No. 117 MET Z’N ACHTEN DOOR W. BLOMBERG-ZEEMAN Met plaatjes van Jeanne Faure. UITGAVE N.V. H. TEN BRINK’S UITG.-MIJ, ARNHEM No. 117 NIEUWE ZONDAGSSCHOOL-SERIE ONDER REDACTIE VAN A. L. GERRITSEN MET Z N ACHTEN DOOR W. BLOMBERG-ZEEMAN MET PLAATJES VAN JEANNE FAURE. N.V. H. TEN BRINK’S UITG.-MAATSCHAPPIJ ARNHEM HOOFDSTUK L EEN KLEIN HUISJE, WAARIN VEEL MENSCHEN WONEN. Wanneer je aan 't eind van de Boschlaan het witte huisje zag liggen met de groene deur in ’t midden, met een raam aan weerszijden en daarboven het puntdak met 't vierkante zolderraam, zou je moeilijk kunnen gelooven, dat in zoo'n klein huisje acht menschen wonen. Acht menschen is wel wat overdreven gezegd. Er waren eigenlijk maar twee groote menschen en zes kleintjes. De jongste van het gezin was niet veel meer dan een levend bundeltje. Hij heette Hans en hij telde zijn leeftijd niet bij jaren, maar bij weken. Hansje of Hansepoot, zooals zijn moeder hem noemde, was 4 weken oud. Hij was zoo klein, dat zesjarig Truusje al gevraagd had, of klein Duimpje nog kleiner was. ~'t Is de minste van het troepje”, beweerde vader wel eens. Maar moeder zei, dat er geen bij was, die zoo lief en zoo zoet was. leder hield van den kleinen baas, niemand kwam thuis, of moest even in de wieg kijken. Als vader Houber uit 't bosch kwam, ging hij zich eerst flink wasschen onder de pomp. Dan ging hij naar binnen en keek, of zijn jongste spruit wakker was. Keek Hansje hem met groote oogen aan, dan nam hij zijn jongen in de armen en liep er mee de kamer door. ~Nu is vader de houthakker, die met Klein-Duimpje loopt", lachte Truus. ~Wat verwen je hem weer , waarschuwde moeder- En ze vervolgde; „Als jullie allemaal weg zijn, heb ik spul met hem." „Dan maak ik broertje weer zoet”, zei Bartje. Eigenlijk zei hij ’t in een heel ander taaltje, want Bart kon nog maar weinig letters goed uitspreken. Maar moeder verstond hem wel- Wanneer je 't witte huisje zag liggen. „Jij bent moeders rechterhand, mijn jongen", prees vrouw Houber haar tweejarig Bartje, Toen Hansje er pas was, was Bart wel eens jaloersch geweest. Hij was nu Benjamin-af en moeder had geen tijd meer om Bartje telkens op schoot te nemen. Maar al spoedig bemerkte hij, dat moeder toch nog evenveel van hem hield. En hij mocht moeder alles aangeven, als klein-broertje gewasschen werd. Bart zorgde nog beter voor Hansje dan Lome, die toch al vijf jaar was. Corrie had t altijd maar druk met haar poppen. Die waren veel gemakkelijker, dan zoo n klein kindje, waar telkens op gepast moest worden. Corrie had wel vier poppen. Eén was eigenlijk maar een echte pop. De andere had moeder gemaakt van lappen. Corrie vond ze allemaal even prachtig. Om beurten mochten er twee bij haar in bed slapen. Moeder en Margje konden haar geen grooter plezier doen dan van een lapje een jurkje of schortje te maken voor een van haar poppekinderen. _ _ De bengel in huis was de achtjarige Piet. Er gingen maar weinig dagen voorbij, dat moeder Houber niet bezig was een grooten aardappel dicht te stoppen in Pietjes kousen, of een winkelhaak te herstellen in Pietjes broek. Piet moest klimmen in boomen, springen over slooten, klauteren over hekken, Hij liep dikwijls een pak slaag op van een boer, als hij over een pas geschilderd hek klom en op den koop toe een pak slaag van zijn vader, omdat zijn jasje verfvlekken vertoonde. Pietje was al eens in aanraking geweest met de politie, omdat hij in een telegraafpaal geklommen was. Moeder gaf hem den bijnaam van Pietje Bell. Wat zijn guitenstreken betrof, vertoonde hij veel overeenkomende karaktereigenschappen. Maar Pietje zou nooit iemand plagen of kwellen, geen mensch en geen dier. In den grond van zijn hart was ondeugende Piet een beste jongen. Had hij niet meer dan eens een geitje van den spoordijk gehaald, uit vrees, dat het anders onder den trein zou raken? Had de kat van juffrouw Kuipers hem niet eens heel erg in den duim gebeten, omdat hij een kanarievogeltje uit haar klauwen had genomen? En 's winters hielp hij ouden Gerrit takkenbossen kruiën. Oude Gerrit was tachtig en Pietje acht jaar. En Pietje wist wel, dat hij veel sterker was dan arme, oude Gerrit. De menschen uit het dorp spraken: van dien bengel van een Pietje Houber en toch had niemand het land aan hem. Maar met dat al hadden vader en moeder Houber en ook de meester heel wat met hem te stellen. Dan hadden ze meer gemak van Margje, hun oudste dochter. Margje was net een klein moedertje, al was ze dan ook nauwelijks dertien jaar. Moeder was wat blij, dat Margje nu voor goed van school was, want in Margje had ze een bovenst beste hulp. Margje kon eigenlijk al van alles: eten koken, eten schoonmaken, boenen, schrobben en de kleintjes aankleeden, Margje was zelf nog heel graag een jaartje op school gebleven. Ze leerde goed en opstellen maken, kon ze als de beste, In haar opstellen liet ze de dieren en bloemen spreken. Alles om haar heen tooverde ze met schitterende kleuren, 't Liefst leefde ze in een sprookjeswereld. Als ze voor moeder het kleine broertje moest aankleeden, gaf ze hem sprookjesnamen, Ze noemde hem soms Prins Edelhart. Als ze de brij moest roeren, stelde ze zich voor, dat ze de spijzen bereidde voor den koning en de koningin en de prinsen en prinsessen, In huis sprak ze alleen over die dingen met Truusje, Een heele sprookjeswereld had ze aan Truus ontvouwd. Ze kon zich geen aandachtiger gehoor wenschen dan Truusje. In bed werden dergelijke verhalen yoortgezet, De zusjes sliepen samen op den zolder in een groot ijzeren ledikant. Hij hakte hout. Moeder hoorde vaak lachend die verhalen aan. Waar haalde die Marg het vandaan? Als het al te mooi en al te fantastisch werd, zei moeder wel eens: ~Daal maar weer naar de aarde en woon maar weer in het kleine boschwachtershuisje van baas Houber." , Moeder Houber was de liefste moeder, die je je maar kunt denken. Ze werkte van vroeg tot laat voor man en kroost. Om zichzelf dacht ze nooit, voor zich zelf vroeg ze nooit anders dan een paar nieuwe schoenen, als ze jarig was. „Hoe lang loop je al met die Zondagsche jurk! vroeg vader Houber eens. „Dat weet ik niet. Maar ik weet wel, dat ik geen nieuwe nut ben, zoolang de kinders klein zijn. Vader Houber was eigenlijk net zoo. Hij woonde voor niets in het boschwachtershuisje, omdat hij aangesteld was als boschwachter. Zijn inkomen was niet groot. Daarom trachtte hij in zijn vrije uren er wat bij te verdienen. Voor een brandstoffenhandelaar hakte hij hout, en bezorgde hij soms steenkolen en cokes. Hij teelde ook allerlei groenten in zijn moestuin. Een groot deel daarvan verkocht hij weer. „Wij moeten de einden bij elkaar zien te houden", zeide hij dikwijls tegen zijn vrouw. Zij waren gelukkig gezond en vroolijk. A.l was hun huisje klein en al waren er veel hongerige mondjes, zij leefden tezamen heel tevreden, zoodat Margje het nog niet zoo verkeerd had, wanneer zij droomde, dat goede feeën altijd om hun huisje liepen en het soms omtooverden in een paleis. HOOFDSTUK 11. DE HOEVE. Vlak bij het boschwachtershuisje voerde een grintpad naar de Hoeve. Voor de Hoeve lag een groot grasveld, dat in t voorjaar bezaaid was met madeliefjes en pinksterbloemen. Dit grasveld was dan de speeltuin van de Houbertjes, Corrie bracht er haar heele poppenfamilie heen. Truusje ging tusschen de madeliefjes zitten en keek voor de zooveelste maal naar de plaatjes van een heel oud prentenboekje. Margje nam een breikous mee en vertelde aan Truus haar mooiste sprookjes- Piet duikelde wel twintig maal over zijn blonden kop heen. Pijn doen kon je je niet in het dikke sappige gras, . Moeder Houber nam Hansje op den arm, Bart hield zich vast aan de punt van moeders schort en ook zij gingen naar het grasveld, al was 't maar zoolang de zon scheen en moeder niet naar het eten behoefde om te zien. Als 't volop zomer was, mochten ze niet meer op 't grasveld spelen. Zoodra baas Kuiper kwam zeggen: ~de Hoeve wordt betrokken dan was de heerlijke speeltijd voorbij. Baas Kuiper was rentmeester van de Hoeve, Hij woonde in het bosch in een mooi villatje. Baas Kuiper was een heele meneer en de jongens in het dorp zeiden altijd; meneer Kuiper. Dc jongens hadden respect voor hem, omdat hij meestal een paar groote honden bij zich had; Castor en Pollux. Die honden waren van Baron Borrenstein die ’s zomers op De Hoeve woonde, 't Gaf in het dorp altijd heel wat fleurigheid, als de Hoeve weer bewoond werd. Boschwachter Houber was dan ook in zijn nopjes, want baas Kuiper droeg hem dan allerlei werkjes op, die weer extra verdiensten gaven. De andere Houbertjes waren niet zoo in hun schik, t Mooie, vrije speelveld was dan verboden terrein, ~'t Zou te onvrij voor de familie wezen”, beweerde baas Kuiper, „Zouden dezelfde dienstmeisjes er nog wezen?" vroeg Margje aan moeder, toen ze van vader vernam, dat de luiken vandaag moesten weggenomen worden. „Betje Zal er in ieder geval nog wel zijn," dacht moeder Houber, „Betje is zoo n oude getrouwe." ~'k Vond Betje wel aardig”, vervolgde Margje. „Verleden jaar heb je heel wat boodschappen voor haar gedaan,” zei moeder. ~En heel wat dubbeltjes verdiend”, vervolgde Marg, „Ja, daar heb ik je winterjurk van kunnen koopen," ~’k Heb ook dikwijls een lekker kopje koffie van haar gehad,” vertelde Margje. En ze vervolgde; „Ze kan zoo gezellig vertellen van Den Haag en van Scheveningen. En dat ze in Den Haag radio hadden. En dat freule Cecile zoo prachtig kon zingen en piano spelen.” „Betje heeft haar koperen feest al gevierd bij de familie Borrenstein,” vertelde moeder. „Weet je, wat Betje eens tegen mij zei?" „Wat dan?” „Als je groot bent, kom je maar bij ons,” ~'t Zou je niet meevallen, want Bet is lastig," beweerde moeder. Dat kon Margje niet begrijpen. Zij mocht Bet wel. En 't leek haar heusch wel prettig om in zoo'n deftigen dienst te zijn. En vooral in zoo’n mooie stad te wonen, vlak bij de duinen en vlak bij de zee, „Ben je haast klaar met de aardappels Marg?" „Dadelijk moeder,” antwoordde Marg, terwijl ze tusschen de schillen naar de laatste aardappels zocht. „Is Margje thuis?" klonk opeens een stem bij de achterdeur. „Jawel", riepen moeder en Marg tegelijk. De deur ging van de klink en weer riepen moeder en dochter tegelijk: „Juffrouw Kuiper,” Dat was een gebeurtenis. Juffrouw Kuiper kwam zelden in het boschwachtershuisje. Ze was erg op zichzelf, In 't dorp zag men haar ook weinig. Juffrouw Kuiper gold voor een verstandige, degelijke vrouw. Maar de kinderen waren wat bang voor haar, omdat ze nooit lachte. „Ik kom met de deur in huis vallen, maar er is ook haast bij”, begon ze maar direct, „Gaat u zitten”, noodigde moeder Houber, „Daar heb ik geen tijd voor. Ik kom vragen, of je Margje missen kunt,” „Margje?" vroeg vrouw Houber verbaasd. ~’t Is maar voor een paar uren,” „Wat moet ik doen?” durfde Margje te vragen. „Mevrouw Borrenstein vroeg, of ik geen hulpje wist. Dat tweede meisje kon het weer niet vinden met Bet,” „Die Bet is niet gemakkelijk. Dat zei ik zoo pas nog tegen Marg,” vervolgde vrouw Houber, „Aan Bet ligt het niet. Bet is een Christin. Maar die meisjes van tegenwoordig leven voor de wereld en de pronk. En 't spreekt vanzelf, dat Bet daar tegen in gaat," zei juffrouw Kuiper op harden toon. „Dus Betje staat alleen voor alles," vervolgde vrouw Houber, „Zoo is het. Ze zei zelf tegen me: vraagt u of die oudste van Houber me mag komen helpen. Mevrouw vond het een mooie oplossing." „Wat aardig van Bet om aan me te denken. Ik mag wel hê moeder,” smeekte Margje, „Mevrouw Borrenstein zal er flink voor betalen", begon juffrouw Kuiper weer. „Dat is 't ergste niet", zei moeder Houber, „Ik kan Marg heel moeilijk missen. Er zijn nog drie kleintjes thuis,” „Geld verzoet veel", paaide juffrouw Kuiper, ~'t Is maar voor een paar uurtjes moeder,” zei Margje, „Hansje is zoo zoet als wat. Met Bartje heb je ook weinig meer te doen", vervolgde ze. „Maar Corrie moet je altijd in de gaten houden. Die is zoo vlug als water. Zoo zie je d'r, zoo is ze zoek.” „Die zou je best naar de Bewaarschool kunnen doen”, begon juffrouw Kuiper, die al blij was, dat er al twee van de drie waren afgevallen, „Weet u wel, dat dat een kwartje per week kost?" bracht juffrouw Houber in 't midden. „Dat behoeft geen bezwaar te zijn. Laat ik je maar vast zeggen, dat Mevrouw Borrenstein Margje alle dagen twee kwartjes wil uitbetalen,” „Twee kwartjes per dag!" riep moeder Houber en haar gezicht glom van blijdschap. Ze keek naar haar oudste, alsof die nu opeens grooter was geworden, Maar Margje had 't eigenlijk niet eens goed gehoord. Geld beteekende voor haar zoo heel weinig, Moeder kocht immers toch wat ze noodig had en Margje had zoo heel weinig noodig. Marg dacht alleen aan dien heerlijken, stillen wensch, die nu voor een groot deel in vervulling zou gaan. En ze dacht weer aan alle prettige dingen van 't vorige jaar. Die groote, mooie keuken waar ’t altijd zoo lekker rook, waar zooveel glanzend koper hing en allemaal dingen, waarvan je niet eens den naam wist. „Als je zelf zoo graag wil”, begon moeder Houber. „Wat graag, moeder. Er blijft dan he’usch nog wel tijd over om hier te helpen." „Zou ze dadelijk mee kunnen gaan?" vroeg juffrouw Kuiper. Ze moest nu maar van de gelegenheid gebruik maken. ~We moeten nog eten", zei moeder. „Ze kan op de Hoeve wel eten. Daar ziet men niet op één meer of minder," vervolgde juffrouw Kuiper. „De aardappels zijn geschild, moeder," zei Margje, terwijl ze zich haastte om den emmer naar de pomp te brengen. „Ga dan maar. In ieder geval voor donker thuis.” „Moet ik geen andere jurk aandoen?" vroeg Marg. „Dat is niet noodig, Neem maar een schoon schort mee,” antwoordde Juffrouw Kuiper, Geen vijf minuten later liep Margje naast juffrouw Kuiper op de breede dennenlaan, die naar de Hoeve voerde. Ze hoefden zich niet eens te storen aan de bordjes, waarop „verboden toegang” stond. Nu zag Margje het groote huis liggen. „De Freule gaat paardrijden”, zei ze opeens. „Kijk voor je. Je hoort de menschen niet aan te gapen", zei juffrouw Kuiper op strengen toon. Marg gehoorzaamde direct, maar in haar hart hoopte ze, dat juffrouw Kuiper nu maar gauw naar haar eigen huis zou terugkeeren. Betje stond bij de keukendeur, toen Margje eraan kwam. „Hier is ze al. Praat jij nu maar verder af”, zei juffrouw Kuiper, „Dag Betje”, riep Margje blij en ze stak haar hand uit naar de welgedane Bet, die er op 't ©ogenblik allesbehalve goed gehumeurd uitzag. „Je pakt maar dadelijk aan, want ik sta hier voor de heele boel”, snauwde Bet. „Best, Betje,” „Jij kent tenminste manieren”, vervolgde Bet vriendelijker. „Ja, Betje”, zei Margje, haar best doende het Betje in alles toch maar naar den zin te maken. „Ga nu maar naar de bijkeuken en maak de toiletemmers schoon,” „Best Betje, maar wat voor emmers zijn dat, Betje?” „Wel, groene Hannes,, Weet je niet wat een toiletemmer is?” „Nee Betje”, bekende Marg eerlijk, Betje liep mee naar de bijkeuken en wees Marg twee witte emmers, die uitgeboend moesten worden, Boenen kon Margje wel. Dat had ze van moeder geleerd, ’t Ging zoo naar haar zin, dat ze er een liedje bij zong, dat ze van ’t jaar nog op de Zondagsschool had geleerd: Houd Gij mijn handen beide Met kracht omvat. Wees Gij mijn vast Geleide Op 't smalle pad. „Niet zingen, alsjeblieft. Dat doe je op school, of in de kerk" kwam Bet zeggen. ’t Ging zoo naar haar zin, „Mag ik hier niet zingen?” vroeg Marg verbaasd. ~AI die wereldsche meisjes, die ik hier gehad heb, zongen onder hun werk, maar ik wou het niet hebben. Een Christenmensch heeft wel wat anders te doen dan vroolijk te zijn.” ,(Moeder zingt altijd onder het werk," dorst Marg te zeggen. „Dat moet je moeder weten, maar ik houd niet van zulke vroolijke Christenen.” Margje wist niet goed, hoe ze het met Betje had en ze deed haar best de emmers flink af te drogen. „Wereldsche menschen zijn druk en opgewonden en lawaaierig. Een Christenmensch is stil”, begon Betje weer, terwijl ze de toiletemmers inspecteerde. „Nu de boonen afhalen”, commandeerde Bet, wijzend op een mand slaboontjes. Terwijl Betje bedrijvig heen en weer liep en Margje op een houten krukje ijverig boonen zat af te halen, dacht het kind aan Betjes woorden. Ze begreep er hoe langer hoe minder van, De Zondagsschooljuffrouw had laatst nog gezegd, dat Christenen eigenlijk de vroolijkste menschen moesten zijn. Wie Christus bezat, was altijd rijk. En daar ben je alle dagen blij om, Daar kwam Betje vertellen, dat alleen wereldsche menschen vroolijk waren. Straks zou ze er dadelijk met moeder over spreken. De juffrouw van de Zondagsschool had ook gezegd, dat je de versjes niet alleen op de Zondagsschool moest zingen, maar ook thuis. En dit versje: „Houd Gij mijn handen beide, met kracht omvat,” was bidden en zingen tegelijk. Eigenlijk voelde Margje zich wat teleurgesteld in Betje. Opeens vond Margje het niet zoo prettig meer op de Hoeve, Hoe kon je het ergens prettig vinden, waar 't niet vroolijk was? Ziezoo, de boonen waren afgehaald. Margje bracht ze naar de keuken, waar Bet in haar breede keukenstoel even zat uit te blazen. ~'k Ben klaar Betje," k Zal koffie voor ons inschenken. Je boterhammen staan daar. Lust je al wat?" „Graag Betje”, zei Marg, terwijl ze met gretige blikken keek naar het lekkere wittebrood, dat met kaas en rookvleesch was belegd. „Je eet hier maar, zooveel als je lust", zei Bet, Verheugd keek Marg op, niet zoozeer om dat yeel-mogen-eten, maar omdat Bet nu weer de Betje van verleden jaar leek. Samen aten ze vele lekkere boterhammen en samen dronken ze wel een vol potje met koffie leeg. Maar Betje was zoo verstandig om aan Margje meer melk dan koffie te geven, „Ze zitten binnen ook te „lunchen”, vertelde Betje. „Wat doen ze daar, Betje?" „Net als wij, kind?" „Wat is dat dan, Betje?” ~Ook boterhammen eten en kopjes koffie drinken. Daar gebruiken ze een vreemd woord voor en dat is lunchen," Margje begon hard te lachen. En Betje lachte ook. En Marg was maar blij, dat je wel lachen mocht van Betje. „Nu gaan we samen de afwaschboel van binnen halen, zei Bet, toen ze beiden verzadigd waren. Op haar teenen liep Margje achter Betje aan door de lange marmeren gangen, langs de mooie gebeeldhouwde deuren, tot Bet opeens haar schort in plooien trok, haar mutsje wat rechter zette en toen met een heel strak en effen gezicht aan de deur klopte. Met z*n achten. N.Z.S. No. 117 2 „Wachten, tot ik je roep", fluisterde ze Marg toe, 4 a I I A. aa aa aa via r' r i \ 44 Van binnen werd ja geroepen, Betje verdween en Margje voelde zich in haar eentje allesbehalve op haar £cmak. Als zc maar niet naar binnen bchoefde te gaan. „Margje!" riep Betjes stern een toontje hooger dan gewoonlijk. Als in een droom slenterde Margje naar binnen. Eerst zag ze alleen een gedekte tafel en Betje, die bordjes aan 't opstapelen was. Breng jij den dienbak vast in de keuken , commandeerde Bet, Hulpeloos keek Margje rond. Wat was dat een dienbak? Ze durfde even om zich heen te zien en bemerkte freule Celestine, die haar lachend toeknikte. „Wat is een dienbak?" fluisterde ze verlegen. Daar klonk vroolijk gelach. Freule Celestme had haar vraag gehoord „ , „ „Dat is de dienbak, kind", wees freule Lelestme haar den weg. m , u „Zoo’n grasgroene Hannes , mompelde pet. „Maar Bet, hoe kan ze dat weten? Ze is nooit van huis geweest", zei de freule op vnendehjken toon. „Hoe heet je?", vervolgde de freule tot Marg, „Margje Houber, juffr freule , ~Je bent een kwiek ding", prees de ireulc. „Margje glom van plezier." In de keuken gekomen, kon Marg met laten tegen Betje te zeggen: „Wat is freule Cclcstme toch een schat.' „Vroolijk en onervaren", mopperde uet. Na ’t afwasschen mocht Marg naar huis gaan. Ze was er niet rouwig om, hoewel ze bang was, dat ze het dien dag zonder warm eten moest stellen, „Dag, Betje", »(Dag, Margje. Je hebt vandaag tenminste twee dingen geleerd, wat een toiletemmer is en wat een dienbak is.” „Ja, Betje,” „Schei toch uit met dat altijd ja Betje", f)wSf Bs *. •« De rest slikte Marg gelukkig in en ze maakte beenen cm naar het boschwachtershuisje te komen. Toen ze de dennelaan doorliep, zag ze opeens freule Celestine te paard aankomen. „Zoo kleine muis”, riep de freule haar toe. Blozend en verlegen bleef Margje staan. „Was Betje niet meer boos op je?" KT _ £ " „INeen, treule. „Gelukkig maar kind. Betje is zoo kwaad niet.” „Betje kan heel aardig zijn”, zei Margie. „Dat is zoo. Betje houdt er nog al van de schaduw op te zoeken. Nu, dag Margje." 1 »’ „Uag treule , Margje zweefde langs den weg. Wat had ze moeder straks veel te vertellen! Vooral van freule Celestine, die net een fee leek uit een mooi sprookje, of een engel, die God uit den hemel gezonden had om lief voor de menschen te zijn, Vader zat juist bij moeder een kopje thee te drinken, toen Margje binnen kwam. Aandachtig luisterden ze naar Margjes wedervaren. „Wil je er morgen weer naar toe gaan?”, vroeg vader. „Och ja vader, 't zal zeker alle dagen gemakkelijker gaan”, zei Margje. „Dóórzetten", zei moeder, „In ieder geval is Betje een best mensch, al ziet ze de dingen wat van den zwarten kant," Blozend en verlegen bleef Margje staan. „Freule Celestine zei, dat ze graag in de schaduw zit”, vertelde Margje, Vader en moeder begonnen beiden te lachen. „Dat zal wel zoo wezen”, zei vader. „Je hebt onder Christenen twee soort van menschen: Bruiloftsgangers en begrafenismenschen.” „Hoe moet je dan zijn, vader?”, vroeg Margje, ~Ik geloof kind, dat we bruiloftsgangers moeten zijn. Nu denk ik aan dien grooten Zendingsapostel Paulus. In verdrukking, in gevangenschap, in lijden, altijd blijde. De wereld heeft blijde menschen noodig. Christenen met sombere gezichten zullen nooit anderen tot Christus brengen." „Bet zal veel leed in haar leven ondervonden hebben", zei moeder Houber, „Sommige menschcn worden hard door verdriet.” „Dat kan zoo wezen”, vervolgde vader. „Misschien wil ze daarom geen gezang meer hooren, maar goed is 't niet.” „Neen vader, daarom is 't niet,” vertelde Marg. „Die vorige dienstmeisjes zongen leelijke straatdeunen en nu wil ze niet meer, dat er onder 't werk gezongen wordt,” „Dan hoor je te gehoorzamen”, oordeelde moeder. Marg was in gedachten verzonken. „Vader!" „Ja, Marg?" „Ik denk, dat freule Celestine een bruiloftsmensch is," „Best mogelijk, Marg. Ik hoop, dat jij er ook een wordt, want dan verspreid je licht om je heen," Dien nacht droomde Margje van freule Celestine. Ze was een fee in een sprookjesland en over- al, waar ze liep, zag je een zilveren streep. Toen moeder haar 's morgens om zes uur kwam wekken, antwoordde ze; ~Ja freule." Moeder Houber begon hartelijk te lachen. „Hoe laat moet je vandaag op de Hoeve zijn?, vroeg moeder, toen Margje in de keuken de schoenen zat te poetsen. „Net als gisteren, zoo tegen twaalven", antwoordde Marg. Toen Moeder Hansje in de waschtobbe liet spartelen, zuchtte Marg: „Hè, zoon klein kindje moest er ook op de Hoeve wezen," „Ik herinner me nog heel goed, dat freule Celestine een baby was”, vertelde moeder. „Heeft ze nooit een broertje of zusje gehad?” „Nee, ze is de eenigste gebleven en dat is eigenlijk maar heel gelukkig. Mevrouw Borrenstein is altijd ziek." ~Ik heb mevrouw gisteren heelemaal niet gezien.” „Er schijnt een verpleegster te zijn. En die zal met mevrouw in een vleugel van t huis wonen. „Wat vreeselijk hè, moeder?" „Ja kind, het is treurig. De baron reist veel in ’t buitenland, zoodat de freule meest aan zichzelf is overgelaten," „Waar was de freule toch vroeger moeder? Ik heb haar maar één keer hier in 't bosch gezien en dat is, geloof ik, wel twee jaar geleden,” ~Ik geloof, dat ze op een kostschool was," Marg kon niet genoeg van de freule hooren en ze was maar heel blij, toen t weer tijd werd om naar de Hoeve te gaan. HOOFDSTUK lIL DE HOEVE-BEWONERS. Toen Margje een week op de Hoeve was geweest, kreeg ze haar eerste verdiende loon en wel drie blanke guldens. ~Je hebt ze eerlijk verdiend", zei Betje. En Marg glunderde van plezier. „Is 't waar, dat er gauw een nieuwe dienstbode komt?" vroeg Margje, „Wie heeft je dat verteld?" „Moeder hoorde het in 't dorp," „Daar weten ze de dingen nog eerder dan jezelf”, mopperde Bet, „Maar al komt er een nieuwe, zoolang we hier zijn, mag je blijven,” Margje glom van trots. Zij en Bet konden het heusch nog wel vinden samen. Gisteren had ze voor 't eerst mevrouw Borrenstein gezien. Toen ze met Betje de afwaschboel moest komen halen, schrok Margje, In de serre op een rustbed lag een bleeke, uitgeteerde dame. Margje had nog nooit iemand gezien, die er zoo lijdend uitzag. „Moeder, dit is Margje”, vertelde freule Celestine, die in een laag stoeltje bij het ziekbed zat. „Dag Margje,” klonk een lieve stem. Verlegen stamelde Marg: „Dag mevrouw:" „Voelt mevrouw zich wat beter?", vroeg Betje. „Wat zwakjes, Bet, Maar ik ben al heel dankbaar, dat ik weer beneden kan zijn. Ik ben zoo blij Betje, dat jij nu ook meer hulp krijgt. En wat prettig, dat er nu zoo'n aardig jong ding om je heen is. Daar wordt een mensch vroolijk van Bet," „Ze helpt me flink”, zei Betje met een knipoogje naar Margje. Margje bloosde van verlegenheid en plezier tegelijk. Weer werd de kamerdeur geopend en de heer des huizes trad binnen, Margje had Baron Borrenstein dikwijls te paard door het dorp zien rijden. „Is dat ons bellenmeisje?,” vroeg hij lachend, wijzend op Margje. „Ja, meneer, zoo is het”, antwoordde Betje, En Margje prakkiseerde bij zichzelf, wat eigenlijk een bellenmeisje was. Onwillekeurig keek ze naar mevrouw, die haar vriendelijk toeknikte, „Ik ben maar blij voor Betje, dat je gekomen bent.”, zei mevrouw. En Margje vond, dat haar oogen nu glinsterende sterretjes leken. Vader zou mevrouw Borrenstein zeker een bruiloftsmensch noemen. Terwijl Margje den dienbak vulde met de gebruikte kopjes en bordjes, hoorde ze, hoe freule Celestine op de piano begon te spelen, ’t Klonk zoo mooi, zoo teer, dat Margje er haast tranen van in de oogen kreeg. „Opschieten”, fluisterde Bet. 't Kostte Margje moeite de kamer te verlaten. „Wat is dat prachtig!” kon ze niet laten onder 't wasschen tegen Betje te zeggen, ~'k Voel niet veel voor muziek,” zei Betje schouderophalend. „Zou mevrouw weer beter kunnen worden?”, vroeg Margje, ~’k Hoop het zoo, kind. Want 't is niets gedaan, als freule Celestine de lakens uitdeelt,” „Hè' ik vind haar zoo lief”, vervolgde Margje, „o ja, ze is heel lief. Tobben doet ze nooit, maar ernstig is ze evenmin”, mompelde Bet, En opeens moest Margje aan vaders woorden denken. Freule Celestine en haar moeder waren alle twee bruiloftsmenschen. En Betje zat liefst in de schaduw. Betje was voor haar doen nog al openhartig, want ze vertelde aan Margje, dat de verpleegster een paar dagen vacantie had en dat het nieuwe meisje de volgende week al op de Hoeve zou komen. ~’k Ben heel benieuwd, of Betje het straks met de nieuweling zal klaar spelen," zei moeder Houber, toen Margje haar 's avonds weer al haar wedervaren had opgebiecht. „Juffrouw Sanders (de kruideniersvrouw) vroeg al aan me, of ik gedaan kreeg, als 't nieuwe meisje kwam." „Je hebt toch niet te veel gepraat kind?" „Welnee moeder, ’k Heb alleen „neen” gezegd. Maar ze kende het nieuwe meisje een beetje." „Hoe kan dat nu?" „Haar moeder is weer in de familie van Juffrouw Sanders. Ze komt ook van buiten,” „Dan kan ze misschien best met Bet opschieten,” „Juffrouw Sanders zei, dat ze een nuf was." „Hè wat onaardig om dadelijk kwaad van iemand te vertellen,” zei moeder Houber hoofdschuddend. En ze vervolgde: „Wie weet, hoe goed jij ’t met haar kunt vinden.” En moeders voorspelling kwam uit. HOOFDSTUK IV CHRISTIEN, Christien zoo heette de nieuwe dienstbode van de Hoeve. Eigenlijk werd ze bij haar eigen thuis altijd Stijntje genoemd. In 't dorpje, waar ze vandaan kwam, noemde ieder haar: Stijntje van Jan Poort. Jan Poort was de vader van Christien en een heel bekend man in 't kleine dorpje, daar hij de koster van de kerk was, Stijntje had van haar veertiende jaar af bij den dominee gediend, maar nu ze 20 jaar was geworden, had ze er „geen zinnigheid" meer in. Ze had nu lang genoeg op dat saaie dorp gezeten en wilde wel eens naar de stad-Vader en moeder Poort hadden niet veel in te brengen, Stijntje was hun eenigst kind en Stijntje had nooit geleerd zich naar haar ouders te schikken. De dominee had heel ernstig met Stijntje gepraat, dat ze het hier op 't dorp toch zoo goed had en dat er in de stad zooveel verkeerde dingen waren, maar Stijntje had geantwoord; dat ze toch naar de stad wou en dat ze daarbij bleef. Stijntje was heel gauw geslaagd bij mevrouw Borrenstein, Nu ze stadsmeisje zou worden, wou ze ook Christien genoemd worden, Christien was blij, dat ze in een voornamen dienst kwam, alleen speet 't haar, dat ze eerst nog voor eenige weken naar de Hoeve moest. Maar moeder had haar nog verteld, dat daar een kruidenier woonde, wiens vrouw nicht tegen haar moest zeggen. Uit bezorgdheid had Christien's moeder een brief naar juffrouw Sanders geschreven, met 't verzoek een oogje in 't zeil op Christien te willen hou- den. Werken kon Christien als de beste. Ze had vernomen, dat er een oude getrouwe keukenmeid was, die alles kon klaar maken, tot zelfs de ziekenkostjes voor mevrouw. Toen Christien voor 't eerst met Bet kennis maakte, dacht ze dadelijk: wij behooren niet bij elkaar. Ze zou met de vroolijke dochter des huizes beter op kunnen schieten, dan met die stijve Bet, Toen ze boodschappen moest doen bij nicht Sanders, was de ontmoeting vrij koeltjes geweest. Ze had gevraagd, of de boodschappen niet naar de Hoeve gebracht konden worden. En vrouw Sanders had snibbig geantwoord; dat het hier op t dorp net ging, als bij haar op 't dorp. Wat je kocht, nam je mee en daarmee afgeloopen. En toen Christien den winkel verlaten had, zei vrouw Sanders tegen haar man; „Dat is geen katje om zonder handschoenen aan te raken. En dat ze een nuf is, kan je zoo wel zien. Die moet maar op haar eigen passen en dat kan ze ook wel." Toen Margje de groote keuken binnenstapte, nam Christien haar eerst eens goed op. „Goeie morgen", zei ze lachend. „Goeie morgen", zei Margje. „Jij bent Margje hè? Nu ik ben Christien.” „O! Dag Christien", zei Margje. Toen gaven ze elkaar de hand en Christien dacht dadelijk: met die kan ik opschieten. En Margje moest aan moeders voorspelling denken: wie weet, hoe goed jij 't met haar kunt vinden. Bet keek van Margje naar Christien en van Christien naar Margje, Margje behoorde bij haar en niet bij Christien, Dat was zeker, Den heelen morgen was het Margje, of het wer- ken veel prettiger ging, nu Christien er was, „Kleine muis”, zei Christien, toen Margje op een bankje moest staan om bij de keukenplank te komen. Toen gaven ze elkaar de hand „Dat zegt de freule ook tegen me", vertelde Margje. ,„Een lief mensch, hè?" vroeg Christien, „Lief?" zei Marg, ~'t Is net een fee, of. .. Margje hield het woord engel in, Christien lach- te om zooveel dingen, misschien zou ze daar ook om lachen. „Als de freule hier niet was, zou ’t zeker een saaie boel wezen”, zei Christien zachtjes tegen Margje, „Mevrouw is ook zoo lief", vertelde Marg. „Ik kan met zieke menschen niet opschieten", zei Christien, Teleurgesteld keek Margje Christien aan, Hoe kon ze zoo iets zeggen! „Moeder zegt: „je moet altijd medelijden hebben met alle zieke menschen”, begon Margje, „Met hoeveel zijn jullie thuis?” vroeg Christien. „Met z'n achten,” „Acht kinderen?” „Nee, zes kinderen en dan vader en moeder.” „Wat gezellig. Ik ben maar alleen," „Maar je hebt toch een vader en moeder?" „Nou ja, maar geen broers of zusters," „Je mag best eens bij ons komen oploopen." „Dat wil ik graag." 't Speet Margje werkelijk, toen 't tijd was om naar huis te gaan. „Wou je hier blijven?" raadde Christien haar gedachten. „’k Ben ook graag thuis”, draaide Marg er om heen. „Als je groot bent, vlieg je ook maar uit," ~'k Wou hier best komen.” „Bij Betje?" „En bij jou." In vroolijke stemming kwam Margje thuis, zoodat moeder dadelijk zei: „Jij hebt een goeden dag gehad. Viel de nieuwe mee?” „Ze is reusachtig aardig, moeder. En ik geloof, dat ze meer van mij houdt dan van Bet." Moeder Houber lachte. Ze was blij voor Marg, dat de kennismaking was meegevallen. HOOFDSTUK V. MOEILIJKE DAGEN. Toen Margje een paar dagen later thuis kwam, zat vader bij de tafel en Marg schrok er van, zoo bleek zag hij eruit, „Vader heeft zich zoo bezeerd,” vertelde moeder met bezorgd gezicht. ~'k Heb me gewond bij 't hout hakken," zei vader, Marg zag nu, hoe vaders rechterhand in verband zat- „De dokter heeft 't al verbonden," vervolgde moeder. ~'k Moest maar naar bed gaan," zei vader, „Dan zullen we je samen even helpen", stelde moeder voor. Geen kwartier later lag Houber onder de wol. Toen Margje hem een kop warme thee kwam brengen, lag vader te bibberen, „Zou hij 't zoo koud hebben, moeder?” „Nee kind. Ik geloof, dat vader hard de koorts heeft." De kinderen waren er stil van. Onder de avondboterham zei kleine Hansje zelfs geen woord. De gezellige vroolijkheid van andere dagen ontbrak. Toen allen naar bed waren, bleef Margje als gewoonlijk nog een uurtje bij moeder zitten, „Je moet ook maar vroeg gaan slapen, moeder. Er kon wel cens een slechten nacht voor je opzitten,” Moeder Houber was al vele malen het trapje van 't opkamertje op en af geloopen. Telkens klonk gekreun uit 't ijzeren ledikant, ~'k Heb er niks geen goeden kijk op, kind". „Komt de dokter morgen weer?” „Dat zou 'k wel denken,” „Laten we het alles maar aan God overlaten, Marg, Hij zal ’t maken,” „Ja, moeder,” Margje ruimde de tafel op. Ze gaf moeder een nachtkus en klom toen de trap op naar den zolder. Terwijl ze over den zolder liep, keek ze even of Piet zich niet had blootgewoeld en of Corrie niet te diep onder de dekens lag. Vlug kleedde Margje zich uit en kroop heel voorzichtig bij het slapende Truusjc in bed, 't Duurde lang, eer Margje was ingeslapen. Het verdriet was nu in hun huis gekomen. En ze dacht eraan, of vader nu nog een bruilofsmensch kon zijn. ~Lieve Heer, help Gij vader,” bad ze innig. Eindelijk sliep Margje in en droomde van Christien. Zou Christien vacfer niet op willen passen, omdat ze niet van zieke menschen hield? Christien leek nu heelemaal niet aardig. En vader zei tegen haar; „Als je Jezus wou volgen, zou je juist graag voor zieken en zwakken willen zorgen,” Bet wou vader wel verzorgen. Maar vader vroeg, waarom ze zoo boos keek. En Bet zei: „Ik houd niet van de vroolijkheid,” Daar ging de deur open en er viel een breede lichtstreep tot bij moeders bed, 't Was freule Celestine, „Een bruiloftsmensch!", riep vader en opeens zag hij er minder ziek uit. Toen Margje de oogen opsloeg, zag ze den tekst, die boven haar bed hing en die ze op ’t laatste Kerstfeest van de Zondagsschool had gekregen. „Hebt goeden moed," Had ze straks alles gedroomd? Of zei freule Celestine dat tegen vader. Heb goeden moed! Margje zei het wel drie keer tegen zich zelf. Toen sprong ze vlug uit bed, benieuwd als ze was hoe 't nu met vader zou zijn. „Ben je al op Marg?", hoorde ze Piet vragen, die op 't zolderkamertje sliep. „Ja, jongen. Jij ook?" 'k Ben al naar beneden geweest, om te hooren, hoe 't met vader was," „Hoe was het?" „Moeder zei: van niet best. Vader had den heelen nacht koorts gehad.” ~'k Ben zoo klaar", zei Marg, Gelukkig dat ze zoo vroeg was, nu kon ze moeder heel wat werk uit de handen nemen. s,'k Zal je wel helpen", zei Piet, „Kom je er ook uit, Truus. Dan kun je Bartje helpen aankleeden en kijken, of Corrie zich goed gewasschen heeft." „Ja, Marg'', zei Truus nog wel wat slaperig. Toen Marg beneden kwam, zat moeder al in de huiskamer met Hans op haar schoot. ~'k Zal hem even voeden, Marg. Dan kun jij voor 't ontbijt zorgen- 'k Was zoo blij, toen ik hoorde, dat je er uit was," Terwijl Margje de tafel dekte, vertelde moeder hoe onrustig vader geweest was. Telkens ijlen en overeind springen. Hij noemde zelfs den naam van freule Celestine, „Daar heb ik ook van gedroomd en ze hielp vader zoo goed”, vertelde Marg, „Dat is wel heel toevallig ', zei moeder. „Mag ik even bij vader kijken?” „Eventjes. Maar als vader slaapt dan niets zeggen , Vlug en stil als een muis liep Margje naar het opkamertje- r Ze schrok zoo bleek en ziek vader er uitzag. Met groote oogen lag vader voor zich uit te kijken. „Dag kind!” „Dag vader! Hoe gaat het?” „Niet veel beter, Marg!” „Wilt u een kopje thee, vader?” „Nee Marg, alleen maar water.” Stil ging Margje het verlangde halen. In haar hart was groote zorg. De morgen was lang niet vroolijk, En moeder en Marg waren maar blij, toen de dokter het huisje binnen kwam. Nadat de dokter naar Houbers toestand had geïnformeerd, deed hij 't verband van de hand af. , dokter schudde het hoofd. Wat zag die wond er leelijk uit en wat was die geheele arm gezwollen! „Je kunt hier niet blijven, Houber, Er zal een kleine operatie moeten plaats hebben,” „Maar dokter”, zei vrouw Houber verschrikt. Met z’n achten. N.Z.S. N9. 117 3 ~'t Moet, vrouwtje”, zei de dokter op beslisten toon. „Dan moet het", vervolgde vader gelaten. ~'k Zal voor een ziekenauto zorgen”, zei de dokter. „Heb je 't gehoord, Marg?", vroeg moeder, toen ze in de woonkamer kwam om een verschooning uit de groote linnenkast te halen. „Ja moeder, de dokter vertelde het, toen ik hem uitliet. Als 't voor vader beter is. .. ." Marg zag, hoe moeders oogen vol tranen stonden en zij moest ook haar best doen, de hare binnen te houden. Het huis zonder vader! 't Was te vreeselijk. „Je moet gauw helpen om het schoone goed in dien koffer te pakken. Ze kunnen er zoo zijn," zei moeder. ~'k Zal 't wel alleen doen, moeder. Praat u dan nog maar wat met vader”, vervolgde Marg. Stil ging moeder naast vaders bed zitten. Ze nam zijn hand en drukte die telkens en telkens. Maar praten deden ze niet. „De Heer zal voorzien", zei Houber troostend. En moeder knikte maar van ja. Antwoorden kon ze niet. „Auto, auto", kwam Bartje vertellen, 't Was zeker een zeldzame gebeurtenis, dat er voor hun kleine woning een auto stil hield. Ongelooflijk vlug en handig werd Houber uit bed op de brancard gelegd en toen in den auto gedragen, Een paar broeders hielpen met het vervoer. „U mag vanmiddag wel in het ziekenhuis komen hooren”, zei een der broeders tegen vrouw Houber, „Doe dat, vrouw", zei Houber, terwijl hij zijn vrouw goeden dag kuste. Moeder knikte maar, 't was, of ze geen woord te voorschijn kon brengen. „Dag kinders.” „Dag vader!”, zei Marg, terwijl ze Bart op haar arm nam. „Dag vatie!”, riep de kleine baas, „Dag mijn jongen", zei Houber en hij sloot het kleine vuistje in zijn gezonde hand, De auto zette zich in beweging. Met Bartje tusschen zich in, bleven moeder en Marg bij de Boschlaan staan, zoolang er nog iets van den auto zichtbaar was. Toen vloog Marg naar binnen, ze viel neer in vaders leunstoel en snikte het uit, zoodat Bartje van den weeromstuit ook begon te huilen, „Schrei maar uit, kind", zei moeder, „Straks moeten we even dapper zijn als vader, die 't alles overgeeft aan onzen Hemelschen Vader." Hansje werd wakker en moeder nam haar Benjamin uit de wieg en onderdrukte eigen leed. „Hoe zal ik straks naar de stad kunnen gaan?", vroeg moeder aan Marg, „’k Zal even op de Hoeve gaan zeggen, dat ik vandaag onmogelijk komen kan”, stelde Marg voor. „Ga dan nu maar, dan kunnen ze er daar met het werk op rekenen. Desnoods kun je vanavond helpen aan de afwasch." „Best moeder,” Marg liep vlug den weg af naar de Hoeve. En moeder haastte zich om al de verschillende huishoudelijke werkjes vlug af te doen. ’t Zou wel jammer zijn, overdacht moeder Hou- ber, als Marg niet meer naar de Hoeve kon gaan. Die kleine bijverdienste kon zoo goed gebruikt worden. Nu dubbel goed. Er zou zeker iedere week geld bij moeten, „Bartje heb auto bouwt", riep kleine Bartje verheugd en hij wees moeder op zijn voertuig, dat hij van blokjes gemaakt had, „Mag moesje daarin zitten?", vroeg moeder, ~Ja en vati ook." „Dan zijn we opeens rijke menschen geworden", lachte moeder. En Bartje herhaalde; „We zijn rijke menschen worden." Dat zijn we ook, dacht vrouw Houber opeens. We zijn rijk in God. En dat is toch maar de ware Rijkdom, Kwam Marg daar al weer niet aan? Moeder hoorde voetstappen, die steeds nader kwamen. „De freule komt ook, moeder", zei Marg plotseling om 't hoekje van de deur. „De freule? Hier bij mij?” Vlug deed vrouw Houber haar smoezelige schort af, In een groote huishouding kan je onmogelijk knap blijven, „Hier moeder". Marg had al een schoon bonten boezelaar uit de kast gehaald en hielp moeder de banden vast te maken. Paardengetrappel weerklonk. Vrouw Houber liep naar de voordeur en zag de freule juist van haar paard afstappen, „Goeden morgen, vrouw Houber," „Goeden morgen, freule." „Mag ik even binnen komen?" „Wel zeker, freule,” De mooiste stoel had Margje al klaar gezet, maar freule Celestine scheen het aardiger te vinden om eerst op haar hurken bij Bartje te gaan zitten om zijn mooien auto te bewonderen. Toen liep ze vlug naar het wiegje. „Wat een schatje, vrouw Houber." Goeden morgen vrouw Houber. „Ja, hij is lief, hè freule?" „Wat heeft u een treurigen morgen gehad", ver- volgde de freule, terwijl ze nu toch heusch in den mooien stoel plaats nam. ii t Is me, als droom ik", zei vrouw Houber, Ze vertelde nu aan freule Celestine, hoe alles zich had toegedragen- „Misschien valt het u straks heel erg mee. Vader zal er u met den auto heenrijden, We moeten toch naar de stad.” „Is dat niet te erg, freule?” ' ' O) ■ „Niets te erg. Vader chauffeert en wij kunnen dan gezellig samen praten. We zullen u natuurlijk ook terug brengen," ~'t Is wel heel vriéndelijk”, zei vrouw Houber verlegen. ~We zijn veel te blij, dat we iets voor U doen kunnen," zei de freule eenvoudig, ~U bewijst ons een grooten dienst door Margje dagelijks af te willen staan," „Marg gaat graag naar de Hoeve. En als 't geschikt kan worden, moet ze het blijven volhouden, Maar u begrijpt, dat ’t middaguur nu bezwaarlijk wordt.” „Als Margje 's morgens vroeg zou kunnen komen, Dan is er altijd zooveel te doen in de slaapkamer van mijn moeder. Ik rijd met moeder, of ze zit op het balcon, terwijl haar kamer in orde wordt gebracht. Een van de meisjes moet beneden blijven en de andere heeft dan boven de handen vol,” stelde de freule voor. „Dat kon ik wel schikken”, zei moeder Houber, En ze dacht, dat je voor zoo iemand als de freule wel alles schikken wou. „Vanavond mocht ik ook komen”, vertelde Margje aan moeder. ~Er komen enkele gasten uit den Haag, dus er is veel afwasch”, vertelde de freule. De kinderen kwamen uit school en de freule nam afscheid. Ze keken wel heel bedrukt, toen ze vernamen dat vader naar 't ziekenhuis was in de stad. Margje vertelde er dadelijk bij, dat moeder over een uurtje gehaald werd met dien mooien auto van de Hoeve en dan mocht ze vader bezoeken. Ze moesten allemaal meehelpen, dat er gauw gegeten kon worden. De maaltijd was nog maar net afgeloopen, toen het getoeter van den auto weerklonk. Moeder had haar Zondagsche japon aangetrokken en Piet had moeders schoenen zoo keurig gepoetst, dat je je er in spiegelen kon. Ze kusten moeder allemaal goedendag, alsof ze voor weken uitging. Moeder alleen van huis, dat gebeurde nooit. Marg zag, dat moeder haar schoenen zakdoek voor den dag haalde en er zich de oogen mee afwischte. „Zeg vader van ons allemaal gedag moeder", zei Marg, toen moeder op de mooie kussens gezeten was naast freule Celestine. Toen de auto wegreed en Margje daar als een klein moedertje stond te midden van de andere broertjes en zusjes, voelde ze zich zoo eenzaam, dat ze maar 't liefst weer een deuntje was gaan huilen. Maar daar had ze nu toch zeker geen tijd voor, De grooten moesten naar school, Bart en Hansje moesten hun middagslaapje gaan doen en de borden moesten gewasschen worden. Tijd om bij de pakken neer te zitten, was er heusch niet. Ze had al bij zichzelf uitgerekend, dat moeder er over twee uurtjes weer wezen kon. Voor een eerste keer mocht je toch zoo lang niet blijven m het ziekenhuis. Margje werkte zoo hard ze kon. ’t Was haar een prettige gedachte, dat ze vanavond nog naar de Hoeve mocht. Af en toe keek Margje eens naar 't kleine schoorsteenklokje. Nog een half uurtje, dan waren de kinderen uit school. Daar klonk auto-getoeter. Dat kon moeder toch nog niet zijn. Margje rende naar buiten. Ja, t was de auto van de Hoeve. Daar stond hij al stil. Marg kon moeder nog net helpen met uitstappen. Dag Marg, is alles goed gegaan, kind?” „r>est moeder, De kleintjes slapen nog. Alles is aan kant, Hoe vond u vader!” ~’k Ben er maar kort geweest, kind," deed moeder ontwijkend, terwijl ze hoed en mantel in de kleerkast borg. „Viel ’t niet mee?", vroeg Margje. Ze voelde, dat moeder iets voor haar verborg. ~Nee kind, t viel me niet mee, De operatie was goed gelukt, vertelde de zuster. Maar hij zag zoo bleek en hij zei zoo heelemaal niets.” Daar kwamen Piet, Truus en Corrie aanloopen. 1 egenover de kinderen deed moeder zoo opgewekt, als 't maar kon. ~Ze zijn nog te klein om alles te weten”, dacht Marg. Toen allen om de tafel gezeten waren, vertelde moeder hoe deftig ze daar toch in dien auto had gezeten. Zoo gezellig, als die freule Celestine met haar had zitten praten, De freule vroeg ook nog, wat jij worden wou, Marg?” „Ik moeder? Moet ik dan wat worden?” „Ik zei ook, dat t nergens voor noodig was, dat jij wat werd. Je bent moeders rechterhand." »» i wordt mijn tijd voor de Hoeve, hè moeder?” „Ja kind, nu zal ik het verder wel klaar spelen". Toen ze in de keuken van de Borrensteins kwam, zei Christien hartelijk: ~'k Ben blij, dat je er bent, Marg. Hoe gaat 't met je vader?" Margje vertelde, wat er zich allemaal in dien eenen dag had afgespeeld. Toen ze van den autotocht sprak, zei ze opeens:,,Freule Celestine vroeg aan moeder, wat ik worden wou." „En?", vroeg Christien, ~En? Niks natuurlijk. Ik moet een goede huishoudster worden. Als ik een jongen was " „Of meisjes tegenwoordig niks moeten worden”, vervolgde Christien op bijdehande toon. „Mors niet met de saus", riep Betje nu. Dat gebabbel van die twee begon haar te vervelen. „Help jij me maar even binnen”, kommandeerde Betje tegen Margje. Achter Betje aan liep Margje mee naar de eetkamer. „Zoo kleine muis, mag je helpen?”, klonk opeens de stem van freule Celestine, ~Ja, freule , zei Margje blij. Als de freule in de buurt was, scheen alles prettiger te gaan. ~Is er boven voor moeder en de verpleegster gedekt?" vroeg de freule nu aan Betje, „Daar zou Christien voor zorgen, freule," „Geef je Margje straks een flink stuk pudding. Het kind heeft een moeilijken dag gehad," ~ k Zal er voor zorgen, freule," Margjes gezichtje straalde. Ze vergat van plezier goed toe te kijken, aan welken kant van 't bord Betje het zilver neerlegde. HOOFDSTUK VI. MARGJE ZAL TOCH WAT LEEREN, Toen moeder Houber den volgenden dag met het boemeltreintje uit de stad terugkwam, zag ze er heel wat vroolijker uit. Vader was een heel stuk beter. En de zuster had verteld, dat de dokter ook zeer tevreden was. ~Je kunt gerust eens een dagje overslaan moeder", had vader gezegd, ”t loopt zoo op en je kunt zoo moeilijk gemist worden," ~De dag zal vader dan wel lang duren", overdacht Margje, ~Dat zei ik ook, Marg. Maar vader zei: ~ik kan ’t wel redden. Jij moet nu ieder dubbeltje keeren,” Aan 't geld had Marg nog niet gedacht, ~'k Wou ook wel graag eens gaan, moeder," „Daar hebben we 't ook over gehad. Overmorgen zou ik komen met Bartje, die reist nog voor niets. En dan kan jij eens gaan met Corrie, Dan krijgen later Truus en Piet ook een beurt," ~Hoe lang zou vader daar blijven, moeder?" „Vader had het aan dokter gevraagd. Die had gezegd; met een paar weken kun je naar huis. Maar, dan kun je alleen lichte karweitjes doen. Hakken en zagen zal nog niet gaan, We moeten geduld hebben kind. Dat heeft je vader ook. En raad eens wat er op zijn kastje stond?" „Zeg ’t maar, moeder," „Een prachtige bouquet rosé rozen." „Van wie?" „Van de Hoeve.'' „O, moeder, wat lief," ~Ja kind, als we de familie Borrenstein niet hadden, zou het er treurig met ons uitzien. Vader krijgt zijn volle loon uitbetaald en voor de ziekenhuiskosten behoeven we ook niet te zorgen,” ~'t Is voor mij gauw afgeloopen op de Hoeve,, moeder," zei Margje verdrietig. „Hoe zoo, kind?” „Christien is hier straks even geweest. Ze kwam met een lijstje boodschappen, die ik straks even uit het dorp moet halen." ~En wat was er verder voor zwarigheid?" ~Ze gaan naar ’t Zuiden,” „Naar ’t Zuiden? Waar is dat?" „Dat is in Frankrijk, moeder, 't Schijnt, dat het daar beter klimaat is voor mevrouw,” „De heele familie?” „Christien vertelde, dat er een professor is geweest, omdat mevrouw vannacht zoo'n hevige benauwdheid heeft gehad. Die heeft gezegd, dat mevrouw hier vandaan moest, Meneer gaat straks weer naar Den Haag, maar freule Celestine met haar moeder mee,” „En de dienstmeisjes?” „Die gaan ook naar den Haag,” Dat viel vrouw Houber ook niet mee, De extra verdiensten van Margje konden juist in dezen tijd voor spoorgeld gebruikt worden. ~'t Spijt me kind". ~Ja moeder, ’t Spijt mij ook heel erg,” vervolgde Margje zuchtend, terwijl ze zich klaar maakte om naar de Hoeve te gaan. Ze was eigenlijk maar blij, dat Bet haar naar den moestuin stuurde, om boonen te plukken, De verhalen van Bet en Christien over het naderend vertrek hinderden haar. ~Ben je hier zoo in je eentje?”, klonk opeens de stem van freule Celestine. ~En hoe was het met vader?” Margje vertelde, hoe moeder vader gevonden had. „Weet je alt dat we hier vandaan gaan?” I »» „Ja, ireuie. ~Ik zal je mijn adres geven. Dan moet je me toch eens schrijven, hoe ’t met vader gaat.” ~'k Hoop, dat het met uw moeder ook goed gaat,” zei Margje. „’k Hoop het ook, kind. We moeten het aan God overlaten. Haar leven is in Zijn Hand." Stil keek Margje naar de freule op: Uit de vriendelijke oogen sprak nu een groot verdriet. ~Ik ben zoo dankbaar, dat moeder nu geen pijn meer heeft”, zei de freule zacht. „U is een bruiloftsmensch, zou vader zeggen". „Wat vertel je nu, Marg?" Marg stond beteuterd te kijken. Hoe had ze zoo maar hardop haar gedachte durven uiten. „Zegt je vader, dat ik een bruiloftsmensch ben?” Stotterend en hakkelend vertelde Margje nu, hoe vader de Christenen verdeelde, . „Dat is aardig gezegd van je vader. Weet je wel, dat het soms heel moeilijk is, om een bruiloftsmensch te zijn?” „Ais er iemand van je ziek is,” antwoordde Marg. „Juist kind, als 't schijnt, dat God je gebeden niet verhoort.” „Zie ik U een volgend jaar pas weer?", vroeg Marg bedroefd, ~'k Weet het niet kind. Maar we zullen elkaar niet vergeten, hè kleine muis?" „Nee, freule,” „Zeg Margje, ik vroeg laatst aan je moeder, wat je worden moest. Zou je niet graag wat willen leeren?" „Moeder leert me alle dagen wat." ~Dat weet ik wel, kind. Maar zou je niet graag iets in de puntjes willen leeren, zoodat je er later je brood mee kon verdienen?" ~'k Zou later graag. .. „Nu zeg het maar, kind," „Bij U willen komen dienen." ~'k Had heel iets anders voor je gedacht, Marg." Vragend keek Margje naar de freule op. ~Je bent zoo n lief moedertje voor je broers en zusters. Als je later eens je brood kon verdienen in een kinderbewaarplaats, of, als kinderjuffrouw. x 7 7 ) ’ Marg dacht aan Hans en Bartje, Hoe heerlijk vond ze het toch altijd om ze te mogen wasschen, met ze te mogen spelen. Dat de freule dat zoo goed wist! „Ja, dat zou 'k wel willen, maar „Nu, wat maar?" „Dan zou ’k niet bij U kunnen komen." „Neen", zei freule Celestine lachend, „ik heb heusch geen hulp meer noodig. Maar zie je, Margje, ’t zou toch wel kunnen, dat ik later hetzelfde werk verrichtte. Ik zal je nu gauw helpen met den boonenpluk, want anders zal je Betje straks hooren,” En freule Celestine plukte, plukte, plukte, De mand was met een paar minuten boordevol. Met een gezichtje glanzend van plezier kwam De mand was met een paar minuten boordevol, Margje in de keuken terug. Marg kon tegenover de beide keukenmeisjes niet zwijgen. „De freule vroeg of ik door wou leeren voor kinderverzorgster of zoo iets," „Wat heb je aan die malle fratsen, leer liever koken en strijken, dan groeit er een flinke dienstbode uit je”, bromde Bet, „Dienstboden genoeg", merkte Christien aan, „Maar bitter weinig goede”, mompelde Bet. Margje hielp nu aan 't zilverpoetsen. 't Leek haar het verstandigst er verder niet meer over te praten. In haar hart was toch een groote blijdschap. Anders gingen de uurtjes op de Hoeve zoo vlug voorbij. Nu duurde 't Margje toch zoo lang. Ze verlangde er naar om alles met moeder te bepraten. Toen Marg 's avonds thuis kwam, waren de andere vijf al in diepe rust en zat moeder gezellig achter het koffieblad kousen te stoppen. „Gaan ze niet weg?”, vroeg moeder, toen ze Margje zoo vroolijk hoorde binnenkomen. „Ja, ze gaan wel weg. Ik geloof de volgende week al. Maar ik heb de freule gesproken." „Dat is een buitenkansje voor je," ~U raadt nooit, wat de freule me aanraadde te doen", zei Margje, „Zeg 't me maar gauw,” Margje ging nu aan ’t vertellen en moeder luisterde aandachtig toe. Toen Margje uitverteld had, zat moeder zoo aandachtig te stoppen, dat Marg niet nalaten kon te vragen: „Wat vindt u ervan moeder?" „Dat is niet zoo dadelijk te zeggen. In de eerste plaats: wie zal dat betalen lieve, zoete Gerritje?” „Kost dat dan geld, moeder?" „Leercn kost altijd geld." ~U kan me moeilijk missen, hè?" „Dat was 't minste. Ik kan natuurlijk niets beslissen buiten je vader." „Natuurlijk, moeder.” Marg voelde zich een beetje teleurgesteld. Ze had gedacht en gehoopt, dat moeder alles net zoo heerlijk zou vinden als zij zelf 't gevonden had. Moeder sprak er dien avond niet verder over. Maar toen Marg al lang naar bed was, zat moeder aan tafel haar berekeningen te maken. Achter uit het kastje had ze een wit steenen kommetje gehaald, waar allemaal nieuw geld in was opgespaard. Ze had er pas nog met haar man over gesproken, dat 't misschien toch niet kwaad zou zijn, als Margje een enkele cursus op de nieuwe Huishoudschool volgde. Meer meisjes uit het dorp gingen daar heen. Toen moeder Houber haar spaarpenningen geteld had, zei ze bij zichzelf: „Ik geloof, dat 't hiervoor net gaan zal," Moeder ging nu slapen- God zou zorgen. En zooals Hij 't deed, was 't goed. Margje hoorde moeder 's morgens al een vroolijk wijsje zingen, toen zij bezig was haar oogen uit te wrijven. Dat beloofde een goede dag te worden. Moeders vroolijkheid sloeg al gauw op Margje over en van Margje weer op de jongeren. De blijdschap gluurde uit alle ruitjes van 't kleine boschwachtershuisje. Toen moeder den volgenden dag naar vader ging, zei ze tegen Margje: „Ik neem Bartje niet mee, want ik moet ernstig met vader praten over onze oudste dochter. t.Als freule Celestine er eens naar vroeg?” »Zeg dan maar, dat als we 't betalen kunnen, de zaak wel in orde komt.” „Lieve moeder!” En Marg kustte moeder op beide wangen. HOOFDSTUK VIL MARGJE GAAT NAAR DE HUISHOUDSCHOOL. De zaak was nog veel gauwer beklonken dan Margje had durven denken. Vader had 't dadelijk goed gevonden. Een paar dagen later was ze zelf bij vader geweest. Wat was ze eerst nog van hem geschrokken. Hij was veel magerder en bleeker geworden. Ze had haar tanden in haar lip gedrukt, om toch vooral niet te laten merken, hoe bedroefd ze ervan werd. „Kom Marg, je staat erbij, of je je laatste centje versnoept hebt”, zei vader lachend. Toen had ze vader gekust en ze had gezellig gepraat, „Dus jij wou kinderjuffrouw of zoo iets worden?” „Als 't kan, graag vader,” ~Je zoekt 't hoog, kind,” „De freule dacht wel, dat ik er geschikt voor was," „Je hebt thuis een goede leerschool gehad, dat is zeker. Ik heb met moeder afgesproken, dat jullie maar eens eenige inlichtingen moeten vragen bij de Directrice," Met z’n achten, N.Z.S. No. 117 4 „’t Is alleen de vraag, hoe we samen weg kunnen.', zei Marg, „Dan ga je alleen. Begin maar dadelijk met dapper te zijn.” ~Ja, vader", antwoordde Marg. In haar hart hoopte ze echter, dat moeder dit zaakje voor haar zou opknappen. „We zullen ze van de Hoeve missen, Marg , vervolgde vader. „Wat zal 't me vreemd zijn, vader. Wilt U wel gelooven, dat ik er voor mijn plezier naar toe ga? „Kun je 't met die nieuwe ook goed vinden 7 „O ja, best, vader." „Is ’t een bruiloftsmensch, Marg?", vroeg vader lachend. Even dacht Marg na, toen zei ze; „Neen vader, dat is ze niet. Ook geen begrafenismensch. Daar staat ze buiten.” „Dat is jammer", zei vader. ■ ■— f 1 Ja, dat had Marg ook wel eens gedacht. Margje beloofde vader een volgende keer Truusje mee te brengen. Nu was ze nog al verkouden en moeder was bang, dat ze vader aan zou steken. „Goed kind. Ik wacht maar af, wie ik zie. Om den dag is het een Zonnedag voor me." „En zit U den anderen dag in de schaduw vader?” „Neen kind, ik doe mijn best alle dagen te leven in Gods Licht." Margje zou juist in het lokaaltreintje stappen, toen ze Kuiper en zijn vrouw op het perron zag loopen. Ze zagen Marg ook en kwamen bij haar in den wagon. Er werd natuurlijk naar vader geinfor- meerd en juffrouw Kuiper zei op ernstigen toon tegen Marg: „Hoe schiet er voor jou nog tijd over om naar de Hoeve te gaan?" „Dat doe ik, als Moeder terug is”. ~'t Treft goed, dat het gauw is afgeloopen", begon juffrouw Kuiper weer. Marg vertelde nu van haar toekomstplannen. „Heb ik van mijn leven? Je moeder weet haast niet, hoe ze het werk gedaan krijgt, als je een paar uur naar de Hoeve moet. En dat stuurt je dan naar de stad voor kinderverzorging. Als 't zoo dwaas niet was, moest ik er om lachen", zei juffrouw Kuiper en ze lachte, als een boer, die kiespijn heeft, „Maar vrouw, ’t is toch zeker nuttig en noodig, dat meisjes ook wat leeren”, bracht Kuiper in 't midden. „Dat kunnen ze thuis. Ze willen meedoen met den modernen tijd. Zoo is het en anders niet." Van terzijde keek Margje Juffrouw Kuiper eens aan. Ze keek boos, kwaad, nijdig, zou broer Piet zeggen. Ze zet nu een begrafenisgezicht, dacht Margje, En vader zou zeggen: „Juffrouw Kuiper ziet altijd den leelijken kant van de dingen. En naar den mooien kant kijkt ze niet.” Margje was maar blij, toen ze thuis kwam. Lachend luisterde moeder naar de ontmoeting met de Kuipertjes. „Vertel me nu maar eens, hoe je vader gevonden hebt, zei moeder, toen Marg al haar verontwaardiging gelucht had. Dat was zeker een veel prettiger onderwerp en Marg kreeg haar oude vroolijkheid terug, toen moeder beloofde bij haar volgend bezoek eens even bij de Huishoudschool te gaan informeeren. „O, moeder, ik heb er zoo'n zin in”, zei Marg. ~’t Kan je nog wel eens tegenvallen,” ~Waarom zou 't moeder?” ~Omdat je nu met stadskinderen moet omgaan.” ~Zijn die dan zooveel anders dan wij?" ~Dat zijn ze zeker. En ze verbeelden zich meestal ook veel meer te zijn.” „Dan laat ik ze links liggen.” „Dan heb je zelf geen leven, kind. Je moet in 't leven met ieder leeren omgaan.” „Och moeder, 't valt vast mee”, zei Margje opgewekt en ze maakte in Hartjes krullebol een extra mooi kuifje, Den volgenden morgen, toen moeder en Margje zich haastten om de huishouding in orde te brengen, riep een vriendelijke stem voor de deur; „Ben je er in, vrouw Houber?” „Freule Celestine!”, riep Margje, Haar roode wangen werden nog rooder van blijdschap. „Komt u binnen", noodigde moeder. ~’k Wou U graag alleen spreken. Misschien kan Margje een uurtje op de Hoeve helpen? 't Zal voor 't laatst zijn, We reizen morgen vroeg af.” „Zeker mag dat. Doe een schoon schort voor en ga maar vlug, Marg,” Met gemengde gevoelens liep Margje den boschweg af. Gezellig, dat freule Celestine bij moeder was. Maar hoe vreeselijk, dat 't vandaag de laatste dag zou wezen van haar komen op de Hoeve, Er viel maar heel weinig voor Margje te doen, De koffers stonden al gepakt. Toen Margje een uur daarna afscheid nam van Betje en Christien, was het haar, of ze iets weg moest slikken. lets heel moei- lijks, waarvan je tranen in de oogen kreeg. In de Boschlaan kwam het allermoeilijkste. Toen zag ze freule Celestine nog, De freule gaf haar een papiertje, waar 't adres op stond en terwijl ze Margje een hand gaf, zei ze: ~ook namens mijn moeder moet ik je bedanken voor je goede zorgen, 't Ga je goed, kind,” Toen deed Marg iets, wat heel kinderachtig leek. Ze begon te huilen. Maar freule Celestine legde haar hand op Margjes schouder en zei troostend: „Kleine muis, valt ’t afscheid nemen zoo zwaar? Kom kind, we willen immers bruiloftskinderen zijn." Margje lachte door haar tranen heen. Maar dien laatsten dag van de Hoeve zou ze nooit kunnen vergeten. HOOFDSTUK VIII. EEN NIEUWE WERELD. Ja, Margje leefde in een nieuwe wereld. Ze was aangenomen op de Huishoudschool, Moeder had eerst gesproken over 't volgen van een cursus van twee of drie keer per week, maar de Directrice zei, dat Margje daar niet genoeg aan hebben zou. Ze had juist van freule Celestine een schrijven ontvangen, dat Margje twee jaar heele dagen school zou gaan en dan een diploma kon verkrijgen. Freule Celestine wou ook alle kosten dragen. „Die lieve freule Celestine”, had Margje uitgeroepen. „We zullen haar zeker altijd dankbaar zijn”, had moeder gezegd. En nu was 't al een week, dat Margje in een nieuw wereldje leefde. Ze was nu veertien jaar geworden, En 't was een heerlijke verjaardag geweest, vooral ook omdat vader weer in hun midden was. Beter was vader nog niet. Hoewel er geen verband meer om den arm zat, was hij toch een hulpbehoevend man. „Mijn groote kind", zei moeder Houber lachend, als ze zijn boterhammen nog in reepjes moest snijden. Moeder was blij geweest, dat Margje nog thuis was. „We hebben nu zeven kinderen in plaats van zes," zei moeder lachend met een knipoogje naar vader. ~Ja," antwoordde die ondeugende Marg, „en ’t oudste kind geeft 't meeste werk, hè moeder?" „Pas op, als dat groote kind je te pakken krijgt", dreigde vader. Zoo was er toch alle dagen weer vreugde en geluk in het kleine boschwachtershuisje. De frissche buitenlucht deed Houber goed. Hij was eigenlijk maar blij, dat 't herfst werd en de bladen van de boomen vielen. Nu was er heel wat op te ruimen in het bosch en was er werk genoeg aan den winkel. ~AHes komt in orde, moeder", zei Houber, als hij bemerkte met hoeveel bezorgdheid zijn goede vrouw hem nog wel eens gadesloeg. ~Ja, als je dat maar gelooven kunt, dan schijnt altijd de zon”, zei moeder. „Ja, dan schijnt de zon, al zie je misschien niets dan wolken", vervolgde Houber ernstig. Margje zag er zoo gelukkig uit, alsof de zon voor haar alle dagen scheen. Een week voor ze naar de Huishoudschool zou gaan, was er een groot pak gekomen uit een heel grooten winkel uit de stad. In dat pak zat mooi ruitjesgoed voor twee nieuwe jurken en katoen voor drie nieuwe schorten. En er was een kaartje bij, waarop stond: Celestina Borrenstein. Aan den avond van dien dag was er een brief gekomen, uit Nice, geadreseerd aan: De Jongejuffrouw Margje Houbor, 't Was de eerste brief, die Margje in haar leven ontvangen had. Met trillende vingers verbrak ze de enveloppe en las: Lieve, kleine Muis, Van de Directrice der Huishoudschool vernam ik, dat je nu met 1 September op school zult komen, Ik heb nu een en ander voor je besteld, waar je straks voor je zelf, wat van maken kunt. Ik wist van de Directrice, dat je van ’t jaar je eigen kleeren gaat maken. Als je ’s avonds thuis komt, zal je moeder zeker wel flink helpen. Wat je voor je moeder doet is toch altijd nog maar zoo heel weinig in vergelijking voor het vele, dat ze altijd voor ons doet. Zorg maar, dat je over eenige jaren een flink meisje bent, dat haar eigen brood kan verdienen. Met mijn moeder gaat het zachtjesaan achteruit, Ik ben zoo blij Marg, dat je vader me een bruiloftsmensch heeft genoemd. Nu moet ik toch wel blij zijn, ondanks al mijn verdriet. Begrijp je er iets van Marg? Ik hoop het zoo, want dan zul je boven Christien uitgroeien, maar ook boven Betje, Schrijf je me nog eens? Groet je ouders hartelijk van me en ontvang zelf een stevigen handdruk van freule Celestine. Margje las den brief zoo dikwijls, tot ze hem van buiten kende, 't Was toch maar heerlijk, dat je zoo'n lief mensch op je pad ontmoet had. Moeder miste Marg natuurlijk wel. Piet schilde nu voor schooltijd de aardappels. Truus en Corrie konden samen kopjes wasschen. Maar Marg was moeilijk te vervangen. Vader zei vaak tegen moeder: ~'t Zal straks toch ook een heele vreugde zijn, als Marg op eigen beenen kan staan,” Dat moest moeder beamen. Heel alleen was Margje op den Isten September naar de stad getrokken. Wat zag ze er netjes uit met haar frisch katoenen jurk en haar glimmend gepoetste schoenen. Vader had haar een nieuwe schooltasch gegeven en moeder had een naaidoosje gevuld met allerlei, wat ze maar eenigszins noodig kon hebben. Niemand had geweten, hoe hard Margjes hart klopte, toen ze de groote school naderde. Er gingen nog een paar meisjes uit het dorp naar de Huishoudschool, maar die behoefden 's morgens nog niet te komen, omdat de nieuwelingen eerst ontvangen moesten worden. Vooruit, niet kinderachtig zijn, zei ze tegen zichzelf, Op de stoep stond een schaar meisjes. Daar gingen de deuren al open. De Directrice riep de namen op en een paar leeraressen namen nu ieder een clubje meisjes mee naar een lokaal. Margje kwam met 19 andere meisjes in het Handwerklokaal bij juffrouw Bergsma, Juffrouw Bergsma zette de nieuweiingetjes dadelijk op haar gemak. Ze gaf zoo vroolijk en opgewekt les, dat 't Margje speet, toen de bel luidde. In de bank naast Margje zat een roodharig meisje, die zich aan Margje voorstelde als Elsje Klein. ~Ik ben Margje Houber.” Het ijs was spoedig gebroken. Daar fluisterge- spreitjes door mejuffrouw Bergsma werden toegestaan, wist Elsje al gauw, dat Margje van buiten kwam en nog drie broertjes en twee zusjes had en kwam Margje al spoedig te weten, dat Elsje een wees was, die door een tante werd opgevoed, De morgen verliep zoo prettig, als Margje zich maar had kunnen denken, Marg bleef met nog een paar kinderen op school haar twaalfuurtje gebruiken, Een der leeraressen hield toezicht en wie klaar was, mocht nog wel een wandelingetje maken, Elsje had Margje beloofd, dat ze om half twee voor de school zou staan. Toen Marg om klokke half 2 de schooldeur opende, stond Elsje er reeds, Marg was al dikwijls in de stad geweest, maar ze wist er natuurlijk niet zoo goed den weg als Elsje. „We komen toch niet te laat?", vroeg ze telkens, als Elsje haar op onbekende wegen bracht. ~Ik zal wel zorgen, dat we er 5 minuten voor twee weer zijn", beloofde Elsje. Onderweg vertelde ze Marg heel veel uit eigen leven, Marg werd er stil van. Die Elsje had 't ook lang niet gemakkelijk bij de strenge tante. En Margje dacht; wat zijn wij dan rijk met z'n achten. Toen ze ook werkelijk op tijd bij school kwamen, was het er nog veel drukker dan 's morgens, „Vervelend, al die vreemde kinderen", zei Margje, ~Die grooten kunnen je soms zoo plagen", vervolgde Elsje, „Daar heb je er een paar uit ons dorp", zei Marg, terwijl ze wees naar een paar groote meisjes, die ook juist haar kant op keken, „Hoe heet die lange?”, vroeg Elsje. „Cor Veen. Haar vader is dokter bij ons.” „Kijk, daar komt ze naar je toe!” „Dag Margje,” klonk een vroolijke stem. „Dag Cor!”, zei Margje zacht. Ze sprak Cor Veen eigenlijk nooit. „Heb je je naaidoos soms in de gang laten staan, Margje?” Even dacht Marg na. Ja, dat kon. Hoe wist Cor dat? „’k Was straks net binnen om de directrice te spreken en toen zag ik je naaidoos. Je naam stond er van binnen in,” „Ik had mijn naaidoos vast bij mijn kapstok gezet,” „Wat heb je er veel klosjes in,” vervolgde Cor, „Die heeft mijn moeder erin gedaan.” „Ook dat ijzergaren?”, vroeg Cor lachend. „Moeder dacht, dat ik dat misschien noodig had. We zetten er altijd de knoopen mee aan." Marg noch Elsje begrepen, waarom Cor nu een knipoogje gaf aan een paar andere groote meisjes. De bel luidde en de meisjes verspreidden zich. De middag verliep weer even prettig als de morgen, Marg had een gevoel, of ze nog op school zat. Ze moest ook sommen maken en een taallesje. Het ging als van een leien dakje. ~’k Ga straks gauw weg, want 't treintje gaat 20 over 4", fluisterde Margje tegen Elsje, ~'k Zal me ook haasten. Dan gaan we een eind samen", antwoordde Elsje. Toen de bel van vier uur luidde, liep Margje vlug uit de klas de gang in naar haar kapstok. Gauw greep ze haar hoed en zette hem op, of beter gezegd, ze wilde hem opzetten. Maar 't ging niet. Aan de binnenzij waren kris kras groote dra den gespannen. „Flauwe mop”, prevelde Margje en trachtte met geweld de draden stuk te rekken. Maar 't ging niet, 't Was genaaid met ijzergaren. „Ze hebben mijn hoed vastgenaaid,” bromde Margje, toen Elsje, al kant en klaar, vroeg, waar ze bleef. „Heb je geen schaar?” vroeg Elsje lachend. „Mijn naaidoos is in ’t lokaal- Heb jij ook een zakschaar?” Gelukkig kon Elsje haar daar aan helpen. „Flauwerds,” mopperde Marg, terwijl ze kris kras de draden stuk knipte. ~0, zeg mijn mantelmouwen zitten dichtgenaaid”, riep een ander nieuwelingetje. Nog meerderen hadden een extra naaibewerking aan hoed of mantel. Het was een gesjor, een ge- en trachtte met geweld de draden stuk te trekken. trek, maar tenslotte werd de zaak toch ook van de grappige zijde bekeken. Margje en Elsje holden langs de straat. Dat grapje had zeker vijf minuten oponthoud gegeven. t A lr l M -* —Aa AA _-1 „Meissie, denk aan je klossie , nep n oud. mannetje tegen Marg, juist toen ze de trappen van 't station opliep. „Waar moet ik om denken?” vroeg Margje verbaasd. „Er schijnt een klossie aan je mantel vast te zitten, Die bengelt achter je aan. Ze hebben je er tusschen willen nemen, kind,” zei het mannetje medelijdend. Marg stond stil en keek hulpeloos rond. Elsje had juist afscheid genomen, ~'k Zal je wel helpen,” zei het mannetje gedienstig- „Ze hebben met een speld die klos vastgemaakt onder je mantelkraag. Bij de trap is de klos losgeraakt,” verklaarde het mannetje. „Wilt u hem eraf doen?” „Dat gaat zoo maar niet. De draad zit aan je mantel vastgehecht,” „Heeft u geen schaar of zakmes? Ik moet met dien trein mee,” drong Margje aan, terwijl ze haar best deed een paar tranen te onderdrukken. Die akelige, vervelende kinderen! ~'k Zal probeeren den draad stuk te trekken”, ging het mannetje voort, Hoe hij trok en rukte, ’t ging niet. „’t Is zeker ijzergaren,” zei Marg en toen ze achter zich keek, zag ze een heel bekend klosje ijzergaren op de straatssteenen liggen. Vlug raapte ze het klosje op, stak het in haar mantelzak en zei „Dank u, ’k zal me zoo wel redden”, Margje was op het nippertje met haar trein. Ze zag Cor Veen voor een raampje zitten, maar expres ging ze een coupé verder, als was het dan ook een rookcoupé. Ze had meer dan genoeg van die flauwerds. Ze keek Cor Veen nooit meer aan. Dien eersten prettigen schooldag had ze heelemaal voor haar vergald. Toen ze hijgend op de houten bank zat uit te blazen, moest ze er zelf toch even om lachen, In gedachten zag ze het grappige oude mannetje weer voor zich. ~Meissie, denk aan je klossie.” Ze greep naar haar zak, waarin de klos zat, die nog maar steeds met haar rug verbonden was. Aan den chef zou ze straks even een schaartje vragen. Zoo ging ze het dorp niet door. Maar wacht. Ze trok haar mantel uit. Omdat het regende, had ze hem aangetrokken. Nu was het droog. De chef zou er misschien in zijn eentje nog pret om hebben en 't verder vertellen. Neen, in het dorp moest er niemand van weten. Durfde ze maar, dan zou ze die groote meisjes ook wel eens een poets bakken. De trein reed al langzamer. Ze was gelukkig haast thuis. Toen ze uitstapte, zag ze, dat Cor Veen op haar wachtte. ~Ben je nog boos, Marg?” vroeg ze lachend. ~'k Vind het reuze-flauw van jullie," antwoordde Marg vinnig. ~Och, kind, we halen altijd grapjes met de nieuwe leerlingen uit, ’t Volgend jaar doe je even hard mee. Is je klos van je mantel af?” „Nee, daarom heb ik hem uitgedaan,” ~'k Heb een zakschaartje. Wil ik hem even losmaken?" Margje reikte haar mantel over en Cor vertelde: „Dat buurtje van je met dat roode haar zal ook wel kwaad op ons zijn," „Die had niks,” „Dat leek zoo. We hebben haar mantelzakken vol jeukpoeder gestopt," „Die is goed," lachte Marg. En Cor lachte mee, „Waar zijn de anderen?” „Die gingen vooruit. Ik had de zaak aan gestoken en nu had ik heusch een beetje spijt," ~'k Ben niet meer kwaad," zei Marg, terwijl ze met Cor door de dorpsstraat liep. „Gelukkig, 'k Had er heusch niet van kunnen slapen. Laat je ijzergaren nu maar thuis, want anders haal ik er weer een grapje mee uit,” vervolgde Cor, Margje moest den boschweg in en heel vriendschappelijk namen ze afscheid van elkaar. „Dag Margje. ’k Zal morgen naar je uitzien,” „Dat 's goed. Daag!" groette Marg terug. ’t Was Marg of dit slot alles had goed gemaakt. Ze zou aan moeder zeggen, dat 't heusch een heel prettige dag was geweest! En dan sprak ze toch werkelijk de waarheid. HOOFDSTUK IX. EEN JAAR LATER. 't Was een best jaar geweest voor al de Houbertjes. Vaders hand was zoo goed als genezen. Bij slecht weer stak het litteeken en gekscheerend zei vader dan: ~df. barometer voorspelt regen en wind.” In den konden winter, die zoo heel lang duurde, hadden ze in ’t boschwachtershutje geen kou geleden, In 't bosch was altijd volop hout te sprokkelen. En oud en jong had dagelijks meegeholpen om een Hinken voorraad naar huis te sleepen. Piet, de bengel van het dorp, was zoowel voor vader als moeder een flinke hulp geweest. • Kleine Hans liep al langs de kantjes en moeder Truus was 'n knappe kinderjuffrouw, Als Truus uit school kwam, kraaide Hans van pret. Hij wist het wel, dat hij nu niet langer in de tafelstoel behoefde te zitten. Truus ging wel met hem wandelen of spelen. Alle versjes, die Truus op school leerde, zong ze Hans voor. Soms zong Hans de wijs mee. Als Hans een lastige bui had, dan kreeg moeder pas rust, als Truus thuis kwam. Truus ging wel met hem wandelen ~’t Lijkt wel, of die Truus hem betoovert”, zei vader wel eens, „Zoo is 't Hansje huilt en zoo is 't Hansje lacht," Vroeger waren Hans en Bart zulke beste vriendjes geweest, maar sinds Truus al ’t speelgoed van Bartje had vernield, bleef Bartje uit de nabijheid van ’t kleine broertje. Bart zou straks ook al naar de Bewaarschool gaan, dus moeder had dan thuis nog maar één handenbindstertje. Corrie was nog steeds een lief poppenmoedertje. „Als Cor maar een pop en een lap heeft, dan heb ik geen kind aan haar,” zei moeder dikwijls tegen vader. Omdat Cor altijd voor haar poppekindertjes aan 't zorgen was, werd ze aardig handig met de naald. Knoopjes en bandjes aanzetten, kon ze als de beste. Als moeder zoo'n klein werkje had, zei ze wel eens: „Cor, doe jij 't maar voor moeder.” Het verstelwerk kan moeder nu gerust aan Margje geven, „Zooals dat kind daar verstellen heeft geleerd," zei Juffrouw Houber eens tegen juffrouw Kuiper. Juffrouw Kuiper kon t zich altijd nog niet begrijpen, dat Margje naar die Huishoudschool moest gaan. Zij hield niet van die nieuwerwetsche fratsen. „En wat leert ze er dan nog meer?" informeerde juffrouw Kuiper, „Koken, strijken, wasschen, borduren." „Dat had ze bij u ook kunnen leeren. „Zeker, dat had ze ook. Maar ik moet erkennen, dat ze het daar toch weer anders en beter doen. Wilt u wel gelooven, dat ik er nog wat van opsteek?” Dat kon juffrouw Kuiper moeilijk gelooven Juffrouw Houber was in haar schik, dat Margje zoo handig werd en dat 't kind alle dagen weer opgewekt naar school ging. Van den winter, toen t zoo ijzig koud was, was 't toch heujèch geen pretje geweest om zoo voor dag en dauw uit bed te moeten, Marg had toch nooit verzuimd. En met de schoolmeisjes was ze ook de bestlT maatjes- Haar liefste vriendin was en bleef Elsje, Elsje was al een paar keer mee gekomen met Marg, 't Kind had het er toch zoo gezellig gevonden in het kleine boschwachtershuisje, dat ze graag met Margje had willen ruilen. Moeder Houber had op hartelijken toon gezegd: ~Je komt maar, als je er zin in hebt. De deur staat altijd voor je open." Elsje had geen vroolijke jeugd bij de oude tante, die veel aan rheumatiek leed en daarom misschien heel lastig en veeleischend was, Een,„tante, die nooit lachen kon en nooit blij kon wezen. Margje was eenmaal bij Elsje geweest. Ze was weer gauw weggegaan, want tante had zooveel werkjes aan Elsje opgedragen, dat Margje 't gevoel had, dat tante haar wel weg wou kijkexj, ~’k Vond het er zoo koud in huis", vertelde Margje 's avonds aan vader en moeder. „Dan woont die tante zeker ook aan de schaduwzij", had vader lachend beweerd. „Maar dan ben ik toch nog liever bij Betje," vervolgde Margje. „Ja kind," zei moeder, „Betje is rijker dan ze misschien zelf weet," Nu het weer volop zomer was en het weiland voor de Hoeve net een veelkleurig bloementapijt geleek, zat moeder Houber menig uurtje met kousenmand en kindertjes op haar buitenverblijf. Toen de zomervacantie aanbrak, zaten ze daar vaak met zijn zevenen en vader kwam ook nog wel eens een Met z’n achten, N.Z.S, No. 117 5 kijkje nemen. Op een mooien Julidag was juffrouw Kuiper voorbij gekomen en ze had tegen moeder Houber gezegd: „De pret is gauw voor jullie voorbij,” „Komt de familie terug?" vroeg vrouw Houber, „Mijn man heeft bericht ontvangen, dat 't huis moet worden schoongemaakt. Dus ik denk, dat we dezer dagen de familie wel kunnen verwachten," „Ik ben blij, dat ze komen", zei Margje tegen moeder, toen juffrouw Kuiper was vertrokken. „Hoe 't met mevrouw zal zijn?” overdacht moeder. . 1 A I I „Heb ik niet in Mei geschreven, moeder?" ~'k Geloof 't wel, kind. Maar je moet denken, dat freule Celestine de handen vol heeft gehad met de verzorging van haar moeder," „Toen ik schreef, had ik juist een kaart van Chrislien gekregen, dat de familie weer in den Haag was." „En die schreef toen ook, dat het met mevrouw zoo droevig gesteld was," ~Ja, ze schreef, dat mevrouw zelf wel voelde, dat het niet lang kon duren en dat ze daarom liever maar naar Holland terugkeerde." ’t Valt me mee, dat ze zich in staat voelt om hier naar toe te komen.” „’k Vind het heerlijk ze allen weer te zien, moeder,' „Ik kan 't me voorstellen, kind." ~En dat die Christien er nog altijd is,” „Daar verbaas ik me ook over," vervolgde moeder. \,lk heb de twee kaarten en den brief van freule Celpstine in die mooie zeepdoos bewaard , ver- telde Margje en haar oogen schitterden. „Bewaar ze je leven lang Marg, als vriendelijke herinneringen. „Ik heb de freule toen ook een grooten brief geschreven, hé moeder?" „Dat heb je. En de freule heeft er uit kunnen lezen, dat het je op die Huishoudschool maar goed bevalt, „En dat ik best tegen het plagen van de stadsmeisjes kon,” „Je hebt de freule goed op de hoogte gehouden,” „Ze komen dit jaar wel heel laat op de Hoeve" zei moeder, ’ „Andere jaren is ’t Mei. En nu is 't bijna Augustus, Uat komt zeker door de ziekte van mevrouw " dacht Margje, ~Ja. En misschien ook omdat de voorzomer zoo veel regendagen gaf. Ik herinner me, dat meneer verleden jaar veel last van rheumatiek had,” Uien dag werd er in 't boschwachtershuisje veel over de familie Borrenstein gesproken. Toen Margje den volgenden dag in den kruidenierswinkel kwam, zei juffrouw Sanders: „Wat zeg J® daar wel van. Marg, we hebben een brief van Chnstien gehad?” „Van Christien?” vroeg Margje verbaasd. Ze herinnerde zich, hoe onaardig Christien zich dikwijls over nicht Sanders geuit had. ~ t Is Christien niet meegevallen in den vreemde, I?®n z*]™et Kerstmis thuis was, had ze wel thuis willen blijven. En ze had nog al een maand vacantie gehad, omdat meneer toen ook naar Zwitserland ging, t Was een makkelijke dienst, maar zoo stil. En dan Bet, die streng was en die heel wat op Christien had aan te merken. Als ze wat beters had kunnen krijgen, was ze al weg geweest. De stadsdienstmeisjes vielen ook niet mee. Ze zeiden, dat ze boersch was en geen smaak had." „Waarom gaat ze dan niet terug naar haar dorp?' „Ja, dat is nu 't gekke van 't geval. Ze schrijft.. Kom maar even achter Marg, dan zal ik je het voorlezen. Als er klanten komen, moet Sanders maar naar voren gaan." Terwijl Marg in het achterkamertje zat, las juffrouw Sanders ’n gedeelte uit Christiens brief voor. „Waarom ik dan niet naar ons dorp terugkeer? zult U zeker vragen. ~0m mevrouw. Zoo iemand heb ik nog nooit in mijn leven ontmoet. Toen ze terugkwam, schrokken we ervan. Zoo als ze achteruit was gegaan. Ik zei tegen Betje: ~Ik hoop niet, dat ik haar moet helpen, want ik moet niets van zieke menschen hebben.” En nu nicht Sanders, u zult het niet kunnen begrijpen en ik kan het zelf ook niet begrijpen, maar ik doe niets liever dan voor mevrouw zorgen, 't Is of op de ziekenkamer altijd vroolijkheid is, 's Nachts hebben we een verpleegster, maar overdag is freule Celestine de verpleegster. Freule Celestine is al net als mevrouw, altijd vol grapjes en altijd toch dankbaar. Toch bemerk ik wel, hoe moeilijk het beiden valt om blijde te zijn. Bet zegt dikwijls tegen mij: ~Ik begrijp die twee niet. „Ik ook niet, Bet. Maar ik benijd ze wel,” zei ik. „Ja, ik ook", zei Bet, Weet u wat ook zoo wonderlijk is, 't lijkt wel, of sinds de thuiskomst van mevrouw en de freule, Bet en ik beter met elkaar kunnen opschieten. De freule hing in onze kamer een zelf geschilderde spreuk op: „Hebt elkander lief,” 't Schijnt, of alle booze woorden wegvallen, als we daar naar kijken.” Juffrouw Sanders hield op met lezen en zei tegen Marg: „Sta je daar| niet versteld van?” Marg knikte van ja. Honderd gedachten dwarrelden door haar jonge hoofdje. Christien, die tegen haar had gezegd, dat ze niet hield van zieke menschen, vond het nu zoo prettig om voor mevrouw Borrenstein te zorgen! Het was haast ongelooflijk! En Marg herinnerde zich opeens haar droom, toen vader zoo ziek was. ~En weet u, dat ze gauw weer op de Hoeve komen?” vroeg Margje aan de kruideniersvrouw. M.. „JMu nog l „Juffrouw Kuiper vertelde ’t.” „Daar schrijft Christien niets van." ~Dan moeten we maar afwachten, 'k Moet nu gauw naar huis. Dag juffrouw Sanders,” „Dag Marg. De complimenten thuis,” In gedachten verzonken liep Marg naar huis. Daar zou moeder ook van ophoeren. Aan 't begin van den boschweg stonden vader en Kuiper te praten. Dat gebeurde wel vaker. Maar 't viel Margje op, hoe ernstig hun gezichten stonden. Zou vader iets niet goed gedaan hebben? Toen Margje vlak bij was en groeten wilde, zei vader: „Kuiper komt slechte tijding melden," Met groote vraagoogen keek Margje van vader naar Kuiper, ~'k Krijg zoo juist een telefoongesprek uit den Haag, dat mevrouw Borrenstein is overleden.” ~0, wat vreeselijk", zei Margje, terwijl ze dicht bij vader ging staan, ~'t Is voor haar een zegen kind", zei vader. „Maar voor freule Celestine en den baron is 't vreeselijk,” zei Margje zacht met trillende lippen. „Die zullen haar zeker missen,” Vader nam afscheid van Kuiper en wandelde met zijn oudste stil naar huis, Margje voelde een groote droefheid over zich komen. Ze zag mevrouw Borrenstein weer liggen op het rustbed in de serre. Hoe vriendelijk was ze toen geweest. „Dan zal 't Christien zeker ook veel leed doen," zei moeder ’s avonds tegen Margje, toen Margje had verteld van Christines brief. „Nu zullen ze ook wel niet hier komen, hè?" „’k Denk van niet, kind. De baron was het hier altijd te stil. Mevrouw was zoo gehecht aan de Hoeve, omdat haar ouders daar vroeger gewoond hebben. 'k Geloof zelfs, dat zij er geboren is,” „Maar freule Celestine was hier ook graag,” zei Margje, „Die zal gaan, waar haar vader gaat,” dacht moeder. Dien heelen avond moest Margje aan freule Celestine denken. Zou ze heel, heel erg bedroefd zijn? Nu woonde ze niet aan de Zonzij van 't leven. Nu was ze toch zeker geen bruiloftskind. Wonderlijk, daar schoot Margje opeens een Zondagsschoolversje te binnen; Kindren Gods zijn altijd blijde, Blijde ook onder strijd en plicht, 't Leven heeft zijn donkre zijde, Maar hun ziele heeft het Licht. Zou het ook zoo zijn met freule Celestine? Margje geloofde het zeker. HOOFDSTUK X. WIE MARGJE IN DE STAD ONTMOETTE. Vader Houber had een kort briefje van deelneming geschreven aan de familie Borrenstein, Uit het kleine dorp waren heel wat berichten naar den baron en zijn dochter gezonden. leder, die met mevrouw in aanraking was geweest, voelde het als een groot gemis, nu ze was heen gegaan. De laatste vacantiedagen waren voor Margje niet vroolijk verloopen. Er was bericht van de Directrice der school gekomen, dat Freule Celestine van Borrenstein reeds weer schoolgeld en schoolmateriaal voor Margje had betaald, ~Dat de freule daar nog aan gedacht heeft”, zei moeder ontroerd. Bij Marg stroomden de tranen langs de wangen. Kuiper had er met Houber over gesproken, dat de tuin van de Hoeve toch maar een extra beurt moest hebben. De schilders waren ook aan ’t werk. Als de familie behoefte had het drukke Haagsche leven den rug toe te keeren, dan moest de Hoeve hen kunnen ontvangen. „Kwamen ze maar," dacht Margje, Ze was maar wat blij, dat de school weer begon. En Elsje, die haar op 't stationsplein al tegen kwam, was niet minder in haar schik. Haar vacantie was eigenlijk geen vacantie geweest, Els schrok, toen ze Margje aanzag, „Wat zie je bleek! Ben je ziek geweest?” vroeg Els. ~'k Heb verdriet gehad,” zei Marg. Half lachend keek Elsje haar vriendin aan. Het klonk zoo gewichtig. Nu ging Margje aan ’t vertellen en Elsje luisterde aandachtig toe, „Jij had nog nooit verdriet gehad,” zei Elsje. „Toen vader ziek was. Maar dat ging gauw voorbij,” zei Marg. En opeens was 't haar, of Els zooveel ouder was dan zij. Ze scheelde toch maar enkele maanden. Op school waren er weer zooveel gezellige dingen, dat Margje er van opfleurde, ~'t Is een prettiger begin dan verleden jaar," zei Margje, toen ze 's middags nog een kwartiertje met haar vriendin het park doorliep. ~0 ja, jij met je ijzergaren-plaag,” lachte Els, ~'k Was eigenlijk gauw op dreef. Gauwer dan moeder zelf dacht," vervolgde Marg, „Gauwer dan ik," bekende Elsje, ~'t Heeft lang geduurd, eer ik die jeukgeschiedenis vergeven en vergeten kon.” , „Nu zal 't mij spijten, als ik hier vandaan ga”, zei Marg. „Wie weet, hoe prettig je het dan krijgt, Marg,” „En jij, Els,” „We moesten samen ergens kunnen werken," „Bij die freule Celestine van je,” „Als dat waar was!” 's Middags moesten de beide vriendinnen voor ’t eerst helpen op een kinderbewaarplaats, ’t Was voor beiden een zaak van gewicht en beiden deden haar uiterste best, Margje mocht vijf minuten vroeger vertrekken, omdat ze zooveel verder van 't station af was. ~Tot morgen," riep Els haar toe. Opgewekt en voldaan over haar werk liep Margje vlug over straat. Ze kon 't nu gemakkelijk halen. Juist sloeg ze de stationsstraat in, toen iemand haar naam riep. Ze keek om en stond tegenover Betje. Eerst herkende ze haar niet. Betje in haar katoenen japon met 't kanten mutsje op en deze Betje met een zwart hoedje, zwarten mantel en zwarte japon waren er twee, De wederzijdsche begroeting was allerhartelijkst. ~Ga je naar de Hoeve?" informeerde Marg al gauw. ~Ja kind, Ik moet met juffrouw Kuiper gaan praten. En dan moet ik een paar kamers in orde brengen." t „Wanneer komen jullie?” „Ja, wanneer komen we? Ik weet het niet, kind. De baron is al naar het buitenland." ~En de freule?” „Die heeft van haar moeder de Hoeve geërfd," „Gaat ze daar dan alleen wonen?” ~Ze is heel wat van plan. Ik begrijp die nieuwe fratsen niet. Maar je zult er zeker meer 'van hooren,” „Wanneer komt de freule dan? „Ik denk over een paar weken. Misschien ook eerder,” „Is ze nog erg bedroefd?” „Ze is ouder geworden door ’t verdriet. Ik kan je dat zoo niet zeggen, Marg, maar dit heb ik wel on- dervonden, dat freule Celestine een zeer bizonder Christenmensch is. Als de Heere Jezus nu op aarde kwam, zou Hij haar zeker heel lief hebben," „Ik begrijp het best, Betje," zei Margje wijs. Betje vroeg nu belangstellend naar Margjes vorderingen, Ze haalden samen oude herinneringen op. En 't sprak van zelf, dat Marg al gauw vroeg, of Christien mee zou komen. „Nu niet, misschien later," vertelde Bet, „Christien gaat de volgende week naar haar geboorteplaats, Ze had zoo'n heimwee naar huis. Maar ik weet zeker, als ze thuis is en de plannen van de freule overdenkt, dat ze dan weer hier naar toe wil.” Marg was wel nieuwsgierig , wat voor plannen de freule toch wel had, maar daar durfde ze Betje niet verder naar te vragen. Het treinreisje was zoo voorbij. En toen Margje met Betje aan het boschwachtershuisje kwamen, stond moeder aan de deur. Moeder herkende Bet dadelijk en noodigde haar uit op den avondboterham. Daar had Bet wei zin in Ze had wel brood meegenomen, maar samen was wel zoo gezellig als alleen. Margje bracht Truus en Corrie naar bed, terwijl moeder nog wat met Betje zat te praten. Toen Marg weer de huiskamer binnenkwam, hoorde ze Betje op plechtigen toon zeggen; „Mevrouw Borrenstein is gestorven als een blij en dankbaar Christen en zoo zal haar dochter haar leven voortzetten,” Margje was dankbaar, dat Betje zooveel vriendelijker over freule Celestine dacht dan vroeger. HOOFDSTUK XL DE HOEVE WORDT EEN HUIS VAN VREUGDE, Toen Margje op zekeren Septembermorgen vlug over den dorpsweg liep om den trein nog te kunnen halen, vloog een blauwe auto haar voorbij. De auto van de Borrensteins, dacht Margje onmiddellijk. Ze keek nog eens om. Ja, ’t was de auto van de Hoeve-bewoners, Wie zou er in gezeten hebben? Hij ging den Boschweg op. Zou de freule naar de Hoeve komen? De Hoeve was geheel opgeschilderd, Betje was alweer vertrokken. Ze had opdracht gekregen alleen de kamers van de freule en de dienstmeisjes in orde te brengen. Betje was voor haar vertrek nog bij moeder geweest. Ze hoopte gauw terug te komen, maar ze wist heusch niet, wat de freule nu precies wou. Nu logeerde ze bij vrienden, maar als Betje terug kwam, zouden ze gaan pakken. Moeder Houber en Margje wisten ook niet, wat ze er van denken moesten. Op 't dorp werd er veel over gepraat, maar niemand wist 't ware. Margje dacht alle dagen aan de freule. Nu 't zoo heel lang duurde, was ze bang, dat de Hoeve toch niet betrokken zou worden. Ze was er dien morgen op school niet zoo heel goed bij, De sommen, die anders van een leiendakje gingen, wilden nu niet uitkomen. Toen ze voor de derde maal een som over winst en verlies zat uit te rekenen, kwam de Directrice in het lokaal, Marg keek op van haar werk, De Directrice fluisterde even met de leerares en kwam toen naar Margje toe. „Ga je even mee, kind?” Marg schrok op. Ze had toch niets verkeerds gedaan? „Een goede kennis wil je graag spreken," vertelde de Directrice, „Een goede kennis?” vroeg Margje, Ze waren nu de deur van de spreekkamer der Directrice genaderd. De Directrice opende de deur en Margje zag in een laag stoeltje voor het raam een zwarte gestalte. „Hier is Margje", zei de Directrice, De dame keek om en Margje stond tegenover freule Celestine, „Dag kleine muis," klonk het hartelijk. De freule drukte Margjes hand, „Dag freule", fluisterde Margje. Ze kon haar oogen niet van de freule afhouden. Wat stonden die zwarte rouwkleeren vreemd! Hoe veel ouder leek freule Celestine te zijn geworden! „Ik kwam eens naar je informeeren, Margje," vervolgde de freule. „De freule was blij, dat we zoo tevreden over je waren", zei de Directrice, „Praat U nu maar rustig met Margje, Ik moet naar de bovenklassen”, wendde de Directrice zich nu tot freule Celestine, Heerlijk, dacht Marg, nu ben ik alleen met de freule. Ze had zooveel te vertellen en als ze durfde ook heel veel te vragen. Gek was dat, toen de Directrice vertrokken was, zocht ze naar woorden om te beginnen, „Je werk bevalt je goed, hé Margje?" vroeg de freule. „Ja freule, ik vind het heerlijk en vooral het helpen in de Kinder-Bewaarplaats, vind ik toch zoo prettig," Margjes tong kwam los en ze vertelde de freule alles van haar werk. Daarna ook van thuis. Hoe goed vader zijn werk weer kon doen, van Piet, die haar in zooveel dingen verving, van de zusjes, die ook al helpen konden en dan vooral van Hansje, die nu eindelijk los kon loopen. Lachend luisterde freule Celestine toe, „Wat leef jij in een gelukkig wereldje, kind", zei de freule, toen Margje eindelijk had uitverteld. „Ja," antwoordde Margje en onwillekeurig keek ze naar het bleeke gezichtje van de freule, waar het verdriet zijn sporen had achtergelaten. „Ik ben blij, kind, dat alles zoo naar wensch gaat. Nu nog een jaartje, en dan hoop ik, dat je mij wilt komen helpen om vele kinderen gelukkig en gezond te maken.” „U, freule?" vroeg Margje verbaasd. „Ja kind, ik ben vanmorgen naar de Hoeve gegaan om daar enkele heeren te ontvangen." „Dan zag ik U in den auto,” „Dat kan, Betje en Christien waren bij me.” ~U alle drie in den auto? En ik zag er niets van," riep Margje spijtig uit. Lachend zei freule Celestine: ~Nu Marg, je zult ons hoop ik, nog wel eens meer zien. Je vader en Kuiper zijn ook op de Hoeve geweest. Ik heb ze allemaal noodig," „En mij ook?” riep Margje verheugd uit. „Ook jou, kind. En je moeder eveneens. En als ze er lust in hebben later ook je broertjes en zusjes," „Wij met z'n achten?” ~ Jullie met z’n achten,” „O, freule, zegt U het gauw- Ik ben zoo nieuwsgierig-" Even keek de freule op haar horloge. Mocht ze Marg zoo lang van de les afhouden? 't Was 5 minuten voor vier. „Ga vlug naar je klas kind, Berg je zaakjes netjes op. Dan wacht ik hier op je en rijden we samen naar huis. Mijn auto staat buiten,” Toen de freule van teruggaan naar de klas sprak, leek Margjes gezicht wel een onweerswolk. Teruggaan naar de klas, terwijl de freule juist op het punt stond haar zoo iets heerlijks mee te deelen? Maar ’t slot maakte alles weer goed. Nu lachten haar oogen zoo wonderblij. Met de freule in den blauwen auto. Heelemaal rijden naar 't dorp? Margje vloog de gangen door naar haar klas. „Hoe moet dat nu met je sommen?” vroeg de juffrouw. Marg schrok. Zou ze die nog na schooltijd moeten afmaken? Maar de juffrouw vervolgde lachend: „Maak ze morgen in het vrije kwartiertje maar af,” Daar luidde de bel, De klas liep leeg en Margje stond besluiteloos voor de spreekkamer der Directrice. Elsje talmde op de stoep. Ze had zooveel van freule Ceiestine gehoord, dat ze haar nu graag even wou zien. Gelukkig voor Margje kwam de Directrice eraan, Verlegen vertelde Margje, wat de freule met haar had afgesproken. „Ga jij freule Ceiestine maar vertellen, dat je er bent”, zei de Directrice, Geen vijf minuten later zat Margje tegenover freule Ceiestine in den blauwen auto. „Je weet, dat ik veel verdriet heb gehad, hé Margje?” Margje knikte van ja. Zij zelve had verdriet gehad om de freule. ~Nu zie ik het leven wel een beetje anders. En ik heb maar één verlangen: om mijn leven te wijden aan anderen. Ik heb dit alles nog met mijn moeder Kunnen bespreken, De Hoeve, waar mijn moeder geboren is, moet een tehuis worden, waar moeders geest blijft wonen. Mijn moeder gaf mij zelf den raad om er een herstellingsoord van te maken voor kinderen." „O, dat zou heerlijk zijn , riep Margje onstuimig, De Hoeve vol kinderen! Wat een vroolijkheid zou dat zijn! ~Maar zoover zijn wc nog lang niet, kind. Er moet van binnen en van buiten veel veranderd worden op de Hoeve. Er moet gebroken en getimmerd worden. Er moeten andere meubels komen. Veel kinderledikantjes en dan tenslotte: de kinderen!" „Die zijn er overal", jubelde Marg, ’t Leek alles zoo heerlijk en zoo mooi, „Zeker, er zijn veel kinderen, die goede verzorging en frissche lucht behoeven, maar ik zal toch maar een beperkt aantal kunnen nemen. Ik weet best, dat ik veel moeilijke dingen zal moeten opknappen. Maar Margje, ik weet, dat ik als Gods kind altijd geholpen en altijd gesteund word. In mijn hart jubelt iets heel blij's, omdat ik Hem toebehoor." Margje luisterde stil toe. Met bewonderende oogen keek ze naar freule Celestine op. Wat leek die kleine, bleeke freule, nu krachtig en sterk. Ze waren het dorp genaderd en de freule vroeg: „Begrijp je nu, waarvoor ik je noodig heb, Marg?” „Om ook voor die kinderen te zorgen." „Juist kind. Dan heb je vast een flinke opleiding achter den rug en zou je me prachtig kunnen helpen. Ik heb aan de Directrice gevraagd of ze het volgend jaar, want dan hoop ik alles in orde te hebben, ook andere meisjes op haar school heeft, die mij behulpzaam willen zijn." „Elsje!”, riep Margje. En ze vertelde een en ander van haar vriendin. „Goed, misschien ook Elsje, als ze tenminste met hart en ziel werkzaam wil zijn. _ , Ze waren nu het boschwachtershuisje genaderd. „Ook dit kleine huisje zal moeten verdwijnen, zei de freule, . Voor nadere verklaring was geen tijd, freule Celestine deed den auto stilhouden. Nog even een hartclijk afscheid en Margje stond tegenover riet, die haar met verbaasde oogen aankeek. „Mocht je meerijden?” vroeg hij- „Ja en ’t was heerlijk”, zei Margje, Ze raakte thuis niet uitgepraat over alles, wat de freule met haar besproken had. Vader Houber wist al van de plannen at. Vanmorgen had hij door Kuiper de boodschap ontvangen om even op de Hoeve te komen, De freule was gearriveerd en er was nog een architect en een timmerman. „Ik dacht, dat er boomen gekapt moesten worden, of enkele laantjes verbreed, Maar daar kreeg ik te hooren, dat de heele boschwachters woning zou verdwijnen," „6 ja, vader, dat zei de freule ook tegen mi). Maar wat moeten wij dan? „Wij moeten verhuizen,” antwoordde vader op grappigen toon. Moeder lachte en ging heel parmantig voor de verschrikte Marg staan, terwijl ze zei: „Mag ik je voorstellen, juffrouw Houber, de vrouw van den portier van de Hoeve,” „En ik ben de aanstaande portier", zei vader jolig. „Vertelt u nu eens geregeld vader," verzocht Marg, Vader Houber vertelde, dat de freule hem een plan liet zien van de toekomstige Hoeve. Natuurlijk zou het huis van binnen geheel verbouwd worden, Het bosch zou wat meer aangelegd worden. De lanen verbreed, wat gezellige zitjes overal. „Maar het weiland blijft", vulde moeder aan. ~Ik raadde de freule aan het weiland speelveld te laten. Ik vertelde haar, hoe heerlijk jullie daar in haar afwezigheid altijd gespeeld hebben. Aan 't begin van de oprijlaan wordt een portierswoning gebouwd en ik ben tot portier aangesteld,” „En ik word later helpster op de Hoeve", vertelde Marg. „Hoe zou de baron dit alles vinden?” vroeg vrouw Houber aan haar man. „De freule zei: mijn vader keurt mijn plannen goed. Hij heeft alles met mij geregeld, maar wil nu voorloopig groote reizen maken. Als hij vermoeid is, komt hij bij mij uitrusten,” „Wat kan er van een klein mensch veel uitgaan,” overdacht moeder. „Ik wist het wel", zei vader, „Freule Celestine behoort tot de menschen, die een blijdschap bezitten, die niemand haar kan ontnemen. En zij zal er ons allen wat van meegeven,” Met z’n Achten. N.Z.S. No. 117 82 't Is heel koud. Sloten en vaarten zijn met een dikke ijslaag bedekt. Wie er niet uit moet, blijft lekker bij de kachel zitten, 't Is voor velen zelfs te koud om schaatsen te rijden. Op het kleine stationnetje van Margjes dorp brengt het lokaaltreintje ongewoon veel passagiers aan, Heeren en dames. Heel veel auto's zijn al den dorpsweg gepasseerd. Een pientere jongen staat voor het stationnetje. Hij heeft een langen stok in de hand, waaraan een bord vastzit, waarop geschreven staat; Gids voor bezoekers van de Hoeve, ’t Is Piet Houber, Vandaag, bij de opening van 't nieuwe Herstellingsoord, konden de groote menschen zoo moeilijk gemist worden. Freule Celestine had er met Houber over gesproken, dat ze toch maar hoopte, dat de bezoekers niet te veel zouden afdwalen. Trams en autobussen bezat het dorpje niet, 't Station lag wat achteraf. Toen had Houber vroolijk uitgeroepen: ~Dat is wat voor mijn Piet, Mag hij gids zijn freule?" De freule had er gaarne in toegestemd en Piet was zich den volgenden dag komen voorstellen met zijn zelf-vervaardigd opschrift. „Mijn jongste helper”, had freule Celestine gezegd. Piet had gegloeid van trots en hij had zich plechtig voorgenomen zijn werk zoo goed mogelijk te verrichten. De kleine gids bewees daar bij het stationnetje schitterende diensten. Hij was dadelijk het middelpunt- Als een generaal liep hij terug om te zien of er ook nog enkelen waren achtergebleven. Het heele dorp was in de weer, De kerstvacantie was nog niet geëindigd. En de jeugd stoorde zich niet aan de kou en zwierf om de Hoeve heen. Van het raadhuis woei de vlag en de burgemeester was al vroeg naar de Hoeve gegaan. Wat was de oude Hoeve veranderd. Er waren enkele menschen, (gelukkig maar heel enkelen), waaronder ook juffrouw Kuiper, die 't zonde vonden, dat t oude huis nu door zooveel kinderen zou bewoond worden. Kinderen waren in haar oogen altijd lastposten en vernielers. Dat oude mooie bosch, waar niemand liep, die er niet hoorde, zou nu plat getreden worden door de kindervoeten, „Wat zeg jij er wel van Bet? had ze dezer dagen aan Betje gevraagd. Betje, die eigenlijk de eenige was, waar juffrouw Kuiper 't goed mee vinden kon. ~ k Zou er vroeger ook zoo over gedacht hebben", zei Betje. „En nu dan?" „Nu zie ik het wel om me heen, dat vreugde verspreiden juist in de donkerste levens je zelf ook gelukkig maakt." „Ik kan wel merken, dat je lang bij freule Celestine bent." „Ik smeek God er mijn heele leven te mogen blijven, Zij heeft mij doen verstaan, dat Jezus wil, dat wij ons licht moeten laten schijnen. Zij heeft mij uit mijn donker hoekje gehaald," antwoordde Bet plechtig, „Zoo!" zei juffrouw Kuiper. En dat „Zoo” klonk wel wat stekelig. Maar de goede Bet lette er niet op. Ze had wel wat anders te doen, iir viel heel wat te doen, t Was zeker een groot geluk voor haar, dat Christien zoo spoedig was teruggekeerd. Zij, de oude Betje, mocht in de oogen van juffrouw Kuiper veranderd zijn, God alleen wist, dat ze Hem even lief had en Hem even trouw zou blijven dienen. Over verandering gesproken, dacht Bet, dan was Christien veranderd. Of waren zij beiden naar elkaar toegegroeid? Christien had haar holle, leegc leven van hunkeren naar uitgaan en pretjes leeren verfoeien, 't Liet je alles ten slotte onbevredigd, 't Maakte je niet rijker en niet gelukkiger. Integendeel, Eerst met bewondering en toen met jaloezie had ze gekeken naar freule Celestine, wier leven een offer was geworden. Een offer, dat ze met innige blijdschap aan God opdroeg. Waarom had Christien haar tehuis, haar werk, haar dorpje kunnen verlaten? 't Was freule Celestine geweest, die 't heimwee in haar hart ontdekt had. „Ga terug kind. Daar zul je vrede en rust vinden.” Dankbaar was Christien terug gegaan. Toen ze een paar weken thuis was en van Betje schrijven ontving over de groote plannen, toen was 't, of een stem haar toeriep: ~Daar is je plaats." En openlijk sprak ze er over met haar ouders en de domineesfamilie en met vreugde lieten ze haar gaan. „Als jij je geven wilt aan anderen kind, dan moeten wij daar blij om zijn", zei haar moeder, „Als je bij freule Celestine bent, geef je je van zelf", antwoordde Christien, Op dezen openingsdag was Christien voor dag en dauw opgestaan. Ze wou de eerste zijn. Ze liep de slaapzalen door. Keek alle ledikantjes even na, of niets ontbrak, De eetkamer werd ook nog eens grondig geinspecteerd. Geen vlokje stof mocht ergens te bekennen zijn. Vlug schikte ze wat hulst met roode besjes in de vazen. Het orgel zou ze vast openen. Ze zou het psalmboek openslaan. Ze wist wel, dat freule Celestine het liefst zou beginnen met haar lievelingspsalm: Als ik niet had geloofd, dat in dit leven, Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou, Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed gebleven Ik was vergaan in al mijn smart en rouw, Wacht op den Heer, godvruchte schaar houdt [moed, Hij is getrouw, de Bron van alle goed, Zoo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer. Wacht dan, ja wacht, verlaat u op den Heer, Als Christien naar de keuken snelt om haar fluitketel te doen stilzwijgen, staat ze tegenover Bet. „Goeden morgen!” „Goeien morgen .Je hebt het me afgesnoept.” „We zullen het hier druk krijgen,” „Dat zullen we, Bet. Maar ik verwacht van Margje Houber heel wat hulp.” „Ja, ik ben blij, dat die komt,” „Ik geloof, dat we flinke helpsters zullen krijgen. Maar zoo goed als Margje is er niet een." „Ze heeft thuis geleerd de handen uit te steken”, zei Bet. Geen uur later is Margje er. Wat is ze gegroeid in dat jaar, Hoe helder kijkt ze uit haar blauwe oogen. Niemand weet, hoe ze verlangd heeft naar dezen dag. Een nieuw leven zal voor haar beginnen, Ze is misschien nog vroeger opgestaan dan Christien. Gisteren waren ze klaar gekomen met 't plaatsen der meubels, met ’t ophangen der gordijnen. ~ t Is net een paleis", had Margje uitgeroepen, toen ze voor ’t eerst de mooie ruime woning had bekeken, ~Ik hoop, dat wij allen ons er zoo rijk in mogen voelen als koningskinderen", had vader plechtig gezegd." Moeder was wat stil geweest en zacht had ze 't aan vader bekend, dat ’t haar toch heel veel kostte om van t kleine huisje te moeten afscheid nemen. „We waren er zoo gelukkig met z'n achten", zuchtte moeder, ~ Maar vrouw, dat kunnen we hier toch ook zijn. t Geluk zit niet in een huis, zelfs niet in een paleis, 't Zit in ons hart en wanneer we ons geloof behouden, groeit het geluk met de jaren," Moeder lachte en zei; „Jij ziet altijd de zon schijnen,” „Ja," zei vader ernstig: „Daar dank ik God voor," Margje vond alles in 't nieuwe huis even prachtig. In haar hart was een groot verlangen gekomen om te dienen, om zich zelf te geven. „Goeden morgen Bet en Stien," riep ze vroolijk, toen ze de keukenprinsessen al druk aan 't werk zag. „Goeden morgen, Marg. Prettig, dat je er zoo vroeg bent" ,zei Christina hartelijk. „Luister,” fluisterde Betje, ~de freule is ook al beneden,” Er klonk orgelmuziek. En een heldere stem zong; Loof, loof den Heer mijn ziel met alle krachten, In de keuken liep men heel zacht, om toch maar goed het zingen te kunnen verstaan, „Is de baron al gewekt?” vroeg Betje aan Christien. „Ja Betje, precies om zeven uur.” Het zonnetje scheen nu door alle vensters, De eerste gasten meldden zich al aan. De Hoeve begon vol te worden van deftige heeren en dames. ïusschen hen in bewoog zich freule Celestine in haar donker rouw-japonnetje. Voor ieder had ze een vriendelijk woord. Daar kwam baron Borrenstein op zijn dochter toe: ~Niet te druk Celestientje, Spaar je krachten voor de volgende week, als de kleuters komen." „Dan zal ik weer nieuwe krachten ontvangen, vadertje." De dienstmeisjes presenteerden koffie. Maar toen de groote klok van de Hoeve 12 uur sloeg nam baron Borrenstein het woord. Hij zeide, hoe het altijd een stille wensch van zijn vrouw was geweest, om dit huis als Kinder-Tehuis in te richten, De omgeving was zoo schoon en rustig. God heeft het echter niet gewild. Hij wierp haar op het ziekbed en bracht haar eindelijk naar Zijn Vaderhuis, Wij, maar in de eerste plaats mijn dochter, willen moeders liefste wensch vervullen. Wij hebben dit huis zoo laten veranderen, dat er straks plaats is voor 24 zwakke kindertjes. Wij hopen, dat God dit huis en dit werk zal zegenen. De dominee sprak een gebed uit. Men zong te samen van Psalm 27 het 7e vers, De burgemeester hield ook nog een mooie toespraak. Hij dankte baron Borrenstein en vooral freule Celestine voor dit geschenk ,'t Was een eer voor het kleine dorpje, dat daar een Rust-Huis was gekomen voor het zwakke en zieke kind. Hij hoopte en verwachtte, dat iedere dorpeling vandaag een zegen zou afsmeeken voor de Hoeve en zijn bewoners. Er werd nu een rondgang gemaakt door de groote hal met de aardige zitjes naar de eetkamer. Van de eetkamer naar het groote, vriendelijke huisvertrek, waar boven den schoorsteen een groote schilderij hing van den Heiland, die de kinderen zegent. Ook de keuken met haar glimmend fornuis en ’t mooie glanzende koper werd bewonderd. Toen ging men de breede trappen op. Daar waren 4 slaapkamers, ieder met 6 bedjes en dan nog een lichte ziekenkamer met een heerlijk balcon. In een zijvleugel waren de vertrekken voor baron Borrenstein, „Deze zijn altijd voor U klaar", had freule Celestine hartelijk gezegd. ~En wat blijft er voor jou over, mijn kind?”, had de baron gevraagd. „Moeders kamer. Als ik vermoeid ben of bedroefd of moedeloos zal daar moeders bijbel liggen, waaruit ik troost en kracht kan putten.” 's Middags mochten ook de dorpelingen de Hoeve komen bezichtigen. En velen kwamen met goede beloften. Deze zou een mud aardappelen cadeau geven, die een mand appels, de eene boer beloofde 2 kazen, de andere zou 100 eieren laten brengen. „Wanneer komen de kinders?”, vroeg juffrouw Sanders aan Christien, „Overmorgen, We kunnen dan morgen alles nog eens opknappen. Morgen komt ook de verpleegster en zooals U wel van Margje gehoord zult hebben, komt die vriendin van haar, Elsje, als inwonende helpster.” „Dan zal ik morgen een mand met suiker, meel, biscuits en jam laten bezorgen. Dat is mijn cadeau,” ~En ik zal een taart voor jullie bakken, zooals ik er nog nooit een gebakken heb”, beloofde de bakker,. Wie de Hoeve bezocht had, raakte er niet over uitgepraat. Wat was Margje trotsch, toen zij moeder en vader en de broers en zusjes rond mocht leiden, „Hier moet een mensch of een kind beter worden”, zei vader Houber, „Ja' ', zei moeder Houber, „van binnen en van buiten,” De openingsdag was een zonnedag geweest, hoewel de thermometer vele graden onder het nulpunt aanwees. Den volgenden dag was het iets minder koud. Op den grooten dag van de aankomst dooide het, De goten drupten, de bloemen verdwenen van de glazen. „Wat ben ik dankbaar voor onze kleintjes", zei freule Celestine 's morgens tegen haar personeel, ~'t Is hier toch overal centrale verwarming”, voerde Bet aan. Onwillekeurig dacht ze aan de koude marmeren gangen van vroeger en de aangename warmte van nu. „Zeker Bet, 't is hier goed. Maar voor velen is de reis lang. En de kindertjes zijn zwak en teer,” Nu geen zon, maar een motregentje. Nu geen deftige dames en heeren, maar teere, bleeke kinderen, die door moeder of zuster gebracht werden. Allen werden ontvangen met groote liefde. Bij 't afscheid viel er wel een enkel traantje, maar wie naar huis terugkeerde, droeg toch de groote gerustheid met zich, dat zijn of haar kind aan de beste handen was toevertrouwd. Freule Celestine en haar helpsters, ja ook de dienstmeisjes waren wel heel vermoeid, toen de kindertjes eindelijk verzorgd en wel in de heldere bedjes lagen. Margje kon nu naar huis gaan. Morgen vroeg zou ze terugkomen. Morgen zou 't nieuwe leven voor haar in al zijn volheid beginnen. Op haar teenen liep ze langs de slaapkamers. In een tusschenkamer zat Elsje in een gemakkelijk stoeltje. ~Dit is nu jouw heiligdom, hè Elsje?" „Vind je 't geen snoezig kamertje?" „Ja kind, hoe keurig heeft de freule alles voor je uitgezocht," ~En dit legde de freule in mijn dagboek," zei Elsje, wijzend op een fraai geborduurden bladwijzer, waarop te lezen stond: God is een Vader der Weezen. „Wat denkt de freule toch aan ons allen," zei Margje. „En wat ben ik blij, dat ik haar door jou gevonden heb,’ vervolgde Elsje. De beide vriendinnen kusten elkaar goedennacht, Nu nog even naar het balcon, dacht Margje. Het begon weer wat op te vriezen, de sterren schitterden helder. Ze dacht zich zoo graag de sterren als duizenden lampen door God ontstoken. Ze had er Corrie zoo dikwijls van verteld. En als Corrie niet slapen kon, zei ze zacht: „Kind, de lampjes zijn al aan. Nu moet de heele wereld gaan rusten. Onze lieve Heer houdt wel de wacht." Toen Margje op ’t balcon kwam Toen Margje op het balcon stond, zag ze freule Celestine staan. ~Jij hier nog, Marg?" ~Ja, freule, ik wou eens kijken, hoe ons dorp er uitzag, als de sterren schitteren,” r*Kijk maar, kind. Daar ligt de portierswoning. Jullie nieuw tehuis. Ik vind het zoon veilig gevoel dat jullie zoo dicht bij de Hoeve zijn." ~U kunt altijd op ons rekenen," zei Marg. ~Dat weet ik, kind. Vader en moeder stonden altijd voor mij klaar. Op Margje kon ik rekenen. Piet was drie dagen onze gids," „Wij met ons achten zullen U helpen, waar wij kunnen.” „Wij met ons allen zullen God dienen, als blijde, dankbare kinderen," zei freule Celestine. „Weet U, wat vader zou zeggen?” „Ja, je vader zou zeggen: Als bruilofts-kinderen,” Margje wenschte de freule goedennacht. Vlug liep ze de oprijlaan af naar de mooie, nieuwe woning, waar men haar met vreugde verwachtte. Hoe prachtig schitterden de sterren. Kijk, de maan stond precies boven hun dak. En morgen zou God een nieuwen dag geven met nieuwe zorgen, maar ook met nieuwe kracht. Vroolijk stapte Margje naar binnen. Ze rook de geur van vaders pijp, ze hoorde moeder zingen voor Hansje, ze hoorde de anderen praten met elkaar. Vader had gelijk, 't Geluk was met hen meegegaan. Zij zouden blijde menschenkinderen blijven, die hun leven wilden geven voor anderen, omdat zij Jezus wilden volgen, met zijn achten.