DER VEREENIGING VAN DEN HEILIGEN VINCENTIUS VAN PAULO NEGENTIENDE DRUK FRÉDÉRIC OZANAM VOORWAAR, IK ZEG U: WAT GIJ AAN EEN VAN DEZE MIJNE GERINGSTE BROEDERS. GEDAAN HEBT, DAT HEBT GIJ AAN MIJ GEDAAN MATTH. XXV : 40 'S-GRAVENHAGE – SECRETARIE VAN DEN HOOFDRAAD – 1932 HANDBOEK DER VEREENIGING VAN DEN HEILIGEN VINCENTIUS VAN PAULO NEGENTIENDE DRUK VOORWAAR, IK ZEG U: WAT GIJ AAN EEN VAN DEZE MIJNE GERINGSTE BROEDERS GEDAAN HEBT, DAT HEBT GIJ AAN MIJ GEDAAN MATTH. XXV : 40 ’S-GRAVENHAGE – SECRETARIE VAN DEN HOOFDRAAD – 1932 HANDBOEK EVULGETUR L. BRINK, ad hoe deleg. SCHEVENINGEN, die 11 Mei 1932 AAN ZIJNE MEDEBROEDERS DEN LEDEN DER VEREENIGING VAN DEN H. VINCENTIUS VAN PAULO DOOR DEN VERTALER A. J. L. (A. J. LUX) OPGEDRAGEN BISDOM VAN HAARLEM POSTREKENING No. 43509 De Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo, die in Frankrijk, Engeland, Italië, België en andere landen zooveel ten behoeve van de armen doet, heeft zich ook in ons vaderland gevestigd, en reeds zijn er Conferentiën met de vereischte goedkeuring opgericht, eerst te ’s-Gravenhage 1), daarna te Delft 2), vervolgens te Leiden 3) en te Vlaar dingen 4), terwijl ook nog op andere plaatsen liefdadige harten zich schijnen te willen vereenigen, om gezamenlijk den behoeftige in zijn nederige woning te bezoeken en wel te doen naar den geest en de inzichten der bovenvermelde Vereeniging, welke die van den H. Vincentius zijn. Die geest en inrichting zijn in het Manuel de la Société de St. Vincent de Paul nader ontwikkeld en door de daarin vermelde daadzaken als aanschouwelijk gemaakt. Hei mocht alzoo als eene wenschelijke zaak worden geacht, dat dit Manuel in onze taal werd overgebracht, teneinde niet alleen aan de opkomende Conferentiën in ons vaderland tot leiddraad te strekken, maar ook om aan hen, die den aard dezer liefdadige instelling onder ons nader en juister willen leeren kennen, daartoe ruimer gelegenheid te geven. Immers het Manuel bevat de geschiedenis van het twaalfjarig tijdvak des bestaans dier Vereeniging; het vermeldt alle bijzonderheden harer wording en uitbreiding, hare voor- en tegenspoeden, de uitkomsten harer door den tijd gekochte ondervinding, in één woord al datgene, wat een lid dier Vereeniging dienstig kan wezen, om hem, met den ijver, die haar wijsheid is, liefdewerken te doen beoefenen, al wat een weldoener of begunstiger kan aansporen om zijne giften tot zulk een nuttig doel te blijven verstrekken of anderen daartoe uitte lokken, en eindelijk al datgene, dat zij, die hetgeen nieuw is wantrouwend bespieden, redelijkerwijze kunnen vorderen, om behoorlijk kennis van de zaak te nemen. *) Den 10 Februari 1846. 2) Den 23 Juli 1846. 3) Den 9 Augustus 1846. 4) Den 2 October 1846. VOORREDE Dit was voorzeker meer dan genoeg om de vertaling van het Manuel te billijken; doch er is meer. In dat werk heerscht een geest van echt christelijke liefde, daarin worden met een eenvoud en een zalving liefdewerken vermeld en wenken gegeven, die tot nadenken brengen en nu en dan ons zelven beschaamd doen afvragen, of wij tot nog toe wel iets begrepen hebben van die ware naastenliefde, welke Jesus geboden heeft, of onze geheele liefdadigheid niet grootendeels bestaan heeft in het beklagen van den arme, die honger en koude lijdt, en het steken van eenige centen ineen armbus, mits die ons worde aangeboden. En waarlijk toch, vele honderden en duizenden, vooral jongelieden, kunnen meer doen, niet altijd met geld, maar ook met hun persoon. Zij kunnen niet alleen ondersteuners en weldoeners, maar de dienaars, ja, de toeverlaat, de vrienden van de armen worden en de deugd der liefde door persoonlijke medewerking beoefenen. Daartoe zal het Handboek hen meer opwekken, terwijl het hun, door aanwijzing van hetgeen elders verricht en tot stand gebracht werd, tot gids zal kunnen strekken op den weg, die het veiligst betreden zal worden. De vertaling van het Manuel zal onder den zegen Gods aan velen ruimer gelegenheid daartoe bieden, en dit was bij het bewerken het doel en is bij deuitgave de innige wensch van den VERTALER.. ’s-Qravenhage, 7 October 1846. Twaalf jaren zijn verloopen sinds de eerste Conferentie van den H. Vincentius van Paulo werd opgericht met het doel, de armen te bezoeken en, voor zoover hare middelen toelaten, werken van barmhartigheid te beoefenen. Sedert dat tijdstip heeft deze Vereeniging, eerst zoo klein en onbekend, voortdurend de zegeningen van God ondervonden, en is zij steeds grooter geworden met behulp der liefdadigheid en onder de schutse der Kerk. Van Parijs, waar zij oorspronkelijk is opgericht, heeft zij zich naar de andere steden verbreid; van Frankrijk uit heeft zij ook vreemde landen bereikt, en thans vindt men op de verst afgelegen plaatsen, die het meest verschillen in zeden, nationaliteit en taal, leden onzer vruchtbare familie, die zich beijveren om met dezelfde liefde de bewonderenswaardige voorbeelden van onzen glorierijken Patroon na te volgen; die een gedeelte van hunnen tijd besteden om inden naam van Jesus Christus de armen bij te staan, en die bij hunne stoffelijke aalmoezen altijd die godsdienstige raadgevingen voegen, welke de ziel verjeugdigen, omdat zij den christen aan zijn verhevene bestemming herinneren. Dit tijdvak van twaalf jaren is dus vruchtbaar geweest; heel wat werken zijn er beproefd, heel wat uitkomsten werden verkregen, en om die werken te bestendigen, om duurzaamheid te geven aan die uitkomsten, zijn eenige gebruiken ingevoerd en werden meerdere regels aangenomen. Men moet toch niet denken, dat op het gebied der liefdadigheid de weg altijd gemakkelijk en vrij van hinderpalen is, en dat de ondervinding ook daar niet, zooals trouwens overal elders, door tijd en tegenspoeden gekocht wordt. Was het alzoo van toen af niet raadzaam, om eenigszins in zich zelven te keeren en, alvorens verder te gaan, op den afgelegden weg eens terug te zien? Verscheidene malen reeds, en volgens de behoeften van het oogenblik, heeft men eveneens gehandeld en er zich wel bij bevonden. Met dit oogmerk zijn onze gemeenschappelijke regels, vruchten van lang beproefde gebruiken, opgesteld; vervolgens werden er Rondgaande INLEIDING Brieven gezonden aan de leden der Vereeniging, om aan de jongeren te doen kennen wat er vóór hen gedaan was, en aan de ouderen de grondregels te herinneren, welke zij zelf hadden gesteld, en waarvan het van zooveel belangwas niet af te wijken; later, toen mededeelingen, van tijd tot tijd en met lange tusschenpoozen verstrekt, niet voldoende waren voor de steeds toenemende uitbreiding onzer Conferentiën, werd overeengekomen, dat er jaarlijks een Algemeen Verslag zou worden gedrukt om aan allen en aan een ieder de bescheiden, maar reeds troostvolle vruchten te doen kennen, welke de liefde tot de armen en de ijver voor de zielen onder ons hadden doen rijpen. Die openbaarmakingen, wij zeggen het gaarne om er God voor te danken, zijn niet nutteloos geweest; zij hebben de verschillende Conferentiën in denzelfden geest bewaard en onder haar dat voorkomen, die familiegelijkenis behouden, die de vrucht is der eenheid van geloof, der gedurige werking van dezelfde beginselen, van dezelfde inzichten en dezelfde verwachtingen. Maar wat voldoende was voor den verleden tijd, blijkt reeds niet meer genoeg te zijn voor den tegenwoordige. Een twaalfjarig bestaan heeft heel wat veranderingen in ons personeel te weeg gebracht, en de toekomst bereidt ons waarschijnlijk nog vele andere. Het is dus niet meer mogelijk om te blijven wat wij geweest zijn, om ons te vergenoegen met overleveringen, die van mond tot mond gaan, noch zelfs met de verschillende Brieven en Verslagen, die op onderscheidene tijdstippen de gebeurtenissen uit onze geschiedenis geschetst of onze schreden gericht hebben. Van elkander gescheiden, hetzij door den aard van haar onderwerp, hetzij door den tijd, die haar zag geboren worden, zouden die mededeelingen voor het meerendeel uit ons geheugen worden gewischt, indien men de moeite niet nam om haar te verzamelen, ze in één bundel te rangschikken, en aldus het beknopte uittreksel van onze bescheiden archieven in ieders handen te stellen. Deze beschouwing heeft den Algemeenen Raad doen besluiten, de tegenwoordige verzameling openbaar te maken onder den naam van Handboek der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo. Deze verzameling; De Algemeene Raad verwacht van dit werk belangrijke practische voordeelen, waaronder er vooral een is, dat, al ware dit dan ook het eenige, de moeiten aan deze uitgave besteed genoegzaam zou beloonen, dat namelijk elk lid den geest, het doel en de strekking der Vereeniging, tot welke hij is toegetreden, meer en meer zal leeren kennen. Is toch de geest vaneen vereeniging van liefdadigheid niet haar leven, haar innigst bestanddeel, datgene, waaraan zij het meest hechten moet? Is het niet datgene, wat men voortdurend bestudeeren moet, indien men de werken er van met goeden uitslag wil beoefenen? Is het niet dat, wat zij nimmer vergeten mag, zonder gevaar te loopen om te ontaarden, achteruit te gaan en zelfs op te houden te bestaan? De geest der Conferentiën van den H. Vincentius van Paulo spreekt dan ook uit elk der volgende bladzijden; ja, dit treft ons zoozeer, dat het ons onvermijdelijk voorkomt hier eenige beschouwingen bij te voegen. Men zou zich een verkeerd denkbeeld maken van den bevat in het eerste gedeelte het Reglement der Vereeniging, de Rondgaande Brieven van hare Algemeene Presidenten, het eerste Algemeen Verslag en Uittreksels der daarop gevolgde verslagen; zij zal alzoo aan de oogen van onze medebroeders alles voorleggen, wat tot dusverre de bezigheid en het leven heeft uitgemaakt onzer Conferentiën; zij zal de herinnering levendig houden van voorvallen, nuttig om te weten, en van besluiten, welke de ondervinding heeft ingegeven, en die de loop der jaren misschien zou doen vergeten. Zij zal aldus vele onnoodige besprekingen voorkomen, die in onze bijeenkomsten den tijd zouden kunnen rooven, welke aan de beoefening der liefdadigheid behoort, en zij zal aan allen, die ons eenige belangstelling toedragen, leeren kennen wat wij waren, wat wij zijn, en wat wij altoos zijn willen Daardoor zal dit boek waarlijk den naam van Handboek verdienen, want er zal geen dag zijn, waarop een ijverig lid der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo het niet gaarne bij zich zal hebben, hetzij om te voldoen aan de behoeften zijner godsvrucht, hetzij om zich meer te doordringen van onzen geest en van onze beginselen. geest, die het ontstaan van onze Vereeniging heeft geleid, indien men meende, dat zij van hare eerste wording a de toekomst voorzien heeft, waartoe God haar bestemd had. Inderdaad, degenen onzer, die het eerst m het gezin getreden zijn en zich nog de bakermat daarvan herinneren, weten daarentegen, dat zoodanig denkbeeld verre verwilderd was van de verwachtingen en uitzichten zelfs van allen. Een vereeniging tot stand te brengen, die samengesteld was uiteen aanzienlijk aantal leden, die groote hulpmiddelen zou bijeenbrengen, die inde meest verschillende plaatsen zou worden opgericht en den bijval van het publiek, jade plechtige zegening der Kerk erlangen zou, aan dat alles dacht voorzeker niemand. Men wist alleen, dat voor Christenen de aalmoes een gebiedende plicht is, en dat, zoo zij ophielden barmhartig te zijn, zij zich buiten het Evangelie zouden sluiten; men wist ook, dat, al wordt aan het gebod voldaan, wanneer men de uitdeehng der aalmoezen, waartoe men gehouden is, aan bekwame handen Itoejjrtrouwt, nochtans bijzondere gunsten aan die uitdeehng zelve verbonden zijn; men herinnerde zich hoezeer Jesus Christus zijn leerlingen had aangemaand om de lijdenden bij te staan, de zieken te bezoeken en de bedrukten te vertroosten, en men wilde, eens voor al ter zijde stel lende al wat met staatkunde in verband staai, zich naar die raadgevingen gedragen, om aanspraak te kunnen maken op de belooningen, welke onze Heei belooft. Ziedaar wat men zocht, wat men dacht; en langen tijd is het aldus gebleven. Bijaldien later de uitkomst onze verwachting overtroffen heeft, indien het algemeen vertrouwen onze aanvankelijk zoo schrale kas eemgszins is komen versterken, hebben wij ons geheel oorspronkelijk karakter bewaard, en dit heeft van gersten vooral eene Vereeniging van Christenen gemaakt, die de a. men willen helpen om de verdiensten te verwerven, welke aan vrome liefdewerken verbonden zijn, en die verlangen de ellende te verlichten om, volgens de diepzinnige uitdrukking vaneen vermaard prediker, onze kuischheid te stellen onder de bescherming der liefdadigheid. Dit oorspronkelijk en eigenaardig karakter der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo heeft ongetwijfeld hare kracht uitgemaakt en haar zulk een snelle uitbreiding gegeven. Inderdaad, het is dikwerf gebeurd, wanneer eenige Christenen zich op eene of andere kleine plaats onder de vreedzame banier van onzen H. Patroon zoeken te vereenigen, dat het alsdan niet aan gemoederen ontbreekt, die dadelijk gereed zijn om zich te beangstigen en te gelooven, dat die nieuwelingen eene voor de reeds bestaande instellingen, de Zusters van liefde, de Geestelijkheid en de Armbesturen, schadelijke mededinging zullen openen. De armen, zegt men, worden overvloedig ondersteund; méér voor hen te doen zou overdaad zijn, zou de luiheid aanmoedigen, en als men niet méér doet, waartoe dan de hulpmiddelen zoo verdeeld op gevaar af van verwarring te brengen inde uitdeelingen, waarin vroeger de volmaakste orde heerschte? Ziedaar wat er al zoo gezegd wordt inde eerste dagen eener Conferentie in eene streek, waar de ellende niet al te ellendig is, en wat, uit dat oogpunt beschouwd, niet van allen grond ontbloot schijnt. Maar indien ons doel voornamelijk is ons zelven wel te doen door de armen te gaan bezoeken, dan vervallen die opwerpingen van zelf, en kunnen zij, die ons aanvankelijk als mededingers vreesden, niet anders verlangen dan ons te zien slagen. Trouwens degenen, die het goede willen, beschouwen het altijd als een goed en gelukkig iets, dat mannen van iederen rang en stand, van eiken leeftijd en van alle denkwijze, vereenigd door de heilige banden van het geloof, liefdadigheid beoefenen zonder eenigen partijgeest, dat zij de trappen naar de zolderkamers van de armen beklimmen om de ernstige indrukken, die door het aanschouwen van de armoede altijd gewekt worden, vandaar met zich terug te brengen, en hen aldus te zien bijdragen tot de moeilijke verzoening van den arme met den rijke en van hem, die lijdt, met den gelukkige der wereld. Een tweede onderscheidend kenmerk der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo is de oprechte en christelijke hartelijkheid, die onder hare leden heerscht. Toen wij nog klein in getal waren en onze bijeenkomsten een vertrouwelijken kring vormden, was de dag der Conferentie een feestdag, omdat hij de vrienden weder samenbracht, die de bezigheden van de week gescheiden hadden; toen wij talrijker waren geworden, is dat geheel hetzelfde gebleven, alhoewel personen van rijperen leef- De liefde en de vrede, ziedaar de twee goederen, welke wij onder ons trachten te bewaren. Maar als wij die bezitten, waarom zouden wij dan niet trachten ook in onze omgeving daarvan mede te deelen en vooral aan die armen, tot wier ondersteuning en vertroosting wij zoo blijde zijn mede te werken? Wie toch weet niet, dat de stoffelijke ellenden bij hen veelal nog de geringste zijn? Zulk een grijsaard, die geen familiebetrekkingen, dat kind, hetwelk geen vader meer heeft, zeker zij lijden koude en honger; toch is deze ellende niet de pijnlijkste, omdat het openbaar medelijden gemakkelijk eenige verlichting daarin kan brengen. Maar het smartelijkst grieft hen, dat geen vriendelijke hand de hunne drukt, dat geen hart zich voor het hunne opent; daaruit ontstaat voor hen een afgrijselijke leegte. Die leegte nu tracht de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo aan te vullen. Zij gaat daarom tot den arme niet alleen met eenige aalmoezen, maar zij komt daar vooral met een ziel, die levendig getroffen is, en waaruit, met de genade van Jesus Christus, zonder moeite eenige van die troostende woorden voortkomen, die ook, en wel de voornaamste weldaden zijn; zij vestigt bij den arme de overtuiging, dat men meer doet dan hem beklagen, dan hem helpen, tijd bijna overal ons den steun hunner ervaring zijn komen bieden, en mannen van den meest verschillenden stand zich bij ons hebben aangesloten. Wij beminnen elkander, zonder dat wij elkander kennen; wij deelen stilzwijgend elkanders meening, zonder elkaar ooit gesproken te hebben, omdat wij het allen eens zijn over de hoofdzaak des levens, zooals Bossuet zegt, dat is over de zaak der zaligheid, zoowel voor ons eigen peroon als voor onzen naaste. Wederzijdsch vertrouwen en christelijke broederschap zijn derhalve onze eenige banden; en zoo onder ons de jongst aangekomenen degenen, die hen zijn voorgegaan, ondervragen over de beoefening der gemeenschappelijke liefdewerken, zoo de oudsten hun gevoelen zeggen, zoo hunne stem eenig gezag, eenig overwicht heeft, zoo er eindelijk een Raad ten dienste van allen bestaat, om zich met aller belangen bezig te houden, dan is het, omdat de grootste onderlinge toegeeflijkheid onder ons heerscht en niemand over de anderen wil heerschen: Cor unum et anima una. In dien zin hebben de Conferentiën van den H. Vincentius van Paulo tot dusverre het bezoeken der armen begrepen, en gelukkige uitkomsten zijn daarmede verkregen. Wat vermogen wij toch voor de stoffelijke behoeften van den arme te doen? Wat brengen wij hem om zijn honger en dorst te stillen? Ternauwernood voor een aantal guldens in het jaar, en dat in talrijke en door ellende overstelpte gezinnen. dat men hem bemint. Zij bepaalt er zich niet toe, om terloops zijn woning binnen te treden; neen, zij zet er zich neder, zij neemt bezit van zijn eenigen stoel, en daar aanhoort zij het verhaal der rampen van dien ongelukkige; zij dringt hem zich te ontlasten van zekere geheimen, die hem drukken, zij mengt hare tranen met de zijne, en door kracht van geduld, van hartelijke betrekkingen en verloop van tijd doet zij in dat verdord gemoed wederkeerige vriendschap ontluiken, in ruil voor die, welke men hem betoond heeft. Maar al te dikwerf is die arme ongeloovig of onwetend. Hij is onbewust, dat er na dit leven van smarten en uitboeting een eeuwigheid is; dat er inden hemel een God van barmhartigheid en goedheid regeert, die zijn kinderen niet kastijdt dan om hen te beproeven of beter te maken, en die hun voor de smarten, welke zij hier beneden geduldig verduurd hebben, belooningen belooft, die noch einde noch maat zullen hebben. In plaats van zijn lijden te vereenigen met de smarten van den goddelijken Verlosser, in plaats van op het voorbeeld van zooveel ijverige Christenen in die beproevingen een grond van hoop en een bron van verdiensten te zien, lastert hij de goddelijke Voorzienigheid, en geeft hij zich aan wanhoop over. O, hoe nuttig is hem dan, in dien toestand zijner ziel, de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo! Door hem zijne eeuwige bestemming te openbaren, door hem de oneindige gelukzaligheid te schetsen als de mateloos groote vergelding van voorbijgaande kwellingen, opent zij zijn hart opnieuw voor de hoop, en bereidt zij aan de wereld dat bewonderenswaardig en toch zoo menigvuldig voorkomend schouwspel van de met gelatenheid, ja met vreugde aangenomen en met onvergelijkelijke waardigheid verdragen armoede, als zijnde een kostbare titel van broederschap met onzen Heer Jesus Christus. Wij zijn dus in dit opzicht noodwendig beperkt door de grenzen van onze hulpmiddelen; maar wanneer het geldt aan de armen de geestelijke aalmoes te brengen, dan is onze schatkist onuitputtelijk, omdat het de genaden Gods zelve zijn, welke wij uitdeelen, en wij hebben alsdan nooit het verdriet onze gaven te moeten inkrimpen of beperken. Men vergelijke eens den zedelijken toestand van twee gezinnen, die beiden evenzeer van de goederen der fortuin verstoken zijn, maar waarvan het eene het kostbaar zaad des geloofs heeft verloren, terwijl het andere dat zorgvuldig bewaard heeft. Men sla eens acht op hunne trekken, op hunne blikken; men hoore hunne klachten, men geve zich rekenschap van het totaal der vreugden en rampen, die aan elk van beiden beschoren zijn, en dan is er geen gemoed, hoe vooringenomen men het veronderstelle, dat niet ten laatste gedwongen is toe te geven, dat in het eerste dier gezinnen de ongodsdienstigheid de kwellingen der wanhoop nog verzwaart, terwijl in het tweede het geloof in het hart en zelfs over de gelaatstrekken van den vader, van de moeder en van hunne kinderen een onverstoorbare opgeruimdheid verspreidt. Laat ons derhalve in dit hoofdpunt getrouw zijn aan onze gebruiken; onderhouden wij onze regels en, zooals reeds gezegd is, onze regels zullen ons behouden. Wanneer men de lange lijst der zoo verschillende door de Conferentiën van den H. Vincentius van Paulo ondernomen liefdewerken nagaat, overtuigt men zich gereedelijk, dat de drang der omstandigheden en de noodzakelijkheid om aan eenige nieuwe ellenden het hoofd te bieden, deze reeks van hulpmiddelen hebben in het leven geroepen, die den mensch reeds bij zijne geboorte aanvat en hem niet loslaat dan aan gene zijde van het graf. Dit openbaart ons tevens een nieuw en treffend kenmerk onzer Vereeniging. Geen liefdewerk is haar vreemd, heeft men dikwerf gezegd; zij is niet beperkt binnen een vooraf streng omschreven kring. Indien zij echter met aldus te handelen aan de vrome eischen der liefdadigheid gehoorzaamt, weet zij zich ook naar de regels der christelijke voorzichtigheid te gedragen. Hare liefdewerken zijn op het oogenblik inderdaad menigvuldig, maarde Vereeniging bestaat ook sedert twaalf jaren. Zij omvatten Vele andere karaktertrekken, die aan onze Conferentiën eigen zijn, zouden wij hier nog kunnen vermelden, doch wij zullen ons tot een enkelen bepalen, die evenwel vele andere omvat; wij bedoelen den eenvoud, of liever de christelijke nederigheid. Als wij letten op het weinige wat wij doen, dan is het ons zeker niet moeilijk om aan den geheelen levensloop; maar in dat langdurig verkeer met de armen is men als voortgestuwd geworden van het bezoeken der armen in hunne woningen tot dat der zieken, tot het beschermerschap der ambachtsleerlingen, tot het oprichten van bibliotheken, tot het verspreiden van almanakken en goede boeken; alles heeft zich geleidelijk ontwikkeld zonder ons, ja, om zoo te zeggen, bijna in weerwil van ons; en doordien wij, volgens de naïeve uitdrukking van onzen H. Patroon, niet de Voorzienigheid hebben willen vooruitloopen, is ons evenals hem gebeurd, dat wij uit de schijnbaar zwakste kiem de overvloedigste en minst verwachte vruchten hebben zien voortkomen. Die gang van zaken, waarvan het Handboek op elke bladzijde de sporen aantoont, kan niet genoeg overwogen worden. De werken van liefde moeten altijd voorwaarts streven, maar zij moeten ook weten te wachten. Wanneer zij, ongeduldig hakend naar uitbreiding, alles te gelijk willen ondernemen, stellen zij het goede, dat zij reeds tot stand brachten, inde waagschaal voor een misschien denkbeeldig beter, en beloopen zij een groote verantwoordelijkheid, indien de uitslag niet aan hunne verwachtingen beantwoordt. Gaan wij voort deze klippen te vermijden; streven wij steeds voorwaarts en ontwikkelen wij onze bescheiden liefdewerken; laat ieder jaar een nieuw denkbeeld, een nieuwe verbetering onder ons zien ontluiken, en beveiligen wij ons aldus tegen de gemakzucht, die zich zoo gaarne tevreden stelt met hetgeen reeds verricht is; maar zetten wij tevens slechts stap voor stap en niet dan voorgelicht door de ondervinding, en ondernemen wij niets, dan hetgeen lang gewikt en gewogen is. De werken, door den geest van den godsdienst gesticht, hebben immers den tijd vóór zich, en door eene barmhartige beschikking der Voorzienigheid deelen zij inde gelukkige vruchtbaarheid van het geduld van God, die weet te wachten, omdat Hij eeuwig is: Patiens quia aeternus. deze deugd getrouw te blijven; want al hebben wij sinds eenige jaren grootere uitbreiding gemaakt, al ondersteunen wij meer armen en beschermen wij meer ambachtsleerlingen, wat zijn wij nog en wat zullen wij altijd anders zijn dan de onbeduidende en gebrekkige werktuigen eener Voorzienigheid, die ondanks onze onwaardigheid zich wel van ons wil bedienen? Daar evenwel de helling, die den menschelijken geest tot ijdelheid leidt, zeer sterk en zeer glibberig is, moeten wij ons zelven gelukwenschen met de gebruiken, die tot nog toe onder ons in zwang zijn, en welke dienen om ons tegen deze noodlottige neiging te beveiligen. Bij onzen oorsprong aan allen onbekend, hebben wij langen tijd getracht dit te blijven; niet alleen lag het niet in onze gebruiken om de aalmoezen, welke wij inden schoot der armen storten, aan het publiek bekend te maken, verslagen of verantwoordingen uitte geven, maar wij aarzelden zelfs de aalmoezen te vragen van personen, die niet tot den kring onzer gewone betrekkingen behoorden. Later is datgene, wat aanvankelijk niet voegzaam scheen, billijk en gepast geworden, en alstoen heeft men ten behoeve van onze armen het medelijden inde bijeenkomsten der geloovigen door welsprekende mannen ingeroepen; een noodzakelijk gevolg daarvan was, dat de rekening en verantwoording indruk verschenen, opdat iedereen zou kunnen zien hoe de ons toevertrouwde gelden besteed waren; en eindelijk werden meer uitvoerige verslagen opgesteld om het doel onzer bijeenkomsten beter bekend te maken aan degenen, die door de neiging huns harten en door den ijver van hun geloof mochten gedreven worden deze vergaderingen bij te wonen. Maar al hebben er voor het uiterlijk belangrijke veranderingen plaats gehad, het innerlijke is hetzelfde gebleven en dit heeft steeds bij allen vastgestaan, dat, zoo wij er ons aan moesten onderwerpen om tot het publiek te spreken, dit dan over onze armen en niet over ons zelf zoude zijn; dat, zoo wij het onderhielden over onze liefdewerken, wij altijd onze personen geheel daar buiten zouden laten; eindelijk, dat, zoo wijdoor deze geschriften degenen, die onze inrichting willen bestudeeren, inde gelegenheid stelden om alle bijzonderheden daarvan te leeren kennen, wij op geen enkelen titel ons zouden aan- Ziedaar in groote trekken en beknopt den geest geschetst, volgens welken de Conferentiën getracht hebben te handelen; de bovenstaande beschouwingen moeten hen, die het leven van onzen H. Patroon goed kennen, overtuigen, dat deze overleveringen, waaraan wij alles te danken hebben, slechts het kort begrip zijn van zijne beginselen. Het ongeloof toch stelt ons den H. Vincentius van Paulo eenvoudig voor, als een van de weldoende geniussen der menschheid; het ziet in hem niet anders dan den stichter van nuttige en wijselijk beraamde instellingen. Zij daarentegen, die zijn leven overwogen, zijn innigste daden bestudeerd en de geheimen zijner gedachten doorvorscht hebben, zij weten, dat hij den eervollen titel van Vader der armen verdiende, omdat hij geleerd had hen te beminnen door onzen Heer Jesus Christus te beminnen, dat hij hun zijn verstandige zorgen wijdde, die den arme opheffen in plaats van hem te vernederen, omdat hij gewoon was hen te eeren als het matigen de aandacht te trekken van hen, die ons niet zoeken. Zoodanig zijn steeds onze overleveringen geweest; dit is de zin der talrijke bescheiden, welke dit Handboek bevat; dit is de geest, waarin het werd opgesteld en uitgegeven. En inderdaad, welke deugd is voor christelijke vereenigingen meer noodzakelijk dan de nederigheid? Is zij het niet, die de liefde tot zelfverloochening en onthechting aan eigen meening inboezemt en daardoor de bijeenkomsten kalm en vriendschappelijk maakt, die ver van haar verwijderd houdt de verschrikkelijkste van alle rampen, de lichtgeraaktheid der eigenliefde? Is zij het niet, die leert nooit de eerste plaats onder zijn medebroeders te begeeren, de waardigheden slechts als zware lasten, omis non munus, te beschouwen, en die aldus verhindert, dat eenigen het werk van allen tot hun persoonlijk werk maken? Is deze deugd het eindelijk niet, die over de vereenigingen, welke haar beoefenen, het overvloedigst de zegeningen van God afroept, omdat zij zich beijvert overal en altijd tot Hem het goede terug te brengen, dat verricht wordt, en waarvan Hij inderdaad de eenige bewerker is? Gelukkig de Conferentiën van den H. Vincentius van Paulo, zoo zij, door de bescherming van haren H. Patroon, die deugd getrouw kunnen blijven beoefenen! evenbeeld en als ledematen van zijn goddelijken Meester; zij weten ook dat, zoo hij ter hunner ondersteuning talrijke Vereenigingen van dames oprichtte, zoo hij de stichter was der Missionarissen en der Dochters van Liefde, zoo hij in zijn land en inde verst afgelegen streken het Evangelie verkondigde, zoo hij heeft bijgedragen om aan de Kerk in Frankrijk dien verwonderlijken luister te geven, welken zij gedurende twee eeuwen heeft doen schitteren en nog in onze dagen van zich afstraalt dit alleswas, omdat hij zich slechts beschouwde als het werktuig van de Voorzienigheid, aan wie te gehoorzamen zijn eenigst streven was, zonder haar ooit te willen vooruitloopen; omdat hij altijd liever zag, dat het goede door anderen dan door hem zelf verricht werd, en hij zich niet aanbood dan wanneer de andere Evangelie-arbeiders te kort schoten, en eindelijk, omdat, na met vermoeide armen en in het zweet zijns aanschijns gearbeid te hebben, zijn diepe nederigheid hem al wat hij tot stand had gebracht als niets en zich zelven als een onnutten dienstknecht deed beschouwen. Ziedaar wat zij weten, die er een genoegen in vonden het leven van dien grooten Heilige te bestudeeren, en ziedaar ook wat de Conferentiën van den H. Vincentius van Paulo niet hebben willen vergeten. Voorzeker, zij kunnen het niet genoeg herhalen, zij staan eindeloos ver achter bij dezen zoo veiligen leidsman; zij bezitten noch dat geloof, noch dat vertrouwen op God, noch dien ijver, en allen tezamen vermogen zij niet zooveel aalmoezen uitte deelen, als deze liefdadige dienaar der armen alléén verspreid heeft; maar ondanks zoovele redenen van minderheid, verlangen zij toch zijne voetstappen te volgen, zich naar zijn voorbeelden te richten en aan zijne grondregels te gehoorzamen, omdat zij overtuigd zijn, dat zij met aldus te handelen zich, volgens de beperkte mate harer krachten, gedragen naar de voorschriften van Hem, die „de weg, de waarheid en het leven is”. DECEMBER 1835 Ziedaar dan het begin van de schriftelijke organisatie, welke wij verlangden. Zij heeft zich lang doen wachten, daar onze Vereeniging reeds enkele jaren bestaat. x) Maar was het niet voorzichtig zich te verzekeren, dat God haar in het leven wilde behouden, alvorens haar een bepaalden vorm van bestaan te geven? Moest zij niet als gevestigd zijn, behoorde zij niet te weten wat de hemel van haar verlangde, niet te oordeelen over hetgeen zij vermocht naar hetgeen zij reeds had tot stand gebracht, alvorens zich regels te stellen en verplichtingen voor te schrijven? Thans zullen wij, om zoo te zeggen, reeds gevolgde en geliefkoosde gebruiken slechts ineen reglement behoeven over te zetten: dit is een zekere waarborg, dat onze regels aan allen welkom zijn en niet in vergetelheid geraken zullen. Onze kleine Vereeniging droeg eerst den naam van Conferentie van Liefdadigheid van den H. Vincentius van Paulo; zij heeft den naam Conferentie, die van den beginne af hare naam is geweest, willen behouden zien, opdat de omstandigheden van haar ontstaan nimmer in vergetelheid zouden geraken. Eenigen der onzen namelijk, die de leerstukken van den godsdienst inde destijds vrij onstuimige redetwisten van de letterkundige vereenigingen of Conferentiën verdedigden, begrepen, dat het niet genoeg waste spreken, maar dat er ook gehandeld moest worden; vandaar de werken van liefde, waaraan zij zich wijdden, vandaar de Conferentie van Liefdadigheid. Toen wij talrijk geworden en verplicht waren ons in afdeelingen te splitsen, toen daarna velen van ons zich wenschten te vereenigen in andere steden, waar zij voortaan hun verblijf moesten vestigen, is de naam van Conferentie gebleven aan elk dier afdeelingen, die 1) De vereeniging is in 1833 te Parijs opgericht. REGLEMENT DER VEREENIGING VAN DEN H. VINCENTIUS VAN PAULO allen te samen begrepen zijn onder de gemeenschappelijke benaming van Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo. Altijd moeten wij vermijden aan ons liefdewerk den naam te geven vaneen of ander zijner leden, welke diensten hij ook geacht moge worden daaraan bewezen te hebben, of vaneen der lokalen, waarin het zijne bijeenkomsten houdt, uit vrees, dat wij ons gewennen mochten het te beschouwen als het werk van menschen; de christelijke werken behooren immers slechts aan God, die de oorsprong is van alle goed. Een drang van christelijke vroomheid heeft ons vereenigd, en daarom zoeken wijde regels voor ons gedrag nergens anders dan inden geest van den godsdienst, inde voorbeelden en woorden van onzen Heer, inde onderwijzingen der Kerk en inde levens van de Heiligen; daarom hebben wij ons onder de bescherming gesteld van de H. Maagd en den H. Vincentius van Paulo, aan wie wij een bijzondere vereering bewijzen en wier voetstappen wij ons beijveren te volgen. jesus Christus heeft eerst willen beoefenen met de daad, wat Hij later door woorden aan de menschen zou leeren: coepit facere et docere; wij verlangen dat goddelijk voorbeeld, zooveel onze zwakke krachten het toelaten, te volgen. De Conferentie heeft alzoo ten doel: le. hare leden door wederzijdsche voorbeelden en raadgevingen inde gebruiken vaneen christelijk leven te bevestigen; 2e. de armen in hunne woningen te bezoeken, hun onderstand in natura te brengen en hun tevens godsdienstige vertroosting te schenken, gedachtig aan het woord des Verlossers: De mensch leeft niet van brood alleen, maar van ieder woord, dat uit Gods mond voortkomt; 3e. ons naar onze bekwaamheden en naar den tijd, waarover wij beschikken kunnen, te wijden aan het eerste onderwijs en het christelijk onderricht der arme kinderen, tenzij die vrij of inde gevangenis zijn: wat wij voor den kleinste onzer broeders gedaan hebben heeft Jesus Christus ons beloofd te zullen beschouwen als aan Hem gedaan; 4e. goede en godsdienstige boeken verspreiden; se. ons toe te leggen op alle soort van liefdewerken, waartoe onze middelen toereikend mochten zijn, mits zij niet strijden De Vereeniging van Liefdadigheid bestaat uit werkende leden en uit andere, die niet inde gelegenheid zijn persoonlijk deel te nemen aan de liefdewerken, welke de Vereeniging beoefent. Deze laatsten helpen de eersten minstens door hunne bemoeiingen en hunnen invloed; zij vergoeden door hunne bijdragen en gebeden de dadelijke medewerking, welke zij zich gedwongen zien na te laten. De Vereeniging van Liefdadigheid moet zich toeleggen om alle deugden te verwerven en te beoefenen. Er zijn daaronder echter enkele, die meer bijzonder aan hare leden passen tot vervulling van de liefdediensten, waarmede zij zich belasten; daartoe moeten gerekend worden de. zelfverloochening, de christelijke voorzichtigheid, een werkdadige liefde voor den naaste, ijver voor het heil der zielen, de zachtmoedigheid in hart en woorden, en vooral de geest van broederschap. De leden moeten derhalve de evangelische grondstellingen, die deze deugden aanbevelen, overwegen en dezen tot hunnen levensregel maken. Het zal daarom goed zijn hier die beginselen in herinnering te brengen en eenige gevolgtrekkingen, op ons liefdewerk toepasselijk, daaraan toe te voegen. 1. Door zelfverloochening moet men verstaan het niet vasthouden aan eigen meening, zonder hetwelk geen vereeniging duurzaam is. De mensch, die zijn eigen denkbeelden te zeer liefheeft, koestert minachting voor die van anderen; de minachting van zijne broeders, wel verre van te vereenigen, baart verdeeldheid. Gaarne zullen wij alzoo in het gevoelen van anderen berusten en ons niet gevoelig toonen, wanneer onze voorstellen geen ingang vinden. Onze wederzijdsche welwillendheid moet oprecht en onbeperkt zijn. Evenzeer zullen wij alle zucht tot heerschappij over de armen vermijden, ons niet beleedigd achten, indien zij onze raadgevingen niet opvolgen, noch trachten die met kracht en gezag aan hen op te dringen; wij zullen ons tevreden stellen met het goede voor te houden en de beoefening daarvan warm aan te bevelen, terwijl wij aan God de zorg overlaten met het eerste doe! der Vereeniging, en waarvoor zij onze medewerking mocht inroepen. om onze woorden vruchten te doen dragen, indien dit Zijn wil is. 2. De christelijke voorzichtigheid. Onder de armen hebben sommigen het geluk goede christenen te zijn, anderen zijn onverschillig, eenigen zelfs goddeloos. Ook in dit laatste geval moeten wij hen niet verstooten, maar onze toespraak wijzigen naar de gesteldheid van degenen tot wie wij het woord richten, daarbij bedenkende, dat Jesus Christus aan Zijne leerlingen aanbeveelt de voorzichtigheid van de slang te paren aan den eenvoud van de duif. De weldaad opent de zielen tot vertrouwelijkheid; het is alzoo door de lichamelijke aalmoes, dat wijden weg banen tot de geestelijke aalmoes. De H. Vincentius van Paulo beval dikwerf deze laatste niet te beproeven dan na herhaalde toereiking van de eerste. De armen zijn ook van verschillende sekse. Daar nu de Vereeniging van Liefdadigheid grootendeels uit jongelieden bestaat, moeten zij niet uit het oog verliezen, dat zij geen zending hebben bij personen van het andere geslacht, zoo deze nog jeugdig zijn, uit vrees van hun eigen ondergang te vinden, terwijl zij het heil van anderen zoeken te bewerken; bovendien moet men zelfs den schijn van kwaad en al wat de zwakken zou kunnen ergeren, vermijden. 3. De liefde tot den evenmensch en de ijver voor het heil der zielen. Deze vormen geheel het wezen en streven der Conferentie van Liefdadigheid; wie deze twee deugden, die bij den christen tot èèn samensmelten, niet bezit, behoort geen lid daarvan te worden. Wij moeten nooit misnoegd zijn over de moeiten, de vermoeienissen, de miskenning zelfs, die wij inde beoefening der naastenliefde zullen ondervinden. Wij hebben ons aan dat alles blootgesteld, toen wij ons voor den dienst van onze naasten vereenigd hebben. Evenmin zullen wijde geldelijke offers betreuren, die wij voor ons liefdewerk brengen, maar ons gelukkig achten iets aan Jesus Christus, inden persoon der armen, te mogen aanbieden en eenige leniging aan Zijn lijdende ledematen te kunnen verschaffen. Wij zullen die offers brengen met algeheele onthechting, en wij zullen niet verlangen, dat men bij het verdeelen van de ondersteuning eenige voorkeur in acht neme ten behoeve 4. Ons goddelijk voorbeeld was zachtmoedig en nederig van harte: Leert van Mij, dat Ik zachtmoedig en nederig van harte ben; en onzen Patroon, den H. Vincentius van Paulo, ging niets zoo zeer ter harte als de zachtmoedigheid en de ootmoed, die onafscheidelijk zijn. Tegenover elkander moeten wijde grootste oplettendheid en voorkomendheid in acht nemen en dit evenzeer doen ten opzichte van de armen welke wij bezoeken. Door zachtmoedigheid alleen krijgt men macht over de gemoederen. Zalig zijnde zachtmoedigen, want. zij zullen het aardrijk bezitten. Vooral bij het geven van raad, bij het vermanen om het kwaad te vluchten en het goede te beoefenen, is de geest van zachtmoedigheid en ootmoed noodzakelijk. Zonder zachtmoedigheid is de ijver voor het heil der zielen een schip zonder zeilen. 5. Wat ten laatste de Vereeniging van Liefdadigheid heilzaam voor haar leden en stichtend voor anderen moet maken, is de geest van broederlijkheid. Naar de vermaningen van onzen Goddelijken Meester en van Zijn meest geliefden Apostel, moeten wij elkander beminnen. Wij moeten elkander beminnen nu en altijd, van nabij en van verre, de eene Conferentie de andere. Zulk een vriendschap zal ons het verdragen van elkanders gebreken gemakkelijk maken; wij zullen iets kwaads van onze medebroeders slechts met tegenzin gelooven en alleen dan, wanneer wij aan de waarheid der feiten niet meer kunnen twijfelen. Maar dan ook zullen wij, om ons te richten naar den wil van Hem, die aan een ieder de wacht over zijn naaste heeft aanbevolen: unicuique mandavit Deus de proximo suo, inden geest van liefde en met al de hartelijkheid eener oprechte vriendschap onzen wankelenden of gevallen broeder waarschuwen of laten waarschuwen; wij zullen hem helpen om zich in het goede te bevestigen of van zijn val op te staan. De eenheid van de leden der Conferentie van Liefdadigheid van den H. Vincentius van Paulo zal worden aangehaald als een voorbeeld van christelijke vriendschap, die sterker is dan de dood, want wij zullen dikwerf van de armen, welke wij ons hebben aangetrokken, omdat wij ons zouden laten voorstaan aan de algemeene kas een ruimer aandeel te hebben bijgedragen dan de anderen. voor God degenen onzer broeders gedenken, die wij verloren hebben. Dit gevoel, hetwelk onder ons, van alle harten slechts één hart, van alle zielen slechts ééne ziel zal maken, cor unum et anima una, zal ons onze kleine broederlijke Vereeniging doen beminnen; wij zullen haar zegenen om het goede, hoe gering ook, waartoe zij ons zal hebben in staat gesteld; wij zullen haar innig liefhebben en zelfs met grootere genegenheid dan elke andere soortgelijke vereeniging, niet om hare uitmuntendheid of uit hoogmoed, maar zooals welopgevoede kinderen een arme en mismaakte moeder meer liefhebben dan alle andere vrouwen, hoe aantrekkelijk die door hare rijkdommen en bevalligheden ook mochten zijn. Eenige andere gevolgtrekkingen uit de bovenvermelde beginselen. Een van de ondeugden, die het meest in strijd zijn met de christelijke liefde en nederigheid, is de afgunst. Wij moeten ons daarvoor hoeden, niet alleen ten opzichte van elkander, maar ook ten aanzien van andere vereenigingen, die evenals de onze de ondersteuning van den evenmensch ten doel hebben. Wij moeten derhalve haren voorspoed en het goede, dat zij stichten, met vreugde zien; wij zullen ons verheugen, als nieuwe leden tot ons komen en reeds bestaande vereenigingen zich bij ons aansluiten, omdat meer goed het gevolg daarvan zal zijn, maar wij zullen ook zonder naijver zien, dat christelijke vrienden zich bij anderen voegen, dat andere vereenigingen het werk Gods op hare manier en onafhankelijk van ons verrichten. Slechts één verlangen zullen wij koesteren, namelijk dat iedereen zich toelegge om wel te doen en hulp te verleenen aan de lijdenden: Quis tribuat ut omnis populus prophetet? V/ie zal geven dat het geheele volk goed spreke? Er is meer nog; ofschoon wij onze kleine Vereeniging meer beminnen, zullen wij haar altijd als minder uitmuntend beschouwen dan andere vereenigingen; wij zullen in haar slechts zien, wat zij inderdaad is, een werk, gevormd door men weet niet wie, noch hoe, dat eerst gisteren geboren werd en morgen kan sterven. dienaren en werktuigen van anderen bij de armen te zijn. Eindelijk de jongsten onder ons moeten achting hebben voor de meer bejaarden, de nieuw aangekomenen voor de oudere leden. Wij zijnde uitdeelers van de gaven Gods, die de gemeenschappelijke Vader der menschen is en Zijn zon laat schijnen over allen. Onze liefde tot den evenmensch zal derhalve geen voorkeur van personen kennen; de aanspraak van de armen op ons medelijden zal altijd hunne armoede zelve zijn, en wij moeten niet onderzoeken of zij tot eenige partij behooren. Jesus Christus is gekomen om alle menschen vrij te maken en te verlossen, de Grieken zoowel als de Joden, de Barbaren evenals de Romeinen. Wij mogen geen meerder onderscheid maken dan Hij, tusschen degenen, die in Diezelfde geest zal ons doen verlangen, dat de voornaamste posten inde Vereeniging liever aan anderen dan aan ons zelf worden opgedragen. Wij moeten ons onophoudelijk herinneren, dat wij slechts leeken en voor het grootste gedeelte jongelieden zijn, zonder zending om anderen te onderwijzen. Wij zullen derhalve in dit en in alle andere opzichten eerbied hebben voor de raadgevingen, die ons door de Vereeniging of hare bestuurders verstrekt worden; wij zullen vooral gehoorzaam de leiding volgen, welke de Kerkelijke Overheid noodig mocht oordeelen ons te geven. De H. Vincentius van Paulo wilde, dat zijne leerlingen geen enkel goed werk zouden ondernemen, zonder zich eerst van de toestemming der plaatselijke herders verzekerd en hunnen zegen ontvangen te hebben. Wij zullen evenmin ooit iets nieuws of belangrijks ondernemen in het gebied van eenige kerkelijke jurisdictie, zonder het gevoelen gevraagd te hebben van hem, die daar met het gezag bekleed is; wij zullen niets doen tegen den wil van de geestelijke Overheid, als kwaad achtende het goede, dat wij tegen hare meening zouden willen beproeven. Wij zullen dien eerbied tot zekere hoogte ook uitstrekken tot de Zusters en zelfs tot de leeken, die liefdediensten te verrichten mochten hebben bij hen, welke ook wij willen helpen, er een eer in stellend als de minsten onder onze broeders beschouwd te worden en slechts de lijden en ellende verkeeren. Intusschen beveelt de H. Paulus den christenen aan, om op de eerste plaats hunne broeders in het geloof te helpen, ad domesticos fidei; wij zullen alzoo eene bijzondere belangstelling betoonen voor de ongelukkigen, die het voorrecht hebben christenen te zijn, en die dezen naam eer aandoen door de deugden, wier beoefening de godsdienst aanbeveelt. De geest van liefde zoowel als de christelijke voorzichtigheid zullen ons er ook toe brengen, om altijd alle redetwisten over staatkunde uit onze algemeene en bijzondere bijeenkomsten gebannen te houden. De H. Vincentius van Paulo wilde niet, dat zijn priesters onderling zelfs spraken over de verschillen, die de vorsten tegen elkander de wapenen doen opvatten, of over de redenen van naijver, die de volkeren verdeelen. Zooveel temeer moeten zij, die vereenigd willen blijven en een bediening van liefde wenschen uitte oefenen, zorgvuldig vermijden zich bezig te houden met redetwisten over staatkunde, die de partijen tegen elkander in het harnas jagen, of onderling de netelige vraagstukken te bespreken, die de wereld verdeelen. Onze Vereeniging is eene vereeniging uitsluitend van liefdadigheid; staatkunde is haar ten eenemale vreemd. Een ander krachtig middel om de eendracht onder ons te handhaven en de christelijke vriendschap te bestendigen, die den grondslag en de bekoorlijkheid daarvan uitmaakt, is hierin gelegen, dat voor het lidmaatschap der Vereeniging alleen zulke candidaten worden voorgedragen, die het vertrouwen en de genegenheid van onze medebroeders verdienen. Het kan voor dezen of genen dienstig zijn deel te nemen aan onze liefdadige werkzaamheden, maar het ware misschien geen voordeel voor de Vereeniging hem onder hare leden te tellen. Alvorens dus een vriend in onze rijen te doen opnemen, moeten wij onderzoeken of hij geschikt is om de banden, die ons vereenigen, nauwer toe te halen, of zijne zachtmoedigheid en christelijke hoedanigheden de waarde zullen verdubbelen van de geringe ondersteuning, welke hij belast zal worden aan de ongelukkigen uitte reiken, of de vastheid van zijn karakter de verwachting wettigt, dat hij in zijn edel- zij op zich nemen. Een ander punt, dat niet minder onze aandacht verdient, is de bescheidenheid, die den ijver voor het heil der zielen moet vergezellen. Niet alle ijver is heilig, noch welgevallig aan God. Niet ieder oogenblik is geschikt om nieuwe en christelijke onderrichtingen ingang te doen vinden inde harten; men moet de ure Gods weten af te wachten, geduldig weten te zijn zooals Hij zelf; dikwijls moet men wekenlang wachten, alvorens een woord tot verbetering en stichting met goed gevolg te kunnen plaatsen. Vooral onder dit opzicht moeten wij het hen nimmer lastig maken; wij zijn niet belast met het goede, dat wij niet kunnen doen. Van den anderen kant, moeten wij ons niet laten ontmoedigen door de weinig zichtbare uitkomsten onzer zending; God wil wellicht niet, dat wij getuigen zijn van de gelukkige gevolgen, die onze moeiten en opofferingen ten laatste zullen hebben voortgebracht. Onze liefdadigheid zou minder verdienstelijk zijn en ons aan ijdele glorie blootstellen, als wij haar alt'ijd met goeden uitslag gekroond zagen. De christelijke voorzichtigheid verlate ons nimmer inde bediening, die wij bij de armen vervullen. Ongelukkiglijk, en vooral inde groote steden, zijnde armen dikwerf vindingrijk om de hulpbronnen, welke zij van zich zelf hebben, te verbergen en aldus de belangstelling en de ondersteuning tot zich te trekken, die zij met anderen behoorden te deelen. Zonder zich met eene voor hen beleedigende achterdocht te wapenen, wordt er toch omzichtigheid vereischt; het is niet verstandig aan hunne eerste verklaring onvoorwaardelijk geloof te hechten. Daarom hebben wijde gewoonte, en wij zullen daarmede voortgaan, om nopens moedige besluiten zal volharden. De keuze van nieuwe leden is een zaak van groot belang; wij hebben reeds eenige ontrouw te betreuren gehad; wij hebben het nog, en dit zal wel altijd het geval zijn; zoo groot is toch de menschelijke zwakheid! De Vereeniging zal echter noch vertrouwen inboezemen, noch geschikt zijn tot eenig goed werk, dan in zooverre hare leden haar aanbevelingswaardig maken door geheel hun leven en vooral door de volharding inde liefdediensten, welke onze armen inlichtingen in te winnen bij de Pastoors der parochies en alle andere personen, die in staat zijn ons hunnen toestand goed te leeren kennen. Wij moeten zorgzaam wezen voor de armen, die zelf het maar zelden zijn, als wij waarlijk hunne voorzienigheid willen wezen. Wij zullen hun derhalve voorhouden, dat een bestaan, voortdurend onderhouden door liefdegiften, zeer bedenkelijk is, en hen er toe brengen zich toe te leggen om zelf den kost te verdienen; wij zullen hun de middelen daartoe aanwijzen en hen helpen om werk te bekomen. Zijn zij ziek of niet in staat om te werken, dan zullen wij hunne pogingen ondersteunen om te worden opgenomen inde gestichten, die voor grijsaards, zwakken en zieken zijn opgericht. Eindelijk wij zullen ons niet schamen kleine aalmoezen te geven; immers wat weinig is inde oogen van de rijken, is veel inde oogen van hen, die niets bezitten. Geringe aalmoezen te geven is eender voorwaarden van ons bestaan; wij hebben geen andere gewone inkomsten dan de vrijwillige offers van ieder onzer, en deze zijn niet toereikend voor belangrijke giften; onze hartelijke belangstelling, onze achting en eerbied zelfs voor de armen zullen aan onze aalmoezen een waarde geven, welke zij uit zich zelf niet hebben. Thans zullen wij eenige regels stellen en eenige gebruiken vermelden, die reeds door ons gevolgd zijn. Andere gebruiken zullen zich bij deze voegen; nieuwe regels zullen noodzakelijk worden; maarde navolgende regels en de tegenwoordige gebruiken zullen voldoende zijn om den gang onzer werkzaamheden inde toekomst te leiden. Art. 1. De Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo neemt alle christelijke jongelingen aan, in welke landstreek zij zich bevinden, die zich willen vereenigen in gebeden ten behoeve van en deelnemen aan dezelfde liefdewerken. 2) Art. 2. Geen liefdewerk moet geacht worden vreemd te zijn aan de Vereeniging, ofschoon zij meer bepaaldelijk ten doel heeft, het bezoeken van arme huisgezinnen. De leden der Vereeniging benuttigen alzoo de gelegenheden om vertroosting te brengen aan zieken en gevangenen, om onderwijs te bezorgen aan arme, verlaten of veroordeelde kinderen, en godsdienstige hulp te ver- i) Bij enkele artikelen vindt men hier eenige toelichting gevoegd. De verklaring van alle artikelen, letterlijk overgenomen uit het Manuel en door den Hoofdraad aangevuld voor onze vaderlandsche Conferentiën, is afzonderlijk uitgegeven ineen handig boekje, dat tot titel draagt: Reglement der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo en Verklaring van de Artikelen, en verkrijgbaar aan de Secretarie van den Hoofdraad. Het bevat bovendien de gebruikelijke gebeden en een uitgebreid Register. 2) Dit artikel herinnert vooreerst aan het ontstaan der Vereeniging van den H. Vincentius van Pa ulo: jongelieden namelijk hebben haar opgericht voor jongelieden, ten einde hen te beveiligen tegen allerlei gevaren, waaraan zij bij hun eerste optreden inde wereld blootstaan. Al zijn later mannen van meer gevorderden leeftijd zich bij hen komen aansluiten, en al hebben zij door hunne ondervinding belangrijke diensten bewezen, zoo moet men nochtans het oorspronkelijk doel der Vereeniging niet uit het oog verliezen, maar zooveel mogelijk trachten jongelieden tot haar te trekken (Verklaring, bladz. 1). Daar men in Frankrijk bij alle liefdewerken vrouwen pleegt aan te treffen, is de vraag gerezen, of het voegzaam was eenigerlei band te leggen tusschen de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo en Vereenigingen van Dames. De Algemeene Raad heeft hierop altijd ontkennend geantwoord. Dames kunnen enkel en alleen met geldelijke bijdragen of andere weldaden het werk onzer Vereeniging steunen, dus ook niet honoraire leden der Vereeniging zijn. (Zie Art. 55 inde Verklaring). Het beginsel, dat de Conferentiën gescheiden moeten blijven van Dames-Vereenlgingen, die .zich bezighouden met liefdewerken, is volstrekt en duldt geen uitzondering, welke redenen er ook voor mochten pleiten. ALGEMEENE BEPALINGEN, i) schaffen aan hen, wien het daaraan in het doodsuur ontbreekt. Art. 3. Wanneer in eene stad meerdere jongelieden deel uit maken van de Vereeniging, komen zij bijeen om elkaar wederkeerig tot de beoefening van het goede op te wekken. Deze bijeenkomst neemt den naam aan van Conferentie, zijnde die, waaronder de Vereeniging is ontstaan. *) Art. 4. In eene stad, waar meerdere Conferentiën zijn opgericht, onderscheiden zij zich door den naam der Parochie, waarin hare leden werkzaam zijn. 2) Zij zijn verbonden door eenen Bijzonderen Raad, die den naam aanneemt der stad, waar hij is opgericht. Art. 5. Al de Conferentiën der Vereeniging zijn verbonden door den Algemeenen Raad. HOOFDSTUK I. De Conferentiën. Art. 6. De Conferentiën vergaderen op de door haar daartoe vastgestelde dagen en uren. Art. 7. Zij bevlijtigen zich onderling in briefwisseling te zijn, teneinde elkander te stichten en, desgevorderd, hetzij leden der Vereeniging zelve, hetzij arme jongelieden of wel onvermogende gezinnen, die van verblijfplaats veranderen, elkaar aan te bevelen. §l. Inrichting der Conferentiën. Art. 8. Elke Conferentie wordt beheerd dooreen President, een of meer Vice-Presidenten, een Secretaris i) Als een Conferentie is opgericht, moet zij nog bij de Vereeniging worden ingelijfd. Dit is noodzakelijk om deel te krijgen aan de aflaten door den H. Stoel verleend. De aanvrage om inlijving moet gericht worden tot den Hoofdraad. Zie Reglement voor de Hoofdraden Art. 10 en Verklaring van het Reglement bladz. 14 en 160. 2) Wanneer in dezelfde parochie meerdere Conferentiën worden opgericht, moet men aan ieder harer zulk een naam geven, dat ze gemakkelijk van elkaar te onderscheiden zijn. Alleen namen van Heiligen, Gelukzaligen of Eerbiedwaardiger], alsook vaneen der Goddelijke Personen of vaneen mysterie komen daarvoor in aanmerking. Men kieze evenwel niet den naam „H. Vincentius van Paulo”, omdat die benaming in zwang is voor alle Conferentiën, en daardoor verwarring zou kunnen ontstaan. (Manuel, Ed. 1915, „Additions”). Elke Conferentie heeft ook, naar gelang der behoeften van den dienst, een Bibliothecaris, een Magazijnmeester, of welke andere betrekking meer. Art. 9. De President wordt door de Conferentie gekozen. De andere leden, die betrekkingen bekleeden, worden door den President benoemd, in overleg met het Bureau. Inde steden echter, waar, zooals later gezegd zal worden, een Raad van Bestuur bestaat, worden de Presidenten en Vice-Presidenten der Conferentiën, evenals de overige leden, die dezen Raad uitmaken, benoemd door den President van dien Raad. Art. 10. De President bestuurt de Conferentie, ontvangt de voorstellen en brengt die in overweging, doet oproepingen ter bijeenkomst, indien het noodig is, en waakt voor de uitvoering van de reglementen en besluiten der Vereeniging. Ingeval van afwezigheid, doet hij zich dooreen Vice-President vervangen. Art. 11. De Secretaris maakt een beknopt procesverbaal der zitting. Hij houdt een register, bevattende de namen, betrekking en woonplaats der leden, de dagteekening hunner aanneming en de namen dergenen, die hen hebben voorgedragen. Hij houdt nauwkeurige aanteekening van de bezochte huisgezinnen. Hij wint inlichtingen in nopens die, welke voorgedragen worden, opdat de Conferentie, zooveel mogelijk, slechts zoodanige gezinnen bezoeke, die hare belangstelling en ondersteuning waardig zijn. Hij teekent de veranderingen op, welke inde gezinnen of bij de leden, die dezelve bezoeken, zijn voorgevallen. Art. 12. De Penningmeester houdt de kas; hij teekent de inkomsten en uitgaven, zitting voor zitting, op. Art. 13. De Bibliothecaris verzamelt leerzame boeken, geschikt voor de personen, die door de Conferentie worden ondersteund, en teekent aan, welke daarvan gegeven of geleend worden. Art. 14. De Magazijnmeester verzamelt de kleeding- en een Penningmeester, die het Bureau der Conferentie uitmaken. stukken ten behoeve van de armen en houdt daarvan insgelijks aanteekening. §2. Orde der zittingen. Art. 15. Bij de opening van elke zitting doet de President het 'gebed: Kom H. Geest, gevolgd door: O, God die de harten der geloovigen, en een aanroeping van den H. Vincentius, H. Joseph en ’t Goddelijk Hart. Men houdt vervolgens een godsdienstige lezing uiteen door den President daartoe gekozen boek. leder is geroepen deze voorlezing op zijn beurt te doen. Het gebed en de voorlezing moeten met den meesten ernst en met aandacht geschieden, daar het doel der Vereeniging niet minder strekt om de godsvrucht der leden te onderhouden, dan om de armen te ondersteunen. !) Art. 16. De Secretaris leest het proces-verbaal der laatste zitting voor. leder lid heeft de vrijheid om daarop bemerkingen te maken. Art. 17. Daartoe termen zijnde, kondigt de President de aanneming der candidaten af, die inde vorige zitting zijn voorgedragen, en noodigt de voorstellers uit om hen met hunne toelating in kennis te stellen. 2) *) Als gebruik is ingevoerd, vóór de lezing van de notulen navrage te doen omtrent de medebroeders, die ziek zijn, en op het einde der zitting gemeenschappelijk een gebed voor hen te doen. De zieke medebroeders worden namens de Conferentie bezocht dooreen lid, door den President daartoe aan te wijzen. Voor een overleden medebroeder wordt staande de zitting de Psalm: De profundis gebeden, terwijl daarenboven een H. Mis voor de rust zijner ziel zal worden opgedragen. 2) Wanneer de aanneming vaneen candidaat is afgekondigd, wordt zijn toelating bepaald tegen de volgende zitting der Conferentie, tenzij hij verlangen mocht op een anderen dag de aflaten te verdienen, door den Paus aan deze akte verbonden. Ten bepaalden dage overhandigt de President aan het nieuwe lid een exemplaar van het Handboek der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo. De President richt eenige hartelijke woorden tot den nieuw aangenomene en stelt hem, zoo noodig, in betrekking met twee of drie leden der Conferentie; het is met deze oudere leden of met een van hen, dat de nieuwe medebroeder verzocht wordt aanvankelijk de gezinnen te gaan bezoeken, die aan zijne zorg worden toevertrouwd, voor het geval namelijk, dat het bezoeken van huisgezinnen door twee leden niet als regel bij de Conferentie is ingevoerd. In sommige Conferentiën liet het groot getal gezinnen niet Art. 19. De Penningmeester geeft het bedrag op der kas en der bij de laatste zitting gehouden inzameling, opdat ieder zijn aanvrage om ondersteuning kunne regelen naar de hulpmiddelen der Conferentie. Art. 20. Men deelt vervolgens de bons voor de ondersteuningen in natura uit, waarvan het bedrag verschilt naar de behoeften der armen. Elk lid wordt op zijne beurt door den President opgeroepen en zegt luide hoeveel hij vraagt en voor hoevee! gezinnen. Wanneer hij daartoe uitgenoodigd wordt, geeft hij inlichtingen nopens de gezinnen, i) De onderstand moet stiptelijk bij de armen gebracht worden in het tijdsverloop van de eene zitting tot de andere. Het tijdstip, het getal en de wijze van die bezoeken worden aan de voorzichtigheid van ieder lid toe, om het bezoeken door twee leden tot eene volstrekte verplichting te maken; maar overal, waar die wijze van bezoeken der gezinnen tot beginsel is aangenomen en trouw wordt nagekomen, zal zij zeer heilzame gevolgen opleveren; de armen zullen daardoor veel beter bezocht worden, een hartelijke genegenheid zal de leden der Conferentie onderling meer en meer vereenigen, alle misbruik zal onmogelijk worden, en aan vermetele oordeelvellingen en kwaadaardige veronderstellingen zal alle voorwendsel ontnomen zijn. In onze Vaderlandsche Conferentiën is bezoeken met tweeën regel. *) Wanneer de Conferentie het overlijden vaneen harer armen verneemt, wordt de Psalm: De Profundis op het einde der zitting gebeden. Het H. Misoffer wordt later voor dien arme opgedragen, en eenige leden der Conferentie begeleiden het lijk naar de kerk en volgen de begrafenis. Art. 18. Indien er nieuwe candidaten worden voorgedragen, maakt de President hunne namen bekend. De leden, die op deze voordracht eenige bedenkingen te maken hebben, dienen die schriftelijk of mondeling in bij den President, in het tijdsverloop van de eene zitting tot de andere. Bestaan er geen bedenkingen, dan gaat men in laatstgenoemde zitting over tot de aanneming der voorgedragen leden. Elk lid moet zorgen inden boezem der Vereeniging geen leden te brengen, dan personen, die de anderen kunnen stichten of door haar gesticht worden, en die zich beijveren om hunne medeleden en de armen als broeders te beminnen. overgelaten, zoowel als de middelen om inde gezinnen liefde voor den godsdienst en beoefening van hunne plichten in te voeren. De aanvrage van hen, die eenige gedragsregels ot raadgevingen in moeilijke gevallen verzoeken, worden met aandacht en welwillendheid aangehoord, en de President of elk ander lid beantwoordt die vragen, zooais zijne ondervinding en liefde hem zullen ingeven. Art. 21. Indien er ondersteuning in geld, kleederen of boeken gevraagd wordt, moeten de redenen voor die aanvrage ontwikkeld worden, waarna de conferentie beslist. Indiên het niet mogelijk is een geldelijke toelage te vermijden, door inde plaats daarvan eene ondersteuning in natura te verstrekken, moet het lid, aan wien het geld is ter hand gesteld, het gebruik daarvan nauwkeurig nagaan. Art. 22. Na de toekenning der verschdlende ondersteuningen houdt men zich bezig met het vergeven van plaatsen, met al wat men ten behoeve der armen wenscht te doen, en met de huisgezinnen, welke door de nieuw aangekomen leden bezocht zullen worden, of door degenen, die verlangen nog andere te bezoeken. Geen nieuw huisgezin wordt aangenomen zonder eene voorloopige opgave van zijne behoeften, deze opgave geschiedt door den Secretaris of door zoodanig ander lid, als door den President met het inwinnen van inlichtingen is belast geweest. Vóór de stemming der Conferentie kan elk lid op het voorstel de bemerkingen maken, welke hem nuttig toeschijnen. Art. 23. De leden, die tijdelijk of voor altijd, de zetelplaats der Conferentie verlaten, geven daarvan bericht aan den President, die alsdan aan anderen de werkzaamheden, waarmede zij belast waren, opdraagt. Art. 24. De Conferentie houdt zich vervolgens bezig met al de punten, die op hare instandhouding, hare uitbreiding of de goede verdeeling van hare hulpmiddelen betrekking hebben. Art. 25. Bij het einde der zitting en vóór het gebed doet de Penningmeester de inzameling, waartoe elk lid dooreen aan zijn middelen geëvenredigde, maar altijd geheime gift bijdraagt. Zij die geen tijd aan den dienst HOOFDSTUK 11. De Bijzondere Raden. 2) Art. 27. De Bijzondere Raad eener stad is samengesteld uiteen President, een Vice-President, een Secretaris, een Penningmeester en al de Presidenten en Vice-Presidenten der Conferentiën van de stad, en de Presidenten en Vice-Presidenten der bijzondere Liefdewerken, die alle Conferentiën aangaan. Art. 28. De bijzondere Raad houdt zich bezig met de gewichtige Liefdewerken en maatregelen, waarbij al de Conferentiën der stad belang hebben. Art. 29. Hij bepaalt de aanwending der fondsen van de gemeenschappelijke kas. 3) Deze kas wordt gestijfd door de buitengewone van *) Deze inzameling moet niet voor den vorm, maar altijd met ernst geschieden, en het is zelfs zeer noodzakelijk, dat zij dit karakter nooit verlieze, want het is vooral ten hunne kosten, dat de leden der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo bedoelen werken van barmhartigheid te verrichten, en vervolgens de opbrengst der inzameling is het eerste, het zekerste en het voornaamste hunner hulpmiddelen om de armen te ondersteunen. 2) Wanneer, ten gevolge van de oprichting van twee of meer Conferentiën in eene stad aanleiding bestaat om een Bijzonderen Raad in te stellen, wordt de oprichting daarvan verzocht aan den Hoofdraad, evenals dit geschiedt bij aanvrage om inlijving van Conferentiën. 3) Het ligt inden geest der Vereeniging om nimmer aan de fondsen eene bestemming te geven vreemd aan de zaak, zelfs, wanneer het slechts eene zeer geringe uitgave zoude betreffen en de reden voor die uitgave in zich zeer loffelijk zou schijnen te zijn. der armen kunnen toewijden, trachten dit door eene ruimere geldelijke opoffering te vergoeden. 1) De opbrengst der inzameling is bestemd ter voorziening inde behoeften der bezochte huisgezinnen; maarde leden moeten geen der andere middelen verzuimen, waarover zij tot stijving van de kas der Vereeniging mochten kunnen beschikken. Art. 26. De zitting wordt besloten met het gebed „O, zachtmoedige Heer Jesus”, het gebed „Voor de weldoeners” en het „Wij stellen ons onder uwe bescherming.” elders ontvangen giften, door de inzamelingen op de algemeene vergaderingen van de stad gedaan, en de offers, welke de Presidenten, namens hunne Conferentie, op elke zitting aanbrengen. Zij strekt ter voorziening inde kosten der Liefdewerken voor de geheele stad en tot ondersteuning der meest onvermogende Conferentiën. Art. 30. De President, de Vice-President, de Secretaris en de Penningmeester vormen een gewonen Raad, die de loopende zaken bestuurt. Art. 31. De President wordt benoemd door den Raad, na overleg met de Conferentiën. De eerste maal wordt hij door de vereenigde Conferentiën benoemd. De President benoemt de Presidenten en Vice-Presidenten der Conferentiën en der bijzondere Liefdewerken, zoowel als den Vice-President, den Secretaris en den Penningmeester van den Bijzonderen Raad, na voor al die benoemingen het gevoelen van den Raad te hebben ingewonnen. Art. 32. De President van den Bijzonderen Raad heeft de leiding van deszelfs werkzaamheden, ontvangt de voorstellen en brengt die in overweging en roept den Raad bijeen, indien zulks noodig is. Hij zit voor inde algemeene vergaderingen van de stad. Art. 33. De secretaris maakt proces-verbaal van de zittingen van den Raad. Hij houdt het register, bevattende de namen, voornamen, betrekkingen en woonplaatsen der leden van al de Conferentiën der stad, de dagteekening van hunne aanneming en de namen van degenen, die hen hebben voorgedragen. Hij houdt insgelijks aanteekening van de woonplaats van hen, wier verblijf niet inde stad gevestigd is. Art. 34. De Penningmeester houdt de gemeenschappelijke kas der stad. Art. 35. De Presidenten en Vice- Presidenten der Conferentiën vertegenwoordigen hunne Conferentie inden Raad. De Presidenten "der bijzondere Liefdewerken komen daar de belangen van deze Liefdewerken vertegenwoordigen. De eersten zoowel als de laatsten brengen verslag uit, wanneer zij daartoe door den President van den Raad worden uitgenoodigd. De Algemeene Raad. Art. 36. De Algemeene Raad is samengesteld uit «en President, een Vice-President, een Secretaris, een Penningmeester en meerdere Raadsleden. Art. 37. De Algemeene Raad is de vereenigingsband van alle Conferentiën; hij handhaaft de eenheid der Vereeniging en waakt over alles wat haren voorspoed kan bevorderen. Hij neemt te dien einde alle beschikkingen, welke hem nuttig toeschijnen. Art. 38. Hij bepaalt de aanwending der fondsen van de algemeene kas. Deze kas wordt gestijfd door de buitengewone giften aan de Vereeniging geschonken, door de inzamelingen •op de algemeene vergaderingen en door de offers, welke elke Conferentie of iedere Raad bijdraagt ter gedeeltelijke bestrijding der algemeene uitgaven van de Vereeniging. Art. 39. De leden van den Algemeenen Raad worden door den President benoemd, in overleg met dien Raad. Art. 40. Wanneer er een Algemeen President der Vereeniging moet worden benoemd, wordt de Algemeene Raad door den Vice-President bijeengeroepen. Deze zitting, welke slechts een voorbereidende is, strekt om zich te verstaan nopens den persoon, welke met die betrekking zou kunnen worden belast. De vorige President, nog inleven zijnde, wordt verzocht den persoon aan te wijzen, wiens keuze hij nuttig acht. Wanneer men zich nopens een of meer namen heeft verstaan, wordt de zitting verdaagd tot over twee maanden. In dien tusschentijd wordt van deze eerste zitting kennis gegeven aan de Presidenten der Bijzondere Raden, die hunne medeleden raadplegen, en aan de Presidenten der Conferentiën, die hunne Bureaux raadplegen of zelfs de Conferentiën, welke zij besturen. De eenen zoowel als de anderen zenden hun advies aan den Algemeenen Raad; naar deze adviezen voltrekt deze de keuze, waarvan een nauwkeurig procesverbaal wordt opgemaakt. Hangende de keuze, storten al de leden der Vereeni- HOOFDSTUK 111. ging, hetzij in het bijzonder, hetzij op de zittingen, een bijzonder gebed tot God, namelijk het: Veni Creator, opdat Zijn Geest hen verlichte inde keuze, welke zij zich voorstellen te doen. Art. 41. De algemeene President doet de buitengewone bijeenroepingen; hij zit voor inde algemeene vergaderingen, zoowel als inden Algemeenen Raad. Art. 42. De algemeene Secretaris houdt aanteeke*- ning van de namen, voornamen, betrekkingen, woonplaatsen en den dag der aanneming van de leden evenals van de samenstelling der Bureaux van de Raden en Conferentiën en van de plaatsen, dagen en uren der bijeenkomsten. Hij maakt het proces-verbaal der zittingen van den, Algemeenen Raad en der algemeene vergaderingen. Hij stelt het jaarlijksch verslag over den toestand derr liefdewerken van de Vereeniging. Hij is belast met het onderhouden der algemeene briefwisseling met de bijzondere Presidenten of Secretarissen der verschillende Raden of Conferentiën. Hij heeft de archieven der Vereeniging onder zijne bewaring. Art. 43. De algemeene Penningmeester houdt de kas. Hij brengt de ontvangsten en uitgaven in orde en doet rekening en verantwoording aan den Algemee- nen Raad. Art. 44. Een lid van den Algemeenen Raad wordt, door den algemeenen President belast met het voorzitterschap van den Raad van Parijs, indien hij zelf daarin niet kan voorzitten; meerdere leden worden door hem op voorstel van den algemeenen Secretaris, aangewezen, om de betrekkingen van Vice-Secretaris te vervullen. HOOFDSTUK IV. De Algemeene Vergadering, i) Art. 45. De algemeene vergaderingen worden jaarlijks gehouden op 8 December, feestdag der Onbe- i) Onder algemeene vergaderingen verstaat men de bijeenkomst van alle Conferentiën eener zelfde stad, of zoo er inde stad slechts eene Conferentie bestaat, de bijeenkomst van hare werkende en honoraire leden. (Zie ook voetnoot bl. 21). Art. 46. De algemeene vergaderingen beginnen, evenals de Conferentiën, met het gebed en de godsdienstige voorlezing. Art. 47. Na het proces-verbaal van de vorige zitting te hebben voorgelezen, roept de Secretaris luide de leden af, sinds de laatste algemeene vergadering inde verschillende Conferentiën aangenomen, en wier namen hem te dien einde door de verschillende Presidenten zijn medegedeeld. Deze leden staan van hunne plaatsen op, waarna de Secretaris hen aan de Vereeniging en aan den President voorstelt, die een korte toespraak tot hen richt. Art. 48. De presidenten der Conferentiën geven verslag van den toestand hunner Conferentiën. Een beknopt uittreksel van het verslag, bevattende de veranderingen onder de leden en arme huisgezinnen voorgevallen, het beloop der ontvangsten, het bedrag der uitgaven en haren aard, wordt aan den Secretaris overhandigd. Art. 49. De secretaris leest vervolgens de brieven, ingezonden door de verschillende Conferentiën, die zich niet hebben kunnen doen vertegenwoordigen, als- Geïsoleerde Conferentiën, dat zijn dezulken, die niet ressorteeren onder een Bijzonderen Raad, hebben dikwijls gemeend, dat zij geen algemeene vergadering konden houden, tenzij zij zich vereenigden met Conferentiën van naburige plaatsen, m. a. w., dat het onmogelijk was dat in eigen kring alleen le doen. Deze opvatting is in strijd met de practijk der Vereeniging, die als algemeene vergadering beschouwt iedere meer plechtige bijeenkomst hetzij van de werkende leden alleen, hetzij daarbij ook de honoraire leden en weldoeners worden uitgenoodigd. Men houde wel in het oog, dat het bijwonen van de algemeene vergadering eender voorwaarden is om deelachtig te worden aan den vollen aflaat, die op dein Art. 45 genoemde dagen te verdienen is. (Verklaring van het Reglement blz. 126). vlekte Ontvangenis van de H. Maagd, den eersten Zondag van de Vasten, den Zondag van den Goeden Herder, jaardag der Overbrenging van de Overblijfselen van den H. Vincentius van Paulo en den 19 Juli, feestdag van onzen H. Patroon. De President kan bovendien buitengewone algemeene vergaderingen bijeenroepen. mede uittreksels uit andere brieven, waarbij de Vereeniging belang kan hebben. Art 50. De President geeft daarop kennis van de beslissingen, door den Raad van Bestuur in het belang der Vereeniging genomen, en raadpleegt zoo noodig de vergadering zelve. Art. 51. De President of dat lid der Vereeniging,, hetwelk hij daartoe uitnoodigt, richt eenige woorden van christelijke en liefdadige opwekking tot de vergadering. De Vereeniging acht zich gelukkig, wanneer mannen, achtenswaardig om hun ambt, deugd of wetenschap, op uitnoodiging van den President de algemeene vergadering bij wonen en haar, zooals gezegd is, met eenige woorden van stichting willen besluiten. Art. 52. Na de inzameling en het gebed gaat de vergadering uiteen. HOOFDSTUK V. De verschillende leden. Art. 53. Behalve de werkende leden heeft de Vereeniging ook nog correspondeerende leden en honoraireleden en weldoeners. ] ) Art. 54. Wanneer een lid der Vereeniging van verblijf verandert, en er inde stad, waar hij zich gaat vestigen, geen Conferentie van den H. Vincentius van Paulo bestaat, verlaat hij daarom de Vereeniging niet,, maar neemt den naam aan van corresponderend lid; hij stelt zich in betrekking met de Conferentie van de naastbij gelegen stad in zijn bisdom en houdt briefwisseling met den Secretaris van den Raad of der Conferentie van die stad. Wanneer in zijn bisdom geen Conferentie bestaat, houdt hij briefwisseling met den Algemeenen Secretaris. Hij ontvangt jaarlijks een verslag over de liefdewerken der Vereeniging en blijft met haar verbonden met alleen in gebeden, maar ook in goede werken, door om i) Behalve de gewone werkende leden kunnen de.Conferentiën jongelieden onder de achttien jaren als aspirant-leden aannemen. Zij vergezellen de andere leden bij het bezoeke der armen en maken zich aldus bekend met de liefdewerken. De aspiranten kunnen ook deel nemen aan de patronage der kinderen. Art. 55. De honoraire leden wonen de Conferentiën niet bij. Zij zijn echter, evenals de gewone leden, begrepen in al de bijeenroepingen, die buiten de gewone zittingen der Conferentiën geschieden. Zij moeten jaarlijks een buitengewone gift aan den Penningmeester van den Raad of der Conferentie van hunne stad doen toekomen. De aanneming der honoraire leden heeft plaats op dezelfde wijze als die der gewone leden; zij geschiedt door den Bijzonderen Raad inde steden, waar meerdere Conferentiën bestaan. Art. 56. Elke Conferentie kan bovendien nog uitsluitend inschrijvers hebben. De inschrijvers zijn geen leden van de Vereeniging, maar als weldoeners hebben zij aanspraak op hare gebeden. HOOFDSTUK VI. De feesten der Vereeniging. Art. 57. De Vereeniging viert de feesten van de Onbevlekte Ontvangenis der Allerheiligste Maagd en van den H. Vincentius van Paulo, haren Patroon. De Conferentiën wonen de H. Mis bij op den 8 December en den 19 Juli, alsook op den jaardag van de Overbrenging der Overblijfselen van den H. Vincentius van Paulo. De leden bidden op die feestdagen voor de uitbreiding van het Katholieke geloof, voor de vermeerdering der liefde onder de menschen, en om Gods zegen af te vragen over het liefdewerk, waaraan zij deelnemen. Indien eenig lid verhinderd is daarbij tegenwoordig te zijn, vereenigt hij zich tenminste inden geest met zijne medebroeders en bidt voor hen, zooals zij voor hem bidden. Art. 58. Den eersten Zondag van de Vasten wonen al de leden gezamelijk eene H. Mis bij en bidden alsdan voor de rust der zielen van de overledene leden der Vereeniging. zich heen liefdewerken te verrichten en door zich nuttig te maken voor de Vereeniging, zoo dikwijls de gelegenheid zich daartoe aanbiedt. Algemeene bemerking. Art. 59. Geen der bij dit Reglement gegeven voorschriften verplicht in geweten, maarde Vereeniging vertrouwt de vervulling daarvan toe aan den ijver harer leden en aan hunne liefde voor God en voor den naaste. REGLEMENT VOOR DE HOOFDRADEN, uittreksel uit het bulletin van 1850. Reeds eenige jaren eischen de werkdadige vorderingen van de Verg. geleid door de Voorzienigheid, dat voor landen buiten Frankrijk gelegen een bestuursinstantie wordt ingelascht, welke in ons eerste Reglement niet was voorzien. Het is voor de Raden belast met de leiding van de Conferenties vaneen geheel land, en ingesteld als schakel, tusschen den Alg. Raad en de afzonderlijke Conferenties, van deze gescheiden, door afstanden, taal en plaatselijke gebruiken. Deze instelling als van zelve ontstaan heeft eene gelukkige uitbreiding gekregen, en heeft door hare ontwikkeling aan de vorming van onze Vereeniging inde vreemde landen, waar zij anders moeilijk zou doorgedrongen zijn en waar zij nog moeilijker in stand zoude gebleven zijn, hulp verleend. Beurtelings hebben Engeland, lerland, België, Holland, de Rijnprovincie, Mexico, Canada, Spanje, Italië en andere landen Raden zien ontstaan en ten gevolge van hun organisatie de verschillende Conferenties gemakkelijker gevormd tot een gemeenschappelijken geest en hebben deze zich sneller vermenigvuldigd. De ondervinding was dus afdoend en het oogenblik was gekomen om in onze bestaande reglementen een totaal van schikkingen te maken, toepasselijk op deze Raden, die zonder aan reeds oude gebruiken te raken in eenige deelen van de Vereeniging zijn bekrachtigd door den algemeenen Raad. Deze schikkingen kunnen zonder als onveranderlijke en volstrekte wet in de toekomst te gelden, evenwel als gids en model dienen voor de Raden, die zich achtereenvolgens zullen vormen. In deze gedachte heeft de Algemeene Raad een serie aanvullende artikelen van het reglement opgesteld, maar Op de eerste plaats werd de vraag geopperd, welken naam men zou geven aan die Raden. Zou men ze in het Reglement zooals de twee pauselijke breven het hadden gedaan den 18en Januari en den 12en Augustus 1845, den titel van Provinciale Raden geven? Machtige redenen pleitten ten gunste van deze uitdrukking, reeds onder ons bekend en aangenomen onder het grootste deel der Raden. Maarde vrees, die men aan den dag gelegd heeft in verschillende landen, dat zij aanstoot zou geven aan nationale en boosaardige gevoeligheden voor de Vereeniging, heeft een nieuwe benaming, die van Hoofdraden doen verkiezen. De omschrijving van de Hoofdraden, de vaststelling van hun zetel zijn punten, welke het eerste artikel van het reglement toekent aan den Algemeenen Raad. Het is de zuivere, eenvoudige vertaalde toepassing van ons reglement. Artikel 3 handelt overeen belangrijke vraag, deze vraag vormt wel den grondslag van den Hoofdraad. Na hierover lang nagedacht en de uitgedrukte meenin gen van verschillende kanten overwogen te om ze beslissend aan te nemen, heeft hij zich laten voorlichten door de goede raadgevingen der Raden van Europa, tenminste door hen, die wegens tijd en omstandigheden geraadpleegd konden worden. Deze raadgevingen hebben hem niet ontbroken en er is goede rekening mede gehouden. Zij hebben zeker medegewerkt, om een zoo belangrijk werk te verbeteren. De maatregelen, die wij in het kort gaan uitleggen en waarvan wij later den tekst zullen geven, zijn een verzameling van de plaatselijke gebruiken en der hoofdstukken van het Algemeene Reglement, die betrekking hebben op den Bijzondere Raad en op den Algemeenen Raad zelven. De Hoofdraden zijn werkelijk de middelaars onder de Conferenties van het land, de bijzondere Raad voor die eener stad, decentrale Raden zijn belast met de belangen vaneen of meer diocesen en de Algemeene Raad blijft belast met de leiding van alle Conferenties der wereld. Hunne bevoegdheden, zooals hun natuur moeten dus iets algemeens hebben en deze is de gedachte, die voorgezeten heeft bij de samenstelling van hun reglement. hebben is het wenschelijk geoordeeld om al de Conferenties op te roepen, die de Hoofdzaak moet vereenigen om samen te komen voor zijn vorming, om daardoor zijn gezag grooter te maken. Deze samenkomst kan geschieden door afgevaardigden, gekozen in gelijk getal voor iedere Conferentie, hetzij door correspondentie, volgens de plaatselijke omstandigheden, en eindelijk is het voldoende dat al de Conferenties geroepen zijn om er deel aan te nemen; het is niet noodzakelijk, dat zij er werkelijk deel aan genomen hebben. Indien zij verwaarloosd hebben te antwoorden op de oproeping, worden zij gehouden hun toestemming gegeven te hebben. Om er meer orde in te brengen, moet de verkiezing georganiseerd zijn door den Centralen Raad, bij gebreke hiervan door den bijzonderen Raad, gevestigd inde stad, waar de Hoofdraad moet zitting houden, of indien er nog geen bijzonderen Raad is, door de Conferentie van die stad. Artikel 4 neemt een mededeeling op over de benoeming van den president van den Hoofdraad; eene wijze, gelijkvormig aan de benoeming van den Generalen president, en waarvan de ondervinding de voordeelen heeft getoond. Het uitstel van twee maanden is alleen herleid tot één maand, omdat de afdeeling minder uitgebreid is. Artikel 8 voorziet in het geval, dat in dezelfde stad een Hoof draad en een bijzondere Raad bestaat; met het oog hierop is beslist, dat het presidium van den bijzonderen Raad rechtens toebehoort aan den President van den Hoofdraad, uitgenomen als de laatste deze taak overdraagt, indien hij het noodig acht. Dat is een punt reeds bepaald door het algemeen Reglement voor Parijs, waarin zich vereenigd bevinden het presidium van den Algemeenen Raad, den Centralen Raad van het diocees, en den bijzonderen Raad der stad. Deze regel is goedgekeurd; het is dus nuttig hem eveneens toe te passen voor het geval waarop de menigvuldigheid der bezigheden, hetzij dat een andere reden beletten zou, zooals reeds in verscheidene landen geschiedt, aan den President van den Hoofdraad, den "arbeid van het presidium van den bijzonderen Raad te koppelen. 2e. Het tegenwoordig Reglement eigent zich voor de Raden, op dit oogenblik bestaande in het buitenland en die voor zending hebben de Conferenties te leiden, die aan onderscheiden naties behooren. Maar het is geen Het artikel 10 loopt over de bestendige rechtspraak van den Algemeenen Raad voor de aanneming van de Conferenties in onze vereeniging. Het behoort aan den Algemeenen Raad de inlijving der Conferenties te proclameeren, behoudens het advies van den Hoofdraad. Terwijl de gemeenschappelijke geest de onontbeerlijke eenheid behoudt, verbindt deze methode de Hoofdraden tot de ontwikkeling van onze liefdadige familie. Zij voorkomt de verscheidenheid van de rechtspraak, zij versterkt onze kleine en gansch broederlijke hiërarchie, door slechts met kennis van zaken toe te laten de nieuwe Conferenties, die het recht komen vragen om onder ons burgerrecht te verkrijgen. De gelukkige betrekkingen van broederschap en vereeniging worden nog door artikel 12 bezegeld, die, door de Presidenten der Hoofdraden inden schoot der Algemeene Raden te roepen en hun het recht te geven daar te zetelen, wanneer zij te Parijs zijn en ze uitte noodigen om ze te raadplegen per brief over ernstige vragen, wanneer zij afwezig zijn, verzekert aldus aan de gansche Vereeniging de hulp hunner kennis, van hun toewijding en van hun liefde. De eerste proef, die er te voren van genomen is, is de redactie van het tegenwoordig Reglement, reeds een voldoend bewijs inde oogen van den Algemeenen Raad. Laten wij eindigen met twee opmerkingen: le. De artikelen, die men gaat lezen, maken voortaan deel uit van het Algemeen Reglement, zij zijn er in geschreven; maar het scheen verkieslijker ze niet te vermengen in het lichaam van dit Reglement zelf en om ze niet inde oude orde der Artikelen inde war te brengen; hieraan raken, zou eene noodlottige verwarring invoeren en om zoo te zeggen een eerbiedwaardig gedenkteeken in onze Vereeniging veranderen, omdat het bijna van denzelfden tijd is van haar stichting. Het gezag, daarenboven van deze nieuwe schikkingen zal niet minder groot zijn inde oogen der Conferenties en van al onze medebroeders. hinderpaal en is geenszins een hinderpaal geweest tot de vorming van Raden vaneen kleinere afdeeling, die gevormd zijn en eiken dag noodzakelijker worden, om onder elkander te verbinden, de conferenties, die dichter bij elkaar liggen. Verre van daar, het is voor deze Conferenties een voorbeeld en een grondslag van organisatie. Ziehier nu de tekst van dat Reglement, aangenomen door den Algemeenen Raad in zijn zitting van den len April 1850. Op den 1 April 1850 is door den Algemeenen Raad der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo het volgende vastgesteld: Reglement voor de Hoofdraden. Art. 1. Wanneer de Conferentiën, die een uitgebreider kring vormen dan dien vaneen Bijzonderen Raad, verlangen vereenigd te worden door eenen Raad, kan te dien einde een Hoofdraad door den Algemeenen Raad worden ingesteld, overeenkomstig de bepalingen der Breve van Zijne Heiligheid Paus Gregorius XVI van den 10 Januari 1845. Deze Raad ontleent zijn naam aan den kring, waarvoor hij is opgericht, en welke omschreven wordt door den Algemeenen Raad, die ook de plaats aanwijst, waar hij gevestigd wordt. Hij vertegenwoordigt in dien kring den Algemeenen Raad, het middelpunt der geheele Vereeniging, en is belast met de leiding van alle daarin opgerichte of op te richten Raden en Conferentiën; hij handhaaft er den geest en de eenheid der Vereeniging en is het aangewezen en gewoon middelpunt der briefwisseling van de Raden en Conferentiën met den Algemeenen Raad. Art. 2. De Hoofdraad bestaat uiteen President, een of meer Vice-Presidenten, een Secretaris, een Penningmeester, een of meer Vice-Secretarissen, een Vice-Penningmeester en uit meerdere Raadsleden. Art. 3. Bij het voor de eerste maal benoemen van een President worden alle Conferentiën van den kring geroepen om daartoe mede te werken; de keuze geschiedt onder de leiding van de Conferentie of van den Raad, opgericht inde stad, waar de Hoofdraad moet worden gevestigd. Art. 4. Wanneer een nieuwe President moet worden Gedurende den tijd der verkiezing richten al de leden van den kring, hetzij in het bijzonder, hetzij op de zittingen, een bepaald gebed tot God, het Vent Creator, opdat Zijn Geest hen verlichte inde te maken keuze. Art. 5. De leden van den Hoofdraad worden, evenals de leden van het Bureau, benoemd door den President, in overleg met den Raad. Art. 6. De President zit voor inden Hoofdraad, evenals inde algemeene vergaderingen der Conferentiën van de stad, waar die Raad gevestigd is. Hij roept de buitengewone vergaderingen bijeen en doet zich bij afwezigheid vervangen dooreen Vice-President of zelfs desnoods dooreen ander lid van den Raad. Art. 7. De Secretaris houdt aanteekening van de namen, voornamen, betrekking, woonplaats en de dagteekening van aanneming der leden van de Conferentiën der stad, waar de Raad gevestigd is. Hij houdt eveneens aanteekening van de samenstelling der Bureaux van de Raden of Conferentiën van den kring en van de dagen, plaatsen en uren, waarop zij bijeenkomen. Hij maakt het proces-verbaal der zittingen van den Raad en van de algemeene vergaderingen. Hij stelt het jaarlijksch verslag van de werkzaamheid der Raden en Conferentiën van den kring en zendt dat aan den Algemeenen Raad. benoemd, roept de Vice-President den Raad bijeen; deze zitting, welke slechts tot voorbereiding dient, strekt om zich te verstaan nopens den persoon, die met deze betrekking zou kunnen worden belast. Indien de vorige President nog inleven is, wordt hij verzocht den persoon aan te wijzen, wiens verkiezing hij nuttig acht. Wanneer men zich nopens een of meer namen heeft verstaan, wordt de zitting verdaagd tot overeen maand. In dien tusschentijd wordt van deze eerste bijeenkomst kennis gegeven aan de Presidenten der Bijzondere Raden, die hunne medeleden raadplegen, en aan de Presidenten der Conferentiën, die hunne Bureaux of zelfs de Conferentiën, welke zij besturen, raadplegen. De eersten zoowel als de laatstgenoemden maken hunne adviezen kenbaar aan den Raad; naar de adviezen voltrekt deze de keuze, waarvan een nauwkeurig procesverbaal wordt opgemaakt. Hij is, onder de leiding van den President, belast met de algemeene briefwisseling met de Presidenten of Secretarissen der Raden of Conferentiën en met den Algemeenen Raad. Hij bewaart de archieven van de Vereeniging in dezen kring. De Penningmeester houdt de kas, brengt de ontvangsten en uitgaven in orde en verantwoordt de rekening aan den Raad. Art. 8. In geval de Hoofdraad niet belast is met de functies van Bijzonderen Raad voor de Conferentiën der stad, alwaar hij gevestigd is, behoort het voorzitterschap van laatstgenoemden Raad van rechtswege aan den President van den Hoofdraad, die de Presidenten en Vice-Presidenten der Conferentiën en der Liefdewerken alsook het Bureau van den Bijzonderen Raad benoemt. Bij verhindering doet hij zich in het voorzitterschap van den Bijzonderen Raad vervangen dooreen iid van den Hoefdraad, door hem tot dat einde gemachtigd. Art. 9. De kas van den Raad wordt gestijfd dooide buitengewone giften aan de Vereeniging gedaan, door de inzameling op de algemeene vergaderingen der stad, alwaar hij gevestigd is, en door de offers, welke iedere Conferentie of elke Raad van den kring tot bijdrage inde algemeene onkosten jaarlijks toezendt. Art. 10. Wanneer een Conferentie of een Bijzondere Raad zich vestigt inden kring, onderzoekt de Hoofdraad of er termen zijn om de inlijving daarvan aan den Aigemeenen Raad voor te stellen. Die inlijving kan niet verleend worden dan na ingekomen advies van den Hoofdraad. De Raad doet mede verslag aan den Algemeenen Raad, wanneer hij meent, dat eene Conferentie of een Raad zou behooren ontbonden te worden. Hij kan er desnoods de zittingen van schorsen, en doet daarvan verslag aan den Algemeenen Raad. Art. 11. De Hoofdraad regelt al de practische bijzonderheden van beheer der Conferentiën inden kring, hetzij door briefwisseling, hetzij door rondgaande brieven van den President, en waakt voor de uitvoering van het Reglement, behoudens raadpleging van den Alge- meenen Raad over gewichtige vraagpunten en over die, waarbij de geheele Vereeniging belang heeft. Art. 12. Wanneer de Presidenten der Hoofdraden te Parijs zijn, wonen zij de zittingen bij en nemen deel aan de beraadslagingen van den Algemeenen Raad, waarvan zij leden zijn, zoolang zij die betrekking be h0DeeAlgemeene Raad kan schriftelijk hun gevoelen inwinnen over de vraagpunten, waarbij de geheele Vereeniging belang heeft. Vóór de zitting. Inden naam des Vaders en des Zoons en des H. Geestes. Amen. Kom, H. Geest, vervul de harten uwer geloovigen en ontsteek in hen het vuur uwer goddelijke liefde. Zend uwen geest af, en zij zullen herschapen worden. En Gij zult het aanschijn der aarde vernieuwen. Laat ons bidden. O God, die de harten der geloovigen door de verlichting van den H. Geest onderwezen hebt, verleen ons uwe genade, opdat wijdoor dienzelfden Geest leeren verstaan wat goed is; dat ons verstand verlicht, ons hart gereinigd worde, en wij ons ten allen tijde over zijne vertroosting verheugen. Door Jesus Christus uwen Zoon, onzen Heer, die met u en den H. Geest een eenig God, leeft en regeert in eeuwigheid. Amen. H. Vincentius van Paulo, bid voor ons! H. Joseph, bid voor ons! Allerheiligst Hart van Jesus, ontferm U onzer! Inden Naam des Vaders enz. Na de zitting. Inden naam des Vaders enz. O, zachtmoedige Heer Jesus, die in uwe Kerk, inden persoon van den H. Vincentius van Paulo, een Apostel, brandend van liefde, hebt opgewekt, stort dezelfde liefdevlam over uwe dienaren uit, opdat zij, alleen ter liefde van U, uit geheel hun hart aan de armen geven wat zij bezitten, en eindigen met zich zelf geheel voor hen op te offeren; die met God den Vader leeft en heerscht inde eenheid des H. Geestes, Godin alle eeuwen der eeuwen. Amen. Voor de weldoeners. Gewaardig u, o weldadige jesus, uwe genade te verieenen aan de weldoeners der armen; Gij, die honderd- GEBEDEN Wij stellen ons onder uwe bescherming, H. Moeder Gods; versmaad onze gebeden niet in onzen nood, maar verlos ons altijd van alle gevaren, o roemwaardige en gezegende Maagd. Amen. Dat de geloovige zielen door Gods barmhartigheid rusten in vrede. Amen. Inden naam des Vaders enz. LITANIE VAN DEN H. VINCENTIUS VAN PAULQ. Heer, ontferm U onzer. Christus, ontferm U onzer. Heer, ontferm U onzer. God hemelsche Vader, ontferm U onzer. God Zoon, Verlosser der wereld, ontferm U onzer. God H. Geest, ontferm U onzer. H. Drievuldigheid één God, ontferm U onzer. H. Maria, bid voor ons. H. Maria, Moeder van Christus, bid voor ons. H. Vincentius, die van uw kindsheid met God gewandeld hebt, bid voor ons. H. Vincentius, wiens liefde zich tot allen uitstrekte, bid voor ons. H. Vincentius, die u zelven kuisch voor God bewaard hebt, bid voor ons. H. Vincentius, waakzame herder der kudde van Jesus Christus, bid voor ons. H. Vincentius, die aan de armen met goed gevolg het Evangelie verkondigd hebt, bid voor ons. H. Vincentius, die uwe leerlingen tot alle goede v/erken gevormd hebt, bid voor ons. H. Vincentius, eerder priesterschap, bid voor ons. H. Vincentius, nederig bij verheffing, bid voor ons. H. Vincentius, nauwgezet navolger van Christus, bid voor ons. H. Vincentius, hulp en opbeuring in alle rampen, bid voor ons. voudige belooning en het rijk der hemelen beloofd hebt aan allen, die werken van liefdadigheid in uwen naam zouden verrichten. Amen. H. Vincentius, balsem der bedrukten van harte, bid voor ons. H. Vincentius, spijzer der hongerigen, bid voor ons. H. Vincentius, helper der zieken, bid voor ons. H. Vincentius, verzorger der vondelingen, bid voor ons. H. Vincentius, ijverig zielzorger van verloren schapen, bid voor ons. H. Vincentius, ijveraar voor de kerkelijke tucht, bid voor ons. H. Vincentius, engelachtig priester aan het altaar, bid voor ons. H. Vincentius, beschermer van de belaagde onschuld en de kuischheid der maagden, bid voor ons. H. Vincentius, vereerder van den H. Stoel, bid voor ons. H. Vincentius, ijveraar voor den Heerder heerscharen, bid voor ons. H. Vincentius, Patroon onzer Vereeniging, bid voor ons. Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, spaar ons, Heer. Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, verhoor ons Heer. Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm U onzer. Bid voor ons, H. Vincentius. Opdat wij deel mogen hebben aan de beloften van Christus. Laat ons bidden. O God, die inde apostolische liefde en nederigheid van den H. Vincentius den geest van Uwen Zoon hebt doen doorblinken, ten einde aan de armen het Evangelie te verkondigen, de ellenden der verlatenen en zieken te verlichten en aan den geestelijken stand nieuwen luister te verschaffen, verleen ons door de voorspraak van dien Heilige, dat wij, vrij van zonden, U door dezelfde liefde en nederigheid mogen behagen. Door Jesus Christus, onzen Heer, die met ü leeft en heerscht inde eenheid des H. Geestes, Godin alle eeuwen der eeuwen. Amen. Ten gebruike van de leden der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo. Wij danken U, Heer, voor de genaden en zegeningen, welke Gij tot heden over de Vereeniging van den H. Vincentius hebt uitgestort. Wij smeeken U die zegeningen nog verder te willen verleenen aan deze Vereeniging, welke ons zoo dierbaar is, aan elke harer afdeelingen en vooral aan die waarvan wij leden zijn. Geef, Heer, dat zij zich overal vestige en uitbreide, dat zij den oorspronkelijken geest van vroomheid, eenvoud en broederlijke eenheid steeds behoude, opdat hare werken, van alle menschelijke drijfveercn en belangen ontdaan, meer en meer verdienstelijk voor den hemel worden. Gij, o Heer, kent de geestelijke en tijdeli]ke ellenden der huisgezinnen, welke wij, zooveel onze kracnten toelaten, zoeken te lenigen; Gij kent evenzeer onze behoeften, ontferm U over ons, en dat allen uwe oneindige barmhartigheid ondervinden. Wij smeeken U, o God van goedheid, in het bijzonder degenen onzer medebroeders te hulp te komen, die op dit oogenblik eene of andere beproeving hebben te ondergaan; versterk hunne ziel, verlicht hun verstand, stort in hun gemoed den geest van vrede en hoop, die van U afdalen; en dat hunne en onze beproevingen, met geduld om Christus verdragen, U aangenaam mogen zijn en rijke vruchten van zaligheid opleveren. Eindelijk smeeken wij U, o God, om de verdiensten van onzen Heer Jesus Christus, en door de bijzondere voorspraak van de H. Maagd Maria en den H. Vincentius. aan de leden der door ons bezochte arme huisgezinnen, aan de vrienden en weldoeners onzer Vereeniging, aan onze geliefde medebroeders en aan ons zelf eenmaal een plaats in uw Rijk te verleenen. Amen. Voor eenen zieken medebroeder. O God, genadige Schepper des menschdoms, Gij, die den mensch, uw evenbeeld, door de verleiding des satans van de eeuwige gelukzaligheid verstoken geraakt, wederom met het kostbaar Bloed uws eemggeboren GEBED Zoons van den dood en de helle hebt verlost en vrijgemaakt, wij bidden U, verkwik onzen lijdenden medebroeder door de kracht uwer genade, strek uwe genezende hand over hem uit, troost en beur zijn gemoed op door inwendige vreugde, en keer genadig alle bekoringen, listen en lagen des duivels van hem af, opdat hij hier op aarde uwe hulp ondervinde, spoedig weder in ons midden verschijne en hiernamaals de eeuwige belooning verwerve. Onze Vader. Wees gegroet. Voor eenen stervenden medebroeder of weldoener. O Jesus, onze Verlosser en Zaligmaker, sta dezen (deze) zieke bij met de heilaanbrengende sterkte van uw H. Kruis, van uw onschuldig lijden en van uwen bitteren dood. Laat hem (haar) in dezen nood genade, barmhartigheid en troost wedervaren. Verlos zijne (hare) ziel uit alle beangstheid, bekommering en gevaar en strek uwe almachtige handen, die om zijnent (harent) wille zoo wreed met nagelen doorboord zijn, liefderijk en ontfermend over hem (haar) uit. Onze Vader. Wees gegroet. Voor een zieke ineen door de Vereeniging bezocht gezin. Wij bevelen U, o Jesus, de ziel van uwen dienaar (dienaresse) ootmoedig aan, gelijk Gij uwe ziel uwen hemelschen Vader hebt aanbevolen; wij bidden U, bij al de benauwdheid, den nood, de smart en de pijn, welke Gij bij uw verscheiden aan het kruis hebt uitgestaan, o verlos en bevrijd deze ziel van alle bekommering, beklemming en angst, geef hem (haar) de gezondheid weder, indien het hem (haar) zalig is, of geduld om de ziekte met onderwerping aan uwen H. Wil te dragen. Onze Vader. Wees gegroet. Voor een overledene. Uit de diepte mijner ellende heb ik tot U geroepen, o Heer, Heer verhoor mijne stem. Want bij den Heer is barmhartigheid, en bij Hem is overvloedige verlossing. En Hij zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheden. Heer geef hem (haar) de eeuwige rust. En dat het eeuwig licht hem (haar) verlichte GEBED. Wij bevelen U, o Heer, de ziel van uwen dienaar (uwe dienaresse), opdat hij (zij), dezer wereld afgestorven, voor U leve; en wat hij (zij), uit menschelijke zwakheid inde pelgrimschap hier beneden zondigs ge daan moge hebben, dat gelieve uwe barmhartige goedheid hem" (haar) genadig kwijt te schelden. Door Christus onzen Heer. Amen. Dat de zielen der geloovig afgestorvenen door Gods barmhartigheid in vrede rusten. Amen. Voor overledene medebroeders en weldoeners. O God, Gij uitdeeler aller genade en minnaar van ’s menschen eeuwig heil, wij bidden uwe goedheid, dat Gij onze broeders, weldoeners en allen, die tot onze Vereeniging hier op aarde behoorden, en welke wij ons inden dood hebben zien voorafgaan, door de voorspraak van de Allerheiligste Maagd en Moeder Gods Maria en van alle Heiligen, de gemeenschap der eeuwige zaligheid deelachtig gelieft te maken. Door onzen Heer Jesus Christus. Amen. Laat uwe ooren luisteren naar de stem mijner smeekingen. Zoo Gij, o Heer, de misdrijven gadeslaat, Heer, wie zal dan bestaan? Omdat er bij U genade is, en om uwe wet heb ik U, o Heer! verbeid. Mijne ziel heeft zich op zijn woord verlaten, mijne ziel heeft op den Heer gehoopt. Dat Israël op den Heer hope van den morgen tot den nacht. Gebed tot het H. Hart voor Raden en Conferentiën der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo. Heer Jesus Christus, Gij hebt om de verflauwde en kwijnende liefde der menschen te verlevendigen, hun Uw Heilig Hart ontsluierd en de onmetelijke rijkdommen der Goddelijke liefde geopend. Voor de beeltenis van Uw allerheiligst Hart neergeknield bidden wij U voor onze Vereeniging. Zegen hare Raden, Conferentiën en leden. Zegen de huisgezinnen der armen, die wij in Uwen naam bezoeken, de jongelingen en kinderen, welke wij voor Uwen dienst trachten te bewaren. Zegen allen, aan wie wij onze zorgen wijden, zoowel als de liefdewerken, die wij tot Uwe eer ondernomen hebben. Hoe onwaardig ook smeeken wij U, dat Gij onze bede goedgunstig wilt aannemen en in ons dat vuur ontsteken, hetwelk Gij uit het binnenste Uws harten op aarde gezonden hebt, opdat wij doordrongen van de oneindige goedheid van Uw liefdevol hart, steeds ijveriger streven mogen om het aardsche te verachten, de Vereeniging te beminnen, den naaste door woord en voorbeeld te stichten en onze harten alleen te hechten aan de goederen en geneugten die eeuwig duren, Amen. Gebed bij verkiezingen of het ondernemen van eenig liefdewerk. Kom, Schepper Geest, daal in ’t gemoed Van die op uw genade wachten, Vervul het met den overvloed Van bovenaardsche zielekrachten. U prijzen wij als wonderbaar, Als Godsgeschenk en leventeler, Als liefde en vuur op ’t zielsaltaar, Als zalvend boezemwondenheeler. Gij, zevenvoudig Godsgeschenk, En vinger van zijn eeuw’ge sterkte: Die, op des Vaders almachtswenk, In tongevonkel taalkracht werkte. Dan maakt nooit vijand ons bevreesd, En mogen wij steeds vrede smaken; Daar, in Uw hoede, Heil’ge Geest, Geen leed ons immer kan genaken. Doch geef vooral, dat, door uw kracht, Wij in U, Zoon en Vader tevens Erkennen als de Hoogste macht, Als einde en aan begin des levens. Zoo zij den eeuw’gen Vader Lof, Den eeuw’gen Zoon, die door zijn lijden Ons plaats bereidde in ’t hemelhof, En U, den eeuw’gen Geest van beiden. Amen. Zend uwen Geest af, en zij zullen herschapen worden* En gij zult het aanschijn der aarde vernieuwen. GEBED. O God, voor wien elk hart open ligt, tot wien elke wil vrij spreken kan, en die alle geheimen kent, o reinig door de instorting des H. Geestes de gedachten van ons gemoed, opdat wij U volkomen beminnen en naar waarde prijzen mogen. O God, van wien alle goed afkomstig is, verhoor ons smeeken, opdat wij, door uwe ingeving, wat recht is beramen en het onder uwe leiding ook volbrengen. Wek, wij bidden het U, o Heer, den wil uwer geloovigen op, ten einde zij te meerder vruchten van goede wrerken voortbrengen en grooter hulpe van uwe goedheid ontvangen. Door onzen Heer Jesus Christus, uwen Zoon, die met U leeft en regeert inde eenheid van den H. Geest, God van eeuwigheid tot eeuwigheid. Amen. Ontsteek uw licht ons inden zin, En vloeie uw liefde ons in het harte: Uw kracht neme onze zwakheid in, Opdat zij moedig ’t euvel tarte. UITTREKSELS DER RONDGAANDE BRIEVEN VAN DE ALGEMEENE PRESIDENTEN DER VEREENIGING Rondgaande Brief van 14 Juli 1841. Mijnheer en geliefde Medebroeder. Al zijnde rechtstreeksche betrekkingen tusschen ons zeldzaam, het christelijk gevoel, dat ons tot dezelfde werken vereenigt, is er niet zwakker om, en onze wederkeerige wenschen voor den goeden uitslag onzer gemeenschappelijke pogingen zijn niet minder oprecht, noch minder menigvuldig. Gij weet, Mijnheer en geliefde Medebroeder, welke onverwachte uitbreiding de Voorzienigheid aan de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo heeft gegeven. Wij noemden haar nog kortelings, en terecht, ons klein gezelschap. Op dit oogenblik is die benaming niet juist meer, dan alleen wegens het weinigje, wat wij doen, tegenover al datgene, wat te doen zou zijn ten behoeve van hen, die lijden en gebrek hebben. Bidden, ja, bidden wij God ijverig, dat Hij onze werken gelijken tred doe houden met het getal dergenen, die zich onder de heilige liefdebanier van den H. Vincentius van Paulo scharen. Wij tellen thans, Mijnheer en waarde Medebroeder, meer dan zestig Vereenigingen, zoo inde provincie als te Parijs. Van de groote steden breiden zij zich uit naar de kleinere, zij nemen zelfs de vlekken en dorpen in; die kleinere plaatsen zijn geneigd om zich onderling te verbinden en wederzijds ten steun te verstrekken: want zoo inde eene weinig ellende heerscht, de andere zijn er als in verzonken, en deze laatste zouden in het stand der naburige, meer begunstigde plaatsen. Deze soort van ontwaking der werkdadige liefde onder de mannen (want de christelijke vrouwen hadden sedert lang het verdienstelijk voorrecht, zoo niet van de liefdegiften, dan toch van de liefdewerken), die ontwaking is eene gewichtige, veel omvattende gebeurtenis, die ons ernstige verplichtingen oplegt, omdat zij gedeeltelijk door ons bewerkt is; onze beantwoording aan de goddelijke genade kan haar verhaasten en uitbreiden, terwijl onze lauwheid daarentegen haar vertragen en beperken, ja zelfs de weldaden, welke zij aan de wereld belooft, inde waagschaal stellen kan. En inderdaad, moet de kanker der bedelarij gedeeltelijk althans genezen worden, dan schijnt het door dit heelmiddel te zijn; zullen de armen den eersten aller rijkdommen terugvinden, zullen zij zich kunnen verbeteren, andermaal worden wat zij niet meer zijn, althans niet overal meer zijn, zedelijk en godsdienstig, ’t schijnt voorzeker dan, wanneer zij de voorbeelden zullen zien en tegelijk met de ondersteuning de wijze en christelijke raadgevingen zullen ontvangen van hen, die door hun stand inde wereld gelukkiger zijn en in zekeren zin boven hen uitstaan. Wat zeg ik? Hebben ook dezen zelf geen behoefte aan eenige hulp om zich op den goeden weg staande te houden? En welke hulp is krachtiger dan het gemeenschappelijk gebed, dan het geregeld en persoonlijk bezoeken der armen, dan al de acten van liefde met de genaden, welke God nooit nalaat er aan te verbinden? Op den dag, waarop de eerste Conferentie, te talrijk geworden zijnde, zich splitste om verschillende afdeelingen te gaan vormen, zeiden wij tot elkaar: Beminnen wij onze regels; indien wij die getrouw bewaren gelooven wij het vast dan zullen zij ons, ja, dan zullen zij ons liefdewerk bewaren. Die trouw is inderdaad door de Conferentiën bewaard, en het is grootendeels daaraan, dat wij niet aarzelen de verwonderlijke uitbreiding onzer Vereeniging en de zegeningen Gods over haar toe te schrijven. Doordringen wij ons dan meer en meer van den geest van ons liefdewerk: geven wij aan de armen zonder onderscheid van personen; hebben wijden meesten eer- ondersteunen der armen te kort schieten, zonder den bij- Conferentiën zich vrijelijk zouden kunnen toewijden aan de ontwikkeling harer liefdewerken, opdat aan allen bekend zij en dit zal eene stichting te meei onder ons zijn dat de liefde en de liefde alleen machtig genoeg is om de menschen te vereenigen en tot het goede te brengen. Men heeft ons eveneens gevraagd, of men als leden personen kan aannemen, die alhoewel edele gevoelens koesterende, echter nog geen practiseerende katholieken zijn. Wij hebben geantwoord, dat de leden der Vereeniging lo hun geloof moesten vereeren door de beoefening vaneen christelijk leven en 2o in staat moeten zijn om de armen te helpen, in hoe geringe mate het dan ook zijn mocht. Werd deze laatste voorwaarde niet gehandhaafd, de intrede inde Conferentie zou beoogd worden door personen, die er hulp zouden komen zoeken, in plaats van die aan te brengen. Men gevoelt welke verregaande ontaarding onze bijeenkomsten daardoor zouden kunnen ondergaan. Wat de eerste voorwaarde betreft, zoo zijn wij zeker niet geroepen om onze broeders te beoordeelen; wij hebben niet in hun geweten te treden; wij kunnen zelfs met voorzichtigheid de deuren onzer vergaderplaatsen openen voor mannen, die het geluk nog niet hebben den godsdienst te beoefenen en voor wie het voorbeeld hunner gelukkiger broeders nuttig kan wezen, maar het heeft ons toegeschenen, dat men alleen dan onder de leden der Conferentiën kan worden ingeschreven, wanneer men tot de geregelde beoefening van de plichten, welke het geloof ons voorschrijft, gekomen is. Overigens wenschen wij, dat zij, die een candidaat willen voorstellen, alvorens daartoe over te gaan, nimmer zullen nalaten zich daarover te verstaan met den President, die meer bepaaldelijk belast is met het bestuur en het handhaven van de eerder Conferentie. De voordracht geschiedt dan in gemeen overleg tusschen laatstgenoemde en de vrienden van den candidaat, en er is alle reden om te gelooven, dat zij geschiedt, omdat zij geschieden moet. Wij kunnen verder niet beter doen, dan nopens dit puntte verwijzen naar de algemeene aanbeveling inde beschouwingen over het Reglement, welke wij boven aanhaalden, de toepassing Ongetwijfeld, Mijnheer en geliefde Medebroeder, is dit geen affiliatie, zooals wij boven zeiden: het is eene verstandhouding tusschen Christenen, het is een eenvoudige band van liefde. Het is intusschen van belang, dat de groote familie van den H. Vincentius van Paulo in haren boezem geen vereenigingen telle, die een ander doel hebben dan zij zelve heeft, en daarom moeten die betrekkingen met beleid en kennis van zaken worden tot stand gebracht. Overal dus, waar uwe betrekkingen zich mochten uitbreiden, zult gij ons helpen, wij rekenen er op om in dit opzicht onze taak behoorlijk en met nut voor onze geliefde Vereeniging te kunnen volbrengen. Verder, Mijnheer en geliefde Medebroeder, vervul ik nog eenen wensch van den Raad door de Conferentiën te verzoeken, om zoo min mogelijk de bijzonderheden van hare liefdadige werkzaamheden publiek te maken; niet omdat wij het licht behoeven te schuwen of iets te verbergen .hebben, maar uit vrees, dat men aan zucht naar ijdele glorie zou toeschrijven, wat slechts als maatregel van orde en tot opwekking voor ons zelf bedoeld was. Nog veel meer zullen wij ons derhalve onthouden om iets onder onzen naam in tijdschriften publiek te daarvan terecht overlatende aan de voorzichtigheid en den ijver van iederen President. Ten aanzien van nieuwe Conferentiën, is het van veel gewicht, dat degenen onzer medebroeders, die de oprichting daarvan bepalen, of bij wie men nopens derzelver inrichting raad inwint, den geheel christelijken, geheel liefderijken, niets dan christelijken en liefderijken geest der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo goed doen begrijpen. Zij moeten evenmin verzuimen om te herinneren, dat de grondslag van ons werk is het bezoeken der armen aan huis. Wat het met ons in betrekking geraken betreft, zoo doen de Conferentiën daartoe aanvrage aan den Algemeenen Raad; zij trachten daarbij zooveel mogelijk aanbevelingen te overleggen van leden van oudere Conferentiën en van bekende geestelijken. De Raad laat voortaan aan den Algemeenen President de zorg over om zelf dergelijke aanvragen te beantwoorden en zijn inwilliging van het verlangen der nieuwe Conferentiën kenbaar te maken. maken; indien anderen daarin het weinigje, dat wij trachten te doen bekend maken zal het nimmer onder onze opgave of op ons verzoek geschieden; wij zullen ons veeleer beijveren, dat het stilzwijgen bewaard worde over iiefdewerken, die altijd een verdienste temeer zullen hebben, indien zij niet bekend zijn dan bij God en onze medeleden. Eenige Conferentiën, Mijnheer, hebben zich laten autoriseeren inde steden, waar zij zijn opgericht; andere bestaan door de daad zelve van haar bestaan. Wij gelooven niet, dat er in dien stand van zaken iets te veranderen valt. Waar de burgerlijke autoriteit mocht verlangen, dat wij van haar het recht ontleenen om ons te vereenigen, voldoen wij daar aan haren wensch; waar men ons zonder eenige formaliteit onze kleine liefdewerken laat beoefenen, behouden wij daar onze christelijke vrijheid; maar houden wij ons vooral en altijd onder de hoede der Bisschoppen, die ons hebben aangenomen, en laten wij niet na onze liefde aan hun gloed te verwarmen. Ons werk is eene vereeniging van leeken, en het schijnt nuttig, dat het dat van leeken blijve; doch er zou gevaar in zoodanig bestaan kunnen zijn, indien wij ons niet door liefde en vertrouwen nauw met onze herders vereenigden. Eindelijk, Mijnheer en geliefde Medebroeder, ik wil dezen brief niet eindigen, zonder u een laatst en dringend verzoek te doen; verzuim nimmer het bezoek der armen aan huis. Het bezoek der armen in hunne treurige verblijven is het eigenaardig kenmerk der Conferentiën van den H. Vincentius van Paulo, en de Raad heeft zelfs de Presidenten der Conferentiën te Parijs aangemaand om alle door hunne Conferentiën ter ondersteuning aan- genomen huisgezinnen in persoon te bezoeken, hen elke drie maanden te bezoeken, om des te beter hunne behoeften te kennen en zich te verzekeren, dat de bezoeken regelmatig door de leden geschieden. Treden wij dan moedig die bedompte verblijven binnen, waar de armoede dikwerf gedwongen is zich te verschuilen; vergenoegen wij ons niet met binnen te gaan, maar zetten wij ons daar neder op den waggelenden stoel, dien men ons aanbiedt; praten wij met de armen; dat onderhoud zal vertrouwen wekken, wij zullen al hunne kwalen Ik eindig, Mijnheer en geliefde Medebroeder, en bedwing deze uitstorting van mijne ziel, die overvloeit en u nog veel meer zou kunnen zeggen, wanneer mijne gedachten zich vestigen op onze geliefde Conferentiën, op dat werk, dat God aan uwen en onzen ijver heeft toevertrouwd, op dat werk, dat ons misschien een genadigen oogslag van God, althans het bedaren Zijner gramschap en de vergiffenis van eenige onzer ongetrouwheden zal verwerven. Zoo moest ik, bij voorbeeld, u iets zeggen nopens den Raad van Parijs, samengesteld uit de Presidenten der Conferentiën en van de bijzondere Liefdewerken dier stad; hij vergadert voortaan wekelijks met eene stiptheid, die de Algemeene Raad niet genoeg kan prijzen. Daar geeft men elkaar wederzijds inlichtingen; t aar sluit de band der Conferentiën zich dagelijks nauwer toe; daar smelten de uiterlijke verscheidenheden meen gemeenschappelijken geest, ineen ware christe'jke broederschap samen. Degenen onzer medebroeders dit de provincie, die eenigen tijd te Parijs komen doorrengen, laten zelden na aan deze wekelijksche bijeen- ïeeren kennen, al hunne verlangens, misschien hunne ondeugden. Wij zullen hun met kennis van zaken raad geven, wij zullen verkrijgen, dat de kinderen ter school en naar goede scholen worden gezonden, dat men hun omzwerven voorkomt door hen op ambachten te doen. Zoodoende zult gij voorzorg nemen voor uwe armen, wien het daaraan dikwerf ontbreekt; gij zult hunne voorzienigheid zijn, hun een betere toekomst bereiden. O, welk een troost voor een jongeling, zoo hij een gezin, dat hij op die wijze geholpen, aldus uit ellende gered en misschien aan de grootste ondeugden ontrukt zal hebben, geheel zijn leven door met het oog als volgen kan. Wie zal zeggen hoevele genaden God over dat leven zal uitstorten, om wille van dit edelmoedig werk, dat het begin daarvan zal gekenmerkt hebben! Mijnheer, zeg dit, en herhaal dit alles dikwerf aan de jongelieden uwer Conferentie, moedig hen aan om op die wijze het begin van hunnen levensloop te wijden; ik beloof hun, dat God zich dan belasten zal om dien roemrijk te bekronen; Zijne belofte is stellig en bedriegt komsten deel te nemen en keeren immer meer gesticht huiswaarts. Gaan wij voort, Mijnheer, samen te bidden en aan de armen van Jesus Christus, onze broeders, door dezelfde middelen opbeuring te bezorgen; gaan wij voort elkander in God te beminnen, onder de bescherming van de Moeder der liefde, van de goddelijke Moeder van Jesus. Die vereeniging zal onze kracht zijn, meer dan alle reglementen; wij zullen elkander misschien weinig hebben gezien, maar toch innig kennen inden schoot van Hem, van Wien alle goede gedachte afdaalt, en tot Wien zij weder opklimt, en tot Wien wij zelf eens zullen gaan. Ik schrijf u hier, Mijnheer en geliefde Medebroeder, niet mijn eigen denkbeelden, maar ik schrijf u die van al degenen uwer medebroeders, welke ik gelegenheid gehad heb te spreken; ik schrijf u vooral de denkbeelden van den Raad, die mij verzocht heeft dezen brief te maken, en aan wien ik dien, voor de verzending, heb voorgelezen. Het is ook nog deze Raad, het ontging mij bijna, die mij verzocht heeft u aan te bevelen, dat er nimmer in uwe gesprekken, inden boezem der Conferentie, nimmer in uw notulen of verslagen iets voorkome tegen de openbare of bijzondere instellingen van liefdadigheid, niets tegen de administratieve weldadigheid, zooals men haar noemt. Laten wij anderen het goede laten doen op hunne manier, en gelooven wij zelfs, dat zij over het algemeen beter en meer doen dan wij. En eindelijk dank ik u, uit naam van den Raad, uit den mijnen en namens de ondersteunde Conferentiën, voor hetgeen gij gedaan hebt voor de armen onzer medebroeders te Lyon en te Nimes ten tijde van de overstrooming. Er zal u deswege eene uitgewerkte verantwoording van de ontvangsten en uitgaven geworden. Ik ben, Mijnheer en geliefde Medebroeder, De meest toegenegene uwer medebroeders, BAILLY. 1 December 1842. In sommige Conferentiën is het gebeurd, dat leden, door hunne bezigheden belet, de armen bij zich aan huis hebben ontboden om hun èn goeden raad èn stoffelijke hulp te verstrekken, in plaats van hen in hunne woningen te gaan opzoeken. Dit is minder strijdig met onze instelling, dan aan de armen den onderstand te laten brengen door dienstboden; deze wijze van doen toch kan niet genoeg worden afgekeurd; niets zou den geest der Vereeniging meer tot inden grond toe vernietigen. Zoodanig misbruik heeft zich overigens nog slechts door een enkel geval doen kennen, en gij weet, hoe krachtig wij er tegen zijn opgekomen; wij hebben een alarmkreet aangeheven, alsof de vijand voor de poort stond; wij vertrouwen, dat die kreet nog in aller ooren klinkt, en dat wij ijverig genoeg over elkander zullen waken, opdat die ramp zich niet herhale. Wat de andere manier van ondersteuning betreft, waarover wij zoo even spraken, wij laken die insgelijks. De grondslag, het wezen van ons liefdewerk is het bezoeken van den arme in zijn treurige woning; wij moeten hem zien met zijn lompen, in al de wanorde, de kwelling en ontbering zijner armoede, zijner zorgeloosheid en ontmoediging. Dat gezicht is tegelijkertijd eene onderrichting voor ons en eene aansporing tot toewijding van onzen persoon aan hem. Indien hij tot ons komt, inplaats van dat wij tot hem gaan, zouden wij dezelfde uitkomst niet verkrijgen. Wie gevoelt ook niet, dat het vrijwillig bezoeken van hem, die ondersteuning verleent, hem over het behoeftig huisgezin een zedelijk overwicht geeft, zooals de toespraak, welke eender leden van dat gezin uit eigenbelang aan zijn huis komt aanhooren, hem "nimmer geven kan. En dan verheffen wij hooger onze gedachten; de armen zijnde vrienden van Jesus Christus, zij zijn zijne ledematen, zij zijn Jesus zelf; Jesus Christus acht als aan zijn goddelijken persoon gedaan, wat men elk van hen doet. De H. Vincentius van Paulo wilde, ' •at, wanneer men tot een arme sprak, wanneer men hem ee_n aalmoes gaf, men zich voorstelde en innig overtuigde, dat men tot Jesus Christus zelf sprak, dat men Gedeelte van den rondgaanden brief van den den goddelijken Verlosser in persoon bijstand bood. Wie onzer benijdt niet het geluk der herders van Bethlehem? Welnu, dat geluk deelen wij, wanneer wij met geloof de armen bezoeken in hunne woningen, in hunne ellendige kribben, ja, ik zou durven zeggen, in hunne stallen. Zijn wij dan, evenals de gelukkige herders, ijverig in dezen godvruchtigen dienst; gaan wij naar de kelders, naar de zolders, overal waar het goddelijk kind Jesus, inden persoon der armen, lijdt; naderen wij die ellendige verblijven met achting en eerbied, naderen wij met liefde, en laat ons zulk een voorrecht aan niemand afstaan. Het was een groote gunst, die aan de nederige herders verleend werd inden nacht der geboorte van Onzen Heer; het is evenzeer een groote gunst, die aan de leden der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo te beurt valt, geroepen te zijn tot de eer, tot de weldaad van het bezoeken der armen. Laten wij dat eervol voorrecht nimmer verminderen; zijn wij getrouw aan die groote en heilige oefening, waaraan de hemel beloofd is; bezoeken wij, bezoeken wij in persoon, bezoeken wij ten hunnent de armen van Jesus Christus. Zie, Mijnheer en waarde Medebroeder, de groote feesten der Geboorte van den God der Liefde, wiens beeld zich zooeven aan onzen geest voordeed en dat wij aan den uwen herinnerden, staan voor de deur, evenals de dag van de Onbevlekte Ontvangenis der H. Maagd, wanneer alle Conferentiën aan den voet des altaars zullen samenkomen om zich inden ijver der liefde te hernieuwen, en eindelijk ook de dag, waarop alle menschen elkaar wederzijds gelukwenschen aanbieden. Reeds vooruit, Mijnheer en waarde Medebroeder, bieden wij u de onze aan; wij wenschen, dat Maria, de Moeder der barmhartigheid, u meer en meer met medelijden vervulle, u dagelijks meer ontsteke in liefde tot uwe broeders, u onderling vereenige, u het goed begrip over den arme en behoeftige geve, u al zijn waarde doe gevoelen en kennen, u aan hem hechte, niet alleen als bevoorrecht wezen, maar ook als een redanker voor u zelven. Wij wenschen u, dat gij zachtzinnig en nederig van harte zijt, dat gij u klein maakt, dat gij kind wordt, evenals het Goddelijk Kind, dat geboren gaat worden, en hetwelk wij met gemeenschappelijke en ijverige aan- Met de meeste achting, uw zeer genegen dienaar en medebroeder, BAILLY. Rondgaande Brief van 15 Augustus 1844. Mijnheer en geliefde Medebroeder. De Algemeene Raad onzer geliefde Vereeniging, na zich stiptelijk gedragen te hebben overeenkomstig de voorschriften van net Reglement, heeft op 23 Juli 1.1. de keuze vaneen Algemeenen President der Conferentiën van den H. Vincentius van Paulo voltrokken. Zijne keuze zich op mij bepaald hebbende, in weerwil van mijne weinige verdiensten, en zonder te letten op de tegenbedenkingen, welke ik de eer had hem den 23 Mei 1.1. te maken, niet dringend verzoek om op een minder onwaardig persoon het oog te vestigen, heb ik niet langer den last mogen weigeren, die mij was opgelegd; ik heb dien dus aangenomen. Denzelfden dag ben ik opgetreden, en oen volgenden, 24 Juli, heb ik voorgezeten inde algemeene vergadering der Conferentiën van Parijs, die door D. H. den Aartsbisschop werd bijgewoond. . Bij de mededeeling, Mijnheer, van deze verandering m de stelling vaneen uwer jongste medebroeders voorgevallen, gevoel ik behoefte om hier zijne gevoelens van dankbaarheid uitte spreken jegens de Conferenhèn te Parijs, inde Departementen en in andere landen dle’ zonder dat ik de eer had persoonlijk bij haar bekend bidding zullen omringen; dat gij u altijd herinnert, dat het rijk der hemelen beloofd is aan hen, die zich gelijk maken aan kleine kinderen, die hunne onschuld en oprechtheid hebben, en dat gij nimmer iets boven het hemelsche Rijk schat, hetwelk Jesus ons heeft willen verzekeren door zijne goddelijke vernederingen, en hetwelk Hij geeft aan degenen, die Hem navolgen, en die Hem eeren en ondersteunen in zijne lijdende ledematen. Eindelijk wenschen wij u en aan al onze medebroeders, die met u zijn, niet alleen die geestelijke goederen, maar al de voordeelen, welke als bij overmaat gegeven worden aan hen, die boven alles de gerechtigheid zoeken. te zijn, een bezorgdheid en vertrouwen, om mij aan het hoofd der Vereeniging te stellen, betoond hebben, die van mijn kant de toewijding van het overige mijns levens aan hare belangen vorderen. Ik aanvaard dan met liefde de zware en nieuwe verplichtingen, welke mij zijn opgelegd, en geen opoffering zal mij te zwaar vallen om ze te vervullen. Er v/as niets minder dan die hartelijke en welwillende medewerking van allen noodig om mij te doen besluiten, de opvolger te werden van den heer Bailly, aan wien alle Conferentiën, zoo te recht, zulk een treffende hulde van erkentelijkheid en leedwezen hebben betuigd.. De heer Bailly was de stichter, de leider en de vader der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo. De uitstekende diensten, welke hij haar in al die betrekkingen bewezen heeft, behooren onder die, welker herinnering nimmer verloren gaat. Men is hem niet alleen het denkbeeld der oprichting; van de Conferentiën verschuldigd, maar het is door zijn wijs beleid, de wel overlegde en voorzichtige uitoefening van zijn gezag, en de behoedzaamheid, waarmede hij alle voorstellen tot het invoeren van nieuwigheden bejegende, dat het hem gelukt is aan de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo dien geest van eenvoud, nederigheid en hartelijkheid in te prenten, welke haar onderscheidt, en die tot dusverre haar sieraad en hare kracht heeft uitgemaakt. Ten tijde van den H. Vincentius van Paulo beweerden eenige voortvarende en onrustige geesten, dat die grootedienaar Gods te vreesachtig en te weinig doortastend was. De geleerden van dien tijd (die nu lang vergeten zijn) hielden de hooge voorzichtigheid van onzen bewonderenswaardigen Patroon voor zwakheid x). De gebeurtenissen hebben den H. Vincentius van Paulo gewroken, wiens werken na twee eeuwen nog allen in stand zijn. De heer Bailly zal echter de toekomst ter zijner rechtvaardiging niet behoeven, want de Vereeniging had en x) De verhalen van dien tijd vermelden, dat een braaf man, maar wiens godsvrucht wat onstuimig en minder verstandig, was, aan Monsieur Vincent den spottenden bijnaam van huiverige kip had durven geven. Moge uwe nieuwe President, Mijnheer en geliefde Medebroeder, op het oogenblik, dat hij op zijne beurt zijn eervollen last zal nederleggen, van zijn opvolger de waarachtige getuigenis verdienen, welke ik hier afleg van den heer Bailly en van de heilige rechten, welke hij blijft behouden op onze gehechtheid en onze herinnering. Maar afgezien van de gewichtige en thans voltrokken gebeurtenis, dat een uwer medebroeders door den algemeenen wensch geroepen is om de plaats, welke de heer Bailly zoo waardig bekleedde, in te nemen, blijft de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo wat zij was. Eenerzijds laat zij geen harer liefdewerken varen, en van den anderen kant is zij niet voornemens buiten haren kring te gaan, wiens bescheiden omtrek zoozeer voegt aan hare bescheiden liefdadigheid en aan de geringe hulpmiddelen, waarover zij beschikken kan. Die Vereeniging, heeft zooals gij weet, ten doel niet om verhandelingen te houden over de weldadigheid, maar om de liefde te beoefenen, door daartoe hoofdzakelijk het bezoeken der armen aan hunne huizen dienstbaar te maken. De leden der Conferentiën beoogen bovendien om zich zelven goed te doen: 10. door, indien ik zoo spreken mag, de geschiedenis van het stoffelijk leven hier op aarde te leeren; hoe namelijk duizenden ongelukkigen, die somtijds een schitterende plaats hebben bekleed, leven, verkwijnen, lijden en sterven, zonder dat, om zoo te zeggen, de wereld er acht op geeft; 20. door in hun eigen hart die gevoelens van medeüjden te onderhouden, welke God er in geplant heeft, maar die door de beoefening der goede werken gekweekt ‘en door den godsdienst gezuiverd en gevoed moeten heeft nog slechts ééne stem om te getuigen, dat het geduld, de zachtheid en de diepe kennis van het karakter der jeugd, die maakten, dat de heer Bailly zoo te juister tijd de teugels wist aan te halen of te vieren, ons liefdewerk hebben behoed tegen vele gevaren, die zijn bakermat zoowel als de waggelende schreden zijner kindsheid omgaven. worden, opdat zij zich kunnen verheffen tot de waardigheid van christelijke liefde; 30. door elkaar te leeren kennen, elkander, in weerwil van onze gebreken, te achten en wederzijds genegen te zijn, en om voordeel te doen, ter onzer nog inniger verbinding, met die soort van geheel voorbereide vriendschap, waartoe de hemel zelf schijnt te hebben uitgenoodigd door ons kinderen te doen zijn van de ware Kerk, van de Kerk, die haar leven put inde liefde van Jesus Christus, de eeuwige zoetheid der engelen en menschen, volgens de heerlijke uitdrukking van den H. Vincentius van Paulo. De Vereeniging zal uit haren aard leek blijven in hare inrichting en haar bestuur, want haar voorspoed en zelfs haar bestaan hangen van deze voorwaarden af. Wij zullen niettemin verheugd zijn, in veelvuldige nauwe en eerbiedige betrekking te blijven met de geestelijkheid, om de innige overtuiging, welke wij hebben, dat het Katholiek Priesterschap de bewaarengel is, die alleen ons op de wegen der christelijke liefdadigheid kan behouden. Indien wij aan onze armen stoffelijke hulp kunnen uitdeelen en hun voorzichtig in hunne bekommeringen eene bemoediging en troost toespreken, voegt het echter niet aan eenvoudige leeken, aan zwakke christenen, gelijk wij zijn, om tot de schuilhoeken hunner gewetens door te dringen, om er de wonden te ontdekken, te peilen en te genezen. De driften van allerlei aard, de ondeugden, de wroeging, de walging van het leven, de wanhoop en de tallooze ellenden, waaraan de menschelijke ziel ten prooi is, zijn ver boven onze kennis en in alle gevallen boven onze bevoegdheid. Men moet van God bepaalde zending hebben, om zoodanige kwalen te genezen; men moet inde handen het bloed van Jesus Christus en inden mond het gezag van Zijn woord hebben, om de opstanding eener uitgedoofde ziel te ondernemen en té maken, dat zulk eene ziel opnieuw het beeld van haren Schepper wedergeve. O! overschoon voorzeker is in dit verwonderlijke werk der wedergeboorte vaneen schuldige door het berouw het aandeel van den leek, die, na de gevoelens van leedwezen, welke de verloren onschuld en een leven vol ongerechtigheden Gezegend zijn dus voor onze armen en voor ons zelven die kostbare banden, die zonder onze gewoonten en handelingen te hinderen, ons meer en meer aan de geestelijkheid zullen verbinden. Rekenen wij onder onze gelukkigste dagen die, waarop de bedienaren des altaars, en van tijd tot tijd de Prinsen der Kerk, onze vaders in het geloof, zich gewaardigende deel te nemen aan onze kleine werkzaamheden en onzen ijver aanmoedigend, ons van ons eerste bestaan af hebben willen vereeren met hunne tegenwoordigheid en verrijken met hunne zegeningen. Die mannen van zoo hooge en tevens zoo toegevende deugd, zijn door ons dikwerf te onderrichten, ons nu en dan met belangstelling aan te hooren, ons altijd te begrijpen, en, te midden hunner zorgen en werkzaamheden, tot afleiding en ontspanning, onze raadgevers en onze voorbeelden te willen worden op den weg der liefdadigheid, welken zij goed kennen onze uitstekende weldoeners geworden, daar zij, na ons te hebben leeren kennen, ons hunne achting als bescherming en hunne vriendschap als bemoediging hebben geschonken. Voor zooveel goedheid zij hun duizendmaal dank gebracht! Het is voor mij een waar geluk hier aan onze eerbiedwaardige Bischoppen en hunne medewerkers de betuiging aan te bieden eener aanhankelijkheid en verdring, die zich nimmer zullen verloochenen. Wij zullen voortgaan onze liefdewerken te doen, uit °nze bijeenkomsten verbannende alles wat van verre of yan nabij naar staatkunde zou kunnen zweemen. En inderdaad, wij zijn immers vereenigd om wel te doen aan de armen en aan ons zelven, door onzen geest en °ns hart te verbeteren. De staatkunde nu, die dikwerf herstellen, opgewekt en aangekweekt te hebben, is heengegaan, ja heengesneld om den hemelschen geneesheer te halen. Maarde voltooiing en het zegel der bekeering zijn het werk van den priester; van den priester, die alleen genade heeft om het schuldig menschenhart, dat rouwmoedig gebroken is, te zuiveren, te bemoedigen en te vertroosten; van den priester eindelijk, aan wien het voegt, door den terugkeer eens zondaars, al ware het er slechts één, aan den hemel zelfs vreugde te verschaffen. zoovele tranen heeft doen vlieden, kent het geheim niet om eenen enkelen traan af te drogen. Dat zij dus voor altijd uit ons midden verwijderd zij! Zoolang God in zijne barmhartigheid die rustelooze oorzaak van tweedracht uit onze vergaderingen zal verwijderd houden, zal de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo vooruitstreven, en de ongelukkigen zullen haar zegenen. Van den dag daarentegen, waarop het aan de staatkunde vergund zou wezen in ons midden een enkelen harer tonen te doen hooren, zal het stuk brood, dat wij aan den arme toereiken, ineen steen veranderd worden, en de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo zal vernietigd zijn. Het is in dien zin, Mijnheer en geliefde Medebroeder, dat ik altoos ons liefdewerk begrepen heb en thans meer dan ooit begrijp. Ik durf zeggen, dat ieder der leden van onze talrijke Conferentiën het niet anders begrijpt. Die overeenstemming van aller geest en aller hart omtrent deze hoofdpunten, welke de inrichting der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo uitmaken, is, men moet het bekennen, eene zeer uitstekende genade van God, een zeer bijzonder en, om zoo te zeggen, eenig kenteeken van de bescherming, waarmede Hij zich gewaardigt haar te beschutten, en eindelijk eene onwaardeerbare aanduiding van haren duur en voortgang en van de overvloedige vruchten van vrede, heil en vertroosting, welke zij geroepen schijnt te zullen vóórtbrengen. Onze erkentelijkheid voor zoo groot eene weldaad moet ons godvruchtiglijk bewegen om er God dagelijks voor te danken; want men mag zonder overdrijving zeggen, dat hierin vooral de beschermende hand der beminnelijke Voorzienigheid zich aan onze oogen duidelijk heeft vertoond. Wat betreft de werkzaamheid, welke de President geroepen is in overleg met den Algemeenen Raad uit te oefenen, zij blijft dezelfde als onder den heer Bailly. Deze heeft u in zijne Rondgaande Brieven gezegd, dat de President en de Algemeene Raad slechts banden zijn, bestemd om de verschillende Conferentiën te vereenigen en onder haar den geest, die bij de stichting der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo heeft voorgezeten, te onderhouden en te versterken. De President en de Raad stellen zich niets anders voor, ik herhaal het, dan tusschen al de Conferentiën die eenheid van gevoelens, genegenheden en gebruiken te bewaren, welke tot dusverre de vreugde, den voorspoed en de onschuldige kracht van ons liefdewerk hebben uitgemaakt. De leden van den Algemeenen Raad, die de Vereeniging hebben zien geboren worden, zijnde oudste van het gezin; zonder het minste voorrecht, aan het recht van de oudste verbonden en dat drukkend of stootend voor anderen zou kunnen wezen, voor zich te verlangen, bepalen zij zich met tot hunne ver verspreide jongere broeders te zeggen; Geliefde Vrienden, in het vaderlijk huis deed men zóó en zóó, en liet dit en dat, en ieder bevond zich er wel bij. Ziet toe, dat gij de overleveringen van uw geboortehuis blijft bewaren. Verre van ons, Mijnheer en geliefde Medebroeder, dat wij ooit de bedoeling zouden hebben u eenig juk op te leggen, u aan eenige wet te onderwerpen, u tot eenige slavernij te verbinden. Bij gelegenheid echter zullen de Raad en ik in allen eenvoud trachten uitte leggen hetgeen wij zullen meenen het meest inden geest te zijn van onze geliefde Vereeniging; de liefde, die ons onze woorden zal ingeven, zal ook in u zijn, om ze welwillend aan te nemen. De bemerkingen, welke gij het voegzaam mocht achten ons mede te deelen, de raadgevingen zelfs, welke gij de goede gedachten mocht hebben ons niet te onthouden, wanneer de zaak het mocht vorderen, zullen door ons ontvangen worden als het doorslaand bewijs van de gehechtheid en van het vetrouwen, welke gij ons wilt betoonen. Het is dan te hopen, dat wij, door middel van deze mededeelingen vol hartelijkheid, —• die van onze zijde wet Gods hulp altijd verre verwijderd zullen zijn van allen deesem van hoogmoed en van de minste zucht tot Zonder die nuttige en noodzakelijke banden zou de geest van afwijking niet achterblijven bij de verschillende Conferentiën in te sluipen, zoodat er onder eene benaming, die dezelfde zou blijven, een aantal zeer verschillende, zelfs strijdige Vereenigingen zouden ontstaan, welke ook het meest geoefende oog met geen mogelijkheid als zusters zou kunnen herkennen. overheersching, zullen voortgaan elkaar te verstaan en te beminnen. Ja, wij zullen in onze Conferentiën den gelukkigen trek van gemeenschappelijke afkomst handhaven, die maakt, dat men bij den eersten opslag zijn bloed, zijne familie herkent en zelfs de werking der zoo zoete melk, welke men aan de borst derzelfde Moeder, de Katholieke liefdadigheid, door den H. Vincentius onderwezen, gezogen heeft. Ziedaar, Mijnheer en geliefde Medebroeder, de waarheden, welke ik moest aanstippen, en de hoop welke ik moest uitdrukken, bij het opvatten der taak, waartoe ik ben geroepen geworden. De eenheid,die de aantrekkelijkheid onzer Conferentiën uitmaakt, kan niet anders dan winnen bij deze eerste ontboezemingen, maar ik verlang vurig naar de gelegenheid om met u en uwe medebroeders inde departementen en inden vreemde nauwere banden aan te knoopen. Mijn verlangen zal vervuld worden. Dikwerf toch zal het gebeuren, Mijnheer en geliefde Medebroeder, dat eenige leden van uwe Conferentie een reis naar Parijs zullen maken voor hunne zaken, hun onderricht of hunne uitspanning; ik stel hoogen prijs op de eer hen te mogen ontvangen, en ik hoop in die bijeenkomsten, welke mij altijd zeer aangenaam zullen wezen, deze schoone en beminnelijke woorden, waarvan onze Patroon zich ergens bedient, niet te vergeten: „De hartelijkheid is eene vreugde, welke men in het „hart gevoelt, wanneer men iemand ziet, dien men be„mint; het is eene opwelling van het hart, waardoor men „doet zien, dat men zeer blijde is met zijnen broeder te „zijn. Die vreugde verspreidt zich over den geheelen per„soon, zij is een vrucht van de goddelijke liefde gepaard „aan de naastenliefde. Wanneer de liefdadigheid een „appel ware, zou de hartelijkheid er de blos van zijn.” Ontvang, Mijnheer en geliefde Medebroeders, de betuiging mijner gevoelens van hoogachting en genegenheid. JULES GOSSIN. P.S. De denkbeelden, hierboven uitgedrukt, Mijnheer en geliefde Medebroeder, zijn ook die van den Raad, aan wien ik dezen brief heb voor- gelezen, alvorens dien u te zenden. Mijnheer en Geliefde Medebroeder. Ik heb de eer u hiernevens te doen toekomen een aantal exemplaren der Breve, waarbij Zijne Heiligheid op 10 Januari 1.1. aan de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo de meest onwaardeerbare aflaten heeft gelieven te verleenen. Aan het slot dier Breve zult gij de Bevelschriften van Exequatur aantreffen, door de Fransche Bisschoppen verleend voor de geestelijke gunsten, waarmede het Opperhoofd der Kerk op de, onder het Presidentschap van den Heer Bailly begonnen en later voortgezette aanzoeken, ons heeft gelieven te verrijken. *) Deze Bevelschriften tot afkondiging der Breve zijn niet altijd in dezelfde bewoordingen vervat, maar er heerscht eenstemmigheid inde gevoelens der Fransche Bisschoppen jegens de Vereeniging. De brieven van H.H.D.D.H.H. de Aartsbisschoppen en Bisschoppen van Frankrijk bevatten de uitdrukking eener zoo innige achting, eener zoo vaderlijke genegenheid ten aanzien onzer Vereeniging, dat wij bezwaarlijk zulke getuigenissen openbaar hadden kunnen maken, zonder ons te doen verwijten, dat wijde bescheidenheid niet onder de deugden telden, welke het leven van onzen H. Patroon ons ter navolging voorstelt. Deze is de eenige reden, die den Algemeenen Raad bewogen heeft om in zijne archieven de onschatbare brieven neder te leggen, welke ons bij die gelegenheid zijn geworden. De Breve van 10 Januari 1845, Mijnheer en geliefde Medebroeder, is sedert de stichting der Vereeniging de voornaamste en meest treffende gebeurtenis in onze geschiedenis. Het is een titel, die voor ons als christenen en als leden der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo dubbele waarde moet hebben. De deugdzaamste mensch zondigt zevenmaal daags, volgens de uitdrukking der H. Schrift; de beoefening der liefde zelfs, die uit haren aard zoo verdienstelijk x) Deze brieven zijn met de Breve afzonderlijk uitgegeven. Rondgaande Brief van 2 Juli 1845. is, sluit nochthans niet alle gelegenheden tot val geheel buiten. De eigenliefde, de ijdele glorie, zelfzucht, enz. enz. verschuilen zich maar al te veel ook onder de vroomste gewoonten en de beoefening der heiligste zaken. Tijdelijke straffen zijn het onvermijdelijk gevolg dier misstappen van allerlei aard. Verheugen wij ons dan, dat de H. Vader in zijne goedheid, de fouten voorziende, welke onze zwakheid mochten ontglippen, ons inde werken van barmhartigheid, waaraan wij deel zullen nemen, zekere middelen heeft gelieven te doen vinden om ons van de treurige gevolgen onzer dagelijksche misstappen te ontdoen. Op Zaterdag 26 juli aanstaande, den laatsten dag van het octaaf van onzen H. Patroon, zullen alle Conferentiën van Parijs te acht ure een stille H. Mis bijwonen om God te danken voor de gunsten, door den H. Vader aan onze Vereeniging verleend. Wij verzoeken onzen geliefden Medebroeders op dien dag en dat uur aan den voet des altaars voor datzelfde doel zich met ons te vereenigen. Binnen eenige weken zal door den Algemeenen Raad een werk worden uitgegeven, bevattende, behalve het Reglement, de Rondgaande Brieven en de Verslagen, de Breve van den H. Stoel en alle andere bescheiden, waarbij de Vereeniging belang kan hebben. Indien de Algemeene Raad zich niet in zijne verwachting bedriegt, zal dit werk met voordeel aan de vrienden der Vereeniging en aan de personen, die minder met haar ingenomen mochten zijn, kunnen worden vertoond. Echter wil ik den indruk niet vooruitloopen, dien de lezing van dit werk op u zal kunnen maken. Onze wenschen zullen meer dan vervuld zijn, indien het eenig goed uitwerkt, en zoo het eindelijk de gemoederen overtuigt, dat er in Frankrijk een onzijdig gebied is, waar menschen van hart en geloof en van alle opinies zich vreedzaam en ten nutte van allen kunnen ontmoeten, namelijk het uitgestrekte veld der katholieke liefde. Van deze algemeene mededeeling aan alle Conferentiën maak ik tevens gaarne gebruik, Mijnheer en geliefde Medebroeder, om uwe aandacht te vestigen op eenige inderdaad gewichtige punten, waarvan het eerste al onze bezorgdheid moet gaande maken, indien De zorgen aan de kindsheid besteed hebben voorzeker iets aantrekkelijks. Het beschermerschap der ambachtsleerlingen en schoolkinderen bekleedt terecht een zeer voorname plaats onder de liefdewerken der Vereeniging, en geen geldelijke opofferingen zijn haar te veel om het te bevestigen en den werkkring er van uitte breiden; maar wij zijn diep overtuigd, dat het een zeer groote dwaling zou zijn, indien men meende, dat dit beschermerschap, hoe uitmuntend in zich zelf, zonder ongerief, waar ter plaatse ook, het bezoeken der armen aan huis zou kunnen vervangen. Men behoeft inderdaad slechts even door te denken, om zich te overtuigen, dat het 'beschermerschap op zich zelf ten eenenmale onvoldoende is, om een Conferentie bezig te houden, en dat zelfs alle andere bijzondere liefdewerken, welke zij ook mogen zijn, niet al hunne vruchten kunnen opleveren dan door het huisbezoek; terwijl daarentegen het bezoeken der armen, strikt genomen, alle bijzondere liefdewerken kan vervangen. De Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo doet een voortdurend beroep op de mannen van geloof, die gloeiend van het vuur, dat het wonderbaar vereenigd zijn van de goddelijke liefde met de menschelijke zwakheid in hen ontsteekt, behoefte gevoelen om onophoudelijk wel te doen aan hunne broeders, volgens het voorschrift en het voorbeeld van Jesus Christus. De toewijding van aller krachten te samen vereenigd om de wij niet vroeg of laat inde Vereeniging een merkbare afwijking zich willen zien openbaren van den geest, die hare eerste pogingen bestuurd, hare vorderingen bevestigd en hare ontwikkeling verzekerd heeft. Ineen aantal Conferentiën zien wij een zeer merkbare neiging, om aan het liefdewerk van het beschermschap der schoolkinderen en ambachtsleerlingen den voorrang te geven boven de hoofdzaak van ons liefdewerk, het bezoeken der armen in hunne woningen. Er zijn steden, waar de behoeftige gezinnen niet dan op ver van elkander verwijderde tijdstippen onze medebroeders zien; in andere plaatsen hebben de betrekkingen, die tusschen hen en die gezinnen tot aller voordeel bestonden, bijna geheel opgehouden. armen te dienen, met het doel om aan God te behagen, ziedaar wat het leven en de onschuldige kracht onzer Vereeniging uitmaakt. Maar die ijver voor het goede vraagt bezigheid; hij heeft behoefte aan dagelijksch voedsel, en het beschermerschap der kinderen alléén is niet in staat dit te verschaffen. Wil men niet lastig worden voor de onderwijzers op de scholen en voor de meesterknechts inde werkplaatsen, door of te dikwerf herhaalde of met te veel personen afgelegde bezoeken, dan kan het getal onzer medebroeders, die zich bijzonder aan de zorg voor de kinderen wijden, niet talrijk zijn. Is dit zoo, welk zal dan op het veld der liefde het aandeel zijn van onze andere medebroeders, wanneer de Conferentie aan dat werk alleen al haar tijd en middelen besteedt? En bovendien, de kinderen zijn aanvallig, en het is een genoegen voor allen zich met hen te onderhouden; maar zij mogen braaf en leerzaam, of wild en stijfhoofdig zijn, er valt van schoolkinderen te weinig te zeggen ineen vereeniging, die wekelijks bijeenkomt. De opgave van goede teekens treft en beweegt geen vergadering. Maar wanneer men het bezoek der armen doet, hoe is dan de Conferentie niet getroffen over hetgeen haar op elke zitting verhaald wordt nopens een aantal gezinnen, dat door haar is aangenomen? Er is altijd iets nieuws en onvoorziens in eenige bezochte gezinnen. De ziekte vaneen grijsaard, het huwelijk vaneen man en een vrouw, die ten laatste uit de zonde zijn opgestaan, de eerste H. Communie vaneen kind, een te geven kleedingstuk aan den een, een paar lakens te leenen aan een ander, te verschaffen werk aan allen, het verhaal vaneen goede daad of eenig gezegde vaneen arme, de oprechte bekeering van dezen of genen, dat alles wekt belangstelling en geeft genoegen; dat alles geeft aanleiding tot wisseling van goede denkbeelden, tot uitdrukking van edelmoedige gevoelens; men bemint de armen meer en meer om God, men tracht vooral dien God van goedheid meer te beminnen, die een zoo gemakkelijk en zoet middel onder ons bereik heeft gesteld om onze dagelijksche fouten uitte wisschen; men krijgt Maar wat voor ons het bezoeken der armen uiterst belangrijk maakt, is, dat het in bijzonder, men zou zelfs kunnen zeggen in innig verband staat tot de inrichting en den gang onzer Vereeniging. Daar de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo, is samengesteld uit zeer veranderlijke elementen en uit menschen van eiken leeftijd, die bijna allen met bezigheden zeer bezet zijn, was geen liefdadige onderneming zoo geschikt om haar hoofdwerk te zijn en te blijven als het bezoeken van de armen. Het noviciaat er van is noch langdurig, noch moeilijk. Om de armen te kunnen bijstaan, is het bijna genoeg hen te beminnen, en de ondervinding van eiken dag toont ons, dat hier meer dan elders het diepzinnig woord van toepassing is: amor notitia est; liefde is kennis. Want wanneer men zich bij den arme vertoont met de woorden des geloofs op de lippen, met de christelijke waakzaamheid inde oogen en het medelijden in het hart, weet men zich spoedig rekenschap te geven van de ellenden en gebreken, de verwachtingen en kommer dergenen, aan wier haard men zich heeft nedergezet, en er zijn geen lange lessen noodig om eenigszins de middelen te kennen, die tot genezing van zoovele kwalen smaak inde Conferentie, men heeft spijt haar zoo vroeg te verlaten, men neemt zich voor, om de volgende bijeenkomst niet te verzuimen; men keert naar huis met een opgeruimd gemoed en men heeft er reden toe, want men heeft een weinig goeds gedaan, men heeft God gebeden, brave en christelijke vrienden ontmoet; dat alles is geluk! Dit tafereel is geen willekeurige schildering, het is de verzwakte uitdrukking der herinneringen, welke ik bewaard heb en altijd bewaren zal aan de Conferentie, waarvan ik deel heb uitgemaakt, en waar het bezoeken der armen geschiedde, nog geschiedt en altijd geschieden zal met die volharding, met dien hartelust, welke de werken Gods aan zielen, die met Hem vereenigd zijn, inboezemen. In alle Conferentiën, waar hetzelfde plaats heeft, zijnde bijeenkomsten, verre van eentonig en vervelend te wezen, altijd te spoedig afgeloopen. Zoo men het betwijfelt, dan neme men tenminste de proef daarvan, en men zal dezelfde uitkomsten ervaren. worden vereischt. En al zijn deze zorgen een zeker verband voor hen, die ze betoonen, zoo nemen zij toch niet al hun tijd weg; zij vereischen geen, om zoo te zeggen, wiskundige regelmatigheid, die niet inde macht van iedereen is. Wanneer de arme maar bezocht wordt, dan komt het op den dag en het uur niet zoozeer aan, en het is zelfs dikwijls beter, dat de bezoeken niet altijd op denzelfden tijd gedaan worden, en dat zij, die wij ondersteunen, zich er dus niet aan gewennen als aan een recht, als aan een rente. De andere liefdewerken daarentegen, en bijzonder dat van het beschermerschap der ambachtsleerlingen, hebben die hoedanigheid niet; en om ons tot dit laatste te bepalen, zullen wij u doen opmerken, Mijnheer en geliefde Medebroeder, hoeveel regelmatigheid en onafgebroken bezigheid het vereischt. Om invloed op de kinderen te hebben, moet men ze kennen en met hen omgaan, en om ze te kennen en met hen om te gaan, moet men ten bepaalden dage en ure bij hunne samenkomsten tegenwoordig zijn; men moet vooraf over zijn tijd tenminste voor een geheel jaargetijde kunnen beschikken; want gij weet zoo goed als wij, dat de goede uitkomst van het beschermerschap afhangt van de aanhoudendheid, en dat zonder volhardende pogingen dit liefdewerk verkwijnt en ten gronde gaat. Die vrije beschikking over tijd nu heeft niet ieder in zijn macht; men mag zelfs zeggen, dat dit het voorrecht van slechts weinigen is; het is dan ook een uitgemaakt feit, dat de Conferentiën, die zich tot dit belangrijk, maar zeer beperkte liefdewerk bepalen, veel minder leden tellen dan die, welke het vereenigen met het bezoeken van de armen. Voegen wij er bij, dat het bezoeken der armen de noodzakelijke aanvulling van de bijzondere liefdewerken is, en dat zonder dit geen van dezen volmaakt zal wezen. Indien gij uwe zorgen bepaalt tot het bijeenbrengen der vereischte papieren voor een huwelijk van eenig gezin, zal uwe goede daad onvolledig blijven, want gij hebt niet gedaan wat gij kondet doen om partijen te bewegen met de vereischte voorbereiding de weldaad der huwelijksinzegening te ontvangen. Beperkt gij uwe liefdadigheid tot het beschermen der kinderen op de scholen of inde werkplaatsen, zonder u te bekommeren over hunne ouders, zonder hen te gaan bezoeken en zonder te trachten hen beter te maken, dan bouwt gij op zand. Tevergeefs toch zult gij beproeven aan uwe beschermelingen buiten hun huisde liefde tot alle deugden in te prenten, indien zij, des avonds naar den ouderlijken haard terugkeerend, er het voorbeeld van allerlei ondeugden en de aanmoediging daartoe vinden. Wat zal het baten, hun des daags vrome gezangen te hebben geleerd, indien zij des avonds inslapen, of beter gezegd, wakker worden gemaakt door het geraas van vloeken en godslasteringen? Het bezoeken der armen heeft daarentegen dit overwegend voordeel, dat men alle leden van het huisgezin grondig leert kennen. Het duurt niet lang of de nauwgezette en oplettende bezoeker weet of vader en moeder gehuwd zijn, of zij hunne eerste H. Communie hebben gedaan, of er eendracht in het huisgezin heerscht, of de ellende en ziekten het gevolg zijn van ondeugd, dan wel rampen buiten eigen schuld. Alles spreekt tot het oog en het verstand in dat onderhoud tusschen ons en de armen. Ja, aan den huiselijken haard heeft alles een beteekenis, zelfs de levenlooze voorwerpen, zelfs de muren, die men hier versierd ziet met uiterlijke kenteekenen van den godsdienst, en die elders goddelooze of zedelooze voorstellingen te zien geven. Twee of drie bezoeken in het verblijf der armen zeggen ons, of de vrouw zindelijk en zuinig is, of de man werkzaam is, en of de kinderen wel zijn opgevoed en hunne gebeden kennen. Wie ziet niet, dat, na den zedelijken en stoffelijken toestand vaneen gezin grondig te hebben nagegaan, de katholieke liefdadigheid door haren vruchtbaren adem alle goede werken zal doen geboren worden, die de rampen, welke zij onder de oogen heeft, kunnen verhelpen? Omdat men de armen ziet, omdat men tot hen gaat, omdat men de lucht inademt, welke zij zelf inademen, komt men op de gedachte om de zieken te gaan bezoeken inde gasthuizen of ten hunnent, om den band te laten zegenen, die man en vrouw verbindt, om zijn zorgen aan de kinderen te besteden, kortom om door alle soorten van liefdewerken in die ellenden te voorzien, die onder zoo verschillende vormen zich telkens hernieuwen. Dikwerf meenen pas opgerichte Conferentiën, dat, indien zij het bezoeken van de armen ondernamen, zij den schijn zouden aannemen van eene mededinging te doen ontstaan tusschen haar en reeds vroeger tot dat doel gevestigde genootschappen of de armbesturen. Die vrees komt ons voor weinig gegrond te zijn. Wanneer wij toch letten op het weinige goed, dat zelfs de meest bloe knde Conferentiën vermogen te doen, en dit vergelijken met de aalmoezen door vermogender en rijker handen dan de onzen verstrekt, dan is de eenige gedachte, welke bij ons, doch vrij van alle bitterheid, kan opkomen, die van onze minderheid. De meeste Conferentiën nemen inden regel niet meer dan twee of drie gezinnen per lid aan, en welk een zwakke verhouding is dit niet ineen stad, die een eenigszins aanzienlijk getal armen telt? Niemand, voorwaar, kan daarin een mededinging zien met reeds langer bestaande instellingen; naar aller schatting kan daarin niets anders gelegen zijn dan het verlangen, om ons de verdiensten toe te eigenen aan het bezoeken der armen verbonden en een plicht van liefde te vervullen. Zou men wellicht vreezen, dat onze aalmoezen een dubbele ondersteuning mochten zijn? Maar hare geringheid ontslaat ons van de bekommering over den mogelijken samenloop van onze bons met de ruimere ondersteuning, die van elders zou gekomen zijn of had behooren te komen. Ons deel zal dus altijd gering en onmerkbaar zijn; zorgen wij slechts er de verdiensten van te vermeerderen, door er op de volmaakste wijze partij van te trekken. Het is niet noodig, dat wij geroemd worden als de openbare weldoeners der stad. Het is genoeg zoo wij, op het elfde uur gekomen, de uitstekende gunst niet versmaden, welke de opperste Meester ons wel gelieft te bewijzen, door ons op te nemen onder het getal der werklieden, die Hij in Zijn wijngaard zendt. Van tijd tot tijd is ons eenige bezorgdheid kenbaar gemaakt over de gevaren, welke het liefdewerk van het bezoeken der armen zou kunnen met zich brengen. Er blijft ons op dat punt, Mijnheer en geliefde Medebroeder, nog slechts over te antwoorden op enkele bedenkingen, die zich somtijds hebben voorgedaan. De ondervinding heeft wetten voorgeschreven nopens het vluchten van gelegenheden, waar de onschuld gevaar zou kunnen loopen of zelfs droevig schipbreuk lijden; die regels moeten geëerbiedigd worden. De eerste van allen zal hierin bestaan, dat de President zelf de redenen onderzoeke, die hem kunnen bewegen, om de zorg voor dit of dat gezin aan een reeds meer in jaren gevorderden medebroeder en derhalve meer gesterkt tegen dergelijke gevaren, op te dragen. Maar men zou een overigens in zich zelf prijsbaar gevoel overdrijven, indien men zich tengevolge vaneen geestesgesteldheid, die al te gereed was om zich te beangstigen, denkbeeldige bezwaren ging scheppen wegens het bezoeken der huisgezinnen, waarin men de beide geslachten aantreft. Gode zij dank, de leden der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo zijn christenen in al de uitgestrektheid des woords. Niet alleen gelooven zij al wat geloofspunten zijn en beoefenen zij al wat voorgeschreven is, maar er is meer dan één onder hen, die, naar de volmaaktheid der evangelische raden hakende, de wereld verlaten heeft om zich onverdeeld aan God te wijden. Wanneer wij ons dus tot de armen begeven, worden wij alleen gedreven door de zucht om aan God te behagen door onze ongelukkige broeders te ondersteunen, en deze gemoedsgesteldheid is reeds ten hoogste geschikt om de genade van boven te verwerven. Voegt men bij deze geruststellende omstandigheid de gelegenheid om zich een medebroeder toe te voegen, die met ons het bezoek verricht, de tegenwoordigheid van de bejaarde ouders van het arme gezin, de nieuwsgierigheid der jonge kinderen of van de buren, dan zal men zich zeker spoedig geruststellen. Maar wat ons bovenal vertrouwen moet geven, is de heiligheid der betrekkingen, welke de liefdadigheid tusschen den bezoeker en den persoon, die zijne weldaden ontvangt, doet ontstaan. Die betrekkingen vormen een zeker vaderschap inde orde der genade, en misbruik in het wederzijdsche dier geoorloofde gevoelens, welke Die beduchtheid behoort echter bij eenig nadenken geheel te wijken. die staat van zaken toelaat, is niet wel te vreezen. Gelooven wij dus niet lichtelijk aan de mogelijkheid van dergelijke afwijkingen, waarvan, Gode zij dank, tot dusverre niet het minste voorbeeld bestaat, en zijn wij we! overtuigd, dat, wanneer wijde voorzorg gebruiken om ons hart geheel aan God toe te wijden, de liefde, die ons zal gezonden hebben, wel hare vleugelen zal v/eten uit te spreiden om ons te beschutten. Gij ziet, Mijnheer de President en waarde Medebroeder, dat wij in dit teeder onderwerp onze voornaamste beweegredenen van gerustheid gronden op de genaden, die de godsdienst aan de oprechte vervulling der plichten, welke hij oplegt, verbonden heeft. Dit gezichtspunt moet ons meer en meer doen begrijpen, hoe noodzakelijk het is, om onder de leden der Conferentie, (welke ook hun titel van werkend, honorair of aspirant lid zij), slechts personen op te nemen, die daadwerkelijk het geloof paren aan de beoefening der goede werken. Ik vraag u verontschuldiging, Mijnheer en waarde Medebroeder, voor de breede ontwikkeling, waartoe ik mij heb laten verleiden. Ik vind mijne rechtvaardiging, althans mijne verontschuldiging, inde innige overtuiging, die mij bezielt, dat de instandhouding van onze geliefde Vereeniging door de nauwste banden verbonden is aan het geregeld en volhardend bezoeken der armen in hun huis, en dat, zoo het mocht gebeuren, dat het doen dier bezoeken werd onderbroken, het tevens gedaan zou zijn met den vooruitgang, maar vooral met den geest der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo. Zij zou dan nog in naam kunnen bestaan, maar zij zou inderdaad hebben opgehouden te leven. Ik ga thans over, tot de behandeling van twee aanbevelingen van hoog belang, en die in nauw verband staan met het hoofdonderwerp van dezen brief; ik bedoel de aspirantleden en de jongelieden, die jaarlijks inde maand November naar Parijs komen, om er hunne studiën te doen. Het is zeer te wenschen, dat het gebruik om jongelieden beneden de achttien jaren bij de Conferentie aan te nemen, zich uitbreide en algemeen worde. De beoefening der liefdadigheid is den mensch aangenaam zelfs inden staat der verloren onschuld; zij is voor hem Het woord van Job: Mecum crevit misericordia et de utero egressa est mecum (De barmhartigheid wies met mij op en vergezelde mij van mijne geboorte) zou, indien wij goed om ons heen zagen, dagelijks zijne toepassing vinden. Men trekt derhalve partij vaneen ingeboren neiging, en men bezorgt den jongeling een genot door hem vroegtijdig met de werken van liefdadigheid bekend te maken. Na aspirant te zijn geweest, wordt hij werkend lid, en zijn ijver groeit met zijn jaren. God en de armen worden het gewone voorwerp van zijn eerste en laatste gedachte van eiken dag. Gelukkige vader en moeder, weest niet beducht over de toekomst van zulk een zoon. Het gloeiende tijdperk der jeugd zal komen, maarde toegangen tot den geest en het hart van uw kind zullen reeds lang te voren met een heilige wacht zijn bezet, en de gevaren, die het loopen mocht, zullen gering wezen. Zijn deugd moge beproefd worden, zij zal geen schipbreuk lijden, indien de krachtig beveiligende gewoonten, die zoo terecht zijn eerste jaren hebben geboeid, niet worden onderbroken. Zoo is dan ook de gewoonte der Conferentiën, om ons degenen harer leden aan te bevelen, die naar Parijs komen om hunne studiën te voltooien, eene der gelukkige uitkomsten, waarover onze Vereeniging zich te verheugen heeft. Het is inderdaad een harde en moei- een behoefte, wanneer vóór de gevaarlijke jaren der jongelingschap het ontvangen van het heiligste der sacramenten in zijn jeugdig hart eenige vonken ontstoken heeft van dat vuur hetwelk Jesus Christus op de wereld heeft gebracht en aangewakkerd. Het is hooge wijsheid, aan die behoefte voldoening te verschaffen en de liefdadigheid in dat gemoed diep wortel te doen schieten, voordat de stormen der driften er zich verheffen. Door vroegtijdig zijn gedachten, bezigheden en genoegens naar de werken van barmhartigheid heen te wenden, zal men aan dien knaap, die een man gaat worden, inde liefdadigheid om zoo te spreken een tweeden engelbewaarder geven. De jeugd is mededeelzaam. Kinderen, die naar school gaan, deelen hun brood en kleine versnaperingen met de armen. lijke beproeving voor het geloof vaneen jongeling, om, verre van zijne ouders en vrienden, zijn loopbaan te beginnen in eene stad, waar zoovele ondeugden en bekoringen naast zoovele deugden en bewonderenswaardige voorbeelden gevonden worden. De ondervinding leert dagelijks, dat, in weerwil van de degelijke beginselen eener christelijke opvoeding, de meest betreurenswaardige val mogelijk is, en dat van alle onderrichtingen die van het voorbeeld het krachtigst werkt. Hoe gelukkig is het dan niet voor een vroom jongeling plaatste nemen in onze bescheiden bijeenkomsten, zich dadelijk omringd te zien van waarlijk christelijke en den arme toegewijde medebroeders, en het zoete te smaken dier geheel voorbereide vriendschap, die uit de katholieke liefdadigheid ontspruit! In plaats van elders zijne vermaken en uitspanningen te gaan zoeken, zal hij begrijpen dat men te Parijs vroolijk-deugdzaam kan wezen, en dat van alles, wel beschouwd, niets zoover verdient bemind te worden als de jongelieden, waarmede onze Conferentiën bevolkt zijn, en op wier gelaat men die gerustheid waarneemt, dien vrede des gewetens en die vreugde des harten, wier niet uitte drukken vereeniging dooreen oud schrijver de tint der deugd wordt genoemd. Ook zien wij met vreugde, dat dit gebruik zich bestendigt, en wij uiten den innigsten wensch, dat het zich uitbreide, zich bevestige en meer en meer onder ons algemeen worde, opdat, dank zij gedeeltelijk den invloed onzer Vereeniging, een grooter getal zuivere zielen voor alle besmetting bewaard mogen blijven. Die heilzame uitkomst zal verkregen worden, indien degenen onzer jeugdige medebroeders, wier onervarenheid behoefte aan leiding heeft te midden onzer groote stad, ijver betoonen om ons dadelijk na hunne aankomst te Parijs te komen bezoeken en ons den wensch uitdrukken onverwijld met onze Conferentiën in aanraking te komen. Er blijft mij nog over, Mijnheer en geliefde Medebroeder, alvorens dezen langen brief te besluiten, u mijn gevoelen en dat van den Raad te doen kennen omtrent onderscheidene punten ,wier belangde dagelijksche briefwisseling meer en meer doet kennen. Sedert het bestaan onzer Vereeniging is het steeds een gebruik geweest, onze zittingen met een collecte naamste inkomsten geweest, en het is altijd te wenschen, dat zij er de hoofdbron van uitmaken. En inderdaad, zoo wij dikwerf geroepen worden om de aalmoezen, welke men ons toevertrouwt, uitte deelen, moeten wij inde eerste plaats en altijd inden schoot der armen de offers storten, waarover onze geldelijke toestand ons vergunt te beschikken, en, ons vrijwillig geschaard hebbende onder de liefdadigheidsbanier van den H. Vincentius van Paulo, moet onze Vereeniging op eigen kosten teren. Deze gift moet bovendien altijd geheim zijn, opdat zij, die van God geen goederen der fortuin ontvingen, niet te blozen hebben over het gering bedrag hunner aalmoezen, en de anderen, die onder dit opzicht meer begunstigd zijn, niet verleid worden om zich te verhoogmoedigen, dat zij voor een ruimer aandeel aan het gemeenschappelijk liefdewerk hebben bijgedragen. Dit zijn fundamenteele gebruiken, en zij werken in vele opzichten mede om inde Conferentiën den geest van liefde en opoffering, den geest van christelijke nederigheid en gelijkheid te onderhouden. Ook hebben wij met leedwezen vernomen, dat ineen of twee Conferentiën die gebruiken eenige verandering hadden ondergaan, dat de collecten daar niet met ernst gedaan werden en vervangen waren dooreen vaste bijdrage. De armen hebben er zeker onder moeten lijden; want niets prikkelt meerden ijver dan het wekelijksch offer, dat telkens wordt bijgedragen na het verslag van de ellende der behoeftigen gehoord te hebben, en in zulke omstandigheden overtreft een onbepaald offer verre de vastgestelde bijdrage, die men zich vooraf zou hebben opgelegd. Maar wat meer is, de geest van nederigheid zou er grootelijks onder kunnen lijden. Trouwens het is vooral op zich zelven, dat de genootschappen, die de katholieke liefdadigheid tot grondslag hebben, het woord van onzen goddelijken Meester moeten toepassen: dat uwe linkerhand de gift van uwe rechterhand niet kenne. Eenige Conferentiën, vooral de nieuw-opgerichte, schijnen meermalen over de wettigheid van haar bestaan bekommerd te zijn geweest, en hebben ons inlichtingen daaromtrent gevraagd. Ons eenig antwoord zal te besluiten; de collecten zijn langen tijd onze voor- bestaan inde voorstelling van hetgeen tot dusverre heeft plaats gehad. „Eenige Conferentiën”, is in eenen vorigen Rondgaanden Brief gezegd !) „hebben zich laten autoriseeren in „de steden, waar zij werden opgericht; andere bestaan „door de daad zelve van haar bestaan. Wij gelooven „niet, dat er in dien staat van zaken iets te veranderen „valt. Daar, waar de burgelijke autoriteit mocht verhangen» dat wij van haar het recht ontleenen om ons te „vereenigen, voldoen wij aan haren wensch; daar, waar „men ons zonder eenige formaliteit onze kleine liefdewerken laat doen, daar behouden wij onze christelijke „vrijheid.” Er schijnt in die woorden niets veranderd te moeten worden; de goede werken rechtvaardigen zich vooral door hunne vruchten en die, welke de Conferentiën vóórtbrengen, eindigen op den langen weg met bijna overal een goedkeuring en een belangstelling te verwerven, die voor haar gegronde redenen opleveren om een rustige toekomst te hopen. Indien men derhalve geen formaliteiten van ons vordert, is het, omdat men alle vertrouwen heeft in onzen geheel liefdadigen geest, volstrekt vrij van alle menschelijke maar vooral van staatkundige nevenbedoelingen; ook wij moeten van onzen kant vertrouwen stellen inde oprechtheid onzer bedoelingen, in onze liefde voor het goede en de rechtvaardigheid der openbare meening. Het is zeer wijs van onze zijde, om rustig en bedaard te blijven, wanneer men ons aldus gelieft te beschouwen. Wanneer het burgerlijk gezag daarentegen verlangt, dat wij ons stipter naar de voorschriften der wet gedragen, wanneer de maire of prefekt, krachtens de macht, welke de wetgeving hun opdraagt, ons machtiging verleent, verheugen wij ons dan, dat ons bestaan eene bevestiging temeer heeft verkregen. Deze stilzwijgende of uitgedrukte vergunningen, dit zij wel opgemerkt, geven aan de Conferentiën niet de hoedanigheid van openbare instellingen, maken haar niet tot zedelijke lichamen, bevoegd om te bezitten, *) De Vereeniging is in Nederland toegelaten bij Koninklijk Besluit van 20 Augustus 1847, no. 55. Eendracht en hartelijkheid heerschen, Gode zij dank, inde Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo; haar geest is die eener algeheele afgekeerdheid van alles, wat naar spanning en twist gelijkt, van onthechting aan eigen meening en van inschikkelijkheid voor het gevoelen zijner medebroeders. Ziedaar hetgeen haar tot dusverre heeft doen leven en opgang maken, en wat hare vorderingen zal verzekeren, indien zij getrouw blijft aan hare beginselen. Blijven wij dan wat wij zijn, en bedenken wij, dat, zoo wij ooit in dit punt aan de overleveringen van onzen H. Patroon te kort schoten, onze Vereeniging dadelijk verwoest zou worden, dat de vertrouwelijkheid er uit zou verdwijnen, dat onze bijeenkomsten hare bekoorlijkheid zouden verliezen, en dat wij daar buiten niet die rust zouden mogen verwachten, welke wij in onzen eigen boezem niet zouden hebben weten te bewaren. Mijne zeer geliefden, zeide de H. Apostel Petrus tot de eerste Christenen, er heersche onder u volmaakte eendracht, medelijdende goedheid, broederlijke vriendschap en toegevende liefde en nederigheid. 1) In Nederland is onze Vereeniging noodzakelijker wijze wel een zedelijk lichaam. te verkrijgen en te ontvangen; die gunst zou al te groot voor ons zijn; men verleent haar alleen aan vereenigingen, die lange jaren bestaan, en die door de belangrijke diensten, welke zij hebben bewezen, en de hulpmiddelen, welke zij hebben bijeengebracht, waarborgen van duurzaamheid en stevige vestiging opleveren, i) Gelukkig dat zulk een eervolle titel, eene zoo nuttige onderscheiding niet noodzakelijk zijn om het goede te doen; maar wel is het noodzakelijk, om jegens alle openbare en bijzondere instellingen, die de armoede te hulp komen, voortdurend goeden wil en voorzichtige bescheidenheid te betoonen; de armen zuilen er zich wel bij bevinden en de Conferentiën er voor zich een schat van vrede en gerustheid in aantretfen. Maar terwijl ik van vrede spreek, zoo laat ons niet vergeten, dat het niet alleen van de zijde van anderen is, dat we dien verdienen en verkrijgen moeten, maar wij behooren dien voornamelijk van ons zelven te verwachten. Vergeten wij die treffende raadgevingen niet; laten wij haar opvolgen, en de genade en vrede van onzen Heer Jesus Christus zullen altijd met ons zijn. Ontvang, Mijnheer en geliefde Medebroeder, opnieuw de verzekering van mijne hartelijke toegenegenheid. JULES GOSSIN. Rondgaande brief van den 31 Mei 1846. Parijs, 31 Mei 1846, Pinksterfeest. Mijnheer en geliefde Medebroeder. Er is bijna een jaar verloopen na den laatsten Rondgaanden Brief, dien ik de eer had den 2 Juli 1845 u te zenden. Meermalen sedert dat tijdstip verlangde ik met al de Conferentiën opnieuw in aanraking te komen, en onderscheidenen harer hadden mij hartelijk verzocht dit te doen, door mij te betuigen, dat ik eene te lange tijdruimte tusschen den eenen brief en den volgenden liet voorbijgaan. Ik heb echter gemeend niet zoo spoedig te moeten toegeven. Ik heb nog willen wachten, teneinde goed te weten welk onderwerp inde nieuwe mededeelingen bepaaldelijk diende behandeld te worden. Na rijpelijk daarover nagedacht te hebben, is het mij voorgekomen, dat het thans nu de Vereeniging een groot aantal Conferentiën telt, die opgericht waren in van elkander geheel onafhankelijke landstreken, dezelfde taal niet spraken, niet aan dezelfde wetten gehoorzaamden, dezelfde zeden, noch dezelfde gewoonten en geen band onderling hadden dan de banier van den katholieken godsdienst, en geen ander wachtwoord dan dat der liefdadigheid, dat het gepast zou zijn bovenai aan te dringen op de noodzakelijkheid om den oorspronkelijken geest onzer Vereeniging onder ons te handhaven. En voorwaar, de eenheid kan onder zoovele wijd verspreide vertakkingen van hetzelfde gezin niet bestaan, dan alleen onder deze uitdrukkelijke voorwaarde, dat zij zich gedurig herinneren aan het doel van ons liefdewerk en aan de middelen, die tot dusverre gebezigd zijn om het te bewaren en uitte breiden. dikwijls worden herhaald, zijn voldoende om het doel. der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo te beschrijven. Gezamenlijk wel te doen aan de armen naar de hulpmiddelen, welke de Voorzienigheid ter onzer beschikking heeft gesteld of nog stellen zal; ons zelven, geestelijker wijze beschouwd, nog oneindig veel meer goed te doen door ons, zonder onderscheid van jaren, van fortuin en maatschappelijken stand, toe te wijden aan de leniging der ellenden, waarmede de Voorzienigheid ons uitnoodigt ons bezig te houden zander eene enkele uitte zonderen, maar toch inde eerste plaats stellende het bezoeken der armen aan huis, ziedaar de hoofdzaak van ons liefdewerk. Terwijl wij het laatst in de loopbaan der christelijke liefdadigheid getreden zijn, waar wij bijna overal zijn voorafgegaan door burgerlijke of godsdienstige inrichtingen, die tot onheuglijke tijden opklimmen, en terwijl onze hand slechts aalmoezen uit te deelen heeft, welker bedrag, uit den aard der zaak veranderlijk zijnde, altijd verre beneden de behoeften der armen blijft, zoo moeten wij het eerlijk bekennen, dat de nederigheid ons reeds eerst en vooral passen zou, indien zij niet bovendien, onder een ander opzicht, de eerste onzer plichten ware. Het is daarom gepast de liefdadige instellingen, die wij rondom ons heen gesticht vinden, met onzen innigsten eerbied te omringen en te vermijden eenig mededingen met haar te doen ontstaan, waarvan misschien de ijdelheid, de eigenliefde en trotschheid alleen vruchten zouden plukken. Zijn wij tevreden met het deel, dat ons gegund is; zijn wij niet verdrietig, zoo wij slechts weinig doen; zoeken wij slechts onzen troost in het verlangen om het weinigje, hetwelk de omstandigheden ons vergunnen te doen, zoo goed mogelijk te verrichten; wachten wij ons vooral voor de bekoring om menschelijke middelen te gebruiken, teneinde op ons de aandacht der stad te vestigen en ten onzen behoeve openbare betuigingen uitte lokken, die ten doel zouden hebben om kenbaar te maken, dat wij in hooge achting en eere worden gehouden of er ons zelven in houden. Het zoeken naar die menschelijke middelen om den vooruitgang onzer liefdewerken te bevorderen, is geheel in strijd met de algemeene raadgevingen Weinige woorden, welke iedereen kent, omdat zij zoo der christelijke wijsheid. Het wordt bovendien geheel veroordeeld door de lijnrecht daarmede strijdige beginselen, welke onze H. Patroon ons heeft geleerd, en die hij gedurende zijn langen levensloop beoefend heeft. Ten allen tijde hebben de liefdewerken, voor den dienst van God en van de armen ondernomen, de zegeningen des hemels verworven, wanneer de hoogmoed en de uitvindingen van het zuiver menschelijke er niet het minste aandeel in hadden. Wie zou de ondernemingen kunnen optellen die, ten tijde van den H. Vincentius van Paulo en later, zich aan de wereld hebben voorgedaan, gerugsteund door den invloed van personen, uitstekend door hunne glansrijke afkomst, door de verscheidenheid van kennis en de uitgebreidheid der middelen, waarover zij te beschikken hadden? Aan die ondernemingen van allerlei aard ontbrak geen enkele voorzorg der menschelijke voorzichtigheid, en niettemin wraren zij te kort van duur, terwijl de liefdewerken, die alleen met den steun der christelijke liefdadigheid gevestigd waren en tot eenigen grondslag de hoop en de goddelijke goedheid hadden, zijn ontkiemd en aangewassen, zich hebben ontwikkeld, en nog heden ten dage na zooveel stormen en omwentelingen de bewondering wekken door hunne kracht en onuitputtelijke vruchtbaarheid. De nederigheid, de moed en het vertrouwen op God zijnde deugden, wier vereeniging en gelukkige samenwerking den grondslag der Vereeniging van den H. H. Vincentius van Paulo moeten uitmaken. Ook moeten wij een weinigje dieper doordringen en iets zeggen van datgene, wat het innerlijk levender Conferentiën behoort uitte maken. Het Reglement der Vereeniging zegt: „Elk lid moet „zorgen, inden boezem der Vereeniging geen leden te „brengen, dan personen, die de anderen kunnen „stichten of door hen gesticht kunnen worden.” ]) Die woorden zijn kort maar bevatten een diepen zin. Om de aanneming van eenen nieuwen medebroeder wenschelijk te doen zijn, moet de deugd van elk der reeds aangenomen leden geroepen zijn, om waarschijnlijk vermeerdering te erlangen door de aanneming van den candi- x) Art. 18. bepaling (voornamelijk ontworpen met het oog op de werkende leden), en zij wordt bovendien gebillijkt door de zorg, welke wij moeten hebben, om door den onmetelijken invloed der goede voorbeelden onze eigene, helaas! altijd zoo kleine en zoo zwakke deugd, te bevestigen en vermeerderen. De eerste voorwaarde der toelating van een lid der Vereeniging moet alzoo wezen, dat hij met zijn medebroeders het meest onderworpen geloof bezit aan al wat de katholieke Kerk gelooft en leert, en ten andere, dat hij niet achterblijve in eenige der oefeningen, waarvan de H. Kerk ons de heilzame voorschriften oplegt. Komt die voorwaarde te ontbreken, dan sticht het nieuwe lid niet, en wel verre vaneen voorbeeld tot opwekking te zijn, wordt hij voor anderen een oorzaak van verslapping en zelfs van ondergang. Inderdaad een ontwijfelbare ondervinding leert, dat men den godsdienst niet smaakt en bemint, dan wanneer men hem beoefent. De getrouwe vervulling der door de Kerk opgelegde plichten laat voorzeker den sluier, waarmede het katholieke geloof zijn geheimen bedekt, bestaan, maar zoodra die nederige onderwerping des geestes verkregen is, baart zij den mensch nieuwe indrukken, nieuwe gezichtspunten en gevoelens. In dien gelukkigen staat en door de bloote kracht zijner gevoelens, die eindelijk hunne natuurlijke richting hebben verkregen, wordt hij tegelijkertijd opgevoerd tot een verheven begrip van den godsdienst en dooreen onbekende kracht zacht voortgedreven tot alle werken van barmhartigheid, die onder zijn bereik zijn. Evenals hij zijn geloof niet verdeelt, omdat hij weet, dat alle leerstukken hunne vaste en noodzakelijke plaats hebben in het onaantastbaar geheel van het katholieke geloof, zoo maakt hij ook geen onderscheid tusschen de geboden; hij neemt ze aan en vervult ze allen als hem toegekomen uit de hand van Jesus Christus en van Zijne Kerk. Ongetwijfeld trilt hij van genoegen, wanneer hij klaar en duidelijk ziet, dat diezelfde geboden, die zich door zich zelven rechtvaardigen, reeds in deze wereld zoovele onmetelijke weldaden Gods jegens het menschelijk geslacht zijn, maar het beginsel zijner gehoorzaamheid ligt hooger, namelijk in het geloof, want de verhevenste onderwijzingen der Kerkvaders en daat. Het belang van iedere Conferentie gebood deze die, welke de catechismus aan de kleine kinderen geeft, vloeien uit dezelfde bron. Hij omhelst dan ook zonder onderscheid en met gelijken ijver de geheele christelijke leer. Hij bemint haar zonder uitzondering. Het is daar, dat hij bezigheid voor zijnen geest en zijn hart gevonden heeft. Daarin bestaan zijne genoegens en zijn leven, en haar hangt hij aan met geheel zijn wezen. In afwachting van het oogenblik, waarop God hem op het einde zijner dagen met meer glans, dan de middagzon verspreidt, omschijnen zal, heeft hij voor dien korten doortocht, welke men het leven noemt, zijn rust inde waarheid des Heeren gesteld. Zijm werken, woorden en gedachten, alles draagt bij hem het karakter en den indruk van het geloof, dat hem bezielt; zijn gezin, zijn vrienden en dienaars, de armen, in één woord, allen, die hem omringen, ondervinden den gelukkigen invloed van dien vrede en dat gevoel van liefde, van arbeid en opoffering, waarvan Jesus Christus alleen het geheim weet mede te deelen. Geheel anders is het gelegen met de uitwerkselen der wetenschap, zelfs van die, welke God tot voorwerp heeft, wanneer men zich daarop toeleggend, zich buiten de beoefening der waarheden houdt, die er uit voortvloeien, en voor welke onze hoogmoedige geest zich diep nederbuigen en de ongeregelde neiging onzer natuur zich hervormen moest; de godgeleerde kennis door eenig verstand, hoe verheven men dit veronderstelle, verkregen, kan onvruchtbaar voor den hemel zijn. Ja, die zoo geleerde mensch, die diepzinnige bovennatuurkundige, die zoo prachtig spreekt over de eigenschappen der Godheid, als hij zich vergenoegt met het woord Gods te prijzen zonder er aan te gehoorzamen, kan misschien zelfs niet eens weten wat de godsdienst van Jesus Christus is. Indien derhalve, wat God verhoede, eene Conferentie van den H. Vincentius van Paulo ooit samengesteld mocht wezen uit onder alle opzichten getrouwe christenen en uit andere personen, die minder gelukkig wel weten wat zij doen moeten, maar het niet doen, dan zou zij onvermijdelijk ten doode staan opgeteekend en de kiem der ontbinding, welke zij in haren boezem ronddraagt, zou zich met schrikbarende snelheid ontwikke- geest niet meer had, die hare kracht en haar leven uitmaakte? Tevergeefs zou men veronderstellen, dat uiterlijke eerbied voor de heilige zaken, en zelfs bovendien, zoo men wil, eene wezenlijke kennis van die onderwerpen, in zekere mate voor de gewone wetten van liefdadigheid dat begrip van den godsdienst zou kunnen aanvullen, hetwelk ongetwijfeld tot het hart doordringt, wanneer de geest stevig overtuigd is en onze uiterlijke daden de levendige en volstandige uitdrukking onzer geloofsbegrippen zijn. Neen, er is niets van waar. In eene Conferentie zullen de ijverige christenen altijd boven alles er hun geluk >n stellen, om door middel van tijdelijke weldaden zich den invloed te verschaffen, dien zij noodig hebben, om de armen tot waardigheid van christenen te verheffen, om hunne ondeugden te genezen en hun die kennis van de deugd bij te brengen, die zeker nooit te vroeg komt, !naar waarvoor het nimmer te laat is. Wat de personen betreft, die aan den godsdienst eerbied mochten bewijzen in plaats van de eenige hulde, welke zijner waardig is, de gehoorzaamheid, zij zullen ongetwijfeld meer gewicht hechten aan de verlichting der tijdelijke ellenden dan aan de verbetering der zielen. Maar van dan af zal de Conferentie, met zich zelve verdeeld en gewelddadig ouiten den eenigen weg geraakt die haar past, haren tijd zien verslinden door discussiën, die minstens onvruchtbaar zullen wezen, zoo zij niet prikkelend tevens zijn. Als het ondoordacht aannemen van leden voor gevolg mocht hebben, dat in haren kring leden worden opgenomen, die wel geneigd zijn om hunne hoofden maar geenszins hun geweten en hunne werken te buigen voor Jesus Christus, dan zal weldra de herinnering ver'°ren gaan aan haren geheel katholieken oorsprong, aan haar ook geheel katholiek doel en eindelijk aan •’are werkdadige middelen, die allen op den katholieken godsdienst gegrond zijn. Zoodanig is het ongeluk, waarvoor elke Conferentie zich moet trachten te hoeden, en dit zal haar gelukken, zoo zij onwankelbaar vasthoudt aan den regel, die vereischt, dat niemand onder ons worde aangenomen, zoo hij niet geschikt is om zijn medebroeders te stichten len. En hoe zou zij duurzaam wezen, indien zij dien en door hen gesticht te worden. Het ligt overigens volstrekt niet inden geest der Vereeniging, om deswege hare toevlucht te nemen tot geschreven getuigenissen of tot eveneens geschreven beloften of verklaringen. Zulke rechtvaardigingen strijden geheel met onze gebruiken; zij zijn dikwijls vol misrekeningen, en bovendien zouden zij de gevoelens van vertrouwen en genegenheid diep kwetsen, die onder ons allen moet heerschen; het is dus zaak er nooit gebruik van te maken. Ik vraag u mij te verontschuldigen, Mijnheer en geliefde Medebroeder, dat ik over dit punt zoo breed heb uitgeweid. Maar ik zag er een verplichting in. Zoo ik om die te vervullen, eenige der verhevenste onderwijzingen van den godsdienst scheen aan te raken, was het niet, omdat ik de bescheidenheid, die in dezen aan eenvoudige leeken zoozeer voegt, heb willen te buiten gaan; het was mijne eenige bedoeling aan uwe Conferentiën een groot gevaar aan te wijzen en haar te smeeken dat nimmer uit het oog te verliezen bij de aanneming van nieuwe leden. Men heeft herhaaldelijk aan den Algemeenen Raad gevraagd, of de hoedanigheid van lid der Vereeniging van den H. Vincentius een beletsel was voor het aan- nemen van eenige functie, hetzij in andere instellingen van liefdadigheid, hetzij inden boezem der armbesturen. De Algemeene Raad heeft altijd gemeend, dat er niet de minste onvereenigbaarheid bestond in het gelijktijdig aannemen van titels, tengevolge waarvan een lid van den H. Vincentius bij de eigen liefdewerken der Vereeniging nog andere, haar vreemde doch niet minder verdienstelijke, liefdewerken zouden kunnen voegen, daar dit altijd het meerdere welzijn van den naaste en de grootere eer van God ten doel zou hebben. Deze beslissing rechtvaardigt zich zelve. Men heeft terecht gezegd, dat het leven vaneen katholiek die dezen eervollen naam wezenlijk waardig is, natuurlijkerwijze deel uitmaakt van den reeds zoo ruimen kring van bewijzen der Godheid van Jesus Christus. Onder dit oogpunt beschouwd, is de intrede vaneen lid der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo ineen bestuur van openbare weldadigheid alleszins wenschelijk. Inde wereld (men kan het niet ontkennen, vermits het een feit is) heeft men dikwerf betreurenswaardige vooroordeelen Een christen, die de leer van het Evangelie letterlijk mocht opvolgen, zou tegelijk de meest onvermoeibare arbeider zijn voor de goede werken, de zachtaardigste beschermer van de armen en de vriendelijkste mensch jegens de ambtenaren, zijne collega's. Want welk een werkzaamheid boezemt die geest van liefde en van geloof niet in! Welke zachtaardigheid vindt men niet, voor hetgeen de armen betreft, inde heilige voorbeelden van Jesus Christus en inde goddelijke woorden uit Zijnen mond voortgevloeid: Leert van mij, dat ik zachtmoedig en ootmoedig van harte ben. Hoe zal men eenigen hinder kunnen hebben vaneen collega, aan wien Jesus Christus stellig heeft voorgeschreven, zich met de geringste plaats te vergenoegen? Ja, voorzeker is het goed, en zeer goed, dat onze medebroeders met eerbiedige erkentelijkheid beantwoorden aan het beroep, dat de overheid op hen zou kunnen doen, teneinde mede te werken tot de verdeeling der stoffelijke hulpmiddelen, bestemd voor de armen. Dezen zullen van zulk een bezoeker tegelijk voedsel voor het lichaam en aanmoediging tot de deugd ontvangen. Want al heeft de openbare liefdadigheid tot hiertoe geringe uitkomsten gehad, als zij hare zorgen verder wilde uitstrekken dan enkel stoffelijke hulp, zoo zal zij toch altijd hulde moeten doen aan dezen of genen van hare ambtenaren die gelukkiger geïnspireerd, of beter gediend door de omstandigheden, een dubbele aalmoes, een dubbelen troost, een dubbele weldaad aan een ongelukkige ziel heeft kunnen geven. Het is waar, onze zwakheid is zoo groot en onze deugd gaat met zooveel ellende gepaard, dat de administrateurs der openbare tegen mannen van wezenlijke verdiensten, daar men, alleen omdat zij godsdienstig zijn en dit niet verbergen, gelooft, dat zij ook weinig gezellig zijn. Men vereert hen van verre met ijskoude achting, maar men wenscht niet, dat zij ergens worden toegelaten, omdat hunne hoedanigheid van christen met grond doet veronderstellen, dat zij lastig zijn. Welnu, het is zeer dienstig, dat degenen onzer medebroeders, die niettegenstaande deze vooroordeelen, wier kracht overigens dagelijks verzwakt, het voorwerp der keuze van de administratie zouden kunnen wezen, de eer, welke hun wordt aangedaan, zonder aarzelen aannemen. liefdadigheid maar al te dikwijls reden zullen hebben, wanneer zij onze daden en woorden vergelijken met de woorden en daden van onzen Goddelijken Meester, om ons ontzettend ver beneden zulk een voorbeeld te vinden; wij moeten ons dan vernederen en beschaamd zijn over de verschrikkelijke nietigheid onzer krachten, zonder ooit den moed te verliezen bij het zien van onze gebreken. Hopen wij echter, dat de keuze der administratie altoos zal vallen op diegenen onder ons, wier deugd het minst zwak is, die zich zelven het minst achten, die onbewust zijn van hunne waarde, en die zich verwonderd toonen, als men hen aanwijst om deel te nemen aan eenig goed werk, waartoe zij zich geenszins waardig achten. Op de markten onzer steden prijken de rijpste, de gezondste en schoonste vruchten altoos boven op de korven, en een vlugge oogslag is voor den voorbijganger genoeg om zijn voorkeur op het beste te vestigen. Vertrouwen wij, dat dit ook het geval zal wezen aan de zijde der burgelijke ambtenaren ten onzen opzichte. Uit vrees echter, dat men door toeval ons te gunstig mocht beoordeelen, zoo laat ons bij gelegenheid de openhartigheid hebben om te zeggen, dat wij bij lange zooveel niet gelden als deze of gene onzer leden, die én de liefde én de stichting der Conferentie én van het bureau van weldadigheid is, en dat men zich bedrogen zou zien, als men over den bodem van den korf oordeelde naar eenige smakelijke vruchten, die hem geurig maken en versieren. Uit ons Reglement en uit onze gebruiken volgt, dat de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo een leeken-karakter heeft. Het is met zeer groote kennis van zaken, dat zij die houding van den beginne af heeft aangenomen, en dat Paus Gregorius XVI voor altoos zijne goedkeuring heeft gehecht aan ons liefdewerk, zooals het gegrondvest is. Het is overbodig hier de afdoende redenen te verklaren, welke van den oorsprong af dezen staat van zaken hebben bepaald. Voor eiken oplettenden geest zullen zij zich van zelve ophelderen. Maar omdat de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo een leeken-vereeniging is, hebben eenige Conferentiën van latere dagteekening gemeend zich in laten van leden der geestelijkheid in haren boezem. Er heeft op dit punt van den kant onzer medebroeders eene dwaling plaats gehad, die in hunne kortstondige betrekkingen met ons hare verontschuldiging vindt, doch welke het van belang is dadelijk tegen te gaan. De aanwezigheid van eenige geestelijken ineen vereeniging, samengesteld uit leeken, verandert niets aan het karakter dier vereeniging. Als men opklimt tot den oorsprong der instellingen van liefdadigheid, die in alle Christen Staten het Vaderland tot eer strekten en den rampspoed onder allerlei vormen, ten allen tijde en in alle omstandigheden verlicht hebben, zal men moeten erkennen, dat de stichters dier instellingen mannen zijn geweest, die bekleed waren met de priesterlijke waardigheid. En het is thans even billijk, als inde vorige eeuwen, te verklaren, dat de armen de kinderen van de priesters zijn geweest, thans nog zijn en altijd zullen zijn. Dit is zoo waar, dat zelfs onze spreekwijze het getuigt. Men zegt dagelijks: wij zullen die aalmoes zenden aan de armen van Mijnheer Pastoor, of wel men moet dat doen voor de armen van Mijnheer Pastoor. Het wordt dus erkend en aangenomen, dat de priesters armen te verzorgen hebben. Zij moeten die zoo stellig hebben, dat het een soort van ergernis zou zijn, indien de pastorie hare armen niet had. Is er onder ons wel een enkele betrekking, een enkele maatschappelijke positie, wier naam alleen het denkbeeld medebrengt, dat de persoon, die haar bekleedt, noodzakelijkerwijze de voogd, de vertrooster en de vader is vaneen zeker aantal arme gezinnen? Neen, er zijn er geene, en het is opmerkelijk, dat de benaming de armen van Mijnheer Pastoor letterdaad ook wordt uitgestrekt tot zijn kapelaans en de vaste priesters der parochie. Ziedaar wat bestaat tot eeuwigen lof der katholieke geestelijkheid, aan wie de Publieke opinie een voortdurend gezin toeschrijft en toekent, omdat het onophoudelijk vernieuwd wordt in al de ongelukkigste personen der parochie. En die mannen, die krachtens hun staat en uit medegevoel zich wijden aan de leniging van alle ellenden, zij zouden ook maar ju een enkele Conferentie niet het dankbaar onthaal hebben kunnen ondervinden, dat verschuldigd was aan het zekeren zin te moeten verontschuldigen over het toe- aanbod hunner liefdadige medewerking! Nooit is dit de letter geweest van het Reglement noch de bedoeling van den Algemeenen Raad, die dagelijks de taak vervult om, het uitte leggen. Dan, men heeft op verschillende tijdstippen en herhaalde malen gevraagd, wat, met betrekking tot de welvoeglijkheid, behoorde te worden in acht genomen ten opzichte van de heeren leden der geestelijkheid, die er in zouden toestemmen om onze nederige bijeenkomsten met hunne tegenwoordigheid te vereeren. De Algemeene Raad heeft gemeend, dat de titel van honorair lid onvoldoende was om de eerbiedige dankbaarheid uitte drukken vaneen Conferentie, welke de geestelijkheid op meer of min verwijderde tijdstippen wel zoude willen bezoeken, of aan wier werkzaamheden zij zelfs zou willen deelnemen. De veel voornamere titel, van lid van eer kwam den Raad alleen teekenend genoeg voor om de betrekkingen van welwillende goedheid aan de zijde der geestelijken en van erkentelijkheid en eerbied, aan onzen kant met juistheid uitte drukken. Hen uitte noodigen om plaatste nemen in het Bureau en er, zoo, mogelijk, aanzienlijke plaatsen te bezetten, hunne toestemming uitte lokken voor de orde van den dag, hun woorden van stichting en aanmoediging te vragen,. Vooral hen te smeeken om ons geen waarschuwingen en raadgevingen te onthouden, met een geheel kinderlijke erkentelijkheid te luisteren naar hunne vaderlijke toespraken, al deze en soortgelijke zaken laten zich volkomen vereenigen met het leekenkarakter, dat het wezen der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo uitmaakt. Het spreekt van zelve, dat aan de Bisschoppen,, daar zij van rechtswege het hoofd en de vader van alle op de katholieke liefdadigheid gegronde instellingen zijn, dat aan hen alleen het voorzitterschap toekomt, zoozij zich wel eens gewaardigen in onze bijeenkomsten: te verschijnen. Bij die belangrijke en plechtige gelegenheden kan een prins der Kerk, de Conferentie binnenkomende, er niet toe afdalen om een van de onzen te worden. Zoo hij zich plooit naar onze geringheid en-: ons de hand wel wil toereiken, dan is het om ons de eer aan te doen ons voor een oogenblik tot zich op te heffen en nooit om wezenlijk een van, de. onzen te worden. In; ferentiën zijn, te worden ingedeeld in onze gelederen en weigeren zij elke plaats in het Bureau. De eerbied, dien wij aan deze eerbiedwaardige mannen toedragen, moet ons dan niet tot lastigheid jegens hen vervoeren, en dit zou het geval zijn, indien wij volhardend tegen hunne bescheidenheid ingaande, hen zochten te dwingen om hooger op te gaan. Intusschen gelooven wij, dat het voegzaam is, niet te spoedig en zonder er zelfs in zekeren zin toe genoodzaakt te wezen, te berusten ineen dergelijke gezindheid, die ons mocht worden te kennen gegeven door het hoofd eener parochie of dooreen in waardigheid geplaatsten priester. De natuurlijke plaats vaneen Groot Vicaris en een Pastoor is altijd van rechtswege aangewezen inden eersten rang op elke vergadering, waar het verheven teeken onzer Verlossing prijkt. Wanneer deze orde, die zoozeer wettig is, dat men haar noodzakelijk kan noemen, verbroken wordt, is iedereen gehinderd en lijdt. Het doet niets af, of de geestelijke, wiens persoon en karakter men wenscht te eeren, zich volstrekt verbergen en zich onder de menigte verliezen wil; aller oog toch zoekt hem op, totdat hij, in weerwil zijner nederigheid, eindelijk toelaat, dat ten zijnen aanzien aan de wet der welvoegelijkheid voldaan is. De laatste opmerking en de raad, die haar voorafgaat, moeten evenwel in geenen deele de rechten van den President belemmeren, die integendeel in hun geheel blijven, met uitzondering van het buitengewoon geval, dat een Prelaat in ons midden tegenwoordig is. Inderdaad alle voorzitterschap, dat verdeeld is, wordt een onding, en van den anderen kant eischt het behoud van den geest en den gang onzer Vereeniging, dat geenerlei letsel worde toegebracht aan het eigenaardig leekenkarakter onzer Conferentiën; dit karakter zou echter zijne daadwerkelijke opvallendheid verliezen, indien in de praktijk dit kapitale punt veranderd of gewijzigd mocht worden. De hemel weet, dat ingevingen vaneen ijdelen en ellendigen hoogmoed geheel vreemd zijn aan hetgeen wij zooeven zeiden. Integendeel, de liefde alleen is de beweegreden van onzen aandrang. Van haren oorsprong 'Ot op dit oogenblik is de Vereeniging van den H. vele steden verlangen de geestelijken die leden der Con- Vincentius van Paulo, zooals zij bestaat en zooals de H. Vader haar gezegend en gewild heeft, dat zij zoude blijven, in het duidelijk en dagelijksch bezit van het voorrecht de jeugd tot zich te trekken, aan haar te behagen en haar beter te maken. Zou het dan voorzichtig of wijs zijnde bijl aan den wortel te leggen vaneen boom, die goede vruchten draagt, inde op zijn minst onzekere hoop, hem nog betere te doen dragen? Men ent alleen wilde boomen. De tuinman ontziet en bewaart de jonge looten, waarvan hij jaarlijks oogst. Overigens bestaat er in al wat de verhouding van. eerbied betreft een onfeilbare regel, namelijk de oprechte nederigheid, gegrond op de kennis van onze nietigheid. Indien dit gevoel zich in onze zielen paart aan diepen eerbied voor de priesterlijke bediening en vooral aan een hartelijke Kef de voor onze herders, die bij ons de bediening van Jesus Christus voortzetten, dan is het en zal het altijd onmogelijk zijn, dat wij ooit iets, zouden kunnen zeggen of doen, wat onze meesters en leidslieden op den weg des heils zou kunnen verdrieten.. Na de getrouwe inachtneming van ons Reglement en van onze gebruiken, is er niets belangrijker dan de keuzevan den President der Conferentie. Eene lange ondervinding heeft geleerd, dat wat de President is, dat is de Conferentie. De H. Vincentius van Paulo zeide eens, dat, zoo hij tot het doen slagen eener onderneming kiezen moest tusschen vijftig herten onder het bevel vaneen leeuw, en vijftig leeuwen onder het bevel vaneen hert, hij zich veel beter uitslag zou voorspellen met de eerste groep dan met de tweede. Dit woord vaneen man, die in zijn levenden naam had, en zulks terecht, vandoor en door voorzichtig te zijn, bevat een belangrijke les. Behalve de voornaamste hoedanigheden, die de President in zich vereenigen moet om evenals zijne medebroeders een waardig lid van den H. Vincentius van Paulo te zijn, moet hij zich bovendien onder alle andere onderscheiden dooreen gelukkige mengeling van zachtheid en kracht, door eene innige gehechtheid aan de Vereeniging, dooreen onuitputtelijk geduld en eindelijk door warmen ijver voor het geestelijk en tijdelijk welzijn van de armen. Het is niet noodig, dat de President zich onderscheide door schitterende verstandelijke hoedanig-- hebbe. Een President is welsprekend genoeg, wanneer hij naar zich weet te doen luisteren, en dit voordeel ontbreekt hem nimmer, wanneer hij door zijn juist oordeel dadelijk den vinger zet op de gezonde dingen, welke hij gehoord heeft, wanneer hij vaardig de moeilijkheden vat, ze zonder te veel aarzeling afsnijdt en met een volhoudendheid, die zacht van vorm maar innerlijk onverzettelijk is, het genomen besluit handhaaft. Een juist oordeel is de waarborg voor het welslagen vaneen President. Met dat voorbehoedmiddel weet men zich binnen zekere maat te houden. Indien men van de behoeften der armen tot zijn medebroeders spreekt, dan heeft men het bewustzijn van de bijzonderheden, die belang moeten inboezemen en het hart zullen treffen, men verliest zich niet in noodelooze toespraken; men vermijdt te groote droogheid; men fronst het voorhoofd niet bij den minsten kwinkslag vaneen jongen medebroeder, maar men viert evenmin de teugel aan alle afwijkingen. De functiën vaneen President zijn altijd moeilijk; zij hebben een wezenlijk gewicht, dat somtijds zeer zwaar te dragen is. Wij hebben allen ongetwijfeld het geluk christenen te zijn uit overtuiging, van harte en met de daad, maar w’j zijn toch menschen. Als zoodanig zijn onze onvolmaaktheden zoo groot, is onze deugd zoo kortzichtig en onze nederigheid zoo gering, dat het in eene vergadering niet altijd even gemakkelijk is de levendigheid vaneen uitstekend goed lid en wiens vroomheid hem ahe achting verworven heeft, te voorkomen of te bedwingen. Een eerbiedwaardig en met de zuiverste bedoelingen bezield mensch kan het dikwerf aan het noodige inzicht ontbreken, hetgeen hem belet het vfeemde op te merken, dat zijn voorstellen soms zouden minnen hebben. Een diep denker heeft gezegd: Men bedrijft nimmer het kwaad vollediger en opgeruimder van hart, dan wanneer men het uiteen valsch gewetensbeginsel bedrijft. Vandaar die neiging om bij elke gelegenheid te spreken over allerlei aan de Conferentie vreemde onderwerpen; vandaar de oorsprong van die Woordenstrijden, welke moeilijk eindigen zonder eenige Uitvallen, die ten laatste de liefde zelve aanranden. Bij heden, noch ook dat hij een groot gemak van spreken deze en dergelijke gelegenheden wordt de taak van den President dikwerf zeer bezwaarlijk. Dat hij met zachtheid de eerste afwijkingen van de goede orde verdraagt, laat zich gereedelijk begrijpen; maar hij moet zich tegen haren voortgang en terugkeer verzetten. Met alle mogelijk ontzien der kostbare hoedanigheden van eenen dikwerf eenvoudigen en volijverigen medebroeder, moet hij evenwel pal staan tegen de pogingen, welke men mocnt aanwenden, om de vriendschappelijke gesprekken onzer Conferentiën in kittelige beraadslagingen en persoonlijke twisten te doen ontaarden. Men zou zich echter bedriegen, indien men meende, dat dan tenminste woorden van gezag en stugheid van toon gelukkige helpers zouden zijn om de verwarring te bedaren en de gemoederen tot kalmte te brengen. Neen, dat is zoo niet, en de nederigheid is voor dengene, die voorzit, nimmer noodzakelijker dan wanneer het er op aan komt om aan dergelijke stormen een einde te maken. En inderdaad, terzelfdei tijde, dat men dooreen diepe vernedering zijns geestes zich onbekwaam acht om tot zijn medebroeders met vrucht te zeggen: De vrede zij mei u, roept men door de vernedering zelve van dat altoos zoo hoogmoedig en trotsch menschen-ik, het licht en de kracht over zich van den hemel af, wier gelukkige aanwending nog bijtijds een einde maakt aan spijtige beraadslagingen. Dan, hoe rijk begaafd een President ook zij, en hoe de gesteltenis van de leden der Conferentie ook moge wezen, hetzij ten opzichte van hun leider of met betrekking tot elkander, toch moeten wij er ons op verwachten dat wij van elkander iets te verdragen zullen hebben, daar onze goede hoedanigheden beperkt zijn, onze kwade neigingen, duizendmaal onderdrukt, toch gedurig weder trachten op te leven, en de geneigdheid om te vallen aan onze natuur is aangeboren. Laat ons dan een goeden voorraad opdoen van wederzijdsche toegeeflijkheid en van ware liefde van goed gehalte. Zonder die overal en altijd beoefende deugden kunnen de Conferentiën van den H. Vincentius van Paulo niet leven, of wel men zal er een indruk uit medebrengen geheel tegenstrijdig aan dien, welken zij moeten achterlaten. Onze Vereeniging is één in hare samenstelling, zij is ook één inde werken, die zij heeft ondernomen, en in het doel, loof, deelt zij de eenheid van de Katholieke Kerk. De ■eenheid maakt een groot deel uit van hare krachten, maar wat er de voltooiing van uitmaakt en verzekert, dat is de eensgezindheid der harten. De katholieken nu bezitten sedert achttien eeuwen en in alle landen der wereld het gelukkig middel om die eensgezindheid der harten, welke hunne onschuldige kracht en tegelijk hun geluk en roem is, te verkrijgen en te bewaren. Dit middel, gij hebt het zelf zeker reeds genoemd, het is het veelvuldig ontvangen van het Heilig Lichaam van Jesus Christus in het Sacrament Zijner liefde. Wanneer men uit den biechtstoel opstaat, laat men er helaas! noch zijne verkeerde neigingen, noch zijne zwakheid achter; maar het is toch wel onmogelijk, dat men het altaar verlatende, waar men het geluk had zich met zijn God te vereenigen, niet ten minste voor eenigen tijd een weinig nederig is door de nederigheid van Jesus Christus, een weinig zachtzinnig door Zijne zachtmoedigheid, een weinig beminnend door Zijne liefde. Welnu, met dien voorraad van deugden aan Jesus Christus ontleend, kunnen wij gedurende eenige weken eensgezind met ons zelven, in goede vriendschap met onze medebroeders en zachtmoediger met de armen leven. Als wij gedurig naar die goddelijke leerschool gaan zullen de lessen, die er ons gegeven worden, hare vruchten dragen, en de eensgezindheid des harten zullen wij voor altoos verkrijgen. Dit aloude devies der christenen: Cor unum et anima Uno, brengt mij er toe, om hier met eenige woorden een onderwerp aan te raken, dat tot dusverre nog niet is behandeld en welks gewicht toch zeer groot is. Inde eerste tijden der Kerk hielden de geloovigen niet op, zich aan te bevelen in elkanders gebeden; hunne brieven begonnen en eindigden met uitdrukkingen, die in gebruik overgingen, en die nooit werden achtergelaten. ‘ en tijde zelfs van den H. Vincentius van Paulo, en al £'jne brieven getuigen het, begon men geene zaken te behandelen, dan na aan dengene, aan wien men schreef, “e Uefde, de genade en den vrede van Jesus Christus te hebben toegewenscht. In onze dagen zijn die uitdrukkingen verdwenen en worden zij bijna niet anders dat zij voorstelt te bereiken. Met betrekking tot het ge- gebruikt dan inde briefwisselingen van personen, die het geestelijk leven hebben omhelsd. De gezindheid echter, die deze zoowel om den inhoud als om den vorm treffende groeten ingaf, leeft nog inde harten, en niets is in christelijke familiën gebruikelijker dan het wederzijdsche verzoek om elkander in het gebed niet te vergeten. Nooit worden zulke verzoeken afgewezen, ofschoon men dikwijls beschaamd is ze te hooren doen, wetende al wat men noodig heeft om God met vrucht ten behoeve van anderen te bidden. Maar worden die uitdrukkelijk of stilzwijgende beloften om te bidden ook ten uitvoer gebracht? Helaas! neen; men moet openhartig bekennen, dat men er zeer dikwijls niet aan denkt; ondertusschen zoude die wederkeerigheid van goede diensten bij God een band temeer onder ons zijn en bovendien een waarlijk kostbaar voordeel voor ieder van ons. Wij zien uit de briefwisseling van bijna al de Conferentiën, dat onze medebroeders zich gedurig aanbevelen inde gebeden van den Algemeenen Raad en in die van den Raad van Parijs. Bij sterfgeval, ziekte of in eenigen bijzonderen nood, krijgen wij persoonlijke verzoeken tot dat doel, maar wij ontvangen gemeenschappelijke aanvragen, als eene Conferentie een nieuw werk onderneemt, als zij al de zegeningen des hemels wil af smeeken op de onderrichtingen, welke zij geeft of laat geven aan de jongelingschap of aan de kinderen, als zij eenige gunst verhoopt of eenig onheil wil voorkomen. Bij deze en dergelijke gelegenheden worden onze gebeden gevraagd. En wij, de oudste broeders der familie, ook wij zouden vele titels hebben om de gebeden te verzoeken van onze niet door gevoelens maar door afstand verwijderde broeders. Om te voldoen aan het vroom gevoel dat de verzoeken van dien aard doet vermenigvuldigen, en dat ons de behoefte doet gevoelen om zelf onophoudelijk aan God te worden aanbevolen, dat het ons nuttig is voorgekomen ter uwer kennis te brengen de navolging vaneen reeds oud gebed, dat zeker Kerkvoogd, zaliger gedachtenis, had opgesteld voor eigen gebruik en dat zijner vrienden. Dit gebed voor de behoeften der Vereeniging en van onze armen geëigend, goedgekeurd door de geestelijke Overheid en gunstig aangenomen door vele van onze medebroeders te Parijs, kwam ons De dagelijksche ondervinding leert ons, dat, als er in eene christelijke familie sprake is van aan de armen eenige goede boeken te bezorgen om hen te onderwijzen, men dikwijls in groote verlegenheid is öf om den titel en den prijs der boeken te kennen, die het geschiktste voor de behoefte der armen zijn, óf om eene verstandige keuze te doen inden catalogus van den boekhandel, die zich bepaaldelijk met de uitgaven van goede werken bezig houdt. Onderscheidene Conferentiën zijn in dat opzicht in geen mindere verlegenheid. Men dient inderdaad tot den geestelijken stand te behooren en lang in aanraking te zijn geweest met de behoeftigen van iederen ouderdom en leeftijd, om met het dubbel gezag der wetenschap en der gewoonte om zielen te besturen, de boeken aan te wijzen, die bekend staan als het meest geschikt om te werken op de onwetenden, op de mannen, die er zich een spel van maken om onverschillig te zijn voor alle geloofsbegrip, en eindelijk op hen, die zich gereedelijk onder het juk des geloofs zouden bukken, indien zij niet verplicht waren vooraf de banden te verbreken, die hen aan het kwade boeien. Het spreekt vanzelf, dat de Algemeene Raad hier in geenen deele een initiatief wil nemen, dat hem onder geen enkel opzicht toekomt, geschikt voor om het verlangde doei te bereiken. Het spreekt van zelf, dat het bidden van dit gebed voor niemand verplichtend is, en er volstrekt geene overtreding is, wanneer het wordt nagelaten; wat men hier heeft willen doen, is te beantwoorden aan eene wezenlijke behoefte, en alzoo de godsvrucht te bevredigen vaneen groot aantal onzer medebroeders. Zoo wij er echter genegenheid toe hebben en dit gebed ons treft, laten wij het dan elk voor ons afschrijven om het dagelijks met ijver te bidden, hetzij onder onze gewone oefeningen, hetzij inde kerk of op een ander tijdstip van den dag, en dan zullen wij kunnen inslapen met de troostende gedachte, dat er in alle deelen der w'ereld geen enkele Conferentie, geen enkel door haar ondernomen goed werk en eindelijk geen enkele van onze medebroeders is, voor wie wij onze gebeden niet ten hemel hebben opgezonden. ten aanzien van de boeken, welke uwe Conferentie voornemens mocht zijn bij voorkeur boven anderen te geven of uitte leenen. Er zijn bovendien Bisdommen, waarin zekere werken sedert lang op raad en aanbeveling van den eersten herder in aller handen rondgaan, en het is geenszins het doel om eenige verandering uit te lokken ten aanzien van hetgeen by u, nopens boeken van dien aard, mocht plaats hebben. Ik wil, Mijnheer en geliefde Medebroeder, dezen langen brief niet eindigen, zonder u eenige aanbevelingen te herinneren, die betrekking hebben op punten, welke ik reeds in mijn vorige rondgaande Brieven behandeld heb. Eenige Conferentiën door grooten ijver gedreven, doch genoeg de uiterste moeilijkheid beseffende om werk en middelen van bestaan te bezorgen aan geheele gezinnen, die hunne geboortestreek verlaten om fortuin te gaan zoeken inde hoofdstad, hebben ons somtijds gezinnen toegezonden, die van honderd of somtijds tweehonderd mijlen, ja zelfs nog verder gekomen, op de straten van Parys als uit de lucht gevallen, aan onze Conferentiën groote ongelegenheid hebben bezorgd en dit nog doen. De ondersteuningen, die hun hier werden verstrekt, waren, hoe klein ook, nog ontzettend, in verband beschouwd tot hetgeen wij aan onze gewone armen kunnen aanbieden, en nochtans hebben wij, in weerwil van ontelbaar vele pogingen, niet een enkel hunner van de schrikbarende ellende kunnen redden, welke hen verslindt. Het gebeurt zeer zelden, dat de verplaatsing van huisgezinnen uit de provincie naar den maalstroom, waarin wij leven, voor hen niet het grootste en meestal een geheel reddeloos ongeluk is. Onderscheidene jongelieden, voorzien vaneen aanbeveling der Conferentie van hunne verblijfplaats, zijn ons komen bezoeken bij het begin van het studiejaar. Wij hebben het levendig verlangen uitgedrukt in onzen Rondgaanden Brief van 2 Juli 1845, dat die jongelieden dadelijk bij hunne aankomst te Parijs ons zouden bezoeken, teneinde eenige aanwijzingen en raadgevingen te erlangen, die hen op hunne hoede zullen doen zijn tegen gevaren van allerlei aard, welke V/ij hebben met leedwezen gezien, dat al zeer weinig van deze jongelieden zich naar de aanbevelingen van hunne familiebetrekkingen hadden gedragen. De brieven, waarvan zij houders waren, zijn ons een maand of zes weken na derzelver dagteekening ter hand gesteld. Wanneer wij, om hen voor de inrichting hunner kleine huishouding te Parijs te leiden, eenige, op menschen- en zaakkennis gegronde raadgevingen waagden, bemerkten wij, dat de plaats reeds was bezet, en dat andere raadgevingen, welke wij ons onthouden te bestempelen, ongelukkigerwijze de onze hadden voorkomen. Deze omstandigheid maakt het maar al te duidelijk, welke de reden is, dat een zeer groot getal van deze jongelieden, ofschoon dadelijk, maar reeds te laat, in aanraking gesteld met de Presidenten der Conferentiën van de v/ijken der scholen, reeds van den beginne af, vrij weinig smaak betoonden voor onze bijeenkomsten, waar men hen, bij wijze van proefneming had ingeleid, en waarvan zij niet gedraald hebben weg te blijven, zelfs alvorens voorgedragen te zijn om er deel van te maken. Welke zullen de gevolgen van die noodlottige verwijdering zijn geweest, zoowel voor hun geloof als voor hun zeden? God weet het. Wij voor ons kunnen hun lot niet genoeg betreuren, als wij zien hoe gelukkig dat voor de jongelieden is geweest, die dadelijk bij hunne aankomst met de reiskoets naar ons zijn heengesneld en in hunne eerste zorgen voor hunne vestiging geholpen werden door onze beste jongelieden, die zich broederlijk hadden aangeboden om hun dat soort van dienst te bewijzen. Die goed geraden studenten hebben in onze Conferentiën eenige overeenkomst gevonden met hetgeen zij verloren hadden, toen zij afscheid namen van hunne dierbare familiebetrekkingen; onze bijeenkomsten hebben dadelijk hun hart ingenomen; zij zijn begonnen de armen te beminnen, en hunne vrienden kiezende onder de vrienden der armen, is ook hun vertrouwen, Gode zij dank, niet teleurgesteld. Hopen wij, dat wij een volgend jaar een minder groot getal achterblijvers langs den weg, die tot godsdienst en deugd geleidt, te evenzeer hunne onschuld als hunne beurs bedreigen. betreuren zullen hebben; want gemeenlijk vallen die achterblijvers den vijand in handen. Ofschoon, zooals de Rondgaande Brief van 2 Juli 1845 vermeldt, onze dienstvaardige tusschenkomst bij de studenten, die uit de provincie herwaarts komen, in geen geval het toezicht, de raadgevingen noch ook de leiding der personen, die natuurlijk bij volmacht verleend gezag hebben om hen op den rechten weg te geleiden, kan vervangen, meld ik u echter met levendig genoegen een nieuw en voor christelijke gezinnen troostend gebruik, dat onlangs bij eenigen onzer Conferentiën inde nabijheid der scholen in zwang is gekomen. Ik bedoel de eettafels, die er zijn opgericht door eenige jeugdige medebroeders vol ijver en van eene niet minder blijmoedige dan oprechte vroomheid. Zij vereenigen zich ten getale van 25 of 30 ineen lokaal, tot dat einde gezamenlijk en voor dat doel alleen gehuurd, erlangen er een gezond en overvloedig voedsel, en vinden daar vóór, onder en na den maaltijd belangrijke en onderhoudende aanspraak. Zij doen vervolgens, indien het weder dit toelaat, een wandeling en keeren vroegtijdig ten hunnent terug om zich weder aan het werk te zetten. Tot dusverre zijnde eenige toegelaten gasten leden geweest der Conferentiën van den H. Vincentius van Paulo. Niemand oefent daar eenig toezicht en dit zou hier ook geheel nutteloos zijn, want jongelieden, die elkaar niet gezocht hebben dan om met grootere vrijheid bij hunne maaltijden de voorschriften der Kerk in achtte nemen, zij hebben, om zich in die gevoelens te handhaven, geen andere wacht noodig dan het innig gevoel van godsvrucht, dat hen aldus vereenigd heeft. Deze bijeenkomsten kunnen niet anders dan hoogst aangenaam wezen voor de jongelieden; zij zullen hun ook zeer nuttig zijn, want uit dien vertrouwelijken omgang met werkzame en brave jongelieden, zullen een groot aantal van die warme en oprecht christelijke vriendschappen ontstaan, die het genoegen, de troost en dikwerf grootendeels het geluk des levens uitmaken. Het gebeurt somtijds, dat behoeftige personen, vertrokken met den aanbevelingsbrief eener Conferentie aan eene naburige Conferentie, die brieven behouden, hetzij omdat zij die uit ontrouw geopend hebben, of omdat degenen, aan wie zij gericht waren, er geen prijs op gesteld hebben ze in bezit te nemen. Daaruit zijn grove misbruiken ontstaan. Met behulp dier brieven is men van deur tot deur, van dorp tot dorp gaan bedelen, en de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo is op die wijze blootgesteld geweest aan het schijnbaar ongelijk, van aan diezelfde aanbevelingsbrieven geen recht te hebben laten wedervaren. Het is genoeg dit ongerief aan te stippen, om er de oorzaak van weg te nemen en eene herhaling te voorkomen. Wanneer de door eene Conferentie beschermde kinderen op het punt zijnde stad te verlaten, waar zij hunnen leertijd hebben doorgebracht, en zich op weg te begeven om Frankrijk rond te reizen, stellen sommige Conferentiën hun algemeene, opene aanbevelingsbrieven ter hand, en roepen ten behoeve van de houders de hulp en bijstand in van alle leden der Vereeniging. Dit gebruik is zeer bedenkelijk; het bevordert in sommige gevallen de landlooperij, de luiheid en de bedelarij. Om deze en nog andere gevaren te vermijden, is het den Raad voorgekomen, dat het voorzichtig zou zijnde volgende voorzorgen in achtte nemen: I°. Nimmer algemeene en inden vorm van Rondgaande Brieven ingerichte aanbevelingen af te geven aan een handwerksleerling, hoe goed zijn voorgaand gedrag ook moge geweest zijn. 2°. Aan dien leerling nimmer anders ter hand te stellen dan een bepaalden brief, met vermelding van den naam der naaste Conferentie. Deze laatste bewaart den brief, vervult haren liefdedienst jegens den werkgast gedurende zijn verblijf en geeft hem, doch alleen, wanneer hij het verdiend heeft, eenen nieuwen brief voor eene verdere Conferentie. 3°. Indien de handwerksleerling geen volledig vertrouwen inboezemt met betrekking tot de onschendbaarheid van den brief, dien men hem ter hand mocht stellen, dan gebiedt de voorzichtigheid dien aanbevelingsbrief over de post te zenden en aan den reiziger alleen den naam op te geven van den beschermer, 4°. Alles zou het beste geschikt zijn, indien de Conferentie, die het eerst den reiziger ontvangen heeft, bij zijn vertrek verder op, aan de Conferentie, die den werkgast het eerst heeft aanbevolen, rekenschap wilde geven van de wijze, waarop hij zich gedragen heeft gedurende het langer of korter verblijf, dat hij in zijne eerste reis-statie zal hebben gehad. Ik voeg hierbij, doch alleen voor een zeker getal Conferentiën, waaraan hij nog niet werd medegedeeld, een vrij uitgebreiden Rondgaanden Brief over het liefdewerk van den H. Franciscus Regis, geschreven onder dagteekening van 15 October 1844. Ik heb reden om te veronderstellen, dat deze brief niet zonder vrucht zal geraadpleegd worden door die leden uwer Conferentiën, die zich meer bijzonder met wettiging der huwelijken van de armen willen bezighouden. De vurigste ijver, Mijnheer en geliefde Medebroeder, is niet voldoende voor een lid der Conferentie van den H. Vincentius van Paulo bij al wat de wettiging der huwelijken van de armen betreft. Hij moet bovendien een zekere handeling van zaken en vrij gevorderde kennis onzer burgelijke wetten hebben. Rechters, advocaten, notarissen en procureurs hebben bijzondere geschiktheid om zich met goeden uitslag met dit zoo belangrijke en somtijds zoo moeilijke werk bezig te houden. In onderscheidene steden hebben de Conferentiën van den H. Vincentius in haren boezem afdeelingen gevormd, die bepaaldelijk ten doel hebben, de ongeoorloofde samenleving tot de waardigheid van christelijk huwelijk te helpen verheffen. Deze maatregel van innerlijke orde kan op sommige plaatsen nuttig zijn, zonder daarom op andere uitvoerbaar te wezen. Elke Conferentie behoort daaromtrent te bepalen wat haar het meest geschikt voorkomt. De kanker van het concubinaat is bijna altijd verborgen, en het bestaan ervan komt niet aan den dag dan wanneer de algemeene bekendheid de armen, die in dezen toestand verkeeren, onderricht, dat er gemakke- dien de liefdadigheid hem in eene naastbij gelegene stad aan de hand doet, in geval hij waarlijk verdient beschermd te worden. Ook dan, wanneer er een Vereeniging van den H. Franciscus Regis op de plaats, waar eene Conferentie is opgericht, bestaat, is het nog goed den Rondgaanden Brief in uwe archieven te bewaren, indien uwe Conferentie onder het getal dergenen is, aan welke ik de eer heb hem te doen geworden, omdat, daar hij zeer uitgebreid is, en een menigte moeilijkheden omvat, die zich dagelijks bij de sluiting der huwelijken voordoen, het dikwerf gebeuren kan, dat de leden der Conferentiën hem met vrucht raadplegen om eenige wenken aan sommigen van hunne armen te geven. Deze Rondgaande brief is een nieuwe gift, welke de Vereeniging van den H. Franciscus Regis de gelukkige gedachte heeft gehad aan de Conferentiën van Frankrijk en België te doen toekomen. Daar de andere landen, waar wij Conferentiën hebben, aan eene van de onze geheel verschillende wetgeving onderworpen zijn, zou dit kleine werkje niet het minste nut hebben gehad voor onze medebroeders in Engeland, Italië, Mexico, enz., en men heeft zich alzoo onthouden hun dit te zenden. Deze zijn, Mijnheer en geliefde Medebroeder, de voornaamste aanbevelingen, v/elke de Algemeene Raad mij belast de eer te hebben aan u te doen. Ik heb in dezen brief onderscheidene onderwerpen behandeld, die onderling weinig verband of overeenkomst hebben, doch ik heb een te groot aantal Rondgaande Brieven willen vermijden. Tenslotte blijft mij slechts over, mij met u, Mijnheer en geliefde Medebroeder, en met alle leden Uwer Conferentie te verheugen over de zichtbare bescherming, welke de Heer aan onze Vereeniging gelieft te verleenen. Spoedig zal u het verslag over 1845 worden toegezonden, en gij zult alsdan beter dan thans lijke en kostelooze middelen bestaan om er uitte geraken. Indien gij het nuttig acht dit gedeelte uwer liefdewerken te regelen, en inde veronderstelling, dat nog niets van dien aard in uwe stad is tot stand gekomen, zal het dienstig wezen de geestelijkheid er bericht van te geven, opdat de ongelukkige in concubinaat levende armen onverwijld naar u verwezen worden. de taiiooze redenen kunnen waardeeren, welke wij hebben om aan God den nederigsten dank te betuigen. Wij tellen niet minder dan 225 plaatsen, waar wij ons met de zorg der armen bezig houden. Bij elke inlijving eener nieuwe Conferentie kunnen wij zeggen: Ziedaar een stad temeer, waar nieuwe vertroosters aan de bedrukten worden gezonden, waar weder brooden gebracht worden aan hen, die honger lijden, waar meerdere kleederen worden verstrekt aan de naakten, en waar de armen en onwetenden hunne gebeden leeren stamelen en al hun vertrouwen stellen op dien God van goedheid, dien zij misschien al te lang miskend en beleedigd hebben. Duizendmaal gelukkig de dag, Mijnheer en geliefde Medebroeder, waarop het ons gegeven werd, ons onder de heilige banier van den H. Vincentius van Paulo te scharen. Vermijden wij te klagen over onze werkzaamheden of onze tegenspoeden, en onze zorgen en teleurstellingen in onze betrekkingen met de armen op te tellen. De liefdadigheid is een edel trafiek, waarbij niets te verliezen is, maar waarvan de voordeelen niet op deze aarde geregeld worden. Het leven put zich uit, de ondermaansche dingen gaan voorbij en vlieden een voor een daar henen. De tegenspoed en smarten zullen op hunne beurt voorbijgaan; maar op den bodem van dat alles zijn er twee zaken, die boven het vermogen des tijds verheven zijn, die blijven en nimmer ontbreken zullen: namelijk de waarheid Gods en de liefde; Veritas manet in aeternum. Charitas non excidit. Vertroosten wij daarom elkander te midden van de beproevingen, en wachten wij ons wel ons gedurig en zonder mate daarover te bedroeven, alsof wij behoorden tot degenen, die geen hoop hebben. Ontvang, Mijnheer en geliefde Medebroeder, voor de Conferentie en voor u de verzekering van mijne toegenegene hoogachting. JULES GOSSIN. Het is hier niet te doen om een punt van den sluier op te lichten, die de gift bedekken moet, welke aan de hand van ieder onzer is ontvallen. Tot dusverre is de aalmoes uit haren aard geheim geweest en die eigenschap zal haar nimmer ontbreken, want daarin ligt geheel de geest der Vereeniging. Echter met inachtneming eener bescheidenheid, welke onze gebruiken evenzeer als de welgevoegelijkheid gebieden, mag men toch verlangen: I°. Dat de leden, die om eenige reden geen gelegenheid hadden de Conferentie bij te wonen en hunne bons laten halen, nooit vergeten, zooals dikwijls het geval is, om hun offer in het zakje te doen storten. 2°. Dat ieder van ons bij de inzameling eene aan zijn fortuin geëvenredigde aalmoes storte, inplaats van, wat niet zeldzaam is, het grootste gedeelte daarvan achter te houden, om het te brengen aan die gezinnen, welke men gehouden is te bezoeken en voor v/elke men voorliefde gevoelt; en eindelijk: 3°. Dat ieder lid inden kring zijner familie de personen, die er deel van maken, trachte belang in te boezemen voor de ellenden, welke de Conferentie geroepen is te verlichten. Men mag niet grond hopen, dat door aldus te doen onze medebroeders de wekelijksche hulpmiddelen dei Conferentie reeds merkelijk zullen versterken. Dan van hoeveel belang dit ook zij, het ware nog weinig, indien wij niet tevens God smeekten om inde omstandigheden waarin wij verkeeren in ons de liefde te vermeerderen, zoodanig,'dat men tot ons kunne zeggen: Gij bemint uwe broeders, die ongelukkig zijn; doet thans voor hen wat gij wilt. Ja, de vernieuwing van ons hart in de liefde van jesus Christus is de groote genade, de uitstekende genade, de voornaamste en alles overtreffende genade, welke wij moeten afbidden met vertrouwen en met volharding, vol ootmoed en vol van een levendig verlangen om op de wegen Gods voortgang te maken. Indien wij allen die onschatbare gave Deel van den Rondgaanden brief van 21 November 1846. De kas der Conferentiën. verkrijgen, zullen de armen overvloedig geholpen worden, en wij, die hen bezoeken, zullen ons in nieuwe menschen herschapen vinden. Onderzoeken wij dan eens ons zelve en trachten wij, zonder ons te vleien, te ontdekken, of wij dien geest van liefde, waarvan ik spreek, in hooge mate bezitten. Zeker, indien wij ons zelven die vraag doen ineen algemeenen zin en zonder te treden ineen onderzoek der bijzondere omstandigheden, die vooral nagegaan moeten worden, zal het antwoord, hetwelk wij ons zelven zullen geven, gunstig en van dien aard wezen, dat wij er over voldaan zijn. Bemin ik de armen? Wel, mij dunkt van ja. Ik spreek gaarne van hen, en ik ondervind nog veel meer genoegen als ik hun eenige hulp kan brengen. Bemin ik hen om Jesus Christus? Ja, dat geloof ik wel; want zoo de godsdienst mij niet gebood om hun te hulp te komen, meen ik, dat mijn geduld spoedig zou zijn uitgeput, en dat ik zou ophouden om bezig te zijn hen te dienen; immers nu en dan heeft men veel van hen te lijden. Wanneer ik mij op de Conferentie bevind en men mij het zakje aanbiedt, is dan hetgeen ik er inwerp in verhouding tot mijn fortuin? Mij dunkt, ook nog van ja, want ik heb ook nog andere lasten te dragen. Zoodanig is de uitslag van het onderzoek, indien ik het doe zonder dieper door te dringen, en ik mij tot algemeene vragen bepaal. Maar hoezeer zal de zelfvoldoening, welke ik misschien gevoelde over de uitkomst van dit vluchtig overzicht, veranderen en voor een gevoel van schaamte en leedwezen plaats maken, indien ik, alle onbestemde algemeenheden, die mij slechts kunnen misleiden, ter zijde stellende, met de lantaarn inde hand i) inde binnenkamer van mijn hart treed om er de waarheid te zien nopens hetgeen ik ben en ten opzichte van de liefdadigheid gelden mag! Ik geloof de armen te beminnen; maar in welke omstandigheden hebben hunne belangen en behoeften tenminste slechts gelijk gestaan met mijne invallen en grillen, die mij dikwerf zooveel hebben gekost? Ik geloof hen te beminnen; maar waarom ben ik zoo gemakkelijk en zelfs zoo kwistig jegens mij zelven, wanneer ik de schatting, welke ik aan de mode of aan hetgeen de wereld v/elvoegelijkheid noemt, onder de reeks van mijne eigenlijk gezegde behoeften rangschik? Waar zijn dan de wezenlijke en waarachtige bewijzen, welke ik van mijne opoffering, mijne zelfverloochening en toewijding gegeven heb aan de armen van Jesus Christus? Op niet eender vele dagen mijns levens ontdek ik daarvan eenig spoor. Is het met het oog op en ter navolging van Jesus Christus, dat ik de armen heb bemind? Laat ons eens zien. Het was vooral jegens hen, dat Jesus Christus zich zachtmoedig en nederig van harte toonde; hun schonk Hij bij voorkeur zijne onderrichtingen en weldaden; nooit zond Hij hen weg of stelde Hij hen uit. Hij gaf zich aan hen zonder uitstel of terughouding. Onder de menschen, in wier midden ik verkeer, zijn het daèr de armen, wier tegenwoordigheid ik bij voorkeur zoek? Is het jegens hen, dat ik zachtmoedig en nederig van harte ben? Heb ik niemand van hen ooit barsch behandeld of teruggewezen? Wie is degene aan wien ik mij geheel heb toegewijd, ik, die bijna Ik geloof de armen te beminnen; maar wanneer heb ik, om hen beter te ondersteunen, afgezien om iets te koopen, dat mijne zinnelijkheid of mijne ijdelheid vleide? Wanneer heb ik ten' hunne gerieve een uitgave nagelaten, die toch slechts bestemd was om aan mij zelven een ijdele en dikwerf voorbijgaande en vluchtige voldoening te verschaffen? Ik geloof hen te beminnen; maar wanneer heb ik werkelijk mijn overvloed aangesproken om hun ten volle hulp te verschaffen? Ik geloof hen te beminnen; maar waarom ontbreekt hun dan alles en waarom ontbreekt mij niets? Wat is dat voor eene liefde, die niet mededeelt? Wat soort van liefde mag het heeten, die het brood geheel voor zich behoudt en aan de anderen slechts de korst en de kruimels aanbiedt? altijd aan de voldoening van mijn smaak en aan het zoeken naar al wat mijne omgeving geriefelijk en aangenaam kan maken de voorkeur heb gegeven boven de voldoening welke ik tenminste aan hunne dringendste behoeften verschuldigd was? Kan ik zeggen, dat ik met ijver de verlichting hunner ellende wensch, wanneer ik van mijnen kant zoo weinig doe om hen te helpen? Jesus Christus verzekert mij, dat wanneer ik aan een arme te eten geef, ik Hem zelven spijzig; dat, wanneer ik hem ga opzoeken, ik Hem zelven bezoek. Eerlijk gesproken, zou ik den Heere Jesus Christus durven behandelen, zooals jk de armen tot dusverre behandeld heb? En toch is Hij in hen tegenwoordig, want Hij heeft het zelf gezegd. Ik heb somtijds nachten inde genoegens der wereld doorgebracht, maar welke nachten heb ik besteed om arme zieken aan hunne legersteden te dienen? Heb ik tenminste een belangrijk gedeelte van mijne dagen aan hen toegewijd? Neen. Misschien een uur, misschien anderhalf uur achtereen? Neen, neen, nooit! Indien ik inde plaats van dien arme en hij inde mijne was, en ik bij hem geene andere bewijzen van zijne broederlijke vriendschap ondervond dan die, welke hij thans van mij ontvangt, zou ik dan wel gelooven, dat ik door hem als oprechte broeder behandeld werd? Is het aldus, dat de Heer mij heeft bemind, en dat Hij wil, dat ik de armen zal beminnen? 'Eindelijk en tot besluit, is een vuur, dat geen gloed verspreidt, een waar vuur? Is het niet veeleer een hoop bijna koele asch, die, weldra ijskoud wezen zal indien het hout, dat ze overdekt, niet spoedig met behulp van eenen hevigen wind ineen groot vuur verandert? Straks, toen ik mij nopens de armen in algemeene bewoordingen uitdrukte, scheen mij het antwoord mijns gewetens voldoende en zelfs troostrijk. Ik heb mij niet tot die buitenste schors moeten bepalen, ik heb door stellige daadzaken naar waarheid den staat van mijne ziel met betrekking tot de liefdadigheid willen kennen; welnu, ik erken het met leedwezen, ik bevind mij op oneindig verren afstand van de liefde, welke de Heer van mij eischt. Misschien is het mij Maar dat is niet genoeg, noch voor mijn geloof, noch voor mijn verstand, noch voor mijn hart; het is niet genoeg, noch voor Jesus Christus, noch voor mij zeiven. Het onderzoek, Mijnheer en geliefde Medebroeder, waarin ik zoo even getreden ben, en de uitkomsten, welke het heeft opgeleverd, hebben niets denkbeeldigs. Het is de waarachtige blootlegging van hetgeen mij is overkomen gedurende de vacantie, en van het licht, dat mij geschonken is over mij zeiven gedurende dagen van afzondering in stilte doorgebracht op een dorp, in eene afgelegen provincie en in volstrekte afzondering van de wereld en hare beslommeringen. De armen, waarmede de Voorzienigheid mij bepaaldelijk belast heeft, zullen, zoo hoop ik, den invloed gevoelen van de meer juiste kennis, welke ik van mijne plichten ten hunnen aanzien verkregen heb. Maar zouden de behoeftige gezinnen, die het voorwerp der bezorgdheid van onze verschillende Conferentiën zijn, ook hun lot niet zien verbeteren, indien in deze tijden van schaarschheid de leden onzer Vereeniging van hunne zijden ook eens nadachten over hetgeen God van hen vorderen kan boven en behalve het contingent van persoonlijken dienst en van geldelijke opofferingen, waarmede zij tot dusverre gemeend hebben zich tevreden te kunnen stellen? Ik weet, dat de Vereeniging in haren boezem een groot aantal leden telt, wier liefdadigheid aan de schoone voorbeelden der eerste eeuwen van de Kerk herinnert. God kent de namen van ieder hunner en zal, zooals de H. Schrift van de brave vrouw zegt, op den laatsten dag glimlachen; ridebit in die novissimo. Maar daar het te gelooven is, dat eenigen van hen inde begoocheling deelen, waarin ik ten aanzien van mij zeiven verkeerde, zoo smeek ik hen om zich niet tot gevaarlijke algemeenheden te bepalen, maar integendeel eens inde bijzonderheden van hun gewoon leven te treden. Het is waarschijnlijk, dat, zoo men van dat gebeurd aan jesus Christus het glas koud water niet te weigeren, hetwelk, zegt het Evangelie, niet onbeloond zal blijven. onderzoek alle ijdel zelfbehagen afsnijdt, men er toe komen zal de dringende noodzakelijkheid te erkennen om aan God de genade te vragen zich zelven ten eenenmale inden geest der liefdadigheid te hernieuwen; en wie gevoelt dan niet reeds vooruit de zegeningen, waarvan de vernieuwing de vruchtbare bron voor ons zelven en voor de armen zoude worden? De hemel verhoede, dat de vurige begeerte, welke mij bezielt om van de eene zijde de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo meer en meer in deugd te zien toenemen, en van de andere zijde onze ongelukkige huisgezinnen krachtdadiger ondersteund te zien, mij tot overdrijvingen vervoere, die schadelijk kunnen zijn èn voor bezochten ên voor bezoekers! Ik weet wel, dat het waken bij arme zieken, het hun toewijden van lange uren des daags en des nachts en het doen voor hen van eenige dier heldhaftige opofferingen, die het leven van bijna alle heiligen hebben vereerd, daden zijn, die niet tot de voorschriften betreffende de verplichte aalmoes behooren, noch ooit behoord hebben. Ook is het volstrekt niet te doen om dergelijke oefeningen inden kring der plichten van het gewone leven, hetwelk het deel van de meesten onzer is, te omvatten. Indien ik er iets van heb aangestipt, was het slechts om beter te doen uitkomen, op welk eenen onmeetbaren afstand menschen die inde wereld overigens voor liefdadig doorgaan, ten achter blijven bij die groote dienaren Gods, zoowel met betrekking tot de liefdadigheid als tot andere deugden. Verre zij dan van u, Mijnheer, de gedachte, dat het mijne bedoeling zoude zijn in het geweten te willen doordringen vaneen enkelen onzer medebroeders, dje allen voorzeker veel beter zijn dan ik. Alleen heb ik hunne aandacht willen vestigen op het nut, dat er voor allen in gelegen zou zijn, indien in iedere Conferentie van onze geliefde Vereeniging het gebruik werd ingevoerd om zich van tijd tot tijd inden waren geest der liefde jegens den naaste te vernieuwen, zóó, dat men, ik herhaal het, tot ieder onzer kon zeggen: „Gij bemint uwen lijdenden broeder, doe thans ten zijnen aanzien wat gij wilt”. Volg hetgeen uwe gevoelens voor Ik kan niet veronderstellen, Mijnheer en geliefde Medebroeder, dat de genoemde bemerkingen van dien aard kunnen zijn, dat zij aan iemand eenige smart veroorzaken, daar zij, althans in mijn bedoeling, slechts strekken moeten om ieders vreugde te volmaakter te doen zijn. Ijdel verlangen naar lofuitingen, hetzij voor zich, hetzij voor de Vereeniging, kwelt zeker niemand onzer medebroeders. Wellicht is het weinige, dat wij tot heden voor de ongelukkigen hebben gedaan, reeds te ruim gevierd door personen, die ten uiterste toegevend zijn voor ons liefdewerk. Welnu, zoo ik tegen mijnen wil iemands gevoel mocht gekwetst hebben, zou ik hem smeeken te bedenken, dat, terwijl woorden van welbehagen voor ons zelven slechts altijd gevaarlijke gevoelens van eigenliefde zouden hebben gevleid, zonder iets voordeeligs voor iemand op te leveren, daarentegen de raad in ons zelven te keeren om te herkennen hoe verre wij staan ten aanzien van de beoefening der liefdadigheid, geschikt is om de voor onze armen bestemde hulpmiddelen waarschijnlijk te verdubbelen. Dat men deze uitkomst toch overwege, en men zal mij vergiffenis schenken, althans verontschuldigen. Bovendien heerscht het gevoel, hetwelk deze brief heeft ingegeven, in het hart van allen, die hem lezen zullen; de liefde nu is goedhartig, zij denkt geen kwaad, en verdraagt alles. Charitas benigna est, non cogitat malum, omnia sustinet. Den llen dezer maand heeft de Kerk het feest varr den beroemden Bisschop van Tours, den H. Martinus, gevierd. Toen hij nog Romeinsch krijgsman en eenvoudig doopleerling was, had Martinus, op reis zijnde, den mantel, die zijne schonders tegen de felle koude beschutte, met zijn zwaard in tweeën gedeeld, om de naaktheid vaneen arme te dekken. Sedert dertien eeuwen roemt de Katholieke Kerk deze edelmoedige aalmoes en stelt die haren kinderen tot voorbeeld. In alle landen der wereld en vooral in Frankrijk roemt hem u zullen inboezemen; gij kunt dan niet verkeerd handelen, gij zult de rechtmatige grenzen niet te buiten gaan, gij kunt u niet bedriegen; ama et fac quod vis; bemin en doe wat gij wilt. men den H. Martinus als patroon van de armen en als het volmaakte toonbeeld van hen, die zich, evenals wij, aan hunne ondersteuning hebben gewijd. Volgen wij dien bewonderenswaardigen aalmoesgever; geven wij ten onzen koste, zijn wij vaardig om met het zwaard van onzen wil het deel voor de armen van onze eigen nooddruft, of althans van onzen overvloed af ’te scheiden; wachten wij niet tot den volgenden dag; scheiden wij ons dadelijk van dat deel, uit vrees dat het anders nimmer gegeven worde. De H. Martinus was destijds slechts doopleerling en bij voorbaat had hij zich gekenmerkt dooreen liefdewerk, dat aan een volmaakt christen voegde. Zullen wij, die verder dan hij het destijds was, op de wegen des heils gevorderd zijn, daar wij behalve het H. Doopsel en H. Vormsel, nog het geluk hebben van dikwerf aan het Lichaam en Bloed en de Godheid van Jesus Christus in het Heilig Sacrament deelachtig te worden, zullen wij minder doen dan de H. Martinus? Indien zijne edelmoedigheid ons afschrikt, volgen wij dan, al ware het ook slechts van verre, zijn voorbeeld. Vergeten wij niet, dat Jesus Christus de bron der volmaakte liefde is, en dat het ons niet gelukken zal haar te bezitten, dan wanneer wij ons door ons zelven zullen hebben overtuigd van het weinigje, dat wij doen en van al wat nog aan ons hart ontbreekt, opdat het jegens de armen zoodanig zij als de Heer het verlangt. Het is door ootmoedige erkenning van onze nietigheid, vergezeld vaneen levendig vertrouwen op God, dat wij verkrijgen zullen te kunnen geven met die gewillige edelmoedigheid, moeder der krachtige en blijmoedige aalmoezen, welker verdienste zoo groot is voor God. Wanneer het te doen is om offers van liefde, dienen lange overwegingen tot niets, omdat zij strekken om ons terug te voeren tot ons ellendig persoonlijk eigenbelang. Dan looft en biedt men en sluit men een verdrag met zijn geweten; men krimpt terug in zich zelven; men verschuift tot den volgenden dag en daadwerkelijk is de aalmoes van den volgenden dag slechts de helft van hetgeen zij den vorigen zou geweest zijn, indien men zijne beurs geopend had, toen men zijn H „De H. Vincentius van Paulo had een zeer medelijdend „hart voor de ellenden van zijne naasten en was zeer vaardig „om hen te helpen zooveel hij kon, zoodat hij met den ouden „aartsvader kon zeggen, dat de barmhartigheid met hem was „opgegroeid, en dat hij altoos een zeer bijzondere neiging tot „de beoefening dezer deugd had gehad; zelfs heeft men van „zijn eerste jeugd af bemerkt, dat hij alles, waarover hij be„schikken kon, aan de armen gaf; en wanneer zijn vader hem „naar den molen zond om meel te halen, opende hij, wanneer „hij op zijn weg armen ontmoette, den zak en gaf er hun meer „dan één handvol uit, wanneer hij geen ander middel had om „hen te helpen, waarover zijn vader, die een braaf mensch was, „zich nimmer verstoord toonde. Een andermaal, toen hij twaalf „of dertien jaren oud was, had hij een kleinigheid, omtrent „30 halve stuivers, van hetgeen hij verdiend had, bespaard, „waaraan hij in die jaren en in die landstreek, waar het geld „zoo schaarsch was, veel hechtte en dat hij daarom zuinig be„waarde; eens echter ontmoette hij een arme, die in groote „behoefte en ellende scheen te verkeeren; hij werd door mede- hart geroerd gevoelde en er duidelijk eene stem vernam, die zeide: fa, geef! kom aan, moed! Geef nog, vrees niet zooveel te doen: God zal het u vergelden. Die stem, die geene woorden spreekt, maar zich toch zoo wonderbaar doet verstaan, wie onzer heeft haar niet gehoord? En vanwaar kan zij komen als van den hemel, want die taal spreekt de aarde niet. Het is op die wijze, dat de H. Engel, die de wacht over ons heeft, gemeenschap met ons houdt, wanneer hij ons raadt. Geven wij ons dan over aan de ingeving, waarvan hij de overbrenger is. Wachten wij ons om het oor van ons hart te sluiten voor die zoo zoete en tevens zoo krachtige stem; want wanneer Jesus Christus de armen wil ondersteunen, is het op deze wijze dat Hij ons aalmoezen vraagt. Doordrongen van deze waarheid en mij te Tours bevindende, juist op den llden dezer maand, heb ik een levendig genoegen gesmaakt met mij onder de menigte te mengen, die de reliekkas van den H. Martinus omringde, en zijne voorspraak in te roepen voor mijne geliefde medebroeders en voor mij zelven, ten einde voor ons allen door zijne voorbede de genade te verwerven om getrouw te zijn aan die innerlijke roepstem, die ons verplicht, ontroert en zoo dringend aanspoort, aalmoezen te geven op z’n Sint Martinus. i) Rondgaande Brief van 11 November 1848, Parijs, 11 November 1848. Feestdag van den H. Martinus. Mijnheer en geliefde Medebroeder. Het is geruimen tijd geleden, dat ik het geluk genoot mij met u te onderhouden. Ik kan u verzekeren, dat op het bed van smarten, i) waarop het der Voorzienigheid behaagde mij terug te houden, eene mijner voortdurende geest-inspanningen voorzeker het verlangen was, om in uw midden te wezen en met open hart u toe te spreken; elke week ondersteunde ik mij door de hoop meer te zullen kunnen doen en in eene volgende gelukkiger te zijn, en telkens zag ik de vervulling mijner wenschen als gedwongen tot later verschoven. Helaas! ook thans schijnt de natuur nog te zeggen, „lijden bewogen, en gaf hem zijn geheelen schat, zonder er „iets van voor zich te houden. Voorzeker, indien men daarbij „denkt aan de natuurlijke gehechtheid van kinderen aan dingen, „die hun genoegen geven en behagen, zal men kunnen begrijpen, dat het hier een bijzonder uitwerksel was van de eerste „genade welke Godin dat kind van zegening had gelegd, en „daaruit kon men voorspellen die groote en volmaakte ont„hechting aan de schepselen en den hoogen graad van liefde, „waartoe God hem wilde verheffen”. (Leven van den H. Vincentius van Paulo, door Abbelly, Bisschop van Rodez. Parijs, 1864). Er zijn omtrent 200 jaren verloopen sedert dit voorval, welks aanhaling ik mij niet heb kunnen ontzeggen, en de herinnering er aan is nog levendig inde streek, die den H. Vincentins van Paulo heeft zien geboren worden. Deze trek heeft zoo diepe sporen inde omstreken achtergelaten, dat wanneer men de inwoners over den heiligen en grooten man ondervraagt, die hunne landstreek zoozeer tot eere heeft verstrekt, alle monden zich openen, om de aalmoes van de 30 halve stuivers te verhalen. En inderdaad, als men de omstandigheden dezer aalmoes nagaat, ziet men met bewondering, dat de H. Vlncentius van Paulo van zijn prille jeugd af aalmoezen op z’n St. Martinus heeft weten te geven, en dat hij in deze zijn toonbeeld geëvenaard en misschien zelfs overtroffen heeft. l) De Algemeene President werd bij de verdediging van de orde te Parijs in Juni 1848 zwaar gewond. De smart had er mij een oogenblik van verwijderd; ik vertoon er mij slechts weder om uwe belangstelling voor andere smarten op te dekken, smarten veel grooter, veel algemeener, veel vlijmender en uwer aandacht veel meer waardig, smarten van dien aard, dat zij ontroostbaar schijnen, en die wij niettemin moeten trachten te verzachten. Zoo is dan alles op aarde niet alleen ijdelheid, behalve God te beminnen en Hem te dienen, maar alles is er droefheid en kwelling, alles lijden en gekerm, en voorwaar het is wel te midden van tranen, dat wij naar het doel van onze pelgrimschap voortschrijden. Wanneer ik u, Mijne Heeren en geliefde Medebroeders, heden aldus toespreek, druk ik u niet alleen mijne gedachte uit, maar ook die van mijn geliefde Medebroeders van den Algemeenen Raad, die ik eindelijk rondom mij heb kunnen vereenigen en die ik het eerst mijnen dank heb kunnen betuigen, gelijk ik het u heden schriftelijk doe, na het reeds duizendmaal met het hart te hebben gedaan, voor al de blijken van deelneming, welke mij allerwegen zijn betoond, en waaronder ik zou bezweken zijn, zoo ik ze niet minder tot mijn persoon dan wel tot de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo, tot de geliefde en zalige broederschap die u met mij verbindt, had teruggebracht. Ja, Mijne Heeren en geliefde Medebroeders, dank namens mij, maar ook namens onze Vereeniging, dank voor uwe hooggeachte en christelijke deelneming, dank voor uwe hartelijke gebeden, waaraan ik het verschuldigd ben aan de grootste gevaren van mijnen toestand ontsnapt te zijn en aan u en ook, althans gedeeltelijk, aan den dienst van onze armen te zijn teruggegeven. Onze armen, onze geliefde armen, ja het is van hen, Mijne Heeren en geliefde Medebroeders, dat ik u kom dat het geen tijd is mij zelven dien troost te verschaffen, maarde gelegenheid en de drang der omstandigheden hebben de overhand; nieuw uitstel gaat mijn krachten te boven, en bovendien voert de nood, die geen wetten kent, die beveelt tijdig en ontijdig te spreken, mij nader tot u en werpt mij gelukkig inde bedrijvigheid onzer liefdewerken terug. spreken, van onze armen, die ontelbaar en nog nood-lij dender zijn geworden dan zij waren, bezwijkend onder den last eener ongehoorde ellende, eener ellende waarvan de jaarboeken der wereld slechts schaarsch eenige voorbeelden vernielden. Sommigen beweren, dat de landprovinciën geen zoo hartverscheurend, zoo” afzichtelijk schouwspel opleveren als Parijs en de andere groote steden, en dat andere landen minder geteisterd zijn dan Frankrijk. O! des te beter, en God zij er duizendmaal voor gedankt! Dit is te midden Zijner rechtvaardigheid en der beproevingen, welke Hij ons toezendt, nog eene barmhartigheid. Een vader doet zich immers altijd aan eene of andere zijde kennen. Indien alle landen, indien alle streken van Frankrijk, indien wij allen even uitgeput, terneder gedrukt en verslagen waren, dan zou er geen hulp noch vertroosting te verhopen zijn; onze woorden waren dan doelloos onze pogingen vruchteloos, en er restte ons dan niets anders dan onze oogen naar den hemel opgeslagen te houden, totdat God, voldaan door de gebeden van de eenen, door het berouw van de anderen en door den terugkeer des geloofs in zijne Voorzienigheid bij allen, ten laatste uit zijn vaderlijken schoot den vruchtbaren dauw liet afdruppelen, die de menschheid opbeurt en verlevendigt. Maar ook, welke het deel van ellende en lijden voor dezen of genen zij, er zijn er overal en overal veel meer dan in eenig ander tijdvak. In zulk een buitengewonen toestand is dan ook behoefte aan buitengewone middelen; groote ontberingen eischen nog grooter hulp; dieper armoede, wringender smart vragen nog edelmoediger pogingen, normeer geheele opoffering. Ik weet het, Mijne Heeren en geliefde Medebroeders, en uwe liefde is ons al te wel bekend, gij hebt reeds veel gedaan; meermalen zijt gij de palen der voorzichtigheid te buiten gegaan en hebt gij de grenzen van het mogelijke teruggezet; welnu heden vragen wij u nog meer; wij vragen u wat niet wijs schijnt u te vragen; wij vragen u bovenmenschelijke dingen; wij vragen u – kom zeggen wij het woord het onmogelijke; Bedriegen wij ons niet, en laat de grootheid der kwaal ons de oogen daarvoor niet sluiten; integendeel, houden wij ze moedig daarop gevestigd en schouwen wij rond. Welk een angstig lijden bij een groot aantal menschen, evenals wij met het teeken Gods bezegeld, evenals wij verlost door Zijn bloed! De honger, de afgrijselijke honger bij de meesten, gebrek aan linnen, gebrek aan kleederen, gebrek aan verwarming, welke den honger nog vreeselijker maken. Hier zijn het kinderen, die stuiptrekkend eene borst drukken, opgedroogd door ontberingen; daar een nieuwe plaag, die zich nog bij al de anderen voegt, een plaag, welke de onzindelijkheid en het gedwongen gemis aan verschooning voortbrengen. Elders is het nog iets verschrikke-1 ij kers; geheele gezinnen, weleer in overvloed, thans in het volslagenste gebrek, en die bedwelmd door dien onverwachten val, alle geestkracht verloren hebben. Voor de eerste maal zien zij de hand der ellende zich wij vragen liet u om uwentwil en in uw belang; wij verzoeken het u in het belang onzer ongelukkige" broeders, van de armen van Jesus Christus, hunnen God, hunnen Verlosser, hunnen en onzen Vader. In uw belang, Mijne Heeren en geliefde Medebroeders, in het belang der geheele wereld vragen wij u; want gevoelt gij niet dat de aarde siddert? Een innerlijk vuur verteert haar ingewand, duizend kraters dreigen open te splijten, en een gloeiende lava heeft zich reeds op onderscheidene punten een weg gebaand; niet een enkele stad, maar geheele streken,' ja" een gedeelte des menschdoms kan er in verzwolgen worden. O! zeker, dat vreeselijk, dat wrekend vuur is niet te blusschen dan dooreen ander vuur, dat verlevendigt en niet verbrandt, door het vuur der liefde; die vreeselijke uitbarstingen, die algemeene verwoesting, die rampen schijnen zonder geneesmiddel en in zekeren zin gelijk aan die, welke voor het einde der wereld zijn voorspeld; zij zijn niet af te koopen dan door opofferingen, dan door het heldhaftig en vrijwillig ten beste geven der kinderen Gods, door de pogingen en de bovenmenschel ij ke verloochening van de christelijke broederschap. over hen uitstrekken, en worstelen zij tegen schuldeischers, misschien onverbiddellijk, omdat zij zelve ellendig zijn. In dien tragen doodstrijd putten zich hunne krachten uit, ontschiet hun de moed, en het leven is geen leven meer, omdat het verledene vol bitterheid, het tegenwoordige vol angst en de toekomst leeg aan uitzicht en hope is Hier zal ik afbreken, ofschoon ik dit tafereel eindeloos kon vergrooten, omdat de ellenden zelve talloos en zonder grenzen zijn, ja zóó, dat zij die ongelukkigen tot wanhoop en vervloeking aandrijven, en dezen niets liever wenschen dan inde vermoeienis en de inspanning hunner handen een hulpmiddel voor hunne kwalen, een einde aan hun prangenden nood te vinden. Kan men zich wel verwonderen over zulke afgrijselijke gedachten tegenover zoo uitgestrekte rampen en in eenen tijd, waarin de dampkring als doortrokken is van doodende leeringen, die de onderwerping vermoorden en haar niet vervangen dan door bedriegelijke utopiën, door droomen van immer beloofde, nooit verkregen genietingen, door droomen, waarvan de telkens weggevaagde begoochelingen ook telkens en noodlottig tot een doodelijke werkelijkheid terugvoeren? Ja, op dezen stond, Mijne Heeren en geliefde Medebroeders, is er niet een enkel der werken van barmhartigheid, aan welke het rijk der hemelen als belooning werd toegezegd dat niet letterlijk vervuld kan worden; onze goddelijke Meester, Hij is naakt, Hij is ziek, Hij is gevangen Bezoeken wij Zijnen kerker, verlichten wij Zijne smart, storten wij olie in Zijne wonden, verwarmen wij Zijne van koude verkleumde leden, dekken wij Zijne naaktheid, geven wij Hem brood, dat Hem zal sterken, en brengen wij aan Zijne lippen het glas water toe, dat laaft en verfrischt. Nog eens, ja ik weet het, dat gij dit tot dusverre deedt, op verwonderlijke wijze deedt; maar wat wij u vragen, is nog iets meer, nog iets nieuws. Is, Mijne Heeren en geliefde Medebroeders, is hetgeen wij u schrijven over het leed onzer broeders overdreven, gaat het de grenzen der waarheid te buiten? Neen, En zeggen wij niet, dat niemand gehouden is het onmogelijke te doen, want de liefde speelt in het onmogelijke; de liefde, zij is een voortdurend wonder. Waren vijf brooden volgens de natuur toereikend om meerdere duizenden menschen te voeden? En toch werden allen verzadigd, en er schoot nog over. Hoe menigmaal heeft sedert dat tijdstip dat wonder zich door de tusschenkomst der dienaren Gods herhaald? O! zoo wij onzen Goddelijken Meester waardig zijn, dan zal zich dat wonder ook voor ons herhalen. God zal onze pogingen zegenen, en wij zullen niet tevergeefs beproefd hebben het lot der armen te verzachten. Onze Vereeniging, Mijne Heeren en geliefde Medebroeders, is ten tijde van diepe ellende geboren en opgegroeid. De politieke beroeringen inde Staten hebben meestal het treurig voorrecht van hun lijdenssmarten aan te brengen; de titels van onze liefderijke zending zijn juist die ondersteuningen, welke wij destijds aan onze broeders brachten; maar het is niet genoeg te beginnen; een liefdewerk verdient zijn voortbestaan slechts door immer goed te doen, en wij gelooven, dat God op dit oogenblik, door ons nieuwe rampen toe te zenden, onze Vereeniging wil bevestigen en uitbreiden. Ware zij ontrouw aan het beroep, dat de behoeften van onze broeders op haar doen, zij zou aan het leven verzaken, zij hadde dan rugwaarts gezien, zij ware gevloekt en haar doodsuur hadde geslagen. Maar zoo zij, luisterend naar de klaagstem, die haar roept, en moedig in het verlichten van ellende, hare werkzaamheden en opofferingen verdubbelt, dan vestigt zij zich opnieuw; zij verkrijgt door nieuwe liefdediensten eene nieuwe reden van bestaan, dat is, nieuwe genade om het goede voort te zetten, voor welks beoefening wij ons broederlijk vereenigd hebben. Laat ons bovendien hier de geheele waarheid zeggen; beleven wij niet een dier tijdstippen, die zich uit het verledene vernieuwen en die de wereld reeds hebben verschrikt, een van die tijdpunten, waarover de gerechtigheid Gods heengaat en waarin slechts datgene ge- zeker neen; welnu behoeven zulke groote, zulke nieuwe kwalen geen nieuwe hulpmiddelen? spaard blijft, wat met zijn zegel geteekend is? Nu dat zegel op het voorhoofd der uitverkorenen is bij algemeene rampen de liefde, de liefde beoefend in heldhaftigen graad. Wat wij niet gegeven zullen hebben, wie zegt ons, dat wij het behouden, en dat wij niet veroordeeld zullen worden juist omdat wij het wilden terughouden? Gij weet het, dit is het geheele Evangelie: ten allen tijde bezit hij, die heeft, slechts wettig, onder voorwaarde van voor zijne minder gelukkige broeders een trouwe uitdeeler, een oplettend rentmeester, eene zichtbare Voorzienigheid te zijn; gij weet evenzeer dat dit de bepaalde leer van onze AAoeder de H. Kerk is; in tegenwoordigheid van uiterste rampen is ons goed dat onzer uitgeputte broeders zoowel als het onze. De wet kan en moet het geweld, dat er zich meester van maakt, straffen; maar God zou ons er voor straffen, het teruggehouden te hebben. Geven, geven wij dan, Mijne Heeren en zeer geliefde Medebroeders, geven wij om de verdienste der opoffering te hebben; ontdoen wij ons, indien wij niet ontdaan willen worden, èn van alle verdiensten bij onzen hemelschen Vader, èn misschien van die goederen zelve, welke een overdreven liefde voor ons gemak ons niet met genoegzame billijkheid zou hebben doen mededeelen. Maar wat zullen wij geven, wat wij niet reeds gegeven hebben? De afstand van het mogelijke is reeds geschied, en op weinig na geheel voltrokken. Vergunt mij hier, Mijne Heeren en geliefde Medebroeders, om met u niet een onderzoek van geweten maar een soort van overzicht van uwe middelen te houden. Gij zult dat overzicht vervolgens onder de inboezeming der liefde voortzetten, en ik geloof, dat gij dan hulpmiddelen bij u zult ontdekken, welke gij zelf niet kent, en welke kostbaar zijn voor hen, die aan alles gebrek hebben. Vergeet bovendien, dat ik het ben, die tot u spreek, ik de jongste uwer broeders, om zoo te zeggen, en de minst geschikte om u te herhalen wat in andere omstandigheden mijn waardige voorgangers u met zooveel klem en gezag gezegd hebben. Vergeet het, en ziet in mij niets anders dan den getrouwen tolk van al onze medebroeders van den Algemeenen Raad, dan den getrouwen overbrenger van de Voorloopige Beschouwingen zoo machtige stem van onzen H. Patroon, die zelf u tot dat liefderijk overzicht uitnoodigt. Dit zij dan wel verstaan, en ik ga dadelijk tot de behandeling over. Opent uwe secretaire; onderzoekt eens ernstig, of hetgeen gij voorbehouden hebt voor uwe behoeften niet al te aanzienlijk is, of niet eene al te menschelijke voorzichtigheid het bedrag er van heeft bepaald, of er niets is, dat er voor de armen vanaf te nemen is. Besparingen, zij zijn zeker gering, in dagen van nood als de onzen maar moeten zij in zulke dagen niet tot het volstrekt noodige beperkt worden? Wij bevinden ons in Gods tegenwoordigheid. Zullen wij onder zijne oogen durven bewaren datgene, over welks bezit wij ons zouden schamen voor onze lijdende broeders? En bijaldien, zooals het geval van velen is, hier niet valt af te nemen, indien niets overbodigs voor de hand ligt, hebben wij dan niet allen min of meer kostbare voorwerpen, sedert lang vergeten, terzijde gelegde kostbaarheden, die niet meer inde mode zijn en het waarschijnlijk in lange niet meer zullen zijn? Hebben wij geen dubbel van dien aard, waarvan er een kan wegvallen om het, zonder ons ontberingen op te leggen, op te offeren voor onze armen? Zijn die opofferingen belangrijk, des te beter; onze gezinnen zullen er voor inde handen klappen. Zijn het nietigheden, wat komt het er dan op aan? Geven wij altijd. De liefde is vindingrijk en weet van alles profijt te trekken. Men heeft geheele gezinnen zien voeden door oude visitekaartjes en lakcachetten van brieven op te zamelen, en door niet centimes, maar duizenden gedeelten van centimes op te hopen. Wanneer wij nu al die kleine partijtjes goud en zilver werpen inde algemeene beurs, zal het getal de waarde van elk dier voorv/erpen in het bijzonder aanvullen, en belangrijke sommen, voor de oogen der wereld en zelfs voor onze eigene oogen verborgen, zullen ten dienste der Vereeniging gesteld worden. Verder zouden wij, ernstig willend, niets kunnen onttrekken aan hetgeen wij voor ons zelven verteren om hunnen nood te lenigen? Onze kleederen, onze tafel, is dit alles teruggebracht tot hetgeen de strikte voegzaamheid vordert? Kan onze inboedel zonder hinder niet van van ons Reglement, dan den zwakken weerklank der eenige voorwerpen ontdaan worden? Onze genoegens..,. Ik spreek er niet van; de tegenwoordige tijd noodt er niet toe en vergunt ze schaars; en veroorlooft een christen zich die wel bij het zien van zoo groote ellende,, behalve wanneer hij, ze deelende met degenen die lijden,, hun, bij tusschenpoozen althans, verademing van hun lijden kan bezorgen en hen somtijds aan hunne sombere denkbeelden en aan de bekoringen, welke de ellende kan aanbrengen, mocht kunnen ontrukken? Onderzoeken wij thans eens, Mijne Heeren en geliefde Medebroeders, onze kleerkast. Zullen wij daar niets vinden om den een of anderen arme van Jesus Christus te dekken? Zeker, dat kleed kan men nog aantrekken, maar het zal daarom te warmer zijn voor hem, die zoo bitter koude lijdt. Wij bewaarden het voor ons zelven tegen een ander seizoen; gelooft mij, gij zult geen gelegenheid vinden om u er van te bedienen met meer eer, met meer profijt en meer verdiensten; geeft,, geeft spoedig; de koude is zoo streng; ziet sneeuw en ijs bedekken den grond, en het was in zulk jaargetijde dat de H. Martinus, waarvan wij op heden den 11 November, den feestdag vieren, in gelijke omstandigheden zijn mantel in twee stukken sneed en met een daarvan een arme van Jesus Christus dekte Gij weet wat de overlevering verhaalt; dat die arme Jesus Christus zelf was! Wie zegt, dat dezelfde gunst ons niet kan zijn voorbehouden, dat inden nacht, die op uw goed werk, volgt, een geheiligde droom u den Godmensch, gedekt met het kleed, waarvan gij u zoo liefdevol zult hebben ontdaan, niet zal doen verschijnen? Geeft, geeft dan,, geeft nog die deken, die u niet volstrekt noodig is, en die een weinig levenswarmte en rust zal verschaffen aan die arme kinderen, die bibberen van koude. Gaat naar uwen boomgaard, naar die net en voor het oog behoorlijk op regel gestelde boomen; naar die met smaak en overleg geplante boschjes; vindt gij daar geen te weelderige takken te snoeien? Zou er groot ongerief in gelegen zijn, dien boom, die zijn natijd nadert, om te hakken? Legt de bijl moedig aan den wortel; hij valle en worde verdeeld onder hen, die koude lijden Gij zult zijn schaduw niet meer genieten, maar daarentegen ineen eeuwig leven u een plaats van lafenis, zekeren. De meesten uwer, Mijne Heeren en geliefde Medebroeders, hebben geen dergelijke hulpmiddelen te benuttigen, wij weten dit; maar wij hebben toch allen in dit barre jaargetijde een warmen haard; bezuinigen wij daarop, verbranden wij dagelijks wat minder hout; wellicht zal onze gezondheid er bij winnen, wanneer wat minder gloed ons omstraalt, het deel warmte, dat wij aan onzen broeder zullen geven; het zal hem zelven doortintelen, het leven teruggeven aan die verkleumde ledematen, den moed in zijn hart opwekken en zegeningen brengen op zijne lippen. Die zegeningen, God zal ze u aanrekenen ten dage, waarop wij allen zoo groote behoefte zullen hebben om eenige vergoeding aan te bieden voor zoovele zwakheden, zoovele gemakken, zoovele zinnelijkheden, waarvan ons leven als overloopt. Ten slotte, Mijne Heeren en geliefde Medebroeders, wat gij zelf niet hebt, beurt het bij anderen. Vraagt en vraagt nogmaals; het vragen kost minder, wanneer het ten behoeve van derden geschiedt; weest lastig, als het noodig is; allen zullen uwen liefderijken aandrang bevatten, begrijpen, zelfs prijzen. Gij hebt vaders, broeders, vrienden, stelt ze allen te werk; gij bewijst hun een dienst met ze aan uwe liefdewerken te verbinden; daarmede zult gij, ik ben er zeker van, aan hun geheimste wenschen voldoen. Er zijn weinig menschen, die niet genegen zijn, om degenen die lijden te hulp te komen, maar er zijn er ook velen, die niet weten noch wie, noch hoe het te doen. Gij zult daardoor aan allen, die u omringen, de vervulling van een strengen plicht, van eene bekoorlijke taak gemakkelijk maken; gij zult zien, dat men met genoegen vernemen zal, dat men met een weinig geld, eenige ondersteuning in natura, een weinig brandhout, eenige kleederen, oude kribben, gedroogde groenten u inde gelegenheid kan stellen om zoovele smarten te verzachten, in zoovele ellenden hulp te brengen. Veralgemeent op deze wijze, Mijne Heeren en geliefde Medebroeders, veralgemeent de beoefening der liefdadigheid; de reden, waarom zij ontoereikend is, waarom zij zoo zwaar valt voor hen, die geven, en zoo karig blijft voor hen, die ontvangen, is, dat zij nooit en de rust van het verblijf des lichts en des vredes ver- anders dan de liefdadigheid van enkele personen is. Strekte zij zich uit tot allen, die haar broederlijk beoefenen, zij ware zoet om te dragen en grootsch in hare vertroostingen. Wendt u vooral tot uwe zusters, uwe broeders, uwe moeders, altijd zoo vindingrijk om wel te doen, zoo, gelukkig, dat gij er u op toelegt om de liefde te beoefenen; hunne liefderijke overleggingen zullen u van buitengewoon groot nut wezen, en uwe samenwerking zal wonderen verrichten. Gij zult dan, Mijne Heeren en geliefde Medebroeders, uwe liefderijke zending nog vruchtbaarder maken en er de macht en werking van vermenigvuldigen door de vindingrijke hulpmiddelen, welke gij daartoe zult aanwenden. Herleest de u toegezonden jaarlijksche verslagen, welke wij u van alle Conferentiën hebben doen geworden, en vooral het verslag over 1844, dat een stelselmatige opsomming onzer liefdewerken bevat; daarin zult gij juiste aanwijzingen aantreffen, en ieder zal er onderricht worden door de voorbeelden en pogingen zijner medebroeders. Brengt deze goede gedachte,, die liefderijke uitvinding, welke door u niet beoefend werd, bij u over; het geschikte tijdstip om nieuwe liefderijke en, om zoo te zeggen vreemde plannen te doen slagen, is dat van groote smarten. Vermenigvuldigt bovenal uwe hulpbronnen door huishoudkundig overleg. Op vele plaatsen heeft men met merkbaar voordeel, de gewoonte aangenomen om de plaatselijke levensmiddelen en die van de eerste behoeften in het groot op te doen, en ze vervolgens bij kleine bons weder uit te deelen; dan geeft men meer zonder de uitgaven te vergrooten, of men gaat althans voort met de vroegere uitdeelingen, ofschoon men minder rijk is. De oprichting van spijskokerijen is een maatregel, welke wij u met het meeste vertrouwen aanbevelen, omdat zij overal, waarzij zijn aangewend, goed geslaagd zijn. Men heeft ze thans ook te Angers ingevoerd. Op vele plaatsen hebben onze medebroeders zich verstaan met andere liefdadige instellingen en van dezen, die de kosten van eerste inrichting hadden gedragen, het tijdelijk gebruik van hare ketels op zekere dagenen uren verkregen. dagelijks een groote hoeveelheid groenten, aardappelen, snijboonen, rijst, enz., en tegen de bons, welke gij, om zoo te zeggen, meer geeft dan verkoopt, zoo goedkoop zijn zij, verstrekt zij zeer voedzame portiën en in zoo groote hoeveelheid als men haar bons aanbiedt. Dit is een dadelijk gereed middel en een gelukkige hulpbron. Men kan zich dit wellicht ook op andere plaatsen verschaffen, in alle geval kan men bijna overal met geringe kosten groenten van de soort, welke wij zooeven opnoemden, doen bereiden en uitdeelen. Heeft men daartoe niet op vele plaatsen de zekere medewerking der pastorieën en der Zusters van Liefde? De armbesturen zullen voorzeker ook hunne hulp verkenen ineen tijd, waarin de ellende zoo groot is, dat het hun onmogelijk wordt, ik zal niet zeggen ze te verlichten, maar zelfs om ze allen te kennen. In onderscheidene steden hebben zich zelfs reeds tijdelijke vereenigingen gevormd tusschen alle liefderijke instellingen, zoo openbare als andere, teneinde des te ruimer en krachtiger middelen van ondersteuning voor de behoeftigen bijeen te brengen. Om overigens aan dezen brief geen te groote uitgebreidheid te geven, zullen wij daarachter een uitvoerige nota plaatsen van de hulpmiddelen, welke wij hier slechts aanstippen, en van de verdere wegen en bronnen, die de liefdadigheid in deze tijden van algemeene rampen heeft benuttigd. Deze' nota, opgemaakt en overwogen inden Raad, veelal naar de denkbeelden, welke de briefwisseling met de Conferentiën ons aan de hand heeft gedaan, omvat zeker niet alles wat men zou kunnen doen, indien onze inkomsten overvloediger waren, maar gij zult die nota niet zonder voordeel doorlezen. God gelieve over eenigen der daarbij opgegeven middelen, welke wij aan uwe overweging aanbevelen of welke uwe ijver u zal ingeven, Zijnen zegen te schenken. Ziedaar, Mijne Heeren en waarde Medebroeders, een zeer langen brief, ziedaar een aantal woorden; zij komen uit mijn hart, dat geschokt is bij het zien van het leed der armen. Laat uw deelnemend en liefderijk hart die aannemen, overwegen en vruchtbaar maken. Gij vergeeft ze mij immers? Gij vergeeft mij immers de overdrevene Te Parijs kookt de Philanthropische Vereeniging klem, waartoe mijn overstelpte ziel zich vervoeren liet, en de nog verbazender drangbeden, welke nu gaan volgen, want ik heb nog niet alles gezegd? Ik ben niet aan het einde van mijne eischen; matelooze ellenden billijken en rechtvaardigen een vermetel vragen, dat in gewone tijden afkeuring zou verdienen. Was het niet de H. Paulus, die zich op zekeren tijd beroemde met onvoorzichtigheid tot de christenen gesproken te hebben? Het was de stichting en het heil zijner broeders, die hem voerden buiten de gewone grenzen van terughouding, die de achting voor anderen en voor zich zelven schijnt voor te schrijven. Het is ook het heil, het leven onzer Conferentiën, dat ons zal verontschuldigen en rechtvaardigen, want het is voor haar, dat wij niet aarzelen ons meer en meer bij u bloot te geven, dat wij lastig, onvoorzichtig, vermetel worden; het is voor haar, dat wij bij u smeeken, nog eens het is voor haar, dat wij bereid zijn ons te vernederen, ja, dat wij ons desnoods zouden laten vloeken. Er zijn, Mijne Heeren en waarde Medebroeders, Conferentiën, waarmede het zoo ver gekomen is, dat zij geen goed meer stichten kunnen, en andere, die op het punt staan om ook tot dit uiterste te geraken; de behoeften van rondom waren zoo groot, dat zij zich geheel hebben uitgeput of er weldra toe zullen komen. Deze Conferentiën zijn gevestigd in plaatsen, v/aar de algemeene schok het meerendeel der bijzondere betrekkingen heeft aangedaan; daar ontvangen de eigenaars geen huurpenningen, de kapitalisten geen renten hunner fondsen meer, daar worden door de handelaars geen zaken meer tot stand gebracht, door de kooplieden geen handel meer gedreven; al de gewone bronnen zijn voor onze Conferentiën uitgedroogd, en dat ineen tijd, dat men er zoo overvloedige hulp, zoo ruime ondersteuning noodig heeft. Zullen wij onze medebroeders werkeloos en onmachtig laten te midden van zoo grooten druk, zullen wij het liefdewerk onzer Vereeniging laten verkwijnen? Deze Conferentiën zijn meestal gevestigd in groote industriëele steden en voornamelijk in Parijs. Het zijn bovendien juist die Conferentiën, welke zich inden En zeggen wij niet, dat die Conferentiën het bijzonder liefdewerk, dat haar was toevertrouwd, slecht beoefend hebben, dat zij bij de armen dien zedelijken invloed gemist hebben, welken zij hadden moeten verkrijgen; dat het juist uit die steden is, waar zij gevestigd zijn, dat de rampen die ons teisteren, ontsproten zijn. Helaas! alle groote industriëele streken zijn van tijd tot tijd blootgesteld aan verschrikkelijke omwentelingen, en deze kunnen altijd verstoringen van de maatschappelijke orde ten gevolge hebben. Het is u bovendien bekend, dat het niet onze Conferentiën zijn, die hier als oorzaak moeten worden aangegeven; het zijn ook, gelooft het vrij, niet de armen, het zijn zelfs niet de werklieden, welke op sommige punten die schrikbarende volkshoopen veroorzaken, evenmin als de beweging en rampen, welke zoo menigmaal hunnen ondergang bewerken. Het is de nood, die er hen in zekeren zin met geweld en op een noodlottige wijze toe brengt, en het staken der werkzaamheden, in zijn beginsel reeds aanstekend, voert hen vervolgens tot volslagen armoede. Zoo zijn in Parijs omtrent driemaal honderdduizend ongelukkigen, die ondersteund moeten worden; dezen worden door de stad met een dagelijksche gift van 15 centimes tegemoet gekomen, en dat wel om zich te vroegeren tijd voorop stelden om hulp te bieden aan andere Conferentiën. Zij zijn het, die destijds het eerste voorbeeld gaven, dat anderen medesleepte; het was voornamelijk door haar, dat meermalen onze medebroeders van elders inde gelegenheid gesteld werden, om hunne liefdadige werken voort te zetten; het was door haar, dat de ongelukkigen bij de overstrooming van de Rhöne en Loire en de uitgehongerde leren zoo kostbaren bijstand ontvingen. Zij zijn op hare beurt indruk en roepen uwe hulp in. Zullen zij niet wederkeerig worden bijgestaan? Zal men voor haar niet doen, wat zij voor anderen gedaan hebben, en wat zij, ik ben er vast van overtuigd, nog zouden doen, wanneer de beproevingen, waaronder zij bezwijken, zich van hen verwijderden en ongelukkiger wijze elders zich mochten uitstorten. voeden, te kieeden, te verwarmen, in één woord: om te voorzien inde behoeften van het lichaam! Indien men dan beschuldigen wil, men beschuldige dealles wegslepende industrie, die aan zoovelen den vreedzamen arbeid, het meer zedelijke landleven ontzegt, die bovendien inde steden zoovele personen met zich voert, wier levensbehoeften het verlangen om hun lot eenigszins te verbeteren, die billijke hoop om zich een gezin, minder bezorgd dan dat hunner ouders, te vormen blootstellen aan allerlei aanlokselen en verleidingen, waarmede men hen om den tuin leidt, om ze te onttrekken aan die plaatsen, waar zij in hunne kindsheid verzorgd werden. Men beschuldige de weelde, die hen riep en hen noodig had; men beschuldige hare duizenden grillen, hare duizenden eischen, die geen grenzen hebben, zoolang de tegenspoed geen perk komt stellen aan hare luimen en lusten. Men beschuldige jmaar waarom beschuldigen? Waarom, wanneer men ons verzoekt de hand te openen, voorwendsels gezocht om haar gesloten te houden, terwijl wij ons vermoeien met het opsporen der oorzaken van de algemeene ellende, en met de middelen om haar te voorkomen? Deze bekommeringen zullen goed, deze oplossingen noodzakelijk zijn in gelukkiger tijden; dan kunnen wij op ons gemak de oplossing van groote en moeilijke vraagstukken nasporen. Op dit oogenblik is het bestaan der ellende een feit; zij is daar; zij doet sidderen, zij is mateloos; zij is verschrikkelijk inde plaatsen, waarvan wij spreken, en diegenen onzer medebroeders, onder wier oogen dit allesplaats heeft, zijn zelven min of meer door dezen geesel getroffen. Bovendien zouden zij reeds ongelukkig te noemen zijn, wanneer zij hunne armen niet meer konden ondersteunen of door de gedachte, daarmee weldra te zullen moeten eindigen. Voor hen geen vooruitzicht meer op loterijen, geen liefdadigheidspreeken meer; van al hunne groote en voorname hulpmiddelen zullen zij moeten afzien. Waarom beschuldigingen? En wie heeft dan het recht den eersten steen op zijn broeder te werpen? Wie kan zich zelven, wie zijne vrienden en naastbestaanden geheel vrijpleiten van in zekere mate, op Als de H. Vincentius van Paulo geheele provinciën voedde, vroeg hij dan, alvorens zijne ondersteuning te zenden, of die aan vrienden of vijanden van den Staat zou ten deel vallen? integendeel, hij verbood zelfs aan de zendelingen der liefdadigheid om zich te onderhouden over de oorzaken, die vorsten en volkeren verdeelden. Wij noemden u vroeger den H. Martinus, eender groote beschermers van Frankrijk, en die, zoo wij vertrouwen, het thans niet verlaten zal. Welnu toen de H. Martinus de helft van zijn mantel gaf aan een arme, het was aan een arme uiteen groote stad. Wat zeg ik, het was onder het voorkomen en inden persoon van dien nooddruftigen werkman eener industrieele stad, dat de Heer zich gewaardigde te verschuilen om de liefdadigheid van Zijnen dienaar te verheerlijken, het was eveneens dat onze Goddelijke Verlosser later de eenigerlei wijze, door weelde of een overdreven streven naar stoffelijke welvaart te hebben bijgedragen tot het zedelijk kwaad des lands, tot de wanorde en tegenspoeden, die het teisteren? Waarom beschuldigingen? Die menschen, aan wie wij genegen zijnde rampen van de wereld toe te schrijven, zij zijn geboren aan onze zijde, zij zijn kinderen uit de plaatsen, welke wij bewonen; de loop der zaken, de drang der omstandigheden hebben hen op sommige bijzondere punten te samen gebracht, maar zij behooren aan geheel Frankrijk en aan het geheele land. Nergens zijn minder inboorlingen dan inde industriëele streken. De industrie doet evenals het leger en werft overal, waar zij mannen vindt, om het te dienen. Ach! thans zouden zoovelen dier ongelukkigen zoo gaarne wederkeeren naar de plaats, waar zij geboren werden, waar zij zijn opgevoed, maar ook daartoe is ondersteuning noodig, en al was het dan ook alleen in dit opzicht dient onze bede in ernstige overweging genomen te worden. Nog eens waarom beschuldigingen? Zijn wijde rechtvaardigheid Gods? Zijn wij Zijn licht om de schuldigen te doen onderscheppen? Laten wij Hem de wraak. Hij heeft ons een beter deel bereid, te weten: de smarten onzer broeders te lenigen, en dat wel zonder onderscheid des persoons. kwalen en wonden van eenen melaatsche, zulk een afzichtelijk wezen, aannam om de vrome zorgen van de H. Elisabeth te ontvangen. Welke voorbeelden, Mijne Heeren en waarde Medebroeders, welke onderwijzingen? Welaan dan, zullen wij de armen der groote steden verlaten? Zullen wij aan dé medebroeders, die daar wonen, zeggen, dat zij hunne broederlijke bijeenkomsten staken, dat zij hunne aaien niet meer bezoeken, of hun voortaan slechts onvruchtbare en van dan af, in zekeren zin, spotachtige woorden hebben toe te voegen? Wij wenden ons tot u , Mijne Heeren en waarde Medebroeders, met gevouwen handen en betraande oogen. Wij wenden ons tot u, omdat de plaatsen uwer inwoning minder geleden hebben. Wij wenden ons, tot de Conferentiën der landen buiten Frankrijk, waar de zaken minder den weerslag der maatschappelijke beroeringen gevoeld hebben. Wij wenden ons zelfs tot degenen, die, om zoo te spreken, niets hebben en van den eenen dag inden anderen leven. Ach! geeft, geeft zelfs hetgene gij niet hebt; de afgrond roept den afgrond in. De liefdadigheid van onzen Patroon, van den H. Vincentius van Paulo, was uitgeput; hij had niets meer ter zijner beschikking, zijn kas was ledig, toen, nadat hij geheele provinciën ondersteund had, lerland hem duizenden bannelingen toezond. Sloot hij zijne handen voor hen? Verstootte hij deze nieuwe armen? Integendeel, hij ontving ze, hij klopte opnieuw aan alle deuren, hij verdubbelde zijne aanzoeken, hij dacht nieuwe middelen uit, inschrijvingen en dergelijken; hij wendde zich tot de edelen ten voordeele der edelen, tot de priesters ten gunste van de priesters, tot allen in het belang van hunne broeders, en hij geraakte er toe, om degenen, die hun vertrouwen in hem gesteld hadden, te kunnen ondersteunen. Onze ongelukkige Conferentiën stellen ook haar vertrouwen in u, mijne Heeren en waarde Medebroeders, en dit vertrouwen zal niet beschaamd worden. Reeds was de angstkreet gehoord, eer die van ons was uitgegaan; gehoord door eenige leden, die ons smeeken van toch te zorgen, dat onze Vereeniging blijve beantwoorden aan hare leus, dat ons liefdewerk toch Algemeen President. Deel van den Rondgaanden Brief van 1 November 1849. Parijs, den len November 1849. Feestdag van Alle Heiligen Mijnheer en geliefde Medebroeder. Weldra zal een jaar vervlogen zijn, sinds ik mij in naam der broederschap, die ons vereenigt, tot u richtte en mijn stem verhief in het belang der armen, die door schrikbarende rampen bedreigd werden. Werwaarts wij toen onze blikken wendden, overal was de toekomst duister en treurig. De wintef kondigde zich onder ongunstige voorteekenen aan, en de koude niet wegkwijne. Die kreet is gehoord door de Conferentiën van Frankrijk, maar vooral door de Conferentiën van lerland, die armen onder de armen, welke zich zoo edelmoedig van de schuld der erkentelijkheid hebben gekweten, hij zal gehoord worden door allen. Hare behoeften zullen uwe aandacht boeien en uw hart treffen. Gij zult nog grooter pogingen doen, dadelijk toepasselijk op u zelven; dan zult gij zien dat de giften zich onder uwe gezegende handen vermenigvuldigen, tenminste zullen er eenige brokkelingen overschieten, die kostbare kleinigheden, die opbrengst der inschrijvingen welke gij zult openen, de levensmiddelen, dat overschot van kledingstukken, van linnen, dat gij aankoopt, van wat al meer? Ik zal het een hemelsch overschot noemen. Verzamelt het met een godsdienstige zorg, en zendt het aan den Algemeenen Raad. Hij zal het uitdeden aan die Conferentiën, die de meeste behoeften hebben, het zal haar voedsel, haar leven zijn gedurende deze dagen van beproeving. Maar het is genoeg, het is wellicht te veel. Mij blijft alleen nog over, Mijne Heeren en waarde Medebroeders, u te verzoeken voor ons liefdewerk vuriger dan ooit uwe gebeden te storten, opdat de Heer zich gewaardige om allen te heiligen bij de beoefening der liefdadigheid. A. BAUDON, viel vroeger in dan gewoonlijk; de algemeene stilstand van zaken veroordeelde de nijvere bevolkingen, die gedurende twee jaren door de handelscrisis en de bestaande schaarschte reeds aanmerkelijk verarmd waren, tot een Volslagen werkeloosheid, en zelfs de landbouwers ondervonden den verschrikkelijken terugslag van den tegenspoed der steden. Daarenboven was de vooringenomenheid zeer groot en algemeen, en als ik u toen met een vrijmoedighefd, gebillijkt door de innigheid van onze liefdadige betrekkingen, aanspoorde om uwen ijver, uwe pogingen en uwe offers te verdubbelen, duchtte ik, hoe dringend mijne woorden ook waren, geenszins een verwijt van onbescheidenheid, dat bij andere gelegenheden verdiend geweest zou zijn; ik vreesde slechts eene zaak, die, van niet genoegzaam aan het verlangen van uw hart, aan de stem van uw geweten te beantwoorden. Gode zij dank! die treurige vooruitzichten hebben zich niet in hun geheelen omvang verwezenlijkt. Het is waar, een verschrikkelijke geesel, die ons nu nog dure verplichtingen oplegt, kwam tallooze slachtoffers wegrukken; maarde onverwachte gematigdheid van den winter, de beduidende, hoewel slechts gedeeltelijke hervatting van de industriëele werkzaamheden en de overvloed van den oogst, dit alles heeft de armen meer verlicht dan onze ondersteuning ooit had kunnen doen, zoodat God de gestrengheid der beproeving heeft geevenredigd aan de uitputting onzer krachten, zoodat Zijne Vaderlijke voorzienigheid aan onze Conferentiën vergund heeft hare werkzaamheden te vervolgen, zonder onder haren last te bezwijken. Het is dan onder deze minder ongunstige omstandigheden, dat ik heden dit schrijven tot u richt, waartoe het gebruik en de overlevering der Vereeniging mij nopen, en dat de welwillendheid van onderscheidenen onzer medebroeders reeds sedert een geruimen tijd van mij verlangde. Het is waar, de tegenwoordige tijd heeft een beduidende verlichting in het lot onzer armen aangebracht. Wij hebben vele redenen om God te danken, wanneer wij hun tegenwoordigen toestand vergelijken met dien, welken wij in hetzelfde tijdperk van het vorige jaar beschouwden, en mijn eerste woord zoo- Wij hadden kunnen bezwijken, en wij leven nog; wij hadden kunnen geroepen worden om toeschouwers te zijn van die treurtooneelen, waarvan lerland onlangs het jammerlijk schouwspel aanbood, en voor die rampen bleven wij bewaard. Laten wij daarom in onze harten een levendige dankbaarheid opwekken jegens den goeden God, die ons heeft gespaard. Verheffen wij moedig onze stemmen om degenen op te wekken, die verslonden inde tegenwoordige kwellingen, de duizendmaal grootere rampen, die ons bedreigen, voorbijzien, en voorkomen wij langs dien weg het zelfverwijt en de straffen, welke de goddelijke rechtvaardigheid meestal verbindt aan het achteloos voorbijzien van hare weldaden. Daarmede willen wij niet zeggen, dat een tijd van rusten voor ons gekomen is. Verre van mij deze gedachte; de rust breekt nimmer aan voor den christen, want zoo lang er goed te doen is, staat hij nimmer stil, en hier beneden is altijd iets goeds tot stand te brengen. Maar bovendien zijn wij op verre na niet tot dien stand van zekerheid en vertrouwen teruggekeerd. Al heeft de hand Gods ons uit den afgrond der uiterste ellende getrokken, zij houdt ons als hangende aan een dunnen draad, en het is slechts door werken, hulp bieden en opoffering, dat men van God kan verkrijgen, dat Hij Zijn werk voltooien en eindelijk een volledige en duurzame opheffing verleenen zal van zoovele jammeren en benauwdheden. Die liefdewerken, dat hulpbetoon, die geest van opoffering, zijn zij groot genoeg onder ons? In het afgeloopen jaar hebben wij te samen onderzocht en gij hebt het mij toegestaan, zonder u door de vrijmoedigheid, waarmede ik sprak, gekwetst te achten, of onze beurzen genoegzaam geopend waren, of onze offers in verhouding stonden niet met de algemeene behoeften, maar met bijzondere verplichtingen. Thans doet zich een dergelijke, eene niet minder belangrijke vraag aan ons voor, ja, weliicht nog gewichtiger, want zij geldt het onderzoek, of wijde aalmoes in ruimen Zin uitreiken, niet slechts, die -van ons geld, maar die wel als mijn eerste gedachte moet hier van dankbaarheid getuigen. van ons hart, die van onze werkzaamheid, die van onze verstandelijke en natuurlijke krachten, in één woord, de aalmoes van onzen ijver. Dit is het punt waarover onze beschouwingen loopen moeten. De ijver is geheel het levender christelijke werken. Zonder hem kunnen zelfs de rijksten niets goeds tot stand brengen, en genieten zij slechts een kortstondigen voorspoed. Met hem weerstaan zij alle beproevingen, geen hinderpaal ontmoedigt hen, niets van datgene wat stuitend is, schrikt hen af; met hem zijn zij arm, zonder onvermogend te zijn; zij zijn weinig talrijk zonder werkeloosheid, zij zijn overladen met drukkende werkzaamheden zonder verpletterd te worden, omdat zij onophoudelijk uit zich zelve een rijkdom, eene vruchtbaarheid en eene ontbrekende kracht putten. Het is voorzeker op die werken, dat men dit woord der H. Schrift kan toepassen: „Dabo tibi thesauros absconditos”. Ik zal a ongekende schatten geven. Maar is deze ijver groot genoeg onder ons? Is hij zoo groot als voor eenige jaren? Hebben de verschillende schokken, die wij te doorstaan hadden, hem niet bij menigeen verzwakt? Dit is een gewichtige vraag. Laat iedereen haar voor zich zelven beantwoorden, ik onderzoek slechts in het algemeen. Sinds achttien maanden ontmoet ik dikwijls personen, die voorheen vol ijver waren voor den dienst der armen en die thans zich terugtrekken, zeer ongeregeld de zittingen bijwonen of er slechts verstrooid en zonder belangstelling verschijnen. Zij zeggen: „De algemeene beslommeringen zijn zoo groot; van het eene einde der aarde tot aan het andere zijnde rust en de vrede zoodanig verstoord, dat men de nooaige bedaardheid niet kan behouden, om zich met zulke ondergeschikte zaken als het stemmen overeen bon voor brood, of het goedkeuren eener aanvraag voor eenige kledingstukken – bezig te houden.” Jammerlijke dwaling, welke niet genoeg bestreden kan worden. Wel hoe, zou ik aan die medebroeders zeggen, gij zijt Christenen en beroemt u terecht dit te zijn, gij tracht uw bijzonder leven te regelen, naar de goddelijke voorbeelden van het Evangelie, en gij bemerkt niet, dat al die beroeringen, al die oorlogen, al die geesels, welke het tegenwoordig geslacht ben, namelijk het vergeten van God? Goddelooze en ongeloovige mannen mogen een andere verklaring voor deze geweldige omkeeringen zoeken, dit is een gevolg van de verblinding, waaraan God hen overlaat. Maar gij Christenen, gij Katholieken, die verlicht zijt door den fakkel des geloofs, die onderricht zijt door de geschiedenis der Kerk, die met luide stem door uwe herders gewaarschuwd wordt, gij erkent niet, dat alles vergaat, omdat men God overal wil buitensluiten, en dat bijgevolg niets kan verbeteren dan door God te herstellen in het oppergezag over onze gewetens, over onze bijzondere en openbare zeden; dat bijgevolg, wanneer men er niet op werkt om het christelijk leven, waarvan de aalmoes voorzeker een deel uitmaakt, in eere te herstellen, alle streven naar verbetering en wederopbouwing vruchteloos zal blijven? Reeds voor eeuwen stond er geschreven: „Nisi Dominus aedificaverit domum, in vanum laboraverunt qui aedificant eam. Nisi Dominus custodierit civitatem, frustra vigilat, qui custodit eam". Indien de Heer het huis niet bouwt, vruchteloos werken zij, die het optrekken. Indien de Heerde stad niet bewaart, vruchteloos waakt hij, die haar beschut. En deze uitspraak der Eeuwige Wijsheid is niet van dien aard, dat een eeuw, hoe voorzichtig en verlicht zij zich wane, de macht heeft haar te logenstraffen. Men houdt echter vol, en men verschuilt zich achter andere plichten, die thans meer dan ooit binden, voornamelijk achter de staatkundige plichten, waaraan men zich niet mag onttrekken. Verre van mij, Mijnheer en geliefde Medebroeder, u te willen terughouden van de vervulling ook slechts van één uwer plichten, want allen zijn heilig, en hoe verhevener hun doel is, hoe meer zij verdienen, dat men er tijd aan opoffere. Verre van mij, vooral u ook maar eenigerwijze raad te geven in'een dergelijke aangelegenheid, want het is onder ons dikwijls gezegd, herhaald en bekend gemaakt, dat de staatkunde geheel vreemd is aan onze liefdadige bijeenkomsten, en dat wij elkanders gevoelen in dit punt niet moeten onderzoeken, daar zij worden bepaald door het geweten en geregeld door de christelijke schijnen te zullen vernietigen, slechts één oorzaak heb- gematigdheid; en als deze wijze regel niet reeds was aangenomen, dan zou het nu meer dan ooit tijd zijn dien in te voeren in het belang van onze eenheid en van onze goede verstandhouding. Maar erkennen wij het, de plichten, hoe gewichtig zij ook zijn mogen, rooven niet zoodanig onzen tijd, dat het onmogelijk geworden zou zijn een klein gedeelte daarvan te geven aan de Conferentie en aan de armen. Als wij ons aan den dienst der armen willen wijden, wij kunnen het nog doen, er wordt slechts een vasten wil toe vereischt. Bovendien, veroorzaken die plichten, juist omdat zij zoo belangrijk zijn, voor de zie! niet een dringende behoefte aan rust en verademing? Op het netelige gebied der menschel ij ke zaken ziet men dikwijls de meest rechtzinnige harten elkaar kwalijk verstaan, de gevoeligheid ontwaken, de prikkelbaarheid ontbranden. Op het veld der liefdadigheid daarentegen moeten menschen, die onder andere opzichten het verst van elkander verwijderd staan, als zij Christenen zijn, zich verstaan en elkander beminnen. Hoe bedenkelijker de tijden zijn, hoe meer wij in ons den geest van ijver en liefde moeten ontwikkelen. De vijanden der waarheid en van het geloof, de kinderen der duisternis, zooals het Evangelie zegt, geven ons daarin merkwaardige voorbeelden, en mitsdien zal het ons eenmaal voor God berouwen, dat wij ze niet hebben nagevolgd. Terwijl wij aarzelen, handelen zij, terwijl wij zwijgen, spreken zij, terwijl wij onze moeiten en zorgen sparen, geven zij de hunne zonder voorbehoud. Volgen wij dan om God en in het belang van de armen, die aan onze zorgen zijn toevertrouwd, volgen wij die krachtige wenken. Volgen wij ieder in onzen werkkring en voor de verschillende belangen, welke ons zijn opgedragen, die edele en moedige mannen, die noch door gevaren, noch door ziekten worden ternedergeslagen, en die zich vermenigvuldigen op het zien van die rampen, welke de zwakheid der meeste menschen ontmoedigen; stellen wij ons vooral tot voorbeeld de Heiligen, die ons in vroegeren tijd zijn voorafgegaan en die evenals wij, ja meer dan wij, hinderpalen te overwinnen hadden, en vooral den H. Vincentius van Paulo onzen geliefden Patroon, dat toonbeeld en dien held van christelijken ijver. plichten worden ons door de omstandigheden opgelegd? Ik ga over tot de tweede vraag, en bemerk al dadelijk, dat deze plichten zijn tweeërlei. De eerste zijn tijdelijk en bijzonder eigen aan eenige Conferentiën, de andere bestaan door alle tijden heen en betreffen al onze liefdadige afdeelingen. Ik zal beginnen met de eerste, omdat zij de noodzakelijkste zijn. Ik kom thans, zonder verdere overgang, dadelijk tot de plichten, die, algemeen en voor alle tijden geldend, van toepassing zijn op alle Conferentiën, en ga met alle hartelijkheid, maar tevens geheel vrijmoedig, aan uwe aandacht de punten noemen, waarin, naar het mij voorkomt, onze ijver te kort schiet. Het eerste punt, dat mij treft, is het bij sommige Conferentiën bestaande gebrek aan nauwgezetheid in het verschijnen op de zittingen. Op eenige plaatsen klaagt men, dat er verflauwing is, dat men te laat komt en te vroeg heengaat, dat men dikwijls in het geheel niet verschijnt, dat hierdoor de nauwgezette leden ontmoedigd worden, de minder ijverige leden zich verwijderen en de collecten een beduidende vermindering ondergaan. Dat kwaad moet ten spoedigste worden genezen, en hiervoor doe ik een beroep op de liefdadigheid van al onze medebroeders, op de liefde, die zij voor de Vereeniging en voor hunne armen hebben. Ik richt mij allereerst tot de Presidenten, die hier, gelijk overal een groote taak te vervullen hebben, en ik smeek hen, ten einde die afwezigheidszucht te verbeteren, er het voortdurend onderwerp hunner gedachten van te maken, er de leden gedurig over te onderhouden en te vermanen en er persoonlijke pogingen voor te.doen, die zoo krachtig zijn, wanneer de liefde er de drijfveer van is. Maar zoo de Presidenten den weg moeten aanwijzen en het voorbeeld geven, dan behoort ook elkeen zich te beijveren hen te volgen, en daarom smeek ik hen om zelf het heelmiddel aan te brengen tegen dat kwaad, hetwelk zoo gemakkelijk te genezen is. Laten zij overwegen, hoe een slecht bezette zitting, omdat de leden niet komen dan de een na het vertrek van anderen, vervelend en vermoeiend is; hoe zij den ijver verlamt, de liefdewerken vermindert, en hoe de armen er door Waaraan moeten wij dan onzen ijver wijden? Welke lijden. Als men zich tot eenige liefdadige vereeniging vormt, dan is het om elkander te zien en door zijne tegenwoordigheid wederkeerig aan te vuren, maar het is niet om weg te blijven. Maar zal men zeggen, de zittingen zijn eentonig, men voert er weinig uit, men heeft er niet veel aan. Dan, al mocht dit zelfs waar wezen, moesten de zittingen dan toch nog het hart niet treffen van deze waarlijk liefdadige mannen, omdat zij voor hen eene gelegenheid zijn om de behoefte der armen te kennen en het middel te erlangen om hen te helpen, omdat het daar is, dat men de bon voor brood ontvangt, die een uitgehongerd gezin zal voeden, de bon voor hout, die een zwakken grijsaard voor koude zal behoeden, de kleine ondersteuning, welke den werkman zonder werk tegen wanhoop zal beveiligen? Al zouden die daden zich onbepaald herhalen en gedurig in denzelfden kring rondloopen, dan nog moest er de verveling geen vat op hebben; maar ik neem die beschuldiging niet aan, en ik houd vol, dat inde kleinste en armste Conferentie niets gemakkelijker is dan de zittingen levendig, ja inderdaad aanlokkelijk te doen zijn. Onze zittingen zegt men mij, zijn eentonig, zij loopen over dezelfde zaken. Maar ik vraag u, is elk onzer in dat geval er de schuld niet van? Als een lid, dat bij zijn armen eenige schoone trekken heeft aan te duiden, dat het geluk heeft een hunner tot een christelijker gedrag terug te brengen, of hem uit zijne ellende op te beuren, zulk een middel van stichting niet voor zich hield, maar het eenvoudig vertelde, zonder eenigen roem er uitte willen trekken, meent gij niet, dat de eentonigheid onderbroken zou zijn? Als men op sommige tijdpunten van het jaar een overzicht hield van den zedelijken en stoffelijken toestand der gezinnen, gelooft gij niet, dat dan het gedeelte der zitting aan dat werk gewijd over het andere gedeelte een wezenlijk belang zou verspreiden? Men stelt slechts belang in datgene wat men kent, en dan, men zou de armen der Conferentie beter kennen. Zou dit niet eveneens het geval zijn, als men inden tusschentijd van het driemaandelijksch of halfjaarlijksch overzicht der gezinnen aan de Conferentie een uitvoerig verslag deed over bepaalde eigenaardige over de ambachtsleerlingen, die beschermd worden, het kledingmagazijn, de kas voor de huren, kortom over al de bijkomstige liefdewerken? Dit alles afzonderlijk genomen beteekent weinig, maar stuksgewijze zou men het geheel van het liefdewerk beter leeren kennen, waarin men te dikwijls niet anders ziet, dan de armen, waarmede men belast is; men zou er zich meer aan hechten en meer in vermaken. En ondertusschen ben ik nog buiten den kring der Conferentie gegaan, ik heb alleen maar gesproken van de middelen tot stichting, welke zij in hare eigen boezem kan vinden. Als men nu bedenkt, dat de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo zich niet alleen uitstrekt over eene enkele parochie, maar over bijna al de bisdommen van Frankrijk en een menigte landen van Europa; dat hare vreedzame banier geplant is in Afrika, Azië en Amerika, en dat hare liefdadige handelingen zich in die afgelegen landen voortzetten; dat de Conferentiën, zoo verwijderd door afstand, vereenigd zijn door denzelfden geest en hetzelfde Reglement; dat hare briefwisseling zich vereemgt in hetgeen zij het leerzaamst en aanlokkelijkst hebben inde verhalen, welke om de twee maanden in het Bulletin onder de oogen der Conferentiën komen, dat ei buitendien onophoudelijk bijzondere briefwisseling wordt gevoerd tusschen de verschillende deelen van het uitgestrekte geheel welke eene onuitputtelijke bron is dat niet voor leven, beweging, initiatief, navolging en ijver! Men denkt somtijds, dat men op de zitting niets te doen heeft, dat de vergadering zonder doel is, ik voor mij verwonder mij slechts over ééne zaak, dat zij niet langer duurt, en dat men iederen keer, dat men scheidt, zich niet beklaagt, dat men eenig goed.werk heeft moeten achterlaten of nog niet eenige goede gedachten heeft kunnen wisselen. Zoo het van belang is, alle acht dagen bijeen te komen om zich van zijne practische liefdeplichten te kwijten, het is van niet minder gewicht, te hechten aan de Algemeene Vergadering en bij het Reglement voorzien, waar viermaal in het jaar de werkende en honoraire leden, na te samen aan den voet des altaars gebeden te hebben, zich vereenigen onder de leiding van eerbiedwaardige geeste- feiten, over de kinderen op school, over de bibliotheek, lijken dikwijls zelfs rondom de eerste Herders der bisdommen, om aan het liefdadig publiek het verslag hunner werkzaamheden aan te bieden. In steden, waalmeerdere Conferentiën zijn opgericht, heeft die vaste herhaling een nut, dat ieder in het oog springt want, zooals meermalen is opgemerkt, zij belet, dat de menigvuldigheid der Conferentiën wanorde, afzondering en bovenal scheiding veroorzake; zij verzamelt de medebroeders, die te talrijk zijn om zich in ééne Conferentie te bevinden, en zoo men ten minste een weinig van den geest der Vereeniging bezit, baart zij het levendigste genoegen, namelijk dat, hetwelk men ondervindt te midden eener talrijke eendrachtige familie. Quam borium et jecundum habitare fratres in unum, zegt men dan. Wat put men er nieuwen ijver, en welk een heilige wedijver ontstaat er tusschen de Conferentiën onderling! Maarde periodiciteit, die over het algemeen zich van zelve verdedigt inde groote steden, waar talrijke Conferentiën zijn, ondergaat verslapping bij de geïsoleerde Conferentiën. Wat zouden wij uitvoeren? zegt men. Wat zouden wij aan onze inschrijvers en aan onze honoraire leden te zeggen hebben, wat aan de geestelijken, die wij zouden lastig vallen, wanneer zij onze zittingen moesten bijwonen? Ware het geen tijd en moeite verspild, en is eene enkele jaarlijksche vergadering niet voldoende voor onze bescheiden taak? Ik kan deze opvatting, Mijnheer en geliefde Medebroeder, niet krachtig genoeg bestrijden. Eerst en vooral is zij in openlijken strijd met het Reglement onzer Vereeniging en met de Breve door onzen H. Vader Paus Gregorius XVI, roemrijker gedachtenis, verleend, welke kostbare aflaten toekent aan de leden die, na de H. Mis en de H. Communie, de Algemeene Vergaderingen bijwonen. Wat meer is, als die gewoonte om vier vergaderingen in het jaar te houden verslapt, is het dan niet te vreezen, dat het bijwonen der H. Missen op de feesten der Vereeniging daardoor juist zal worden achterwege gelaten, dat wij ons alzoo zullen berooven van de genaden, verbonden aan het gemeenschappelijk gebed, dat de honoraire leden, te lang verwijderd van het liefdewerk, het eindelijk zullen vergeten, zelve zullen verflauwen? Op die vergaderingen moet er een verslag zijn, bijgevolge een overzicht van de werkzaamheden der Conferentie, een terugblik op het verledene. Als men weinig heeft gedaan, bemerkt men het, niet om zich te ontmoedigen, maar om zich te vernederen, en betere voornemens te maken. Als men meer gedaan heeft, wordt de ijver nog meer aangespoord door de innige overtuiging, welke men er van verkrijgt, en dit geeft meer veerkracht. Eindelijk hebben zelfs die kleine bemoeiingen tot voorbereiding, die bijzonderheden van samenstelling zelfs nog haar nut. Men geniet slechts de dingen naarmate zij moeite kosten of naar de hindernissen, welke men ontmoet, en een werk, dat van zulke geregeld terugkomende drijfveeren is beroofd, kwijnt daardoor van zelf. Men moet dus sterk hechten aan de gewoonte om Algemeene Vergaderingen te houden, zooals het Reglement er in voorzien heeft, zelfs in afgezonderde ea min talrijke Conferentiën. Maar wil men die bijeenkomsten vruchtbaarder en haar aanlokkelijk maken? Het voorbeeld van eenige Conferentiën wijst ons een onfeilbaar middel aan, dat ik u met het volste vertrouwen mededeel. In plaats van die Algemeene Vergaderingen altijd in haar eigen stad te houden, verstaan de Conferentiën zich met naburige steden om bijeen te komen nu eens inde hoofdplaats van het bisdom, dan eens bij beurtwisseling, ineen andere plaats. Al de naburige Conferentiën worden dus naar de bepaalde plaats saamgeroepen; daar deelt men elkander zijn plannen mede> men legt den grondslag tot gemeenschappelijke werken, die vrienden zouden kunnen ondernemen, men haalt de banden der vriendschap sterker aan, en men verlaat die bijeenkomsten van liefdadigheid met grooteren ijver en vuriger liefde voor de armen. Mogen in elk kerkelijk district al de Conferentiën dat voorbeeld volgen. Laten zij zich onderling verstaan om tenminste een of twee dier vergaderingen gezamenlijk te houden; laten zij zich,, volgens de plaatselijke omstandigheden, het gemakkelijkste punt van samenkomst uitkiezen, en weldra zal het aanlokkelijke, dat aan de familefeesten verbonden is, voor altoos onder onze gebruiken plaatsnemen. en dat bij die algemeene kwijning de werkende leden Een derde punt, waarin het van belang is niet te verslappen, is de ijver om nieuwe leden tot de Conferentiën te trekken. Men heeft het onder ons meermalen gezegd, maar men kan het niet genoeg herhalen: „Wanneer wij „aan ons zelf zijn overgelaten, welke armen bezoeken „wij dan, welke ambachtsleerlingen beschermen wij, en aan welke onwetenden geven wij onderwijs? Om met de „daad de liefde te beoefenen, moet men lid zijn van „eenig liefdewerk, vaneen Conferentie, of anders slaat „nimmer het uur, „voor de armen bestemd”. Doordringen wij ons wel van die gedachte, want een vereeniging, die niet toeneemt, kwijnt; de afwezigheden, de ziekten, de plaatsverandering, de dood maken daarin maar al te veel leemten, en indien men haar niet bij voorbaat aanvult door alle personen die erin opgenomen zouden kunnen worden, naar ons heen te lokken, komt er een dag, dat men verbaasd is over zijne eenzaamheid. Dit hebben de laatste dagen van crisis maar al te zeer bewaarheid in sommige Conferentiën, die door het vertrek van onderscheidenen harer leden in betreurenswaardige moeilijkheden zijn gebracht. Dit zou andermaal gebeuren, indien men niet dubbel volhardend was. Ik weel wel, men moet voorzichtigheid gebruiken en, om het terloops te herinneren, men behoort onder ons slechts mannen op te nemen met onzen geest bezield, dat is, ware christenen, die allen de door de Kerk voorgeschreven plichten beoefenen zonder zich overeen enkele te schamen; maar met die voorzorgen, welke ik de Conferentiën niet genoeg smeeken kan in achtte nemen, zijn er dan toch inde groote steden niet talrijke, liefderijke christenen, geschikt om ons te stichten, ons tot het goede op te wekken, die de lijsten onzer leden zouden vereeren met hunne namen, die aan onze werkzaamheden zouden kunnen deelnemen en het niet doen, enkel en alleen omdat niemand er hen toe aanspoort? Ongetwijfeld bijna overal, en met uitzondering van enkele minder gunstig gelegen plaatsen, zou het getal leden met geringe moeite zich kunnen verdubbelen en zelfs nog sterker kunnen vermeerderen, en daarmede waren even zoovele ijverige dienaren der armen van Jesus Christus gewonnen. Op de vierde plaats, doen wij genoeg voor het godsdienstig onderricht der armen? Dit onderricht, wij moeten het bekennen, ontbreekt hun bijna geheel, en zoo de armen lijden door gebrek aan stoffelijke hulpmiddelen, zij lijden nog veel meer door volstrekte behoefte aan de waarheden des geloofs. Hier is volslagen onverschilligheid voor den godsdienst, daar besliste vijandigheid, en deze beide kwalen hebben slechts eene oorzaak, de onwetendheid. Immers welk oprecht en eerlijk hart kan Jezus Christus kennen zonder Hem te beminnen en zonder, tenminste in bespiegeling, de schoonheid Zijner wet te bewonderen? De armen hebben dus nog meer behoefte aan de waarheid, aan de woorden, die uit Gods mond voortkomen, dan aan brood en kleeren. Onder ons hebben wij om hen voor te lichten de Heilige Families, de gemeenzame onderrichtingen, de vereenigingen van den H. Franciscus Xaverius, maai deze in sommige Conferentiën bloeiende liefdewerken, werken zij gemakkelijk naar buiten om zich te verspreiden? Helaas! neen. Men bewondert, en men vergeet ze! Laudatur et alget. Men komt geheel bewogen terug vaneen bijeenkomst van het liefdewerk der rL Familie, en men tracht niet het bij zich over te planten. Men prijst het genootschap van den H. Franciscus Xaverius, en men houdt op bij de eerste zwarigheid. Ot wel, men heeft bibliotheken en men laat er de boeken zich ophoopen en bestuiven. In plaats van ze aan de armen te brengen, indien zij ze niet komen halen, laat men ze ineen hoek liggen en zegt: „de armen, de werklui lezen niet.” Alsof niet dagelijks millioenen boeken door hen verslonden werden; alsof de school, de catechismus, het huis van het beschermschap, de liefdewerken van den H. Franciscus Xaverius en van de H. Familie en bovenal het bezoeken van de armen geen altijd open kanalen waren, waar de aan onze zorgen vertrouwde gezinnen onderricht en geloof zouden gaan putten, indien wij ze ter hunner beschikking stellen. Het is waar, dat alles vordert eenige moeite, tijd en volharding, maar waar zou ook de verdienste zijn zonder die opofferingen? Ik eindig, Mijnheer en geliefde Medebroeder, want deze brief is vrij lang en zal uw aandacht misschien vermoeien. Moge hij strekken om óns te vernieuwen A. BAUDON, Algemeen President. Deel van den Rondgaanden Brief van 1 November 1850. Thans kom ik tot het eigenlijke doel dezer mededeeling. Bij den eersten opslag en bij de reeds zoo talrijke raadgevingen en uitweidingen, die voorgaande brieven bevatten, schijnt al hetgeen onze Vereeniging betreft te zijn uitgeput. Een reeds oud gebruik evenwel, en waaraan men mij van verschillende zijden herinnert, eischt, dat ik bij de hervatting van onze liefdewerken, altijd min of meer door de vacantie onderbroken, mij opnieuw tot u wend in naam van onze oudste medebroeders van den Algemeenen Raad, in naam onzer geheeïe Vereeniging, in naam van hare belangen, die u altijd zoo dierbaar zijn; en als ik over de punten nadenk, die wij nog te samen kunnen behandelen, dan doen zich aan mijnen geest een menigte onderwerpen voor, waarvan de keuze alleen een moeilijkheid oplevert. Men moet zich echter beperken, Mijnheer en waarde Medebroeder, en, behoudens eenige bijzonderheden, zal ik mij bepalen om uwe aandacht te vestigen op een belangrijk onderwerp; ik wenschte u namelijk te onderhouden over de rol, die de goddelijke Voorzienigheid ons heeft toebedeeld in het herstel der christelijke familie. Ik heb er reeds eenige woorden over gezegd ineen der laatste algemeene vergaderingen der Conferentiën van Parijs, doch dit onderwerp is onuitputtelijk, inden ijver en eenige nieuwe vindingen der liefde uitlokken! Dit zult gij voorzeker met mij afsmeeken bij het vieren van de vrome en treffende plechtigheid van het Allerheiligenfeest, die ons heden allen aan den voet des altaars vereenigt. Dit zult gij ook nog doen, wanneer gij morgen bidt voor hen, die niet meer zijn, voor onze bloedverwanten, onze vrienden en onze armen, die ons op den weg naar de eeuwigheid zijn voorgegaan. Ontvang, Mijnheer en geliefde Medebroeder, de betuiging van mijne eerbiedige en broederlijke genegenheid. De verslapping der familiebanden over de geheele wereld, hare geheele ontbinding door millioenen menschen, is een kwaad, dat de oordeelkundige geesten erkennen. Inde steden wordt een familie van werklieden, die drie geslachten telt, in sommige opzichten zeldzaam; op het platteland, waar het kwaad minder is, ziet men eiken dag die talrijke huishoudens zich verspreiden, waar de overgrootvader onder zijn geëerbiedigd gezag zijn kinderen, kleinkinderen en de afstammelingen dezer laatsten onderhield. In sommige landen, waar het geloof meer geschokt is, kenmerkt zich deze ontbinding der familiebanden dooreen verschrikkelijke losbandigheid, aan onze vaderen onbekend, door ongeloorloofde verbintenissen, die zachtjes aan de plaats innemen van de huwelijken door de wet toegestaan en door de Kerk gezegend. Bij allen leidt zij tot ellende; door het eigenbelang vóór de opoffering, uitsluitend liefde tot het individu vóór de banden van bloedverwantschap inde plaatste stellen, heeft zij dat geheel van onderlinge hulp, van onderlingen bijstand verbroken, hetwelk God zelf op een ruimer en krachtiger grondslag geschapen had dan alle menschelijke instellingen. Ik zou deze schildering uitvoeriger kunnen maken met u de leerlingen der steden te toonen, die op hun twaalfde jaar het ouderlijk huis verlaten, om er niet meer terug te komen; den daglooner van het platteland, die zich van zijn familie afscheidt, om zijn fortuin elders te beproeven; de huishoudens der pachthoeven, waarvan de landbouwers zich verspreiden, naarmate dat de dood hunne meesters treft; oude vaders afgezonderd inde godshuizen levende, zonder dat hunne kinderen zich over hun lot bekommeren. Ik zou aan elkeen het kwaad kunnen toonen, dat hem omringt en dat hij slechts met den vinger heeft aan te wijzen, doch ik zal liever naar zijne herinneringen verwijzen en naar een werkelijkheid, boven alle beschrijving verschrikkelijk. Het kwaad bestaat dus blijkbaar; maar welk middel en het kan niet te dikwijls voor oogen gehouden worden. Gij zult mij dus wel eenige herhalingen willen vergeven, vooral als ik slechts denkbeelden aangeef, die de ondervinding kan vruchtbaar maken. kunnen wij er tegen aanwenden? Wij zijn weliswaar geen wetgevers, geroepen om een aïgemeenen maatregel te nemen, of staathuishoudkundigen, om dien voor te bereiden door hunne theoretische beschouwingen. Wij zijn dood-eenvoudig christenen, die in hunne liefdadige vereenigingen eenig goed willen doen, zonder geraas, omdat zij zonder veel invloed, zonder hoogmoed zijn, omdat zij zich beschouwen als onnutte werktuigen inde handen van God. Doch kunnen wij, niettegenstaande dit eigenaardig kenteeken onzer Conferentiën en dat zij moeten bewaren, ten deze geen geneesmiddel aanbrengen? Ik vertrouw van ja, en ik geloof niet, dat God ons te vergeefs de uitstekende gunsten heeft verleend, waarover wij ons verheugen. En inderdaad, zonder van het voorbeeld te spreken, dat wij individueel elkander kunnen geven door de banden der bloedverwantschap, zoo dikwijls veronachtzaamd door de hoogere klassen der maatschappij in dubbele mate te eerbiedigen en zonder op den invloed aan te dringen, die verscheidenen onder ons als eigenaars, meesterknechten en patroons in eigen sfeer kunnen uitoefenen, met één woord, zonder buiten den kring onzer Conferentie en van onze dagelijksche werkzaamheden te gaan, wat is er niet veel goed te doen? De familie der armen, wij komen er dagelijks op alle punten mede in aanraking. Alle weken zetten wij ons aan den haard bij den vader en de moeder neder, om hun goeden raad te geven met het brood, dat hen voedt. Daar vinden wij het kind, dat geboren is, en wij zorgen, dat onmiddellijk het H. Sacrament des Doopsels, onmisbaar voor de eeuwige zaligheid, daaraan wordt toegediend; het kind, dat grooter wordt en wiens ontwikkeling wij bevorderen door het naar de kinderbewaarplaats, de bewaarschool of de lagere school te zenden; later verlaat het kind het ouderlijk huis, wordt leerling en wij volgen het in zijn nieuwen staat; wij vergezellen het met onze vermaningen, somtijds met onze berispingen, maar nog meer met onze belooningen; van leergast wordt hij werkman, en wij zien hem weder terug om hem werk te verschaffen, om hem te beschermen op zijn rondreis door Frankrijk, om hem te helpen bij zijn huwelijk, om hem vaneen ongeregeld leven af te houden Een vasten wil hebben, dat is het eerste punt, waarop ik aandring, want willen is hier kunnen. Maar het is noodzakelijk dieper in het kwaad door te dringen en de wortels er van op te zoeken, om het met zekerheid te kunnen uitroeien. De ontbinding der familiebanden onder de armen, want ik bepaal mij tot dat gedeelte van de kwestie, wat ons alleen aangaat, heeft twee verschillende oorzaken, zedelijke en stoffelijke. Laat ons die vluchtig nagaan. Oorzaken van zedelijken aard. De algemeenste en diepste is, het vergeten van het goddelijk gebod: Vader en Moeder zult gij eer en. Het kind leert deze waarheid machinaal uit zijn catechismus... als hij dien leert, maarde zeden, de gewoonten herinneren er hem niet meer aan. Zijn vader en moeder, hij bemint hen, als hij een goed hart heeft, of hij vreest hen; maar eert hij hen, maar gevoelt hij de behoefte om hunnen wil te volbrengen, wat in het huiselijk leven zooveel ruwheid verzacht en den grond van het Christendom uitmaakt? Heeft hij voor hen dien kinderlijken eerbied, die niet kan gevonden worden dan inde harten, waar de dienst van God heiliglijk is ingedrukt? Helaas het is maar al te waar, het is daar zoo niet. Inden regel eert het kind zijn vader en moeder niet meer; vandaar dat hij en om hem terug te brengen tot die vereeniging van werklieden, tot die Heilige Families en vereenigingen van allerlei aard, waar hij christelijk toevoorzicht met de liefde tot den godsdienst leert kennen. Overal zijn wij dus de tusschenpersonen tusschen den vader en het kind, de vrienden, de vertrouwelingen van den een en van den ander, somtijds hunne eenige toevlucht. En in die gemeenzame, langdurige gesprekken, zoo vertrouwelijk van tijd tot tijd, zouden wij bij onze beschermelingen den familie-geest, de liefde tot de familie, de behoefte aan familie niet kunnen doen doordringen? Ik kan het niet gelooven, Mijnheer en waarde Medebroeder, en indien wij tot heden niet beter geslaagd zijn, bekennen wij dan openhartig, dat het is, omdat wij het kwaad niet met genoeg kracht bestreden hebben. Laat ons nu een vasten wil hebben, en het kwaad zal voor onze pogingen wijken. hen met zooveel zorgeloosheid verlaat, als hij jong is, en hen zoo dikwijls vergeet, als zij oud worden. Vandaar dat hij, om tegenspraak en zelfs raadgevingen te ontgaan, zoo begeerig naar zijn vrijheid, zoo verzot op zijne onafhankelijkheid, zoo jaloersch op zijn eigen tehuis is. En het kwaad is zoo ingevreten, dat de ouders het zelfs niet opmerken; de scheiding hunner kinderen zien zij zonder leedwezen naderen, als een onvermijdelijke zaak; in plaats van hen te weerhouden, noodzaken zij hen somtijds zich te verwijderen; in plaats van zich te overwinnen, hunne drift te matigen, om het gemeenschappelijk verblijf te veraangenamen, vreezen zij niet om hen er uitte verjagen door de willekeurige uitoefening van hun gezag. Voegen zich bij deze eerste oorzaak ook nog denkbeelden van wederspannigheid, die men reeds te veel inde wereld verspreid heeft, smaak in schadelijke vermaken met verlangen naar onafhankelijkheid, wat er het gevolg van is, dan is het ontwijfelbaar zeker, dat het familieleven eiken dag moet verzwakken. Oorzaken van stoffelijken aard. Een zoon wil een ander vak leeren dan dat zijns vaders, en men plaatst hem elders als leerling. Eenmaal buiten de deur, is het te vreezen, dat hij er niet meer inkomt. Na zijn leertijd, zijn rondreis door Frankrijk, zal hij het vertrek van zijn vader voor zich te klein vinden, en dikwijls zal deze verontschuldiging niet zonder grond zijn. Hij zal dan afzonderlijk gaan wonen, eene vrouw nemen en er zijne kinderen opvoeden; en van dan af zullen alle wezenlijke banden, alle vriendschap en vertrouwen tusschen zijne kinderen en hunne grootouders, hunne ooms en tantes verbroken zijn; want men hecht zich niet dan aan degenen, die men dikwijls, eiken dag, ieder uur ziet, en met wie men zoowel de ellende als de vreugde des levens deelt. Zoodanig is in het kort de oorsprong van het kwaad, waaruit volgt, dat wij een tweevoudig geneesmiddel moeten aanbrengen, een zedelijk en stoffelijk middel, of liever het een met het ander samenvatten, om het onderling vrucht te doen dragen. Alzoo moet onze voornaamste gedachte zijn, het kind van het oogenblik af, dat het onze woorden begint te is, moeten wij ons toeleggen het te doen begrijpen al wat het aan zijn vader en aan zijn moeder verschuldigd is. Leeren wij het zich te bedwingen voor hen, iets dat zoo zeldzaam is, gehoorzaam te zijn aan hunne bevelen en zich met eerbied naar hunnen wil te schikken. Herhalen wij zonder ophouden, dat indien God hun én het leven én de kracht geeft, dit zijn zal om hunne ouders, die hen hebben groot gebracht en opgevoed, op hunnen ouden dag te onderhouden; doen wij hen het verlaten der ouders door hunne kinderen, als eene schande, als eene oorzaak van vervloeking beschouwen. Deze gedachten, zijt er zeker van, herhaald inde schoot der familie, inde school, inde werkplaats, zullen zachtjes aan wortel schieten en, niettegenstaande de slechte raadgevingen, vruchten dragen. Manen wij terzelfder tijde de ouders aan tot dezelfde gedachten te komen, laten wij hun aanschouwelijk maken, dat, als zij hunne zonen en dochters in goede beginselen opvoeden, als zij van het ouderlijk gezag dagelijks eene werkelijkheid en geen ijdel woord maken, indien zij er aan hechten om het gemeenschappelijk leven zacht, vroolijk en aangenaam te maken, zij er de belooning voor zullen ontvangen door de zorgen met een goed hart aan hen besteed in hunnen ouderdom. Want, overdenken wij het wel, Mijnheer en waarde Medebroeder, deze vermaning het geheele jaar door gedaan aan de zonen, van hunne geboorte tot aan de jongelingsjaren, en aan den vader gedurende den tijd der opvoeding, deze volhardende en vriendschappelijke woorden kunnen een onberekenbaar resultaat hebben. Het zal een druppel water zijn, die eiken dag den steen van het egoïsme zal uithollen. Maar wil het kind, niettegenstaande deze pogingen, het ouderlijk huis verlaten, wil het een anderen staat kiezen dan dien van zijn vader, en die het voor altijd van hem zal verwijderen, zoowel in het werkuur als in het uur van rust, dan is het, Mijnheer en waarde Medebroeder, dat men moet handelen, bij de ouders en de kinderen moet aandringen om de zaak wel te overwegen. Laten wij hun de voordeelen opsommen van den leertijd, doorgebracht onder de oogen, ten- begrijpen, liefde voor zijn ouders in te boezemen. Reeds inde jaren, dat de geest nog zoo teeder en zoo zacht minste met de raadgevingen van hunnen vader, en stellen wij daartegen de ongerieven vaneen nieuw beroep. Toonen wij aan het kind, dat hij met opzet de ondervinding, den goeden naam, de kleine beklanting van zijn vader opoffert, dat hij dat alles op zijne beurt weder zal trachten te moeten herwinnen. Doch als de omstandigheden het eindelijk gebiedend vorderen, of de wil van het kind vast besloten is, verdubbelen wij dan onze pogingen om de gevolgen der scheiding te verminderen en te beletten dat die geheel plaats grijpe. Zorgen wij, dat het geregeld zijne familie komt bezoeken; spreken wij dikwijls óver zijn ouderlijk huis en trachten wij hem er gaarne over te doen spreken; laten wij dit teeder gevoel, dat wellicht door de verwijdering wordt uitgedoofd, opwekken, doen herleven. Dringen wij duizend en duizendmaal op deze plichten aan, op hunne uitgestrektheid en hun duur, want de toekomst der familie hangt er vanaf. Eindelijk is er een oogenblik, waarin wij onze pogingen moeten vermenigvuldigen, als het kind zich gaat vestigen. Indien wijdoor onze hem van zijne kindsheid af betoonde zorgen en door ons lang beschermerschap eenige aanspraak op zijn dankbaarheid verworven hebben, maken wij er dan overvloedig gebruik van, opdat de jonge werkman het ouderlijk huis niet verlate. Bezweren wijde ouders, dikwijls blind op dit punt, in naam van tiet persoonlijk welzijn, van de genietingen huns harte en van hun ouderlijke liefde, zich niet van hunnen zoon te scheiden. Vreezen we niet daarover in bijzonderheden te treden, evenmin als ik vrees dit te doen; toonen wij hun aan hoeveel kostbaarder het van het huishouden afzonderlijk leven voor hunne armoede zijn zal, hoeveel ontberingen dit zal toevoegen aan hunne ontberingen, hoeveel bezuinigingen, die niet ontrieven, dit zal beletten, hoe dit leiden zal om meerdere uitgaven te doen die geen voldoening verschaffen. Doen wij hen voor hunne zönen de verveling en het gevaar der afzondering gevoelen, en voor hen zelven de leegte, die dat vertrek onder hen zal te weeg brengen; spiegelen wij hun den ouden dag voor, waaraan zij zelden denken, wanneer zij temeer verlangen zullen dooreen talrijke familie omringd te zijn, doch waarin zij zeker verlaten zullen schappelijk leven verbreken. Raden wij hun aan, indien het soms noodig is, een gerief lijker woning te nemen; al is die duurder, zij zal toch minder duur zijn dan twee afzonderlijke huishoudingen. Gelukkig, Mijnheer, de Conferentiën van den H. Vincentius van Paulo, indien zij door hare smeekingen inde gezinnen, die zij bezoeken, den geest van eendracht en liefde mochten onderhouden en als die goede zeden het zegel en het kenmerk v/erden der armen, die zij bezoeken! Geen stoffelijke opofferingen moeten te groot zijn om tot een dusdanig maatschappelijk, of zeggen wij liever, tot een dusdanig christelijk resultaat te geraken. Volgen wij alzoo het voorbeeld van vele Conferentiën, en trachten wijden huiselijken haard minder treurig, minder haveloos te maken, zoodat men er met meer vermaak verblijft. Versieren wij dien met godvruchtige plaatjes, die niet alleen een versiering zijn, maar tevens een goeden raad bevatten; dat er zich vooral eene afbeelding van onzen goddelijken Zaligmaker en van Zijne heilige Moeder bevinde als het model van eene ware familie! Zorgen wij er goede boeken neer te leggen, werken van alle soort, mits zij niets gevaarlijks voor de verbeelding, de zeden en het geloof bevatten; zoo zullen wijden vader in het midden zijner kinderen terughouden, de dochter bij de moeder en den jongen werkman inden schoot zijner familie, en de lectuur, die zooveel kwaad gedaan heeft, zal een weinig goed teweegbrengen. Indien de woning onzer beschermelingen onrein is, vreezen wij dan niet eenige eenvoudige en min kostbare werken te laten doen in het belang der gezondheid, zooals de Conferentiën van Rijssel en andere ondernomen hebben. Wat schoonmaken en kalkwittingen zullen dit verblijf geheel veranderen en er de bewoners aan hechten, die het nog kortelings geleden ontvluchtten. Herinneren wij aan de liefdewerken der woningverbetering en huren, die zich reeds met zulk een gunstig gevolg vermeerderen, die van den eenen kant door de giften der Conferentiën en van den anderen kant door de zuinigheid van den arme de huur zijner woning verlichten en hem zachtjes aan zullen toelaten op een minder ongezonde wijze te wonen. Wij maken voorzeker geen aanspraak de wezen, indien zij nu reeds den band van het gemeen- takken van nijverheid te doen toenemen en groote vraagstukken op te lossen, maar in onze kleine sfeer zullen wij het materiëele werk zedelijker en tegelijkertijd vruchtbaarder maken door het inden schoot der huisgezinnen te doen uitoefenen en de werkeloosheid of wel gevaarlijke beroepen te doen vervangen. Als laatste middel om tot het herstel der christelijke familie te geraken, terzelfder tijd als doel, moeten wij ons meer dan ooit toeleggen om den eerbied voor en de heiliging van den Zondag te herstellen. Zonder twijfel zullen wij met moeilijkheden moeten worstelen, doch dikwijls zullen wij meer te beklagen dan te berispen hebben. Maar, wat hebben wij nog niet te doen buiten dezen betreurenswaardigen toestand? Bij hoevelen is het verzuimen der heilige diensten en bijzonder van de H. Mis niet het gevolg eener schuldige onwetendheid? Onder welke nietige voorwendsels verzuimt men deze noodzakelijke plichten; somtijds voor de moeite, voor een besmeurden rok, een gescheurd kleed, voor een klein vermaak of voor den last van wat vroeger op te staan. Door welke ijdele droombeelden schendt men niet de wet van rust op Zondag, van deze voor den mensch zoo heilzame wet, maar ook zoo streng door God geeischt? Hoeveel verboden werken beschouwt men niet als geoorloofd en onschuldig? Ook hier, vermag onze Vereeniging, daar zij is samengesteld bijna geheel uit menschen van de wereld, jongelieden en mannen met drukke bezigheden bezet, veel door hare voorbeelden en ook door hare vermaningen. Zonder twijfel, moet zij niet dan zeer voorzichtig en met raad en onder medewerking van de plaatselijke herders handelen, maar welke roem zal het niet voor haar bij God zijn, zoo zij slechts voor een klein gedeelte mocht bijdragen om de voortdurende schennis van den Zondag en de verwaarlozing der Heiligenfeesten te verminderen, wat, twijfelen wij er niet aan, van die ondeugden zijn, welke het zwaarst inde balans van den Heer wegen. Dit zou bovendien het meest doeltreffend middel zijn om de goede zeden en de familiegebruiken te herstellen, die de godsvruchtige plechtigheden van den Zondag en de innerlijke vreugde van dien geheiligden dag zoo wonderbaarlijk in stand houden en de verboden werken op deze wijze geheel verbannen. De familie, die godvruchtig den Zondag viert, waarvan de vader, de moeder en de kinderen bij de plechtigheden der Kerk tegenwoordig z\\n, die den zevenden dag rusten om des te beter op de volgende dagen te kunnen arbeiden, die van dezen rusttijd eene verademing maken en niet een tijd van uitspatting en losbandigheid eene zoodanige familie, zeg ik, zal zeker inniger verbonden zijn en christelijker worden. Door aldus één dag inde week samen te komen, in plaats van zich te verstrooien inde kroegen en publieke danshuizen, zooals degenen die den dag des Heeren door den Maandag hebben doen vervangen, zullen zij de vreugde des huisgezins ongeschonden in hun boezem bewaren, die vooral het gevolg is van zachte en godvruchtige gewoonten. Dringen wij dan op dit punt aan, dringen wij er bij onze beschermelingen op aan, en wij zuilen bij welslagen twee nuttige en loffelijke zaken voor God verkregen hebben. Ik zal over dit punt eindigen, hoewel ik het op verre na niet heb uitgeput; ik was ook minder voornemens om het onder alle opzichten te beschouwen, dan wel om uwe aandacht op een zoo kapitaal puntte vestigen. Laat iedereen hier volgens zijn eigen inzicht handelen met het licht zijner ondervinding en het vuur van zijnen ijver, met zijn eigen bouwstoffen en naar gelang der plaatselijke omstandigheden. De aard der middelen doet er weinig toe, mits het doel hetzelfde zij. Ik zal eindigen met eenige raadgevingen. Gij hebt eenigen tijd geleden de nieuwe uitgave van het Maandboek der Vereeniging ontvangen, waar men getracht heeft, inde kleinst mogelijke ruimte de talrijke documenten, die onze bescheiden en eenvoudige jaarboeken bevatten, te vereenigen. Dit boek is over het algemeen met graagte door de Conferentiën ontvangen; men is bezig met het in verschillende talen over te zetten. De nuttigheid ervan is dus erkend; wij moeten echter ons verlangen nog te kennen geven, dat dit wezenlijk Handboek meer onder ons verspreid worde. Ik heb reeds de vrijheid genomen het meermalen aan mijn waarde medebroeders te zeggen, en zij zullen mij zekerlijk deze herhaling vergeven; als er iets aan onze 'Vereeniging ontbreekt, dan is het, dat ieder lid zich Het Algemeen Verslag van 1849 is thans voltooid en het laatste gedeelte zal u wellicht tegelijk met deze circulaire geworden. Het zij mij veroorloofd hierover mijn leedwezen te betuigen. Niettegenstaande alle aangewende pogingen van den Algemeenen Raad, hebben vele Conferentiën in het geheel niet geantwoord en. andere niet voor het laatste oogenblik, ten gevolge waarvan het verslag in onbeteekende stukken is moeten versneden worden, wat zijn samenstellers afschrikt en vooral zijn lezers afmat. Indien deze staat van zaken voortduurde, zou het te vreezen zijn, dat ten gevolge der nalatigheid inde opgaven der Conferentiën en het onbepaald achterblijven van de uitgaven, het verslag zelve onmogelijk werd. Het Bulletin zou zonder twijfel deze leemte aanvullen, doch slechts onvolledig, want dan is er niet meer dat geheele overzicht, dat. algemeene verslag, hetwelk ons in staat stelt den voortgang en de werkzaamheden der geheele Vereeniging te beoordeelen. Alles zou zoodanig verspreid worden, dat men die kostbare terechtwijzingen niet meer zou weten te vinden. Is het bovendien niet goed, dat. men evenals in eene te veel met zijne Conferentiën bezig houdt; hij gaat niet verder dan hare armen en hare liefdewerken; hij slaat zijn blikken niet boven dezen, zeer zeker belangrijken, maarte begrensden gezichtseinder; daarom leest hij niet genoeg het leven van de andere Conferentiën, der geheele Vereeniging. Dat is een, ik zeg niet ernstig gevaar* doch hetwelk men niettemin moet vermijden, want deze geestgesteldheid zou in ons het karakter van algemeen liefdewerk verminderen, dat al onze kracht uitmaakt, en ons berooven van de stichting, van de goede voorbeelden onzer verwijderde Conferentiën. Om dit te beperkt gezichtspunt te verruimen, biedt het Handboek, naar het begrip van allen, een gemakkelijk middel aan; in weinige bladzijden, voor een uiterst matigen prijs, brengt het ons onder de oogen al wat er gedaan, beproefd en geschreven is sedert den oorsprong der eerste Conferentie, en het plaatst ons op deze wijze op een ruimer standpunt, dat ik allen toewensch. Ziedaar waarom ik het heb aangeduid, en ik beveel aan uwen ijver de verspreiding van dit zoo nuttige Handboek aan.. Sedert verscheidene jaren is er een liefdewerk, dat schijnt te verzwakken, het is dat van het Beschermschap der scholieren. Twee of drie leden, door de Conferentie daartoe aangewezen, begeven zich bij de Broeders of naar andere scholen, om zich te overtuigen van het goed gedrag der arme kinderen, die zij bezoeken; zij teekenen de noten op hunne boekjes aan en na den vastgestelden tijd houden zij een kleine prijsuitdeeling. De moeite, die dit werk vereischte, is zeer luttel, daar de Broeders hiervan de voornaamste werklieden zijn, en wij slechts tusschen beiden komen om de gehoorzaamheid, den ijver en de oplettendheid der kinderen aan te moedigen, de kosten zijn gering, maarde resultaten zijn zeker; men arbeidt op een welbereiden grond, waarvan de opbrengst zeker is. Naar het zeggen van de goede Broeders, wordt de ijver door deze belooningen onderhouden, worden de kwade indrukken gemakkelijk overwonnen, de goede voornemens spoediger ontwikkeld en eindelijk, als deze kinderen de scholen verlaten om leergasten te worden, zijn zij meer vatbaar voor goeden raad, omdat zij inde jaren hunner eerste opvoeding er de gedurige gewoonten van aangenomen hebben. Dit werk is dus belangrijk, gemakkelijk en weinig kostbaar, en indien eenige Conferentiën het eenigszins hebben verzuimd, manen wij haar ernstig aan dit weder te hervatten. Bij het opmaken van den staat der Conferentiën, sedert het begin van het loopende jaar bij de Vereeniging ingelijfd, verkrijgen wij een zoo vertroostend resultaat, dat ik niet kan nalaten het u thans mede te deelen. Inde eerste tien maanden van het jaar zijn talrijke en verspreide familie, tenminste eens in het jaar geroepen wordt om elkander wederkeerig zijn nieuwstijdingen mede te deelen en zijn betrekkingen te vernieuwen, welke de tijd zoo spoedig verzwakt? Om vele redenen wenschen wij het Algemeen Verslag in stand te houden; uit dien hoofde wendt de Raad zich tot elke Conferentie, inde hoop voortaan meer nauwkeurigheid te verkrijgen. Het kost aan ieder zoo weinig een vooruit gereed gemaakte lijst in te vullen, waarvan wij slechts verzoeken, dat men niet afwijke. Het ruwe en moeilijke werk is onze taak, welke wij slechts verlangen voort te zetten. , , , 118 Conferentiën ingelijfd; van dit getal behooren er 45 tot Frankrijk en 73 tot andere landen. Is deze eenvoudige opgave alleen niet een krachtige onderrichting? Somtijds schrikken eenigen onzer medebroeders, die door voorbijgaande moeilijkheden worden overvallen,, hetzij voor den stand hunner kas of voor de toekomst hunner Conferentie; zij roepen met de Apostelen uit: „Heere, wij vergaan!” Kleingeloovige mannen, zal ik wagen hun te antwoorden, waarover bekommert gij u? Ziet gij niet de kenteekenen van den goddelijken zegen in deze vermeerdering der Conferentiën, welke wij niet zoeken, die wijdoor geen menschelijke middelen najagen, en die evenwel uit zich zelven, dat is door den vinger Gods, komt? Gij vreest voor gebrek, aan hulpbronnen, verlaten te worden door nuttige leden,, gij bedroeft u buitenmate, als eendoor vertrek of dooiden dood u ontvallen is. Maar stelt u gerust; hebt geloof; in uw werk en inde bescherming van den Heer. Het geloof verzet bergen; het geloof is rijk aan onbekende schatten. Het is lang geleden, dat een heilige Aartsbisschop, thans met het roomsch purper bekleed, ons deze woorden herinnerde; Dabo tibi thesauros absconditos.. Ik zal u ongekende schatten geven; en van toen af, te midden van het gebrek, zoowel in burgelijke als in epidemische beroeringen, heeft het zich eiken dag verwezenlijkt. God is met ons; de kenteekenen zijn zeker, want door ons zelven hadden wij nimmer zoo lang blijven bestaan, noch zooveel zaken ten uitvoer gebracht. Geeft dus ruimschoots en vergadert geen schatten; volgt devreesachtige voorzichtigheid niet na van hen, die geen hoop hebben. Het dagelijksch brood, dat ons nooit ontbroken heeft, zal ons ook niet ontbreken, indien wij het geloof bewaren. Dit gevoel, Mijnheer en waarde Medebroeder, dat ineen groot aantal Conferentiën zetelt,, wenschte ik te kunnen inboezemen in het hart van elk der leden. Ik wenschte, dat het ons gemeenzaam en als natuurlijk werd. Het is geen onvoorzichtigheid en geen wanorde; het belet noch de juistheid en de regelmatigheid, allemaal noodzakelijke dingen zoowel voor eene Vereeniging van liefdadigheid als voor bijzondere personen; het brengt ons niet tot gewaagde ondernemingen, om schulden aan te gaan, hetgeen ik u niet genoeg kan, A. BAUDON, Algemeen President. Deel van den Rondgaanden Brief van 1 November 1851. Feestdag van Allerheiligen. Mijnheer en Geliefde Medebroeder. Ik ga thans over tot de behandeling van verschillende punten, welke de Algemeene Raad mij verzoekt onder uwe aandacht te brengen. I°. Meermalen reeds heeft die Raad gemeend de Conferentiën opmerkzaam te moeten maken op de bezwaren verbonden aan de openbaarheid, door staatkundige dagbladen aan onze liefdewerken en onze verslagen gegeven. De meeste Conferentiën hebben met een ijver, waarvoor wij niet erkentelijk genoeg kunnen zijn, die bemerkingen ontvangen en deze tot den regel van haar gedrag gemaakt. In weerwil hiervan, is de regel, welke de Vereeniging zich van den beginne af gesteld heeft, van tijd tot tijd miskend. Ik weet wel, dat die openbaarmaking sommige voordeelen afraden, maar het is een zich overgeven van zonen, met weldaden overladen, inde handen vaneen vader zoo vol teederheid voor hen. Verdubbelen wij onze krachten. Vermenigvuldigen wij onze werken. Het zal ons meer edelmoedigheid inboezemen om te geven, meer vrijheid om te vragen, want men hecht zich slechts aan werken, waarin men gelooft. Wij zullen dan onze Conferentiën doen stijgen tot de hoogte, die welgezinde lieden er van verwachten, en waarvan wij met waarheid kunnen zeggen nog verre verwijderd te zijn. Ik geef, Mijnheer en waarde Medebroeder, al deze gedachten ter uwer ijverige overweging. Ik stel ze onder de bescherming van den H. Vincentius van Paulo, wiens geboorteplaats wij gaan vereeren, van de Allerheiligste Maagd Maria, onze gemeenschappelijke patrones, en van alle heiligen, wier feest wij heden vieren. Ontvang de betuiging mijner toegenegen en broederlijke hoogachting in onzen Heer Jesus Christus. oplevert, dat het niet altijd even gemakkelijk is te beletten, dat de openbaarheid zich van onze verslagen meester maakt, en dat men soms worstelen moet tegen een zich geheel vanzelve aanbiedende welwillendheid, doch ik smeek de Conferentiën niettemin om nimmer die opneming in openbare bladen te bevorderen, en dit te beletten telkens als haar dit mogelijk zal zijn. Inde tegenwoordige omstandigheden, te midden van den strijd der meeningen en der geschillen, die de meest oprechte en eerlijke gemoederen verdeeld, moet onze Vereeniging, geheel van liefde, niets dan van liefde, meer dan ooit op dat eenzijdig terrein blijven; niet alleen is het van het grootste belang, dat zij inderdaad onzijdig is, maar voor het goede, dat zij moet doen, voor haar godsdienstigen invloed op de armen, voor haar aanzien en haar onafhankelijkheid tegenover het publiek en voor het aanwerven van leden, is het onvermijdelijk, dat zij ook als zoodanig door ieder mensch te goeder trouw wordt beschouwd. De openbare bladen nu hebben noodwendig een politieke kleur; zij behooren tot deze of gene partij; zij vertegenwoordigen deze of gene gedachte; en zoo onze verslagen daarin worden opgenomen, indien de naam onzer Vereeniging er dikwerf met lof wordt vermeld, is het ónmogelijk, dat bij verloop van tijd niet vele gemoederen er toe zullen gebracht worden om aan ons liefdewerk deze of gene staatkundige opinie toe te dichten. Tevergeefs zullen wij ons in onze daden en in onze woorden van deze aanraking verwijderd houden; de slag zal zijn toegebracht, en onze Conferentiën zullen er veel onder lijden. Dit punt verdient derhalve de meest ernstige overweging van al onze medebroeders. Aan de Presidenten der Conferentiën van den H. Vincentius van Paulo. Parijs, Allerheiligen, 1852. Mijnheer en Geliefde Medebroeder. Ik zal mij heden met u bezig houden om punten van het Reglement te behandelen, die, als men wil, ondergeschikt, maar door hun aantal belangrijk zijn, en ik zie er een des te grooter nut in, daar men dikwijls wel de voorafgaande beschouwingen van het Reglement gaarne leest en herleest, maarde meer eentonige lectuur der artikelen zelve verzuimt. Daar er verscheidene onderwerpen te behandelen zullen zijn, verzoek ik u dit te doen zonder overgang, om dezen brief niet bovenmatig te verlengen. Ik begin met datgene, wat op het personeel der Conferentiën betrekking heeft. §l. Personeel der Conferentiën. Onze Vereeniging, zooals reeds dikwijls gezegd is, heeft vooral de christelijke verbetering harer leden ten doel; alles wat op haar personeel betrekking heeft bekleedt de voornaamste plaats, en hierop komt men, in de briefwisseling met ons het meest terug. De voornaamste vragen, die men ons daaromtrent doet, hebben betrekking op de keuze en de werkzaamheden der leden van het bestuur, en voornamelijk van den President. Wij zullen er met eenige woorden op antwoorden. I°. De President. Men begrijpt al de belangrijkheid, die aan deze bediening verbonden is, want hoewel de President slechts een soort van ouderen broeder onder ons is, een primus inter pares, iemand, die belast is niet de werkzaamheden van allen te leiden zonder zijn nieening aan iemand op te dringen, heeft de ondervinding echter bewezen, dat de Conferentie is zooals Rondgaande brief van den Algemeenen President. de President is. Is deze werkzaam, vroom, bemint hij' de liefdewerken, en weet hij den liefdadigen ijver, die hem bezielt, aan anderen mede te deelen, dan kan men zeker zijn van den vooruitgang der Conferentie. Is hij integendeel weinig nauwkeurig en niet ijverig, stelt hij dikwijls de bepaalde maatregelen tot den volgenden dag uit, laat hij de zittingen onnoodig lang en de discussie eindeloos worden, dan zal de Conferentie ongetwijfeld achteruitgaan. Wanneer dan eene Conferentie x) de moeilijke keuze van haren President te doen heeft, moet zij vóór alles nagaan of hij den noodigen vrijen tijd heeft om zich met de liefdewerken en de belangen der Conferentie bezig te houden; of hij den ijver heeft, die dikwijls tijd genoeg doet vinden, of hij een werkzamen geest en tevens een rijp oordeel heeft, of hij op de hoogte der liefdewerken is, en of hij bijgevolg de moeilijkheden zal kunnen te boven komen, die de beoefening der liefdadigheid oplevert, of zich daarvoor bevreesd maakt; of hij den geest van verzoening heeft, die de verschillen voorkomt of bijlegt; of hij eindelijk dat levendige en vurige geloof heeft, dat zich weet mede te deelen en krachten vermenigvuldigt, omdat het de genade van God doet nederdalen. De andere hoedanigheden, als een plaatselijke verkregene en verdiende achting, een groote persoonlijke edelmoedigheid, de voordeelen van geboorte of vermogen, moeten eerst later in aanmerking komen. Wanneer deze met de genoemde eigenschappen inden President vereenigd zijn, moet men der Voorzienigheid als voor een uitstekende gunst dankzeggen; maar alléén genomen, moeten zij de keus niet bepalen, want de persoonlijke hoedanigheden van degenen, die de Conferentiën besturen moeten, zijn voor den voorspoed van deze onontbeerlijk; het is een medewerking niet voor de eer en in naarn, maar wezenlijk en daadwerkelijk; het is een directe en onophoudelijke werkzame deelname aan de werkzaamheden der Conferentie. Zonder deze wezenlijke voorwaarden van voorspoed x) In plaatsen, waar een Bijzonderen Raad gevestigd is, worden de Presidenten en de Vice-Presidenten der Conferentiën en van de Bijzondere Liefdewerken benoemd door den President van den Bijzonderen Raad. Reglement art. 31. De President eener Conferentie is er tevens de ziel van, hebben wij gezegd, en deze gedachte kan zijn geest niet te veel bezig houden; maar hij moet evenwel niet door overmaat van ijver als het ware eenigerrnate de werkzaamheden der Conferentie inde zijne oplossen. Het is wel goed, dat hij toeziet en een wakend oog houdt wanneer er iets belangrijks gebeurt, en dat hij er deel aan neemt, ten minste door raadgevingen, maar het is af te keuren, als hij zich overlaadt en den geheelen last van al de liefdewerken op zich neemt. Dit zou niet alleen meestal zijn krachten te boven gaan, maar ook het zeer groote nadeel hebben, dat de andere leden gewend worden om te veel op den President te rekenen en niet genoeg op zich zelve, en dus aanleiding geven tot het verkoelen van den ijver, en, ingeval van verandering van President, de Conferentie aan een wezenlijke en somtijds ernstige crisis blootstellen. De President heeft zich niet alleen bezig te houden met de liefdewerken der Conferentie, hij moet zich ook met het personeel harer leden bezig houden. Zoo zal, als een van hen ziek of indruk is, de President het natuurlijke en gewone orgaan der Conferentie zijn, om die plichten bij hen te vervullen, die de omstandigheden vereischen. Als een lid, dat vroeger nauwkeurig en ijverig was, zich langzamerhand van de Conferentie gaat terugtrekken en er zich bijna geheel van verwijdert, is het de taak van den President zich met hem bezig te houden, en te zien wat dezen broeder gehinderd heeft, en of het niet mogelijk is zijne lichtgeraaktheid te bedaren. Wanneer deze verkoeling van den ijver te wijten is aan een verflauwing van het geloof, aan het voor een oogenblik vergeten vah den godsdienst, ook dan is het aan dén President om er zich over te verontrusten en met voorzichtigheid maar onverwijld de meest passende maatregelen té nemen tot stuiting van het kwaad. Daar, waar de Conferentiën vooral uit jongelieden zijn samengesteld, is er oneindig veel goed te doen, en uit vrees, dat dit goed en leven, zullen de andere uitwendige hoedanigheden een zeer zwakke steun zijn; de geschiedenis der christelijke liefdewerken getuigt het niét minder dan het geloof. verwaarloosd of uit het oog verloren worde, neem ik de vrijheid, het aan uwe zorgvuldigheid aan te bevelen. Wat betreft de Vice-Presidenten, die den President helpen en bijstaan, en die bijgevolg met hem in nauwe betrekking moeten leven, op hen zijn dezelfde regels toepasselijk. 2°. De Secretaris. Hoewel het ambt van den Secretaris minder belangrijk is dan dat van President, dient er evenwel afzonderlijke melding van gemaakt te worden. De President heeft het geheel van de leiding, de Secretaris heeft de bijzonderheden der uitvoering. Van zijne nauwkeurigheid of nalatigheid zullen dus vele goede dingen of kleine onregelmatigheden afhangen. Wanneer de Secretaris afwezig is of te laat komt, kan het verslag der vorige zitting niet gelezen worden op den door het Reglement bepaalden tijd, die daarvoor het meest geschikt is; als hij niet nauwkeurig aanteekening houdt van de bezochte huisgezinnen en de bezoekers, ontstaan er onaangename vergissingen, worden er huisgezinnen gedurende langen tijd vergeten, die daardoor lijden, en anderen ontvangen integendeel ten onpas een dubbelen onderstand. Hoewel nu deze onnauwkeurigheden op zich zelve niet zeer ernstig zijn, gebeurt het niettemin, dat zij sommige leden hinderen, den kostelijken tijd doen verloren gaan, en altijd schaden aan den algemeenen gang der Conferentie. Deze ongelegenheden zijn ineen zekere mate onvermijdelijk voor eene Vereeniging als de onze, die samengesteld is uit zulke veranderlijke elementen en uit personen, die dikwijls met drukke bezigheden overladen zijn. Zij zijn evenwel verre van ernstig inde groote meerderheid der Conferentiën; integendeel worden er zeer vele gevonden, waar alles met een bewonderenswaardige regelmatigheid geschiedt. Ik wenschte echter, dat in alle de noodige nauwkeurigheid kwam, dat het register der armen altijd bijgehouden werd, en dat tegenover den naam, het adres der huisgezinnen en de gewone ondersteuning, die men hun geeft, inde kolom voor bemerkingen de eervolle feiten, die hun betreffen, werden aangestipt, alsmede de buitengewone ondersteuning, die men hun geeft, en de voornaamste opmerkingen, die door de bezoekers gemaakt worden. 3°. De Penningmeester. De nauwkeurigheid, zoo noodzakelijk bij den Secretaris, is het nog meer bij den Penningmeester; als deze niet bij de zitting tegenwoordig is, zullen de leden hunne bons niet krijgen en de armen zullen gevaar loopen te moeten vasten; als hij zijn rekeningen niet altijd bijhoudt, zal hij licht misslagen kunnen begaan. Hoewel er over dit punt weinig klachten inde Vereeniging gehoord worden, meen ik evenwel aan eenige Conferentiën artikel 19 van het Reglement te moeten herinneren, hetwelk zegt, dat de Penningmeester op elke zitting de stand der kas zal kenbaar maken. Dit artikel is van wezenlijk nut; ten eerste, omdat, wanneer telkens het bedrag ter kennis van de leden gebracht wordt, het een ieder aanmaant om aanvragen te regelen naar de middelen, en ten andere, omdat het voor vergissingen behoedt. Ik verzoek dus de Conferentiën, die de voorschriften op de wekelijksche opgaven van den Penningmeester nog niet in acht genomen hebben, eenvoudig tot het Reglement terug te keeren. Met nog meer aandrang verzoek ik den Penningmeesters de leveranciers der Conferentie niet te laten wachten; dit zou voor haar een zekeren weg tot ondergang zijn. Vergaderen der leden van het Bureau. – Nog neem ik de vrijheid, Mijnheer en geliefde Medebroeder, in uw aandacht aan te bevelen het dikwijls vergaderen van de leden van het Bureau. Het Reglement heeft hiervoor geen termijn bepaald, daar die vergaderingen toch naargelang der omstandigheden gehouden moeten worden; maar dit neemt niet weg, dat de President, Vice-President, Secretaris en Penningmeester toch van tijd tot tijd moeten vergaderen, hetzij om eenige bijzonderheden te regelen, die de Conferentie nutteloos zouden vermoeien, of om de maatregelen voor te bereiden, die aan haar oordeel onderworpen zullen worden, of om over de middelen ter uitvoering van de genomen besluiten te beraadslagen. Misschien is dit gebruik Zulk een register, dat om bijgehouden te worden, elke week slechts een kwartier tijds vorderen kan, zou vruchtbaar zijn in belangrijke aanwijzingen en vooral nuttig voor de nieuwe bezoekers. niet algemeen. Daarom neb ik gemeend er gewag van te moeten maken. Toelating van nieuwe leden. Ik wil de Conferentlen ook nog opmerkzaam maken op het toelaten van nieuwe leden; niet om te herhalen, wat reeds zoo dikwijls gezegd is dat wij slechts oprechte christenen moeten toelaten, die zonder zwakheid maar ook zonder vertoon al de plichten zonder uitzondering waarnemen, Welke de Kerk voorschrijft, en vooral den Paaschplicht niet, zeg ik om op dezen regel terug te komen, dien men niet zonder gevaar vergeten kan, maar meer om de wijze van aanneming met juistheid te doen plaats hebben. Artikel 18 van het Reglement zegt, dat als nieuwe candidaten voorgedragen worden, de President hunne namen bekend maakt, en de Rondgaande brief van 14 Juli 1841, die dit artikel eenigermate omschrijft, luidt als volgt: „Overigens verzoeken wij, dat zij, die een candidaat voordragen, nooit zullen nalaten’ om vóór de voordracht zich hierover met den President te onderhouden, die meer bijzonder belast is met het bestuur en de handhaving van de eer zijner Conferentie.” De belangrijkheid van deze voorschriften is gemakkelijk te begrijpen; want als zij toch, die de voordracht doen beginnen, zooals maar al te dikwerf gebeurt, met den Candidaat openlijk aan de Conferentie voor te stellen, zonder er in het bijzonder met den President over gesproken te hebben, dan wordt het veel moeilijker een weinig gewenschte toelating te voorkomen. In het publiek krijgt elke discussie, waarbij namen in het spel zijn, elk aarzelen en onderzoeken den schijn van iets persoonlijks; dan wijkt ieder terug, zwijgt en zucht slechts in het verborgen, tenzij er ernstige verwijtingen aan den candidaat kunnen gedaan worden. Vandaar dat toelatingen gebeuren, die aller goedkeuring niet wegdragen, die men gewenscht had niet te doen, maar die men niet durft weigeren; vandaar dat men inde Conferentiën oneenigheden en onaangenaamheden heeft. Als daarentegen de voordracht altijd in overleg met den President plaats heeft, is het te voorzien, dat zij niet gedaan wordt, als zij niet gedaan moet worden, en dat § 2. Orde der Zittingen. Het Algemeen Reglement handelt inde artikelen 15 tot 26 over de orde der zittingen inde Conferentiën: het schijnt mij toe nuttig te zijn op enkele van die voorschriften die in deze artikelen gegeven worden en vooral op hunnen geest de aandacht te vestigen. Een eerste belangrijk punt is te verhinderen, dat men de zaken der armen niet met overhaasting en vluchtig mag behandelen, maar men moet ook aan elke zaak niet meer dan den .noodigen tijd geven, zoodat in het algemeen ineen uur de zitting kan geëindigd zijn. Zonder deze voorzorg loopt men gevaar de leden te vermoeien door hen te lang bezig te houden, degenen te verwijderen, die zaken hebben, of hen te gewennen slechts op het einde te komen, om tot de collecte bij te dragen en hunne bons te ontvangen; een nieuw bewijs, dat de bijzonderheden een beslissenden invloed op het geheel onzer liefdewerken hebben. Het is vooral de taak van den President paal en perk aan het kwaad te stellen, door de discussies, die zich buiten noodzakelijkheid verlengen, te bekorten en door de gemoederen met zachtheid, maar met volharding tot de punten, die aan de orde zijn, terug te brengen. Om hiertoe des te zekerder te geraken, is het goed voor zich zelven vóór elke zitting een agenda te maken, gegrond op de orde van de zittingen door het Reglement bepaald. Dan kan hij, zoodra de beraadslagingen afwijken of zich verlengen, gemakkelijker er op aandringen dat ze verkort worden, omdat er meer ernstige of dringender onderwerpen te behandelen overblijven, en hij is tevens zeker van niets te vergeten, omdat hij vóór de zitting over de voornaamste punten heeft nagedacht, en de agenda hem weer te binnen brengt, wat de be- er voldoende inlichtingen nopens den candidaat bij zijne vrienden ingewonnen zijn. Ik meen redenen genoeg aangevoerd te hebben, en de Algemeene Raad dringt met nadruk bij de Conferentiën aan, dat men dooreen laisser-aller of door achteloosheid niet een regel verzuime, die zoo eenvoudig in zijn toepassing, maar ook zoo belangrijk in zijne gevolgen is. raadslaging hem uit het oog zou kunnen doen verhezen. Maar al komt het grootste gedeelte van de leiding der zittingen op den President neer, hij moet toch door de leden ondersteund worden; zij moeten allen zich beijveren, om zooveel hun mogelijk is, en als zij niet volstrekt verhinderd zijn, juist op het voor de zitting bepaalde uur tegenwoordig te zijn. Niets verstoort meerde orde, of liever maakt die meer onmogelijk, dan dat personen, gestadig aankomen, zich verwijderen, opstaan, hunne bons nemen en den Penningmeester bijdragen overgeven gedurende de zitting. Voor de goede orde van de zitting en het daaraan verbonden belang der armen, is het zeer wenschelijk, dat elk zich dwingt tot meerdere nauwgezetheid, al moet men daardoor eenigen tijd zijn afgezonderd van zijn genoegens of van zaken, die niet dringend zijn. Een tweede nog te bespreken punt, Mijnheer en geliefde Medebroeder, is het groote gewicht, dat volgens den geest van ons Reglement gehecht moet worden aan de lezing, die in het begin der zittingen gedaan wordt. b ~Het gebed en de voorlezing, zegt Art. 15, moeten met de grootste aandacht gedaan worden, omdat het doel der Conferentie niet minder is de godsvrucht der leden te onderhouden, dan de armen te ondersteunen.” Deze zoo korte en eenvoudige woorden maken elke overweging hieromtrent overbodig, en als er in sommige Conferentiën ten dien opzichte eenige nalatigheid mocht bestaan, dan hoop ik, dat het voldoende zaf zijn deze aanhaling aan allen te herinneren, om dit kwaad te herstellen. Ik meen hier alleen te moeten mededeelen, hoe in eene van onze oudste Conferentiën gehandeld wordt, en wat mijns inziens strekken kan, om de voorlezingen belangrijk te maken. In deze Conferentie is liet gebruikelijk dat, wanneer een lid in zijn eigen lectuur passende passages tegenkomt, die geschikt zijn om zijn medebroeders te stichten, hij deze den President en met diens toestemming aan de Conferentie mededeelt. Aldus wordt de stichting vermeerderd door belangstelling en de ijver wordt versterkt door de altijd nieuwe voeding, die hij overal vindt. Er blijft op dit stuk nog eene bijzonderheid over, die, zij moge op het eerste gezicht onbelangrijk schijnen, daarom toch niet minder ernstig is, de keuze van het lokaal der zittingen. Er zijn eenige Conferentiën, die ik zou kunnen noemen, en die, zooals ik zelf gezien heb, werkelijk lijden aan het gemis vaneen behoorlijk lokaal. Somber, slecht verlicht, noch slechter ingericht gelijken sommige Conferentiekamers meer op een graf dan op een vergaderplaats voor leden van den H. Vincentius van Paulo. Wanneer de zitting des avonds gehouden wordt, kan men elkander nauwelijks zien en zijn buurman herkennen met behulp van eenige lichten, die te schaars voorhanden zijn, en, zooals ik Op de derde plaats dient men zich in eenige Conferentiën, meer dan tot nu toe geschiedt, bezig te houden met het lezen van het Bulletin der Vereeniging. Ik begrijp wel, Mijnheer en geliefde Medebroeder, dat het Bulletin, dat dikwijls tot geestelijke lezing kan dienen, niet het eenige boek is, waaruit voorgelezen wordt; ook zie ik wel in, dat een groot aantal zich daarin bevindende stukken, hoewel nuttig om dooreen ieder in het bijzonder gelezen te v/orden, echter niet voor eene vergadering geschikt zijn, die slechts weinig tijd tot hare beschikking heeft. Maar veroorloof mij mijn leedwezen er over uitte drukken, dat het Bulletin in eenige Conferentiën bijna onbekend is, en dat men er niet eens de algemeene aanwijzingen leest door den Algemeenen Raad gedaan. Hieruit volgt, dat deze maandelijksche mededeelingen, waaraan de meerderheid inde Vereeniging zooveel gewicht hecht, geheel onderbroken worden, en dat men niet op de hoogte is noch van de nieuw ondernomen Liefdewerken, noch van de stichtende feiten, die gebeuren, noch van de vorderingen onzer Vereeniging, die zoo geschikt zijn om onzen ijver op te wekken. Ik neem deze gelegenheid dan waar om u te verzoeken, dat ten minste elke maand in iedere Conferentie een overzicht gegeven wordt van de voornaamste aanbevelingen of van de belangrijkste feiten van het Bulletin, en dat het Bulletin om beurten onder de leden rondga, die zich hiertoe tot tientallen zouden kunnen vormen, evenals voor de Annalen tot voortplanting des geloofs. zelf gezien heb, zit de President er slechts voelender wijze voor; hij moet aan een ieder zijn naam vragen die hij inde nachtelijke duisternis niet gissen kan. Nu vraag ik of men, van alles zoo slecht voorzien, hopen kan de jeugd te trekken, die behoefte heeft aan beweging, licht en leven? Kan men werkelijk meenen haar door zulke aanlokkelijkheden andere vermaken te doen vergeten, al ware het alleen maarde wandeling? Kan men gelooven, dat de leden de zitting niet eentonig zullen vinden en er niet dan met lusteloosheid zullen komen? Om dit te kunnen denken, moet men grooter optimist zijn, dan ik ben. Het is dus van belang aan al de Conferentiën een passend lokaal te verschaffen. De bedoeling is niet, dat er uitgezóchte voorwerpen van smaak en weelde worden aangebracht, die geheel misplaatst zouden zijn in eene Vereeniging, aan het belang der armen gewijd; maar maatregelen van stoffelijken aard, die dikwijls zeer eenvoudig en weinig kostbaar zijn, moeten voorzien in datgene, wat het waarachtig belang der Conferentie vordert. §3. Het bezoeken der armen. Het groote liefdewerk der Conferentiën dat het best voor haar personeel en voor hare wezenlijke benoodigdheden geschikt is, is het bezoeken der armen, zonder hetwelk elke Conferentie kwijnt, zooals eene ondervinding van negentien jaren ons geleerd heeft. Dit punt is zoo vaak onder ons behandeld, dat ik de leden, die nog eenigen twijfel over dit punt mochten koesteren, slechts naar de talrijke daarop betrekking hebbende passages van ons Handboek en bijzonder naar den Rondgaanden Brief van den 2 Juli 1845, die dit punt in het bijzonder behandelt, behoef te verwijzen. Maar indien ik de algemeene vraag niet behandel, dan is het omdat mij talrijke vermeldenswaardige bijzonderheden voor den geest komen, die inde Rondgaande Brieven nog niet behandeld zijn. Zoo is het op de eerste plaats wel van het grootste belang, dat de huisgezinnen alleen door den President met een volkomen kennis van zaken onder de leden verdeeld worden. Want een of ander lid kan voor bijna alle huisgezinnen geschikt zijn en toch bij sommige armen niet slagen; hij kan te zwak, te vreesachtig, of tegenovergesteld te streng zijn om met goed gevolg zijn liefdadige zending bij zekere eigenaardige karakters met welslagen te vervullen. Wanneer de President geen groote oplettendheid bij de verdeeling in acht neemt, indien hij bij de vervulling van deze taak op het toeval vertrouwt, kan het goede zeer dikwijls moeilijker en zelfs onmogelijk worden. Daarenboven is het van belang, dat de huisigezinnen, waarin zich nog jeugdige personen van het andere geslacht bevinden, slechts toevertrouwd worden aan leden vaneen rijperen leertijd, die niet alleen tegen het gevaar maar ook tegen den argwaan beveiligd zijn. Wat de nog jeugdige alleenwonende vrouwen aangaat, schijnt het mij nutteloos te herhalen, dat de Vereeniging haar niet moet bezoeken, zich herinnerende, dat het Reglement zegt: „Wij hebben geen zending bij personen van de andere sekse, indien zij jong zijn, uit vrees dat wij, terwijl wij het geluk aan anderen willen verschaffen, onzen eigen ondergang zouden vinden”. Maar om die belangrijke taak, van het verdeelen der huisgezinnen naar behooren te vervullen, moet de President op de tweede plaats ze persoonlijk kennen. Om daartoe te geraken, kan hij tusschen twee middelen kiezen, hetzij dat hij op gezette tijden, tenminste eens in het jaar, alle huisgezinnen bezoekt, of dat hij bij ieder nieuw aangenomen huisgezin de eerste bezoeken aflegt. Eenige Presidenten hebben tijd genoeg gevonden, om deze twee wijzen te vereenigen, hetgeen niet genoeg aanbevolen kan v/orden, omdat zij de goede leiding van de Conferentie onder dit opzicht verzekeren. Op&de derde plaats behoort niet aan ieder lid de volle vrijheid gelaten te worden om, zooals in eenige Conferentiën geschiedt, voor zijn armen de bons te vragen welke hij wenscht. De natuurlijke neiging, die er ons toe leidt om ons meer te ontfermen over de ellende, die onmiddellijk onder onze oogen komt het genoegen om onzen armen meer hulp te bewijzen dan onze voorgangers, eene tot het uiterste gedreven bloohartigheid tegenover zekere vrijpostigheden, en waarom het verzwegen, een soort van verborgen ijdel- Op de vierde plaats is het wenschelijk, dat door de leden, buiten de ondersteuning, die de Conferentie geeft, geen giften uit hun eigen zak worden uitgereikt. Want indien dit het geval mocht zijn, zouden de huisgezinnen niet meer volgens hunne eigenlijke behoeften worden ondersteund, maar zou dit geschieden, naarmate het medelijden of het vermogen des bezoekers grooter is. Vandaar het groot ongerief, dat de armen aan dezen of genen bezoeker de voorkeur geven, niet omdat hij minzamer en ijveriger, maar omdat hij milddadiger of rijker is; vandaar de onmogelijkheid voor andere bezoekers om degenen, die hun zijn voorgegaan, te vervangen en met dezelfde vrucht de raadgevingen en vermaningen te doen ter harte nemen, vandaar de klachten, die van eenige leden uit sommige Conferentiën, waar dit gebruik was ingevoerd, inkwamen, en de wensch, welken zij uitten om de armen, die vroeger door heid, die ons aanspoort om degenen, die wij bijstaan, bijzonder te bevoordeelen al deze oorzaken vereenigd zouden ten slotte een groote inbreuk maken allereerst op de kas en vooral op de juiste verdeeling der hulpmiddelen der Conferentie. Wanneer ieder lid zelf aangewezen is om de ondersteuning voor zijn armen te bepalen, moet er op den duur eene onvermijdelijke ongelijkheid ontstaan, waardoor de eene te veel en de andere te weinig heeft. Het is dan ook een zeer voorzichtige maatregel, die door eenige Conferentiën is aangenomen, om de verdeeling der hulpmiddelen toe te vertrouwen aan eene commissie van onderzoek samengesteld uit altijd dezelfde leden. Deze leden bezoeken alle huisgezinnen die verzoeken te worden aangenomen en stellen aan de Conferentie hunne verdeeling voor in zekere categoriën, volgens den graad hunner armoede; vervolgens herzien zij eens of meer keeren ’s jaars de lijst, om aan de Conferentie de wijzigingen voor te stellen die hun raadzaam toeschijnen. Door deze organisatie wordt in genen deele de vrijheid der bezoekers belemmerd, omdat zij altijd moeten gehoord worden en hunnen raad daarbij zwaar weegt; maar zij verzekert den arme een passende ondersteuning, zoo billijk als men kan wenschen. te bezoeken, omdat zij niet rijk genoeg waren. Deze overwegingen zuilen voldoende zijn om degenen onder ons, die door te ver gedreven ijver van den algemeenen regel afwijken, daarop te doen terugkomen, want daar zij zich vereenigd hebben om hunne giften tot gemeen goed te maken, zoo zullen zij zonder twijfel toegeven, dat het niet aangaat hunne aalmoezen in het bijzonder te geven. De armen zullen er niet door lijden, daarvan ben ik verzekerd; want de wekelijksche inzameling zal noodwendig door het bedrag van deze bijzondere giften vergroot worden, en de algemeene kas, wat meer gestijfd, zal beter inde behoeften der huisgezinnen kunnen voorzien. Op de vijfde plaatsantwoord ik op een vraag, den Algemeenen Raad dikwijls gedaan: „Is het goed, dat de leden, die niet bij de vergadering der Conferentie tegenwoordig zijn geweest, hunne bons bij den Penningmeester komen halen?” Omtrent dit punt is de Algemeene Raad altijd van tegenovergestelde meemng geweest. Hij meent inderdaad, dat zoowel het ware belang der armen, als dat der Conferentie zich tegen het verleenen van deze bevoegdheid verzet. Het belang der armen; want wanneer leden ophouden stellig en innig belang te hebben, om de zitting bij te wonen ten emde er hunne bons te krijgen, zouden zij zich veel gemakkelijker van het naarstig bijwonen der vergaderingen ontslaan, en de collecte is de eigenlijke bron van inkomsten) zoude er geweldig bij lijden, ai zou er ook, zooals al eens is voorgesteld, een offerbus bij den Penningmeester geplaatst worden. Het belang der Conferentie; want door van de vergaderingen afwezig te zijn, zouden de leden haren geest en methode verleeren, of zouden zij minstens hun ijver voelen verflauwen, door vreemd te worden aan de kleine dageliiksche zaken, die het levender Conferentie uitmaken. Uit dit tweevoudig gezichtpunt zou de bevoegdheid, te dezer zake aan de leden toegestaan, zeer betreurenswaardig zijn en ten nadeele strekken van de armen, die men op het eerste gezicht gemeend had beter daardoor te dienen. Om allen te bevredigen schijnt mij voor het overige niets beter toe, dan hetgeen bij andere medebroeders ondersteund werden, niet langer een groot getal leden der Vereeniging plaats heeft. De bons worden slechts inde vergadering uitgedeeld, maar de leden, die niet aanwezig kunnen zijn laten hunne bons door eenen medebroeder mondeling vragen, óf schrijven aan den President de redenen van hunne afwezigheid. Zij zullen tevens zorg moeten dragen, om hunne gewone gift voor de collecte te doen ter hand stellen, zoodat de nauwkeurigheid in alles wordt waargenomen, zonder den regel uit het oog te verliezen. Ten zesde. – Alle leden der Vereeniging weten, dat het voornaamste doel onzer bezoeken bij de armen is, hen beter, dat is te zeggen, christelijker inde beoefening en sterker in het geloof te maken. Zonder dit zoo belangrijk doel zouden onze bezoeken, om het zoo eens uitte drukken, zonder reden en zonder vrucht zijn. Maar het is niet voldoende, dat het godsdienstig goed geschiedt, men moet ook inde Conferentie tot aller stichting weten, dat het gedaan wordt; men moet er over spreken en er elkander over onderhouden, opdat de nieuwelingen, er niet van hoorende, het niet zouden verzuimen. Overigens bevordert niets meerden ijver dan het voorbeeld, en het meest invloedrijke van alle voorbeelden is dat, hetwelk men het dichtst onder de oogen heeft. Tot staving daarvan behoef ik slechts als voorbeeld aan te halen den liefdadigen levenswandel en de christelijke kracht, welke men altijd heeft opgemerkt bij Conferentiën, waar de bezoekers mededeeling doen van het goede, dat bij en voor hunne armen verricht wordt. Wanneer men haar verlaat, is men ten hoogste voldaan en gesticht, men is meer bezield om tot heil der zielen te werken, terwijl men daarentegen, wanneer men te lang over dit belangrijk punt het stilzwijgen bewaart, eindigt met te gelooven, dat het bijna onmogelijk is de armen van hunne ondeugden te genezen en bij hen het geloof weder op te wekken; en is men zoo ver gekomen, dat men gelooft er niets aan te kunnen doen, dan is het zeldzaam, dat men iets uitricht. De nederigheid lijdt niet bij zulke mededeelingen, want de meeste keeren zijn wij als niets te beschouwen bij de veranderingen, waartoe wij bij onze armen bijdragen, en letterlijk, zijn wij slechts nuttelooze dienaars; wij zijn als boodschappers, die verzegelde Er behoort dus inde Conferentiën dikwijls, en vooral vóór groote feesten, over den godsdienstigen toestand der bezochte huisgezinnen gesproken te worden; vooral tegen Paschen moet er een algemeen overzicht gehouden worden, en tenminste eens ’s jaars moet iedere bezoeker van den uitslag zijner zending rekenschap geven. Indien ieder dit verhaal met eenvoudigheid voordraagt, is er niets voor de nederigheid te vreezen. Mochten wij overigens in verzoeking komen om ons over het slagen te veel te beroemen, dan wordt dit maar al te zeer gematigd door de talrijke mislukkingen, waarover wij te zuchten hebben, en zal er van die vergaderingen slechts de vreugde overblijven, eenige zielen tot God te hebben zien terugkeeren, en de zeer heilzame begeerte om een, nog grooter aantal tot den godsdienst te bekeeren. Naast het geestelijk goede moet ook het lichamelijk welzijn niet verzuimd worden. Eer dat wij dit onderwerp beëindigen, verzoek ik opnieuw de oplettendheid op een puntte vestigen, dat een zeer ervaren lid ons heeft aangewezen, en dat wel nadenken verdient. „Het is een dwaling,” zegt dit lid, „te gelooven, dat de armen op eenige zeldzame uitzonderingen na geen ander voedingsmiddel hebben dan brood. De prijs van het brood toch is vastgesteld, die der groenten daarentegen niet; terwijl men op den prijs van het brood slechts een geringe vermindering kan verkrijgen, kan men door groenten in het groot aan te koopen, belangrijke verminderingen inden prijs erlangen. Door altijd brood en nooit groenten aan de armen te geven, verschaft men hun iets, waarvan zij minder voordeel hebben; wanneer men echter minder brood en meer groenten aan de armen uitreikte zoude men met dezelfde: kosten meer ongelukkigen te hulp komen.” stukken overbrengen en die geene andere verdiensten hebben dan hunne nauwgezetheid; want het is Gods genade, die de stukken, welke Hij ons toevertrouwt, opent, evenals Hij het is, die ze zendt; het is Zijne barmhartigheid, die ze doet begrijpen, en Zijn Heilige Geest, die daaraan leven geeft. Voor ons, zwakke werktuigen, bestaat dus niet de minste reden om ons over de uitkomst te verhoovaardigen. Men heeft het beproefd, Mijnheer en geliefde Medebroeder, en de uitslag is gelukkig geweest. Eenige vooringenomenheid van sommige bezoekers en vooral van de armen moest worden uit den weg geruimd, maar eindelijk is de proeve gelukt. Het ware te wenschen, dat deze maatregel algemeen werd aangenomen. Men kan overal geen spijskokerijen, die echter slechts de toepassing van hetzelfde denkbeeld zijn, oprichten; maar men kan in alle steden (voor de dorpen is er misschien ditzelfde nut niet in gelegen), zonder gevaar voor de kas, groenten met een zekere portie brood gelijkstellen, en zich met een verbetering, waarvan het slagen alleszins waarschijnlijk is, vleien. Rondgaande brief van den Algemeenen President der Vereeniging. Aan de Presidenten der Raden en Conferentiën. Parijs den 1 November 1856. Feest van Allerheiligen. Mijnheer en geliefde Medebroeder, Onder de aanbevelingen, die de Algemeene Raad niet ophoudt aan de Conferentiën te doen, is er eene, waarop meermalen wordt teruggekomen, namelijk, dat hare leden zich beijveren moeten zich wel te doordringen van den geest van het Reglement. Dit denkbeeld maakt den grondslag uit van onze vertrouwelijke briefwisselingen; het komt zoo dikwijls in bijzondere brieven voor, dat ik gemeend heb, dat het ook het onderwerp moest uitmaken van deze meer algemeene mededeeling. Wat inderdaad het leven vaneen christelijk liefdewerk uitmaakt, dat is zijn onwankelbare gehechtheid aan de gedachte, die het deed geboren worden, aan den regel, die het bestuurt. Als eene Conferentie begint te kwijnen en dreigt ten gronde te gaan, kan men gerust vooraf verzekeren, dat zij van het Reglement is afgeweken, hetzij van de letter hetzij vooral van zijn geest, dikwijls zelfs van beiden. Gaat zij daarentegen vooruit, dan kan men ook zeker zijn, dat de gebruiken Maar alvorens in bijzonderheden den geest van ons Reglement te beschouwen, sta mij toe, dat ik u eene gedachte, ik zou haast gezegd hebben, een vrees openbaar, namelijk dat de tekst van het Reglement niet voldoende door al onze Conferentiën gekend wordt. Men heeft het in handen, maar men leest het misschien niet genoeg. Men doorbladert nog gaarne de voorafgaande beschouwingen, men hoort ze inde Conferentie voorlezen, en dat is goed, omdat die beschouwingen een nuttige inleiding op het Reglement zelf zijn, maar wat den tekst betreft, daaraan denk men weinig, en hieruit volgt noodzakelijk, dat men, onbekend met den tekst, gemakkelijk zich vergist omtrent den geest, en dat men er onwillekeurig toe komt om zich een verkeerd denkbeeld te maken van de beginselen waarop de Vereeniging steunt. Mijn eerste verzoek is dus, dat de leden de artikelen zelf van het Reglement lezen. Om deze leesstof minder dor te maken, is door den Algemeenen Raad een commentaar op elk artikel uitgegeven, onder den titel van Verklaring. Ik wenschte, dat dit boekje in het bezit ware van ai onze medebroeders. Ik kom nu tot de punten, die ik in ons Reglement als van het hoogste belang beschouw. Het eerste, dat mij treft is, dat de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo vóór alles werd opgericht om hare leden beter te maken. Toen de eerste Conferentie ontstond verwachtte men niet zooveel armen te ondersteunen als tegenwoordig, men vleide. en de overleveringen der Vereeniging er getrouw in acht genomen worden. De ondervinding bevestigt onophoudelijk deze tweevoudige waarheid. Daar het personeel onzer Conferentiën vrij dikwijls vernieuwd wordt, daar het ook, bekennen wij het in oprechtheid, niet zonder voorbeeld is, dat, wat geschreven is vergeten of in ’t geheel niet gelezen wordt, stel ik mij voor in dezen Rondgaanden Brief de voornaamste punten naar voren te brengen, die den grondslag der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo uitmaken. Onze oudere medebroeders zullen de herhaling vergeven, als zij voor eenige nieuw aangekomenen nuttig kan zijn. zich niet al het goede te doen, dat later mogelijk geworden is; men wenschte voornamelijk elkander in het geloof te bewaren, zich onderling inde godsvrucht te oefenen, zich te volmaken door het wederkeerig voorbeeld van liefdadigheid. Dit is het punt van uitgang geweest, zoo moet de hoofd- en algemeene gedachte zijn; zoolang de Conferentiën er getrouw aan blijven, kan men haar een hechte duurzaamheid waarborgen. Wat de liefdadige vereenigingen schaadt, ’t is de eigenliefde, de eigenbaat, de zucht om te schitteren, ja, al deze gebreken zijn volstrekt onvereenigbaar met het beginsel, waaraan ik hier herinner; want als men lid van de Conferentie wordt alleen om zich zelven beter te maken, moet men juist daarom noodzakelijk het denkbeeld laten varen om er zich op den voorgrond te plaatsen, om er trotsch op te zijn, om er zich eenen eeretitel van te maken. Men komt er alleen om heel eenvoudig goed te doen, zonder bijoogmerk, om er zich op de minste plaats, als het moet, te leenen tot het verrichten van nederige, bescheidene zaken, maar die der ziel nuttig zijn door diezelfde nederigheid en bescheidenheid. Zou nu inde Vereeniging geen vrede en vertrouwelijkheid voorzitten, zoolang deze geest daar werkzaam zal zijn? Hoe zouden er van die twisten kunnen voorkomen, die uit koude eigenliefde ontstaan, en die zooveel kwaad aan de liefdadige vereenigingen toebrengen, wanneer deze het ongeluk hebben daarin te vervallen? Men komt dus vóór alles inde Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo om een ijveriger christen te worden, en, zooals reeds duizendmaal gezegd is, dit beginsel spreidt op den weg der Conferentiën een zeer kostbaar licht. Het wijst aan, welke liefdewerken men ondernemen moet, namelijk die, welke het meest naar dit doel heenbrengen, zooals het bezoeken der armen; het wijst tevens die aan, welke men vermijden moet, omdat zij alhoewer zeer nuttig voor de armen, dit doe! in gevaar zouden kunnen brengen, namelijk die, welke zich bezighouden met personen van het andere geslacht, als zij jong of ineen kieschen toestand zijn. Het verklaart waarom eene Conferentie nuttig is, zelfs in die bevoorrechte plaatsen, waar velerlei liefdewerken bestaan, omdat nergens te veel middelen zijn om zich te Prijs te stellen op den ijver der leden, op hunne hartelijkheid, hunne deugd, dan op de hulpbronnen, waarover zij beschikken. Het spoort eindelijk de Conferenhën aan om zonder ophouden het geestelijk leven in zich te versterken door gebed en door lezingen, op een ernstige wijze tijdens de zitting gehouden, alsmede dooide vrome viering van de feesten der Vereenigingen, door jaarlijksche retraiten, waar de leden zich gezamenlijk in het geloof versterken. Om dit doel te bereiken bedient zich de Vereeniging van de liefdadigheid, als van het voornaamste middel, en hier kom ik aan het tweede punt, dat uit de studie van het Reglement voortspruit. Onze Vereeniging toch beoogt uitsluitend die soort van liefdadigheid, die de zedelijke ellende der armen lenigt door eerst te zorgen voor hunne lichamelijke behoeften. Deze werkkring is reeds zeer uitgebreid, hij omvat een eindelooze menigte bijzonderheden, en onze Vereeniging wenscht daar niet uitte geraken. Zij weet overigens, dat andere vereenigingen verrichten, wat zij niet doet, en verre van alles te willen omvatten, verheugt zij zich dat er inden vruchtbaren boezem der Kerk ruimte is voor een eindelooze verscheidenheid van liefdewerken. Zoo laat zij ook aan de broederschappen en aan de derde orden over de meer verheven oefeningen van het voortdurend gebed, der boetedoening en boetvaardigheid; zij begeeft zich nooit op het terrein der polemiek, van welken aard ook. Zonder de persoonlijke werkzaamheid harer leden te belemmeren, maar zonder in het minst verantwoordelijk daarvoor te zijn, laat zij er zich niet mede in, omdat dit hare roeping, hare werkkring niet is. Zij vreest inderdaad alles, wat onder hare leden verdeeldheid zou kunnen brengen en de op het onzijdig gebied der liefdadigheid zoo gemakkelijk te bewaren vriendschap zou kunnen verstoren, eene vriendschap zoo moeilijk te bewaren op het terrein der discussie. Zij zet dit beginsel door tot nooit te discussieeren zelfs niet over de theoretische kwesties der liefdadigheid, en uit haar midden alle discussie over dit punt evenals over elk ander te vermijden; hare taak is een- heiligen. Het geeft steun inde moeielijke oogenblikken, als de hulpbronnen schaarsch zijn, omdat het leert meer voudig te handelen, in het klein als het moet, maar het meest mogelijke goed te doen door hen, die iij den, bij te staan, hen, die bedroefd zijn, te troosten, hun die dit heilzaam onderwijs verlangen, de geloofswaarheden te leeren, vooral door met voorbeelden voor te gaan. Is het nog noodig hier bij te voegen dat, zooals ons Reglement zegt, zooals in verschillende Rondgaande Brieven herhaald wordt; dat onze Vcreeniging geheel liefde is, dal de staatkunde haar geheel vreemd is? Na de vele jaren, die zij in verschillende Staten onder zoo verschillende omstandigheid sedert haar ontstaan doorleefd heeft, is het bijna overbodig dit punt aan te stippen, omdat men nergens, ik heb liet recht zoo te spreken, omdat men nergens dit fundamenteel beginsel uit het oog heeft verloren. Haar zouden van alle zijden en in alle landen geen mannen van naam en van zoo verschillende, zoo tegenovergestelde gevoelens zijn bijgevallen, als vooraf niet ware overeengekomen, dat buiten de Vereeniging elk zijne gevoelens beware, zijne vrijheid volgens de wetten door die te eerbiedigen zou behouden, maar dat bij het komen op onze zittingen al deze denkbeelden geheel moesten worden afgelegd en geheel ter zijde gesteld. God zij dank, onze Vereeniging heeft nooit gehad en zal, op straf v<*n onder haar eigen gewicht te bezwijken, nooit hebben eenige staatkundige werkzaamheid, kleur of strekking, zelfs niet indirect en maar van verre. Haar eenig devies is: God en de armen. Zij ontzegt zich formeel elk ander. De liefdadigheid is ons terrein, Mijnheer en geliefde Medebroeder, het is zoo rijk en zoo uitgestrekt, dat wij nimmer gebrek aan werkzaamheden zullen hebben. Leggen wij er ons dus op toe het met ijver te bewerken. En hier moet elk onzer Conferentiën, elk van ons zich afvragen, of wij dit genoeg doen. Als wij ons herinneren wat de H. Vincentius door zijn inspanningen heeft tot stand gebracht, het groote getal liefdewerken, waaraan hij zich gewijd heeft, wanneer wij vooral denken aan de onbegrensde liefde, die hij den armen toedroeg, hoe hij zich geheel aan hen toewijdde, van den morgen tot den avond, jaar uit jaar in, niet voor een tijd maar voor geheel zijn leven, dan kunnen wij niet anders doen dan een blik op ons zelven slaan en bekennen dat wij niet ontmoedigen, Mijnheer en geliefde Medebroeder, laat zij ons integendeel aansporen om dat bewonderens- voorbeeld nabij te komen, om iets niet alleen van onzen overvloed, maar van het ons aangename, ons nuttige, zelfs van het ons noodige te geven! Laten wij ons vooral beijveren om den armen te geven van onzen bjd, die dikwijls verbeuzeld wordt, van ons hart, dat wij hun te dikwijls weigeren, van onze genegenheid, waarvoor zij veeltijds zoo gevoelig zijn, en eindelijk van onze gebeden, waarop zij recht hebben, en waarvan wij misschien dikwijls vergeten hen deelgenoot te maken. Ja, innig heb ik de overtuiging, en krachtig, zooals ik haar gevoel, druk ik ze uit, indien wij allen eenige over deze punten nadachten, dan zou in de Conferentiën een heilzame geestdrift wordt gewekt, on zonder beroep op het publiek, zonder buitengewone middelen, zou het cijfer onzer ontvangsten op een onverwachte wijze vermeerderen. Maar opdat onze liefdadigheid volledig zij, moeten wij zelf de handen aan het werk slaan. Van den oorsprong af is overeengekomen, dat wij slechts die liefdewerken zouden ondernemen, die wij zelf kunnen ten uitvoer brengen, omdat wij ons niet wilden berooven van de verdienstelijke vermoeienissen der liefdadigheid. Dit punt dient altijd ons voor oogen te zweven, en, sta mij toe het te zeggen voor eenige nieuwe Conferentiën, het is niet zonder nut daaraan te herinneren. In die Conferentiën, gelukkig maar weinig talrijk, bemint men de armen wel, maar men bemint hen op zijn gemak en zonder het zich moeilijk te maken; men staat hen bij, maar men bezoekt hen niet geregeld; men laat hen bij zich komen onder voorwendsel, dat de wegen lang en slecht, of de bezigheden druk zijn. Dit is, Mijnheer en geliefde Medebroeder, nog wel een zeldzaam misbruik, Goddank, maar ik kan mij niet weerhouden het aan te wijzen, van hoe verre ik het ook maar zie opkomen. Als het inderdaad zich herhaalde, zou onze ijver weldra verflauwen; wij zouden niet meer zijnde dienaars der armen, wij zouden slechts de voorzieners in hun stoffelijke behoeften worden; wij zouden ons tot weekelijkheid laten verleiden, tot dommelende rust, omdat de zeer weinig, dat wij niets doen. Laat die gedachte ons deugd van opoffering het meest wordt versterkt door haar veel te beoefenen. Weldra, ik durf het zeggen, weldra zou het met onze Vereeniging gedaan zijn. Laat ons dus overal die verflauwing in het bezoeken der armen vermijden; vermijden wij haar zelfs op de dorpen, waar men ook dikwijls den afstand en de gewoonte als verontschuldiging aanvoert. Laat ons zelfs het bezoek der armen om de veertien dagen, zooals men het op de dorpen somtijds voorstelt, geen gewoonte doen worden. Dit zou een naaste aanleiding zijn tot de verflauwing, die ik bestrijd; dit zou een vermindering van den liefdadigen gloed in ons zijn; dit zou een ontrouw zijn aan den geest van opoffering en van toewijding. Volgen wij integendeel die goede medebroeders ten plattelande na, die alle acht dagen misschien twee uur ver arme huisgezinnen gaan bezoeken, die dit doen langs modderige wegen of sneeuw, regen of hitte, en die door hun ijver ons stedelingen zouden beschamen, indien wij minder nauwkeurig en stipt waren. Het derde punt, dat ik in ons Reglement opmerk, Mijnheer en geliefde Medebroeder, is de innige gehechtheid van onze Conferentiën aan de Kerk, en hare oprechte onderwerping aan de kerkelijke overheid. Het is reeds gezegd, dat onze Vereeniging zich gelukkig zou achten, als hare leden de ijverigste parochianen, de getrouwste diocesanen, de ijverigste christenen waren fen, inderdaad, waarom zouden onze vergaderingen onder aanroeping en bescherming vaneen Heilige geplaatst worden; waarvoor onze gebeden, onze feesten, onze vrome gebruiken, als wij niet innig aan de Kerk gehecht moesten zijn, als wij niet wenschten te werken om haar te doen liefhebben en eeren, als wij haar niet als een moeder moesten dienen en ons als de geringste harer kinderen beschouwen? Dit punt is onder ons altijd beschouwd als van het hoogste belang, en wanneer zoovele bisschoppen de stem verheffen om ons aan te moedigen, als de Paus over ons zijn plechtigen zegen uitspreekt, om toch den weg te blijven bewandelen, die voor ons liefdewerk zoo heilrijk en voor onze gewetens zoo zoet is. Wat nu te zeggen van den geest van eenvoud? Niets is meer aanbevolen door den H. Vincentius; die wilde, dat men het goede zoude volbrengen zonder omhaal, zonder kunst, zonder ij delen waan; niets is dan ook beminnelijker, niets wordt door de menschen, zelfs de onverschilligsten, meer hooggeschat. Bidden wij God, Mijnheer en geliefde Medebroeder, dat wij getrouw blijven aan deze deugd, die de getrouwe gezellin en de schutse der nederigheid is. Doen wij het goede om de zaak zelve en niet om de eer, die ons deswege kan ten deel vallen; maken wij het niet zonder noodzaak bekend, omdat ons dit de voornaamste verdiensten zou ontrooven, of als wij verplicht zijn er van te spreken, doen wij dit dan eenvoudig als van eene zaak, die eigenlijk niets buitengewoons heeft; laten wij ons vooral wederzijds geen wierook toezwaaien; wachten wij ons m de verslagen en redevoeringen aan elkander het weinige goed, dat onder ons gedaan wordt, toe te schrijven en onze liefdewerken als belangrijk te beschouwen, Waardig om de aandacht tot zich te trekken; want anders zouden wij gevaar loopen de schoone deugd van eenvoud te verliezen. Maar andere zaken zouden hier nog zijn aan te stippen, maar ik bepaal er mij bij ii er een onder de aandacht te brengen, die ons bijzonder dierbaar is, namelijk de geest van innige hartelijkheid onder de leden. Hartelijkheid, eendracht, gulle vroolijkheid, dat maakt de Conferentiën levendig, doet haar den leden lief worden, maakt haar voor jongelieden aantrekkelijk. Zonder die oogen schijn lijk weinig beduidende voorwaarden kan een Conferentie talrijk zijn, misschien rijk, zelfs liefdadig en ijverig, maar het voornaamste element van duurzaamheid ontbreekt haar. Zij zal als een gebouw zijn waaraan het cement ontbreekt dat de steenen samen houdt. Ik vestig dan ook uwe aandacht op dit onderwerp, en ik meen, dat het nuttig is in eenige practische bijzonderheden te treden. I°. Om de hartelijkheid te handhaven is het noodig, dat, als iemand lid eener Conferentie wordt, de President met hem nader kennis make dan bij een korte voorstelling en op de zitting; ook moet dat lid noodzakelijk met de andere leden der Conferentie in bedekking worden gebracht. In sommige Conferentiën, wier personeel talrijk is, zijnde nieuwe leden haast 2°. Het is van groot belang, dat de feesten der Vereeniging nauwkeurig gevierd worden. In die stichtelijke bijeenkomsten worden de leden nauwer aan elkander verbonden door den band des gebeds. Een Conferentie, waar men nauwgezet de feesten bijwoont door het Reglement aangewezen, waar men niet afwezig blijft uit de Missen voor de medebroeders en voor de overledene armen, zulk een Conferentie, zeg ik, is noodzakelijk zeer eensgezind, zeer hartelijk; want men put de eenheid, de goede verstandhouding, aan de goddelijke bron van allen vrede, van alle ware hartelijkheid. 3°. Eenige Conferentiën hebben de gewoonte om gedurende het jaar godvruchtige bedevaarten te doen, waarheen zij zich gezamenlijk begeven. Die gewoonte, zoo nuttig voor het geloof, is dit ook voor de hartelijkheid. Onderweg leert men elkander kennen, verbindt men zich met elkander; men kan openhartig spreken met elkander, hetgeen niet mogelijk is gedurende de zittingen, en wat het bijna evenmin is na de bijeenkomst. Overal, waar dit gebruik is ingevoerd, geven onze medebroeders er de goede uitkomsten van te kennen; zij zijn van zulke reizen teruggekeerd meer gehecht aan elkander, meer bevriend, bijgevolg meer geneigd om elkander geregeld op de Conferentie weer te zien. Laat ons hopen, dat die bedevaarten algemeen zullen worden. Er zijn weinig steden, nabij welke geene vroegere of nog bestaande bedevaartplaatsen zijn, abdijen of plaatsen geheiligd door de tegenwoordigheid der heiligen. Zou het voor onze Vereeniging geen vreugde zijn zich aan te sluiten bij deze godsvruchtige oefeningen, waar zij nog bestaan, en haar weder in het leven te geheel onbekend, weten de naaste buren niet eens hunnen naam. Dit is een groot kwaad, omdat deze leden zich volstrekt niet aan hunne Conferentie hechten; zij staan er alleen, onbekend; zij verbeelden zich misschien, dat men niet om hen geeft, en maar al te dikwijls verlaten zij het liefdewerk uit tegenzin en verveling. Ik verzoek de voorzitters en alle medebroeders op dit puntte letten. De gevolgen van deze misbruiken zijn ernstiger dan men bij den eersten opslag denken zou. ADOLPHE BAUDON, President. Rondgaande brief van den Algemeenen President der Vereeniging. Aan de Presidenten van Raden en Conferentiën. Parijs, den len November 1859. Feestdag van Allerheiligen. Mijnheer en geliefde Medebroeder. Onze Vereeniging gaat vooruit, zooals blijkt uit het nu uitgekomen Algemeen Verslag en uit de maandenjksche mededeelingen van het Bulletin. Wij moeten Ood daarvoor recht dankbaar zijn, omdat men met rede” hopen kan, dat deze vermeerdering der Conferentiën aan onze beminde armen meer hulp doet toe- roepen, waar zij hebben opgehouden? Zou dit voor haar geen dubbele zegen zijn? Zoodanig zijn, Mijnheer en geliefde Medebroeder, de punten, die ik als de voornaamste beschouw in ons Reglement, en die ik u in overweging geef. Ik hecht er meer gewicht aan, ik beken het u, dan aan de geldelijke middelen, dan aan de stoffelijke voordeelen, die ik echter in geenen deele minacht; want als wij wezenlijk liefdadig, waarlijk christenen zijn, zullen wijden armen aanmerkelijk veel goeds bewijzen. Meer dan ooit hechten de armen waarde aan de genegenheid, waarmede men hen behandelt; meer dan ooit zijn zij geneigd om te zien naar de wijze, waarop men hun geeft, veel meer dan naar de gift zelve; de weldaad komt hun al te dikwijls voor als de voldoening eener schuld; maarde vriendelijkheid, de voorkomendheid, waarmede men de aalmoes doet vergezeld gaan, wekken altijd inden hoogsten graad hunne dankbaarheid. Hechten wij ons bijgevolg aan die innerlijke deugden; zoo zullen wij het hart van onzen heiligen Patroon verheugen, en wij zullen in het voetspoor zijner deugden wandelen. Aanvaard, Mijnheer en geliefde Medebroeder de betuiging mijner oprechte en hartelijke toegenegenheid m onzen Heer. vloeien en dat zij, door de zoete beoefening der liefdadigheid, den ijver der Christenen zal verlevendigen. Maar zal deze vermeerdering van het getal onzer Conferentiën ons eene zuivere vreugde doen smaken, dan moeten de nieuwe zoowel als de oude Conferentiën diep doordrongen blijven van den geest onzer Vereeniging, en over dit punt, dit zoo ernstig punt, wenschte ik nu met u te spreken. Als ik nadenk over hetgeen wij over dit onderwerp te wisselen hebben, schijnt het mij toe, Mijnheer en geliefde Medebroeder, dat de plichten van onze leden in twee woorden zijn samen te vatten: geven en handelen. Geven, eerst zijn geld, dan zijn tijd en zijn hart; handelen, dat is te zeggen, zich met ijver en zonder ophouden met de belangen der armen bezig houden, zich niet vergenoegen met hetgeen men gedaan heeft, maar trachten iederen dag meer te doen voor de stoffelijke ondersteuning van hen, die lijden, en vooral voor hunne geestelijke verbetering, is dat inderdaad niet de geheele taak onzer medebroeders, is dat niet de dubbele levensvoorwaarde voor den duur en de uitbreiding onzer geliefde Vereeniging? Laat ons dus eenigszins verder in deze tweevoudige gedachte doordringen; misschien zullen er nog eenige practische uitkomsten uit volgen. Onze eerste plicht dan inde Vereeniging van den H. Vincentius is te geven. Hare leden zijn niet de min of meer ijverige en oordeelkundige uitdeelers der aalmoezen van het publiek; zij zijn vóór alles geroepen om zelf te geven, uit hunne eigen beurs, van hunne spaarpenningen, van hun overvloed, en wat zij van buitenaf ontvangen, moet voor hen slechts een onzekere en toevallige bate zijn, waarop zij bijgevolg niet moeten rekenen. Vervullen wij dezen plicht overal, altijd? Zijnde bijdragen, die wij wekelijks inde kas der Conferentie storten, geëvenredigd aan de middelen, die de goddelijke Voorzienigheid ons geschonken heeft, of wel zijn zij niet met-te veel karigheid afgemeten? Hier, Mijnheer en geliefde Medebroeder, wil ik mij niet als rechter opwerpen, vooral niet als berisper van eenige Conferentie; Als dat deel groot is, geëvenredigd aan het vermogen, aan den stand van de leden, dan kan zij zichzelve gelukwenschen; maar indien, zooals ik reden heb te vreezen, het antwoord niet overal voldoende is, laten dan de Conferentiën, die zich verwijten te doen hebben, het edelmoedige besluit maken om in het vervolg anders en beter te handelen. Betrekkelijk dit onderwerp heeft men dikwijls aan den Algemeenen Raad gevraagd, of het niet goed zoude zijn voor ieder lid een minimum vast te stellen voor de collecte. De Algemeene Raad heeft zich met dit denkbeeld niet kunnen vereenigen om twee redenen; ten eerste, omdat de bijdragen altijd uit eigen beweging en vrijwillig moeten gegeven worden; ten tweede, omdat dit minimum onmogelijk te bepalen zoude zijn. Want wat onvoldoende zou zijn voor een rijke stad, zou voor een dorp of een arme streek overdreven veel zijn. Maar als de Algemeene Raad voor allen geen minimum heeft kunnen vaststellen als gematigde gift voor de wekelijksche collecte, dan is niets wenschelijker en gemakkelijker dan dat ieder voor zich het minimum vaststelle, dat hij geven kan, en het voor God en zijn geweten bepale. Overigens als wijden geest van liefde bezitten, is het dan niet aan te nemen, dat wij het deel der armen veel grooter zullen doen uitvallen dan iemand anders dat voor ons had durven bepalen? En inderdaad, wanneer wij in Gods tegenwoordigheid nadenken over het gebruik onzer goederen, ruim of bekrompen, over de uitgaven, die wij doen voor onze vermaken of voor aalmoezen, voor onzen tafel, onze meubelen, onze kleeding of voor de liefdewerken, dan kunnen wij voor ons zelven strenger zijn dan iemand dat ooit voor ons had kunnen wezen, en kunnen wij bijgevolg voor de armen meer afzonderen dan de meest onverzadelijke collectant van ons zou hebben durven vragen. maar ik vraag, ik doe een beroep op ieders streng geweten. Ik verzoek haar de oogen te slaan op hare jaarlijksche eindrekeningen, zooals men ze ons voor het jaarlijksche Verslag zendt, om te zien wat het totaal harer ontvangsten is en voor welk deel de bijdragen der leden daar op figureeren. Gij herinnert u misschien betrekkelijk dit punt, Mijnheer en geliefde Medebroeder, de redeneering vaneen onzer medebroeders vaneen Duitsche dorpsconferentie. Hij vroeg zich zelven af, of hij genoeg aan de armen gaf, en zoo oppervlakkig antwoordde hij zich zelven, dat hij alles deed wat hem mogelijk was. Evenwel, daar hij vurig wenschte nog meer te kunnen geven, vergenoegde hij zich niet met dit eerste antwoord, en hij onderzocht op welk hoofdstuk zijner huishouding hij nog eenige bezuiniging zou kunnen maken. Eensklaps viel hem een heel eenvoudige maar uitmuntende gedachte in. „Ik rook,” zeide hij, „en geef eiken dag 25 ets. voor mijn tabak uit. Welnu, men kan leven zonder te rooken, terwijl de armen niet kunnen leven zonder brood, ik zal dus niet meer rooken en mijne 25 ets. inde kas der Conferentie storten.” Dit offer was edelmoedig, Mijnheer en geliefde Medebroeder, en wie zou dat hebben durven vragen? Toch legde onze medebroeder zich dat op; zijne gezondheid was er niet minder goed om, en de beurs der Conferentie voer er beter bij. Als ieder zijne levenswijze zoo onderzocht, als hij de uitgaven voor zijne liefhebberijen, zijn tijdverdrijven, voor zijn weelde misschien opwoog tegen die voor de liefdadigheid en als hij met zijne overtollige uitgaven deed wat onze Duitsche medebroeder deed met zijn zoo ingewortelden lust voor tabak, tot welke hoogte zouden de inzamelingen der Conferentiën niet stijgen, en hoe zou het budget voor de armen niet verhoogd worden? Ik vraag dus, Mijnheer en geliefde Medebroeder, al onze medebroeders dit vrijwillig maar ernstige onderzoek te willen doen. Ik hoop, dat het vruchten zal dragen, en dat de penningmeesters onzer Conferentiën er over mogen juichen. Zijn geld geven, is de eerste plicht vaneen leerling van den H. Vincentius van Paulo, maar dat is niet genoeg; men moet ook nog zijn tijd geven, en hieromtrent heb ik misschien nog eenige wenschen uitte drukken. Als ik afga op de klachten van sommige Presidenten, dan drukt de zwaartelast der liefdewerken op een klein aantal en altijd op dezelfde leden; en deze onvermoeibare leden, die men voortdurend op de bres Ook hier, Mijnheer en geliefde Medebroeder, zal ik mij wel wachten wien ook te laken, en zal ik mij bepalen iedereen te verzoeken een onderzoek naar het gebruik van zijn tijd in te stellen, zooals ik hem verzocht dat betrekkelijk zijn geld te doen. Het is zeker, dat zoo er veel geld slecht besteed wordt, er nog veel meer tijd wordt verbeuzeld dikwijls zelfs zonder eenig genot. Er zou daarentegen zooveel goed gedaan kunnen worden in al die uren, dagen, weken, misschien jaren, die nu in eene onvruchtbare ledigheid worden doorgebracht. Met dien zoo gemakkelijk doorgebrachten tijd zou men zooveel liefdewerken kunnen oprichten of staande houden, waarvoor nu geen gelegenheid is; men zou zooveel onwetenden kunnen leeren, misschien zelfs zondaren kunnen bekeeren! Het onderwerp is gewichtig; het verdient, dat elkeen er over nadenke, ware het alleen maar voor de rust van zijn geweten en voor zijne verantwoordelijkheid aan God. Eindelijk, om deze gave van ons zelf volledig te maken, moeten wij ons hart daarbij voegen. Hier, Mijnheer en geliefde Medebroeder, kan ik u een beter voorbeeld onder de menschen aanwijzen, dan dat van onzen heiligen Patroon, den gelukzaligen Vincentius van Paulo. Lees zijn zoo treffend leven, overdenk het met de aandacht, die het verdient, en gij zult zeker de vindt, zijn op zeldzame uitzonderingen na, menschen, die reeds veel bezigheid hebben, die geen tijd voor hunne liefdadige oogmerken kunnen vinden dan dooreen soort van voortdurende inspanning, maar dien zij toch weten te vinden door verdubbelde werkzaamheid, door al hunne minuten te besteden en door hun goeden wil. Daarentegen zeggen de Presidenten ook nog, dat het hun niet ontbreekt aan leden met veel ledigen tijd, maar dat deze leden op verre na niet de nauwkeurigsten zijn, dat zij dikwijls de vergadering niet bijwonen zóó worden zij geboeid door de wereldsche zaken, door minder of meer wezenlijke verplichtingen en dat zij daardoor zich onthouden van liefdewerken, die min of meer druk zijn, als de Spijskokerijen, de Bibliotheken, de Patronages, en H. Familiën. schatten van ware opoffering en liefde bewonderen, die het bevat. De H. Vincentius van Paulo ondersteunde de armen niet uit koel medelijden met hunne armoede; hij hielp hen, omdat hij hen uit den grond zijns harten beminde; hij kon hunne smart niet zien zonder er door getroffen te worden, hunne tranen niet zonder mede te weenen. Hoe leed hij, als hij hun lijden niet kon verzachten! Hoe verheugde hij zich, als hij ruime hulp voor hen erlangde! Hoe verarmde hij het door hem gestichte genootschap om hun hulp te verschaffen! Hoe wist hij zijne beschroomdheid te overwinnen om ten hunnen behoeve bij de rijken en machtigen te gaan vragen! Laten wij dit verheven leven bestudeeren, Mijnheer en geliefde Medebroeder, en wij zullen daardoor in liefde voor de armen ontstoken worden; wij zullen hun niet alleen ons geld en onzen tijd, maar ook ons hart schenken. In welken tijd bovendien was die gave van ons zelven noodzakelijker dan tegenwoordig? Ongelukkig gebeurt het den arme zeer dikwijls, dat hij weinig hecht aan de aalmoes dien men geeft, en dat hij haar op zich zelve beschouwt als eene schuld; hij vindt haar altijd te weinig voor zijn behoeften, en ternauwernood betoont hij er dankbaarheid voor. Maar wat hem nog treft, wat hem, men moet het hopen, altijd zal treffen, dat is de minzaamheid, waarmede de gift hem wordt gebracht, de kieschheid, waarmede men te werk gaat, het hart dat men toont. Bij dat blijk gevoelt hij, dat men hem waarlijk bemint; hij geeft zich wederkeerig, hij toont zich geneigd om te luisteren naar de raadgevingen, die men hem brengt en diensvolgens denkt hij er aan om zijne zeden en zijn gedrag te verbeteren. Indien wij dus waarlijk de genegenheid van onze armen willen winnen om hén te verbeteren, geven wij hun dan ons hart, bezoeken wij hen niet met koelheid, met onverschilligheid, maar met dat volle gevoel, hetwelk de H. Vincentius van Paulo hun betoonde, en dat uitging van eene liefde, aan het hart van Jezus Christus zelf geput. Zich aan de armen geven onder alle vormen, die ik u zooeven heb aangetoond, zoodanig is, Mijnheer en geliefde Medebroeder, het eerste woord, dat de plichten Deze gedachte moet inderdaad de Conferentiën ernstig bezig houden, en zij moeten door middel van hare presidenten en van hare verslaggevers inde algemeene vergaderingen zich zelven afvragen of zij handelen, of zij iets doen. Zonder twijfel, het is loffelijk eenige armen te bezoeken; maar is dat genoeg? Zou men niet dikwijls met meerderen ijver er meer kunnen ondersteunen? Zou men aan de zoo kleine lijst van de Conferentie niet eenige huisgezinnen kunnen toevoegen? Ik heb er, Mijnheer en geliefde Medebroeder, de overtuiging van voor verscheidene Conferentiën, en ik zou zeer gelukkig zijn, indien deze regelen, welke ik tot allen richt, die leden van ons gezin konden opwekken, van wie men met den Apostel zeggen kan: dormiunt mutti, velen slapen. Verder als men de armen in genoegzaam vaneen lid onzer Conferentiën samenvat; ik ga over tot het tweede woord, dat ik u hierboven heb aangeduid, en ik zal met u zien, hoe men moet handelen. En allereerst is het noodzakelijk, dat ik herinner welke de kring is, waar onze Conferentiën en onze medebroeders in die hoedanigheid moeten handelen. Het komt mij voor, dat, als wij maar even acht slaan op de Rondgaande Brieven en de beschouwingen, die het Reglement voorafgaan, het overbodig is in langwijlige verklaring te treden. „Onze Vereeniging, zegt het Reglement, bestaat geheel uit liefdadigheid; de staatkunde is haar vreemd”. Een andere Rondgaande Brief herinnert, dat wij als Conferentiën nooit moeten medewerken aan de redactie van staatkundige dagbladen, en de Algemeene Raad, de bewerker der belangen en der beginselen van onze Vereeniging, heeft de Conferentiën altijd zorgvuldig gehouden op dien weg van zuivere en uitsluitend liefdadige werkzaamheid. Als ik dus spreek van de noodzakelijkheid om te handelen, dan kan het niet anders zijn dan inden zin van handelen inde werken van liefdadigheid; dit is te algemeen bekend dan dat het onder ons besproken behoeft te worden. Na deze verklaring gesteld of liever er aan te hebben herinnerd, kom ik de Conferentiën en hare leden smeeken om te handelen, onophoudelijk te handelen, te handelen met al de kracht van hunnen ijver en van hunne liefde. aantal bezoekt, beijvert men zich dan ook om de maatregelen te nemen, die het bezoek vruchtbaar en vollediger maken? Als men bijeenkomt inde zitting, denkt men aan iets anders dan aan de uitdeeling van bons voor brood en vleesch, naar gelang van het gebrek der armen, of gaat men verder dan die zorg, welke zeer zeker loffelijk, doch onvolledig is? Maakt men er werk van de kinderen naar den catechismus, naar een goede school te laten gaan, aan de ouders goede boeken te geven, die hen van het kwade terughouden en hen daarenboven onderwijzen inde waarheden des geloofs? Tracht men de armen te doen vooruitgaan in goed gedrag, in zedelijkheid, in godsdienst? Onder stoffelijk opzicht, als er stappen te doen zijn om een bediende te plaatsen, werk te vinden voor een ambachtsman, geeft men zich dan genoegzame moeite, kortom handelt men dan met die kracht, welke de liefde geeft? Ziedaar, Mijnheer en geliefde Medebroeder, een eerste onderwerp van overdenking. En verder inde groote steden, waar wij zooveel Conferentiën tellen, zijn ontelbaar vele menschen, die beslommerd door de werkzaamheden van de nijverheid, zonder practischen godsdienst en zelfs zonder geloof leven. Het huwelijk wordt er niet ingezegend door de Kerk, de eerste Communie wordt niet gedaan of geschiedt zonder voorbereiding; somtijds worden de kinderen niet gedoopt. Als wij voortsleuren, zullen wij weinig denken aan die menschen, die zoo moeilijk zijn te naderen, wier zeden dikwijls zoo bedorven zijn, maar die men daarom meer dan anderen moet beminnen in Jezus Christus, omdat zij meer misdeeld zijn. Gaan wij dan tot hen natuurlijk met voorzichtigheid en behoedzaam, door ons van de noodige inlichtingen te voorzien; maar laat ons tot hen gaan met moed. De zielen, hoe verlaten ook, zijn niettemin vrijgekocht door het bloed van Jesus Christus, en als wij er, al ware het slechts eenigen, van kunnen redden, moeten wij ons wel beloond achten voor God. Wij moeten in dezen opzichte handelen door werk te maken niet alleen van de gewone armen, maar vooral van de misdeelden naar het geloof doch wij moeten nog op vele andere wijzen handelen. Zoo houdt onze Conferentie zich misschien alleen bezig met het bezoeken der armen; tot nu toe heeft zij aan geen andere liefdewerken gedacht; lezen wijde verslagen na van het Bulletin, de geschiedenis der liefdewerken, vervat in het Handboek, en laat ons zien wat toepasselijk is voor onze Conferentie. Indien het Beschermerschap te moeielijk is, als de Heilige Familie voor haar te omslachtig is, laat ons dan een Bibliotheek oprichten. Indien de lust voor lezen niet groot is onder de bevolking, laat ons tenminste kerkboeken, leerzame en godsdienstige boeken geven. Indien er integendeel gelezen wordt, en indien de leesstof, zooals maar al te dikwijls gebeurt weinig christelijk is, leggen wij het er op toe om, behalve de Almanakken, die talrijke boeken van ontspanning te verspreiden, welke het Bulletin van tijd tot tijd aanbeveelt, en die het goed is in handen te geven aan de lieden, die smaak voor lezen hebben gekregen. In één woord, trachten wij. onder den eenen vorm of onder den anderen, den werkkring van onze Conferentie uitte breiden om haar niet te laten kwijnen. Ik wil niet lang op dit punt aandringen; ik zal mij alleen bepalen u te doen opmerken dat, indien elke Conferentie in ijver verdubbelde, indien elk lid poogde om zooveel mogelijk te handelen en om zich heen alles te doen, waartoe hij in staat is, er een onmetelijk, onberekenbaar goed zou gedaan worden, dat onzen heiligen Patroon zou verheugen, en dat over onze dierbare Vereeniging de overvloedigste zegeningen Gods zou doen nederdalen. Trachten wij dan die zegeningen te verdienen; wij zullen er het eerst voor beloond worden door de vreugde van ons geweten. Ik eindig dezen brief met een ondergeschikt punt, dat niettemin van vrij algemeen belang is; ik wil spreken over de verspreiding van het Bulletin en van het Handboek der Vereeniging. Gij weet waarom het Bulletin ondernomen is, n.l. met het doel om aan de Conferentiën wederkeerig berichten mede te deelen, om ineen maandelijksch verslag te vereenigen wat de verslagen van elke Conferentie meest leerrijk en belangrijk bevatten; het is ook om den gemeenschappelijken geest der Vereeniging te onderhouden door berichten, die onze overleveringen in het geheugen brengen en verklaren. Het Handboek, Het Bulletin en het Handboek zijn derhalve twee standaard-werken voor de Conferentiën en hare leden. Het is van belang, dat men ze leze, dat men ze raadplege; het is noodzakelijk voor de oudere leden, om niet te geraken tot het vergeten van den geest der Vereeniging; het is noodzakelijk voor de nieuwe leden, om dien te leeren kennen. En echter bespeurt de Algemeene Raad, dat de verspreiding van het Bulletin en van het Handboek geen gelijken tred houdt met den aangroei van het getal der Conferentiën; er zijn er zelfs, waarin zij bijna onbekend zijn, waaruit niets kan ontstaan dan eene verflauwing van ijver, en, op den langen weg, een afwijking van den geest en van de overleveringen onzer Vereeniging. Ook roep ik op dat punt al uwe aandacht in, opdat het Bulletin in elke Conferentie gelezen worde, tenminste het gedeelte der Algemeene Berichten, opdat de leden, die het kunnen doen, er op inteekenen, en ook het Handboek in handen kome van al onze medebroeders. Er blijft mij niets over, Mijnheer en geliefde Medebroeder, dan onze dierbare Vereeniging aan te bevelen in uwe vurige gebeden en in die van uwe Conferentie, aan wie gij zonder twijfel dezen brief wel zult willen voorlezen. Een nieuw jaar zal weldra beginnen. Bidden wij Onzen Heer Jesus Christus, Zijne heilige Moeder en onzen gelukzaligen Beschermheilige, opdat dit jaar voor ons gelukkig zij, en wij er in werken mogen om de armen, onze broeders, en de Kerk, onze heilige Moeder, goed te dienen. Aanvaard, Mijnheer en geliefde Medebroeder, de betuiging mijner toegenegenheid in O. H. J. C. AD. BAUDON, President der Vereeniging. de Breven van aflaten voor de Vereeniging en de gebeden ten gebruike van de Vereeniging. Men heeft er ook nog uittreksels ingelascht van de voornaamste Rondgaande Brieven en van toespraken van de Algemeene Presidenten. Parijs, November 1860, Feest van Allerheiligen. Mijnheer en geliefde Medebroeder, Om aan een onzer reeds oude gebruiken gevolg te geven, wil ik mij met U over de belangen van onze dierbare Vereeniging onderhouden. Elk jaar doet omtrent dit tijdstip die mededeelingen terugkeeren, en het schijnt, dat die in het vervolg moeten voortduren. Want, daar de toezending der statistieke opgaven aan den Raad het goede doet kennen, dat in elk der deelen van ons liefdewerk verricht wordt en hem in nauwere gemeenschap brengt met iedere Conferentie door hem in haar liefdadig leven te doen deelen, komt de jaarlijksche Rondgaande Brief van den Raad aan de Conferentiën de vrucht, de resultaten van dat werk, en de overwegingen, die hij voor zich zelven gemaakt heeft, mededeelen. Aldus onderhoudt men door den band der hartelijkheid, der overtuiging en van het goede voorbeeld, die eensgezindheid van gedachten en van inzichten, welke de bekoorlijkste zijde der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo uitmaakt. Het Algemeen Verslag, dat reeds in het Bulletin verschenen is, geeft u den zakelijken inhoud van onze voornaamste liefdewerken en een overzicht van hun zedelijken en stoffelijken vooruitgang; dus zal ik daarop niet terugkomen; maar ik geloof voor allen iets nuttigs te doen door u vrijmoedig eenige algemeene resultaten bloot te leggen, die den Raad getroffen hebben, en door u de zwakke punten aan te toonen, welke wij opgemerkt hebben. Het is niet om elkander nuttelooze lofuitingen te geven, dat wij briefwisseling houden, maar om meer en beter te leeren doen. Ongetwijfeld als ik al onze liefdewerken in aanmerking neem, moet ik met innige dankbaarheid voor Gods goedheid doordrongen zijn, die ons veroorloofd heeft, ze te volbrengen. Ik kan niet nalaten God te loven, dat hij door ons gering gezelschap, zooals de H. Vincen- Rondgaande Brief van den Algemeenen President der Vereeniging. tius van Paulo zou gezegd hebben, zooveel hongerigen gevoed, zooveel verkleumden verwarmd, zooveel behoeftigen gekleed, zulk een groot aantal onwetenden onderwezen en zoovele aan zich zelven overgelaten kinderen op den weg der zedelijkheid en van den godsdienst geleid heeft, die misschien zonder de hun aangeboden hulp voor tijd en eeuwigheid zouden zijn verloren gegaan. Ik verheug mij vooral, dat door onze Conferentiën een menigte jongelieden, die anders hun geloof verloren zouden hebben, het behouden, het veredelen en het inde beoefening der liefdadigheid bevestigen, en dat door dit geheel goddelijk middel de godsvrucht wordt opgewekt bij christenen, die zonder twijfel oprecht maar misschien te flauw zijn in het geloof en inde godsvrucht. Ja, al die gedachten houden mij bezig, wanneer ik het jaarlijksch verhaal onzer liefdewerken lees, en zij verhoogen de genegenheid en de liefde, welke ik voor onze Vereeniging koester, evenals ik vertrouw, dat zij die in uwe harten zullen vermeerderen; ja, ik zou meenen aan de dankbaarheid jegens Qod te kort te doen, indien ik niet begon met deze opwekking tot innige dankbaarheid te uiten. Maar, indien ik met terzijdestelling der algemeene resultaten van ons liefdewerk in bijzonderheden treed, vooral indien ik in plaats van het geheel, dat van God komt, de uitvoering zie, die van ons komt, en bijgevolg zoo onvolmaakt is, komt het mij zoo duidelijk voor, dat wij nog vele vorderingen hebben te maken, vele punten te hervormen. Laat ons dit samen overdenken, Mijnheer en geliefde Medebroeder, om er iets nuttigs uitte trekken ter ondersteuning en ter ontwikkeling onzer dierbare Conferentiën. Ten eerste, om slechts iets stoffelijks te nemen, is het cijfer onzer wekelijksche collecten, dat is te zeggen het bedrag der persoonlijke bijdragen, die wij ten voordeele onzer armen storten, voldoende? Vele medebroeders, ik weet het, zijn zeer edelmoedig; vele Conferentiën geven hieromtrent uitmuntende voorbeelden, maar, om kort te gaan, zonder iemand te beoordeelen, doen wij alles wat wij zouden kunnen doen? Hoe toegevend ik ook in het vellen vaneen oordeel moge wezen, kan ik niet nalaten te zeggen, dat wij hier- Nu oprecht gesproken, gemiddeld 10 gulden per jaar, is dat voldoende voor onze liefdadigheid? Indien wij slechts deze geringe som in het geheele jaar aan onze Conferentiën opofferen, kunnen wij dan zeggen, dat wij haar beminnen en aan haren voorspoed hechten? Als wij dat aan de armen geven, kunnen wij dan zeggen, dat wij behoorlijk aalmoezen geven, dat wij leerlingen van Jezus Christus, navolgers van den H. Vincentius van Paulo zijn? Ik beoordeel niemand, versta dit wel; ik weet integendeel, dat er onder ons een groot verschil van stand bestaat, en dat voor menigen medebroeder een aalmoes van 10 gulden als de penning der weduwe is; maar hoevelen zijn er niet buiten deze minder vermogende medebroeders, die hunne aalmoezen aanzienlijk konden vermeerderen! Gaan wij eens bedaard na, wat ons onze genoegens en wat onze liefdadigheid kosten, onze reizen, de jacht, de weelde van tafel, van huisraad, en de opofferingen ten voordeele der armen, en wij zullen er zeker uit besluiten, dat wij altijd mild zijn bij onze vermaken, terwijl wij onophoudelijk kariger worden jegens de armen en jegens God. Dit onderwerp is onder ons reeds meermalen besproken; maar al moet ik het dan meermalen herhalen, ik meen er op terug te moeten komen en er sterk op aandringen, want het betreft voor alles het bestaan en de toekomst onzer Conferentiën. Indien hare leden edelmoedig jegens de armen zijn, zoo zij rijke aalmoezen geven, zullen zij zeker door de kracht van dit offer, den ijver, de offervaardigheid en de aanlokkelijkheid onderhouden, die het bestaan vaneen liefdewerk uitmaken. Zoo zij integendeel weinig en ver beneden hunne krachten geven, zullen zij langzamerhand inde liefde jegens de armen verflauwen en voor hen hun hart verkoelen; bijgevolg zullen de liefdewerken hun moeilijker, verdrietiger vallen, en zij zullen die niet meer doen dan omtrent onmetelijke vorderingen te maken hebben. In een groot aantal Conferentiën in rijke steden en waar bij gevolg welgestelde leden zijn, overtreft het bedrag der wekelijksche collecten geen ƒ 10.— per lid over het geheele jaar. Somtijds is dit cijfer beneden 8 of 5 gulden. met een slordigheid, die alles verlamt, zoo zij ze zelfs niet geheel verlaten. Gij ziet dus, Mijnheer en geliefde Medebroeder, dat dit punt van het hoogste belang is; men zoude met billijkheid kunnen zeggen: „Zeg mij wat een Conferentie bij de collecte geeft, en ik zal u zeggen, hoe het met haren ijver is.” Want als men zijn geld geeft, niet in het voorbijgaan, niet eens bij toeval, maar met volharding, dan is men wel bereid om zich zelven te geven, indien men het niet reeds gedaan heeft. Maar vaneen anderen kant, is die persoonlijke edelmoedigheid van veel belang voor de toekomst onzer Vereeniging. Sedert vele jaren ontvangt zij veel van buitenaf door loterijen en verkoopingen, verkrijgt zij van het liefdadig publiek hulpmiddelen, die haar veroorloven veel armen te bezoeken en veel nuttigs te doen. Maar die hulpbronnen zijn onbestendig, zij hangen van vele uitwendige omstandigheden af, en in zeker opzicht is het te vreezen, dat wij ze zullen missen, ware het slechts door het menigvuldig beroep op het publiek en door het moede worden der inteekenaren. Wat zal er dan van onze huisgezinnen worden? Wat moeten dan zoovele, aan hulp gewoon geworden armen beginnen, die wij uit gebrek aan geld moeten verlaten? Wat zal er van zooveel bijzondere liefdewerken worden, die wezenlijk goed stichten en waarvan men zal moeten afzien? Laten wij, Mijnheer en geliefde Medebroeder ons niet aan dat gevaar blootstellen, en, zonder volstrektelijk alle vreemde hulp te verwerpen, moesten wij die toch, voor zooveel het ons mogelijk is, niet tot grondslag onzer hulpbronnen maken; rekenen wij liever op hetgeen ons niet kan ontbreken, dat is op onze persoonlijke liefdadigheid en het tasten in eigen beurzen. Ik hoop dus, dat het gevolg dezer overwegingen, die ik onder uwe aandacht breng, Mijnheer en geliefde Medebroeder, overal een aanmerkelijke vermeerdering zal medebrengen der wekelijksche collecten, dat waar men weinig geeft, men edelmoedig zal trachten het te doen volgens zijne persoonlijke hulpmiddelen, en dat daar, waar men reeds veel geeft, men nog meer zal geven. Want hoe milddadig wij ook mogen wezen, onze liefdadigheid is nog ver, niet alleen van die van den H. Ik houd hiermede op en ga tot eene andere opmerking over, eenigszins aan de eerste verwant, en die ik heb gemaakt en, na het onderzoek der tabellen, toegezonden aan den Algemeenen Raad. Als onze collecten gering zijn, wordt zulks dan soms ook niet veroorzaakt doordien sommige leden zoo gemakkelijk zich van het bijwonen hunner Conferentie onthouden? Ik ben des te eerder geneigd dit te gelooven, omdat inde Conferentiën, waar het cijfer der collecten het laagst is, de liefdewerken gewoonlijk kwijnen; de armen worden er weinig en niet geregeld bezocht. Wij willen de ware oorzaak van dit kwaad opsporen. Ik weet het, en ik wensch nooit iets te overdrijven inde plichten mijner medebroeders, het is onmogelijk dat in eene Vereeniging, uit inde wereld verkeerende jieden bestaande, met den besten wil niemand afwezig is. Nu zijn het reizen, dan weer gebiedende familieplichten of zaken, die onverwacht opkomen; in vele steden en vooral op het platteland zijn leden, en het zijn gewoonlijk de rijksten en die het best over hunnen tijd kunnen beschikken, die regelmatig en vrij lang uit hunne woonplaats afwezig zijn. Ik neem dit in aanmerking, en zoo ruim mogelijk, temeer omdat er eenige ijverige leden zijn, die slechts tijdelijk een Conferentie verlaten om zich bij eene andere te voegen. Maar zijn er buiten deze gedwongen verzuimen geen geheel vrijwillige, die niet voortspruiten uit bezigheden, welke niet uitgesteld kunnen worden, uit familieplichten, die men anders niet kan vervullen, maar uit traagheid en uit eene voor de Vereeniging betreurenswaardige verkoeling? „Nu doe ik al, zegt men tot zich zelven, zoolang hetzelfde, twee, drie, ja twintig jaar misschien, en eindelijk wordt het eentonig. Altijd armen bezoeken, die niet voldoen in het opvolgen uwer raadgevingen, die altijd lui en traag blijven, en bijgevolg min of meer ongelukkig zijn door eigen schuld, die ten spijt van alle pogingen onverschillig blijven in het godsdienstige, en hunne kinderen na onze bezoeken toch niet beter opvoeden. Zijn deze altijd terugkomende liefdewerken, Vincentius van Paulo, maar zelfs van die der godvruchtige personen, welke hij ons heeft nagelaten als voorbeelden van inde wereld levende christenen. die zoo weinig troostend zijn, niet vervelend? Zijn ook die zittingen der Conferentie niet vervelend, welke altijd op dezelfde wijze beginnen en eindigen, en waarin men zulke kleine en geringe zaken behandelt bij de groote gebeurtenissen, die de wereld beroeren, en waarin men, om aan het Reglement getrouw te blijven, zelfs eene* zinspeling op de godsdienstige vraagstukken vermijdt, die de katholieken zoozeer bezig houden?” Misschien bekent men zich dit niet, veel minder zal men het zeggen; maar gevoelt men daartoe geene neiging, en is dat niet de oorzaak van die verzuimen, welke de presidenten bedroeven, de kas verarmen en de liefdewerken ten voordeele der armen zoozeer verminderen? Ach! als dit zoo is, Mijnheer en geliefde Medebroeder, kan ik geen te dringend beroep doen op uwen ijver, om degenen onzer medebroeders, die deze denkbeelden mochten deelen, van het dwaalspoor af te helpen. Zonder twijfel is het eenigermate eentonig, maar eigenlijk is het als het ware en zuivere leven van den christen, als het volbrengen der eenvoudige maar verdienstelijke plichten, die in het huisgezin, in het bijzonder leven, den vader, den goeden echtgenoot, den goeden burger maken; het is eentonig, als de daden van het christelijk leven, als onze morgen- en avondgebeden, als de offerande der Kerk, als de ceremoniën, die altijd dezelfde zijn en niet naar den luim der op nieuwigheid belusten veranderen, maar daarom niet minder schoon en geschikt zijn om de ziel te voeden. De eentonigheid is die van het goede, die der eenvoudige maar wezenlijke deugd, en als wij zouden beginnen deze lastig te vinden, dan komt dit omdat wij onzen ijver voor onze armen en ons liefdewerk voelen verflauwen, en wat nog erger zoude zijn, den ijver voor God en zijne Kerk. Als wij dus in dit denkbeeld verkeeren, laten wij het dan uit onze ziel verdrijven als een gevaarlijk denkbeeld, of liever laat ons overwegen en het hart naar boven verheffen. Bij den aanvang van dezen brief verheugde ik mij met u over die vele werken, waaraan het jaarlijksch Algemeen Verslag herinnert; maar is het niet iets grootsch en schoons er aan mede te werken, al is het ook weinig beteekenend? Als onze Vereeniging verslapte, als hare aalmoezen verminderden, zoude er en zonder kleeding? Zou er geen grooter getal mannen en vrouwen zijn, die, weinig in hunnen godsdienst onderwezen, er niet meer van hooren spreken? Zoude de ramp der verbintenissen zonder huwelijk, der kinderen zonder doopsel en eerste H. Communie niet veld winnen en zich droevig uitbreiden? En wij zelf, verstoken van onze gemeenschappelijke gebeden, en ook van onze godvruchtige voorlezingen, van de stichting onzer gemeenschappelijke feesten, van de nederige beoefening der liefdadigheid, zouden wij zelf in onzen ijver en in onze liefde niet verflauwen? O! Mijnheer en geliefde Medebroeder, ik werd door bedenkingen overstelpt, gelijk het zonder twijfel met u ook het geval is, indien deze bekoring tot moedeloosheid eender leden uwer Conferentie kwelt, wees verzekerd, dat gij die zult weten te overwinnen door hem het wezenlijk goede onzer Conferentiën voor te houden en hem aan te toonen, welk ongeluk het zoude zijn haar te zien verslappen en verflauwen. Ik hoop dus, dat wij met vernieuwden moed onzen arbeid zullen hervatten, dat wij er met den oorspronkelijken ijver en met de vreugde onzer jeugd aan zullen beginnen, en dat wij, niet tevreden met getrouw op te komen, ook tot onze vrienden, die ons liefdewerk niet kennen en daaraan deel konden nemen, zullen zeggen: „Gaat met ons naar de armen, komt en ziet hoe goed dat is. De liefdadigheid is een genot zonder wroeging, want zelfs dan, wanneer zij haar doel niet volkomen bereikt door de schuld van den bezochte, geeft zij toch de voldoening vaneen vervulden plicht.” Onder dit opzicht zal dus het onderzoek, dat gij met mij gedaan hebt, nuttig zijn, indien de hierin ten achter geraakte Conferentiën den verloren tijd herstellen door uitdeeling van goede boeken, die juist en doelmatig voor de behoeften van elk huisgezin zijn; indien zij hare bibliotheken vermeerderen, om een leerzaam boek door een ontspanningsboek te doen voorafgaan of volgen. Laat ons medelijden hebben met de zielen, die ten verderve of den verkeerden weg opgaan. Er zijn er zoo- dan inde inkomsten der armen geen droevig en beklagelijk deficit zijn? Zouden er niet vele moeders zijn, die zuchtend hare kinderen zonder brood zouden zien velen, die vreemd zijn aan elk christelijk denkbeeld, aan elke godsdienstige practijk, zoodat wij geen opofferingen kunnen betreuren om het getal te verminderen. Ik eindig hier, de overwegingen, die voor mij zoowel als voor den Raad uit de beschouwing der statistieken voortvloeien. Ik zou mij zeer gelukkig achten, als zij door allen begrepen en toegepast werden, want al zijn deze punten niet talrijk, zij zijn gewichtig. Ik eindig met het uitdrukken der wenschen, die ik voor onze Vereeniging vorm op het oogenblik, dat het tegenwoordige jaar ten einde loopt en het volgende zal beginnen. De H. Vincentius van Paulo wenschte niet veel geld voor zijne missionarissen; als hij het ontving, bedankte hij er de goddelijke Voorzienigheid voor, maar hij zocht het niet met wat hij hun toewenschte was de geest van ijver, waarin een christen altijd zonder droefheid kan leven, door zich tevreden te stellen met hetgeen God dagelijks geeft; de geest van belangeloosheid en zelfverloochening, waardoor hij slechts Gods eer zoekt, in plaats van de voldoening zijner eigenliefde of de eer zijner eigene Congregatie, en het was door het verbreiden van dezen geest, dat hij zijne werken op hechte grondslagen vestigde. Op mijne beurt wensch ik bij dit bewonderenswaardig voorbeeld voor uwe Conferentie geen schatten, die haar misschien den geest van nederigheid en zelf-opoffering zouden doen vergeten: ik wensch voor haar geen schitterende liefdewerken, die haar de bewondering der menschen verschaffen; ik zal alleen aan God vragen, dat Hij haar inden ijver, inden geest van rechtschapenheid en van oprechten eenvoud beware, die haar altijd gekenschetst heeft. Dat zij de armen met liefde diene, dat zij zich aan hen opoffere, dat zij hun haren tijd, haar hart en hare geringe middelen schenke; dat zij aldus handelende, niet aan zich zelve denke maar aan God, aan het meest mogelijke weldoen en niet aan de eer, die de menschen daaraan zullen bewijzen, en ik zal den Heer zegenen voor de weldaden, die Hij ons verleend zal hebben. Aanvaard, Mijnheer en geliefde Medebroeder, de AD. BAUDON, President der Vereeniging. Brief aan de Presidenten der Conferentiën van de Vereeniging H. Vincentius v. Paulo. Parijs, den 15 Maart 1870. Mijnheer en geliefde Medebroeder, Wanneer twee leden van onze Conferentiën elkander ontmoeten of over onze geliefde Vereeniging schrijven, is er een woord, dat tegenwoordig dikwijls van hunne lippen of uit hunne pen vloeit: „Onze Vereeniging is „niet meer zoo voorspoedig als eertijds: maar wat wilt „gij? Wij beleven moeilijke tijden; wij kunnen niet „hopen vooruitgang te maken; er is niets aan te doen; „laten wij gunstiger tijden afwachten.” Alhoewel men de algemeenheid dezer klachten wel verdient in aanmerking te nemen, geloof ik het er voor te mogen houden, dat zij meestentijds een weinig overdreven zijn. Gode zij dank, en dank ook aan den ijver van zich geheel toewijdende en jeugdig van jaren zijnde presidenten, of, wat nog beter is, met hart en geest daaraan overgegeven, bloeien vele Conferentiën, zooals wij in het laatst uitgebrachte Algemeen Verslag zien, en zooals de menigte bijzondere verslagen van Conferentiën, als onder ons verspreid zijn, zulks getuigen. Dit te loochenen, zoude eene ondankbaarheid verraden tegenover de goddelijke Voorzienigheid, die zoo zichtbaar onze dierbare Vereeniging steunt; door die ondankbaarheid vooral zou men gevaar loopen van mismoedig te worden, hetgeen bijna altijd de zekere voorlooper is van verval. Het is echter onmogelijk om te ontkennen, dat er in veel landen, op veel plaatsen in Frankrijk, alsmede in Italië en elders, naast bloeiende Conferentiën ook zijn, die kwijnen, die verminderen of zelfs reeds zijn bezweken, en in het belang van dezen is het nuttig gezamenlijk te onderzoeken, of wijde schuld daarvan betuiging mijner toegenegen dienstvaardigheid in onzen Heer. alleen moeten werpen op de moeilijke tijdsomstandigheden dan wel de verantwoordelijkheid daarvan, althans grootendeels, niet tot ons zelven moeten doen opklimmen. Dit schijnt mij, Mijnheer en waarde Medebroeder, een geschikt onderwerp, een ernstig onderwerp van onderzoek; want als het onderzoek, dat wij gezamenlijk gaan doen, ons overtuigde, dat het kwaad, waaraan wij lijden, grootendeels aan ons zelven moet worden geweten, dan zouden wij er niet ver afzijn daarvoor het geneesmiddel te vinden. De tijden zijn moeilijk, zeggen veel leden van Conferentiën; het algemeen gevoelen is niet gunstig voor onze liefdewerken, en voert hen daar niet heen, zooals vroeger, mannen en jongelieden; wel verre van dat; de gewoonten der maatschappijke levenswijze, de lucht die men inademt, alles spant samen om hen daarvan te verwijderen. Tegenwoordig houdt men er van, zich te laten medeslepen door den tijdgeest, vermaken, tijdkortingen, reizen na te jagen en alles te vluchten wat inspanning vereischt of waardoor men zich verbindt. Daarom ook aan een jongeling van onze woonplaats te vragen, dat hij lid worde onzer Conferentie, zich verheffe boven de bespotting zijner makkers, aan een jongeling, en nog meer aan een getrouwd man te vragen zijne huiselijke gewoonten op te offeren, zijn kransje te verlaten dat is van hem veel meer vergen dan voor twintig jaar de toetreding tot de liefdewerken eener Conferentie van hem vorderde. Dusdanig is de opwerping, Mijnheer en waarde Medebroeder, welke ik dagelijks onder allerlei vormen hoor uiten, en die met ernst moet bestreden worden; want een Liefdewerk bestaat voor alles uit zich zelve door zijn eigenaardig leven; en indien het dat bestaan laat aanvallen, loopt het gevaar te verkwijnen, hoeveel stoffelijke voorspoed het uitwendig blijke te hebben. En vooreerst, is het wel waar, dat nu bijna zeven en dertig jaar geleden, toen onze eerste medebroeders de eerste Conferentie stichtten, dat toen de publieke opinie, waarmede men zooveel op heeft, hun zoozeer te hulp kwam als men zich dit na dat tijdsverloop verbeeldt? Ik heb niet de eer behoord te hebben tot onze stichters, maar ik heb meermalen met verscheidenen schiedenis van ons ontstaan overwogen, en ik kan verzekeren, dat de moeilijkheden toen voor hen minstens even groot waren als zij nu voor ons kunnen zijn. Zonder te spreken van de vooroordeelen van buiten af, die toen zeer groot waren, had men te kampen tegen de besluiteloosheid van fatsoenlijke lieden, van de ontwikkelde katholieken, die het doel toejuichten, maar het middel voor een hersenschim hielden; er werden van die onbepaalde opwerpingen gemaakt, die daarom des te gevaarlijker zijn, en die overal werden geuit, ja bij ons zelven opkwamen. Wat moet de Vereeniging van den Heiligen Vincentius doen? Wij weten het, terwijl onze voorgangers er naar gisten. Welke middelen zal zij daartoe aanwenden? Dit weten wij ook, want een zevenendertigjarige beoefening licht ons voor; maar toen moest men rondtasten en gissingen maken. Welken uitslag zal men kunnen erlangen vaneen liefdewerk, dat nog slechts in zijn geboorte is, eerstens tot heiliging der leden, vervolgens tot die der armen, kinderen en leerlingen? Dat alleswas toen nog duister, onzeker, verward, en moest zich bijgevolg zonder ophouden voordoen als een voor onze eerste leden ontmoedigend bezwaar. De moeielijkheden die zij ondervonden, waren derhalve groot, zeer groot; men moet dit niet vergeten, van den eenen kant, om hun onze dankbaarheid te blijven betoonen, en van den anderen kant, om ons te leeren niet te zwichten voor moeilijkheden, die op verre na niet zoo groot zijn als vroeger. Voor al die angsten zijn wij inderdaad gespaard. Wij hebben een bekend doel, een Reglement, dat door den tijd geijkt is, en gebruiken door ondervinding beproefd; wij hebben uitkomsten verworven, groote weldaden bewerkt; bijgevolg, moet onze voortgang onwankelbaar zijn op den weg der liefdadigheid, en zoo wij daarop onze schreden vertragen, hebben wij dit aan ons zelven alleen te wijten. Bovendien, al bestonden inderdaad de moeilijkheden, waarvan men zoo hoog opgeeft, ook dan nog zouden dezen, Mijnheer en waarde Medebroeder, geen reden zijn om zich te ontmoedigen en om niets te doen. De tegenspoeden zijn het eigenaardig kenmerk der christelijke liefdewerken; daardoor bevestigen zij zich hunner gesproken; ik heb met zorgde nederige ge- en worden zij gezuiverd; en wanneer de liefdewerken geen tegenspoeden ondergaan, zijn zij hun val nabij, evenals menschen, die te lang door de fortuin begunstigd zijn, dikwijls door onverwachte slagen getroffen worden. Wat is er meer beproefd geworden dan de groote katholieke instellingen, die door heiligen 'gesticht werden? Welke instelling is voornamelijk meer geschokt geworden door stormen dan die onsterfelijke instelling, die de Kerk heet? En wij zouden die algemeene wet willen ontgaan? Wij zouden willen groeien en bloeien, ons ontwikkelen onder de toejuiching der goeden, den zegen der armen en de gunst zelfs dergenen, die onverschillig zijn voor onze beginselen? Maar dit zoude een hersenschim zijn of wel de gevaarlijkste toestand, te weten: het gevaar van zelfbedwelming, van hoogmoed, van eigenliefde, dat is, wat de christelijke liefdewerken het spoedigst doet ontaarden en vergaan. De tegenspoeden doen ons integendeel goed, veel goed en wel verre ons daardoor te ergeren of te laten ter nederslaan, moeten wij ons daarmede geluk wenschen en den goeden Qod er voor bedanken. Het is wellicht daardoor, dat onze Vereeniging tot op dezen dag bewaard is gebleven in haar geest van nederigheid, en dat zij inde toekomst moet aanwassen. Waarop loopen inderdaad de moeilijkheden meestentijds uit? Om de toetreding tot onze Conferentiën van nieuwe leden zeldzamer te maken en om de middelen, die het publiek ons verschafte, te doen verminderen! Dat is ongetwijfeld eene beproeving; maar het is geen beproeving die ons moet ontmoedigen, want de ondervinding, die groote en hoogste leidster der werken van liefdadigheid, leert ons, dat na de jaren, waarin het publiek ons verliet en de jeugd ons scheen te ontvluchten, er altijd anderen komen, tenzij wij ons zelven mistrouwen, waarin de geldelijke middelen tot ons terugkomen, zonder dat wij die gaan opzoeken, en waarin zij, die zich langen tijd schuil hadden gehouden, zich bij ons aanmelden met een vurig verlangen om door hunnen ijver den verloren tijd weder in te halen. Laten wij ons dus niet zoo spoedig ontmoedigen, Mijnheer en waarde Medebroeder, en in plaats van onze werkzaamheid en onzen ijver te verminderen, tenge- beelden zullen naar mijn inzien niet ondienstig zijn. Gesteld, ik bevind mij in eene Conferentie, die eertijds twintig leden telde en met dat cijfer een veertigtal gezinnen bezocht, dus gemiddeld twee gezinnen voor elk lid. Dooreen samenloop van ongelukkige omstandigheden, vereenigt de Conferentie thans nog slechts vijftien leden; wat volgt daaruit? Zal ik gaan voorstellen het aantal gezinnen te verminderen, hetgeen tenslotte een zeer pijnlijke beschikking zoude wezen voor de arme lieden, die aan onze hulp gewoon zijn? Ik zal mij daarvoor wel wachten; ik zal integendeel aanbieden het dubbel of het driedubbel van het tegenwoordig getal mijner gezinnen te bezoeken, en indien twee of drie medebroeders mijn voorbeeld volgen, zal de noodlijdende bevolking der parochie niets verliezen bij de tijdelijke vermindering der Conferentie. Ten gevolge van het verdwijnen dier vijf leden is de wekelijksche inzameling natuurlijk verminderd. De menschelijke voorzorg zou mogelijk weder zeggen, dat men de armen zou moeten verminderen naar evenredigheid, bijgevolg voor een vierde. Ik voor mij zou mij tegen zoodanig voorstel verzetten, en ik zou een poging doen om de Conferentie daarvoor te behoeden. lets kortende op mijn vermaken, op mijne maaltijden en op mijne luimen, of ben ik een ambachtsman een weinig meerarbeid, dan zou ik mijn wekelijksche offers mogelijk kunnen verdubbelen, en als twee of drie leden dit slechts eveneens wilden doen, zou het te kort aangevuld zijn. Zoo zelfs ieder lid dit verlies der Conferentie te baat nam om iets meer bij te dragen, dan zou dit verlies in winst verkeeren, en de wekelijksche collecte zou toenemen in plaats van verminderen. Thans klaag ik, dat geen nieuwe leden tot de Conferentie komen, dat er meer ledige plaatsen op onze zittingen zijn. Maar doe ik de noodige pogingen om die ledige plaatsen aan te vullen? Ik heb mogelijk om mij heen vrienden, bloedverwanten, kinderen; spreek ik hen over de Conferentie, over het belang, dat zij hebben bij het bezoek der armen, over het goede te doen door de christelijke liefdadigheid en door de volge van onze neerslachtigheid, doen wij ons best die te verdubbelen inden dienst der armen. Eenige voor- geestelijke vertroostingen aan zoo veel ongelukkige menschen te geven, die door smarten verbitterd zijn? Als zij een weinig ongevoelig zijn, wat traag om een goed werk te volbrengen, dat zij goedkeuren, houd ik dan aan, heb ik den moed hun den duren plicht aan te toonen, dien zij als christenen, als begunstigden met de weldaden der Voorzienigheid, te vervullen hebben ten aanzien van hen, die niet zoo ruim bedeeld zijn met de goederen van deze wereld? Of trek ik mij niet liever dadelijk terug bij de eerste tegenwerping; laat ik mij niet bij die eerste weigering ontmoedigen, terwijl, wanneer men met dezelfde flauwheid ten mijnen opzichte had gehandeld, ook ik wellicht het geluk niet zou hebben om lid eener Conferentie te zijn? Moet ik, ook op dat punt, alvorens anderen te beschuldigen, niet mij zelven beschuldigen? En dan ook, ik werd mistroostig over de verwoestingen, welke het ongeloof inde zielen aanricht en over het meer en meer verspreiden van goddelooze en ongodsdienstige boeken. Dit is zeker een groot kwaad; maar indien ik, in plaats van daarover nutteloos te zuchten, naar mijn vermogen medewerkte om daartegen een behoedmiddel aan te wenden, zou dit niet een groote verandering aanbrengen, althans mijn geweten bevredigen? Ik behoor toch niet tot die onstandvastige katholieken, die den slechten geest van zekere werken betreuren, en die bijna geen andere boeken lezen, maar krachtige en ernstige lectuur verwaarloozen? Maar wat doe ik om goede boeken te verspreiden? Houd ik er mij genoeg mede bezig, om te weten te komen of alle gezinnen, die ik bezoek, minstens hun gebedenboek, het Evangelieboek hebben? Hecht ik er aan om hun goede boeken te bezorgen of hen tot goede bibliotheken te leiden, tot die van de Conferentie of van anderen? Heb ik mij tot regel gesteld om aan mijne vrienden, mijne bloedverwanten, aan allen, met wie ik in betrekking sta, de goede boeken te leeren kennen? Ik weet niet of men mijn voorbeeld zal navolgen, en of de katholieken eindelijk eens zullen begrijpen, dat men voor dit werk even zooveel ijver moest aanwenden als de protestanten en vrijdenkers; maar vóór ik aan anderen denk, moet ik beginnen met aan mij zelven te denken; In mijne Conferentie bestond eertijds een bijzonder liefdewerk, eene bibliotheek, een patronaat voor scholieren of ambachtsleerlingen, een spijskokerij; dat liefdewerk stichtte een zeer bescheiden maar ernstig goed. Tegenwoordig is daarvan geen sprake meer; er is gebrek aan geld, en vooral ontbreken er leden, omdat niemand, zooals men zegt, den noodigen tijd heeft om zich naar die bibliotheek, dat patronaat, die spijskokerij te begeven. Maar, oprecht gesproken, heb ik werkelijk zooveel gebrek aan tijd als ik voorgeef, en zooals ik met alle zekerheid herhaal? Indien ik belast ben met zaken, met de zorgen voor een huisgezin, met werkzaamheden, dan zou ik gelijk kunnen hebben, ofschoon dikwijls gelijksoortige liefdewerken in sommige Conferentiën beoefend worden door handelslieden, huisvaders of ambtenaren, die onbemiddeld zijn en weinig tijd over hebben, maar die hunnen tijd kunnen uitsparen, evenals anderen hun geld besparen. Maar is deze verontschuldiging, wanneer men die ernstig overweegt, wel gegrond! Ik heb gebrek aan tijd om liefdadig te zijn, maar ontbreekt mij die dan ook voor vermaken en tijdkortingen, voor die zoo noodlottige kwaal, die onophoudelijke straatslenterij, die zooveel personen zich veroorloven zonder zich te bezwaren, en die een dusdanige gewoonte wordt, dat men haar als onvermijdelijk beschouwt! Ik zal het niet ondernemen anderen te beoordeelen uit vrees mij te zullen vergissen, maar voor mij zelven kan ik zonder vrees streng zijn. God geve, dat die strengheid niet worde getemperd door te veel valsche inbeeldingen. Ik zou dit kleine onderzoek met u kunnen vervolgen, Mijnheer en waarde Medebroeder, en ik ben er zeker van, dat het tot uitkomsten zou leiden vaneen wezenlijk belang voor den voortuitgang der kleinste en meest wanhopende Conferentie, zoowel als voor die, welke waarlijk bloeit. Doordat onderzoek zouden wij leeren onze Algemeene Vergaderingen nauwkeuriger bij te wonen, onze feesten beter te vieren en door het gemeenschap- want hangt het niet van mij af om door allen het goed te laten doen, dat zij kunnen ondernemen, dan ben ik toch minstens gehouden datgene te volbrengen, wat in mijne macht is. pelijk gebed meer zegen over onze liefdewerken af te smeeken; daardoor zouden wij meer doordrongen worden van den geest en de voorschriften van ons Reglement tot inde oogenschijnlijk kleinste bijzonderheden, maar die nooit worden nagelaten, zonder groot nadeel; maar gij kunt dit werk, ieder voor u zelven of gezamenlijk in uwe Conferentie, met zooveel zorg zelf doen, als ik dat hier zoude kunnen doen, en met meer achtgeving op plaatselijke behoeften. Ik eindig derhalve uit vrees uwe aandacht te vermoeien en besluit met het herhalen van deze, naar mijn inzien, fundamenteele bemerkingen, dat de voorspoed of het verval onzer Conferentiën vóór alles van ons zelf afhangt; dat het eene zeer gevaarlijke begoocheling is haar kwijnen slechts aan uitwendige en vreemde oorzaken toe te schrijven, en dat, indien wijden bloei van ons Liefdewerk weder willen zien herleven, daar, waar het is achteruitgegaan, dit vóór alles door onzen ijver, door onze volharding, door onze persoonlijke pogingen moeten worden bevorderd. Het is omdat wij verflauwd zijn, dat het goede in vele Conferentiën is verminderd, dat de middelen tot leniging der ontberingen en smarten vaneen aantal armen, even aanzienlijk als vroeger hebben ontbroken, dat de leden hebben opgehouden te komen; het is door onze volharding en onze onvermoeide liefdadigheid, dat wijden verloren tijd moeten inhalen, en dat wij, behalve de achting van allen, die de armen liefhebben, ook de zegeningen des hemels zullen verdienen, voor welk doel vooral wij onze lijdende medebroeders bijstaan. Aanvaard, Mijnheer en geliefde Medebroeder, de betuigingen van mijn hartelijke vriendschap. AD. BAUDON, Algemeen President. Parijs, 1 Januari 1877. Mijnheer en geliefde Medebroeder. Ons Reglement zegt, en zoo is het ook altoos onder ons begrepen, dat wij met ons te vereenigen om onze heeren de armen, zooals de H. Vincentius van Paulo hen noemde, te dienen, wij niet alleen ons ten doel stellen hunne stoffelijke ellende te verlichten, wat overigens reeds zeer prijsbaar is, maar dat wij er vooral naar streven om door de beoefening van de verhevenste aller deugden, van de liefde, ons zelven te volmaken, vuriger christenen te worden en onze armen ook dien weg te doen opgaan, zoo wij het geluk mochten hebben daarin te slagen. Maar hoe is dat doel anders te bereiken dan door in onze Conferentiën het geestelijk peil te verhoogen, dat wil zeggen, door ons geloof en onze gevoelens van godsvrucht te doen toenemen, en daardoor meer te naderen tot het ideaal, dat de door de Kerk vereerde Heiligen en inzonderheid onze H. Patroon ons voorhouden. Ik weet het, en verleden jaar herinnerde ik het u als een zeer voornaam punt in onze Conferentiën, elke oefening van godsvrucht is vrij en facultatief; er geschiedt niets uit dwang, zelfs niet uit geestelijken dwang, indien men die uitdrukking bezigen mag, want er is noch gelofte noch verbintenis des gewetens. Onze Vereeniging legt ons geen enkele oefening op buiten hetgeen de Kerk ons voorschrijft, maar het is zeker, dat zij door den weldadigen invloed des voorbeelds en door de gelukkige aanstekelijkheid van het goede eene wezenlijke kracht bezit om ons op den weg der christelijke volmaaktheid voort te drijven. Laten wij inderdaad eens nagaan, wat er in onze Conferentiën plaats heeft. Om hunne bijeenkomsten te houden, werd het zelfs door Christenen niet bepaald noodzakelijk geacht, die met het gebed te beginnen. Vele christelijke vergaderingen doen zoo niet, en vooral Rondgaande brief aan de Presidenten en Raden der Conferentiën. bij den aanvang van ons liefdewerk deden zeer weinigen het. En niettemin schrijft ons Reglement ons voor onze zittingen met een wel is waar kort maar vurig gebed te openen, en dit ééne voorschrift drukt op onze zittingen een geheel eigenaardigen en geheel christelijken stempel. Na het gebed volgt de geestelijke lezing, en hier helpt de VereenTging ons een meer bepaalden stap te doen inde christelijke practijken. Niets toch wordt door de meest gevierde kerkelijke schrijvers meer aanbevolen dan godvruchtige lezing; niets is zoo noodig om het geloof te versterken, den ijver op te wekken, de ontmoedigende gedachten te verdrijven en de twijfelingen op te heffen, die helaas zoo algemeen zijn in onze dagen van onverschilligheid en boosheid. Ongelukkig wordt deze veelal verzuimd door vele zelfs oprechte christenen; niets is er, waarvan men zich onder de meest onbeduidendste voorwendsels spoediger ontslaat en waarvan in onzen tijd, wij moeten het bekennen, de practijk meer is verloren gegaan. Door ons die korte maar zoo nuttige lectuur te laten houden, doet ons Reglement ons eender meest stellige regels van het christelijk leven in acht nemen, en het is te hopen, dat velen van ons, zoo niet allen, na met ernst de godvruchtige lezing inde Conferentie gevolgd te hebben, daardoor de prijzenswaardige gewoonte aannemen om die ook persoonlijk te doen en haar misschien zelfs in hunne eigen gezinnen in te voeren. Al onze medebroeders zijn oprechte christenen, die hun paaschplicht met nauwgezetheid en met geloof volbrengen. Maar zonder meer op te leggen, stelt onze Vereeniging toch iets meer aan hare leden voor. Door de vier H.H. Missen, welke zij jaarlijks doet opdragen, waaraan de vrijgevigheid der Pausen volle aflaten heeft verbonden onder verschillende voorwaarden, maar bepaaldelijk onder die van de H. Communie maken de Conferentiën van den H. Vincentius van Paulo hare leden gewoon om meermalen te naderen tot dien brandenden levensoven, de H. Eucharistie, waarvan men zich nooit verwijdert zonder te verzwakken in zijn geestelijke krachten en in zijne liefde tot God. Daarom moet elke Conferentie zich verheugen ik ben er zeker van Eindelijk, zijn er inde wereld niet vele mannen, die de streng voorgeschreven practijken stipt in acht nemen, maar die slechts zelden de preek of evangelie-uitlegging bijwonen, en die zich geheel versteken van de genade der geestelijke afzonderingen of retraites? Onze Vereeniging wij herhalen het legt die oefeningen niet op; maar aan hoeveel leden is die practijk niet meer gemeenzaam geworden door de jaarlijksche retraites, waartoe zij ons uitnoodigt, en die voor ons een gelegenheid moeten zijn tot hernieuwing van het christelijk leven? Onze Vereeniging heeft dus veel gedaan, en dit moet voor ons eene reden wezen om haar ons te dierbaarder te doen zijn, teneinde in ons den practischen geest van devotie op te wekken. Welnu, wat is er het gevolg van geweest? Hebben wij met ijveriger te worden in het beoefenen van godvruchtige practijken den dienst der armen verzuimd? Neen zeker niet; het is integendeel door de ondervinding bewezen, dat de leden, die het ijverigst zijn in het gebed, in het naderen tot de H. Tafel, ook de ijverigste zijn in het bezoeken hunner armen, in het zich bezig houden met de ambachtsleerlingen, met het bezoeken der H. Familiën. Het vuur der liefde tot God, dat in hunne harten gloeit, en hetwelk zij zich beijveren om voortdurend meer te doen ontvlammen, verre van hen af te wenden van de gewone en stoffelijke bemoeiingen met zieken en armen, doet hun die armen met nog meer vurigheid beminnen, omdat zij onder dat ruw en dikwerf afstootend uiterlijk van den behoeftige het lijdende lidmaat van Jezus Christus zien, omdat zij die met zoovele kwalen bezochte lichamen verzorgen, niet alleen als het lichaam vaneen vriend, vaneen vader, vaneen zoon, maar zooals zij dat van den goddelijken Verlosser leden te bezitten, die alvorens zij tot haar toetraden dat bepaalde voorschrift van de paaschcommunie reeds onderhielden, maar die thans het Lichaam des Heeren tenminste op de feesten onzer Vereeniging, misschien op alle groote kerkelijke feesten gaan ontvangen, en het is buiten twijfel, dat andere leden, meer begeerig om al de ingevingen van hunnen ijver op te volgen, er toe komen zullen de veelvuldige, zoo niet de dagelijksche Communie in practijk te brengen. zouden verzorgen. En dan de zielen, door de lichamen omkleed, en die meestal met zoovele ziekten zijn belast! O! hoe beminnen zij die, hoe hebben zij haar van harte lief! Hoe vinden zij in hare gebreken, hare genezing te bewerken, haar als te doen herboren worden! Men zegt hun, dat die mannen, dat die vrouwen, dat die kinderen, door eigen schuld arm zijn, dat men honderden malen heeft beproefd hen uit de ellende op te beuren, en zij er altijd weder in hervallen; maar dat ontmoedigt hen niet, en zij wenden nog eenmaal, nog tienmaal, nog honderdmaal een nieuwe poging aan, en zij voegen zooveel goeden wil, zooveel gebeden, somtijds zooveel boetedoeningen bij hunne moeiten, dat zij dikwijls slagen daar, waar anderen schipbreuk hebben geleden, en zij den troost genieten om inden schaapstal van den goddelijken Meester verdwaalde schapen terug te brengen, aan wier redding men tot dusverre wanhoopte. Onze betrekkingen, hetzij tot de geheele Vereeniging, hetzij tot enkele Conferentiën, leveren steeds het bewijs van hetgeen ik hier vermeld; zij toonen ons dronkaards en wellustelingen, die matig zijn geworden, opnieuw aan den arbeid gewoon gemaakt, wanhopigen, die weder vertrouwen in zich zelve en inde deugd hebben gekregen, ongeloovigen die hunne oogen voor de waarheid, hun hart voor de liefde tot God weder geopend hebben. Laat ons dan in ons meer christelijke gevoelens hebben, meer geestelijk leven, en dan zullen wij zeker meer en meer inden boezem onzer Vereeniging die zedelijke, die onder alle opzichten zoo te begeeren bekeerlingen zien herleven. De verhooging van het christelijk peil in onze Conferentiën is een feit, waarover wij ons moeten verheugen, wanneer wij dit aanschouwen, en waartoe wij onophoudelijk moeten medewerken, want wij kunnen ons verzekerd houden, dat de Conferentiën, waarin dat feit zich zal bestendigen, zeer werkzaam zullen zijn door den ijver harer leden, vreedzaam, eensgezind en ondernemend in het tot stand brengen van nuttige liefdewerken; wij mogen er op rekenen, dat haar leden zullen toestroomen om hare zittingen *te bevolken, hulpmiddelen om hare tekorten aan te vullen, bijzondere genade om de moeilijkheden te overkomen, Zoo is het niet noodig de gebeden bij den aanvang en het einde der zittingen te verlengen, noch ook meer tijd aan onze geestelijke lezing te besteden. Alleen dit, laat ons stipter dan misschien vroeger het geval was die oefeningen verrichten. Als wijde bedroevende gewoonte hadden op de zittingen te komen na het gebed en de geestelijke lezing, zoo laat ons in het vervolg, tenzij bij volstrekte onmogelijkheid, meer nauwgezet zijn en vooral niet vertrekken voor het eindgebed, zooals somtijds medebroeders doen, die minder nauwgezet, slechts op de zitting verschijnen om hunne bons te halen en dan verdwijnen. Als de geestelijke lezing somtijds wat uit sleur geschiedt, laat ons trachten dat gebrek te verhelpen door haar belangwekkender te maken, door het onderwerp er vanaf te wisselen of haar te kiezen uit nieuwe boekwerken, of door gebruik te maken van den inhoud der voornaamste christelijke bladen en vooral door te putten uit die der Vereeniging, welke het meest passen bij de behoeften der Conferentiën. Laat ons beproeven, om na de lezing en wanneer de zitting niet te veel werk oplevert, de voornaamste punten dier lezing nog eens op te vatten, om te zien of er geen nuttige toepassing uit te maken is. Want dit alles zal leven geven aan de zittingen, de belangstelling voor de armen verhoogen en in het goede voortgang doen maken. Maar ik bedoel volstrekt niet te vragen, dat men het aantal feesten van de Vereeniging zal vermeerderen, ot dat van de H.H. Missen, waartoe zij ons uitnoodigt, of want de zegen van God, die bron van alle vruchtbaarheid, zal met haar zijn. Maar hoe zullen wij medewerken tot die verhooging van het christelijk peil in onze Vereeniging? Zal het zijn door vermeerdering van vrome oefeningen, door nieuwe gebruiken in onze Conferentiën in te voeren? Naar mijn inzien, moeten wij ons daarvan onthouden, en wel verre van iets onder ons te willen veranderen, wat tot dusverre goed geslaagd is, hebben wij slechts ééne zaak te doen, namelijk het in alle eenvoudigheid! bestendigen van hetgeen wij tot dusverre deden en van hetgeen ons Reglement ons aanbeveelt, maar tevens te trachten het met meer zorg en meer nauwgezetheid te vervullen. dat der retraites, welke zij ons aanbiedt, en waarvan ik alleen zou wenschen haar meer algemeen te zien worden in onze Conferentiën; wat ik u echter wel durf verzoeken als een zeer wenschelijken vooruitgang op zeer vele punten, dat de H.H. Missen der Vereeniging en de Algemeene Vergaderingen, die er op volgen, trouw mogen worden bijgewoond. Op dat punt ben ik dikwerf de vertrouweling van vele klachten en treurmaren. Men schrijft, men zegt mij vooral, dat de leden zich gemakkelijk onttrekken aan het bijwonen onzer feesten, zeker, omdat zij die als overtollige praktijken beschouwen; dat men bijgevolg niet genoeg bidt voor de Vereeniging, voor haren bloei, voor hare levende leden en voor die, welke zij het ongeluk heeft dagelijks te verliezen; en als die klachten gegrond zijn, smeek ik u allen ten dringenste al uwe pogingen aan te wenden, opdat dit in het vervolg niet meer zoo zij. Dat nauwkeurig en verstandig opvolgen van het Reglement zal dus, Mijnheer en President, een kostbaar middel zijn om het peil van den christelijken geest onder ons te verhoogen. Maar wat daartoe nog meer zal bijdragen, is het aanbrengen in Uwe Conferentie vaneen ruimen en echt katholieken geest; dit zal een krachtig middel wezen om dat doel te bereiken. Ik zal mij daarover kortelijk verklaren. Het is zeker een uitmuntende zaak, dat iedere medebroeder zijne Conferentie liefheeft; het is nog beter, als hij èn zijne Conferentie èn de geheele Vereeniging bemint, en deze breedheid van gevoelens en geneigdheden kan niet anders dan bijdragen tot den bloei der Conferentiën, waarin die geest zich ontwikkelt; maar zou het niet de volmaaktheid wezen, indien ieder zijne Conferentie, de Vereeniging en alle liefdadige of christelijke instellingen beminde, die bijdragen tot den bloei der Kerk? Zou het dat niet zijn als ieder lid, in plaats van zijn gezichtseinder te beperken tot het bezoek en de ondersteuning van eenige armen, het uitstrekte tot alle groote belangen des geloofs, als hij zich verheugde over al de veroveringen, over al de bekeeringen, welke de godsdienst bewerkt, treurde over hare droefheden, en dat werkelijk katholieke leven leidde, hetwelk maakt, dat een goed christen van het eene tot het andere einde der Aldus, Mijnheer en geliefde Medebroeder, zal de christelijke geest door zich in onze gemoederen te verheffen ook onze Conferentiën zelve verlévendigen; maar hoe zou hij daardoor ook onze liefdewerken en de armen, die er het voorwerp van zijn, verlevendigen! Als een Conferentie koud is, en hare leden schroomvallige en aarzelende christenen zijn, zal hij zeker hare armen niet ondersteunen dan met den aanhoudenden angst het aan hulpmiddelen te zien ontbreken en een deficit tegemoet te gaan. Zij zal staan voor de minste hindernis bij het armenbezoek, bij het beschermerschap der kinderen, bij de bibliotheek, en zij zal door die vreesachtigheid verhongeren. Maar zoo integendeel die Conferentie zonder geldelijke hulpmiddelen of personeel eenige vurige christenen met edelmoedig hart en een hoogere opvatting vereenigt, dan zullen de zaken onmiddellijk een anderen keer nemen. Men zal niet meer vreezen te veel, maar slechts beducht zijn niet genoeg te doen. Heeft men geen geld, men zal zich vernuftig inspannen om geld te vinden en beginnen met in eigen beurste tasten, al ware het ook door verdienstelijke offers en ware ontberingen; na eerst dat gedaan te hebben zal men moedig de liefdegiften van anderen vragen. Bij de armen zal men zich niet meer verwonderen over de vele teleurstellingen, en men zal volhardend belegeren hunne zielen, om die voor de waarheid en voor God te winnen, na haar losgemaakt te hebben van de ondeugden en vooroordeelen, die haar daarvan verwijderd hielden. Bij wereld zich verheugt of bedroeft op het zien der overwinningenof der beproevingen van de onbevlekte Bruid van Christus? Want dan zou men tot inde kleinste liefdewerken en tot inde kleinste bijzonderheden die breede, edelmoedige, vruchtbare gedachte medebrengen; inplaats van de vraagstukken van hunne kleingeestige en, ongelukkig, van hunne persoonlijke, plaatselijke en enge zijde op te vatten, zou men die bezien met de groote denkbeelden des geloofs, en zou men zich meer en meer gewennen om in het goede alleen het goede zelf, inde liefdewerken slechts die werken zelve te zien, en door onophoudelijk pogen in zich alles uitte roeien wat persoonlijk belang, terugkeer tot zich zelven en koud egoïsme raakt. de kinderen, die dikwerf zoo lichtzinnig zijn en door die lichtzinnigheid zelve zoo gemakkelijk zijn mede te slepen, zal men niet meer verwonderd wezen, dat men er niet terstond ernstige en flinke christenen van kan maken; men zal zich zelven veeleer zoo geheel aan hen toewijden, men zal zoo liefelijk een nieuwen aanval wagen, dat ten laatste de woeste naturen gedwee worden, de weerbarstige karakters zich hervormen, en de liefde Gods doordringt in die zielen, die voor Hem geschapen zijn, en die het zoo weldadig is tot Hem terug te voeren. Kortom, in alle liefdewerken, inde bibliotheek, inde Heilige Familie, in het christelijk onderricht zal men nieuw leven en een krachtigen geest brengen; en alleen doordat men een Katholiek zal wezen in al de kracht des woords en inde volheid der beteekenis daarvan, zal men tevens zijn een model lid van den H. Vincentius van Paulo, tot alles geschikt, zoowel tot kleine als tot groote dingen. Maar hoezeer zullen dan onze armen, onze kinderen, al onze beschermelingen dat christelijk peil in hunne eigene zielen zien verhoogen. Dikwijls zuchten wij er over, dat die gezinnen, na reeds zoo lang door ons bezocht te zijn, nog evenals vroeger vreemd blijven aan gevoelens van godsvrucht en geloof. Maar ijverige Conferentiën, zooals ik ze daar beschreven heb en welke ik zoo gaarne in getal zag toenemen, zullen ongetwijfeld op den langen weg armen en werklieden vormen, die meer ernstige christenen zullen wezen; zij zullen in hunne tot dusverre koude en ongevoelige gemoederen de liefde tot God ontwikkelen, welke het zoo troostend is onder die stiefkinderen der wereld te ontmoeten; zij zullen onder ons, daar waar zij verdwenen zijn, die geslachten van edelmoedige katholieken doen herboren worden, die vóór alles denken aan God, aan hunne ziel, aan de eeuwigheid, die de Kerk beminnen als hunne geliefde moeder en er zich op toeleggen allen tot haar terug te brengen, die er zich van verwijderden, en op wie zij eenigen invloed kunnen uitoefenen. Op die wijze zal tusschen bezoekers en bezochten, tusschen onze leden en hunne beschermelingen een gemeenschap van geloof en als een geestelijke verwantschap ontstaan, die voor allen heilzaam zal zijn; voor onze leden, omdat het in Ik zal hier eindigen, Mijnheer en geliefde Medebroeder, om geen misbruik te maken van uw geduld; maar ik bid u om dikwerf over het onderwerp na te denken, dat ik slechts even met u heb aangeroerd; besef hoe noodig het voor ons liefdewerk is, naarmate het zich uitbreidt, ook een toevoer van krachten te vinden door voortgaande ontwikkeling van het christelijke leven. Dit is zijn verleden geweest en moet zijn tegenwoordig en toekomend standpunt wezen. Dat dan deze overwegingen ons sterken en ons opwekken; dat zij ons bemoedigen om dit jaar vruchtbaar te doen zijn voor het goede, vruchtbaar voor onze armen en voor onze liefdewerken, zoodanig dat, wel verre van ons te verzwakken, naarmate dat de tijd langer duurt, wij ook meer kracht putten op het zien van al het goede, dat wij te doen hebben, uit de voorbeelden van de eenen en de anderen, en inde overweging der deugden van den H. Vincentius van Paulo onzen Patroon. Ontvang, Mijnheer en geliefde Medebroeder, de betuiging van mijne bijzondere toegenegenheid. A. BAUDON, Algemeen President. 10 December 1892. Mijne Heeren en geliefde Medebroeders, Verleden jaar omstreeks dezen tijd hebben wij gezamenlijk overwogen in hoe verre de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo geroepen is haren steun te verleenen aan het edelmoedig streven van Paus Leo XIII, om verbetering te brengen in het lot der werklieden en der misdeelden dezer aarde, en wij kwamen tot de gevolgtrekking, dat, om deze reusachtige onderneming welke men de „Oplossing der sociale quaestie” hen de gehechtheid aan ons liefdewerk, dat hun die zoete genietingen der liefdadigheid verschaft, zal verlevendigen; voor onze armen vooral, omdat het hun meer opbeuring en troost zal bezorgen dan de rijkste aalmoezen hun kunnen aanbrengen, en minstens zal in den boezem onzer liefdewerken het ideaal van het katholiek leven weder in eere komen en hersteld worden. noemt, te helpen voltooien, ons geen beter middel ten dienste stond dan de uitbreiding en de voortplanting te bevorderen van die bescheiden doch hoogst nuttige instellingen, bekend onder den naam van Patronaten, en aldus op breeder schaal te werken aan de zedelijke verbetering der arbeidende jongelingschap. Tegelijkertijd spoorden wij u, namens den Algemeenen raad, aan tot het stichten van nieuwe Heilige Families, d.w.z. bijeenkomsten van godsdienstig-liefdadigen aard, waar onze medebroeders een geschikte gelegenheid vinden om met de werklieden in aanraking te komen en hun in bevattelijke taal de grondwaarheden van onzen heiligen godsdienst voor te houden. Deze twee liefdewerken zijn evenwel op verre na de eenige niet, waardoor wij invloed kunnen verwerven op de arbeidende gezinnen. Er is een ander, waarover ik u heden wensch te onderhouden, het liefdewerk namelijk der huwelijks-Comités, die, wel is waar, inde laatste jaren, wat omvang en noodzakelijkheid betreft, aanmerkelijk zijn vooruit gegaan, doch die naar onze meening veel te gering in getal zijn en den arbeid tot een veel te engen kring beperken. Het is den Algemeenen Raad geenszins onbekend, dat ineen groot aantal steden van minder omvang de Conferentie zich rechtstreeks inlaat met sommige huwelijken. maar bij afwezigheid vaneen afzonderlijk Comité is de tusschenkomst der Conferentie noodwendig beperkt. Aangezien geen der leden in last heeft zich voortdurend met deze soort van arbeid bezig te houden, bepaalt men er zich toe het huwelijk te vergemakkelijken van enkele samenwonende paren, wier toestand het meest te beklagen is, of die meer belangstelling wekken dan de overigen; doch men voert niet op rechtstreeksche wijze strijd tegen het kwaad van het concubinaat, en men biedt alzoo slechts een uiterst gebrekkigen steun aan de groote massa werklieden, wien het sluiten vaneen huwelijk dikwijls bemoeilijkt wordt door hinderpalen van allerlei aard. Wat Frankrijk betreft, de Wet van 10 December 1850 betrekking hebbende op het huwelijk van onvermogenden (welke benaming sedert lang wordt toegepast op alle werklieden, die van hun weekloon leven) die wet, zeg ik, heeft den ambte-- kend, dat deze wetsbepaling een doode letter is gebleven, en dat de meeste, zoo niet alle, stadhuisbeambten zich er toe bepalen aan de belanghebbenden op te geven, welke stukken moeten worden overlegd, zonder iets te doen om ze bijeen te brengen. Dit streven naar verbetering zou gelijk zooveel andere, niets hebben uitgewerkt, indien de liefdevolle instelling van den H. Franciscus Regis en vervolgens onze huwelijks-Comités zich niet hadden bereid verklaard om de armen ter zijde te staan en handelend op te treden, waar de gemeentelijke overheden in verzuim zijn. Op deze wijze hebben onze Comités zich tot de assistenten gewend der ambtenaren van den burgerlijken stand, en ik zou meer dan één groote stad kunnen noemen, waar de beambten met dezen tak van dienst belast, zoo edelmoedig zijn om alle werklieden en onvermogenden naar onze medebroeders te verwijzen, wier werkzaamheden aldus gestadig in omvang toenemen. Wanneer men de diensten nagaat door sommige Comités aan de arbeidende klasse bewezen, dan betreurt men het meer en meer, dat deze instellingen niet overai zijn gevestigd, en dat groote steden, in wier Conferentie tal van mannen worden gevonden doorkneed inde practijk der wetten, nog geen huwelijks-Comité bezitten. Men zal hiertegen wellicht inbrengen, dat het concubinaat daar weinig voorkomt, doch hierop past het eenvoudige antwoord, dat het wettigen van samenlevingen, niet, gelijk velen ten onrechte meenen, het eenige doel der huwelijk-Comités is, zelfs niet hun hoofddoel. Zij zijn ingesteld tot een meer algemeen doeleinde: om het huwelijk van alle behoeftigen te vergemakkelijken. De tijden zijn voorbij, dat de bewoners eener plaats gehecht waren aan de plek, die hen zag geboren worden, inde onmiddellijke nabijheid hunner betrekkingen verbleven, en bij het stichten vaneen gezin in de'plaats hunner inwoning zonder moeite zich de stukken verschaften, die bij het aangaan vaneen huwelijk moeten worden ingeleverd. Thans, nu het verkeer zoo gemakke- naar van den burgerlijken stand met de taak belast om de voor het huwelijk benoodigde stukken bijeen te brengen voor degenen, die zich op eigen kosten hun papieren niet kunnen verschaffen; doch het is niemand onbe- lijk is gemaakt, zien wij naar de welvarende streken,, waar overvloed van werk is, naar de steden vooral,, massa’s werklieden trekken uit de armste provinciën ens zelfs uit den vreemde. De banden, die hen aan hun oorspronkelijke woonplaats hechten, worden gaande weg losser en eindelijk geheel verbroken, vooral indien hunne ouders overleden zijn; en dikwerf zijn er moeitevolle en, langdurige nasporingen noodig om hunne afkomst te bewijzen, en de stukken uit hun geboorteplaats te doen afzenden; nooit zouden de betrokken personen er in geslaagd zijn zonder hulp van anderen, en vele ongeoorloofde samenlevingen hebben eerst een begin genomen, nadat de pogingen om in het bezit der papieren: te geraken, schipbreuk hadden geleden. Men ziet hieruit welk een belangrijke taak onze Comités hebben te vervullen om bij den arbeidenden stand het Sacrament des huwelijks en de christelijke vestiging van het gezin in eere te houden, en om de weldaden des doopsels en der eerste H. Communie te verschaffen aan de buiten echt geboren kinderen. Een tweede verplichting onzer huwelijks-Comités is: de aandacht des wetgevers te vestigen op de gebrekkigheid onzer wetten, en met het gezag, dat hun geschonken wordt dooreen langdurig verkeer met en een groote liefde tot de behoeftige klasse, hem de verbeteringen onder het oog te brengen, die in onze wetgeving moeten ingevoerd worden, op de eerste plaats wat de toestemming der ouders betreft tot het huwelijk van (meerderjarigen). Ik heb hooren zeggen, dat het voor een groot gedeelte aan de bemoeiingen van onzen geachten Algemeenen President, den heer Gossin, en van de Vereeniging van den H. Franciscus Regis te danken is geweest, dat de weldaad der Wet van 1850 den armen is geschonken. Het bewijs is ons geleverd, dat de medebroeders der Comités niet vreemd zullen zijn aan de hervormingen en verbeteringen, welke in onze wetgeving wenschelijk worden geacht door allen, die de noodzakelijkheid inzien om de formaliteiten, aan het huwelijk voorafgaande, minder omslachtig en minder kostbaar te maken. Ik heb getracht, geliefde Medebroeders, u het sociale belang aan te toonen van het liefdewerk, waaraan onze: Wij lezen inde verslagen, dat de leden van sommige Comités de gewoonte hebben aangenomen om als getuigen van het bruidspaar op te treden. Welk een schoon gebruik en hoezeer ware het te wenschen, dat het algemeen in zwang kwame! Getuigen zijn van het huwelijk en de kerkelijke inzegening! is er een betere manier om aan den arbeidenden stand te toonen, welk een hooge waarde wij hechten aan het Sacrament des huwelijks? Is dit niet het beste middel om ons tot hun vrienden te maken, na hun aldus een blijk van achting te hebben geschonken? Wij zouden daarom gaarne zien, dat het personeel onzer Comités sterk genoeg ware en een voldoend aantal mannen huwelijks-Comités zich hebben gewijd; thans wil ik u doen zien, op welke wijze het zich kan ontwikkelen en een meer blijvenden, een meer krachtigen invloed kan uitoefenen, dan het tot dusverre deed. Immers, hetzij door het onvoldoende aantal van hun personeel, of wel door den invloed vaneen zeker bureaucratisch streven, strekken de meeste Comités hun bemoeiingen niet verder uit dan tot het meest dorre, het officieele gedeelte hunner taak, en beschouwen deze als voltooid, wanneer zij zich vergewist hebben, dat het huwelijk is ingezegend. Zou het niet mogelijk zijn met de echtparen, wier huwelijk men heeft voorbereid, de betrekking aan te houden en een soort van patronaat over hen uitte oefenen? Het zou misschien bezwaar opleveren inde groote steden, waar de werklieden herhaaldelijk van woning en patroon veranderen; doch in kleinere steden weegt die moeilijkheid veel minder zwaar. Om invloed te verkrijgen op hun cliënten, is het evenwel volstrekt noodig, dat het Comité hen kent; hoe vaak gebeurt het niet, dat de vrouw zich alleen aan het bureau vervoegt onder voorgeven, het moge waarheid behelzen of niet, dat de aanstaande echtgenoot door den arbeid verhinderd is; op die wijze komt niet zelden een huwelijk tot stand zonder dat de leden van het Comité den man gezien of gesproken hebben. Volgens onze zienswijze is het raadzaam den eisch te stellen, dat de toekomstige echtgenoot zijne verloofde minstens eenmaal naar het bureau vergezelle, zoolang de voorbereidende werkzaamheden duren. van goeden wil bezat, opdat, zoo dikwerf zich een paar aanmeldde, de leden zich bereid verklaarden om als getuigen dienst te doen op het stadhuis en vooral inde kerk. De ondervinding leert, dat zulk een aanbod schier altijd met genoegen wordt aanvaard; zij, die met het sluiten vaneen huwelijk een gepleegd verzuim herstellen, willen het bij voorkeur in stilte voltrokken zien; anderen zijn verheugd de onkosten van het bruilofsmaal uitte sparen, hetwelk zij verplicht zijn hun vrienden aan te bieden, die als getuigen zijn opgetreden. Bovendien wordt door dit dienstbewijs voorkomen, dat het aanstaande echtpaar, na afloop der plechtigheid op het stadhuis, zich laten overreden om de kerkelijke inzegening achterwege te laten. Het huwelijk is voltrokken, maar moet men er nu in berusten die personen, welke men eenige dagen zoo nuttig heeft terzijde gestaan, nooit meer terug te zien? Neen, dan is het oogenblik gekomen om opnieuw op middelen te zinnen teneinde den zoo rechtmatig verkregen invloed te behouden. Ingevolge een voorschrift der Vereeniging van den H. Franciscus Regis moeten zij, wier huwelijk door bemiddeling van dit liefdewerk is tot stand gekomen, alle maanden een H. Mis bijwonen, die tot intentie dier Vereeniging wordt opgedragen; deze gewoonte zou uitstekend zijn en slechts na te volgen, indien de gehuwden aan deze verplichting voldeden; doch slechts een uiterst klein getal blijft haar getrouw; het is daarom raadzaam zijn toevlucht te nemen tot andere middelen. Vooreerst moeten wijde jonggehuwden aansporen leden te worden van onze „Heilige Familiën”, op plaatsen waar dit liefdewerk is gevestigd, en zoo er geen „Heilige Familie” bestaat, dan late men man en vrouw inschrijven inde verschillende godvruchtige of liefdadige vereenigingen, die in hunne parochie zijn opgericht; overal, waar zulks mogelijk is, moet men den echtgenoot toegang verschaffen tot de bijeenkomsten der huisvaders inde patronaten, de vrouw doen opnemen inde Vereeniging van christelijke huismoeders; doch ook dan hebben wij onze taak slechts ten deele verricht. Evenals wij ons van tijd tot tijd naar gezinnen begeven, die eertijds geregeld door ons bezocht werdeh doch thans onze ondersteuning niet meer behoeven, Haasten wij ons dan om van stonde af aan „Huwelijk-Comités” te organiseeren overal, waar zij nog niet bestaan. Beijveren wij ons om die Comités te maken tot talrijke en krachtige instellingen. Mistrouwen wij het streven van zoovelen, dat in hem de begeerte kweekt om alles zelf te doen! hierin kan een bureaucraat slagen, maar dit systeem is doodend voor instellingen, die zooveel mogelijk uiterlijke daad en samenwerking moeten beoogen. Ongetwijfeld is het een nieuwe verzwaring van arbeid, doch hoevelen, zelfs goede katholieken, brengen hun tijd door in ledigheid of met allerlei beuzelarijen! Wij durven beweren, dat zij op den weg, waarheen wij hen willen lijden, eene voldoening zullen smaken, even nuttig voor de Vereeniging als aangenaam aan God. A. PAGÈS. zoo ook moesten wij telkenjare, in December of Januari, een bezoek bréngen aan de echtelieden, wier huwelijk door onze hulp is tot stand gebracht, en onze komst vergezeld doen gaan vaneen klein geschenk, een almanak b.v. of een ander boekwerkje. Hoogst nuttig zouden die bezoeken zijn tegen den tijd, waarop de kinderen naar de school, Catechismus of patronaat behooren te worden gezonden. Het ligt geenszins in mijn bedoeling, Geliefde Medebroeders, u heden voor uw „Comités” een volledig program te willen aangeven. Duurzame ondernemingen komen niet plotseling tot stand, maar vereischen langdurig en nauwgezet overleg; toch zouden wij ons gelukkig achten, indien wijdoor het onderwerp op deze vergadering te behandelen bij de huwelijks-Comités het verlangen mochten gewekt hebben om zich door onze inzichten te laten leiden en hun werkkring uitte breiden in het belang dergenen, die hun bijstand inroepen. Is het nog noodig te zeggen, dat elk initiatief in deze zaak hoogst welgevallig zal zijn aan den Algemeenen Raad, omdat deze het zich tot een vreugde zal rekenen alle vooruitstrevende hervormingen aan andere Comités ten voorbeeld te stellen, indien zij in overeenstemming worden geacht met het doel der Sint Vincentius-Vereeniging. 28 April 1895. Wanneer men de oorzaken nagaat, die gedurende twee en zestig jaren de Sint Vincentius-Vereeniging behoed hebben voor het verlies van het vertrouwen der geloovigen en voor de onstandvastigheid harer eigen leden, wanneer men naar de redenen der ontwikkeling zoekt, welke de uitwendige gebeurtenissen en het wantrouwen der regeeringen wel kunnen belemmeren, maar welke het haar niet gelukt tot staan te brengen, wordt men gedwongen te erkennen, dat het welzijn en waarom hier het woord niet gebruikt het welslagen onzer Vereeniging te danken is aan onze nederigheid, aan de zorg, waarvan wij overal blijk gaven, om noch gelukwenschen noch lofprijzingen na te jagen, om ons zelven zooveel mogelijk weg te cijferen, teneinde alle verdiensten van het weinige goeds, dat wij vermochten te doen, tot God terug te brengen. En somtijds werd standvastigheid gevorderd om weerstand te bieden aan zekere invloeden en aan de zoo sterke zucht, die de mannen van onzen tijd er toe dringt steun te zoeken inde publiciteit der meest verspreide dagbladen. Nemen wij die nederigheid door onze stichters en eerste leden zoo zorgvuldig beoefend met dezelfde stiptheid in acht? Openbaarde zich niet langzamerhand een streven om zich er van te ontdoen? Nu eens is het een medebroeder, die, van onze traditiën niet genoegzaam doordrongen en zich op de gebruiken der wereld beroepende, op zijn visitekaartjes de waardigheid vermeldt, welke hij onder ons bekleedt. Dan weder wordt er bij ons op aangedrongen, dat wij in het Bulletin mededeeling zullen doen van het verleenen van ridderorden, uitreiking van adeldomsbrieven en andere onderscheidingen aan de leden der Vereeniging; mogen de medebroeders ons toch voortaan de moeite besparen op deze aanvragen een weigerend antwoord te moeten geven. Een ander maal zijn het verslagen, die met welgevallen over dit punt uitweiden. Zeker, het verheugt ons te vernemen, dat de H. Vader of eender gouvernementen de verdiensten onzer medebroeders erkennen, maar wat wij niet kunnen toestaan, is, dat ons Bulletin of de verslagen, die de „annalen der lief- Wat onze traditiën van bescheidenheid en eenvoud nog meer in gevaar brengt, is de meer gebruikelijke gewoonte om namens de Conferentiën redevoeringen uitte spreken op het graf van overleden Vincentianen. Zoo dikwijls dit misbruik ter onzer kennis wordt gebracht, haasten wij ons daartegen protest aan te teekenen, maar zonder dat het ons gelukt ons voldoende te doen verstaan. Zouden wij op de eerste bladzijde van het Bulletin een volstrekt verbod moeten neerschrijven om aldus in het openbaar namens de Vereeniging te spreken? Ongetwijfeld zijn onze medebroeders beducht te kort te schieten inde achting aan de familie van den overledene verschuldigd, maar men behoort den moed te hebben zich boven deze overweging te verheffen; de familie zal zich over onze teruggetrokkenheid niet verwonderen, indien zij onze gebruiken kent. Later, wanneer het oogenblik gekomen is om van den overledene te spreken, zonder dat er voor ons gevaar bestaat met die lofrede eigen verheerlijking te beoogen, zullen wij naar de mate van billijkheid de verdiensten in herinnering brengen aan de zaak van den godsdienst en aan de liefdadigheid bewezen. Nu is het echter een enkele maal gebeurd, dat bisschoppen den kansel bestegen en bij het stoffelijk overschot vaneen onzer medebroeders zijn ijver en zijn verdiensten geprezen hebben; wij hebben gemeend, daartoe het zwijgen niet te kunnen doen en de toespraken der Kerkvorsten niet te mogen achterhouden, omdat het woord des Bisschops in waarheid een onderrichting is en altijd in het licht moet worden gesteld. Het is ook gebruikelijk, dat het Bulletin in enkele regels den dood van de leden van den Algemeenen Raad vermeldt; maar deze mededeelingen eenvoudig voor de leden bestemd, hebben niets gemeen met de lofprijzingen namens de Vereeniging uitgesproken bij de groeve der overledenen, voor wier ziel het minste gebed honderdmaal meer waarde zou hebben. Er is nog een tweede gevaar waaraan de toenemende uitbreiding der Sint Vincentius-Vereeniging ons blootstelt, namenlijk de verslapping van den geest van dadigheid” behooren te zijn, aldus gebruikt worden om voldoening aan onze eigenliefde te schenken. wederzijdsche welwillendheid en hartelijkheid, die onze eerste zittingen zoo aantrekkelijk maakte. Het gebeurt dikwijls, dat een Conferentie wordt opgericht, zonder dat een harer leden van te voren lid der Vereeniging was en van haar oorsprong en traditiën op de hoogte is; inde oogen dier nieuwe medebroeders is de „Vereeniging” dan ook niet meer enkel en alleen een genootschap van mannen, in wie de genegenheid, de sympathie woont, welke uit de gemeenschap van gevoelens en inzichten voortspruit en die van de eerste Christenen deed zeggen: „Ziet, hoe zij elkander beminnen”, maar een uitgebreid administreerend organisme. Vandaar dat men in briefwisseling nu eens de uitdrukkingen aantreft, welke de ambtenaren jegens elkander bezigen met hun koele beleefdheid en afgemeten toon, dan weder den handels- en koopmansstijl, doch te vergeefs zal men een woord zoeken voor het hart. Moeten Christenen zich dan aldus met elkander onderhouden over hunne liefdewerken? O, hoe verre is men verwijderd, èn door de gedachten èn door de taal, van ■die vriendschappelijke mededeelingen, welke onze eerste leden onderling wisselden. Het Handboek spoort ons aan om een oogenblik in ons zelven te keeren, alvorens bij onze armen binnen te treden, en Gods zegen te vragen over onze liefderijke taak. Dragen wij eveneens zorg, geliefde Medebroeders, om wanneer wij schrijven, een oogenblik na te denken over hetgeen we gaan mededeelen. Laten wijde alledaagsche uitdrukkingen en plichtplegingen achterwege," om in onze brieven den eenvoudigen en gemeenzamen toon te behouden, dien onze stichters ons hebben nagelaten. Op den dag, waarop wij nieuwe manieren en een vormelijke toon zouden aannemen, zou er inde Vereeniging een even betreurenswaardige als gevaarlijke verandering plaats hebben. De koelheid van den stijl zou weldra geëvenaard worden door de koelheid der gevoelens. Wat zouden onze eerste leden zeggen, indien zij een zitting bijwoonden vaneen dier Conferentiën, waar de leden naast elkander plaatsnemen zonder den geringsten vriendengroet te wisselen, zonder elkaar de minste beleefdheid te bewijzen; indien zij zagen, hoe ■'twee Christenen, die ’s avonds te voren naast elkander „Maar is de hartelijkheid het beginsel onzer ontwikkeling geweest, zij moet het geheim zijn van ons voortbestaan. Het is dan ook niet genoeg om, zooals het Reglement zegt, elkaar te beminnen, lid tegenover lid, men moet elkaar liefhebben, Conferentie tegenover Conferentie, stad tegenover stad, land tegenover land.” De heer Baudon had, indien de nederigheid hem niet had weerhouden, er kunnen bijvoegen, aan de welsprekende en de verteerende schoonheid onzer briefwisseling is de onverhoopte bloei der Vereeniging te danken in gewesten, die wij nog niet de gelegenheid hadden te bezoeken, en die nochtans van verre zich voor onze zaak lieten winnen. Het was wederom de heer Baudon, die den lsten November 1856 schreef: „Om de hartelijkheid te onderhouden is het noodig, dat, wanneer een lid ineen Conferentie wordt opgenomen, de president de kennis- op een onzer vergaderingen hebben gezeten, elkaar op straat ontmoeten en het hoofd onverschillig afwenden? Men zal ongetwijfeld zeggen, dat de gemeenzaamheid hare gevaren heeft en dat een zekere terughoudendheid goed staat; ik ontken dit niet, maar is het dan zoo moeilijk om de christelijke voorzichtigheid, die ons nooit moet verlaten, hand aan hand te doen gaan met de zorg om zich in alles beleefd en voorkomend te gedragen? „De hartelijkheid,” zeide de H. Vincentius van Paulo, „is een genot dat men in het hart gevoelt, wanneer men iemand ziet, dien men lief heeft; het is eene ontboezeming der ziel, waardoor men doet zien, dat men zeer verheugd is zich bij zijn broeder te bevinden; het is een vrucht der goddelijke liefde vereenigd met die des naasten. De hartelijkheid is voor de naastenliefde wat de kleur is voor den appel.” Den 14en April 1848 schreef de heer Baudon: „Wat van den beginne af de onschuldige kracht en het leven onzer Conferentiën heeft uitgemaakt, is de hartelijke verhouding, die nooit heeft opgehouden tusschen hare leden te heerschen, is de eenvoud harer bijeenkomsten, het is de vriendschappelijke omgang met elkander, en wat ik hier het vrome makkerschap der naasteliefde zou durven noemen. Dit heeft onze Conferentiën bevolkt.” making, welke hij met hem aanknoopt, niet bepaalt tot een korte voorstelling tijdens de zitting; het is ook noodig, dat zulk een lid met de andere Conferentieleden in betrekking worde gesteld. In enkele Conferentiën met een talrijk personeel nemende nieuwe leden om zoo te zeggen plaats zonder dat men hen kent, zonder dat hun buren hunne namen kennen. Dit is een zeer groot nadeel, omdat die leden zich geenszins aan hun Conferentie hechten; zij blijven aan zich zelf overgelaten, onbekend: zij verbeelden zich misschien, dat men aan hunne aanwezigheid geen waarde hecht, en al te vaak gaan zij heen uit afkeer of verveling.” Na veertig jaar hebben deze opmerkingen niets van hare waarde verloren; zij zijn zelfs nog meer overeenkomstig de werkelijkheid en onze aandacht meer waardig. Inderdaad, het is aan de groote uitbreiding onzer Vereeniging toe te schrijven, dat de hartelijkheid en de vertrouwelijkheid onder ons een weinig zijn verslapt; indien wij er niet voor waken, gaan wij meer en meer gelijken op die talrijke legers, bij wie de samenwerking ontbreekt, omdat de strijders elkander niet voldoende kennen; vele Conferentiën lijden onder de koelheid, welke de leden tegenover elkander aan den dag leggen, maar vooral doet zich die onverschilligheid gevoelen tusschen de Conferentiën onderling. Zeker, in een groote stad als Parijs, is het voor de Conferentiën, die op verre afstanden verwijderd liggen, moeilijk elkaar te kennen en geregelde betrekkingen met elkander te onderhouden; maar dit kan anders zijn voor de Conferentiën eener zelfde landstreek, die al het mogelijke moesten doen om veelvuldig met elkander in aanraking te komen en de banden der christelijke liefde nauwer toe te halen. Aldus zou haar gezichtseinder verruimd en haar arbeidsveld grooter worden. Het zou niet meer voorkomen, dat Conferentiën, somtijds tot de meest welgestelde parochiën behoorende, ineen gevaarlijke afzondering leven, en dat hare leden in volslagen onwetendheid verkeeren omtrent hetgeen er inden boezem der Vereeniging omgaat, doordat de geest van routine hen langzamerhand overmeestert. Ook in onze schaars bezochte algemeene vergaderingen en al te zeldzaam bijgewoonde bedevaarten moesten wij onze gevoelens De hartelijkheid is een uiting van liefde tot den evenmensch; is de hartelijkheid afwezig, dan staat het te vreezen, dat ook haar beginsel ontbreekt. Door welke kwaal wordt de hedendaagsche maatschappij ondermijnd? Door het eigen belang, de onafscheidelijke gezel van de zucht naar rijkdom en genot. Houden wij ons, geliefde Medebroeders, buiten het bereik der algemeene besmetting? Ik wenschte het te kunnen bevestigen, maar ik ben niet geheel zonder vrees op dit punt. Wij hebben althans de verdienste, dat wij trachten dien verderfelijken invloed te keeren. Bij alle pogingen om het Sociale vraagstuk op te lossen, stuit men af op de vaak onredelijke eischen van den werkman, maar men vindt ook een hinderpaal inde baatzuchtigheid van den rijke. Wij hebben een belangrijke taak te vervullen in het grootsche werk des vredes, waartoe Paus Leo XIII alle mannen van goeden wil uitnoodigt, maar houden wij ons wel overtuigd, dat, om bij de werklieden te slagen, wij moeten beginnen met ons zelven te overwinnen. Om onze woorden van vrede en wederkeerige offervaardigheid ingang te doen vinden is het noodig door ons voorbeeld te prediken; maar hoe ver zijn wij, helaas, zelven van dien geestestoestand verwijderd, waaraan wij onze medemenschen deelachtig willen maken. Welk een pijnlijken aanblik biedt ons de wereld, waarin wij leven, met haar teugelloos jagen naar stoffelijke genietingen, met hare baatzuchtige berekeningen, waarin zij slechts onverschilligheid en minachting voor hare naaste over heeft. O, hoezeer hebben wij er behoefte aan ons zelven te verheffen en onder elkander den band te vestigen van wederzijdsch vertrouwen en genegenheid, alvorens in het strijdperk af te dalen, waar zoo vurige mededinging is. „De menschelijke samenleving, schreef een moralist eenige dagen geleden, steunt op de wederkeerige gave of het offer van den eenen mensch jegens den ander, van wederzijdsche genegenheid en waardeering komen versterken; de uiting dier gevoelens zou bij velen het initiatief doen ontwaken om te arbeiden aan de verdere uitbreiding der Vereeniging, die nog zulk een uitgestrekt terrein te ontginnen heeft; want koelheid en onverschilligheid leiden noodwendig tot onvruchtbaarheid. of van ieder mensch tegenover alle menschen, en het offer is wezen van iedere ware maatschappij. Dit hebben wij sinds een eeuw verleerd, en zoo men ons opnieuw ter school zou zenden, zou het zijn om dit wederom aan te leeren. Een welopgevoed man is hij, die zich om de overigen bekrimpt of in bedwang houdt.” Daar het mijn taak niet is u hier bezig te houden met de kenmerken vaneen „welopgevoed man”, neem ik de vrijheid deze aanhaling eenigszins te wijzigen en u te zeggen: de medebroeder van den H. Vincentius van Paulo, deze benaming inderdaad waardig, is hij, die zich aan zijn medemenschen toewijdt en zich voor hen opoffert, en wat van ons verwacht wordt, is niet een enkele daad van offervaardigheid en toewijding, maar het offer en de toewijding' blijvend beoefend en tot een gewoonte geworden. Laat dit de eenige manier zijn, waarop wij trachten ons te onderscheiden van onze omgeving; laat ons hier beneden geen andere belooning zoeken dan de voldoening onzen christenplicht vervuld en eer aan God gebracht te hebben. A. PAGÈS. 15 December 1900. Geliefde Medebroeders, Inde oogenblikken des jaars, die wij nu doorleven, is er niemand wiens gedachten zich niet vestigen op de eeuw, die binnen weinige dagen eindigt, en op die, welke op het punt staat te beginnen. Menschen en volkeren stellen zich allerlei vragen, en zelfs zij, die door de fortuin met gunsten schenen overladen, zijn niet vrij van bezorgdheid over de toekomst. Het geluk der wapenen of de diplomatieke overwinningen kunnen voor een oogenblik een volk verblinden, maar zij beveiligen het niet tegen het van dag tot dag grooter wordend gevaar van schokken en sociale omwentelingen, tegen binnenlandsche twisten, den onderlingen klassenstrijd en het voortdurend dreigen van botsingen, die somtijds meer haat opwekken en grootere ellenden teweegbrengen dan de oorlog van volk tegen volk. Gelukkig degenen, die temidden van zoovele ongerust- De eeuw, die weldra eindigt, heeft een bijzonder recht op achting, ik moet zeggen op onze dankbaarheid; in deze eeuw toch is de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo ontstaan, en, onder den zegen Gods, is zij er in geslaagd zich te verbreiden onder bijna alle christenvolken, die in gemeenschap zijn met den Apostolischen Stoel. Tot deze eeuw behooren die voorname christenen, wier namen ik hier niet behoef te herhalen, en wier ijver, gesteund door de vurigheid van hun geloof, aan onze uitbreiding een vlucht heeft gegeven, welke den onvermijdelijken invloed des tijds heeft kunnen verminderen door haar den band der tucht aan te leggen, maar die ik beroep mij op uwe eigene getuigenis haar einde niet nabij is. Om zich hiervan te overtuigen is het voldoende de verslagen te raadplegen, die tot ons komen zoowel uit de meest verwijderde streken als uit het oude Europa, die aanvragen op inlijving, die als nieuw bloeiende loten ieder jaar tot ons komen, en de bewonderenswaardige vindingen der liefde, welke stoutmoedige geesten op eigen initiatief hebben ondernomen, maar die wij met blijdschap overnemen en voortzetten en verbreiden, zoodra wijde voordeelen er van hebben erkend en het nut, dat de werklieden en de armen er uit kunnen trekken. Brengen wij onzen dank aan God, die ineen eeuw van vurigen strijd .ten gunste Zijner zaak moedige verdedigers heeft opgewekt en ons inde Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo een middel tot stichting en een bron van heil heeft verschaft, die de voorafgaande eeuwen geenszins gekend en zelfs nauwelijks vermoed hadden. Twee jaren geleden heb ik, bij eene zelfde gelegenheid als deze, getracht u inlichtingen te geven omtrent onzen toenmaligen toestand, bijzonderlijk wat Frankrijk aanging, waar nieuwe liefdewerken, door den nimmer ontbrekenden ijver der liefde opgewekt, onophoudelijk den naijver kunnen prikkelen van die, welke inden wedstrijd zijn voorafgegaan, en ik toonde aan, dat in weerwil van moeilijkheden en hin- heden en bekommeringen hun vertrouwen in God weten te stellen en geen ander ideaal nastreven dan dat van een verstandige vrijheid met het rijk der gerechtigheid en der liefde. derpalen de St. Vincentius-Vereeniging niet had opgehouden zich te ontwikkelen en uitte breiden. Ik zou zonder aarzeling, heden dezelfde taal tot u kunnen richten; maar, in plaats van nog meer aan te dringen op de beweegredenen tot dankbaarheid jegens den goddelijken Meester, komt het mij verkieselijker voor de moeilijkheden onvervaard onder de oogen te zien, waartegen wij in dit overgangstijdstip moeten worstelen, en waarvoor wijde middelen moeten zoeken om ze te overwinnen. Ik zal geenszins beproeven het karakter te schetsen der maatschappij in wier midden wij leven, wijl ik weet, dat de Conferentiën van den H. Vincentius van Paulo niet gemaakt zijn voor zulke hooge beschouwingen; ook hebben wij ons niet op te werpen als rechters over de dwalingen of buitensporigheden, waarvan wij getuigen moeten zijn. Door ons te bepalen tot eene beschouwing in eigen kring van hetgeen men heeft goedgevonden „de katholieke actie” en de wereld der liefdewerken te noemen, worden wij met verbazing getroffen over de beweging, die zich daar openbaart, over de veelvuldigheid der handelwijzen en methoden, en wij vragen ons af, wie zal al die pogingen toch kunnen vereenigen en in het goede spoor leiden. Niet zonder eenige beduchtheid zien wij zoovele mannen en jongelingen al hun ijver aanwenden om met het woord en de pen te redetwisten over de gevaren, die de maatschappij loopt, en over het middel, dat de genezing hare kwalen moet aanbrengen, terwijl een zoo groot getal liefdewerken, voornamelijk onze patronaten, steeds gebrek hebben aan medebroeders, die er zich mede willen belasten om ze te leiden en om ten opzichte onzer ambachtsleerlingen en werklieden een practisch en waarlijk krachtdadig apostolaat uitte oefenen. Voorzeker is het van groot belang zich aan de propaganda van het goede te wijden en inde rangen der christelijke maatschappij den geest van associatie te ontwikkelen, waardoor het initiatief veel wordt bevorderd; maar opdat de vereenigingen (associaties) bloeien en Vruchten afwerpen, is het noodig, dat zij zich openbaren door hunne werken: ut videant opera nostra bona. En nu deze liefdewerken tot wasdom zijn ge- de onderhouding van haar Reglement; doch slechts enkele personen zijn voldoende om deze leidende taak te vervullen, en het is van veel belang, dat de meesten zich niet behoeven in te laten met de opleiding der medebroeders en de regeling van den arbeid, om zich voortdurend toe te leggen op de practijk der liefdewerken en, naar een alledaagsche uitdrukking, „de hand aan de ploeg slaan.” Eene vereeniging, die slechts uit schrijvers en redenaars zou bestaan, hoe welsprekend ook, zou slechts gebrekkige uitkomsten opleveren en zou spoedig uiteenspatten tengevolge van de tweespalt, die noodzakelijk geboren wordt uit de onvermijdelijke wrijving inde verhouding der menschen onderling. Als wijde blikken rondom ons slaan, kunnen we niet nalaten eene vergelijking te maken met het eveneens zeer bewogen tijdperk, waarin de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo ontstaan is. De Société des Bonnes Etudes telde een groot aantal jongelingen, die een christelijke opvoeding hadden ontvangen en vol ijver waren inde beoefening van het goede; en intusschen waren de levendigheid der discussies en het misbruik der oratische strijdvragen oorzaak van verdeeldheid; zij brachten twist en tweedracht en een zekere verveling. Ozanam heeft verhaald hoe zijne makkers en hij leden onder de onaangename gevolgen van die geschillen, en zij zochten er een middel voor inde associatie der liefde, die de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo is geworden, en die zóó goed beantwoordde aan de neigingen en verlangens der christelijke zielen, dat na verloop van eenige maanden een honderdtal jongelingen zich om hare stichters had geschaard. Immers, nu zoowel als in die dagen, komt men in onze gelederen en inden boezem der Conferentiën een atmosfeer van vrede en eendracht inademen, waar alle twist verdwijnt, waar de scherpe kanten der karakters worden afgeslepen. Deze voordeelen worden, voor zooverre wij weten, door niemand betwist, maar men beweert somtijds, dat wij als egoïsten er van genieten, en dat wij niet genoeg ons beijveren om onze onge- komen, is het voorzeker noodig, dat zij, wier taak het is onze instellingen te doen voortbestaan, zich bezig houden met de handhaving van den goeden geest en lukkige broeders er aan deelachtig te maken. Intusschen ontkende men niet, dat wij met zekeren ijver het bezoek der armen in practijk brengen, maar onze brood- en vleeschbons zijn, zegt men, geheel uit den smaak geraakt; zij vertegenwoordigen een vorm van onderstand, die slechts tijdelijke hulp brengt aan de ellende en ontbering, maar die onmachtig is het kwaad te genezen. Er is zoo, verzekert men ons, slechts één onderstand, die waarlijk baat geeft, namelijk: „de onderstand door werkverschaffing.” Wij willen geenszins de verdienste van dit soort van onderstand betwisten. Door aan een leegloopenden werkman arbeid of een behoorlijk betaalde betrekking te bezorgen bewijst men hem voorzeker een grooteren dienst dan door hem broodbons te geven of door het uitloven van premies hem te helpen in het betalen van zijn huishuur. Ook onze medebroeders beijveren zich om, wanneer zij zich tegenover een werkloozen arbeider bevinden, hem werk te verschaffen. Tengevolge van onze bezoeken en door de hulp, die wij hun verleenen, trachten zij zich te verheffen boven den toestand der meeste ellendigen, en het gebrek aan werk komt bi| hen gewoonlijk voort uit die onvermijdelijke afwisselingen inde industrieele voortbrenging, die men moeilijk, zoo niet ónmogelijk kan voorkomen. Voor het grootste gedeelte onzer ondersteunde gezinnen is het onze taak arbeid te verschaffen, grijsaards en zieken te hulp te komen , ondersteuning te brengen aan talrijke gezinnen, waar de moeder belast is hare zorgen te wijden aan hare kinderen en aan den gang harer huishouding, en vóór alles er acht op te geven, dat hare kinderen onderwezen worden inde beginselen van den godsdienst en van hunne plichten jegens God, terwijl dan de broodbon gelijk onze voorgangers dikwerf hebben gezegd, de sleutel is, die ons den toegang geeft tot deze woningen, die zoo belangrijk zijn om te bestudeeren, en die ons tegelijk als middel dient om langzamerhand op den huisvader den invloed te verwerven, die wij voor zijn welzijn op hem willen uitoefenen. Ook bestaat een wijze van onderstandverleening door arbeid, welke aan den arbeider stukjes grond afstaat om ze als een moestuin te bebouwen. Wij zijn niet de laat- de Algemeene Raad houdt niet op het aan te moedigen. Doch ook hierbij moet men wel in het oog houden, dat vele onzer gesteunde gezinnen niet geschikt zijn om een moestuin te bebouwen en inde opbrengst van dien arbeid een behoorlijke vergoeding of belooning te vinden. Het zou van weinig oordeel getuigen, aan de armen die in het middenpunt vaneen talrijke bevolking wonen, een terrein aan te bieden, dat op een grooten afstand is gelegen, en dat zij niet kunnen bearbeiden zonder het gebod van de Zondagsrust te overtreden. Door de beste denkbeelden te willen generaliseeren loopt men gevaar den goeden uitslag er van te doen mislukken. Maar er is één punt, waarin men ons misschien gemakkelijker van tekortkoming zou kunnen betichten. Reeds sedert geruimen tijd trachten de mannen, die slechts van den arbeid hunner handen moeten leven, zich te vereenigen in associaties van onderlingen bijstand of hulpbetoon, syndicaten van protectie en coöperatie. Ongelukkig zijnde vijanden van onzen godsdienst de eersten geweest om te begrijpen welk een kracht men uit deze groepeeringen kan trekken, en tot ons leedwezen moeten wij zien, dat zij wier kindsheid en jeugd wij onder onze bescherming hebben genomen, zich laten verlokken door de stoffelijke voordeelen, die deze associaties hun aanbieden, en alzoo zich onder de leiding stellen van mannen, die aan ons geloof vijandig zijn. Wat hebben wij tot nu toe gedaan, Geliefde Medebroeders, om aan onze werklieden en beschermelingen in maatschappijen, met onzen geest en onze gevoelens bezield, de stoffelijke voordeelen te verschaffen, die zij zoo onvoorzichtig elders gaan zoeken? Spoort onze Heilige Vader Leo XIII ons niet onophoudelijk aan om meer zorg te toonen voor den stoffelijken toestand onzer gezinnen en voor hun toekomst? Indien gij onze verslagen en onze mededeelingen van allerlei soort herleest, zult gij ons hierin recht laten wedervaren, dat wij, gehoorzaam aan de leidingen van Christus’ Stedehouder, niet hebben opgehouden u te vermanen om onverschrokken dien weg te gaan, inde overtuiging, dat het voor onze ongelukkige medebroeders tot volharding in of sten geweest om de verdienstelijkheid van dit liefdewerk te erkennen; vele Conferentiën beoefenden het, en terugkeer tot hun geloof van het hoogste belang is, hun de weldaden der associatie aan te toonen en hun te doen zien, dat degenen, die over God spreken, ook degenen zijn, die hen het beste weten te leiden in het zoeken naar de stoffelijke goederen dezer wereld en hen te vrijwaren tegen de gevaren en de beproevingen, waaraan het levender arbeiders blijft blootgesteld. Volgens aller gevoelens is de eeuw, die weldra begint, bestemd om op dit gebied en in dezen kring groote vorderingen te maken, zoo althans de demoralisatie er geen beletsel tegen stelt. De Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo moet die denkbeelden in zich opnemen en bij die verlangens zich aansluiten om daaraan een christelijke richting te geven; zij zal bij die ontwikkeling harer v/erkzaamheid overvloedig stof vinden voor nieuwe uitbreidingen; indien zij daarmede niet meegaat, maar zich blijft bepalen tot het zuiver geestelijk gedeelte van haren arbeid, is het te vreezen, dat een gedeelte van hare leden haar zal verlaten om hunne werkzaamheden te gaan overbrengen naar de werken, die van meer onmiddelijk belang zijn en meer met de strevingen van onzen tijd overeenkomen. Intusschen is het voor het welslagen harer liefdadigheid van hoog belang, dat zij niet wissele gelijk de mode en niet verandere overeenkomstig de evolutie der denkbeelden. Door het geloof en de godsvrucht harer leden genieten de vereenigingen voorspoed. Indien de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo groot is geworden, indien God met welgevallen op hare pogingen heeft neergezien, zij dankt het hieraan, dat de liefde harer leden en hunne nederigheid immer steunden op den grondslag der godsvrucht. Wanneer wij eenige associaties in verwarring zien gebracht door den geest van twist en tweedracht, andere, waar de ijver schijnt verzwakt, door kwijning zien aangetast, wanneer wij sommige Conferentiën ten prooi zien aan ontmoediging en bedreigd met ondergang, zeggen wij tot elkander; daar ontbreekt de godsdienst, want geloof en godsvrucht zouden geen verzwakking of achteruitgang gedoogen. Zoowel voor de eeuw, die weldra begint, als voor die, welke op het punt staat te eindigen, is het eene ontegensprekelijke waarheid: niet de geleerde bij— A. PAGÈS. 21 April 1901. Mijne Heeren en geliefde Medebroeders. Onder de aanbevelingen, die onze geëerde voorgangers ons hebben nagelaten, is er eene, waarvan de belangrijkheid niet is te betwisten, namelijk: ieder jaar ons Reglement te herlezen; en die lezing moet niet slechts door ieder afzonderlijk worden gehouden; het is passend, dat zij plaats heeft gedurende de zittingen, opdat men zich rekenschap kunne geven of de voorschriften van het Reglement nauwkeurig worden opgevolgd, of de tradities, die onze stichters en hunne eerste leerlingen ons hebben nagelaten, onder ons in eere zijn gebleven. Wanneer men dit kleine wetboek doorloopt, hetwelk ons tot gids moet dienen en tegelijkertijd ons tegen de gevaren van verflauwing en onverschilligheid moet hoeden, bemerkt men wel spoedig, dat de aanbevelingen en voorschriften van zijn negen en vijftig artikelen zeer ongelijk worden opgevolgd. Over het algemeen begeeft men zich gaarne naaide zittingen zijner Conferentie, en bij de vervulling van dien plicht legt men een meer of minder groote nauwgezetheid en ijver aan den dag. Behalve enkele betreurenswaardige uitzonderingen, waartegen wij, mijne voorgangers en ik, niet hebben nagelaten ons te verzetten, bezoekt men ook zoo geregeld, als men kan, de gezinnen door de Conferentie aangenomen. Wij houden ons gaarne overtuigd, dat onze medebroeders edelmoedig voldoen aan het voorschrift van de aalmoes, alhoewel de opbrengst der inzamelingen, op het einde der zittingen gedaan, ons somtijds wel wat gering; voorkomen. eenkomsten, niet de met de zorg bewerkte verorderingen en wetten, hoeveel lof zij overigens moge verdienen zelfs niet de waardige en rechtmatige goede naam der instellingen zijn voldoende om den voorspoed aan de vereeniging te verzekeren: de godsvrucht en de liefde tot God alleen zullen het leven en het zout der liefdewerken blijven. Maar wanneer wij het Vierde Hoofdstuk naderen, hetwelk handelt over de „Algemeene Vergaderingen”, moeten we met droefheid erkennen, dat dit gedeelte van ons Reglement veelal onbekend schijnt, en dat onder degenen, die het kennen, een groot getal geen enkel bezwaar maakt om er zich aan te onttrekken. Gaan wij, mijn waarde medebroeders, met onze gedachten terug naar de eerste tijden der Sint Vincentius-Vereeniging. Na verloop van twee jaren zijn onze medebroeders zoo talrijk geworden, dat zij gedwongen worden zich te splitsen; zwermen, die uit de eerste Conferentie van Saint Etienne du Mont waren uitgevlogen, gingen de Conferentiën stichten van Saint-Sulpice en van Saint Philippe du Roul. Maar deze scheiding geschiedde niet zonder droefheid en bezorgdheid. Men was bedroefd bij de gedachte, dat de zoo aangename banden van christelijke vriendschap, waarin men sedert de oprichting had geleefd, zouden losgemaakt worden, en bij dit verdriet kwam ook de vrees, dat de verspreiding schade zou toebrengen aan de eenheid van inzichten en gevoelens. Men wilde tenminste elkaar beloven, dat men elkander zoo dikwerf mogeliik zou terugzien, en daar men in dien tijd juist het Reglement opstelde, droeg men zorg daarin als voorschrift op te nemen het houden van algemeene vergaderingen. Er werd besloten dat men vier maal in het jaar zou vergaderen, en dat men inden ochtend van deze bijeenkomsten gezamenlijk de H. Mis zou hooren tot intentie van de Vereeniging of voor de overledene leden. Zou het thans, na een verloop van 65 jaren, niet eenigszins vermetel zijn te zeggen, dat deze vier feesten trouw worden gevierd door verreweg de meesten onzer medebroeders? Men is oprecht gehecht aan zijne Conferentie en aan zijne armen, men vindt goed, dat zijne Conferentie voor haar deel bijdraagt inde kosten van algemeen belang, maar houdt hier voor een goed deel onzer leden de gezichtseinder niet op? Deze medebroeders schijnen er niet aan te denken om zich op te heffen, ten einde met hun blik het uitgestrekte veld der Vereeniging te omvatten, den loop der Vereeniging in haar geheel te beschouwen, het -doel te leeren kennen, dat zij zich voorstelt, het ideaal bovennatuurlijke op hare actie. Voor dit alles schijnen zij weinig of geen zorg te hebben, te oordeelen naar de onverschilligheid, die zij aan den dag leggen ten opzichte van de voorschriften van het Reglement, die ten doel hebben den goeden gang der Vereeniging te verzekeren, haar staande te houden op den weg door onze stichters gebaand, om haar tegelijkertijd te doen deelnemen aan den vooruitgang, die de menschelijke werkzaamheid tracht te verwezenlijken zoowel op het gebied van den arbeid als op dat der wetenschappen. Geeft men zich genoegzaam rekenschap van het gevaar, dat de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo zou loopen, als iedere Conferentie, als ieder lid er toe zou komen om zich te beperken binnen de enge grenzen van zijn eigen arbeid, zonder eenig belang te stellen in hetgeen de algemeene actie en decentrale leiding betreft? Als de Conferentiën een afgezonderd leven zouden leiden en onverschillig bleven voor elk ander belang dan hetgeen haar onmiddellijk aangaat, als zij beroofd bleven van de voordeelen der geestelijke orde en ook van de stoffelijke orde, die de eenheid en den samenhang van alle inspanning verzekeren, zouden zij een kwijnend bestaan gaan lijden, en een ongeneeslijke verslapping zou haar deel worden, totdat zij tenlaatste geheel zouden bezwijken. Men zal misschien zeggen, dat de Conferentiën meer dan één middel hebben om in gemeenschap te blijven met het middelpunt der Vereeniging, dat het Bulletin hen op de hoogte houdt van al de belangrijke gebeurtenissen en overal den ijver gaande houdt. Zeer gaarne erkennen wijde belangrijkheid van het Bulletin en zijn gunstigen invloed op den gang der Vereeniging, zoodat wij dan ook niet ophouden de lezing en de verspreiding er van aan te bevelen, wijl de pers, naar het oordeel van allen, het krachtigste middel tot propaganda is geworden, maar wie zal het Bulletin en zijn redactie inspireeren? Waar zal de algemeene Raad, die de uitgave ervan redigeert, waar zal hij zelf zijne inspiraties gaan zoeken? Inde Conferentiën? Verre zij het voorzeker van ons het belang te betwisten van dien innerlijken arbeid, die somtijds op een geheel onmerkbare wijze in naar hetwelk zij moet streven, den invloed van het het intieme levender Conferentiën wordt volbracht, maar vooral inden boezem onzer algemeene vergaderingen openbaart zich die edelmoedige gisting, die het leven onderhoudt in onze Vereeniging. Hoevele Conferentiën dommelen indoor de sleur en eindigen somtijds met ontbinding, die werkzaam en zelfs bloeiend zouden zijn gebleven, indien zij getrouw waren gebleven aan den regel, indien zij op de door het Reglement vastgestelde tijden, of tenminste op eenige van die dagen, er aan gedacht hadden een ernstig gewetensonderzoek in te stellen, een practische studie te maken van hare middelen tot actie, van de vervolmaking harer werken en ook van de nieuwe liefdewerken, die konden ondernomen worden, om het hoofd te bieden aan nieuwe behoeften, die ieder oogenblik zich openbaren inde beweging van koortsachtige werkzaamheid, die de moderne maatschappij medesleept. Men zal de tegenwerping maken, dat op het platteland of in vele kleine steden het levender Conferentiën geen voldoende innerlijke kracht heeft om dergelijke ambities te kunnen hebben, en dat het wijzer voor haar is zich bescheiden bezig te houden met de beoefening van onze in gang zijnde liefdewerken. Wij geven dit wel gaarne toe, als er sprake is vaneen afgelegene Conferentie, die veel te ver verwijderd is van anderen om zich met haar te kunnen vereenigen en gezamenlijke algemeene vergaderingen te houden, maar het is een reden temeer, om zich te beijveren de Conferentiën vaneen zelfde streek samen te brengen, zoodat zij, die meenden geen algemeene vergaderingen te kunnen houden wanneer zij alleen bleven, zich tot dat doel met meer talrijke Conferentiën vereenigen; hierin is eender voornaamste redenen gelegen voor de oprichting van Bijzondere Raden, die zich bezighouden met plattelands-Conferentiën en bestemd zijn om haar tot steun te dienen. Maar wat te denken van Conferentiën, die zonder geldige redenen deze voorschriften van ons Reglement verwaarloozen; wat te zeggen van degenen onzer medebroeders, die zich ervan ontslaan, zonder de minste gewetenswroeging er over te gevoelen, om op de algemeene vergadering te komen, welke dikwerf gehouden kens de aandacht gevestigd op de gunst, die in verschillende mate, ook een waardig slot moet vormen van onze bedevaarten en geestelijke afzonderingen. Wie zal aan onze algemeene vergaderingen inde landen, waar zij worden verzuimd, den grooten toeloop der eerste tijden teruggeven? Op de presidenten der Raden en Conferentiën rust rechtstreeks de plicht om dit belangrijk gedeelte onzer regelen onzen medebroeders in hun geheugen te roepen en de onderhouding worden op slechts weinige schreden van hunne woning, en dat alleen om een ijdele verstrooiing te gaan opzoeken? Moet men steden noemen, waar nauwelijks een tiende gedeelte van de leden tegenwoordig is inde H. Mis, die de Bijzondere Raad laat lezen voor de Vereeniging, en op de vergaderingen, die daarna volgen? Wat is er van den ijver geworden, waarmede onze eerste leden tot de H. Tafel naderden op de dagen van onze vier feesten, ten einde den vollen aflaat te verdienen, welke er aan is verleend? Men verzekert intusschen, en wij zullen het geenszins tegenspreken, dat op verscheidene plaatsen en onder veel opzicht de godsvrucht der geloovigen toeneemt en op treffende wijze zich openbaart; maar het schijnt dat een ieder de ingeving van het oogenblik volgt, en dat men te werk gaat zonder zich aan een vasten regel te houden en zich zelf gelijk te blijven. Moet daarin niet de oorzaak gezocht worden van het niet welslagen van veler arbeid? Gelukkig dat dit kwaad niet algemeen is inde Sint Vincentius-Vereeniging; wij hebben daarvoor het bewijs, zonder andere voorbeelden te noemen, inde verslagen uit de Vereenigde Staten van Amerika, die ons spreken van vergaderingen, die zelfs duizend leden tellen, en waar de opgewektheid en de ijver van de eerste tijden heerschen. Ons Reglement en de Pauselijke Breven, die de voorschriften er van hebben goedgekeurd door volle of gedeeltelijke aflaten te verleenen aan de vervulling van elk onzer plichten als Vincentiaan, kunnen niet met genoeg aandacht worden overwogen. Een geheel hoofdstuk van het Reglement is gewijd aan de algemeene vergaderingen; elk dezer vergaderingen met de H. Mis, die haar vooraf gaat, is voor ons een gelegenheid om een vollen aflaat te verdienen. Inde Breven wordt tel- er van aan te bevelen. Draagt men er zorg voor, dat de oproepingsbiljetten tijdig worden verzonden, zoodat zij in het bezit komen van al onze medebroeders? Stelt men eenige poging in het werk om op het gunstig oogenblik de afgeleide aandacht terug te brengen van degenen, die al te uitsluitend door de belangen der bezochte gezinnen soms ook door beslommeringen van buiten af in beslag genomen worden? Er is daar voor onze presidenten teen gewichtige plicht te vervullen, en aan den ijver, dien zij daarvoor aan den dag leggen, zal men hunne genegenheid voor en hunne gehechtheid aan de Vereeniging kennen. Op onze feesten de H. Mis bijwonen en gezamenlijk bidden, ons dankbaar toonen voor de gunsten, die de Opperpriesters zich hebben gewaardigd ons toe te staan, is een daadwerkelijke en krachtige arbeid voor den voorspoed en den vooruitgang onzer Vereeniging; ook verschaft men daardoor aan degenen, die haar besturen inde verschillende graden onzer hiërarchie, den steun dien zij behoeven om hun taak te volbrengen en te zegevieren. Wat is er te midden van moeilijkheden en tegenspraak bemoedigender dan zich omringd en gesteund te gevoelen dooreen vergadering van christenen, die slechts eenzelfde gevoel in het hart koesteren: de liefde tot God en den naaste! A. PAGÈS. 14 December 1907. Mijne Heeren en waarde Medebroeders. Tijdens het gedenkwaardig diocesaan Congres inden maand Mei 1.1. te Parijs gehouden, sloot Monseigneur de Coadjutor, die het met evenveel gezag en bekoorlijkheid als welwillende vastheid voorzat, de vergadering met deze woorden: „En nu aan het werk, dat is, eenheid en actie.” Vervolgens, als praktisch besluit, voegde Monseigneur er bij: Dat de Christenen, die hier vereenigd zijn, niet scheiden van hier, zonder het besluit te nemen iets beters te doen en meer.” Ik heb mij zeiven, voor God nadenkend, afgevraagd, wat de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo meer kon doen of beter dan in het verleden. Het grootste deel der zittingen van dit Congreswas gewijd aan de studie van religieuse en sociale werken. Wat verstaat men onder sociale werken? Deze benaming is zeer vaag, omdat ieder er uithaalt, wat hij wil en op zijn manier uitlegt. De sociale werken, dat blijkt ons, zijn die, welke den naaste betreffen, in zoover zij sociaal zijn en ten doel hebben om de betrekkingen met de andere leden van de maatschappij te vergemakkelijken en hem in deze maatschappij, de middelen te bezorgen, het meest geschikt voor zijne bekwaamheden, en het gunstigste voor zijn belangen. Men kan zeggen, dat al onze werken, te beginnen met het bezoek der armen, in zekere mate, sociale werken zijn, omdat door den arme dichter tot den rijke te brengen, zij de banden weer aanhalen, die de verschillende klassen der maatschappij weer moet vereenigen. Wij zijn gekomen aan een tijdstip, waarop de behoeftigen meer en meerde hulp als een recht beschouwen; is het dus niet noodzakelijk nog meer te doen en zich met hun belangen bezig te houden, indien wij te gelijker tijd hun vertrouwen willen winnen? In deze gesteldheid is het ons gebleken, dat om resultaat te bereiken wij in onze Vereeniging moeten ontwikkelen de kostelooze secretariaten, ook genoemd de secretariaten der armen, secretariaten der gezinnen, volkssecretariaten, secretariaten van liefdadigheid. De keus van den naam is niet onverschillig, want de titel zelf duidt de richting en het karakter aan van dit werk. Wij willen niet scheppen, wat men genoemd heeft, een volkshuis, hetwelk gelijkt op de letterkundige gezelschappen, twee werken, zeer nuttig, die men moet aanmoedigen, maar die zich verwijderen, van het doel, dat wij ons voorstellen, want zij hebben de volksopvoeding op het oog. Ons secretariaat der gezinnen, moet zijn een informatiebureau, tot wie ieder zich richten kan, in algeheele vrijheid voor de ;menigvuldige diensten of inlichtingen, die hij noodig kan hebben. Het is niet voldoende, onze goede diensten te bewaren voor de armen, die wij bezoeken. Het secretariaat moet allen ontvangen, die aan zijn deur komen kloppen en zijn hulp komen inroepen, naar het voorbeeld van het comité de mariages, die niet Het zal ook handelen over hulp bij het voltrekken van een huwelijk, wanneer er geen bijzondere afdeeling voor dit doel bestaat; om de behoeftigen naar een nachtverblijf te brengen, de zieken naar de poliklinieken, om terugkeer tot hun vaderland te verkrijgen en om hulp te verkrijgen voor de slachtoffers van verschillende ongevallen. Het secretariaat der gezinnen zal daarenboven zeer nuttig zijn, om in het bereik der armen te brengen, de nieuwe middelen, waarover de liefdadigheid heden beschikt. In het kort, wij zouden niet weten, waar wij zouden ophouden, indien wij alles zouden opsommen. Wat men in één woord kan zeggen, dat men er zich met alles kan bezighouden en niets achterlaten, zonder er eene oplossing toe voorbereid of gevonden te hebben. Het is als regel aangenomen, dat de secretariaten geen geld leenen, indien het anders was, zouden door alle luiaards en de behoeftigen onze broeders aangevallen worden, maar zij moeten alles in het werk stellen om deze ongelukkigen te sturen naar de bureaux van bijstand, die in groot aantal bestaan. Het is reeds veel aan ieder volgens zijn verleden, zijn oorsprong of zijn leeftijd de behulpzame hand te bieden, hem daarbij nuttig te zijn. Zoo is het ook voor het vragen naar werk, het secretariaat kan er rechtstreeks geen vinden, maar het kent de koopmanshuizen of groote fabrieken, die vragen, wie men is, noch van waar men komt en die niemand vergeten. Ontving onze Heer zelve niet allen, die tot Hem kwamen, onverschillig wie, openbare zondaars, Samaritanen en vreemdelingen? De lijst zou te lang worden, indien wij moesten opnoemen al de soorten van zaken, die onder een secretariaat kunnen vallen. Het talrijkst zal het handelen over vragen van beroep of aanneming voor de bureaux van liefdadigheid, inde armenhuizen en gasthuizen, om verzoekschriften voor rechtskundige hulp, om aanspraak van hulp voor oud-militairen, voor grijsaards of gebrekkigen, voor het maken vaneen huur- of leercontract, voor correspondenties met de jongelieden, die in dienst zijn en met de militaire aalmoezeniers, of het opzoeken van de kinderen, die hun ouders verlaten hebben en de pogingen om de eendracht inde huisgezinnen te herstellen. klerken, werklieden of werksters gebruiken. Door als bemiddelaar te dienen onder elkander, bewijst hij aan beiden dienst en een gemeenschappelijk vertrouwen ontstaat ten gunste van allen. De vraag van het lokaal moet nooit bezorgdheid wekken en is gemakkelijk op te lossen. In welke parochie vindt men geen bibliotheekzaal, geen wachtkamer, of geen spreekkamer vaneen school, die men kosteloos kan verkrijgen, een of tweemaal per week gedurende een uur? In het begin zal het voldoende zijn voor een of twee medebroeders, later zal men kunnen gaan tot drie, want de klandizie zal niet vanaf den eersten dag komen, maarde ondervinding bewijst, dat ze zich langzamerhand ontwikkelt en dat zij zeer belangrijk kan worden. Daarenboven, onze medebroeders en de leden van de geestelijkheid zullen niet in gebreke blijven aan het secretariaat de dubieuze of moeielijke zaken te zenden, en aan hen ter oplossing overlaten. Wij zijn gelukkig, als voorbeeld aan te halen een secretariaat der gezinnen, dat sedert vijftien jaar te Parijs bestaat en dat, gedurende het laatste boekjaar 400Ö klanten ontvangen heeft, wat, na aftrek van drie maanden vacantie, vijftig bezoeken per zitting is. Twee personen zijn voldoende geweest voor al die bezigheid, dank aan den volstrekten regel van twee zittingen, die iedere week plaats hebben. Zulke resultaten zijn wel geschikt om onze medebroeders aan te moedigen, verre van ze af te schrikken; de maaier kan zich nooit beklagen van dente grooten overvloed van den oogst en wij kunnen klaarblijkelijk zien door den uitslag, dat de secretariaten beantwoorden aan den nood van den tegenwoordigen tijd. Soms zelfs gebeurt het, dat eenige misbruiken voorkomen en dat personen, die niet noodlijdend zijn, raad komen vragen. Moeten wij daarover klagen? Wij denken het niet, want men zegt met reden, dat er andere ellenden zijn dan die van de armoede, en dat zij evenzeer medelijdenswaardig zijn. Indien gij de dankbaarheid van deze brave lieden zaagt jegens degenen, die er naar zoeken, hun lot minder hard te maken en die hen tegen hielden vaneen slechte daad; dan gevoelen wij, dat zij hun hart schenken aan hem, die het zijne geeft; en Indien men evenwel de zekerheid verkreeg, dat eenige sollicitanten slechts uit berekening naar het secretariaat kwamen, met het doel van bezuiniging en om kosten te sparen, zonder behoeftig, of in werkelijke verlegenheid te zijn, men zou dan, en dan alléén den plicht hebben ze weg te zenden. Dat overkwam een keer aan onze medebroeders van Brussel, die sedert eenige jaren een secretariaat der gezinnen hadden, welks naam zij hebben moeten wijzigen, terwijl zij het noemden centraal secretariaat van liefdadigheid om duidelijk te doen blijken het karakter van het werk van liefdadigheid en de losloopende personen te verwijderen, die zich tot hen richtten. Te Brussel is het succes volledig geweest. Onze medebroeders, die slechts 50 bezoekers het le jaar ontvingen, ontvingen er na verloop van vier jaar 4636, dus gemiddeld 120 of 130 personen per week. Ziedaar nu enkele cijfers; het bewijs, dat onze secretariaten eene leemte aanvullen. Het zal overal zoo zijn, als wij ijverige en nauwkeurige medebroeders hebben. Wij vragen geen dokters of rechtsgeleerden. Het is niet noodig advocaat, notaris of magistraat geweest te zijn, om mee te werken aan dat werk. Zeker, een ondervinding en verkregen kennis zou niet schaden en zouden zelfs een oorzaak van overwicht geven, maar er is een eigenschap, die alles overtreft en beheerscht en door geen ander kan vervangen worden: vóór alles is noodig toewijding en het geven van zich zelven. Voor het overige loopen de zaken, onderworpen aan de secretariaten, over het algemeen in denzelfden cirkel en indien zij zich weer onder verschillenden vorm vernieuwen, zijn zij in hoofdzaak bijna altijd hetzelfde. Maar, zal men ons tegenwerpen, hoe zult gij er toe komen het secretariaat leven in te storten? Wij zullen antwoorden: de uitgave is zeer gering en beperkt zich uitsluitend tot de onkosten van correspondentie. Eene kleine bijdrage der Conferenties of een gift vaneen plaatselijken raad zou kunnen volstaan voor het begin. Gij v/eet, voor het overige, dat een goed werk nooit te gronde gegaan is door ge- nemen zij de gewoonte aan hun huiselijke zaken te komen toevertrouwen aan onze medebroeders, die ze als hun vrienden beschouwen. brek aan hulp; de Voorzienigheid weet er in te voorzien door de meest onvoorziene verrassingen. Heb ik U alles gezegd, waarde medebroeders, terwijl ik u sprak van de geweldige diensten, die wij kunnen bewijzen aan de klasse der werklieden of behoeftigen voor het steunen van hunne belangen? Neen, zeker niet, want ik heb u onderhouden over de materieele hulp, terwijl wij vooral het zedelijk goed in het oog moeten houden, het is door dezen wezenlijken kant, dat het secretariaat zich vasthecht aan de werking van de Vereeniging van den H. Vincentius van Pauio, wier liefdadigheid niet begrensd wordt door de belangen des lichaams, maar vooral de zielen wil bereiken. Gaat al onze goede werken na, gij zult er dat dubbel karakter in vinden. Zullen wij niet een zoete voldoening ondervinden, en zal het niet een kostbare belooning zijn van onze pogingen, wanneer wij aan deze ongelukkigen zullen geleerd hebben de Kerkte beminnen en te eerbiedigen, te gehoorzamen aan hare voorschriften, de Sacramenten dik- wijls te ontvangen, die de goddelijke bronnen en de kanalen der genade zijn? Wij zullen tot God brengen de lauwen, die onbekwaam zijn, noch eenig gevoel meer bezitten of pogingen aanwenden om de genezing van hun ziel en van hun lichaam te verkrijgen. Dit is de ware manier om tot het volk te gaan. Door daden meer dan door woorden, zullen wij voortgaan krachtig maar zonder gedruisch goed te doen, op hen een heilzamen indruk uitoefenen, en zeer veel vooroordeelen herstellen, om zeer vele zedelijke wonden te verbinden. Dat is een machtig middel van propaganda; waarom zouden wij het niet gebruiken ten voordeele van de zaak, die ons dierbaar is? Het volk is slechts slecht door onwetendheid; ons komt het toe hen te onderrichten, hen te toonen, dat men zich weet op te offeren voor hen met belangeloosheid. Ik las onlangs ineen Revue, dat zich bijzonder bezighoudt met Katholieke werken, dat de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo zich in verbinding moest stellen met de bestaande secretariaten en hierheen sturen de gezinnen, die zij bezoeken. Inplaats van hen tot anderen te sturen, zullen wij het werk in ons midden stichten, wij zullen het toevertrouwen aan de werkzaam- Hetgeen wij aanraden te ondernemen, mijn waarde medebroeders, is geen nieuwigheid. Wij vinden er verspreide sporen van hier en daar inde rapporten, die tot ons komen uit de provincie en uit het buitenland. Het handelt dus vooral over rangschikken en regelen. leder secretariaat past zich aan bij het werk van de plaatselijke behoeften. Te Toulon heeft men in 1906 honderd zeven en dertig zaken behandeld. Wij weten ook, dat drie secretariaten werken te Bordeaux; daarenboven bestaan er nog in het noorden te Lille, Roubaix, Tourcoing en Armentières en in zeer veel andere steden. De statistieken van het buitenland zijn niet minder overtuigend, met name die van Genève, waar het zoo noodig is den katholieken invloed te behouden te midden vaneen protestantsch land. In het koninkrijk der Nederlanden telt men negen steden, waar de secretariaten gevestigd zijn, in het bijzonder te Utrecht, te Amsterdam, te Groningen, te Nijmegen. Uit den Haag verhaalt men ons een tamelijk buitengewoon feit. Een vrouw was tot het secretariaat gekomen om onderzoek te doen naar haar dochter, die haar verlaten had, ten einde een Mahomedaan te volgen die gedurende de Algemeene tentoonstelling naar Parijs was gekomen en sedert teruggekeerd naar Egypte. Het secretariaat trad in briefwisseling met de medebroeders heid en de schranderheid van onze eigen leden. Laat mij hopen, mijn waarde medebroeders, dat gij niet doof zult zijn bij onzen oproep, want men wendt zich nooit te vergeefs tot de leden der Vereeniging. Het is na een retraite gepreekt in 1848 door Abbé Petetot, dat de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo zijne afdeelingen voor de huwelijken stichtte; zij begonnen bescheiden inde Conferentie van het 3e arrondissement aan de voeten van Notre-Dame-des-Victoires en nu zijn ze overal verspreid in het diocees van Parijs met alleen 2845 vergaderingen gedurende het laatste jaar. Het is waar, dat wij toen een man bezaten, een verknochten medebroeder, om het werk op gang te brengen. Zullen wij er nu geen anderen vinden en zelfs verschillenden bezield met dezelfden ijver? Ik heb de innige overtuiging, dat hetzelfde succes hen wacht. van Alexandrië, die de plaats van inwoning ontdekten van het jonge meisje en vernamen, dat zij gehuwd was met den Oosterling na hem tot het Katholicisme bekeerd te hebben. Aan het secretariaat, hetwelk de opsporing geleid heeft, dankt de moeder deze kostbare mededeeling. Wij hebben boven gesproken van de schitterende resultaten, verzameld door dit hoogstaand werk te Brussel, waar de bezoekers in menigte aankomen. Het secretariaat van Antwerpen behoudt zijn toeloop, maar betreurt het kleine aantal der medewerkers. Doornik en verscheidene steden van Henegouwen hebben ook het hunne. Te Gent behandelt men een duizendtal zaken ieder jaar. Men haalt het geval aan vaneen jongen man, aan wien zijn erfdeel kon worden gerestitueerd. Inde Vereenigde Staten en in Canada vormen de secretariaten een bijzonder karakter; zij dienen vooral als bureaux van inlichtingen voor landverhuizers, die raad en hulp komen vragen. Te New-York, te Boston evengoed als in Quebec en te Toronto komen een groot aantal menschen zonder middel van bestaan aan. Aan eenigen van hen verschaft men werk, aan anderen geeft men voorschotten in geld. Er gaat een zekere tijd voorbij, voordat deze ongelukkigen een betrekking vinden en de eerste loonen betaald zijn; het is gedurende dit tijdsverloop, dat het secretariaat deze arme lieden te hulp komt en hun het noodzakelijke voorschiet voor hun bestaan Ik houd op, mijn waarde medebroeders; laten wij wenschen, dat deze uiting een beslissenden datum aanwijst voor de vorming van onze secretariaten der gezinnen. P. CALON. Parijs, 30 April 1911. Mijne Heeren en waarde Medebroeders. Het gebed is een wezenlijke behoefte voor het menschelijke hart. In zijn zwakheid zoekt de mensch een hulp en een steun. Hij vindt ze slechts in Hem, die de bron is van alle kracht, van alle goedheid, van alle genade. Wij zien het zoo goed bewaarheid bij open- Werkelijk, van al de gebeden is het heilig sacrificie der Mis het aangenaamste aan God, het krachtigste, het volkomenste, omdat het Onze Heer Zelf is, Slachtofferen Hoogepriester, die met ons en voor ons bidt. Dat waren de godvruchtige gevoelens, die de zielen van onze medebroeders, gedurende de vreesdijke gebeurtenissen deden stand houden. Een van hen, president vaneen Conferentie in het midden van Frankrijk, verkreeg van zijn bisschop, dat eiken dag, ineen of ander parochie van het diocees een Mis zou gelezen worden tot intentie van de H. Kerk, van den Opperherder, den Paus, voor Frankrijk en voor onze Vereeniging. Toen de kalmte was teruggekeerd is dit idee hervat en heeft zich uitgestrekt tot den Algemeenen Raad; deze besliste, dat iedere Conferentie, zoowel van Frankrijk als van het buitenland, uitgenoodigd zoude worden om mede te doen aan de algemeene Kruistocht van smeekingen en gebeden en de verplichting op zich zoude nemen om alle jaren een H. Mis te laten lezen voor de intenties van de H. Kerk, van Z.H. den Paus, van onze Vereeniging en als 4e intentie er bij te voegen, van zijn eigen land. Deze oproep werd verhoord. Vanaf den len Januari 1872 lezen wij in het „Bulletin” dat 16 Conferenties van Parijs zich hebben doen inschrijven voor een jaarlijksche: bare rampen: de volkeren, die het geioof behouden hebben, haasten zich naar de kerken en smeeken den almachtigen God de plagen van hen af te wenden, die hen bedreigen. Zoo ook is het van belang zonder ophouden te herhalen, dat de godsvrucht de onwankelbare grondslag is der Christelijke vereenigingen. Het is daarom, dat onze stichters voorgeschreven hebben, dat de zittingender Conferenties zouden beginnen en eindigen met het gebed, en dat een stichtende lezing zou gehouden worden, vóór zelfs het procesverbaal gehoord te hebben pelgrimstochten zijn georganiseerd, alsook gesloten retraites; ten laatste heeft men onze vier groote jaarlijksche algemeene vergaderingen ingesteld, die ons veroorloven gemeenschappelijk tot de H. Tafel te naderen en kostbare aflaten te verdienen. Wat een prachtig resultaat! Men kan zeggen, dat het heden inde Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo even als vroeger, voldoende is een verlangen, een gedachte te formuleeren, een goede daad in te geven, om volgelingen te vinden, vol opgetogenheid en edelmoedigheid. Deze dagelijksche H. Missen gaan aldus voort sedert 40 jaar en wij zien in ons laatste Bulletin (hetgeen gij zonder twijfel nog niet voldoende opgemerkt hebt) dat niet een enkele dag, om zoo te zeggen, ontbreekt aan dit godvruchtig rendez-vous inden loop van ieder jaar. Misschien moet gij in deze aanhoudende smeekingen het geheim zoeken van de klaarblijkelijke bescherming, welke de goddelijke Voorzienigheid zich gewaardigt te verleenen aan onze Vereeniging, door onze pogingen aan te moedigen. Wij moeten dus alles in het werk stellen om meer en meer zulke weldaden waardig te zijn. Eenigen onder u, mijne waarde medebroeders, zouden zonder twijfel vinden, dat, daar het doel bereikt is, het nu daarbij blijven moet. Wij zouden den raad niet .kunnen deelen, want op het stuk van de liefdadigheid is Mis. In Februari beliepen de inschrijvingen reeds tot 44. De beweging zoo goed begonnen moet niet ophouden. In Maart hadden 84 Conferenties hun goedkeuring gegeven en de redacteur van het „Bulletin” schreef, dat indien die stormloop voortging het H. Sacrificie der Mis, weldra alle dagen van het jaar door de zorgen van onze Conferenties voor bovengenoemde intenties zouden opgedragen worden. Het buitenland wedijvert met onze Conferenties in Frankrijk; België staat aan het hoofd en bericht, dat iedere Conferentie van dat land op den dag van de eeuwigdurende aanbidding inde parochie zal doen opdragen een Mis tot intentie van de H. Kerk, van Z.FI. den Paus, van België en van onze Vereeniging. Dit groot voorbeeld vindt navolgers en wij stellen vast, in 1893 de inschrijving van talrijke Conferenties te Quebec, Smyrna, Buenos-Aires, Lissabon, Athene, Freiburg, in Italië, in Holland en Brazilië. In kan niet alle opnoemen. Vanaf het jaar 1874, dus na twee jaar, worden de meeste der dagen van iedere maand bezet; eenige zelfs zullen verscheidene H. Missen hebben. het nooit veroorloofd stil te staan, het wachtwoord moet zijn: „Altijd voorwaarts, altijd beter.” Indien gij uw oogen wilt vestigen op onze maandlijsten, zal het u gemakkelijk zijn om te zien, hoe weinig talrijk nog de Conferenties zijn, die zich hebben laten inschrijven. Wij zijn niet verwonderd, bovendien, over zooveel onthoudingen, het grootste deel onzer Conferenties kennen die dringende bede van smeekingen niet, zij hebben er nooit van hooren spreken, zoo is het ook met onze nieuwe Conferenties, die elk jaar ons getal met 200 of 250 doen aangroeien. Het behoort aan onze presidenten, van de Hoofdraden, Diocesane en Bijzondere Raden deze collectieve H. Missen te doen kennen, en er het doel vanuit te leggen, toezicht te houden op de uitvoering, wanneer de beslissing zal genomen zijn en den dag door de Conferenties zal aangewezen zijn. Bovendien zullen zij er zich ieder jaar van verzekeren, dat de beloofde H. Missen nauwkeurig gelezen worden, want wij hebben reden te vreezen, dat er zekere verslapping is ontstaan inden laatsten tijd. Wij hopen dat de presidenten der verschillende Raden het zich ter harte zullen nemen om zich van dien dubbelen plicht te kwijten. Wij verzoeken, dat zij in hun jaarrapport eer. bijzondere vermelding over zullen inlasschen betreffende het lezen van deze H. Missen, waaraan wij een groot belang hechten voor den bloei van onze werken en ons eigen heil. Daarenboven, behoeven ze slechts te antwoorden op de vraag, gedrukt boven het hoofd van de bijzondere statistiek en aldus luidende: Welke is de dag, vastgesteld voor de jaarlijksche H. Mis? Het gemeenschappelijk gebed is zoo machtig, het dringt door de wolken zeggen de heilige boeken. Welke zal de kracht niet zijn van onze smeekingen, als zij aldus zullen gaan van alle punten der aarde? Indien een of andere Conferentie verlegen is, om den dag van hun jaarlijksche H. Mis voor de vier intenties vast te stellen, zij zullen België navolgen en den dag aannemen, waarop men in hun parochie het feest van de Altijddurende Aanbidding viert. Anderen hebben den dag gekozen, waarop zij het feest van den Patroon van hun kerk vieren of van hun parochie. Men zou ook Het ligt aan de medewerking van onze waarde medebroeders, om deze offeranden van het goddelijk sacrificie uitte breiden, en verder te ontwikkelen. Men spreekt veel in onzen tijd over de kracht der associatie en men heeft daartoe wel reden; maarde Kerk had het ons sedert lang geleerd door de gemeenschap der heiligen, die ons vereenigt niet alleen met de levenden, doch ook met de overledenen. Onze Vereeniging, wij zullen het hopen, heeft een groot aantal broeders in het andere leven bij God; wij zullen voordeel trekken van hunne verdiensten, zooals zij voordeel trekken van de onzen, zij zullen aldus de tijdelijke en geestelijke gunsten vermeerderen, waaraan wij zooveel behoefte hebben voor ons zelve, voor onze werken en voor onze armen. Ozanam, aan een van zijne jeugdige jongelingen schrijvende in 1836, dat is in het begin van onze Conferenties, zeide: „Vindt gij niet, dat het wondervol zoet is, zijn hart te voelen kloppen in vereeniging met zooveel jonge lieden, verstrooid op den bodem van ons land? Vindt gij niet, door het goede werk, dat men juist verricht, te werpen inden gemeenschappelijken schatkamer, men doende is het te verliezen tusschen duizenden goede werken, die er tegelijk ingestort zijn en die zich alle vermengen tot slechts ééne enkele offerande voor Hem, uit wien alles voortspruit? De Vereenigingen van Liefdadigheid, welker verdiensten zich ophoopcn en zich samenvoegen tot een ontzagglijke woekerwinst voor den den dag kunnen aannemen, waarop men herdenkt de inlijving zijner Conferentie, of ook eender dagen, zeer zeldzaam, waarop nog geen H. Mis zou gesteld zijn. In alle gevallen deze bijeenkomsten zijn een uitmuntend middel, de werkzame en honoraire leden, alsook de armen en de weldoeners te vereenigen; wij kennen de families zoo weinig, ondersteund door onze Conferenties, buiten die wij zelve bezoeken. Wij zullen daar een zeer geschikte gelegenheid hebben, de klassen ineen te smelten, deze, die geeft en zij, die ontvangt. Het is in dat zelfde doel, dat men overal inden tegenwoordigen tijd de Kerstboomen, de feestgeschenken van dele H. Communie vermeerdert, alsook de feestelijke vermakelijkheden. den dag der vergelding. Kan men niet zeggen, dat zij ais de spaarkassen zijn van de eeuwigheid? Welke profetische adem, mijn waarde Medebroeders, in deze woorden van onzen stichter! Laat ons dus door onze gebeden een geheiligd bataljon, een soort van onoverwinnelijk leger vormen om de stormen dezer wereld te weerstaan en laten wij onze smeekingen en onze goede werken ophoopen in deze kas der eeuwigheid. P. CALON. Parijs, 12 December 1915. Mijnheer en Geliefde Medebroeders. Daar elke retraite moet eindigen met een besluit, moet gij mij veroorloven er u een voor te stellen, terwijl ik u vraag, aan u en aan uw medebroeders van Frankrijk u daar standvastig aan te houden. Dat zoude zijn om trouwer dan ooit den regel en den geest van onze vereeniging te onderhouden en vooral één punt nauwkeurig na te komen en nimmer af te wijken van het houden van de wekelijksche vergadering. Waarom deze aanbeveling zult gij mij vragen? Omdat bij het lezen der verslagen, welke de verschillende raden en Conferenties dit jaar aan den Algemeenen Raad ingezonden hebben, ik heb vastgesteld, dat, sedert het begin van den oorlog vele Conferenties er zijn er zelfs te Parijs slechts om de veertien dagen vergaderen en soms nog minder. Indien zulk een gebruik... er toe strekte algemeen te worden, dan zou het een teeken zijn van waar verval voor onze werken en vooral voor de vorming onzer medebroeders. Ik zal beproeven u er van te overtuigen en daarom zal ik beginnen terug te gaan tot aan den aanvang van onze Vereeniging. Toen de zeven jonge lieden, die ze gesticht hebben, zich in groepen ingedeeld hadden, waren zij er verre vanaf de stichting vaneen groote Vereeniging op het oog te hebben. Ontevreden over de gesprekken en de tweedracht, die ontstond in hunne Conferenties van geschiedenis en wijsbegeerte, besloten zij zich onder Christelijke vrienden te vereenigen om wederzijds hun zwakheid te steunen, om zich te vrijwaren voor de verleidin- gen der wereld, en om hun geloof te beschermen. Het is allereerst voor ons, zeide Ozanam, dat onze Vereeniging is gesticht. En daar het geloof dood blijft zonder de werken, besloten zij die werken van barmhartigheid te beoefenen, welke voor het grootste gedeelte der geloovigen als het eenvoudigste en het voegzaamste natuurlijke goede werk kan zijn, n.m. het bezoek der armen. Dat ging zoo doodeenvoudig, als bezigheid in het heden, zonder aan de toekomst te denken. Alleen Ozanam schijnt zeer spoedig voorkennis gehad te hebben, wat hun kleine groep zou kunnen worden. Zoo is dus opgericht de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo, als vereeniging van liefdadigheid in de breedste beteekenis van het woord: liefde tot God en tot den naaste: dus vereeniging van gebed en van weldoen, zich karakteriseerend inde vergaderingen en het bezoek der armen. Zoodat men geen werkzaam lid van de vereeniging kan zijn, dan op voorwaarde, dat men deelneemt aan de zittingen vaneen conferentie en de armen bezoekt. De uitmuntendste werken, zooals het patronaat kan er niet van ontslaan; ieder moet er aan voldoen, ook de presidenten en de leden der Raden. De Vereeniging heeft dus twee doeleinden, veel geestelijk goed doen aan de leden door de beoefening van de liefdadigheid en een weinig geestelijk en tijdelijk goed aan eenige armen, bezocht inden naam van Jezus Christus. Indien zij niet aanhoudend zocht om deze twee doeleinden te verbinden, zoude zij haar reden van bestaan verliezen, want indien zij alleen streefde naar de heiliging van haar leden door de oefeningen van godsvrucht, dan zouden congregaties en derde orden, broederschappen volledig deze voorwaarden kunnen vervullen; indien zij slechts dacht aan den tijdelijken bijstand der armen, zou zij slechts de lijst der publieke en bijzondere instellingen vergrooten, die beantwoorden aan dit doel. Er volgt dus uit, dat de Vereeniging geroepen is om een dubbele werking uitte oefenen; uitwendig op de personen, die zij ondersteunt; inwendig op haar leden. Door de eerste alleen, kent het publiek haar en beoordeelt zij haar soms onrechtvaardig, door in haar slechts een menschlievend werk te zien. Evenwel, het tweede, het meest onbekende, is het voornaamste. Het is voor dit Zij zijn niet alle ingedeeld onder de groote Christelijke deugden. Indien eenige het bijna natuurlijk deel zijn van zekere bevoorrechte karakters, de meesten verkrijgen het slechts dooreen persoonlijke poging, bijgestaan door de genade, maar alle helpen mede om de zielen hooger op te voeren en om ze aangenaam te maken in de oogen van God en van de menschen. Eerst, de nauwkeurigheid, die een vorm van gehoorzaamheid is. Op het bepaalde uur zullen de leden zich naar de zaal hunner vergaderingen begeven. Vervolgens, de eenvoud. Deze zaal is eenvoudig; zij heeft voor eenig meubel een tafel en eenige stoelen: op deze tafel liggen slechts twee boeken: het handboek en het werk, waaruit de geestelijke lezing wordt voorgelezen. Vervolgens, de godsvrucht. De zitting wordt geopend en gesloten door het gemeenschappelijk gebed, dat God zegent en op geheel bijzondere wijze verhoort. Men bidt voor de zieken, de overledenen, de armen. Vervolgens verfrischt een goede lezing de ziel en onderhoudt het geloof. De nederigheid, de hartelijkheid. Tusschen medebroeders, geen sporen van intellectueele of sociale meerderheid. Men geeft een overzicht van de belangen der armen. De geest, die voorzit bij het gesprek is totaal verwijderd van wat lijkt op twist of woordenwisseling; het is een geest van verzaking van zich zelven en van eerbied voor de gevoelens van den naaste. Zonder het licht te vluchten, onthoudt men er zich van de opmerkzaamheid van het publiek op zich te trekken. De lofredevoeringen, de lijkreden der leden zijn afgeschaft. De edelmoedigheid. Het houden der collecte drijft aan tot een rijke aalmoes. Aldus, gedurende deze korte vergadering, heeft men laatste, dat ik uwe aandacht zou willen vragen, wijl ik u allen wil spreken over de regelmatige bijwoning van onze vergaderingen, want zonder haar geen vorming van medebroeders, geen inwijding inden geest der Vereeniging. Welke zijn dus voor hunne vervolmaking, de deugden, welke in hen het veelvuldig bezoek van onze Conferenties kan ontwikkelen? M. Pagès, een van mijn geëerde voorgangers, zeide ineen van zijn lezingen, dat er geen nuttiger werk voor ons zeive is, omdat zij ons toestaat aan ons heil te werken en te verzuchten naar de belooning, beloofd aan de werken van liefdadigheid. En hij voegde er bij: „Indien ik durfde, zou ik zeggen, niets nuttiger ook voor de andere werken. Er is in onze Vereeniging eene zekere verstandige en geestelijke tucht, die den geest bewerkt en hem bekwaam maakt om andere ondernemingen aan te grijpen. Het is een dwaling te gelooven, dat men zich dag en nacht nuttig kan bezighouden met de stichting of de leiding van nieuwe werken, indien men niet eerst een zekeren leertijd doorgemaakt heeft en vervolgens is het altijd goed te kunnen steunen op de overleveringen onzer Vereeniging om zekere moeilijkheden op te lossen, die voortvloeien uit den omgang met elkander: „Dat is werkelijk het kiesche punt. Mijn waarde Medebroeders, velen onder u behooren tot andere Christelijke werken, nuttig, onontbeerlijk en uitmuntend. Ik wend mij tot hen en ik vraag hun, is er een onder, die een beslissenden invloed gehad heeft op uw geestelijke en zedelijke vorming? Neen, alleen de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo heeft die macht gehad, en het is haar geest, die gij gebracht hebt bij de andere werken en die er de kracht aan gegeven heeft. Mgr. Mermillad heeft met recht van onze Vereeniging gezegd, dat zij het seminarie was der liefdewerken. En openen wij nu het Reglement, wij lezen er: hoofdstuk 1 over De Conferenties, artikel 6. De Conferenties een uur van waren Christelijken vrede gesmaakt en men komt er uit terug rijk aan stichting en aan ijver om ook goed te doen als de besten. Men knoopt hier vriendschappen aan, gebaseerd op gemeenschappelijke achting en op een gemeenschap van gevoelens, zoeter en zekerder dan alle wereldsche betrekkingen. Ja, mijn waarde Medebroeders, ’t is ineen ijverige en goed bezochte Conferentie, dat men den waarachtigen geest van den H. Vincentius van Paulo verkrijgt, den geest van godsvrucht, van eenvoudigheid, van nederigheid, van broederlijke eendracht, welke wij God vragen altijd onder ons te behouden. verzamelen op de dagen en uren, waarop zij vastgesteld zijn. En de verklaring, die volgt, zegt ons: Het is evenwel van belang een puntte omschrijven, waaraan de Algemeene Raad veel belangstelling toont’ dat is de regelmatige wekelijksche wederkeering der vergaderingen. Daar het Reglement niet uitdrukkelijk dezen regelmatigen terugkeer voorschrijft, heeft men er soms uit afgeleid, dat men de vergaderingen kon houden °m de 14 dagen of om de maand. Uitgezonderd, de Conferenties van het platteland, waar om reden van den afstand, van de moeilijkheid der wegen, en van verschillende plaatselijke omstandigheden, eene vergadering om de 8 dagen soms zeer moeilijk zou zijn, heeft de Alo-e--meene Raad niet opgehouden de Conferenties te vermanen om de 8 dagen te vergaderen, zooals dat de regel geweest is, vanaf het begin der Vereeniging en zooals het inde praktijk ook bijna overal gebeurt. Het doel van onze vergaderingen is vóór alles tusschen onze leden Christelijke betrekkingen aan te knoopen en ze te versterken inde godsvrucht door het goede gemeenschappelijk voorbeeld. Nu, eene zitting om de 14 dagen en meer nog per maand is onvoldoende voor zulk een doel, vooral wanneer men er moet aftrekken de meer of minder talrijke absenten welke de ziekten, de zaken, de reizen, niet kunnen ontbreken aan de leden overlast aan te doen. Er volgt hier uit, dat op het einde vaneen jaar men zich nauwelijks gezien, nauwelijks gekend heeft, en het kan alzoo lange jaren duren, zonder dat zich onder de leden de Christelijke vertrouwelijkheid vormt, zooals de Vereeniging ze gezien heeft. Ook heeft de Algemeene Raad sedert voor regel aangenomen, dat aan geen Conferenties inlijving zou verleend worden die niet wekelijks vergaderden, met uitzondering voor Conferenties van buiten onder voorwaarden hier boven genoemd. Door hun inlijving aan te vragen nemende Conferenties de verplichting op zich het reglement, ook hierin, trouw na te komen. Ik zal er bij voegen, terwijl ik mij er over verwonder, dat de verklaring, die ik juist aanhaal, er geen melding van maakt, dat de belangrijkheid dervergaderingen bevestigd wordt door de Breve van Z. H. den Paus Gregorius den Zestiende, die een Ja, zij is onontbeerlijk voor het algemeene leven van het liefdewerk, maar ook voor de bijzondere vorming van iederen medebroeder, en voor dit laatste misschien nog niet voldoende. Om zich meer en meer te doordringen van den geest der Vereeniging, om er de werken met vrucht vanuit te oefenen, moet men er aan toevoegen een persoonlijk werk: de studie van het Handboek. Het is nauwelijks aan te nemen, en toch is het waar, dat er zelfs Medebroeders zijn, die het nooit doorbladerd hebben en het misschien niet eens kennen, dat klein boekje, waarin men geheel den geest opgesloten vindt en om zoo te zeggen, geheel het wezen van onze werken. Laat ons dus snel en spoedig ons handboek openslaan. Dit beknopt overzicht zal voor niemand nutteloos zijn. Wij openen het. Wat vinden wij er? Op de eerste bladzijde, de goedkeuring van den Kardinaal, Aartsbisschop van Parijs. Zijne Eminentie drukt zich aldus uit: „Onze beste wenschen vergezellen dat Handboek opdat de leden van deze godvruchtige en liefdadige Vereeniging den geest en de tradities er van bewaren.” Deze enkele woorden zouden voldoende zijn om het nut en de belangrijkheid van het Handboek te bewijzen en ziedaar mijne raadgevingen gesteund door de hoogste macht van het diocees. Vervolgens vinden wijde inleiding, zooals zij geschreven werd in 1845, door M. Bailly, de eerste van onze algemeene Presidenten, geheel doordrongen van de werken en de geschriften van den H. Vincentius van Paulo, ons inwijdende in dien geest, ik vrees niet mij te vergissen, in dien geest van eenvoudigheid, van nederigheid, van godsvrucht, van broederlijke eendracht, die was en die altijd zal zijnde ziel van ons werk en zonder welke wij veroordeeld zouden zijn tot den staat van nuttelooze dienaars. vollen aflaat verleent iedere maand aan de leden, die op zijn minst drie der vier zittingen van hun Conferentie bijwonen. Het is niet aan het bezoek der armen, dat het verdienstelijkste werk is, dat de af laat verbonden is, het is aan den ijver voor het bijwonen der vergaderingen, omdat deze laatste onontbeerlijk is voor het leven van het liefdewerk. Wij vinden er vervolgens den tekst van de verklaring van ons Reglement geformuleerd op het einde van het jaar 1835. Geboren uit het werk zelve ,was het, om zoo te spreken, slechts de bevestiging van de oefeningen en der gebruiken, goedgekeurd door onze eerste medeleden. Indien deze verklarende notities, die ze vergezellen eenige zeldzame veranderingen hebben ondergaan, het reglement zelf is niet veranderd, het heeft weerstand geboden aan den druk der tijden. Na den tekst van onze regels, zie verder de gebeden, door al de Conferenties herhaaldelijk uitgesproken, dank aan de vermeerdering van deze laatsten, een altijddurend gebed, dat tot God opstijgt van alle deelen der wereld inden naam der liefdadigheid. Het schoone gebed, in gebruik bij de leden van de Vereeniging, aan welks uitspreken 300 dagen aflaat is verleend, is samengesteld door den opvolgei van M. Bailly, Mijnheer Gossin, waarvan het presidentschap, het duurde slechts twee jaar, een buitengewonen invloed had op het begin der Vereeniging. Vervolgens wordt onder onzen aandacht gebracht de schat der aflaten, door den H. Stoel verleend aan onze Conferenties, aan onze ouders en echtgenooten, aan de weldoeners, aan de bezochte armen, aan onze jeugdige pupillen. Men heeft de lijst verrijkt en het verdienen is er van vergemakkelijkt onder ieder pausschap. Wij lezen vervolgens de belangrijkste der redevoeringen, en der brieven, waardoor de Pausen hunne gevoelens van belangstelling, van vaderlijke belangstelling voor onze Vereeniging hebben betoond, met name de brief van Z.H. Pius den lOen, die den Kardinaal Protector, zijn Legaat aanstelde om hem te vertegenwoordigen bij de feesten van Ozanam, en de redevoering uitgesproken door Zijn Eminentie bij de internationale vergadering der Conferenties. Wij allen waren getuigen bij de gedachtenisviering van het enthousiasme dooreen drievoudige hulde aan Ozanam, aan de Vereeniging en aan Frankrijk bewezen. Wij vinden eindelijk de zoo zakelijke en praktische circulaires der presidenten en der algemeene secretarissen, en om te sluiten, een kort verslag van de voornaamste werken van de Vereeniging. Ziehier in eenige woorden, wat ons dat te weinig bekende boek aanbiedt. Wie gevoelt nu, wanneer hij in deze materie doordringt, terwijl hij hierbij insluit de lezing van het kleine werkje, dat „Ons Begin” vermeldt, steeds meer leerende de geschiedenis van onze Vereeniging, niet de behoefte om warmer te beminnen, dit daadwerkelijk liefdewerk met zijn nederig begin, met zijn meer dan providentioneele ontwikkeling en gezag erkend reglement, welke zoo een verstandigen, wijzen oorsprong hebben? Moge iedere medebroeder een handboek bezitten! Vele Conferenties hebben de loffelijke gewoonte, een exemplaar aan iederen candidaat aan te bieden om te bewijzen, dat hij welkom is. Het is een gebruik, dat algemeen moet worden. De nieuwelingen vaneen jaar zijn nooit zoo talrijk ineen Conferentie, opdat de uitgave, die er uit volgen zou, de begrooting opmerkelijk kon verzwaren. Laat ons lezen, laten wij dikwijls met aandacht en stille overpeinzing dat boek, waarin onze ouderen verzameld hebben, al hetgeen hun ondervinding, hun wijsheid, een diepgrondige studie van het leven en der werken van onzen H. Patroon hebben geleerd, het meest voedzame hebben kunnen bijeengaren voor de liefdadige zielen. Voor het overige, welk gelukkiger oogenblik, om ons over te leveren aan deze studie dan dat, waarin wij leven, in het gezicht van rampen, niet minder verschrikkelijk dan die inden H. Vincentius van Paulo zijne pogingen van toewijding en zijne wonderen van naasteliefde opwekten, die de bewondering van alle eeuwen zullen gaande maken. D’ HENDECOURT. over den oorsprong en de werkzaamheden van de veeeniging tot aan het einde des jaars 1841. INLEIDING. Dit verslag heeft niet ten doel de ophemeling der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo voor de mem schen; het is alleen gericht aan de leden dier Vereeniging, om aan elk hunner de middelen te doen kennen, welke hunne medebroeders hebben beproefd om in verschillende plaatsen, hun door God aangewezen, eenig goed te stichten. Deze mededeelingen hebben niets strijdigs met den christelijken ootmoed; het is juist de bewustheid onzer eigene zwakheid, die ons dringt elkander te naderen en met eenparig overleg te handelen. Bij de eerste opkomst van de Vereeniging werden de wekelijksche bijeenkomsten der leden genoegzaam bevonden; toen zij zich in afdeelingen splitste, moest een gemeenschappelijke band tusschen dezen bestaan, men hield dus Algemeene Vergaderingen, waarbij in kortere tijdsafstanden al de leden der stad de verslagen hunner verrichtingen konden komen vernemen en nieuwe broeders ter inschrijving aanbieden. Later toen de Vereeniging zich over onderscheidene steden van Frankrijk uitbreidde, verstrekten de brieven, welke geregeld op het tijdstip dier Algemeene Vergaderingen door de Conferentiën inde provincie toegezonden werden, tot aanvulling der periodieke verslagen van de Conferentiën van Parijs. Daar de Vereeniging steeds meer en meer aanwies, werd besloten, dat jaarlijks een Algemeen Verslag over het geheel van hare verrichtingen voor de gansche Vereeniging zou opgesteld worden. Dit besluit werd uitgelokt door de Conferentiën inde provincie, die alle geene afzonderlijke verslagen kunnende uitgeven, het tot bevestiging der broederlijke eendracht en tot voorlichting van hunnen ijver noodig achtten, eene meer volledige kennis harer gezamenlijke pogingen te erlangen. Dit was daarenboven nog wenschelijk voor ALGEMEEN VERSLAG Oorsprong der Vereeniging. In het jaar 1833 werd te Parijs ineen huis van de wijk der Scholen, sedert lang bestemd om de studeerende jeugd te huisvesten, een wetenschappelijke Conferentie gehouden, wier beraadslagingen gevoerd werden met al de levendigheid, die gewoonlijk eigen is aan jeugdige geesten in deze soort van verstandelijken wedstrijd, en tevens met al de ernstige belangstelling, welke de godsdienstige vraagpunten aan de onderwerpen hechten, waarin men deze mengt. Trouwens zij kwamen dikwijls ter sprake onder de studenten, die daar vergaderd waren om over geschiedenis, letterkunde en wijsbegeerte te spreken, en die deze vraagpunten aantroffen in al de groote onderwerpen, welke door hun jeugdigen ijver behandeld werden. Het gebeurde dan, dat degenen onder hen, die aan het Katholieke geloof getrouw waren gebleven, zich vereenigd en aaneengesloten zagen door de noodzakelijkheid om het openlijk te belijden en daarmede strijdende denkwijzen te verdedigen. Een aan allen gemeen en dierbaar geloof, de kracht der godsdienstige eensgezindheid, een zekere de leden der Vereeniging, die, na jaren lang deel genomen te hebben aan de werkzaamheden in die steden, waar zij gevestigd was, door omstandigheden genoodzaakt werden hunne medegezellen in hunne liefdezorgen te verlaten, om zich ineen of andere afgelegen plaats te gaan vestigen. Dit verslag, dat hun jaarlijks zal geworden, zal voorkomen, dat zij zich zelve als vreemd aan de Vereeniging mochten gaan beschouwen. Indien zij dan al inde onmogelijkheid verkeeren om hunne pogingen met die van anderen te vereenigen, zal de gedachte aan hetgeen zij elders zullen zien tot stand brengen, hen ondersteunen, en ondanks hunne afzondering, zullen zij blijven voortgaan zich met diezelfde werken en gebeden te vereenigen. Dit Algemeen Verslag is dus niets anders dan een middel van verstandhouding voor allen geschikt; het is een nieuwe band, noodzakelijk gemaakt door de uitbreiding onzer Vereeniging, teneinde al degenen onder ons, die door afstand van elkaar verwijderd zijn, op die wijze te vereenigen. wapenbroederschap, aangegaan door de gewoonte om onder dezelfde banieren te strijden, had hen spoedig met hart en ziel aan elkander verbonden, en zij waren vrienden geworden, voordat zij nog een vriendschappelijk woord met elkander gewisseld hadden. Weldra vroegen zij zich af, of het geloof, dat zij het geluk hadden te bezitten, hunne verbintenis niet behoorde te bezegelen met eenig werk, troostrijker dan die woordenstrijden, die wel noodzakelijk, maar soms hartstochtelijk en bedroevend voor de godsvrucht zijn? Zij achtten het raadzaam een andere soort van vereeniging op te richten, een van uitsluitend christelijken aard, waarin de christelijke liefde alleen voorzat, en wier vreedzaam doel zou zijn, onzen Heer Jesus Christus te eeren inden persoon van eenige armen. Ziedaar de gedachte, of liever de natuurlijke zucht tot en de behoeften aan de vereeniging, waaruit onze eerste Conferentie haren oorsprong ontleende. Zij behield dien naam van Conferentie, welke te Parijs inde wijk der Scholen aangenomen is, om de wetenschappelijke bijeenkomsten der jongelieden aan te duiden; die naam zou echter een gansch verkeerde uitlegging erlangen, indien men er uit afleidde, dat het doel is redevoeringen te houden over de christelijke liefde, of te beraadslagen over de verbeteringen, welke in het lot der behoeftige standen zouden zijn aan te brengen. Door zich reeds bij den aanvang te stellen onder de bescherming van den HT. Vincentius van Paulo, teneinde door de voorspraak van dien grooten dienaar Gods eenige stralen te ontvangen van den geest van liefde en geloof, waarvan hij blaakte, gaf de Conferentie vrij duidelijk te verstaan, dat zij niet door bloot theoretische studiën, maar door werken en alleen door werken, geevenredigd aan hare zwakheid, zich voorstelde de voorbeelden van haren gelukzaligen beschermer van verre na te volgen. Hare eerste bijeenkomsten hadden plaats inde maand Mei des jaars 1833. Zij bestond toen slechts uit acht leden; dit was wellicht een voordeel, want juist door het gering aantal leden werd van den aanvang af in de Conferentie die hartelijke omgang, dat minzaam eenvoudig, gemeenzaam /verkeer ingevoerd, waarvan, Men zal licht begrijpen, dat een Vereeniging van acht studenten rijker was aan liefdadige bedoelingen dan aan geld, en misschien zou zij doordat gebrek aan hulpmiddelen schipbreuk geleden hebben, zoo niet gelukkige omstandigheden den aanvang harer werkzaamheden hadden vergemakkelijkt. Zij vond een eerste onderkomen inde straat Petit-Bourbon-Saint-Sulpice, in de bureaux van de „Tribune-Catholique”. De kolommen van dit blad werden opengesteld voor de letterkundige proeven van eenige leden der Conferentie, die aldus een middel vonden om te voorzien in het ontoereikende der inzamelingen, door het honorarium voor hunne artikelen inde armenkas te storten. Twee maanden na de oprichting, op het tijdstip der vacantie, telde de Vereeniging een vijftiental leden; bij het einde van de vacantie, in November 1833, verplaatste zij den zetel harer bijeenkomsten naar het middenpunt van de wijk der Scholen, in het voormalig huis genaamd des Bonnes Etudes. Weldra zag zij hare gelederen versterkt dooreen aantal nieuwe leden, vooral jongelieden uit het bisdom van Lyon, een dier bisdommen in Frankrijk, alwaar het geloof en de deugden, die er van de eerste tijden des Christendoms af zoo glansrijk schitterden, het best bewaard zijn gebleven. In 1834 was de Vereeniging talrijk genoeg om bij het bezoeken der armen een nog ondankbaarder en moei-1 ijker liefdewerk te voegen. Vele harer leden wijdden hunnen vrijen tijd aan het bezoeken der jeugdige gevangenen in het huis van detentie rue des Grès, om zoo mogelijk eenige denkbeelden van godsdienst en berouw te doen ontkiemen in die zielen, bezoedeld door de ondeugd op een leeftijd, waarin de hartstochten pas ontluiken. Bij de meesten dezer kinderen vonden zij een volslagen onbekendheid met de eerste beginselen des Christendoms, bij sommigen eene reeds geslepene goddeloosheid; zij zagen daar wonderen, waarvan Parijs alleen het treurig voorrecht geniet: godloochenaars van vijftien jaren, die op een verbazende wijze hunne eigen Gode zij dank, de overlevering nog niet verloren is. Zij, die lid zijn geweest van die oorspronkelijke Vereeniging, zullen hun leven lang het zalig aandenken bewaren der vriendschapsbanden, welke zij daar legden. piiilosophie hebben en een vraag uit den Catechismus met eene schimpende boerterij van Voltaire beantwoorden. Ondanks den weinigen troost, welke de ijver der leden van de Vereeniging, die zich wekelijks eenige uren inde gevangenis gingen opsluiten, daar inzamelde, hebben zij hunne lessen meer dan twee jaren lang volgehouden, tot den dag, waarop de jeugdige gevangenen van de rue des Grès naar de gevangenis van de Madelonettes, aan een anderen uithoek van Parijs, werden overgeplaatst. Er is reden te hopen, dat hunne pogingen niet geheel vruchteloos zullen zijn gebleven, en dat de goddelijke barmhartigheid bij eenigen de lessen vruchtbaar zal gemaakt hebben, welke met zooveel volharding gegeven waren. Toen in 1835 het getal der leden tot bijna honderd was geklommen, werd men gedwongen zich in twee afdeelingen te splitsen. Niet zonder langdurige en smartelijke aarzelingen ging men tot deze scheiding over, want behalve dat het hard viel aangeknoopte betrekkingen te verbreken en van de aangename gewoonte, om zich gezamenlijk met het door allen ontworpen werk bezig te houden, af te zien, vreesde men den eenigen grondslag te verzwakken, die aan de Vereeniging kracht en werking gaf, namelijk: den geest van christelijke eenheid en broederschap. Men moest zich evenwel aan de gebiedende noodzakelijkheid onderwerpen. De gesplitste Conferentiën werden gedurende eenigen tijd gehouden in twee zalen van het voormalig huis genaamd des Bonnes Etudes, inde parochie van Saint-Etiennedu-Mont; daarna werd eene daarvan overgebracht naar de parochie van Saint-Sulpice, en daar de Vereeniging steeds aanwies, had zij spoedig twee nieuwe takken in de parochiën van Notre-Dame-de-Bonne-Nouvelle en Saint-Philippe-du-Roulle. Uit het einde van datzelfde jaar 1835 dagteekent een liefdewerk voor de weezen, dat de Vereeniging met eenen eenigszins vermetelen ijver op zich nam, doch waaraan de Voorzienigheid hare hulp niet onttrokken heeft. Om te voorkomen, dat de onverwachte uitbreiding der Vereeniging hare verdeeling in onderscheidene afdeelingen den band van de oorspronkelijke eenheid mochten doen verslappen, achtte men het noodzakelijk algemeene bijeenkomsten te bepalen, waarbij de Conferentiën elkander van tijd tot tijd zouden ontmoeten, en een eenvoudig, kort, door allen vrijelijk aan te nemen Reglement op te stellen. De eerste Algemeene Vergadering werd gehouden den 21 Februari Men hoorde er het eerste Verslag van de Presidenten der vier toenmaals bestaande Conferentiën, alsmede dat van den President der Weezeninrichting. De President der Vereeniging deed voorlezing der voorloopige beschouwingen van het Reglement, hetwelk reeds door de Conferentiën vóór hare scheiding was ontworpen. Dat Reglement was niet een met moeite bewerkte en a priori ontworpen organisatie, maar eenvoudig het m geschrift overbrengen der oefeningen, waaraan men zich reeds gewoon had gemaakt. De voorloopige beschouwingen zijn bijna woordelijk ontleend aan de werken van oen H Vincentius van Paulo. Zij behelzen niets anders dan gedachten over de christelijke liefde, over de beste wijze om haar in oefening te brengen, over het gewicht der geestelijke hulp, tot welker verstrekking aan den behoeftige de aalmoes den toegang geeft, over den geest van eendracht en ootmoed, die de leden eener liefdadige vereeniging moet kenmerken, en over de eerbiedige gehoorzaamheid, welke zij aan de kerkelijke overheden verschuldigd zijn. De vervulling van dezen laatsten plicht is even gemakkelijk als aangenaam geweest, want de welwillendheid der eerwaardige herders van de parochies, waarin onze Conferentiën gevestigd zijn, heefi het niet beneden zich geacht in ons nederig werk belang te stellen, onze zwakheid aan te moedigen en onze bescheiden medewerking in het verheven apostolaat der liefde, waarin zij tegelijk tot voorbeeld en tot leering ver- strekken, te zegenen. In het geheel telde de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo, bij het einde van het jaar 1842, 82 Conferentiën; zij was'gevestigd in 48 steden en 38 verschillende bisdommen en, haasten wij ons het te zeggen, het is bijna altijd inde bisschoppelijke steden, dat wij haar zien opkomen; zij groeit, om zoo te zeggen, inde schaduw der bisschoppelijke zetels. Overal toonen zich de bisschoppen hare beschermers; zij zitten voor bij de In innige vereeniging met de Kerk, aan wier hiërarchie zij zich moesten aansluiten, hebben al die Conferentiën onder hare vermenigvuldiging zich steeds gehandhaafd inde volmaakste eenheid en overeenstemming. Weldra ontstonden tusschen haar veelvuldige betrekkingen. Door de talrijke verwisselingen van personeel, die in haren boezem plaats hadden, is de beweging der jeugd, die dagelijks toevloeit naar de verschillende steden, waar faculteiten gevestigd zijn, om later weder naar de omliggende gewesten weder te keeren, even bevorderlijk aan de eenheid, als zij het geweest is aan de ontwikkeling der Vereeniging zelve. De veranderingen van garnizoen, de verplaatsingen van allerlei aard, door den loop der zaken gevorderd, komen nog het hare toebrengen tot deze algemeene ineensmelting Vele omstandigheden hebben te weeg gebracht, dat van het noorden naar het zuiden, van het oosten naar het westen, de leden der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo elkander hebben mogen begroeten met den zoeten naam van broeder en dadelijk evenveel vrienden doen vinden als er deelgenooten inde goede werken zijn. De leden der Vereeniging, die gereisd hebben, weten hoe aangenaam die broederschappen zijn welke in elke nieuwe stad even zooveel deelnemende harten als liefdevolle medegezellen doen aantreffen. Verwisseling en bezoeken vaneen anderen aard droegen niet minder bij, om de banden nauwer toe te halen. Men beval elkander aan bij al de goede werken, welke men zich aantrok, men stortte zijne bezorgdheid uit in den boezem van die medebroeders, welke men in staat achtte tot handelen; men verliet zich op hunnen ijver om het goede te voltooien, dat men had aangevangen en waarvan men de algeheele volvoering niet kon voleinden. Van tijd tot tijd zond men elkaar arme reizigers toe, die van standplaats tot standplaats, van Conferentie tot Conferentie nieuwe hulpmiddelen vonden om hunnen weg voort te zetten, en allerwege met bereid- oprichting der Conferentiën in hun bisdom, bezoeken haar bij hare plechtige vergaderingen en zijn tegenwoordig bij alle feesten om haren arbeid te zegenen en hare pogingen aan te moedigen. Overigens, ofschoon aldus ineen godsdienstige eenheid van oefeningen en doel met elkander verbonden, behield iedere Conferentie van den H. Vincentius van Paulo een volkomene vrijheid van handelen. Men heeft immers gezien, dat elk harer, naast de algemeene goede werken, somtijds eenige liefdewerken bij voorkeur aangenomen en naast den aigemeenen regel eenige bijzondere gebruiken ingevoerd heeft. Daar zelfs een gelijkvormige regel niet overal van dienst kan zijn, werden, naar de plaatsen, omstandigheden en tijden, eenige geringe wijzigingen in het Reglement gemaakt, zonder echter hetzelve in zijn wezen te veranderen. x) Alzoo is het in eenige steden nuttig bevonden zich gemakkelijk te betoonen in het aannemen van nieuwe leden; op andere plaatsen daarentegen moest men voor het goede, dat men wilde bewerken, inde keus der leden de meeste gestrengheid aanwenden. Over het algemeen zijn, naarmate de Vereeniging meer bekend werd, grootere waarborgen noodzakelijk geworden, en het gevaar van voordrachten, die geen genoegzame waarborgen opleveren, is beter begrepen geworden naar gelang de Vereeniging meerdere welwillendheid genoot. In onderscheidene Conferentiën zijn nieuwe gebeden bij de oude gevoegd en nieuwe oefeningen ingesteld; zij hebben de meest verblijdende gevolgen gehad, zoowel voor de vorderingen inde deugd van de leden zelf, als voor de algemeene stichting. De armen waren dikwijls aangedaan, wanneer zij zagen, dat de leden der Vereeniging tezamen kwamen, om hun het voorbeeld te geven van de oefeningen, welke zij hun aanprezen. Elders heeft men bevonden, dat de godsdienstige bijeenkomsten, aangewezen op de feesten der Vereeniging, genoegzame openlijke bewijzen van haren godsdienstigen geest leverden, en dat men niet door te menigvuldige x) Thans nu de aflaten verleend zijn aan de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo zooals zij bestaat, moeten die wijzigingen in het Reglement steeds zeldzamer zijn en van minder belang worden. willigheid ontvangen werden als afgezondenen der liefdadigheid. oefeningen degenen moest afschrikken, die minder in de godsvrucht gevorderd, zich echter aan de werken van liefdadigheid wijdden met een ijver, evenveel voordeel aanbrengend voor hen zelf als voor de armen. Wat de ambts-bekleeders der Vereeniging aangaat, daaromtrent zijn ook eenige verschillende regels ingevoerd. In eenige Conferentiën heeft men er aan gedacht, om den duur der bedieningen te beperken, opdat de ijver geen reden hoegenaamd tot verslapping zou vinden. Anderen, zich houdende aan de oorspronkelijke voorschriften, die ook nog door de Conferentiën van Parijs worden nageleefd, hebben het verkieslijker geacht, inde eenvoudigheid harer gewoonten en in het belang der administratie, om de minst mogelijke veranderingen te maken. De aldus opgedragen bedieningen zijn steeds beschouwd geworden als lasten en niet als onderscheidingen. Een ieder heeft ze dan te behouden zoolang de omstandigheden het gedoogen, en de bezigheden des levens het toelaten, om er vanaf te zien, zoodra zich een ander voordeed, wiens ijver nuttiger kon zijn voor de Vereeniging. Eindelijk, vele Conferentiën, die reeds talrijk waren geworden zelfs vóórdat de splitsing plaats had, verlangden een Raad van beheer te hebben, om te beslissen inde moeilijkheden en zich te belasten met eenige aangelegenheden van het beheer; daardoor hebben zij den tijd harer bijeenkomsten meer volledig kunnen besteden aan de werken van liefdadigheid, hebben zij de gevaarlijkste klip voor bijeenkomsten van dien aard vermeden, namelijk de nuttelooze beraadslagingen en redekavelingen, waarin soms de hartstocht den toon zou kunnen aangeven. Eender werkdadigste middelen tot behoud van de eendracht is geweest de werking van den Algemcenen Raad. De Vereeniging had geen behoefte aan eene opperste leiding noch aan eene eenvormige wijze van beheer, maar er moesten in haren boezem eenige bewakers zijn van hare algemeene belangen, die aan hare ontwikkeling konden arbeiden, hare werken uitbreiden, alle nuttige ondernemingen, in haren boezem ontstaan, begunstigen, aan de later aangekomenen de ervaring van het van eendracht en broederschap onderhouden. De Algemeene Raad, door het Reglement ingesteld en opklimmende tot den dag, waarop de Vereeniging in Conferentiën gesplitst werd, was inde eerste tijden dezelfde als de Raad van Parijs, maarde uitbreiding der Vereeniging deed het verlangen ontstaan, dat deze laatste afzonderlijke attributen zou bezitten. Toen de Algemeene Raad zich van den Raad van Parijs afscheidde werd hij met een aantal leden vermeerderd en kon daardoor op eene meer doelmatige wijze de algemeene belangen behartigen. In het jaar 1840 werd hij aldus geregeld ingesteld. Een zijner eerste handelingen bij het einde van dat rampzalig jaar was, een beroep op al de Conferentiën der Vereeniging, om te hulp te komen aan de Conferentiën, die gevestigd waren in die streken, waar de overstroomingen van 1841 zooveel verwoestingen hadden aangericht. De Conferentiën hebben volijverig beantwoord aan dat beroep; 32.894 franken zijn verdeeld geworden over de Conferentiën van Lyon en Nimes. Deze som is voorzeker gering in evenredigheid van die, welke door andere handen en in andere kassen gestort werden, doch zij waren niettemin een aandoénlijk en nieuw bewijs van christelijke broederschap. De geringste bijdragen gingen vergezeld van de uitdrukking der meest warme en bemoedigende gevoelens van genegenheid. De Algemeene Raad, thans uiteen twaalftal leden bestaande, vergadert elke maand, om inden boezem onzer Vereeniging nieuwe afdeelingen op te nemen, die zulks verlangen en gelijk de Conferentiën beslissen over de individueele aanneming der leden, zoo beslist de Algemeene Raad over de aanneming van Conferentiën en hare inlijving bij de Vereeniging. Genootschappen zonder beradenheid opgericht, zouden onze regels en gebruiken aannemende en misbruik makende van den naam der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo, haar voor het publiek in minachting kunnen brengen en haar inwendig bedroeven. Daarom is het voor haren bloei, evenals voor hare eer noodzakelijk geoordeeld, dat in het middenpunt een toezicht uitgeoefend werd; en, naarmate de Vereeniging zich meer- verleden mededeeien en onder allen een middenpunt ontwikkelde, werd zoodanige waarborg meer en tneer wenschelijk, teneinde tusschen de Conferentiën den duur te verzekeren van den vertrouwelijken omgang, die steeds het aangename harer onderlinge betrekkingen heeft uitgemaakt. Behalve het bezoek der huisgezinnen, heeft de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo, talrijke liefdewerken, hetzij om de uitwerking van het wekelijksch bezoek te versterken, hetzij, om overeenkomstig den wensch van onzen stichter, talrijke personen van bescheiden stand die niet hulpbehoevend zijn, maar die het noodig hebben, dat men liefdewerken ter hun beschikking stelle om hen te helpen inde verschillende omstandigheden van hun materieel of geestelijk leven. Ten gevolge van de schokken van den wereldoorlog nemen deze werken een grootere belangstelling in en vragen dringend al onze opmerkzaamheid. Hetzij door het Bulletin, hetzij door de bijzondere korte berichten, heeft de Algemeene Raad er zich op toegelegd om ze te doen kennen. Het is ons voldoende hier er een korte uiteenzetting van te geven. Katholieke Scholen. De opvoeding van het kind van den werkman moet meer dan ooit de bezigheid van alle Katholieken zijn. Het is op school, dat deze opvoeding begint; wij kunnen niet onverschillig blijven over zijn ontwikkeling, vooral inde landen, waar het openbaar onderwijs neutraal verklaard is. Overal hecht de Vereeniging er zich aan om de leemten van dit onderwijs aan te vullen, en een uitgaaf in geld te doen voor het plaatsen van kinderen op de Katholieke school. In verschillende landen heeft de Vereeniging zelf onderwijsinrichtingen gesticht, maar het schijnt, dat een werk, dat zooveel lasten nasleept ook te zwaar is voor Conferenties; het kan alleen een afzonderlijk liefdewerk wezen, dat gevoed wordt met buitengewone hulpmiddelen. Evenwel in verschillende landen, bijzonder in Nederland, inde Vereenigde Staten, in Engeland, hebben de vereenigingen zelve scholen voor de arme kinderen opgericht. Onze medebroeders te Smyrna, en Beyroeth deelen ook in het onderhoud der scholen. Eene laatste opmerking: onze zorg Voornaamste liefdewerken der Vereeniging. voor de Katholieke scholen moet ons nooit de talrijke kinderen doen verwaarloozen, die de neutrale school volgen en ten opzichte van wie wij talrijke plichten te vervullen hebben. Niets zou meer tegenstrijdig zijn aan den geest van onze Vereeniging. Patronaten. Vanaf haar oorsprong heeft de Vereeniging belang gesteld in het werk der patronaten; zij is het die te Parijs de eerste Katholieke patronaten gesticht heeft. De godsdienstige neutraliteit van het openbaar onderwijs maakt er meer en meer een werk van eerste noodzakelijkheid van. Onze Conferenties kunnen zelve patronaten stichten, wier algemeene leiding en bestuur dooreen raad zij op zich nemen, terwijl het godsdienstig leven is verzekerd dooreen priester. Zij kunnen ook belang stellen in elk katholiek patronaat, welke er ook de vorm van zij, door bijdragen en vooral door de hulp van onze jonge medeleden, zoo begeerenswaardig in alle gezichtspunten. De patronaten van het platteland nemen heden een zeer groote en zeer wettige uitgebreidheid in. Zij worden krachtig bestuurd door den pastoor of door den hulpgeestelijke inde belangrijkste streken, maarde hulp van onze medebroeders wordt zeer op prijs gesteld, vooral door de bezoeken aan de ouders. De landelijke Conferenties hebben dikwijls een groote moeilijkheid om voldoende behoeftigen te bezoeken en kunnen daarin een machtige bezigheid van werkzaamheid vinden. De patronaten beoefenen ook de patronaten der scholieren, door de scholen, bestuurd door Katholieke onderwijzers te doen bezoeken, in overeenstemming met dezen of op hun verzoek. Werk van den Catechismus. Het kleine getal der priesters en de godsdienstige onwetendheid, die steeds meer voorkomt bij de kinderen van het volk, lokken meer en meerde bemiddeling van leeken uit, die met nut het kind voor het parochiaal catechismusonderricht voorbereiden door hem zijn les te leeren en uitte leggen. Sedert lang was Leertijd. Vanaf het begin van onze Vereeniging, hebben onze medebroeders belang gesteld inde vorming van leerjongens. Wij zijn trouw gebleven aan deze traditie, geen werk, dat belangrijker is, om de toekomst van den jongen man te verzekeren. In verschillende landen heeft de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo werkplaatsen gesticht, waar men een of ander handwerk onderwijst. Wij hebben er een te Parijs. Deze stichtingen vereischen hulpmiddelen en eene technische vorming, welke een eenvoudige Conferentie moeilijk ter harer beschikking heeft. Maar iedere Conferentie kan invloed uitoefenen bij de families, die zij bezoekt om de ouders er toe te brengen aan de kinderen een ernstig ambacht te doen leeren en de Conferenties vaneen zelfde stad kunnen zonder groote kosten hun pogingen samenvoegen om werkplaatsen van vakken te stichten die de richting aangeven, waarin men de kinderen plaatsen zal na het verlaten der school. Men zal steeds door regelmatige bezoeken bij den patroon en de families goed toezicht uitoefenen op de leerlingen. De uitwerking hiervan zal intenser zijn, indien aan het werk van den leertijd een huwelijksgift of een spaarboekje geschonken wordt voor de toekomstige werklieden of werkvrouwen om een huwelijk aan te gaan zonder hun toevlucht behoeven te nemen tot crediet. dat uitsluitend het werk der dames en het aartsbroederschap der Dames Catechisten, waarmede wij overal in verbinding moeten staan, waar zij vertakkingen heeft, heeft onschatbare diensten bewezen. Heden werken afdeelingen mannelijke catechisten evenzoo inde voorsteden en de buitenwijken der groote steden. Hun hulp is bijzonder gezocht voor het onderwijs in catechismus aan jongens vaneen zekeren leeftijd, waarop hun gezag gemakkelijk meer eerbied afdwingt dan die der dames. In deze afdeelingen kunnen en moeten onze medebroeders eene eereplaats innemen; dat zij zoeken er daar te stichten, waar er nog geen zijn. Werk over de plaatsing. Het is niet voldoende het kind een goed ambacht te leeren. Men moet ook den volwassen man werk helpen zoeken of de voorwaarden verbeteren, waarin hij werkt. Het is het doel der bureaux van kostelooze plaatsing, dat onze medebroeders georganiseerd hebben in verscheidene landen en die zoolang reden van bestaan zullen hebben zoolang het Christelijk vakvereenigingswezen haar werking algemeen maakt. Inde landen, waar de landverhuizing een standvastige overvloed aanbrengt van vreemde arbeiders, zijn deze bureaux zeer nuttig om zich op de hoogte te stellen bij haar aankomst en ze te helpen aan voldoende werk, dat loonend is. Heilige Families. Men noemt zulke vereenigingen, die elke week bijeenkomen, of op 't minst elke 14 dagen, speciaal voor de huisgezinnen van bescheiden stand. Het ideaal is deze vergaderingen te houden na een H. Mis speciaal voor de leden der H. Familie, met toepasselijke onderrichting. Maar inde groote steden veroorloven de talrijke bezigheden der geestelijkheid niet altijd zich te richten naar dat ideaal. Het verlangen naar de volmaaktheid moet niet leiden tot nietsdoen. Wanneer het doen lezen vaneen speciale H. Mis onmogelijk is, kunnen de vergaderingen des avonds, ’s Zondags, of inde week gehouden worden en ieder jaar, een Paaschretraite, zich aansluitend aan de onderrichtingen, teneinde het godsdienstig leven te verzekeren en te ontwikkelen. ledere vergadering vereischt behalve het woord van den priester en van den medebroeder belast met de H. Familie, eene tombola en een uitdeeling van goede lezing, met name in Frankrijk, van I’Ami de la Familie. Het schijnt inde hoogste mate wenschelijk, andere meer moderne uitspanningen, zooals lichtbeelden en cinema’s er aan toe te voegen. Een secretariaat, een gift van huurders en een huwelijksfonds kunnen zeer nuttig werken, naast de H. Familie. Een kleederbewaarplaats zal ook gemakkelijk zijn gebruik vinden. Het kosteloos secretariaat, dat men ook het secretariaat der gezinnen noemt, of volkssecretariaat, of eiken anderen naam in staat de klandizie te trekken, is een wonderlijk instrument van het volksbinnendringen, omdat de diensten, die het bewijst talrijk en bijzonder op prijs gesteld worden. De inrichting ervan is zeer eenvoudig. Een of verscheidene medebroeders stellen zich elke week beschikbaar niet alleen voor de behoeftigen, maar ook voor alle arbeiders, om hun inlichtingen te geven die zij noodig hebben. Zij stellen zich op de hoogte van de verschillende sociale en liefdadige lichamen, in staat hen diensten te bewijzen; zij doen voor hen alle bemoeiingen, die zij zelf niet zouden kunnen, of die zij niet zouden weten. Wanneer de klandizie talrijk en betrouwbaar is, kan het secretariaat het middelpunt zijn van liefdadige en sociale werking, die somtijds den naam van volkshuis kan aannemen, waar men bij name gemeenschappelijk de inkoopen kan doen, het werk aan huis voor de vrouwen, het renteloos voorschot, het groepeeren der gezinnen, enz. Liefdewerk St. Franciscus Regis. Het liefdewerk voor huwelijkswettiging of van den H. Regis, bewijst de grootste diensten, vooral inde centrale industriestreken, door het verzamelen der noodzakelijke stukken voor huwelijkssluiting, waarvan het opzoeken dikwijls een bezwaarlijk en lastig werk is. Gij vergemakkelijkt dus het huwelijk der armen, vermijdt de wanorde en herstelt deze waar ze was ontstaan. Het Huwelijksliefdewerk of van den H. Regis kan zeer goed naast het kosteloos secretariaat geplaatst worden. Gaarkeukens, Spijskokerij. Men noemt aldus het liefdewerk, dat menigmaal met de hulp der liefdezusters de spijzen bereidt inde huisgezinnen der werklieden gebruikelijk, hetzij ter nuttiging op de plaats zelve, hetzij door ze mee te geven naar hunne woningen. De porties worden betaald door middel van bons, welke weldadige personen koopen van het liefde- Kosteloos secretariaat, of Secretariaat der Gezinnen. werk en aan de armen uitdeelen. Deze bons worden ook door de Conferenties verstrekt. Waar het mogelijk is, is het wenschelijk, dat onze medebroeders deel nemen aan het uitdeelen der porties. Werklieden-tuinen. De kostelooze vergunning van het gebruik vaneen klein stukje grond bestemd voor de teelt van moesgroenten enz. is uitgeoefend door de Conferenties vanaf het begin van 1892. Onze medebroeders hebben er een middel in gevonden om de hulpbronnen der gezinnen, die zij ondersteunen, te vermeerderen, dank aan een werk, hetwelk in werkelijkheid slechts eene gezonde ontspanning is, maar om te gelijker tijd een zedelijke werking te ontwikkelen op al de leden van het huisgezin door de gesprekken langer te verlengen, dan het bezoek aan den tuin medebrengt. De ondervinding heeft verder geleerd, dat het tuinderswerk een uitmuntend geneesmiddel uitmaakt tegen het alcoholisme en de T. B. C., de twee grootste geesels, die zooveel verwoestingen aanrichten inde klasse der werklieden, het meest ontbloot van hulpmiddelen, de klasse waarmede de Conferenties zich bij voorkeur bezighouden. Werkmanswoningen. De strijd tegen de krotten, haarden van tuberculose en zedeloosheid is eender noodzakelijkste werken van den tegenwoordigen tijd. Ook in verschillende landen vereenigt zich de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo met de openbare macht om aan de werkliedengezinnen ruime en gezonde woningen te verschaffen. Een bijzonder belangwekkende vorm is, vaneen werkliedenwoning in het tuindorp, dat, niet tevreden den werkman een woning te geven hem tevens plaatst buiten de stedelijke opeenhopingen, in het vrije veld, inde volle zon, en er nog bijvoegt een voldoenden grooten tuin om genoeg op te brengen voor de voeding van het huisgezin. Het liefdewerk voor werklieden-woningen vereischt noodzakelijk de kennis van de toepassing der Vacantie-kolonies. De vacantie-kolonies, die zich meer en meer vermeerderen en vervolmaken, veroorloven de kinderen van onze groote steden tijdens de vacanties tenminste vier weken buiten door te brengen. De ondervinding heeft bewezen, dat ten aanzien van de uitwerking op de kinderen, het dikwijls noodzakelijk was, het verblijf te verdubbelen. Door de luchtkuur, waarvan het resultaat een flinke gewichtsvermeerdering kan wezen, kan daarbij ook eene zielsgenezing komen, terwijl zich bij de kleine kolonisten de orde, de goede houding, de godsdienstige plichten, dank aan den invloed vaneen geestelijk leiding zich meer kan ontwikkelen. Alleen een verlengd of hernieuwd verblijf kan deze resultaten duurzaam maken. De Conferenties hebben meestal connectie met een bijzonder daartoe opgerichte vereeniging op katholieken grondslag voor de opname der kinderen, maar sommige bijzondere Raden hebben voor de Conferenties van hun rechtsgebied een eigen kolonie. Bibliotheken. Vele parochies zijn voorzien van bibliotheken, waarvan de reglementen aan onze armen eischen stellen (leesgeld enz.) buiten staat te vervullen, temeer omdat de boeken ook inde handen der kinderen gesteld moeten kunnen worden. Daarom moeten de Conferenties zooveel doenlijk bijzondere bibliotheken oprichten. Waar echter goede volksbibliotheken werken, kan samenwerking bestaan. Om de klandizie van goede lezers te behouden en te vermeerderen, is het onontbeerlijk ieder jaar door den aankoop van nieuwe boeken de bibliotheek wetten, die betrekking hebben op de woning van den werkman. In het algemeen zal de instelling vaneen vereeniging, die de terreinen koopt en bebouwt, worden geëischt, maar men kan er nuttig aantoevoegen een liefdewerk dat de gezinnen helpt, bij de betaling der huur en als noodzakelijke aanvulling verder toezicht uitoefenen en bijstand verleenen. te verrijken of zijn toevlucht te nemen tot uitleen-leesbibliotheken, die in verscheiden diocesen en te Parijs voor heel Frankrijk bestaan. De algemeene Raad geeft onder den naam L’Ami de la Familie, Petites Lectures, voor de werklieden, de kinderen der scholen en der Patronaten een klein geïllustreerd dagblad met 44 afleveringen per jaar uit. Spaarfondsen voor de huurders. Het is een bescheiden werk, gemakkelijk te leiden en dat iedere Conferentie kan instellen, indien zij het kan, moet zij het ook doen. Dit werk heeft voor doel aan de armen het betalen van hun huishuur te vergemakkelijken, door hen aan te moedigen daarvoor te sparen. Er zijn twee wijzen van uitvoering. Of wel de gezinnen komen op bepaalde dagen ineen lokaal, waar een medebroeder hun stortingen ontvangt; of wel ieder medebroeder ontvangt de stortingen der gezinnen tijdens het wekelijksch bezoek. In beide gevallen, wordt de storting overgeschreven ineen boekje en ten tijde van de betaling van den termijn, voegt de Conferentie daarbij een premie meer of min belangrijk volgens het getal der stortingen, hun regelmatigheid en de lasten van de familie. In het diocees Parijs bereiken de stortingen der gezinnen jaarlijks 300.000 frs. Kleederbewaarplaats. Het is van veel belang, dat iedere Conferentie een kleederbewaarplaats bezit, om de kleederen op te slaan, die zij koopt, of de waren, welke zij in natura uitdeelt. De medebroeder, die het kleermagazijn verzorgt is gewoonlijk dezelfde als die ook de bibliotheek en het fonds der huurders houdt. Bij iedere zitting van de Conferentie, doet hij rekenschap van wat gebeurd is in het magazijn en de vorderingen, die hij ontvangen heeft. Deze controle prikkelt veelal den ijver. De kleederkamer kan ook dienen tot bureau voor het Comité des mariages en het secretariaat der armen, of het kosteloos secretariaat. Zeer algemeen gaan onze medebroeders naar ziekenhuizen om hunne armen, die daar opgenomen zijn te bezoeken, maar in verscheidene landen hebben de Conferenties hunne bezoeken uitgestrekt tot alle andere zieken en meer bijzonder tot hen, die noch familie, noch vrienden inde gemeente hebben, dus die leven in volkomen eenzaamheid. Het is vooral in Engeland, inde Vereenigde Staten, in Australië, alsook in Turijn, dat de hospitalen het voorwerp waren der zorg onzer medebroeders. Uitgeoefend vanaf den oorsprong van onze Vereeniging in Frankrijk, waren deze bezoeken opgeheven geworden ten gevolge van moeilijkheden met de regeering ontstaan. Sedert eenige jaren zijn zij weder opgenomen kunnen worden te Parijs, zij worden er regelmatig gedaan en van Parijs heeft dit uitmuntend werk zich over eenige steden en provincies verspreid. Bezoek der gevangenen. Vanaf het begin der Vereeniging hebben hare leden zich aangeboden om de gevangenen te bezoeken en te werken voor hare zedelijke verbetering. In Amerika geeft het bestuur van de verbeteringshuizen aan de Conferenties alle wenschelijke faciliteiten en een groot getal der medebroeders gaande gedetineerden onderwijzen, die zij beijveren tot het goede terug te brengen. In Frankrijk had, om dezelfde redenen als het bezoek der zieken inde ziekenhuizen ook dit werk opgehouden. Het is weer opgenomen te Parijs en geeft zeer interessante resultaten, zoowel op het punt van zedelijke troost, gebracht bij gevangenen, als stoffelijke en zedelijke bijstand aan hun gezinnen geschonken. Onder toezicht gestelden door gezinsvoogdij. Inde meeste landen hebben de wetten inde plaats van de verbeteringsgestichten, die strenge critiek uitlokken, het stelsel van de vrijheid, die onder toezicht geplaatst is. De schuldige kinderen worden aan hun familie teruggegeven of toevertrouwd aan gestichten. In het eerste geval worden liefdadige personen belast op deze kinde- Bezoek der zieken inde hospitalen. ren toezicht te houden en te waken over hun zedelijke opheffing. Overal en bijzonder te Parijs hebben onze medebroeders zich gehaast hunne zeer op prijs gestelde hulp te geven aan dit toezicht. Begrafenis der armen. Er is geen treffender manier om onze genegenheid aan de armen te toonen dan om naar hun laatste rustplaats te vergezellen degenen, die wij bijgestaan hebben gedurende hun leven en die gestorven zijn met de vertroostingen van den godsdienst. Dit bewijs van belangstelling en van eerbied is te gelijkertijd het beste protest tegen de burgerlijke begrafenissen, georganiseerd door goddelooze secten. In vele Conferenties is een lid belast aan zijn medeleden de uitnoodigingen te verzenden. verleend aan de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo. Verkorte opgave. Uit de door de Vereeniging ontvangen Breven blijkt, dat de Pausen zelf de stipte onderhouding van het reglement der Vereeniging aanbevelen en de naleving daarvan, om zoo te zeggen, beloonen willen, terwijl zij bovendien hare werkzaamheid bevorderen door geestelijke gunsten te verleenen aan allen, die haar geldelijk of zedelijk steunen, en zelfs aan degenen, die door haar beweldadigd worden. Ten gerieve van onze medebroeders laten wijde verleende aflaten, in vier rubrieken verdeeld, hier volgen. Aflaten verleend aan de leden der Vereeniging. I°. Er is een volle aflaat, eens inde maand te verdienen, verleend aan de leden van den Algemeenen Raad en aan die van de Bijzondere Raden, hetzij te Parijs, hetzij inde andere steden, mits zij met waar leedwezen gebiecht en de H. Communie ontvangen hebbende, alle zittingen van hunnen Raad bijwonen of minstens drie van de vier vergaderingen, die er inde maand plaats hebben. 2°. Een zelfde aflaat is verleend elke maand aan alle werkende leden der Vereeniging (zonder de pas genoemde Raadsleden en anderen, die den aflaat voormeld, reeds zouden verdiend hebben, uitte sluiten), mits zij met waar berouw gebiecht en de H. Communie ontvangen hebbende, tegenwoordig geweest zijn op alle vergaderingen of Conferentiën, of op drie van de vier, die maandelijks plaats hebben. 3°. Er is een volle aflaat verleend aan al degenen, die tot de Vereeniging zijn toegelaten, te verdienen op den dag, dat zij, na met waar berouw gebiecht en de H. Communie ontvangen te hebben, inde verschillende graden van aspirant lid, gewoon lid, lid van den Bij – AFLATEN zonderen Raad of lid van den Hoofdraad worden opgenomen. 4°. Alle leden, hetzij werkende of honoraire, kunnen een vollen aflaat verdienen op de feestdagen der Onbevlekte Ontvangenis, van den H. Vincentius van Paulo, op den tweeden Zondag na Paschen en den eersten Zondag der Vasten, mits zij na gebiecht te hebben, de H. Communie ontvangen inde gemeenschappelijk bijgewoonde Mis, die, volgens Breve van 13 September 1859, niet uitsluitend voor de Vereeniging behoeft gelezen te worden, en zij bovendien de algemeene vergadering, die omstreeks dat tijdstip gehouden wordt, bijwonen. Bij Rescript van den 30 Januari 1881 1) heeft Z. H. Paus Leo XIII toegestaan, dat deze aflaten kunnen verdiend worden of op genoemde dagen of op eender zeven dagen, die dezen onmiddellijk volgen, met handhaving van de bevoegdheid om, krachtens de Breve van 18 Maart 1853, den vollen aflaat, die voor het feest der Onbevlekte Ontvangenis van Maria reeds gegeven is, ook te verdienen op den dag, waarop de plechtigheid wordt overgebracht. Bij datzelfde Rescript werd tevens bepaald, dat de Algemeene Vergadering, waarbij de leden moeten tegenwoordig zijn om de aflaten te verdienen, kan gehouden worden of op den vooravond van den feestdag, of op den feestdag zelven, of op eender zeven dagen, die dezen onmiddellijk volgen. Ten slotte werd daarbij tevens toegestaan, dat de leden, die, door zware ziekte getroffen of door zwakke gezondheid tehuis gehouden, verhinderd zijn om de gemeenschappelijke H. Mis te hooren of bij de Algemeene Vergadering tegenwoordig te zijn, de aflaten aan de leden toegestaan verdienen kunnen, als zij andere goede werken, hun door hun biechtvader opgelegd, volbrengen, om naar vermogen die voorwaarden te vervangen, welke zij voor het verdienen van voornoemde aflaten moesten vervullen. s°. Een volle af laat is verleend aan de leden der Vereeniging in het uur des doods, als zij waarlijk boet- 1) Zie Bulletin April 1888, blz. 181 en volgende. 6°. Er is een aflaat van 7 jaren en 7 maal 40 dagen verleend aan de werkende leden, elke keer, dat zij ten minste met een berouwvol hart eene vergadering bijwonen, een arm huisgezin, scholen of werkplaatsen der armen bezoeken, of eenig ander goed werk verrichten inden geest der Vereeniging. Zij kunnen dezen aflaat ook verdienen telkens als zij de uitvaartmis bijwonen voor de zielerust vaneen der leden, of dat zij het stoffelijk overschot der armen naar de kerkelijke begraafplaats begeleiden. Al deze aflaten kunnen verdiend worden door de leden, die plaatsen bewonen, alwaar nog geen Conferentie is opgericht, indien zij, zooveel zij vermogen, de gewone liefdewerken volbrengen en de voorgeschrevene voorwaarden nakomen. 7°. Wanneer de Conferentiën geestelijke afzonderingen (retraites) doen houden, is een volle af laat verleend aan de leden, die vroom al die oefeningen bijwonen, mits zij waarlijk boetvaardig gebiecht, inde Mis, op den iaatsten dag der afzondering opgedragen, gecommuniceerd en gebeden zullen hebben voor de eendracht der vorsten, de uitroeiing der ketterijen en de verheffing van onze Moeder de heilige Kerk. Een aflaat van 100 dagen is verleend aan degenen, die rouwmoedig slechts een gedeelte van die afzonderingen hebben bijgewoond en zullen gebeden hebben als hiervoren is gezegd. B°. Er is aan alle leden der Vereeniging een aflaat van 300 dagen verleend, telkens als zij, onverschillig in welke taal, met een berouwvol hart het gebed der Vereeniging zullen verrichten, beginnende met de woorden: „Wij danken U, Heer, voor de genade en zegeningen’’. Deze aflaten kunnen worden toegevoegd aan de zielen in het vagevuur. vaardig biechtende of, indien zij dit niet kunnen doen, ten minste berouwhebbend, godvruchtig den naam van Jesus met den mond aanroepen, indien hun dat mogelijk is, of ten minste met het hart, en uit de hand Gods den dood met moed en geduld aannemen als straf der zonde. Aflaten te verdienen door de weldoeners der Vereeniging. I°. Een volle af laat en kwijtschelding hunner zonden te verdienen eens inde maand door allen en een ieder der geloovigen van beider geslacht, die geregeld aan den Algemeenen Raad een bepaalde gift zullen doen geworden, mits zij waarlijk berouwhebbend gebiecht en de H. Communie zullen ontvangen hebben. 2°. Een aflaat van 7 jaren en 7 maal 40 dagen eens inde maand voor alle geloovigen van beider geslacht, die geregeld een bepaalde dergelijke gift zullen verstrekt hebben aan de Bijzondere Raden der gewesten of der steden, ingesteld door den Algemeenen Raad. 3°. Een aflaat vaneen jaar, eens inde maand, voor alle geloovigen van beider geslacht, die bij inschrijving of op een andere wijze zich verbinden om geregeld een bepaalde gift te geven aan de Conferentiën, die door den Algemeenen Raad bij de Vereeniging zijn ingelijfd. 4°. Een aflaat van 7 jaren en 7 maal 40 dagen eens per maand voor alle geloovigen van beiderlei geslacht, op de dagen, dat zij voor den Algemeenen Raad of voor de Bijzondere Raden gelden zullen ingezameld hebben. s°. Er is verleend aan de weldoeners der Vereeniging een aflaat van 300 dagen telkenmaal dat zij, onverschillig in welke taal, met een berouwhebbend hart het gebed der Vereeniging zullen bidden, beginnende met de woorden: „Wij danken U, Heer, voor de genade en zegeningen.” 6°. Bovendien is er een volle aflaat verleend aan de weldoeners der Vereeniging inde ure des doods, mits zij waarlijk boetvaardig biechtende, of zoo zij dit niet kunnen, ten minste berouwvol, godvruchtig den naam van Jesus zullen aanroepen met den mond, als dit mogelijk is, of met het hart ten minste, en zij uit de hand van God den dood met moed en geduld aannemen als straf der zonde. Aflaten verleend aan de armen der Vereeniging . I°. De Breve van 13 Sept. 1859 verleent een vollen aflaat aan alle personen van beiderlei geslacht, aan wie de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo onder- (Deze af laten kunnen worden toegevoegd aan de zielen in het vagevuur.) Aflaten verleend aan de echtgenooten, vaders en moeders van de leden der Vereeniging. (Breve van 5 September 1874, aangevuld bij Rescript van Z. H. Paus Leo XIII van 30 Januari 1888). I°. Een volle aflaat is verleend aan de echtgenooten, vaders en moeders van de leden der Vereeniging, die inde ure des doods, berouwvol gebiecht hebbend en gesterkt door de H. Communie, of, zoo zij dit niet hebben kunnen doen, ten minste met leedwezen, mondeling, zooveel als hun mogelijk was, den naam van Jesus hebben aangeroepen, of met het hart, als zij niet anders konden doen. 2°. Een volle aflaat en vergiffenis van al hunne zonden aan dezelfde personen, die eiken dag de geestelijke oefeningen, door de Vereeniging gehouden, hebben bijgewoond, en die op den laatstèn dag waarlijk met berouw gebiecht hebbende en gesterkt door de H. Communie, het H. Misoffer bijwonen, godvruchtig hebben gebeden voor de eendracht der Christenvorsten, de uitroeiing der ketterijen, de bekeering der zondaren en de verheffing der H. Kerk. 3°. Een af iaat van 100 dagen aan dezelfde personen, steuning verleent, op den dag van Kerstmis, op den feestdag van den H. Joseph, 19 Maart, en op den dag der sluiting van de jaarlijksche afzondering (retraite), mits zij waarachtig berouwvol zullen gebiecht en de H. Communie ontvangen hebben, en vroom eenige kerk of openbare bidplaats zullen bezocht en gebeden hebben voor de eendracht der Christenvorsten, de uitroeiing der ketterijen en de verheffing van onze Moeder de H. Kerk. 2°. Dezelfde Breve verleent een aflaat van 100 dagen aan allen, welke de Vereeniging ondersteunt, mits zij met berouwvol hart, hetzij alleen, hetzij inden huiselijken kring, het Onze Vader en het Wees gegroet zullen bidden onder bijvoeging, onverschillig in welke taal, der aanroeping van: „Koningin zonder zonden ontvangen, bid voor ons”. ~H. Vincentius van Paulo, bid voor ons”. die op een van de dagen de geestelijke oefeningen hierboven vermeld, vroom hebben bijgewoond. 4°. Een aflaat van 7 jaar en 7 maal 40 dagen nog aan dezelfde personen, telkens als zij bij een kerkelijken dienst voor eenig overleden lid der Vereeniging zijn tegenwoordig geweest, of de stoffelijke overblijfselen der armen naar de begraafplaats hebben begeleid, of eenig ander vroom of christelijk werk, gelijk aan die dooide Vereeniging beoefend, hebben volbracht. Ai deze aflaten kunnen worden toegevoegd aan de zielen in het vagevuur. Wij vermelden hier nog de volgende aflaten, door de Nederlandsche Kerkvoogden aan gebeden en oefeningen onzer Vereeniging verleend bij de volgende brieven: Wij verleenen aan de leden der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo inde Hollandsche Zending, een aflaat van veertig dagen, zoo dikwijls zij de Litanie van den H. Vincentius van Paulo of de daarop volgende gebeden: Wij danken U, enz., of Mijn God, enz. godvruchtig zullen verricht hebben. Gegeven te ’s-Hage den 7en Mei 1848. f J- ZWIJSEN, Bisschop van Gerra, Vice- Superior der Holl. Zending a. i. Huize Gcrra, 20 Octobèr 1860. Wel Edele Heer President. Hoogst welkom waren mij de gelukwenschen, welke de Hoofdraad der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo in Nederland op den plechtigen tweehonderdsten herinneringsdag van het afsterven van den H. Vincentius van Paulo mij heeft willen aanbieden. Ik verzoek ti, Mijnheer de President en de leden van den Hoofdraad, mijne erkentelijke en vurigste wenschen voor den bloei der Vereeniging in het algemeen en bijzonder in Nederland te willen aanvaarden, terwijl ik ter herinnering aan dat merkwaardig tijdstip en ten bewijze mijner welwillendheid, een weldaad aan de Vereeniging, voor zooveel het Aartsbisdom en het Bisdom van ’s-Bosch be- De Aartsbisschop van Utrecht, f J. ZWIJSEN. Den Wel Ed. Heer President en leden van den Hoofdraad der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo, te ’s-Hage. Aan de leden van de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo in het Aarts- bisdom van Utrecht en in het Bisdom van ’s-Bosch. Zaligheid inden Heer. Willende ter gelegenheid van het tweede eeuwfeest van den sterfdag des H. Vincentius van Paulo een bewijs geven van Onze belangstelling en welwillendheid voor de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo, hebben wij goedgevonden te verleenen, zooals Wij doen bij dezen, aan de leden van gezegde Vereeniging in het Aartsbisdom van Utrecht en in het Bisdom van ’s-Bosch gevestigd, 40 dagen aflaat zoo dikwijls zij eene vergadering van Raden of Conferentiën bijgewoond en deelgenomen zullen hebben aan de gebeden, die vóór en na iedere zitting of vergadering gehouden worden. De Aartsbisschop van Utrecht, Administrator Apostoliek van ’s-Bosch. f J. ZWIJSEN. Gegeven op den Huize Gerra onder Haaren op den tweehonderdsten herinneringsdag van het afsterven van den H. Vincentius van Paulo. Aan de leden van de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo in het Bisdom van Haarlem, Zaligheid inden Heer. Om van Onze belangstelling en welwillendheid voor de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo te doen blijken, hebben Wij goedgevonden te verleenen, zooals Wij doen bij dezen, aan de leden van gezegde Vereeni- treft, heb willen geven, zooals uit het hierbij gevoegde stuk blijkt. ging, in ons Bisdom gevestigd, veertig dagen aflaat, zoo dikwijls zij eene vergadering van Raden of Conferentiën bijgewoond en deelgenomen zullen hebben aan de gebeden, die vóór en na iedere zitting of vergadering gehouden worden. Gegeven te Haarlem den 23 April 1862. f G. J. WILMER, Bisschop van Haarlem. Voorrede I Inleiding UI Reglement en voorloopige beschouwingen ... 1 Algemeene bepalingen 11 Hoofdstuk I. De Conferentiën 12 „ §l. Inrichting der Conferentiën . . 12 „ § 2. Orde der zittingen 14 „ 11. De Bijzondere Raden 17 „ 111. De Algemeene Raad 19 „ IV. De algemeene vergaderingen . . 20 „ V. De verschillende leden .... 22 „ VI. De feesten der Vereeniging ... 23 Reglement voor de Hoofdraden 24 en 28 Gebeden voor de zitting 32 „ na „ ~ 32 „ voor verschillende omstandigheden . . 35 Rondgaande Brief van den Algemeenén President van 14 Juli 1841 40 Geest der Vereeniging. Voorwaarden der aanneming als lid eener Conferentie. Bezoeken der armen. Deel van den rondgaanden Brief van den Algemeenen President van 1 December 1842 ... 49 Persoonlijk bezoek bij de armen en aan hunne woning. Rondgaande Brief van den Algemeenen President van 15 Augustus 1844 51 Eigenlijk karakter der Vereeniging. Vermijden van beraadslagingen over het reglement en over herhaalde verkiezingen. Hoedanigheden, welke de Presidenten in zich moeten vereenigen. Geest van liefde en eenheid onder de leden. Rondgaande Brief van den Algemeenen President van 2 Juli 1845 sft Het bezoeken aan huis is het liefdewerk bij uitnemendheid der Vereeniging. Adspirant leden en jongelieden. De collecten niet te vervangen door bepaalde bijdragen. INHOUD Rondgaande Brief van den Algemeenen President van 31 Mei 1846 74 Oorspronkelijke geest der Vereeniging. Beoefende christenen. Hoedanigheden vaneen goed President. Onderlinge liefde. Verschillende aanbevelingen. Deel van den Rondgaanden Brief van den Algemeenen President van 21 November 1846 ... 99 Rondgaande Brief van den Algemeenen President van 11 November 1848 108 Dankbetuiging voor de ondervonden belangstelling in zijn lange ziekte. Groote behoeften der armen in dat jaar. Opwekking tot nog grootere liefdadigheid; de liefde speelt in het onmogelijke, en een liefdewerk verdient zijn voortbestaan slechts door altijd meer goed te doen. Overzicht over onze middelen om meer te doen. Ernstig onderzoek van secretarie, kleederkast, van tuin en boomgaard. H. Martinus, H. Elisabeth, H. Vincentius van Paulo. Deel van den rondgaanden Brief van den Algemeenen President van 1 November 1849 . . . 125 Over den geest van ijver. Verschillende toepassingen en wederlegging van voorwendsels, ontleend aan tijd en drukte. Plichten van Conferentiën. Deel van den rondgaanden Brief van den Algemeenen President van 1 November 1850 . . . 138 Wat de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo kan doen tot herstel van het christelijk huisgezin. Oorzaken van de ontbinding der familiebanden onder de armen. Geen pogingen onbeproefd laten om die banden te herstellen. Deel van den rondgaanden Brief van den Algemeenen President van 1 November 1851 . . . 151 Rondgaande Brief van den Algemeenen President van 1 November 1852 153 Belang der toepassing van het reglement tot in zijn kleinste bijzonderheden. Personeel der Conferentiën. Orde der zittingen. Bezoeken der gezinnen. Bijzondere liefdewerken. Verschillende aanbevelingen. Over den geest van het reglement. Drie hoofdpunten. De Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo vooreerst ingesteld om hare leden beter te maken; het tweede hoofdmiddel, waarvan zij zich bedient, de liefdadigheid, de persoonlijke, toewijdende liefdadigheid, ontdaan van alle politieke bemoeiingen; de Conferentiën innig gehecht aan de Kerk en onderdanig aan hare hiërarchie. Geest van eenvoud. Hartelijkheid. Rondgaande Brief van den Algemeenen President van 1 November 1859 177 Geven en handelen. Zijn geld, zijn tijd, zijn hart geven. Handelen; binnen de grenzen van onze liefdadige eigenschappen; met ijver; zoowel door het bezoeken der armen als door bijzondere liefdewerken. Verspreiding van het Handboek en het Bulletin. Rondgaande Brief van den Algemeenen President van 1 November 1860 187 Zwakke zijde van eenige Conferentiën; onvoldoend cijfer der collecten; nalatigheid in het bijwonen der zitting; verzuimen der liefdewerken, die het godsdienstig onderricht der armen ten doel hebben. Rondgaande Brief van den Algemeenen President van 15 Maart 1870 195 De voor- of achteruitgang eener Conferentie hangt meer af van hare leden dan van uiterlijke omstandigheden. Tegenstrevingen zijn het zegel der christelijke liefdewerken. Zij moeten den ijver der leden opwekken. De toewijding en volharding eindigen met er over te zegevieren. Rondgaande Brief van den Algemeenen President van 1 Januari 1877 203 Het geestelijk peil inde Conferentiën verhoogen door geloof en godsvrucht. Gebed bij de opening der zittingen. Geestelijke lezing. Bijwonen der vier H.H. Missen door het reglement bepaald, en alsdan naderen tot de H. Tafel. Stipt bijwonen Rondgaande Brief van den Algemeenen President van 1 November 1556 168 der zittingen. Ijverig vieren der feesten van de Vereeniging. Belangstellen in alle liefdewerken, ook in die, welke door andere instellingen geschieden. Belangstellen in alles wat de Kerk, haar lijden, hare vreugden en overwinningen betreft. Toespraken van den Algerneenen President, den Heer Pagès 211 Toespraken van den Algerneenen President den Heer P. Galon 236 Toespraak van den Algerneenen President den Heer D’Hendecourt 248 Algemeen Verslag van den oorsprong en de werkzaamheden der Vereeniging tot aan het einde van 1841 256 Voornaamste liefdewerken onzer Vereeniging . . 267 Verkorte opgave van de aflaten aan de Vereeniging verleend 277 Aflaten verleend door wijlen H.H. D.D. H.H. den bisschop van Utrecht en den Bisschop van Haarlem 282