No. 101. TANTE CHRIS DOOR W. BLOMBERG-ZEEMAN Geïllustreerd door JEANNE FAURE UITGAVE N.V. H. TEN BRINK’S UITG.-MAATSCHIJ ARNHEM No. 101. NIEUWE ZONDAGSSCHOOL-SERIE ONDER REDACTIE VAN A. L. GERRITSEN. TANTE CHRIS DOOR W. BLOMBERG—ZEEMAN. UITGAVE N.V. H. TEN BRINK’S UITG.-MAATSCHIJ ARNHEM. HOOFDSTUK I. EEK WAAGSTUK. Als vader nu maar eens even zijn courant neer wou leggen, zou ze er over beginnen. Echt ongezellig was dat, die kranten lezerij aan ’t ontbijt. Saai, dat moes toch zoo lang ziek was. Ting! sloeg de klok op den schoorsteenmantel. Half negen al! Ze moest van wal steken, want over 10 minuten was het schooltijd. ~Yader!” ~Ja, Eie!” Met het rechteroog keek vader in de richting van zijn dochter, met het linkeroog las hij het courantenbericht verder. „Yader, zou u er op tegen hebben, als ik mijn haar af liet knippen?” „Wat zei je over knippen?” vroeg vader vaag. Beide oogen keken nu in de richting van de spreekster. Een punt van de krant zakte op vaders knie. Eie’s vrijmoedigheid slonk, naarmate vaders aandacht toenam. „Kou, wat had je?” Yaders hand greep al weer naar ’t ochtendblad. „Kan ’t u iets schelen, als ik polka-haar laat knippen?” raffelde Eie, blij, dat ’t er uit was. „Natuurlijk kan ’t me wat schelen. Jij met je lange vlechten. Je haalt dien onzin niet uit, hoor. Dat zal moeder zeker met me eens zijn.” ~’k Wou er moes, nu ze ziek is, niet mee lastig vallen”, zei Eie schuchter. „Kan ’t u iets schelen, als ik polka-haar laat knippen”, „Dan laat je dien onzin maar uit je hoofd. Begrepen?” „ledereen zegt, dat ik er dood-ouderwetsch uitzie met die twee kattestaarten.” „Mets dan jaloezie, kind. Wees maar dankbaar, dat je zulk mooi haar hebt.” Dit vriendelijke verzet gaf Eie moed om toch nog wat aan te dringen. „Toe vadertje, ik wou het zoo graag. De heele klas heeft het. Later, als ’t geen mode meer is, kan ’t immers weer aangroeien,” smeekte ze op haar liefste toontje. „Zanik nu niet langer, ’t Gebeurt niet,” antwoordde vader, terwijl zijn oogen weer de krant zochten. „Moes zou ’t vast goed vinden.” „Ik weet wel beter. Je hebt me goed verstaan, ’t gebeurt niet.” Mopperend en met meer drukte dan noodig was, zocht ze haar boeltje voor school bij elkaar. Vervelend om nu zoo’n boodschap aan de vriendinnen te moeten overbrengen. Ze hadden met elkaar het plannetje zoo prachtig in elkaar gezet en nu had vader zoo maar op slag door alles een streep gehaald. Ze had tegen Bets en Cor nog al zoo opgesneden, dat zij vast mocht. Had ze eigenlijk toch maar eerst moeder in den arm genomen! Als moes maar gauw beter werd, zou het misschien toch nog wel gebeuren. Op weg naar school dacht Eie heusch meer aan haar ziek moedertje, die nu al weken het bed moest houden, dan aan een polka-kopje. Bij school was er van de booze bui niets meer te bespeuren. „Eie, Eie!” Een klein dik propje kwam op haar afstormen. „Dag Cor!” ~Ik mag, zeg,” riep Cor op verheugden toon. „Wat mag je?” „Zeg, slaap je nog? Wat spraken we nu gisteren af?” „O ja, ik ben er. We zouden ons haar samen laten afknippen. Maarrre.... ik wacht liever, tot moes beter is.” zei Rie dapper. „Jij bent ook een mooie. En je zon er met je vader over spreken.” „Die wou ’t niet hebben.” „Stakkerd,” zei Cor op medelijdenden toon, alsof haar vriendin een onherstelbare ramp was overkómen. Ze waren de meisjesschool genaderd. Bets Arendse stond al op de stoep. „Een strop, zeg. Ik mag niet,” riep ze de twee anderen toe. Rie voelde zich verruimd. Gedeelde smart is halve smart. En Rie dacht juist altijd, dat Bets een kind was, dat alles mocht. Cor zei zegevierend: „Hiep, hiep, hoera, ik mag. Moeder zei: „Laat jij je sprieten er maar afhalen, misschien wordt ’t dan dikker.” „Erg vleiend voor je,” plaagde Bets. De conciërge stak zijn hoofd buiten de deur, dat was zoo zijn gewoonte, als hij ging bellen. De drie vriendinnen slenterden de gang in. Hoeden en mantels werden aan de kapstokken gehangen en onder ’t luiden der bel gingen ze haar klas binnen. „Vraag of je naast me mag zitten, ISTettie Boers zegt, dat Toos ziek is,” fluisterde Bets tegen Rie. Rie’s buurvrouw was ook 'ziek, dus als ’t mocht, zou ’t een bofje zijn. Juffrouw van den Burg, de onderwijzeres, oordeelde ’t echter beter, dat Bets bij Rie kwam. Rie zat vooraan, dus van een babbelpraatje kon dan niet zooveel komen, ’t Rekenuurtje ging dan ook rustig voorbij. Ook bij de taalles werden ze maar één keertje verboden. Maar toen kwam handwerken. Al heel spoedig, terwijl de Juffrouw tusschen de rijen doorliep, zei Bets: „Ik laat me haar toch stiekum afknippen,” „Hè?” ~’k Heb nog twee kwartjes van mijn verjaardag en daar laat ik bet van doen.” „Hoe durf je?” „Betsie Arendse, wat valt er te praten?” klonk de stem van de juffrouw. „Ik was mijn klos garen kwijt. En vroeg of Eie hem had, o ik zie ’m.” „Hoe durf je?”, begon Eie, toen de Juffrouw achter in de klas aan het helpen was. „Ze zullen thuis misschien erg boos zijn. Maar eraf, is eraf” antwoordde Bets brutaal. ï)e juffrouw stond nu vlak bij haar bank om ’t werk na te kijken, dus ’t gesprek werd even gestaakt. „Er deugt niets van. Ga naar je eigen plaats en haal het uit,” zei de juffrouw op strengen toon tegen Bets. Met een verongelijkt gezicht strompelde Bets naar haar oude plaats, ’t Speet Eie ook geweldig. Haar werk was gelukkig in orde. Opeens voelt ze een stomp in haar rug. „Hè,” vraagt ze, achterwaarts blikkend. „Pak aan, een briefje voor je.” Keek Burg niet? Nee, die stond juist weer bij Bets. Met een vlugge handbeweging werd het briefje binnen geloodst, ’t Bevatte slechts deze woorden: „’k Wil jou wel 50 cent leenen.” „Goeie Bets,” mompelde Eie. Maar daar kon natuurlijk niets van komen. Moest je net haar vader hebben, als je zoo iets stiekum dee. Hij was in staat je op water en brood te zetten. Ze herinnerde zich nog eens een keer, dat ze stilletjes op ’t ijs was geweest, hoewel vader ’t haar verboden had. Toen vader er achter kwam, had ze een heelen Zondag in huis moeten zitten. Wel een week lang was vader stug tegen haar geweest. Hij had haar niet eens een nachtzoen willen geven. Ze had wel gevoeld, dat het moes wel een beetje zeer deed. Misschien, neen zeker had moes toen buiten haar om nog een goed woordje voor haar gedaan. Maar vader liet zich in zoo’n geval heusch niet verbidden, Eie hoorde de juffrouw naderen en toonde plotseling heel veel ijver, ’t Was eigenlijk buiten te mooi om zoo hard te zitten naaien. Het was zulk heerlijk lenteweer. Je hoorde de vogels kwinkeleeren van plezier. Als ze straks de hoogste klas door was, ging ze vast niet verder leeren. De huishoudschool leek haar veel leuker. En dan over een paar jaar heelemaal bij moes thuis komen, ’s Morgens samen het huiswerk doen en ’s middags wat fietsen of zoo. Juffrouw van den Burg nam nu Eie’s werk ter hand en van die gelegenheid maakte Eie gebruik om vlug naar Bets te kijken. Misschien zat ze wel op antwoord te wachten. ~Je doet het?” vroeg Bets in gebarentaal. Eie haalde de schouders op. Neen zeggen was al te hard. De onderwijzeres maakte een eind aan de geheime besprekingen door te zeggen: „Bets Arendse, als de bel gaat en je bent niet klaar, dan blijf je vanmiddag om 4 uur.” Even later luidde de bel en daarmee was het vonnis van Bets geveld. „Ik moet nog overzoomen,” riep Eie. „Dan blijf jij vanmiddag ook,” zei de juffrouw. En Eie ontving een dankbaren blik uit Bets oogen. Samen schoolblijven is wel een schrale troost, maar een troost is het zeker. Gearmd liepen ze samen naar huis. „Doe je ’t?” vroeg Bets dadelijk. „Je weet niet, hoe streng mijn vader is.” „De mijne is ook streng. Als ’t gebeurd is en ’t staat je leuk, dan is alles spoedig vergeven en vergeten.” Eie dacht even na. Ze wist wel, dat vader en moeder niet zoo bijster gesteld waren op die vriendschap met Bets. ’t Ging bij Bets thuis wel eens wonderlijk toe. Ze hadden een drukke kruidenierszaak, zoodat Bets’ ouders beiden hard werken moesten. Mi was er een meid-huishoudster, die de 4 kinderen wel eens wat al te veel toegaf. Bets had meestal flink geld op zak, wat bij Eie nooit voorkwam. Eerlijk gezegd, zat het vriendelijke aanbod van Bets Eie wel wat dwars. ~’k Zou je die 50 cents ook niet gauw kunnen terug geven,” zei Eie opeens. ~’t Hoeft ook niet. Heet zoo iets niet een renteloos voorschot?” lachte Bets. ~’k Weet ’t niet, misschien wel. Ik krijg maar een dubbeltje zakgeld.” „Met wat je noemt een kapitaal,” grapte Bets. „Ik wil er toch eerst met moes over spreken,” begon Eie dapper. „Als mijn moeder ziek is, zeur ik nooit aan haar hoofd met zulke kleinigheden.” „Wat je een kleinigheid noemt. Ik ben zoo bang, dat moes er toch verdriet van had, als ik zoo opeens met mijn afgeknipte haren voor haar stond.” „Hou, dat moet je dan zelf weten. Als Burg me niet te lang houdt, doe ik het nog vanmiddag.” Eie voelde zich verlucht, toen Bets afscheid nam. Ze was vast van plan er straks nog met moes over te spreken. Misschien mocht ze boven wel haar boterhammen opeten. Zonder vader kon ze er ge makkelijker opnieuw over beginnen. Misschien kreeg ze meteen de 50 cents wel, dan had ze met Bets niets van noode. Eie zag voor ’t huis al den auto van den dokter staan. Vader was boven en daarom at ze alleen haar boterhammen op. Geertje, het dienstmeisje, kwam nog even een praatje maken. De dokter was er nog maar pas. En de wijkzuster was er ook, „om je moeder te verbedden of zoo iets.” Eindelijk hoorden ze stemmen de trap afkomen. De dokter vertrok. Yóór vader soms weer naar boven mocht gaan, won Eie toch gauw vragen, of ze ook even bij moes mocht kijken. Vader hield den vinger op den mond, toen hij Eie om den hoek der kamerdeur zag verschijnen. „Stil kind, stil.” „Slaapt moeder?” „Misschien nog niet. De dokter heeft een slaappoeder gegeven, omdat moeder zoo heel noodig moet rusten.” „Mag ik niet bij haar?” „ÏTu liever niet, Eie. Moes hoorde je straks bellen en zei toen: „Geef je Eie een kns van me?” Dus hier heb je een zoen van moes en ook nog een van mij.” Het gevoel van teleurstelling was zoo groot in I’ie, dat ze zelfs vergat te vragen, wat de dokter eigenlijk van moes gezegd had. Ook ontging het haar, dat vader er min of meer bezorgd uitzag. „Kom vanmiddag vlug thuis kind, dan mag jij moeders thee boven brengen,” zei vader hartelijk. ÏJatuurlijk was dit een saai thuis komen voor Eie. „Ik kan niet vroeg thuis komen, ’k moet schoolblijven,” zei Eie stroef. „Moeten jonge dames, die al in de hoogste klas zitten, nog schoolblijven?” vroeg vader lachend. „Voor dat idiote naaiwerk. Ik zal blij zijn, als ik van school af ben.” „Zie dan maar, dat je zoo gauw mogelijk thuis bent,” suste vader, die wel merkte, dat Eietjes humeur op ’t oogenblik verre van vriendelijk was. Saai gestemd, slenterde Eie wel tien minuten te vroeg naar school. Ze had geen zin om Bets te gaan halen. Die zou natuurlijk weer dadelijk beginnen te zeuren over het polka-haar. Daar kwam Oor van Andel aan. „Atjuus Eie!” „Atjuus.” „Bets heeft me verteld, dat ze straks met me mee gaat naar Solman.’’ „Bolman—?” ~Je weet wel, den kapper.” „O, ja, dat ’s waar. Maar ze moet blijven voor handwerken.” ~’k Wacht op haar ,” zei Cor edelmoedig. „Ga mee, dan kun je kijken, hoe het gaat.” ~’k Zou vroeg thuis komen.” „Dat kun je toch niet.” Éie was maar blij, dat Bets op ’t allerlaatste nippertje aan kwam hollen. Twee tegen een. Dat was niet om vol te houden. Eie had dien middag een voordeeltje. Omdat ze de eerste was, die al haar sommen goed had, mocht ze van de Juffrouw haar naaiwerk vast afmaken. Aan Cor van Andel, die schuin achter haar zat, gaf ze vlug te kennen, dat ze om vier uur maar gauw doorliep, omdat moeder haar wachtte. Eie voelde zich verlicht, dat ze nu aan die verleiding ontkomen zou. Om vier uur vloog ze dan ook over den weg. ’t Was lang geen kwart over vier toen ze aan de huisbel trok. Geertje deed vlug open. „Je moeder slaapt nog. Mevrouw Boomsma zit binnen al een half uur te wachten, maar ik durf haar natuurlijk nog niet boven te laten. En nu heeft de slager nog het vleesch niet gebracht. Wil jij ’t even halen op je fiets?” ~’k Heb een lek in mijn band,” zei Ëie op matten toon. Zooals alles haar vandaag toch tegen liep. Maar binnen te gaan praten met mevrouw Boomsma, die ’t altijd over den goeden ouden tijd had, neen daar had ze ook heelemaal geen zin in. Dan moest Geertje immers naar den slager gaan, want ’t vleesch moest er zijn. „’k Ga wel loopen. ’t Is op ’t plein hè?” „Ja, net op dien hoek,” zei Geertje verruimd, ’t Viel haar heusch mee van. Eie, dat ze dadelijk wou. Want, die kon anders een humeurtje hebben! Bij den slager gekomen, vernam Eie, dat de knecht juist met het vleesch vertrokken was. Aan den eenen kant een bof, dan hoefde zij er niet mee te sjouwen. „Eie, Eie!” „Hè, zijn jullie daar?” Eie stond opeens tegenover Bets en Oor, die stevig gearmd naar den kapperswinkel stevenden. „Ga mee,” noodde Cor. „Ja vooruit, ga mee,” Meld Bets aan. ~ Waarom?” dacht Eie „zou ik het niet doen? Thuis zit die saaie mevrouw Boomsma en het duurt nog wel een uur voor we eten.” Met zijn drieën stapten ze bij Bolman binnen. Cor deed het woord, ’t Was verbazend vol in den kapsalon. „Ik kan slechts één der jonge dames helpen,” zei de bediende. „Over een half uurtje de beide anderen,” vervolgde hij. „Ik niet,” zei Eie. „Als ik zoo lang wachten moet, kom ik morgen wel terug,” redeneerde Bets. Misschien was Eie in dien tijd ook nog over te halen. Cor vond het erg trouweloos, dat ze haar nu in den steek lieten. „Jullie kunt toch wel even op me wachten.” zeurde Cor. De kappersbediende zei, dat de beide jonge dames met genoegen in den kapsalon konden plaats nemen. Pas waren ze gezeten, of Bets keek met een verschrikt gezicht naar Eie, die een en al aandacht was voor de bewerking, die Corrie’s haardos onderging. „Je vader staat in den winkel.” „Hè, mijn vader?” Met een angstig gezichtje keek Eie door de tnllen gordijntjes der glazen tnsschen-deuren. „Wat moeten we doen?” vroeg Eie. „Stil, hij koopt wat. Ik geloof een haarborstel.” Éie wenschte voor ik weet niet koeveel, dat ze uit den kapsalon was. Ze durfde niet meer kijken. „Hij betaalt,” vertelde Bets. „O, gelukkig,” zuchtte Eie. „Is hij weg?” „Ja, hij gaat weg.” De belangstelling voor Corrie’s haardos was door den nitgestanen angst verdwenen. „Ik ga maar liever naar huis. Vader zal niet weten, waar ik blijf,” zei Eie. De vriendinnen konden het zich indenken en Eie ging met een hart vol tegenstrijdige gedachten naar huis. Op de markt zag zij vader. Zij verhaastte haar stap. „Yader!” „Ei®- Eu pas uit school kind?” deed vader verbaasd. ~’k Ben al thuis geweest.” Eie vertelde van haar boodschap aan den slager, maar verzweeg haar zijn bij den kapper. „Dan gaan we samen op huis aan, kind,” zei vader hartelijk. Vader deed zijn best zoo opgewekt mogelijk te praten. Hij informeerde naar Eie’s vorderingen op school en wat ze nu eigenlijk later wou worden. Eie was afgetrokken, ze gaf maar vage antwoorden. Haar gedachten vertoefden bij de vriendinnen in den kapperswinkel. HOOFDSTUK 11. TAKTE CHEIS. Aan tafel had vader plotseling ’t woord tot Eie gericht. „Voor je straks naar moeder gaat, wou ik je iets vertellen.” „Wat dan vader?” ~De dokter vindt beter, dat moeder een poosje van huis gaat.” „Toch niet naar een ziekenhuis?” vroeg Eie bezorgd. „Keen, niet bepaald naar een ziekenhuis. Dokter Felder sprak over een Eust-oord even buiten Kunspeet.” „Arme moes, vindt ze ’tnaar?” „Natuurlijk bleef moeder liever thuis. Maar ze voelt zelf wel, dat ’t zoo beter is. De verzorging hier laat ook veel te wenschen over.” „De wijkzuster helpt moes toch ’s morgens en ’s avonds. En ik zit toch alle vrije uren bij moes.” „Ja kind, wij doen, wat we kunnen. Maar een zieke heeft meer noodig. Om te beginnen laten Geertjes ziekenkostjes wel eens wat te wenschen over.” Eie moest toegeven, dat er veel waars stak in wat vader zei. Maar er kwam iets van groote droefheid over haar, als ze bedacht, hoe uitgestorven het thuis zou zijn zonder moeder. „Wanneer gaat moeder weg?” „Ik denk van overmorgen.” „Hè, dan al?” „Ja kind, ’t is nu maar beter, dat het vlug gebeurt.” „Maar Geertje kan toch niet alleen voor alles zorgen? Want, al was moes ziek, ze bedisselde toch alles zelf.” „Moeder was zelf bang, dat Geertje het niet klaren zou. En daarom stelde ze voor, dat ik tante Chris zou vragen.” „Tante Chris!” Br sprak iets als afkeer uit Eie’s woorden. „Ja kind,” vervolgde vader, „ik weet wel, dat tante Chris een eigenaardig type is, maar in onze heele familie weet ik anders niemand, die moeders plaats zoo goed zou kunnen vervullen.” „Ba, tante Chris heeft altijd wat te vitten.” „Tante Chris kan zich moeilijk aanpassen bij den nieuwen tijd. Maar kom, praat er met moeder nu straks zoo opgeruimd mogelijk over.” Eie zat eenige oogenblikken mokkend voor zich heen te staren. Verleden zomer had tante Chris bij hen gelogeerd. Ze had het een ouderwetsch, bedillerig, vervelend mensch gevonden. De tegenwoordige jeugd moest het altijd maar weer ontgelden. Er klonk een electrisch schelletje. Mevrouw Helder, Eie’s moeder, kondigde aan, dat ze man en dochter bij zich verwachtte. „Rietje, kind, wat hebben we elkaar weinig gezien vandaag,” begon mevrouw Helder, terwijl ze Eie liefkoozend aan beide vlechten trok. „Het was voor mij een dag vol hindernissen”, zei Eie. Met vader stapelde ze de kussens achter moeders rug, om moeder gemakkelijker te laten zitten. „Raden jullie nu eens, wat ik vanmiddag gedaan hek,” riep mevrouw Helder op vroolijken toon. „Jij, je mag niets doen dan slapen en eten”, antwoordde vader. „Ik ben nu eens van ’t programma afgeweken,” vertelde moeder. „Dan weet ik het”, zei Eie „U heeft Geertje verteld, hoe ze ossenlapjes gaar moest koken. Want ze waren vanmiddag veel lekkerder dan den vorigen keer.” „Mis Rietje. Jullie raadt het nooit, daarom zal ik het maar zeggen. Ik heb een brief geschreven.” „Een brief geschreven!” riepen vader en dochter tegelijk in de grootste verbazing. ~Ik \ oei de me na mijn slaapje zoo heerlijk uitgerust. Geertje vertelde, dat mevrouw Boomsma niet langer kon wachten en dat Eie een boodschap deed. Toen zei ik: „Geert, zet het tafeltje eens vlak bij me. Geef me nu die doos postpapier en mijn vulpen. Vertel niets beneden, want ik ga iets ondeugends doen.” „Maar aan wie moest je schrijven?” vroeg vader. „Eaad dat nueens!” zei nievouw Helder op vroolijken toon. Er werden verschillende familie-leden opgenoemd, maar moeder schudde steeds van neen. ~Je hebt toch niet zelf aan tante Chris geschreven?” vroeg vader opeens. 57Jij hebt het geraden. Naar aanleiding van ons gesprek leek bet me verstandig tante Chris zelf te noodigen om hier mijn plaats in te nemen.” ~Is de brief al weg?” vroeg Eie. Ze hoopte zoo, dat er nog iets anders op gevonden kon worden. „Ja, ik vroeg Geertje hem dadelijk even in de bus te doen.” „O moesje, wat vind ik het naar,” barstte Eie opeens in tranen uit. ~T\at is dat nu?” vroeg moeder verbaasd. Meneer Helder vertelde aan zijn vrouw, dat hij straks al aan Bietje het plan had meegedeeld. Maar ’t was verbazend overdreven om daar nu tranen over te storten. „En als ’t nu nog een tante van ons was,” mokte Eie, terwijl ze ’t laatste traantje wegpinkte. „Nee, tante Chris is slechts een verre achternicht”, zei moeder. „Maar ze is voor mij meer geweest dan een tante, ze was een moeder voor mij. Ik wil je daar wel eens wat meer van vertellen.” „Vermoeit het je niet te veel, vrouwtje?” vroeg meneer Helder bezorgd. „Eee, ik voel me op ’t oogenblik buitengewoon goed. Den korten tijd, dat ik thuis ben, wil ik van jullie gezelschap zooveel mogelijk profiteeren. Ik zou vooral zoo graag willen, dat Eie evenveel van tante Chris ging houden, als ik altijd van haar gehouden heb.” Terwijl vader moeders kussens nog eens opschudde, haalde Eie het theegerei van beneden, zich in stilte verheugend over dezen ouderwetsch gezelligen avond. En toen allen rustig zaten, begon mevrouw Helder te vertellen. „Ik heb mijn moeder nooit gekend. Ze stierf, toen ik nog in ’t wiegje lag. Zusters had ik niet, alleen twee broers, die jaren met mij in leeftijd verschilden. Wie zou voor ’t kleine, hulpbehoevende, moederlooze kindje zorgen? Vader bezat heel weinig vrouwelijke familie-leden. Er was er maar één op wie bij altijd kon rekenen en dat was —tante Chris. Vader zei altijd Chrisje. Ze was een nichtje van hem. Maar de broers en later ook ik noemden haar tante Chris. Tante Chris werd om raad gevraagd. Ze kwam over en bestierde langen tijd onze huishouding. Ze woonde toen reeds in Elspeet in datzelfde poppenhuisje, waar ze nu woont.” „En daar heeft u nog bij haar gewoond, hè?” onderbrak Eie moeders verhaal. „Juist. Dat heb ik je vroeger al eens verteld, hè?” „Ja moes. Maar vertelt u nu als j eblief t weer verder. ’ ’ „Goed, ze deed dan vaders huishouding en zorgde vooral voor de kleine baby. „Toen ze een half jaar bij ons was geweest en ik dus over den kwaadsten tijd heen was, raadde ze mijn vader aan naar een huishoudster uit te zien. Zij wou weer terug naar haar Tante Chris. 2 dorpje. Er was wel hulp te krijgen, maar vader was toch bang, dat ik niet goed verzorgd zou worden. En toen hij dat aan tante Chris vertelde, zei ze in haar Geldersch taaltje; „Geef mij dan ’t kiend maar met.” Zoo reisde ik met tante Chris mee naar ’t kleine huisje. Van dien tijd herinner ik me niets meer. Ik weet ’t alleen van hooren zeggen. Op mijn eersten verjaardag kwam mijn vader me halen. Hij had toen flinke hulp en verlangde naar me. Tante Chris reisde zelf mee om nog vele wenken aangaande mijn opvoeding te geven. Nadien bleef er tusschen tante Chris en mij een hechte band bestaan. Toen later mijn r ader stierf, werd tante Chris vader en moeder voor mij”. „Hoe kon u van dat mensch houden?” riep Eie uit. „’k Zal niet ontkennen, dat ze stug en onvriendelijk lijkt. Maar wie tante Chris goed kent, moet van haar houden.” „Ik zal keusck nooit van kaar konden. Ze keelt altijd wat op je aan te merken. En wat ziet ze er zelf idioot ouderwetsck uit. Wie loopt er nu nog met een kornet op en een omslagdoek om1?” „Maar kind”, viel vader haar in de rede, „dat is de Geldersche kleederdracht. Het jonge geslacht doet er niet meer aan, maar de ouderen wel. s Lands wijs, ’s lands eer.” „Toen tante Chris hier logeerde, moesten al mijn vriendinnen om haar lachen.” „Dat pleit niet voor je vriendinnen”, zei vader scherp. Moeder zuchtte eens. Het praten had haar wat vermoeid. Maar nog veel meer vermoeide haar nu Eie’s optreden. Yader bemerkte het. „Ziezoo Eie, ga jij nu beneden je huiswerk maken, dan kan moeder gaan rusten.” Boos op zichzelf en boos op de heele wereld slenterde Eie Helder de trappen af naar de eenzame huiskamer. HOOFDSTUK 111. TAKTE CHEIS KOMT KIET. Den volgenden dag had Eie een lijstje mee gekregen, waarop verschillende boodschappen stonden vermeld, die nog in moeders koffer gepakt moesten worden. En terwijl ze den eenen winkel in en den anderen weer uitliep, dacht ze eraan of tante Chris al gearriveerd zou wezen. Haar humeurtje stond nog steeds op slecht weer. Ze zou tante Chris straks links laten liggen. Dat heele mensch kon haar niets schelen. Ze wou ook vast niet met haar uitgaan, want ze was veel te bang een van de vriendinnen tegen te komen. Toen ze een garen- en bandwinkel inging, stond Bets Arendse voor de toonbank. „Hola Bets!” „Gunst, dag Eie!” „Kijk eens!” Bets lichtte haar mutsje op, zoodat Eie haar page-kopje kon bewonderen. „Eenig zeg. Veel leuker dan je vroegere haar!” ~’t Duurde me gisteren te lang met Cor. Daarom heb ik het nu laten doen,” vertelde Bets. „Weten ze het thuis?” „Nee, ik doe eerst zoet boodschappen.” Eie zweeg even. Eerlijk gezegd was door de omstandigheden thuis het haarknippen wat naar den achtergrond gedrongen. „Heb je er nog met je moeder over gesproken?” begon Bets. „Kee, ’t kwam er niet van.” Eie maakte haar vriendin Bets nu deelgenoot van de verandering, die morgen thuis zou plaats vinden. „Als straks die tante Chris bij jullie is, reken er dan maar op, dat er van je daar afknippen niets meer komt. Die ouderwetsche prent zal vast zeggen, dat het zonde is of zoo wat,” zei Bets bijdehand. Bie zweeg. Ze voelde pijnlijk de waarheid van Bets’ harde woorden. Ze hoefde er bij tante Chris niet mee aan te komen. Die zou spreken van idioot gedoe, malle modegrillen, enz. „Jammer, dat je ’t eigenlijk maar niet gedaan hebt,” begon Bets weer op veel vriendelijker toon. Bie zweeg, wat zon ze antwoorden? Ze moest Bets in haar hart volkomen gelijk geven. Samen gingen ze nog eenige boodschappen doen en bij haar thuiskomst, bemerkte vader met blijdschap, dat Eie’s humeurtje wel eenigszins beter was. „Kog geen tante Chris,” begon vader. „’t Kon me eigenlijk niks meer schelen,” deed Bie onverschillig. En ze vervolgde op hartelijken toon: „Als moes maar weer gauw heelemaal beter wordt.” „Ja kind, dat is verreweg ’t voornaamste,” zei vader ernstig. ’t Deed moeder goed, dat Bie weer zoo gezellig bij haar zat te keuvelen en handig meehielp met de laatste toebereidselen voor de reis. „Je schrijft me alles trouw, hè kind?” „Ja moes, iedere week.” „En je doet je best om voor vader een Zonnetje te zijn?” „Ja, moesje.” „En zal je het tante Chris niet moeilijk maken?” Bie zuchtte eens. Wat gaf het ja te zeggen, als je voelde je belofte niet te kunnen nakomen. Ze wou zich er maar niet goed indenken, hoe het thuis zou zijn zonder moeder. „Ik zal er mijn best voor doen,” beloofde ze eindelijk. En ’t ontging moeder niet, dat Bie een paar tranen trachtte weg te slikken. „Vanavond moeten jullie boven eten en we zullen dan ook samen theedrinken, ” zei mevrouw Helder zoo opgewekt mogelijk. Moeders laatste avond thuis werd 'werkelijk nog een heel gezellige avond. Ben volgenden morgen zei de heer Helder tot zijn vrouw: „Snap je er iets van, geen enkel berichtje van tante Chris?” „Welnee, die zal niet schrijven. Je zult zien vóór mijn vertrek is ze hier.” Eie was heel vroeg opgestaan. Ze won nog zoo lang mogelijk bij moeder zijn. Vanmiddag, als ze uit school kwam, was moesje vertrokken. Straks .... was tante Chris er. Daar kwam Geertje boven met een telegram. Vader deed het vlug open en zei: „Tante Chris komt niet.” „Komt tante Chris niet?” vroegen moeder en Eie tegelijk. Vader las: Lig met verstuikten enkel. Moet eenige dagen rust houden. Kom later. Chris. „En wat nu?” vroeg mevrouw Helder bezorgd. „Tob daar niet over, vrouwtje. Onze Geert moet haar beste beentje maar voorzetten,” suste meneer. „En ik ben er toch zeker ook nog,” zei Eie opgewekt. ’t Leek haar werkelijk een opluchting, dat tante Chris niet kwam. „Jullie moeten maar probeeren je er door te slaan. Die arme tante Chris zal er hinder genoeg van hebben”, zei moeder ten slotte, ’t Had haar heusch opgemonterd, dat Eie er zoo flink over dacht. Om twee uur zou moeder vertrekken, dus tusschen den middag kon Eie nog een heerlijk uurt je van moeders bijzijn genieten. Gek, ze had toen wel telkens over die brandende kwestie van ’t haar-afknippen willen spreken, maar ’t was net, of ze maar niet wist, hoe te beginnen. Bij ’t afscheid nemen hield ze zich flink. Maar op school waren haar gedachten niet bij ’t werk. Moeder weg! ’t Was haast niet in te denken. Al was moeder reeds eenige weken patiënt, van uit bed bestuurde ze en regelde ze de huishouding. Geertje steunde op moeder. Zonder moeder zou ze niets ondernemen. Hoe zou ’t nu gaan zonder moeder? ’t Was bijna op schoolblijven uitgedraaid, ’t Had Eie niet eens veel kunnen schelen. Er was toch niemand thuis dan Geert. Ze was naar huis geslenterd. Ze had niet eens naar de vriendinnen omgekeken. Haar vroolijk gebabbel over dingen van niets, zou haar nu maar gehinderd hebben. ~Ik kom straks maar bij jou in de keuken eten,” zei Eie tegen Geert, toen die nog even vertelde, dat moeder op tijd vertrokken was. „Goed, dan ben je mijn gast. En dan drinken we straks heel gezellig een kopje thee.” ~’k Heb moes beloofd je ’s avonds te helpen met afwasschen.” „Voor vandaag hoeft ’t niet, hoor. Hat is de moeite niet,” zei Geertje op hartelijken toon. „Vader komt om tien uur thuis. Ik wacht, tot hij er is.” „Dat zal ie aardig vinden. Als je nou nog een eindje om wil fietsen, kun je het gerust doen, hoor. Ik dacht maar gewoon om 6 uur te eten.” „Dat kon ik wel doen. ’t Is best weer. En ik voel me wat suf.” „Je zal er van opfrisschen,” zei Geert goedig. Eie haalde haar karretje uit de schuur. Om nu den heelen langen avond bij Geert te zijn, dat lachte haar niet toe. Voor zessen kou ze nog net de Singels rond fietsen. Toen de frissche buitenlucht om haar heen speelde, voelde ze zich minder eenzaam, leek alles minder somber. Met Geert zon ze het wel kunnen stellen. Geert was nog zoo kwaad niet. Voor moeder was ’t zeker beter, dat ze goed verzorgd werd. ’t Was werkelijk een lichtpunt, dat tante Chris niet kwam. Ze fietste nu voorbij den winkel van Arendse. Eigenlijk onhartelijk, dat ze Bets en Cor niet even gegroet had. Misschien zag ze Bets wel in de zijkamer. Vlug sprong ze van de fiets en liet haar bel rinkelen. Daar had je Bets al. ~lk kom,” werd er geroepen. Bets stoof naar buiten. „Waar bleef je straks?” vroeg Bets. Eie biechtte eerlijk op. ~’t Is wel even zielig voor je. Maar je moet je er doorheen slaan”, zei Bets op moederlijken toon. En ze vervolgde: „Kom, ik haal ook mijn kar en we fietsen samen nog een eindje.” Pas waren ze onderweg, of Bets zei: „Je hebt nog niet veel van mijn baar gezegd.” ~’k Vond het je reuze-leuk staan, maar je begrijpt wel, dat mijn gedachten er niet bij waren. Maar wat zeiden ze er bij je thuis van?” „Moeder gaf me een standje en vader gaf me een nog grooter standje en zei, dat ik in geen maand zakgeld kreeg. Maar vandaag is de bui al weer gezakt.” „Bij mij thuis zou het zoo gauw niet gaan”, dacht Eie hardop. „Och kind, je ziet alles te’ somber in. Je vader lijkt me heusch zoo kwaad niet. Als ik jou was, dan liet ik het afknippen vóór die tante Chris komt. Wat zal het je snoezig staan. En ik zeg nog: je kunt van mij het geld leenen.” „Dat hoeft niet meer. ’k Heb nu zelf geld. Ik kreeg een rijksdaalder van moes.” „Zeg Eie,” zei Bets opeens en ze reed nu vlak naast Eie, „laat het nu afknippen.” „Eu? Daar heb ik heelemaal niet op gerekend”, protesteerde Eie. Diep in haar hart klonk een ver- manende stem van niet-doen. „Kind, je bent nu zoo vrij als een vogeltje in de lucht,” hernam Bets. Eie antwoordde niet dadelijk, ’t Was of een booze en een goede fee naast haar liepen. leder pleitte voor zich zelf. Bets gaf onwillekeurig den weg aan. Was het toeval, dat ze juist voorbij de kapperszaak fietste? „Kom wees niet laf,” zei Bets. Vraag nu eens even aan Bolman, wat hij ervan denkt. Wie loopt er in dezen tijd nog met vlechten?” De laatste uitroep wondde. Dat had Eie zelf wel honderdmaal gedacht. Bolman was een heel geschikt iemand. Je kon licht vragen, wat hij ervan vond. Bets zag Eie’s dralen en maakte daar oogenblikkelijk misbruik van. Ze sprong van de fiets, greep bet stuur en zei: „Dan praten we maar even met Bolman, bè?” „Dan praten we maar even met Bolman, hè?” ’t Sprak eigenlijk vanzelf, dat de kapper beweerde, dat bet de jongejuffrouw allersnoezigst zou staan, vlechten waren beslist ouderwetsch. Die zag je hoogst zelden meer. Eie voelde, dat ze nu kiezen of deelen moest. Plotseling zei ze, zoo kordaat als kaar thans mogelijk was: „Vooruit, ik waag het er op.” Geen half uur later lagen Eie’s mooie vlechten op den vloer van den kapsalon. Het oordeel van Bets en kapper over Eie’s nieuwe haardos was buitengewoon vleiend. Hu ’t toch eenmaal gebeurd was, voelde Eie zich als een heldin. En na ’t verschrikte: „Kind, hoe durfde je zoo iets te doen?” van Geert, werd ze in die meening nog versterkt. HOOFDSTUK IV. ’t WITTE HUUSKE. Even buiten Elspeet, waar een kronkelend voetpad als een slingerend wit lint het heideveld doorsnijdt, staat een aardig landhuisje van witte steenen opgetrokken. De bouwtrant is wat ouderwetsch, maar de vuurroode dakpannen steken zoo mooi bij de witte steenen af, dat menig voorbijganger even stil staat voor het hekje van den voortuin. Ja, die tuin, die is op zichzelf al een kijkje waard. Vooral ’s zomers, als vele en velerlei bloemen geuren en kleuren, dan is het een lust om er even voor stil te staan. ’t Huisje draagt geen naam, maar de dorpsbewoners noemen het, ’t Witte Huuske. En in ’t Witte Huuske woont een vrouw, eenzaam en alleen. De dorpsbewoners noemen haar: ’t Wiefke van ’t Witte Huuske. Maar wanneer ze haar tegenkomen, zeggen ze heel netjes: „Goeden dag, juffer Chrisje.” Het kleinste kind en ’t oudste besje kent haar. Ik geloof niet, dat er veel woninkjes zijn, waar juffrouw Chrisje niet is binnen geweest. En de kleinste huisjes heeft ze het meest bezocht. De bleekste en zwakste kindertjes kent ze het best. Juffrouw Chrisje had al vaak bij een schamel kribje gezeten, waarin een ziek kindje lag. Zij zorgde voor versterkend voedsel, zij paste op, als de moeder voor haar verder kroost moest zorgen. Juffrouw Chris je was geen vroolijke gast. Men zag haar nooit op een bruiloft of op een dorpsfeest. Er waren er, die beweerden, dat ze niet eens lachen kon. Vooral ouden van dagen schonken haar hun vertrouwen. Zij zelve was weinig mededeelzaam. Velen hadden haar noodig en ’t scheen wel, alsof zij niemand noodig had. staat een aardig landhuisje De wilde, dartele schooljeugd had ontzag voor juffrouw Chrisje. Geen jongen durfde op haar klaphekje te draaien. Eenmaal had een meisje rozen af willen plukken uit den tuin van ’t Witte Huuske. Maar opeens keek juffrouw Chrisje over de ondergordijntjes. En ze keek zoo boos, dat het kind den tuin uitgevlogen was. En nooit, nooit had ze het meer gewaagd. Als juffrouw Chrisje straatschenderij in het dorp zag, liep ze regelrecht naar den belhamel toe en gaf hem met haar groote, sterke handen een klap om de ooren, die flink aankwam. Voetballende jongens bleven uit de buurt van ’t Witte Hnnske, want de bal, die in haar tnin terecht kwam, was reddeloos verloren. Juffrouw Chrisje kon zoo hard zijn, dat men haar vreesde en zoo zacht, dat een ziek stumperdje in haar armen rustig insliep. Toen juffrouw Chrisje bericht kreeg van nichtje Marie, dat zij naar een herstellingsoord moest en dat ze haar nu graag in de huishouding zagen, toen kwam juist Lambert van den molenaar haar vertellen, dat zijn zusje kokend water over haar armpje gekregen had. Moeder lag met griep te bed en ~of juffer Chrisje efkes kwam kieken.” Morgen moest ze dus op reis, maar nu vlug even met den jongen mee. Uit haar medicijnkastje nam ze wat verbandgaas en den pot met brandzalf. Ze nam Lambert bij de hand en liep met hem den weg op naar den molen. Tenslotte moest ze Lamberts hand loslaten, want ’t was een heel smal paadje, dat naar de voordeur leidde. Juffrouw Chrisje was in gedachten verzonken. Ze moest al maar denken aan den pas ontvangen brief. „Pas u op de meulestienen, juffer”, riep Lambert. Maar ’t was al te laat. Plof, daar lag juffrouw Chrisje, zoo lang als ze was. ~0, juffer,” riep het kind verschrikt. „Geef mij je hand, dan krabbel ik wel weer overeind,” zei juffrouw Chrisje. En ja hoor, hoewel ’t eenige moeite kostte, ’t ging. „Staat mijn muts recht, jongen?” „Ja. ... Vee.... ik weet ’t niet,” hakkelde Lambert, die nog meer geschrokken scheen dan juffrouw Chrisje. Maar, toen hij zag, hoe de juffrouw naar bin- nen strompelde, vroeg hij medelijdend: „Heb de juffer zich zeer gedaan?” „Een klein beetje,” was ’t antwoord. Ze waren nu in ’t woonvertrek, ’t Kleintje was schor van ’t huilen. De moeder was uit bed gekomen en had het stumperdje op den schoot. „Ylug in ’t bed, ik zal ’t kleine ding voor mijn rekening nemen,” kommandeerde juffrouw Chrisje. De zachte zalf en het koele linnen deden al wonderen. Een pepermuntje droogde de laatste traantjes. Juffrouw Chrisje stelde nu de moeder gerust, ’t Yiel heusch mee. Ze kon morgen wel even den dokter laten komen, als ’t kindje wat koortsig was, maar juffrouw Chrisje geloofde wel, dat ’t zou gaan. „De juffer kwam morgen toch ook efkes?” Juffrouw Ohrisje vertelde van den brief en nu moest ze gaan, want ze had nog wel ’t een en ander te doen. De molenaarsfamilie sprak nog enkele woorden van dank en toen strompelde juffrouw Chrisje naar buiten. Ja, ze strompelde. Nu voelde ze de pijn nog heviger dan straks. Den molenaar, die juist thuis kwam, sprak ze nog even aan. Hij dacht wel: wat strompelt de juffer vreemd, maar hij was verder te veel vervuld met het ongeluk van zijn jongste, dat hij er niet eens met zijn vrouw over sprak. ’t Was maar een voorrecht, dat er op hun dorpje zoo’n beste hulp en raadgeefster was, als juffer Chrisje. HOOFDSTUK Y. MOEILIJKE DAGEK YOOE TAKTE CKEIS. „Ben je niet goed juffer?” had de melkboer ’s morgend door de brievenbus geroepen, toen hij al tweemaal aan de bel van ’t Witte Huuske getrokken had en niemand opendeed. Na zijn vraag hield hij zijn eene oor voor de geopende klep der brievenbus. Ja, hij hoorde beweging in huis. Daar riep juffer Chrisje: „Wacht even, ’k kom zoo.” „Juffer Chrisje, wat doe je?” vroeg de melkboer verbaasd. „Ik heb een zeer been, man. En daarom kruip ik op handen en voeten. Heb nog even geduld, ik ben zoo bij de deur.” Dit was alles gemakkelijker gezegd dan gedaan. Toen juffrouw Chrisje bij de deur gekomen was, moest ze overeind om de deur open te doen. Met een gezicht, verwrongen van pijn, was ze eindelijk opgestaan en gelukkig de deur ging open. „Nou zal ik de kan wel uit de keuken halen,” zei de melkboer op bezorgden toon. „Laat ik je nou eerst efkes helpen om op je stoel te komen.” Dat was een uitkomst. Met een zucht van verlichting zette juffrouw Chrisje zich in den grooten leunstoel. Zweetdruppels van inspanning parelden op haar voorhoofd. „Hier, een voetenbankje, juffer Chrisje. Bekom nou maar efkes, terwijl zal ik de melk in de kan doen.” De resolute melkboer vulde niet alleen de kan, maar bracht ook een beker schuimende melk mee naar binnen. „Drink er eens van, juffer en vertel me dan toch eens, wat je overkomen is.” Juffrouw Chrisje vertelde van haar struikeling den vorigen avond. ,„Juffer Chrisje, blijf nou maar rustig zitten. Ik zal voort mijn vrouw bij je sturen, die kan je dan met een en ander van dienst zijn.” „Welnee Bork, laat dat maar. Ik red me nu wel.” „Och mensch nog toe, je bent net zoo hulpbehoevend als een kind. Yoor Jan en alleman sta je hier in ’t dorp klaar, ’t Spreekt immers vanzelf, dat mijn Trien je graag met alles helpen wil. ’k Laat me wagen hier maar staan en loop vlug naar huis.” Juffrouw Chris je kon hierop niets terug zeggen. Ze hoorde Bork weghollen. Klos, klos gingen zijn klompen over den dorpsweg. Juffrouw Chrisje dacht erover, of Trien wel gemakkelijk weg zou kunnen. Ja, dat zou wel. De oudste, Boukje, was thuis. Juffrouw Chrisje was nog niet klaar met haar overpeinzingen, toen Trien het hekje al openklapte. „Laat me nou eerst efkes naar den voet kijken, juffer”, zei Trien, toen de begroeting was afgeloopen. „Och, och wat een monster van dikte,” zei Trien, toen ze eindelijk de wollen kons had nitgetrokken. „’k Ben vannacht maar met de kous gaan slapen”, vertelde Juffrouw Chrisje. „’k Wil wedden, dat je geen oog heb toe gedaan.” „Neen, dat heb ’k ook niet. Haal nu wat water en azijn en dan een flinken zwachtel.” Trien deed, wat haar bevolen werd. ~’tDoet me goed, Trien,” zei de patiënt, toen Trien den natten zwachtel om den gezwollen enkel wond. Trien bloosde van trots. De Jnffer prees niet ganw. „Als je me mi nog een paar sneedjes brood Maar maakt, heb ik alles, wat ik noodig heb.” ~Ik zal eerst een kopje thee inschenken, want ik weet, dat je daar zooveel van hondt.” Terwijl Juffrouw Chrisje haar ontbijt nuttigde, ruimde Trien de keuken wat op, maakte de slaapkamer aan kant, gaf poes een schoteltje melk en begoot de bloemen. „Kan ’k nou nog wat voor je doen?” vroeg het vrouwtje eindelijk. „Kee, je wordt wel bedankt en je gaat nou dadelijk naar huis.” „Zal ik efkes bij den dokter aangaan?” „Kee Trien, dat moest je niet doen.” „Kou, dan stuur ik straks Bonkje efkes met wat warm eten.” „Welnee menscb, dat is te veel. Ik kan best een paar dagen op brood leven.” „Gedag, Juffer Chrisje. En ’t beste.” „Goeiendag Trien en vriendelijk dank.” Daar zat Juffrouw Chrisje eenzaam en alleen, hulpbehoevend en pijnlijk. Uit den zak van haar schort haalde ze voor de zooveelste maal den brief te voorschijn en herlas hem. Toen zuchtte ze. Dat ze nu niet doen kon, wat ze wou. En haar lieve Maria in een herstellingsoord. Wat zou het vooral voor haar een teleurstelling zijn, dat tante Chris niet kwam. Haar dochtertje Eie zou ’t zeker niet zoo erg vinden. Dat was een kind van den tegenwoordigen tijd. Mooie kleeren, graag uitgaan, jongensachtige manieren. Tante Chris kon zich niet aanpassen aan den tegenwoordigen tijd. Tante Chris zag in dezen tijd niets dan een oppervlakkig gedoe. Zon er nog wel plaats en tijd voor God zijn in deze wereld, vroeg ze zich vaak af? Tante Chris leefde met God. Geen boek kende ze zoo goed als haar bijbel. Ook nn putte ze moed en troost uit de gewijde bladen. In stilheid en vertrouwen zal nwe sterkte zijn, zei ze plechtig. De starre trekken ontspanden zich, in den ernstigen oogopslag was berusting te lezen. Wat dom, dat ik geen telegram stuurde. Of zou het morgen wat beter zijn? Juffrouw Chris je vleide zichzelf met een spoedige beterschap en wachtte dien dag kalm af. Bonkje bracht lekkere soep en nog een spekpannekoek. Toen Juffrouw Chrisje ’s avonds door Trien en Boukje te bed werd gelegd, was er in haar hart een stille danktoon voor de vele zegeningen Gods. Maar den volgenden morgen moest het telegram toch verzonden worden, want juffrouw Chrisje voelde wel, dat het met den voet nog lang niet beter was. HOOFDSTUK VI. DE STEAF VOLGT OP DB ZOKDE. Eie was vast besloten dien avond te wachten op vaders thuiskomst. Ze had het zoo gezellig gemaakt in de huiskamer. Een vaasje geurige viooltjes stond op tafel, alles was zoo netjes aan kant. Ze had al menig keertje in den spiegel gekeken. Geertje had toch ook moeten beamen, dat het fijn stond. Die goeie Geert had een speldje opgezocht om een weerbarstig zijlokje vast te houden, ’t Voelde wat koud en kaal, maar dat zou wel wennen. Geert zat met een vriendin in de keuken te lachen en te praten. Misschien hadden ze het wel over haar. Eie begon zich wel wat eenzaam te voelen, zoo moederziel alleen in die groote huiskamer. Ze dacht aan moeder. Nare, vervelende gedachten woelden door haar polka-kopje. En opeens voelde ze alle heldhaftigheid van zich glijden. Ze was niet dapper geweest, ze was laf geweest. Het berouw kwam, nu het te laat was. Om 10 uur ging Geertjes vriendin weg. Geert kwam even binnen om met haar een praatje te maken. Daar werd een huissleutel in het slot gestoken. Geert keerde terug naar haar keuken en liie hoorde met angst en beven vader de gang doorgaan. „Dag Eie, dag kind, wat lief van je om op te blijven.” Vader kuste baar op beide wangen. „Prettig, dat u er is,” zei ze ontroerd. Tegenover vaders goedheid woog de zonde wel heel zwaar. „Maar Eie, je vlechten..,, kind, je hebt toch niet. ...” Eie durfde vader niet aan te zien. Er was even pijnlijke stilte in de kamer, zoodat je het tikken van de klok duidelijk kon hooren. „Wie gaf je daartoe verlof1?” Alle zachtheid was uit vaders stem verdwenen. „Ik dacht.... dat.... moes het we 1.... goed zou vinden.” „Dat kon je niet denken. Een paar dagen geleden sprak je er met mij over. En ik verbood het je ten strengste.” Eie stond op om thee in te schenken. Ze was blij iets te kunnen doen, dat afleidde. Meneer Helder zat met de handen onder ’t hoofd. ’t Scheen wel, of zijn boosheid had plaats gemaakt voor groote droefheid. „Is moes goed aangekomen? En hoe was het er?” durfde Eie te vragen. „Wat geef jij om je moeder! Zoodra ze het huis verlaten heeft, doe je je eigen zin. Bat leert pas de tien geboden en het „eert uw vader en uw moeder” vertrap je.” Och ja, Rie wist maar al te goed, wat er in die geboden stond. Maar ’t ging zoo langs haar heen. ’t Wa- „Wie gaf je daartoe verlof?” Tante Chris. 3 ren zoo dingen, die je nn eenmaal leeren moest. Maar er naar leven? „Eie, hoe kon je ons dat aandoen!” zei vader op schorren toon. Eie wist niet, wat te antwoorden. Boosheid had ze verwacht, maar deze droefheid was erger te dragen. Ze voelde, dat er tranen kwamen. ~Ga nn maar naar hed. Ik won moeder even mijn goede thuiskomst melden.” „Nacht vader.” Zooals gewoonlijk wilde ze vader een nachtkus geven, maar hij weerde haar af. „Nee Eie, daar hen ik vooreerst niet van gediend. Daarvoor heh je me te diep gegriefd.” Stil, boos op zichzelf, maar eigenlijk ook een beetje boos op vader, die alles zoo vreeselijk zwaar had opgenomen, ging ze naar bed. „Nacht Geert”, riep ze op de trap. „Nacht Eie!” „Dat polkakopje zal een staartje hebben,” mompelde Geert in zichzelf. HOOFDSTUK VII. EIE WIL ’T GOED MAKEN. ’s Avonds had Eie lang wakker gelegen, ’t Eene oogenblik voelde zij zich schuldiger dan ’t andere. Neen, ’t ware, echte berouw was het nog niet. In ieder geval zou ze thuis en op school goed haar best doen, dan zou vader zeker minder hard over haar oordeelen. Ze hoopte maar, dat vader er nog niets van aan moeder geschreven had. ’t Zou moes zeer doen, misschien schaadde het haar gezondheid. Daar zou vader natuurlijk wel aan gedacht hebben. Morgen zon ze zelf alles aan Moes opbiechten. Dan zon moeder zelf wel inzien, hoe moeilijk het voor haar was te weigeren. Ze wist wel, wat moeder in zoo’n geval zou doen. Moeder zou bidden en om licht en wijsheid vragen. En dan zon moeder vragen: wat zou Jezus doen? Zij wist dit alles, maar ’t stond zoo ver van haar af. ’t Klonk heel mooi en goed, maar ’t leek zoo moeilijk het tot je eigendom te maken, tot een stuk van je leven. Eindelijk viel ze in slaap en toen de wekker om 7 uur afratelde, voelde ze zich doodmoe en slecht gehumeurd. Toen ze echter voor den spiegel haar korte haren kamde, kon ze niet nalaten te denken hoe gemakkelijk een polka-kopje was. En dat vader daar nu toch zoo kwaad om was! Ze haastte zich met aankleeden om tegelijk met vader te kunnen ontbijten. Toen ze beneden kwam, was Geert bezig de ontbijttafel in orde te brengen, ~’k Zal je helpen,” zei Eie goedig. Geert deed wel haar best om van Eie te weten te komen, wat meneer Helder wel gezegd had, maar Eie was weinig spraakzaam. Yader kwam spoedig beneden en Eie bemerkte al heel gauw, dat zijn stemming jegens haar niets milder was. Toen ze alleen waren, zei vader kort: „Die vriendin van je wil ik hier niet meer zien. Ik heli al meer opgemerkt, dat ze een verkeerden invloed op je heeft. Gisteren sprak ik met moeder af, dat we om de 14 dagen een dagje zouden komen. Maar jij moet de eerste 6 weken maar hier blijven, tot je haar wat is aangegroeid.” „Maar vader, dat is te erg.” „Mets te erg. Je moeder zal er maar verdriet van hebben, als ze je zoo ziet. En je hebt ook begrepen, wat ik aangaande Bets gezegd heb?” „Maar wat kan Bets daar nu aan doen?” „Dat weet jij zelf maar al te goed.” Éie was maar blij, dat baar boterhammen op waren en ze naar school kon gaan. HOOFDSTUK VIII. DE DEOOM VAK TAKTE CHEIS. Bonkje was den volgenden nacht bij juffer Chrisje blijven slapen, want moeder had ’s morgens al gezegd: „Juffer Chrisje is niet in orde. Ze wil te bed blijven. En alleen is maar alleen. Je moet maar bij haar blijven, Bonkje.” Dat was alles goed gezegd van vrouw Bork, maar juffer Chrisje wilde er eerst niets van hooren. „Om mij geen moeite. De Heer zorgt voor mij.” Maar vrouw Bork had beweerd, dat juffer Chrisje toch zeker ook nooit een ziek mensch aan haar lot zou overlaten. Juffrouw Chrisje voelde zich heel ziek, wel zoo ziek, dat ze vrouw Bork vroeg toch maar den dokter te laten komen. En de dokter was gekomen en hij had geconstateerd, dat juffrouw Chrisje hard de koorts had. Ze moest maar stil op bed blijven en natuurlijk moest er hulp komen. Op den voet moest ijs gelegd worden. Juffrouw Chrisje had niet veel in te brengen. Maar dien nacht deed ze, wat ze zelden deed: Ze droomde. Ze was nog een jonge vrouw en ’t Witte Huuske was nog zoo mooi, blinkend wit. Ze zat op de bank in den voortuin en op haar schoot zat een klein meisje. Dat kindje was de zon in haar huis. lederen morgen waschte ze het in de tobbe en ze kamde de blonde krulletjes. En ze kookte lekkere dunne pap. En iederen avond voor ze ging slapen, bad ze voor het kindje. Al haar zorgen voor het kleine ding, dat geen moeder meer had, droeg ze op aan haar Vader in den hemel. Dat kleine kindje was Eie’s moeder. Maar op zekeren dag was de vader van het kleintje gekomen en had gezegd: „Ku moet Marietje thuis komen. Ik heb goede hulp en ik ben bang, dat het kind haar eigen vader vergeten gaat.” En een paar dagen later zat juffrouw Chrisje weer alleen op de bank in het voortuintje. Wel honderdmaal zei ze tot zichzelf: „Wees dankbaar Chris voor de blijde dagen, die je gehad hebt.” Ze was maar blij, dat ze ook haar werk buitenshuis kon vinden. Zieken en zwakken en ouden van dagen waren er altijd. En ’t stond immers in haar bijbel: wat ge voor de minsten mijner broederen gedaan hebt, hebt ge voor Mij gedaan. Eerst had ze de zorgen van het kleine nichtje op zich genomen om Zijns naams wille en het was haar tot een vreugde geworden. Er kwamen goede berichten van het pleegkindje, t0t.... opeens weer de vader verscheen. „Toch geen zwarigheid?” had ze gevraagd. „Ja en neen. De huishoudster is vanmorgen vertrokken.” „En wie zorgt voor het, kind?” „Onze buren. Maar Chris, is het te veel gevraagd, als ik je smeek weer bij ons te komen en de zorgen van het kind op je te nemen?” Te veel gevraagd? Ckrisjes hart popelde van vreugd. Haar ernstige oogen straalden van geluk. „Ik ga mee naar je huis. En zal eerst eens zien, wat daar voor mij te doen valt.” „Kun je er zoo maar uitbreken?” „Als ’t moet dan kan alles.” * Een uur later zaten beiden in den trein. En toen ze thuis kwamen, was het eerste werk van tante Chris om Eietje van de buren te halen. Het kleine ding strekte de armen naar baar pleegmoedertje uit. He twee broers keken minder vroolijk. Ze waren weer wat uit het gareel gaan loopen. En tante Chris hield van orde en regelmaat. Alles ging spoedig weer op rolletjes. Haar handen stonden naar werken. Tijd vertreuzelen was zonde. Buurpraatjes maken leidde tot lasteren. Toen alles weer glom en blonk, zei ze op zekeren morgen: „Hoor eens neef, nu zullen we eens naar een goede huishoudster uitzien.” „Kun je niet blijven, Chris?” „ïTeen, ik aard niet in de stad. Ik koor ’t in Witte Hnuske.” Eenige dagen later had juffrouw Chrisje door middel van een advertentie een flinke hulp gevonden. Wederom nam ze afscheid van kleine Marietje. De gedachte aan het kind bleef haar bij ook in haar huisje onder de bezigheden. En de jaren gingen voorbij. Kleine Marietje werd groote Marie. Toen ze schoolmeisje was, bracht ze haar vacanties bij tante Chris door. ’t Was een handig ding, dat vlug de dingen aannam, die tante haar leerde. Toen de broers hun bestemming volgden en Marie’s vader gestorven was, toen sprak het voor tante Chris vanzelf, dat Marie het Witte Huuske als haar thuis beschouwde. Hat waren mooie, goede jaren. Juffer Chrisje werd door menig dorpeling benijd, omdat ze zoo’n flinke hulp had, die bovendien zooveel vroolijkheid en gezelligheid gaf. Het witte Huuske glom en blonk dan ook van binnen en van buiten. En de bewoners zagen er altijd uit om door een ringetje te halen. Juffer Chrisje dankte alle avonden haar God voor ’t bezit van dit jonge leven. ’t Dorpje Elspeet werd steeds welvarender. Menig stedeling genoot ’s zomers van de dichte bosschen en de uitgestrekte heidevelden. Eens kwam ook een stadsdame hellen aan ’t Witte Hunske. Of er van den zomer ook een plaatsje zou zijn voor haar en haar zoon? Natuurlijk kon tante Chris niet dadelijk beslissen. ’t Was zoo’n wonderlijk idee, vreemde menschen in haar huis. Maar ’t leven was duur. Marie had er niets op tegen, ze hield wel van bedrijvigheid. Na eenig wikken en wegen werd ten slotte naar de dame geschreven, dat ze met haar zoon welkomzouzijn. Mevrouw Helder, zoo heette de dame en haar zoon waren vriendelijke menschen. ’t Werden goede, gezellige dagen voor alle vier. Mevrouw Helder en tante Chris konden het heel goed samen vinden. Marie wees den jongen Helder al de mooie plekjes uit den omtrek. De weken vlogen voorbij. Op den laatsten dag van hun samenzijn vroeg de jonge Helder tante Chris te spreken en toen vroeg hij haar of hij over een paar jaren Marie mocht komen halen om zijn vrouw te worden. „Wat heeft Marie zelf gezegd?” vroeg tante Chris. „Ze heeft ja gezegd.” Tante Chris had even stil gezeten, met gevouwen handen en in haar hart was een bede geweest, een vraag: Wat wilt gij Heer, dat ik doen zal? „Haar geluk is ’t mijne,” had ze tenslotte geantwoord. Moeder en zoon waren met blijdschap teruggereisd naar de groote stad, maar ’t Witte Hunske werd niet vergeten. En twee jaar later was er bruiloft in ’t Witte Hunske. Neef Helder nam handen vol geluk mee uit ’t kleine woninkje. Tante Chris was weer alleen. De jaren waren gegaan. Tante Chris was ouder geworden, maar ook stijver en strakker. Marie en haar man woonden ver weg. Toen er een kindje geboren was, was tante Chris overgekomen. Met het kind in haar armen had ze zich weer jong gevoeld. Maar ’t kind groeide op als een kind van den nieuwen tijd. Hoewel naamgenoot van haar moeder, leek ze zoo weinig op de moeder, zooals tante Chris die vroeger gekend had. ’t Was een halve jongen. Enstig bij tante Chris zitten, dat won ze niet, dat kon ze niet. Uitgaan en mooie kleeren en pretjes, ja, daar was ’t juffertje van gediend. In ’t Witte Hnuske voelde ze zich niet thuis en ’t kleine dorpje was haar veel te klein. Tante Chris kwam alleen maar bij de familie in dagen van ziekte, op feestdagen zag men haar niet. Soms voelde ze met eenige bitterheid, dat tante Chris buiten het familie-leven stond. Maar nu, nu hadden ze haar noodig. Ze hadden om haar gevraagd en natuurlijk zou ze gaan, maar ze kon niet. lets hield haar vast. Ze wou zich losrukken. Au, dat deed pijn. Juffrouw Chrisje sloeg de oogen op. Ze was wakker. Had ze gedroomd of was haar leven als een droom langs haar heen gegaan? „U heb een flink tnkkie gedaan, juffer Chrisje,” zei Bonkje, die ijverig aan ’t aardappelschillen was. ~Dat lijkt me ook, Bonkje.” ~De bode heeft een brief voor u gebracht.” Gretig nam juffrouw Chrisje het epistel in ontvangst. Hij kwam van neef Helder. Vlug gleden de oogen langs de regels. „Toch geen slecht nieuws, juffer Chrisje?” informeerde Bonkje. „Eee kind, dat schikt wel. Ze kunnen het daar gelukkig redden met de dienstbode. Jij hebt mijn Marie niet meer gekend, hè Bonkje?” ~Eee, juffer Chrisje, maar moeder wel.” „Ja, je moeder heeft haar nog leeren breien.” Bonkje kwam nu op haar praatstoel, maar juf- frouw Chrisje was verzonken in eigen gedachten. Ben volgenden dag probeerde juffrouw Chrisje zoo- veel mogelijk zichzelf te helpen. Bonkje riep telkens: „Juffer Chrisje, ik zal je haar wel kammen, ik zal je wel wasschen, ik zal je helpen met aankleeden.” Maar juffrouw Chrisje volgde dien dag haar eigen zin. ’s Middags, toen de dokter kwam kijken, beweerde ze, dat ze wel eens even op den voet kon staan. Be dokter beweerde, dat het niet zou gaan. Maar juffrouw Chrisje voegde de daad bij het woord, deed haar been van den stoel en—stond. Bonkje dacht, dat de juffer heel pijnlijk keek. Maar misschien vergiste ze zich. Ben volgenden dag probeerde juffrouw Chrisje telkens te staan. En den daarop volgenden dag deed ze een paar stappen. Toen de dokter dat hoorde, geloofde hij, dat Chrisje nu op den goeden weg was. Hij nam afscheid. En juffrouw Chrisje oefende zich alle dagen meer. „U mag toch niet zooveel loopen,” zei Bonkje eens. „Mogen? Mogen? Ik zal vandaag wel meer doen, wat niet mag. Ik ga uit, Bonkje.” „Uit?” vroeg Bonkje in de grootste verbazing. „Ik moet straks op reis,” begon juffrouw Chrisje weer. „Maar, juffer Chrisje!” Be goede Bonkje viel van de eenen schrik in den anderen. „Boukje, je moest eens even voor me naar 801, den auto-verhuurder gaan.” Hoofdschuddend voldeed Boukje aan het verzoek. 80l kon ook maar niet begrijpen, wat juffer Chrisje van hem hebben moest. Won ze soms een autotochtje maken? Ja, dat wist Bonkje ook niet. Je moest bij juffer Chrisje niet beginnen metuithooren.... ’t Was nog slap in ’t vak, dus 80l zou er niets op tegen hebben, als juffer Chrisje een anto-ritje won maken. „Juffer Chrisje, wat was ter van uw bevelen?” vroeg 80l beleefd, toen bij door Bonkje in ’t woonvertrek was gelaten. „Je moet me naar Hunspeet rijden.” „Bestig, juffer.” „Je vrouw werd vroeger in een wagentje gereden, bè Bol?” „Ja, juffer Obrisje.” De stem van 80l beeft nu een droeven klank. Zijn vrouw, die jaren verlamd is geweest, maar wier bezit bem tocb zoo heel dierbaar was, is bem eenige weken geleden door den dood ontvallen. „Heb je dat wagentje nog?” „Zeker juffer. En nou begrijp ik, wat je wil. We zullen je in bet wagentje beuren en zoo naar den auto rijden.” „Juist, 801. Maar ’t wagentje kan immers opgevouwen worden?” „Dat kan, juffer Chrisje.” „Dan moet bet in den auto.” „In den auto, juffer Chrisje?” „Luister 801. Ik moet naar Eustoord in Hunspeet. Dat is een Herstellingsoord aan den Boschweg.” „Dat weet ’k.” „Mooi. Dan weet je zeker ook wel, of je met den auto voor ’t buis kan komen.” „Heen, dat kan je niet. Ik begrijp nu de beele zaak. Als we ’t wagentje meenemen, kan ik je naar ’t huis rijden.” „Kunnen we over een uur vertrekken?” „Dat zal wel gaan, juffer.” In dat uur moest er nog heel wat gedaan worden in ’t Witte Huuske. Boukje moest in de reismand een fiescb ingemaakte vruchten pakken, een blik biscuit en een potje gember, dat juffer Chrisje gisteren pas van de dominees-vrouw gekregen bad. „Doe mijn nachtgoed er ook maar bij, Bonkje.” „Blijft de juffer daar dan?” „Een mensch weet nooit, wat God van hem wil. Voorzorgen zijn nooit verkeerd. Je hoort dat vanavond wel van 801. Kom ik niet terug, dan zorg jij hier wel voor mijn boeltje, hè kind?” „Natuurlijk, juffer Chrisje, alsof ’t van me eigen was.” Het uur was om, voor beiden het wisten. Daar klonk getoeter. Nauwelijks was Boukje de kamer uit, of juffrouw Chrisje trachtte overeind te komen. O, o, wat stak dat been! Neen, alleen ging het niet. „Help jij maar met mijn hoed en omslagdoek, Bonkje.” „Best, juffer. De juffer hijgt al van ’t staan. Als ’t alles maar goed afloopt,” zei de hartelijke meid. Nu moest 80l helpen. De wagen kon best naar binnen gereden worden. Juffrouw Chrisje was blij, dat ze maar weer zat. Maar ’t ergste getob kwam nog. Dat opstapje om in den auto te komen! Maar ’t lukte eindelijk toch. Er steeg een danktoon uit ’t hart van de bewoonster van ’t Witte Huuske, toen de pijnlijke voet eindelijk op een kussen van de autobank tot rust kon komen. Nog een laatsten groet aan Boukje en de auto vloog over den weg. HOOFDSTUK IS. EIE’S MOEDEE. Mevrouw Helder had het goed in ’t mooie, frissche Herstellingsoord met de schitterende omgeving, ’t Weer was mooi en zonnig, zoodat ze een groot deel van den dag in de veranda kon doorbrengen. De dok- ter was tevreden. En de zusters hielden veel van deze lieve, geduldige patiënte. En toch was er in het hart van Mevrouw Helder een groot verlangen naar huis. De heer Helder was er eenmaal geweest. De huishouding liep wel. Geert deed haar best en Eie hielp flink mee. Hij verzweeg, dat de aardappelen vaak niet gaar waren en de rijst aangebrand. Maar ’t verhaal van Eie’s haar had moeder diep gegriefd en gekwetst. Hoe kon Eie zoo iets doen? Vaders straf was hard, maar verdiend. Moeder werd zelf ook door de straf getroffen. In 6 weken haar eenigste niet zien. Aan den eenen kant maar goed, dat tante Chris nu niet gekomen was. Er zouden harde noten gekraakt zijn tusschen die twee. Maar nu was Eie te veel op Geertje aangewezen. Geertje, die zelf nog een groot kind was. Wat leek alles moeilijk en donker. Eie had wel een brief geschreven met betuigingen van spijt. Maar was het waarachtig berouw? Mevrouw Helder deed, wat tante Chris haar als klein kind al geleerd had, ze gaf het over aan den hemelschen Vader. Maar dag en nacht was Eie in haar gedachten. Zoodra ze schrijven mocht, zou ze tot haar kind spreken van hart tot hart. Eust houden, was voorloopig het parool, ’t Was een echte zonnedag, toen de auto van 80l voor het hek van Eust-oord stilhield. In die stille omgeving trok zelfs een auto de aandacht. De patiënten, die op hun ligstoelen in de veranda lagen, rekten de halzen om toch maar goed te kunnen zien, of er ook een familie-lid het tuinhek zou openen. Of was het een dokter? Wie schetst echter hun verbazing, toen de chauffeur een ziekenstoel in orde bracht en toen met veel moeite een Geldersche juffer erop deed plaats nemen. Was ze een nieuwe patiënt? „Een nieuwe,” werd er gemompeld. „Tante Chris,” riep mevrouw Helder opeens. Een dankbaar gevoel doorstroomde haar. Die lieve, goede tante Chris had alle pijn getrotseerd om toch maar naar haar toe te kunnen gaan. Daar kwam ze aanrijden. Hier en daar klonk een onderdrukt gelach. De boersche chauffeur met de platte zwart-zijden pet op het hoofd en juffrouw Chrisje met haar kapothoedje op het kornet en den kleurigen omslagdoek om de schouders deden denken aan menschen van een schilderij uit de vorige eeuw. „Tante Chris,” riep mevrouw Helder opeens. 80l plaatste den wagen vlak naast den ligstoel van mevrouw Helder. „Dag kind. ’k Ben blij, dat ik er ben,” zei juffrouw Chrisje. Mevrouw Helder voelde de warmte, waarmee ze bet zei. „Goeie tante, Chris!” Een paar armen werden om haar hals geslagen, een kus werd op haar wangen gedrukt. 80l maakte ook een praatje met mevrouw Helder. Hij kende haar nog van heel vroeger. „Kunt n hier niet blijven?” vroeg mevrouw Helder aan tante Chris. ~Ik geloof zeker, dat de Directrice het goed zon vinden.” „Als ze het goedvindt, dan blijf ik,” klonk het resoluut. Er werd even heen en weer gepraat met de Directrice en de zaak kwam in orde. 80l ontving zijn geld en de complimenten voor alle dorpelingen. „Wanneer mot ik de juffer komen terug halen?” „Dat is niet noodig, 801. Als ik weer flink kan gaan en staan, reis ik verder. Het kon wel eens wezen, dat je me vooreerst op Elspeet niet ziet.” „Een wonderlijk mensch, maar een best mensch,” dacht 801. En hij ging alleen terug. Tante Chris merkte al gauw, welke bange zorgen er in het hoofd van haar pleegkind woelden. „Hoe dorst ze dat mooie haar te laten afknippen? Hoe dorst ze? -Hoe dorst ze?” riep ze verontwaardigd uit, toen mevrouw Helder haar alles aangaande Eie verteld had. „Ja tante Chris, de tijden zijn eenmaal veranderd.” „Maar goed blijft goed en kwaad blijft kwaad. Zoodra mijn been in orde is, zal ik dat juffertje toch eens flink onder handen nemen.” Moeder Helder wist hensch niet, of ze zich daarover moest verheugen. Zouden die twee elkaar ooit beter leer en verstaan? Tante Chris was voor haar pleegkind zeker goed gezelschap. Yan haar ging moed en kracht uit. Ze gaf zichzelf geheel en al. HOOFDSTUK X. DWAZE EIE! ’t Yiel niet mee, neen ’t viel heelemaal niet mee om moeders plaats in te nemen. Geert viel eigenlijk ook niet mee. Je hadt niets in te brengen. Ze beschouwde je als een kind. Soms deed Geert of ze mevrouw was en dan commandeerde ze maar. Yaders booze bui was gelukkig wel wat afgetrokken, maar soms voelde Eie, dat er toch iets was tusschen hen beiden. En dat griefde haar. De vriendschap met Bets werd in ’t geheim voortgezet. Toen Eie haar van vaders boosheid vertelde, had Bets goedig gezegd: „Dan kom ik maar niet meer bij jullie, hoewel ik me dood-onschuldig voel.” Eie was niet tegen Bets opgewassen en toch hing ze aan Bets. Eie kwam nu des te meer bij Bets. Dat had vader immers niet verboden. Xu was moes al vier weken in Xnrispeet. Tante Chris zat er ook en die had namens moeder een brief geschreven. Moes ging goed vooruit en moes verlangde er naar, dat Eie over 14 dagen zou komen. Dan was het juist Pinkster. En als ze dan ’s Zaterdags kwam, mocht ze de Pinksterdagen overblijven. Dolletjes, vond Eie het. Vader zou dan in een hotel slapen en Eie bij moes. Wel niet zoo leuk, dat tante Chris er dan ook was. Die zou dan na Pinkster bij hen komen. Haar been bleef maar zoo stijf, misschien zou daar toch wel niets van kunnen komen. Xu, Eie hoopte het van harte. Dat alle dagen mee moeten helpen in ’t huishouden, was anders ook vervelend. Zou er in de wereld iets moeilijkers bestaan dan huishouden? Alle dagen hetzelfde: vuile kopjes schoonmaken en schoone kopjes weer vuil. Gek, dat ze vroeger nooit gemerkt had, dat moeder het vervelend vond. „Gaat je vader met Hemelvaartsdag naar Elspeet?” vroeg Geertje, terwijl ze samen den ontbijtboel afwascbten. „Dat zal wel,” zei Eie. „En mag jij dan nog niet mee?” ~’k Mag toch pas met Pinkster. Waarom vraag je dat?” „Ik ben met Hemelvaartsdag meegevraagd met een boottocht.” „Hou, ga maar.” „En jij dan?” ~’k Zal me in mijn eentje wel vermaken.” „Dat wil je vader toch niet. Kon je maar iemand bij je vragen. Bets of Oor?” „Bets wil vader niet. Misschien Oor. Maar ga jij maar gerust.” ’t Leek Eie heusch een opluchting, dat Geert op zoo’n vrijen dag eens niets over haar te moederen had. „Maar zeg het dan niet tegen je vader.” „Goed. ’k Zal niks zeggen.” Eie had nog een heele week tijd om Oor te vragen. Maar alles liep anders dan ze gedacht had. Toen ze den volgenden dag met de beide vriendinnen uit school kwam, zei Bets opeens: ~’k Heb een reuze-plan voor Hemelvaartsdag.” „Wat?” riepen Cor en Eie tegelijk. „We huren een boot en gaan samen een fijn watertochtje maken?” „Ja, ’t lijkt me eenig”, zei Eie. „Maar ik heb nooit geroeid.” „Daar is niks aan. Ik zal ’t jullie wel leeren. En sturen is heelemaal niks.” Cor had ditmaal meer bedenkingen dan Eie. Ze wist niet, of ’twel mocht van thuis. Eie vertelde, hoe heerlijk vrij ze juist dien dag was. „Mag jij?” vroeg Cor aan Bets* „Ik vraag niks, maar ik ga”, zei Bets. „Ik zou je raden Oor, niet over water te spreken, want vaders en moeders zijn dan altijd zoo ouderwetscb. Zeg alleen, dat we dien dag samen uit wilden gaan.” Oor volgde dien raad op, wat tengevolge had, dat ze toestemming kreeg. Eie vond het niet noodig alles aan Geertje te vertellen. Ze zei dan ook alleen, dat ze met de vriendinnen uit zou gaan. Geert zou vooruit het eten klaar maken, dan hoefde Eie het slechts te warmen. Ze zou ook zorgen, dat Eie’s boterhammen lekker belegd waren. Geert was nu heusch de vriendelijkheid in eigen persoon. Toen Hemelvaartsdag naderde, vroeg Eie terloops aan vader, of hij dien dag naar moeder zou gaan. „Ja, ’k heb het moeder beloofd. En dan is jouw straftijd om. ’k Heb er echter niets tegen, dat je Cor van Andel dien dag bij je op visite vraagt. Als ’t mooi weer is, kunnen jullie dan eens fietsen of wandelen.” „’k Heb er ook over gedacht,” zei Eie met een onbehaaglijk gevoel, daar ze nu bezig was zich in een warnet van leugens te spinnen. „Dat doe je dan. Pas buiten echter vooral o]> voor de drukte.” „Ja vader.” „’k Denk met eten thuis te zijn.” „Dan al,” vroeg Eie met gemengde gevoelens. ~’t Is voor jon anders zoo saai.” Goeie vader, dacht Eie. Ze streelde zijn hand, maar zweeg verder. ’t Yiel Geert niet mee, toen ze hoorde, dat meneer vóór etenstijd hoopte thuis te zijn en hoe goed het van vader bedoeld was, ’t beviel Eie ook maar matig. De vrijheid werd al dadelijk beperkt. Daar was verder niets aan te doen. ’t Was in ieder geval goed, dat ze het vooruit wisten. Cor van Andel zou ze toch maar Tante Chris. 4 niet vragen, ’t was zoo sneu tegenover Bets. Toen vader den dag voor Hemelvaartsdag informeerde, of Cor de nitnoodiging had aangenomen, had Eie al een leugen klaar. „We gaan wel samen nit, maar er kwam geloof ik visite, daarom moest ze thuis komen eten.” Vader ging er gelukkig niet verder op in. Die Donderdag beloofde een schitterende dag te worden, ’s Morgens bracht liie vader naar ’t station. „Gaan jullie fietsen?” vroeg vader nog. O, Eie moest eens weten, hoe dolgraag hij het kind had meegenomen. „Neen, we laten de fietsen maar thuis,” zei Eie wat afgetrokken. „Dat is eigenlijk ook beter, kind. ’t Zal overal reuze-drnk zijn. Vooral voorzichtig zijn en de stille wegen zoeken.” Eie beloofde alles. Ze was eigenlijk maar blij, dat vaders trein vertrok. Ze zon heusck wel goed oppassen, dat er geen ongelukken gebeurden. Als ie dertien jaar bent, ben je toch zeker geen klein kind meer. Toen Eie thuis kwam, had Geert al een keurig pakje van haar boterhammen gemaakt. De Thermos-flesch was met limonade gevuld. „Hoe laat kom jij terug?” vroeg Eie aan Geert. ~’k Dien er om vier nur te zijn, want je vader dacht er om vijf nur te wezen. Maar kom jij ook wat vroeger, dat is gezellig voor me.” ~’k Zal mijn best doen,” zei Eie. Geen half uur later werd de deur dicht getrokken en ging ieder zijns weegs. „Fijn, dat je er bent,” zei Bets. ~We loopen Cor maar tegemoet. Ik heb al een prachtbootje gehuurd.” Spoedig voegde Oor zich bij de twee en in de vroolijkste stemming ging men naar de haven, waar de schuitenverhnnrder woonde. ’t Leek werkelijk een mooi, solied bootje. De roeien stuurkunst van Bets vielen mee. Ha een half uurtje kon Eie het ook, dat wil zeggen: ze kon vooruit komen. Toen ze bij een klein landelijk dorpje gekomen waren, stelde Bets voor aan den waterkant te gaan pic-nioken. Ze had een servet meegenomen en spreidde dat op ’t grasveld uit. Heel genoeglijk gebruikte men hier het twaalf-uurtje. hTa een nur besloten ze weer scheep te gaan. ~’kZal eens informeeren, waar we komen, als we doorvaren,” zei Bets. „Denk erom, dat ik om vier uur thuis moet zijn,” zei Eie. „’t Is nog maar half twee, we behoeven nu toch nog niet terug te keeren,” beweerde Cor, die echt genoot. Bets was den weg al op om informaties in te winnen. Met een uurtje waren ze op de plassen. En dan kwamen ze vanzelf bij de Hoofdvaart. „’t Hindert toch zeker niet, of je een half uurtje later thuis bent,” zei Bets op bazigen toon tegen Eie, die bang was, dat ze te laat thuis zou zijn. Cor was het met Bets eens. Je was nu uit en op een uurtje kon je niet kijken. ~’k Vind het zoo vervelend om vader wat voor te moeten liegen,” zei Eie flink. Een zwak verzet kwam bij haar boven om niet langer naar Bets pijpen te dansen. „’t Is ook altijd zoo vervelend, dat jij van alles rekening en verantwoording moet doen,” snibde Bets. „Dat moet ik ook,” bekende Cor eerlijk. „Maar laten we niet langer zeuren, als we hard roeien, halen we het best.” Eie zweeg verder, ’t Zou jammer zijn dezen heerlijken dag door een kibbelpartijtje te bederven. ’t Viel niet mee op de plassen. Er leek wel veel meer wind te zijn dan ’s morgens. En dan was het er ook verbazend druk. Eie zat aan de riemen, maar ze bemerkte nu telkens, dat roeien een kunst was, die zij nog lang niet verstond. „Ga jij maar aan ’t roer, met jou zijn we vanavond nog niet thuis,” zei Bets bijdehand. In haar hart was Eie eigenlijk maar heel blij, dat ze de riemen over kon geven, want haar handen gloeiden van de blaren. Nog blijder was ze, toen ze eindelijk de Hoofdvaart voor zich zagen. De vroolijke, opgewekte stemming was door den harden arbeid min of meer aan ’t zakken. Heel genoeglijk gebruikte men hier het twaalf-uurtje. „Laten we wat zingen,” stelde Bets voor, die graag den schijn wou geven van heelemaal met het water vertrouwd te zijn. „Ik kan niet zingen, als ik overal moet uitkijken,” zei Cor. „Pas op dat motorbootje,” riep Eie. Met krampachtige pogingen gelukte het haar den riem boven water te houden. Het bootje schommelde en dobberde, alsof het in volle zee was. „Beter uitkijken,” riep de stuurman van ’t motorbootje baar toe. „Ik zal meer naar den wal sturen,” zei Bets, die zich alles behalve op haar gemak begon te gevoelen. Of Bets te veel naar links koers zette of dat de roeisters zich maar lieten gaan, het bootje patste zoo hard tegen den steenen wal, dat ze haast haar evenwicht verloren. Ze lachten als boeren, die kiespijn hebben, maar ’t kostte heel wat krachtsinspanning om weer in het vaarwater te komen. „Laat mij nu maar eens aan ’t roer, ’k kan me handen niet meer bewegen,” zei Cor tegen Bets. Juist toen ze van plaats verwisselden, kwamen er twee motorbootjes aan. Hun kleine schuitje draaide als een tol in de rondte, ’t helde over en met een doordringenden gil sloeg Eie uit de boot. Hoe ’t eigenlijk gebeurd was, wist niemand zich later meer te herinneren. Maar ’t gaf een groote opschudding. He beide motorbootjes stopten. Twee mannen sprongen gekleed en al te water. Als verlamd van schrik stonden Cor en Bets töe .te zien. „Hat ding is lek ook,” riep iemand van een der motorbooten. Cor en Bets gilden het nu uit van angst. „Bedaard blijven, we zullen jullie hier naar toe halen,” werd er geroepen. Terwijl de twee aan boord van de motorboot werden gebracht, hadden de zwemmers met vereende krachten de drenkeling opgehaald. „Ze is dood,” snikte Cor, toen ze zag, koe Eie doodsbleek en hevig bloedend uit een woud aan ’t voorhoofd, als een doode op ’t dek werd gelegd. „ÏJeen, ze is niet dood,” zei een der zwemmers. Gelukkig verstond hij de kunst drenkelingen bij te brengen. Er kwam nu van alle kanten hulp opdagen en onder de behulpzamen bevond zich gelukkig een dokter. „Berst de wond verbinden, ’t kind verliest veel te veel bloed, ’t Schijnt met het hoofd tegen jullie boot geslagen te zijn.” Cor en Bets stonden er snikkend bij. Een siddering van blijdschap doortrilde haar, toen Eie eindelijk de oogen opsloeg. „Eie!” riepen de beide vriendinnen. Eie keek wezenloos in ’t rond, ze scheen nog niet te begrijpen, wat er was voorgevallen. De dokter wendde zich nu tot de beide meisjes en informeerde, wie zij waren, van waar zij kwamen en hoe alles zich had toe gedragen. „Ik zal het meisje naar de stad brengen in mijn boot,” zei de geneesheer. „Dat schuitje van jullie zullen we op sleeptouw nemen.” Eie was in droge kleeren gestoken, maar de dokter kon niet verhelen, dat hij den toestand toch heel ernstig vond. Waarschijnlijk was het bloedverlies heel groot geweest. Na even bij te zijn geweest, was ze weer in een soort verdooving vervallen. Af en toe krennde ze pijnlijk en greep met de hand naar het hoofd. ’t Was een allertreurigste terugtocht. Bets, anders zoo overmoedig, zat nu in het uiterste hoekje der kajuit, terwijl ze zichzelf de bitterste verwijten deed. De kerktoren was al in ’t zicht. De doktersfamilie leek het ’t beste, dat de beide meisjes naar Eie’s huis gingen en daar den toestand vertelden. Dan kon de vader dadelijk met een auto komen om het kind naar huis te vervoeren. Bets durfde even in het midden te brengen, dat er misschien niemand thuis was. „Memand thuis?” vroeg de dokter verbaasd. Stotterend en hakkelend vertelden beiden, hoe stiekum alles in zijn werk was gegaan. De dokter was zeer verontwaardigd. De anderen schudden het hoofd over een dergelijke verregaande ongehoorzaamheid. „Jullie gaan in ieder geval kijken, of die brave dienstbode thuis is,” zei de dokter ironisch. Zwijgend voldeden ze aan de opdracht. Ze belden eenmaal, tweemaal, doch kregen geen gehoor. Een der buren tikte aan het raam en gaf te kennen, dat er niemand in huis was. Met een wanhopend gevoel liepen de twee terug naar de haven. „Dan moet het kind maar naar ’t gasthuis,” zei de dokter. „De meid zal wel dadelijk thuis zijn,” zei Bets. ’t Was toch al te vreeselijk, als Eie zoo maar, buiten weten van haar vader naar ’t gasthuis werd gebracht. „Wat heb ik aan die meid? Die is al even weinig te vertrouwen als jullie,” zei de dokter op harden toon. „Hoe heet hun huisdokter?” vroeg een der dames. „Dokter Felder,” wist Cor te vertellen. „Die woont hier op de haven. Als die nu maar thuis is, dan is de zaak in orde,” vervolgde de dokter. „Scheer jullie je maar weg. Ga maar eerst aan den schuitenverhuurder vertellen, dat hij zijn schuit terug moet komen halen. En dan hoop ik, dat jullie ouders jullie een flinke straf zullen geven. Want die hebben jullie dubbel en dwars verdiend.” Als geslagen hondjes vertrokken ze. De schuitenverhnurder keek alles behalve vriendelijk. „Als er wat niet in orde is, znl je er meer van hooren,” zei hij op barschen toon, nadat hij het verhaal had aangehoord. „Ik durf niet naar huis,” snikte Cor. „Ik ook niet,” zei Bets. Toch moest het er eindelijk van komen. Maar de thuiskomst bleek al spoedig alles behalve vriendelijk te zijn. Die stralende Hemelvaartsdag eindigde voor Oor en Bets met bittere tranen. HOOFDSTUK XI. EEK ONYBEGETELIJKE THUISKOMST. Moeder Helder was natuurlijk heel blij geweest met het bezoek van haar man. Maar toch voelde ze zich min of meer onrustig en gejaagd. „Als Eie maar goed uitkijkt bij de drukte”, zei moeder. En dan weer: „Krijg ik morgen dadelijk bericht, hoe alles gegaan is?” „Moedertje, waarom zou ’t niet goed gaan? Eie is flink genoeg om op zichzelf te passen. Ik ben evenals jij heel dankbaar, dat haar straftijd vandaag geëindigd is.” „Op weeksche dagen voelde ze het zoo niet, als je hier naar toe ging”, begon moeder weer. „’t Kan geen kwaad, dat ze het dan vandaag nog eens goed voelt, dat haar gedrag zondig en slecht is geweest.” „Kijk tante Chris al eens flink loopen zonder stok”, riep mevrouw Helder. Juffrouw Chris liep werkelijk al heel kranig door den tuin. „’t Heeft lang geduurd met dat been,” merkte meneer op. „De goede ziel heeft zich veel te veel ingespannen, toen ze hier naar toe ging.” ~Ku menschen, wat zeg je van je onde tante Chris?” kwam de persoon in kwestie vroolijk vragen. „Ben hardlooper zou ’t u niet verbeteren,” plaagde neef Helder. „Jij zit vandaag over je kind te prakkizeeren”, wendde tante Chris zich tot mevrouw Helder. „Dat doe ik ook. Op zulke dagen is ze nog nooit alleen geweest,” antwoordde mevrouw somber. Ze wist niet, wat het was, maar de gedachte aan haar eenigste drukte den heelen dag als een last op haar. „Hoe zou je het vinden, als ik straks met neef Helder meeging?” vroeg tante Chris opgewekt. ~U? En zoo opeens?” Het ging door mevrouw Helders gedachten, dat dit voor Eie waarschijnlijk geen blijde verrassing zou zijn. Maar een menschenkind weet dikwijls niet, wat voor hem tot zegen kan wezen. „Als ’t voor uw voet niet verkeerd was, dan zou het me zeker rust geven”, zei mevrouw Helder. „Dan ga ik dadelijk pakken,” zei tante Chris op beslisten toon. „Met eten zou je thuis zijn, hè?” vroeg mevrouw weer aan haar man. „Zeker vrouwtje. Ik geloof, dat je me vandaag weg wilt kijken. Over een goed uur ben ik al vertrokken.” Misschien klinkt ’t wonderlijk, maar mevrouw Helder voelde zich pas rustig worden, toen haar man met tante Chris naar ’t station vertrokken was. He volgende week dan hoopte ze haar kind in de armen te sluiten. „O God, genees mij om haar beter te kunnen leiden,” bad het zwakke moedertje uit den grond van haar hart. Meneer Helder had onderweg spijt, dat hij Eie niet de aankomst van den trein gezegd had. ’t Zou zoo gezellig wezen, als het kind hem op ’t station al begroette. „We nemen een trammetje, tante Chris, want anders forceert u uw voet te zeer,” raadde meneer Helder aan. Een trammetje nemen! Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan. Het was me een dringen en duwen om een plaatsje te bekomen. En dan werd de moeite nog dikwijls beloond met een staanplaatsje. Eindelijk hoor, zaten ze toch. Tenminste tante Chris zat en de heer Helder vergenoegde zich met een staanplaats op het voorbalcon. Toen de heer Helder zijn huissleutel in de deur stak, kwam Geertje juist van boven geloopen. Ze had zich wat verlaat en hoopte nu maar, dat ze vóór Eie thuis zou zijn. Maar was daar meneer al? Ze hoorde praten. Misschien waren vader en dochter elkaar net tegen gekomen. „Zoo Geert, hier ben ik. Is Eie nog uit?” „Ja meneer,” antwoordde Geert en staarde met groote oogen naar de dame, die naast meneer stond. „Ik ben juffer Chrisje,” zei tante Chrisje met haar eigenaardig Geldersch accent. ~Ik kom je hier een beetje helpen.” Geert had door Eie veel van tante Chris gehoord. Dat het zoo’n boersch mensch was en dat ze zoo bedillerig was. Was dat non tante Chris? Boersch zag ze er zeker uit met dien omslagdoek, de muts en den kapothoed. „Dag juffrouw. ...” begroette Geert wat stuursch. „Juffrouw van Dijk,” vulde meneer Helder aan. Geert ging naar haar keuken en voelde ziek min of meer ontstemd, dat kaar rijk nu was afgeloopen. Tante Chris nam dadelijk de tengels in handen. Toen ze zich boven wat had opgefrischt, ging ze thee zetten en terwijl ze het lichtje opstak, klonk de schel. „Eie zeker” zei meneer. Hij haastte zich naar de gang om Geert voor te zijn en zijn meisje even in te lichten, dat tante Chris meegekomen was. De gezelligheid, die tante Chris dadelijk om zich heen wist te scheppen, zon ook Eie goed doen. „Dokter Fe kier,” klonk het verrast, toen meneer Helder zag, dat niet Eie, maar hun huisarts tegenover hem stond. ~U is zeker net thuis? meneer Helder.” „Ja, nog geen uur. Was u al eerder hier? ’t Dienstmeisje vertelde mij er niets van. Doch komt u binnen. ’k Vind het verbazend vriendelijk van u.” De heer Helder was in de meening, dat dokter kwam, om eens naar zijn vrouw te informeeren. Toen de beide heeren in den salon plaats genomen hadden, kuchte de dokter eens. Zijn beroep bracht wel mee, dat hij vaak droeve tijdingen moest overbrengen, maar altijd weer deed het hem pijn. „Uw dochtertje is niet geheel in orde,” begon hij. „Eie? Toch geen ongeluk op straat gekregen?” ~Ja, wel een ongeluk, doch niet op straat.” „Dood?” steunde de verschrikte vader. „Neen, meneer Helder niet gedood, maar ik mag ’tu niet verhelen, wel ernstig gewond.” En terwijl de Heer Helder als een oud man in gebogen houding het verhaal van den dokter aanhoorde, klopte tante Chris aan de deur en vroeg volgens gastvrije dorpsche gewoonte, „of de heeren ook thee bliefden?” Met oogen, waarin een wereld van vrees en smart te lezen stond, keek neef Helder haar aan. „Wat scheelt je?” vroeg nu tante Chris op haarbeurt angstig verrast. De dokter stelde zich zelf nu voor. Tante Chris herinnerde zich den dokter van vroeger. „Ik trof n hier wel meer, als er zorgen waren, juffrouw van Dijk.” „Dat kan nitkomen, dokter,” zei tante Chris. „Maar komt u hier dan in verband met zorgen?” Wederom begon dokter Eelder met zijn verhaal. „Maar Helder, wist jij, dat Eie ging varen?” vroeg tante Chris, die een flauwe hoop had, dat de dokter een ander meisje bedoelde. ~Ik wist van niets. Maar Geert misschien.” Geert werd binnengeroepen. Naar waarheid kon ze vertellen, dat Eie alleen had verteld, dat ze met de vriendinnen uit zou gaan. Meer niet. „Straks was er toch niemand in huis?” informeerde de dokter bij Geert. ISTn moest Geert wel vertellen, dat zij stilletjes was nitgegaan. ~’t Is wel fraai”, kon tante Chris niet nalaten te zeggen. „Besef je goed, meisje, hoeveel schuld ook jij aan deze geschiedenis hebt,” vervolgde tante Chris. „Maar ik weet ik begrijp niet goed ” hakkelde het dienstmeisje. „Laat ik je dan in ’t kort dit zeggen, dat het kind ernstig gewond in ’t Ziekenhuis ligt,” zei de dokter op strengen toon. „Jij hadt dit kunnen voorkomen, door ’t kind af te raden een heelen dag uit te gaan buiten weten van den vader. En als je straks op je post was geweest, zou het kind hier in huis zijn gebracht.” „Maar ze moet dadelijk thuis komen,” zei nu de vader op schorren toon. „Ik zal haar desnoods met een brancard laten halen.” „Dat zou ik u sterk afraden,” begon de arts. „Ze kwam straks bewusteloos aan. Een absolute rust is thans voorgeschreven.” „Maar ik mag toch bij haar?” vroeg meneer Helder, terwijl hij zijn handen tot vuisten kneep van ontroering. „Hoogstens vijf minuten. Mijn auto staat voor. We kunnen wel even samen gaan,” bood de dokter aan. De thee stond op het lichtje. Niemand had er nog van gebruikt. Tante Chris zat stil bij de tafel. „Ik voelde, dat God me hier heenriep.EnnnzalHij ook verder wel voorzien,” zei ze plechtig tot zich zelf. Toen stond ze op en ging naar de keuken om te zien, hoe ver het eten gevorderd was. Ze kon niet nalaten Geert nog eens duchtig de les te lezen. Was dat dan de moderne tijd om maar in de eerste plaats te denken aan pretjes? Moest een christelijke feestdag voor jonge christenmenschen maar voorbij- gaan als een jooldag? Was de Heer ook niet voor een Geertje ten hemel gevaren? Hadden de jonge menschen van tegenwoordig de kerk niet meer noodig? Geertje zuchtte eens. Haar oogen waren wazig van de tranen. Ze voelde, dat die juffrouw Chrisje gelijk had. Al was ze dien dag niet naar de kerk geweest, ze zou nooit meer de preek van juffrouw Chrisje vergeten, op dien zonnigen en toch zoo droef eindigenden Hemelvaartsdag ontvangen. HOOFDSTUK XII. HET OFFER VAK JUFFROUW CHRISJE. Gebroken was de heer Helder thuisgekomen. Hij had Rie nog erger gevonden, dan dokter Felder hem had voorgesteld. Haar hoofd was geheel in windsels gepakt en alle kleur was van ’t gezichtje verdwenen. Toch had ze haar vader herkend. Met brokstukken van woorden vertelde neef Helder dit aan tante Chris. Ze vroeg niet, ze onderbrak niet. Stil liet ze hem uitschreien. De maaltijd verliep zwijgend. „Ik ben zoo dankbaar, dat je er bent, tante Chris.” ~Ik ook. Maar houd je nu dapper. Laten we samen overleggen, wat er aan Marie geschreven moet worden.” ~0, dat is vreeselijk!” „Dat is het. Maar het moet. Ze is al voorbereid, want je weet, hoe angstig ze zich voelde.” „Tante Chris, weet je wat Eie zei?” „Zei ze dan wat?” „Ik zag kaar lippen bewegen. En daarom lei ik mijn oor vlak bij baar gezichtje en toen fluisterde ze: „Vergeving vader.” „Bank God voor die woorden, man. Dat is het beste, wat het kind tot je zeggen kon.” ’t Was een treurige avond en er zouden nog veel donkere dagen op volgen. De heer Helder moest den volgenden dag weer naar zijn kantoor. En dat was goed. Arbeid is medicijn, ’s Morgens was er geïnformeerd, hoe de nacht geweest, was. „Met best,” klonk het door de telefoon. Meneer Helder geloofde zeker, dat dit een verzachtende uitdrukking was voor slecht. Als er wolken zijn is het, of men geen ster kan ontdekken. Toen de Heer Helder naar zijn kantoor vertrokken was, en tante Chris Geertje voldoende op de hoogte der huishoudelijke bezigheden had gesteld, sloeg ze haar omslagdoek om en zette den kapothoed op. „Met een uurtje hoop ik er weer te zijn,” zei ze tegen Geert. Geertje begreep wel, waar de juffrouw heen ging, want ze had zoo precies geïnformeerd, waar het ziekenhuis was. Geertje had goed geraden, ’t Was echter niet om Ere te bezoeken. Tante Chrisje had van neef Helder vernomen, dat alleen de vader vandaag vijf minuten werd toegelaten. Vóór dat bezoek plaats had, wilde tante Chris even den dokter spreken. De huisdokter had gisteren verteld, dat de inwonende geneesheer het kind behandelen zou. Tante Chris trof het. De inwonende geneesheer had juist spreekuur. Hij keek wel een beetje vreemd op, toen de Geldersche juffrouw werd binnengelaten. Hij herkende haar niet als een patiënt. Tante Chrisje stelde zich zelve voor als de tante van Eie Helder. „Wat vindt u van het kind?” vroeg ze op den man af. „Het kind is doodzwak door het vele bloedverlies. Als die zwakte de overhand neemt.... „Is er niets tegen die zwakte te doen, dokter?” „Ja, als straks de heer Helder komt, wilde ik hem een voorstel doen, namelijk dit. Ik wou hem bloed aftappen en dit overbrengen in het lichaam van zijn kind.” Even dacht tante Chris na. „Dokter”, vroeg ze, „zoudt n in plaats van den heer Helder mij kunnen gebruiken? Ik ben wel veel ouder, maar ik ben sterk en gezond. Heef Helder is zoo sterk niet en naar alle waarschijnlijkheid zou zijn vrouw nog erger over den toestand gaan tobben. Ik sta toch alleen in de wereld.” De dokter had zijn eigenaardige bezoekster uit laten praten. Hij had haar eens opgenomen en had wel bij zichzelf uitgemaakt, dat ze er flink genoeg uitzag om wat bloed te kunnen missen. Hij wist ook, dat vader Helder dezen winter een hevigen griepaanval had gehad en niet bepaald sterk genoemd kon worden. „Ik heb tegen uw voorstel niets in te brengen,” antwoordde de dokter. „Ik zou haast zeggen, laten we er vanavond dadelijk mee beginnen.” Juffrouw Chrisje dacht na. „Zou deze behandeling buiten mijn neef en buiten de patiënt om kunnen gaan?” „Als u dat wenscht, dan kan dat gebeuren.” „Hij mocht eens bezwaren hebben. Hu zijn vrouw uitstedig is, doe ik zijn huishouding. Zou het voor u verschil maken, als ik in den middag kwam?” „Totaal niet. Als u er niets tegen heeft, kunnen wij wel dadelijk beginnen.” „Ik ben bereid, dokter.” „Wilt u dan den arm ontblooten, terwijl ik mijn instrumenten klaar maak?” Binnen het uur was juffrouw Chrisje thuis, zooals ze Geert beloofd had. Ze zag er zoo opgewekt uit, dat Geertje niet nalaten kon te vragen: of de juffrouw ook wat betere tijding van Eie geoord had . „’t Kind is heel ziek,” was alles wat juffrouw Chrisje'antwoordde. , v Den vorigen avond was er een bnet geschreven naar Nun speet, waarin de toestand zoo voorzichtig mogelijk was meegedeeld. Morgen zou Eie s ’vade zelf even naar zijn vrouw gaan, want hij begeep maar al te goed, hoe heb arme moedertje in vreeze en beven zou wachten op nadere tijding. Ku nam tante Chris een briefkaart en sekreet: Lieve Marie. Zoo juist kom ik terug uit het ziekenhuis. De toestand is niet erger, integendeel er is hoop op beterschap. Ik geloof, dat God onze bede om heistel van je kind zal verhoeren. Laad dus al je zoi^en op Hem. 4-ani.o films. Je tante Chris. Toen nam tante Chris een mandje met kapotte sokken en blijmoedig zette ze zich tot stoppen. . n .■ in -| i u- rinnfcnnii trnnT' VPIPTI. Hii gaf Zijn bloed tot een rantsoen voor veieu Spreekt het niet van zelf, dat ik een weinigje van het mijne geef om dat kind te redden? Als haar liefde eens mijn loon mocht zijn! Maar neen, dat is te egoïstisch, ze moet het nooit weten. , . – i tT I J «n 94- V»A7nnlr Q.QTI TvlP Toen de heer Helder na t bezoeK aan me kwam, was hij iets minder somber gestemd. De zuster vertelde hem, dat de dokter nu met een proef begonnen was, waarvan hij de beste resultaten veiwachtte. Tante Chris boog dieper over haar stopwerk. " u «phüut. dat ze ie- De beer Helder vervolgde; ~'t öcxujm, « mand bebben, wiens bloed ze aftappen en dat weer brengen in de aderen van bloedarmen. Hoe t bepaald zit, zal ik nog wel eens vernemen, maar de proef is al begonnen.” „Hoe vond je het kind?” vroeg tante Chris, hopend haar neef van ’t onderwerp af te brengen. „Slapjes. Ze drukte mijn hand, maar zei heel weinig. Ik heb haar verteld, dat u er was en dat ik moeder morgen zon bezoeken en haar een beetje gerust zou stellen.” Tante Chris deed al ’t mogelijke om haar neef rustig te stemmen. Het gelukte haar wonderwel. Hen volgenden dag mocht zij in plaats van den vader Eie even bezoeken. Br was schrik in Eie’s oogen te lezen, toen tante Chris binnenkwam. Maar tante Chris drukte haar een kus op ’t voorhoofd en streelde stil haar hand. Eie had deze dagen veel liggen denken. Toen vader gisteren verteld had, dat tante Chris er was, hoopte Eie eigenlijk, dat tante Chris niet hier zou komen. In haar verbeelding zag ze donkere, strenge oogen, hoorde ze harde woorden vol verwijt. En nu ging alles zoo heel anders. He rustige nabijheid van tante Chris deed nu goed. En toen ze afscheid nam, fluisterde Eie: „Komt u gauw terug.” „Als ik mag, kom ik zoo dikwijls als je wilt.” lederen middag zei tante Chris tegen Geertje: „Ik ga er even uit. Met een uur hoop ik er weer te zijn.” Geert vond het wel wonderlijk, dat die jufvrouw steevast alle middagen om denzelfden tijd er uit ging, weer of geen weer, en altijd even lang weg bleef, maar Geert vond die juffrouw Chris heelemaal wat wonderlijk. Wat deed ze veel en wat sprak ze weinig. Toch had Geert een grooten steun in haar gevonden. Wat ging alles rustig en precies. Als die oogen je aanzagen, moest je wel je best doen. Tante Chris voelde zich soms een beetje slap, hoewel ze er nooit iets van liet blijken. Langzaam, heel langzaam schenen de krachten bij Eie echter terug te keeren. Tante Chris. 5 Eens toen de heer Helder en tante Chris Eie bezochten, informeerde de vader, wie toch de man was, die telkens weer zijn bloed offerde. ~Dat weet de dokter wel,” antwoordde de zuster. Tante Chris verschrok, toen even daarna de dokter binnenkwam. „Vertelt u me eens, dokter, wie is de weldoener van mijn kind?” „Hoe bedoelt n dat?” „U is het toch zeker met mij eens, dat de resultaten van dien bloedtoevoer schitterend zijn?” „Zeker, dat zijn ze. En nu wilde n den naam van die persoon weten?” Tante scheen niet ge makkelijk te zitten. Ze stond op van haar stoel en ging naar het raam. „Ja, ik wilde hem op een of andere wijze mijn dank betuigen.” „Hat zal moeilijk gaan, want ik heb beloofd den naam niet te noemen.” „Weet n dan ook, waar ik dien man genoegen mee kan doen. Waarschijnlijk doet de stakkerd het voor zijn broodje?” „Pardon, het is liefdewerk.” „Liefdewerk,” stamelde de heer Helder, ’t Was haast ongelooflijk. „Maar nn een ander praatje, meneer Helder, ’t Is verder een kwestie van aansterken met nw dochtertje. He wond is zoo goed als genezen. Als ’t zoo door blijft gaan, mag ze meteen week per auto thuiskomen.” „Heerlijk,” juichte Eie en ze drukte heel stijf vaders hand.” „Hat zullen we vanmiddag dadelijk aan moeder schrijven,” zei tante Chris met een zucht van verlichting. HOOFDSTUK XIII. OXTDEKT. Mevrouw Helder had misschien de moeilijkste dagen doorleefd. Al had haar man bij zijn bezoek den toestand zoo geruststellend mogelijk voorgesteld, ze had de zorgen in zijn oogen gelezen. Haar zwak gestel had eronder geleden, zoodat de dokter ontevreden het hoofd schudde. En toen kwamen de Pinksterdagen, waarvan ze zich zooveel had voorgesteld. Dan zou ze haar kind vier lange dagen bij zich. gehad hebben en nu alleen een kort bezoekje van haar man. Altijd maar weer die verterende angst, dat Godbaar eenigste zou opeischen. Geef het Hem over, schreef tante Chris. Wat was dat moeilijk. De heer Helder had toen reeds verteld van de bewerking, die de dokter toepaste en die werkelijk al een heele kleine vooruitgang ten gevolge had. En de berichten werden telkens even gunstiger. In ’t arme moederhart kwam weer de rust, kwam ook de dankbaarheid. Dankbaarheid aan den Vader in de hemelen, maar ook dankbaarheid aan dien onbekende, die zijn bloed gaf aan haar kind. Ze wou eenmaal zijn naam weten om hem haar dank te kunnen betuigen. Haar man vertelde, dat de dokter gezegd had, dat deze weldoener onbekend wenschte te blijven. Hij weigerde alle belooning, omdat hij het deed uit liefde voor zijn naasten. Maar wie kon dat zijn? Ze hadden zoo weinig familie en zoo weinig goede kennissen. Ze wist niemand te bedenken, die tot zoo iets in staat was. Of zou ’t iemand zijn, die zich gaf, waar het noodig was. Maar haar verpleegster, met wie ze erover sprak, beweerde, dat dat wel niet ’t geval zou zijn. Want ’t vereischte natuurlijk kracht. Hoe het ook zij, ze voelde zich door de betere tijdingen ook opgewekter. De temperatuur daalde, ze mocht weer eens in den tuin loopen en ’s morgens werd ze plotseling verrast door een bezoek van tante Chris. „Morgen komt Eie thuis!” begon tante Chris dadelijk te vertellen. Ze zouden haar met den auto halen. Geert zou vandaag haar kamertje met bezemen keeren, zoodat alles glom en blonk als welkom thuis. Mevrouw Helder was zoo gelukkig, dat niet alleen haar medepatiënten, maar ook de Directrice en de zuster het heuglijke nieuws moesten vernemen. „O, mocht ik er morgen maar bij zijn,” was de eenige verzuchting, die mevrouw Helder slaakte. „Ku mevrouwtje als het nu maar gestadig zoo doorgaat, geloof ik niet, dat de dokter er bezwaar tegen zal hebben, als u over een 14 dagen naar huis terugkeert.” „Hog veertien dagen,” zuchtte mevrouw. Maar tante Chris zei; ~We kunnen je niet eerder gebruiken. Twee patiënten zou te veel zijn voor een oud mensch, als ik ben.” „IJ ziet er vermoeid uit, juffrouw van Dijk,” zei de verpleegster. „Heeft u soms nog last van den voet ? ” „In ’t geheel niet,” antwoordde tante Chris. Memand mocht weten, hoe vermoeid ze zich soms voelde. „U heeft gelijk, tante Chris. Wie weet hoeveel drukte het kind geeft. Laat ik maar wachten, tot ze weer over den vloer is,” zei mevrouw Helder, terwijl ze tante Chris bezorgd aankeek. Toen ze weer samen waren, vervolgde ze: „Lieve, goede tante Chris, u zit maar weer in onze zorgen, terwijl u het in het Witte Huuske zoo rustig kon hebben.” „Stil, stil, laat ik dankbaar zijn, dat God wat voor me te doen heeft.” Opgewekt vertelde tante Chris, dat ze aan Bonkje had geschreven alle bloemen uit den tuin af te plukken en in een kistje aan kaar te zenden. „Gaat u even door naar Blspeet, tante Chris.” „Neen kind, neen. Daar is geen werk voor mij te doen. De menschen daar znllen wel voor ’t Witte Huuske zorgen.” Toen tante Chris vertrok, wist ze, dat Eie’s moeder het leven weer opgewekt zou aanvaarden. Onderweg verdiepte ze zich in de voorbereidselen voor Eie’s thuiskomst. Ze geloofde zeker, dat het ziekenhuis een leerschool voor het kind was geweest. Maar thuis moesten de lessen in praktijk gebracht worden. Tante Chris zou haar helpen, waar ze kon. Opeens kwamen de woorden van Paulus haar in gedachten. „Geloof, hoop en liefde, doch de meeste van deze is de liefde.” Zij, tante Chris, moest ook een les leeren. Zij had haar liefde binnen gehouden, ze had alleen haar geloof willen schenken. Buiten de liefde was geloof zoo hard en streng, stootte ’t misschien af op een jong menschenhart. Eu zou ze beginnen met haar hart open te zetten. Mocht haar liefde het kind brengen tot Hem, die uit liefde tot allen zichzelve gaf. Toen den volgenden dag een kistje vol geurige bloemen werd bezorgd, begon ze met Geert alle vazen te vullen. En Geert dacht erover, hoe Eie vroeger vaak onaardig sprak over tante Chrisje. Een wonderlijke ziel is ze, dacht Geert, maar met een hart van goud. De vroolijkheid keerde in huis terug. Er hing iets feestelijks in de lucht, Eie’s kamertje geleek een klein lustoord. De mooiste rozen waren daar neergezet. Tante Chris zou met den heer Helder Eie gaan halen. Met in- en uitstappen kon ze zeker haar diensten wel verleenen. Euim drie weken had Eie in ’t Ziekenhuis doorgebracht en nog zag ze er uit als een patientje, ’t Voor- hoofd was nog bedekt door een smal verband en haar gezichtje was zoo mager en bleek, dat menigeen haar zeker niet dadelijk zou herkennen. Een heerlijk geluk doortrilde Eie, toen ze daar in den auto zat tegenover vader, die maar niets deed dan haar magere hand streelen en tante Chris, wier donkere oogen zoo goedig haar aankeken, dat ’t Eie was, of ze tante Chris eigenlijk nooit goed gekend had. En bij haar thuiskomst, die goeie Geert, die tegelijk huilde en lachte. En o, die bekende huiskamer nu vol bloemen. Dat allemaal voor haar, die zooveel misdreven had. Al die hartelijkheid was haar even te veel. Toen ze in den gemakkelijken stoel zat, bedekte ze haar oogen met beide handen. Tante Chris wenkte vader haar stil te laten begaan. Tranen van berouw gaven verlichting aan een schuldig hart. „Hier is een welkomstgroet van moeder,” zei vader na een poosje. Door den bloemist was een mandje bloemen bezorgd, waarin een brief was gestoken. Een eigenhandig geschreven brief van moeder. ’t Was maar een kort briefje, slechts enkele woorden van liefde en blijdschap. Hoe kon ik moeder zoo vaak vergeten, dacht Eie ontroerd. De praetische tante Chris beval, dat Eietje nu een beetje moest gaan rusten. „Men kan ook van ’t geluk te veel krijgen, kind.” Tante Chris had gelijk en Eie vond het een verkwikking, toen ze het hoofd op het kussen kon leggen. Wat een genot weer in haar eigen kamertje te zijn. „Van waar al die bloemen, tante Chris?” „Uit den tuin van ’t Witte Huuske, kind. Ik had een briefje geschreven, dat ze alles maar af moesten snijden en hier naar toe sturen.” „En dat allemaal voor mij, tante Chris?” „Ja kind, voor Jon,” was ’t eenvoudige antwoord. Ku liet tante Chris haar alleen. Ze was maar blij, dat neef Helder straks nog naar zijn kantoor moest. He dokter had namelijk met haar afgesproken, dat hij in den namiddag haar nog even wilde aderlaten, ’t Behoefde niet meer alle dagen te gebeuren, zoo geleidelijk kon de zaak beëindigd worden. De dokter zou nu aan huis komen, omdat hij dan Eie direct bij de hand had. „Komt u dan, als ’t mogelijk is tusschen 4 en 6. Het kind rust dan en mijn neef is naar zijn kantoor.” De dokter had glimlachend toegestemd. Wat een eigenaardig menschje was die Geldersche juffrouw, maar wat een krachtige figuur in alle opzichten. Tegen half 5 belde de arts. Tante Chrisje had aan Geertje haar orders voor ’t eten gegeven. „Geen bezoek boven laten, hoor, zoolang de dokter er is. Kom me ook nergens mee lastig vallen.” Geertje had beloofd alles stipt op te volgen. Eie moest zeker door den dokter geholpen worden en nu sprak ’t vanzelf, dat er niemand verder bij mocht. Wie zou er ook komen? Yeel bezoek kregen ze niet. Ja, dat was waar ook. Vanmorgen waren de twee vriendinnen haar tegen gekomen, toen ze naar den kruidenier ging. Ze hadden al vaak aan haar gevraagd, hoe ’t met Eie ging. ’t Sprak vanzelf, dat ze geen moed hadden om het meneer te vragen. Meneer zou eventjes uitvaren, vooral tegen die Bets, die Bet heele plannetje in elkaar had gezet. Geert had verteld, dat Eie thuis kwam. „Zouden we haar iets lekkers mogen brengen, als welkom thuis?” had Oor gevraagd. „Ja, wat zal ik jullie daar van zeggen,” had Geert geantwoord. „Je weet, dat die tante Chris er is? Die is niet gemakkelijk. Maar wil ik haar eens polsen? Als je morgen Mer voorbij komt, zal ik je bet antwoord wel zeggen.” Dat was afgesproken en door de drukte van Eie’s thuiskomst was het door Geert heengegaan. Straks, als de dokter weg was, zon ze er met de juffrouw over spreken. Vroeger zou ze zoo iets niet gedurfd hebben. Maar nu leek ’t Geert, alsof juffrouw Chris minder stroef, meer toegankelijk was geworden. Werd daar niet de sleutel in de denr gestoken? Verbaasd keek ze even om de keukendeur. ~Ja Geert, daar ben ik al weer. Op ’t kantoor wilden ze me niet hebben, nu ze wisten, dat Eie er weer was.” „Ze hadden gelijk meneer, uw hoofd was er toch niet bij,” zei Geert hartelijk. En ze vertelde, dat de dokter al een heelen tijd boven was. „Toch geen zwarigheid?” vroeg meneer op bezorgden toon. „Welnee, dat zal niet. Ik geloof, dat Eie straks rustig sliep.” De heer Helder liep zacht de trappen op, uit vrees het kind wakker te maken. De deur van Eie’s kamer was gesloten, maar in het kabinetje daarnaast hoorde hij den dokter spreken met tante Chris. Zoo voorzichtig mogelijk opende hij de kruk. Sprakeloos bleef hij staan. Tante Chris stond haastig op, maar ze had moeite haar mouw neer te stroopen. Ook de dokter stond op met een gevuld buisje in de hand. Oogenblikkelijk zag de heer Helder verband tusschen de opgestroopte mouw en het roode vocht in ’t buisje. „We zullen dit even naar binnen werken,” zei de dokter heel kalm. Die twee menschen moesten het nu maar samen uitvechten. „Dokter, is dat onze weldoenster?” vroeg de heer Helder verbaasd. ~U weet wel, mij is het zwijgen opgelegd.” „Maak er niet zoo’n drukte van, neef Helder, ’t Was werkelijk niets bizonders,” zei tante Chris op lachenden toon. Neef Helder greep de beide handen van tante Chris. Hij wilde weten, hoe ze er toe gekomen was? Waarom hij, als vader dat niet kon doen? En toen tante Chris op de haar eigen eenvoudige manier alles verteld had, kon hij alleen maar zeggen; „Ik zeg ’t mijn vrouw na: Op de heele wereld is er geen beter menseb. dan tante Chris.” „God gaf mij de kracht en God zegende mijn gave,” zei tante Chris. „Maar dat jij dat nu moest ontdekken, bevalt me heelemaal niet. En ik vraag je vriendelijk daar verder niet van te spreken.” „Ik kan geen geheimen bewaren,” was het grappige antwoord van Eie’s vader. SLOT. Zelfs voor vader Helder was tante Chris wel de goede, maar toch ook de strenge tante Chris geweest. En nu hij plotseling ervoer, welk een liefde erin dat groote hart verborgen was geweest, kon hij niet zwijgen tegenover Eie. In een rustig oogenblikje, toen ze samen waren, zei hij: „Eie, ik weet, wie jou het bloed verschafte.” „Vader, dan moeten we hem veel geld geven, als ’t kan, of een mooi cadeau. Mag ik hem zelf bedanken?” „’t Is geen hij, ’t is een zij, Eie.” „Ben vrouw, vader?”, vroeg ze verbaasd. „Ja, Eie.” „En waarom deed die dat dan?” „Uit liefde voor jou, Eie.” „Voor mij? Yader, ’t klinkt als een mooi verhaal.” Even was ’t stil. Eie dacht na. Om haar geurden de rozen. De rozen van tante Chris. Die ze alle had laten afplukken om haar. „Yader!” „Ja, Eie!” „’t Is toch niet tante Chris?” „Ja, kind. Zij is het.” En meneer Helder vertelde, hoe hij haar had verrast. „Begrijpt u, hoe ze dat doen kon voor mij?” „AVaar geloof en leven zoo innig verbonden zijn, als bij tante Chris, kan men alles,” antwoordde vader ernstig. Toen tante Chris Eie kwam halen om nog een uurt je beneden te komen, werden twee armen om haar hals geslagen en tante Chris ontving de eerste vrijwillige kus van Eie. „Malle, dwaze meid, is je vader aan ’t babbelen geweest?” vroeg ze. Een blij, een ongekend gevoel doorstroomde beiden. Ja, Liefde wekt Liefde." En de daad van tante Chris wierp een warm schijnsel in de harten van vader en kind. Spoedig kwam er een derde in ’t verbond: moeder. „Lieve tante Chris,” schreef moeder, ~ik wist het wel, dat God n voor alles kon gebruiken.” Langzaam maar zeker werd nu de genezing voltooid. Geert had dienzelfden dag haar boodschap van de vriendinnen overgebracht, maar tante Chris zei: „Misschien later, maar nu kan ik die meisjes nog niet ontvangen. Willen ze wat sturen, dan zal ik dat natuurlijk voor Eie aannemen.” De vriendinnen voelden zich wel wat teleurgesteld. Thuis werd die teleurstelling geuit. De moeder van Bets ging naar de moeder van Cor. Br moest iets goedgemaakt worden. Maar hoe? Be moeder van Cor zei: „Ik zal een flesch van mijn eigen ingemaakte vruchten zenden, met mijn naam erbij.” En Bets’ moeder antwoordde: „Goed, dan bak ik een eierkoek. En dan voeg ik er een briefje bij.” Aldus werd besloten. Den volgenden dag bracht tante Chris twee pakken boven: „Een flesch met vruchten, Eie. Heerlijke perziken.” „O, tante van wie?” „Lees het kaartje maar, kind.” „Mevrouw van Andel en Oor,” las Eie. Blozend vertelde ze aan tante Chris, wie Cor was. Hier nog een pak, kind. ’t Was een ronde doos, tante Chris lichtte het deksel op. „O, tante Chris, wat een fijn gehak!” „Er is een brief bij, kind.” Éie las. „Lees n ’t zelf maar, tante Chris.” En tante las: „Lieve Eie. Bit bakte de moeder van Bets voor je. O, kind we hebben zoo in angst gezeten. Vraag je vader om mijn kind alles te willen vergeven.” „Tante Chris!” „Ja, Eie!” „Zouden ze hier mogen komen?” „Vraag het je vader, Eie.” „Tante Chris, mijn schuld was even groot.” „God geve je voortaan de kracht kind om het kwade te overwinnen door het goede.” Vader Helder kon in deze dagen zijn kind niets weigeren. Toch voelde hij zich onbehaaglijk, toen in schemeravond de beide meisjes binnen kwamen. „Durven jullie?”, had Geert gevraagd. Maar ze hadden verteld, dat haar moeders een bedankbriefje van tante Chris hadden gehad en daar stond ook in, dat Eie naar de beide vriendinnen verlangde. Ze wilden er nu geen nacht meer over heen laten gaan. Mocht de heer Helder zich al onbehaaglijk voelen, de meisjes hadden wel dadelijk terug willen keer en, toen ze de verwijtende oogen van den vader op zich gevestigd zagen. Maar Eie hielp hen. Ze richtte zich op uit haar leunstoel en zei hartelijk: „Dag Cor! Dag Bets! ’k Ben blij, dat jullie gekomen zijn.” Handen werden gedrukt, maar Eie was eerst de eenige, die sprak. Met medelijden zagen de beide vriendinnen op Eie neer. Was dat teere ding de vroegere, stevige Eie? Een groot, breed litteeken liep over haar voorhoofd. Keen, ’t was niet meer dezelfde Eie. Ze was veranderd in meer dan een opzicht. „Kinderen, zeg eens wat,” zei Eie eindelijk, toen de stilte zoo loodzwaar drukte. „Ik kan niet,” snikte Cor opeens. En Bets begon van den weeromstuit ook. „Kinderen, laat mij jullie tolk zijn,” zei tante Chris. ~Ik ben wel een oud mensch, maar ik begin te begrijpen, wat er leeft in jullie harten. Je wilt eerst den vader vergeving vragen.” Twee handen werden naar den heer Helder uitgestrekt. En hij drukte ze en zei op schorren toon: _ vergeef het jullie. Eie is ook gestraft voor eigen kwaad.” „En nu weg alle tranen,"begontante Chris. „Begin maar alle dagen met de bede: Geef mij een rein hart, o Heer en vernieuw in het binnenste van mij een vasten geest.” Ze moesten een kopje thee blijven drinken en toen langzamerhand kwamen de tongen los. Er werd verteld van school en dat de juffrouw ook telkens naar Eie gevraagd had. „Als de juffrouw dan eens komen wil, is ze welkom,” zei tante Chris. Toen de vriendinnen vertrokken, zei Eie: „Zien jullie wel, hoe mijn haar is gegroeid? Ik kan er al een klein vlecht je in maken. Ik ben zoo blij, dat moeder het nooit kort heeft gezien.” Onderweg moesten ze het beiden beamen, dat het polkakopje de eerste stap was geweest op den weg van ongehoorzaamheid. Toen de vriendinnen hun bezoek herhaalden, was mevrouw Helder thuisgekomen. Even een pijnlijke ontmoeting, maar terwille van haar kind, sprak mevrouw Helder slechts vriéndelijke woorden. „Nu doen we, wie ’t eerst heelemaal beter is,” zei Eie. Ze was bijna patientje af en in haar groeide het verlangen om straks veel voor moeder te zijn. Het verlangen om eenmaal te worden, zooals tante Chris. Je altijd maar te geven, om Christus’ wil. De taak van tante Chris was bij de familie Helder bijna voleindigd. Toen na nog een paar weken mevrouw Helder de teugels der huishouding weer in handen kon nemen, vroeg tante Chris: „Heb je er op tegen, dat ik de volgende week naar ’t Witte Huuske terugkeer?” „U weet wel, tante Chris, dat ik u wel altijd bij ons zou willen houden,” zei moeder hartelijk. „Maar de zorgen zijn voorbij, kind.” „Moet het nu juist zoo zijn, dat u hier alleen moet wezen, als we in zorgen zitten?” „Nee kind, ik heb hier ook de vreugd gekend en jullie aller liefde en toegenegenheid was mijn deel. Als ik hier langer bleef, zou ik anderen te kort doen.” Op den vastgestelden tijd vertrok tante Chris. Men had haar nimmer zoo noode zien gaan. En tante Chris zou straks weer juffer Chrisje zijn. Maar nimmer zou ze deze dagen vergeten, want ze had zelve iets ontvangen, nl. de liefde van een kind, dat haar nooit begrepen had en dat zij nooit begrepen had. Het goede zaad had ze gestrooid, als God den wasdom gaf, zou het vruchten dragen. Vruchten, ook in een tijd, waar tante Chrisje zoo verre buiten stond. BbÜH Goede Lectuur lUti voor ERNSTIGE en DEGELIJKE GEZINNEN vindt men in: MIJN BIBLIOTHEEK onder Redactie van J. C. WIRTZ Cz. No. Gebonden. 1. J. L. F. de Liefde. Een zomer aan zee, 5e druk . . . f 2.25 2. W. G. van de Hulst. Kiek van den Bovenmeester, 5e dr. – 2.25 3. Aletta Hoog. Tan een eenzaam, klein meisje, 2e druk . – 1.50 4. J. L. F. de Liefde. Bruno van Joop, 4e druk – 150 5. Bart van de Yelüwe. Een stoel van goud, 2e druk . . – 1.50 6. Aletta Hoog. Een Hollandsch meisje in Amerika, 2e druk – 1.50 7. J. M. Westerbrink—Wirtz, Zwak en toch machtig, 2e dr. -1.50 8. J. L. F. de Liefde. Het lichtje in de verte, 2e druk . . – 1.50 9. W. Blomberg—Zeeman. Hfl zorgt voor U – 1.75 10. J. M. Westerbrink—Wirtz. De glazen knikker, 4e druk – 1.50 11. W. A. G. J. Gilles. De jongp verkenners – 1.75 12. A. L. van Hulzen. Ons Versjesboek – 1.75 13. W. G. van de Hulst. Thfls en Thor, 2e druk – 1.75 14. Aletta Hoog. Tomho, ’t Soendaneesje, 2e druk . . . . – 1.50 15. G. J. en J. M. Wansink. Gedichten voor jonge lezers . . – 2.25 16. W. Blomberg—Zeeman. Trinéke – 2.25 17. H. W. Aalders. Drie Steendammer Jongens – 1.75 18. J. Schouten. De jonge Leeuw van het Yijfstroomenland , – 1.75 Bij afname van minstens 10 stuks (gesorteerd) 15°/0 korting, TOSS