Scheiding XVÏII De terugtocht naar de dokterswoning werd voor het grootste deel stilzwijgend afgelegd. De stemming was te ernstig en de gedachten waren te vele. De geest was nog in het armelijke huisje op het Achterpad, waar, als voor hun oogen, de poort des hemels zich geopend had, om toegang te verleenen aan de moede zwerveling. Dokter Harder en juffrouw Baardman hadden beiden, zonder dat de een van den ander het wist, bij dit sterfbed iets als een heimwee-gedachte in zich voelen opkomen. Bijna was er in hun hart een gevoel van afgunst, heilige afgunst, dat hun nog niét die heerlijkheid geopenbaard werd, die Oude Nienke thans ten deel vallen mocht. En ja. wanneer in dat door den dood gewijde oogenblik hun de mogelijkheid geopend was, met Oude Nienke mee te gaan, ze zouden met vreugde daarin hebben toegestemd. Want het: „Kom, Heere Jezus” vond weerklank óók in hun ziel. Martha was eveneens diep ontroerd. Het was niet alleen de herinnering aan het treffend sterven, dat zij had bijgewoond, maar ook, of neen, beter: méér nog de gedachte aan het onrecht, waaraan zij zich ten opzichte van Ernst had schuldig gemaakt. Zij geloofde nu, dat diens godsdienstige opvatting hem niet bracht in een staat van geestelijke overspanning; neen, ze had gezien, met eigen oogen aanschouwd, hoe zijn geloof in een daad zich omzette, één als hij zien voelde met die arme oude vrouw, één in Christus. Haar broer was geen dweper geworden, evenmin als hij zi)n zuster veronachtzaamde: maar in hem was een nieuw leven geboren en dat nieuwe leven kende zij niet. Hij had Christus tot zijn mijn hart klopt nog, meneer Harder, en ik weet, wat me te doen staat! ” Rettv kwam de kamer binnen en begroette haar vader. . Braaf feest gevierd?” vroeg hi,. „Z-eKer vee! • Geen wonder met zulk voortreffelijk gezelschap! Hooqst verwonderd over den sarcabubeucn zün woorden sprak, keek Be.ly haar vader aan We zijn wel eerst naar het teest gegaan, moitua •- aaf zii toen eenvoudig ten antwoord, „maar we zijn me he einde gebleven. Dokter Harder kwam juist voorbij en toen ziin we met hem naar een zieke gegaan, die, het was Send evenTa o„ze komst, stierf. Maar 't r»as een hee.l„k sterven, vader. ’ , TT„ ~_j halve Zoo'” gaf hij ten antwoord. Hij had siccms ren -.v vroeg hij: „En wat heeft die........ die dokter Harder je allemaal voor lieve woordjes gezegd? Vader'” riep Betty en een gloed van schaamte en veron'twaarcUging Leg La, in het gelaat, „als u meent, wat U daar vraagt, begrijp iku met. Mii niet begrijpen? Dom Kina! je dan niet, datt die man Sl het hof maakt? Niet jou jeheveg Het is niet waar, vader, mei waau – Sn «I Harder heeft Zoo 7 Was je zoo vaak met hem alleen?” onderbrak haar vader haar. „Dat heb ik niet geweten. Anders was er aa dat spelletje al reeds ved eerder een einde gekome “oud” “hem'onmogelijk zulke onedele motieven kunnen toedichten!" lkbeoeer niet hem beter te leeren kennen, Betty,” antwoorddeVardman koel. En ik zal daartoe «ouwen, ook zoodat hij haar gelaat niet zou behoeven te zien. eindigde hij, af9,ebroken zin .morgen vertrekken „Mor... gen!? Vader, dat kunt u niet meenen! Denk om uw gezondheid. En zoo snel kunnen we onze toebereidselen och met maken. En zoo heel onverwacht kunnen we ook geen afscheid nemen! En meneer Harder en zijn zuster zullen ons niet „Zwijg maar, Betty! Ik zie, dat het hoog tijd is. dat we gaan Neen. spreek me maar niet tegen! Later zul je er mij voor zijn en mijn doorzicht prijzen!” zal^vade!-0"1 ezen ooit uw doorzicht prijzen „Eetfy! De stem van den ouden man sloeg door, zoo nam de toorn bezit van hem. ..Betty! Dat is de eerste keer. aan 'Vr ï9en me. Spreken durft! Ja- ik 2ie het. ik merk het lf S' kJe Vader' sta je op den achtergrond, ben nummero twee geworden Die man, die zoon van een : ,e ,zoon van een ministersklerkje heeft je geheel en al ingepalmd........ Zeg het me maar. hoe lief je hem hebt!’" ”lk dokter Harder liefhebben?” ' ’ JUmgzciam sprak Betty deze woorden uit. Ze sloot de oogen en haar gelaat werd wit. ~Ja! zei Baardman, koel en hard. Hij zaq wel hoe dien getroffen zijn dochter was, maar hij wilde zichzelf niJt “'"Néén dL2ii",,°Ptren yiin 21isti In de huiskamer zaten de dokter en zijn zuster op Betty te wachten, die beloofd had. den avond met hen door te brengen. Op den heer Baardman hadden ze met gerekend, wijl die liever met het lezen van zijn couranten en boeken den tijd zei door te brengen, hoewel inderdaad de afkeer van de familie Harder de.oorzaak was. Ze waren verwonderd geweest, dat het zoo langen u,a fnTt’ VOor.Betty beneden kwam. En ze zagen elkander J bevreemding aan, toen Betty bij hen kwam, bleek en mcrr tl – Maur h°e verschrikten ze. toen ze haar de mededeehng van het voorgenomen vertrek Watr. ° ” —vercreK noorden doen. tot'rfi, L SP;«"9 Harder op Hoe komt hij zoo plotseling te raden ‘ * ”M hem °» h« l»m „Blijft u zitten, meneer Harder." zei Betty. „Aan zijn b<*- Ultjs mets te veranderen, ’t Staat vast: Vader wil reizen'"" kan toch hem'tadr'w* Trad'3’ °” * ka"" " V"laten' BettV Kold 26 Hemu te,9en- ”Vader is niet van zijn besluit af te brengen en hij heeft mij gezegd dat hii bever vanavond alleen bleef.” volvoerde zij met een zucht het haar meegedeelde bevel /etS aan te doen!” moest Harder berusten. 3»iwe„tf t Z,~ 2"n ei 9“ ”ees,er e" he” '« Wflven *-an ik niet. tochMhaardßwy’’’ kWam nuJMartha tusschen beide, „dat is afreit;3]' Wfrom moet dat nu zoo plotseling gaan? Die ben IZÜlZÜ°metn Tet’ u3n °°k °Ver week Plaa^ roepen”” J toch 9£en 2aken diehem . ’jZ°0a!S lk al Zei' Martha: er is niets aan te doen Ik heb reeds wat ik kon om hem van zijn besluit af te brengen;_ 1 Was alles vergeefsche moeite.” ” t Is jammer,” verzuchtte Martha. „We waren er reeds Erns“ V„erd "" r d"'“ ™ « leven £ a was als Frï Tl S°k heerlijk’ dat ik niet **> alleen T- heeJ. d.en da9 op ziekenbezoek moest!” »i«. ook mij spijt het, méér dan ik zeggen kan ” ant-2e zaq het aoeti e" 2uster om beurten aanziend. En Thans nam hij het wonrr) hii’’^Uifh 7!ilOOVen’ dat God aJles bestuurt,” zeide ooV9ëwé'n dïïdGk„d"‘u0”Setat 'v“defnmr m°9M W" gebracht heeft, fuffroaw Baardman, En we tno9en°lo iTX De Groote Diefde 8. aannemen, dat dit niet „om niet” is gebeurd. Ik tenminste eindigde hij en er was een trilling in zijn stem, omdat hij aan den gedenkwaardigen eersten nacht denken moest die vader en dochter in zijn woning hadden doorgebracht, „ik tenminste heb alle reden om dankbaar te zijn. „Ik eveneens.” antwoordde Betty bewogen Want wat heb ik hier niet een zegeningen ontvangen! Als * alleen maar slechts aan dezen middag denk hoe heerlijk was h daar bij dat sterfbed! Maar wie weet. voegde zij er op meer opwekten toon aan toe. „of op deze zoo onverwachte scheiding niet een even en blij weerzien volg Scheidinq? Weerzien? Zou dit laatste mogclijK Kunnen zijn. overdacht Harder dit antwoord, dat een ™°ndere “V roering bij hem teweegbracht. Toen, zich beheerschend. wendde hij zich tot zijn zuster. T.Martha,” verzocht hij, „speel en zing ons .lied, dat vader ook zoo graag hoorde; dat_ vers van Gedicke. Martha was verwonderd. Nü zingen? NÜY 9ewoon zijn wenschen in te willigen, stond ze op. En weldra klo dat inniq-teere geloofslied van dien schier onbekenden Duitschen christen-dichter, waarin hij zijn Godsvertrouwen uitzong, door het vertrek: Wie Gott mich führt, so will ich gehn Ohn alles Eigenwahlen; Geschieht, was er mir ausersehn. Wird mirs an Keinem fehlen. Wie er mich führt, so geh ich mit Und folge willig Schritt vor Schritt In kindlichem Vertrauen. De klanken van dit lied drongen door in de kamer van den heer Baardman. En een lach van minachting mocht op zijn gelaat komen om dat burgerlijk gedoe van dezen dokter e zijn zuster die afscheidsliederen teemden het raakte hun niet die in kinderlijk vertrouwen zich overgaven aan ’s Heeren leiding en het pad wilden volgen, dat Hi) hun aanwees. o. het was een zaligheid, zich veilig te weten, omdat VADER z0rgde........ Martha zong ook het tweede vers: dokter Harder nog wel bespotten? Meisjelief, weet je wel, dat ik hem o zoo dankbaar ben, dat hij jou en je vader zoo prachtig gecureerd heeft? Zie daar: om je genoegen te doen, wil ik je hier zwart op wit verklaren, dat ik geloof, dat dokter Harder een prachtmensch is! Zoo; nu moet je natuurlijk de beschuldiging terugnemen, dat ik dien zeergeleerden heer heb bespot. Ik dank je voor je mededeeling, dat de dokter een ernstig man is dat had ik trouwens zelf reeds bemerkt en omdat ik me steeds tot ernstige menschen voel aangetrokken enfin je weet de rest! Ik wacht nu beslist een antwoord op al mijn vragen, die je nog niet beantwoord hebt. Tot zoolang. Je MARIE. Strijdend voor den geliefde XX Betty Baardman zat met den zoo-even ontvangen brief uit Leeuwarden in de hand. Ze wist niet, wat ze doen moest, lachen om die luimige, spotzieke Marie, van wie ze toch wist, dat haar hart veelal niet meende wat de rappe mond uitsprak, of inderdaad en in ernst nu boos zijn, dat zij zich met dingen bemoeide, die haar niet raakten? Zou ze Marie schrijven en haar eens en voorgoed verzoeken, over déze aangelegenheid niet meer in haar brieven te spreken, omdat de zaak haar te ernstig, te heilig was? Betty’s wangen kleurden zich. Neen, neen, sprak ze voor zich heen, dat zou olie in ’t vuur zijn. Marie zou stellig met nieuwe vragen komen, die nog meer indiscreet konden wezen. Want dat ze zóó schreef, had een bepaald doel. Misschien had ze zich hier of daar onvoorzichtig uitgelaten, toen ze van haar Wouddorpschen tijd vertelde. En dan zou Marie tusschen de regels door hebben gelezen en De kleur op Betty’s wangen werd nog heviger. Neen, niet dat ze zich schaamde voor de gevoelens, die zij jegens Ernst Harder koesterde. Sedert haar vertrek was dag aan dag haar liefde sterker geworden en inniger en dieper. Doch anderen mochten haar groote geheim niet kennen, om haar dan hetzij daarover te bespotten of wel te beklagen. En nu geloofde ze wel niet, dat Marie van Waveren tot de eersten zou behooren, neen, zeker niet, maar door haar beklaagd worden wilde ze evenmin. Want zoo zij, als vrouw, haar liefde-geluk met geen andere zou willen deelen, haar liefde-leed, als het kwam, wilde ze ook alleen dragen. En nu wist ze het op eens, wat ze te doen had: ze zou sombere gezichten en naargeestige gedachten geen hinder kunt hebben.” „Alsof men daar ginds altijd geluk en vreugde heeft! Rein geluk en reine vreugde meen ik.” „Hoor me mijn professor eens orakelen!” lachte haar vader. En Betty wist niet goed, of het spotzucht was, die hem zoo spreken deed, of wel dat zijn oude vroolijke luim terugkeerde. „Kun jij dat definieeren, kind: rein geluk en reine vreugde?” „Zeker, vader. Tenminste, als ik er de goede woorden voor zou kunnen vinden. Want ik heb die beide gezien.” „Zoo? En waar dan?” ..Bij het sterfbed van Anneke hier en van de oude Nienke, ginds, in Wouddorp.” De heer Baardman was klaarblijkelijk door dit eenvoudige antwoord getroffen. Hij vroeg althans niet verder en zweeg, toen viel zijn oog op den brief, dien Betty naast zich op tafel had neergelegd. ”*1eb le,een brief 9ekregen?” vroeg hij haastig. „Van wie?” „Van Marie van Waveren.” „O!” t Was, of een boos vermoeden door dit antwoord weggenomen werd, 200 opgelucht sprak hij. En op belangstellenden toon vroeg hij toen: „Schrijft ze iets bijzonders?” „Neen antwoordde Betty, maar dit antwoord werd 200 aarzelend gegeven, dat het de opmerkzaamheid van haar vader wel trekken moest. „Ik geloof het toch wel,” zei hij nu. „Tenminste als ik op den toon let, waarop je dat ontkent.” „Voor ü niets bijzonders," vulde Betty daarop aan, nopend, dat naar vader nu dan tevreden zou zijn. Maar hij was dit niet. Er kwam een argwaan in hem op, dat deze brief over zaken handelde, die ook hem betroffen en over personen, die ook hij kende. Om zich hiervan te vergewissen, besloot hij tot een plotselingen aanval. „Al zeg je ’t mij niet, toch weet ik, wat Marie je schrijft. Ze heeft het over dokter Harder.” Verrast keek Betty haar vader aan. ’t Was de eerste maal, smds het vertrek uit Wouddorp. dat deze naam over zijn lippen kwam. Doch haar verrassing ging over in ontsteltenis, toen ze op zijn gezicht de uitwerking zag, die haar zwijgende werkelijk lief had, liever dan mij zelf, liever dan iets ter were1d........ En toch, vader, ben ik u den anderen dag gevolgd. Uit kinderlijke gehoorzaamheid. Maar vader, het zou kunnen zijn vergeef mij dit woord, dat u hard in de ooren klinkt, maar dat ik toch zeggen móét het zou kunnen zijn, dat ik u niet volgen kon, als ik wist, dat hij mij liefhad en mij bij zich wilde hebben Neen, neen, nooit zal ik de éérste zijn, die van liefde spreekt: nooit zal ik vergeten, dat ik maar een vrouw ben, maar al weet ik niet, dat hij mij lief heeft zooals ik hem. tóch zal ik hem trouw blijven En nu, vader, om der wille van den vrede tusschen u en mij vraag ik u: spreek niet weer zulke beschuldigingen uit als daar-straks. Die woorden deren dokter Harder niet, omdat hij ze niet hoort. Maar ze onteeren ü. En dat zou ik niet kunnen verdragen. Dan zou ik misschien doen, wat u straks gezegd hebt; ik hoop, dat het slechts in scherts was ” Nu hief haar vader vragend het hoofd op. „W'at heb ik dan gezegd, Betty?” „Dat u op reis zoudt willen gaan, heel alleen.” „Meen je dat, Betty? Zou je mij willen verlaten om om dien Harder?” „Vader, laat mij daarop niet antwoorden. Alleen herhaal ik nog eenmaal mijn dringend verzoek: spreek niet weer met 2Ulke zulke woorden over dokter Harder.” Toen stond de oude Baardman op. En zwijgend, in diep gebogen houding, verliet hij het vertrek. geweest? Was het niet evenzeer een scherts, gelijk ze gezegd had te hopen, dat hij in scherts gesproken had? Neen, neen! Zij voélde het: wanneer vader voort zou gaan, met op den man, dien zij liefhad, te smalen, zou het haar ónmogelijk zijn, te blijven. Hoe lief zij haar vader ook had, de liefde tot Ernst was grooter, was sterker. Maar waarom kon er tusschen hen beiden, tusschen vader en haar, niet een stilzwijgende overeenkomst gesloten worden, om nooit weer dit onderwerp aan te roeren? Had zij het zelf niet al reeds te kennen gegeven, dat het van haar kant de laatste maal zou zijn, wanneer haar vader zulks wenschte? Kon hij zich dan ook niet voornemen, zijn kind te ontzien? Het waren sombere uren. En Betty leed. Maar toen kwam over haar een stille, zoete troost. De herinnering aan dien laatsten avond in Wouddorp bracht haar den vrede, waarom zij gebeden had. Wat had Martha ook weer gezongen? Wie Gott mich führt, so geb ich mich In seinen Vaterwillen. Scheints der Vernunft gleich wunderlich. Sein Rat wird doch erfüllen, Was er in Liebe Hat bedacht, Eh er mich an das Licht gebracht; Ich bin ja nicht mein Éigen. Was het zóó niet? Leidde God haar niet? Bracht Hij ook niet deze beproeving over haar? Ja, haar verstand mocht het dan op dit oogenblik niet kunnen vatten, wat Hij met haar voor had dat Zijn liefde haar deel was, dat Zijn vaderlijke zorg over haar waakte, daarvan had ze zékerheid Zijn eigendom in leven en sterven, in vreugde en leed was zij tn toen kon ze zich ook aan Zijn vaderzorg overgeven Den avond van den tweeden dag, dat zij in het qroote huis zich zoo alleen voelde, kwam er verandering. En met die verandering kwam een groote blijdschap. Zij zat in haar kamer. Een oogenblik te voren had ze er zich nog van vergewist, dat haar vader in zijn afzondering vo hardde. Ze had aan zijn deur geklopt, maar hetzelfde antwoord weer gekregen, dat ze gisteren en heden reeds zoo vaak had gehoord. De Groote Diefde 9, dringende bewoordingen vervat was, niet zou afslaan Den anderen morgen werd nog een andere brief qeschreven. Betty Baardman, die haar liefdes-geluk en liefde-leed voor zich alleen wilde houden, moést en kón de blijdschap, die nu m haar was, aan haar Leeuwarder vriendin mededeelen. En zoo kwam het, dat Marie van Waveren den eigen dag als artha Harder kennis kreeg van de groote verandering, die er had plaats gegrepen in de gevoelens van den heer Baardman. Had Marie van Waveren een hart, dat méévoelen kon? /Sou anders haar oog getinteld hebben van blijdschap toen ze las: Van huis, 6 Octobec 19.... Lieve Marie, Toen ik de voorlaatste maal je brief ontving, was ik in een trieste stemming. Dat is oorzaak geweest, dat ik in mijn antwoord wat scherp ben geweest. Ik had moeten bedenken, dat je graag railleert en dus je vragen over dokter Harder met au sérieux moeten nemen. Zie je wel, dat ik ook nog iets van mijn schoolfransch weet? Nu, we spreken daar dan niet meer over en ik ben er zeker van, dat je mij mijn boosheid al lang vergeven hebt. Maar nu moet ik je iets vertellen, dat je nog niet weten kunt. Mijn vader heeft me gisterenavond gezegd, dat ik Martha Harder moest uitnoodigen om enkele dagen bij ons te komen logeeren. Ik heb het natuurlijk dadelijk gedaan en za , als ze de uitnoodiging aanneemt, wel zorgen, dat die enkele dagen enkele wéken worden! Ik ben er heel. heel blij om, want je weet, dat het zoo plotseling en onverwacht vertrek uit Wouddorp mij heel veel verdriet heeft gedaan. Nu kunnen dokter Harder en zijn zuster zien, dat mijn vader ook hartelijk wezen kan Later meer. Als altijd. Je BETTY. Tot inkeer gekomen? XXII Martha ontving Betty’s brief met groote verwondering. Ze moest hem zelfs wel tweemaal lezen, vóór ze inderdaad begreep, dat haar vriendin haar op verlangen van meneer Baardman zelf uitnoodigde. Ernst had telkens, wanneer zij over den heer Baardman begon te spreken, dit gesprek kortweg afgebroken. Zelfs als zij diens doen laakte, zweeg hij. Slechts eenmaal had hij met een gedwongen glimlach gezegd, dat nog niet alle ondankbaarheid de wereld uit was, maar dat was ook het eenigste woord van afkeuring geweest, dat zij uit zijn mond had gehoord. „Wat Ernst hier wel van zeggen zal?" zei Martha in zichzelf. „Jammer, dat hij nu juist naar Driesum moest. Nu duurt ’t vast nog uren, vóór hij thuiskomt! Zeker, hij zal blij zijn. Want al liet hij zich nooit uit, ik heb toch wel gemerkt, hoe bitter pijn ’t hem deed, dat meneer Baardman zoo haastig afreisde! Of zou er een andere oorzaak wezen? Ja, ik ben niet geheel van gisteren, en ’k heb ook wel degelijk gemerkt, dat, al mocht ik niet over meneer Baardman spreken, duizend woorden over Betty hem liever waren dan tien Eigenlijk gezegd: de uitnoodiging is aan een verkeerd adres gericht. Niet Martha, maar Ernst Harder moest op het adres staan En ik denk ook wel. dat Betty zélf zoo oordeelt. En ook. dat zij, aan mij schrijvende, meer aan Ernst gedacht heeft. Ja, ik geloof stellig, dat ik een goeden blik in haar hart geslagen heb. Zooals zij hem dien laatsten avond aanzag! Neen maar, dat Ernst dat niet heeft opgemerkt! Hoe dom mannen toch wezen kunnen! Ze zien hun geluk niet, ook al Toenadering XXIII Martha Harder had goede dagen. Niets werd nagelaten, om haar het verblijf aangenaam te maken. Het scheen zelfs, dat Betty alleen scheen te leven, om ook maar haar geringste wenschen te vervullen. En wanneer zij dan, verlegen onder zooveel blijken van opmerkzaamheid, te kennen gaf, het „te veel” te achten, wat men voor haar deed, antwoordde haar vriendin, dat dit nog niets was in vergelijking met wat Martha en haar broer voor haar vader en haarzelf hadden gedaan. En de heer Baardman, die eenmaal zulk een gesprek tusschen de twee vriendinnen had aangehoord, had met een lichte hoofdbuiging zijn stillen bijval betuigd’met wat zijn dochter er toen bijvoegde: „Nooit kunnen wij jullie vergelden, wat jullie voor ons hebt willen doen, Martha.” Reeds een paar maal had Martha er van gesproken, dat zij weer naar Wouddorp terug moest. Het ruwe weer bleef maar aanhouden en ze zei vrees te hebben, dat haar broer geen zorg genoeg voor zijn gezondheid dragen zou. Doch telkens had Betty gezegd, dat ze nog niet vertrekken mocht. Dokter Harder was oud en wijs genoeg, merkte ze op, om te weten, wat hij moest doen. En Martha moest wachten tot de weersgesteldheid het toeliet, enkele toertjes in den omtrek te maken. Dan kon ze haar broer inlichten over het eit, dat er in t vaderland nog wel plekjes waren, die, zoo ze de schoonheid van Wouddorp niet overtroffen, er toch mee konden wedijveren. ~Ja, had daarop Martha geantwoord, onderwijl ze niet kon nalaten even tersluiks een blik op den heer Baardman te werpen, „het zou goed voor Ernst zijn, als hij ook eens iets anders zag dan zijn Wouddorp. Hij denkt er niet aan, vacantie te nemen. „Dat is goed voor stadsdokters,” is altijd zijn antwoord, als ik daarover spreek. Slechts een paar maal in al deze jaren heeft hij voor een paar dagen vrijaf genomen. Maar toen is hij in Friesland gebleven. Met een studievriend heeft hij toen de Friesche Meren bezocht, het Sneeker Meer, het Heeger Meer, en hoe die plassen alle ook mogen heeten ” „Inderdaad,” had Betty toen gezegd, „ik heb er ook van gehoord en gelezen, dat die Meren zoo mooi zijn. Ik had ook wel lust, eens zulk een boottocht te maken. Wat denkt u er van. vader?” De heer Baardman had een weinig gebromd, maar was niet op die vraag ingegaan. En ook niet had hij, zooals Martha in stilte gehoopt had, op het eerste deel van haar medcdeeling geantwoord met te zeggen, dat haar broer het schoone Gelderland dan eens moest leeren kennen. Waarom Ernst niet door hem uitgenoodigd werd, kon zij niet begrijpen. Waarom zij wel? Wist Betty misschien het antwoord op die vraag? Waarom was zij haar anders in de rede gevallen. Ja, Martha had goede dagen. Afgezien van het verlangen om te weten, hoe Ernst het maakte, was er niets, dat haar bekommerde. Zij gevoelde zich bij Betty en haar vader volkomen thuis. Ja, ook bij meneer Baardman! Want zoo stuursch en afgetrokken hij in Wouddorp was geweest, zoo voorkomend en onderhoudend was hij hier. Gebeurde ’t een enkele maal, dat hij stil en peinzend bij de tafel zat, dan betrok Betty hem in het gesprek en merkte Martha, dat hij zich geweld deed. zijn misschien wel heel sombere gedachten van zich af te zetten. „Juffrouw Martha,” vroeg hij op een morgen, ongeveer twee weken na haar komst, „ik hoor daar van Betty, dat ze vanmiddag naar Arnhem moet. Ze heeft daar enkele bezoeken af te leggen en ik geloof niet, dat u lust zult hebben haar te vergezellen.” „Neen,” antwoordde Martha, „ik blijf liever hier. Ik heb dit trouwens ook al met Betty afgesproken.” ~Dat treft dan goed voor wat ik vragen wilde. Misschien wilt u dan wel een uurtje bij mij in de bibliotheek komen? b°eken laten 2ien en enkele zeldzame „Heel graag,” zei Martha, wie het opviel, dat de heer Baardman met zoo rustig sprak als gewoonlijk. „Ik houd juist bijzonder veel van platen. Wanneer zal ik komen?” ~Laten we zeggen: drie uur.” . Middags, klokslag drie, bevond Martha zich dan in de bibliotheek. Ja. dat mocht met recht een bibliotheek heeten, deze boekenverzameling! Overal langs de wanden tot aan den zolder toe waren planken aangebracht en deze bogen onder een laSt van boeken, zoo zwaar, dat Martha er een oogenblik bijna ontzet van was. Dat moest Ernst, die boekensnutteiaar, eens zien, was haar eerste gedachte. BaT?rdmanIlieJt haar niet Ian9 tijd voor een verdere bezichtiging. Hij noodigde haar tot plaats nemen uit. De toon, waarop hij sprak was vriendelijk, maar Martha merkte aan stemming verkeerd! ’ ** ZÊnUWachti9e „Juffrouw Martha, vroeg hij, spelend met een fraaibewerkten ivoren papiersnijder, „weet u wel, waarom ik u eigenlijk verzocht heb vanmiddag hier te komen?” „Zeker, meneer Baardman,’’ antwoordde ze, met een blik naai? al die boeken rondom haar. „u wilt mij boeken en plaatwerken laten zien ” de rede"' 4 niet’'' aar ietwat gejaagd in „Moet ik u dan ” Martha zocht even naar woorden, „moet ik u dan iets voorlezen misschien?” „Ook al met! Ik zal ’t u maar zeggen, juffrouw Martha. Maar belooft u me, dat u er niet met Betty over spreken Martha keek hoogst verwonderd den heer Baardman aan. Mad hi, voor zijn dochter geheimen en wilde hij haar, een j^e“de' daan“ .lnwiiden? Maar nu zag zij voor het eerst den angstigen blik van haar gastheer, die zijn ivoren speelÏéunde Hr9eT £n met b6ide handen °P de tafel keeren *J Scheen in een geweldige spanning te ver- Omdat het noodzakelijk was. dat zijn opwinding verminderen moest, beoofde zij hem wat hij gevraagd had. ten oogenblik nog wachtte de heer Baardman. Toen, Martha doordringend aanziend, alsof hij tot in haar ziel wilde lezen, vroeg hij: . „Heeft dokter Harder heeft uw broer u nooit iets verteld van vroeger?” De vraag was er. Maar hoe groot moest de inspanning geweest zijn, die hem deze enkele woorden hadden gekost. Het zweet parelde op zijn voorhoofd en bleek zag zijn gelaat. Waarom sprak hij zoo hakkelig, zoo stootend. Waarom zag hij Martha zoo strak aan en scheen het haar toe alsof zijn leven van haar antwoord afhing? ’ _ ' r» 1 .. I** 1 JrtliJlr Viof „Van vroeger, meneer Baardman? kwam eindelijk he antwoord. ~Van vroeger? Valt daarvan dan iets te vertellen?" Hij scheen haar tegenvraag niet op te merken. „Zegt u mij, wat uw broer u verteld heeft, sprak hi) weer, nu dringend. „Maar ik weet niets, meneer Baardman! In t geheel mets! „Heeft uw vader dan ook nooit over t verleden gesproken?’’ „Ook niet.” „Is dat de volle waarheid, juffrouw Martha? Ja? Alzoo; uw vader noch uw broer ” , , . „Ik heb nóóit gelogen en doe het ook nü niet! onderbrak Martha hem, geërgerd, dat haar woorden blijkbaar zoo m twijfel getrokken werden. Vergeef mij, juffrouw Martha, ik wilde u niet beleedigen. Ik geloof u. Maar ziet «: van uw antwoord hing zooveel voor mij af.” „Wat dan?” vroeg ze snel, terstond haar boosheid op zij zettend. „Op die vraag kan ik u tot mijn spijt geen antwoord qeven. Maar als uw broer dat doen wil, staat net hem vrij. ~Ik mag er dus met hem over spreken? Zeker Maar ik heb uw belofte, nietwaar, dat u tegenover Betty zwijgen zult? En wilt unu nog eenige mooie plaatwerken zien, juffrouw Martha? Zie op de tafel bij het raam heb ik ze gelegd. Doet u maar, of ik niet hier ben...... Van de inderdaad kostbare verzameling platen die hij voor haar had bijeengezocht, zag Martha al heel weinig. Meer had zij aandacht voor den heer Baardman zelf. Het scheen haar, of er een last van zijn ziel gevallen was, zoo opgeruimd zag hij er op eens uit. En hij schreef, hij schreef, al maar door, op groote vellen papier, waarvan er al eenige volgeschreven vóór hem lagen. Wat beteekende toch dit alles? Was er een geheim, dat haar broer wel, maar zij niet kende? En wien betrof’ dit? Meneer Baardman of haar vader of Ernst? Of alle drie? Martha wond zich op. Ze nam zich voor, haar broer dadelijk mee te deelen, wat ze hier beleefd had. De heer Baardman had haar daartoe immers verlof gegeven! Maar dan zou ze hem vragen, op den man af, wat dit alles toch te beteekenen had. Ze was toch geen kind meer. Wat haar nu veel duidelijker werd! Juist, ter wille van dat geheim had Ernst bij de zieke gewaakt en had hij haar nu eerst begreep ze dat! er voor gewaarschuwd, vriendschapsbanden met de familie Baardman aan te knoopen Ja, duidelijk zag ze Maar hoe meer ze meende te begrijpen, hoe raadselachtiger haar alles werd. Het was een nare, onklare geschiedenis, en Ernst moest haar inlichten! Nog eens: Briefwisseling XXIV De heer Baardman Van huis, 6 November 19... aan Dr. Ernst Harder. Weledel Zeergeleerde Heer, U zult mij een groot genoegen doen, met, al is het slechts voor één dag, hier te komen. Ik heb u iets van zeer gewichtigen aard mee te deelen, dat op vroegere gebeurtenissen betrekking heeft. Was het geen winter, dan kwam ik naar u toe. Maar met mijn hart is het, vrees ik, in het geheel niet in orde. En u hebt mij zelf gezegd, dat ik te groote inspanning vermijden moet. Ik verhaal met aandrang mijn uitnoodiging. Hoogachtend, Uw dw. dr.. BAARDMAN. Dr. Ernst Harder,, Wouddorp, 10 November 19... aan den heer Baardman. Weled. Geboren Heer, Hartelijk dank voor uw uitnoodiging. Maar ik behoef niet bij u te komen, om van „vroeger” te hooren vertellen. Ik ben daarmee volledig op de hoogte. Al sinds jaren. En ik wist het dus ook reeds, toen u hier bij mij was. lets anders is het, wanneer de staat van uw gezondheid mijn komst vordert. Als u in mijn geneeskunst zulk een groot vertrouwen stelt, moet ik mij daardoor zeer vereerd gevoelen en zal dan moeilijk uw uitnoodiging kunnen afslaan. öericht u dit nog even? Hoogachtend, Uw dw. dr„ Dr. E. HARDER. De heer Baardman Van huis, 14 November 19... aan Dr. Ernst Harder, Weledel Zeergeleerde Heer, Uw brief ontving ik in goede orde. Ik dank u voor uw bereidwilligheid, om als dokter te wdlen komen. Ik reken daarop vast. Bericht even dag en uur van aankomst, opdat mijn auto u zal kunnen afhalen ’ u Auimen arnaien. INu dat andere, dat veel qewichtiqrer nuntf TT i 7 ’ ytwiuuiya- piIHU U schrijft, dat u „alles” al sinds lang geweten hebt. Dat antwoord ontslaat mij van een pijnlijke noodzakelijkheid. Maar het ontslaat mij met van den plicht, u mijn schuld te belijden en u vergeving te vragen voor wat u weet dat vroeger is gebeurd. Waarom ik met met u gesproken heb, toen ik daarvoor in Wouddorp volop gelegenheid had? Omdat ik u toen noq met kende en m uw doen en laten tegenover mij berekeninc zag. bn ja, uw wejgermg van mijn chèque en die zin. dat ik mi) schuldenaar mocht leeren gevoelen jegens God, maakten, dat ik u feitehjk nog méér haatte dan reeds het geval was. Maar nu heb ik begrepen, waarom u mijn geld geweigerd dankbam™01 UW ™ij verootmoedi9en. ben ik nu Maar meest van alles heeft ’t mij getroffen, dat u „alles" wist en er toch met niemand over gesproken hebt Zelfs met met uw zuster. Want u zult misschien reeds door haar De Groote Liefde 10. weten, dat ik met haar een onderhoud heb gehad, waaruit mij bleek, dat zij geheel en al onkundig was. Die ontdekking heeft mij zeer beschaamd. En nu wil en moet ik u vergeving vragen. Want hoe zal ik mogen hopen op genade en schuldvergeving bij God, wanneer ik niet weet, dat óók de menschen mij vergeven? U komt dus? Wanneer? Met dankbaarheid. Uw dw. dr„ BAARDMAN. Dr. Ernst Harder Wouddorp, 19 November 19... aan den heer Baardman. Weled. Geboren Heer, U kunt mij met den middagtrein van 24 dezer verwachten. Alleen stel ik deze voorwaarde: over het verleden wordt met qeen enkel woord gesproken. Ik moet u op één zaak opmerkzaam maken. Gods schuldvergeving is niet afhankelijk van wat de menschen zeggen of doen. Al zou ieder u veroordeelen en weigeren, u de hand te reiken... ik weiger die hand niet! Wanneer het u een geruststelling geeft, kan ik u wel zeggen, dat ik van harte gaarne vergeef en sinds lang reeds vergeven heb en overtuigd ben, dat ik daarmede handel in den geest van mijn vader Van harte hoop ik en bid ik, dat God U in de ruimte mag stellen, zooals Hij het mij heeft gedaan. Klem u vast aan Zijn beloften, meneer Baardman. En dan twijfel ik er niet aan, of Hij zal ook uw gebed verhooren. Want God is liefde en door Zijn groote liefde alléén kunnen wij behouden worden. En het is Zijn groote liefde, die ons het leven geeft. U kunt dus den 24sten op mij rekenen. Wilt u mijn zuster en ook uw dochter mijn hartelijkc groeten overbrengen? Van harte Uw dw. dr.. ERNST HARDER. Betty Baardman aan Maria van Waveren. Van huis, 22 November 19... Lieve Marie, Nog even een kort woordje op dezen donkeren dag. Maar hier in huis en in mijn hart is het verre van donker. Het is licht in en om mij. Hoe dat komt? Vader, altijd reeds buitengewoon goed voor mij, is de laatste weken zoo geheel anders dan vroeger. Dat bleek mij reeds uit zijn wensch, Martha Harder uit te noodigen. Dat is nu echter nog meer overtuigend gebleken. Want denk eens aan. Zonder dat ik het wist, schijnt hij in correspondentie met dokter Harder getreden te zijn. En nu komt hij me daar gisteren vertellen, dat we nog een logé krijgen? Weet je wien? Dokter Harder! Ik behoef wel niets aan het werk te doen, want bedienend personeel hebben we, zooals je weet, in overvloed. Maar in dit geval wil ik zelf een beetje er op toezien, dat de logeerkamer goed in orde is. Dokter Harder heeft het aan ons meer an verdiend, dat wij hem alle mogrelijke éoards bewiizpn —„—, —v auc eyaras oewijzen. Je begrijpt dus, dat ik op dit oogenblik niet veel tijd heb. Later meer. Je vriendin. BETTY. Made van Waveren aan Leeuwarden, 30 November 19... Betty Baardman. Lieve Betty, Hoe lang zal ik nog op dat „Later meer” moeten wachten? Ik kan met lang meer wachten, hoor. Ik brand van onoednU o uiaim van ongeaum. t-n wanneer vertel je me weer eens, zooals in je brief van o Uctober, iets, dat ik nog niet weten kan? Maar liefste, domme Betty! Geloof je dan niet, dat ik al lang aUes weet? Waarom heb je ook in je tweeden September-bnef 200 verstoppertje gespeeld? Wat ik in mijn vuistje gelachen heb, toen je zoo echt-boos op me werd, omdat ik zoo ~spottena” schreef over dien „ernstigen” dokter! Dacht je werkelijk, dat ik niet genoeg heb aan maar den naam van „mijn” bovenste-beste zeg ik je voorloopig nog niet. Ik wacht eerst op je „Later meer”. Maar ik herhaal: Ik kan daarop niet te lang meer wachten. Je trouwe en „bijna”-gelukkige. MARIE Naar de toekomst XXV En weer was het feest in Wouddorp. Maar het was niet het feest ter eere van de landvorstin. Hoe zong ook de dichter in zijn jubelenden Woudzang? Fryske biwenners hawwe de Walden: Hja libje froed en from, sljucht binn’ hj’en rjucht, Bang fen ütwrydskens, gol en ienfaldich, Altyd de selde, hwer ’t men se sjucht. Maar ditmaal, neen, waren de Woudbewoners niet dezelfden als gisteren en eergisteren. Wie had hen ooit zoo opgewonden, zoo ongeduldig, zoo bewegelijk gezien? En wat beteekende die optocht van tien, neen beter geteld: twaalf jonge mannen op hun hooge Friesche paarden, zóó in feeststemming en zóó feestelijk gekleed, dat ze zelfs hun pet thans hadden vervangen door een hoed, en dezen omwonden hadden met jeugdig frisch Meigroen? En waarom trok die optocht den weg naar Veenwouden op en keken de glunderlachende Wouddorpsche vrouwen ze bijna met iets als afgunst na? En waarom tolde en danste de Wouddorpsche schooljeugd rond en joelde ze en zong, dat het wijd-uit klonk over de velden? En ja, waarom was ditmaal het punt van samenkomst, waar al de dorpelingen elkander vonden, de weg vóór het huis van dokter Harder? Omdat het feest was in Wouddorp; niet het feest der landvorstin; maar het feest van dokter Harder, die zijn jonge vrouw heel uit het verre Gelderland bracht naar hier, om er met haar te wonen en te werken onder de bewoners der wouden. lieven; maar loven het meest; loven den God, die hun wegen had bestuurd; loven hun Vader, wiens kinderen zij beiden waren Toen, plotseling en voor haar geheel onverwacht, kwam het gewoel van het feest; die eerewacht van al die jonge mannen, dat vreugdegeroep van de jeugd, die blijde welkomstgroeten van de dorpelingen, die schetterende muziek van Wouddorps fanfarecorps. Als een droom was het haar alles Eindelijk was de plechtigheid der inkomst en der begroeting voorbij. Nu hoopte ze, dat de dag verder haar eigendom mocht zijn. Doch de jonge doktersvrouw van Wouddorp moest dezen eersten dag zich reeds geven aan haar plicht. Want en dit was het hoogtepunt van het Wouddorpsche feest het ziekenhuis zou worden geopend. En aan haar was het, om het éérst den drempel te overschrijden van het kleine gebouw, dat God mocht het geven! een zegen voor Wouddorp en heel de omgeving zou zijn De auto reed dien middag het Achterpad op. Daar, waar al die menschen samengegroept stonden, was het einddoel, doch Betty had deze plek ook wel herkend, wanneer hier niemand was geweest. Hier toch was ze de ooggetuige geworden van wonderbare en heerlijke gebeurtenissen, had ze den laatsten strijd van Nienke gezien, maar óók haar zegepraal, óók haar volkomen verlossing en bevrijding. Nu was de auto er en het gezelschap steeg uit. Thans evenwel geen luidruchtig feestbetoon, geen joelende welkomst en klinkende fanfares, maar een bijna eerbiedige stilte. En zoo het niet eerbied was, waardoor de rijen zich openden „bang fen ütwrydskens” waren ook de Wouddorpenaars dan was het toch liefde, die hen bezielde en dankbaarheid voor deze eerste liefdedaad. Maar eensklaps bleef Betty staan en lei ze met een onwillekeurige beweging haar hand op den arm van Ernst. „Dat is treffend!” riep ze uit, op de woorden wijzend, die in den gevelsteen waren uitgebeiteld. „Ik dank je, dat je dien tekst gekozen hebt om boven den ingang te staan!” ,Ja,” zei hij en zijn stem klonk ontroerd, „iets moest toch van mij zijn, Betty. Jij gaaft Wouddorp een ziekenhuis; ik gaf dat ziekenhuis mijn; Door Zijn groote liefde ” „O, Ernst," gaf zij ten antwoord, „ik dank God, dat dit „Door Zijn groote liefde” ook mijn eigendom is ” En toen overschreed Betty Harder den drempel van het ziekenhuis en verklaarde de dokter het met een korte toespraak voor geopend. Nu mochten de dorpelingen weer juichen en het aangevangen feest voortzetten Wouddorp had zijn ziekenhuis en zijn doktersgezin Maar Ernst en Betty hadden elkander. En hun leven van liefde, veredeld en geheiligd door de groote liefde, ving aan EINDE. INHOUD Hoofdstuk Bldz. I. De boodschap van den gestorvene 3 11. De geschiedenis van den ouden Harder 7 111. De „bekentenis” 16 IV. Dokter Harder en zijn strijd 24 V. Twee koningskinderen 30 VI. Vader en dochter 35 VII. „Afgedwaald schaap, keer weer ” 40 VIII. Wroeging 44 IX. Een held 47 X. door Zijn groote liefde ” 56 XI. Loutering 63 XII dit is de Liefde Gods 74 XIII. Toen de dag aanbrak 80 XIV. Het eene noodige 86 XV. Een droom, die werkelijkheid was 93 XVI. Het feest in Wouddorp 99 XVII. De poort doorgegaan 105 XVIII. Scheiding 108 XIX. Briefwisseling 117 XX. Strijdend voor den geliefde 120 XXL Een onverwachte uitnoodiging 128 XXII. Tot inkeer gekomen 132 XXIII. Toenadering 139 XXIV. Nog eens; Briefwisseling 144 XXV. Naar de toekomst 149 DE GRQDTE OUDE DOOR M.YAN DER STAAI et n NUMMER^ DE GROOTE LIEFDE DOOR M. VAN DER STAAL NUMMER 9 UITGAVE NV. DRUKKERIJ EDECEA – HOORN De Liefde Gods is iets groots, ja een onwaardeerbaar goed, omdat Zij alleen het zware licht en al het ongelijke effen maakt; want Zij draagt den last, zoodat hij geen last meer is en maakt al het bittere smakelijk en zoet. THOMAS a KEMPIS Imitatio Christi De boodschap van den gestorvene» I „Is mr. Heynsen te spreken?” ~Wien mag ik aandienen?” Uit gewoonte wierp de oude advocaten-klerk een vluchtigen blik op het kaartje, dat de bezoeker hem overhandigde. Dat behoorde zoo tot zijn plicht, om eerst te weten wie er voor zijn meester kwam. Want niet ieder, die zich op het advocaten-kantoor in de Javastraat aanmeldde, werd zoo maar tot den chef toegelaten. Neen, neen, mr. Heynsen was niet de eerste de 'beste! De voornaamste familiën uit de residentie, ja uit heel het land, kwamen bij hèm om advies in rechtsaangelegenheden en voor onbeduidende vragen was zijn tijd te kostbaar. De oude Kemper voelde, dat hij een waardigheid had op te houden. Vandaar dat niet zelden de naam van een bezoeker maar ook zijn persoon zelf aan een onderzoek werd onderworpen. Gaf dit onderzoek niet terstond een min of meer bevredigend resultaat, dan kon het gebeuren, dat Kemper van zijn kantoorkruk opstond, met afgemeten schreden op den bezoeker toeging en op bescheiden toon, die evenwel een afwijzend antwoord onmogelijk maakte, de vraag deed, in welke aangelegenheid men kwam. Wanneer echter naam en voorkomen hem bevielen, kreeg de jongste bediende den wenk, den bezoeker aan te dienen. Hij-zelf bleef rustig aan den arbeid en kwam niet achter den stapel acte-stukken vandaan. Doch nü gebeurde er iets, dat de drie andere bedienden in de hoogste verbazing zette. Niet zoodra had hij den naam op het kaartje gelezen, of hij gleed van zijn hooge kantoorkruk af, liep op den nog jeugdigen bezoeker toe en vroeg met een van ontroering bewogen stem: ~Dokter Ernst Harder? De zoon van den ouden Harder van de Prinsegracht?” En toen, nadat de bezoeker door een lichte hoofdbuiging toestemmend had geantwoord: „Mag ik u dan mijn deelneming betuigen? Vanmorgen vertelde meneer mij, dat uw vader gisteren overleden was.” „Ik dank u. Hebt u mijn vader dan gekend?” ~Of ik! Ja, want ” De oude Kemper hield plotseling zijn woorden in. Blijkbaar was de aanwezigheid van derden hem een beletsel, voort te gaan. „Ik zal u aandienen, meneer Harder,” zei hij daarop, zich geweld doende, zijn stem haar natuurlijken klank te geven. „Maar”, zei hij toen zacht, bijna fluisterend, „vraagt u dan maar aan meneer Heynsen, wie uw vader geweest is ook voor Thomas Kemper.” Toen verdween hij achter de deur van het privé-kantoor van zijn chef. De achtergebleven bedienden wierpen een nieuwsgierigen blik op den bezoeker, wiens verschijning den ouden Kemper zóó uit zijn gewonen doen had gebracht, dat hij zélf de taak van den jongsten bediende overnam. Ja, het was hem aan te zien, dat een zeer zware slag hem getroffen had: zijn oogen stonden droevig en om den mond lag een zwaarmoedige trek. Maar de vast-opeengeklemde dunne lippen gaven te kennen, dat hij zich te beheerschen wist, en ook nu, in deze uren van leed en beproeving, zich beheerschen wilde. De opengaande deur en de verschijning van mr. Heynsen zelf, die op den jongen man toetrad en hem hartelijk verwelkomde, deden de bedienden haastig weer hun arbeid ter hand nemen. Trouwens, nu Thomas Kemper, menéér Kemper, weer in hun midden was, viel er aan rondkijken en treuzelen niet te denken. De oude man mocht zoo zijn eigenaardigheden hebben, maar plichtsgetrouw was hij en van de onder hem werkenden eischtc hij een even strenge plichtsvervulling als die hij zichzelf oplegde. Indien echter de jongeren ditmaal óók aan hun nieuwsgierigheid hadden durven voldoen, zouden ze opgemerkt hebben, dat menigmaal de blik van den ouden Kemper van zijn acten afgleed en een starende uitdrukking aannam. En als ze de gedachten hadden kunnen lezen, die zich in de ziel van Thomas Kemper verdrongen, zouden ze geweten hebben, hoe daar op de hooge kantoorkruk een woelig, ongebonden leven werd doorleefd en een lijden en een smart werden doorvoeld, waarvan zij in hun jonge leven nog geen begrip hadden. Intusschen had de heer Heynsen zijn bezoeker plaats doen nemen en vertelde deze, wat hem hier bracht. „Gistermorgen kreeg ik van mijn zuster Martha een telegram, dat vader plotseling zeer ziek was geworden en mijn overkomst noodzakelijk was. Ik ben terstond op reis gegaan. Maar de afstand van heel in het Noorden tot hier is groot en ik kwam niet tijdig genoeg, om mijn vader nog in leven te zien Een half uur, nadat Martha het telegram verzonden had. kwam reeds het einder O, ’t is zoo jammer, dat ik niet een laatste afscheidswoord van hem heb kunnen hooren! Maar mijn zuster zei me, dat hij tot in zijn laatste oogenblikken aan mij gedacht heeft !” De jonge man zweeg een oogenblik, overstelpt door zijn aandoeningen. En de oude advocaat was menschenkenner genoeg, om te weten, dat ieder woord, zelfs een woord van troost en bemoediging, op dit oogenblik misplaatst zou zijn. Hij wachtte daarom stilzwijgend op het vervolg van Harders mededeelingen. „Het was, alsof mijn vader ’t geweten heeft, dat zijn dood zoo nabij \vas,” ging dokter Harder na enkele oogenblikken verder. „Martha vertelde me tenminste, dat hij zeer ernstig met haar gesproken had. Al zou hij om onzentwille nog wel graag enkele jaren hier gebleven zijn, het leven zoo moet hij hebben gezegd had zijn aantrekkelijkheid voor hem verloren. En de dood had voor hem geen prikkel meer. Integendeel. Die zou hem verlossing brengen; niet alleen van zijn lichamelijk lijden maar ook van ” „De zonde,” vulde de heer Heynsen aan, die zag, dat zijn bezoeker aarzelde, dit woord uit te spreken. ~}a, ik weet, dat Uw vader een geloovig Christen was, die voor zijn ziel rust en vrede gevonden had bij zijn Zaligmaker.” „U weet misschien, dat ik niet de orthodoxe richting ben toegedaan?” gaf dokter Harder te kennen. „Vader en ik, anders in ieder opzicht overeenstemmend, dachten over „zonde” en „eeuwigheid” gansch verschillend. U begrijpt, dat mijn studie mij een inzicht heeft gegeven, dat lijnrecht in strijd is met wat Bijbel en kerk willen doen gelooven. Maar ik heb toch nooit getracht, vader zijn geloof te ontnemen, omdat ik zag, hoe hij in die dingen lééfde.” „Alsof u hem dat had kunnen ontnemen!” klonk het hem warm tegen. „Daartoe zou geen macht ter wereld in staat zijn geweest! En als u zegt, dat uw studie u zulk een inzicht heeft gegeven, dan antwoord ik, dat ik dit niét begrijp. Want ik heb óók gestudeerd en ” „Maar u studeerde rechten en géén medicijnen. Die studie zou u ongetwijfeld over wording en ontstaan der dingen en over sommige Bijbelsche verhalen anders hebben doen denken.” „Ik geloof het niet. Neen, ik weet zeker van niet!” antwoordde de advocaat met nadruk. „Geloof en wetenschap, óók de medische, sluiten elkander niet uit Maar,” onderbrak hij zichzelf, „u is hier zeker niet gekomen voor een theologisch dispuut. Vereolg u liever uw mededeelingen.” De jonge Harder maakte een toestemmend gebaar. „Meneer Heynsen,” zei hij toen, „ik zou niet zoo spoedig bij u gekomen zijn, als vader niet, enkele oogenblikken voor zijn dood, tot tweemaal toe aan mijn zuster had gezegd, dat ik naar u moest gaan. Hij scheen niet gerust te zijn, vóór Martha hem beloofd had, mij te zeggen, dat ik mijn bezoek bij u zoo spoedig mogelijk moest brengen Én nu ben ik hier. Waarom? Het moet wel iets zeer gewichtigs zijn, wat u mij over mijn vader of namens hem te zeggen hebt.” „Dat is het. Ik heb u een boodschap van uw vader mede te deelen.” „Een boodschap?” vroeg de jonge dokter verbaasd. „Maar had Martha mij die niet kunnen overbrengen? U vergeeft me, als ik ’t zoo zeg: maar u is toch een vreemde ” „En toch heeft uw vader het mij gevraagd, namens hèm u te zeggen: „God is liefde. En DE groote LIEFDE heeft mij mijn gr ooien HAAT doen overwinnen. Liefde is sterker dan haatl” De geschiedenis van den ouden Harder. II De jonge dokter verzonk na de ontvangst van de boodschap van den gestorvene een poos in diep nadenken. Dat duurde, tot de heer Heynsen, die zelf zijn ontroering nauwelijks' meester de kamer op en neer was gaan loopen, eindelijk weer zitten ging. Toen hief de jonge man het hoofd op en, strak zijn blik op den advocaat vestigend, zeide hij: ~Ik dank u, meneer Heynsen, voor de bereidwilligheid, waarmee u mijn vader ook na zijn overlijden hebt gediend. Maar ik begrijp niet, kan nóg niet begrijpen, waarom vader ü juist als overbrenger van deze boodschap koos. Datzelfde had hij mij toch ook door Martha kunnen doen zeggen ” „Neen, dat kon hij niét. Want let op de woorden, de eigen woorden van uw vader: De groote liefde heeft hij mijn grooten haat doen overwinnen. Hebt u geweten, of wist uw zuster het, dat uw vader eenmaal gehaat heeft, zóó diep en zóó hartstochtelijk, als maar zelden voorkomt? Neen, maar ik wist dat. Ik kende zijn leed; ik heb gezien, hoe zwaar en hoe moeilijk de strijd was, dien hij tegen zijn haaien wraakgevoel te voeren had. En God alleen weet, wat er gebeurd zou zijn, als hij niet een vriend had gehad, die met de uiterste krachtinspanning er voor waakte, dat deze haat niet in een vreeselijke daad, in een misdaad, een uitweg zocht." Ernst Harder hield onafgewend zijn blik op het gelaat van den advocaat gevestigd. Verwondering eerst, twijfel en ongeloof daarna, teekenden zich af op zijn gezicht. „Mijn vader en haat!” zeide hij met een trilling in zijn stem. „Maar wéét u wel, meneer Heynsen, dat zelden een mensch geleefd kan hebben, zóó zachtmoedig als hij, met zooveel medegevoel voor zijn medemenschen? U zégt het, maar ik kan het niet zoo maar aannemen, dat mijn vader bijna een misdadiger geworden is, zij het dan ook een misdadiger uit haat.” De advocaat antwoordde niet terstond, maar een lade van zijn schrijfbureau ontsluitend, haalde hij daaruit een verzegelde enveloppe te voorschijn. „Zie,” zei hij toen, „ziehier het bewijs. Uw vader heeft hier zelf zijn bekentenis geschreven, of wilt u liever: zijn biecht. Het zal nu ongeveer een jaar geleden zijn, dat hij mij deze bladzijden ter hand stelde met het verzoek, ze u eenmaal te geven, als hij zou zijn heengegaan. Maar hij vroeg mij tevens, u vooraf een uiteenzetting te geven van wat er gebeurd is, opdat u te beter een inzicht in zijn geschiedenis zou krijgen. Wilt u nu reeds deze uiteenzetting hooren of later?” „Neen,” haastte zich de jonge man te zeggen, „niet later. Nu terstond, als u wilt.” „Ik ben tot uw beschikking. Maar dan zal ik eerst Kemper doen weten, dat ik hedenmorgen geen andere bezoeken ontvangen kan. Na ons onderhoud wil ik u dan naar huis vergezellen, om nog eenmaal mijn ouden vriend te zien.” Hij schelde en Thomas Kemper verscheen. „Ja, meneer?” „Voor vanmorgen heb ik belet, Kemper.” „Goed, meneer,” antwoordde de oude. Toen, na cenige aarzeling, vroeg hij: „En weet meneer Harder al, wat ik zijn goeden vader verschuldigd ben?” „Neen, nog niet,” glimlachte de heer Heynsen. „Maar ik zal het hem zeggen, Kemper.” Toen de oude bediende de kamer verlaten had, vertelde de advocaat in korte trekken Kempers geschiedenis. „Hij is de zoon van welgestelde ouders, die gedaan hebben, wat in hun vermogen was, om hem een goede positie in de maatschappij te bezorgen. Maar slecht gezelschap heeft ook zijn zeden bedorven. Hij werd een drinker, een doorbrenger. En toen zijn ouders, kort na elkaar, stierven, was in weinige maanden de geërfde bezitting in drinkgelagen en slemppartijen opgegaan En zijn verdere geschiedenis? Een jonge vrouw, een heel goed meisje, kreeg hem lief. Zij stemde toe in een huwelijk, niettegenstaande ze van verschillende zijden gewaarschuwd werd. Of zij het zich later beklaagd heeft, toen tweemaal een kindergrafje gedolven moest worden? Ik weet het niet. Wèl weet ik, dat ze daarna langzaam weggekwijnd is, tot ook haar lichaam werd uitgedragen En toen ging het met Kemper al sneller naar den afgrond Tot uw vader hem op een avond vond bij de Maas, gereed om een eind aan zijn leven te maken. Uw vader kende hem: ze waren uit dezelfde stad En toen heeft uw vader hem meegenomen naar zijn woning, heeft hij voor hem gezorgd, wekenlang, en eindelijk net zoo lang bij mij aangehouden, tot ik besloot, hem gedurende een proeftijd als bediende op kantoor te nemen En nu is Thomas Kemper al meer dan dertig jaar in mijn dienst.” „Juist iets voor vader!” riep Ernst Harder uit. „Ja, zóó was hij: anderen helpen, anderen van dienst zijn, vaak in het geheel niet denkend aan zijn eigen belang! Voelt u nu wel, meneer Heynsen, hoe moeilijk het mij valt, te gelóóven, dat er eenmaal in zijn leven een tijd is geweest „Ik gevoel het levendig, beste Harder,” viel hem de advocaat in de rede. „Maar ik zeg u: als ik mij stel op een blootmenschelijk standpunt, kan ik het begrijpen, dat uw vader door haat en wraakzucht bijna verteerd werd. Het was dan ook iets ontzettends, wat hem, juist hèm, trof! Luister, wat er gebeurde.” En hij begon te vertellen. Eerst van de jeugd van den ouden Harder, die voor hem zonnig was geweest, waar hem als eenig kind zijner ouders liefde en zorg hadden omringd; dan van zijn jongelingstijd, die voor den vlijtigen, rijk begaafden volontair in een der grootste boekwinkels der residentie een rijke belofte inhield. Maar eindelijk kwam de geschiedenis van het bittere leed* een leed, dat langen tijd gedreigd had, zijn karakter en zieleleven geheel te verwoesten. Voor den jongen dokter was veel, wat hij hoorde, nieuw. Zijn vader was zelf over zijn vroeger leven zeer zwijgzaam geweest. En voor een oogenblik gevoelde hij het als een onrecht, dat een vreemde méér van zijn vader wist dan hij. Doch dit pijnlijke gevoel hield niet lang stand. Zóó, als deze man over zijn vader sprak, kón geen vreemde spreken. Er moest tusschen die twee een vriendschapsband hebben bestaan, die voor Ernst Harder was de gewijde historie niet onbekend gebleven herinnerde aan de verhouding tusschen den zoon van Israëls eersten koning en den herdersknaap uit de Bethlehemietische velden. „Uw vader was een eigen zaak in Rotterdam begonnen," verhaalde de advocaat. „Het slordig beheer van een voorganger was oorzaak geweest, dat klanten van jarenher wegbleven. Dat hij het aandurfde, een „verloopen zaak” over te nemen, getuigde van moed en energie. Welnu, aan zijn gestaag arbeiden èn aan zijn vakkennis was het te danken, dat de boekwinkel op de Blaak niet alleen veel nieuwe klanten kreeg, maar ook de oude bekenden weer terugzag. Uw vader was op weg, in Rotterdam de éérste te worden op het gebied van den boekhandel En toen kwam een man in zijn leven, die met mooie praat hem te verlokken wist tot een stap, die hem later bitter berouwd heeft Dat kwam zoo: uw vader maakte, gelijk zooveel kooplieden en handelsmenschen, gebruik van een hem door een Bank verstrekt crediet. De directeur van deze Bank, hoewel een geheel andere richting toegedaan, was een edel mensch, in ieder opzicht. Hij was uw vader zeer goed gezind en vertrouwde hem ieder bedrag. Trouwens, hij wist wel, dat zijn cliënt het hem geschonken vertrouwen ten volle verdiende! Maar daarna kwam uw vader in aanraking met een anderen bankier, den heer Baardman. Zoo op het oog een innemend man en een vroom man, iemand, die voorgaf bij voorkeur in geestelijke lectuur ontspanning te zoeken. Maar helaas! De godsdienst was hem slechts een masker, dat hij zich voorbond, wanneer menschen als uw vader tot hem kwamen. In eigen intiemen kring, als hij zich gaan liet, was hij ruw in woorden en goddeloos in daden Deze heer Baardman nu, geïnteresseerd bij vele zaken, had een concurrent van uw vader een vrij aanzienlijk crediet verstrekt. Doch zoo snel de zaak van Harder groeide, zoo snel ook ging de onderneming van Vreeswijk achteruit. En nu zon de bankier Baardman op middelen, om zijn geld te redden Ik kan kort zijn met de mededeeling van wat er gebeurde. Baardman liet uw vader eens bij zich komen, praatte met hem geruimen tijd gemoedelijk over de dingen van het geestelijk leven en kwam toen plotseling met het voorstel: „U, mijnheer Harder, moest eigenlijk samenwerken met meneer Vreeswijk; ik ken die zaak: al meenen sommigen, dat ze achteruitgaat, ik kan het tegendeel bewijzen; u begrijpt, dat ik, die geld in Vreeswijks boekhandel gestoken heb. het weten kan; en ziet u, als uw zaak met die van Vreeswijk ineengesmolten kon worden, zou ik, met mijn Bank achter mij, u alles, wat u noodig hebt, kunnen verschaffen! En dan,” vervolgde de bankier, ~zal nóg iets mogelijk kunnen worden, wat in het belang der Christelijke actie in Rotterdam zoo dringend noodzakelijk is: u zou met Vreeswijk een blad kunnen uitgeven, waarvoor ik natuurlijk ook een goed bedrag beschikbaar stel. Denk u eens in: een Christelijk orgaan, dat de liefde niet alleen gaat opwekken voor uit- en inwendige zending, maar ook voor iedere goed-Christelijke actie op politiek en maatschappelijk gebied. Wel, wat dunkt u van mijn voorstel, meneer Harder? ” Wat uw vader er van dacht? Het duizelde hem. Hij wist niet, waarover hij zich meer verblijden moest: over het feit, dat hij met dezen rijke kennis maakte, die zoo uit den grond des harten het Schriftwoord beaamde, dat het den mensch niets baatte, wanneer hij de geheele wereld gewon doch schade leed aan zijn ziel. dan wel over de mogelijkheid, die hem voor oogen gesteld werd, om God ook op het publieke terrein te dienen Genoeg: uw vader geloofde en vertrouwde Baardman. Het moest een heerlijkheid zijn met iemand, die zóó het leven opvatte, samen te werken en – hij stemde er in toe, zijn zaak met die van Vreeswijk te verbinden! In het eerst scheen de samenwerking tusschen deze beiden een ideale te zijn en van den heer Baardman genoot de nieuwe onderneming de grootst mogelijke medewerking. Doch niet lang duurde het, of haperingen ontstonden. Vreeswijk, de oudste firmant, handelde vaak, alsof uw vader niet bestond. Behoef ik nog te zeggen, dat van de uitgave van een Christelijk-gezinde courant niets kwam, niet alleen, omdat de heer Vreeswijk, die voor de Christelijke belangen niets of weinig gevoelde, er zich tegen verklaarde, maar ook, omdat de heer Baardman den in uitzicht gestelden geldelijken steun terughield? Maar dit was nog niets, vergeleken bij wat er volgde. Ik zei u al. dat uw vader eerst in relatie had gestaan met een andere Bank. Toen hij nu met Vreeswijk samen ging werken, hield hij het contact met deze Bank aan. Wat hij er later dankbaar voor geweest is, dat hij zijn persoonlijk bezit niet geheel en al in handen van Baardman gesteld had! Daardoor toch werd het hem mogelijk, de zware jaren, die later volgden, door te komen Maar, meneer Harder,” onderbrak de advocaat zijn verhaal, die nu voor het eerst opmerkte, dat de jonge man met gesloten oogen voor hem zat, „u luistert toch wel?” „Vergeef me,” was het antwoord, „maar dat is zoo een gewoonte van me geworden, als ik sterk over iets nadenken moet of iets hoor, dat me ontroert. Ik heb echter geen woord verloren van hetgeen u gezegd hebt.” „Ik zei dan, dat uw vader zware jaren heeft moeten doorworstelen,” vervolgde de heer Heynsen. „En waardoor? Doordat het Baardman gelukte, hem met schande en oneer te overladen.” „Hoe was dat mogelijk?” sprong de jonge Harder op. Bleek, met fonkelende oogen en gebalde vuisten, zóó stond hij voor den advocaat. „Ja,” zeide deze, „zóó heeft jaren geleden uw vader óók voor me gestaan. Het was hier in deze zelfde kamer. En hij heeft toen dien Baardman gevloekt en Gods straf over hem ingeroepen Maar bedwing u, meneer Harder, gelijk ook uw vader zich heeft leeren bedwingen U vroeg, ging hij voort, toen Ernst Harder aan zijn aanmaning gevolg had gegeven en zich weer had neergezet, „hoe dat mogelijk was? Op een heel eenvoudige, zij het dan ook misdadige wijze. Hij beschuldigde uw vader van fraude, van diefstal! Maar uw vader was geen gemeene dief!” riep Heynsen uit. „Neen, maar een kleine fout in de boekhouding bij de Bank van uw vader was oorzaak, dat de firma Vreeswijk—Harder de kwartaal-rekening ontving, die voor uw vader bestemd was. En op deze rekening kwam een post voor, dien uw vader persoonlijk ontvangen had. Dat geld had hij gebruikt voor een onderneming, die allereerst en allermeest het algemeen belang ten goede moest komen. Ik zèg u; het was een fout van de Bank en niét een fout van uw vader! Ik heb zelf de zaak onderzocht en uit de gevoerde correspondentie zoowel als uit de persoonlijke mededeelingen van den bankdirecteur en zijn personeel bleek mij ten duidelijkste, dat in geen enkel opzicht uw vader schuldig genoemd kon worden Ik heb dit den heer Baardman medegedeeld: hij lachte: uw vader betuigde zijn onschuld: Baardman lachte; uw vader bezwoer hem, dan toch een aanklacht bij de Justitie in te dienen: Baardman lachte; de bankdirecteur verklaarde zich bereid, den heer Baardman op zijn kantoor te ontvangen en hem inzage van alle stukken te geven: de onmensch lachte! Ja, de ónmensch! Zoo hard-onverschillig, 200 cynisch heb ik vóór- en nadien nooit iemand gezien. Geen vertoog hielp, geen bewijs werd aanvaard Het éénigste, wat ik bereiken kon, was de opmerking, dat hij voor Harder hoopte, let wel: hij hóópte! dat er een misverstand in het spel was. Maar u begrijpt wel, zei hij tegen mij, dat er van verdere samenwerking tusschen Vreeswijk en Harder geen sprake kan zijn. De man is onmogelijk geworden Goed, dan gaat Harder weer als vroeger voor zichzelf werken, zeide ik Neen, neen, haastte zich Baardman te zeggen, dat gaat natuurlijk niet. De zaak Vreeswijk—Harder blijft bestaan, maar zónder Harder, begrijpt u. Het zou trouwens een onbegonnen werk zijn, de saamgesmolten zaak weer in tweeën te splitsen Ik zei, zulks niet te kunnen begrijpen, en te moeten protesteeren tegen deze handelwijze Protesteert u maar, antwoordde de heer Baardman onverschillig. En als u wilt: procedeert u maar. Ik wil zorgen, dat Harder een schadeloosstelling ontvangt, doch de boekhandel zal worden voortgezet zónder hem!” ~En die man noemde zich een Christen!” riep de jonge Harder uit. „Een duivel was hij! Ik doorzie heel zijn tactiek: vaders onderneming ging best; die van Vreeswijk was slecht. Daarom moest de boekhandel van mijn vader worden ingepalmd. En toen hij het eenmaal zoo ver had gebracht, kon die domme en goedgeloovige Harder heengaan Zeg mij, meneer Heynsen, de voorgestelde schadeloosstelling was zeker heel gering, want de zaak Vreeswijk—Harder kon dat jaar bepaald geen hooge balans publiceeren!” eindigde hij sarcastisch. „Inderdaad, zoo is het,” antwoordde de advocaat. „De goede zaak-Harder was door de slechte zaak-Vreeswijk opgeslokt. En toen ik voor uw vader een hoogere schadeloosstelling eischte, zei de heer Baardman kortweg, dat Vreeswijk eerder bankroet zou slaan dan een penning meer te geven En wat zal ik u zeggen, meneer Harder. Ik was een jong advocaat, die pas zijn praktijk begonnen was. Dat heet: financieele middelen, om uw vader bij te staan, had ik niet. En hij kon onmogelijk een proces, dat jaren zou kunnen duren, bekostigen. Het eenigste, wat ik voor uw vader kon doen, was, te zorgen, dat de band tusschen hem en den heer Baardman finaal verbroken werd, zoodat deze nooit weer eenige macht over hem zou hebben of pressie op hem zou kunnen uitoefenen.” „Dat satanskind heeft geweten, dat hij sterker stond dan vader ” „Financieel ja. Maar moreel niet.” „Met dat al is vader door hem ongelukkig geworden. Hoe kan God, als er een God is, gedoogen, dat dit groote onrecht ongestraft zijn gang kon gaan? Want terwijl vader, gelijk u zei, zware jaren van worsteling had, leefde de „vrome bankier Baardman zeker in rijkdom en werd hij om zijn „godzaligheid” door de Christelijke wereld bemind en geëerd. En ongetwijfeld genoot de zaak-Vreeswijk na deze gebeurtenis den „zegen van Boven” ” „U moet niet zoo bitter spreken, meneer Harder,” vermaande de advocaat. „Ik begrijp, dat het hóóren van deze geschiedenis u zwaar moet vallen. Maar bedenk, dat het moeten doorléven van dit alles nog veel zwaarder is geweest. En toch: uw vader heeft leeren vergeven, zij het dan ook na veel strijd. Ja, ik mag wel zeggen, dat hij dankbaar was, later, toen het hem helder en klaar werd, dat God hem dit leed had doen overkomen, hèm ten goéde. Herinner u zijn boodschap; De groote liefde heeft mij mijn grooten haat doen overwinnen ” Het was eenige oogenblikken stil in het vertrek. „Meneer Heynsen,” vroeg toen plotseling de jonge man, „kunt u mij nu ook nog meedeelen, hoe het met die twee mannen, Vreeswijk en Baardman, is gegaan?” „Met Vreeswijk niet heel voorspoedig. Scheen eerst zijn boekhandel op te leven, na enkele jaren bleek het, dat hij de zaak niet meer boven water kon houden. Hij moest zijn faillissement aanvragen en is na een tijd van armoe en ellende naar Amerika vertrokken ' „De edele Baardman zal wel eerst hebben gezorgd, dat hij zijn geld terugkreeg, om daarna zijn dierbaren vriend aan zijn lot over te laten!” viel Ernst Harder den advocaat in de rede. „Dat is wel mogelijk,” stemde de heer Heynsen toe. „Ik heb tenminste nooit van eenige groote schade vernomen, die de bankier door dit faillissement leed. En wat hem-zelf betreft: het is hem inderdaad zeer goed gegaan. Ik heb althans vóór een paar jaren gehoord, dat de heer Baardman een villa voor zich heeft laten inrichten in de nabijheid van Arnhem. Die woning moet luxueus, vorstelijk bijna, zijn ingericht. En men zegt. dat de heer Baardman tot de rijksten van het land behoort ” „Hij heeft er dan wel voor weten te zorgen, dat alle andere dingen hem toegeworpen werden, na eerst, op zijn wijze, het Koninkrijk Gods gezocht te hebben,” merkte dokter Harder op, opstaande en de enveloppe met de bekentenis van zijn vader bij zich stekend. De advocaat volgde zijn voorbeeld en maakte zich gereed, met den jongen man mee te gaan. Toen ze op het punt stonden, de kamer te verlaten, hield hij den verbitterden Harder nog een oogenblik tegen. „Ik raad u dringend aan,” zeide hij, „niet te oordeelen, opdat u niet onder het oordeel komt. Lees, wat uw vader voor u heeft neergeschreven en overdenk dat, als u straks aan uw arbeid gaat. En, jonge vriend, leer léven, zooals uw vader geleefd heeft.” De „bekentenis”. 111 Op een drukken dag volgde een stille avond. Den ganschen tijd door was er bezoek gekomen en talrijk waren de bewijzen van deelneming, die Martha en Ernst Harder in hun droevig verlies ten deel werden. Inzonderheid voor den zoon, wien deze morgen zulk eene smartelijke emotie had gebracht, was het een balsemende troost geweest, de liefde op te merken, die men zijn vader had toegedragen. En nu was Ernst Harder alleen. Martha was eindelijk voor zijn aandrang gezwicht en naar haar kamer gegaan. Doch het was niet in de eerste plaats de zorg voor haar gezondheid, gelijk hij had voorgewend, die hem bewogen had, zijn zuster rust en slaap voor te schrijven, maar vooral het moeilijk in toom gehouden verlangen, in de eenzaamheid kennis te kunnen nemen van de bekentenis van zijn vader, die op zoo ongewone en treffende wijze in zijn bezit was geraakt. Daar vóór hem lag de enveloppe, hem door den advocaat Heynsen ter hand gesteld. Reeds het adres gaf te kennen, dat zijn vader een vast doel voor oogen moest hebben gehad. Dokter Harder las: Voor mijn zoon Ernst, alléén voor hèm deze laatste drie woorden waren dubbel onderstreept —, wanneer ik gestorven zal zijn. En in den linkerbenedenhoek van de enveloppe stond: aan mr. Heynsen ter bewaring gegeven 1 Juni 19.... Een oogenblik scheen Ernst Harder nog te aarzelen, om den brief te openen. Toen overwon hij zijn schroom en weldra lag de inhoud van de enveloppe voor hem: enkele met vaste hand dicht-beschreven bladen papier. En terstond ving de zoon nu met de lezing aan van wat de vader na zijn dood hem te zeggen had. „Mijn beste jongen,” zoo las hij, „je zult het misschien onbegrijpelijk vinden, dat ik je deze „bekentenis" niet op rechtstreeksche wijze heb doen toekomen. Maar ik heb er mijn redenen voor gehad, goéde redenen naar ik meen. Eerstens was het mij tegen, mij weer te verdiepen in dien ouden tijd, waarover mijn vriend mr. Heynsen je nu wel voldoende zal hebben ingelicht, en vreesde ik voor mij-zelf, dat de herinnering aan het gebeurde voor den vrede van mijn ziel schadelijk zou kunnen zijn. En tweedens oordeelde ik het beter, dat de toedracht der zaak je door mr. Heynsen, wiens uitspraak als jurist èn als onpartijdig beoordeelaar ongetwijfeld grooter waarde bezit dan iedere onschuld-betuiging mijnerzijds, werd medegedeeld. Antwoord je nu misschien, dat het woord van je vader zwaarder bij je weegt dan het gezag van welken vreemde ook, dan dank ik je voor dit blijk van vertrouwen en van liefde. En ik aarzel niet het uit te spreken, dat je kinderlijke aanhankelijkheid, die je altijd voor mij bewaard hebt, óók toen je in kennis en ontwikkeling mij zoo ver vooruit kwaamt, mij steeds heeft verkwikt. Mijn beste jongen, je hebt mij in ruime mate de liefde vergolden, die ik jou heb toegedragen. Maar dat ik ondanks je vertrouwen in mij dezen ongewonen weg bewandel en mr. Heynsen verzocht heb, je mijn boodschap mee te deelen en mijn bekentenis te overhandigen, heeft een diepere oorzaak dan de twee, die ik je reeds noemde. De derde grond ligt in onze helaas zoo ver uiteenwijkende gevoelens inzake het geloof in God en in den Bijbel, het heilige boek der Godsopenbaring. We hebben ons eenmaal tegenover elkaar uitgesproken, nu voor ruim een jaar, toen je het leven inging en geheel zelfstandig kwam te staan. Je hebt me toen verklaard, dat, al eerbiedigde je mijn overtuiging en geloofde je, dat huichelarij en schijn-vroomheid mij vreemd waren, het jou toch onmogelijk was in God en in Zijn Zoon, den Christus der Schriften, te gelooven. Toen zag ik, dat ik je niet overtuigen kon, hoe eeuwig-waar en kostelijk voor de ziel de heilsfeiten zijn. Het eenigste wat mij nog te doen overbleef, was; God voor je te bidden om ontdekkende genade. En ja, óók getuigen kon ik nog. De Groote Liefde 2. En zie, mijn jongen, nu enkele dagen geleden was het, alsof het mij ingegeven werd: „Schrijf je getuigenis neer en tref je schikkingen zoo, dat Ernst na je dood daarvan kennis kan nemen de stem van zijn vader, die van over het graf tot hem komt, zal méér uitwerken dan het woord, dat je thans spreken mocht”. Telkens opnieuw weerklonk het als het ware in mijn ziel, dat ik zóó te handelen had en eindelijk heb ik aan die stem gehoor gegeven. Ik ben geen dweper, je weet, dat ik dit nooit heb willen zijn, en aan „hoorbare stemmen uit den hemel” heb ik nimmer geloofd: wij hebben het Woord en tot dit Boek der boeken mogen wij niets toedoen noch er van afdoen. Maar ik kan mij aan den indruk niet onttrekken, dat God mijn gebed voor jou heeft gehoord en nu in Zijn genade den weg mij heeft aangewezen, dien ik te bewandelen heb. En terwijl ik dit neerschrijf. Ernst, mijn lieve jongen, bid ik, dat ik eenmaal in den hemel mét de engelen mag juichen over de verhooring van mijn gebed ” De jonge man, over de bladen papier gebogen, moest een oogenblik de lezing staken. Tranen rolden over de wang, bevochtigden de handen, die hij voor zijn gezicht sloeg. Gisteren, toen hij voor het doodsbed stond en zijn hand op het marmer-kille voorhoofd van zijn vader legde, was er wel een groote smart in zijn ziel, maar hij schreide niet. Zoo menigmaal toch stond hij reeds van aangezicht tot aangezicht tegenover den dood. Dat zoo gewone verschrikte hem niet meer. Niets was eenvoudiger en meer verklaarbaar dan het feit van het sterven: de strak gespannen veer breekt en het uurwerk staat stil; de motor, oud of overbelast, springt en de machine weigert den dienst; de hartspier mist in zich de kracht om opnieuw zich samen te trekken en het bloed, die levens-vernieuwer, verstijft in de aderen dóód, voorbij Dood?! Voorbij?! Maar deze „stem van over het graf” sprak tot den jongen dokter, den natuur-onderzoeker. Ze sprak tot hem van leven, een eeuwig leven; ze sprak tot hem van een liefde, die duurde lang nadat het graf zich gesloten had; ze sprak tot hem met vaders stem, ook al hadden die lippen zich voor altijd gesloten. En dr. Ernst Harder schreide lang en bitter. Eindelijk werd hij zichzelf weer in zoover meester, dat hij de onderbroken lezing vervolgen kon. „Van mijn ongeluk ben je nu wel volkomen op de hoogte,” las hij verder. „Wil je weten, hoe gelukkig ik vóór dien tijd was, dan heb je slechts Thomas Kemper daarnaar te vragen, als hij nog leeft. Ik heb hem in die dagen een dienst kunnen bewijzen en ik deed dit met blijdschap, want ik was ook in geldelijk opzicht in staat dit te doen. Maar toen, eensklaps, vervloog al mijn hoop en stond ik voor de menschen geschandvlekt Gode zij dank; niet voor den hoogsten Rechter! en alléén op de wereld. Neen, niet alleen. Mr. Heynsen, mijn warme en wakkere pleitbezorger, stond dag en nacht mij bij. En je moeder, met wie ik reeds eenigen tijd verloofd was, geloofde eveneens ten volle aan mijn onschuld en bleef mij trouw. Maar juist de steun en de hulp van mijn vriend en de onwankelbare liefde van je moeder versterkten in mij het opstandig gevoel tegen God en de wraakzucht tegen den bewerker van mijn ongeluk. Hoe? Zouden slechts twee menschen aan mijn zijde staan, maar de rest der menschheid mij veroordeelen? Ja, wél had mijn vijand met een schijn van barmhartigheid verklaard, dat hij zwijgen zou over wat er gebeurd was, doch moest ik niet vreezen, dat ieder, die mij zag, mij beschouwde als een dief? En toen. Ernst, kwam de duivel over mij. Mijn vijand had gezegd, te willen „zwijgen”. Maar dan moet jij spreken! hitste de zielenmoordenaar mij aan, spréken door een daad! Vestig de aandacht der wereld op je zaak. Dóód hem! Breng hem op zijn minst zulk een wonde toe, dat hij nooit meer in staat zal kunnen zijn nog méér anderen in het ongeluk te storten. Komt dan je zaak voor het gerecht, wat nóód! Je vriend Heynsen zal wel zorgen, dat je ongestraft blijft en vrij-uit kunt gaan. In een schitterend pleidooi zal hij dan voor de rechters uiteenzetten, wat aanleiding was voor je daad en welk een onmensch je hebt neergeveld. Men zal je vrijspreken; men moét je vrijspreken. En heel de wereld zal je bewonderen om den durf, dien je getoond hebt Ja, dóód hem. dóód hem! En toen toen bén ik uitgegaan om te dóóden. Het is nu bijna dertig jaar geleden. En nóg zie ik mij-zelf staan, de hand in den zak, waarin de geladen revolver zat. Het was tegen beurstijd en dus klaarlichte dag. Maar zóó juist wilde ik het: niet in de donkerheid en in het verborgen zou ik hem vellen; de „terechtstelling” noest in het openbaar, voor aller oog, worden voltrokken. Het oogenblik, waarop hij moest komen, dien ik haatte, zóó haatte, dat ik alles vergat; mijn God en mijn bruid en mijn vriend, naderde. Niet ver van het beursgebouw had hij zijn kantoor en als ik mij uitrekte, kon ik hem zien, wanneer hij de Bank verliet Zag ik hem daar niet? Ja, inderdaad, daar kwam hij, onbewust van het gevaar, dat hem dreigde. Ha! Hoe zou hij verschrikken, als ik hem eenklaps in den weg zou treden! Dan zou hij niet meer lachen, durven lachen, zooals ik hem had zien doen, toen ik mijn onschuld bezwoer! Ik beefde. Maar niet van vrees. Het was haat, die in mij als een koorts gloeide; die mij mijn tanden in de lippen deed slaan, dat het bloed te voorschijn kwam; die mijn hand krampachtig de revolver deed omvatten, den vinger aan den trekker, gereed om los te branden. „Harder, wat doe jij hier?” Het was mr. Heynsen, mijn vriend, die juist op dit oogenblik voor het beursgebouw kwam. Hij had in Rotterdam in een strafzaak gepleit, had in een uurtje-vrijaf een blik op de Maas geworpen en was nu op weg naar het station God had zijn schreden geleid Maar dit erkende ik niet. In stilte zelfs verwenschte ik mijn vriend, die juist op het tijdstip, dat mijn haat voldoening zou vinden, mij in den weg trad. En geheel tegen mijn gewoonte in nam ik de hand niet, die hij uitstak. Doch dit juist deed hem nauwlettender worden. Hij zag de spanning en opgewondenheid, waarin ik verkeerde. Toen zocht zijn oog mijn hand, die ik hem geweigerd had........ En hij begréép! „Ik vermoed, wat je daar voor mij verbergt,” zei hij zacht, alleen voor mij verstaanbaar. „Maar weet jij, dat nog nooit iemand op den weg van misdaad en moord heil en rust gevonden heeft? Harder, je gaat met mij mee naar Den Haag. En op mijn kamer, niet hier, geef je mij rekenschap, hoe je je tot zulk een onzalig voornemen hebt laten verleiden." Ik kon geen weerstand bieden aan zijn woord. Een bevel was het. Als in een droom, zwijgend, volgde ik hem Ernst, nimmer zal ik kunnen vergelden, wat mr. Heynsen in de dagen, die nu volgden, voor mij deed. Hij was niet maar slechts mijn advocaat, mijn vriend, maar méér, oneindig veel meer: een vader, die zijn onverstandigen zoon met voorzichtige wijsheid terug te houden weet van zich te verwarren in een doolhof, een moeder, die met zorgende liefde haar kind omringt en hem het leed tracht te doen vergeten, dat hem overkwam. En daarom: wat ik van je hoop en verwacht, mijn jongen: dat je dankbaarheid zult weten te koesteren voor mijn ouden vriend, die, naast God, mij er voor heeft bewaard, een misdadiger, een moordenaar te worden. Mr. Heynsen heeft mij bij zich gehouden, tot hij mij genezen wist, gelijk hij het schertsend noemde. Ik was overdag op zijn kantoor, waar hij arbeid voor mij vond, en voor de rest van den dag waren wij steeds in elkanders gezelschap: hij deelde zijn kamer met mij. En als de aanvallen van woede dan terugkwamen, handelde hij met mij als de geneesheer met den patiënt, wien het bloed in koortsgloed naar het hoofd is gestegen, zoodat hij wartaal spreekt: hij kalmeerde mij en wist op het juiste oogenblik de rechte medicijn aan te wenden. Ik heb méér, véél méér aan mr. Heynsen te danken als mijn betrekking aan het ministerie, die ik door zijn voorspraak en bemiddeling kreeg: hij werd mijn leidsman tot Christus, die als men Hem schold, niet wederschold, als men Hem sloeg, niet dreigde; die te midden der felste lichaamssmarten aan het vloekhout der schande nog voor Zijn moordenaren bad. Ja, Ernst, vroeger, vóór dat ongelukkige gebeuren, kénde ik God en diende ik Hem. Maar het was een kennen en dienen uit kracht der opvoeding en uit vreeze. Maar mr. Heynsen deed mij God zien als den Vader, die Zijn kind door diepe wegen van moeite en kruis, over smalle rotswegen en langs diepe afgronden veilig geleidt; hij deed mij in God ook mijn Vader zien, die mij, afgedwaald kind, terug deed keeren in Zijn geopende liefde-armen. O, mijn jongen, dat oogenblik, toen ik rust en vrede vond voor mijn ziel, is en blijft mij eeuwig-onvergetelijk. Het was toen, dat ik voelde, dat Christus ook voor mij geleden had en ook mijn groote zondeschuld had geboet. Ik zag nu in, hoe ik in blinde eigen-gerechtigheid had voortgeleefd, maar inderdaad een witgepleisterd graf vol dorre doodsbeenderen was geweest. Maar nu wist ik, dat de Vader zich tot mij had nedergebogen, mij had gezocht en gevonden O, welk een zaligheid! Zich veilig te mogen weten in Jezus’ liefde-armen, kind van den Vader te mogen zijn, als erfgenaam Gods te mogen worden aangenomen! Het was ongeveer een jaar na mijn ongeluk, dat ik tot de volle verzekerdheid des geloofs mocht komen. Denk echter niet, Ernst, dat alles zoo gemakkelijk en eenvoudig ging, als ik het hier heb neergeschreven, Neen, veel leeds is geleden en veel gebeds gebeden, vóór het vrede werd in mijn ziel. Want te moeten vernemen, dat mijn tegenpartijder zich vele vrienden maakte in de kerkelijke en burgerlijke wereld; soms, als het te pas kwam en ik was er zeker van. dat zulks gebeurde na een zorgvuldige berekening vooraf, dat dit hem zakelijk of persoonlijk voordeel zou opleveren! met kwistige hand meer of minder groote bedragen aan instellingen van liefdadigheid deed toekomen: ik zeg, dat alles en meer nog te moeten vernemen, was uiterst pijnlijk voor mij. Want daardoor leerde hij den menschen in hem geloovcn; hij poseerde als de man, die steeds het goede najoeg en o, hoe beklaagde ik de eenvoudige, misleide goede zielen! in zijn privaat en openbaar leven geen stap deed, voor hij zich in zijn binnenkamer had afgezonderd en daar op zijn knieën om voorlichting gebeden had. Maar nadat ik tot de overtuiging gekomen was, dat het ook mijn schuld was, die den Heiland aan het kruis had geslagen, dat het ook mijn zonden waren, die als stekende, scherpe doornen het bloed langs Zijn voorhoofd hadden doen druppelen, doch dat Hij, desniettegenstaande, mij vergeven had en Zijn groote zondaarsliefde Hem bewogen had, óók mijn Borg en Middelaar te zijn, zie, mijn jongen, toen was het gedaan met mijn haat. Ik óók moest vergeven, al kon ik het gebeurde niet vergeten Wel heb ik gedurig het gebed te vernieuwen, om mij vergevensgezindheid te leeren, want ook mij kleeft de boosheid altijd aan, maar ik dank er God voor en ik zal er Hem eeuwig voor danken, dat de groote liefde mij mijn grooten haat heeft doen overwinnen Door Zijn groote liefde leef ik en is mijn haat dood En nu, mijn jongen,” zoo eindigde de bekentenis, „heb ik gedaan, wat ik voel, dat God-zèlf mij bevolen heeft te doen. Het is mij niet gemakkelijk gevallen, je te bekennen, dat ik, je vader, een moordenaar ben. Want al is het, dank zij Gods goedheid en Vaderlijke zorg, niet tot de daad-zelf gekomen tusschen de gedachte en de uitvoering is slechts een gradueel verschil. Niet voor de menschen, maar voor God stond ik schuldig aan moord. Voel je het nu, wat groot voorrecht het voor mij werd, toen de groote liefde Gods zich aan mij openbaarde? Voel je het nu ook, hoe smartelijk ’t voor mij was. toen ik zag, dat jij, mijn Ernst, je kinderlijk geloof had verloren en je had afgewend van dien God, die mij zooveel genade en barmhartigheid bewezen had? En nu ken je mijn levens-geheim.- Gode zij dank: de liefde heeft overmocht! ” Dokter Harder en zijn strijd. IV De bewoners van Wouddorp hingen aan hun dokter. In sommige deel en van Friesland, met name in den zoogenaamden „Greidhoek”, sprak men met een zekere geringschatting van de Wouddorpenaars. Ze waren lomp en plomp, ruw en ongemanierd, dom en bijgeloovig. Men vertelde elkander in de lange winteravonden lachend, hoe het daar ~in de Wouden” nog immer door spookte en dat de „tsjoensters” er nog altijd hun macht hadden weten te handhaven. O, die domme, aartsdomme, achterlijke Wouddorpenaars! Maar dokter Harder, die nu reeds een paar jaar in hun midden had doorgebracht, wist beter. Hij had dat eenvoudige, ongekunstelde volk uit het Noorden lief. Neen, beschaafd in den zin, dien de Hollanders en de „Greidhoekers” aan dat woord gaven, waren de bewoners van Wouddorp zeker niet. Daartoe hadden ze ook te lang in de afzondering geleefd, die een traag gewestelijk bestuur tientallen jaren voor hen voldoende had geoordeeld. Maar de vele ondeugden, die in de „beschaafde wereld” werden aangetroffen en goedgepraat, ja zelfs verdedigd werden, waren aan de Wouddorpenaars vreemd. Reinheid van zeden, waarheidsliefde, gastvrijheid, hulpvaardigheid, mochten in Holland, ja ook zelfs in den „Greidhoek”, verre te zoeken zijn in Wouddorp had dokter Harder ze gevonden tot zelfs in de van leem en planken opgebouwde hut van den daggelder. Dokter Harder had als student met een studievriend een wandeltocht door Friesland ondernomen. Toen hij in dat gedeelte kwam, dat een der jongere Friesche dichters in vervoering had doen uitroepen: de schoonheid der wouden heeft haars gelijke niet, had hem dit landschap gepakt. „Hier zou ’k al mijn leven wel willen wonen!” had hij uitgeroepen. En toen, zich tot zijn vriend wendend, ging hij voort: ~lk zeg je: als ik mijn bul heb en er hier een plaats voor mij is, ga ik naar Wouddorp!” En merkwaardigerwijze: in dezelfde week, dat Ernst promoveerde, herinnerde zijn studievriend hem aan deze woorden. „Weet je wel, Harder, dat de oude dokter van Wouddorp een paar weken geleden gestorven is?” vroeg hij hem. „En is er al een opvolger?” was daarop Harders haastige wedervraag. „Neen, maar de menschen moeten nu naar Dokkum, als ze geneeskundige hulp noodig hebben; en die niet meer kunnen loopen, moeten wachten, tot een dokter uit de buurt voorbij komt.” „Dan is Wouddorp voor mij!” juichte Ernst Harder bijna. Hoe weinig wist hij, dat dit woord een profetie inhield voor heel zijn volgend leven. Inderdaad: Wouddorp zou voor hèm worden en met de Wouddorpenaars, geminacht zelfs door hun eigen stamgenooten, zouden hem in de toekomst onlosmakelijke banden verbinden. Hij, de bestudeerde, ontwikkelde man van beschaving, zou één zijn met deze eenvoudige kinderen van het land De bewoners van Wouddorp hingen aan hun dokter. Nooit nog had dokter Harder dit zoo gevoeld, als toen hij, na de begrafenis van zijn vader, weer in hun midden terugkwam. Niet alleen de notabelen van het dorp, de beide predikanten, de burgemeester en de notaris, een paar boerengemeenteraadsleden en de hoofden der scholen, maar tot zelfs ook de armste der armen, de oude Oege, die daar aan het uiterste einde van het Achterpad een hut bewoonde, welke den verloren zoon uit de gelijkenis voor zwijnenstal had kunnen dienen allen betuigden ze hem hun deelneming. leder sprak op zijn wijze, maar ieder ook meende, wat hij zei. De gehuichelde vriendschap, de gezelschapstaal der beschaafde wereld, kende men in Wouddorp niet. Dat de dokter zich den dood van zijn vader aantrok, was duidelijk merkbaar. En niet slechts dagen, maar vele weken duurde het, vóór de Wouddorpenaars voor het eerst weer den glimlach op zijn gezicht zagen, als hij aan het bed van een zieke kwam; dien glimlach, die al zoo tallooze malen een lijdende moed en hoop in het hart had gegeven. Vroeger een en al vroolijkheid, in zijn hart nog geheel en al student, was hij thans ernstig en in zichzelf gekeerd, sprak hij niet dan het allernoodzakelijkste en sloot hij zich, na volbrachte dagtaak, in zijn studeerkamer op. ~Onze dokter heeft iets, dat hem kwelt,” zeiden de dorpelingen vaak onder elkaar. Én ze hadden goed geoordeeld, deze eenvoudige menschen. Want dokter Harder droeg niet enkel rouw in zijn hart, maar in zijn ziel was als een voortdurende kwelling om wat hij nu wist, dat men zijn vader had aangedaan. En die kwelling stak en pijnde, ontnam hem allen levenslust, ja, die kwelling deed in hem een gevoel geboren worden, dat hij tot dusver nog niet had gekend: hij haatte dien Baardman, die, om zichzelf verlies te besparen en om zichzelf te kunnen verrijken, schande en oneer over zijn vader had gebracht; hij haatte een wereld, die menschen als Baardman niet alleen duldde, maar zelfs ook eer en macht hun aanbood. Dokter Harder was nu volledig op de hoogte over de persoonlijkheid van den bankier-geldmaker Baardman. Een tweede bezoek bij mr. Heynsen en eigen recherches hadden hem alle gegevens over den vervolger van zijn vader verstrekt. Een man zonder hart was hij, beheerscht door geldzucht, die over lijken ging om zijn doel te bereiken, de bewerker van den financieelen ondergang van meer dan één braven harden werker. En niettegenstaande dit alles, boog en bukte men zich voor hem, kroop men schier voor hem in het stof, drong men hem het lidmaatschap van een der „openbare lichamen” in de Maasstad op. Maar men wist niet, dat dit toegeven aan den op hem uitgeoefenden aandrang berekening was. Want reeds lang was zijn wensch naar een plaats in een der groene banken van het Stadhuis uitgegaan: eenmaal raadslid, zouden zijn medeleden hem spoedig de eer waardig keuren, een wethouderszetel in te nemen; en dan En dan? Was inderdaad de burgemeester wel voor zijn taak berekend? Eischte het bestuur der Maasstad niet een krachtige hand, een vasten blik, een doelbewust streven? Ja, zóó was het. En daarom zou het niet lang duren, of men zou tot hem komen met de vraag, de zorgen en lasten van het burgemeesterschap op zich te willen nemen. Nu, hij zou zich dan laten verbidden. Maar als dan „Burgemeester Baardman” de aandacht van heel het land op zich zou hebben gevestigd, zou men hem naar Den Haag roepen, om het landsbestuur te hervormen. Want daar, aan de ministeries, en inzonderheid aan dat, waar men ’s lands financiën te beheeren had, deugde nu letterlijk niets. De Minister van Financiën mocht dan een goed en braaf mensch zijn voor zijn hooge ambt was hij ten eenenmale onbekwaam! Wat wist een voormalig dagbladschrijver nu ook van balansen? Dien droom droomde Baardman en de vervulling van dien droom streefde hij na, toen hij aan den aandrang van zijn vrienden en vereerders gehoor gaf. Doch helaas voor hem maar driewerf gelukkig voor stad en land! kwam toen de catastrophe voor Vreeswijk. Deze, thans inziende, dat hij niet op de hulp van zijn bondgenoot kon rekenen, nam zijn wraak, door Baardmans wenschen, welke hem als „intimus” waren meegedeeld, aan de openbaarheid prijs te geven. Wel stak er toen een storm van verontwaardiging tegen dien Vreeswijk op, die zulk een man zulke onedele motieven toekennen durfde, maar de heer Baardman zag zijn hoop en verwachting in rook opgaan. Want hij was het nu wel „aan zijn eer” verplicht, in het openbaar de uitlatingen van den bankroetier Vreeswijk te logenstraffen, wat echter niet verhinderde, dat hij moest afzien van de eer, raadslid, wethouder, burgemeester, minister te zijn O, hoe haatte dokter Harder deze Baardman-wereld, die zich zoo ergerlijk misleiden liet! Op dit oogenblik kon de man niemand meer kwaad doen, wijl hij zich, zooals de heer Heynsen hem reeds had medegedeeld, in het Geldersche metterwoon had gevestigd. Maar zijn invloed in Rotterdam werkte nog na en goud blééf de macht bezitten, om het onrecht te doen zegevieren. En als dokter Harder nu in zijn rijtuigje zat, dat hem iederen dag rondbracht bij zijn patiënten, gebeurde het menigmaal, dat hij de leidsels slap liet hangen en het paard aan zijn eigen wil overliet. Dan zag hij van den voorbijganger den Wouddorpschen groet niet, het even aanraken van de pet met den vinger. Dan hoorde hij niet het vroolijke kwinkeleeren der vogels in de overal langs den weg en diep in het land staande boomen. Dan had hij geen oog voor heel het heerlijke landschap der Wouden. Maar dan rees voor hem het beeld op van zijn vader, in het middaguur op het Beursplein, gereed, om zich te wreken op den man, dien hij haatte. Was zijn vader een moordenaar? Neen. o neen! Maar die Baardman was een doodslager geworden, toen hij met zijn valsche beschuldiging het leven en de toekomst van een eerlijk man had trachten te vernietigen. En in stee dat déze doodslager de hem toekomende straf ontving, ging het hèm wèl, rees hij steeds hooger in aanzien en eer! Had de oude Harder, toen hij zijn bekentenis neerschreef, zich door een valsche ingeving laten misleiden en was het niet Gods stem maar een inblazing van den aartsvijand geweest, die hem had aangespoord, van over het graf tot zijn zoon te spreken? Want wat hij biddende gehoopt had, dat de groote liefde het hart Van zijn jongen in bezit zou nemen, gebeurde niet. Integendeel: de haat was gekomen en die haat groeide en de haat tegen den mensch, die het onrecht deed en het onrecht duldde, werd een haat tegen God, die, als Hij bestond, niet vuur uit den hemel zond, tot straf der boozen en bescherming der goeden De bewoners van Wouddorp hingen aan hun dokter. Maar dokter Harder was de oude niet meer. Zijn Wouddorpenaars uitzonderend, vervulde wrevel jegens de gansche menschheid zijn ziel. Of en die gedachte, eenmaal post gevat, deed hem nog stiller, nog meer kort-af in spreken en antwoorden worden waren er ook hier, in Wouddorp, Baardmans? Slopen ook hier eer- en heersch- en geldzucht rond? Loerde ook hier wellicht een duivel op den ondergang van een mensch? Alleen wanneer hij zich ’s avonds in zijn werkkamer teruggetrokken had, werd hij rustiger. Daar, tegenover zijn schrijfbureau, hing groot de beeltenis van zijn vader aan den wand. Hoe die oogen, die goede, trouwe vaderoogen hem schenen aan te zien! Eén mensch was er althans toch geweest, die eerlijk was en oprecht en niet gedreven door nevenbedoelingen! Maar als hij dan de reeds zoo vele malen doorlezen bekentenis weer te voorschijn haalde en ze bedachtzaam overlas, dan, alléén met zijn vader, antwoordde hij de stem over het graf: „Ik kan haten, zooals gij gehaat hebt. Maar vader, lief- hebben, zooals gij dat deedt, kan ik niet, zal ik ook nimmer kunnen, omdat ik die liefde, die u dreef, niet ken en zij mij immer vreemd blijven zal. Want ik ken God niet. En ik dien God niet. Ik weet toch immers, dat Hij onmogelijk kan bestaan! Neen, neen! vader, vergeef mij, dat ik uw laatsten wil niet kan uitvoeren en mij aan de liefde overgeven ” Twee koningskinderen. V „Freule, laat dat toch staan. Dat is heel geen werk voor de freule!” De zwakke stem uit de bedstede scheen niet gehoord te worden. Het jonge meisje althans, tot wie deze woorden gericht waren, ging ijverig voort met den pas aangevangen arbeid. De mouwen van haar witte blouse tot aan de ellebogen opgestroopt, reinigde zij het vaatwerk, dat ze her en der verspreid gevonden had. Dan, met een vlugheid, die kon doen vermoeden, dat het niet de eerste maal was, dat zij deze wijze van hulpverleening in toepassing bracht, redderde zij de kamer op, verschikte ze iets aan de vitrage-gordijnen, zoodat het zonlicht meer vrijen ingang in de woning had, en zette zich toen eerst op den stoel voor het bed van de zieke, deels om een oogenblik uit te rusten, deels om nog eenige oogenblikken met de arme' lijdende te kunnen spreken. En nu ook bleek, dat zij wel duidelijk daar straks de stem vernomen had en verstaan. „Waarom zou ik dat niet doen, Anneke”, zei ze op vriendelijk-terechtwijzenden toon terwijl ze haar hand op die van de zieke legde. ~Ik ben toch niet van ander hout gesneden? En ik doe het wat graag!” eindigde ze met een helderen lach. „Ja maar, freule.” wierp de zieke tegen, „werk voor u is het niet en ” „Och wat, Anneke,” antwoordde het meisje en een rimpel op haar voorhoofd deed zien, dat het haar onaangenaam was, op dit punt tegenspraak te moeten hooren, „dat is niet verstandig van je. Wiè doet het anders? Ik ben nu in geen drie dagen hier geweest en zeg me, wie in dien tijd hier opruiming gehouden heeft.” „’t Is waar,” zuchtte de zieke, „niemand. Onze buurvrouw heeft met haar jongens de handen vol. Gert doet ’s avonds, als hij thuis komt, nog wat hij kan. Maar hij is meestal al zoo moe, dat hij geen lust meer heeft ” „Om kopjes en schoteltjes te wasschen!” lachte de hulpvaardige ziekenoppasseres. „Ja, dat kan ik mij indenken. En daarom is ’t maar goed, dat ik zoo nu en dan eens kom.” „Maar freule ” „Hoor eens, Anneke, je weet heel goed, dat ik dat woord niet graag hoor. Dat heb ik je toch al meer gezegd? Trouwens, ik bèn geen freule, ’k Ben maar eenvoudig Betty, Betty Baardman. En ik heb het je al meer gezegd, dat je me rustig bij mijn naam noemen kunt. Als je wilt, mag je er het woord juffrouw voorzetten, maar meer en anders dan juffrouw Betty wil ik niet genoemd worden.” „’t Is goed, fr juffrouw Betty,” gaf Anneke op gelaten toon ten antwoord. „Maar ik mag dan toch wel zeggen, dat ik de juffrouw o zoo dankbaar ben? En als ik eenmaal weer gezond word, dan ” De arme, ontroerd als ze was, eindigde den zin niet. Een traan liep langs de ingevallen wang. En op dit oogenblik teekende zich nog duidelijker dan gewoonlijk de verraderlijk roode vlek tegen het geel-bleek der huid af. Juffrouw Betty, eveneens ontroerd, moest zich een oogenblik van de zieke afwenden, omdat ze het niet verdragen kon te zien, hoe dit wegterende leven zich verzette tegen de nadering van den dood. De arme Anneke weer gezond worden? Wanneer de geneesheer gelijk had, dien zij gisteren naar Anneke’s toestand had gevraagd, zou, nog voor de winter aanbrak, een graf voor haar gedolven moeten worden. Vóór den winter! En de herfststormen loeiden reeds door de kale takken der boomen! Arme Anneke! Ze was zelfs te zwak om op te zitten. De vorige week had ze nog getracht, op te staan. Ze was naar de tafel geloopen, maar, als juffrouw Betty, die juist aanwezig was, niet haastig te hulp was gekomen, zou ze zoo neergevallen zijn. En sindsdien had de arme haar bed niet meer kunnen en durven verlaten. „Kom, Anneke,” herwon juffrouw Betty haar zelfbeheer- sching, „ik geloof, dat wc nu genoeg over mij gepraat hebben. Vind je ’t goed, dat we samen iets lezen? Ik heb mijn Bijbeltje daarvoor meegebracht.” De vraagster had reeds haar Bijbel opengeslagen. Nu wierp ze nog een blik op de zieke, die, de handen gevouwen en de oogen wijd geopend van verlangen, daar lag. Een oogenblik van nadenken en toen bladerde ze in het Heilige Boek, tot ze Romeinen 8 voor zich had, dat heerlijk getuigenis van geloofsmoed en gcloofsroem, dat hooggestemde lied der liefde. Van vers 28 tot het einde las ze, eerbiedig en zacht. Maar wie haar beluisterd had. zou opgemerkt hebben, hoe soms haar stem Zich verhief, als wilde ze meejuichen met den apostel, voor wien Christus liefde een zoo hoog en dierbaar goed was, dat hcmelsche noch aardsche machten hem dien schat konden ontweldigen. De zieke Anneke had het voorrecht, dat zij de lezeres beluisteren mocht, en met de scherpte van opmerking, die teringlijders eigen is, ontging het haar niet, dat het apostolisch getuigenis een weerklank in de ziel van juffrouw Betty gevonden had. Méér nog: zij bezat zelf ook het voorrecht, te mogen gevoelen, wat Paulus hier uitsprak. Godlof! Niets of niemand zou ook haar ooit kunnen scheiden van de liefde van Christus! Voor haar geen verdoemenis meer, want ze was in Christus Jezus! Voor haar geen beschuldiging meer. want ze was rechtvaardig gemaakt! Overwinnaar was ze door Hem, die óók haar had liefgehad, die dood en graf had overwonnen Weg, vreeze des doods! Weg, verschrikkingen der hel! Christus was haar eigendom en Zijn liefde ondersteunde haar! – 1* I I _ . n n 4. Zie, deze doodzieke, arme lijderes, die daar den mcesten tijd alleen en verlaten in haar armelijke woning lag en geen hulp had in haar ellende en geen zorgende liefde, welke haar troosten kon, rondom zich, was een koningskind, erfgenaam van een bezitting, welker heerlijkheid zelfs door engelentongen niet in een eeuwigheid kon worden uitgemeten. En zij was óók een koningskind, die jonge vrouw daar voor het bed, wie het aan geen aardsche goederen ontbrak en die m staat was, te doen, wat zij wilde. Want tot haar óók was de Trooster gekomen, die haar had verzekerd, dat zij volkomen op de genade mocht hopen, die in Christus Jezus was. Twee koningskinderen! De zekerheid, dat zij erfgenamen Gods en van het eeuwige leven waren, was beider deel. Wat gaf het, dat de eene rijk en de andere arm, de eene gezond en krachtig en de andere lijdend en den dood overgegeven was? Ze waren beiden kinderen van één Vader en in Hem voelden ze zich één. Enkele oogenblikken bleef het na de voorlezing stil. Anneke was de eerste, die het heilige zwijgen brak. „Juffrouw Betty,” zei ze en nu haperde haar stem zelfs geen oogenblik, „ik heb daar straks willen spreken over wat ik zou doen, als ik eenmaal weer gezond word. Wilt u mij zeggen, eerlijk en ronduit, of u ook denkt, dat ’t mogelijk is, dat ik weer genees?” . De gevraagde dacht een ©ogenblik na, vóór ze antwoordde. Kon ze en mocht ze Anneke zeggen, wat de dokter haar had meegedeeld? Neen, overlegde ze. Maar een beterschap in uitzicht stellen, die volkomen buitengesloten was, zou een misdaad zijn. Trouwens, wist ze ook niet, dat deze zieke geen angst voor dood en graf behoefde te hebben? ~Ik zal je zeggen, wat ik er van denk, Anneke,” zei ze toen. „Vast geloof ik, dat je overtuigd bent, geborgen te zijn. Wat heb je dan nog te vragen, wat te zorgen? Omdat God je deel is, mag je op Hem hopen en je geheel aan Hem overgeven. Wat Hij met je voor heeft, is goed.” ~Ik hoop ook op Hem. Maar, juffrouw Betty, mijn cenige zorg is voor Gert, mijn armen man. Sinds den dood van onze Mieke is hij zoo afkeerig en ” „God zal zorgen, óók voor hem, als je er niet meer bent,” bemoedigde haar de jonge dame. „00k... als... ik... er... niet... meer... ben ” herhaalde Anneke langzaam de laatste woorden. „Ja, ik heb dit al wel zelf ook soms gedacht. Maar ik hóópte nog. Om Gert. Maar” zoo besloot ze, de armen opheffend en de oogen opwaarts gericht „Heere, zooals Gij het wilt, doe zoo met mij ” De zieke sloot nu de oogen. Geheel rustig lag ze daar, als sliep ze. Maar hier was van slapen geen sprake. Want de ziel sprak met haar Formeerder en haar God gaf haar in deze oogenblikken van zielegemeenschap kracht en moed, om de naderende scheiding van haar Gert te kunnen verdragen. Na een poos opende zij weer de oogen. De Groote Diefde 3. „Juffrouw Betty,” zei ze met een ongewoon-klare stem, „ik dank u voor alles, wat u voor mij gedaan hebt. Onze Heiland zegene u daarvoor. Ook voor het antwoord, dat u mij straks gegeven hebt. Ik weet nu, dat ik vertrekken moet. Ik heb de roepstem gehoord. Maar ik vrees niet: ik ben bereid Wilt u, vóór u weggaat, nog eenmaal met mij lezen?” „Gaarne,” was het antwoord. „Dan het 7de hoofdstuk van Openbaring.” Én Betty Baardman las. En terwijl zij las, was het, of de heerlijkheid des hemels, die daar geschilderd werd, iets van haar glans op beider gelaat afstraalde. Het Lam was hun nu reeds een Leidsman tot levende fonteinen der wateren* En toen nam Betty Baardman afscheid van de arme Anneke De arme Anneke!? Twee dagen later wérd zij opgeroepen. Het ééne koningskind was in het bezit van haar erfenis gesteld. Vader en dochter. VI In de tuinkamer van het Huis, gelijk de vorstelijk ingerichtc woning van den heer Baardman door de dorpsbewoners genoemd werd, kwamen vader en dochter geregeld iederen namiddag voor het theeuurtje bijeen. Betty was hier graag, misschien wel juist hierom, dat de meer eenvoudige inrichting van dit vertrek haar herinnerde aan den heerlijken tijd, dien zij in Rotterdam had doorgebracht, De overdadige weelde, die hier overal heerschte, was haar in den grond des harten tegen, doch vader had het zoo gewild en zij had zich onderworpen. Het middagzitje in de tuinkamer vergoedde veel van wat zij door haar vertrek uit Rotterdam verloren had. Dat deed het prachtvolle uitzicht op den smaakvol aangelegden tuin; dat deed vooral het feit, dat haar vader zich dan zoo ongedwongen gaf en geheel de oude weer werd. Dan was hij niet de rijke en voorname grondbezitter, met wien zelfs de oude Geldersche aristocratie geregeld omgang had, maar eenvoudig-weg „vader”. En in deze oogenblikken voelde Betty zich dan bijna even gelukkig als in de Rotterdamsche jaren. Ook dezen schoonen zomer-namiddag waren de heer Baardman en zijn dochter in de tuinkamer bijeen. Hij las een boek, dat nogal onderhoudend scheen, zoo verdiept als hij in de lezing was; Betty had een handwerkje genomen, dat evenwel niet al te zeer vorderde. In gedachten verdiept, vergat ze soms geheel den arbeid. „Is dat boek spannend, vader?” brak haar vraag op eenmaal de stilte. „Het gaat, kind. ’k Ben juist aan dc ontknooping. Hoe zoo vraag je dat?” „Omdat ’k graag een oogenblik praten wilde, ’k Wilde u iets vragen, vader, maar als ik stoor ” ~In ’t minst niet. Vraag maar op. ’k Ben geheel tot je dienst.” „Dat weet ik, vader," antwoordde Betty met een nauw merkbare zucht. „U doet bijna te veel voor mij en daardoor misschien, vrees ik soms, te weinig voor anderen. Maar nu kunt u mij een groot genoegen doen en tegelijk een ander helpen. Zie eens”, ging zij voort, hem zijn thee overreikend, „u kent Gert, nietwaar, den man van Anneke, die vorig jaar October gestorven is?" „Nu, wat zou dat? Ik ken hem wel: ’t is een onhandelbare kerel en hij drinkt.” „Neen, vader, onhandelbaar is hij niet. Dat weet ik van Anneke, die zoo goed met hem wist om te gaan. Jammer genoeg is ’t waar, dat hij zich nu en dan aan den alcohol overgeeft. Maar dat komt. omdat hij eerst zijn Mieke. van wie hij zielsveel gehouden heeft en daarna zijn vrouw naar het graf heeft moeten brengen. Hij zoekt troost op een verkeerde plaats.” „Maar wat heeft dat alles nu met het grootc genoegen te maken, dat ik je doen kan? „Geef Gert een plaats in den stal, vader.” „Hem in dienst nemen? Dien dronkenlap? Dien dóeniet. Ik denk er niet aan!” riep de oude Baardman op luiden toon, in hooge mate geërgerd door dit ongepast verzoek. „U denkt er wèl aan, vadertje,” gaf zij rustig ten antwoord, „want u weet, dat het mij genoegen doet;> Trouwens, u begrijpt toch wel, dat ik er een doel mee heb? ’ „Ja, jij met je doel!" en de toon, waarop dit gezegd werd, gaf Betty te kennen, dat zij reeds half gewonnen spel had, „Je wilt hem zeker ook al bekeeren Hoor eens, Betty, vervolgde hij nu. „je kunt dan voor mijn part dien Gert hier krijgen. Maar ik moet je toch zeggen, dat t mij niet aangenaam is, je zoo overal te weten. Dat staat s morgens vaak voor dag en dauw op, gaat met een mand op stap, alsof je met werken je brood moet verdienen, en ” „Maar nu zal Gert die mand voor me kunnen dragen, als u daar op staat,” viel Betty hem in de rede. ~Alles goed, alles wel. Maar ga toch niet zoo overal heen. Dat komt bij alle zieken, of ze tering of kanker of kinderpokken of wat voor kwaal ook hebben! En je denkt niet aan de mogelijkheid van besmetting! Kind, kind, je bent geen dokter of ziekenverpleegster, dat je moét!” »Ja. ik moet wèl, vader! Wat heb ik hier in dit groote en mooie huis te doen? Kan ik er werken, zooals ik zou willen? Neen, want u zelf hebt me gezegd, dat dit niet staat voor het personeel. En toch moét ik werken. Als ik het dan niet hier in huis kan doen, ga ik naar het dorp, naar mijn zieken en " „’t Zijn je zieken en armen niet!” „Toch wel, vader. De Heere Jezus heeft het zelf gezegd, dat Hij de armen ons overliet. En wie den minste van Zijn broederen wèl doet* die ” „Tegen je theologie kan ik niet op, Betty.” „Dat is geen theologie, vader. U weet wel, dat moeder mij geleerd heeft, dat er tusschen godsdienst en God dienen een groot verschil bestaat.” „Ja, je moeder! Die heeft je veel te week opgevoed. Hoor eens, als ik zoo zacht en week van hart was aeweest, dan....” „Dan ?” Zaten we nu niet hier, rustig en zonder zorg, in het mooiste deel van ons lieve land. Dan had ik misschien op mijn ouden dag in een versleten jas op een hooge kantoorkruk moeten zitten, 's morgens half negen de deur uit met een stuk brood in papier gewikkeld in den zak, ’s avonds half zes of nog later thuis, moe en afgejakkerd van ’t werken.” ~U hebt toch ook uw geld niet verdiend door hardheid, vader?” Met een ruk stond de oude Baardman plotseling op uit zijn stoel. „Hoor eens, Betty, zei hij met een van boosheid heesche stem, „ik verlang niet. geëxamineerd te worden. Ik heb mijn geld verdiend, mijn geld, begrijp je. En jij als mijn kind hebt het groote voorrecht, dat je zooveel geld uit kunt geven, als je maar wilt. Zoodra ik onder je voogdij gesteld word, zal ik je rekenschap geven van mijn daden. Dan, maar ook niét eer!” Met een harden slag viel de deur achter den ouden Baardman dicht. Betty bleef achter, niet wetend, waaraan deze zoo plotseling opgekomen boosheid van haar vader te wijten was. Wat had zij toch verkeerds gezegd? Toen vader zoo met een lichte afkeuring over moeder sprak, had zij niet gevraagd, óf hij hard was geweest, maar haar vraag was veeleer een afwijzing geweest van de mogelijkheid, dat zijn handelingen aanvechtbaar genoemd konden worden. Zeker, hij had haar geheel misverstaan. • Of? Een heel klein, schier ondeelbaar oogenblik kwam de gedachte in haar op. dat haar onopzettelijke vraag vaders geweten had geraakt. Was het niet waar, dat die rijk willen worden, in vele verzoekingen vallen en in den strik? En zou het nu mogelijk kunnen zijn, dat vader, zij het dan ook maar eenmaal, aan de tot hem gekomen verzoeking geen weerstand had kunnen bieden? Neen! Deze gedachte verwierp ze even snel, als ze opgekomen was. Slecht en hard was haar vader stellig nooit geweest. Daarvoor kende zij hem te goed! Hij mocht dan soms eens wat ruw uitvallen, zooals ook daarstraks, toen ze voor Gert in de bres was gesprongen, maar een hart had hij als goud. En daarom juist was het zoo jammer, dat zij hem pijn had gedaan. Juist, zóó was het: edele zielen werden reeds op het diepst beleedigd, als men hun niet het vertrouwen schonk, dat zij verdienden. Betty moest weer goedmaken, wat zij misdreven had. Ijlings verliet ook zij nu het vertrek, om haar vader te zoeken. Ze doorzocht tevergeefs het geheele groote huis. Eindelijk vond zij hem in den tuin, klaarblijkelijk nog in hevige gemoedsbeweging. Met groote stappen liep hij heen en weer, rakelings voorbij een rozenperk, er niet op lettend, dat een ruwe aanraking de teere rozenblaadjes ontijdig kon doen afvallen. Zoo opgewonden was hij nog, dat hij Betty niet opmerkte, zelfs toen zij in zijn onmiddellijke nabijheid was. „Vader,” zei ze zacht, „vergeef mij, als ik u in iets beleedigd heb. Geloof mij: het was geheel onopzettelijk, dat ik die vraag deed. En ik heb ” „Stil maar, Betty,” brak hij haar verontschuldigingen af, „ik weet, dat je niets kwaads bedoeld hebt. En ’t was verkeerd van mij, 200 op te vliegen. Maar zaken-doen is niet altijd prettig, zie je, en vaak zelfs heel onaangenaam. En dan kan het gebeuren, dat op den een of anderen dag of door een heel onverwachte gebeurtenis de herinnering aan onaangename voorvallen weer boven komt. En dan Maar ik zie, dat je bijna schreit, Betty,” onderbrak hij zichzelf. „Kom, kind, we gaan in huis en praten nergens meer over.” Hij stak zijn arm onder den hare en samen gingen ze nu den grooten tuin door naar het Huis; zij, ondanks de moeite, die ze zich aandeed, stil en in zichzelf gekeerd, hij drukdoend en aldoor pratend over onderwerpen, zoo ver mogelijk verwijderd van wat toch beider hart vervulde. Dicht bij het Huis hield hij zijn dochter staande. „Weet je. wat mij deze geschiedenis van hedenmiddag kost?” vroeg hij, een poging doende om te schertsen. „Neen, vader. Maar ik begrijp deze vraag niet," gaf zij ten antwoord. „Je krijgt niet alleen Gert om in den stal op de paarden te passen en je bij je ziekenbezoeken door bosch en hei de mand achterna te dragen, maar ook een automobiel, om verre tochten te kunnen ondernemen en ” „Maar vader, dat wil ik niet,” wierp zij tegen, hem bijna verschrikt bij den arm grijpend. „Maar ik wil het, kindje," lachte de oude Baardman, „en morgen ga ik naar Arnhem, om den wagen te bestellen." „Afgedwaald schaap, keer weer ...... VII „Ja, zóó is vader!” overdacht Betty Baardman den anderen mórgen, toen zij hem in zijn open wagen met de twee fraaie schimmelpaarden er voor snel de oprijlaan van het Huis zag afrijden. „Hij zorgt en denkt alleen voor mij. En nu meent hij, wat gisteren gebeurd is. weer goed te moeten maken met een auto voor mij te koopen. Maar er is niets goed te maken! Dat hij boos de kamer verliet, is heel begrijpelijk, omdat ik, zij het dan ook buiten mijn schuld, oorzaak was, dat onaangename herinneringen uit zijn zakentijd boven kwamen........ Neen, neen, vader had stil thuis moeten blijven, ook al omdat ik het hem zoo gevraagd heb. Dat geld voor die auto had veel nuttiger besteed kunnen worden. Als hier eens een ziekenhuis zou kunnen komen, waar menschen als die goede arme Anneke verzorgd konden worden Maar stil, gelukkig, dat vader mij nu niet hooren kan! Hij zou misschien meenen, dat ik hem critiseer. Dat ziekenhuis zal er nog wel kunnen komen, ook al is de auto er O. daar zie ik Dert naar het Huis toekomen, ’t Is alvast een goed teeken. dat hij prompt op het vastgestelde uur zich aanmeldt.” Betty Baardman eindigde haar alleenspraak en wachtte nu in haar zitkamer de komst van Gert af. ” Énkele oogenblikkcn later liet de huisknecht hem binnen. Het was een man met een niet onaangenaam uiterhjk, doch zijn optreden was linksch. De oogen hield hij naar den grond geslagen, als vreesde hij den bestraffenden blik van de voorname dame, die zijn vrouw zoo goed had gekend en die, ja, misschien ook wel reeds van zijn ondeugd zou hebben gehoord. „Ga maar even zitten, Gert.” hoorde hij zich toevoegen. „Ik ben zoo klaar met mijn brief.” Gert zette zich op den dichtst in zijn nabijheid staanden stoel en wachtte. Wat die voorname dame hem wel te zeggen kon hebben? Gisterenavond had hem de boodschap bereikt, dat hij ’s morgens om tien uur op het Huis verwacht werd. Het was hem onaangenaam te moede. Zeker zou hem verweten worden, dat hij door zijn drinken de nagedachtenis van vrouw en kind onteerde. En men zou hem de belofte willen afdwingen, te breken met zijn ondeugd. Maar hij was een man en dwingen liet hij zich door niets en niemand „Ziezoo Gert, nu ben ik tot je dienst,” wekte hem de klankvolle stem der jonge dame uit zijn overpeinzing. „Maar voor we een oogenblik gaan praten, moet je eerst dezen brief eens inzien.” Juffrouw Baardman overhandigde hem den zoo even door haar geschreven brief. En Gert las, het eerste oogenblik nog in verwarring, maar daarna oplettend en met aandacht. Aan het einde gekomen, sloeg hij de oogen op met een veeleer ongeloovigen dan verwonderden blik. „Ik lees hier, dat ik in dienst van de juffrouw kan komen,” zei hij in zijn plat-boersch Geldersch dialect. „Maar waarom speelt de juffrouw een spel met mij? Als ik niet bij den boer kan blijven, dien ik nu al meer dan tien jaren gediend heb, hoe zou ik dan op het Huis kunnen komen?” „Ik speel niet met je, Gert,” was het antwoord. „Wat je daar gelezen hebt, is waarheid. Je kunt in mijn dienst komen, als je wilt, en het loon je aanstaat.” „Het loon mij aanstaan? Het is meer dan ik in den besten tijd ooit bij den boer kan verdienen!” „Nu, dan is dat althans geen bezwaar. Er valt dan alleen nog maar te beslissen, of je wilt.” „Ik willen? Met beide handen, juffrouw, met beide handen! Maar ik kan niet, ik durf niet.” „Dat begrijp ik niet.” „Maar u weet toch, wie ik ben, juffrouw?” „Ja, de man van Anneke, Je was toch een paar maal thuis, toen ik je vrouw opzocht?” . „Dat is waar. En ik kan de juffrouw nooit genoeg dankbaar zijn, voor wat de juffrouw voor mijn vrouw geweest is.” „Nu, zegt dat voor mij dan niet genoeg?" „Wat meent de juffrouw?” „Dat je Anneke’s man bent geweest?” Een verwonderde, vragende blik van Gert was het antwoord. „Luister eens. Gert: ik zal je een geschiedenis vertellen, die je zeker al wel kent, maar die je nu vooral iets te zeggen heeft Er was eens een herder, die voor zijn kudde van honderd schapen een goede weide had opgezocht. En hij zorgde voor zijn kudde, dat niets haar ontbrak en wolf noch eenig ander verscheurend dier haar kwaad zou kunnen doen. Maar één schaap uit de kudde was onhandelbaar en dom. Het wist te ontsnappen aan de zorg van den herder en roemde nu in de heerlijke vrijheid, die het zichzelf verworven had. Arm schaap! Het duurde niet lang, of het vond geen weide en voedsel meer en aan het noodige water begon het ook al spoedig te ontbreken. Een schaap kan niet zonder herder, Gert. Dan komt het om, jammerlijk en ellendig. En zoo zou het ook dit ééne schaap gegaan zijn. Het lag reeds uitgeput en zonder eenige kracht meer in zichzelf, toen de trouwe herder het vond. Hij had zijn schaapje gemist en het urenen urenlang gezocht. En toen toen nam de goede herder het ontrouwe schaap in zijn armen en bracht het in de schaapskooi, thuis Je ként de geschiedenis, Gert?” „Ja, juffrouw,” was het antwoord met neergeslagen blik gegeven. „De goede Herder laat nooit een schaap van Zijn kudde verloren gaan, Gert.” „Ook niet een zwart schaap, juffrouw?” „Dat eerst recht niet, als dat schaap weet, dat het door eigen schuld zwart en onrein is geworden. Dan snelt Hij toe en wascht en reinigt het, tot geen enkele boozc en onzuivere plek meer zichtbaar is.” „Maar met mij is zooiets buitengesloten,” paste Gert het tot dusver gesprokene op zichzelf toe. „lets, wat ik niet geloof, Gert,” luidde het besliste antwoord. „En ik zal het je met een voorbeeld duidelijk trachten te maken. Ik heb er je straks een paar maal aan herinnerd, dat je de man van Anneke bent geweest. Nu, Anneke, je vrouw, was een paar dagen voor haar dood nog vol zorg over je. Ze had je zoo lief, Gert. Nu, om der wille van Anneke, heb ik je aangeboden, in mijn dienst te komen. Zou je nu niet kunnen gelooven, dat God om der wille van Zijn lieven Zoon je in genade aannemen wil, als je er Hem om vraagt?" De herinnering aan zijn gestorven vrouw brak Gerts hart, brak ook zijn tegenstand. Hij barstte in snikken uit. Betty Baardman trachtte niet tusschenbeide te komen. Zij zat daar stil en zwijgend, wachtend op het oogenblik, dat Gert weer bedaard zou zijn. Toen eerst nam zij het woord weer op. „Nu moet je nog antwoorden op mijn vraag, Gert, of je bij mij in dienst wilt komen.” „Ja, juffrouw, als ik werkelijk mag?” „Je moogt. En dus durf je en kün je nu ook?” „Ik kan niet zoo redeneeren als de juffrouw. Maar dit zeg ik: ik kan niet anders en ik wil durven. Maar zal de juffrouw geduld met mij hebben?” „Hoe bedoel je dat, Gert?” „Ik ben niet gewoon met rijke en voorname menschen om te gaan en ” „Als het anders niet is, zal dat zich wel schikken. Je bent flink genoeg, om aan te pakken en te leeren Dat blijft dus zoo afgesproken, Gert? En je komt volgende week Maandag?” „Ja, juffrouw,” was het antwoord, op dankbaren toon gegeven. Als met tooverslag was nu reeds een goed deel van zijn eerst zoo linksch en beschaamd optreden verdwenen. Het was een ander mensch, die de kamer verliet. Doch voordat hij vertrok, had Gert nog iets te zeggen. Een oogenblik dralens en toen kwam de voor juffrouw Baardman verrassende belofte: „Juffrouw, als het niet voor u is, dat ik er zijn moet, zal de herberg mij nooit weer zien!" „Goed zoo, Gert. Ik ben er blij om. Maar nu beloof ik Je van mijn kant, dat ik je nooit voor eenige boodschap naar de herberg sturen zal.” Wroeging, VIII Gemakkelijk leunde de heer Baardman achterover in de kussens van zijn rijtuig. Wie hem daar voorbij zag rijden, snel door de vurige schimmels voortgetrokken, moest hem wel een benijdenswaardig man vinden. Zóó te kunnen genieten, zóó volop alles te hebben, wat het leven aangenaams te bieden had! Een gebenedijde onder de stervelingen! Het Geldersch landschep baadde in de volle schoonheid van zijn midzomerpracht. Koele, lommerrijke bosschages wisselden af met lachende geel-gouden korenvelden. Daar, in de diepte, over den wit-zilveren Rijn, dook het groene eiland der Bataven op, teekenden zich scherp tegen het diepblauw van den Hollandschen hemel de omtrekken der oude koningsstad af met de daarachter liggende heuvels. En aan de andere zijde van den weg, naar het Noorden toe, vingen de uitgestrekte heidevelden aan, trotsch in hun ongerepte heerlijkheid. Een lust der oogen! Evenwel, het landschap vermocht ditmaal den heer Baardman niet te boeien, even zoo weinig als hij er gevoel voor had, dat hij in zijn positie van rijk en onafhankelijk man door velen benijd en gelukkig genoemd moest worden. Het waren ernstige en onaangename gedachten, die zijn geest bezig hielden. In stee van omringd te zijn door het Geldersche schoon, wenschte hij zich op dit oogenblik weer terug in het woelig-drukke Rotterdamsche zakenleven, waar hij zou kunnen werken en vergeten, ja: vergéten. Betty’s zoo onschuldig bedoelde vraag achtervolgde hem. ~U hebt toch ook uw geld niet verdiend door hardheid, vader?” Deze woorden hamerden in zijn ziel, lieten hem niet met rust. Gisteren, zoolang Betty bij hem was, en ook vanmorgen vóór zijn vertrek, had hij zich geweld gedaan, opgewekt te schijnen. Betty mocht zelfs niet vermoeden, dat haar vraag zijn geweten had aangeraakt. En veel minder nog zou Betty het mogen weten, dat het antwoord op die vraag een voor hem verpletterend ja zou moeten zijn. Geld door hardheid verdiend Had hij niet meegedaan met de beursspeculanten, die gokten en speelden met geld van anderen? Had hij niet de spaarpenningen der ~kleyne luyden” tot zich getrokken tegen een matige rente en dan die geldsommen weer uitgeleend tegen een twee- of driemaal hooger percentage? Was het niet gebeurd, dat hij den aankoop van een effect had aangeraden, hoewel hij wist of weten kon, dat het niet solide was, alleen omdat hij daardoor een hooger provisie verdienen kon? Maar dat alles was nog niets, neen niéts, vergeleken bij wat hij wist, dat zijn schuld was: de ondergang van drie, vier menschen of waren het méér? —, die hij meedoogenloos had vervolgd, omdat zij het welslagen van zijn plannen in den weg stonden. Dat was een machtsstrijd geweest en hij had gewonnen, omdat de grootste machtsfactor in zijn hand was: het geld. Maar het récht had hij niet aan zijn zijde gehad en daarom geld door hardheid verdiend 1 Zoo die geschiedenis met dien Harder! Jaren, véle jaren was het geleden. Maar sinds gisterenavond zag hij dien man weer, zooals hij hem toen gezien had, met bleek smeekend: „ontroof mij mijn eer niet; ik ben niet schuldig . Maar dat had hij niet kunnen toegeven, al wist hij het waarheid te zijn. Als hij erkend had, gedwaald te hebben, zou hij niet alleen zijn goede geld hebben verloren, maar ook Harder en vooral diens vriend, de advocaat, zouden wel gezorgd hebben, dat zijn eer als bankdirecteur verloren zou zijn. Neen, neen, hij had zoo moeten handelen, uit zelfbehoud. Geld door hardheid verdiend Dom, dat die geschiedenis was voorgevallen. Dommer nog, dat hij dat gebeurde maar niet vergeten kon. ’t Was toch al lan9 geleden, „verjaard , zooals het met een rechtsgeleerden term heette. En die Harder had ’t toch tamelijk goed getroffen in Den Haag, waar hij departements-ambtenaar geworden was? En nu was hij al een paar jaren dood. Er viel dus niets meer te veranderen; ’t was voorbij. Voorbij? Neen, sprak zijn geweten, zoolang de zonde niet beleden is en het onrecht goed gemaakt, blijft de schuld. Doe boete, doe boete! Van verjaring kan hier nimmer sprake zijn. God zal het vergelden! God? Een bitter-pijnlijke lach vertrok het gelaat van den voormaligen bankier. God? Geloofde hij aan God? Ja, zeiden de menschen, die hem nooit een kerkgang hadden zien overslaan, die wisten, dat menige groote gift voor de armen of voor den eeredienst uit zijn beurs kwam. Maar wisten die menschen ook, dat hij beurshandel dreef onder de prediking, en dat zijn „financieel meeleven” een der middelen was, om zijn doel te bereiken? Geloofde hij aan God? Ja, hij wist, hij gelóófde, dat God bestond, maar Hem gediend had hij niet! Mammon was zijn god geweest, voor Mammon had hij in het stof gebogen en daarom, ja daarom was het mogelijk geworden, dat hij zich verhard had en geld door hardheid had verdiend Zie, nu reed hij naar Arnhem, om zijn ongewone handeling van gisteren jegens Betty weer goed te maken. Zijn boetegeld, een afkoopsom! Betty, voor wie hij gewerkt en geleefd had, zou, als ze den automobiel ontving, iedere gedachte aan een mogelijke hardheid van haar vader verre van zich zetten en nooit zou ze weer door zulk een vraag hem aan het verleden herinneren. Maar dat verleden blééf! Het liet zich niet uitwisschen! En de schuld bleef En God bleef Groote zweetdroppels parelden op het voorhoofd van den heer Baardman. De hitte bracht ze niet te voorschijn. De snelle vaart van het rijtuig schiep een aangename koelte rondom hem. Wie zich zoo kon laten dienen als hij, werd niet door te groote warmte der zon geplaagd. Maaj wat hem plaagde, was wroeging en wat stak en pijnigde was het geweten. De angst folterde hem en de zekerheid, dat hij onder het oordeel van een rechtvaardigen Rechter vie1!...... Het was met een zucht van verlichting, dat de gewezen bankier de eerste huizen van Arnhem begroette. Nu kreeg hij weer menschen om zich heen; nu zou hij weer, zaken doend, kunnen verg éten. Een held. IX Dokter Harder maakte zich weer gereed voor zijn ziekenrondgang. Het spreekuur was afgeloopen. Zooals gewoonlijk was dit „uur voor hem het minst zware en moeilijke deel van den dag geweest. De Wouddorpenaars waren over het algemeen een gezond slag van menschen en bovendien hadden ze het te druk, om voor iedere kleinigheid, gelijk ze het uitdrukten, naar den dokter te loopen. Mogelijk was deze eigenschap der dorpsbewoners dan ook wel de oorzaak, dat dokter Haxder in al deze jaren nog geen enkelen ingebeelden zieke had ontmoet, terwijl zijn stads-collega’s er over klaagden, dat dag aan dag tal van deze ongelukkigen zich bij hen aanmeldden. Martha Harder, die, na den dood van haar vader, de huishouding voor haar broeder waarnam, vergezelde hem tot aan het rijtuigje, dat hem bij zijn buiten-praktijk zoo goede diensten bewees. Wouddorp was uitgestrekt en de zandige binnenwegen waren in den zomer bij langdurige droogte, of zooals nu, waar zware en aanhoudende herfstregens den bodem tot een papperige massa hadden gemaakt, moeilijk begaanbaar. „’t Is guur weer. Ernst," zei Martha bezorgd. „Wees vooral voorzichtig. Sla die bouffante goed om je hals en ” „Tut, tut, zusje,” lachte haar broer. „Ik ben geen bakerkindje meer, hoor je. Vergeet niet, dat de Wouddorpsche Jucht gezond is; gezonder nog dan die van ons oude Haagje. Heb je me ooit in deze vier jaren, dat we samen wonen, ook maar slechts verkouden gezien?” „Neen. dat niet. Maar ik heb toch niet voor niets die bouffante voor je gebreid?” . „Natuurlijk niet!” plaagde Ernst, terwijl hij in het rijtuig stapte. „Natuurlijk niet, want nu moeten alle Wouddorpenaars wel verklaren, of ze willen of niet, dat de zuster van den dokter een bovenste beste is. Zooiets als een moedertje voor haar kleinen broer!” Martha zag hem een oogenblik hoofdschuddend na. 1 oen trok ze zich snel in huis terug. Die felle wind uit het Noorden bracht, volgens een zeggen der Wouddorpenaars, zoo de kou mee uit zee. Laag joegen de wolken voort langs het firmament, geen enkel zonnestraaltje de gelegenheid gevend, om, zij het dan ook maar voor een ondeelbaar oogenblik, het woudlandschap met wondervolle herfsttinten te kleuren. , Onderwijl Martha, haar huishoudelijke plichten opnemend, gelegenheid te over had, over de eigenzinnigheid en halsstarrigheid van Ernst te klagen en zich voor te nemen hem bij zijn thuiskomst haar meening over zulk onverantwoordelijk handelen eens ronduit te zeggen, reed dokter Harder m snellen draf den Wouddorpschen puinweg af. Had zijn zuster hem nu gezien, ze zou niet meer hebben, maar volkomen gerustgesteld zijn geweest. Martha s warme bouffante, tweemaal om den hals geslagen, deed goeden dienst. Ja, zijn zuster had wel gelijk gehad en het was. goed J6' schouwd, niet in hem te prijzen geweest, dat hij, zij het dan ook slechts in schijn, met haar zorg voor hem een oogenblik den draak had gestoken. T1 „Een goede zorg is ze voor mij,” dacht hij half-luid. „Ik weet niet, hoe ik het meer buiten haar zou kunnen ste en. Zoo een als zij is tien maal beter dan de beste huishoudster. Zoon mensch bliift toch maar een vreemde, terwijl Martha, wat ze doet, uit liefde doet voor mij.” Dokter Harder had wel recht, zijn zuster te loven. Inderdaad was hij haar veel verschuldigd. Was het haar niet gelukt zijn sombere stemming te verdrijven? Martha had nooit geweten, wat feitelijk de oorzaak van zijn menschenschuwheid geweest was. Hij had haar nooit verteld, wat hem eerst door mr. Heynsen en daarna door de bekentenis van zijn vader bekend was geworden. En terecht. Martha zou stellig nog meer onder die droeve wetenschap geleden hebben dan hij. Misschien zelfs had haar teer gestel dat alles niet kunnen verdragen. Juist die gelukkige onwetendheid had naar in staat gesteld hem op te beuren, als hij, droefgeestig en diep m gedachten, thuis kwam. Dan had ze het spel van hun kinderjaren weer opgevat, maar nu met een ernstige bedoeling; ze had moedertje gespeeld en hij, zij het aanvankelijk dan ook met tegenzin, had toegegeven, om zijn zuster met onaangenaam te zijn. Gelukkig had Martha in het schaakspel een zeer gewaardeerden bondgenoot en menige avond, die anders voor Ernst een ongemeen droevig verloop zou ebben gehad, was nu door een spannenden strijd om den koning gevuld. dit^ookhyolko E™St 9eworden en hii erkende Dïen dag had dokter Harder veel te doen. Er waren dezen " St. meer 2leken dan gewoonlijk. Als een vloedgolf was er de landen van het ongelukkige Europa die onverklaarbare ziekte komen aanzetten, die door geen bergen kon worden tegengehouden, zeeën en meren oversprong en haar slachtoffers bij voorkeur onder de jongeren scheer te zoeken. ”U.mo?x ' dJa,nk ZIÏ eensdeels het sterke weistandsvermogen der Wouddorpenaars en anderdeels de inderdaad niet aiJedaagsche geneeskunst van dokter Harder, de ziekte hier een gunstiger verloop hebben dan elders, het aantal dorpemgen, dm hulp noodig had, was buitengewoon groot. En vaLrïfUrde da 9. mefr dan eens‘ dat een "bezorgde vader of angstige moeder den dokter midden op den weq opwaclme en bij een door de ziekte aangetaste binnen- ree,ds.laat 'n,den vóór dokter Harder Se„^lrw“°ek braCh‘ “ dit beZOek '“8- rP(2«de °e Vfn he‘ Ach‘erpad*) was ziek. Geruimen tijd reeds was hij door hevige pijnen gekweld geworden, maar met bekend. Heette iemand b.v. Oeqe en zHn vader Anrt a f bl,^a men hem, m onderscheiding van zijn naamgenooten Oeqe nurks^De qehrbTnd?ne9e J^n0696'5 “d• En in gevallS den persoon de n. ? °e9e’ gebruikte men als nadere aanduiding van persoon de plaats van zijn woning; Oege van het Achterpad. 9 De Qroote Liefde 4. de arme oude had gemeend, dat die maagpijn door een eenvoudig en goedkoop huismiddel zou kunnen verdwijnen. Daarom had hij ook gewacht met de hulp van dokter Harder in te roepen. Tot de pijnen eindelijk te hevig werden en Nienke, zijn vrouw, op een goeden dag den langen weg naar de dokterswoning had ondernomen en dokter gevraagd, morgen eens bij Oege te willen zien, Dokter Harder, die zich nog levendig herinnerde, dat de oude man hem na vaders dood op den weg had staande gehouden en in zijn eenvoudig boeren-Friesch gezegd had: ~Dokter, een beste vader leeft ook, nadat hij gestorven is en daardoor zijn hart had gewonnen, was in hetzelfde oogenblik opgestaan en had de oude Nienke, wie het loopen buitengewoon moeilijk viel, mee in zijn rijtuig genomen. Eén blik op den lijdende, één kort onderzoek was voldoende geweest, om hem den aard van,het lijden te doen kennen: Oege van het Achterpad was door kanker aangetast. Helaas, de kwaal was reeds te ver heen, om nog aan de mogelijkheid van genezing te kunnen denken. Hij kon slechts trachten de hevige pijnen minder voelbaar te maken. Sinds dien dag bezocht dokter Harder Oude Oege geregeld. Hij beschouwde dit als een plicht der dankbaarheid. Maar deze gedurige bezoeken hadden de beide oude menschen doen inzien, dat Oege’s ziekte* al had de dokter het hun niet gezegd, zeer ernstig moest zijn. En Nienke had het hem ronduit gevraagd, een veertien dagen na zijn eerste bezoek: „Dokter, wat dunkt u van mijn man? Kan hij weer beter worden?” „Oege is oud, Nienke,” ontweek dokter Harder een rechtstreeksch antwoord. „Wil dat zooveel zeggen als: reken maar op het ergste? had de oude vrouw met Wouddorpsche vrijmoedigheid weer gevraagd. En toen niet dadelijk het antwoord volgde, had ze gezegd: „Dokter, zeg het maar gerust. Oege is niet bang om de waarheid te vernemen en ik ook niet.’ „Maar je móógt het hem nog niet zeggen!” riep de dokter, bijna verschrikt. „Dat zou nu reeds ernstige gevolgen kunnen hebben!” , , ~Dokter, ik hèb nu mijn antwoord”, gaf daarop de oude vrouw gevat terug. „Maar wees maar niet bang; ik zal voor- zichtig zijn. Doch het Oege onthouden om te zeggen, dat het „huis-toe gaat, kan ik niet." En neen, sindsdien was het niet enkel zijn plichtsgevoel, Hardei °Ude °e9£ Van het Achterpad Het was in zekeren zin een wetenschappelijke begeerte, om deze twee oude menschen te bestudeeren. lets onverklaarbaars was er in hun houding. Arm, zoo al niet de armsten van Wouddorp klaagden ze nooit. Hun huisje, dat nauwellJ , een menschelijke woning mocht heeten. wilden ze niet verlaten. Met verontwaardiging bijna hadden beiden het aanbod van de diaconie, om een betere en dus minder bouwvallige en tochtige woning te betrekken, afgewezen: hier hadden ze samen meer dan veertig jaar gewoond en hier wilden ze blijven, tot ze er uitgedragen werden! En hoe oud ze ook waren en hoe zwaar Oege de arbeid ook gevallen was, ondersteuning van diaconie of armbestuur hadden ze nimmer gehad, veel minder nog gevraagd. Eerst, toen Oeqe’s ijden hem noodzaakte het bed te houden, eerst toen had hij er in toegestemd, hulp te ontvangen.. Maar dit was niet het eenige, wat dokter Harder in deze twee menschen aantrok, beter nog: wat hij in hen bestudeerde. Het was vooral de gelatenheid, waarmee zij hun Jot droegen, een stille berusting, een vast vertrouwen, dat nem onbegrijpelijk voorkwam. De jonge geleerde trachtte hier in het hoe en het waarom door te dringen, een antwoord te verkrijgen op de vraag, die zonder in woorden gebracht te zijn sinds den dood van zijn vader in zijn hart verborgen lag: „Wat 18 de kracht' die menschen als Oege en Nienke be- Dokter Harder vond dezen middag den zieke in hevige pijnen. Kreunend, het gelaat vertrokken, de oogen gesloten, ag hi, daar. En vóór zijn bed zat de oude Nienke, onmachtig te helpen, maar zijn hand in de hare, als wilde zij hem te ennen geven, dat zij ook in zijn lijden zich met hem ver-Donden gevoelde. ”^,®a.at ’* hierJ” vr♦... door Zijn groote liefde .♦ ♦ X Niemand heeft ooit eigenlijk geweten, wat er in deze twee uren met dokter Harder was gebeurd. Oude Nienke had hem, reeds buiten de deur, nog hooren praten en mompelen. En kort daarop had ze hem snel hooren wegrijden, veel sneller dan zijn gewoonte was. Ze kon er daarom niet aan twijfelen, of de dokter, in boosheid van haar heengegaan, zou zijn woord houden en niet terugkomen, voor hem dit opzettelijk was verzocht. Een oogenblik was er in haar hart spijt over het gebeurde. Dokter Harder was immers zoo goed voor Oege geweest, zoo vol hartelijke deelneming. Het was toch zoo eenvoudig geweest, hem te laten doen, wat hij wilde. Wel beschouwd, deed hij het in Oege’s eigen belang. En God had toch zeker ook Zijn wijze bedoelingen er mee gehad, toen Hij aan de geleerden de kennis gaf, de verdoovende kracht van sommige planten te gebruiken! Maar toen Oude Oege even later zijn vrouw bij zich riep en haar vroeg, of zijn houding tegenover den dokter ongepast was geweest, kon ze met volle vrijmoedigheid hem geruststellen en er aan toevoegen, dat hij niet anders had kunnen en mogen handelen. En nu brak er voor de twee oude menschen een ure van zalig genieten aan. Oege’s pijnen, hoewel eenigszins in hevigheid afgenomen, beletten hem nu en dan het spreken, doch dit gold zijn lichaam slechts. Zijn ziel lag neder in grazige weiden en werd aan zeer stille wateren verkwikt. En Oude Nienke vergezelde hem. Zij, die straks alleen en hulpeloos achter zou blijven, koesterde thans vrees noch zorg. Zij ging door het water, maar Christus was bij haar, en door de rivier, maar die overstroomde haar niet. En zie, de trouwe getuige mocht nu uit de hand van zijn Heer een kostelijk geschenk ontvangen. God zond hem de rust van den slaap, zoodat zijn moede lichaam zich herstellen kon van de zware pijn-aanvallen, waaraan het was ten prooi geweest. v En nu ook kon Oude Nienke eenige oogenblikken rust ge- Hee den£a.g d,°°r had de 20r9 voor Oege haar veel beid gegeven Zijn slaap was ook voor haar een weldaad te noemen. Doch ze kon haar geest niet verhinderen, zich met de gebeurtenissen van de laatste uren bezig te houden En een pijnlijke herinnering was haar het overhaaste vertrek van dokter Harder, diens ontstemdheid en boosheid. Plotseling schrok ze op. Hoorde ze wel goed? Hield daar met voor het huis een rijtuig stil? Inderdaad, nu vernam ze ook bi, de deur een stap! Wie kon dat zijn, die in een rijtuig naar Uegc kwam? ’ 3 De deur werd geopend en Nienke zag de hoooe Gestalte van dokter Harder! 9 9 „Dokter! bracht ze uit, meer verwonderd dan verschrikt. ~)a, ik ben het, antwoordde hij met een glimlach. „Dat had je zeker met gedacht, Nienke. dat ik nu al weer terug zou komen? ging hij voort. En toen schertsend: ,Maar ie ziet het: mets veranderlijker dan een mensch!” ” k Ben blij, dat dokter met boos is,” zei de oude vrouw met een zucht van verlichting. »'t Speet me zoo, dat dokter zoo wegging en als mijn oude beenen mee hadden gekund was ik zeker het rijtuig nageloopen, om ” Om me tegen te houden, zeker? Nu, wees dan maar blij dat ,e ,e d.e moeite bespaard hebt. Ook zonder dat ben ik weer hier. zooals je ziet Weet je, Nienke,” vervolgde hg na enkele oogenblikken, waarin hij klaarblijkelijk naar een aannemelijke reden gezocht had om zijn terugkomst te verklaren. „ik bedacht onderweg, dat je een ongeluk met de medicijnen gehad had. En toen ben ik dadelijk in mijn apotheek gegaan, om nieuwe voor Oege te maken. Die breno ik nu zelf maar even.” 9 „Ja, maar dokter ” begon Nienke, maar ze voleindde den zin met. „Wel, wat is er?” polste dokter Harder. „Als ik het dan zeggen mag; zijn dat goede medicijnen? „Hoe bedoel je dat?" was de eenigszins verbaasde tegenvraag. ~Dokter moet er niet boos om wezen, maar ik zou graag willen weten, of in dien drank ook een verdoovend middel Want ziet u, dokter, al heb ik het Oege niet gezegd, ik heb nu al wel begrepen, waarom de pijn vandaag zoo erg geweest is. En u begrijpt, dat ik mijn man geen verdoovend middel geven wil en kan.” „Wees maar stil, Nienke,” stelde de dokter haar gerust. „Ik heb dat zelf ook al bedacht en daarom een anderen drank voor Oege klaargemaakt Maar hoe is t nu met hem?” informeerde hij. ~Is de pijn iets bedaard? „Hij is rustig gaan slapen, dokter.” ~Dat is een wonder! Nu, gelukkig maar voor hem! Een beweging, die de zieke maakte, deed beiden opzien. Oege sliep niet meer. De oogen, waarin een blijde uitdrukking te lezen stond, wijd geopend, lag hij naar den onverwachten bezoeker te kijken. „Ja, een wonder, dokter”, herhaalde hij Harders laatste woorden. „Maar nog grooter wonder is het, dat ik op dit oogenblik heel geen pijn meer voel. Ze werd al langzaam minder en is, terwijl ik sliep, geheel verdwenen. „Ik ben er blij om, Ocge,” zei dokter Harder oprecht. „Ik had dus eigenlijk vanavond best thuis kunnen blijven,” ging hij schertsend voort. „En toch is ’t heel goed, dat dokter teruggekomen is,” antwoordde Oege. „Want nu kan ik zelf ook zeggen, wat Nienke straks ” „Dat is heelemaal niet noodig!” viel dokter Harder hem in de rede. „Ik denk er al niet meer om, dat je in geval mijn hulp geweigerd hebt Maar zeg eens, Oege. vervolgde hij, onderwijl hem scherp-onderzoekend aanziend, „hoe is het toch mogelijk, dat je zoo kranig die zware pijnen te verdragen weet? Ik kan het niet zoo maar aannemen, dat het enkel en alleen je geloof is, dat je zoo sterk doet zijn, sterk als een held.” „Ik een held?" vroeg Oege verbaasd. „Neen, neen, dokter, dat kunt u niet meenen! Ik althans weet het beter en" zich tot zijn vrouw wendend „jij ook, nietwaar Nienke? Wil dokter wel gelooven, dat ik vroeger alleen maar bij het 9«rhi!“ckter“den vin9er hard we9lkp? Dat doet toch ~Maar hoe kun je ” l^K'^'“iWei9erfn. Tde Pijn te laten verdooven? Maar dat heb ik al gezegd, dokter. Zou ik den drinkbeker niet drinken dien de Vader mij te drinken geeft? En bovendien: Hij legt DaThehtTt f °?c dan die kinderen dra9en Dat hebt u toch zelf nu gezien, dokter, de pijn is weg ook zonder uw verdoovingsmiddel!” „Dan is ’t dus enkel je geloofskracht?" „Zeg liever: genade, dokter. Want in mijzelf ben ik zwak vrouw' r,Wfnddf ,°ude °e9e zich nu tot zijn vrouw, wil ,k het den dokter vertellen van mijn ontmoe mg op den weg?- _En ,„e„ 2i)„ vrouw toes.eUend knikte, vervolgde hij weer tot den dokter: „Ik houd er niet SPrekr- Maar miSSchien is het wel goed. dat ik het dokter eenmaal vertel. Dan weet u ook dat er nog erneean mr Ut" ? da" lichaamspijn. En dan weet u ook, dat er een macht bestaat, die niet te weerstaan is.” , „ °ude Oege begon nadat Nienke hem een kussen tegen den rug gezet had, opdat hij gemakkelijker spreken kon zijn verhaal Een eenvoudige geschiedenis was het, die dokter Harder te hooren kreeg; de geschiedenis van een dorpsongen, die. al bleven de ondeugden van het groote-stadsleven verre van hem, toch een leven voerde, dat naar Wouddorpsche begnppen alles behalve voorbeeldig genoemd kon worden. Een geregeld bezoeker van de herberg, een vloeker een vijand van alle kerkelijk leven dat was Oege van het Achterpad geweest jarenlang. Hij wist beter: zijn vader en moeder, beiden Godvreezend, hadden hem van den weq der waarheid niet onkundig gelaten. Maar hij wilde niet Wn ™)heid’ – OS7an,alle banden en wetten te kunnen leven, dat was zijn ideaal aeweest i . „En toen op een keer,” vertelde Oude Oege, „gebeurde het Ik was met twee, drie vrienden lang in de herberg gebleven en had veel gedronken, veel méér dan ik verdragen kon Mijn kameraden wilden me naar huis brengen, maar ik we gerde dit Ik was bang voor hel noch duivel, spotte ik. en daarom zouden die machten mij wel met rust laten. Bovendien wa” he een ster-heldere nacht Ik ging dus alleen M^ar halverwege mijn woning schrok ik vreeselijk op. Het was. of eensklaps een groote, zwarte massa voor mij stond, die zoo hoog was, dat ze tot den hemel reikte. Het was vreemd en wonderlijk: de sterren kon ik evengoed zien als te voren, misschien nog beter, want de schrik had mij plotseling ontnuchterd. En toch was die massa vóór mij en óm mij heen van zulk een dichte ondoordringbaarheid, dat ik nergens een uitweg zag. 't Was mij, of ieder oogenblik die berg op mij neer zou kunnen storten. Ik stond stil: de berg bleef; ik liep hard: de berg bleef het angstzweet brak mij uit Hoe ik thuis gekomen ben, weet ik niet, maar wel weet ik, dat ook daar het schrikbeeld mij achtervolgde. Aan slapen viel niet te denken. Ik kon het in bed niet uithouden. Ik stond op en vluchtte den weg op: de berg blééf. En toen eindelijk de dag aanbrak, was nog voor mijn oog de zwarte massa; het zonlicht zelfs kon haar niet wegnemen ” „Hallucinaties!” kon dokter Harder zich niet weerhouden, half-overluid te denken. „Wat zegt dokter? Ik heb u niet goed verstaan.” ~Niets van belang, Oege. Ga maar verder. „De onrust, die zich van mij meester maakte, kan ik niet onder woorden beschrijven, ’t Was ontzettend. Zooveel te meer ontzettend, omdat het verschijnsel niet van mij week. Dag en nacht bleef het mij bij, zag ik immer den berg voor mij. En als ik eindelijk, ’s nachts, een oogenblik insluimerde, werd ik plotseling met een schrik wakker. Ik droomde dan, dat de berg in beweging kwam, naar mij toe, mij overdekte en verpletterde Tot ik eindelijk, geen uitkomst meer ziende, weer Gods naam op mijn lippen nam. Maar nu niet tot een vloek! Een roepen en kermen om hulp werd het En, dokter, wat zag ik toen? De hemel opende zich en een bloeddroppel daalde neer, raakte den top van den berg en verdwenen was, wat mij dagen en nachten aaneen, meer dan een week lang, benauwd had u .1 i .1 1 1 i. _ Oude Oege zweeg eenige oogenblikken, om dan te vervolgen: ... „Dokter, het was mij helder en klaar, dat de berg mijn zondeschuld beteekenen moest en die bloeddruppel Christus offerande aan het kruis. En het verwondert u zeker niet, dat ik sinds het uur, dat mijn schuld niet meer mijn schuld was, brak met het vorige leven? Ja, ik heb nog wel veel aanvechtingen gehad en mijn oude vrienden hebben alle HCrk 9eStdd- °m mii weer in hun krfng te krijgen, doch de Heere was mij te machtig geworden en Hii fkLet dennaande’tT te b^ven' En sedert dien mag tidz‘r.At Zr'ik verma9 a,,e din9“ d»M W dokter Harder naar het verhaal van den ouden man geluisterd en onderwijl zoowel zijn gelaat als dat van de oude vrouw nauwlettend bestudeerd. En de overhing kwam m hem, dat deze menschen waarheid sprakenleugentaal was hun vreemd; wat hier doorleefd was had hand en voet, was werkelijkheid voor hen d’Vng„en die bloedd™PPel waren hem een onopwfkkcldcmfn r)H°e T6t t^verblaren. dat deze onontwikkelde man, die van de wereld niet meer gezien had dan qebruik^^zoo5^0 ,^Y.ouddorpsche 0-m9ev*ng. een beeldspraak SS d,epen z,n-als sl“h,s b,< dteht“ Nienke was van het bed teruggekeerd, waar ze haar man geholgen had. om weer gemakkelijk te kunnen liggen Ze zat u aan de tafel, tegenover dokter Harder, die" het hoofd m de hand geleund, nadacht n.i.i.♦♦ .. « – „Dokter,” nam zij thans het woord „Oege heeft u noo nfet iVkhet doen?" Schriftwoord hi' ™st vond. Mag ze in h°areBi!SI'TT"e”d an,woord af te ’>«* j;’u'"G°d' d\e T![k is in barmhartigheid, door Zijne groote h:lt wZ7t %onj he*■ °°*w/rs ChZj ,~ ™ ' heefl °ns kvmi «™aai( met . .E”. zie' Ocbcntde iels, dat Nienke eerst met een hevigen sch„k vervulde maar dat Oege en haar later op den aZd c weer akeen waren, een oorzaak van aroote blijdschap rf bfu°f? Va? d°kter Harder zakte aI dieper en d ener de hand bedekte de oogen en trachtte de tranen "e wS houden, die te voorschijn drongen Tevergeefs’ De ont bewees Xt f X SCh°kken Van lichaam cf u k d dokter slechts een mensch was en zelfs z ;n sterke weerstandsvermogen zijn grenzen had. Wat hem dan zoo aangegrepen had? Was het niet, of de stem zijns vaders, nü door den mond van Oude Nienke, tot hem sprak? Door Zijn groote liefde .. , , Neen, even zoo weinig als Oege was zijn vader een bedrieger geweest! En die beiden waren overtuigd van het bestaan der groote liefde. Meer nog: beiden hadden zi) het aan eigen hart en in eigen leven ervaren, dat die groote liefde was _ . , Was hij dokter Harder, op een dwaalspoor? Zoo ja, dan had hij vele jaren lang die macht, waarvan Oege gesproken had, opzettelijk weerstaan en in zijn verwatenheid gemeend, de sterkere te zijn! En daar, in de armelijke woning van Oege van het Achterpad, gebeurde het, dat het gebed van den ouden Harder verhooring vond; uit het diepst van zijn ziel steeg tot den troon der genade het gebed van Ernst Harder omhoog. „Heere leer mij toon ook mij Uw groote liefde Loutering. XI Het was weer zomer geworden in Wouddorp De stralende Jun,zon zette het landschep In een pracht die led kon met den luister, die nog altijd door velen “ veïe ln"de" 'v'Jl'd' gezocht. Neen, de dichter, die in zijn Woudzang jubelend het uitriep: Moai sonder weargea binne de Walden- Smuk skaedzjend beamtegrien oeral yn ’t’ roun- Blier laeitsjend boulan, tierige greiden Sjongende fügels, sannich de groun Onland ÏV* het °°t een groote voorliefde voor )n land, die hem deze woorden uit het hart deed komen. , oudlandschap gaf inderdaad een onverqeteliike schoonheid te zien En overal heerschte een 3X Hier geen door de lucht snijdend sirenen-gehuil geen oorverzraSeladenaS,ïa" °’ ,ab™k 9«n flesto?. van zwaarbeladen sleeperswagens over hobbelige, onregelmatige keien, geen marktgeschreeuw. Elders mocht het S van den arbeid zijn bekoring uitoefenen, hier, in Wouddorp en dr/bnn9’ 2°nge" de wouden. zij alleen. Door de toppen zon haaTUTld/,2aCht dVWind: wild'uit sprankelde de aouden 1 u S °Ver,de Vdden en tooverde “et gouden glansen het rijpende koren, dat wuivend dankte hnoo Een ,llefell^e koelte: daar steeg een leeuwerik op, hoog m de lucht, en zong er zijn Schepper klapwiekend gemoet; ginds waren landlieden, mannen en vrouwen, begonnen met het mzamelen van den oogst, en hun arbeid had goeden voortgang, want tevredenheid was in hun hart en te werken was hun een lust. , Het lied der wouden? Een liefelijke melodie, begeleid door zachte akkoorden; een reine harmonie, zonder wanklank. Geen énkele wanklank? En die sombere stoet dan, die van het Achterpad komend, in de richting van het dorp zich voortbewoog, een begrafenis-stoet? , ... Neen, toch niet. Want ook hier openbaarde zich de stille eenvoud der wouden, de rustige zekerheid der bewoners hn de ernst waarmee die blauw-gekielde dragers hun burenphcht vervulden, kon niet anders voortkomen dan uit het groote gevoel van gemeenschap, dat de Wouddorpenaars met elkander verbond, den rijke met den arme, de jongeren met de ouden. Oege van het Achterpad werd uitgedragen. Op een eenvoudigen platten boerenwagen was de cttenzwart geschilderde kist geplaatst. De naaste buren hadden voor een paar uren hun landarbeid gestaakt, om Oude üege de laatste eer te bewijzen. Geen gehuurde l?eddragers, maar inderdaad méé-voelende mannen waren het, die daar langszij den wagen liepen. En achter de kist volgde een lange rij van vrienden en verwanten: de mannen, één voor een voorop, en dan de vrouwen, gehufd in een dof-zwarten omslagdoek, die slechts een klein gedeelte van het gelaat vrijliet. En ook Oude Nienke volgde in den stoet. Hoe lang de weg ook was en hoe moeilijk de gang, zij had niet thuis willen blijven en Oeqe tot aan zijn laatste rustplaats uitgeleide willen doen. i j f-i 11 hot nm A(> kerk neen qeleqen De rouwdragenden waren nu het om ae kclk ura kerkhof genaderd. Dof-dreunend galmden de klokketonen door de lucht, ’s Zondags riepen ze de Woudaorpenaars tempelwaarts. thans verkondigden ze, dat wederom een pelgrim het einde der reis had bereikt. Nu moest het laatste deel der plechtiqheid volgen: driemaal zouden de buren de kist rondom het kerkhof dragen en al de deelnemers meeloopen in dezen plechtigen ommegang tn dan, terwijl de klokketonen zwegen, zou de kist worden neergelaten , Maar nu gebeurde iets, dat even een schok van verbazing door de aanwezigen deed gaan en waarover in Wouddorp nog dagen nadien gesproken werd. Bij den ingang van he kerkhof stond dokter Harder, en toen de dragers hun tocht 5"Z“' Vo'9de h!) Zich b,i de die de kis, nfda‘ °e9e’s lichaam ter ruste was gelegd zocht zijn Ss Xeraee]itVrTen.,oude Nknke en ~ 4 was haar ak h S 9CbcUlf ~°P haa' toetredend, drukte hij naas aJ® emjk van meeleven de hand. Ue Wouddorpenaars, wars van qevoelsuitinaen in hot openbaar, begrepen niet, wat dokter Harder tot deze bande ZentertS,aïo”d d“ “”s * h“' 1eidinqddottot epraa^z WISt' f Z‘Jn on9ewone daad zanden, dat hii er in Lr Men 2°U het 2 vin- deerd*^ rasrHrSïr^ heid hem hadden omschenen. ICht CCUwi9' Hij had geen berouw over zijn optreden Fn urr9z hsll,s-eh; levenwekkende stralen van deze WaS’,maar de -1—4»*1125 T*s o«: de„Tt;“lnd"ïrrras‘ “ op druk gesprek en Martha HP J"T 9roefl D,'n"dl™ in “ hen, £*& binnen gebracht!” “enschen zijn daar net bij ons De Groote Liefde 5. Dokter Harder versnelde zijn pas en was in minder dan geen tijd in zijn woning. " „Waar zijn ze?” vroeg hij zijn zuster, die hijgend achter hem aankwam. Maar vóór deze een antwoord kon geven, had hij reeds bloeddruppels gezien, die heel den gang door een spoor vormden en voor de deur van de spreekkamer ophielden. Haastig trad hij binnen. Ondanks zichzelf schrok i) een oogenblik terug, want, wat hij zag, was ontzettend. p den grond lagen twee bloedige lichamen, roerloos-stil, misschien wel reeds dood. En in den stoel voor het raam, van het vreesdij ke schouwspel af gekeerd, zat een jonge dame met wezenlooze blikken voor zich uitstarend. Een jong zeker haar vriendin, deed vergeefsche moeite haar uit een glas water te doen drinken: de schrik scheen haar van alle zinnen beroofd te hebben. Martha " wendde hij zich tot zijn zuster die hem was gevolgd, „breng met dat meisje die dame in de logeerkame te bed en blijf dan bij haar. Ik kom spoedig. Maar eerst moe ik zien, wat hier te doen valt. Eerst toen zijn zuster aan zijn verzoek had gevolg gegeven en de drie vrouwen de kamer verlaten hadden, merkte Harder twee dorpelingen op, die schuw en verlegen in ee hoek stonden. O Harm en Siebrenzei hij. „jullie hebt zeker deze twee menschen hier gebracht. Wacht nu ook nog maar even. Misschien moet ik wel hulp hebben. En toen bukte hij zich en onderwierp de twee ongelukkigen aan een eerste onderzoek. Helaas, bij den een, den chauffeur, kon geen hulp meer baten. Zijn verwondingen hadden klaarblijkelijk terstond den dood tengevolge gehad. De borstkas was geheel ingedrukt en een rib diep in het hart gedrongen. Het lichaam begon reeds koud te worden. Het andere slachtoffer echter, wiens geheele voorkomen te kennen gaf dat hi) tot de rijken en aanzienlijken behooren moest en dus vermoedelijk de eigenaar van den verongelukten aut° z°“ Zlln' leefde nog. Wel was hij diep-bewusteloos waarschijnlijk tengevolge van de zware hoofdwond, die hem veel bloed had „«.rlicron maar edele deelen schenen met geraakt. Help even, mannen,” verzocht dokter Harder, na een oogenblik nagedacht te hebben. „We moeten dezen man ontkleeden, zoodat ik hem nog iets beter onderzoeken kan. hn , dan moeten we hem te bed brengen en dat kan ik niet alleen." jn df anaere man, dokter?” vroeg een der dorpelingen, op den chauffeur wijzend. luiden2 96611 hulp 111661 noodi9’” moest het antwoord Harm en Siebren konden een huivering niet terughouden, toen ze met dokter Harder het lichaam van den verongelukten chauffeur in een hoek der kamer legden. Maar ze hielden zich tlmk en volgden stipt de hun gegeven aanwijzingen, toen ze het andere slachtoffer op de tafel legden en hem van de hinderlijke kleedmg ontdeden. Nu eerst was een ernstig en nauwkeurig onderzoek mogelijk. Dolcter Harder scheen tevreden. De twee mannen zagen rhfnS; d% 21Jn. verhelderde, hoe meer het onderzoek vorderde. Tot hij eindelijk, eigenlijk meer tot zichzelf dan tot zijn helpers, zeide: ... V.Dlf ™on.d aan het hoofd is het ergst en dat kan wel een tijdje in beslag nemen. Maar gekwetst is hij overigens niet Up die paar ontvellingen komt het in dit geval niet aan Mannen, vervolgde hij, nadat een verband gelegd was nu 'Z™ b°v“ “dM da”k 4 )ullie hartel» Even later konden Harm en Siebren de dokterswoning verlaten, innig tevreden over den lof, dien ze van den dokter voor hun voorzichtigheid en bijstand ontvangen hadden. MarSmïw Harder 2ich naar de Io9eerkamer. waar hij Mart ha met het jonge meisje m een zacht gesprek vond. zelïVar'tïï " “°eVen' h°e he' °"3d"k S-W fc" „Dat hoor ik later wel,” antwoordde haar broeder. „Maar ik wil eerst zien hoe het met deze patiënt gaat. Was zij ook gewond, vroeg hij het jonge meisje. j” *«***. weet>” haar antwoord. „Maar ik geloof, dat ze geweldig geschrokken is. y . Waf geen wonder is!” meende dokter Harder, op het bed Órie d3/ ld h« na «*• °"««>ek. .AU» b,n orde. Alleen hebben haar zenuwen een flinken schok gekregen, misschien, dat ze morgen, na gerust te hebben al weer een heel eind op dreef is. Ze moét slanon ” rj .TT j , moet sjapen nu. brnst Harder had een bijzondere gave, die hem als geneesheer zeer te stade kwam, hoewel hij ze niet dan in zeer9enkele qevallen gebruikte. Doch hier was zu’k een geval en hij wist dat hij nu niet aarzelen mocht. Hij boog zich over het bed, legde zijn beide handen tegen voorhoofd en slapen der jonge dame en keek haar met een diep-doordnngenden blkm de oogen. Toen sprak hij slechts een enkel woord maar dat woord was een kort, nadrukkehjk bevel; „Slaap. En groote verwondering zagen Martha en het jonge meisje he aan – het bevel wérd opgevolgd! Langzaam zonken de oog leden naar beneden; de patiënt, geen weerstand kunnende bieden aan zijn suggestieve kracht, sliep werkelijk m. Nu oa ik noa een ooqenblik naar den ouden heer zien, diêfn mi,n kaS op bed figt, Martha" zeide Harder tot zi,n zuster. „En als deze jonge dame....... „ „Marie van Waveren, uit Leeuwarden, stelde deze zien nu voor. „Mijn vader is. zooals u misschien wel weet, daar bankier.” Dokter Harder boog. .. „u. „Als juffrouw Van Waveren dan wil. vervolgde nj .Kau ze mij beneden vertellen, hoe ’t ongeluk eigenlijk gebeurd is. „Maar zij dan?” vroeg Martha. naar het bed ..Die slaapt rustig, zooals je ziet. En ik kan ,e verzeKere , dat die slaap de eerste uren niet onderbroken zal gorden. mL, al; het beter vindt, kun jij hier de waeht wel tl,ven houden. . ao-n \tt\(\pv van „Maar wilt u mij eerst zeggen hoe het met den vaa mijn vriendin is en met den chauffeur? vroeg juffrouw Waveren. . , n i aemst Wat den ouden heer betreft, kan ik u voorloopig g ’i'i-- Hü heeft wel een leelijke hoofdwond opgeloopen, doch dat is zoowat alles. Ik heb hoop, dat hij ral rün Dat zal dan voornamelijk van zijn gestel atnangen, da. Tevenwd „og nie. ken, zooals u beg.l(pt. Maar de chauffeur ” . Harders Is Gert dood?” riep het jonge meisje verschrikt, naroers a,™li»9 C.°Pend. .Die arme man! En vanmorgen nog was hij zoo vroolijk en opgewekt aannriint '..Het pleit voor u, dat veel „En zou het dat niet? Ook Betty. mijn vnenom, n.c.u van hem. „„Wl niet aeleden „Laat me u dan zeggen dat hi, m het geneei heeft. Hij moet op slag dood zijn geweest Maar dat herinnert mij er aan, dat u mij vertellen zult, hoe zich het Als "h“ 9“d «»<*«■ ik u T7 1 i bnkele minuten later zaten dokter Harder en het ionae meisje tegenover elkander. Hij had den ouden heer onder de heïdah"h V3n MurtHa 9ESteld’ die daardo°r ook de gelegenhe.d had. „„ en dan „aar de patiënte „p de logee.kamer“ no^gdeHa xdef da” V“te"en’ iuffro™ V“ Waveren," LT°, . . h ’’Het 13 ei9en|yk goed beschouwd alles mijn schuld." begon het meisje. ,Ja. herhaalde ze. toen de dokter haar vragend aanzag, , mijn schuld. Want ik heb den raad gegeven de reis doorde Wouden te maken, omdat die zoo mooi ziin“ " h" h U 9fHJk hebt> juffrouw Van Waveren,” viel hij van aa;,alS “ Schuld hebl d“ tet aanSdïï van dezen tocht, gaat u vrij-uit. Auto-ongelukken oebeuren ook wel op andere plaatsen.” geoeuren m>aar hief,in )V°uddorP zijn de menschen niet zoo aan geletI\aT°.0y * d°mme VOerman beter °P zijn plicht ~Nu zit u al midden in het verhaal ” nlimlartito PT j w.en het niet ontging, dat het zelfverwijt de Tonqe dame'nS dmp-gemeend moest zijn geweest, waar zi/ nu reeds S „dommen voerman in staat van beschuldiging stelde Vertelt u m, van voren at aan. Ik heb „el een oonLbhk dinSS" ncV j PO°sJe bij mijn vriendin gelogeerd oeweest ” gehoorzaamde juffrouw Var. Waveren. ?Haar varfer e„ de eer paaTmaV srf1 ™ ™*9“ «. Betty was ook reeds ,“.p ar maal bi, ons in Leeuwarden. Nu, toen de vorioe slTdeTnm 0 “me SCïreef' d3t ik Weer thuis moest komen rino dokter h:T Mak f3r Verhaal en keek vol verwondeg kter Harder aan, die van zijn stoel opgespronqen was en nu voorover gebogen, de handen op de tafel aeleund strak haar aanziend, vroeo: geieund. daittar”1 “9t “■ d« d* * o-de heer. „Ja. dokter." was het antwoord. „Is dat zoo vreemd?” „En waar woont die die meneer Baardman?” vroeg hij verder, op haar vraag geen acht:slaand. , , In de omgeving van Arnhem. Maar vroeger woonde n in Rotterdam En 'daa, ben ik als jong kind ook eenmaal bij Betty geweest.” , , „fWilerd- Wat aina het Harder aan, of dit meisje tien- ot nonoeiu- Jïï.r9vrtendi„ had opgezocht! Maar dat Baardman ■„ ziin huis was. de man, die zijn vader had vervolgd en hem ongelukkig gemaakt, dat raakte hem! En dat die man nu daarboven lag, in zijn kamer, door hem en zijn ruster. de kinderen van zijn slachtoffer, verpleegd en verzorgd, dat raakte hem ook! . , Ernst Harder was de geweldige öntroermg, waaraan h., ten prooi was, geen meester. Maar voelend, dat het tegen over dit jonge meisje zijn plicht was, te zwijgen zij toch had allerminst schuld aan wat die man jaren geleden misdreven had —, wist hij zich in zoover te beheerschen, dat hij althans uiterlijk kalm bleef. tt ~ .. .. Een ooqenblik, juffrouw Van Waveren, zei mj en zijn stem klonk dof nu, „ik moet een oogenblik in mijn studeerkamer zijn.” En weg was hij, het jonge meisje alleen-latend met haar nieuwsgierige verbazing. „Wat werd die dokter ineens bleek, toen ik den naam van meneer Baardman noemde!” zei ze bij zichzelf. ..Zonderling is ’t En toen hij door de kamer ging, leek hij wel een oud man, “o gebogen als hij liep!. Een v.eemde gesch.eden.sl Wat zou daar achter zitten? Toen dokter Harder even later terugkwam vroeg zij hem echter, als welopgevoede jonge dame mets. En hi) g geen enkele opheldering. Hij verontschuldigde zich zHfs n e dat hij zich had verwijderd. Het had hem reeds een g overwinning op zichzelf gekost, dat hij zoo spoedig teruggekeerd was. Was hij niet het liefst heel den dag verder alleen gebleven, alleen met zijn gedachten. Gaat u nu maar weer veraer, jumuuw van ’ zei” hij en het viel haar op, dat zijn stem den warmen klank van daar straks miste. „Ik zal u niet meer m de rede vallen Zij voldeed aan zijn wensch. Maar ze vertelde met. wat ze anders zeker zou hebben gedaan van den heerhjken au – tocht dwars door .het mooiste gedeelte van Gelderland en wSn T e Dr.enjSC}e hei en de 9roene Groninger nl dn' Jwee da9en had de reis geduurd en veel had ze gezien. Maar wat genoegen was er in gelegen, hiervan te verte Hen aan een man die met gesloten oogen daaTvoor aar zat en deed, alsof haar verhaal hem niets interesseerde' Een oogenblik zelfs hield ze midden in haar vÏÏSSfS' maar toen, dadelijk, verzocht hij haar, verder te gaan. 9 „ik Juister wel, juffrouw Van Waveren,” zei hij. ’ Maar IS nll lloen?audi9heid VM mij’ dat ik soms oogen sluit Dan kan ik beter mijn gedachten concentreeren ziet u ” Juffrouw Van Waveren moest zich met deze verklaring wel tevreden stellen, al had ze deze eigenaardigheid van te voren nog met opgemerkt. * o ’{Tn t°en 2i,'n We va«morgen uit de stad Groningen vertrokken. ging zij verder. „Over Zuidhorn en Grljpskerk. bn van Buitenpost zijn we eerst over Veenwouden naar Uokkum gegaan, omdat Betty er op stond, de Bonifaciusbron te gaan zien. Toen hadden we over Wouddorp en over de zoogenaamde Gare Walden”, Oenkerk en Oudkerk, Lar Leeuwarden willen rijden, als niet hier het ongeluk gebeurd was. Dat kwam zoo. Gert reed met een tamelijke snelheid. Maar dat was niets erg, want hij was een goede chauffeur. Wij hebben onderweg nog wel veel sneller gereden. Maar Gert wist natuurlijk met, dat hier en daar dwarswegen noemt men ze niet „loanen” hier? – op den weg uitkomen. door T\We 200 °Ve£ den Weg suisden’ za9 ik plotseling oor de boomen een boerenwagen een dwarsweg afkomen. Ik schreeuwde luid van angst. Betty zag het ook maar die j. f 21ch stil; alleen kneep ze mij heel erg in mijn arm. En t ,me heeft het gevaar, waarin wij plotseling verkeerden ook gezien, want ik bemerkte, dat hij sterk remde en voelde aan een schok, dat hij den wagen scherp naar rechts stuurde, om een botsinq te vermndpn n —' «-c vermijden „ c bestuurder van den boerenwagen hield óók rechts van den weg?” vroea dokter Harder em oOK rechts van 'T_ j'u VJ naraer eensklaps, de oogen openend. „Ja, dokter. Hoezoo vraagt u dat?” „Om te kunnen constateeren, dat de man deed wat hii moest Dien „dommen voerman” treft alzoo geen’ schuld'” was het scherpe antwoord. En als juffrouw Van Waveren m zijn hart had mogen lezen, had zij kunnen constateeren at het hem waarlijk goed deed, een zijner Wouddorpenaars tegenover den chauffeur van dien Baardman te kunnen verdedigen. Maar de man had moeten wachten, met den dwarsweg te "verlaten, totdat onze auto gepasseerd was. werp. he jonge meisje hem tegen met de verwonderlijke – of schu aiae? naïveteit van autogasten, die meenen, dat s neere wegen er zijn voor hun race-wagens en voor voetgangers voerlieden slechts in de tweede plaats.^ Daarover zullen we nu maar niet twisten, waarde juffrouw,” voegde hij haar toe. In een woordenstrijd met dit ionae meisje had hij waarlijk op dit oogenbhk geen lus . I.De chauffeur week dus zooveel mogelijk uit? vroeg hij. de oogen weer sluitend. °Ta ” antwoordde zij. „Maar wat nu gebeurde ging met zulk een ontzettende snelheid, dat ik niet alles heb kunnen opnemen Ik denk, dat onze wagen iets te veel uitgeweken is en dat Gert een oogenblik niet aan de langs den weg staande boomen gedacht heelt. Plotseling kreeg de auto een harden Stoot, Sloeg doodde vaart, die ze har. nog een ave itan. van den «agen vas.gehouden, zoodat we. niettegenstaande den schok nog zdte bleven Maar Gert zat in den wagen achter het stuurrad vastaeklemd en meneer Baardman, die toevallig juist naast Gert9 zat gedurende heel onze reis had hij altijd bij ons rs ssff rJs £?■ -tX=“d?aÏ dfhati Z&Z versnelling........ Ik geloof, zeide dokter Harder, met een blik op het ionae meisje dat bleek van ontroering voor hem zat, „ik geloof, dat u er ook goed aan zult doen. een weimg rust te nemen. Ik wil u iets geven, dat goed is voor uw zenuwen en als u dan ” '"„Dokter, zou ik u iets mogen vragen?” viel zij hem m de rede. .Ja?" „Als u denkt, dat er geen gevaar is voor Betty en meneer Baardman een ontkennend hoofdschudden van den dokter gat haar het antwoord „en als ik niet noodig ben bij hun verpleging wederom een ontkennend gebaar ~zou ik het liefst naar huis willen. Mijn ouders zullen ongerust zijn en ” „Maar natuurlijk, juffrouw Van Waveren”, antwoordde Harder, nog vóór zij uitgesproken had, „is dat het beste, trouwens , deed hij een poging om te schertsen, hoewel het meisje onmiddellijk voor zichzelf de gevolgtrekking maakte, dat deze poging hem heel slecht af ging, „mijn zuster en ik nebben met op zooveel gasten op eens gerekend. Uw oplossing komt ons dus fcitclijk ook 200r ertegen.” ~rioe wil ik dan gaan en wanneer?” Harder dacht een oogenblik na. „Ik zelf breng u met mijn rijtuig tot Veenwouden’’, zei hij toen. „Dan kunt u verder met den trein naar Leeuwarden gaan. Ik kan tijdig genoeg weer terug zijn, om voor uw vriendin en ook voor haar vader te zorcjen,** Dankbaar nam juffrouw Van Waveren dit aanbod aan Maar zij wist niet. wat het dokter Harder kostte, haar de verzekering te geven, dat hij voor de beide slachtoffers van net auto-ongeval zorgen wilde. ♦. ♦.. dit is de Liefde Gods ♦♦♦♦♦♦ XII Dokter Harder was met zijn passagier nog juist op tijd aan het station te Veenwouden gekomen, om den yertrekkenden trein naar Leeuwarden te halen. Het laatste gedee te van den weg vanaf de Skielige Püp, de brug, die in de volksver^le” van de bewoners der Wouden een niet onbelangrijke plaats inneemt, had hij zijn paard zelfs tot een ongewonen spoe moeten aanzetten. Hij liet daarom op den terugtocht het dier qeleqenheid, weer op adem te komen en het verstandige beest weldra bemerkend, dat ’s meesters hand thans minder strak den teugel voerde, ging langzaam van het matige sukkeldrafje over in stap. Maar het was niet de zorg voor zijn paard alleen dokter Harder er in bewilligen deed, voor den. terugtoc zooveel mogelijk tijd te nemen. Neen, maar tijd moes ) hebben om over de houding, die nu door hem moest worden aangenomen, na te denken. Hij zag zich weer, nu bijkans vijf jaar terug, in de werkkamer van den Haagschen advocaat, gehoorzaam gevolg gevend aan den laatsten wensch van zijn stervenden vader. En hij hoorde als bij vernieuwing den heer Heynsen vertellen van vaders jeugd, van vaders leven en werken vaders vreeselijke lijden vooral. En het was hem als klonk hem weer de stem van den verteller m de ooren. toen deze, inlevend in dat ontzettend verleden, vertelde: „de onmensch lachte, ja de onmensch!” En deze „ónmensch" bevond zich nu onder zijn dak! Voor dezen, met en om het leed van zijn vader lachenden „onmensch”, had hij zelfs zijn eigen legerstede afgestaan. hoe! Maar nu had hij, de zoon van den ouden Harder hem in zijn macht! Het uur der vergelding was daar! De dief en schender van zijns vaders eer was, zonder het zelf te weten, zijn eigen verwoesting nabij. Gods wraak wachtte hem Stil! Klonk daar niet boven het lachen van den onmensch de stem van zijn gestorven vader? Ik zal er God eeuwig voor danken, dat de groote liefde mij mijn grooten haat heeft haTt D°°r ZIJU gr°°te Üe[de ik en iS mtJn En weerklonk daar niet in zijn ziel de stem van Hem, Die groot er was dan zijn vader en rechtvaardig en goed, als vóór en na Hem niemand: „Vader, vergeef het hun”... ? Deze bad voor de overtreders, bad voor Zijn moordenaren! Als een HIJ J.er. slachtin9 Beleid, Hij deed Zijn mond niet open! Hij werd bespot, gehoond, geslagen. Hij zweeg, en dreigde met. En toch had deze de macht gehad, al Zijn vijanden te verdelgen. Hij had vuur uit den hemel kunnen en nederdalen en duizenden hemelsche wrekers hadden op wenk al Zijn aanranders kunnen vernietigen! wreekSzfclS Sch°ld niet teru9’ Hoe luidde ook weer dat Goddelijke vermaan, dat van den top van den berg wijd en ver klonk over de scharen en dat zulk een kracht had, dat het eeuwen na dien nog voortqinq macht en invloed uit te oefenen: „Hebt uw vijanden lief’ zegent ze die u vervloeken, doet wèl degenen, die u haten bidt voor degenen, die u geweld doen en die u vervolqen Uat was het groote gebod der liefde. En dat gebod had gehoorzamen? ~^nnen °pV°l9en’ Moest nu ook niet hij zelf Lang duurde Harders terugtocht van Veenwouden maar och was hi, voor hij het zelf eigenlijk wist, weer in Wouddorp terug. En toen, vóór hij naar boven ging, om naar Sin patiënten te zien, sloot hij zich in zijn studeerkamer op 2n Zirhhli T9 CenS W6er de bekentenis- Toen eerst voelde hij z ch sterk genoeg, om naar Baardman en diens dochter te yaan. Martha bleek hem reeds verwacht te hebben en was onaerust geweest over zijn lange uitblijven. Zij wist wel dat hij als dokter, met de vrije beschikking had over zijn eigen tijd,’ maar de onverwachte patiënten in huis konden zijn hulp toch noodia hebben. En nu was het al bijna avond. „Is het dan minder goed met meneer Baardman ot mex ziin dochter?” vroeg hij, niet ingaande op haar klachten, omdat hij het niet noodig vond, de ware reden van zijn wegblijven te vertellen. ~ „Meneer Baardman? Hoe weet je o ik verqat ie straks nog te vertellen, dat jurrrouw vau Wavéren mij omtrent den naam en de personen van onze casten heeft ingelicht Hoe vind je dat jonge meisje? trachtte hij Martha’s gedachten in een andere richting te leiden. Zijn toeleg gelukte. Martha, die in Wouddorp haar Haagsche vriendinnen miste, had het aangenaam gevonden, eemge oogenblikken met Marie van Waveren te kunnenl Het meisje had haar geheel ingenomen en ze vertekl.ef n“’ reeds bXfd te hebben, bij het eerstvolgend verbef n Frieslands hoofdstad haar en haar ouders een bezoek zullen brengen. “““fa jullie meisjes sluit spoedig vriendschap met elkander! r’J V 't Is altijd haast: liefde op ’t eerste gezicht. TÏÏh " hij ernstiger, „sou ik )e rvillen aantad.n niefte gul me? je liefde en vriendschap te z„n, wal meneer Baardman en zijn dochter betreft.^ "“"Waarom niét? Wat zeg Je dat vreemd! Is je dan iets ongunstigs over hen_bekend? ~~aik''heb meneer Baardman en zijn dochter vandaag voor de eerste m“ï gezien,” ontweek hij eeri rechtstreeks* ant- Wavtref oo^Te\VtotWtrSel S voorkómenl maar liever een beetje op een afstand. Mar,halief.” Harder meende genoeg gezegd te hebben, den =s – acht nemen en dat juist_ had hij Zijn eerste bezoek gold juttrouw mamman. Haar toestand Se9 ISe“,Ze S',ep “ ■*- ..Ik heb hoop.” zei hij tot Martha, „dat ze zoo den oanschen nacht doorslaapt. En dan is het mogelijk dal? zii morgen, wakker wordend, zich niets van het gebeurde weet te bUjvenren Apr°P 0S’ Martha- waar denk je vannacht «’k Heb al gedacht van hier.” luidde het antwoord „Maar k TJï f.erS‘ We.ten’,of W’t goed vond." vragen Dan h Jk h/d het * willen 3 . b \,£ mor9enochtend terstond bij de hand En mocht er vannacht iets gebeuren, dan kun je mij roepen.” in 'w fap ]‘\’ Em,Stl *e bebt dien meneer Baardman 111 kamer laten bréngen.” reed7vLernlen andere f,aats? Bovendien, zusje, ik was toch reeds van plan geweest, een groot gedeelte van den nacht ui' sla»“ “»•" lachte hij'100' “”U reedS' mii “ zullen onderwerpen.” tofstand van de* heer Baardman scheen niet on-Jeeds voor z}ln vertrek met juffrouw Van Waveren had Harder opgemerkt, dat de diepe bewusteloosheid week en Jangzaam plaats maakte voor een droomerige. soezenae stemmmg. Als de koorts kwam of andere complicaties zich voordeden zou die stemming, veroorzaakt door den schrik maar meest nog door het vele bloedverlies, wel veranderen maar de toestand, zooals die nu was. zou nog wd eenioe uren aanhouden. Daarom ook had hij er geen bezwaar in Antiek alken te ,aten' Trouwens, in n"ï\d d)enstbode, had ze, indien het noodig was een flinke hulp Dat meisje had, heel cordaat. het lijk van Gert door HamTn Sieb U°ed bej*n voordat het aoor narm en Siebren. met wie dit reeds des voormiddaas besproken was, naar het Gemeentehuis was aebrachT9 In de studeerkamer gebruikten broeder en zuster een eenvoudig avondmaal en bespraken “ vertelde ook beurtenissen van deren veelbewogen veel „og van de begralenm van goed gekend. L Ja. -vS da. deze eenvoudige man een groo.en baar broer had uitgeoefen . invloed op naai T-,PWoners van het dokters- Een half uur later lagen ze„ waakte. in dieps rust, allen, p .. d. Hftad willen Verken gelijk Zij had dit zoo opgevat. dat hl)’.f, ’bestudeeren. Ook een nieuw wetenschappelijk wer wi meermalen schertin de medische wetenschap. ze oyer den Doch als Martha hem nu had kunnW^est. Vóór aard van zijn studm vcrwon drietal theologihem lag opengeslagen de Bijbel. W vader. thans sche werken, vroeger veel gebruikt door z) Schriftdienst moesten verkenen, om mogeh) gedeelten op te helderen. dnkter Harder geen ll-. U;; atic as had QOKu:jl Evenwel, bij wat hij thans laf; “ , k voor zichverklaring van anderen noodig. Dat P ds den zelf, «as duidelijk en klaar. Meester zoo aanhankelijk aDOStel der Liefde dragend, recht den naam van den grooten Ap Gods ge, noemde daar in zijn eersten hrief het bew e bode, als te die zegegenomen had. En dat verlokkingen en genietingen, praal over de wereldZ * die geloofde, dat Jezus de Zone was niet 5 de verhooring van a les. wat hg ook bad Wat had dokter Harder -odig dan mu “ ZtfSS&ZSSZZ Achterpad hadden ïssr "- “k – m zijn eigen hart dat die groote liefde in zichzelve een kracht aer overwinning had? En toen zonk hij op de knieën; en hij bad. Hij sprak niet meer op schamperen toon van onwaarschijnlijkheden en onmogelijkheden, want hij geloofde en hij bad. Hij verdiepte Joor het W VrfP,tukken te ho°9 en te wonderbaar voor het bloot-menschehjk verstand, en stelde niet meer met ce. waanwijsheid van het schepsel zijn eischen aan den Schepper, want hij aanbad en hij bad. Hij bad om liefde, de groote liefde, de liefde Gods. Mij ted om te mogen overwinnen in den strijd tegen de wereld, in zijn strijd tegen den haat 9 Toen de dag 33nbrak ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ XIII Een pijnlijke. lang-aanjehouden beun uil de^ekenb, ,iep dokte, «“fSdSf.eïïg.“Teitond be'ga(“ij zich naa, binnen en vond den heet rto De koorts was opgekomen en bet snel-wortjage verdoovi' PllThe.Wv“baTr:chernU”he" oogenb.ik, o. hij dit zelfs verwijderen wilde. " Dokter Harder moest nu tusschenbeide komen^ moeV voorbij.” Op het hoeren van Harders stem opende oogen. Het halfduister, waarin de karn» 9f°“men. Dat verhinderde hem evenwel zijn omgeving°P ‘ Die mannenmaakte hem onrustig, b,racht eemd en dat hij niet thuis stem van zooeven was hem geheel vreemd en a J was ia. dat besef werd ook levendig in heim "“Waar ben ik?” vroeg hij. zich halverwege oprichtend. ..Hoe kom ik hier?” " „Kalm aan” suste Harder. „En blijft u nu liggen. U is hier bij bij bekenden.” Eerst had hij het op een dergelijke vraag gewone antwoolfwmen aLn. da? de zieke zich „bij «jenden. Doch dat woord wilde hem niet over de hpp • dit „bij bekenden” was in dit geval ook voldoende. Baardnmn.Wat * " gebeurd?” informeerde de heer ~U hebt met uw auto een ongeval gehad op den wea en toen heeft men u bij mij gebracht." P 9 v ™ h'ri"n“ lk ”‘j- Die boer kwam „et zijn wagen zprooZ ‘°,e\ben ik' "O» f"ist °P “H ér «it ge- P°r? n, V' Ik ben tocïl niet gewond?” y er 9 U hebt een wonde aan het hoofd maarte kan spoedig genezen zijn. als u maar rustig en kalm ’'Da° d°et, daar°m dat hoofd 200 Pijn. bar pijn! Maar " u?_de 2ieke ?u onverwacht, „wie bent u?” Ho^rder’?P.dde 2,e2,e Vraa9 niet voorbereid"'gaf niet dadelijk sw&Sïïr*Hii kon toch «■ ”■« ..Ik ben de dorpsdokter hier,” zei hij toen, tevreden dat ij een meer bepaald antwoord zoo kon ontwiiken. dokte?" nu 9°ed'” meCnd,e de heer Baardman. „Maar, benr U Z°r9en’ dat ik sP°edi9 weer beter "a£d^V’°,U meent?” En mijn'chauffeur."'0 “ 9“d tornen zijn. geheerofgedeerf SIrTaÏÏ Jüde” vmrokfe“’ 'S> ~En Gert?” chaSufdoSwasB'Maar da?3 9eze9d- dat de niet weten Tft ?°C,ht de 9ewonde thans nog huis cnderqebracht'” fifhT ft* ** *ï* Gemeente woorden Maar LZf' ’9, ft9 ü°9 bi^ds te ant‘ niets meer lk geef uSkï?6 hIJ’fnU U beslist . Keel V. oolc 9een antwoord meer!” de 2lek' to-rztg z‘jv:;^! Da> De Groote Liefde 6. Laat zien.” zeide Harder. „Misschien is het verband een Wio Ins aeaaan. Dat kan ik wel even verhelpen. 1$ schroefde de lamp een weinig oX licht in de kamer werd. en trad°P.he* r Baardman, rechtzet deinsde hij achteruit, aar z uitqestrekt, de oogen overeind in bed. den arm naar hem uitgestreKt. wiid opengesperd. ' Wie bèn jij?” klonk een van schrik en opwinding he stemhem tegemoet. „Wou ’ 'Te liegt, kerel, je liegt. Ik wee „u.mvcr Maar de Ui,!TL bf o„rf9™lndB~dergêves.iBtl. En een °°£ ntd ve'Jv.nc de akelige bleekheid van daareven .Ha: ha!” lachte hij en in de doch ëen^booze het den dokter toe, of met dehee' BaJr. V»ü on „Zusje, ik heb al opgepast, antwoordde hi) en verteiae toen van het telegram. „Maar zoolang de verpleegster er nog niet is, moet je geduld met me hebben. Gelukkig, dat er juist in deze dagen zoo weinig zieken in Wouddorn 2iin ZT. Td3t* 22 u? vermoedeliJk ook al niet veel tijd voor z ekenbezoek overblijven. Meneer Baardman is heel erg ziek Zijn verwonding is niet het ergst, maar die hevig? koorts van vannacht heeft hem veel kwaad gedaan Je mooqt hiervan zijn dochter echter niets zeggen, hoor je.” J 9 „Ben je er dan zoo vast van overtuigd, dat juffrouw aardman straks gewoon en normaal met me praten kan?" „Ja. Ik hoop het. Ik geloof het tenminste. Maar ze maq rZ Z W“eld aM het bed va" ha" vader komen Laat het maar aan mij over, haar dit te zeggen.” ün nu naar de legerstede van mejuffrouw Baardman toegaande, voerde hij dezelfde bewegingen uit als den vtógen dag. Hi, streek haar over het voorheefd, keek strak op haar “5,“ 2!J ‘T” °P toon: .iWord nu wakkerF' Weer, als den dag te voren, bleek de jonge dame niet 2p9kn-flZl,n W‘ M®ftianid; Lan9zaam opende ze de oogen om ze bijna ©ogenblikkelijk weer te sluiten. Doch Harder'had genoeg genen en knikte zijn zuster geruststellend bhna zegevierend toe Ja, ook Martha had opgemerkt dat het «,d“ “eS„’waT "" de °°9e" ïan haar gaal ..Hoe gevoelt u zich nu, juffrouw Baardman?” vroeo Harder weer met zijn gewone stem 9 > ÏJ 01C1U, komt ”°m 611 m°e’” kl°nk hCt’ ”en ik weet niet> hoe dat „Ik weet dat wel, juffrouw. Toe, ziet u mij een oooenblik !w«tE„n;orjLThriSvr,an9“ v°,d“d'v'»*» »» » T VVI. U „Neen.” „In Wouddorp.” h"h“lde " met er u wel Maric 'an Waveren, heeft Marie? Ja, waar is MarieT” J“b^e„Bird“" “» e“!t Martha’ H"d« =a». hljfaïr t”‘l“k'be„Mdotaea; ’dfdT *** ' Den dokter de dokter van Wouddorp ” „Maar hoe kom ik hier dan?” „Weet u niet meer, dat u met den auto van Groningen gekomen bent?” „Ja zeker.” « v 1 .1. 1 I l/\lp rn r> 11 />Ötl Herinnert u u eens goed: u was ook in Uokkum bij een bron ” „De Bonifacius-bron.” „Tuist. En daarna?” „Daarna? Daarna?" Juffrouw Baardman streek met de hand langs het voorhoofd. „O, toen wilden we door de Wouden naar Leeuwarden rijden.” „Maar u is niet tot Leeuwarden gekomen.” „Neen? Dat is wel vreemd.” _ 1> ■ i •• * , * 1 1 A. 1. A. .„ d A Hl f A n Het was duidelijk, zij wist zich het gebeurde niet te herinneren. En het werd Harder nu ook uit een wetenschappelijk oogpunt klaar, hoe het kwam, dat zij zich terstond aan den wilsinvloed van een haar toch geheel onbekende had onderworpen. Toen de schrik over haar kwam en een groote angst zich van haar meester maakte, was haar geest in een droom-toestand geraakt, die nog voortduurde, toen ze in zijn woning werd gebracht. Eerst enkele oogenblikken geleden had zijn wil haar uit dien toestand doen ontwaken. Hij wenkte Martha, hem naar het raam te volgen en daar zei hij fluisterend: ' – • 4 ■ 1 . . i,.]. I rf i P „Ze herinnert zich niets van het ongeluk. Daarom mag je haar nu niets vertellen, hoor je. Alleen, als ze wat vraagt, geef je haar een antwoord, maar van het ongeluk zelf moet tegenover haar gezwegen worden.” Martha beloofde, zijn aanwijzingen te zullen opvolgen. Toen riep de stem van juffrouw Baardman beiden weer naar haar bed. 1 Als ik niet Leeuwarden ben, waar ben ik dan? vroeg ze. ** „ , . . TT T 1 1 »f „Zooals ik u al zei: in Wouddorp.” „Wilt u mij dan zeggen, waar mijn vriendin Marie is?^ „Wel zeker. Die is nu bij haar ouders in Leeuwarden.” „Maar waarom is ze weggegaan? Ik herinner me niet, dat ze afscheid van mij genomen heeft.” „Heel eenvoudig. Ü is plotseling ziek geworden. Dat gebeurde dicht bij mijn huis. En toen hebben de menschen u bij mij gebracht. Ik ben immers de dokter, zooals u al weet.” En vond mijn vader dat zoo maar goed?” "Hij heeft er zich tenminste niet tegen verzet.” „Maar waarom komt mijn vader dan niet eenmaal naar mij zien? Hij is anders altijd even bezorqd." Dokter Harder wist werkelijk een oogenblik niet te antwoorden. Dit was het kritieke punt, dat hij liefst vermeden had. „Waar blijft mijn vader?” herhaalde juffrouw Baardman haar vraag, maar nu met meer aandrang. „Ziet u eens,” begon Harder, bedachtzaam sprekend, haar uit te leggen, „in ziektegevallen beslist alleen de geneesheer. wat mag en wat niet mag. Zelfs het gezag van ouders moet dan bij het zijne ten achter staan.” ) OLdCtil. ~Maar ik begrijp niet ” „Zoo aanstonds begrijpt u wel, want onverstandig lijkt u mij niet toe. In uw geval dus heb ik te beslissen, wat al o£ met goed voor u is En gelooft u mij nu op mijn woord dat het m uw eigen belang is, dat u uw vader nog niet 'ziet. andaag tenminste nog niet. Ik geef u de verzekering, dat u met langer dan noodzakelijk is van hem gescheiden zult blijven. Wilt uu nu aan mijn gezag onderwerpen, juffrouw Baardman? eindigde hij. wixuiyuc lil), „Als het dan zoo moet,” stemde zij toe. „Die gezond zijn, hebben den medicijnmeester niet van noode; wel die ziek zijn.. Bèn ik werkelijk heel ziek, dokter?” vroeg ze, hem voor het eerst nu bij zijn ambtsnaam noemend. „Binnen enkele dagen is u, hoop ik, weer beter,” gaf hii, verrast deze uitdrukking uit haar mond te hooren ten antwoord. En toen zich dieper tot haar neerbuigend en zacht sprekend, alsof hij voor Martha niet wilde weten, dat hii dezen raad gaf; „Als u Hem kent, juffrouw Baardman, bid u dan tot den grooten en eenigen Medicijnmeester, om uw spoedig herstel. Terstond daarop verliet hij het vertrek, zijn zuster nogmaals met een gebaar bevelend, stilzwijgen en voorzichtigheid te betrachten. a Martha s taak was althans in de eerste uren niet moeilijk. Haar gast vroeg en zei niets. Blijkbaar had het lange onderhoud met den dokter haar vermoeid. Gelukkig sliep ze weldra, na iets genuttigd te hebben, weer in, haar verpleegster volop gelegenheid latend, over de rijke gebeurtenissen der laatste uren na te denken. lets was er, dat Martha niet begreep* Ernst had haar gezegd, dat zij zich op een afstand van juffrouw Baardman moest houden en niet al te spoedig vriendschap met haar sluiten. Zij voelde, dat het haar moeite zou kosten, in dezen zijn raad op te volgen. Van haar zijde was het vriendschapsgevoel er reeds. Was medelijden de oorzaak van deze sympathie of had het vriendelijke uiterlijk van juffrouw Baardman haar aangetrokken? Martha wist het niet. Wèl wist ze, dat in haar binnenste een klein gevoel van wrevel jegens haar broeder ontstond, waar die haar vooringenomen had willen doen zijn tegen hun gasten en, goed beschouwd, in haar hart argwaan had willen planten. Nu, aan meneer Baardman wilde ze zich, als Ernst dit wenschte, dan niets gelegen laten liggen, maar wat zijn dochter betrof, kon ze niet beloven, koel en onverschillig te blijven. Ta, wat zou het toch geweest zijn, dat Ernst tot zijn waarschuwing had gebracht? Het feit, dat meneer Baardman, en dus ook zijn dochter, rijk was? Waarom zou men een rijke met minder vertrouwen tegemoet moeten treden dan een arme? Maar hoe was dan toch die argwaan ontstaan? Martha kon, hoe ze ook peinsde, in het eerst het antwoord op deze vraag niet vinden. Ze verdiepte zich aldoor in onderscheidene gissingen, die ze echter de een na de ander weer verwierp. Eindelijk kwam ze voor zichzelf tot de gevolgtrekking, dat Ernst in een overspannen toestand verkeerde. Dat was wel meer het geval geweest. Eerst in zijn studietijd toen hem zelfs twee maanden lang door den geneesheer zelfs het lezen van boeken en couranten verboden geworden was. Daarna, toen vader gestorven was, had zijn overspanning hem bijkans menschenschuw gemaakt en niemand beter dan zij wist, wat het gekost had, hem daarvan terug te brengen. En nu had dan voor de derde maal die ziekte der geleerden hem aangetast! Wanneer was het ook al weer begonnen? O ja, den vorigen herfst, toen hij twee maal op één dag uren lang bij Oege van het Achterpad was geweest. Daar was toen over geestelijke dingen gesproken, zooals Ernst haar had medegedeeld. Goed, daartegen had zij niets in te brengen. Was zij niet de dochter van een man, die óók geloofd had en geloofde zij zelf dan niet? Maar iedere overdrijving was schadelijk! Wie in het godsdienstige overdreef, liep gevaar geestelijk overspannen te worden. Dat was even goed de meening van haar En nu F’ Tl dlT°f leefde’ 318 hEt thans de W dien Oude o ' h°e df,Uk hij t °°k had' biJ'na dagelijks bij S°U hf°f WaS gek°men' had hem geen goed gedaan’ leven Tn h .Vrome 2ijn 9eweest’ een voorbeeld in h? er A Wandel< ln den 9rond der zaak beschouwd, was H \x/ i an flCt naar’ iemand als Ernst te leiden. Welk voordeel had haar broer van die menigvuldige beinïch 9?adlN,gS! Hij W3S alleen weer veel ernstiger en m rmhzeJf gekeerd geworden. Het was toch voorgekomen dat zij hem in twee, drie avonden bijna in het geheel niet te genaamde9omDtn S °°l! hij Zkh in f'jn studeerkamer op. zoogenaamd om te werken, maar inderdaad, zooals ze nu pas Sodend°Alsof’hriZ,Ch VerdiePen in geestelijke overpiintè denken f 3 “ 9en°0g 3311 het h°°fd had- om over AJs iemand den zorgenlast van zooveel menschen op zijn Schouders had, gelijk Ernst, moesten eigen zorgen hem hoe” genaamd niet kunnen kwellen, zoogenaamde9 broodzorqen evenmin als geestelijke bezorgdheden. Dat Ernst niet nfeer er'hZaSfBï Vr°e9er' °n9eloovi9 en onverschillig, ze had er hem te liever om. Maar nu, werkelijk, liep het te era En maarndeT?LMarthaialdUS T Yde din9en zich bekommerde, aan “S -\ft genoeg achtte bracht Ernst een voor hem%ezeg»de"en goede ure bij het bed van den zieken Baardman d ~ uddruman door. betrekkeliJ'k rusti9- Deze omstandigheid bracht Harder tot de overtuiging, dat zijn vermoeden van den afgeloopen nacht met de werkelijkheid overeenstemdelinartrnvlW°eden W3S T geweest van zi" plotse! Jing schrikken voor een gelijkenis. dn> d f d ,9eschiedenis der Matste vier-en-twintig uren f r j J3ar vjoe9er was voorgevallen, dan dit wist' dokter Harder, zouden de vorige avond en deze nachten r Verl°^0P hebben 9ehad' H°e eenvoudi9 zou het g weest zijn en hoe onnaspeurlijk zelfs voor den meest scherpzmmgen rechter van instructie: een bewusteloos slachtoffer van een auto-ongeval. dat niet meer bij kennis kwam' Oan zou de zoon mogelijk gedaan hebben, waartoe de vader niet in staat was geweest: hij zou den heer Baardman hebben 9eÓ ■Rn nu Zie; Gods voorzienig bestel! De „vervolger moest juist op dat oogenblik komen toen het hem worden was het wraakzwaard op te heffen....-- S" onder zijn bereik, toen de bezweek en * groote liefde overwon – “ Méér nog! De ongewilde komst van den heer Baardman in zin woning was door God gewild en was Ztjn rmddel npweest. om over hem het volle lichtte doen opgaan. Al was ziin lichaam thans méér dan vermoeid en nep uo vleesch om vernieuwing der krachten, in zijn geest ju e e de lofzang: O, diepte des rijksdoms, beide der wijsheid en der kennisse Gods! Hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordeelen pn onnaspeurlijk Zijijj wegen Wanneer Martha in dit oogenblik bij haar broer was geweest en qeweten had, wat er omging m zijn ziel... zouden dan niet al haar bezorgdheden geweken zijn? Zou ze n hebben gewenscht, met hem mee te mogen jubelen, te prijzen, te danken? Een droom, die werkelijkheid was XV Het was twee weken later. ben angstige, zorgvolle tijd lag achter den rug Want de aap, waarover Ernst Harder zich verblijd had, S den wasMr eCnT ernieuwin9 van krachten geschonken, doch D oevnTT SI h/J eej °,°9,enblik 9eho°Pt had, door beterschap gevolgd Integendeel, later op den dag kwam de koorts SnVXedWde heVi9heid °p en openbaarden zich verschijnn„’ til deden Vreezen’ dat de hersenen waren aangetast. TM onder voortdurende bewaking blijven! ™'«liftln d’ °PS,aa?' T' d' Bant » of om ri(f£ 9 n d eersten nacht> tegen aanvallen te verdedigen. Dan weer waande hij zich thuis, te midden van zijn blik Tater ’ den hn uitdeelde- om een oogei.. ... den t>°eren-voerman toe te schreeuwen dat hii mtwgken moest, wilde hij niet onder de auto verpletterd bleek doketerWHnTrSte?in9/°l9de °P de a*dere. En het patiënt titans ** geestes van zijn qeheele Wn I a een,9ermate k“de, zonneklaar, dat het geweesl/GebemenlïïS T •*** 4 <*.' I? «S anders 2i„“le„aafh'e. Lï? F “l'Sprek“' kwa”“ "" ■» malen, naar de tad van T beProeving was het meer- andere oogenblik misbruikte hij Gods Naam tot een vloek en vervloekte hij zichzelven. Maar en dit was met het oog op de aanwezigheid der verpleegster een gelukkige omstandigheid de gelijkenis van den dokter met zijn voormalig slachtoffer scheen hem geen enkele maal meer op te vallen. Harder kon. zonder eemge vrees dienomtrent te koesteren, hem naderen. Ja ze zieke was gezeggelijker en meer handelbaar, wanneer hi, i) hem was. „Gert” noemde die hem dan klaarblijkelijk mecnende, den chauffeur voor zich te zien. En de „nieuwe Gert liet het zich glimlachend welgevallen, dat hem de meest uiteenloopende bevelen werden opgedragen, en eoo e, a v,,-,- allps zou doen. wat van hem werd verlangd. Meer dan eens wanhoopte dokter Harder er aan den patiënt in het leven te behouden. Nog geen enkele maal had hij zulk een hevige hersenziekte te behandelen gehad en, waar de heer Baardman reeds een gevorderden leeftijd had bereikt vreesde hij soms wel het ergste. Gelukkig was in de laatste dagen een merkbare verandering ten goede ingetreden: de koorts was afgenomen en in een helder oogenblik had hij de verpleegster naar zijn dochter gevraagd. Deze, door Harder geïnstrueerd, had hem gezegd, dat zij zeer spoedig bij hem zou komen, waarop hij voor het eerst sinds vele dagen in een rustige sluimering was geva11en........ Wat juffrouw Baardman betrot dokter naroer over haar zeer tevreden. Zij had beloofd, zich aan zijn gezag te zullen ondewerpen en hield deze belofte op voorbeeld g wijze. Stipt volgde ze zijn voorschriften op. Na nog een paar dagen het bed te hebben gehouden, had ze voor een korte wandeling in den tuin mogen opstaan. Maar op den weg mocht ze zich niet begeven, had Harder zijn zuster gezegd, wijl hij voorkomen wilde, dat een nieuwe schrik haar weer zou doen instorten. Eerst wanneer ze met alle voorvallen op de hoogte zou zijn en hij zekerheid had, dat de geschokt zenuwen op den weg naar herstel waren zou ze vrijheid van beweging mogen hebben. Eerst dan ook zou het reeds zoo vaak uitgesproken verlangen haar vader weer te zien, kunnen worden ingewilligd. Het wachten was nu op een geschikte aanleiding, om haar in te lichten Dokter'Harder had den rondgang bij de zieken in Wouddorp weer volbracht. „lets bijzonders geweest, Antje?” vroeg hij het meisje dat hij m de gang ontmoette. meisje, aat „Neen, dokter, niet dat ik geloof.” zien/’311 93 nO9 £erSt eVen bij‘ °nze Patienten hier boven „Juffrouw Martha is met de juffrouw in den t.rin >■ cc “VUIUUUW m tuin, dokter. daar*kom opzo dat ‘k 26 dadel'lk Ook de ziekenverpleegster kon hem meededen, dat er niets weer naar Zin ™°r9evallen' AlJeen had de heer Baardman dat hij niet ,a"«“ «■>*“ antwoord H aIJeS SP°ed/9 naar ik hooP in orde- zuster” niet bfl hen,Hfn deri “ be9.riipt' dat iuffrouw Baardman op d.t'fi ,“ " 26 het “3eral kdanktnr;iffat ik Weet niet’ hoe ik hèn’ Qezead 3B hV T’ weer vraa9t En u hebt mij zelf gezegd, dat ik alle opwinding vermijden moet ” p. » a muci. ...” j* zeg ik nog. En ik zeg er bij, dat vrouwen en in het bj,zonder ziekenverpleegsters, zeer vindingrijke wezens zijn. U moet er maar wat op vinden, zusterl” —~ L vmucii, zusien ]^W^9-jWaSi.hi),Weer.' de verPleegster in niet geringe verlegenheid achterlatend. Want ze had reeds gemerkt dat haar patiënt zeer ongemakkeliik kon ziin.. Martha en juffrouw Baardman zaten in lage tuinstoeltjes ” ie;SChadUW V3n een h°°9e linde' Beiden hadden een haakkje meegenomen, maar ze werkten niet. De handen lagen gevouwen in den schoot. 9 ~Ik zie, dat de dames heel ijverig bezig zijn!” lachte zettofd.' 21CH °P 6211 Stoel te9enover juffrouw Baardman „Heb ik het niet gezegd, Betty, dat mijn broer in ziin ve=‘Lt&SelZtT dielMar'ha' J" Sch*'" gezelde, zei het 9 30 ' d'e ha3r woorden ver' ö icyenaeei. te 'noeme Sedert ld' elkander bij den naam w YVOUUCCI ..Wat een nieuwsgierigheid!" riep Martha. „Als u het dan weten wilt, meneer de dokter: sedert wij vriendschap gesloten hebben. Wenscht u méér te hooren? „Dank voor uw inlichtingen, mejuffrouw! schertste Harder terug. „Ik weet nu reeds genoeg.” „Toch niet. Er is nog meer, dat interessant om te weten is,” zei Martha en tersluiks gaf zij hem een blik van verstandhouding. „Toe Betty, vertel mijn broer dien droom eens. Ik ben er zeker van, dat hij er in belang in stelt. Ik ga dan onderwijl eens bij Antje zien, vervolgde ze, opstaande, ~en mijn huishoudelijke plichten vervullen. Harder bleef nu met juffrouw Baardman alleent die licht verlegen scheen en haar oogen neergeslagen hield. „Hebt u gedroomd?” begon hij nu. „En wilt u mij daarvan vertellen?" „Och, dokter, ik zou niet weten, wat belang het voor u zou hebben naar mijn droomvertellingen te luisteren. „Integendeel, juffrouw Baardman. Na wat mijn zuster gezegd heeft, geloof ik inderdaad, dat die droom belangrijk genoeg moet zijn geweest. „Nu, als u het dan weten wilt, dokter maar die droom is al een paar weken oud.” „Vertelt u maar, juffrouw,” noodigde Harder vriéndelijk. En toen hoorde hij voor de tweede maal de geschiedenis van het auto-ongeluk. Juist, zooals Marie van Waveren het hem had medegedeeld, vertelde juffrouw Baardman het hem nu. . , , « i»» 1 1 , 1 ..««Unnl l\/l nor „’t Was maar een droom!” besloot zij haar verhaal. „Maar al den tijd, dien ik hier geweest ben, heb ik er aan moeten denken. Dan zag ik mijn vader bloedend op den weg en den armen Gert als dood in den auto En vanmorgen heb ik er al heel sterk aan moeten denken en, vóór ik het zelf eigenlijk goed wist, was ik begonnen met uw zuster daarvan te vertellen.” ~ _ . _ . • t i 1 Knornmatl „En daar hebt u goed aan gedaan, juffrouw Baardman. De ernstige toon van zijn stem deed haar opzien. Zij ontmoette zijn oogen, die strak en onderzoekend op haar gevestigd waren „Wat kan daar voor goeds in gelegen zijn, dokter, vroeg ze. .. . ... „Eén vraag: gelooft u, dat droomen bedrog zijn, altijd bedrog?” „Wat bedoelt u?” vroeg ze weer, een oogenblik in verwamng. En toen antwoordde ze: „Neen, bedrog is het niet altijd, maar a ..Maar soms kunnen ze een zegen zijn, als ze ons een inlichting geven of een waarschuwing inhouden.’’ „Zou het mogelijk kunnen wezen, dat mijn droom ” .kornets voor u beteekent?" viel hij haar in de rede. „Misschien Kom, juffrouw Baardman,” vervolqde hij, zich naast haar zettend en haar hand in de zijne nemend, „ik ben uw dokter en nu is het goed, dat u naar mij luistert f" “ tus'!? h°“* Ik weet, dat u iederen dag uw Bnbel leest en ik meen te weten, dat u het inzake het geloof ernstig neemt. Hoe ik dat weet? Mijn zuster heeft het mij verteld en nm b6d 9Wd *a-tra-aM !k Wil U °°k Wel ze99en’ dat er blij f jWanï lk °°k ees den Bijbel en heb dat Boek lief zij het dan ook nog maar sinds korten tijd Nu, uit uw fTkel u’ dat God ades leidt, en alles bestuurt. En wij hebben Hem daarvoor te danken, want Hij toont Zich in Vader'Hii is Nog altijd hield hij haar hand in de zijne en voelde hoe ze van zenuwachtige opwinding trilde. Ze moest nu wel begrijpen, dat zijn inleiding een doel had. ..Houd u rustig, juffrouw Baardman,” trachtte hij haar te kalmeeren. „Ik verzeker u, dat u in geen enkel opzicht reden tot vreeB behoeft te hebben. Want uw Vader in den hemel neett voor u gezorgd, over u gewaakt ook —o“* v'v'-i u ycwddKc, ook toen 1 oen ? ..Wérkelijk gebeurd is, wat u meent oedrnnmrt to ” r» i ’ geurooma te nebben. „Dokter! stiet zij uit, verbleekend. En het was goed, dat 2"?a,St haar 2at„en haar hand vast hield, wijl ze anders mogehjk nog gevallen zou zijn. „Dokter!” herhaalde ze toen. „Is dat waar, wezenlijk waar? En is het ook waar, wat ik van mijn vader gedroomd heb?” jutteu “KLSL'n'r 1 G°d h“" h'm 'V“als “ be'™"d- "Waar is hij? Ik wil dadelijk naar hem f-ne ” j’ naar nem toe. stoeHerug °P * dOCh Harder hield haar in haar „Wacht u nog één oogenblik. U zult uw vader zien dadewa”' h'i is h‘“ •>“' dicht bij Hij is ook in Sjn huis – De Groote Diefde 7. „Dokter, laat me dan naar hem toegaan,” zei ze op smeekenden toon. „Terstond! Nog even geduld! U moet nog weten, dat uw vader óók ziek geweest is, evenals u „Ja, ja, het zal zijn, zooals ik hem in mijn droom gezien heb: hij had een hoofdwond.” „Juist. Maar die hoofdwond is bijna reeds genezen. En van zijn ziekte, die later opkwam, is het gevaar, God zij dank, ook voorbij Maar noodzakelijk is het, voor u en voor hem, dat u zeer rustig en kalm blijft, als u bij hem komt. „Ik beloof het u, dokter. Maar laat mij dan nu naar hem toegaan.” , , mi 1 • , TT 1 J _ 1 _ J 1/\n T-T />♦ r\ol «rao nPfPI kf" * Thans eerst liet Harder de hand los. Het doel was Derenct: zij wist nu alles. En de openbaring van het geheim, dat haar droom werkelijkheid was geweest, had geen schade veroorzaakt, constateerde hij met blijdschap. De opwinding van nu kwam alleen voort uit het verlangen om haar vader te zien. Op dit oogenblik kwam Martha weer in den tuin. Ürnst wenkte haar. bij hem te komen. . .Juffrouw Baardman weet nu alles van het ongeluk, zei hij. „En ook weet ze. dat haar vader ziek geweest is. Ik ga nu terstond naar boven, om te zien, of haar bezoek hèm niet schaden kan. Volg jij nu met haar.... Nietwaar juffrouw,” wendde hij zich nogmaals tot haar, „u zult kalm zijn? Want al is het qevaar voorbij, het zou kunnen terugkeeren! dl lb 11CL y'-vaai vuwxc/ij, ~ „O, Martha,” snikte juffrouw Baardman, haar nieuwe vriendin om den hals vallend, „ik ben toch 200 blij, dat vader hier is en nog leeft!” Martha kuste haar. „Ik ook ” antwoordde ze. „Maar nu moet je doen, wat mijn broer gezegd heeft, Betty. Ja. je moet alles doen, wat hij „ .1 *» 1 l. I „Dat wil ik,” was het antwoord. En toen volgden beiden dokter Harder in huis. Het feest in Wouddorp XVI Het was 31 Augustus. En omdat het de feestdag was van de landsvorstin, vierden óók de Wouddorpenaars feest. Wat wist men in Wouddorp van den wijsgeer en denker Marx die voor de predikers der ontevredenheid de dogma’s uh' en df leer samenstelde, welke het menschdom zou ophetren uit den toestand der slavernij, waarin het eeuwenlang had verkeerd! Wat gaf men er om den dichter Heine, die beloofde, dat langs den door hem aangewezen weg het rijk des hemels hier op aarde reeds zou worden bereikt' Wat bekommerde men er zich om den redenaar Proudhon, die zijn leus, dat eigendom diefstal was, de wereld inslingerde en zijn hoorders in vlam wist te zetten door zijn schildering van de nieuwe toekomst! Marx? Heine? Proudhon? In Wouddorp waren die namen onbekend, evenals hun beloften en de Wouddorpenaars waren er niet ongelukkiger om! Ja, wel van een zekeren Domela hadden ze gehoord en van leter Jelles. En ze wisten, dat door de volgelingen van deze leiders gepoogd werd, invloed te verkrijgen onder hen, opdat ook m Wouddorp zou komen de heilstaat van het proletanaat Maar dat de proletariërs van Wouddorp niet in actie te krijgen waren, had Domela ondervonden en moest door Pieter Jelles worden erkend. Want in Wouddorp heerschte tevredenheid; m Wouddorp woonde aanhankelijkneid; in Wouddorp huldigde men de trouw. En als in Wouddorp de feestdag der landsvorstin gevierd werd, gebeurde dit op geheel andere wijze dan daar, waar in brooddronkenheid werd gehost en gedanst „ter eere” van de Koningin en morgen k" 1 die menners werden toegejuicht, welke hun ~weg met troon en altaar uitriepen! Want hier in Wouddorp werd de hooge landsvrouwe geëerd om eigen deugd zoowel als om de verdiensten van haar voorgeslacht; hier werd voor haar gebeden en droeg men haar in het hart; hier zou men voor haar in den dood gaan, als eens de belagers zouden willen komen om haar geweld te doen 31 Augustus in Wouddorp Juffrouw Baardman, allengs een bekende verschijning geworden, had te veel van de voorgenomen feesten gehoord, om dezen dag in huis te kunnen blijven. En toen Antje, die het verlangen van „de juffer ziende, vrijwillig zich aanbood, bij meneer Baardman te blijven, was er geen enkele hinderpaal en kon zij met het groote feest gaan bijwonen. Op een stok geleund zag de heer Baardman zijn dochter met haar vriendin gaan. Hij was thans geheel genezen, alleen nog te zwak om groote tochten te ondernemen, waarom hij zich tot dusver met een wandeling in den tuin had moeten vergenoegen, De hoofdwond had zich gesloten. Nu en dan werd hij nog wel door een stekende pijn geplaagd, en vreesde hij daarom zich in het feestgewoel te begeven hij had er nog een oogenblik aan gedacht, Betty in een rijtuig naar het dorp te vergezellen maar anders was hij de gevolgen van zijn val of sprong uit de auto geheel te boven, De Leeuwarder verpleegster had dan ook reeds in het begin van Augustus weer naar haar woonplaats terug kunnen keeren. Toen hij er van gesproken had, nu ook heen te gaan, had dokter Harder zich hiertegen verzet en op aansporing van Martha had Betty haar vader weten te bewegen, dit voornemen uit te stellen. Maar dat het toegeven aan het verlangen van zijn dochter hem veel moeite had gekost, wist mj het best. leder uur, dat hij onder het dak van dokter Harder moest doorbrengen, was hem een kwelling. _ Van wat hij in zijn ijlkoorts gezegd had, wist hij niets. En toen hij, weer bij kennis, dokter Harder het eerst had gezien, had hij hem wel een oogenblik scherp aangekeken, als wilde hij zich bezinnen, waar hij dezen man vroeger kon hebben ontmoet, doch niets had hij gevraagd en niets gezegd. Maar toen Betty, eens bij zijn bed gezeten en vol lof over de kunde en de toewijding van dokter Harder had gesproken, was zijn onwillekeurige uitroep geweest: „Harder zeg je! Dokter Harder?" ,Ja vader, antwoordde Betty, verwonderd over de ontsteltenis, die ze op zijn gelaat las. „Maar daarvan behoeft u toch niet zoo te schrikken.” ~Die naam, ontweek hij toen. „die naam komt mij zoo 200 bekend voor. Maar je hebt gelijk: te schrikken behoef ik niet. t Komt zeker, dat ik nog zenuwachtig ben door het ongeluk.” Verder was hierover toen niet gesproken. En ook voor dokter Harder wist hij het onaangename gevoel te verbergen, dat hem, sinds hij zijn naam kende, steeds in zijn tegenwoordigheid beving. Want een voorzichtig navragen bij Betty, die dit door Martha wist. had hem de zekerheid doen verkrijgen, dat „zijn Harder de vader van dezen dokter was. Dat hij, zoo spoedig zulks doenlijk was, Wouddorp en de woning van Harder zou verlaten, stond vast. Toen hij echter voor de tweede maal over zijn vertrek sprak, had dokter Harder hem alleen genomen en verklaard, dat hij de verantwoordelijkheid van een reis niet op zich kon nemen. „We staan hier man tegenover man,” had hij verder gezegd, „en het is mijn plicht, u mee te deelen, dat uw hart zeer geleden heeft. Was het vóór het ongeluk geheel in orde?” „Ik heb me nooit laten onderzoeken,” antwoordde de heer Baardman. „Wel had ik zoo nu en dan een hartklopping of voelde ik pijn, maar ik heb er nooit acht op geslagen ” „Dat moet u dan van heden af wèl doen, meneer Baardman. Ik moet u waarschuwen, dat een groote inspanning of opwinding zeer nadeelige gevolgen zou kunnen hebben.” Zoo was het dan reeds einde Augustus geworden en zeer tot Baardmans ergernis werd over de afreis nog niet gesproken. Vooral Betty scheen hieraan niet te denken. Die voelde zich blijkbaar hier geheel thuis en haar omgang met Martha Harder scheen haar alle vroegere gesloten vriendschapsbanden te doen vergeten ~Ik zal blij zijn, als ik dit nest den rug kan toekeeren ” bromde Baardman, terwijl hij de twee feestgangsters nazag, „en als het eenmaal zoover is, zal ik wel zorgen, dat Betty spoedig niet meer aan deze vriendin denkt.” Martha en Betty evenwel dachten op dit oogenblik in het minst niet aan een scheiding. Hun hart was vol van het feest dat zij gingen bijwonen. Weldra waren ze in het dorp en zagen ze op het schoolplein een dichte menigte Wouddorpenaars, die hartelijk lachend toezagen, hoe de schooljeugd zich in allerlei wedspelen uitsloofde om de uitgeloofde prijzen te verdienen. Hier trokken jongens met alle kracht aan een touw, om de tegenpartij over de streep te krijgen; daar liepen ze over een gladden met groene zeep ingesmeerden paal, om, meest vóór nog het einde was bereikt, in het zand te buitelen; ginds werden meisjes zakken om het lichaam vastgebonden en trachtten ze even later al springend de een de ander voorbij te komen Het was een rein, een heerlijk kinderfeest, waarvan de jongen genoten, doch de ouden niet mindei;. En ook Betty en Martha schaterden het meermalen uit. De groote gebeurtenis van den dag zou evenwel op den Achterweg plaats vinden. En toen het schoolfeest was afgeloopen, trok heel de menigte daarheen en nam ze plaats achter de touwen, waarmee een gedeelte van den weg was afgezet. Het was inzonderheid voor Betty een aantrekkelijk schouwspel, wat zich nu aan haar voordeed. Achter het touw die mannen en vrouwen in Zondagsche kleedij, de mannen in het zwart en op het hoofd een lakensche pet, de vrouwen met de oud-Friesche hoofddracht, in Wouddorp nog in groote eere. En al die zilveren en gouden kappen glansden in de zon, dat het een lust was, en weerkaatsten de zonnestralen, dat het al blonk en blinkerde. En zie, daar kwamen de helden en heldinnen van den dag in hun hooge tweewielige wagens met de zware werkpaarden ervoor. De mannen hielden parmantig de leidsels en klapten met de zweep de vrouwen, verlegen lachend soms, droegen een kleinen puntigen stok in de hand, waarmee ze zoo aanstonds de ringen van de hoog over den weg gespannen draden moesten afsteken. Daar weerklonk een roep en het eerste paar verliet de beginstreep. Fel trok het paard aan, voortgedreven door een kletsenden zweepslag. En het lichte wagentje, slingerde en zwierde over den weg, dat de omstanders den adem inhielden: zóó zou Lolkje nooit den ring kunnen raken! Maar geen nood! Minse had kracht in zijn armen en voermansbeleid in zijn hoofd. Juist bij den ring wist hij het paard zóó te leiden, dat Lolkje in de gelegenheid kwam, den ring af te steken. En hoog het attribuut der overwinning boven het hoofd zwaaiend, toegejuicht door al de toeschouwers, reed het zegevierend paar de eindstreep tegemoet. Betty en Martha stonden vooraan, waar de welwillendheid en voorkomendheid der Wouddorpenaars aan ..de juffers” een plaats hadden ingeruimd. En ze zagen daar al de Nienkes en Kmlskes en Wipkjes en Lolkjes en al de Harmens en Wopkes en Joukes en Minses hun geluk bij het ringsteekspel beproeven. En nu zouden de laatste ritten gereden worden. Het ging spannen nu, want Minse had .zich vast voorgenomen voor zichzelf de zilveren zweep en voor Lolkje dat pracht van een horloge te gewinnen. En Jouke en Wipkje hadden hetzelfde ideaal zich voor oogen gesteld. „Klaar?” werd er geroepen. Maar de afrit kon nog niet plaats vinden. De menigte opende zich en het afsperringstouw werd neergelaten Daar kwam in zijn rijtuig de dokter en ieder begreep aan zijn ernstig gelaat, dat hij hier niet kwam, om aan de feestvreugde deel te nemen. Neen, en het moest wel een hoogernstig geval zijn dat hem nu riep, dat hem onwillens voor een oogenblik spelbederver deed zijn. Daar kreeg hij Martha en Betty in het oog. „Ik ben over een uurtje wel thuis, naar ik denk,” zeide hij, een oogenblik bij hen stilhoudend. „Maar ik heb een ernstige boodschap gekregen en moet gaan.” „Wie is het?” vroeg Martha hem. oOude Nienke,” antwoordde hij kort en zacht. Het was Betty, of op eenmaal plotseling alles om haar heen wegzonk. Ze zag niets en niemand meer. Alleen Oude JNienke zag ze yan wie ze zooveel door dokter Harder genoord had Want hij had haar een week, nadat ze hem haar droom had medegedeeld, verteld van „zijn droom” die zoo geheel anders was geweest dan de hare. En met dknkbaarhmd en liefde had hij de namen genoemd van Oege van het Achterpad en Oude Nienke, die God had willen gebruiken, om hem tot de Waarheid te brengen. Zij had toen het voornemen opgevat, kennis met die oude vrouw te maken wat ze inderdaad ook, door Antje vergezeld, had gedaan.’ bedert dien was ze er alleen nog éénmaal geweest en beide keeren waren heerlijke uren voor haar geworden En nu was op dézen dag dokter Harder bij haar geroepen? Dan moest ze zeer ernstig ziek zijn, misschien wel stervende! Een snelle gedachte kwam in haar op. _ „Martha,” stootte ze haar vriendin aan, zacht sprekend, „heb je ’t gehoord? Wat dunkt je: zullen we je broer vragen, mee te mogen gaan?” Verwonderd zag Martha haar een oogenblik aan. Toen, met een kort „zooals je wilt”, wendde ze zich tot Ernst. „Als je ’t goedvindt, willen wij met je meerijden?” „Maar natuurlijk,” luidde zijn verrast antwoord. „Klim maar ih den wagen!” noodigde hij toen. Eenige oogenblikken later kon de eindrit van den ringwedstrijd plaats vinden. Maar het feest eindigde niet zoo vroolijk, als het begonnen was. Want het ging van mond tot mond, dat de dokter op weg naar Oude Nienke was en in Wouddorp leden alle leden, wanneer één lid lijden moest. De poort doorgegaan XVII Het dokterswagende hield voor het huisje stil, waar Oege van het Achterpad zoo lange jaren gewoond had en dat sinds de Junimaand Oude Nienke tot een eenzaam verblijf verstrekte. Enkele weken slechts was ze alleen geweest, maar die weken hadden dagen van een schier eindelooze lengte en zij verlangde verlangde Harder steeg uit den wagen. „Ik zal, zoo spoedig ik kan, terugkomen,” zei hij, gereed om in de woning te gaan. ~Neen, dokter, wij gaan mee, als u het tenminste goed vindt, zei Betty. tegelijkertijd uit den wagen springend en door Martha m eenigszins langzamer tempo gevolgd. „Dat was tenminste onze bedoeling,” vervolgde ze, als om zich te verontschuldigen. „Ik vind het best, dat u mee wilt gaan,” gaf Harder te kennen en in zijn blik las Martha dankbaarheid voor het betoonde medegevoel, of was het iets anders? „Maar het is hier niet zoo vroolijk als daar ginds, juffrouw JDaardman. „Vroolijker niet, maar zeker wel béter, dokter. Het is immers goed in het klaaghuis te zijn. beter dan in het huis der maaltijden. „Komt u dan maar,” stemde hij toe, Martha en haar vriendin voorgaande. Oude Nienke was haar einde nabij. Dokter Harder zaq het met een enkelen blik. Geen uren. alleen minuten waren TVn9t9e9Un)ndat ik de gastvrijheid, die zij ons eenige weken hebben bewezen, niet waardeer?” „ „Als ik oprecht mijn meening zeg, vrees ik, dat 'je hebt niets te vreezen. Geef mij maar eenvoudig antwoord. Ja of- neen? „Dan is ’t ja, vader.” „ "Hebben ze dien laatsten avond daarover ook gesproken. „Met niet één woord. Ze hebben er zelfs niet op gezinspeeld/’ Dan Betty,” zeide haar vader, „schrijf je nu dadelijk nog naar Wouddorp en noodigt Martha Harder voor enkele dagen uit. Dien brief schrijf je terstond. Niet morgen. Ik blijf hier wachten, tot je met schrijven. ” 'Maar hij kon niet uitspreken. Betty kwam op hem toe en omhelsde hem. En tranen van blijdschap stroomden over haar wanaen. toen ze uitriep: „Dat u de beste vader bent van heel de wereld, heb ik al geioofd, toen ik nog maar een kind was. Maar nu wéét ik het ” Dienzelfden avond nog werd Betty’s brief aan Martha Harder gepost. En zij geloofde, neen, ze was er zeker van, dat haar Wouddorpsche vriendin de uitnoodiging, die in zoo Jigt het vaak vlak voor hun voeten Ja, wat nu te doen? Betty schrijft me, dat ze graag ommegaand bericht heeft, wanneer ze me verwachten kan. Ommegaand! En Ernst blijft heel den dag uit! Als hij dan thuis komt, moet hij eerst nog den brief lezen en dan is er een gansche dag verloren! Want in dit Noorderland komt en gaat de post maar tweemaal op een dag. En Betty wacht, wacht op een ommegaand antwoord Ik schrijf dadelijk, dat ik kom. Dan is dat kind ginds ook gerust!” Martha zette zich en schreef haar vriendin, dat ze heel graag de uitnoodiging zou aannemen en in den loop der volgende week dan komen wilde. Dag en uur. zou ze nog wel nader berichten, wijl ze hierover eerst met Ernst overleggen moest. Maar juist, toen ze Antje wilde opdragen den brief te posten, kwam Ernst thuis. „Wat? riep ze uit. „Ben je nu al weer terug? En je moest heel naar Driesum! Ik dacht, dat je minstens tot vanavond uit zou blijven.” „Weet je wel, hoeveel kilometer Driesum van Wouddorp verwijderd is?” vroeg Ernst lachend. „Als je een paardje hebt, zooals ik, ben je er, vóór je ’t weet. Maar zusterke, als ik je te veel hier ben. ga ik maar dadelijk weer heen.” „Neen, neen! riep Martha. „Weggaan mag je niet vóór je dezen brief gelezen hebt. Hij is in Arnhem gepost en " „Geef vlug hier! viel hij haar in de rede. En toen las hij. Martha merkte glimlachend op, dat hij minstens even zooveel tijd noodig had als zij, om te weten, wat Betty schreef. Ja, ze opperde zelfs zij het dan ook in stilte het vermoeden, dat Ernst het voornemen had, Betty's karakter uit haar handschrift te willen afleiden, zóó nauwkeurig was het onderzoek, waaraan hij dien brief onderwierp. Het duurde haar alles veel te lang. Wanneer dat onderzoek niet snel afliep, zou t „ommegaande antwoord” vast een post moeten overblijven. v „Hier is nóg een brief. Ernst.” hield ze hem daarom haar schrijven voor. „Wat is dat?" vroeg hij, Martha’s handschrift herkennend. „Mijn antwoord,” antwoordde ze met een triomfeerend lachje. „Èn mag ik dat ook lezen?’' „Zeker, als je ’t wenscht!” Ernst las thans ook haar brief. Maar nu zag Martha, dat onder het lezen zich de diepe rimpel op zijn voorhoofd vertoonde, die ze als een blijk van ontstemming kende. Wat was dat? Zou Ernst niet tevreden zijn met wat zij geschreven had? Niet lang bleef ze in onwetendheid. Ernst stak Betty’s brief in den zak, maar den hare wierp hij op tafel neer, „’t Was beter geweest, Martha, als je met schrijven gewacht had,” merkte hij aan op straffen toon. „En ik zou je willen verzoeken, met het verzenden van dit antwoord nog maar even te wachten.” Toen keerde hij zich om en verliet de kamer, Martha in groote verbazing achterlatend. „Heb ik nu ooit!” barstte haar verontwaardiging los. „Dat doet of ik een kind ben! Of een dienstbare, die eerst beleefd verlof te vragen heeft! Ik sta toch niet onder zijn voogdij?.... Wat een machtsaanmatiging toch! Ja, hij verzoekt wel, maar wee mij, als ik het eens wagen durfde, den brief toch nog weg te zenden. Maar daar denk ik al niet meer over. En dat ik de uitnoodiging aanneem, is uitgesloten. Heel mijn pleizier is er trouwens al af Waaraan heb ik het verdiend, dat Ernst zoo tegen mij optreedt? Ja, hoe durft hij toch, hoe durft hij mij de wet voorschrijven?” Gelukkig voor Martha ging spoedig haar toorn in droefheid over en zocht die droefheid een uitweg in een tranenstroom Ernst Harder was met Betty’s brief naar zijn kamer gegaan en las nogmaals zin voor zin en woord na woord met de uiterste nauwkeurigheid. Ja, het stond er duidelijk: „Vader zegt me, dat ik er sterk bij je op moet aandringen, dat je deze uitnoodiging aanneemt. Kom dus, hoe eer hoe liever.” Maar hoe was dit sterke aandringen van den heer Baardman te rijmen met de nurksche houding, die hij tot zelfs bij het afscheid nemen had aangenomen? Moest men niet ieder woord van dezen man op een goudschaaltje wegen en er op bedacht zijn, dat achter zijn handelingen de eene of andere onedele nevenbedoeling stak? Doch neen, beschuldigde hij zichzelf, nu ging hij in zijn wantrouwen tegenover den vroegeren gast veel te ver. Want uit heel Betty’s brief sprak een opgewondenheid, die niet enlcel toe te schrijven kon zijn aan de blijdschap, dat zij Martha bij zich ontvangen zou. Was het niet mogelijk, dat er iets bijzonders voorgevallen was? Kon het niet zijn, dat de heer Baardman ingezien had, dat zijn optreden den toets der critiek niet kon doorstaan? En eindelijk, als dit zoo was moest er dan niet in zijn hart vreugde zijn, dat Betty’s vader zijn opzettelijke ondankbaarheid had ter zijde gesteld en nu openlijk door een daad zijn erkentelijkheid toonen wilde? Doch nu kwam een andere, niet minder pijnlijke, overweging dokter Harder verontrusten. Mocht hij Martha laten gaan? De zieke Baardman had em getoond, dat er diep in zijn onderbewustzijn een verangen aanwezig was. om het vroeger gebeurde, indien het mogelijk ware. ongedaan te maken; doch de daden van den genezen patiënt hadden er duidelijk op gewezen, dat hij zich verhardde en met heel de kracht van zijn sterken wil zich dwong, op den eenmaal ingeslagen weg van haat en boosheid verder te gaan. Mocht nu zijn zuster zich onder het dak begeven van den man, die nog immer de vijand van zijn vader wilde zijn? Was het niet een geheel andere zaak brood te geven dan het te ontvangen? En was hij het niet aan de nagedachtenis van zijn vader verplicht daarvoor te zorgen dat de „oude vijand" eerst tot de erkentenis van schuld kwam, voor hem vergund mocht worden een of ander bewijs van vriendschap te geven? Hij. Harder, had immers om deze zelfde reden het geld geweigerd, dat de heer .baardman hem aangeboden had. Van hem, dien hij als gast opgenomen had, wilde hij geen loon of vergoeding aannemen; van den halsstarrigen, verstokten hater kon hij het niet! ’ Toen dokter Harder dien middag wegreed om nog enkele zieken te bezoeken, stond het bij hem vast, dat de uitnoodigmg met zou worden aangenomen. Hij had Martha dit besluit nog niet meegedeeld, omdat ze zich in haar kamer teruggetrokken had. Ernst begreep hieruit, dat ze boos was. Maar hij was niet naar haar toegegaan, omdat ook in hem een zekere ontstemming jegens zijn zuster heerschte, die in haar zenuwachtige overijling iets had gedaan, dat van zijn standpunt gezien berisping verdiende. Het feit, dat zij geheel onkundig met het verleden was, mocht dan een verzachtende omstandigheid zijn, ze had evenwel moeten bedenken, dat de uitnoodiging wèl aan haar was gericht, doch inderdaad voor hèm was bestemd. Eensklaps ging hem het licht op, waarnaar hij in zijn kamer tevergeefs had gezocht en zag hij helder en klaar het antwoord op de vragen, die hij zich had gesteld. De uitnoodiging was in den grond der zaak voor hèm bestemd! Ja, dat was het; zóó moest het zijn! Niet Martha was het geweest, die gastvrijheid had verleend, maar hij; en niet zijn zuster was het geweest, die door het ongemotiveerd en overhaast vertrek beleedigd was, maar hij! En nu moest het dus eindelijk tot den trotschaard zijn doorgedrongen, dat hij iets goed te maken had. Ja, het was duidelijk: er moest een begin van inkeer aanwezig zijn en de eerste schrede op den weg naar het berouw was gezet. En daarover móést hij zich immers verblijden! Want indien zijn veronderstelling juist was, had God in dat harde hart die verandering teweeggebracht. En ja, dan was het ook Gods wil, dat hij, Harder, de hand, die hem hier toegestoken werd, aannam.... Het dokterspaard werd bij dezen rit gewaar, dat de stemming van zijn meester dien middag zeer aan wisselingen onderhevig was. Eerst was het dier vrijwel aan zichzelf overgelaten: het mocht draven of stappen of een traag sukkelgangetje aannemen, al naar het dit verkoos. Doch nu, eensklaps, kreeg de dokter een geweldige haast en de spoed, dien hij had om thuis te komen, werd hoe langer zoo grooter. Daar voelde ’t paard al weer den pijnlijken zweepslag, die het aansporen moest om nog sneller te draven. Arm dier: de heete damp sloeg op van zijn lijf, vlokken schuim hingen aan weerszijden van het gebit! Martha was in de keuken, toen ze haar broert terstond na zijn thuiskomst, reeds in de gang om haar hoorde roepen. Maar zij antwoordde niet: Ernst kon bij haar komen als hij haar noodig had. En hij kwam! Daar zag zij hem in de deur verschijnen, een lachje om de lippen, de oogen stralend: wéér de oude Ernst, zooals zij hem zoo graag zag en aan wien ze niets kon weigeren. Ze knikte daarom, toen hij haar vroeg, even in de kamer te willen komen en volgde hem zelfs onmiddellijk. „Nog boos. zusterke?” waren zijn eerste woorden. „Maar dat ben je vast niet meer, als ik je zeg, dat ik er spijt van heb, dien onvriendelijken toon daar straks tegen je aangeslagen te hebben?” „ t Is al lang weer goed. Ernst,” antwoordde ze hem, blij dat het tusschen hen weer vrede was. „Zie je, Martha, dat kwam, omdat ik niet recht de bedoeling van die uitnoodiging begreep.” „En begrijp je die nu?’' »Ja, ik denk zoo, dat meneer Baardman ons bewijzen wil, niet zoo onhartelijk en ondankbaar te zijn, als wij misschien hebben gemeend Maar nu de uitnoodiging zelf. Wanneer zou je kunnen gaan?” Martha dacht al lang niet meer aan het uitgesproken voornemen om de uitnoodiging af te slaan. Maar toch wilde ze zich nog vergewissen, dat het met zijn volle instemming was, als ze ging. „Vind je ’t inderdaad goed, Ernst? Heb je niet liever, dat ik bij je blijf?” „Ik dring er zelfs op aan, dat je gaat, Martha.” „Nu, dan volgende week, zooals ik geschreven had, gelijk je weet." „Afgesproken. Verzend dan je antwoord dadelijk maar.” Het „ommegaande antwoord”, dat Betty gevraagd had, werd door Ernst zelf naar de brievenbus gebracht Ruim een week later las dokter Harder glimlachend den brief, waarin Martha hem „even heel kort” haar goede aankomst berichtte: Beste Ernst, Nu zit ik hier, hoog en droog, in ~'Gelre’s schoonste dreven , zooals het liedje zegt. Maar of ze in werkelijkheid zoo schoon zijn. kan ik niet beoordeelen. Ik zit nu al den ganschen dag in huis, want het stormt en regent, dat het een aard heeft. Of het in Wouddorp ook zulk een noodweer is als hier? Wanneer dat het geval is. Ernst, moet je dubbel voorzichtig zijn. Ik kan er nu natuurlijk niet op letten, of je wel voldoende op je hoede bent tegen kou en ongemak. Ik hoop maar, dat Antje een beetje uitkijkt. Ik heb het haar tenminste, toen ik wegging, terdege op het hart gedrukt. Betty was niet den auto aan het station te Arnhem om me af te halen. En snel ging het nu de stad door op het Huis toe zoo wordt hier algemeen de woning van den heer Baardman genoemd —* zóó snel, dat ik er bang van werd. Maar Betty lachte en zei, dat Gert nog beter chauffeur gefeest was. Die kende zijn wagen door en door, en reed vaak nog veel sneller. Meneer Baardman wachtte mij in de huiskamer op. Maar Ernst, wat een pracht van een meubelen! Ik werd er verlegen onder, dat wij destijds uit nu ja, uit zuinigheid hoogst zelden met Betty in onzen salon zaten. Maar hier is de huiskamer tienmaal mooier dan onze salon! Nu dan, meneer Baardman wachtte me daar op. En weet je, wat hij tegen mij zei, toen Betty een oogenblik de kamer verlaten had? „Juffrouw Martha,” zei hij, „ik heb u door mijn dochter laten uitnoodigen, omdat ik niet onhartelijk en ondankbaar wilde schijnen. Ik vrees, dat mijn overhaast vertrek u en uw broer aanleiding gegeven heeft, dit van mij te denken.” Toen kwam Betty de kamer weer in en zweeg meneer Baardman verder. Wat zeg je er van? Ik moet zeggen: ik krijg hoe langer zoo meer respect voor mijn knappen broer, want precies hetzelfde heb jij mij gezegd als de vermoedelijke oorzaak van deze uitnoodiging. Je bent een pracht gedachtenlezer, Ernst. Nu moet ik eindigen. Ik wilde je alleen maar even heel kort berichten, dat ik goed aangekomen ben. Vele groeten van je zuster MARTHA. Want deze Wouddorpenaars hingen aan hun dokter, die dag en nacht gereed stond, om hulp te verkenen, die voor den arme een helper was in nood, die metterdaad toonde, dat hij leefde met het volk en hart had voor allen! En hadden ze ook niet reeds van af het oogenblik, dat ~de juffer” zich onder hen bewoog, een hartelijke liefde voor haar opgevat, een liefde die groeide en grooter werd, toen ze zagen, hoe die voorname dame eenvoudig met hen wist mee te leven? Was het daarom te verwonderen, dat de Wouddorpenaars dezen dag voor het jonge paar onvergetelijk wenschten te maken en het feest, te hunner eere, groot en grootsch moest zijn? Zoo, met optocht en feestgedruisch, zouden ze ook de Koningin inhalen, wanneer zij zich zou willen verwaardigen, om tot hen te komen. Maar dan zou zij toch weer heengaan en aan Wouddorp niets overlaten dan een vluchtige herinnering Doch dokter Harder bleef immers en zijn jonge vrouw bleef met hem. En samen zouden ze met de bewoners der Wouden Wouddorpenaars zijn! Het was nu bijkans twee jaar geleden, dat het droevig ongeluk gebeurde, dat dien armen autobestuurder het leven had gekost. Maar die gebeurtenis had ten gevolge gehad, dat dokter Harder de gelukkigste man uit heel den omtrek zou worden, zooals zijn stralend gezicht hun reeds had verraden, toen hij het vorige jaar voor zijn aanstaand huwelijk toebereidselen maakte. De Wouddorpenaars wisten, dat dit huwelijk uitgesteld was geworden, doordat plotseling de „alde menear” gestorven was. Méér wisten ze niet. Want ze hadden ook niet noodig te weten, hoe ontroerend dat sterfbed was geweest, toen Betty’s vader in tegenwoordigheid van zijn dochter nogmaals vergeving had afgesmeckt aan den zoon voor het onrecht, jegens den vader begaan. Ze wisten niet, hoe Ernst Harder toen op de knieën was gevallen en zijn Vader in den hemel had gebeden, schuldvergevend op dezen afgedwaalde neer te willen zien. Ze wisten niet en hadden ook niet noodig te weten, dat Betty van schaamte eerst en van droefheid daarna bijna was bezweken, toen Ernst haar iets, hoewel niet alles, van de vroegere gebeurtenissen vertelde, wat hij had móéten doen, omdat zij haar vader had hooren spreken van boete en schuld. Neen, van dat alles wisten ze niets. Maar wat ze wèl wisten? Dat ginds op het Achterpad, op de plaats waar eenmaal het huisje van Oude Oege en Oude Nienke had gestaan, een klein gebouw was verrezen, waarvan ze de bestemming niet eer hadden geweten dan enkele weken terug, toen dokter Harder aan een paar vrienden had meegcdeeld, dat dit het ziekenhuis voor Wouddorp zou zijn. Nu behoefde geen oude van dagen, die alleen in de wereld was overgebleven, zooals t met Oude Nienke het geval was geweest, bevreesd te zijn, ook in eenzaamheid ziek te moeten liggen., En ieder, wien het thuis aan de noodige zorg moest ontbreken, zou hier verpleging en verzorging kunnen vinden. Zie, dat wisten nu de Wouddorpenaars reeds. En ook wisten ze, dat dit ziekenhuis een geschenk was van haar, die op den dag van het feest het ringrijden den rug had toegekeerd, om naar de stervende Oude Nienke te gaan. En omdat zij dit wisten, daarom was er liefde in hun hart ook voor haar en kon het niet anders, of het feest moest glorievol zijn en luisterrijk Daar kwamen ze! Voorop de twaalf jongemannen, trotsch op de eer, die hun te beurt viel en die zij bewijzen mochten. En hun paarden reden in galop, want die na hen kwamen, reden snel. Neen, de autobestuurder behoefde ditmaal geen zorg te hebben, dat uit den een of anderen dwarsweg onverwacht het gevaar te voorschijn zou komen. Hij kon zonder vrees, zonder zorg zijn wagen doen voortsnellen. En Marie van Waveren, al zat ze met Martha ook ruggelings met den chauffeur, had thans geen angst, dat deze Woudtocht een ongelukkig verloop zou hebben: deze dag was een vreugdedag óók voor haar, en op een „later meer” behoefde ze in dit geval niet lang te wachten, wijl ze zelf oor- en ooggetuige van alle gebeurtenissen zou zijn. En van een bleeke angst was ditmaal bij juffrouw Baardman, thans Betty Harder, in t geheel niets te bespeuren. Blozend zat ze daar nevens haar Ernst, stralend van geluk! En als ze zijn hand vast omklemde, was het niet, omdat ze schrikbeelden zag, maar omdat ze zoo innig verheugd zich gevoelde en de toekomst in gouden kleuren voor zich zag. Zie, daar lag Wouddorp, het dorpskerkje lieflijk verscholen tusschen de hoornen; het Wouddorp van Ernst, en nu ook het Wouddorp van haar, waar ze samen leven zouden en In de E D E C E A-E DITIE verschenen reeds vroeger: No. 1. H. W. Aalders: „Zwoegers”. No. 2. S. Williams; „Een zware strijd”. No. 3—4. A. P. Siviter; „Binnen de paleispoorten”, 2 dl. No. 5. Cris Vanellus: „De buit van Carthago”. Een spannend jongensboek. No. 6. G. J. Peelen: „De ongerepte uitzet”. No. 7. P. A. de Kover: „Wolken en zon”. Een boek voor jongens en meisjes van B—l4 jaar. No. 8. Sopliie Woudts: „Menschenlevens”. Deze werken werden door de pers zeer gunstig beoordeeld. Men kan de boeken, die in deze editie verschijnen, bestellen bij de plaatselijke colporteurs tegen betaling bij ontvangst, zonder vooruitbetaling dus. Levering door de uitgeefster, Drukkerij Edecea te Hoorn, geschiedt alleen na ontvangst van het verschuldigde per postwissel, in postzegels of storting op postrekening 32404. Men kan zich daar ook opgeven voor één of meer van de reeds verschenen of nog te verschijnen nummers, mits men daarvoor gelijktijdig de gelden stort. Elke maand ongeveer verschijnt een boek. De prijs is2sct.pernummer ingenaaid en 70ct.gebonden. Wij vestigen er speciaal de aandacht op, dat de boeken der Edecea-Editie ook verkrijgbaar zijn in den Spoorwegboekhandel. Men waardeere de poging om goede lectuur tegen lagen prijs onder het volk te brengen en vrage op reis naar deze boeken, ook al ziet men ze niet. Op de belangrijkste stations zijn ze verkrijgbaar in de kiosken op de perrons, in de wachtkamers of vestibule. Wij ontvangen gaarne bericht, indien bij navraag blijkt, dat ze op bepaalde stations niet in voorraad blijken te zijn. Uitnemende reislectuur! ALS DEEL 3 EN 4 DER EDECEA-EDITIE VERSCHEEN ANNA PIERPONT SIVITER: BINNEN DE PALEISPOORTEN TWEE DEELEN UITTREKSEL UIT DE PERSBEOORDEELINGEN: Anna Pierpont-Siviter is, naar wij meenen, in de beschrijving van de geschiedenis van Nehemia, den Schenker aan het hof van koning Artaxerxes geslaagd. Zij heeft zich in haar materie uitnemend ingeleefd en haar winst gedaan met wat de opgravingen in de laatste tientallen van jaren aan het licht hebben gebracht. Zij heeft het gebeuren voor den critischen lezer aannemelijk gemaakt en aan haar personen kleur en vorm weten te geven. Er zit dus ernstige studie achter. En dan valt er voor een oplettend lezer wel wat te leeren. Aanbevolen onder beding dat men het niet te jonge lezers in handen geeft. „Het Zoeklicht”. Wjj kunnen de lezing van dit boekje genre Een Hur gerust aanbevelen en zijn van oordeel, dat de drukkerij in een behoefte voorziet door zulke waarlijk goede en uiterst goedkoope lectuur onder het volk te brengen. Tal van véél duurdere boeken zijn het lezen lang zoo goed niet waard en werken niet half zoo ontwikkelend als deze. „Friesch Dagblad . Moge vooral onze rijpere jeugd dit mooie boek lezen. Want en dit is de groote verdienste van de schrijfster de echte en ware vaderlandsliefde wordt in dit boek op uitnemende wijze geteekend „Chr.-Hist. Weekblad v. Zuid-Holland”. Dit boek geeft ons de levensgeschiedenis van Nehemia en doet dat zóó uitnemend, dat het welbekende Eijbelsche verhaal over dezen held des geloofs nieuwe waarde voor u krijgt; geen spoor hier vanverromantiseeren der heilige geschiedenis, maar het levendig uitbeelden der Eijbelsche stof. „Groninger Kerkbl. der Ned. Herv. Gem.” ALS DEEL 5 DER EDECEA-EDITIE VERSCHEEN: DE BUIT VAN CARTHAGO UITTREKSEL UIT DE PERSBEOORDEELINGEN; Het „gegeven” is er wel naar, om er iets avontuurlijks van te maken. Alles bij alles heeft de schrijver het er wat dik opgelegd. Maar ’t is een boeiend boek. En de Tikker we kunnen van hem niet zeggen, dat de zucht naar goud hem te pakken had. lets te ondernemen lag meer in zijn aard en dan pakte hij flink aan en zette door. Er zat bovendien in dat karakter een andere trek, een heel mooie: dat hij voelde voor zijn medemenschen. Het tegenovergestelde van den egoïst. „De Graafschapper”. „De bult van Carthago” is een boek vol avonturen, zeergeschikt voor groote jongens, die het voortdurend in spanning zal houden; het speelt in het milieu der zeevaarders en in het centrum Amsterdam der 17e eeuw. „Gron. Kerkblad der Ned. Herv. Gem.” Het boek schildert ons het leven van een Amsterdamschen kwajongen. De schrijver is hier en daar wat erg fantastisch, maar het is toch zeer leuk geschreven. Voor jongens een boek om te verslinden en dan voor één kwartje! „Eilanden-nieuws”. „De buit van Carthago” is een spannend jongensboek, dat zoowel in het gezin als in een jeugd-bibliotheek een plaatsje dubbel waard is. Het zal zeker niet veel op zijn plaats liggen, maar meestal in de handen zijn. Het geeft ons een verhaal van een echten Hollandschen jongen, die in den tijd onzer vaderlandsche historie, toen de Hollandsche ondernemingsgeest zijn toppunt had bereikt, echter voor niets terugdeinzend, met taaie volharding zijn doel wist te bereiken. „De Rotterdammer”. Het boek „De buit van Carthago” van Gris Vanellus heb ik met klimmende belangstelling gelezen. Dat is een echt spannend verhaal, waarvan onze groote jongens zullen smullen. Een en ander groepeert zich om de figuur van den „Tikker”, een ronden Hollandschen jongen, die natuurlijk naar zee gaat. ’t Verhaal toch speelt in den tijd, toen ons land nog groot was ter zee. ’t Milieu, waaruit de knaap komt, is fijn geteekend. ’t Zeemansleven in een tijd van geweldige avonturen is prachtig beschreven, ’t Slot is buitengewoon spannend. De stijl is met dit alles in overeenstemming. Gris Vanellus is een bekwaam schrijver. Ik weet bij ervaring dat onze jongens dit boek met graagte lezen. Gezien den prijs lijkt ’t mij als klasseleesboek zéér geschikt. De drukkerij Edecea heeft hier voor zeer weinig geld iets heel goeds geleverd. In hun eigen belang raad ik mijn collega’s van onze christelijke scholen aan met dit boek niet alleen kennis te maken, maar ’t zoo mogelijk in te voeren als klasseleesboek. Ik kan ’t hartelijk aanbevelen. K., Hoofd der Chr. School te H. ALS DEEL 6 DER EDECEA-EDITIE VERSCHEEN; DE ONGEREPTE UITZET door G. J. PEELEN. UITTREKSEL UIT DE PERSBEOORDEELINGEN: „De ongerepte uitzet” is van een gehalte, dat voor dure boeken in geen enkel opzicht onder doet. Frissche, pittige lectuur, modern en vlot geschreven, met een gezond-christelijken inslag. Het streven: de beste christelijke lectuur onder het volk te brengen voor 25 cent per boek, verdient ons aller lof, en de wijze waarop Edecea het najaagt, de hoogste waardeering. Op deze manier worden hoogere dan zakelijke belangen gediend. manier woraen noogere utm uciaugcu „Vrije Westfries”. Het geheel is een boeiend verhaal. En dan zoo’n boek van 158 pagina’s voor één kwartje! Moge dit werk van Edecea voldoende gewaardeerd worden, opdat zij er mee kan voortgaan. „De Gids”. Dit verhaal, vol realiteit en zonder gefantaseerde onwerkelijkheid, moest gelezen worden door de duizenden die thans mee doen aan den roep om meerdere bewapening. Wij hopen dat velen het zullen lezen. „Chr. Hist. Weekblad”. Het is een ontroerende geschiedenis, die ook van veel oorlogsleed verhaalt. Dit hoek kunnen we van harte aanbevelen. It/V/U V Cl lidCU tl l/ll liUiliiV/U vv ’ ““ „De Voorzorg”. Een goed verhaal, dat eerst speelt in Duitschland tijdens den oorlog en dan in ons land. Een verhaal van oorlogsellende, maar met een goeden afloop. „Onze Vacatures”. ALS DEEL 7 DER EDECEA-EDITIE VERSCHEEN: WOLKEN EN ZON DOOR P, A. DE R O V E R EEN VERHAAL VOOR JONGENS EN MEISJES VAN 8-14 JAAR UITTREKSEL UIT DE PERSBEOORDEELINGEN: Dit heel mooie boek van Piet de Rover, zooals we ’t altijd maar wat oneerbiedig zeggen, was voor m’n negenjarige dochter een ware kerstverrassing. „Overtuigd voorstandster” van de spelling-Marchant, als zij is, vond ze ’t fijn, dat nu eens „niet zoo maar zo” is geschreven. Voor een deel had ze er iets van door de radio beluisterd. Het verhaal heeft haar van ’t begin tot het eind geboeid en ook de overige huisgenooten smulden er van. Het is ’n boek dat den ouderen het besef bijbrengt, dat het echt kinderlijk geloof onontbeerlijk is, en dat het de kinderen dichter voert tot hun Vader in den hemel. „Ons Reisklad”. De Rover heeft de jeugd met dit mooie boek aan zich verplicht. Wat zullen onze jongens en meisjes met de clubleden in alles meeleven en meegenieten. Wat heeft de schrijver de jeugd in school en buiten goed geobserveerd. Wat ’n fijne trekjes hier en daar. Hoe zielkundig juist b.v. de verhouding tussen de verpleegster en haar jongen patiënt. Hoe goed is die waaghalzerij en die durf bij ’t sleeën weergegeven. Maar bovenal die christelijke sfeer, waarin de schrijver ons brengt, doet ons naar meer van hem verlangen. Zeer aanbevolen. „De School met den Bijbel”. Dat de jeugdige lezers werkelijk genieten van de levendig geschetste tooneelen, bleek ons uit de praktijk. Wie van goede en goedkoope lectuur houdt, zij de Edecea-Editie van harte aanbevolen. „Onze Klaroen”. Voor den inhoud niets dan lof. Echte, leuke Hollandsche jongens en meisjes worden in dit boek geteekend. Wat kunnen ze ravotten, wat kunnen ze gepeperde woorden gebruiken. Maar het christelijk gezinsleven heeft toch een stempel gedrukt op deze jongelui. In hun woorden wordt gemist wat laag en gemeen is. En de solidariteit tusschen de klasgenooten blijkt wel het meest in het oprecht meeleven met Kees, die voor een blindedarmoperatie naar het ziekenhuis moet. „De Rotterdammer”. De uitgever vroeg mij of ik dit boek geschikt acht als klasseleesboek op onze christelijke school. Dat doe ik zéér zeker. Om inhoud, stijl en strekking. Volkomen geschikt. Oók om de prijs; 25 cent voor een boek van ongeveer 150 bladzijden. Oók om ’t gebruik van de spelling-Marchant. Ik beveel het al mijn collega’s van harte aan. ’t Vijfde en zesde leerjaar zullen er van genieten! H. A. v. d. Hoven van Genderen, hoofd der Oranje-Nassauschool, te Rotterdam. ALS No. 10 VAN DE EDECE A-EDITIE ZAL VERSCHIJNEN: LATE VONDST DOOR A. VAN VOORTHUIZEN LATE VONDST wil doen zien, hoe de verhoudingen in het huwelijk afhankelijk moeten worden gesteld van de verhouding van man en vrouw tegenover God. De personen, om wie het in dit boek gaat Henk Waling en Lien, zijn vrouw zoeken beiden de schuld van hun wanverhouding bij den ander en leeren hun eigen aandeel daarin eerst zien, als zij hun kinderlijk geloof gevonden en hèrvonden hebben. Allerlei omstandigheden werken hiertoe mede, maar het ware schuldbesef wordt ten slotte niet naar aanleiding van gebeurtenissen van buitenaf, maar in het eigen hart geboren. Stuur ons een briefkaart of een visitekaartje en U ontvangt omgaand onzen volledigen catalogus.