J. C. QilL Ul* HU HOE ? ENKELE OPMERKINGEN OVER CHRISTELIJKEN LEVENSSTIJL J. N. VOORHOEVE DEN HAAG Ergens, diep in het polderland, afgelegen en verlaten, stond een halve eeuw geleden een Christelijke school, 't Was maar een klein onoogelijk ding. Een houten gebouwtje, dat van buiten noch van binnen een florisanten aanblik bood. De bouwmaterialen waren tweede-handsch geweest, afkomstig vaneen oude legerbarak uit de Haarlemmermeer. Op de buitendeur stond nog steeds met sierlijke letters: „Officier der Genie." Toch waren er voor de oprichting van dit schooltje offers gebracht, offers der armen. En dankbaar hadden de weinige Christenouders in die omgeving dat gebouwtje daar zien verrijzen. Het was voor hen een kostbaar bezit! Op zekeren dag verschijnt daar de inspecteur, en zegt na een grondige inspectie tot het schoolhoofd: „Waarde vriend, dat kan zoo niet langer, jullie moeten naar een ander gebouw omzien, want dit lijkt bier wel een varkenshok." Aan dezen man heb ik gedacht, nu het de bedoeling is om hier enkele opmerkingen te maken over Christelijken levensstijl. Want men mag dan even glimlachen om deze „onpractische" verontwaardiging, er zat niettemin stijl in het leven van dezen Christen. En levensstijl is iets, dat wij helaas ook bij vele Christenen maar al te zeer missen in dezen tijd. Dit is temeer teleurstellend, omdat wij als Christenen wel een zeer verantwoordelijke roeping hebben ineen omgeving, waar zoo onnoemelijk veel menschen zonder eenigen vasten koers door het leven drijven. Elke wind heeft er vat op en met hun overleggingen komen ze altijd weer uit bij de verzuchting, dat een mensch tegenwoordig niet weet waar hij aan toe is. Dit maakt het leven zoo verwarrend en zoo onvruchtbaar, dat men overal het woord van den Prediker ontmoet: „Al deze dingen worden zoo moede, dat niemand het zou kunnen uitspreken." Na schooltijd zoekt het hoofd den voorzitter van het schoolbestuur op, en deelt hem verslagen het oordeel van den inspecteur mee. De reactie is verrassend. Want verontwaardigd barst de voorzitter uit: „Wat zegt die man? Een varkenshok? Hij raast! Het is een monument des geloofs!" Tegenover dezen nood willen wij hier spreken over Christel ij ken levensstijl. Want er ligt in het leven uit het geloof in Jezus Christus een vastheid en een rust, die door geen omstandigheden kan worden weggespoeld of gebroken. Nu is het alleen maar zoo jammer, dat vele Christenen in dezen tijd uit dat geloof niet blijken te leven. Ze redeneeren óók alle kanten maar uit, ze laten zich óók onder de macht van allerlei omstandigheden brengen. En als Christenen nu ook al gaan behooren tot de „geestelijke avonturiers," dan kan niets het algemeen bederf meer keeren. Dan is het zout zelf smakeloos geworden. Ineen van zijn werken klaagt Calvijn erover, dat er in het leven van vele Christenen dikwijls zoo weinig majesteit gezien wordt. Hij bedoelt daarmee, dat er zoo weinig heerlijkheid en glans te bespeuren valt. Er zit geen stijl in. Het is zorgelijk, dat deze klacht ook thans wordt vernomen. Immers, de geestelijke nood van onzen tijd komt juist daarin zoo sterk uit, dat bij duizenden menschen de ruggegraat gebroken is van iedere verantwoordelijkheid voor den vorm van hun leven. Ze nemen het maar zooals het valt. Er zit geen lijn in. De meest tegen- Juist daartegenover hebben wij met ons Christelijk leven zoo'n geweldige roeping. Men hoeft alleen maarte wijzen op dat prachtige woord bij Paulus, dat wij schuldenaars zijn.... om te leven. (Romeinen 8 : 12.) Het leven is geen vanzelfsheid. 't Is ook geen lot. Maar 't is een roeping. Wij zijn verantwoordelijk voor den vorm, den stijl van ons leven. 'k Denk hier aan een gesprek, dat ik eens aanhoorde achter op het balcon van de tram. Daar zei een oude dame tegen een ouden heer: „Ach, 'k vond het eerst wel erg naar om grijs te worden. Maar daar ben ik nu gelukkig aardig over heen. Ik denk maar zoo, iederen morgen als ik wakker word: wij leven nog en 't is allemaal nog goed; en zoo moeten we maar verder." Ja verder. Maar waarheen? We leven nog, we zijn er nog! Ja maar waarvoor leven wij dan? En wat moeten wij dan, wanneer we op een morgen wakker worden en alles is niét goed meer? Dat is toch immers werkelijk niet zoo ondenkbaar! En als we 's morgens eens niet strijdige dingen staan er naast elkaar of wisselen elkaar af. Als een riet heen en weer bewogen door het dagelijksch gebeuren, worden ze vandaag hierdoor meegevoerd en morgen door iets anders. We leven nog ! Maar als dit het leven zou zijn, dan zou 'k maar eerder instemmen met dat versje: „Ik wilde liever hier vandaan En slapen gaan, slapen gaan." Zoo denken er ook genoeg menschen over. Voor hen is het leven een lot, en een zwaar lot. Wat is er immers voor verwachting van het leven? Een mensch leeft, maar daar is dan ook alles mee gezegd. Vooral inden modernen roman kan men deze gedachten overal weer terugvinden. Ineen artikel over 't werk van Ina Boudier-Bakker zegt iemand daarvan: De golven gaan op en neer. En een mensCh leeft maar zoo vanzelf. Er regeert over zijn leven alleen wat er in zit en werktin zijn eigen natuur; en uiterlijk regeert er niets anders dan de natuurlijke wind van den dag, die hem nu eens hier en dan weer eens daar heenstuurt. Daartegenover nu zegt de Bijbel allereerst dit: „Wij zijn schuldenaars om te leven!" Het leven is geen vanzelfsheid. En ook geen lot! Maar een gave met een verplichting! meer wakker worden? Kan dat ook niet gebeuren? Wij zijn schuldenaars om te leven, omdat zoo staat het ineen van de verklaringen van den brief aan de Romeinen „omdat wij schepselen zijn van God. Door den levenden God zijn wij bedoeld, gedacht en geschapen. Om te zijn. Om mensch te zijn. Om te leven als menschen. Heel ons menschenleven moet zich ontsluiten voor God. Wij zijn schuldenaars om te leven. Maar schuldenaars niet aan het vleesch, om naar het vleesch te leven. Het is niet onze bestemming en roeping om als natuurlijke menschen onszelf uitte leven naar den natuurlijken drang van ons zondig hart." Waar dat gebeurt verwildert het leven. Daar vergaat het en wordt het vervloekt. Hierom zegt Paulus: Waarachtig léven, zullen we alleen met Christus en door Zijn Geest. Want indien gij door den Geest de werkingen des lichaams doodt, zoo zult gij leven. (Romeinen 8 : 13.) Dit „schuldenaar-zijn" bepaalt nu ook ons heele optreden naar buiten. En voor de reacties die daardoor gewekt worden, zullen wij des temeer gevoelig zijn, naarmate wij ernst maken met dezen schriftuurlijken leefregel. Wie geleerd heeft zijn leven te stellen onder de critiek van Gods Woord, Zoo denk ik hier ook aan wat iemand eens schreef: „De Christenen leven in twee rhythmen: een godsdienstig-kerkelijk, waardoor slechts een gedeelte van hun dagen en uren bepaald wordt, en een wereldsch, niet-godsdienstig rhythme, waaraan bijna hun geheele leven onderworpen is. Het grootste deel van hun leven wordt aan zijn eigen wetten overgelaten." Dit oordeel is in zijn algemeenheid zeker onwaar en onrechtvaardig. Maar ik wil hiermee toch ook niet zeggen, dat wij niet altijd weer in beschaming ons hoofd moeten buigen, omdat het geloof vaak zoo weinig allesbeheerschend is in ons leven. Bovendien ... er zijn helaas zulke „Zondags-Christenen." Hun „geloof" is door Henri Bruning in zijn boek „Verworpen Christendom" geteekend onder het beeld vaneen oude kathedraal, die ineen stil, verlaten dorp plotseling voor den reiziger oprijst als een indrukwekkend monument uit het verleden. Men vraagt zich af, hoe komt die kathedraal daar? Want het zal aan de critiek van menschen zeker niet in hooghartige zelfgenoegzaamheid voorbijgaan. Hoe grof en onbillijk ze dikwijls ook zijn mag, de niets-sparende critiek van Gods Woord waarschuwt ons steeds weer om deze beschuldigingen niet zonder meer maarte negeeren. dorp zelf is in het geheel niet indrukwekkend. Het is een verzameling van onooglijke, leelijke huizen: Hoe komt deze kathedraal bij dat plaatsje? De kwestie is deze: het dorp, dat oorspronkelijk bij die kathedraal behoorde, is reeds lang van de aarde weggevaagd, en die kathedraal had eigenlijk ook reeds lang verdwenen moeten zijn, maar ze is blijven staan. Een prachtige herinnering aan het verleden! Maar het hedendaagsche leven past er niet meer bij. Zoo staat ook bij vele zoogenaamde Christenen het geloof eigenlijk naast het gewone leven. Daartegenover nu willen wij hier spreken over Christelijken levensstijl, die het heele leven stempelt. Men hoeft die, Gode zij dank, nog niet vruchteloos te zoeken. Er zijn nog duizenden, die er God dagelijks om bidden, dat hun leven zich zoo vertoonen mag in deze wereld. Groen van Prinsterer ontving eens vaneen zijner vrienden een brief om hem te bemoedigen ineen oogenblik van moedeloosheid. In dien brief stond dit: „Wat de een bedoelt is een Christendom, dat bovenal zorgt zich niet te vertoonen en niemand te ergeren; wat de ander wil is een Christendom, dat nooit anders dan op den preekstoel en onder vrienden vertoond wordt. Maar het Christendom in het leven als richting, als beginsel Zoo moet het. En gelukkig, zoo zijn er ook in dezen tijd nog velen overgebleven, die er om bidden en worstelen, dat hun verkeer in deze wereld dien Ghristelijken levensstijl b lij v e vertoonen. B1 ij v e ! Want zeker, het is moeilijk. Immers zoo zegt Prof. W. J. Aalders in „De nood des tijds": „stijl wordt gekenmerkt door duurzaamheid." Die duurzaamheid wordt vooral tegenwoordig op de proef gesteld. Er komt een zware drukte staan op het Christelijk leven. Daarom mogen wij in verband met de bewaring van den Christelijken levensstijl hier allereerst wel spreken over Christelijk leven onder het lijden. De Christen als Kruisdrager Eenigen tijd geleden stond er ineen Zendingstijdschrift een beschouwing overeen secte in Voor-ïndië. Eén artikel uit hun geloofsbelijdenis was wel bijzonder merkwaardig. Daarin werd dit gezegd: „Ik wil, uitgezonderd in dagen van krankheid of droefheid, eiken dag als mijn zinnen onge- van handelen op elk gebied, een Christendom openlijk beleden en toegepast, geformuleerd en duidelijk, ziedaar wat door u is voorgestaan en gehandhaafd." stoord zijn, doorbrengen in liefde en vereering van God." Wel heel onbevangen wordt het hier uitgesproken, dat men z'n godsdienst, wanneer de omstandigheden er niet naar zijn, maar uitschakelt in z'n leven. Godsdienst is hier geen zaak van gehoorzaamheid, maar van zelfbepaling; geen zaak van belijdenis, maar van berekening. Zonder hier nu verder allerlei beschouwingen over te houden, mogen we wel vragen: Komt deze levenshouding alleen in Voor-Indië voor, of vinden wede symptomen daarvan ook terug in onzen eigen kring? Het tragische is, dat wij deze tweeslachtigheid in theorie onmiddellijk afwijzen, terwijl ze inde practijk door verschillende Christenen met vlag en wimpel wordt binnengehaald. Neen, dan heeft die dichter den Christelijken levensstijl beter verstaan, die zei: Wij weigeren geen bitterheid, Wij zijn niet bang voor smart en nijd, Als Gij ons hart maar aan wilt nemen O, God, die goed en heilig zijt. Daar gaat het om. Dat wij in alle omstandigheden weten: „Wij zijn des Heeren." Er zijn zooveel menschen, die vooral in dezen tijd bittere woorden spreken over de liefde Gods. Maar diezelfde menschen hebben over Gods liefde nog geen vijf minuten werkelijk nagedacht. Voor hen is de liefde Gods uitsluitend weer te vinden ineen goed bebestaan, zonder zorgen en met veel voorspoed. Maar dat alle lasten te dragen zijn, behalve de last van onze zonde, daar weten ze niets van. Doch juist daarin bevestigt God Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is, toen wij nog zondaars waren. Het gaat om den band aan den Heere Jezus Christus. Wie dat als het hoogste ziet, is niet lijdensschuw. Hij weet, dat wij niet vruchtbaar kunnen zijn zonder pijn. Want: Gij zijt gekomen, 't Mes om ons te snoeien was in Uw hand. Toen vielen rank en blad en alles wat zoo welig scheen te bloeien, maar waar 't verderf zich in genesteld had. In het lijden, dat Hij over ons brengt, gaat het God altijd weer hierom, dat wij het volle gezicht krijgen op Zijn genade in Christus. Wie daar niet van hooren wil, weet met het lijden geen raad. 't Vergaat hem als dien man Micha uit den Richteren-tijd, die alles in zijn leven zoo wel- Juist omdat zij tengevolge van den druk geen eigen richting meer dreigden aan te geven, schrijft Petrus aan de verstrooide Christenen zoo nadrukkelijk: „Hoop volkomenlijk op de genade die u toegebracht wordt inde openbaring van Jezus Christus. Als gehoorzame kinderen wordt niet gelijkvormig aan de begeerlijkheden, die tevoren in uw onwetendheid waren." Op die genade moet het heele Christelijke leven geconcentreerd zijn. Dan zal het zijn eigen stijl bewaren. Want al gaf iemand dan daarvoor al de schatten van zijn huis, men zou hem ten eenenmale verachten. Die genade, waar alles van afhangt, zal ook onder druk, zelfs onder vervolging, den Christen er voor bewaren om met allerlei opportunisten mee te doen, die het leven willen zien en goede dagen, door berekening en bemiddeling. Het léven hangt af van Gods genade! Daardoor zal hij zijn kruis, Hem navolgende vroolijk dragen! Bij hem zal men óók dan niet een eigen Christelijken levensstijl missen. Want deze kruisdrager is tegelijk kroondrager. De Christen als Kroondrager Wanneer de berijming van Psalm 89 zegt: „Wij zullen d' eerkroon dragen," moet dit niet de gedachte bij ons wekken, dat men over den Christen als kroondrager slechts kan spreken, wanneer men 't oog heeft op zijn toekomstige hemelsche zaligheid. Want door het geloof in Christus' overwinning is hij niet slechts kroondrager straks inde toekomst, maar nü reeds. Wij zij n meer dan overwinnaars, d. w. z. glansrijk overwinnaars, door Hem Die ons heeft liefgehad. In dit verband zouden wij ook kunnen herinneren aan een andere uitdrukking van Paulus, waarin 'hij het woord „autarkès" gebruikt. Ook voor degenen die niet met het Grieksch op de hoogte zijn, heelt dat woord toch een bekenden klank. Het hangt samen met een begrip, dat in onzen tijd wel een groote bekendheid heeft gekregen, namelijk „autarkie." Wanneer men dit weergeeft door „zelfgenoegzaamheid," en tevens denkt aan de economische ontwrichting, die het gevolg geweest is van het achterna jagen van deze leuze, dan is het misschien moeilijk te begrijpen hoe Paulus zich inde autarkie kan verblijden. Maar hij gebruikt deze uitdrukking om zijn houding ten opzichte van de omstandigheden weer te geven. Hij is vergenoegd (autarkès) in ’t geen hij is,- hij weet armoede te lijden en overvloed te hebben; hij vermag alle dingen door Christus, Die hem kracht geeft. Paulus is autarkès ten opzichte van de omstandigheden. Zij zijn vaak bedroevend genoeg, en hij heeft er vaak zwaar onder te lijden. Maar hij laat zich niet onder de macht daarvan brengen. En waardoor niet? Want daar gaat het om! Doordat Christus hem kracht geeft, die den dood, de zonde en de ellende van deze wereld heeft overwonnen. Het geloof in Christus doet den Christen in alle omstandigheden uitkomen als den man, die een kroon draagt. De autarkie van Paulus is dus heel wat anders dan die van de Cynische en Stoïsche wijsgeeren uit zijn dagen, die dit levensideaal hadden: „het is goddelijk om niets noodig te hebben; en wie de minste levensbehoeften heeft, komt de godheid het meest nabij." Dergelijke gedachten kan men tegenwoordig ook telkens weer aantreffen, o. a. ineen boekje van den bekenden zenuwarts Dr Th. van Schelven, dat eenige jaren geleden grooten opgang maakte: „Wat maakt u van uw leven?" Daarin beweert hij, dat het eerst noodzakelijke voor den mensch die naar geluk streeft, dit is: te weten hoe ver de dingen in zijn eigen macht staan. Er zijn n.l. veel dingen, die ons eigen werk zijn, maar ook andere, die dat niet zijn. De fout van de meeste menschen is nu echter deze, dat zij tobben over dingen, die niet in hun macht staan. Dat de omstandigheden zoo slecht zijn, hun gezondheid zoo zwak, en de vooruitzichten zoo somber, beneemt hun vaak alle levensvreugde. Maar die moet men zich daardoor niet laten ontnemen, zegt deze psychiater. Want ons geluk of ons ongeluk is tenslotte niets dan een kwestie van voorstelling. Alles hangt er maar vanaf, wat ik als geluk of ongeluk beschouw. En daar ben ik vrij in! Dus: werk u er boven uit. Wees zelfgenoegzaam. leder mensch is tenslotte de smid van zijn eigen geluk. Dit lijkt alles heel mooi! De vrije mensch! En geluk of ongeluk een kwestie van voorstelling! Alsof het leven een soort schimmenspel is als straks het spel uit is en de lamp gedoofd wordt, dan worden al de poppen weggeborgen in dezelfde kist. 't Was maar een voorstelling! Maar zóó is het leven niet! En hoe vrij de mensch is en hoe sterk, om zich boven den nood uitte werken daarop kan thans de wanhoop en het pessimisme van duizenden u het antwoord wel geven. Als de mensch zelf de basis zijn moet van zijn genoegzaamheid, dan is één catastrophe voldoende om deze wankele stellage, die hij gebouwd heeft, vanwaar hij het leven daar beneden hem met een glimlach beziet, omver te halen. Neen, dan kent de Christen een andere genoegzaamheid: „De Heer is mijn genoegzaam deel." Dan werkt er inden Christen een andere kracht dan de kracht van zijn eigen overleggingen: „Ik vermag alle dingen door Christus, die mij kracht geeft. Dan heeft de Christen een beter standpunt dan zoo'n eigen gemaakte stellage. Door het geloof is hij: „medegezet inden hemel in Christus Jezus." Wie uit dat geloof leeft, van hem kan niet gezegd worden: wij zijn meer slachtoffers van dan koningen inde omstandigheden. Hij is kroondrager. De omstandigheden mogen hem dan v.eel leed en tranen kosten, ze heerschen over hem niet. Want Christus houdt zijn hand vast en zegt tot hem: zoo blijft het niet! Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde! Wat ontbreekt er toch veel aan het leven uit het geloof, dat ook Christenen vaak zoo weinig koninklijk leven inde omstandigheden waaronder zij verkeeren. Ineen van zijn commentaren zegt Calvijn: Als we daar toch bij leven moesten! Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed gebleven! Laten wij ons dit als Christenen toch afvragen: waar gaan wij vanuit als wij het leven beschouwen? Van de ervaring of van het geloof in Christus? Helaas is het waar, dat de nood van het leven dikwijls veel meer onze gedachten in beslag neemt dan de overwinning van dien nood door den Heere Jezus Christus. En het is kras gezegd, maar toch zeer juist: „het lijkt wel als men het leven van sommige Christenen gadeslaat alsof er inde apostolische geloofsbelijdenis staat: ik geloof inden duivel, ik geoof in het verval der kerk, ik geloof inden geest des tijds." Hebben we dan zooveel van de overwinning van Christus tevergeefs gehoord? De Heere is God, Die ons licht gegeven heeft door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden. Gelooven wij in dat licht? Dan leven wij niet meer uit het geloof, dat de dood onoverwin- „Zijn wij niet terstond verslagen en zwijgen wij niet, zoo haast er maar iets kraakt of geluid geeft?" Ik denk hier ook aan een wandspreuk, die men nogal eens kan aantreffen: „Eiken morgen, nieuwe zorgen." deez' ellenden gaan volenden! Ze z ij n overwonnen, „alzoo het niet mogelijk was, dat Christus van dien dood zou gehouden worden." (Handelingen 2 : 24.) Christus staat er boven! Op den Paaschmorgen zit er een engel op den grafsteen! En het graf ligt open! Zoo zijnde smarten des doods ontbonden, voor die gelooven inden Heere Jezus Christus. Velen begrijpen dat niet, want de „smarten des doods" schijnen toch dagelijks grooter te worden. En hieronder lijden ze toch beiden, geloovigen en ongeloovigen. Hoe kan men nu zeggen, dat wie gelooft in Christus, er boven staat, er niet meer door wordt gebonden? Laat ik één voorbeeld mogen noemen. Ik denk hier aan een jonge vrouw, een verpleegster. Ze had een eenzaam, moeilijk leven gehad. Maar ze wist zich het eigendom van Christus. Toen werd ze ziek en het werd een zwaar lijden. Maar ze heeft zelf haar overlijdensbericht opgesteld. En toen ze was gestorven, stond er inde krant deze lijk is, de zonde oppermachtig, en het verderf onontkoombaar. Want: ontroerende advertentie: „Bij mijn afreis naar de hemelstad, roep ik al mijn vrienden en bekenden een vaarwel en tot weerziens toe." En daarop volgde haar naam. Zoo zijn voor den geloovige de smarten des doods ontbonden. De dood is er nog, de smarten en ellenden van deze wereld grijpen ook hem aan. Maar ze heerschen niet meer voor wie gelooft. De heerschappij van den dood is verbroken! Wij kunnen het met allerlei dingen moeilijk hebben, maar wie gelooft in Christus, gaat er niet in onder. Zijn leven is met Christus geborgen in God. Door stormen en gevaren leidt Hij hem voort. En wat er dan ook dreigt, hij blijft voortgaan. Als getuchtigd en niet gedood, als droevig zijnde, doch altijd blijde, als niets hebbende en toch alles bezittende, als stervende en zie wij leven. De kruisdrager blijft kroondrager door Christus, Die hem kracht geeft. En zoo kan en moet hij ook banierdrager zijn. De Christen ais Banierdrager Bijzonder aangrijpend was het inde oorlogsdagen om heele scharen van geëvacueerden te zien voorbij trekken. Den indruk van deze troostelooze optochten zullen we niet licht kwijtraken. Maar zelfs in dezen droeven stoet ontbraken de banieren niet. Want ineen onzer steden gebeurde het, dat eender geëvacueerden, een toeschouwer die deze ellende gadesloeg toeriep: „Zeg aan de broeders, dat wij in God getroost en sterk zijn." Daar waren nog banierdragers in dezen optocht der schamelen! Kruisdragers, die kroondragers bleven! Die ook inden nood een Christelijken levensstijl bleven toonen! En zoo moet het ook! Als nu die banier niet omhoog gaat, wat heeft dan ons Christenzijn voor waarde? Inde wereld gaan van alle kanten de klachten op, dat ons nu alles ontbreken gaat. Wat houdt een mensch tenslotte over. Niets! Ik hoorde eens iemand zeggen: je zou bang worden om te leven. Wanneer wij als Christenen werkelijk onderscheiden zijn van de wereld, dan moet er van ons een ander geluid worden vernomen. Niet de telkens terugkeerende klacht over hetgeen wij missen, maarde belijdenis van wat wij hebben. Wij hebben het profetische woord, dat zeer vast is. Maar wij doen ais Christenen nog veel te veel mee met allerlei wereldsche redeneeringen. Wij moeten meer profeteeren! De banier moet de hoogte in! Dat dit niet altijd gemakkelijk valt, behoeven we ons niet te ontveinzen. Want we hebben den stroom tegen. „Eigen beginselen," zei Groen van Prinsterer eens, „ook als ze strijden met het algemeen gevoelen open te leggen en te volgen, die moed wordt nu vereischt." Laten wij maar niet ontkennen, dat wij daar vaak tegen opzien. Doch laten we ons afvragen hoe wij over dien schroom heenkomen. En dan zou ik u tenslotte weer willen wijzen op een woord van Paulus: „Ik schaam mij het Evangelie van Christus niet." Weet u waar in dit woord de nadruk op vallen moet? Wat ons aangaat, wij leggen het accent telkens weer op dat „schamen." En dan zitten we daar maar over te denken. Paulus schaamde zich niet. Maar hoe kom ik over mijn schaamte heen. Als 'k er maar niet zoo tegen op zag. Het valt toch niet mee. Ook worden onze handen telkens weer gebonden, als wij denken over dat „ik." I k schaam mij het Evangelie van Christus niet. Moet ik dat Evangelie nu juist uitdragen? Er zijn toch anderen, die dat veel en veel beter kunnen I Maar, indien wij zoo over dit woord naden- Als wij nu niet spreken, verloochenen wij metterdaad den eenigen Heiland en Zaligmaker Jezus Christus. Het Evangelie van Christus, dat schaam ik mij niet. Zooals wij ook zouden zeggen en dan hoeven wij geen enkelen schroom te overwinnen: „Mijn moeder, die schaam ik mij niet." Paulus was zich de waarde, de heerlijkheid van het Evangelie te diep bewust, dan dat hij dit zou achterhouden en zich daarvoor zou schamen. Wanneer wij ons de eenige en algenoegzame beteekenis van het Evangelie maar bewust zijn voor den nood van dezen tijd, dan gaat de banier zonder aarzeling de hoogte in. Dan komen wij met onze hoop en verwachting in Christus, ons ook niet schuchter presenteeren in deze wereld. Want als dit Evangelie niet aanvaard wordt, dan wordt de dageraad nimmer gezien. Schaam u dan niet het Evangelie van onzen Heere Jezus Christus, want dat is alleen waard om er voor te strijden. Dr Maurer vertelt in zijn boek „Vanwaar Waarheen" vaneen zekeren dichter Claudius. Zijn leven lang had deze man geen geheim gemaakt van zijn leven tot Christus. Hoe ouder hij echter werd, hoe beslister hij heel den geest van zijn tijd ten spot —de zijde koos van het Evangelie. Hij wordt hoe ken, hébben we het accent toch telkens verkeerd gelegd. Want het behoort te vallen op het woord: Evangelie. * r langer hoe vromer, zeiden zijn tijdgenooten, en lieten hem stilaan inden steek. Maarde oude man zelf werd daar niet het minst door beroerd, en antwoordde op al die critiek slechts dit: Ik heb alleen maarde banier een beetje hooger geheven, opdat men duidelijk zou zien van welken kant de wind waaitl God geve dat zóó, onder degenen die den Heere Jezus Christus belijden, de banier steeds meerde hoogte inga! Want de wereld moet over onze houding niet in twijfel verkeeren, maar weten van welken kant de wind waait. Die Christelijke levensstijl wordt niet het minst nü van ons geëischt. Een levensstijl waarvan Vondel gezongen heeft: Hij brengt mij op de heirbaan van Zijn wetten en 't Goddelijke recht, om Zijnen naam en eer in top te zetten door 't lof van Zijnen knecht. BRANDENDE KAARSEN 1 Laat uw licht schijnen doof C. H. Spurgeor. 2 Paaschboodscnap door A.K. Straatsma 3 Uw wil geschied© aoor dr H. J. Honaers 4 Zoo ik niet had geloofd ... door L. J. van ..eeuwen 6 De leerschool van hef lijden door Sören Kierkegaard 7 Laten we bidden ... door A. A. Wildschut 10 Heeft ons leven zin? door prof. dr Joh. de Groo. 11 De volheid in Jezus Christus door dr Ed. Thurneysen 12 Bij U is vergeving door A. K. Straatsma 13 Solidair door dr A. van Selms 14 Ik ben het licht der wereld door dr Ed. Thurneysen 16 Vrede zij u door dr H. Fuglsang Damgaard 17 Niets hebbend door Toyohiko Kagawa 18 Storm en stilte door A. K. Straatsma 19 Er is een pian voor deze werelo door ir r. leader 20 21 V/eest daders van het Woord door Sören Kierkegaard 22 Maarde Heere denkt aan mij door prof. dr Joh. de Groot 23 Het leven als daad ,d°ornG\Bo’ 24 Levensroes en bezinning door prof. dr J. H. tiavinck 25 Het leven een loflied door A. C. van Uchelen 26 27 Een spiegel der wereld door J. H. Sillevis Smitt 28 Paaschboodschap door prof. dr P. Stegenga Azn 32 Roeping , door A. Th. Stegenga 33 Gisteren en heden Dezelfde door A. G. Barkey Wolf, dr J. H. Bavinck en A. K. Straatsma 34 Bestuurt God de wereld? door G. Bos 35 De zegen der onverhoorde gebeden door prof. De Groot 37 Onze wachtpost door A. A. Wildschut 38 De verborgenheid van God door A. C. van Uchelen 40 De dingen die boven zijn door dr Joh. de Groot 41 Onze geestelijke goederen door prof. dr W. J. Aalders 42 Ik heb de wereld overwonnen door R. C. Harder 43 Drie Kerstmeditaties door A. C. van Uchelen 44 Tekst zonder titel door prof. Berkelbach v.d. Sprenkel 46 En toch is God liefde door prof. dr F. W. A. Korft 47 Huis aan huis Paschen door G. van Veldhuizen Azn 48 Is er een middenweg fusschen ja en neen? door G. Bos 50 He» geloof ons Eén en Al door prof. dr F. W. A. Korft 53 Optimisme dat stand houdt door P. M. Legêne 54 Jeugdappèl door A. A. W.ldschu 55 Stroomen van levend water door A. G. Barkey Wolf K 2881 2.300.631 51 $ BRANDENDE KAARSEN ENKELE OPMERKINGEN OVER CHRJSTBUIKEN LEVENSSTIJL ! C. GILHUIS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2148 4297