooralsnog een geheim. *) De zes voorgaande woorden zijn in de acte doorgestreept. d.d. 27 December 1583. Martynus. Trouwregister der Nieuwe Kerk. D. T. B. 988. G. A. Amsterdam. 27 mester baernt Hendrickx ende beatrys pietersd. 3.1) Den i3cn Juni 1584 wordt volgens de inschrijving in het Poorterboek B van Amsterdam de jonge echtgenoot als „apotheeker uit Friesland’’'’ poorter. Barent Henrickz. apteecker vuyt Vrieslandt is op huyden den xiii cn Juny XVCLXXXIIII poirter deser stede geworden, heeft sijn poirtereedt gedaen in handen van mr. Willem Baerdesen Burgmr. den Tresorier zijn poirtergelt betaelt ende die dienaers over hoor recht vist. Poorterboek B fol. 4 v°. G. A. Amsterdam. Ziehier tevens de oplossing, waarom Barent Avercamp’s naam niet langer als schoolmeester in de stedelijke rekeningen van Amsterdam voorkomt. Plij heeft het onderwijs vaarwel gezegd en het zou geen verwondering wekken, als wij vernamen, dat hij bij Daniël Mostaert, een en broeder van zijne stiefschoonmoeder, die eveneens apotheker was, zijn opleiding genoten heeft. Uit Friesland is de jonge man dus naar Amsterdam gekomen, een verdere aanduiding is tot de huidige dag toe niet gevonden. Dat het noodig was, de inkomsten te verhoogen, moge blijken uit bijgaande post Hoe zou zelfs de eenvoudigste familie in de XVIe eeuw daarvan hebben kunnen rondkomen ? *) Dit cijfer 3 betcekent, dat de drie geboden plaats gehad hebben. Barnardus Avercamp, duytsche schoelmr. die tsjaers te wedden heeft verschinen als vooren vijff ende veertich gulden, betaelt over vier quartieren verschenen ende aff gecort als vooren drie ende veertich gulden sestien stuvers blyckende bij vier quytanfcien] hier by overgelevert compt in munte vlaems vii ffi. vist. o. Stadsrekening van Amsterdam, 1583, fol. 85 v°. G. A. Amsterdam. Bovendien zag het jonge paar gezinsuitbreiding tegemoet en wij weten, dat hun oudste in Januari 1585 te Amsterdam geboren werd en den zjen dier maand in de Oude Kerk naar zijnen grootvader van vaderszijde met de naam Hendrick gedoopt werd. Getuige was Hester Joseps. De koster heeft echter een heel slecht handschrift, zoodat de naam wel, zooals bij het den 17'" November van hetzelfde jaar eveneens aldaar gedoopte kind van David Mostaert „Hester Joeseps” en niet zooals de Roever las „Hester Jacops”, de tweede vrouw van Peter Vekemans zal moeten luiden. De jongelui stonden dus wel op zéér goede voet met hunne stiefmoeder. 27 Januari 1585. Doopregister van de Oude Kerk D. T. B. I. G. A. Amsterdam baerent hindricks apteker dye moeder beatris pieters dye getuych hester Joseps*) het kijnt Hindrick. Den i7en November 1585 Oude Kerk. Davijdt Mostart schoelmester, dye moeder Maeycken. Die getuich Hester Joeseps, het kint Hester. De plek, waar de wieg van den jongen Hendrick Avercamp gestaan heeft, is ook nog na te gaan. De rector Vekemans woonde op de Burgwal, het i6e huis van de hoek Noordwaarts, terwijl mr. Barent schoolmr. aan de Westzijde van de Nieuwe Dijk Noordwaarts op gewoond heeft1). Den 14'" September 1586 heeft David Mostaert voor mr. Barent f.—o—B betaald, 8 stuivers bedroeg de iooe penning voor de onroerende goederen. Geen wonder, dat David Mostaert en niet hij zelf deze som voldoet, want mr. Barent Avercamp is met Beatrix en den kleinen Hendrick inmiddels naar Kampen verhuisd, waarheen wij hen later zullen volgen. *) V olgens een aanwijzing uit archief Burg[ er lijke ] cap[italeJ Imp[ ositien] ijB6, p. 11 o, G. A. Amsterdam, is de woning van mr. Barent [Avercamp] op de Nieuwe Dijk het eerste huis van de westzijde af geweest. *J Betcckcnt „Jozefs” [oseps]. Afschrift uit: Nieuwe Zijde Register iooen penning voor de immeubele goederen. G. A. Amsterdam. Fragment van de kaart van Amsterdam door Balthasar Floris\., 162j. ijB6. Westzijde van de Nyeuwe dijde Noortwert op Mr. Baernt schoelmr. 2 ft. den i4en Septembris per mr. harent —o—B. Davidt Mostert. Upte Burchwal (i6e huis) Mr. pieter rectoer 9 ft. den toen Septembris per mr. pieter —x—l6. Ongeveer twee jaar later heeft Peter Vekemans ook zijne tweede vrouw, Hester Mostaert, verloren. Het is bijna zeker, dat hij met eenige zwagers onaangenaamheden over de nalatenschap gehad heeft, van zoo ernstige aard zelfs, dat David in 1591 niet meer als conrector voorkomt. De rector is volgens een acte van 6 Juli 1591 door David Mostaert met een uurwerk, komende uit Alkmaar, bedrogen, zie bijlagen V, VI en VIL Niet met alle evenwel, want Guillame Mostaert, poorter, verleent aan mr. Peter Vekemans rector binnen Amsterdam, 2 Juli 1590 volmacht voor het Hof van Holland proces te voeren tegen Dirck Troost Rutgertsz. en vrouw. Diezelfde dag wordt uit naam van Guillame Mostaert, voogd over het nagelaten weeskind van wijlen zijnen broeder Jacques, procuratie verleend op goederen van %ijne uster Hester op David en Daniël Mostaert, zijne broeders. Notariëele Archieven Amsterdam no. 8. 2 Juli ij9o. Guillame Mostert poorter, curateur over de nagelaten goederen zijner ouders, maakt machtig mr. Pieter Vekemans Rector binnen der voorsz. stede, proces te voeren voor den Hove van Holland tegen Dirck Troost Rutgertsz. x jouffr. Martina Pauwels, weduwe van wijlen Guillame Mois. 2 Juli ij9o. Procuratie van Guillame M., voogd nagelaten weeskind van za. Jacques Mostert (broeder) op goederen van Hester Mostert (zuster), op David en Daniël Mostert broeders. Het overlijden van Hester Mostaert heeft de rector den 23'" October 1588 een derde huwelijk in de Oude Kerk met Tanneken of Anneken Willems, weduwe van Gerrit Diercksz. Geus doen sluiten. Zij was reeds 4% jaar weduwe en woonde op de Nieuwe Zijds Achterburgwal. Uit hunne geboden valt niet op te maken, of zij uit haar eerste echt kinderen had; uit haar testament blijkt zulks niet. Hij wordt weduwnaar van [Hjester Mostaert genoemd, zie bijlage VIII. Uit het feit alleen, dat haar broers en nichtje als erfgenamen optreden, kan worden vastgesteld, dat de tweede echtvereeniging van den rector kinderloos gebleven is. In die jaren moet het gezin Vekemans het huis op de Burgwal verlaten hebben en zich metterwoon op het Nieuwe Zijdskerkhof gevestigd hebben, want uit die woning is de derde dochter Sara Pieters den 3en Februari 1596 in de nabijgelegen Nieuwe kerk met Pieter Coenensz.!), oud 25 jaar, wonende op de Nieuwe Zijds Burgwal, in het huwelijk getreden. Voor den bruidegom wordt zijne moeder, Duyfgen Ariaensdr., voor de bruid haar vader genoemd. Bij de ondertrouw is zij 24 jaar oud, daar de inschrijving den 2oen Januari 1596 plaats gehad heeft, kunnen wij wel aannemen, dat zij in 1571 te Alkmaar geboren is, zie bijlage IX. Intusschen wordt het rectorsgezin weer door ziekte bezocht. Voor notaris Lieven Heylinc verklaart Annetgen Willemsdr. 14 December 1596, als wettige huisvrouw van mr. Pieter Vekemans, rector aan de Nieuwe Zijde, „kranck te bedde liggende”, dat zij het op 8 October 1594 met haren man voor notaris Cornelis Ariensz. van Huiswart gemaakte mutueel testament, ponder diens medeweten, „door persuasie, inductie ende misleetheydt” voor zekeren notaris en getuigen „gerevoceert” of herroepen heeft. Zich zeer bezwaard over die daad gevoelende, herroept zij uit vrije wil en zooals in de aanvang vermeld staat „haer volle memorie, verstandt ende vijff sinnen over al wel machtich zijnde ende gebruuckende so men cleerlick mochte bemercken” de in stilte gemaakte beschikking en wenscht zich in alle deel en aan het met haren man vastgestelde testament van 8 October 1594 2) te houden, welke beschikking in bijzijn van Baltazar Pietersz. Teller en Jan van der Haghe als getuigen „in de groote school” aan de Nieuwe Zijde opgesteld is, zie bijlage X. Zéér zeker heeft onze goede rector hier op aarde minder aangename dingen in zijn toch reeds zwaar beproefd leven ondervonden, óf het hem bekend óf onbekend geweest is, gestookt werd er op de plaats, waar hij huiselijk geluk en samenwerking vinden moest; achter zijn rug werd er geïntrigeerd en in ieder geval is het vertrouwen tusschen de beide echtgenooten niet altijd gaaf geweest. Na zijne ervaringen met de familie zijner tweede vrouw zeker een droevig feit. Of de dochters hieraan schuld gehad hebben, valt niet met zekerheid te zeggen. Opmerkelijk is het zeker, dat de rector bij de volgende huwelijken, zijne kinderen niet ter zijde staat, maar schriftelijk consent of toestemming verleent. Zijne echtgenoote is ziek, wellicht overleden, een deugdelijk motief, maar uit des vaders testament spreekt geen al te groote vooringenomenheid voor zijn Maritgen, terwijl haar verstandhouding met het jongere zusje Susanne goed zal blijken te zijn. !) Pieter Coenensz. wordt genoemd in Oud-Holland 1885, 3= jrg., p. 149. -') Onvindbaar. Ruim een jaar, nadat Sara de rectors woning verlaten heeft, volgt Maria of Maritgen, de tweede dochter, haar voorbeeld. Zij huwt den i3en April 1597 met den 5 jaar jongeren conrector van de Nieuwe Zijde, wonende in het Gravenstraatje, Hubertus Cornelij van Oudewater 27 jaar oud, een wees, welke omstandigheid hem wellicht vroeg gerijpt heeft, zie bijlage XI. Uit dit huwelijk zijn tot het overlijden van grootvader Vekemans drie kinderen te Amsterdam gedoopt, te weten: i 6 Januari 1598 Tuentgen. Getuige Susanna Pieters, de eenige ongetrouwde tante van moederszijde. 19 April 1599 Cornelis, jong f. 19 Februari 1602 Pieter, naar zijnen grootvader genoemd, als peet Sara Huysmans de vierde vrouw van den rector. Haar keuze is in zooverre goed en verstandig geweest, dat haar echtgenoot Hubertus Cornelii [Snalingacus] tenminste in staat zou zijn, haar een goede, maatschappelijke positie te verschaffen. De vroede vaderen van Amsterdam benoemen hem, zooals uit de rekeningen reeds gebleken is, 1 Augustus 1603 tot zijns schoonvaders opvolger als rector der Latijnsche School aan de Nieuwe Zijde. De grafboeken van de Nieuwe en Oude Kerk te Amsterdam hebben, in spijt van zorgvuldige bestudeering, geen licht omtrent de laatste rustplaats der Vekemans gegeven. Of des rectors derde vrouw met onderstaande inschrijving „aen ’t kerckhof wonende”, bedoeld is, wie zal het uitmaken? betaelt den 15 July. Anno 1599. Anne Willems aent kerckhof int Ossen hoeft Is begraven dan 13 July _ „ . f- 4—7—- Uit: Grafboek Nieuwe Kerk Amsterdam. Is zulks geschied, dan is het rouwjaar nauwelijks verstreken, of Peter Vekemans treedt voor de vierde keer in het huwelijk. Den 24'" Juli 1600 worden mr. Pieter Vekemans, rector in de Nieuwe Zijdsschool, weduwnaar van Tanneken Willems, en Saerken of Sara Huysmans van Antwerpen zij 41 jaar oud, wonende op de Oude Zijds Voorburgwal, bij de inschrijving op 7 Juli 1600 geassisteerd door Paeschijntgen Smits, hare moeder, en Herman Huysman, haren broeder, in de echt vereenigd, zie bijlage XII. De Vlaamsche afstamming oefent weder groote aantrekkingskracht uit; van eenzelfde stam, uit eenzelfde land ontmoeten zij elkaar in het nieuwe vaderland en sluiten zich aaneen. Is het in de functie van toekomstig bloedverwant, dat Peter Vekemans 22 juni 1599 aan het sterfbed van Magdalena Geerts, weduwe van Pieter Smit, op de Nieuwe Zijds Voorburgwal present is, als zij haar testament maakt ? Zie bijlage XIII. Het is ook mogelijk, dat de wijze rector begrepen heeft, dat het beter was, bijtijds een nieuw huwelijk aan te gaan, dan te wachten, totdat hij en zijn zoon zonder vrouwelijke hulp achterbleven. Den 9en December 1600 zijn Abel Gaem, van Schoonhoven, oud 25 jaar, wonende sedert 8 jaar aan de Nieuwezijdskolk, geassisteerd door zijne moeder Betgen Gaems, en zijne jongste dochter, Susanna Pieters Vekemans, oud 24 jaar, wonende aan het Nieuwezijdskerkhof, „wiens vader mr. Pieter Vekemans, rectoor, zijn consent voor den secretaris Mostert verclaert hadde”, tenminste in ondertrouw te Amsterdam opgenomen, zie bijlage XIV. De huwelijksvoltrekking is aldaar volgens mededeeling van het archief niet gevonden. Toch woont het echtpaar Gaem, als het den i5en Mei 1601 voor notaris Lieven Heylinc zijn testament maakt „in de Armsteegh” [Nieuwe Dijk] te Amsterdam „daer den hollantschen daelder wthangt.” Abel Gaem en Susanna Pieters vermaken elkaar wederkeerig alles behalve hun linnen en wollen goederen, die voor de erfgenamen ab instestato zijn, indien zij kinderloos komen te overlijden. Abel Gaem is volgens notarieële acte d.d. 6 April 1600, voor bovengenoemden notaris gepasseerd, koopman geweest; volgens zijn eigen verklaring met iemand „in compaignie”, zie bijlage XV. Hij was de zoon van wijlen mr. Henrick Gaem en genoemde Betgen Gaem. Het eigenaardige is, dat de moeder na het huwelijk van haren zoon tegen Paschen 1601 haar attestatie bij de Hervormde kerk te Kampen inlevert, waar zij 19 October 1604 haar testament maakt1), zie bijlage XVI. Maar keeren wij tot Peter Vekemans en Sara Huysmans terug. Nog in hunne bruidsdagen hebben zij voor notaris Lieven Heylink den 6en Juli 1600 hunne huwelijksche voorwaarden gepasseerd. De bruidegom werd door Sr. Marcus de Vogelaer, zijn cousin, ter zijde gestaan, de bruid door haren broeder Herman en eenen vriend Sr. Jan Rogiers. Hij brengt „tot advancement, subsidie ende onderstande van desen huwelicke de somme van tiralff duysent gulden eens, boven z.yne kinderen goederen, daervan hy geschejden is, volgende den accorde metten momhoorn van zijne voorsz- kinderen daervan gemaeckf' in. Helaas is noch de voogdijstelling, noch de overeenkomst over de nagelaten goederen van zijne eerste vrouw, waarin Femmetgen’s familienaam had kunnen bewaard gebleven zijn, teruggevonden. Sara brengt slechts zeshonderd gulden „tot onderstande van desen voorsz. huwelijck” mede, die zeer voorzichtig door haren broeder na de „trou[w]sommatien” zullen uitgereikt en betaald worden, „boven eene bruyloft maeltijt die hy mette voorn, suster belooft te geven, midtgaders sleede ren. ’ ’ Indien haar man voor haar overlijdt, zal zij, indien het huwelijk kinderloos gebleven is, behalve de door haar medegebrachte 600 gulden eenmaal de som van 1200 gulden uit Peter Vekemans’ nalatenschap en de helft van de tijdens het huwelijk verworven bezittingen of inplaats daarvan 200 ffi. grooten Vlaams ontvangen, ter keuze van Sara, welke haar keuze binnen den tijd van zes weken na het overlijden te bepalen heeft. Sterft zij intusschen, zonder kinderen na te laten, dan zal Peter Vekemans 600 gulden aan haar naaste erfgenamen met al haar kleederen en kleinodiën uitkeeren, bovendien inplaats van de staande huwelijk verworven bezittingen nog eens de som van 600 gulden, zonder gehouden te zijn, eenige staat of inventaris van de goederen ten sterfhuize aanwezig, te moeten geven. Door ervaring met de Mostaerts geleerd, was de bruidegom voorzichtig geworden! Mocht evenwel het verworven bezit veel grooter zijn, dan mag hij met zijn geweten uitmaken, maar blijft het nochtans „t’zijnder discretie”, hoeveel meer hij geven zal, zie bijlage XX. Sara Huysmans maakt in Mei 1601 nog een testament voor notaris Lieven Heylink. In margine staat evenwel „niet geefjectuert”, zie bijlage XXL ') Ten gunste van haar kleindochtertje Heyltken. Heyltken was het oudste dochtertje van haren zoon Jacob Gaem en diens overleden echtgenoote Maria van Ruytenburch. De vijf kinderen uit deze verbintenis waren; Adolph, genoemde Hejltgen, Antieken, Maria en Hillegen, zie bijlage XVII. Jacob Gaem en Mayken, zijne vrouw, hebben 4 Maart 1600 hun huis op de Burgel te Kampen, tusschen Jacob Glauwe en Anna in die Complete gelegen, aan zijne beide broeders Roloff en Abel Gaem verkocht, maar 6 April 1601 vermoedelijk wegens het tweede huwelijk dragen de gebroeders, beide intusschen getrouwd, Roloff, nu Roelandt Gaem geheeten, met zijne vrouw Aeffgen Jacobs en Abel Gaem x Susanne Pieters ditzelfde huis weer aan Jacob Gaem over, zie bijlagen XVIII en XIX. Daarin heeft zij Susanneken, dochter van haren broeder Herman Huysman, 100 ffi. grooten Vlaams toegedacht. Aan haren man, mr. Peter Vekemans, wilde zij haar beide trouwringen: een ring met een robijn en een met een diamant benevens alle resteerende goederen boven de legaten vermaken. Wat betreft de uitvoering van deze laatste beschikking, het gedeelte, dat op haren echtgenoot betrekking heeft, zal vanzelf, door diens vooroverlijden, vervallen zijn. Den 3en Maart 1603 vinden wij mr. Peter Vekemans, rector aan de Nieuwe Zijde, „kranck te bedde liggende doch zijn memorie ende verstandt wel hebbende ende gebruyckende”, die denzelfden notaris Lieven Heylink zijn uiterste wil dicteert, welke hij eigenhandig met Peter Vekemans van Meerhoudt onderteekent. Hoe groot de roem van zijn geleerdheid geweest moge zijn, uit iedere van zijne laatste beschikkingen blijkt, hoe groot zijn liefde voor zijne kinderen, hoe rechtschapen zijn karakter geweest is. Op de gebeurtenissen willen wij evenwel niet vooruitloopen, door reeds hier ter plaatse van de inhoud gewag te maken. Uit een naschrift van 5 Maart 1603 blijkt intusschen, dat hij de laatste strijd op die datum nog niet gestreden heeft, wel vermoedelijk kort daarop. Vóór 1 Mei is hij echter zeker overleden. II DE SCHILDER HENDRICK AVERCAMP 1585—1634 HOOFDSTUK V HET OUDERLIJK HUIS VAN HENDRICK AVERCAMP Zooals uit het slot van de stedelijke rekening van Kampen over 1586 te zien is, heeft mr. Barent Avercamp met Beatrix Pieters Vekemans en hunnen eersteling Hendrick Amsterdam metterwoon verlaten, om te Kampen het beheer over de stadsapotheek op zich te nemen. Plattegrond van Kampen door P. Utenwael, ijpB. Bij het kruisje, het vierde huis van de zeven woningen in de Oudestraat-Westzijde van de St. Jacobssteeg Noordwaarts, te Kampen lag de apotheek, tevens het woonhuis der familie Avercamp. 3 Zijn vertrek heeft na Paschcn i/86 plaats gehad, daar op Michaëlis 1586, d. i. 27 September, voor het eerst zijn salaris over een half jaar ad 18 heeren ffi. uitbetaald wordt.1) Henricus a Bra, een Fries, was stadsmedicus van Kampen en heeft wellicht groote invloed op de benoeming gehad. De benoeming is niet te vinden. De boeking der Resolutiën van Schepenen en Raden begint in 1589, dus drie jaar later en dan geschiedt dezelve in den beginne nog vrij onregelmatig. In het Ordinarius Antiquus, een register, waarin de voorschriften voor de stadsambtenaren opgenomen zijn, vinden wij deze ook voor den apotheker, het eerst voor zekeren mr. Johan van + 1548, op papier gezet, zie fok xxii. De wedde bedroeg in 1548 slechts 24 h. ffi.’sjaars. In 1564 wordt op 18 Juli mr. Johan wederom voor 6 jaar aangenomen en vanaf Paschen 1565 zal zijn inkomen 36 h.ffi. bedragen. In 1576 den 13en October wordt de weduwe van mr. Johan van Zuerbeken genoemd; zij mag één jaar haar zoon Wijcher „ofte eenen anderen bequaemen knecht” als hulp aannemen, maar zij vervalt in 1 h, ffi. boete, als de zoon of knecht niet aanwezig is, als de medicus hem noodig heeft. Daar Barent Avercamp in 1586, het jaar zijner aanstelling, met 36 h. ffi. ’s jaars zijn dienst begint, hebben zeker voor hem de hierna volgende bepalingen gegolden van 1548: Afschrift uit; Ordinarius Antiquus, fol. xxii. G. A. Kampen. Van den apteker. Die apoteker sal in zyne apteke holden ende werven allent dat eenen gueden appoteker toebehoort soe guet als to Amsterdam, Deventer offt Utrecht zijn mach. Oick de medicinalia nyet durer te vercoopen dan se in dessen voirsz. steden boven ende beneden gelden, weer oick yemants van den borgeren, die vermeende daerenboven bezwaert te wordden, sal zyne recepten tot Amsterdam offte Utrecht mogen schicken, ende tot wat pryse die daer gestalt wordden, sal men se oick hier mede mogen betalen. Oick magh de stadt tot allen tyden doer twee van den Raede, ende den medicum de appoteke doen visiteren ende wordde bevonden gebreck in eenigen materiaelen, cruden etc. daervan sal die apoteker beteringe binnen eenre maent tijds bij LXXXffi., weer oick yemants die hier noch eene appoteke offte meer toe setten ende vercoopen wolde sal sulx onbecroont van den apteker mogen geschien ende die apoteker sall oick schuldich ende geholden zijn te holden eenen goeden ende bequaemen knecht. 1548 rnr. Johan, xii h. B. op Paesschen, xii h. ffi. Jacobi. *) i 8 July 1564 mr. Johan 6 jaar, xviii h. Vt. op Paesschen, xviii op Jacobi, ingaande Paschen 1565. 13 October 1576 weduwe mr. johan van Zuerbeken 1 jaar door 2000 Wycher ofte eenen anderen bequaemen knecht, h. ffi. boete zoon of knecht niet aanwezig, als medicus hem zoekt. Zij zal xv üih. if. op Paesschen en xviii h. op Michaelis binnen 6 weken alle materialien. In hetzelfde register is wel de acte van 6 December 1589 te vinden, waarbij mr. Barent Avercamp drie jaar voor vast en drie jaar met recht van opzegging van beide zijden, dus voor zes jaar, op de voorwaarden „als die roerige Apothekers, van olst her, gedaen hebben ’, gecontinueerd wordt. Zijn salaris wordt op 60 goudgulden of 120 heeren ffi. met ingang van Michaëlis 1590 gebracht. Gedurende die zes jaar zal hij vrij van burgerlijke lasten, als van wacht, servicen en dergelijke zijn, genietende het gebruik van de hof, die hij reeds heeft. Hij is gehouden, een ieder te helpen, die hem roept, de rijken voor geld, de armen om Godswil, d.w.z. voor niets, zie bijlage XXII. Volgens de stedelijke rekening had hij 30 April 1588 reeds 10 g.g. of 20 h.ffi. extra ontvangen, „die hem die E. Raedt toegelecht hadde, boven sijn ordinaris pensien.” Het verouderde salaris was zeker niet toereikend. Ook leverde hij ieder jaar voor een aanzienlijk bedrag aan *) Het is niet juist, dat Nanninga Uitterdijk in Bijdragen tot de Geschiedenis van Overijssel, deel G of VII p. 342 zijn komst te Kampen op 1584 stelt. Dit zal / Mei ijB6 moeten zijn. *) St. Jacobusdag zonder nadere vermelding valt op 25 Juli, maar hier zal 1 November St. Jacobus en Johannes bedoeld zijn. „peper ende gengber”, die „den hceren d.w.z. dencameners, jongste schepenen, rentmeesters – en secretarien [ = secretarissen] nae older gewoonten competiert, als die accysen opgeslagen worden” of zooals het elders heet „soo op den opslach van de accysen gezeten hebben”, dus als zij de verpachting bijgewoond hadden. In 1590 wordt Barent Avercamp, apotheker, met den predikant Jodocus Goikerus, Albert Hartsuycker en Sweer Luesse, verscheidene keeren op reis gezonden, om nog een „kerkendienaer te bekomen”, nadat hij eerst reeds een „kanthoer voor den predikant Jodocus van de huisvrouw van wijlen Georgius [Nolthenius], overleden Paschen 1590 in Zeeland, gekocht had, dat ~nu voort an int huys [pastorie] blijven sal.” In 1591 den2lenMaartwordtheml4h.tr. 8 st. uitbetaald voor boomen, die hij voor de wedeme [d.i. de pastorie] en in zijn hof gekocht had. In 1592 vergezelt hij Jodocus „na Bolsweert in Frieslandt, om den Predicant Boghermanx) herwertz te vorderen, heefft gecostanteringe, schuytevracht ende convoy39h.ffi. i2st.”Zoo’n reisje naar zijn geboorteland zal hem geleken hebben. Het was anders zoo eenvoudig niet en heeft aan scheepsvracht en (gewapend?) geleide nog heel wat gekost. Ook levert hij medicijnen aan het stadsziekenhuis. In 1593 zien wij hem weer met Jodocus Goykerus naar de Veluwe trekken, om een predikant te zoeken. In 1596 ontvangt hij „vermitzhet vertreck des doctoers 100 h. ffi. extraordinaris”. De resolutie, gedagteekend 9 Juni 1596, luidt als volgt; Afschrift fol. 54. uit: Resolutiën Schepenen en Raden, 1587—1612. G. A. Kampen. Mr. Berendt Avercamp. Alsoe tot deser tijt, ghien doctor medicinae binnen deser Stadt Campen en is, ende derhalven Mr. Berendt Avercamp Apotheker, mit meerdere diensten beswacrt wordt, hefft die E. Raedt derselver Stadt, den voersz. Mr. Berent geaccordeert hondert heren ponden, jaerlicks, op twee terminen toe weten op Paesschen ende op Michaelis boven sijn ordinaris pension, daervanhet ierste termijn op Paesschen lestleden, verschenen is gewest. Dit duyrende tot des E. Raedts wederseggen. Actum den 9. Juny A° 1596. Of dit dubbele ambt hem in den beginne bezwaard heeft of dat huiselijke zorgen hem drukten, zeker is het, dat mr. Barent Avercamp het plan opgevat en ook uitgevoerd heeft, Kampen te verlaten en weer naar Amsterdam terug te keeren. In het bovengenoemde resolutieboek lezen wij op fol. 66. Mr. Berent Avercamp, Apotheker. Hoewel Mr. Berendt Avercamp, Apotheker, noch een halff jaer mit synen dienst an dese stadt verbonden was, soe hefft nochtans die E. Raedt, hem op sijn ernstlick versoeck op den 9. Novembris deses jaers 96, synes dienstes ontslagen, mitz dat hoer E. soe voele sijn hoff belanght sich holden an die acte, den 28. Octobris A° 1592, daervan gepasseert *). Heel eigenaardig doet het aan, als wij op de volgende bladzijde reeds lezen, dat hij in zijn dienst terug keert. Hij had zich voor Kampen onmisbaar betoond. fol. 67. Mr. Berent Avercamp. Alhoewel Mr. Berendt Avercamp Apotheker op den 9. Novembris lestleden sijns dienstes ontslagen is gewest, van hier nae Amstelredam verreysende, soe hebben nochtans Schepenen ende Raeth, hem op huyden, wederom in sijn voerige dienst angenomen, ende gecontinueert, ten eynde hy deser stadtsz burgerie mit verscheyden cranckheyden seer beladen zijnde mit raet ende daet assisteren moghe als hij voor hen gedaen, op sijn voerige gagien ende profyten in conformite van ’t schrivent des E. Rades, dien angaende an hem gesonden **). Actum den 29 Decembris, A° 15 96. ') Joannes Bogherman was van 1592—Juli 1593 predikant te Kampen, ging toen naar Steenwijk. Hij is de latere voorzitter van de Synode van Dordrecht. •) Zie Charters en Bescheiden, deel IV, no. 31H. •*) In „Minuten” niet te vinden. In 1598 levert hij voor 52 h. ft. 4 st. aan specerijen „als die Gedeputierden uth Engelandt alhier gekomen weren, om die stadt to besichtigen”. Dit bezoek hield verband met de begeerde vestiging der uit Stade verdreven „Merchant Adventurers” te Kampen. Bij resolutie van 11 Maart 1600 wordt zijn jaarwedde met 15 g.g. of 30h.fi'. verhoogd en dus op 150 h.if, 4- 10 h.ffi. voor het doctorschap gebracht. fol. 108. Den ii Martij A° 1600. Mr. Berent Avercamp, Apotheker. Alsoe Mr. Berendt Avercamp Apotheker, sich in desen vergangen jaere, by den krancken, soe wel mitten pest bevangenen, als anderen, ende by den armen soe wel, als by den rycken, seer neerstichlick ende getrouwelick bewesen hefft, soe hebben hem Scepenen ende Raedt sijn jaerlixe pension verbetert mit vijffthien golden gulden des jaers, die hy op syne gewoentelicke beyde termynen, sal ontfangen, daervan op Paesschen naestkomende het ierste verbeterde termijn verschenen sal wesen. Der toeversicht, dat hy in soedane naersticheit voort an sall continueren. Op Paschen 1603 komt de post van 125 h.fi'. voor het laatst voor. Het is geen wonder, dat een man, die aldus het vertrouwen van den magistraat genoot, ook in het kerkelijk leven van zijn woonplaats een taak te vervullen kreeg. Hij verschijnt 18 Mei 1593 tenminste als ouderling en afgevaardigde der Hervormde gemeente te Kampen, op de zitting der Provinciale Synode van Overijsel. In predikantenkringen voelde hij zich thuis; zijn broeder Franciscus stond in dat jaar als dominé te Steenwijkerwold, zooals wij hierboven reeds schreven en wellicht was ds. Hermannus Avercamp, zieleherder te Ternaard en Hantum, in dat jaar reeds te Zutphen2), immers eveneens een broeder van onzen apotheker. Het huis, waarin de apotheek van mr. Barent Avercamp te Kampen gevestigd was, bevond zich in de Oude Straat en wel in het gedeelte, dat „onder de clocke” genoemd werd, vermoedelijk, omdat dat gedeelte door de klok van het Raadhuis bestreken werd. Het luiden van de Schepentorenklok kon aldaar duidelijk vernomen worden. Of deze eigenaardige benaming met de bewaking van één der hoofdingangen van Kampen, van de Vischpoort en het Raadhuis daarnaast, samengehangen heeft? Het is een betreurenswaardige omstandigheid, dat in de serie Overdrachten of Transporten van huizen, ten archieve der gemeente Kampen aanwezig, juist dat deel ontbreekt, waarin de jaren na de vestiging van het gezin Avercamp, 5 Januari 1588—5 Sept. 1597 voorkomen. Zoodoende kan niet worden vastgesteld, van wien Barent Avercamp zijn huis, eerst wellicht gehuurd, later gekocht heeft. Was dit perceel reeds vroeger stadsapotheek? Wel is het gelukt, nog eenige bijzonderheden over het pand uit andere acten te vergaren, waaruit blijkt, dat het lag aan de Westzijde van de Oudestraat, uitkomende in de Hofstraat naast het huis, genaamd „den Keyser”, dat 14 September 1547 door de erfgenamen ten Toerne aan Hermen ter Barchorst en Dorothea 3), zijne vrouw, verkocht werd, gelegen tusschen Hermen ter Haer en Roelof Willemsz. aan weerszijden. Dit huis was met 6 goudgulden des jaars belast, zie bijlage XXIII. Den 12en Maart 1599 blijkt het huis, genaamd „de Keyser” evenwel met 24 goudgulden jaarlijksche rente belast te zijn, waarvan de erfgenamen Esselinck aan Dirck Berentsz. Touslager en Bette Sasse, zijne vrouw, de helft der lasten of 12 goudgulden ’s jaars overdragen. 1) Zie proefschrift E. Rypma. —De Ontwikkelingsgang van Kampen tot omstreeks 1600, p. 113—132; tot dit doel is de plattegrond uit 1598 van Kampen op p. 53 vervaardigd. 2) De aanbeveling door Jodocus Goykerus bij zijn beroep te Zutphen in 1591 doet in ieder geval verwantschap met den Kamper apotheker Barent vermoeden. 3) Familienaam onbekend. Als belendingen worden mr. Berent Avercamp aan de eene en Arent Sybrantsz. aan de andere zijde genoemd, zie bijlage XXIV. Als de erfgenamen ter Barchorst den 29'" Mei 1602 hun bezit aan hopman Quirijn de Blaeuwe en Anneken Everts [van Hardenberg], zijne tweede vrouw, verkoopen, komen nog als buren mr. Berent Avercamp en Aerent Sybrantsz. voor. Over het huis wordt medegedeeld, dat het met 24 goudgulden per jaar bezwaard is, maar de toevoeging „den Keyser” ontbreekt in de acte van 1602, zie bijlage XXV. Naast „den Keyser” lag het huis „die drie Koningen” geheeten, waarin Roloff Willemsz. in 1547 woonde. In 1587 den i2en Mei dragen de erfgenamen van dezen het huis aan Willem Roloffsz. en Lubbeken van der Suyrbeke, zijne vrouw, over, die het dienzelfden dag aan Johan ten Napel en Margerita Maler, zijne vrouw, overdragen, maar die er 24 goudgulden jaarlijksche losrente op laten staan. Deze rente wordt 17 Augustus 1619 door Lambertus Avercamp aan Roloff Willemsz., den kleinzoon van den eerste, afgelost, zie bijlagen XXVI en XXVII. Te betreuren is, dat ook weer de Overdrachten, 1604—1630, ten archieve ontbreken. Het is dus niet vast te stellen, of in 1619 het huis door zijne moeder gekocht is, of de losrente alleen maar afgelost is, of dat dit het huis is, dat hij zelf kocht. Onwaarschijnlijk is het laatste, omdat het huis lag tusschen Herman ter Barchorst en Henrick Momme, terwijl eene acte d.d. 5 Mei 1602 inhoudt, dat joffer Alijdt Momme, weduwe Willem Lucassz., mede voor hare dochter Mechtelt Lucassz., aan Herman Goessensz, en Gheesken Engberts haar huis en erve in de Oudestraat tusschen Mr. Herent Avercamp en Elgbert Roeloffsz. verkoopt, zie bijlage XVIII. WESTZIJDE—OUDESTRAAT De situatie zal ongeveer aldus geweest zijn: ') Oude Apotheek Peter van Henrick Momme! De dry Koningen Den Keyser 1547 Herman van der Suyrbeke 1‘olzende Aleydt Momme 1547 Rolof Willemsz. ten Toerne ter Haer 1586—30 April erfgenamen wed. Willem 12 Mei 1587 aan 1547 aan Claes Kruse £ aan Egbert Roeloffs. Lucassz. 1602 Willem RolofFsz: ter Barchorst 1585 aan Arent z w Willem Roloftsen aan Herman X 1602 aan Sybrantsz. O Q X Goessensz. Lubbeken van (naam weg) 1599 idem. O 3 Lubbeken van X der Suyrbeke hopman Quirijn 1602 idem. ra- N ) der Suyrbeke. Gheesken 12 Mei 1587 aan de Blaeuwe rao Egberts. Johan ten Napel X 2 UJ X Anneken Everts 33 ÜJ [— Margareta Maler van Hardenberg. c co verhuurd sedert CO CQ 1 Mei 1586 aan l ü Barent Avercamp? o < Gekocht naam door 0 Apotheek verloren. » ö co 1641 1641 Jacob Roloffsen 1641 Lubbert ra z Mr. Anthoni Steenberch van Hardenberg. Calsbeecke. X Femmeti'e Avercamp. Naar het Zuiden lag de steeg, waaraan vermoedelijk Noordwaarts de oude apotheek van de van der Suyerbekes grensde, die 30 Maart 1586 overgedragen werd aan Willem Roloffsz. x Lubbeken van der Suyrbeke, aan de andere zijde was het perceel, toebehoorende aan Peter van Tolzendes [ = Holtsende] erfgenamen, later Egbert Roeloffsz., zie bijlage XIX. Willem Roloffsen is dan i Mei in het ouderlijk huis van zijne vrouw, de oude apotheek ') Op de plattegrond op p. 33 staat de apotheek, tevens het woonhuis van de familie Avercamp, met een kruisje gemerkt, vermoedelijk het middelste pand van de zeven huizen aan de Westzijde van de Oudestraat van de St. Jacobsteeg Noordwaarts op. der van der Suyrbekes, getrokken en liet zijn huis in huur voor apotheek aan den nieuwen stadsapotheker Avercamp. Door het ontbreken der acten is verdere zekerheid tot dusverre niet te verkrijgen. Behalve zijn apotheek, tevens woonhuis, heeft mr. Barent Avercamp een hof van het monnikenklooster van St. Birgitte, gelegen in de „Heylen-”, thans Heilige Steeg van den magistraat in gebruik gehad. Den 6cn December 1589 wordt die hof in het Ordinarius Antiquus genoemd „den hy itzonts in gebruycke heft”, waarschijnlijk als kruidhof. In 1591 koopt hij er boomen voor, zooals wij uit de stedelijke rekening van dat jaar weten. Een resolutie van 28 October 1592 vermeldt, dat mr. Barent Avercamp een schriftelijk verzoek aan Schepenen en Raden over verdere huur van die hof, gelegen tusschcn het Birgittenkerkh°f elders „een gemeene plaetse” genoemd d.w.z. tot algemeen gebruik bestemd, en een andere particuliere hof, gericht heeft. De beslissing op zijn verzoek pleit voor hem en laat zien, hoe de magistraat erop gesteld is en naar middelen zoekt, om hem te behouden. Indien mr. Barent nog drie jaar in zijn officie of ambt blijft, zal hij na afloop van die termijn de hof in eigendom voor zich en zijne erfgenamen mogen behouden voor 100 goudgulden of tegen de gebruikelijke rente van deze hoofdsom, zie bijlage XXX. In het Registrum Copiarum, 1528—1659, 78 x) komt de acte van verkoop aan hem, zijne vrouw Beatrix en hun beider erfgenamen voor. leder jaar op Paschen moet 6 goudgulden betaald worden ten behoeve van de Geestelijke Goederen, welke losrente mr. Barent daarop genomen heeft inplaats van de koopsom, die dus met 100 goudgulden aftelossen is, zie bijlage XXXI. Den i8cn April 1596 besluiten Schepenen en Raden, dat hij2) gedurende zijn dienst de hof, die hij van de stad gekocht heeft, zonder genoemde rente te betalen, vrij gebruiken mag, zie bijlage XXXII. In zijn huisgezin is sedert Paschen 1586 ook veel veranderd. Er zijn te Kampen achtereenvolgens nog zeven kinderen geboren. Of Beatrix hulp noodig gehad heeft en één van de ongetrouwde zusters komen liet, die bij het gehaspel thuis over de nalatenschap van Hester Mostaert en het gestook van de tweede stiefmoeder het zeker niet prettig had en gemist worden kon? In het Lidmatenboek te Kampen komt tenminste voor: „Vermeerderinghe der gemeente anno [15)91 den 24 Octobris in de Butenkercke, Sara Petersd. meister Berent Abtekers wijff suster.” Van deze kinderen zijn er twee jong overleden. In de Rekeningen der Bovenkerk, 15 72—1603 : „1596. Item ontfangen van M. Berent aptekers kijnts groffe ijnde carcke—7h.«. rost.” Verder in de rekening derzelfde kerk, waarboven Anno 1597 den 7 February staat: „Noch van Mr. Berendt Averkampsz dochterken begr[aven] ijndekereke 7h.fi.*. 10st.”. Onder de: „Vutgave van de St. Nidaeskercke [ = de Bovenkerk, wiens schutspatroon als in vele steden met zeevarende bevolking de heilige Nicolaas was] van den jare 1599: Van reparatie der kereken binnen ende buiten tsamen mit de glasen. Item meyster Berentt Avercamp dat tot synen huise an verwe, boem oly, lijm ende anders tot der kereken behoeff gehaelt is boeven den accort van sijn kijnder grove mit belyvent der provisoren mit hem geaccordiert, hem noch betaelt luit sijn sedull iij h.ffi.”. De kerkmeesters hebben dus met toestemming der provisoren van de Bovenkerk een overeenkomst met hem gesloten. Hij heeft een nota ingediend, maar de kerk heeft nog een *) In Charters en Bescheiden, deel IV, no. 3065, in regestvorm vermeld. 2) Zelfs zijne weduwe later, zie bijlage XXXIII. zekere som voor het graf of de graven zijner kinderen te vorderen, zoodat met de betaling van 3 heerenpond aan hem volstaan worden kan. De overige kinderen zijn: Peter, naar zijn grootvader van moederszijde. Eambert, naar zijn overgrootvader van moederszijde? Everhardus, naar zijn overgrootvader van vaderszijde? Femmetje, naar haar grootmoeder van moederszijde. Volgens opgave van mr. J. Nanninga Uitterdijk, zou Lambert in 1591 geboren zijn. Het is onbekend, waaraan dit jaartal ontleend is. Meer zekerheid bestaat echter omtrent het geboortejaar van Everhardus, die als Everhardus Avercamp Campensis, 21 jaar oud, 3 November 1615 als medisch student aan de Hoogeschool te Leiden ingeschreven werd. Hij zal dus + 1594 geboren zijn. Het in 1597 overleden dochtertje zal naar hare grootmoeder van vaderszijde geheeten hebben. Door haar dood op jeugdigen leeftijd is thans ook die voornaam onbekend. Het in 1596 begraven kind zal daarentegen een zoon geweest zijn. De bijvoeging „dochterken” in 1597 is zeer ongewoon. Het zal dus toen het eenige meisje naast 6 jongens geweest zijn. Men ziet eruit, hoe men met het zwaarbeproefde gezin medeleefde. Femmetje, die in 1624 gehuwd is, zal na het verlies der twee kinderen, hetlevenslichtgezien hebben. Andere gegevens zijn er niet; wij kunnen dus veilig aannemen, dat Hendrick temidden van een troepje gezonde, normale kinderen in een goed gezin opgegroeid is. De vader met zijn dubbel ambt had hard te werken. In de apotheek stond een knecht hem terzijde. Volgens de inschrijving van 20 April 1595, fok 13 in het Lidmatenboek der Hervormde kerk heette „Mr. Berents knecht” San/uel Alostert, zeker een bloedverwant van Beatrix’ tweede moeder.1) Uit latere gegevens valt op te maken, dat hij van elders gekomen zal zijn. Aan het einde van de XVIe eeuw werd Kampen telkens door pest geteisterd. Uit de Testamenten, 1598—1606, blijkt herhaaldelijk, dat de zieken, die „met de pyle der pest doodelick verwont,” zooals het heette, terneerlagen, hun laatste wilsbeschikking voor getuigen wenschten te maken. Uit hoofde van hun ambt waren de apotheker – medicijnmeester en de predikanten hiertoe de aangewezen personen. Zoo testeerden 19 Juli 1599 Rutgher van Breda x Ghreetken van Breda, „beydemit den pest bevangen.” Getuigen waren Arent Dircksz. „droechscheerder ende Mr. Bernart Avercamp apotheecker.” Ds J. Lamotius schreef het testament. 2°. Den 3e" Augustus 1599 was het Metken Peters jonge dochter „mit den pest van Godt Almachtig gewondet wesende.” Als getuigen treden op Johan Joestz. en Mr. Berent Avercamp; Ds. Casparus Holstechius schreef het testament, dat nog de aardige clausule bevat: „Item sie gifft Mr. Berent den olden Rijcksdaeler den sie helft,” noemt hem „Mr. Berent den Medecijnmester.” Hendrick’s vader verzamelde dus blijkbaar oude munten. 3°. Den 4en Augustus 1599 schrijft mr. Berent Avercamp „apteecker” het testament van juffer Ghese van Wilsem, „zaliger Hans Wendelincks nagelaten weduwe, mit den pest behafftet wesende.” 40. Volgt den i4cn October 1602 het door mr. J. Nanninga Uitterdijk geciteerde testa- ‘) In 1586 woont een Jan Mostaert op de Burgwal te Kampen, zie Overdrachten, 3 Januari 1586. Cornelis Mostaert, lidmaat te Kampen, Paschen 1611. Genoemd is reeds Jan Nachtegael X Lucretia Mostaert, waaraan nog toe te voegen is: Marten Cobbe, hopman, x joffer Cathrina Mostaert, zie Overdrachten 26 Augustus 1600. ment van Jacob Peters, anders genoemd Jacob Jacobsz. van Antwerpen en Enghelken Volders, zijne vrouw, beide ziek liggende aan de pest. Als getuigen verklaren mr. Berend Avercamp, apothecarius, en Abrahamus Naeranus Servaesz., predikant te Kampen, dat zij te kennen gegeven hebben, zich aan de inhoud der huwelijksvoorwaarden, den i3en Juni 1578 tusschen hen gemaakt, ten overstaan van Gregorius Robbijns, parochiaan van de Burgtkerk te Antwerpen en notaris, en Jacob van Goetsbergen en Willem Denijs, als getuigen, te willen houden4). Dat deze met ambtsplichten samenhangende bezoeken aan pestlijders niet zonder gevaar waren, hoe duidelijk blijkt zulks, reeds in hetzelfde deel Testamenten uit een acte van den 2oen October 1602, als acht dagen later Abrahamus Naeranus Servaes, „dienaer des Godtlicken Woordts binnen deser stadt Campen” en joffer Cathrina van der Borne „mitter pest bevangen wesende” voor de drie collega’s, de predikanten Casparus Holstechius, Joannes Lamotius en Thomas Goswinus, thans zelf over hunne natelaten goederen te beschikken wenschen. Aan Abraham van Neer of Abrahamus Naeranus ook Nerius, die den 22en October 1594 zijn attestatie ingeleverd had, wiens naam op fok 13 doorgehaald is en met een kruisje ervoor prijkt, ten teeken, dat hij ~in den Heere geslapen” of overleden is., kostte diens derde bezoek aan pestlijders 24 Augustus, 5 September en 14 October 1602 niet alleen het leven, maar aan zijne drie minderjarige kinderen, Judith, Johan en Sara, zooals uit de voogdijstelling van 26 October 1602 te zien is, beide ouders. 2) In de Rekening van de Bovenkerk staat onder de post „Noch van groeven ende overluiden van A°. 1603” geregisteerd: Van z[alig]e Mr. Abrahams ende sijn z® huysfrouwen testamenten 4 h. 8.” Hoe groot de sterfte te Kampen was, blijkt, waar onmiddellijk daarop volgt: „als oeck 17 wesekinderen nihil.” Maar het spook van de pest waart verder rond, ontziet geen enkele deur, geen enkel gezin. Thans klopt het aan de apotheek en het eerste slachtoffer is helaas de kostwinner en vader. In de Rekening der Bovenkerk staat onder de rubriek: „Ontfangen van begraffnissen en overlueden soeA.l6o23) gestorven sint” de volgende aanteekening: „Mr. Berent Averkamp Stadtz Apoteker is begraeven in den ommeganck, dan vermitz hy die Stadt ende Borgerie verscheyden goede diensten gedaen, is die weduwe die groeve het openen met die stein daerop liggende vereert ergo Nichil.” 4) Een graf behoefde Beatrix niet te koopen; een vreemde zerk zou het stoffelijk overschot van haren man dekken. Onder het hoofd: „Noch van groeven ende overluiden van anno 1603”, vlak onder elkaar is verder te lezen: „Den Apteecker onder de kloeken grove vii h. 8. x st. *) Naar aanleiding van deze acte verdiept mr. Nanninga Uitterdijk zich in allerlei gissingen, als zou Beatrix Peters uit Antwerpen afkomstig eene dochter van genoemden Jacob Peters zijn, wat ook reeds door mr. N. de Roever, archivaris van Amsterdam in Oud-Holland tegengesproken is. Vast is immers reeds komen te staan, dat zij de oudste dochter van den rector der Latijnsche school Peter Lambertsz. Vekemans van Meerhout en Femmetje, zijne eerste vrouw, geweest en te Alkmaar geboren is en wel in 1563 of iets vroeger. 2) Catharina, vrouw van Abraham Naerius „predikant”, attestatie van Nijmegen, 7 Augustus 1597, Lidmatenboek, fol. 15. 3) De rekening van 1602 liep van Paschen tot Paschen 1603. 4) Hetzelfde wordt voor ds. Abrahamus Naeranus en vrouw besloten; „Mr. Abraham dieners des Godtlicken Woertz met sijn huysfrow begrfaven] in die kercke vermitz verscheyden diensten soe hy gedaen, is die kinderen het openen met die groeve vereert ergo Nichil”. „Den Apteeckers knecht in de kercke viih.ffix st„ dit zijn dus voor beiden de gebruikelijke begrafeniskosten eerste klasse. De knecht, die hem trouw tot in den dood geweest is, was zonder twijfel Samuel Mostaert, want evenals bij de inschrijving van ds. Abrahamus Naeranus tot lidmaat staat voor zijn naam het bekende kruisje, dat ds. Casparus Holstechius plaatst, als een lid zijner gemeente gestorven is en hij de naam doorschrapt. Uit het feit, dat hij Ie klasse begraven en dat zijn naam niet genoemd wordt, is op te maken, dat hij niet uit Kampen afkomstig is, dat de koster hem slechts als „Mr. Berends knecht” gekend heeft. Onder „Ontfangen van testamenten” is nog te vinden; „Van des apteeckers onder de kloeken testament ij h. iï.” Hoe jammer, dat zijn testament, vermoedelijk ook op het sterfbed opgemaakt, niet in het deel Testamenten1), dat met 1598 aanvangt, geregistreerd geworden is. Het leed is daarmede voor zijne vrouw Beatrix geenszins ten einde. Vier bladzijden verder leest men in dezelfde rekening der Bovenkerk, 1572—1603, dus in hetzelfde jaar 1603: „Begraven, Mr. Berent Avercamps soen in de kerek vii h. 10 x st.”, dat is dus het derde kind waarvan wij weten, dat het haar ontvalt. Zeker is er van alle zijden geholpen. De bewijzen daarvan bewaren de archieven ten huidigen dage nog. Was haar huis reeds van pestbesmetting vrij verklaard, toen weer een harde slag haar en de haren trof? Het was eveneens een onherstelbaar verlies, dat volgde, toen in het voorjaar van 1603 haar vader ontsliep. De inhoud van zijn testament, de passages, die op Beatrix en hare kinderen betrekking hebben, de trouw en de zorg, die daaruit spreken, de droefheid om de ramp, die zijne oudste getroffen heeft, leggen getuigenis af van het edele karakter van Peter Vekemans. Om het verlies van zulk eenen vader moet zijne dochter levenslang in stilte gerouwd hebben, hoezeer die vader zelf ook getracht heeft, haar zorgen te verlichten. Staan wij dus thans een oogenblik bij de hoofdzaken van dit den 2en Maart 1603 te Amsterdam op schrift gebrachte testament van Peter Vekemans stil. Na de gebruikelijke inleiding dier dagen heet het, dat Samuel, zijn volgens Douza „eenige, veelbelovende” zoon, 200 goudgulden Vlaams, zijn bibliotheek, met uitzondering van enkele in het testament genoemde boeken, een bed met toebehooren en de helft van het nieuw aangekochte huisraad, van linnen en wollen goederen, zoowel van schilderijen als andere dingen, die staande het laatste huwelijk met Sara Huysmans aangekocht zijn, vooruit hebben zal. Dit alles prelegateert hij hem, zoowel ter zake van zijn moederlijke goederen als om andere redenen, maar voornamelijk „opdat hy de kinderen van Beatrix %jne °yuster te hadt %oude mogen assisteren ende voorthelpen”. Welke zedelijke last wentelt hij van zijn schouders op die van den even dertigjarigen zoon! Aan Sara Huysmans geeft hij boven het bij de huwelijksche voorwaarden beloofde een bed met toebehooren en de andere helft van het genoemde huisraad, dat evenwel na haar dood of tweede huwelijk aan zijnen zoon Samuel komen zal. Samen krijgen zij o, eigenaardige toestanden! nog een bed, dat op zijn „studeircantoor leydt”. Of wijst dit feit soms op langdurige ziekte van hem? Dan volgt woordelijk: „Item die voorn[oemde] testateur wilt ende ordonneert dat Beatrix %yne dochter voort wt ontfanghen ende genjet ten %al drje hondert guldens tot vergeljckinge b Ten onrechte beweert Nanninga Uitterdijk, in zijn artikel over Hendrick Averkamp, bijgenaamd „den Stomme van Campen”, dat de boeken van testamenten eerst met 1619 beginnen; immers zelf vestigt hij op het testament van Jacob Peters en vrouw d.d. 14 October 1602 het eerst de aandacht. van sesbondert gidden die ?yne andere dochters elck genoten hebben voor haere moederlicke goederen, also de voorn. ijn dochter Beatrix maer drye hondert gulden van hem testateur ontfanghen heeft gehadt u*/ *' '—J fc/ ( 1 J Verder verklaart Vekemans, dat hij aan zijne dochter Marytgen „in ende tot haren wynckel” soms haar inrichting, men kan toch bezwaarlijk aannemen, dat de conrectorsvrouw een eigen nering gehouden heeft 1500 gulden gegeven heeft, maar dat zij later 900 gulden voor zijn huishouden voorgeschoten heeft, zoodat haar nog 600 gulden toekomt. Aan zijnen kleinzoon Pieter vermaakt hij deswegen 400 gulden en aan zijne kleindochter Thuentgen 200 gulden de eenjarige zoon van Marytgen heeft wel veel op de oudere dochter voor! met de uitdrukkelijke bepaling, dat bij overlijden van een van hen of van beiden deze 600 gulden ~devolveren ende succederen gullen met vollen rechten op de kinderen van hare sus ter Beatrix woonende tot CampenJa, Marytgen is zelfs gehouden twee fijne webben wit lijnwaad, die zij van hem ontvangen heeft, weer ter deeling in de boedel in te brengen! Nog niet gerust over het Kamper gezin gaat hij voort: „ende alsoo wylen Air. Berndt Havercamp wettigde man was van voorsg. Beatrix "gijns testateurs dochter tot Campen op de hruyloftmaeltijt betaelt heeft den wijn die op hore bruyloft gedroneken wierdt, so will hy testateur dat de voorn. Beatrix daervan wt gijns testateurs goedeeren] sal worden vergoet ende gerecompensiert Hoe duidelijk staat hun geheele huwelijk van 1583 af, het gelukkige begin tot het smartelijke einde den stervende voor den geest! Hoe zoekt hij, zonder onrechtvaardig te worden, nog het zwaarbeproefde gezin na zijn dood te steunen! Omdat Sara zijn dochter ~seer weeckelick is”, moet voor haar portie door den executeur een lijf- of erfelijke rente gekocht worden. Dan eerst institueert hij tot zijne universeele erfgenamen, Beatrix, Alarjtgen, Sara, Susanne en Samuel Vekemans, zijne wettige kinderen, Voorts benoemt hij Sr. Jan Thomasz., schepen van Amsterdam, tot uitvoerder van zijn hier omschreven, laatste wil, waarvoor hij hem zes boeken volgens naschrift „Theatrum vitae Simeonis per Theodorum Swingerum medicum Basiliensem” vermaakt. Aan Jeremias Jans Vogels,x) student en toekomstig predikant, een boek, getiteld: „in patre ende oudevader”, dit alles is aldus voor de getuigen, Aert Boudewijns en Jan van der Merct, kooplieden te Amsterdam, op papier gezet en door Vekemans en hen beiden onderteekend, zie bijlage XXXIV. Hoe Samuel zich van de hem opgelegde, opvoedkundige taak jegens de kinderen Avercamp te Kampen gekweten heeft, meldt de geschiedenis niet. Maar, dat hij vermoedelijk wel de hand in de opleiding van Hendrick en de keuze van diens leermeester gehad hebben zal, is wel zeker. Maar ook de vrienden in Kampen staan met raad en daad de zwaarbeproefde vrouw en moeder ter zijde. Met een door haar opgesteld verzoekschrift wendt zij zich tot den magistraat van haar woonplaats, om, zooals wij dat bij de weduwe van den vroegeren apotheker mr. Johan van der Suyrbeke gezien hebben, toestemming tot voortzetting der apotheek te verkrijgen. Uit dit request blijkt, dat met goedvinden van den vader één zoon „die konste van Aptekerie” leert en dat hij nog maar weinige 2) leerjaren noodig heeft, alvorens hij de zaak zelf zal kunnen drijven. Zij vraagt tot dat tijdstip een „wel ervaerenen, willigen ende getrouwen meysterknecht” te mogen houden. Zij zal daardoor „gants luttell profijts te verwachten” hebben, maar haar zoon „een geselle van goeder hoepen” zou zij gaarne gepromoveerd zien, waardoor haar andere, kleine kinderen beter zullen kunnen opgroeien. ]) Familielid van den conrector Vogels ? 2) Daar hier van „weinige” leerjaren sprake is, zijn wij geneigd, den kort na zijnen vader overleden zoon als de opvolger te beschouwen. Wie was die zoon? Er zijn drie mogelijkheden: de zoon, die zijn vader weldra in het graf zou volgen, kan nog bedoeld geweest zijn, verder Peter of Lambert.*) Van de beide laatste weten wij, dat zij apotheker waren. Maar Peter treedt reeds op jeugdige leeftijd in het huwelijk met Elisabeth van Ingen, een dochter van patricischen huize. Is zijn vestiging elders een ontvluchting geweest? Wie zal het zeggen? Zeker is het, dat Lambert met en naast zijne moeder, toen hij reeds een eigen gezin gesticht had, in de rekeningen van Kampen van 1615 af voorkomt, maar daarover later. Het appoinctement van Schepenen en Raden d.d. 12 April 1603 luidt gunstig. Zij zal voor het loopende jaar bij provisie en daarna, zoo lang als het hun goeddunkt, 30 goudgulden in twee termijnen per jaar ontvangen, mits zij de meesterknecht met de boven omschreven hoedanigheden in dienst neemt, zie bijlage XXXV. De stedelijke rekening levert het bewijs: „Op Michaelis 1603 xxx h.ffi. 2) Mr. Berent Apteeckers weduwe, wegen die onderholdinge der Apteeckerye”, de volgende jaren keert zoowel op Paschen als op Michaelis regelmatig hetzelfde bedrag van 30 h.ffi. terug. Ook de hof behoudt zij voor niets, zie bijlage XXIII. Voorts is na het overlijden van haar man geboekt in de Rekening der Bovenkerk van 1603; „Noch bet[aelt] aan allerley parselen. Betaeltaenz[alige]rMr. Berens weduwe van swartsel, verwe, liem ende anders soe tothaerent gehaelt is vermoegen haer sedule getekent met litera R 11 h.ffi. 10 8”. Het dubbele ambt is weer gescheiden, want de rekening van 1604 zegt: „Den Doctoer Arto Palemio 3) Delphensi mit sijn huysvrouwe ende familie alhier angekomen sijnde, voer sijn opbreecken ende transport gegeeven 5 ffi. Vleems f[acit] xlii h.ffi. xii st. Ende den schipper betaelt van hem ende sijn guet herwertz tbrengen xii h.ffi. vii st. Doctor Medicinae. Den ie Augusti i c.h.ffi. Den ie Novembris i c.h.ffi. Den ie February [1605]— i c.h.ffi. Der medicine doctori voer sijn reyse ende gedaene costen vereert mit ij roosenobel f[acit] xvii h.ffi xi st.”. Zeker de kennismaking, verder zijn logiskosten, eer zijn gezin te Kampen kwam: „Item alsoe die E. Raedt den nyen doctoer in der medicinen ten huyse van Dirck Henricksz. helft laten verplegen, heft gecost xxxv h.ffi. i st. Artus Dalemius Doctor Medicinae 400 C. h.ffi. in 4 termynen.” Van de kinderen, die mr. Barent Avercamp bij zijn dood nagelaten heeft, zullen wij Hendrick en Peter nog afzonderlijk volgen. De eerste, die dus in aanmerking komt, hier besproken te worden, is Lambert. Lambert BarsutsAvercamp. Zijn geboortejaar wordt door Nanninga Uitterdijk op 1591 gesteld, waarvoor echter geen bewijs aangevoerd wordt. Zooals men weet, was zijn vader Barent Avercamp uit Friesland geboortig. Of ook Lambert door bemiddeling zijner vaderlijk ') Onjuist is wat mr. Nanninga Uitterdijk vermeldt; Everhardus heeft nooit anders dan medische opleiding genoten. a) Nanninga Uitterdijk vermeldt 21 Caroli gulden. 3) Let op de afwijkende schrijfwijze inplaats van Dalemius. verwanten in dat gewest opgevoed werd ? Zeker is het, dat hij een Friesch meisje tot echtgenoote nam, de dochter van eenen apotheker. Hij ondertrouwt 17 Juli 1612 te Kampen: Lambert Averkamp van Campen Jannichien Simons, J. D. van Leeuwarden. Het huwelijk van den apotheker Lambert Avercamp zijn kwaliteit wordt in de Leeuwardensche acte wel genoemd en Janneken Simons is driemaal te Leeuwarden geproclameerd, n.l. op iz, 19 en 26 Juli 1612. Het is echter aldaar niet gesloten, daarvan wordt in de ondertrouwacte ten minste geen gewag gemaakt. De trouwregisters van Kampen beginnen eerst met 1613. Janneken’s vader heette Simon Frederiks en was te Harlingen gehuwd, aldaar apotheker en verwierf in 1600 burgerrecht te Leeuwarden, overleden 1617; haar moeders naam is niet bekend. In de Stedelijke Rekening van Kampen over het jaar 1615: „Noch an haer [ – – Beatrix weduwe van mr. Barent Avercamp] ende haer soen Lambert an medicienen ende anders tot stadtz behoeff tot haeren huise durch het geheele jaer gehaelt xv h.ffi. viij st.” Hier staat hij dus zijne moeder ter zijde, later zal hij een eigen zaak gedreven hebben. In de Notulen der Hervormde Kerk te Kampen, 1618—1624, fol. 10 wordt onder de „Nieuwe angekomene lidmaten 23 September 1618 Lambert B[a]rentsz [Avercamp] met sijn huysvrouwe Jenneken Symons genoemd. Afb. I. Beatrix Peters Vekemans, weduwe Avercamp, met drie zoons, vermoedelijk van 1. naar r. Everhardus, Beatrix, Lambert en Hendrick. Hierbij sluit de eerste post in de Stedelijke Rekening van Kampen over 1618 geheel aan: „Betaelt an Lambert Berentz Avercamp voor marsepeynen ende confitueren, ende verscheiden bancquetten soe hij tot dienste van sijn Exc;e *) maltijt gelevert hefft iel h.ffi, viij st. Haarlem, Koenigs, Cat. T 52. Oncosten gedaen als die Overste Smelsinck opt Raedthuis genoedicht was. *) „Den Prince van Oraignicn.’ Betfaelt] an Lambert Avercamp voor suycker bancquet soe hy gemaeckt ende op ’t Raedthuis gelevert Ixvi h.ic. x [st.] Zou hij deze kunst te Leeuwarden van zijnen schoonvader geleerd hebben en getrouwd naar Kampen teruggekeerd zijn? *) Had hij zijn opleiding bij Symon Fredericksz. of Frerix genoten ? Zijn verworven kennis kwam hem te Kampen goed te stade. Lezen wij toch in de Stedelijke Rekening van 1619: „Noch betfaelt] [den zo. Mey] an Peter Bartholomeus dat die Heeren van Campen tot Heerde toe oncosten gedaen hebben alsz haer E. Prins Hendek [Frederik Hendrik ?] noedichde tot Campen te commen vi h.ffi. viii st.” Toch was Lambert wel degelijk apotheker,, want in laatstgenoemd jaar is aan „Lambert Berentz. Avercamp bet[aelt] voir medecynen soe voor eenige der stadtzarbeiders tot synen hij had dus een eigen huis gehalt hadden luit sijn reckeninge xii h. u'. iii st. An Lambert Avercamp betfaelt] soe die doctor ende chirurgins tot zynent een medecijn voor den gequetsten franschen soldaet xvi h.ö,-. ix Lambert Avercamp luit zijn rekeninge van ’t bancquet opte Schepenmaltijt ter ehren van Sijn Gnaden Graeff ende Gecommittierden van de Heeren Staten Generael ende Zijn Exc.le betaelt icxli h. ü>'. xii st. Wie „sijn Genaden” x) was blijkt verder : Wijnen'. Sijn Genaden Graff Wilhem van Naszau neffens sijn hofgesinde 2 dagen en op reis medegegeven iiiicLxiiii h. tl,', iiii —. Dit gulle onthaal viel zeker in de smaak der heeren, want de rekening van 1620 zet de uitgaven, als volgt, voort: Wijnen. Graff Ernst Casimier met sijn E. hoffmeister ende hoffgesijn alhyer vuit ’s Gravenhage angecommen was omb naer Vrieslandt tho verreisen alsz Zijn Gnaden in sjnen hoff was. Noch op den 25 May Ao. 1620 als mijn vrouw de Princesze van Portugael **) met haeren hoffmeister, staet junckeren ende andere gesinde tot synen huise [Derde Henricksz?] angecommen ende van de Magistraet aldaer verwiilecomet is worden ende also in twye dagen tot oncosten gedaen 88 7 —. Noch den 6. Junius anno voorsz. Zijn Gnaden Graeff Ernst van Naszau wederom vuit Vrieslant alhyer ancommende, mit sijn gemael, de furstinne, met verscheyden officieren van capiteynen ende anders neffens sijn gnaden hoff sijnde, soe van verteringe in twye dagen, an wijn ende oncosten ende sonsten int vertreck van hyer op die reise metgenaemen 350 —.” Dan bevat diezelfde rekening enkele posten, die bewijzen, dat Lambert Barentsz. Avercamp medicijnen levert, o.a. voor stadsarbeidslieden, suikerbanket en rozijnen op de Schepenmaaltijd. Nog eenige aanhalingen uit de stedelijke rekeningen: ió2i. „Den 29 dito [Aprilis] Helmich de Wolffs als Lieutenant, Lamhert Avercamp ah vendrtch ende Steven Evertsz. als sargant bevesticht an pensie 9 —.—. An Lambert Avercamp voor des hopmans ancker wijns 19 12 —. 1622. Den 10***) dito [Aprilis] Rentmr. Avercamp met den stadtz metzeler tot Zutphen gewest om den steen, calck aldaer tho besichtigen” n.l. voor de bouw van de toren der Buitenkerk. Verteringe by den Renttnr. Avercamp ende Herman Rixen op Zutphen reise om steen, calck tho coepen gedaen 8 —.—. i6z). Den 15. dito [Marty] heft een Erbfare] Raedt, Secret[arien] ende Dieners tsamen in de weeme alwaer Ds. Stephanus §) woent ende averlecht off daer plaetze soude sijn gnade Graff Wilhelm van Naszau tho kunnen logieren om sijn huiszholding alhyer tho houden an pensie 9 8 —. ’) Noch den 5 January Ao. 1620 zijn Gnaden Graff Ernst [Casimir] Nassau mette gecommitteerde Heeren Staten als de heer Goch ende Boekhorst neffens het hoffgesijnde 4 dagen —iM viii CL vii h.'it'. ii st. Ook de overste Smelsinck komt voor. *) De Stedelijke Rekening van 1611 spreekt echter reeds van: „Mr. Berent Apothekers weduwe, van bancquct als sijn Gen. Gracff Eernst van Nassauw alhier was bet[aelt] xvii h. Ib. xiiij (= 1/2) st.” **J Emilie van Nassau, de dochter van Willem den Zwijger, zéér ongelukkig gehuwd met Don Emanuel van Portugal. ***) Soms 12 [Aprilis] ? §) Wilhelmus Stephani, predikant, beroepen van Kleef, 1615, naar Arnhem 1616, teruggekeerd in 1619, overleden te Kampen, 1636. Eodem die post meridiem. Het Broeder doester neffens den Secretaris ende Lieutenant van den voorgen. Graff van Naszau besichtiget ten fyne voirsz. an pensie —9 —8 —. An Lambert Avercamp bet[aelt] voereenige Ruckballen *) die Magistraat vereert ende Anno 1622 onbetalt gebleven 20 —. Den [ii. July] i6zs(?) hebben die Heeren Burgemrn. in der tijt den Lieutenant van’tCelkhroedersvendel, Lambert Berenst\ Avercamp ende tot vendrich Johan van Hardenberch bevesticht an pense 5 12 —. Extraordinaris ende allerlei uitgaven. Den 19 Augusti met Lambert Berent[s]z. Avercamp gereckent ende hem betaelt, vanwegen dat die magistraet met het Regement geteert heft ende dat van waeren soe van een yder gehalt is ende aldaer geconsumeert t’wcten an Avercamp 20 g. 8 st. 4 penn. te samen 46 5 4.” Een aardig beeld voor de gebeurtenissen van die dagen in Kampen vormen deze grepen uit de rekeningen, waaruit voor Lambert Avercamp vast te stellen is, dat hij geregeld aan den magistraat levert, dat hij zoowel zijn burgerlijke zie bijgevoegde staat van dienst als militaire plichten van vaandrig en luitenant vervult en dat zijn woning, waarvan de koopacte door het hiaat in de transportregisters ontbreekt, in het gedeelte van de Oudestraat gelegen heeft, hetwelk tot het Cellebroedersespel [ = wijk] behoorde. Stadsambtenaren, 1610—1640. G. A. Kampen Lambert Barentsz. Avercamp: Apotheker. t6zo. Bijerproevers 4 v. d. 4. Dijckgreve ende Heymraden van de Hoeltgens, Snaterijs ende Nyelandt 4 v- d. 4. iÓ2i. Dijckgreve ende Heimraeden Baven 4 v. d. 4. i6z2. Brugge- en Welmrs. 4 v* d. 4- Rentmrs. 2 v* d. 2- 1625. Schutmrs. 3 v- d. 4- Dijckgreve ende Heymraden van ’t Raes ende Ruydenhoop 4 v. d. 4. 1624. Broetwegeren 4 v- 4- Dijckgreve ende Heymraden van den Burgel 5 v. d. 4. 1625. Stuirmrs. 3 v- d. 4* . i . .. j 1626. Byerproevers 4 v- d. 4- Gecommittierde totte Administratie van de Ecclesiastique Goederen 2 v- d. 2. 1Ó27. Diickgreve en Heymraden Buiten 4 v. d. 4. IVJjL j. V ± XK* y UlltiUvll t • • I Assayemrs. 5 v- d. 4. Hoeftluyden tot Bronnope 4 v- d. 4- Dijckgreve ende Heymraden van de Hoeltgens, Snateris ende Nyelandt 3 v- d. 4- 1628. Weydemrs. op Soeveningen 4 v- d. 4. Hoefftluiden in den Hagen 4 v- d. 4- Dijckgrave ende Heymraden van Soeveningen ende Huepen 4 v. d. 4. **) Hoeveel kinderen het echtpaar gehad heeft, is niet vast te stellen, in ieder geval 5 of 7, waarvan slechts twee in leven gebleven zijn. Vinden wij onder de „Groefgelden Broederkerk 1624”, Drie kinderen van Lambert Berentz. Avercamp en in de rekening der Bovenkerk: „Den 2. Septembris 1624 van Lambert Berentz. kijnts begraffnisze— £3 —3 —. „Den 5. Octobris 1624 van Lambert Berentz.x) kijnt begraffnisse—f. 3 3 —dan i) Bij de inschrijving als lidmaten wordt immers ook de familienaam weggelaten. Wonende in het Cellebroedersespel is de begrafenis in de Bovenkerk te verwachten. Na de dood der moeder kunnen de 3 andere kinderen bij grootmoeder Beatrix b.v. gestorven zijn, die in het Broederespel woonde. *) Dit zijn volgens de rekening van 1634: „ruyckballigies van muskcs voor de Heeren van de Magistract **) Deze cijfers geven aan als hoeveelste Lambcrt in het aantal, dat benoemd wordt, voorkomt. weten wij wel niet met zekerheid, of hier van dezelfde kinderen sprake is, maar kunnen bijna met beslistheid zeggen, dat zij aan de pest gestorven „in haer [eeuwige] slaepcamerkens gelegt” zijn. Hoewel de begraafregisters haar naam niet vermelden, is het vrij zeker, dat ook zijne vrouw Janneken Simons „met den pijl der pestilentie doodelick verwont” ten grave gebracht is. Afb. 11. Schetsteekening met Familieleden, waarop v. 1. n. r. vermoedelijk Lambert Avercamp en Janneken Symons, geheel rechts Femmetje Avercamp. Windsor, Rqyal Librarj. Cat. T 142. In het begin van het jaar 1628 vinden wij Lambert nog in leven, rekening en verantwoording als rentmeester van de Geestelijke Goederen afleggende wat hij in 1626 was tot volle tevredenheid en blijkbaar in goede gezondheid werkzaam: „1628 Febr. 20. Anno duisent ses hondert acht ende twintich op den twintichsten February hebben de E. Albert Hoff ende Lambert Averkamp respective Camener ende Rentmeester van dese stadt Campens ecclesiastique goederen van den jaere 1626 hares ontfancks ende vuitgevens reeckeningen ende reliqua gedaen; ende hebben volgents Burgemeesteren, Schepenen ende Raedt t’sampt die Geswoorne Gemeente deselve hares neerstigen ende vlitigen diensten, am hoochsten hedanckt, etc” Zij hadden inplaats van het deficit van 1625 een overschot van 2752 g. 95 st. n p. te boeken, terwijl het genoten salaris wel niet meer dan in 1626 vermeld, bedragen zal hebben, n.1.: „Lambert Berentsen Averkamp f. 36 8 4. Hierbij behoort nog: „An den E. Lambert Avercamp wegen tot verscheyden tyden gedaene oncosten op de reysen met eenige Gedeputeerde Raedesvrunden bet[aelt] f. 18 l2 Korten tijd daarna is het anders, want, toen Lambert in October 1628 zijn einde naderen voelde, liet hij voogden over zijne achter te laten, moederlooze kinderen stellen. Deze acte luidt; Momberschappen, 1626—1644. G. A. Kampen. Den 4. October 1628. Lambert Berentsen Avercamp heeff syne twe onmundige kinderen met naemen Symon ende Catharientgen Avercamp by syne \aelige huysvrou Jannigien Simonts in echtschap geprocreert, rot momberen gecoren, die E. Mr. Wolter Wissinck ende Evert Rijnvis, welck in den gerichte present sijnde sodanige administratie van momberschap hebben aengenomen. Sonder argelist.^ Coram . Arent van Ruytenburch. Reynier Gans [neb] gen‘ Tengnegel. Het moet dus kort na 4 October 1628 geweest zijn, dat de inschrijving in de rekening der Bovenkerk over dat jaar geschied is, meldende: „1628. Ontfangen van wylenn Lambert Berentz. Avercamps begraffnisze —f. 7 14 Later volgt dan: „Ontfanck van vercofte groeven ende sercksteenen A°. 1631. Die momberen van Lambert Avercamp *) voer eene groeve ende een grauw steentgen hebbende ende deckel, van eene groeve bet. f. 14 -—. Arme Beatrix! de „pijlen der pestilentie” hebben haar hart wel bloedig getroffen en wreed veel geluk verstoord! Twee jaar tevoren zooals hierna blijken zal was reeds I eter haar ontnomen. In 1628 Lambert, volgens Nanninga Uitterdijk 37 jaar oud die stellig de voetsporen van zijnen te vroeg overleden vader volgde en die bij leven en welzijn in zijn geboortestad Kampen zeker een nog grootere plaats ingenomen zou hebben. Van Symon en Catharina weten wij, dat zij te Kampen, met groote waarschijnlijkheid in het huis hunner grootmoeder en tante1) opgevoed zijn. 16 Mei 1631 wordt het huis van Lambert Avercamp aan Gerrit Janssen Steenberch en Geerden Gijsberts, zijne vrouw, verkocht, zie bijlage XXXVII. Symon Averkamp, j.g. wordt 30 Maart 1635 tot lidmaat der Hervormde kerk bevestigd, fol. 22 v°. Als Symon bijna 21 jaar oud is hij moet dus in 1616 [te ?] geboren zijn ontwaakt in hem het verlangen, de wijde wereld in te trekken. Daar in de eerste helft der XVIIe eeuw het reizen naar West-Indië met groote gevaren gepaard ging en hij als wees over eenig vermogen beschikt, verzoekt hij aan den magistraat van Rampen, vóór zijn vertrek, zijn testament te mogen maken, wat hem volgens de hierbijgevoegde acte toegestaan wordt. i") Femmetje Berents is getuige bij de doop van Catharina’s tweeden zoon. •) Als"men in'een acte van 6 Februari 1641'nog eens in Gicbten de naam Lambert Havercamp tegenkomt, blijkt het een verschnjving te zijn vooi^r.nHa„neca'ep, predikant te Staphorst, 1617-1658, en t >662, die o.a. van 1638-1640 in een proces tusschen hem en de erfgenamen van Maria Uitterwijk, in leven zijne echtgcnoote, gewikkeld was, zie bijlage XXXVI. Afschrift uit; Apostillen, 1632—1639, fol. 92. G. A. Kampen. Den 22. December A°. 1636. Opte requeste van Symon Avercamp, soene van wylen za.: Lambert Avercamp, versoeckende dewylen hij nu omtrent 21 jaren oudt is, ende nae West Indien wert verreysen ende tegenwoirdich onder syne momberen de E. Wissinck*) ende Rijnvisch is staende, consent om een testament te moegen maecken, Was geapp[ostiüeer]t Schepenen ende Raedt consenteren den supplt. dat hy ten overstaen van syne momberen, een testament sal moegen maecken. Uit de koloniale archieven zou bij onderzoek moeten blijken, of hij in den vreemde overleed. Te Kampen is alleen te vinden: Rekening Bovenkerk 1642. „Ontfangen van Symon Avercamps testament 1 8 Uit deze tak zijn dus geen manlijke nakomelingen, wel was kort te voren Catharina gehuwd. Ondertrouwd te Kampen den 15. October 1641: Jacobus Veen van Campen j.g., Catharina Avercamps mede van Campen, j.d. Toen dit huwelijk vastgesteld was, heeft zij volgens acte, voorkomende in Recognitiën, 1636—1642, Letter J, G. A. Kampen, den 8. Septembris 1641 „met haeren eheman”, hoewel nog niet wettig gehuwd, hare voogden, als volgt, bedankt: Catharina Avercamps geassisteert met haeren eheman Jacob Janssen Veene, bekent voor haer en haeren erffgenamen, dat de E. Wolter Wessinck ende Evert Rijnvisch haere geweesene momberen, aen haer ter neuge entrichtende vijtgekeert hebben, alle ende ydere alsodane erffenisse ende naerlatenschap, als haer van haeren in Godt versturven vader, moeder ende hestemoeder Beatrix Avercamps eenichsints naergelaeten, aengeervet en aengesturven sijn. Bedanckende haere voorsz. momberen goeder administratie, ontrichtinge ende overleveringe haerer voorsz. olderlycken goedes, met quytscheldinge van alle naermaeninge van dien, ende haer van haere momberschap ontslaende mits desen. Sonder argelist. „ ( Coram < ( Santen. Hooi boom. Paschen 1642 volgt haar bevestiging tot lidmaat der Hervormde kerk: Catharina Avercamp1), vrouw van Jacob Veen, fol. 33. Uit haar huwelijk werden twee zoons geboren, beide gedoopt te Kampen, respectievelijk den 6en September 1644 Lamhertus na haren vader, getuige was Elyesbet Avercamps [vrouw van Jacobus Milius], den 31®" July 1646 Jan, na zijnen vader, getuige Femmetjen Berents [Steenberch, geboren Avercamp], welk kind den 23“ Augustus 1646 als „Jacob Veenen kijndt £5 17 in de Bovenkerk begraven is. Den 7cn November 1649 heeft zij de laatste banden met Friesland verbroken en aan notaris Oene Gravius te Leeuwarden opdracht gegeven, de helft van een huis op de Eewall 2) het huis van haren grootvader in dat jaar door de weduwe Scheltinga bewoond, te verkoopen. Blijkens de Consent- of Transportboeken te Leeuwarden behoorde de helft aan Catharina Avercamp, gehuwd mex Jacobus Veen, „majeur der stadt Campen” en voor de andere helft aan Adriana van der Vorst, weduwe van Frederik Simons van der Hall**) en hunne kinderen: Maria, Elisabeth, gehuwd met Pieter van Hitsfeit ***), en Machtelt. In de Rekening der Bovenkerk worden den 22en April 1653 de begraafgelden verantwoord *) Zij zal dus + 1625 te Kampen volgens haar ondertrouwacte geboren zijn, eer de pest haar familieleven verwoestte en telde + 5 jaar, toen haar vader zijn „Catharijntgen” verliet. 2) Symon Freerx f Frerix] had in 1617 het huis op de Eewal gekocht, hij was in 1617 overleden; de helft van de koopsom is door hemzelf, de andere helft door den vertegenwoordiger van zijne erfgenamen voldaan. *) De foutieve naam is verbeterd, komt mede als Wcssinck voor. ) De familienaam van Janneken Symons zal dus van der Hall geluid hebben, die door haar niet, door haren eenigen broeder Frederik wel gedragen is. ***) Verbasterde naam voor Hetzfeld in Hessen? 4 voor „Mayoer Jacob Veenen vrouwe” ten bedrage van £.7 14 —; hoogstens 50 jaar oud is dus ook zij ten grave gedaald. Den 26. August! 1665 wordt eveneens aldaar begraven „Major Veene £ 7 14 2 Juni 1666 verkoopt Lambert Veene met zijnen oom Peter Veene [apotheker] en zijnen oudoom Jacob Roeloffsen Steenberch hofgrond met een huisje erop in Brunnepe aan Jacob Hermsz. Veen. Lambert ondertrouwt 14 December 1666 als j.g. met Aeltjen van der Wende, j.d. van Campen, die vermoedelijk begin Juli 1665 met attestatie van Utrecht gekomen is, terwijl hij vóór Kerstmis 1666 lidmaat der Hervormde Kerk te Kampen geworden is. Het huwelijk wordt 2 Januari 1667 in de Bovenkerk ingezegend. Ook hij is jong overleden, daar den 6en Mey 1670 Jan Duyckinck van Deventer, j.g. met Aeltje van der Wenden van Campen, weduwe, in ondertrouw te Kampen opgenomen is en de Rekening der Armenkamer in 1671 het positieve bewijs brengt in de vorm van de volgende boeking: „A°. 1671. Den 7 October. Van Aeltjen Dircx van der Wendden wegens het Testament van haer overledene man, Lambert Jacobsen Veenne f. 2 16 o”; testament en begraafacte zijn niet gevonden. Everhardus of Evert har ent Avercamp. Over Evert Avercamp is reeds het een en ander uit gedrukte bronnen bekend. De Roever zegt in „Oud-Holland”, dat hij voor zijn opvoeding naar Amsterdam gezonden werd en in 1613 leerjongen bij den chirurg Albert Jansz. Scherm was. In ieder geval is hij bij de medische faculteit der Hoogeschool Leiden 3 November 1615 als Everhardus Avercamp Campensis, 21 jaar oud, ingeschreven, weshalve zijn geboortejaar op 1594 te stellen is. In de Bibliotheek der Rijksuniversiteit te Groningen bevindt zich een Album Amicorum van hem, dat in de Bijdragen tot de Geschiedenis van Overijssel, deel VI, p. 219 vlg., door mr. |. Nanninga Uitterdijk in 1880 uitgegeven is. Behoudens eenige bijvoegingen zijn de volgende mededeelingen aan dat artikel ontleend. Binnen het jaar verhuist Everhardus van Leiden naar Groningen, waar hij n Juni 1616 als medisch student zijne studiën voort te zetten wenscht. Hier blijft hij tot Juni 1619. Den 14®" Juli vertoeft hij te Kampen1), vanwaar hij in Augustus naar Rotterdam vertrekt, om zich naar Frankrijk in te schepen. Aan de academie te Angers zet hij vanaf September 1619 zijne studiën voort; 15 December 1619 is hij te Saumur, waar een Protestantsche universiteit was, evenals te Loudun. Van Saumur vertrekt hij op 23 December 1619 naar Angers, waar hij slechts kort blijft, want 9 Februari 1620 is hij te Orleans. Den Ben8en Maart vertoeft hij te Parijs, waar hij tot October blijft. 21 October 1620 bevindt hij zich te Oranje, waar hij tot in 1622 blijft. Van 2 December 1622 is hij voor de tweede keer te Angers en blijft daar tot April 1623. Tot zoover mr. Nanninga Uitterdijk. Hij keert naar zijn vaderland terug en levert September 1623 zijn attestatie te Kampen als D[octor] Avercamp in. Hij heeft zich te Meppel gevestigd, maar in het Rijksarchief in de provincie Drente is zijn aanstelling tot kerspeldokter in het oudste resolutieboek van het kerspel Meppel niet aangetroffen. In 1629 zijn te Kampen ondertrouwd: Den Ben Mey D. Everhardus Avercamp van Campen, j.g. Elsghen Janssen 2) van Campen, j.d. Hierbij staat geschreven: „Meppel cop[ulati]”, maar bij navraag is gebleken, dat te Meppel i) Inschrijving in zijn Album Amicorum door zijnen oom: „Franciscus Avercampiuspatrüus: Everardi Avercampij medicme studiosi scripsit in urbs Campensi anno 1619 mensis July die fl4]. 2) Haar familienaam is vermoedelijk van Haltenen', in Overijsel in van Alteren veranderd. in spijt van mr. Nanninga Uitterdijk’s mededeeling, dat dit 8 Mei 1629, notabene datum van ondertrouw! gesloten zou zijn het huwelijk niet ingeschreven is. Uit deze echtverbintenis zijn te Meppel drie kinderen gedoopt: i°. 9 October 1631 Bernardus, jongf. 2°. 7 Mei 1635 Bernardus, [naar zijnen grootvader Avercamp]. 3°. 14 Juni 1637 Beatreis, [naar hare grootmoeder Avercamp], Daar noch testamenten, noch registers van begraven of overledenen in het Rijksarchief van de provincie Drente aanwezig zijn, kunnen hierbij slechts eenige Kamper acten gevoegd worden, die nog eenig licht over hem en de zijnen verspreiden. Mogen wij volgens mr. Nanninga Uitterdijk nog aannemen, dat Everhardus in 1637 en 1644 in het Lidmatenboek der Hervormden van Meppel voorkomt, met beslistheid kunnen wij zeggen, dat hij nooit als stadsmedicus te Kampen gewoond heeft, dat evenmin volgens het apothekersboek van Jacobus Milius, zijnen behuwdneef, niet zijne vrouw in 1666 nog in leven is. In 1641 worden beiden nog genoemd, maar volgens een transport van 19 October 1649 heeft Elsgen Jans, weduwe van doctor Everhardus Avercamp, voor zichzelf en als „legitime tutrice” van hare kinderen volmacht d.d. 1 October 1649 voor Philip Hermen Schickhardt, „Scholtes tot Meppel” ten behoeve van [haar zwager] Jacob Roloffssz. Steenberch, ontvanger der verpondinge van Mastenbroek, gepasseerd gegeven, om een huis en erve in de Groenestraat te Kampen te verkoopen, zie bijlage XXXIX. Zij was mede-erfgename van wijlen Triene Jacobs en uit de acte blijkt, dat Jan van Alteren of Halteren en Jurrien van Munster vermoedelijk haar broeder en zwager waren, dat hare zuster Marrigen Jans overleden was, nalatendc twee kinderen, waarvoor Aelt, Henrick en Jurrien van Munster als voogden optreden. Den z6en Maart 1661 worden over de nagelaten goederen van dr. Ever[h]ardus Avercamp in het Landschap van Drenthe beschikkingen getroffen, zie bijlage XL. Jacob Roeloffsz. Steenberch treedt „als momber over de naegelaetene kinderen van sael[iger] Everardus Avercamp medicinae Dor” op, de naam der weduwe wordt in deze acte verzwegen, maar ook zij is overleden, want den i4cn November 1661 bedankt Beatrix Avercamp, nagelaten dochter van wijlen dr. Everhardus Avercamp en Elsien Jans in de Kamper Recognitiën, 1658—1664, hare voogden Jacob Roelofsz. Steenberch, ontvanger des lands van Mastenbroek en Jacob Veen, majoer der stad Kampen, voor de afrekening wegens hare vaderlijke en woederijke goederen, zie bijlage XLI. Nog eens treffen wij in een acte de kinderen van ~sael[iger]” Evert Avercamp aan, als door Henrickien Jans, met haren zwager Willem Willemsz. Buys, mede voor Annichien Jans, wonende in Friesland, de kinderen Avercamp, van Jan van Hal teren en die van Lubbert Lubbertsz. een groeve in de Bovenkerk in de middengang verkocht wordt, zie bijlage XLII. o o —1 —)—o —— Of dit het graf van Elsghen Jans’ ouders geweest is? Over Bernardus en Beatrix Avercamp ontbreekt verder ieder spoor. hem nietje Barents ylvercawp. Als laatste in de rij het eenige dochtertje van mr. Barent Avercamp, apotheker, en Beatrix Peters Vekemans, dat bij des vaders dood nog tot „haer cleyne hoepken andere kijnderkens” behoorde, dat nog „opwassen” moest. Uiterlijk is haar leven nog het normaalst verloopen, al zal zij reeds vroeg de zorgen van hare moeder en broers hebben moeten deelen. Die moeder met haar veelbewogen jeugd, die met angst en beven in haar kinderziel het beleg van Alkmaar medemaakte, die het ontzet bijwoonde, waarna de victorie van de nieuwe over de oude leer in haar vaderland begon, is zeer zeker R. C. gedoopt en volgens de leerstellingen dier kerk opgevoed. Zij moet met begrip getuige geweest zijn, eerst van het verzet tegen, ten slotte van de overgang van hare ouders tot het Protestantisme op de vooravond van die diep in haar jeugdjaren ingrijpende gebeurtenis, het op die treurige Kerstavond 1577 Haarlem, Museum Teyler. Cat. T 43. Afb. 111. Costuumstudies van Femmetje en wellicht van haren broeder-schilder Hendrick Avercamp te Alkmaar plaats gehad hebbend afsterven van hare moeder Femmetje .... Die vrouw, die eenen ongelukkigen zoon behield, terwijl zij twee kinderen jong moest afstaan, die man, knecht, zoon en vader in luttele maanden zag heengaan, hoe zal die vrouw, door leed en tegenspoed gerijpt, over het dochtertje, dat naar hare jonggestorven moeder heette, gewaakt en het met teedere zorgen omringd hebben. Zij moest er immers vader en moeder tegelijk voor trachten te zijn! Gelukkig heeft zij zich nooit van haar Femmetje behoeven te scheiden. Toen na de godsdienstige woelingen van 1618 de lidmatenlijst der Hervormde gemeente te Kampen opgemaakt werd, werden 22 December 1619 daarop geplaatst: „Beatrix Peters, wede. in de Oudestraat, Femmetje Berents haer dochter”, fol. 9 v°. Zij was in 1619 dus ongeveer 18 jaaroud. Den i6en April 1624 wordt „Femmeken Avercamps van Campen, J. D.” met „Jacob Roeloffsen Steenbergh van Campen, J. G.” in ondertrouw opgenomen. Het huwelijk is den 9en Mei daaraanvolgende in de St. Nicolaas- of Bovenkerk gesloten. Deze Jacob Roeloffsen Steenberch was een wees, het jongste kind van Roeloff Steenberch en Truyde Jacobs. Den 2ien September 1607 werden over hunne vier kinderen, genaamd Thonijs, Anna, Koeloff en Jacob tot voogden Tymen Henricksz. en Johan Geertsz. Steenberch benoemd, volgens het Momberboek, 1581—1611, fol. 99. In April 1618 is Jacob nog minderjarig, terwijl Anna reeds met den predikant Valerius te Sluis gehuwd is en de broers meerderjarig zijn, welke bijzonderheden aan een acte uit het rechterlijk archief van het Schoutambt IJselmuiden ontleend zijn. 1 October 1624 bedankt hij volgens het gebruik dier dagen in de volgende acte zijne voogden voor het beheer van zijn ouderlijke nalatenschap. Afschrift uit; Recognitiën, 1624—1626, fol. 145, Letter J., G. A. Kampen. Den eersten Octobris A°. 1624. Jacob Roloffsen Steenberch bekent voor hem ende syne erffgenamen, dat die E. Tyman Henricksen ende Jan Geertsen Steenberch sijn geweesene momberen, hem terneuge entrichtet, betaelt ende voldaen hebben, alle alsodanige goederen, als hem recognoscent eenichsints van sijn zajlige] ouderen angestorven ende angearvet sijn, geene van allen vuitbesondert, bedanckende also sij[n] voornfoemde] mombaren volcomener ende genochsame entrichtinge, voldoninge ende betalinge, met quytscheldinge van alle naemaeninge van dien ende voorts sijn voorn, momberen, van haer momberschap ontslaende, ende goeder administratie van momberschap bedanckende. Sonder argelist. Coram . Lubbert van Hardenberch. Reyner Henricksen. Hij was ontvanger van dc verpondingen van het land van Mastenbroek. Als leverancier van boeken, papier en linnen, komt zijn naam in de Rekening der Armenkamer van 1634 voor, derhalve zal hij in de kwaliteit van boekverkooper 6 Maart 1646 en 20 November 1650 als gildemeester van het St. Lucasgilde te Kampen opgetreden zijn. Ook was hij diaken en ontvanger van de Armenkamer, de Weezen en de Bovenkerk; in 1630 ontmoet men zijn naam reeds in het bestuur van de Armenkamer. Wegens lichaamszwakte vraagt en verkrijgt hij 8 Maart 1670 van den magistraat van Kampen ontslag uit dit drievoudig ambt en wordt zijn zoon Berend Steenberch tot zijnen opvolger benoemd, zie bijlage XLIII. De wijze, waarop hij als schoonzoon, zwager, oom en oudoom, voor de belangen van zijne behuwdfamilie, voor alle leden, groot en klein, oud en jong, voor de halfweezen en weezen uit het geslacht Avercamp op de bres gestaan heeft, is boven alle lof verheven. Uit het huwelijk van Jacob Roloffsen Steenberch en Femmetje Avercamp zijn zeker drie zoons en vier dochters geboren; i°. Berend, 14 September 1625 gedoopt; 2°. Geertruid, 8 Juni 1627 gedoopt; 3°. Jannichien, 25 Januari 1632 gedoopt; 4°. Beatrix, 3 November 1634 gedoopt; SU.5U. Roeloff, 2 December 1635 gedoopt; 6°. Peter, i Mei 1658 gedoopt; 7°. Marrigen, iz Augustus 1639 gedoopt; alle te Kampen.*) *) Peter is jong gestorven en 25 Mei 1638 in de Bovenkerk begraven. Den zyen October 1657 werd in de Bovenkerk te Kampen begraven: ~|acob Steenbergens dochter 7 14 • Dit zou de 25 Januari 1632 gedoopte Jannichien vader Jacob Roelofsen moeten zijn, naar hare overleden tante Jannichien Symons, vrouw van Lambert Avercamp, genoemd. In het vreeselijke pestjaar 1665 hebben zij, beide gezond van lichaam „bij goeden verstande” den i4en Augustus hun testament gemaakt. Daaruit blijkt, dat hun zoon Roelof! reeds overleden is, nalatende een dochtertje Yetjimigien. De overlevende kinderen heetten: Tierend, Geertruid, Beatrix en Marrigien, waarvan de twee laatste in 1665 ongehuwd zijn, zie bijlage XLIV. Jacob Roeloffsen Steenberch en Femmetjen Avercamp zijn in de apotheek in de Oudestraat blijven wonen. Den 22en Januari 1635 laten zij tenminste van een huurhuisje achter hun huis in de Hofstraat een stal timmeren, zie bijlage XLV. Den i6en Maart 1640 koopen zij een mate, buiten de Broederpoort in de stadsvrijheid gelegen, van Johan, Otto, Geertruit en Margreta Gansneb gent. Tengnagel, zie bijlage XLVI. Wie van beiden het eerst overleden is, valt niet te zeggen. Het begraafregister der Bovenkerk vertoont een hiaat. Vermelding verdient de ingelaschte verzuchting van den koster: „Hyer [d.i. 27 December 1673] beghinnen weer die begraeffenijs nae het uittrecken van de hijttere Fransen.” Voor Jacob Roeloffsen Steenberch is het einde tusschen zijn ontslag van 8 Maart 1670 en Juli 1671 te stellen, immers in het register: Venduen, 1662—1674, fol. 309 v°. G. A. Kampen, leest men: Ook Roeloff is voor hen gestorven na een kort huwelijk met FHstina waaruit een dochtertje Femmetje, in 1682 overleden, zie bijlagen LI en LIL Ondertrouwd 25 Mei en getrouwd 20 Juni 1649 zijn Barent Steenberge van Campen, j.g. en Margarine Veenje] van Campen, j.d., die vele kinderen hadden. Geertruid huwt: i°. Hendrick Huigo, wedr. **), ondertrouwd 28 Februari 1662. Een zoon: Gerrit Steenbergen, zie bijlage XL VIL 20. Jacob Willemsz. Worst, j.m. ondertrouwd 19 Mei 1665. Begraven Bovenkerk: „den 22en January 1691 Capeteyn Jacob Worst vrouwe Geertruyt Steenbarghens f. 7 14 —. Beatrix huwt o. te Kampen den 2en Juni 1671, i°. Quirinus of Crijn van den Velde, j.g. van Amsterdam, predikant te Harich 1671, te Werns 1675. Begraven in de Bovenkerk te Kampen: „Den 13. November 1679 Domeni van de Velde f. 7 —.14 —”, waarop Beatrix eene lijfrente ontvangt, zie bijlage L. 2°. Clamer ter Heyde, weduwnaar'), ondertrouwd 4 Maart 1681. Begraven in de Bovenkerk te Kampen: „Den 27. Januari 1684. Clamer ter Heyden vrouwe Beyaters Steenberge —£7 —l4 I 'enduhoek, i6jj—iyoo,fol. 64. G. A. Kampen. Den 2jen Augusti A°. 1684. Door Jan Wijsman verkoft eenige goederen van Beatris Steenbergen sallr. daer van gemaeckt f. 389 12 o. Onkosten f. 24 6 12. Rest f. 365 5 4. Den azen November 1684. Noch verkoft eenige schilderien van dieselve ad f. 78 15 o. Rest f. 444 o 4. Onkosten f. 4 18 o C. ter Heyde. In margine 2 keer: „gedeelt”. Hoeveel Avercamps zijn hieronder geweest? •) Gedoopt te Kampen 3 April 1634 als dochter van Jan Jaec[ob]sen Vcenc, o. te Kampen 2 Januari 1663. **) Begraven Bovenkerk te Kampen: „Den lOen November 1663 Hendrick Hugc brouwer f. 7 14 —” ***\ TA A : I IAOM VI LI ] C n i A – _ J. u l I. 1 ***) Den 24en April 1680. Klamer van der Heyden vrouwe f. 7 14 in de Bovenkerk begraven. „Den 10 July 1671. Door Jan Henrixen vercoft eenige beesten van wijlen Jacoh Roeloffsen Steenbergen, daarvan geprocedeert f. 121 . de jura der vercopinge 7 11 4. door Jan Henrixen in gelde getelt 113 8 12. Somma f. 121 w.g. A. P. Steenbergen. P. Eeckhout. 1671, 28/9. Dan volgt de volgende dag een tweede inschrijving, luidende: fol. 310 „Den 11. Juli 1671. Door Jan Henrixen vercoft de goederen van wijlen ontfr. Steenbergen, waervan geprocedeert 139 18 het vercoopgelt 8 16 blieft an geit fl. 131 2 w.g. A. P. Steenbergen. P. Eeckhout. 1671, 28]9. De boedelscheiding is in Juni 1675 nog niet vereffend, daar aan Franciscus Hanius J. U. D. volmacht verleend wordt, „in ’t erffhuys van wijlen d’ontfanger Jacoh Roeloffsen Steenbergen en sijn huisvrou jaeliger te treden” en de deeling der goederen te bewerkstelligen, zie bijlagen XLVIII en XLIX. De zaken zijn blijkbaar tengevolge van deze schikking toch afgewikkeld, daar in de Rekening der Armenkamer, 1675, voorkomt: A°. 1676. Den 5 January „Van Confr[ater] van Wijeringen wegens het Testament van wijlen d’ontfanger Jacob Roelofsz. Steenberch en Femmegien Avercamps f. 35 o Als de Rekening der Bovenkerk in 1696 vermeldt: „Ontfanxt van ’t verhogen van groeven. No. 4. De erfg[enamen] van Jacob Roelfoffsen] Steenberg 1 dubbelde in de middelgank f. 1 8 —,” zoeke men wellicht aldaar de laatste rustplaats van het stoffelijk overschot van Jacob Roeloffsen Steenberch en Femmetje Avercamp. HOOFDSTUK VI HENDRICK AVERCAMP, BIJGENAAMD „DE STOMME VAN CAMPEN” Indien het oudste kind van Barent Hendricksz. Avercamp en Beatrix Peters Vekemans, dat den 27en Januari 1585 in de Oude Kerk te Amsterdam Hendrick gedoopt werd, in leven gebleven is bij gebrek aan doopboeken van Kampen over de jaren 1586—1622 ontbreken de bewijzen, dat na 15861) een tweede naamgenoot van den Frieschen grootvader in de oude Hanzestad het levenslicht aanschouwd hebben zou, dan was deze eersteling, vanaf het oogenblik, dat aan de ouders bewust werd, dat het doofstom was, een kind, dat hun zorgen gaf. 2) Met welke bijzondere gevoelens zijne ouders hem tijdens hun leven geleid hebben, wij weten het thans niet meer na te vertellen. Alleen zij, die zelf voor de opvoeding van een door de natuur misdeeld kind gestaan hebben, zullen ten volle beseffen, wat in die taak besloten gelegen heeft. In vroegere eeuwen was bovendien het lot der gebrekkigen zonder de hedendaagsche inrichtingen, waar getracht wordt, hen tot nuttige leden der samenleving te maken, nog oneindig wreeder. Ken kind, dat hooren noch spreken kon, was voor de gemeenschap meestal eenvoudig verloren. Dat uit het ongelukkige kind van Barent Hendricksz. Avercamp en Beatrix Peters Vekemans een kunstenaar gegroeid is, wiens naam na eeuwen nog bekend en met eere genoemd wordt, dankt hij naast zijn natuurlijke aanleg, toch zeker in de eerste plaats aan het aandeel, dat zijne ouders in zijn ontwikkeling genomen hebben en door de vroegtijdige dood van den vader aan de 30-jaar lange, nooit falende zorgen van zijne moeder. Haar laatste wil is daarvan het eenig, tastbaar bewijs, maar het strekt haar karakter evenzeer tot eer zij moet haars vaders trouwe aard en edel karakter bezeten hebben als den rector Vekemans zijn testament van Maart 1603. Uit de aard der zaak heeft Hendrick Avercamp door zijn gebrek een geheel geïsoleerde plaats in de familiekring en in de maatschappij ingenomen. De meest nauwgezette nasporingen hebben wel is waar archivalisch weinig nieuw licht over zijn persoon gebracht, wat niet verwonderlijk is, omdat de betrokkene buiten de gemeenschap gestaan heeft, anderzijds echter hebben zij op zijn verblijf en zijn werken wèl een ander licht laten vallen. *) In de Rekeningen der Bovenkerk, G. A. Kampen, komen geen begrafenisgelden voor een kind van apotheker Barent Avercamp van 1586—1505 voor. o\ rt: 1 11 11 1'J t z) Hier zij terloops alleen vermeld, dat op de veiling van wijlen Oskar Huldschinsky, 3 November 1931 bij de firma Graupe te Berlijn gehouden, een studieblad met drie heeren en twee andere figuren, catalogus p. 4, no. 5, was, dat op de achterzijde met latere hand in inkt geschreven de aanteekening bevat: ~ H. Avercamfp] fjecit], geh[oren\ Campen ijyo”. Verdere foutieve opgaven in catalogi blijven buiten bespreking. Met vol vertrouwen kunnen wij aannemen, dat hij zijn kinderjaren te Kampen gesleten heeft. Schoolbezoek zal wel buitengesloten moeten worden, hoewel veilig aangenomen worden kan, dat hij de kunst van schrijven verstaan heeft, welke, daar behoeft men niet aan te twijfelen, hem zeker door zijnen vader bijgebracht zal zijn. Voorts zal de knaap vanaf zijn prilste jeugd, met schetsboek en teekenstift gewapend, in en om Kampen heele dagen rondgezworven hebben. Zijn uiterst fijngevoelige blik en zijn opmerkingsgave hebben zich daarbij op geheel natuurlijke wijze kunnen ontplooien. Door zijn oog heeft hij de wonderen rondom op zich laten inwerken, die bij de subtiele aanleg van zijn geest de innere rijkdom van zijn bestaan vormen zouden. Welke plaats hij innam, moge blijken uit de zorgen van zijne moeder voor hem. Uit het proces, dat Beatrix Peters, weduwe Avercamp, met hare kinderen tegen Cunneke Rutgers van 1625—1629 gevoerd heeft en dat door haar cum suis verloren1) werd, blijkt overtuigend, hoe geheel hij buiten het eigenlijke leven gestaan heeft. Mette Lubberts van den Hardenberg ook Mette Brandeborchs geheeten, wonende te Kampen, had nl. de kinderen van wijlen mr. Barent Avercamp in 1606 en 1618 schriftelijk met legaten bedacht, welke beschikkingen door haar testament van 29 Maart 1620 gehandhaafd werden. Aan het slot van dat testament benoemde zij Roeloff Willemsz. en Lambert Barentsz. Avercamp tot hare testatoren, zie bijlage LIII. Na haar dood in de Rekening der Bovenkerk wordt den 2oen Octobris 1624 het begraafgeld voor Mette Brandeborchs —f. 7—14 voldaan —, den ien Februari 1625, wenden nu ook Lambert Barentsz. Avercamp en Roeloff Willemsz. als testamenteurs over de dispositie van wijlen Mette Lubberts van den Hardenberch, zich met een request aan den magistraat van Kampen, inhoudende het verzoek in voornoemde qualiteit, de goederen van het sterfhuis te mogen openen en inventariseeren. Supplianten wordt de opening en inventarisatie toegestaan, mits dat die ten overstaan van het gerecht geschiede en de staat van het erfhuis aan den Raad ingeleverd worde,2) zie bijlage LIV. Tot zoo ver ging dus alles goed, maar den i9en Novembris 16253) vindt men onder „Gastsaeckeri’’’: „Cunneken Rotgersz. [Rutgers] voor haer selven ende mede caverende voor haer moeder respective erfgenaemen van haer zall. vaeder Rutger [Rotger] van Ommen, ende als actionem cessam hebbende van Rutger [Rotger] Smitt, haer draegende als naeste bloetverwanten van Mette Lubbertsz. ') Den Bcn8cn December 1629 worden de Avercamps gedwongen aan Cunneken Rutgers f. 900.—, berustende onder Samuel Beeckman, f. 300.— op naam van Evert Avercamp, 100 daalders, op Gerhard van Wijnbergen staande, met alle achterstallige lasten wederom in het sterfhuis in te brengen, terwijl zij tot de halve proceskosten veroordeeld worden, „tot taxatie van den Efdelen] gerichte, d'andere helffte derselver omb redenen compensierende”. In de Stedelijke Rekening van 1629: „Item van beleringe des proces tusschen Cunneken Rutgers ende Beatrix Petri, met die vereringe van den boede tsamen f. 15 14 Den 29en September 1630 geeft Cunneke Rutgers volmacht aan Rodolff van Twickeloe en Albert van der Cuerbeecke, om de zaken het sterfhuis van Mette Lubberts betreffende, verder te regelen. Den 21 en October 1630 geeft dr. Evert Avercamp aan zijnen zwager Jacob Roelofsen Steenberch opdracht uit zijn naam 300 Caroli gulden van de stad Enkhuizen op te eischen en te ontvangen; den i8en April 1631 verzoekt Steenberch aan Albert van der Cuerbeecke voor het gerecht van Enkhuizen deze som in ontvangst te nemen en aan jhr. Rodolff van Twickeloe te overhandigen. Als zijne schoonmoeder hem bij acte van 13 Februari 1632 niet 9 Juli 1631, zooals Nanninga Uitterdijk schrijft opdraagt, om door Sr. Jan Folgersz. „laeckencooper tot Amsterdam” een actie van 400 Caroli gulden, die zij op de Kamer der Oost-Indische Compagnie te Amsterdam staan heeft, te gelde te laten maken, dan houden wij deze veralieneering niet voor een teeken van welgesteldheid, maar voor de treurige gevolgen van het verloren proces, zie bijlagen LV en LVI. 2) Charters en Bescheiden, deel VII, no. 5985. 3) Sententiën, 1622—1629, G. A. Kampen, fol. 59 v°. contra Beatrix Petersz., Lambert Averkamp, Dr. [Evert] Averkamp, Jacob Stienberch, als man ende momber syner huisvrouwe, elck in haer respective qualitee, etc.” Er was dus oneenigheid over de erfenis ontstaan! Doch dit doet minder ter zake; wat echter opvalt is, dat Hendrick in deze acte niet genoemd wordt. In welke hoedanigheid Beatrix Peters hier optreedt, wordt wel is waar niet nader omschreven, maar is het niet vrijwel zeker als natuurlijke voogdesse van haren ongelukkigen, stommen zoon Hendrick? Wij kennen alleen de dispositiën op Evert en Lambert Avercamp van 1606 en op Femme ken Barents Avercamp van 1618. Peter is meerderjarig en woont gehuwd te Zwolle, waarom zou hij dus niet voor zich zelf opgetreden zijn, indien ook hij belanghebbende in deze nalatenschap geweest ware? Voor de zeventigjarige Beatrix Peters zal de apotheek zeker geen ruime bron van inkomsten meer geweest zijn. Wel levert zij volgens de stedelijke rekeningen naar oud gebruik bijna jaarlijks peper aan den magistraat, maar zij heeft concurrentie gekregen. In 1628 is Peter Veene1) op zijn verzqek tot stadsapotheker aangenomen, zie bijlage LVII en in de Stedelijke Rekening van Kampen over het jaar 1630 staat vermeld: „An den E. Wolter Jansz. Wisynck 2) bet(aelt) het geheele jaer, an specerie soe opte Schepenen maltijt ende andere tyden tot zynen huisze tot stadtz behoeff gehaelt belangende vermuege zijn avergegevene reckeninge f. 265 11 8”. Men mag dan ook veilig aannemen, dat het met de inkomsten uit de apotheek gedaan was. Of de slechte afloop van het proces haar zorgen nog vermeerderd heeft? In December 1633 althans is zij ernstig ziek en als zij haar einde naderen voelt, vindt haar gekwelde geest geen rust, eer zij voorde toekomst van haren ongelukkigen zoon zoo goed mogelijk gezorgd heeft. Zij wendt zich met een verzoekschrift3) aan den magistraat van Kampen; het door haar, na Af b. IV. Lambert Avercamp met Janneken Symons, zijne vrouw, op het ijs. Dresden, Kupferstichkahinett. Cat. T 109. x) De verhouding was wellicht vriendschappelijk, daar Catharina, de dochter van Lambert Avercamp, met eenen broeder huwt. 2) Een der voogden van Simon en Catharina Avercamp, soms de opvolger in Lambert’s zaak ? 3) In het artikel „Een en ander over Hendrik Avercamp, den Stomme van Kampen, en 2ijne werken, door mr. J. Nanninga Uitterdijk reeds medegedeeld, Obreen-Archief voor Nederlandsche Kunstgeschiedenis, deel 11, p. 195—234. de bekomen vergunning tot het toekennen van een jaargeld van 100 Caroli gulden aan haren zoon Hendrick boven zijn legitime portie, den i8en December 1633 gemaakt testament1) volge volledigheidshalve met haar request hier in extenso: Afschrift uit: Apostillen, 1632—1639, fol. 32 v°. G. A. Kampen. „Edele Eerentfeste, hoichgeleerde, wyse, voirsinnige heeren, Burgemeesteren, Schepenen ende Raedt der stadt Campen, Remonstreert ende geeft mit behoirtycke eerbiedenisse toe erkennen, die Eerentrycke Beatrix Petersz., naegelatene weduwe wylen mr. Berent Avercamp, hoe dat suppliante by haer selves pondererende ende overwegende hare middelen, wegen hare sware overkomene huysholdinge, dieselve bevindt sodanigh, dat wanneer haere kinderen ende kintskinderen, een yder syne portie, hem nae rechte competerende, nae suppliantes overlyden, daervan nae hem souden comen te nemen, haren stommen ende miserabelen soen, van sijn portie niet soude connen leven, maer noetwendigh in handen van synen broeder ende swaeger, soe het haere, als jongeluyden, selves van doen hebben, offt UEd. soude comen te vervallen; sulcker dan suppliante van herten geerne saege gepraevenieert ende voirgekomen, ende oversulckx bv seeckere testamentare dispositie van meeninge wel soude zijn, den voirsz. haeren stommen ende miserabelen soene, sijn levent lanck buiten laste van anderen te besorgen, ende denselven uyt die tsamtlycke goederen, soe als suppliante deselve tegenwoirdich is besittende, jaerlicx sijn levent lanck te maecken eene somme van hondert car. guld. soe hare andere erffgenamen uit te keeren geholden souden wesen, ende dat de goederen daer voir verobligeert souden sijn ende voirts nae dode van den voirsz. haren stommen soene weder te devolveeren op hare erffgenamen, gelijck tselve nae rechte behoren wert, welcke voirsz. saecke alsoe deselve in redenen ende billickheit wel is bestaende, soe bevindt sich dan noch eenige swaricheit waerdoor suppliantes goede meeninge, nae haeren doode, lichte lijck geen effect soude comen toe nemen ende door eenige mede-erffgenaemen geimpugneert worden, doordien suppliante op haren weduwenstoel ende in gemeenschap van goederen is bliven sitten. Ende dan suppliantes goederen alleene niet suffissant en sijn om de alimentatie van den voirsz. haren soene daeruit te vervullen, als ist dat de bedroefde crancke suppliante in desen haere refugium tot UEd. als overmomberen ende die doch een sonderlinge ooge sijn hebbende op sodanighe miserabele personen is nemende, dienvolgens versoeckende ende begeerende dat UEd. gelieve consent te draegen ende te bewilligen, dat suppliante sodanige dispositie als hyervooren verhaelt is, ter sustentatie ende onderholdinge van den voersz. haren stommen ende miserabelen soen, moege oprichten ende denzelfden uit die gemeene goederen legateren ende maecken, jaerlicx hondert car. guld. ende deselve hare dispositie nae haer overlyden tegens die opposanten te meinteneren, ten einde de voirsz., haere soene het effect van dese voirsz. haere uiterste wille moege erlangen. Des doende, (was met verscheiden handen onderteekent) Wij onderget. versoecken als boven Evcrardus Avercamp M. Dr. Jacob Roelofs Steenberch. Wouter Wissinck. Evert Rijnvisch. Roelof van Ingen. Arnoldt Witten. Was geapostilleert Schepenen ende Raedt hyrop verstaen hebbende die meininge van de vrunden ende respective momberen, soe dese saecke mede is aangaende, accorderen als overmomberen, suppliantinne in haer versueck. Actum 18 Decembris 1633.” De weduwe verklaarde nog denzelfden dag voor Schepenen, dat het volgende haar uiterste wil was. Afschrift uit: Testamenten 1628—1634, fol. 191 v°. ff. Den 18 Decembris A°. 1633. ~De Ecrcntrycke Beatricx Peters, nagelatene weduwe wylen Mr. Berent Avercamp, cranck van lichame edoch hares verstaendes wel ende volcomelicken machtich weesende geas[s]isteert met J. Hoflf haren gecoren ende by den gerichte toegelaten momber in desen, ter harten nemende de verganckelijckheit des tijtlycken levens ende de haesticheyt des feilen ende onversienlycken doodes, heeft haer testament ende vuitterste wille gemaecktende geordonneert in maniren hijr nae beschreven. Voireerst geeft sye die Boven- ende Buitenkercke yder eenen goltgulden ende den armen deser staclt Campen twee goltgulden eens, den gulden tot achtentwindch stuivers. Item geeft haer dochter Femmeken Avercamps haer laeckense fliger. Item geeft haren soene Henrick Avercamp haer swarte laeckense rock, met een bedde mit sijn toebehoir, opt cleine camerken liggende. Item legateert ende maeckt noch den voirsz. haren soene Henrick Avercamp sijn levent lanck vuit de gereetste gemeene goederen, soe testatricx tegenwoirdich is besittende, tot syne alimentatie ende onderholdinge, hondert Carels gulden des jaers, soe nae dode van hem op haere, testatricis, hijrnae geïnstitueerde erffgenamen sullen comen te devolveren ende te versterven, voirheholden hem sijn kgitime portie. Item maeckt haeren swaeger, [swager werd oudtijds meer gebezigd in de beteekenis van schoonzoon, in dien zin is het ook hier te verstaan. Jacob Roelofsz. Steenberch was immers met des testatrices dochter Femmeken gehuwd] Jacob Roelofsz. Steenberch ende sijn huisvrouwe Femmeken Avercamps ende haer erffgenaemen, haer halve huys ende arve binnen deser stadt Campen, op de Oldestrate gelegen, met de beddesteden, ende dat met sijn recht ende gerechticheit, daer toe behoirende, mits eens dairvoir an haere naevolgende erffgenaemen vuitkeerende eene somme van soevenhondert goltgulden, den gulden tot achtentwintich stuivers, waervan voir de helfte affgetogen sullen worden de opliggende renthen, des, dat die voirsz. haere swaeger ende dochter ofte haren erffgenaemen in de voirsz. soeven hondert goltgulden, voir soe voele haere portie daerinne angaet, met haere andere erffgenamen daerinne sullen comen te participeren. Ende voirts tot alle ende ydere haere andere onvermaeckte goederen, roerende ende onroerende, tegenwoirdige ende toecomende, geene van allen vuitbesondert, daertoe institueert ende benoemt sye testatricx haer eenige universele erffgenamen te wesen, de kinderen van haren za. soene Peter Avercamp, in de vaeders plaetse; item de kinderen van haren za. soene Lambert Avercamp, mede in de vaeders plaetse; item haren soene dr. Everhardus Avercamp ende haere dochter Femmeken Avercamps. Om dieselve haere naelatenschap ende erffenisse in vyer gelycke portien ende deilen in de stammen te participeren ende te geniten. Ende salt testatrice vrystaen hijr noch te moegen by voegen een testamentscedule met haer selves ofte eener deser stadt Campens Secretary handt geschreven ende onderteeckent, dewelcke in allen synen puncten soe bundich sal wesen als off hetselve hijrinne mede begrepen stonde. Ende zye kieset tot testamentoren die Ed. Reyner Gansneb gênant Tengnagel ende Cornelis van Keppel Foxsz. Sonder argelist.” Coram J Erenst van Cuerbeecke, Johan Roelofsz. Van haar ziekte is Beatrix Peters, weduwe Avercamp, niet meer hersteld. In de Rekeningen van de St. Nicolaas- of Bovenkerk, 1618—1634, staat vermeld: „Den 5. January A°. 1654 weduwe wylen Berent Avercamps begraffnisse viii h. fi‘. 14 st.” De Rekening van de Armenkamer van het jaar 1634 bevestigt haar dood: „Noch an hem [d.i. Jacob Roeloffsz. Steenberch] betaelt wegen gehaelde waren, soo by zal[ige] Beatrickx in den jaere 1635 gehaelt vermoge reckeninge f. 7 12 o. Ontfanck van Testamenten in den jaere 1634 [in dezelfde rekening]: Den 20 December 1634 van zal[ige] Beatrickx Peters testament door Jacob Roeloffs Stienberch ontfangen f. 2 16 o.” Lang heeft de ongelukkige zoon intusschen zijne moeder niet overleefd. In bovengenoemde Rekening van de Bovenkerk staat 4y2 maand later zijn overlijden reeds, als volgt, ingeschreven; „Den ij May A°. 1634 van Henrick Avercamps begraffnisse vii h. ®. 14 st.” Geen grafsteen vermeldt de namen van moeder en zoon, maar de meest aannemelijke rustplaats zal wel het graf in de absis of kooromgang der Bovenkerk te Kampen zijn, dat sedert 1603 het stoffelijk overschot van den man en vader, den stadsapotheker Barent Hendricksz. Avercamp, besloten hield. Voor de ‘Nederlandsche kunstgeschiedenis vormt echter het vinden der begraaf acte van Hendrick Avercamp „den Stomme van Camper” na bijna drie eeuwen een punt van belang. Uit het feit, dat na het overlijden van zijne moeder, zijne natuurlijke voogdesse, van magistraatswege geen voogd of gevolmachtigde bij boedelscheiding of verkoop benoemd is, valt af te leiden, dat hij bij zijn zwager en zuster, jacob Roeloffsen Steenberch en Femmeken Avercamp, tot het einde toe in het ouderlijk huis in de Oudestraat verpleegd is, wellicht 60 werd het hem bij testament nagelaten bed met toebehooren in het „cleine camerken liggende” zijn sterfbed. Den i5en October 1656 wordt door de voogden over Peter en Lambert Avercamp’s kinderen, Jacob Roeloffsz. Steenberch, als man en momber1) van zijne vrouw Femmigien Avercamp, mede voor doctor Evert Avercamp de hof in de Heilensteeg tusschen het St. Birgittenkerkhof en mr. Jan Sael’s hof aan Gaspar van Breda en Femmegien Wegewaerts, zijne vrouw, verkocht, zie bijlage LVIII. Vervolgens wordt den i7en November 1641 door de voogden over de kinderen van wijlen Peter Avercamp en wijlen juffr. Elisabeth van Ingen, met de voogden over de nagelaten dochter van wijlen Lambert Avercamp en wijlen Janneken Symons benevens den gevolmachtigde van dr. Evert Avercamp en zijne vrouw Elsien Jans de acte is 28 September 1640 voor Philip Lierman Schichert, scholtus te Meppel, gepasseerd hunne rcspective quoten en aandeelen in het ouderlijk huis in de Oudestraat aan Jacob Roeloffsz. Steenberch en Femmeken Avercamp verkocht. In beide acten wordt de naam van Hendrick Av er camp „de Stomme” niet meer genoemd, hoewel hij, als hij nog geleefd had, recht op 2ijn legitieme portie gehad zou hebben, zie bijlage LIX. Afb. V. Janneken Symons, vrouw van Lambert Avercamp? Eene bevestiging te meer dat hij niet meer in leven was. Windsor, Rqyal Librarj. Cat. T 156. Wanneer wij dan ook in het Lidmatenboek der Hervormde kerk te Kampen lezen, dat [in Juli?] 1639 „dus. Hendericus Avercamp met Machtelt Wentholt, sijn huysvrouw,5 met attestatie van 11 olvega komt, fol. 28, dan betreft dit niet den schilder en teekenaar, maar den zoon van ds. Franciscus Avercamp, f 1637 te Oldeholtspade, die reeds te Zutphen als medisch doctor werkzaam geweest is en in 1640 door den magistraat van Kampen als stadsmedicus aangesteld wordt, te Hattem overleden en 2 October 1647 te Kampen op het koor der Bovenkerk bijgezet is. Voor verdere bijzonderheden zie men bijlage LX. *) Voogd. Foutief duikelt de naam nog weer eens op, wanneer de Stedelijke Rekening van Kampen in 1649 onder; „Alderley ende Extraordinaris Vuytgaave” meldt: „Hendrick Avercamp voor een glas, soo de E. Magistraet aen jhr. Hendrick Glauwe tot Swolle hadden vereert bet(aelt) —f. 22 —o o”; wij hebben hier gelukkig met een verschrijving van den Kamper secretaris te doen. De jaarrekening van Zwolle, 1650, zegt: „Betaelt aen Hans Avescamp*) voor een glas in joncker Glauwen huis vereert —f. 15 20 —. 2) Van wien Hendrick Avercamp te Kampen het eerste teeken- en schilderonderwijs ontvangen heeft, is tot dusverre onbekend. Wij weten echter, dat hij in de eerste jaren der XVIIe eeuw door zijne moeder en verdere verwanten, waaronder zeker zijn voogd Samuel Yekemans, ter opleiding naar Amsterdam gezonden is. Immers blijkt uit de bescheiden, dat Hendrick Avercamp zich begin Maart 1607 in „het Boshuys” te Afnsterdam in het geyjn van den schilder Pieter Isaacksophield en dat hij voor een bedrag van f. 9 ij aan teekeningen van fijnen leermeester bij diens vertrek naar Denemarken gekocht heeft. Zoowel in facsimile als in afschrift volge hier het bewijs, dat mr. N. de Roever, door vluchtige lezing, aanleiding gegeven heeft tot schromelijke verwarring, toen hij het nog steeds hardnekkig terugkeerende, foutief overgenomen feit op schrift stelde, als zoude Gillis van Coninxloo hem onder zijne leerlingen geteld hebben! Hier moge de juiste toedracht volgen: In het oud-archief der gemeente Amsterdam berust een in perkament gebonden folio register, dat tot titel draagt: „Erfhujsen van de Weescamer, beginnende den XI Decembris 1606”. Het hier in aanmerking komende gedeelte begint aldus: ~Op de Turfmarkt. Opten eersten Marty 1607 zijn ter ordonnantie van de Heeren Weesm[eeste]r[en] vercoft de goederen achtergelaeten by Gillis van Conincksloo op ses weecken dach.” Volgen 4 bladzijden met mededeelingen. „Den nen [= 2] Marty 1607 daeraenvolgende”. ]) Zoowel te Kampen als te Zwolle komt tegelijkertijd in de rekeningen mr. Henrick Stinstra, glaesem[ake]r te Zwolle, voor. 2) Gelukkig, dat door het onderzoek in het archief der gemeente Zwolle naar Peter Avercamp, apotheker, ingesteld, het volgende genoteerd is, omdat reeds voor verwarring stichtende acten gevreesd werd: „Ondertrouwd te Zwolle, Aprilis 1623Henderick Aveskamp van Oldenzeel woenende bij mr. Hendrick Eickhorn glasemaker ende Willemken Arentsen Arent Arentsen djochter] in die Wanne 1. 2. 3. [= geboden]. In margine: den 4 May 1623, dus gehuwd. Zijn leermeester heeft volgens de Stedelijke Rekening van Kampen, 1617, ook reeds voor den magistraat gewerkt. „Betfaelt] an mr. Eeckhorn tot Zwolle van een glas an Burgermr. Henrick ter Cuilen vereert xiiii h.li:. iiiist.” De naam heeft het dus niet gedaan, een bewijs te meer, dat het hier zuiver een verschrijving van den Kamper secretaris geweest is. Anno 1623 burger Henrick Avelscamp. Uit het huwelijk zijn 5 kinderen genoteerd, te Zwolle gedoopt: i°. 2i Maart 1624, Lamhert, z. van Hendrick Auskamp x Wilmeken Arensz. 2°. ii September 1627, Jan, 2. van Henrick Avercamp [sic!] x Wilmtien Arents. j°. 20 December 1629, Tohyas, 2. van Henrick Avercamp [sic!] x Willemtien Arents. 4°. 29 Augustus 1633, Stintien, d. van Derick [sic!] Avescamp x Wilmentien Arents. s°. i 8 September 1639, Maria, d. van Henrick Avescamp X Wilmtien Arents. Te Deventer heeft het ingestelde onderzoek geen resultaten gehad, zoodat wij niet weten, of jhr. Hendrick Glauwe glazen van de drie steden in zijn woonhuis te Zwolle rijk geweest is. Volgen 2 bladzijden alsvoren. „Den nen [— 2] Marty des namiddages daeraenvolgende —” Volgt ruim 1y2 bladzijde alsvoren. „Den 3en Marty 1607 —” Volgt 4/4 bladzijde alsvoren, dan leest men; „Naarvolgende staet twee bladen hiernae . . (volgt verwijzingsteeken),” maar onmiddellijk is één bladzijde schrift ingelascht, waarboven: „Int Boshnys. Opten yen Marty i6oy ijn ten versoecke van Pieter Isaacx vercoft de naevolgende goederen:” De volgende bladzijde vangt dan weer aan: „Ten selven dage ten versoecke van Hans van Coninckslo verkocht de navolgende goederen”, 2 bladzijden. „Opten 5 Marty 1607 zijn ten versoecke van Cornelis van der Voert vercoft de naevolgende goederen, 5 posten. „Opten sen Marty 1607 zijn ten verzoecke van vercoft de naevolgende goederen. Jan Balte, 6 Maert 1607.” halve bladzijde 6 Marty nog verkocht Govert Govertss. Hans Coninxloo. „hoort aen ’t voirgaende . . (volgt verwijzingsteeken) 4 bladzijden, welke weer besluiten met: „noch op twee navolgende blat . . (verwijzingsteeken).” „Volcht het tweede voorgaende bladt . . (verwijzingsteeken): Op de Turfmarckt. Opten yen Marty 1607 zijn ter ordonnantie van de heeren Weesmrn. vercoft de goederen achtergelaten by Gillis van Conincksloo schilder. Somma totalis van dese met de twee voorgaende afgeteyckende vercoopingen 35 5 7 gl- i? st. Salaris 177 gl. 18 st. 28 bladen copie 4 gl. 4 st. oplegghen 4 o 186 2 337i i 5 Dese pennijnghen sijn betaelt als bij quitanty bleyckt. Den 11. January 1614 heeft Gerrit Jacobsz. Harinck weesm[eeste]r vertoont voor Schepenen, quitancie van dese penningen betaelt te hebben, zijn getyckent van dato 6 Sept. 1607. 12 ditto.” Uit deze gegevens blijkt duidelijk, dat de nalatenschap van Gillis van Coninxloo op de Turfmarkt, 1,2, 3, 6 en 7 Maart verkocht is, welke verkooping op drie verschillende plaatsen geboekt is, maar onderscheiden moet worden van eenige ingelaschte, kleinere veilingen, waarvan de eigenaren wellicht van de gelegenheid van een bekende vendutie profiteeren wilden. De tekst van deze tusschengevoegde veiling in zijn geheel luidt: Facsimile van de op 3 Maart 1607 „int Boshuys” te Amsterdam geveilde goederen van den schilder Pieter Isaacksz. Hier is dit alles uitvoeriger vermeld moeten worden, omdat de onjuiste aanhaling en lezing betreffende de bescheiden tot verkeerde conclusies geleid hebben. Over de aanleiding tot deze veiling zal hieronder nog nader gesproken worden. Int Boshuys. „Opten 3en Marty 1607 zijn ten versoecke van Pieter Isaacq vercoft de naevolgende goederen. — teyckeningen Carel Lhermyt voirsz I I D — — uts. [upra] Job1) tot Pieter Ysacqs .... 2 D — — printen Dirck Claes Kan D 15 — — uts. ende teeckeningen . . . Pr. Gelekerck tot Cornelis Ketel 3 1 — — uts Huych Pieters tot Pr. Isacq . . . 6 10 — — uts Pieter Gelekerck voirsz 5 — — — uts Coen Cornelisz. de soon van Corn. Coensz 2 — — teeckeningen de Stom 2) tot Pieter Isacqs . . . . 9 15 — 6 stuckcrKvan Fraps' F 1 oris schildert . .X . . ■ • yi tafereeJV . . . . . . SteyX Thonisz yeP'de Hoichsfrdit Den jen dito X X X — verscheyden printen .... Adriaen van Nieulandt 3) ... . 2 2 — teeckeningen en printen . . Jan Alberts . voirsz I 12 — — q£4i i bort G. Jacobsz 3 IO — — 2 bortges de doot en ’t leven Cornelis van der Voort .... 5 IO — 2 borden Hendrick Jansz 5 IJ — 2 borden Steven Anthonisz. voirsz 8 5 — 2 borden Johannes d’apostel ende van den Arck ( J Jochim Smals 4° — — i stuck schilderij Jan Reynersz 6 — Een korsnacht. [Kerstnacht] Jan Andrieszen soon int Jerusalems Cruys 10 s. x37 I 5 — Sale . . . 6 *7 8.” Het eenige wat dus vast komt te staan uit deze bescheiden is, dat Hendrick, als leerling van Pieter Isaacste diens fimmers tot P. L), in het Boshuis, woonde en op de vendutie fijner goederen een aantal fijner teekeningen kocht! Hoe lang Hendrick Avercamp te Amsterdam gewoond heeft, is onbekend en valt zeker niet, zooals mr. N. de Roever zulks doet, af te leiden uit de bekende gravuren, die Symon Fokke 4) naar teekeningen van hem vervaardigd heeft [zie ook vervolg] en waarvan Grosse *) Job Pouwelsz. 2) Hendrick Avercamp „de Stomme van Campen”, Zie bijlage LXV. ó) Eveneens een leerling. 4) Symon Fokke, graveur, teekenaar en kunstkenner, geb. te Amsterdam i September 1712, t 10 Augustus 1784. 5 duidelijk aangetoond heeft, dat de onderschriften en data zonder op waarheid berustende feiten geplaatst zijn.l). Of Hendrick Avercamp aan het einde van zijn leerlingschap nog bij anderen dan bij Pieter Isaacsz. in de leer geweest is, dan wel, of hij weer naar zijne moeder te Kampen teruggekeerd is, weten wij tot op heden niet met zekerheid; het laatste is het meest waarschijnlijk. Het eenige zekere feit, waarover wij, om dit vast te stellen, beschikken is, dat hij in 1613 zeker weer te Kampen werkzaam geweest moet zijn. Op de rugzijde immers van een aquarel: Riviervergezicht, 138 x 191 uit de verzamelingen Heimsoeth, W. P. Knowles en Mos te Arnhem in het bezit van den heer F. Lugt, vroeger te Maartensdijk, gekomen, staat in oud XVIIe eeuwsch handschrift vermeld : „Hendrick avercamp heeft mij dit gelevert den 28 Januari 1613 in Campen”, zie T 1. Verdere gegevens over cventueele afwezigheid of reizen bezitten wij niet, behalve die, welke op een mogelijke reis naar de Middellandsche Zee zouden wijzen. In de litteratuur over Avercamp wordt ook melding gemaakt, als zoude hij tevens te ’s-Gravenhage vertoefd hebben en aldaar in de leer geweest zijn. Dit berust dan hoofdzakelijk op de teekening, thans in de verzameling van Museum Teyler te Haarlem, waarop hij den Winterkoning met familie en gezelschap afgebeeld heeft, met de St. jacobskerk te ’s-Gravenhage op de achtergrond. Een onderwerp, dat hij ook nog eenige malen in schilderij en teekening behandelen zou. J) Leest men in de Kamper archieven de volgende inschrijving, dan zou mogelijk aan een daad van piëteit van een naamgenoot, wiens voorouders het apothekersgezin Avercamp te Kampen goed gekend hebben, gedacht kunnen worden. Het heet n.l. in Resolutiën van Schepenen en Raden, 1639—1651, fol. 162, G. A. Kampen: „Sabbathi den 27 January A°. 1649, Schepenen ende Raet begunstiget met de proeve in St. Geertruiden Gasthuys o.a. „Symon Fockes ende sijn huysvrouwe." Afb. VI. Janneken Symons, vrouw van Lambert Avercamp, f- Rotterdam, Museum Bojmans. Gat. T 62. Aan een verblijf te VGravenhage, omdat Hendrick Avercamp Frederik V van de Pfalts „den Winterkoning” en zijne gemalin Elisabeth „na het levengetejckent” heeft, op de achtergrond van welke teekening de St. Jacobskerk aldaar, kenbaar aan het hooge koor, zich verheft, kan om die reden geen waarde gehecht worden. Het jaartal moet door Ploos van Amstel later foutief bijgevoegd zijn. Dit „na het leven geteyckent” zou echter zeer wel in 1626 geschied kunnen zijn. Het is eigenlijk onbekend, dat de Boheemsche vluchteling met gemalin en de prinses van Oranje, hunne vroegere hofdame, de prachtlievende Amalia van Solms, in dat jaar de woonplaats van Avercamp met een bezoek vereerd heeft. In de Resolutiën van Schepenen en Raden wordt daarover met geen woord gerept. Het zijn alweer de Stedelijke Rekeningen, die het geheim bewaard hebben, zooals wij later nog uitvoerig zullen aantoonen. Evenmin valt waarde te hechten aan de mededeeling van Wilhelm Bode in zijne „Studiën zur Geschichte der hollandischen Malerei, 1883, dat Hendrick Avercamp1) en Hendrick ter Brugghen in het gezelschap van Geert Terborch, vader van Gerard Terborch, te Rome vertoefd hebben zouden. Bij navraag heeft de directeur van het Nederlandsch Historisch Instituut aldaar geantwoord: 2) „De oude Gerrit Terborch is blijkens documenten te Rome in gezelschap van W illem van Nieuwlandt Jr. geweest. Dat Hendrick Avercamp zich bij hem zou hebben aangesloten, lijkt ook mij absurd. Men moet aannemen, dat Bode de namen Nieuwlandt en Avercamp door verschrijving verwisseld heeft. Ook kan een mededeeling, mondeling verstrekt, verkeerd in zijn geheugen zijn blijven hangen 3). Wel is er, zooals gezegd, een groote mate van waarschijnlijkheid, dat hij na zijne leerjaren te Amsterdam een scheepsreis naar de Middellandsche Zee ondernomen heeft. Doet de teekening, T 79, te Berlijn reeds vermoeden, dat hij een storm op zee meegemaakt heeft en doet de dolfijn, daarop voorkomende, reeds sterk aan deze zuidelijke streken denken, de teekeningen T 15, 68 en T 75 geven zeker zuidelijke stranden weer, waar koopvaarders de verbinding met de kust onderhouden, waar wijnvaten op verlading liggen te wachten, terwijl de kusten zelf en haar gebouwen zeker naar de natuur geteekend zijn in het warme zuiden. Daarbij komt nog, dat op al deze teekeningen duidelijk de Latijnsche zeilen kunnen worden herkend en dat de „osteria” die op een ervan voorkomt, vrijwel zeker in Italië gezocht worden moet. Alles geeft de indruk, gemaakt te zijn door iemand, die per schip aangekomen, geland is en nu deze tafreelen met vaardige hand geschetst heeft. Wanneer dus deze teekeningen van de hand van Hendrick zijn die te Amsterdam is gemerkt: „Stomme fecit en daarover bestaat, dunkt ons geen twijfel, dan moet men wel aannemen, dat Hendrick vermoedelijk van Amsterdam uit, een reis per schip gemaakt heeft, een wijze van reizen vrijwat eenvoudiger voor onzen „Stomme”, dan een over land. Vei der kunnen wij uit een aantal teekeningen aantoonen, dat hij, vermoedelijk ook per schip, een Rijnreis gemaakt heeft. Hij heeft immers ook het kasteel Slijmsiep of Schonenberg bij Nijmegen in beeld gebracht, dat hij dus mede bezocht zal hebben, zie T 198. In oude catalogi4) te Leipzig worden twee teekeningen van Groningen door Avercamp genoemd, waarvan één x) Zusatze und Berichtigungen, S. 176 ff. 2) Schrijven d.d. 10 November 1932. A t-r-u; f Tr°k d°°r E' W'JïIoCS betwijfeld zie: „Gerard Terborch en zijne Familie”, Oud-Holland 111 en Obreen’s j niet H, p. 205, waar Moes schrijft: „Zelfs komt het mij onwaarschijnlijk voor, dat een „sodanishe miserabele persone zooals zijne moeder hem in haar testament noemt, een reis naar Italië zou ondernomen hebben.” a„ 'lntusfhen zou Hendrick Avercamp in het eerste decennium der XVIIe eeuw, toen hij toch' ook alleen te Amsterdam vertoefde, minder hulpbehoevend dan in het derde kunnen eeweest 7Ün 4) T 565. het opschrift „Groningae” draagt. Aangezien zijn broeder Everhardus te Groningen van 1616—1619 medicijnen gestudeerd heeft, zou deze hem medegenomen of zou hij die tijdens zijn verblijf aldaar bezocht kunnen hebben. Van zijn werkzaamheden te Kampen hebben wij eigenlijk slechts één officieel bewijs. Het is de volgende post, voorkomende in de Stedelijke Rekening van Kampen over het jaar 1622. Onder het hoofd „Extraordinaris ende allerley vuitgave.” ~ Be/aelt an L. Hendrick Avercamp dl Stomme van twpe peerden tho schilderen opte stadig stal gecomen f. 12 . Dit is de eenige keer, dat hij tijdens zijn leven in zijn woonplaats in authentieke bescheiden voorkomt; het is het eenige positieve bewijs tevens, dat hij als „de Stomme” te Kampen bekend was en dat deze bijnaam hem niet alleen in de kunstwereld gegeven is. Had men in latere jaren geweten, wie op de nieuwgebouwde stedelijke stalling de paarden geschilderd had, wellicht zou geen schennende hand de voortbrengselen van zijn penseel vernietigd hebben! Het was voldoende, dat de secretaris van Kampen in de rekening met de toevoeging „ volstond, elders heette hij gewoonlijk „de Stomme van Campen’". Het weglaten van de plaats van herkomst moet aanleiding tot zeer veel verwarring gegeven hebben, al heeft hij onder zijne lotgenooten zeker een eerste plaats ingenomen. Trouwens met de bijvoeging „van Campen” is verwisseling met zijnen stommen kunstbroeder Jacob van Campen uit Franeker mogelijk. Van zijn voortdurend verblijf te Kampen hebben wij dan verder nog de getuigenissen, die in zijn teekeningen zelf gelegen zijn en waarop hij even zoovele malen zijne familieleden in beeld brengt. Door schatting van de leeftijd der afgebeelden, (men vindt de beeltenissen meerendeels tusschen de tekst), is het mogelijk, eenerzijds zijn verblijf omstreeks die jaren te Kampen vast te stellen, anderzijds aanwijzingen voor zijn teekenwijze in die tijd te geven. Zoo herkennen wij Beatrix Peters in weduwedracht met hare drie zoons, waarschijnlijk met den van de studie teruggekeerden Everhardus en Lambert, benevens haren zoon Hendrick op T 52; met twee kleinkinderen op T 20; met hare zoons, hare schoondochter in zware rouw en een kleindochtertje wandelend na 1626 op T 152 en eenige malen met haren zoon Lambert, op de laatste afbeelding van pl.m. 1628 op T 143, tengevolge van leed sterk verouderd. Verscheidene malen meenen wij in de T 52, 108, 109, 142 en 156 Lambert in gelukkiger dagen met Janneken Symons te herkennen; de laatste afbeelding van haar, met dubbele palmtak, vastgehouden door een hart, zal wel na haar overlijden voltooid zijn, zie T 62. Aardig zijn de costuumstudies van Femmetje met haren broeder-schilder ? T 43; dan de vrijage op het ijs, T 135 en de schitterende teekening van Jacob Roelofsz. Steenbcrch op schaatsen, uit iets later tijd, wel door vlekken beschadigd, maar onovertrefbaar van opzet, T 147. Ten slotte zou uit de veiling Gerritsen een zelfportret van hem op later leeftijd met de slaapmuts op het hoofd, al teekenend, stammen, zie T 518. Voor de juistheid van deze toeschrijving kunnen wij nochtans niet instaan. Het stelt een oude man voor van zeker 60 jaar, die zit te teekenen, een leeftijd dus, welke Hendrick Avercamp nooit bereikte! Vrijwel zeker óok te Kampen ontstaan en dan in 1626, is de reeds vermelde teekening van den Winterkoning met zijn familie en geleide. Over dit bezoek het volgende: In de Rekening van Kampen over het jaar 1626 komen geen uitgaven voor feestmaal- tijden en wijnen voor, maar uit de rubriek *) der buitengewone uitgaven is bekend, dat afgevaardigden uit den Raad den i(fn September besprekingen over het logies van den koning en koningin van Bohemen, van de prinses van Oranje, hun huisgezin en gevolg gehouden hebben. Uit betalingen van voerlieden en wagenvrachten blijkt, dat de stoet te Harderwijk halt gemaakt heeft, terwijl aan de hand van deze onvoldoende gedateerde gegevens het bezoek zelve tusschen 15 November en 15 December gesteld worden kan, nadat het voornemen einde September 1626 aan den magistraat van Kampen kenbaar gemaakt was. Dat het den vorstelijken bezoekers aan de noodige eerbewijzen en feestvertoon niet ontbroken heeft, bewijzen uitgaven voor geschut, touw, pik en teer voor de vuurpannen, die aangestoken zijn, het wasschen, bleeken en opdoen van het stadslinnen, ja, zelfs het wegdragen van de asch van het stadhuis na afloop der feestelijkheden. De drie hoofdpersonen zouden dan dus inderdaad naar het leven geteekend zijn; de leeftijd van de beide afgebeclde zoons van het in het jaar 1613 gehuwde paar sluit evenmin het genoemde jaartal 1626 uit; de achtergrond, die te Haarlem een slede met paard vertoont, welke op de plaat van Ploos van Amstel ontbreekt, zou, op verzoek, evenals het ijs, naar een voorbeeld, later bijgevoegd en onvoltooid gebleven kunnen zijn. 2) Overigens is deze teekening slechts een der tallooze malen, dat het Boheemsche koningspaar afgebeeld is; in Nederland het eerst na het huwelijk in 1613 door Adriaen van de Venne3), aan wien ten onrechte ook wel het schilderij en de teekening van Hendrick ') „Allerley ende extraordinaris vuitgave. Den 29 [Septembris] dito Gedeputierde des E. Raedes gevaclert over die logementen van den Coninck van Bohemen ende Coninginne, alsmede voor die Princesse van Oraingien ende derselver huiszgesunde ende train met logementen te versien, an pensie f. 8 15 An Carst Albartz. bet[aelt] van de assche van dat stadthuis tho dragen als die Coeninck van Bohemen vertrocken was f. 8.—. [Voor 10 October staat deze post geboekt, maar dit kan willekeurig zijn]. Vuitgaven van wagenvrachten ende voerluiden verdiensten. [Na n Novembris] An den voorman soe metten train van den Coeninck van Bohemen op Harderwijck was gewonnen f. 4.—. Den 18 Dec[embris] van des stadtz lijnnenwaet als die Coeninck hyer was gewest, tho waschen, tho blevcken ende tho volden bet[aelt] f. 2. ” „Reisepensien ende oncosten op reysen. Der Stadt Wachten ende dat tot den Wachten beboert. Item an drye mannen betfaelt] soe den constapel geholpen hebben ant geschut als de Coninck van Bohemen ende die Princesse van Oraengen hyer quamen yder bet. 20 st. f. 3. . An Christina Engbertz. Seilmaker bet. van touwerck, pijck ende teer soe in de vuyrpannen ter ehren van den Coninck ende Princesse opgemelt gebrant zijnnen ende voor syne moeite f. 14 11 12”. -) Het archief der gemeente ’s-Gravenhage bewaart in zijn prentenverzameling geen gravure, die als voorbeeld voor de achtergrond gediend hebben kan. Wij hebben alleen kunnen vaststellen, dat de St. Jacobskerk vanaf de Varkensmarkt gezien is. De ijsvlakte, waarop zich alles afspeelt, moet op fantasie berusten. 3) In het artikel „Adriaen van de Venne *) par D. Franken Dz. worden 27 schilderijen, zie Chronologie de I’Oeuvre, p. 25” vermeld: Anno 1614-, de Zielevisscherij, Amsterdam, Rijksmuseum, cat. 1912, no. 2486. Paneel 98 x 189 (gravé a 1' eau forte par J. A. Boland). Links vooraan, eerste rij staat de schilder zelf; verderop Jacob I van Engeland en zijn oudste zoon; l’électeur palatin met %ijne vrouw, Maurits en Frederik Hendrik, etc. Anno 1621 **): Cavalcade van de prinsen van Oranje en Nassau, Amsterdam, Rijksmuseum, cat. 1912, no. 2189. Doek 172 x 293 c.m.. Prins Maurits, de koning van Bohemen, Frederik Hendrik, Filips Willem, dan Willem Lodewijk en Ernst Casimir, Johan Ernst en Johan Lodewijk. Eenzelfde voorstelling op kleinere schaal in het Museum te Darmstadt. O 1 Anno i6iy. De haven van Middelburg met de aankomst van den Electeurpalatin in 1617. Amsterdam, Rijksmuseum, cat. 1912, no. 2487. Hout, 64 x 134 c.m. In Mei 1613 kwam de Paltsgraaf Frederik V, met Elisabeth, de dochter van Jacob I van Engeland, na zijn huwelijk uit Engeland naar Holland; het jonge paar werd 11 Mei 1613 feestelijk te Middelburg ontvangen. *) Geboren te Delft in 1589, f te 's-Gravenhagc 12 November 1662. **) Heeft dit jaartal 1621 ook de verwisseling veroorzaakt bij de afbeelding van Ploos van Amstel ? Avercamp toegeschreven worden. Verder bestaat er een schilderij van koningin Elizabeth door Honthorst, haren leermeester, o.a. in Windsor Castle. Toch is en blijft het een niet geringe eer, dat Hendrick Avercamp voor de vorstelijke personen ontboden is, om ze op een van zijn wintergezichten te vereeuwigen. Dat Hendrick Avercamp aan de kunstlievende en kunstvaardige leden der familie Borcherts te Kampen van moederszijde1) verwant geweest zou zijn, zooals door Nanninga Uitterdijk beweerd is, berust op geen enkele zekere grond. ') Zijne moeder Beatrix Peters heeft naamgenooten te Kampen gehad, wat den schrijver over de acte van 29 Juli 1580 uit het Eiber Recognitionum, G. A. Kampen, geheel ontgaan is, zie Obreen’s Archief, deel 11, P- J95—2l°- De daar vermelde Beatrix Peters heeft Lasman geheeten en was gehuwd met Berent vanOttenstejn Het Kamper archief bewaart behalve een testament, d.d. 20 October 1602, fol. 164 en de aanteekening in de Rekening der Bovenkerk over het jaar 1602: „Van Berent van Ottensteyn ende sijn wijffoverluyden 15 h.ff. 6 st. p.”, nog twee transportacten van hun woonhuis, dat zij 13 Mei 1587 in de Nieuwstraat „tegens Sanct Geertruden Gasthuys over” koopen als een huis, erve met een „hoffken”, en dat 24 Mei 1605, als zij vermoedelijk beide aan de pest ten offer gevallen zijn, de post van overluiden volgt onmiddellijk op demededeeling, dat de stadsapotheker mr. Barent Avercamp in de ommegang een graf en steen gratis krijgen zal verkocht wordt, zie bijlage LXIV. Beatrix Peters Lasman komt ook als Beatrix Berents [van Ottensteyn] voor. De geboden, den xen Juli 1614 te Kampen afgekondigd, van Pieter Henderijcxsen W[eduwnaar] van Vianen Beatris Gerrits WJeduwe] wt Stift van Utrecht, kunnen met evenveel recht een derde Beatrix Pieters doen verwachten. Trouwens een te Munster in Westfalen in het archief der gemeente ingesteld onderzoek heeft uitgewezen, dat aldaar eerder familieleden van vaderszijde dan van moederszijde te vinden zouden zijn. Hier volgen eenige voorbeelden; Bürgerbuch der Stadt Münster 1613. 11. 15. Johan Averkamp als Bürge für die Einbürgerung des Evert Gooszelink und der Else zur Böhm. 1613. 111. 8. Herman Averkamp, Dorpensis, Custos Lamberti. Margareta von Heiden, Eheleute. Gaspar, Sohn. 1632. I. i 6. Anton Doyte, Küster im Hospital, und Metta Avercamps, Eheleute, werden als Bürger aufgenommen. Quellcn und Forschungen zur Geschichte der Stadt Münster. Band II S. 85. Nr. 678 1594. I. 13 Vormund [Sippe] Jobst Averkampff. S. 265. Nr. 1871 1630. VIII. 19 Vormund Johan Ayerkamp, Bürger in Coeszfeld. Band 111. S. 48. Die Mitglieder der Feuerwehr, 1597. Geratelager am Rathause: Jobst A ver kamp. Band 11. S. 204. Nr. 1195 1612. VI. I Albert, Sohn des f Johan Haverkamp.Vormund [Sippe] und der Else Aschebroch. Melchior zum Haverkamp. Band 11. S. 268 Nr. 1902 1631. IV. 28. Vormund[Sippe] Albert Haverkamp Das Toversichtsbuch von 1561—1604 von Ernst Hövel: Band II S. 131 f. Kammereirechnung 1566 Berndt Overkamp. S. 132 1566 am 13. Juli „ „ S. 134 f. 1568[ ?] am 11. Juni „ „ S. IJS 1572 am 5. Marz Albert Overkamp, Bürger zu Münster. Tochter Anna in Danemark f. S. 138 t1577] am 3- Bernt Overkamp. i6oi. XI. 20. Gerhard Averkamp und Frau Gertmd geb. Rave, kaufen Land in Bocholt. Quelle: Schöffenprotokolle 1601, Stadtarchiv Bocholt. 1629. IX. 22. Witwe Gert Nanning, geb. Katharina Averkamp in Bevergern [bei Tecklenburg] bat ihr Vermogen bei einem Brand verloren. Ihr Grundbesitz wird enteignet. Quelle: Familienpapiere Lupp. Als men nu weet, dat Varseveld en Silvolde kerkelijk tot het bisdom Munster behoord hebben, ook hoe de Graafschap in de XIVe eeuw bijna ontvolkt is door voortdurende oorlogen, dan is het minder vreemd, dat wij te Munster dezelfde bekende namen tegenkomen. Alles, wat Nanninga Uiterdijk over verwantschap van onzen jeugdigen schilder met de Antwerpsche familie Peters nederschrijft, is een even onjuiste veronderstelling, als de bewering van mr. de Roever, dat hij door bemiddeling van zijne Amsterdamsche bloedverwanten, waartoe de bekende Mosterts en Slades behoorden, in zijn geboortestad in de leer gedaan werd. Het bewijs, dat Hester Mostaert niet als grootmoeder van Hendrick Avercamp, maar slechts als tweede vrouw van zijnen grootvader, als getuige de doopplechtigheid bij gewoond heeft, is reeds overtuigend geleverd. Afb. VII. Vrijage op het ijs. Van 1. naar r. Onbekende dame, Jacob Roelofsz. Steenberch, Femmetje en Hendrick ? Avercamp. Windsor, Rqyal Lihrary. Cat. T 135. Met de Slades zal de conrector en rector der Latijnsche school aan de Oude Zijdsburgwal te Amsterdam, Matthaeus Sladus x) of Matthew Slade, geboren in 1569 te South Perrot in Dorset, en zijne familieleden bedoeld zijn. ’) De Levensloop van Matthaeus Sladus door C. P. Burger Jr. in „Een Metselaar-Latinist”, overdruk uit „Het Boek”, 1952, ’s-Gravenhage, Martinus Nijhoff. Deze Sladus is in 1598 Paulus Tossanus als conrector, in 1603 Cornelis de Reeckenaer als rector opgevolgd; hij is 14 Februari 1628 uit het sterfhuis in de Koestraat in de Zuiderkerk begraven; van een verwantschap met de Vekemans is niets gebleken. HOOFDSTUK VII DE LEERMEESTER EN DE MEDELEERLINGEN VAN HENDRICK AVERCAMP Het eenige, wat dus vaststaat, is, dat ~de Stomme” een leerling geweest is van Pieter Isaacsz.Het is dus zeker de moeite waard, hier dezen leermeester eens nader te beschouwen. Van Mander deelt reeds mede, dat Pieter Isaacsz. in 1569 te Elseneur geboren werd en dat zijne ouders Isaac Pietersz. en Margaretha Valeriusdochter van Deelen, van Haarlem waren. Hij is in den vreemde dus uit Nederlandsche ouders gesproten; zijn vader is agent der Staten-Generaal aan de Sond geweest en heeft een verantwoordelijke plaats ingenomen. Pieter heeft evenals zijn broeder Johannes zijn opvoeding in de Nederlanden genoten, wellicht zijn de zoons bij het vertrek naar het Noorden na een bezoek aan het vaderland later achtergelaten. Pieter, de oudste, werd leerling van Cornclis Ketel, daarna, omstreeks 1587, was hij bij Hans van Aken, den hofschilder van keizer Rudolf 11, in de leer. Ongeveer in 1590 is hij te Amsterdam bij zijne ouders teruggekeerd. Johannes is als student naar Leiden vertrokken, waar hij in het voorjaar van 1593 in de medicijnen gepromoveerd is. Den 2oen November van datzelfde jaar 1595 wordt Pieter Isaacsz., 25 jaar oud, wonende in de Oude Zijds Houttuinen, geassisteerd door Isaac Pietersz., zijn vader, met Susanna Craeyborn Willemsdr. van Antwerpen, wonende in de Nieu[w]stadt bij Corgenpoort, geassisteerd door Susanna Craeyborn, haar moeyken, in ondertrouw opgenomen. In 1598 woont het jonge echtpaar aan de Oude Zijde in een huis „in Cronenborgh” geheeten (naar het op het smalste punt van de Sond gebouwde versterkte kasteel van die naam) wellicht het huis van zijne ouders, die in 1596 weer naar het Noorden verhuisd waren, alwaar de vader tot aan zijn dood in het najaar van 1615 als commissaris werkzaam gebleven is. Uit dit huwelijk zijn 5 dochters en één zoon gesproten: Helena [ook Heyltje], gedoopt 20 Augustus 1596, Margaretha, 7 Juli 1602, Anna Maria, 26 October 1603, alle drie in de Oude Kerk, voorts Cathalyna en Susanna Pieters, alleen de zoon heeft zich Isaack Isaacksz. genoemd. In December 1603 heeft Pieter Isaacksz. het terrein, genummerd erf 4, gelegen op de Noorderhoek van de toenmalige St. Anthonisdijk-straat, thans Jodenbreestraat, en Zwanenburgwal voor f. 1425.— aangekocht, waarbij de stadsbouwmeester Hendrick de Keyser en diens broeder Aert, schrijnwerker, kistenmaker en houtkooper. borgen voor hem bleven. Op dit erf zal „het Boshuys” verrezen 2) zijn, waar de begaafde Hendrick Avercamp, als *) Oud-Holland 111, p. 171—208; Drie Amsterdamsche schilders; Pieter Isaaksz., Abraham Vinck, Cornelis van der Voort door mr. N. de Roever. 2) 31 Juli 1602 heeft Pieter Isaacsz. geld van Henrick Hudde opgenomen; verder neemt men wel aan, dat het huis door Hendrick de Keyser gebouwd zou zijn. „de Stomme van Campen” buiten, temidden van een troepje medeleerlingen Job Pouwelsz., Huych Pietersz. en andere1) —en de jeugdige, zonnige kinderen van het schilderspaar, vertoeven zou, om in atelier of buiten rondzwervende, waar hij de schoonheid van de Amstelstad en omgeving op zich kon laten inwerken, zich in het schilderen en reekenen verder te bekwamen. Sprak bij de keuze het Vlaamsche bloed der Yekemans een woordje mede? Dankt de neef aan oom Samuel dit zeker voor hem bij uitstek geschikte milieu ?2) Moeten wij op de vele teekeningen, die in de omgeving van Amsterdam ontstaan zijn, van deze plek uit den kunstvaardigen jongeling op zijn omzwervingen volgen ? Aan eenen leermeester, aan verre stranden geboren, volgens van Mander door Duitschland en Italië gezworven hebbende, aan eenen man van breede opzet, niet uit een bekrompen, kleinburgerlijke, provinciale, maar uit een voor die tijden cosmopolitische omgeving voortkomende, wordt de zorg voor den [doof]stommen, talentvollen Hendrick toevertrouwd. Het op zichzelf o zoo onbeduidende feit, dat hij als leerling-huisgenoot het hoogste bedrag voor aankoop van teekeningen neertellen kan, bewijst, dat ook financieel liefdevol voor hem gezorgd werd. Den 6en Mei 1606 ondertrouwt de broeder van Pieter Isaacsz., die als „medicinae professor aan de Tllustre School te Harderwijk” werkzaam is, oud 34 jaar, met Anna, dochter van Philips van der Heede of Herden en Tanneke Swerius, oud 20 jaar, geboren te Antwerpen, wonende op de Oude Zijds Voorburgwal te Amsterdam. Bij dit huwelijk stond Pieter Isaacsz. hem ter zijde en verklaarde „versekert te wesen en vast te staen voor des vaders consent.” De nauwe graad van bloedverwantschap en de goede verstandhouding tusschen den Afb. VIII. Femmetje Avercamp en Jacob Roelofsz. Steenberch. Windsor, Royal Librarj. Gat. T 154. b Zie hierna p. 76 en 77. 2) Uit het artikel over de Coninxloo’s van mr. N. de Roever in Oud-Holland 111, 1885, p. 39 weten wij, dat Pieter Isaacsz. betrekkingen met Kampen onderhield. Hij voerde de administratie voor den door zijn familie onder voogdij gestelden zoon, Gilles van Coninxloo den Jonge, die als soldaat onder hopman Fransois/Van Westerbeke te Kampen in garnizoen lag. leermeester van Hendrick Avercamp en diens beroemden broeder, als Geldersch en Deensch geschiedschrijver onder de naam Joannes Isacii Pontanus bekend, doet veronderstellen, dat deze hoogleeraar in de geneeskunde meer dan gewone belangstelling voor den [doof]stommen, fijnbesnaarden leerling uit Kampen getoond heeft, dien hij persoonlijk gekend hebben moet. Dit is de reden, waarom aan Pontanus’ mededeelingen over de oorsprong van het geslacht Avercamp in het voorgaande grootere genealogische waarde gehecht is, dan aan alle overige berichten en gegevens uit biographische woordenboeken. Het zal een heele slag voor de Avercamps geweest zijn, toen koning Christiaan IV van Denemarken Pieter Isaacsz. in 1607 naar zijn geboorteland terugriep. Dein „het Boshuys” op 3 en 5 Maart 1607 gehouden veiling staat met het naderend vertrek in verband. In 1610 komt hij weliswaar nog eens naar Nederland terug, maar slechts voor korte tijd en om in 1614 voor goed naar Denemarken terug te keeren. Den 28en Juni 1617 volgt zijn benoeming tot opvolger van zijnen vader. In zijn geboorteplaats Elseneur is hij 14 September 1625 in den Heere gerust. Negen weken later is zijne vrouw hem in het graf gevolgd. Zijne erfgenamen de dochters waren alle getrouwd lieten een jaar later publieke veiling van al de schilderijen, beeldhouw- en boetseerwerken, door hunnen vader en schoonvader nagelaten, houden, terwijl over eenige in gemeenschappelijk bezit gehouden goederen een jarenlang proces gevoerd is. Pieter Isaacsz.’ invloed op de vorming van jongere, Nederlandsche zoowel als Deensche, kunstbroeders is bekend. Volgens latere uitingen bezat hij het talent, om zijn groote schilderijen fraai te groepeeren en met decoratieve kunstvaardigheid op te maken. Hij schijnt een goed teekenaar geweest te zijn, maar moet bij zijnen vriend Carel van Mander en zijnen zoon Isaack Isaacksz., eveneens schilder, aan talent achtergestaan hebben. Zijn de kwaliteiten, waardoor Pieter Isaacsz. uitmuntte, niet bijna woordelijk van toepassing op het werk van zijnen leerling Hendrick Avercamp? Van de werken van Pieter Isaacsz. is bij de brand in het kasteel Frederiksborg op 17 December 1859 de „Blijde Boodschap”, één der op koper geschilderde tafereelen in de „Bedestol”x) van de koninklijke huiskapel, verloren gegaan. Catalogus vol. V van het British Museum te Londen geeft een vermoedelijk aan hem toe te schrijven portretteekening ten voeten uit van koning Christiaan IV van Denemarken. Deze teekening vertoont groote verwantschap met het werk van Hendrick Avercamp. Uit Thieme en Becker’s „Allgemeines Lexikon der bildenden Künste”, Bd. XIX, S. 231, is bekend, dat twee doelenstukken van Pieter Isaacsz. in het Rijksmuseum te Amsterdam aanwezig zijn, terwijl van een derde, vóór 1607 ontstaan werk, vroeger in de Handboogsdoelen hangende, een copie bewaard gebleven is. Van Mander noemt de volgende portretten van hem: i°. Sara Schuyrmans te Leiden; 20. Pieter Huyghesz. en vrouw2) alsvoren; 30. Hendrik Franckin en vrouw te Amsterdam; 40. Burgemeester Jacob Poppe, mede aldaar; s°. Pieter Semeynes, een jonge, Nederlandsche koopman te Londen. t) Voor deze „Bedestol” zijn door verschillende kunstenaars 22 voorstellingen uit het nieuwe Testament gemaakt, waaronder de Nederlandsche schilders Adriaen van Nieuland, Werner van Valckert, Jan Pynas en Pieter Lastman (3 stuks: Aanbidding der drie Koningen, Christus zegent de Kinderen en Kruisgang) geleverd hebben, zie Kurt Freise Pieter Lastman, p. 7 en 8. 2) Hun zoon was leerling van hem, zie p. 65, 76. Dezelfde schrijver vermeldt: „Het Oproer van de Vrouwen van Rome op het Kapitool” thans in het Rijksmuseum te Amsterdam, waarvan een teekening in de verzameling Hoogendijk te s’-Gravenhage voorkwam. In Denemarken heeft hij voor de koningin-weduwe vier portretten geschilderd; voor koning Christiaen IV een voorstelling van de vier jaargetijden en zes landschappen vervaardigd, voorts verscheidene portretten van dezen vorst en van zijne gade, van nog andere leden der koninklijke familie en voorname Denen, 0.a.: Palle Rosenkrantz (1622) op Rosenholm; Hendrik Holm in Steensgaard. Behalve portretten heeft Pieter Isaacsz. ook mythologische, allegorische en bijbelsche tooneelen afgebeeld, b.v. een kleine allegorische „Ijdelheid” (16x0) in het Museum te Bazel en de „Ridderlijke Academie” te Frederiksborg bij Hillerpd. Voor Rosenborg heeft hij muur- en plafondschilderingen gemaakt. Van zijn landschappen heet het, dat zij naar etsen vervaardigd zijn. Het clavecimbel met van Mander samen voor den magistraat van Amsterdam is reeds als een voorbeeld van meubelkunst genoemd. Met den architectuurschilder Paul Vredeman de Vries heeft hij ook samengewerkt; een gemeenschappelijk werk van hen is in 1621 verkocht, terwijl Willem Calschuyr te Amsterdam op 8 Maart 1646 zijn: Geloof, Hoop en Liefde in openbare veiling gebracht heeft. Etsen naar zijne werken zijn: Mars en Venus op een rustbed (Jan Saenredam); een heilige Familie (Cornelis Boel); Admiraal Francisco Mendoza (Jacob Matham), afb. in Hirts Kulturhistorischem Bilderbogen 111, p. 970. Bredius vermeldt over de veiling der nalatenschap van Pieter Isaacsz., die 22 September 1626 plaats gehad heeft 1), in de Künstler-Inventare V, Quellenstudien XI, 1918: S. 1473—1479. Die Nachlass-Versteigerung von Pieter Isaacsz. S. 1476. 38. Een wintertgen van de Stom (Avercamp). f. 30 o —. De prijs, die voor dit schilderijtje betaald werd, is hoog, daar op dezelfde verkooping alleen een Titian voor meer of f. 37 10 verkocht is. 2) Hendrick Avercamp heeft van dezen leermeester schilderen, maar vooral costuumen portretteekenen geleerd. Voor het landschap, dat Pieter Isaacsz., zooals medegedeeld is, zelf naar etsen weergeeft, zal hij hem zeker echter niet de oogen geopend hebben! Pieter Isaacsz. is hoofdzakelijk figuur- en historie-schilder geweest. Deze feiten laten duidelijk zien, hoe groot het in „den Stomme” sluimerend talent geweest moet zijn, dat den leerling andere wegen inslaan liet. Zonder speciale opleiding en voorbeeld is Hendrick Avercamp’s verdienste, waar hij eigen roeping als landschapschilder volgt, des te grooter en merkwaardiger te noemen. Maar de omgeving, waarin hij als leerling van Pieter Jsaacsz. als kunstenaar opgroeide, verdient nadere beschouwing. Al moge de Stomme dan ook, naar uit de archivalische bescheiden blijkt, geen leerling van den ouden Gilles van Coninxloo geweest zijn, één ding doet de verkooping na diens dood in 1606 ons wel duidelijk voor oogen staan, n.l. het milieu, waarin hij zijn leerlingsjaren doorbracht. „Immers al wat in Amsterdam in dien tijd met de kunst te maken had, oud en jong, beroemd en onberoemd,” zooals mr. de Roever in Oud-Holland in 18 8 5 schreef, „vereenigde zich in de dagen van de veiling voor het sterfhuis,” (1 Maart 1607 en volgende dagen). x) Oud-Holland 111, p. 180. 2) Het is hier niet de plaats, om uit te wijden over de dubbelzinnige rol, die Pieter Isaacsz. aan het Deensche hof, als spion van Zweden, gespeeld heeft. Wie dienaangaande bijzonderheden weten wil, zij verwezen naar het desbetreffende artikel in Oud-Holland. Dan vervolgt hij: „Wij vinden er in bonte mengeling bijeen Pieter Lastman, Barend van Someren met zijn leerling Daniël van den Bremden, Pieter Pietersz., in de wandeling genaamd de jonge Lange Pier, met zijn leerling Wynand Pietersz., Christiaen en David Colijns, Adriaen van Nieuwland, Frans de Caers gieter, Hans van de Velde, den beeldsnijder Cornelis van der Bloocke, den boekverkooper Barend Adriaensz., den plaatsnijder Claes Jansz. Visscher, den goudsmid Pieter Coning, vader van Salomon, Franqois Badens met zijn leerling Philips Lysart, Gerrit de Bock of Buck, de kunstverzamelaars Hendrik van Os en Jan de Mareez, David Boins (Vingboons), met zijn leerlingen Jacob Quina en Jacques van der Weyden, die nog kort te voren bij Coninxloo was, Pieter Stalpaert, de vader van den later zoo beroemden Daniël, Dirk Pietersz. met zijn leerling Pieter Jansz. Snoeck, Jan en Guiliam Bassé, Hans en Pieter 8011, Joost Goemare en zijn zwager Jacob Savry, de juweliers Hans van Uffelen en Hans van Wely en den diamantsnijder Hans Brodijn; Cornelis Ketel met een drietal leerlingen Gilles Smissaert, Pieter Geelkerken en David Dircksz., Franz Pietersz. de Grebber, hier genaamd Frans Pietersz. van Haerlem, Cornelis van der Voort met Pieter Luycx zijn leerling. Hans Rem, den bouwmeester Paulus Vredeman de Vries, Gerrit Appelman met zijn zwager Hendrik Stock, Isaak Castelijn, Pieter Isaacksz., die er behalve met zijn leerlingen Jan Claesz., Huyg Pietersz., Job Pouwelsz. en Franpois Venant tegenwoordig was met „de Stomme” zijn vijfde leerling. x) En nu zal ik noch van andere volkomen onbekende schilders, noch van de glasesch rij vers (b.v. Jan Jansz. en Cornelis Simonsz. beide glasschilders), noch ook van de toonkunstenaars (b.v. Artus Geerdincx, klokspeler van de Oude Kerk, Hendrik Coop, citermaker) spreken, die bij de vendutie tegenwoordig waren. De auctie Coninxloo is voor ons een spiegel van het kunstleven van dien tijd, omdat ze ons met één oogopslag bijna alle kunstenaars vertoont, die toen te Amsterdam werkten. Het moet een ieder, die de namen der koopers leest, aanstonds treffen, dat daaronder het getal der Zuid-Nederlandsch klinkende bijzonder groot is. Het Vlaamsche element begon al spoedig na Antwerpens val zich in de Amstelstad in te burgeren en moet door zijn talrijke kunstenaarsbent van onberekenbaren invloed op de richting, de ontwikkeling en de uiting van onze nationale kunst zijn geweest.” Voor ons is deze opsomming van belang, omdat ze ons eenerzijds zien laat, dat ook op Hendrick Avercamp een sterke Vlaamsche invloed kan hebben ingewerkt, ja, wij zouden het zelfs niet onwaarschijnlijk achten, dat hij in den beginne leerling bij één van deze kunstenaars geweest was, om eerst later (hij was in 1607 reeds 22 jaar) bij Pieter Isaacsz. te komen. De dateering van het schilderij te Amsterdam uit 1601 doet zulks mede veronderstellen, zie S 1. Beschouwen wij thans nog even nader de leerlingen, met wie hij bij Pieter Isaacsz. was, blijkbaar een gezocht leermeester, want hij had er niet minder dan zes, wanneer wij Adriaen van Nieuwlandt medetellen. Jan Claesz. Is dit de zoon van Claes Jansz. Visscher, den graveur, en zelf ook graveur en kunstverkooper, den vader van Claes Jansz. Visscher? Wij weten het niet met zekerheid, maar indien wél, dan is het teekenend, dat een man, zoo bekend met de Amsterdamsche schilderswereld, als Claes Jansz. Pieter Isaacsz. uitkoos, om zijn zoon te laten leeren. Heeft hij de 6 gravuren van 1612 met „Visscher excudebat” voorzien? Huyg Pietersz. was vermoedelijk de zoon van Pieter Huygensz. „in den gulden Clock”, een Leidenaar, van wiens door Pieter Isaacsz. geschilderd portret van Mander met lof melding maakt. b Adriaen van Nieuwlandt wordt alleen afzonderlijk genoemd; hij is wel kooper op de veiling van Pieter Isaacsz. Over Job Pouwelsz. weten wij niets, behalve, dat hij met Nicolaes Eliasz. Pickenoy bevriend was, dien hij in 1645 bij de verkoop van een huis assisteerde, des te meer echter over Frangois Yenant, geboren in 1595, die 12 April 1625 met Pieter Lastman’s zuster Agnietje trouwde. Hij stierf 1636. Een zwager van Lastman, bevriend met Adriaen van Nieuwlandt, was hij eerst jong leerling van van Mander, om vervolgens bij Isaacsz. in de leer te komen. Werken van zijn hand zijn ons niet bekend. Voor nadere bijzonderheden, zie Oud-Holland, 1886, p. 19. Wel merkwaardig is, dat van al deze leerlingen1) geen enkel werk genoemd wordt en het alleen „de Stomme” is, die het ook voor het nageslacht tot bekendheid gebracht heeft. Hendrick Avercamp moet ook Hercules Seghers gekend hebben. Deze was van dezelfde leeftijd als hij, was leerling bij Coninxloo, blijkens het leergeld, dat zijn vader nog aan de boedel verschuldigd was. Hercules’vader woonde immers volgens de vendutie naast de Groote of Latijnsche School op de Nieuwe Zijds Burgwal en daar was het, dat Hendrick’s oom, Hubertus Cornelii Salingnacus, de staf voerde. Het was dus niet het eerste beste milieu, waarin de Stomme in zijn leerjaren opgroeide. Pieter Isaacsz. was met allen bevriend en zeker zullen zij ook allen den Stomme wel in zijn doen en laten gekend hebben en hij hen, al zal dan de conversatie en omgang wel eens moeilijk gevallen zijn. ’) Behalve den niet door de Roever opgesomden Adriaen van Nieulandt, die voor de „Bedestol” op slot Frederiksborg gewerkt heeft. HOOFDSTUK VIII HENDRICK AVERCAMP IN DE LITTERATUUR De oudste schrijvers over Nederlandsche schilderkunst en Nederlandsche schilders melden, voor zoover nagegaan worden kon, over Hendrick Avercamp niets. Het meest te verwonderen is het feit, dat Corel van Mander in zijn „Schilderboeck” geen gewag van dezen [doofjstommen schilder maakt, waaruit men misschien opmaken mag, dat in 1604, het jaar van uitgave van het „Schilderboeck” Avercamp nog niet als leerling bij Pieter Isaacsz. ingetrokken was, hoewel hij toen toch reeds 19 jaar geweest zijn zou. Is deze voor een leerling hooge leeftijd soms een reden, naast de naam van „de Stomme van Campen”, ook te veronderstellen, dat onze Hendrick niet in 1585 te Amsterdam geboren is, maar een tweede kind van dien naam was, in of na 1590 te Kampen ter wereld gekomen ? Van Mander toch was een vriend van Hendrick’s leermeester Pieter Isaacsz. en deze twee hebben samen aan het clavecimbel voor de Amsterdamsche regeering gewerkt. Hoe is het mogelijk, dat hij bij het noemen van den Stomme van Nijmegen dien van Kampen heeft kunnen overslaan? Alleen het feit zijner kan dat verklaren, want van Mander zou anders den Stomme van Kampen persoonlijk in „het Boshuys” ontmoet moeten hebben. Evenmin maken Cornelis de Bie in „Het Gulden Cabinet”, 1661, gewag van hem, noch de volgende schrijvers: Joachim Sandrart in zijn „Teutsche Academie”, I—II verschenen in 1675. Arnold Houbraken. „De Groote Schouburgh der Nederlandsche Konstschilders en Schilderessen”, etc. I—III, vervolg op van Mander’s „Schilderboeck”, 1718, 1719, 1721; Roger de Piles. „Beknopt verhaal van het Leven der vermaardste Schilders met aanmerkingen over hunne werken”, in ’t Nederduits vertaalt door J. Verhoek, 1725.*). Jacob Campo Wejerman. „De Levensbeschrijvingen der Nederlandsche Konst-Schilders en Konst-Schilderessen”, I—III, 1729, IV, 1769, vervolg op Houbraken; Johan van Gooi. „De nieuwe Schouburg der Nederlandsche Kunstschilders en Schilderessen”, I—III, 1750. Hendrick Avercamp wordt feitelijk het eerst in 1767 in de Vaderlandsche Letteroefeningen, deel VII, stuk I, p. 159—160, in het Derde Berigt besproken, naar aanleiding van de door den heer Cornelis Ploos van Amstel uitgegeven prent, door hem „opnieuw in ’t koper ge- *) De Fransche titel van de oorspronkelijke uitgave is: „Abrégé de la vie des peintres avec des réflexions sur leurs ouvrages," Paris, 1715. bragt en in zijne eigenlijke coleuren gedrukt” als achtste gravure ~de Winterkoning en zijne vrouw, Elisabeth van Engeland”, welke teekening met het monogram en 1621 f. gemerkt is, aan de juistheid van welk jaartal hierboven reeds getwijfeld is, zie p. 69. In de Nieuwe Vaderlandsche Letteroefeningen, deel I, stuk I, 1768, Amsterdam, worden op p. 35 in het Vierde Berigt door Cornelis Roldanus, secretaris van Kampen, de eerste bijzonderheden over de ouders van Hendrick Avercamp medegedeeld en opmerkenswaardig is, dat hij de stad Kampen voor de geboorteplaats van den grooten schilder houdt, , jviens roem om =%ijn kunst onsterflijk is.” Een nader bericht brengt hetzelfde deel op p. 308 en wel een brief van 2 October 1767, waarin secretaris Roldanus hem den oudsten zoon van mr. Berend Avercamp noemt en mededeelt, dat burgemeester Hendrik Lodewijk van der Merwede te Kampen een fraaie teekening van hem in eigendom bezit, een wintcrgezicht met IJsel en brug, met zijn monogram voorzien. De eerste deskundige en speciaal over schilders handelende uitgave, waarin hij genoemd wordt, is „Geschiedenis der Vaderlandsche Schilderkunst, deel I, 1816” door Roeland van Eynden en Adriaan van der Willigen, p. 32; „Wegens dezen meester”, zegt de heer Ploos van Amstel, „is het opmerkelijk, dat men niets van hem bij de schrijvers, die de levens der kunstschilders beschreven hebben, gemeld vindt; daarbij nogtans al van oude tijden onder de liefhebbers bekend geweest is, en sfjne kunst in groote achting is bewaard geworden.” *) De mededeelingen, dat hij te Kampen gehuwd geweest is en om zijn stilzwijgende aard en ingetogenheid, doch niet, omdat hij niet spreken kon „de Stomme” genoemd werd, onderschrijven wij niet. ') De opmerking; „zijn const is in goed estym” komt als dorsale aanteekening voor op een teekening uit de verz. S. Feitama, C. Ploos van Amstel en A. Strater, gedat. 1630, thans in het Kupferstichkabinett te Hamburg, zie T 6. Afb. IX. Jacob Roelofsz. Steenberch. Windsor, Rqyal Librarj/. Gat. T 147. In het Archief voor Nederlandsche Kunstgeschiedenis, bijeengebracht door Fr. D. O. Obreen, deel 11, wijdt mr. J. Nanninga Uit ter dijk het reeds meermalen geciteerde artikel: „Een en ander over Hendrik Avercamp, den Stomme van Kampen, en zijne werken”, p. 195—234, aan den ongelukkigen schilder, dat in weerwil van talrijke onjuistheden, toch de aansporing geweest is, dat zijn nagedachtenis zoo niet aan de vergetelheid ontrukt, toch in de herinnering teruggeroepen is en ook andere pennen in beweging gebracht zijn. Wilhelm Bode bespreekt in „Repertorium für Kunstwissenschaft”, IV, S. 91—92, 1881, dit artikel en geeft aan de lijst der teekeningen een belangrijke uitbreiding. Verder noemen wij Henry Havard „L’Art et les Artistes hollandais”, I—IV, 1880, Tomé 111, p. 3, benevens zijn „Histoire de la Peinture hollandaise”, 1881, p. 122—123. In de Uitgaven der Antwerpsche Bibliophilen, Nr. n, is eveneens in 1881 een Fransche biographie, getiteld: „Biographies d’Artistes anversois, Henri van Avercamp, dit Ie muet ou le taciturne, de Campen”, van de hand van Th. van Lerius, advocaat, p. 141—152, gepubliceerd, waarbij aan het slot een vrij uitvoerige litteratuurlijst gevoegd is. Hierbij behoort, wat Pierre-Jean Mariette in zijn „Abecedario” over hem in verband tot de Francken zegt en C.Josi— „Table alphabétique des Maitres dont les Dessins sont imités”, welke laatste eveneens aan Ploos van Amstel de eer geeft, hem het eerst, in spijt van een „de tont temps, comu des amateurs”, meer bekend gemaakt te hebben, die hem tusschen Fluweelen Brueghel en Callot plaatst. Hoe talrijk door de Vekemans de banden met Antwerpen ook geweest mogen zijn, als leerling of meester komt Hendrick Avercamp’s naam in de stedelijke Liggeren van het St. Lucasgilde niet voor, terwijl ook een ter plaatse ingesteld onderzoek in de rechterlijke archieven geen resultaten opgeleverd heeft. Naar aanleiding van Nanninga Uitterdijk’s artikel verscheen eerst dr. J. van Vloten in „Nederlands Schilderkunst”, p. 225, noot, met eenige mededeelingen en eenige jaren later in Oud-Holland, 111, 1885, „Hendrik Avercamp, de Stomme van Kampen”, van de hand van mr. N. de Koever, dat als tweede bijlage aan een breedvoerig opstel over „De Coninxloo’s” gevoegd was. Ook hierin komen onjuistheden voor, die reeds weerlegd zijn. Een winterlandschap van Hendrick Avercamp wordt in een stukje, getiteld: „Die Gemalde der Ambraser Sammlung in Wien” door Th. von Trimmel als vijfde schilderij in het „Jahrbuch der kunsthistorischen Sammlung des allerhöchsten Kaiserhauses”, Wien, Bd. XV, S. 142 ff. zeer uitvoerig besproken. De schrijver gaat vanaf de houtsnede in het zeldzame boek „Vita alme virginis Lydwine de Schiedam” uit het jaar 1498 de zich steeds meer door afbeelding op schilderij en teekening ontwikkelende voorstelling van onze oud-Nederlandsche wintersport na, om bij de XVIIe eeuw met een lange opsomming van de meest bekende namen te eindigen. Daaraan sluit zich aan: „Einer der Hauptmeister auf diesem Gebiete ist ohne allen Zweifel Hen[d]rick Avercamp” Hij noemt als bronnen, die de voornaamste berichten over hem geven de lexica van Kramm, Füssli1) (op H), Nagier en Julius Mejer, maar zegt reeds, dat de biographische mededeelingen, in deze verouderde litteratuur voorkomende, door nieuwere uitgaven ten deele te niet gedaan zijn. H. H. Füssli, 1779, Bd. I, S. 308, zegt: „Seine Manier gleichet des Brueghels in der Zartlichkeit der Pinselzüge”. Toch heeft Immerzeel de verdienste, dat hij achter in het derde deel van zijn werk eenige monogrammen afdrukt: waaraan nog toegevoegd worden kan de onderteekening met Henricus Avercamp, die op het schilderij in het Rijksmuseum te Amsterdam en op een teekening in het Prentenkabinet te Dresden voorkomt, zie p. 85. Als nieuwere bronnen het „Künstlerlexikon” van A. von en het nieuw Biografisch Woordenboek met aanteekeningen van E. W. Moes, die Th ie me en Becker in het Duitsch overnemen. Karl Woermann schrijft in 1888 in zijn met Alfred Woltmann uitgegeven „Geschichte der Malerei , Bd. lIP, S. 867: ~so treffen wir in der alten Stadt Kampen auf einen Künstler, den wir um so mehr in diesem Zusammenhange [von Deventer und Zwolle] besprechen müssen, als wir ihn bereits unter den Meistern genannt haben, welche das Alter des alten Ger. Terborch und die Jugend des groszen jungen Ger. Terborch beeinflusst haben. Dieser Meister ist Hendrik Avercamp, bekannt als „der Stumme von Kampen”. lets verder vervolgt hij: „Avercamp gehort zu den Adr[iaen] van der Venne (oben S. 810) und Esfaias] van de Velde (oben S. 621) parallel entwickelten Meistern der guten alten Zeit; ja, wenn et 1585 geboren ist, ist er alter als beide und geradezu als bahnbrechender Meister auf de/// Gebiete der echt hollandisch, schlicht natürlich aufgefassten TDarstellunsen von bunte/// Figurentreiben in der Fandschaft an^usehen”. Dan noemt If ilhelm [von] Bode in ~Die Meister der hollandischen und vlamischen Schulen ,■) S. 100, hem, zeggende: „In solchen Zeichnungen steht der junge Gerrit[ter Borch] Meistern wie dem alten Claes Jansz. Visscher und Hendrick Avercamp nahe. Die Werke des letzteren und wohl auch der Künstlcr selbst waren dem jungen ter Borch gewiss bekannt; liegt doch Kampen, die Heimat Avercamps, nur zwei Wegstunden2) von Zwolle entfernt , evenals y\dolj Philippi— „Kunstgeschichtliche Einzeldarstellungen Die Blüte der Malerei in Holland” mit 299 Abbildungen im Text, Bd. I—IV,1—IV, 1901: IV, S. 250: Noch deutücher —, waar over Hendrick Avercamp gezegd wordt: „Ein tüchtiger Künsder, den seine Zeit in Ehren hielt, dessen Bilder, vorzugsweise Winterlandschaften mit gehaüften kraftigen, bunten Figuren, heute nur noch vereinzelt vorkommen. Als ein Fortsetzer kann Arnoud van der Neer geiten, aber er ist mannigfaltiger und vor allem feiner und mstiser Johanna de Jongh 3) Holland und die Landschaft, S. 9. „Der Nawe, tuit den verbanden, ist der des Hendrik Avercamp’\ Vervolgens noemt zij hem opS. io :„der den Typus Dandschaftsaquarell festgelegt hat.” Sprekende over het ijs op het ronde schilderij in de National Gallery te Londen (no. 1346) vervolgt zij: „Bewunderungswürdig ist die Wiedergabe des Eises, das weisslich gratie Durchsichtige mit den sich in die Tiefe ziehenden Schatten, es ausser von technischer Tiichtigkeit von makrem Sehen: er fühlt wie die Personen auf dem Eise stehen, wie sie sich verhaken gegen Raum und Luft, und wo Arend Arends in der Ausführung der Personen grob und hart war, da eichnet sich Hendrik Avercamp durch die feinste. x) Eveneens in de Engelsche taal verschenen. 2) 13 K.M. bedraagt de afstand. . j. Inaugural Dissertation zur Erlangung der Doctorwürde von der philosophischen Facultat der kömglichen Fnedrich Wilhelms-Universitat zu Berlin, öffentlich zu verteidigen am 17. Januar 1903, S. 8 11. 6 Stoff— und Kostümführmg aus, ohne dass je der Totaleindruck der Personen verloren ginge”. Dezelfde schrijfster heeft haar aangevuld en omgewerkt proefschrift in het Nederlandsch en het Duitsch1) onder de titel „Het Hollandsche Landschap in Ontstaan en Wording” in 1903 en 1905 uitgegeven. Johanna de Jongh haalt in het laatste werk, S. 89, een opmerking van 1878 door Dr. D. Franken over Adriaen van de Venne geuit, aan; zij heeft het over het typisch Hollandsche van onzen schilder en S. 90 citeert zij Franken: „Wir sehen es bei Vinckbooms, der trotz seiner sichtbaren Versuche und seines offenbaren Zurückgehens anf Hendrik Avercamp nie das hollandische in seinen Landschaften erreicht”. Zij noemt verder verscheidene malen het werk van Arend Arendsz. Gabel in verband met Hendrick Avercamp, voor welke beide schilders verwezen zij naar Oud-Holland XLI, 1923—1924, p. 116—135: GeorgPoensgen „Arend Arentsz. (genannt Gabel) und sein Verhaltnis zu Hendrik Averkamp”. Max J. Friedlander Zeitschrift für bildende Kunst, Neue Folge XII, p. 214, Juni 1901: „Avercamp tcilt mit seinem vlamischen Zeitgenossen ( Jan Brueghel) die Scharfe und die reinliche Heiterkeit, übertrifft ihn aber in der Staffage”. lets verder in een cursief gedrukte zin schrijft hij: „Mit Avercamp in einer Linie tritt Esaias van de Velde als Bahnbrecher der national hollandischen Landschaftsdarstellung auf”; noemt hem voorts: ~minder ansfehend als der Pleister von Kampen”. Als bijschrift tot een reproductie van Avercamp’s Ijsvermaak te Londen, gaf „das Museum” bij no. 67 in bijna dezelfde bewoordingen een gelijkluidend oordeel: „Aver camp, der stumm gewesen sein soll und den Beinamen „de Stomme van Kampen” führte, gehorte mit Esaias van de Velde zu den ersten Vertretern der national hollandischen Landschaftsdarstellung—■—Er steht auf der Schwelle des freien Stils und ist mehr Zeichner als Maler. Der Erbe seines Gebietes ist Aart van der Neer”. In: „Handzeichnungen Althollandischer Genremaler”. Herausgegeben und eingeleitet von Wilhelm Bode. Mit Text von Wilhelm R. Valentiner, 1907, S. 26, schrijft de laatste: Afb. X. Beatrix Peters Vekemans, weduwe Avercamp, met haren zoon, Lambert Avercamp. Windsor, Rqyal Library. Cat. T 143. Johanna de Jongh Die hollandische Landschaftsmalerei. Ihre Entstehung und Entwicklung, 1905, Berlin, Bruno Cassirer. „Avercamp ist der niederlandsche Ludwig Richter, als Hollander phantasieloser, doch auch die Wirklichkeit treuer und genauer abschreibend, bieder und beschrankt, vor allem erheiternd durch eine geschickte Zusammcnstcllung artiger Motive.” Verslag uitbrengende over de teekeningenverzameling van wijlen dr. C. Hofstede de Groot in „Der Cicerone, VIII, Jrg. 1916, S. 400—410, geeft Otto Hirschmann als zijn oordeel tegenover het werk van Esaias van de Velde en diens leerling Jan van Goyen, die op het landschap „das Hauptgewicht legen. Dies schon im Gegensatz zu zwei nur wenig alteren Zeitgenossen H. Avercamp und A. van de Venne, bei denen beiden das Landschaftliche gegenüber der Liebe, die auf das menschliche Figürchen verwendet wird, zurücktritt”. Fran% Rob zegt op S. 72 in „Hollandische Malerei”, 1921 van het schilderij in het Rijksmuseum te Amsterdam: „In gleicher Art, gleich zierlich frischer Griff ins Leben, das Eisbild Hendrick Avercamps (Abb. 120.)” In 1925 wijdt Rolph Grosse in „Die hollandische Landschaftskunst, 1600—1650,” mit 121 Abbildungen, op S. 21, flg. eenige beschouwingen aan Hendrick Avercamp. Nadat hij de Roever, wat betreft de veiling Coninxloo foutief nageschreven en zijn sterfdatum onzeker genoemd heeft, vervolgt hij bij de bespreking van 6 gravuren uit 1612 M. J. sculptor Visscher excudebat: „Der Ausweg, dasz diese Blatter evtl. nicht von Avercamp gezeichnet sind, da die Signatur Henricus de Stom lautet, kann nicht eingeschlagen werden. Es gibt keinen Meister solchen Namens auszer ihm, und die Zeichnungen Avercamps zeigen die starksten Beziehungen zu diesen Blattern. Sie haben wenig mit Coninxloo selbst gemein. Gewisz liegt das Vorbild in derselben Richtung, zum Beispiel erinnern sie sehr an Arbeiten Nieulands.*) Besonders auffallig, dasz er fast ganz das Vegetabile, insbesondere Baume meidet, wahrend doch gerade Coninxloo ausgesprochener Baummaler ist. Diese Beobachtung geht übrigens durch sein gesamtes Werk”. Wij onderschrijven volkomen deze opvatting. lets verder vervolgt Grosse: „Eigentümlich für Averkamps aquarellierte Zeichnungen ist der Orangehimmel und die milchige Farbung, die er gern anwendet”. Hij zegt over de gravure „de Winterkoning” van Ploos van Amstel, „dem nie recht zu trauen ist, das Monogramm und die Schrift falsdrte, oder das% Avercamp das Blatt überhaupt spat er . De data en onderschriften der zes gravuren door Symon Fokke, worden eveneens door hem bestreden, daar zij op de bekend zijnde, origineele teekeningen ontbreken. Ten slotte noemt AI. D. Hen kei in 1931 in zijn boek „Le Dessin Hollandais des Origines au XVII' Siècle” nog foutief op p. 44 „Hercules Seghers, élève de Coninxloo, condisciple du paysagiste” Hendrick Avercamp. Hij vervolgt: „Tandis que les sites du misanthrope Seghers se distinguaient par I’absence totale de figures humaines, Averkamp, au contraire nous charmera par I’extraordinaire activité de ses contemporains et animera ses dessins et ses tableaux d une foule joyeuse et groulllante”. lets verder schrijft hij: „Pourtant Averkamp se distingue de ce dernier [ Vinckeboons] par fles gammes des couleurs plus claires et plus délicates”. Op p. 45 vergelijkt hij zijne kunstuitingen nog met die van Adriaen van de Venne, 1589—1662. ) Adriaen van Nieuland, geboren te Antwerpen 15 87, t te Amsterdam 7 Juli 1658, was eveneens een leerling van Pieter Isaacsz.; hij heeft ook voor slot Frederiksborg geschilderd. HOOFDSTUK IX HENDRICK AVERCAMP, BIJGENAAMD „DE STOMME VAN CAMPEN” ALS TEEKENAAR EN SCHILDER Het is niet zonder opzet, dat men in de titel van dit hoofdstuk zijn bijnaam aantreft. Immers het komt ons voor, dat alleen door sterk de nadruk op zijn organisch gebrek te laten vallen, een belangrijk inzicht in de ontwikkeling van zijn talent en de bijzondere richting, welke dit nam, verkregen wordt. In de tweede plaats komt dan de groote invloed van zijn omgeving en het milieu, waarin hij opgroeide. Beroofd toch als hij was van het voornaamste hulpmiddel, om zich uit te drukken, zijn spraak en zeer waarschijnlijk daarbij ook nog absoluut doof [hoorstom?] was elk contact met de omgevende menschen, buiten zijn eigen familie, vermoedelijk vrijwel uitgesloten voor hem. Toen bestonden er nog geen scholen voor doofstommen, geen vingerspraak, het lippenlezen zal alleen wèl intuitief beoefend zijn, althans geen dezer hulpmiddelen werd als zoodanig geleerd, laat staan, dat men doofstommen kon leeren spreken. Dergelijke kinderen moeten toenmaals zeker als sociaal onnutte en onmogelijke wezens beschouwd zijn, aan hun eigen lot overgelaten, voor zoover hunne verwanten zich niet erover ontfermden, eigenlijk een teveel in het gezin. Alleen het feit, dat hij uit een voor die tijden zéér beschaafde en ontwikkelde familie voortkwam, heeft hem gered. Zijn vader, toch zeker een geleerd man, eerst schoolmeester, die groote mannen als Vossius, Douza en Merula ongetwijfeld als leerlingen onder zijn hoede gehad heeft, later apotheker en waarnemend doctor, die vader moet een man van kennis en eruditie geweest zijn. En dan zijne moeder, eene dochter van eenen geleerde als Vekemans, begaafd, hetgeen wij gerust uit haar flinke, keurige onderteekening der ondertrouwacte en haar smeekbede aan den magistraat van Kampen opmaken mogen een smeekbede, welke zij zelf wel gesteld hebben zal, als ook uit het feit, dat zij jarenlang het beheer van de apotheek zelfstandig gevoerd heeft, werkelijk een praestatie voor eene vrouw in die dagen! Ziedaar een omgeving, welke men voor den jeugdigen doofstomme niet beter had kunnen wenschen. Reeds vroeg moet men zich voorstellen, dat dit doofstomme kind naar een corrigens voor zijn gebrek gezocht heeft en reeds vroeg zal zijn teekentalent niet alleen opgemerkt, maar ook aangemoedigd en waar mogelijk ontwikkeld zijn. Hij, die zich tegenover derden niet te uiten vermocht, doch met een enkele krijtkras of potloodschrap in zijn steeds meegedragen schetsboekje een ieder dadelijk van zijne wenschen en verlangens kon doen blijken, welk een dankbaar gebruik zal hij van de ervaring gemaakt hebben, dat enkele krabbels met grooter gemak iets uitdrukken dan veel gebaren of overvloed van woorden. Daarbij zal zijn vader niet nagelaten hebben, hem ten koste van zeer veel moeite, lezen en schrijven te leeren. Wanneer wij zijn flinke naamteekening op de schets in Dresden zien, dan behoeft men hieraan eigenlijk niet te twijfelen. Dat hij intelligent bezat en alles zag en was, niet het minst als in zich opnam, is even zoon van zijn vader en zeker, als dat hij niet moeder, dat hij een door allerlei beuzelarijen scherpe opmerkingsgave en genoegens, waarmede anderen hun tijd zoek brachten en waaraan hij geen deel hebben kon, afgeleid werd. Hij stond ook door zijn doofheid buiten de gemeenschap. Wij zullen hem ons wel moeten voorstellen, reeds jong als kind en in zijn eentje erop uittrekkend, met krijtstift of potlood en schetsboek gewapend, vastleggend, wat hij aan merkwaardigs opmerkte, wat hem interesseerde. Een leermeester zal het Kampen dier dagen wel niet opgeleverd hebben; het was toch eigenlijk een provinciestad, geen kunstcentrum en daarbij, hoe zou, behalve dan misschien door correctie, een leermeester onzen doofstomme hebben kunnen leeren en onderwijzen? Als door de omstandigheden was en moest de natuur wel zijne grootste leermeesteres worden en hij zal in die jonge jaren weinig of niet beinvloed zijn door derden. Hij teekende en legde vast, wat hij waarnam, zonder iets over school of traditie te hooren. Hoogstens zal hij door het zien van goede voorbeelden in zijn jeugd aanvankelijk beinvloed zijn. Nog een ander feit kunnen wij ons uit zijn omgeving verklaren. Hendrick toch mogen wij gerust als een onzer eerste aquarel-schilders beschouwen. Zijn met „sapverwen” opgewerkte teekeningen, kleine kunstwerkjes, zooals die toen ook voor smalle beurzen bereikbaar waren, zooals thans houtsneden, etsen of kleurreproducties zullen ook in hun tijd zeker gereedelijk aftrek gevonden hebben.*) Maar hoe zou onze jonge doofstomme ooit het daarin zóó ver hebben kunnen brengen, wanneer hij niet in de apotheek van zijnen vader reeds vroeg met die kleuren kennis gemaakt had en met aftreksels van indigo en meekrap of cinnaber en oker had kunnen knoeien, zeer zeker daarin ook door zijnen vader en later door den provisor of meesterknecht en zijnen broeder Lambert geleerd. Zoo geeft ook hierin het milieu, waarin hij opgroeide, een gereede verklaring voor zijn baanbrekend werk in deze. Wèl was vóór hem met indigo en groene sapverf ook in de Vlaamsche kunst het aquarelleeren reeds in de kiem aanwezig, een principieel gebruik in zijn teekeningen heeft echter als één van de eersten Avercamp ervan gemaakt. Kunnen wij hem uit zijn teeken- en schilderstijl vrijwel zonder fouten terstond herkennen, al zijn slechts weinige teekeningen op afwijkende wijze geteekend, zeer veel moeilijker is het, om eenige rangschikking in zijn werk aan te brengen. Slechts weinig aanknoopingspunten staan ons daarbij ten dienste, klier volge een proeve eener chronologische orde zijner kunstwerken, die gemakshalve onderverdeeld is in: A. Teekeningen. B. Schilderijen. A. Over zijn vroegste teekenwerk weten wij niets met zekerheid. Toch moet de teekening van den wagenmaker aan de arbeid als een van zijn beginwerken beschouwd worden, T 61. Afgaande op zijn schilderijen zal dan het ophaalbruggetje ook een specimen van zijn eerste l) Trouwens de annotatie op de teekening T i is wel het beste bewijs, dat deze teekeningen ook met dit doel vervaardigd werden. kunstpogingen zijn, zie T 50. Dan komen zijne om Amsterdam gemaakte teekeningen, die wel in zijn leerperiode bij Pieter Isaacsz. gesteld zullen moeten worden. Daar van Mander met geen woord van den begaafden, stommen leerling van dezen melding maakt, iets wat hij ons inziens niet nagelaten hebben zou, als hij hem toch reeds als pl.m. 18-jarige op Isaacsz.’atelier aangetroffen had, mag zijn komst te Amsterdam gevoeglijk na het jaar 1604 doen stellen. Reeds in 1607 vertrekt Isaacsz. naar Denemarken. Het is waarschijnlijk, dat in die tusschentijd de studies naar de natuur om Amsterdam ontstaan zijn. Op de daarnaar vervaardigde gravuren van 150 jaar later, dragen ze verschillende jaartallen. Nu zijn van meerdere van de 6 gravuren van Symon Fokke de teekeningen, waarnaar deze gemaakt zijn, bekend. Op geen van deze is ook maar eenige aanteekening betreffende de voorstelling of ook maar een enkel jaartal te vinden P) Is het dan ook niet veel aannemelijker, dat die toevoegingen op de phantasie van den graveur of opdrachtgever geschoven moeten worden, dan dat deze dateering op juiste feiten berust. Het lijkt ons dan ook zeer gewaagd, om op die gronden een ontwikkeling van den maker te willen vaststellen of tot een zeer langdurig verblijf van onzen schilder-teekenaar in of bij Amsterdam te moeten besluiten. Daarbij komt nog, dat de mogelijkheid veel grooter is, dat wij onzen schilder na zijn leerjaren steeds in Kampen en niet in Amsterdam zoeken moeten. Reeds blijkt dat duidelijk uit de annotatie op de teekening uit 1613, T 1, maar er is nog meer. Hij moge zijne familie, zijne vele ooms en tantes van moederszijde er al eens bezocht hebben en per beurtschip naar Amsterdam gevaren zijn, gewoond, heeft hij er vermoedelijk alleen gedurende zijn leerjaren. Wanneer hij voor den magistraat van Kampen de paarden op de stadsstal in 1622 schildert, mag men toch aannemen, dat dit werk aan eenen plaatselijken schilder opgedragen werd en niet aan hem, toen hij toevallig eens vanuit Amsterdam zijn familie bezoeken kwam. Zoowel het feit van de talrijke teekeningen naar zijn familie, vrijwel alle ongeveer te dateeren, als ook dat hij den Winterkoning in 1626 afbeeldde, toen deze de oude Hanzestad met een bezoek vereerde, de 22 Mei 1883 in veiling gebrachte afbeelding van „geestige Willem”,2) T 471, de bijvoeging op een teekening uit verz. Liphart van,,de Stomme inCampen”, van de bede zijner moeder aan den magistraat van de plaats harer inwoning in 163 5, wijzen op een voortdurend verblijf als inwoner in Kampen en niet minder ook zijn riviergezichten van na 1611, zooals die telkens weer de toegevroren IJsel of de IJselarmen met de Schans en Brug óf Ijselmuiden en omgeving in beeld brengen. Al die feiten wijzen met grooter zekerheid op een ononderbroken verblijf te Kampen, dan dat men uit een aantal na anderhalve eeuw gedateerde gravuren zulke vergaande conclusies, wat verblijf en ontwikkeling van stijl betreft, zooals Poensgen in zijn studie over Gabel doet, zou mogen trekken. Voorloopig zullen wij dan ook wel niet ver bezijden de waarheid zijn, wanneer wij de om Amsterdam ontstane teekeningen en diegene, welke daarbij aansluiten, omstreeks 1605—1608 stellen. Op grond van deze kan men dan een groote groep teekeningen, aldaar of op tochten in de omgeving ondernomen, ontstaan, onderscheiden. In het laatst der verblijfsjaren te Amsterdam vallen dan wel de mooie teekeningen van buitenherbergen en de daaraan aansluitende b.v. het slot te Abcoude enteMuiden, zieT 5 40 en T 292. ') De dorsale aanteekeningen „Buiten Alkmaar in 1619” op de teekeningen in de veiling J. P. Heseltine e.a. te Amsterdam 27 Mei 1913 en „Ouwerkerk 1622” in die van Oskar Huldschinsky te Berlijn 3 November 1931 lijken ons later bijgevoegd te zijn. 2) Is dit soms een afbeelding van Willem Buytewecb, die de bijnaam „geestige Willem” had en heeft hij te Kampen bij de familie Avercamp gelogeerd ? Na die tijd bestaat er een ernstig vermoeden, dat hij per schip een reis naar de Middellandsche Zee maakte. Zoowel zijn zeeteekening, T79, als een drietal andere, Tl5, 68 en 75,waarop zonder twijfel, verre zuidelijke kusten met koopvaarders afgebeeld zijn, die ankeren, met sloepen, die aan land gaan, wijnvaten, die op laden liggen te wachten, terwijl overal èn in de verte èn aan de kusten schepen met Latijnsche zeilen, gemeerd liggen of zich in het Verschiet voortbewegen, dit maakt, dat, wanneer daarbij komt, dat zij ontwijfelbaar van de hand van den Stomme zijn, de mogelijkheid van een dergelijke zeereis in ernstige overweging genomen kan worden. De daarop wijzende teekeningen zouden dan omtrent 1609 gedateerd moeten worden. De eerste bijzonder strenge winter met toegevroren rivieren valt dan in 1610. Na dien, er zijn er nog enkele geweest, moeten dus zijn schilderijen en teekeningen van de dichtgevroren rivieren vallen. Dit is echter een zeer vaag gegeven, daar hij jaren lang geteerd hebben kan op zijn toen opgedane impressies en teekeningen. Alleen als datum post quo hebben ze dus waarde, zie bijlage LXVI. Vólgt dan in 1613 de gedateerde teekening waardoor een belangrijk deel van deze rubriek zoo ongeveer bepaald worden kan. Tusschen deze van 1613 en de na te noemen van 1626 zijn er een aantal gegevens, welke dateeringen ongeveer toelaten. Op vele zijner teekeningen heeft hij namelijk familieleden afgebeeld en deze zijn met vrij groote zekerheid te herkennen. Uit het feit, wanneer de vrouwen als weduwe met de huik voorkomen, of wanneer jonge gelieven Femmetje en Steenberch hun vrijages op het ijs bedrijven of wel wanneer Janneke Symons met Lambert hun intrede in Kampen doen en Janneke sterft, kan men belangrijke dateerende gegevens post of ante vaststellen. Dan verder is in 1625 de Zigeunerinvasie te stellen, welke „heydens” herhaaldelijk op zijn teekeningen en schilderijen voorkomen, zie bijlage LXVII. Daarna volgt pas in 1626 het bezoek van den Winterkoning met zijne vrouw en de Prinses van Oranje aan Kampen. Alle teekeningen en schilderijen, waarop deze groep voorkomt, zijn dus in dit jaar of kort daarna ontstaan, b.v. T 46 en S 23. Men heeft de desbetreffende teekening wel eens aan van de Yenne willen toeschrijven. Ons inziens ten onrechte. De groep komt te veelvuldig op Hendrick Avercamp’s schilderijen voor en hij is te zeer een minitieus teekenaar en schilder, dan dat hij ervan zou kunnen worden verdacht, gegevens van anderen te verwerken. Integendeel de waarschijnlijkheid is zeer groot, dat onze plaatselijke kunstenaar, die bovendien de bijzonderheid had, dat hij doofstom was, door den Winterkoning bij zijn verblijf te Kampen uitgenoodigd is, ook zijn familie op het ijs af te beelden, omdat hij toen reeds voor zijn ijstafereel en beroemd was! Dat later de St. Jacobstoren te ’s-Gravenhage erbij verschenen is, pleit hier niet tegen; hij zou hiervoor op verzoek van een bestaande prent gebruik gemaakt kunnen hebben. Zeker is het, dat deze achtergrond, gezien vanaf de Varkensmarkt aldaar, onvoltooid gebleven is. Wanneer men deze datum van het bezoek dan vasthoudt, heeft men althans een aanknoopingspunt voor zijn mooie costuumstudies, welke op dezelfde wijze vervaardigd zijn. Ook andere historische gebeurtenissen en personen heeft hij in beeld gebracht: o.a. de inname van Wezel in 1629 en de prinsen Maurits en Frederik Hendrik, alsmede Spinola, zie T 495 en S 89. De Stomme moet tusschentijds wel kleinere reizen gemaakt hebben, zeer waarschijnlijk per schip van Kampen uit. Immers er zijn een aantal teekeningen van zijn hand, die op een reis langs den Rijn wijzen, verder wordt in de catalogus een teekening van een gegeven bij Nijmegen vermeld, T 198, terwijl een teekening van Groningen, T 565 zéér waarschijnlijk wel tijdens een bezoek aan zijnen broeder Everhardus, toen die van 1616—1619 aldaar studeerde, ontstaan zal zijn. B. De volgorde vast te stellen, waarin zijn schilderijen L) ontstaan zijn, is mede aan veel gissing onderhevig, al kunnen wij aan de teekeningen aansluitend, wel enkele zeer waarschijnlijke steunpunten aangeven. Maar ook uit de ontwikkelingsgang, welke er in zijn schilderijen is, valt nog wel het een en ander vast te stellen. Een min of meer onbeholpen wijze van schildering der personen kan ons hierbij weinig helpen. Want reeds van zijn vroegste jaren heeft hij dit klaarblijkelijk met een vaardigheid gedaan, welke eerbied voor zijn jeugdig talent afdwingt. Maar toch is het hier de plaats, om aan zijn vermoedclijk vroegste werk eenige woorden te wijden. Van enkele zijden is namelijk de mogelijkheid omtrent het bestaan van nog een schilderend lid van de familie Avercamp geopperd, die dan ook Hendrick zou hebben moeten heeten en een voorganger van onze Hendrick en Barent geweest zou zijn. Dit moet dan een heel vroege, geheel op de Ylaamsche School geïnspireerde Hendrick Avercamp geweest zijn, die dan de vroege, eind XVE eeuwsche schilderijen vervaardigd heeft, welke thans nog onder het werk van Hendrick Avercamp doorloopen. Deze werken o.a. S 13, 54 en 59 onderscheiden zich door een zuivere Ylaamsche opvatting van het winterlandschap, geven zware boomcoulissen, voor- en achterplans, het hoofdobject, meestal een kasteel, een enkele maal een kerk, ligt in het midden en daaromheen bevolken dan de zwierende schaatsenrijders en paartjes de dichtgevroren grachten en vaarten. Dat hier inderdaad een groote Ylaamsche invloed zich nog geldend maakt, moge uit de gereproduceerde ets van Hessel Gerritsz. naar een schilderij [of teekening?] van David Vinckeboons, het kasteel te Zuylen voorstellend, ~de Winter” van een reeks der jaargetijden, blijken. Is Hendrick Avercamp van deze schilderijen nu inderdaad de maker? Het in de National Gallery te Londen aanwezige en toch zeker echte, gesigneerde schilderij laat hier, dunkt ons, geen twijfel bestaan, of onze Hendrick Avercamp is ook de maker van deze vroege werken. Aan deze opvatting kunnen wij nog een argument toevoegen. Te Lucca bevindt zich namelijk een dergelijk schilderij, S 59, geheel in dezelfde geest gecomponeerd, waarbij echter inplaats van een kasteel een kerk het midden vormt, doch overigens tot zelfs in detail gelijk van opbouw. Nu is deze kerk vrijwel zeker als het in de XVIIe eeuw eenig kerkje van het vlak bij Kampen aan de overzijde gelegen IJselmuiden te identificeeren, met Kampen door een brug verbonden. De vorm van de toren en het hooge koor laten dit geen oogenblik in twijfel. In de verte het Hooge Huis. Verder gingen toenmaals van IJselmuiden de schuiten en trekschuiten naar het niet aan de IJsel gelegen Zwolle af, om dan over de zoogenaamde Nieuwe Meer, langs de Mastenbroeksche vaart, Zwolle te bereiken. En nu treffen wij bij het groote gebouw rechts op de voorgrond een turfschip aan, dat men bezig is te lossen, welk schip de Zwolsche vlag in top voert, een zilverkruis in een blauw veld of een veld van azuur. Dit zou dan vrijwel het bewijs vormen, dat ook dit schilderij uit deze reeks vlak bij Kampen ontstaan is en dan kan geen ander dit gedaan hebben dan Hendrick Avercamp in zijn jonge jaren. Het lijkt overbodig, hier aan eenen anderen Hendrick Avercamp x) Het is jammer, dat van de blijkbaar gedateerde schilderijen van Hendrick Avercamp's hand weinige op te sporen zijn, daar ook deze belangrijke gegevens zouden kunnen verstrekken, zie S 1 tot 9. te denken, daar is komen vast te staan, dat de familie Avercamp in 1586 te Kampen is komen wonen en wie haar leden waren. Wèl zou men in verband met deze reeks schilderijen moeten aannemen, dat hij in zijn jonge jaren geïnspireerd is door werken als de bovenvermelde ets van Hessel Gerritsz. Misschien door een leerlingschap bij Vinckeboons? In aansluiting aan deze werken vallen dan wel die schilderijen, waar nog met min of meer vaardigheid groote of te groote boomgroepen of huizen nog aan deze Vlaamsche invloed doen denken. Van deze reeks zouden dan de schilderijen te Schwerin en in het Rijksmuseum te Amsterdam specimina zijn. Daaruit ziet men, hoe hij allengs van het schema van het Vla/uingante uitheemsche tot het Hollandsche realistische landschap komt. Treffen wij in de voorgaande groep nog een hoog standpunt aan, om vooral het verschiet goed te kunnen overzien, een enorme volte op het ijs en letterlijk een gekrioel van menschen, terwijl de groote bladerlooze boomkruinen, de steeds zich verkleinende huizengroepen, van groot naar klein, die uitgestrekte ruimte mede moeten helpen accentueeren, in deze tweede groep is het standpunt reeds lager gelegen; nog zijn de zich naar het verschiet verkleinende huizengroepen aanwezig, nog is de volte op het ijs in steeds afnemende duidelijkheid voor hem noodig, om de ruimte weer te geven, maar de vooruitgang tegenover de vorige groep is reeds onmiskenbaar. Valt kort na 1604 zijn vertrek naar Amsterdam? De toenmaals gemaakte schilderijen zouden dan overeenkomst met de daar vervaardigde teekeningen moeten vertoonen. De schilderijen te Amsterdam, Rijksmuseum, te Schwerin, Gemaldegalerie en het „Zomertje”, waarvan voorstudies bekend zijn, en dat zoo sterk aan Gabel herinnertJ), zouden dan 'uit dé Amsterdamsche periode moeten stammen. Terwijl als speciale winterlandschappen dan de ronde paneelen te Boedapest, Genua en Hamburg zouden kunnen gelden, S 41, 47, 48, 50 en 51. Na de zeer sterke winters sedert 1610 vallen dan wel de schilderijen, voorstellende de dichtgevroren IJsel met zijn opgewekt ijsleven. Alle Vlaamsche invloeden zijn verdwenen en de steeds zich verkleinende en bewegende groepen zijn voldoende, naast de verschieten, om het vergezicht te suggereeren. Dan is het standpunt nog lager gekomen, de ruimte tusschen zijn figuren en groepen is grooter geworden en juist, doordat het vroegere gekrioel vermeden en ook hier ruimte gegeven wordt, is de wijde verte op nog voortreffelijker wijze tot uiting gebracht. Van alle hulpmiddelen der compositie, om dit te suggereeren, is afstand gedaan, de ruimte zelf doet zijn werk. Vermoedelijk is hij op de toenmaals opgedane indrukken nog lang blijven doorwerken. Als volgend vast punt hebben wij dan nog het van het jaartal 1620 voorziene schilderij van Mevrouw Nathusius, tent. Goudstikker, Amsterdam, 1932, No. 6, S 5 en dat in het bezit van dr. A. van der Ven, S 6. De schilderijen met de Zigeuners zijn van na 1625 en in of na 1626 vallen dan die schilderwerken, waarop de \\ interkoning en familie voorkomen en in verband hiermede kunnen wij 200 ongeveer vaststellen, welke schilderijen in de laatste levensjaren ontstaan zijn en verder hebben wij ook bij deze nog houvast aan de familieomstandigheden en de familiegroepen. In de catalogus en de reproducties vindt men dan verder deze verschillende gegevens nader verwerkt en is, daar, waar die gegevens zekere aanknoopingspunten geven, dit in de tekst vermeld. Het is natuurlijk mogelijk, dat hier en daar wel eens misgetast is, of een ') Het is zelfs zeer de vraag, of het „Zomertje” niet van Cabel’s hand is, aan wien het ook oorspronkelijk toegeschreven -was (firma Asscher en Welker) en vervaardigd is naar de aan Hendrick Avercamp toegescnreven en ook door hem van zijn monogram voorziene teekeningen. enkele groepeering later onjuist zal blijken te zijn, in algemeene trekken kan hier toch zeker aan de hand van de verschillende opgesomde gegevens een althans zeer waarschijnlijk geheel verkregen worden. Heeft hij in die laatste jaren niet meer kunnen werken ? Wij kennen uit de teekeningenveiling van J. P. Heseltine e.a. 27 Mei 1913 te Amsterdam, zijn met kleuren in waterverfteekening de Inname van in 1629, voorzien van zijn monogram, zie T 495; bovendien komt in de catalogus onder S 9 een gedateerd stuk van 1632 voor, tot en met dat jaar heeft hij dus stellig nog scheppend werk kunnen verrichten. De bede van zijne moeder wijst evenwel in de richting van hulpbehoevendheid en lediggang voor zijn laatste levensjaar, alsmede het feit, dat zijn neef Barent in 1633, tijdens zijn leven nog een opdracht van den magistraat van Kampen volvoert. Want dat de Stomme zich tot die tijd goed door het leven vermocht te slaan, is wel zeker. Waarom zou anders Beatrix van haar „miserabele sone” spreken, wanneer hij nog in staat was, zelf met zijn werk de kost te verdienen? Moet men niet veeleer denken, dat hij in de allerlaatste tijd van Beatrix’ leven lijdende was en dus weinig meer tot stand gebracht zal kunnen hebben ? Eén ding althans is zeker, met het jaar 163 5 neemt zijn werkzaamheid voor goed een einde. Een zeker heel merkwaardig vertegenwoordiger van onze XVIIe eeuwsche schilderschool zou met hem ten grave dalen, een die in velerlei opzicht baanbrekend werk geleverd heeft en wiens invloed op het nageslacht niet gering geweest is. In het algemeen kent „men” Hendrick Avercamp als de schilder van winter- en ijslandschappen, „wintertgens”, zooals die toenmaals heetten. Maar toch is dit maar een beperkt onderdeel, althans van zijn teekenwerk. En hij was toch vóór alles eigenlijk teekenaar, en dat wel figuur- en landschapteekenaar. Honderden teekeningen leggen ook nu nog getuigenis van zijn talent in dit opzicht af en Johan van de Capelle, die niet minder dan 883 teekeningen van of naar Avercamp in zijn verzameling opnam, heeft toch vermoedelijk slechts een gedeelte bezeten, van hetgeen de Stomme gedurende zijn kort leven geteekend heeft! Het is ook in deze talrijke studiën naar de natuur, dat men het compositiemateriaal voor zijn schilderijen zoeken moet. Nog overtuigender zal dit bij de studie over Barent’s werkzaamheid als schilder kunnen blijken, maar toch mag men ook van Hendrick’s schilderwerk aannemen, dat deze hun oorsprong in de tallooze figuur- en natuurstudies nemen, welke dan later door hem op kundige wijze in zijn atelier tot een geheel gecomponeerd werden. Evenmin is het toevallig, dat dan verder in zijn schilderijen het winter- en ijsleven vrijwel zoo uitsluitend vastgelegd is. Wie, zooals hij, aan een groote rivier woonde, kon het beste beseffen, wat het zeggen wil, wanneer de winter deze met een ijsvloer bedekt heeft. Geen wonder dan ook, dat hij, die eenige zeer strenge winters meegemaakt heeft ten sterkste door dit ijsleven geboeid geweest is en er ook in schilderijen zijn krachten aan beproefd heeft en wel vermoedelijk met een dergelijk succes, dat bewijzen de talrijke herhalingen en de copieën zijner werken dat hij zich daarin gespecialiseerd heeft. Ziet, hoe dan een ieder, zelfs menschen van wie men het niet verwachten zou, weer jong wordt, opleeft, medegenieten gaat van het feest, dat de winter biedt, zich misschien niet bewust van, maar toch die wintersche atmospheer, die wintersche schoonheid, als alles overgoten is met een zilverig waas, ondergaande, als de frissche, koude wind om de ooren blaast, iets, waar wij allen zoo vertrouwd mede zijn. De meesten ondergaan dit feestelijke slechts onbewust en er behoort een dichterlijke natuur toe, om dat te zien en te beseffen, maar zeker niet minder, om het ook weer te geven. Ergens was het niet Just Havelaar? heeft hij het neergeschreven, dat Avercamp het Nederlandsche volk zijn eigen geluk heeft leeren zien, de schoonheid van het winterlandschap bijgebracht heeft, dat zij zelf ondergingen, zonder het te beseffen, dat hij het was, die hun geleerd heeft, dat niet meer, zooals in de late XVIe eeuw het geluk bij het uitheemsche, naar een zoogenaamd klassiek voorbeeld gecomponeerde berglandschappen in Italiaansche trant met rotsen en ravijnen lag, maar, dat zij dat ook thuis op de rivier vinden konden, in de stadsgrachten, bij de straatjongens en in de vrije natuur en dat hij aldus met Willem Buytewech en Adriaen van de Venne als één der eersten de schepper van het echte Hollandsche natuurbeeld en van de genreschildering geweest is. Wij mogen dit zeker als juist onderschrijven en dat hij dit heeft kunnen worden, daarvan is zonder eenige twijfel zijn eigenaardig gebrek medeoorzaak. Zonder dat zou hij waarschijnlijk nooit die dichter en droomer geworden zijn, die uitbeelden kon, wat de anderen ondergingen. De winterlandschappen, „als een zelfstandig onderwerp voor een schilderij”, vinden vrijwel zeker hun oorsprong in Vlaanderen en zijn met de Vlamingen naar ons land gekomen. Zijn vader zal van zijn reizen naar Amsterdam of de boekverkoopers der stad zullen hem de gravuren, toenmaals toch de belangrijkste verbreiders van kunst, verschaft hebben. Heeft hij in die tijd reeds met de gravuren naar Brueghel, zooals de Cock die uitgegeven had, kennis gemaakt; zijn toen etsen als die van Hessel Gerritsz. naar Vinckeboons onder zijn oogen gekomen? Wie zal het zeggen? Onwaarschijnlijk lijkt dit allerminst. Een feit echter is het, dat hij, behoudens dergelijke invloeden, een der eerste geweest is, die vrijwel geheel vrij van traditie, zijn talent ontwikkelen kon. Nu door de juiste lezing van de veiling van Coninxloo, ook zijn leerlingschap bij dezen naar het rijk der fabelen verwezen worden moet, zal men wel alleen op de aangewezen wijze, die Vlaamsche invloeden nog op zijn vroegste werken verklaren moeten, tenzij men aanneemt, dat aan dat leerlingschap dat bij eenen anderen kunstenaar voorafgegaan is, in welk geval men eerder aan Vinckeboons dan aan Coninxloo te denken heeft. Wel heeft hij het breede*) formaat als schilderijvorm met zijne tijd genooten als eigenaardigheid gemeen. Carel van Mander heeft in een leergedicht voorschriften voor de compositie van schilderstukken gegeven, die door van Coninxloo e a. zoo trouw gevolgd werden, dat men van de Coninxloosche richting spreekt. Hendrick Avercamp heeft van deze school mede de invloed ondergaan 2), zonder daarom ooit tot zijne leerlingen behoord te hebben. Reeds kende men hier die wintertjes uit de reeksen der maanden en der jaargetijden, waarvan talrijke vroege voorbeelden zouden op te sommen zijn, maar de productie van „wintertgens” als genrestukken, dateert toch eerst van het begin der XVIIe eeuw. Aan Hendrick Avercamp komt daarbij dan zeker de eer toe, in zijn winterlandschappen ook die wintersche sfeer geschapen te hebben, die de beschouwer de winter suggereeren kon. In het natuurgetrouw weergeven van winter- en ijsatmospheer is hij door weinigen overtroffen en de meeste zijner navolgers hebben nooit de hoogte kunnen bereiken, waarop hij ook in dit opzicht kwam te staan. Welk landschap trouwens leende zich beter tot het weergeven van zijn tallooze figuurstudies dan het winterlandschap? Het gekrioel en het gewriemel op het ijs, een ieder, die het van een hooge wallekant gade sloeg, heeft het zeker getroffen, zooals het ons telkens weer treft en hierin vond hij als nergens een dankbaar onderwerp, om zijn talrijke figuurstudies te benutten, mooi, als ze tegen de sneeuw, het ijs en de wintersche luchten uitkwamen. En hier komen wij dan op een verdere eigenschap van Hendrick Avercamp, nd. zijn ') Niet uitsluitend evenwel gebruikte hij het breede formaat, daar talrijke ovale en ronde schilderijvormen bekend zijn, zelfs één achthoekig. -') G. Knuttel Das Gemalde des Seelenfischfangs von Adriaen Pietersz. van de Venne, S. 40 Hg. gave van verteller, van illustrator, van weergever van al die zich bewegende en door elkander wriemelende menschen èn van al hetgeen zich interessants op zoo’n ijsvloer afspeelt. Hij geeft ze alle, nauwkeurig, uitvoerig; talrijk zijn de voorvalletjes, welke hij groepeert, de menschen, welke hij uitbeeldt en al hun eigenaardigheden, hun eenvoud, hun deftigheid, hun nietsdoen of hun werk, met een tikje humor en oolijkheid zelfs, als daar zijn zijn bekende, vallende vrouwtjes en andere XVIIC eeuwsche grapjes. Of het nu de stoere visscher is, die zich niet door het aangapende publiek van zijn werk afleiden laat, noch door het gebeuren om hem heen, dan wel de boerezoon, die met zijn meisje aan de stok zweeft, óf het de armen zijn, die hun sleetje voortduwen, óf de neringdoende, die gemakkelijk zijn waren over het ijs transporteert, óf het de deftige kolvers zijn, die op het ijs zoo zwaarwichtig hun spel spelen, dan wel de prachtlievendheid der aanstaande regentengeslachten, hij vertelt dat alles nauwkeurig, uitvoerig, geval voor geval. Wat wèl bij hem opvalt, is het telkens weer op oude gegevens terugkomen, een herhaaldelijk gebruik maken, van bepaalde groepen van personen of van bepaalde voorvallen. Ook dit pleit voor een werkwijze, waarbij het benutten van teekeningstudies de hoofdzaak vormde. Met vaardige hand werden deze in het opgezette schilderij ingepast. En al moge deze ontstaanswijze zijner schilderijen ons aldus klaar voor oogen staan, een zekere beperkte gave als schilder blijkt er zeker ook uit. De begrensde verscheidenheid van zijn scheppingsvermogen pleit niet voor een groote schildersgeest, al heeft hij ook als zoodanig in bepaald opzicht baanbrekend werk verricht. Veeleer is dit dan ook aan een onafhankelijke ontwikkeling, vrij van school of traditie, te wijten, meer dan aan een veelzijdig talent. Als teekenaar van landschap zoowel als van figuur, blijft hij echter onovertroffen. Wanneer men de thans ons nog restende reeksen van figuurstudies doorloopt, dan valt slag op slag weer ons oog op zijn scherpe kijk, zijn raak weergeven van personen, dieren en voorwerpen, of zijn fijne costuumstudies. Ook humor kan men onzen schilder-teekenaar niet ontzeggen. Is hij niet uitermate geestig, als hij bij voorstellingen, die op de vier jaargetijden toepasselijk zijn, de lente als „een Vinkenet daer Vryers endc Vrysters gevangen werden” voorstelt ?J) Of ligt er geen gezonde humor in, als hij het tafereeltje van de afgewaaide hoed weergeeft, of dat, waar de domme menigte staat aan te gapen, hoe de zigeunerin het niet bepaald snugger uitziende meisje de toekomst uit de hand voorspelt ? Op welke wijze weet hij ons de angst van het voorval te suggereeren, als de pas nog zoo trotsch voortsnellende ar door het ijs gezakt is of de drenkeling nog juist bijtijds door de visschers opgepikt wordt! Uitstekend getroffen zijn ook zijn landlieden en visschers bij hun dagelijksch werk; of nu de vogelknip bediend, dan wel de visch door de bijt heen bemachtigd wordt, of de wagenmaker aan het werk is, dan wel de scharenslijp of dat de vrouw het slootwater over haar te bleek liggend linnen uitwerpt, dat alles is op even rake wijze waargenomen en weergegeven. Met Hendrick’s teekeningen kunnen wij ons het geheele leven uit het Kampen dier dagen, voornamelijk, zooals zich dat buiten de stadsmuren afspeelde, reconstrueeren. Omtrent bedrijf, gewoonten, kleeding, worden wij volledig ingelicht. Maar niet minder laat hij ons de pronkzucht der hoogere standen zien, wanneer zij in hun mooiste pakjes zich onder het publiek mengen, wanneer de arresleden met hun rinkelende bellenpaarden over het ijs temidden van die krioelende massa voortschieten of wanneer hij hunne kasteden en adellijke woonhuizen weergeeft. b Zie Gerard Hoet, deel I, p. 308, no. 3. Ongetwijfeld mag Hendrick Avercamp tot een van onze eerste genre- en zedenschilders in het begin der XVIIe eeuw gerekend worden, evenzeer als hij een onzer eerste landschapschilders geweest is. Want wat hij ons toch ook gegeven heeft, is zijn liefde voor ons Hollandsche wijde landschap. De verre polderlanden openbaarde hij in hunne schoonheid voor ons. Dat hij dat heeft kunnen doen, geeft daarvoor zijn gebrek ons eigenlijk niet de volkomen verklaring? Hij, die zich niet als elk gewoon mensch uiten kon, hij moest wel de dichterlijke ziel hebben en de wijdere visie, die zag, wat de gewone mensch als iets doodgewoons onderging. Heeft Hendrick Avercamp leerlingen gehad? Het is een betreurenswaardige omstandigheid, dat de bescheiden van het voormalig St. Lucasgilde, zoowel te Amsterdam als te Kampen, éénzelfde lot getroffen heeft, dat beide archieven door slechte bewaring verspreid en verloren geraakt zijn. Slechts van één leerling mag hier met zekerheid beweerd worden, dat hij bij hem opgeleid is, n.I. vjjn neef Barent Avercamp. In het vervolg zal over dezen Barent Avercamp nog uitvoerig gesproken worden, [zie Hoofdstuk X], maar een opmerkingswaardig feit is het toch zeker te noemen, dat voor ongeveer tien jaar de naam van Barent als schilder'eigenlijk nog volstrekt onbekend was. Barent was de oudste zoon van Hendrick’s in 1626 te Zwolle, vermoedelijk aan de pest, overleden broeder Peter, uit diens huwelijk met Elisabeth van Ingen. De invloed is van dien aard geweest, dat het drie eeuwen mogelijk geweest is, het werk der beide bloedverwantenschilders te verwisselen. Door de wijze van signeering zijn de meeste schilderijen gemakkelijk te scheiden, evenals door de geheel verschillende schilderwijze en de costuumstudie. Van Barent zal de geheele levensgeschiedenis en zijn oeuvre, zooals dit opnieuw op grond van archivalia en werk is komen vast te staan, volgen. Als een tweede kunstenaar, die zeker groote invloed van Hendrick Avercamp ondergaan heeft, zouden wij den Amsterdamschen schilder Johannes van de Capelle willen noemen, aan wien dr. A. Bredius in 1892 twee hoogst belangrijke artikelen gewijd heeft1). Daaraan ontkenen wij een versje, dat reeds herhaaldelijk afgedrukt is. Het komt bij een teekening in Oost-lndische inkt van van de Capelle in het Album Amicorum van Jacobus Heyblocq, in de Koninklijke Bibliotheek te ’s-Gravenhage voor. Zijn kunstbroeder Gerbrand van den Eeckhout heeft het versje gemaakt en met het volgend opschrift voorzien: „AenDoms. Jacobus Heyblocq op de schilderconst van Johannes van de Cappelle, bij hem selffs uyt eygen lust geleert: Offschoon int choor van dees Capell(e) Geen Tyber lesse oyt wiert gelesen Noch schijnt in dees de const verresen Des overconstigen Apell. – Anno i6j4j Junius » De teekening vertoont kolfspelers op het ijs 2), zooals hij er meer maakte, maar die thans zeer schaarsch zijn. Johannes van de Capelle, plm. 1625 geboren, als zoon van Franchoys van de Capelle en Anneken Alariens, gehuwd met Anna Jans of Anna Grotingh, heeft de ververij van zijnen vader in de Raamstraat te Amsterdam bezeten en gedreven en zich slechts uit liefhebberij aan de schilderkunst gewijd. Bij testament heeft hij bepaald, dat „de schilderijen en papierkonsf\ *) Oud-Holland X, 1892, De schilder Johannes van de Capelle, I en 11, met prenten en fac-similes, door dr. A. Bredius, p. 26—40, 133—136. 2) Zeker een onderwerp, dat aan Hendrick Avercamp denken doet. die hij zelf bij zijn leven „met eygen hant aengeteyckent en genombreert” heeft „aen de kinderen vooruytgemaeckt werden”, zouden. Aan de inventaris van alle de goederen „naergelaten en metter doot ontruymt by Jan van de Cappelle zal[iger], gemaeckt by Adriaen Lock, Notaris, ter presentie en ten versoecke van de E. Srs. Benjamin Poullie, Steven Benier en Jan van de Cappelle als testamentaire voogden van de onmondige naergelaten kinderen van de voorsz. Jan van de Cappelle den Ouden, op ’t aengeven van den voorsz. Jan van de Cappelle de Jonge. En is dese Inventaris begonnen den 4®” January 1680 en voltrocken den 1p" Augusti daeraenvolgende”, door dr. A. Bredius in het licht gegeven, zij ontnomen: p. 34 hij de schilderijen. 73. Een teekeningh, winter, met een glaesje van de Stomme (Avercamp). p. 36. Nos. 139—140. Twee teekeningen na de Stom (Avercamp). p. 37. Teekeningen bevonden op de Constcaemer. No. 14. Een portfolio daerin 286 tekeningen van de Stom van Campen (A ver camp). In ’t comptoir. p. 38. No. 38. Een portfolio daerin 288 tekeningen van en naer de Stommen van Campen (Avercamp). p. 39. 306 schetsen van de Stom van Campen. Hier wordt het respectabele getal van 88j teekeningen van en naar Hendrick Avercamp in één boedel te Amsterdam bijeengevonden! Volgens het versje zegt dr. Bredius zou men aannemen, dat van de Capelle geen leermeester gehad heeft en dan noemt hij bij het aandachtig doorlezen der rijke nalatenschap Simon de Vlieger. Moet daarbij thans de naam van Hendrick Avercamp, „de Stomme van Campen”, niet gevoegd worden? Voor degenen, die deze veronderstelling niet deelen, vestigen wij de aandacht op het feit, dat Johan van de Capelle dan in ieder geval als verzamelaar op het werk van hem verzot schijnt geweest te zijn. Van de Capelle heeft behalve zeestukken eenige prachtige winterlandschappen geschilderd1). Voor de eerste kan hij de proef met Willem van de Velde doorstaan, voor de laatste met Hendrick Avercamp en Aert van der Neer. Natuurlijk hebben Hendrick Avercamp’s kunstuitingen nog op andere schilders ingewerkt. Wij denken het allereerst aan de sterke gelijkenis met het werk van een Arent Arentsz. Cabel en een Adriaen van de Venne, zóó sterk, dat menig kunsthistorisch vakman hunne scheppingen verwisseld heeft. Niet alleen Wilhelm Bode wijst op de invloed van hem op de Terborchs, vader en zoon, ook Moes zegt o.a. 2): „Doch al heel spoedig zien we Gerard Terborch de Jonge een eigen weg opgaan. Een maaltijd van 1628 (566) en een voorstelling van Zeven paarden achter elkaar, 7 September 1629, doen ons iets karakteristieks in hem bewonderen, dat hij dus niet van de Haarlemsche meesters kan hebben afgezien. Veeleer geloof ik, dat toen nog Avercamp zijn voorbeeld geweest is. Deze woonde die jaren in Kampen en in het familiealbum 3) zjjn teekeningen van hem (500, 313)”. x) Dr. C. Hofstede de Groot— Beschreibendes und kritisches Verzeichnis. Band VII, 1918, dat een overzicht van werken bevat, waarin bedoelde stukken te vinden zijn. 2) Oud-Holland, deel IV, 1886, Gerard Terborch en zijne Familie, door E. W. Moes, p. 149 vlg. 3) Bedoeld is het familie-album Terborch, dat in het Rijksprentenkabinet te Amsterdam berust. 111 DE SCHILDER BARENT AVERCAMP 1612-1679 HOOFDSTUK X HET OUDERLIJK HUIS VAN BARENT AVERCAMP In de volgende hoofdstukken zullen eerst weer de familierelaties, het leven en de werken van Barent Avercamp, den zoon van Hendrick’s broeder Peter, besproken worden, als ook het milieu en de tijd, waarin hij werkte, eer tot een nadere beschouwing van zijn werk overgegaan zal worden. Zijne ouders. Peter BarentsAvercamp, zijn vader, is 6 September 1611 te Kampen met Elisabeth oj LJjshet van Ingen Jurriensdochter ondertrouwd. Vermoedelijk is het huwelijk eveneens te Kampen gesloten; de datum is echter niet vast te stellen, daar de trouwregisters van Kampen eerst met het jaar 1613 een aanvang nemen. Uit dit huwelijk zijn waarschijnlijk acht kinderen gesproten, waarvan drie zoons. Ongetwijfeld is de oudste zoon Barent geweest. Hij is volgens zijn huwelijksacte te Kampen geboren en gedoopt en 1612 misschien ook 1613 moet zijn geboortejaar zijn. Het jonge gezin is metterwoon naar Zwolle vertrokken en zal daar eenige tijd verblijf gehouden hebben, alvorens in het Registrum Civium, 1423—1657, G. A. Zwolle als no. 7 Anno i6ij, Peter Avercamp Apteecker als burger opgenomen worden zou. Te Zwolle zijn tusschen 1614 en 1618 achtereenvolgens nog geboren en gedoopt: Elisabethx) – volgens haar trouwacte Jochem 2) en Petronella-, de juiste data zijn bij gebrek aan doopregisters van Zwolle over die jaren niet vast te stellen. Dan volgen nog vier kinderen, die volgens de doopboeken van Zwolle aldaar ingeschreven staan, als gedoopt: 28 December 1619 Anna\ 7 Februari 1622 Helena-, 30 December 1623 Aeleren3); 20 November 1625 Pieter. Het toenemend kindertal heeft de vader naar middelen doen omzien, om zijn inkomsten te vermeerderen. Hij heeft te dien einde een poging bij den magistraat van Zwolle gedaan, om evenals wijlen zijnen vader, Barent Avercamp te Kampen, stadsapotheker te worden. Zijn verzoek komt voor in de Resolutiën van Raad en Meente van Zwolle, 1581—1640, en luidt: Resolutiën Raad en Meente Zwolle, 1581—1640. G. A. Zwolle. Den 13. Decembris Anno 1621 op dach Luciae. Upte requeste van mr. Peter Avercamp, Apteecker, versueckende met een jaerlix tractament gebeneficeert te mogen worden Geappt. wort by Schepen ende Raedt noch in bedeneken genomen, ende heefft die Meenthe begeert dat den doctoren medicinae mocht worden geordonneert, dat sy haer niet meer onderwinden, die medicinen selffs te prepareren, ende te vercopen, maer dat sy allene ordonneeren dat ’t selve by den Apteeckers moge worden gemaect. In de Stedelijke Rekeningen van Zwolle komt evenwel te zijnen name geen post voor. *) Geboren 1615, daar zij in 1640 meerderjarig dus 25 jaar is. -) Geboren 1617? 3) De mogelijkheid is niet buitengesloten, dat met Aderen de reeds genoemde Petronella bedoeld is, welk feit het getal der kinderen op 7 inplaats van 8 brengen zou. 7 zoodat het verzoek, om tractement uit de stedelijke kas te mogen ontvangen, wel geen succes gehad hebben zal. Hij moest zich tevreden stellen met de wensch der Meente, dat den doctoren van Zwolle aangezegd worden zou, zich voortaan van het bereiden en verkoopen van medicijnen te onthouden. Peter Avercamp heeft 14 December 1623 te Zwolle als voogd over Mechteltgen en Alhertgien, kinderen van Derck Jansen van der Cloppenberch en wijlen zijne vrouw Albertgien Berentsen, met Lambert Janszen, medevoogd, de toewijzing van de moederlijke nalatenschap bijgewoond, waarbij aan de minderjarige dochters samen 30 Caroli gulden, benevens de kleederen en kleinodiën harer moeder door den vader uitgekeerd zijn. De lijfgoederen en sieraden werden vervolgens door de voogden voor 125 Caroli gulden ten voordeele van de kinderen verkocht en 13 October 1624 werd de opbrengst in het huis en de hof van voornoemden vader in het nieuwe stadsgedeelte buiten de Diezerpoort gestoken, waarvoor jaarlijks 6 Caroli gulden 1 oort ten behoeve van deze kinderen betaald worden zou, welke acte in de Transportboeken van Zwolle te vinden is, zie bijlagen LXVIII en LXIX. Uit het onderschrift in het Momberboek blijkt, dat op 16 Maart 1629 de beide voogden der hierboven genoemde kinderen overleden zijn en dat Jan Joesten van Quaekenbrugge en Prosper Jansen in hun plaats de voogdijschap waarnemen zouden. Graf no. 140 in de Groote of St. Michaëlskerk te Zwolle draagt volgend opschrift: „Peter Avercamp Abhoteyker.” ‘) Het sterfjaar zal 1626 zijn, daar namelijk Anno 1626 Jacob Hartevier als nieuwe apotheker voorkomt. Bovendien blijkt uit een overdracht van 16 Februari 1627, dat wijlen Peter Temminck tijdens zijn leven aan alige Peter Avercamp, Elisabet van Ingen, sijn huisfrouwe” en hunne erfgenamen een hof buiten de Kamper poort verkocht heeft. Deze hof is vermoedelijk gekocht en betaald met het geld, dat Avercamp en zijne vrouw van hunnen zwager en broeder Roelof van Ingen ontvangen hadden, toen zij x/4 van hun ouderlijke en schoonouderlijke hof in het Schoutambt van IJselmuiden gelegen, den Ben8en December 1624 aan hem afgestaan hadden, zie bijlagen LXX en LXXI. Volgens acte d.d. 13 Maart 1629 verkoopt de nagelaten weduwe aan joffer SophiaVoorne deze „welgelegen hoff, met een huys daerop staende, gelegen buiten Camperpoorte, by Muschenhaege, Anthonis van Brakell die Jonge ter eenre, ende Johan Gerritsen aen d’andere syde”, wederom. De pestziekte, die in de jaren 1625—1627 hevig woedde, heeft Peter Barentsz. Avercamp, den apotheker te Zwolle, op nog jongere leeftijd dan zijn vader ten grave doen dalen. Is het mogelijk, dat de jonge weduwe met haar kinderen in 1629 [of iets eerder] metterwoon naar Kampen teruggekeerd is en aldaar ruim een jaar later aan de haren ontvallen is? De Rekening der Bovenkerk vermeldt: „i 8 July 1630. Ontfangen van Elisabeth van Ingens begraffnisze £7— 14 Het Momberboek, 1626—1644, G. A. Kampen, laat geen twijfel omtrent haar verscheiden, waar het heet: „Den 18 Augusti 1630. Die E. Raedt hefft geauthorisiert ende authorisiert cracht deses den E. Rodolff van ingen, die E. Arent Witten ende Jacob Roloffsz. Steenberch tot momberen aver die vader ende moederloese kjnderen van wiltn Peter Avercamp ende juffer EHsabefh van Ingen %al\iger], die welcke in den gerichte tegenwoordich zijnde sodane administratie van momberschap hebben aneenoemen. Sonder argeliest. Coram J Ernst Kuerbeecke. Jan Jacobsz. Veene”. x) Zie mr. P. C. Bloys van Treslong Prins Merkwaardigheden in en om de Kerken in de Provincie Overijsel, p. 302. Helaas worden in deze voogdijstelling de nagelaten kinderen, zooals gewoonlijk geschiedt, niet met namen genoemd, waardoor ook hun aantal niet vast te stellen is. De geschiedenis van 1603 herhaalt zich hier wel in crescendo. Wat is het lot dezer ouderlooze kinderen geweest? Wij kunnen dit bij gebrek aan gegevens slechts gissen. Aan familieleden ontbrak het den weezen intusschen niet. Ten eerste was de grootmoeder, Beatrix Peters, weduwe Avercamp, nog in leven, die met haren zoon, den [doof]stommen Hendrick en haren schoonzoon, Jacob Roelofsz. Steenberch met zijne vrouw Femmetje, één der voogden van vaderszijde, de apotheek in de Oudestraat te Kampen bewoonde. Zéér waarschijnlijk zijn de kinderen verdeeld en het vermoeden ligt voor de hand, dat Barent en Elisabeth, de beide oudste, hun jeugd te Kampen doorgebracht hebben. Voor Barent zullen zich daarbij de deuren van zijn ooms atelier of werkplaats liefdevol ontsloten hebben. Uit het artikel van Jac. Anspach in de Bijdragen tot de Geschiedenis van Overijssel, deel X, en het familiealbum van Tngen leeren wij de afstamming van moederszijde, als volgt, kennen: Pilgrum van Ingen Claes van Speulde x. Catharina x Claes Cruse. 2. Joachim x joffer Berent Lose. i. dochter X Roelof Vaecht Jurriensz. 2. Pilgram X i°. Johanna ten Holte. 2°. Eustachia Huerninck. 3- Jurjen [ = Jorgen] x Elisabeth Buter Roelofsdr. huwelijksche voorwaarden 2 September 1576. Zij t 26 Maart 1616. 9 kinderen in leven: i. Judith X Arent [Arnold] Witte. 2. Jurriaen [Juliaen] x Odilia Martens. 3- Joachim x Johanna Sonck. Af. Roelof [Rudolf] x Johanna Voornc. 5. Mette , jong f ? 6. Elisabeth x Peter Avercamp in i6n. 7- Claesken x Arent Hudde, f 1602x). 8. Berentken [Berendini] x Tytus van Galema. [Bernardina] 9- Metken X Harmen Rendorp. io. Allegonda x Estevan van der Schueren. De voogden van moederszijde zijn Arent Witte, de man van de oudste zuster Judith, en Roelof van Ingen, haar derde broeder. Talrijk zijn de acten, waaruit de bemoeiingen der voogden voor de belangen hunner pupillen blijken: n.l. Rekening Bovenkerk 1602: ~Van Arent Hudde op ’t koer begr[aven] overlut met 3 poesen —l6 13 i°. 4 Februari 1634 bekent Geert Tymensz. Veene 212 Caroli gulden aan de voogden der minderjarige kinderen schuldig te zijn. Een gedeelte van de nalatenschap van Beatrix Peters? Zie bijlage LXXII. 2°. 13 Juni 1635 verkoop van 4% morgen land in Mastenbroek, genaamd Haeckensland, waarvan de helft aan hunne tante Claessien van Ingen behoort, zie bijlage LXXIII. 30. 17 November 1641 verkoop grootouderlijk huis Avercamp in de Oudestraat te Kampen. Den 12en Augustus 1640 zijn Barent [of Berend] en Elisabeth meerderjarig, beide dus waarschijnlijk 25 jaar oud, want van de weezen zijn zij het, die in de Kamper Recognitiën hunne voogden voor de ontvangst der door hunne ouders nagelaten goederen, als ook voor de nalatenschap hunner overleden grootmoeder – zonder twijfel Beatrix Peters bedanken, zie bijlage LXXIV. Elisabeth Avercamp, zijne zuster. Reeds een jaar later [ondertrouwd 13 Augustus en gehuwd te Kampen 8 September 1641)4) reikt Elisabeth Avercamp, jonge dochter van Zwolle, haar hand aan Jacobus Milius 2] jonggezel van Harderwijk, evenals haar vader en grootvader, apotheker van beroep. Zij moet hem reeds verscheidene jaren gekend hebben, want in de Stedelijke Rekening van Kampen van 1634 komt voor: „Item an den Appotecquer Millius vereert voor eenige glasgens met aqua vita an de magistraet vereert f. 6 —. —,” waarmede hij de gunst van de overheid na het overlijden van Beatrix Peters, wede. Avercamp, zeker heeft willen winnen 3). In het zelfde jaar 1634 levert zijne zuster Elisabeth Milius, jonge dochter, haar attestatie van El burg in. Den i9en Juni 1642 werd te Kampen een zoon, naar den grootvader van vaderszijde Tilemannus geheeten, gedoopt. Als getuige trad Johannes Milius 4), zijn broeder op. Zij hebben nog andere kinderen gehad, daar op 22 April 1644 te Kampen Pyeter gedoopt wordt en in 1657 op 22 Juli en 12 September tweemaal f. 7 14 voor grafgelden van kinderen van den apotheker Milius betaald worden. Uit hun testament blijkt, dat zij geen kinderen nalieten. In het vreeselijke pestjaar 1665 is 1 Augustus in de Bovenkerk te Kampen Milius, de apotheker, ter ruste gelegd. Heel lang heeft de toen 40-jarige weduwe niet getreurd, want ruim een jaar later 7 September te Kampen en 8 September 1666 te Steenwijk worden haar geboden met Jan Ram, burgemeester der stad Steenwijk, weduwnaar, afgekondigd. In de Rekening der Armenkamer 1669, den 21. Augustus, staat te lezen: „Burgemr. Ram van Steenwijck wegens het testament van sijn vrouwen overledene man, Jacobus Mylius, Apotheeker —f. 5 12— 10”. Ook haar tweede echtgenoot heeft zij niet alleen overleefd, maar zelfs zijn voor de derde maal haar proclamatiën 16 April 1675 te Steenwijk van de kansel afgeroepen, eer zij in het huwelijk trad als weduwe van wijlen burgemeester Ram met Jan van Kuyck, scholtes van Staphorst en Yhorst, weduwnaar van Aeltien Pafraets, met wie hij reeds in 1658 als schout te Staphorst als lidmaat voorkomt. De nieuwe „scholtinne”, Elisabeth Avercamp, komt daarentegen „omtrent Michaelis 1675”, d.i. 27 September, te Staphorst als lid der Hervormde gemeente voor, waar zij nog ruim 15 jaar gewoond heeft, daar zij als weduwe Kuyks tegen Kerstmis 1690 haar attestatie vandaar wederom te Kampen ingeleverd heeft. ') Niet te Zwolle, zooals Nanninga Uitterdijk foutief mededeelt. 2) Zoon van wijlen Tilemannus Milius, in leven predikant te Nunspeet, 1593 f 1617, zie Navorscher, 1881, p. 601. 3) Over Jacobus Milius, zie Bijdragen tot de Geschiedenis van Overijssel, deel G of VII, p. 346—352. Vanaf 1648 heeft hij tractement uit de stadskas genoten. 4) Deze was den 27®" Januari 1637 te Zwolle ondertrouwd met Rebecca Michiels, weduwe van Daniël van der Plancken, beide wonende te Vollenhove. Hoogbejaard, 80 jaar, werd voor haar 21 Januari 1696 de kerkengerechtigheid ad f- 7 14 in de Bovenkerk betaald en wordt in hetzelfde jaar volgens de rekening dier kerk van Elisabeth Averkamps wede. Cuickx testament —f.2— 16 ontvangen. Haar laatste wil heeft zij 26 December 1695 gemaakt, welk besloten testament den 2 Januari 1696 ten verzoeke van den Eerwaarden Dus. Johannes Ardes, Gerhard en Henricus Vestrinck J. U. D. door de heeren Schepenen van Kampen, Hugo ter Burgh en Anthony van Bentheim J. U. D., geopend en vervolgens in het Boek van Testamenten, 1695—1703, fok 6—B, geregisteerd is. Als eenige manlijke Avercamp wordt haar neef „Rijckman Avercamp, soone van Peter Avercamp bij Hillighjen Rams in echte verweckt” genoemd, die 800 Caroli gulden in twee obligatiën, ieder van 400 Caroli gulden, ontvangt; verder krijgen de zes kinderen van Ds. Ardes te Blankenham en Elisabeth ten Geldex) haar linnen en wollen klederen, alle andere bezittingen worden in twee deden verdeeld, voor ééne helft eigendom van Henricus en Bernhardus \ estrinck, zonen van Gerhard Vestrinck en wijlen Elisabeth Avercamp, en voor de andere van bovengenoemde zes kinderen Ardes. In de XVIIIe eeuw komt geen enkel lid van deze tak Avercamp meer te Kampen voor. Venduen, 1657—1700, fol. 167 v°. G. A. Kampen, vermeldt nog: Den ii en Marty 1696. Door Claes Visscher eenige goederen van vrou Cuyks daervan gecomen f. 258 3 —. t vercoopgelt f. I 2 _ l 8 Hartogh ontffanghen] f. $ g# de roeper f. o 6—. de helfde van deze bovenstaende is my ondergeschreven voldaen 1696 den 4. Mey. G. Vestrinck. Bij my door Hoffman ontfangen T. Milius. voor een sestepart van dit bovenstaande is my onderges. voldaen en betaalt de datum als boven ad idem Adam Gruwel mede een seste part betaalt. J. Velthoen. Adam Crouwel. Andere broeders en zusters. Van de overige broeders en zusters is veel minder bekend. Het vermoeden is gewettigd, dat Anna2) en Pieter jong overleden zijn. Barent, de schilder, noemt in zijn testament met zijne vrouw Machteld Hoberdinck i Juli 1657, zijne beide zusters Elisabeth en Helena, evenals zijnen broeder Jochem. i 6 October is te Kampen en 18 October 1646 volgens het trouwboek van Vollenhove jan Jansen Tymans van Vollenhove met Petronella Avercamp van Zwolle ondertrouwd. Hij komt ook als Jan ten Gelde voor. Over hunne drie minderjarige kinderen, P/eter, Jan en hlisabeth ten Gelde, worden 24 December 1667 te Kampen voogden gesteld en wel Barent Avercamp en jhr. Severijn Hoemaecker, inplaats van Gerrit Jansen, 3) f. Helena Avercamp, j.d. met attestatie van Wijhe, vestigt zich „Middesomer 1646” te Kampen. Zij wordt met hare zuster Elisabeth Alilius 16 October 1655 in het testament van hare tante Judith van Ingen genoemd. J) 21 November 1656 te Vollenhove gedoopt. •f\ A A • i i* * -i , 1 ) Anna Avercamp, j. d., die 7 April 1637, fol. 24 vO., te Kampen haar attestatie inlevert, is dezelfde die den 27®" October 1648 met Gerrit lansen van Swol, Wfeduwnaar], als Anneken Fredricx Avercamp van Stadt iJ te Kampen ondertrouwt. 3j De eerste voogdijstelling zal van 1657 dagteekenen, toen Jan ten Gelde van Vollenhove, Wleduwnaarl den 20. November 1657 te Kampen met Annegyen Coops van Campen, j. d. ondertrouwde. Helena is met Hendrick van der Linden, weduwnaar, ondertrouw te Kampen, 29 November 1661 in de echt getreden. Dat Jochem wellicht dezelfde als Jurrien Avercamp ook te Kampen gewoond heeft, blijkt uit de onvolledige acte van 15 Juni 1642, luidende: „Jochem Havercamp doet sijn gicht, (d.w.z. doet mededeeling, dat hij aangezegd of gedagvaard heeft) dat hij op huyden date deses, mit ” In margine „vacat”. Als gerechtsdienaar is hij evenwel onbekend. Hij moet ook gehuwd geweest zijn, daar 13 Januari 1662 een kind van Jurrien Avercamp voor f. 1 1 in de Bovenkerk begraven wordt en cene dochter in het eerste testament van hare tante Elisabeth Milius, geboren Avercamp, d.d. 24 Augustus 1662 gedateerd en 13 Februari 1666 geopend, voor 1/i als „mijn broeder Joachim Avercamps kindt Elisabeth1) genaemt”, bedacht wordt. De overige parten komen voor 1/4 aan de twee kinderen van haren broeder Bernhardt [ = Barent], x/4 aan hare zuster Helena en x/4 aan „mijn sael. susters Petronellen Avercamps drie nagelatene kinderen, met naemen Pieter, Jan en Elisabeth*[ten Gelde]. Den 1 jen Augustus 1668 treedt Judith Kaeckx [of /(aeckx?\, als weduwe van Jodium Avercamp op en draagt aan haren gevolmachtigde den eerzamen Henrick Keiser op, om uit haar naam uitstaan de schulden en renten te innen, te ontvangen en bovendien de goederen, door het overlijden van wijlen Helena Avercamp, in leven huisvrouw van wijlen Hendrick van der Linde, aan haar gekomen, te verkoopen en over te dragen en het geld in ontvangst te nemen. Tot dusverre is Jochem’s overlijden niet gevonden. *) Op 22 September 1682, fol. 75 wordt eene Elisabeth Averkamps te Kampen bij de Ned. Hervormde gemeente bevestigd. HOOFDSTUK XI BARENT AVERCAMP 1612-1679 Barent zelf onderteekent hij in 1669 zoodanig —, ook Berend of Bernard, is als oudste kind van den apotheker Peter Avercamp en Elisabeth van Tngen in 1612 [of 1613] te Kampen geboren. Hij is naar zijn in 1603 overleden grootvader van vaderszijde genoemd. Van 1615, wellicht reeds iets eerder, tot 1626 heeft hij te Zwolle in de apotheek zijner ouders gewoond; aldaar heeft hij zeer zeker zijn eerste onderwijs genoten. Hoewel beider wieg „tusschen myrthen en rozebladen” ingestaan heeft, zou Barent in het kerkelijk en maatschappelijk leven zijner geboorteplaats een geheel andere rol te vervullen krijgen dan zijn oom Hendrick, omdat hij over normale zintuigen beschikte. Na de dood van zijne ouders heeft hij te Kampen gewoond en het vermoeden ligt voor de hand, dat hij bij zijne grootmoeder en zijn oom en tante Steenberch ingewoond heeft, zie T 20. f " / / U ) O 7 ~ Blijkens het trouwboek van de Gereformeerde gemeente van Zutphen zijn aldaar op 8 Maart 1640 ingeschreven en op 19 April daaraanvolgende door dr. Bernardus Crucius getrouwd: „Bernt Averkamp, Peter Averkamp, gewesen borger te Campen, nagelaten soon en Mechtelt Hoeveringh [= Hoberinck], Harmen Hoevering, borger alhier, dochter.” De aankondiging van dit huwelijk heeft reeds 6 Maart 1640 te Kampen plaats gehad, alwaar „Berend Avercamp, van Campen, j. g. met Mechtel[t] [Hjoberinck, van Zutphen, j. d.” in ondertrouw opgenomen werd. Zijne vrouw was de dochter van welgestelde ouders, Herman Hoberdinck, die 13 Mei 1608 burger te Zutphen geworden was en Marie Wyers, hertrouwd met Giesbert Steens. Het jonge paar is na de huwelijksvoltrekking zeker eenige jaren te Zutphen blijven wonen. Blijkens het doopboek der Gereformeerde gemeente van Zutphen zijn tenminste uit dat huwelijk geboren en aldaar gedoopt de beide volgende kinderen: gedoopt 13 Februari 1642 P/eterus; „ 6 October 1647 Derck. Gaande tot 1661 is geen dochter Elisabeth gevonden. 2) Toch zal hieronder uit haar trouwacte blijken, dat zij van Zutphen geboortig is. Derck is zeker jong gestorven, want in de tallooze acten uit het archief der gemeente Kampen is nooit anders als van Pieter en Elisabeth sprake. In de Zutphensche Kentenissen, 1647—1651, fol. 156 v°., komt een acte d.d. 24 Augustus *j Bij resolutie van 31 Maart 1628 worden Jacob Hoberdinck en Lambert ten Broecke tot momberen over de onmondige dochter van wijlen Herman Hoberdinck en zijne vrouw Maria Wyers benoemd, zie Weesboek der stad Zutphen, 1624—1629, fol 374. 2) Wel wordt 17 November 1643 Lysebet, dochter van Roleff Avercamp, te Zutphen gedoopt. 1649 van Berent Avercamp, dezer stads burger en ingezetene voor, wel een bewijs, dat hij te Zutphen gewoond heeft, zie bijlage LXXV. Zeker is het, dat Barent Avercamp zich kort daarna met zijn gezin, dus ongeveer tien jaar na zijn huwelijk, wederom te Kampen gevestigd heeft. Uit een acte d.d. 8 Maart 1650, voor het Schuitengerecht gepasseerd, blijkt, dat hij te Kampen houthandelaar was. Hij heeft Melijs Claessen, Abbe Peters en Meynert Wittiens aangeklaagd, omdat zij zekere partij vierkant eikenhout, bestaande uit 84 stuks, met zijn merk voorzien, ontvoerd zouden hebben. De beschuldigden eischen hierop niet alleen afschrift van de aanklacht, maar tevens, dat ook Barent Avercamp voor de kosten en schade borgen zal hebben te stellen. Jacobus Milius, zijn zwager, neemt „by handtastinge” aan den verwalter-schout zoodanige borgtocht op zich. Frerick van Essen „richter tot Arnhem ende in Veluwen zoom” deelt de volgende dag mede, dat de beklaagden zich aan de uitspraak van Schepenen en Raden der stad Kampen onderwerpen zullen, verlangende evenwel vergoeding van kosten en schade, zie bijlage LXXVI. In de Geslachtkundige Aanteekeningen van mr. J. van Doorninck wordt op p. 636 medegedeeld, dat Bernard Avercamp door Gedeputeerden 21 October 1652 inplaats van wijlen Wijchman van Wijnbergen tot waardein van de Provinciale Munt aangestcld is, zie bijlage LXXVII. Ook vermeldt het bovengenoemde protocol van het Schuitengerecht, dat de ontvanger Jacob Roelofsz. Steenberch de huishuur, onder zijnen neef Barent Avercamp berustende en toebehoorende aan jhr. Joan van Leeuwendael [= Lievendael] wegens diens achterstallige schulden zeker aan verpondingen in beslag genomen heeft, waartegen jhr. Jan van Lievendael 14 Juli 165 5 onder borgstelling protesteert, „van wegen het huys, by hem bewoent”, dat zeker aan van Lievendael toebehoord heeft en door Barent Avercamp gehuurd en bewoond werd, zie bijlage LXXVIII. Vier jaar later nadert wederom het spook der gevreesde pestziekte den huize Avercamp, want 1 Juli 1657 maken de echtgenooten hij gezond, maar zij „cranck sijndeaen die pest” voor den ziekenbezoeker Jacob Everts en twee getuigen, die hun naam niet schrijven konden, nog in allerijl hun testament. Zij benoemen elkaar tot erfgenaam, latende hunne kinderen Pieter en Pysebeth in hunne legitime portiën. Indien zij beide komen te overlijden, worden genoemde twee kinderen erfgenaam, ingeval van dood het langstlevende kind. Rekening houdende met de mogelijkheid, dat het geheele gezin aangetast zou kunnen worden en sterven, zouden de goederen in Overijsel aan zijn zusters en broeder, Elisabeth, Helena en Jochem Avercamp vervallen, terwijl haar broeder Evert Hoberdinck de nagelaten bezittingen in Gelderland ontvangen zou, mits Evert de schulden te Kampen nagelaten, betaalt. Indien hij deze weigert te voldoen, zal hij gehouden zijn, 1000 Caroli gulden aan de armen van Zutphen uit zijn zusters nalatenschap te geven. De boeking op 2 Juli 1657 in het officiëelc register van Testamenten der stad Kampen door de Schepenen Rodolph van Langen en Johan Thfymens] Veene laat geen twijfel; de zieke is reeds aan de zwarte dood ten offer gevallen en de gildebroeders van het St. Lucasgilde, waarvan haar man in haar sterfjaar gildemeester was, zijn voor de deur van de overleden zuster gekomen, om het lijk naar de kerk te brengen, om daar te blijven, totdat de doode „overluyt” was, dat wil zeggen, totdat de klok over het lijk geluid had, zooals de gildevoorschriften het vereischten, zie bijlage LXXIX. Haar begraafacte uit de eerste dagen der maand Juli 1657 is onvindbaar. Wel vermeldt de Rekening der Armenkamer over 1669: „Berent Avercamp wegens het testament van sijn overledene vrouwe Machtelt Hoberdinck f. 5 l2 o” en de Rekening der Bovenkerk „1669 den 25. February [verhoogen van graven] Berent Avercamp een twifler f. 1 —10— Met haar overlijden zijn evenwel noch de familiebanden, noch die met zijn vroegere woonplaats Zutphen verbroken. Een maand na de dood van zijne vrouw blijkt Barent Avercamp met zijnen zwager Evert Hoberdinck aldaar op 5 Augustus 1657 een accoord of overeenkomst wegens koop en leverantie van hout gesloten te hebben. Deze getuigt 10 April 1658 in de Kamper Recognitiën, dat Avercamp zijn daaruit voortgesproten geldelijke verplichtingen nagekomen is, bedankt voor de ontvangst van het verschuldigde bedrag en zal zich van „naemaeninge” onthouden, mits Avercamp alleen nog duizend Caroli gulden aan Dirrick Schuyt voldoet, voor welk bedrag een obligatie gepasseerd is, zie bijlage LXXX. Als vader en natuurlijke voogd over zijne minderjarige kinderen geeft Barent 29 Mei 1658 bij gerechtelijke acte aan den hooggeleerden heer dr. Swinderen en den licentiaet Rauers volmacht, alle zaken binnen de stad Zutphen of daarbuiten te regelen, zie bijlage LXXXI. Voor het stadsgerecht van Kampen en het landsgerecht van Overijsel maakt hij 23 Juni 1658 vervolgens de hooggeleerde heeren Everwijn [van] Bentheim en Bernhard Borneman, „beyder Rechten Doctoren”, tot zijne bevolmachtigden, zie bijlage LXXXII. Hij blijkt o.a. reeds weer moeilijkheden in de houthandel te hebben. Volgens een acte van 24 Juni 1658 heeft Barent het hout van Jacob Lambertsen Staeckenburg, dat in drie samoureusen geladen was, te Kampen gerechtelijk in beslag laten nemen. Staeckenburg wordt ervan beschuldigd, te Zutphen twee schepen hout, die Avercamp van zijnen zwager Evert Hoberdinck gekocht had en welk hout reeds betaald was, zonder mededeeling gelost en zich toegeëigend te hebben. Voor Avercamp is niemand minder dan de muntmeester Johan Jelle borg in deze zaak, die in het gerecht deze borgtocht aangenomen heeft, voor wien de hooggeleerde heer Egbertus Veen, med. dr., zich dan wederom tot waarborg stelt, zie bijlage LXXXIII. In het prothocol van Personeele Kentenissen der stad Zutphen, 1659—1663, fol. 133, R. A. Gelderland, komt volgende acte voor: „1661 October 1. Dr. Petrus van Diemen, volmachtiger van Jacob Steenbergen en facobus Milius, verordente mombers van de kinderen van Bernt Avercamp by diens overleden huisvrouw Mechtelt Hoeb[e]r[d]inck geprocreërd, krachtens volmacht voor de landdrost van Zutphen, d.d. 23 Augustus 1661, verklaart, de nagelaten goederen van Evert Evertss. [sic!] Hoberdinck niet anders te willen adieeren als sub benificio legis et inventarii”. Zooals in die tijden gebruik was, zou zijn weduwnaar schap niet van lange duur zijn. Na het rouwjaar wordt hij met Aeltien Gerrits, weduwe van den bekenden klok- en geschutgieter Henrick Vestrinck, 17 December 1658 in ondertrouw opgenomen. De huwelijksinzegening is echter niet gevonden. Wel zouden zijn beide moederlooze kinderen, Pieter en Elisabeth, hierdoor weer huiselijke gezelligheid mogen verwachten, maar deze tweede echt was voor den vader toch een stap, waarmede hij groote verantwoordelijkheid op ziin schouders laadde. Aeltien Gerrits, dochter van wijlen Gerrijt Toenijssen Potgieter en Aeltegien Berents,*) bezat namelijk uit de na 20 October 1643 in de Bovenkerk 2) te Kampen gesloten echt met *) Begraven Bovenkerk te Kampen 27 Februarius tószHendrick Vesterinckx vrouwen moeder—f. 7 —l4—. f= de moeder van Aeltien Gerrits], ) ?lj, 4e onciertrouwacte staat in margine zonder dagteekening aangeteekend: „in superiore templo cop[iilati] ; in het trouwboek der kerk is de huwelijksacte niet geregistreerd. Henrick Vestrinck1), jongman van Gescher bij Keulen, zelf niet minder dan vier kinderen, te weten Gerrit, Hendrick, Geertruydt en Annigien Vestrinck. Zooals in Kampen het stadrecht zulks vereischte, waren de beide partijen verplicht, in hun bruidsdagen van de door Mechteld Hoberinck en Henrick Vestrinck nagelaten goederen erfuiting te doen en voogden over hunne respective kinderen uit hun eerste huwelijk te stellen. Barent Avercamp en Aeltien Gerrits voldoen beide 31 December 1658 aan hun eerste verplichting. Uit de daaraan gewijde acten blijkt van de hierboven reeds gerepte welgesteldheid der familie Hoberinck. De kinderen, nu Petrus en Elysabeth genoemd, zullen uit de nalatenschap van hunnen grootvader wijlen Hermen Evertsen Hoberdinck de volgende onroerende goederen, in het schoutambt Brummen, buurtschap Tonderen, gelegen, ontvangen, te weten: i°. een kamp land, Euytterdinck genaamd; 20. „ „ „, de Hanck mit den Oort geheeten, bij de Oude Ijsel bij Boerels huis in Empe; 30. een stuk de Hoeve; 40.. 1/6 van het leen de Koe camp-, 50. een akker, genaamd de Schimmelpennickx acker, aan het einde van voornoemde Koecamp, met nog 1/6 van het leen de Koecamp-, vervolgens binnen de stad Zutphen: i°. een huis op de Markt, met drie huisjes erachter in de Hoyckenstraat; 2°. hun aandeel in de kommen en het huisje op de Schoecuypen 2) gelegen en staande; 30. aan de dochter een bed met toebehooren. Het aandeel van ieder kind zal uitgekeerd worden, als het trouwt of meerderjarig is. *) Enkele bijzonderheden over haren eersten man mogen hier volgen. De 23® Januari 1641 hebben de voogden over de minderjarige kinderen, nagelaten door wijlen Kiliaen Wegewaert tot den magistraat van Kampen het verzoek* gericht, „seeckere behuysinge, hof! ende stall, neffen een gerenomeerde gieterie, bijnnen deser stadt Campen, boven poorte in sijn bepaelinge gelegen”, te mogen verkoopen, waarop besloten is „openlikken ten meesten proffyte van de kijnderen te mogen vercoopen. Deze is toen aan Henrick Vestrinck gekomen, die 22 Maart 1645 van Schepenen en Raden der stad Kampen octrooi voor 15 jaar als geschutgieter ontvangen heeft. In de Resolutiën van 1647, 1648 en 1649 wordt hij ook nog dikwijls genoemd. Bij verzoekschrift van 12 Augustus 1645 vraagt Frans Sweerts een nieuwe geschutgieterij te mogen oprichten. Gelukkig voor de bestaande zaak wordt op dit request afwijzend beschikt, zie bijlage LXXXIV. Naar aanleiding van een overdracht van 29 April 1647 zou deze concurrentie van de zijde van verwanten der vrouw gedreigd hebben. Weten wij toch, dat de erfgenamen van Jan Sweertsen en vrouw: Jurrien van Bevergeeren met Hendrickien Sweerts, zijne vrouw, Dirrick Sweertsen en Gerrit Sweertsen, te samen met Claes Andreessen, mr. Hendrick Vestrinck en Aeltien Gerrits, die voor zijn vrouw en voor de moeder zijner vrouw Aeltegien Berents in deze zaak optreedt, en Greetien Jans een huis, erve en where in de Veenestraat, tusschen Willem Reynersen en Hendrick Sassen, verkoopen, zie bijlage LXXXV. Later treedt Dirrick Sweertsen als voogd over de kinderen Vestrinck op. In 1646 komt Henrick Vestrinck op de lijst van ingekochte burgers van Kampen voor; 24 December 1646 wordt hij lidmaat der Hervormde kerk. In het huis Graafschap 17 te Kampen bevond zich een gevelsteen met een klok met het jaartal 1649 en de voorletters H. V. Na de dood van Hendek Vestrinck, voor wien 16 Januari 1653 de kerkengerechdgheid ad f. 7 14 betaald werd, waaruit blijkt, dat hij in de Bovenkerk te Kampen zijn laatste rustplaats vond, behoort de bovengenoemde Dirrick Sweertsen, tot de „goede mannen en dachholderen”, die 2 Juli 1653 Aeltien Gerrits met gunstig gevolg steunen, als zij den magistraat van Kampen om approbatie en ratificatie van de verkoop der gieterij aan Antony Willekes uit ’s-G raven hage verzoekt, omdat zij als weduwe niet in staat is, die „langer aen de handt te houden”, zie bijlage LXXXVI. Tt f • / • •• ir • rt /"• 1 • 11 2i Mei 1655 is 21) zelts in staat 180 Caroli gulden aan jhr. Hendrick van Lievendael te leenen, 20odat zij niet geheel onbemiddeld geweest zal zijn, zie bijlage LXXXVII. 2) Hermen Evertsen Hoberdinck heeft dus een leerlooierij bezeten. *) Zie Apostillen, 1639—1646, fol. 29. G. A. Kampen, De vader zal de baten en opbrengsten tijdens hun minderjarigheid genieten en belooft daarvoor, hen tot hun mondigheid op te voeden, van kost en kleeren te voorzien, lezen, schrijven en een goed handwerk te laten leeren, zooals een goed vader betaamt, zie bijlage LXXXVIII. Aeltien Gerrits geeft aan haar vier kinderen samen voor hun vaders goederen 1600 Caroli gulden en datgene, wat zij van Henrick Vestrinck te Gescher nog te goed hebben. Aan de beide zoons hun vaders linnen en twee mantels, te weten de beste zwarte mantel en de beste rouwmantel; aan de dochters ieder een bed met toebehooren. Voor het genieten van de inkomsten gedurende de minderjarigheid legt zij de zooeven geciteerde, gelijkluidende belofte „als een goed moeder schuldigh is”, af, zie bijlage LXXXIX. De wederzijdsche voogden der kinderen keuren deze erfuitingen goed. Uit de acte van 5 Januari 1659, Momberboek 1656—1666, blijkt, dat over Petrus en Elisabeth Avercamp tot voogden benoemd zijn: Jacob Roeloffsen Steenberch, ontvanger, oudoom, Jacobus Milius, oom, beide van vaderszijde; Evert Hoberdinck te Zutphen, oom van moederszijde, zie bijlage XC, die allerlei zaken te Zutphen te regelen krijgen, zie acten d.d. 4 Augustus 1661, 15 Maart 1667 en 19 December 1667, bijlagen XCI, XCII en XCIII. Diezelfde dag is aan Hendrick Janssen [van der] Lijnde en Dirck Sweertsen de voogdijschap over de vier kinderen Vestrinck opgedragen. Uit het tweede huwelijk zijn geen kinderen geboren. Toch is het deze echtverbintenis, die voor het lot der beide families van groote invloed zou blijken te zijn, daar Elisabeth Avercamp 23 November 1672 aanharen stiefbroeder Gerrit of Gerhard Vestrinck de hand reiken zou. Dit huwelijk zal hieronder uitvoeriger ter sprake komen. Van den eenigen zoon Petrus of Pieter Avercamp is heel weinig bekend. Door zijne tante Elisabeth Milius, geboren Avercamp, later de gade van den Steenwijker burgemeester Jan Ram, zal hij zijne toekomstige vrouw Hillegonda Ram van Steenwijk niet diens dochter —- hebben leeren kennen, met wie hij 9 Juni te Kampen en 21 dito 1668 te Steenwijk in ondertrouw opgenomen werd. Hij is vóór September 1679 overleden, nalatende een zoon ’BJjkman geheeten, die volgens het testament van zijne oudtante Elisabeth, ten derde male weduwe Cuyck, in 1695 nog ongehuwd in leven is, maar van wien verder ieder spoor ontbreekt. De belangen van Barent Avercamp’s tweede vrouw eischen kort voor het sluiten van zijn tweede huwelijk blijkbaar nogmaals rechtskundige bijstand. Samen verleenen zij 5 Augustus 1658 volmacht aan een familielid in Friesland, den Edelen Bartolt Avercamp, secretaris van Oldeboorn,om uit hun naam in der minne of door hulp van het gerecht de nalatenschap van Aeltien Gerrits, als erfgename van haren overleden vader Gerrijt Toenijssen potgieter, te regelen, zie bijlage XCIV. Reeds het volgend jaar, 6 Mei 1659, blijkt, dat zij van Philips Hermsen, burger te Groningen, een huis en erf in de Nieuwstraat te Kampen, tusschen Willem Geertsz. erfgenamen en Hermen Willemsz. gelegen, achter tot aan de erven van jhr. de Voocht en de erfgenamen van Willem Geertsz. zich uitstrekkende, gekocht hebben. Jhr. Jacob Cuinreturff, ter gerechtszitting aanwezig, stelt zich tegenover Barent Avercamp en zijn erfgenamen voor alle evictie of namaning met zijn persoon en goederen als borg aansprakelijk, zie bijlage XCV. 10 Mei 1663 wendt Barent zich met het verzoek tot den magistraat van Kampen, hem b Niet te verwisselen met Bartolt Avercamp en Frans Avercamp, secretaris van Hattem, reeds in 1655, zoons van dr. Henricus Avercamp en Machteld Wentholt. een plaats op de Burgel bij de Zwancnbrug af te staan, omdat hij „voornemens sy de holtcoopmanschap by der handt te nemen.'’'’ In de beschikking wordt hem, wat juister lijkt, „tot voortsetting van de holtcoopmanschap” een vrije ruimte op het Bovenkerkhof achter de school aangewezen, „mits sorg dragende dat de glaesen aldaer niet en worden beschadigt”, zie bijlage XCVI. In de Stedelijke Rekening 1665 D onder „Incoop van Timmerhout: Den 24. Juny 1665. Berendt Averkamp van gelevert hout fc. f. 19 4 Uit de Rekening der Bovenkerk blijkt, dat hij nog in 1675 houthandelaar was, daar „1675 aan de kerckmeester Avercamp voor gelevert hout betaelt is f. 31 12 14”, zie bijlage XCVII. Niet alleen vreemden maar ook familieleden in Kampen hebben hem bij voorkomende gelegenheden bestellingen opgedragen. Uit een door Franciscus Hanius, J[uris] U.[triusque] D.foctor] opgestelde „deductie voor vrouw Elisabeth van Ingen, weduwe van wijlen d’here Capitein Sloot, erffgenaem van wylen vrouw Judith van Ingen1), weduwe en tuchtenaerse van salige burgemeester Arnold Witten deducientinne op de tegens De Medepraetendenten van de boedels van wijlen d’Heren Arnold Witte ende Celiman Witte contradeducenten”, van 1687 aan heeren Burgermeesteren, Schepenen en Raden der stad Kampen blijkt, dat vrouw Witte tijdens haar leven een geheel nieuwe stal aan het huis, erve en where in de Nieuwstraat, dat zij volgens het testament van haar man in vruchtgebruik had, op haar kosten bouwen liet en betaalde. Sub 6 wordt vermeld: „Wegens holtwerck door d’E. Barent Avercamp gelevert volgens desselfs aenteickeninge hondert negen Caroli gulden elff stuyvers vier penningen, dico f. 109 11 4. Naer uytwysinge van d’eygen handt van d’E. Gerrit Vesterinck, hternevensgaende sub A.” Daaruit blijkt: „A. Van 1672 den 27 Marty tot den 3 May gelevert an Moey Witte tot opbouwinge van de stal volgens anteeckeninge een somma van hondert negen gulden elff st. vier penn. w.g. Gerhard Vestrinck”. Naast houthandelaar was Barent vermoedelijk sedert 1666 aandeelhouder in een eekmolen, staande op het Bovenbolwerk. 12 Juni 1666 is de eekmolen nog in het bezit van de weduwen van Dirck Janssen van der Wende, Henrick Claessen van de Weteringe en Hermen Janssen Canneman, die per request aan den magistraat van Kampen vragen, om een poortje in de stadsmuur als weleer, vóór de Munstersche invasien te laten maken, om de benoodigde materialiën beter op en van haar gemeenschappelijke eekmolen te kunnen brengen, zie bijlage XCVIII. „Drie schoorsteenen aan de molen van Barent Avercamp in de stadsvrijheid buiten de Veenepoort” komt verder in eene „Annotatie van het schoorsteengeld van het jaar 1666” voor, zie bijlage XCIX. Deze eekmolen wordt ook als staande op het Bovenbolwerk genoemd; de daarop betrekking hebbende acte leert Barent Avercamp als participant kennen. Vermoedelijk is dit dezelfde molen, waarvan in de Overdrachten op 1 December 1658 sprake is, wanneer twee huisjes en erven, Bovenpoort, d.w.z. bij de Veenepoort, in de Rademakersteeg, door de erfgenamen van wijlen Peter Helmichsen, rademaker aan de molenmeesters en aandeelhouders van de eekmolen bij de Boven IJseltoren verkocht worden. Met Gerrijt Hermssen Plate heeft Barent Avercamp een rechtszaak tegen Arent Schepman, die een partij van 200 mudden eek niet afdraagt, zie bijlage C, samen leveren zij 9 Augustus 1670 aan den magistraat van Kampen een verzoek in, om een open ruimte buiten aan de *) Overleden 27 Maart 1675 te Kampen. Welle, daar de plaats hun tot het leggen van de eek vergund, te klein is, welk verzoek toegestaan wordt, zie bijlage Cla. In de transportboeken is 20 Juni 1671 sprake van 1/16 eekmolen, genaamd „de Schoenmakersmolen” bij de Veenepoort met alle appendentien en dependentien door de curatoren over de boedel van wijlen Jacques Blat en Jan Willemsen Blat, zijnen broeder, aan Timan van Zutphen verkocht. In 1673 is Barent voor de som van vijfhonderd gulden borg voor genoemden Gerrit Plate, die zich verbindt, de restanten van de gepachte accijnzen in te manen, van de opbrengst niets te behouden, maar alles in handen van den magistraat van Kampen te stellen, zie bijlage CD. Als deelgenoot treedt ook Avercamps schoonzoon, Gerrit Vestrinck, op. In het protocol van het schoutengerecht van de stad Kampen, 1670—1685, wordt tenminste 27 Juni 1674 medegedeeld, dat „Gerrit Vestrinck voor hem selfs ende de rato caverende voor sijn schoonvader Berent Avercamp” een aanklacht ingesteld heeft tegen jan Gerritsz. en Jan Joesten, beide van Zutphen, die eek, in door hen gevoerde schepen, welke aan eenige kooplieden van Alkmaar behoort, in beslag genomen hebben. Dat die kooplieden van Alkmaar Adriaen van der Myden, Symon Oyevaer en consorten geheeten zijn, voor wie Abraham van den Grunde, med. doet. zich x Juli 1674 met zijn persoon, roerende en onroerende goederen wegens het arrest, dat Berent Avercamp en Gerrit Vestrinck tegen deze personen gedaan heeft, borg stelt, lijdt geen twijfel, zie bijlage CII. De familiebanden met Alkmaar en Zutphen zijn tot handelsrelaties geworden! In de leerlooierij van zijnen schoonvader Hermen Evertsen Hoberdinck te Zutphen zal Barent zijn kennis, om de eekmolen te drijven, zeker verworven hebben. Gerrit Plate is gedwongen geweest, zijn aandeel in de eekmolen te verkoopen. Uit Recognitiën, d.d. 2 November 1678 blijkt vervolgens, dat Plate aan jhr. Wolter Jan Schaep op die datum de 400 Caroli gulden met interest, ten laste van Gerrit Vestrinck staande, overdraagt, welke schuldbekentenis Gerrit Vestrinck in het koopmansboek van Gerrit Plate met eigen hand bekrachtigd heeft, zie bijlage CIII. Vervolgens komt in de transportboeken van Kampen 23 Mei 1684 nog de verkoop van een ledige plaats, om een volmolen te timmeren, voor, buiten de Veenepoort, waar de eekmolen gestaan beeft, van de dijk tot in de IJsel en tot de schutting van het naaste huis, zie bijlage CIV. In 1684 blijkt de eekmolen dus te zijn verdwenen. Gelukkig geven de archieven over de reden dezer verdwijning het gewenschte licht. Uit een accoord van 29 November 1678 blijkt, dat de eekmolen verbrand is en dat Barent Avercamp aan de weduwe van Hendrick Clasen van de Weteringe een der drie weduwen uit het request van 12 Juni 1666 hierboven genoemd wegens resterende cooppenningen van sekere verbrande eeckmole, hebbende gestaen by de Veenepoorte” nog 415 Caroli gulden met een jaar rente a 5 % schuldig is. Door tusschenkomst van Schepenen van Kampen krijgt Avercamp wegens de groote geleden schade, door die brand veroorzaakt, gedaan, dat hij met betaling van 300 Caroli gulden in drie termijnen volstaan kan, zie bijlage CV. De brand zal het dus zijn, die Avercamp in financiëele moeilijkheden gebracht heeft. Uit deze slag valt te verklaren, waarom hij 12 November 1677 volgeixs de Recognitiën voor in 1671 door hem en zijne vrouw Aelfien Gerrits opgenomen gelden als „Sr. Berent Avercamp” een officiëele schuldbekentenis moet laten boeken, zie bijlage CVI. Dat de schoonzoon in latere jaren de leiding der zaken bijna geheel in handen heeft, blijkt heel duidelijk uit een acte van 28 Juni 1679, waaruit tevens vast te stellen is, dat zoowel hout- als eek- handel tegelijk gedreven werden en onnoemelijke moeilijkheden veroorzaakten, zie bijlage CVII. Ook heeft Barent Avercamp nog een potgieterij bezeten. Of hij deze van zijnen tweeden schoonvader, Gerrijt Thonisz., potgieter, overgenomen heeft, is niet uit te maken. In ieder geval is de koopacte tot dusverre onvindbaar, maar dat pleit nog niet voor overname. In de XVIIe eeuw ontbreken zeer dikwijls de bewijzen van overdracht, wanneer deze door erving of onderhandsche verkoop geschied is. Wel is bekend, dat de potgieterij in de Boven-Korte Hofstraat *) gelegen was naast het huis, genaamd „die Flierbosch”, gevende de naam aan de aan de andere zijde aangrenzende „Flierstege”, thans nog de Vliersteeg, die de Boven-Hofstraat met de Burgwal verbindt, en dat deze potgieterij ten name van Barent Avercamp en Aeltien Gerrits voorkomt. Nog in 1680 wordt van „Avenamps gieterie” gesproken, zie bijlage CVIII. In deze jaren woont het echtpaar in de onmiddellijke nabijheid der drie bedrijven in een huis in de Veenestraat, dat in de Korte Hofstraat uitkwam. Tot dit bezit behoorde nog een huisje erachter, dat verhuurd was, maar het bezat volgens bijlage LXXXI immers meerdere huizen in Kampen. Het huis in de Veenestraat wordt 12 Juli 1707 door dr. Henrick Vestrinck en Geertruydt Fabritius, zijne vrouw, aan Jan van Duisburg en 19 Juli daarop door dezen aan Lucas Reggerinck en Jacomina Minne, zijne vrouw, verkocht, zie bijlage CIX. Dat dit huis hetzelfde is, blijkt uit het feit, dat het met 500 Caroli gulden bezwaard is, waarvoor jaarlijks 25 dito gulden aan de vergadering [= hofje voor ouden van dagen] te Brunnepe of „het Clooster” uitgekeerd worden moet. Barent Avercamp en Aeltien Gerrits, zijne vrouw, hebben 5 Juni 1671 van de heeren jhr. Arent van Oldeniel en Arent Juncker, scholtus [van IJselmuidenJ, beide administrateurs over de vergadering te Brunnepe ten profijte van het armenhuis een losrente van 25 Caroli gulden, jaarlijks op 5 Juni te betalen, genomen. Deze rente is 5 Juni 1672 voor het eerst vervallen en is gevestigd op hun huis, erve en wheere in de Veenestraat, tusschen Anne Frerix ter eene en Adam Kempe ter andere zijde, voor van de straat met een gang tot in de Boven-Korte Hofstraat, af te lossen met een kapitaal van 500 Caroli gulden. Het huis is verder met drie goudgulden per jaar belast, zie bijlage CX. In het archief der Armenkamer bevindt zich over deze kwestie een „versegelinge van Berent Avercamp aen Jr. Arent van Oldeneel”, zie Charters en Bescheiden, deel X,no. 617 en bijlageCXT. Maar ondanks het zeker drukke zakenleven heeft Barent tijd gevonden, nog andere plichten te vervullen. In het Bovenespel, zijn woonwijk, vinden wij hem van 17 Mei 1662 af als vaandrig onder den heer Ram, van 26 Maart 1666 af zelfs onder denzelfde als luitenant, welke functie hij tot aan zijn dood blijft waarnemen, zie bijlagen CXII en CXIII. Als stadsambtenaar prijkt zijn naam sedert 1666 in verscheidene eere-ambten. De dood van zijnen zwager Jacobus Milius, die in 1665, het jaar van overlijden, nog rentmeester was, is daar wellicht niet vreemd aan. Hoe dit zij, hier volgt uit het register, getiteld: Stads-Ambtenaren, 1665—1710. G. A. Kampen Staat van dienst van Barent Avercamp. i 666. Dijckgreve en Heymraeden van den Burgel 4 van de 4. 1667. Weert en straetmrs Bernardt A. 3 van de 4. 166S— 16/9. Hoofdlieden van het Bovenespel, een van de vier. 1669. Dijckgreve en Heymeraeden Boven 4 van de 4. 1670. Dijckgreve en Heymraden van ’t Raes en Ruidenhoop 3 van de 4. Gecommitteerde totte administratie der Ecclesiastique goederen 2 van de 2. x) Boven-Korte Hofstraat is het gedeelte, hetwelk nabij de Bovenkerk, dus in het Bovenespel of de -wijk gelegen was. 1671. Dijckgreve en Heymeraden van Mandemakerslant 4 van de 4. 1672 en 1675. Hooftluiden te Brunnepe 4 van de 4. 3 van de 4. Weidemrs. in den Hagen 4 van de 4. i6yj—i6y<). Kerckmrs. van de Bovenkercke, een van de 2. 1672 en 1675. Weidemrs. van Sevelingen 4 van de 4. 1672 en 1675. Dijckgreve en Heimeraden Buiten 3en 4 van de 4. 1672 en 1675. Schutmrs. 4 van de 4. 1672 en 1675. Assaymrs. 4 van de 4. 1675• Dijckgreve en Heimraden van Seveningen ende de Heupe 4 van de 4. 1675 en 1678. Rentmr. 1677- Dijckgreve en Heimraden Boven, 3 van de 4. 1676 en 1678. Brootweger. i6yy Bierp roever. Het nummer geeft aan, hoeveel waardigheidsbekleeders van elk ambt er zijn en als hoeveelste Avercamp voorkomt. Zelf vroeg wees, trekt hij zich het lot der halve of heele weezen uit familie- en vriendenkring aan. Met de medevoogden over den minderjarigen zoon van wijlen Arend Thysen „laeckenmeister”. Hermen Lucasz. en Gerhardt Joosten, vraagt hij den magistraat van Kampen toestemming, om de nalatenschap „sub benificio inventarii” te mogen aanvaarden, waarvoor de voogden toestemming verwerven, „mits affirmeerende twee der grootste crediteuren”, zie bijlage CXIV. 21 November 1668 komt hij met Herman ten Holte1), als nemende de voogdijschap over het nagelaten kind van Reinier Stellingwerf2) waar, voor. Over de voogdijschap over de drie kinderen ten Gelde van zijne overleden zuster Petronella Avercamp is hierboven reeds bericht. Na de dood van zijnen oom en vroegeren voogd Arend Witte heeft zijne tante Judith van Ingen het vruchtgebruik over diens goederen gekregen, terwijl hij zijne twee bloedverwanten Adriaen Witte toe Wittenstein, Landdrost van IJselmuiden, en Celeman Witte tot erfgenamen benoemt, mits laatstgenoemde zich in zijn huis op de Vloeddijk vestigen zou. Wij vinden dan ook vermeld, dat jhr. Celeman Witte 13 April 1655 zijn attestatie van Harderwijk bij de Hervormde gemeente van Kampen inlevert. Celeman is 31 Januari 1667 als „gewezen boeckholder van de Armen” te Kampen overleden en in de Bovenkerk begraven, zooals uit volgende inschrijving in het begraafregister te zien is: „den 7 February 1667 Ceeleman Witte f. 7 14—nalatende bij zijne vrouw Lansberg Sophia Moulart3) één dochtertje, Theodora genaamd. 3 Augustus 1671 werd kapitein Johannes Schaffer tot voogd over dit kind aangesteld, wegens diens dood4) 22 December 1674 *) Apotheker, opvolger van Jacobus Milius, zie acte van 25 November 1665, Resolutiën Schepenen en Raden, 1661—1673, rol. 108, G. A. Kampen. 2) Regnerus van Stellingwerf, j. g. van Campen, en Maria Coerts van der Veen, j. d. zijn 5 Augustus 1664 te Kampen ondertrouwd. Gedoopt te Kampen 1 September 1665, zoon van Reynier van Stellingwerf en Maria Laurens [sic!]. Begraven Bovenkerk „den 10. September 1667 Reyner Stellingswerffs vrouwe f. 7 14—; den 2. Meert 1668 Reyner Stellingwerff f. 7 14—” ■■) Ondertrouwd te Kampen: Den 18 Aprilis 1657 WelEdelGebooren )hr. Zeeleman Witte van Harderwijck, J. G., WelEdelGeb. Juffr. Lansbergh Sophie Moelart, dochter toe den Ordcl J. D., 10 Mei 1657 in de Bovenkerk getrouwd. Gedoopt te Kampen: t December 1658 Wulphia Antonette. f Hiaat doopboek, 1661—1663, gedoopt Theodora? Gedoopt alsvoren: 15 Juli 1663 Gerhard. t 1 Gedoopt alsyoren: 16 Óctober 1664 Johanna Catharina |; na zijn overlijden 19 April 1667 nog Cclcmina, t vermoedelijk op één na alle jong overleden. 4) Begraven Bovenkerk den 27 October 1674 Joncker Schaffer f. 7 14 -—. Soms gehuwd met Johanna Voorne, bij wie Juriana Mechtelina, 7 September 1664 te Kampen gehuwd? door dr. Herman de Baeck en deze laatste reeds 20 April 1675 door Barent Avercamp vervangen, die met den heer Johan Halewijn, burgemeester der stad Harderwijk, de belangen van zijn pupil waargenomen heeft, die hem telkens met de schuldeischers van Celeman Witte in aanraking brengen zou, zie bijlage CXV. Jhr. Johan van Rijswijck, burger en gemeensman der stad Kampen, heeft bij request aan den magistraat aangetoond, dat zijn Edele van wijlen jhr. Celeman Witte een som van 1100 Caroli gulden en eenige jaren interest toekwam. Geen betaling wetende te bekomen, heeft hij in Maart 1679 de persoon van Barent Avercamp, voogd over het kind van voornoemde jhr. Celeman Witte, daarover voor het gerecht gedaagd, met het gevolg, dat 12 Maart vonnis gewezen is en hij de 19® daaraanvolgende „volcomen verwin geobtincerd” heeft. Uit de effecten en goederen van het kind kan de suppliant geen betaling meer krijgen, behoudens uit de koopsom van de verkochte Wittensteynsche tiende, onder Vrouwe de weduwe ter Bruggen toe Wittensteyn berustende, weshalve Schepenen en Raden van Kampen 14 Maart 1685 aan den schout van Kamperveen om zijn medewerking verzoeken, waardoor het vonnis uitgevoerd en de schuld met de bovengemelde gelden vereffend worden kan. Over „juffer Theodora” is intusschen Gerhardt Vestrinck inplaats van zijnen schoonvader als voogd benoemd. 10 Maart 1669 stelt Barent Avercamp zich borg voor ds. Johannes Hermanni, predikant te Ens op Schokland, in diens zaak tegen mt. Lodewijck Borgers, zie bijlage CXVI. Maar weldra volgen nieuwe huiselijke zorgen en ontvalt einde November 1671 zijne tweede gade, Aeltien Gerrits, hem en den zijnen. Zoowel de Rekening van 1671 als het Begraafregister der Bovenkerk, 1660—1694, vermeldt: „December Anno 1671: 1 dito Barent Avercamps vrouw f. 7 14 —.” Zijn zoon Petrus of Pieter heeft reeds vroeger het huis zijner ouders verlaten en in 1668, o. te Kampen 1668, den 19®" Juni, een huwelijk met Hillechien of Hillegonda Ram van Steenwijk gesloten. Of hierbij tante Elisabeth de hand in het spel gehad heeft, valt moeilijk uit te maken, ook opvoeding door die tante is overwogen. Of het deze verbintenis geweest is, die hem van zijnen vader vervreemd heeft of andere oorzaken aanwezig waren, doet niets ter zake. Zijn eenige zoon werd Rijkman gedoopt, een naam, die in het geslacht Avercamp nieuw is. Zijn woonplaats is niet bekend; zeker weten wij, dat, eer zijn vader de oogen sloot, hij reeds overleden was en een vermoeden rijst, dat hij in 1676 niet meer leefde1). Met zijne dochter Elisabeth daarentegen was de verhouding zeer goed. Het is mogelijk, dat het verlies der moeder en stiefmoeder, Gerrit en Elisabeth, het van kinderen tot volwassenen opgegroeide, reeds nauwverbonden paar, nog nader tot elkaar gebracht heeft, zoo zelfs, dat zij in het rampjaar 1672, dat zwaar op Kampen lasten zou, de verbintenis voor het leven sloten. Heel waarschijnlijk hebben zij hun intrek in het ouderlijk huis in de Veenestraat genomen en zij zijn het geweest, die met hun lief en leed des vaders levensavond verhelderd hebben. Zeker is het, dat Gerhard Vestrinek zij nen schoonvader in alle zaken trouw ter zij de gestaan heeft. Aan het kerkelijk leven zijner geboortestad neemt Barent Avercamp van 15 December 1669 af als ouderling deel. Hierin volgt hij het voorbeeld van zijnen oom en vroegeren voogd Jacob Roelofsz. Steenberch, 17 December 1628 diaken, 21 December 1644 ouderling en van zijnen zwager Jacobus Milius, 9 December 1649 diaken en 1662 [na 11 December 1661] ouderling. Het kerkmeesterschap van de Bovenkerk heeft gemaakt, dat Barent, om zoo te 1) Elisabeth noemt haar zoon, die 20 September 1676 te Kampen gedoopt werd „Pieter”. In 1682 volgt pas een Bernhard. zeggen, in het harnas gestorven is. De rekening dier kerk van 1674 vermeldt, dat hij slechts 36 stuiver per jaar voor dit ambt ontving, zie bijlage CXVIII. Heeft de kerkmeester Rutger Erckelens op 6 Mei 1678 ten overstaan van de provisoren Everhard Ram en Gerhard Blanckevoort het batig saldo van 1676 en 1677, groot f. 97 9 10 in contant geld aan Barent Avercamp overgeleverd, hem zou het niet vergund zijn, aan het einde van zijn beheer een overschot in de handen van zijnen opvolger te leggen, zie bijlage CXVIII. De datum van het door hem nagelaten testament verraadt, dat hij 14 September 1679 reeds „cranck van lichaem” was. Een ziekbed van enkele weken is blijkbaar zijn deel geweest. Verzwijgt de Rekening der Bovenkerk zijn overlijden, omdat de nagelaten betrekkingen voor hem als kerkmeester geen groefgelden verschuldigd zijn, gelukkig is zijn heengaan voor den braven koster een gebeurtenis van belang. In hetzelfde begraafboek, waarin zijne tweede vrouw voorkomt, heeft deze zijn begrafenis geboekt en daarmede zijn dood aan de vergetelheid ontrukt: „den 24 Oktober 1679. Harent Avercamp f. o —.” Een rijk en veelbewogen leven is hiermede aan zijn einde gekomen. Hoewel hij een hoogere leeftijd dan zijn vader en grootvader bereikt heeft, zal hij niet ouder dan hoogstens 67 jaar geworden zijn. Familieleden, magistraatsleden, provisoren, kerkmeesters, koster, de gildemeesters van het St. Lucasgilde en vele andere zien wij in de geest met het ceremonieel dier dagen naar de Bovenkerk optrekken, om vader, medebestuurder, kunstbroeder en vriend de laatste eer te bewijzen en een „hij ruste in vrede!” toe te roepen. Voor zijne kinderen blijft er veel te regelen. Bij de opening van het reeds genoemde testament wordt na de gebruikelijke en voorgeschreven giften aan de beide kerken Bovenen Buitenkerk alsmede aan de armen van Kampen1) aan %ijn neef2) RJjckman Avercamp, nagelaten kind van testators %oon wijlen Petrus Avercamp en Hillechien Rams slechts een som van honderd daalders ad 30 stuiver het stuk vermaakt, die niet voor Rijkman’s meerderjarigheid of huwelijk behoeft te worden uitgekeerd, mits de jaarlijksche rente aan hem betaald wordt. In alle zijn verdere eigendommen, als inboedel, actiën, credieten, roerende en onroerende goederen benoemt hij tot eenige en universeele erfgename fijn dochter Elisabeth Avercamp, gehuwd met Gerrit Vestrinck, zie bijlage CXIX. Geen wonder, dat de uitvoering van dit testament tegenstand bij de moeder van Rijkman wekt. 30 October 1679 verschijnt Hillechien Rams, weduwe wijlen Petrus Avercamp, ter zijde gestaan door haren oom, den heer burgemeester Everhard Ram, persoonlijk voor het schepengerecht van Kampen, geeft aan de hooggeleerde heeren Rij ck Ridder J. U. D. en Clamer ter Heyde volmacht, om in de zaak, die zij „als moeder van baer sone Rijckman Avercamp en hoedelhoudster „van wjlen haren eheman Petrus Avercamp is hebbende tegens haer swager en suster Gerrit Vestrinck „en Elisabeth Avercamps ujt cracht van erffenisse van wjlen haer schoonvader Harent Avercamp’’'. De partijen staan dus tegenover elkaar, maar de eindclausule van Barent’s testament, die natuurlijk voor te rijzen en te verwachten moeilijkheden bijgevoegd is, luidende: „met begeerte dat dit volcomen nae sijn doot alsoo moge werden nageleejt”, zal het verzet der schoondochter wel alle kracht en alle hoop voor haren zoon op de helft van de grootvaderlijke nalatenschap ontnomen hebben, zie bijlage CXX. *) Rekening Armenkamer van 1687. „Ontfanghst van Testamenten. Confr[ater] Gerhard Vestrinck, wegens Berent Avercamps testament f. 2 16 —.” 2) „Neef” dus voor kleinzoon. 8 Nog eens duikt haar naam in de rechterlijke archieven van Kampen op en wel om met Simon Ram J. U. D., lochum Ram, Frerick Ram en Pieter Doelens, die gezamenlijk voor haar en Rudolph Ram opkomen, op de 5® Augustus 1681 inventaris van de goederen van wijlen burgemeester Ram van de weduwe te eischen, maar dan verdwijnt Hillechien Ram voor goed van het tooneel, zie bijlage CXXI. Een onderzoek in de archieven van Steenwijk zou hier wellicht nog eenig verder licht kunnen verspreiden. Ook uit het hoofd der Rekening van de Bovenkerk 1680 is te zien, hoe de schoonzoon alle zaken van zijnen schoonvader afwikkelt. 31 Mei wordt de ontvangst van f. 286 5 2 vermeld met de mededeeling, dat deze som van Gerrit Vestrinck „wegens sijn schoonvader Berent Avercamp als kerckmeester van sijn overschot van voorleden jaer [= 1679] ontfangen” is. Onder het hoofd: „Pensien en tractamenten A°. 1680 en Gerrit Vestrinck loco „sijn schoonvader z[aliger] wijlen Berent Avercamp, door dien van 2 jaren reeck[eninge] „is gedaen, aen yder bet[aelt] £3 —l2 maeckt f. 21 12 —”, zie bijlage CXXII.1) Ook als diaken sedert 11 Februari 1681 treedt Gerhard Vestrinck in het voetspoor van zijnen schoonvader. Bij besluit van de Gedeputeerden van Overijsel is 12 Februari 1680 „vermits het overlijden van Bernard Avercamp geweesen waerdein van deser Landschaps Munte” op zijn verzoek Flelmich van Marle „op de ordres, instructie ende profyten daertoe staende” tot opvolger benoemd, zie bijlage CXXIII. Terwijl, zooals reeds medegedeeld is, 13 Maart 1680 door Schepenen en Raden van Kampen in het Bovenkwartier tot luitenant inplaats van wijlen Barent Avercamp de vaandrig Berent Eckelboom benoemd wordt en in diens plaats Abraham Suirman. Over Barent Avercamp als schilder kunnen wij hierbij de volgende archivalische gegevens verschaffen; het is het weinige, dat uit de waardevolle archieven van Kampen op zijn kunstenaarschap betrekking heeft. Barent Avercamp is na de dood van zijne ouders door familieleden te Kampen opgevoed. Hij is zeker leerling van zijnen oom Flendrick „den Stomme van Campen” geweest. Dat hij zich reeds in zijn jonge jaren met teekenen bezig hield, blijkt uit de stedelijke Rekening van Kampen van 1633. Door Frans van Wilsem waren namelijk „18 schiltgens ofte waepenen op der stadtz cussenen” gemaakt, waarvoor deze f. 45 . ontving. Henrick Jacobsz. heeft deze wapens op de kussens genaaid, waarna eerst 5 bladzijden verder de ontwerper zich ontpopt als „Berent Avercamp van dieschiltgen van de kustenen f teyckenen f. 1 —lO Het is zeer goed mogelijk, dat hij de opdracht kreeg, omdat zijn oom Flendrick reeds sukkelend was. In de Rekening van de Bovenkerk 1651—„Arbeydtsloon ende materialen van het gewulffte te schilderen. An Berendt Avercamp voor het opmaecken van de rvaepens in ’/ koer als de j schilden ant gewuljjte te vergulden, nae luyt sijn reeckeninghe —ƒ. 77 10 In 1654 schildert hij wapens voor den drost Witte van IJselmuiden een familielid van zijnen oom, burgemeester Arent Witte, zijnen vroegeren voogd. Behoort hier soms bij: Stedelijke Rekening van 1665 —„5 Juny. De vaendrich Avercamp aenbestedet het maecken van 2 vendels £3 —14— ?” Hetbeginzijner kunstenaarsloopbaan leert hem dus wel als wapenteekenaarkennen. •) Dit is Hester de Boer, zie Recognitiën, 1689—1697, letter H., den i2en Februari 1692, waar zij weduwe van wijlen de heer burgemeester Everhardt Ram genoemd wordt, terwijl 24 Juli 1689 eveneens aldaar letter S. Simon Ram J. U. D. en Frederik Ram, beide burgemeesteren van Steenwijk, als administrateurs over de goederen van Everhardt Ram fungeeren. .Wijlen dr. P. Scheltema, Archivaris der provincie Noord-Holland en der Hoofdstad, begint in Obreen’s Archief voor Nederlandsche Kunstgeschiedenis, deel IV, p. 268—274, zijn artikel over het St. Lucasgild[e] te Amsterdam met een verwijzing naar de door mr. J. Nanninga Uitterdijk uit Charters en Bescheiden van het oud-Archief van Kampen, deel V, p. 239, No. 804 in zijn artikel1) besproken gildebrief, 29 Maart 1520 door Schepenen en Raden van Kampen verleend aan de „tymmerluden, kystenmakers, kussenwerkers, cupers, waelres, beeldesnyders, glaesmakers, boeckenbynders, rademakers ende stoeldreyers”, waaruit blijkt, dat de malers of schilders met de genoemde kunstenaars en ambachtslieden alstoen één gilde uitmaakten. Niet lang echter schijnt deze vereeniging, zooals die daar opgegeven wordt, te hebben stand gehouden, want vijf jaar later, te weten, op 14 December 1525 vindt men in hetzelfde register op p. 244 onder No. 819 reeds vermeld een gildebrief van het Sint Lucasgilde, toen bestaande uit de „malers, glasewakers, beldesnyders, beduynvarkers, boeckebjnders ende hillige backers'\ In 1590 kreeg het gilde wederom een nieuwe gildebrief en daaruit blijkt, dat tot dit gilde behoorden de malers, glasmakers, boekdrukkers, boekverkoopers, boekbinders, brievenmakers, patroniers, figuursnijders, stoelendraaiers en verder al degene, die met penseelen of borstels in olieverw arbeiden. De boekdrukkers zijn er nu dus wel afzonderlijk in opgenomen. In hoofdzaak komen de bepalingen van deze gildebrief met die van de vorige overeen. Den iyen October 1656, d.i. dc dag, dat de gebruikelijke eed afgelegd werd, treedt Barent Avercamp voor de eerste maal met Willem Dircksz. Worst, boekdrukker, 1645—1656, als gildemeester van het St. Lucasgilde te Kampen op. Hoe zal deze eerste openlijke erkenning van zijn schilder- en teekentalent hem en zijne vrouw, Mechteld Hoberdinck, met trots vervuld hebben! In zijn vreugde heeft zij evenwel heel kort gedeeld. Toch is haar dood blijkbaar van geen remmende invloed op zijn toekomst geweest. Met Lambertus Canneman wordt hij 28 October 1662 wederom tot bestuurder van het gilde verkozen; 20 October 1677, dus tot één jaar voor zijn dood, heeft hij voor de derde en laatste maal met Hans Michielsen Norenberg voor de belangen van zijn gildegenooten op de bres gestaan. Zelfs hierin volgt de schoonzoon zijn voetsporen. Dezelfde lijst vermeldt zoowel 18 November 1681 als 5 November 1684 de naam Gerrit Vestrinck of Vestering, dus zelfs tweemaal als gildemeester. In welke hoedanigheid mag dat geweest zijn? In het Nieuwe Raadhuis te Kampen wordt heden ten dage nog een schilderij bewaard, dat het jaartal 1663 en de volle naam Avercamp draagt. Over dit werk schrijven van Eynden en van der Willigen in: Geschiedenis der Vaderlandsche Schilderkunst, deel I, 1816: „Wij kennen eene zeer fraaye en kapitale schilderij, voorstellende een ijsgezicht op de rivier „den IJssel, voor zijne geboortestad” [voor Barent is dat juist]; „dezelve is rijk gestoffeerd, „met een aantal uitmuntend geteekcnde en keurig behandelde beelden, bij groepen staande „of aardig door elkander woelende; en aan helderheid ontbreekt het dit stuk althans niet. „De schilder heeft achter zijn naam het jaartal 1663 gevoegd”. Immerzeel zegt in „De Levens en Werken der Holkndsche en Vlaamsche Kunstschilders, enz., deel I, p. 17, in 1842: „Een zijner schilderijen draagt het jaarmerk van 1663”. Kramm haalt het schilderij in het Aanhangsel op zijn werk, p. 5, in 1858 aan, als zijnde in bezit van den heer van Berkum Bijstcrbos Jr., secretaris van Kampen; ~eene zeer belangrijke schilderij, voorstellende de rivier den IJssel voor de stad Kampen, bij winter, rijk gestoffeerd, met schaatsenrijdende en andere figuren, terwijl zich op den voorgrond eenige in het zwart l) Het St- Lucasgilde te Kampen, zie Bijdragen tot de Geschiedenis van Overijssel, deel B of 11, p. 47—66. „uitgedoste heeren bevinden, (alle klaarblijkelijk gelijkende portretten), die tot eene of arwdere „corporatie of Gilde behooren, gemerkt, zoo gemeend wordt met 1663”. Uit de Raadsnotulen van Kampen van 28 December 1869 is het volgende bekend: Agenda No. 7. Eindelijk worden nog door den Voorzitter, namens het Collegie van dagelijksch bestuur, ter tafel voorgelegd twee nota’s als: i°. van de Heeren Rambonnet en van der Dussen, Notarissen alhier, wegens op den 30 October j.l. voor de gemeente uit de nalatenschap van wijlen den Heer N. van Berkum Bijsterbos Jr. *) in vendu verkochte schilderij, voorstellende een wintergezicht op Kampen, zooals die stad zich in de 16e [sic! = XVIIe] eeuw vertoonde, benevens een zilveren doosje met 30 dito ballotage boonen, welke in vroegere eeuwen alhier bij de verkiezingen werden gebruikt en waarvan het bezit voor de Gemeente van belang moet geacht worden te zijn, tot een gezamenlijk bedrag van f. 238.95”. 2°. Uit brieven van 23 October, 3 November en 3 December 1903, No. 720, blijkt, dat dit schilderij in het Rijksmuseum te Amsterdam voor pl.m. f. 100.— hersteld is. In het reeds herhaaldelijk geciteerde artikel van mr. J.Nanninga Uitterdijk: „Een en ander over Hendrik Avercamp, den Stomme van Kampen, en zijne werken,” komt over dit werk voor: „Toch is een schilderij van den meester op het stadhuis te Kampen aanwezig, gemerkt Avercamp, en daaronder het jaartal 1663. Die merking is echter volgens mijn inzien valsch, i°. teekende Avercamp gewoonlijk met het monogram; 20. is het kennelijk later op de schilderij gesteld. Het plaatsen van deze naam en het jaartal moet echter vóór 1858 hebben plaats gehad.” De signeering is niet valsch, maar zij is de gebruikelijke onderteekening van Barent Avercamp, waarin door onbevoegden veranderingen aangebracht zijn. Het behoeft dus geen betoog, dat ook de verbetering van Johanna de Jongh in het Bulletin van de Nederlandsche Oudheidkundige Bond, Mei 1904, p. 151—152, hiermede komt te vervallen, zie bijlage CXXIY. Even willen wij mededeelen, „dat de heeren met den slappen hoed op den voorgrond,” die voor portretten gildeleden of Kamper magistraatsleden2) gehouden worden, in het laatste geval volgens de Rekening van 1663 dus zouden moeten weergeven: Schepenen. Jan Roelofsen Eekholt. Everwijn van Bentheim. Roelof van Langen. Gerrit Blankevoort. Jan Gansneb. Heyman H. Vreese. Hend. Cragts. Reinier Gansneb Tengnagel. Evert Ram. Daniël van Santen. Raden. Louwe Jansen. Dirk Hend. Vreese. Willem J. Worst. 3) Jan Sloet. x) Nicolaas van Berkum Bijsterbos, oud 62 jaar, secretaris der gemeente Kampen, zoon van Jurjan Nicolaas Bijsterbos x Maria Johanna de Vriese, | 1 Mei 1869 Vloeddijk, wijk IV, no. 37. -) De Magistraat hield te Kampen inderdaad ieder jaar midden in den winter een rondgang. Wij noteeren uit de Stedelijke Rekening: „Den 19 Februari 1625. Sijnnen Schepenen ende Raedt sampt Secretarien ende dieners den olden gebruick nae durch die geheele stadt gegaen ende die vesten besichtiget, wat dit jaer nootwendich soude dienen gerepariert an pensie f. 21 15 —.” 3) Een familielid van Barent Avercamp. Daar van geen opdracht van Schepenen en Raden iets uit de archieven blijkt en liet een vaststaand feit is, dat het schilderij tot de Aanwinsten der gemeente Kampen van 1869 behoort, is het zeer zeker voor particulieren vervaardigd. De kritiek van Johanna de Jongh is volkomen juist. Tot het beste kunstwerk der Avercamps behoort dit schilderij zeker niet, al is het voor Kampen zelf van groote topographische waarde. Het is bovendien het eenige werk, dat 270 jaar na zijn ontstaan de herinnering aan de schilderkunst van Barent Avercamp in zijn geboortestad levendig houdt. In het archief van de Classis Kampen berust een quarto in perkament gebonden register, getiteld: Namen [Predikanten], Ouderlingen en Diakenen, 1620—1814. Voorin is de gedrukte: „Belydenisse des Ghcloofs Tot Dordrecht By Francovs Boxsaler ende Niclaes Vincenten. Medestanders van Isaac Jansz. Canin 1619 ingenaaid”. Dan volgt de geschreven geloofsbelijdenis, die aldus luidt: „Wij ondergheschreven Bedienaeren des goddelycken Woords, Ouderlinghen ende „Diaconen der Ghemeente Jesu Christi tot Campen verclaren oprechtelijck in goede consciëntie voor den Heere met dese onderteickeninghe, dat wy van herten gevoelen ende ge,,loven, dat alle de articulen der Leere in dese Confessie ende Catechismo der Nederlantsche „gereformeerde kercken begrepen; mitsgaders de verclaringhe over eenighe Poinctcn der „voorseyde Leere in den Synodo Nationali A°. 1619 tot Dordrecht gestelt, in alles met Godes „Woord over een te comen. Beloven derhalven dat wij de voorseyde leere neerstelijck sullen „leeren en voorstaen, ende niemanden tot den dienst der kercken te sullen helpen bevorderen, „dan die der selver leere conform gevoelen ende leeren, ende die contrary doen, te sullen „behoorlijc tegenstaen ende helpen weiren, ende vorders elck volgens sijn beroep, te sullen „leere nae sijn vermogen soecken stichtelijck voor te planten.” 15 December 1669 werd deze belijdenis onderteekend door „Barent Avercamp Ouderlingh. Rijck Jansen van der Wende Ouderlijnck. Helmichius Wolphius, Diak. Lambert M. Hartogh, Diaken.” De origineele handteekening gaat in facsimile hierbij, waarlijk wel het sterkste bewijs, dat de man, wiens biographie hierboven gegeven is, inderdaad dezelfde is als de schilder. ledere blaam, die hem zou kunnen treffen, dat hij zelf getracht zou hebben, zijn werk onder de naam van zijnen ongelukkigen oom, Hendrick Avercamp, „den Stomme van Campen” te laten doorgaan wordt hiermede te niet gedaan. De naam Avercamp, geheel gelijk geschreven, letter voor letter, zooals die op alle gesigneerde werken voorkomt. Aan de hoofdletter A is zelfs nog het haaltje aan de bovenzijde te ontwaren, dat dikwijls aanleiding gegeven heeft, te veronderstellen, dat zooals de afbeelding van de handteekening op het schilderijtje, dat eigendom van het Geschiedkundig Overijsselsch Museum te Zwolle is, misschien oorspronkelijk in lichte of witte kleur een B achter en om de hoofdletter A gestaan heeft. De signeering zijner werken is dus in drie manieren door hem geschied HOOFDSTUK XII BARENT AVERCAMP IN DE LITTERATUUR In tegenstelling tot zijnen oom Hendrick Avercamp komt Barent’s naam in de oudere kunstlexica niet voor. Een enkele keer staat in oude veilingscatalogi inplaats van H. Avercamp, B. Avercamp, maar zelfs dr. C. Hofstede de Groot heeft dan aanvankelijk aan een drukfout of aan onnauwkeurigheid gedacht. De mogelijkheid is niet uitgesloten, dat aan een dergelijke vermelding inderdaad een gesigneerd werk, hetzij schilderij of teekening van Barent, ten grondslag lag. Niet door lichaamsgebreken een onsociaal mensch heeft Barent inderdaad een geheel andere plaats in het kerkelijk en maatschappelijk leven van zijn geboorte- en woonplaats kunnen innemen als de fijnerbesnaarde, in geestelijke afzondering en isolement levende Hendrick. In het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek wordt op p. 199 met een vijftal regels van de hand van E. W. Moes over zijn bestaan gerept. Het „Künstlerlexikon” van Thieme en Bccker, 1908, bevat op p. 276 uit dezelfde bron enkele gelijkluidende bijzonderheden in het Duitsch over hem. In Oud-Holland XLI, 1923—1924, p. 116—135, schrijft Georg Poensgen in zijn artikel, getiteld: „Arent Arentsz. (genannt Gabel) und sein Verhaltnis zu Hendrik Avercamp” op p. 127, noot 1 woordelijk; „Urn spateren Einwanden hier schon zu begegnen, weise ich „darauf hin dass mir augenblicklich über Averkamp im Gange befindliche Forschungen von „Herrn P. de Boer aus Amsterdam, mit dessen freundlicher Einwilligung bekannt sind.*) „Diese werden wahrscheinlich eine völlig neue Gruppierung des bisher Hendrik Avercamp „allein zugeschriebenen Materials an Bildern und Aquarellen zur Folge haben. Es bleibt „jedoch dadurch das Resultat der Gegenüberstellung der Bilder des Arent Arentsz mit der „Gesamtheit aller Avercamp zugeschriebenen Werke unangetastet. Vielmehr wird sich er„geben, dass noch eine ganze Reihe von Bildern, welche mit beiden genannten Meistern „starke Aehnlichkeiten zeigen (wie z. B. das Bild der Sammlung Kroeller im Haag, welches „falschlich Arent Arentsz genannt wird (Abbildung in Beeldende Kunst 1. Jahrgang No. 34) „keinem von ihnen, sondern einem dritten Meister zuzuschreiben sind, dessen Namens„nennung hier nicht vorweggenommen werden soll.” Inderdaad komt aan den heer P. de Boer de eer toe, dat hij kunsthandelaren en museum- l) De foto van een schilderij, voluit gemerkt B. Avercamp op een slede, bevindt zich in de verzamelingen Hofstede de Groot en F. Lugt. Het werk zelf, vroeger in bezit van de firma de Boer, hebben wij bij de firma Hoogendijk te Amsterdam in 1932 bezichtigd en was eigendom van den kunsthandelaar O. Garscbagen. directeuren in binnen- en buitenland op de mogelijkheid van het bestaan van Barent Avercamp gewezen heeft en aldus het ontstaan van deze biographie als het ware voorzien heeft. Aan het artikel van J. G. van Gelder en N. F. van Gelder-Schrijver over Adam van Breen, schilder, p. 113 *) zij ontleend: „Het werk van Avercamp zullen wij eerst leeren kennen in zijn ontwikkeling, indien wij meesters als Berend Avercamp (aan wien zeker nu reeds een dertigtal werken kunnen worden toegeschreven), van Breen, A. Arentsz. en den onbekenden schilder, die nog door het vroege werk van Avercamp heenloopt, weten te isoleeren. Door aldus de uitgangspunten te verleggen, zal het op den duur mogelijk zijn de nog steeds niet duidelijke figuur, Hendrick Avercamp, uit het nu verwarrende materiaal beter te leeren kennen”. J) Oudheidkundig Jaarboek, 3—4 aflevering, p. 110—116, November 1932 HOOFDSTUK XIII BARENT AVERCAMP ALS TEEKENAAR EN SCHILDER In het voorgaande waren wij in de gelegenheid, uitvoerig het werkzame leven te schetsen, dat een man als Barent Avercamp geleefd heeft. Geheel anders dus dan zijn oom Hendrick, was hij de handelsman en neringdoende, die daarbij, zooals zoo dikwijls in de XVIP eeuw, naast die alleszins eerbare ambten, ook nog de schilderkunst beoefend heeft. Zal Hendrick wel uitsluitend geteekend en geschilderd hebben, hoogstens misschien zijn hulp eens in de apotheek verleenend, Barent heeft vrijwel alleen voor zijn genoegen geteekend en geschilderd, in zijn vrije uren en zijn inspiratie daarbij nog steeds aan datgene, wat hij bij zijnen beroemden en talentvollen oom geleerd had, ontleend. Reeds jong, zooals wij gezien hebben, zal hij wel als het jeugdige neefje vele uren op het atelier van zijnen oom te Kampen doorgebracht hebben, heeft hij dezen zien teekenen en schilderen, heeft hij hem zijn verven zien bereiden en zijn schilderijen zien componeeren. Misschien is hij wel heel dikwijls als kleine jongen met hem erop uitgetrokken, als de Stomme met potlood en schetsboek de omgeving van Kampen afliep, om er in de vrije natuur te schetsen en te teekenen. Die oom is zelfs naar alle waarschijnlijkheid wel zijn eenige leermeester geweest. Zeer sterk heeft hij niet alleen zijn invloed ondergaan, wat betreft de keuze en de aard zijner onderwerpen, maar met vrij groote zekerheid heeft hij ook van hem geleerd, hoe deze te componeeren. Ook voor Barent willen wij het werk zooveel mogelijk in chronologische orde bespreken, onder: A. Teekeningen. B. Schilderijen. A. Barent heeft volgens hetzelfde recept gewerkt, dat ook Hendrick en anderen met hen, zie bijgevoegd, aan Callot toegeschreven schetsboekblad,1) toegepast hebben, maar met welk een geringer talent en hoe veel minder kunstzinnig! Ook hij heeft zijn talrijke schetsen naar het leven in zijn schilderijen ingevoegd, deze verkleinende, naar mate hij meer verschiet van noode had en ook hij heeft ze aldus tot een geheel gecomponeerd. Dat hij op deze wijze gewerkt heeft, daarvan leggen de onder B. A. T 2,3, 5,7, 10 en 12 gereproduceerde teekeningen duidelijk getuigenis af. Van de toeschrijving van deze teekeningen aan Barent zijn wij eenige verantwoording schuldig. Tot heden hebben deze de schetsboekbladen zijn alle uit de verzameling Hofstede de Groot afkomstig als werk van Jan Porcellis gegolden. Nu moet echter een nauw- ') De reden van het reproduceeren van één dezer schetsboekbladen is, dat deze reeks te Berlijn ook wel aan Hendrick Avercamp toegeschreven is. ' keurige studie van deze schetsboekbladen reeds terstond de onjuistheid dier toeschrijving doen erkennen. Wanneer wij ons toch de costuums, daarop afgebeeld, niet die van de bedelaars en visscherslui, maar van de heeren en dames voor oogen stellen, dan kan het niet anders, of wij hebben hier met costuums uit de jaren omstreeks 1660 te doen. Al deze dames met hun kapjes en mofjes, hun halsdoeken en tunieken, de heeren met hun hoeden en capes, zij zijn evenveel eerwaarde burgers en burgeressen van na 1650. Hoe zou Jan Porcellis, die ooit geteekend kunnen hebben, daar hij in 1632 reeds gestorven was? Maar nog een ander feit is opvallend. Beschouwen wij namelijk al die op het ijs kolvende personen, die sleden, die onderbindende en schaatsenrijdende menschen, de paarden, de slede voorttrekkende, met tonnen beladen of wel met gebogen kop ervoor wachtende, zien wij die menschen vallende, in de meest verschillende houdingen, zooals iemand op het ijs valt, dan kunnen wij al die personen en voorvallen stuk voor stuk op de schilderijen van Barent terugvinden. Dit alles maakt de toeschrijving aan dezen dan ook reeds zeer waarschijnlijk. Daarbij komt nog het volgende. Er bestaat één zekere teekening van Barent, B. A. Tl, waarnaar P. Schenck1) een ets in tegengestelde zin vervaardigd heeft. Deze zwart-krijt teekening werd tot heden aan Hendrick toegeschreven, maar is zeker van Barent en het bewijs, dat dit zoo is, levert de door niemand nog als zoodanig geduide signatuur B. A. op, ineengestrengeld in de rechter benedenhoek, zooals Barent dit deed en daaronder het jaartal 1654. Niet alleen is deze teekening geheel overeenstemmend met de factuur der schetsboekbladen, al zijn deze met de pen geteekend en gewasschen, maar ook de personen vinden wij vrijwel letterlijk terug; de man, die zich bukt en de vrouw, die de handen onder haar schort houdt, zie B. A. T 3. Afb. XL Schetsboekblad door Callot. Berlijn, Kupferstichkahinett. Cat. T V. ') Peter Schenck, graveur, geb. te Elberfeld in 1645, f te Amsterdam omstreeks 1715. Al die figuurstudies nu in de meest verschillende houdingen op die schetsboekbladen afgebeeld, geven dan echter een zeer duidelijke kijk op de werkwijze van Barcnt Avercamp. Hij teekcnde, overigens dikwijls zeer raak, maar veel minder fijntjes dan zijn oom, zijn figuren los en vast naast elkaar, heele bladen met visschersvolk, met heeren, met dames, met ijsgevallen, enz. Waar het pas gaf, werden deze notities dan in zijn schilderijen verwerkt. Had hij zijnen oom ook al zoo zien werken? Vermoedelijk wel, maar dan heeft de neef het toch met een veel geringer talent dan zijn leermeester gedaan. Natuurstudies waren van Barent tot heden evenmin bekend, tot voor kort de aandacht op een schetsboekje in perkamenten band, dat in het bezit van wijlen dr. K. O. Meinsma te Zutphen gekomen was, gevestigd werd. Deze had het op een kar met oude boeken gevonden en aangekocht. Dit boekje is, aangezien de inhoud van groot belang voor de topographie van Kampen bleek te zijn, op ons advies in het bezit van de Vcrecniging tot Beoefening van Overijssclsch Regt en Geschiedenis gekomen. Dit schetsboekje nu bevat allerlei gedateerde schoonschriftproeven, zooals deze in het begin der XVIIe eeuw veelvuldig beoefend en uit voorbeeldenboekjes, als die van Frisius, J. van de Velde (de Oude) e.a. nageschreven werden. Deze schoonschriftproeven zijn gedateerd en de laatste dragen als datum xii/l 2 en xli/,5 1662. Het boekje moet dus pl.m. 1663 nog in gebruik geweest zijn. De waarde van het boekje ligt echter meer nog in de daarin met rood krijt voorkomende teekeningen, 9 bladen in getal, welke een geheel vormen en waarvan 5 aaneensluitende bladen, de stad Kampen van de landzijde voorstellen welke afbeeldingen uiterst zeldzaam zijn en de 4 overige de stad van de rivierzijde ten Noorden van de brug voorstellen, van de overzijde geteekend. Men vindt dit laatste panorama ook op zijn schilderij van 1663 op het Raadhuis terug. Nu hangt op de balkonkamer van het Gemeentehuis een schilderij, door mr. }. Nanninga Uitterdijk pl.m. 1665 gedateerd, hetwelk Kampen van de landzijde weergeeft. Tot dusverre zijn zoowel herkomst als de naam van den schilder onbekend gebleven, maar de mogelijkheid is niet uitgesloten, al wijkt de schets in rood krijt af, dat dit werk mede aan Barent Avercamp toegeschreven moet worden. Deze teekeningen, waarvan men de afbeeldingen als LXXVIII en LXXIX op de uitslaande plaat XLVII vindt, zijn met eengroote mate van waarschijnlijkheid ook van Barent’s hand. In ieder geval geven zij een uitstekend beeld van het uiterlijk der stad Kampen in Barent Avercamp’s latere leven en wettigen uit dien hoofde reeds het reproduceeren ervan. Maar op de omslag meenen wij in zeer verbleekte inkt zijn naam met de toevoeging „Campcn” nog te lezen. Dat enkele schoonschriftproeven van zijn hand zijn, is waarschijnlijk, misschien de laatst gedateerde wel, de andere dragen daarentegen dateeringen, welke van x/25 1600 tot '/6 1616 teruggaan, zijn dus zeker wel van de hand van een zijner familieleden, van wie hij het boekje geërfd hebben kan. Uit deze teekeningen blijkt wel een zekere vaardigheid in de hanteering van het teekenstift, maar zij missen toch de fijnheid en het artistieke, dat de landschapsteekeningen van Hendrick kenmerken. Misschien ook aan Barent toe te schrijven, is de teekening T 14 te Londen, British Museum, voorstellende een vogelvlucht-gezicht op Kampen. Deze teekening, tot nu toe toegeschreven aan Hendrick Avercamp, is niet van diens hand. De groote Nieuwe Toren is eerst in 1666 voltooid, bouwtijd 1649—1666 met 10 jaar stilliggen van de bouw. Vergelijking met de vorige teekeningen vertoont wel overeenkomst, doch de boomen zijn geheel anders weergegeven. B. Met de dateering van Barent’s schilderijen bevinden wij ons op iets vastere bodem. In de eerste plaats wel, omdat een aantal zijner paneelen van een jaartal voorzien is, waartusschen de andere zich met vrij groote zekerheid laten invoegen. Het vroegste te dateeren werk behoort mede tot het beste. Hij moet dit vervaardigd hebben, toen hij nog te Zutphen1) woonachtig was, dus in de jaren 1640—1650. In dit schilderij staat hij niet alleen dicht bij zijnen oom en leermeester, maar ook is de teekening der figuren, zijn de schilderwijze en de kleur ook nog op Hendrick geïnspireerd. Hieraan aansluitend, kunnen wij dan zeker de schilderijen, in het bezit van Mevrouw de weduwe A. Dumbar—Schimmelpenninck te Voorburg, waarvan één het jaartal 1654 draagt, maar dat het andere tot pendant heeft, zoodat wij veilig aannemen mogen, dat het eveneens uit die tijd stamt, beschouwen, B. A. S 1 en B. A. S 2. Als gedateerd schilderij in de tusschenperiode moet dan verder B. A. S 3 genoemd worden, dat van 1655 dateert, in het „Museum der bildenden Künste” te Leipzig. Terwijl als laatste zekere werk het groote ijstafereel met gezicht op Kampen in 1663 gesteld worden moet. Of hij hier de geheele Kamper magistraat op de bevroren rivier afgedeeld heeft? Van een bestelling door de vroedschap is in de stedelijke rekeningen geen spoor gevonden. Wel bestond te Kampen het gebruik, dat Schepenen en Raden zich met hun secretarissen gezamenlijk op het ijs begaven, zie bijlage LXVI. Merkwaardig is op dit laatste schilderij de figuur van den nar [ ?], welke toch zeker wel naar het leven gegeven zal zijn. Maar nergens hebben wij iets ervan kunnen ontdekken, dat de magistraat of een van zijne leden er een dergelijke nar op nahield. Overigens geven de reproducties ongeveer ook de vermoedelijke volgorde zijner werken weer. Tot voor korte tijd werden Barent’s schilderijen alle als voortbrengselen van Hendrick’s penseel beschouwd. Ja, Hendrick gold als een voorbeeld, hoe iemand in zijn latere jaren tot een bedenkelijke diepte als schilder vallen kon! En hiermede is dan tevens Barent’s werk gekenschetst, als in kwaliteit en uitvoering, verre bij het werk van zijnen oom achterstaande. Zijn vroege werk, nog onder invloed van zijnen leermeester ontstaan, is nog het beste en kan ons nog het meest doen begrijpen, dat men beide schilders verward heeft, al draagt het toch een geheel ander cachet. Maar voor zijn latere werk moet het zeker verwondering baren, dat men het zoo lang bijna drie eeuwen aan den maker van de statige en zwierige ijstooneclen heeft kunnen toeschrijven. Maar ook de vroege vertoonen niet die geleidelijke overgang naar het verre verschiet, waarop Hendrick zoo de nadruk gelegd heeft. Verder zijn zij ook meestal van een minder hoog standpunt genomen, dan waarop Hendrick zich gewoonlijk gesteld heeft. Bij Barent groote donkere menschenmassa’s op de voorgrond en daarna wel een poging tot geleidelijke overgang naar de verten, maar allerminst een opvolging, die de verre uitgestrektheid als bij Hendrick suggereeren; weinig ruimte tusschen de figurengroepen doen ons juist die oneindige ijsvlakte, welke Hendrick ons in zijn latere schilderijen te suggereeren wist, veel minder voelen. Het valt ons allerminst in, deze tekortkomingen als verwijten op te vatten. Moet men het niet veeleer bewonderen, dat iemand, die door het overlijden van zijnen oom, nauwelijks 21 jaar oud, alleen stond, met zulk een drukke werkkring als Barent toch zeker had, nog zóó de tijd en de lust gevonden heeft, om schilderkwast en teekenstift ter hand te kunnen nemen? !) Het archief van het St. Lucasgilde te Zutphen deelt het lot van de Amsterdamsche en Kamper stukken en is volgens de archivaris geheel verdwenen. Dat zoo iemand dan nog dergelijk werk te leveren vermocht, moet men veeleer in hem prijzen. Niet ieder is een geboren schilder. Wat echter bij Barent terstond opvalt, is de afwezigheid van de fijne teekening en detailleering, van de losheid en de zwier, welke juist zoozeer de aantrekkingskracht van Hendrick uitmaken. Zijn personen zijn meestal kort en breed, plomp zelfs, staan stevig op hun beenen. Het is, alsof zij veel minder leven dan de menschen van Hendrick, al vertoonen ze ook allerlei houdingen, bewegen doen ze zich al zeer weinig. Verder valt op, dat hij in de groepeeringen de intuïtie van Hendrick ten eenenmale mist. Zijn groepen, vooral die, welke het voorplan bevolken, zijn te groot, staan te veel opeen en missen daardoor ten eenenmale dat ruimtegevoel, zooals Hendrick dit in zijn schilderijen te leggen vermocht. Nog het beste zijn in dit opzicht zijn vroegste werken; deze zijn ook het kleurenrijkst, later gaat ook dit sterk teloor. Juist de overwinning, die Hendrick in zijn uiteindelijke ontdekking van het wijdsche landschap van het Hollandsche polderland en de riviergezichten behaald heeft, deze is bij Barent langzaam maar zeker weer teniet gaande. Vinden wij in zijn vroegste werken nog de traditie van Hendrick’s latere scheppingen in dit opzicht voortgezet, B. A. S i en B. A. S 2 en tracht hij ook daarin nog de groote ijsvlakten met hun wintersfeer te realiseeren, meer en meer neemt hij weer zijn toevlucht tot die hulpmiddelen, welke Hendrick alleen in zijn vroege jaren van noode gehad heeft. De voorste rivieroever wordt weer mede afgebeeld, vanwaar men naar de rivier afdaalt, dan wel waartegen de menschen opklauteren of de ar opgetrokken wordt en ook de zijdelingsche boom- en huizengroepen doen weer hun intrede. Barent zou die dan verder tot het einde van zijn jaren trouw blijven, om ons de diepte in zijn schilderwerken te suggereeren. Barent heeft, zooals wij reeds uitvoerig toegelicht hebben, geen oogenblik zijn werk voor dat van zijnen oom Hendrick willen doen doorgaan. In afwijking van dezen, teekende hij steeds met volle naam, ervóór of anders om de A zijn B neerschrijvende. Dat het latere nageslacht hierin, óf is gaan veranderen, óf de B verwijderd heeft, óf dat het niettegenstaande die B toch aan Hendrick toegeschreven is, dankt Barent aan de roem van zijnen oom. Zeker heeft deze gedurende eeuwen medegeholpen, de waarde van Barent’s werk te bepalen. Mochten ook reeds aanvankelijk enkele gelukkige vondsten hier en daar twijfel hebben doen rijzen en ten slotte aan Barent een plaats doen inruimen, toch kan eerst de juiste kennis van hun beider leven ons oordeel over ieder van hen tot juiste verhoudingen terugbrengen en Barent zijn eigen plaats naast zijnen leermeester en oom geven. HOOFDSTUK XIV HET NAGESLACHT VAN BARENT AVERCAMP; DE FAMILIE VESTRINCK Uit Gerhard Vestrinck’s na 23 November 1672 [te Kampen?] gesloten huwelijk met Elisabeth Avercamp van Zutphen, j. d., zijn negen kinderen gesproten, die respectivelijk r°. ii November 1674 Hendrick, naar zijnen vader. 20. 20 September 1676 Pieter, naar haren eenigen broeder1), 30. 16 September 1677 Machtelt, naar hare moeder, 4°. 25 Mei 1679 Machtelt, alsvoren, 50. 27 Februari 1681 —( Aleyda, voor Aaltje, naar zijne moeder2). 6°. ) Machtelt, naar hare moeder, 70. 18 October 1682 Bernhard, naar haren vader Barent Avercamp, B°. 2 November 1684 Aleyda Machtelt, Broederkerk, naar de beide moeders, 90. 9 Mei 1686 Pieter, Bovenkerk, naar haren eenigen broeder. alle te Kampen gedoopt zijn. Slechts het oudste en zevende kind, beide zoons, Hendrick en Bernhard, naar de grootvaders van vaders- en moederszijde geheeten, zijn volgens het testament van hunne oudtante, Elisabeth Avercamp, weduwe van Cuyck, in 1696 nog in leven. Volgens de Rekeningen der St. Nicolaas- of Bovenkerk zijn op 2 October 1678, 31 Maart 1681, 14 April 1681, 15 Juni 1686 en 24 Augustus 1686 kinderen van Gerhard Vestrinck in die kerk begraven. De geboorte van het negende kind heeft aan Elisabeth Avercamp het leven gekost. Elf dagen na zijn doop vond zij op 20 Mei 1686 als „Gerhard Vestrincx vrouw”, voor wie f. 7 14 aan kerkengerechtigheid voldaan werd, in diezelfde kerk haar laatste rustplaats. Spoedig daarna zijn nog twee kinderen haar in het graf gevolgd. In ieder geval is Gerhard Vestrinck met vier jeugdige kinderen, waarvan het oudste nog geen 12 jaar en het jongste nog geen 2 weken oud was, achtergebleven. Twee kinderen heeft hij, zooals hierboven medegedeeld werd, binnen drie maanden nog aan de schoot der aarde moeten toevertrouwen. Zijn jeugdliefde moet diep in zijn ziel geworteld geweest zijn, want een tweede huwelijk is, in spijt van het gebruik dier dagen, niet gevolgd, hoewel hij in 1686 niet ouder dan 44 jaar 3) P Was Pieter reeds overleden? 2) Gerrit wordt immers Gerhard; Barent in Bernard veranderd, waarom niet Aaltje tot Aleyda verfraaid? s) Geen der doopacten van kinderen uit het huwelijk van Henrick Vestrinck x Aeltien Gerrits komt in de registers voor. Het is nochtans mogelijk, dat Gerrijt Hendrijck Gerritsen dye vader, die 10 Januari 1645 te Kampen gedoopt is, de gezochte is. geweest zal zijn. Toen hij 5 November 1704 begraven was, werd 9 December 1704 over den nog minderjarigen 22-jarigen Bernhard tenminste Andries van Ems tot voogd aangesteld.x) Dit ware eerder geschied, indien de vader hertrouwd was. Van Bernard Vestrinck zijn geen verdere levensbijzonderheden bekend. In het bezit van het ouderlijk huis en vermogen de geschiedenis herhaalt zich sluit onmiddellijk daarop de oudste, 30-jarige zoon Hendrick een huwelijk met GeertruydaFabricius. 12 December 1704 zijn tenminste te Kampen in ondertrouw opgenomen: „Hendrik Vestringh der beyde regten doctor, juffr. Geertruyda Fabricius.” De huwelijksvoltrekking ontbreekt in de Kamper trouwregisters. Geertruyda heeft het levenslicht te Kampen aanschouwd en is 30 Januari 1679 als dochter van den predikant Abrahamus Fabricius en Elysabeth van Sijp gedoopt. Zij stamt uit een echte domineesfamilie, want volgens een acte in de Overdrachten d.d. 13 Maart 1683 is haar vader de zoon van wijlen ds. Isbrandus Fabricius, in leven predikant te Deventer, en Geertruidt Casiers geweest. 2) In de „Naemketen van Moonen” komt Abrahamus Fabricius Isbr. filius van 1676—1690 als predikant te Kampen voor. Hij werd, zijnde predikant te Twisk in Noord-Holland, in de vacature van ds. Johannes Spiliardus beroepen. Bij resolutie van Schepenen en Raden van Kampen van 19 Juli 1676 werd het beroep door den magistraat geapprobeerd. In het lidmatenboek der Hervormde kerk, 1654—1764, komt onder 27 September 1676 als met attestatie van „Twisch” voor „Elisabeth van Sijp, huysvrou van Abrahamus Fabricius”. Elisabeth van Sijp is 3 Mei 1643 te Medemblik gedoopt als dochter van Cornelis Hertges van Sijp, president-Schepen, en Brechta Olphers, aldaar 6 November 1666 met ds. Abrahamus Fabricius ondertrouwd. Uit het Grootburgerboek van Kampen, fol. 28, blijkt, hoe de overige kinderen heetten. De 6en Februari 1682 wordt gratis krachtens zijn ambt het grootburgerrecht aan „Dom. Abrahamus Fabricius, bedienaer des Goddelicken woorts alhier” verleend. ~Isbrandus, Cornelius, Brechta, Geertruyda, liberi ejus”, heet het verder. Op 11-jarige leeftijd is Geertruyda’s vader haar ontvallen. Het begraafregister der Buitenkerk vermeldt: „1690 1 October d°. Fabricius f. o— o —.”, dus ook gratis uit hoofde van zijn beroep. Het gezin Fabricius heeft een huis, erve en where, met hof en stal daarachter, op de Burgwal bewoond, waartoe nog andere huurhuisjes ter weerszijden behoorden, gelegen tusschen het steegje ter eene en het St. Geertruids- en St. Catharina Gasthuis ter andere zijde, hetwelk 2 Februari 1683 van Warner toe Boecop en Anna Maria van Ruytenburch gekocht was. De weduwe heeft dit enorme pand met haren oudsten zoon ds. Ysbrandus Fabricius3) 17 November 1692 aan ds. Everhardus Worst, „bedienaer des Goddelicken Woordts tot Camperveen” en Abigael Hartsen, zijne vrouw, overgedragen. Elisabeth van Sijp werd 24 September 1706 in de Buitenkerk begraven en liet een testament na, dat 23 October 1706 geopend is. Uit het huwelijk van Henrick Vestrinck J. U. D. en Geertruyda Fabricius zijn vier dochters, alle te Kampen geboren, bekend, als vijfde en jongste kind een zoon Abraham, in de Broederkerk 10 November 1717 gedoopt. De dochters zijn: *) Momberboek, 1701—1729, fol. 46 v°., G. A. Kampen. -’) Deze heeft ook te Kampen gewoond en haar zoon overleefd. Zij is vermoedelijk z6 Augustus 1691 als weduwe als: „D’grootmoeder van Ds. Fabricius f. 7 ” in de Buitenkerk begraven. s) In 1718 is ds. Ysbrandus Fabricius, predikant te Medemblik, de geboorteplaats van zijne moeder, zie Overdrachten, 22 Juni 1718. Volgens dezelfde acte is Cornelius Fabricius J. U. D. met Anna Margaretha Schotanus a Sterringa gehuwd. Een acte in de Overdrachten van 1 Mei 1722 vermeldt ds. Ysbrandus Fabricius nog te Medemblik en aldaar reeds met Petronella van Lier getrouwd. i°. 27 December 1705 Elisabeth Magteld, 2°. 25 Mei 1707 Everdina Elisabeth, 3°. 31 December 1713 Aleida Johanna, 4°. 2 Januari 1716 Geertruid Brechta, gedoopt. Zij zijn alle gehuwd, te weten: Elisabeth Magteld trouwt i°. Richard Ketel1), o. 18 Juni, h. 9 Juli 1737; 2°. Mattheus Beek2), 18 November 1750; Everdina Elisabeth met Hendrik Eekhout 3), med. doet. 20 September 1753; Aleida Johanna met Pelgrim van Ingen, 17 September 1743; Geertruid Brechta met ds. Arnoldus Lambertus de Mist, 2 Maart 1747. Ook hier zou de man en vader nog 33 jaar eenzaam achterblijven, want begin November 1720 is ook hem de trouwe gade ontvallen: „Begraven Bovenkerk 7 November 1720 vrouw Vesteringh £7 14 —,” vijf kinderen van 3 tot bijna 15 jaar achterlatende. In het openbaar leven nam Henrick Vestrinck een vooraanstaande plaats in. Nadat hij bij resolutie van Ridderschap en Steden tot ontvanger van Vollenhove benoemd is, vermelden de regeeringslijsten van Kampen hem in 1724, 1727, 1731, 1734 en 1741 als schepen. Als burgemeester H. Vestrinck en als nestor van zijn geslacht is hij 15 Juni 1753 in de Bovenkerk, 79 jaar oud, begraven, en wel eerste klasse, zooals het bedrag van f. 7 14 uitwijst, vanuit zijn woning in de Oudestraat, Broederkwartier, waarin hij in 1748 als weduwnaar met 2 kinderen boven 10 jaar, Everdina Elisabeth en Abraham voorkomt en waar hij zeker tot het laatst door Everdina Elisabeth trouw verzorgd zal zijn. Zijn eenige zoon Abraham, ook J. U. D., komt in 1751, 1757, 1779, 1780 en 1789 op de Schepenlijst van Kampen voor. In het Nieuwe Raadhuis te Kampen hangt het door Tischbein geschilderd portret van den laatsten manlijken afstammeling van het uit Gescher gesproten klokgietersgeslacht, burgemeester mr. Abraham Vestrinck, bijgenaamd „de Prins van Kampen”. Het schilderij is gemerkt: „Abraham Vestrinck H[enrici F[ilius] a aetatis 41. J. V. Tischbein fecit”.4) Het in olieverf geschilderd portret is in 1878 door wijlen den heer G. A. van Engelen te Kampen aan de gemeente geschonken. Abraham Vestrinck, in 1717 geboren, op 41-jarige leeftijd, in zijn 42® levensjaar dus geschilderd, laat ons het ontstaan van het schilderij in 1759 stellen. Voor den magistraat van Kampen heeft Tischbein ook het in de Raadzaal hangende schilderij van Willem IV, prins van Oranje, stadhouder, 1711—1751, vervaardigd. Het doek is gesigneerd: „J. V. Tischbein fec[it] IV. 1760.” 5) *) Begraven Bovenkerk 22 Juni 1743 Mijnheer Richard Ketel. 2) ~ „11 October 1759 de heer Mattheus Beek. „ „ 5 December 1772 Mevrouw de weduwe van den heer Mattheus Beek, alle f. 7 14 —, dus eerste klasse. 3) Hendrik Eekhout, zoon van Hermannus Martinus Eekhout, kapitein, X Hillegonda Cornelia ter Barghorst, is 18 Januari 1709 te Deventer gedoopt. 4) Johann Valentin Tischbein is in 1715 te Haina in Keur-Hessen geboren en in 1767 als hofschilder te Hildburghausen overleden. 5) In de Bijdragen tot de Geschiedenis van Overijssel, deel XIV, p. 248, deelt mr. J. Nanninga Uitterdijk mede, dat in de Stedelijke Rekening van Kampen van 1760 voorkomt; „Ingevolge ordonnantie van den 24 Augustus 1760 aen de Burgemeester Vestrinck uitgetelt de somma van 60 ducaten, om uit te tellen aan G. van Tischbein [sic!] voor ’t pourtrait van wylen syne Hoogheid 1. q. —f. 315 —. Het vermoeden is dus gewettigd, dat Tischbein, bij burgemeester Abraham Vestrinck gelogeerd, eerst zijnen gastheer geschilderd heeft en dat hem vervolgens opdracht gegeven is, het portret van prins Willem IV te vervaardigen. Wellicht is men dientengevolge gekscherend van den „prins van Kampen” gaan spreken. Bovendien heeft Abraham Vestrinck een kantfabriek bezeten, zoodat zijn kleeding zich reeds door grooter zwier dan die van minder bedeelde broederen gekenmerkt hebben kan. De naam is dan door overlevering behouden, het verband echter vergeten. In ieder geval blijkt uit al deze mededeelingen, dat in hem de kunstenaarsziel voortleefde, het begrip van bescherming der schoone kunsten en de zin voor schoonheid, door de verbinding Vestrinck—Avercamp in hem gelegd. Was hij naar buiten als rechtsgeleerde en fabrikant, als burgemeester een „prins van Kampen”, een man van invloed en rijkdom, die na zijn dood nog een ruim legaat aan de kerk vermaken zou, diep tragisch is de geschiedenis van zijn huiselijk leven. Na de dood van zijnen vader is hij met Everdina Elisabeth, de in 1753 eenige, nog ongehuwde zuster achtergebleven. Toen zij 20 September 1753 met dokter Hendrik Eekhout gehuwd was, moest ook hij de ruim 36-jarige wel aan een eigen huiselijke haard gaan denken. Uit zijn wederom kort na het verlies van zijnen vader ondertrouwd 24 Juni 16 Juli 1754 in de Bovenkerk te Kampen gesloten huwelijk met Rensia Lemker werd het volgend jaar een zoon geboren, die bij zijn doop op 4 Mei 1755 x) de namen Kensius Frans —de eerste naar zijne op 2 Mei 1755 overleden moeder ontving. Dit kind is hem op jeugdige leeftijd ontvallen en zal mede een laatste rustplaats in de Bovenkerk gevonden hebben. Abraham heeft evenals zijn vader en grootvader zijn nog korter huwelijksgeluk door geen tweede verbintenis voor het leven trachten te vergeten. Op een moederlooze jeugd is een eenzaam leven en ouderdom gevolgd, 75 jaar oud is met hem in 1793 het geslacht Vestrinck te Kampen in de manlijke lijn uitgestorven en werd „18 Juny 1793 de heer burgemeester Abraham Vestrink f. 7 14 in de Bovenkerk begraven”. Onder de testamentaire legaten van 1793: „20 Juny van den heer burgemr. Abraham Vestrink f. 70 . ”. Het door Tischbein geschilderde portret bewaart dus behalve aan hem mede een laatste herinnering aan het geslacht Avercamp te Kampen! l) Gedoopt te Kampen in de Bovenkerk: 4 Mei 175 5, Kensius Frans, soon van burgemr. Abraham Vestrinck, wijlen Vrouwe Rensia Lemker. Getuigen: advocaat Arent Jan Lemker. Vrouwe Elisabeth Magteld Vestrinck, echtgen'. van den heer Mattheus Beek. 9 IV GENEALOGISCHE GEGEVENS OVER HET GESLACHT AVERCAMP HOOFDSTUK XV GESLACHTSLIJSTEN I. KAMPER TAK I. Mr. Barent Avercamp, zoon van Hendrick Avercamp, geb. .. 15 57 in Friesland, poorter Amsterdam 15 Juni 1584, schoolmeester en apotheker, verhuist in 1586 van Amsterdam naar Kampen, stadsapotheker, voor 6 jaar 6 December 1589 wederom aangenomen, tevens stadsdoctor 9 Juni 1596, ontslagen wegens voorgenomen terugkeer naar Amsterdam 9 November 1/96, maar weder aangesteld 29 December 1596, ouderling te Kampen, op de Synode te Kampen 18 Mei 1593, overleden aan de pest te Kampen in het begin van 1603,begraven kooromgang Bovenkerk, huwt 27 December 1583, 26 jaar oud, in de Nieuwe Kerk te Amsterdam Beatrix 'Peters Vekemans, geboren te Alkmaar ± 1563 ex Rector Peter Vekemans van Meerhout t. . Maart 1603 te Amsterdam, en zijne eerste vrouw Femmegien ~ . t24 December 1577 te Alkmaar, begraven Groote Kerk aldaar, behoudt na het overlijden van haren man volgens resolutie d.d. 12 April 1605 de stadsapotheek, dispositie van 18 December 1633, begraven Bovenkerk te Kampen 5 Januari 1634. Uit dit huwelijk zeker 8 kinderen, waarvan 5 in leven: i°. Hendrick, gedoopt in de Oude Kerk te Amsterdam 27 Januari 1585, schilder en teekenaar, „de Stomme van Campen”, begraven Bovenkerk te Kampen 15 Mei 1634. 2°. Peter, volgt 11. 3°. Lambcrt, geb. te Kampen volgens Nanninga Uitterdijk in 1591, apotheker te Kampen 1618, begr. Bovenkerk te Kampen in October 1628, huwt o. te Kampen 17 Juli 1612, te Leeuwarden Janneken Simons, dr. van Simon Frederiks [van der Hall], van Leeuwarden, j. d., overleden i 1625. Uit dit huwelijk 5 of 7 kinderen: a. Simon, in 1628 onmondig, in 1656 bijna 21 jaar, testament op request van 22 December 1636 bij vertrek naar West-Indië, dus geb. 1616 te , | 1642 te . . b. Catharina, in 1628 onmondig, huwt te Kampen Jacob Jansz. Veene, o. 15 Oct. 1641, begr. Bovenkerk 22 April 1653. Uit dit huwelijk: i. Lambertus, ged. te Kampen 6 Sept. 1644. 2. Jan, ged. te Kampen 31 Juli 1646, begr. Bovenkerk 23 Aug. 1646. Jacob Jansz. Veene, majoor, begr. Bovenkerk te Kampen 26 Augustus 1665, Lambertus Veene, o. te Kampen 14 Dec. 1666, h. 2 Jan. 1667 Bovenkerk, + vóór 1670, met Aeltjen van der Wende, j. d. van Kampen, als weduwe huwt zij 6 Mei 1670 met Jan Duyckingh, j. g. van Deventer. c. e. 3 kinderen begr. Broederkerk. ƒ. 2 Sept. 1624 begr. Bovenkerk Lambert Berentsz. kijnt. g. 5 Oct. 1624 begr. Bovenkerk Lambert Berentsz. kijnt. 4°. Evert of Everhardus, med. doet., geb. te Kampen, 1594, med. stud. te Leiden, 5 November 1615, 21 jaar oud, te Groningen 11 Juni 1616—Juni 1619, Frankrijk, lidmaat Kampen Sept. 1623, te Meppel 1637, in leven 1641, t te Meppel(?) vóór 19 Oct. 1649, zie Bijdragen tot de Geschiedenis van Overijssel, deel F of VI, p. 219, 233, huwt te Meppel, acte niet gevonden, o. te Kampen 8 Mei 1629, Elsghen Janssen, j. d. van Kampen, J te vóór 14 November 1661. Uit dit huwelijk 3 kinderen: a. Barnardus, ged. te Meppel 9 October 1631, jong f. b. Bcrnardus, t>;ed. te Meppel 7 Mei 1655. i t / .7 / * c. Beatreis, ged. te Meppel 14 Juni 1637, zij bedankt 14 Nov. 1661 te Kampen hare voogden, ontvanger Jacob Roeloffsz. Steenbcrc’i en majoor Jacob Veene. 50. Femmigje, geb. te Kampen ± 1601, tte Kampen na 1665, vóór 1671, huwt te Kampen 9 Mei 1624, Bovenkerk, o. 16 April 1624, Jacob Roelofsz. Steenberch, z.van Roelof Thonijsz. Steenberch en Truyde Jacobs, geb. 1601 (is 19 Dec. 1655 54 jaar oud), J vóór 10 Juli 1671, ontvanger Bovenkerk, Weezen, Armen, 1630—1670, ontvanger van Mastenbroek, 1642—1671, gildemeester St. Lucasgilde, 6 Maart 1646 en 20 November 1650, diaken, ouderling. Uit dit huwelijk 7 kinderen: a. Berend, ged. te Kampen 14 September 1625 x 20 Juni 1649 Margaritie Veene. b. Geertruid, eed. te Kampen 8 Juni 1627, begr. Bovenkerk 22 Januari 1691. ï o X J > ’ J / c. Jannichien, ged. te Kampen 25 Januari 1632, begr. Bovenkerk 29 October 1657. d. Beatrix, ged. te Kampen 3 November 1654, begr. Bovenkerk 27 Januari 1684. e. Roeloff, ged. te Kampen 2 December 1635, begr. voor de ouders, evenals zijn vrouw, dr. Femmetje, jong f. f. Peter, ged. te Kampen z Mei 1638, begr. Bovenkerk 25 Mei 1638. g. Marrigen, ged. te Kampen 12 Augustus 1639. b. Geertruid huwt: i°. Hendrick Hugo, wedr. *) o. te Kampen 28 Februari 1662. Een zoon: Gerrit Steenbergen. 2°. Jacob Willemsz. Worst, j. m. d. Beatrix huwt: i°. Quirijn van den Velde, j. g. van Amsterdam, o. te Kampen 2 Juni 1671, predikant te Harich 1671, te Werns 1675. begr. Bovenkerk 13 November 1679. 2°. Clamer ter Heyde, wedr. o. te Kampen 4 Maart 1681. Begraven Bovenkerk: den 10cn November 1663. 11. Peter Avercamp, geb. te Kampen 15 . t 1626 te Zwolle, begr. Groote of St. Michaëlskerk, graf no. 140, apotheker, burger te Zwolle 1615, huwt te Kampen o. 6 September 1611 Illisaheth van Ingen, j. d. geb. te Kampen 15 ex Jurrien van Ingen en Elisabeth Buter, begr. Bovenkerk 18 Juli 1630. Uit dit huwelijk 7 of 8 kinderen: a. Barent, geb. te Kampen 1612 of 1613, volgt 111. b. Elisabeth, geb. te Zwolle 1615 (?), want in 1640, acte 12 Augs. meerderjarig. c. Jochem, geb. te Zwolle 1617 (?) d. Petronella, geb. te Zwolle. e. Anna, geb. en gedoopt te Zwolle 28 December 1619, jong t. ƒ. Helena, „ „ „ „ „ 7 Februari 1622. g. Aderen, „ „ „ „ „ 30 December 1623, dezelfde soms als h. Pieter, „ „ „ „ „ 20 November 1625, jong f- h. Elisabeth huwt: i°. Jacobus Milius, j. m. van Harderwijk, z. van Tilemannus Milius, in leven predikant te Nunspeet,') apotheker, o. te Kampen 13 Augs., h. 8 Sept. 1641 te Kampen, Tilemannus en Pyeter kinderen f jong, 1657, Jacobus Milius begr. 1 Augs. 1665 Bovenkerk. 2°. burgemr. Jan Ram, wedr. van Steenwijk, o. 7 Sept. 1666 te Kampen. 3°. Jan van Kuyck, schout van Staphorst en Yhorst, wedr. van Aeltien Pafraets, o. 16 April 1675 te Steenwijk. Elisabeth levert attestatie van Staphorst tegen Kerstmis 1690 te Kampen in, J te Kampen en begr. in de Bovenkerk 21 Januari 1696, testament van 26 December 1695 op 22 Jan. 1696 geopend. c. Jochem gicht te Kampen 15 Juni 1642, kind 13 Jan. 1662 in de Bovenkerk, dochter Elisabeth, 24 Augs. 1662 nog in leven, zeker beide in 1668 reeds f, weduwe Judith Kaeckx [of H?] komt 15 Augs. 1668 voor. d. Petronella huwt Jan Jansen Tymans of ten Gelde van Vollenhove, o. te Kampen 16 October, te Vollenhove 18 October 1646. Drie kinderen Pieter, Jan en Elisabeth ten Gelde, voogden te Kampen 24 December 1667. Petronella in 1657 reeds f. Elisabeth ten Gelde, gedoopt 21 November 1656 te Vollenhove, huwt ds. Johannes Ardes, predikant te Blankenham, bij wien in 1696 zes kinderen. ƒ. Helena, j. d. attestatie „Middesomer 1646” van Wijhe te Kampen, huwt Hendrick van der Linden, wedr., o. te Kampen 29 Nov. 1661, zij f vóór 1665. r) 1593 f 1617 (Nav. 1881, 601) 111. Barent Avercamp, geb. te Kampen 1612 [of 1613], voogdijstelling te Kampen 18 Augs. 1630, bedankt 12 Augs. 1640 zijn voogden, houthandelaar, eekmolenaar, potgieter en schilder, waardein van de Provinciale Munt, 21 Oct. 1652—1679, overl. te Kampen en begr. in de Bovenkerk 24 October 1679, huwt te Zutphen 19 April 1640, o. te Kampen 6 Maart, te Zutphen 8 Maart 1640 i°. Mechteld Hoberdinck, geb. te Zutphen (?), dr. van Herman Hoberdinck en Maria Wijers, voogdijstelling 31 Maart 1628, Jacob Hoberdinck en Lambert ten Broecke voogden, moeder hertrouwt met Gijsbert Steens, overleden te Kampen aan de pest 1 of 2 Juli 1657. Uit dit huwelijk 3 kinderen: a. Petrus of Pieter, geb. en ged. te Zutphen 13 Febr. 1642, volgt IV. b. Derck, geb. en ged. te Zutphen 6 Öctober 1647, jong f. c. Elisabeth, geb. en ged. te Zutphen onvindbaar, huwt Gerrit Vestrinck, December 1672, o. te Kampen 23 November 1672, zoon van wijlen Henrick Vestrinck, klok- en geschutgieter uit Gescher te Kampen, en Aeltien Gerrits. Uit dit huwelijk 9 kinderen: a. Hendrick, gedoopt te Kampen n Nov. 1674 x Geertruyda Fabricius. h. Pieter, ~ „ „ 20 Sept. 1676, jong f. c. Machtelt, „ „ „ 16 Sept. 1677, jong f. d. Machtelt, ~ „ ~ 25 Mei 1679, jong f. e. Aleyda, } f. Machtelt ( „ „ „ 27 Februari 1681, beide jong f. g. Bernhard „ „ „ 18 October 1682, voogden 9 Dec. 1704. h. Aleyda Machtelt, „ ~ „ z Nov. 1684, jong Pieter, „ „ „ 9 Mei 1686, jong f. Elisabeth wordt in de Bovenkerk te Kampen 20 Mei 1686 begraven; Gerrijt of Gerhard Vestrinck aldaar 5 November 1704. 2°. Aeltien Gerrits, wed6, van Henrick Vestrinck, o. te Kampen 17 December 1658, geb. te Kampen, dr. van Gerrit Thonisz. potgieter en Aeltegien Berents, begr. Bovenkerk te Kampen, 1 December 1671. IV. Petrus of Pieter Avercamp, geb. te Zutphcn en aldaar gedoopt 13 Februari 1642, overl. in 1676?, zeker in 1679, huwt o. te Steenwijk 21 Juni 1668 Hillegonda Kam, j.d., geb. te Steenwijk leeft in 1679 en 1681 nog. Uit dit huwelijk: a. Rijkman, geb. en gedoopt te , leeft in 1696 nog en is ongehuwd, overleden te 11. HATTEM—HARDERWIJKER TAK I. Ds. Franciscus Avercamp, geb 15 59 (?) in Friesland (?), predikant te Ee en Engwierum 1584, te Jelsum 1606, te Oldeholtspade circa 1610, overl. aldaar 1 Febr. 1637, 77 jaar oud, huwt met Dorothea Jacobsdr. Buitenga of van Buttinga, overl. in Sept. 1643, oud 88 jaar. Is hij dezelfde Franciscus, die vermeld wordt als predikant te Steenwijkerwold, 1596—1604, met dochter Anneghjen x Berent ten Tooren, z. van Lucas ten Tooren, burgemr. van Steenwijk en Hendrickje Mijlsten met vier kinderen: 1. Lucas, 2. Frans, 3. Hendrikje, 4. Niesje1), zie Ned. Leeuw 1887, p. 120. Uit zijn huwelijk zijn voorts nog: a. Henricus, die volgt 11. b. Catharina, woont 18 Juli 1640 te Franeker, 20 Juli 1652 te Leeuwarden, huwt, o. te Zutphen 13 December 1618 met Barthold Wentholt, zoon van Hendrik Wentholt, brouwer, en Christina Evertsdr. Hoverdien, overl. vóór 18 Juli 1640, Zutphensche Kentenissen, 1640—1643, fok 94 en Scholtambt Zutphen, 1648—1654, fol. 1. Waarschijnlijk is een broeder van bovengenoemden Franciscus: ds. Flermannus Avercamp, geb , predikant te Ternaard en Hantum 1583, te Zutphen 1594, overleden te Zutphen, kort na 8 April 1595, gehuwd met Mary of Merry Zij geven elkaar het vruchtgebruik 8 April 1595, Zutphensche Kentenissen, 1594— 1596, fol Volgens de M. S. genealogie van 1825 (M. S. van Ingen, Ned. Leeuw) is ds. Franciscus Avercamp de zoon van Hendrick Avercamp Evertsz. *) Is ds. Franciscus Avercamp 2 x gehuwd geweest en heeft zijne eerste vrouw soms Niesje geheeten? 11. Dr. Henricus Avercamp, geb. te , medicus ordinarius der stad en Graafschap Zutphen bij resolutie van 5 Juli 1614. Tweede stadsdoctor te Kampen bij resolutie van 1 December 1640, overleden te Hattem, uitgevoerd naar Kampen, begraven aldaar op het koor der Bovenkerk 2 October 1647, huwt te Zutphen 12 April 1615 (o. 26 Maart, huwelijksche voorwaarden 23 Maart), Mechteld Wentholt, dochter van Hendrik Wentholt, brouwer en Christina Evertsdr. Hoverdien, geb , begr. te Kampen op het koor der Bovenkerk, 20 Augustus 1645. Zij géven elkaar het vruchtgebruik 26 October 1616, Zutphensche Kentenissen, 1615 1618, fol. 76 v°. Zijn vader nog in leven 3 October 1653, Zutphensche Kentenissen, 1633—1636, fol. 63. Dispositie ten behoeve van hunnen zoon Frans. 22 Augustus i636,ZutphcnscheKentenissen, 1635—1636, fol. 571. Wonen reeds te Kampen 18 Juli 1640, Zutphensche Kentenissen, 1640—1443, fol. 94. Zijn overleden en hunne kinderen genoemd 17 Augustus 1649, Zutphenscbe Kentenissen, 1647—1651, fol. 153. Bezitten een huis in de Kuiperstraat te Zutphen, 31 Augs. 1618, Ned. Leeuw 1922, p. 214, en Zutphensche Kentenissen, 1615—1618, fol. 221 v°. Zij koopen een huis in de Waterstraat te Zutphen 3 Mei 1619, Ned. Leeuw 1922, p. 212 en Zutphensche Kentenissen, 1619—1623, fol. 44. Uit dit huwelijk 5 kinderen: a. Geesken, ged. te Zutphen 21 October 1618. b. Derck, ged. te Zutphen, 27 Augustus 1620, jong t- c. Derck, later Theodorus, ged. te Zutphen 31 Óctober 1621, erft als oudste zoon de whare van zijne ouders, huwt Sara Martensdr. Potter. Uit dit huwelijk 5 kinderen, geb. te Leeuwarden i°. Mardnus, gedoopt te Leeuwarden 1645, student te Groningen 22 April 1664, te Leiden 13 Febr. 1668, predikant te Workum 1669, te Leeuwarden 1671, overl. te Amsterdam 6, begr. te Leeuwarden 12 Augustus 1673 in de bruidsdagen met de zuster van ds. Johannes van der Waeyen, predikant te Middelburg. 2°. Megteld, huwt ds. Jacobus Duersma te Drachten. 3°. Henricus, gedoopt te Leeuwarden student te Groningen 22 April 1664, te Leiden 13 Februari 1668, te Harderwijk 27 Sept. 1669, huwt met Elisabeth Mellema, uit welk huwelijk één zoon. d. Barthold, volgt 111. e. Frans, gedoopt te Zutphen 23 Augustus 1629, door zijne ouders begiftigd 22 Augustus 1636, student te Harderwijk 25 October 1648, te Groningen 18 September 1650, ouderling te Hattem, op de Synode te Nijmegen 22—28 Aug. 1655, huwt 28 Maart 1652: Gerhardina van Heerde, dochter van Derk van Heerde en Geertruid van Dompseler. Uit dit huwelijk geen kinderen. Bij acte d.d. 10 April 1656 geven zij elkaar het vruchtgebruik, Testamenten Hattem 1617—1662, ongefolieerd, R. A. Gelderland. 111. Barthold Avercamp*), geboren te Zutphen , hiaat doopboek, richter in ’t Nybroek en burgemeester te Hattem, burger te Hattem n Mei 1646, overl huwt 3 Augustus 1645: Gerritgen Greve, dochter van Gijsbert Greve en Jannighjen Schrassert, begr. te Hattem 14 Nov. 1673. Uit dit huwelijk 10 kinderen, waarvan de eerste 6 vóór 1661 geboren zijn. a. Hendrik, geb. te Hattem , student aan het Deventer Athenaeum 5 Kal. Nov. 1667, huwt misschien, o. te Sluis, attestatie naar Waterland Oudeman, 12 Augustus 1679; bij zijn huwelijk luitenant in de compagnie van kapitein Bernhard Ketel, Martha Kant, wonende te Sluis, Alg. Ned. Familieblad, 1887, p. 287. b. Mechteld, geb. te Hattem huwt , o. te Zutphen 27 Augustus 1671, attestatie naar Nybroek, Albert Lulofs, zoon van Samuel Lulofs en Helena Wentholt, ged. te Zutphen 1 October 1648. c. Johanna, geb. te Hattem , huwt omstreekt 1685: dr. Harmen van Heerde, zoon van Johanncs van Heerde en Hermina van Hugenpoot, ged. te Hattem 8 Nov. 1659. d. Catharina, geb. te Hattem , begr. te Hattem n Juni 1666. e. Frans, secretaris te Hattem, ongehuwd, opvolger van secretaris Cruyner, die n Juni 1654 het laatst in de Hattemer Testamenten voorkomt, secretaris Avercamp 3 Februari 1655, vermoedelijk begr. te Hattem, 23 Augs. 1703. ƒ. Derk, volgt IV. g. Gesina, ged. te Hattem, 13 Januari 1661, begr. aldaar 12 April 1747, huwt te Hattem ii Februari 1707, o. 23 Januari, Berent Uerwercker, wedr. van Geertruid Wylands, burgemeester te Hattem, bij acte van 24 November 1711 geven zij elkaar het vruchtgebruik, zie Testamenten Hattem, 1662—1721, fol. 80, R. A. Gelderland. Bij dispositie d.d. 27 Januari 1733 van juffr. Gesina Avercamp, wed. Uhrwercker; haar eenige en universeele erfgenamen zijn mr. Henricus van Loenen en zijn vrouw Lutgarda Voskuyl, op voorwaarde van levenslange alimentatie, Testamenten Hattem, 1721—1742, fol. 56, alsvoren. Begr. te Hattem 6 November 1722. h. Anna Christina, ged. te Hattem 22 Juni 1662. i. Gijsbert, ged. te Hattem 3 November 1663. j. Geertruid, ged. te Hattem, 25 Januari 1665, huwt te Vorchten 10 Juli 1704, o. te Hattem 15 Juni, attestatie naar buiten 3 Juli, attestatie van Heerlen, ds. Joannes Westrik, predikant te Heerlen. *) Barthold Avercamp, secretaris van Oldeboorn in Ut&fingadeel ten O. van Sneek, die in eene acte van 5 Augustus 1658 genoemd wordt, kan niet dezelfde zijn. IV. Derk Avercamp, geb. te Hattem vóór 1661, bij zijn huwelijk luitenant in het regiment van Wijnbergen, w.g. te Dendermonde, vertrekt met zijn gezin i Mei 1693 van Harderwijk naar Hattem, burgemeester aldaar, overpander van Veluwe en krijgscommissaris in Gelderland, over] , huwt te Nunspeet 6 Januari 1684, o. te Harderwijk 25 Dec. 1683: Reinera Schrassert *), dr. van Johan Schrassert en Geertruid Witten, weduwe van burgemeester Johan de Beyer, geb. 7, ged. te Harderwijk 11 Mei 1653, overl. 18 April 1713, komt niet voor in de uittreksels der Hattemer overluidingen, Navorscher 1906. Zij geven elkaar het vruchtgebruik 27 Maart 1684, Harderwijker Recognitieboeken, 1666—1694, fol ; acte van hen beiden aldaar, 1694—1710, fol. 103 v°.; in de dispositie van vrouw Armgard Schrassert, weduwe [Cornelis] van Cooth, wordt vrouw Reinera Schrassert, huisvrouw van den heer Derk Avercamp uitgesloten, 11 Februari 1709, Harderwijker Recognitieboeken, 1694—1710, fol. 292; zij leven nog volgens acte d.d. 29 Februari 1711, idem 1711—1733, fol. 4; Derck A. overpander in Veluwen, 25 Januari 1712, idem fol. 19; Derck A., commissaris van de Monsteringe en overste pander van Veluwen, wijlen zijne huisvrouw Reinera Schrassert; hun beider dispositie van 26 Maart 1713 (niet in het Recognitieboek), hunne zes kinderen genoemd, 2 Maart 1716, idem 1711—1733, fol. 61; Derck A. cedeert het recht zijner erfenis of het vijfde deel der nalatenschap van zijne zuster juffer Henrica Avercamp aan zijne twee dochters Gerharda en Johanna [jacoba,] 18 Mei 1716, idem fol. 64. Uit dit huwelijk 6 kinderen: a. Barthold volgt V. b. Geertruid, geb. 31 Maart, gedoopt te Harderwijk 2 April 1686, wellicht begr. te Harderwijk 13 December 1745, lidmaat te Hattem 1701 in de lente. huwt i°. te Damme: Johan Adriaan Bitter van Namen, geb. te Vreden, luitenant in het Deensche regiment van den Bregadier Benedict Brockdorf, te paard, overl. te Dendermonde 20 December 1712; zij geven elkaar het vruchtgebruik 28 Maart 17x0; hij is de oudste zoon van wijlen zijnen onlangs overleden vader Godofrid Maximiliaen Henrick van Nahmen, Harderwijker Recognitieboeken, 1694—1710, fol. 324. Vrouwe Geertruid Avercamp, wede. Nahmen bewijst vaderlijk goed aan hare twee dochters: Elisebeth Anna Bregette en Theodora Reinera Johanna, 29 December 1714; de dispositie van 28 Maart 1710 blijft van kracht. Harderwijker Recognitieboeken, 1711—1733, fol. 49. huwt 20. te Harderwijk 18 Januari 1715, o. 30 December 1714: Hendrik van Balen, wellicht begr. te Harderwijk 21 Februari 1747. Zij testeert 28 Maart 1740 niet te Harderwijk. c. Derk Reyner, geb. 24, ged. te Harderwijk 25 November 1688, overl huwt te Nunspeet 23 Juni 1715, o. te Arnhem 1, attestatie naar buiten 16 Juni: Johanna van der Burgh, dochter van Johan van der Burgh en Aeltien Vierhuysen, ged. te Arnhem 22 Juli 1692. Hij geeft volmacht aan zijne vrouw 10 Maart 1718, Harderwijker Recognitieboeken, 1711—1753, fol. 86. d. Gerharda, geb. 19, ged. te Harderwijk 25 December 1690, lidmaat te Hattem in den winter 1708, idem 1738 in den zomer, met attestatie van Amsterdam, ongehuwd, begr. te Hattem 3 Juni 1741. *) Voor verdere bijzonderheden zie: Familieaanteekeningen van Hoeclum, Schrassert, enz. aan het slot. e. Johanna Jacoba, geb. 28, ged. te Harderwijk 28 December 1692, lidmaat te Hattem 1708 in den winter, overleden huwt: Derk van Hoeclum, zoon van Jacob van Hoeclum en Gesina Allegonda Wijchman, ged. te Nijmegen 4 December 1716. N.B. Dit laatste huwelijk lijkt zéér onwaarschijnlijk, daar Jacob van Hoeclum en G. A. Wijgman eerst 25 Febr. 1712 te Oene gehuwd zijn; de echtgenooten zouden dus wel heel veel in leeftijd gescheeld hebben. ƒ. Frans, ged. te Hattem 10 November 1695, student te Harderwijk 1 April 1717. V. Barthold Avercamp, geb. xi, ged. te Harderwijk 13 September 1684, lidmaat te Hattem 1704 in den zomer, student te Harderwijk 12 September 1709, secretaris te Hattem inplaats van zijnen oom Frans, begr. te Harderwijk op het koor 26 Februari 1742, huwt te Oene 9 November 1709, o. 14 October: Cecilia van Hoeclum '), wede. van Hendrik de Wolffs, vaandrig in het regiment van den brigadier van Beynhem, dochter van Derk van Floeclum en Reinera Schrassert, gedoopt te Oene 26 September 1680, lidmaat te Oene Mei 1701, met attestatie naar Harderwijk 1737, begr. te Harderwijk 19 Maart 1772. Uit dit huwelijk 4 kinderen: a. Reinera Johanna, geb. 29 December 1710, gedoopt te Oene, 1 januari 1711, lidmaat te Oene 15 Mei 1730, met attestatie naar Zwolle 1734, wellicht begr. te Harderwijk 25 October 1765, ongehuwd. b. Derk, ged. te Oene 10 Februari 1715, lidmaat te Oene 19 September 1735, met attestatie naar Maastricht 1736, naar Harderwijk 1737, luitenant in het regiment Baden-Durlach 20 Juli 1751, bij zijn huwelijk luitenant in het regiment van Burmania, in garnizoen te Dokkum, burger van Harderwijk 13 Januari 1772, (komt in het officiersboekje van 1770 nog als luitenant voor, in dat van 1776 niet meer), begr. te Harderwijk, 7 December 1790, huwt te Hierden 7 Maart 1752, o. te Harderwijk 20 Februari: Eleonora Sophia Marchant, dochter van Johan Marchant en Jacquelina Geertruid Ardesch, ged. te Harderwijk 23 October 1720, begr. te Harderwijk 13 Januari 1792. c. Gerrit Clemens, volgt VI. d. Johanna Hendrina Bartha Geertruid, ged. te Oene 4 Augustus 1720, begr. te Harderwijk 28 januari 1794, huwt te Hierden 1 December 1750, o. te Harderwijk 15, attestatie naar Hierden 30 November: Derk van Voorst, zoon van Boon van Voorst en Weympjen Suyck, ged. te Harderwijk 16 November 1722, luitenant in het regiment van Aylva, op pensioen 10 Maart 1749, begr. te Harderwijk 14 Februari 1797. x) Zij wordt genoemd in de inventaris van jhr. mr. D. P. M. Graswinckel, De Archieven der Gasthuizen en Fundatiën, Gilden, Schutterijen en Vendels, enz., p. 97, I 730. 1930 ’s-Gravenhage, Algemeene Landsdrukkerij. VI. Gerrit Clemens Avercamp, ged. te Oene 3 April 1718, luitenant in het regiment van Broeckhuysen, burger van Harderwijk 29 Juli 1757, begr. te Harderwijk 1 Juni 1784, huwt i°. te Hierden 13 April 1750, o. te Harderwijk 29 Maart, attestatie naar Hierden 13 April: Geertruid van Dompseler, dochter van Derk van Dompseler, schout en ontvanger van Barneveld, en Arnolda van Tielen, ged. te Barneveld 19 Juni 1707, begr. te Harderwijk 21 October 1765, huwt 20. te Hattem 27 (28?) December 1769, o. aldaar 6, te Harderwijk 10, attestatie van Harderwijk naar Hattem, 24 December: Gerardina Broeckhuysen, dochter van Gerrit Willem Broeckhuysen en Johanna Wilhelmina van Ommeren, geb. 1 Maart 1739, overleden te Harderwijk, uitgevoerd 5, begr. te Hattem 5 Mei 1774. Uit het tweede huwelijk 2 kinderen: a. Barthold Gerrit Willem, ged. te Harderwijk 18 October 1772, overl. 5 November, begr. te Hattem 10 November 1785. b. Johanna Cecilia Wilhelmina, ged. te Harderwijk 17 April 1774, overl. 13 Juli en begr. te Hattem 17 Juli 1775. Heeft een natuurlijke zoon, geb. te Harderwijk 13 November 1758 bij Lambertje Dirksdr. Lamberts, zie Navorscher 1879, p. 325. Uit de Familieaanteekeningen van Hoeclum, Schrassert, enz. (Stadsbibliotheek en Leeszaal te Haarlem, No. 13370). Reyniera Schrassert, geb. te Harderwijk 7 Mei 165 3. Deze is getrout Anno 1674 den 31 Marty met d'Heer Doctor Johan de Beyer, Burgemeester tot Harderwijck, denwelcken sy gebaert heeft een dogter den 2 Novemb. stil. novo 1674 tot Amsterdam genaemt Johanna Elisabet, welke dogter getrout is met de Heer Burgemeester ende Muntmeyster Brynen tot Harderwijck den laesten Dec. 1693, en een soon, geboren tot Harderwijck den 26 December 1675 en genoemt Jacob Reyner; deze is jongh gestorven den 19 decemb. 1687. Br. johan de Beyer is gestorven den 27 juni 1682 smorgens omtrent 9 uyren. De weduwe hertrout den 6 January 1684 met de Heer Dirck Avercamp, Luytenant int Regement van den Gen. Majoor Wijnbergen en daer naer Burgemeester tot Hattum, werwaers Dirck Avercamp en Reyniera Schrassers met er woon trecken den 1 Mey 1693. Bij deese Hr. Burg,.. Dirck Avercamp heeft Mevrou Reyniera Schrassert deese kinderen: 1684 Bartelt Avercamp, geb. den 11 Sept. i 686 Geertmyt, geb. den 31 Marty. i6BB Dirck Reyner, geb. den 24 Novemb. 1690 Gerharda, den 19 Decemb. 1692 Johanna Jacoba, den 28 Decemb. 1695 Frans is gebooren d tussen 5 en half ses. Reynira Schrassert is gestorven den 18 April 1713 des agtermiddags 3 uyren. Geertruyd Avercamp is getrouwt geweest met Adriaen Bitter van Nahmen, van Vrede geboortig, tot Dammen in Vlaenderen getrouwt, hebben naegelaten dese twe kinderen: Anna Brigette van Nahmen. Theodora Reynira van Namen. x) Dese Nahmen is gestorven op den 20 xber 1720 [= December] tot Dendermonde. Naderhand hertrouwt met de Hr. van Baaien tot Harderwijck. Hebben . De Heer Bartholt Averkamp is in den eghten staet getreden met de juffr. Cecilia van Hoeclum, wed. Wolfs in November 4. 1710 en hebben dese navolgende kinderen geprocreëert: Regina Johanna is geboren den 29 december savons omtrent 9 uyren 1710 door Domine Gerhardus Opgelder tot Oene gedoopt. 1714 Dirck Averkamp is gebooren s —. Gerhart Clemens is geboren . Ged. te Harderwijk. 5 Sept. 1710; Theodora Reynera Johanna, de Heer Johan Adriaan Bitter van Namen, vrouw Geertruydt Avercamp. V BIJLAGEN I—CXXIV io B IJ L A G E N BIJLAGE I. Benoeming van mt. Peter Vekemans tot Rector der Latijnsche school te Alkmaar. Afschrift uit: Resolutiën Vroedschap, 1565—1582, G. A. Alkmaar. Ten daege voirsz. [op huyden den XIen February A°. LXVI [ =1566] stilo co[mmun]i is Mr. pieter angenomen voer Rectoor deser stede omme de somme van hondert ende tsestich gulden, waeraf hy vuytkeren zal Mr. Lambert in quinto xxx gulden. Heer Cornelis Cannius xxxvi gulden ende mr. Jacob int benedenschool liiij gulden ende dit gedurende den tijt van een geheel jaer ingaende May A°. LXVJ. Up huyden den XXIIIen Decembris A°, XVCLXVI soe is mr. pieter Rectoor wederom van nyens angenomen by de meeste stemmen van de vroetschap omme dye somme van twee hondert gulden ’s jaers ende een nieuwe bonnet geduerende den tijt van vijff jaeren achtereen volgende ingaende ende beghinnende te May naestcomende, van welcke penningen hy alle jaere vuytkeren zal te weeten Mr. Lambert in quinto xxx gulden, heer Cornelis Kennius xxxvi gulden, mr. jacob in ’t benedenschool liiij gulden ende Heer Wouter ofte een ander ondermeester int benedenschool xii gulden, mits dyer conditie dat dye voirn. Rectoor hem verbonden heeft dye voorsz. vijff jaeren vuyt te dienen sonder die stede te mogen verlaten, maer by faulte van misdryeven, zoe zal die stede den voirn. Rectoor mogen verlaten. In margine: beroerende de nyeuwe anneminge van de Rectoor. Den XXIXen January A°. LXIX stilo communi zoe is ff loen van den Rectoer verbetert by advijs van den Vroedschap, als dat mr. Pieter Rectoor zal hebben 5 jaers ijffxxij daer hy off betalen zal de mr. in quinto xl gl. de mr. in sexto xlij gulden en de mr. int laech school lx gulden. Op huyden den XXVH" Juny Anno XVCLXXVIII. Upt versouck van die van Amsterdam, die begeren dat men haer mr. Pieter conrector ende mr. Jan zijn ondermr. zoude laeten volgen tot vorderingc van haere schole is by de vroetschap geresolveert dat burgermrn. an die van Aemsterdam sullen schryven dat wy om heurl. hoge noot haer binnen XIIII daegen een van beyden sullen laeten volgen, mits dat zy d’ander hier souden laeten blyven tot Alreheyligen naestcomende. In margine: „berorende die van Amsterdamme die versoecken mr. pieter ende mr. |an.” BIJLAGE 11. Afkoop jaarrenten op huis te Alkmaar door den Rector Peter Vekemans. Alkmaar, zo November 1574 en 29 Mei 1580. Verklaringen van de stadsregeering, dat mr. Pieter [Vekemans van Meerhout], rector, heeft afgekocht tweejaarlijksche pachten van 5 en 9 Car[oli] guldens gevestigd op zijn huis en boomgaard aan den Koningsweg benoorden die Jonge Schuttersdoelen, waarvan de pachtbrieven afkomstig van het Papengilde – door den troebelen tijd niet te vinden zijn. Perkament met afhangend stadszegel. BIJLAGE 111. Wedden van Rector en Onderrector aan de Latijnsche scholen te Amsterdam. 1579- Mr. Pieter van Meerhout rectoor inde Niewe Zijdtsschool heeft’s jairs te wedden verschinende by de quartieren iaers iclxxv g. ft. hem selfs per zijn quartier over 't quartier Lichtm. 79 xliii . xv . o. May 79 xliii . xv . o. Aug. 79 xliii . xv . o. Novemb. 79 xliii .xv. o. Deselve heeft noch over ’t supplement van ’t gene hy jaerlicx minder ontfangt dan hondert gulden, ende zyne drie onder schoolmeesters elcx min dan Ixxx gl. henluyden betaelt als blijct by ordonantie ende quitantie twe hondert twe ende twintich gulden twaelff st. twe penn. iicxxii . xii . ii Johannes Vorstius onderrector 120 gld. 3 duitsche schoolmrs. 158°, ijBi. ijB2. Mxxv gul. = 4 X 43 15 o. Pancraes in 1582. ij 84- Inplaats conrector Vorstius, mr. Jacob Adamsz., David Mostert. /ƒ 19 April. Hubrecht Cornelis kornrector ende Marri Pieters, sijn huysfrou ende mester Willum, burgemester ende Al.' Alberts als peten, het kind heet Cornelis. (jong f). Idem. 1602, 19 February. Huybert Cornelis ende Marri Pieters, sijn huysfrou ende Saara Huysmans als peet. het kint heet Pieter. BIJLAGE XII. Ondertrouw- en trouwacte van Rector Peter Vekemans en Sara Huysmans. Afschrift uit: Huwelijks Inteekenregister van de Kerk, D. T. B. 409, fol. 115, G. A. Amsterdam. Den VIIen July 1600. Compareerden voer Jan Thomasz. ende Dierck Jacobsz. Roosekrans Mr. Peeter Vekemans Rectoor in de Nieuwe Zijds Schole, wedr. van Tanneken Willems ter eenre ende Saerken Huysmans van Antwerpen, oudt omtrent XLI jaren, woonende op de Oude Zijds Voorburchwal, ende geassisteert mit Paeschijntgen Smits, haere moeder, ende Herman Huysman, haere broeder, ter andere zyden ende gaven aen versoeckende als voren ende naer dien sy by de waerheyt verklaerden, dat zy vrye persoonen waren ende malkanderen in bloede ende vrientschap door huwelijck aengekomen niet bestonden, zijn hun hare geboden verwilliget. w.g. Peter Vekemans van Meerhoudt. Sara Huysmans. In margine: Mr. Peeter Vekemans. Trouwregister van de Nieuwe Kerk, D. T. B. 988, G. A. Amsterdam. July 1600, den 24 mester Pieter Veckeman ende Sara Huysmans (volgt verwijzingsteeken voor de drie geboden). BIJLAGE XIII Testament van Magdalena Geertsdr., weduwe van Pieter Smit. Afschrift uit: Acten Notaris L. Heylinc, 5 Juni 1599—5 Juli 1599, G. A. Amsterdam. 22 Juni 1599 Magdalena Geertsdochter, weduwe van Pieter Smit op de Nieuwe Zijdts Voorburghwal —Beerendt Vries en Jacob Vries hare zonen testeert ter presentie van den eersamen zeer discreten Mr. Pieter Veeckemans van Meerhoudt, Rector an de Nieuwe Zijts Schole deser stede. Hij onderteekent: Peter Vekemans van Meerhoudt. BIJLAGE XIV. Ondertrouwacte van Abel Gaem en Susanne Pieters Vekemans. 9 December 1600 kerkelijke huwelijksinteekening van Abel Gaem van Schoonhoven, oud 25 jaar, wonend sinds 8 jaren op de Nieuwezijdskolk, geassisteerd door zijn moeder Betgen Gaems en Susanna Pietersdr. Vekemans, oud 24 jaar, wonend op het Nieuwezijdskerkhof, „wiens vader mr. Pieter Vekemans, rectoor, zijn consent voor den secretaris Mostert verclaert hadde”. De huwelijksvoltrekking is te Amsterdam niet gevonden. Attestatie Ned. Hervormde kerk te Kampen: Ber[t?]tgen Gaem, attestatie van Amsterdam, Paschen 1601, fol. 17 v°. BIJLAGE XV. Acte en testament van Abel Gaem en Susanna Pieters Vekemans. Sr. Abel Gaem, coopman tot Amsterdam volgens notariëele acte, d.d. 6 April 1600 voor notaris Lieven Heylinc te Amsterdam gepasseerd, ten versoucke van Sr. Jan Beyart contra hem, „een wissell luydende als volgt: „Laus Deo in Middelborch den 28er> Martij 1600 voor 10 ft.” betaald; tweede wissel van 101 ft. VI. niet betaald; Gaem verklaart „mit eene in compaignie is.” Testament van Aebel Gaem X Susanna Pieters d.d. 15 Mei 1601, voor notaris Lieven Heylinc gepasseerd; zij woonden in de Armsteegh (Nieuwe dijk) „daer den hollantschen daelder wthanght”; zij vermaken elkaar alles reciproce behalve de linnen en wollen goederen, die voor de erfgenamen ab intestato zijn, indien zij kinderloos komen te overlijden. BIJLAGE XVI. Testament van Bettgen Gaem. Afschrift uit: Testamenten, 1598—1606, G. A. Kampen, fol. 261 v°* Den 19. Octobris A°. 1604. Bettken Gaems, z[aliger] Mr. Henrick Gaems nagelaten weduwe, heft by giftinge ter oersaken des doots gegeven ende gifft vermitz desen, Heyltken, hoers soons Jacob Gaems docbterken, hoer twee nye hoycken, twee nye samaren, dree rocken, dree mantelkens ende voorts hoer andere clederen tot hoeren lyve beboerende, ingelijcx een bedde mit sijn toebehoer, een cleerkaste ende een groote cypressen kiste, mit allet ghene dat in de cleerkaste ende in de kiste bevonden sal worden. Alles nae hoers donatricis doot toe ontfangen ende toe beholden. Sonder argelist. r j oram j Mr. Abel Hilbrants. Qjnrae(jt Coenders. BIJLAGE XVII. Voogdijstelling kinderen van Jacob Gaem. Momberboek Kampen, 1581—1611, fol. 66 v°. Vader: Jacob Gaem. Moeder: Maria van Ruytenburch. t Kinderen: 1. Adolph. 2. Heyltgen. 3. Anneken. 4. Maria. 5. Hillegen. Voogden: Roelandt Gaem, zijn broeder. Johan van Hensbergen, zijn neef. Acte: 6 April 1601. BIJLAGE XVIII. Verkoop huis op de Burgwal te Kampen door Jacob Gaem en vrouw aan zijne broeders. Afschrift uit; Overdrachten, 1597—1604, fol. 117, G. A. Kampen. Den 4. Marty A°. 1600. Jacob Gaem ende Mayken, sijn huysfrouwe, hebben bekandt, dat sie voer hoer ende hoeren erffgenamen, om een somme van penningen, hoer voll ende all ter noege betaelt, verkofft ende opgedragen hebben, verkopen ende opdragen in cracht deses, Roloff Gaem en Abel Gaem, hoeren broeders, ende derselver erffgenamen, hoer huys ende arve gelegen binnen deser stadt Campen, op den Burgel, tusschen Jacob Glauwe an die eene, ende Anna in die Complete, an die andere zyden, streckende achter an Johan van Swollen erve, welck huys ende erve is vry, naest dree golden gulden des jaers, hoers rechtes, daeruth gaende. Sonder argelist. r ( oram | Steven van Rutenburch. Albert Hartsoecker. BIJLAGE XIX. Alsvoren, door gebroeders Gaem aan Jacob Gaem. alsvoren fol. 151- Den 6. Aprilis A°. 1601. Roelaendt Gaem voer hem selffs ende mede in naeme ende van weghen syner huysfrouwe Aeffgen Jacobs, als oock mede in naeme ende van weghen Ahell Gaem sijn broeder, Susanna Peters sijn huysfrouwe ende haer beyder erffgenaemen, daer voer hy de rato caveert ende instaet, bekendt, dat hy om een somme van penningen voll ende all ter noege betaelt, vercofft ende opgedragen hefft, vercoept ende opdraecht in cracht deses Jacob Gaem ende synen erffgenaemen, hoer huys ende arve, gelegen binnen deser stadt Campen op den Burgell, tusschen Jacob Glauwe an de eene ende Anna in de Complete an de andere syden, streckende achter aen Johan van Swollen arve, welcke huys ende arve is vry, naest dree golden gulden des jaers boers rechts daervthgaende. Sonder argelist. Coram J Jacob Maler. Steven van Ruytenburch. BIJLAGE XX, Huwelijksche voorwaarden mr. Peter Vekemans en Sara Huysmans. Afschrift uit: Notarieel Archief Amsterdam, acten Notaris L. Heylink, 27 Juni 1600—25 Juli 1600, fol. 720 v°., G. A. Amsterdam. In den naeme Gods amen by desen openbaeren instrumente sy condt ende kennelick eenen ygelicken, dat in den jaere als men schreeff sesthien hondert, op den sesten dach der maendt July voor my Lieven Heylinc openbaer notaris bijnnen Amstelredamme residerende, by den Hove van Hollant door voorgen. nominatie der voorsz. stede geadmitteert, gecompareert zijn den Eersaemen Air. Pieter ]/ekemans van Meerhoudt Rector an de Nieuwe Zyde burger deser voorsz. stede toecommende bruydegoom geassisteert met Sr. Marcus de Vogelaer zijn cousin ter eendre ende d’eerbare Sara Huysmans toecommende bruydt geassisteert met haeren broeder Sr. Herman Huusman ende Sr. Jan Rogiers haeren vriendt ter anderen zyden, ende bekenden ende verclaerden dat die vorn. Mr. Pieter Vekemans ende Sara Huusman voorgenomen hebben metter hulpe van Godt almachtich te saemen te vergaderen in den heylighen huwelicken state, ter eeren Godes ende haeren sielen salicheydt, ende voor eenighen bandt van huwelijck so zy tusschen dye voorn, contrahenten besloten ende geaccordeert die conditiën antenuptiren ende huwelicxe voorwaerden hier naer verclaert, in den eersten soo brengt die voorn. Mr. Pieter Vekemans tot avancement, subsidie ende onderstande van desen huwelicke de somme van twaljf duysent gulden eens, zuyver boven zyne kinderen goederen, daervan hy gescheyden is, volgende den accorde niette momboorn van zyne voorskinderen daervan gemaeckt, consisterende die voorn, twaelff dusent guldens so an gereet geit, wtstaende schulden, mueblen, als actiën ende crediten, daertegens die voorn, toecommende bruydt zal tot onderstande van desen voorsz. huwelijck brenghen de somme van ses hondert gulden eens, dewelcke door haeren voorsz. broeder Sr. Herman Huysman naer trousommatien van den voorsz. huwelicke wtgereyckt ende betaelt zullen worden, boven eene bruyloft maeltijt die hy mette voorn, zyne suster belooft te geven, midtsgaders cleedjetjen soe hy daere een affbegeert te hebben. Is voorts geconditionneert ende bevoorwaerdt, by aldien die voornoemde Mr. Pieter Vekemans geraeckt afflyvich te worden voor die voorn. Sara Huusman zonder kindt oft kinderen by haer geprocreert nae te laeten, soo sal zy voor vuyttrecken die voorsz. seshondert gulden by haer in desen huwelicke gebracht als vooren, met alle hare cleede[re]n, lijnnen ende wollen, rengen, juwelen ende cleynoden, ’t haren lyve beboerende, ende boven dien hebben, proffycteren, genieten ende ontfanghen vuyten aldergereetste ende apparense goederen by den voorn. Mr. Pieter achtergelaten de somme van twalff hondert gulden eens, ende noch die rechte helft van de conquesten die staende desen huwelicke bevonden zullen worden geconquesteert te wesen, ofte in plaetse van de helft van de voorsz. conquesten noch twee hondert ponden grooten Vlaems eens, ’t welck zal staen ter beloefte, kuere ende obtie van de voorn. Sara Huysman, off zy haer houden wilt an de helft van de conquesten, ofte de voorsz. twee hondert ponden grooten Vlaems eens, ’t welck zy zal verclaeren bijnnen den tijdt van ses wecken naer d’affiyvicheyt van den voorsz. Mr. Pieter ende in alsoe verre die voorn. Sara Huysmans quaeme afflyvich te worden voor den voorsz. mr. Pieter zonder kindt ofte kinderen by hem geprocreert achter te laeten, so sullen haer naeste erffgenaemen volgen de voorsz. ses hondert gulden by haer in desen huwelicke gebracht, met alle hare deedferjen, lijnnen ende wolle, mitsgaders rengen, juwelen ende cleynoden t’ haren lyve behoorende, ende boven dien in plaetse van de conquesten noch ontfangen de somme van seshondert gulden eens, daermede die voorn. Mr. Pieter sal volstaen zonder hiernevens eenigen staet ofte inventaris van de goederen des sterffhuys te moeten geven, ten ware die voorn, helfft van de conquesten merckelicke somme meer bedroegh, waerinne die voorn. Mr. Pieter zal quyten zyne consciëntie, ende ’t welck zal staen ’t zijnder discretie, alle welcke conditiën, puncten ende voorweerden, die voorsz. comparanten elck in zijn regardt ende soe veel elck van hen aengaet belooft hebben getrouwelicken nae te commen, te effecteren ende te volbrenghen onder die verbintenisse van hare respective persoenen ende goederen presente ende toecommende, die submitterende tot bedwanek van allen rechten ende rechteren,versouckende dat ick notaris liete maecken ende leveren zoude een ofte meer openbaere instrumenten in debita forma, dit was aldus gepasseert bijnnen deser voorsz. stede Amsterdam ten huuse ende voor Sr. Herman Huusman ten daghe ende jare als boven ter presentie van wegen vrienden ende maeghen die de minute desses benevens die voorn, toecomende conjoincten mede onderteickent hebben. In margine: huwel. voorwaerden mr. Pr. Vekeman[s], Sara Huusmans. BIJLAGE XXL Testament van Sara Huysmans, vrouw van mr. Peter Vekemans. Afschrift uit: Notariëel Archief, Acten Notaris L. Heylink, 14 Mei 1601—Mei 1601, fol. 242, G. A. Amsterdam. In den naeme ons Heren by desen openbaeren instrumente van testamente sy condt ende kennelick eenen ygelick dat in den jare desselffs ons Heeren als men schreeff sestien hondert een op den dach der maendt May voor my Lieven Heylinc openbaer notaris binnen Amsterdam residerende by den Hove van Hollant door voorgfaende] nominatie der voorsz. stede geadmitteert ende ter presentie ende getuigen nagenomt in eygen persoone gecompareert is d’eerbare [Sara] Huysman wettighe huysvrouwe van weghen Mr. Pieter Vekeman van Meerhout Rectoor an de Nieuwe Zyde binnen desser voorsz. stede, my notaris welbekendt zijnde, cloeck ende gesondt, gaende, staende haer memorie, verstandt ende vijff sinnen over all wel machtich zijnde ende gebruyckende so evidentelick bleeck, die welcke verclaerde dat zy overdenekende die ongestadicheydt ende kortheydt des menschelicken levens op desser weerelt ende datter niet soe seecker is als die tijtlicke doot ende niet onzeeckerder als die ure van dien, begeerende daeromme soe veel in haer is die voorsz. onseeckerheydt te voorcomen met testamentlicke dispositie, heeft wt haer vrven eygen wille met rype deliberatie ende wel bedachten sinnen oock als zy zeyde onverleidt oft onbedwongen van yemandt gemaeckt, gesloten ende geordonniert haer testamente ende dispositie van vuytersten wille in der forme ende manieren hier nae verclaert, in den eersten soe beveelt zy testatrice haer siele, soe wanneer die door den wille des Heren wth haer lichame scheiden zal die salichmaekende genade Gods door Jesum Christum ende haer lichaem een christelicke begravenijsse ende comende also ter dispositie van hare goederen, soo legateert ende gundt, geeft, laet ende maeckt zy testatrice Susanneken Huysman de dochter van Sr. Herman Huysman haren hroder Kondert ponden groten Vlaems ende laet ende vermaeckt aen den voorn. Mr. Pieter Vekeman haeren manne haere mariagerengen te weeten een robin ende een diamant, ende alle haren andern resterende goedjerjen boven den voorsz. legaten ende lasten haers sterffhuvs overschietende, denselve gundt, geeft, laet ende maeckt zy testatrice aen hare gerechtighe ende wettighe erffgenaemen ah intestato, omme by hem luyden gepert ende gedeylt te worden naer de gemeene rechten ende usance desser landen, deselve daerher instituerende met vollen rechten ende instututien midts dessen, wel verstaende by aldien zy testatrice geraeckte t’overlyden sonder kindt oft kinderen van haren lyve gecommen nae toe laeten, maer kindt oft kinderen achterlatende, zullen die voorsz. legaten ende institutie respective cesseren, nul ende crachteloos wesen, verclaerende ’t gene voorsz. die voorn, testatrice te wesen haer testamente ende dispositien, wterste wille, ordonnerende, willende ende begerende denselven alsoo nagecomen, geobserveert ende achtervolcht te worden als testament [sche wijse?], codicille, donatie oft anderssins soo yemandts testament ende vuyterste wille alderbest substitueren, valueren ende stadtgrypen mach, alwaer ’t oick soo dat hierinne niet ende ware geobserveert alle de solemniteyten, loyen ende regulen van rechten dieder in behoren geobserveert te worden, versouckende by my notaris hiervan gemaeckt te worden een oft meer oDenbaere instrumenten in behoirlicker forme. Dit was aldus gepassert In margine: „niet geeffectuert.” BIJLAGE XXII. Continuatie van mr. Barent Avercamp als stadsapotheker te Kampen. Afschrift uit: Ordinarius Antiquus, fol. LVIII (i 56), G. A. Kampen. A°. 1589 op den 6. Decembris, hebben die E. Reiner Gansneb gênant Tengnegel, ende Johan Wijtten, Burgermeistern in der rijt, Johan de Wolffs ende Mr. Abel Hilbrants mede Raedtsfrunden, als Gedeputeerde des E. Raedts hier toe gecommitteert, Mr. Berendt Avercamp, Apotheker, in sijn officio gecontinueert, den rijt van ses jaeren lanck naestcomende, die eerste dree jaeren stede ende vast, ende die andere dree jaeren, tot opseggen, soe wel des E. Raedes als des voersz. mr. Berents, op vorwarden, als die voerige Apothekers, van olst her, gedaen hebben, des sal die voirsz. Mr. Berent, van dese voorsz. jaeren, jaerlix toe pension, van dese Stadt genyeten, tsestich golden gulden yder gulden van acht ende twintich stuvers, op twee termynen, als op Michaelis, ende op Paesschen, daervan het ierste termijn verschenen sal wesen, op Michaelis in den naestcomenden jaeren tnegentich. Ende sal die voirsz. Mr. Berent, geduyrende dese jaeren, bevryet wesen, van burgerlicke lasten, als van wachte, servicen, ende dergelycke, genietende 't gebruyck des hoffs, den hy itzonts in gebruycke heft. Tot dem, sal hy geholden wesen, eenen yderen soe hem requireren werden behulp te doen, mit recepten ende ordineringhe van medicinen sonder ymantz inseggen, den rycken voer hoer geit, ende den Armen om Goedts willen. BIJLAGE XXIII. , , , . „ _ , Overdracht huis „Den Keyser , Oudestraat, Kampen. Afschrift uit: Overdrachten, 1543—1553, G. A. Kampen. Den XIIIIen Septembris A°. XLVII [= 1547]. Dat voer ons gecoemen sint in den gerichte heer Albert ten Toerne priester, ende Juffer Peterken ten Toerne sijn suster mijt Gheert Hermenssen ende M. Anthonijs van Trier hoere tot desser saecken gecoeren mombers, voerts Henrick Gheertssen der stadt loeper van Swoll, als volmachtiger van M. Johan Oestendorp ende sijn huysfrjouw], daer van die volmacht in den gerichte gesien ende gelesen is gewest ende hebben aldaer becant voer hem ende hoere erffgenamen dat sy om eene summe etc. vercoft ende opgedragen hebben, Hermen ter Barchorst, Dorothea sijn huysfr. ende hoeren erffgenamen een huys ende erve genoempt den Keyser, gelegen in de Olde straete, tusschen Hermen ter Haer an de eene ende Roeloff Willemssz. ande ander zyden, streckende achter an mancke Thijss huys, vry naest sess g[oud]g[ulden] ter losse daer jaerlicx wtgaende. Sonder argelist. Coram I Peter van Elven. ( Jan van Urck. BIJLAGE XXIV. Overdracht jaarrente uit huis, Oudestraat, Kampen. Afschrift uit; Overdrachten, 1597—1604, fol. 67 v°., G. A. Kampen. Den 12. Marty A°. 1599. Johan Esselinck voer hem selffs, ende mede in naeme ende van wegen syner huysvrouwe Tryne Jans als man ende momber derselver, ende voer haer de rato caverende, ende mede in naeme ende van wegen Henrick ende Jacob Esselinck, syne broederen, als oock mede in naeme en de van wegen Gerrijt Srykelkamp voermunder van sijn dree susteren Geertruyt, Odilia ende Anneke Esselincks nae luyt die volmachten daer van in den gerichte alhier geexhibeert, wesende die eene in dato den 21. February, onder het segell der Stadt Leeuwarden, ende die andere in dato den 12. January A°. 99 onder het segell der stadt Embden gepasseert, hefft bekendt voer hem ende syne erffgenamen, dat hy om eene somme van penningen, hem voll ende all ter noege betaelt, vercofft ende opgedragen hefft, vercoept ende opdracht in cracht deses, Dirck Berentssz. Touslager, Bette Sasse sijn huysvrouwe, ende baer beyder erffgenamen, twaelff golden gulden des jaers, jaerlix verschynende in de hillige daegen van Paesschen, waervan die ierste renthe op Paesschen naestcoemende, deses tegenwoerdigen jaers, negen ende tnegentich verschenen sal wesen, wth ende over een huys ende arve genaempt die Keyser gelegen binnen deser stadt Campen opte Oldestraete, tusschen Mr. Berent Avercamp an de eene ende Arent Sybrantz an de andere syde, streckende doergaens tot in de Hoffstraete, wesende die ierste renthe naest twaelff golden gulden des jaeres, hoeres rechtes daer tho bevoerens vthgaende, enz. enz. [De 12 gg. kunnen met 200 gg. hoofdsom, de g. tot 28 st. op den vervaldag afgelost worden]. BIJLAGE XXV. Overdracht huis Oudestraat, Kampen. Afschrift uit: Overdrachten, 1597—1604, fol. 194 v°., G. A. Kampen. Den 29. May 1602. Joffer Hermanna ter Berckhorst zal. Johan Hendrickz. naegelaten weduwe ende Joffer Swaentken t. 8., Herman Gheertz. huysfrouwe, mit Claes Hesselz. haerer beyder swaeger ende gecoeren ende toegelaten momber in deser saken, cavierende mede voer haere respective moeder, ende broeder Hans ter 8., ingelijcks Jasper t. 8., voer hem selffs, ende mede van wegen syne broeder ende susteren ende Claes Hesselz. van weghen syne kinderen by sijn zal. huysfr. Joffer Mette t. B. in echtschap verwurven, bekennen voer haer ende haeren erffgenaemen, dat sie om een somme van penningen voll ende all ter nuege betaelt, vercofft ende opgedragen hebben, vercoepen ende opdragen cracht deses, den E. Quirijn de Blaeuwe hopman, Anneken Everts sijn huysfrouwe ende haer beyder erffgenaemen, haer huys ende arve gelegen opter Oldestraete, tusschen Mr. Berent Avercamp an de eene ende Aerent Sybrandtssz. ande andere syden, streckende doergaens tot in de Hoffstraete, welcke huys ende arve is vry naest vier ende twintich golden gulden des jaers haers rechtes daer vthgaende. Sonder argelist. Coram | Johan Cloecke. Mr. Abell Hillebrantz. BIJLAGE XXVI. Overdracht huis „de dry Koninghen'’, Oudestraat, Kampen. Afschrift uit: Overdrachten, 1577—1588, G. A. Kampen. Den Xllen May A°. 1587. Egbert Willemssz. ende Court Benier beyde vervangende oere huysvrouwen daer sy voor cavieren, Meester Claes ten Over als momboir van z; Jongen Dirrickx nagelaten kijnderen Roelloffken Dirrickx met Hans Stercke horen gecoren ende toegelaten moimber tot deser saecke cavierende in der qualiteyt als voorsz. voor de samptlycke erffgenaemen van Roelloff Willemssz. ende bekenden aldaer voor hoer ende hoeren erffgenamen dat sie omme een somme van gelde hoer voll, wel ende alter nueghe betaelt, vercoft ende opgedraeghen hebben, vercoopen ende draegen op in cracht deses brieves Willem Roelloffsen, Lubbeken van Suerbeecke syn echte huysvrouwe, ende hoer beyder erffgenaemen, een huys ende arve gelegen op de Olde straete genaempt de drj Koninghen tusschen Harman ter Barckhorst, an de eene, ende Hendek Momme an de ander zyde, streckende voor van der straten doorgans tot achter in de Hoffstrate ende dit huys ende arve sal gantz vry sijn van allen vuthgaende renthen ende beswernissen. Sonder argelist. r 1 oram j Claes van Olst. Gerrit Govartssz. BIJLAGE XXVII. Overdracht huis „de dry Koninghen”, Oudestraat, Kampen. Afschrift uit: Overdrachten, 1577—1588, G. A. Kampen. Den Xllen May A°. 1587. Willem Roelloffsz. mede vervangende ende cavierende voor zijnder huysvrouwen Lubbeken van Suerbeke, ende bekende aldaer voor hem, sijnder huysvrouwen, ende hoer beyder erffgenaemen, dat hy omme een somme geldes hem vol wel ende alter nueghe betaelth, vercoft, ende opgedraeghen heeft, vercoopt ende draeght op in cracht van desen Johan ten Naepel, Marguereta Malers sijnder huysvrouwe ende hoer beyder erffgenaemen, een huys ende arve gelegen op de Olde Straete genaempt de dry Coninghen, tusschen Herman ter Barckhorst an de eene, ende Henrick Momme an de ander zyde streckende voor van der straten doorgaens tot achter in de Hoffstraete, ende dat huys ende arve sal gantz vry sijn van alle vuthgaende renthen ende beswaernissen. Sonder argelist. X 1). Des bekent Johan ten Naepel mede vervangende ende instaende voor sijnder huysvrouwe Marguereta Maelers vuth den voorsz. onderpande voor hem ende hoer beyder erffgenaemen verseth tho hebben ende versettet in cracht van desen aen Willem Roelloffssz. Lubbeken van Suerbeke zyne huysvr. ende oer beyder erffgenaemen vier ende twintich golden gulden jaerlijckxe renthe op Paesschen verschynende, daer van de eerste renthe op Paesschen anno XVCLXXXVII verschenen is, voorbeholden den vercoopers ofte oeren erffgenaemen dese vierentwintich golden gulden des jaers weder te moegen lossen ende quytcoopen met vier hondert gelycke goltgl. die gulden van xxviii st., neffens de verschenen pacht van dien, ende de voorsz. vierentwintich g. g. des jaers sullen wesen de eerste renthe vuth den voorsz. onderpande. Sonder argelist. Co ram | Claes van Olst. Mr. Gerrit Goovaertssz. In margine: den 17 Augusti 1619. Heft Roloff Willemsz. bekent voor hem en de syne erffgenamen dat Lambert Avercamp an hem ter nuege affgelosset, voldaen ende betaelt heft de xxiiii goltg. des j'aers in desen begrepen, bedanckende hem desfals goeder afflossinge ende bethalinge soe wel wegen die hoeftsome als verloepene rente van dien. Sonder argelist ende heft derhalven dese acte laeten doer doen. H. van Hoochstraten, Secretarius sz. et ssz. [= scripsit et subscripsitl. BIJLAGE XXVIII. Overdracht huis Oudestraat, Kampen. Afschrift uit: Overdrachten, 1597—1604, fol. 192, G. A. Kampen. Den 5. May 1602. Joffer Alijdt Momme zal. Willem Lucassz. naegelaten weduwe, mit Peter Joestz. hoer gecoeren ende toegelaten momber in deser saken mede caverende voor haere dochter Mechtelt Lucassz. by haer zal. man voersz. in echtschap verwurven, hefft bekendt, dat sie om een somme van penningen voll ende all ter noege betaelt, vercofft ende opgedragen hefft, vercoept ende opdraecht in cracht deses Herman Goessenz., Gheesken Engberts, sijn huysfrouwe, ende haer beyder erffgenaemen haer huys ende arve gelegen opte Oldestraete binnen deser stadt Campen, lusschen mr. Berent Avercamp an de eene ende Egbert Roeloffz. an de andere syden, streckende doergaens tot in de Hoffstraete, welcke huys ende arve is vry, naest vijffthien golden gulden des jaers hoers rechtes daer vthgaende. Sonder argelist. Co ram j Johan Cloecke. Wulff Henrickz. BIJLAGE XXIX. Overdracht huis Oudestraat, Kampen. Afschrift uit: Overdrachten, 1577—1588, G. A. Kampen. Den XXXen Marty A°. 1586. Die E. ende hoichgeleerde Henrick van der Vecht der beyder rechten Licentiaeth in naeme ende van wegen Hendek van der Zuyrbeke dair voir he caviert, die E. Rotger Hudde in naeme ende van wegen sijnre kinderen, by sijn z. huisfrouwe Joffer Anna van der Zuyrbeke verwonnen, ingelycke Rotger Hudde ende )an Frenckzen cavierende ende instaende voir hoeren zwaeger Geert van der Zuirbeke ende Joffer Aeltgen van der Zuirbeke sijn suster, ende becanden aldaer, voir hoer ende hoeren erffgenamen, ende in der qualiteit, als boeven, dat sie omme een summe van penningen, hoer voll ende all ter noege betaelt, vercofft ende upgedragen hebben, vercoepen ende updraegen in crafft van des en, Willem Roloffzen, Joffer Lubbeken van der Zuyrbeke syner huysfrouwen ende boer beider erffgenamen een huisz ende arve gelegen up die Olde straete genoempt die olde A\e]che [Age ?] 2) tusschen die gemene stege an die eene, ende die erffgenaeme van Z. Peter van Toltzende an die ander syden streckende van der straete achter an za: Egbert ten Busschen erffgenaemen arve, ende het vorsz. huisz ende arve is gantz vry van allen vuthgaenden renthen vuthgesundert drie ende twintich golden g. ende thien st. oirs rechtes dair tbevoerens vuthgaende. Sonder arselist. o O Datum utsupra. Coram J jan Janssz. Mr. Abell Hillebrantz. BIJLAGE XXX. Acte hof mr. Barent Avercamp, Stadsapotheker. Afschrift uit: Resolutiën Schepenen en Raden, 1587—1612, G. A. Kampen fol. 16. Burgermeysteren Scepenen ende Raidt der Stadt Campen hebben opt schriftlick versoeck van wegen mr. Berent Avercamp Apotheker overgegeven, geaccordeert, dat indien gedachte Mr. Berent, noch dree jaeren lanek, in sijn officie, daer hy nu in is, continueerde, soe sal hy den hoff den hy nu gebruyckt nae verloop derselver dree jaeren, eygendomlick voer hem ende synen erffgenamen hebben ende beholden, voer die hooftsomme N.B. Van het kruisje af is de acte gecancelleerd of doorgehaald. / 1 * ‘ uidjv Ui ia uv Utlt UI UUUI 2) Onleesbaar. Is dit soms ~die olde Apteke” genaamd? van hondert golden gulden, ofte voer die geboerlicke jaerlixe renthe van dien. By alsoe nochtans, dat invall hy oft sijn erffgenamen, naderhandt van berade mochten worden, denselven hoff toe verkopen ofte toe veralieneren, soe sal dese stadt, tot allen tyden, die naerderschap ofte naerder coop daeran hebben ende genieten. Actum 28, Octobris A° 1592. In margine; Mr. Berent Apothekers Hoff. BIJLAGE XXXI. Verkoop hof aan mr. Barent Avercamp. Afschrift uit; Registrum Copiarum, 1528—1659, fol. 78, G. A. Kampen. Mr. Berent Avercamp Apothekers Hoff. Wy Burgermeysteren, Schepenen ende Raeth der Stadt Campen doen kundt, ende bekennen by desen, dat wy met advijs ende consent onser geswoorner Gemeente vercoft, getransporteert, ende opgedragen hebben, vercoopen, transporteren ende opgedraghen vermidtz desen, tot erffelycken behoeff van Mr. Berendt Avercamp Apotheker Beatrix syner huysfr. ende hoer beyder erffgenamen, eenen hoff van ’t Monicken Clooster van Brigitten binnen deser Stadt Campen, tusschen de gemeene plaetse an de eene ende zalighe Geerts Dubboltsz. hoff aan de ander zyde, streckende van der straten tot an Jan van Swollen hoff ende gront, midtz dat de vredesloot blyven, ende an wedersyden onderholden zal wordden. Ende desen voorsz. hoff sal gantz vrij wesen van alle vuytgaende renthen ende beswaernissen naest sessz golden gulden jaerlix op Paesschen verschynende, die vorsz. Mr. Berendt tot behoeff des ontfanx der Ecclesiastique guederen, daer vuyt gevestet heeft ter losse met hondert gelycke gulden neffens entrichtinghe der verschenen ende onbetaelde renthe. Sonder argelist. Des toe oirkunde hebben wy der vursz. Stadt Campens Secreetzegel onder aen dessen brieff doen hanghen. * r _ o o In den Jare onses Heeren XVC vijff ende tengentich opten twelfften Aprilis. BIJLAGE XXXII. Jaarrente hof aan mr. Barent Avercamp. Afschrift uit; Resolutiën Schepenen en Raden, 1587—1612, G. A. Kampen, fol. 53. Burgermeysteren, Schepenen ende Raeth, der Stadt Campen hebben belieft, dat mr. Berent Avercamp Apotheker soe lange hy in synen dinst blyven ende continueren zall nyet en sal betaellen soedanighe sesz golden gulden jaerlix als hy gevestet heeft, vuyt den hoff van ’t monickenclooster van Brigitten, die hy van dese Stadt Campen gecoft heeft, dan sal den selven hoff gedurende zynen dinst vry gebruycken sonder de vorsz. renthe te betaellen. Actum den 18. Aprilis a°. 1596. In margine: Mr. Barents Apothekers Hoff. BIJLAGE XXXIII. Kwijtschelding jaarrente hof aan de weduwe van mr. Barent Avercamp. Afschrift uit: Rekening Geestelijke Goederen, 1619, G. A. Kampen. Extraordinaris Wthgave. An de weduwe van zall. Mr. Berent Avercamp betaelt drie jaeren renthe jaerlix ses g. g. so de Stadt tot behoeff van Brigitten Clooster, vth haer hoff is hebbende, ende zy de An. 1616, 1617 ende 1618 per abuis betaelt heeft gehadt, daer nochtans de selve renthe haer by Resolutie') van Schepenen ende Raedt so lange zy de bedieninge van des Stadts apotheke holt, geremitteert sijn, facit tsaemen xxxvi h.lf. BIJLAGE XXXIV. Testament van mr. Peter Vekemans, Rector der Latijnsche school te Amsterdam. Afschrift uit: Notariëel Archief Amsterdam, acten Notaris L. Heylink, i 2 Februari 1603—12 Maart 1603, fol. 115, G. A. Amsterdam. In den naeme ons Heren by desen openbaeren instrumente van testamente sy condt ende kennelick eenen ygelicken, dat in den jare desselffs ons Heren als men schreeff sesthien hondert ende drye op den derden dach ende maent Marty voor my Lieven Heylinc openbaer notaris bijnnen Amsterdam residerende, by den Hove van Hollandt door voorgaende nominatie der voorsz. stede geadmitteert ende ter presentie van getuygen naergenoempdt gestelt is geweest den eersaemen mr. Pieter Vekeman Rector an de Nieuwe Zyde bijnnen deser voorsz. stede, kranck te bedde liggende doch zijn memorie ende verstandt wel hebbende ende gebruyckende, zo men claerlick mocht bemercken, die welcke considererende die kranckeyt ende swackeyt des menschelicken Van 18 April, 1596, zie p. 38, zie bijlage XXXII. levens op deser weerelt ende datter niet soe zeecker en is als die tijtlicke doot ende niet onseeckerder als de ure van dien, willende ende begeerende daeromme die voorsz. onseeckerheydt te voorcomen met testamentelicke dispositie heeft wt zynen vryen eygenen wille met goede deliberatie ende welbedachten sinnen oock als hy zeyde onverleyt oft onbedwongen van yemandt gemaeckt, gesloten ende geordonneert zijn testamente ende dispositie van wtersten wille in der formen ende manieren hiernha verclaerdt. Eerst beveelt hy testateur zyne siele soo wanneer die door den wille des Heren wt zijn lichaem verscheyden zal de genade ende barmhertheyt Godes onses hemelschen Vaders biddende dat hy die in Christo Jesu zyn lieven ende beminden sone will genadich ende barmhartich zijn, ende zynen dooden lichaem een christelicke begravenisse, verwachtende met allen Christgeloovighen die heerlicke opstandinghe van de dooden ten jongsten daghe ende commende alsoo ter dispositie van zyne goederen, soo wilt ende ordonneert hy testateur dat Samuel zyn sone voor wt sal hebben, ontfanghen ende genyetten de somme van tweehondert g. g. Vlaems met alle zijns testateurs boecken geene gereserveert wtgenomen die boecken hiernae verclaerdt. Item een bedde met zijn tobehooren ende daertoe noch die eene helfte van den nieuwen aengecoften huysraet soo van lijnnen, wollen, schilderyen als anderssins, gelijck die staende huwelick met Sara Huysmans zyne tegenwoordighe huysvrouwe aengecocht is, alle ’t welcke voorsz. hy testateur den voorn. Samuel zynen sone prelegaterende, gunnende, gevende, ketende ende maeckende is by desen, soo ter zaecke van zyne moederlicke goederen als anderssins om redenen die hy testateur verclaerde hem te moveren ende naementlick op dat by de kinderen van Beatrix gyne gaster te badt gotide mogen assisteren ende voorthelpen. Item die voorn, testateur gundt, geeft, laet ende maeckt an de voorn. Sara Huvsmans zyne tegenwoordighe huysvrouwe voor wt, boven ’t gene hy haer by de houwelixe voorwaerden heeft toegevoecht ende onvermindert derzelver, een bedde met zijn toebehooren in eygendome ende d’ander helft van bovengenoemden nieuwen aengecoften huysraedt, om die voersz. helft van huysraet te gebruycken ende behouden so langhe zy leeft, ofte tot wederhuwelicken toe, willende dat naer haeren doot ofte t’ haer wederhuwelicken die selffde helft van huysraedt comen zal op den voorn, zynen sone Samuel, laet noch de voorn, zvne huysvrouwe ende Samuel zijn sone onder hen beyden een derde bedde dat boven op zijn testateur studeircantoor leydt. Item die voorn, testateur wilt ende ordonneert dat Beatrix gyne dochter voort wt ontfanghen ende genyetten gal drye hondert guldens tot vergelyckinge van seshondert gulden die gyne andere dochters elck genoten hebben voor haere moederlicke goederen, also de voorn. gijn dochter Beatrix maer drye hondert gulden van hem testateur ontfanghen heeft gehadt. Item die vorsz. testateur verclaert dat hy zyn dochter Marytgen in ende tot haren wynckel gedaen ende gefurniert hadde, vijfthienhondert gulden, ende dat zy daerop tot het huyshouden van hem testateur verschoten heft gehadt negenhondert guldens, zulx dat de voorsz. Marytgen daervan noch resterende is ses hondert gulden, so laet ende maeckt hy testateur daerom de vierhondert gulden an Pieter des voorsz. Marijtgen sone ende an Thuentgen hare dochter de twee hondert gulden, ende soo by aldien de voorsz. Pieter ende Thuentgen quamen beyde onmondich te overleyden ofte eenen van hen beyden, so wilt hy dat de selve seshondert gulden ofte des eersten overlydende kints portie devolveren ende succederen zullen met vollen rechten op de kinderen van hare suster Beatrix woonende tot Campen, verclaerdt noch die voorn, testateur dat die voorsz. Marijtgen van hem twee fijne webben wit lijnwaets ontfangen heeft, diewelcke zy gehouden zal wesen in deyllinghe inne te brynghen ende alsoo wijlen Mr. Berndt Havercamp wettighe man was van voorsßeatrix •gijns testateurs dochter tot Campen op de bruyloftmaeltijt betaelt heeft den wijn die op hore bruyloft gedronckn wierdt, so will hy testateur dat de voorn. Beatrix daervan wt gijns testateurs goed[er]en sal worden vergoet ende gerecompensiert, ende overmidts hy testateur considereert dat Sara gijn dochter seer weeckelick is, soo wilt ende ordonneert hy testateur, dat hare portie ende gedeelte by den naebeschreven testamenteur tot haren behouve aengeleydt zal worden op renten ’tzy lijffrenten 'oft erffelicken renten nae believen ende goetdyncken van voorsz. testamenteur, instituerende voorts tot zyne universeele erffgenaemen Beatrix, Marytgen, Sara, Susanne ende Samuel Veeckeman zyne wettighe kinderen omme die by henljuiden] respective genoten gedeelten ontfanghen te worden in manieren als hy testateur hiervan verclaert heeft ende op dat dit zijn tegenwoordich testament ende ordonnantie van wterste will ter behoorlicke executie ende die voorsz. zyne kinderen ende huysvr. respective comperenten ende gerechtheden moghen worden gehandthaeft, wtgedeylt ende gedistribuert gelijck ende in aller manieren als hij testateur die hiervan heeft geordonnert, so heeft hy daertoe gecommittert ende gedeputeert, committeert ende deputeert bv desen den wysen ende seer discreten Jan Thomasz. schepen deser stede hem gevende volcomen macht ende autoriteyt om desen zynen wtersten wille ter behoorlicke executie te stellen zonder yemantz impediment, oppositie oft contraditie, stellende tot dien eynde alle zyne achter te latene goederen in zyne handen om dezelfde te laten volghen, wt te deylen ende distribueren gelijck hy hierover geordonnert ende gedisponeert heeft ende voorts alles meer te doen ende wt te voeren ’t gene een testamenteur ende executeur nae rechte competeert ende vermach te doen met volcomen macht een ofte meer andere persoenen ende medeexecuteurs tot hem te moghen assumeren met gelycke autoriteyt; biddende vruntelijck dat hy gelieve de voorsz. laste te aenvaerden, te volvoeren ende volbrenghen gelyck hy hem van herte toe vertrouwende is, latende ende maeckende den voorsz. jan Thomas zeeckere ses boecken die hy testateur hem gedeclareert heeft, latende verder an Jeremias Jans Vogels student zeecker boeck in patre ende oudevader die denselve testateur zijn geschoncken geweest by soo verre hy hem tot het predickambt is bequaemende ende alle ’t gene voorsz. daervan testateur verclaert te wesen zijn testament ende dispositie ende wterste wille, ordonnerende, willende ende begeerde dat ’tselve sal worden achtervolcht, naegecomen ende geobserveert, ’t ware by forme van testamente, cedule, donatie tusschen den levenden oft ter saecke des doots als naeckte wille ende anderssins soo ’t selffde aldebest subsisteren ende stedtgrypen mocht, alwaer ’t oock soo dat alle de solemniteyten, loyen ende regulen van rechte in dessen niet en ware geobserveert dieder in behooren geobserveert te worden, versoeckende dat ick notaris hem maecken ende overleveren 2oude een oft meer openbaere instrumenten in debiter forme. Dit was aldus gepasseert bijnnen Amsterdam ter woonsteden van den testateur ter presentie van denselve, Aert Boudewijns ende Jan van der Meerekt coopluiden desser stede als getughen hiertoe versocht ende sonderlinge gebeden. w.g. Peter Vekemans van Meerhoudt. Aerdt Boudewijns. Jan van der Merct. Onder stond: „Op den vijfden der voorsz. maent Marty die voorsz. testateur my notarium by hem ontboden hebbende heeft my gedeclareert dat de boecken die Sr. Jan Thomass. gelegateert heeft geintituleert zin: Theatrum vitae Simeonis per Theodorum Swingerum medicum Basiliensem.” In margine: testament Mr. Pr. Vekemanjs], Rector. BIJLAGE XXXV. Request van Beatrix Peters weduwe van Barent Avercamp aan den magistraat van Kampen. Afschrift uit: Resolutiën van Schepenen en Raden, 1587—1612, fol. 129 v°., G. A. Kampen. Gifft demoedelicken toe kennen Beatrix Peters, weduwe van za: Berent Avercamp woe dat oer za. man guidt gevonden helft, eenen soen te laten leeren, die konste van Aptekerie, dewelcke sijn leertijt, in korten jaeren sall voleyndet hebben, waeromme des toe meer, den wille van oer za: man, in desen solde volbracht sijn, niet twijffelende hy sall oock die voetstappen van sijn zal: vaeder navolgen, waer toe dan sonderlinge dient, dat die handelinge ende winckel soe Godt loff van alles nae behoer versyen daer sijn za: vaeder doer den doot wthgescheyden is, voortaen onderholden worde, tot wekken eynde sie praesenteert tot oeren costen te verplegen, sulcken wel ervaerenen, willigen ende getrouwen meysterknecht, als tot U. E. W. ende der burgeryen gerij ff dienen sall, sonder eenige foute offte achterdencken, oock soe dat sy des, ende gants luttell profijts helft te verwachten, maer allene dat sy haeren soen, wesende een geselle van goeder hoepen, geerne gepromoveert saege, daer doer haer cleyne hoepken ander kijnderkens, oock te beter opwassen mochten, ende alhoewel haer van U. E. W. alle gunst ende vrundtschap, stedes is bewezen, daer voer sy U. E. W. ten alderhoochsten is bedanekende, soe is dan noch dat sie nochmaels tot U. E. W. als veerstanders der weesen, ende weduwen, haeren toevlucht is nemende. Biddende seer demoedelick U. E. W. sich tot oer, ende oer vaederloese kijnderkens, vaderlick genegen willen sijn, toelatende dat sy tot onderholt, van eenen bequaemen meysterknecht, als voer gesacht, trecken moege alsulcken gaige, als oer za. man hadde, doe hier een doctor der medicinen woende, om daer en tusschen te probieren, offt haer soen sall bequaem sijn daer sie niet aen en twijvelt sijn vaeders winckel selffs toe bedienen tot U. E. W. goede discretie. Appoinctement. Schepenen ende Raedt hebben die suppliante voer dit jaer by provisie, ende soe lange alst haer eerst gelieven sall op twee termynen t’ontfangen toegelacht, die somme van dertich golden gulden, waer van het ierste termijn op Michaelis naesteoemende verschynen sall, mits dat sie haeren winckel, mitten aldereersten, gelijck sie in dese haere supplicatie praesenteert, mit een welervaeren, willigen ende getrouwen meysterknecht versien sall. Actum den Xllen Aprilis 1603. P. Judoci. Secretjarius] Campensis subscripsit. In margine: Mr. Berent Avercamps weduwe. BIJLAGE XXXVI. Acte voor ds. Lambert Havercamp te Staphorst. s Den 6. February a°. 1641. Afschrift uit: Gichten, 1637—1643, G. A. Kampen. Peter Bondam heeft sich tho burge gestelt ende stelt sich tho burge cracht desen, ten behoeve van Jan van der Hoeve, voor Lamhert Havercamp Predicant tot Stappers, om mit geen ander recht tho spreecken, als mit deser stadt Campens recht, ende het gewijsde nae te coemen. Sonder argelist. Coram J Arendt Slooth. W. J. Wissinck. BIJLAGE XXXVII. Overdracht huis in de Oudestraat te Kampen door de voogden van de kinderen van wijlen Lambert Avercamp. Afschrift uit: Overdrachten, 1650—1636, G. A. Kampen. Den 16. May 1631. Die E. Evert Rijnvis en die oock E. Wolter Janssen Wissinck gerichtelicken verordente momberen over die onmundige naegelatene kinderen van zfaligen] Lamhert Avercamp, bekennen in verhaelter qualite, dat sy ten proffyte van de voorn, kinderen, om eene somme van penningen als nemptelick seventhien hondert goltgulden, den gulden tot 28 st. ende viere roesennobels, haer E. voll ende alter neuge betaelt, vercofft ende opgedragen hebben, vercoopen en opdragen cracht deses aen Gerrijt Janssen Steenberch, Geertien Gijsberts syne huysvrou en[de] harer beyder erffgenaemen seecker huys ende arve binnen dese stadt Campen op te Olde S tra te, gelegen tusschen Jan van Utrecht aen d’eene ende Jan Moeurs aen d’andere syde, streckende recht doer voor van de voorn, strate tot achter in de Hoffstrate, ende aïso het zecreet van des voorsz. Jan van Utrechts huysinge, onder deses huyses brantmuyre is gaende, sal het volgents die conditiën by de coopcedulle opgericht, tot het gebruyck ende opganck des selves tot allen tyden wie alreede geschiet mede sijn berechtiget, mits dat oock alle oncosten, soo over het vuytdragen en repareren van dien tot eenigen tyden moegen aengewendet en vuytgekeert worden ten beyden syden gelick gedragen, en die reyninge per vices ende by beurten nu vuyt dit en dan vuyt Jan van Utrechts huys sulle geschieden. Ende sullen mede alle oncosten ende reparatien soo aen de pompe, vuyt gemelte Jan van Utrechts huys op dese weere met een pype geleydet van noode moegen wesen gesamentlick ten beyden syden gedragen worden, wesende deese huysinge voorders vry van alle vuytgaende renthen. Sonder argelist. Coram | E. van der Cuerbeecke. Reyner Hendrixen. BIJLAGE XXXVIII. Verkoop huis op de Eewal te Leeuwarden. Afschrift uit; Recognitiën, 1648—1652, Letter J, G. A. Kampen. Den yen Novembris A°. 1649. De E. ende manhafte Jacoh Veen maioor deser stadt als man ende momber syner huysvrouwe de E. ende Eerentrycke Catrina Avercamps, heeft gerichtelycken gëconstitueert ende volmachtich gemaeckt, doende sulckx cracht deses, den E. Oene Gravius Notarius publ. woenende binnen der stadt Leeuwaerden om vuil constituents name ende van synent wegen op te hangen ende by treek ofte strickgelt te vercoopen de gerechte helfte van seecker huysinge, loodse ende thuin mette steege; ten zuiden staende ende gelegen binnen de voorsz. stadt Leeuwaerden op de Eewall, soe tegenwoirdich by de weduwe van den Gerichtscholtus Scheltinga bewoentl) ende gebruickt wordt, hebbende de olde ontfanger Marten Marmens behuysinge ten noorden ende Eetse metselaers weduwe ten zuyden, de vercoopinge daervan te doene op dree termynen, als te weeten op Mey 1650, 1651 ende 1652 telckens een gerechte derdepart in vryen cost ende schadelosen gelde, nae landes costume aldair gebruickelijck; ende voirts in constituents absentie, de cooper op Mey 1650 de possessie daer van te geven ende te doen hebben; belovende constituent van weerden te holden, ’t geene by synen voorsz. volmachtiger in de voorsz. saecke sal gedaen worden; ende hem cost ende schadeloes te indemniseren, onder verbandt van constituents goederen ende submissie van den Hoeve van Frieslandt ende allen anderen gerichten. Sonder argelist. ~ \ oram Joanni Brouwerio Dr. Erenst van der Cuerbeecke. BIJLAGE XXXIX. Overdracht huis in de Groenestraat, Kampen. Afschrift uit: Overdrachten, 1643—-1652, fol. 204, G. A. Kampen. Den 19. October A°. 1649. Jurrien van Munster & Jan van Halteren voor haer selven, Aelt, Henrick ende Jurien van Munster als geauthoriseerde momberen over de twee naegelatene kinderen van za. Marrigen Jansz. ende mede de rato caverende voor Jan van Nyenhuys, voirts Jacob Steenberch ontfanger van de verpondinge van Mastehroeck als volmachtigen van ElsgenJans\. weduwe van Doctor Everhardus Avercamp, voor haer selffs ende als legitime tutrice van hare kinderen, vermoegens volmacht de dato den 1. October deses jaers 1649 voor Philip Hermen Schickhart Scholtes tot Meppel gepasseert ende met desselves zegel bevestiget ende alhijr in den gerichte vertoent. Het huis werd in 1632 bewoond door den rentmeester Jan de Wilde en in 1650 door den advocaat dr. Theodorus Scheltinga, voirgeleesen ende van weerden erkent ende hem tot naebeschreven saecke specialicken gegeven, alle als respective erffgenaemen van za. Triene Jacobsz. beke nen in qualité voorsz. voor haer ende‘haren erffgenamen, dat sy om eene somme van penningen, vol ende alterneuge betaelt, vercoeft ende opgedragen te hebben, vercoopen ende opdragen cracht deses aen den Eersz. Jan Di'rcksen, Fockeltien Teelemans sijn huysvrouwè ende haer beyder erffgenamen, seecker huys ende arve binnen deser stadt Campen in de Gronestrate gelegen, tusschen cooperen ende wylen E. Pauli de Leonardis hoff ter eenre ende Jan Jacobsz. ter ander zyde, streckènde voor van de strate tot achter aen cooperen hoff, welck huys ende arve sal vry wesen van alfe vuitgaende renthen. Sonder argelist. r ( Coram j Erenst van der Cuerbeecke. Arent wkten BIJLAGE XL. Volmacht voor het innen van gelden ten behoeve van de kinderen van wijlen dr. Everhardus Avercamp. Afschrift uit: Recognitiën, 1658—1664, Letter J, G. A. Kampen. Den z6en Marty 1661. De E. Jacob RoeloffsSteenberch, ontfcmger des Landts van Mastehroeck, voor hem selven, alsmede in qualité als momber over de naegelaetene kinderen van sael. Everhardus Avercamp Medicinae Dor. heeft gerichtelijck in der bester ende bestendichster forma, rechtens geconstituiert ende tot volmacht gestelt, gelijck hy constituiert ende stelt tot volmacht cracht deses, Lambert Tack, om uyt synes constituentes naeme ende van syncn’t wegen, ’t sy in der minne offte by maniere van rechte toe innen, toe vorderen ende t’ontfangen alle ende ydere soodaene schulden, als hy selven off gemelte kinderen van sael. D°'. Everhardus Avercamp, binnen het Landschap van Drenthe offte daerqmtrent mogen uytstaen hebben, de penningen t’ontfangen, quitancie van de betaelde ende ontrichtede penningen te passeren, ende voorts alles het geene tot becomen der uytstaende schulden sodaenich te doen als den Constituent selfs praesent sijnde eenichsmts soude connen, mogen, moeten off behooren te doen, all quaeme de saecke te requirieren speciaelder off generaeler last als in desen niet mochte sijn uvtgedruckt. Idque cum substituendi potestate ac ratihabitione" Sonder argelist. P f oram , Louwe Jansz. Gansnek gent. Te[n[gnegel. BIJLAGE XLI. Dankbetuiging voogden door Beatrix Avercamp. Afschrift uit: Recognitiën, 1658—1664, Letter B, G. A. Kampen. Den i4en November 1661. Juffr. Beatrix Avercamp naegelaetene dochter van wylen Everhardus Avercamp D°r. ende Elsien Jans desselfs hujsvrou, bekent voor haer ende haer erffgenamen, dat sy door haer momboeren de E. Jacob Roelof Steenbergen, ontfanger des Landts van Mastehroeck ende de E .Jacob Veen, majoer deser stadt, wegen haer vaderlycke ende moederlycke goederen, ter noege is voldaen, dieselve haer mombaeren goeder administratie bedanckende ende van alle vordere naemaeninge diesaengaende by desen bevriende. Sonder argelist. P 1 °ram 1 H. W. Vriese. R. G. gent. Tefnjgnagel. BIJLAGE XLII. Overdracht groeve Bovenkerk te Kampen. Afschrift uit: Overdrachten, 1661—1668, fol, 141 v°., Rechterlijke Archieven, G. A. Kampen. Den 17. Novembris 1664. Henrickien fans, geassisteert met haer swaeger Willem Willemsz. Buys, voor haer selven ende de rato cavterende voor Annichien fans woonende in Vrieslandf, als mede voor de kinderen van sael. Evert Avercamp ende de kinderen van Jan van Alteren ende Lubbert Lubber bekent voor haer ende haere erffgenamen, om een somme van penningen ter noege betaelt, vercoft ende overdraecht cracht deses aen Jan Henrixen ende’willemtien Wichbolts sijn huysvrou ende erffgenamen seeckere groeve in de Bovenkercke in de middelganck van de kercke ter eenre syde Engbert Goosen noordtwaert ende zuitwaert Jor. Gerrit Cracht Glauwe gelegen. Sonder argelist. P I 01 am { W. J. Worst. Gerhardt Blanckevoort. 11 BIJLAGE XLIII. Acte van ontslag als ontvanger der Armen enz. van Jacob Roelofsen Steenberch. Afschrift uit: Resolutiën Schepenen en Raden, 1664—1673, fol. 158, G. A. Kampen. Den 8. Marty 1670. Den ontfanger Jacob Roeloffsen Steenbergen ter vergaederinge hebbende bekent gemaeckt, dat sijn E. door syne hoge jaeren en daerdoor aengroeyende swackheden, sich langer onbequaem vondt, te continueeren, in den ontfang van der Armen, Bovenkercken en der Weesen goederen, met versoeck dat Schepenen ende Raedt hem daervan beliefden t’ontslaen, en daer mede wederom te begunstigen sijn soon Berent Steenbergen; waerop sijnde gedelibereert, is sijn E. dit sijn versoeck toegestaen, en aen sijn soon desen ontfang weder geconfereert, op de tractamenten soo de vader daer van respective heeft genoten. BIJLAGE XLIV. Testament van Jacob Roelofsen Steenberch en Femmetje Avercamp. Afschrift uit: Testamenten, 1665—1673, fol. 11 v°.—l2 v°., G. A. Kampen. Den 14 Augusti 1665. De Eers. Jacob Roeloffsen Steenbergen, Ontfanger der verpondinge van Masfehroeck, en Femmigien Avercamps ecbteluyden, beyde gesont van lichaem by goeden verstande, sijnde sy Femmigien Avercamps met consent haeres ehemans, die hem de momberschap ontsloeg, geassisteert met R. van Breda Secretarius, haeren gecoren en toegelatenen momber in desen, hebben beyde haer testament ende uytterste wille gemaeckt in manieren naervolgende. Voor eerst recommanderen sy haere onsterffelycke zielen in de grondelose barmherticheyt Gods, en hare sterffelicke lichaemen eene christelicke begraeffenis. Voorts geven testatoren naer haer overlyden de Boven ende Buytenkercke yder 6 goltgulden ende den noodtdruftigen armen deser stadt 2j ggl. eens en geven oock testatoren voor uyt haere gemeene goederen haere dochter Geertruit Steenbergs twee hondert Car. gulden, en haere dochters Beatrix en Marrigien Steenbergs yder drie hondert Car. guldens eens, om die te genieten naer haer beyder overlyden, betuchtigende testatoren vervolgens malcanderen en de eene den anderen, te weten de eerst afflyvich wordende den langstlevenden, in alle ende ydere haere naertelaten, soo roerende als onroerende goederen, actiën, crediten, handtschriften, geene van allen uytgesondert, hoe off waer die gestelt, gelegen off bevonden mochten worden, om dieselve by den langstlevende te worden gebruickt naer sijn goetvinden, sonder besp:eringe van eenige der hierondergescr. haere erffgenaemen, soo doch nochtans, dat de langstlevende sal sijn gehouden, by het trouwen van eene ofte alle van haere noch ongetroude kinderen, die sodaenig te doteren en uyttesetten, als de bereets getroude van haer beyden is gedaen. Gelijck dan oock in cas van haer beyder voorafflyvicheyt die hier onder haere geinstitueerde en benoemde kinderen en erffgenaemen, hare goederen niet en sullen vermogen onder haer te deilen, voor en alleer de ongetroude kinderen Beatrix en Marrigien Steenbergen, boven het voorsz. legaet, voor uyt de gemeene goederen sullen hebben getrocken ende genoten, soo veele als de getroude volgents houlyxe voorwaerden albereyts genoten hebben, met bedden en biedingen, alles in esqualiteyt en gelijckheyt van dieselve. Vervolgents institueeren en nomineren testatoren tot haer eenige en universele erffgenaemen, in alle en ydere haere onvergevene, roerende, onroerende goederen, geene van allen exempt, te wesen haere vijff kinderen en kintskinderen, met naemen Berent, Geertruit, Beatrix en Marrigien Steenbergen, ofte haere kinderen in haere plaetse, en haer %all. soons Roeloff Steenbergens naergelatene kint Femmigien Steenbergen, om dieselve alle in vijff gelycke portien, naer alsdan de rechten werden wysen, onder haer in goede vrede ende eenigheyt naer haer beyder overlyden te verdeden: welteverstaen nochtans, dat soo het quaeme te gebueren dat haeres zall. soons kint Femmigien, sonder wettige lyves gebuerte naertelaten quaeme te overlyden, dat in sulcken vall, de goederen van haer beyder testatoren syde heergecomen, wederom sullen comen te devolveren op haere andere vier geinstitueerde kinderen en erffgenaemen, als boven is vermeit. Laestelijck hebben testatoren beyde en yder van haer int bysonder haer voorbehouden hier te mogen byvoegen een testament cedule, met haer eygen off een deser stadts secretarij handt geschreven en onderteickent, die in alle sijn deelen soo bondig sal sijn, off die desen testamente waere geinsereert. Sonder argelist. Coram < V-oram R‘ Snt' TeMgnegel- Heyman Vriese. BIJLAGE XLV. Verzoek van Jacob Roelofsen Steenberch, om een stal in de Hofstraat achter zijn huis te mogen maken. Afschrift uit; Apostillen, 1632—1639, fol. 54 v°., G. A. Kampen. Den 22 January A°. 1635. Opte requeste van Jacob Roloffsz. Steenberch versuickende van seeckere huyerhuisken in de Hoffstraete achter an zijn huisz staende opte Oldestraete gelegen, een stal tho muegen doen tymmeren ; geappostilleert Schepenen ende Raedt accordieren den suppliant accordieren den suppliant, omb goede consideratie sijn versuick, omb van sijn gemelte huyerhuis een stal vermuege sijn voergeven tho muegen maecken vermitz dat suppliant volgens d’ordre zijnnen mesz indertijt van 24 uhren sal doen wech brengen. In margine: Jacob Rolofsen Steenberch. BIJLAGE XLVI. Koop van een stuk land buiten de Broederpoort te Kampen door Jacob Roelofsen Steenberch en Femmetje Avercamp. Afschrift uit: Overdrachten, 1636—1643, G. A. Kampen. Den 16 Marty A[nno] 1640. Die E. ende manhafte Johan ende Otto Gansneb gent. Tengnagel gebroederen, ingelix juffer Geertruit Ganseneb gent. Tengnagel voor haer selven ende de rato ca verende voor haere absente suster Juffer Margreta Gansneb gent. Tengnagel, gesusteren, bekennen voor hun ende haere erfgenaemen, sijnde beyde geassisteert met Henrico van Hoocbstraten, haeren gecoren ende thogelaetene momber in desen, dat zye omb eene somme van penningen vol ende alter nuege betaelt den lesten penninck met den irsten, vercoft ende opgedragen hebben, vercoepen ende opdraegen cracht deses an den Ersamen Jacob Roloffsen Steenherch, Femmeke Beren% [.Avercamp} zijn huisfr[ouwe] ende haer beyder erffgenaemen, seeckere maete'in deser stadt Campéns vrjheit buiten de Broederpoerte gelegen Francke Goertz an de eene ende het Buytenbroeke an der andere [syde] sijnde, streckende voor van de gemeene wech tot ant Haegenbroeck, welcke voorsz. maete isz gans vry van alle wtgaendè rente ende beswaernisze. Sonder argelist. Coram / | Re7ner Henricksz. Woker jans2 wissijnck- BIJLAGE XLVII. Bewijs van vaders goed aan Gerrit Steenberch, zoon van Hendrick Huigo x Geertruidt Steenberch. Afschrift uit: Recognitiën, 1664—1669, Letter G, G. A. Kampen. Den zen Juny 1665. D' Eerbjare] Geertruidt Steenbergens heeft haer onmondige soon Gerrit Steenbergen by haer sael. eheman Hendrick Huigo in echte verweckt, voor sijn sael. vaders goet ende erffenisse beweesen ende bewijst denselven cracht deses, ingevolg ten deele gevallene goederen, de helffte van den hoff ende Twychweert tot Isselmuiden gelegen, een huisien in den Haegen ende noch seecker gedeelte aen het goet in Drente gelegen, by recognoscente, haer broeders ende susters, haer sael. mans voorkinderen en haer voorsz, kindt noch gemeen, voorts bewijst sy noch aen haer voorgemelte kindt voor clederen, linnen, wullen, silver ende anders, haer gemelte kindt mede toegedeelt, een somma van driehondert Car. gl., beloovende voorts gemelte haere soone tot syne mundige jaeren toe optebrengen, ende soo lange met cost ende clederen te versorgen, leesen, schryven ende een goet handtwerck te sullen laeten leeren, ende vervolgents daer by te doen als een goede moeder schuldich is te doen, genietende inmiddels de blaedinge der beweesene penningen met welcke bewysinge d’E. Aper Herweyer ende d'E. Albert Hoff des kindts momberen te vreden sijn geweest, de moeder dieswegen bedanckende. Sonder argelist. Coram j Heyman Vriese. Reyner Gansneb gent. Te[n]gnegel. In margine: Den 29 Marti 1678. Erschenen de Heer Aper Herwajer Burgemr. ende Albert Hof Secretaris beyde als momberen in desen, en hebben bekent dese naevolgende goederen uyt het gemeen aen Gerrit Steenbergen te deele te sijn gevallen: 1 bedde, 1 peluwe, 2 stoelkussen, i stuck pellen a 4% elle, 4 paer kussenslopen, 7 lakens, 12 servietten, 1 tafellaken, 2 neusdoeken, wat garen, 2 soltvaten, 3 lepels, 1 posteleynen schottel, een ander kleyn schotteltien, een schale, 2 schottelties en een canne. Bovendien is deselve by lotinge toegevallen de halve hof over de Issel met de halve twijghweert, en het huyssien in den Hagen. Coram J Ram. Blanckevoort. BIJLAGE XLVIII Volmacht van ds. Quirinus van den Velde x Beatrix Steenberch voor boedelscheiding te Kampen van Jacob Roelofsen Steenberch’s nalatenschap. Afschrift uit; Recognitiën, 1669—1677, Letter Q, G. A. Kampen. Den 12 July 1671. De Eerb. en Hoochgeleecde£tmrinns van den I' elde, Bedienaer des Godd. Woordts tot Harich voor hem selven en als man en momber syner huysvrou die Eerbare Beatrix Steenberg, naergelaten dochter en mede erffgename, van wylen de E. Jacoh Roeloffsen Steenbergen in leven Ontfanger van Mastebroeck heeft in die qualiteyt gerichtelijck geconstttueert en volmachtich gemaeckt, constitueert en maeckt volmachtig cracht deses de heer Pieter Eecku.r§elPeester> ende E. Antony Beeltsnyder Steenbergen, beyde t’saemen, en yder van dieselve in ’t bysonder in alle en ydere saecken, soo hy constituent eenigsints, tot reddinge des boedels en des comptoirs, te doen mochte hebben,off noch te doen mogte vercrygen, om die soo binnen als buyten ’t gerichte waertenemen. te administreren, vervolgen ende ten eynde toe uyttevoeren, penningen t’ ontfangen, van haer ontfang te quiteren, en voorts in alles te doen ende te laten geschieden, ’t geen hy constituent selffs tegenwoordich eenigsints soude connen, mogen, moeten oflf behoren te doen, all exigeerde de saecke off saecken generaelder off speciaelder last als in desen uytgedruckt. Idque cum potestate substituendi et clausula ratihabitionis. Sonder argelist. Coram j Wilhem de Voogt. Johan Gansneb gent. Te[n]gnegel. BIJLAGE XLIX. Volmacht van ds. Quirinus van den Velde x Beatrix Steenberch voor boedelscheiding te Kampen van Jacob Roelofsen Steenberch’s nalatenschap. Afschrift uit: Recognitiën, 1669—1677, Letter C, G. A. Kampen. Den Juny 1675. D’ Eerweerde en Welgeleerde Crijn van den Velde, praedicant tot Werns, heeft suo et uxoris nomine gerichtelijck geconstitueert ende volmacht gemaeckt, gelijck sijn Eerw. constitueert ende volmacht maeckt cracht deses d’ E. en Welgeleerde Franciscus Hanius J. U. Dor., om in name van hem constituent in voors 2. qualiteit hem te vervoegen in ’t erjfhuis van sijn schoonvader wjlen d’ ontfanger Jacob Roeloffsen Steenbergen en sijn huisvrou %ael. naergelaten, ende aldaer nevents d’andere mede erffgenamen te treden tot vereffeninge, scheidinge ende deilinge des voorsz. boedels, met generale macht, om daer omtrent te doen, ’t gene hy constituent in saecken voorsz. eenichsints soude connen off mogen doen cum potestate substituendi ac ratihabitione. Sonder argelist. Coram ( G. Blanckevoort. I B. Vollenhove. BIJLAGE L. Lijfrente voor Beatrix Steenberch, weduwe van ds. Quirinus van den Velde. Afschrift uit: Resolutiën Schepenen en Raden, 1675—1686, fol. 111, G. A. Kampen. Den 15. May 1680. Ter vergaderinge van Schepenen ende Raedt sijnde voorgedragen hoe dat d’ Eerbare Beatrix Steenbergen weduwe wijlen D°s. ten Velde ten haren lyve versochte ten profite van dese stadt te mogen verstrecken de somma van drie hondert Carjoli] g[u]ld[en], mits genietende jaerlicks alsoo sy bereyts bejaert is elf ten hondert, is het selve versoeck nae deliberatie geaccepteert, sullende deswegens de penningen door den ontfanger Blankevoort mogen werden ontfangen, om daer mede andere losrenten van gelyke capitael af te leggen, als wanneer dese lijfrente haer cours sal beginnen te nemen. BIJLAGE LI. Dankbetuiging aan de voogden over wijlen Femmetje Steenberch’s nalatenschap. Afschrift uit: Recognitiën, 1677—1688, Letter G, G. A. Kampen. Den i9en April A°. 1682. D’ Eerbare Geertruydt Steenbergens, wed. Bisschops, d’ E. Clamor ter Heyde man en momber syner huysvrouwe Beatris Steenbergen, en Jannegien Veene, alle erffgenamen van wijlen Femmegien Steenbergens, hebben d’ Hr. Burgemr. Peter Eeckhout ende d’ E. Herman Lange, gewesene momberen over voorsz. Femmegien Steenbergens wegens hare momberschap, neffens goeder gedaner reeckeninge en ontrichtinge der goederen bedanckt. Sonder argelist. Coram ■ A. Herweyer. van de Wende. BIJLAGE LIL Dankbetuiging aan de voogden over wijlen Femmetje Steenberch’s nalatenschap. Afschrift uit: Recognitiën, 1677—1688, per abuis letter B, G. A. Kampen. Den 19 Novembjer] 1684. Anna Geertruydt Steenbergen in den gerichte erschenen, bedanekt de E. Gerhardt Vestrink en Clamor ter Heyde als momberen over de goede aengewende debvoiren in ’t stuk van scheydinge en deylinge der erffenisse van salige Femmechien Steenbergen ten haren opsighte gedaen, en verders voor goede ontrichtinge en uytkeringe der selver goederen, belovende haer EE. des wegens te sullen vryen voor alle namaninge. Sonder argelist. „ ( Co ra m ; ( Baecke I. U. Dr. w... Wijngerden. BIJLAGE LUI. Testament van Mette Lubberts van den Hardenberch, Afschrift uit: Testamenten, 1619—1627, fol. 36 v°., G. A. Kampen. Den 29en Marty 1620. Mette Lubbertz van den Hardenberch, geassisteert met Henrick van Hoochstraten haeren gecoren ende tho gelatene momber in desen, heft gesondes lyves ende mit rijppen voorbedachten gemoede, haer testament ende utterste wille gemaeckt ende geordonneert in manieren nae beschreven, in den irsten gift sve testatrix nae haer affsterven Biven ende Buytenkercke elck eenen goltgulden, ende den nootdrufftigen armen deser stadt Campen twye goltg. eens, den gulden tot xxviii st. Voortz wil testatrix ende is haer utterste wille dat alsodane maeckinge ende begijfftinge voor desen op die kijnderen van zall. Mr. Berent Avercamp gedaen, effect sortieren, ende van haere nabeschreven erffgen. nae inholt van de selve schriftlicke maeckinge achtervolcht ende naegecommen muege worden. Demnae gift zye testatrix Jannegen Egbert hondert goltgulden hoeftsommes an twye verscheydene rentebrieven, t’weten dardenhalve goltg. des jaers vuit den Bruynvisch, ende dan noch dardehalve goltg. des jaers vuit Henrick Stercken huisz opte Oldestrate. Noch gift sye testatrix Aeltgen Egbertz. hondert dallers eens omb vut haere gereetste guederen, naer haer overlyden te genieten, hebben ende tho beholden, gebreecke jemande van haer beyde, van d’eene op d’andere ende ter lester doot sonder wettelicke gebuerte, op haere naeste erffgjenamen] te devolvieren, t’erven ende versterven ende wesz zye testatrix eenichsints meer nae laeten wert, onvergeven van gereede ende ongereede, tegenwoordige ende tho commende guederen, egeene vuitbesondert edoch die voorsz. maeckinge op des voorsz. Mr. Berent Avercamps kijnderen, by desen onvercortet blyvende daertho instituert ende benoempt sy testatrix haere erffg. te wesen haere testatricis naeste blootzverwanten, alsz dan in den leven zijnde, ende indien ’t haer testatrice belieft, sal zye hyer noch muegen byvuegen een testamentz cedule met haerselffs ofte mit eenes deser stadtz Campens geswoorene Secretary hant geschreven ende onderteyckent die in allen puncten van veranderinge, vermeerderinge ofte verminderinge soe bundich sal wesen off deselve in desen testamente mede begrepen stonde, ende sye kieset haere testamentoren te wesen Rololf Willemsz. ende Lambert Berentz. Avercamp. Sonder argelist. Coram . Rutger van Bredae. Ernst van der Kuerbeecke. BIJLAGE LIV. Request van de testamentoren over de dispositie van wijlen Mette Lubberts. Afschrift uit: Apostillen, 1624—1632, fol. 8, G. A. Kampen. Den 1. Februarii A°. 1625 x). Op de requeste van Lambert Berentsz. Averkamp ende Roelof Willemsz. als testamentoren over de dispositie van zall. Mette Lubberts van den Hardenberch, versoeckende in sulcke qualiteyt des vorsz. sterfhuises goederen te doen openen ende inventarizeren, etc. was geapostileert: Supplianten wort sodane openinge ende inventarizatie geaccorderet, mits datt deselve sall geschieden ten overstaen vant gerichte ende sullen supplianten als dan de staet des vorsz. sterfhuises an een Eers. Raedt doen behandigen, om als dan wyders daerinne te disponeren als sich bevinden sal te behoren. In margine: Testamentoren over de dispositie van zall. Mette Lubbertss. BIJLAGE LVa. Processtukken Cunneke Rutgers contra Beatrix Peters, weduwe Avercamp, cum suis. Afschrift uit: Sententiën, 1622—1629, fol. 59 v°., Gastsaecken, G. A. Kampen. Den 19. Novembris A°. 1625. Cunneken Rotgersz. [Rutgers] voor haer selven ende mede caverende voor haer moeder respective erfgenaemen van haer zall. vaeder Rotger van Ommen, ende als actionem cessam hebbende van Rotger Smitt, haer draegende als naeste bloetverwanten van Mette Lubbertsz. contra Beatrix Petersz, Lambert Averkamp, Dr. [Evert] Averkamp, Jacob Stienberch, als man ende momber syner huisvrouwe, elck in haer respective qualitee. fol. 60. Den i Decembris A°. 1625. Zie Charters en Bescheiden, deel VII, n°. 5985. Cunneken etc. alsvoren. Anleggersche sall haer naeder ende beter qualificeren. fol. 63 v°. Den 23 February A°. 1626. Cunneken etc. alsvoren. Verweerderen sullen geholden wesen in den tijt van 14 dagen in den gerichte aver tho geven, een rechtmetich inventaris van des sterffhuises guederen, gelijck hetselve by de overledene met doode entruymet ende naegelaten is. fol. 67 v°. Den 6en May A°. 1626. Cunneke etc. Anleggersche mach commen by den Secretaris ende nemen copie ofte visie van verweerderen ingebrachte schriften. fol. 68 v°. Den 18-Julii A°. 1626. Cunneken etc. So de Anleggeren etwas op ofte tegens den inventarium, by verweerderen wegens de erffenisse van zall. Mette Lubbertsz. overgegeven, te pretenderen hebben, ofte vermienen deselve na behoir niet geformeert te sijn, sullen 't selve by forme van Loquatur schriftlick ende punctuelick mogen instellen, om alsdan naerder daerinne te erkennen, als sich bevinden sal te behoren, fol. 69. Den 25 July A. 1626. Cunneke etc. Verweerderen muegen rammen by den Secretaris, ende nhemen copie ofte visie op Anleggersche bijgebrachte Loquaties, op verweerderen ingedienden inventaris gestelt. fol. 69 v°. Den j Augusti A. 1626. Verweerderen sullen ten naesten rechtdage, op Anleggersche ingediende Loquaties, formelicken haer wederbericht tho doene, geholden sijn. fol. 70 v°. Den XIIen Augusti A. 1626. Verweerderen sullen alnoch ten naesten rechtdage op Anleggerse voor desen avergegevene Loquaties, haer wederbericht formelicken tho doene geholden wesen. fol. 72 v°. Den 2 9=11 Augusti A°. 1626. Die Erb. Raedt stelt die saken vuith. fol. 76. Den 21 November A. 1626. Schepenen ende Raedt stelt die saecke vuit. fol. 77. Den XXVIII Novembris A°. 1626. Verwerderen sullen geholden zijn by ede tho verclaren, den ingedienden inventaris, vermuege d’sententie van den XXIIIen February jungstleden gewesen, oprecht ende duechtlicken te sijn ende desen volgentz mede geholden wesen in den gerichte aver tho geven alsodane acte in da to den 10 Aprilis A. 1618 van seeckere negenhondert Carels gulden, alsz zye sustenieren, haer by het leven van testatrice, Mette Lubbertz. gegeven tho sijn. In margine: Den 28 May A°. 1627 hebben Beatrix Peters, Lambert Avercamp, D. Evert Avercamp, Jacob Steenberch als man ende momber synfer] huisvrouwe Femmetgen Berents. den eedt in forma gepresteert. Sonder argelist. r i oram Erenst van der Cuerbeecke. Nlarten Albertsen. fol. 79. Den XXIII January A. 1627. Anleggersche mach commen by den Secretaris ende nhemen copie ofte visie van verweerderen, op erlachte ende ingediende schijn ende bescheit. fbl. 80 v°. Den sesten February A. 1627. Die Erb. Raedt stelt die saecke vuit. fol. 83 v°. Den Vlen Marty A. 1627. Verweerderen den eedt, volgentz d’sententie, den XXVIIIcn Novembris gewesen, gepresteert hebbende, sal Anleggersche haere vordere actie, naer rechte muegen institueren. fol. 87. Den i9en Juny A°. 1627. Ahnleggersche sal haere angevangene procedure ter leger bancke muegen vervolgen. fol. 90 v°. Den XXVen Augusti A. 1627. Verweerderen wort geordonneert de naegelatene guederen van zall. Mette Lubbertz. van Brandenburch, vermuegens den avergegevenen beedichten inventaris tho leveren in handen van 't gerichte. fbl. 92. Den VIen Novembris A. 1627. ’t Gerichte verstaet, die sententie den XXVen Augusti jungst affgegeven ende verweerderen op erlecht, sulx by deselve voldaen ende gepariert t’sijn. O 1 ) rol. 102 v°. Den sen5en Febmary A. 1628. nihil. fol. 104 v°. Den VIII July A°. 1628. Die Eers. Raedt stelt die saecke vuit. fol. 106 v°. Den 17 July 1628. Parthien sullen hare saecken schriftelicken institueren, ende dat in soe corte terminen, hare nootdruft by te brengen geholden wesen als des moegelicken is. fol. 109 v°. Den 9®" August! A. 1628. Verweerderen muegen commen by den Secretaris ende nhemen copie, van Anleggersche, anspraecke. fol. 112 v°. Den 6 – Septembris 1628. Anleggersche mach comen by den Secretaris ende nemen copie van verweerderen geexhibeerde antwoort. fol. 113 v°. Den 2 – Decembris A. 1628. Verweerersche mach commen by den Secretaris ende nhemen copie van Anleggersche ingediende replijck. fol. 132 v°. Den VIIIen Decembris A. 1629. Gastsaken. Cunneke Rutgers contra Beatricx Peters ende derselver kijnderen. Schepenen ende Raedt neerstlick doorsiehen ende gevisitert hebbende, aenspraecke, antwoort, replicq ende duplicq met beyde sijdtz by-gebrachte bewijszstucken ende documenten ende op alles rypelicken gelettet, daer op in desen eenichsints tho letten stonde, doende recht, verclaren dat Verweerersche cum suis geholden sullen zijn, het sterffhuisz van Mette Lubbertz. wederom te heelen ende te redintegieren, met restitutie van al hetgeene zye nae doode van de voorz. Mette ofte buyten haeren wille daerthovoorens vuit het voorsz. sterffhuis hebben genooten, omb het selve vuit handen van de Anleggersche als erffgenaeme van de meergemelte Mette Lubbertz., volgentz desselffs dispositien van den 29®° Marty A. 1620 ende den 4®" February A. 1624 tho worden ontfangen hodane dispositien d’ Anleggersche sal hebben nae tho commen, vuitgenoemen die gedeelten der legitarisen die des disponenten doot nyet hebben beleeft, waer over zy naerder conform verwerdersches presentatie sullen hebben te liquidieren, ende eensamentlicken breder verificieren, off onder die approbatie van maeckinge in singulari, by de voorsz. dispositien gedaen, die maeckinge op Evert ende Lambert Avercamp Anno 1606 ende op Femmeken Berentz Avercamp A. 1618 gepasziert zijn begrepen ofte nyet ende off door atfsterven van eene der donatarisen daerinne eenige veranderinge is gevallen Item dat Anleggersche sal worden aengewesen ende goetgedaen, die schuit van negenhondert gulden onder Samuel Beeckman berustende luit den irsten Articul van verweerdersches avergeleyden inventaris neffen die drye hondert gulden, op den naeme van Evert Avercamp tot vordeel van de voorsz. Mettha Lubbertz beleydt, vermuegens ’t vijffftje Articul van den voorsz. inventario, als mede die hondert dallers slaende op Gerhart van Wijnbergen nae inholt van ’t seste Articul des gemelten inventarij tholaetende deselve Anleggersche tegens ende onder gebuerlicke benificie stadt rechtens, alle renthen ende achterstanden, mette ancleven van dien int voorsz. sterffhuis tho vorderen ende te genieten, mitz dat Anleggersche al voorens geholden zal sijn, het voorsz. sterffhuis van Mettha Lubbertsz, naerder nae deser stadt Campens sterffhuisrecht tho verburgen ende haer ontseggende het beneficie L. falcidiae in vuege ’t selve alhyer wort gepretendiert, condemnierende d’ verweerdersche in de halve costen van desen procesze, tot taxatie van den E. gerichte, d’andere helffte derselver omb redenen compensierende Soe van Stadtz wegens beschuldicht Hebben sye alnoch eenich schijn ende bescheit tot haeer saecken dienende, sulcx muegen zye ten naesten rechtdage bybrengen. BIJLAGE LVb. Processtukken Cunneke Rutgers contra Beatrix Peters, weduwe Avercamp, cum suis. Afschrift uit: Recognitiën, 1624—1626, fol. 38, Letter C, G. A. Kampen. [Na i6en Marty en vóór 20 May 1625]. Die Erentrycke ende duegentsame Cunneken Rutgers, die eenige dochter van Rutger van Ommen voor haerselven ende mede alsz Actionem Cessam hebbende van Rutger Schmit van den Hardenberch, heft in qualité voorsz. gerichtlicken geconstituert ende volmachtich gemaeckt, constituert ende maeckt volmachtich cracht deses Mr. Peter Vette omb in haere constituentinne naeme ende van harent wegen, tho eischen ende tho bevorderen, staet ende inventaris van alsodane guederen alsz die weduwe Beatrix Peters ende desselffs kijnderen onder haer zijn hebbende ende sunsten onder iemant anders sijn berustende, den sterffhuise van zall. Mette Lubbertz van den Hardenberch eenichsints touchierende ende angaende van deselve erffnisze tho transzigieren, handelen, doen ende laeten, alsz zye constituentinne jegenwoordich zijnde selffs doen soude, conde oder moechte, al exigirde de saecken specialer ende generaler last ende bevel als in desen begrepen van synen ontfanck tho quiteren, cum potestate substituendi rathihabitione. Sonder Argelist. „ I oram ( Goert Petersz. Reyner Henricksz. BIJLAGE LVc. Processtukken Cunneke Rutgers contra Beatrix Peters, weduwe Avercamp, cum suis. Afschrift uit: Recognitiën, 1628—1630, Letter C, fol. 37 v°., G. A. Kampen. Den 29en Septembris A. 1630. Cunneke Rutgers voor haer selven, ende mede cavierende voor haer moeder respective erffgen. van haer zall. vader Rutger van Ommen ende als actionem cessam hebbende van Rutger Smit, haer dragende als naeste bloetzverwante van zall. Mette Lubbertz heft in variger qualite geassistert zijnde met H. van Hoochstraten haeren gecooren ende tho gelatene momber in desen gerichtlicken geconstituert ende volmachtich gemaeckt, constituert ende maeckt volmachtich cracht deses, den E. ende Erentvesten Rodolff van Twyckeloe ende Albart van der Kuerbeecke sampt ende besondert omb in haere constituentinnen naeme van haerent wegen in frundtschap ofte middelen van rechte anthovangen, tho verrichten ende tot eyndtlicke vuitdracht tho vervolgen, alle alsodane saecken als haer van wegen des voirben. Metta Lubbertz sterffhuis voorgevallen zijnt, ofte alnoch t’ eenigertijt voorvallen souden muegen, haere vuitstaende penningen t’ ontfangen ende aver ontfanck derselver tho quitieren ende behoorlicke quitscheldinge tho doene doende voorsz. alles anders wesz zye constituente tegenwoordich zijnde selffs soude muegen, moeten ende beboeren tho doene, al exigierde de saken naerder specialer ende generaler last ende bevel als in desen begrepen, cum potestate substituendi rathihabitione alijsque clausulis conjuctis. Sonder argelist. r ( oram j Jan Jacobsz. Veene. Ernst van der Kuerbeecke. BIJLAGE LW. Processtukken Cunneke Rutgers contra Beatrix Peters, weduwe Avercamp, cum suis. Afschrift uit: Recognitiën, 1628—1630, Letter E, fol. 62 v°., G. A. Kampen. Den 21 October A°. 1630. Dr. Evert Avercamp heeft gerichtlicken geconstitueert, ende volmachtich gemaeckt, constitueert ende maeckt volmachtich cracht deses, den Eers. Jacob Roelofsen Steenberch sijn swaeger, om vuit constituents name ende van synent wegen, te erschinen voir de magistraet der stede Enckhuisen ende aldaer te eyschen, te vorderen ende te ontfangen alsodanige hoefsomme ter somme van dree hondert Car. g. neffens die verloopene renthen van dien, gevende oick mede svnen volmachtigen macht ende autoriteit om die voirsz. jaerlicse renthe an ymant anders te moegen alieneren ende vercoopen, ende nae ontfanck der cooppenningen behoirlicke oplatinge zegel ende breven daer van te passeren, daer mede cooperen ende haren erffgenamen, be[s]waert moegen sijn ende bliven, doende voirt ia de voirsz. saecke wes constituent praesent sijnde, soude connen oder moegen doen ende laten, al exigeerde de saecke specialer ofte generaler last ende beveel als in desen gementioneert cum potestate substituendi et ratihabitione. r j oram Jan Vene. Erenst van der Cuerbeecke. BIJLAGE LV>. Processtukken Cunneke Rutgers contra Beatrix Peters, weduwe Avercamp, cum suis. Afschrift uit: Recognitiën, 1628—1630, Letter B vervolg, fol. 177, G. A. Kampen. Den – 8 – Novembris A°. 1630. De deuchtsame Beatrix Peters, naegelaten weduwe van za. mr. Berent Avercamp, weesende geasisteert met J. Hoff haren gecoren ende by den Gerichte toegelaten momber in desen, heeft gerichtlicken geconstitueert ende volmachtich gemaeckt constitueert ende maeckt volmachtich cracht deses den E. Jacob Roelofsen haren swaeger'), om vuit constituenten name ende van harent wegen te eyschen, te voerderen ende te ontfangen, van de camer der Oost Indische Compaignie tot Enckhuisen, alsoedanige dree hondert Car. gl. capitaels met die verloopene interessen van dien, als constituentte van obgemelte camer competerende is, doende voirts in constituenten voirsz. saecke wes constituente praesent sijnde soude connen oder moegen doen ende laten, van sijn ontfanck wegen alle naemaennige nae behoiren te quiteren, cum potestate substituendi et ratihabitione. „ ( Coram ( Arent van Ruitenburch. Albert Hoff. Voor ~schoonzoon" BIJLAGE INf. Processtukken Cunneke Rutgers contra Beatrix Peters, weduwe Avercamp, cum suis. Afschrift uit: Recognitiën, 1651—1638, Letter I, G. A. Kampen. Den 18 Aprilis A°. 1631. De Eers. Jacob Roelofsen Steenberch, als volmachtiger van Dr. Evert Avercamp vermoegens volmacht de dato den 21 Octobris A°. 1630 voir Schepenen deser stadt Campen die E. Johan Vene ende Èrenst van der Cuerbeecke gepasseert, ende hem tot naebeschreven saecke specialicker gegeven, inhoudende die clausule van substitutie ende heeft demna gerichtlicken gesubstitueert, geconstitueert ende volmachtich gemaeckt, substitueert, constitueert ende maeckt volmachtich cracht deses, den Eerentfesten ende Welgeleerden Albertum van der Cuerbeecke, om toe erschynen voir den gerichte van Enckhuisen, ende aldair tot erfflycken profijt ende eygendoem, om een somme van penningen vol ende al ter neuge betaelt, te cederen, te transporteren ende over te draegen an den Ed. ende Eerentfesten Jr. Rodolff van Twickeloe ende synen erffgenamen, alsodanige hoeftsomme van dree hondert Car. gl., als constituents principael, op die stadt van Enckhuisen is hebbende, doende voirts daer van oplatinge, expeditie van zegel ende breven, als in gelycke opdracht aldair gewoentlicken is toe geschieden, daer mede cooper voir hem ende syner erffgenamen bewaert mach sijn ende bliven, sonder argelist. Coram J Erenst van der Cuerbeeck. Reyner Hendricksz. 31 Juli 1632 ]acob Roeloffs Steenberch, provisionele collecteur van deses stad Campens Armencamers, geeft volmacht 50 Car. gl. 8 st. te innen, zijnde 6 jaar verloopen interest uit Beverlants goed te Puttenstein in Oldenbroek. BIJLAGE LVI. Volmacht van Beatrix Peters, weduwe Avercamp, te Kampen op Sr. Jan Folgersz., lakenkooper te Amsterdam. Afschrift uit: Recognitiën, 1631—1636, Letter B, G. A. Kampen Den 13 Febr. A°. 1632. De deuchtsame Beatrix Peters naegelatene wed. wijlen mr. Berent Avercamp, weesende geasisteert met Jacob Roelofsen Steenberch, heeft gerichtlicken geconstitueert ende volmachtich gemaeckt, constitueert ende maeckt volmachtich cracht deses sr. Jan Folgersz. laeckencooper tot Amsterdam, om vuit constituenten name ende van harent wegen, te moegen alieneren ende vercoopen, alsodanige actie ter somme van vyer hondert Car. gl. als constituente op die Ost Indische Compie. ende op die Camer tot Amsterdam is hebbende; die penningen daer voir te moegen ontfangen, ende nae ontfancks derselver gerichtlick cessie, transport ende overdracht daer van te doene, voir den gerichte dair des behoiren wert, daer mede cooperen voir haer ende haren erffgenamen bewaert moegen sijn ende bliven, cum ratihabitione. Sonder argelist. r 1 oram y Arent Sloot, j?vert Rijnvisch. BIJLAGE LVII. Benoeming van Peter Veene door den magistraat van Kampen tot stadsapotheker. Afschrift uit: Apostillen, 1624—1628, fol. 58, G. A. Kampen. Den 8 Marty 1628. Op die Requeste van den E. Peter Vene, versoeckende voor deser stadts Apotheecquer te moegen angenomen worden, onder behoorlicke jaerlicksche tractament was geapostileert Schepenen ende Raedt willen den suppliant voer deser stadts ordonnansen apothecquer by provisie ende tot revocatie aennemen (volgen nog bijzonderheden). In margine: Peter Vene apotheecquer. BIJLAGE LVIII. Verkoop hof in de Heylensteeg door de erfgenamen van mr. Barent Avercamp, stadsapotheker. Afschrift uit; Overdrachten, 1636—1645, fol. 4 v°., G. A. Kampen. Den 15. Octobr[is] 1636. Joncker Rodolff van Ingen als mede momber van zjaligen] Pieter Avercamps kinderen, de E. Wolter Wissinck als mede momber van z. Lambert Avercamps kinderen, Jacob Roeloffs Steenberch als man en momber syner huysvrou Femmegien Avercamps ende mede caverende de rato voor Doctor Evert Avercamp, bekennen in voor verhaelter qualite voor haer en haren erffgenamen om eene somme van penningen voll en alter neuge betaelt, vercoft en opgedraegen, vercoopen en opdraegen, cracht deses aen de E. Gaspar van Breda, Femmegien Wegewaerts sijn huysvrou en haren erffgenamen, seecker hoff binnen dese Stadt Campen in de Heylensteege gelegen tusschen het Brigittenkerckhoff ter eenre en Mr. Jan Saels hoff ter andere syde, streckende voor van de voorn, steege tot achter aen de muntmeesters hoff, welck hoff sal vry weesen naest ses goltgulden haeres rechtes jaerlijcx daer vuytgaende. Sonder argelist. Coram j *) In margine: 50 st. BIJLAGE LIX. Verkoop huis in de Oudestraat door de kinderen Avercamp aan Jacob Roeloffsen Steenberch X Femmetje Avercamp. Afschrift uit: Overdrachten, 1636—1643, fok 172 v°., G. A. Kampen Den 17. Novembris, A° 1641. Die Edele ende Eerentfeste Br. Arent Witten endeJJr.or. Rodolph van Ingen als momberen over za: Peter Avercamps naegelaten kinderen bij za. Juffr. Lijsbeth van Ingen in ’t leven sijn huysvrouwe in echtschap geprocrert ende verworven, Burgemeesteren Wolter Wissinck ende Evert Rijnvisch als momberen over za: Lambert Avercamps naegelaten dochter by desselves za; huisvrouwe Jenneke Symons in echtschap geprocreert, voerders Burgemr. Wolter Wissinck voirss. als volmachtiger van Dr. Evert Avercamp ende Elsien Jansz. sijn huisvrouwe vermoegens volmacht de dato den 28 Septembris 1640 voir Philip Herman Schichert Scholtes tot Meppel gepasseert ende met desselves segel bevestiget ende alhijr in der E. gerichte vertoent, voir geleesen ende van weerden erkant en de sijn E. specialicken tot naebeschreven saecke gegeven, ende hebben dienvolgende de vsz. heeren comparanten bekent in vorriger qualite voir haer ende hare erffgenamen dat §y om eene somme van penningen vol ende alterneuge betaelt, vercooft ende opgedragen te hebben, vercoopen ende dragen op cracht deses an de Eers. Jacob Roelofs Steenberch, Femmeken Avercamps sijn huisvrouwe ende haer beyder erffgenamen, haer comparanten respective quoten ende andeelen, aen seecker huys ende arve binnen deser Stadt Campen opte Oldestrate gelegen tusschen za.Br. Lubbert van Hardenberch erffgenjamen] ter eener ende Mr. Anthoni Calsbeecke ter ander zyden; streeckende voir van de Oldestrate tot an de Hofstrate, welcke voirsz. huys ende arve in ’t geheel sal vry wesen naest sesz golt g[u]l[den] ende een oirt des jaers ores rechtens daer tebevorens vuytgaende. Sonder argelist. Coram | Revner Jansz. Hoelboem. Gerhardt van Santen. Afschrift uit; Apostillen, 1670—1680, fol. 49, G. A. Kampen. Den 27 Juny 1674. Opte requeste van de mombaren van die onmundige kinderen van zal. Berent Steenbergen ende Margareta Veene, versoeckende approbatie over die geholdene verkopinge van het huys op die Oldestrate. Was geappostilleert Die Heeren van de Regeringe approberen die vercoopinge by die mombaren gedaen. In margine; Berent Steenb. huys. BIJLAGE LX. Bijzonderheden over dr. Henricus Avercamp, stadsmedicus te Zutphen en Kampen. Dr. Henricus Avercamp, stadsmedicus te Zutphen en Kampen, geb. ff; 1586 t 1647. Uit het huwelijk van ds. Franciscus Avercamp, J 1637 te Oldeholtspade [en Dorothea Jacobs Buitenga of van Buttinga?], is Henricus Avercamp Frisius geboortig, die 26 Mei 1605 als student in de medicijnen aan de hoogeschool te Franeker ingeschreven is. Nemen wij aan, dat hij toen ruim 18 jaar oud was, dan valt zijn geboorte 15 86. Flij heeft in leeftijd dus zeer weinig met zijn [doofjstommen naamgenoot, den Kamper schilder, gescheeld. In 1614 wordt hij te Zutphen tot stadsmedicus benoemd. In de Resolutie van 5 Juli 1614 komt voor: „Doctor Aaverkamp hefft nae versochte audiëntie ierst een Eerjsamen] Raadt bedancket van dat diesielve „believet hefft sine persone tot medicum ordinarium deser stadt aen tho nemmen und versocht volgents daer „van acte tho hebben, d’welcke hem geaccordeert is.” In het volgend jaar ondertrouwd 26 Maart 1615 huwt hij te Zutphen 12 April 1615: „Henricus *) Namen in de acte oningevuld „Avercamp Medicus Ordinarius der Graeffschap ende stad Zutphen, Francisci Avercamp, dienaeren des Woorts „Godts te Holtepa[d]e soon, en Mechteltgen Wentholts, Henric Wentholt, burger alhier dochter,” luidt de inschrijving. Haar vader was brouwer en haar moeder was Christina Hoverdien; huwelijksche voorwaarden 23 Maart 1615. Uit dit huwelijk zijn te Zutphen gedoopt: i°. Geesken, 21 October 1618. 2°. Denk, 27 Augustus 1620, jong fte Zutphen. 3°. Denk, 31 October 1621, later Theodorus geheeten. 1639, student te Franeker. 1643, met attestatie te Kampen van Franeker. 1650, theologisch student te Groningen. 40. Barthold hiaat doopboeken. s°. Frans, 23 Augustus 1629. 1648, student te Harderwijk. 1650, (zi jaar) student te Groningen. In de Zutphensche Kentenissen komt nog voor, dat Henricus Avercamp en zijn huisvrouw Mechteltgen Wentholt elkaar „tuchtigen” of het vruchtgebruik hunner goederen toekennen, bij acte d.d. 26 October 1616. Zij bezitten een huis in de Kuiperstraat te Zutphen, zie Ned. Leeuw 1922, p. 214 en Zutphensche Kentenissen 31 Augustus 1618, fol. 221 v°., terwijl,zij 3 Mei 1619 een huis in de Waterstraat te Zutphen koopen, zie Ned Leeuw 1922, p. 212 en Zutphensche Kentenissen, 1619—1623, fol. 44. Van 3 October 1633 is een acte, waarbij zij „die Ehruntfeste Weerdige und Hoochgeleerde Franciscus Avercamp” e.a. machtigen, om te Steenwijk voor hen te verkoopen, een bewijs, dat ds. Franciscus Avercamp nog in leven is. Op grond van deze acte zou men geneigd zijn, aan te nemen, dat ds. Franciscus Avercamp van Oldeholtspade dezelfde is, die te Steenwijkerwold predikant geweest is en wiens dochter AnneghjenJ) [uit eerste huwelijk ?] Avercamp, gehuwd is met Berent ten Tooren, zoon van Lucas ten Tooren, burgemeester van Steenwijk, en Hendrickje Mijlsten, die als kinderen Lucas, Frans, Hendrikie en Niesje ten Tooren gehad hebben en als kleinkinderen van hun dochter Niesje, die met van der Blesse getrouwd geweest is: Berend, Claas, Lucas en Peter van der Blesse, hunne kinderen. Een andere dochter Catarina Avercamp is 13 December 1618 met Bartolt Wentholt ondertrouwd, zoodat hier een kruishuwelijk plaats gehad heeft. De inschrijving te Zutphen luidt; „Dartelt Wentholt, Hendric Went„holt burger alhier soon en Catarina Avercamps, Francisci Avercamp, dienaeren Godlyckes Woorts tot Olt„paede dochter." Zij heeft vroeg haren man verloren en is voor de studie van hare beide zoons naar Franeker vertrokken. Uit een acte van 22 Augustus 1636 in Zutphensche Kentenissen, 1633—1656, fol. 571, blijkt, dat de dokter en zijne vrouw een tengevolge van kinderverlamming(P) ongelukkigen zoon gehad hebben: „Hendricus Avercamp der medicinen D°. en medicus ordinarius deser stadt, by hem selven ende Mechtelt „Wendtholts sijn huisfrouwe met hem als haeren echten man ende momber, bekanden voor haer ende haeren „erven, dat sie haeren soone Francisco Avercamp uyt sunderlinge redenen haer daer toe moverende, ende ten „reguarde van lyves swackheit ende lammicheit, hem van Godt den Heere in een swaere kranckte toegesonden, „uyt haeren beyder goederen gelegatiert ende voor uyt gegeven hebben, als sie voor uyt geven mits desen die „summe van tweeduysent Caroli gl., om die selve uyt haere naelaetenschap vooruyt te trecken ende te deyle „te gaen, allet buyten bespier, indracht oftt tegenseggen van de selve oftte iemants anders in eeniger maanieren. ~S[onder] Afrgelist].” In 1638 zal hij met zijn gezin naar Friesland vertrokken zijn, daar in een Zutphensche resolutie d.d. 23 Juni 1638 staat: „Op requeste van Petrus Sluysken, medicinae doctor, versoeckende dat sijn L. in plaets van Doctor „Avercamp gewesene stadts doctor gestelt ende aengenomen mochte worden.” Het ontslag is niet te vinden, maar vermoedelijk in [Juli] 1639 levert dr. Henricus Avercamp met Machtelt Wentholt „sijn huysvrouw” te Kampen hun attestatie van Wolvega in. Henricus heeft zich dus in 1639 als medicus te Kampen gevestigd en wordt 1 December 1640 door den magistraat van Kampen tot tweeden ordinaris doctor medicinae aangesteld. 2) Afschrift uit: Resolutiën van Schepenen en Raden, 1659—1651, fol. 26, G. A. Kampen. „Den Irsten Decembris 1640. Hebben Schepenen ende Raedt om sunderlinge consideratie ende motiven goetgevonden, D.foctor] Avercamp, als een ordinaris doctor medicinae deser stadt Campen, neffens D. Putium an tho nemen. Ende sulx op een honerarium van twijntich pont Vlaems jaerlix in twye termynen t' ontfangen als Paschen ende Michaelis waer van het irste termin op Paschen int compstich Alnnol XVIC een ende veertich verschenen sal wesen”. In margine: Dr. Avercamp tot ordinaris Doctor medicinae hyr angenotnen. Zie Ned. Leeuw 1887. p. 120 en in dit werk p. 137. 2) Vergelijk Bijdragen tot de Geschiedenis van Overijssel, D of IV, p. 46. In de Zutphensche Kentenissen, 1640—1643, fol. 94, komt dan op 18 Juli 1640 nog een acte ten name van Henricus Avercamp, med. Dr. te Kampen en zijne vrouw Mechteld Wentholts; Trijntien Avercamp, wed. Bartolt Wentholt te Franeker, voor. In 1643 levert hun oudste zoon Theodorus Avercamp zijn attestatie van Franeker te Kampen in. Den nen Juli 1645 ondertrouwt te Kampen hun tweede zoon Bartholdus Avercamp van Zutphen, j. m. met Gerritjen Greve van Hattem, j. d. Kort na dit huwelijk is Mechteld Wentholt overleden en 20 Augustus 1645 te Kampen op het koor in de Bovenkerk begraven £ 15 —8 —. Haar zerk') is bewaard gebleven. Twee uitgekapte wapens. In de hoeken de zinnebeelden der Evangelisten. Randschrift uitgesleten. Midden op: „A° 1645. De 20 Augusti, is in den Heere gerust, die eerbare en deuchtsjame] Machtelt Wentholts, Huisvrouw van Dockter Henri8. Avercamp ende leydt hier begraven”. Volgens de Hattemer kerkrekening is dr. Avercamp i October 1647 „overluydet ende uitgebracht te Hattem daervan ontfangen —£s 14 —”, De aanvulling geeft de Kamper Rekening der Bovenkerk, als zij vermeldt: „2 October 1647 Begraven Doctor Haverkamp £ 15 8 De dubbele kerkengerechtigheid laat geen twijfel, of de naamgenoot van den schilder, dr. Henricus Avercamp, rust op het koor aan de zijde van zijne vrouw, Mechteld Wentholt. Onmiddellijk na het overlijden van dr. Avercamp’s vrouw heeft dr. Jacob Moock te Kampen een verzoek om toelage uit de stadskas tot den magistraat gericht, zie bijlage LXI. De betreffende Resolutie van Schepenen en Raden, 1639—1651. fok 95, luidt: „Den 30. Augusti A°. 1645. „Voorts sijn Dnus. Jacob Moeck als Dr. Medicinae jaerlicx voer een tractament toegelegt hondert en „veertich Caroli gulden, te ontfangen in twe termynen daer van het eerste op aenstaende Michaelis verscheenen „sal wesen”. Toch schijnen deze beide doctoren nog twee jaar naast elkander te Kampen de praktijk uitgeoefend te hebben, dit bewijzen de vermeldingen in de Stedelijke Rekeningen: i6jf „Doctor Avercamp betaelt sij[n] jaerlix tractement sijn É. van Schepenen ende Raedt tho gelecht f. 120 . -f—. Insgelycken Doctor Jacob Moeck wegen zijn tho gelecht tractement betalt f. 140 . —. Doctor Avercamp. 1646 6o Car. g. op Paschen 6o Car. g. op Michaelis Jf. 120 . . Doctor Moeck. 7° Car. g. op Paschen 7° Car. g. op Michaelis 1 r ! f- 140 • —• In 164/ is de post samengevat: „Doctores Medicinae Pensien. Paschen f. 105 . —. Op Johannis f. 105 . —. Op Michaelis f. 105 . —. Op Kersmiss f. 105 . Dr. Wilhelmus Putius zal hierbij behoord hebben en als „oudste stadsdoctor” meer salaris ontvangen hebben. Een opvolger van dr. Henricus Avercamp is niet door den Kamper magistraat benoemd. Het huis, dat dr. Henricus Avercamp en zijne vrouw Mechtelt Wentholt te Kampen gekocht hadden van jhr. Lauman van der Lauwick, acte d.d. 17 Mei 1645, erve en hof, mede stal of huurhuisje op de Burgel, is 18 Juni 1652 namens hunne twee zoons Barthold en Frans aan Henrick Pott en Clara Janssen verkocht, zie bijlagen LXII en LXIII. Het laatste spoor van hen vindt men in de Rekening der Bovenkerk, 1677, onder de rubriek: „Ontfangst van ’t verhogen der Groeven, „Secretaris Havercamp tot Hattum van een groote dubbelde groeve op het Choor £ 5 . *) Door Kramm vermeld: Aanhangsel, p. 5, tevens door Mr. P. C. Bloys van Treslong Prins Genealogische en heraldische Gedenkwaardigheden in en uit de Kerken der Provincie Overijssel, p. 132, n°. 79. BIJLAGE LXI. Toelage van Jacob Moeck, med. dr. te Kampen. Afschrift uit: Apostillen, 1639—1646, fol. 135 v°., G. A. Kampen. Den 19. Septembris 1645. Op de Requeste van Jacob Moeck der Medicinen Dr. voorgevende alsoo hy suppliant veele jaeren voor desen ende oock noch sijn vaederlicke stadt Campen ende haere onderdaenen in arte medica, oock d’arme {sonder room) ende elendighe dien meesten ende kons[st]baeren tijdt sijns levens, met sijn dienstbaeren conste ende besoeckinghen ende oock noch daerenboven met een neerstich administreren ende distribueren syner middelen ende medicamenta sonder daer voor van UEd. oeyt in dien tijdt sijns levens eenich verset ofte recompens genoeten, derhalven seer onderdanichlycken versoeckende jaerlix met een tractement gebenificiert te worden. Was geappostilleert Burgermeesteren, Schepenen ende Raedt, begunstighen supph. mit hondert ende veertich Car. gulden t’ jaers, jaerlix in twee termynen toe ontfanghen, waer van het eerste termijn op Michaeli deses jaers, ende ’t ander op Paeschen 1646 sal coemen te vervallen. In margine: Jacobus Moeck Medicinae Dr. jaerlicx voor tractament begunstiger met 140. Carl. gulden in twee termynen. BIJLAGE LXII. Koopacte huis door dr. Henricus Avercamp en Mechteld Wentholt. Afschrift uit: Overdrachten, 1643—1652, fol. 68, G. A. Kampen. Den 17. May A°. 1645. De Weledele ende Eerentfeste joncker Luman van der Lauwick bekent voir hem ende syner erffgenamen, dat hy om eene somme van penningen vol ende alterneuge betaelt, vercooft ende opgedragen heeft, vercoopt ende opdraecht cracht deses an den E. ende Welgeleerden Henrick Avercamp ordinaris Doctor medicinae deser stadt sijn E. buisvrouwe ende erffgenamen seecker huys, arve ende hoff als oick mede een stall ofte huirhuisken, mitgaande in de Morrensteege, gelegen binnen deser stadt Campen op den Burgel tusschen Cornelis Backer ter eenre en de joncker Joan Tengnegel ter ander zyden, streckende voir van den Burgel tot achter aen den hoff van Steven de I’Espière, welke voirsz. huys, arve, hoff als oick mede den stall ofte huirhuisken sijn vry van alle vuitgaende renthen. Sonder argelist. Coram Rodolph van Langen. Gerrit Steenberch. Afschrift uit: Overdrachten, 1643—1652, fol 69, G. A. Kampen. Den 17. May A°. 1645. De Weledele ende Eerentfeste joncker Lumat van der Lauwick bekent voir hem ende synen erffgenamen, dat hy om eene somme van penningen vol ende alterneuge betaelt vercooft ende opgedragen heeft, vercoopt ende opdraecht cracht deses an den oick Weledelen ende Eerentfesten joncker Joan Gansneb gnt. Tengnegel ende synen erffgenamen seecker camer ende kelder doirgaens opgaende tot in de voerst, gelegen binnen dese stadt Campen op den Burgel, gelijck Dr. Avercamp deselve tegenwoirdich gehruickt, tusschen vercoopers principael huys ende arve ter eenre ende coopers huys ende arve ter ander zyde, streckende voir van den Burgel tot achter aen coopers arve ende plaetse; weesende gans vry van vuitgaende renthen. Sonder argelist. „ t Loram ( Erenst van der Cuerbeecke. Albert yan der Hdl BIJLAGE LXIII. Verkoop huis als voren. Afschrift uit: Overdrachten, 1652—1661, fol. 12 v°., G. A. Kampen. Den 18. Juny A°. 1652. De Eersfame] Jacob Roeloffs Steenbergen, On/f[anger\ van Mastebroeck, als geconstitueerde, volmachtigen van de E. Franciscus Avercamp en derselver huysvrou Gerarda van Heerde, en mede als gesubstitueerde van den gentellen Franciscus Avercamp geconstitueerde cum potestate substituendi van sijn broeder de E. Barthold Avercamp tot deser saecken beyde erjfgen\amen\ van de E. en hoochgeleerde Henricus Avercamp, Medicinae Doctor en Mechteltien Wenlholts sjn huysvrou, bekent in sijn qualité, in gevolg van de volmacht voor het gericht van Hattum den i6m deses maents Juny gepasseert en alhier in judicio vertoont, vercoft en opgedraegen te hebben, vercoopt en draecht op cracht deses 'aen Henrick Pott, Clara Janssen sijn huysvrou en haer beyder erffgenfamen], seecker huys, hoff, mede een stall off een huyrbuysken alhier op de Vloeddjck [sic! Burgwal] en in de Morrensteege tusschen de heer Burgemr. Johan Gansneb gent. Te[n]gnegeli ter eenre en Henrick Willemssen Caescoper ter an[d]re syde, streckende voor van de BurgwaU, tot achter aen wylen Sr. Steven d I'Espieren erve ende weere: sijnde vry van alle vuytgaende renten. Sonder argelist. Co ram | Dirck Henrix Vreese. Ernst van der Cuerbeecke. BIJLAGE LXIV. Verkoop huis van wijlen Berent van Ottensteyn x Beatrix Peters door hunne erfgenamen. Afschrift uit: Opdrachten, 1597—1604, fol. 227, G. A. Kampen. Den 24. May A°. 1603. Helmich Janssz., Claes Laszman ende Johan Laszman, voer hoer selffs ende mede de rato caverende voer hoere respective huysfrouwen, ingelijcks tsamen ende elck bysonder, oeck eene voer al insolidum, de rato caverende voer allen anderen, den dit aengaen mach, als erffgenamen van zalige Berent van Ottenstejn ende Beatrix Peters sijn huysfr\oum\, hebben bekant, dat die voer hoer ende hoeren erffgenamen, om een somme van penningen hoer voll ende all ter noege betaelt, verkoft ende opgedragen hebben, verkopen ende opdragen in cracht deses, an den E. Herman Kistemaker ende Joffer Marryken van Urck, sijn huysfrouwe, ende hoer beyder erffgenamen, hoer huys ende erve, gelegen binnen deser stadt Campen in de Nyestrate, tusschen Joachim Soeteman an die eene, ende mr. Willem organist an die andere zyden, streckende van de Nyestrate, doergaens besz in die Hoffstrate, welck huys ende erve is vry van allen lasten ende besweernissen, uthbesondert negendehalve goltgulden des jaers, hoers rechtes daervthgaende. Belovende ’tselve toe wachten ende toe waeren als erffkoops recht is. Sonder argelist. Coram | Engbert Claesz. Dirrick Dibbitz. BIJLAGE LXV. Voorbeelden van andere (doof)stomme schilders. Zeker is Hendrick Avercamp niet de eenige doofstomme schilder en teekenaar geweest. Dr. A. Bredius noemt twee Nederlanders in „Het Schildersregister van Jan Sysmus, Stads-Doctor van Amsterdam, Oud-Holland IX (1891), p. 187—249. Op p. 147 zegt hij; „Voorts is uit van Mander de Stomme van Nijmegen1) en uit van der Willigen de stillevenschilder Maerten Boelema de Stomme'1), geb. te Leeuwarden in 1642, bekend, wiens werken op die van de Heda’s en Pieter Claesz. gelijken , nadat hij even tevoren de portretschilder _ƒ. y. de Stomme genoemd heeft. Door Kramm wordt over een Jacob van Campen verteld, die als kind in het Weeshuis te Franeker opgenomen werd, alwaar hij later als schilder en landmeter gewoond en gewerkt heeft. Ook deze zou doofstom e-eweest ziin en onder de naam van de Stomme van Campen voorkomen. Ö De heer C. H. van Fenema heeft in Mei 1901 het gemeentehuis te Franeker met een bezoek vereerd en aldaar in een commissie-kamer twee op paneel geschilderde portretten, die dezelfde jeugdige schilder voorstellen, aangetroffen: i°. portret ten voeten uit, 47 X 62 c.m., gemerkt: Anno 1634—19. 2°. portret in buste, 54 X 70 c.m., gemerkt: Anno 1635 —l9. Het getal 19 geeft de ouderdom van den afgebeelden schilder weer, die dus in 1615 het levenslicht aanschouwd hebben moet, zoodat van Hendrick Avercamp of zooals beweerd wordt, van Meindert Hobbema geen sprake zijn kan. Talrijker zijn de voorbeelden uit de Liggeren en andere historische Archieven der Antwerpsche St. Lucasgilden door Ph. Rombouts en den advocaat Th. van Lerius in 1872 uitgegeven: Ded I. _ p. z6. 1476. In ’t jaer Ons Heeren MCCCC en LXXVI waren Regerders van Sinte Lucas, Jan Loys en Bertelmeus Meseus. Dit sijn de vrymesters die sy ontfaen hebben. Gillis Stomme, sdldere. p. 33. 1482. De leerjonghers die gheleert hebben hier hy vrymeesters in ’t selve jaer: Henneken Gheens by Gillis Stomme (schilder). p. 36. 1484. Noch eenen leerjonge geleert by Gillis Stomme, schilder. p. 20. 1470. Jan Jean Stomme, p. 210. ijjB- Henneken Stomme gheleert by Jasper van Kixsim. i) Corel van Mander Het Schildcrsboeck, p. 324. „Thomas van Coelen. Ecnen Stomme van Nimmeghcn. Hans Daelmans van Antwerpen,” waarvan de noot van de Duitsche en Fransche vertaling als 3 onbekende meesters spreekt. 2) Van Leeuwarden, leerling van Heda. Hierna volgen die leerjongers die hier binnen by vrymeesters geleert hebben ende elck betaelt hebben twee gouwe gulden. Melsen*) Halders (alias de Stomme schilder) geleert by Merten van Cleve (schilder), p. 245 246. ij??- In ’t jaer Ons Heeren 1572 toe was opperdeecken Merthen de Vos, schilder, met Ambrosius Smyedts, als Reegierders van S. Lucasgilde oft Ficolieren. Ende hier naer volghen die vrymesters. In ’t jaer duysent vijfhondert seeventich en twee, doen die stadt Mechfejlen berooft was van die soldaten, den tweeden Octobris, soo ’t blyckt met goeden beschee, hebben d’Ouders van Sinte Lucas toeghelaten die Mechelse schilders, dat sy hier in stadt saten tot by de veertich, elck voor hem selven gheworcht d’welck wy haer jonden vryhertich wt caeritaten, sommeghe vel anderhalf jaer lanck noyt boete aen haer versoecht; d’nocht is ghedenckens weyrdt in den tijt des noyts volbroecht. Ontfangen Melsen Halders, schilder, den Stommen. „Melsen den Stommen, schilder betaelt sijn jaergeld.” Rekeningen van de dekens Philips Galle, van 26 September 1585 tot 30 September 1586, en Frans Francken, den oude van 6 October 1588 tot 2 October 1589. Deze meester teekende M. B. De Stomme, „zoo als blykt uit een tafereel in bezit van den heer Th. van Lerius, advocaet”. De B is de eerste letter des vornnaems van dezen schilder. p. 306. Ontvangst van „de jaercosten ofte keersgelde, soo men dat noempt daer elcke gildebroeder af geeft vijf stuyvers: 1585—1586. Melsen (Halders, alias) den Stommen, (schilder), p. 33-7. 6 October 1588—2 October 1589 —de weduwen vuf stuyvers. Melsen (Halders, alias) den Stommen, schilder. p. 680. p. 246, note 2. Ce maitre signait: M. B. De Stommen. Lisez; M. B. De Stomme. p. 126. ijfj- De leerjonghers etc. Deel II 2). Willeken de Stomme geleert by Joos van Cleve, (schilder). p. 19. {l6jo—16)1). Anderen ontfanc van de dootschulden ende lyken. Voor de dootschult van jan alias den Stommen 4 4 —. p. 46. (rójj—lf>34)- Rekening. Augustijn Stom, handelaer (en schilder). Sonder bus. p. 57. Anderen ontfanck van de volle meesters. Augustijn Stom, schilder 20 . —. Dr. A. Bredius noemt in „Zeitschrift für Bildende Kunst, XXIV, 1889, in „Kölner Kunstauktionen”, Sp. 122—124. 111. Auktion von Rinecker, etc., als N°. 34 een schilderij, gemerkt W. Stom. In inventarissen komen Winterlandschappen van dezen Stom voor, die men dikwijls voor werken van Hendrick Avercamp hield. Maar ook te Kampen kende men doofstomme kinderen: Rekening Geestelijke Goederen, 1626. „An Hendrick Jacobsz. betaelt van het vermaecken der clederen des stommen jongen f. 3 10 —. i6zy. „Uytgave Pensien ende termynen: Jenneken Eerlandt voer die Stomme toe den 5. Aprilis betaelt f. 3 —lO —. Betaelt an Geesken int sykenhuis */, jaers kostgelt voer die stomme den 5 July verschenen £9 . —. Betaelt an Geesken % jacrs voer d’Stom den 5 Oct. f. 9 . Blijkbaar betreft het hier dezelfde knaap en men ziet de treurige jeugd voor zich, die deze ongelukkige jongen door te maken had. Toen hij een last voor particulieren geworden was, werd hij in het ziekenhuis uitbesteed en nog moet men daarbij aannemen, dat de toenmalige magistraat zeer goed voor hem gezorgd heeft. BIJLAGE LXVI. Koude winters te Kampen. Afschrift uit: Stedelijke Rekeningen van Kampen, 1600—1663, G. A. Kampen. i6oi. Het veer is 9 weken wegens ijs gestremd geweest. 1607. Allerleje onsekere Parceelen. Idem van schepen, onder de brugge los toe ysen, bet[aelt] twintich mannen, aen arbeytsloon xxviii h.ffi. viii st. Idem van dese voers. schepen achter het hoefft toe leggen. In alles betfaelt] xxv h.ffi. vist. 1610. Allerleye onsekere Parceelen. Idem dree vennissen betaelt, van het volck, by swaeren ysganck over te voeren iiij h.te*. xi st. 1614. Reysen. Ook Melcbior geheeten. 2) ’s-Gravenhage, Martinus Nijhoff. Den 27 Tanuary 161- hebben Cameners ende Renthmrs. mit een dienaer opte Grienthe gewest om aldaer die brugge schepen durch den ijsganck verdreven toe besichtigen, ende ordre te stellen, dat die wederom nae de stadt mochten gebracht worden, hefft gecostet aen pensie vm h.ffi. 10 st. i6i7- Alderley ende onseecker Parceelen. Johan van Campen betaelt dat hy verscheyden reise gaeten gebitet heft voer die Swaenen i h.ic. 1621. Reisepensien ende Vuitgaven op Reisen. Den n dito [Decembris] 1621 zijnnen die Burgerhopluyden met een secretaris ende dteners van de Venepoorte tot an de Hagenpoorte avert ende gemeten hoe veel roeden een yder vendlm sonde moeten iszen ende also in perricken affgemeten —an pensie f- 5 5 • Alderley ende onseeckere Parceelen. Qaes Bloeme selffs darde dat zye in de vorst op te Brugge gewaeckt hebben f. 4 8 ■ Tohan Gerrit[s]z. mit sijn vieren van eenen dach bytens op isz bcqaeltj t. i -17 . Mr. Albert Chirurgijn vuit last des E. Raedes voer meisterloen ende cuere an Malers been opt isz int isen gebroecken . , , . f' q « ' Bet[aelt] an Thonis Henricksz. voor eycken slieten tot het isen gebruuckt t. 8— 8 ■ Reisepensien van den jare 1620. Den 14 fFebruary 1621] zijnnen Schepenen ende Raedt sampt Secretanen, Rentmrs. ende dieners, rontsom buyten omb die Stadt aver isz gegaen, vant Tolhuis aff nae die Veenepoorte ende soe rontsom langes die haven ende an die Vischbrugge wederom opt lant gegaen, ende die westen averal van buyten besichticht an pensie 41 h. 2. . j622. Rejsepensien, etc. [Zie twee posten naar boven 1621]. Den "27 dito [Augustus] Cameners met mr. Albert Chirurgijn veraccordt wegen het mrloen ') van Maler Tanszens eebroecken been, opt isz verongelucket _ . _ ,7. ,2 2' JÓ2J. Arent Dolstock ende zijn soene betaelt voer de vuitgeweeckene paden an Arnt dijck langes Ins? te iszen Geerloff Mauritz ende Peter Stuive dat zye soeven nachten op die scheeps brugge gewaeckt hebben des nachtz 12 st. i6zi. Getuigenissen G. A. Kampen. 6 Maert 1621 stilo novo en vroeger; „vermits oock de hefftige vorst”. iÓ2j. na 17 January 1624. Van eenen dooden man vant diep tho haelen soe int isen verdrong[k]en was an Smit bet[aelt] ré2r. Den Peter Avercamp. Lambert Janszen. Upten i4en Decemb. 1623. Helft Derck Jansen van der Cloppenberch synen twie onmundigen kinderen met naemen Mechteltgen ende Albertgien, by sijn zal. huisfr. Albertgien Berentsen nageholden in presentie der momberen voirsz. erffutinge gedaen ende voer haires zal. moeders goet bewesen onder hun beiden dertich Car. g. eens, ende daertoe alle die clederen ende clenodien tot oeres moeders lyve gehoort hebbende, als linnen, wullen, silverwerck ende anders, volgens den inventarijs offte specificatie den momberen voirsz. dair van gegeven ende gelaeffde voirts die voirsz. kinderen' in cost, cleedinge, ende alle lijffs nootdrufft toe educeren ende op te brengen tot oeren mondigen jaeren ende alsdan t' gene voirsz. t’ ontrichten, onder verbant van alle syne tegenwoirdige ende toecomende goederen. Sonder argelist. Schepen Gerrijt Brandenberch. In margine: Upten 13. Octobris A°. 1624. Bekanden Peter Avercamp ende Lambert Jansz. als momberen van Derck Jansz. voirsz. kinderen, dat sy tot vordel der kinderen voirsz. die cleederen ende clenodien in dese erffutinge gementioneert van Derck Jansen ontfangen, vercofft ende tot oirbor der kinderen die penningen dairvan geprocedeert, belopende tot 125 Car. g. by Derck Jansen voirsz. op sijn huis ende hofft buiten Dieserpoorte belecht hebben, die oick dairvan versegelinge op huiden gepasseert heefft, ut videre est in libro transportationum. Sonder argelist. Schepen Hans Albersz. *) De Hagen, vroegere voorstad, in 1572 verwoest, aan de Noordzijde van Kampen buiten de Hagenpoort. 2) De Zwarte Dijk aan de Westzijde van Kampen buiten de Cellebroedcrspoort. 12 Opten i6en Marty 1629: Hebben Jan Joesten van Quaekenbrugge ende Prosper Jansen, aen plaetse van die overleden, die voirsz. momberschap, wederomme angenomen ende gelaevet der voors. kinder beste te doen. Br. Hermen Wolberts. BIJLAGE LXIX. Losrente op Derck Janssen van der Cloppenberch’s huis buiten de Diezerpoort te Zwolle ten behoeve van zijne twee dochtertjes. Afschrift uit: Overdrachten Stad Zwolle, 1624—1630, R. A. Zwolle. Upten 13. October A°. 1624. Bekande Derck Jansen van der Cloppenherch, stedes vastes erffcoeps vercofft te hebben, om een summa penningen ter nuege erlecht ende voldaen, Peter Avercamp ende Lambert Jansen als momberen van sijn comparants onmondige kinderen Mechteltgien ende Alhertgien by sijn %al. huisfr. Alhertgien Berentsnaegeholden, ten profyte van deselve kinderen, ses Car. [g.J ende een oort jaerlix vuyt sijn huis ende hoff, staende ende gelegen opte Nystadt buiten Dieserpoorte, streckende achter an die Baginenweide, alrenaest Reiner Berentzen muller ende Jan Jansen wever, te betalen jaerlix op Martini toe pachtrechte, dairvan op Martini in A°. 1625 d’eerste rente verschinen sal, wesende d’eerste rente dairvuyt gaende naest vierden stuyvers jaerlix; mits dat nochtans dese rente t’allen tyden weder gelosset sal moegen worden met hondert vijff ende twintich Car. g. capitael, als sulx een halff jaer te voeren angesecht sal worden. Sonder argelist. Schepen [johan van] Tongeren. Hans Albersz. BIJLAGE LXX. Verkoop aandeel hof te IJselmuiden door Peter Avercamp en Elisabeth van Ingen aan haren broeder Roleff. Afschrift uit: Contentieuse en Voluntaire Zaken, Schoutambt Yselmuiden, 1620—1628, R. A. Zwolle. Den Ben8en December 1624. Die E. Peter Havercamp mit Joffer Elysabeth van Ingen sijn huisfromv die haer man voirsz. coessde tot haer momber in dese saecke in den gerichte comparierende hebben becandt voir haer ende haren erffgenjamen] dat sy voir een volle welbetaelde summa geldes hadde vercofft ende dedierden tot eigendoemsrechte ende erffelijck besidt van haren respectivelycken broeder den E. Roleff van Ingen ende synen erffgenamen dat rechte vierde part van haer olders hoff daer genante Roleff van Ingen selffs oick een vierendeel vanVaderlycke scheidonge to dele gevallen is, alsoo dat hem nu de rechte van toebehoert, ende die wederhelffte compt toe haer respectivelycke beide susters J offeren Judith ende Berentgen van Ingen oick haer in haer olders scheidinge ter lothe gevallen, gelegen in Yselmuider jurisdictie, oost naest Judit en Berentgen van Ingen gesusteren, noordert die gemeine weteringe, zuidert Claes van Haerst cum suis, streckende tot den IJseldijck, wesende vry van allen opliggende renten ende allen luyden aensprake. Actum voir Coernoten Egbert Bisschop ende Johan van Uythert. Ende Frans Pauwelsz. sal van wegen den vercopers zegeljen]. BIJLAGE LXXI. Koop en verkoop hof te Zwolle door de erfgenamen van wijlen Peter Avercamp. Afschrift uit; Overdrachten Stad Zwolle, 1624—1630, R. A. Zwolle. Opten 16 February 1627 bekande Anthonius van Braeckel die Jonge, voir hem ende Aeltgien Willems sijn huisfrouwe, als mede van wegen Christina ende Hendrick Temminck sijn huisfrouwen suster ende broeder, daervoir hy de rato caveert ende instaet dat zalige Peter Temminck by synen leven vercofft hefft stedes vastes erffcoeps, voir een summa van penningen oick an Temminck voirsz. betaelt an Peter Avercamp, Elisabet van Ingen sijn huisfrouwe, ende haeren erffgenaemen, enen hoff gelegen buiten Camper poerte, aldernaest vereoeper voirsz. ter eenre ende veendrich Schaffer ter andere syden, streckende voir van de wech tot achter an het Witenhuis landt, wesende kummerfry van allen vuytgaenden thinsen ende renthen. Sonder argelist. Schepen Johan van Tongeren. Opden i3en Marty 1629. Bekande Jfr. Elysabeth van Ingen naegelaten wed.e van %all. Peter Avercamp, me tutore, voir haer ende haeren erffgenamen, stedes, vastes erffcoeps vercofft te hebben om een summa van penningen ter nuege betaeltt jffr. Sophia Vorens ende haken erffgenamen, eenen welgelegen hoff, met een huys daer op staende, gelegen hupten Camperpoorte, by Muschenhaege, Anthonis van Brakell die Jonge ter eenre, ende Johan Gerrijtsen aen d’ andere syde, streckende voir van eenen gemeenen wech tott achter an eenen sloot offte graeven; wesende commerfry van allen vuytgaenden renthen ende thijnsen. Schepen Johan van Tongeren. BIJLAGE LXXII. Schuldbekentenis ten behoeve van de door Peter Avercamp en Elisabeth van Ingen nagelaten kinderen. Afschrift uit: Recognitiën, 1633—1636, Letter G, G. A. Kampen. Den 4 February A°. 1634. Geert Tymensz. Veene bekent schuldig te zijn an den E. Arent Witten, Jacob Roeloffsz. Steenberch ende die E. Roloff van Ingen als momberen, aver Peter Avercamps naegelatene kijnderen by zijn zall. huisfr. Elisabet van Ingen in echtschap geprocreert, die somme van twye hondert ende twalff Car. g. tho bethalen op den 12 Juny irstcomende. BIJLAGE LXXIII. Verkoopvergunning land ten bate van de door Peter Avercamp en vrouw nagelaten kinderen. Afschrift uit: Apostillen, 1632—1639, fol. 64, G. A. Kampen. Den 13 Juny 1635. Opte requeste van de E. Arent Witte, Rodolff van Ingen en Jacob Roeloffs Steenberch, momberen over de onmundige kinderen van Peter Avercamp en joffer Lysabet van Tngen, versouckende dat haer E. mochent geauthoriseert worden totte vercoopinge van vierde halve margen landes in Mastebroeck gelegen genaemt Haeckens lant, waer van de helfte der onmundisjen moeve joffer Claessien van Ineen is toebehoorende. WIÖVI‘ VJJ*r»£»n xo IL/VUWIUUIL.UUV,, was geapostileert Schepen ende Raedt accorderen supplianten haer versouck, mits datte penningen ten profyte van de kinderen op interesse gelecht werden. BIJLAGE LXXIV. Dankbetuiging voor voogdij over Barent en Elisabeth Avercamp. Afschrift uit: Recognitiën, 1639—1642, Letter B, G. A. Kampen. Den 12 Augusti 1640. Berent ende Lysabet Avercamp bekennen voor haer ende haere erffgenamen dat de Ed. Br. Arent Witte, Roeloff van Ingen ende Jacob Steenberch haere gewesene momberen aen haer ter neuge ontricht, voldaen ende vijt gekeert hebben, alle ende ydere alsodane goederen, als haer van haere ouderen naergelaeten ende aengeervet sijn, gelijck mede de goederen haer van haere bestemoeder aengecoemen, bedanckende haere voorsz. momberen goeder administratie met qüytscheldinge van alle naemaeninge van dien. Sonder argelist. Coram j i Wessinck. SVV CbSIIICK. H. Voeren. BIJLAGE LXXV. Volmacht door Barent Avercamp ten behoeve van Christophorus Marquelinck. Afschrift uit: Personeele Kentenissen der Stad Zutphen, 1647—1651, fol. 156 v°., R. A. Arnhem. Opten 24 Augusti 1649 jud. Winshem ende Louwerman dr. Berent Aevercamp, deser stadts burger ende ingeseten, becande in de beste ende bestendichste forme, rechtens ende gewoenheyts alhyr, constitueert ende volmachtichgemaecktte hebben, constitueerde ende maeckte volmachtich by desen Christophorum Marquelinck, om in synen naeme ende van synent wegen alle soodane saecken, questien, geschillen, rechtsvorderingen, schulden ende renthen, soe hij voor eenige Heeren hoeven, gerichten ende richteren tegens iemants, ende in specie tegens Allert Claezsen tegenwoordich uytstaende heefft, offt noch compstich krygen mach, met vriendtschap oder recht in ende uyt te vorderen, derenthalven in rechten to ageren, excepieren, andtwoorden, repliceren, dupliceren ende alle termynen van rechten, tam active quam passive, te observeren, in rechten te concluderen, sententien te gesinnen ende hooren pronuntieren, die selve ter executien doen stellen, voorts generaliter en specialiter etc., cum potestate substituendi, clausulis ratehabitionis, indemnitatis et reliquis, in generali et amplissima forma. SJonder] A[rgelist.] BIJLAGE LXXVI. Acte voor het Schuitengerecht van Kampen door Barent Avercamp wegens ontvoerd hout gepasseerd. Afschrift uit: Prothocol Schultengericht van Kampen, 1647—1657, G. A. Kampen. Den 8. Marty 1650. Berent Avercamp spreeckt in der besaete aen Melijs Claessen ende Abbe Peters ende Meynert Wittiens, poserende arrestant waer te wesen, dat de gearresteerden hem hebben onthaelt ende ontvuert seeckere pariye viercant eicken'olt, welck holt, alsoo den arrestant is toebehoorende, en dat het selye met sijn marck is gemercket, soo contendeert de arrestant, dat de gearresteerden by sententie van desen E. Gerichte sullen werden gecondemneert de voorss. nartve bestaende in 84 stucken aen hem te restitueeren: Met eyssch van costen. neen, UC VUUlbb. pa. Ityt lil oiuv-uvii C*W!X nwi. uw ‘ – Gearresteerden versoecken copie van de aenspraecke terminum van veerthijn daegen, dat oock arrestant sall hebben borge te stellen voor de costen, en schaede: en is tot borge voor den arrestant gebleven Jacobus Milius, welcke by handtastinge aen de heer verwalter sodaene borgtocht heeft aengenomen. Coram J I Verwalter J I Coernoten j -j J. R. Eeckholt. Johan Wijntges. Ernst van der Cuerbeeck. Den o. Marty 1650. nullij Dienende den rechtdach in saeck mit arrest aengevangen, op seeckere parthye vjer cant eeckenholt, van Willem [sic!] ofte Berende Avercamp tegens Melis Claessen en consoorten, interveniert daer voor Frerick van Essen Richter tot Arnhem ende in Veluwenzoom ende doet salvis omnibus et singulis exceptionibus, mit protest van costen ende schaeden, submissie aen Schepenen ende Raedt deser Stadt. van CUSLCII CIIUC JUWLULü, uvuvj/viivw *—”—- ~ * ’T welck by parthye advers is aengenoemen. Coram praetore j Coernoten | J. R. Eeckholt. R. J. Koolboom. t r' t- J. G. gent. Tengenaegel. BIJLAGE LXXVII. Benoeming van Barent Avercamp tot waardijn van de Provinciale Munt van Overijsel. Afschrift uit: Resolutiën van Gedeputeerden van Overijssel, R. A. Zwolle. Jovis den 2ien October 1652. De Gedeputeerden van de Staten van Overijssel doen te weten, alsoe door het overlyden van Wijchman van Wijnbergen desselffs plaetse als waerdeyn van de Munte deser provintie is gecomen te vaceeren, ende dan noodich is, dat deselve plaets met een bequaem persoon weder worde versien, soo ist dat wy ten versoecke van Berent Avercamp, ende op 't goet rapport, ons van hem gedaen, denselven g’admitteert ende toe gelaeten hebben, gelijck wy sulcx doen in ende vermits desen, omme deselve plaets van waerdein, by provisie ende tot naerder dispositie van Welgemelte heeren Staten, op gewoonlycke voordelen te vertreeden ende bedienen, ordonneerende allen ende eenen yederen dien het aengaet hem in de voorschreven qualiteit alsoo te erkennen. BIJLAGE LXXVIII. Beslaglegging op huur, onder Barent Avercamp berustende, ten nadeele van jhr. Jan van Lievendael. Ick Arnolt Witten loco Roloff van Langen, als verwalter des landtgerichtes der stadt Campen, late u Joncker Joan van Leeuwendael weeten, hoe dat den ontfanger Jacoh Steenbergen met dree arresten van veerthijn dagen tot veerthijn dagen geprocedeert heeft, op alsodanige penningen van huyshuyre, als onder Berent Avercamp berustende sijn U. Ed. toebehoirende, ende dat tot betaelinge", soe hy praetendeert van achterstedige schuit, weszhalven ick U Ed. ten versoeckende van arrestant peremptoire ende eens voor al citere ende dachvaerde, om als toecomende Dinsdage over veerthijn dagen, weesende den 7 Decembris, voor mijn gerichts baneke des voormiddages by dimmender sonne off selves ofte durch genoechsame gemaechtichde te compareren, des arrestants aenspracke ende conclusie te aenhooren daer op ende tegens te done tot uwen Raede, met waerschouwinge U Ed: ofte uwen gequalificeerden volmachtiger comen als dan ofte niet, dat ick op arrestants aenhouden, sal laten geschieden, wesz bevonden sal worden rechtens te wesen. Sonder argelist. Des thoe oircunde der waerheit hebbe ick verwalter vsz. dese weetebreff gegeven onder mijn handt ende segel, desen 20 November A°. 1652. Den i4er> July 1653. Jr. Jan van Lievendall heeft door sijn volmachtiger by provisie affgedaen ende doet aff mits desen, de arresten de Jacob Roeloffs Steenberch ende Jan Reynders aengelecht hebben op seeckere huyrpenningen, onder Berent Avercamp van wegen het huys, by hem bewoent. Stellende tot burge voor haer actiën ende praetensie Mr. Lubbert Henricksen Cleermaecker, de welcke in den E. gerichte tegenwoordich sijnde alsoodaene burchtocht, by hantastinghe aen ’t E. gerichte heeft aengenoemen. Coram . ( Verwalter Loco J. R. Eeckholt. i Coernoeten , D. Henricksen Vreesen. A witten BIJLAGE LXXIX. Testament van Barent Avercamp en Machtelt Hoberinck. Afschrift uit; Testamenten, 1651—1657, fol. 248 v°., G. A. Kampen. Den 2. July 1657. Anno 1657 den T- July. Soo is het dat Berent Havercamp [sic!] gesondes lyves sijnde, en sijn hujsvrou Machte/f Hoberdings, cranck sijnde aen die pest, dan noch by goeden verstande, Mechteltien Hoberdings met mijn Jacob Everts by den gerichte toegelaten als haeren gecoren momber, in dese saecke geassisteert sijnde, hebben beyde met haeren vryen en uyttersten wille haeren testament gemaeckt in manieren hier naer beschreven. Ten eersten geven sy de Boven en die Buytenkerck elck eenen goltgulden, die gulden tot 28 st. ende den nootdruftigen Armen vier goltgulden, die gulden tot 28 st. Voorts belijfftuchtigen sy malcanderen reciproce den eenen den anderen in alle naer naergelaten goederen roerende ende onroerende, tegenwoordige ende toecomende geene uytgesondert soo ende waer dieselve souden mogen gelegen wesen, soo by testator compt te sterven, bekent by voor syne eenige universele erffgenaem in alle syne naergelaten goederen syne naegelaten huysvrou Machteltien Hoberdings, edoch syne kinderen in haer legitima portie onvercortet, desgelijx soo testatrix compt te sterven, soo bekent sy voor haer eenige en universele erffgenaem in alle haer naergelaten goederen haer naergelaten man Berent Havercamp, doch haer naergelaten kinderen in haer legitima onvercortet, en soo sy beyde comen te sterven soo bekennen sy haer beyde kinderen te weten Pieter Havercamp ende haer dochter Lysebeth Havercamp erffgenamen, in alle haere naergelatene goederen, ende soo een van die beyde kinderen sonder wettelycke geboorte naertelaten quaeme te sterven, soo sal het van het eene kint op het ander sterven, ende soo sy beyde de kinderen sonder wettelycke geboort' naer te laten quaeme te sterven, soo sullen die naergelaten goederen, die hier gelegen sijn in Overijssel, sullen sterven ende erven op Havercamps beyde susters en broer Elisaheth Havercamp, en Jochem Havercamp, ende Helena Havercamp, ende de goederen die gelegen sijn in Gelderlant, sullen erven Mechteltien Hoberdincks naegelaten broeder Evert Hoberdincks, mits dat Evert Hoberdinck sal geholden wesen te betaelen, die schulden die hier tot Campen sijn, ofte indien Evert Hoberdinck weygert hier tot Campen de schulden te betaelen, soo sal Evert Hoberdinck tot Sutphen aen de armen uyt syne naergelaten susters goederen duisent Car. gulden aen den armen betaelen. Dit dus gedaen ende beschreven sonder arg ofte list ter praesentie die getuygen hier onder genomineert, by mijn Jacob Evertsen Sieckenbesoecker beschreven. Onderstont Dit is Claes Lauwerens merck. Dit is Kier Bartelts marck. Coram | Rodolph van Langen. Johan Th. Veene. BIJLAGE LXXX. Acte van betaling hout aan Evert Hoberinck. Afschrift uit: Recognitiën, 1658—1664, Letter E, G. A. Kampen. De E. Evert Hoeberdinck bekent voor hem ende sijn erffgenamen, als dat1) sijn E. Berendt Avercamp voldaen toe sijn vermoegents het opgerichte accoordt, de dato den //. Augusti i6yy heercoemende van coop ende leverantie van holt, hem desfals goeder voldoeninghe ende betaelinge bedanckende ende van alle naemaeninge quytscheldende, mits dat hy noch alleen aen Dirrick Schuyt sal hebben te voldoen, d’somme van dujsent Car\olï\ gulden, vermoegents obligatie daer van opgericht ende gepasseert. Sonder argelist. „ l Coram J Everhardt Ram. Johan Sloot. *) door ? of van ? BIJLAGE LXXXI. Volmacht voor zaakgelastigden van Barent Avercamp. Afschrift uit: Recognitiën, 1658—1664, Letter B, G. A. Kampen. Den 29®" May A°. 1658. De E. Berent Avercamp onse medeburger, voor hem selven ende als vaeder natuirlycke momber syner kinderen, soe hy by sijn %ael. huysvrouwe Mechtellien Hoberdincks in echtschap heeft geprocreert, heeft gerichtelycken geconstitueert ende volmachtich gemaeckt, constitueert ende maeckt volmachtigh cracht deses de eerentfeste ende hoichgeleerde D. Swinderen ende den Licentiaet Rauers t’sampt ende besonder om vuit constituents name ende van synent wegen in qualite voorsz. in der vruntschap ofte met middelen van rechte te expedieren ende te verrichten, alle ende ydere alsodanige saecken, als constituent binnen der stadt Zutphen ofte daer buiten met ymant te doene heeft ofte noch naemaels te doene crygen mach; doende voorts tot verrichtinge ende vuitvoringe van de selve saecken, wesz constituent present sijnde, sonder te connen oder moegen doen ende laten, al exigeerden de saecken specialer ofte generaler last ende beveel, als in desen is gementioneert, van haer ontfanck wegen alle naemaninge nae behoiren te quiteren cum potestate substituendi et ratihabitione. Sonder argelist. Co ram | johan Sloot. Daniël van Santen. BIJLAGE LXXXII. Volmacht voor zaakgelastigden van Barent Avercamp. Afschrift uit: Recognitiën, 1658—1664, Letter B, G. A. Kampen. Den zjen Juny A°. 1658. De E. Berent Avercamp heeft gerichtelycken geconstitueert ende volmachtich gemaeckt, constitueert ende volmachtich gemaeckt, constitueert ende maeckt volmachtich cracht deses, de eerentfeste ende hoichgeleerde Everwijn Bentheim ende Bernhardt Bornman, beyder Rechten Doctoren, t’ sampt ende besonder, om vuit constituents name ende van synent wegen in der vruntschap ofte met middelen van rechte te expedieren ende te verrichten, alle ende ydere alsodanige saecken, als constituent voor deser stadts ofte landtgerichte te doene heeft, ofte te doene crygen mach; doende voorts tot vuitvoringe ende verrichtinge van deselve saecken; wesz constituent present sijnde soude connen oder moegen doen ende laten, al exigeerden de saecken specialer ofte generaler last ende beveel, als in desen is gementioneert cum potestate substituendi et ratihabitione. Sonder argelist. Coram | Henrick Voirne. Daniël van Santen. BIJLAGE LXXXIII. Acten voor het Schultcngerccht van Kampen wegens in beslag genomen hout, door Barent Avercamp gepasseerd. Afschrift uit: Prothocol des Scholtengerichtes der stadt Campen, 1657—1670, G. A. Kampen. Den 24 |unv 1658. De E. Bernardt Avercamp hebbende doen arresteren het holt van Jacob Lambertsen Staeckenburg alhier liggende in drie verscheyden samtnereusen, poseert, hoe dat gearresteerde tot Sutphen heeft gearresteert en vijtgelost alsodaenich 2 schepen holts, als den arrestant van synen swaeger Evert Hoherdij\ri\ck heeft gecoft en betaelt, sonder dat hy gearresteerde hem daer van gerichtelycke weete heeft gestuirt, en dewijl gearresteerde verweygerts aen arrestant het gemelte holt te laten volgen, soo contendeert den arrestant, dat des gearresteerde holt voor ontrigtinge van het voorsz. des arrestants holt nevents daer over gedaene en noch te doene costen, oock geleden off noch te Ivdene schade, sal worden in ostagie gehouden, en daer voor executabel verclaert, vorderts dat hy genoechsaeme burge sal hebben te stellen, dat hy arrestant noch syne goederen voor geen andere gerichte sal roepen, arresteren ofte molestie aendoen, als alleen voor desen E. gerichte en mede voor het gewijsde te sullen voldoen, als naer recht. Cum expensis ut supra. Gearresteerde verweerder voor den gerichte comparerende verneemt, dat den anlegger sijn geposeerde actie niet en doceert, diewelcke als al gedoceert waer, de gearresteerde naer rechten niet conde geconstringeert werden litis pendentie tot Sutphen alhier afftedoen: doch alsoo den arrestant naer rechten gehouden is sijn aenspraeck te verificeren, Lantr. 4 van bewijs, conform de keyserlycke rechten, soo contendeert gearresteerde dat hy van dit aengesecht arrest vry, cost en schadeloos sal worden geabsolveert, ende dat den arrestant niet bewysende eenige vantise van actie, als de sin en meininge is L: diffamari, hy niet geholden is, de versochte burgtocht te praesteren. Het gerigte het gedicteerde en mede de verdere mondelinge daer by gevoegde pleydoye hebbende overwogen, verstaet, dat de verweerder verclaerende by eede, dat hy des aenleggers goederen tot Sutphen niet heeft ontladen off becommert, off doen ontladen off becommeren, hy daermede van dese instantie cost en schadeloes sal sijn geabsolveert; off by verweygeringe van dien, worden den anlegger 14 dagen geaccordeert, om syn gesustineerde weder te connen bewysen. De verweerder versoeckt copie van het gerecesseerde, als mede van de ingeleverde stucken, en acquiesceert in de geaccordeerde 14 dagen, en stelt voor ’t gewijsde, tot ontsatinge van het gearresteerde goet te burge, de E. Johan Jelle Muntmeester, welcke in den gerichte tegenwoordig sodaene burgtocht heeft aengenomen. En heeft de E. en Hooggeleerde Egbertus Veen M. Dr. hem aen de Muntmr. voornoemt wederom verbonden als waerburge, sulx almede aennemende by handttastinge. Coram j Verwalter Vooren loco Koolboom. Coernoten , Worst. Ram Dr. Den 8. July 1658. Is van wegens de E. Berendt Avenamp den 14. dach boven affgegeven gerespicieert, ende van sijn bewijs gedient, ende heeft daer van gearresteerde verweerder daer van copiam versocht ende terminum van een ma(e]nt quod concessum. Coram | praetor D. van Santen. Coernoten 1 ). Gansneb. E. Ram. M. Dr. Den 2. September 1658. Heeft Jacob Lambertsen Spaeckenburch ingedient, sijn antwoordt op en tegens d’anspraecke van Berendt Avercamp, contendeerende als daerin. Den arrestant soeckt copiam ende terminum van een maent, om daer tegens te doen nae behooren. Coram | praetore Johan Gansneb, L. J. Koolboom. Coernoeten J. Veene. L. Jans. BIJLAGE LXXXIV. Verzoek tot oprichting geschutgieterij te Kampen, door Frans Sweerts gedaan. Afschrift uit: Apostillen, 1639—1646, fol. 123, G. A. Kampen. Den 12. Augusti A°. 1645. Frans Sweerts versoeckende, nevens den toegelatenen geschutgieter eene nieuwe geschut[gietjerie te moegen toe stellen ende timmeren. Geapostilleert Schepen ende Raet verstaen, dat Meister Henrick Vesterinck in sijn octroy als geschutgieter van dato den 22. Marty 1645 voor de tijt van 15 jaeren, sall worden gecontinueert en can voerders hier in naeders niet werden gedisponeert. In margine: Frans Sweerts Geschutgieter. BIJLAGE LXXXV. Overdracht huis in de Veenestraat te Kampen. Afschrift uit: Overdrachten, 1643—1652, fol. 120 v°. G. A. Kampen. Den 29. April a°. 1647. J urnen van Bevergeeren ende Hendrickien Sweerts sijn huysf[rouw] Dirrick ende Gerrit Sweertsen daer voor hy de rato caviert ende instaet, alle erffgenamen van zaell. Jan Sweertsen ende sijn huysfr[ouw], Claes Andreessen voor hem selffs, Mr. Hendrick Vesterinck ende Aeltien Gerrit[s] sijn huysfrjouw], daer voor hy mede de rato caviert ende instaet, als oock mede voor sijn huysfr[ouwen] moeder Aeltegien Berents. Greetien Jans geassisteert mit de E. Hendrick van Hoochstraeten Jun[ior] haeren geeoeren ende toegelaeten momber in desen, bekennen in voorverhaelder qualite, dat sy om een somme van penninghen voll ende alternuege betaelt, vercoft ende opgedragen hebben, vercoopen ende opdraegen, cracht deses, aen Jan Roeloffsen en Hillegien Lamberts sijn huysfrfouwe] seecker huys arve ende weere, bijnnen deser stadt van Campen in de Veenestraete gelegen, tusschen Willem Reynersen ter eenre ende Hendrick Sasse ter andere sieden, streckende voor van de Veenestraete tot achter aen de weere ende erve van zaell. Jan Isebrants weesende gansch vry naest ses goltgulden des jaers oires rechtes daertoe vooren vuytgaende. Sonder argelist. Coram j D. H. Vreese. J. R. Eeckholt. BIJLAGE LXXXVI. Request van Aeltien Gerrits, weduwe van den klokgieter Henrick Vestrinck, om ten behoeve van de minderjarige kinderen de gieterij te mogen verkoopen, met toestemming van den magistraat van Kampen. Afschrift uit: Apostillen, 1651—1657, fol. 90, G. A. Kampen. Den 2 July A°. 1653. Opte reqc. van Aeltien Gerrits, weduwe van %a. Henrick Vesterinck in sijn leven doek ende geschuttgiter alhijr, remonstrerende dat ter wylen het haer supp*. gelegentheit niet is geweest, ‘de giterie langer aen de handt te houden ende in deselve cum annexis ten overstaen van goede mannen ende dachholderen als te weeten Dirck Sweersz. ende Henrick Jansz. Linde vercooft heeft aen Antony Willekes vuitten Haech versoeckende van een Achtb. Magistraat in regardt van hare onmundige kinderen approbatie ende ratificatie van de voorsz. coop van de voorssz. giterie cum annexis. Was geapp'. Schepenen ende Raedt verstaen hebbende, dat suppe. ten overstaen van goede mannen ende dachholderen hare giterie cum annexis vercooft heeft, ende wordende by supple. wegen hare onmundige kinderen versoecht approbatie ende ratificatie van de vercoofte giterie voorsz. nae gehoudene deliberatie hijrover, hebben haer Achtb. dese voorsz. vercoopinge geapprobeert ende geratificeert, doende sulckx vermits desen. In margine: De wede. van za. Henrick Vesterinck doek ende geschuttgiter in sijn leven alhyr. BITLAGE LXXXVII. Schuldbekentenis van jhr. Hendrick van Lievendael ten behoeve van de weduwe Vestrinck. Afschrift uit: Recognitiën, 1652—1657, letter H, G. A. Kampen. Den 21. May 1655. De Ed. ende Erentveste Jr. Hendrick van Leeuwendall bekent voor hem ende sijn huysfr[ouwe] ende erffgenamen, goeder, oprechter ende rechtveerdiger schuit schuldich toe weesen, aen Aeltien Gerrits wed*, van %aell. Henrick Vesterinckx, de somme van hondert ende t’achtentich Car. gulden, beloevende de yoorsz. somme van penninghen cum interesse a die morae te voldoen ende te betaelen, op aenstaende Augusti een dach vijff ofte sesse onbetaelt, als by verwonnen pande. Sonder argelist. Coram J D. van Santen. J. R. Eeckholt. BIJLAGE LXXXVIII. Bewijs van moedersgoed aan de kinderen van Barent Avercamp X Machtelt Hoberinck. Afschrift uit: Recognitiën, 1658—1664, Letter B, G. A. Kampen. Den lesten Decembris 1658. De E. Barendt Avercamp heeft sijn twee onmmdighe kjnderen mit naemen Petrus ende Elysabeth Avercamps, by sijn %al. huysfr[ouwen\ Mechtelt Hoherdinckx in echtschap verweckt, voor haer zaell. moeders goet beweesen ende bewijst cracht deses, haer contingent aen dese navolgende parceelen van goederen, in den scholtampte Brummen buiyrschap Tenderen gelegen, haer van haer bestevaeder Hermen Evertsen Hoherdinck aengestorven. Ten eersten een camp Luytterdinck gen{aem\t, item een camp den Hanck, mit den Oort genaemt by de olde Issel gelegen by Boerels huys in Empe gefegen. Item noch een stuck den Hoeve genaemt , een sestepart van het leen den Koecamp, genaemt edoch aen mijn swaeger Evert Hoeberdinck gelanckt een part van het Duysterholten waervoor ick tegen hebbe een acker, wardt genaemt den Schimmelpemickx acker liggende aen het einde de Koecamp genaemt, mit noch een seste part van ’t leen de Koeckamp voornt. Noch bijnnen Zutphen gelegen, een huys aen de merekt, mit dree huyskens daer achteraen, in de Hoyckenstraete-, item haer contingent aen de commen ende aen het huyssien op de Schoecuypen gelegen ende staende. Item de dochter een bedde mit sijn toebehoor. Aen een yder haer contingent toe laeten volgen, als sy sullen coemen toe trouwen ofte mundich sijn. Beloevende haer mede tot haer mundighen jaeren toe op te brengen mit cost ende clederen toe versorgen, leesen, schryven als oock mede een goet hantwerek toe keten leeren ende volgents daerby toe doene, als een goet vaeder schuldich is ende by syne kijnderen behoort te doene, onvermindert de voorsz. perceelen van goederen, genietende middeler tijdt de vruchten ende opcompsten van dien; mit welcke bewysinge der voorsz. kijnderen momberen de E. ontfangerJacob Roeloffsen Steenberch & Jacobus Milius toe vreeden bint geweesen, bedanckende de vaeder goeder bewysinge syner kijnderen moederlicken goets. Sonder argelist. Coram ■ E. Ram Dr. W. J. Worst. BIJLAGE LXXXIX. Bewijs van vaders goed aan de kinderen van wijlen Hendrick Vestrinck x Aeltien Gerrits. Afschrift uit: Recognitiën, 1658—1664, Letter A, G. A. Kampen. Den lesten Decembris 1658. De Erb. Aelfien Gerrits heeft haer vyer onmundighe kijnderen by haer •yaell. eheman Hendrick '\/esterinck in echtschap verweckt, mit naemen Gerrit, Hendrick, Geertruydt & Annigien \resterinckx voor haer zaell. vaeders goet beweesen ende bewijst cracht deses, t’ saemen sesthyen hondert Car. g. ende het geene haer van haer zaell. vaeder Hendrick Vesterinck toe Gesscher noch toe beuren staet ende daeren boven de soens haers vaeders linnen & 2 mantels, de beste swarte mantel & de beste rouwmantel & de dochters elck een bedde, mit sijn toebehoor. De voors. penninghen & goederen toe ontrichten, als haer voors. kijnderen tot haer mundighe iaeren sullen gecoemen weesen, beloevende haer mede tot haer mundighe iaeren toe op te brengen, mit cost ende clederen, toe versorgen, leesen, schryven, als oock mede een goet hantwerck toe laeten leeren & volgents, daerby toe doene, als een goedt moeder schuldigh is ende behoort te doene onvermindert de voorsz. bcweesenc penninghen genietende middelertijdt de blaedinge van dien, mit welcke bewysinge der kijnderen momberen, de E. Henr. ten Lijnde & Dirrick Sweertsen toevreden bint geweesen, bedanckende de moeder goeder bewysinge haerer kijnderen vaederlicken goets. Sonder argelist. Coram J E. Ram. W. Worst. BIJLAGE XC. Voogdijstelling over Petrus en Elisabeth Avercamp. Afschrift uit: Momberboek, 1656—1666, G. A. Kampen. Den vijften January 1659. Heeft de E. Magistraet geauthoriseert ende authoriseert cracht deses, de E. ontfr. Jacob Roeloffsen Steenberch, Jacobus Milius ende Evert Hoeberdinck tot Zutphen der kijnderen oom tot momberen over Berent Avercamps twee onmundighe kijnderen mit naemen Petrus ende Elysabeth Avercamps by sijn %aell. huysvr. Machtelt Hoherdinckx in echtschap verweckt, de welcke in den E. gerichte tegenwoordich sijnde, alsoedaene administratie van momberschap hebben aengenoemen. Sonder argelist. Coram J E. Ram. W. J. Worst. BIJLAGE XCI. Request van Barent Avercamp aan den magistraat van Kampen, om land te Zutphen ten behoeve van zijne minderjarige kinderen te mogen verkoopen. Afschrift uit: Apostillen, 1657—1664, fol. 146 v°., G. A. Kampen. Den 4en Augusti 1661. Op ’t reqt. van den E. Berent Avercamp te kennen gevende, hoe dat vertoonders onmondige kinderen, by sijn sael. huysvromve Mechteltien Hoberinckx in echtschap geprocreert tot Zutpber eenige saecken hebben te verrichten en schulden te betaelen, oock eenige beswaerde landerien gelegen, daerin noodtsaeckelijck ordere diende te worden gestelt, ende vermits over suppK kinderen voornt. tot mombaeren by U Ed. Achtb. geauthoriseert sijn, die E. Jacob Steenbergen Ontfanger ende Jacobus Milius apotheker, vertoonder respective oom en swaeger, ist supp'. versoeckt met onderdaenicheit UEd. Achtb. gemelte mombaeren gelieven te authoriseeren om der kinderen saecken tot Sutphen te verrichten ende soo noodich landerien te vercoopen ende cessie te doen Was gcapp'. Schepenen ende Raedt authoriseeren de momberen hier vooren gementioneert, om der kinderen saecken toe Zutphen te verrichten, gelijck mede vercoopinge der landerien ende cessie daervan te doen. BIJLAGE XCII. Volmacht voor procurator Jargharson te Zutphen ten behoeve van de kinderen van Barent Avercamp. Afschrift uit: Recognitiën, 1664—1669, Letter J, G. A. Kampen. Den 15 Marty 1667. D’E. Jacoh Roehffsen Steenbergen Ontfanger van Masfebroeck heeft, in qualiteit als momber over de kinderen van d’E. Berent Avercamp by sijn sael. huysvrou Mechlelt Hoherincx in echte verweckt, geconstituiert ende volmacht gemaeckt, gelijck hy constitueert ende maeckt volmacht cracht deses N. Jargharson procurator binnen de stadt Zutphen, om aldaer binnen deselve stadt te expedieren ende te verrichten alle sodaene saecken als sijn E. in voorige qualiteit ter oorsaecke van het versterf van de wed[uw\e van sael. Dirck Hoberinck ende Evert Evertsen Hoberinck respective aldaer te bevorderen, is hebbende met de creditores van gemelte boedels in conferentie te treden, met dieselve te reeckenen, te liquideren, te vereffenen ende haer te contenteren met verdere macht, om in die saecken sodaenich te doen als hy best sal oordeelen, dat gedaen behoore te worden. Beloovende van weerden te sullen houden het geene by synen voorgemelten volmachtiger in gedachte saecken sal weesen gedaen. Sonder argelist. Coram J H. C. Stuirman J. U. L. E. Ram Dor. BIJLAGE XCIII. Overdracht land in het kerspel Brummen ten behoeve van de kinderen van Barent Avercamp. Afschrift uit: Recognitiën, 1664—1669, Letter J, G. A. Kampen. Den 19 December 1667. D’E. Jacoh Roeloffsen Steenbergen Ontfanger van Mastebrneck als momber van Peter en Elisabeth Avercamps by de E. Berent Avercamp ende sael. Mechteld Elo\b\erinck in echte verweckt, verclaert in die qualite wettelijck vercoft ende overgedraegen te hebben voor een somma van penningen wel ende ter noegen den eersten penning met den laesten by hem comparant ontfangen, doende sulx by desen aen ende ten behoeve van juffr. Margarita Vos wede. Marienburgs seecker sesfe part en gedeelte in seecker erve genaemt Banninck, gelegen in het Ampt van Brummerkerspel, leenroerich aen de Abdie van Brummen, soo als sijns Comparants pupillen voorn, ’t selve gedeelte laest toebehoort heeft. Permitterende ende toestaende by desen aen de voorn. wede. Marienburg omme sich, soo veel hem comp'. aengaet daer mede in ’t geheel en sonder bespieringe van comparants syde te doen verlyen ende beleehnen. Beloovende ’t voorsz. vercofte seste gedeelte te vryen ende te waeren als naer rechten. Sonder argelist. „ Coram ( Worst. , Blanckvoort. BIJLAGE XCIV, Volmacht voor Bartolt Avercamp secretaris van Oldeboorn (Fr.) Afschrift uit: Recognitiën, 1658—1664, Letter B, G. A. Kampen. Den sen5en Augusti 1658. De E. Berent Avercamp en Aeltien Gerrijts, sijn huysvrou *), sijnde geassisteert met gemelten haeren eheman, als haer gecoren en by den gerichte toegelatenen momber in desen, hebben gerichtelycken geconstitueert en volmachtig gemaeckt, constitueeren en maecken volmachtig cracht deses, de E. Bartolt Avercamp, Secretaris van Oldeboren, om uyt haeren constituenten naemen, het sy in der minne, off door middelen van rechte, voor wat gerichte het oock soude mogen sijn, te innen, vorderen ende t’ ontfangen, van alle ende een yder, alle alsodaene schulden als haer Aeltien Gerrijts, als erffgenaeme van haer %all. vader Gerrijt Toenijssen potgieter aengesturven ende haer constituenten competerende sijn, van sijn ontfangst te quiteren en daer in en omtrent te doen ende te laten geschieden, wes sy constituenten selffs praesent, eenichsints souden connen, mogen, moeten off behoren te doen, all exigeerde de saecke off generaelder off speciaelder last, als in desen vijtgedruckt. Idque cum substituendi potestate, et clausula ratihabitionis. Sonder argelist. Coram | Johan Th. Veen. Dirck H. Vreese. BIJLAGE XCV. Overdracht huis in de Nieuwstraat te Kampen aan Barent Avercamp Afschrift uit: Overdrachten, 1652-—1661, fol. 227 v°., G. A. Kampen. Den 6. May 1659. Die E. Otto Borgel als volmachtiger van Philips Hermsen Borger tot Groningen, vermoegens volmacht de dato den 18 Febjruary] 1657 voor Burgemeesteren, Schepenen ende Raedt der Stadt Swolle gepasseert ende met derselver stadts Secretsegel bevestiget ende alhijr in den Gerichte vertoent ende van weerden erkent, ende x) Zij zijn echter eerst in December 1658 te Kampen in ondertrouw opgenomen. sijn E. tot naebeschreven saecke specialycken gegeven, ende heeft vuit cracht van de voorsz. volmacht bekent voor hem ende syne erffgenamen, dat hy om eene somma van penningen, vol ende alterneuge, aen sijn voorsz. principael betaelt, vèrcoeft ende opgedragen te hebben, vercoopt ende opdraecht cracht deses, aen den E. Berenl Avercamp ende synen erffgenjamen] seecker huys ende arve, binnen deser stadt Campen in de Nystrate gelegen, tusschen Willem Geertsz. erffgen[amen] ter eenre ende Hermen Willemsz. ter ander zyde, streckende voor van de Nystrate tot achter aen Jor. de Voechts ende de erffgenfamen] van za[liger] Willem Geersz. arven ende weehren, ende dat aller gestalte gelijck de selve aldair in sijn bepalinge gelegen is, ende dat met sijn recht ende gerechticheit daertoe behoirende, welck voorsz. huys ende arve sal vry wesen van alle vuitgaende renthen. Voirts Jor. Jacob Cuinreturff in den gerichte mede present heeft wegen de evictie van het voorsz. huys ende arve hem toe hurge gestelt aen den E. Berent Avercamp ende syne erffgenamen voorsz. ende dat onder verbant van sijn persone ende erffgenamen goederen. Sonder argelist. Coram J Daniël van Santen. Hendek Voirne. BIJLAGE XCVI Request van Barent Avercamp om houtopslagplaats te Kampen, Afschrift uit: Apostillen, 1657—1664, fol. 190, G. A. Kampen. Den 10. Mey 1663. Op ’t Reqt. van Berent Avercamp bij ’t selve remonstreerende, hoe dat hy voornemens sy de holtcoopmanschap by der handt te nemen, versoeckende over sulx, dat hy seecker plaetse op den Burgel bj de Swaenenbrugge ten dien einde moge bequaem maecken, Was geapp'. Wordt den Supp1. in plaets van dit sijn versoeck, begunstigt, tot voortsettinge van de holtcoopmanschap, met een plaets op het boven kerckhoff, soo den supp'. alrede daer is aengeweesen achter de schoole, mits sorg draegende dat de glaesen aldaer niet en worden beschadigt. In margine: Berent Avercamp. BIJLAGE XCVIL Rekening voor geleverd hout. Afschrift uit: Rekening Bovenkerk, G. A. Kampen. 1675 aan de kerck.mr. Avercamp voor gelevert hout bet. f. 31 12 4. BIJLAGE XCVIII. Request om poortje in de stadsmuur bij de eekmolen te mogen maken. Afschrift uit: Apostillen, 1664—1670, fol. 68, G. A. Kampen. Den 12. Juny 1666. Opte requeste van de weduwen van z. Dirck Janssen van de Wende, van z. Henr. Claessen van de Weteringe en van zallr. Hermen Janssen Canneman, versoeckende die by haer, ter occasie van de Munsterse invasien, toegemaeckt poortien in haer schuire weder te mogen openen, met presentatie, die weder op haer costen te willen toemaecken, wanneer sulx nodig wordt geoordeelt, connende sy sonder het selve haer coopmanschappen op en ajf haer gemeene eeckmuek anderts niet be.- quaemlycken crygen. Was geanp[ostilleer]t. Supplianten wordt toegestaen, een openinge in de stadts muire te maecken, ter plaetsen, daer het selve door de Heeren Gecommitteerden haer is aengewesen, om die met een bequaeme duer weer te voorsien, waer van de sluetel van ’t slot sal worden gestelt, in handen van de poortsluyter, die deselve nevents andere Stadspoorten sal hebben te sluyten en te ontsluyten en dit alles by provisie, tot revocatie. BIJLAGE XCIX. Rekening schoorsteengeld molen van Barent Avercamp. Afschrift uit: Annotatie van het Schorsteengeit van den Haghen, den Oort, ’t Eylandt, Haetlandt ende Swartendijck van den jaere 1666. P- 37- in de stadsvryheydt buyten de IVeene P'oorte. Aen de meuk van Berent Avercamp. Sjchoorsteenenj Ojvens] Djaeren], 3 o o. BIJLAGE C. Acten voor het Schuitengerecht van Kampen wegens eekleveranties ten behoeve van Barent Avercamp en Gerrit Plate. Afschrift uit; Prothocol des Scholtengerichtes der stadt Campen, 1657—1670, G. A. Kampen. Den 2 November 1668 Die E. Berent Avercamp ende Gerrit Plate spreecken naer voorgaende arrest en besate aen Arent Schepman, poserende voor aensprake hoe dat hij Schepman, aen voorn. Avercamp en Plate in Juny 1668 verkoft heeft een parthye Iteek, omtrent van 200 mudden, ende dewyle hy gearresteerde in mora blyeft naer verscheidene aenmaningen, aen arrestanten te leveren soo is dat dieselvige genootsaeckt sijn geworden hem alhier voor desen E. gerichte te defineren concludendo contenderende arrestant dat gearresteerde verweerder by desen sal worden gedoemt, de verkofte eeck aen arrestant te leveren, ofte by manquement, van dien dat hy sal hebben te vergoeden, die intresse die coeperen aen hetselve geleden hebben, welcke men is begroetende op een somma van 50 Car. g[u]l[den] met die kosten hier over gedaen ende noch te doen. Cornelis Arnolt van der Marsch als intervenient van Arnolt Schepman gearresteerde versoeckt een terminum van 6 weecken. Het gerichte accordeert een termijn van een maent mits stellende borge. Die Éd. vaendrick Heemert heeft hem a!s borge voor den gearresteerde ingelaten, Coram Daniël van Santen Loco D. Vriese, Verwalter. Coernoten | Hardenbergh. Blanckvoort. Den 8. Marty 1669. Sullende op huyden dienen het termijn van Berent Avercamp ende Gerrit Plate volgens aensprake gedaen op den 2 November contra Arent Scbepman. Het gerichte prolongeert het selvige tot huyden over een maent. Coram W. J. Worst, Verwalter. Coern.: D. H. Vriese. j Te[n]gnegeL BIJLAGE Cla. Request van Barent Avercamp en Gerrit Plate aan den magistraat van Kampen om eene plaats, om de eek te mogen leggen. Afschrift uit: Apostillen, 1664—1670, fol. 178, G. A. Kampen. Den 9 Augusti 1670. Opte reqte. van Berent Avercamp en Gerrijt Hermssen Plate, mede participanten van de Eeckmuele, staende op het boven holwerck, versoeckende alsoo de plaetse, haer tot leggen van den eeck vergunt, te dein is, dat haer buyten aen de welk noch een ander mogte werden geaccordeert. Was geappt. Dit versoeck wordt geaccordeert, sullende de plaetse worden aengewesen, door den Heeren Reynier Tefnjgncgel ende Heyman Vriese. In margine: Berent Avercamp en Gerr. Plate. BIJLAGE CD, Borgstelling van Barent Avercamp ten behoeve van Gerrit Plate. Afschrift uit: Recognitiën, 1669—1677, Letter B, G. A. Kampen, Den 25 July 1673. Is in den gerichte erschenen die E. Berent Avercamp, ende heeft sigh ingelaten als borge voor Gerrit Plate an de stadt Campen voor die somme van vijjhondert Caroli gulden, ende heeft Gerrit Plate mede aengenomen die restanten van sijn gepachte axysen in te vorderen ende geene van deselve in te holden maer in handen van de Magistraet te leveren, waer op hy by provisie is gerelaxeert. Sic actum in senatu. BIJLAGE CII. Acten voor het Schuitengerecht van Kampen wegens geschillen over levering van eek Afschrift uit: Prothocol des Scholten Gerichts der Stadt Campen, 1670—1685, Rechterlijke Archieven, G. A. Kampen. Den 27 Juny 1674. Gerrit Vesterinck voor hem selfs ende de rato caverende voor sijn schoonvader Berent Avercamp doet naer voorwende arrest en citatie gedaen aen die persoon van Jan Gerntsz. van Zutphen en Jan J°.esten van ,Zu!Putf f Ad Gerichte voordragen hoe dat sy arrestanten op gisteren hebben doen arresteren die eeck. in haer onder he en e scheten Wende toebehorende eenige coopluiden van Alckmaer in welck arrest sy gearresteerde mits contentement genomen en geschept hebben, uyt oorsaecke dat sy hare reise met en conden vervorderen en hebben daer over gedreight revensie an de arrestanten in persoon of aen haer goederen op alle andere plaetsen te willen neme h welck in landen van justitie en politie onverdraeghhjck is, soo is t, dat sy arrestanten over sulx concludendo doen contenderen in val sigh gearresteerden eenige actie ofte pretensie op die arrestanten sustmeren te hebben, dat sy dieselve alhier te Campen voor het gerichte en nergens anders sullen hebben te institueren mits dat sy daer loor sullen hebben borge te stellen of selfs met haere schepen borge blyven, cum expensis factis et facturis. Parthyen ofte gearresteerden sigh beclagende dat sy geen borgen konden becomen, soo hebben dieselvige bv manquement van dien by han[d]tastinge aengenomen aen het Adelycke Gerichte aengenomen op geen ander plaetsen te sullen spreecken als voor desen gerichte, mits betalende de kosten hier over gevallen. Coram ( D. v. Santen Hooghscholtus. J. D. van der Wende. A. Jancker. Den i July 1674. Abraham van den Grunde M. Dr. stelt tot borge sijn persoon en goederen roerelycke en onroeilycke vooi het arrest aen den eeck ende goederen van Adriaen van der Myden, Symon Oyevaer en consorten, dat Berent Avenamp en Gerrit Vestrinck hebben aengelegt, alsoo alle arresten aen gerede goederen, by provisie mogen worden affgedaen onder genoegsaeme verborginge volgents Lantr. p. i Ut. van arrest ar. 8. Parthyen van de validiteyt der borgtocht, by defect van volmacht, hebbende in judicio mondelinge geplaydoyeert, verstaet het Gerigte, dat dieselve gestelde burgtogt naer Landtrechte m desen sal moeten plaets grypen. n'l Die dan daer op vervolgents by den Dor. van den Grunde by handtastinge is aengenomen. Coram Praetore: Coernoten D. v. Santen. ( J. Dirxen van de Wende. j Hertnfan] Nuis J. U. Dr. BIJLAGE CIII. Overdracht schuldbekentenis voor aandeel eekmolen te Kampen aan jhr. Wolter Jan Schaep en gezusters door Gerrit Plate. Afschrift uit: Recognitiën, 1677—1688, Letter G, G. A. Kampen. Den 2 November 1678. „ , Tt u j t Gerrit Plate heeft gecedeert en getransporteert aen Jhr. Wolter Jan Schaep en sijn Hooched. sustere alsodane vierhondert Car. gin. una cum interesse, staende ten laste van Gerrit 1 estrmck welcke voorschu schultbekenninge Gerrit Vestrinck in ’-t boeck van Gerrit Plate met simeygen handt becrachttght hee als den selven wegens het vercofte aenpart van d’eeckmole is competerende: met die conditie nochtans, dat in cas – vermoedelick Jhr.' Schaep cum suis hier uyt niet mochte werden voldaen of hier van eenige schade comen te lyden, den comparant daer voor als nae geobligeert van sal sijn en verblyven, voorbehoudens het recht van ’t vercregen verwin en verdere praetensie op desselfs persoon en goederen. Sonder argelist. Coram J Veene. Ingen. BIJLAGE CIV. Acten betreffende de eekmolen bij de Veenepoort. Afschrift uit: Overdrachten, 1652—1660, fol. 209, G. A. Kampen. 1 December 1658. Twee huisjes en erven, Bovenpoort, in de Rademakerssteeg, tusschen Berent Henricksz. Sas en de weduwe van Dubbelt Twenth, van de steeg tot achter aan Foppe Petersz. door de erfgenamen van wijlen Peter Helmichsen rademaker aan de molenmeesters en aandeelhouders van de eekmolen bij de Boven-Ij'seltoren verkocht. Afschrift uit: Overdrachten, 1669—1687, fol. 59 v°., G. A. Kampen. zo Juni 1671. 1 /l(. eekmolen, genaamd „de Schoenmakersmezen” bij de Veenepoort met alle appendentien en dependentiën door de curatoren over den boedel van wijlen Jaacques Blat en Jan Willemsen Blat, zijn broeder, aan Timan van Zutphen verkocht. Afschrift uit: Overdrachten, 1669—1687, fol. 281 v°., G. A. Kampen. 23 Mei 1684. Ledige plaats, om volmolen te timmeren, buiten de Veenepoort, waar de eekmolen gestaan heeft, van den dijk tot in de Ysel en tot de schutting van het naaste huis, door Hendrickien de Jager, weduwe van Gerrit Eckelboom cum suis aan Wynant Blieker verkocht. BIJLAGE CV. Accoord wegens onbetaald gedeelte der koopsom voor de afgebrande eekmolen. Afschrift uit: Boeck van Accorden, 1640—1707, G. A. Kampen. Den 29 November 1678. Alsoe de E. Bernhardf Avercamp aen de weduwe van Hendrick Clasen van de Weteringe wegens resterende cooppenningen van sekere verbrande eeckmole, hebbende gestaen bij de Veenepoorte noch schuldigh was een somma van vierhondert en vijfthien Carjoli] g[u]l[de]n met een jaer interesse a 5 per cent, en dan geconsidereert desselfs merkelike geledene schade door gemelte brant geoccasioneert; soo is wedersijts geaccordeert en overeengecomen, dat het gemelte capitael sal werden voldaen met drie hondert Carjoli] gin. te betalen in drie terminen met d’interesse van dien te vervallen, sullende het eerste termijn worden betaelt over 14 dagen met het vervallene jaer rente van 415 Car. gin. ofte by aldien de betalinge van voorn, rente alsdan mochte ontstaen sal deselve werden voldaen neffens het twede termijn op St. Jan Mitsomer 1679 en het laatste termijn van gemelte 300 Car. gin. una cum interesse, als oock bij het twede termijn sal werden betaelt en voldaen op Kerstijdt des jaers 1679: alles op conditiën soo de selve betalingen op hare gestipuleerde terminen niet werden gedaen, alsdan dit gedane accoordt van nul en geener waerden sal sijn. Sonder argelist. Coram | Ingen. Voorne. BIJLAGE CVI. Schuldbekentenis van Barent Avercamp, Afschrift uit; Recognitiën, 1677—1688, Letter B, G. A. Kampen. Den izen November 1677. Sr. Berent Avercamp bekent voor hem ende sijn erffgenamen oprechtelijck ende deughdelijck schuldich te wesen aen Albert Evertsen, sijn huysvrouwe en erffgenamen als het recht hebbende verkregen van Gerrittjen Everts, weduwe van Jan Rycken een somma van hveehondert en veertich Caroli gulden herkoemende van opgenomene, ende by hem ter neuge ondtfangene penningen belovende deselve jaerlix te verrenten tegens 5 per cento, verschvnende op den 2 Ben8en Mey, vermogens obligatie, in dato voors. A°. 1671 gedateert, en bj comparant ende sijn huysvrouwe Aeltien Gerrits geteikent, alhier in judicio vertoont, en heeft comparant belooft die albereits verschenene interessen promptelijck te sullen betalen, waermede dan deese voors. obligatie voor gecasseert ende geannulleert wordt gehouden; verbindende hy comparant voor ’t capitael en interesse sijn persoon en alle sijn goederen, gerede en ongerede, obligatien, actiën en crediten, gene van allen uytgesondert, en in specie sijn huysen soo alhier in dese stadt heeft staende. Sonder argelist. „ \ Coram ( B. Vollenhove. H de Baeck j y Dr BIJLAGE CVII. Acte voor het Schuitengerecht van Kampen wegens geschil over volgens accoord te leveren hout. Afschrift uit: Prothocol des Scholtengerichts der Stadt Campen, 1670—1685, G. A. Kampen. Den z8en Juny 1679. Gerrit Vestrinck, hebbende alhier doen arresteren Jan Hermsz. voor hem selfs en als socius en maetschap van sijn broeder Willem Herms, poseert voor aenspraecke, hoe dat in den jaere 1673 aen gearresteerde en sijn broeder heeft gecoft seventich a tachentich duisent duisent holt, op conditie, dat vercoperen hetselve tot Whie aen schipboortleveren souden, waer op by inganck van ’t accoort eenige betalinge gedaen is, en nae dat arrestant een schip hadde gesonden, om het selve afftehalen, soo sijn vercoperen onwillich gebleven hetselve te leveren, sulx dat nae lang'wachten en affsenden van twee diverse karvelen niet meerder heeft gelevert als dertien duisent acht hondert vijff en seventich duisent duisent holt, daer en boven heeft gearresteerde en sijn gemelte broeder aen arrestant vercoft seven hondert mudde spaen, en is almede, niet alleen in gebreecke gebleven, te leveren, maer heeft sich oock verstout des arrestants eecksacken 38 in ’t getal en een unster nae sich te nemen, enaldewijl arrestant door de non leverancie van het holt en eeck niet alleen grotelix is vernadeelt, maer oock by ingegane coop in gelde meerder heeft betaelt als in waere ontfangen; soo is men gedrongen rechtens te plegen, contendendo concluderende, dat gearresteerde gedoemt mach werden, om niet alleen 't geen overig betaelt is en de sacken te restitueren, maer' tot arbitragie' van het Ed. Gerichte te vergoeden alle costen, schaden en interessen door de non leverancie gecausseert, nevents die gedaene en noch te doene kosten, stellende off blyvende daer voor borge naer Lantrechte. Het Gerichte verstaet, dat de gearresteerde burge sal hebben te stellen off in arrest personelijck te verblyven volgents Lantrecht. BIJLAGE CVIII. Overdrachten van huizen naast de potgieterij van Harent Avercamp x Aeltien Gerrits. Afschrift uit: Overdrachten, 1667—1687, fol. 56, G. A. Kampen. Den 22 May 1671. Peter Dircksen ende Peter Willemsen als erfgenamen van Machtelt Jans bekennen voor haer ende haer erffgenamen om een somma van penningen vol ende al ter nuege voldaen ende betaelt verkoft ende opgedragen te hebben gelijck sy doen cracht deses aen Berent [(sic!) = Fredrick] Haesecamp ende Jan Egbertsz. Ridder seecker huys, erve ende weere gelegen in de Boven Korte Hofstrate, die Fle[i]erstege ter eendre ende Berent Avercamps gyterie ter ander syden streckende voor van de strate tot achter aen Uyterwijcks vergaderinge, sijnde vry van uitgaende renten. Sonder argelist. Coram J Hardenbergh. 0— J. Te[n]gnegel. Fol. 56 v°. Den 22 May 1671. Fredrick Haesecamp ende Bettien Aelts echte luyden ende Jan Egbertsz. Ridder ende Hendrickien Aelts sijn huysvrouwe, bekennen voor haer ende haere erfgenamen, om een somme van penningen haer vol ende al ter nuege voldaen ende betaelt, verkoft ende opgedragen te hebben, vercoopen ende dragen op cracht deses aen Claes Jansen Bitter ende Geesken Jans echteluyden ende haer erfgenamen een huys, erve ende weere, staende alhier in de Booven Corte Hofstrate, genaemt die Flierbosch, alwaer die F/iersteege ter eenre, ende die potgyterie van Berent Avercamp ende Aeltien Gerrits ter ander sjden langhs gelegen sijn, streckende voor van die strate tot achter aen Uyterwijks vergaderinge, alles met sijn recht ende gerechticheyt daertoe behoorende, sijnde dit huys vry van uyteaende renten. Sonder arselist. Coram A. v. Hardenbergh. J. Te[n]gnegel. Afschrift uit; Overdrachten, 1669—1687, fol. 200 v°., G. A. Kampen. Den i5en November 1680. D’ E. Jacob Worst, in qualité als tydelycke weesevader, bekent voor hem ende syne naekomelingen, om een welbetaelde somma van penningen, verkoft ende overgedragen te hebben, sulx doende kracht desen aen Heymen Wesselsen, sijn huysvrouwe en erffgenamen een dardepart van een huyssien, door Jan Keppel aen 't Weeshuys gekomen, staende in de Boven Korte Hoffstrate, naest Avercamps gieterie, sijnde vry van alle uytgaende renthen. Sonder argelist. Coram j Fr. van Ingen. P. Sabé. BIJLAGE CIX. Verkoopacten huis in de Veenestraat te Kampen. Afschrift uit: Overdrachten, 1706—1730, fol. 30 v°., G. A. Kampen. Den 12 July 1707. Erschenen in desen Ed. Gerichte Dr. Henrick Vesterinck ende Geertruydt Fabritius, echteluyden, sy g’adsisteert sijnde, tutore marito, ende bekenden sy comparanten voor haar en de hare erfgenamen, om een wel betaelde en by haar comparanten ter neuge ontfangene som van penningen verkoft, gecedeert ende overgedragen te hebben, sulx doende cracht deses aen Jan van Duysburgh ende des selfs erfgenamen seker huys, erve ende weerhe staande alhier in de Veenestrate waar aen ten suyden Jan Woltersen ende ten Noorden de weduwe van Jan Gerritsen Koyer naest gehuyst ende gelegen sijn streckende voor van de strate tot achter in de Korte Hoffstrate met een huyrhuysijn, ’t welck mede in dese koop en transport begrepen is, beswaart sijnde met vijff hondert Carjoli] gulden capitaal jaarlijx te verrenten met 25 gelycke gin. ten profite van ’t Clooster off vergaderinge tot Brunnepe ende daer en boven nogh met twee mael twee en veertig stuyvers ten profyte van deser stadts geestelijckheit haeres rechtens daer uytgaande, andersins vry en onbeswaart de Heeren van den lande hare gerechtigheit voorbehouden. Sonder argelist. Coram | van de Weteringe. Ingen. Fol. 31 Den 19 July 1707. Erschenen Jan van Duysburg dewelcke bekende voor hem ende syne erfgenamen in eenen vasten en steedigen erfkoop verkoft, gecedeert ende overgedragen te hebben sulx doende cracht deses aen Lucas Reggerinck en des selfs huysvrouw Jacomina Minne ende harer beider erfgenamen seker huys, erve en weerhe staande ende gelegen in de Veenestrate soo en in ’t selve op den 12 July deses jaars door Dr. Henrick Vesterinck en desselfs huysvrouw an hem Jan Duysburg is overgedragen ende getransporteert quorsum relatio sonder argelist. Coram | van de Weteringe. Ingen. BIJLAGE CX. Losrente uit huis in de Veenestraat ten behoeve van de vergadering (hofje) te Brunnepe. Afschrift uit; Overdrachten, 1667—1687, fol. 5811 v°., G. A. Kampen. Den 5 Juny 1671. Die E. Berent Avercamp ende Aeltien Geerts sijn huysvrouwe bekennen voor haer ende haer beyder erfgenamen om een somma van penningen haer vol en al ter nuege voldaen ende betaelt verkoft ende opgedragen te hebben aen Jkr. Arent van Oldeniel ende Arent Juncker, Scholtus, beide die administratie hebbende van die vergaderinge tot Brunnepe ten proffite van het selve armen buys vijf ende twintigh Car. gulden jaerlix sullende het eerste jaer verschenen sijn op den 5 Juny 1672 uyt en over buys, erve ende where staende in de Veenesfrate, Anne Frerix ter eenre en Adam Kempe ter ander syde streckende voor van de strate tot met een ganck in de Boven Korte Hofstrate, sijnde dit die eerste rente naest drie goltgulden jaerlix daer te bevoorens uytgaende ende sal den verkooper vrystaen om die 25 gulden te moegen lossen met 500 Car. gl. capt. Sonder argelist. Corsm i Coram J Jan G- §nt’ Te[n]gneSel- D van Santen. BIJLAGE CXI. Verzegeling betreffende deze losrente. Afschrift uit: Charters en Bescheiden, deel X, no. 617. (Armenkamer). Wy Jan Ganseneb gent. Te[n]gnege[l] ende Daniël van Santen, Schepenen in Campen, doen kondt ende betuigen dat voor ons in den gerichte erschenen sijn die E. Berent Avercamp ende Aeltien Geerts sijn huysvrouwe, ende bekenden voor haer en haer erfgenaemen, dat sy om een somma van penningen haer vol ende al ter nuege voldaen ende betaelt, verkoft ende opgedragen te hebben, vercoopen ende dragen op cracht deses vijf en twintigh Car[o li] gulden jaerlix aen Joncker Arent van Oldeniel ende Arent Juncker Scholtus, beyde de administratie hebbende van die vergad[e]ringe tot Brunnepe, ten proffyte van het selve armen huys-, sullende die eerste rente verscheenen wesen op den / Juny i6jz uyt haer huys erve ende were, staende in die Veenestrate, Anna Frerix ter eenre ende Adam Kempe ter ander syden, streckende van de strate tot achter in de Korte Boven Hofstrate, sijnde dat die eerste rente naest drie goltgl. jaerlix daer te bevoorens uytgaende, en sal den verkooper vrystaen om die 25 gl. te moegen lossen met 500 Car. gl. capitael sonder argelist in waerheyts oorkonde hebben wy Schepenen "dese met onse segelen becrachtiget op den s*=" Juny Anno 1671. In dorso: Versegelinge van Berent Avercamp aen Jr. Arent van Oldeneel. BIJLAGE CXII. Benoeming tot vaandrig en luitenant voor Barent Avercamp. Afschrift uit: Resolutiën Schepenen en Raden, 1661—1673, G. A. Kampen. Sabbathi den 17 Mav 1662. Is getreden tot vergevinge der'vacante lieutenant en vendrichs plaetsse onder de respective burger Comp.ien en is onder de Comp.ie van de Heer Br. Crachsen Stuirman Bernard de Baeck geauthoriseert tot Lieutenant in 't Bovenquartier, tot Lieutenant in 't Cellebroedersquartier onder de Comp.ie van de Heer Benthem Jacohus Milius, in ’t Broederquartier onder de Comp ie van de Heer Blanckevoort Gerbrant Claessen van Grafhorst, in ’t Buytenquartier onder de Heer Langen Floris van der Maten, en in ’t selve quartier onder de Heer Heyman Vreese (an Wynoltsen van Tongeren. In ’t Bovenespel tot vaendrich in plaats van Berent de Baeck, onder de Heer Ram, Berenf Avercamp, etc. Den 26 Martii 1666. Hebben Burgermeesteren, Schepenen ende Raedt, op nominatie van den Crijgsraedt, vercoren naervolgende officieren onder cïe compie van de Heer Br. Ram, in plaets van de Heer Br. de Voogt, gewesene Lieutenant, Berent Avercamp vaendrich, en in dese sijn plaets tot vaendrich, Johan van Harn Muntmeester. BIJLAGE CXIII. Acte opvolger als luitenant. Afschrift uit: Resolutiën Schepenen en Raden, 1675—1686, fol. 105 v°, G. A. Kampen. Den i3en Marty 1680. Hebben Schepenen en Raeden in plaets van wylen Gijsbert Meyer tot Gapt. in ’t Buitenquartier geeligeert en aengestelt cl’ E. Pieter Olycan, en in ’t Bovenquartier tot Lieu.‘ in plaets van wylen Beren/ Avercamp, naer vooreaende nominatie van den Criichsraet, vercoren Berent Eckelboom, etc. (Deze was „vendrich”, in diens plaats Abraham Suirman.). BIJLAGE CXIV. Request van Barent Avercamp en de andere voogden over den zoon van Arent Thysen, laeckenmeester om de boedel sub beneficio inventarii te mogen aanvaarden. Afschrift uit: Apostillen, 1664—1670, fol. 38, G. A. Kampen. Den 3oen Novembris 1665. Op het reqt. van Berendt Avercamp, Hermen Lucasz. ende Gerhardt Joosten momberen van sael. Arent Thysen laeckenmr. onmondige soon, versoeckende, dat sy sub benificio inven- tarii haeres pupils vaeders boedel mochten aenvaerden. Was geappt. Wordt den Supp.ten geaccordeert, om sub benificio inventarii, mits affirmeerende twee der grootste creditueren, de bovengemelte boedel te mogen aenveerden. In margine: De momberen van Arendt Thysen laeckemrs. onmondige soon. BIJLAGE CXV. Acten betreffende voogdij over het nagelaten kind van jhr. Celeman Witten. Den 24en August! 1675 (den 7en 21 September sijn de ketste beslagen vervolgt). Gerrit Berentsen doet sijn gicht, dat hy op huiden met consent van de Heer Verwalter beslach gedaen hebbe op alsodane penningen en erffenisse als onder d’ E. Berent Avercamp als momber van ’t kint van %ael. Celiman Witten, soo op Henry de Collart van Linden door ’t overlyden van zael. Br. Arent Witten sijn gedevolveert, en sulx uyt de naem van Mevrou de Wede. Echten tot den Ouden Ruitenburch. Sonder argelist. A. Hoff, Secretaris. D Afschrift uit: Apostillen, 1670—1680, fol. 129, G. A. Kampen. Den i3en Febr. 1679. Óp de Req.'e van d’ Hren Johan van Halewijn Br. der Stadt Harderwijck en d’ E. Beren/ Avercamp als momberen over het naegelatene kint van Jr. Celeman Witten, versoeckende dat tot betalinge van de legaten, waer van in vier jaer geen renthen en sijn betaelt, en soo supplianten pupil ingevolge het testament van wylen Br. Witten moet uytkeeren, soo veele vaste goederen en dat van die geene, soo best sullen te gelde staen, mochten vercoopen, als de betalinge soo van legaten, als schulden sal coemen te vereyschen. Was g’apostilleert Fiat ut petitur. In margine: Johan van Halewijn en Berent Avercamp q. q. BIJLAGE CXVI. Borgstelling door Barent Avercamp ten behoeve van Johannes Hermanni, predikant te Ens. Afschrift uit: Recognitiën, 1664—1669, Letter B, G. A. Kampen. Den 10 Meert 1669. Die E. Berent Avercamp heeft sy als borge ingelaten voor Z>s. Johannes Hermanni, predkant tot Erts, in saecken soo hy tegens Mr. Lodewijck Borgers is hebbende, om voor geen ander gerichte te sprecken, et judicatum solvi et pro litium expensis. Sonder argelist. Coram ! Jan Gansneb gnt. Te[n]gnegel. H. C. Stuierman J. U. L. BIJLAGE CXVII. Salaris, aan provisoren en kerkmeester der Bovenkerk te Kampen betaald Afschrift uit; Rekening Bovenkerk, 1658—1679, G. A. Kampen. An. 1674. Uytgave van pensien. De Heeren Provisoren Bfurgemeeste]r Johan Gansneb gent. Tengnegel, Everhard Ram, Secretaris Hoff en kerckmrn. sael. Gerrit Meeusen Schinckel, Berent Avercamp en Rutger Erckelens yder van pensie 36 st. facit f. 10 16 —. BIJLAGE CXVIII. Afrekening van den kerkmeester der Bovenkerk over de jaren 1676—1677. Afschrift uit: Rekening Bovenkerk, 1679, G. A. Kampen. Den 6en May 1678 heeft d’ E. Rutger Erckelens als kerckmr. van de Bovenkercke ten overstaen van de Heeren Provisoren Everhard Ram en Gerhard Blanckevoort synes ontfancx en uytgevens van de jaren 1676 en 1677 aen sijn mede kerckmr. d’ E. Barent Avercamp reeckeninge gedaen en bevonden den ontfancx te be- dragen 3475 ll de uytgave daer tegen 7 ° soodat naer liquidatie bevonden wort meerder ontfangen als uytgegeven 97 9 10 welcke d’ E. Rutger Erckelens aenstonts aen handen van de E. Barent Avercamp soo door assignatie als in gereden gelde heeft overgetransporteert. En is daer op sijn E. goeder administratie en gedaene reeckeninge bedanckt. In fidem A. Hoff, Secret. 1678. BIJLAGE CXIX. Testament van Barent Avercamp. Afschrift uit: Testamenten, 1673—1681, fol. 178, G. A. Kampen. Den 14 Sept. 1679. De Ee. Berent Avercamp cranck van lichaem, dogh sijns verstants, sinnen en memorie volcomen machtigh, overdacht hebbende de sekerheyt des doots en d' onsekere uyre van dien, heeft over sulx vrywilligh over syne tydelike nae te latene goederen willen testeren en disponeren in manieren navolgende. Eerst geeft testator aen de Boven- en Buytenkerke yder een goltgulden en aen den nootdruftigen armen deser stadt twe goltguldens eens, den goltgulien ad 28 st. ’t stuck. Voorts geeft testator loco legitimae aen sijn neef Rijckman Avercamp, nagelatene kindt van testators sone wylen Petrus Avercamp, by Hillechien Rams in echte verweckt, eens de somma van hondert daelder ad jo st. ’t stuck, in welke hy hem titulo institotionis is instituerende tot erfgenaem en niet verder, verclarende dat den selven daer mede wel sal voldaen sijn; en sullen voorn, penningen ter somma van hondert daelders niet eerder door syne hier nae benoemde erfgenaeme behoeven uytgetelt te worden, dan soo wanneer gemelte Rijckman Avercamp tot syne mondige jaren ofte in huwelick getreden sal sijn, genietende daer van in middels van syne hier nae benoemde erfgenaeme behoorlike jaerlikse rente. In alle syne verdere nae te latene goederen soo van inboedel, als actiën, crediten, roerende en onroerende goederen, hoe die oock mogen werden genaemt, maeckt testator tot eenige en universele erfgenaeme sijn dochter Elisaheth Avercamp getrouwt aen Gerrit Vesterink, om deselve alle nae sijn doot in eygendom en erffelik te besitten en te genieten met begeerte dat dit volcomen nae sijn doot alsoo moge werden nageleeft. Sonder argelist. „ ( Coram [ Wiingerden. VV ijllgV-LUVlli Sabé. BIJLAGE CXX. Volmacht door Hillechien Rams, weduwe van Petrus Avercamp, ten behoeve van Rijck Ridder J. U. D. en Clamer ter Heyde ter regeling van de nalatenschap van Barent Avercamp gegeven. Afschrift uit: Recognitiën, 1677—1688, Letter H, G. A. Kampen. Den 30 October 1679. Hillechien Rams weduwe wylen Petrus Avercamp in desen geadsisteert met haer Ohem de Heer Burgermr. Everhardt Ram in den gerichte erschenen heeft in optima juris forma volmacht gemaeckt, gelijck sy doet by desen de E. en hooghgeleerde Rijck Ridder J. U. D. en Clamer ter Heyde, om uyt constituantinnen name soo in der minne als by forma van rechte tam ex testamento quam ab intestato te vertreden ende te vervolgen alle sodane saké als sy in qualite als moeder van haer sone Rijckman Avercamp en hoedelhouster van wylen haren eheman Petrus Avercamp is hebbende tegens haer swager en suster Gerrit Vestrinck en Elisabeth Avercamps uyt cracht van erffenisse van wylen haer schoonvader Barent Avercamp, daer in en in allen doende soo en of constituante selfs praesent sijnde soude connen, mogen of moeten doen, idque cum ratihabitione et potestate substituendi ac indemnitatis clausula. Sonder argelist. Coram , Baeck. Herwaj[ey]er. BIJLAGE CXXI. Volmacht der erfgenamen van burgemeester Ram aan Helmich Wolfscn J. U. D. ter regeling van diens nalatenschap. Afschrift uit: Recognitiën, 1677—1688, Letter S, G. A. Kampen. Den 5 Augusti 1681. Simon Ram J. U. Dr., Jochum Ram, Frerick Ram en Piter Doelens qqua [qualitate qua], caverende mede gesamentlick de rato voor de andere conjuncte personen als Rudolph Ram en Hillecbien Ram weduwe Avercamp, hebben in optima juris forma volmacht gemaeckt, makende machtigh cracht deses den E. en hooghgeleerde Helmich Wolfsen J. U. Dr. om uyt constituanten namen by middelen van rechten te eysschen ende te vorderen staet en inventaris van de weduwe wylen de Heer Burgemr. Ram als boedelhoudersche van alle de nagelatene goederen, soo by hem Heer Ram sijn nagelaten, voorts daer omtrent te doen als rechtens, en constituanten self praesent sijnde souden connen, mogen of moeten doen, idque cum ratihabitione et clausula indemnitatis. Sonder argelist. Coram ) Ingen. Voorne. BIJLAGE CXXII Afrekening van het kerkmeesterschap van Barent Avercamp. Afschrift uit: Rekening Bovenkerk 1680, G. A. Kampen. Ontfangst van de Bovenkercke de A°. 1680. Den )i. May door d’ E. Gerrit Vestrinck wegens sijn schoonvader Berent Avercamp als kerckmr. van sijn overschot van voorleden iaer ontfangen . . 286 5 2. Afschrift uit: Rekeningen Bovenkerk, 1658—1679, G. A. Kampen. A°. 1680. Pensien en tractamenten. De Heeren Provisoren Br. Everhard Ram, Pieter Sabé, vermits indispositie van den Hr. Br. Blanckvoort, Secret8. Hoff en kerckmrn. d’ E. Rutger Erckelens, Jan van der Lantsdouwe en Gerrit Vestrinck loco sijn schoonvader wylen Berent Avercamp, door dien van 2 jaren reeckfeninge] is gedaen, aen yder bet. f. 3 12 maeckt f. 21 12 —. BIJLAGE CXXIII. Opvolger van Barent Avercamp tot waardein van de Provinciale Munt benoemd. Afschrift uit: Resolutiën van Gedeputeerden van Overijssel, R. A. Zwolle. Campen den 12 February 1680. Op de requeste van Helmich van Marle versoeckende mette vacante weerdeinsplaets van deser Landschap munte te werden begunstigt. Vermits het overly den van Bernard Avercamp gewesen weer dein van deser Landschaps Munte, is met dieselve vacante plaetse weder begunstigt, Helmich van Marle op de ordres, instructie en profyten daertoe staende. BIJLAGE CXXIV. Mededeelingen over het schilderij van [Barent] Avercamp in het Raadhuis te Kampen van 1663. Afschrift uit: Bulletin van den Ned. Oudheidkundigen Bond, 5e Jaarg. Aflevering 4. Mei 1904 —p. isien 152. Een verbetering. In mijn boek „Het Hollandsche Landschap in Ontstaan en Wording” schreef ik van Hendrick Avercamp (pag. 84, noot 1), dat de handteekening met het jaartal 1663 op het groote winterlandschap van het Raadhuis te Kampen valsch waren en er later opgezet. Ik nam hierbij de meening van mr. Nanninga Uitterdijk over, zonder het stuk met eigen oogen gezien te hebben, en dacht aan een verwisseling der cijfers, waardoor het schilderij 30 jaar eerder ontstaan zou zijn, dit in verband met het vroege geboortejaar van Avercamp. Het is mij echter, tijdens de tentoonstelling van het schilderij in het Rijksmuseum te Amsterdam, duidelijk gebleken, dat deze meening geheel verkeerd is. Niet alleen dat de oude A. der oorspronkelijke handteekening er nog staat, en het jaartal wel degelijk het echte is, maar de kleederdracht van den groep mannen op den voorgrond geeft duidelijk den tijd aan; het zijn costumes van 1650 en later, terwijl alle gissingen en vermoedens omtrent datëering ineens opgeheven worden door deze ééne bijzonderheid;1) de toren van Phil. Vingbooms, die eerst tegen 1660 gereed was, staat op het schilderij. Het lijdt dus geen twijfel, dat het stuk na dien datum gemaakt moet zijn; de echtheid van het jaartal is bewezen. Wel werd een deel der handteekening vernieuwd (. .vercamp), doch duidelijk is deze toevoeging van de oude beginletter te onderscheiden. Het schilderij dus van 1663! Merkwaardig, wanneer men bedenkt wat dit jaartal voor de Hollandsche schilderkunst beteekent, hoe zij in Rembrandt haar hoogste volheid aan plastische kracht had bereikt, hoe een werk als de Staalmeesters was ontstaan; en dan dit schilderij te zien, het werk van een archaist, van een kunstenaar, die in zijn jeugd verkondiger van nieuwe zienswijzen, in zijn ouderdom midden in de ontwikkeling was blijven steken, achterlijk, verouderd was geworden. Wat opzet aangaat, zoo vinden we in de vulling van den linkerhoek dezelfde formule met bijna geheel hetzelfde motief van den te grooten, te decoratieven boom, uit zijn allereersten tijd terug, ook de typeerende figuur van den man met den stok deze in grauwe zware schildering als bij een Arend Arendsz. Het late, het gevorderde is de wijdte en uitgestrektheid der omvademing. Het gezicht op Kampen is groot gezien: de IJssel genomen met aan beide kanten het land: rechts de stad, links het lage land, de twee door de brug verbonden; de horizon, ver, wijd tot in het oneindige; daar boven een lucht met hooge bolle welving zooals die zich koepelt over het vlakke waterland; groote grauwe wolken, niet meer als vroeger egaal met strepen, maar goed doorwerkt, werkelijk in het doek zittend. De wijdte van blik met het goede verloop, de verre horizon en de hooge wolkenhemel getuigen van de ontwikkeling, die Avercamp’s talent had doorgemaakt; ze zijn het eigenlijke van het schilderij. Daarbij komt de observatie van de beweging, van de wisseling en warreling der figuren, die uitstekend is, en de groepen in hun vormeloosheid toch in plastischen vorm wist weer te geven. Doch hoe ontwikkeld en verbreed in opzet het schilderij ook moge zijn, de frischheid en bekoring van zijn eerste stukjes ontbreken. Men vindt er het geestige, pittige der schildering niet terug, noch de frissche kleuren, het losse, luchtige van het staan der figuren. Vooral het ijs heeft niet meer de spiegeling, de gladheid en kristallen doorzichtigheid, waarop de schaatsen klauwen. Misschien is dit aan den slechten toestand van het schilderij zelfs na de restauratie te wijten, maar onafhankelijk daarvan blijft de schildering der personen op den voorgrond zwaar, plomp, gevoelloos. Het moesten zeker portretten zijn, deze heeren met den slappen hoed en het laat iye eeuwsch gewaad; het werden gedrochtelijke gestalten, slecht geteekend en slecht geschilderd. Hier schoot het talent van Avercamp te eenen male te kort; hier toonde hij zich de archaische kunstenaar, die niets weet van de ontwikkeling, welke de tijd met zich meebracht; was hij eenmaal dien vooruit geweest, zoo werd hij niet alleen achterhaald maar verre voorbij gesneld. Van het jaar 1663 hadden we liever geen Avercamp gekend; het is treurig den ouden kunstenaar te zien, ~qui a fait le tour de son talent”. J. de Jongh. Door dr. Brcdius medegedeeld. VI CATALOGUS VAN DE WERKEN VAN HENDRICK EN BARENT AVERCAMP CATALOGUS Mij rest de verplichting, om in het kort eenige mededeelingen te doen, die uitsluitend op de samenstelling dezer proeve van een catalogus van de werken van Hendrick Aveicamp, bijgenaamd „den Stomme van Campen” en diens neef of broederskind, Barent Avercamp, en de hierbij gereproduceerde schilderijen en teekeningen van hen betrekking hebben. In de eerste plaats vormt het in het voorwoord reeds genoemde kunsthistorische materiaal van wijlen dr. C. Hofstede de Groot de grondslag van de onder VI behandelde stof. Het is met zijn wetenschappelijke nalatenschap aan het Rijksbureau voor kunsthistorische en ikonografische Documentatie te ’s-Gravenhage overgegaan. De indeeling van het oeuvre, in Hendrick en Barent Avercamp’s werk is als een eerste, zwakke poging mijnerzijds te aanvaarden, die voor den tweeden kunstenaar geenszins op volledigheid zal kunnen bogen en waarin voornamelijk die schilderijen en teekeningen opgesomd zijn, die mij uit eigen aanschouwing bekend zijn, n.l. de in Nederland in openbare verzamelingen voorkomende werken: Amsterdam Rijksmuseum en Prentenkabinet; ’s-Gravenhage Mauritshuis en verz. Kröller; Groningen Stedelijk Museum; Haarlem Museum Teyler; Rotterdam Museum Boymans; Zwolle Geschiedkundig Overijsselsch Museum, die alle door mij in oogenschouw genomen zijn. Dank zij de medewerking der beheerders werd het laten vervaardigen van foto’s mij steeds vergund. Voorts heb ik, om dit oeuvre bijeen te brengen, verscheidene vacantiereizen naar het buitenland ondernomen. Het „Kupferstichkabinett” en de bibliotheek van het Kaiser Friedrich Museum te Berlijn, het „Kupferstichkabinett” te Dresden, de „Kunsthalle” te Hamburg, het „Museum der bildenden Künste” te Leipzig en het archief en museum te Münster i. W. zijn door mij bezocht. De toestemming tot gebruikmaking van de bibliotheek der firma C. G. Boerner te Leipzig zij hier nog eens dankbaar herdacht. In Engeland was mijn studie in de „Printroom” van het British Museum te Londen van groot belang, alsmede bezoeken aan de verzameling van Sir Robert Witt aldaar. Ook mocht ik een dag in de Royal Library te Windsor doorbrengen. Mijn verblijf te Antwerpen was daarentegen meer van uitsluitend archivalisch belang voor deze uitgave. Van de bestaande, gedrukte Nederlandsche en van Nederlandsche hand stammende bronnen als de „Künstlerinventare”, door dr. A. Bredius, is het gedeelte, dat aan Avercamp gewijd is, overgenomen, wat eveneens met de passages uit de; „Catalogus of Naamlijst van schilderijen met derzelver prijzen” door Gerard Hoet, deel I en II en het vervolg of deel 111 door Pieter Terwesten, die voor dit doel de jaren 1700—1767 bleken te omvatten, geschied is. Zonder twijfel hebben wij met de verkoop op 16 October 1619, evenals bij de veilingen van 29 December 1624 en 22 September 1626 van de nalatenschap van zijnen kunstbroeder Pieter van der Voort en zijnen leermeester Pieter Isaacsz, zie Künstlerinventare, met schilderijen van Hendrick Avercamp te doen. Bij het opsommen van alle verdere, slechts litterarisch bekende werken is het aan de hand der beschikbare gegevens onmogelijk geweest, een scheiding van het oeuvre der beide schilders door te voeren. Uit de Fransche „Dictionnaire des Ventes d’Art faites en France et a I’Etranger pendant les XVIIIme et XIXme Siècles, par le docteur H. Mireur”, zijn uit deel I, p. 79, de opgaven, welke op Hendrick Avercamp betrekking hebben, woordelijk ingelascht. In de Engelsche uitgave „Arts Sales. A History of Sales of Pictures and other Works of Art by George Redford, F. R. C. S., 1628—1887, vol. I—II,” wordt geen enkele Avercamp vermeld. Wel citeert Dr. Waagen in zijn „Galleries and Cabinets of Art in Great Britain” 1857 forming a supplemental volume to bis „Treasures of Art in Great Britain, vol. I—III,” 1854 op p. 361, No. 151 een schilderij te Longford Castle „A Winter piece” van Hendrick Avercamp. In tegenstelling tot de oude Engelsche catalogi, die zéér sporadisch werken van de Avercamps vermelden, duiken in de laatste jaren echter telkens nieuwe schilderijen en teekeningen in de Engelsche kunsthandel op, wier herkomst ik niet vaststellen kan. In de Vereenigde Staten van Amerika hebben mijne schoonzuster, Mevrouw A. Wekker—Crowley te Springfield, Mass. en de heer A. Werbik te San Francisco, Cal. zich veel moeite getroost, om materiaal voor deze catalogus te verzamelen, waarvoor aan beiden een woord van welgemeenden dank niet achterwege blijven mag. Was het voor mij eenerzijds een groote voldoening, toen het Bestuur der Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis besloot, de resultaten van mijne onderzoekingen onverkort uit te geven, anderzijds was het een lichte teleurstelling, dat ook deze uitgave de invloed der slechte jaren, of, zooals de term luidt, der tijdsomstandigheden ondergaan zou, doordien het aantal der af te beelden schilderijen en teekeningen wegens de daaraan verbonden hooge kosten beperkt worden moest. De definitieve keuze heeft daardoor moeilijkheden veroorzaakt, maar het is te hopen, dat in weerwil van het kleinere getal reproducties het beeld der veelzijdigheid van Hendrick Avercamp’s talenten, evenals dat van Barent’s vaardigheid voldoende aan het licht komen zal. Op een enkele uitzondering van zéér vroeg werk na zijn bij de schifting meestal de in andere uitgaven voorkomende afbeeldingen het eerst opgeofferd. De origineele teekening, voorstellende de „Winterkoning” met gemalin, de prinses van Oranje en gevolg, uit het Museum Teyler te Haarlem kon om dezelfde reden niet van de bekende gravure, door Ploos van Amstel vervaardigd, vergezeld gaan. Evenmin kon de serie van Symon Fokke, die voor zoover mij bekend is, nergens in zijn geheel in beeld gebracht, voorkomt, naast de daarvan bekende, origineele teekeningen van Hendrick Avercamp, die als voorbeelden gebruikt zijn, opgenomen worden. Door de keuze van twee origineele teekeningen met daarbij behoorende twee gravuren, waarvan één gesigneerd en één ongesigneerd is, heb ik getracht, de gevolgen zooveel mogelijk te ondervangen. Mede konden geen werken van tijdgenootcn, zooals Adam van Breen, Arent Arentsz. genaamd Gabel, Adriaen van de Venne, Antonie Verstralen, e.a. afgebeeld worden, wat aanvankelijk wel in de bedoeling gelegen had. Door gebrekkige kennis werd, daar zij in de trant van Hendrick Avercamp schilderden, hun oeuvre tot dusverre dikwijls met de voortbrengselen van zijn penseel verwisseld. Door deze verkeerde toeschrijvingen was het juiste inzicht in het levenswerk van den „Stomme van Campen” ten zeerste belemmerd. OPMERKINGEN SCHILDER IJ EN De rangschikking is systematisch. Door het veelvuldig voorkomen van winterlandschappen, ijsgezichten en -vermaken, is van de door dr. C. Hofstede de Groot in zijne „kritische Verzeichnisse” gegeven regels afgeweken. Bij de bewerking deden zich tallooze moeilijkheden voor, zoodat wij de schilderijen alphabetisch op de plaatsnamen en chronologisch naar de data der veilingen geordend hebben. De bezwaren, aan een dusdanige indeeling verbonden, hebben wij door een alphabetisch register op de onderwerpen voor de schilderijen van Hendrick Avercamp tot een minimum trachten te beperken. Het oeuvre van Barent Avercamp is van zoo geringe omvang, dat het gemakkelijk in zijn geheel doorgezien kan worden. Ook bij hem zijn het de winterlandschappen, die in overwegend aantal bekend zijn. Voor de echtheid van schilderijen, die slechts uit berichten van inventarissen, tentoonstellingen en veilingen, enz. bekend zijn, wordt niet ingestaan. De veilingsberichten zijn voor het grootste deel aan de aanteekeningen van wijlen dr. C. Hofstede de Groot te danken. Niet opgenomen werden mededeelingen over schilderijen van Hendrick Avercamp, zooals „een dorpsgezicht, een riviergezicht, schaatsenrijders, een capitale winter, een wintertje, een wintergezicht, een fraai stukje, een bevroren water, een ijsgezicht,” wanneer door het totaal ontbreken van verdere gegevens identificatie toch onmogelijk zou worden, indien zij door een foutief jaartal of door weglating van maten, prijzen, enz., van ieder belang ontbloot bleken te zijn. Als laatste of zesde rubriek f. hebben wij die werken vermeld, die op naam van Hendrick Avercamp voorkwamen en nog als zoodanig genoemd worden, maar niet van zijn hand komen, voorts alle toeschrijvingen, die onzeker en twijfelachtig zijn. Zij zijn met Romeinsche cijfers gedrukt. De maten der schilderijen zijn in centimeters aan gegeven; de oude maten werden zoo goed mogelijk herleid. De hoogte is voor de breedte genoemd, met dien verstande echter, dat, daar bij de oudere opgaven deze regel niet zuiver toegepast werd, wel eens in spijt van onze goede bedoeling, abuizen kunnen ingeslopen zijn. De afkorting S heeft betrekking op schilderijen van Hendrick Avercamp, terwijl ter onderscheiding de hoofdletters B.A. toegevoegd zijn, wanneer de werken van Barent Avercamp afkomstig zijn. WERKEN VAN HENDRICK AVERCAMP SYSTEMATISCH OVERZICHT I. Schilderijen: a. gedateerde S i—S 9. b. bekende bewaarplaatsen binnenland S 10—S 34. c. bekende bewaarplaatsen buitenland S 35—S 77. d. veilingen, gehouden in Nederland S 78—S 313. e. veilingen, gehouden in het buitenland S 314—S 435. f. toeschrijvingen S I—S XLVII. 11. Teekeningen: a. gedateerde T x—T 6. b. bekende bewaarplaatsen binnenland T 7—T 62. c. bekende bewaarplaatsen buitenland T 63—T 182. d. veilingen, gehouden in Nederland T 183—T 542. e. veilingen, gehouden in het buitenland T 545—T 630. f. toeschrijvingen T I—T XXL g. copieën T XXII—T XXXII. 111. Gravuren G I—l7.1—17. IV. Gedrukte Bronnen p. 294—p- 296. CATALOGUS I. SCHILDERIJEN a. Gedateerde Si. Gezicht op de stad Amsterdam in de winter, op de toegevroren Amstel, waar langs met sneeuw 1601 bedekte weilanden zich uitstrekken, bewegen zich vele schaatsenrijders en sleden voort. In de verte teekent de stad zich aan de hemel af; men onderscheidt nauwkeurig de Oude en de Nieuwe Klerk en de masten van de schepen, die op het IJ voor anker liggen. Op de voorgrond in het midden arren, verder een slede met een zeil en de vlag van Amsterdam; verderop, waar de eerste huizen zich afteekenen, lijkt het, of wedstrijden gehouden worden; veel toeschouwers. Paneel’, 32.5 X 49, gedateerd 1601, wat vermoedelijk juist is. Verz. graaf Mniszech: 1661, veiling 9_IV _ 1902, No. 192, 30 x 40. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „doch wel 40 jaar vroeger Voor frs. 820 als onbekende XVIIe eeuwsche meester, die aan H. A. doet denken, verkocht. Zéér interessant uit topographisch oogpunt. Heeft erg geleden. Op een slede staan de wapens van Amsterdam en Haarlem. Op de veiling voor f. 510.— verkocht. veiling Guimbail, 14 November 1905. Vgl. S 246. S 2. Winterlandschap. Op een cartouche aan een poort staat het jaartal 1601. Hofstede de Groot noteerde 1601 hierbij: „lees 1607. Dit kan onmogelijk juist zijn. Het is eerder Hollandsch dan Vlaamsch . Leningrad, verz. S. G. Schidlowsky. i6oi, strenge winter, vroeg werk, Vlaamsche invloed. _ Samenhang met het werk van Adam van Breen, vgl. Adam van Breen, schilder, door J. G. van Gelder en N. F. van Gelder—Schrijver, Oudheidkundig Jaarboek, eerste jrg., afl. 3—4, November 1932, p. 112. S 3. Winterlandschap. In het midden van een dichtgevroren water ligt een kasteel met talrijke 1608 schaatsenrijders er omheen. Paneel 33 X 5 5-5, gesigneerd met het monogram en gedateerd 1608. Uit verz. Bugge, veiling 21 Augustus 1837 te Kopenhagen. Bergen, cat. over Bergens Bys Billedgalleri, 1907, No. 43. S 4. Winterlandschap. Een met ijs bedekte vaart, de booten en schepen zijn door het ijs ingesloten; boomen 1609 met kale takken, met ijzel bedekt, vele schaatsenrijders. Paneel 29.5 x 44.5, beneden links met het monogram in zeer fijn geschaduwde en verlichte letters gesigneerd, gedat. 1609. Uit veiling Paul Delaroff uit St. Petersburg te Parijs, 23 April 1914* No. 15. Prijs: frs. 500.—. In November 1928 voor Galerie Mathiesen te Berlijn door dr. C. Hofstede de Groot beoordeeld. München, cat. der verz. Schloss Rohoncz, dr. H. Baron Thyssen—Bornemisza, tent. Neue Pinako- thek, 1930, No. to. Afb. XXI, plaat VIII. S 5. Winter. Paneel, 31.2 x 53, gesigneerd met het monogram, waaronder het jaartal 1620. Tent. Goud-1620 stikker, Amsterdam, 6—29 Februari 1932, No. 6, met afb. Amsterdam, verz. mevrouw Nathusius. S 6. Wintervermaak. Op de achtergrond de torens van Kampen. Paneel, 33 X 52, links beneden gesig-1620 neerd met het monogram. Diepenveen, verz. dr. A. van der Ven. S 7. IJsgezicht met talrijke kleurige figuurtjes, onder een zeer slecht vernis. Paneel , gesigneerd 1620 met het monogram, 1620. Deze schilderij wordt niet in de groote catalogus der verzameling Stroganoff in 1911 vermeld. Rome, verz. graaf Grégoire Stroganoff. S 8. 1626 Winterlandschap, breede, toegevroren rivier, op de rechteroever een boerderij, waarvoor een heer, die met een boerin in gesprek is, en een boer, die verzamelt. Links een gezelschap jongelui en kinderen bij een spel op het ijs, kolf? Op de achtergrond schaatsenrijders, op de andere oever een versterkte stad. Paneel, 35 X 23, monogram, 1626. Uit verz. Konsul Wirz, Bazel. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Scheint richtig, jedenfalls ein altes Bild.” Zürich, veiling dr. A. Hommel, 19 Augustus 1909, No. 3. S 9. 1632 Ijsvermaak. Een met ijs bedekte ruime watervlakte met talrijke schaatsenrijders. Paneel 33 X 47, gesigneerd met het monogram en 1632 gedateerd. Amsterdam, veiling Zürcker, e.a., i Maart 1898, No. 4. b. Bekende bewaarplaatsen binnenland S io. Winterlandschap met ijsvermaak. Een bevroren rivier met talrijke schaatsenrijders, Op de beide oevers boerderijen, links een kerk en een kasteel. Paneel, 77.5x131.5, rechts op een deur gesigneerd: H. A. en enricus Av. Uit verz. G. de Clercq, Amsterdam, veiling 1 Juni 1897, No. x. Prijs f. 345.—. Gekocht met medewerking der Vereeniging Rembrandt, 1897. Tent. Amsterdam, 1923, No. 15. Afb. Souvenir; idem Beeldende Kunst, 4e jrg. No. 60. Gekleurde afb. in : Die Galerien Europas. Tent. Exhibition of Dutch Art, Burlington House, Londen, 1929, groote cat. p. 19, No. 71. Amsterdam, Rijksmuseutn, cat. 1903, No. 592. Afb. XV, plaat I. S ii. IJsvreugde. Op een toegevroren vaart beweegt zich een talrijke menigte, waaronder veel schaatsenrijders. Op de voorgrond links spelen eenige personen kolf. Een weg loopt langs het ijs, daarop bemerkt men een veertiental menschen. Rechts boerehofsteden en korenmolens. Op de achtergrond nndersrVieidt men de stad Kamnen. Ren man hanft aan de sralst. onaerscnemr men ae sraa rvampen. r,en man aan uc gaig. Paneel, 23 X 28. Tent. Goudstikker te ’s-Gravenhage, 4 November 1919. Tent. Amsterdam, 1919, No. 2. Tent. bij Frederik Muller & Co., 1906, No. 1, met afb. Utrecht, voor de Kunst Febr. 1922. St. Louis 1922, N°. 3 (op doek) sic! Tent. te New-York in Maart en April 1923, „Exhibition of Dutch and Flemish Pictures XV to XX century from the Goudstikker Collection of Amsterdam”. Amsterdam, verz. August Janssen, 4 November 1919, No. 3. S 12. Ijsvermaak. Paneel, 38.5 x 39.5. In October 1928 voor de firma J. Goudstikker te Amsterdam door dr. C. Hofstede de Groot beoordeeld. Amsterdam, Firma J. Goudstikker, October 1928. S 13. Ijsvermaak. In het midden een kasteel met toegangsbrug, op het ijs schaatsenrijders; kolfspelers en toeschouwers. Paneel, 27.3 X 45, gesigneerd met het monogram. Tent. Goudstikker, Amsterdam, 6—29 Februari 1932, No. 5, met afb. Amsterdam, kunsthandel dr. N. Beets. Afb. XIII, plaat I. S 14. Wintergezicht bij Utrecht [?] Doek op hout, 47 X 89, gesigneerd met het monogram op een ton in her midden. Uit verz. H. W. Campe, 1827, No, 18, verz. Vieweg, Brunswijk. Litt.: Dr. Th. von Frimmel in „Jahrbuch der kunsthistorischen Sammlung des allerh. Kaiserhauses”, Bd. XV, S. 143. Cataloo-ne de la Cnllertinn Goudstikker XXXVIII. No. I. met afb. ae ia uouasuKKer aaaviu, inu. i, ma diu. Amsterdam, No. 3, met afb. In Nederlandsch particulier bezit. Tent. Goudstikker, 6—29 Februari 1932. Afb. XVI, plaat XI. S 15. Ijsvermaak. Paneel, 19 X 26.5, gesigneerd midden rechts met het monogram. Tent. Oude Kunst 1929, Rijksmuseum Amsterdam, cat. 4, inz. P. de Boer. Afb. Beeldende Kunst, 7e jrg., No. 2. Delft, verz. dr. C. A. van Hees. S 16. Ijsvermaak bij een dorp. Op een wetering met een ophaalbrug en een molen in de verte. Paneel 36x71, links op een boom gesigneerd met het monogram. Uit veiling M. M. Snouck van Loosen, Enkhuizen, 29 April 1886, No. 5. Prijs f. 315.— aan Roos. In bruikleen van het Rijksmuseum te Amsterdam, cat. 1903, No. 391. Vergelijk S 30. T 14-*- , \ IZV VT /C 1a • QoU*- fVi'ïUoc Ri m crVititornp W/mfprlonrlcrnort- • Litt.: A. Bredius Kunstchronik XXi, 644: „behr truhes öüd, etwas schwache WmterJandschatt; einzelne der sehr fein ausgeführten Figürchen zeigen schon des Meisters ganze reizvolle Eigentümlichkeit.” ’s-Gravenhage, Mauritshuis. Afb. XVI, plaat IV S 17. Winterlandschap, met een talrijk gezelschap op het ijs. Op een slede het Amsterdamsche en het Hollandsche wapen en op tenten de Dordtsche of Rotterdamsche en Zeeuwsche vlaggen. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Hoewel nog al gerestaureerd toch nog aardig van toon en met tal van aardige poppetjes.” ’s-Gravenhage, kunsthandel Preyer, September 1904. S iB. Riviergezicht. Riviergezicht, in het midden een schip, dat een kanon afschiet, een roeiboot in de nabijheid. Rechts en links zeilschepen. Op de voorgrond een weitje, om netten te drogen; een paard en rechts een steiger met twee visschers. In de verte huizen en een kerk. Paneel, 15 X 27, beneden in het midden gesigneerd met het monogram. In October 1918 geëx. voor J. Hageraats te 's-Gravenhage. Tent. te Berlijn, Gallerie Dr. Schaffer „Hundert seltene Hollander”, April—Mei 1932, No. 2. ’s-Gravenhage, tent. Goudstikker, November 1919, No. 4. S 19. Ijsvermaak. Ijsvlakte met vele figuren, op de voorgrond links een paar aanzienlijke dames in een arreslede. Zij trekken bijzonder de aandacht van andere schaatsenrijders in hun pittoreske kleeding. Verderop eenige vermakelijke buitelingen, eenige koutende en rijdende groepjes; op de achtergrond rechts een stad met wallen. Paneel, 31 X 47. Uit verz. mevrouw douarière mr. F. Lemker—Muller te Kampen, veiling 7 Juli 1908 te Kampen, No. 3 met afb. Prijs f 900.—. Tent. Zwolle 1882, cat. No. 1161. Afb. in Beeldende Kunst, ie jrg., No. 34. Kleurenreproductie van W. Scherjon. In de catalogus toegeschreven aan Arent Arentsz. gen. Gabel. ’s-Gravenhage, verz. mevrouw H. Kröller—Müller, cat. 1921, No. 39. Afb. XXIII, plaat IX. S 20. Ijsvermaak. Paneel, 25 x 43 (34?) 's-Gravenhage, tent. Goudstikker, 4 November 1922, No. 4, S 21. Kleine Winterscene, in dekverf geschilderd. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Een beetje verpoetst, maar de figuren zijn altijd nog heel aardig.” Groningen, verz. Halbertsma. S 22. Winterlandschap met schaatsenrijders. Paneel, 23 X 31, links van boomstam op de voorgrond gesigneerd met het monogram. Tent. Kunstverein Düsseldorf, Juni—Juli 1929, (Ausstellung alter Malerei aus Privatbesitz, No. 2). Tent. Goudstikker, Amsterdam, 6—29 Februari 1932, No. 8, met afb. Gekocht in kunsthandel Ch. A. de Burlet te Berlijn. Haarlem, verz. F. Koenigs. S 23. Winterlandschap. Gezicht op een breede, dichtgevroren rivier, met groepen personen, die schaatsenrijden of in sleden zitten, bevolkt. Aan beide zijden van de rivier dorpen achter dijken. Paneel, 37 x 64.5, rechts op een slede gesigneerd met het monogram. Uit verz.: Graaf J. C. E. van Lynden, VGravenhage; Ridder Huyssen van Kattendijke, ’s-Gravenhage; Graaf J. van Lynden. Tent. 's-Gravenhage, 1881, No. 70. Afb. Amsterdam in de 17e eeuw, 111, 1901—1904, 98 (repr.) Tent.: Exhibition of Dutch Art, Burlington House, Londen 1929, groote cat. No. 81, afb. plaat VI. Lisse, verz. mevrouw' Douarière 1. Graaf van Lynden, Huize Keukenhof. Jj/.ijCj niv,viuuw lyuuautu. j. vjiaai vau uucu, i iv^ui\v-iuiv/i. Afb. XXV, plaat X. S 24. Riviergezicht. Op de voorgrond zijn eenige visschers bezig hun netten in te halen. (Paneel?), 32 x 61. Voor de brand aanwezig. Rotterdam, Museum Boymans, cat. 1859, No. 8. S 25. Ijsvermaak. Ruime baan met schaatsenrijders in zwart grijze en licht roode kleederdracht, waarbij twee, Amsterdamsche weesjongens, onder een oranje gele avondlucht. Links op de voorgrond een huis, in matroode steenen opgetrokken. In het verschiet het grauwgrijs silhouet van een ommuurde stad. Doek, 68 x 109. Gekocht 1900. Voor de copieën, vgl. S 58 en S 71. Rotterdam, Museum Boymans, cat. 1927, No. 7. S 26. Ijsvermaak. Paneel, 18.5 x 56, gesigneerd rechts op een slede met het monogram. Uit verz. Leo Fall, Weenen. Kersttent. 1931—1932, Museum Boymans, Rotterdam, No. 4. Beschrijving in: „Catalogue de la Collection Goudstikker”, XXXIX, No. 1. Tent. Goudstikker, Amsterdam, 6—29 Februari 1932, No. 4, met afb. Vermoedelijk niet eigenhandig. Rotterdam, verz. D. G. van Beuningen. S 27. Wintervermaak. Op de IJsel bij Kampen, die met ijs bedekt is tallooze figuren, eveneens op de oevers. Paneel, 53.5 X 96. Uit verz. H. Houck te Deventer bij C. F. Roos & Co., Amsterdam, 7 Mei 1895, No. 3,'met afb. Prijs f. 600.—. Uit verz. dr. A. J. Kronenberg bij de firma Frederik Muller en 00,O0, te Amsterdam, 14 Mei 1912, No. 103, met afb. Prijs f 5200.—. Tent. Zwolle, 1882, niet in cat. Tent. Goudstikker, Amsterdam, 6—29 Februari 1952, No. 97. Altholl. Malerei 11, 3. (1915)- Scheveningen, verz. Mevrouw de Wede. Prof. A. C. Visser van IJzendoorn—Mijnlieff. S 28. Gracht met schaatsenrijders buiten de stadsmuur. Paneel, 27.5 X 51- Utrecht, verz. Baronesse van Wijnbergen—Dommer. Afb. XXIV, plaat IX. S 29. Ijsvermaak, met schaatsenrijders, ar en sleden, links een molen. Paneel, 27.5 X 51. Links beneden meenden wij het jaartal 1633 te onderscheiden. Utrecht, verz. Baronesse van Wijnbergen—Dommer. S 30. Wintervermaak. Bevroren water met links en rechts boerewoningen en in het midden een ophaalbrug. Aan weerszijden een in het ijs opstaande roeiboot, andere in het ijs gevroren of half op het land getrokken. Talrijke schaatsenrijders in bonte kleedij, oudere personen te voet, kolfspelers. Links zijn drie personen door het ijs gezakt. Redders komen te hulp of kijken verstrooid toe. Op de achtergrond het bekende vrouwtje, dat op het ijs gevallen is, de rokken in de lucht. Paneel, 30.5 X 46. In April door dr. C. Hofstede de Groot voor J. Bruinse beoordeeld. Wi) noemen het een copie van het schilderij in het Mauritshuis, zie S 16. Veendam, verz. H. E. Duintjer. S 31. Wintergezicht. Paneel. Tent. Zwolle, 1882, No. 1162. N.B. Met 1163 volgens den heer A. J. van Smirren, een zoon, in 1931 te Kampen woonachtig, Blokzijl en Vollenhovè voorstellende aan de weduwe te Utrecht gekomen, die ze aan notaris Dubois, f te Hilversum, afstond. Vollenhove, verz. J. van Smirren. S 32. Wintergezicht. Paneel. Tent. Zwolle, 1882, No. 1163. N.B. Met 1162 volgens den heer A. J. van Smirren, een zoon, Blokzijl en Vollenhove voorstellende aan de weduwe te Utrecht gekomen, die ze aan notaris Dubois, 1 te Hilversum, afstond. Vollenhove, verz. J. van Smirren. S 33* Wintergezicht. Tal van schaatsenrijders en wandelaars op een vaart, aan de overzijde huizen met sneeuw bedekt, in het midden de Nederlandsche vlag. Paneel, 45 X 81.5. Tent. Zwolle, catalogus der Geschiedkundige Tent. Zwolle, 1882, No. 1160 Wintergezicht, verz. D. Dumbar, Deventer. Tent. van oude Schilderkunst te Utrecht, 1894, catalogus No. 255, verz. D. Dumbar, ’s-Gravenhage. Voorburg, mevrouw de wed0. A. Dumbar—Schimmelpenninck. Afb. XXII, plaat VIII. S 34. Schaatsenrijders, op een vaart, op de voorgrond eene vrouw in een roode japon met een kind in een slede, in de nabijheid van Kampen. Rechts in het verschiet de stad Kampen. Paneel, 35 X 58, gesigneerd met het monogram. Tent. VGravenhage, 1881, No. 71. Uit verz. jhr. mr. Victor de Stuers, 's-Gravenhage. Vorden (G.), Huize „de Wiersse”, verz. mevrouw A. Gatacre—de Stuers. c. Bekende bewaarplaatsen buitenland 533 Ijsvermaak, op de voorgrond een deftig paar, dat door eenen page gevolgd wordt. Paneel, 37.7 X 55.9. Litt • Bijvoegsel G. Parthey I, p. 46. Vgl. S XVI, dus vermoedelijk van eenen anderen meester. Vroeger te Aken, Suermondt, No. 3a, naar Berlijn, Kaiser Friedrich Museum, cat. 760 A, thans te Münster i. W. in bruikleen. S 36. Vier winters, waarvan twee met monogram, een derde heet E. van de Velde, het kleinste met galg en jager is volgens een notitie van Hofstede de Groot het aardigst. Bastei, verz. Vischerl Boelger, Augustus 1919. s yj. Wintergezicht, met kleurige figuren. Paneel, 15 X 29.5, half rechts met het monogram gesigneerd. Uit verz. Lippmann. Tent. te" Berlijn, Mei 1914, No. 2. Berlijn, verz. dr. Alfons Jaffé. S 38. Schaatsenrijders buiten de stad. Paneel, 15.5 X 29.5. Berlijn, tent. Galerie Dr. Schaffer „Hundert seltene Hollander”, April—Mei 1952, No. 3. S 39. Bevroren rivier. Op de oever rechts hoornen; iets verder een dorp. Op het ijs talrijke personen, die schaatsenrijden of wandelen. Tot de meest opvallende menschen behoort prins Maurits van Oranje met zijn gevolg. Paneel, 37 X 56. Brussel, Tentoonstelling in het Koninklijk Museum, 1873, No. 8. S 40. Winterlandschap, met tal van figuren op het ijs. Paneel, rond, diameter 30.5, links op een huis gesigneerd met het monogram. In 1899 gekocht van Fr. Kleinberger. Photo van Hanfstaeng] te Munchen, No. 6. Budapest, Museum der schonen Künste, Inv. No. 1698. Afb. XVII, plaat V. S 41. Kolfspelers op het ijs. Cronberg, verz. de Ridder, 1905. S 42. Winterlandschap. Paneel, j8 x 56. Legaat Escallier, 1857. Staat als van Campen(?) Douay, Museum. S 43. Sledetocht en schaatsenrijden. Vooraan de bevroren rivier, rechts naar binnen zich uitstrekkende, links in het midden huizen onder boomen aan de oever. Het ijs wemelt van menschen. Links op de voorgrond een heer en dame in een ar, met één paard bespannen. Paneel, 24.5 X 45. Inv. Pendant met No. 1828, S 44. Vroeger aan P. Brueghel toegeschreven. Dresden, Gemaldegalerie, cat. S. 589, H. Meister von Kampen, Deventer und Alkmaar, No. 1827. S 44. Kolfspel op het ijs. Vooraan de bevroren rivier, links naar binnen zich uitstrekkende, op de achtergrond links een windmolen, rechts in het midden boerderijen aan de oever. In het midden op het volle ijs spelen talrijke heeren kolf; het paaltje is rood, wit en blauw gekleurd. Paneel, 24.5 X 43. Inv. 1722, A. 440. Pendant met No. 1827, S 43. Vroeger aan P. Brueghel toegeschreven. Dresden, Gemaldegalerie, cat. S 589, H. Meister van Kampen, Deventer und Alkmaar, No. 1828. S 45. Winterlandschap. Een bevroren kanaal met een houten ophaalbrug en talrijke schaatsenrijders. Paneel, 17.3 X 43.7, gesigneerd met het monogram. Geschenk van Mr. T. Humphry Ward in 1900. Dublin, Museum, cat. 1914, No. 496. S 46. Winterlandschap. Op de voorgrond wemelt de bevroren rivier van schaatsenrijders, kolfspelers en toeschouwers; links huizen en een windmolen, rechts en in het midden een vesting met bastions en torens. Het landschap is geheel met sneeuw bedekt. Koper, 28.3 x 42-4, op een ovaal stuk ijs naar het midden van de voorgrond met het monogram gesigneerd. Legaat van den heer David Laing, L. L. D., 1879. Vgl. S 70. Litt.: dr. C. Hofstede de Groot Hollandsche kunst in Schotland, p. 129 vlg. in Oud-Holland, 1893. Edinburg, National Gallery of Scotland, cat. 1924, No. 647. Afb. XX, plaat VIL S 47. Winterlandschap. Paneel, rond diameter 22, monogram rechts in zwart aan de rand van de kade boven een steen van de oever. Zeer karakteristiek, aardige figuurtjes, een weinig sterk gepoetst en vuil. Vroeg werk. Litt.: Archivio Storico d’Arte, Serie 11, anno 111. Pendant van S 48. 1 T-» C . 1 1 11)1-! . . . XT T z' – y. -TL Genua, Palazzo Rosso, Sala dell’Estate, cat. Grosso, N. I. 65 met afb. S 48. Winterlandschap. Schaatsenrijders, klein gehucht met buitenhuizen, arren en schepen. Paneel, rond diameter 22, monogram links in wit op een steen tusschen een groep personen en een vastgemeerde schuit. Zeer karakteristiek, aardige figuurtjes, een weinig sterk gepoetst en vuil. Vroeg werk. Litt.: Archivio Storico d’Arte, Serie 11, anno 111. Pendant van S 47. Genua, Palazzo Rosso, Sala dell ’Estate, cat. Grosso, N. I. 66. S 49. Rivierlandschap. Op de wijde watervlakte van een rivier vele zeilschepen met de driekleur. Rechts vooraan visschers, die hunne bootjes lossen. In het midden links een fort met ronde hoekbastions. Paneel, 28 x 51, links gesigneerd met het monogram, dicht bij de fuik. Tent. Dusseldorp, 1928, No. 2. Godesberg, verz. dr. W. Baare, Januari 1929. S 50. Winterlandschap. Op het ijs bewegen zich schaatsenrijders, kolfspelers, voetgangers en sleden. Op de voorgrond rechts een ingevroren bootje. In het midden aan de oever een breede toren, daarvoor een zeilschip rechts een molen. Paneel, rond, diameter 18.5, in het midden gesigneerd met het monogram. Legaat van den heer Stadtbaumeister F. G. J. Forsmann, 1878. Pendant van S 51. Hamburg, Kunsthalle, cat. 1918, No. 2. Afb. XVIII, plaat VI. S 51. Winterlandschap. Op het ijs bewegen zich schaatsenrijders, kolfspelers, voetgangers en vele sleden. In het midden een aanlegplaats met ingevroren zeilschepen. In de verte rechts het silhouet eener stad. Paneel, rond, diameter 18.5, beneden in het midden gesigneerd met het monogram. Legaat van den heer Stadtbaumeister F. G. J. Forsmann, 1878. Pendart van S 50. Hamburg, Kunsthalle, cat. 1918, No. 3. Afb. XIX, plaat VI. S 52. Winterlandschap. Schaatsenrijders op een breed, dichtgevroren water; in het midden ligt een kasteel. Op de oever en op de weg wandelaars en toeschouwers; in de verte een dorpskerk en huizen. Paneel, 23 X 33, met het monogram gesigneerd. Afb. Wereldkroniek, 1 Maart 1930, No. 1873. Dit schilderijtje is in Februari 1930 gestolen en door de Amsterdamsche politie teruggevonden. Vroeger als onbekend gecatalogiseerd, No. 716. Keulen, Richartz-Wallrafmuseum, cat. 1915, No. 643. S 53. Winterlandschap. Op het ijs in bont gewemel talrijke personen; verscheidene bootjes zijn vastgevroren. Links op de voorgrond staat een kale boom, daarachter liggen eenige huisjes. Rechts een windmolen, in het verschiet, flauw te onderscheiden, een stad. Koper, ovaal, 12 x 16.5 Het schilderij is 2 October 1919 gestolen. Verworven n November 1886 te Keulen bij J. M. Heberle op de veiling der verz. Moll, cat. No. 4, R.M. 140 aan Thieme. Tent. Ausstellung aus sachsischem Privatbesitz in Leipzig, 1889, cat. No. 4; tent. 1914, No. 3. Uit verz. Thieme, zie Bode’s cat. Litt.: zie A. Bredius, Zeitschrift für bildende Kunst, Neue Folge I, 129. Kunstchronik XXII. 203 Fr. Schlie Repertorium XIII, 157 —. Lilienfeld. Kunstchronik, 27 Nov. 1914. H. Thode, Repertorium X, 69. Leipzig, Museum der bildenden Künste. S 54. Winterlandschap. Op de voorgrond links een ontbladerde boom boven lage gebouwen op de oever van een bevroren vaart. In de verte een kasteel met andere gebouwen erachter. Op het ijs tusschen de voorgrond en het kasteel talrijke schaatsenrijders in bonte costuums. Rechts, een arreslede met één paard met een vroolijk gezelschap. Paneel, rond, diameter 39, gesigneerd met het monogram. Aanwinst 1892 uit veiling E. Habich te Cassel, 9—to Mei 1892, No. 2. Afb. Das Museum 67. Verlag von W. Spemann in Berlin und Stuttgart. Londen, National Gallery, cat. 1925, No. 1346, met afb. S 55. Brouwerij „de halve Maan” te Kampen, bij wintertijd. Rechts een groot rood baksteenen gebouw met bijgebouwen, uitkomende aan een bevroren rivier, die met schaatsenrijders, arren en kolfspelers bevolkt is. In de verte de torens van een stad boven boomen, vergezicht over de rivier. Paneel, 56 x 88, gesigneerd met het monogram. Aanwinst van J. St. Hense, Lewis Fond, 1896. Tonnen met de „halve Maan” komen herhaaldelijk op Hendrick Avercamp’s werken voor, vgl. T 73. Londen, National Gallery, cat. 1925, No. 1479. S 56. Wintervermaak. Groote menigte op het ijs, op de voorgrond een van achter geziene schaatsenrijder in het zwart, een tweede van achter gezien met kolfstok. lets verderop een man en vrouw in roode rok, links boerenhuis en hoornen met een man. Rechter achtergrond een dorpje met kleine kerk. Van onderen een bijna 5 c.m. breede streep aangezet. Paneel, 26.5 x 39. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Verkocht aan een Amsterdamsch koopman, ik meen Komter”. Londen, kunsthandel A. G. H. Ward, September 1920. S 57. Wintergezicht, met een groot ijsvlakte links en rechts begrensd door land, met besneeuwde boerehuizen en rechts een windmolen. In het midden gaat de ijsvlakte over in een vaart onder een ophaalbrug. Op het ijs tal van schaatsenrijders, kinderen met sleden, kolfspelers en voetgangers, waaronder een man met een bos stroo op de rug. Links zijn drie personen door het ijs gezakt, een man erbij, die languit voorover ligt. In het midden de voor den schilder typische vrouw, voorover gevallen, met de opgewaaide rokken. Paneel, 31.7 x 64.5 In Mei 1927 beoordeeld voor E. Bolton door dr. C. Hofstede de Groot, die zegt: „Kennelijk onaf, vooral in de figuren”. Copie schilderij Mauritshuis? Vergelijk S 16 en S 30. Londen, kunsthandel Eugène Bolton, Mei 1927. s 58. Winterlandschap. *) Links op de voorgrond roode huizen en een boom, waarboven een kerktoren zich verheft. Bevroren rivier, op de oever een groep personen met een heer in roode mantel op zijn rug gezien; gespoord edelman en vrouw, schaatsensüjper, schaatsenrijders en kolfspelers, tent met Ned. driekleur, rechts vastgevroren booten. Paneel, 69.4 X 110.5, met afwijkend monogram op een luik gesigneerd. Afb. Bode en Valentiner, 27. Copie van het schilderij te Schwerin, Gemaldegalerie, waar het luik gesloten is. Vgl., S 25 en S 71. Longford Castle, verz. Earl of Radnor, cat. 1916, No. 27. S 59. Wintervermaak te IJselmuiden. Uitladen van een turfschip met Zwolsche vlag, zilveren kruis in veld van azuur, in top. Op de achtergrond de Hervormde kerk van IJselmuiden en het Hooge Huis. Rondom schaatsenrijders. Paneel. Toegeschreven aan den ouden Brueghel, edoch door Hofstede de Groot als werk van Hendrick Avercamp erkend. Zie: Verslagen Rijks Archieven, jrg. 1910, p. 529. Lucca. verz. graaf Mansi. Afb. XIV, plaat 11. S 60. Ijsvermaak op de rivier de IJsel bij Kampen. Schaatsenrijders en sleden op een groote ijsvlakte, waarop links twee tenten, rechts de stad. Op een slede is als ornament het wapen van Haarlem gebruikt. Paneel, 44 X 79. Hofstede de Groot noteerde hierbij; „Heette vroeger J. C. Droogsloot.” Mannheim, Stadtische Kunsthalle, cat. 1900, No. 173. S 61. Wintergezicht, met in het verschiet rechts de wallen eener stad, waarschijnlijk Kampen. Afb. in: „Trésors d’Art en Russie, tome V (1905), planche 110.” Moskou, verz. D. J. Stchoukine. S 62. IJslandschap met schaatsenrijders. „Sterk gevernist” noteerde Hofstede de Groot hierbij. Mülheim, verz. Niesewand. S 63. Winterlandschap. Paneel, 38.5 x 39.5. München, cat. der verz. Schloss Rohoncz, dr. H. Baron Thyssen—Bornemisza, tent. Nette Pinakothek 1930, No. 11. S 64. Sneeuwlandschap. Rechts op de voorgrond kijken toeschouwers naar schaatsenrijders op een dichtgevroren vaart; links zegt eene zigeunerin eenen reiziger waar; een marskramer, aan de kant gezeten, ziet met belangstelling toe; op dezelfde zijde in de verte hakt een houthakker hout en belaadt daarmede een ezel. Paneel, 80 X 123. Uit verz. Cacault, 1810. In de cat. 1854 en 1876 aan P. Brueghel den Oude toegeschreven, zie noot van No. 386: Vlaamsche School; cat. 1903 en Merson, p. 148 a., No. 24, rangschikken het schilderijtje onder de onbekende Vlaamsche meesters. Nantes, Museé des Beaux Arts, cat. Marcel Nicolle, 1913, No. 50a (684). S 65. Een bevroren kanaal. Cat. New-York Historical Society, 1908. New-York, verz. Bryan, 1908, cat. No. 544. S 66. Wintervermaak. Paneel, 79.8 x 91.2. Uit veiling Williamson te New-York, 4 Maart 1911, No. 31. $ 140 Mevrouw B. Bock. New-York, verz. mevrouw B. Bock., S 67. Zomerlandschap, gezicht op een Hollandsch kanaal; links op de voorgrond een groep personen vóór een herberg, die visch uit een vijver nemen; ruiters maken halt voor de herberg. Op een der schepen het wapen van Amsterdam, rechts een kerk. Paneel, 14.5 X 28,5, links in het terrein gesigneerd met het monogram. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Het schilderij is niet zoo blauw-groen als het stukje bij Langaard. Goed geconserveerd en blijkens de costuums vrij vroeg.” Oslo, Museum, cat. 1885, No. 77. S 68. Een Zomer- en een Winterlandschap. Paneel, 21 X 32. Uit verz. W. Dahl. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Zij werden aan Vinckeboons toegeschreven, maar zijn zeker van Hendrick Avercamp.” Oslo, verz. Chr. Langaard, 1913, Nos. 42 en 43. S 69. Wintergezicht. Geen bericht op schrijven; bij het Historisch Instituut te Rome onbekend. Palermo, verz. Chiaramonte Bordonaro. *} Gekocht voor den eersten Viscount Folkestone door Peter Schoemakers op veiling Braggc, 1 Maart 1743 voor 1b 12 12 —. Litt.: Waagen, suppl. p. 361, no. 151 a. 209 S 70. Ijsvermaak, rechts talrijke menigte op het ijs, links de stadswal; ervoor een groote ophaalbrug. Paneel, 27.5 X 38. Parijs, verz. Ad. Schloss, 1922. S 71. Ijsvermaak op een kanaal, dat in de diepte van het stuk rechts vrij vergaat. Links, een weinig meer naar achter, een windmolen. Paneel, 34 X 62. Parijs, verz. Ad. Schloss, 1922. S 72. Winterlandschap, vele schaatsenrijders steken scherp tegen het ijs af, in het midden kolfspelers, goedgekleede burgers en eenvoudige dorpsbewoners loopen heen en weer van het naburige, schilderachtige dorp. Paneel, 52 X 87.3. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Aardig schilderij, vrij vroeg, volgens de costuums. Men kijkt rechts naar een bastion over de bevroren rivier”. De echtheid lijkt ons niet overtuigend. Zie Edinburg, S. 46. Philadelphia, Museum, Wilstach Coll., 1907, No. 10. S 73. Winterlandschap met talrijke schaatsenrijders. Links op de voorgrond een aantal boerewoningen, een spitse kerktoren met enkele boomen ertusschen. Op de voorgrond een groep, bestaande uit twee families, die geportretteerd schijnen te zijn. Het zijn twee mannen, twee vrouwen en vier kinderen, waarvan een op de arm gedragen wordt. Paneel,67.s X 115. Dezelfde compositie te Rotterdam en Longford Castle, zie S 25 en S 58. Afb.: Klassischer Bilderschatz, No. 167; Verlagsanstalt für Kunst und Wissenschaft, vormals Friedrich Bruckmann, München, 1904. Schil erin, Gemaldegalerie, cat. 1882, No. 34. S 74. Winterlandschap. In het midden schaatsenrijders, terwijl men links en rechts boerewoningen ziet. Rechts op de voorgrond twee ontbladerde boomen, er tusschen een kleine ton. Rechts van het midden zijn bekend figuurtje in een huisje. Paneel, 29.5 X 46.5, met het monogram op een ton gesigneerd. Weenen, Museum, cat. 1896, No. 1267. S 75. Gezicht op Kampen, van de punt van het Kampereiland gezien. Men herkent duidelijk de beide groote kerken en de brug. Op de rivier twee roeibootjes en aan de oever visschers, die hun netten ophalen. Voorts twee zittende vrouwen, een melkmeid met twee emmers, een staande en een zittende voorname, van achteren gezien, heer en een staand echtpaar. Voorts wit en bruin gevlekte koeien. Verz. van den vorst van Liechtenstein te Feldsberg, September 1910. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Mooi schilderij, voed bewaard. Zeer helder van kleur en van teekening.” . „iUUUI ij J VV UUIU. «-‘V'V'J- lIVIUVI y M.ll XX.XWV»*. T **xx y . Gemaldegalerie, No. 1528. S 76. Schaatsenrijders en kolfspelers. Uit verz. Cordon B. G. Hills. Whitechapd, sporttentoonstelling 1912, No. 13. S 77. Kleine winterscene. Links twee tenten met vlaggen, die een kleurig effect maken. Is dit schilderij thans te Mannheim in de Stadtische Kunsthalle? Worrns, verz. vom Heyl. d. Veilingen binnenland. S 78. Een IJs-vreugd, met een Dorp en Molen in ’t verschiet. 48.8 x 32,1. Alkmaar, veiling H. Houtkamp, 19 Maart 1776, No. 331. S 79. Een IJsvreugd, 41. i X 24.4. Alkmaar, veiling H. Houtkamp, 19 Maart 1776, No. 332. S 80. Schaats-Ryders, 25.7 X 17.9. Alkmaar, veiling H. Houtkamp, 19 Maart 1776, No. 353. S 81. Een wintertgen van de Stomme. Aan Secretaris Valckenier 14 —. zie Bredius, Künstler-Inventare IV, S. 1447. Amsterdam, veiling Gerrit de Bock (Buck), op den Dam in „de twee Hammetgens”, 16 October 1619, No. 16. S 82. Een cleyn schilderijtgen van de Stomme (Avercamp), zie Bredius, Künstler-Inventare IV, S. 1178. Amsterdam, veiling Cornelis en Pieter van der Voort, 29 December 1624. S 83. Een wintertgen van de Stom (Avercamp) —f. 30 —0 —> z^e Brediits, Künstler-Inventare V, S. 1476* Amsterdam, veiling Pieter Isaacsz., 22 September '1626 *), No. 58. S 84. Een cleyn visscherytje —f.6.— . . Bredius, Künstler-Inventare IV, S. 1249. Amsterdam, weduwe J. Meurs in 1678, taxatie, No. 10. S 85. Avercamp, zie Bredius, Künstler-Inventare IV, S. 1239. Amsterdam, inv. Samuel Barra, 1702. S 86. Een Wintertje, van de Stomme van Kampen 15 —o —, zie Hoet, deel I, p. 61. Een Wintertje, van de Stomme van Kampen 31 o —, zie Hoet, deel I, p. 102. Een Wintertje en Zomertje (waarschijnlijk) 6 15 —, zie Hoet, deel I, p. 102. Amsterdam, veiling Isaak van den Blooken, n Mei 1707, Nos. 44, 67 en 68. S 87. Een winter —f. 150. —, zie Bredius, Künstler-Inventare IV, S. 1253. Amsterdam, taxatie schilderijen der weduwe van burgemeester Joan van Waveren, 1716. S 88. Een Wintertje, door de Stomme van Kampen —32— o —, zie Hoef, deel I, p. 225. Amsterdam, veiling Jacob van Hoek, 12 April 1719, No. 102. S 89. Een Winter met den Haag in het verschiet daer in Prins Maurits, Frederik Hendrik en Spinola, zie Hoet, deel I, p. 261. Met zijn pendant, veiling 6 November T725, No. 30, voor 110. o. Vgl. S 265. Amsterdam, veiling de Amory, 23 Juni 1722, No. 29. S qo. Een Wintertje van de Stomme van Kampen konstig 2 5; Een Fraei Stukje, door de Stomme van Campen 6 15 —, zie Hoet, deel I, p. 338 en 345. Amsterdam, veiling 6 Mei 1729, Nos. 27 en 30. S 91. Vier landschapjes, van eene groote, in de trant van Breugel, verbeeldende: (3) ’t eene een Vinkenet daer Vryers en Vrysters gevangen werden; (4) ’t tweede een Buyteplaets, daer in de Clos-Baen gespeelt werdt; (5) ’t derde een ander Landschapje ende (6) *t vierde een Wintertje met Schaets-Ryders, konnende op de vier Getyden des Jaers toegepast werden, ieder h. 61/., d. br. 9 d [16.7 x 23.1] — 0 » Hoef, deel I, p. 308. Amsterdam, veiling 23 November 1729, Nos. 3—6. S 02. Een Winter met de stad Kampen in het verschiet, f. 15. o . Op een veiling van dezelfde datum als No. iji, zie Hoef, deel I, p. 514, No. 117, verkocht met schilderijen van den Stomme van Kampen, Nos. 115—116, dieresp. 16 o ,25 10 ,44 o en 45 —o opbrachten, zie Terwesten, deel 111, p. 17 en 18, No. 131 met Nos. 127 130 verkocht, die rest). 44 o —, 44 o —, 25 10 —, 16 o opbrachten. Amsterdam, veiling Baron Schönborn, 16 April 1758, Nos. 117 en 118. S 93. Een Binne(n)water met Viss(ch)ers, zeer uytvoerig, van de Stomme van Campen. 28.2 x 43.6. f. 12 10 —. Amsterdam, veiling 15 April 1739, No. 103. S 94. Een Wintertje, door de Stomme van Kampen —2o ° —, zie Hoet, deel 11, p. 53. Amsterdam, veiling mr. Nicolaas Cornelis Hasselaar, 26 April 1742, No. 51. S 95. Een Zeetje. Amsterdam, veiling C. Troost, S. Arensklauw, e.a., 16 Maart 1750, No. 208. S 96. Visschers. Kolp. f. 2. —. Amsterdam, veiling D. Dalens, 25 April 1753, No. 117. S 97. Een Wintertje. 34.4 X 56.5. f. 12 —5 —. Amsterdam, veiling zz November 1757, No. 47. S 98. Een Wintertje, extra rijk van stoffasie. 25.7 x 58.5. Wubbels F. 1 —lO —. Amsterdam, veiling N. Tjark, e.a., 10 November 1762, No. 78. •) Deze veilingsdatum wordt in Oud-Holland 111, p. 180 vermeld. De prijs, die betaald wordt, is hoog, alleen een Tltian wordt voor f. 37.10 verkocht. S 99. Een Winter en Zomer, twee stuks. 34.4 X 43-6- Tersteeg F. 20. 5. Amsterdam, veiling 24 januari 1763, No. 59. S 100. Een Landschap, verbeeldende een Winter met eenige Schaatse Ryders en andere Divertissementen op het Ys, uitvoerig geschildert. Koper, 28.2 X 46.2. Amsterdam, veiling kardinaal Valenti, 28 September 1763, No. 66. S ioi. Een Landschap met een Rivier doorsneden, en in dezelve eenige Roeischuiten, en op de Voorgrond ziet men eenige Visschers die een Net ophaaien, en in het verschiet hoog Gebergte, alles zeer dun en uitvoerig en natuurlijk geschildert. Paneel, 35.9 X 52-6. Amsterdam] veiling N. van Bremen, 15 December 1766, No. 30. S 102. Een Winter. Een kapitaal stuk, verbeeldende een Winter, met Schaatzeryders, Kolvers, Wandelaars, Visschers en Zoetelaars Tenten. Zijnde een fraaie en rijke ordinantie, uitvoerig, helder en natuurlijk geschilderd. Paneel, 70.6 x 88.6. De Winter, f. 46 . Volgens van der Marck nagelaten door Mevrouw de Wede. Alewijn—Geelvink. Amsterdam, veiling 10 Juni 1767, No. 26. S 103. Een Winter-Dorpsgezicht, gelegen aan een Rivier, welke rijk gestoffeerd is met Schaatzeryders, Kolvers en Yssleeden. Paneel, ovaal, 50.8 x 25.7. Amsterdam, veiling 6 Maart 1769, No. 59. S 104. Een Winter Stadsgezicht, aan een Rivier, die gestoffeerd is met diverse Schaatzeryders, Kolvers en Arresleeden, uitvoerig geschilderd. Paneel, 58.5 X 64.2. Amsterdam, veiling 6 Maart 1769, No. 120. S 105. Een Wintertje, zijnde een Gezigt op de Stad Kampen, met veel gewoel van Beelden op ’t Ijs, zeer schoon en uitvoerig geschilderd. Paneel, ovaal, 50.8 x 41.1. Opgehouden voor f. 19. . Amsterdam, veiling 27 April 1769, No. 4. S 106. Een Wintergezicht. Dit stukje is rijk gestoffeerd met Schaatzeryders, Kolvers en Arresleeden. Paneel, 38.5 x 50.1- f. 6 10 —. Amsterdam, veiling 4 October 1769, No. 88. S 107. Een Wintergezicht. Hier is het Ys mede rijk gestoffeerd met Schaatzeryders, Arresleeden en Wandelaars. Paneel, 29.5 X 38.5. Amsterdam, veiling 4 October 1769, No. 89. S 108. Een Wintertjen met Schaatsryders, natuurlijk geschildert. Paneel, 23.1 X 58.5. f. 3. 5. Amsterdam, veiling 13 Juni 1770, No. 192. S 109. Wintervermaak. Men ziet verscheide lieden waar van eenigen op schaatzen en anderen in sleeden ryden; in ’t verschiet is een Molen en wat verder een Dorp. Dit stuk is zeer fraay en vast geteekend, en zoo teder van Penceelstreek als of het van Brueghel ware. Paneel, diameter 30.8. f. 113. —• W. Meyer. Uit veiling N. Tjark, e.a. 10 November 1762, No. 48, aan van Diemen voor f. 37. . —. Amsterdam, veiling G. Braatncamp, 31 Juli 1771, No. 1. S iio. Een natuurlijk Wintergezichtje, ter regter zyde ziet men op de voorgrond een man, schietende na Benden, en een ander, staande met een hond aan een touw. Verder is het Ys gestoffeerd met Schaatseryders, Ysslede en Kolvers. Paneel, 23.1 X 35.9. Nyman, f. 11 —lO —. Amsterdam, veiling N. Albrechts, e.a., 11 Mei 1772, No. 348. S 111. Een Wintergezicht, zijnde het ijs rijk gestoffeerd met Schaatzeryders, Vracht- en Arresleeden. Natuurlijk en fraai geschilderd. Paneel, 46.2 x 79-6. Pothoven, f. 21.15. Amsterdam, veiling 8 September 1773, No. 56. S 112. Twee Wintergezichtjes, rijk gestoffeerd met schaatsenrijders, vrachtsleden, enz. Paneel, ieder 28.2 x 38.5. Zeer natuurlijk behandeld. Norrion, f. 15 . Amsterdam, veiling 21 Juni 1774, No. 42. S ii3. Ijsvermaak. In dit schilderij ziet men een menigte Menschen, van verschillende ouderdom en rang, zich op het Ijs vermaaken, met in Sleden of op Schaatzen te ryden. De figuuren zijn vast geteekend, uitvoerig geschilderd, en de verschillende Caracters levendig uitgedrukt. Doek op paneel, 48.8 X 89.9. f. 91. Yver. Amsterdam, veiling F. van de Velde, 7 September 1774, No. 1. S 114. Een Winter Gezicht; dit is zeer aardig gestoffeerd met Schaatzenryders, enz., die zich op het Ys vermaken. Natuurlijk behandeld. Paneel, 51.4 X 69.5. f. 10. Wubbels. Amsterdam, veiling 26 Juli 1775, No. 5. S 115. Wintergezigt. Het ijs, in dit stuk verbeeld, is rijk gestoffeerd met Schaatzeryders en Wandelaars. Koper, 29.5 x 41.1. f. 34.10. Ploos. Amsterdam, veiling van der Land, 22 Mei 1776, No. 4. S 116. Een Wintergezigt, vertoonende Schaatzeryders op het Ys; Boeren Woningen aan het bevrozen water, een stad in het verschiet. 39.8 X 51.4. van Balen, f. 5 15. Amsterdam, veiling i October 1778, No. 2. S 117. Een Wintertje. Dit Taphareeltje is rijk gestoffeerd, met Heeren en Dames, en Persoenen van een minderen Rang, die zig diverteeren op ’t Ys, met Kolven, Schaatsryden, Arresleeden en Wandelen, ter linkerzijde is een groot oud Adelijk Slot, staande aan een Rivier, en een stad in ’t verschiet, alles ongemeen helder, net en uitvoerig behandelt. Koper, 24.4 X 38.5. Wubbels, f. 17 —. Amsterdam, veiling V , 19 Mei 1779, No. 2. S 118. Een Wintertje. Ter regter zyde op een Dijk is een Jager, die Eendvogels en ander wild geschoten heeft, verders een bevroosen Rivier, waar op veel Beeldjes en Sleeden, zijnde mede helder fix en meesterlijk gepenceelt. Paneel, 20.5 X 35-9- Wubbels f. 14.—. Amsterdam, veiling V— —, 19 Mei 1779, No. 3. S 119. Een Somer en een Winter, twee stuks. Het eene is een Gezicht langs een kabbelend Water, met zeilende en roeyende Scheepjes, ter linker zyde op een weg, zijn twee Vissers, die hunne netten dragen, agter een Dorpgezichtje en eenige groene Boomen. ’t Andere is een Boerenhuis en Herberg, waarbij een bevroozen Sloot, waarop eenige Beeldjes met Sleeden, Kruiwagen en Schaatsryders. Paneel, 26.9 x 53.9. Jan Wubbels f. 6 . Amsterdam, veiling V. – —, 19 Mei 1779, No. 4. S 120. Twee stuks verbeeldende de Zomer en Winter, byde met verscheiden stoffagien. f. i.io. Gruyter. Amsterdam, veiling P. Barbiers, 16 Januari 1781, No. 70. S 121. Wintertje, fraay en natuurlijk, is rijk en geestig gestoffeerd met Wandelaars op het Ys en Schaatzeryders. Paneel, rond, diameter 17.9. f. 4. Foucquet. Amsterdam, veiling S. Stinstra, 26 Maart 1783, No. 4. S 122. Kasteel met steenen bmg links aan bevroren water en gestoffeerd met Schaatzeryders en Wandelaars; verder een aangenaam verschiet en uitvoerig behandelt. Paneel, 42.4 X 71,9. F. 25. Foucquet. Amsterdam, veiling S. Stinstra, 26 Maart 1783, No. 5. S 123. Wintertje. Dit fraai natuurlijk Wintertje, verbeeld op het Ys, een meenigte Schaatzeryders, wandelende Heeren en Dames, Vissers en verschelde Landlieden, met Yssleeden en Marquetenter, verder leggen twee Scheepen in het Ys bezet, dit Cabinetstukje is een Gezigt op de Maas, tusschen de Steeden Rotterdam en Dordrecht. Alles is helder en zeer uitvoerig gepenceeld. Paneel, 24.4 x 35.9. f. 11.10. Foucquet. Amsterdam, veiling 17 April 1783, No. 3. S 124. Een natuurlijk Wintergezigt, gestoffeerd met Schaatzeryders, Arresleeden, Zoetelaars Tenten en Wandelaars langs eenige Boerenhuizen; in ’t verschiet een Kerk-Tooren. Paneel, 61.6 X 95. f. 23.10. Nomma. Amsterdam, veiling 17 April 1783, No. 4. S 125. Een Rivier Gezigt, gestoffeert op de voorgrond met eenige Vissers in hunne Schuiten, verders een strook Land, waar op een Mijlpaal, en verder eenige Scheepen in ’t verschiet. Paneel, 38.5 x 69.3. f. 3. 10. Doornhek. Amsterdam, veiling 17 April 1783, No. 5. S 126. Een Winter Gezigt, alwaar zich verschelde Lieden op het Ys vertnaaken, zijnde rijk gestoffeerd, en verder een Dorp Gezicht. Paneel. Colckert £2 5 —. Amsterdam, veiling 6 Augustus 1783, No. 136. S 127. Een Wintergezicht; langs een Stads Muur ziet men verschelde Lieden zich op het Ys vermaken, met Schaatze-Ryden, en Wandelen, verders eenige anderen met Paard en Sleden, in ’t verschiet ziet men eenige Gebouwen alles is natuurlijk en geestig van schildering. Paneel, 38.5 X 51.4. Fouquetf. 8.— Amsterdam, veiling P. Locquet, 22 September 1785, No. 6. S 128. Een natuurlijk Winter-Gezicht, op een bevroozen Rivier, langens de Vestmuur van een stad, ziet men een menigte van Lieden zif op het Ys vermaaken, met Arresleeden, Schaatseryders, Kolvers en Wandelaars, helder en natuurlijk behandelt. Paneel, 57.2 X 25.7. Turk f. 4.15. Amsterdam, veiling H. Rottermondt, 18 Juli 1786, No. 5. S 129. Een Winter- Gezigt, daar verschelde Lieden zich op het Ys vermaken (en een Optogt van Romeinsche Krijgslieden, in ’t graauw geschilderd), twee stuks. f. 3.10. Jan Bierman. Amsterdam, veiling mr. D. ten Hoeve, n Februari 1788, No. 12. S 130. Een Land- en Watergezigt, gestoffeerd met Vissers en andere Beeldjes, uitvoerig geschilderd door de Stomme van Kampen. Paneel. Wubbels, f. 5. Amsterdam, veiling Jan Lambers, 6 Mei 1788, No. 71. S 131. Wintervermaak. Gezicht van een wintervermaak op ’t ijs, met veel beelden gestoffeerd, waar van zommigen op schaatsen, en anderen in sleden ryden. Ter zyden af ziet men een boerenschuur, en wat verder een molen. De beeldjes zijn aardig van teekening en uitvoerig geschilderd. Paneel, 43.6 X 59.1. de Winter, f. 3.5. Amsterdam, veiling N. Doekscheer, No. 2. S 132. Winter. Een capitaal Wintergezigt op de Rivier de Maas, rijk gestoffeert met een meenigte Vissers, wandelende Heeren en Dames, Jaagers, Melksleeden, en verscheyde Zoetelaars Tenten, waar by Lieden zig ververschen, in ’t verschiet vertoont zig een stad, alles is helder ongemeen uitvoerig op paneel geschilderd. Paneel, 48.8 X 92.5. Versteeg, f. 14. 10. 'Amsterdam, veiling Pieter Oets, e.a., 31 Januari 1791, No. 20. S 133. Een Wintergezicht by een Boerendorp; op de bevrozen Rivier, langs een adelijk Slot, ziet men verschelde Lieden zich op het Ys vermaken. Paneel, 20.5 X 28.2. F. J. Foucquet. Amsterdam, veiling mr. P. Lyonet, n April 1791, No. 1. S 134. Een Wintergezigt; het Ys is rijk gestoffeerd met Kolvers, Schaatseryders en andere Beeldjes, en verder bywerk. Paneel, 19.2 X 54.4. B. Pakker f. 1.—. Amsterdam, veiling J. Wubbels, 16 Juli 1792, No. 3. S 135. Een Wintergezigt, op de voorgrond eenige Vissers by hunnen Korven, en op het Ys eenige Yssleeden, in ’t verschiet ziet men op eenige Moolens, alles als de voorige (No. 3) behandeld. Paneel, 30.8 X 38.5. J. Spaan f. 1 10 —. Amsterdam, veiling J. Wubbels, 16 Juli 1792, No. 4. S 136. Een Wintergezigt; met Kolven, Schaatzeryders, wandelende en andere Beeldjes. Paneel, 41.1 X 53.9. Fouquet, f. 6 – 10 —. Amsterdam, veiling J. Wubbels, 16 Juli 1792, No. 5. S 137. Een Wintergezigt. Op de voorgrond, ter regter zyde zijn wandelende Heeren en Dames met hunne bedienden; verder een bevroosen Rivier, waar op verschelde Lieden met Paard en Sleede; en andere zig met schaatszeryden vermaaken. Ter wederzyden der oevers, zijn diversche woningen, alles is helder en uitvoerig geschilderd. Paneel, 34.4 X 46.2. f. 19.— Buys. Vgl. S 138. Amsterdam, veiling mr. J. Rendorp, 16 October 1793, No. 2. S 138. Wintergezicht. Dit natuurlijk Voorwerp, verbeeld een wintergezigt. Op de voorgrond, ter regter zyde zijn wandelende Heeren en Dames met hunne bedienden, verder een bevroosen Rivier, waar op verscheide Lieden met Paard en Sleede; en andere zig met schaatzeryden vermaaken. Ter wederzyde der oevers, zijn diverse wooningen, alles is helder en uitvoerig geschilderd. Paneel, 34.4 X 46.2. H. Buys f. 19.—. Vermoedelijk hetzelfde schilderij als S 137. Amsterdam, veiling mr. J. Rendorp, 9 Juli 1794, No. 2. S 139. Een Land- en Riviergezigt, gestoffeert met Vissers, die hun Net ophaaien; op de voorgrond een Boer en twee Boerinnen. Eckmeyer, £4 5 —. Amsterdam, veiling wede. J. H. Troost van Groenendoelen, 14 Juli 1796, No. 30. S 140. Een Bevroozen Rivier of Wintergezicht, ryk van stoffagie. Paneel, 34.4 X 64.2. Amsterdam, veiling D. Stoopendaal, e.a., 3 April 1797, No. 79. S 141. Een winter gezigt, zijnde een Dorp aan een bevrooren water gelegen; rijk gestoffeerd met diversche schaatseryders en andere beekjes, uitvoerig behandeld. Paneel, 20.5 X 43.3. Le Dentu f. 15. 10. Amsterdam, veiling 21 Juni 1797, No. 3. S 142. Een Dorp gezigt, langs een bevroozen Rivier, gestoffeerd met schaatseryders, en wandelende lieden. Natuurlijk en fiks gepenceeld. Paneel, 35.9 X 34.4- Pruter f. 2.15. Amsterdam, veiling 21 Juni 1797, No. 4. S 143. Een bevroozen Rivier, bij eenige Boeren Woningen. Rijk gestoffeerd met schaatsenrijders, Arresleden en Tenten, uitvoerig geschilderd. Paneel, 35.9 X 48.8. Yver f. 3.—. Amsterdam, Veiling 21 Juni 1797, No. 5. S 144. Een bevroozen rivier, zijnde het Ijs gestoffeerd met verschelde Schaatzeryders, Arresleden en Wandelende Beeldjes. Paneel, rond, diameter 30.8. f. 24.50. Amsterdam, veiling J. D. Nyman, 16 Augustus 1797, No. z. S 145. Een Wintergezicht, op een bevroosen Rivier, ziet men een menigte Lieden, zich met Paard en Slee andere wandelen en zich met Kolven vermaken, verder terzijde Boerewoningen en verder bijwerk. Paneel. Van Dijl f. 2.—. Amsterdam, veiling 6 December 1797, No. 227. S 146. Op een bevroozen Rivier ziet men verscheiden op schaatzen rydende en wandelende Beeldjes, Arreen IJssleeden, Vissers, Kolvers, Honden, enz., maaken een aangenaam geheel; zijn dun en natuurlijk geschilderd. Paneel, Z5.7 X 77-t- f. 15- 5■ Amsterdam, veiling J. O. Husly, 30 April 1798, No. 13. S 147. Wintergezicht. Op Rivier, met ijs bedekt, ter zyde een weg, met een boeren Schuur en Moolen, ziet men een meenigte Lieden zig met wandelen, en op schaatze rydende vermaaken, het verschiet vertoont de muur, en verscheide Gebouwen binnen een vesting; alles is helder, en zeer uitvoerig geschilderd. Koper, 29.5 X 42.4. Yver, met 5 samen f. 26.—. Amsterdam, veiling 21 Augustus 1799, No. 4. S 148. Wintergezicht. Op een ruime bevroosen Rivier, ziet men verschelde deftige Lieden zig met wandelen en andere zig met Schaatze ryden vermaken, of met paard en sleeden, eenige die kolven, verder twee scheepen in het Ijs leggende, het verschiet is een Dorpsgezicht; alles is natuurlijk, helder en bevallig gepenceelt. Paneel, 29.5 X 42.4. Yver, met 4 samen f. 26.—. Amsterdam, veiling 21 Augustus 1799, No. 5. S 149. Een capitaal wintergezigt; op een wyde bevroosen Rivier, ziet men een meenigte Lieden, van verschillende rang, met paard en slee, schaatzeryden, kolven, en wandelen zig vermaaken, verder vertonnen zig Dorpen, uitvoerig geschilderd. Paneel, 35.1 X 46.2. Texier. f B.—. Amsterdam, veiling 21 Augustus 1799, No. 6. S 150. Een bevroozen Rivier, rijk gestoffeerd met eenige schaatsenryders en wandelende Personen; uitvoerig en Meesterlijk behandeld. Paneel, 34.4 X 68.8. Pruyssenaar f. 6.5. Amsterdam, veiling 16 Juni 1800, No. 69. S 151. Een bevroozen Rivier, met schaatsenryders en wandelende persoonen. Paneel, 46.2 X 68.8. Spaan, f. I—lo. Amsterdam, veiling 16 Juni 1800, No. 70. S 152. Een wintergezicht, rijk gestoffeerd, op een Rivier by een Dorp; zeer uitvoerig en natuurlijk behandeld. Paneel, 32.1 X 53.9. f- 51.— v. d. Vinnen. Amsterdam, veiling H. ten Kate, 10 Juni 1801, No. 5. S 153. Een landgezigt, met een aloude Wagt Tooren, by een bevroose Rivier; verbeeldende een besneeuwde Winter, daer verschyden Lieden zig op het Ijs vermaaken. Paneel, 34.4 X 48.8. Le Dantu, f. 5—5.—. Amsterdam, veiling 19 Augustus 1801, No. 1. S 154. Op een bevroosen Rivier, ziet men een menigte Lieden, van verschillende Rang en Staat, zig met wandelen en Schaatsenrijden vermaaken, waar by verscheide Marketenters; ter linker zyde aan den Oever, vertoonen zich Boeren Wooningen en Schuur by Dor Geboomte. Ter Smitte. f. 21.—. Amsterdam, veiling 6 October 1801, No. 1. S 155. Landschap met eendenkooi. In een aangenaam Land- en Riviergezigt, ziet men ’t water rijk gestoffeerd, ter zyde een Eende-kooy, op de voorgrond eenige handel dry vende Lieden; uitvoerig geschilderd. Paneel, 53.9 X 69.3. Amsterdam, veiling J. Lauwers, e.a., 13 December 1802, No. 4. S 156. Op een breede Bevrosen Rivier, aan byden Oevers met Boere Woningen en Dor Geboomten, ziet men een menigte Lieden, van verschillende rang, zig op het Ys vermaken, zoo met wandelen, als met Schaatseryden, helder en fix geschilderd, door denzelven. Paneel, 51.4 X 92.5. Amsterdam, veiling J. Lauwers, e.a., 13 December 1802, No. 5. S 157. Winter, rijk gestoffeerd. Paneel, 51.4. X 95. Amsterdam, veiling J. Lauwers, e.a., 13 December 1802, No. 6. S 158. Ijsvermaak. Op een bevrozen Rivier ziet men een menigte van Arresleden, Schaatseryders, Wandelaars en eenige Visschers; meer agterwaards eenige Marketenters, en een Stad in het verschiet; dun en natuurlijk behandeld, zijnde een der beste, welken van dezen Meester bekend zijn. Paneel, 43.6 X 89.9. Yver, f. 29.5. Amsterdam, veiling jvr. A. C. Putman, 17 Augustus 1803, No. 1. S 159. Wintervermaak. Een bevrozen Rivier, aan weerszijde met Gebouwen, Boere Woningen, en Geboomten; gestoffeerd met een menigte Schaatsenryders, Kolvers en Wandelaars, niet minder behandeld als de voorgaande. Koper, 25.7 X 39.8. Hodtges f. 8. 5. Amsterdam, veiling jvr. A. C. Putman, 17 Augustus 1803, No. 2. S 160. Ijsvermaak. Op een Bevroozen Rivier, vertoonen zig een menigte Lieden, zig met wandelen en schaatzeryden vermakende, terzvde ziet men Boere Woningen en Vaartuigen, aan den Oever. Helder en natuurlijk gepenceeld. Paneel, 25.7 X 34.4. f. 4. . Amsterdam, veiling Taets van Amerongen, 3 Juli 1805, No. 55. S 161. Een Winter, verbeeldende een Land- en Riviergezicht, rijk gestoffeerd met wandelende Heeren en Dames, schaatsenryders, arresleede, eenige vaartuigen en een aangenaam Dorpsgezicht; delicaat van Penceelbehandeling. Paneel, 35.9 X 46.2. f. 30. —. Amsterdam, veiling D. Mansveld, 13 Augustus 1806, No. 3. S 162. Wintergezicht. Op een bevroosen Rivier, ziet men een menigte Lieden, van verschillende Rang en Staat, zig met wandelen en schaatsenryden vermaaken, waarby verschelde Marketenters: ter linker zyde aan den Oever, vertoonen zich Boeren Wooningen en Schuur by Dor Geboomte, alles is natuurlijk, en meesterlijk fraai gepenceeld. Paneel, 34.4 X 52.6. Amsterdam, veiling 6 October 1809, No. 1. S 163. Wintergezicht, rijk gestoffeerd, natuurlijk geschilderd. Paneel, 38.5 X 30.8. Roos, O. f. 1. 5. Amsterdam, veiling 6 Augustus 1810, No. 2. S 164. Een Winter met wandelende Beelden, Schaatseryders en Arresleden. Paneel, 34.4 X 53.9. Nuwenhuise f. 3. 5. Amsterdam, veiling 13 Juli 1812, No. 3. S 165. Een Water met zeilende schepen, op den voorgrond vissers bij hunne Korven, verder een vrouw met een kind; zijnde dit een van de beste schilderijen van Avercamp, bijgenaamd den Stomme van Kampen. Huls wit f. 8. —. Amsterdam, veiling 5 October 1813, No. 11. S 166. Wintergezicht, in het welke verscheiden wandelende en schaatsrydende Lieden zig op het Ys vermaken, in het verschiet Woningen en Gebouwen, uitvoerig en fijn van schildering. 34-4 X 6i.6. f. 6. 25. Amsterdam, veiling van Dijl, 10 Januari 1814, No. 5. S 167. Een gezigt op een Meir, eigenaardig gestoffeerd met vaartuigen en visschers. Amslerdam, veiling 22 Juni 1814, No. 157. S 168. Een Zomer en een Winter, twee stuks. Gruyter £ 2. 15. Amsterdam, bijvoegsel veiling J. Fokke, e.a., 29 Juli 1814, No. 132. S 169. Een bevrozen Rivier, gestoffeerd met eene menigte Schaatsenryders, Arresleden en wandelende Beeldjes. Natuurlijk geschilderd. Paneel, 41.1 X 71.9. Nieuwenhuys f. 12. —. Amsterdam, veiling W. Ryers, 21 September 1814, No. 2. S 170. Watergezicht. Een aangenaam Watergezigt, met kloeke stoflage, ongemeen krachtig en zuiver behandeld. 30.8 X 61.6. Roos, f. 9. 10. Amsterdam, veiling 16 October 1815, No. 1. S 171. Landschap met postwagen, uit welke een heer aan een bedelaar een aalmoes uitreikt, rechts een zittend marskramer, links een heer te paard; in het verschiet een dorp. Het is in een fraayer en veel warmer trant, dan men anders van dezen meester aantreft. Paneel, 15.4 X 23.1. Amsterdam, veiling B. de Bosch, 10 Maart 1817, No. 1. S 172. Een Wintergezigt met beelden. Vast en naauwkeurig van teekening. Paneel 28.2 X 46.2. Van den Bergh f. 35. f-. Amsterdam, veiling P. J. Hogguer, 18 Augustus 1817, No. 1. S 173. Een Land- en Watergezigt, gestoffeerd met onderscheidene figuren. Zijn de van de beste behandeling van dezen meester. Paneel 34.4 X 53.9. Coclers f. 16. —. Vgl S 174. Amsterdam, veiling 25 Augustus 1817, No. 6. S 174. Een Land- en Watergezigt, gestoffeerd met onderscheidene figuren. Zijnde van de beste behandeling van dezen Meester. Paneel, 34.4 X 5 3-9- Cocler f. 16. —. Vermoedelijk hetzelfde als S 175. Amsterdam, veiling Engelbert, 25 Augustus 1817, No. 6. S 175. Een Wintergezigt, gestoffeerd met schaatsenrydende en wandelende Beelden, f. 6—5 —. Vinkeles. Amsterdam, veiling 13 April 1819, No. 1. S 176. Een Wintergezigt, rijk gestoffeerd. Paneel, 28.2 X 53.9. f. 5 15 —• Roos. Amsterdam, veiling 16 Juli 1819, No. 4. S 177. Een Rivier, waarbij eenige hengelaars alsboven. Paneel, 25.7 X 20.5. f. 2 15 Brondgeest. Amsterdam, veiling 16 Juli 1819, No. 5. S 178. Een Wintergezigt, rijk en eigenaardig gestoffeerd. 28.2 x 53.9. f. 7 5 • De Vries. Amsterdam, veiling 16 November 1819, No. 1. S 179. Een Wintergezigt. 24.4 x 38.5. f. 3 5 —. Vinkeles. Amsterdam, veiling 16 November 1819, No. 2. S 180. Een Wintergezigt. 24.4 X 58.5. f. 3. —. Mensard. Amsterdam, veiling 16 November 1819, No. 3. S 181. Een Wintergezigt. 25.7 x 35.9. f. 2 5 —. Mensard. Amsterdam, veiling 16 November 1819, No. 4. S 182. Een gezigt langs een Rivier, gestoffeerd met Visschers. 25.7 X 46.2. f. 1 —-5. Amsterdam, veiling 16 November 1819, No. 5. S 183. Een vlak Landschap, doorsneden met water en visschers. Paneel, 25.7 X 46.2 Amsterdam, veiling 31 Juli 1820, No. 2. S 184. Een Wintergezigt. Paneel, 34.4 X 53.9. f. 4 5 —. Gruyter. Amsterdam, veiling H. A. Bauer, e.a., n September 1820, No. 3. S 185. Watergezicht, met verschillende vaartuigen, op de voorgrond een jager met eenig dood gevogelte; natuurlijk voorgesteld. Paneel, 22 x 33. Limbeek, f. 13. —. Amsterdam, veiling J. Hulswit, 28 October 1822, No. 4. S 186. Een Stil Water, eigenaardig gestoffeerd met visschers en schuiten. Paneel, 27 X 35. Prijs f. 2. —. Amsterdam, veiling 30 October 1823, No. 4. S 187. Wintergezicht, met talrijke personen versierd. Paneel 26 X 39. Scheltema, f. 41. —. Amsterdam, veiling D. Versteegh, 3 November 1823, No. 1. S xBB. Een Wintergezigt, met eigenaardige stoffaadje. Koper, 25 X 46. Brondgeest f. 32. —. Amsterdam, veiling Abr. de Haas, 8 November 1824, No. 2. S 189. Een Winter, vol schaatsenrijders. Paneel, 77.1 X 92.5. Nuwenhuys, f. 10. —. Amsterdam, veiling wed. Joh. Ph. de Monté, 4 Juli 1825, No. 38. S 190. Winterlandschap. Een uitgestrekt Wintergezigt, eigenaardig gestoffeerd met een aantal beelden. Koper, 29 x 46. f. 16. —. Uit veiling Cornelis Ploos van Amstel Jac. Cornsz. te Amsterdam, 3 Maart No. 25 voor f. 7. aan C. Buys. Amsterdam, veiling C. Buys, 4 April 1827, No. 1. S 191. Een Riviergezicht, op de voorgrond met visscherlieden gestoffeerd. Zeer uitvoerig en fraay van behandeling. Paneel, 25 X 42. Prijs: f. 4 5. Amsterdam, veiling H. Reydon, e.a., 5 April 1827, No. 1. S 192. Eene bevrozene Rivier, rijk gestoffeerd met schaatsenrijders. Paneel, 13 X 21. Prijs: £6—lo —. Amsterdam, veiling H. Reydon, e.a., No. 2. S 193. Een bevrozene Rivier, rijk gestoffeerd met schaatsenrydende, wandelende en kolvende lieden, aren schuifsleden, zeer uitvoerig en fraai van behandeling. Paneel. Gruyter f. 12. —. Amsterdam, veiling 24 Maart 1828, No. 1. S 194. Een Land- en Watergezigtje. Paneel, 26 X 42. f. 2. —. Amsterdam, veiling 13 April 1829, No. 1. S 195. Een IJsvreugd, rijk gestoffeerd. Paneel, 44 X 88. Amsterdam, veiling 13 April 1829, No. 2. S 196. Een Winter, zijnde een gezicht op een bevrosen rivier, langs een stad zeer rijk met beeldjes in allerlei standen gestoffeerd, uitvoerig behandeld. Paneel, 41 X 68. Exfordt f. 48. —. Amsterdam, veiling Vrouwe I. Stinstra, 2 Juli 1829, No. 1. S 197. Winterlandschap. Koper, 33 x 52. Engelberts, f. 11. —. Amsterdam, veiling M. G. Baronesse van Brakell, 14 December 1829, No. 1. S 198. Een Wintergezicht, met schaatsenrijders. Paneel, ovaal, 35 X 47. v. d. Sluys f. 6. 5. Amsterdam, veiling C. E. Vaillant en J. Sargenten, 19 April 1830, No. 121. S 199. Een Land- en Watergezigt. Paneel, 38 X 53. Engelberts, f. 7. 15. Amsterdam, veiling C. E. Vaillant & J. Sargenten, 19 April 1830, N. 140. S 200. Riviergezicht, met visscherlieden en verdere stoffagie. Paneel, 32 x 55- Amsterdam, veiling J. van den Bergh, 15 Juli 1833, No. 24. S 201. Riviergezicht, gestoffeerd met visschers. Paneel, 25 X 42. Amsterdam, veiling J. F. Sigault Chz., 3 December 1833, No. 8. S 202. Riviergezicht met visschers. Paneel, 25 X 40. Amsterdam, veiling J. F. Sigault Chz., 3 December 1833, No. 9. S 203. Riviergezicht, gestoffeerd met een jager en verder eigenaardige voorwerpen. Paneel 26 X }6. Ludeling f. 7. —. Amsterdam, veiling J. F. Sigault Chz. en J. J. van Limbeek, 12 Mei 1834, No. 5. S 204. Een Wintergezigt, kapitaal en rijk gestoffeerd. Paneel, 64 X 99- Endhoven, f. 22. —. Amsterdam, veiling P. van Romondt, n Mei 1835, No. 30. S 205. Winterlandschap. Een rijk gestoffeerd Wintergezigt. Koper, 31 X 50. Gruiter, f. 7. 25. J f ) O O C' t. _ Uit veiling 4 Augustus 1828 te Amsterdam, No. 3, aan Brondgeest voor r. 21.—. Amsterdam, bijvoegsel veiling P. van Romondt> n Mei 1835, No. 293. S 206. Een gezigt op het Buitenspaarne, te zien naar de stad Haarlem, bij winter, vol gewoel van beeldjes. Paneel, 28 X 49. Boas Berg f. 8. 50. Amsterdam, veiling Willmet, e.a., 25 Januari 1836, No. 4. S 207. Een Riviergezigt, gestoffeerd met beelden. Paneel, 34 X 50. Roos —f. 9. 75. Amsterdam, veiling Willmet, e.a., 25 Januari 1836, No. 5. S 208. Een Riviergezigt, gestoffeerd met visschers. Paneel, 22 x 36. Amsterdam, veiling Jelgerhuis en Saportas, 12 December 1836, No. 81.* S 209. Landschap met een postwagen; een allerfijnst Kabinetstukje, bevallig gestoffeerd en geestig behandeld. Paneel achthoekig, 19 X 24. De Vries f. 23. —. Amsterdam, veiling J. Nepveu en A. Zalm, 3 April 1837, No. 2. S 210. Een Ijsvermaak. Paneel, 30 x 45. Vgl. S 211. Amsterdam, veiling 14 Mei 1839, No. 134. S 2ii. Een Ijsvermaak. Paneel, 30 X 45. Woodin, f. 7. 25. Vermoedelijk hetzelfde als S 210. Amsterdam, veiling 14 Mei 1839, No. 134. S 212. Een Dorpsgezigt bij Winter, rijk gestoffeerd met schaatsenrijders, wandelaars, kolvers, arresleden en verdere ijsvermakelijkheden; van de fraaiste en de uitvoerigste behandeling. Paneel, 34 X 41. Roos, f. 8. 50. Amsterdam, veiling P. J. Ie Jolle, e.a., 28 October 1859, No. 3, S 213. Landschap met postwagen en verdere stoffagie; zeer uitvoerig behandeld, door het water rijdende. Paneel, 17 X 22. de Vries f. 25. 25. Vgl. S 218. Amsterdam, veiling weduwe B. de Bosch, 3 November 1840, No. 3. S 214. Eene bevrozene Rivier, vol gewoel van wandelaars en schaatsenrijders; uitvoerig behandeld. Paneel, 38 X 55. Hulswit, £. 19. —. Amsterdam, bijvoegsel veiling 20 April 1841, No. 294. S 215. Eene bevrozene Rivier, rijk gestoffeerd met sleden, schaatsenrijders en wandelaars; uitvoerig en fraai van teekening. Paneel, 58 x 89. M. van Waay. f. 19. —. Amsterdam, veiling J. A. Töpfer, 16 November 1841, No. 4. S 216. Riviergezicht je, gestoffeerd met schepen, visschers, enz. Paneel, 26 x 46. Lammers, f. 2. 50. Amsterdam, veiling J. A. Töpfer, 16 November 1841, No. 121. S 217. Riviergezicht; op de voorgrond gestoffeerd met beelden, verder eenige drijvende vaartuigen. Koper, 42 x 64. Bogaard, f. 14. 25. Amsterdam, veiling J. A. A. de Lelie, e.a., 29 Juli 1845, No. 6. S 218. Landschap met een postwagen, door het water rijdende. Vgl. S 213. Amsterdam, Tentoonstelling 1845, No. 120. S 2x9. Wintergezicht, rijk gestoffeerd en uitvoerig geschilderd. Paneel, 23 X 53. Roos £ 14 —. Amsterdam, veiling F. G. Baron van Lijnden van Hemmen, e.a., 10 November 1846, No. 3. S 220. Eene bevrozene Rivier, rijk gestoffeerd met wintervermakelijkheden; uitmuntend van toon en behandeling. Doek, 30 X 50. f. 15. —. Amsterdam, veiling A. Pluym, 24 November 1846, No. 28. S 221. Een Riviergezigt bij winter, eigenaardig gestoffeerd. Paneel, 34 X 46. Tweede verzameling. Amsterdam, veiling L. J. Milius, e.a., 9 Juni 1852, No. 116. S 222. Landschap met een postwagen. Paneel, 19 X 22. Van Houten, f. 10. 50. Amsterdam, veiling Jeronimo de Vries, 15 November 1853, No. 1. S 223. Een Riviergezigt, levendig gestoffeerd met allerlei vaartuigen en figuren. Paneel, 46 X 71. Amsterdam, veiling A. Hulsen, z Mei 1854, No. 2. S 224. Een Wintergezigtje, rijk gestoffeerd. Koper, 12 X 16. Keyzer, f. <).y4. Amsterdam, veiling 10 October 1855, No. 221. S 225. Een Wintergezigtje, met rijke stoffagie. Koper, 17 x 22. Diriksen, f. 7. —. Amsterdam, veiling 26 Maart 1856, No. 2. S 226. Zomer en Winter, twee stuks, rijk gestoffeerd en alleruitvoerigst behandeld. Paneel, rond, 25.7. Amsterdam, veiling mejuffrouw C. M. Drekman, 14 April 1857, No. 4. S 227. IJsgezicht met figuren. 22 x 34.5. Tent. Amsterdam, 1867, No. 4. Amsterdam, verz. Scheltema Versteegh. S 228. Een ijsvermaak op een breede rivier nabij eene stad, vol gewoel en leven. Paneel, 26 X 35. Amsterdam, veiling A. Hulsen, e.a., 17 Mei 1870, No. 1. S 229. Een breede, bevrozene rivier, met vele figuren. Paneel, 35 X 45. Amsterdam, veiling B. Lans, e.a., 25 April 1871, No. 1. S 230. Een rivier, met ijs bedekt, talrijke schaatsenrijders. Paneel, 33 X 41. Gerlitz, f. 252. —. Amsterdam, veiling 13 Mei 1873, No. 39. S 231. Winter, rivier met ijs bedekt, waarop een menigte personen. Paneel, 37 X 72. Amsterdam, veiling P. Opperdoes Alewijn, 28 April 1875, No. 1. N.B. Deze veiling is niet gehouden. S 232. Jagers bij een rivier. Paneel, 36 x 62. Amsterdam, veiling W. Beukman, e.a., 5 October 1875, No. 2. S 233. Bevrozen Rivier met Schaatsenrijders. Paneel, 32 x 52. Amsterdam, veiling jhr. van Beyma thoe Kingma, e.a., 25 October 1876, No. 1. S 234. Een visscher op het drooge. Paneel, 18 X 13. Amsterdam, veiling W. A. F. H. de Bas, 27 September 1881, No. 1. S 235. Landschap in de omgeving van de stad Kampen, met jagers en visschers. Paneel, 22 X 38. Amsterdam, veiling Jansen en Altmann, 3 Maart 1891, No. 3. S 236. Wintergezicht. Paneel, 24 x 50. Amsterdam, veiling W. J. van Zeggelen, e.a., 10 April 1894, No. 137. S 237. Ijsvermaak. Een bevroren rivier met een menigte schaatsenrijders, wandelaars en personen, die koopwaren vervoeren, ververschingen verkoopen. Links een stilstaande slede voor een herberg, rechts het profiel eener stad, waarschijnlijk Kampen, Paneel, 50 x 90. Prijs: f. 1000.—. Uit veiling J. C. Terbrugge, e.a., te Amsterdam, 12 Juni 1888, No. 3, voor f. 400. aan van Pappelendam. Hofstede de Groot noteerde hierbij; „Belangrijk schilderij van den meester, dat later voorgekomen is in de veiling de Raedt van Oldenbarneveldt. Bredius heeft ervan gezegd *), dat het geheel overschilderd was en daardoor bedorven. Waarschijnlijk is het dus later gerestaureerd, want toen was de toestand volstrekt niet zoo slecht/’ Amsterdam, veiling Verschuer, e.a., 26 November 1901, No. 359. S 238. Wintergezicht met een rivier met talrijke figuren, rechts een stad, links een hut en schepen. Paneel, 28 X 50, op een slede met het monogram gesigneerd. Prijs: f. 240.—. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Verbleekt en dun van schilderwijze, maar volkomen echt.” Amsterdam, veiling Verschuer, e.a., 26 November 1901, No. 360. S 239. Winter met groot aantal personen. Paneel, 58 x 82. Amsterdam, veiling Roldanus, e.a., 7 October 1902, No. 1338. S 240. Ijsvermaak voor de muren eener stad, in de verte steken de daken uit, op een bevroren gracht talrijke schaatsenrijders en verder velden met sneeuw bedekt. Paneel, 23 X 56. Amsterdam, veiling van der Oudermeulen, e.a., n April 1904, No. 826. S 241. Wintergezicht. Gezicht op de wallen van een Nederlandsche vesting. Op de grachten, die met ijs bedekt zijn, eenige buitenmenschen en vrouwen, schaatsenrijdende of sleden met vrachten voortduwend. Paneel, 33 x 55. Amsterdam, veiling H. F. C. ten Kate, J. J. van Meerbeke en B. O. T. H. Westenberg, i November 1904, No. i. S 242. Ijsvermaak. Paneel, 28 x 35, met het monogram gesigneerd, f. 1700. —. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Een der mooiste schilderijtjes van den Meester.” Amsterdam, veiling Théoph. de Bock, e.a., Frederik Muller, 7 10 Maart 1905, No. 639. S 243. Ijsvermaak. Op een bevroren rivier groepen heeren en dames, sleden, schaatsenrijders, enz. Men onderscheidt schepen en bootjes, die in het ijs vastgevroren zijn, tenten met verschillende vlaggen. Links staan boerewoningen, door kale boomen omringd. Paneel, 46 72, met het monogram gesigneerd. Prijs: f. 1200.—. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „echt.” Amsterdam, veiling Théoph. de Bock, e.a., bij Frederik Muller, 7 10 Maart 1905, No. 640. S 244. Stadsgezicht bij winter. Gezicht op de wallen van een vesting. Op de grachten, met ijs bedekt, eenige buitenmenschen en vrouwen, schaatsenrijdende of beladen sleden voortduwende. Paneel, 31 X 55- Amsterdam, veiling Adr. Holtzman, van Baarle, van Romunde, e.a., 31 October 1905, No. 7. *) Dr. A. Bredius Kunstchronik XXIII, 613. Uit veiling van Pappelendam en Schouten te Amsterdam, 11 —l2 Juni 1889, No. 2. Prijs f. 443. S 245. Een schilderij, f. 1400.— [Haarlem]. Amsterdam, veiling Guimbael, 14 November 1905, Nos. 125 en 125 a, zie S 246. S 246. Gezicht op Amsterdam bij wintertijd. W. Martin zegt: „mit regem Menschengetümmel auf dem Eise und von einer auszerordentlich feinen Farbenstimmung”. Uit verz. Mniszech. f. 1225.— Naar Bazel. Amsterdam, Veiling Guimbael, 14 November 1905, No. 125 en 125 a. Vgl. S 1 en S 245. S 247. Wintergenoegens. Op de voorgrond een rivier met ijs bedekt, zich naar links buigend langs de huizen '' en een molen van een gehucht, die op de rechteroever liggen. Op de ijsvlakte talrijke schaatsenrijders, zoowel heeren als dames, buitenlui en jongens, wandelaars een arreslede, twee honden en op de voorgrond twee heeren, die kolf spelen. Paneel, 41 X 58, beneden gesigneerd met het monogram. Hofstede de Groot noteerde erbij: „Echt, maar zeer geretoucheerd.” Amsterdam, veiling prof. W. A. Freund, e.a., 20 Februari 1906, No. j. met afb. S 248. Wintervermaak. Op de geheel witte oppervlakte van de monding eener toegevroren rivier bevindt zich een talrijke menigte; schaatsenrijders, kolvers, wandelaars, sleden, enz. Drie tenten zijn opgeslao-en, waarvan een het wapen van Zeeland draagt. Op een slede onderscheidt men echter het wapen van Amsterdam. Links aan de oever tusschen kale hoornen talrijke huisjes. Paneel, 47 X 75, met het monogram gesigneerd. Prijs f. 1500. . Amsterdam, veiling V. Phaland, e.a., 24 April 1906, No. 64. S 249. Winter. Rivier stroomt voorbij een dorp, waarvan de kerk, de woningen en de boomen, die erop voorkomen, met een lichte ijzel bedekt zijn. Links op het ijs talrijke schaatsenrijders en wandelaars, ook menschen in sleden. Rechts op de voorgrond een stuk oever met twee heeren, twee dames en twee jongelui, in merkwaardige costuums, in gesprek. Paneel, 35 X 46. Uit veiling J. de Geel Bennigsen, e.a., te Amsterdam, 12 Maart 1907, No, 813, met afb. Amsterdam, veiling Erven wijlen wede. G. Birkmans Debuy, e.a., 13 April 1908, No. 1. S 250. Visschers aan de oever van een rivier halen hunne netten binnen. Paneel, 45 X 61, gesigneerd [met het monogram?]. Amsterdam, veiling D’Ollveira Gastro, van Oosterzee, e.a., 20 April 1909, No. 1474. S 251. Winter. Op het ijs van een bevroren vaart vermaken zich schaatsenrijders en kolfspelers; een ar met één paard nadert. In het verschiet de wallen, woningen, een brug en een dorpskerktoren. Paneel, rond, diameter 37. Prijs: f. 800. —. Amsterdam, veiling L. Nardus, e.a., 27 November 1917, No. 28. S 252. De Visscher. Een visscher is bezig zijne netten op te halen, een jongen ziet toe. Op de andere zijde een molentje, verderop andere molens. Op de weg, die erlangs loopt een heer en bij de afsluitboom eene vrouw en een man. Paneel, 32 x 54, rechts op een paal gesigneerd met het monogram. Prijs; ingezet f. 800. —, verkocht voor f. 2800. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Precies Arent Arentsz. Indien echt, dan is dit schilderij een voorbeeld geweest voor A. Arentsz. Een schilderijtje van f. 3000.— Amsterdam,veiling J. D. Kruseman, n Februari 1919, No. z, met afb. S 253. Winterlandschap. Op een dichtgevroren water vermaken talrijke personen zich met schaatsenrijden en sleden. Op de voorgrond eenige kolfspelers. Gaten in het ijs worden door palen aangeduid. Op de linkeroever een boerderij, op de rechter een kerk met eenige huizen achter boomenreeks. Het landschap is met sneeuw bedekt. Paneel, 25 X 39. Afb. Beeldende Kunst, 9e jrg., No. 17. Met certificaat van dr. C. Hofstede de Groot. Amsterdam, veiling Mak, 12—15 April 1921, No. 3, met afb. S 254. IJsvreugde. Een menigte personen vermaakt zich op een riviertje, dat bevroren is. Schaatsenrijders, kolvers en sleden. Op 'de met sneeuw bedekte oevers steenen huizen en kale boomen, die tegen een grijsachtige lucht afsteken. Paneel, 33 X 41. gesigneerd met het monogram. Prijs f. 2700. uit verz. Leembrugge, ’s-Gravenhage. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Echt en aardig." Amsterdam, veiling A. de Labrouhe de Laborderie, e.a., 23 Mei 1922, No. 58. S 255. Wintergezicht. Een groote rivier, met ijs bedekt, in een met sneeuw bedekt landschap. Links een molen met groote wieken; verderop boerehuizen, een korenmolen, enz. Rechts het fijne silhouet van de wallen eener stad, van roode steen, met blauwachtige dakbedekking. Een menigte personen beweegt zich op het ijs. De schelle kleuren en het rood hunner kleeding steken aardig af tegen het zilverachtige landschap. Paneel, 26 X 38, gesigneerd met het monogram. Prijs f. 3600.—. Amsterdam, veiling de Groot Jamin, e.a., 12 December 1922, No. 152, met afb. S 256. Winter. Paneel, 26 X 34.8, links op een schutting gesigneerd met het monogram. Amsterdam, tent. Goudstikker, 6—29 Februari 1952, No. 9, met afb. S 257. Een besneeuwd wintergezigt bij helder weder, met vele schaatsenryders. Op den voorgrond zijn eenige personen aan het kolven; in het verschiet ziet men een kasteel. Paneel 33 x 48. f. 40.—. Mos. Arnhem, veiling R. J. Bouricius, 18 September 1826, No. 2. S 258. Een wintergezigtje, met schaatsenrijders. Koper, 24 x 35. f. 6.—. van de Wal. Arnhem, veiling R. j. Bouricius, 18 September 1826, No. 3. S 259. Een Wintergezigt, vol gewoel met schaatsenryders. Paneel, 47 x 63. Thomas, f. 6.50. Arnhem, veiling O. Revers, 6 Augustus 1827, No. 2. S 260. Een Ijsvermaak, met schaatsenryders, rijk van figuren. Paneel, 24.4 x 41.1. Dordrecht, veiling P. van den Santheuvel, 23 Juli 1810, No. 14. S 261. Wintergezicht. Op een bevroren stroom vermaken zich enkele schaatsenrijders. Op de voorgrond wandelen een edelman met zijn vrouw, vergezeld door een knechtje en een windhond. Links een besneeuwd woud en in het verschiet in het dal, een dorpje in wintertooi. Paneel, rond, diameter 60. Dordrecht, veiling Arn. de Kat, e.a., 24 October 1916, No. 140, met afb. S 262. Wintergezigt, rijk gestoffeerd. Paneel, 20 X 29. Singer f. 1.—■. Enkhuizen, veiling 10 Augustus 1825, No. 3. S 263. Een Wintertje door de Stomme van Campen, 12 10 —, zie Hoet, deel 11, p. 377. ’s-Gravenhage, veiling Vrouwe Douariëre van Warmenhuysen, Vrouwe van Bennebroek, etc., 25 Juli 1719, No. 65. S 264. Een Winter met zeer veel beelden van den Stomme van Kampen, zijnde een weerga, zie Hoet, deel I, p. 262. Vgl. S 82. ’s-Gravenhage, veiling Vrouwe van Ste. Anneland, 6 November 1725, No. 30. S 265. Een IJsgank, waarop Prins Maurits met een byhebbende Geseldschap is. Paneel, 27 X 40.5. Prijs: f. 44. o. Zie Hoet, deel I, p. 423. Vgl. S 89. ’s-Gravenhage, veiling Coenraad Baron Droste, 21 Juli 1734, No. 10. S 266. Een Wintertje, extra uytvoerig, rijk gestoffeerd. Paneel 13.5 x 27- Prijs: f. 36. o. Zie Hoet, deel I, p. 427. ’s-Gravenhage, veiling Coenraad Baron Droste, 21 Juli 1734, No. 72. S 267. Een Wintertje, schoon geschildert. 35.1 X 54. ’s-Gravenhage, veiling M. van Hoeken en Th. Hartsoeker, i Mei 1742, No. 109. S 268. Een Wintertje, door de Stomme van Kampen, h. 9 d., br. Iv.l en een half duim 100 —, [23.1 x 32.1], zie Hoet, deel 11, p. 115. ’s-Gravenhage, veiling Seger Tierens, advocaat voor de resp. Hoven van Justitie, 23 Juli 1743, No. 254. S 269. Een Winter en Somer, twee stuks. Paneel 13.5 x 27. Prijs: f. 12. 10. Zie Hoet, deel 11, p. 319. ’s-Gravenhage, veiling Maria Beukelaar, Anthony de Waart, 10 April 1752, No. 76. S 270. Visschers, een fraay stukje met visschers en verder bywerk door de Stomme van Kampen, hoog 14, breet 20 duimen, [35.9 X 51.4]. f. 15 5 —. Zie Termsten, deel 111, p. 647. ’s-Gravenhage, veiling prof. Thomas Schwencke, 6 October 1767, No. ST. S 271. Een kapitaal Winter, vol gewoel van Schaats- en Slee-Rvders, etc. zeer uitvoerig. Paneel, 48.6 x 97.2. f. B.—. ’s-Gravenhage, veiling Th. Schwencke, e.a., 6 October 1767, No. 103. S 272. Een natuurlijk wintertje. 52.4 x 44.5. f. 6 10 —. ’s-Gravenhage, veiling G. van de Polder, wede. G. Cocq, e.a., 2 October 1769, No. 51. S 273. Winter. Een kapitaal stuk, vertoonende een winter met een meenigte Schaatz-Ryders, Narre-Sleën, Soetelaars-Tenten en Wandelaars, nevens een Kerk in ’t verschiet; zijnde alles fraay en natuurlijk beschildert. Paneel, 63.4 X 98.5. ’s-Gravenhage, veiling Hendrik Verschuuring, 17 September 1770, No. 6. S 274. Een Wintertje met veel gewoel. 25.6 X 57.8. Bourgion f. 24. o. ’s-Gravenhage, veiling A. en S. de Groot, 20 Maart 1771, No. 76. S 275. Een stil Watertje met een Schuytje. 12.1 X 25.6. S. D. Groot f. 10. o. ’s-Gravenhage, veiling A. en S. de Groot, zo Maart 1771, No. 77. S 276. Een Wintergezigt, zo van verschelde schaats- als slee-Ryders, en in ’t verschiet een Moolen en Dorp. Paneel, rond, diameter 32.4. Delfos f. 92.—. f. 113. bij Braamcamp. ’s-Gravenhage, veiling 25 Mei 1772, No. 9. S 277. Een Wintertje, seer ryk van werk, alle kleyne Beddekens, in de manier van Breugel, door de Stomme van Campen. 15 o —, Zie Hoef, deel I, p. 167. ’s-Gravenhage, veiling Cornelis van Dijck, 10 Mei 1775, No. 90. S 278. Een Wintertje. Paneel, 12.1 X 25.6. f. 8. 15. Pothoven. Pendant met No. 98: Een stil Watertje en Dorpgezicht. ’s-Gravenhage, veiling Mevrouw [van Nek], 18 September 1781, No. 97. S 279. Een stil Watertje en Dorpgezicht, zijnde een weerga. Paneel, 12.1 X 25.6. f. 4. 2. van Zon. Pendant met No. 97: Een Wintertje. ’s-Gravenhage, veiling Mevrouw [van Nek], 18 September 1781, No. 98. S 280. Een Stads Gezigt aan een Rivier met veel Figuuren. Paneel, 49.9 X 76.9. Een Winter met veel schaatsenryders, zijnde een weergaa. f. 22.—. Carré voor beide nummers. ’s-Gravenhage, veiling W. Smits, e.a., 18 Mei 1785, Nos. 56 en 57. S 281. Een IJsgezigt, zijnde de Rivier rijk met stoffagie van Schaatseryders en wandelende Beelden. Paneel, rond, diameter 32.4. Nijman f. 5. 5. ’s-Gravenhage, veiling Steph. Loquet, e. a., 8 September 1789, No. 31. S 282. Een Wintergezigt op den Amstel, vol gewoel van rijdende en wandelende beelden. Paneel, 59.4 X 99-9- ’s-Gravenhage, veiling A. Delfos, e.a., 10 Juni 1807, No. 37. S 283. Een Ijsvermaak vol gewoel, zeer uitvoerig geschilderd. Paneel, 31 X 54. ’s-Gravenhage, veiling A. Delfos, e.a., 10 Juni 1807, No. 152. S 284. Een Ijsvermaak, waarop een aantal rijk gekleede heeren en vrouwen. Paneel, 27 X 47- f “ 7 1 I O ’s-Gravenhage, veiling D. Teixeira Jr., 23 Juli 1832, No. 5. S 285. Ijsvermaak. Talrijke figuren bewegen zich op een breede rivier, op de achtergrond een stad, waarvan de daken met sneeuw bedekt zijn. Paneel, 31 X 68. ’s-Gravenhage, veiling mevrouw O. C. Holmberg de Beckfelt, e.a., 8 Juni 1909, No. 507. S 286. Winterlandschap. Een ijstafreel van strakke soberheid, in fijn blanken wintertooi. Links, naar het fond, een weidsch gebouw met toren; rechts een huizengroep in middeleeuwschen trant. Middenin een breede vaart, naar achter zich versmallend en gestoffeerd met schaatsenrijders van allerhande staat: prachtfiguurtjes, levendig van actie, met weinig trekken, in vaste omlijning neergezet; soms, gelijk bij het groepje op de voorgrond, de rijke kleeding tot op het uiterste gedetailleerd. Paneel, 64 X 89, met het monogram gesigneerd. „Echt”, noteerde hierbij Hofstede de Groot. ’s-Gravenhage, veiling Ross, 27 Juni 1916, No. 1. S 287. Vlak landschap, waarin een heer te paard en meerdere figuren. Zeer uitvoerig geschilderd. Paneel, 44 X 80. Groningen, veiling P. van Arnhem, 24 September 1868, No. 88. S 288. Een wintertie van de Stomme van Campen [Avercamp] [No. 27]. Uit verz. Cornelis Dusart, f i October 1704, zie Bredius, Künstler—Inventare I, S. 31. Haarlem, veiling 21 Augustus 1708, No. 40. S 289. Land- en Watergezigt, op de voorgrond onder een tent of zeil een vrouw, die met een voor haar staand varensgezel over eendvogels schijnt te spreken, waarbij een mand met brood. Verder ziet men een spits of baak en in het verschiet een stad, zeilende jagten en andere schepen, alles helder van koloriet. Haarlem, veiling 23 September 1811, No. 14. S 290. Wintervermaak. Bij eenen helderen Winterdag ziet men op de bevroren Rivier den IJssel voor Kampen eene menigte Lieden zich vermaken met schaatsche Rijden, Kolven, Wandelen en Rijden met Narren en IJssleeden; fraai van teekening en helder geschilderd. Doek, 92 x 138. Haarlem, veiling J. D. Bosch, 10 Juni 18x2, No, 7. S 291. Een IJsgezigt met veel gewoel van Beelden, Sleeden en een stad in het verschiet. Paneel, 26.4 x 46. Met 3 een pendant, aan Hendriks, samen f. 15 . —. Haarlem, veiling G. H. Schregardus, e.a., 7 October 1814, No. 2. S 292. Een Ysgezigt. Paneel 26.4 X 46. Pendant met 2, samen aan Hendriks voor f. 15 —. —. Haarlem, veiling G. H. Schregardus, e.a., 7 October 1814, No. 3. S 293. Een Wintergezigt, met eenen Molen en Boeren Huizen, rijk gestoffeerd. Paneel, 29.9 x 47-1- Haarlem, veiling V. van der Vinne en van Oukerke, n Maart 1816, No. i. S 294. Een Vogelkooy by een water. Paneel. Haarlem, veiling H. D. G. de Maree en W. Horstink, 12 Mei 1817, No. 5. S 295. Een ijsgezigt met figuren. Paneel, 32 x 44- Hoorn, veiling L. Stokbroo van Hoog en Aartswoud, 3 September 1867, No. 7. S 296. Een landschap. 49.4 X 37-7- Leiden, veiling F. È. Day de Rivet, 24 September 1764, No. 141. S 297. Een Schoenmaker in zijn winkel. [Paneel?], 93.6 x 75-4, gesigneerd met het monogram. Prijs: f. 6. aan Verbeek. Leiden, veiling J. Palthe, 20 Maart 1770, No. 116. S 298. Een Winter vol gewoel met wandelende en schaatsenrydende Persoenen op het ijs, een stad in ’t verschiet geschildert. Paneel, 31.2 X 37.7. f. 17. —. Leiden, veiling A. B ,30 October 1770, No. 9 S 299. Een Wintertje, zeer uitvoerig. Paneel, 19.5 X 28.6. Van der Venne, f. 7. —. Leiden, vervolg veiling L. de Moni, 15 April 1772, No. 166. S 300. Een Wintertje, met een menigte Schaats-ryders. Op den voorgrond een Eendevangst. Extra teekenachtig en dun geschilderd. 28.6 X 36.4. Heenk. f. 20. 5. —. Leiden, veiling Jan Verbeek, 18 Augustus 1778, No. 36. S 301. Een Winter-Gesigt, op de voorgrond daar men Endvogels met Fuyken vangt. 40.3 X }i. 8. Leiden, veiling 4 November 1783, No. 25. S 302. Een Wintertje met een menigte Schaatseryders, Arresleeden, Boomen en Boerenwooningen uitvoerig. Paneel, 23.4 X 31.2. F. 3. Carree. Leiden, veiling J. van Zurendaal, 26 Juni 1785, No. 97. S 303. Een Wintergezigtbij Gorinchem,voordecostumes belangrijk gestoffeerd. Tentoonstelling Leiden 1850. Leiden, verz. prof. P. O. van der Chijs, 1850, No. 2. S 304. Een Wintertje. 53.1 X 76.5. Jacob van Dam, f. 16. —. Rotterdam, veiling weduwe Herman Schuurman, z April 1739, No. 22. *,-* ' i ' ' S 305. Een Ijsvermaak, met vele beelden. Paneel, 78 X 130. Lamme, f. 25. —. Rotterdam, veiling C. A. van Ourijk, e.a., 19 Juli 1748, No. 1. S 306. Een Winter Gezigt, voorstellende een Vest of Buiten Cingel, zeer volkrijk, en schoon geschilderd. Paneel, 45.5 X 57.2. Rotterdam, veiling R. Sondag, e.a., 5 Juli 1813, No. 41. S 307. Eene bevrozen Rivier, met vele Schaatsenrijders en andere stoffagie. Paneel, 31 X 51. L. f. 28.—. Rotterdam, veiling B, A. C. de Lange van Wijngaarden, 22 April 1846, No. 75. S 308. Een Ijsvermaak met vele Beeldjes. Paneel, 80.6 Xl3 5 •2- Harrington, f. 20. Rotterdam, veiling n December 1851, No. 78. S 309. Visschers langs de vaart. Paneel, 42 x 62. Rotterdam, veiling 19 Maart 1918, No. 703. S 310. Een Winter vol gewoel van Schaatseryders op ’t Ys, en eenige die visschen, in ’t verschiet een stad. Paneel, 62.4 'X 98.8. Delfos £ 12. 5. Soetermude, veiling J. van Bergen, van der Grijp, e.a., 25 Juni 1784, No. 80. S 311- IJsgezicht. Paneel, 75 X 4«- „ T IT .. „ .. vT„ z. Wychen bij Nijmegen, veiling jhr. mr. R. L. Humalda van Eysmga, e.a., 25 Mei 1932, No. 621. S 312. Wintergezicht. Paneel. Eigenaar: G. Roelofs. Tent. Zwolle, 1882, No. 1165. S 313. Winterlandschap. Paneel, 18 x 23. Prijs: f. 48. —. Tent. Zwolle, 1882, No. 1166. Zwolle, veiling O. A. Spitzen, door notaris van der Biesen, 15 October 1889, No. 10. e. Veilingen buitenland. S 314. Ijsvermaak op een rivier. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Aan Brueghel toegeschreven, maar tweemaal met het monogram gesigneerd, eens links beneden op het ijs, eens op de witte baan van een vlag rechts.” Althorp, verz. Earl Spencer, No. 444. S 315. Landelijk bal. Paneel, 21 x 28. Antwerpen, veiling F. van Ravenstijn, 17 Juli 1834, No. 21. S 316. Landschap met figuren. Paneel, 11 X 16. Antwerpen, veiling F. van Ravenstijn, xy Juli 1834, No. 17. S 317. Valkenjacht. Antwerpen, veiling L., 18 Mei 1846, No. 53, veiling, 7 September 1846, No. 115. S 318. Winter. Paneel, 45 X 65. Antwerpen, veiling 15 April 1884, No. 1. S 319. Schaatsenrijders. Op een dichtgevroren water, op de rechteroever met hutten en windmolens bezaaid, vermaken zich talrijke schaatsenrijders. Paneel, 37 X 54, beneden rechts [met het monogram?] gesigneerd. Berlijn, veiling dr. H. Schulhof, e.a., 17 Mei 1892, No. 7. S 320. Rivierlandschap met figuren. „Zeichnerisch behandelt, voll Charakter und Reiz.” Litt.: Repertorium XVIII, S. 487. 520 [in Kunst-Handbuch]. Berlijn, veiling G. L. V. Schöffer, e.a., uit Amsterdam, bij Lepke, 5 November 1895, No. 87. S 321. Winterlandschap. Talrijke personen in een boschje. De grond is met sneeuw bedekt. Paneel, 58 x 36. Berlijn, veiling Schippers, e.a., 19 Februari 1900, No. 7. S 322. Winterlandschap. Verscheidene personen in een boschje; de grond is met sneeuw bedekt. Paneel, 58 X 36. Berlijn, veiling Schippers, e.a., 19 Februari 1900, No. 7. S 323. Schaatsenrijders. Op een bevroren kanaal of vaart, aan wier oevers gebouwen zich verheffen, amuseeren zich veel menschen met schaatsenrijden. Paneel, rond, diameter 21. Berlijn, veiling Rudolph Lepke ’s Kunst-Auctions-Haus, 29 Januari 1901, No. 43, met afh., plaat VIII. S 324. Stadhuis in een Nederlandsche stad, rijk gestoffeerd. Paneel, [l7 X 20?]. Vgl. No. 130 van dezelfde veiling voor de maten. Berlijn, veiling Albrecht, e.a., u Februari 1902, No. 129. S 325. Schaatsenrijders op dichtgevroren kanaal. Paneel, 17 X 20. Berlijn, veiling Albrecht, e.a., n Februari 1902, No. 130. S 326. Kasteel aan de oever van een dichtgevroren rivier, waarop talrijke personen ijssport beoefenen. Paneel, 46 X 63, links met het monogram gesigneerd. Berlijn, veiling prof. dr. Wedewer, 17 Maart 1908, No. 28. D S 327. Landschap. Rivieroever met hengelaar, eendenjager, burgerfamilie, grazend vee en in het midden galg met twee misdadigers. In de verte de toren van een stad. Paneel, 24 x 38. Berlijn, veiling H. Emden te Hamburg, 3 Mei 1910, No. 38. S 328. Winter. Op een breede ijsvlakte een groote verscheidenheid van schaatsenrijders. Rechts een herberg, waarvoor een slede staat. Paneel, 15.5 X 29.5, met het monogram gesigneerd. Berlijn, veiling Fr. Lippman, 26 November 1912, No. 29, met afb. plaat 10. S 329. Ijsvermaak. Op een dichtgevroren vaart talrijke schaatsenrijders. Op de voorgrond drie voorname paren in gesprek, waarvan ééne dame een masker draagt. Links zit een paartje op de rand van een boot. In de verte op beide oevers met sneeuw bedekte huizen, torens en hoornen. Paneel 54.5 X 62. Tent. Berlijn, „Werke alter Kunst aus Betliner Privatbesitz”, 1915, No. 5. Litt.: „Der Cicerone”, Jahrg. 1915, S. 210. „Kunstchronik”, Bd. 26, S. 451. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Volgens afb. echt.” Berlijn, veiling Joh. Stumpf, 7 Mei 1918, No. 56. Met afb. plaat 18. Vgl. S 330 en S XXXIV [een Adam van Breen?] S 330. Ijsvermaak. Paneel, 34 X 61. Ausstellung von Werken alter Kunst aus Berliner Privatbesitz. Berlin, 1915, No. 7, Tafel 18, Cicerone 1915, S. 210. Kunstchronik Bd. 26, S. 451. Uit verz. Johannes Stumpf, veilingscat. 1918, No. 56, pJaat 18. Berlijn, veiling 29 Maart 1927, No. 99. Vermoedelijk hetzelfde als S 329 S 331. IJsgezicht. Paneel, 41 X 58, met het monogram gesigneerd. Berlijn, veiling Rudolph Lepke, 16 Mei 1933, cat. 2064, No. 296, met afb. S 332. Winterlandschap. Hierbij de vermelding: „Fraai: Bescheiden in de tinten en goed geconserveerd”. Brussel, veiling G. Koninckx, 6 Mei 1901, No. 84. S 333. Bevroren rivier met vele personen. Paneel, 40 x 50. Brussel, veiling A. G. de Berghe, 7 Juni 1906, No. 5. S 334. Winter. Op een dichtgevroren rivier, waarvan aan weerszijden woningen staan, door een brug verbonden, vermaakt een groote menigte zich met schaatsenrijden. Paneel, 19 X 31. Brussel, veiling Auguste Coster, 4 April 1907, No. 7. S 335. Winter. Een met sneeuw bedekte weg loopt langs een boerderij, door kale boomen omringd. Een houthakker hurkt neer, om zijn takkebosschen beter vast te binden; een jongen kijkt ernaar. Meer naar links een man met een ezel. Paneel, 50 x 70. Brussel, veiling Duchesse F. Melzi d’Eril de Lodi, 27 April 1920, No. 1. S 336. Winter met schaatsenrijders. Paneel, 23 X 35. Brussel, veiling J. Watremez, 9 Maart 1922, No. 87. S 337. Wintergezicht met figuren. Paneel, 40 x 71. Crefeld, veiling Maria Floh, geb. von Loewenich, 6 Juli 1874, No. 5. S 338. Ijsvermaak. Op een dichtgevroren water, waar langs aan beide zijden huizen liggen, vermaken zich talrijke personen met schaatsenrijden en sleden. In het midden een hoog kasteel. Paneel, rond, diameter 39. R. M. 500.—. Frankfort a. d. M., veiling E. Hardy, e.a., 14 October 1878, No. 2. S 339. Winterlandschap. Op het ijs links twee tenten met vlaggen versierd, waarvoor sleden stilhouden; rechts schaatsenrijders. Paneel, 11 X 16. R. M. 350.—. Frankfort a. d. M., veiling E. Hardy, e.a., 14 October 1878, No. 3. S 340. Winterlandschap. Twee schepen zitten midden in het water vastgevroren; over de geheele ijsvlakte sleden en schaatsenrijders. Vooraan rechts duwt een vrouw een kleine slede met twee kinderen. Paneel, 27 X 42, gesigneerd met het monogram rechts op de voorste slede. R. M. 650.—. Frankfort a. d. M., veiling E. Hardy, e.a., 14 October 1878, No. 4. S 341. Winterlandschap met schaatsenrijders, rijk aan figuren, vol leven en beweging. Paneel, 5c X 65. Frankfort a. d. M., veiling Freuer, e.a., 27 April 1891, No. t. S 342. Winterlandschap met stoffeering. Paneel, 21 x 29. Frankfort a. cl. M., veiling Kreutzlin, e.a., 13 Mei 1897, No. 83. S 343. Winterlandschap. Paneel, 23 X 32.5. Frankfort a. d. M., veiling Dörnberg, e.a., 7 December 1877, No. 7. S 344. Winterlandschap. Talrijke personen vermaken zich met schaatsenrijden op het kanaal. Paneel, 42 X 57, met het monogram gesigneerd. Frankfort a. d. M., veiling Hacker, 26 April 1901, No. 125. S 345. Riviergezicht in den winter. Paneel, 27 X 39, gesigneerd met het monogram. Frankfort a. d. M., veiling A. v. Keiler, e. a., 17 Mei 1904, No. 4. S 346. Winterlandschap. Haveninham met groote gebouwen, levendig gestoffeerd, warm coloriet. Paneel, 25 X 39. Frankfort a. d. M., veiling 31 Januari 1912, No. 129. S 347. Riviergezicht. Op het stille water talrijke schepen, in de verte tegen de heldere lucht het silhouet van een stad. Paneel, 46 X 63. Frankfort a. d■ M., veiling stedelijke verz. van Freiburg i[m] Brfeisgau], e.a., 12 April 1921, No. 166. S 348. Een Winter, met een menigte personen van beide sexen, die zich op het ijs vermaakt, in de manier van Brueghel geschilderd. Paneel, 26.4 x 75.9, met het monogram gesigneerd. Gent, veiling J. Clemens, 21 Juni 1779, No. 128. S 349. Winterlandschap. Op een bevroren rivier vermaken zich vele, deels rijk gekleede heeren en dames, eenige zijn gemaskerd, de stroom loopt naar het midden, rechts en links met sneeuw bedekte huizen. Paneel, 35 X 32. Keulen, veiling J. J. von Hirsch auf Gereuth, 23 September 1878, No. 1. S 350. Winterlandschap. Op de voorgrond en rechts een breed, dichtgevroren water, waarop schaatsenrijders, sledevaarders en groepen personen in gesprek; links tusschen kale hoornen en kreupelhout dorpshuizen met sneeuw bedekte daken. Paneel, 45 X 59. Keulen, veiling Breuken, e.a., i April 1886, No. 4. S 351. Winterlandschap, met een bevroren rivier, waarop talrijke figuren en rechts een vesting. Links op de achtergrond een tent met een vlag en op de voorgrond een slede met twee rijkgekleede dames. Links daarnaast twee jagers met hun buit. Paneel, 31 X 54, gesigneerd met het monogram op de slede. 360 R.M. Levy. Keulen, veiling H. Moll, n November 1886, No. 3. S 352. Winterlandschap. Op een bevroren rivier, die zich verbreedt, bewegen zich tusschen kerk en windmolen talrijke schaatsenrijders en sleden. Op de voorgrond aan de oever rechts een boerderij met duiventil, enz. Paneel, 27 X 3 2, in het midden op een bootje met het monogram gesigneerd. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Zeer goed schilderij.” v. d. Burgh; Naam doorgehaald en veranderd in Claes Molenaer. Litt.: Kunstchronik XXIV, S. 586 door A. B[redius.] Keulen, veiling C. Pagenstecher, 28 Mei, 1889, No. 4. S 353. Gezicht op een haven, met schuiten en badende mannen. Links aan de oever een fort. Paneel, 28 x 51, links met het monogram gesigneerd. Prijs 61 R.M.; „zeer goedkoop” volgens Hofstede de Groot. Hofstede de Groot noteerde hierbij: De toeschrijving zal wel juist zijn”. Keulen, veiling dr. J. J. Merlo, e.a., 9 December 1891, No. 270. S 354. Winterlandschap, links zijn twee bootjes in het ijs vastgevroren, waarop een talrijke menigte van alle standen, schaatsenrijdende, wandelende, in sleden varend, enz. Rechts geheel in het verschiet de oever met verscheiden steden en dorpen. Paneel, 28 x 42.5, gesigneerd op een slede met het monogram. Prijs 5 30 R.M. aan Oerder te Dusseldorp. „Fijn vroeg schilderijtje met zeer fijne figuren, de lucht heeft geleden”, noteerde Hofstede de Groot hierbij. Keulen, veiling Schönlank, 28 April 1896, No. 6. S 355. Winterlandschap met een bevroren rivier tusschen heuvels, waarop een 40-tal figuren van allerlei stand en leeftijd bezig schaatsen te rijden en in sleden te varen. Paneel, 31 X 50. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Echt schilderij.” Keulen, veiling prof. dr. S. Wedewer, i Mei 1899, No. 217. S 356. Riviergezicht. In het midden stroomt een met bemande booten en bootjes bezaaide rivier; op de oever op de voorgrond links bij groote boomen twee wandelaars en een jongen. In het verschiet een stad. Paneel, 41 X 53, onduidelijk gesigneerd.*) Uit veiling A. J. Essingh te Keulen, 18 September 1865, No. 168. Uit veiling Lempertz Senior te Keulen, 17 October 1898, No. 14. Keulen, veiling Baars, e. al 4 Mei 1900, No. 4. * ) Hendrik van Kampen? S 357. Figurenstudies. Potpourri van groepen en figuren in de schilderachtige dracht der eerste helft XVIIe eeuw. Paneel, 15.5 X 24-5- Keulen, veiling Jos. Metz en Jos. Montag, e. a., 19 December 1904, No. 1. S 358. Winterlandschap. Paneel, 16 X 23. Keulen, veiling Richter, Lohmeyer, e. a., 29 Mei 1911, No. 4. S 359. Winterlandschap. In het midden een bevroren water, aan de rechteroever ligt een kasteel; op het ijs talrijke schaatsenrijders, links een met sneeuw bedekte weg, die naar een boschje voert. Paneel 25.5 X 59. Keulen, veiling Rittmann-Urech, e. a., bij Lempertz, 30 April 1912, No. 153. S 360. Winterlandschap. Op de achtergrond een hooge, tusschen twee huizen doorloopende tuinmuur, waarlangs een met veel personen bezette wagen rijdt. Op de voorgrond links boerepaar met hond. Paneel, 60 X 47. Keulen, veiling Fr. Edw. Dellafaille, 4 Maart 191}, No. 6. S 361. Ijsvermaak. Op een ijsvlakte rechts bewegen zich bont gekleede personen, kolfspelers en schaatsenrijders. Links een groep huizen met sneeuwbedekte daken. Rechts in de verte een stad. Paneel, 51 X 72. Keulen, veiling P. Merveldt, e. a., 6 November 1928, No. 7. S 362. Hevig gevecht tusschen gewapende ruiters; het verschiet met lage horizon, heuvellandschap, waarin trompetters van beide zijden tot de aanval blazen. Paneel. Leipzig, veiling Freiherr Carl Rolas du Rosey te Dresden, 8 April 1863, p. 544 XVI schilderijenverzameling, No. 4834. S 363. Strandgezicht, met booten en figuren. Londen, veiling W. R. Drake, 27 Juni 1891, No. 104. S 364. Een bevroren Rivier. Gesigneerd met het monogram. Londen, veiling W. R. Drake, 27 Juni 1891, No. 105. S 365. Wintergezichten, een paar. Londen, veiling Mrs. M. R. Blane, e. a., n Mei 1894, No. 112. S 366. Winterlandschap. Links de oever van een bevroren kanaal; op het ijs drie tenten met de Hollandsche vlag en talrijke personen. Paneel, 41.1 X 60.4, op de tent met het monogram gesigneerd. Een vroeg schilderij, door Bredius in Repertorium XVIII, S. 315 genoemd. Het schilderij is vroeger aan Isaack van Ostade toegeschreven, wiens naam beneden links erop voorkomt. Londen, veiling Henry Doetsch, 22 Juni 1895, No. 443, met afb. s 367. Wintergezicht, met tal van schaatsenrijders en in het ijs gevroren bootjes. Links eenige huizen en in het verschiet een molen en een stad met een toren en vestingwerken. Paneel, rond, diameter 30. Uit verz. Rotban. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Thans bij Cook.” Londen, veiling Tabourier, 20 Juni 1898, No. 145. S 368. Dichtgevroren Rivier, met talrijke personen en gebouwen. Paneel, 38.5 x 56.5. Londen, veiling Wilson, Esq., e. a., 24 Mei 1901, No. 15. S 369. Riviergezicht, met visscher, die een net ophaalt. Paneel, 34.6 X 61.7. Londen, veiling Bunbury, e. a., 15 Juni 1901, No. 102. S 370. Riviergezicht bij winter, met gebouwen, personen en bootjes. Paneel, 45 X 75. Londen, veiling 20 Juni 1903, No. 5. S 371. Bevroren rivier, met schaatsenrijders. Paneel, 18 x 23. Londen, veiling Corbett Winder, e. a., 17 Juni 1905, No. 38. S 372. Riviergezicht bij winter, met gebouwen, brug en personen. [Paneel?], 34.6 x 45. Londen, veiling 12 Mei 1906, No. 72. S 373. Een bevroren Rivier, met gebouwen en figuren. Paneel, 38.5 x 55.3. Londen, veiling Sowerby Heirlooms, e. a., 23 November 1907, No. 122. S 374. Een Wintergezicht, met een stad aan een rivier en schaatsenrijders. Paneel, 36 X 54-5- Londen, veiling Lord Amherst of Hackney, e. a., 12 December 1908, No. 66. S 375. Riviergezicht, met visschers, net inhalend. Paneel, 45 X 60.4. Londen, veiling W. H. Prance, e. a., 19 December 1908, No. 101. S 376. Een bevroren Rivier, met talrijke figuren op het ijs. Paneel, 32 X 5 M- Londen, veiling Earl of Derby, e. a., 27 Mei 1909, No. 85. S 377. Dorpsgezicht met paardrijders: winter en een visch. Paneel. Londen, veiling L. Neumann, e. a., 4 Juli 1909, No. 103. S 378. Een bevroren Rivier, met een stad; talrijke schaatsenrijders en kolfspelers. Paneel, 38 X 56-5- Londen, veiling Sir J. Whittaker Ellis, e. a., 21 Februari 1913, No. 65. S 379. Wintergezicht, met gebouwen en figuren. Paneel, 56.5 X 105.3. Londen,, veiling Sir Edmund de la Pole, 7 Juli 1913, No. 19. S 380. Een Winterlandschap, met een dorp bij een rivier, karren, personen en dieren. Paneel, 46.z X 64.3. Londen, veiling Mrs. William Hoey Gatliff, 14 Juli 1913, No. 121. S 381. Winterlandschap, met windmolen, gebouwen en figuren op het ijs. Paneel, 25 X 27. Londen, veiling C. Adeane, e. a., 19 Mei 1916, No. 72. S 382. Dorpsgezicht, met boeren op een weg. Paneel, 38.5 X 69.5. Londen, veiling Hon. Sir. C. Murray, e. a., 1916, No. m. S 383. Een Dorp op een bevroren Rivier, met talrijke schaatsenrijders. Paneel, 21.8 X 30.8. Londen, veiling H. R. Graham, 24 Mei 1917, No. 128. S 384. Een Winterlandschap, met gebouwen en figuren; [Een Intérieur met rookers voor een vuur]. Paneel. Londen, veiling n Maart 1918, No. 55. S 385. Winter, een Dorpsgezicht, met karren en figuren. Paneel, 34.6 X 55.3. Londen, veiling J. S. Sassoon, e. a., 31 Mei 1918, No. 249. S 386. Winter, een dorpsgezicht met een rivier en schaatsenrijders. Paneel, 54.6 x 55.3. Londen, veiling Murray Marks, e. a., 5 Juli 1918, No. 109. S 387. Winterlandschap, met gebouwen en schaatsenrijders en andere personen op het ijs. 86 X 124-5- Londen, veiling W. E. S. Erle—Drax, e. a., 21 Maart 1919, No. 156. S 388. Een man, die een net ophaalt. [Paneel], 33.3 X 52.7- Londen, veiling Thomas Agnew & Sons, e. a., 7 Juni 1918, No. 99. S 389. Ijsvermaak op een rivier met talrijke schaatsenrijders. Paneel, 25.7 X 38.5. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Niet mooi”. honden, veiling L. Neumann, e.a., 4 Juli 1919, No. 109. S 390. Winterlandschap, met gebouwen, paarden, ruiters en andere personen. Paneel, 39.8 X 74-5- Londen, veiling A. v. S. De Vahl, e. a., zo Februari 1920, No. 5. S 391. Een bevroren Rivier, met talrijke schaatsenrijders. 24.5 X 38.8. Londen, veiling 20 Mei 1920, No. 128. S 392. Een bevroren Rivier, met heeren en dames op het ijs. 84.8 X 124.6. Londen, veiling C. Harrod, e. a., 24 Maart 1922, No. 95. S 393. Winterlandschappen met talrijke sleden en personen, twee stuks. Paneel, 34.6 x 44-9- Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Aardig en goed bewaard. Ik heb er foto’s van.” Londen, veiling Fr. Wellesley, 26 Mei 1922, No. 127. S 394. Een bevroren Rivier, met talrijke figuren. Paneel, 24.4 X 34.7. Londen, veiling A. L. Cliffe, e. a., 26 Juni 1922, No. 92. S 395. Een bevroren Rivier, met schaatsenrijders. Winterlandschap, twee stuks. 16.6 X 21.8. Londen, veiling Colonel Pierce Taylor, e. a., 28 Juli 1922, No. 73. S 396. Winterlandschap, rivier, gebouwen, booten, figuren en schaatsenrijders. Paneel, 25.1 x 35.5. Londen, veiling William Fanshawe, Martin, e. a 26 Januari 1923, No. 105. S 397. Bevroren rivier met talrijke schaatsenrijders. Paneel, 27 X 39.7. Uit veiling P. ]. Gels, e. a., te Londen, 19 November 1920, No. 56. Londen, veiling Walter S. Owen, e. a., 31 Januari 1923, No. 182. S 398. Winterlandschappen, met gebouwen en figuren, twee stuks. Paneel, 25.6 x 36. loonden, veiling John Lewis Rutley, e. a., 8 Juni 1923, No. 27. S 399. Toegevroren Rivier met schaatsenrijders. Paneel, 25.7 x 39.7. Verkocht met een certificaat van dr. C. Hofstede de Groot, die opmerkt: „Dit is het schilderij, waar beneden een strook aangezet is.” Nr. 934, oude nummering. Londen, veiling Henry H. Howorth, e. a., 14 December 1923, No. 29. S 400. Een Dorp aan een bevroren Rivier, met schaatsenrijders. Paneel, 39.8 X 56.6. Londen, veiling 2 Maart 1924, No. 123. S 401. Een bevroren Rivier, met talrijke schaatsenrijders. Paneel, 19.2 X 27. Londen, veiling E. Bromley Martin, e. a., 28 Maart 1924, No. 34. S 402. Dorp aan een dichtgevroren Rivier met schaatsenrijders. Paneel, 36 x 54. Hofstede de Groot zegt: „Is een bekende compositie in de richting van Brueghel”. Londen, veiling T. G. Bonney, e. a., 25 April 1924, No. 137. S 403. Een bevroren Rivier, met schaatsenrijders. Paneel, 27.6 X 39.8 Londen, veiling J. Sterling, e. a., 24 November 1924, No. 94. S 404. Een stad in de winter, met personen op een dichtgevroren rivier. Paneel, 38.5 x 57-8. honden, veiling Mrs. Ryder, 27 April 1928, No. 135. S 405. Winterlandschap, met boeren op de voorgrond. Paneel, 50 X 66.8. Londen, veiling R. W. Pettigrew, 8 Februari 1929, No. 88. S 406. Wintergezicht. Paneel, 27.3 X 45. Londen, kunsthandel Firma Asscher en Welker, Februari 1929. S 407. Winterlandschap, met gebouwen en personen op een dichtgevroren rivier. Paneel, 27 X 46.2. Londen, veiling A. Peyton, e. a., 12 April 1929, No. 125. S 408. Een Winter. Op een uitgestrekte ijsvlakte ziet men een menigte schaatsenrijders, steden en schepen uit de verte. Op de voorgrond bovenop een paal is een ton geplaatst, die een ooievaarsnest blijkt te zijn en de vogel staat erop; een jager en zijn knecht ligt in hinderlaag wegens eenden op het ijs. Het geheel is geestig weergegeven. Paneel, 23 X 36. Mechelen, veiling P. L. Hambrouck, 5 November 1841, No. 51. S 409. Winterlandschap, bij zwaar bewolkte hemel. In een bosch links twee mannen te paard, rechts een boer en een boerin, die over een vonder loopen, dat over moerassig land voert. Paneel, 58 X 35. München, veiling A. Langen, 5 Juni 1899, No. 1. S 410. Wintervreugde. Op een dichtgevroren water van een kleine stad ziet men jong en oud op schaatsen en in sleden. Links boomslagcoulissen, rechts architectuur. Paneel, 48.5 X 63. München, veiling E., e. a., 5 December 1911, No. 13. S 411. Winterlandschap. Kolfspelers op het ijs. Rechts een kasteel. Grijs bewolkte lucht. Paneel, 25.5 X 39.5, rechts met het monogram gesigneerd. Müncheh, veiling Gregor Manos, e. a., 21 November 1912, No. 3a. S 412. Bevroren water middenin een dorp. Op de vaart talrijke personen, burgers, toeschouwers en menschen met sleden; op de oevers woningen, f. 95.—. Parijs, veiling dr. Goldsmit, 27 Februari 1869, No. 1. S 413. Bevroren kanaal, met talrijke personen. Paneel, 39 X 52. Parijs, veiling Baron de S. . . 3 Mei 1869, No. 3. S 414. De Schaatsenrijders. De grachten der stad Antwerpen [?], waarvan de vestingwerken zich links verheffen, zijn met schaatsenrijders bedekt. Rechts, onder bladerlooze boomen met vlaggen getooide tenten. Paneel, 36 X 50. Parijs, veiling markies de la Rochebousseau, 5—8 Mei 1873, No. 63. S 415. Wintergezicht. Paneel, 27.3 X 45. Door dr. C. Hofstede de Groot voor de firma beoordeeld. Londen, kunsthandel firma Asscher & Welker, Februari 1929. S 416. Winterlandschap. Op de voorgrond een bevroren rivier, twee bootjes en talrijke schaatsenrijders; verderop een ommuurde plaats, waarboven een kerktoren uitsteekt en iets verder molens. Paneel, 38 X 5«- Parijs, veiling Fr. Szarvady, zi Februari 1874, No. 1. S 417. Bevroren rivier met schaatsenrijders. Talrijke personen, loopend of in sleden bevinden zich op de rivier; in het verschiet ontwaart men molens; op de voorgrond visschers en kooplui bij hun winkels. Paneel, 30 X 40, met het monogram gesigneerd. Uit verz. Gockingha. Parijs, veiling Goldsmidt, 4 Mei 1876, No. 5. S 418. De Schaatsenrijders. Talrijke personen in elegante costuums uit het tijdperk van Lodewijk XIII en zeer geestig geteekend, rijden over het ijs van een kanaal. Edellieden, hun degen op zij, staan te praten. Daarnaast een edelknaap, in een roode cape, die toeziet, hoe en man voor hem een ander in een slede voortduwt. Verderop schaatsenrijders, kolfspelers, een vrouw op het ijs zittende en haar makker voorovergevallen op zijn handen; verder schepen, bootjes in het ijs vastzittende, woningen aan de kant. In de verte een stad. Paneel, rond, diameter 18. Frs. 2.200. Parijs, veiling G. Rotban, 29 Mei 1890, No. 3. S 419. Winter. Op de voorgrond een dichtgevroren rivier en talrijke schaatsenrijders; verderop boqtjes, vastgemeerd aan de oever en in het ijs vastgevroren. Links eenige huizen, in het verschiet een molen en een stad met toren en vestingwerken. Paneel, rond, diameter 20. Frs. 2.400.—. Parijs, veiling G. Rotban, 29 Mei 1890, No. 4. S 420. Winter. Op de voorgrond rechts een jager, op één knie, die op wilde eenden schiet, met hond bij zich. Verderop schaatsenrijders op dichtgevroren vaart. Paneel, 22 X 30, met het monogram gesigneerd. Parijs, veiling Mme A ,3 December 1903, No. 12. S 421. Visschers op het drooge. Paneel, 13 X 21, met het monogram gesigneerd. Prijs 280 frcs. Parijs, veiling X., 14 Mei 1908, No. 3. S 422. Ijsvermaak. Paneel, 40 x 70. Féral frs. 440. Parijs, veiling dr. Azam, 15 December 1909, No. 4. S 423. Winter. Schaatsenrijders en andere personen vermaken zich op een bevroren rivier, waarover in het midden een houten brug. Paneel, 78 X 110. Frs. 390.—. Parijs, veiling Jean Dolent, 24 Februari 1910, No. 45. S 424. De Schaatsenrijders. De vaart is bevroren en met sneeuw bedekt en vele schaatsenrijders, mannen en vrouwen, bewegen zich tusschen de oevers. Paneel, 14.5 x 19.5. Prijs: frs. 650.—-. Parijs, veiling Carcano, 30 Mei 1912, No. 142. S 425. Ijsvermaak. In een landschap op een dichtgevroren rivier talrijke schaatsenrijders. Paneel, rond, diameter 15.5. Parijs, veiling 14 December 1912, No. 22. S 426. Wintervermaak. Paneel, 53 x 47. Frs. 225. Parijs, veiling 22 Februari 1913, No. n. S 427. Schaatsenrijders. Talrijke personen rijden op een rivier schaatsen; kolfspelers; met sneeuw bedekte hutten. Paneel, 39 X 19. Parijs, veiling 18 Februari 1914, No. 35. S 428. Winter. Op een bevroren rivier talrijke schaatsenrijders en wandelaars. Op sommige plaatsen zijn bijten, waarin visschers bezig zijn, met netten visch te vangen. Links een hut met een vlag en een molen; rechts in het verschiet de wallen en torens eener stad. Paneel, 26 x 38, met het monogram gesigneerd. Uit veiling de Lissingen te Parijs, 16 Maart 1876, No. 1. Tent. Weenen No. 174. Hofstede de Groot noteerde hierbij; „Volgens afbeelding echt.” Parijs, veiling markies de X. . . bij Drouot, 31 Maart 1914, No. 52. S 429. Dorpsbewoners op het ijs. Paneel, 27 x 50. Parijs, veiling 6 Mei 1925, No. 25. S 430. Zeegezicht. Men ziet aan de zeekust matrozen, die staan te praten; rechts een rots, muren en een oud kasteel; links schepen, die wegzeilen. Paneel, 35.1 X 36.4. Frimmel, Lexikon der Gemalde Sammlungen, i, S. 134. Weenen, cat. coll. J. M. Birkenstock, 1810, No. 168. S 431. Winterlandschap met een windmolen. Op het ijs vele sleden en schaatsenrijders, vooraan staat een ar en twee dames stappen juist in, terwijl een heer, de teugels en de zweep in zijn hand, op haar staat te wachten. Op de manier van J. Brueghel. Paneel, 30 X 47.5. 4a fl. Weenen, veiling Baranowsky, [April?] 1855, No. 7. [lnv. 286]. S 432. Winterlandschap, op een groote ijsvlakte talrijke schaatsenrijders. Paneel, 9.75 X 14.50*) [?], met het monogram gesigneerd. Weenen, veiling Érasmus von Engert, 5 Juni 1871, No. 7. S 433. Schaatsenrijders. Paneel, 29 x 54, met het monogram gesigneerd. Weenen, veiling F. J. Gsell, 14 Maart 1872, No. 4. S 434. Winterlandschap. Op een bevroren rivier bewegen zich talrijke schaatsenrijders en wandelaars. Op de voorgrond knielt een heer, die een dame de schaatsen aanbindt. Rechts kolfspelers. Op de rechteroever een oud kasteel, in de verte een stad. Paneel, 25 X 38, met het monogram gesigneerd. Uit verz. Draxler. Weenen, veiling Josef Carl Ritter von Klinkosch, 2 April 1889, No. 5, bij H. O. Miethke. S 435. Wintergezicht, op voorgrond twee groepen, links boer en boerin in volksdracht; dame in het zwart met groene mouwen, alle op schaatsen. Rechts twee paren; een heer knielt voor een dame, om haar de schaatsen onder te binden; de tweede dame heeft een zwart masker voor het gezicht. Op de achtergrond schaatsenrijders en profiel eener stad, vermoedelijk Kampen. Paneel, 15.5 X 27, Weenen, verz. Duschnitz, Juni 1920. f. Toeschrijvingen S I. Ijsvermaak op de Amstel. **) Op de achtergrond de beide blokhuizen, opgericht na de mislukte aanval van prins Willem 11. Doek, 83 X 119. Is geen werk van onzen meester. Amsterdam, afd. Kunstzaken. S 11. IJstafreel. Vermoedelijk is de Winterkoning afgebeeld; op de achtergrond de St. Jacobskerk te ’s-Gravenhage. Paneel, 28 X 35, rechts beneden gesigneerd met het monogram, dat niet echt is. Toegeschreven aan Hendrick Avercamp. Diepenveen, verz. dr. A. van der Ven. S 111. IJsgezicht. Rechts een kasteel met wapen-embleem boven de poort, verder een stad. Paneel, 45.8 X 88. Geschenk van dr. J. H. Halbertsma te Deventer. Is een Adam van Breen. Tent. te Zwolle 1882 als werk van Hendrick Avercamp, zie cat. No. 1164. Tent. Amsterdam 1858, No. 1840. Litteratuur: Oudheidkundig Jaarboek. Vierde serie van het Bulletin van den Ned. Oudheidkundigen Bond, ie jrg. afl. 3—4, Nov. 1932, J. G. van Gelder en N. F. van Gelder—Schrijver, Adam van Breen, schilder, p. 110—116, No. 9. Leeuwarden, Friesch Museum, catalogus 1881, No. 578. S IV. Sneeuwlandschap. In de omgeving van Amsterdam, aan de Amstel met veel boomen. Paneel, 66 X 106. In bruikleen van den heer Ruys de Perez. Wij schrijven dit schilderij niet aan Hendrick Avercamp toe. Leiden, Lakenhal. S V. Zomert je, gezicht op een breed water, hengelaars op de voorgrond, links een man en een vrouw aan een galg. In het verschiet torens van een stad [Kampen?] In lichtgroene aquareltoonen. Paneel, 24.2 X 39.2. Zie plaat 111. Tent. Boymans, Rotterdam, Kerstmis 1927—1928. Door B. Asscher aan Lugt als Cahel verkocht en door dezen op grond van de teekeningen voor een Hendrick Avercamp gehouden. Vermoedelijk schilderij van Arent Arentsz. gen. Gabel naar Hendrick Avercamp. Vroeger te Maartensdijk, verz. F. Lugt. *) Maten wellicht met 2.6 te vermenigvuldigen, geen opgave welke soort gebruikt is. **) Ongeveer ter hoogte, waar in 1931 het circus Carré stond. S VI. Ijsvermaak bij het huis de Werve bij Voorburg. Paneel, 63 X 88, op boom links in witte letters met het monogram gesigneerd. Het paard is misteekend. Verworven uit kunsthandel Kleykamp omstreeks 1915. Wij houden het niet voor werk van Hendrick Avercamp. Schevenineen, verz. dr. C. Oorthuys. S VII. Winter. Op een bevroren water, rechts een brug met twee bogen, ziet men schaatsenrijders, sleden, carnavalsscènes, enz. In de achtergrond een kerk, grijze hemel. Paneel, 51 X 65. Uit het oude bisschoppelijk paleis te Antwerpen. Genoemd onder: „Tableaux des Maitres inconnus du XVIIe Siecle, maar door Th. Lerius toegeschreven aan Hendrick Avercamp. Antwerpen, Museé des Beaux-Arts, cat. 1857, tweede druk, p. 351, No. 456. S VIII. Winterlandschap met schaatsenrijders. Paneel, 23.5 X 33. Uit veiling Paul Graupe te Berlijn, 10 December 1932, No. 89, met afb. Tafel 16. Met certificaat van W. B. Valentiner te Detroit verkocht. Wij schrijven dit schilderij aan Adam van Breen toe, vgl. J. G. van Gelder en N. F. van Gelder—Schrijver, Adam van Breen, schilder. Berlijn, verz. dr. Joh. Goldsche. S IX. Winterlandschap met een bevroren kanaal. Dessau, Amalienstift, cat. 1877, No. 872. S X. Kermis op het ijs, met links een rij van drie tenten en op de voorgrond een groote kleurige menigte. Toegeschreven aan Hendrick Avercamp. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Maakte op mij meer de indruk van een A. Verstralen.” Gaussig, verz. Schall Riaucour, No. i. S XL Winterlandschap. Paneel 24. 5 x 57.5. Het aan Hendrick Avercamp toegeschreven schilderij is een A. Verstralen. Hannover, Provinzialmuseum. Schaatsenrijders. Paneel, 28 x 57, vroeger op slede met het monogram gesigneerd geweest? Tent. Berlijn, Juli—Augustus 1925, No. 15. Uit kunsthandel Fritz Rothmann, Berlijn, verkocht aan: Hannover, Provinzial Museum, Kat. 1930, No. 2 met afb. Wij houden dit evenmin voor werk van Hendrick Avercamp als het zoo juist geciteerde schilderij. S XII. Winterlandschap, met schaatsenrijders op een rivier, die door een dorp stroomt. Op de achtergrond een schuitje in het ijs. Rechts op een huis twee wapens, waarvan het een dat van Amsterdam is en het ander dat van Alkmaar lijkt. Op papier, zéér blauw, 53 X 45- Toegeschreven aan Hendrick Avercamp. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Het schilderij, dat als werk van een onbekend Duitsch meester gecatalogiseerd is, is zeker Hollandsch, uit de richting van Avercamp, maar zeer blauw en op papier geschilderd.” Hermamstadt, cat. 1901, No. 250. S XIII. Winterlandschap, met een in het verkort gezien laantje en rechts en links gebouwen. Tal van figuurtjes in de trant van Brueghel. Rechts met een valsch monogram. Toegeschreven aan Hendrick Avercamo. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Is van den Antwerpschen Meester der Winterlandschappen” in de trant van D. van Alsloot. In October 1923 voor de Art. Collection Association beoordeeld”. Londen, Art. Coll. Association, October 1923. S XIV. Een Zomer- en Winterlandschap. Twee kleine, ronde schilderijtjes. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „De toeschrijving kan wel juist zijn, maar de stukjes herinneren ook aan E. van de Velde. Avercamp is evenwel de beste naam, die ik er voor weet.” Luik, verz. Kutten. S XV. Gezicht op een rivier bij winter. Op de achtergrond een stad. Monogram H. V. A. is afwijkend. Mainz, tent. No. 7. [eigenaar Jean Klein], S XVI. Winterlandschap met talrijke schaatsenrijders. Aan de oever links een paar ontbladerde hoornen. Paneel, 39 X 57. In bruikleen van het Kaiser Friedrich-Museum te Berlijn, cat 1883, No. 760 a. Vermoedelijk van eenen anderen meester. Munster i. W., Museum. S XVII. Winterlandschap. Paneel, 38 x 39.5. Tent. Neue Pinakothek, München 1930. Schloss Rohoncz [cat. der verz. dr. H. Baron Thyssen—Bornemisza], No. n. S XVIII. Schaatsenrijders. Paneel, rond, diameter 28 c.m. Toegeschreven aan Hendrick Avercamp. Hofstede de Groot zegt: „De toeschrijving kan juist zijn, maar is niet geheel overtuigend. Het is iets te vluchtig en er zijn geen karakteristieke details in. Upsala, Universiteit, cat. 1898, No. 411. S XIX. Winterlandschap. Op naam van J. Brueghel, maar volgens Hofstede de Groot waarschijnlijk van Hendrick Avercamp. Woerlitz, Gothisch Huis, cat. 1883, No. 1465. S XX. Wintergezicht. Een capitaal Wintergezigt op de Rivier de Maas, rijk gestoffeert met een meenigte arresleede, schaatseryders, vissers, wandelende heeren en dames, jagers, melksleede en verschelde tenten, waar by lieden zig ververschen; in ’t verschiet ziet men een stadt, alles is helder en ongemeen uitvoerig geschilderd. Doek op paneel, 48.8 x 92.5 f. 35.— de Bosch. Amsterdam, veiling J. Witsen, 16 Augustus 1790, No. 2. S XXI. Winter. Dorpsgezicht aan de oever van een met ijs bedekte rivier, met een menigte schaatsenrijders en wandelaars. Sneeuwlandschap. Paneel, 60 X 80. Hofstede de Groot noteerde hierbij; „Genre Hendrick Avercamp”. Toegeschreven aan Hendrick Avercamp. Amsterdam, veiling Mevrouw D. B. Vosmeer, geb. de Lange uit ’s-Gravenhage e. a., No. 4. S XXII. Winterlandschap. Paneel, 52 x 66. Toegeschreven aan Hendrick Avercamp, Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Maar meer in het genre van Brueghel. Ik durf niet te zeggen, wie de schilder is.” Amsterdam, veiling van Bochom Maas, e. a., 18 Maart 1902, No. 3. S XXIII. Gezicht op de IJsel. Vele kleine zeilvaartuigen, de meeste met de vlag in top, varen op de rivier. Op de voorgrond zijn een paar visschers bezig hunne netten te droogen, over de beheiing van de ingang van een haven. Onder geboomte een paar hengelaars. Rechts de huizenreeks eener stad. Paneel, 32 X 40. Toegeschreven aan Hendrick Avercamp. „Twijfelachtig”, volgens Hofstede de Groot. Amsterdam, veiling 19 Februari 1918. S XXIV. Winter. Een landschap onder de sneeuw bedolven. Op de bevroren vaart, die de streek doorsnijdt, eenige schaatsenrijders. Op de voorgrond een man en een vrouw bezig sprokkelhout op een kar te laden, die met een paard bespannen is. Paneel, 36 X 56. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Navolging Brueghel”. Toegeschreven aan Hendrick Avercamp. Amsterdam, veiling 9 December 1919, No. 4. S XXV. Ijsvermaak. Op een groote ijsvlakte vermaken talrijke schaatsenrijders zich. Links twee tenten, om chocolade of slemp te drinken. Dunne rook stijgt uit de daken op en kronkelt ten hemel, eenige witte wolkjes tegen de blauwgrijze lucht. De menigte verzamelt zich voor de tenten, waarbinnen alle plaatsen schijnen te zijn ingenomen. Op de voorgrond links een heer, in een zwartachtige mantel gewikkeld, met een hoofddeksel op, kijkt vanaf de oever het schouwspel aan. Eenige kinderen duwen hun slede voort. 23.5 X 4°> links gesigneerd A S en gedateerd 1632. Is een A. Verstralen. Amsterdam, veiling F. de Wildt, 30 November 1920, No. 1018. S XXVI. Wintergezicht. Een Winter-Gezigt, vol gewoel van Schaadseryders en Narresleeden op het ys, in de trand van de Stomme van Campen. Toegeschreven aan Hendrick Avercamp. Delft, veiling mr. G. van Vredenburch, 21 Mei 1784, No. 18. S XXVII. Landschap door van Campen. Op doek, 33.7 x 40.5. f. 5.—• Vermoedelijk niet van Hendrick Avercamp. ’s-Gravenhage, veiling Jacob Spex, 21 Mei 1777, No. 179. S XXVIII. Ijsvermaak. Paneel, 39 X 56. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Is mogelijk”. ’s-Gravenhage, veiling dr. A. Coomans de Ruiter, e.a., 16 Mei, 1911, No. 342, met afb. S XXIX. Wintertje, p. [= Paneel?] Toegeschreven aan of in de manier van Hendrick Avercamp. Haarlem, veiling H. D. G. de Maree en W. Horstink, 12 Mei 1817, No. 3. S XXX. Een Landschap. 49.4 x 37.7. Toegeschreven als van Campen aan Hendrick Avercamp. Leiden, veiling F. E. Day de Rivet, 24 September 1764, No. 141. S XXXI. Ijsvermaak. Talrijke personen van iedere leeftijd en sexe rijden of wandelen op het ijs van een groote rivier. Doek, 24 X 35. Toegeschreven aan „Havercamp.” Antwerpen, veiling Fr. Werbrouck, e. a., 12 September 1859, No. 90. S XXXII. Stadsgezicht. Toegeschreven aan Hendrick Avercamp. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Heet op de lijst Campe, dit is een vergissing voor ten Compe en van dezen schilder zal het stuk ook wel zijn.” Berlijn, Hohenzollern, 13 Mei 1890, No. 8. S XXXIII. Winterlandschap. Op het ijs van een rivier schaatsenrijders. Links op de oever gebouwen, geheel vooraan een man met een hond, die naar het ijsvermaak kijkt. Paneel, 46 X 63, op een op het ijs liggend stukje papier het jaartal 1660 [?]. Hofstede de Groot noteerde hierbij; „Volgens afb. eerder een A. van Stralen. Veel vroeger blijkens de costuums. Volgens A. Bredius van v. Schrieck.” Gekocht door Goudstikker. Bij hem gezien, geen v. Schrieck, misschien A. v. S. —— f-) J – – 1 Berlijn, veiling von Schacky auf Schönfeldt, 10 Maart 1914, No. 61, met afb. S XXXIV. IJsgezicht. Paneel, 34.5 X 6a. Litt./. G. van Gelder en N. F. van Gelder—Schrijver, Adam van Breen, schilder, p. 112. De krijtteekening in het Herzog Anton Ulrich Museum te Brunswijk zou de voorstudie tot dit schilderij zijn, dat dus aan Adam van Breen toegeschreven moet worden en op de veiling in 1918 als werk van Hendrick Avercamp vermeld is. Vgl. S 329 en S 330. Berlijn, veiling G. Stumpf, 7 Mei 1918, No. 56, met afb. op Tafel 18. S XXXV. Schaatsenrijders. Paneel, 34 X 52. Toegeschreven aan Hendrick Avercamp. Hofstede de Groot zegt; „Is een valsche A. van der Neer”. Brussel, veiling graaf Cavens, 23 Mei 1922, No. 6. S XXXVI. Bevroren Kanaal. Een groot aantal schaatsenrijders op een kanaal; op de voorgrond eene vrouw met een klein kind aan haar hand, voor wie een man bezig is, een slede op het ijs te zetten. Rechts een schip in het ijs vastzittend. Doek, 5 2 X 67. Uit verz. Essingh, veiling te Keulen in 1865, verkocht onder de naam van Bakhuizen. Toegeschreven aan Hendrick Avercamp. Keulen, veiling Neven, 17 Maart 1879, No. 24. S XXXVII. Winterlandschap. Rechts en op de voorgrond een dichtgevroren, breede watervlakte, waarop schaatsenrijders, sleden en pratende menschen in groepjes, links tusschen bladerlooze boomen en boschjes de huizen van een dorp met hun met sneeuw bedekte daken. Paneel, 45 X 59. Prijs: 295 R. M. Met de pen doorgehaald en er bij geschreven: „Heere Mans”. Meyer Berlijn [van der Burgh], Litt.: A. Bredius, Kunstchronik XXI, 475, „anderer Meister”. „Höchstens ein guter”. Keulen, veiling Brenken en Beschade, i April 1886, No. 4. S XXXVIII. Rivierlandschap. Op een groote watervlakte van een rivier op de voor-, middel- en achtergrond zeilbooten. De rechter- en linkeroevers perspectivisch goed trapsgewijze ingedeeld. In het midden links een schans. Paneel, 27 x 50, links op een bootje met het monogram gesigneerd. Afb. plaat 21. Toegeschreven aan Henddck Avercamp. Hofstede de Groot zegt: „Volgens de plaat andere hand." Keulen, veiling A. von Grand Ry, e. a., n Februari 1920, No. 648. S XXXIX. Een oude visscher met baard en zijne vrouw zitten in het riet aan de oever van een kanaal. De visscher zit op een mand met zijn pijp in de linkerhand, zijn rechterhand op zijn knie gesteund, spreekt hij met de vrouw, die op een vat naast hem, een visch schoonmaakt. Op de grond liggen visschen, pijp, vuurslag en steen. Rechts een bak met het monogram AA. Paneel. Tent. 1889, Leipzig. Prijs 26 R. M., kooper Graf Luckner. Volgens monogram een Arent Arentsz. Gabel, toegeschreven aan Hendrick Avercamp, bijgenaamd „de Stomme van Kampen”. Leipzig, cat. Wilh. Ambr. Barth, veiling 3 October 1853, p. 30, No. 75. S XL. Winterlandschap, met tal van personen op het ijs. Rechts op een heuvel een windmolen. In de verte een dorp, waarvoor sleden stilhouden. Paneel, 25 x 39, monogram op een schip rechts. Zie A. Verstralen, geschenk van Thieme als H. Avercamp. Leipzig, Museum der bildenden Künste, cat. 1888, No. 551. S XLI. Winterlandschap met talrijke figuren. Hierbij waren een Italiaansch landschap en twee figuurstudies. Het winterlandschap was aan Brueghel toegeschreven. Hofstede de Groot noteerde; „Schijnt mij eerder van Hendrick Avercamp.” Londen, veiling 31 Mei 1906, No. 97. S XLII. Winterlandschap, met boeren op de voorgrond. Paneel, 50 x 66.9. Hofstede de Groot noteerde hierbij; „Is van den zoogenaamden Meester der Winterlandschappen”. honden, veiling R. W., Pettigrew, 8 Februari 1929, No. 88. S XLIII. De zoogenaamde Avercamp is niet uit de XVIIe, maar A; 1800, door eenen dilettant geschilderd. Londen, veiling firma Sotheby, 16 Juli 1930, No. 83. S XLIV. Wintervermaak. De omtrekken van een stad met ijsvlakte, waarop talrijke schaatsenrijders en sleden. Op de oever wordt feest gevierd, rechts op een opgericht tooneel onderhouden acteurs de menigte onder een grijze hemel, met sneeuwwolken bedekt. Paneel, 45 x 78.5. Prijs; % 850.—. Louis I. Marion, Agent. Uit verz. Baron de Geer, Parijs. Volgens de afbeelding van een andere hand, maar toegeschreven aan Hendrick Avercamp. New-York, veiling F. Larache, 21 Maart 1929, No. 59, met afb. S XLV. Schaatsenrijders. Rechts verheft een boom zijn bladerlooze takken aan de oever van een dichtgevroren water, niet ver van een in het ijs vastzittend bootje. Talrijke schaatsenrijders in het midden. Op de voorgrond eene jonge vrouw in het rood, met masker voor haar gezicht, door een heer vergezeld. Paneel, 37 X 46. Toegeschreven aan Hendrick Avercamp. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Niet onaardig, maar andere hand.” Parijs, veiling [Jules] [Porges], 17 Juni 1924, No. 3. S XLVI. Wintervermaak op een stadsgracht, met weinig kleuren in de figuren. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Ik ken den schilder niet; hij staat dicht bij den meester A. V. S., maar is geen van beiden.” Parijs, veiling verz. Delaroff. S XL VIL Winterlandschap met tal van kleurige figuren. Aan beide oevers allerlei gebouwen, links een kerk en een versterkte toren, uit verz. Stummer, No. 10. Heette vroeger Brueghel. Toegeschreven door dr. C. Hofstede de Groot aan Hendrick Avercamp, vermoedelijk van Adam van Breen, Weenen, veiling Gonzaga, Lennor, Stummer von Tavarnollo, 20 April 1931, No. 2, met afb. REGISTER VAN ONDERWERPEN SCHILDERIJEN VAN HENDRICK AVERCAMP 1. Gebouwen: Stadhuis, S 324. Wachttoren, S 153. 2. Kasteden: bekende-. Het Hooge Huis te IJselmuiden, S 59. Het Huis de Werve te Voorburg, S VI. onbekende: S 5, S 10, S 15, S 117, S 122, S 257, S 326, S 359, S 411, S 430, S 434, S 111. 3. Plaatsen: Alkmaar, S XII. Amsterdam, S 1, S 246, (wapen van —) S 248, S XII. Antwerpen, S 414. Blokzijl, S 31. Dordrecht, S 123. ’s-Gravenhage, S 89, S 11. Gorinchem, S 503. Haarlem, S 206. Kampen, S 6, S 11, S 25, S 27, S 34, S 55, S 60, S 61, S 75, S 92, S 105, S 235, S 237, S 290. Rotterdam, S 125. Utrecht, S 14. Vollenhove, S 32. Voorburg, S VI. IJselmuiden, S 59. 4. Provinciën: Zeeland, (het wapen van), S 248. 5. Rivieren, enz.: de Amstel, S 282, S I. de Maas, S 123, S 132, S XX. het (Buiten-) Spaarne, S 206. de IJsel, S 290, S XXIII. 6. Personen: Prins Frederik Hendrik, S 89. Frederik V van de Pfalts, koning van Bohemen, bijgenaamd „de Winterkoning”, S 11. Prins Maurits, S 39, S 89, S 265. Spinola, S 89. Prins Willem 11, S I. Winterkoning, zie Frederik V. 7. Beroepen en Bedrijven: Brouwerij, S 55. Eendenjager, zie Jager (eenden-). Eendenkooi, S 155, S 300, S 301. Hengelaars, S 177, S 327, S XXIII. Jager, S 36, S 185, S 203, S 232, S 235, S 351. „ (eenden-), S 110, S 118, S 327, S 408, S 420. Kooplieden, S 417. Matrozen, S 430. Netvisschers, zie visschers (net-). Postwagen, S 171, S 209, S 213, S 218, S 222. Schoenmaker, S 297. Sprokkelaars, S XXIV. Visschers, S 84, S 93, S 96, S 101, S 102, S 125, S 130, S 135, S 165, S 165, S 182, S 183, S 186, S 191, S 200, S 201, S 202, S 208, S 216, S 234, S 235, S 252, S 270, S 309, S 4:7, S 421, S XXXIX. „ (net-), S 24, S 139, S 250, S 369, S 375, S 388, S 428, S XXIII. Vogelkooi, S 294. Zoetelaars, S 102, S 275. 8. Sport, enz.: Bal (landelijk-), S 315. Closbaan, S 91. Kolfspelers, S 41, S 44, S 57, S 58, S 76, S 102, S 253, S 257, S 411, S 434. Ruiters, S 377, S 390, S 409; (ruitergevecht) S 362. Valkenjacht, S 317. 9. Figuurstudies: S 357. 10. Dieren: Ooievaars, S 408. 11. Jaargetijden: S 91. 12. Zomerlandschap: S 49, S 67, S 68, S 86, S 99, S 119, S 120, S 167, S 226, S 269. OPMERKINGEN TEEKENINGEN Bij de bewerking der teekeningen is het voor de schilderijen gebruikte systeem toegepast. Aangezien ook bij de landschappen van Hendrick Avercamp het overwegend aantal door winters gevormd wordt, zijn deze, evenals bij de schilderijen, nóch afzonderlijk opgesomd, nóch in het register op de onderwerpen opgenomen, terwijl eveneens vage aanduidingen, als: „een gezigtje, een sledevaart, een stil water, een stuk, een studie vaneen beeld, een vrouwtje, een watertje met schepen, twee zeetjes,” zonder maten of prijsopgaven uitgevallen zijn. Bij de teekeningen zijn afzonderlijke rubrieken ƒ. en g. voor toeschrijvingen en copieën opgenomen, ook deze zijn met Romeinsche cijfers gedrukt. De maten der teekeningen zijn in millimeters aangegeven; de oude maten zijn eveneens zoo goed mogelijk herleid. De hoogte is als regel voor de breedte genoemd. De afkorting T met cijfer heeft betrekking op teekeningen van Hendrick Avercamp, terwijl ook hier ter onderscheiding de hoofdletters B.A. toegevoegd zijn, wanneer zij van Barent Avercamp’s hand zijn. De letter G is de beginletter van het woord gravuren, die naar door de beide Avercamps vervaardigde teekeningen gemaakt zijn. 11. TEEKENINGEN a. Gedateerde Ti. Landschap met uitzicht op een rivier. Op de helling van een naar rechts kronkelende rivier verheft 1613 zich een oud gebouw, een ruïne, door hoornen omgeven; een ruiter en een voetganger op de voorgrond, (in Penteekening met kleuren, ovaal, 138 x 191, gesigneerd met het monogram en „avercamp F.” dorso). In dorso in oud, XVIIe eeuwsch handschrift: „Hendrick avercamp heeft mij dit ge levert (?) den 28 Januari 1613 in Campen”. Uit verz. Heimsoeth; veiling W. P. Knowles te Amsterdam, 16 Mei 1899, No. 6; veiling verz. Mos te Arnhem, No. 135; veiling jhr. Alfred Boreel, e.a., te Amsterdam, 15 Juni 1908, No. 17. Prijs f. 38.—. Vroeger te Maartensdijk, verz. F. Lugt. Afb. XXXIX, plaat XX. T. 2 Zeestrand met stoffeering. Rechts een meisje op de rug gezien met een tobbe, links woelige zee met 1617 verscheidene schepen. Aquarel, 185 x 293, rechts beneden gesigneerd met het monogram, gedat. 1617. Hersteld. Aanwinst 1902 uit verz. von Beckerath. Voor eenzelfde onderwerp vgl. T 29 en T 57. Berlijn, Kupferstichkabinett, cat. 1930, No. 5363 met afb. T3. Het IJ [bij winter], op het tweede plan de Volewijk. De Stomme van Campen f., 1620”, volgens de 1620 rlnrcolf* flontf^lr^nino(in dorso). Penteekening met kleuren, 130 x 180. Uit veiling E. de Burlett, te Amsterdam, 15 April 1807, Kunstboek B, No. 10, waar zij als; „De Vogelwijk te Amsterdam” voorkomt; uit Atlas Wurfbain, veiling te Amsterdam, 20 Januari 1899, No. 200. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Fraaie teekening in kleuren, maar naar het mij voorkomt, een gezicht bij Kampen voorstellende omstreeks 1625.” Wij houden de afbeelding eveneens voor Kampen. Amsterdam, Prentenkabinet, A 4198. T4. Wintervermaak. Penteekening met kleuren, 185 X 280, gesigneerd met het monogram, gedat. 1623. 1623 A£b. Handzeichnüngen alter Meister im Leipziger Museum von Hermann Voss, S. I—l6.1—16. Zeitschrift für bildende Kunst, N. F. 24, S. 227, Leipzig, E. A. Seemann. Tent.: Zomer 1913, inv. 1913, No. 251, afb. 12. Leipzig, Museum der bildenden Künste, Inv. 329. T5. Zomerlandschap met breede, zich splitsende rivier, vol bootjes, schepen en visschers, Penteekening 1624 op blauw papier, 191 x 281, gedat. beneden in het midden 1624. De toeschrijving kan juist zijn. Amsterdam, kunsthandel dr. N. Beets. T6. Ijsvermaak met ar, molen rechts, wijzende man links. Penteekening met kleuren, 150 X 200, beneden 1630 links gesigneerd met het monogram. Uit verz. Vis Blockhuyzen; uit veiling S. Feitama te Amsterdam, (in 16 October 1758, No. 31, Kunstboek; samen met No. 30 door W. Schellings f. 4—5, aan Ploos van dorso). Amstel; uit veiling C. Ploos van Amstel; uit veiling A. Strater te Stuttgart, 10 Mei 1898, No. 1080. In dorso moet vermeld staan: „Dit heeft de Stom tot Campen gedaen Cost 6 gr. [voor groeten ?] ad [anno ?] 1630 dat is veel meer waerjdl] is genaemjt] He[n]dric van Avercam zijn const is in goed estym.” Vgl. T 36. Wij houden de teekening te Hamburg voor de origineele. Hamburg, Kunsthalle, No. 3264. Afb. XLV, plaat XXIV. b. Bekende bewaarplaatsen binnenland T7. Schaatsenrijders. Teekening met kleuren, 180 x 280. Afb. Beeldende Kunst, jrg. 3, No. 5. Aerdenhout, verz. mevrouw de weduwe E. J. Dorhout Mees. TB. Visscher, zijn net binnenhalend. Een visscher, staande in de weide, haalt zijn net, waarin enkele visschen, binnen; links aan de overkant van de vaart een jongen in een bootje; een molen op de weide aan de overzijde; op de achtergrond een dijk met steenen sluisje, waarbij een schuit; achter de dijk een spitse kerktoren. Visscher: donkerblauwe muts, lichtbruine boezeroen met rood baaien hemd en blauwgroen vest; bruine baaien broek en waterlaarzen. Aquarel, gedoubleerd, 145 x 195, rechts beneden met het monogram gesigneerd. Uit verz. P. Langerhuizen Lzn., veiling 29 April 1919 te Amsterdam, cat. No. ij, voor f. 200.—. aan het Prentenkabinet. Tent. Langerhuizen te Leiden, 1902, No. 1. Amsterdam, Prentenkabinet 19.29. T 9. Op weg naar de markt. Winterlandschap met sneeuw; twee boeren achter elkaar, de voorste met ganzen, de andere met een mand. Penteekening in bruin met kleuren, 169 x 146. Uit veiling j. D. Nijman te Amsterdam, 19 Maart 1798, Kunstboek O, No. 1, verz. Jac. de Vos, 30 October 1833, No. 6, Prijs f. 250.; aan Langerhuizen; uit veiling P. LangerhuizenLzn., 29 April 1919 te Amsterdam, No. 15, afb. plaat I aan het Prentenkabinet. Prijs f. 540.— Litt. zie: Vereeniging tot Bevordering van Beeldende Kunsten 1926. Reproducties naar teekeningen van oud-Hollandsche Meesters met tekst van jhr. H. Teding van Berkhout, met afb. Afb. M. D. Henkd Le Dessin Hollandais des Origines au XVIIe siècle, planche XXL In dorso: enkele potloodschetsen van zeilende schepen, zeilend schip, man in wintertooi. Amsterdam, Prentenkabinet, No. 19.30 T 10. Landschap met een hoerenhuis, met afgesloten stuk land, waarop men aan het zaaien is. Langs de muur een landweg met drie personen en twee koeien. Penteekening, licht geaquarelleerd met blauw, groen en rood, gewasschen met 0.1.-inkt, watermerk; 131 X 190, op de muur gesigneerd met monogram. Uit veiling D. Muilman te Amsterdam, 29 Maart 1773, Kunstboek D, No. 251. Aan Fouquet samen met No. 250, f. 70.—. Uit verz. Isendoorn a Blois. Aanwinst 1879. Amsterdam, Prentenkabinet, A 21. T ii. Winterlandschap met kolfspelers. De jager links vertoont een vischotter aan twee visschers. Penteekening met kleuren, 202 x 335; op een paaltje links met het monogram gesigneerd, gedoubleerd. Afb. M. D. Henkel Le Dessin Hollandais des Origines au XVIIe siècle, planche XXXIV. Naar deze teekening bestaat een gravure door H. Spilman, zie tent. Zwolle 1882, No. 1171, G 10. Uit verz. Jac. de Vos Jz. aan Coster, veiling 22 Mei 1883, No. 3, aan Coster, f. 400.—; 1883 voor f. 450.— verworven. N.B. Deze teekening vertoont punten van overeenkomst met de door Symon Fokke vervaardigde gravure de Haarlemmermeer, Ao. 1625. Amsterdam, Prentenkabinet, A 240. T 12. Yisscher neemt visch uit zijn schepnet; naast hem een jongen met schepnet over de schouder; op de weg een varken, een ruiter, een postwagen (met het Kamper wapen?) langs de trekvaart, levendig verkeer van ruiters en voetgangers, aan de overzijde weide met koeien. Aquarel; pen en penseelteekening, 193 x 310, gesigneerd links beneden met monogram. Uit veiling N. Albrechts, e. a., te Amsterdam, 11 Mei 1772, No. 132, prijs f. 71.—; uit veiling Ploos van Amstel, 1800, uit veiling W. P. Kops te Amsterdam, 14 Maart 1808, Kunstboek A, No. 11, aan Josi f. 31.—. uit veiling Jac. de Vos, 30 October i 833, Kunstboek I, No. 3. Prijs f. 64. —Jac. de Vos Jaczn, 22 Mei 1883, No. 4, aan Schöffer. Prijs f. 635.— (met No. 3?) uit veiling Jac. de Vos, vereeniging Rembrandt. In dorso in XVIIIe eeuwsch handschrift: „Hendrick Avercamp f. Stomme van Campen”. Afb. 2 in E. W. Moes Handzeichnungen der hollandischen und vlamischen Schule im königl. Kupferstichkabinett zu Amsterdam, Bd. I. 205. Amsterdam, Prentenkabinet, A 241. T 13. Schets van een eendenjager. Achterzijde niets bijzonders. Potloodteekening 17 r x Ix7. Herkomst onbekend. Amsterdam, Prentenkabinet, A 684. Afb. XLVI, plaat XXV. T 14. Man en vrouw op oever staande, links visscher met hooivork en mand, rechts vischvrouw met mand, in de verte schaatsenrijders, enz., silhouet stad. Zwart krijt teekening, met hier en daar rood krijt gehoogd en geel krijt, 190 X 274, gesigneerd: „de Stomme Fecit.” Uit album Terborch, uit veiling L. T. Zebinden uit Zwolle, te Amsterdam Juni 1866. Aanwinst 1887. Amsterdam, Prentenkabinet, A 1147. T 15. Kustlandschap met wachttoren en schepen. Aan een rotsige kust, links met een stad in de verte liggen in een baai een aantal XYIle eeuwsche schepen ten anker of zijn zeilende, men onderscheidt sommige kleinere vaartuigen met Latijnsche zeilen; op de voorgrond voor de rotscoulissen een wachttoren met vuurbaak, aan de voet daarvan eenige rijen wijnvaten; enkele mannen liggen voor op de kust, een roeiboot is aan de wal gemeerd. Penteekening op blauw papier, gedeelte gewasschen 0.1.-inkt; rots en wachttoren zijn met rood krijt gehoogd, gedoubleerd, 180 x 290, links onder „Stomme Fecit.” Uit album Terborch, uit veiling L. T. Zebinden uit Zwolle, te Amsterdam Juni 1886. Amsterdam, Prentenkabinet, A 1148. Afb. XXXVII, plaat XIX. 16 T 16. Schaatsenrijders, blauwe grond, donkere tinten der personen; blauwe broek persoon rechts, bruin buis en roode pet; vrouw: rok rood, zwart; rijdende man groenachtig, tweede man van rechts gedachtig, de linker bruinachtig, slede bruin. Penteekening, geaquarelleerd, 93 X 168. Herkomst onbekend. Afb. Beeldende Kunst, jrg. 5, No. 96. Amsterdam, Prentenkabinet, A 2430. T 17. Zomerlandschap. Vrouw, karbies op haar hoofd dragend, rood jak, bruine rok, weg bruin, blauw verschiet. Penteekening met kleuren, 130 X 185. Uit verz. Vis Blokhuyzen, 1871, verz. Ellinckhuyzen, 1878, verz. Schöffer 1893, Pitcairn Knowles, 1895. Amsterdam, Prentenkabinet, A 3399. Afb. XL, plaat XXL T 18. Eendenjager. Man met omgekeerd geweer op schouder met hond, doode eenden aan zijn gordel hangende, staat bij paal, roode halsdoek en wanten, groen gewaad, sleden op het ijs, de verte is blauw en met kleurtjes. Penteekening met kleuren, 152 X 192, gesigneerd rechts onder het hek met monogram. Geschenk mevrouw de weduwe Beels van Heemstede—van Loon, April 1898. Amsterdam, Prentenkabinet, A 3738. T 19. Man en vrouw op bruggetje, met afsluitboom, doode eend op brug en barbies met vogels, jongen met bijl, in de verte schaatsenrijders en galg, vergezicht. Penteekening met kleuren, 151 X 237. Uit veiling C. Ploos van Amstel, Jac. Cornsz., 3 Maart 1800, Kunstboek H, No. 21. Aan Andriessen f. 2310. Uit veiling G. van Kossem te Amsterdam, 8 Februari 1773, Kunstboek A, No. 66. Aan van der Dussen f. 34. ; uit veiling van der Dussen te Amsterdam, 31 October 1774, No. 313. Geschenk mevrouw de weduwe Beels van Heemstede—van Loon, April 1898. Amsterdam, Prentenkabinet, A 3739. T 20. Wintervermaak buiten de Veenepoort[?] te Kampen. Pen- en penseelteekening met kleuren, 133 X 203, gesigneerd beneden rechts met monogram. Uit verz. Coster, 1875. In dorso: potloodteekeningen van schaatsenrijdende menschen, prikslede. Wij meenen op deze teekening Beatrix Peters Vekemans, weduwe Avercamp met hare twee kleinkinderen Barent en Elisabeth te herkennen. Op het ijs rechts Lambert Avercamp met zijne vrouw Tanneken Symons. Als „Ijsvermaak” afb. 2 in E. W. Moes Handzeichnungen der hollandischen und vlamischen Schule im königl. Kupferstichkabinett zu Amsterdam, Bd. I, 205. Afb. Beeldende Kunst, jrg. 4, No. 14, zwart en gekleurd. Amsterdam, Prentenkabinet. T 21. Zomerlandschap. Op de voorgrond water, geheel links zijn drie visschers met een roeibootje en netten bezig. Aan de overzijde een van links komende weg, die in het midden een hoek naar rechts maakt, op de weg een ruiter bij een huisje, verderop woningen en twee molens. Op de achtergrond een kerkje in geboomte, in het verschiet een heuvelrij. Penteekening met kleuren, onvoltooid, slechts één visscher gekleurd, 224 X 316. Teekening uit album Terborch, die als werk van onbekenden meester voorkwam, uit veiling L. T. Zebinden uit Zwolle, te Amsterdam Juni 1886. x) Amsterdam, Prentenkabinet. No. 1242. T 22. Wintergezicht, Op de voorgrond eene vrouw met een ijsslede en visschers. Penteekening met kleuren, 90 x 150. Amsterdam, Museum Fodor, cat. 1863, No. 4. T 23. Ijsvermaak. Penteekening met kleuren, 140 X 195, gesigneerd links beneden op den weg met het monogram. Amsterdam, Museum Fodor, cat. 1863, No. 5. T 24. Studieblad met drie figuren, a. Man, in groote mantel gehuld, naar rechts loopend, op rug, en profil. h. Man, in groote mantel gehuld, naar voren loopend. c. Oude man, op stok steunende, a. 93 X 45, b. 102 X 71, c. 97 X 50. Uh verz. hl. 8,, Bonden; A. H., Parijs; S. L. van Looy te Amsterdam, gekocht kunsthandel R. W. P. de Vries, 26—27 Juni 1928 te Amsterdam. Amsterdam, kunsthandel dr. N. Beets. T 25. Studieblad met drie figuren, a, b. Vrouwen, borstbeelden; c. Man, borstbeeld; a. 48 X 46, b. 44 X 45, c. 31 X 30, 3 stuks. Penteekeningen met kleuren. Uit veiling H. 8., e. a. te Amsterdam, 26 Juni 1928, No. 9. Prijs: £. 130.—. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Alle echt, maar onbeteekend. Amsterdam, kunsthandel dr. N. Beets. 1) Moes spreekt van twee teekeningen, zie tekst p. 94; in een oude catalogus worden evenwel drie stuks genoemd. De laatste lezing blijkt de (uiste te zijn, vgl. T 14. T 13 en T 21. Deze drie teekeningen zijn uit het familie-album Terborch gelicht. T 26. Studieblad met drie figuren, a. Man, in groote mantel gehuld, naar links loopend; h. Man in mantel, op rag gezien, c. Man met bef, 3 stuks. Penteekeningen met kleuren, 100 x 57. Uit veiling H. 8., e. a., te Amsterdam, 26 Juni 1928, No. 5, afb. plaat I. Prijs: f. 180.—. Amsterdam, kunsthandel dr. N. Beets. T 27. Costuumstudies, twee stuks. a. Man met hooge hoed op, in roode mantel gehuld, b. Vrouw, op de rug gezien. Penteekening met kleuren, 74 x 29. Prijs f’ 45’— veiling W. van Gogh, e.a., 2 December 1913 te Amsterdam. Amsterdam, kunsthandel dr. N. Beets. T 28. Twee portretten, a. Man, onbekend, met grooten hoed; h. Vrouw, onbekend, met effen wit mutsje. Penteekening op perkament, a. 163 X 131 b. 162 X 124 beide in dorso bovenaan met het monogram gesigneerd. Ö Ö Amsterdam, kunsthandel dr. N. Beets. T 29. Stormachtig weer. Penteekening met kleuren, gesigneerd met het monogram. Uit verz. de Kat, veiling te Rotterdam, 4 Maart 1867, No. 16, aan Joh. de Clercq. Prij sf. 1.2 5. Voor eenzelfde onderwerp vgl.T. 2enT. 5 7 Amsterdam, verz. mr. Chr. van Eeghen, 1918. T 30. Figuurstudie. Staande man. Penteekening met kleuren, 115 x 55. Vraagprijs f. 150.—. Uit magazijncatalogus R. W. P. de Vries, I, p. 2, 1929. N.B. Het zou mogelijk zijn, dat deze teekening van de hand van Barent Avercamp was. Amsterdam, verz. C. G. ’t Hooft. T 31. Potvisch op het strand. Teekening in kleuren, 162 x 288, links beneden: „Stomme van Campen.” N.B. In het Rijksmuseum te Amsterdam is een gravure van een „Potvisch, aangespoeld aan het strand te Noordwijk, 28 December 1614, uitgave E. Maaskoop, Amsterdam 1796”. Dergelijke visschen zijn herhaaldelijk dood op het strand geworpen. Amsterdam, verz. J. Q. van Regteren Altena. T 32. Vier gewasschen penteekeningen, voorstellende boerenhui2en, kinderen op het ijs, visschers en paardentuig. De laatste was bij wijze van vraag aan J. de Gheyn toegeschreven, maar is volgens Hofstede de Groot zeker een teekening van Hendrick Avercamp. ’s-Gravenhage, tentoonstelling de Stoers, cat. 1898, No. 81. T 33. Winterlandschap met twee schaatsenrijders, de een in het b'.auw, de tweede in het rood. s’-Gravenhage, vroeger verz. Hoogendijk, No. 38. T 34. Wintervermaak, met kolfspelers. Teekening op papier, 150 X 2.00. ’s-Gravenhage, verz. mevrouw H. Kröller—Müller. T 35. Jongen naar links loopend. Hij draagt een mandje op zijn schouder, houdt een doode vogel in zijn hand. Verderop twee kinderen bij een slede. Penteekening met kleuren, 167 X 138, met latere hand gemerkt „Havercamp”. Uit veiling J. Kneppelhout, e. a., te Amsterdam, 9 Maart 1920, No. 12. ’s-Gravenhage, verz. mevrouw H. Kröller— Müller. T 36. Wintervermaak. Schaatsenrijders en een jongetje op een prikslee op een breede rivier. Rechts op de achtergrond een windmolen, waarbij een ingevroren schip, links een kerk met een stompe toren. Op de voorgrond links bij een boom een toeziend paar. Penteekening met kleuren, in x 195, links beneden met het monogram gesigneerd. Afb. Becker, 1 landzcichnungen Sammlung Hofstede de Groot, No. i. Tent. Leiden, 1903, No. 71; ’s-Gravenhage, 1916, I, No. 8. Uit verz. J. Goll von Franckenstein. Uit veiling M. von Heyl te Herrnsheim, Stuttgart, 25 Mei 1903 aan dr. C. Hofstede de Groot. Wellicht een copie, vgl. T 6. Groningen, Museum, schenking dr. C. Hofstede de Groot, 1914, No. 3. T 37. Koekebakster bij een tent. Penteekening met kleuren, 123 x 164. Vermoedelijk naar deze teekening de gravure van H. Spilman, zie G. 11. Uit veiling C. van den Berg te Haarlem, 29 Augustus 1775, No. 80. Prijs: f. 12.— Twee visschers in een boot. Penteekening met kleuren, 84 x 255. Groningen, Museum, cat. schenking dr. C. Hofstede de Groot, 1931, Nos. 27—28. T 38. Schaatsenrijders. Sleden, visschers, die bijten in het ijs hakken en deftig gekleede toeschouwers. Het verschiet is helder, blauwgrijze, roodgestreepte, winterachtige lucht; de kleuren worden in het ijs weerspiegeld. Penteekening met kleuren, 111 X 195, links gesigneerd met het monogram. Uit verz. Goll van Franckenstein. VeilingM.vonHeyl te Herrnsheim, Stuttgart, 25 Mei 1903. Tent. Leiden, Lakenhal, 1916. Litt.; 3 korte artikelen van dr. Hofstede de Groot en dr. Hirschmann over deze tentoonstelling. Dr. Hirschmann; Cicerone 1916 S. 400 und 1917 S. 7 und 199 ff. Uitgave Prof. dr. Felix Becker, 1923. Groningen, Museum cat. schenking dr. C. Hofstede de Groot, No. 29. T 39. Overijselsch zomerlandschap. Twee wegen, waarlangs boerderijen, de een rechts en de ander links van de voorgrond uitgaande, omzoomen een kolk en vereenigen zich in het midden op de tweede grond tot een zich in het verschiet kronkelende weg, waaraan twee molens staan en die langs de oever van een rivier gaat. Rechts boerderijen en geboomte; in het verschiet boerderijen en dorpen met kerktorens. De lucht is bewolkt. Penteekening in kleuren, 185 X 294, gesigneerd met het monogram. Haarlem, Museum Teyler, cat. 1904, Portefeuille O*, No. 1. Afb. Lil, plaat XXX. T 40. Winter. Op het ijs op de voorgrond loopt een heer, die men op de rug ziet, gekleed met donkergrijze mantel en grijsvilten hoed op. Rechts een oud mannetje, op zijn stok leunend. Links staan twee boeren waarvan een de handen op de rug houdt, waarin hij het touw van een slede, met een vat erop, vasthoudt, met elkander te spreken. Op de tweede grond schaatsenrijders en een ijsslede met hooi beladen, die door twee mannen voortgeduwd wordt. Lucht helder, verschiet vlak. Penteekening in kleuren, 90 x 177. Haarlem, Museum Teyler, cat. 1904, Portefeuille O*, No. 2. T 41. De Vogelvanger. Op de voorgrond op het ijs staat een boer in grauw bruine overjas, waterlaarzen aan, bonten muts op, voorover op een vischkaar geleund, waarbij een kooi met eenden, te kijken naar de bevroren watervlakte, waarop zich eenige vogels bevinden. In het verschiet schepen en links een stad met kerktoren; in de lichtbewolkte lucht vliegen twee eenden, verderop andere vogels. Penteekening in kleuren, 157 X 245, gesigneerd met het monogram. Haarlem, Museum Teyler, cat. 1904, Portefeuille O*, No. 3. Afb. XLI, plaat XXL T 42. Riviergezicht. Aan de oever links een jonge boer met een muts en een rood buis, bruine broek en omgeslagen blauwe kousen, die een stuk been bloot laten. Hij staat rechtop, % naar rechts kijkend, en houdt een hond vast. lets verder naar rechts een heer, die een hond aan een lijn houdt, die hij drinken laat uit de rivier. In het verschiet op de andere oever een kerk met toren, op het water zeilschepen. Links op de helling een heer. Teekening met kleuren 130 X 183, gesigneerd met het monogram. Uit veiling S. Fokke te Amsterdam, 6 December 1784, No. 248. Wij meenen in den heer, die de hond drinken laat, Lambert Avercamp te herkennen. Haarlem, Museum Teyler, cat. 1904, Portefeuille O*, No. 4. T 43. Aan de rivieroever. Costuumstudies van een jongmensch en eene jonge dame. De jonge man, rechts staande, in een lichtgroen costuum, een geplisseerde halskraag, met een groote grijsvilten hoed op en een mantel, die over de linkerschouder teruggeslagen is, kijkt naar zijne gezellin, welke in het midden op de rug gezien is en links voor %, naar rechts kijkend. Haar costuum bestaat uit een witte muts met kanten punten, gepijpte kraag, met aansluitend zwartzijden japon; bij de linkerfiguur zijn mouwen en onderkleed geel, bij de middenfiguur respectievelijk rosé en lichtgroen. Rechts en links op de rivier zeilbooten. Penteekening met kleuren, 168 X 216, met het monogram gesigneerd. De personen stellen waarschijnlijk Femmetje Avercamp, van voren en op de rug gezien voor, met Hendrick (?), haren broeder – schilder. Vergelijk figuurstudie Windsor, Royal Library, No. 6493 T 163, verder T 327 en T 398. Uit veiling J. Witsen te Amsterdam, 16 Augustus 1790, Kunstboek G, No. 9 aan Yver. Haarlem, Museum Teyler, cat. 1904, Portefeuille O*, No. 5. Afb. 111, tekst p. 52. T 44. Ijsvermaak. Op de voorgrond, in het midden van een bevroren, breede rivier, staat eene vrouw uit de deftige burgerstand, in zwart zijden overkleed, lichtgele onderrok, wit linnen schort, de handen in een met bont omzoomde mof gestoken. Rechts een schipper, op de rug gezien, aan het schaatsenrijden, links een boersch type bezig iemand schaatsen onder te binden. Achter de vrouw vier heeren uit goede stand, waarvan twee in mantels gehuld, bezig met kolven. Links op de tweede grond een koopman met balans en schalen in de hand bij een kruiwagen, bezig koopwaar af te wegen en aan een jongen, die voor hem staat, aan te bieden, daarnaast eene boerin, die in de zak tast, om te betalen. Rechts van deze groep een jongen op een prikslede en andere figuren. Op de derde grond links rietmaaiers, die het gesnedene op sleden laden. Naar het midden schaatsenrijders, arresleden, enz. In het verschiet links boerewoningen, rechts eenige vaartuigen; lucht helder. Penteekening in kleuren, 190 x 310, gesigneerd met het monogram. Af b. Plate9inJ. H. J. Mellaart : „Dutch Drawings of the Seventeenth Century, with seventy-two Illustrations in collotype, 1926, London, Ernest Benn Limited. N.B. De maten zijn onder Plate 9 als 190 x 377 opgegeven. Haarlem, Museum Teyler, cat. 1904, Portefeuille O*, No. 6. T 45. Kolfspelers op het ijs. Twee heeren uit goede stand in zwart buis en broek met platte, witte kraag om de hals, een zwart vilten hoed op, waarvan een op een kolfstok leunt en de ander de bal tracht te slaan. Een derde, in wijde, lichtbruine overjas, met bontmuts op, de kolfstok in de hand, komt op schaatsen naar hen toe. Links een man en vrouw op schaatsen, in gesprek met een heer en dame, die op de rand van een schuit zittende, de schaatsen aanbinden. Op de voorgrond rechts komt een boer, in lichtgroene kiel, bontmuts op, emmer in de linker- en een bijl in de rechterhand van het ijs. Achter hem eene vrouw op het ijs met de ragnaar den toeschouwer gekeerd, de overrok van zwarte stof over het hoofd geslagen. Een deftig heer, met paarsgrijze mantel om en een grijs vilten hoed op, staat naar de kolfspelers te kijken. Naast hem twee jongens, waarvan de een zich de schaatsen aanbindt. Op de derde grond links een boerderij met opgaand geboomte, op het ijs een man, die eenden in de bijt voor de boerderij voedert. Links schaatsenrijders, arre- en ijssleden, in het verschiet een dorpskerk en boerderijen in geboomte. De lucht is helder, horizon lichtbewolkt. Penteekening in kleuren, 176 x 303, gesigneerd met het monogram. Haarlem, Museum Teyler, cal. 1904, Portefeuille O*, No. 7. T 46. Winterkoning [?] met familie op het ijs. Frederik V, keurvorst van de Pfalts, en zijne gemalin prinses Elisabeth, dochter van Jacob I, koning van Engeland, zijn in 1620 uit Bohemen naar de Nederlanden gevlucht, in hun gevolg bevond zich als hofdame Amalia van Solms, met wie Frederik Flendrik huwde. In 1626 hebben zij Kampen bezocht; in 1613 gehuwd, zal hun oudste zoon Hendrik, die in 1629 op weg van Haarlem naar Amsterdam in de Hallesloot verdronk, ongeveer 12 jaar oud geweest zijn. Op de achtergrond de St. Jacobskerk te ’s-Gravenhage met het hooge koor en de raadhuistoren, op het ijs schaatsenrijders en een arreslede met één paard, die op de gravure van C. Ploos vanAmstel1) ontbreekt, gezien van de Varkensmarkt. Op de origineele teekening ontbreken het opschrift, het jaartal 1621 en het monogram. Penteekening in kleuren, 189 X 241. Litteratuur: Vaderlandsche Letteroefeningen, 1766, VII, stuk I, p. 159, vlgg. Mr. J. Nanninga Uitterdijk: Het een en ander over Hendrik Avercamp, bijgenaamd „de Stomme van Campen” in Oud-Holland, 111, p. 210—234. Haarlem, Museum Teyler, Cat. 1904, Portefeuille O*, No. 8. Afb. LVI, plaat XXXIII. T 47. Visschersfamilie bij de vangst. Penseelteekening, met de pen verscherpt, met kleuren, 127 x 182. Haarlem, verz. F. Koenigs, No. H 13. T 48. Winterlandschap met schaatsenrijders. Penteekening met kleuren, 171 x 317. Haarlem, verz. F. Koenigs, No. FI 14. T 49. Schepen aan de mond van een vaarwater. Penteekening op zwart krijt, met kleuren, 137 X 277. Uit verz. R. von Liphart en R. Ph. Goldschmidt. Haarlem, verz. F. Koenigs, No. H 32. T 50. Winterlandschap met ophaalbrug en gehucht rechts. Penteekening met kleuren, 110 X 177. Haarlem, verz. F. Koenigs, No. H 95. Afb. XXVIII, plaat XIII. T 51. Landschapje met een met paard bespannen slede op het ijs. Penteekening met kleuren, 106 x 145. Uit verz. Ploos van Amstel, R. von Liphart en R. Ph. Goldschmidt. Haarlem, verz. F. Koenigs, No. H 168. T 52. Moeder en zoons. Zwart krijt en penteekening met kleuren, 147 x 137. .'O' I / / / De personen van links naar rechts zijn vermoedelijk Beatrix Peters Vekemans, weduwe Avercamp, met hare drie zoons Everhardus Barentsz. Avercamp, Lambert Barentsz. Avercamp en Hendrick Avercamp, bijgenaamd „de Stomme van Campen”. Haarlem, verz. F. Koenigs, No. H 252. Afb. I, tekst p. 44. T 53. Visschers op het ijs. Penteekening in kleuren; papier gedoubleerd, 89 x 120. Tent. Leiden, 1915, No. 1. Rept. in de Amsterdammer, No. 2011. Gekocht te Amsterdam, veiling W. F. Piek, 1 Juni 1897, No. 3. Reproductie in J. J. de Gelder: Honderd Teekeningen, enz. No. 16 op oorspronkelijke grootte. Leiden, Prentenkabinet Rijks-Universiteit, No. 12. T 54. Visschers, hunne netten binnenhalend. Zes visschers staan tot aan de knieën in het water, om hun netten in te halen. Rechts een visscher in een bootje. Aan beide oevers graast vee. Zeilschepen, varende en gemeerd, eenden met eendenkooi. Kampen op de achtergrond. Penteekening met kleuren, 15c x 205, links gesigneerd met het monogram. Uit verz. Langerhuizen 29 April 1919, No. 14, met afb.; plaat 2. Aan de Firma Frederik Muller & Co. Prijs; f. 330.— Vroeger te Maartensdijk, verz. F. Lugt. Afb. XXXIV, plaat XVII. *) In zijn uitgave: „Imitations de dessins d'après les maitres les plus cëlèbres, T 55. Eendenjager met eenden en bijl. Links baken, rechts galg. Penteekening met kleuren, 130 X 185. Uit verz.: Rolas du Rosey. Aangekocht Mei 1927 uit verz. Prinz Reuss. Vroeger te Maartensdijk, verz. F. Lugt. T 56. Schip wordt naar buiten gesleept. Vijf man trachten het schip te sleepen, rechts 3 huizen. Overtoom bij Haarlem? Penteekening met kleuren, 160 X 290, onvoltooid. Aangekocht 1922. Vroeger te Maartensdijk, verz. F. Lugt. T 57. Stormachtig weer. Charmante kinderlijke teekening, geheeten: „Een ongeluk op de Zuiderzee”. Men tracht vanaf een vaartuig een heer uit het water te halen. Penteekening met kleuren, 142 X 198, rechts gesigneerd met het monogram. Voor eenzelfde onderwerp vgl. T 2 en T 29. Uit veiling Piek te Amsterdam, i Juni 1897, No. x, aan Langerhuizen. Prijs £ 19.—; uit veiling P. Langerhuizen Lzn. te Amsterdam, 29 April 1919, No. 12, met afb. Prijs £ xBo.— aan de Firma Frederik Muller & Co. Vroeger te Maartensdijk, verz. F. Lugt. T 58. Studieblad met drie figuren, a. Vrouw, penteekening met kleuren, 120 X 50; b. Man van voren en achteren, alsvoren, 95 X 82; c. Zittend vrouwtje, met wit mutsje op omgekeerde vischmand, alsvoren, 115 X 72. Verz. C. Fairfax Murray, Londen; veiling Hotel Drouot, 1877, Parijs. In dorso: „Hendrick Avercamp alias de Stom van Campcn”. Vroeger te Maartensdijk, verz. F. Lugt. T 59. Figuurstudie, zittend vrouwtje. Handen onder schort; blauwe schort, verder bruin. Penteekening met kleuren, no X 58. Vroeger te Maartensdijk, verz. F. Lugt. T 60. Een Riviergezicht of Trekvaart. Op de rivier een hooischuit, die door een paard getrokken wordt, naast de schuit een bootje, verder verschillende schuiten. Op de oever rechts een vrouwtje, dat een ton spoelt; een huifkar op een weg langs boomen; in de verte een stad met kerktoren. Penteekening in kleuren, waterverf, vooral de figuren kleurig, 105 X 187, beschadigd. Uit verz. D. Muilman te Amsterdam, 29 Maart 1773, No. 249; f. 26.10 aan van de Velde; Jolles 1848, Leembruggen 1866, No. 14. Verworven: veiling Leembruggen 1866. Catalogus 1869, No. 7. W. opgeplakt. Rotterdam, Museum Boymans, cat. 1927, No. 1. T 61. Een Wagenmaker. In het midden is de wagenmaker aan het werk en boort een gat in de as van een groot wiel, dat voor hem op de grond ligt; rechts een andere arbeider, die hout klooft; bij werk in de werkplaats rechts en links. Deze werkplaats is van achteren geopend en geeft uitzicht op een sterk verlicht landschap, met een kerktorentje en een boerewagen met drie paarden bespannen. In een vierkant, maar de teekening is in een getrokken ellips geplaatst, weshalve men aan een ontwerp voor een gebrandschilderd glas denkt. Teekening, hoofdkleur bruin met wat rood, 219 X 172, gesigneerd in de hoek rechts binnen de ellips met het monogram, ongeplakt, W.: Fransche lelie en kroon. Uit: veiling N. van Bremen te Amsterdam, 15 Dec. 1766, No. 425; veiling 23 Nov. 1767 te Amsterdam, Kunstboek F., No. 419; veiling H. Busserus te Amsterdam, 21 October 1782, No. 1189; veiling jvr. M. Hoofman 1818; te Haarlem, 2 Juni 1846, Kunstboek D, No. 58, Leembruggen 1866, No. 16 (f. 7.—). Verworven 1866 veiling Leembruggen. Cat. 1869, No. 8. Reproductie van H. Kleinmann, serie VI, blad 23. Rotterdam, Museum Boymans, cat. 1927, No. 2. Afb. XXVII, plaat XII. T 62. Portret eener jeugdige vrouw. Borstbeeld van voren gezien, tusschen twee opwaarts gaande palmtakken; aan het benedengedeelte een hart en daaronder twee gekruiste pijlen. Potloodteekening; enkele deden van het gelaat zijn met de pen eenigszins opgewerkt, 153 X 13 6, boven de linkerschouder gesigneerd met monogram. In dorso „1523”. Hofstede de Groot noteerde erbij; „Blijkens het costuum d: 1620 geteekend”. Het stelt vermoedelijk Janneken Symons, vrouw van Lambert Barentsz. Avercamp, f circa 1624 (aan de pest?) voor. Uit verz. Vis Blockhuysen, 1871. Rotterdam, Museum Boymans, cat. 1927, No. 3. Afb. VI, tekst p. 66. c. Bekende bewaarplaatsen buitenland. T 63. Koopman op het ijs. Hij weegt voor een rechts van hem staanden boer waren af. Penteekening in kleuren op potloodschets, 153 X 172. Aanwinst 1879. Berlijn, Kupferstichkabinett, cat. 1930, No. 115, met afb. T 64. Dorpswoningen langs vaart. Loopplank van recht naar voren tot beneden aan het water, waar een bootje ligt. Penteekening met kleuren op potloodschets, 132 X 235. Links beschadigd. Hierna de gravure: „Te Schellingswou Ao. 1619” door Symon Fokke. Uit veiling S. Fokke te Amsterdam, 6 December 1784, No." 327; uit veiling 20 November 1843 te Amsterdam, Kunstboek R, No. 17. Samen met No. 18 voor f. 3.25. Berlijn, Kupferstichkabinett, No. 116. T 65. IJsvreugde bij het Paalhuis buiten Amsterdam. Sleden, voetgangers en kolfspelers op het ijs voor een afsluitboom, rechts een windmolen bij een poort. Penteekening op potloodschets in kleuren, 169 X 218. Aanwinst 1874 uit verz. Suermondt. Berlijn, Kupferstichkabinett, No. 117. Afb. XXXV, plaat XVIII. T 66. Riviergezicht met badende jongens. Rechts een herberg met bet wapen van Amsterdam, galg. Penteekening in kleuren, 274 X 385. Aanwinst 1878. Uit verz. Ellinckhuysen, veiling Muller, 17 en 18 November 1878, cat. No. 7, aldaar aangekondigd als: „Vue sur I’Amstel pres d’Amsterdam.” Ton met „halve Maan” komt op deze teekening voor. Lippmann Grote I, No. 147. Weergade van T 73. Door de Reichsdruckerei gereproduceerd, blad No. 805; er bestaan afbeeldingen in kleuren en in zwart. Berlijn, Kupferstichkabinett, cat. 1930, No. 118, met afb. T 67. Ijsvermaak. Voetgangers, boeren, sleden, rechts bindt een jongen de schaatsen onder. Penteekening in kleuren, 202 x 329, links beneden gesigneerd met het monogram. Aanwinst 1874. Door de Reichsdruckerei gereproduceerd, blad Nr. 258. Lippmann Grote 11. Rechts Janneken Symons, achter haar Lambert Avercamp? j j y x Berlijn, Kupferstichkabinett, cat. 1930, No. 119, met afb. T 68. Wachttoren links aan zeestrand. Rechts groot zeilschip. Op de voorgrond aan het strand verscheidene groepen mannen bij vaten. Bovenaan rechts staat: Nr. 109. Penteekening in kleuren, rond in rechthoek, 184 X 187. De hoeken zijn afgerond. Wellicht van Middellandsche Zeereis. Berlijn, Kupferstichkabinett, No. 120. T 69. Figuurstudies. Twee staande vrouwen, de eene naar links kijkend, de rechtsche naar voren. Penteekening met kleuren, 98 X 75. De rechter benedenhoek is hersteld. Berlijn, Kupferstichkabinett, No. 111. T 70. Op het ijs. Op de voorgrond een groep menschen bij een in het ijs vastzittende boot, rechts een hooge windmolen. Penteekening in kleuren, 121 X 178, links gesigneerd met het monogram. Berlijn, Kupferstichkabinett, No. 122. T 71. Arreslede op het ijs, naar rechts rijdende, waarin twee dames en twee heeren gezeten zijn. Penteekening in kleuren, 190 X 278, links gesigneerd met het monogram. Aanwinst 1875, verz. Hausmann. Door de Reichsdruckerei gereproduceerd, blad No. 1002. Berlijn, Kupferstichkabinett, cat. 1930, No. 132, met afb. T 72. Herberg aan het water. Links zeilbooten aan de wal, wagen met wapen. In dorso: potloodschets van een landschap. Penteekening in kleuren op potloodschets, 138 x 208. Uit verz. Esdaile en Rumohr, veiling 1846, cat. No. 3565, aan Jan van de Velde toegeschreven. Door de Reichsdruckerei gereproduceerd, blad No. iooz. Berlijn, Kupferstichkabinett, No. 1966, cat. 1950, met afb. T 73. Winterlandschap, bij zonsondergang. Links een ar met twee dames en een koetsier; rechts een man, die knielend zijn schaatsen aanbindt. In de verte links een galg. Penteekening in kleuren, 274 X 400. Aanwinst 1874. Verz. Suermondt. Lippmann – Grote I, No. 10. Door de Reichsdruckerei gereproduceerd, blad No. 806. Vgl. T 66. N.B. Vermoedelijk bij Kampen op de IJsel, daar in de slede Beatrix Peters Vekemans, weduwe Avercamp, en rechts op het ijs Femmetje Avercamp te herkennen zouden zijn. Op sleden „halve Maan”. Berlijn, Kupferstichkabinett, cat. 1930, No. 2230, met afb. T 74. Rivierlandschap. Een zeilboot op sleeptouw. Rechts vooraan een galg met twee slachtoffers. De vlag op het schip heeft als kleuren blauw-wit (Kampen), verder de rood-wit-blauwe vlag. Penteekening in bruin met kleuren, 125 x 227, beneden rechts gesigneerd met het monogram. Aanwinst 1882. Berlijn, Kupferstichkabinett, No. 2426. T 75. Wachttoren aan een meer met rechts een herberg [osteria]. Penteekening op potloodschets in kleuren, 192 x 324, rechts beneden met de pen voluit: Henricus Avercamp, daarnaast het monogram. Aanwinst 1882. Wellicht van Middellandsche Zeereis. Berlijn, Kupferstichkabinett, No. 2427. Afb. XXXVIII, plaat XX. T 76. Twee tric-trac- spelers. Een man, rechts een vrouw kijken naar het spel. Penteekening in kleuren op potloodschets, 137 X 109. Uit veiling j. D. Nyman te Amsterdam, 19 Maart 1798, Kunstboek O, No. 17. Veiling D. Versteegh te Amsterdam, 3 November 1823, Kunstboek 3 F, No. 39, veiling G. Muller te Amsterdam, 2 April 1827, Kunstboek C, No. 24, veiling J. I. de Neufville Brants, 23 Maart 1829, Kunstboek E, No. 3. Aan Lamberts, samen met No. 2 f. 3.—. Berlijn, Kupferstichkabinett, cat. 1930, No. 4543, met afb. T 77. Kanaallandschap. Links, op de hooge oever, een ronde toren. Penteekening in bruin in kleuren, 132 x 214, beneden links gesigneerd met het monogram en „avercamp F.” Aanwinst 1902 uit verz. von Beckerath. Berlijn, Kupferstichkabinett, No. 5298. T 78. Landweg. Een wagen op twee wielen komt aangereden; links op de voorgrond een rustende jager, rechts vergezicht. Teekening in kleuren, 138 X 188. Aanwinst 1902, uit verz. von Beckerath. Berlijn, Kupferstichkabinett, No. 5 299. T 79. Stormachtige zee met groot zeilschip. Op de achtergrond andere schepen. Rechts vooraan een dolfijn. Penteekening in kleuren op potloodschets, 196 x 294. Aanwinst 1902 uit verz. von Beckerath. Wellicht van Middellandsche Zeereis. Berlijn, Kupferstichkabinett, cat. 1930, No. 5362, met afb. T 80. Kolfspeler, naar links kijkend. Rechts bovenaan een fragment potloodschets van een staande figuur. Penteekening in bruin met blauw op een potloodschets, 122 x 180. Rechter benedenhoek hersteld. Aanwinst 1902. Uit verz. Ploos van Amstel en von Beckerath. Woermann IV, plaat 3. Hetzelfde onderwerp op twee teekeningen in het Prentenkabinet te Dresden, zie T menT 113. Berlijn, Kupferstichkabinett, No. 5677. T 81. Twee vrouwen met houten spanen. Zij halen water uit een sloot, om het linnen te besproeien. Penteekening in kleuren, 76 x 140. Aanwinst 1902, uit verz. von Beckerath. Berlijn, Kupferstichkabinett, cat. 1930, No. 5678, met afb. T 82. Drie sleden op het ijs. Op de voorgrond rechts een boer, die zijn vischbakken bezichtigt. Penteekening in kleuren op potloodschets, 104 x 185. Aan de benedenhoeken hersteld. In dorso; Figuursfudies, potloodschets. Aanwinst 1902. verz. von Beckerath. Berlijn, Kupferstichkabinett, No. 5679. T 83. Visscher. Blootshoofds, naar links kijkend, haalt hij een net op. Penteekening in zwart op potloodschets, 163 X 138. Aanwinst 1902 uit verz. Ploos van Amstel, volgens dorsale aanteekening en von Beckerath. Berlijn, Kupferstichkabinett, No. $778. T 84. Kanaalgezicht met visschers en (rechts) uilenjagers. Penteekening in bruin met kleuren, 131 x 190, beneden links gesigneerd met het monogram. Aanwinst 1902 uit verz. von Beckerath. Door de Reichsdruckerei gereproduceerd, blad No. 1003. Berlijn, Kupferstichkabinett, No. 5864. T 85. Zomerlandschap. In het midden een kerk, links ernaast een windmolen. Aquarel, bijna geheel met blauw, 72 x 196, links beneden gesigneerd met het monogram. Aanwinst 1914, veiling Boerner 124. Uit verz. Grahl en A. O. Meyer. Door de Reichsdruckerei gereproduceerd, blad No. 903. Berlijn, Kupferstichkabinett, cat. 1930, No. 6702, met afb. T 86. Ar met twee dames, naar rechts, stilstaande op het ijs. De koetsier, met zweep en leidsels in de hand, staat erachter. Penteekening in bruin op potloodschets, gedeeltelijk geaquarelleerd, maar onvoltooid, 157 x 177, beneden links met het monogram gesigneerd. In dorso: oude prijsopgave in rood krijt: 7 (?) 46 stuy. W: Posthoorn. Aanwinst 1923 uit een verzameling te Dusseldorp. Berlijn, Kupferstichkabinett, cat. 1930, No. 11835, met afb. T 87. Drie figuurstudies van een boer in winterdracht. Bontmuts, lange mantel, handschoenen en kaplaarzen; links geweer op schouder en geschoten vogel, in het midden op het geweer steunend. rechts met visch. Onderaan rechts oude optellingen. Penteekening met kleuren, op potloodschets, 193 x 280. Rechts scheuren hersteld. W.: adelaar met staf in borstschild (variant op Briquet 1369 en 1370. Aanwinst 1902 uit verz. von Beckerath. Berlijn, Kupferstichkabinett, cat. 1930, No. 11994, met afb. T 88. Zigeuners om een vuur bij een holle boom. Penteekening met kleuren, 160 x 240. Uit veiling L. Dupper Wz. te Dordrecht, 28 Juni 1870, No. 5 aan van Goch f. 25. Uit verz. Cichorius te Leipzig, verz. Oskar Huldschinsky, veiling bij Paul Graupe te Berlijn, 3 November 1931, No. 7, met afb. op p. 7. In dorso: twee landschapschetsen. Prijs: R. M. 1350. Litt. M. Eisenstadt. Die ersten Berliner Graphikauktionen, S. 105, in: Kunst und Künstler, Jahrgang XXX, Heft 111, Dezember 1951. Berlijn, Kupferstichkabinett. T 89. Figurenstudies, twee stuks. a. Twee elegant gekleede heeren, die staan te praten, b. Jongetje met roode muts op een steen op het ijs, zittend, half op de rug gezien, naar links kijkend, twee bladen. Penteekening met kleuren op bruinachtig papier, «.95 X 67; b. 84 X 74. In dorso: a. „Stom van Campen” met latere hand. b. Potloodschets van eenen staanden heer, rechts beneden de naam met latere hand. Uit veiling J. P. Heseltine te Amsterdam, e. a., te Amsterdam, 27 Mei 1913, No. 34a. Prijs; f. 200.—; uit veiling verz. dr. C. Hofstede de Groot te ’s-Gravenhage bij Firma C. G. Boerner, 4 November 1931, No. 7. Tent. Leiden, 1916, I, 2, 3. Tent. ’s-Gravenhage, 1930, 111, 10, 11. Prijs: 160 R. M. Berlijn, verz. dr. Joh. Goldsche. T 90. Boeren bij een slede op het ijs. In het verschiet schaatsenrijders en links een dorp met hooge kerk. Penteekening in kleuren, 124 X 142, rechts beneden met het monogram gesigneerd. Uit veiling Liphart bij Boerner te Leipzig, 26 April 1898, No. 29. Prijs: 78 R. M. Uit veiling Goldschmidt bij Prestel te Berlijn, 4—5 October 1917, deel I, No. 4, met afb. plaat I. Prijs; 14.50 R.M. Uit verz. Prins Reuss. Prijs 8400 R.M. Berlijn, kunsthandel Gustav Nebehay. T gi. Rivierlandschap, midden op de voorgrond een bootje. De toeschrijving aan Hendrick Avercamp lijkt ons twijfelachtig. Budapest, Museum der bildenden Künste, Prentenkabinet, E 31.30. T 92. Rivierlandschap met pontveer, waarop een ruiter, twee mannen en een koe. Teekening in kleuren, met later handschrift gemerkt: „Stomme van Campen”. De toeschrijving aan Hendrick Avercamp lijkt ons twijfelachtig. Budapest, Museum der bildenden Künste, Prentenkabinet, E 31.31. T 03. Man met doode eend en vrouw. Schets in zwart krijt. N.B. De verz. Valentiner is in 1932 bij Frederik Muller & Cie te Amsterdam verkocht, vgl. voor deze teekening catalogus. Detroit, verz. dr. William B. Valentiner, 1930. T 94. Figuurstudie. Jonge vrouw, staande naar links, de handen over elkaar. Op haar hoofd, en profil, een mutsje, breede kraag, zwarte japon met roode schort, gele rok met groene voering, waaronder de roode onderrok te voorschijn komt. Waterverfteekening, 915 X 415• Dresden, Kupferstichkabinett. T 95. Riviergezicht met visschers in een bootje. Links vooraan een vischkorf tusschen palen in het water, rechts een zwaan. Daarachter naast een dorre boom aan de oever rechts een bootje, links eene vrouw in bukkende houding naast een mand. Op de rivier achter haar een bootje met vier visschers naar links. Op de andere oever huizen en een windmolen. Penteekening met waterverf, 84 x 108. De beide hoeken rechts zijn hersteld. Dresden, Kupferstichkabinett. T 96. Een hooischuit aan de wal. In het midden stoot een boer een met hooi beladen bootje van de wal, bovenop zit eene vrouw met een mand. Geheel rechts vooraan een man met baard, die staat te kijken. In dorso: boer en vrouw tusschen heuvels en riet. Penteekening met kleuren, 655 X 995. Dresden, Kupferstichkabinett. T 97. Koopvrouw op het ijs. Zij loopt met een volle mand aan haar arm, een tweede op haar hoofd, links naar voren toe. Rechts op het ijs een schaatsenrijder, die een ander voortduwt. Links daarvan, vluchtig geschetst, mannen en vrouwen aan het rijden en in de verte een stad, van waaruit een lange stoet menschen zich naar links begeeft. In dors o; een ingespannen paard naar links kijkend. Penteekening in kleuren, 103 X 102. Dresden, Kupferstichkabinett. T 98. Visschersbootje langs de wal. Het glijdt rechts langs de oever naar voren. Eene staande vrouw stoot het van de kant, eene andere, op de rug gezien, roeit. Links op het gras zijn vischfuiken aan 2 palen opgehangen. In dorso: eendenjacht, links een bootje met een jager in het riet, rechts in de hoogte vliegende eenden. Teekening in kleuren, 69 x 108. Dresden, Kupferstichkabinett. T 99. Eene visschersvrouw in een bootje. Zij buigt zich voorover en dompelt 2 vischkorven in het water. Het bootje, met de boeg naar rechts, is met vischgerei gevuld. Daarachter riet. Fragment. Penteekening 71 X 142. Bovenaan hersteld. Dresden, Kupferstichkabinett. T 100. Visschers op het ijs. Links knielt eene vrouw naast een houten tobbe op het ijs van een rivier. Voor haar staat een man met een hengel, achter haar een jongmensch met een tweede hengel in zijn arm en een meisje. In de achtergrond dicht riet en links eenige hutten achter het riet. Teekening in kleuren, 95 X 146. Dresden, Kupferstichkabinett. T ioi. Figuurstudies. Borstbeelden van een heer en eene dame. De eerste zonder baard, met breede hoed, profiel, naar rechts; de laatste met muts en kraag naar voren. Teekening in kleuren, 485 X 540. Dresden, Kupferstichkabinett. T 102. Figuurstudie. Borstbeeld van een man met baard. Hij wendt, naar rechts kijkend, zijn met een bontmuts bedekt hoofd naar voren en steekt zijn rechterarm uit. Waterverfteekening, 78 X 65. Dresden, Kupferstichkabinett. T 103. Schaatsenrijder, zijn rechter schaats aanbindend. Een jongmensch met een hooge hoed op knielt naar rechts ziende op een rood kleedje op het ijs en bindt zijn rechter schaats vast. Hij draagt een grijs wambuis. Achter links een paal. Teekening in kleuren, 120 x 131. Van boven hersteld. Dresden, Kupferstichkabinett. T 104. Een sledevaart. Een voornaam heer met een Spaansche hoed op het hoofd en een blauwe mantel aan rijdt naar rechts. De koetsier, een geel pak aan, hoed met veeren en schoenen met sporen, staat achter hem. De slede heeft van voren de vorm van een adelaar met uitgespreide vlerken. Het hoofd van het paard en het tuig zijn rijk met veeren getooid. In de verte sleden en schaatsenrijders. Teekening in kleuren, 122 X 183. De rechter benedenhoek hersteld. Dresden, Kupferstichkabinett. T 105. Ontmoeting op het ijs. Links staat een van achteren geziene slede stil. Het paard wordt door de links staande koetsier in roode jas en kraag aan de teugels vastgehouden. Een jonge in de slede zittende heer neemt zijn hoed voor een andere heer, die met twee dames nadert, af. In de achtergrond dor riet en daarboven een ververwijderde plaats. In dorso: 5 schaatsenrijders, met potlood luchtig geschetst. Waterverfteekening, 104 x 174. Rechter benedenhoek hersteld. De haardracht der heeren is merkwaardig, een samengebonden bosje haar boven op het hoofd. Dresden, Kupferstichkabinett. T 106. Schaatsenrijderspaar, hand in hand uitrustende op een bootje; het kijkt elkaar aan. Penteekening, met waterverf, 152 X 147. Dresden, Kupferstichkabinett. Afb. XLVII, plaat XXVI. T 107. Roofoverval. Duinachtig landschap. Twee roovers plunderen links vooraan een reiswagen. Twee andere mikken vanaf de hoogte in het midden op een tweede wagen, die komt aanrijden. Achteraan een kerktoren. Rechts op de hoogte een galg. Teekening in kleuren, 109 x 166. Monogram beneden rechts. Vgl. veiling 2 Mei 1772, No. 29. T 227. Vgl. veiling van der Dussen te Amsterdam, 31 Oct. 1774, No. 334, T 254. Verworven 1882 uit de verz. Hohenzollern-Hechingen. Cat. 1865 bijvoegsel, p. 154. Afgebeeld in Woermann VII, 11, 1 (bovenaan). Nieuwe Stempel: in dorso een stempel von Hohenzollern-Hechingen. Woermann, Handzeichnungen alter Meister im K.K. zu Dresden, 224. Facsimile door Franz Fianfstaengl te München, port. VII, plaat 2 (bovenaan). Dresden, Küpferstichkabinett. T 108. Op het ijs. Links een leege ar, met één paard, van achteren gezien, waarnaast de koetsier staat. Van rechts nadert een heer met twee dames, van links komt een knecht. Rechts vooraan staat een jongen achter een handslede, naar links kijkend, waarin een meisje zit. Werd vroeger ten onrechte aan Pieter Brueghel toegeschreven. Waterverfteekening, 134 X 226. Vóór 1764 verworven. Cat. 1865, fol. 130. De figuren in het midden stellen vermoedelijk voor: Lambert Avercamp met zijne vrouw Janneken Symons en zijne moeder Beatrix Peters. Facsimile door Woermann, Handzeichnungen alter Meister im K. K. zu Dresden, No. 225. Door Franz Hanfstaengl te München, port. VIL 11. 2 (beneden). T 109. Schaatsenrijders. Een heer, zijn rechterhand op zijn rug, rijdt naar links naar de voorgrond toe, achter hem eene jonge dame, achter wie nog eene dame met kraag zichtbaar is. Schetsteekening, 119 x 75. In dorso: kleuroefeningen. De personen stellen vermoedelijk Lambert Avercamp en zijne vrouw Janneken Symons op het ijs voor. Dresden, Kupferstichkabinett. Afb. IV, tekst p. 58. T ixo. Studieblad met heeren en dames. Tien figuren in verschillende houdingen, b.v. links vooraan een meisje met een doek over haar hoofd, achter haar, naar links kijkend een heer met een hoed met veeren en een korte mantel; rechts vooraan een heer, naar rechts kijkend, met een hooge, spitse hoed. Penteekening, 136 X 138. Gemerkt Henricus Avercamp. Het middelste paar op de keerzijde doorgeteekend. Vóór 1764 verworven. Woermann VII, 111 1 bovenaan. Nieuwe stempel in dorso. Woermann 226. Dresden, Kupferstichkabinett. T m. Heer met golfstok. Een heer, in het groen gekleed, met een hooge hoed op en witte halskraag staat naar rechts voorovergebogen en manoeuvreert met een lange stok, die de grond raakt, (kolfspel). Potloodteekening met waterverf gekleurd, 127 X 92. Met pendant. Vóór 1764 verworven. Afb. Woermann VII, 111, 2 (links onderaan). Nieuwe stempel in dorso. W. gekroond wapen met schuine balk. Woermann 227, pendant 229. Vgl. T 80 en T 113. Dresden, Kupferstichkabinett. T 112. Figuurstudie. a. Vrouwenfiguur, ten halven lijve gezien. Naar links kijkend, een statige blondine in XVIIe eeuwsche kleederdracht, kraag, rozeroode strik achter aan haar bruinachtig lijfje; bontrandje langs de aansluitende mouw. Groen versiersel achter in haar coiffure. Waterverftekening, 103 x 71. Vóór 1764 verworven. Afb. Woermann VII, 111, 3 (in het midden onderaan). Bij Woermann is bij vergissing de slechte copie afgebeeld (zie T 112 b. hierachter). Nieuwe stempel in dorso. Woermann 228. Dresden, Kupferstichkabinett. b. Vrouwenfiguur ten halven lijve gezien. Copie van Woermann 228, rechts No. 4. Waterverftekening, iio x 70. Met nog j teekeningen op één blad. Dresden, Kupferstichkabinett. T ii3. Heer met golfstok. Vooraan een heer met een hooge hoed op, naar links kijkend. Hij draagt een witte kraag, groene kousen, zwarte broek. Met een in een haak eindigende stok raakt hij de grond (kolfspel). Links bovenaan veel kleiner een wandelaar in winterkleeding. Werd vroeger ten onrechte aan Pieter Brueghel toegeschreven. Potloodteekening met waterverf, 138 X 195. Vóór 1764 verworven. Afb. Woermann VII, 111 4 (links onderaan). Nieuwe stempel in dorso. W. wapen, fragment. Woermann 229, pendant 227. Vlg. T 80 en T m. Dresdcn, Kupferstichkabinett. T 114. Ijsvermaak. Links een groote tent met uithangbord. Aan de ingang staat een vat, er achter 2 mannen en rechts 2 vrouwen. Op het ijs talrijke sleden, die door paarden, honden of met de hand voortbewogen worden. Rechts vooraan een groep van 2 mannen, 2 vrouwen en een kind. In het verschiet erachter vastgevroren schepen en heeiemaal links vooraan een man in een bootje. Benige vogels in de lucht. Penteekening, 130 x 286. De benedenhoeken zijn hersteld. Op de achtergrond schrijfoefeningen. W, klein wapen, daaronder 3 kogels. Dresden, Kupferstichkabinett. T iis. Schepen op de rivier. Waterverfteekening, 160 x 220. Hofstede de Groot noteerde erbij: „echt, maar onvoltooid.” Dresden, Kupferstichkabinett. T 116. Bruggetje over vaart. Landweg, links aan de oever van de vaart een leege boot. Het gemetselde brugje heeft twee roode hekken, man over voorste hek geleund, vrouw met vracht op haar hoofd komt van rechts het bruggetje op. Op linkeroever, in potlood geschetst, hefboom met ketting aan paal. Achtergrond huizen in potlood, onvoltooid. Penteekening met lichte waterverf kleuren, 175 x 250. Volgens Hofstede de Groot; „echt, maar onvoltooid.” Dresden, Kupferstichkabinett. T 117. Kolfspelers op het ijs, in het midden een jongen op prikslede op de rag gezien, schaatsenrijders. Penteekening met kleuren, 112 x 192, links van het midden gesigneerd met het monogram. Legaat van den heer David Laing, L. L. D. 1879. Edinhurg, National Gallery of Scotland, cat. 1924, No. R. No. 1122. Afb. LV, plaat XXXII, T ii 8. Waarzeggende Zigeuners, waarvan de vrouwen de burgers, die hen bezoeken, waarzeggen, links holle boom. Penteekening met kleuren, 179 x 260, beneden rechts gesigneerd met het monogram. Uit veiling Jan Gildemeester Jansz. te Amsterdam, 24 November 1800, Kunstboek Q, No. 14. Uit verz. W. Esdaile. In dorso volle naam W. Esdaile en zijn monogram met de toevoeging: 1831, No. 25. Hamburg, Kunsthalle, No. 21647. Afb. L, plaat XXVIII. T 119. Zomerlandschap. Rivieroever met melkmeisje; boer met kalf aan touw; hond, die zwemt en twee schepen. Penteekening met kleuren, 175 x 290, rechts van het midden gesigneerd met het monogram. Hamburg, Kunsthalle, No. 21648 a. T 120. Winterlandschap met jager. Eendenjager, pratend met een man in strootentje op het ijs bij een bijt. Penteekening met kleuren, 119 x 171. Uit veiling S. Fokke te Amsterdam, 6 December 1784, No. 366. Door Symon Fokke gegraveerd als: „Slooten Ao. 1624”, zie G. 6. Hamburg, Kunsthalle, No. 21650. Afb. XXXI, plaat XV. T 121. Heer, op de rag gezien, naar rechts gewend. Penteekening met kleuren, 105 x 68. letwat vlekkig. Hamburg, Kunsthalle, No. 22311b. T 122. Herberg met het wapen van Amsterdam tusschen twee zwanen aan een weg langs een rivier met schepen. Penteekening met kleuren, 140 x 190. Uit verz. Goll van Franckenstein (?) uit verz. Cichorius, No. 473. Leipzig, verz. dr. Hans Boerner. T 123. Ronde wachttoren aan het water, waarover bruggetje met twee pratende mannen, links een weg, met rustende wandelaars aan weerszijden, een onder een boom en twee links bij een kruis. Penteekening in bruin en kleuren, 130 X 21:4, links beneden met het monogram gesigneerd. Uit veiling J. D. Nijman te Amsterdam, 19 Maart 1798, Kunstboek O, No. 7. Aan Yver —f. 18 met No. 6; uit verz. de Vos, Esdaile, Campe, View eg. In dorso noteerde Esdaile hierbij: „1833 40 x from the collection of M. de Vos—Avercamp.” Veiling mevrouw Geheimrat Ekkers te Göttingen en dr. Goa te Mannheim, bij de firma C. G. Boerner te Leipzig, 19 Mei 1913, No. 12, Prijs: 1800 R. M. Vgl. voor het pendant T 5 89. Leipzig, verz. dr. Hans Boerner. T 124. Ijsvermaak. Kolfspelers op het ijs, schaatsenrijders en sleden. Geheel links een pad, met huisjes bij twee molens; op het pad verscheidene personen. Penteekening in kleuren, 180 x 315, links beneden met het monogram gesigneerd. Uit verz. Rodriguez, veiling R. Ph. Goldschmidt te Frankfort a. d. M. bij Prestel te Berlijn, 4—5 October 1917, deel I, No. 5 met afb. Plaat 11. Prijs; 4700 R. M. aan de Burlett. Leipzig, ver 2. dr. Hans Boerner. Afb. LI, plaat XXIX. T 125. Winterlandschap met schaatsenrijders en ijsbonten op een vaart. Op de voorgrond links staat een man met een lange stok, een hond zit naast hem; links een hooge paal met een mand in top; aan de andere oever van de vaart rechts een galg, waaraan twee menschen hangen. Talrijke schaatsenrijders, verscheidene ijsbooten en een ar met één paard; een groote kerk in het verschiet. Penteekening met kleuren, 150 X 190, links beneden gesigneerd met het monogram, waarboven „1 Jenri ” W.: met gekroonde lelie, waaronder de letter W. Aanwinst 1847. Londen, Printroom British Museum, cat. A. M. Hind, 1926, volume 111, No. 1, met afb. plaat V. T 126. Boeren voor hun woning. Een visscher met zijn hond, vóór de deur van zijn hut gezeten; een vrouw met een pan in haar hand, treedt de deur binnen rechts; aan de linkerzijde zijn twee andere mannen bezig visch op een omgekeerde ton schoon te maken. Penteekening met kleuren, 200 X 194. Uit veiling Jan Gildemeester Jansz. te Amsterdam, 24 November 1800, Kunstboek P, No. 10; uit veiling J. C. Pruyssenaar te Amsterdam, 27 December 1814, Kunstboek I, No. 31; uit veiling J. A. Jolles te Amsterdam, 27 November 1848, Kunstboek C, No. 115. Aan Roos. L. f. 11,14.; uit veiling G. Leembruggen Jz. te Amsterdam, 5 Maart 1866, No. 15; Malcolm (cat. 1876, No. 629). Aanwinst 1895. Londen, Printroom British Museum, cat. van A. M. Hind, 1926, volume 111, No. 2, met afb. plaat IV. T 127. Staande man, met muts op het hoofd en stok [soms de loop van een omgekeerd geweer?]. Penteekening met kleuren, 105 X 55. Londen, verz. Sir Robert Witt. T 128. Italiaansch zomerlandschap, op de achtergrond een stad, rechts klooster met vierkante toren met kruis erop, lager gebouwen met kruis, met trapje aan het water, op linkeroever twee mannen, die zitten uit te rusten, hun draagkorf tusschen hen in, de rechter man in rechterhand een stok. Afgeknotte boom links, op rechtertak twee vogeltjes, één zittend, één vliegend. In de lucht links ook een vlucht vogels. Op de heuvels achter het kloostertje groene boomen, vóór de trap een schuit met voorovergebogen vrouw, rechts van schuit, korf in het water. Penteekening in kleuren op perkament, 154 X 278, op boomstam links van het midden gesigneerd met het monogram. Gezien in October jci2 7 in de Printrnom Rrifish Museum wellicht sindsdien aangekocht. 1932 ln ae i nntroom, ormsn iviuseum, weuicnt smasaien aangeKocnr. honden, Kunsthandel P. D. Colnaghi & Co. T 129. Kolven op het ijs op de rivier de IJsel bij Kampen. Op de achtergrond de brug. Penteekening met kleuren, 200 X 332, gesigneerd met het monogram. Uit verz. G. Hibbert, Esdaile, Heseltine. Afb.: J. P. Heseltine, Coloured Drawings, 1903, No. 4. Tent.: Exhibition of Dutch Art, Burlington House, Londen, 1929, groote cat. No. 554, als „plate CIX”; afb. „by the New Finlay Colour Process. By the Grout Engraving Company”. honden, verz. Henry Oppenheimer. Tegenover ons Hoofdstuk I dezelfde gekleurde plaat „by the New Finlay Colour Process”. T 130. Ijsvermaak. Gesigneerd met het monogram. Ingez. door J. P. Heseltine. Uit verz. Hibbert en Esdaile. Londen, Teekeningententoonstelling Grafton Galleries X 1911, No. 149. T 131. Groep van vrouwen en kinderen. Penteekening. Toegeschreven aan D. Vinkeboons, maar scheen Hofstede de Groot van Hendrick Avercamp te zijn. honden, verz. Charles Newton Robinson, op de Hollandsche Tentoonstelling in de Whitechapel Art Gallery, No. 397. T 132. Het laden van een hooischuit. Penteekening op papier met kleuren, 177 x 255, op een vat met het monogram gesigneerd. IVeenen, Albertina, Hollandsche School, Bd. XII, No. 8591. Afb. XXXIII, plaat XVI. T 133. Bruggetje met melkmeisje. Links een boer en boerin, rechts leunen twee mannen op de rug gezien, tegen de houten oprit; wegwijzer met een handje. Penteekening met kleuren, 115 x 180. Voor copie, zie T. IX. Weenen, Albertina, Hollandsche School, Bd. XII, No. 8594. T 134. Twee vrouwen en een man staan aan het water te praten. Eene vrouw staat geheel vrij, de andere leunt met haar hand op een ton. De man staat ook tegen een ton geleund en rookt daarbij uit een korte, steenen pijp. Penteekening met kleuren, 185 X 200. Volgens ontvangen inlichtingen zijn de beide vrouwefiguren zeer misteekend. Weenen, Albertina, Hollandsche School, Bd. XII, No. 8593. T 135. Vrijage op het ijs. Op de achtergrond molens. Van 1. n. r. onbekende dame, Jacob Roelofsz. Steenberch, Femmetje en Hendrick (?) Avercamp. Penteekening met kleuren, 210 X 320. Windsor Castle, Royal Library, No. 6465. Afb. VIT, tekst p. 71. T 136. Figuren op het ijs bij slede, in het midden een ar, verder schaatsenrijders. Penteekening in bruin met kleuren op een schets in zwart krijt, 175 X 295. Tent. Nederlandsche Kunst, Burlington House, Londen, 1929, groote catalogus, No. 549. Afb. Old Master Drawings, Part XI, plate XXXIV. Bij het paard van de ar meenen wij Jacob Roelofsz. Steenberch te herkennen met vrouw, schoonmoeder en Hendrick? op de rug gezien. Windsor Castle, Royal Librarv, No. 6466. Afb. LIV, plaat XXXII. T 137. Yisscher met zijne vrouw en een jongen met wanten. Teekening met kleuren, 162 X 162. Copie? N.B. Ditzelfde paar zonder den jongen komt voor op T6en T 36. Windsor Caslle, Royal Library, No. 6467. T 138. Schaatsenrijders, met twee sleden in bruine kleur, man links blauwe muts, kind groene rok, bruin jak, vrouw rechts rood jak, blauwe rok. Penteekening met waterverf, 125 x 222 c.m. Windsor Castle, Royal Library, No. 6468. T 139. Arreslede met voornaam gezelschap op het ijs. Een schaatsenrijder op de voorgrond. Penteekening in bruin met kleuren, 140 x 194. Tent. Nederlandsche Kunst, Burlington House, Londen, 1929, groote catalogus, No. 553, met afb.: plate 01,O1, tegenover p. 189. Windsor Castte, Royal Library, No. 6469. T 140. Kolfspel op het ijs, met afbeelding van het paaltje. Penteekening in bruin met kleuren, 178 X 238. Tent. Nederlandsche Kunst, Burlington House, Londen, 1929, groote catalogus, No. 550. Afb. Souvenir. Windsor Castle, Royal Library, No. 6470. T 141. De Scharenslijper, buis blauw, broek bruin, kousen blauw, bruinrood. Penteekening in kleuren, 162 x 200. Tent. Nederlandsche Kunst, Burlington House, Londen, 1929, groote catalogus, No. 546, met afb. plate C 1 tegenover p. 189. Windsor Castle, Royal Library, No. 6471. Afb. XLVI, plaat 'XXIII. T 142. Schetsteekening met familieleden. Van 1. n. r. vermoedelijk Lambert Avercamp en zijne vrouw Janneken Symons, geheel rechts Femmetje Avercamp. Teekening met groene, roode en gele kleuren, 183 x 198. Windsor Castle, Royal Library, No. 6472. Afb. 11, tekst p. 47. T 143. Moeder en zoon. Vermoedelijk Beatrix Peters Vekemans, weduwe Avercamp, de moeder van Hendrick Avercamp, bijgenaamd „de Stomme van Campen” in weduwedracht, met haren zoon Lambert Barentsz. Avercamp, beide door leed sterk verouderd. Potloodteekening, 107 x 80. Windsor Castle, Royal Library, No. 6473. Afb. X, tekst p. 82. T 144. Visscher en Melkmeisje, koeien en koeien in een bootje, kasteel, in de achtergrond molen. Penteekening met kleuren, 130 x 194. Windsor Castle, Royal Library, No. 6474. T 145. Winterlandschapje, met figuren op het ijs en in de achtergrond een dorp, met kerkje. Penteekening met groene kleuren, 88 X 140. Windsor Castle, Royal Library, No. 6475. T 146. Visscher, op de achtergrond Kampen (?). Teekening met kleuren, 150 X 190. Windsor Castle, Royal Library, No. 6476. T 147. Heer, en face, op schaatsen, steunend op het linkerbeen. Vermoedelijk Jacob Roelofsz. Steenberch. Penteekening, zonder kleuren, 171 X 115. Windsor Castle, Royal Library, No. 6477. Afb. IX, tekst p. 79. T 148. Ontmoeting van twee jongelui, rood, blauwe en bruine kleuren. Penteekening met kleuren, 105 X 148. Windsor Castle, Royal Library, No. 6478. Afb. XLIII, plaat XXII. T 149. Twee paren op het ijs, achter elkaar rijdende. Penteekening in bruin met kleuren, 92 x 92. Hoeken hersteld. Tent. Nederlandsche Kunst, Burlington House, Londen, groote catalogus, No. 551. Windsor Castle, Royal Library, No. 6479. T 150. Wandelaars op het ijs, molen en galg in de achtergrond. Waterverfteekening, 115 X 132. Op de voorgrond Beatrix Peters Vekemans, wed. Avercamp met haren zoon Lambert, geheel rechts soms Hendrick Avercamp, bijgenaamd „de Stomme van Campen.” Windsor Castle, Royal Library, No. 6480. T 151. Man en vrouw te paard. Penteekening in kleuren, 121 X 86. Oude nummering: No. 14. De toeschrijving aan Hendrick Avercamp lijkt ons niet zeker. Windsor Castle, Royal Library, No. 6481. T 152. Familiegroep op het ijs, andere figuren op de achtergrond. Penteekening in bruin met kleuren, 124 X 124. Tent. Nederlandsche Kunst, Burlington House, Londen, 1929, groote catalogus, No. 552. Vermoedelijk Beatrix Peters Vekemans, wed. Avercamp, met hare zoons Lambert en Hendrick (?), hare schoondochter Elisabeth van Ingen, wed. van Peter Avercamp (?) en een kleindochtertje. Windsor Castle, Royal Library, No. 6482. T 153. Slapende man, met blauwe muts en broek, roode rand aan wit buis. Penteekening met kleuren, 54 X 95. Windsor Castk, Royal Library, No. 6483. T 154. Heer en dame schaatsen rijdende. Vermoedelijk Jacob Roelofsz. Steenberch en Femmetje Avercamp. Pen en potlood, met kleuren, 145 x 130. Windsor Casfle, Royal Library, No. 6484. Afb. VIII, tekst p. 73. T 155. Twee wandelende dames, op de rug gezien, een tikje groen. Teekening in 0.1.-inkt met groene kleur, 140 x 102. Tent. Nederlandsche Kunst, Burlington House, Londen, 1929, groote catalogus, No. 547. Windsor Castle, Royal Library, No. 6485. T 156. Dame en heer op het ijs wandelende. Zij kijken naar de schaatsenrijders, waaronder Janneken Symons, vrouw van Lambert Avercamp? Teekening in 0.1.-inkt met groene kleur, 137 x 157. Tent. Nederlandsche Kunst, Burlington House, Londen, 1929, groote catalogus, No. 548. Windsor Casfle, Royal Library, No. 6486. Afb. V, tekst p. 61. T 157. Oude man met stok. In kleuren, 135 x 60. Windsor Castle, Royal Library, No. 6487. T 158. Man met roode muts, zittende en achteruit leunende. Teekening met kleuren, 108 X 135. Windsor Castle, Royal Library, No. 6488. T 159. Jonge man met schepnet en emmer over zijn schouder. Potloodteekening, iets rosé in het gezicht, 148 x 82. Oude nummering: „No. 13. met inkt.” Windsor Castle, Royal Library, No. 6489. T i6o. Jonge man, die zijn jas zit te verstellen, buis, haar, hoed, kousen en schoenen geelachtig, broek iets rood. Teekening met kleuren, 125 X 140. Windsor Castle, Royal Library, No. 6490. T 161. Vrouw in rood jak. Teekening met kleuren, 105 x 52. Windsor Castle, Royal Library, No. 6491. T 162. Vrouw in paars jak. Teekening met kleuren, 108 X 48. Windsor Castle, Royal Library, No. 6492. T 163. Costuumstudie. Dame op de rug gezien. Teekening met kleuren, 148 x 67. Vgl. T 43. Dit is vermoedelijk een costuumstudie van Femmetje Avercamp. Windsor Castle, Royal Library, No. 6493. T 164. Man met hoed en bruine jas. Erg bruin, blauwe achtergrond. Penteekening met kleuren, 117 X 52. Windsor Castle, Royal Library, No. 6495. T 165. Vrouw met wit mutsje en halskraag, de handen in een mofje, van voren gezien. Penteekening met kleuren, 138 X 70. Een oude nummering: „No. 17”, uitgeknipt en opgeplakt. Windsor Castle, Royal Library, No. 6494. T 166. Boer, boerin en kind. Man: blauwe muts, vrouw: schort en rok rood, kind; blauw. Penteekening met kleuren, 118 X 68. Windsor Casfle, Royal Library, No. 6496. T 167. Man op bank zittende, gezicht iets gekleurd, verder bruin. Penteekening met kleuren, 98 x 61. Windsor Castle, Royal Library, No. 6497. T 168. Man op bank zittende, op de rug gezien. Roode muts en jas. Penteekening met kleuren, 105 x 70. Windsor Castle, Royal Library, No. 6498. T 169. Man met hooivork en net, op slede voortgeduwd wordende. Penteekening, 90 x 105. Windsor Castle, Royal Library. No. 6499. T 170. Boerendans en andere schetsen. Links man: blauwe muts en rosé gezicht. Penteekening, 122 X 150. Windsor Castle, Royal Library, No. 6500. T 171. Ar, door het ijs gezakt. Penteekening met rood krijt, 125 x 187. Windsor Castle, Royal Library, No. 6501, Afb. LUI, plaat XXXI. T 172. Reiswagens. Twee reiswagens, met huiven voorzien, op een weg in landschap. Penteekenmg met kleuren, 125 x 195. Windsor Castle, Royal Library, No. 6502. T 173. Hooiwagen op pontveer. Penteekening met kleuren, 97 x 156. Windsor Castle, Royal Library, No. 6503. T 174. Veedrijvers en andere figuurstudies. In de achtergrond een kerk. Potloodteekening, begin van penteekening, 112 X 203. Windsor Castle, Royal Library, No. 6504. T 175. Man, voorover liggend. Penteekening met kleuren, 42 X 76. Windsor Castle, Royal Library, No. 6505. T 176. Vrouw en profil, naar rechts, haar handen onder haar schort. Penteekening, 260 X 150. Windsor Castle, Royal Library, No. 6506. T 177. De Veenepoort te Kampen. Penteekening, 124 X 305, rechts beneden gesigneerd met monogram. Windsor Castle, Royal Library, No. 6507. Afb. XLIX, plaat XXVII. T 178. Visschersschepen op zee. De Nederlandsche vlag in top. Utrechtsche kleuren? rood en wit. Penteekening met kleuren, 120 x 115. Toegeschreven aan Hendrick Avercamp. Windsor Castle, Royal Library, No. 6508. T 179. Groep van vijf personen op het ijs. Penteekening, 95 X 85. Windsor Castle, Royal Library, No. 6510. T 180. Kasteel aan een gracht. Penteekening met kleuren, 117 X 140, Windsor Castle, Royal Library, No. 6511. Afb. XLVIII, plaat XXVII. T 181. Verscheidene personen en een boot, uitgeknipt. Penteekening, 91 X 144. Windsor Castk, Royal Library, No. 6512. T 182. Schip. Penteekening met kleuren, 202 x 155. Windsor Castle, Royal Library, No. 6513. d. Veilingen binnenland T 183. Een Heidens leven, met kleuren. Amsterdam, veiling J. D. Pompe van Meerdervoort en J. van Huysum, 14 October 1749, No. 63 A. T 184. Twee van de Stomme van Campe(n). Miniaturen. Amsterdam, veiling 27 Juni 1752, No. 154. T 185. Een Wintertje, met Couleuren. 115 X 218. Amsterdam, veiling J. Tonneman, 21 October 1754, No. 55, Letter P. T 186. Een Zeetje. 115 x 218. Amsterdam, veiling J. Tonneman, 21 October 1754, No. 56, Letter P. T 187. Een Wintergezigt, met Couleuren. 179 X 282. Amsterdam, veiling J. Tonneman, 21 October 1754, No. 61, Letter I. T 188. De vier Jaargetijden. De Winter. De Lente. De Somer. De Herfst. N.B. Deze vier teekeningen zijn alle met couleuren geteekend en van één Formaat, f. 80.— van Campen. Amsterdam, veiling P. Testas de Jonge, 29 Maart 1757, Nos. 157—160, Letter D. T 189. Een Winter vol gewoel van schaatsenrijders en arresleden, 147 x 199. f- 33.—. Fokke, No. 33. Amsterdam, veiling S. Feitama, 16 October 1758, No. 18, Kunstboek B. T 190. Een Riviergezicht met verscheiden vaartuigen. 128 X 192. No. 34 X. Amsterdam, veiling S. Feitama, 16 October 1758, No. 19, Kunstboek B. T 191. Een Dorpsgezicht langs een rivier. 179 x 257. f. 38. 10. Oudaen No. 41 Amsterdam, veiling S. Feitama, 16 October 1758, No. 21, Kunstboek D. T 192. Een Dorpsgezicht langs een rivier. 192 x 282. f. 27. 10. Fokke, No. 42, Amsterdam, veiling S. Feitama, 16 October 1758, No. 22, Kunstboek D. T 193. Een Zeeuwsch [?] riviergezicht je. Penteekening met kleuren, ovaal, 167 x 218. f. 8.— Yver. Amsterdam, veiling S. Feitama, 16 October 1758, No. B*, Kunstboek L. T 194. Een Wintergezicht met veel stoffasie, met sapjes geteekend, 147 x 205. Met No. 216 samen Yver f. 59. Amsterdam, veiling Abraham van Broyel, 30 October 1759, No. 215, Letter D. T 195. Een Wintergezicht met veel stoffasie, met sapjes geteekend, 147 x 205. Met No. 215 samen aan Yver f. 59. Amsterdam, veiling Abraham van Broyel, 50 October 1759, No. 216, Letter D. T 196. Een Winter Gezicht met diversche Beekjes met couleuren, 205 X 154. Konouw, f. 20. 15. Amsterdam, veiling D. Smith, 13 Juli 1761, No. 335, Kunstboek E. T 197. Een Winter gezichtje, met diverse Beeldjes, zeer dun met sapjes getekend. 141 x 251. Metayer, f. 17 5 —. Amsterdam, veiling H. de Wacker van Zon, 26 October 1761, No. 161. T 198. Het Huys Slimpsyp of Schoonenburg. *) 115 x 179. De Leth. f. 4 15 Amsterdam, veiling H. de Wacker van Zon, 26 October 1761, No. 162. T 199. Een Winter gezicht, zeer rijk gestoffeerd van Beelden en Rytuygen, met couleuren geteekend, 179 x 282. Metayer. f. 44 10 —. (bij Tonneman f. 36. —). Amsterdam, veiling H. de Wacker van Zon, 26 October 1761, No. 204. T 200. Een Watergezichtje met eenige Visschers, met sapjes. Alsvoren. Samen: Sim. Fokke. f. 9 . —. Amsterdam, veiling H. de Wacker van Zon, 26 October 1761, Nos. 339—340. T 201. Een Wintergezichtje, met diverse Beeldjes, met couleuren geteekend. f. 8. Fokke. Amsterdam, veiling P. en W. en Mejuffrouw Cath. van Hunthum, 22 April 1762, No. 27. T 202. Een aangenaam landschap met een Riviergezigt, zeer rijk van stoffasie met veelderley Beekjes, Wagens, Paarden, zeilende en varende Scheepen. Met de Pen en dun met Sapjes, 295 X 398. De Bosch. f. 46 10 —. Amsterdam, veiling N. Tjark, e. a., 10 November 1762, No. 41. T 203. Een Zeestraat, met een onstuyme Zee, mede zeer rijk van stoffasie. 295 x 398. Vgl. T2, T 29enT 57. Amsterdam, veiling N. Tjark, e. a., 10 November 1762, No. 42. T 204. Visschers halen een net op, een Dorp in ’t Verschiet, met sapjes getekent. Winter. M. F. f. 1. 6 met No. 25 samen. Amsterdam, veiling 24 Januari 1763, No. 24, Konstboek I. T 205. Een Winter, zeer fraai, zijnde een gezigt langens een Revier, gestoffeerd met Schaatzeryders, Arreslede en Priksleetjes, alles zeer natuurlijk en dun met waterverf. Nyman f. 52 —. Amsterdam, veiling G. Schroder, 20 Februari 1764, No. 86. T 206. Drie Studie-Beeldjes, op één blad gehegt. Met kleuren. Metajes. f. 13 15. Amsterdam, veiling G. Schroder, 20 Februari 1764, No. 133. T 207. Vijf Studie-Beeldj es, op één blad gehegt. Met kleuren. Nyman, f. 11 15 Amsterdam, veiling G. Schroder, 20 Februari 1764, No. 134. T 208. Een staant Vrouwtje met haar beide handen over malkander. Met kleuren. Sinjor. f. 5. —. Amsterdam, veiling G. Schroder, 20 Februari 1764, No. 135. T 209. Een Visscher die een Schaakelfnet] intrekt, met de Pen en met Sapjes lugtig gewassen. Amsterdam, veiling 20 Maart 1764, B. No. 24. T 210. Een Manescheyntje; door „van Kampen” en een door Berkheyde. Nos. 78—80, gekocht door Marseveen voor £5 5. Amsterdam, veiling Michiel Laars, 9 April 1764, Konstb. B. No. 78. T 2n. Een Winter waar in een Arreslee met Heeren en Dames enz. Met kleuren. Fokke. f. 3 5 —. Amsterdam, veiling 19 November 1764, No. 520. *) Voormalig adellijk huis in het Land tusschen Maas en Waal bij Wychen, l 7 T 212. Een Strandgezicht. Yver, f. 2 15 —. Amsterdam, veiling 4 Maart 1765, C, No. 4. T 213. Een Landschap met een Bruggetje en over dezelve gaat een Boerin met melkemmers en verdere andere Beeldjes, met de Pen en kleuren getekend. Lammers. f. 10. Amsterdam, veiling M. Elgersma e. a., 24 Maart 1766, Konstboek A, No. 51. T 214. Een Wintertje met een staand Mannetje met een snaphaan op de voorgrond, op de tweede grond een dito schietende na Eenden, met kleuren getekend. Yver, f. 5. —. Amsterdam, veiling M. Elgersma, e.a., 24 Maart 1766, Konstboek B, No. 166. T 215. Studiën, vijf stuks. Zweerts. £ 6. —. Amsterdam, veiling M. Elgersma, e. a., 24 Maart 1766, Konstboek K, No. 951. T 216. Een Landschap, met een Boete Werf op de voorgrond. Penteekening met kleuren. Ten name: van Camp (= Hendrick Avercamp ?) Amsterdam, veiling N. van Bremen, 15 December 1766, No. 445. T 217. Een Visser met zijn Vrouw, staande bij een watertje, zeer fraay met kleuren getekend. Een Winter. Eenige Vissers, gaande langs een Dijk. Een zittend Vrouwtje, met de pen geteekend en een weinig gekleurd. Amsterdam, veiling P. de Haan, e. a., 9 Maart 1767, Nos. 917—919. T 218. Een Tabak rokertje en een Vrouwtje rustende yder op een Vat, zeer fraay met kleuren getekend. Vgl. T 306. Amsterdam, veiling P. de Haan e. a., 9 Maart 1767, No. 141. T 219. Een Zomerlandschap. Een Land- en Watergezicht met zeilende Scheepjes, en verdere stoffasie, met de Pen en dun met sapjes gekleurd, 199 X 276. Bergman, f. 14. —. Amsterdam, veiling Dulong, 18 April 1768, Kunstboek A, No. 31. T 220. Een gezichtje van een Molenwerf, uitvoerig met 0.1.-inkt en een weinig gekleurd. Ten name: „van Kamp”, f. 7. 5. Amsterdam, veiling mr. Aegidius Laurens Tolling, 21 November 1768, No. 457, Kunstboek G. T 221. Een gezicht van een Binnewater met zeylende Scheepen by een frisse koelte, zeer fraay en uitvoerig met kleuren getekent. Amsterdam, veiling mr. Aegidius Laurens Telling, 21 November 1768, No. 487, Kunstboek H. T 222. Een gezicht van een Binnewater met zeylende scheepen bij een frisse koelte, zeer fraay en uitvoerig met kleuren getekent. Amsterdam, veiling mr. Aegidius Laurens Tolling, 21 November 1768, No. 488, Kunstboek H. T 223. Een Wintergezicht met Schaatseryders, Boete Sleeden en Kolvers, zeer fraay met de Pen, en natuurlijk met kleuren getekend. De Winter, f. 11. —. Amsterdam, veiling mr. Aegidius Laurens Tolling, 21 November 1768, No. 610, Kunstboek K. T 224. Een Wintertje, gestoffeerd met een Ysslee, dewelke werd voort geschooven door een Boerin, en een andere die dezelve voorttrekt, en verder ander stoffasie. Met kleuren. Vgl. T 257. Studie van een Melkboer, van agteren te zien. Amsterdam, veiling 18 September 1769, No. 89, Konstboek B. T 225. Een Landschap met Beesten. Fix met de pen getekend en een weinig gekleurd. Winter, f. 1. met No. 160 samen. Amsterdam, veiling 20 Januari 1772, No. 161, Konstboek B. T 226. Een Wintergezigt, ziende op een Stad; het ijs zeer rijk gestoffeerd met Schaatzeryders, Kolvers en Wandelaars, enz. Met waterverven getekend, f. 56 . Amsterdam, veiling N. Albrechts, e. a., n Mei 1772, No. 1. T 227. Een Roofoverval. Een Landschap, op de voorgrond ziet men een Postwagen, die aangerand werd van struikroovers; met de Pen getekend, en een weinig gekleurd, f. I—. —. Vgl. T 107 en T 242. Amsterdam, veiling N. Albrechts, e. a., n Mei 1772, No. 29. T 228. Een Visboer en Boerin, een studietje. Penteekening met kleuren, f. 1 15. Amsterdam, veiling N. Albrechts, e. a., n Mei 1772, No. 165. T 229. Een Landschap, waarin een Man, dragende een Mand met een Stok op zijn rug, en een Vrouwtje met een Mandje aan haar arm; fix met de Pen en met Waterverven getekend, 109 x 192. Dussen f. 14 —. Amsterdam, veiling G. van Rossem, 8 Februari 1773, Kunstboek A, No. 67. T 230. Twee Personen, kolvende op het Ijs, in het verschiet veele Schaatsryders, Arresleeden, etc. 154 X 96. Gekleurd. Ploos f. 73. —. Amsterdam, veiling D. Muilman, 29 Maart 1773, Kunstboek A, No. 25. T 231. Een Landschap met een ronden Toltooren, aan den Oever van eene Rivier, op den voorgrond en in het water rijkelijk gestoffeerd, 192 x 321. Gekleurd. Ploos. f. 126. —. Een Landschap met een stil water, waarop zeer veele vaartuigen, geestig gestoffeerd, 122 x 224. Gekleurd. Van der Dussen. f. 79. —. Amsterdam, veiling D. Muilman, 29 Maart 1773, Kunstboek D, Nos. 247—248. T 232. Een Dorpgezigt, geestig gestoffeerd, met de Pen en sapverven. 128 X 186. Fouquet samen met No. 251, f. 70.—. Amsterdam, veiling D. Muilman, 29 Maart 1773, Kunstboek D, Nos. 249—250. T 233. Een kabbelend Watertje, met verscheiden Vaartuigen. 102 x 192. Gekleurd. Van der Dussen, f. 14.—. Amsterdam, veiling D. Muilman, 29 Maart 1773, Kunstboek D, No. 252. T 234. Een Wintergezicht, met veel Stoffagie van Sleeden en Schaatsryders op het Ys, op den voorgrond eenige spiering-visschende, en andere Perzoonen, met de pen en sapverwen, 192 x 308. van den Berg, f. 60. —. Een Wintergezicht, op den voorgrond een Heer en een Dame, die door eenige Lieden in een Arreslede gegroet worden, voorts rijkelijk gestoffeerd met schaatsryders, een Ysschuit, etc., met de pen en sapverwen, 192 X 308. C. Smitt, f. 30. —. Amsterdam, veiling D. Muilman, 29 Maart 1773, Kunstboek G., Nos. 481—482. T 235. Studiën, vijf stuks op één blad gehegt; het eerste een vissend mannetje; het tweede een wandelenden Jongen; het derde een man met een Kind; het vierde een Meisje met een Juk en Melk-Emmers; het vijfde een Vrouwtje op een Sleede zittende, met een Man daaragter; met de Pen en sapjes gewassen. Uit veiling G. Schroder te Amsterdam, 20 Februari 1764, No. 132, aan van der Marck, f. 3 10. Amsterdam, veiling J. van der Marck, 29 November 1775, No. 415. T 236. Een Wintertje met een menigte Beeldjes op het Ys; uitvoerig met de Pen en Sapjes gewassen, 96X 160. Amsterdam, veiling J. van der Marck, 29 November 1773, No. 416. T 237. Een Landschap met twee Vissers op de voorgrond, bij een opgaande Weg, gestoffeerd met een Postwagen en eenige Beeldjes, en ter regterzyde grazende Koetjes. Natuurlijk en fraay met Waterverwen geteekend. Amsterdam, veiling van der Dossen, 31 October 1774, No. 158. T 238. Een Landschap, ter linkerzijde ziet men een Herberg, waar bij eenige Passagiers en ter regterzyde op de tweede grond, een zeehaven; met de Pen en gewassen en een weinig gekleurd. Amsterdam, veiling van der Dossen, 31 October 1774, No. 275. T 239. Een Land- en Watergezigt met een Schuitje op de Voorgrond; een Beurtschip en eenige anderen in het verschiet; ter regterzyde een Land waar op een Paard, en verder in het verschiet een Galg; fraay en uitvoerig met waterverf getekend. Amsterdam, veiling van der Dussen, 31 October 1774, No. 308. T 240. Een Bergagtig Landschap, alwaar in het verschiet een klooster gezien word, waar in een waterval, lopende onder door een Brug, en verders eenige Beeldjes en andere stoffagie, in het verschiet; fraay en uitvoerig met waterverf getekend, 128 x 192. Uit veiling D. Muilman te Amsterdam, 29 Maart 1773, Kunstboek A, No. 26. Aan van der Dussen. f. 36. —. Amsterdam, veiling van der Dussen, 31 October 1774, No. 309. T 241. Een Landgezigt; op de voorgrond ziet men een Mannetje, dragende op zijn rug aan een stok een Mand; ontmoetende een Meysje, welke een Mand aan de arm draagt en schynende zamen te spreeken; in het verschiet ziet men een Stad of Dorpgezigt. Zeer fraay met de Pen en Waterverf getekend. Amsterdam, veiling van der Dussen, 31 October 1774, No. 314. T 242. Een Hy-gezicht omtrent Antwerpen ( ?), op de Voorgrond ziet men een Postwagen, door Struikrovers aangerand, verder in ’t verschiet een andere Wagen; fraay met de Pen en gekleurt. Vgl. T 107 en T 127. Amsterdam, veiling van der Dussen, 31 October 1774, No. 334. T 243. Een stil Water met verscheidene Scheepen. Fiks van behandeling. Met Sapverf. 218 x 192. f. 4.— Witze. Amsterdam, veiling Frans van de Velde, 16 Januari 1775, No. 417, Kunstboek G. T 244. Een Riviergezigt, waarop een Hooipont met eenige Beeltjes, verder ziet men eenige Scheepjes en Schuitjes; en op den voorgrond een Vrouwtje, bezig met eenig vaatwerk aan ’t water af te spoelen. Penteekening met kleuren, 102 X 186. f. 50. —.P. Yver. Amsterdam, veiling Frans van de Velde, 16 Januari 1775, No. 465, Kunstboek H. T 245. Eenige Visschers, met Vischwand by zig, op het Ys voortgaande; en verder een Wintergezigtje. Penteekening met kleuren, 134 x 109. f. 7 10 Neyman. Amsterdam, veiling Frans van de Velde, 16 Januari 1775, No. 464, Kunstboek H. T 246. Een Watergezichtje met verschelde zeilende Schepen, voor, aan de laagte van een Dijk, ziet men eenige Vissers, haar Netten ophaaien, enz. Deeze Teekening is zeer vast getekent, en van een aangenaam en helder coloriet, in sapverven. Ploos. f. 18 10 —. Gekleurd. Amsterdam, veiling 18 December 1775, No. 26. T 247. Een Studieblaadje met vijf Beeldjes, fraay met sapjes getekend. Alsvoren. Nos. 610—612. Mettayer. f. 3 15 —■. Amsterdam, veiling 18 December 1775, Nos. 610 613. T 248. Ses Studies op één blad, fraay gewassen. Amsterdam, veiling Louis Fabricius du Bourg, 15 Januari 1776, No. 98, Kunstboek G. T 249. Een natuurlijk Wintertje, zijnde het Ys rijk gestoffeerd met Schaatseryders, Yssleeden en Kolvers, met Waterverf geteekend. Busserus. f. 14. —. Amsterdam, veiling [Oets?], n Maart 1776, Kunstboek B, No. 125. T 250. Een Studie. Bussems samen met 270 f. 1. 10. Bij dit nummer was „en Gezigt van het Kasteel Waardenburg” door R. Saveri. Amsterdam, veiling [Óets?], n Maart 1776, Kunstboek C, No. 271. T 251. Een Studie. Busserus samen met (2?) 78. f. 10. Amsterdam, veiling [Oets?] n Maart 1776, Kunstboek C, No. 277. T 252. Vijf stuks op twee Bladen gehegt, met de Pen geteekend en een weinig gekleurd. Busserus f. —■ 18 Amsterdam, veiling [Oets?], 11 Maart 1776, Kunstboek F, No. 515. T 253. Een Landzigt aan een Watertje, gestoffeert met verscheyde Beeldjes en Beesten. Met de pen en weinig gecouleurd. Amsterdam, veiling J. van den Berg, 29 Juli 1776, Kunstboek A, No. 54. T 254. Een Berghachtig Landschap. Met de pen en gewassen. Hierbij een door Breugel en twee andere. Amsterdam, veiling J. van den Berg, 29 Juli 1776, Kunstboek C, No. 15. T 255. Een Riviergezigt, ter linker zyde ziet men op de voorgrond een veerman [met zijn boot of pont?], waarop verscheide Passagiers, en ter regter zyde een Schuytje met eenige Vissers die een Fuyk ophaalen; op de tweede Grond, twee ten anker leggende Vissers Scheepen, verder een fraay verschiet; zynde alles natuurlijk en fraay met waterverf geteekend. Uit veiling van der Dussen te Amsterdam, 31 October 1774, No. 157. Amsterdam, veiling 9 December 1776, No. 69, Kunstboek B. T 256. Een Wintergezigt, op het Ys ziet men eenige Vragtsleeden, verder eenige Wandelaars. Met de Pen en een weinig gecouleurd. Amsterdam, veiling 9 December 1776, No. 210, Kunstboek D. T 257. Een Wintergezigt, op de voorgrond ziet men een Slee met Melkvaaten, dewelke voortgetrokken en geschoven werd door Boerinnen, verder eenige wandelaars en yssleeden, met de Pen en een weinig gecouleerd. Vlg. T 224. Amsterdam, veiling 9 December 1776, No. 21 t, Kunstboek D. T 258. Een Studieblaatje met eenige Kinderen, die zig scheynen te vermaaken met schaatseryden, met de Pen geteekent en een weinig gecouleurt. Amsterdam, veiling 9 December 1776, No. 240, Kunstboek D. T 259. Een wintertje, met verscheiden schaetseryders en kolvende beeldjes op het ijs. Ter zyden eenige huizen, en hooyberg, in het verschiet een stad, zeer uitvoerig en met zapj es getekend. Amsterda?n, veiling N. Nieuhoff, 14 April 1777, No. 196. T 260. Een stil Water met een Vaartuig en eenige Beeldjes, verder een Stadgezigt, met swart Krijt en lugtig gecouleurd. Amsterdam, veiling R. Assueri, 10 November 1777, Kunstboek I, No. 2. T 261. Een Strandgezigt by een woelend water, verbeeldende een Storm; op de voorgrond wandelende en staande Beelden, verder eenig vee; ter zyde verschelde zeilende vaartuigen, in 't verschiet een stadgezigt, uitvoerig met Couleuren geteekent. Vlg. T 2, 29 en 57. Een wintergezigt, op de voorgrond een rustend Zeeman, by een Net, die Eendvogels vangt, verder eenige wandelende Beeldjes, en een Dorpgezigt, uitvoerig met Couleuren geteekent. Amsterdam, veiling R. Assueri, 10 November 1777, Kunstboek A, Nos. I—2.1—2. T 262. Een stil Binnewater, met verschelde zeilende en andere vaartuigen, ter zyde eenige Vissers, in een Schuitje, bezig met hun Netten op te haaien, in ’t verschiet een Dorpgezigt, fiks met de Pen en Couleuren geteekent. Amsterdam, veiling R. Assueri, 10 November 1777, Kunstboek A, No. 8. T 263. Een Riviergezigt, op de vóórgrond een staand Heer, nevens zig andere ontkleed om te swemmen, verder verschelde zeilende en andere vaartuigen, in ’t verschiet een Dorpgezigt, alles dun met sapverven geteekent. Amsterdam, veiling R. Assueri, 10 November 1777, Kunstboek E, No. 1. T 264. Een Landschap, alwaar Roovers, Reizigers vervolgen, met de Pen en roet geteekent. Amsterdam, veiling R. Assueri, 10 November 1777, omslag H, No. 23. T 265. Een natuurlijk stil watertje, in het zelve ziet men een Beurtschip, waar op veele Passagiers; en ter regter zyde een Schuitje met Visschers die een Fuik ophaaien; een Visser staande met een Vis in zijn hand, scheint dezelve aan een van de Passagiers te presenteeren; op de tweede grond leggen twee Vissers Scheepen ten Anker, en een Stad ziet men leggen aan de Horisond. Alles is fraay met sapverven getekend. Marseveen £ 41 . Amsterdam, veiling 19 Januari 1778, No. 140. T 266. a. Een Visscher, die zijn net ophaalt; met de pen en couleuren. b. Een dansent Boertje. Amsterdam, veiling Jac. van der Schley, 18 October 1779, Konstboek E, No. 63. T 267. Een bevroozen Rivier, gestoffeerd op den voorgrond, een Arresleede, verder eenige Vragtsleeden, Kolvers en Wandelaars op ’t Ys: natuurlijk met waterverwen getekend. Van der Werff f. 3. 5. Amsterdam, veiling E. Croese, 15 November 1779, Kunstboek A, No. 25. T 268. Een stil Watertje; op den voorgrond legt een Schip en eenige Schuiten aan een Hooft; op den tweeden grond staan eenige Huizen, waar by verscheiden Vaartuigen leggen; met de Pen en fraai met sapverwen getekend. Nyman, f. 5. 5. Amsterdam, veiling É. Croese, 15 November 1779, Kunstboek B, No. 107. T 269. Een woelend Binnenwater met zeilende Schepen, de Voorgrond gestoffeerd met twee staande en zittende Beeldjes; zijnde fraai en uitvoerig met sappen getekend. H. de Winter f. 11. 10. Amsterdam, veiling J. Christiaanze, 17 November 1779, No. 289. T 270. Een Landschap, waar in eenige Visschers hun Net ophalen, met de pen en een weinig gecouleurd. Nos. 373—374. Roos f. 1 5 —. Amsterdam, veiling 30 October 1780, No. 373. T 271. Een Winter, ter linkerzyde staat op den voorgrond een Heer en een Dame; verder een Arresleede, waar in een Dame en een Heer zit: wyders verschelde Personasien die zig diverteeren met het wandelen op het Ys; natuurlijk met waterverwen geteekend, 295 x 321. Heemskerk f. 35. —. Amsterdam, veiling C. Smitt, 4 December 1780, Kunstboek H, No. 457. T 272. Een Strand gezicht, gestoffeerd op den voorgrond met een rustend Mannetje, dat Eendvogels scheind te vangen; lugtig met sap verf geteekend, 179 x 269. Knegtjes f. 8. —. Amsterdam, veiling C. Smitt, 4 December 1780, Kunstboek P, No. 1045. T 273. Een Heer op Schaatzen. f. 16. Bye. Amsterdam, veiling P. Barbiers, 16 Januari 1781, No. 42, Konstboek D. T 274. Een oude Visscher, beezig een Schakelnet in te palmen; meesterlijk met de Pen en lugtig met sapverwen. I. Yver samen met 759 f. 1. 10. Amsterdam, veiling J. van de Velden, 3 December 1781, eerste deel, Kunstboek IV, No. 760. T 275. Een Land- en Watergezigt, op de Voorgrond staat een Boer hebbende een Kalf aan een Touw, by denzelven staat een Boerin met Melk-Emmers, verders een Zeil-schuit; natuurlijk met couleuren geteekend. Een Wintergezigt, gestoffeerd met Schaatzereiders, Vragtsleeden en Wandelaars, rijk gestoffeerd en natuurlijk met couleuren geteekend. Amsterdam, veiling H. Busserus, 21 October 1782, Nos. 145—146. T 276. Verscheide Vaartuigen, op en aan den Oever van een Rivier, met de Pen en sapverwen uitvoerig geteekend. Amsterdam, veiling H. Busserus, 21 October 1782, No. 453. T 277. Twee staande Vrouwtjes, met de Pen en gewasschen en een weinig gecouleurd, benevens vier differente Drukken, in de manier van Teekening, door H. Busserus. Vgl. G 9. Amsterdam, veiling H. Busserus, zi October 1782, No. 809. T 278. Drie Studies. Amsterdam, veiling H. Busserus, 21 October 1782, No. 843. T 279. a. Een Landschap gestoffeerd met Beeldjes, en met Couleuren geteekend. b. Een Zeestorm met Scheepen. Amsterdam, veiling H. Busserus, 21 October 1782, No. 862. T 280. Twee Landschappen, dun met sapverwen. Amsterdam, veiling H. Busserus, 21 October 1782, No. 977. T 281. Een aangenaam Landschap aan een Rivier, gestoffeerd met een Reiziger en Voetganger, in het verschiet met verscheide Vaartuigen en een Dorp, alles in sapverwen geteekend. Een woelend water, zijnde het Gezicht van de Volewijk buiten Amsterdam, rijk van Scheepen en Vaartuigen voorzien, alles in sapverwen geteekend. Amsterdam, veiling H. Bussems, 21 October 1782, Nos. 1243—1244. T 282. Een aangenaam Wintergezicht, rijk gestoffeerd met Schaatsereiders, Ys —en Arresleeden, in waterverwen met couleuren geteekend. Amsterdam, veiling H. Bussems, 21 October 1782, No. 1677. T 283. Een Riviergezicht, op den voorgrond een Jager en verdere stoffagie, met sapjes geteekend. Amsterdam, veiling H. Busserus, 21 October 1782, No. 1890. T 284. Een Capitaal Wintergezicht, verbeeldende op een Rivier, een menigte Schaatzeryders, Arresleeden, Landlieden met Yssleeden, terwijl anderen zig met Wandelen en Kolven vermaaken, verder ziet men Marquetenters, en in 't verschiet een Stadgezigt, zeer uitvoerig met Waterverf behandeld, f. 50. —. Amsterdam, veiling 28 April 1783, No. 7. T 285. Een oud Kasteel, beneevens eenige Woningen aan den Oever van een Rivier, waar in eenige Visschers met hunne Schuiten, verder gestoffeerd met eenige Beeldjes, in ’t verschiet een Dorpgezigt, natuurlijk met de Pen en dun met Zap verwen geteekent. Amsterdam, veiling 28 April 1783, No. 22. T 286. a. Een Winter, daar een Man in het Ys valt. h. Een Boerin met een Melkemmer op het Hoofd. Viet samen met No. 609 f. —l2 —. Amsterdam, veiling Is. Nepveu, 23 Februari 1784, Kunstboek H, No. 610. T 287. Een Strand-Gezicht aan een Rivier, verbeeldende een vliegende storm, gestoffeerd met verschelde Beeldjes, Scheepen en eenig Vee, verder een Stadzicht; 5. 5 gld. Amsterdam, veiling Th. van Duysel uit ’s-Gravenhage, u October 1784, No. 40. T 288. Eenige Heeren te Paard en te Voet, waarvan een met een snaphaan; fiks met de pen en weinig gecouleurd. Samen met 179 f. 15. —. Amsterdam, veiling Th. van Duysel uit ’s-Gravenhage, No. 178. T 289. Een vervallen Hut, dun gecouleurd. f. 2. 15-. N.B. Met een teekening van A. van Everdingen samen verkocht: „Een Noords Bergachtig Landschap met een Reiziger”, dun gecouleurd. Amsterdam, veiling Th. van Duysel uit ’s-Gravenhage, n October 1784, No. 601. T 290. a. Een Wintergezigt, daar eenige Vissers en andere zig op het Ys vermaaken. b. Een zittend Boerinnetje en Boertje, op een blad twee stuks, met pen en lugtig gecouleurd. Met 621 samen f. 2. —. Amsterdam, veiling Th. van Duysel uit ’s-Gravenhage, n October 1784, No. 622. T 291. Een Landzigt naar een Dorp, gestoffeert met rustende en vissende Landlieden, rydende Postwagen en eenig Vee, met sapverven. Met 713 samen f. 1. —. Amsterdam, veiling Th. van Duysel uit ’s-Gravenhage, n October 1784, No. 714. T 292. Het Slot van Muiden. Dit verbeeld een Gezigt van het Slot van Muiden, op de voorgrond staat een Man met zijn Hengeltuig op zijn schouder, ziende naar twee Visschers, die eenige Visch uit een Korf in een Tobbe storten; verder ziet men eenige zoo vaarende als dryvende Vaartuigen; Alles is natuurlijk en fraay verbeeld. Amsterdam, veiling S. Fokke, 6 December 1784, No. 19. T 293. Wintergezicht. Een fraai en natuurlijk wintergezicht, zijnde een bevroozen Rivier, rijk gestoffeerd met Wandelaars, Schaatzenryders, Vragtsleeden, Visschers en Kolvers, ter regterzyde ligt een Veerschip in ’t Ys, en ter linkerzyde een Dijk, waar op een Heer te Paard, en twee Beeldjes staande te zien, naar het Wintervermaak, zijnde niet minder met Sapverven getekent als de voorgaande, benevens de prent door S. Fokke. (= de Haarlemmermeer, Ao. 1625), zie G 4. Amsterdam, veiling S. Fokke, 6 Deember 1784, No. 196. T 294. Een Wintergezicht, op de voorgrond staat een Visscher, schynende koud te zijn, door dien denzelven in zyne handen klopt, en op de tweede grond, ziet men op een bevroozen water eenige andere Visschers, en in ’t verschiet een Kerk; fraay en natuurlijk met de pen en met sapverwen geteekend. Amsterdam, veiling S. Fokke, 6 December 1784, No. 247. T 295. Een opgaande weg langs een Rivier, op de voorgrond zit een Kindje bij een Tobbe, en een staande Man met een Kind op den Arm met een Ezel, gaande voorbij een Kalkoven en eenige Huizen ten ter linkerzyde ziet men een Rivier met eenige zeilende Vaartuigen, fraay en zeer uitvoerig met Sapverwen. Met het prentje. N.B. Deze gravure is ons onbekend. Er moeten volgens de veiling van S. Fokke te Amsterdam, 6 December 1784, zeven gravuren, inplaats van zes geweest zijn. Amsterdam, veiling S. Fokke, 6 December 1784, No. 294. T 296. Een Landschap, in het zelve ziet men een Weide, en daar in een Koetje ’t welk door een Boer gemolken word, waar by staat een Vrouwtje by een Melk-Emmer, een ander Koetje drinkt uit de Sloot, Vrouwtje gaat een Plank over met een Melk-Emmer op het Hoofd, ter linkerzyde; op de tweede grond is een wagen, waar op vier Lieden zitten, schynende afscheid te nemen van de Hospes, die voor de Herberg staat, deeze waagen rijd langs een weg naar een stad, die in ’t verschiet ligt. Amsterdam, veiling S. Fokke, 6 December 1784, No. 295. T 297. Een Land- en Water-Gezicht, op de voorgrond is een zege op te halen, waarby een Heer staat te kyken, in ’t verschiet ziet men eenige vaarende schuiten en zeilende Scheepen, met het Prentje. (= Amstelveen, Ao. 1624), zie G 5. Amsterdam, veiling S. Fokke, 6 December 1784, No. 367. T 298. Een oud Man liggende op een Vischkorf, in ’t verschiet ziet men een stad, met de pen en O.Linkt en een weinig gecouleurd. Amsterdam, veiling S. Fokke, 6 December 1784, No. 375. T 299. Een Rivier-Gezicht ter linkerzyde staat een ronde Toren aan een Dijk, waar op een Mannetje met een Wagen kruit, en ter regterzyde ziet men in ’t verschiet een Kerk, staande op een Heuvel, met de pen en sapverwen. Amsterdam, veiling S. Fokke, 6 December 1784, No. 532. T 300. Een Rivier-Gezicht, in ’t zelve ligt een Jacht ten Anker, waar van twee Mannen ieder een Vrouw op de rug door ’t waater draagen naar ’t Strand, in het verschiet ziet men een schants liggen. Amsterdam, veiling S. Fokke, 6 December 1784, No. 533. T 301. Gezicht van het Gerecht buiten Kampen, gestoffeerd met Beeldjes en verschelde Vaartuigen, dun met sapverwen. Amsterdam, veiling S. Fokke, 6 December 1784, No. 685. T 302. Een Landschap aan een Rivier, waar in een Landman rustende op zijn stok, by een Vinkenbaan, en verder bywerk, kloek met de pen en gecouleurd. Amsterdam, veiling S. Fokke, 6 December 1784, No. 686. T 303. Een Kindtje op de Priksleede. f. 12. voor Nos. 465—466. Amsterdam, veiling A. de J. de Pinto, n April 1785, No. 466. T 304. Een Land- en Watergezichtje, op de voorgrond gestoffeerd met een Visscher die een Zeegen ophaald, en een ander die daar by staat te kyken, in ’t verschiet zeilende en andere vaartuigen, met de Pen ert dun met Sapverwen geteekend. Amsterdam, veiling 5 December 1785, No. 198. T 305. Een Winter, zynde een Riviergezicht, het Ys rijk gestoffeerd met Arre- en Vragtsleeden; en differente Visschers en Wandelaars, op de voorgrond is een Visscher die zijn net uit de Bijt ophaald, waar by een Paard en Slee, en verscheide Aanschouwers, natuurlijk met sapverwen. f. 2. —. Amsterdam, veiling 5 December 1785, No. 214. T 306. Een Landman en dito Vrouw rustende, staande yder teegen een Ton, met de Pen en dun met zapverven. Vgl. T 218. Amsterdam, veiling J. Gosche van Oudshoorn, 10 April 1787, No. 504. T 307. Een Land- en Watergezigt, gestoffeerd op de voorgrond met een Visschers Schuyt en eenige Visschers, verders eenige andere Vissers-Vaartuygen, een zylend Kaagje enz. in het verschiet een Stadsgezigt, uitvoerig en fraay in couleuren geteekend. Amsterdam, veiling J. Gosche van Oudshoorn, 10 April 1787, No. 592. T 308. Een Y-gezigt by het Galgenveld, rijk gestoffeerd met diversche Vaartuigen en uitvoerig met couleuren geteekend. Amsterdam, veiling J. Gosche van Oudshoorn, 10 April 1787, No. 595. T 309. Een hoog bergagtig Landschap, op de voorgrond ziet men een Ryziger op een Ezel, verzeld van een Voetganger en rustende Beeldjes, getekend natuurlijk met zapverwen. Uit veiling Is. Nepveu te Amsterdam, 23 Februari 1784, Kunstboek H, No. 554. Aan Winter, samen met Nos. 552 en 553 f. 1. —. Amsterdam, veiling P. Yver, 31 Maart 1788, Kunstboek D, No. 4. T 310. Een Rivier-Gezigt met zylende Scheepen, op de voorgrond aan den Oever een staand Heer en eenige Lieden die zig baaden, verder een Stad Gezigt, fraai met de pen en dun met sapverwen geteekent. f. 2. 15. Amsterdam, veiling P. Yver, 31 Maart 1788, Kunstboek A, No. 21. T 311. Twee gaande Vrouwtjes en een Boerinnetje, met de pen en dun gecouleurd, twee stuks op een blad. Amsterdam, veiling P. Yver, 31 Maart 1788, Kunstboek L, No. 25. T 312. Een Hijgezigt, gestoffeerd met een rydende Postwagen, met zapverwen geteekend. Amsterdam, veiling P. Yver, 31 Maart 1788, Kunstboek E, No. 3. T 313. Langs een Weg bij een Hout Bruggetje ziet men Melkboerin en andere Lieden, fiks met de pen en dun gecouleerd. f. 3. 15, v. d. Schley voor Nos. 67—68. Amsterdam, veiling Jan Lambers, 6 Mei 1788, No. 67, Konstboek A. T 314. Een Jongetje zittende op een Priksleede, en een Meisje leggende over een Hek, schynende met hem te praaten, een studie van Kinderen. Met zwart Krijt en een weinig gecouleerd. f. 10.— v. d. Schley. Amsterdam, veiling F. W. Greebe, 8 December 1788, No. 20, Konstboek B. T 315. Drie Heeren op een Arresleede, een Studie-Blaadtje, met de Pen en dun met Zapverven geteekent. £ 1. Foucquet voor Nos. 62—63. Amsterdam, veiling F. W. Greebe, 8 December 1788, No. 62, Konstboek D. T 316. Een Wintergezigt, waar in een Landman Eendvogels vangt. Met de Pen en dun met Zapverven geteekend. f. —6. Yver. Amsterdam, veiling W. van Wessum, 6 April 1789, Konstboek E, No. 38. T 317. Een Boeren Werfje met Beelden en Beesten, kragtig met sapverwen geteekent. Amsterdam, veiling 6 April 1790, Kunstboek B, No. 3. T 318. Riviergezicht. In dit bevallig Riviergezigt, waarin verschelde Vaartuigen zylen, ziet men een Zeegen door de Visschers ophaaien; op de Voorgrond ligt een Landman tegen een Viskorf te slaapen, en daar by een Boerin, met een Emmer op ’t Hoofd, schynende op den begraasde Oever voort te gaan. Deze fraaye Teekening is ryk gestoffeert, gedeeltelijk met de Pen en met het Penceel, dunnetjes in kleuren behandeld en van een kunstige omtrek. 179 x 257. f. 54.— Fouquet. Amsterdam, veiling J. Witsen, 16 Augustus 1790, Kunstboek A, No. 14. T 319. Een bergachtig Landschap, door een bogtig Water doorsneeden; op de Voorgrond ziet men eenige reizigers; aan de overzyde van de Rivier, een Klooster op een hoogten, aan wiens voet eenige gaande lieden, en in ’t verschiet twee Geestelijken over een Brug gaande. Deze Teekenig is in de manier van de voorgaande meesterlijk voltooid, 179 x 282. f. 20. —. Fouquet. Amsterdam, veiling J. Witsen, 16 Augustus 1790, Kunstboek A, No. 15. T 320. Een Stormbuy op het Water, waar in een Man buiten boord van een Visschers Schuit gevallen, gered word; op de voorgrond zit neevens een staande Hond een Heer, wiens Hoed, door de felle wind weg waait, en een Vrouw, die agter hem staat, die in deeze haar schrik en verbaastheid over het gevaar betoonen. Ver, in het verschiet, vertoonen zich eenige zylende Vaartuigen, en agter dezelve verschelde Dorpstoorens. De Lugt schijnt zeer verbolgen, en het Water vol beweeging. Vgl. T 2, 29 en 57. Amsterdam, veiling J. Witsen, 16 Augustus 1790, Kunstboek B, No. 6a. T 321. Een stil Riviergezicht, waarop by ’t Schynen der Maan, verschelde Scheepen en Schuiten gezien worden; in deeze kalmte zijn eenige Vissers en Schuiten bezig hun Netten op te haaien; op de voorgrond ziet men twee anderen, de een zittende en de andere staande, op de gelukkige Uitslag van de vangst wagten; het verschiet is gestoffeerd met een Dorpgezicht, en een Schip dat gecalefaterd word, enz., twee teekeningen. Met dekverwen, 141 x 205. f. 82. —. Foucquet. Amsterdam, veiling J. Witsen, 16 Augustus 1790, Kunstboek B, No. 6b. T 322. Een Wintergezigt. Op de voorgrond staat een jager met een snaphaan op Schouder, wijzende op een Wintervermaak, van Schaatsryders en Arresleeden op de bevroosen Rivier, alles met sapverwen in kleuren, in een vaste en fixe omtrek getekend 154 X 192. f. 163. Ploos. Amsterdam, veiling J. Witsen, 16 Augustus 1790, Kunstboek B, No. 17. T 323. Een Gezicht langs de Rhijn, tegen het hoog Gebergt, waar op de geplante Wijnstok, Kasteden en andere Gebouwen gezien worden. Op de voorgrond staat een Ryziger by zyn beladen Paard, die door een zittend Man de Weg word beduid; benedenwaarts op de vlakte en langs den Oever, ziet men een uithoek met een ronde Tooren, verscheide Persoenen, en eenige Vaartuigen op de Stroom, verders een Stadt met zijn Toorens en Gebouwen. 128 x 192. f. 21. —-. Amsterdam, veiling J. Witsen, 16 Augustus 1790, Kunstboek C, No. 10. T 324. Wintervermaak. Deze fraaye Teekening verbeeld het Wintervermaak van op Schaatsen en in Arresleede te ryden, wandelen, of in een Ysschuit door de wind te dryven, enz., in ’t verschiet ziet men naar gewoonte van deeze Meester een Galg, en een Dorptooren, alles is zeer naauwkeurig uitgevoerd, de kleeding volgens de rang der Perzoonen, en sexe wel waargenoomen, de koude is door de lucht en in het coloriet zeer natuurlijk uitgedrukt, en alles op het fraaiste in sapverven met kleuren dunnetjes geteekend. 154 X 179. f. 83. —. Amsterdam, veiling J. Witsen, 16 Augustus 1790, Kunstboek D, No. 4. T 325. Een Land- en Watergezigt, ter zyde by een Woning ziet men een Moolen, verder gestoffeert met Schuiten en verscheide arbeidende Landlieden. Meesterlijk met de pen en dun met sap verwen geteekend. f. 30. . Amsterdam, veiling J. Witsen, 16 Augustus 1790, Kunstboek E, No. 6. T 326. Een Land- en Riviergezigt, gestoffeert met zylende Scheepen, Schuiten en Visschers Vaartuigen, fraay met de pen en dun met sapverven geteekend. f. 51. —. Heemskerk. Amsterdam, veiling J. Witsen, 16 Augustus 1790, Kunstboek F., No. 7. T 327. Een jonge Heer en twee Dames, in oud Hollands Gewaad, staande op het Strant langs een water, met sap- en dekverven getekend, f. 4. —. Yver. Vgl. Haarlem, Museum Teyler, T 43 en T 398. Amsterdam, veiling J. Witsen, 16 Augustus 1790, Kunstboek G, No. 9. T 328. Een Zomer- en Wintergezigt, twee stuks, gestoffeerd met een Reiziger by zyn Paard, een overvarende Pont met Rytuig en Vissers; fiks met de pen en dun gecouleerd. f. 16.—. Fouquet. Amsterdam, veiling J. Witsen, 16 Augustus 1790, Kunstboek H, No. 19. T 329. Een Wintergezigt, op de Rivier ziet men Kinderen zig op het Ys vermaaken, ter wederzyden is het gestoffeerd met Boere Woningen, en eenige Landlieden, fiks met de pen en dun gecouleerd. f. 5.— Yver. Amsterdam, veiling J. Witsen, 16 Augustus 1790, Kunstboek H, No. zo. T 330. Een Land- en Watergezigt bij de Vestmuur van een stad, op de voorgrond gestoffeert met een wandelende Vrouw en Vissers, met hun Netten, fiks met de Pen en dun met Zapverwen geteekend. Amsterdam, veiling Pieter Oets, e. a., 31 Januari 1791, Kunstboek C, No. 8. T 331. Ijsvermaak. Bij eenige Boere Woningen, aan een bevrozen Rivier, ziet men verscheide Lieden zig op het Ys vermaken, fraai met de Pen en dun met Zapverwen behandeld. Amsterdam, veiling Pieter Oets, e. a., 31 Januari 1791, Kunstboek C, No. 29. T 332. Een Wintergezigt, waar in Landlieden op het Ys met Vragtsleeden, en een andere, zijnde een Boere Woning. Amsterdam, veiling Pieter Oets, e. a., 31 Januari 1791, Kunstboek C, No. 34. T 333. Op een bevroozen Rivier, ziet men op den voorgrond twee Boerinnen met een sleede met Melkemmers en vaten, verder een gaande Man en een met een yssleede, gestoffeerd met verder bywerk; met de Pen en sapverwen krachtig behandeld, f. 11. Goll. Amsterdam, veiling Jan van Dijk, 14 Maart 1791, Kunstboek L, No. 14. T 334. a—b. Twee Wintergezigten, gestoffeerd met vissers. c. Een jongeling met een hond, bij een Rivier, drie stuks, fixs met de Pen en gecouleurd. Byen. f. 1 15- Amsterdam, veiling 16 April 1792, Kunstboek C., No. 27, a—c. T 335. Een stil Water, waarin eenige dryvende en stil liggende Vaartuigen, benevens visschers die bezig zijn met het ophaaien van netten; zeer bevallig en fraai met de pen en kleuren geteekent. Amsterdam, veiling H. van Maarseveen, 28 October 1793, Kunstboek K, No. 7. T 336. Een staande Visscher, met de pen en weinig kleuren. Jaagers en Visschers, twee stuks, met de pen en weinig kleuren. Amsterdam, veiling H. van Maarseveen, 28 Óctober 1793, Kunstboek U, Nos. 36—37. T 337. Brabandsche [?] Dorpgezichten, twee stuks. Penteekening met kleuren, f. 5. 10. Vgl. T 431. Amsterdam, veiling J. D. Nyman, 19 Maart 1798, Kunstboek B, No. 15. T 338. Een bevrozen Rivier, op de voorgrond ziet men een Visser, beezig met een oud Man uit ’t water te helpen, in ’t verschiet eenige Schaatzeryders; zijnde meesterlijk geteekend en dun met zapjes behandeld. Boymans f. 84. —. Amsterdam, veiling J. D. Nyman, 19 Maart 1798, Kunstboek O, No. 2. T 339. Een aangenaam Landschap, met een opgaande Wech, op de voorgrond zit een Jager met zijn Hond, van de hoogte komt een Boere Wagen, met een Man en Vrouw afrijden, waar neevens een Meisje, voort een aangenaam verschiet; zijnde gedeeltelijk met Dekverven, uitvoerig gepenceeld. Yver, f. 15. 15. Amsterdam, veiling J. D. Nyman, 19 Maart 1798, Kunstboek O, No. 3. T 340. Een bevrozen Rivier. Dit fraaye Teekeningetje, verbeeld een bevrozen Rivier, met een meenigte Schaatzeryders, Arresleede, Ysschuitjes en wandelende Beeldjes, op de Voorgrond een staande Visser met een Hond, in alles als de voorgaande behandeld, de Bons. f. 40. —. Amsterdam, veiling J. D. Nyman, 19 Maart 1798, Kunstboek O, No. 4. T 341. Een Strandgezicht, alwaar een Net te droogen hangt, wyders gestoffeerd met twee Vissers; zynde dunnetjes met de pen en sapverven geteekend. Roos, f. 18. —. Amsterdam, veiling J. D. Nyman, 19 Maart 1798, Kunstboek O, No. 5. T 342. Van een hoogte aan een water geleegen, komen twee Vissers met hunne Netten, en ander Vistuig aandragen, waarby nog twee andere Beelden; met de pen en couleuren. Temmink, f. 15. 10. Amsterdam, veiling J. D. Nyman, 19 Maart 1798, Kunstboek O, No. 16. T 343. Een Dorpgezicht aan ’t water, voor een Herberg staat een Postwagen en verschelde andere Beelden; lugtig met de pen en zapjes. Roos. Samen met No. 17 f. 16. 15. Amsterdam, veiling J. D. Nyman, 19 Maart 1798, Kunstboek O, No. 18. T 344. Aan een Galgeveld, ziet men een Wrak van een Schip, ’t welk gesloopt wordt, verder twee Heeren die Kolven en een vesting in 't verschiet; met de pen en sapverven. Roos. f. 4. 15. Amsterdam, veiling J. D. Nyman, 19 Maart 1798, Kunstboek O, No. 20. T 345. Een Visser, beezig zijnde een net uit een Bijt te trekken, alwaar twee andere en twee Heere naar kyken, met de pen en sapverven. Een bevrozen Rivier, met twee Arresleeden en wandelende Beeldjes. De Wit. Samen f. 10. 10. Amsterdam, veiling J. D. Nyman, 19 Maart 1798, Kunstboek O, Nos. 21—22. T 346. Een Visser schynende zijn Net op te trekken; fraai met de pen en zapverven. Van Braam. f. 2. 5. Amsterdam, veiling J. D. Nyman, 19 Maart 1798, Kunstboek O, No. 23. T 347. Een gehange Dief; aller natuurlijkst verbeeld; en uitmuntend geteekent met couleuren. Roos £ 15. 10. Amsterdam, veiling J. D. Nyman, 19 Maart 1798, Kunstboek O, No. 24. T 348. Een Stadgezicht aan een Rivier, rijk gestoffeerd op ’t Ys met Beelden en Arresleeden; met de pen en waterverven. Goblé. f. 19. —. Amsterdam, veiling J. D. Nyman, 19 Maart 1798, Kunstboek O, No. 33. T 349. Een Winter, op de voorgrond een Jager met een Hond, op de tweede grond schiet een ander op eenige Benden; uitvoerig in couleuren. Op een Dijk, ziet men een Melkboerin en een Man te Paard, op de voorgrond een staand Man met een Mand op zijn Rug; alsboven. Pruyssenaar. Samen f. 8. 10. Amsterdam, veiling J. D. Nyman, 19 Maart 1798, Kunstboek O, Nos. 45—46. T 350. Een grazige Wyde, met verscheyde Koeyen, waar van er een gemolken word; met zappen geteekend. Een Kooren Oogst; als voren. Samen f. 1. —. Amsterdam, veiling J. D. Nyman, 19 Maart 1798, Kunstboek O, Nos. 53—54. T 351. Een zittend Mysje, beezig Linnen te Naijen, studie Hendriks, samen met No. 51, f. 8. 10. Amsterdam, veiling J. D. Nyman, 19 Maart 1798, Kunstboek T, No. 52. T 352. Een Winter, waarbij een ophaalbrug, op dezelve een man; voorts op het ijs verscheidene beeldjes; met de pen en sapverven. f. 4. —. Amsterdam, veiling L. Metayer Phz., 16 December 1799, Kunstboek E, No. 32. T 353. Een Zeestrand met verscheidene stoffagie, en ’t vergaan van een schip op zee; met dekverven, f. 1. 10. Amsterdam, veiling L. Metayer Phz., 16 December 1799, Kunstboek E, No. 35. T 354. Een Wintergezigt, op den voorgrond staat een jager by een marketenter; in ’t verschiet vertoonen zich ys- en arresleden in couleuren. f. 9. —. Amsterdam, veiling L. Metayer Ph.z., 16 December 1799, Kunstboek G, No. 7. T 355. Een Wintergezigt, langs een bevrozen Rivier, aan beider Oevers met Woningen en dor Geboomte; het Ys is rijk gestoffeerd met wandelende en op schaatsen rydende Lieden; met de Pen en sapverven geteekend, 179 x 308. Bernard. f. 200. —. Amsterdam, veiling Cornelis Ploos van Amstel, Jac. Cornsz., 3 Maart 1800, Kunstboek E, No. 7. T 356. Een Gezigt binnen een Stad, aan den Vestmuur, met aloude Torens, waar bij eenige Woningen en verscheidene Beeldjes; fiks, met de Pen en dun gecouleurd. Yver. f. 3. —. Amsterdam, veiling, Cornelis Ploos van Amstel, Jac. Cornsz., 3 Maart 1800, Kunstboek E, No. 45. T 357. Een bevrozen Rivier, waarop verschelde Schaatsenryders, Kolvers en wandelende Beeldjes. Roos f. 16. —. Amsterdam, veiling Cornelis Ploos van Amstel Jac. Cornsz., 3 Maart 1800, Kunstboek H, No. 22. T 358. Een bevrozen Rivier, daar eenige Visschers bezig zijn met visschen; op den Dijk een Postwagen; uitvoerig, met de Pen en sappen, v. Leeu, £ 3. —. Amsterdam, veiling Cornelis Ploos van Amstel Jac. Cornsz., 3 Maart 1800, Kunstboek H, No. 35. T 359. Een Gezigt aan een Vestmuur en Lijnbaan; gestoffeerd met werkende Beeldjes. Met de Pen en Sappen. Vollenhoven. f. 1. 10. Amsterdam, veiling Cornelis Ploos van Amstel Jac. Cornsz., 3 Maart 1800, Kunstboek H, No. 34. T 360. Een Stil Water, met verscheiden Vaartuigen en Beeldjes; fraai met sapjes. Helmolt. f. 17. —. Amsterdam, veiling Cornelis Ploos van Amstel Jac. Cornsz., 3 Maart 1800, Kunstboek H, No. 39. T 361. Eenige Beeldjes op het Ijs; fraai met sapjes. Eenige Beeldjes, bij een Paard en Sleede; fraai met sapjes. Buis, samen met No. 40—f. 11.—. Amsterdam, veiling Cornelis Ploos van Amstel Jac. Cornsz., 3 Maart 1800, Kunstboek H, Nos. 40 en 41. T 362. Twee stuks Landschappen, met grazende en leggende Beestjes en Beeldjes; met Sapjes. Boltens. f. 14. —. Amsterdam, veiling Cornelis Ploos van Amstel Jac. Cornsz., 3 Maart 1800, Kunstboek H, No. 42. T 363. Twee Landschappen; met sapjes. Helmolt, f. 13. —. Amsterdam, veiling Cornelis Ploos van Amstel Jac. Comsz., 3 Maart 1800, Kunstboek H, No. 43. T 364. Een Landschap; met sapjes. Van der Schley. f. 28. —. Amsterdam, veiling Cornelis Ploos van Amstel Jac. Cornsz., 3 Maart 1800, Kunstboek H, No. 44. T 365. Een Wintergezigt, het Ys rijk gestoffeerd, met Arren- en Priksleeden, en een menigte schaatsenryders; met de Pen en Waterverven. Kops. f. 51. —. Amsterdam, veiling Cornelis Ploos van Amstel Jac. Cornsz., 3 Maart 1800, Kunstboek K, No. 9. T 366. Een bevrozen Rivier, met verscheiden wintervermaaklijkheden gestoffeerd; met de Pen en Sapjes. Van der Schley. f. 31. —. Amsterdam, veiling Cornelis Ploos van Amstel Jac. Cornsz., 3 Maart 1800, Kunstboek K, No. 20. T 367. Een stil Watergezigt, met een Hooischip en Beelden; met de pen en sapverven. Yver. f. 4. —. Amsterdam, veiling Cornelis Ploos van Amstel Jac. Cornsz., 3 Maart 1800, Kunstboek O, No. 20. T 367. Een stil Watergezigt, met een Hooischip en Beelden; met de pen en sapverven. Yver. f. 4. —. Amsterdam, veiling Cornelis Ploos van Amstel Jac. Cornsz., 3 Maart 1800, Kunstboek O, No. 20. T 368. Een Zeestrand bij een woelende Zee, met verschillende Vaartuigen, met de Pen en couleuren. Yver. f. 1. —. Vgl. T 2, 29 en 57. Amsterdam, veiling Cornelis Ploos van Amstel Jac. Cornsz., 3 Maart 1800, Kunstboek O, No. 27. T 369. Een Wintervermaak op het Ys; op den voorgrond zijn Heeren en Dames, in aloude Kleeding, fraai met de Pen en Sapverven geteekend. Versteeg, f. 6. 5. Amsterdam, veiling Cornelis Ploos van Amstel Jac. Cornsz., 3 Maart 1800, Kunstboek Q, No. 46. T 370. Eenige Studiebeeldjes, op één blad; met de Pen en sapverven. Bemard. f. 2. 10. Amsterdam, veiling Cornelis Ploos van Amstel Jac. Cornsz., 3 Maart 1800, Kunstboek Q, No. 57. T 371. Een Wintergezigt, zijnde het Ys rijk gestoffeerd; met de Pen en couleuren. Helmont. f. 41. —. Amsterdam, veiling Cornelis Ploos van Amstel Jac. Cornsz., 3 Maart 1800, Kunstboek S, No. 10. T 372. Een Landschap, rijk gestoffeerd met kloeke Beelden en Beesten; met de Pen en Sapverven. Kops. f. 60. —. Amsterdam, veiling Cornelis Ploos van Amstel Jac. Cornsz., 3 Maart 1800, Kunstboek S, No. 22. T 373. Studiën, drie stuks met J. Willaers, met de pen. Van der Schley, samen met Nos. 28 en 30, f. 9. 5. Amsterdam, veiling Cornelis Ploos van Amstel Jac. Cornsz., 3 Maart 1800, Kunstboek TT, No. 29. T 374. Een Wintergezicht, by een Stad, op de bevroozen Rivier, ziet men een meenigte Lieden zich op het Ys vermaaken; met de pen en dun gecouleurt. Van der Schley, M. f. 9 10 —. Amsterdam, veiling J. Cats en S. Goblé, 16 April 1800, Kunstboek C, No. 9. T 375. Een staande Visscher en een Vrouw met een Schepnet op de schouder, een studie van twee beelden, met de pen en sapverwen geteekend. Schley. f. 2. —. Amsterdam, veiling Jan Gildemeester Jansz., 24 November 1800, Kunstboek D, No. 12. T 376. a. Woelende Waters met verschelde zeilende schepen, b. Visschers aan strand en in schuiten, twee stuks, zeer natuurlijk en geestig met de pen en sapverwen geteekend. Amsterdam, veiling Jan Gildemeester Jansz., 24 November 1800, Kunstboek P, No. 23, a—h. T 377. Een besneeuwd Wintergezicht, langs een opgaanden weg zijn twee huislieden, een met paard en slede, een vrouwtje gaat over een hout bruggetje, ter zyde eenige wooningen en dor geboomte, verders eenige reizigers, meesterlijk fraai met de pen en sapverwen geteekend. Amsterdam, veiling Jan Gildemeester Jansz., 24 November 1800, Kunstboek Q, No. 2. T 378. Een besneeuwd Wintergezicht, vertoonende op een bevroozen Rivier, verscheide menschen zich op het Ys vermaakende, een visscher is bezig een byt te hakken, en een landman en vrouw staan op een hout bruggetje, verder een molen en dorpgezicht, zeer natuurlijk en fraai met de pen en sapverwen geteekend. Amsterdam, veiling Jan Gildemeester Jansz., 24 November 1800, Kunstboek Q, No. 3. T 379. Een Land- en Watergezicht, gestoffeerd met visschers in schuiten, verder een Dorp en een schip in brand, alles is verbeeld als by helder maanlicht zeer natuurlijk en bevallig met de pen en uitvoerig met Sapverwen behandeld. Amsterdam, veiling Jan Gildemeester Jans 2., 24 November 1800, Kunstboek Q, No. 9. T 380. Een sterk woelend Water bij een opkomenden Storm, op den voorgrond zit een heer wiens hoed in ’t water waaid, daar nevens een boerin, verder een visschers schuit, waaruit een over boord gevallen man door twee anderen gered wordt, verder zeilende schepen en stadgezicht, in alles als de voorgaande. Vgl. T 2, 29 en 57. Amsterdam, veiling jan Gildemeester Jansz., 24 November 1800, Kunstboek Q, No. 10. T 381. Een bevallig Land- en Riviergezicht, op den voorgrond vertoonen zich reizende Landlieden, verder een klooster en een aangenaam verschiet, uitvoerig met de pen en sapverwen geteekend. Amsterdam, veiling Jan Gildemeester Jansz., 24 November 1800, Kunstboek V, No. 65. T 382. Een Wintergezicht, zijnde een bevrozen rivier, waarop schaatseryders, arreslede, ysschuit en andere stoffage, dun met de pen en sapverwen behandeld. Amsterdam, veiling Jan Gildemeester Jansz., 24 November 1800, Kunstboek Y, No. 3. T 383. Een Zomer en een Winter, twee stuks, beide rijk gestoffeerd met beeldjes, uitvoerig met de pen en sapverwen geteekend. Amsterdam, veiling Jan Gildemeester Jansz., 24 November 1800, Kunstboek Y, No. 31. T 384. Eenige visschers, met de pen en couleuren. Amsterdam, veiling Jan Gildemeester Jansz., 24 November 1800, Kunstboek CC, No. 67. T 385. Visschers, twee stuks, met couleuren. Samen met Nos. 27 (en 29). f. 1. 5. Amsterdam, veiling Jan Gildemeester Jansz., 24 November 1800, Kunstboek KK, No. 28. T 386. Jagers, een stuk. Samen met Nos 27 (en 28). f. 1. 5. Amsterdam, veiling Jan Gildemeester Jansz., 24 November 1800, Kunstboek EE, No. 29. T 387. Twee stuks staande Beeldjes op één blad, met de pen en couleuren. Met No. 36. Gruiter f. 10. —. Amsterdam, veiling W. F. Taelman Kip, e. a., 16 Maart 1801, Kunstboek F, No. 37. T 388. Een Wintergezicht. Op een bevroren Rivier by een Stad, ziet men verscheide wandelende Lieden, andere met Paard en Sleede, Schaatzeryders en Kolvers; met de pen en dun gecouleurd. f. 14. —•. Amsterdam, veiling 22 Maart 1802, Kunstboek F, No. 39. T 389. Een Wintergezicht. Op een bevrozen Rivier ziet men een man by een Paard en Sleede, verder Schaatzeryders, met couleuren. B. Samen met No. 66 f. 1. 5. Amsterdam, veiling 22 Maart 1802, Kunstboek F, No. 65. T 390. Een Wintergezicht, verschillende van ordonantie, met de pen en kleuren. B. samen met No. 65, f. 1. 5. Amsterdam, veiling 22 Maart 1802, Kunstboek F, No. 66. T 391. In een Rivier ziet men een Visscher in een Schuit, op de voorgrond een Jager met een Hond, met couleuren. Amsterdam, veiling 22 Maart 1802, Kunstboek F, No. 73. T 392. Schaatzeryders op een bevrozen Rivier, een Heer bind de Schaatzen van een Juffrouw, met couleuren. Amsterdam, veiling 22 Maart 1802, Kunstboek F, No. 74. T 393. Een staande Visscher en Vrouw, aan Strand; met zapverven geteekend. f. 4. —. Amsterdam, veiling 22 Maart 1802, Kunstboek DD, No. 3. T 394. Een staande Jager en een staande Vrouw, twee stuks, met zapverven. Samen met Nos. sen6.f. 5. 10. Amsterdam, veiling 22 Maart 1802, Kunstboek DD, No. 4. T 395. Een Wintergezicht op het Ys, vol gewoel van Schaatseryders en andere Beelden, in verschillende bedrijven en standen, benevens Ys- en Arresleden; uitvoerig met dekverwen. f. 40. —. Amsterdam, veiling J. C. Pmyssenaar, 27 Februari 1804, Kunstboek B, No. 2. T 396. Een Land- en Watergezigt, gestoffeerd met eenige Boere Woningen en Molens. Natuurlijk behandeld met de pen en zapverven. Hendriks, f. 13. —. Amsterdam, veiling W. P. Kops, 14 Maart 1808, Kunstboek A, No. 24. T 397. Een Wintergezicht, alwaar een Man over een Balustrade liggende tegen eene vrouw spreekt. Verder ziet men op het Ys, Arre- en Yssleeden, schaatserydende en wandelende Beeldjes. Fraai met de pen en dun gekleurd. Vos. f. 120. —. Amsterdam, veiling W. P. Kops, 14 Maart 1808, Kunstboek D, No. 3. T 398. Een Heer en twee Dames, staande aan een Rivier, waarin eenige Schepen. Met de pen en dun gekleurd. Hendriks, f. 35. —. Vgl. T 43 en T 327. Amsterdam, veiling W. P. Kops, 14 Maart 1808, Kunstboek D, No. 4. T 399. Een bevrozen Rivier, ryk gestoffeerd met een menigte schaatserydende en wandelende Beeldjes, Visschers, Arre- en Yssleeden, dun met de pen en kleuren geteekend. Amsterdam, veiling G. van Nymegen, 20 Maart 1809, Kunstboek B, No. 1. T 400. Een troep van Heidens en Heidinnen. Geestig. Gekleurd. Rotterdam, veiling D. de Jongh Azn.. 26 Maart 1810, No. 79, Kunstboek E. T 401. Een Storm. Land- en Watergezigt. Gekleurd. Rotterdam, veiling D. de Jongh Azn., 26 Maart 1810, No. 80, Kunstboek E. T 402. Een Modderman. Amsterdam, veiling J. U. van Heynen, e. a., n April 1810, No. 87, Kunstboek N. T 403. Een Portret. Amsterdam, veiling J. U. van Heynen, e. a., u April 1810, No. 88, Kunstboek N. T 404. Een met twee Houtzagers. Amsterdam, veiling J. U. van Heynen, e. a., n April 1810, No. 48, Kunstboek O. T 405. Een Wintergezigt. Op het Ijs ziet men verscheidene lieden, Mannen, Vrouwen en Kinderen, alsmede Arre- en Yssleden, op den voorgrond een Visser een net uit een bijt trekkende; alles is zeer dun, natuurlijk en naauwkeurig met sapverven geteekend. Amsterdam, veiling J. Schepens, 21 Januari 1811, Kunstboek B, No. 1. T 406. Een Wintergezigt, op een bevrozen Rivier, ter wederzyde aan den Oevers met verscheidene woningen, ziet men lieden, zich op het Ys vermaken; natuurlijk met zap verven. Amsterdam, veiling J. Schepens, zi Januari 1811, kunstboek F, No. 17. T 407. Eenige Lieden bij een Slede op het Ys, verder wandelende, staande en in het verschiet rydende Lieden. Gekleurd. Amsterdam, veiling J. Schepens, 21 Januari 1811, Kunstboek H, No. 8. T 408. Een Mans Portret, halverlijf. Gekleurd. Amsterdam, veiling J. Schapens, 21 Januari 1811, Kunstboek N, No. 6. T 409. Een Man, met een Kindje. Gekleurd. Amsterdam, veiling mr. D. Baron van Leyden, 13 Mei 1811, No. 26, Omslag W. T 410. a. Een Melkboerinnetje. b. Een loopend Mannetje, twee stuks. Gekleurd. Amsterdam, veiling mr. D. Baron van Leyden, 13 Mei 1811, No. 27 a—b. T 411. a. Een Visboer en Boerin. h. Twee Visschertjes, twee bladen. Ten name: „van Campen” f. z 6 —. Rotterdam, veiling H. Verdonk, e. a., 30 September 1811, Kunstboek M, No. 43 a—b. T 412. Een rustende Visscher bij een Rivier. Gekleurd. Amsterdam, veiling Jer. de Bosch, 6 April 1812, Omslag H, No. 6. T 413. Eenige Visschers bij een Rivier. Met de pen en dun gekleurd. Amsterdam, veiling J. B. Fratacolla, 26 April 1813, Kunstboek B, No. 28. T 414. Twee Gezigten langs een Binnevaart met verschelde Schepen, en een lange Brug in ’t verschiet, in couleuren. Rotterdam, veiling R. Sondag, e. a., 5 Juli 1813, Kunstboek TT, No. 11. T 415. Een Rhijngezigt. Gekleurd. Amsterdam, veiling J. C. van Hall, 21 Februari 1814, Kunstboek A, No. 7. T 416. Een Buitenhuis, met eenige Beelden. Gekleurd. Amsterdam, veiling J. C. van Hall, 21 Februari 1814, Kunstboek A, No. 21. T 417. Een bevrozen Rivier aan een Dorp gelegen, gestoffeerd met een menigte zich op het Ys vermakende Beelden. Met de pen en sapverwen. Een bevrozen Rivier met Schaatsenryders, op den voorgrond een Jager en Hond. Met de pen en sapverwen. Bij een Herberg staat een Ruiter bij zijn Paard, waarbij de Waard, verder in het verschiet een Pont over een Rivier en Vaartuigen. Met de pen en sapverwen. Amsterdam, veiling H. van Eyl Sluyter, 26 September 1814, Kunstboek A, Nos. 32—34. T 418. Een Wintergezigt, alwaar op den voorgrond een man bij een Kruiwagen staat te vegen. Met de pen en sapverwen. Een Wintergezigt, rijk met Schaatsenryders en Arresleden gestoffeerd. Met de pen en sapverwen. Amsterdam, veiling H. van Eyl Sluyter, 26 September 1814, Kunstboek D, Nos. 18—19. T 419. Op een bevrosen Rivier ziet men een man te Paard, Vragtsiee, waarbij verscheide Lieden zig op het Ys vermakende. Met de Pen en dun gekleurd. In een heuvelagtig Landzigt vertoond zig op den voorgrond een rustend Jager en Hond; bij eene opgaande Weg, ziet men Huislieden met een beladen Kar, verders een bevallig verschiet. Uitvoerig met de pen en dun gekleurd. Amsterdam, veiling J. D. Pruyssenaar, 27 December 1814, Omslag O, Nos. 17 en 18. T 420. Een wintergezigt in een landschap; fraai gestoffeerd met eene vrachtslede en beelden. 158 x 195. f- 75- —• Josi. Amsterdam, veiling B. de Bosch, 10 Maart 1817, Kunstboek E, No. 3. T 421. Een wintergezigt, gestoffeerd met een landman, gaande over een vondel; breed en dun met de pen en sapverw, 172 X 144. f. 65. —. Roos. Amsterdam, veiling B. de Bosch, 10 Maart 1817, Kunstboek E, No. 6. T 422. Een wintergezigt met een jager, arreslede, schaatserijders, enz.; uitvoerig met de pen en sapverw; 150 x 192. f. 45. —. Amsterdam, veiling B. de Bosch, 10 Maart 1817, Kunstboek E, No. 10. T 423. Twee Dames in aloude kleeding en een Boerinnetje, twee stuks op één blad. In kleuren. Studiebeeldjes, drie stuks op twee bladen. Gekleurd. Amsterdam, veiling 29 April 1817, Kunstboek C, Nos. 33 en 34. T 424. Een Jongeling zittende op een Priksleetje op het Ys. Met de pen en dun gekleurd. Amsterdam, veiling Ph. van der Schley en D. du Pré, 22 December 1817, Kunstboek B, No. 25. T 425. Het Galgeveld. Amsterdam, veiling Ph. van der Schley en D. du Pré, 22 December 1817, Kunstboek M, No. 26. T 426. Een Wintergezigt, rijk gestoffeerd met wandelende en schaatserijdende beelden, Dun en fraai geteekend. Gekleurd. Amsterdam, veiling 5 Januari 1818, Kunstboek A, No. 3. T 427. Een Visscher staande met zijn hoofd tegen de muur van een stads poort te leunen. Met sapjes. Amsterdam, veiling C. Josi, 20 April 1818, Kunstboek A, No. 41. T 428. Een Ijsvermaak op den IJssel bij Campen, welke stad men in het verschiet bespeurd, gestoffeerd met fraaie geteekende kloeke beelden, arresleden, enz. Met 0.1. inkt en kleuren. Van der Willigen f. 35.— Amsterdam, veiling de Quarles, 19 Óctober 1818, Kunstboek E, No. 7. T 429. Een Riviergezigt, met schepen, schuiten en verdere stoffaadje. Met de pen en sapjes. Frelis f. 1.10. Amsterdam, veiling de Quarles, 19 October 1818, Kunstboek E, No. 18. T 430. Een gezigt op een Dorp aan een water. Met de pen en gekleurd. Gruyter samen met Nos. 6en 7. f. 3.15. Amsterdam, veiling de Quarles, 19 October 1818, Kunstboek P, No. 8. T 431. Brabandsche [?] Landschappen, twee stuks. Met de pen, gekleurd, f. 2—l0—. Mensardt. Vgl. T 337. Amsterdam, veiling F. Munnikhuyzen, e.a., 27 November 1820, Kunstboek A, No. 45. T 432. Een Riviergezigt, met een zeilend veerschip, waarbij eenige visschers schuiten, rijk van ordonantie en dun met sapverwen. De Vries f. 20.—. Amsterdam, veiling J. Vollenhoven, e.a., n Februari 1822, Kunstboek L, No. 1. T 433. Twee figuren, f. 3.15. (39.) Vier personen in gesprek. (40.) Een lijnbaan bij een kasteel. (42.) N.B. Vermoedelijk een afb. van de lijnbaan bij het Hooge Huis te IJselmuiden. Landschappen met molens en gebouwen, twee stuks. Samen f. 9.15. (43.) Amsterdam, veiling D. Versteegh, 3 November 1823, Kunstboek 5 F, Nos. 39, 40, 42 en 43. T 434. Een stad in vogelvlucht, rond formaat. (44.) Een weg met schuren en gebouwen. Samen met No. 44 f. 3.5. (45.) Amsterdam, veiling D. Versteegh, 3 November 1823, Kunstboek 3 F, Nos. 44 en 45. T 435. Gezicht op stroomend water met visschersbootje. Penteekening met kleuren, de Vries £. 32.5. (46.) Gezicht op Amstelveen. Penteekening met kleuren f. 4.5. (47.) N.B. Is naar deze teekening de gravure door Symon Fokke vervaardigd? Vgl. T 297 en G 5. Stijgende weg. Penteekening met kleuren. (48.) Wintergezichten, twee stuks, met kleuren. Samen f. 2.—. (49.) Amsterdam, veiling D. Versteegh, 3 November 1823, Kunstboek 3 F, Nos. 46—49. T 436. Een Vrouwen Portret. Amsterdam, veiling J. Roelofs, 8 Maart 1824, Kunstboek N, No. 7. T 437. Een Wintergezigt, alwaar zich een groot aantal lieden op het ijs vermaken; zijnde deze teekening eene der kapitaalste en zuiverste met de pen en sappen. Brondgeest f. 100.— Amsterdam, veiling Abr. de Haas, 8 November 1824, Kunstboek A, No. 4. T 438. Een Ysvreugd op de Haarlemmer Meer, rijk gestoffeerd met verschillende beelden, gekleurd. Gmyter. f. 14. 5. Uit veiling F. Munnikhuyzen, e. a., te Amsterdam, 27 November 1820, Kunstboek A, No. 12. Aan Singendonck. f. 30. —. Amsterdam, veiling C. Singendonck, n April 1825, Kunstboek A, No. 4. T 439. Een Wintergezigt langs eene bevrozen rivier, rijk gestoffeerd met wandelende en op schaatsen rydende lieden, verder een molen, en een stadsgezigt in het verschiet; fraai met de pen en sapverwen. Engelberts. f. 75. —. Amsterdam, veiling J. H. Molkenboer, 17 October 1825, Kunstboek A, No. 11. T 440. Een Riviergezigt, met een menigte schuitjes en beeldjes; geestig en natuurlijk met de pen en sapverwen. Van Lankere. f. 16. —. Amsterdam, veiling J. H. Molkenboer, 17 October 1825, Kunstboek A, No. 22. T 441. Drie Visschers op het ijs, een net uit eene bijt halende; geestig en fraai met de pen en sapverwen. Brondgeest. f. 12. 10. —. Amsterdam, veiling J. H. Molkenboer, 17 October 1825, Kunstboek A, No. 32. T 442. Een Ysgezigt, gestoffeerd met boeren en boerinnen, beladene yssleden, arresleden enz.; dun en meesterlijk fraai met de pen en sapverwen. Engelberts. f. 17. —. Amsterdam, veiling J. H. Molkenboer, 17 October 1825, Kunstboek A, No. 38. T 443. Een wijd uitgestrekt Wintergezigt op de Haarlemmermeer. De rijkheid van beelden gevoegd bij de juistheid der omtrekken, maken deze teekening zeer belangrijk, f. 36. —. Amsterdam, veiling G. Muller, 2 April 1827, Kunstboek A, No. 3. T 444. Een Wintergezigt, op den voorgrond een jager van de jagt terug komende. Bevallig en tevens zeer natuurlijk voorgesteld, f. 21. —. Amsterdam, veiling G. Muller, 2 April 1827, Kunstboek A, No. 4. T 445. Eenige Visschers op het ijs rondom eene bijt staande. Zeer karakterkundig uitgedrukt, f. 14 – 10. Amsterdam, veiling G. Muller, 2 April 1827, Kunstboek A, No. 5. T 446. Een Vinkebaan. Gekleurd. Taxatie f. 4. —. Uit vervolg veiling G. en W. van Berckel te Amsterdam, 24 Maart 1761, Kunstboek A, No. 34; uit veiling D. Versteegh te Amsterdam, 3 November 1823, Kunstboek 3 E, No. 38, aan Gruiter, f. 4. —. Amsterdam, veiling 2 Maart 1829, No. 51, Kunstboek A. T 447. Wintergezigt. Een kapitaal groot Wintergezigt op eene rivier, met een groote menigte schaatsenrijdende en wandelende personen, arresleden, enz. Zeer fraai en uitvoerig met de pen. Gekleurd. Engelberts. f. 25. —. Amsterdam, veiling J. Goll van Franckenstein, i Juli 1833, Kunstboek A, No. 17. T 448. Een Riviergezigt, op den voorgrond drie hengelaars, verder eene schuit met visschers en een zeilend scheepje. Gekleurd. Gruyter, f. 28. 50. Amsterdam, veiling J. Goll van Franckenstein, i Juli 1833, Kunstboek A, No. 18. T 449. Een Ysgezigt, waarop drie mannen bij een slede. Met de pen en kleuren. Engelberts. f. 5. —. Amsterdam, veiling J. Goll van Franckenstein, i Juli 1833, Kunstboek A, No. 24. T 450. Een Land- en Riviergezigt, rijk gestoffeerd met onderscheidene beeldjes, een hooiwagen, paarden, schepen, enz. Alleruitvoerigst en fraai behandeld. Gekleurd, de Gruiter. f. 15. 25. Amsterdam, veiling J. Goll van Franckenstein, i Juli 1833, Kunstboek E, No. 5. T 451. Een Riviergezigt met verscheidene schuiten met visschers en een met een jager, schietende op eenden. Natuurlijk van toon en uitmuntend fraai. Gekleurd. Idsinga. f. 5. —. Amsterdam, veiling J. Goll van Franckenstein, i Juli 1833, Kunstboek F, No. 22. T 452. Een Wintergezigt aan eene stads walmuur, gestoffeerd met eene menigte beeldjes. Fraai met de pen, gekleurd. Engelberts. f. 30. —. Amsterdam, veiling J. Goll van Franckenstein, i Juli 1833, Kunstboek F, No. 30. T 453. Een Wintergezigt, op den voorgrond eene dienstmaagd bij eene ijsslede, waarin een kind, voorts een heer en dame schaatsenrijdende en een kolver. Verder een groot aantal beelden in onderscheidene groeperingen, heerlijk en uitvoerig geteekend. f. 71. —. Amsterdam, veiling j. de Vos, 30 October 1833, Kunstboek I, No. 4. T 454. Een Wintergezigt, op den voorgrond eene prachtige arreslede met een gezelschap dat door twee ter zijde staande heeren beleefdelijk gegroet wordt, verder verscheidene arrensleden, visschers, enz. Gekleurd, f. 50. —. Amsterdam, veiling J. de Vos, 30 October 1833, Kunstboek I, No. 5. T 455. Een Riviergezigtje, op den voorgrond van het water eenige visschers, welke den zegen trekken, zeilende vaartuigen, enz. Uitvoerig en keurig behandeld. Gekleurd, f. 12. —. O 7 o o Amsterdam, veiling J. de Vos, 50 October 1833, Kunstboek I, No. 6. T 456. Een Riviergezigt, met zeilende vaartuigen en beeldjes gestoffeerd. Gekleurd. Schmidt. f. 3. 25. Een bergachtig Landschap met eene rivier doorsneden. Gekleurd. Een woelend Water met vaartuigen en eene Zeehaven. Gekleurd, ovaal, de Vries, samen met No. 5, f. 3. —. Amsterdam, veiling P. J. Ie Jolle, e. a., 28 October 1839, Kunstboek D, Nos. 2—4. T 457. Een Studieblad met Heidens. Roos. f. 4. —. Amsterdam, veiling 20 November 1843, Omslag Q, No. 14. T 458. Een Vogelschieter. Uit: veiling J. D. Nijman te Amsterdam, 19 Maart 1798, Kunstboek O, No. 52, prijs f. 10. 10; veiling L. Metayer Phz. aldaar, 16 December 1709, Kunstboek E, No. 43, met No. 42 samen voor f. 8. 10; veiling H. Reydon, e. a., aldaar, 5 April 1827, Kunstboek B, No. 5, Nos. 2—3 samen f. 3. —. aan de Vries. Studiën met beeldjes, twee stuks. Roos. L. Samen met Nos. 18 en 19. f. 6. —. Amsterdam, veiling 20 November 1843, Omslag Q, Nos. 20—21. T 459. Ijsvermaak. Op een bevroren rivier, waarvan de beide oevers met boomen beplant zijn, bevinden zich talrijke schaatsenrijders en kolfspelers. Penteekening met kleuren, f. 45. 50. Veiling Goll. f. 28. 50. Visschers en Landlieden. In een landschap, waardoor een rivier stroomt, zijn eenige lieden bezig met visschen en andere met landarbeid. Penteekening met kleuren, f. 31. —. Amsterdam, veiling J. G. Baron Verstolk van Soelen, 22 Maart 1847, Kunstboek A, Nos. 9 en 10. 18 T 460. Een Wintergezigt; het ijs is vervuld met narrensleden, schaatsenrijders en wandelende stoffagie. Gekleurd. Roos. L. f. 5. —. Amsterdam, veiling J. A. Jolles, 27 November 1848, Kunstboek C, No. 116. T 461. Een zittend Vrouwtje. Amsterdam, veiling J. A. Jolles, 27 November 1848, Kunstboek P, No. 729. T 462. Gezigt op de Haarlemmerpoort te Amsterdam, van de schans te zien. Penteekening met kleuren. Uit veiling Jelgerhuis en Saportas te Amsterdam, 12 December 1836, Kunstboek X, No. 4; veiling 27 April 1847, Kunstboek A, No. 3. Amsterdam, veiling I. Danckerts, e. a., 3 December 1849, omslag T, No. 586. T 463. De Schreyerstoren. Uit veiling Jelgershuis en Saportas te Amsterdam, 12 December 1836, Kunstboek X, No. 6, als „De Schryershoeks Tooren, gekleurd.” Amsterdam, veiling 17 Maart 1857, Omslag I, No. 178. T 464. Ijsvermaak op een rivier. Gekleurd. Lamme. f. 79. —. Uit veiling J. de Vos te Amsterdam, 30 October 1833, Kunstboek G., No. 5. Prijs f. 50. —. Amsterdam, veiling H. van Cranenburgh, 26 October 1858, Portefeuille A, No. 14. T 465. Studie van een mannehoofd. Penteekening. Somsbeek. f. 6. —. Amsterdam, veiling H. van Cranenburgh, 26 October 1858, Portefeuille K, No. 262. T 466. Een Kar. Met kleuren. Uit verz. Hoofdman. Amsterdam, veiling G. Leembruggen J2., 5 Maart 1866, No. 16. T 467. a. Een staand Mannetje. b. Een Jager, twee stuks. Met kleuren. Uit verz. Sybouts. Amsterdam, veiling G. Leembruggen Jz., 5 Maart 1866, No. 17 a—b. T 468. Landschap met kasteel en talrijke figuren. Penteekening met 0.1.-inkt. Amsterdam, veiling Isendoorn a Blois, 18 December 1879, No. 4. T 469. Verscheidene sleden op het ijs. Penteekening met kleuren, 110 X 190. Amsterdam, veiling J. M. Vreeswijk, 3 Mei 1882, No. 7. T 470. Schaatsenrijders. Bevroren rivier, waarop schaatsenrijders, visschers en andere personen. Op de voorgrond spelen twee heeren kolf op het ijs. Links een weg, die langs de rivier loopt, waarop een vrouw en een jager. Penteekening met kleuren 145 x 235. f. 260.—. Aan Coster. Amsterdam, veiling Jacob de Vos Jbz., 22 Mei 1883, No. 5. T 471. Gezicht op de stad Kampen. Gezicht op een der poorten, de groote brug en de wal met twee windmolens. Penteekening met kleuren, 115 X 315. f. 250. —. Op de teekening staat genoteerd: „geestige Willem”, is dat een toespeling op de persoon, die men op de voorgrond ontwaart, bloemblaadjes tellende voor de meisjes, die aan het wasschen zijn?*) Verkocht aan Coster voor f. 250.—. Amsterdam, veiling Jacob de Vos Jbzn., 22 Mei 1883, No. 7. T 472. Jonge man te paard. Penteekening met kleuren, 180 x 190. Amsterdam, veiling de la Sablonière, e. a., 30 Juni 1891, No, 4. T 473. Dorpsgezicht. Penteekening met kleuren, 130 X 190, met het monogram gesigneerd. Uit veiling d’lsendoorn a Blois de Cannenburg te Amsterdam, 19 Augustus 1879, No. 4. Aan van Gogh. f. 26. —. Amsterdam, veiling de la Sablonière, e. a., 30 Juni 1891, No. 5. T 474. Dorpsgezicht. Penteekening met kleuren, 130 x 190, met het monogram gesigneerd. Amsterdam, veiling D. van Akerlaken, e. a., 26 April 1893, No. 4. T 475. Vischboer. Penteekening met kleuren, op perkament, 120 X 110. Amsterdam, veiling de la Sablonière, e. a., 30 Juni 1891, No. 6. T 476. Stadswal met visschers. Penteekening met kleuren, 130 X 185. Tent. Zwolle, 1882, No. 1169. Amsterdam, veiling C. Schoeffer, 30 Mei 1893, No. 6. *) Is dit soms een afbeelding van Willem Buytewcch, die de bijnaam „geestige Willem” had en heeft hij te Kampen bij de familie Avercamp gelogeerd ? T 477. Zes stuks figuren en landschappen, waaronder werk van H. Avercamp. Amsterdam, vervolg veiling H. J. Wijsman Bzn., J. W. A. Schneiders van Greyffenswerth en J. E. Basquin, z November 1896, No. 218. T 478. Visschers op het ijs. Penteekening met kleuren, 90 X 120. Prijs: f. 34. —. Amsterdam, veiling Piek, i Juni 1897, No. 3. T 479. Knaap, die met zijn zusje speelt. Penteekening, 90 X 75. Volgens aanteekening Hofstede de Groot: „onbelangrijke teekening.” Uit verz. J. H. Cremer, e. a., veiling 15 Juni 1886 te Amsterdam, Frederik Muller, p. 2, No. 4. Amsterdam, veiling Piek, i Juni 1897, No. 4. T 480. a. Ijsvermaak. b. Een Visscher op weg naar zijn schuit. Twee teekeningen met kleuren. Amsterdam, veiling David Bles, e. a., 27 Februari 1900, No. 190 a—h. T 481. Zittend boertje op een bank. Penteekening met kleuren. Amsterdam, veiling van der Meulen, e. a., 3 April 1900, No. 135. T 482. De Naaister. Potloodteekening met kleuren, 130 X 100. In dorso: een schets. Uit veiling Jacob de Vos Jbzn. te Amsterdam, 22 Mei 1883, No. 8. Aan Schöffer f. 41. —. Uit veiling Schöffer, 30 Mei 1893, No. 7. Amsterdam, veiling Godefroy, e. a., 8 Mei 1900, No. 6. T 483. Riviergezicht, met een groote met hooi beladen boot en verscheidene schuitjes. Een vrouw is bezig vaten te wasschen. Penteekening met kleuren, 180 X 265, gesigneerd beneden rechts met het monogram. Amsterdam, veiling Dozy, e. a., 6 Mei 1902, No. 5. T 484. Groen van vier oude mannen in gesprek. Teekening in 0.1.-inkt, 100 X 85. Amsterdam, veiling Dozy, e. a., 6 Mei 1902, No. 6. T 485. Costuumstudies, twee bladen. a. Man in een roode mantel gewikkeld met een hooge hoed op, en face. b. Vrouw op de rug gezien. Penteekeningen met kleuren, 70 x 50. Uitgeknipt en opgeplakt. Amsterdam, veiling H. M. Montauban van Swijndregt, e. a., 5 April 1906, No. 16 a—b. T 486. Riviergezicht, aan beyde zijden buitenhuizen. Talrijke schepen en een bootje varen op het water. Penteekening met kleuren, 200 X 405. Amsterdam, veiling H. M. Montauban van Swijndregt, e. a., 5 April 1906, No. 17. T 487. Costuumstudies. a. Een boerin op een draagkorf zittende met een mand bij zich. h. Een jongen op een duin zittend, twee bladen. Penteekening met kleuren, 64 x 64. Amsterdam, veiling H. L. Rompel en A. J. Nij and, 14 April 1908, No. 8 a—b. T 488. Dorpgezicht. Aan de andere zijde van het water een oud huis en een bruggetje met houten sluiting; op eenige afstand een militaire colonne. Rechts een Gothische kapel. Penteekening met kleuren, 175 X 290. Kooper: R. W. P. de Vries, f. 16. —. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Echt.” Amsterdam, veiling jhr. Alfred Boreel, e. a., 15 Juni 1908, No. 18. T 489. Ruiter spreekt met een anderen man aan de oever van een rivier, waarop twee barken wegvaren. Penteekening met kleuren, 70 x 70. Uit verz. de Vis Blokhuysen en Ellinckhuysen. Amsterdam, veiling jhr. Alfred Boreel, e. a., 15 Juni 1908, No. 20. T 490. a. Oude vrouw aan spinnewiel luistert naar een man, die naast haar staat. b. Vischverkoopster met een visscher pratend. Penteekeningen met kleuren, 180 x 155, twee stuks. Kooper: F. Muller & Co. f. 10. —. Uit veiling van den Berch van Heemstede, e. a., te Amsterdam, 5 Juni 1905, No. 1205 a—h. Amsterdam, veiling jhr. Alfred Boreel, e. a., 15 Juni 1908, No. 21 a—h. T 491. Ruiter, van zijn paard gestegen, voor een herbergje aan rivieroever; veerpont op eenige afstand. Penteekenmg met kleuren, 95 X 160, gesigneerd met het monogram. Kooper; F. Meyer te Dresden, f. 6. —. j – . y ~• Amsterdam, veiling jhr. Alfred Boreel, e. a., 15 Juni 1908, No. 22. T 492. Jager met zijn knecht op het ijs. Op de achtergrond talrijke schaatsenrijders. Penteekening met kleuren, 90 X 110, gesigneerd met het monogram. Uit veiling Pitcairn Knowles te Amsterdam, 16 Mei 1899, No. 7 en Hoogendijk. Prijs: f. 70. —. Amsterdam, veiling jhr. Alfred Boreel, e. a., 15 Juni 1908, No. 23. T 493. Jonge Visschers. Twee jongens hengelen op de oever van een kanaal. Penteekening met kleuren, 105 X 135. Kooper: F. Meyer te Dresden. f. 10. Amsterdam, veiling jhr. Alfred Boreel, e. a., 15 Juni 1908, No. 24. T 494. Ijsvermaak buiten Alkmaar. Op een wijde ijsvlakte talrijke schaatsenrijders; rechts een boerderij met hooiberg en een schip. Penteekening met kleuren, 120 x 217. rechts beneden gesigneerd met het monogram. In dorso; „bij Alcmaar 1619. Henricus (B)Avercamp.” *) Origineele teekening, waarnaar Symon Fokke zijn gravure vervaardigde, zie G. 2. Uit veiling S. Fokke te Amsterdam, 6 December 1784, No. 328; uit verz. H. Reveley 1852 en J. P. Heseltine. Heseltine Richter Collection. Amsterdam, veiling J. P. Heseltine, bij Frederik Muller & Co., 27—28 Mei 1913, No. 33, met afb. T 495» Inname van Wezel in 1629? zinnebeeldige voorstelling: dame, op de luit spelende, aan een tafel gezeten omgeven door emblemata als pijlenbundels, oranje, wapenen en op de muur achter zich de Hollandschc Leeuw in zijn tuin. Links in het verschiet komen troepen op de stad aan marcheeren. Penteekening met kleuren, 152 X 194, met het monogram rechts gesigneerd. Amsterdam, veiling J. P. Heseltine, e. a., 27 Mei 1913, No. 34. T 496. Groep van vier bedelaars en bedelaressen. Penteekening, 100 X 85. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Is van Porcellis, zooals de mijne, ook uitgesneden uit groote bladen.” Soms van Barent Avercamp? Amsterdam, veiling W. van Gogh, e. a., 2 December 1913, No. 17. T 497. IJsgezicht en twee manstanden. Penteekeningen met kleuren, drie stuks. Amsterdam, veiling G. van Arkel, 17 December 1918, No. 47. T 498. Sleden op het ijs. Mannen en vrouwen vervoeren tonnen op sleden, met paarden bespannen. Rechts schaatsenrijders. Penteekening met kleuren, 112 X 185. Uit veiling P. Langerhuizen Lzn. te Amsterdam, 29 April 1919, met afb. op plaat 11. Prijs: f. 100. —. Aan Firma Frederik Muller & Co. Amsterdam, veiling Frederik Muller & Co., 29 April en 2 Mei 1919, No. 16. T 499. Vestingwallen van een stad. Rechts een ronde toren met een huisje; aan de oevers der grachten verscheidene personen, waaronder een pelgrim, een jongen met een hond en krijgslieden. Links in de verte een schiereiland)e met een toren en schepen op het water. Penteekening met kleuren, 190 X 280. f. 210. —. Amsterdam, veiling prins van S(olms) B(raunfels), e. a., 24 Januari 1922, No. 10, met afb. op plaat L. T 500. Visscher, zijn net inhalend. Penteekening met kleuren, 210 x 165. Afb. plaat I. Prijs: f. 90. – aan W. R. P. de Vries als No. 26. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Echt.” Amsterdam, veiling W. Argoutinsky-Dolgoroukoff, 27 Maart 1925, No. 3. T 501. Ijsvermaak. Penteekening met kleuren, 87 X 162, gesigneerd Haverkamp. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Onbeteekenend.” Amsterdam, veiling L. H. Lannoy, e. a., 19 Mei, 1925, No. 21. T 502. Zeilschip op kalme rivier. Penteekening met kleuren, 155 X 287. Hofstede de Groot noteerde hierbij „Wel aardig.” Amsterdam, veiling L. H. Lannoy, e. a., 19 Mei 1925, No. 22. T 503. Ijsvermaak. Penteekening met kleuren, 87 X 160, gesigneerd: „Haverkamp”.**) Amsterdam, veiling C. V. de Lancey, e. a., 20 Juli 1926, No. ï. T 504. Havengezicht. Teekening met kleuren, breed, B°. Amsterdam, veiling G. van Z., e. a., 22 Juni 1928, No. 768. •) Deze dorsale aantekening is van belang, omdat hier Barent Avercarap hem aan Henrlcus toegeschreven kan hebben. Heeft Fokke hieraan het jaartal ontleend? ••) Vermóedefijk later aangebrachte onderteekening. T 505. Figuurstudies. a. Man met tulband (?) (toque); h. Man met hoed; c. Vrouw, 3stuks. Penteekeningen met kleuren, i 50 x 40. Prijs f. 130. aan Ederheimer. Amsterdam, veiling H. B. e. a., 26 Juni 1928, No. 7 a—c met afb. plaat I. T 506. Boeren, borstbeelden, drie stuks. Penteekeningen met kleuren, klein formaat. Prijs: f. 130 aan Ederheimer. Amsterdam, veiling H. 8., e. a., 26 Juni 1928, No. 8. T 507. a. Schaatsenrijder. b. Man, slede op het ijs voortduwend. Penteekening met kleuren, a. 65 X 65; b. 65 x 80, twee stuks. Uit verz. H. B. e. a., veiling te Amsterdam, 26 Juni 1928, No. 6, afb. plaat 11. Prijs: f 2.30. als No. 17. Amsterdam, veiling A. Mos, e. a., 7 November 1928, No. 59, met afb. plaat VIII. T 508. Staande man, op de rug gezien. Penteekening met kleuren, 115 x 55. Amsterdam, veiling A. Mos, e. a., 7 November 1928, No. 60. T 509. Een toegevroren rivier met eene menigte schaatsenrijders; ter zyde ziet men een rug en eene mooie met verscheiden wandelaars. In dekverf. Deventer, veiling 31 October 1822, No. 80. T 510. Winter, gezicht op een met ijs bedekte rivier, waarop talrijke schaatsenrijders en menschen in sleden. Deze teekening is bekend door de gravure in het werk van Ploos van Amstel. Penteekening met kleuren. Gruyter, f. 40. —. Dordrecht, veiling L. Dupper Wz., 28 Juni 1870, No. 4. T 511. Onweer op de rivier de IJsel bij Kampen. Met kleuren. Gruyter. f. 5. 25. Vgl. T 2, 29 en 57. Dordrecht, veiling L. Dupper Wz., 28 Juni 1870, No. 6. T 512. Een Winter, met Arreslee en Schaatsryders, zeer rijk gestoffeerd. Fiks met de Pen, en dun getekend, f. 48. —. Metoje. ’s-Gravenhage, veiling G. Hoet, 25 Augustus 1760, No. 293. T 513. Een Landschap, waar in een vervalle Boere Huys, een weinig gecouleurd, zeer natuurlijk. ’s-Gravenhage, veiling P. Bout, 17 April 1779, Portefeille A, No. 4. T 514. Een Spoegent Jongetje. Gekleurd. ’s-Gravenhage, veiling Th. van Duysel, 7 Juni 1784, No. 268, Portefeuille C. T 515. Eenige Boeren in den Oogst werkende. Gekleurd. ’s-Gravenhage, veiling Th. van Duysel, 7 Juni 1784, No. 294, Portefeuille C. T 516. Een Meisje bezig met een Koe te melken en andere figuren en een met schaape, etc. ’s-Gravenhage, veiling A. Schouman, 10 December 1792, No. 896. T 517. Een weg door gebergte met stoffagie, in kleuren. ’s-Gravenhage, veiling E. Boers, 21 September 1818, G. No. 28. T 518. Portret van den schilder, reeds op hooge leeftijd, zittend te teekenen, met een spitse muts op het hoofd. Penteekening met kleuren, 100 X 120. In dorso: aanteekening, dat de afgebeelde persoon de schilder is. Prijs: f. 18. —. Uit veiling Piek te Amsterdam, i Juni 1897, No. 2. Thans te Amsterdam in Nederlandsch particulier bezit. ’s-Gravenhage, veiling Gerritsen, na 1917. T 519. Een Wintertje, met Jongens met een Prikslee, f. 7. 10, voor beide nummers. Haarlem, veiling C. van den Berg, 29 Augustus 1775, No. 82. T 520. Een Heydens Leger. f. 6. 10. Haarlem, veiling C. van den Berg, 29 Augustus 1775, No. 141. T 521. Een fraai Land- en Zeegezigt, rijk gestoffeert met Vaartuygen, Beelden en Beesten, verbeeldende een zwaare Wind, met sapj es in couieuren. Haarlem, veiling 8 September 1778, Kunstboek A, No. 5. T 522. Een zittend Boerinnetje en Boertje, twee op één blad, lugtig gekleurd. Haarlem, veiling 8 September 1778, Kunstboek B, No. 15. T 523. Twee stuks met Paarden en Beelden, klein, de eene wat gekleurt. Haarlem, veiling 8 September 1778, Kunstboek B, No. 56. T 524. Een oud Man, zittende op een Bank, fraai met couleuren. Lade. f. 4. —. Haarlem, veiling Corn. Elout, 4 April 1780, No. 206, Letter D. T 525. Een Winter met Paard en Slee op het Ys, waar by eenige Beeldjes, en in het verschiet een stad. Met de pen en sappen getekend, 115 X 138. Fouquet. f. 16. Haarlem, veiling Jan Tak, 10 October 1780, Konstboek B, No. 166. T 526. Eenige Personen met Slede en Paard op het Ys. Met de pen en sapjes. Haarlem, veiling wed. D. Heemskerk, e. a., 26 Mei 1809, Kunstboek D, No. 18. T 527. Een kapitaal Wintergezigt, waarin men bezig is in een Bijt in het Ys te visschen; rijk van stoffagie, met de pen en sapverw. Haarlem, veiling wed. D. Heemskerk, e. a., 26 Mei 1809, Kunstboek F, No. 2. T 528. Gezigt op Volewijk en Buiksloot bij Amsterdam, op de voorgrond met fraaie Beeldjes, uitvoerig en konstig, door Averkamp of de Stomme van Kampen. £. 4. 10. Delfos. Leiden, veiling I. de Moni, 17 April 1784, No. 53. T 529. Een Troup Heidens, met couleuren. Een dito, tot een weederga. Samen f. 33. 10. Rotterdam, veiling W. Oudaan, 3 November 1766, Nos. 3 en 4. (Konstboek H). T 530. a. Een Strandgezicht, vol stoffagie. h. Een Landschapje, twee stuks, op de voorgrond staan drie Beeldjes, waar van een, een Paard by den toom houd, in ’t verschiet een zwaar beladen wagen, een weinig gecouleurd. Rotterdam, veiling Jan Stolker, 27 Maart 1786, No. 12 a—b, Konstboek A. T 531. a. Een biddend Gezelschap. (149). b. Een staende Visscher (150), twee stuks. Gekleurd. Nos. 149—150 samen f. 1. —. Holstein. Rotterdam, veiling J. W. Heybroek, 9 Juni 1788, Nos. 149 a—b. T 532. Drie Boertjes, die Mosselen Eeten, enz. Gekleurd. Rotterdam, veiling H. Prins, e. a., 20 November 1786, Kunstboek A, No. 40. T 533. Een Gezigt op de Stad Dordrecht, met Boeren en Beesten, gecouleurt. Holstein f. —l3 —. Rotterdam, veiling H. Prins, e. a., 20 November 1786, Kunstboek H, No. 417. T 534. Riviergezicht bij winter. Penteekening met kleuren. Samen met No. 309, f. 1. 10. Rotterdam, veiling W. Baartz, 6 Juni 1860, Kunstboek O, No. 310. T 535. Bevroren Rivier, waarop talrijke schaatsenrijders en wandelaars zich bevinden. Met kleuren. Uit verz. van Cranenburgh. Rotterdam, veiling H. de Kat, 4 Maart 1867, No. 11. T 536. Gezicht bij Amsterdam. Met kleuren. Rotterdam, veiling H. de Kat, 4 Maart 1867, No. 12. T 537. Riviergezicht. Met kleuren. Uit veiling J. A. Jolles te Amsterdam, 27 November 1848, Kunstboek C, No. 123. Aan Roos, L. f. 4. %• Rotterdam, veiling H. de Kat, 4 Maart 1867, No. 14. T 538. Boeren. Penteekening met kleuren. Rotterdam, veiling M. D. Vis Blokhuizen, J. J. H. Antheunis, e. a., 19 October 1870, No. 70. T 539. a. Een boerin in een landschap; h. Een Visscher, netten brijende; c. Twee vrouwtjes, drie stuks. Penteekeningen en sapverwen. 6 st. Van der Wolk. Utrecht, veiling J. W. B. Wuytiers, 17 September 1792, No. 99 a—c, Konstboek C. T 540. Het slot van Abcoude. Bij een Avondstond ziet men een Gezicht over de plassen op ’t slot van Abcoude, twee mannen in een boot gezeeten, zijn beezig met het schieten van Eendvogelen; op den voorgrond een Heer, gekleed na de dracht van dien tijd, hij rust met de rechterhand op een carabijn, hebbende hond bij zich; verder een ruim verschiet met vaartuigen, fraai en op de gewoone wijze van dezen Meester met sapverwen behandeld. 138 x 178 f. 12 10 Yver. Utrecht, veiling J. W. B. Wuytiers, 17 November 1792, No. 106. (Konstboek A). T 541. Een Rivier, op welkers oever gebouwen en hoornen, en waarin een schip in volle zeilen; het verschiet vertoont een Molen, Tooren, en de Rivier verder op met meerder schepen, vooraan een schuit gedeeltelijk in de biezen, waarin twee visschers bezig met schakelen; alles met de pen en sapverwen dun en meesterlijk behandeld, door van Camp (= Hendrick Avercamp?), 408 x 244. f. 5. Philip. Utrecht, veiling J. W. B. Wuytiers, 17 November 1792, No. 86, (Konstboek A). T 542. Een Herberg, by welke vier vrouwen, vooraan een man, leunende op een schutting; met de pen en een sapje behandeld, 112 X 145. Samen met No. 108 f. 3 4. —, Klinkhamer. Utrecht, veiling J. W. B. Wuytiers, Konstboek A, 17 November 1792, No. 107. e. Veilingen buitenland T 543. Twee stuks van den Stomme van Campen. Antwerpen, veiling van Schorel, 7 Juni 1774, No. 427, vol. X. T 544. Herberg aan de voet van een bouwvallige toren op een landweg, op de voorgrond wandelaars en ruiters. Penteekening in O.L-inkt en kleuren, 165 X 205. Berlijn, veiling 8 Juni 1896, No. 19. T 545. Boerenfamilie, op de grond zittend. Penteekening met kleuren, 76 x 78. Uit verz. Liphart, 26 April 1898, No. 34. Prijs; 15.50 R.M. Berlijn, veiling O. v. zur Mühlen, 5 Juni 1912, No. 8. T 546. Stilstaand voertuig. Penteekening met 0.1.-inkt, 40 x 80. Roeiboot, die aanlegt en een deftig paar. Penteekening met 0.1.-inkt, 63 x 164. Schipper op een beladen schuit, aan de wal verscheidene personen. Penteekening met 0.1.-inkt, 165 x 225. Zeilschepen en bootje. Penteekening met 0.1.-inkt, 142 x 150. Berlijn, veiling 21 Juni 1917, No. 2—5. T 547. Riviergezicht bij Ouderkerk. Op de voorgrond een visscher met zijn jongen, iets verder geknield een wasschende vrouw. Links een weg met ruiters en een wagen, die over een brug naar een dorp rijden. Rechts een breede rivier met zeilbooten. Penteekening met kleuren, 190 x 290, met het monogram gesigneerd. Uif veiling S. Fokke te Amsterdam, 6 December 1784, No. 195. Uit veiling D. Versteegh te Amsterdam, 3 November 1823, Kunstboek 3 F, No. 4. In dorso: „Ouwerkerk 1622”. Origineele teekening, waarnaar gravure door Symon Fokke. Uit verz. Cichorius te Leipzig. Berlijn, veiling Oscar Huldschinsky bij Paul Graupe, 3 November 1931, No. 3, met afb. Afb. XXIX, plaat XIV. T 548. Hengelaars aan een kanaal met roei- en zeilbooten in een ruim landschap met weilanden. In het verschiet de torens van een stad. Penteekening met kleuren, 180 X 270, gesigneerd links beneden met het monogram W.; onduidelijk. Uit verz. Cichorius te Leipzig. Berlijn, veiling Oscar Huldschinsky bij Paul Graupe, 3 November 1931, No. 4, met afb. T 549. Studieblad met drie heeren en twee andere personen. Penteekening met kleuren, 85 x 150. In dorso: Penteekening, schets van twee visschers bij een net. Met later handschrift in inkt: „H. Avercam f. geb. Campen 1590. Uit verz. Cichorius te Leipzig. Berlijn, veiling Oscar Huldschinsky bij Paul Graupe, 3 November 1931, No. 5. Afb. XLII, plaat XXII. T 550. Rivierlandschap, met visschersbootje op de voorgrond, rechts een zeilschip. Penteekening met kleuren, 105 X 190. Uit verz. Cichorius te Leipzig. Berlijn, veiling Oscar Huldschinsky bij Paul Graupe, 3 November 1931, No. 6. Afb. XXXVI, plaat XVIII. T 551. Riviergezicht met een groote windmolen zonder wieken links. Op de achtergrond een dorp, visschers, rechts. Penteekening met kleuren, 140 x 200. W.: kroon. Uit verz. Cichorius te Leipzig. Berlijn, veiling Oscar Huldschinsky bij Paul Graupe, 3 November 1931, No. 8, met afb. T 552. Binnenwater met talrijke zeilbooten. Aan de oever een baken en visschers. Penteekening met kleuren, 150 x 270, rechts beneden met het monogram gesigneerd. In dorso met later handschrift met inkt: „Hend. Avercam (p) of Stomme v. Campen f.” met onduidelijke data. Uit verz. Cichorius te Leipzig. Berlijn, veiling Oscar Huldschinsky bij Paul Graupe, 3 November 1931, No. 9. T 553. De Koning van Bohemen op het ijs. In kleuren. Brussel, veiling 14 November 1921, No. 151. N.B. Zal wel een exemplaar van de prentteekeningen geweest zijn. T 554. Bevroren Rivier, met talrijke personen. Penteekening met kleuren. Verz. Roelofs. Brussel, tentoonstelling in het Koninklijk Museum, 1873, No. 276. T 555. Sneeuwlandschap met een wagen en een monnik. Penteekening met kleuren, 190 X 168, links beneden met het monogram gesigneerd. Verz. Koning Friedrich August 11. Dresden, catalogus H. W. Singer, 1921, No. 15. T 556. Kanaallandschap met een veerpont en zeilbooten. Op de voorgrond rechts aan de oever een herberg, waarvoor een op een bierton leunende zeeman met een ruiter praat. Penteekening, met kleuren, 95 X 155, met het monogram gesigneerd. R.M. 180. —. Dresden, fondscatalogus F. Meyer, Kunst-Antiquariat, 1910, No. 13. T 557. Vogels, elf bladen. Penteekeningen met kleuren. Frankfort a. d. Main, veiling A. Brück en J. G. B. Knecht, 23 September 1904, No. 8. T 558. Kanaallandschap met zeilbooten bij hevige wind. Penteekening met kleuren, 125 x 280. Uit veiling Liphart bij Boerner te Leipzig, 26 April 1898, No. 27, Prijs: 107 R.M. Prijs: 1300 R.M. Frankfort a. d. Main, veilingscat. R. Pb. Goldschmidt te Berlijn bij Prestel, 4—5 October 1917, deel I, p. 1, No. 6. T 559. a. Knielende boer voor een slede, waarin een jonge vrouw zit. Penteekening met kleuren, 90 x 90. In dorso: een lachend kind. Uit veiling Liphart, bij Boerner te Leipzig, 26 April 1898, No. 31, Prijs 15 R.M. h. Boer gooit een vrouw met sneeuwballen, links twee kinderen met een slede. Penteekening met kleuren, 65 x 100. Uit verz. Liphart bij Boerner te Leipzig, 26 April 1898, No. 33, Prijs 27 R.M. Twee bladen prijs: 900 R.M. Frankfort a. d. Main, veilingscat. R. Ph. Goldschmidt te Berlijn bij Prestel, 4—5 October 1917, deel I, p. 1, No. 8 a—b. T 560. Drie oude boeren in winterkleedij. Penteekening met kleuren, 97 x 75. Frankfort a. d. Main, veiling Winckler uit Leipzig, 10 November 1920, No. 1769. T 561. Kanaallandschap. In het midden talrijke zeilschepen en bootjes op het water; links op de oever een zich ver uitstrekkende plaats, galg, rechts molentje en paal. Penteekening met 0.1.-inkt en kleuren, 120 x 205, gesigneerd met het monogram bij wortel boom. W.: wapen met lelie. Keulen, veiling Freiherr von Eelking bij J. M. Heberle (H. Lempertz’ Söhne), 3—4 Juni 1902, No. 3, met afb. T 562. Landschap, met een schipper, die zijn schip op sleeptouw heeft. Verscheidene personen. Teekening in 0.1.-inkt. Kooper: Boerner. Leipzig, veiling verz. van den heer Antostes en deken Veith te Schaffhausen, deel I, te Leipzig, 2 November 1835, p. 64, No. 1053. T 563. Zeven visschers, die hunne netten uit het water trekken. Penteekening met kleuren, 108 x 80. [BO x 108?]. In dorso: andere afbeelding. Verz. W. Esdaile en Rumohr (No. 3566.) Prijs 15 R.M. Vgl T. 54. Leipzig, veiling Freiherr Carl Rolas du Rosey te Dresden, 5 September 1864, tweede helft, p. 371, no. 4321. T 564. Riviergezicht met schepen en figuren; op de voorgrond een oude man naast geschoten gevogelte en andere dingen. Penteekening met kleuren, 163 X 118. [llB x 163?]. Prijs 1 R.M. – 19. Leipzig, veiling Freiherr Carl Rolas de Rosey te Dresden, 5 September 1864, tweede helft, p. 371, No. 4322. T 565. Groningen. Nederlandsche stad in vogelvlucht met vestingwerken, gebouwen en torens, met het opschrift: „Groeninga”. Penteekening in O.L inkt, smal, groot qo. fol. 352 x 137. [137 X 352?] Prijs 5 R.M. Uit veiling Dr. Carl Hofmann Justizrat und Landrichter in Rodelheim” bij Frankfort a. d. M. f bij R. Weigel te Leipzig, 28 Februari 1831, No. 23. Prijs 6 R. M. Leipzig, veiling Freiherr Carl Rolas de Rosey te Dresden, 5 September 1864, tweede helft, p. 371, No. 4323. T 566. Landweg, loopende langs een met schepen bezaaide rivier, links een ruïne. Penteekening met kleuren, ovaal, klein quo. fok, met het monogram gesigneerd. lets beschadigd. Prijs 5.5 R.M. Leipzig, veiling Chr. Ranch, Professor en Hofbeeldhouwer, Berlijn, 3 April 1865, S. 54, No. 840. T 567. Vier rijkgekleede personen; dame in leunstoel, naast haar zit een man met drinkgerei in zijn hand. Een jonge man en een jonge dame staan erbij; de eerste steunt met zijn rechterhand op de stoelleuning. Zij luisteren allemaal oplettend naar de zittende dame. Penteekening in O. I. inkt, 78 x 94 met een oud nummer 264. Leipzig, cat. J. A. G. Weigel te Leipzig, 1869, p. 55, No. 380. T 568. Een goedgekleede jonge man met een spitse, korte baard en een groote hoed op, zit vertrouwelijk naast een jong meisje. Figuren ten halve lijve. Penteekening in O. I. inkt, met lichte kleuren, 43 x 31, met een oud nummer 266. Leipzig, cat. J. A. G. Weigel te Leipzig, 1869, p. 55, No. 381. T 569. Een goedgekleede jonge man naast een jonge vrouw en een jong meisje. Figuren ten halven lijve. Penteekening in O. I. inkt, 45 x 35, met een oud nummer 267. Leipzig, cat. J. A. G. Weigel te Leipzig, 1869, p. 55, No. 582. T 570. Slede met een goedgekleeden jongen man, die twee voorname dames rijdt. In het verschiet eenige figuren. Penteekening met lichte kleuren, 66 x 59, met een oud nummer 268. Leipzig, cat. J. A. G. Weigel te Leipzig, 1869, p. 55, No. 383. T 571. Stormachtig felbewogen water met groote en kleine schepen. Een bark in het midden; twee schippers trachten een drenkeling te redden. Rechts op de voorgrond een zittende man, naast hem een hond en een staande vrouw, die naar de bark wijst. Door de wind is de hoed van den man afgewaaid. Penteekening met kleuren 75 x 54, gesigneerd met het monogram, met een oud nummer 269. Zie voor pendant T 572. Vgl. T. 2, 29 en 57. Leipzig, cat. J. A. G. Weigel te Leipzig, 1869, p. 55, No. 384. T 572. Riviergezicht met bootjes, met visschers bemand, in de verte een schip met zeilen. Beide oevers zijn zichtbaar; links, op de voorgrond een zittende en een staande man, naast hem een hond. Maanlicht. Penteekening met kleuren, 73 X 53, gesigneerd met het monogram, met een oud nummer 270. Zie voor pendant T 571. Leipzig, cat. j. A. G. Weigel te Leipzig, 1869, p. 55, No. 385. T 573. Kanaallandschap met talrijke 2eilbooten en figuren, links een stad. Penteekening met kleuren, 185X320, op een in het water drijvende balk gesigneerd: „Hendricus Averkamp”. Kooper: Artaria, Weenen, 490 R.M. Leipzig, veilingscat. Samuel Liphart bij firma C. G. Boerner, 26 April 1898, p. 3, No. 25. met afb. plaat I. T 574. Kanaallandschap bij winter; talrijke sleden en schaatsenrijders op het ijs. Op de voorgrond een visscher met een net, rechts een groote windmolen. Penteekening met kleuren, 185 x 280. Prijs: 321 R. M. Leipzig, veilingscat. Samuel Liphart bij firma C. G. Boerner, 26 April 1898, p. 5, No. 26. T 575. Boeren met sleden op het ijs. Penteekening met kleuren, 130 x 225. Prijs 110 R. M. Leipzig, veilingscat. Samuel Liphart bij firma C. G. Boerner, 26 April 1898, p. 5, No. 28. T 576. Visschers herstellen een fuik, vele schaatsenrijders, links een galg. Penteekening met kleuren, 85 x 140. Prijs: 50 R.M. Leipzig, veilingscat. Samuel Liphart bij firma C. G. Boerner, 26 April 1898, p. 5, No. 30. T 577. Jonge vrouw ten halve lijve. Penteekening met kleuren, 50 X 30. Prijs; 4.50 R. M. Leipzig, veilingscat. Samuel Liphart bij firma C. G. Boerner, 26 April 1898, p. 3, No. 35. T 578. Kanaallandschap, met zeilbooten en hengelaars. Rechts een windmolen. Penteekening met kleuren, 120 x 185. R.M. 360. A£b. op het titelblad. Ex veiling M. Jordan, E. Cichorius, e.a. Leipzig, veiling cat. C. G. Boerner, 1909, No. 1. T 579. Boeren langs een kanaal, een te paard. Penteekening met kleuren, 70 x 70, met het monogram gesigneerd. R.M. 95.—. Ex veiling M. Jordan, E. Cichorius, e.a. Leipzig, veiling cat. C. G. Boerner, 1909, No. 2. T 580. Groot Landschap, een dorpsplein met een pomp en een kudde varkens. Links wordt een varken geslacht. Penteekening met kleuren, 240 X 400. Met oud handschrift: „Stomme van Campen”. Hersteld. R.M. 550. Uit verz. Cichorius. Leipzig, cat. C. G. Boerner, 1910, No. 4, met afb. T 581. Landschap met een bedelaarspaar. Links op een heuvel de galg, in het verschiet een stad. Penteekening met kleuren, 110 X 195. Afb. op de omslag. Voor 898 R.M. aan Artaria, Weenen. Leipzig, veiling verz. A. O. Meyer, Hamburg, 11, bij firma C. C. Boerner, veilingscat. CXXIV, 19 en 20 Maart 1914, p. 12, No. 104. T 582. Gezicht op een Nederlandsche stad, links een kasteelachtig gebouw en een windmolen op beboschte heuvels. Penteekening met kleuren, 75 x zoo, gesigneerd met het monogram. Opgeplakt. Prijs: 1200 R.M. aan Artaria, Weenen. Leipzig, veiling verz. A. O. Meyer, Hamburg, 11, bij firma C. G. Boerner, veilingscat. CXXIV, 19 en 20 Maart 1914, p. 12, No. 105, met afb. op plaat 11. T 583. Biddende boer, en profil, naar links staande, in buis en hemd gekleed. Achter hem op de grond hoed en bundel. Penteekening in kleuren, 100 X 70, gesigneerd links beneden in oud handschrift: „Stom van Campen”. Prijs: 150 R.M. Leipzig, veiling verz. A. O. Meyer, Hamburg, 11, bij firma C. G. Boerner, veilingscat. CXXIV, 19 en 20 Maart 1914, p. 12, No. 106. T 584. Twee jongelui op het ijs; achter hen een knecht, kolfspelers en een springende hond. Penteekening met kleuren, 120 X 500. Prijs: 205 R.M. aan Ziegert, Frankfort a. d. M. Leipzig, veiling verz. A. O. Meyer, Hamburg, 11, bij firma C. G. Boerner, veilingscat. CXXIV, 19 en 20 Maart 1914, p. 12, No. 107. T 585. Winterlandschap. Boeren rusten met hun beide sleden op het ijs uit. Rechts in het verschiet een stad. Penteekening met kleuren, 130X225. W: wapen van Amsterdam. Uit verz. Knowles en veiling Goldschmidt bij Prestel te Berlijn, 4-5 October 1917, deel I, No. 7, prijs: 1400 R.M.; uit Oostenrijksch particulier bezit. Prijs: 3400 R.M. aan Cassirer. Leipzig, veiling verz. H. W. Campe bij firma C. G. Boerner, 25 April 1921, p. 2, No. 7, met afb. op plaat 11. T 586. Een nettenboeter aan het werk, naar links kijkend. Penteekening met kleuren, 120 x 90, gesigneerd „Stom van Kampen”. Vraagprijs 300 R.M., prijs 180.55 R-M. ? Uit veiling Liphart bij Boerner te Leipzig, 26 April 1898, No. 32; prijs: 15 R.M.; veiling O. v. zür Mühlen, 5 Juni 1912, No. 7. Leipzig, veiling A. Koster te Leipzig bij firma Boerner, 13 —3O November 1924, p. 9, No. 58. T 587. De Postslede. Rechts op de voorgrond van een ijsvlakte met schaatsenrijders de slede met 3 personen. Óp de slede staan de wapens van Amsterdam en Utrecht, zoodat het blad wel de postverbinding tusschen deze twee steden voorstelt. Teekening met kleuren 177 x 296. Uit veiling D. Muilman te Amsterdam, 29 Maart 1773, Kunstboek A, No. 24, aan Oets f. 25.—; veiling jhr. Alfred Boreel, e.a., te Amsterdam, 15 Juni 1908, No. 16, aan Schrey te Frankfort a. d. Main, prijs: f. 88.—. Uit verz.: Ellinckhuysen (1B79), A. G. de Visser (1881), Coster (1909), Artaria. Aangekocht 1909 bij Artaria en Co. te Weenen. Afb. Felix Beckev. 50 Handzeichnungen alter Meister aus deutschem Privatbesitz, 1922, Leipzig, afb. plaat 12. Plaat I veilingscat. Curt Otto bij Boerner, Nov. 1929. Prijs: R.M. 2800. Leipzig, veiling Curt Ötto, November 1929. T 588. Winterlandschap. Op de achtergrond een vesting. Aquarel, 148 X 203. Uit veiling Brockhaus en H. W. Campebij Boerner teLeipzig, 25 April 1921, No. 6; afb. plaat I, prijs: 10500 R.M. Verworven 1921 op de veiling 133 door C. G. Boerner te Leipzig. Tent.: Stadelsches Institut, Frankfort a.d. M., zomer 1924 Afb.: cat. C. G. Boerner, 1921, 133, plaat I, nr. 6 en door Swarzenski—Schilling, Handzeichnungen alter Meister aus deutschem Privatbesitz, 1924, Frankfort a.d. M., plaat 40. Afb. omslag veiling Curt Otto, Nov. 1929, bij firma C. G. Boerner te Leipzig, prijs: R.M. 1700. Leipzig, veiling Curt Otto, November 1929. T 589. Riviergezicht met schepen; op de hooge oever op de voorgrond links een kapel, op de rechteroever een wachttoren. Penteekening met bruin en kleuren, 130 X 213, links beneden met het monogram gesigneerd. W: gekroond wapen. Uit veiling J. D. Nyman te Amsterdam, 19 Maart 1798, Kunstboek O, No. 6; uit verz. de Vos, W. Esdaile en H. W. Campe. In dorso noteerde Esdaile hierbij: „1883 40X W. E.'from thecollectionof M. de Vos—Avercamp”. Aan Sessler te Philadelphia. Prijs; 2800 R.M. Vel. voor het pendant T. 123. Leipzig, veiling verz. mevrouw Geheimrat Ehlers te Göttingen, dr. Goa te Mannheim, e.a., bij de Firma C. G. Boerner, 9—10 Mei 1930, No. 11, met afb. T 590. Figuurstudies, twee bladen, a. Zittende boerin, naar beneden kijkend en geld op haar knieen tellend. h. Een jongen op een heuveltje zittende, in de verte turend, half op de rug gezien. Penteekeningen met kleuren, -j- 60 X 60. Uit verz. Museum der schonen Künste te Moskou. Aan dr. A. Welcker te Amsterdam. Leipzig, veiling van verz. uit de Ermitage te Leningrad, e.a., van de Sowjet Unie bij de Firma C. G. Boerner, 19 April 1931, cat. CLXXI, No. 10. T 591. Zomerlandschap. Op de voorgrond bij een herberg staat een oude boer bij een bierton, daarnaast een man naast een paard, verder op de rivier een overvarende pont en zeilschip. Penteekening met kleuren, opgeplakt, 93 X 136, links beneden met het monogram gesigneerd. Uit veiling: Jan Gildemeester Jansz. te Amsterdam, 24 November 1800, Kunstboek Q, No. 14. Tent.: Leiden, I, 7,. Tent.: ’s-Gravenhage, 1930, 111, 8. Prijs: 300 R.M. Leipzig, veiling verz. dr. C. Hofstede de Groot te ’s-Gravenhage bij Firma C. G. Boerner, 4 November 1931, No. 5, met afb. T 592. Zomerlandschap. Een visscher haalt een fuik uit het water, achter hem staat een jongen met een mandje en een hond. Rechts weiden, in het verschiet een dorp. Teekening met kleuren, 92 X 149, beneden rechts met het monogram gesigneerd. In dorso: fragment van een Latijnsche brief. Uit verz. J. Goll van Franckenstein te Amsterdam, 1833; uit veiling te Amsterdam, 11 Juni 1912, prijs f. 50.—. Tent.: Leiden, 1916, I, 6. Tent.: ’s-Gravenhage, 1930, 111, 9. Prijs: 300 R.M. Leipzig, veiling verz. dr. C. Hofstede de Groot te *s-Gravenhage bij Firma C. G. Boerner, 4 November 1931, No. 6, met afb. T 593. Hutje en Landschap. Talrijke personen bij een met riet gedekte hut, met manden appelen, kerk en dorp op een afstand. Penteekening met kleuren, 128 X 180. L. 14. 14. s. Dorpsgezicht. Met vaart en brug, achterkant van verscheidene huizen op de oevers, man in een bootje. Potloodteekening met O. I. inkt, 142 X 218. L. 4. 4. s. Londen, Magazijncatalogus Parsons and Sons, 1920, Nos. 35, No. 255—236. T 594. Gezicht op een stad met kerktoren op de oevers van een toegevroren water, met visschersboot, met personen en sleden. Penteekening met O. I. inkt, 138 X 257. L. xo. 10 s. Londen, Magazijncatalogus E. Parsons, 1922, No. 40, No. 157. T 595. Een zittende boerin. Penteekening met kleuren, 109 x 96, met het monogram gesigneerd. Uit veiling George Carrington, vroeger Charles Hodges te Londen, 11 December 1916, No. 69. Londen, veiling H. E. Morritt, e.a., 22 Maart 1923, No. 77. T 596. Wintervermaak, een bevroren water met talrijke personen. Penteekening met grijs en roet, 78 X 205. Uit verz. Pitcairn Knowles. Londen, veiling W. Argoutinsky—Dolgoroukow, 4 Juli 1923, No. 53. T 597. Visscher, die zijn net binnenhaalt. Penteekening met kleuren, 173 X 180. Londen, veiling H. D. Jonquet, 3 Juni 1926, No. 10. T 598. Vier boeren. Penteekening met kleuren. Londen, veiling F. G. Kenyon Slaney, e.a., 16 Maart 1927, No. 21. T 599. Hut met afdak en een groep personen, die vruchten verkoopen, op de voorgrond een hond en in het verschiet een dorp met kerktoren. Penteekening met kleuren, 128 X 178. L. 12. 12 s. Personen op het ijs, met honden, een groep voorname heeren met een Zigeuner in gesprek. Penteekening met kleuren, 96 x 192. L. 12:12; s. Uit verz. Jacob de Vos, Amsterdam met stempel „volgens illustratie later”, noteerde Hofstede de Groot hierbij. Londen, Magazijncatalogus No. 43, E. Parsons and Sons, Nos. 111—112. T 600. Gezicht op een stad, met een weg naar buiten, met gebouwen en personen. Penteekening met kleuren, 150 x 189. £ 6. 6 s. Londen, Magazijncatalogus No. 41, E. Parsons en Sons, No. 151. T 601. Costuumstudies: Man en vrouw, markttypes. a. de man: Penteekening met kleuren; b. de vrouw: Penteekening uo x 130. Oude nummering bovenaan: 22. München, veiling L. von Buerkel, 3 Mei 1926, No. 181. T 602. Paard, appelschimmel, met oppasser. Penteekening met kleuren, 80 x 100. München, Graphische Sammlung, Inv. No. 1559. T 603. Studieblad, a. Eene op de grond zittende vrouw. Penteekening met kleuren, 85 x 99. b. in dorso: Schaatsenrijdster, die hare schaatsen aanbindt. Penteekening op potloodschets. München, Graphische Sammlung, Inv. No. 1913. T 604. Een bouwvallige oude toren. Winterlandschap met talrijke personen, twee stuks. Penteekening met kleuren, 121 x 189. frs. 18.—. Parijs, veiling M. Neyman, Juni 1776, No. 913. T 605. Landschap, waarin een boer en een boerin, die melk dragen. 162 X 243. frs. 18. 18. Parijs, veiling M. Neyman, Juni 1776, No. 914*. T 606. Studie van een Boer, op de rag gezien, met een bonten muts op het hoofd. Penteekening met kleuren, 67 X 135. frs. 9. 10. Parijs, veiling M. Neyman, Juni 1776, No. 914. T 607. Sleden op het ijs, door menschen en paarden voortbewogen, pendanten, twee stuks. 135 X 175. fis. 35. Parijs, veiling M. Neyman, Juni 1776, No. 915. T 608. Twee winterlandschappen. 135 X 189. frs. 134.—. Parijs, veiling M. Neyman, Juni 1776, No. 916. T 609. Twee landschappen met groote boerderij en verscheidene tenten. Penteekening met kleuren, 13 5 X 189. frs. 20. Parijs, veiling M. Neyman, Juni 1776, No. 917. T 610. Haven van een Nederlandsche stad, waar men een graanboot lost. Pendant: Landschap met vele Zigeuners. Penteekeningen met kleuren, 175 X 256. frs. 78.—. Parijs, veiling M. Neyman, Juni 1776, No. 918. T 611. Gezicht bij Haarlem, wintertafreel met talrijke schaatsenrijders op het ijs. Penteekening met kleuren, 189 X 324. frs. 180—19. Parijs, veiling M. Neyman, Juni 1776, No. 919. T 612. Zigeunerin, die aan een boerin de toekomst voorspelt. Groep van zes personen. Penteekening met kleuren. Frs. 6.50. Parijs, veiling F. van den Zande, 30 April 1855, No. 2911. T 613. Wintergezicht. Penteekening met kleuren. Parijs, veiling J. Camberlijn, 24 April 1865, No. 43. T 614. a. Rustende Boeren, b. De ontvoering van Ganymedes. Met de pen en zwart krijt; de laatste uit de verz. Bagelaar, vermoedelijk geen Avercamp. Parijs, veiling Neville D. Goldsmid, 25 April 1876, No. 3. T 615. a. Landschap met figuren en dieren, b. Yisschers, hunne netten uitwerpend, enz. Vier teekeningen met kleuren. Parijs, veiling A. Sensier, 10 December 1877, No. 513. T 616. Keuken in de open lucht. Zwart krijt met kleuren, 120 X 160. Prijs: frs. 125.—. Hofstede de Groot noteerde erbij: „Echt”. Parijs, teekeningenveiling 6 Mei 1909, No. 1. T 617. Hazardspelers. Penteekening met kleuren, 110 X 140. Prijs: frs. 150.—. Hofstede de Groot noteerde erbij; „Echt”. Parijs, teekeningenveiling 6 Mei 1909, No. 2. T 618. Jong paar met rijke costuums, ten halve lijve en face. Penteekening in O. I. inkt met kleuren, 105X115- Stuttgart, veiling J. A. G. Weigel, 15 Mei 1883, No. 42. T 619. Riviergezicht. Op de voorgrond een zeilboot met drie visschers, van wie twee een drenkeling trachten te redden, op de kant twee toeschouwers; op de achtergrond verscheidene groote schepen. Penteekening met kleuren 140 x 195, met het monogram gesigneerd. Stuttgart, veiling J. A. G. Weigel, 15 Mei 1883, No. 43. T 620. Maanlichtlandschap. Een breede rivier met bootjes, links twee matrozen met een hond, in de verte een stad. Penteekening met kleuren, 140 X 190. Vgl. T 267. maar andere maten. Stuttgart, veiling J. A. G. Weigel, 15 Mei 1883, No. 44. T 621. Twee jonge paren in rijke costuums, het eene zittend, het andere staande. Penteekening in O. I. inkt, 255 X 205. Stuttgart, veiling J. A. G. Weigel, 15 Mei 1883, No. 45. T 622. Sledevaart. Een heer rijdt twee rijkgekleede dames in een door één paard getrokken ar. Penteekening met O. I. inkt en kleuren, met het monogram gesigneerd, 150 X 175. Stuttgart, veiling J. A. G. Weigel, 15 Mei 1883, No. 46. T 623. Een groep landlieden. Penteekening met kleuren, 113 x 172. Stuttgart, veiling A. Straeter, 10 Mei 1898, No. 1081. T 624. Ijsvermaak. Penteekening met O. I. inkt, 145 x 265, gesigneerd met het monogram. Uit verz. dr. Waldeck. Stuttgart, veiling Habich, bij H. G. Gutekunst, 27 April 1899, No. 45. T 625. Zittend jong paar, voor hen een meisje, figuren ten halve lijve. Penteekening met O. I. inkt, 95 X 115. Uit veiling Weigel, 15 Mei 1883, No. 41. Stuttgart, veiling Habich bij H. G. Gutekunst, 27 April 1899, No. 46. T 626. Ijsvermaak, met talrijke figuren. Teekening in dekverf, 145 x 193, met het monogram gesigneerd. Prijs: 540 R.M. aan Büchle Stuttgart. Stuttgart, veiling bij H. G. Gutekunst, 25 Mei 1903, No. 34, met afb. T 627. Rivierlandschap met visschersbooten bij maneschijn, links aan de oever twee mannen en een hond. Penteekening met kleuren, 145 X 195, met het monogram gesigneerd. Uit verz. Weigel. Prijs; 560 R.M. aan Artaria. Hofstede de Groot noteerde erbij: „De toeschrijving is juist”. Vgl. T 620, maar andere maten. Stutlgart, veiling A. van Lanna, 6 Mei 1910, No. 62, tweede gedeelte. T 628. Winterlandschap. Vaart met schaatsenrijders. Krijtteekening met kleuren. Lang qu. 4. Weenen, veiling J. C. Ritter von Klinkosch, 15 April 1889, No. 107. T 629. Riviergezicht. Vlak land met breede rivier, in de verte een dorp. Aan de oever een oude vuurtoren, door een valbrug met de wal verbonden. Links een bootje, dat van de kant afgezet wordt, rechts op een heuvel twee boeren in gesprek. Penteekening, kl. qu. fok, met het monogram gesigneerd. Weenen, veiling J. C. Ritter von Klinkosch, 15 April 1889, No. 108. T 630. Winterlandschap. Dorpsstraat aan een vaart, met een schepinrichting, waarvan de goot over de daken voert. Op straat talrijke personen; rechts op het ijs schaatsenrijders en een boer met een handslede. Penteekening kl. qu. fol. IVeenen, veiling J. C. Ritter von Klinkosch, 15 April 1889, No. 109. f. Toeschrijvingen T I. Twee Landschappen, een door Gort en een door van Campen (H. Avercamp?) 843—845 Troost, f. 10. Amsterdam, veiling 10 November 1764, No. 843—844. T 11. Een gezelschap in een Landschap. Toegeschreven aan Cuip of den Stomme van Kampen. Gekleurd. Gruyter. f. 2. 5. Amsterdam, veiling 3 Januari 1831, No. 13, Omslag A. T 111. Jong paar aan zee. Op een duin zit een jong meisje met opgetrokken japon, hand in hand met haar verloofde. Een jongen en een meisje komen met manden vol visch voorbij; op het strand talrijke personen. Teekening met kleuren op perkament, 140 x 170. Toegeschreven aan Hendrick Avercamp. Kooper: F. Meyer te Dresden, f. 35. —. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Zeer curieus, maar niet van Avercamp.” Amsterdam, veiling jhr. Alfred Boreel, e. a., 15 Juni 1908, No. 19. T IV. Landschapje. Gekleurd. Toegeschreven aan van Kampen (H. Avercamp?). Rotterdam, veiling H. Prins, e. a., 20 November 1786, Kunstboek A, No. 42. T V. Aan weerszijden van 5 schetsboekbladen in rijen onder elkaar figuurstudies uit het volksleven Alle bladen, die vroeger p. 88, 114, 124 en 131 van een schetsboek vormden, zijn gemerkt „Callot”*). Penteekening in bruin, 80/84 X 147/150. De bladen zijn gedeeltelijk langs de rand hersteld. Toegeschreven aan Hendrick Avercamp. Berlijn, Kupferstichkabinett, Nos. 1384—1388. N.B. Wij hebben geen enkele figuur op schilderijen of teekeningen van onzen meester teruggevonden. Afb. van één schetsboekblad, zie tekst p. 122. T VI. Alleenstaande hut. Links ernaast een hooge boom. Penteekening met kleuren, 102 X 184. Fragment watermerk. Aanwinst 1902 uit verz. von Beckerath. Vgl. veiling Th. van Duysel uit ’s-Gravenhage te Amsterdam, 11 October 1784, No. 601, zie T 289. Berlijn, Kupferstichkabinett, No. 5898. T VIL Boer en boerin op het ijs. Op de voorgrond ziet men een man, dragende een emmer aan zijn arm. De vrouw heeft uit een bijt rechts water in een koperen ketel gehaald. Aquarel op potloodschets, 160 x 235, links gesigneerd met het monogram. W.: gekroond wapen met hoorn. Uit veiling P. de Haan, e. a., te Amsterdam, 9 Maart 1767, No. 363; uit veiling J. D. Nyman te Amsterdam, 19 Maart 1798, Kunstboek O, No. 13. Aan van der Schley, f. 6. —; uit veiling J. van der Putte Nicz. te Amsterdam, 22 Mei 1810, Omslag E., No. 22. Prijs: f. 1. 15. Aanwinst 1902 uit verz. von Beckerath. Toegeschreven aan Hendrick Avercamp. Berlijn, Kupferstichkabinett, No. 5899. T VIII. Landschap met drie hengelaars aan de kant van het water. Rechts onder een boom rustende boeren. In de verte een dorp. Aquarel op potloodschets, 182 X 300. W.: wapen van Wurtemberg. Aanwinst 1902, uit verz. von Beckerath. Toegeschreven aan Hendrick Avercamp. Berlijn, Kupferstichkabinett, No. 5900. T IX. Heer met schaatsen en dame. Links de heer, terwijl de dame op de rug gezien wordt. Penteekening in bruin, 140 X 106. Hersteld beneden aan de rand. Aanwinst 1902, uit verz. von Beckerath. Toegeschreven aan Hendrick Avercamp. Berlijn, Kupferstichkabinett, No. 5902. T X. Plaats met wachttoren en kerk links aan het water. Op het ijs van de watervlakte schepen en personen. Links beneden staat: „Puigels” ? Penteekening in kleuren op potloodschets, 158 X 290, toeschrijving onzeker. In dorso: dezelfde compositie. Penteekening in dwarsellips, van dezelfde hand. Aanwinst 1902 uit verz. von Beckerath. Berlijn, Kupferstichkabinett, No. 1199 5. T XI. Gracht. Links een bevestigd huis met brug in het water staande, rechts een kapel en helling met een landweg, waarop eenige personen. Achter de brug een der banpalen van Amsterdam. Penteekening met kleuren, 175 X 285, rechts beneden met het monogram A. V. gesigneerd. Toegeschreven aan Hendrick Avercamp. Uit veiling W. van Gogh, e. a., te Amsterdam, 2 December 1913, No. 19, met afb. voor f. zoo. aan dr. C. Hofstede de Groot. Uit veiling dr. C. Hofstede de Groot te ’s-Gravenhage bij de Firma C. G. Boerner te Leipzig, 4 November 1931, No. 4, met afb. Prijs: 420 R. M. Vermoedelijk van de hand van Antonie Verstralen. Berlijn, dr. Joh. Goldsche. T XII. IJsgezicht. Krijtteekening, 154 X 215, is een Adam van Breen. Voorstudie voor schilderij collectie G. Stumpf. Litteratuur: Oudheidkundig Jaarboek. Vierde serie van het Bulletin van den Ned. Oudheidkundigen Bond, ie jrg., afl. 3—4, Nov. 1932, J. G. van Gelder en N. F. van Gelder—Schrijver, Adam van Breen, schilder, p. 110—116, No. 32. Brunsmjk. Herzog Anton Ulrich Museum als H. Avercamp. *) Jacques Callot, graveur, geb. te Nancy 1592, t aldaar 1635. T XIII. Dichtgevroren rivier, rechts kolfspelers met hond, links visscher, die een net ophaalt, en een man met een bijl. In de verte een stad en ingevroren schepen. Teekening met kleuren, 83 x 182. Niet van Hendrick Avercamp. Budapest, verz. Alfred von Mauthner. T XIV. Geraamte met 4 vogels, achtergrond rechts toesnellende hond. Teekening met waterverf, 80 x 140, met 19 b., 25 en 26 op één blad; No. 1 bovenaan. Toegeschreven aan Hendrick Avercamp. Dresden, Kupferstichkabinett. T XV. Dame met hoogopstaande kraag en zwarte hooge hoed met oranje veer, armen in haar zijde, naar voren naar rechts schrijdend. In bruine waterverf, 44 x 104, met 19b, 24 en 26 op één blad, links No. 2. Toegeschreven aan Hendrick Avercamp. Dresden, Kupferstichkabinett. T XVI. Dame in weduwedracht met mofje; recht naar voren ziende. Penteekening met lichte waterverfkleuren 47 x 90, met 19 b., 24 en 25 op één blad, midden No. 3. Toegeschreven aan Hendrick Avercamp. Dresden, Kupferstichkabinett. T XVII. Ar met koetsier en twee inzittenden naar rechts rijdende. In dorso: fragment eener grootere teekening met een burcht. Uit verz. Kuhnen. Copie of valsche toeschrijving aan Hendrick Avercamp. Leipzig, veiling Curt Otto, bij de firma C. G. Boerner, November 1929. T XVIII. Volwassenen en kinderen, die op het ijs schaatsenrijden en spelen. Penteekening met kleuren, 255 x 380. Hofstede de Groot noteerde erbij: „Volgens de afbeelding eerder richting van Brueghel”. Parijs, veiling Madame V., 25 Maart 1925, No. 1. T XIX. Twee en veertig teekeningen, waaronder werk van van Campen. [H. Avercamp?] Parijs, veiling P. F. Basan père, An VI, No. 156. T XX. Wintervermaak. Links staand paar op schaatsen, rechts op de oever een man met een hondje, die toekijkt. Op het ijs een arreslede, een prikslede, schaatsenrijders en ingevroren schepen. In de verte rechts een molen en een huis. Teekening op papier met kleuren, 185 X 303, met een valsch monogram op boomstam gesigneerd. Deze teekening is van eenen anderen meester. Weenen, Albertina, hollandische Schule, Bd. XII, No. 8592. T XXL Schaatsenrijders, in de achtergrond een stad. Noch Antwerpen, noch Kampen. Penteekening, 97 x 130. De toeschrijving aan Hendrick Avercamp schijnt ons niet juist. Windsor Castle, Royal Library, No. 6509. g. Copieën T XXII. Een Winter; met sapjes, naar den Stommen van Kampen. Vinkeles. f. 5. 10. Amsterdam, veiling Cornelis Ploos van Amstel Jac. Cornsz., 3 Maart 1800, Kunstboek Y, No. 63. T XXIII. Een Studiebeeld, in couleuren, door J. E. Marcus, naar den Stomme van Kampen. Amsterdam, veiling 6 Augustus 1816, Kunstboek A, No. 49. T XXIV. Een Ysgezigt. Met sap verwen. Naar de schilderij van Avercamp, door C. van Noorde. Vgl. T XXVII. Amsterdam, veiling A. M. Penninck Hoofd, 19 April 1819, Omslag K, No. 19. T XXV. Kleederdrachten uit de zestiende (sic! = zeventiende) eeuw, gekleurd. Naar Avercamp, door van Battem. Amsterdam, veiling J. Smies, J. H. Knoop, e. a., 24 Februari 1834, Kunstboek A, No. 40. T XXVI. Luitspeler aan het werk. Penteekening met kleuren, 218 x 174. Uit verz. Jules Dupan. Onbekende meester. Hofstede de Groot noteerde hierbij: „Lijkt sterk op Avercamp. Vergelijk de teekening te Rotterdam. Is evenwel niet geheel en al goed genoeg voor den meester en zal wel een oude copie zijn.” Amsterdam, teekeningenveiling bij R. W. P. de Vries, n Juni 1912, No. 159. T XXVII. Ijsvermaak. Op de voorgrond komt een Arreslee met Heeren en Dames van ’t ijs tegen de wal oprijden, verders onderscheide ijsvermaken. Fraai geteekend met kleuren naar het schilderij van Avercamp, door C. van Noorde. f. 13. 15. Vgl. t XXIV Haarlem, veiling J. D. Bosch, e. a., 10 Juni 1812, Omslag E, No. 7. T XXVIII. Een ijsvermaak met kouleuren door A. Delfos naar den Stomme van Kampen. Samen met No. 90 f. 1. 2. Rotterdam, veiling A. Harssevoort, 4 November 1817, Kunstboek G, No. 89. T XXIX. Wintergezichtje buiten de Veenepoort te Kampen, binnenwater met molen, poort en ophaalbrug. Aquarel, 280 X 270, gemerkt: „H. Avercamp. f.” Te kleurige copie, overigens accuraat geteekend. Zwolle, Geschiedkundig Overijsselsch Museum. T XXX. IJsgezicht met ronde toren links. Rechts een landweg, waarop een paard een lage, beladen slede voorttrekt. Links houten vondertje, waarover eene vrouw loopt. Aquarel, 136 x 195, rechts beneden gesigneerd met het monogram. Aanwinst 1879. Copie. Berlijn, Kupferstichkabinett, No. 114. T XXXI. Bruggetje met melkmeisje. Links een boer en boerin, rechts twee mannen op de rug gezien Penteekening met kleuren, 107 x 177. W.: wapen van Amsterdam. Aanwinst 1902, uit verz. von Beckerath. Copie, zie T 133. Berlijn, Kupferstichkabinett No. 5901. T XXXII. Melkster. Verder een knecht en een melkdraagster. Penteekening met kleuren, 179 x 239, beneden links later gemerkt: „Victori van Helmont.” Aanwinst 1835, uit verz. von Nagier. Copie naar Avercamp, vroeger aan van Helmont [sic.] toegeschreven. Berlijn, Kupferstichkabinett, No. 11931. 111. GRAVUREN G i. 1619. Te Schellingwou, Ao. 1619,x) naar H. Avercamp, door Symon Fokke, 200 X 300. Serie No. 4. Tent. Zwolle, 1882, No. 1176. De origineele teekening Kupferstichkabinett te Berlijn, zie T 64. Zwolle, Geschiedkundig Overijsselsch Museum. G 2. 1619. Buiten Alkmaar, Ao. 1619, naar H. Avercamp, door Symon Fokke, 200 x 300. Serie No. 3. Tent. Zwolle, 1882, No. 1177. Voor de origineele teekening zie T 494. Zwolle, Geschiedkundig Overijsselsch Museum. G 3. 1622. Ouderkerk aan den Amstel, Ao. 1622, naar H. Avercamp, door Symon Fokke, 200 x 300. Serie No. 2. Tent. Zwolle, 1882, No. 1175. De origineele teekening zie T. 547 en afb. XXIX, plaat XIV. Zwolle, Geschiedkundig Overijsselsch Museum. Afb. XXX, plaat XIV. G 4. 1625. De Haarlemmer Meer, Ao. 1625, naar H. Avercamp, door Symon Fokke, 200 x 300. Serie No. 1. -’) Tent. Zwolle 1882, No. 1178. Vgl. T 293. Zwolle, Geschiedkundig Overijsselsch Museum. G 5. 1624. Amstelveen, Ao. 1624, naar H. Avercamp, door Symon Fokke, Serie No. 6. Vgl. T 297 en T 435. Amsterdam, Prentenkabinet. G 6. 1624. Slooten, Ao. 1624, naar H. Avercamp, door Symon Fokke, Serie No. 5. De origineele teekening Kunsthalle te Hamburg, zie T 120 en afb. XXXI, plaat XV. Ooj – ? Amsterdam, Prentenkabinet. Afb. XXXII, plaat XV. *) G 7. Zes Landschappen, genummerd I—6, M. I. Schulptor 3). Henricus de Stom inventor. Visscher4) excudebat, 1612. 1. Ruïne of bouwvallige toren met rivierlandschap. Litt.: Nagier, Monogrammisten IV, 1923. J. G. van Gelder en N. F. van Gelder-Schrijver, Adam van Breen, schilder, p. 112, zeggen: „De 1612 gedateerde gravures naar werken van Hendrick de Stomme doen trouwens nog een geheel anderen meester veronderstellen.” Amsterdam, Prentenkabinet. G 8. 1766. ' De Winterkoning met zijne vrouw en de Prinses van Oranje, twee zoons en gevolg op het ijs. In het verschiet de Groote of St. Jacobskerk te ’s-Gravenhage, vanaf de Varkensmarkt gezien, 215 X 222. 1621, foutieve dateering en bijgevoegd monogram en opschrift: „Na het leven geteyckent”. Gravure in kleuren door C. Ploos van Amstel, 1766. Vgl. T 46. Amsterdam, Prentenkabinet. G 9. 1771. Twee vrouwen, staande. Op drie'0) wijzen. 122 X 96. In dorso: „H. Avercamp del. Hendk. Busserus °) fee. 1771.” Amsterdam, Prentenkabinet. G 10. Wintergezicht naar H. Avercamp, door H. Spilman 7). Op papier, 202 x 310. Naar de origineele teekening in het Prentenkabinet te Amsterdam, zie T n. De jaartallen en het monogram zijn alle fictief, zie tekst op p. 65-66 en pag. 86. -) yan Symon Fokkc zijn ons zes gravuren bekend; maar uit T 295 blijkt, dat hij nog een zevende gravure gemaakt heeft. Uit het slot van het artikel van mr. ƒ. Nanninga Uitterdijk : ~Een en ander over Hendrik Avcrcamp, den Stomme van Kampen en zijne werken” blijkt, dat de heer D. Franken Dz. te Parijs vier van de koperen platen in bezit aehad heeft. 8) Brilliot. Dictionnaire des monogrammes, etc. 11, p. 265, no. 2008. „Ges lettres, dont nous n’ avons pu découvrir la signification, appartiennent a un graveur qui a travaillé dans les Pays-Bas, au commencemcnt du dix – septième siècle. On les trouve sur des paysages in folio en largeur, gravés d’après Henri Averkam[p] nommé Ie Stomme fle Muet) van Campen. ’ *) Zijn medeleerling bij Pieter Isaacsz. ? Diens vader? °) In dc veiling H. Busserus te Amsterdam. 21 October 1782, No. 809, is sprake van „vier differente drukken”, zie T 277. ‘I Hendrik üusserus, gcb. 22 januari 1701 te Amsterdam, f aldaar 18 Augustus 1781, verzamelaar van teekeningen en kopergravuren heeft zelf eenige bladen gemaakt, ') Hendrik Spilman, landschapschilder en graveur, geb. 1721 te Amsterdam, t 1784 te Haarlem. l 9 Tent. Zwolle, 188 a, No. 1171, uit verz. mr. J. I. van Doorninck te Zwolle. Aangekocht bij de Firma R. W. P. de Vries te Amsterdam, 1932. Kampen, eigendom mej. C. J. Wekker. G ii. Een Tent op het Ijs, waarbij een vrouw eten kookt, drie kinderen staan bij haar en links een man. Met de pen en in kleuren, naar H. Avercamp, door H. Spilman. 100 X 140. Tent. Zwolle, 1882, No. 1174. N.B. Van deze prent is ons geen exemplaar onder de oogen gekomen. Vermoedelijk berust de origineele teekening in het Museum te Groningen, zie T 37. Zwolle, vroeger verz. J. I. van Doorninck. G 12. Twee personen bij een bruggetje over open water, op de achtergrond een galg, naar H. Avercamp door H. Spilman. 180 x 250. Door den heer C. H. van Fenema in het Museum te Zwolle gezien. Zwolle, vroeger verz. mr. J. I. van Doorninck (?). Gij. Landschap met een rustende boerenfamilie naar H. Avercamp, door H. Spilman, quarto, zie A. vort Wurzbach, Niederlandisches Künstlerlexikon, 11, S. 646. N.B. Van deze prent is ons geen exemplaar onder de oogen gekomen, zoodat wij haar niet nader beschrijven kunnen. G 14. IJsgezicht, naar H. Avercamp, door Tent. Zwolle, 1882, No. 1172. Zwolle, verz. mr. J. I. van Doorninck. N.B. Van deze prent is ons geen exemplaar onder de oogen gekomen, zoodat wij haar niet nader beschrijven kunnen. G 15. IJsgezicht, naar H. Avercamp, door Tent. Zwolle, 1882, No. 1173. Zwolle, verz. mr. J. I. van Doorninck. N.B. Deze prent is ons geheel onbekend. G 16. Groep visschers, naar een teekening [van H. Avercamp] voor Basans kabinet door Desfresne, kl qu. fol. zie A. von Wurzbach, Niederlandisches Künstlerlexikon I, S 36. N.B. Beschrijving ontbreekt, daar ons geen exemplaar bekend is. G 17. Scheepsgevecht tusschen een Engelschen en Hollandtschen Visscher. Geschiedt op den 9. Augustus 1652. Links bovenaan het portret van den Hollandschen Visscher (Kees), rechts zijn beloning door de Admiraliteit. Dit blad draagt geen naam, zooals men uit Drugulin’s Historischem Bilderatlas, No. 2363, zou kunnen opmaken, maar het monogram H. A. dooreen Fe. [=Fecit]. J. Phil van der Keilen zegt, dat het blad met het graveerijzer vervaardigd is en wel door eenen vakman; hij houdt het voor werk van Hugo Allard, zie A. von Wurzbach, Niederlandisches Künstlerlexikon I, S 36. N.B. Deze gravure is o.a. te Londen in de „Printroom”, British Museum, aanwezig, maar wij achten de toeschrijving aan Hendrick Avercamp onjuist. REGISTER VAN ONDERWERPEN TEEKENINGEN EN GRAVUREN VAN HENDRICK AVERCAMP i. Gebouwen: bekende: de Haarlemmerpoort, T 462. het Paalhuis, T 65. de Schreierstoren, T 463. de Veenepoort, T 20, T 177, T XXIX. onbekende: herberg, T 66, T 72, T 75, T 122, T 238, T 296, T 343, T 417, T 542, T 544, T 556, T 591. kapel, T 488, T 589, T XL klooster, T 240, T 319, T 381. wachttoren, T 15, T 68, T 123, (toltoren) T 231, T 589, T 604, T 629, T X, T XXX. 2 Kasteden: bekende: het Slot van Abcoude, T 540. het Slot te Muiden, T 292. Schoonenberg, zie Slijmsiep. Slijmsiep of Schoonenberg, T 198. onbekende: T 10, T 180, T 285, (buitenhuis) T 416, T 433, T 468, T XI. 3. Plaatsen; Abcoude, T 540. Alkmaar, T 494, G 2. Amstelveen, T 297, T 435, G 5. Amsterdam, (de Volewijk) T 3, T 46, T 65, (wapen van —) T 66, (wapen van-) T 122, (de Volewijk) T 281, (het Galgenveld) T 308, T 462, (de Volewijk) T 528, T 536, (wapen van —) T 587, T XI. Antwerpen, T 242, T XXL Buiksloot, T 528. Dordrecht, T 533. Galgenveld, zie Amsterdam. ’s-Gravenhage, T 46, GB. Groningen, T 565. Haarlem, T 46, (Overtoom) T 56, T 611. Kampen, T 3, T 20, T 46, T 54, T 75, T 74, T 129, T 177, T 301, T 428, T 471, T 511, T XXI, T XXIX. Muiden, T 292. Ouderkerk, T 547, G 3. Overtoom, zie Haarlem. Schellingwoude, T 64, G 1. Slooten, T 120, G 6. Utrecht, (wapen van), T 587. Volewijk, zie Amsterdam. Wezel, T 495. 4. Rivieren, enz.: bekende; de Amstel, G 3. de Haarlemmermeer, T 293, T 438, T 443, G 4. de Rijn, T 323, T 415. het IJ, T 3, T 308. de IJsel, T 73, T 129, T 428, T 511. onbekende: woelige zee, T 2, T 29, T 57, T 79, T 203, T 261, T 269, T 279, T 281, T 287, T 320, T35 3. T 368. T 376. T 38o> t 4°i, T 456, T 511, T 558, T 571. 5- Personen: Amalia van Solms, prinses van Oranje, T 46, G 8. Elizabeth van Engeland, koningin van Bohemen, gemalin van Frederik V van de Pfalts, T 46. Prins Frederik Hendrik, T 46. Frederik V van de Pfalts, koning van Bohemen, bijgenaamd „de Winterkoning”, T 46, T 553, G 8. Winterkoning, zie Frederik V. 6. Beroepen en Bedrijven: Eendenjager, zie Jager (eenden-). Heidens, zie Zigeuners. Hengelaars, T 448, T 495, T 548, T 578, T VIII Hooischuit, T 96, T 132. Hooiwagen, T 173. Houtzagers, T 404. Jager, T 11, T 78, T 214, T 283, T 322, T 336, T 339, T 349, T 386, T 391, T 394, T 417, T 419. T 422, T 467, T 492. Jager (eenden-), T 13, T 18, T 55, T 98, T 120, T 214, T 261, T 272, T 316, T 349, T 451. T 540 Jager (uilen-), T 84. Koekebakster, T 37. Kooplieden, T 63. Koopvrouw, T 57. Lijnbaan, T 359, T 433. Modderman, T 402. Naaister, T 551, T 482. Nettenboeter, T 539, T 586. Netvisschers, zie Visschers (net-), Postslede, T 587. Postwagen, T 226, T 237, T 242, T 291, T 312, T 343, T 358. Potvisch, T 31. Reiswagens, T 172. Scharenslijper, T 141. Uilenjager, zie Jager (uilen-). Veedrijvers, T 174. Vinkebaan, T 302. T 446. Visschers, T n, T 12, T 14, T 22, T 32, T 37, T 38, T 47, T 53, T 84, T 95, T 98, T 99, T ioo, T 125, T 137, T 144, T 146, T 178, T 200, T 217, T 237, T 245, T 255, T 265, T 285, T 292, T 294, T 304, T 307, T 318, T 336, T 341, T 358, T 375, T 376, T 379> T 384, T 385, T 391, T 393, T 412, T 413, T 427, T 432, T 445, T 448, T 451. T 459, T 47c, T 476, T 478, T 552, T 563, T 572, T 576, T 592, T 615, T 619, G x 6, G 17. Visschers (net-), T 8, T 21, T 54, T 83, T 204, T 209, T 234, T 246, T 262, T 266, T 270, T 274, T 521, T 330, T 335, T 342, T 345, T 346, T 441, T 455, T 500, T 574, T 597, T XIII. Vogelschieter, T 458. Vogelvanger, T 41. Wagenmaker, T 61. Waschvrouwen, T 81. Zigeuners, T 88, T 118, T 183, T 400, T 457, T 520, T 529, T 599, T 610, T 612. 7. Sport, enz.: Boerendans, T 170. Hazardspel, T 617. Kolfspelers, T 11, T 34, T 45, T 80, T 117, T 129, T 14c, T 230, T 470, T 584, T XIII Luitspeler, T XXVI. Ruiters, T 21, T 288, T 349, T 417, T 472, T 489, T 491, T 544, T 556. Tric-tracspelers, T 76. Scheepsgevecht, G 17, (roofoverval), T 107 en T 227, (roovers) T 264. 8. Portretten: T 28, T 62, T 403, T 408, T 436, T 518. 9. Costuumstudies: T 27, T 43, T 163, T 485, T 487, T 601, T XXV. 10. Figuurstudics: T 24, T 25, T 26, T 30, T 58, T 59, T 69, T 82, T 87, T 89, T 94, T 101, T 102, T 110, T 112, T 174, T 235, T 247, T 248, T 258,T 277, T 370, T 373, T 387, T 423, T 465, T 505, T 549, T 577, T 590, T 603. 11. Dieren: Vogels, T 557. 12. Jaargetijden, T 188. 13. Landschappen; Riviergezicht J), T 42, T 60, T 66, T 74, T 91, T 92, T 95, T 190, T 193, T 202, T 221, T 222. Zomerlandschap, T 5, T 17, T 21, T 39, T 85, T 119, T 128, T 219, T 227, T 237, T 239, T 275, T 281, T 328, T 383, T 591, T 592. *) Geen winters. IV. GEDRUKTE BRONNEN Bredius, Dr. A., Künstler-Inventare I. Quellenstudien V 1915 Haag Martinus Nijhoff. S. 25—73. Das Nachlass Inventar von Cornelis Dusart, | 1 Oktober 1704, 21 Aug. 1708 te Haarlem verkocht. S. 31. 40. Een winterde van de Stomme van Campe (Avercamp) [No. 27.] S. 63. Der Katalog vermeldet ferner die Papierconst. Tekeningen. Constboeck No. 3. Consüge Teeckeninge o.a. de Stomme van Campen. Künstler-Inventare 11. Quellenstudien VI 1916 Haag Martinus Nijhoff. S. 643—679. Die Nachlass-Inventare von Frederick Vroom (1591—27 Febr. 1649, omtrent 49 jaren oudt te Haarlem f). S. 667. 1716. Taxation von Bildern im Nachlass der Witwe des Amsterdamer Bürgermeisters Joan van Waveren. (Avercamp, fl. 150.). Künstler-Inventare IV. Quellenstudien X 1917 Haag Martinus Nijhoff. S. 1173—1184. Bilderverkaufe von Cornelis van der Voort und das Nachlass-Inventar von Pieter van der Voort. 29 Dec. 1624. Inventaris van de goederen, naergelaten bij wijlen Pieter van der Voort, in sijn leven schilder, gedaen maecken ten versoucke van de erfgenamen van denselven van der Voort, t' Amsterdam, etc. S. 1178 (38.) Een deyn schilderijtgen van de Stomme (Avercamp). S. 1210—1240. Das Nachlass-Inventar von Melchior de Hondecoeter, 1664 gevestigd, 3 April 1695 f te Amsterdam. Inv. Monsieur Willem Spieringh x Juffr. Isabella de Hondecoeter 19 April 1695. S. 1239. 1702. Inv. Samuel Barra, Amsterdam: (Avercamp). S. 1241—1257. Das Nachlass-lnventar von Tjerk Adriaensz. Backer, Amsterdam, 26. Marz—B. April 1659. S. 1249. 1678. Taxation der Bilder der Witwe J. Meurs durch M. d’Hondecoeter, Amsterdam: (to). Een cleyn visserytje van Avercamp f. 6 . —. S. 1252. 1716. Taxation der Bilder der Witwe von Joan van Waveren durch Jan Pietersz. Zomer, Amsterdam. S. 1253. Een winter van Avercamp f. 150. —. S. 1446—1447. Bilderversteigerung durch Gerrit de Bock (Buck). Op den Dam in de twee Hammetgens. Op den i6en October Ao. 1619 zijn ten versoecke van Gerrit de Bock vercocht dese naervolgende schilderijen: [Kaufer:] S. 1447. No. 16 een wintertgen van de Stomme (Avercamp), Secretaris Valckenier 14 Künstler-Inventare V. Quellenstudien XI 1918 Haag Martinus Nijhoff. S. 1473—1489. Die Nachlass—Versteigerung von Pieter Isaacsz. ’) S. 1476. 38. Een wintertgen van de Stom (Avercamp) f. 30 —o —. N.B. Alleen 563 teekening, alle andere zijn schilderijen. *) Die veiling had 22 September 1626 plaats, zie Oud-Holland 111, p. 180. De prijs, die betaald wordt, is hoog. alleen een Titian wordt voor f. 37.10 verkocht. Catalogus of Naamlijst van Schilderijen, met derzelver prijzen in Holland en op andere plaatzen in het openbaar verkogt, door Gerard Hoet, MDCCLII ’s-Gravenhage, Pieter Gerard van Baaien. Deel I. Catalogus van Schilderijen, 8 October 1700 in Amsterdam verkocht, p. 61, 44. Een Wintertje, van de Stomme van Kampen 15 —o —. van Isaak van den Blooken, verkogt 11 Mey 1707 in Amsterdam. p. 102, 67. Een Wintertje, van de Stomme van Kampen 31 o —. (waarschijnlijk) 68. Een Wintertje en een Zomertje 6 15 —, van Cornelis van Dijck, verkocht den 10 May 1775 in ’s-Hage. p. 167, 90. Een Wintertje, seer ryk van werk, alle kleyne Beddekens, in de manier van Breugel, door de Stomme van Campen 15 o —, van Jacob van Hoek, verkogt den 12 April 1719 in Amsterdam. p. 225, 102. Een Wintertje, door de Stomme van Kampen 32 o —, van De Amory, verkogt den 23 Juny 1722 in Amsterdam. p. 261, 29. Een Winter met den Haeg in ’t verschiet daer in Prins Maurits, Frederik Hendrik, en Spinola, door den Stomme van Kampen 110 o —. p. 262, 30. Een Winter met zeer veel beelden van dito, zijnde een weerga van de Vrouwe van Ste. Anneland, verkogt den 6 Nov. 1725 in ’s-Gravenhage. p. 308, Nos. 3—6, na Fluweclen Breugel Vier landschapjes van eene groote, in de trant van Breugel, verbeeldende (3) ’t eene een Vinkenet daer Vryers en Vrysters gevangen werden; (4) ’t tweede een Buyteplaets, daer in de Clos-Baen gespeelt werdt; (5) ’t derde een ander Landschapje ende (6) ’t vierde een Wintertje met Schaets-Reyders; kennende op de vier Getijden des Jaers toegepast werden, ieder h. 6 en een half d. br. 9 d. 380 o —, verkogt den 23. November 1729 in Amsterdam. Catalogus van Schilderijen verkogt den 6 May 1729 in Amsterdam, p. 338, 27. Een Wintertje van de Stomme van Kampen konstig 2 5 —. p. 345, 30. Een Fraie stukje, door de Stomme van Campen 6 15 —. Van Coenraad Baron Droste, verkogt den 21 July 1734 in ’s-Hage. p. 423, 10. Een fraei uytvoerig Stuk van de Stomme van Campen, verbeeldende een Ysgank, waar op Prins Maurits met een byhebbende Geseldschap, h. 10 d. br. 15 d. 44 0 —.Van Coenraad Baron Droste, verkogt den 21 July 1754, in ’s-Hage. p. 427, 72. Een extra uytvoerig Wintertje, rijk gestoffeerd, door de Stomme van Campen, h. 7 d. br. 10 d. 36 o —. Van de Baron Schonborn, verkogt den 16 April 1738, in Amsterdam. p. 514, 115. Een Winter, door den Stomme van Kampen 16 —o —. ii4- Een dito, van denzelven 25 10 . 115. Een dito van denzelven 44 o —. n6. Een capitaale Winter, van denzelven 45 o —. ii7- Een Winter met de Stad Kampen in het verschiet, van denzelven 15—-o —. Deel 11. Catalogus van Schilderijen van mr. Nicolaas Cornelis Hasselaar, verkogt den 26 April 1742 in Amsterdam, p. 55, ji. Een Wintertje door de Stomme van Kampen 20 —o. Van Seger Tierens, Advocaat voor de respective Hoven van Justitie, verkogt den 23 July 1743 in ’s-Hage. p. ii 5, 254. Een Wintertje, door de Stomme van Kampen, h. 9 d., br. Iv. icn en half d. —lo o —. Van Vrouwe Maria Beukelaar, Douarière van den Wel Edelen Heer Halungius, in zijn Ed. leeven Envoyé van zijne Hoogvorstelyke Doorlugtigheid den Hertog van Saxen-Gotha, als mede van den Konst-Schilder Anthony de Waart verkogt den 19 April 1752 in ’s-Hage. p. 319, 76. Twee stuks, zijnde een Winter en Somer door de Stomme van Campen, h. 5 d., br. 10 duim 12 —lO —t). Van de Vrouwe Douarière van Warmenhuysen, Vrouwe van Bennebroek, etc. verkogt den 25 July 1719 in ’s-Hage. p. 377, 65. Een Wintertje door de Stomme van Campen 12 10 —. Catalogus of Naamlijst van Schilderijen met derzelver Prysen, zedert den 22. Augusti 1752 tot den 21. November 1768, zo in Holland, als Braband en andere Plaatzen in het openbaar verkogt. Dienende tot een vervolg of derde deel op de twee deelen der uitgegeeve Cataloguen door wijlen de Heer Gerard Hoet. Uitgegeeven door Pieter Terwesten. Deel 111. Catalogus van Schilderijen verkogt den 16. April 1738, in Amsterdam. N.B. De Schilderijen zijn met de Amsterdamse Voetmaat, van xi duimen in de voet binnen de Lijsten gemeten. p. 17 en 18, 127. Een kapitaale Winter door de Stomme van Kampen 45 —o —. *) p. 344, 13 wordt vermeld: van Campen Johannes Onthoofding in de Kerke, heele Beelden en levensgrootc, door 280 0 128. Een dito, fraaye Winter, door denzelven 44 —0 —. 129- Een dito door denzelven 25 10 —. 130. Een dito door denzelven 16 —0 —. iji. Een wintertje, met de Stad Kampen in ’t verschiet door denzelven 15 —o. p. 24, 25. Wijlen de Heer Gommis .... Guerin e. a., verkogt den 13 September 1740 te ’s-Gravenhage. p. 32, 99. Een natuurlijk Wintertje, zeer uitvoerig door de Stomme van Kampen 15 —o —. verkogt den B. April 1744 in ’s-Gravenhage. p. 41, 35. Een dito fraay uitvoerig Wintertje door de Stomme van Kampen 22 —o—, naagelaten door den konstschilder Philip van Dijk, verkogt den 13. Junii 1753 in ’s-Gravenhage. p. 78, 152. Een Wintertje, zeer natuurlijk, door de Stomme van Kampen 15 10 —. naagelaten oud-prof. Anatomiae Thomas Schwencke e. a., verkogt den 6. October 1767 in 's-Gravenhage. p. 647, 51. Een fraay stukje met Visschers en verder bijwerk door de Stomme van Kampen, hoog 14, breet 20 duimen 15 5 —. Dr. H. Mireur Dictionnaire des Ventes d’Art faites en France et a I’Etranger pendant les XVIIIme et XlXme Siècles, tome premier, p. 79, avec supplément. H. Avercamp. Paysage-, Marine; Nature morte. 1861 Vicomte X. Foire de village: 255 fr. 1873 Marquis de R. Les patineurs: 700 fr. 1876 De Lissengen Effet d’hiver (24 x 38): 1,900 fr. 1884 Vente X 27 mars L’ hiver en Hollande: 400 fr. 1890 Rotban Les patineurs: 2.200 fr. L’hiver en Hollande: 2.400 fr. 1891 Hecht. Les patineurs: 820 fr. 1897 Lequesne. Le même: 105 fr. 1897 Haemacker Pécheurs et chasseurs: 966 fr. 1898 Vente X 31 mai Vue de Hollande. Panneau (34 x 54): Sao fr. Aquarelles et dessins: I 7 Huguier Vue d’ un village de Hollande avec rivière gelée et patineurs. Dessin colorié (6 p. 71. 11 p. 2 1.): 180 fr. 1776 Neyman Une vue de mer du cóté de Harlem: patineurs. Dessin colorié (12 p. 7 p.): 180 fr. Autre aquarelle du meme genre: 136 fr. 50. x—;o ~ j ~ 1847 Thyssen Dame jouant de la mandoline. Aquarelle: 1 fr. 50. 18 5 7 Vente X. ler décembre. Scène d’hiver, avec pécheurs. Aquarelle: 2 fr. 50. Marine avec chaloupe a voile. Aquarelle, 2 fr. 25. Etudes de figures Deux pieces. Aquarelles: i fr. 75. 1858 Vente X 7 décembre Scène d’hiver, avec patineurs, joueurs de (K)olf. Aquarelle, 7 ff. Marine, avec chaloupe a voile. Aquarelle: 2 fr. 25. * x 1—* 1862 Cranenburg. Réjouissance en hiver, sur une rivière prise par la glacé. Dessin: 79 fr. 1865 Camberlyn Patineurs en Hollande. Dessin a la plume et en couleurs; 6 fr. 50. 1883 Marmontel La rentreé des pommes de terre. Dessin a la plume (17—25): 36 fr. WERKEN VAN BARENT AVERCAMP SYSTEMATISCH OVERZICHT I. Schilderijen: a. gedateerde B.A. S i—B.A. S 4. b. bekende bewaarplaatsen binnenland . B.A. S S—B.A. S 10. c. bekende bewaarplaatsen buitenland B.A. S ix—B.A. S 17. d. veilingen, gehouden in Nederland B.A. S 18—B.A. S 20. e. veilingen, gehouden in het buitenland B.A. S 21—B.A. S 23. 11. Teekeningen: a. gedateerde B.A. T 1. h. bekende bewaarplaatsen binnenland B.A. T 2 B.A. T 13. c. bekende bewaarplaatsen buitenland B.A. T 14 111. Gravure B.A. G 1. CATALOGUS I. SCHILDERIJEN a. Gedateerde B. A. S i. [1654] Ijsvermaak bij Kampen. Ontelbare figuren zijn op het ijs aan het kolven, schaatsenrijden en sleden. Links in het verschiet een stad. Paneel, 27 X 44.5, links beneden voluit gemerkt „Avercamp”, i [1654]. Tent. Zwolle, 1882, No. 1158. Wintergezicht, verz. mr. D. Dumbar, Deventer. Tent. van Oude Schilderkunst te Utrecht, 1894, catalogus No. 254, verz. mr. D. Dumbar, ’s-Gravenhage. Voorburg, verz. mevrouw A. Dumbar—Schimmelpenninck. Pendant van B.A. S. 2. Afb. LVII, plaat XXXIV. B. A. S 2. 1654 Riviergezicht met visschers. Aan een breed water zijn visschers aan het ophalen hunner netten, rechts eene melkmeid, in het geheel tien personen. Paneel, 27 X 44.5, rechts beneden voluit gemerkt „Avercamp”, gedateerd 1654. Tent. Zwolle, 1882, No. 1159. Zomergezicht, verz. mr. D. Dumbar, Deventer. Tent. van Oude Schilderkunst te Utrecht, 1894, catalogus No. 253, verz. mr. D. Dumbar, ’s-Gravenhage. Voorburg, verz. mevrouw A. Dumbar—Schimmelpenninck. Pendant van B.A. S. 1. Afb. LVIII, plaat XXXIV. B. A. S 3. 1655 Winterlandschap. Bevroren watervlakte, waarop talrijke personen zich met schaatsenrijden, sleden, enz. amuseeren, op de achtergrond links een stad met verscheidene kerken, rechts een tent met eenige figuren. Paneel, 27 x 48, links op een hek voluit gemerkt „Avercamp”, gedateerd 165 5. Uit verz. dr. Haubold in Leipzig. Legaat Gottschald, 1903. Veilingscat. vonFriesen, 1885, p. 3, No. 6. Litt.: J. Meyer’s Künstlerlexikon, Bd 11, S. 469. Tent.: Ausstellung aus sachsischem Privatbesitze in Leipzig 1889, Kat. N°. 6. Vergl. A. Bredius, Zeitschrift für bildende Kunst, Neue Folge I, S. 129. Kunstchronik XX, S. 502. J. Meyer, Allgemeines Künstlerlexikon 11, S. 469. Fr. Schlie, Repertorium XIII, 159. Einleitung S. 6, met afb. Plaat 4. Leipzig, Museum der bildenden Künste, cat. 1903, No. 780. Afb. LXII, plaat XXXVIII. B. A. S 4. 1663 Winterlandschap, gezicht op Kampen vanaf Seveningen op het Kampereiland. Doek, 104 X 156, links beneden voluit gemerkt: Avercamp, gedateerd 1663. Tent. Zwolle, 1882, No. 1157. Litt.: i°, mr. J. Nanninga Uitterdijk. Een en ander over Hendrik Avercamp, bijgenaamd „de Stomme van Kampen”, p. 210—234, Schilderijen. 20. Johanna de Jongh Bulletin van den Ned. Oudheidkundigen Bond, 5e jrg. afl. 4 Mei 1904 p. 151—152. Zie tekst op p. 115—117 van deze uitgave. Kampen, Raadhuis. Afb. LXVIII, plaat XLI. b. Bekende bewaarplaatsen binnenland B. A. S 5. Visschers. In het midden op de rivieroever meerdere visschers, die een net ophalen, waarna een man, vrouw en jongen staan te kijken. In het midden in de verte een boerderij, een kalkoven en hoornen. Aan den horizon een windmolen. Paneel, 35 X 62.5, in het midden op de voorgrond voluit gemerkt Avercamp. Uit verz. Arthur Kay, Glasgow; August Janssen, Amsterdam. Tent. Amsterdam, Rembrandt-tent. Frederik Muller, 1906, No. 2, met afb. Litt.: XIII catalogus Goudstikker, Amsterdam, 1919, No. 2, afb.: Souvenir. Tent.: Exhibition of Dutch Art, Burlington House, Londen, 1929, groote cat. p. 19, No. 68. Almelo, verz. H. E. ten Cate. B. A. S 6. Winter. Bevroren rivier, op de voorgrond een visscher, die zijn net uit een bijt haalt, toeschouwers, kolvers, sleden, in het verschiet een stad. Paneel, 32.5 X 52, in het midden op een slede voluit geteekend: ~B. Avercamp”j Uit veiling Westenberg, e.a., te Amsterdam, 28 October 1902, No. 3; veiling E. Moll Sr., e. a., te Amsterdam, 15 December 1908, 2e gedeelte, No. 171. Tent. Goudstikker te Amsterdam, 6—29 Februari 1932, No. 2. Afb. in catalogus. Uit verz. P. de Boer te Amsterdam. Amsterdam, verz. O. Garschagen. Afb. LXIV, plaat XXXIX. Winter. Paneel, 30.5 X 53, onderaan in het midden voluit geteekend: Tent. Goudstikker, Amsterdam, 6—29 Februari 1932, No. 7. Afb. in cat. Gekocht 1952 van de Firma Asscher en Welker, Londen, afb. prospectus, Burlington Magazine, Januari 1932. B. A. S 7. Enschede, Rijksmuseum Twenthe. Afb. LIX Plaat XXXV. B. A. S 8. Winter. Een ruime baan met schaatsenrijders en kolfspelers. Links op de voorgrond een boot met een gezelschap. In het verschiet het silhouet van de stad Kampen. Paneel, 57 X 89, links beneden voluit geteekend: Avercamp. Kersttent. Museum Boymans te Rotterdam, 1930—1931, No. 2, afb. plaat VI. Rijssen, verz. M. G. van Heel. Afb. LX, plaat XXXVI. B. A. S 9. De bevroren IJsel buiten Kampen. Links op de voorgrond jager met omgekeerd geweer op schouder en hondje bij kale boom, rechts jager met hond en twee heeren met een paard. In de verte een slede en het silhouet eener stad. Paneel 21 x 31, rechts op boomstam „Avercamp” gemerkt. Uit verz. mr. J. C. Bijsterbos. Tent. Zwolle, 1882, No. 1167. Zwolle, Geschiedkundig Overijsselsch Museum. Afb. LXVI, plaat XL. B. A. S 10. IJsvreugde bij de Schans. Links op de voorgrond man met paard, twee heeren, die naar kolfspelers kijken, rechts een duedalf, in de verte sleden en schaatsenrijders en een kerk. Paneel, 21 x 31. Uit verz. mr. J. C. Bijsterbos. Tent. Zwolle, 1882, No. 1168; hierbij staat: „in den trant van Avercamp”. Zwolle, Geschiedkundig Overijsselsch Museum. Afb. LXVII, plaat XL. c. Bekende bewaarplaatsen buitenland B. A. S 11. Winterlandschap, zéér lichte, witachtige wintersfeer, met donkere teekening der boomen en voorwerpen. Blauwgrijze sneeuwsporen en schaduwpartijen. Lichtblauw verschiet met helderwordende hemel. Okergele kleur van het riet aan de oever en van de muren van de huizen. De twee figuren in het midden, in bruinroode kleuren, zijn visschers; op de weg twee wandelaars. Paneel, 19 X 31, rechts beneden op de weg voluit gemerkt: Avercamp. Uit verz. Solly 1821. Geïllustreerde catalogus Kaiser Friedrich Museum, 1911. Litt.: Werthvolle Oelgemalde alterer Meister des XVI. bis XVIII. Jahrhunderts, S. 229, afb. cat. 1911. Berlijn, Kaiser Friedrich Museum, No. 760. Afb. LXIII, plaat XXXVIII. B. A. S 12. Ijsvlakte, waarop talrijke personen uit alle standen zich met schaatsenrijden, sleden, enz. vermaken; op de achtergrond rechts een stad met vestingwerken, torens en windmolens. Paneel, 26 x 24, gemerkt beneden links voluit: „Avercamp”. Uit: veiling J. L. Menke uit Antwerpen, te Keulen, 27 October 1890, No. 3. Aan Dahl. Prijs 300 R.M. Niet in veilingscat. Werner Dahl bij Frederik Muller & Co. te Amsterdam, 17 October 1905. Litt.; Th. von Frimmel Die Gemalde der Ambraser Sammlung in Wien in „Jahrbuch der kunsthistorischen Sammlung des allerh. Kaiserhauses”, Wien, Bd. XV, S. 145. Dusseldorp, verz. Dahl. B. A. S 13. Zomerrivierlandschap, met visschers in boot, die netten ophalen. Links drie visschers bij een hut en een voornaam heer. Op de achtergrond zeilschip, rechts een galg. Paneel, 24 X 40 in het midden voluit gemerkt: Avercamp. Vraagprijs frs. f 10.000. In Juli 1920 door Hofstede de Groot beoordeeld voor de kunsthandel A. G. te Luzern. Luzern, Kunsthandel A. G., Juli 1920. B. A. S 14. Winterlandschap met schaatsenrijders en kolfspelers. Geheel rechts een verdorde boom en op de achtergrond een kerkje. Paneel, 38 x 50, met de volle naam gemerkt. Uit verz. Flersheim, Parijs; verz. Marczell von Nemes, Budapest, Tent. Budapest, Museum der schonen Künste, verz. M. von Nemes, 1910—1911. Litt.: Hans W. Singer [Burlington Magazine, 1911]. Volgens de onderteekening van de hand van Barent Avercamp. Mannheim, vroeger in verz. K. Lanz. cat. 1917. B. A. S 15. Winterlandschap. Paneel, 27.5 X 38. Parijs, verz. A. Schloss. B. A. S 16. Winterlandschap. Paneel 33 X 50. Tent. Weenen, No. 146. Weenen, verz. Lanckoronski. Afb. LXI, plaat XXXVII. B. A. S 17. Wintergezicht. Paneel, 58 X 89, volle naam op de slede links. Wiesbaden, verz. dr. Hülsmann, 1907. d. Veilingen binnenland B. A. S 18. Wintervermaak. Een rivier, met ijs bedekt, strekt zich langs de vestingwerken eener kleine stad met ronde toren uit. Op het ijs veel menschen, eenige heeren spelen kolf en jongens spelen met sleden. Op de oever op de voorgrond ziet men eene vrouw en een oude man, die onder een kale boom praten. Paneel, 26 x 35.4, gemerkt: Avercamp. Prijs f. 1400.—-. Uit veiling T. M. de Bock, e. a., 7 Maart 1905. Veiling 14 November 1905 te Amsterdam, No. 639, 28 X 35-' Amsterdam, veiling Hoogendijk, e. a., tweede gedeelte, 28 April 1908, No. 2, met afb. B. A. S 19. De Visschers. Paneel, 24 x 41.5, voluit geteekend. Amsterdam, veiling de Groot Janin, Reekers e. a., bij Frederik Muller & Cie., 12 December 1922, No. 153, met afb. Vermoedelijk hetzelfde schilderij als B.A. S 20. B. A. S 20. De Visschers. In een bootje halen drie visschers hun net op; een andere visscher, in het water staande, zet een fuik uit. Een heer in een gele jas en roode broek, kijkt ernaar. Geheel links drie buitenlui waarvan twee voor een schuur zitten te praten. In de verte eenige zeilschepen, naar links een landschap met molen. Paneel, 24 x 41.5, gesigneerd. Soms Avercamp gemerkt? Prijs f. 3600. aan Frederik Muller. Amsterdam, veiling de Groot Janin, e. a., 12 December 1922, No. 153, met afb. Vgl. B.A. S 19. e. Veilingen buitenland B. A. S 21. Schaatsenrijders. Bij de helling van een vesting [Kampen!] voeren schaatsenrijders allerlei toeren uit. Heeren en dames in prachtige sleden; op de voorgrond toeschouwers. Paneel, 49 X 63.5, geteekend links beneden: Avercamp. Exposition néerlandaise, No. 3. Brussel, veiling Ruelens, 17 April 1883, No. 11. Afb. LXV, plaat XXXIX. B. A. S 22. IJsgezichten, talrijke schaatsenrijders en sleden op een dichtgevroren rivier, twee stuks. Paneel, 32 x 51.5. Uit verz. van Ramsay of Balmain. Londen, veiling firma Christie, 17 Juli 1931, No. 32. B. A. S 23. Winterlandschap. Paneel, 49 x 68, voluit gemerkt Avercamp. Stockholm, veiling Bukowski, 2}—24 April 1926, No. 45, met afb. Plaat I. 11. TEEKENINGEN a. Gedateerde B. A. T i. 1654 Visschers, netten ophalend. Penteekening, 150 X 195, rechts beneden B. Avercamp, 1654, gemerkt, maar in H. A. veranderd. Naar deze teekening gravure door P. Schenck. Hamburg, Kunsthalle, No. 21648b. Afb. LXIX, plaat XLII. b. Bekende bewaarplaatsen binnenland B. A. T 2. Schetsboekblad, waarop drie mannen en eene vrouw. Penteekening in bruin, gewasschen met 0.-L-inkt, 80 x 80. Uit verz. dr. C. Hofstede de Groot te ’s-Gravenhage. Deze bladen werden aan Jan Porcellis toegeschreven. Amsterdam, verz. dr. A. Wekker. Afb. LXXI, plaat XLIII. B. A. T 3- Schetsboekblad, waarop negen personen, rechts een hond, 120 x 92. Uit verz. dr. C. Hofstede de Groot te ’s-Gravenhage. Dit blad werd aan Jan Porcellis toegeschreven. Amsterdam, verz. dr. A. Wekker. Afb. LXXII, plaat XLIII. B. A. T 4. Schetsboekblad in twee rijen, op de bovenste rij bukkende figuren, rechts eene vrouw met een kind; op de onderste rij o.a. een hinkende bedelaar, een straatmuzikant, een jongen, eene bukkende vrouw, nog drie vrouwen en zes mannen. 202 X 310. Uit verz. dr. C. Hofstede de Groot te ’s-Gravenhage. Dit blad werd aan Jan Porcellis toegeschreven. Amsterdam, verz. dr. A. Wekker. B. A. T 5- Schetsboekblad in twee rijen; bovenste rij twaalf mannen en een vrouwtje, onderste rij elf mannen en eene vrouw geheel rechts. 205 x 305. Uit verz. dr. C. Hofstede de Groot te ’s-Gravenhage. Dit blad werd aan Jan Porcellis toegeschreven. Amsterdam, verz. dr. A. Wekker. Afb. LXXIII, plaat XLIV. B. A. T 6. Schetsboekblad; bovenaan eenige losse figuren, verder twee rijen mannen en vrouwen met manden in allerlei houdingen. 199 X 309. Uit verz. dr. C. Hofstede de Groot te 's-Gravenhage. Dit blad werd aan Jan Porcellis toegeschreven. Amsterdam, verz. dr. A. Wekker. B. A. T 7- Schetsboekblad in drie rijen, bovenste rij met paarden bespannen sleden en twee handsleden; middelste rij vijf groepjes menschen, het tweede van rechts speelt kolf; onderste rij links twee mannetjes en drie ruiters, man met zak, zittende mannen en vrouwen. 190 X3lO. Uit verz. dr. C. Hofstede de Groot te ’s-Gravenhage. Dit blad werd aan Jan Porcellis toegeschreven. Amsterdam, verz. dr. A. Wekker. Afb. LXXV, plaat XLV. B. A T 8. Schetsboekblad met mannen en vrouwen met manden en pratende, in allerlei houdingen. 205 X, 315. Uit verz. dr. C. Hofstede de Groot te ’s-Gravenhage. Dit blad werd aan Jan Porcellis toegeschreven. Amsterdam, verz. dr. A. Wekker. B. A T 9. Schetsboekblad in twee rijen; op de bovenste rij negen mannen en eene vrouw, een viertal mannen met stokken; onderste rij drie groepjes, waaronder drie vrouwen en een kind. 19.5 x 29.5. Uit verz. dr. C. Hofstede de Groot te ’s-Gravenhage. Dit blad werd aan Jan Porcellis toegeschreven. Amsterdam, verz. dr. A. Wekker. B. A. T 10. Schetsboekblad in twee rijen; bovenste rij heeren en dames met capes en tunieken, onderste rij rechts enkele kinderen. 195 x 302. Uit verz. dr. C. Hofstede de Groot te ’s-Gravenhage. Dit blad werd aan Jan Porcellis toegeschreven. J o Amsterdam, verz. dr. A. Wekker. Afb. LXXIV, plaat XLIV. B. A. T ii. Schetsboekblad in twee rijen; mannen en vrouwen met kinderen in allerlei houdingen. 198 x 302. Uit verz. dr. C. Hofstede de Groot te ’s-Gravenhage. Dit blad werd aan Jan Porcellis toegeschreven. Amsterdam, verz. dr. A. Welcker. B. A. T 12. Schetsboekblad in drie rijen; op de bovenste rij rechts een slede met paard met 4 personen, verder twee handsleden, met tonnen beladen; middelste rij kolfspelers en bukkende figuren; onderste rij vallende menschen. 198 x 312. Uit verz. dr. C. Hofstede de Groot te ’s-Gravenhage. Dit blad werd aan Jan Porcellis toegeschreven. Amsterdam, verz. dr. A. Welcker. Afb. LXXVI, plaat XLV. B. A. T 13. Visschers met stokken en manden links bij een bank, rechts een man met een anker. Penteekening, gewasschen in bister en 0,-1. inkt, 170X280. Uit verz. dr. C. Hofstede de Groot te ’s-Gravenhage, daar als onbekende meester. Valsche signatuur van W. van de Velde. Amsterdam, verz. dr. A. Wekker. c. Bekende bewaarplaatsen buitenland B. A. T 14. Zomergezicht op de IJsel bij Kampen. Stad met vestingwerken en verscheidene kerktorens, rechts van de rivier, op de achtergrond een brug; op de voorgrond op de linkeroever meerdere visschers, die een net ophalen; een zeilboot op het water rechts. Penteekening met kleuren, ovaal, 168x217. Uit veiling Baron Isendoorn a Blois van Cannenburg Salting te Amsterdam, 19 Augustus 1879, No. 5. Vermaakt door George Salting Esq. in 1910. De nieuwe Toren, in 1649 begonnen, in 1666, met 10 jaar stilstand in bouw, voltooid, maakt deze toeschrijving mogelijk. Londen, Printroom British Museum. Afb. LXXVII, plaat, XLVI. 111. GRAVURE B. A. G i. Visschers, netten ophalend. Gravure door P. Schenck naar Barent Avercamp. Hamburg, Kunsthalle. Afb. LXX, plaat XLII. VII LITTERATUURLIJST LITTERATUURLIJST Aa, A. J. van der. Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden, deel X of S. 1847 of 1848, Gorinchem, Jacobus Noorduyn. Aa, A. J. van der, Biographisch Woordenboek, deel I, p. 457, deel XIV. Anspach,jac. De familie van Ingen,eenebijdrage tot de kennis van het voormalig Kamper patriciaat. Bijdragen tot de Geschiedenis van Overijssel, deel X. 1890, Zwolle, J. J. Tijl. Armstrong, Sir Walter. Art in Great Britain and Ireland, by —, Director of the National Gallery of Ireland. 1909, Londen, William Heinemann. Bajersdorfer, zie Reber. Baudissin, zie Friesen. Becker, Prof. Felix. Handzeichnungen alter Meister in Privatsammlungen. Fünfzig bisher nicht veröffentlichte Originalzeichnungen des XV. bis XVIII. Jahrhunderts. Herausgegeben von Drawings by Old Masters in private Collections, edited by —, p. 9, No. 12. 1922, Leipzig, Verlag von Bernhard Tauchnitz. Becker, Prof. Dr. Felix. Handzeichnungen hollandischer Meister aus der Sammlung Dr. C. Hofstede de Groot im Haag. Fünfzig ausgewahlte Zeichnungen Rembrandts seines Kreises und seiner Zeit in Farbenlichtdruck. Herausgegeben von —. Avercamp, Text S. 7, Abb. 1. 1923, Leipzig, Verlag von Bernhard Tauchnitz. Becker, Prof. Felix. Drawings by Dutch Masters from the Collection of Dr. C. Hofstede de Groot, the Hague. Fifty selected Drawings by Rembrandt, his Circle and contemporary Artists. Edited by —; p. y, No. i, coloured. 192 3» Leipzig, Betnard Tauchnitz. Becker, zie Thieme. Berkhout, zie Teding. Bock, zie Friedlander. Bode, Wilhelm. Repertorium für Kunstwissenschaft IV, 1881. S. 91—92 über Obreen, Archief voor Ned. Kunstgeschiedenis, IV., 1879—1880. Bode, Wilhelm. Der künstlerische Entwicklungsgang des Geraard Terborch, S. 144—157, im Jahrbuch der königlich preussischen Kunstsammlungen. Bd. 11, 1881. 1881, Berlin, Weidmannsche Buchhandlung. Bode, Wilhelm. Studiën zur Geschichte der hollandischen Malerei von —. Mit Facsimiles der K ünstlerinschriften. 1883, Braunschweig, Friedrich Vieweg und Sohn. Bode, Wilhelm; Goldtsmidt, Adolph. Die Gemalde- Galerie der königlichen Museen zu Berlin, Band IV, S. 57—61. 54 Tafeln und 36 Abbildungen im Text. Abb. Hendrick Avercamp, Winterlandschaft im Text ist von Barent A. 1888—1909, Berlin, C. Grotesche Verlagsbuchhandlung. Bode, Wilhelm; Valentiner, Wilhelm R. Handzeichnungen althollandischer Genremaler. Herausgegeben und eingeleitet von W. B. (1). Mit Text von W. R. V. (2). S. 26, Abb. 6. 1907, Berlin, Julius Bard. Bode, Wilhelm. Great Masters of Dutch and Flemish Painting, p. 80, 134. 1909, London, Duckworth & Co. New York, Charles Scribner’s Sons. Bode, Wilhelm von. Die Meister der hollandischen und vlamischen Malerschulen. Zweite vermehrte Auflage. 1919. Leipzig. Verlag von E. A. Seemann. Bolletino Bibliografie!). L’Arte Rivista di Storia dell’ Arte p. 144, medio vale e modernae n. 47 d’Arte décorativa. Diretto da Adolfo V enturi. Anno XXI 1918. 1918, Roma, Casa editrice de I’Arte. Bredius, dr. A. De schilder Johannes van de Capelle, I en II met prenten en facsimiles p. 26—40, 133—136. In Oud-Holland, tiende jaargang, 1892. 1892, Amsterdam, Boek-, Kunst- en Handelsdrukkerij, voorheen Gebr. Binger. Bredius, dr. A. Een verbetering (op het Hollandsche Landschap in Ontstaan en Wording, p. 84, noot 1), zie Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond, 5 e jaargang, afl. 4, Mei 1904, p. 151—152. Bredius, dr. A. Künstler-Inventare I. Quellenstudien V. Das Nachlass-Inventar von Corndis Dusart. S. 25—73. 1915» ’s-Gravenhage, Martinus Nijhoff. Bredius, dr. A. Künstler-Inventare 11. Quellenstudien VI. Die Nachlass-Inventare von Frederick Vroom, S. 643—679. 1916, ’s-Gravenhage, Martinus Nijhoff. Bredius, dr. A. Künstler-Inventare IV. Quellenstudien X. i°. Bilderverkaufe von Cornelis van der Voort und das Nachlass-Inventar von Pieter van der Voort. S. 1173—1184. 20. Das Nachlass-Inventar von Tjerk Adriaansz. Backer, 26 Marz 8 April 1659, S. 1241—1257- 3°. Bilderversteigerung durch Gerrit de Bock (Buck), S. 1446—1447. 40. Die Nachlass-Versteigerung von Pieter Isaacsz., S. 1473—1489. 1917, ’s-Gravenhage, Martinus Nijhoff. 20 Bruinvis, C. IV. Te Alkmaar in den Geuzentijd, 1566—1572, p. 5 en 7. Niet in den handel. 1894, Alkmaar, Herms. Coster & Zoon. Brulliot, F. Dictionnaire des Monogrammes, etc. Tom. 11, p. 265. No. 2008. 1833, J. G. Cotta. Bryan, Michael. Bryan’s Dictionary ofPainters and Engravers. New edition revised and enlarged under the supervision of George C. Williamson, Letter D., Vol. I, p. 65. 1904, London, George Bell and Sons. Burger Jr., C. P. Een Metselaar-Latinist. Overdruk uit: „Het Boek” 1932, ’s-Gravenhage, Martinus Nijhoff. Colht d’Escurj, Hendrik Baron, Heer van Heinenoord. Holland’s Roem in Kunsten en Wetenschappen, met Aanteekeningen en Bijdragen, deel IV, p. 118. 1830. A commemorative Catalogue of the Exhibition of Dutch Art, 1450—1900, held in the Galleries of the Royal Academy, Burlington House, London, January—March 1929. 1930, Oxford University Press. London, Humphrey Milford. Does schate, clr. A. ten, gewezen geneesheer te Steenderen. lets uit de Geschiedenis van Steenderen en Bronkhorst. 1910. Doorninck, mr. J. van. Geslachtkundige Aanteekeningen ten aanzien van de Gecommitteerden, ten Landdage van Overijssel sedert 1610—1794, p. 630. Uitgave Overijsselschßegt en Geschiedenis. 1871, Deventer, J. de Lange. Dnzy, mr. Ch. M. Veilingen van Schilderijen in het Begin van de zeventiende Eeuw in Obreen’s Archief voor Nederlandsche Kunstgeschiedenis, deel VI, p. 29—61. 1884—1887, Rotterdam, W. J. van Hengel. Dresch, N.J. M., Archivaris der gemeente Alkmaar. Oud-notariëel Archief Alkmaar. De Archieven van de Notarissen, die in het tegenwoordig Gebied der gemeente Alkmaar hebben gefungeerd, 15 50—1842. Alkmaar, 1926 geschreven. Eisenstadt, M. Die ersten Berliner Graphikauktionen von —. Auktionsnach richten Kunst und Künstler. Jahrgang XXX, Heft 111, Dezember 1931. 1931 > Berlin, Verlag Bruno Cassirer. Hynden, Roeland van. Willigen, Adriaan van der. Geschiedenis der Vaderlandsche Schilderkunst, deel I, afdeeling i, p. 32. 1816. Fagan, Louis. Handbook to the Department of Prints and Drawings in the British Museum. The following is a complete List of the Dutch and Flemish Masters represented by original Drawings in the British Museum p. 117. 1876, London, George Bell and Sons. Floerke Hanus. Kunstgeschichtliche Studiën. Der Gallerie Studiën 11. Folge. Unter Mitwirkung von Fachgenossen herausgegeben von Th. von Frimmel, Band I. Das Leben der niederlandischen und deutschen Maler des Carel van Mander. Textabdruck nach der Ausgabe von 1617. Übersetzung und Anmerkungen von —. Bd. I, S. 324—325, S. 452 Anm. 492. 1906 München und Leipzig, Georg Müller. Freise, Kurt. Pieter Lastman. Sein Leben und seine Kunst. Ein Beitrag zur Geschichte der hollandischen Malerei im XVII. Jahrhundert. Mit 44 Abbildungen auf 12 Tafeln. 1911, Leipzig, Verlag von Klinkhardt und Biermann. Friedlander, Max J; Bock, Elfried; Rosenherg, Jakob, Staatliche Museen zu Berlin. Die Zeichnungen alter Meister im Kupferstichkabinett. Im Auftrage des Generaldirektors herausgegeben von Max f. Friedlander. Die Niederlandischen Meister. Beschreibendes Verzeichnis samtlicher Zeichnungen mit zao Lichtdrucktafeln, bearbeitet von Elfried Bock und Jakob Rosenberg. Band I, Text. Band 11, Tafeln. Inhalt: Die Meister des XV. Jahrhunderts, Tafel i—9. Die Meister des XVI. Jahrhunderts, Tafel 10—54. Die Meister des XVII. und XVIII. Jahrhunderts, Tafel 55—220. Avercamp: S. 51—60, Abb. 13 Stück. 1930, Berlin. Verlag von Julius Bard. Friecilander. Max J. Niederlandische Zeichnungen in der Sammlung des Herrn von Beckerath zu Berlin, S. 209 flg. in: Zeitschrift für bildende Kunst neue Folge XII, Juni 1901. Friesen, Freiherr von; Baudissin, Graf N. Katalog der Gemalde-Gallerie aus dem Nachlasse Sr. Excellenz des Staatsministers a.D. Freiherrn von Friesen zu Dresden, sowie einiger kleinerer Beitrage aus der Verlassenschaft. Sr. Hochwohlgeboren des Herrn Grafen N. Baudissen zu Schleswig. Versteigerung zu Köln, 26—27 Marz 1885 durch J. M. Heberle (H. Lempertz Söhne). 1885, Köln, Wilh. Hassel. Frimmel, Th. Die Gemalde der Ambraser Sammlung in Wien. V. Eine Winterlandschaft von Hendrik Avercamp, S. 142 ff. Frimmel, zie Floerke. Füszli, H. H. Allgemeines Künstlerlexikon, oder: Kurze Nachricht von dem Leben und den Werken der Mahler, Bildhauer, Baumeister, Kupferstecher, Kunstgiesser, Stahlschneider, etc. etc. Erster Theil, Havercamp S. 308. Zweiter Theil, erster, zweiter Abschnitt. 1779—18°6, Zürich, Orell, Geszner, Füszli und Compagnie. Gelder, dr. H. E. van. Geschiedenis der Latijnsche School te Alkmaar. 1905, Alkmaar, N.V. Boek- en Handelsdrukkerij voorheen Herms. Coster & Zoon. Gelder, J. G. van. Gelder, N. F. van -Schrijver. Adam van Breen, schilder, p. 110—116, Oudheidkundig Jaarboek, vierde serie van het Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond, eerste jaargang, aflevering 3—4, November 1932. 1932, Leiden, N. V. Boekhandel en Drukkerij voorheen E. J. Brill. Gelder, J. J. de. Honderd Teekeningen van oude Meesters in het Prentenkabinet der Rijks-Universiteit te Leiden, uitgezocht en voorzien van een beschrijving door "—, Conservator der Verzameling. Avercamp, p. 18. 1920, Rotterdam,'W. L. en J. Brusse’s Uitgeversmaatschappij. Goldschmidt, zie Bode. Gooi, Johan van. De nieuwe Schouburg der Nederlantsche Kunstschilders en Schilderessen, I 1750. Groot, dr. C. Hofstede de. De nieuwe Catalogus van het Mauritshuis, in: Bulletin van den Oudheidkundigen Bond, 7e jaargang, tweede serie, 1914, p. 77—85. 1914, Leiden, S. C. van Doesburgh. Groot, dr. C. Hofstede de. Over museumcatalogi, in; Bulletin van den Oudheidkundigen Bond, 7e jaargang, tweede serie, 1914, p. 255—261. 1914, Leiden, S. C. van Doesburgh. Groot, dr. C. Hofstede de. Beschreibendes und kritisches Verzeichnis, Band VII, 1918. 1918. Grosse, Rolph. Die hollandische Landschaftskunst, 1600—1650, mit 121 Abbildungen, S. 21 flg. 1925, Stuttgart, Berlin und Leipzig, Deutsche Verlags-Anstalt. Grosso, Örlando. Catalogo: Le Gallerie del Comune di Genova, p. 46. iqs2> Genova, M. U. Masini. H'andzeichnungen alter Meister der hollandischen Malerschule: 384 Handzeichnungen von sechzig verschiedenen Meistern in sechs Serien zu je 64 Blatt in Format 40 X 30 c.M. Zweite verbesserte Auflage., Serie VI, 81. 23. 1913 (1916?) Leipzig, Baumgartens Buchhandlung. Hand'zeichnmgen alter Meister im Stadelschen Kunstinstitut, (Frankfurt a. M.), I—III. Herausgegeben von der Direktion. Originaltreue Lichtdrucke der Hof kunstanstalt Albert Frisch. Avercamp: Bd. 111 8 (Inv. Nr. 3864). Ohne Jahr, Frankfort a. M. (?). Havard, Henry. L’Art et les Artistes hollandais pat —, I—IV, 111, p. 3. iBBo, Paris, A. Quantin. Havard, Henry. Histoire de la Peinture hollandaise par —. (1881,] Paris, Maison Quantin. Henkel, M. D. Le Dessin Hollandais des Origines au XVIIe siècle par —, Conservateur au Rijksmuseum Prentenkabinet d’Amsterdam, Chapitre IV. Les Paysagistes et les Peintres de la Vie Populaire, p. 44—45. 1931, Paris, Les Editions G. van Oest. Hind, Arthur M. M.A. Catalogue of Drawings by Dutch and Flemish Artists preserved in teh Department of Prints and Drawings in the British Museum. Volume 111. Dutch Drawings of the XVII Century. (A—M), Avercamp, p. 9—l°._ 1926, Londen, Printed by order of the Trustees, sold at the British Museum. Hirschmann, Otto. Die Handzeichnungen-Sammlung Dr. Hofstede de Groot im Haag I, 1916, S. 400—410, 11, 1917 S. 7—22, 111, 1917 S. 199—211. I mit 8 Abbildungen in: II mit 15 Abbildungen in: 111 mit 12 Abbildungenin (Schlusz). Der Cicerone, VIII, 1916,8.405,404.1 X, igiy.Halbmonatsschrift für die Interessen des Kunstforschers und Sammlers, herausgegeben von Prof. Dr. Georg Biermann, Leipzig. 1916, Leipzig, Verlag von Klinkhardt und Biermann. Hoet, Gerard. Catalogus of Naamlijst van Schilderijen met derzelven prijzen, in Holland en op andere plaatsen in het openbaar verkogt door —, deel I en 11, voor deel 111, zie Terwesten. 175 2, ’s-Gravenhage, Pieter Gerard van Baaien. Hoet, zie Terwesten. Hofstede, zie Groot. Hoogewerff, dr. G.J. Een Nederlandsch „Monument” te Rome (Villa Borghese) en zijn bouwmeester Jan van Santen, in; Bulletin van den Oudheidkundigen Bond, 7e jaargang, tweede serie, 1914, p. 205—229. 1914» Leiden, S. C. van Doesburgh. Houbraken, Arnold. De Groote ScKouburgh der Nederlantsche Kunstschilders en Schilderessen, etc. I—III. Een vervolg op Carel van Mander’s Schilderboeck. 1718, 1719, 1721, Amsterdam. Gedrukt voor den autheur, 111 gedrukt voor de weduwe van den autheur. Houbraken, zie Wurzbach. Hymans, Henry. Bibliothèque internationale de I’Art. Le Livre des Peintres par Carel van Mander (1604). Traduction, notes et commentaires par —. Tomé I, p. 350. 1884, Paris, J. Roudin. Immerzeelfr.,J. De Levens en Werken der Hollandsche en Vlaamsche Kunstschilders, Beeldhouwers, Graveurs en Bouwmeesters van het begin der vijftiende eeuw tot heden, deel I, p. 17, deel 111, achterin drietal monogrammen van H. Avercamp. Uitgegeven door mr. C. H. Immerzeel en C. Immerzeel. 1842, Amsterdam, J. C. van Kesteren. fongh, fohanna de. Holland und die Landschaft. Inaugural-Dissertation zur Erlangung der Doctorwürde von der philosophischen Facultat der königlichen Friedrich Wilhelms-Universitat zu Berlin, öffentlich zu verteidigen am 17. Januar 1903. Von aus Haag (Holland). 1902, Berlin, E. Ebering. fongh, fohanna de. Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond, 5e jaargang, afl. 4, Mei 1904, p. 151—152. 1904. Josi, C. Table Alphabétique des Maitres dont les Dessins sont imités. Josi, C. Zie Ploos van Amstel. Katalog der Gemalde-Sammlung des Rentners Herrn Edward Habich zu Cassel. Versteigerung zu Cassel 9/10 Mai 1892. 1892, Köln-Berlin, H. Lempertz Söhne und Josef Th. Schall. Druck von M. Dumont-Schauberg. Katalog vort Handzeichnungen alter Meister des XV.— XVIII. Jahrhunderts aus dem Besitze des Herrn Edw. Habich in Kassei. Versteigerung zu Stuttgart. H. G. Gutekunst, 27 April 1899, S. 5 N. 45, 46. 1899. (Stuttgart ?). Kkinmann. Handzeichnungen alter Meister der hollandischen Malerschule. Leipzig, A.Schumann’s Verlag. Knuttel, G. Das Gemalde des Seelenfischfangs von Adriaen Pietersz. van de Venne. Inaugural- Dissertation. 1917, Haag, Martinus Nijhoff. Kramm, Christiaan. De Levens en Werken der Hollandsche en Vlaamsche Kunstschilders, Beeldhouwers, Graveurs en Bouwmeesters, van den vroegsten tot op onzen Tijd, p. 35, voorts Aanhangsel, p. 5. 1875, 1864, Amsterdam, Gebroeders Diederichs. Kupferstich kahinett, Berlin. Zeichnungen alter Meister im Kupferstichkabinett der K. Museen zu Berlin. Herausgegeben von der Direktion, Lichtdrucke der Reichsdruckerei, Bd. 11, Deutschland—Niederlande. XXVIII. H, No. 258. igio, Berlin, C. Grote’sche Verlagsbuchhandlung. Lerius, Th. van, advocat. Biogfaphies d’Artistes Anversois. Henri van Avercamp, dit le Muet oude Taciturne de Campen. Uitgaven der Antwerpsche Bibliophilen, No. u, p. 141—152. tBBi, Antwerpen, J. È. Buschmann, Gent, Ad. Hoste. Lerius, zie Rombouts. Lugt, Frits. Les Marqués de Collections, de Dessins et d’Estampes. 1921, Amsterdam, Vereenigde Drukkerijen, N.Z. Voorburgwal 187—225. Mander, Care/ van. Het Schilderbouck waerin den grondt der Schilderkonst wort voorgedraghen. Daernae in dry deelen ’t leven der vermaerde Schilders des ouden en nieuwen tijds. Eyntlijck d’wtlegginghe op den Metamorphoseon Publ. Ovidii, etc. Eerste druk. 1604, Haarlem, Paschier van Wesbusch. Mander, zie Floerke. Mander, zie Hjmans. Mariette, P. J. Archives de I’Art francais, I—II. Abecedario de et autres notes inédites de eet amateur sus les arts et les artistes, I, p. 42—431), 11, p. 210—208 2). Ouvrage publié d’après les manuscrits autographes, conservés au cabinet des estampesde la Bibliothèque impériale, et annotépar Mm. Pb. de Chennevières, et A. de Montaiglon. 1851—1853, Paris, J. B. Dumoulin. Martin,profdr. W; Moes, wijlen E. \V. Oude Schilderkunst in Nederland, 9, tweede jrg., 1914. 1914, ’s-Gravenhage, Martinus Nijhoff. Mellaarf, ]■ H.J. Dutch Drawings of the seventeenth l) Avercamp. 2) les Franck Century. With seventy-two Illustrations in collotype. Text; p. 6. Plate 9: Skating and Golfplaying on the Ice, Haarlem, Teyler Museum. 1926, London. Ernest Benn Limited. Aleyer, Dr. Julius. Allgemeines Künstler-Lexikon von —. Zweite ganzlich neubearbeitete Auflage von Nagler’s Künstler-Lexikon, zweiter Band, S. 469. 1878, Leipzig, Verlag von Wilhelm Engelmann. Michel, Emile. Les van de Velde. Gazette des Beaux- Arts. I. p. 177—196, premier article; p. 397—406, second article; mars, mai. 11. p. 490—501, troisième article, juin; p. 265— 284, quatrième et dernier article. Mireur, dr. H. Dictionnaire des Ventes d’Art, tome I, 18e et 19e Siècle, avec supplément. 1901, Paris, L. Savillé. Moes, E. W. Handzeichnungen der hollandischen und vlamischen Schule im Kupferstichkabinett zu Amsterdam, I—II, titelplaatje en I, 1 en 2 herausgegeben von —, Direktor. Facsimile-Reproduction in Farben von Emrik & Binger in Haarlem. Ohne Jahr. Haag Martinus Nijhoff, Leipzig, Karl W. Hiersemann. Moes, zie Al ar tin. Muilman, Dionis. Catalogue d’un superbe Cabinet de Desseins, le tout rassemblé par feu Monsieur en son vivant senateur de la ville d’Amsterdam. Vente a Amsterdam, chez Arnoldus Dankmeyer, 29 mars 1773. Livre A, No. 24, 25, 26. Livre D. No. 247, 248, 249, 250, 251, 252. Livre G, No. 481, 482. [1773 J Amsterdam, Reinier Ottens et Pierre Yver. Alüller, Hermann Alexander. Allgemeines Künstler-Lexikon, Bd. IV, S. 191, Herausgegeben von Hans Wolfgang Singer (6. Auflage). [1905]. 1922 (6. Auflage), Frankfurt am Main, Literarische Anstalt Rütten und Loening. Nagier, Dr. G. K. Die Monogrammisten Bd. I, S. 47. (1863) Bd. 111, S. 181, 298. I, 1858, München, Georg Franz. 111, 1863, München undLeipzig, G. Hirth’s Verlag. Nagier, Dr. G. K. Neues allgemeines Künstler-Lexikon, bcarbeitct von—, 3. Auflage, unveranderlicher Abdruck der ersten Auflage, S. 200. 1835, 1852, Leipzig, Schwarzenberg und Schumann. Nagier, zie Meyer. Nanninga, zie Uitterdijk. Obreen, Fr. D. O. Archief voor Nederlandsche Kunstgeschiedenis, deel 11, p. 195—234; deel IV, p. 268—274; deel VI, p. 29—61. 1879—iBBo 18 81—1882 1884—iBBy | Rotterdam, ( Van Hengel. Obreen, zie Dozy. Obreen, zie Scheltema. Obreen, zie Uitterdijk. Pappé, A. Overzicht der Litteratuur betreffende Nederlandsche Kunst in Sowjet-Rusland door—, Leningrad. Oud-Holland, 1925—1926, jrg. XLIII, p. 147, 198. 1925—1926. Tweemaandelijksch Nederlandsch Kunsthistorisch Tijdschrift onder redactie van dr. A. Bredius, dr. U. E. van Gelder en dr. Ferrand Hudig. Philippi, Adolf. Kunstgeschichtliche Einzeldarstellungen I—VI. Die Blüte der Malerei in Holland, mit 299 Abbildungen im Text, Bd. VI, S. 250. 1901, Leipzig-Berlin, E. A. Seemann. Files, Roger de. Abrégé de Ia vie des peintres avec des réflexions sur leurs ouvrages. 1715, Paris. Pi les, Roger de. Beknopt verhaal van het Leven der vermaardste Schilders met aanmerkingen over hunne werken, in 't Nederduits vertaalt door J. Verhoek. 1725, Amsterdam, Balth. Lakeman. Ploos van Amstel, C; Josi, C. Collection d’lmitations et Dessins d’après les principaux Maitres hollandais et flamands, commencée par Continuée et portée au nombre de cent morceaux, avec des renseignements historiques et détaillés sur ces maitres et leurs ouvrages, etc. par —(I, p. 66). iB2i —1827, Londres. Poenspen, Georp. Arent Arentsz. (genannt Gabel) und sein Verhaltnis zu Hendrik Avercamp. Oud-Holland, 1923—1924, jrg. XLI, p. 116—135. Tweemaandelijksch Nederlandsch kunsthistorisch tijdschrift onder Redactie van dr. A. Bredius, dr. H. E. van Gelder en dr. Ferrand Hudig. Posse, Hans. Königliche Museen zu Berlin. Die Gemaldegalerie des Kaiser-Friedrich-Museums, vollstandiger beschreibender Katalog mit Abbildungen samtlicher Gemalde. Im Auftrag der Generalverwaltung der königlichen Museen bearbeitet von —. Zweite Abteilung: Die germanischen Lander, Deutschland, Niederlande, England, mit 776 Abbildungen. ign, Berlin, Verlag von Julius Bard. Pojnter, Sir EdwardJ. —P. R. A., D. C. L., Litt. D. The National Gallery, I & 11. Edited by—, Directer of the National Gallery, etc. Volume I, p. 14. 1899. London, Paris, New-York and Melbourne. Cassell and Company, Limited. Primisser, Alois. Die kaiserlich-königliche Ambraser Sammlung von. 1819, Wien, J. G. Heubner. Primisser, Johann. Raritaten-Kabinett zu Ambras von —. 1777. Radnor, Helen MatUda, Comtess of; Squire Wil-Uam Barclay. Catalogue of the Pictures in the Collection of the Earl of Radnor by —. With a Preface by Jacob sixth Earl of Radnor. Part I. (at Longford.). 1909, London. Privately printed at the Chiswick Press. Reher, Franz von; Bayersdorfer, Ad. Klassischer Bilderschatz, Bd. 11, S. 167. 1890, München, Verlagsanstalt für Kunst und Wissenschaft, vonnals Friedrich Bruckmann. Redford, F. R. C. S. George. Art Sales. A History of Sales of Pictures and other Works of Art, I—II, 1628—1887. No Avercamp. 1888, London. Roever, r/ir. N. de. De Coninxloo’s. Oud-Hol!and 111, 1885, p. 5—50. lBB5. Roever, mr. N. de. Hendrik Averkamp, de Stomme van Kampen, in Oud-Holland 111, 1885, p. 53, tweede bijlage. 1885. Roh, Franz. Hollandische Malerei, aoo Nachbildungen. S. 72, Abb. 120. 1921, (ena, Eugen Diederichs. Rombouts, Ph.; Lerius, Th. van. Advocaat. De Liggeren en andere historische Archieven der Antwerpsche Sint Lucasgilde, deel I en 11. Deel I (1872), Antwerpen, Féliciaen Baggerman. Deel II ’s-Gravenhage, Martinus Nijhoff. Rosenberg, zie Friedlander. Rijpma, E. De Ontwikkelingsgang van Kampen tot omstreeks 1600, vooral in de laatste (aren der zestiende eeuw. Academisch proefschrift, hoofdstuk VI-B, p. 113—132. 1924, Groningen—’s-Gravenhage, J. B. Wolters U. M. Sandrart, Joachim von. Teutsche Academie der Edlen Bau-, Bild- und Mahlerey-Künste, u.s.w., I—II. 1675, Nürnberg, Jacob von Sandrart. Gedruckt bei Johann-Philipp Miltenberger. Frankfort, Matthaeus Merian. Scheltema, dr. P. Het Sint Lucasgild te Amsterdam, in Obreen’s Archief voor Nederlandsche Kunstgeschiedenis, deel IV, p. 268—274. 1881—1882. Rotterdam, Van Hengel & Eeltjes (J. van Baaien & Zonen). Schilling, zie Stvarzenski. Schlie, Friedrich. Siebenzig Gemalde alterer Meister des Grossherzoglichen Museums zu Schwerin in Lichtdruck von Johannes Nöhring. Mit kurzen Erlauterungen von —. S. 14, Taf. XXXII (sic!) = XXXIII (Kat. No. 34). 1885, Schwerin, Druck der Barenspungschen Hofbuchdruckerei. Singer, zie Müller. Sipman, zie Witkamp. Sponsel, Jean Louis. Gilles van Coninxloo und seine Schule, S. 57—71, im Jahrbuch der königlich preussischen Kunstsammlungen, Bd. X, 1889. 1889, Berlin, C. Grote’sche Verlagsbuchhandiung. Squire, zie Radnor. Swarzenski, Georg; Schilling, Edmmd. 1 landzeichnungen alter Meister aus deutschem Privatbezitz. Herausgegeben von —. Bearbeitet von —. 1924, Frankfurter Verlags-Anstalt A.G. Teding van Berkhout, jhr. H. Reproducties naar teekeningen van Oud-Hollandsche Meesters met tekst van —•. 1926, Premieuitgave Arti et Amicitiae,Vereeniging tot Bevordering van Beeldende Kunsten. Terwesten, Pieter. Catalogus of Naamlijst van Schilderijen met derzelver Prijzen, sedert den 22. Augusti 1732 tot den 21. November 1768, zo in Holland als Braband en andere Plaatzen in het openbaar verkogt. Dienende tot een vervolg of derde deel op de twee deden der uitgegeeve cataloguen door wijlen de Heer Gerard Hoet. 1770, ’s-Gravenhage, Johannes Gaillard. Terwesten, zie Hoek. Thieme, Dr. Ulrich; Becker, Dr. Felix. Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler von der Antike bis zur Gegenwart. Herausgegeben von —, Bd. 11, S. '276. 1908, Leipzig, Verlag von Wilhelm Engelmaan. ]/aderlandsche Letteroefeningen, deel VII, stuk I, p. 159 vlg. Berigt. 1767- Amsterdam. Vaderlandsche Letteroefeningen, Nieuwe, deel I, stuk I, p. 55, 308. 1768, Amsterdam. Uitterdijk, mr. J. Nanninga. Het St. Lucasgilde te Kampen, in Bijdragen tot de Geschiedenis van Overijssel, deel B. of 11, p. 47—66. 1875, Zwolle, Erven J. j. Tijl. Uitterdijk, mr.J. Nanninga. Een en ander over Hendrik Avercamp, den Stomme van Kampen en zijne werken in Fr. D. O. Obreen—Archief voor Nederlandsche Kunstgeschiedenis, deel 11, p. 195—234. 1879—1880, Rotterdam. Uitterdjk, mr. J. Nanninga. De Geneeskunstbeoefenaren te Kampen, in Bijdragen tot de Geschiedenis van Overijssel, deel D. of IV, p. 26—60. 1878, Zwolle, Erven J. J. Tijl. Uitterdjk, mr. J. Nanninga. De Geneeskunstbeoefenaren te Kampen. 111. De Apothekers, in: Bijdragen tot de Geschiedenis van Overijssel, deel G. of VII, p. 330—375. 1883, Zwolle, Erven J. J. Tijl. Valentiner, zie Bode. Verhoek, zie Piles. Vloten, dr. J. van. Nederlands Schilderkunst, p. 225. Waagen,Dr. Galleries and Cabinets of Art in Great Britain, I—III. Forming a supplemental volume to the Treasures of Art in Great Britain. 1857, London, John Murray. Wallraf-Richartsz-Museum. Wallraf-Richartsz-Museum. Wegweiser durch die Gemalde Galerie, Köln am Rhein. 1927, S. 73, Nr. 1319. i9zy> Köln, M. Dumont Schauberg. IVeyerman,]acob Campo. De Levensbeschrijvingen der Nederlandsche Konst-Schilders en Konst-Schilderessen, cierlijk in koper gesnede door J. Houbraken, I—II. 1729, ’s-Gravenhage, de wede. E. Boucquet. H. Scheurleer. F. Boucquet en J. de Jongh. Wildeman, M. G. Het Geslacht Éekhout. In de Wapenheraut, 23e jrg. 1919. ah- 9—lo, p. 208. Willigen, zie Eynden. Witkamp, P. H. Aardrijkskundig Woordenboek van Nederland. Nieuwe uitgaaf, bijgewerkt door M. A. Sipman. 1895, Arnhem-Nijmegen, Gebr. S. en M. Cohen. Woermann, Dr. Karl. Handzeichnungen alter Meister im königlichen Kupferstichkabinett zu Dresden. Herausgegeben und besprochen von —, Dire' tor der königlichen Gemalde-Galerie zu Dresden, Mappe I—X. 1896, 1898, München, Franz Hanfstaengl. Woermann, Dr. Karl. Katalog der königlichen Gemaldegalerie zu Dresden von —. Siebente, verbesserte und vermehrte Auflage, S. 589. 1908, Dresden, Kunstanstalt Wilhelm Hoffmann A.G. Woermam, zie Woltmann. Woltmam, Alfred; Woermam, Karl. Geschichte der Malerei, herausgegeben von —. Band I—III, i und 2, Avercamp 1112 S. 867. 1879, I. 1882, 11. 1888, 111, 1 und 2. Leipzig, Verlag von E. A. Seemann. Wurzbach, Dr. Alfred von. Niederlandisches Künstler-Lexikon. Erster Band, A—K, S. 35—36. Zweiter Band, L—Z. Dritter Band, Nachtrage S. 14 und Verzeichnis der Monogramme, S. 239, N. 170. 1906, I. 1910, 11. 1911. HL Wien—Leipzig. Verlag von Halm und Goldmann. o Wurzbach, dr. Alfred von. Uebersetzung von Amold Houbraken’s grosse Schouburgh der Niederlandischen Maler und Malerinnen. 1880. Wien, Wilhelm Braumüller. VIII REGISTER VAN PERSONEN EN PLAATSEN REGISTER VAN PERSONEN EN PLAATSEN A. Aa, van der, 19. Aartswoud, zie Stokbroo. Abcoude, het slot te, 86, 279. Achterhoek, de, 1. Acronius, Richardus, predikant, 16. Adamsz., Jacob, conrector, 21, 148. Adeane, veiling C., 229. Aerdenhout, 240. Adriaensz., Barend, boekverkooper, 76. Aelts, Bettien, 191. Aelts, Hendrickien, 191. Aemilius, Petrus, 11. Aerts, Jan, 177. Agistaldaburg, 5. Agnew & Sons, veiling Thomas, 229. Aken, Hans van, hofschilder van keizer Rudolf 11, 72. Aken, 206. Akerlaken, veiling D. van, 274. Albartz., Carst, 69. Albert, mr. chirurgijn, 176. Albert, mr., schoolmeester, 16. Albertsz., Hans, schepen van Zwolle, 177, 178. Alberts, Jan, 65. Albertsen, Marten, 166. Albrecht, veiling, 225. Albrechts, veiling N., 212, 241, 258. Alewijn Geelvink, mevrouw de weduwe, 212. Alewijn, zie Opperdoes. Alkmaar, XVII, 15—20, 25, 26, 27, 40, 52, 86, 109, 132, 147, 149, 189, 207, 210, 233, 276, 289. Allard, Hugo, 290. Almelo, 298. Alsloot, D. van, 233. Altena, 243. Alteren, zie Halteren. Althorp, 225. Altmann, veiling, 220. Amerongen, zie Taets. Amherst of Hackney, veiling Lord, 229. Amory, veiling de, 211, 295. Amstel, zie Ploos. Amstel, de, 203, 223, 232, 247, 272, 289. Amstelveen, 265, 272, 289. Amsterdam, XVII, XVIII, 12, 16—19, 21, 23—26, 2», 34, 35, 4°, 42, s°, 56, 57, 62, 64, 65, 6?, 69, 72—76, 78, 79, 81, 83, 86, 89—91, 93, 94, 115, 119, i2*, i32, 133, !38> 140, 147—153, 157, 159, 169, 174, 196, 199, 203 206, 208, 210 222, 225, 232—234> 240 250, 252, 256 277, 282, 283, 285 187, 289, 290, 294, 295, 298, 299 302. Amsterdam, het wapen van, 205, 209, 282, 288. Andreessen, Claes, 106, 183. Andries, heer, 15. Andriessen, 242. Andrieszen, de zoon van Jan, 65. Angers, 50. St. Anneland, vrouwe van, 222, 295. Anspach, Jac., 99. Antheunis, veiling J. J. H., 278. Anthonisz., Steven, 65. Antostes, veiling verz. van den heer, 280. Antwerpen, Jacob Jacobsz. van, 40. Antwerpen, XVII, 19, 28, 40, 70, 72, 73, 80, 83, 151, i? 4, i99> 225> 23x. 233> 23 5s 259. 279. 287, 299. [Antwerpsche] Meester der Winterlandschappen, de, 235, 236. Apherdianus of Aphert, Petrus of Pieter van, rector, 20, 22. Aphert, zie Apherdianus. Appelman, Gerrit, 76. Archermeene, de, 1. Ardes, Johannes, predikant te Blankenham, 101, 134. Ardes, de kinderen, 101. Ardesch, Jacquelina Geertruid, 142. Arensklauw, veiling S., 211. Arentsen, Arent, 62. Arentsen, Willemken, 62. Arentshorst, 1. Arentsz., zie Gabel. Argoutinsky—Dolgoroukov, veiling W., 276, 283. Ariaensdr., Duyfgen, 27, 150. Arkel, veiling G. van, 276. Arnhem, veiling P. van, 223. Arnhem, 4,5, 9, 45, 66, 104, 140, 179, 180, 222, 240. Artaria & Co., 281, 282, 285. Asscher, 8., 232. Asscher en Welker, de firma, kunsthandel, 89, 230, 231, 299. Assueri, veiling R., 261. Augustini, mr. Eylardus, rector, 20. Aver, het goed ter, 1. Averbergen, 1. Avercamp, Aeleren, 97, 134. Avercamp, Anna, 97, 101, 134. Avercamp, Anna of Anneken Fredricx, 101. Avercamp, Anna Christina, 139. Avercamp, Anneghjen, vrouw van Berent ten Tooren te Steenwijk, 14, 137, 171. Avercamp, mr. Barent Hendricksz., schoolmeester, apotheker, 12, 13, 20, 21, 23—25, 33—45. si, 56. 57. 79. 97. I 5Z> M*. iH—l5B, 165, 169. Avercamp, Barent Petersz., schilder, passim. 'Avercamp, Bartold, burgemeester van Hattem, 107, 138—140, 142, 143, 171—:173- Bartold, secretaris van Oldeboorn, 107, 139, 186. Avcrcamp, Bartold Gerrit Willem, 143. Avercamp, Beatrix Peters Vekemans, weduwe van Barent, 39—46, 48, 57—60, 68, 70, 82, 90, 99, 100, 165—169, 242, 245, 247, 251, 254. Avercamp, Beatrix Everts, 51, 133, 161. Avercamp, Bernardus, te Meppel geboren, 51, 133. Avercamp, Catharina o£ Catharientgen, 48, 49, 58, 132, 137, 139, 160, gehuwd met Jacobus Veenfe], „majeur der stadt Campen”, 49, 50. Avercamp, Catharina [Trijntien], vrouw van Bartold Wentholt, 171, 172. Avercamp, Cele tot of van, 7. Avercamp, Cele, 9. Avercamp, Derck [Theodorus], 103, 171. Avercamp, Derk, luitenant, burgemeester van Hattem, overpander van Veluwe, krijgscommissaris in Gelderland, 135, 139, 140, 142, 143. Avercamp, Derck of Dirck, 103, 135, 139, 142, 143. Avercamp, Derck [Dirck] Reyner, 140, 143. Avercamp, Derck [Theodorus], 138. Avercamp, Elisabeth, 97—107, 112, 126, 134, 195, 242. Avercamp, Elisabeth Peters, vrouw van Jacobus Milius, 49. Avercamp, Elisabeth Barents, vrouw van Gerrit Vestrinck, 179—181, 184—186, 101, 113, 135. Avercamp, Elisabeth Jochems, 134. Avercamp, Everhardus of Evert, med. doctor, i, 13. 39. 43, 44, s°, si, 57—60, 68, 88, 133, 161, 165—170, 245. Avercamp, Elsgen Jans, weduwe van dr. Everhardus, 160. Avercamp, Femmetje Barents, zie ook Steenberch, 37. 39. 47—49. 51—5 5, $B. 60, 68, 71, 87, 99. 133. 162, 163, 166, 167, 169, 170, 244, 247, 254, 255. Avercamp, Franciscus, predikant, n—14, 36, 50, 61, i37> 17°. 171. i73- Avercamp, Frans, secretaris van Hattem, 137—139, 141—143, 171, 172. Avercamp, Geesken of Gesina, 138, 139, 171. Avercamp, Geertraid, 159, 143. Avercamp, Geertruid, vrouw van Johan Adriaan Bitter van Namen, luitenant, 140. Avercamp, Gerharda, 140, 143. Avercamp, Gerrit [Gerhard] Clemens, luitenant, 142. i43- Avcrcamp, Gijsbert, 139. Avercamp, Helena, 97, 101, 102, 104, 134, 181. Avercamp, Hendrick Evertsz., 137. Avercamp, Hendrick of Henricus, bijgenaamd „de Stomme van Campen,” schilder, passim. Avercamp, Hendrik, luitenant, 139. Avercamp, Henrica, 140. Avercamp, Henricus of Henrick, tot of van, 7, 9. Avercamp, de weduwe van Henricus t’, 7. Avercamp, Henricus, medicus ordinarius der stad en Graafschap Zutphen, stadsdoctor te Kampen, 61, 107, !37> i38. t7°—J73- Avercamp, Henricus, J. U. D., 138. Avercamp, Henrik tot, kerkmeester, 5. Avercamp, Herman tot Hermanszoon, 9. Avercamp, Herman tot Wierszoon, 9. Avercamp, ds. Hermannus, predikant in Friesland, predikant te Zutphen, u—l3, 36, 137. Avercamp, Jochem of Jurrien, 97, 101, 102, 104, 134, 181. Avercamp, Johanna Cecilia Wilhelmina, 143. Avercamp, Johanna Jacoba, 139—141, 143. Avercamp, Johanna Hendrina Bartha Geertruid, 142. Avercamp, Lambert Barentsz, apotheker, 37, 39, 43, 44, vaandrig, rentmeester, 45 46, rentmeester 47—49, 53, 57, 58, 60, 61, 66, 68, 82, 85, 87, 132, 156, 160, 165—167, 169, 17°, 242, 244—247, 251, 254, 255. Avercamp, Lisebet of Lise van, vrouw van Elyer van Heker, 10. Avercamp, Martinus, predikant te Workum, later te Leeuwarden, 138. Avercamp, Mechteld, 138. Avercamp, Mechteld, Bartholdsdr. 139. Avercamp, Metta, 70. Avercamp, Peter Barentsz., apotheker, 39, 43, 58, 60—62, 93, 97—99, 103, 186. Avercamp, Elisabeth van Ingen, weduwe van Peter, 254. Avercamp, Peter, Petrus of Pieter Barentsz., 97, 101—107, 112, 113, 132, 134—136, 169, 170, 177—181, 184—186, 195. Avercamp, Petronella, 97, 101, 102, m, 134. Avercamp, Regina Johanna, 143. Avercamp, Reinera Johanna, 142. Avercamp, Reinken Re[y]nken, tot of van, 5,7, 9. Avercamp, Roleff, 105. Avercamp, Rijkman, 101, 107, 112, 113, 136, 195. Avercamp, Symon, 48, 49, 58, 132. Avercamp, Theodorus, 172. Avercamp, Werentbolt tot, kerkmeester, 5. Avercamp, Wernboldus of Werenbolt tot of van, 7. Avercamp, Wierje] tot of van, B—lo. Avercamp, de familie tot of van, 9. Avercamp, het leengoed, 2,4, 8,9, 13. Avercamps— of Spronckslagen, later de Beecke, 9. Avercamps, de, XV, XVI, XVIII. Avercamp, de familie, 88, 89, 274. Avercamp, huis der familie, 100. Avercamp, het geslacht, 129. Averenck, 1, 4. Avergoer, Avergoor, 1,2, 4. A verhagen, de groote, 1, 4. A verhagen, de kleine, i, 4. Averhuys, 2, 4. Averkamp, de heer Antoon, 13. Averkamp, Gaspar, 70. Averkamp, Gerhard, 70. Averkamp, Herman, custos Lamberti, 70. Averkamp, Johan, 70. Averkamp, Johan, burger te Coesfeld, 70. Averkamp, Katharina, 70. Averkampff, Jobst, 70. Averlaer, het goed, 2. Averloo, 1. Averwolde, 1. Avescamp, Hans of Hcndrick „glasemaker” te Zwolle, 62. Avescamp, Jan, 62. Avescamp, Lambert, 62. Avescamp, Maria, 62. Avescamp, Stintien, 62. Avescamp, Tobyas, 62. Aylva, het regiment van, 142. Azam, veiling dr., 231. B. Baak, 7. Baakermark, de, 4, 7. Baaksche beek, de, 4. Baaien, Pieter Gerard van, 295. Baaien, de heer van, 143. Baare, dr. W., 207. Baarle, veiling van, 220. Baars, veiling, 227. Baartz., veiling W., 278. Baax, Mathias, stadsschrijver van Erkelenz, 7. Backer, Cornelis, 173. Baden—Durlach, het regiment, 142. Badens, 76. Baeck, Berent de, 193. Baeck, Bernard de, 193. Baeck, Herman de, J. Ü. D., schepen van Kampen, 112, 164, 190, 195. Baerdesen, mr. Willem, burgemeester van Amsterdam, 24. Bagelaar, verz., 284. Bakerweerd, 8, 9. Bakhuizen, 235. Balen, van, 213. Balen, Hendrik van, 140. Balmain, zie Ramsay, 300. Balte, Jan, 63. Banninck, het erve, 186. Baranowsky, veiling, 232. Barbiers, veiling P., 213, 262. Barchorst, zie Berchorst. Bardeus, mr. Willem, 16. Bark, Tjerk, Adriaensz., 294. Barlaeus, Jacobus, onderrector, 21. Barlaeus, Jacobus, onderrector, 148. Barneveld, 143. Barra, Samuel, 211, 294. Bartels, Kier, 181. Barth, veiling Wilh. Ambr. 235. Bartholomeus, Peter, 45. Bas, Pieter Jacobsz., 150. Bas, veiling W. A. F. H. de, 220. Basan père, veiling P. F., 287. Basan, 290. Basquin, veiling J. E., 275. Bassé, Guiliam, 76. Bassé, Jan, 76. Battem, van, 287. Bauer, veiling, H. A., 217. Bazel, 42, 159, 204, 206, 221. Beek, Mattheus, 128. Beek, vrouwe Elisabeth Magteld Vestrinck, gehuwd met Mattheus —, 129. Becker, prof. dr. Felix, 243, 282. Becker, zie Thieme. Beckerath, verz. von, 240, 248, 249, 286, 288. Beckfelt, zie Holmberg. Beecke, zie Avercamps- of Spronckslagen. Beeckman, Samuel, 57. Beels van Heemstede, mevrouw van Loon, 242. Beets, dr. N., XVII, 204, 240, 242, 243. België, 4. Benier, Court, 155. Benier, Steven, 94. Benn, Ernest, 244. Bennebroek, zie Warmenhuysen. Bennigsen, zie Geel. Bentheim, J. U. D., Anthony van, schepen van Kampen, ioi. Bentheim, Èverwijn van, J. U. D., schepen van Kampen, 105, 116, 182, 193. Bentinck, Henrick, 176. Berch van Heemstede, veiling van den, 275. Berchorst, Hans ter, 155. Berchorst, Hermen of Herman ten, 36, 37, 154, 155. Berchorst, Hillegonda Cornelia ter, 128. Berchorst, Jasper ter, 155. Berchorst, joffer Mette ter, 155. Berchorst, joffer Swaentken ter, vrouw van Herman Gheertsz., 155. Berchorst, joffer Hermanna ter, weduwe van Johan Hendrickz., 155. Barchorst, de erfgenamen ter, 57. Berckel, veiling G. van, 273. Berckel, veiling, W. van, 273 Berents, Beatrix, 70. Berents, Aeltegien, 105, 106, 135, 183. Berentsen, Albertgien, 98, 177, 178. Berentsen, Gerrit, 193. Berentsz., Lambert, kind van, 132. Berentzen, Reiner, muller, 178. Berg, van den, 259. Berg, veiling C. van den, 277. Berg, veiling J. van den, 260. Berg, zie Boas. Bergen, 203. Bergen, veiling J. van, 225. Bergh, van den, 217. Bergh, veiling J. van den, 218. Bergh, het huis, 2. Berghe, veiling A. G. de, 226. Bergman, 258. Berkheyde, 257. Berkhout, zie Tcding. Berkum Bijsterbos, N. van Jr., secretaris van Kampen, 115, 116. Berlijn, XVI, 56, 57, 67, 81, 82, 86, 121, 199, 203, 205—207, 225, 226, 233, 235, 240, 246—249, 252, 279—282, 286, 288, 289, 299. Bernard, 267, 268. Beschade, zie Brenken. Bethlehem, het klooster, 5. Beukelaar, vrouwe Maria – douarière van den heer Halungius, Envoyé van den Hertog van Saxen-Gotha, veiling 222, 295. Beukman, veiling W., 220. Beuningen, D. G. van, 205. Bevergern, 70. Bevergeeren, Jurrien van, 106, 183. Beverlant, 169. Beyart, Sr. Jan, 151. Beyer, Geertruid Witten, weduwe van burgemeester Johan de, 140. J * ‘r'"'* Beyer, Jacob Reyner de, 143. Beyer, Johan de, burgemeester, 143. Beyer, Johanna Elisabet de, 143. Beyerinck [ing.], 1. Beyerinck, het groote erve, Beyerinck, het kleine erve, i. Beyma thoe Kingma, veiling jhr. van, 220. Beynhem, brigadier van, 142. Bie, Cornelis de, 78. Bierman, Jan, 214. Biesen, notaris van der, 225. Birkenstock, verz. J. M., 232. Birkmans Debuy, veiling erven wijlen weduwe G., 221. Bisschop, Egbert, 178. Bisschop, Geertruydt Steenberch, weduwe—, 164. Bitter, Claes Jansen, 191. Blaeuwe, Quirijn de, hopman, 36, 155. Blane, veiling Mrs. M. R., 228. Blanckhardt, Everaerdt, onderrector, 21, 148. Blanckvoort, Gerhard of Gerrit, schepen van Kampen, 113, 116, 161, 163, 164, 186, 188,193—195. Blankenham, 101. Blat, Jacques, 190. Blat, Jan Willemsen, 190. Bles, veiling David, 275. Blesse, Berend van der, 171. Blesse, Claas van der, 171. Blesse, Lucas van der, 171. Blesse, Niesje ten Tooren, vrouw van van der, 171. Blesse, Peter van der, 171. Blieker, Wynant, 190. Blockhuyzen, zie Vis. Bloeme, Claes, 176. Blois, jhr. Maximiliaan van, 17. Blois, zie Isendoorn. Blokzijl, 206. Blondeel of Blondelius, dr. Jacobus Alostanus, prior der abdij van Esmond, 18. Blondelius, zie Blondeel. Bloocke, Cornelis van der, beeldsnijder, 76. Blooken, Isaak van den, 295. Blooken, veiling Isaak van den, 211. Bloys van Treslong, zie Prins. Boas Berg, 218. Bocholt, 70. Bochom Maas, veiling van, 234. Bock, verz. mevrouw 8., 209. Bock, dr. E., XVI. Bock of Buck, Gerrit de, 76, 210, 294. Bock, veiling Theoph. M. de, 220, 300. Boekhorst, de heer, 45. Bode, Wilhelm [von], 67, 80—82, 94, 208, 209. Boecop, Warner toe, 127. Boel, Cornelis, 75. Boelema, Maerten —de Stomme, 174. Boelens, Pieter, 114, 195. Boelger, zie Vischerl. Boer, Hester de, weduwe van burgemeester Everhard Ram, med. doet., 114. Boer, P. de, XVII, 119, 204. 299. Boerel, 106, 184. Boerner, firma C. G., XVII, 199, 248, 249, 252, 280—283, 286, 287. Boerner, dr. Hans, XVII, 252. Boers, veiling E., 277. Bogaard, 219. Bogherman, Joannes, predikant, 35. Bohemen, 69, 280. Böhm, Else zur, 70. Boins, zie Vingboons. Boland, J. A., 69. 8011, Hans, 76. 8011, Pieter, 76. Bolsward, 35. Bolten, Hendek, 7. Bolten, Nese, 7, 13. Boltens, 268. Bolton, Eugene, 208. Bondam, Peter, 159. Bonney, veiling T. G., 230. Bons, de, 266. Borcherts, de familie, 70. Boreel, veiling jhr. Alfred, 240, 275, 276, 282, 285. Borgel, Otto, 186. Borgers, mr. Lodewijck, 112, 194. Borne, juffer Cathrina van der, 40. Borneman, Bernhard, J. U. D., 105, 182. Bornemisza, zie Thyssen. Bosch, de, 234, 257. Bosch, veiling B. de, 217, 271. Bosch, veiling weduwe B. de, 219. Bosch, veiling J. D., 224, 288. Bouckart, Jan, schoolmeester, 21. Boudewijns, Aert, koopman te Amsterdam, 42, 159. Bourg, veiling Louis Fabricius du, 260. Bourgion, 223. Bourgondië, het leenregister van David van, 2. Bouricius, veiling J. C., 222. Bout, veiling P., 277. Boxsaler, Francoys, 117. Boymans, Museum, 66, 199, 205, 209, 232, 246, 299. Boymans, 266. Bra, Henricus a, stadsmedicus van Kampen, 34. Braam, van, 267. Braamcamp, 223. Braamcamp, veiling G., 212. Braband, 295. Bragge, veiling, 209. Bra[c]kel, Anthonius van de jonge, 98, 178. Brakell, veiling M. G. baronesse van, 218. Brandenberch, Gerrijt, schepen van Zwolle, 177. Brandenburch, Mette Lubberts van, 57, 166, zie verder Hardenberch en Lubberts. Bransenborch, Gijsbert van, 9. Brants, zie Neufville. Braunfels, zie Solms. Breda, Gaspar van, 61, 170. Breda, Ghreetken van, 39. Breda, Rutger van, 39, 165. Breda, Rutger van, secretaris van Kampen, 162. Brederode, heer Hendrik van, 17, 18. Bredius, dr. A., 75, 93, 94, 174, 175, 196, 199, 208, 210, 211, 220, 225, 227, 228, 235, 294, 298. Breen, Adam van, schilder, 120, 200, 203, 232, 233, 235, 256, 286, 289. Breisgau, 227. Bremden, Daniël van den, 76. Bremen, veiling N. van, 212, 246. Brenken en Beschade, veiling, 227, 235. Brieker, 11. Brilliot, 289. Briquet, 249. Brockdorf, Benedict, bregadier, 140. Brockhaus, veiling, 282, Brodijn, Hans, diamantsnijder, 76. Broecke, Lambert ten, 103, 135. Broeckhuysen, het regiment van, 143. Broeckhuysen, Gerardina, 143. Broeckhuysen, Gerrit Willem, 143. Bromley Martin, veiling E., 230. Bronckhorst, jhr. Frederick van, 7. Bronckhorst, jhr. Gijsbert van, 7. Bronckhorst, jhr. Joest van, 7. Bronckhorst, Johannes van, bastaard, 7. Bronckhorst, jhr. Otto van, 7. Bron[c]khorst, 2,4, 5,9, 13. Brondgeest, 217, 218, 272. Brouwerius, dr. Joannes, 160. Broyel, veiling Abraham van, 257. Brück, veiling A., 280. Bruckmann, Friedrich, 210. Brueghel, Fluweelen 80, 91, 209, 211, 212, 225, 227, 230, 233, 234, 236, 260, 287, 295, Fluweelen 295. Brueghel, Jan, 82, 232, 234. Brueghel, Pieter, 207, 209, 251. Bruggen, vrouwe de weduwe ter toe Wittensteyn, 112. Brugghen, Hendrick ter, 67. Bruinse, J., 206. Bruinvis, C. W., 17. Brummelmate, de, 9. Brummen, 4, 106, 184, 186. Brummerkerspel, 186. Bruncharus, 5. Brunnepe, 50, 110, m, 177, 192. Brunswijk, 204, 235, 286. Brussel, 207, 226, 235, 280, 300. Bryan, verz., 209. Brynen, burgemeester en muntmeester te Harderwijk, 143. Buck, zie Bock. Budapest, 89, 207, 249, 287, 300. Buerkel, veiling L. von, 284. Bugge, verz., 203. Buiksloot, 278. Buis, 268. Buitenspaarne, het, 218. Bukowski, veiling, 300. Bunbury, veiling, 228. Burch, van der, L., 18. Burger, C. P., Jr., 21, 71. Burgh, Hugo ter, schepen van Kampen, 101. Burgh, Johan van der, 140. Burgh, Johanna van der, 140. Burgh, van der, 227, 235. Burlet, Ch. A. de, kunsthandel, 205. Burlett, veiling E. de, 240. Burlett, de, 252. Burmania, het regiment van, 142. Busch, Johan van den, kapitein, 176. Bussche, Egbert ten, 156. Busserus, veiling H., 246, 262. Busserus, Hendrik, 260, 289. Bussum, 15. Buter Roelofsdr., Elisabeth, 99, 134. Buitenga [Buttinga], Dorothea Jacobsdr. [van], 12, 137, 170. Buys, veiling C., 217. Buys, Willem Willemsz., 51, 161. Buys, 214. Buytewech, Willem, bijgenaamd „geestige Willem", 91, 274. Bye, 262. Byen, 266. Bijsterbos, verz. mr. J. C., 299. Bijsterbos, Jurjan Nicolas, 116. Bijsterbos, zie Berkum. C. Cabel, Arent Arentsz., genaamd, 82, 86, 89, 94, 119, 120, 196, 200, 205, 221, 232, 235. Cacault, verz., 209. Caers, Frans de, gieter, 76. Caescoper, Henrick Willemssen, 174. Californië, 200. Callot, Jacques, 80, 121, 122, 286. Calsbeecke, mr. Anthoni, 170. Calschuyr, Willem, 75. Camberlijn, veiling J., 284. Camberlijn, 296. Camp, van, 258, 279. Campe, verz. H. W., 204, 252, veiling 282, 283, Campen, van, 207, 234, 256, 270, 285. Campen, Jacob van, 68, 174, 295. Campen, Johan van, 176. Campen, zie Kampen. Canneman, Hermen Janssen, 108. Canneman, de weduwe van Hermen Janssen, 187. Canneman, Lambertus, 115. Canin, Isaac Jansz., 117. Cannenburg, zie Isendoorn. Cannius, Cornelis, 15, 147. Capelle, Franchoys van de, 93. Capelle, Jan van de de Jonge, 94. Capelle, Jan of Johannes van de —de Oude, 90, 93, 94. Carcano, veiling, 231. Carré, 223, 224, het circus 232. Carrington, veiling George, 283. Carstens, Johan, 21, 148, Casiers, Geertruidt, 127. Cassel, 208. Cassirer, Bruno, 82, 282. Castelijn, Isaak, 76. Castricum, Pancraes Woutersz. van, schoolmeester, 20, 148. Gastro, zie Oliveira. Cate, verz. H. E. ten, 298. Cats, veiling J., 268. Cavens, veiling graaf, 235. Cels, veiling P. J., 230. Christiaan IV, koning van Denemarken, 74, 75. Christiaanze, veiling, ]., 261. Christie, firma, 300. Chijs, veiling prof. P. O. van der, 224. Cichorius, verz. E., 249, 252, 279, 280, veiling 281, 282. Claessen, Melijs, 104, 180. Claesz., Engbert, 174. Claesz., Jan, 76. Claesz., Pieter, 174. Claeszen, Allert, 179. Clemens, veiling J., 227. Clerq, G. de, verz. 204. Clerq, verz. Joh. de, 243. Cleve, Joos van, schilder, 175. Cleve, Merten van, schilder, 175. Cliffe, veiling A. L., 229. Cloecke, Johan, 155, 156. Cloppenberch, Albertgien van der, 98, 177, 178. Cloppenberch, Derck Jansen van der, 98, 177, 178. Cloppenberch, Mechteltgen van der, 98, 177, 178. Cluyver, Arys Symonsz., 15. Cobbe, Marten, hopman, 39. Cock, de, 91. Coclers, 217. Cocq, veiling weduwe G., 222. Coelen, Thomas van, 174. Coenders, Conraedt, 152. Coenensz., Pieter, 27, 150. Coensz., Cornelis, 65. Coesfeld, 70. Colckert, 213. Collart, zie Linden fLynden], Colnaghi & Co., kunsthandel P. D., 253. Colijns, Christiaen, 76. Colijns, David, 76. Compe, ten, schilder, 235. Complete, Anna in die, 29, 15 2. Coning, Pieter, goudsmid, 76. Coning, Salomon, 76. Coninxloo, Gilles van de Jonge, 73. Coninxloo, Gillis van, de Oude, 62, 63, 75, 76, 77. B°.8°. 83. 91- Coninxloo, Hans van, 63. Cook, verz. 228. Coomans de Ruiter, veiling dr. A., 234. Coop, Hendrik, citermaker, 76. Coops, Annegyen, 101. Cooth, Armgard Schrassert, weduwe [Cornelis] van, 140. Corbett Winder, veiling, 228. Cornelis, Trijn —in de Kaerskorff, 149. Cort, 285. Cornelii, zie Snalingacus. Cornelisdr., Catharina, 19. Cornelisz., Coen, 65. Coster, verz., 241, 242, 274, 282, veiling Auguste, 262. Courtauld Institute, XVII. Craeyborn, Susanna, Willemsdr., 72. Cragts, Hendrick, schepen van Kampen, 116. Cranenburg, 296. Cranenburgh, veiling 274, verz. H. van, 278. Crefeld, 226. Cremer, veiling J. H., 275. Croese, veiling E., 261. Cronberg, 207. Cronenborg, 72. Cr[o]uwel, Adam, 101. Crowley, zie Welcker. Crucius, dr. Bernardus, predikant te Zutphen, 103. Cruse, Claes, 99. Cruyner, secretaris, 159 . Cuerbeecke, Albert van der, 57, 169. Cuerbeecke, Ernst van der, schepen van Kampen, 98, 160, 161, 165, 166, 168, 169, 173, 174, 180. Cuilen, Hendek ter, burgemeester, 62. Cuinreturff, jhr. Jacob, 107, 187. Cuip, 285. Cuyck, Elisabeth Avercamp, weduwe —, ioi, 107, 126. Cuyck o£ Kuyck, Jan, schout van Staphorst en Yhorst, 100, 134. D. Daelmans, Hans, 174. Dahl, verz. Werner, 209, 299, Dalemius of Palemius, Artus, stadsmedicus van Delft, 43. Dalens, veiling D., 211. Dam Jacob van, 224. Dam van Hekendorp, Ir. D. W. van, 12. Damman, David, 149. Damme, 140, 143. Danckerts, veiling 1., 274. Darmstadt, 69. Day de Rivet, veiling F. E., 224, 234. Debuy, zie Birkmans. Deden, Margaretha Valeriusdochter van, 72. Delaroff, Paul, 203, veiling 236. Delfos, 223, 225, 278, veiling A. 223, 288. Delft, 43, 69, 204, 234. Dellafaille, veiling Fr. Edw., 228. Dendermonde, 139, 140, 143. Denemarken, 62, 70, 74, 75, 86. Dentus le, 214, 215. Denijs, Willem, 40. Derby, veiling Earl of, 229. Dercksz., Aert, 176. Desfresne, 290. Dessau, 233. Detroit, 233, 249. Deventer, XVII, 7, 54, 50, 62, 81, 127, 128, 132, 139, 176, 206, 207, 232, 277, 298. Dibbitz, Dirrick, 174. Diemen, Petrus van, 105. Diemen, van, 212. Diepenveen, 1, 203, 232. Diest, Cornelis van, 18. Diest, 15. Diest, 15. Diezerpoort, de, 98. Dircksen, Jan, 161. Dircksen, Peter, 191. Dircksz., Arent, droogscheerder, 39. Dircksz., David, 76. Dirrickx, Jonge, 155. Dirrickx, Roeloffken, 155. Diriksen, 219. Doedesz., Adriaen, oud-apotheker, 18. Doekscheer, veiling N., 214. Doesburg, het Richterambt, 5. Doesburg, 9. Doesschate, dr. A. ten, 4, 9. Doetinchem, 5, 13. Doetsch, veiling Henry, 228. Dokkum, 12, 142. Dolent, veiling Jean, 251. Dolgoroukov, zie Argoutinsky. Dolstock, Arent, 176. Dommer, 206. Dompseler, Derk van, schout en ontvanger van Barneveld, 143. Dompseler, Geertruid van, 138, 143. Doornhek, 213. Doorninck, mr. J. van, 104. Doorninck, mr. J. I. van, 290. Doorninck, P. N. van, 7. Dordrecht, 22, Ix7, 215, vlag van —, 205, 222, 249, 277, 278. Dorhout Mees, verz. mevrouw de weduwe E. J., 240. Dörnberg, veiling, 226. Dorothea . . . vrouw van Hermen ten Barchorst 36, 154. Dorset, 71. Douay, 207. Douza, Janus Sr., 18, 22, 84. Doyte, Anton, koster, 70. Dozy, veiling, 275. Drachten, 138. Drake, veiling W. R., 228. Drax, zie Erle. Draxler, verz., 232. Drekman, mejuffrouw C. M., 219. Drente, 50, 51, 161, 163. Dresch, N. J. M., 16. Dresden, XVII, 81, 85, 199, 207, 228, 248—251, 275, 276, 280, 285, 287. Droogsloot, J. C., 209. Droste, Coenraad Baron, veiling, 222, 295. Drouot, hotel, 231, 246. Drugulin, 290. Dubboltsz., Geert, 157. Dublin, 207. Dubois, notaris, 206. Duersma, Jacobus, predikant te Drachten, 138. Duintjer, H. E., 206. Duisburg, Jan van, 110, 192. Duitschland, 4, 17, 73. Duivenvoorde, jhr. Gijsbrecht van —, heer van Obdam en Hensbroek, 17. Dulong, veiling, 258. Dumbar, mr. D., 206, 298. Dumbar—Schimmelpenninck, mevrouw de wed. A., 124, 206, 298. Dupan, verz. Jules, 287. Dupper Wz., veiling L., 249, 277. Durlach, zie Baden, 142. Dusart, Cornelis, 223, 294. Duschnitz, verz. 232. Dusseldorp, 205, 207, 227, 248, 299. Dussen, van der, notaris. 116. Dussen, veiling van der, 242, 250, 259, 260. Duyckinck, Jan, 50, 132. Duysel, veiling Th. van 262, 265, 277, 286. Duysterholte, het, 184. Dijck, veiling Cornelis van, 223, 295. Dijk, veiling Jan van, 266. Dijk, Philip van, schilder, 296. Dijl, van, veiling, 215, 216. E. Echten tot den Ouden Ruitenburch, de weduwe [van], 195. Eckelboom, Berent, vaandrig, luitenant, 114, 193. Eckelboom, Hendrickien de Jager, weduwe van Gerrit, 190. Eckmeyer, 214. Edam, 18. Ederheimer, 277. Edinburg, 207, 210, 252. Ee, 12, 137. Eeghen, verz. mr. Ch. van, 243. Eeckholt of Ee[c]khout, Gerbrand van den, 93. Eekhout, Hendrik, med. doet. 128, 129. Eekhout, Hermannus Martinus, kapitein, 128. Eekholt, Jan Roelofsen, schepen van Kampen, n6, 180, 181, 183, 184. Eeckholt of Ee|c]khout, P., 55. Eeckholt, P[i]eter, Schepen van Kampen, 163, 164. Eeckhorn, zie Eickhorn. Eefde, XVII. Eekhout, zie Eeckholt. Eelking, veiling Freiherr von, 280. Eerlandt, Jenneken, 175. Eetse, weduwe van „metselaer”, 160. Egbertjs], Aeltgen, 165. Egbertjs], Jannegen, 165. Egberts, Tonnis, 8. Egberts, Rutger, 8. Egmond, jhr. Albert van, 17. Egmond, de abdij van, 18. Ehlers, mevrouw Geheimrat, 283. Eickhorn, mr. Hendrick, „glasemaker” te Zwolle, 62. Ekkers, veiling mevrouw Geheimrat, 252. Elberfeld, 122. Elburg, 9, 100, 177. Elgersma, veiling M., 258. Elizabeth van Engeland, zie Engeland. Ellecom, 1,7, 9. Ellema, Pomponius, rector der Latijnsche school te Alkmaar, 19. Ellinckhuysen, veiling, 247, verz. 275, 282. Ellis, zie Whittaker. Elout, veiling Corn., 278. Elseneur, 72, 74. Elven, Peter van, 15 4. Embden, 11, 155. Emden, veiling H., 226. Empe, 106, 184. Ems, Andries, van, 127. Endhoven, 218. Engberts, Gheesken, 37, 156. Engeland, de koning van, XVII. Engeland, Elisabeth van, gemalin van Frederik V van de Pfalts, dochter van Jacob I, 67, 69, 7°, 79. 245 • Engeland, Jacob I, koning van, 69, 245. Engeland, 17, 36, 69. Engelbert, veiling, 217. Engelberts, 218, 272, 273. Engelen, de heer G. A. van, 128. Engert, Erasmus von 232. Engwierum, 12, 137. Enk, de, 177. Enkhuizen, 57, 168, 169. 204, 222. Ens, 112, 194. Enschede, 299. Episcopius, Simon, 22. Erckelens, Rutger, schepen van Kampen, kerkmeester, ii 3, 194, 195. Eril, zie Melzi. Erkelenz, 7. Ede—Drax, veiling W. E. S., 229. Ermitage, de, 283. Ernst Casimir, prins, 69. Escallier, legaat, 207. Esdaile, verz., W., 247, 252, 253, 280, 285. Espiere, Steven I’, 173, 174. Esselinck, Anneke, 155. Esselinck, Geertruyt, 155. Esselinck, Hendek, 154. Esselinck, Jacob, 155. Esselinck, Johan, 154. Esselinck, Odilia, 155. Esselinck, de erfgenamen, 36. Essen, Frerick van, „richter tot Arnhem ende in Veluwen zoom”, 104, 180. Essingh, veiling A. J., 227, verz. 235. Europa, 204. Everdingen, E. van, 261. Everts, Gerdtjen, weduwe van Jan Rycken, 190. Everts, Jacob, ziekenbezoeker, 104, 181. Evertsz., Steven, sergeant. 43 Evertsen, Albert, 190. Exfordt, 218. Eyl Sluyter, veiling H. van, 271. Eynden, Roeland van, 79, 115. F. Fabricius, Abrahamus, predikant te Kampen, 127. Fabricius, Brechta, 127. Fabricius, Cornelius, J. U. D., 127. Fabricius, Geertruyda of Geertmydt, no, 127, 135, 192. Fabricius, Isbrandus, predikant te Deventer, 127. Fabricius, Isbrandus de Jonge, predikant te Medemblik, 127. Fairfax Murray, veiling C., 246. Fall, Leo, 205. Fanshawe, veiling William, 230. Feitama, S., 79. Feitama, veiling S., 240, 256. Feldsberg, 210. Femmegien of Femmetje, eerste vrouw van Peter Lambertsz. Vekemans, rector, 15, 16, 18, 19. 23> 29> 4°, 52» i32- Fenema, C. H. van, XVII, 174, 290. Filips Willem, prins, 69. Flersheim, verz., 300. Floh, geb. von Loewenich, Maria, veiling, 226. Floris, Frans, 65. Floris, Geert, bouwknecht, 176. Florisz., Balthasar, 26. Fockes, Symon, 66. Fodor, Museum, 242. Fokke, veiling J., 216. Fokke, Symon, graveur en verzamelaar, 65, 83, 86, 200, 241, 247, 252, 256, 257, 272, 276, 279, 289-... Fokke, veiling S., 244, 247, 252, 263, 264, 276, 279. Folgersz., Sr., Jan, lakenkoopman te Amsterdam, 57, 169- Folkestone, viscount, 209. Foreest, mr. Jacob van, 16. Forsmann, F. G. J., stadtbaumeister te Flamburg, 208. Foucquet, F. J., 213, 214, 241, 259, 265, 266. Francken, de schilders, 80. Francken, Frans —de oude, 175. Franckenstein, zie Goll. Franken, D., 69. Franken Dz., D., 289. Franken, dr. D., 82. Frankfort a. d. Main, 226, 227, 252, 280, 281, 282. Franckin, Flendrik, 74. Franeker, 68, 137, 170—172, 174. Frankrijk, 4, 50, 133. Fratacolla, veiling J. 8., 271. Frederik Hendrik, prins van Oranje, 45, 69, 87, 211, 245, 295- Frederik V van de Pfalts, koning van Bohemen, bijgenaamd „de Winterkoning”, 66, 67, 68, 69* 79> 83. 86> 87> 89> 280. Frederik V van de Pfalts, 200, 232, 245, 289. Frederiks of Frerix, Symon, apotheker, 44, 45, 49, 132. Frederiksborg, het slot, 74, 75, 77, 83. Freiburg im Breisgau, 227. Freise, Kurt, 74. Frelis, 272. Frenckzen, Jan, 156. Frerix, Anne, 110, 192. Frerix, zie Frederiks. Freuer, veiling, 226. Freund, prof. W. A., 221. Friedlander, Max J., 82. Friedrich August 11, koning van Saksen, 280. Friesen, veiling von, 298. Friesland, XVII, n—l3, 17, 24, 35, 43, 45, 49, 51, 107, 132, 137, Hof van 160, 161, 171. Frimmel, dr. Th. von, 80, 204, 232, 300. Frisius, 123. Füssli, H. H., 80. Fye, vrouw van Reynken Avercamp, 5. G. Gaem, Abel, koopman te Amsterdam, 28, 29, 151, 152. Gaem, Adolph, 152. Gaem, Anneken, 29, 152. Gaem, Betgen, 28, 29, 151, 152. Gaem, mr. Henrick, 29, 152. Gaem, Heyltgen of Heyltken, 29, 152. Gaem, Hillegen, 29, 152. Gaem, Jacob, 29, 152. Gaem, Maria, 29, 152. Gaem, Roelandt of Roloff, 29, 152. Galema, Tytus van, 99. Galgeveld, het, 271. Galle, Philips, 175. Gansneb, zie Tengnagel. Ganymedes, 284. Garschagen, 0., kunsthandel, 119, 299. Gatacre de Stuers, mevrouw A., 206. Gatliff, zie Hoey. Gaussig, 233. Geel Bennigsen, veiling J. de, 221. Geelkerken, Pieter, 76. Geer, verz. baron de, 236. Geerdinx, Artus, klokspeler, 76. Geerts, Magdalena, weduwe van Pieter Smit, 28, 151. Geertsz., Willem, 107, 187. Geesken in het ziekenhuis, 175. Gelde, Elisabeth ten, 101, 102, 134. Gelde, Jan ten, 101, 102, 134. Gelde, Pieter ten, 101, 102, 134. Gelde, ten, de kinderen, 111. Gelder, J. J. de, 245. Gelder, dr. H. E. van, 15, 16, 17. Gelder, J. G. van, 120, 203, 232, 233, 235, 286, 289. Gelder, N. F. van schrijver, 120, 203, 232, 233, 235, 286, 289. Gelderland XVII, 1,2, 4, 104, 105, 138, 140, 181. Gelekerck, Pieter, 65. Gelre, 5, 9. Gelre, Karei van, hertog, 9. Genderingen, 2. Gent, 227. Genua, 89, 207. Gerlitz, 215. Gerrits, Aeltien, vrouw en weduwe van Henrick Vestrinck, vrouw van Barent Avercamp, 105—107, 109, 110, ii2, 126, 135, 183—186, 190—192. Gerrits, Beatrix, 70. Gerritsen, Hendrijck, 126. Gerritsen, veiling, 277. Gerritsz., Hessel, 88, 89, 91. Gerritsz., Jan, 109, 189. Gerrits[sen]z., Johan, 98, 176, 178. Gescher, 106, 107, 128, 135, 185. Geus, Gerrit Diercksz., 27, 149. Gheens, Henneken, 174. Gheertssen, Hendek, „der stadt loeper van Swoll”, 154. Gheertsz., Herman, 155. Gheyn, J. de, 243. Ghijsberts, zie Gijsberti. Gildemeester Jansz., veiling Jan, 252, 268, 269, 283. Glasgow, 298. Glauwe, jhr. Gerrit Gracht, 161. Glauwe, jhr. Hendrick, 62. Glauwe, Jacob, 29, 152. Goa, veiling dr., 252, 283. Goblé, 267, veiling S., 268. Goch, zie Gogh. Gockinga, verz., 251. Godefroy, veiling, 275. Godesberg, 207. Gogh of Goch, van, 45, 249, 274. Gogh, veiling W. van, 243, 276, 286. 21 Goemare, Joost, 76. Goertz., Francke, 163. Goessensz., Herman, 37, 156. Goetsbergen, Jacob van, 40. Goir, de, 9. Goldsche, dr. Joh., 233, 249, 286. Goldsmid, veiling Neville D., 284. Goldschmidt, veiling R. Pb., 249, 252, 280, 282. Goldsmidt, veiling dr., 230, 231. Goll von Franckenstein, verz. J., 243, 252, veiling 273, 283. Gonzaga, veiling, 236. Gooi, Johan van, 78. Goosen, Engbert, 161. Gooszelink, Evert, 70. Gorinchem, 224. Gorssel, XVIII. Gosche van Oudshoorn, veiling J., 264. Goswinus, Thomas, predikant, 40. Goting, Beemd Albertszoon, 9. Göttingen, 252, 283. Gottschald, legaat, 298. Goudstikker, I. XVII, 89. Goudstikker, firma J., 204, 235, 298. Goudstikker, tent., 205—206, 222. Goudtsmith, Simon Simonssz., 149. Govartssz., mr. Gerrit, 155, 156. Govertss., Govert, 63. Goyen, Jan van, 83. Goykerus, Jodocus, predikant, 11, 35, 36. Graafschap Zutphen, de, 13, 70. Grafhorst, Gerbrant Claessen van, 193. Graham, veiling H. R., 229. Grahl, verz., 248. Grand Ry, veiling A. von, 235. Graupe, firma Paul, 56, 233, 249, 279, 280. 's-Gravenhage,XVl, 13, 16, 18, 45, 66, 67, 69, 71, 75, 87. 95. lo6> 1 x9> x4*. x 75. iB4. x 99. 204—206, 211, 221—223, 252, 234, 243,245, 249, 262, 263, 277, 283, 286, 289, 294—296, 29g, 301, 302, Graswinckel, jhr. mr. D. P. M., 5, 142. Gravius, Oene, notaris te Leeuwarden, 49, 160. Grebber, Franz Pietersz. de, 76. Greebe, veiling F. W., 264. Greente, de, 176. Greve, Gerritjen, 139, 172. Greve, Gijsbert, 139. Greyffenswerth, zie Schneiders. Groenendoelen, zie Troost. Groningen, XVII, 50, 67, 68, 88, 107, 133, 138, 171, 186, 199, 205, 223, 243, 281, 290. Groot, veiling A. de, 223. Groot, veiling S. de, 223. Groot, dr. C. Hofstede de, XVI, XVII, 83, 94, 119, 121, 199, 201, 203—210, 220, 221,223,225— 231,233—236, 240, 242, 243, 246, 249, 251, 253, 275, 276, 283—287, 299, 301. Groot, dr. P. C. Hofstede de, predikant der Hervormde gemeente, XVI. Groot-Brittanje, 200. Groot Janin, veiling de, 300. Groote, Karei de, 4. Groote beek, de, 4. Grosse, Rolph, 65, 83. Grosso, 207. Grote, 247. Grotingh, Anna, 93. Gruiter of Gruyter, 213, 216—218, 269, 272, 273, 277, 285. Grunde, Abraham van den, med. doet., 109, 189. Grijp, veiling van der, 225. Gsell, veiling F. J., 232. Guérin, commis, 296. Guimbail, veiling, 203, 221. Gutekunst, H. G., 285. Gijsberti [Ghijsberts], jacob, notaris te Amsterdam, 149. Gijsberts, Geerden, 48, 160. H. Haan, veiling P. de, 258, 286. Haarlem, i, 15, 17, 44, 52, 66, 69, 72, 143, 199, 200, 203, 205, 209, 218, 221, 225, 224, 234, 244—246, 265, 277, 278, 284, 288, 289, 294, 296. Haarlemmermeer, de, 241, 263, 272, 289. Haarlemmerpoort, de, 274. Haas, veiling Abr. de, 217, 272. Haatland, het, 176, 187. Habich, E., veiling, 208, 285. Hacker, veiling, 227. Hackney, zie Amherst. Haeckensland, 100, 179. Haeckx, zie Kaeckx. Haemaecker, 296. Haer, Hermen ter, 36, 154. Haerlem, Frans Pietersz. van, 76. Haerst, Claes van, 178. Haesecamp, Fredrick, 191. de Hagen, voorstad van Kampen, m, 163, 177, 187. Hageraats, J., 205. Hagenbroek, het, 163. Haghe, Jan van der, 27, 150. Haina, 128. Halbertsma, dr. J. H., 232. Halbertsma, verz., 205. Haldcrs, Melsen [Melchior], alias de Stomme, schilder, 175. Halewijn, Johan, burgemeester der stad Harderwijk, na, 194. Hall, veiling J. C. van, 271. Hall, Elisabeth van der, vrouw van Pieter van Hitsfeit, 49. Hall, Frederik Simons van der, 49. Hall, Machtelt van der, 49. Hall, Maria van der, 49. Hall, Simon Frederiks van der, 132. Hallesloot, de, 245. Halteren Jan van, 50, 51, 160, 161. Halungius, zie Beukelaar. Hamaland, de gouw, 5. Hambrouck, veiling P. L., 230. Hamburg, 44, 89, 199, 208, 226, 240, 252, 282, 289, 301, 302. Hanck, de mit den Oort, 106, 184, 187. Hanecamp, Lambertus, predikant te Staphorst, 48, 159. Hanfstaengl, Franz, 207, 250, 251. Hanius J. U. D., Franciscus, 55, 108, 164. Hannover, 253. Hantum, 11, 36, 137. Harbartz., Lens, 176. Hardenberch of Hardenberg, Antieken Everts van, 37. 15 5- Hardenberch, Johan van, vaandrig, 46. Hardenbergh, A. van, 191. Hardenberg, Lubbert van, 37, 53, de erfgenamen van 170. Hardenberg, Mette Lubberts van den, 57, 165, 166, zie Brandenburg en Lubberts. Hardenberg, Rutger Schmit van den, zie Smitt. Hardenberg, 188. Harderwijk, XVIII, 9, 13, 20, 69, 73, 100—112, 134, 138, 140—143, 194. Hardy, veiling E., 226. Harich, 54, 163. Harinck, Gerrit Jacobsz., weesmeester, 63. Harlingen, 11, 44. Harmens, Marten, ontvanger, 160. Harn, Johan van, muntmeester, 193. Harrington, 225. Harrod, veiling C, 229. Harssevoort, veiling A., 288. Hartevier, Jacob, apotheker te Zwolle, 98. Hartogh, 101. Hartogh, Lambert M., diaken, 117. Hartsen, Abigael, 127. Hartsoeker, veiling Th., 222. Hartsuycker, Albert, 35, 152. Hasselaar, veiling mr. Nicolaas Cornelis, 211, 295. Hasselt, 12. Hattem, XVIII, 9, 13, 107, 138—143, 172, 173. Haubold, verz. dr., 298. Hausmann, verz., 247. Havard, Henry, 80. Ha velaar, Just, 90. Havercamp, Henric, 10. Havercamp, Johannes, 7. Havercamp, Lambert, 159. Havercamp, 235, 243. Havercamp, zie Hanecamp. Haverkamp, ten, het goed en het huis, 2. Haverkamp, Albert, 70. Haverkamp, Johan, 70. Haverkamp, Melchior zum, 70. Heberle, J. M., 208, 280. Hechingen, zie Hohenzollern. Hecht, 296. Heda, 174. Heeckeren, van, 7. Heeckerenkolk [Heeckerkolck], de van, 7, 8. Heede of Herden, Anna van der, 73. Heede of Herden, Philips van der, 73. Heel, verz. M. G. van, 299. Heemskerk, 261, 265. Heemskerk, veiling wed. D., 278. Heemstede, zie Beels. Heemstede, zie Berch. Heenk, 224. Heerde, Derk van, 138. Heerde, Gerarda van, 173. Heerde, Gerhardina van, 138. Heerde, Harmen van, 159. Heerde, Johannes van, 139. Heerde, 45. Heerlen, 139. Hees, dr. C. A. van, 204. Heiden, Margareta von, 70. Heilige Geest-gasthuis te Deventer, het, 7. Heimsoeth, verz., 66, 240. Heirlooms, zie Sowerby. Helmolt, 268. Helmont, van, 288. Hekendorp, zie Dam. Heker, Elyer van, 10. Heil, Albert van der, 173. Helmichsen, Peter, rademaker, 108, 190. Hemert, vaandrig [van], 188. Hemmen, zie Lynden. Henderijcxsen, Pieter, 70. Hendricksz, joffer Hermanna ter Berchorst, weduwe van Johan, 155. Hendrik 111, Roomsch-koning, 5. Hendrik, zoon van Frederik V, etc. en Elizabeth van Engeland, 245. Hendriks, 224, 267, 270. Hendrixen, Reyger, 160. Henricksz., Reyner, 55, 163, 167, 168. Henricksz., Thonis, 176. Henricksen of Henricksz., Tijman of Tymen, 53. Henricksz., Derck, 45. Henrickz., Wulff, 156. Henrixen, Jan, 55, 161. Hengelo, G., 1, 4. Hengelosche beek, de, 4. Henkel, M. D., 85, 241. Hensbergen, Johan van, 152. Hensbroek, zie Duivenvoorde. Hense, J. St., 208. Herden, zie Heede. Hermanni, ds. Johannes, predikant te Ens op Schokland, ii 2, 194. Hermannstadt, 233. Hermenssen, Gheert, 154. Hermsen, Philips, burger te Groningen, 107, 186. Hermsz., Jan, 191. Herms[z], Willem, 191. Hernnsheim, 243. Hermyt, Carel I', 65. Herweyer, Aper, schepen van Kampen, 163, 164, 195. Herzog Anton Ulrich Museum, 286. Heseltine, J. P., 86, 90, 253, veiling 249, 276. Hesselz., Claes, 155. Hessen, 49. Heten, buurtschap, 1. Hetzfeld, 49. Heupe, de, m. Heyblocq, Jacobus, 93. Heybroek, veiling J. W., 278. Heyde, Clamer ter, 54, 113, 133, 164, 195. Heyl, verz. vom, 210, veiling M. vom, 243. Heylinc, Lieven, notaris te Amsterdam, 22, 27, 29, 30, 150—153, 157. Heynen, veiling J. U. van, 270. Hibbert, verz. G., 255. Hierden, 142, 143. Hilbrants, mr. Abel, 151, 154—156. Hildburghausen, 128. Hillerpd, 75. Hills, verz. Gordon B. G., 210. Hilversum, 206. Hind, Arthur M. M. A., XVII, 252. Hirsch auf Gereuth, veiling J. J. von, 227. Hirschmann, dr. Otto, 83, 245. Hirt, 75. Hitsfeit, Elisabeth van der Hall, vrouw van Pieter van, 49. Hobbema, Meindert, 174. Hoberinck, Dirck de weduwe van, 186. Hóber[d]inck, Evert Evertsen, 104, 105, 107, 181, 182, 184—186. Hoberdinck, Hermen Evertsen, 103, 106, 109, 135, 184. Hoberdinck, Jacob, 103, 135. Hober[d]inck, Mechteld, eerste vrouw van Barent Avercamp, 103—106, 115, 135, 181, 182, 184—186. Hober[d]inck, de familie, 106. Hodges, Charles, 216, 283. Hoebergh, het goed, 2. Hoeclum, van, 140, 143. Hoeclum, Cecilia van, weduwe van Hendrik de Wolffs, vaandrig, 142, 143. Hoeclum, Derk van, 141, 142. Hoeclum, Jacob van, 141. Hoek, veiling Jacob van, 210, 295. Hoeken, veiling M. van, 222. Hoemaecker, jhr. Severijn, 101. Hoet, Gerard, 199, 211, 222, 225, 295, veiling 277. Hoeve, de, 106, 184. Hoeve, veiling mr. D. ten, 214. Hoeve, Jan van der, 159. Hoey Gatliff, veiling mrs. William, 229. Hoff, Albert, secretaris van Kampen, 48, 163, 168, 193, 194. Hoff, J., 59, 168. Hoffman, 101. Hofmann, dr. Carl, Justizrat und Landrichter, 281. Hogguer, veiling P. J., 217. Hohenzollern—Hechingen, verz., 235, 250. Holland, 69, 81, 295, 296, wapen van, 205. Holland, Hof van, 148—150, 152, 157. Holm, Hendrik, 75. Holmberg de Beckfelt, veiling mevrouw O. C., 223. Holstechius, Casparus, predikant, 39—41. Holstein, 278. Holte, Herman ten, apotheker, m. Holte, Johanna ten, 99. Holtsende, Peter van, de erfgenamen van, 37, 156. Holzmann, veiling Adr., 220. Hommel, dr. A., 204. Honaers, Jan, 8. Ho[e]ners, Gerrit, 8. Honersgoed, het, of het goed Honning, 8. Hondecoeter, Isabella de, 294. Hondecoeter, Melchior de, 294. Honning, zie Honersgoed. Honthorst, 70. Hoochstraten, Henricus van, secretaris van Kampen, 156, 163, 165. Hoochstraeten, Hendrick van Junior, 183. Hoofd, zie Penninck. Hoofdman, verz. 274. Hoofman, veiling jvr. M., 246. Hooft, verz. C. G. ’t, 243. Hoog, zie Stokbroo, 224. Hooge Huis het, kasteel te IJselmuiden, 88, 209, 272. Hoogendijk, D. A., XVII. Hoogendijk, firma, 75, 119, verz., 243, veiling 276, 300. Hooge pasch, de, 8, 9. Hoolboom, J., 183. Koolboom, Reyner Jansz., schepen van Kampen, 49, 170, 180. Hoorn, 17, 224. Hoorne, Walburg van Nieuwenaar, gravin van, 17. Horstink, veiling W., 224, 234. Houbraken, Arnold, 78. Houck, H., verz., 206. Houten, van 219. Houtkamp, veiling H., 210. Hövel, Ernst, 70. Hoverdien, Christina Evertsdr., 137, 138, 171. Howorth, veiling Henry H., 230. Hudde, Arent, 99. Hudde, Henrick, 72. Hudde, Rotger, 15 6. Huerninck, Eustachia, 99. Hugenpoot, Hermina van, 139. Huguier, 296. Hugo, Hendrick, brouwer, 54, 133, 163. Huldschinsky, veiling Oskar, 56, 86, 249, 279, 280. Hulsen, veiling A., 219. Hülsmann, dr. 300. Hulswit, 216, veiling J., 217, 219. Humalda van Eysinga, veiling jhr. mr. R. L., 225. Humphry Ward, T., 207. Hummelo, 4. Hummelosche- of Groote beek, de, 4. Hunthum, mejuffrouw Catharina van, 257. Husly, veiling J. 0., 215. Huuswart, Cornelis Ariensz. van, notaris te Amsterdam, 27, 148, 150. Huygensz., Pieter, 74, 76. Huysman, Herman, 28—30, 151, 155, 154. Huysman, Saerken of Sara, 28, 29, 41, 151—154, 158. Huysman, Susanneken, 30, 154. Huyssen van Kattendijke, ridder, 205. Huysum, veiling J. van, 256. I. Idsinga, 273. Immerzeel, 80, 81, 115. Ingen, Allegonda van, 99. Ingen, Berentken [Berendina, Bernardina] van, 99, 178. Ingen, Catharina van, 99. Ingen, Claesken of Claessien van, 99, 100, 179. Ingen, Elisabeth of Lijsbet van Jurriensdr., vrouw van Peter Avercamp, apotheker, 43, 6l> 95. 97—99. io3. !34, i7°. i78. 179- Ingen, vrouwe Elisabeth van —, weduwe van capitein Sloot, 108. Ingen, Frangois van, schepen van Kampen, 189— 192, 195. Ingen, Joachim van, 99. Ingen, Judith van, 99, 101, m, 178. Ingen, vrouwe Judith van —, weduwe van burgemeester Arent of Arnold Witte[n], 108. Ingen, Jurrijajen of Juliaen van, 99, 134. Ingen, Metken van, 99. Ingen, Mette van, 99. Ingen, Pelgrum van, 99, 128. Ingen, Roelof of Rodolf van, 59, 98, 99, 169, 170, 178, 179. Ingen van, 12—14. Ingen, van, familiealbum, 99. Isaacksz., Isaack, 72, 74. Isaacksz., Johannes, later Joannes Isacii Pontanus genoemd, medicinae professor aan de Illustre school te Harderwijk, 72—74. Isaacksz., Pieter, schilder, 62—66, 72—78, 83, 86, 200, 289, 294, veiling 211. Isebrants, Jan, 183. Isendoorn a Blois, verz., 241. Isendoorn a Blois, de Cannenburg, veiling, 274. Isendoorn a Blois van Cannenburg Salting, veiling baron, 302. Italië. 63. J- Jacob I, koning van Engeland, 69, 245. Jacob, mr. „in het benedenschool”, 147. Jacobs, Aeffgen, 29. Jacobs, Triene, 51. Jacobs, Truyde, 53, 133. Jacobsz., G., 65. Jacobsz., Hen[d]rick, 114, 175. Jacobsz., Jacob van Antwerpen, 40. Jacobsz., Triene, 161. Jaffé, verz. dr. Alfons, 206. Jager, Hendrickien de, weduwe van Gerrit Eckelboom, 190. Jan, mr., schoolmeester, 16, 17. Janin, zie Groot. Jans, Anna, 95. Jans, Annechien, 51, 161. Jans, Elsghen of Elsien, vrouw van dr. Evert Avercamp, 50, 51, 61, 133, 161, weduwe, 160, 170. Jans, Geesken, 191. Jans, Greetien, 106, 185. Jans, Henrickien, 51, 161. Jans, Louwe, 183. Jans, Machtelt, 191. Jans, Marrigen, 51. Jans, Tryne, 154. Jans, mr. —, stalmeester, 177. Jansen, veiling, 220, 300. Jansen, Gerrit, 101. Jansen, Jan, wever, 178. Jansen of Jansz. Louwe, raad van Kampen, 116, 161. Jansen, Prosper, 98, 178. Janssen, August, verz. 204, 298. Janssen, Clara, 172, 174. Janssen, Roeloff, 177. Jansz., Helmich, 174. Jansz., Hendrick, 65. Jansz., Jan, glasschilder, 76, 156. Jansz., Marrigen, 160. Janszen, Lamhert, 98, 177. Janszen, Maler, 176. Jargharson, procurator te Zutphen, 186. Jelgerhuis, veiling, 218, 278. Jelle, Johan, muntmeester, 105, 185. Jelsum, 12, 137. Jodoci, Peter, secretaris van Kampen, 159. Joesten, Jan, 109, 189. Joestz., Johan, 39. Jolle, veiling P. J. le, 219, 273. Jolles, veiling J. A., 252, 274. Jongh Az., veiling D. de, 270. Jongh, Johanna de, 298. Jonquet, veiling H. D., 285. Joosten, Gerhardt, m, 193. Joestz., Peter, 156. Johan de stalmeester, 176. Johan Ernst, prins, 69. Johan Lodewijk, prins, 69. Jongh, Johanna de, 81, 82, 116, 117, 196. Jordan, veiling M., 281, 282. Joseps, Hester, 25, zie Mostaert. Josi, G, 80, veiling, 271. Juncker, Arent, schout van IJselmuiden, 110, 189, 192. K. Kaeckx [Haeckx ?], Judith, weduwe van Jochem Avercamp, 102, 134. Kampen, de prins van, 128, 129. Kampen, Hendrik van, 227. Cuerbeecke, Albert van der, 37. Kampen, XV—XVIII, n, 12, 14, 18,25,29,33—36, 38—44, 46, 48—50, 53, 54,56—59,61,62,68, 7°, 73» 74. 78—82, 84—89, 92—94, 97—io9. in—ll3» 115—IJ7> I 2I> 123> 124> I 2^—129> 132—135, 138, 151, 154—162, 164, 165, 167, 168, 170—177, 179, 182—189, 191—196, 203—212, 220, 232, 240, 242, 245, 247, 253, 254, 256, 264, 271, 274, 277, 279, 287, 295, 296, 298—300, 302. Kampen, van, 257, 286, zie Campen. Kampereiland, het, 176, 187, 210, 298. Kamperpoort, de, 98. Kamperveen, 127. Kamperveen, de schout van, 112. Kan, Dirck Claes, 65. Kant, Martha, 139. Karei van Gelre, hertog, 9. Karei de Groote, 4. Karei de Kale, 18. Karei V, keizer, 9. Kat, veiling Arn. de, 222, 245. Kat, veiling H. de, 278. Kate, veiling H. ten, 215. Kate, veiling H. F. C. ten, 220. Kattendijke, zie Fluyssen. Kay, verz. Arthur, 298. Keiser, Henrick, 102. Keilen, J. Phil. van der, 290. Keiler, veiling von, 227. Kempe, Adam, 110, 192, 193. Kenyon Slaney, veiling F. G., 283, Keppel, Jan, 191. Keppel Foxsz., Co melis van, 60, Ketel, Bernhard, kapitein, 139. Ketel, Cornelis, 65, 72, 76. Ketel, Richard, 128. Keukenhof, huize, 205. Keulen, 106, 208, 227, 228, 235, 280, 299. Keur—Flessen, 128, Keyser, Aert de, schrijnwerker, enz., 72. Keyser, Flendrick de, stadsbouwmeester, 72. Keyser, Henrick, 17. Keyzer, 219. Kingma, zie Beyma. Kip, zie Taelman. Kistemaker, Herman, 174. Kistendr., Neel Claes, uitdraagster, 148. Kixsim, Jasper van, 174. Kleef, 45. Klein, Jean, 233. Kleinberger, Fr., 207. Kleinmann, H., 246. Kleykamp, kunsthandel, 233. Klinkhamer, 279. Klinkosch, veiling Josef Carl Ritter von, 232, 285. Knecht, veiling J. G. 8., 280. Knegtjes, 261, Kneppelhout, veiling J., 243. Knoop, veiling J. H., 287. Knowles, zie Pkcairn. Knuttel, G., 91. Koecamp, de, 106, 184. Koenigs, F., 44, 205, 245. Kolp, 211, Komter, koopman te Amsterdam, 208. Koninckx, veiling G., 226. Konouw, 257. Kopenhagen, 203. Kops, veiling W. P., 241, 268, 270. Koster, veiling A., 282. Koyer, Jan Gerritsen, 192. Kramm, Christiaan, 80, 115, 174. Kreinck, 11. Kreutzlin, veiling, 226. Kröller—Müller, mevrouw H., 119, 199, 205, 243. Kronenberg, verz. dr. A. J., 206. Kruse, Claes, 37. Kruseman, veiling J. D., 221. Kuerbeecke, zie Cuerbeecke. Kuhnen, verz., 287. Kuyck, zie Cuyck. L. Laars, veiling Michiel, 257. Laborderie, zie Labrouhe. Labrouhe de Laborderie, veiling A. de, 221. Laclé, 278. Laing, L. L. D., David, 207, 252. Lambers, veiling Jan, 214, 264. Lambert, 248. Lambert, mr. „in quinto”, 147. Lamberts, Lambertje Dirksdr., 143. Lambertsen, Hillegien, 183. Lamme, 224, 274. Lammers, 219, 258. Lamotius, Joannes, predikant, 39, 40. Lancey, veiling C. V. de, 276. Lanckoronski, verz., 300. Land, veiling van der, 213. Langaard, verz. Chr., 209. Lange, Herman, 164. Lange Pier, zie Pietersz. Lange van Wijngaarden, veiling B. A. C. de, 224. Lange, zie Vosmeer. Langen, veiling A., 230. Langen, Rodolph of Ro[e]lof van, schepen van Kampen, 104, 116, 173, 180, 181, 193. Langerhuizen, tent., 241, verz. 245. Langerhuizen Lzn., veiling P., 241, 246, 276. Lankere, van, 272. Lanna, veiling A. van, 285. Lannoy, veiling L. H., 276. Lans, veiling 8., 219. Lantsdouwe, Jan van der, 195. Lantzijnck, Wilhem, 8. Lanz, verz. K., 300. Laranche, veiling F., 236. Lastman, Agnietje, 77. Lastman, Pieter, 74, 76, 77. Laszman, Beatrix Peters, ook Beatrix Berents, 70, 174. Laszman, Claes, 174, Laszman, Johan, 174. Laurens, Maria, in. Lauwerens, Claes, 181. Lauwers, veiling J., 215, 216. Lauwick, jhr. Laman van der, 172, 173. Leembrugge, verz., 221. Leembruggen Jz., veiling G., 246, 252, 274. Leeu, van, 267. Leeuwarden, n, 12, 44, 45, 49, 132, 137, 138, 155, 160, 174, 232. Leeuwarderadeel, 12. Leeuwendael, zie Lievendael. Leiden, 15, 18, 50, 72, 74, 135, 138, 224, 232, 234, 241, 243, 245, 249, 278, 283. Leipzig, XVII, 67, 124, 199, 208, 228, 235, 240, 249, 252, 279—285, 298. Lelie, veiling J. A. A. de, 219. Lemker, Arent Jan, advocaat, 129. Lemker, Rensia, 129. Lemker—Muller, mevrouw douarière mr. F., 205. Lempertz. Senior, veiling bij, 227, 228. Lempertz’ Söhne, H., 280. Leningrad, 203, 283. Lennor, veiling, 236. Leonardis, Paulus de, 161. Lepke, Rudolph, 223, 226. Lequesne, 296. Lerius, Th. van, advocaat, 80, 174, 175, 233. Leth, de, 257. Leuven, 15. Leuvenheim, 5. Levy, 227. Leyden, veiling mr. D. baron van, 270. Liechtenstein, verz. vorst van, 210. Lilienfeld, 208. Lier, Petronella van, 117. Limbeek, 217, veiling J. J. van, 218. Liphart, verz. R. von, 245, 279. Liphart, veiling Samuel, 249, 280—282. Linden, Hendrick [Janssen] van der, 102, 107, 134, 184. Linden [Lynden], Henry de Collart, van, 193. Lievendael, jhr. Hendrick van, 106, 184. Lievendael [Leeuwendael], jhr. J[o]an van, 104, 180, 181. Limburg en Bronkhorst, Otto graaf tot, 8. Lippmann, verz., 206, veiling Fr., 226. Lippmann—Grote, 247. Lisse, 205. Lissingen, veiling de, 231, 296. Lochteren, 11. Lock, Adriaen, notaris, 94. Locquet, veiling P., 213. Lodensteyn, Jacob van, 149. Lodewijk XIII, 231. Lodi, zie Melzi. Loenen, mr. Henricus van, 139. Loewenich, zie Floh. Lohmeyer, veiling, 228. Londen, XV, XVII, 74, 81, 82, 88, 123, 199, 204, 205, 208, 228—231, 233, 236, 242, 244, 246, 252—255, 283, 290, 298—300, 302. Longford Castle, 209, 210. Loon, zie Beels. Loosen, zie Snouck. Looy, S. L. van, 242. Loquet, veiling Steph., 223. Lose, joffer Berent, 99. Loudun, 50. Louis, St., 204. Louwerman, dr., 179. Loys, Jan, 174. Lubberts, Mette, 57, 165, 166, 167, zie verder Brandenburg en Hardenberg. Lubbertsz., Lubbert, 51, 161. Lucasz., Hermen, m, 193. Lucassz., joffer Alijdt Momme, weduwe van Willem, 37, 156. Lucassz., Mechtelt, 37, 156. Lucca, 88, 209. Luckner, Graf, 235. Ludeling, 218. Luesse, Sweer, 55. Lugt, F., XVIII, 66, 119, 232, 240, 245, 246. Luik, 233. Lupp, 70. Lulofs, Albert, 139. Lulofs, Samuel, 139. Luycx, Pieter, 76. Luytterdinck, 106, 184. Luzern, 299. Lynden, Henrick ten, 185. Lynden, J. graaf van, 205. Lynden, mevrouw douarière J. graaf van, 205. Lynden, J. C. E., graaf van, 205. Lynden van Hemmen, veiling F. G. baron van, 219. Lyndejn], zie Lindejn], Lyonet, veiling mr. P., 214. Lysart, Philips, 76. M. Maan, de halve, brouwerij, 247. Maarseveen, 257, 261, veiling H. van, 266. Maartensdijk, XVIII, 66, 232, 240, 245, 246. Maas, zie Bochom. Maas, de, 213, 214, 234. Maas en Waal, het land van, 257. Maaskoop, E., 243. Maastricht, 142. Mainz, 233. Mak, veiling, 221. Makkum, 12. Maler, Jacob, 152. Maler, Marguerita, 37, 155, 156. Mandemakersland, het, 111. Mander, Carel van, 72—78, 86, 91, 174. Mannheim, 209, 210, 252, 285, 300. Manos, veiling Gregor, 230. Mans, Heere, 235. Mansi, verz. graaf, 209. Mansveld, veiling D., 216. Manteuffel, dr. C. Z., von, XVII. Marcel, 209. Marchant, Eleonora Sophia, 142. Marchant, Johan, 142. Marck, 212, 259, veiling J. van der, 259. Marcus, J. E., 287. Maree, veiling H. D. G., 224, 234. Mareez, Jan de, kunstverzamelaar, 76. Marienburg, juffer Margarita Vos, weduwe, 186. Mariens, Anneken, 93. Mariette, Pierre—Jean, 80. Marion, Louis, 1., 236. Marle, Helmich van, waardij n van de Provinciale Munt, 114, 196. Marmontel, 296. Marseveen, zie Maarseveen. Marquelinck, Christophorus, 179. Marsch, Cornelis Arnolt van der, 188. Martens, Odilia, 99. Martin, prof. W., 221. Martin, veiling, 230. Martin, zie Bromley. Mary [Merry], vrouw van Hermannus Avercamp, predikant, n, 137. Mastenbroek, 51, 53, 100, 133, 160, 179. Mastenbroeksche vaart, de, 88. Maten, Floris van der, 195. Matham, Jacob, 75. Mathenes, jhr. Jan van, 17. Mathiesen, Galerie, 203. Maurits, prins van Oranje, 69, 87, 207, 211, 222, 295. Maurit[s]z., Geerloff, 176. Mauthner, verz. Alfred von, 287. Mechelen, 175, 230. Medemblik, 127. Meerbeke, veiling J. J. van, 220. Meerdervoort, zie Pompe. Meerhout, 15, 147, 149, 151, 152, 159, zie ook Vekemans. Mees, zie Dorhout. Meinsma, dr. K. 0., 123. Mellaart, J. H. J., 244. Mellema, Elisabeth, 138. Melzi d’Eril de Lodi, veiling duchesse F., 226. Mendoza, Francisco, admiraal, 75. Menke, veiling J. L., 299. Mensardjt], 217, 272. Meppel, 50, 51, 61, 133, 160, 170. Merct, Jan van der, koopman te Amsterdam, 42, 159. Merlo, veiling dr. J. J., 227. Merula, Paulus, 18, 22, 84. Merveldt, veiling P., 228. Merwede, Hendrik Lodewijk van der, burgemeester, 79' Meseus, Bertelmeus, 174. Metajes of Metoje, 257, 277. Metayer Phz., 257, 260, veiling L., 267, 273. Metz, veiling Jos., 228. Meulen, veiling van der,. 275. Meurs, weduwe J., 211, 294. Meyer, 235, 248, veiling A. 0., 282. Meyer, F., kunsthandel 275, 276, 280, 285. Meyer, Gijsbert, 193. Meyer, Julis, 80. Meyer, J., 298. Meyer, W., 212. Michiels, Rebecca, weduwe van Daniël van der Plancken, ioo. Middelburg, 69, 151. Middellandsche Zee, de, 66, 67, 87. Miethke, H. 0., 232. Milius, Elisabeth, 100. Milius, Elisabeth —, geb. Avercamp, 102, 107, zie verder Avercamp. Milius, Jacobus, apotheker, 4,8, 51, 100, 104, 105, 107, 110—112, 134, 180, 185, 193. Milius, Johannes, 100. Milius, Pieter, 100, 134. Milius, Tilemannus, predikant te Nunspeet, met gelijknamigen kleinzoon, 100, ioi, 134. Milius, veiling L. J., 219. Minne, Jacomina, 110, 192. Mireur, dr. H., 200, 296. Mist, ds. Arnoldus Lambertus de, 129. Mniszech, graaf, 203, 221. Moes, E. W., 67, 81, 94, 119, 241, 242. Moeurs, Jan, 160. Mois, Guillame, 27. Molenaer, Claes, 227. Molenkolk, de, 7, 9. Molkenboer, veiling J. H., 272. Moll, verz., 208. Moll, Sr., veiling E., 299. Moll, veiling H., 227. Momme, joffer Alijdt, weduwe van Willem Lucassz., 37> 155-. Momme, Henrick, 37, 155. Moni, veiling I. de, 278. Moni, veiling L. de, 224. Montag, veiling Jos., 228. Montauban van Swijndregt, veiling H. M., 275. Monté, veiling weduwe Joh. Ph. de, 217. Moock, Jacob, med. doet. te Kampen, 172, 173. Moonen, 12, 127. Morritt, veiling H. E., 283. Morshead, O. F., D. S. 0., M. C., XVII. Mos, 66, verz., 222, veiling A., 240, 277. Moskou, 209, 283. Mostaert, 70. Mostaert, Barbara Jacobsdr. of Jacquesdr., 19, 149. Mostaert, Cathrina, 39. Mostaert, Cornelis, 39. Mostaert, Daniël, 19, 24, 26, 27, 149. Mostaert, David, conrector, 19, 21, 25—27, 148, notaris, 149. Mostaert, Hester of Hester Jozefs, tweede vrouw van Pieter Lambertsz. Vekemans, rector, 19, 20, 23, 25—27, 38, 71, 148, 149. Mostaert, Giulleaume, 18, 19, 26, 27. Mostaert, Jacob of Jacques, 19, 26, 27. Mostaert, Jan, 39. Mostaert, Jozef, 19. Mostaert, Lucretia, 19, 59. Mostaert, Samuel, 39, 41. Mostaert, Susanna, 19. Mostaert, de familie, 29. Mostaert, secretaris, 28, 150, 151. Moulart, vrouwe Lansberg Sophia, weduwe van jhr. Celeman Witte, m. Mühlen, O. v. zur, 279, 282. Muiden, het slot te, 86, 263. Muilman, veiling D., 241, 246, 259, 282. Mulert, zie Moulart. Mülheim, 209. Muller & Cie, firma Frederik, 204, 206, 220, 245, 246, 249, 275, 276, 29B—300. Muller, veiling G., 284, 272, 273. Müller, zie Kröller. Muller, zie Lemker. München, 203, 207, 209, 210, 230, 233, 250, 251, 284. Munnikhuyzen, veiling F., 272. Munster, Aelt van, 51. Munster, Henrick van, 51. Munster, Johan van, 11. Munster, Jurrien van, 51. Munster i. W., 70, 108, 187, 199, 206, 233. Munster, het bisdom, 70. Munster, Aelt van, 160. Munster, Henrick van, 160. Munster, Jurrien van, 160. Murray, veiling Hon. Sir C., 229. Murray Marks, veiling, 229. Mu[s]schenhagen, 98, 178. Myden, Adriaen van der, koopman te Alkmaar, 109, 189. Mijlsten, Hendrickje, 137, 171. Mijnlieff, zie Visser. N. Nachtegael[e], Jan, [de], 39, 149. Naeranus van Neer, Nerius, Abrahamus Servaesz., predikant, 40, 41. Naeranus, Johan, Judith, Sara, kinderen van den predikant Abrahamus, 40. Nagier, 80, 289. Nagier, verz. von, 288. Na[h]men [Elisebeth], Anna Brigette van, 140, 143. Na[h]men, Godofrid Maximiliaen Henrick van, 140. Na[h]men, [johan] Adriaan Bitter van, luitenant, 140, 143. Na[h]men, Theodora Reinera Johanna van, 140, 143. Nanning, weduwe Gert, geb. KatharinaA ver kamp, 70. Nanninga, zie Uitterdijk. Nantes, 209. Napel, Johan ten, 37, 155, 156. Nardus, veiling L., 221. Nassau, graaf van, 46. Nassau, Èmilie van, dochter van Willem den Zwijger, vrouw van Don Emanuel van Portugal, 45. Nassau, graaf Ernst Casimir van, 45. Nassau, graaf Willem van, 45. Nathusius, mevrouw, 89, 203. Nebehay, Gustav, kunsthandel, 249. Nederland, XVII, 4, 69, 74, 199. Nederlanden, de, 72. Nederlanden, de Noordelijke, 15. Nederlanden, de, Zuidelijke, 19. Nedersaksen, 1. Neer, Aart of Arnoud, van der, 81, 82, 94, 235. Neer, zie Naeranus. Nek, mevrouw van, 223. Nemes, verz. M. von, 300. Nepveu, veiling Is., 218, 262, 264. Nerius, zie Naeranus. Neufville Brants, veiling J. J. de, 248. Neumann, veiling L., 229. Neven, veiling, 235. Newton Robinson, verz. Charles, 255. New-York, 204, 209, 236. Neyman, 260, 296. Neyman, veiling M., 284. Nicolle, Marcel, 209. Niesewand, verz., 209. Nieuhoff, veiling N., 261. Nieuland, Adriaen van, 83. Nieuwe Meer, de, 88. Nieuwenaar, Amalia, gravin van, 17. Nieuwenaar, Walburg van, gravin van Hoorne, 17. Nieuwenhuys, 216. Nieu[w]landt, Adraen van, 65, 74, 76, 77. Nieuwlandt Jr., Willem van, 67. Nolthenius, de vrouw van wijlen Georgius, 35. Nomma, 213. Noord-Holland, 115, 127. Noord-Italië, 4. Noorde, C. van, 287, 288. Noordwolde, 12. Noordwijk, 243. Norenberg, Hans Michielsen, 115. Norrion, 212. Nuis, J. U. D., Herman, 189. Nunspeet, 100, 134, 140. Nuwenhuys of Nuwenhuise, 216, 217. Nybroek, het, 139. Nyenhuys, Jan van, 160. Nijhoff, 2. NijhofF, Martinus, 21, 71, 175, 294. Nijland, veiling A. }., 275. Nyman, 225, 257, 261. Nyman, veiling J. D., 215, 241, 248, 252, 266, 267, 273, 283, 286. Nijmegen, 40, 67, 78, 88, 138, 141. Nymegen, veiling G. van, 270. Nijmegen, zie de Stomme van Nijmegen. Nystadt, de, te Zutphen, 11. O. Obdam, zie Duivenvoorde. Obreen, Fr. D. 0., 1, 58, 67, 70, 80, 115. Obreen, Directeur van het Rijksmuseum, 15. Oene, 141—143. Oerder, 227. Oestendorp, Johan [van], 154. Oets, veiling Pieter, 214, 260, 266, 282. o[e]ver, mr. Claes ten, 155. Oirschot, Laurens van, stadsmedicus, 15. Oisterling, de, 9. Olburgen, buurtschap, 5. Oldeboorn, 107, 139, 186. Oldebroek, 169. Oldeholtspade, 12, 13, 61, 137, 170, 171. Oldenbarneveldt, zie Raedt. Oldeniel, jhr. Arent van, 110, 192, 193. Oldenzaal, 62. Oliveira Gastro, veiling d’, 221. Olphers, Brechta, 127. Olst, Claes van, 155, 156. Olst, 1. Olycan, Pieter, 193. Ommen, Rotger of Rutger van, 57, 165, 167. Ommeren, Johanna Wilhelmina, 143. Oort, de, zie Hanck. Oorthuys, verz. dr. C., 233. Oost-Dongeradeel, 12. Oosterbeek, XVII. Oosterzee, veiling van, 221. Ootmarsum, 1. Opgelder, Gerhardus, predikant te Oene, 143. Opperdoes Alewijn, veiling P., 220. Oranje, 50. Oranje, de prins van, 17,44. Oranje, de prinsen van, 1. Oranje, zie Frederik Hendrik, prins van. Oranje, zie Maurits, prins van. Oranje, de prinses van, 67, 69, 87, 200, 289. Oranje en Nassau, de prinsen van, 69. Ordel, de 111. Orleans, 50. Os, Hendrik van, kunstverzamelaar, 76. Oslo, 209. Ostade, Isaack van, 228. Ottensteyn, Berent van, 70, 174. Otto, predikant te Hasselt, 12. Otto, veiling Curt, 282, 287. Ouderkerk, 86, 279, 289. Oudermeulen, veiling van der, 220. Oudewater, 28, 150. Oudshoorn, zie Gosche. Oukerke, veiling van van, 224. Ourijk, veiling C. A. van, 224. Overcamp, Heine, 2. Overcamp, 1,2. Overcamp, het goed toe, 2. Overgoor, 2. Overtrof, 2. Overhuizen, 2. Overkamp, Albert, burger te Munster. 70. Overkamp, Anna, f in Denemarken, 70. Overkamp, Berndt, 70. Overkampius, zie Avercamp. Overijsel, XVII, 1,2, 36, 50, 98—100, 105, 115, 128, 171, 180, 181, 196. Oven, veiling Waker S., 230. Oyevaer, Symon, koopman te Alkmaar, 109, 189. P. Pafraets, Aeltien, 100, 134. Pagenstecher, veiling C., 227. Pakker, 8., 214. Palemius, zie Dalemius. Palermo, 209. Palthe, veiling J., 224. Pappelendam, veiling, 220. Parsons & Sons, 283. Parthey, G., 206. Parijs, 78, 203, 210, 230, 236, 242, 246, 284, 287, 289, 300. Pauwels, Martina, weduwe wijlen Guillame Mois, vrouw van Dirck Troost Rutgertsz., 27. Pauwelsz, Frans, 178. Penninck Hoofd, veiling A. M., 287. Perez, zie Ruys. Peters, Abbe, 104, 180. Peters, Beatrix, 174. Peters, Metken, 39. Peters, de familie —te Antwerpen, 71. St. Petersburg, 203. Petersz., Foppe, 190. Petersz., Goert, 167. Petersjz.], Jacob, 40, 41. Pettigrew, veiling R. W., 230, 236. Peyton, veiling A., 250. Pfalts, de, 67, 245. Phaland, veiling V., 221. Philadelphia, 210, 283. Philip, 279. Philippi, Adolf, 81. Philips de Schoone, 9. Pickenoy, Nicolaes Eliasz., 76. Piek, veiling W. F., 245, 246, 275, 277. Pierce Taylor, veiling colonel, 229. Pieters, Anna Maria, 72. Pieters, Beatrix, 70. Pieters, Brechte, 17. Pieters, Cathalyna, 72. Pieters, Guiyrte, 19. Pieters, Helena of Heyltje, 72. Pieters, Huych, 65. Pieters, Margaretha, 72. Pieters, Susanna, 72. Pietersz., Dirk, 76. Pietersz., Huyg, 73, 76. Pietersz., Isaac, agent der Staten-Generaal aan de Sond, 72. Pietersz., Jan, 19. Pietersz., Pieter, de jonge Lange Pier, 76. Pietersz., Wynand, 76. Piles, Roger de, 78. Pinto, veiling A. de J. de, 264. Pitcairn Knowles, verz., 66, veiling W., 240, 276, 282, 283. Plancken, Rebecca Michiels, weduwe van Daniël van der, roo. Plate, Gerrijt Hermssen, 108, 109, 188, 189. Ploos van Amstel, Cornelis, 67, 69, 78, 79, 80, 83, 200, 213, 259, 260, 265, 277. Ploos, veiling Cornelis van Amstel Jac. Cornsz., 217, 240—242, 245, 267, 268, 287, 289. Pluym, veiling A., 219. Poensgen, Geoog, 82, 86, 119. Polder, veiling G. van de, 222. Pole, Sir Edmund de la, 229. Pompe van Meerdervoort, veiling J. D., 256. Pontanus, Joannes Isaacsz., hoogleeraar in de geneeskunde te Harderwijk, 13, 72. Pontanus en Slichtenhorst, 10, 15. Poppe, Jacob, burgemeester, 74. Porcellis, Jan, 121, 122, 276, 301, 302. Porges, veiling Jules, 236. , Portugal, Emilie van Nassau, dochter van Willem den Zwijger, vrouw van Don Emanuel van, 4—5. Pothoven, 212, 213. Pott, Henrick, 172, 174. Potter, Sara Martensdr., 158. Potterus, mr. Ludolphus, conrector en rector der Latijnsche School te Alkmaar, 19. Poullie, Benjamin. Pouwelsz., Job, 65, 73, 76, 77. Prance, veiling W. H., 229. Pré, veiling D. du, 271. Prestel, 249, 252, 280, 282. Preyer, kunsthandel, 205. Prins, veiling H., 278, 286. Prins, mr. P. C. Bloys van Treslong, 98, 172. Pruter, 215. Pruyssenaar, 215, 267. Pruyssenaar, veiling J. C., 252, 270, 271. Puigels, 286. Putius, dr. Wilhelmus, stadsmedicus te Kampen, 171, 172. Putman, veiling jvr. A. C., 216. Putte, veiling J. van der Nicz., 286. Puttenstein, bet goed, 169. Putten, het ambt, 1. Puttzeler, Henrick, 8. Pynas, Jan, 74. Q. Quaekenbrugge, Jan Joesten van, 98, 178. Quarles, veiling de, 271, 272. Quina, Jacob, 76. R. Raalte, 1. Radnor, verz. Earl of, 209. Raedt van Oldenbarneveldt, veiling, 220. Raes, het, 110. Ram, Elisabeth, Avercamp, vrouw van burgemeester Jan, na. Ram, Èverhard, med. doet., schepen van Kampen, iio, provisor der Bovenkerk, 113, 114, 116, 163, 181, 183, 185, 186, 193—-195. Ram, Frederik of Frerick, burgemeester van Steenwijk, 114. Ram, Hillechien of Hillegonda, ioi, 107, 112—114, 136, 195. Ram, |an, burgemeester van Steenwijk, 100,107, 134. Ram, Jochum, 114, 195. Ram, Rudolph, 114, 195. Ram, ). U. D., Simon, burgemeester van Steenwijk, 114, 195. Rambonnet, 13. Rambonnet, notaris, 116. Ramsey of Balmain, verz., 300. Rauch, veiling Chr., professor en hofbeeldhouwer te Berlijn, 281. Rauers, licentiaet in de rechten, 105, 182. Rade, Gertrud, vrouw van Gerhard Averkamp, 70. Ravenstijn, veiling F. van, 225. Redford, F. R. C. S., George, 200. Reeckenaer of Rekenarius, Cornelis de, rector, 21, 22, 71, 148. Reekers, 300. Rees, Johan van, pastoor te Steenderen, 5. Reggerinck, Lucas, 110, 192. Regteren Altena, verz., J. Q. van, 243. Reigersvorde, de, 9. Reitsma en van Veen, 11. Rekenarius, zie Reeckenaer. Rem, Flans, 76. Rembrandt, 196. Remeldinckslag, het goed, 9. Remigius, St. 5. Rendorp, Harmen, 99. Rendorp, veiling mr. J., 214. Renesse, jhr. Jan van, heer van Wilp, 17. Reuss, verz., prins, 246, 249. Reveley, verz. H., 276. Reydon, veiling H., 218, 273. Reyers, veiling O, 222. Reynders, Jan, 181. Reynersen, Willem, 106, 183. Reynersz., Jan, 65. Rheden, 4. Riaucour, zie Schalk Richartz, Walhaf—museum, 208. Richter, Ludwig, 82. Richter, veiling, 228. Ridder, Jan Egbertsz., 191. Ridder, J. U. D., Rijck, 113, 195. Ridder, verz. de, 207. Rinecker, 175. Rittmann—Urech, veiling, 228. Rivet, zie Day. Rixen, Herman, 45. Robbijns, Gregorius, parochiaan van de Burgtkerk te Antwerpen en notaris, 40. Robinson, zie Newton. Rochebousseau, veiling markies de la, 231. Rodelheim, 281. Rodriguez, verz., 252. Roell, jhr. H. H., XVII. Roelofs, G., 225. Roelofs, veiling J., 272. Roelofs, verz., 280. Roelofs, verz., 280. Ro[e]loffs[en], Jan, 176, 183. Roelloffsen, Willem, 155, 156. Roeloffsz., Egbert, 37, 156. Roessinck [ing.], 1. Roever, mr. N. de, archivaris van Amsterdam, 21, 22, 25, 40, 50, 62, 65, 71—73,75,77,80,83. Rogiers, Sr. Jan, 29, 153. Roh, Franz, 83. Rohoncz, het slot, 203, 209, 233. Rolas du Rosey, veiling Freiherr Carl, 228, 246, 280, 281. Roldanus, Cornelis, secretaris van Kampen, 79. Roldanus, veiling, 220. Rombouts, Ph., 174. Rome, 67, 75, 203, 209. Romein, n, 12. Romondt, veiling P. van, 218. Rompel, veiling H. L., 275. Romunde, veiling van, 220. Roos & Co., C. F., 206. Ross, L., 252. Roos, 0., 216. Roos, 204, 217—219, 261, 266, 267, 273, 274, 278. Roosekrans, Dierck Jacobsz., 151. Rosenberg, dr. J., XVI. Rosenbergen, Arent van, drossaard van Vianen, 17. Rosenholm, 75. Rosenkrantz, Palle, 75. Rosey, zie Rolas. Ross, veiling, 223. Rossem, veiling G. van, 242, 259. Rotban, verz., 228, 296, veiling G., 231. Rothmann, Fritz, kunsthandel, 233. Rotterdam, 14, 50, 199, 205, 209, 210, 213, 224, 225, 232, 246, 270, 271, 278, 286—288, 299. Rottermondt, veiling, FL, 214. Rover, Thomas, pastoor te Steenderen, 5. Rudolf 11, keizer, 72. Ruelens, veiling, 300. Ruidenhoop, de, 110. Ruiter, zie Coomans. Rumohr, verz., 247, 280. Rusland, 209. Rutgers, Cunneke, 57, 165—169. Rutley, veiling John. Lewis, 230. Rutten, verz., 233. Ruys de Perez, de heer, 232. Ruytenburch, Anna Maria van, 127. Ruytenburch, Arent van, 47, 48, 168. Ruytenburch, Maria of Mayken van, 29, 152. Ruytenburch, Steven van, 152. Ruytenburch, zie Echten. Ry, zie Grand. Rycken, Gerrittjen Everts, weduwe van Jan, 190. Ryder, veiling mrs., 230. Ryers, veiling W., 216. Rijn, de, 4, 88. Rijnland, bet, x. Rijnvisch, Evert, schepen van Kampen, 48, 49, 59, 160, 169, 170. Rypma, E., 36. Rijssen, 299. Rijswijck, jhr. Johan van, gemeensman van Kampen, in. S. Sabé, Pieter, schepen van Kampen, 191, 195. Sablonière, veiling de la, 274. Sael, mr. Jan, 61, 170. Saenredam, Jan, 75. Salingacus, zie Snalingacus. Saldng, George, 302. Salting, zie Isendoorn. Sandrart, Joachim, 78. San Francisco, Cal., 200. Santen, Daniël van, schepen van Kampen, 49, 116— 182—184, 187—190, 192. Santen, Gerhardt van, schepen van Kampen, 170. Santheuvel, veiling P. van den, 22. Saportas, veiling, 218, 278. Sargenten, veiling J., 218. Sas, Berent Henricksz., 190. Sasse, Bette, 36, 135. Sasse, Hendrick, 106, 183. Sassoon, veiling J. S., 229. Saumur, 50. Saveri, R., 260. Savry, Jacob, 76. Saxen—Gotha, 295. Schacky aüf Schönfeldt, veiling von, 235. Schaep, jhr. Wolter Jan, 109, 189. Schaffer, dr., 205, 207. Schaffhausen, 280. Schaffer, Johannes, kapitein, m. Schaffer, Juriana Mechtelina, m. Schaffer, vaandrig, 178. Schall, Riaucour, verz., 233. Schallenberg, 1. Schellings, W., 240. Schellingwoude, 247, 289. Scheltema, mr. Jacobus, 13. Scheltema, dr. P., archivaris, 113. Scheltema, 217. Scheltema Versteegh, verz., 219. Scheltinga, dr. Theodorus, advocaat, 160. Scheltinga, weduwe, 49, 160. Schenck, Peter, graveur, 122, 301, 302. Schepens, veiling J., 270. Schepman, Arent, 108, 188. Scherjon, W., 205. Scherm, Albert, Jansz., chirurg, 50. Scheveningen, 206, 253. Schichert of Schickhardt, Philip Herman, schout te Meppel, 51, 61, 160, 170. Schidlowsky, S. G., verz., 203. Schiedam, Lydwine de, 80. Schilfgaarde, mr. A. P. van, 2. Schilling, zie Swarzenski. Schimmelpenninck, Ix. Schimmelpenninck, zie Dumbar. Schimmelpennickx acker, de, 106, 184. Schinckel, Gerrit Meeusen, 194. Schippers, veiling, 225. Schley, van der, 264, 268. Schley, veiling Jac., van der, 261, 286. Schley, veiling Ph. van der, 271. Schlie, Friedrich, 208, 298. Schloss, verz. A., 210, 300. Schneider, dr. H., XVI. Schneiders van Greyffenswerth, veiling J. W. A., 275. Schoemakers, Peter, 209. Schöffer, veiling C., 274. Schöffer, veiling G. L. V., 225. Schöffer, 241, veiling, 275. Schokland, 112. Schonborn, veiling baron, 211, 295. Schonenberg, zie Slijmsiep. Schönfeldt, zie Schacky. Schönlank, veiling, 227. Schoone, Philips de, 9. Schoonhoven, 28, 151. Schorel, veiling van, 279. Schotanus a Sterringa, Anna Margaretha, 127. Schotland, 207, 252. Schouman, veiling A., 277. Schouten, veiling, 220. Schrassert, 143. Schrassert, Armgard, weduwe [Cornelis] van Cooth, 140. Schrassert, Jannighjen, 139. Schrassert, Johan, 140. Schrassert, Reinera, 140, 142, 143. Schregardus, veiling G. H., 224. Schrey, 282. Schreyerstoren, of Schryershoeks toren, de, 274. Schrieck, van, 235. Schroder, veiling G., 257, 259. Schryershoekstoren, zie Schreyerstoren. Schrijver, zie Gelder. Schueren, Estevan van der, 99. Schulhof, veiling dr. H., 225. Schuurman, veiling weduwe Herman, 224. Schuyrmans, Sara, 74. Schuyt, Dirrick, 105, 181. Schwencke, veiling prof. Thomas, 222, 296. Schwerin, 89, 209, 210. Seemann, E. A., 240. Seger Tierens, veiling —, advocaat voor de resp. Hoven van Justitie, 222, 295. Seghers, Hercules, 77, 83. Seilmaker, Christina Engbertz., 69. Semeynes, Pieter, Nederlandsch koopman te Londen, 74- Sensier, veiling A., 284. Sessler, 283. Sevelingen [Seveningen], m, 298. Sigault Chz., veiling J. F., 218. Silvolde, 70. Simons, Anna Uytermarck, weduwe van Richard, 8. Simonsz., Cornelis, glasschilder, 76. Singendonck, veiling C., 272. Singer, Hans W., 222, 280, 300. Sihjor, 257. Slade, zie Sladus. Sladus, Matthaeus of Matthew Slade, conrector en rector, de familie, 70, 71. Slaney, zie Kenyon. Slichtenhorst, Arend van, 13. Slichtenhorst, zie Pontanus. Slimsyp, zie Slijmsiep. Sloet, zie Sloot. Sloot, Arend, 159, 169. Sloot, Jan of Johan, schepen van Kampen, 116, 181, 182. Sloot, capitein, vrouwe Elisabeth van Ingen, weduwe van, 108. Slooten, 252, 289. Sluis, 53, 139. Sluys, van der, 218. Sluysken, Petrus, med. doet., 171. Sluyter, zie Eyl. Slijmsiep of Schonenberg, adelijk huis bij Wychen, 67. 25 7- Smals, Jochim, 65. Smelsinck, overste, 44, 45. Smies, veiling J., 287. Smirren, A. J. van, 206. Smirren, verz. J. van, 206. Smissaert, Gilles, 76. Smit, 176. Smit, Magdalena Geerts, weduwe van Pieter, 28, 151. Smith, veiling D., 257. Smits, Paeschijntgen, 28, 151. Smits, veiling W., 223. Smitt, C, 259, 261. Smitt, Rotger of Rutger, 57, 165, 167. Smitte, ter, 215. Smyedts, Ambrosius, 175. Snalingnacus, Hubertus, Cornelii, onderrector en rector, 21, 22, 28, 77, 148, 150. Snalingacus, Cornelis zoon van Hubertus Cornelii, 28, 42, 151. Snalingacus, Pieter, zoon van Hubertus Cornelii, 28, 42, 151, 158. Snalingacus, Tuentgen, dochter van Hubertus Cornelii, 28, 42, 151, 158. Sneek, n, 139. Snoeck, Pieter Jansz., 76. Snouck van Loosen, M. M., veiling, 204. Soelen, zie Verstolk. Soeteman, Joachim, 174. Soeterwoude, zie Zoeterwoude. Solly, verz., 299. Solms, Amalia van, prinses van Oranje, 67, 245. Solms Braunfels, veiling prins van, 276. Someren, Barend van, 76. Somsbeek, 274. Sonck, Johanna, 99. Sond, de, 72. Sondag, veiling R., 224, 271. Sotheby, veiling firma, 236. South, Perrot, 71. Souvius, Simon, rector, 20, 22. Sowerby Heirlooms, veiling, 228. Spaan, J., 214, 215. Spaarne, het Buiten-, 218. Spaeckenburch, Jacob, Lambertsen, 105, 182, 183. Spemann, W., 208. Spencer, verz. Earl, 225. Speulde, Claes van, 99. Spex, veiling Jacob, 234. Spieringh, Willem, 294. Spiers, 5. Spiliardus, Johannes, predikant te Kampen, 127. Spilman, H., 241, 243, 289, 290. Spinola, 87, 211, 295. Spitzen, veiling O. A., 225. Sprenger, N., hofprediker van den graaf van Nassau, 11. Springfield, Mass., 200. Spronckslagen, zie Avercampsslagen. Srykelkamp, Gerrijt, 155. Stade, 36. Stadt Loo[n], 101. Stalpaert, Daniël, 76. Stalpaert, Pieter, 76. Staphorst, 48, 100, 134, 159. Staeckenburg, zie Spaeckenburch. Stchoukine, verz. D. J., 209. Steenberch, Anna, 53. Steenberch, Anna Geertruydt, 164. Steenberch, Barent of Berend, 53, 54, 133, 162, 170. Steenberch, Beatrix, 53, 54, 133, 162—164. Steenberch, Femmetjen Barents, geboren Avercamp, 48, 49. Steenberch, Femmetje of Femmigien, 54, 133, 162, 164. Steenberch, Geertruid, 53, 54, 133, 162.163. Steenberch, Geertruydt, weduwe Bisschop, 164. Steenberch of Steenbergen, Gerrit, 54, 133, 163, 173. Steenberch, Gerrijt Janssen, 48, 160. Steenberch, Jacob Roelofsz, ontvanger van Mastenbroek, enz. 37, 50, 51, 53—55, 61, 68, 71, 79- 87. 98- 99. 103—105, i°7. II2> 133. 160—166, 168—170, 173, 179—181, 185— 186, 253—255. Steenberch, Jannichien, 53, 133. Steenberch, Johan Geertsz., 53. Steenberch, Marrigen, 53, 54, 133, 162. Steenberch, Peter, 53, 133. Steenberch, Roelof, 53, 54, 133, 162. Steenberch Roelof Thonijsz., 133. Steenberch, Thonijs, 53. Steenbergen, A. P., 55. Steenbergen, Antony, Beeldsnyder, 163. Steenderen, 2,4, 5, 7—9, 13. Steenre, Frederick van 7. Steenre, Stenere, Steinre, oude namen voor Steenderen, zie aldaar. Steenreveld, 1,5, 9. Steenrewald, 5, 9. Steens, Gijsbert, 103, 135. Steensgaard, 75. Steenwijk, jz, 14, 35, 100, 107, 112, 114, 134, 136, IJ7. ï?!- Steenwijk, zie Vos van Steenwijk. Steenwijkerwold, 12, 36, 137, 171. Stellingwerf, Reinier, 111. Stephani, Wilhelmus, predikant, 45. Stercke, Hans, 155. Stercke, Henrick, 165. Sterling, veiling J., 230. Stinstra, mr. Henrick, „glasemaker” te Zwolle, 62. Stinstra, veiling, vrouwe L, 218. Stinstra, veiling S., 213. Sterringa, zie Schotanus. Stock, Hendrick, 76. Stockholm, 300. Stokbroo van Hoog, veiling L., 224. Stoke, de Rijmkroniek van [Melis], 18. Stolker, veiling Jan, 278. Stom, Augustijn, handelaar en schilder, 175. Stom, Henricus de, 83, 289. Stom, W., 175. Stomme, Gillis, schilder, 174. Stomme, Henneken, 174. Stomme, J. J. de, portretschilder, 174. Stomme, Jan [Jean], 174. Stomme, Jan alias de —, 175. Stomme, M. B. de, 175. Stomme, Melsen [Melchior] Halders, alias de —, schilder, 175. Stomme, Willeken de, 175. Stomme van Campen, zie Avercamp. Stomme van Nijmegen, de, 78, 174. Stoopendaal, veiling D., 214. Stralen, zie Verstralen. Strater, veiling A., 240, 285. Strockel, Assuerus, secretaris, 176. Stroganoff, graaf Grégoire, 203. Stuers, jhr. mr. Victor de, 206, 243. Stuers, zie Gatacre. Stuirman, Crachsen, burgemeester, 193. Stuerman, Gerlich, 9. Stuierman, J. U. L., H. C., 186, 194. Stuive, Peter, 176. Stummer von Tavarnollo, veiling, 236. Stumpf, G., veiling 226, 235, verz. 286. Stuttgart, 208, 240, 243, 284, 285. Suermondt, verz., 206, 247. Suirhuis, 2. Suirman, Abraham, vaandrig, 114, 193. Suyck, Weympjen, 142. Suerbeke, joffer Aeltgen van der, 156. Suerbeke, joffer Anna van der, 156. Suerbeke, Geert van der, 156. Suerbeke, Henrick van der, 156. Suerbeke, de weduwe van mr. Johan van der, apotheker, 34. Suerbeke, mr. Johan van der, apotheker, 34, 42. Suerbeecke, Lubbeken van der, 37, 155, 156. Suerbeke, Wijcher van [der], 34. Swarzenski—Schilling, 282. Sweerts, Frans, geschutgieter, 106, 183. Sweertsen, Dirck, 106, 107, 183—185. Sweertsen, Gerrit, 106, 183. Sweerts, Hendrickien, 106, 183. Sweertsen, Jan, 106, 183. Swerius, Tanneke, 73. Swinderen, doctor, 105, 182. Swingerus, Theodorus, med, doet. te Bazel, 42, 159. Swolle, Jan of Johan van, 152, 157. Swijndregt, zie Montauban. Sybouts, 274. Sybrantsz., Arent, 37, 155. Symons, Janneken of Jannichien, vrouw van Lambert Barentsz. Avercamp, 44, 47, 49, 53, 58, 61, 66, 68, 87, 132, 170, 242, 246, 247, 251, 254, *55- Sijp, Cornelis Hertges van, president-schepen te Medemblik, 127. Sijp, Elysabeth van, 127. Sysmus, Jan, stadsdoctor van Amsterdam, 174. Szarvady, veiling Fr., 231. T. Tabourier, veiling, 228. Tack, Lambert, 161. Tadama, 5. Tade, mr., 16. Taelman Kip, veiling W. F., 269. Taets van Amerongen, veiling 216. Tak, veiling Jan, 278. Talesius, Quirinus, notaris, 16. Tavarnollo, zie Stummer. Taylor, zie Pierce. Tecklenburg, 70. Teding van Berkhout, jhr. H., XVII, 241. Teelemans, Fockeltien, 161. Teixeira Jr., veiling D., 223. Teller, Baltazar Pietersz., 27, 150. Temminck [ing], 1. Temminck, Aeltgien Willems, 178. Temminck, Christina, 178. Temminck, Hendrick, 178. Temminck Peter, 98, 178. Temmink, 266. Tengnagel, Geertruit Gansneb genaamd, 54, 163. Tengnagel, Johan Gansneb genaamd, schepen van Kampen, 54, 116, 163, 164, 173, 174, 180, 183, 188, 191, 192, 194. Tengnagel, Margreta Gansneb genaamd, 54, 163. Tengnagel, Otto Gansneb genaamd, 54, 163. Tengnagel, Reynier Gansneb genaamd, schepen van Kampen, 48, 60, 116, 154, 161—163, 177, 188. Terborch, Geert of Gerrit, 67, 81, 94. Terborch, Gerard, 67, 81, 94. Terborch, familiealbum, 241, 242. Terbrugge, veiling J. C., 220. Ternaard, 11, 36, 137. Tersteeg, 212. Terwesten, Pieter, 199, 211, 222, 295. Testas de Jonge, veiling P., 256. Texier, 215. Teyler, Museum, 66, 199, 200, 244, 245, 265. Thieme en Becker, 74, 81, 119. Thieme, verz. 208, 235. Thode, H., 208. Thomas, 222. Thomasz., Jan, schepen, 23, 42, 151, 158, 159. Toenijssen of Thonisz, Gerrijt, potgieter, 105, 107, 110, 135, 186. Thonisz., Steven, 65. Thijs, manke, 154. Thysen, Arend, lakenmeester, m, 193. Thyssen—Bornemisza, dr. H. baron, 203, 209, 233- Thyssen, 296. Tiber, de, 93. Tielen, Arnolda van, 143. Tierens, zie Seger. Tischbein, Johann Valentin, hofschilder, 128, 129. Titian, 75, 211, 294. Tjark, veiling N., 211, 212, 257. Toerne, Albert ten, priester, 154. Toerne, juffer Peter ken ten, 154. Toldijk, de, 9. Tolling, mr. Aegidius Laurens, 258. Tenderen, 106, 184. Tongeren, Jan Wynoltsen van, 193. Tongeren, Johan van, schepen van Zwolle, 178. Tonneman, veiling J., 256, 257. Tooren, Annighjen Avercamp, vrouw van Berent ten te Steen wijk, 14. Tooren, Berent ten, 137, 171. Tooren, Frans ten, 137, 171. Tooren, Hendrikje ten, 137, 171. Tooren, Lucas ten, burgemeester van Steenwijk, 137, Tooren, Lucas Berentsz. ten, 137, 171. Tooren, Niesje ten, 137, gehuwd met van der Blesse, 171. Toorne, de erfgenamen ten, 36. Töpfer, veiling J. A., 219. Tossanus, Paulus, conrector, 71. Touslager, Dirck Berentsz., 36, 155. Touvius, Jacobus, onderrector, 21, 148. Trautscholdt, E., XVII. Treslong, zie Prins. Trier, Anthonijs van, 154. Trier, Barbara van, 19. Trier, Willem van, 18. Troost, Dirck Rutgertsz., 26, 27. Troost, veiling C., 211, 285. Troost van Groenendoelen, veiling weduwe J. H., 214. Turk, 214. Twent, Arnt, 176. Twenth, Dubbelt, 190. Twenthe, Rijksmuseum, 299. Twickeloe, jhr. Rodolff van, 57, 169. Twisk, 127. Tymans, Jan Jansen, 101, 134. Tijssendr., Aeff, 16. U. Uerwercker, Berent, burgemeester van Hattem, 139. Uffelen, Hans van, juwelier, 76. Uitterdijk, mr. J. Nanninga, 34, 39—41, 43, 48, 51. si. 57. 58, 7°. 71. 80. lO°. 115. 116, 123. 128, 132, 196, 245, 289, 298. Uitterwijk, Maria, 48. Ulft, 2. Upsala, 234. Upvoerst, 7. Urck, Jan van, 154. Urck, joffer Marryken van, 174. Urech, zie Rittmann. Utenwael, Paul, stempelsnijder, 33. V Uteringadeel, 139. UtrecntJ Jan van, 160. Utrecht, bisschop Otto van, 5. Utrecht, de bisschop van, 5. Utrecht, 34, 50, 204, 206, 256, 278, 282, 298. Utrecht, het Stift van, 70. Uytermarck, Anna, weduwe van Richard Simons, 8. Uythert, Johan van, 178. V. Vaecht, Jurriensz., Roelof, 99. Vahl, veiling, A. v. S. de, 229. Vaillant, veiling C. E., 218. Valckenier, secretaris, 210, 294. Valckert, Werner van, 74. Valenti, veiling kardinaal, 212. Valentiner, Wilhelm R., 82, 209. Valentiner, dr. Wilhelm 8., 233, 249. Valerius, predikant te Sluis, 53. Varseveld, 70. Vecht, Hendrick van der, J. U. L., 156. Veen, Egbert, med. dr., 105, 183. Veen, Maria Coerts van der, m. Veen, zie Reitsma. Veendam, 206. Veene, Flistina, 54. Veene, Geert Tymensz., 100, 179. Veenfe], Jacob Hermsz., 50. Veen[e], Jacobus Jansz. „majeur der stadt Campen”, 49, 50, 132, 133, 160, 161. Veene, Jan, 132, 168. Veene Jr. en Sr., Jan Jacobsz., 49, 54, 98. Veene, Jannegien, 164. Veene, Johan Thymensz., schepen van Kampen, 104, 169, 181, 183, 186, 189. Veene, Lambertus Jacobsz., 49, 50, 132. Veene, Margareta of Margaritie, 54, 133, 170. Veene, Peter, apotheker, 50, 58, 169. Veenepoort, de, 242, 256, 288. Veith, veiling verz. deken, 280. Vekemans, Maria of Maritgen Peters, 16, 27, 28, 42, 150, 151, 158. Vekemans, Beatrix Peters, 12, 16, 20, 21, 25, 24, 33, 38, 51, 52. 56, 132, weduwe van Barent Avercamp, stadsapotheker te Kampen, 157— 159, zie verder Avercamp. Vekemans van Meerhout, Peter Lambertsz., rector, 15—17. 19—23, 25—3°. 40—42. 56, 84, 132, 147—154, 157—159. Vekemans, Samuel, 16, 41, 42, 62, 73, 158. Vekemans, Sara Peters, 16, 27, 28, 38, 42, 150, 158. Vekemans, Susanna Peters, 16, 27, 28, 29, 42, 151, 152, 158. Vekemans, de familie, 71, 73, 80. Velde, Esaias van de 81—83, 206, 233. Velde, veiling Frans van de, 212, 260. Velde, Hans van de, 76. Velde, Jan van de, 123, 247. Velde, Crijn of Quirinus van den, predikant te Harich, later te Werns, 54, 133, 163, 164. Velde, Willem van de, 94, 302. Velden, veiling J. van de, 262. Velthoen, ]., 101. Veluwe, de, 2,9, 10, 35, 104, 140, 180. Veluwenzoom, 1. Ven, dr. A. van der, 89, 203, 232. Venant, Frangois, 76, 77. Venne, Adriaen Pietersz. van de, 69, 81—83, 87, 91, 94, 200, 224. Verbeek, veiling Jan, 224. Verdonk, veiling H., 270. Verhoek, J, 78. Verschuer, veiling, 220. Verschuuring, veüing Hendrik, 223. Versteeg, 214, 268. Versteegh, veiling D., 217, 248, 272, 273, 279. Versteegh, zie Scheltema, 219. Verstolk van Soelen, veiling J. G. baron, 273. Verstralen of van Stralen, Antonie, 200, 233—236, 286. Vestrinck J. U. D., Abraham, schepen van Kampen, 127—129. Vestrinck, Aleyda, 126, 135. Vestrinck, Aleida Johanna, 128. Vestrinck, Aleyda Machtelt, 126, 135. Vestrinck, Annigien, 106, 185. Vestrinck, Bernhard[us], 101, 112, 126, 127, 135. Vestrinck, Elisabeth Avercamp, vrouw van Gerrit —, zie Avercamp. Vestrinck, Elisabeth Magteld, 128, gehuwd met Mattheus Beek, 129. Vestrinck, Everdina Elisabeth, 128, 129. Vestrinck, Geertruydt, 106, 185. Vestrinck, Geertruid Brechta, 128. Vestrinck, Gerrit of Gerhard, ioi, 106—109, 112, 114, 115, 126, 135, 164, 185, 189, 191, 195. Vestrinck, Henrick, klok en geschutgieter, 105—• 107, 126, 135, 183—185. Vestrinck J. U. D., Henrick, ontvanger van Vollenhove, schepen van Kampen, ioi, iio, 127 129. Vestrinck, Machtelt, 126, 135. Vestrinck, Pieter, 112, 126, 135. Vestrinck, Rensius Frans, 129. Vette, mr. Peter, 167. Vianen, 17, 70. Vierakker, 13. Vierhuysen, Aeltien, 140. Viet, 262. Vieweg, verz., 204, 252. Vincenten, Niclaes, 117. Vinck, Abraham, 72. Vinckeboons, Vingboons, David Boins of —, 76, 82, 85, 88, 89, 91, 209, 253. Vingbooms, Philip, 196. Vinkeles, 271, 287. Vinnefn], 215, veiling V. van der, 224. Vis Blockhuysen, verz., 240, 246, 275, veiling M. D., 278. Vischerl, Boelger, verz., 206. Visscher, Claes Jansz., plaatsnijder, 76, 101. Visscher, 83, 289. Visser, A. G. de, verz., 282. Visser van IJzendoorn, Mijnlieff, verz. mevrouw de weduwe prof. A. C., 206. Vlaanderen, 91, 143. Vlaskamp, de, 9. Vlieger, Simon de, 94. Vloten, dr. J. van, 1, 80. Vogeler, Sr., Marcus de, 29, 153. Vogels, Jeremias Jans, student in de theologie, 42, 158. Vogels, Jeronimus, 22. Vogels, conrector, 42. Voirthusen, Henrick van, 9. Volders, Enghelken, 40. Vogelwijk, zie Volewijk. Volewijk, de, 240, 262, 278. Vollenhove, 100, tot, 134, 206, 267. Vollenhove, Bernard, 164, 190. Vollenhoven, veiling J., 272. Voocht, jhr. Willem de, 107, 164, 187, schepen, 193. Voorburg, 124, 206, 235, 298. Voorne, Henrick, schepen van Kampen, 179, 182— 183, 187, 190, 195. Voorne, Johanna, 99, 111. Voorne, Sophia, 98, 178. Voorst, Boon van, 142. Voorst, Derk van, 142. Voorst, het ambt, 2. Voort, Cornelis van der, schilder, 63, 65, 72, 76, 210, 294. Voort, Pieter van der, 200, 210, 294. Vorchten, 139. Vorden [G.], 206. Vorst, zie Vorstius. Vorst, Adriana van der, weduwe van Frederik Simons van der Hall, 49. [Vorstius], mr. Jan, 147, conrector, 148. Vorstius, Nicolaes, rector, 15, 17. Vorstius of van Vorst, mr. |an Tielens, onderrector, 17, 19, 20. Vos Jacsz., veiling Jac. de, 241, 252, 270, 275—275, .*«}• Vos, juffer Margarita, weduwe Madenburg, 186. Vos, Merthen de, schilder, 175. Vos van Steenwijk tot Windesheim, baron E. F. de, 10. Voskuil, de. 8. Voskuyl, Lutgarda, 139. Vosmeer, geb. de Lange, veiling mevrouw D. 8., 2 3 4.' Voss, Hermann, 240. Vossius, Gerardus Joannes, 22, 84. Vrede[n], 140, 143. Vredenburch, veiling, mr. G. van, 234. Vreese, Dirk Hendricksz., schepen van Kampen, 116, 174, 181, 183, 186, 188. Vreese, Heyman Hendricksz,, schepen van Kampen, 116, 161—165, 188, 193. Vreeswijk, veiling J. M., 274. Vries, Albert Jacobsz., 23. Vries, Beerent, 151. Vries, de, 217—219, 272, 273. Vries, veiling Jeronimo de, 219. Vries, R. W. P. de, kunsthandel, 242, 243, 275, 276, 287, 290. Vries, Jacob, 151. Vries, Paulus Vredeman de, bouwmeester, 75, 76. Vriese, Maria Johanna de, 116. Vroom, Frederick, 294. W. Waagen, dr., 200. Waardenburg, het kasteel, 260. Waart, Anthony de, schilder, 222, 295. ~ Waay, M. van, 219. Wacker van Zon, veiling H. de, 257. Wal, vaa de, 222. Waldeck, verz. dr., 285. Ward, A. G. H., kunsthandel, 208. Ward, zie Humphry. Warmenhuysen, vrouwe van Bennebroek, vrouwe douarière, 222, 295. Warnsveld, 4, 13. Warntijnck, Frederick, 7, 8. War[n]tijnck, Thonnijs, 7. Warntijnck, de weduwe van Thonnijs, 8. Waterland Oudeman, 159. Watremez, veiling J., 226. Waveren, de weduwe van burgemeester Joan van, 210, 294. Wedewer, prof. dr. S., 225, 227. Weemtjen, het, 8. Weenen, 80, 205, 210, 251, 232, 236, 253, 281, 282, 285, 287, 500. Weenting, zie Warntijnck. Wegenwaert, Femmegien, 61, 170. Wegewaert, Kiliaen, klok- en geschutgieter, 106. Weigel, J. A. G., 281, 284, 285. Weigel, R., 281. Wekker, dr. A., XVIII, 285, 501, 302. Wekker—Crowley, mevrouw A., 200. Wekker, C. J., 290. Welker, zie Asscher. Wellesley, veiling Fr., 229. Welpinck, het goed, 9. Wely, Hans van, juwelier, 76. Wende, van de, 164. 22 Wende, Aeltje Dircx van der, 50, 132. Wende, Dirck Janssen van der, 108. Wende, Dirck Janssen van der, de weduwe van, 187. Wende, Jan Dircksen van der, 189. Wende, Rijck Jansen van der, ouderling, 117. Wendelinck, juffer Ghese van Wilsem, weduwe van Hans, 39. Wenne, ingenieur, 176. Wentholt, Barthold of Bartolt, 137, 171, 172. Wentholt, Helena, 159. Wentholt, Hendrick, brouwer, 137, 138. Wentholt, Henfdjrick, 171. Wentholt, Machteld of Mechteld, 61, 107, 138, . 171—173- Werbik, de heer A., 200. Werbrouck, veiling Fr. 235. Werff, van der, 261. Werns, 54, 164. Werve, het huis de, 233. Wesselsen, Heymen, 191. Wessinck, zie Wissinck. Wessum, veiling W. van, 264. West-Dongeradeel, 11. Westenberg, veiling B. O. T. H., 220, 299. Westerbeke, Franco is van, hopman, 73. Westervlier, 5. Westfalen, 1, 70, 199. West-Indië, 48, 49, 132. Westrik, Joannes, predikant te Heerlen, 139. West-Stellingwerf, 12. Weteringe, Henrick Claessen van de, 108. Weteringe, de weduwe van Henrick Claessen van de, 109, 187, 190. Weteringe, van de, 192. Weyden, Jacques, van der, 76. Weydjen, het, 8. Weyerman, Jacob Campo, 78. Wezel, 87, 90, 276. Whitechapel, 210, 253. Whittaker Ellis, veiling Sir J., 229. Wichbolts, Willemtien, 161. Wichmann, dr. H., XVII. Wiersse, huize de, 206. Wiesbaden, 300. Wilde, Jan de, rentmeester, 160. Wildt, veiling F. de, 254. Willaers, J., 268. Willekes, Antony, geschut- en klokgieter, xo6, 184. Willem 11, prins van Oranje, stadhouder, 232. Willem 111, prins van Oranje, stadhouder, 18. Willem IV, prins van Oranje, stadhouder, 128, 129. Willem, geestige, zie Buytewech. Willem, mr., doctor 16. Willem, mr., organist, 174. Willem Bodewijk, prins, 69. Willems, Anne, Anneken, Annetgen of Tanneken, weduwe van Gerrit Diericksz. Geus, 27, 28. Willemsen, Peter, 191. Willemssen, Hendrick Caescoper, 174. Willemsz., Egbert, 155. Willemsz., Hermen, 107, 187. Willemsz., Ro[e]lof, 36, 37, 57, 134—156, 165. Willeranus, 18. Williamson, veiling, 209. Willigen, Adriaan van der, 79. Willigen, van der, 115, 174, 271. Willmet, veiling, 218. Wilp, het kerspel, 2. Wilp, zie Renesse. Wilsem, Frans van, 114. Wilsem, juffer Ghese van, weduwe van Hans Wendelinck, 39. Wilson, veiling, 228. Wilstach, verz., 210. Winckler, veiling, 280. Winder, zie Corbett. Windesheim, 10. Windsor [Castle], XVII, 47, 6t, 70, 71, 79, 82, 199, 244, 253—256, 287. Winshem, rechter, 179. Winter, H. de, 212, 214, 257, 258, 261, 264. Winterkoning, zie Frederik V. Wirz, consul, 204. Wissinck, Wolter Jansz., 48, 49, 58, 59, 159, 160, 163, 169, schepen van Kampen, 170, 179. Wit, de, 267. Witsen, veiling J., 234, 244, 265, 266. Witt, Sir Robert, XVII, 199, 253. Witt, mevrouw, XVII. Witte[n] toe Wittensteyn, Adriaen, landdrost van Ijselmuiden, m, 114. Witte[n], Arent of Arnold, schepen van Kampen, 59, 98, 99, in, 114, 161, 17°, 179—181, 193, 194- Wittejn], burgemeester Arent of Arnold, de weduwe van —, vrouwe Judith van Ingen, 108. Wittejn], jhr, Celeman, 108, in, 112, 193, 194. Witte, Celemina, in. Witte[n], Geertmid, weduwe van burgemeester Johan de Beyer, vrouw van Johan Schrassert, 140. Wittejn], Gerhard, in. Wittejn], Johan, burgemeester van Kampen, 154. Wittejn], Johanna Catharina, ni. Wittejn], Theodora, in, 112. Wittejn], Wulphia Antonette, in. Wittensteyn, 112. Wittensteyn, zie Wittejn], Wittiens, Meynert, 104, 180. Witze, 260. Woeghte, die, 1. Woerd of Woord, de, 8. Woerlitz, 234. Woermann, dr. Karl, 81, 248, 250, 251. Woiste, de, 9. Wolberts, Hermen, schepen van Zwolle, 178. Wolffs, Helmich de, lieutenant, 45, diaken 117, J. U. D„ 195. Wolffs, Hendrik de, de weduwe van den vaandrig, 142. Wolffs, Johan de, raad van Kampen, 154. Wolf[f]s, juffer Cecilia van Floeclum, weduwe de, 143. Wolk, van der, 278. Wolphius, Helmichius, zie Wolffs, Helmich de. Woltersen, Jan, 192. Woltmann, Alfred, 81. Wolvega, 61, 171. Woodin, 219. Workum, 138. Worms, 210. Worst, Everhardus, predikant te Kamperveen, 127. Worst, Jacob. 191. Worst, Jacob Willemsz., kapitein, 54. Worst, Jacob Willemsz., 133. Worst, Willem Dircksz., boekdrukker, 115. Worst, Willem Jacobsz., schepen van Kampen, 116, 161, 183, 185, 186, 188. Wouter, heer, ondermeester, 147. Woutersz. Pancreas van Castricum, schoolmeester, 20, 148. Wubbels, Jan, 213, 214. Wurfbain, veiling, atlas, 240. Wurzbach, Alfred von, 81, 290. Wuytiers, veiling, J. W. 8., 278, 279. Wychen, 225, 257. Wijchman, Gesina Allegonda, 141. Wyeringen, van, 55. Wyers, Maria, 103, 135. Wijhe, t, 101, 134, 191. Wylands, Geertruid, 139. Wyllems, Anneken, Annetgen [Tanneken], 149, 150. Wijnbergen, Ger[h]ard van, 57, 167. Wijnbergen, Wijchman van, waardein van de Provinciale Munt, 104, 180. Wijnbergen van, 140. Wijnbergen, het regiment van den generaal-majoor [van], 143. Wijnbergen—Dommer, verz. baronesse van, 206. Wijngaarden, zie Lange. Wijng[a]erden, van Johan, schepen van Kampen, 164, 195. Wijntges, Johan, 180. Wijsman Bzn., veiling H. J., 275. Wijsman, Jan, 54. IJ- IJ, het, 203, 240. IJhorst, 100, 134. IJsel, de, 4, 79, 86, 88, 89, 109, 115, 177, dijk langs de 178, 190, 196, 206, 209, 254, 247, 253, 271, 277, 302. IJsel, de oude, 106, 184. IJselgouw, de, of pagus Isloi superior, 5. IJselmuiden, 53, 86, 88, het schoutambt van 98, 110, in, 114, 163, 178, 209, 272. Ijver, P., 212, 215, 216, 244, 252, 257, 258, 260, 262, veiling, 264—268, 279. IJzendoorn, zie Visser. Z. Zalm, veiling A., 218. Zande, veiling F. van den, 284. Zebinden, verz. L. T., 241, 242. Zeeland, 35, 205, 221. Zeggelen, veiling W. J. van, 220. Zelhem, 4. Ziegert, 282. Zoeterwoude, 225. Zomer, |an Pietersz., 294. Zon, zie Wacker. Zuiderzee, de, 246. Zürcker, verz., 204. Zurendaal, veiling J. van, 224. Zuerbeke, Zuyrbeke, zie Suerbeke. Zurich, 204. Zutphen, Timan van, 180. Zutphen, XVII, 5,9, 11, 12, 36, 45, 61, 103—107, 109, 123, 124, 126, 135—139, 170—172, 179, 181, 182, 184—186, 189. Zuylen, het kasteel te, 88. Zwakenberg, 1. Zwarte Dijk, de, 177, 187. Zweden, 75. Zwitserland, 4. Zwolle, XVII, 4, 58, 62, 81, 88, 93, 97, 98, 100, 101, 105, 118, 134, 142, 154, 176—178, 180, 186, 196, 199, 205, 206, 225, 232, 241, 242, 274, 288—290, 298, 299. IX REPRODUCTIES Afb. XII. Het kasteel te Zuylen. Hessel Gerritsz. fecit et excudit, naar David Vinckeboons, Afb. XIII. Ijsvermaak. Amsterdam, kunsthandel dr. N. Beets. Cat. S 13. Plaat I Afb. XIV. Wintervermaak te IJselmuiden. ■— Lucca, ver%. graaf Mansi. Cat. S 59 Plaat II Afb. XV. Winterlandschap met ijsvermaak. Amsterdam, Rijksmuseum. Cat. S 10. Plaat 111 Afb. XVI. Ijsvermaak bij een dorp. ’s-Gravenhage, Mauritshuis. Cat. S 16 Plaat IV Afb. XVII. Winterlandschap, Budapest. Museum der Schonen Künste. Cat. S 41 Plaat V Afb. XVIII. Winterlandschap. Hamburg, Kunsthalle. Cat. S 50. Afb. XIX. Winterlandschap. Hamburg, Kunstholle. Cat. S 51. Plaat VI Plaat VII Afb. XX. Winterlandschap. Edinburgh, National Gallerj of Scotland. Cat. S 46. Afb. XXI. Winterlandschap, gedat. 1609. Schloss Rohoncver%. dr. H. Cat. S 4, Afb. XXII. Wintergezicht. Voorburg, ver.£. mevrouw de weduwe A. Dumbar-Schimmelpenninck. Cat. S 33. Plaat VIII Afb. XXIII. Ijsvermaak. ’s-Gravenhage, mevrouw H. Kröller-Müller. Cat. S 19. Afb. XXIV. Gracht met schaatsenrijders buiten de stadsmuur. Utrecht, ver%. Baronesse van Wijnhergen-Dommer. Cat. S 28. Plaat IX Afb. XXV. Winterlandschap. Lisse, ver\. Douanen J. Graaf van Lijnden. Cat. S 23. Plaat X Afb. XXVI. Wintergezicht buiten Utrecht [?] In Nederlandseh particulier bespt. Cat. S 14. Plaat XI Afb. XXVII. De Wagenmaker. Rotterdam, Museum Boy mans. Cat. T 61. Plaat XII Plaat XIII Afb. XXVIII. Winterlandschap met ophaalbrug en gehucht. Haarlem, F. Koenigs. Cat. T 50. Afb. XXIX. Riviergezicht [bij Ouderkerk]. Berlijn, firma Graupe, veilingscat. Oskar Huldschinskj, 3 November 19 ji. Cat. T 547, Afb. XXX. Ouderkerk aan den Amstel A°. 1622. Gravure door Sjmon Fokke naar Hendrick Avercamp. Zwolle, Geschiedkundig Overijsselsch Museum. Cat. G 3. Plaat XIV Afb. XXXI. Winterlandschap met jager.— Hamburg, Kupferstichkabineft, Kunsthalk. Cat. T 120. Afb. XXXII. Slooten, A°. 1624. Gravure door Symon Fokke naar Hendrick Avercamp. Amsterdam, Prentenkabinet. Cat. G 6. Plaat XV Plaat XVI Afb. XXXIII. Laden van een hooischuit. Weenen, Albertina. Cat. T 152. Plaat XVII Afb. XXXIV. Visschers, hunne netten binnenhalend. Vroeger te Maartensdijk, ver%. F. Lugt. Cat. T 54. Afb. XXXV. IJsvreugdebij het Paalhuis buiten Amsterdam. —Berlijn, Kupferstichkahinett. Cat. T 65. Afb. XXXVI. Riviergezicht met visschersbootje. Berlijn, veilingscat. Oskar Hu/dschinsky, 3 November 1931. Cat. T 550. Plaat XVIII Plaat XIX Afb. XXXVII. Kustlandschap met wachttoren en schepen. Amsterdam, Prentenkabinet. Cat. T 15. Afb. XXXVIII. Wachttoren aan een meer met herberg.—Berlijn, Kupferstichkabinett. Cat. T 75. Afb. XXXIX. Landschap met uitzicht op een rivier. Vroeger te Maartensdijk, verz. F. Lugt. Cat. T 1. Plaat XX Afb. XL. Zomerlandschap met vrouw, karbies op haar hoofd dragend Amsterdam, Prentenkabinet. Cat. T 17. Afb. XLI. De Vogelvanger. Haarlem, Museum Tejler. Cat. T 41. Plaat XXI Afb. XLII. Schetsblad met drie heeren, links twee figuren. Berlijn, veilingscat. Oskar Huldschinskj, 3 November 1931. Cat. T 549, Afb. XLIII. Ontmoeting van twee jongelui. Windsor Rqyal Library. Cat. T 148. Plaat XXII Plaat XXIII Afb. XLIV. De Scharenslijper. Windsor, Rqyal Librarj. Cat. T 141. Plaat XXIV Afb. XLV. Ijsvermaak, gedat. 1630. Hamburg, Kunstholle. Cat. T 6. Afb. XLVI. Schets van een Eendenjager. Amsterdam, Prentenkabinet. Cat. T 15. Plaat XXV Afb. XLVII. Schaatsenrijderspaar, hand in hand, uitrustende op een bootje. Dresden, Kupferstichkahimtt. Cat. T 106. Plaat XXVI Af b. XLVIII. Kasteel aan een gracht. Windsor Rqyal Lihrarj. Cat. T 180 Afb. XLIX. De Veenepoort (?) te Kampen. Windsor, Royal Library. Cat. T 177, Plaat XXVII Plaat XXVIII Afb. L. Waarzeggende Zigeuners. Hamburg, Kunstholle. Cat. T 118. Plaat XXIX Afb. LI. Ijsvermaak. Leipzig, verz. dr. Hans Boerner. Cat. T 124. Plaat XXX Afb. LIL Overijselsch Zomerlandschap. Haarlem, Museum Tejler. Cat. T 39. Plaat XXXI Afb. LUI. Ar door het ijs gezakt. Windsor Rojal Library. Gat. T 171. Afb. LIV. Figuren op het ijs bij slede. Windsor, Rqyal Librarj. Cat. T 136. Afb. LV. Kolfspel op het ijs. Edinburg, National Gallerj' of Scotland. Cat. T 117. Plaat XXXII Plaat XXXIII Afb. LVI. De Winterkoning(?) met familie op het ijs. Haarlem, Museum Tejler. Cat. T 46. Afb. LVII. Ijsvermaak bij Kampen. Voorburg, verz. Mevrouw de weduwe A. Dumhar-Schimtnelpeminck. Cat. B. A. S i. Afb. LVIII. Riviergezicht met visschers, gedat. 1654. Voorburg, verz. Mevrouw de weduwe A. Dumbar-Schimmelpenninck. Cat. B. A. S 2. Plaat XXXIV Plaat XXXV Af b. LIX. Wintergezicht. Enschede, Rijksmuseum Twenthe. Cat. B. A. S 7. Plaat XXXVI Afb. LX. Wintergezicht buiten Kampen. Rijssen, verz. AI. G. van Heel. Cat. B. A. S 8. Plaat XXXVII A£b. LXI. Winterlandschap met molen. Weenen, verz. Lanckoronskj. Cat. B. A. S 16. Afb. LXII. Winterlandschap gedat. 1655. Leipzig, Museum der bildenden Künste. Cat. B. A. S 3. Afb. LXIII. Winterlandschap. Berlijn, Kuiser Friedrichmuseum. Cat. B. A. S 11. Plaat XXXVIII Afb. LXIV. Wintergezicht buiten de Hagenpoort te Kampen. Amsterdam kunsthandel O. Garschagen. Cat. B. A. S 6. Afb. LXV. IJsvreugde buiten de Hagenpoort te Kampen Brussel, veiling Ruelens ly April iBSy. Cat. B. A. S 21. Plaat XXXIX Afb. LXVI. De bevroren IJsel buiten Kampen. Zwolle, Geschiedkundig Overijsselsch Museum. Cat. B. A. S 9 Afb. LXVII. IJsvreugde bij de Schans te Kampen. Zwolle, Geschiedkundig Overijsselsch Museum. Cat. B. A. S 10. Plaat XI Plaat XL Afb. LXVIII. Wintergezicht op de IJsel bij Kampen, gedat. 1663. Kampen, Raadhuis. Cat. B. A. S 4. Afb. LXIX. Visschers, netten ophalend, gedat. 1654. Hamburg, Kunstholle. Cat. B. A. T 1. Afb. LXX. Visschers, netten ophalend. Gravure door P. Schenck, naar B. Avercamp. Hamburg, Kunsthalle. Cat. B. A. G 1. Plaat XLII Afb. LXXI. Schets boekblad. Amsterdam, verz. dr. A. Wekker. Cat. B. A. T 2. Afb. LXXII. Schetsboekblad.*) Amsterdam, verz. dr. A. Wekker. Cat. B. A. T 3. *) Vgl. tekst p. 122. Plaat XLIII Afb. LXXIII. Schetsboekblad. Amsterdam, rtr. Wekker. Cat. B. A. T 5. Afb. LXXIV. Schetsboekblad. Amsterdam, verz. dr. A. Wekker. Cat. B. A. T 10. Plaat XLIV Afb. LXXV. Schetsboekblad. Amsterdam, verz. dr. A. Wekker. Cat. B. A. T7. Afb. LXXVI. Schetsboekblad. Amsterdam, verz. dr. A. Wekker. Cat. B. A. T 12. Plaat XLV Plaat XLV: Afb. LXXVII. Zomergezicht op de IJsel bij Kampen. Londen, Printroom, British Museum. Cat. B. A. T 14. Afb. LXXVIII. Kampen van de landzijde omstreeks 1663. Vijf schetsboekbladen. Zwolle, Geschiedkundig Overijsselsch Museum. Afb. LXXIX. Kampen van de rivierzijde omstreeks 1663. Vier schetsboekbladen. Zwolle, Geschiedkundig Overijsselsch Aluseum. Plaat XLVII VERBETERINGEN p. XVII, r. 6, ter mijner beschikking, lees: te mijner beschikking, p. 17, r. 2 van onderen, dicipel, lees: discipel. p. 19, noot 3, tweede regel van onderen, Jaques, lees: Jacques. p. 159, bijlage XXXVI, opschrift en tekst: ds. Lambert Havercamp, lees: ds. Lambert Hanecamp. p. 200, r. 8 van onderen, lees; beide gesigneerd. p. 204, S 8, r. 1, breede, toegevroren rivier, lees: Breede toegevroren rivier. p. 208, S 52, r. 6, Richartz-Wallrafmuseum, lees: Wallraf-Richartzmuseum. p. 222, S 263, r. 2, Vrouwe Douariëre van Warmenhuysen, lees: Vrouwe Douarière van Warmenhuysen. p. 226, S 332, r. 1, „Fraai: , lees: „Fraai. p. 227, S 353, r. 3, De toeschrijving zal wel juist zijn”., lees: ~De toeschrijving zal wel juist zijn”. p. 230, S 408, r. 5, een jager en zijn knecht ligt, lees: een jager en zijn knecht liggen. p. 233, S VII, r. 4, Th. Lerius, lees: Th. van Lerius. p. 233, S XI, r. 8, schilderij, lees: schilderij. p. 234, S XX, r. 2, arresleede, lees: arresleeden. p. 245, (noot) *), lees: (noot) x). p. 270, T 411, staat per abuis onder Amsterdam, evenals T 414 op p. 271. p. 275, T 487, Nij and, lees: Nijland. Plaat VIII, Afb. XXI, verz. dr. H. Thyssen—Bornemisza, lees: verz. dr. H. Baron Thyssen—Bornemisza. Hendrick en Barent Avereamp door C. j. Welcker