Uw wil geschiede ' 'A •.'.-'Vak Dr H.J. WONDERS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2525 3227 UW WIL GESCHIEDE DOOR dr H. J. HONDERS J. N. VOORHOEVE – DEN HAAG UW WIL GESCHIEDE Ik denk aan een boek, dat eenige jaren geleden nogal veel werd gelezen en waaruit op allerlei jeugdclubs met graagte werd verteld. Ik bedoel: „De kinderen van den Grooten Fjeld." Een groot gezin is ouderloos geworden. Vader was allang dood en nu is moeder ook gestorven. De kinderen zullen bij verschillende families worden ondergebracht. Voordat Magnus, een kleine kerel, uit den kring van broertjes en zusjes zal weggaan, wil Ante, de oudste jongen, een flinke knaap, hem nog driemaal het „Onze Vader" laten „Uw wil geschiede": zou er wel moeilijker bede denkbaar zijn? Wij kunnen een heel leven lang er over doen om deze bede te leeren bidden en wat brengen wij er dan nog van terecht?! Dit is een stukje rijke symboliek voor zulke kinderen als wij, groote menschen, allen zijn. Het is meer; het is een stukje tragische werkelijkheid. Het hapert bij ons allen ook telkens en dikwijls wel heel erg. Geen wonder dat de hemel meestentijds zoo verweg is en opzeggen. Want Moeder heeft altijd gezegd, als het Onze Vader goed gebeden wordt, dan gaat de deur van den hemel vanzelf open. Ante wist het wel: het haperde bij Magnus altijd bij de bede „Uw wil geschiede gelijk inden hemel alzoo ook op aarde." Driemaal moest Magnus het voor Ante opzeggen en den derden keer ging het pas goed. Als Ante, ineen ander gezin opgenomen, telkens, zooals hij zoo graag doet, domineetje speelt en zoo echt erin is, ook in het bidden van het volmaakte gebed des Heeren, dan moet hij altijd, als hij bij de derde bede is gekomen, even denken aan Magnus, zijn broertje: wat zal die er nu van terecht brengen? „Uw wil geschiede." Wat houdt deze bede in? Wat houdt deze bede voor ons in, nü in het heden, dat zoo veelszins donker en moeilijk is? Om een antwoord op deze vraag te geven is het misschien goed om eerst eens na te gaan wat deze bede niét inhoudt. Dan kunnen wij al dadelijk met alle stelligheid zeggen: deze bede houdt niet in: berusting, vooral niet berusting zooals wij er dikwijls al te gemakkelijk over spreken. Ik zal dit wat nader moeten toelichten, want ik geloof zeker, dat velen uwer op het eerste gehoor bij de woorden „Uw wil geschiede" denken aan een berustend zich schikken in een onafwendbaar leed. Nu willen wij niet ontkennen, dat berusting soms ook wel een uiting van Christelijk ge- de deur des hemels als gesloten schijnt! beeld opstandigheid, wanhoop en radeloosheid, maar die toch evenzeer in wezen door en door menschelijk te noemen is en daarom heidensch. Onze heidensche voorvaderen hebben ook wel de levenskunst verstaan om berustend zich neer te leggen bij hetgeen nu eenmaal toch onvermijdelijk over hen kwam; zij hebben het ook menigmaal kunnen zeggen in tijden van zware slagen en groote verliezen: „het heeft zoo moeten wezen," een uitdrukking die wel Christelijk gevoeld kan wezen, doch meestentijds meer een uiting is van heidensch fatalisme dan van Christelijk geloofsvertrouwen. De Christen toch gelooft niet ineen noodlot, laat zich niet leiden door een ijzeren wetmatigen gang der dingen, waarin hij vroeg of laat slechts te berusten heeft, doch de geloovige, die in gemeen- loofsleven kan zijn, doch meestentijds staan wij hierbij voor een gewone heidensche deugd, die wel wat anders is dan bijvoor- Gesteld dat iemand een zwaar verlies heeft geleden en een ander komt hem vriéndelijk tegemoet en zinspeelt bij zijn troostwoorden op het bekende „Uw wil geschiede," dan zal onmiddellijk de bedoeling worden verstaan. Doch stel nu eens dat iemand plotseling rijk zou zijn geworden en men zou bij zijn felicitatie op deze zelfde bede zinspelen, dan zou het zeer de vraag zijn of dadelijk de bedoeling begrepen werd. En toch bij het laatste geval is „Uw wil geschiede" meer nog op zijn plaats dan bij het eerste. Gods wil vraagt niet allereerst en allermeest berusting van ons maar gehoorzaamheid: schap met Christus leeft, heeft en houdt vertrouwen in dien God, die Zijn wil volvoert in voorspoed en in tegenheden, dwars door menschelijke begeerten en antigoddelijke werkingen heen naar Zijn welbehagen. Dat vraagt gehoorzaamheid! En de ouders blijken minstens zoo ongehoorzaam te zijn ten opzichte van God en Zijn wil als de kinderen ten opzichte van de ouders. Wij willen nog wel godsdienstig zijn gehoorzaamheid in voorspoed en tegenheden, gehoorzaamheid ook inde berusting. „Uw wil geschiede" is niet alleen de zware bede van diepbedroefde ouders die staan bij het sterfbed van hun dierbaar kind, maar ook evenzeer van ouders die zich verblijden mogen over het kostbaar bezit van hun kinderen die nog blozend van gezondheid rondom hen opgroeien. Hoevele ouders rekenen allereerst, egoïstisch, met hun eigen wil en zin of worden geheel in beslag genomen door den wensch dat hun kind straks inde maatschappij een eervolle positie zal bekleeden, doch wat komt er dikwijls van het volbrengen van Gods wil in het werk der opvoeding terecht? Maar wanneer Gods wil zich gaat stellen tegenover den onzen, dan blijft er inden regel niet veel over van ons dienen van God. Godsdienstig-zijn is voor velen hetzelfde als God-moet-ons-dienen en anders.... keeren wij ontstemd ons van Hem af. Wij, groote menschen, blijken evenals onze kinderen een zekere handigheid er in te hebben om den weg van den minsten weerstand te kiezen: overkomt ons onverbiddelijk leed dan zal de een wat eerder en de ander wat later zich tenslotte berustend er bij kunnen neerleggen, doch om in onvermijdelijke tegenheden evenzeer als in blijde voorspoeden een zeer positieven wil van God te ontdekken.... èn te volbrengen: daaraan leven wij helaas voorbij, zoowel in ons verdriet als in ons pleizier. En toch hier staan wij voor iets Goddelijk groots: het groote van Gods ge- zoolang wij Gods wil maar in het verlengde kunnen zien liggen van onzen wil. Dat was het groote in Abrahams geloof, dat hij bereid was om Izaak, nog wel den zoon van Gods bijzondere belofte, om Gods wil te offeren. Abraham stond niet voor een voldongen feit. Izaak leefde nog en ging in jeugdige kracht naast zijn vader. Abraham kan nog twee kanten uit. Hij kan gehoorzaam en ongehoorzaam zijn aan Gods wil. Abraham heeft de kunst verstaan, het geloof gehad, de genade gekend om de moeilijke bede „Uw wil geschiede" te bidden als hij stond voor tientallen van mogelijkheden en evenzoovele moeilijkheden; hij heeft de genade gekend om in voorspoed den wil van God niet te vergeten; hij heeft het geloof gehad om den moeilijksten weg van Gods wil te verkiezen boven den gemakkelijken weg van het heden bod maar tegelijk ook het groote van Gods zegen. En alleen wie ernst maakt met den eisch van Gods wil zal den zegen van Gods genade in zijn leven ontvangen. Hoe komt het toch, dat wij bij „Uw wil geschiede" steeds het eerste denken aan die passieve geloofshouding van het gelaten dragen eener onontkoombare smart? Is het soms door de herinnering aan diezelfde geweldige woorden, zooals zij eens in dien donkeren gedenkwaardigen nacht gesproken zijn door onzen Heiland en Zaligmaker? Ook Hij, de Man van Smarten, heeft deze woorden gebezigd bij Zijn gebed in den hof Gethsemané, waar Hij in zwaren zielestrijd den Vader smeekte dat de drink- en zelfs in dagen van groot verdriet en onafwendbaar leed heeft hij niet alleen maar berust, doch inde berusting is hij gehoorzaam geweest aan Gods wil, omdat hij wist dat God ook de moeilijkheden niet voor niets geeft, doch om daarin een positieve opdracht Gods te aanvaarden en te volbrengen. Maar als er Eén onder satanische verzoeking en Vaderlijke beproeving niet passief doch actief is geweest, dan is het onze Heere Jezus Christus geweest. Als er Eén gehoorzaam is geweest in Zijn lijden (gehoorzaamheid geleerd heeft uit hetgeen hij heeft geleden, Hebr. 5 : 8), dan is Hij het geweest, Wiens spijze het was om 's Vaders wil te volbrengen. En hoe heeft Hij het volbracht tot het uiterste toe, niet voor Zichzelf maar voor 0n5.... Als er Eén is die ons gehoorzaamheid geleerd heeft aan den wil van den Vader in den hemel, juist in nood en dood, dan is het Jezus Christus onze Heer. Daarom vatten wij nu al vast samen: Gods wil is er niet voor ons om er op te gaan rusten. Gods wil vraagt geen lijdelijke be- beker des lijdens aan Hem voorbij mocht gaan „doch niet Mijn wil maarde Uwe geschiede." (Luk. 22 : 42.) Een andere vraag komt nu naar voren: Wat is de wil van God? Hoe kunnen wij Gods wil kennen en hoe kunnen wij Gods wil doen? Laat mij ter beantwoording dezer vragen u mogen wijzen op twee personen: Frederik van Eeden ern Maarten Luther. (vergeef mij de samenvoeging!) Frederik van Eeden, gestorven 1932, staat in vele opzichten niet zoover van ons af. Liberaal opgevoed, onverschillig geworden voor Christendom en kerk, (als zoovelen!) vrijdenker, socialist, communist, anarchist, theosoof, spiritist en bij alles wat hij was, bleef hij eendoor en door religieus man, een rusting maar gehoorzaamheid. Gods wil dient in het geloof als een positieve taak aanvaard te worden en gehoorzaam volbracht in gewenschte en ongewenschte toestanden. Bij Frederik van Eeden staan wij voor een merkwaardig voorbeeld van den modernen mensch, die van den mensch uit Gods wil tracht te kennen en te volbrengen. Als geen ander heeft hij een halve eeuw cultuurleven meegemaakt: voor allerlei geestesbewegingen in zijn tijd heeft hij met hart en ziel opengestaan, totdat hij eindelijk moegezocht Gods geopenbaarden wil meende gevonden te hebben inde Roomsch-Katholieke kerk. In zijn geschriften heeft hij het meermalen over „het rechte willen"; nu eens zocht hij het hier, dan weer daar, doch bij alle vreemde denkbeelden die hij naliep en vereerde, zullen wij toch altijd respect moeten hebben voor de offers die ook deze idealist bereid waste geven. Het bleek bij hem ook maar al te zeer, dat al zijn wisselende idealen even echte Godzoeker en is ten slotte Roomsch- Katholiek geworden. Vader Pan, de god der natuur, die leert dat „willen is kunnen," is niet bij machte om Vraagal, die de mensch is, tot het einde toe te leiden (Kleine Johannes II 96). Van Eeden, de vraagal bij uitnemendheid, heeft aan den lijve en aan de ziele ondervonden dat de natuurlijke mensch „uit de natuur," krachtens zijn geweten, Gods wil niet kan kennen en dat hij ook uit eigen menschelijke kracht „het rechte willen" niet kan volbrengen en zoo kwam Van Eeden er tenleste toe om staande voor het onvermogen van alle menschelijk kennen en kunnen zijn wil te buigen voor den wil der kerk, der Roomsch-Katholieke kerk. Of dit de juiste interpretatie is van het woord zoovele idolen (= afgoden) waren. Alle idealen toch als producten van de meest verheven werkingen van den menschelijken geest blijken afgoden te zijn: wij worden bij al ons idealisme er door verteerd. „Uw wil geschiede"? In elk geval staan wij bij de figuur van Fre- derik van Eeden voor een merkwaardige illustratie! Maarten Luther! Hoe heeft Luther den wil van God gezocht inden wil van de Roomsch-Katholieke kerk en inden wil van het klooster. Als één ernst gemaakt heeft met het angstvallig volgen van allerlei kerkelijke leeringen en praktijken dan is het toch wel de groote Hervormer geweest. En hoe heeft hij den wil van God gevonden? Toen hij zich krampachtig hield aan de voorschriften van klooster en kerk, bemerkte hij eerst recht hoever hij van Gods wil af bleef. Hoe meer ernst hij maakte met Gods gerechtigheid, hoe meer hij zichzelf als on-recht en dat Jezus Zijn discipelen op de lippen en in het hart legde toen Hij hen leerde bidden Bij al zijn deugd, bij al zijn werken Vond hij geen troost, die hem kon sterken totdat. hij door den Bijbel heen en vooral door Romeinen 1 : 16, 17 heen Christus vond: den Christus der Schriften. Niet de Christus zooals Hij omsluierd was door zoovele kerkelijke ceremoniën en voorschriften, maar zooals Hij in het gewaad der Heilige Schrift ontdekt wordt bij de belichting des Heiligen Geestes. Toen ging hem de deur des hemels open! Nooit is hij dat oogenblik in zijn leven vergeten. Later verhaalt hij er nog God-dankend van, als hij zegt dat het hem was als gingen de poorten van het paradijs voor hem open, toen hij Christus leerde kennen als vervuiler krom veroordeeld wist. Hoe is deze Godzoeker in zwaren zielestrijd bekommerd geweest over den wil van Godin zijn leven! Tevoren had hij Gods gerechtigheid alleen als eischend leeren kennen. Hoe gehoorzamer hij aan deze eischen trachtte te zijn, hoe meer hij zichzelf te beschuldigen had. Maar nu ziet hij opeens Gods gerechtigheid in Christus voor zondaren niet alleen als eischend doch ook als gevend en vergevend. Door het geloof in Christus zal nu de zondaar gerechtvaardigd worden bij God. Door het geloof alleen zal de zondige mensch, die uit zichzelf nimmer Gods wil en wet volbrengen kan, voor God gelden als had hij Gods wil volkomen gedaan. Door het geloof alleen kunnen wij zijn, waartoe wij onszelf nooit kunnen bekwamen: vrijgesprokenen inplaats van veroordeelden, verlosten inplaats van gevangenen. Door dien ondefinieerbaren mystieken band, waardoor de geloovige met Christus' per- van Gods wet en als volbrenger van Gods wil. Wanneer wij zoo door het geloof op Christus zien, worden wij van den eisch der gehoorzaamheid nimmer ontslagen de eisch onzer complete gehoorzaamheid blijft ook dan honderd procent gelden doch een ieder die door dien teeren geestelijken band van een waar geloofsvertrouwen met Christus verbonden is, zal Christus' gerechtigheid worden toegerekend als had hij geen zonde gedaan. Om kort te gaan: zonder Christus zullen wij nooit Gods wil kunnen kennen. Zonder Christus zullen wij nooit Gods wil kunnen volbrengen. Zoo kon Luther in 1520 in zijn geschrift „de vrijheid vaneen Christenmensch" het uitjubelen: een Christenmensch is een vrij mensch, een vrij heer van alle dingen en niemands onderdaan; ontslagen van alle soon en werk verbonden is, zal hij deel hebben aan den wil van God. maar ook: een Christenmensch is dienaar, steeds dienend onderworpen in alle dingen en ieders onderdaan. De hoogste vrijheid en de hoogste gebondenheid is den geloovigen, zondigen mensch gegeven inde geloofsverbondenheid met Christus. Op de vraag: hoe kénnen wijden wil van God? is maar één antwoord: door Jezus Christus, in Wien God Zijn wil op zeer bijzondere wijze geopenbaard heeft en waarvan wij kennis krijgen door Zijn Woord en Geest. Op de vraag: hoe volbrengen wijden wil van God? is maar één antwoord: niet door inspanning van eigen krachten doch alleen boeien van kerk en klooster, bevrijd van alle werken der wet, verlost van alle vroommenschelijke inzettingen en van alle Christelijk geijkte handelingen Hoe bloeit nu nieuwe hoop, Vertroosting zal nu stroomen: In 't Woord wil Christus komen, In Avondmaal en Doop. (Gez. 4 : 2.) Waar zoo in innigen geloofsomgang met Christus wordt geleefd, daar kunnen vruchten des geloofs niet uitblijven, ook al kan zelfs bij de allerheiligsten in dit leven slechts „een klein beginsel" dezer geloofsgehoorzaamheid worden gezien. Maar wat is nu de wil van God? blijft gij vragen. door den innigen geloofsomgang met onzen Heere Jezus Christus. Daarom worden wij allen opgeroepen tot intens-geloovig Schriftonderzoek, en tot dagelijksch gebed; want in biddend lezen van de Heilige Schrift, in persoonlijk en gemeenschappelijk overdenken van Gods Woord wordt Christus ontmoet: Als ik nog één naam mag noemen, dan denk ik aan den apostel Paulus. Ook vóór zijn bekeering was hij ongetwijfeld een hartstochtelijk zoeker en volger van Gods wil. Wanneer hij de Christengemeente vervolgt dan meent hij oprecht daarmede Gode een dienst te bewijzen. Maar dan ontmoet hij den levenden Christus op den weg naar Damaskus en sindsdien, nu hij Gods geopenbaarden wil in Christus heeft leeren kennen, gaat het met zijn leven een geheel anderen kant uit. De openbaring van Gods wil, die ver boven on- Het liefst zoudt gij een antwoord hebben dat als op een presenteerblaadje u werd aangeboden: dit moet gij doen en dat moet gij laten. Zoo gemakkelijk gaat het echter niet.Het zou wel erg menschelijk doch weinig geestelijk zijn. Toch is er wel een beslist en beslissend antwoord want Christus is het die aan Gods wil een zeer bepaalde richting geeft. De-werken der gerechtigheid en der barmhartigheid, die inde gemeenschap met Christus moeten worden gedaan, verschillen dan ook zeer van alle vormen van idealisme in Jodendom en heidendom. Dit alles vraagt van ons wel ontzaglijk veel: eigenlijk alles! De Heidelberger Catechismus (Antwoord 124) zegt het zoo echt streng maar ook zoo echt modern-zakelijk, dat wij eigen wil hebben te verzaken en zonder eenig tegenspreken Gods wil, die alleen goed is, gehoorzaam te zijn. Toch zou dit wel een wat slaafsche ze menschelijke vermogens uit in Christus zich doet kennen, geeft een zeer besliste richting aan ons leven die ten zeerste afwijkt van den wil Gods, zooals die op Joodsche wettische wijze wordt gekend of zooals die op heidensche wijze op grond van menschelijke redeneeringen en gevoelens wordt afgeleid. Hoe is dat mogelijk? Als onze gehoorzaamheid „gedoopt" wordt, in Christus gedrenkt en van Zijn gemeenschap doortrokken. Zonder Hem zou onze gehoorzaamheid slechts een krampachtig pogen kunnen zijn, doch wanneer wij in het geloof op Christus mogen zien, dan wordt het een gehoorzaamheid des geloofs zooals de catechismus in het hoofddeel der dankbaarheid niet al zuchtend, doch in blijde toegewijdheid uitroept: hoe zal ik Christus voor zulk een verlossing dankbaar zijn! Helaas, wij zien zoo weinig in geloofsvertrouwen op Christus en op wat Hij voor ons gedaan heeft. Onze wil is altijd weer bezig zich te verzetten tegen Gods wil en Gods onderworpenheid veronderstellen als de mogelijkheid er niet bijstond om onzen dagelijkschen arbeid met bereidwilligheid en vreugde te verrichten gelijk de engelen in den hemel doen. „Heer, wat wilt Gij dat ik doen zal?" Als deze vraag van Paulus ook biddend in ons leeft en wij moegezocht en moegestreden op de knieën terecht gekomen zijn bij de ontmoeting van den levenden Christus der Schriften, dan zal het een zeer besliste richting geven aan ons leven: de richting door God naar God. Dan zullen wij onze taak in het heden gaan verstaan, ook al is dat heden het minst gewenschte heden. Laten wij oppassen dat wij niet worden als de menschen die naar het bekende Gezangvers alleen maar hunkeren naar hetgeen zij zien zullen en terug wenschen hetgeen zij eens zagen en die nooit in het heden kunnen ge- nieten van hetgeen God hun nog laat en dus orde. Wij zingen allen op onze wijze mede in het groote koor: wij willen niet dat Hij koning over ons zij Onze fout is, dat wij ons leven te egoïstisch bezien, te veel rekenend naar onze behoefte of naar onzen smaak. Onze zin en wil is de maatstaf waarnaar wij Gods doen willen meten. Wij dwazen! Alsof wij met den duimstok onzer schepselmatige critiek de hoogtegangen van Gods daden konden peilen! Als wij eens meer biddend gingen vragen naar Gods wil in ons leven in allerlei verhoudingen: in ons persoonlijk godsdienstig of in ons kerkelijk leven, in ons maatschappelijk en huiselijk leven. Als wij eens minder rekenden met onzen zin, en onze behoeften en onzen smaak en meer ook niet toekomen aan hetgeen God van hen vraagt. Dit is een foutieve levenshouding! God geeft ook het minst gewenschte heden niet voor niets maar er steekt steeds een eeuwige bedoeling, een Goddelijke opdracht achter. Als kinderen èn ouders, als ondergeschikten èn superieuren enz. enz. eens meer biddend en gehoorzamend naar Gods wil gingen vragen. Wat een verandering zou dat al geven inde kleine wereld rondom ons! Maar ook: wat een verloochening van eigen wil zal dat kosten! Hoe blijken wij ook telkens te haperen evenals de kleine Magnus bij de bede „Uw wil geschiede." Een heel leven lang zullen wij er over moeten doen en wat zullen wij er van terecht brengen? Hoe meer ernst wij echter zullen maken met den eisch der gehoorzaamheid, hoe meer wij tot Christus gedreven zullen worden. In het onvermogen van ons kennen en kunnen is er alleen bij Hem kracht: de kracht der verge- met de gehoorzaamheid die wij aan Gods wil verschuldigd zijn in aangename en in onaangename levensomstandigheden. Wat zal er van terecht komen als wij niet eens goed kunnen bidden „Uw wil geschiede"? Ziende in kinderlijk geloofsvertrouwen op Christus en Hem dankend, zij ons dagelijksch gebed: „Heer, leer Gij ons bidden." Maar dit vergeten wij niet, dat Hij van ons vraagt niet allereerst berusting, doch in ons vende genade tot vergiffenis van al onze zonden, de kracht der sterkende gemeenschap die ons oproept tot den goeden maar harden strijd des geloofs tegen alle antigoddelijke machten, die buiten ons en in ons woeden. In Christus' kracht is er alleen overwinning, ook al gaan wij hier met Hem schijnbaar ten onder. Zijn Rijk is een eeuwig Rijk, waarin Gods wil ten volle zegeviert. God vraagt van ons dat wij inde werkplaats dezer aarde Zijn wil volbrengen, arbeidend in Zijn dienst. Voorwaarts dan, o reisgezellen. Voort! Het kruis zij onze kracht. Draagt Zijn smaad en laat u stellen In Zijn dienst. Het moet volbracht! bidden en in ons werken: gehoorzaamheid! Gehoorzaamheid nü; ook en juist in het donkere heden! 1 Laat uw licht schijnen door C. H. Spurgeon 2 Paaschboodschap door A. K. Straatsma 4 Zoo ik niet had geloofd... door L. J. van Leeuwen 6 De leerschool van het lijden door Sören Kierkegaard 7 Laten we bidden... door A. A. Wildschut 10 Heeft ons leven zin? door prof. dr Joh. de Groot 11 De volheid in Jezus Christus door dr Ed. Thurneysen 12 Bij U is vergeving door A. K. Straatsma 13 Solidair door dr A. van Selms 14 Ik ben het licht der wereld door dr Ed. Thurneysen 16 Vrede zij u door dr H. Fuglsang Damgaard 17 Niets hebbend door Toyohiko Kagawa 18 Storm en stilte door A. K. Straatsma 19 Er is een plan voor deze wereld door ir P. Telder 20—21 Weest daders van het Woord door Sören Kierkegaard 22 Maarde Heere denkt aan mij door prof. dr Joh. de Groot 23 Het leven als daad door G. Bos 24 Levensroes en bezinning door prof. dr J. H. Bavinck 25 Het leven een loflied door A. C. van Uchelen 26—27 Een spiegel der wereld door J. H. Sillevis Smitt 28 Paaschboodschap * door prof. dr P. Stegenga Azn 32 Roeping door A. Th. Stegenqa 33 Gisteren en heden Dezelfde door A. G. Barkey Wolf, dr J. H. Bavinck en A. K. Straatsma 34 Bestuurt God de wereld? door G. Bos 35 De zegen der onverhoorde gebeden door prof. De Groot 37 Onze wachtpost door A. A. Wildschut 38 De verborgenheid van God door A. C. van Uchelen 40 De dingen die boven zijn door dr Joh. de Groot, 41 Onze geestelijke goederen door prof. dr W. J. Aalders 42 Ik heb de wereld overwonnen door R. C. Harder 43 De nieuwe wereldorde door A. C. van Uchelen 44 Tekst zonder titel door prof. Berkelbach v.d. Sprenkel 46 En toch is God liefde door prof. dr F. W. A. Korff 47 Huis aan huis Paschen door G. van Veldhuizen Azn 48 Is er een middenweg tusschen ja en neen? door G. Bos 50 Het geloof ons Eén en Al door prof. dr F. W. A. Korff 51 Wij leven maar hoe door J. C. Gilhuis 53 Optimisme dat stand houdt door P. M. Legêne 54 Jeugdappèl door A. A. Wildschut 55 Stroomen van levend water door A. G. Barkey Wolf k 8661 BRANDENDE KAARSEN 2.349.257 3 • BRANDENDE KAARSEN