JAN H. EEKHOUT SOLAAS VERZEN VAN HERNIEUWD GELOOF SOLAAS Van Jan H. Eekhout verscheen bij U. M. Holland, Amsterdam ROMANS De Boer zonder God, tweede druk Patriciërs Aarde en Brood NOVELLEN Geuzen Klein Tusschenspel GEDICHTEN Machten Branding Osmaansche Strofen De Neger Zingt In Samenwerking met G. Kamphuis Rilke in Holland ( A N H. EEKHOUT SOLAAS VERZEN VAN HERNIEUWD GELOOF AMSTERDAM UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ HOLLAND MCM X L FORME DEN RING! DER GEMEINSCHAFT GEBURT IST DEINE STUFE ZU GOTT. Herbert Böhme De maagd lijke nacht blauwt over de bosschen. De grauwe heide wordt hemelen wijd. Hoort, hoe stem wordt de grondlooze stilte —, hoort, hoe haar hart zingt: de nachtegaal. Huivring doorvaart de grassen der graven. Dieper over de dooden bloeit God. De velen voorbij, aan wie slapen voorbi), grooter, grooter groeit God. Nimmer vergaten wie waken den aanvang: het stil kiemen der zaden in ’s levens schoot. Uit versten voortijd herrijzen sagen, worden gestalte. Droom rijpt tot daad. Alle de uren zijn zwaar en zwart. Hef het hoofd, o geliefde! Alle de dagen bloeden van smart. O lach, mijn geliefde! Is mijn hart met in ’t uwe, ’t uwe in ’t mijn zoet verward? Laat ons sterk zijn van liefde! O dit te weten: Gods smart is erbarmen. Eenmaal, eenmaal is alles volbracht. Eeuwen bloedt het lichaam des Heeren. Hooger wast Zijner liefde vloed. Werd de zon zwart? Nacht de hemel? Luister, o luister: een merel zingt! Zijn aarde en hart voorgoed verloren? Luister, o luister: een merel zingt! Een kleine tak deint zacht voor het venster. Fijn glanst het vogel-lijf. Hoort! God zingt! Gij spraakt : Mensch-eenzaam is d'aarde. Verworpen, verloren, vergeten door God en dood drijft z' in ’t heelal.... Maar ik: Nog luiden de torens van de stad onder water. Nog, tusschen ster en steen, vleugelt de geest. Het bloed der moeder is de liefde der moeder. Binnen de wanden haars lijfs wordt het kind. Het bloed der landen is de liefde der landen. Hoedt in uw hart dit heilig geheim. Ik wil gelooven, onwrikbaar gelooven: uit bloed bloeit liefde die alles omvaamt. De doode vriend is tot mij gekomen ; in maanlichtschemer zag ik hem staan. Hij heeft geglimlacht. Ik ried hem bode. Hij heeft gesproken met stillen mond: Leven is eeuwig, duisternis logen. Rusteloos, rusteloos arbeidt God. Weer wordt van den hemel Godsspraak vernomen. Aan alle kimmen kantelt de nacht. „Ik ben de Ziener. Mijn hand delgt verrotting. Ik ben de wetende: Kroon is Geest.” In ’t hart der wereld, millioenenvoudig en eeuwig, wortelt des levens boom. In stam en takken gist ’t bloed der menschheid, door God geheiligd eens en altijd. Hoe bloeit zijn kroon van zonnen en sterren! Hoort, hoe zijn ruisching ’t heelal vervult! Verkorenen hooren door ’t dreunen der dagen een wonderbaar zwijgen, dieper dan dood. Zij zijn de vreesloozen, de immer geborgenen binnen een weten het leed voorbij: De grootste klank is de stilte der liefde. Bloemen beweegt zij en hart en ster. De groote Jager schrijdt over de sterren. Zijn boog heet Liefde en Hart zijn wild. Wie hij doorwondde verviel hem voor immer. Onstelpbaar bloedt de blijde kwetsuur. Zalig verklaarden zijn zij. Zij herkenden ’t gelaat des broeders ’t gelaat van God. (Legende) Hemelsch wit is het dier dat den hoorn voert, ’t dansend schrijdende lichter dan licht. Sinds het Maria verliet, dwaalt het al avonds om, daar, waar de wouden zijn heimwee het gouden oog. Eenmaal keert alles weêr: moeder en Godhjk Kind —, dringt het den rilden kop stil aan haar schoot. Het dier dat den hoorn voert, het mildste der dieren, witter dan bergsneeuw, trad door mijn droom. Zijn licht verblindde mijn wijde oogen. Zilveren nevelen wischten elk ding. Ondeelbaar een spanne zag ’k hoe het den kop hief. Ontwaakt hoor ik aldoor zijn blijde schrei. Wie in zich luistert verneemt de stem van het eerste bloed. Hij is niet eenzaam meer. De aanvang ruischt. Zeg niet, dat dit heimwee is al wordt de blik stil en groot. Tijden storten teloor. Eeuwig is nü. Vervuld werden woord en wil in eene Godlijke daad. Ademend flank aan flank rust leeuw naast lam. Hoort, de dood danst. Hoort, de dood danst. Hoort, de dood danst. Maar het oog glanst. Dood die niet dooden kan, danser rond elke man, dans, dans uw onmacht dan want het oog glanst. Hoort, de dood danst, heller het oog glanst. Hoort, de dood danst eigene dood-dans. Het land wordt blond als zijn koorn-blonde vrouwen. Blauwer huiven hemelen Gods. Voeten doorschrijden serene stilten. Wit vuur van vrede schept zwaard tot ploeg. (Koningsvensterj Koningen zijn zij uit knapen-droomen. Aan 't raam hunner rijken bruist dag en zon. Naamloozen zijn zij en wijs als kindren en stijve mantel en staf en kroon. Brandend van kleuren, blond en blauw-oogig, heerschen zij over een onzichtbaar volk. ISpreuk) Gekoesterde ik-heid is kranke ik-heid; loomte en verzadiging dood. Geen vragend gebed reikt over de sterren. Deemoed alleen wil Gods wet. Lang moeten de bronnen des bloeds verstroomen —, niet eer herkennen wij Vaderland. Wachter, wat is er van den nacht? „Noord, West en Zuid zijn vuur. Goud herbergt zonde en nood. Dit is gericht.” Wachter, mij wordt het hart zoo bang.. „Immer nabij is God. Weet gij Zijn liefde niet wapen en schild?” Wachter, wat is er van den nacht? „Noord, West en Zuid verstilt. Diep aan de oosterkim vlamt morgenrood.” Al liefde is pijn. Alle pijn geboorte. Geen zaad wordt bloei zonder leed. Doch bloei is blijheid, in God geborgene: helder geheim los van dood. Zie, hoe de laatste nacht zwicht van de aarde. Overal schemert het jong geluk! Zij die van God zijn zijn vuur-doorkoortsten. Hun voorhoofd brandt van een kerfrecht maal. De stoot der hoornen beschalt de einders. O Europa! O dageraad! De diepste runen liggen ontraadseld. Weer is de aarde Gods liefste ster. (Nerthusj Merk! Zij is de mystische moeder. Zij baarde zonen. Zij is zeer schoon. Smarten torst zij: vrouw van smarten doch ongebogen. Haar blik is ziel. Ziel van Europa. Ziel der menschheid. Ziel der wereld. Ziel van God. Deze !'verzen werden geschreven in de Meimaand van hetjaar 1940, gedrukt met de Lutetialetter van ]. van Krimpen voor de Uitgevers-Maatschappij,, Holland” te Amsterdam