I. Ze speelden niet druk dien Woensdagmiddag, twas er te warm voor. Ze hadden samen een koel plekje in ’t bosch opgezocht om lui in ’t mos te liggen. Maar Lous kon nooit lang achter elkaar stil zijn. Ze sprong ongeduldig op, als een grassprietje haar in ’t gezicht kriebelde of een insectje om haar heen zoemde. Zoo liep ze telkens een eindje verder, Corrie trouw achter haar aan. Eindelijk waren ze gekomen aan een groene haag, die de grens aangaf tusschen het bosch en de buitenplaats Vredenoord. In een opening tusschen de doornige takken had je een vast hek. Dwars over de onderste plank daarvan was een dikker stuk hout gelegd dat met de uiteinden rustte op twee lage paaltjes. Dat noemden de kinderen „het overstapje”. Het was gemaakt voor de tuinmansfamilie van Vredenoord; die konden nu ’t bosch doorsteken als ze naar ’t dorp gingen. Dat scheelde wel een kwartier met den gewonen weg. „Ik heb dorst!” bedacht Lous, „ik ga water vragen bij den tuinman!” „Maar je mag niet over het overstapje klimmen!” waarschuwde Corrie. „Natuurlijk wèl als je een boodschap bij den baas hebt! AI kwam ik meneer zelf tegen, wat zou dat nóg, hij kent Vader best en hij zou ’t vast goed vinden. Ga je mee? Hè, ik stik van de warmte!” „Nee ik doe ’t niet Corrie was banger uitgevallen dan Lous en keek haar kameraadje angstig na toen zij over het hek wipte en tusschen de struiken van Vredenoord verdween. Na een poosje kwam Lous triomphantelijk terug met een kommetje koud water. „Hier, lekker! Voor jou zie je wel dat ’t niks erg was; ik heb er al twee op, en straks, als ik terug kom, krijg ik er nog een.” Dankbaar dronk Corrie het koude water. In stilte bewonderde ze Lous, die zoo precies wist wat prettig was en meestal ook gedaan kreeg, wat zij wilde. Corrie liet zich in ’t gras vallen, vlak bij het „overstapje” en Lous, toen ze voor den tweeden keer terug kwam, ging boven op het hek zitten. „Wat jammer toch dat ’t nu geen vacantie is; over een poos, als je niet naar school hoeft, regent het natuurlijk den heelen tijd —” klaagde Corrie. „Niks jammer, we hébben immers vrij vanmiddag en als ’t echt vacantie was, zat ik hier niet zoo lekker alleen met jou ; dan was juffiesnoes er natuurlijk en die zou nog extra zeuren ook, met de warmte —” „Wanneer komt ze terug?” informeerde Corrie. „Morgen immers! Dan begint ’t weer ba, ’t zou mijn heelen middag bederven, laten we er maar niet meer over praten.” „Is ze dan zóó naar —?” „Nou!” „Och ik vond haar laatst nogal aardig, toen ze ons limonade kwam brengen, weet je wel ?” „Nou ja, omdat Vader er toen bij was; ze doet altijd poeslief als hij in de kamer is, en zóó geduldig: slachtofferachtig zie je, zoo van: „niemand weet wat ik van dat kind verdraag!” Maar ondertusschen, als we alleen zijn —: ’n zuur gezicht en standjes! Ba, je zou er warm van worden als je er enkel maar over praat pfffj” en Lous zette haar stroohoed af, wuifde die voor haar gezicht op en neer en gooide hem toen in ’t gras. Ze had eigenlijk ’t land dat ze met Corrie over Juf was gaan praten, die begreep er toch niets van; ze was geen echt vriendinnetje, niet akelig maar ook niet om „veel van te houden.” Als ze Cor op school probeerden beet te nemen (en dat gebeurde nogal eens, want ze kón er zoo onnoozel inloopen) dan kwam Lous voor haar op. Ze voelde medelijden met Cor, die geen vriendinnetjes had. Maar juist daardoor was Corrie niet van haar af te slaan, zocht haar telkens op en dacht blijkbaar, dat Lous echt' „vriendin” met haar wou zijn. En dat bedoelde Lous heelemaal niet. Ze was op goeden voet met alle meisjes, maar geheimen of intiemigheidjes had ze met niemand. Corrie zat haar aan te kijken met haar lichtblauwe, verbaasde oogen, die soms opeens scheel konden staan als ze in gedachten was. Ze probeerde te raden waarover Lous wel tobben zou als ze zoo’n rimpel had tusschen de wenkbrauwen. „Maar je krijgt toch altijd leuke jurken en mantels en zoo Moeder zei laatst dat juffrouw Kret je zoo aardig kleedde —” probeerde Cor te visschen. „O verbeeld je! dat krijg ik immers alles van Vader! Zij zou nog al leuke dingen koopen! Ze wou deze jurk zóó’n stuk uitleggen!” Lous wees een overdreven groot stuk, met haar handen meer dan een el uit elkaar. „Stel je voor, ’t zou over mijn schoenen hangen, maar ik zei gewoon, dat ik ’m dan niet meer aandoe!” „En heeft ze het toen niet gedaan?” „O, als ze weer thuis is begint dat plezier; ik heb ’m nu met die warmte maar vast voor den dag gehaald, te kort of niet, en Sien heeft ’m voor me gestreken; netjes hè? En nou denkt Juf dat ik aldoor in die dikke schotsche heb geloopen zal ze opkijken als ze er weer is!” „Krijg je er nieuwe bij?” „Zal wel, o heden ja, niks leuk hoor: dat gepas!” „Ik wou dat ik er een paar kreeg. Moeder heeft beloofd van één, maar ik heb eigenlijk niets moois meer.” Lous gaf niet veel antwoord. „KI eer en gepraat” vond ze onuitstaanbaar; daar hoorde ze bij Juf genoegover. Cor was wel zielig, dacht ze medelijdend; thuis tobben over een of twee nieuwe jurken en op school zoo alleen. Ze sprong van haar hooge plaats op ’t hek en stelde voor tóch maar een spelletje te doen. Cor vond het best; volgzaam knikte ze van ja bij alles wat Lous zei. Maar ze raakten er toch niet echt in, ze bleven de warmte hinderend voelen en kregen roode, gloeiende gezichten, als ze even draafden. Ten slotte trokken ze moe naar huis, vooral Cor liep met zware beenen. De middag met Lous, waarvan ze zich veel had voorgesteld, was toch niet zoo’n feest geweest als ze gehoopt had. Lous kwam thuis, veel te vroeg voor het eten. Ze ging naar haar kamertje en knapte zich keurig op voor tafel. Anders kostte het Juf heel wat moeite om dat van haar gedaan te krijgen, maar nu deed ze het uit zichzelf om Vader te toonen wat ze kon. De vijf dagen, dat Juf vacantie had, was Lous aldoor in de puntjes,, als Vader thuiskwam. Toen ze klaar was, liep ze den weg op naar het station; ze hoorde den trein al fluiten en een ©ogenblik later was ze Vader tegemoet gevlogen en hing aan zijn arm. Blij in ’t vooruitzicht van nog één avond met hem samen zonder Juf, stapte ze naast hem voort met kleine, vlugge pasjes. „En wat heb jij vanmiddag uitgevoerd? Het speet me, maar ik ■ icon ionmogelijk wegkomen, we moeten maar eens een volgenden keer samen uit.” „Hè ja, juist éénig! Als Juf er is! En dan wy samen! Dan heb ik wéér een leuken middag!” Vaders gezicht betrok heel eventjes bij Lous’ toespeling op Jufs gezelschap. Daarom praatte zij er maar gauw overheen. „Vanmiddag ben ik met Cor van Brugge in het bosch geweest, wel leuk, maar ’t was erg warm, je kon heel geen wilde spelletjes doen.” „Neen,, dat laat zich denken. Is Corrie nog al een vriendin van je?” „Och, ik vind haar mmm ze is erg zielig en ze heeft niemand anders, ziet u —” Toen ze tegenover elkaar aan tafel zaten, kwam Vader er nogeens op terug. „Maar wie is nou eigenlijk jouw vriendin, of heeft mijn klein vrouwtje geen intieme —?” „Nee, ’k geloof ’t niet, gek hè? Maar ik vind het niets erg, hoor!” Ze zag wel dat Vader keek alsof het hem speet, en ze wilde hem gauw gerust stellen. „Zie je, als er nou iemand was, van wie ik veel hield en die kon mij niet uitstaan, dat zou ellendig zijn, maar ik ben heel goed met allemaal op school. Och, en dan verder heb ik jou; ik geloof dat niemand zoo’n leuken vader heeft moet je Elly en Zus hooren, die zijn gewoon bang voor hem, en Nel nou! —” Ze keek op naar Vaders lief gezicht aan den overkant van de tafel. „Fijn, dat we nou van avond nog samen zijn!” „O, o, wat een vleistertje toch!” lachte Vader. Ze schudde heftig van neen. „Ik meen ’t echt! Daar kan ik nou een naar en ziek gevoel van krijgen, als ik denk dat zij morgen daar weer zit,” en Lous gaf een minachtende pik in het tafellaken op de plaats waar Juf gewoonlijk zat. „Hou je dan zóó’n bitter klein beetje van haar?” plaagde Vader. „Och —ik kan ’t zoo slecht uitleggen; ze is zoostiekum, je kunt nooit zeggen, wat er eigenlijk zoo gemeen van is, maar ze zorgt wel dat ik het voel. En dan doet ze aardig als u er is.” „En jij brutaliseert haar als ik er bij ben, en dan kan ik jou toch geen gelijk geven.” „Dat komt dat is ook —” Lous kon het niet uitleggen. „Kom eens hier, waarom kijk je nou zoo triestig? Hoor eens, ik zal wel tracteeren omdat ik nu toch over het verboden onderwerp begin, maar we moeten er nog eens rustig over praten nu we samen alleen zijn. Vind je Juf zóó erg naar?” Lous kwam naast Vader in den groeten diepen stoel, ze kroop dicht tegen hem aan en lei haar hoofd tegen rijn schouder. „Vindt u nou ook niet dat het zóó maar blijven moest, dat ze er nooit meer bij moest komen, bij ons tweeën ?” „Maar Lous, wat doet ze je dan?” „Och, ik weet niet: dat vrome gepraat en dat ze altijd gelijk moet hebben en dat gevit altijd en die stem! Nou ze weg is, heb ik pas goed gemerkt hoe naar ik haar vind. En zie je niet gek vinden, hoor! ik heb ik kan er wel om bidden dat ze toch maar weg mag gaan, niet met narigheid, op een mooie manier, bijvoorbeeld met trouwen, of bij een ander kind, dat ze niet zoo ondeugend vindt, en waar ze haar met alle geweld willen hebben, of zooiets .Jong 6 jonge —” zei Vader met een bedenkelijk gezicht, „ik wist niet dat je zóó erg ’t land aan haar hadt. Kijk, nu zal ik eens echt „grootmenschelijk” met je praten en jij moet probeeren de dingen even van mijn kant te zien, dat kun je best als je wil. Is Juf nu heusch zóó erg dat ik haar d’r ontslag moet geven ?” Lous knikte hevig van „ja, ja, ja!” „Ik geloof ’t niet,” zei Vader. „En als zij weg is, krijg je toch weer iemand anders. Mijn klein vrouwtje houdt niet makkelijk van iemand; tien tegen een dat zoo’n nieuwe je ook niet aanstaat. En denk je niet dat Juf jou moeilijk vindt?” „O, heden ja! Dat vertelt ze me elk oogenblik; dat ik het onmogelijkste, ondeugendste kind op de wereld ben.” „Kom, dat zal je erger lijken dan zij het zegt.” „Ja, omdat ze tegen U zoo lief over me praat, maar daar meent ze niks van. Tegen Grootmoeder pakt ze wel anders uit.” Vader verbeet een lachje, eventjes,' maar Lous had het toch wel gezien; toen zei hij heel ernstig: „Wat jammer dat jij het verkeerde van de menschen zoo gauw merkt; het zou veel makkelijker voor mijn meiske zijn als ze wat vriendelijker oordeelde.” „Ik kan er niets aan doen, ik zie het direct, ik vind het zelf naar. Vader —! weet u wat ik wou: dat ik van iemand eens heel héél dol veel kon houden, zou dat niet heerlijk zijn?” „Van mij bijvoorbeeld!” zei Vader voor de grap, maar toch zuchtte hij bij de gedachte dat juffrouw Kret, al had ze nóg zooveel goeds volgens Grootmoeder, toch niet iemand was om „heel héél dol veel van te houden” „Nou! van u! natuurlijk!” jubelde Lous en vloog Vader gauw even om den hals zóó hardhandig, dat hij kon voelen hoevéél. „Maar ik bedoel van een „zij”, van een vriendinnetje of van een leuke, een lieve juf, ziet u —” Er trok iets als van pijn over Vaders gezicht. „Ach kind, we missen haar zoo erg!” met een knikje naar Moeders portret op de schrijftafel, „we missen haar allebei —” „Nee, nee, ik bedoel jawel, maar—ik zal ’t wel weer probeeren met Juf, ik zal m’n best doen, heusch!” beloofde Lous gauw. Ze kon het niet hebben als Vader met zoo’n innig verdriet over Moeders heengaan praatte. Wel als hij gewoon van haar leven vertelde, dat deed hij heel enkel en dat vond Lous heerlijk. Door die verhalen en van wat ze zichzelf nog kon herinneren wist ze wel een beetje hoe Moeder was geweest en waar ze van gehouden had. Het was al ruim vier jaar geleden dat zij alleen met A ader was achtergebleven en dat er „juffen” in huis waren gekomen om voor haar te zorgen. Van de eerste twee wist Lous niet veel meer; die waren maar bij haïr 6n’ JUffr°UW Kret WaS aI biJ'na drie Jaar stil in Vaders kamer. Lous zat nog haar ZZ de”.grüotei? stoel- «Peelde met een van haar krullen. Zij wist hoe hij nu droomerig voor zich niets meer" Vr°^er’ d“ -i zij ook Eindelijk vroeg Vader rustig, alsof ze over niets jaenCLoUs^raat hadden; -Krij" ik n°g‘ een kopje van . e sProng op, blij dat hij weer „gewoon” was en ijverig verschikte ze de kopjes op de theetafel. ”fal ik nogeens opschenken, of maar niet?” vroegte, toen ze Vader zijn kopje bracht. „JJ°e d&t maar, niet veel! En – zullen we dan samen de tractatie gaan nitzoeken ?” 7’ Ze was zelf de heele afspraak 'Ze &af Vaders arm een kneepje van plezier toen ze op weg* gingen. h do. 1!” 26 Zacht’ ”Wat aik dan laat naar avond ai mi f 1 nam 26 Zich voor den volgenden avond, als Juf er was, precies op tijd te gaan: uit dankbaarheid, omdat Vader „zoo’n schat” was. 11. Juf was al weer veertien dagen in huis en alles ging zoo zijn gewonen gang dat Lous bijna vergeten was hoe ze zich wel voelde zonder Juf bij zich. Up een regenachtigen Woensdag zaten ze samen in de huiskamer. Lous was dadelijk uit school aan haar huiswerk begonnen , om klaar te zijn als Vader er was. Ze schoot g oed op, ze hadden maar weinig Fransche woordjes, zoowat een halve bladzij, en aardrijkskunde van Gelderland, die Lous al bijna van ’t bespreken kende. Even nog repeteeren.... Ze deed haar oogen dicht en wees op de atlas uit haar hoofd: „Rijn —, Waal —( Maas —, o ja met de Linge er ergens tusschen. De IJsel met de Oude IJsel, die was vroeger —” dreunde ze op. „Dat zal helpen, als je er niet eens naar kijkt,”' vond Juf. „En je mag wel oppassen dat je geen inkt aan je vinger hebt als je daar zoo mal mee over dien kostbaren atlas zit te wijzen!” Lous schrok op uit haar leeren, ze was met haar gedachten op school bij de blinde kaart en stelde zich zoo'n beetje voor hoe ze morgen daarbij haar les zou opzeggen. Ze klapte opeens haar atlas dicht: „Al klaar, gelukkig!” zuchtte ze. „Je wilt nooit eens luisteren als iemand je ergens op attent maakt. – Dat heeft er nu niets mee te maken.” „Nee – niets —” zei Lous, zonder er bij te denken. Ze vond het vervelend dat er nog niet gedekt werd en Vader nog in geen uur kon thuis zijn en dat met Juf voor je neus, die in een vit-stemming was. Juffrouw Kret keek Lous eens aan of ze dat laatste expres brutaal bedoelde of niet. „Zulke antwoorden verkies ik niet van jou te ontvangen, begrijp je!” zei ze bits. „Wat?” vroeg Lous, werkelijk verbaasd over die nieuwe berisping. Ondertusschen krabbelde ze gedachteloos allerlei groote letters op een kladpapiertje. „Je weet best dat je me een brutaal antwoord geeft, en wat zit je daar nu te krassen ? Geef eens hier dat papiertje!” Lous liet het over de tafel waaien, het kwam omgekeerd in de open naaidoos terecht. Juf nam het op. „Wat beteekent dat; verk, verki, verkie, verkies—? Kom eens hier!” Juf pikte met haar schaar bij elk van de vier hanepoot-woorden. Het gaf telkens een gaatje, zag Lous. „Wat beteekent dat?” vroeg ze nogeens, toen Lous naast haar stond en mee het geknoei beschouwde. „Niets natuurlijk.” „Natuurlijk wèl iets! Je wil me voor den mal houden en schrijft de woorden na die ik zeg!” „O heden!” dacht Lous, „dat zal me wat geven, ze is gewoon onmogelijk vanmiddag!” „’t Was heusch niet expres, ik deed ’t nergens om, zoo maar es!” zei ze hardop. „Ja.... moet ik dat nu gelooven of niet... „Moet u weten!” had Lous er bijna uitgeflapt, maar gelukkig voor haarzelf hield ze ’t nog in. Juf was nog niet tevreden. „Weet je wat —” begon ze. „Nee —” schudde Lous. „Wat is er van niet?” „Ik weet niet,wat u wou gaan zeggen.” „Jou brutaal nest, je ongepastheden kennen geen grenzen! Een meisje, dat zich zóó gedraagt en tijd heeft om „zoomaar wat” te krabbelen, moest liever wat handwerken.” „O ja voor Grootmoeder, daar mag ik weleens aan opschieten!” en Lous was al bij de deur. „Neen, je haalt je naailap, dan kun je daar een naadje aan doen, voor dat handwerk ben je nu te ondeugend geweest.” Langzaam liep Lous naar boven. „Die nare naailap en die nare Kret!” dacht ze. „’t Is weer mis, heelemaal heelemaal mis!” neuriede ze op de wijs van een schoolversje, maar in haar hart was ze niets vroolijk. Lang bleef ze boven teuten. Waarom moest ze ook thuis een extra naailap hebben, één op school was toch meer dan genoeg. Och, Kret had het ding natuurlijk aangeschaft om haar een erge straf te kunnen geven, want naaien vond ze afschuwelijk. En nou moest ze een heelen naad er aan doen! En Grootmoeder was over tien dagen jarig! Wat leek die vacantie van Juf al lang geleden! Heerlijk was dat geweest, zoo blij had ze zich gevoeld, zoo zoo gelukkig! Terwijl ze zeurig de trap weer afslofte met haar doosje en den gehaten linnen lap, hinderde ’t haar als iets drukkkend verdrietigs dat ze – nu weer bij Juf moest zitten en die scherpe onvriendelijke stem hooren Vaders kind 2 praten „ Vandaag, morgen, overmorgen, voorgoed!” zei 'ze in zichzelf, bij elke tree een woord. Haar oproerige stemming was toch wat gezakt door dat verzetje. Gedwee liet ze zich door Juf een nieuwe steek wijzen en stil zat ze in ’n laag stoeltje bij ’t raam te werken en te denken. Nu ze wist dat ruzie met Juf Vader verdrietig maakte, omdat hij dan weer heel bizonder zijn verlies moest voelen, praatte Lous er met hem zoo weinig mogelijk over. Na Jufs terugkomst was het nogal vrii&o-oed gegaan. 6 , Lous kon niet van haar houden. Maar ze had ook niet meer gebeden dat Juf op een mooie manier mocht vertrekken; ze twijfelde soms of dat wel een o-oed gebed was en als ze met God sprak, leken haar eigen onaardige dingen zooveel erger en bedacht ze vaak opeens dat ’t gekibbel ook wel haar schuld was, soms een beetje en soms heelemaal haar schuld! Toen Vader thuiskwam was de strafnaad bijna klaar. Lous vloog naar de voordeur om hem open te doen vóór hij den sleutel in ’t slot kon steken. „Hallo meiske, goed nieuws vandaag! Alweer een pretje voor de jonge dame!” Lous kreeg opeens een warm, vreemd gelukkig gevoel door Vaders hartelijk zinnetje, ze was niet&eens zoo erg nieuwsgierig naar het pretje zelf; ze glunderde maar, m-vergenoegd, omdat Vader voor haar stond als een levende belofte voor een heerlijken avond. „Nou moet je niet weten, wat?” vroeg hij verbaasd. „Ja wat dan? Dol zeg!” „Meneer Geesing en ik moeten vanavond allebei nooeven in de stad wezen, heel kort maar. Ik zou er eerst om gebleven zijn, maar hij vroeg of ik straks mee reed in de auto en mijn „dochter” ook als ze zin had!” „O lijn! fijn!” gilde Lous en woest danste ze opéén been van de kapstok naar de trap en weer terug', tot ze haar evenwicht verloor en hijgend tegen Vader aanviel, haar handen stijf om zijn arm geklemd. ilven keek ze naar hem op, héél dankbaar. Vader wist niet half wat ’n verlossing ze het vond om een poos van Juf af te zijn, maar hij begreep toch wel dat het een saaie middag voor haar was geweest: met al dien regen.... Lous hing nog steeds aan zijn arm toen ze samen de huiskamer binnenkwamen. „Goedenmiddag, Juf!” „Dag meneer.” „En? vrouwtje vertel jij eens wat je alzoo hebt uitgevoerd Dat vroeg \ ader altijd, hij moest het precies weten. Als het iets leuks was kon hij er heelemaal in opgaan, en iets akeligs of moeilijks bepraatten ze samen tot Lous er een lichtpuntje aan begon te zien. Omdat Juf er bij zat, kroop ze niet .vlak naast Vader en vertelde van school. Ze hadden zoo’n pret omhad met plantkunde. „We zijn met de heele klas in een wei geweest, en toen begon het op eens te gieten en wij allemaal op een hol terug! De juffrouw kon haast niet mee op t eind, maar ze vond het best dat we maar doorliepen. Niemand had natuurlijk een spuit, het góót, het straalde opeens heb u ook zoo’n bui gehad?” „Och, het heeft in stad al van vanmorgen vroec geregend. En zaten jullie met natte kleeren op school ?” „Het was het laatste uur, we mochten meteen naar huis toen het een beetje bedaarde, ik was niet eens 200 erg drijf.” „Alleen kon ik schoon ondergoed uitleggen en was je nieuwe linnen jurk ontoonbaar!” brak Jufs stem opeens het verhaal. Lous zag dat Vader er onwillekeurig' van opkeek, bijna alsof hij geschrokken was. „Zou hij Jufs manier van praten óók zoo akelig vinden?” dacht Lous. \' ader wist dadelijk een goed antwoord in zoo’n geval. „Ze ziet er nu keurig uit, ze kan van avond zóó wel blijven,” zei hij met een geruststellend knikje naar juffrouw Kret; ondertusschen streek hij liefkoozend over Lous’ zwarte krullen. Aan tafel praatte hij opgewekt over wat hij in stad had gezien. De leuke verhalen waren allemaal voor zijn kind, maar zoo nu en dan haalde hij Juf ook even in het gesprek, wat haar humeur een beetje opfleurde. Totdat Vader het ongeluk had over Grootmoeders verjaardag te beginnen. „Hoe gaat ’t met ’t handwerk, Lous?” „Niks goed, ik moet naaien aan 'een lap en dan schiet het natuurlijk niet op.” Vragend keek Vader naar Juf. „Dat was van middag, toen Lous zich heel onbetamelijk had gedragen; toen vond ik het beter dat ze niet voor haar plezier aan dat handwerk ging, maar wat aan haar naailap deed. Die komt ook niet verder, en dat is wèl zoo nuttig.” „Ja, dat zal zeker wel, maar Mevrouw is den acht en twintigsten al jarig en nu is het de de achttiende ik had wel graag dat het af kwam.” »Ik zal er haar niet van afhouden, maar gewoonlijk is ze er niet aan te krijgen.” „En u zegt net dat het te plezierig- voor me was om voor straf te doen! Wat jij nou, Vader?” Juf zat tusschen haar eigen woorden opgesloten, maar ze brak er zich op haar gewone manier toch nog wel doorheen. „Je kimt wat mij betreft zooveel voor je Grootmama werken, als je lust hebt, maar eerst moet die naad van vanmiddag af, begrepen?” Lous haar best deed, want hij kreeg geen klachten over haar te hooren van Juf. Ze zaten samen alleen in een coupee. „Prettig geweest?” vroeg Vader opeens. „Ja. Weet u wat ik wou: dat Grootmoeder bij ons in de buurt woonde.” „Dan zag ze eens hoe Juf is,” dacht ze er bij. „Ja, dat zou gezellig zijn, maar oude menschen veranderen niet zoo makkelijk, Grootmoeder is te veel gehecht aan haar huis.” Lous knikte maar, ’t was net of Vader iets anders wou zeggen en het tóch niet deed. „Over hoeveel dagen is ’t vacantie?” vroeg hij weer na een poosje. „Nog ’n goeie veertien dagen, den vijftienden krijgen we vacantie, om twaalf uur.” „Ik heb een plannetje Lous ging ineens kaarsrecht zitten, gespannen keek ze Vader aan; dus dan was het een pretje wat hij aldoor wou gaan zeggen! Die engelachtige Vader toch! „Wat dan?” vroeg ze gauw. OÖ ” • „Weet je wel dat Tante May heeft gevraagd of je in Augustus met Wil en Miep mee naar zee zou willen ?” „Ja en —?” Lous wist óók dat Juf dan van de partij zou zijn „om op hun drieën te passen!” „Ik heb naar datzelfde pension geschreven en nu gaan wij er samen heen, zoodra jouw vacanlie begint. Ik zal probeeren er veertien dagen uit te breken; als ik dan weer naar kantoor moet, komen Tante May en Oom met de kinderen, dan blijf je verder bij die.’ „O, wat-eh-dol zeg!” stotterde Lous, die ’t nog maar half aan kon. „en Juf dan?” „Die zullen we maar eens een heelen tijd vacantie geven, dat zal haar ook goed doen, en dan later, in September, zien jullie elkaar heel anders terug.” Lous vloog Vader om den hals, ze hing met haar hoofd op zijn schouder, maar ze zei niets en liet hem ook niet weer los. „Nou, nou, dat staat jou wel aan, geloof ik!” lachte Vader, „zullen we ’t niet leuk hebben, wij saampjes? Ik begin te merken dat ik een groote dochter krijg.” Met een vuurroode kleur kwam Lous’ gezicht van Vaders schouder vandaan. „O, ’t is bijna al te heerlijk, o en over veertien dagen al!” Het voelde vreemd benauwd in haar keel én het trok heel raar om haar mond, maar ze lachte er dapper tegen in, want het was immers enkel plezier wat Vader zei! Dat andere, wonderlijke gevoel, alsof ze er bedroefd om zou kunnen worden, was alleen door de verrassing, omdat het heerlijke zoo opééns kwam. „Weet Grootmoeder het?” vroeg ze. haar kamer! Ze wenkte geheimzinnig met een vinger of hij boven kwam. Daardoor kreeg hij ook één mouw te zien. Was ze in haar nachtpon, wat moest dat beduiden ? Vader haastte zich naar boven. Daar stond Lous te dansen in nachtgewaad op haar bloote voeten. „Ik moest naar bed voor Kret!” jubelde ze alsof ’t een feest was. „En jij pret?” vroeg Vader. „Dat rijmt!” gilde Lous opgewonden. Ze schaterde het uit en Vader, die eerst probeerde ernstig te kijken, lachte toch ook even. „En waarom?” „Ik had bij het fonteintje water gemorst op den grond en de gang was net gedaan.” Vader trok de wenkbrauwen op als vond hij die reden al te ongelooflijk. „Ja, en toen moest Sien daarvoor met een dweil en een emmer komen en ’t was maar een klein plasje. En die Sien was zoo kwaad om al dien omslag en ze mopperde zoo gek en toen begon ik te lachen en toen wou Juf me een pats geven,” (Vaders wenkbrauwen gingen een héél eind omhoog) „maar ik stapte gewoon op zij en toen ging haar hand klets tegen de trapleuning en ze werd zóó verschrikkelijk nijdig, dat ik naar bed moest; ze is nog komen kijken of ik wel uitgekleed was.” Lous’ verhaal werd zoetjesaan wat minder opgewonden. Vader stond naar buiten te zien, zoo verdrietig en bezorgd, dat ze er opeens aan denken moest wat ’n vervelend thuiskomen dit weer voor hem was. „Och”, zei ze bijna smeekend, „u moet het niet zoo erg vinden, ik geef nou ook niks meer om wat Kret voor leelijks zegt: ’t is zóó vacantie!” „Foei kindje! Kleed je nu maar weer aan, en kom op tijd aan tafel, dan zal ik wel eens met Juf praten.” Vader zuchtte, ging naar beneden. En Lous begon haar kousen aan te trekken alsof het morgen was. Ze stond al in haar jurk, en probeerde wanhopig de knoopjes midden op haar rug vast te maken, toen ze een langzamen stap op de trap hoorde. Juf kwam binnen met rood behuilde oogen. „Kind!” zei ze plechtig met zoo’n bedroefde stem – als Lous nooit van haar gehoord had, „ik kom je vergeving vragen voor voor wat er beneden gebeurd is.” Lous stond paf door het ongewone van de geschiedenis. „Aanstelster! dat’s weer een nieuwe vertooning!” dacht ze, maar ze zei niets, stond onbeweeglijk; haar handen hielden over haar schouders heen nog steeds het onwillige knoopje en knoopsgat vast. Juf stak een hand uit. „Vergeef me!” zei ze nog eens, „ik was te haastig met mijn straf, dat wil ik eerlijk belijden, want er staat dat de nederigen genade zullen ontvangen.” „Jawel!” joeg ’t door Lous’ opgewonden hoofd, „nog al nederig als je ’t zelf er bij zegt!” Ze had moeite om niet te lachen en hield nog altijd de knoop krampachtig vast, haar elbogen in de hoogte. De uitgestoken hand bleef uitgestoken, kwam zelfs nog iets dichter bij Lous. Ze kreeg er een raar wee gevoel van in haar maag. „Nou ja, toe nou Juf!” was het eenige wat ze eindelijk wist te beweren. „ Wil je me niet vergeven?” vroeg Juf, al veel minder huilerig, „denk er om, er staat —” „Och nou ja, hoe kan dat nou, u is immers een groot mensch.” „Dus wèl?” „Jawel!” knikte Lous. Zoo iets sprak vanzelf, al de andere dingen van Juf onthield ze toch ook niet voor goed, verbeeld je, dat ze bleef kroppen over de „gemeenigheden” waarvoor Juf niet vergeving had ge- Ze waren heel stil aan tafel. Juf at niet de helft van haar gewone portie. Ze had roode oogen en slikte telkens tegen haar tranen. Lous was blij toen Vader er een eind aan maakte en ze samen voor hun gewone wandelingetje naar buiten trokken. Ze vertelde Vader het gesprek met Juf. „Ze zei dat ze van me wou houden, vindt u dat niet gek? dat zou je toch heusch niet kunnen merken u wel?” Vader keek haar aan met een treurig lachje. „Dat is om meelij mee te hebben Lous, vind je het niet zielig?” „Ja,” knikte ze heftig zoodat haar zwarte krullen op en neer dansten, „ik vind het zóó naar, ik had ’t nooit gedacht, ik begrijp ’t nog niet goed.” Ze -moest wennen aan het nieuwe idee dat Juf zielig ihplaats van verschrikkelijk was. „Vader, u hadt haar niet naar boven gestuurd hè?” Meneer Vordens schudde van neen. „Ze kwam uit d’r eigen yergeving vragen en ze deed het zoo zoo mal, ik moest er bijna om lachen, ik vind ’t nu echt naar.” „Misschien helpt het je om niet meer brutaal tegen haar te zijn, nu je weet dat zij zoo weinig „lief” kan zijn, al meent ze het niet kwaad.” Ja” zei Lous vol vuur, „’t is net of het dezelfde Juf niet meer is, maar —” en ze keek bezorgd naar hun huis, waar ze weer dichtbij kwamen, „ik zal haar nog wel eens akelig vinden ook.” „Dat bedoelde ik juist, dan moet je maar denken aan van avond en misschien helpt het je om niet zoo bitter over haar te denken.” Juf bleef dien avond op haar kamer, ze verscheen zelfs niet beneden om te zeggen dat het Lous’ bedtijd was. Vader begon daar ook niet over. Ze zaten zoo genoegelijk samen in den laten schemer van den zomer- avond. Hij dacht, hoe hij aan zee den heelen dag met zijn kind zou genieten en dat was hem een vreugde vooruit. Lous stond uit zichzelf op, heel bijtijds. „Zal ik maar naar bed gaan?” „O, jawel dat is goed, slaap lekker vrouwtje.” Vader bleef alleen in den tuin; toen zij weg was merkte hij opeens hoe donker ’t al geworden was. Hij stak een sigaar op en liep nog een eindje om. Bovengekomen klopte Lous bij Juf aan. Ze zeiden niet veel anders dan „goedennacht” en „slaap wel”, maar voor ’t eerst in die drie jaar was haar nachtzoen niet een éven-aanraking van Jufs wang omdat ’t zoo hoorde, maar echt een kus. IV. Lous werd wakker in een vreemde kamer, maar het duurde geen twee seconden voor ze wist waar ze was en met een gilletje van plezier sprong ze uit bed. Haar raam keek uit op zee en op het strand, waar het nog niet vol menschen liep, maar waar toch alle stoelen en badkoetsen al klaar stonden en vele vlaggen wapperden op de tenten. Een frissche bries woei uit ’t N. W. waardoor groote rollers op de banken kwamen breken, rechts en links zag je de branding als een dubbele sneeuwwitte streep tusschen water en zand. En de zon scheen! Lous kleedde zich vlug aan en klopte aan Vaders deur, vlak naast de hare. Hij was ook al klaar en samen gingen ze naar beneden. Ze waren de eersten in de sroote eetzaal, hoewel het al hii achten was in uc gxuuie ecizddi, iiuewei net ai uij acncen was. „De vacantie maakt de menschen lui,” lachte Vader. „Wij niet hè? wat gaan we doen? wanneer is ’t tegen een dame die van tusschen de stoelen verscheen. Lous nam haar nieuwsgierig op. Het eerste wat ze zag en wat ze voor altijd onthield was een witlinnen hoed met een smal donker lintje en daaronder veel blond haar en vriendelijke blauwe oogen. „Wij mogen meedoen met dezen berg, kijk, onze vlag!” riep Bram haar toe. Meneer Vordens keerde zich om en groette. De vreemde dame keek hem even aan, toen stak ze lachend een hand uit: „Hé Frank, jij hier aan ’t bergen maken?” Lous stond stokstijf van verbazing. Vader, die als voor een vreemde zijn hoed had afgenomen, lachte nu ook en zei iets vroolijks, maar Lous verstond niet precies wat. Ze zag alleen dat de twee groote menschen als oude bekenden deden. Vader riep haar bij zich. „Mag ik je m’n dochter voorstellen, die zou je niet herkend hebben, wel?” Lous merkte dat Vaders oogen niet zoo blij stonden als zijn stem klonk. Hij dacht zeker aan vroeger aan Moeder veronderstelde ze. De vreemde dame lachte haar toe, streek over haar krullen, die erg verwaaid waren, gaf haar toen een kus, zoo maar op ’t strand. „Dat is juffrouw Meereus, een vriendin van Moeder,” zei Vader zacht, omdat Lous er niets van begreep en dat toch zoo graag wou. „Toen ik je ’t laatst zag, lag je in de wieg—/'vertelde Moeders vriendin; toen zei ze, meer tegen Vader: „Reina’s baby! maar ze lijkt nu sprekend op jou!” Vader en zij liepen samen naar de strandstoelen; den berg waren ze blijkbaar opeens vergeten. Maar dat vonden de jongens te erg. Ze draafden achter juffrouw Meerens aan. „Tante, wist u wel dat we al aan dien berg van dien meneer hadden meegedaan ? Kijk, ónze vlag! We „En toen bent u vriendinnen geworden zeker vroeg ze zacht. Ja —” „Tante, was dat het meisje dat de juffrouw ging waarschuwen toen ze u vergeten had,” vroeg Walter, „hè, vertel u dat ook eens? —” „Goed. Op een keer (ik was toen al langer op school) moest ik nablijven. De juffrouw surveilleerde dien dag in de gang om twaalf uur. Toen ze klaar was, ging ze naar huis zonder eerst in de klas terug te komen. Maar dat wist ik niet natuurlijk, ik zat geduldig te wachten op mijn plaats. Op eens hoorde ik buiten Ella’s stem door de hooge ramen; „Ben je daar nog, Bep?” „Ja,” piepte ik terug, zoo voorzichtig mogelijk, ik was er diep van doordrongen dat je als schoolblijver niet praten mocht met anderen. „Maar de juffrouw is al naar huis en de deur van de vestibule is op slot!” riep Ella. Ik kreeg een akelig benauwd gevoel van te zijn opgesloten, maar ik hield me groot. „Breng alsjeblieft straks een boterham voor me mee, anders weet ik van middag geen raad van den honger,” riep ik, flink hard nu. „Wacht nog maar even,” zei Ella en ik hoorde haar wegloopen. Een paar minuten later klonken er voetstappen in de gang, de tusschendeur werd opengedraaid en de juffrouw stond voor me met hoed en mantel en een kleur als vuur. Het speet haar zoo vreeselijk, ze was altijd zoo precies en ze had gruwelijk ’t land over deze geschiedenis. Ze kwam er kranig voor uit en wilde me zelfs thuisbrengen, en daar haar excuses maken. Maar dat vond ik heelemaal niet noodig, ik draafde gauw naar huis. Een klein eindje voorbij school stond Ella op me te wachten. „Ben je haar gaan halen? Hoe durfde je?” vroeg ik. „Och, dat was niets erg, ze woont vlak bij. Ze, zou het immers ook vervelend gevonden hebben als ze je daar had opgesloten. Ik had op je gewacht en begreep niet waar je bleef, en toen zag ik de juffrouw weggaan —” Zoo was ze nu. Ze dééd iets liefs, zonder zich eerst te bedenken en met weinig woorden. Zij kon bijvoorbeeld wegloopen als er een kibbelpartij dreigde, zóó dat de ruziemakers opeens last kregen van hun eigen schreeuwstemmen. Hoe beter ik haar leerde kennen hoe meer dat me opviel, maar ik had altijd het gevoel dat anderen het niet half genoeg merkten. Daar gaf ze zelf ook niets om. Met dat al was ze wel de lieveling van de heele klas èn van de juffrouwen.” Weer was ’t even stil. „Maar Tante,” begon Walter nog eens, „dat meisje heette geen Ella. Toen u ’t laatst eens vertelde —” „Nee. Ze heette Reina —” zei Tante zacht. Ze voelde Lous’ hand een beweging maken alsof ze opeens rechtop ging zitten. „Ja Lous, kindje, je kunt het nu wel raden het was —'je Moeder —” Op een avond hadden de jongens en Lous nog even buiten gespeeld, toen Tante ze kwam waarschuwen dat het bedtijd was. Zonder dat het ze scheen te spijten, gingen alle drie gedwee naar binnen, gaven Grootmama een nachtzoen en liepen naar boven naar hun kamertjes. Toen Tante kwam toedekken was het ongewoon rustig bij de jongens, ze lagen er allebei al in. Terwijl ze de deur open deed hoorde ze Bram nog net zeggen: „nou en ik kon er niets aan doen —” maar meteen hield hij stil. Zij liep door tot bij het raam en bleef er even uitkijken. De maan scheen helder, daardoor waren de duinen tot in de verte te zien. „Jullie hebben er is toch niets met Lous ?” vroeg ze eindelijk, toen geen van tweeën een uitleg gaf van hun buitengewone kalmte. „Och ze is een typisch kind nee, we hebben geen ruzie' gehad, echt niet!” zei Bram wijs. Het klonk zoo oprecht, Tante kende hem wel: als hij zich schuldig voelde, zou hij zoo niet praten. „Nou dan morgen maar weer pret hebben samen! Nacht jongens!” „Tante!” riep Walter haar nog na, „ik vind Lous bar aardig hoor, ik vin —” „Ja, maar ik óók,” viel Bram bij „En ik ook!” lachte Tante. Toen ging ze naar Lous. Die was nog niet eens begonnen met uitkleeden, ze zat op den rand van haar bed en keek naar buiten; ze had geen licht aan maar de gordijnen open. „Hé Leus, ik dacht dat je erin lag —.” Lous sprong op. Ze begon achter in haar hals aan haar jurk te voelen en merkte toen dat die heel makkelijk van voren openging. „Och sufferd —,” schold ze zichzelf. „Zat je over iets te suffen?” vroeg Tante. Lous zakte weer neer op haar bed. „Heeft u dat ook weleens gehad, dat u dolgraag' een jongen wou zijn, en dat u ’t vreeselijk vondt dat u voorgoed een meisje moest blijven?” „Ja ik geloof wel dat ik vroeger graag een jongen was jij ook?” „En óf, maar al ben je nu eenmaal een meisje dan hoeven ze je nog niet als zoo’n nuf te behandelen, ik kan toch net zoo hard loopen en graven als zij en wel vechten ook —.” „Vechten?” „Ja, voor de grap natuurlijk, niet leelijk kijken wie ’t sterkst is, bedoel ik.” „En had je dat met Bram en Walter willen doen?” „Ja. Walter wou wel, die vond het best leuk maar maar Bram zei dat ’t niet mocht hij zou het nooit doen! poe Dat niet-willen-vechten van Bram had ze toch zoo’n beleediging gevonden, ze hield met moeite haar tranen in, nu ze er over praatte. Tante zei een poos niets meer. Lous kleedde zich langzaam uit en toen ze er in lag kwam Tante op haar bed zitten. „Het was toch niet onaardig bedoeld van Bram,” zei ze zacht, „als anderen op ’t strand je eens wat afpakten of yariepen, dan zou hij best voor je willen vechten, denk ik.” zei Lous en ze lachte weer, „maar dat doe ik oók wel graag, net zoo goed, voor u bijvoorbeeld, voor Vader hoeft niet natuurlijk, die is zelf sterk genoeg.” „O jou wilde jongen! Zou je niet kunnen probeeren dat krijgshaftige wat af te leeren? Zie je ik weet wel dat je niet precies van gezicht op je Moeder lijkt, maar ik denk dat je toch wel graag zóó zou worden als Moeder dat wilde.” Lous knikte. „En dat is natuurlijk niet nuffig of nestig, dat weet je wel —.” „Zooals Moeder zelf was,” dacht Lous en hardop zei ze: „Dat zou Vader ook prettig vinden, o en en ik ook, heusch! ik probeer ’t soms, maar ik vergeet ’t ook weer —.” „Kijk, nu lijk je wèl op je Moeder, zooals je dat zegt. En nu is ’t uit met m’n preekje, en jij gaat lekker slapen.” „Noemt u dat nou een preek! U bent een schat, hoor! En zijn ze niet boos op me, de jongens? ik was wel kwaad daarnet, al heb ik er niet veel over gezegd.” „Wel nee, ze vinden het juist leuk dat je zoo’n goede kameraad bent en geen „nuf”. Als ja, als Bram je een nestig kind vond zou hij er misschien minder bezwaar in gehad hebben om er eens op los te slaan. Nacht —” Lous was heelemaal kalm geworden door het praatje met Tante. Even nog- schoot ’t door haar hoofd hoe anders een „preek” van juffrouw Kret was. Maar dat zette ze dadelijk van zich af. Ze begon haar avondgebed; ze wist niets anders te bedenken dan dat ze graag wou worden „een beetje als Moeder”. En met gedachten aan Moeder sliep ze in. VIL De vacantie, die van te voren zoo heerlijk onafzienbaar lang had geleken, begon leelijk op een eind te raken. Midden in al het plezier moest Lous er soms ineens aan denken: nu nog maar zooveel dagen en zooveel nachtjes slapen. Ze vertelde niet aan Tante Bep hoe ze opzag tegen het thuiskomen met Juf. Dat wist Tante wel en die kon er toch niets aan veranderen. Lous vond het geen prettig idee dat Tante met meelijden aan haar zou denken. „’t Zal wel weer een beetje gaan —” probeerde ze zichzelf te bemoedigen en „o, ik zal zoo vreeselijk m’n best doen!” nam ze zich telkens voor. Eindelijk waren het de twee laatste dagen aan zee. Vader kwam Zaterdagmiddag en Maandag zou Lous met hem mee naar huis gaan. De familie Meerens vertrok een dag later; de scholen voor de jongens begonnen ook die week. Bram ging voor ’t eerst naar ’t gymnasium en stelde zich daar veel van voor. Zondagmorgen gingen allen samen naar de dorpskerk, waar een oude kennis van Vader preekte. Het was goed te begrijpen voor Lous, het had haar en den jongens niets lang geleken. Vroeg in den middag trokken ze uit op een groote wandeling, behalve Grootmama Meerens die het te ver vond. Ze zouden nogeens afscheid nemen van de meeste lievelingsplekjes, ook een paar heel ver weg de duinen in. Of het nu kwam door het afscheid dat allemaal boven ’t hoofd hing, óf door iets anders, dat wist Lous niet: in haar gevoel konden ze dien middag niet in hun gewone prettige doen raken. Het weer had er zeker geen schuld aan: het was een stralend mooie dag en er woei een frissche wind uit zee. De jongens en Lous wisten langzamerhand goed den weg langs de smalle duinpaadjes. Ze letten op een groot of smal of driehoekig aardappelland, een houten loodsje en wisten dan precies waar ze uitkwamen. Ze mochten daarom voorop loopen en den weg wijzen. Lous was stil vol gedachten aan hoe het den volgenden dag zou zijn. Nu het thuiskomen zoo dichtbij was, kon ze het gezicht van Juf niet meer zoo goed uit haar gedachten weg doen. Als ze niet oppaste, hoorde ze midden onder een verhaal van Waker opeens Jufs stem krakend praten. „Je luistert niet eens!” had Bram een keer gezegd. Toen waren ze wat harder gaan aanstappen, elke helling naar beneden holden ze af. Als je bovenaan je even liet gaan was er geen inhouden meer aan tot je in ’t mulle zand van de vallei rolde. Lous werd er moe van, al zou ze het voor niets ter wereld hebben laten merken. Eindelijk, toen het paadje ze halverwege een hoogen duintop bracht, stond ze even stil en keek achterom. „Ik zie Vader en Tante niet meer, laten we even op ze wachten,” zei ze, blij met een uitvlucht om wat te rusten. De jongens zakten naast haar in ’t zand en plukten elk een langen helmspriet, dien ze gingen „rooken”. Het duurde een kwartier, maar Vader en Tante verschenen niet. Vaders kind 5 „Laten we terugloopen, dan kunnen we elkaar niet missen,” zei Bram eindelijk; hij scheen ook geen lust te hebben de heele wandeling te doen. „Het zal ze te ver zijn en Tante moest nog wat pakken, geloof ik.” „O, dat was voor mij,” zei Lous, „ze zouden ons wel geroepen hebben als ze omkeerden, ik heb niets gehoord.” „Maar we hebben ook eventjes gehold en dan op en af. Nee, dat zullen we wel niet gehoord hebben,” zei Walter. „Och, ze weten dat we niet kunnen verdwalen, ik heb Tante eens beloofd, dat ik altijd naar zee zou loopen als ik niet zeker meer was van den weg; op ’t strand ben je vanzelf weer terecht,” legde Bram uit. Ze waren "het er heelemaal over eens om terug te keeren en gingen meteen maar weer op stap. Hoe dichter bij ’t dorp ze kwamen, hoe meer menschen ze zagen, maar Vader en Tante niet. Lous begreep er niets van dat Vader haar zoo maar in den steek liet. Met een zucht half voldaan en half van moeheid kwam ze eindelijk de veranda in, achter de jongens aan. Grootmama wachtte hen met een kopje thee. Bram vertelde in een paar zinnetjes hoe ze gegaan waren. Grootmama was wel een beetje verwonderd, maar maakte zich zoo gauw niet ongerust. „Ik zal nog wat nieuwe thee bijzetten als ze komen, want jullie hebben zóó’n dorst!” lachte zij en schonk de leege kopjes maar meteen weer vol. Het leek wel pf geen van drieën meer iets bizonders van de wandeling wist te vertellen na wat Bram er even over. gezegd had. Ze zaten maar in zee te turen en Grootmama vroeg niet meer. „Ze zijn moe en ’n beetje verdrietig' over het weggaan,” dacht ze. Lous stond op en zei dat ze naar boven ging om te pakken. Ze was er den vorigen avond zoo slecht aan opgeschoten dat Tante beloofd had haar te helpen. Maar nu, dacht ze, zou Tante wel moe zijn na zoo’n lange wandeling, en ze besloot dapper het zelf nooeens te probeeren. Ze wou ’t netjes doen, want anders zei Jut Die gedachte maakte haar niet vroolijker en niet handiger ook. Met een wanhopig gezicht keek ze naar haar bed waarop ze haar beste jurken had uitgespreid. Nee die moesten er ’t laatst in bovenop natuurlijk. Eerst haar schoenen onder in en wat was er meer zwaars te pakken ? /e bukte voor haar schoenen achter het bed, maar ze kwam niet verder. Moe en verdrietig- zakte ze achter 't voeteneind op den grond, met haar rechterhand nog steeds aan de schoenen. Waar bleef Vader toch zoolang, soesde ze. ioen ontdekte ze tot haar ontzetting' een scheur in de jurk, die ze aan had. Zeker aan een distel of zoo opgehaald in de duinen dat was zoo gauw niet te maken wat zou Juf Opeens kwamen de tranen ze zag er geen kiertje licht meer in. Juf zou er weer zijn, voor goed Dit was maar vacantie geweest, nu kwam weer het crewone leventje: Juf .... ö „O Lieve Heer, Lieve Heer!” zei ze, half hardop lets anders kwam er niet, maar het beteekende: „kunt U me niet helpen, is dit nu te moeilijk voor U om te helpen.-' Ik wil zoo graag goed oppassen, doen wat Juf zegt en haar niet boos maken En in ’t diepst van haar hart wist ze dat de Heer het kón, al zag- ze zelf nergens een mogelijkheid. Daarom was het niet enkel akelig om daar te zitten ze voelde, nog niet heel duidelijk, maar toch als een troost, dat ze niet alleen zat en dat ze ook thuis niet alleen zou zijn tegenover Juf. De deur ging zachtjes open, Lous hoorde het wel, maar verroerde zich niet, het kon het kamermeisje zijn en die hoefde haar niet te zien. Ze hoorde de deur niet weer dicht gaan en eindelijk waagde ze het even om ’t hoekje van t bed in de kamer te gluren. Het was Tante Bep. „Ik zit hier. ik ik wou gaan pakken —” zei 1 .ous. Tante schrok even van die stem, toen kwam ze gauw naar Lous toe. „Wat doe je daar?” Ze probeerde het als een grapje te zeggen, maar haar oogen waren beschreid en haar stem schor. Lous merkte het niet. Tante kwam vlak bij haar op den koffer zitten en Lous kroop er dadelijk naast, tegen haar aan. „Ik ik vind ’t zoo naar om —” (ze wou niet zeggen „om naar huis te gaan”) „dat het nu uit is, de vacantie – en hier met U!” Tante zei niets, maar streek zachtjes over Lous’ haar. „Maar ik zal wel probeeren ik zal wèl m’n best doen thuis wéét U ook wel hè?” Toen stond ze op, sloeg haar armen om Tante’s hals en pakte haar zoo, stevig en lang. „Ik hou zóóveel van U, hè, zóó dol veel!” zei ze onstuimig. Tante Bep lachte door haar tranen heen. „En ik van jou!” zeiden' haar oogen. Toen zag Lous opeens i vy /bug w „O maar —” ze aarzelde even „wat heb U, ben U óók verdrietig?” „Nee heelemaal niet, een klein beetje —” Tante stond ook op. Ze wees naar het bed vol kleeren. „Zullen we het maar gauw samen-doen?” vroeg ze en haar stem klonk weer bijna gewoon. „Als U niet te moe bent, Ü hebt zoo lang gewandeld en we konden U nergens vinden. Vader is toch zeker ook thuis gekomen?” Tante knikte. Ze deed den koffer open en bukte zich om er het rekje uit te halen. In een half uur waren ze zoo ver als ze dien dag komen konden. „Morgen vroeg help ik je wel met de rest, je moet netjes thuiskomen,” zei Tante. „O maar kijk' eens,” Lous herinnerde zich opeens de scheur in haar dunne jurk en liet die in z’n volle lengte voor Tante gapen. „Gauw uittrekken! wacht, ik haal even m’n doosje van onze kamer!” Toen ze terugkwam ging ze zitten op een stoel die nu vrij was gekomen, en begon de scheur voorzichtig dicht te halen. „O schat die U bent!” juichte Lous, en zachter zei ze, met een ondeugend lichtje in haar oogen; Tuf zou U een heiden vinden: naaien op Zondae'” Plof- -r,— 1 ... .1 , „1 . Ö* „Dat kan wel maar ik geloof dat ’t beter is het nu te doen dan je morgen met die gescheurde jurk naar hms te sturen.” J „Zou ze weten hoe Juf dan brommen kan?” overdacht Lous, en ze zegende in stilte die handige vingers Het ongeluk was al bijna verholpen. Toen’t klaar was borstelde Tante Lous’ haar en ze mocht de jurk weer aandoen. Lous voelde zich erg opgelucht, hoewel het voornaamste toch nog precies ’t zelfde was. Tante leek ook weer heelemaal gewoon en vroolijk. Hand in hand hepen ze de trap a!f. Vader kwam hen tegen in de lange gang beneden. „Zoo Lous —” zei hij ernstig, heel óngewoon, hij nam haar gezichtje tusschen zijn handen, gaf haar een kus en zijn stem jclonk vreemd ontroerd toen hij zei • „Vaders kind, hè?” Zoo kwam het dat Lous aan tafel „zoo verstrooid als n professor” was, volgens Walter. Ze vergat haar bord leeg te eten en scheen ’t niet te hooren als de jongens haar wat vroegen. Maar de groote menschen letten er met op. En daaraan vooral merkte Lous dat er „iets zijn moest. Als ’t dan maar iets goeds was hoopte ze, wie weet gingen ze niet ineens naar huis dien Maandag, nog niet dadelijk VIII. Den volgenden avond zat ze thuis tegenover Vader en Juf aan tafel. Tot het laatste toe had Lous een soort hoop gehad dat er iets tusschenbeiden zou komen, maar nu was er geen kwestie meer van de een of andere uitkomst. Ze wist niets te zeggen, ze deed haar best om zoo netjes te eten als ze kon en niet te vlug. \ ader had Juf een en ander van het pension verteld en gevraagd hoe haar vacantie was geweest. Juf had ook veel genoten, zei ze. v „Wat ga jij straks eens uitvoeren, geen pootje baden hè?” vroeg Vader aan Lous. „Al m’n boeken moet ik nog kaften, wil U er de namen op schrijven?” „Ja dat is best, haal alles maar in mijn kamer, dan zullen we gauw beginnen, want je moet niet te laat naar bed.” „Wilt U daar ook Uw thee gebracht hebben,” vroeg Juf, niet onvriendelijk. „Neen. Die komen we binnen halen, dank u.” Lous was blij dat die eerste maaltijd zoo gewoon verliep. Toen ze met Vader alleen was, zei ze het hem. »U praatte zoo gezellig, ik wist gewoon niets te zeggen – maar ze had gelukkig niets te verbieden.” „Kom, niet zoo somber! Het zal wel losloopen!” Toen alle boeken keurig in krakend bruin papier staken met Lous’ naam en den titel van ’t boek er op, stuurde Vader haar naar bed. „Morgen moet je frisch zijn voor den eersten school-' dag. En om vier uur kom ik je uit school halen voor een groote wandeling, is dat goed?” „Hè heerlijk, wat vacantie-achtig!” Het was ook prettig om weer op school te zijn, in een nieuwe klas, bij een andere juffrouw en toch de zelfde kinderen van het vorig jaar; er was er niet één blijven zitten. Lous had den heelen dag goed opgelet en haar best gedaan op het schriftelijk werk, het was anders dan vroeger, maar toch niet te moeilijk, vond ze. Met een blij gevoel kwam ze de schooldeur uitgesprongen, een van de eersten. Daar stond Vader al te wachten. Met een vreugde-zwaai vloog haar tasch tot boven haar hoofd en weer neer, en ze holde op hem toe. Het was een zeldzame middag, heelemaal zomersch nog. Alleen aan een rooden wingerd hier en daar merkte je dat het September was, en dan ook aan den gouden glans van de middagzon. De lucht was diepblauw en iets daarvan blonk er in elk stukje sloot of vijver dat ze voorbijkwamen. Ze trokken als vanzelf naar het bosch, met een kleinen omweg om niet langs thuis te loopen. Het was mooi tusschen de boomen, als een sprookje. Al veel geel en goud beukenblad dekte den grond maar nog niet zóó dicht dat het heelemaal één kleed leek; groote plekken warm groen mos zag je er overal tussch endoor. Lous was verrukt dat het thuis ook zoo mooi was. „Ja, wat ’n kleuren,” zei Vader, „dat zou je aan zee op den duur missen.” Zoolang ze in het bosch liepen, kregen ze maar een enkelen glimp van zonnekleur, iedere boom stond in de schaduw van zijn buurman. Ze wezen elkaar op een bizonder rood blad, op een stuk fluweelgroenen stam of op een plekje grond, dat wel in brand leek te staan omdat het zoo gelukkig was een zonnestraal op te vangen. En al voortwandelende leek het alsof de lichte plekken kleur in ’t bosch vol schaduw om hen heen bewogen. Na de eerste uitroepen van bewondering liepen ze zwijgend naast elkaar voort. Vader hield soms even den adem in als om wat te zeggen, maar hij liep telkens weer dóór. Het was zóó stil om hen heen dat ze de bladeren ritselend hoorden neer glijden tusschen de andere op den grond; hun voetstappen klonken haast niet in het zand van de boschpaadjes. Ze waren er alleen met de boomen en de heuvels en met kleine vlugge eekhoorns. Hun glanzende lijfjes hadden bijna dezelfde kleur als het gevallen blad, iets donkerder. Ze sloegen meestal gauw op de vlucht, vooral als Lous een gilletje van plezier niet kon inhouden. Eindelijk kwamen ze aan de heuvels met kreupelhout. Het werd lichter van dien kant. En toen ze er bovenop stonden, in de volle zon, was het haast verblindend. Vóór hen lag de groote hei, nog warm lila van kleur. Boven hun hoofd dreven schelwitte wolken, die het blauw van de lucht nog meer deden uitkomen. Dichtbij hen werd de hei afgesloten door donkere dennen, die bij al dat kleurige pikzwart leken, maar iets verder stond een heele rij beuken en amerikaansche eiken volkomen belicht, niet hier en daar een enkel blad; als een reuzenvlam stond iedere boom in den zonneschijn. „Vader, hebt u ’t hier ooit zóó mooi gezien!” Lous moest naar alle kanten tegelijk kijken; ze haalde eens diep adem alsof ze het heerlijke niet „aan” kon. Het was nog zoo zacht dat ze een poos op de heuvels bleven zitten, genietend van ’t wijde uitzicht. Eindelijk keek Vader op zijn horloge. „Nu moeten we terug,” zei hij, alsof het hem speet. Het viel ze allebei op dat het beneden tusschen de hoogere boomen al avond leek. Ze hadden de keus tusschen twee paadjes waarvan het linksche recht op het dorp aan ging en het andere nog wat omliep. Vader koos rechts. Lous liep langs den kant op en neer te springen, drie stappen op het zandwalletjé en drie weer op het pad. Vader riep haar naast zich. „Weet je nog,”* begon hij, „dat je eens zei dat je zoo graag veel van iemand zou houden, van een „zij”, van een vriendinnetje bijvoorbeeld, of —” Lous keek verbaasd op. „Ja? Zei ik dat? Wanneer?” „Niet zoo lang geleden. Voor de vacantie ” • ,i loen .’s’ met herrie met Juf —” Lous herinnerde het zich. Vader zweeg weer. Zij begreep dat hij iets wilde zeggen, zeker dat ze nu eens goed moest oppassen T°en Vader met dadelijk weer begon, zei ze zelf dapper: „Weet u ik wil zoo graag m’n best doei? ™et ~om Juf niet boos te maken en dat alles. ~ nou zoo’n eenige vacantie gehad, en dit vanmiddag was ook net vacantie en ’t was zoo prettig ??.. sc o° ' '*at za-i ik straks nog weleens vertellen. Mijn boeken stonden zoo netjes in m’n vak – ” „Dus ’t valt thuis nog al mee, hè?” vroeg Vader opgewekt. s „Ja maar of t met Juf zal gaan, dat weet ik met. Ze heeft bij een zuster van ’r gelogeerd en daar is een nichtje ....! gewoon een volmaakt kind. Ze heeft er me al van verteld, vanmorgen en aan de koffie. ‘Xou daar val lk natuurlijk bij af. Maar ik heb toch nog geen standje gehad, zie je en .... en ik wou zoo vreesehjk graag dat ze een ’n beetje tevreden over me was. Ik heb ’t ook aan Tante Bep beloofd.” V ader stond op eens stil. „Zou je van Tante wèl veel kunnen houden, zóó als je toen bedoelde?” vroeg hij met ’n vreemde stem en meteen stapte hij weer door AT I AT j 1 . Nou! Natuurlijkik vind haar een schat,' dat weet U toch best.” „Kindje ik wou je wat vertellen daarvoor öen ik eigenlijk samen gaan wandelen vandaan net is verder nog ’n geheim —” Nu stond Loüs stil en keek Vader angstig- aan; ze oorde en merkte aan hem dat er jets ernstigs was zeker iets dat Vader Zondag in de gang van ’t pension ook al had, schoot haar door ’t hoofd. Het was of er iets in haar keel aan ’t kloppen ging. „Is ’t erg?” vroeg ze benepen Hij lachte even. „Hoe zou je het vinden, als Tante bij ons kwam, voor goed ?” Lous werd bleek, toen kreeg ze een erge kleur. „Dat kan niet,” zei ze stellig: het leek te mooi. „Ze moet bij de jongens zijn,” vond ze gauw als eerste reden. „Nee,” schudde Vader, „die krijgen hun Vader en Moeder deze maand terug. En Tante wil het heusch, Lous het is al af gesproken Tante heeft beloofd met me te trouwen, begrijp je.” „Ja,” zei ze enkel. Ze kon het zich zoo gauw niet heelemaal indenken. Ëven zag ze op naar Vader, wat keek hij blij! Stil liep ze naast hem, haar hand in Vaders arm, ze kon er net bij om goed in te haken. Toen ze dicht bij huis waren was Lous zoo ver dat ze vragen kon: „En gaat Juf dan weg?” „Ja. Natuurlijk.” prettig wat ik je verteld heb dat mag je gerust aan Vader zeggen!” „Niet prettig? Wat bedoelt u? Het is haast al te heerlijk ik had gedacht dat het wel altijd alles hetzelfde zou blijven, ik kon m’n best doen met Juf, maar echt leuk zou het nooit zijn en nou „Ja,” zei Vader en zijn gezicht straalde weer als in het bosch, „wat zal ’t hier gezellig worden, heerlijk hè?” „Ik moest er aldoor aan denken aan tafel, dan komt Tante zeker naast u zitten en ik daarnaast?” Vader lachte, blij hardop. „Goed zoo! Af gesprok en! ” IX. Een paar weken later was het groote nieuws geen geheim meer. Op een ochtend had Lous al aan het ontbijt gemerkt dat Juf niet gewoon was. Vader was al naar den trein vertrokken, en toen Lous nog vóór half negen vroeg of ze mocht danken en naar school gaan zei Juf met een vreemde stem: „ga jij maar, hoor kindje!” „Kindje,” had Lous nog nooit van Juf gehoord. Aan de koffie, toen Lous haar beker bijhield voor melk vroeg Juf 'uit zichzelf of ze liever chocola had. „Nou!” lachte Lous, „zoomaar?” „Och als je ’t liever hebt —” en Juf mompelde iets van „zoolang niet meer geven.” „Zou ze ’t weten?” dacht Lous. Vader had nog geen gelegenheid gehad om haar te zeggen dat hij het Juf den vorigen avond verteld had. Juf zinspeelde er telkens op dien dag, maar Lous Ze zat even nog stil te denken toen schoof ze haar stoel van tafel en pakte haar boeken bijeen om naar Vader te gaan. Juf mompelde „och heden” toen Lous naar boven liep. Ze zou vreemd hebben opgezien als ze gemerkt had hoe gelukkig Lous was met haar nieuwe Moeder. Nog een paar dagen later wist Sientje het ook. Die had al wel gemerkt dat er iets bizonders aan de hand moest zijn, want ze had de laatste week extra last gehad van Jufs humeur. „Wat ’n zegen voor meneer, en voor ’t kind, en wel voor mij allicht ook!” dacht ze. Zij had het ronduit aan Lous gezegd dat ze het wist en toen: „ik feliciteer je, hoor! Nou, nou, ik ben blij voor je en ’t moet zoo’n lief mensch wezen, hoor ik.” „Nou!” Lous glansde van blijdschap omdat Sien het zoo goed scheen te begrijpen en ’t blijkbaar ook prettig vond. „Het is toch zóó eenig, ik kan ’t soms nog niet gelooven —” Juf hield zoo nauwkeurig mogelijk alle onvriendelijke woorden aan Lous’ adres in, maar haar bitterheid en spijt luchtte ze tegen Sientje door onvermoeide aanmerkingen op haar en haar woorden. Op een middag kwam Lous uit school, door de huiskamer waarvan de tuindeuren nog openstonden. Ze hoorde booze stemmen in de keuken. „Een standje 'van Juf,” dacht ze. Ze liep de gang door en meteen hoorde ze Sien schor en driftig zeggen; „Je zou ’n engel tureluursch maken, wat ik je zeg! Ga maar ’s na hoe je voor dat kind geweest ben, om van mezelf te zwijgen ze is dol en dol blij, omdat ze een stiefmoeder krijgt in plaats van jou!” Lous liep door. Ze vond het niet eerlijk dit verder af te luisteren. Juf zag haar het eerst. „Zwijg!” zei ze plechtig, „daar is Lous. Ga naar met uw verjaardag had ik u bijna willen vragen of u niet aan Vader wou vragen of Juf weg mocht. Maar toen heb ik u niet alleen gezien, het speet me zoo en toen in den trein terug vertelde Vader me dat we naar zee gingen, en zoo is al het prettige begonnen.” „Ik ben erg blij dat je het zoo prettig vindt, lieve kind,” zei Grootmoeder hartelijk, zóó dat Lous opeens voelde haar hart te kunnen uitstorten. „Grootmoeder, zeg u nu eens eerlijk is het gek dat ik het leuk vind, is ’t leelijk of eh onaardig tegen mijn eigen Moeder? Nee toch hè? De menschen doen allemaal net of ik ’t akelig hóórde te vinden.” Grootmoeder nam Lous’ bruin verbrande hand tusschen haar witte rustige handen. „Neen, zeker niet —” zei ze langzaam, „ach ik heb er even aan moeten wennen, maar ik ben er ook blij om, voor je Vader, zeker, en voor jou wel’t meest. Zij zijn samen laatst bij me geweest. Ik heb haar als kind al gekend, en ik vind niet dat zij veranderd is. Je krijgt een lieve Moeder.” Lous had de kleine i aarzeling vóór het laatste woordje opgemerkt. „En Grootmoeder, wat moet ik nu tegen haar zeggen ? Aan zee zei ik altijd „Tante” en ik schrijf ook „Tante” en Vader zegt het ook als we het over haar hebben. Vind u het gek dat ik het zoo vraag?” Grootmoeder bukte zich en kuste Lous, en haar oogen straalden van voldoening om dat vertrouwen van haar kleinkind. „Lieve kind ik weet het niet ik zou maar net zeggen wat je het prettigste vindt hoe ben je zoo op dat idee gekomen?” „O Juf dacht dat ik „Mama” moest zeggen, dat zeg ik vast niet, dan liever „Moeder”. Het klinkt wel fijn hè: „Vader en Moeder”. „Ja”, zei Grootmoeder, „dat kun je gerust doen." „Hè, ik vind het zoo lief dat u dat vindt en zoo HvADEI-is KIHDH door- E. PALJVXA S » MIJKERK- Q, F. CALLEPI BACH » f% VADERS KIND DOOR E. PALMA NIJKERK – G. F. CALLENBACH „O, ik wou dat ze wegging!” zuchtte ze eindelijk, „zou er niemand meer met haar willen trouwen? De juf van Nel is Ook geëngageerd en toen dacht ik opeens: stel je voor als Kret eens Maar ze is al te oud, hè?” Vader keek haar aan terwijl ze zat te praten en ondertusschen dacht hij dat ze toch niets op haar Moeder leek. Lous had de donkere oogen en ’t bijna zwarte krulhaar van hem en ook zijn drukke manier van praten. Het speet hem wel dat zijn kind niet wat zachter was en zoo moeilijk gehoorzaamde aan menschen van wie ze niet hield. Dat wilde en jongensachtige vond hijzelf niet zoo erg, maar het maakte Juf altijd knorrig en ja ’t was jammer, dat die twee niet beter opschoten „Daar zitten we alweer over die nare Kret te praten. Laten we ’t er vanavond nou niet meer over hebben hè Vader?” „Goed, en wie begint moet tracteeren!” lachte meneer Vordens. „Ja, knikte Lous, maar half voldaan; ze was niet zeker van haarzelf op dat punt. Na het eten, toen het buiten heerlijk opgekoeld was, maakten Vader en zij nog een wandeling, en daarna schonk Lous thee voor hem. Het was al gezet, ze hoefde alleen maar in te schenken en dat ging haar heel handig af. „Mooi zoo! Dat zal smaken, knap vrouwtje hoor!” prees Vader. Ze kreeg er een kleur van. „Wanneer zou ik alles kunnen doen in huis? Als ik achttien ben ?En mag J—, mogen we dan met ons tweeën blijven, voor goed?” „Pas op de tractatie!” plaagde Vader. „Alsjij achttien bent.... dat heeft nog acht jaar den tijd, daar praten we later wel eens over.” „Ja,” rekende Lous, „nog zeven en een half, tenminste!” Lous knikte van ja, met een niet al te onderdanig gezicht. „En dan vind ik het hoogst ongepast dat je je Papa tutoyeert, ik heb het je al meer gezegd. U moet niet denken, dat ik haar zóó voorga, meneer.” „Wat doe ik dan tegen Vader?” vroeg Lous, die, ondanks de vele woordjes uit ’t boek, toch nog maar een klein beetje Fransch begreep. „En denk maar aan het vijfde gebod; wie zijn ouders niet eert die kan het nooit goed gaan in de wereld.” „Daar heb je ’t al weer, daar haalt ze er iets uit den Bijbel bij, voor Vader natuurlijk!” dacht Lous, maar waar ’t over ging begreep ze nóg niet. »Ja ziet u Juf daar doe ik zelf ook wel aan mee; ik vind het niet zoo erg als ze „je” of „jij” zegt, en gebrek aan liefde of eerbied is het bij Lous gelukkig niet.” „Maar Vader, beteekent dat woord dat ik „jij” tegen U zeg?” »Ja”> knikte Vader en meteen praatte hij verder tegen Juf: „Lous zegt ’t niet eens altijd, en ik hoop dat ze goed zal onthouden dat het tegenover u niet te pas komt, dat is heel iets anders dan met mij. Dat zul je ook niet doen, hè Lous?” „O heden nee dan moet je eerst vreeselijk veel van iemand houden voor je ’t kunt /” „Nou, nou, nou!” zei Vader afkeurend, en daarmee was het onderwerp uitgepraat. Alleen Juf bromde iets van dat Lous ’t tegen haar ook heusch niet moest probeeren, want dat ze ’t haar dan wel anders aan haar verstand zou brengen. Vader deed of hij ’t gepruttel niet hoorde, maar hij begreep toch een beetje beter waarom Lous zoo onzinnig blij was geweest toen ze hoorde van dat ritje in de auto. Het werd een heerlijke avond na een vervelenden dag. Toen Lous in bed lag, later dan anders, was haar hartje vol dankbaarheid. In haar avondgebed beloofde ze voor den zooveelsten keer dat ze haar best zou doen om Juf niet boos ,te maken en ze meende het van harte; maar toch overlegde ze of ze meteen vragen kon of Juf maar gauw weg mocht gaan Nee dat ging niet als je net aan den Heer had gezegd dat je goed wou oppassen Toen schoot het haar te binnen dat je je gedachten niet hoeft te zeggen, dat God ze tóch weet en dat Hij precies begrijpt hoe je de dingen bedoelt, al kun je ’t zelf niet eens goed uitleggen. D3.t gaf haar een heerlijk rustig gevoel, want ze had op dat oogenblik geen leelijke gedachten over Juf, en de Heer wist al het andere; dat moeilijke en akelige, nog beter dan zij zelf. Zoo sliep ze in. Een paar dagen later zat Lous bij Vader in den tuin en werkte aan Grootmoeders kleed. Het was weer warm en zonnig buiten. Meneer Vordens beweerde dat hij het in stad niet had kunnen uithouden en daarom maar den Woensdagmiddag bij Lous kwam. Lous geloofde ’t maar half. Het was natuurlijk om haar plezier te doen, want Vader bleef wel bij veel erger hitte op kantoor. Lous was nog niets opgeschoten aan het verjaarscadeau. Ze had den strafnaad nog steeds niet af en durfde daarom ook niet aan „’t plezierige werk” beginnen. Maar toen Vader dien middag voorstelde dat ze lui bij elkaar zouden zitten, als zij dan voor Grootmoeder werkte, had ze den heelen naailap vergeten en was gauw begonnen. Juffrouw Kret nam stof af in meneers kamer; zoo nu en dan verscheen ze op het balkon om den doek uit te slaan. Den eersten keer had Lous even tegen haar gewuifd, maar die vriendschapsbetuiging was niet beantwoord en Lous had al gauw begrepen dat er „onweer aan de lucht” was. Juf had namelijk dadelijk het handwerk op haar schoot ontdekt. Ze was naar Lous’ kastje gegaan, waar ze den naailap in een prop tusschen twee doozen vond. De bewuste naad was nog aldoor voor een achtste deel niet af... . Juf kneep haar lippen op elkaar alsof ze van plan was nooit meer één woord te praten. Toen ging ze door met haar bezigheden op meneers kamer. Zelfs aan tafel zei ze er niets over. Lous had haar werk, tamelijk netjes opgevouwen in een schoonen lap, op het muziekkastje gelegd. „Hè, je zit daar zoo heerlijk in de schaduw, doen we het vanavond weer, met de lamp, ja Vader?” „Goed, maar eerst een eindje omloopen, zoo lang" stil zitten hou jij toch niet vol op den duur.” „Gezellig hoor! En mag ik dan weer theeschenken?” „O ja, dat is waar ook u gaat uit vanavond, hè Juf?” „Ja, en als u ’t goedvindt, wou ik een half uurtje eerder weggaan dan anders, want —” „Natuurlijk wat mij betreft! Uitstekend ” haastte meneer zich te zeggen. Verder had Juf als gewoonlijk niet veel te beweren aan tafel. Toen V ader en Lous van hun loopje terug' kwamen, was zij al vertrokken. Vader liep naar het gezellige zitje in den tuin, Lous ging naar binnen om haar handwerk. Ze herinnerde zich wonder boven wonder, precies waar ze het vóór het eten had neergelegd en stak haar hand al uit naar het muziekkastje. Haar werk lag er niet meer, maar wèl zag ze op hetzelfde plaatsje.... de naailap. „Dat heeft Juf gedaan, akelig mensch toch!” zei ze hardop. „Vader!” riep ze naar buiten, „ik kom zóó, ik moet nog even wat halen!” „Goed,” knikte meneer Vordens. Binnen stond Lous zich even te bedenken. Juf had haar werk natuurlijk opgeborgen hier of daar. Ze zocht in het werktafeltje, in haar eigen kast, in Jufs d005.... alles tevergeefs. Toen probeerde ze ’t eens op Jufs kamer, op een van de stoelen waar een stapeltje goed lag, onder dé sprei, onder ’t bed, in de kleerkast.... nergens, nergens was Grootmoeders werk te vinden. „Ze heeft het in haar andere kast gestopt, en die is natuurlijk op slot,” bedacht Lous eindelijk. Met "één vinger naast haar neus en een donker gezicht stond ze een oogenblik te overleggen hoe ze Juf te slim af kon zijn. En al gauw viel haar nog een laatste middel in, ’t zou misschien ook niets geven, maar ’t was te probeeren. Ze had niet veel tijd om te zoeken, want Vader wachtte beneden op haar. Ze schoof een stoel bij Jufs linnenkastje en trok aan de la bovenin. Ha! die ging open! Lous rekte zich uit om te zien of het handwerk daarin lag. ’t Was mis, ze doorzocht de la tot achterin, maar tevergeefs. Toen ze die zoover mogelijk open getrokken had ’t ding viel bijna naar beneden merkte ze dat ze nu op de bovenste plank van de kast kon zien. En hoera! daar ontdekte ze een puntje van den lap om haar werk. Voorzichtig tilde ze de la bovenuit de kast, stapte er mee van den stoel en zette haar zware vracht zoolang op den grond. Toen weer op den stoel om haar werk te bemachtigen. Ze kon er maar net bij: met de toppen van haar wijs- en middenvinger pakte ze één puntje beet en vol zorg trok ze toen de rest naar zich toe. Ze trok óók een eau de cologne fleschje omver, maar dat viel gelukkig naar den goeden kant, zoodat ze het gemakkelijk overeind kon zetten. De la was gauw weer op z’n plaats, de stoel nóg gauwer. Als een overwinnaar kwam Lous uit Jufs kamer. Ze dacht er geen oogenblik aan dat het on- deugend en heel onbescheiden was, wat ze gedaan had. Zoo vlug ze kon holde ze naar beneden. In de huiskamer hing de naailap nog over de leuning van een stoel, precies zooals Lous die had neergegooid, ’t Was als een stil verwijt. Ze pakte het ding ook maar mee naar buiten. „Ik maak dien mallen naad eerst af, dan heeft Juf heelemaal niets te zeggen!” dacht ze. „Wat is er nu weer aan ’t handje, waarom moest ik hier eerst tien minuten alleen zitten?” vroeg Vader, die wel merkte hoe opgewonden ze was. „O niks! Jawel, eigenlijk wel, zal ’k later wel es vertellen, éénige mop, zeg!” „Ik betwijfel of ’t veel goeds is!” lachte Vader. Hij dacht dat ze een grap had uitgehaald met Sientje. Lous kon nogal een potje bij haar breken. Het werd maar niet koeler dien avond. Vader vond dat Lous wel wat langer mocht opblijven, het zou op haar kamertje nog veel te benauwd zijn. Daar had ze natuurlijk niets op tegen. Vader haalde een schemerlamp buiten en samen genoten ze van den heerlijken Juniavond. Jammer dat Juf juist dien keer wat vroeger thuiskwam dan gewoonlijk! Zij ging regelrecht naar de voordeur en belde aan, net alsof ze het licht in den tuin niet gezien had. „O heden, daar heb je haar al!” schrok Lous. „Wel, wat zou dat: ik heb immers gezegd dat je nog niet naar bed hoefde.” „Jawel!” knikte Lous verstrooid, maar het hamerde in haar hoofd; het handwerk, het handwerk! Het liefst zou ze het gauw hebben opgevouwen en weer bij Juf op de kamer gebracht, niet in haar kast, maar b.v. op tafel of op haar bed. Nog veel dwazer plannen kwamen haar in ’t hoofd en ondertusschen zat ze met een woedenden ijver stekeh te maken. Zoo vond Juf haar, toen die met quasi verwonderd gezicht opnieuw den tuin in kwam. „O – eh dag meneer dag Lous!" begon ze op een paar pas afstand. „Ja, wat zegt u daar wel van! ’t Is mijn schuld dat ze er nog niet in ligt, ’t was boven te warm. Maar nu wordt het toch wel zoetjesaan bedtijd, hè kind? Anders zit je morgen op school te knikkebollen.” Vader praatte lang en vriendelijk, hij zag Jufs ontstemde gezicht eri probeerde haar dadelijk te kalmeeren, vóór er onaardige woorden vielen op den laten avond. Maar zijn gemoedelijke zinnetjes hielpen niets. Wat is dat? Wat heb je daar?” Juf gilde het bijna uit en ze wees op Lous’ handwerk alsof het een vies beest was. Lous zei niets, ze zag alleen een tikje bleeker. Vader keek van haar naar Juf met opgetrokken wenkbrauwen van verbazing. „O maar, dat is ongehóórd, verschrikkelijk! zóó’n leelijk kind heb ik nóóit meegemaakt, jy —” ze ging een stap dichter naar Lous, met één vinger vooruit. „Wat heeft ze gedaan? Bedaar een beetje, alstublieft!” zei Vader knorrig. „Mijn kastje geforceerd! een inbreekster, en zóó jong!” Jufs stem, overslaande van woede, scheurde wreed door den stillen avond. Vader stak óók een vinger uit, maar in de andere richting, heel gebiedend. „Ik verzoek u dadelijk in huis te gaan en me uit te leggen wat dit heeft te beteekenen.” Juf keek onthutst naar zijn streng gezicht, toen begon ze te snikken. Maar ze ging toch werkelijk naar binnen, zonder meer iets tegen Lous te zeggen. Vader volgde haar onmiddellijk. Het was geen pretje voor Lous om alleen in den tuin te blijven. Ze liep zacht de achterdeur in en vroeg aan Sien, die in de keuken zat te naaien, of ze het theegoed en de lamp maar wou binnenhalen. „Wel zeker mijn liefje, wat zie je bleek, had ze weer wat? Trek er je maar niks van aan, hoor! Ik zeg maar; op een goeie' dag barst ze nog van nijd, als ze tenminste zóó te keer gaat, hoor nou toch es an!” Lous stond stil, ontzet over de geluiden die van uit de huiskamer, ondanks de gesloten deuren, tot haar doordrongen. „Maak je eigen maar niet van streek hoor!” troostte Sien weer en streek even over haar hoofd. Maar Lous schudde van neen, ze voelde zich heel schuldig, ze verdiende die vriendelijkheid niet. „Vader, o Vader!” dacht ze. Dat was het ergste dat hij nu de narigheid moest opvangen van haar stoute streek. Ze liep de gang in en meteen de trap op, om zoo weinig mogelijk te hooren van jufs gehuil. Ze wist niets beters te doen dan maar naar bed te gaan, al zou ze natuurlijk niet kunnen slapen. Lang lag ze te luisteren of de groote menschen niet eindelijk naar bed gingen, maar tevergeefs Het eerste wat ze merkte was een zachte stap ïn haar kamer. Ze keek op en zag Vader staan, meteen kaars in zijn eene hand, terwijl hij de andere als een scherm voor het licht hield. Was ze dan tóch ingeslapen zou het al heel laat zijn? „Dag!”, fluisterde ze kleintjes, „ik ben wel wakker.” Hij zette den kandelaar op tafel en kwam op den stoel voor het bed zitten. Lous zat ineens recht overeind. „O, het spijt me zoo, het spijt me zoo vreeselijk!” zei ze berouwvol. „Mij ook.” Vaders stem klonk verdrietig en moe, „maar nu moet je gaan slapen, ik kwam je alleen goeiennacht zeggen.” „O, maar wilt u ’t me dan alstublieft vergeven?” „Wat kindje?” „Dat ik Juf zoo kwaad heb gemaakt —” „Hoe heb je dat aangelegd om haar kast open te krijgen en weer dicht ook?” Lous vertelde van de la. Er ging Vader een licht op over het ongelooflijkste van Jufs verhaal. „Heb je dat gauw even gedaan toen ik in den tuin op je wachtte? Was dat die „eenige mop”?” vroeg hij. „Ja. Zij had ’t gauw verruild en verstopt toen wij saampjes een eindje omliepen. Maar ik heb den naad van de naailap ook af, heeft ze dat wel gezien?” „Ik weet het niet, ik kreeg genoeg te hooren om daarnaar te informeeren.” „O maar, wil u ’t me toch maar alstublieft vergeven, wil u er niet meer boos om zijn, en niet meer zoo treurig —?” „Kind, ik vind het treurig dat Juf en jij niet beter opschieten samen, maar bóós ben ik niet op je daar kun je gerust op gaan slapen. En heb je al gebeden ?” „Neen,” schudde Lous beschaamd. „Dan zou ’k het nóg doen,” zei Vader. Hij kuste haar, nam den kandelaar weer op en ging zachtjes de kamer uit. 111. Den acht en twintigsten nam Vader Lous mee om Grootmoeder te feliciteeren. De oude dame kreeg een eigengewerkt kleed van haar kleindochtertje. Zij was er heel blij mee, trok Lous telkens even tegen zich aan om haar nóg eens te bedanken en als Lous wat verder van haar af stond, knipoogde zij naar het cadeau en wees dat ze het zóó mooi vond. Het was dan ook heel wat anders dan de kinderachtige werkjes die Lous vroeger wel maakte. Ze zou er zelf ook trotsch op zijn geweest als niet de gedachte aan al de narigheid om dat mooie werk haar plezier had bedorven. „Daar heeft Juffrouw Kret je toch zeker wel wat aan geholpen ?” „Nee Grootmoeder,” zei Lous en ze dacht; „u moest alles eens weten!” „En heeft Juf je ook niet geholpen om kleuren uit te zoeken?” „Nee, die had ik zelf zoowat bedacht en toen ben ik ze met een juffrouw van school gaan koopen en die zei dat ik bij dit bruin geen donkerrood moest nemen, vindt u dat andere bruin ook mooier?” „Ja zeker, ik vind dat je erg bent vooruit gegaan sinds verleden jaar.” Lous vond dat Grootmoeder anders over Juf praatte dan gewoonlijk. Zij noemde graag allerlei deugden van Juf op en vroeg dan of Lous niet véél van haar hield. En als zij weinig antwoord kreeg, kon zij haar kleinkind bezorgd aanzien. Maar dien dag had Lous het gevoel dat Grootmoeder niet meer zóó erg op Juf gesteld was. Als al die visite er maar niet was geweest, zou ze dicht naar haar toegekropen zijn en gevraagd hebben: „Weet u niemand anders? Toe ~ als u zegt dat Juf niet erg geschikt is, dan komt allps in orde. Toe, zeg u dat nou eens tegen Vader!” Maar er was geen gelegenheid voor een vertrouwelijk praatje door al de feestelijke drukte. Toen Lous ’s avonds met Vader in den trein zat, dacht ze verdrietig dat er weer eene mooie gelegenheid om Juf kwijt te raken voorbij was, want ér over schrijven durfde ze niet, daarvoor was ze niet zeker genoeg wat Grootma wist en dacht van Juf. Na die eene erge scène deed Lous haar uiterste best om alle botsingen te voorkomen. Ze had geprobeerd aan Juf te zeggen dat het haar speet, maar toen was die weer gaan huilen en dat maakte Lous zoo ellendig dat ze er maar nooit over begon. Juf liep ondertusschen rond met haar zuurste gezicht, ze had voortdurend standjes met Sientje en vitte op alles wat Lous deed. En Lous zelf beschouwde het als een boetedoening om het maar van haar te verdragen, liever dan er Vader weer mee lastig te vallen. Maar haar gezichtje kreeg een angstige uitdrukking en ’s avonds in bed voelde ze zich vaak heel wanhopig. Vader zag wel dat het nog lang niet in orde was tusschen Juf en haar; maar hij merkte ook op hoe „Ja, die raadt het me zelfs heel erg aan.” „O, dus die vindt Juf ook niet meer zoo erg aardig'?” Vader lachte. „Zoo'n vraagal! Denk maar liever over het zeeplan, daar kun je je nu veertien dagen op verheugen.” Lous had het dikwijls noodig, die laatste weken vóór de vacantie, om als een troost aan al de heerlijkheden in het verschiet te denken. Juf was vreeseiijk uit haar humeur, met bijna geen enkelen vriendelijken dag er tusschen door. Lous verdroeg het niet altijd even voorbeeldig, al deed ze haar best. Als ze voelde dat ze driftig of brutaal werd, liep ze gauw de kamer uit en in de gang zei ze net zoo lang in zichzelf: „ik ga met Vader uit, met Vader uit, met Vader uit, in de vacantie!” tot ze weer bedaard was. Juf merkte wel dat haar vinnige opmerkingen Lous lang niet zoo raakten als anders, en dat maakte haar dubbel scherp. Ze vitte letterlijk op elke beweging en viel over ’t onschuldigste zinnetje. Lous keek soms even ongeduldig, maar trok het zich minder aan dan gewoonlijk. Ze werd in huis veel vroolijker zelfs als haar Vader uit was. Op een mooien middag kwam meneer Vordens met zijn gewonen trein uit stad. Hij had aan het station Lous verwacht, want zij haalde hem trouw af en praatte den laatsten tijd over niets anders dan de vacantie. Toen hij het hek inkwam, keek hij naar boven en luisterde. „Pst, pst Vader!” riep zachtjes Lous’ stem, maar haarzelf zag hij niet. De ramen van haar slaapkamer stonden wijd open, daar scheen ze dus niet te zijn. Hij schoot in ’n lach: waar had die bengel zich verstopt en wat wilde ze nu weer van hem? Toen, opeens, zag hij haar hoofdje te voorschijn komen uit de plooien van het opzijgeschoven gordijn, dus tóch in Vaders kind 3 vraagd! Daar was je op z'n hoogst een dag of twee verdrietig en boos om, maar dan vergat je het vanzelf wel weer. Juf trok haar hand terug en keek Lous onderzoekend aan. Die stond naar haar omgewoelde bed te staren alsof het in haar hoofdje net zoo’n warboel was van gedachten. „Ik geloof,” zei Juf weer met hetzelfde treurige in haar stem, „dat je mij ’n een naar mensch vindt.” Lous keek op met een schokje. „Ja,” knikte ze eerlijk, toen ze zag dat Juf haar vraag -in ernst bedoelde. „Waarom dan? Wat heb ik je dan nog wel eens meer gedaan?” Lous dacht even na. „’t Is niet om één ding of om een paar, om alles geloof ik,” zei ze zacht, niet in boosheid en heelemaal niet brutaal. „O kind!” kreunde Juf. „Daar begint ze weer!” dacht Lous. „Nou maar, u vindt mij ook een verschrikkelijk naar kind!” zei ze nuchter. „Ja, als je ondeugend bent, maar anders toch niet.” „O, maar u vindt me altijd ondeugend.” „Dacht je dat?” „Ja, natuurlijk.” „En dacht je dat ik niets van je hield?” „Nee, niks —” „Je bedoelt, dat je dat wèl dacht, zeg dan ja!” Even kwam iets van de gewone vitterige Juf voor den dag, maar dadelijk hield ze zich in. „O, en ik hoopte dat je van me houden zoudt, en later, als je grooter was, dat we dan meer aan elkaar zouden hebben,” zei ze klagend. Daar wist Lous niets op te antwoorden, ze kon zich zoo’n verhouding in de toekomst niet goed voorstellen. Juf maakte haar jurk verder dicht. Na elkaar gingen ze naar beneden. vloed vandaag ,J Zullen we baden en een berg maken ? Jij doet toch ook mee?” Lous vroeg alles door elkaar, in ’t heerlijk gevoel dat alle denkbare pretjes nog vóór haar lagen. „Als we eens begonnen met een berg; de eerste dagen moest je liever nog maar niet in zee, ik wil een gezonde Lous houden, anders kunnen we hier niet genoeg plezier hebben.” Alles was nieuw en gewichtig, alles anders dan thuis: de vorm van het brood, de bordjes en kopjes en eierlepeltjes. Lous bekeek het, alsof het wereldwonderen waren. Om negen uur waren Vader en zij al druk aan ’t werk. Vader had een schop voor Lous gekocht in het dorp en er zelf een gehuurd bij den badman en allebei waren vol vuur. De vloed kwam kwart voor twaalf op ’t hoogst, had de badman gezegd. Maar hun berg moest van te voren klaar zijn, want die maakten ze onderaan de bank, zoodat het water er ver voorbij zou komen. Vader teekende een vierkant in het zand, dat werd het grondvlak van het fort. Daarnaast moest een flink stuk strand ontzien worden en dan kwam pas de grachtlijn waarachter gespit mocht worden. Vader wist het nog precies uit zijn jongenstijd, hoe een berg het t langste uithield tegen de golven. Ze werkten ieder aan een kant. Bij Vader werd de berg het hoogst natuurlijk, die schepte zulke groote brokken tegelijk en zoo gauw! Maar Lous weerde zich ook dapper. Na een half uur stond er al een prachtige zandvesting. Vader hield even op met spitten en veegde met z’n zakdoek over z’n gloeiend gezicht. „Ga er maar eens op staan, en trap hem flink in, dan vullen we de zwakke plekken aan.” Lous stond er al gauw op te dansen. Ze stampte op de kanten van den berg, zqpdat die veel breeder werd dan het beginplan. De oppervlakte was zóó groot dat Lous er languit op kon liggen. Toen spitten Vader en zij weer door met den ouden ijver. De menschen kwamen bij groepjes op ’t strand. Sommigen bleven evten staan kijken naar dien meneer en 't meisje in hun lichte strandkleeren, die maar werkten, werkten alsof er hun leven van af hing- Toen Lous weer eens ophield om even uit te blazen, zag ze vlakbij zich twee jongens van een jaar of twaalf, dertien, met groote strandhoeden en grijslinnen pakken. Ze liepen op bloote voeten, maar gingen niet naar ’t water. Lous keek met begeerige blikken naar de groote vlag, die ze bij zich hadden: die zou prachtig staan op haar fort als het af was. „Wat moe, Lous? We kunnen wel even rusten, we hebben nog een uur vóór ’t water komt opzetten,” zei Vader. Hij zette zijn spa in den berg en stapte er met een sprongetje op. Het was al zoo’n hoogte, dat Lous ’t hem niet nadeed, zoo in éénen. Vader ontdekte nu ook de jongens, die even verlangend naar den berg en naar den grooten, sterken meewerker keken als Lous naar hun vlag. Ze waren vlak in de buurt een heel klein prutsfortje begonnen, schepten maar zoowat en niet volgens een vast bestek: het werd tóch niet zoo’n prachtstuk als „die berg waar ’n meneer aan meedeed.” ..Hé, jongens, komen jullie niet liever meehelpen bij ons? Het is groot genoeg voor vier!” riep Vader, die wel wist, dat je aan ’t strand ineens goede maatjes wordt met wildvreemden. Ze kwamen dadelijk dichterbij, stralend van plezier. Ze hadden vroolijke, bruine gezichten, ’n beetje Indisch zelfs, en als ze lachten zag je ineens twee rijen witte tanden. Ze wilden wat graag meedoen. De jongste begon dadelijk te scheppen. Maar de oudste van de twee vond ’t noodig zich eerst voor te stellen. „Hij heet Walter, en ik Bram, we zijn hier net een week, in dat witte huis op ’t duin, kijk daar, met die groote witte veranda.” Hij rolde zijn r’s als een echte „oosterling”. . o „O, wij ook!” riep Lous, „maar wij zijn gisteren pas gekomen. Blijf je nog lang?” „Ja, den heel en zomer, tot we naar school moeten.” „Ik ook.” En Lous hoopte dat ze veel samen zouden spelen; het leken aardige jongens, die er plezier in hadden om „echt iets te doen” aan ’t strand. Vader, als de leider van het werk, wees hun waar ze moesten spitten en ’t zand neergooien. Er kwam nog een golfbreker aan den berg, die met de verdubbelde werkkrachten al gauw net zoo hoog was als het fort zelf. „’t Is een reuzending, een reuzending!” riepen de jongens. Ze sprongen er omheen, met hun bloote voeten in de gracht waar ’t water al begon te komen, en zwaaiden met hun schoppen van plezier. Toen plantten ze hun vlag op de voorpunt van den berg. Het roodwit-en-blauw wapperde feestelijk boven den zandhoop, daarmee was het werk pas echt „af”. „Daar heb je Tante!” riep Walter opeens. Hij wenkte gaan er op staan zoo meteen en dat meisje ook!” Hun tante keek nog wel even bewonderend naar het fort, maar al gauw ging ze met meneer Vordens naar het droge zand. Lous zag ze na. Er stonden twee strandstoelen bij elkaar; in een er van zat een oude dame. Vader groette haar ook als een oude bekende, en ging bij haar tweeën in ’t warme zand zitten. Lous keek nog een poosje van uit de verte hoe ze praatten en luisterden, ’t was voor haar iets ongewoons dat iemand Vader bij zijn voornaam noemde, en ze bepeinsde of die oude dame haar vroeger ook als heel klein kindje gekend had, en Moeder .... Wat raar klonk dat: Reina’s baby.... en dat was zij zelf! Bram en Walter kwamen haar waarschuwen dat het water tot vlak bij de voorgracht was geweest, een volgende golf zou het er wel in loopen. Met een ruk keerde Lous zich om en dadelijk was ze weer met hart en ziel in het strandwerk. Alle drie wachtten ze vol spanning op den vloed. Ze keken naar de groote golven die in de verte met kracht braken en ’t water over de tweede bank heen het swin instuwden, telkens meer water, en op ’t laatst met zóó’n vaart, dat ook tegen de strandbank, waar het fort was, kleine golfjes begonnen te krullen. Met een brutale punt vooruit, liep er een golf recht op de gracht aan en onder ’t gejuich van de jongens spoelde er een groote plas binnen. Het duurde een poos voor het water weer zoo ver kwam, maar toen volgden de golven elkaar ook gauwer op. In een ommezien stond de berg als een eilandje op ’t ondergeloopen strand. _ En al hooger op de bank krulden de kleine rollers die het terugstroomende water weer vooruit stuwden. De eerste strandstoelen werden hooger op gehaald. Een voetenbankje, dat niet bijtijds was meegenomen, dreef in vliegende vaart zeewaarts. Bram hield het tegen met zijn spa, vischte het op uit de gracht en ging het even bij den man op het strand brengen. „Vraag meteen aan Atader of ik ook mijn schoenen en kousen uit mag!” riep Lous hem nog na. Het mocht. Vader en Juffrouw Meerens kwamen zelfs een eindje met Bram terug tot aan de grens van het droge zand. Ze wuifden tegen de drie op ’t fort, die daar alleen stand hielden, terwijl alle menschen terugweken voor den vloed. Ze waren de eenigen die ’n fort hadden gemaakt dat de moeite waard was. Veel oogen keken naar hen, en vreemde menschen riepen „hè!” van teleurstelling als er onverwachts een brok droog zand van den berg afzakte en borrelend in ’t water plofte; óf ze wezen waarschuwend wanneer ze van uit de verte een dreigende scheur zagen waardoor een „aardverschuiving” kon ontstaan. Lous had in een wip haar schoenen en kousen uit. Ze stond onder aan den berg net als de jongens het droge zand aan te kloppen. De voorkant werd ’t ergst bedreigd, daar slokten de golven telkens een grooten hap van weg. Edets, klets, werkten hun schoppen, als ’t water maar even terugtrok. Per ongeluk raakten ze soms niet alleen het zand en bespatten eikaars goed. Den eersten keer, dat er zoo’n straaltje zanderig zeewater regelrecht op Lous’ jurk terecht kwam, keken de jongens elkaar verschrikt aan en Bram mopperde van; „pas toch op!” Maar Lous gaf er niets om, ze lachte eens en schudde haar rok uit. En weer zagen de broers elkaar aan, maar nu goedkeurend: dat was er een om mee op te schieten, niets geen nuf! Ze zeiden ’t niet, knikten alleen-heel even, maar ze begrepen elkaar precies. ■ Het water werd al dieper om ’t fort heen, ze stonden er tot de kuiten in, Lous bijna tot haar knieën. Een paar keer, als zij zich bukte, was haar jurk van voren kletsnat geworden. „Ga er maar op staan, wij moeten straks ook wel!” zeiden de jongens. Zoo nam Lous dan de zorg voor de vlag op zich, die moest telkens een eindje teruggezet worden. Toen de jongens er ten slotte bij kwamen staan, was de berg al zóó geslonken dat er eigenlijk geen plaats meer was voor drie paar voeten. Maar ze hielden zich groot voor de menschen op ’t strand. Ze konden hun fort toch niet behouden, daarvoor stond het veel te diep in zee, ze klopten ’t niet eens meer aan en schepten geen nipuwe stukken bij. De laatste minuten stonden ze maar te juichen en om beurten met de vlag te zwaaien. Een krachtige golf gleed .over het voorstuk van den berg, een deel er van krulde om en nam bijna de helft van ’t overgebleven droge zand mee naar de diepte; maar behalve dat spoten er twéé stralen omhoog, recht tegen Lous en Walter op. „Wie doet dat?” vroeg ze verschrikt. „Pas op! Houd je stil! Laten ze ’t niet merken op ’t strand!” proestten de jongens. „Wou je er liever af?” vroeg Bram bezorgd. „O wel nee, ik ga gelijk met jullie, ik ben nou toch drijf!” zei Lous, en ze bedacht met dolle vreugd dat Juf er niet was om haar met een standje op te wachten. , „Nou nog twee golven en als ’t water dan wat terugtrekt, hollen we naar het strand, ik zal het sein wel geven,” zei Bram eindelijk. Ze stonden nu mét hun voeten op een papperig klein bergje, dat niets meer leek op ’t mooie fort van n half uur geleden. Bijna elke golf kwam er over heen. „Een, twee, drie daar gaan we!” Op hun teenen wipten ze weg door het water, maar hun voorzichtig loopen hielp niet veel, want het spatte hun toch nog om de ooren. „Nou, nou, jullie zien er fraai uit, gauw verkleeden voor de koffie. Pret gehad, jongens?” vroeg juffrouw Meerens die nog steeds met Lous’ Vader op den uitkijk stond. „Nou fijn! Kijk, er is haast niks meer van over, mogen we nog even blijven tot het weg is?” „Goed dan.” Lous moest al weer denken aan een ontvangst van Juf in zoo’n geval. Ze ging vlak bij de tante van Bram en Walter staan; ze benijdde die jongens bijna. Juffrouw Meerens lei even een hand op Lous’ schouder en streek toen al de donkere krullen op haar rug. „Kindje, wat ben jij ook nat, verschrikkelijk!”& Het leek Lous als een licfkoozing*. Van den berg was niet veel meer over. Een klein bolletje nat zand stak nog even boven het water uit, dat er in kleine kolkjes omheen trok. En ook dat verdween al gauw. V roolijk en heel voldaan over hun werk trok het troepje de duinen op naar huis. V. Het waren heerlijke dagen diS nu volgden. Lous en de jongens Meerens waren meestal samen bezig op het strand. De andere kinderen uit het pension deden ook zoo nu en dan mee, maar zij speelden trouw met hun drieën omdat ook de oude mevrouw Meerens en haar dochter dezelfde plannen maakten als Lous’Vader. Bram en Walter waren een jaar in Holland bij hun Grootmoeder en Tante in huis. Hun ouders zouden binnen een maand uit Indië vertrekken en dan voor goed blijven. Hun Tante was verscheiden jaren bij hen in Indië geweest. Met haar hadden ze de terugreis gemaakt, waarover ze nog altijd praatten. Lous kreeg al gauw van alles over de groote boot te hooren, hoe ze er hun dagen hadden doorgebracht, van den grappigen kapitein en een Engelschman die op tijgers gejaagd had. Het leek haar het toppunt van heerlijkheid, zoo’n zeereis. Eerbiedig keken ze samen uit over het water- vlak als in de verte zoo’n groot sehip voorbij voer. Telkens als de vloed op een geschikt uur kwam, maakten ze een groot fort. Ze gingen ook baden en ezeltje rijden en verstoppertje spelen in de duinen. Eiken dag was er iets nieuws dat nóg heerlijker leek dan de vorige pretjes. Lous genoot als een zieltje zonder zorg. Vader en zij zaten in de eetzaal niet meer apart maar aan één tafel met de familie Meerens. En ’s avonds hoefde zij geen thee voor hem te schenken. Ze had er ’n beetje tegenop gezien om het vreemde theegoed te moeten hanteeren onder zooveel onbekende menschen. Juffrouw Meerens deed het als iets dat vanzelf sprak en Lous mocht haar helpen met kopjes rondgeven. De veertien dagen van Vaders vacantie vlogen om. Maandag moest hij weer terug naar huis en ’t was nu al Donderdag. Zaterdag zouden Oom en Tante met de kinderen, komen en dan bleef Lous verder bij hen. Ze hoefde dus nog geen afscheid te nemen van ’t strand en de duinen en daar was ze blij om; ze was graag met Vader meegegaan en de verdere vacantie thuis geweest, als ze dan ook niet meteen Juf had moeten terugzien. Thuis zijn daar hoorde Juf bij – Lous zuchtte diep en zette die nare gedachte zoo gauw mogelijk van zich af. „Waar moet jij zoo om zuchten?” vroeg Bram, „heb je geen zin in de duinen van middag? ’t Is toch geen vloed voor een fort.” „Geen zin in buut? Dol zeg!” zei Lous en ze glunderde in ’t vooruitzicht. Dien middag zaten ze op een 'hoog duin, in een beschut holletje vlak bij den top. Ze hadden er een heerlijk uitzicht. Mevrouw Meerens, nog flink ter been voor haar leeftijd, was dapper door het mulle zand naar boven gekomen, geholpen door haar dochter en meneer Vordens. Behalve Lous en de jongens waren er nog vier andere kinderen uit hun pension meegegaan, ’t Buten was in vollen gang. Als paal diende meneers wandelstok met een zakdoek om den knop gebonden. Die prijkte in de vallei, zoodat ze, als ze wilden vrijbuten, van alle kanten van een steile helling naar beneden kwamen hollen en rollen. In de buurt van den paal was geen verstopplaats. De .groote menschen, die vanaf de hoogte de omgeving beter konden zien, volgden ’t spel met groot plezier en hadden vaak moeite om den zoeker of een van de verstopten niet evem.een waarschuwend sein te geven. Maar ze deden het biet; daarvoor begrepen ze het spel te goed! Zoo nu en dan, als ze er allemaal weer „waren”, kwam de heele troep moe en verhit eens evên uitblazen en dan tracteerde Juffrouw Meerens op limonade. Die dronken ze uit drie veldbekertjes. Ze waren net weer uitgeloopen, Walter stond nog met dichte oogen bij den paal te tellen, toen Lous kwam terug hollen, zwaaiend met een groen papier. „Dit geldt niet, geldt niet!” riep ze hard, „een telegram voor Vader!” en ze liep regelrecht naar ’t hooge duin. „ïk stak den duinweg over om me daar bij dat nieuwe huis te verstoppen en toen zag ik Mina uit ’t pension, die vroeg me waar u was, ze liep ons te zoeken, dit was net gekomen!” hijgde Lous. Vader had het telegram al open gemaakt. „Kinderen roodvonk. Komen niet. May,” las hij voor. „Hè, wat jammer, wat naar voor ze! èn voor jou!” Vader trok Lous aan haar krullen, „dat is een streep ook door onze rekening, vrouwtje!” „O ja,” bedacht Lous. Ze kreeg een kleur van schrik en van nog iets anders, want in haar vlug hoofdje was dadelijk een plan klaar. Vaders kind 4 „Mag ik dan met u alleen naar huis? Ja? Hoeft Juf er dan hiet bij te komen? Hè toe Vader, dan heb ik tóch'’n éénige vacantie, heusch!” pleitte Lous opgewonden. loen merkte ze opeens dat Juffrouw Meerens haar ernstig zat aan te kijken, niet verwijtend of ontevreden, maar zoo alsof ze over iets nadacht. Dat maakte Lous stil. Ze stond daar maar naast Vader en keek hem vol spanning aan. „Ja, hoor eens, daar moet ik eerst over denken,” zei hij, „ga jij je nou maar weer verstoppen, ik zal je vanavond of zoo wel vertellen wat er gebeurt.” Lous deed langzaam een paar pas naar beneden, toen stond ze weer stil en keek nogeens smeekend op naar Vader. „Maar maar hoef ik a\s]eblïe/ niet met Kret thuis te komen, hè? dat niet? dan heb ik toch niets geen vacantie meer, nee hè?” \ ader knikte haar eens toe, en Lous trok heelemaal af. Ze wist wel dat \ ader de vacantie juist iets heerlijks voor haar wou maken, hij zou wel wat leuks bedenken. Ze speelde al gauw weer vroolijk mee, al moest ze telkens even naar boven kijken, naar ’t holletje vlak bij den duintop waar Vader zat te praten met de dames. Over haar? In het pension was ook een telegram gekomen om de kamers voor Oom en Tante, Wil en Miep af te zeggen. Op den terugweg naar huis had Vader niets over nieuwe plannen gezegd. Onder ’t eten ook nog niet. En dadelijk daarna ging hij in de serre aan Tante May schrijven en vroeg of Lous niet een briefje voor Wil en Miep wou insluiten. Ze was druk bezig met op haar penhouder te knabbelen en naar ’t plafond te turen, toen juffrouw Meerens met de jongens buiten langs kwam. De deuren stonden open en Lous was dolgraag met ze meegeloopen. Ze wist niet wat te schrijven aan haar zieke nichtjes. Hoe leuk zij ’t zelf wel gehad had aan zee, dat was voor die twee toch niet aardig, nu zij er niet komen konden. En wat er verder ging gebeuren, hoe haar eigen vacantie zou worden, dat wist Lous nog niet. Juffrouw Meerens knikte haar vroolijk toe, Lous knikte terug, niet al te blij. Juffrouw Meerens stond stil en keek Vader aan. „Wêet ze ’t al?” vroeg ze. „Nee, we schrijven aan die arme stumpers, die nu zoo’n nare vacantie moeten hebben, wat ’n teleurstelling toch voor ze! Vertel ’t maar aan Lous wat je voor haar bedacht hebt, dan zie je meteen hoe ze ’t vindt.” Lous’ penhouder viel meteen op tafel en vragend keek ze naar Juffrouw Meerens, want ze merkte wel •dat er iets prettigs was, al had ze geen idee wat ’t kon zijn. „Je Vader vindt het goed dat je de verdere vacantie bij ons blijft, dus tóch aan zee, wil je wel?” „O maar, o —stotterde Lous, vuurrood door 1t onverwachte, heerlijke nieuws „wat fijn, dol! wat lief van u!” En half struikelend over een voetenbankje vloog ze ■op Juffrouw Meerens af en haar om den hals. De jongens lachten om haar plezier, zij wisten ’t al en vonden ’t ook leuk dat Lous bleef. „Hè o en dan lekker niet naar Juf toe zuchtte Lous nog na. „Is dat ’t allerheerlijkste er van?” plaagde juffrouw Meerens. Vader knikte lachend van ja en Lous weer: „ja maar u weet ook niet ik ben zóó vreeselijk blij, ik kan ’t nog haast niet gelooven En opeens, haar opgewondenheid heelemaal gezakt, stond Lous over zee te kijken, doodstil, met groote verlangende oogen. „Dus dat is dan maar afgesproken,” lachte juffrouw Meerens. „En ik kom van Zaterdag tot Maandag over, want ik zal ’t knap ongezellig hebben thuis.” Lous keerde zich weer naar Vader. „Maar ik zal om den anderen dag schrijven en, als Oom en Tante gekomen waren, dan was ’t ook zoo geweest,” rekende ze gauw uit. Vader lachte eens vergenoegd, blij dat zijn kind nu tóch een heerlijke vacantie had. Dien avond liepen hij en Lous samen aan ’t strand, even voordat zij naar bed moest. „Zul je vooral gehoorzaam wezen als ik weg ben, vrouwtje ?” Lous zag Vader ernstig aan van ja, in haar oogen zag hij iets alsof ze wou vragen: „hoe zoo?” „Ja mijn klein meiske vindt het vaak wat moeilijk om zich naar iemand anders te schikken, en „O, maar voor juffrouw Meereus is het niets lastig, dat vind ik juist fijn, ze is zoo’n schat, ik zal vreeselijk m’n best doen, heusch Vader.” „Goed hoor.” Even waren ze stil, toe begon Lous half verlegen: „Vindt zij me zei ze dat ik ongehoorzaam was?” „Juffrouw Meerens? Nee dat niet.” „O gelukkig, ik zou ’t naar vinden, echt naar. Juf zegt ’t altijd van me en ja —” ze lachte even, ze dacht aan een scene met Juf, „ik ik bèn ook wel ondeugend tegen Juf, maar het zou gewoon ellendig zijn als juffrouw Meerens me zoo vond.” Ze praatten er niet meer over. Ook toen Lous hem Maandag naar de tram bracht, kwamen ze er niet meer op terug. X O Het goot van den regen, zoo als ze dat aan zee nog niet beleefd hadden. „Om me ’t scheiden van de zee niet al te moeilijk te maken,” zei Vader uit de grap. Lous vond ’t afscheid toch wel erg. „Fijn dat je Zaterdag weer terug komt, als ’t dan maar mooi weer is!” Ze stonden stil aan rde halte te wachten, de regen kletterde op hun paraplu en van elke punt liep ’n straaltje water op den grond. In de verte kwam de tram er aan. „En” zei Vader, „als ’t weer zoo moet gieten, dan zie ik je toch weer hier staan onder de paraplu, hè?” Toen was Lous even in ’t onzekere of Vader op hun praatje over „gehoorzaam zijn” doelde. Ze liep nooit met een paraplu als ze het in haar macht had zoo’n ding thuis te laten, maar nu, vlak vóór ze ’t huis uitgingen, had juffrouw Meerens er haar een nagedragen: „hierkindje, ’t is zoo’n weer!” En Lous was zonder tegenspreken onder de paraplu weggestapt. Had Vader het opgemerkt? Maar ze kon er niet lang over denken; ze moesten afscheid nemen, want de tram kwam dichterbij. Met een allesbehalve prettig gevoel stond Lous Vader na te wuiven, en zelfs toen ze hem niet meer zien kon, keek ze de tram na, tot die om een bocht verdween. VI. Wat bedremmeld kwam Lous in het pension terug. In de serre zaten de jongens, ieder met een boek, de elbogen op de knieën en ’t hoofd in de handen, ze waren er allebei „in”. Wal ter las een ridderverhaal uit den tijd der kruistochten en Bram een kostschoolgeschiedenis. Grootmama Meerens was met een handwerkje binnen gaan zitten en Tante Bep schreef een brief aan tafel. Maar ze keek op en lei haar pen neer toen Lous verscheen. „Wat ga jij doen, wil je ook wat lezen of hou je daar niet van?” „Nou! dol! ik mag haast nooit van Juf, maar ik heb niets bij me, ik ken mijn eigen boeken al lansr.” V,,11 – •* i „Zullen wij samen boven wat uitzoeken, ik heb, geloof ik, nog wel iets moois in den koffer, ga je mee?” „Hè, graag!” Boven stond Lous toe te kijken terwijl juffrouw Meerens bij den koffer neerhurkte, er wat goed in verschikte en er ten slotte een stapeltje boeken uitnam. „Wat heeft u toch veel haar, en zoo mooi blond en krullerig,” dacht Lous hardop. Juffrouw Meereus bladerde in een boek, maar zei niets. „Mocht ik dat niet zeggen van uw haar?” vroeg Lous kleintjes. Als Juf haar geen antwoord gaf, was ’t altijd een zeker teeken dat Lous iets misdaan had. „Van mijn eh haar? Gerust hoor, ga je gang. Kijk maar eens hier, ken je dit?” „Nee. Het ziet er eenig uit; zooveel halve regels. Als er allemaal regels achter elkaar volgedrukt staan, zijn het haast altijd saaie beschrijvingen, niks geen „echte” boeken.” Juffrouw Meerens moest er om lachen. „Nu, maar dit is „echt”, van jongens en meisjes in Zwitserland tusschen de'. bergen bij de koeien, dat vind je wel mooi.” „En mag ik den heelen dag lezen als het blijft regenen ?” „Dat zullen we nog eens zien, wie weet wordt het van middag wel droog en dan gaan we toch naar buiten, hè?” Lous luisterde maar half, ze moest aldoor denken dat het haar zoo meeviel, dit terugkomen zonder Vader. „O, ik vind het zoo fijn 'om bij u te blijven, het was wel ’n beetje naar toen Vader wegging, maar u bent zoo zoo hè mag ik nu ook „Tante” zeggen, nu ik zoo lang bij u blijf?” „Ja, dat mag je!” Er kwam iets heel vriendelijks, als een blij lichtje, in Tante’s oogen. Zij kuste Lous en bergde toen de overige boeken weer in den koffer. Lous verveelde zich dien dag geen oogenblik. Ze was al gauw heelemaal in haar boek verdiept. En ’s middags klaarde de lucht wat op, zoodat ze met hun vieren nog een flinke wandeling langs het strand maakten. Maar ’s avonds na het eten begon Lous weer meer aan Vader te denken, dat hij nu alleen thuis was, alleen had gegeten, en dat Sientje thee voor hem zou zetten. Ze zat weer met haar boek voor zich op tafel, maar sloeg geen blaadje om. Tante scheen het te merken. »Jongens geen oogen bederven! Zullen we een spelletje doen ? of nee daarvoor kunnen we ook niet meer genoeg zien. Zal ik wat vertellen ?” „Ja, ja”, riepen de jongens, die dat altijd een feest vonden. Lous zei niets, ze flapte haar boek dicht en ging vlak bij „Tante Bep” zitten. „Er was eens een meisje,” begon juffrouw Meerens. Bram zette een gezicht van: is dat wel een verhaal voor ons, niet te kinderachtigf ? „ o „Ze heette Bep,” ging Tante door. De jongens begrepen ’t al. „Leuk, een verhaal van u zelf, van vroeger!” riep Bram. Lous kroop nog een beetje dichter bij Tante en die vertelde verder: „Goed dan: Bep Meerens. Toen ik tien jaar was verhuisden mijn Vader en Moeder van Amsterdam naar Zandwijk; ik vond dat niets leuk; ik had het prettig op school en nu moest ik weg van mijn vriendinnen. Ik kende niemand op het dorp en wist niets van de school daar. Moeder wel, die had me al getroost dat ik er ook wel aardige meisjes zou vinden. Ik kwam in de vijfde klas, net als in Amsterdam en den eersten tijd viel alles mee. Ze hadden er meest dezelfde boeken van mijn oude school, maar waren er niet zoover in, dat was al heel makkelijk. Met de meisjes had ik meer moeite dan met de lessen. Het was ook geen bijster aardig troepje waartusschen ik terecht was gekomen, en de klasjes waren er maar klein, ik was op een paar kinderen aangewezen. De regels van school waren heel precies en streng. Ik kon er maar niet aan gewend raken en ik had niemand om me de eerste dagen te waarschuwen of eens uit te leggen wat er van me verwacht werd. Want ik zat alleen in een bank. Mijn buurmeisje was ziek, hoorde ik al gauw. ledereen was vol van dat zieke kind, hoewel ze maar gewoon verkouden scheen te zijn. De meisjes gingen om beurten bij haar hooren of ze al weer beter werd en wanneer ze naar school zou mogen. Als we eens les hadden van een juffroüw uit een andere klas vroeg die altijd eerst hoe het met eh haar was ik zal haar maar Ella noemen.” „Heette ze niet echt zoo, Tante?” informeerde Walter. „Nee niet precies. Ik vond dat nogal overdreven en stelde me er niet veel van voor om met dat lievelingetje-van-allemaal kennis te maken. Na een paar dagen zag ik haar voor ’t eerst; ik herinner me nog best hoe ze de klas binnen kwam: een schoone schort voor en een stapel boeken op haar twee handen, ze hield die met haar kin in evenwicht. Ze had veel haar dat ze toen in twee lange vlechten droeg. Maar wat ik het best onthouden heb waren haar groote grijze oogen, die me vriendelijk aankeken boven de boeken uit. Er was een uitdrukking in die je niet makkelijk vergat, zoo zoo vredig. Er ging een klein hoeraatje op, toen ze verscheen; het maakte me bepaald dwars, ik zal wel niet heel vriendelijk gekeken hebben toen ze naast me kwam zitten; ik knikte stijfjes. „O dag! Jij bent zeker Bep, ze hebben me al verteld dat we naast elkaar zaten.” Ik voelde dat ze niet was als de anderen, maar ik gaf me zoo gauw niet gewonnen. In die paar dagen had ik mijn klasgenootjes niet van den aardigsten kant leeren kennen en erg ’t land aan ze gekregen. Ze lachten me uit als ik iets vroeg of deed wat geen gewoonte was, ze brachten mijn kleeren bij ’t goed van een andere klas, en dat was een vreeselijke overtreding als je goed niet op je nummer hing. Door dat alles had mijn naam al vier of vijf keer op het bord gestaan en ik had zooveel streepjes voor orde gekregen dat ik moedeloos was geworden en liever niet meer aan mijn rapport dacht. Maar nadat mijn buurvrouw was gekomen, ging het beter. Al deed ik niet erg toeschietelijk, zij hielp me toch met alles voort. Ze vertelde me de stokpaardjes van de eene juffrouw en wat je bij ’n ander voor teekenen of handwerken moest klaarleggen. Het ging er alles even stipt en omdat er zoo weinig meisjes waren, merkte de juffrouw dadelijk als er iets niet in orde was, of waar er gepraat werd. Niemand durfde er dan ook te praten onder de les. Ik besloot dat mijn buurvrouw een „heilig boontje” was, zooals we dat in Amsterdam noemden, en behalve dat ik me haar vriendelijkheden liet aanleunen, bemoeide ik me met haar al even weinig als met de anderen. Op een Maandagmorgen had ik voor ’t eerst een jurk aan, die ik op school moest afdragen. Er zat een hooge, breede ceintuur aan, donkerblauw, van achteren met een grooten strik en lange einden. In Amsterdam hadden veel van mijn kennisjes zulke ceintuurs. Maar die kinders daar vonden het blijkbaar iets zóó vreemds! O wat ben ik om dat ongelukkige ding geplaagd en bespot. Meisjes kunnen zoo treiterig giebelen en samen smoezen, ik geloof dat jongens dien strik hadden kapot getrokken en mij één keer hard uitgejouwd. Maar dien Maandag merkte ik enkel dat ze iets aan me gek vonden; eerst later ontdekte ik dat het de ceintuur was. Toen trok ik mijn schort van achteren zooveel mogelijk over elkaar, maar als ik in de bank zat, kwam er toch weer een stuk strik te voorschijn en dan hoorde ik het zoogenaamde hoesten, dat lachen beteekende. En als ik bij ’t komen en gaan mijn mantel of mijn schort afdeed, stootten ze elkaar aan of rekten zich uit aan den anderen kant van de gang om me maar goed te kunnen zien. Het was zoo ellendig, ik verlangde voortdurend om weer in Amsterdam terug te zijn. Op een ochtend stonden Ella en ik naast elkaar ons goed af te doen, ik met een angstigen blik in de ronde of er ook iemand klaar stond om me te hoonen. Er was juist niemand te bekennen verder. Een, twee, drie hing mijn mantel op den haak en meteen had ik mijn schort al vóór me, terwijl ik met m’n rug naar den muur de knoopen vastmaakte. Ella trok heel bedaard haar mantel uit en wat zag ik tot m’n verbazing ? Ze had precies zoo’n jurk aan als ik, tenminste net zoo’n ceintuur, alleen nog iets breeder en liefst van schotsche zij. Ze deed haar schort voor, maar ze trok die niet dicht van achteren, ze voelde of de groote strik er wel netjes glad uitkwam. „Lastige dingen hè, die ceintuurs” merkte ze op. Ik was te verbluft om wat terug te zeggen. Zij liep het eerst de klas in waar al een paar kinderen zaten. Die zagen natuurlijk dadelijk het bewuste schotsche lint en ik merkte dat ze er van opkeken, maar niemand zei er iets over. En sinds dien dag was de al te groote attentie voor mijn kleedij ook wat bekoeld. Ella heeft nooit meer één woord over die ceintuurkwestie gezegd. Later, toen onze Moeders elkaar beter kenden, kwam Moeder ter oore dat zij thuis net zoo lang gsvraagd had om die speciale jurk eens een poos naar school aan te hebben tot het mocht. Maar al wist ik dat toen niet als een feit, ik begon toch te voelen dat ze mij had willen helpen op haar stille manier zonder praatjes.” I ante zweeg. Lous kon in ’t schemerdonker haar gezicht niet meer goed onderscheiden. „Wanneer gebeurt het, Vader?” „We weten het nog niet precies, maar toch al gauw November denk ik Juf weet het nog niet; ik zal het haar wel vertellen als het verder bekend wordt. Jij kunt wel goed een geheim bewaren?” „Natuurlijk!” zei ze, met even een blij lachje naar Vader dat hij haar zoo als grootmensch behandelde. Aan tafel was Lous ook stil. Ze zat uit te rekenen waar Tante dan zitten zou, niet op de plaats van Juf allicht naast Vader zeker en dan Lous weer naast haar. En zij zou haar ’s avonds komen toedekken net als in ’t pension. En Juf zou weg zijn op ’n mooie manier Dat maakte haar vooral zoo stil: dat haar bidden, haar onsaménhangend, verwarde, rare bidden soms, zóó verhoord was. Ze had wel een beetje gehoopt dat de Heer haar zou helpen en het wat makkelijker voor haar maken, maar zóó heerlijk en zóó ineens dat had ze niet gedacht; net alsof de Heer niet alles kon en het niet goed begreep wat haar zoo drukte en hinderde. Ze had er zóó’n .ernstig gezicht van, dat Vader niet heelemaal gerust was hoe ze het groote nieuws had opgenomen. Om acht uur kwam ze in zijn kamer. „Ga je naar bed?” vroeg hij. „Och, ik kan die woordjes er niet in krijgen, ik kan m’n hoofd er niet bij houden, het is niets moeilijk, wil u eens helpen overhooren ?” Ze gaf Vader het nieuw gekafte Fransche boek en wees hem waar het begon. „Tot daar ziet u wil u dan ’t Hollandsch vragen ?” Vader deed het en na een paar keer vergiste Lous zich niet meer. „Dat ’s gauw geleerd,” lachte Vader. Toen trok hij haar op zijn knie. „Wat kijk je ernstig, vrouwtje, vind je het niet zoo Af0! fru ni6t -0p in’ hoewel ze erg nieuwsgierig Was of juf het wist. Ze was te trotsch op heT Soofc gf heim van Vader en haar. ö ge* Eindelijk aan tafel kwam het uit. Lous lien dp Tbmnel?’ waar Vader stond vleesch te snillol „Weet Lous het 1?* Wde ze j* —'-J-n. w ader na“ j“f« « >*- – . al lang, al van den eersten dag dat we Hink kwamen, hé Vader? Maar toen „as V “ „alTt y„ _ « -re ~ vll wctö L een gfeneim »z°o> zei Juf alleen. 8 * Leus begreep dat haar triomfantelijke toon Tuf niet &2t; r d°r fe b6»°"«"£ wil™1 laar toen ze haar schoolwerk af had ging- ze niet dadelijk naar Vader, zooala anders; ze bleef bij J„1 Ju& Meercns *■ hè Lousf begon „Ja, van m de vacantie, weet u wel?” ”, „je von(-i haar erg aardig, hè?” la ” T 0 zoo’ lief VLr met overtui§-ing. „Tante Bep is r Ju7zegg,?„ ’ maar dat ko" aI "let tegen Mama 7 j& W, ”ïante”? J« ™lt nu zeker wel „iviama gaan zeggen. -LouS kreeg een kleur. Daaraan had ze nog heelemaal niet gedacht. ë eie „Weet ik niet, zal ik Vader wel Ze bedacht dat Vad;r ;rniet7ovTgeTeafdnh7d’ Maar T lante praatte’ zei hiJ gewoon „Tante”.’ Maar waarom zou ze geen „Mama” zeggen, of n bever „Moeder waarom niet? Tante wist best dat ze een eigen Moeder had gehad – daar zouden ze juist zoo prettig over kunnen praten omdat Tante van Moeder gehouden had en haar zoo goed gekend' binnen Lous, onmiddellijk! Als je maar weet Sientje, dat ik je op staanden voet ontslaan zou, als ik er nog ’t recht toe had, maar onthoud dit dat ik Mevrouw Vordens voor je waarschuwen zal.” „ t Staat te bezien wie Mevrouw eer zal gelooven, u of mij —,” had Sien nog terug, toch wat kalmef op ’t gezicht van Lous. Lous holde naar bovert naar haar slaapkamertje. Even was ’t of ze Juf hoorde roepen, maar dat drong eigenlijk later pas tot haar door. Ze liet zich languit op haar bed vallen, ze moest eens rustig denken. Twee woorden van het gekibbel kon ze zoo gauw niet kwijt. „Mevrouw,” „Mevrouw Vordens!” typisch klonk dat! Maar „stiefmoeder” brr, wat een’woord! Het was waar, al had ze er eerst niet op die manier aan gedacht nu kreeg ze een stiefmoeder Gelukkig was Lous te verstandig en ook te vroolijk om op zooiets door te borduren. „Goed dan!’’ zei ze zichzelf, „een stiefmoeder, maar ’n lieve! en nu heb ik enkel een nare juf.” Ze schoot haast in ’n lach. Die Sien, leuk type toch, ze snapte het maar wat best! Maar wat was ze kwaad! Het zou Juf wel naar maken dat zoo maar klets-pats in haar gezicht te moeten hooren. Dankbaar dacht Lous dat Juf voor haar heusch makkelijker was den laatsten tijd sinds ze wist dat ze wegging. Ze stond op, borstelde haar haar en trok haar jurk goed. Toen ging ze naar beneden. Juf zat aan tafel. Tegenover haar, bij Vaders plaats, lagen brieven voor hem. Lous zag al aan de hand van ’t bovenste adres dat het van Tante Bep was, er kwamen nu zooveel brieven van haar. Dikwijls zat er ook een briefje aan Lous in. Lous hoopte er nu ook al op en bevoelde de enveloppe eens voorzichtig. „Afblijven!” commandeerde Juf snibbig. Verschrikt lei Lous den brief weer neer. Er was er nóg een. Lous dacht van Grootmoeder, maar na de eerste berisping durfde ze dien niet boven op leggen om het adres te bestudeeren. „Sta nu niet zoo rond te hangen,” begon Juf weer, toen opeens haar stem tot vriendelijkheid zettend: „kom nu eens bij me zitten en vertel ’s wat, van school bijvoorbeeld —” „O eh ik ben morgen bij Corrie van Brugge gevraagd, gewoon spelen, met haar poppen, geloof ik —” „O, dat is aardig, dat zal je Vader ook wel goed vinden.” „Ja, dat denk ik ook. Vind u Corrie een erg leuk kind, Juf?” „Ze lijkt me een bescheiden, lief meisje.’ Lous knikte. Vaders kind 6 „Als u nou eens bij een zoet kind kwam, dat zou u wel leuk vinden, hè?” „Ik begrijp niet hoe je daar nu ineens bij komt 2" „Och zoo maar —” „Ik denk,” zei Juf langzaam, „dat ik me nu aan een oude dame ga wijden. Ik heb al iets op het oom” Jut zweeg. Lous was ook een poos stil; tusschen die twee oW een gesprek nooit heel vlot ö T_ _ , Lous zat op den omslag van een geïllustreerd tijdschrift te turen, ze vroeg zich af of Juf er iets van zeggen zou als ze plaatjes ging kijken vóór haar p“„ ~ “ terWiil Ze ,eens Opeens hoorde ze Jufs stem weer, en ’t viel haar op hoe scherp die klinken kon: „Vragen de menschen je weleens hoe je het vindt, dat je een tweede Moeder Krijgt, de meisjes op school bijvoorbeeld?” Lous voelde dat ze weer een kleur kreeg- om dat „tweede Moeder.” ”N?e r j memand heeft het er nog- over gehad ik geloof dat ze het nog niet weten Dat was ook al weer uitgepraat. Tot voldoening van kous; want hoe vol ze van dat onderwerp was, ze kon niet velen dat Juf er over begon. Ze voelde dat Jut heimelijk hoopte dat zij er iets minder prettigs aan zou vinden en daarom zorgde Lous er juist voor nooit met een woord te laten merken hoe blij ze was, hoe dankbaar en opgelucht. Dat dankbare gevoel hielp haar om vriendelijk voor Jut te zijn. Het was wel het minste wat ze doen kon nu zijzelf zooveel goeds kreeg en haar vragen zóó was verhoord. En ze werd eiken dag geholpen. Soms met n kleinigheid voelde ze dat duidelijk. Het was iets ernstigs en meteen heerlijk. I oen Vader thuis Kwam /au ze als goede maatjes bij Jut plaatjes te kijken. 3 Vader stak den brief van Tante dadelijk in zijn zak, maar den anderen maakte hij open. „Van Grootmoeder,” zei hij. „Grootmoeder vraagt of je, als ik naar Amsterdam ga, van Zaterdag tot Maandag bij haar mag komen. Dat is wel prettig, hè?” „Eenig! Wat lief bedacht van Grootmoeder.” Juf stond met een ruk op en liep de kamer uit. „Ze kan toch niet boos zijn omdat ik liever naar Grootmoeder ga dan met haar alleen thuis te blijven,” dacht Lous. Maar dat zette ze als te ver gezocht van zich af. „Hè, maak u Tante’s brief hier open?” vroeg ze, „er zit er misschien eentje voor mij in ja?” „O jou vleistertje, vooruit dan maar.” Er zat als extra een kleine foto van Tante in, een „levend” portret. Vader hield het vóór zich, maar Lous hing tegen zijn arm om mee te kijken. „Wat mooi wat Hef toch!” bewonderde ze hardop. Zoo stonden ze nog samen te glunderen toen Juf al weer binnen kwam. Even zag Juf Lous’ gezicht met een glans van geluk vlak bij dat papiertje een portret zeker! Juf begreep het: dan was Lous toch werkelijk blij dat die tweede moeder kwam. En die ontdekking krenkte haar meer dan alle verwijten van Sientje bij elkaar. Den volgenden middag zat Lous bij Corrie op visite. Ze hadden met de poppen gespeeld, maar Corrie deed zooiets nooit met veel vuur en Lous gaf nu eenmaal niet erg om poppen. Om vier uur kwam Corrie’s Moeder zeggen dat ze mochten theeschenken. Daardoor fleurden ze allebei weer wat op. Maar Corrie wist nooit iets te vertellen behalve over de meisjes op school, dat die en die zoo’n vervelend kind was, Lous begreep het wel, ze waren niet aardig voor Corrie. Maar zijzelf kon met allemaal best opschieten en dus was het eenige wat ze op dat klagen wist te zeggen: „och vin je?” „Ze toch ook saai, al is ze goeïg”, moest Lous telkens denken. Ze verveelde zich zoo. Eindelijk omdat het haar opeens inviel dat het geen geheim meer was. zei Lous heel onverwacht; „Zeg Juf gaat weg.” „Ja hè?” Corrie was niets verwonderd. „Wist je het al?” vroeg Lous wèl verbaasd. „Ja en van dat —’’ ze lachte verlegen. „Wat?” „Nou dat je Vader dat jij een tweede Moeder krijgt. Corne keek alsof ze iets vreeselijks gezegd had. „Maar hoe weet je dat?” „O, al een poos, op school weten ze het al lans' wist jij het ook?’’ „Natuurlijk! Ik direkt! het ?s nog maar pas, je kunt het nog niet lang weten, onmogelijk!” „Nou ja een week —” „En de anderen op school ook?” Corrie knikte. „Maar wat gek dat ze er niets over .gezegd hebben Ik begrijp het niet van Elly en Nel —” „Vind je het wèl leuk?” vroeg- Corrie ongeloovig. „Natuurlijk, heerlijk, dat begrijp je!” ~o.’ Corrie grinnikte zenuwachtig. Jij dacht toch zeker niet dat ik het akelig vond?” Cor zat maar met haar verlegen lachje en trok haar schouders op. „Ja och dat je het misschien nog niet wist —” „Verbeeld je!” Lous was verontwaardigd over het idee alleen. „Ik snap ook niet waarom de anderen ze doen net alsof ’t —” Op eens ging haar ’n licht op: de meisjes op school dachten zeker dat het iets naars voor haar was, iets waarover je liever niet praat. Wat onuitstaanbaar! „Ze hoeven me niet te beklagen, heelemaal niet!” zei ze knorrig over die vervelende ontdekking. „Nou een tweede Moeder dat is toch niet zoo leuk —” zeurde Corrie er nog over door. Lous voelde dat ze heelemaal uit haar hemeur ging raken. „Kom, ik ga nog eens inschenken, of nee, het is jouw beurt, hier is mijn kopje.” Maar het spelen lukte niet beter dan in het begin van den middag. Met een ongelukkig gevoel, alsof ze had zitten koud worden, liep Lous naar huis. En ze piekerde er over dat de menschen het allemaal treurig schenen te vinden voor haar. Was ze dan zóó’n raar kind, dat ze er juist blij om was? En het verdrietigste was dat ze er niet over kon praten met iemand die haar zou begrijpen. Aan Vader wilde ze niet vertellen dat ze haar op school beklaagden. Wat gingen haar ook die kinders met hun praatjes aan, troostte ze zichzelf. Maar van al die opmerkingen over Tante’s komst, die ze den laatsten tijd had opgevangen, was telkens iets blijven hangen. Haar groote eerste vreugde had er toch ’n knauw mee gekregen. Op een Zaterdagmorgen mocht Lous een kwartier vroeger van school, omdat ze naar Grootmoeder ging. Thuis dronk ze haastig koffie en Juf bracht haar op den trein met een verongelijkt gezicht. „Veel plezier! Ik zal ’t stil hebben,” zei ze stijfjes. Lous trok er zich niet veel van aan, ze stapte in, zoo gauw de trein voorkwam. Het eerste eindje naar stad mocht ze alleen. Daar zou Vader haar opwachten; hij bracht haar naar Grootmoeder en ging zelf door naar Tante Bep. De ouders van Bram en Walter waren die week aangekomen, die zou Vader ook meteen ontmoeten. Vader was zoo vroolijk, hij vertelde van wat ze uit den trein voor bizonders konden zien, hij praatte over de vacantie, en ten slotte ook over later, hoe het zijn zou als Tante er was. Vaders verheugde gezicht fleurde Lous heelemaal op. „Wat; is Vader blij!" moest ze weer denken hii vindt het zoo heerlijk dat Tante Bep komt het is toch mets gek dat ik het ook heerlijk vind” Zoo kwam Lous als een vroolijk meiske bij Grootmoeder aan. n het groote stille huis kon het heel gezellig zün vond Lous, niet als Grootmoeder jarig was en er zooveel vreemde menschen kwamen, maar als zij samen alleen waren en konden babbelen. Grootmoeder zat met zoo’n vriendelijk gezicht te luisteren dat het een plezier was om haar van alles te vertellen; van de vacantie, het pension, de zee de duinen, de jongens Meerens, ook over school, dat’het zoo prettig was in de zesde klas, Lous sprong van den hak op den tak. Ze zaten samen na het eten in de huiskamer met de groote ouderwetsche meubels, Lous op een laaostoeltje naast Grootmoeders leunstoel. Er was al een vuurtje in den haard achter haar rug. Die warmte was zoo behagehjk. Lous kroop als een poes tegen Grootmoeder aan en gaf haar arm een stevigen druk. ,I’ ~e’ 'S t hier knus! Juf had heusch gedacht «at ik bij haar zou blijven, toen uw brief kwam” h ’.'.l i ”hn JIJ wou wel naar Grootje toe?” Lous knikte blij van ja. „Ben je nu gehoorzaam en aardig voor Juf ? Te moet maar denken het is de laatste indruk dien ze van ie meeneemt!” J Grootmoeder zei het zoo vriendelijk, heelemaal niet als een vermaning. „Ik probeer ’t wel,” zei Lous zacht, „het is nu ook met zoo lastig meer en niet zoo wanhopig ” „Hoe bedoel je?” „Nu ze weggaat. Dat was altijd juist het erge aat t leek of het nooit anders zou worden. Toen, rustig, want als alle menschen er over praten achter je j-ug, en doen alsof ze meelij met je hebben, dan krijg je toch zoo’n raar gevoel. En ik was er juist zoo vreeselijk blij om." Grootmoeder glimlachte een tikje weemoedig. „Kindje het treurige er van is, dat je je Moeder zoo vroeg moest missen, niet dat je nu iemand in haar plaats krijgt." „Ja, ja! ” knikte Lous heftig. Dat was precies wat ze telkens gedacht had, maar nu duidelijk in woorden gezegd. M n oio Po V, 4-0 OM _ 1 • 1 „ün als lante er eenmaal is, dan vraag ik m’n heele klas op visite, dan kunnen ze zelf zien wat ’n schat ze is en dan zullen ze er wel nooit meer zoo stiekum over doen,” dacht Lous hardop. Nu ze op dat groote punt elkaar zoo goed begrepen, hadden ze er nog veel over te praten. En vóór Lous naar bed ging zei Grootmoeder: „Zal ;k je eens vertellen wat Vader me vroeg? Of ik bij je wou komen als hij op reis gaat.” „Vader op reis?” viel Lous verbaasd in de rede. „Ja, op de huwelijksreis na het trouwen. Je blijft dan bij Juf. Ik had eerst gedacht dat het me te koud zou zijn om van huis te gaan, zoo in November maar ik geloof dat ik het maar doe —” „O heerlijk! Ik wist niet eens dat ze samen opreis gingen, dat is altijd zoo, hè Grootmoeder? o foei en dan die allerlaatste dagen met Juf alleen brr. —” Ze zag Grootmoeders gezicht betrekken. „Juf is wel aardiger voor mij na de vacantie, maar nu heeft ze weer zulke standjes met Sientje. O, en ze kan zich zóó aanstellen, of ze er van dood zal gaan dat ze bij ons weggaat.” „Juf heeft zich heusch met haar heele hart aan haar taak gewijd om jou op te voeden en het huishouden te doen,” zei Grootmoeder zacht, „en dan is ’t niet makkelijk als dat opeens is afgeloopen.” „O, maar ze heeft het bij ons zoo akelig (gevonden, mij tenminste, ze moest liever blij wezen om van me af te zijn.” Grootmoeder streek even met de hand over Lous' mouw, als om van dat onderwerp af te stappen. „Dus zal ik maar aan Vader zeggen dat ik hoop te komen?” Een omhelzing van Lous was het antwoord. X. De weken van October en begin November kropen om. Lous klaagde wel eens tegen Vader dat het zoo langzaam ging en dat gaf hij van harte toe. Maar eindelijk was de groote dag van het trouwen vlak bij gekomen. In de bruidsdagen was Lous twee keer mee geweest naar Amsterdam voor een feestje. Ze bleef dan een nacht over en mocht een halven dag van school verzuimen. En voor het trouwen had ze anderhalven dag vrij. Ze zag wel dat de andere meisjes haar benijdden en meteen nog zoo wat meewarig deden Maar zij gaf er nu niet meer om. Die kinderen wisten er mets van af, ze zouden opkijken als ze merkten hoe 1 ante o nee Moeder was. Als ze later aan den trouwdag terugdacht, herinnerde ze zich alleen goed het oogenblik in de kerk toen \ ader en Moeder samen neerknielden; en dan het weggaan van het bruidspaar. Vader had haar heelemaal van den grond opgetild in z n armen alsof ze een klein kindje was en niets gezegd als: „Dag lieveling!” Ze had zich voorgenomen om „dag Moeder” te zeggen, heel duidelijk, om te toonen dat ze het graas? zei. Maar toen Moeder zich naar haar overboog vergat Lous alles, behalve dat het heerlijke nu gebeurd was. Ze hing aan Moeders hals en riep in haar oor: „ik ben zoobhj, zoo vreeselijk blij! komen jullie gauw thuis?” Uie thuiskomst was het waarnaar ze hunkerde twaalf dagen lang. Ze bleef Juf zooveel mogelijk uit den weg want die deed zoo overdreven. Ze had het voortdurend over het afscheid en scheen werkelijk van Lous te verwachten dat ze er mee om treuren zou. Maar dat kon Lous met. Ze probeerde haar ongeduld niet te laten blijken als Juf er bij* was. Een keer hadden Grootmoeder en Juf er woorden over gehad, merkte Lous. Een dag er na liep Juf van het ontbijt tot het naar bed gaan met roode oogen en als T-ous za§’ kwam de zakdoek er aan te pas. Met Grootmoeder alleen had I .ons het gezellig. Op een middag stelde ze voor om de kamer te versieren a s ader en Moeder thuis kwamen. Grootmoeder lachte eens. „Ik heb al bloemen besteld on jij mag natuurlijk ook wel versieren, maar je zult het meest alleen moeten doen. Dien laatsten dag krijgen we het nog druk met ons beidjes; Juf heeft me gezegd, dat ze dan weggaat; haar zenuwen laten haar niet toe langer te blijven en bij de ontvangst tegenwoordig te zijn.” Lous hoorde iets spottigs in dat laatste deftige zinnetje van Grootmoeder, alsof ook haar geduld met Juf op raakte. „Nog wèl zoo leuk,” vond Lous. „Woensdagmorgen gaat ze heen en ’s middags om drie uur komen Vader en Moeder hier aan; ik heb net een briefkaart gekregen.” „Nog vier dagen wat gauw al en o, zoo vreeselijk lang nog!” Ze moest Grootmoeder eens stevig pakken om haar verlangen te luchten en toen beraadslaagden die twee verder heel ernstig over het versieren of ze het den vorigen avond al zouden doen, omdat Lous Woensdagmorgen naar school moest. Dat kon best, vond Grootmoeder, vooral omdat ze voornamelijk groen zou gebruiken. Zoo kwam het dat Juf en Lous afscheid namen in de feestelijk versierde huiskamer. Lous was vroeg opgestaan om de bloemen te halen die ze nog tusschen het groen moest zetten in kleine vaasjes. Dat was nu alles klaar. Grootmoeder las als gewoonlijk uit den Bijbel en het dagboek en toen haastte Lous zich met haar boterham; het werd hoog tijd voor school. Ze was klaar, gooide haar servetje naast haar bord. „Dag Grootmoeder, tot straks! Nou dag Juf!” „Rol je servetje eerst eens op!” gebood Juf voor ’t laatst. Lous friemelde het een, twee, drie in het ringetje: „ Zoo!” „Nou dag Juf!” begon ze voor den tweeden keer. „Dag Lous, kind,” Juf gaf haar een kus en begon te schreien, „zul je me nooit vergeten?” vroeg ze met een huilstem. „Nee, nooit!” beloofde Lous stellig. I oen pakte ze haar tasch op en liep de gang- in. Ze schoot in haar mantel, trok haar bontmutsje haast over haar ooren en holde de deur uit naar school. „Dag!” riep ze nog langs ’t raam, terwijl ze haar warme das met een zwaai om deed. ■ Dien middag om kwart voor drie stond ze al aan ’t station te ijsberen. Grootmoeder had een rijtuig besteld om Vader en Moeder af te halen, maar Lous was te ongedurig om er in te blijven wachten. Ze liep op ’t perron en tuurde over de rails in de verte, hoewel ze best wist dat er nog geen sprake van den trein kon zijn. Maar zélfs zoo’n kwartier van uiterst verlangen raakt eindelijk voorbij. Toen zij de twee menschen, die ze zóó verwacht had, zag aankomen, vroolijk, vlak naast elkaar, werd ze op eens heel kalm.. Ze vloog niet tegen hen op, zooals anders haar gewone manier was, maar ze stond hen blij aan te kijken en liet zich omhelzen, heelemaal voldaan. In ’t rijtuig vertelde ze van alles en nog wat ook dat Juf al weg was, en ze merkte dat Vader en Moeder elkaar even aanzagen alsof het een meevaller was. Toen: uitstappen, de voordeur binnengaan T.ous had het zich wel honderd maal voorgesteld en nu ze 't zag gebeuren was het net een droom. Grootmoeder kwam hen in de gang tegemoet. „Welkom thuis!” zei ze. „O, wat is dat lief van u!” en Moeder kuste de oude dame eerbiedig. Toen werden de bloemen bewonderd en ze dronken gezellig thee met z’n vieren. Er was zooveel te vertellen. Grootmoeder moest beloven eens gauw weer te komen logeeren. Zij vertrok den volgenden dag, heel voldaan dat ze Lous zoo overgelukkig achterliet. Vader en Moeder hadden heel goed weer gehad op hun reisje, maar nauwelijks waren ze thuis of het sloeg om en dagelijks regende en stormde het. Maar de gezelligheid in huis kwam daardoor des te meer uit. Den dag na Grootmoeders vertrek kwam Lous om vier uur uit school onder een stortbui. Het was al donker. De grond lag vol natte bladeren en overal hoorde je water neerdruipen of langs den weg in stroompjes wegvloeien. Ze hadden met een troepje van vier ge- loopen, maar weinig kunnen praten door den regen en tegenwind waarmee ze te worstelen hadden. Het laatste eindje moest Lous altijd alleen gaan. Ze stond even stil en keek op om te zien waar hun hek was. Meteen ontdekte ze licht in huis, warm bruin van kleur hun eigen nieuwe lamp in de huiskamer! drong het tot haar door. Wat stond dat mooi. Inplaats van aan te bellen liep ze vóór het huis langs en tikte aan de tuindeur. Moeder keek verbaasd op, maar kwam dadelijk opendoen toen ze begreep wie ’t was. Lous stapte uit den regen en de kou ineens midden in de gezelligheid. „O wat is ’t hier eenig wat heerlijk dat uer bent!” Ze vloog Moeder om den hals, opgewonden als vanouds. Die lachte —en toen Lous haar losliet wees ze op een paar stukken modder die Lous aan haar schoenen had meegebracht. „Nee maar, kijk jij ’s!” Lous zag ’t. Even schrok ze erg, zooiets was altijd iets onvergeeflijks, Juf zou „O het spijt me zoo, ik zal ’t even opvegen,” meteen had ze het stoffertje en blik bij de kachel al te pakken. „En dat u nou heelemaal geen standje ceeft hè, nou merk ik écht dat Juf weg is —” zei ze nog bukkend. Toen keek ze op, recht in de vriendelijke oogen. „O, Moeder .Moeder / het is haast al te mooi, ik denk dat ik altijd blij zal blijven!” Ze ging gauw pantoffels aantrekken en een andere jurk, want haar rok zat vol modder. Toen kwam ze terug in de huiskamer, en weer viel het haar op hoe genoegelijk het er was met de theeboel op tafel Moeder trok net de overgordijnen dicht. „Ik kon buiten al het licht zien, daarom kwam ik hier kloppen,” zei Lous. Ja ik had het gordijn expres opengelaten, dat vond ik zelf ook altijd zulk leuk thuiskomen.” Lous zat opeens stil voor zich uit te kijken na al haar blijde uitroepen. Ze kon haar geluk niet recht aan, het was nog zooveel heerlijker dan ze gehoopt had. Ze dacht dat ze nooit heelemaal dankbaar genoeg zou kunnen worden, ze wilde nóóit vergeten al het mooie van deze dagen. En in dat oogenblik naast Moeder aan tafel zei ze het aan den Heer, omdat ze wist dat het alles van Hem kwam. Moeder zat ook stil, die scheen er iets van te begrijpen. Tot ze Vader den sleutel in ’t voordeurslot hoorden steken en blij opsprongen om hem binnen te halen.