VOOR. S6HOOb &R HüBSGMR ntT IUUUSTRATIfc* VAn staaf ©esJi DOOK &A.tek,9QsimßAߧ F3 AbW WITO&VfcR WAriOßn apost: stom» ’S MÊKTOO&nöOSCM A«TW6R?6M üipwipi mi m èial GESCHIEDENIS VAN HET NIEUWE TESTAMENT NIEUWE TESTAMENT VOOR SCHOOL EN HUISGEZIN DOOR B. C. KLOOSTERMANS MET ILLUSTRATIES VAN G. DORË EN ROB. GRAAFLAND EN EEN KAARTJE L. C. G. MALMBERG UITGEVER VAN DEN APOSTOLISCHEN STOEI. ’S-HERTOGENBOSCH ANTWERPEN GESCHIEDENIS VAN HET Evulgetur Nihil obstat J. POMPEN, p. Dr. HUBERTUS, O. M. Cap., Libr. Cens. Vic. Gen. Busc. Buscoduci, die 25 Dec. 1925. Buscoduci, die 24 Dec. 1925. WOORD VOORAF. Deze beknopte „Geschiedenis van het Nieuwe Testament” is evenals die van het „Oude Testament” bestemd voor U.L.0.-scholen, Pensionaten, Kweekscholen en daarmee gelijkstaande inrichtingen van Onderwijs. Ook in Patronaten en Katholieke gezinnen zal ze zeker wel diensten kunnen bewijzen. De inhoud is de samenvatting van de vier Evangeliën, waarvan de teksten zoodanig werden gerangschikt, dat ze een beeld geven van het leven van Jezus Christus. De rangschikking dier teksten geschiedde niet willekeurig, maar aan de hand van gezaghebbende beproefde verklaarders der H. Schrift. De taalvorm is zooveel mogelijk die van de Evangeliën zelf, omdat er geen waardiger vorm denkbaar is. ’t Is ook nuttig, zoo niet noodig, dat de lezers dien taalvorm leeren kennen. Smaken en waardeeren volgen vanzelf. De bekoring die er van uitgaat, is immers zoo groot, dat oudere scholieren nooit aandachtiger zijn bij een Bijbelsche les, dan wanneer de gewijde tekst hun letterlijk, ’t zij mondeling of schriftelijk wordt aangeboden. Intusschen zal ’t wel duidelijk zijn, dat niet altoos die tekst letterlijk en in zijn geheel kon worden gegeven. Men denke o.a. aan ’t Sint Jansevangelie, en aan sommige der eerste lessen. Andere keeren bleek ’t noodig, zinnen of zinsdeelen te vertalen. Dit laatste vooral om den zin te doen vatten en ’t aantal voetnoten te beperken. Toch bleken er nog vele nuttig of noodig. Een vrij uitvoerige „Inleiding” kon ook niet worden gemist. Daarover hier iets te zeggen, heeft weinig nut; ze spreke voor zich zelf. Laten we sluiten met onzen hartelijken dank uitte spreken aan den Eerw. Pater Romualdus, O. C. ie Helmond, den Eerw. Pater J. Kroon, S. J. te Maastricht, en hovenal aan den Hoogeerw. Hooggel. Heer Dr. D. A.W. H. Sloet, Pastoor te Abcoude, die het niet WOORD VOORAF beneden zich achtten, ons werk in te zien en ons met raad en daad wilden steunen. Moge dan dit werkje zijn roeping vervullen en er toe bijdragen, de verdwijnende kennis van het Nieuwe Testarnent in school en gezin weder op peil te brengen en den goddelijken Meester beter te leeren kennen, bewonderen, beminnen en navolgen. St. Michielsgestel, feestdag van O. L. Vr. Onbevl. Ontvangen, 1925 B. C. KLOOSTERMANS. De vier Evangeliën. Het woord „Evangelie” komt van twee Grieksche woorden, die ~goed” en ~boodschappen” beteekenen. Evangelie wil dus zeggen : „goede of blijde boodscha p”. Jezus Christus zelf noemde zijn prediking „E vang e 1 i e”. Ze was inderdaad de „b lij de boodschap” bij uitnemendheid, omdat ze de komst van den Verlosser vermeldde en zijn leer inhield. In dezen zin kan er slechts van één Evangelie sprake zijn, omdat er slechts één Verlosser en ééne leer van Christus is. De Kerk is gewoon, dien naam ook te geven aan de vier geschiedverhalen van Christus’ leven op aarde, en zelfs aan elk dier verhalen afzonderlijk. Zoo spreekt men van de Evangeliën van den Heiligen Mattheus, van den Heiligen Marcus, van den Heiligen Lucas en van den Heiligen Joannes. De vier Evangeliën bevatten niet de geheele godde-1 ij k e Openbaring. Ze kunnen dus niet de eenige grondslag van onzen godsdienst zijn. Naast haar staan : het geheele Oude Testament, de Handelingen en de Brieven der Apostelen, de Apocalyps en de Overlevering1), die ook geopenbaarde waarheden bevatten. Dat de Evangelisten slechts de voornaamste daden des Zaligmakers hebben vermeld, vindt zijn oorzaak hierin, dat geen hunner het doel had, een volledige geschiedenis van ’s Heeren leven op aarde te schrijven. Christus had het hun trouwens niet geboden. b Overlevering = een aantal waarheden, die door de Apostelen werden verkondigd, en die zij zelven ofwel rechtstreeks van Christus of door den H. Geest hebben vernomen, maar die zij niet hebben opgeteekend. Na de Apostelen is er niets meer aan toegevoegd. INLEIDING. INLEIDING Hun zending was het, te prediken. „Gaat heen inde gansehe wereld en predikt het Evangelie aan heel de schepping”, had Jezus gezegd, maar vaneen bevel, om over zijn daden, zijn leer en zijn geboden te schrijven had Hij niet gesproken. Als onder de ingeving van den Heiligen Geest de Evangelisten er dan toch toe kwamen, hun boeken te schrijven, was het niet, om daardoor het 1e v en d e woord der prediking door het g es c h r even woord hunner verhalen te vervangen, maar om aan de bekeerden een kort verhaal in handen te geven van de hoofdzaken uit de leer en het leven des Heeren, zooals die alom door hen werden verkondigd. Daar nu die bekeerden van verschillenden aard en afkomst waren, en hun eigenaardige geloofsmoeilijkheden hadden, legde ieder der Evangelisten voor de menschen voor wie hij schreef, juist op die moeilijkheden den nadruk. Daardoor kwam het, dat elk der Evangelisten den Heer op zijn eigen wijze beschouwde, geheel in overeenstemming met het doel, dat hij zich met zijn schrijven voorstelde. De vier Evangelisten. De H. Mattheus1) schreef zijn Evangelie voor de Joden, die tot het Christendom waren bekeerd. Ze waren zijn landgenooten; daarom schreef hij ook in hun taal. Zijn doel was het, vooral duidelijk aan te toonen, dat Jezus de beloofde Messias is, dien de profeten hadden voorspeld, en die door geheel het Joodsche volk verwacht werd. Ivoning is Hij, niet vaneen aardsch rijk, zooals de Joden hoopten en droomden, maar vaneen geestelijk rijk, het ~R ij k der Hemelen . Van deze waarheid tracht hij alle Joden te overtuigen. Daarom begint hij zijn Evangelie met het geslachtsregister van i) De H. Mattheus heette eerst Levi en was van Joodsche afkomst. Voordat hij door Christus tot apostel werd uitverkoren, was hy tollenaar of publikaan, d.w.z. Romeinsch belastingambtenaar aan het Meer van Galilea, dicht bij Capharnaüm. Na het Pinksterfeest verbleef hij nog eenige jaren in Palestina, en schreef er inde jaren 41 44, of volgens anderen in ’t jaar 60 zijn Evangelie. De H. Mattheus, Evangelist. INLEIDING Christus, waaruit blijkt, dat Hij van David afstamde, uit wien de Messias moest voortkomen, zooals aan alle Joden bekend was. En om te bewijzen, dat Jezus waarlijk de beloofde Messias is, haalt hij niet minder dan 44 teksten aan uit de oude profeten, en laat zien, dat al wat zij van den Messias hadden voorspeld, in Christus vervuld werd. De Heilige Marcus*) schreef zijn Evangelie te Rome. 2) Een overlevering zegt, dat hij het deed op verzoek van den Heiligen Petrus, omdat de nieuwbekeerden in schrift wenschten te bezitten, wat deze hun geleerd had. ’t Is het kortste van alle, en bevat vooral wat Petrus aan de heidenen geleerd had. 3) Deze bekrachtigde het met zijn gezag, waarom het inde eerste Christentijden veelal het Evangelie van Petrus genoemd werd, en beval het de geloovigen aan, die het inde geheele kerk lieten voorlezen. 4) Het doel van dit Evangelie is : aan de bekeerde heidenen te toonen, dat de góden, die ze vroeger vereerden, slechts booze geesten zijn, alle onderworpen aan de macht van Jezus Christus, die de „Zoon van God” is, zooals de Romeinsche hoofdman op den Calvarieberg reeds had moeten erkennen. Talrijke wonderen uit het leven van Jezus haalt Marcus aan , om dat x) Deze Evangelist, die ook Joannes Marcu; genoemd wordt, was een neef van den H. Barnabas, en behoorde tot een familie die den H. Petrus zeer genegen was. In het eerst vergezelde hij de apostelen Paulus en Barnabas op hun missiereizen. Maar later sloot hij zich bij Sint Petrus aan, wiens leerling hij werd. Waarschijnlijk in ’t jaar 42, toen Petrus voor Herodes Agrippa moest vluchten, volgde hij hem naar Rome, en stichtte later op diens bevel in Egypte de Kerk van Alexandrië. 2) In ’t Grieksch en vóór ’t jaar 63. 3) Pap ia s noemde Marcus den tolk en de H. Hiëronymus den geheimschrij ver van Petrus. Papias verhaalt: „Marcus, de tolk van Petrus, teekende met groote zorg maar zonder volgorde de dingen op, die Christus gedaan of gezegd heeft, voorzoover hij zich die herinnerde. Zelf had hij Christus nooit gehoord of gevolgd, maar later werd hij de gezel van Petrus, die zijn onderrichtingen gaf, zooals de omstandigheden dat meebrachten, maar er niet aan dacht, de woorden des Zaligmakers naar hun volgorde weer te geven.” 4) Zoo hebben we dus in het Evangelie van Marcus trouw en onmiddellijk weergegeven, wat de H. Petrus van den Zaligmaker verhaalde. te bewijzen, waarom hij zijn Evangelie dan ook onmiddellijk met het openbaar leven van Christus begint. De Heilige Lucas *) richt zich in zijn Evangelie 2) tot een zekeren Theophilus, waarschijnlijk een uit de heidenen bekeerden Christen te Antiochië, om hem de betrouwbaarheid der gepredikte leer voor oogen te stellen. 3) Letterlijk schrijft hij hem : ~ Aangezien velen over de dingen, die in ons midden tot vervulling zijn gekomen, een ordelijk verhaal hebben trachten te schrijven, zooals zij, die van den beginne ooggetuigen en bedienaars des woords geworden zijn, ze ons overleverden, heeft het ook mij goedgedacht, na van den aanvang af alles nauwkeurig te hebben nagegaan, het voor u, vereerde Theophilus,ordelijk te boek te stellen, om u de zekerheid te doen erkennen van de leer, waarin ge onderricht zijt.” 4) Inden persoon van dien Theophilus richt hij zich tot alle bekeerden, ’t zij ze eertijds Joden of heidenen waren, maar toch meer in ’t bijzonder tot deze laatsten, wijl ze talrijker waren, en geroepen, om het grootste deel uitte maken van de Kerk van Christus. b De H. Lucas was een heiden uit Antiochië in Syrië. Hij oefende het ambt van geneesheer uit en was volgens een eerst inde 6de eeuw opgekomen overlevering ook schilder. Na zijn bekeering door den H. Paulus werd hij de, trouwe gezel van dien apostel. Behalve zijn Evangelie schreef hij ook de ~Handelingen der Apostelen”, een werk, dat van de Hemelvaart van Christus tot aan de eerste gevangenschap van Sint Paulus te Rome loopt. 2) In zuiver Grieksch, waarschijnlijk in ’t jaar 63, maar zeker vóór ’t jaar 70. 8) Hij volgt hierin de wij ze'der. klassieken, die aan een bepaalden, soms denkbeeldigen persoon, hun werk'opdroegen. *) Lucas: I, I—s.1—5. Onder die „bedienaren des woord s”, aan wie de H. Lucas de stof voor zijn boek ontleende, was de H. Paulus, dien hij op vele van diens missiereizen vergezelde, zeker de voornaamste. De H. Ireneus zegt daarvan: „Lucas, de gezel van Paulus, stelde het Evangelie te boek, dat deze predikte." Bij de „ooggetuigen”, tot wie de Evangelist zich bij zijn zorgvuldig onderzoek richtte, behoorde zeker de H. Petrus, met wien hij te Antiochië en waarschijnlijk ook te Rome in aanraking kwam. Eveneens de H. Jacobus de Meerdere, die als bloedverwant des Heeren, hem veel bijzonderheden kon mededeelen over het leven van den Goddelijken Heiland, vooral over zijn kindsheid. Ook heeft hij zeker Joannes, den beminden leerling des Heeren, ondervraagd en wellicht ook de familie van Joannes den Dooper. Gerust mogen we ook aannemen, dat hij de vele en rijke bijzonderheden over de geboorte en de jeugd van Jezus uit den mond van Maria vernam, de Moeder des Heeren, die „al deze dingen in haar hart had bewaard.” INLEIDING INLEIDING Want in zijn tijd begon de profetie van Christus in vervulling te gaan : het Rijk Gods werd aan het uitverkoren volk ontnomen en naar de heidenen overgebracht. Hij is niet vijandig aan de Joden, maar toont zich toch evenals zijn leermeester Sint Paulus, een vriend van de heidenen. Daarom vermijdt hij in zijn Evangelie zooveel mogelijk wat hen zou kunnen kwetsen. Met zorg daarentegen verzamelt hij eenige feiten, die de leer des Heeren voor hen aantrekkelijk kon maken en inde twee eerste Evangeliën niet waren opgeteekend. Met voorliefde vermeldt hij, hoe aan den tollenaar Zacheus en den goeden moordenaar de hemel wordt beloofd; hoe aan Magdalena en den Verloren Zoon vergiffenis wordt geschonken > hoe de tollenaar boven den Farizeër wordt gesteld, de Samaritaan geprezen en aan vele heidenen lof gegeven ; hoe Christus voor zijn beulen bad, en de hoofdman werd bekeerd. *) De Heilige Lucas laat Christus zien als den Verlosser der gansche wereld, zooals Sint Paulus dien predikte. Hij toont Hem als den Messias, in wien de voorzeggingen der oude profeten vervuld zijn, als den Zoon des Allerhoogsten en bijgevolg, als „h et heil, dat God bereid heeft voor het aanschijn van alle volken”. ’t Is de grondgedachte der prediking van den H. Paulus. De Heilige Joannes 2) schreef zijn Evangelie op verzoek van de hoofden der kerken van Klein Azië, de Romeinsche provincie, 1) Lucas toont ons de barmhartigheid en goedheid van den Heer, zooals Marcus zijn macht. 2) De H. Joan n es, ~de leerling, dien Jezus liefhad”, was een Gahleër van afkomst. In het laatste Avondmaal rustte hij aan Jezus’ borst, en onder het kruis werd hem de zorg toevertrouwd over de H. Maagd Maria, met wie hij nadien te Jerusalem en te Ephese woonde. In deze stad schreef hij zijn E va n g e 1 ie, waarschijnlijk inde jaren 92—96 en ook de drie zoogenaamde ~Katholieke Brieven,” waarvan de eerste als inleiding op zijn evangelie geldt. Ongeveer 30 jaar vroeger, waarschijnlijk onder de regeering van keizer Nero (J- 68) was de apostel te Rome ineen vat ziedende olie geworpen, doch bleef ongedeerd. Daarop werd hij door den keizer naar het eiland Patmos verbannen, waar hij zijn „Boek der Openbaringen schreef. (Patmos thans Patino geheeten, is één der Sporadische eilanden). Onder keizer Nerva keerde Joannes naar Ephese terug en stierf er in het jaar 98 n. Chr. inden ouderdom van ongeveer 90 jaren, in het begin der regeering van Trajanus. INLEIDING die hem, na de verspreiding der Apostelen, als arbeidsveld was aangewezen. Ze vroegen er om ten behoeve der Christenen, wier geloof reeds in het midden der eerste eeuw door dwaalleeraars werd bedreigd, die de godheid van Jezus geheel of ten deele bestreden. Het Evangelie van Joannes had derhalve ten doel, van die godheid te getuigen, en het geloof in Jezus Christus, den eenigen Zoon van God, de bron van het eeuwige leven, te grondvesten. Daarom begint zijn Evangelie: „Inden beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God”. Aldus werd de persoon van Christus als God zoo helder mogelijk geteekend. Om de goddelijke afkomst van Jezus te staven tegenover de ketters, die wel in Jezus als Verlosser geloofden, maar Hem niet als God wilden erkennen, haalt hij de eigen woorden van Christus aan, waarmede Hij zijn godheid openbaarde. Behalve op feiten als de vermenigvuldiging der brooden inde woestijn van Bethsaïda en het loopen over de wateren van het meer, wijst Joannes ook nog op tal van andere wonderen, die op Goddelijke wijze getuigen, dat Christus de waarheid spreekt, wanneer Hij zich God noemt. Ten slotte geeft hij aan, waarom Christus op aarde is gekomen. ’t Was, om de wereld met God den Vader te verzoenen, de menschen tot kinderen Gods te maken en aan hen te openbaren „wat Hij van den Vader gehoord had.” *) x) De zinnebeelden, waarmede de vier Evangelisten worden afgebeeld, houden verband met het onderwerp waarmede of de wijze waarop de Schrijvers hun Evangelie beginnen. De H. Mattheus begint zijn Evangelie met al de voorvaderen van Christus op te geven van Abraham af. Hij geeft dus de menschel ij ke afstamming van Christus en wordt daarom voorgesteld met een mens c h of een menschenhoofd. De H. Ma r c u s vangt aan met te spreken over Johannes den Dooper, ~de stem van den roepende inde woestijn”. Hij leidt den lezer dus onmiddellijk de woestijn in, de verblijfplaats van den leeuw. Vandaar zijn voorstelling met den leeuw. De H. Lucas wordt afgebeeld met een rund (als offerdier), omdat INLEIDING Geschiedkundige waarde der Evangeliën. Deze is boven allen twijfel verheven. Vooreerst werden ze geschreven onder ingeving van den H. Geest en ten tweede zijnde Schrijvers volkomen betrouwbaar. Twee hunner, de H. Mattheus en de H. Joannes waren Leerlingen geweest van den Zaligmaker, en voor een groot deel verhaalden ze alleen, wat hun oor en hadden gehoord en hun oogen gezien. De H. Joannes vermeldt dit uitdrukkelijk in zijn Eersten Katholieken Brief, die de inleiding van zijn Evangelie is. „Wat was van den beginne af, wat wij hebben gehoord, wat wij hebben aanschouwd, wat onze handen hebben aangeraakt van het Woord des levens, kondigen wij u aan” Zijn eigen leerlingen bevestigden dit nog eens aan het einde van zijn Evangelie, door er aan toe te voegen : „Het is de Leerling, dien Jezus liefhad, die getuigenis af legt van deze dingen, en wij weten, dat zijn getuigenis waar i s.” De beide andere Evangeliën werden geschreven door den H. Marcus en den H. Lucas, die opteekenden, wat ze van de Apostelen en van andere ooggetuigen vernamen, zooals we hoven reeds zagen. Alle vier schreven ook ineen tijd, waarin nog tal van menschen leefden, die de waarheid van hun verhalen konden nagaan, omdat ze zelf de gebeurtenissen hadden beleefd. De Evangelisten konden dus onmogelijk op een of andere wijze aan de waarheid te kort doen, zonder gevaar te loopen, daarop te worden gewezen. En daarvan ver meldt de geschiedenis niets. Ook stemmen alle feiten, die met de profane geschiedenis in ver- hij zijn Evangelie begint met het offer van Zacharias, den vader van Joannes den Dooper. De H. Joannes stijgt als een adelaar naar de hemelen, als hij zijn Evangelie begint met de woorden : „Inden beginne was het Woord, en het Woord was bij God en het Woord was God.” Om die adelaarsvlucht wordt hij ook met een arend of adelaar afgebeeld. Merkwaardig is het feit, dat de profeet Ezechiël (I, 5—11) van deze gevleugelde dieren spreekt, en eveneens merkwaardig is de overlevering, volgens welke de zonen van Jacob : Juda, Ruben, Ephraïm en Dan dezelfde zinnebeelden in hun banier voerden; nl. Juda een leeuw, Ruben een menschenbeeld, Ephraïm een stier en Dan een adelaar. De H. Marcus, Evangelist. INLEIDING band staan, volkomen overeen met hetgeen de geschiedschrijvers van dien tijd vermelden. Handschriften en Vertalingen van de Evangeliën. De Evangeliën zijn niet geheel in denzelfden toestand bewaard gebleven, waarin 76 Daar de boekdrukkunst niet bekend was, moesten ze eeuwenlang worden overgeschreven. *) Bij dat overschrijven onnauwkeurigheden in. Soms werden er woorden weggelaten andere verwisseld, weer andere verkeerd geschreven, t Gebeurde ook, dat tekstwoorden uiteen ander boek of ander Evangelie aa den rand werden geschreven, die dan wel eens dooreen schriiver inden tekst zelve werden opgenomen. Daardoor komt het, dat de handschriften onderling nogal eens ÓtdeVTehr t'a”, ing e „ waren met altijd nauwkeurig. *) De beste en althans de meest verspreide waren de Latijnse .e, we Ïn tijde van Tertullianus en Sint Cyprianus inde kerken van Noord-Afrika ontstonden. Ook deze waren op vele plaatsen en Sint Hieronymus herzag ze in ’t jaar 383, op verzoe ' v Heiligen Paus Damasus I. Die herziening kreeg mde 9e eeuw officieel Kerk voor ’t gewoon gebruik werd aanvaard. Toch acht de Ke deze vertaling nog niet onverbeterlijk en tot op den huldigen dag lm 1) Van de handschriften vóórr de xoe> eeuw njn uitsluitend met hóófdletters ?eschreve ht ha”dschriften bekend, doch Volgens Von Sode: ajn ex m het geh i 339 anuscripten dateeren maar 50 daarvan bevatten het geneeie in. uit de 4e eeuw. .. q,r r is c h e” of de „getrouwe”; 2) De oudste vertalingen zijnde Sy k optische” voor de'jhebaïsch e” voor de °P0 tjsch e va n SffiJS'tSE.4? SJ.rStft „pd.scda.Jg *»"Adê ev",S?»|irbi,4»d« e?i”«e"vroeg enMe» voor d. Christenen in het Romeinsche Rijk, die geen Grieksch verstonden. ze door tal van geleerden navorschingen doen, om weder tot den juisten tekst der Evangeliën te komen. Gezag der Evangeliën. Hoewel er dus fouten en onnauwkeurigheden inde handschriften en vertalingen zijn ingeslopen, is er geen reden, om aan het gezag en de waarde der Evangeliën te twijfelen, zooals de Kerk die thans aan de geloovigen voordraagt. Inde meeste gevallen toch is de juiste tekst weer met zekerheid vastgesteld; in vele andere wijken de handschriften en vertalingen slechts in kleinigheden van elkander af, en laten de leer der Kerk ongerept. Reeds daarom moeten wijde Evangeliën met den grootsten eerbied lezen en aanhooren. Ze stellen den Heiland levend aan ons voor, toonen ons de heerlijke voorbeelden van deugd, die Hij ons gaf, laten ons de grootste geheimen van den godsdienst bewonderen en overwegen, en leeren ons de waarheid in denzelfden aanschouwelijken, levendigen en verhalenden vorm, als de Meester zelf gebruikte, om zijn leer onder de bevatting te brengen van iedereen : geletterd of ongeletterd, groot of klein. De taal van het Evangelie. De Zaligmaker sprak in het Arameesch, de taal, die in zijn tijd door het volk in Palestina gesproken werd. Ze verschilde weinig van het Hebreeuwsch, dat de gewijde taal was, en waarin de voorlezing van de Heilige Boeken inde Synagogen geschiedde. De wijze , waarop Christus sprak, was ontroerend schoon, maar toch uiterst eenvoudig, zoodat Hij door al zijn hoorders kon worden begrepen. De Evangelisten volgden in hun Evangeliën zijn voorbeeld na. Ze beschreven den Zaligmaker met den grootsten eenvoud, juist zooals ze Hem hadden gezien, en gaven zijn woorden weer, zonder er iets aan toe te voegen. Daardoor zijnde Evangeliën zulke aantrekkelijke boeken geworden, boeken voor alle menschen en voor alle tijden. Wie ze biddend leest, zal tot den geest er van doordringen. Geschiedenis van het Nieuwe Testament. 2 INLEIDING INLEIDING Om den tekst echter beter en vollediger te begrijpen, is ’t noodig, eenige voorkennis te hebben van de beteekenis van sommige eigenaardige woorden, uitdrukkingen en zinswendingen, die in ’t Arameesch heel gewoon waren, maar die in onze taal bijna niet zijn weer te geven, en daardoor moeilijk te begrijpen. ) De tijd, waarin Christus leefde en leeraarde ligt ook vele eeuwen achter ons ; de toestanden op allerlei gebied verschilden veel van de onze. Eenige kennis van die toestanden kan dus ook een middel zijn, om de Evangeliën gemakkelijker en beter te verstaan. 2) Indeeling van het land. Ten tijde van Christus was Palestina in vijf provinciën verdeeld. Ten Westen van den Jordaan lagen Jud e a, Samar ia en Gali 1e a, ten Oosten Per e a en het Tienstedengebied. Judea was de grootste provincie. Ze omvatte de zuidelijke helit van het land, dat tusschen de Doode Zee en de Middellandsche Zee was gelegen. De bevolking bestond grootendeels uit afstammelingen der ballingen, die na 536 uit Babylonië waren teruggekeerd. Men noemde ze Judeërs of Joden. De voornaamste steden waren : Jerusalem, Lydda, Emmaus, Engaddi, Jericho en Jaffa. Bekend zijn : Bethlehem, de geboorteplaats van den Zaligmaker en Hebron, waar de Aartsvaders Abraham, Izaak en Jakob begraven liggen. Judea was grootendeels dor bergland. De dalen waren goed bebouwd, de vlakte rondom Jericho muntte door vruchtbaarheid uit. i\ jn plaats van eenige dier woorden, uitdrukkingen en zinswendingen Jr te verklaren! achten we het beter, dat te doen aan den voet van de bladzijden waarin ze voorkomen. .. 2) Voor bijzonderheden omtrent Palestina, zijn na a , J VI maat de gesteldheid van den bodem, de wilde dieren die er voorkomen, het stoffel ij k en maatsc ha pP ® d . leven van het volk verwijzen we naar de „Inleiding van de „Geschiede VaVoortd°Uinï fïTtTn’g vandentempel, de regeling van d7n eeredienst, de offers, de feesten naar de bladzijden 203, 204 en 125—126 van dat werk. INLEIDING Galilea was de noordelijke provincie van Palestina. Ze grensde ten'Oosten aan den Jordaan en het Meer van Genesareth, ten Zuiden aan Samarië en ten Westen aan de Middellandsche Zee. De bevolking bestond uit Israëlieten, Syriërs, Feniciërs, Arabieren en Grieken. Het Joodsche element was er echter overheerschend. De Joden van Judea beschouwden de Galileërs dan ook als hun landgenooten, maar zagen toch met zekere minachting op hen neer, wijl ze minder streng de vele godsdienstige gebruiken onderhielden en hun taal eenigszins onbeschaafd klonk. De bekendste steden waren : Tiberias, Magdala, Capharnaüm, Nazareth, Cana en Naïm. Galilea was de schoonste en vruchtbaarste provincie van ’t land. Vooral de omgeving van ’t Meer (== de zee) van Genesareth was rijk aan natuurschoon. Dat meer was zeer vischrijk, maar vaak gevaarlijk door de plotseling opstekende stormen. Samaria lag tusschen Judea en Galilea, en strekte zich uit van den Jordaan tot aan de Middellandsche Zee. ’t Land was bergachtig maar vruchtbaar. De voornaamste steden waren : Samaria, de vroegere hoofdstad van ’t koninkrijk Israël, Si c h e m en de havenstad Cesar ea. De bevolking bestond uit heidenen, een klein getal Joden en Samaritanen. Deze laatsten waren afstammelingen van de Israëlieten, die bij de wegvoering van ’t volk van Israël door Salmanassar, koning van Assyrië, waren achtergebleven, en de heidenen, die deze vorst naar Israël gezondenhad, om zich daar te vestigen. Ze vereerden naast heidensche afgoden ook den waren God.wien ze op den berg Garizim een tempel gebouwd hadden. Maar ze dienden Hem niet, zooals Hij het aan zijn Volk geboden had. Daarom werden ze door de overige Joden gehaat en niet als Kinderen van Israël erkend. Openlijk toonden ze die verachting, en de naam Samaritaan gold onder hen voor een zware beleediging. Door dit alles waren de Samaritanen verbitterd, en die verbittering uitte zich vooral na den dag, dat de Joden, na hun terugkeer uit de Babylonische gevangenschap, hun hulp weigerden bij den opbouw van hun nieuwen tempel. De H. Lucas, Evangelist. Daarom hielden de Joden met de Samaritanen geen gemeenschap. Ze aten noch dronken samen en herbergden elkander niet1). En al konden Judeërs en Galileërs op gewone tijden betrekkelijk ongestoord door Samaria reizen, op de feesttijden vermeden de pelgrims, die dan naar Jerusalem trokken, het toch, door die landstreek te reizen, om de plagerijen, die ze alsdan van de bevolking hadden te verduren. Perea lag aan de overzijde van den Jordaan en de Doode Zee, waarom het land het : Overjordaansche genoemd werd. Deze provincie was zeer bergachtig en weinig vruchtbaar. De bewoners waren Joden, maar met vele vreemdelingen vermengd. De voornaamste plaatsen waren : Pe 11 a, Gera sa, Phi 1 adelphia, Hesebon en de vesting Macherus. Het Tiensteden-gebied noemde men het land, dat dooreen tiental steden werd beheerscht, waar de Grieksche invloed zeer bijzonder merkbaar was. De voornaamste van die steden was wel Damascus. t Land lag bijna geheel ten Oosten van den Jordaan, en werd bewoond door Joden, die zich met Syriërs hadden vermengd, ’t Was verdeeld inde landschappen : Gaulanitis, Batanea, Trachonitisenlturea, die elk afzonderlijk dooreen tetrarch of viervorst bestuurd werden, d.w.z. dooreen rorst, die enkele koninklijke rechten bezat, maar in waardigheid beneden de Koningen stond. 2) Bestuur. Toen de Zaligmaker geboren werd, was Palestina een wingewest van de Romeinen, die het onder Pompejus in ’t jaar 63 vóór Christus veroverd hadden. Dat wingewest behield een eigen honing, die echter geheel van de Romeinen afhankelijk was. De eerste honing was Herodes de Groot e, een vreemdeling *) Jezus deed geheel anders. Hij zocht deze verachten op, en liet zijn discipelen ineen Samaritaansche stad spijzen koopen. je J ra r c h was bij de Grieken de naam van den persoon, die het vierpe . frituurde vaneen landschap, dat in vier deelen verdeeld was De domeinen schaften die wijze van regeeren af, maar behielden den titel. ’ INLEIDING Tempel van Herodes. INLEIDING uit Idumea1), die er in geslaagd was, zich door de Romeinen te doen benoemen. Hij heerschte van ’t jaar 38 v. Chr. tot bijna jaar na de geboorte van Christus over geheel Palestina en Idumea2). Om de Joden voor zich te winnen, liet hij de stad Jerusalem verfraaien en den tempel van Zorababel ineen prachtig, grootsch gebouw herscheppen. Maarde Joden bleven hem haten, omdat hij een vreemdeling was. Zijn wantrouwig karakter en de vreeselijke kindermoord van Bethlehem gaven daaraan nog voedsel. Bij zijn dood verdeelde hij zijn rijk onder zijn zonen : Archelaüs, Philippus en Herodes Antipas. Archelaüs werd koning van Judea; Philippus viervorst van het Tienstedengebied, en Herodes Antipas viervorst van Galilea en Perea. De Judeërs haatten echter den wreeden Archelaüs en stonden tegen hem op. De Romeinen kozen toen wel zijn partij en kruisigden 2000 Joden, maar ze ontnamen hem toch den titel van koning om hem dien van ethnarch of volkshoofd3) te geven, totdat ze hem in ’t jaar 6 na Christus voor goed af zetten. Judea, Sa m aria en Idumea kwamen nu onder ’t onmiddellijk gezag vaneen Romeinschen landvoogd, van wie Pontius Pilatus door den dood van den Zaligmaker de meest bekende werd. Philippus bestuurde in vrede zijn land, dat bij zijn dood weder bij Syrië werd ingelijfd. Herodes Antipas was even arglistig als zijn vader. Hij beminde de praal, het genot en de rust. Aan den oever van het Meer van Genesareth bouwde hij een stad, die hij T i b er ia s noemde, om zijn meester, den Romeinschen keizer Tiberius, te vleien, en vestigde er zijn residentie. 1) Idumea: landstreek ten Zuiden van Judea en niet tot Palestina behoorend. 8) Christus werd geboren in November of December van ’t jaar 6 vóór onze tijdrekening. Herodus stierf inde maand Maart van ’t jaar 4 vóór die tijdrekening. 3) Zoo’n volkshoofd mocht niet den titel van kon i n g voeren, en miste ook diens volledig gezag. INLEIDING In zijn tijd trad de Heilige Joannes de Dooper op, die hem een zware zonde verweet. Herodes vreesde en achtte den Boetgezant, maar liet hem toch inde sterkte Macherus opsluiten en hem later op verzoek van Herodias onthoofden. Voor ’t overige liet hij zijn onderdanen met rust, en belemmerde ook niet de prediking van den Zaligmaker. Naar het voorbeeld zijns vaders voegde hij zich naar sommige voorschriften der Joodsche Wet, en ging op de feestdagen naar Jerusalem. Zoo kwam het, dat hij bij een Paaschfeest den Zaligmaker voor zich zag verschijnen. Reeds geruimen tijd had hij verlangd, Jezus te zien en een wonder van Hem te mogen aanschouwen. Pilatus, die den Heer niet wilde veroordeelen en aan Herodes een genoegen wou doen, om daardoor eenige verwijdering tusschen hen beiden te doen ophouden, had den Heer tot hem gezonden. 1) Weinige jaren na den dood van den Zaligmaker voerde Herodes een ongelukkigen oorlog. Keizer Caligula ontnam hem zijn staten en zond hem in’tjaar 39 in ballingschap naar Gallië. (Frankrijk). Rechtspraak. De hoogere rechtspraak was in handen van het Sanhedrin, dat te Jerusalem zitting hield en tot Archelaüs toe, rechtsmacht uitoefende over ’t geheele Joodsche volk, waar het de godsdienstige en burgerlijke wetten betrof. Na Archelaüs was die macht beperkt tot Judea; het Sanhedrin kon ook geen doodvonnissen meer vellen. Dat recht bleef aan den landvoogd voorbehouden, die ze door zijn eigen soldaten liet uitvoeren. Het Sanhedrin telde 71 leden; de hoogepriester was gewoonlijk de voorzitter ; men vergaderde ineen zaal van den tempel. Twee getuigen waren er noodig, om een aanklacht te kunnen indienen ; een veroordeeling kon alleen geschieden bij een meerderheid van ten minste twee stemmen. Daarenboven eischte de Joodsche Wet in het belang van den betichte nog een aantal waarborgen. Deze werden bijna alle aan den Zaligmaker onthouden. Zijn verhoor had i) Pilatus hield gewoonlijk, gelijk alle landvoogden, verblijf te C es ar e a, maar kwam in gewichtige omstandigheden, vooral bij feestelijke gelegenheden, naar J erusalem. De H. Joannes, Evangelist. INLEIDING ook niet plaats inde zaal van den tempel, omdat deze des nachts gesloten bleef, maar in het paleis van Caiphas. Lagere rechtbanken waren er in alle steden en dorpen van Judea, Galilea en Perea. Uit de ouderlingen werd het plaatselijk Sanhedrin gekozen, dat uit minstens 7 leden bestond en recht sprak naar de Wet van Mozes, zooals deze was uitgelegd en aangevuld door de schriftgeleerden. De straffen, die in het Evangelie genoemd worden, zijn : i°. detalio of wedervergelding. De schuldige werd veroordeeld tot hetzelfde leed, dat hij zijn naaste had aangedaan of had willen aandoen. Deze straf was in onbruik geraakt en vervangen door: 2°. de geldboete. In geld moest de berokkende schade worden vergoed; 3°. de gevangenschap; 4°. het zoenoffer, dat inden tempel moest gebracht worden ; s°. de geeseling. Deze lijfstraf werd zeer dikwijls toegepast. Bij de Joodsche wet mocht het aantal slagen niet grooter dan 40 zijn. Om aan die bepaling te voldoen, hield men bij den 3psten slag op. De Romeinen kenden geen vast getal slagen. Wel was hun geeseltuig verschillend, naar gelang de veroordeelde een burger of een slaaf was. Burgers werd met roeden gegeeseld, slaven met zware leer en geesels, waaraan beentjes waren vastgemaakt, of met zeer dunne riempjes, die nog wreeder en verschrikkelijker waren. Deze werden bij de geeseling des Heeren gebruikt. 6°. de ban, waardoor het Sanhedrin iemand tot het verlies van goederen veroordeelde en hem van de godsdienstige vergaderingen uitsloot. Deze ban werd ook tegen den Heiland en zijn leerlingen uitgesproken; 7’. de doodstraf. Zoolang de Joden het recht bezaten, de doodstraf uitte spreken, was deze de steeniging. Inden tijd van Christus werd deze straf dus niet meer toegepast. Wel wierp het opgewonden volk nog altoos met steenen. Jezus zelf werd er in den tempel mede bedreigd. De Romeinen straften hen, die geen Romeinsch burger waren, met de kruisiging. De veroordeelde moest zelf zijn kruis naar de strafplaats dragen. De belastingen. De Joden kenden er tweeërlei: die voor den Ces ar te Rome, en die voor den tempel. De eerste belasting haatten ze fel, omdat ze zoo pijnlijk de vreemde overheersching deed gevoelen. Voor een deel werd ze geïnd door beambten des keizers, voor een ander deel vooral de tolgelden door menschen uit de streek zelf, die tollenaars heetten. De tollenaars werden door de Joden met de diepste minachting behandeld, mede omdat ze zich vaak oneerlijk betoonden. De Bijbelsche maten, gewichten en munten. Bij de lengtematen was de e 1 de normale eenheid. Ze was naar onze berekening 5,25 d.M. lang. „Een el aan zijn levensweg toevoegen", beteekende dus slechts een zeer kleine verlenging. De afstandsmaten waren de Joodsche Sabbat sreis en de dagreis; de Romeinschem ij 1 en de Grieksche stadie. Een Sabbatsreis was 2000 el lang, 1050 M. dus, of ongeveer een kwartier, ’t Was de uiterste afstand, dien een Israëliet op den Sabbat mocht afleggen. Een dagreis was een reis van acht tot tien uren gaans. De Romeinsche mijl was de afstand van mijlpaal tot mijlpaal, zooals de Romeinen er overal oprichtten. Die afstand bedroeg 1475 M. of 24 minuten gaans. Een Grieksche stadie was 185 M. lang, of 3 minuten gaans. E mm a u s lag 60 stadiën van Jerusalem, dus op een afstand van 180 minuten of drie uur. Als vlaktemaat noemt de Bijbel alleen het j uk. Een INLEIDING INLEIDING juk land was zóó groot, dat het op één dag dooreen juk runderen kon worden omgeploegd. Van de inhoudsmaten is de Grieksche me tr e et voor ons van belang. De inhoud er van was ruim 38 liter. De zes kannen van Cana, die elk een inhoud hadden van 2 tot 3 metreten, bevatten dus na ’t wonder een aanzienlijke hoeveelheid wijn. De gewichten der Joden waren van steen, en heetten ~w eegsteenen”. Ze werden door den koopman ineen zak aan den gordel medegedragen. In het Evangelie is alleen sprake van het pond, dat een Romeinsch gewicht was, en ruim 326 gram woog. De munten. Vóór de ballingschap gebruikten de Israëlieten geen gemunt geld. Men betaalde met goud en zilver, dat men afwoog. De eenheid van gewicht was de zilveren en gouden sikkel. Ze was dus een bepaald gewicht aan zilver of goud. Na de ballingschap kwam het gemunt geld in gebruik. Simon de Machabeër liet in 143 vóór Christus zilveren sikkels slaan, heele en halve, met een kruik manna, een bloeienden staf van Aaron en een lelie er op als afbeeldingen, en ook koperen munten. De heele sikkels heetten sikkels des heiligdom s. De tempel betaalde er mee ; de 30 zilverlingen die Judas voor zijn verraad ontving, kwamen dus uit de schatkist des tempels en waren zilveren sikkels. Een zilveren sikkel had in ons geld een waarde van Sikkels des heiligdoms. INLEIDING. f 1.94. De halve sikkel was ’t bedrag, dat de Joden als tempelbelasting moesten betalen. De zilveren en gouden Hebreeuwsche mina’s en talenten waren geen geldstukken maar geldsommen. De waarde der zilveren mina’s en talenten was respectievelijk f 75 en 4500 in Ned. geld ; die der gouden mina’s en talenten 1350 en 81000 gulden. Naast deze Joodsche munten kwamen allerlei andere in omloop, vooral Grieksche en Romeinsche. De Grieksche, waarvan in het Evangelie gesproken wordt, zijnde zilveren drachme1), de zilveren stater2) en de koperen penning. De Romeinsche munten, die in het Evangelie genoemd worden, zijnde koperen vierling (= -J cent) en de zilveren denarius of tienling, die ook wel zilverenpenning genoemd werd. De waarde was 42 cent. ’t Was het dagloon van den arbeider. Op den tienling stond de beeltenis van den keizer. 1) Waarde : 48J cent. 2) Waarde : 4 drachmen. Zilveren munt van Titerius. Halve sikkels. INLEIDING. Het Romeinsche talent was geen geldstuk, maar een geldsom ter waarde van f 2500. De tempelbelasting (2 drachmen per hoofd) en de geldelijke tempeloffers werden in Grieksche munt betaald ; de belastingen aan de Romeinen en alle betalingen inden handel werden voldaan in Romeinsch geld ; de betalingen u i t den tempelschat geschiedden in sikkels. De Joodsche tijdverdeeling. Het Joodsche jaar was een maanjaar en telde 12 maanden. De duur vaneen maand werd berekend naar den tijd, die er verloopt tusschen twee zelfde schijngestalten van de maan ; het telde daarom 354 dagen. De maanden duurden beurtelings 29 of 30 dagen. Wijl zoo’n maanjaar ruim 11 dagen korter duurde dan het zonnejaar, werd er ongeveer om de drie jaren een 13de maand van 30 dagen aan toegevoegd. De week had 7 dagen. Deze werden genoemd : eerste, tweede, derde, vierde, vijfde dag der week; de 6de dag heette voorbereiding, de 7de dag was de Sabbat. Soms werd onder week ook een tijdperk van 7 jaren verstaan. (Voorspelling van Daniël). Door dag verstonden de Joden soms den dag met den nacht, dus een tijd van 24 uren, maar gewoonlijk de 12 uren tusschen zonsopgang en zonsondergang. In dit geval eindigde het zesde uur en begon het zevende uur met den middag. Een andere verdeeling van dien dag was in onderling gelijke vier heilige uren, nl. het eerste, het derde, het zesde en het negende uur. Volgens deze telling eindigde op den middag het derde en begon het zesde uur. Gelijk de dag werd ook de nacht in vier gelijke deelen verdeeld, nl. de eerste, tweede, derde en vierde nachtwaak, die ook wel avondstond, middernacht, hanengekraai en dageraad genoemd werden. Het godsdienstig levender Joden. De tempel van Jerusalem was het middelpunt van den Joodschen eeredienst. Daar alleen werden de officieele plechtigheden der groote feesten verricht. x) Toch had elke plaats een eigen gebouw, die Synagoge genoemd werd, waar de inwoners op de Sabbat- en feestdagen, en later ook op den 2den en sden dag der week tezamen kwamen, om er te bidden en een deel der Wet, der profeten of de historische boekrollen van het Oude Testament te hoor en voorlezen en verklaren. Het voorlezen geschiedde in het Hebreeuwsch; de uitleg werd in de volkstaal, het Arameesch, gegeven, ’t Was de taak van den overste der Synagoge, die ze echter aan iemand uit de vergadering kon opdragen, dien hij er bekwaam toe achtte en eeren wilde. Christus werd dikwijls tot deze taak aangezocht. De lezer las staande; bij de verklaring ging hij zitten ; de vergadering hoorde zittende toe. Soms waren lezer en uitlegger twee verschillende personen. Men bad staande, met het gelaat naar Jerusalem gekeerd. x) Voor de soorten van offers, de taak der priesters en levieten, de plechtigheden, verwijzen we naar bladz. 115—116 van de „Geschiedenis van het Oude Testament.” INLEIDING Joodsche boekrol der H. Schrift. Hulsel waarin kostbare rollen werden bewaard. INLEIDING De oefening werd besloten door den zegen, die dooreen priester gegeven werd, of, als er geen priester aanwezig was, dooreen ander lid der gemeente, die dan den zegen uitsprak inden vorm van een gebed. De Wet en de profeten beheerschten geheel het godsdienstig en zedelijk levender Joden, ’t Was de stof van het onderwijs, dat ze als kinderen thuis ontvingen en dat ze geheel hun leven hoorden inde Synagogen. Allen kenden de belooningen en straffen, die op het al of niet naleven der Wet waren gesteld, en zoo was hun leven naar die Wet geregeld. Ze kenden ook de groote beloften omtrent den Messias, en zagen vol vertrouwen de roemrijke toekomst tegemoet, welke Hij aan zijn volk bereiden zou. Om de Wet altijd voor oogen te hebben, kwamen de Joden sommige vermaningen van Mozes letterlijk na. Aan de hoeken hunner mantels droegen ze franjes, en om hun hand of hun voorhoofd banden van perkament, waarop uittreksels der Wet geschreven waren. Andere teksten der Wet sloten ze in lange smalle busjes, die ze ophingen boven de deur hunner woning. Offeren was een voornaam deel van den eeredienst. Daar- mede ging al vroeg het bidden samen. En terecht. Want zonder het gebed zou de eeredienst bloote vorm zijn geweest. De houding van den biddende was verschillend naar den gemoedstoestand. Men bad staande, knielende, met het geheele lichaam op den grond, of met de handen opgeheven, ’t Gelaat was echter steeds naar den tempel inde heilige stede (Jerusalein) gekeerd. Na de ballingschap waren er bepaalde gebedstijden : des morgens om 9 uur, op den tijd van het morgenoffer; ’s middags om 12 uur, en om 3 uur, als het avondoffer inden tempel gebracht werd. Men bad ook vóór en na het eten. De leeraars leerden nog bijzondere gebeden aan hun leerlingen. Joannes de Dooper en ook de Zaligmaker volgden dat gebruik. Men bad de voorgeschreven gebeden thuis, inde Synagoge, zelfs in ’t openbaar op de straten, als de tijd er voor gekomen was. Christus spoorde er toe aan, in ’t verborgen te bidden, en zonder herhaling van dezelfde formulen. INLEIDING Inde dagen van Jezus was het gebed vooral bij de Farizeërs tot een blooten vorm verworden. Men had er allerlei voorschriften bij in achtte nemen, o.a. het gebruik van de gebedsriemen. De Israëliet droeg er twee bij zijn morgengebed: één aan het voorhoofd en één aan de binnenzijde van den linkerarm. Het vasten was inde Wet van Mozes slechts éénmaal voorgeschreven, nl. op den gr o o t en Verzoendag. Dan was er een openbaar en streng vasten. Na de ballingschap nam men nog 26 andere vastendagen aan, om verschillende rampen uit het verleden te gedenken. De plaatselijke Sanhedrins schreven soms vastendagen voor, b.v. bij lang- durige droogte. Ijveraars, vooral de Farizeën, vastten bovendien nog tweemaal inde week : ’s Maandags en Donderdags. De leerlingen van Joannes volgden dit gebruik. De vastendag duurde van den eenen avond tot den anderen. Bij het private vasten kleedde men zich in treurgewaad, en strooide men asch op ’t hoofd. Jezus laakte al dit uiterlijk vertoon van droefheid en versterving. Aalmoezen geven aan den „naaste”, d.w.z. aan de Joden, was ook een vast gebruik. Ook dat werd door sommigen met groot vertoon gedaan. Er werden ook aalmoezen gegeven uit hetgeen inde Synagogen was samengebracht. Van eiken akker werd een deel niet gemaaid. Wat daarop gegroeid was, behoorde den arme. Daarenboven bad eenieder het recht, op de akkers aren, en inde wijngaarden druiven te plukken en te eten, mits het ter plaatse geschiedde. Geschiedenis van het Nieuwe Testament. 3 INLEIDING De besnijdenis was het teeken van het verbond, dat God met Abraham gesloten had. Hierdoor werd de knaap onder Gods Volk opgenomen. De plechtigheid geschiedde gewoonlijk inde synagoge, als ’t kind acht dagen oud was. Men gaf ’t dan tevens een naam. Reinigingen kwamen veelvuldig voor. Ze waren tegelijk een middel, om wettelijke verontreiniging te verdrijven en een gezondheidsmaatregel. Men werd onrein door het gebruik van onreine dingen: verboden dieren, doode beesten ; door ’t aanraken van lijken, doodsbeenderen, graven ; door ’t binnentreden in het huis vaneen heiden, enz. De reinigingen bestonden o.a. in ’t baden, het wasschender handen en der voeten. In sommige gevallen moest men offers inden tempel opdragen, om gezuiverd te worden. Joodsche Volksleiders en sekten. Schriftgeleerden, Farizeën, Sadduceën en Herodianen. De Schriftgeleerden of leeraren waren geen priesters maar deskundigen op het gebied der godsdienstwetten. Ze werden „leeraren der Wet” genoemd, en aangesproken met den naam van rabbi of rabboni, wat „Meester” beteekent. Ze waren in werkelijkheid de geestelijke leiders van het volk. Gewoonlijk gaven ze hun lessen en voordrachten in sommige kamers van den tempel. Daar was het waarschijnlijk dan ook, dat de twaalfjarige Jezus hen door zijn kennis verbaasde. Het onderricht bestond in allerlei uitleggingen van de Wet en de profeten, vaak willekeurig, gezocht en bekrompen, en waarbij ze zich op hun voorgangers beriepen. Dat onderricht werd kosteloos gegeven. De Schriftgeleerden leefden van de vrijwillige giften hunner leerlingen of van ’t geen ze door ’t verrichten van eenig handwerk verdienden. Want allen hadden een ambacht geleerd. De sekte der Farizeën dagteekent van den tijd van Antiochus Epiphanes, (± 175 v. Chr.), die aan de Joden een vreemden Godsdienst en een vreemde cultuur wilde opdringen De meeste der Schriftgeleerden behoorden er toe. Zorgvuldig hielden ze zich op afstand van alles, wat hun de wettelijke reinheid zou kunnen ontnemen. Ze heetten daarom: Farizeën, wat „afgescheidenen” beteekent. Stipt onderhielden ze de Wet, maar breidden ze met allerlei kleinigheden uit, en waren zeer aan uiterlijkheden als het reinigen van schotels en handen gehecht. Om dat alles hielden ze zich zelf voor heel heilig en verachtten al de anderen menschen, vooral de vreemden, tollenaars en zondaars. Ook het volk bewonderde hen. Toch was hun vroomheid slechts schijn, al werden er ook onder hen wel waarlijk godvreezende en oprechte menschen gevonden. Jezus ontmaskerde hen. vergeleek ze met gepleisterde graven, verweet ze hun hebzucht, hun huichelarij, hun haat en hun nijd. Daarom haatten ze Hem. Omdat Hij daarbij door het volk werd geëerd, en volstrekt niet beantwoordde aan het valsche begrip, dat ze zich van den Messias hadden gevormd, werden ze zijn vinnigste tegenstanders. Overal volgden ze Hem, om Hem te bespieden, in vragen te vangen en te dooden. De Sadduceën waren volgelingen van den priester Saddoc, stichter der sekte, die vooral inde hoogere standen haren aanhang had. De hoogepriester en de voornaamste beambten behoorden er toe. Ze geloofden schier niet aan de Voorzienigheid, loochenden de onsterfelijkheid der ziel en het bestaan van engelen en duivelen. In tegenstelling met de Farizeën, die slechts noode het juk der Romeinen droegen, waren zij met de overheersching tevreden, wijl hun rijkdom en hun aanzien er door werden gewaarborgd. Een Messias, die daarin verandering zou brengen, was hun natuurlijke vijand, en zij offerden Hem liever op, dan zich van de Romeinen te vervreemden. Gedurende het lijden van Christus waren zij het vooral, die het luidst van hun gehechtheid aan den keizer getuigden. De Herodianen waren aanhangers van koning Herodes. In hun leer en hun levenswijze kwamen ze ’t meest met de Sadduceën overeen : om het bovennatuurlijke bekommerden zij zich heel weinig. In politiek opzicht weken ze echter van hen en van de Farizeën af, daar zij er naar streefden, geheel Palestina onder ’t gezag der INLEIDING INLEIDING familie Herodes te brengen. Waar ’t evenwel gold, Christus in hun strikken te vangen, spanden ze steeds met de barizeërs samen. Verwachting van den Messias, ’t Was de bestemming van Gods Volk geweest, onder de menschen het begrip te bewaren van den eenigen waren God en Schepper, en van de hoop op den toekomstigen Verlosser. Eeuw na eeuw had verlangend uitgezien naar dien Verlosser ! Abraham had zich verheugd, als hij dacht aan zijn komst; de stervende Jakob had er zijn kinderen mede getroost; Mozes gesmeekt : „Zend toch Dengene, dien Gij wilt zenden”. David kon geen woorden vinden, om den Heer te bedanken, toen Hij hem zeide, dat de Heiland zou afstammen uit zijn geslacht; Isaïas had gebeden : „Dauwt, hemelen, den Rechtvaardige; Gij, wolken, regent Hem!” Maar nooit was die verwachting algemeener en grooter dan ten tijde van Christus. Daniëls jaarweken waren voorbij ; de schepter was aan Juda ontnomen, zijne komst dus aanstaande. Te Bethlehem zou Hij worden geboren, dat wisten de Joden, en steunend op de oude profeten, juichten zij reeds van te voren Hem toe als : Me ssias, Gezalfde, Zoon des menschen, Zoon van David, Zoon van God! En als Jezus dan optreedt, is déze steeds hun vraag : Zou Jezus, kan Jezus de Messias niet wezen ? Zoo vol waren hun zielen van die gedachte ! Verkeerd begrip van den Messias. Maarde Schriftgeleerden beantwoordden die vraag in ontkennenden zin. En dit door de verkeerde opvatting, die ze zich van den Messias hadden gevormd. Volgens de profetieën moest de Verlosser wonderen doen, Israël bevrijden, een groot koninkrijk stichten, Jerusalem herstellen, maar ook lijden en sterven, zooals Isaïas voorzegd had.1) Aan het eerste dachten de Joden voortdurend, maar nooit aan het laatste. 2) Vandaar de verbazing van de Apostelen, toen Christus x) Isaïas LIII. . 2) Een. nauwkeurig onderzoek der Joodsche geschriften ten tijde des Zaligmakers wijst uit, dat het begrip vaneen lijdenden Messias slechts bij uitzondering voorkomt, en dan nog uitsluitend bij schrijvers na de prediking van het Evangelie. INLEIDING van zijnen gewelddadigen dood sprak ; vandaar ook, dat Hij zelf bij herhaling er op terugkwam. Ook was het hun waan, dat de Heiland nagenoeg uitsluitend voor Israël zou komen. Nagenoeg! Want de proselytenmakerij der Joden bewijst wel, dat ze ook voor andere volkeren den Messias verwachtten. Hij zou, meenden ze, komen, om een wereldrijk te stichten; de vijanden der Joden zou hij verpletteren, doch onder en over degenen, die zich vrijwillig aan zijn heerschappij onderwierpen, zou Hij de Joden groot maken. En zóó innig was dit denkbeeld met hen vergroeid, dat de Apostelen, die jaren met Jezus hadden geleefd, nog op den dag van zijn Hemelvaart vroegen, of Hij nü dan zijn koninkrijk oprichten zou ! Zoo kon het niet anders, of Jezus, die aan geen aardsch koninkrijk dacht, en door vernedering, lijden en doodde Verlosser wou zijn van het geheele menschelijk geslacht, moest onder zijn volk op grooten tegenstand stuiten. EERSTE AFDEELING. Geschiedenis van Christus’ geboorte en van zijn verborgen leven. Christus is God van alle eeuwigheid en mensch geworden inden tijd. Daarom verhaalt het Evangelie ons zijn Goddelijken oorsprong Hij bestond reeds vóór de schepping. Verder leert het, hoe Hi]| ach open baarde inde schepping, en mensch werd tot heil der wereld. Het verhaalt dan Ziin menschelij ken oorsprong uit Adam, uit de Aartsvaders Abraham, Izaak,J Jakob en uit Davidf zoo§als de profeten dat lang te voren hadden aangekondigdn g g wijst ons op zijn Goddelijken o o r s pr o n g. Van alle eeuwigheid was het Woord God de Zoon. . nat Woord was God en doordat Woord kwam alles tot stand, wat geschapen is. in Sat Woord, en dat leven was: de verlichting van de menschen Dat licht schijnt inde duisternis der menschelijke onwetendhe.d, doch het WToenlkwameerbefneGodsgezant, Joannes de Dooper geheeten. Hij kwam ge- Maarde wereld erkende Hem nTet De ziinën namen Hem niet op. Wie Hem echter opnamen, stelde H, m ëtaat, óm kinderen Gods te worden, hen namelijk, die geloofden in Zijn naam. Het Woord is vleesch geworden, en Het heeft onder ons gewoond. WU zagen Het inde heerlijkheid, die Het als eerstgeborene van den Vader ontving. Het was vol genade en waarheid. En van zijn volheid hebben wij allen ontvangen. 1) Twee andere Evangelisten geven ons m lange lijsten van voorvaderen aan de Joden, voor wie bij schreef, duidelijk te maken, dat Jezns, zooals de profeten voorspeld hadden, werkelijk langs David van dien afstam . Himlideidingelf wrbhiden hS Nieuwe, Hierna begint§het verhaal der kinderjaren en van het verborgen leven des Zaligmakers, dat met ongeveer zijn 30ste levensjaar eindigt. i) Geparafraseerd fragment van het Sint-Jansevangelie. GESCHIEDENIS VAN HET NIEUWE TESTAMENT. ZACHARIAS EN ELISABETH A. VÓÓR ’S HEEREN GEBOORTE. 1. Zacharias en Elisabeth. Lucas: I, 5—25. „Wees niet ongeloovig, maar geloovig. Joannes: XX, 27. Inde laatste jaren der regeering van koning Herodes den G r o o t en leefden ineen stad van Juda *) de priester Zacharias, uit het priestergeslacht van Abias en zijne huisvrouw Elisab et h, die ook een afstammelinge was uit het geslacht van Aaron. Beiden waren rechtvaardig voor God en leefden onberispelijk volgens alle geboden en instellingen des Heeren. Hun huwelijk was niet met kinderen gezegend, en ze hadden weinig hoop, dat hun gebed om een zoon nog ooit zou worden verhoord, daar beiden reeds in dagen gevorderd waren. Nu gebeurde het, dat Zacharias door het lot werd aangewezen, om binnen te gaan inden tempel des Heeren, en het reukoffer op het gouden altaar in het heilige te ontsteken, toen hij op de beurt van zijn geslacht voor God den tempeldienst waarnam. 2) Het volk stond intusschen buiten en bad. En zie ! Eensklaps verscheen hem aan de rechterzijde van het reukaltaar een engel des Heeren. Zacharias ontstelde en werd met groote vreeze bevangen. Maarde engel zeide tot hem : „Vrees niet, Zacharias, want uw gebed is verhoord, en u zal een zoon geschonken worden, dien ge Joannes3) zult heeten. Blijde zult ge daarom zijn en juichen! Maar ook buiten uw gezin zullen velen zich om zijne geboorte verheugen ; want groot zal hij zijn voor den Heer ! Wijn noch sterken drank zal hij drinken, 4) en gezuiverd zal hij worden van de b Aïn Karim, B/2 uur ten Westen van Jerusalem. 2) Koning David had al de priestergeslachten verdeeld in 24 klassen, die om de beurt elk gedurende een week, den tempeldienst moesten waarnemen. Zacharias behoorde tot de klas, die naar haar hoofd, de klas van Abias genoemd werd. Deze klasse was juist nu de klasse van de week. 3) Joannes: Geschenk van Gods genade. 4) Dat is : Hij zal een Nazareër zijn. DE BOODSCHAP DES ENGELS erfzonde nog vóór zijne geboorte. Bekeeren zal hij vele van Israëls kinderen tot den Heer, hunnen God. Bezield met dezelfde goddelijke kracht en denzelfden ijver als de profeet Elias, zal hij aan den Heer voorafgaan, om de deugden der vrome Aartsvaders te doen herleven bij hun nakroost, en zoo een volk te bereiden, dat genegen zal zijn, den Messias met een geloovig hart te ontvangen. Vol verrukking had Zacharias geluisterd. Maar zijn geluk leek hem zóó overstelpend groot, dat hij de almacht van God voor een wijle vergat, en twijfelde, of de belofte van den engel zou worden vervuld. En hij vroeg een teeken, als bewijs van de waarheid. De engel gaf hem een teeken, maar ’t was tevens een straf voor zijn klein geloof. ~Ik ben”, sprak de engel, ~ik ben G ab r i ë 1, die als een dienaai voor Gods aangezicht sta. Gezonden heeft mij de Heer, om u toe te spreken, en u deze blijde boodschap te brengen. Ge vraagt een teeken ! Welnu, omdat ge mijn woorden niet geloofd hebt, die op hun tijd zullen worden vervuld, zult ge s t o m zijn en niet kunnen spreken, tot den dag, waarop dit geschieden zal. Toen zweeg de engel en verdween. En Zacharias haastte zich naar het wachtende volk, waarover hij de zegenwoorden moest uitspreken, en dat zich reeds over zijn lang uitblijven verwonderde. Maar buiten gekomen, kon hij niet spreken, en de menschen begrepen, dat hij inden tempel een verschijning gezien had. Hij zelf wenkte hun dit door gebaren toe, en bleef stom. Maar zoodra de dagen van zijn tempeldienst voorbij waren, keerde hij vol vreugde naar zijn huis terug. En ook Elisabeth jubelde, omdat God de oneer van haar had weggenomen.x) 2. De Boodschap des Engels. Lucas: I, 26—38. „Uit Jesse’s wortel zal er een rijs opschieten en aan zijn stam een bloem ontluiken.” Isaïas: XI, i. Inde zesde maand nu na deze verschijning werd de engel Gabnël i) Geen kinderen te hebben werd door de Israëlieten als een schande beschouwd. De Boodschap des engels. de boodschap des engels door God naar Nazareth, eene stad van Galilea, v) gezonden tot eene maagd, die met Jozef, een man uit het Huis van David, ver- loofd was. De naam van die maagd was Maria. En tot haar binnengetreden, zeide de engel: „Gegroet, gijvo van genade ; de Heer is met u, gezegend zijt gij onder de vrouwen Maar zij, hem ziende, ontstelde op dat woord, en ootmoedig overwoog ze, wat die groet toch wel kon beteekenen En de engel zeide tot haar: „Wees met ontsteld, o Maria, want ge hebt genade gevonden bij God Hij zelf zal u eenen zoon schenken, wie naam gij Jezus zult noemen Groot zalij zijn, en Zoon des Allerhoogsten genoemd worden. De tl God zal Hem den troon van David, zijnen vader ieven|j) Heerschen zal Hij over het Huis tan Jaiob in eeuwigheid, en eij n koninkr.jh zal geen einde hebben. 3) God had gesproken, en Maria twijfelde met. Toch wilde ze weten, hoe dit zoude gebeuren. En daarom vroeg ze eerbiedig : „Hoe zal dit geschieden? En antwoordende, sprak nu de engel: „Dooreen wonder van God . Daarom zal uw kind ook de Zoon van God genoemd worden Maria geloofde. Maar om dat geloof te versterken, sprak nog de engel • „Zie, Elisabeth, uwe nicht, is reeds oud, en tóch zf aan haar een zoon worden geschonken. Want niets is ónmogelijk bj God. Toen zeide Maria: „Zie de dienstmaagd des Heeren, mij geschiede naar uw woord. ) En de engel ging van haar weg. 1) Galilea = het vroegere Zabulon. 2) Als mensch stamde Jezus af van David. die eeuwig blijft. 3 De zin is : Hij zal heerschen over Israël, nl. de H. Kerk die eeuwig 4) Door dit woord werd vervuld wat Isa ï as vo°rz n”fe 1 zal maagd zal ontvangen en een zoon krijgen, wiens naam E mm a n u e 1 zijn, d.i. „God met ons”. Is. VII : 14- 3. Bij Elisabeth Lucas: I, 39—56. ~Zie, van nu af zullen zalig mij prijzen alle geslachten !” Lucas I, 48. Verheugd stond Maria nu op, en begaf zich met spoed naar eene stad in het gebergte, die tot den stam van Juda behoorde, en waar hare nicht Elisabeth woonde. Blij trad ze bij Elisabeth binnen, en groette haar vriendelijk. En zie! Aanstonds werd Elisabeth vervuld van den Heiligen Geest! Ze erkende in haar nicht de hoogste der vrouwen : de Moeder van God, en jubelde luide:,,Gezegend zij t gij onder de vrouwen, en gezegend is de vrucht uws lichaamsl Waaraan dank ik het toch, dat de Moeder des Heeren mij wil komen bezoeken? Zalig zijt gij, die geloofd hebt, want vervuld zal worden, wat tot u werd gesproken vanwege den Heer !” Nu kon ook Maria niet zwijgen! Loven en danken moest zij den Heer, haren God, die zoo groote dingen aan haar had gedaan! En ze sprak : ~Mijne ziel looft den Heer, ~en gejuicht heeft mijn geest in God, mijnen Redder, ~ omdat Hij heeft neder gezien op de geringheid van zijne dienstmaagd! ~Want zie, van heden af zullen zalig mij prijzen alle geslachten, -1) ~omdat groote dingen aan mij heeft gedaan de Machtige, ~die de heiligheid zelve is. ~Zijne barmhartigheid blijftin geslacht en geslacht ~over hen, die Hem vreezen. 2) ~ Kracht heeft Hij geoefend door zijnen arm, ~ Verstrooid die trotsch zijn inden waan van hun hart; ~heerschers van tronen neder gehaald, ~en geringen verheven ; ~hongerigen heeft Hij met goederen verzadigd *) Deze voorspelling wordt nog dagelijks vervuld, want alom en altoos klinkt de lof van Maria. *) Zooals God vroeger meermalen toonde, toen Hij allerlei weldaden aan Zij n Volk bewees. BIJ ELISABETH GEBOORTE VAN DEN HEILIGEN JOANNES ~en rijken ledig henen gezonden! ~Hij is Israël, zijnen dienstknecht te hulp gekomen, *) ~indachtig zijner barmhartigheid, „gelijk Hij gesproken heeft tot onze vaderen, ~voor Abraham en zijn nakroost in eeuwigheid!” Zoo was het triumflied, waarin Maria eere aan God gaf, en het begin der Verlossing aan de wereld verkondigde. Toen trad ze bij Elisabeth binnen, bleef ongeveer drie maanden bij haar, en diende haar. Daarna keerde ze naar Nazareth terug en huwde er met den timmerman Jozef, die daartoe dooreen engel was aangespoord. 4. Geboorte van den Heiligen Joannes. Lucas: I, 57—80. ~Gezegend de Heer, de God van Israël!” Lucas: I, 63. Als nu de tijd vervuld was, ontving Elisabeth den zoon, die haar was beloofd, en de buren en verwanten verheugden zich met haar, wijl de Heer haar zoo groote barmhartigheid gedaan had. Den achtsten dag kwamen ze, om den knaap te besnijden2), en noemden hem Zacharias, naar den naam van zijn vader. Maar toen sprak zijne moeder : „Niet Zacharias, doch Joanne s zal hij heeten.” Nu zeiden ze haar : „Er is niemand in uwe maagschap, die dezen naam draagt !” En ze wenkten den vader, om te weten, hoe zijn zoon moest worden genoemd. Met gebaren vroeg hij om een schrijfbord, en schreef tot aller verwondering : „Joannes is zijn naam!” Terstond nu werd zijn mond geopend en zijne tong ontbonden, en hij sprak, en zegende God. 1) De zin is : Hij heeft de Israëlieten bijgestaan, door den Verlosser te zenden, die weldra zal worden geboren, en zich de belofte herinnerd, die van groote barmhartigheid jegens den geloovigen Abraham en zijn geestelijke nakomelingen (de H. Kerk) getuigt. 2) De besnijd en is was een godsdienstige ceremonie, waarbij de knaap een naam ontving en opgenomen werd onder het Joodsche volk. GEBOORTE VAN DEN HEILIGEN JOANNES Eerbiedige vrees kwam nu over de buren ; en over geheel het gebergte van Judea werden al deze woorden verspreid. Allen, die ze hoorden, overdachten ze in hun hart, en zeiden : „Wat toch zal dit kind worden ? Want de hand des Heeren was ook met hem !”4) En Zacharias, zijn vader, werd vervuld met den Heiligen Geest, en sprekend, alsof het werk der verlossing al volbracht was, profeteerde 2) hij : ~Gezegend zij de Heer, de God van Israël, „omdat Hij zijn volk bezocht en verlossing gebracht heeft, „gelijk Hij door de profeten beloofd en aan Abraham bezworen heeft, „opdat in heiligheid en gerechtigheid wij Hem zouden dienen „al onze dagen.” Daarna, tot zijn zoon zich wendend, sprak hij : „Gij, kind, een profeet3) des Allerhoogsten zult ge worden genoemd, ~want ge zult den Heere voorafgaan, en zijn wegen bereiden, „om te brengen aan zijn volk de kennis des heils „in vergeving van.hunne zonden, ~door innig-teedere erbarming van onzen God, ~waarmede ons de Opgaande 4) uit den hooge bezocht heeft, ”°m hèn te verlichten die in duisternis en in schaduw des doods zijn gezeten, ~07ii onze schreden te richten op den weg van den vrede.” Het kind nu groeide op, en werd sterk van geest. Ouder geworden, verbleef hij inde woestijn tot den dag, waarop hij als boetprediker en aankondiger van den Messias voor Israël optrad. i) De zin is : In alles wat vóór de geboorte van dit kind gebeurde en in dat wat nu weer geschiedt, is duidelijk de hand des Heeren te zien. ’ > Profeteeren beteekent somtijds : prediken, dichterlijk zeeeen • soms: voorzeggen. . 65 ’ 3) Profeet = godsgezant. 4) De Messias wordt hier vergeleken met de Opgaande Zon. Uit innigteedere erbarmmg komt Hij uit den hemel, om met zijn goddelijk licht hèn te verlichten die in onwetendheid ( = duisternis) en zedenbederf (= scha■< uw des “oods) leven, en aan allen te toonen den weg die naar de zaligheid B. BETHLEHEM. 5. De geboorte van Jezus te Bethlehem. Mattheus: I, 18—25 ; Lucas 11, I—2o. God heeft Hem een naam gegeven, die hoven alle namen is opdat voor den naam van Jezus alle knie zich ZTgTvan die inden hemel, oP de aarde en onder de aarde zijn.” Ph i 1. H, IO- Nadat Maria van hare reis naar Elisabeth te Nazareh was wedergekomen, was dooreen engel ook aan Jozef gemeld, dat z , de Moeder zon worden van den Verlosser der wereld, en dat luj he Kind Te zus moest noemen. Omtrent dezen tijd ging er een gebod nit van keizer Augustus, dat alle bewoners van het rijk der Romeinen geteld zoudenwordem Eenieder ging dus naar de stad, vanwaar zijn familie afkoms g was, om zich aldaar aan te geven. Twblehpm Ook Jozef ging op nit Nazareth in Gahlea, om naar BethWie in Tudea te reizen, die de stad van David genoemd wordt. W a itmt Huis van het geslaeht van David In Bethlehem dus moest hij zich aangeven met Maria, zijne verloofde vrouw ), die terwijl" waren, kwam Hij ter wereld. Maria wond Hem in doeken, en legde Hem neer ineen kribbe, omdat er voor hen inde herberg 2) geen plaatswas. IV- In diezelfde streek waren herders, die buiten de nachtwake hielden ° En zie ! Een engel des Heeren stond plotseling bij hen ; de gtone des Heeren omstraalde hen, en ze vreesden met g™4 " de engel zeide tot hen: „Wilt *■'«< «roeten, want ne, sk boodschap «. voor MM – zal/ /. va„David,isnhedende Verlosser geboren, du Christns * Heer • zij m teete», waaraan ge Hem aanstonds kun zril er» Kindeke vinden, in doeken gewonden en in eene kribbe ge egen. 1) Verloofde vrouw: maagdelijke echtgenoote. 2) Herberg : Karavanenhuis. DE GEBOORTE VAN JEZUS TE BETHLEHEM De aanbidding der herders. DE OPDRACHT VAN JEZUS IN DEN TEMPEL En plotseling bevond zich bij den engel een menigte uit het hemelsche heir, die God loofden en zongen . „Eere aan Godin den hooge en vrede op aarde aan de menschen van goeden wil ! Zoodra nu de engelen weer waren opgestegen ten hemel, en het nacht was als even te voren, spraken tot elkander de herders . „Laat ons naar Bethlehem ijlen, en datgene zien, wat de Heer ons heeft willen verkondigen.” En ze ijlden henen, en vonden Maria en Jozef, en het Kmd, dat inde kribbe lag. Als ze het zagen, erkenden zij de waarheid van het woord, dat hun over dit Kind door Gods engel gesproken was. En allen, die het hoorden, stonden verbaasd over hetgeen hun door de herders gezegd werd. 1 Maria intusschen onthield al deze dingen, en overwoog ze m haar hart. De herders keerden nu weder; ze verheerlijkten God en zongen Hem lof over alles wat ze hadden gehoord, en omdat ze ook hadden gezien, dat alles zoo was, gelijk het tot hen was gesproken. Acht dagen later werd het Kind besneden, en men noemde Het Jezus, zooals door den engel bevolen was. 6. De Opdracht van Jezus inden tempel. Lucas: 11,21—38. „Dat huis vervul ik met heerlijkheid; in deze plaats zal Ik den vrede geven.” Aggeus: XIII, io. Toen Jezus veertig dagen oud was, brachten zijn ouders Hem naar Jerusalem, om Hem aan den Heer op te dragen, gelijk inde Wet van Mozes bevolen was. Ze offerden er ook hunne gave : een paar tortels of twee jonge duiven, zooalshet voor de arme vrouwen was voorgeschreven. En zie! Er was een man te Jerusalem, Si me on genaamd, rechtvaardig en godvreezend. Hij leefde inde verwachting van den Messias; hem was de gave van voorzegging geschonken, en t was hem geopenbaard door den Heiligen Geest, dat hij den dood niet zou zien, vóór hij den Gezalfde des Heeren aanschouwd had. Door dien Geest gedreven, kwam hij inden tempel. Als nu de ouders het Kind Jezus daar brachten, om voor Hem te doen naar de gewoonte der Wet, ontving ook hij Het in zijn armen. Toen loofde hij God en zeide : ~Nu laat Ge uwen dienaar gaan, o Heer, ~volgens uw woord, in vrede. ~Want gezien hebben mijn oogen uw heil, ~dai Ge bereid hebt voor het aanschijn van alle volken : ~Een licht tot openbaring aan de heidenen ~en tot luister van uw volk Israël x) De vader2) en de moeder van Jezus waren verwonderd om hetgeen men over Hem sprak. Simeon piees hen zalig en zei tot Maria, zijn moeder : „Zie, deze is gesteld tot val en opstanding "van telen in Israël, en tot een teeken van tege nsp raak, opdat uit veler harten de gedachten zich openbaren en ook uwe eigene ziel zal een zwaard doorboren. ”3) Er leefde te Jerusalem ook eene profetes, Anna, een weduwe van vier en tachtig jaren, die nooit den tempel verliet, en God dag en nacht diende in vasten en bidden. Ook deze was daar inde ure dat Simeon sprak ; ze loofde den Heer en ze sprak over Jezus tot allen, die Israëls verlossing verbeidden. *) De zin is : Nu laat Ge uwen dienaar sterven, o Heer, volgens uwe belofte in vrede. Want gezien hebben mijn oogen de zaligheid door U inden Messias gebracht, die voor alle menschen gekomen is. Een licht zal Hij zijn voor de heidenen, wier duisternissen Hij zal verlichten, en een luister voor Israël, wijl Hij uit dit volk geboren is. -)Sint Jozef wordt hier vader genoemd, hoewel hij enkel de voedstervader van Jezus was. Daar hij echter voor de Wet de echtgenoot was van Maria, kon hij zoo worden genoemd, omdat hij volgens die Wet als wettelijke vader van Jezus gold. 3) De zin is : Zie, deze is gesteld tot geestelijk heil of onheil van velen in ■lsraël, naargelang ze al of niet zullen gelooven, en tot een teeken van tegenspraak en vervolging, opdat uit veler harten de gedachten voor of tegen den Christus openbaar worden. En u, o Moeder, zal een zwaard de ziel doorboren. Geschiedenis van het Nieuwe Testament. 4 DE OPDRACHT VAN JEZUS IN DEN TEMPEL DE AANBIDDING DER WIJZEN Nadat Maria en Jozef alles volgens de Wet des Heeren volbracht hadden, keerden ze naar Bethlehem terug, ’j 7. De Aanbidding der Wijzen. Ma 11 heus : 11, i—l2. „Alle koningen der aarde zullen Hem aanbidden, alle volkeren Hem dienen." Ps. LXXI, n. Toen dan Jezus geboren was in Bethlehem van Juda m de dagen van koning Herodes, zie, toen kwamen er Wijzen uit het Oosten e Jerusalem, en zeiden : „Waar is de nieuwgeboren koning der Joden ? Want wij hebben zijne ster gezien m het Oosten, en zijn gekomen, om Hem te aanbidden. Toen koning Herodes dit hoorde, werd hij ontsteld en beduc voor zijn troon, en heel Jerusalem met hem. Hij vergaderde dan alle opperpriesters en schriftgeleerden, en vroeg, waar de Chris zou worden geboren. En ze antwoordden hem . „I n Bethlehem van Juda; want zóó is er geschreven o den profeet: „En gij, Bethlehem, m het lan van Juda, geenszins zij t ge de minste onder de hoofdplaatsen van Juda, want ult de vorst voortkomen, die mijn volk Israël h I\,cn ontboodVlerodes heimelijk de Wijzen, en ondervroeg hen nauwkeurig over den tijd, waarop hun de sterwas Jt Dan zond hij hen henen naar Bethlehem, en zeide : „Gaat en v g zorgvuldig naar het Kind, en als gij Het hebt gevonden, meldt het me dan, opdat ik ook kome, om Hette aanbidden. i) De tekst bij Sint 2^ hadden, keerden ze terug naar Galilea, aanbiddmg der Wijzen te vestigde, n Om daarnaar den leeftijd van het Kind te berekenen. De Wijzen en de wonderbare ster. DE VLUCHT NAAR EGYPTE EN DE Als de Wijzen den koning gehoord hadden, gingen ze heen. En zie, de ster, welke ze in het Oosten gezien hadden, ging voor hen uit, totdat ze kwam en bleef staan boven de plaats, waar het Kind was. Toen ze de ster zagen, verheugden zij zich met zeer groote vreugde. En het huis binnentredend, vonden zij het Kind met zijne moeder Maria ; ze vielen ter aarde en aanbaden Het. Toen openden zij hunne schatten, en droegen Het hunne geschenken op: goud, wierook en myrrhe. En ineen droom gewaarschuwd, om niet naar Herodes weder te keeren, gingen ze langs een anderen weg terug naar hun land. C. EGYPTE EN NAZARETH. 8. De Vlucht naar Egypte en de Kindermoord te Bethlehem. Mattheus: 11, 13—23>' Lucas: 11, 40. „Geen wijsheid, geen beleid is bestand tegen den Heer." S pr . XXI, 30. Nadat de Wijzen vertrokken waren, zie, daar verscheen ineen droom een engel des Heeren aan Jozef, en zeide : „Sta op, neem het Kind en zijn moeder, en vlucht naar Egypte ! Blijf daar, tot ik het u zeggen zal, want Herodes gaat het Kind zoeken, om Hette dooden Haastig stond Jozef dan op, nam midden inden nacht het Kind en zijn moeder, en vluchtte naar Egypte. Daar bleef hij tot aan den dood van Herodes. En zoo werd vervuld, wat de Heer door den profeet had gezegd: „Uit Egypte heb Ik mijn Zoon geroepen.” Toen Herodes nu zag, dat de Wijzen hem hadden verschalkt, werd hij zeer toornig. Aanstonds zond hij zijn lieden uit, om in Bethlehem en geheel zijnen omtrek alle knapen te dooden van twee jaar en daaronder, overeenkomstig den tijd, dien hij van de Wijzen had uitgevorscht. doen werd vervuld, wat door den profeet Jeremias gezegd was : ~E ene stem is in Rania gehoord; groot geween en geschrei: Rachel beweende haar kinderen en ze wilde niet getroost worden, omdat ze niet meer waren.”1) Doch toen Herodes gestorven was, zie, daar verscheen in Egypte ineen droom een engel des Heeren aan Jozef, en zeide ; „Sta op, neem het Kind en zijne moeder en ga naar het land van Israël; want gestorven zijn zij, die het Kind zochten te dooden.” Jozef stond op, nam het Kind en zijn moeder, en ging naar het land van Israël. Maar hoorend, dat Archelaüs in Judea regeerde inde plaats van zijn vader Herodes, vreesde hij derwaarts te gaan. En wederom meen droom onderricht, vertrok hij naar de landstreek van Galilea. Daar vestigde hij zich ineen stad, die Nazareth heet, opdat zou worden vervuld, wat door de profeten voorzegd was : ~Ee n Nazareër zal men Hem noemen.” En het Kind groeide op en werd sterk; de wijsheid straalde steeds meer in Hem uit, en Gods genade was in Hem. 9. Inden tempel achtergebleven. Lucas: 11, 41—52 ; Ma 11 heus : XIII, 55 ; Marcus: VI, 3. „Heer, ik heb de plaats lief, waar uwe majesteit haren troon heeft gevestigd.” P s. XXV, 8. Alle jaren gingen Maria en Jozef naar Jerusalem op, om daar het Paaschfeest te vieren. Toen Jezus twaalf jaren oud was, 2) en zijn ouders, volgens feestgebruik wederom naar Jerusalem opgingen, vergezelde Hij hen. Maar toen ze na afloop der feestdagen naar Nazareth terugkeerden, bleef Hij te Jerusalem achter, en zijn ouders wisten het niet. Ver- ) In Karna lag Rachel, de moeder van Benjamin, begraven. 2) Van zijn twaalfde jaar af werd de jonge Israëliet als ~Zoon der Wet” beschouwd, d.w.z. aan de voorschriften der Wet gebonden. KINDERMOORD TE BETHLEHEM IN DEN TEMPEL ACHTERGEBLEVEN moedend, dat Hij bij het reisgezelschap was, gingen ze een dagreize verder. Toen misten ze Hem, en begonnen onder magen en bekenden te vragen. Maar ze vonden Hem niet, en keerden, al zoekend, naar Jerusalem terug. Eerst drie dagen later vonden ze Hem inden tempel, zittend in 't midden der leeraren, die Hij aanhoorde, en ook ondervroeg. En allen, die Hem hoorden, waren verbaasd ovei zijn schranderheid en zijne antwoorden. Zijne ouders stonden verslagen, en zijne moeder zeide tot Hem : „Kind, waarom hebt Gij ons dit aangedaan ? Zie, uw vader en ik hebben U met droefheid gezocht.” Maar Hij zeide tot hen : „Waarom zocht ge Mij ? Wist ge dan niet, dat ik inde dingen mijns Vaders moet wezen ?” x) Doch zij begrepen Hem niet. Jezus dan keerde met zijne ouders naar Nazareth weder, en was onderdanig aan hen. Zijn moeder hield al deze gebeurtenissen in haar geheugen, en Jezus nam toe in wijsheid en leeftijd en ook in behaaglijkheid bij God en de menschen. 2) Hij hielp zijn vader bij den timmerarbeid, leefde als een arme timmermanszoon en diende Godin ’t verborgen, tot Hij omtrent dertig jaar oud was geworden. 1) De zin is : „Waarom liet ge dat zoeken niet na ? Ge weet immers toch, dat Ik altoos den wil van mijn Hemelschen Vader volbreng ! Alleen om dien te volbrengen, moest Ik uwe droefheid toelaten.. __ .. ~, 2) Door voortdurend meerdere en grootere bewijzen van zijn wijsheid te geven. Het Openbaar Leven van Jezus. A. VAN NAZARETH NAAR DEN JORDAAN. Toen Jezus ongeveer dertig jaar oud was, en van zijn kindsheid af als een arme onbekende timmermanszoon had geleefd, trad Hij in het openbaar op. De tijd was gekomen, dien zijn Hemelsche Vader bepaald had, en rustig had Jezus, die eenmaal getuigen zou: „Mijn voedsel is het, den Wil des Vaders te volbrengen”, zich naar dien wil zijns Vaders geschikt. Ingeleid werd Hij door zijn Voorlooper, Joannes den Dooper. Door woord en voorbeeld wekt deze de menschen op, zich te bekeeren, en zich voor te bereiden om deelgenooten te worden van het Godsrijk, dat de Messias zou stichten, en dat nu nabij was. In plechtige bewoordingen verhaalt Sint Lucas dit grootsche feit der wereldgeschiedenis. Terwijl Joannes zoo predikte, bereidde Jezus zich zelf inde eenzaamheid voor. Hij bad en verstierf zich veertig dagen lang, en wilde de proef der bekoring doorstaan. Daarna trad Hij op, koos zijn Apostelen, predikte alom, bekrachtigde zijn woorden door tallooze wonderen, maar werd ook het „teeken van tegenspraak”, zooals Simeon inden tempel voorzegd had. Velen hingen Hem aan en aanvaardden zijn leer, anderen bestreden en verwierpen Hem1). 10. Joannes de Dooper en de Doop van Jezus. Lucas: 111, I—l§,1—1§, 21—38; Mattheus: 111, I—lo,1—10, 13—17; Mar cu s: I, I—lB.1—18. ~Brengt waardige vruchten van boetvaardigheid voort.” Mattheus: 111, 8. In het vijftiende jaar der regeering van keizer Tiberius, toen Pontius Pilatus landvoogd was van Judea, He r o d es 1) De duur van Jezus’ openbaar leven is uit de Evangeliën niet met zekerheid te bepalen. navolging van Eusebius en den H. Hieronymus berekenen Muré, Schuster en Holzammer daarvoor ruim 3 jaar. Volgens anderen spreekt Joannes : V, 1 niet overeen Paaschfeest, zoodat volgens hen het openbaar leven van Jezus ruim 2 jaar duurde. Nog anderen berekenen een ruim éénjarige openbare werkzaamheid des Heeren. Om deze redenen spreken we niet van de gewone indeeling in drie jaren. Zeer waarschijnlijk is Christus in ’t jaar 29 gestorven, zoodat Hij ruim 33 jaar oud geworden is. TWEEDE AFDEELING. Prediking van Joannes den Dooper. JOANNES DE DOOPER EN DE DOOP VAN JEZUS viervorst van Galilea, zijn broeder Ph i 1 i p p u s viervorst van Iturea en de landstreek Trachonitis, enLysanias viervorst van Abilene, onder het hoogepriesterschap van AnnasenCaiphas, kwam het woord Gods over Joannes, den zoon van Zacharias, in de woestijn. En hij trad op in geheel den omtrek van den Jordaan 1), en predikte het doopsel van boetvaardigheid tot vergeving der zonden, zeggende : ~Doet boetvaardigheid, want het rijk der hemelen 2) is nabij”, gelijk er geschreven staat in het boek der voorzeggingen van Isaïas, den profeet : „Zie, Ik zend mijnen bode voor U uit, ~om voor V heen uwen weg te bereiden: ~De stem eens roependen inde woestijn : ~Bereidt den weg des Heeren, ~maakt recht zijne paden. ~Alle dal zal gevuld ~en alle berg en heuvel geslecht worden, ~en de bochtige wegen zullen recht, ~de hobbelige tot effen heerbaan worden. ~En alle vleesch zal het heil Gods aanschouwen.” 3) Joannes droeg een kleed van kemelshaar en een lederen gordel om zijne lenden ; zijn voedsel bestond uit sprinkhanen en wilden honing. 4) Geheel Jerusalem liep tot hem uit; ook gansch Judea en de landstreek om den Jordaan. De menschen beleden hun zonden en lieten zich door hem doopen. Toen hij nu velen der Farizeën en 1) Meestal inde woest ij n (= steppe) bij Jericho, soms ook te Bethabara in Perea, en te En n on, aan de Zuidgrens van Galilea. 2) Het rijk der hemelen, het rijk Gods, het rijk van Christus of het Rijk zijn alle gelijksoortige benamingen voor het geestelijk koninkrijk dat Jezus kwam stichten. Het strekt zich uit over de aarde en den hemel. Het heet ook : de Kerk. 3) Het begin der nieuwe orde, die Joannes aankondigt, wordt hier voorgesteld als een plechtige intocht van God, naar de wijze vaneen Oosterschen machthebber, die zelfs inde onbewoonde streken, die hij doortrekt, een nieuwen weg voor zich laat aanleggen. 4) Het ruwe kleed en het karig voedsel waren die der boetelingen en armen. Wilde honing is honing van in ’t wild levende bijenzwermen. JOANNES DE DOOPER EN DE DOOP VAN JEZUS Saduceën tot zijn doopsel zag komen, zeide hij hun : x) „Adderengebroed, wie heeft u geleerd, dat gij aan de komende wraak zult ontsnappen, indien gij uw leven niet betert ? Brengt dan waardige vruchten van bekeering voort, en begint niet met bij u zei ven te zeggen : Wij hebben Abraham tot vader, en hebben dus niets van het toekomstige strafgerecht des Heilands te vreezen, zelfs niet, als wij ons leven niet beteren. Want ik zeg u, dat God machtig is, om uit die steenen daar, kinderen van Abraham te maken. Stelt dus uw bekeering niet uit, want de tijd der vergelding is nabij ! Reeds ligt de bijl aan den wortel der boomen ! Alle boom nu die geen goede vruchten voortbrengt, zal uitgehouwen en in ’t vuur worden geworpen !” Oprechten uit ’t volk vroegen hem nu : „Wat moeten we dan doen ?” En hij antwoordde : „Weest goed voor de armen ! Wie twee kleederen heeft, geve er één aan die er geen heeft, en wie eetwaren heeft, doe eveneens.” Daar kwamen ook tollenaars ten doop, en ze vroegen : „Leeraar, wat moeten wij doen ?” En hij zeide tot hen : „Laat alle onrechtvaardigheid daar, en eischt niet meer schatting of tol dan u is voorgeschr e ven. ’ ’ Ook krijgslieden 2) vroegen hem, zeggende : „En wij, wat moeten x) De Farizeën en Saduceën kwamen niet in boetvaardige stemming tot Joannes : vandaar de strenge woorden van Joannes. 2) De pohtiek der Romeinen bij de onderworpen volkeren was deze, dat zij hen zooveel als doenlijk was in het bezit lieten van hun eigen en eigenaardige instellingen, en zooveel mogelijk conflicten, die zouden kunnen voortspruiten uiteen ingaan tegen de volksgebruiken, vermeden. Deze gedragslijn had er toe geleid, dat zij ook aan de Joden groote concessies deden bij het uitoefenen van hun godsdienstige plechtigheden en al wat daarmee in verband stond. Zoo hadden zij den Joden bijv. toegestaan om ten behoeve van de bewaking van den tempel er een eigen wacht op na te houden, die onder bevel stond van den hoogepriester en te zorgen had voor de rust en de orde inden tempel. Zij waren daartoe gewapend met zwaarden en met stokken. Met deze laatste konden zij een te grooten aandrang van het volk weren en den weg vrij houden. Mede behoorde tot hun werk het openen en sluiten van de deuren van den tempel, waarbij, volgens Jozefus, niet minder dan 200 man dienst deden. Voor het openen van de metalen poort aan de Oostzijde van den voorhof zouden alleen niet minder dan 20 man noodig geweest zijn. Uit hoeveel lieden de geheele tempelwacht bestond is ons onbekend. wij doen ?” En hij zeide tot hen : „Doet niemand geweld aan of onrecht, en weest tevreden met uwe soldij !” Nog vele andere vermaningen predikte hij aan het volk. En als dit nu meende, en in zijn binnenste dacht, dat hij wellicht zelf de Messias was, nam Joannes het woord op, en zeide : ~Ik, ik doop u met water, om u de boetvaardigheid te leeren, maar er zal er een komen, die machtiger is dan ik, wiens schoenriem ik niet waardig ben te ontbinden ! Hij zal u doopen met den Heiligen Geest en met vuur. 1) Hij heeft zijne wan inde hand, en Hij zal zijnen dorschvloer reinigen. De tarwe zal Hij verzamelen op zijnen graanzolder, maar het kaf verbranden in onbluschbaar vuur.” 2) En het gebeurde in die dagen, toen al het volk zich liet doopen, Aan deze soldaten van de tempelwacht moeten we nu ook denken, wanneer we lezen, dat er soldaten tot Joannes den Dooper kwamen. Daarop zou inde eerste plaats wijzen het woord van Lucas, hier in het Grieksch gebruikt, een woord, dat hij andere plaatsen, wanneer hij over Romeinsche soldaten spreekt, niet bezigt (7 : 8 ; 23 : 36 ; Hand. 12 : 4,6, 18 ; 21 : 31 ; 23 : 23). Maar dan ook het antwoord, dat Joannes geeft. Ze mochten niemand overlast aandoen, aan niemand iets ontvreemden, ze moesten tevreden zijn met hun soldij. Bij gewone soldaten had men veeleer een verbod verwacht van te moorden, te rooven en te plunderen. Daarvan niets. Nu was het juist voor de soldaten van de tempelwacht zoo verleidelijk, om de argelooze bezoekers van den tempel onder verwijzing naar werkelijke of vermeende overtreding van enkele geboden, geld af te persen. Ook konden zij hun positie misbruiken om bij de priesters iemand vaneen overtreding aan te klagen, hun dus overlast aan te doen. Tenslotte ligt het ook veel meer inde lijn, dat uitsluitend Joden naar Joannes kwamen hooren, dan dat Romeinsche soldaten de enkele uren van hun verlof zouden besteed hebben om naar hem te gaan luisteren. x) De zin is: Ik, Joannes, kan u slechts dompelen ineen waterstroom, maar door het doopsel van Christus zal de doopeling den H. Geest ontvangen, en door dien Geest, als door vuur, gezuiverd worden van zijne zonden. 2) De Messias wordt hier voorgesteld als een landman, die zijnen oogst het menschdom gedorscht heeft, ’t Ligt vóór hem op den dorschvloer het aardrijk ’t goede graan nog gemengd met het nuttelooze kaf: goeden en kwaden. Christus heeft zijn wan inde hand. Hij zal den dorschvloer zuiveren het menschdom wegnemen van het aardrijk ■—- de goeden inden hemel brengen, de kwaden doen branden in het vuur der hel. • JOANNES DE DOOPER EN DE DOOP VAN JEZUS CHRISTUS IN DE WOESTIJN dat Jezus van Nazareth, een stad van Galilea, naar den Jordaan kwam, om door Joannes te worden gedoopt. Maar deze verzette zich, zeggende : „Ik, ik moet door U worden gedoopt, en Gij komt tot mij ! Maar Jezus antwoordde en zeide tot hem : „Laat het nu toe, want zoo betaamt het ons, alle gerechtigheid te vervullen.” God wil het, dat Ik gedoopt worde, en dat gij, Joannes, dien doop toedient '. Toen liet Joannes Hem toe tot den doop, en hij doopte Jezus in den Jordaan. Aanstonds daarna verliet Jezus het water, en het geschiedde, terwijl Hij nu bad, dat de hemel zich opende, en de Heilige Geest in lichamelijke gedaante, als eene duive, op Hem nederdaalde. En zie, een stem uit de hemelen sprak : „Gij zijt mijn welbeminde Zoon ; in U heb Ik welbehagen.” 11. Christus inde Woestijn. Lucas: IV, I—l3 ; Mattheus: IV, I—ll ; Marcus: I, 12—13. Weerstaat den duivel en hij zal u ontvluchten. J ac. IV, 7. Na den doop keerde Jezus, vol van den Heiligen Geest, terug van den Jordaan, en werd door den Geest naar de woestijn geleid, om door den duivel te worden bekoord. En Hij was inde woestijn met de wilde dieren. Nadat Hij nu veertig dagen en nachten gevast had, kreeg Hij eindelijk honger. Nu naderde Hem de bekoorder en zeide : „Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg dan tot dezen steen, dat hij brood worde.’ En Jezus antwoordde hem . „Er staat geschreven : Niet van brood alleen zal de mensch leven, maar van alle woord Gods.” x) Toen nam de duivel Hem op naar de heilige stad, stelde Hem op de tinne-des tempels, en zeide tot Hem : „Indien Ge Gods Zoon zijt, werp U van hier naar beneden. Er staat immers geschreven : 2) 1) v. M o ze s : VIII, 3. De zin is : den wil van God moet Ik volkomen volbrengen ; deze behoort mijn voedsel te zijn. 2) Psalmist: X C, 11. Jezus door den duivel bekoord. WAT JOANNES VAN ZICH ZELF EN VAN CHRISTUS GETUIGDE Aan zijne engelen zal Hij bevelen, U te bewaren. Op de handen zullen ze U dragen, opdat Gij uw voet niet zoudt stooten aan eenen steen.” Jezus antwoordde hem : „Ook staat er geschreven . Ge zult den Heer, uwen God, niet beproeven.” x) Wederom nam de duivel Hem op, voerde Hem op eenen hoogen berg, en toonde Hem ineen oogenblik tijds al de koninkrijken dei aarde met hunne heerlijkheid, en zeide tot Hem : ~U zal ik al deze macht en hunne heerlijkheid geven, want mij zijn ze overgeleverd, en ik geef ze, aan wien ik dat wil. Als ge dus nedervalt en mij aanbidt, zal alles het uwe zijn.” Toen zeide hem Jezus : ~Ga weg, Satan, want er staat geschreven :2) Den Heer, uwen God zult ge aanbidden, en Hem alleen dienen.” Nu verliet Hem de duivel. 3) En zie, engelen kwamen en brachten Hem spijs. 12. Wat Joannes van zich zelf en van Christus getuigde. Joannes: I, 19—28. ~Hoe grooter gij zijt, verootmoedig u in alles desje meer, want zoo zult gij genade vinden bij God” Eccli. : 111, 20—2i. Terwijl Jezus inde woestijn was, zond de Hooge Raad uit Jerusalem priesters en levieten naar Joannes, om hem te vragen . Wie zijt gij ? 1) V. Moz es : VI, 16. 2) V. Mo zes: VI, 13. „ ~, „ .W. s\ Geslagen verliet hij Hem. Want zijn doel wast geweest, te achterhalen of Jezus waarlijk de Zoon was van God. Maar Jezus weigerde wonderen te doen, om dat te bewijzen, en liet den duivel even wijs als te voren Merkwaardig zijnde bekoringen van Satan. Eerst maakt hij gebruik van het feit, dat Jezus honger heeft, om Hem tot een wonder n zij n eigen belang te bewegen. Dan wil hij Hem overhalen, een wonder te doen op een wijze, die niet strookt met de bedoelingen van zijn Hemelschen Vader, en ten slotte biedt hij Hem aardsche rijken als prijs. Hoe weinig kende hij Jezus, die geen aardsche macht zocht, doch enkel de bekeermg der wereld nastreefde ! En Joannes beleed, en loochende het niet, wie hij was, en beleed : „Ik bende Christus niet !” „Wat dan ?” vroegen ze toen. „Zijt ge Elias, die op de aarde is wedergekomen ? En hij zeide : „Ik ben het niet !” „Zijt ge dan de profeet, dien Mozes voorspeld heeft?” Hij antwoordde: „Neen.” Nu zeiden ze hem : „Wie zijt ge dan ? Zegt het ons, opdat wij antwoord kunnen geven aan hen, die ons hebben gezonden. Wat zegt ge van u zelven ?” Toen sprak Joannes : „Ik bende stem eens roependen inde woestijn: Bereidt den weg des Heeren, gelijk de profeet Isaias voorzegd heeft.” 1) De gezondenen nu waren uit de Farizeën en ze vroegen : „Waarom doopt ge dan, als ge de Christus niet zijt, noch Elias, noch de profeet ?” Joannes antwoordde en zeide : „Ik doop met water,2) doch midden onder u staat Hij, dien ge niet kent. Hij is het, die na mij komen zal, die vóór mij geweest is, wiens schoenriem ik niet waardig ben te ontbinden.” Dit geschiedde te Bethanië, aan de overzijde van de Jordaan, J o ———-, waar Joannes doopte. Den volgenden dag zag Joannes Jezus tot zich komen en zeide: „Ziedaar het Lam Gods, door Isaias voorspeld; ziedaar, die wegneemt de zonde der wereld. Deze Jezus, dien ik u met den vinger aanwijs, Hij is het, van wien ik zeide : Na mij komt een Man, die mij in waardigheid overtreft, omdat Hij eer was dan ik. Ook ik kende Hem niet van gelaat, voordat Hij kwam om te worden gedoopt. Maar die mij gezonden heeft, om te doopen met water, zeide tot mij : „Op wien gij den Geest zult zien nederdalen en op Hem rusten, Hij is het, die doopt inden Heiligen Geest. En ik heb het gezien, en daarop getuigd, dat Hij de Zoon is van God !” x) De zin is : Bereidt uw hart voor de komst van den Messias. ) De zin is . Mijn doopsel is maar een uitwendig teeken en zinnebeeld, doch onder u staat de Messias, die na mij als Godsgezant zal optreden en mij in waardigheid verre overtreft. WAT JOANNES VAN ZICH ZELF EN VAN CHRISTUS GETUIGDE EERSTE ROEPING DER EERSTE LEERLINGEN 13. Eerste roeping der eerste leerlingen. ,Joannes: I. 35—42. ~Indien iemand Mij dient, hij volge Mij na, en waar Ik ben, zal ook mijn dienaar zijn.” Joannes: XII, 26. Daags daarna stond Joannes wederom daar met twee zijner leerlingen. En met den blik op Jezus, die voorbijging, zeide hij : „Zie het Lam God s”. Toen de twee leerlingen hem zoo hoorden spreken, volgden zij Jezus. Deze zag om, en zeide tot hen : „Wat zoekt ge ?” Ze antwoordden Hem : „Meester, waar houdt Ge verblijf ?” Hij zeide : „Komt zien !” Ze kwamen en zagen, waar Hij zijn verblijf had, en bleven dien dag bij Hem. En het was omtrent het tiende uur. Andreas, de broeder van Simon Petrus, was één van de twee leerlingen, die van Joannes hadden vernomen, dat Jezus de Messias was, en Hem waren gevolgd. Hij ontmoette zijn broeder Simon, en zeide tot hem : „Wij hebben den Messias gevonden !” En hij bracht hem tot Jezus. Jezus nu zag hem aan en zeide : „Gij zijt Simon, de zoon van Jona *) : gij zult Cephas heeten” (wat vertaald wordt: Petrus) 2). Als Jezus den volgenden dag naar Galilea vertrok, en Philippus ontmoette, zeide Hij hem : „Volg Mij !” Philippus nu, die aanstonds gehoorzaamde, was van Bethsaïda, de stad van Andreas en Petrus. Hij zocht en vond Nathanaël, en zeide tot hem : „Wij hebben dengene gevonden, van wien Mozes en de profeten hebben geschreven ! ’t Is Jezus, de zoon van Jozef uit Nazareth !” Maar Nathanaël twijfelde en zeide : „Kan er uit Nazareth iets góeds komen ?” Philippus antwoordde : „Kom, zie, en oordeel dan zelf !” Nathanaël ging, en toen Jezus hem naderen zag, zeide Hij luide : „Ziedaar in waarheid een Israëliet, in wien geen bedrog is.” „Vanwaar kent Ge me, Heer ?” vroeg Nathanaël verwonderd x) Jona is een verkorting van Jochanan of Joannes. 2) Cephas is de Arameesche, en Petrus de Grieksche naam voor : Steenrots. Vergelijk het Fransche : Pi'erre. de bruiloft te cana. het verblijf te capharnaüm En Jezus antwoordde : „Voordat Philippus u riep, terwijl ge onder den vijgeboom waart, zag Ik u.” En Nathanaël, doordat bewijs van bovennatuurlijke kennis bewogen, beleed : „Meester, Gij zijt de Zoon Gods, de Koning van Israël!” Doch Jezus antwoordde : „Gelooft ge, omdat Ik u zeide : Ik zag u onder den vijgeboom ? Nog grootere dingen zult ge aanschouwen ! Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u : ge zult den hemel geopend en de engelen Gods zien opstijgen en nederdalen over den Menschenzoon !” 2) B. VAN DEN JORDAAN NAAR GALILEA. 14. De bruiloft te Cana. Kort verblijf te Capharnaüm. Joaanes: 11, I—l2.1—12. ~Doet alles, wat Hij u zeggen zal.” J o a n n es 11,5. Op den derden dag, sedert de afreis van Jezus naar Galilea, werd er een bruiloft gehouden te Cana in Galilea, en de Moeder van Jezus was daar. Ook Jezus en zijn leerlingen werden ter bruiloft genoodigd. En als er gebrek was aan wijn, zeide zijne Moeder tot Hem : „Ze hebben geen wijn!” Maar Jezus antwoordde haar: „Vrouw, wat heb Ik en gij! Mijn uur is nog niet gekomen.”:i) Zijn moeder echter twijfelde niet, of haar bede zou worden verhoord, en ze zeide tot de bedienden: ~Doet al, wat Hij u zal zeggen.” Nu stonden daar voor de reiniging, bij de Joden gebruikelijk, zes steenen waterkruiken, elk van twee of drie metreten inhoud. *) Want het verborgene ligt voor Mij open. 2) Nathanaël is vermoedelijk de apostel, die Bartholomeus genoemd wordt. 3) Vrouw e. In die aanspraak ligt iets plechtigs. Wat heb Ik en gij ? beteekent : Er is niets, wat wij samen bezitten, en waarover wij dus in onderling overleg moeten beschikken. Laat Mij maar begaan. M y n uur is nog niet gekomen beteekent : het juiste oogenblik, om inde behoefte aan wijn te voorzien, is nog niet gekomen, maar zal spoedig aanbreken en volgens veler verklaring om uwentwil worden vervroegd. Geschiedenis van het Nieuwe Testament. j tempelreiniging op het paaschfeest. Tezus nu zeide tot de bedienden : „Vult de kruiken met water. Ze vulden ze dan tot boven toe. En Hij gebood : „Schept nu, en brengt het den hofmeester.” En ze brachten het. Zoodra nu de hofmeester het water proefde, dat wijn was geworden – hij wist niet, vanwaar die kwam, maarde bedienden, die het water geschept hadden, wisten het wel riep hij den bruidegom en zeide tot hem: „ledereen zet eerst den goeden wijn voor, en later als de gasten goed gedronken hebben, den minderen ; maar gij hebt den besten tot nu toe bewaard.” Hiermede deed Jezus het eerste zijner wonderteekenen te Cana van Galilea, en openbaarde zijne heerlijkheid. En zijne leerlingen gCDaarna 'daalde1 Hij af1) naar Capharnaüm, Hij, zijne Moeder zijne broeders 2) en zijne Leerlingen. Ze bleven daar echter me vele dagen, wegens het naderende Paaschfeest. C. VAN GALILEA NAAR JERUSALEM EN DAN DOOR JUDEA. 15. Tempelreiniging op het Paaschfeest. Onderhoud met Nicodemus. Joannes: 11,13—25- Wie gelooft en gedoopt is, zal zalig worden ;wie niet gelooft, zal veroordeeld worden. Marc u s . XVI. i . Het Paaschfeest der Joden was nabij en Jezus ging met zbn leerlingen naar Jerusalem op. Daar vond Hij inden voorhof_des !) Capharnaüm. was lager gelegen. Het woord : ■’ t-irlsnH?b~™'h.“om ™ »>«?- ü£“» «V». Het v** n* •f. ™ Joden geen ander woord hebben ~ lken sraad is niet te bepalen. Jezus zijn hoogstens neven en nichten de Zaligmaker de ?„?satV„“P°ieS d‘«J S over. (Leste.: Wegwijs.. door het Evangelie). tempels1) verkoopers van runderen, schapen en duiven en de geldwisselaars, die daar zaten. 2) Hij maakte eene zweep van koorden en dreef ze allen uit den tempel, ook de schapen en runderen. Het geld der wisselaars wierp Hij op den grond, stiet de tafels omver, en zeide tot hen, die duiven verkochten : „Weg met uwe korven met duiven, en maakt het huis mijns Vaders niet tot een verkoophuis.” Isu herinnerden zich zijne leerlingen, dat er geschreven staat: „De ij ver voor uw huis zal Mij verteren.” Dan namen de oversten der Joden het woord en zeiden tot Hem : „Bewijs dooreen wonder, dat God u gemachtigd heeft, deze dingen te doen.” Jezus antwoordde en sprak : „Breekt dezen tempel af, en in drie dagen zal Ik hem weer opbouwen.” De Joden, die Hem niet begrepen, zeiden dan tot Hem : „Zes en veertig jaar is er aan dezen tempel gearbeid, en Gij zoudt hem in drie dagen herbouwen ?” Maar Jezus had over den tempel zijns lichaam gesproken, loen Hij dan uit de dooden was opgestaan, herinnerden zijn Leerlingen zich, dat Hij dit gezegd had, en ze geloofden de heilige Schrift en het woord, dat Jezus gesproken had. Terwijl Hij nu te Jerusalem op het Paaschfeest was, dat acht dagen duurde, geloofden velen in zijnen naam, wijl ze de wonderen zagen, welke Hij wrochtte. Nu was daar onder de Farizeën een mensch, Nicódemus genaamd, die overste was onder de Joden. 3) Deze man kwam des nachts tot Jezus en zeide tot Hem: „Meester, wij weten, dat Gij een leeraar zijt, die ons van Godswege gezonden is. Mant niemand kan de wonderen doen, die Gij doet, indien God niet met hem is.” *) Inden ~Voorhof der heidenen.” 1} Om het vreemde geld der pelgrims in gangbare munt om te zetten. } Overste onder de Joden: Lid van den Hoogen Raad. ONDERHOUD MET NICÓDEMUS RONDREIS DOOR JUDEA Jezus antwoordde hem en zeide : „Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u : „indien iemand niet herboren wordt, kan hij het rijk Gods niet ingaan.” Toen vroeg Nicodemus : „Hoe kan een mensch worden herboren, als hij bejaard is als ik ?” Maar Jezus sprak vaneen tweede geboorte naar den geest. Daarom antwoordde Hij : „Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u : als de mensch niet geestelijk herboren wordt door het ontvangen van het bovennatuurlijk levender heiligmakende genade, kan hij het rijk Gods niet ingaan.” „Heer, hoe kan dat geschieden ?” Door het heilig Sacrament des Doopsels”, zeide nu Jezus. „Want daarin deelt de H. Geest door middel van het water het bovennatuurlijk leven mede. Verwonder u daarom niet, dat Ik u zeide, dat gij herboren moet worden, maar geloof ! Niémand is inden hemel geweest en kent de verborgenheden Gods dan Ik, die mensch ben geworden. En gelijk Mozes m de woestijn de slang ophief, welke degenen genas, die met geloof tot haar opzagen, alzoo moet de Menschenzoon door de Kruisiging worden opgeheven, opdat alwie in Hem gelooft, met verloren ga, maar het eeuwige leven hebbe. Want zóó lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijnen eemggeboren Zoon heeft gegeven, opdat allen, die in Hem gelooven, niet verloren gaan, maar het eeuwige leven hebben.” 16. Rondreis door Judea. Joannes: 111, 22—36- Lucas: 111, 19—20. Mattheus: XIV, 3—5. „Die van boven komt, is boven allen. 1 Joannes. 111, 3i- Daarna verliet Jezus Jerusalem en kwam met zijn Leerlingen naar het platteland van judea, verbleef daar met hen en doopte. *) i) Jezus zelf doopte niet ; Hij liet het door zijn Leerlingen doen. Joannes IV, 2. RONDREIS DOOR JUDEA Maar ook Joannes diende het doopsel toe te Ennon bij Salim, wijl daar veel water was. 3) En men kwam en liet zich doopen. 2) Want Joannes was nog niet inden kerker geworpen. Er ontstond dan een woordenwisseling tusschen de leerlingen van Joannes en eenige Joden over den doop. Ze kwamen dan bij Joannes en zeiden tot hem : „Meester, Hij die bij u was aan gene zijde van den Jordaan en van wien gij getuigenis hebt gegeven, zie, Hij doopt en allen komen tot Hem.” Joannes antwoordde en zeide : „Een mensch mag zich geen macht aanmatigen, die hem van God niet gegeven is. Gij zelven zijt mij getuigen, dat ik gezegd heb : Ik bende Christus niet, maar vóór Hem uitgezonden. Jezus is de bruidegom, tot wien ik door mijne prediking de bruid (= vele leerlingen) gebracht heb. Ik ben de dienaar, de mindere van Jezus, zooals de bruidsjonker, die de bruiloft regelt, in dienst is ter eere des bruidegoms. En gelijk deze den bruidegom niet benijdt, maar zich hartelijk om hem verheugt, zoo benijd ik ook Jezus niet, maar ben ik verblijd, dat er zoovelen tot Hem komen. Jezus moet grooter worden; ik echter kleiner. Die van boven komt, is boven allen : boven Mozes en alle andere gezanten van God, dus ook boven mij. Die van de aarde is, is maar een mensch en heeft uit zich zelven maar menschelijke kennis en leer, maar die, gelijk Jezus, van den hemel komt, is boven alles, en wat Hij inden hemel gezien en gehoord heeft, dat getuigt Hij. De \ ader heeft den Zoon lief, en heeft daarom alles aan zijne macht onderworpen. Wie inden Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven ; doch wie niet gelooft inden Zoon, zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft over hem.” Kort daarop werd Joannes op bevel van Her odes Antipas, den viervorst, gevangen genomen, omdat hij hem zijne misdaden had durven verwijten. 3) Herod ia s, de vrouw van zijn broeder , !>, Wij! Joannes doopte bij indompeling, moest het water eenige diepte ebben. -) Zoowel bij Jezus als bij Joannes. 3) Joannes werd inde sterkte Macherus, in Perea, gevangen gezet. JEZUS EN DE SAMARITAANSCHE VROUW Philippus, was aan Joannes vijandig gezind; ze wilde hem dooden, maar kon het niet. Herodes toch was beducht voor Joannes, wetend, dat hij een rechtvaardig en heilig man was. Hij vreesde ook het volk, dat Joannes voor een Godsgezant hield, beschermde hem dus, en deed veel goed, wanneer hij hem had gehoord. En hij hoorde hem gaarne. C. VAN JUDEA DOOR SAMARIA NAAR GALILP:A. 17. Jezus en de Samaritaansche vrouw. Lucas: IV, 14 ; Joannes: IV, 1—44 ; Mattheus: IV, 12 ; Ma r c u s : I, 14. „Met vreugde zult ge water scheppen uit de bronnen des Zaligmakersl sa ï as : XII, 3. Zoodra nu Jezus vernam, wat er met Joannes geschied was, verliet Hij Judea, om naar Galilea te gaan. Zijne reis voerde Hem door het landschap Samaria, en Hij kwam in eene Samaritaansche stad, Sichar x) genaamd, nabij het landgoed, dat Jakob aan zijn zoon Jozef gaf. Daar nu was de welput van Jakob, en Jezus, vermoeid van de reis, zette zich er bij neder. Het was omtrent het zesde uur.2) Nu gebeurde het, dat daar een Samaritaansche vrouw kwam, om water te putten. Jezus was alleen, want zijne leerlingen waren naar de stad, om spijzen te koopen, en Hij vroeg aan de vrouw : „Geef Me te drinken.” Verwonderd blikte de vrouw op, want ze hoorde aan de spraak van den Heer, dat Hij een Jood was, en de Joden gingen met de Samaritanen niet om. En ze zeide tot Hem : „Hoe komt het, dat Gij, die een Jood zijt, aan mij, eene Samaritaansche, te drinken vraagt ?” Jezus antwoordde en zeide tot haar : „Indien ge wist, wie het is, Sic ha r = Sichem. 2) Middag dus. die u zegt: Geef Mij te drinken, -- ge zoudt Hem wellicht om drinken gevraagd hebben, en Hij zou u levend water hebben gegeven.” x) De vrouw begreep niet, wat Jezus bedoelde, en ze zeide : „Heer, Gij hebt niet eens een putemmer, en de put is diep, vanwaar hebt Ge dan levend water ? Zijt Ge dan grooter en wijzer dan onze vader Jakob, die ons den put gaf, en er zelf uit dronk met zijne zonen en zijn vee ?” Jezus antwoordde haar : „Alwie van dit water drinkt, zal wederom dorst krijgen, doch wie ooit drinkt van het water, dat Ik hem zal geven, zal in eeuwigheid geenen dorst meer krijgen.” Toen zeide de vrouw : „Heer, geef me dit water, opdat ik geen dorst meer krijge, en niet meer hier kome putten.” Jezus gaf geen antwoord op deze vraag, maar zeide : „Ga uw man roepen, en kom hier !” „Heer, ik heb geenen man”, bekende de vrouw. „Dat hebt ge naar waarheid gezegd”, hernam nu de Heer. En Hij openbaarde haar, hoe slecht ze leefde. loen erkende de vrouw, dat de Heer haar binnenste doorzag, en ze riep uit: „Heer, ik zie, dat Gij een Godsgezant zijt ! Mag ik u iets vragen ? Onze vaderen hebben God op dezen berg aanbeden,2) en gijlieden 3) zegt, dat te Jerusalem de plaats is, waar men aanbidden moet. Wat is nu de waarheid ?” „Vrouw , sprak toen Jezus, „geloof Me ! De ure komt, dat 'ge noch op dezen berg, noch te Jerusalem den Vader aanbidden zult, want weldra zal Hij overal kunnen worden aanbeden.4) Gij, Samaritanen, aanbidt, wat ge niet kent;B) wij Joden, aanbidden wat we kennen, omdat de Messias uit ons volk voortkomt, en de ware kennis 1) Levend water, d.i. de kennis der waarheid, die ter zaligheid voert. 2) Deze berg = de berg Garizim. Aanbidden. Hier: Openbare Godsdienstoefeningen verrichten. 3) Gijlieden = de Joden. 4) In het Nieuwe Verbond zal de openbare Godsvereering niet meer aan een bepaalde plaats gebonden zijn. 6) Uw kennis van God is zeer beperkt en niet vrij van dwalingen. JEZUS EN DE SAMARITAANSCHE VROUW JEZUS EN DE SAMARITAANSCHE VROUW van God dus bij ons moet worden gevonden. Maar het oogenblik komt, en wijl de Messias verschenen is, is het reeds daar, dat de ware aanbidders den Vader zullen aanbidden in geest en waarheid.1) De Vader verlangt zulke aanbidders. God is een geest. Die Hem dus aanbidden, moeten dat doen in geest en in waarheid.” Toen zeide de vrouw tot Hem : „Ik weet, dat de Messias komt, die Christus genoemd wordt; Hij zal ons alles verkondigen.” Nu openbaarde zich Jezus en zeide : „Ik ben het ; Ik, die met u spreek” .... Intusschen kwamen de leerlingen terug uit de stad, en ze verwonderden zich, dat Hij sprak met een vrouw. 2) Uit eerbied echter zeiden ze niets. De vrouw dan liet hare waterkruik staan, liep naar de stad en zeide aldaar : „Komt en ziet eenen mensch, die me alles gezegd heeft, wat ik gedaan heb. Zou deze de Christus niet zijn ?” En men ging uit de stad, om tot Hem te komen. Inmiddels verzochten de leerlingen Hem : „Meester, eet \” Maar Jezus antwoordde hun : „Ik heb eene spijs te eten, die ge niet kent.” Ze begrepen Hem niet en vroegen elkander verwonderd : „Heeft iemand Hem dan al te eten gebracht ?” Jezus wilde zich nader verklaren en zeide daarom : „Mijne spijs is, dat Ik den wil doe van Hem, die Mij zond en zijn werk voltooie. Zegt gij niet: Nog vier maanden en het is oogsttijd ? Zie, Ik zeg u : slaat op uwe oogen, en aanschouwt de velden, hoe ze al wit staan voor den oogst. 3) En de maaier ontvangt loon, en als loon verzamelt hij vrucht voor zich zelf voor het eeuwige leven. Het loon is dus van dien aard, dat zaaier en maaier zich beiden kunnen verheugen. x) In geest en waarheid = niet enkel uitwendig door allerlei offers, van dieren en dergelijke, gelijk inden Joodschen eeredienst, maar vooral door offers van meer geestelijken aard, die op vollediger openbaring en juistere kennis van de godsdienstige waarheid berusten. 2) De rabbijnen hadden verboden in ’t openbaar met een vrouw te spreken. 3) De zin is : Ziet, hoe de menschen van Sichar over de akkervelden tot Mij komen, om Mij te zien en te hooren ! 't Is van dien geestelijken oogst, dat Ik spreek. Mogelijk zijn met dien geestelijken oogst ook alle andere volkeren bedoeld. TWEEDE WONDER TE CANA Want hier wordt het spreekwoord bewaarheid: Een ander is de zaaier en een ander de maaier. Ik zond u uit om te oogsten, wat gij niet hebt bearbeid ; anderen 1) hebben gearbeid, en gij zijt het veld van hun arbeid binnengetreden.” Toen nu de Samaritanen bij Jezus waren gekomen, verzochten ze Hem, bij hen te Sichar te blijven. Want velen geloofden in Hem om het woord der vrouw, die getuigde ; „Hij heeft me alles gezegd, wat ik ooit gedaan heb.” En Jezus bleef bij hen. Nu geloofden nog meerderen in Hem om zijn woord. En ze zeiden tot de vrouw : „Niet enkel meer om uw zeggen gelooven we nu ! Zelf hebben we gehoord ! En we weten, dat deze waarlijk de Redder der wereld is.” Twee dagen lang bleef Jezus te Sichar. Toen vertrok Hij vandaar. PI ij ging echter niet naar zijn vaderstad Bethlehem. Want Jezus zelf getuigde, dat geen profeet in zijn vaderland aanzien geniet. 2) Maar Hij ging Galilea in. 18. Tweede wonder te Cana. Tweede roeping der leerlingen. Joannes: IV, 45—54; Lucas: IV, 14,15; V: 1—12; Mattheus: IV, 17—23; Ma reus: I, 14—21. „Alles is mogelijk voor hem, die geloojt.” Ma r c u s : IX, 23. ~Onwaardig ben ik alle genaden en alle trouw, die Gij uwen dienaar bewezen hebt.” Gen. Toen Jezus in Galilea kwam, ontvingen Hem de Galileërs met eerbied, daar ze alles gezien hadden, wat Hij te Jerusalem op het feest had verricht. Want ook zij waren het Paaschfeest gaan vieren. Hij kwam dan wederom te Cana, alwaar Hij het water in wijn b De profeten, Joannes de Dooper en Ik zelf, de Zaaier bij uitnemendheid, hebben gearbeid, geleeraard en uw werk ingeleid. 2) In zijn vaderland Judea kan als het vaderland van Jezus beschouwd worden, omdat Hij te Bethlehem werd geboren. Hij vond er weinig geloof, veeleer ondankbare tegenwerking, vooral te Jerusalem bij de overheden en de leidslieden des volks, op wie inde eerste plaats toch de plicht rustte, Hem met geloof te ontvangen. TWEEDE ROEPING DER LEERLINGEN had veranderd. Daar was een beambte van ’t hof, wiens zoon te Capharnaüm ziek lag. Zoodra hij de aankomst van Jezus vernam, ging hij tot Hem en verzocht Hem te komen, om zijn zoon te genezen, die op sterven lag. Maar Jezus zeide tot hem : „Als gijlieden zélf geen teekenen en wonderen ziet, gelooft ge niet!” Toch hebben onwraakbare getuigen u van mijne wonderen verhaald ! Maarde hofbeambte bleef srneeken en bad : „Kom toch, o Heer, voordat mijn zoon sterft.” Toen antwoordde Jezus : ~Ga, uw zoon is hersteld !” De man geioofde het woord, dat Jezus hem zeide, en ging. En zie ! Reeds op den weg naar zijn huis kwamen zijn dienstboden hem tegemoet en boodschapten hem, dat zijn zoon was genezen. En toen hij vroeg naar het uur, waarop het kind was beter geworden, zeiden ze hem: „Gisteren op het zevende uur heeft de koorts hem verlaten.” De vader begreep, dat dit juist het uur was, waarop Jezus hem zeide : ~Ga, uw zoon leeft.” En hij geloofde, hij en geheel zijn gezin. Dit tweede wonder deed Jezus wederom, toen Hij uit Judea in Galilea gekomen was. En zijn faam ging uit over geheel het omliggende land. Van toen af begon Jezus te leeraren in hun synagogen. Hij predikte alom het Evangelie van het Kijk Gods, zeggende: ~De tijd is vervuld; x) het Rijk der hemelen is nabij. Bekeert uen gelooft in het Evangelie.” En allen prezen Hem luide ! Het gebeurde nu, dat de menigte op Hem aandrong, om het woord Gods te hooren, terwijl Hij bij het Meer van Genesareth i) De tijd is vervuld : n.l. de tijd, die door God is bepaald voor de verlossing der menschen, en door de profeten voorzegd. stond. En Hij zag aan den oever twee scheepjes liggen, maarde visschers waren uitgestegen en reinigden de netten. Hij nu ging aan boord vaneen der twee scheepjes, dat aan Simon behoorde, en vroeg hem, een weinig van wal te steken. En neergezeten ondeiwees Hij de scharen uit het scheepje. Zoodra Hij echter ophield met spreken, zeide Hij tot Simon : „Steek van wal in volle zee, en werp uwe netten uit ter vischvangst.” Simon antwoordde en zeide tot Hem: „Meester, den ganschen nacht door hebben we gearbeid en niets gevangen, maar op uw bevel zal ik het net uitwerpen.” Ze deden het, en vingen een groote menigte visschen. Doch hun net scheurde en ze wenkten hun medevisschers, Joannes en Jacobus, in het andere scheepje, om hen te komen helpen. Ze kwamen, en samen vulden ze de beide scheepjes, tot zinkens toe. Op dit gezicht viel Simon Petrus voor Jezus’ voeten, en zeide: „Ga weg van mij, Heer, want ik ben een zondig mensch.” Want ontzetting had hem bevangen, en allen die met hem waren, over de vischvangst, die ze gedaan hadden, en evenzoo Jacobus en Joannes, die Simons gezellen waren. En Jezus zeide tot Simon : „Vrees niet, van nu af zult ge menschen vangen.” En toen ze de schepen aan wal hadden gebracht, verlieten zij alles, en volgden Hem1). 19. Te Capharnaüm. Lucas: IV, 31—41 ; Mattheus: IV, 13—16 ; VIII, 14—17 ; Marcus: I, 21—34. ~Ik weet, wie Gij zijt : de Heilige Gods.” Ma r c u s : I, 24 ; Lucas: IV, 34. Jezus vestigde zich nu te Capharnaüm, bij bet Meer van Genesareth, in bet gebied van Zabulon en Nephtali, waar vele heidenen woonden en daarom het „Galilca der heidenen” genoemd werd. En zoo werd vervuld, wat door den profeet Isaïas voorzegd was: ~Het volk, dat in geestelijke duisternis zat, hun, die gezeten waren J Voorgoed. Tot nu toe waren ze niet altijd bij Jezus gebleven. TE CAPHARNAÜM TE CAPHARNAÜM ineen land van de schaduw des doods, is een groot licht van waarheid en zaligheid opgegaan.” x) En op de Sabbatdagen trad Hij voor hen op inde synagoog, om er te leeraren. Allen stonden verbaasd, want Hij leerde als wetgever met eigen gezag, en dus niet gelijk de Schriftgeleerden, die zich steeds op anderen beriepen. Inde synagoog nu was er een mensch, die door den boozen geest was bezeten, en hij riep luide : „Wat kwaads deden wij U, Jezus van Nazareth, dat Gij ons wilt verdrijven ? Zijt Ge gekomen, om ons te verjagen en ons naar de plaatste verwijzen van onze foltering ?Ik weet, wie Ge zijt: de Heilige Gods!” 2) Jezus bestrafte hem, zeggende: „Verstom, en ga uit van dien mensch.” Alsdan slingerde de duivel den mensch inde middenruimte, en voer onder groot gehuil van hem uit, zonder hem echter te deren. En er kwam schrik over allen, en verwonderd vroeg men elkander: „Wat mag dat toch zijn ? Gelijk aan de zieken, gebiedt Hij ook op zijn eigen gezag aan de duivelen, en ze gehoorzamen Hem !” En de faam zijner daden verbreidde zich aanstonds over alle streken des lands. Maar Jezus stond dadelijk op en kwam in het huis van Simon en Andreas met Jacobus en Joannes. Daar lag de schoonmoeder van Simon te bed, ziek aan de koorts, en aanstonds spraken zij Hem over haar. Toen trad Hij nader, en over haar heengebogen, gebood Hij de koorts, haar te verlaten, nam haar bij de hand en richtte haar op. En zie ! Ze stond op en bediende hen allen. Toen nu de avond viel en de Sabbat voorbij was, brachten allen uit Capharnaüm hun zieken tot Jezus, en ook hen, die door den duivel b Door de prediking van Jezus. 2) De Heilige Gods: de door God geheiligde, de gezalfde, de Messias, de Christus. De duivel kon dit afleiden uit de omstandigheden, die den doop van Christus vergezelden. Later noemde hij Jezus: Zoon Gods, wat waarschijnlijk óók weer wil zeggen : Messias. De ware Godheid van Christus was ook aan den duivel nog wel niet bekend. (~De H. Evangeliën en de Handelingen der Apostelen”, Petrus Canisius-uitgave). LEERAAR EN WONDERDOENER waren bezeten. I)e gansche stad was voor het huis van Simon en Andreas samengekomen. En Jezus legde de handen op aan ieder der zieken en genas ze. Met een enkel woord dreef Hij ook de duivelen uit. En zoo werd vervuld, wat door Isaïas voorspeld was: „Hij zelf heeft onze zwakheden op zich genomen en onze krankheden gedragen.” Vele der duivelen nu schreeuwden en riepen: „Gij zij tde Zoon Gods! ’ ’ Hij echter bestrafte ze en liet ze niet spreken, omdat ze wisten, dat Hij de Christus was. x) D. EERSTE EVANGELIEREIS DOOR GALILEA. 20. Leeraar en Wonderdoener. Mat t heus: IV, 23—25 ; VIII, 4 ; Marcus: I, 35—45 • Lucas: V, 12—16; IX, 57, 62; VIII, 26—40. ..Niet sluimeren en niet slapen zal Israëls Hoeder ” Ps. CXX, 4. Den volgenden morgen, toen het dag was geworden, stond Jezus zeer vroeg op en ging naar een eenzame plaats, om er te bidden. Maar Simon verliet ook de stad met nog anderen, om Hem te zoeken. En toen ze Hem gevonden hadden, zeiden ze Hem: „Heer, ze zoeken U allen. Ook de scharen zochten Hem op en kwamen bij Hem. Ze hielden Hem tegen, om te beletten, dat Hij hen zoude verlaten. Hij echter sprak : „Ook aan de andere steden moet Ik het Rijk Gods gaan verkondigen ! Laat ons naar de omliggende steden en dorpen gaan, opdat Ik daar predike, want daartoe ben Ik gezonden ; daartoe immers ben Ik gekomen.” In geheel Galilea ging Hij nu rond. Inde synagogen leeraarde Hij, predikte het Evangelie des Rijks, genas alle ziekte en krankheid onder ’t volk, daarmede de waarheid bevestigend van de leer, dieHij predikte. Over geheel Syrië ging zijne faam ! Men bracht Hem allerlei kranken, bezetenen, maanzieken 2) en lammen, en Hij genas allen. *) Jezus legde den duivel het zwijgen op, omdat Hij zich langzamerhand en zonder vertoon wilde openbaren. —- 2) Maanzieken: lijders aan vallende ziekte. LEERAAR EN WONDERDOENER Eens, dat Hij zich ineen zekere stad bevond, was daar een man, overdekt met melaatschheid. Toen hij Jezus zag, viel hij op zijn aangezicht neder en smeekte Hem, zeggende : „Heer, als Gij wilt, kunt Gij me reinigen.” En Jezus zich over hem erbarmend, strekte zijn hand uit, raakte hem aan, en zeide tot hem : „Ik wil, wees gereinigd.” En terstond ging de melaatschheid van hem weg. En Jezus beval hem, het aan niemand te zeggen.1) „Maar ga”, zeide Hij, „en vertoon u aan den priester, en draag een offer voor uwe reiniging op, zooals Mozes heeft voorgeschreven, tot eene getuigenis voor hen.” 2) De man echter ging heen, en begon het luide te verkondigen en het verhaal te verspreiden, zoodat Jezus niet meer openlijk inde stad kon komen, en op eenzame plaatsen verbleef. Ook daar stroomden vele scharen tezamen, om Hem te hooren, en van hunne krankheden genezen te worden. Maar dan nam Hij de wijk inde wildernis, om er te bidden. Een anderen dag, als het avond werd, en Jezus groote scharen om zich heen zag, beval Hij het Meer over te steken. En een schriftgeleerde naderde en zeide tot Hem : „Meester, ik zal U volgen, waarheen Gij ook gaat.” Maar Jezus antwoordde hem : „De vossen hebben holen, en de vogelen des hemels hebben nesten, maarde Menschenzoon heeft niets, waar Hij het hoofd op neder kan leggen. ’ ’3) Maar tot een ander 4) sprak Hij : „Volg Mij !” Doch deze zeide : „Heer, vergun me, eerst mijn vader te begraven.” Jezus nu zeide tot hem : „Laat de dooden hunne eigene dooden begraven, maar gij, ga heen, en verkondig het Koninkrijk Gods.” 5) !) Jezus wil hier gelijk op vele andere plaatsen zooveel mogelijk alle gerucht rondom zijne mirakelen voorkomen. In ’t verborgen wil Hij werken als de nederige dienstknecht des Heeren. Ook wil Hij vermijden, dat de Joden met hun valsche begrippen omtrent den Messias, die als hun nationale koning moest optreden, politieke beroeringen zouden verwekken. 2) 't Was een recht van de priesters, te oordeelen, of een melaatsche gereinigd was en dan een offerande op te dragen. De melaatschheid is een huidziekte ; daarom wordt de genezing er van reiniging genoemd. 3) De Schriftgeleerde wilde Jezus volgen op hoop van tijdelijk gewin. 4) Philippus of Nathanaël. 6) Het woord „dooden” wordt hier in twee beteekenissen gebruikt: eerst De storm op zee. Nog een ander evenwel zeide : „Ik zal U volgen, o Heer, maar vergun me eerst, van de mijnen afscheid te nemen. Maar Jezus antwoordde : „Niemand, die zijne hand aan den ploeg slaat, en achteiwaarts ziet, is geschikt voor het Koninkrijk Gods.” J) Op een avond vaneen van die dagen, ging Jezus aan boord met zijne Leerlingen, en zeide tot hen: „Laten we oversteken naar gene zijde van het Meer.” En ze staken van wal. En zie, een hevige storm verhief zich op het Meer, zoodat de golven over het scheepje sloegen. Hij echter sliep. Zijne Leerlingen kwamen dan tot Hem en zeiden: „Heer, red ons; wij vergaan !” Maar Jezus antwoordde hun : „Wat zijt ge bevreesd, gij kleingeloovigen !” Toen stond Hij op, gebood aan de winden en aan de zee, en er ontstond een groote kalmte. De menschen nu waren verwonderd en zeiden : „Wie is deze, dat de winden en de zee Hem gehoorzamen ?” 2) in die van dooden naar de ziel, d.i. degenen, die in zonden leven en zich over het eeuwige leven niet bekommeren ; vervolgens inden eigenlijken zin van dooden naar het lichaam. Christus verbiedt zeker niet, de plichten der kinderliefde te vervullen, maar wil te kennen geven, „dat niets zoo noodzakelijk is als het hemelsche ; dat we ons daarop met allen ijver moeten toeleggen, en dat zelfs geen oogenblik moeten uitstellen.” (H. Joannes Chrysostomus). 1) Een Palestijnsch bouwland gelijkt weinig op het onze. Akker en ruwe grond zijn er niet scherp gescheiden. Op en inden akker vinden we struiken, steenen, boomwortels, rotsbodem, riet en dorens. Daardoor kan het zaad vallen onder de dorens en verstikken, want ook door den ploeg worden die dingen niet weggeruimd. Daartoe is het werktuig veel te licht, en de wijze van ploegen te ondiep. Men werkt er met den ploeg omheen en overheen en wroet alleen die gedeelten los, die geen al te groote hinderpalen bieden. Daardoor is het nog meer noodig dan bij ons, dat de ploeger alle aandacht heeft bij het werk, want één oogenblik van onachtzaamheid en de ploeg is geraakt onder een boomwortel of onder taaie struiken, en breekt. Het is van dit gezichtspunt, dat we moeten waardeeren het woord van den Heiland : „Wie de hand aan den ploeg slaat, en achterwaarts ziet, is met bekwaam tot het Koninkrijk Gods.”. We voelen, hoe sprekend dat beeld wordt bij de overweging der bezwaren van het ploegen in het Oosten. Op onze Westersche, effen gelegde en gezuiverde akkers, heeft het achterom zien geen ander gevolg dan dat men kromme voren trekt; in Palestina is het gevaarlijk wegens het breken der ploeg. (Oostersch Leven, door Dr. Obbink, iste deel, bladz. 181). . 2) Van het Meer van Genesareth is bekend, dat er plotseling hevige stormvlagen opsteken. LEERAAR EN WONDERDOENER LEERAAR EN WONDERDOENER En zij voeren voort en kwamen aan de overzijde der zee inde landstreek der Geraseners, *) die tegenover Galilea ligt. Toen Hij nu aan wal gestapt was, kwam Hem een man uit de stad tegemoet, die sinds geruimen tijd van duivelen bezeten was, en geen kleed droeg, en niet ineen huis woonde, maar inde grafgrotten. Bij het zien nu van Jezus viel hij gillend voor Hem neer 2), en riep met luider stem : „Wat heb ik met u te maken, Jezus, Zoon van den allerhoogsten God ? Ik bid U, folter me niet/’ Jezus had namelijk den onreinen geest geboden, van den mensch uitte gaan. Want sinds langen tijd had hij dien aangegrepen, en al bond men den man met ketenen en sloot men zijn voeten in boeien, hij verbrak de banden en werd door den duivel naar de wildernis gedreven. Maar Jezus ondervroeg den onreinen geest, en zeide : „Hoe is uw naam ?” Hij nu zeide : „Legio, want wij zijn velen.” En hij bad Hem dringend, dat Hij hen niet buiten de landstreek zou bannen en niet zou gebieden, naar den afgrond der hel te verdwijnen. Nu was daar niet verre van hen op den berg een talrijke kudde zwijnen aan t weiden, en de duivelen baden Hem, zeggende: „Zoo (■ij ons hieruit verdrijft, zend ons inde kudde, opdat we daar ingaan.” 3) En Hij stond het hun toe. De duivelen nu gingen uit van den mensch, voeren inde zwijnen, en de kudde stortte de steilte af in het Meer en verdronk. Maarde herders, ziende wat er gebeurde, vluchtten weg, en verhaalden het inde stad en ook op het land. En alles liep uit, om te zien, wat er geschied was. En toen ze bij Jezus kwamen, en den mensch vonden, uit wien de duivelen waren uitgegaan, en die gekleed en wel bij zinnen aan Jezus’ voeten was gezeten, werd men *) Tusschen Ger as a en Gadara. 2) Omdat hij de hoogheid van Jezus erkende. 3) Tot aan het laatste oordeel behouden de duivelen de macht, de menschen te bekoren en leed aan te doen. Het zou hun een pijn zijn, nu reeds van die macht te worden beroofd. Daarom vragen ze, inde zwijnen te mogen varen. Geschiedenis van het Nieuwe Testament. 6 EEN LAMME GENEZEN beangstigd. En die het gezien hadden, verhaalden hun, hoe de bezetene verlost was. Geheel het volk uit het omliggende land der Gerasenen verzocht Hem, van hen henen te gaan, want ze waren van hevige vreeze bevangen. Hij nu ging weder aan boord, om terug te keeren. Toen smeekte de gewezen bezetene, of hij bij Hem mocht blijven. Hij stond het hem echter niet toe, maar zeide tot hem : „Ga naar uw huis tot de uwen, en verhaal hun, hoe de Heer zich over u ontfermd heeft.” En hij ging heen, en begon te verkondigen in het Tie nstedengebied, wat groote dingen Jezus aan hem gedaan had. En allen waren verwonderd. E. IN EN NABIJ CAPHARNAÜM. 21. Een lamme genezen. Roeping van den Apostel Mattheus ( Levi). Lucas: V, 17—39; Marcus: 11, 1—22; Mattheus: IX, I—l7.1—17. ~Heb vertrouwen, mijn zoon; uw zonden zijn u vergeven !” Ma 11 heus : IX, 2. Na eenige dagen kwam Jezus wederom te Capharnaiim, zijn stad, en men hoorde, dat Hij in het huiswas, waar Hij gewoonlijk verbleef. Aanstonds verzamelden zich velen, zoodat er geen plaats genoeg was, zelfs niet bij de deur. x) En Jezus predikte hun het woord, en zie, men kwam met een lamme naar Hem toe, die door vier mannen op een rustbed gedragen werd. Ze zochten hem binnen te brengen en voor Hem neder te leggen, om zijne genezing te bekomen. Maar daar ze wegens de menigte geen wreg vonden, klommen ze op het dak, braken het open boven de plaats waar Jezus was, en lieten het bed met den lamme naar beneden tot voor de voeten des Heeren. 2) *) D.i. : Ook het voorplein was overvol. 2) Langs een trap aan de buitenzijde van het huis kon men op het plattedak komen, dat vermoedelijk voor een deel met losse tegels belegd was. (Zie : Lucas : V. 19). En Jezus, hun geloof ziende, zeide den lamme : „Heb vertrouwen, mijn zoon, uw zonden zijn u vergeven.” Daar zaten echter ook eenige schriftgeleerden en Farizeën, die bij zich zelven dachten : Wie is deze, dat Hij Godslasteringen spreekt ? Wie kan zonden vergeven, tenzij God alleen ? Maar Jezus, die in zijn godheid aanstonds hun gedachten kende, zeide tot hen : „Waarom denkt ge dit in uwe harten ? Wat is gemakkelijker, tot den verlamde te zeggen : Uwe zonden worden u vergeven, of te zeggen: Sta op, neem uw bed op, en ga ? Doch opdat gij moogt weten, dat de Menschenzoon macht heeft, om op aarde zonden te vergeven hier wendde Hij zich tot den verlamde: „U zeg ik, sta op, neem uw bed, en ga heen naar uw huis.” En terstond stond hij op, nam zijn bed, en ging heen ten aanschouwen van allen, zoodat allen verbaasd waren, God loofden, en zeiden : „Nooit hebben we zóó iets gezien.” Daarna verliet Jezus het huis, en ging wederom naar het Meer. De geheele schare kwam bij Hem, en Hij leerde hen. In het voorbijgaan zag Hij een publicaan Levi, den zoon van Alpheus, aan het tolhuis zitten,en Hij zeide tot Hem: „Volg Mij!” En met verlating van alles, stond Levi op, en volgde Hem. Levi nu richtte in zijn huis een groot gastmaal aan voor den Heer. En zie, terwijl Jezus met zijne Leerlingen daar aanzat, kwamen ook vele zondaars en tollenaars aanzitten, want er waren er velen onder hen, die Hem ook volgden. Toen nu de schriftgeleerden en Parizeen zagen, dat Hij met de zondaars en tollenaars at, zeiden ze tot zijne Leerlingen: „Waarom eet en drinkt uw Meester met de tollenaars en zondaars ?” Jezus, dit hoorend, antwoordde hun : „De gezonden hebben geen geneesheer van noode, maarde zieken. Doch gaat heen, en leert wat het zeggen wil: „Barmhartigheid wil Ik en geen offer !r) Want Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen, maar om zondaren tot bekeering te roepen.” *S ' Werken van barmhartigheid, d.i. van menschlievendheid, cnt ik booger dan uiterlijken eeredienst, zooals bv. offeranden alléén. een lamme genezen EEN LAMME GENEZEN Nu zeiden ze Hem: „Waarom vasten1) de leerlingen van Joannes en die van de Farizeën en doen ze gebeden, terwijl de uwen integendeel eten en drinken ?” En Jezus gaf hun ten antwoord : „Kunt ge dan de vrienden des bruidegoms doen vasten en treuren, terwijl de bruidegom bij hen is ? Zoolang zij den bruidegom bij zich hebben, kunnen ze niet vasten ! Doch dagen zullen er komen, dat de bruidegom van hen zal zijn weggenomen, en dan, te dien dage zullen ze vasten. 2) Hij zeide ook een gelijkenis 3) tot hen: „Niemand zet een lap nieuw laken op een oud kleed, want het nieuwe, nat wordend, krimpt in, en scheurt af van het oude, en er ontstaat een nog ergere scheur 4). Niemand doet nieuwe wijn in zakken,5) die oud zijn, want de nieuwe wijn, beginnend te gisten, zou de zakken doen barsten, en zakken en wijn doen verloren gaan. Nieuwe wijn moet in nieuwe zakken gedaan worden, die nog rekken. En zoo worden beide behouden. 6) Niemand ook, die ouden wijn dronk, wil terstond nieuwen, want hij zegt : de oude is beter.” 7) 1) Op niet-verplichte vastendagen. Vergelijk : Inleiding, bladz. 16. 2) Jezus vergelijkt zich zelf met een bruidegom. Dat was Hij ook inderdaad, daar Hij kwam, om zich op geestelijke wijze te vereenigen met zijn Bruid, de H. Kerk, die Hij kwam stichten. De apostelen zijnde vrienden van den Bruidegom, die op het Bruiloftsmaal zijn genoodigd. „Het is dus niet voegzaam,” zegt Jezus, „dat Ik hun vasten een teeken van treurnis —- opleg ! Maar, als Ik door den dood van hen zal zijn weggenomen, dan zal het de tijd zijn, om te vasten en te treuren.” 3) Een gelijkenis of een parabel (vaneen Grieksch woord, dat „vergelijken” beteekent), is een wijze van spreken des Heeren, om door middel van zinnebeelden, ontleend aan de natuur of aan het dagelijksch levender menschen, den hoorders een godsdienstige waarheid bij te brengen. Soms zijn zulke spreekwijzen kort, zooals hier, en dan kunnen ze ook spreuken genoemd worden ; soms hebben ze den vorm vaneen verhaal eener werkelijke of verdichte gebeurtenis, en dan zijn ze ~gelijkenissen inden eigenlijken zin”. (Van Rooy-Janssen Schmidt, t. a. p. bladz. 94). 4) In deze beeldspraak, ontleend aan het alledaagsche leven, dat het voorbarig en ondoordacht van Hem zoude zijn, als Hij nu reeds nieuwe geboden zou opleggen aan zijne leerlingen, die nog doortrokken zijn van den geest der oude Joodsche Wet. 5) De wijn werd bij de Joden in zakken bewaard. 6) Ineen ander beeld wordt dezelfde gedachte vertolkt. Maar nu voegt Jezus er bij : Maar als mijn leerlingen door mijn nieuwen geest zullen bezield zijn, zullen ze ook nieuwe wetten kunnen dragen. 7) De zin is : ’t Is natuurlijk, dat wie naar de Oude Wet leerde leven, die niet voor het nieuwe wenscht te verlaten. OPWEKKING DER DOCHTER VAN JAÏRUS 22. Opwekking der dochter van Jaïrus en andere wonderen Lucas: VIII, 41—56 ; Mattheus: IX, 18—26 ;Marc u s : V, 22—43. ~Indien ik zijn kleed slechts aamaak, zal ik genezen zijn." Mattheus: IX, 21. Bij Jezus terugkeer begroette Hem de schare, want allen stonden op Hem te wachten. En zie, daar kwam een man, met name Jaïrus, een overste der synagoge. Zoodra hij Jezus zag, viel hij Hem te voet en bad Hem, zcggende : „Mijne dochter, een eenige dochter van ongeveer twaalf jaren, ligt op sterven ! Kom, en leg haar de handen op, opdat ze behouden worde en leve.” En Hij ging met hem heen. En terwijl Hij ging, werd Plij door groote scharen omdrongen. Eene vrouw nu, die al twaalf jaren ziek was, en geheel haar vermogen aan geneesheeren had uitgegeven, maar door niemand had kunnen genezen worden, naderde van achteren en raakte den zoom van zijn kleed aan. „Want,” zeide ze bij zich zelve : „Indien ik zijn kleed slechts aanraak, zal ik genezen zijn.” Ze raakte dien aan, en zie, aanstonds was ze genezen ! Maar Jezus, die wist, dat er een kracht van Hem uitgegaan was, keerde zich om, en vroeg : „Wie heeft mijne kleederen aangeraakt ?” Terwijl nu allen ontkenden, zeide Petrus en die bij hem waren : „Meester, de scharen omringen en omdringen U, en Ge vraagt : Wie heeft Me aangeraakt ? Maar Jezus sprak : „Er is iemand, die Mij aangeraakt heeft, want Ik weet, dat er van Mij eene kracht is uitgegaan.” En Hij schouwde in het rond, om degene te zien, die dit gedaan had. De vrouw nu, bewust van wat haar geschied was, en ziende, dat Jezus ’t bemerkt had, kwam vreezend en bevend nader, viel Hem te voet, en verhaalde voor al het volk, waarom ze Hem had aangeraakt, en hoe ze terstond genezen was. En Hij zeide tot haar : „Wees welgemoed, dochter, x) uw geloof 1) Dochter : hier : bewoonster eener stad ; soms ook wel de stad zelve. Opwekking der dochter van Jaïrus. heeft u genezen ; ga heen in vrede, en wees genezen van uw kwaal.” En van dat oogenblik af, was de vrouw gezond. Terwijl Jezus nog sprak, kwam er iemand uit het huis van Jaïrus, om tot hem te zeggen : „Uwe dochter is al gestorven ; wat valt ge den Meester nog lastig?” Maar Jezus, dit hoorend, zeide tot hem : „Vrees niet; geloof slechts, en zij zal worden gered.” Toen Hij nu in het huis kwam en de fluitspelers en de jammerende menigte zag,1) zeide Hij tot hen : „Wat jammert en wat weent ge ? Gaat heen ; het meisje is niet dood, maar slaapt.” Zij nu lachten met Hem, want ze wisten wel, dat ze doodwas. Maar Jezus liet de menigte verwijderen, nam den vader en de moeder van het kind en hen die bij Hem waren : Petrus, Jacobus en Joannes, met zich, en trad het vertrek binnen, waar het meisje lag. En het kind bij de hand vattend, zeide Hij tot haar : „Talitha koemi”, wat beteekent: „Meisje, Ik zeg u, sta op !” En haar geest keerde terug ; oogenblikkelijk stond ze op en liep. En Hij gebood, haar eten te geven. Hare ouders stonden verslagen, maar Hij gebood hun streng, het gebeurde aan niemand te zeggen. En de mare er van verspreidde zich door geheel die landstreek. Als Jezus vandaar verder ging, volgden Hem twee blinden en riepen : ~Reb medelijden met ons, Zoon van David !” En toen Hij thuiswas gekomen te Capharnaüm, naderden de blinden Hem, en Jezus zeide tot hen: „Gelooft ge, dat Ik het doen kan ?” Ze zeiden: „Ja, Heer!” Toen raakte Hij hunne oogen aan, zeggend : „U geschiede naar uw geloof !” En hunne oogen werden geopend. En 1) Verwanten en vrienden, liefst in grooten getale, gehuurde klaagvrouwen, ook wel klaagmannen, zongen in het sterfhuis klaagliederen onder begeleiding van de treurfluit, naar een melodie. (Zacharias : XII, io). Op allerlei andere wijzen werd rouwmisbaar gemaakt. Men strooide asch op ’t hoofd, als zinnebeeld van de broosheid des levens, scheurde de kleederen aan de borst tot een handslengte (Joel : 11, 13), omhulde het hoofd met een doek, vastte dagen lang, reet zich de huid open, hoewel ’t inde Wet verboden was, zich te verwonden (Lev. IXX, 28 ; Deut. XIV, 1) en ging barrevoets. (1 Sam. IV, 12 ; II Sam. I, 12; 111, 31, 33; Job. 11,12 ; Jer. XIV, 2; XVI, 6). ° J OPWEKKING DER DOCHTER VAN JAÏRUS BIJ HET BAD VAN BETHSAÏDA; Jezus gebood hun ernstig : „Ziet toe, dat niemand het wete !” Doch zij, heengegaan zijnde, maakten Hem bekend in geheel die landstreek. Als dezen nu heengegaan waren, zie, daar bracht men een stomme tot Hem, die bezeten was vaneen boozen geest.*) En toen de duivel was uitgedreven, sprak de stomme en de scharen verwonderden zich, zeggende : „Nooit is in Israël zoo iets gezien!” Maarde Farizeën zeiden : „Door den vorst der duivelen, drijft Hij de duivelen uit !” 2) F. VAN GALILEA NAAR JERUSALEM EN TERUG. 23. Bij het bad van Bethsaïda. Redevoering des Heeren. Joannes: V, I—4B. . -.Wij hebben geloofd en erkend, dat Gij de Christus zijt, de Zoon van God. J o a n n es : VI, 69. Daarna was er een feest 3) bij de Joden, en Jezus ging op naar Jerusalem. 1e Jerusalem nu is, bij de Schaapspoort, een badinrichting, in het Hebreeuwsch Bethsaïda 4) genaamd, met vijf zuilengangen. Een groote menigte zieken, blinden, kreupelen, lammen lag daar, wachtend op de beweging des waters. Want een engel des Heeren daalde op zekere tijden inden badvijver neder en bracht het water in beroering. De eerste die dan na de beweging des waters daarin afdaalde, werd gezond, aan wat voor kwaal hij ook lijden mocht. Nu was daar een mensch, die acht en dertig jaar aan zijne ziekte geleden had. Als Jezus hem zag, en vernam, dat hij reeds langen tijd lijdende was, zei Hij tot hem : „Wilt ge gezond worden ?” *) En daardoor stom was. ) De zin is : Door de kracht van den vorst der duivelen, met wien hij in verstandhouding is, drijft Hij de duivelen uit. —. 3) Mogelijk het Paaschfeest. In dat geval is het ’t tweede Paaschfeest tijdens het Openbaar leven van Jezus. 4) Bethsaïda of Bethesda of Bethzetha. REDEVOERING DES HEEREN De zieke antwoordde Hem : „Heer, ik heb niemand, die mij in het had brengt, als het water beweegt; want eer ik kom, is reeds een ander er in afgedaald ! Jezus zeide tot hem : „Sta op, neem uw rustbed, en wandel!” En de mensch werd aanstonds gezond, nam zijn rustbed en wandelde. Maar het was dien dag Sabbat. De Joden zeiden dan tot den genezene : „Het is Sabbat; ge moogt uw rustbed niet dragen.” Hij antwoordde hun : „Die me genas, Hij zeide tot mij : „Neem uw rustbed en wandel.” x) Ze vroegen hem dan :2) „Wie is de mensch, die u zeide : „Neem uw rustbed en wandel ?” Doch de genezene kende Hem niet, want Jezus was ontweken onder de menigte, die zich ter plaatse bevond. Later trof Jezus hem inden tempel, en zeide tot hem : „Zie, ge zijt gezond geworden : zondig niet meer, opdat u niets ergers o ver ko me.” De man ging heen, en berichtte aan de Joden, dat het Jezus was, die hem gezond had gemaakt. En daarom vervolgden de Joden den Heer, omdat Hij dit deed op den Sabbat. Doch Jezus antwoordde hun : „Mijn Vader werkt tot nu toe, en ook Ik arbeid.” 3) Hierom nog meer dan 4) zochten de Joden Hem te dooden, omdat Hij niet enkel het Sabbatgebod ophief, maar ook God zijnen Vader noemde, en zoo zich zelf met God gelijkstelde. Jezus antwoordde dan, en zeide tot hen : „Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u : „Niets kan de Zoon uit zich zeiven doen, tenzij wat Hij den Vader ziet doen ; want alwat deze doet,-dat doet ook de Zoon evenzoo. Want de Vader bemint den Zoon, en laat alles Hem zien, wat Hij zelve doet. En grootere werken dan deze 5) zal Hij Hem toonen, dat ge verwonderd moogt staan. Want gelijk de Vader *) En aan Hem gehoorzaam ik, want die zulke wonderen doet, mag dit bevel geven. 2) Met verachting. s) Als de eeuwige Zoon van den eeuwigen Vader, die van de schepping der wereld tot nu altoos voor ’t heil zijner schepselen werkzaam is. Voor Hem bestaat er geen wet van den Sabbat, en ook niet voor Mij, wijl Ik zijn Zoon ben. 4) Om dat antwoord. 5) Dan deze genezing van den lamme en andere wonderen. BIJ HET BAD VAN BETHSAÏDA. de dooden 4) opwekt en levend maakt, evenzoo maakt de Zoon levend wie Hij wil. 2) I)e Vader (ver)oordeelt ook niemand, maar heelt den Zoon geheel het oordeel gegeven, opdat allen den Zoon eeren, gelijk ze den Vader eeren. Wie den Zoon niet eert, eert den Vader niet, die Hem heelt gezonden. Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u : wie naar mijn woord luistert, en Hem gelooft, die Mij zond, hij heeft het eeuwige leven 3) en komt in het oordeel niet, maar is overgegaan van den dood tot het leven. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u : Er komt een uur en het is er nu waarin de dooden 4) de stem 5) van den Zoon Gods zullen hooren ; en die er naar luisteren, zullen herleven.6) Want, evenals de Vader leven heeft in zich zelven, 7) aldus gaf Hij ook den Zoon, 8) leven in zich zelven te hebben, en Hij heeft Hem 9) macht gegeven, om oordeel te vellen, wijl Hij de Menschenzoon is. Verwondert u niet, over wat Ik u zeide, want de ure komt, waarop allen, die inde grafsteden zijn, zijne stem zullen hooren. Die het goede gedaan hebben, zullen uittreden tot opstanding ten leven, en die het kwade gedaan hebben tot opstanding ten oordeel.10) Ik u) kan niets doen uit Mij zelven: zooals Ik den Vader hoor oordeelen, zoo oordeel Ik 12), en mijn oordeel is rechtvaardig, omdat Ik niet mijnen wil zoek,13) maarden wil van Hem die Mij zond. Indien Ik over Mij zelven getuig, is mijne getuigenis niet betrouwbaar. ]4) Er is een ander15) die over Mij getuigt, en Ik weet, dat het x) Vooral de geestelijk dooden. 2) Zoo men zich niet onwaardig maakt door niet te willen gelooven. 3) De vergiffenis der zonden en de heiligmakende genade, waardoor hij uit den dood tot het leven is overgegaan. 4) De geestelijk dooden. 5) De stem = de leering. 6) Uit hun geestelijken dood opstaan, om geestelijk te leven. 7) Door zijn goddelijke natuur. 8) Die als God dezelfde natuur heeft als de Vader. 9) Ook als menscli. Als God bezat Jezus ze van alle eeuwigheid. ,0) Tot veroordeeling en verdoemenis. lx) Die de Zoon van God ben. 12) Met den Vader ben Ik één van wil en van oordeel. 13) Als mensch. 14) Volgens u. 15) God de Vader, die mijn leer door wonderen bevestigt. getuigenis, dat Hij over Mij aflegt, betrouwbaar is. Gij hebt een gezantschap naar Joannes gezonden, en hij heeft getuigd voor de waarheid. Ik echter aanvaard vaneen mensch het getuigenis niet, maar Ik zeg dit, opdat ge moogt zalig worden1). Hij 2) was de brandende en lichtende lamp, en ge hebt u een oogenblik in zijn licht willen verlustigen 3). Ik echter heb het getuigenis, dat grooter is dan dat van Joannes, want de werken, die de Vader Mij te volbrengen gaf, de werken zelve, die Ik verricht, getuigen van Mij, dat de Vader Mij zond. En de Vader, die Mij zond, heeft zelf over Mij getuigd. 4) Gij hebt noch zijne stem ooit gehoord, noch zijn wezen gezien, en zijn woord is in u niet blijvende, omdat ge Hem, dien Hij zond, niet gelooft. Ge doorvorscht de Schriften, wijl ge meent, daarin eeuwig leven te hebben, en ze zijn het, die van Mij getuigen. Toch wilt ge niet tot Mij komen, om het leven te hebben.s) Ik zoek geen eer vanwege de menschen. 6) Maar Ik ken u: dat ge de liefde Gods niet hebt in uw binnenste. 7) Ik ben gekomen inden naam mijns Vaders en ge neemt Mij niet op! Zoo een ander komt in zijn eigen naam, hèm zult ge opnemen. 8) Hoe kunt gij gelooven, gij, die eer van elkander aanvaardt, en de eer niet zoekt, die van God alleen komt ? Meent daarom niet, dat Ik u zal aanklagen bij den Vader : uw aanklager is Mozes, op wien ge uw hoop gesteld 1) Een menschengetuigenis heb Ik niet noodig, maar in ’t voorbijgaan beroep Ik me er op, opdat ge er uw voordeel mee doet, en in Mij geloovend, moogt zalig worden. 2) Hij : Joannes. 3) Ge hebt zijn prediking slechts voor tijdverdrijf aangehoord. 4) Inde H. Schrift, waarin de komst van den Messias voorspeld wordt. Dat woord van God hebt ge in uwe handen, maar niet in uw hart, want dan zoudt ge in Mij gelooven. 5) Ge leest de Schrift, maar inde meening, dat ge daarin reeds alle heil bezit en daarom zijt ge onwillig om Mij te ontvangen. e) Wilt nu niet denken, dat Ik dit alles u zeg, om door de menschen geëerd te worden, Ik zoek slechts de eere van God. 7) Ik ken u: Ik weet dat ge in uw binnenste slechts eer voor u zelven zoekt, en dat niet van God maar van de menschen. Daarom gelooft ge niet, al kom Ik inden naam van mijn Vader, en aanbevolen door zijne getuigenis. 8) Maar komt later een valsche Messias, die in eigen naam een aardsch Messiasrijk en dus menschelijke eer en grootheid belooft, dién zult ge aannemen. REDEVOERING DES HEEREN JEZUS VERDEDIGT ZIJNE LEERLINGEN hebt. Want indien ge Mozes gelool'det, zoudt ge zeker in Mij gelooven, want over Mij heeft hij geschreven. Maar, als ge zijne Schriften niet gelooft, hoe zult ge dan mijne woorden gelooven ?” x) G. IN EN NABIJ CAPHARNAÜM. 24. Jezus verdedigt zijne leerlingen. De man met de verdorde hand. Uitverkiezing der twaalf Apostelen. Mattheus: XII, 1—21; Marcus: 11,23—28, 111, 1 19; Lucas: VI, I—l6.1—16. ~Het geknakte riet zal Hij niet breken, en het rookende lemmet niet uitdooven." Mattheus: XII, 20. Als Jezus den volgenden Sabbat na Paschen met zijne leerlingen dooreen korenveld ging, begonnen dezen, onder het gaan, aren te wrijven en de korrels te eten, wijl ze honger hadden. Toen zeiden de Farizeën, die het zagen, tot Hem : „Zie, uwe leerlingen doen, wat op den Sabbat verboden is !” 2) Maar Jezus antwoordde hun : „Hebt ge niet gelezen, wat David deed, toen hij met de zijnen honger had ? Hoe hij met hen het Huis Gods binnenging en de toonbrooden at, die hij, noch die met hem waren, mochten eten, maar alleen de priesters ? 3) Hebt ge ook nooit inde Wet gelezen, dat op den Sabbat de priesters inden tempel de Sabbatrust verbreken, en toch zonder schuld zijn ?4) En Ik zeg u : een grootere dan de tempel is hier ! 5) Zoo ge wist, wat het zeggen wil: Barmhartigheid wil Ik en geen offerande, ge zoudt geen onschuldigen hebben veroordeeld. De Zoon des menschen is trouwens ook Heer van den Sabbat !” *) Hoe zoudt ge Mij, dien ge haat en veracht, willen gelooven, terwijl ge uit aardsche. eerzucht de Messias-voorspellingen inde H. Schrift, zelfs die van Mozes, dien ge toch hoog vereert, niet in haar waren zin wilt aanvaarden ? 2) Als slafelijk werk. Vergelijk de Inleiding, bladz. 33. 3) I Koningen : XXI, 6. David zondigde niet, omdat de nood hem dwong. 4) 111 Mozes : XXVIII, 9. De Joden namen het Sabbatsvoorschrift in te engen zin op. 5) Jezus zelf en ook de Kerk, die Hij stichtte, waren grooter dan de tempel. Van daar heengegaan zijnde, kwam Hij nog op een anderen Sabbat in hun synagoge, om er te leeraren. Nu was daar een man, wiens rechterhand lam was. De schriftgeleerden en de Farizeën sloegen Jezus nu gade, of Hij op den Sabbat een genezing zou doen. En om Hem te kunnen beschuldigen, vroegen ze Hem : ~Is het geoorloofd, op den Sabbat een genezing te doen ? Doch Hij kende hunne gedachten, en sprak tot den man : „Richt u op, en plaats u in ’t midden.” De man richtte zich op, en stond daar. Nu zeide Jezus: „Wie is er onder u, die één schaap heeft, en als het op den Sabbat ineen groeve valt, het niet vastgiijpt, en het er uittrekt? En hoever gaat een mensch niet boven een schaap ? Het is dus geoorloofd, wèl te doen op den Sabbat.” Misnoegd en bedroefd over de blindheid huns harten, keek Jezus hen aan, en zeide daarop tot den man : „Strek uit uwe hand !” De man stak ze uit, en zijn hand was weder gezond gelijk de andere. Hevig vertoornd gingen de Farizeën nu heen, en aanstonds hielden ze raad tegen Hem met de Herodianen, hoe ze Hem zouden dooden. Maar Jezus, die ’t wist, ontweek naar de zee en een groote menigte volgde Hem. En Hij zeide tot zijne leerlingen, dat Hem steeds een scheepje ten dienste moest staan uit hoofde der scharen, opdat ze Hem niet zouden verdringen. Want Hij genas velen, zoodat allen, die kwalen hadden, op Hem aandrongen, om Hem te kunnen aanraken. De onreine geesten nu,1) als ze Hem zagen, vielen voor Hem ter aarde, en schreeuwden : „Gij zijt de Zoon Gods !” Doch Hij verbood hun streng, Hem bekend te maken, opdat vervuld zoude worden, wat door den profeet Isaïas voorzegd was : „Zie mijnen dienaar, dien Ik heb uitverkoren, „mijn welbeminde, in wien mijne ziel behagen schept! ~lk zal mijnen Geest op Hem doen rusten, ~en Hij zal aan de volkeren het recht verkondigen. *) Inde bezetenen, die tot Jezus gebracht werden, om door Hem te worden bevrijd. DE MAN MET DE VERDORDE HAND DE BERGREDE ~Hij zal niet twisten of roepen, ~en niemand zal zijne stem op de straten hooren ~Het geknakte riet zal Hij niet breken, ~en het rookende lemmet niet uitdooven,1) ~ totdat Hij het recht voert ter zegepraal. 2) ~En op zijnen naam zullen de volkeren hopen.” 3) Vervolgens ging Jezus op eenen berg, en volhardde den ganschen nacht in het gebed. Toen het wederom dag geworden was, riep Hij zijne leerlingen, die Hij zelf wilde, bij zich op den berg. Ze kwamen tot Hem, en Hij koos er twaalf onder hen, die Hij ook apostelen noemde, om met Hem te zijn, en vervolgens door Hem ter prediking te worden gezonden. Ze waren : Simon, dien Hij ook Petrus noemde, en diens broeder Andreas; de beide broeders Jacobus en Joannes ; Philippus en Bartholomeus ; Thomas en Mattheus, de tollenaar ; Jacobus, zoon van Alpheus en Simon, die de Ijveraar werd geheeten ; Judas Thaddeus en Judas Iscariot, die de verrader werd. En Hij gaf hun de macht, om de zieken te genezen en de duivelen uitte drijven. 25 De Bergrede. Mattheus: V, VI, VII; Lucas: VI, 17—49. ~De geest des Heeren is over Mij. Hij heeft Mij gezalfd en gezonden om aan de armen het Evangelie te verkondigen." Is. : LXI, i. En met hen afgedaald, hield Hij stand op een vlakke plaats met een schare van zijne Leerlingen, en een groote menigte volks uit Galilea, uit het Tienstedengebied en uit gansch Judea en Jerusalem en van Perea en van de zeekust van Tyrus en Sidon, die gekomen waren , om Hem te hooren en genezing te vinden van hunne ziekten. Ook wie door onreine geesten gekweld waren, werden genezen. En de gansche schare zocht Hem aan te raken, omdat er een w >ndere kracht van Hem uitging, die allen genas. b De bedroefden zal Hij niet dieper bedroeven, maar ze troosten en zegenen. 2) Den waren godsdienst zal Hij doen heerschen. 3) Van Hem zullen ze hunne zaligheid verwachten. De Bergrede DE BERGREDE Als Hij gezeten was, en zijne Leerlingen Hem waren genaderd, sloeg Hij zijne oogen naar hen op, en sprak : O J .i „Zalig zijnde armen van geest,1) want hunner is het rijk der hemelen. Zalig zijnde zachtmoediger., want ze zullen het Land2) bezitten. Zalig zijn zij, die treuren,3) want ze zullen verzadigd worden. Zalig zijn zij, die hongeren en dorsten naar de rechtvaardigheid, 4) want ze zullen getroost worden. Zalig zijnde barmhartige n, want ze zullen barmhartigheid verwerven. 6) Zalig zijnde reinen van harte, want ze zullen God zien. Zalig zijn zij die vrede stichten, want ze zullen kinderen Gods genoemd worden. Zalig zijn zij, die vervolging lijden om de rechtvaardigheid, want hunner behoort het rijk der hemelen. Zalig zijt gij, als men u om mijnentwil beschimpt, vervolgt en valschelijk beschuldigt van allerlei kwaad ! Verheugt u en juicht op dien dag, omdat uw loon groot is inden hemel: want zóó heeft men de profeten vervolgd, die vóór u geweest zijn. Maar wee, u, gij rijken 6), want gij hebt uwen troost al weg en geen hooger geluk te wachten ! Wee u, verzadigden,7) want honger zult ge lijden ! Wee u, die nu lacht, 8) want treuren zult gij en i) Armen van geest: die niet ongeregeld aan aardsche goederen gehecht zijn. !) Het Land: het Beloofde Land, hier een beeld van den hemel. 3) Treuren over eigen zonden en over die van anderen. 4) Vurig verlangen naar ware heiligheid. 5) Van God. 8) Die misbruik maakt van uw rijkdom. 7) Wier buik uw God is. 8) Najagers van wereldsch genot. weenen ! Wee, wanneer de menschen u prezen, x) want op die wijze hebben hun vaderen de valsche profeten behandeld !” Waardigheid en taak der apostelen. „Gij zijt het zout der aarde. Maar als nu het zout smakeloos wordt, waarmede zal men dan zouten ? Het is nergens meer goed voor, dan om weggeworpen en door de menschen vertreden te worden. Gij zijt het licht der wereld : een stad, die op den berg is gelegen, kan niet verborgen blijven. Ook steekt men geen licht aan, om het te zetten onder de korenmaat, maar op den kandelaar, opdat het schijne voor allen, die in huis zijn. Zoo schijne ook uw licht voor de menschen, opdat ze uwe goede werken zien, en uwen Vader verheerlijken, die inden hemel is.” 2) Jezus komt om de Oude Wet te volmaken. „Meent niet, gij al mijne hoorders, dat Ik kwam, om de Wet of de profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen, om op te heffen, maar om te volmaken. Want voorwaar, Ik zeg u : totdat hemel en aarde vergaan, zal er geen jota of stip van de Wet vergaan, totdat alles zal zijn geschied. Wie dus een van de kleinste geboden opheft, en dit aan de menschen leert, zal de minste genoemd worden in het rijk der hemelen; maar wie ze onderhoudt en leert, hij zal groot in het rijk der hemelen zijn. Want Ik zeg u : indien uwe gerechtigheid 3) niet grooter is dan die van schriftgeleerden en Farizeën, zult ge het rijk der hemelen niet binnengaan.” Ge zult niet doodslaan. „Ge hebt gehoord, dat tot de Ouden 4) gezegd is : Ge zult niet doodslaan, en wie doodslag begaat, zal schuldig zijn voor het gerecht. Doch Ik zeg u : alwie zich vertoornt 5) op zijn broeder, zal schuldig zijn voor het gerecht; en wie tot zijnen broeder zegt: Raca! 6) zal schuldig zijn voor *) Wee u, leeraars, die enkel tracht aan ’t volk te behagen, doch niet vreest, aan God te mishagen. 2) Toespraak tot de Apostelen. Zij moesten door leer en voorbeeld de menschen stichten en tot Christus brengen. 3) Gerechtigheid : heiligheid. 4) Uwe voorvaderen. 5) Op wraak zint. 6) Raca: dom, hersenloos. Wie bij zijn toorn dus nog scheldwoorden voegt. Geschiedenis van het Nieuwe Testament. 7 DE BERGREDE DE BERGREDE den Raad ; 1) en wie zegt : Dwaas !2) zal strafbaar zijn met het helsche vuur !” Herstel het aangedane onrecht. „Als ge dus uwe offergaven brengt naar het altaar, en u daar herinnert, dat uw broeder iets tegen u heeft, laat dan uw offer voor het altaar, en ga u eerst met uw broeder verzoenen. Kom dan en draag uw offer op.” Vlucht de gelegenheden tot zonde. „Indien uw rechteroog u ergert, ruk het dan uit en werp het van u : want beter is het voor u, dat een enkel van uwe ledematen verloren ga, dan dat uw geheele lichaam worde geworpen inde hel. En zoo uw rechterhand u ergert, houw ze af, en werp ze van u ; want beter is het voor u, dat één uwer ledematen verloren ga, dan dat uw geheele lichaam inde hel worde geworpen !” Misbruik den eed niet. „Ook hebt ge gehoord, dat tot uwe vaderen gezegd is : Ge zult geen meineed doen, maarden Heer uwe eeden houden. Doch Ik zeg u, in het geheel niet te zweren, noch bij den hemel, want hij is Gods troon ; noch bij de aarde, want ze is zijne voetbank ; noch bij Jerusalem, want zij is de stad van den grooten Koning. Ook bij uw hoofd zult ge niet zweren, want ge kunt niet één haar wit of zwart maken. Doch uw woord zij: „Ja, ja; neen, neen !” Wat daarbij komt, is uit den booze.” 3) Bemint uwe vijanden. „Gij hebt gehoord, dat er gezegd is ; Beminnen zult ge uw naaste, en haten zult ge uw vijand ! Maar Ik zeg u : Hebt uwe vijanden lief ; doet wel aan die u haten, en bidt voor die u lasteren en vervolgen ; opdat ge kinderen moogt zijn van uw Vader inden hemel, die zijn zon doet opgaan over goeden en kwaden en het regenen doet over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Want indien ge bemint, die u liefhebben, welk loon zult ge dan ontvangen ? Doen ook de tollenaars en zondaars dat niet ? En mdien ge alleen uwe broeders groet, wat doet ge voortreffelijks ? Doen dat ook de heidenen niet ? !) Raad : Hooge Raad. Hoogste gerechtshof. 2) Dwaas : goddeloos, weerspannig aan God. 3) Jezus laakt hier niet het gebruik, maar het misbruik van den eed. DE BERGREDE Weest gij derhalve volmaakt, gelijk ook uw hemelsche Vader volmaakt is.” Weest niet schijnheilig, „Ziet toe, dat gij uwe gerechtigheid niet doet voor de menschen, om door hen te worden gezien ; anders zult ge geen loon hebben bij uwen Vader, die inden hemel is! Wanneer ge dus een aalmoes geeft, bazuin het niet voor u uit, gelijk de huichelaars doen inde synagogen en op de straten, om door de menschen geëerd te worden. Voorwaar, Ik zeg u : ze hebben hun loon ai ontvangen ! Maar als gij eene aalmoes geeft, dan wete uw linkerhand niet, wat uw rechterhand doet, opdat uwe aalmoes verborgen blijve. En uw Vader, die in ’t verborgen ziet, zal het u vergelden. En als ge bidt, weest dan niet gelijk aan de schijnheiligen, die er van houden, inde synagogen en op de hoeken der straten te staan bidden, om door de menschen gezien te worden. Voorwaar, Ik zeg u : ze hebben hun loon al ontvangen ! Maar gij, als gij bidt, treedt in uw binnenkamer, sluit de deur en bidt uwen Vader in het verborgen. En uw Vader, die in het verborgen ziet, zal het u vergelden.” Een goed gebed bestaat niet in ’n vloed van woorden. „Wilt bij uw gebed niet veel spreken, zooals de heidenen, die meenen, dat zij om hun vele woorden zullen worden verhoord. Wilt hun niet gelijk worden, want uw Vader weet, wat ge noodig hebt, vóórdat ge Hem vraagt. Zoo zult ge dus bidden : Onze Vader, die inden hemel zijt: geheiligd worde uw naam. Laat toekomen uw Rijk. Uw wil geschiede op aarde zooals inden hemel. Geef ons heden ons dagelijksch brood. En vergeef ons onze schulden gelijk ook wij vergeven aan onze schuldenaren. En leid ons niet in bekoring, maar verlos ons van den kwade. Amen. Want indien gij aan de menschen hun misdrijven vergeeft, zal uw hemelsche Vader u ook vergeven. Maar vergeeft ge niet aan de menschen, dan zal uw Vader u ook niet uwe misdrijven vergeven. DE BERGREDE Wanneer ge vast, toont dan geen droevig gelaat, gelijk de huichelaars doen. Want ze mismaken hun gelaat, opdat het den menschen blijke, dat ze vasten. Voorwaar, Ik zeg u : ze hebben hun loon al ontvangen. Maar gij, als gij vast, zalf dan uw hoofd en wasch uw gelaat, *) opdat niet de menschen uw vasten bemerken. Maar uw Vader, die in het verborgen is, en in het verborgen ziet, zal het u vergelden.” Weest niet overdreven bezorgd voor het aardsche! „Vergadert u geen schatten op de aarde, waar roest en worm ze verteren, en waar dieven ze opgraven en stelen. Maar vergadert u onuitputtelijke schatten inden hemel, waar roest noch nat ze bederven, en waar geen dieven uitgraven noch stelen. Want, waar uw schat is, daar is ook uw hart. Niemand kan twee heeren dienen; want hij zal óf den eersten haten en den tweeden beminnen, óf den eersten aanhangen en den tweeden verachten. 2) „Gij kunt niet God en den Mamon3) dienen. Daarom zeg Ik u: Weest niet overdreven bezorgd voor uw leven, wat ge zult eten, noch voor uw lichaam, waarmede gij u zult kleeden. Is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam niet meer dan de kleeding ? Aanschouwt de vogelen des hemels; ze zaaien noch maaien en verzamelen niet in schuren, en uw henrelsche Vader voedt ze. Zijt gij niet veel meer dan zij ? Wie uwer kan door zijn zorgen, één el aan zijn levensweg toevoegen ? En wat zijt ge bekommerd over kleeding ? Beschouwt de leliën des velds, hoe ze groeien : ze arbeiden en spinnen niet. En toch zeg Ik u, dat zelfs Salomon in al zijn heerlijkheid niet gekleed was als ééne van deze. Als God nu het kruid des velds, dat heden is, en morgen inden oven geworpen wordt, zóó kleedt, hoeveel te meer dan u, kleingeloovigen ? Weest dan niet bezorgd, zeggende : Wat zullen wij eten, of wat J) Alsof ge naar een feestmaal gaat. 2) De zin is: Meent niet, dat ge tegelijk de goederen der aarde en die des hemels kunt najagen. 3) Mamon :de geldgod der Syriërs. zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons kleeden ? Naar dat alles vragen de heidenen. Uw Vader weet immers, dat gij dat alles van noode hebt. Zoekt dan eerst het rijk Gods en zijne gerechtigheid en dat alles zal u toegegeven worden. Weest dus niet bekommerd voor den dag van morgen. Want de dag van morgen zal voor zichzélf bezorgd zijn : iedere dag heeft genoeg aan zijn eigen kommer.” Veroordeelt uwen evennaaste niet. „Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt. Want met het oordeel, waarmede gij oordeelt, zult ge geoordeeld worden, en met de maat, waarmede ge meet, zal u worden toegemeten. Wat ziet ge den splinter in het oog uws broeders! En den balk in uw eigen oog ziet ge niet! Of wat zegt ge tot uwen broeder: Laat me den splinter uit uw oog trekken, en zie, de balk zit in uw eigen oog! Huichelaar, trek eerst den balk uit uw eigen oog, en zie dan, hoe gij den splinter uit het oog uws broeders zult trekken.” Kracht van het gebed. „Vraagt en u zal worden gegeven; zoekt en ge zult vinden ; klopt en men zal u opendoen. Want ieder, die vraagt, ontvangt; en wie zoekt, vindt; en wie klopt, hem doet men open. Of welk mensch is er onder u, die, als zijn zoon om brood vraagt, hem een steen zal toereiken ? Of als hij om een visch vraagt, hem een slang zal geven ? Als gij dus, hoewel ge boos zijt, aan uw kinderen goede gaven weet te schenken, hoeveel temeer zal dan uw Vader, die inde hemelen is, het goede geven, aan wie Hem er om vragen !” Hebt uwen naaste lief. „Alles dan, wat ge wilt, dat de menschen u doen, doet het ook aan hen; want dat is de Wet en de Profeten.1) Gaat binnen door de enge poort, want wijd is de poort en breed de weg, die ten verderve leidt, en velen zijn er, die daarlangs ingaan. Hoe eng is de poort en hoe smal de weg, die ten leven voert, en hoe weinigen zijn er, die hem vinden !” Wacht u voor de valsche profeten, die tot u komen in schaaps- *) ’t Is de samenvatting van wat er inde boeken van het Oude Verbond over de naastenliefde gezegd is. DE BERGREDE DE BERGREDE kleederen, maar inwendig roofzuchtige wolven zijn. Aan hunne vruchten zult ge ze kennen. Plukt men wel druiven van doornen, of vijgen van distels ? Zoo draagt iedere goede boom goede, een slechte boom echter draagt slechte vruchten. Een goede boom kan geen slechte vrucht dragen, noch een slechte boom goede. ledere boom, die geen goede vrucht voortbrengt, zal omgehouwen en in het vuur geworpen worden. Aan hunne vruchten zult ge ze dus kennen.” Slot der bergrede.1) „Niet ieder, die tot Mij zegt.: Heer, Heer, zal ingaan in het Rijk der hemelen ; maar die den wil van mijn Vader volbrengt, die inde hemelen is, hij zal binnengaan in het Rijk der hemelen. Velen zullen op dien dag 2) tot Mij zeggen : Heer, Heer, hebben we niet in uw Naam voorzeggingen gedaan, duivelen verdreven en vele wonderen verricht ? En dan zal Ik hun openlijk zeggen : „Nooit heb Ik u gekend: 3) gaat van Mij, gij, die de ongerechtigheid bedrijft.” Een ieder dus, die geloovig naar deze mijne woorden luistert, en ze ook in beoefening brengt, zal 4) gelijk zijn aan een verstandig man, die zijn huis bouwde op de steenrots. En de regen viel, en de waterstroomen kwamen, en de winden bliezen en stormden aan tegen dat huis, en het viel niet ineen, want het was gegrondvest op de steenrots. En alwie deze mijne woorden hoort, maar ze niet in beoefening brengt, zal gelijk zijn aan een dwazen man, die zijn huis bouwde op het zand. En de regen viel, en de stroomen kwamen af, en de r) Velen der toehoorders zouden in Jezus gelooven. Sommigen hunner zouden zelfs de gave verkrijgen van mirakelen te doen. Dit alles mocht hen echter niet inden waan brengen, dat het geloof en die gave een waarborg waren voor hunne zaligheid. Daarom de waarschuwing des Heeren op ’t einde zijner rede, dat niets van dat alles hun zal baten, indien het niet gepaard gaat met de werken vaneen Christelijk leven 2\ Des oordeels. S) En bemind als oprechte leerlingen, omdat ge mijn geboden niet onderhieldt. 4) Op den dag des oordeels. DE KNECHT VAN DEN HOOFDMAN GENEZEN winden bliezen en stormden aan tegen dat huis, en het viel in, en groot was zijn val.” Toen Jezus nu deze woorden geëindigd had, stonden de scharen verwonderd over zijn leer. Want Hij leerde hen als gezaghebbend, en niet gelijk hunne schriftgeleerden en Farizeën. 26. De knecht van den Hoofdman genezen. Lucas: VII, i—io ; Mattheus: VIII, i, 5—13. „Heer, ik ben niet waardig, dat Gij komt onder mijn dak.” Mattheus: VIII, 8. Toen Hij nu geheel zijn rede ten aanhoore des volks had ten einde gesproken, ging Hij naar Capharnaüm. Zeker heidensche hoofdman nu had een dienstknecht, die ziek en den dood nabij was, en dien hij op prijs stelde. Toen hij nu hoorde van Jezus, zond hij eenige ouderlingen der Joden, die te Capharnaüm woonden, tot Hem, met verzoek, zijn knecht te komen genezen. Dezen nu, bij Jezus gekomen, smeekten Hem dringend en zeiden: „Hij is die gunst waardig, want hij bemint ons volk ; op eigen kosten heeft hij ons de synagoge van Capharnaüm gebouwd.” Jezus zeide tot hen : „Ik zal komen en hem genezen.” En Hij ging met hen mede. Maar toen Hij reeds dicht bij het huiswas, zond de honderdman 1) vrienden tot Hem, met de boodschap : „Heer, doe geen moeite ; want ik ben niet waardig, dat Gij komt onder mijn dak. Daarom heb ik ook mij zelven niet waardig geacht, tot U te komen, maar spreek slechts een woord, en mijn knecht zal genezen. Want ook ik ben een mensch, onder gezag van anderen gesteld, maar die soldaten onder zich heeft. En ik zeg tot den eenen : Ga, en hij gaat; tot den anderen: Kom, en hij komt, en tot mijn knecht : Doe dit, en hij doet het !” 2) x) Wien men gemeld had, dat Jezus naderde. 2) De zin is : Een woord van U is voldoende. Want indien ik, die zelf onder anderen sta, maar een enkel woord hoef te spreken tot mijn ondergeschikten, om te doen verrichten, wat ik wensch, hoeveel temeer zal ’t dan voldoende zijn voor U, om te doen gebeuren, wat Gij verlangt. TE NAÏM EN MAGDALA Toen Jezus dit hoorde, bewonderde Hij hem. En zich omwendend, zeide Hij tot de scharen, die Hem volgden : „Voorwaar, Ik zeg u : zelfs in Israël heb Ik zoo’n groot geloof niet gevonden. Doch Ik zeg u, dat velen van ’t Oosten en Westen x) zullen komen en aanzitten 2) met Abraham, Izaak en Jakob in het Rijk der hemelen. Maarde kinderen des Rijks 3) zullen uitgeworpen worden inde duisternis, 4) waar geween en geknars der tanden zal zijn.” 5) En Jezus zeide tot den hoofdman : „Ga heen, en gelijk ge geloofd hebt, geschiede !” De dienstknecht genas in diezelfde ure. En toen de vrienden terugkwamen, vonden zij den zieken dienstknecht gezond. H. TWEEDE EVANGELIEREIS DOOR GALILEA. 27. Te Naïm en Magdala. Lucas: VII, 1 x—50 ; Mattheus: XI, 2—19. ~Gelijk de Vader de dooden opwekt en levend maakt, aldus maakt ook de Zoon levend, wie Hij wil." Joanne s : V, 21. Daags daarna ging de Heer naar een stad, Naïm genaamd, en met Hem gingen zijn leerlingen en een groote schare. Toen Hij nu de stadspoort naderde, zie, daar werd een doode uitgedragen : een eenige zoon zijner moeder, en deze was weduwe. Een groote menigte uit de stad was bij haar. Toen de Heer haar nu zag, had Hij medelijden met haar, en zeide tot haar : „Ween niet!” Tegelijk trad Hij toe, raakte de baar aan de dragers stonden intusschen stil en zeide : „Jongeling, Ik zeg u : sta op !” De doode ging overeind zitten, en begon te spreken. En Hij gaf hem terug aan zijn moeder. 1) De heidenen, die tot het ware geloof zullen worden geroepen. 2) Aan het gastmaal, d.w.z. de hemelsche vreugde. 3) De Israëlieten. *) Buiten de feestzaal. De gastmalen werden ’s avonds in verlichte zalen gehouden. 6) Bij de verdoemden. Eerbiedige vreeze kwam nu over allen. Ze verheerlijkten God en zeiden : „Een groot profeet is onder ons opgestaan, en God heeft zijn volk op genadige wijze bezocht !” En deze roep x) ging over Hem uit in geheel Judea en in alle de omstreken. En aan Joannes 2) gaven diens leerlingen over dit alles bericht, daar ze met spijt de faam van den Heer zagen aangroeien. Toen riep Joannes twee van zijn leerlingen tot zich, en zond ze tot Jezus, om Hem te vragen : „Zijt Gij het, die komen moet, 3) of hebben wij een anderen te verwachten ? 4) En Jezus 5) antwoordde hun : „Gaat en boodschapt aan Joannes, wat ge gehoord en gezien hebt. Blinden zien en kreupelen gaan ; melaatschen worden gereinigd en dooven hooren ; dooden verrijzen en aan armen wordt het Evangelie verkondigd ! 6) En zalig, wie in Mij niet geërgerd wordt.” 7) Toen ze nu waren henengegaan, begon Jezus over Joannes tot de scharen te spreken. En Hij zeide : „Waarom zijt ge uitgegaan naar de woestijn ? 8) Om een riet te zien, dat door den wind wordt bewogen ? Waarom dan wèl ? Om een mensch te zien, in zachte kleederen gedost ? Zie, al die zachte kleederen dragen, zijn inde huizen der koningen ! Wraarom dan zijt ge uitgegaan ? Om te zien een profeet ? Ja, zeg Ik u, en meer nog dan een profeet hebt ge gezien ! Hij is het, van wien staat geschreven : „Zie, Ik zend mijnen bode voor uw aanschijn uit, om voor U heen eenen weg te bereiden.” 1) Dat Hij een groot profeet was. 2) Die inde sterkte Macherus zat opgesloten. 3) Die komen moet: de verwachte Messias. 4) Joannes wist dat wel, maar hij wilde, dat ook zijn leerlingen overtuigd zouden worden. *) Dien ze bezig vonden, allerlei krankheden te genezen. 6) Dat zal één van de kenmerken zijn, waaraan ge den Messias zult kunnen herkennen, had Isaïas voorzegd. 7) Zalig hij, die noch in mijn nederige afkomst als mensch, noch in mijn woorden en daden aanleiding vindt, om Mij niet als Messias te willen erkennen. 8) Toen Joannes daar doopte. TE NAÏM EN MAGDALA TE NAÏM EN MAGDALA Want Ik zeg u : Een grooter profeet dan Joannes de Dooper is er geen onder de kinderen der vrouwen. Maarde kleinste in het koninkrijk Gods is grooter dan hij. x) En de menschen, die naar hem luisterden, de tollenaars zelfs, deden recht aan God, 2) door het doopsel van Joannes te ontvangen. Maarde Farizeën en de Wetgeleerden hebben Gods raadsbesluit te hunnen opzichte verijdeld, 3) door van hem het doopsel niet te ontvangen. Waarmede zal Ik dit geslacht van menschen vergelijken ? Aan wie zijn ze gelijk ? Aan knapen, die op de markt zittend elkander toeroepen en zeggen : „We hebben voor u op de fluit gespeeld, en ge hebt niet gedanst! We hebben geweeklaagd, en ge hebt niet geweend ! 4) Want Joannes kwam, en hij at noch dronk, en ze zeggen : hij is van den duivel bezeten ! De Menschenzoon is gekomen ; Hij eet en drinkt en ze zeggen : Zie, wat een gulzig mensch en een wijndrinker, een vriend van tollenaars en zondaars ! 5) Doch de wijsheid is recht gedaan vanwege al hare kinderen !” 6) Eender Farizeën nu, Simon genaamd, vroeg Hem bij zich ten eten. En binnengetreden in het huis van den Farizeër, lag Hij aan. En zie, een vrouw, een zondares inde stad, vernam het. Ze kwam met een albasten vaas vol reukwerk, plaatste zich i\ De zin van ’t geheel is : Joannes is geen karakterloos raensch, hij blijft bij zijn vroegere getuigenis, dat Ik de Messias ben. Hij is ook geen weekeling, zooals voldoende door zijn boetvaardig leven bewezen is. Neen, hij is de engel —de bode —die aan mijn komst onmiddellijk mocht vooraf gaan. Daarom is hij grooter dan al de profeten. En toch is hij minder dan de eenvoudigste Christen, omdat hij behoort tot het Oude Verbond en niet tot de Kerk. Zoo hoog staat mijn Kerk boven het Jodendom. 2) Recht gedaan : Gods wil als rechtmatig erkend en opgevolgd. 3) Niet gehandeld volgens de bedoeling van God, die Joannes zond, en de menschen door boetvaardigheid en een braver leven wilde voorbereiden tot een geloovig ontvangen van den Messias. 4) Lichtzinnig zijn ze als kinderen ; ze luisteren niet en gelooven met. 5) Uit onwil leggen ze alles verkeerd uit. 6) De zin is : de kinderen der wijsheid, d.i. de wijzen en deugdzamen, hebben Joannes als den Voorlooper en Mij als den Messias erkend. weenende achter zijn voeten,1) begon ze met tranen te besproeien, en af te drogen met heure haren. Ze kuste zijn voeten en zalfde ze met reukwerk. De Farizeër nu, die Hem had genoodigd, dacht bij zichzelven : Als deze een profeet was, zou Hij weten, wie en wat de wouw is, die Hem aanraakt, dat ze namelijk een zondares is. Toen nam Jezus het woord en zeide tot hem : „Simon, Ik heb u iets te zeggen.” Hij zeide : „Leeraar, spreek.” „Zeker geldschieter had twee schuldenaars. De een was vijfhonderd tienlingen schuldig, de ander vijftig. Daar ze niet bij machte waren, te betalen, schold hij beiden de schuld kwijt. Wie van beiden zal hem nu het meest liefhebben ?” Simon antwoordde en zeide: „Ik vermoed : hij, wien het meeste werd kwijtgescholden.” Jezus nu zeide : „Ge hebt juist geoordeeld.” En zich naar de vrouw keerende, zeide Hij tot Simon : „Ziet ge deze vrouw ? Ik ben in uw huis gekomen ; water voor mijn voeten hebt ge Mij niet gegeven, maar zij heeft mijn voeten met haar tranen besproeid, en afgedroogd met heure haren. Een kus hebt ge Mij niet gegeven, maar zij heeft, sinds Ik binnenkwam, niet opgehouden, mijn voeten te kussen. Met olie hebt ge mijn hoofd niet gezalfd, maar zij heeft met reukwerk mijn voeten gezalfd.2) Daarom zeg Ik u : Vergeven zijn hare zonden, wijl ze veel heeft bemind ; maar wien weinig gegeven wordt, bemint weinig !” Doch tot haar zeide Hij : „Vergeven zijn uwe zonden.” De dischgenooten begonnen nu bij zich zelven te zeggen: „Wie is deze, die zelfs zonden vergeeft ?” Maar Hij zei tot de vrouw : „Gered heeft u uw geloof, ga in vrede.” ‘) Achter zijn voeten. Men lag aan de zeer lage tafel op een rustbed, leunend op den linkerelleboog, de voeten achterwaarts gestrekt. 2) Dat waren in het Oostende plichtplegingen, waarmede men een voornamen gast ontving. TE NAÏM EN MAGDALA DOOD VAN JOANNES DEN DOOPER TUSSCHENVERHAAL. 28. De dood van Joannes den Dooper. Mattheus: XIV, 6—12 ; Marcus: VI, 21—30. „Gij zult niet doodslaan!” Ex o d. : XX, 13. Omtrent dezen tijd gaf Herodes een maaltijd aan zijn grooten, zijn legeroversten en aan de aanzienlijken van Galilea. De dochter van Herodias zelve trad alsdan binnen, danste in het midden der feestzaal, en behaagde aan Herodes en de medeaanliggenden. Toen zeide de koning tot het meisje : ~\raag van mij, wat ge wilt, en ik zal het u geven !” En hij zwoer haar : „Wat ge ook vraagt, ik zal het u geven, al ware het de helft van mijn rijk.” Zij echter ging weg, om tot hare moeder te zeggen : „Wat zal ik vragen ?” Deze nu zeide : „Het hoofd van Joannes, den Dooper.” En terstond trad ze haastig bij den koning weer binnen, en vroeg: ~Ik wensch, dat ge me dadelijk op een schotel het hoofd van Joannes den Dooper geeft.” Daarover werd de koning bedroefd. Maar hij wilde haar niet teleurstellen, wegens zijn eed, en wegens zijn gasten. Hij zond dus een zijner wachters met het bevel, het hoofd op een schotel te brengen. De man onthoofde Joannes inde gevangenis, bracht zijn hoofd op een schotel, gaf beide aan ’t meisje, en t meisje gaf ze aan hare moeder. Toen de leerlingen van Joannes dit hoorden, kwamen zij, haalden zijn lichaam weg, legden het ineen graf en gingen naar Jezus, om Hem den dood van Joannes te melden. TE CAPHARNAÜM 29. Te Capharnaüm. Marc u s : 111, 20—35 ; Mattheus'; XII, 22—50 ; Lucas: XI,1133.4—33. ~Alwig den wil volbrengt van mijn Vader, die inde hemelen is, hij is mijn broeder en zuster en moeder.” Lucas: VIII, 21. Van Naïm en Magdala kwam Jezus met zijne leerlingen in Capharnaüm terug en wederom kwam de menigte bijeen, zoodat ze niet eens hun brood konden eten. Toen werd Hem een bezetene gebracht, die blind en stom was, en Hij genas dezen, zoodat de man sprak en kon zien. De scharen waren erover verbaasd en zeiden: „Zou deze de Zoon van David niet zijn ?” Doch toen de Farizeën en schriftgeleerden, die van Jerusalem waren gekomen, dit hoorden, zeiden zij : „Deze drijft slechts de duivelen uit door Beëlzebub, een vorst van de duivelen.” Maar Jezus, die hun gedachten kende, zeide tot hen : „Hoe kan satan den satan verdrijven ? leder rijk toch, dat inwendig verdeeld is, zal verwoest worden. En iedere stad of huis, dat inwendig verdeeld is, zal geen stand houden. En indien satan den satan verdrijft, en zoo tegen zich zelven opstaat, dan is hij tegen zich zelven ; hoe zal dan zijn rijk stand houden ? Het kan geen stand houden, maar heeft een einde. En indien Ik x) door Beëlzebub de duivelen verdrijf, door wien drijven uwe zonen 2) ze dan uit ?3) Daarom zullen zij uwe rechters zijn. 4) Doch zoo Ik door Gods Geest de duivelen verdrijf, dan is ook het Rijk Gods onder u gekomen. 5) Of hoe zal iemand het huis van 1) Zooals ge beweert. 2) Zonen: leerlingen. Zoon beteekent soms leerling; soms: beminde leerling (Joannes) ; Joannes en Jacobus worden „zonen van den donder” genoemd, om hun driftig karakter ; Judas heet: „zoon des verderfs”, anderen : „zonen des verderfs”, om aan te duiden, wat hun te wachten staat. De zonen der „wijsheid”, des „vredes”, des „lichts” zijn zij, die deze deugden bezitten. 3) Ge zegt immers, dat God hun de macht gaf ! 4) En u veroordeelen, omdat ge blijft zeggen, dat ik door den duivel den duivel uitdrijf, hoewel ge weet, dat ge lastert. 5) En blijkt duidelijk, dat Ik de Messias ben. TE CAPHARNAÜM een sterke binnendringen en zijn huisraad rooven, tenzij hij eerst den sterke binde ? En dan zal hij diens huis uitplunderen. x) Wie niet met Mij is, is tegen Mij, en wie met Mij niet vergadert, verstrooit. 2) Voorwaar, Ik zeg u : Aan de menschenkinderen worden alle zonden en de lasteringen vergeven, waarmede zij lasteren, maar lastering van den Geest zal niet worden vergeven. En wrie iets zegt tegen den Menschenzoon, hem zal worden vergeven ; maar wie iets zegt tegen den heiligen Geest, hij heeft geen vergiffenis in eeuwigheid en zal schuldig zijn aan eeuwige zonde. 3) Noemt den boom goed en zijn vruchten goed, öf noemt den boom slecht en zijn vruchten slecht, want aan de vrucht wordt de boom gekend. Adderengebroedsel, 4) hoe zoudt ge iets goeds kunnen zeggen, terwijl ge slecht zijt ! Uit den overvloed des harten spreekt immers de mond ! De goede mensch brengt uit den goeden schat goed voort; de kwade mensch kwaad !5) En 6) Ik zeg u : Van ieder ijdel woord, dat de menschen gesproken hebben, zullen ze rekenschap geven op den oordeelsdag. Want uit uwe woorden zult ge gerechtvaardigd, en uit uwe woorden zult ge veroordeeld worden.” Toen antwoordden Hem sommigen van de schriftgeleerden en Farizeën : „Meester, we verlangen een wonderteeken van U te zien!” Maar Hij antwoordde hun: „Een boos en verdorven geslacht 1) De zin is : Ziehier een ander bewijs : om den duivel te verdrijven is er een hoogere macht noodig dan die van den duivel zelf. 2) Men is vóór of tegen den Christus. Onzijdigheid is onmogelijk. Wie het beproeft, is daardoor alleen reeds tegen Hem. 3) Wie uit onwetendheid of door vooroordeel misleid, Mij niet als den Messias erkent en Me lastert, hem kan worden vergeven. Maar gij, Farizeën zondigt tegen den heiligen Geest, door de wonderen, die de Geest van God werkte tot uwe bekeering, toe te schrijven aan den duivel. Zoolang ge daarin volhardt, en dus den H. Geest blijft lasteren, is bekeering en vergiffenis der zonden onmogelijk. 4) Schijnheilige Farizeën! 5) Hoe ongerijmd zijn uwe woorden ! Ge noemt Me slecht, en kunt met ontkennen, dat mijn werken goed zijn ! En men kent iemand toch aan zijne werken, zooals men den boom kent aan zijne vruchten ! 6) En.... opdat ge zoudt weten, dat men niet ongestraft lastert. vraagt een teeken ; en een teeken zal hun niet worden gegeven, behalve het teeken van Jonas den profeet. x) Want gelijk Jonas drie dagen en drie nachten inden buik van het zeemonster is geweest, zoo zal ook de Menschenzoon drie dagen en drie nachten in het hart der aarde zijn. De Ninivieten zullen in het oordeel opstaan met dit geslacht en het veroordeelen: want zij bekeerden zich op de prediking van Jonas : en zie, méér dan Jonas is hier. De koningin van het Zuiden 2) zal opstaan in het oordeel 3) met de mannen van dit geslacht en hen veroordeelen, want ze kwam van het einde der aarde,4) om Salomon’s wijsheid te hooren, en zie, méér dan Salomon is hier. Als de onreine geest van den bezetene is uitgegaan, zwerft hij om door waterlooze plaatsen en zoekt naar rust. En als hij die niet vindt, zegt hij : Ik zal terugkeeren naar mijn huis, s) dat ik verlaten heb. En hij komt en vindt het gereinigd en versierd. 6) Dan gaat hij, en neemt zeven andere geesten met zich, nog boozer dan hij. En binnengetreden wonen ze daar, en de laatste toestand van dien mensch wordt erger dan de eerste. Zoo zal het ook gaan met dit verdorven geslacht.” lerwijl Hij nog sprak tot de scharen, zie, daar stonden buiten zijn Moeder en zijn broeders7) en verlangden Hem te spreken. En men zeide tot Hem: „Zie, uwe Moeder en uw broeders staan buiten, en verlangen U te spreken.” Doch Hij antwoordde aan die Hem dit zeiden : „Wie is mijne Moeder en wie zijn mijne broeders ?” En de hand uitstrekkend naar zijne leerlingen, zeide Hij : „Ziedaar mijn moeder en mijne broeders!8) Want alwie den wil van mijn Vader volbrengt, die inde hemelen is, die is mijn broeder en zuster en moeder.” 1) De Verrijzenis. 2) Van Saba. 3) Algemeen oordeel. 4) Van zeer verre. 5) Naarden mensch, die bezeten was. 6) In zondigen staat vindt hij den mensch, die hem daardoor als uitnoodigt, weer in hem te varen. ’’) Bloedverwanten. 8) Dezen zijn het, met wie ik geestelijk nauw verwant ben. TE CAPHARNAÜM PARABELEN OVER HET RIJK GODS Toen verhief eene vrouw uit de schare haar stem, en zeide tot Hem : „Zalig de vrouwe, die uwe Moeder mocht zijn !” Maar Hij zeide : „Zalig ’voorwaar, die het woord van God hooren en het onderhouden.” 30. Parabelen over het Rijk Gods. Lucas: VIII, 4—lB ;Ma 11 heus : XIII, 1—52 ;Mar c u s : IV, 1—33. „Den rechtvaardige en den hooze zal God oordeelen.” Prediker: 111, 17. Op dien dag verliet Jezus het huis, en zat neder aan het Meer. En er verzamelden zich vele scharen om Hem, zoodat Hij int scheepje ging en zich neerzette, terwijl de gansche menigte op den oever stond. En Hij sprak veel in gelijkenissen tot hen. Parabel van den Zaaier. (Stichting van het Godsrijk). „Hoort toe! Zie, de zaaier ging uit, om zijn zaad te zaaien. En terwijl hij zaaide, viel een deel langs den weg, werd vertreden, en de vogelen des hemels aten het op. Een ander deel viel op den steenachtigen grond van den akker, waar het niet veel aarde had. Nauwelijks ontkiemd, verdorde het al, wijl het geen vochtigheid had. Een ander deel viel tusschen de doornen; de doornen schoten mee op, en verstikten het. En een ander deel viel inde goede aarde; het schoot op en groeide, en bracht dertig-, zestig- ja honderdvoudige vrucht voort.” ]) Na deze woorden, riep Hij uit: „Wie ooren heeft, om te hooren, die hoore !” 2). Parabels van het zaad dat van zelf groeit, van het mosterdzaad en van het zuurdeeg. (Uitbreiding van het Rijk). En Hij zeide : „Zóó is het Rijk Gods : als wanneer een mensch het zaad inde aarde werpt en dan slaapt en opstaat, bij nacht en bij dag, en het zaad 1) Het Godsrijk op deze wereld is de Kerk. God —de Zaaier stichtte die Kerk, maar om de menschen er in tot zaligheid te brengen is hun eigen medewerking noodig. Hun hart moet zijn goede aarde. En naar de mate van hun medewerking zullen de menschen meer vruchten van zaligheid bekomen. 2) Let op en overdenk hetgeen Ik u zeg. PARABELEN OVER HET RIJK GODS ontkiemt en groeit, terwijl hij het zelf niet weet. Want de aarde brengt uit haar zelve vrucht voort, eerst de halmen, daarna de aar, daarna komt het volle graan inde aar. En als het koren rijp is, slaat hij er aanstonds de sikkel in, daar de oogsttijd is aangebroken.1) Het Rijk der hemelen is gelijk aan een mosterdzaadje, dat, als het inde aarde gezaaid is, kleiner is dan alle zaden op aarde. Doch wanneer het gezaaid is, schiet het op en wordt grooter dan alle moeskruiden en schiet groote takken, zoodat onder zijn lommer de vogelen des hemels kunnen wonen 2). Het Rijk der hemelen is ook gelijk aan een zuurdeeg, dat een vrouw nam en kneedde onder drie maten meel, tot het meel geheel gezuurd was. 3) Parabel van liet onkruid tussclien de tarwe. (De aanvallen op het Rijk en de uitwerping op het einde der wereld). Het Rijk der hemelen is gelijk aan een man, die goed zaad op zijn akker zaaide. Maar terwijl de menschen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide onkruid onder de tarwe en ging heen. Toen nu het graan was opgeschoten en vrucht voortbracht, vertoonde zich ook het onkruid. De dienaren van den heer des huizes kwamen dan en zeiden : „Heer, hebt ge niet goed zaad op uw akker gezaaid ? Vanwaar dan dat onkruid ?” En hij zeide hun : „Een vijandig mensch heeft dit gedaan.” Toen vroegen ze: „Wilt ge dan, dat wij het gaan uitwieden ?” Doch hij antwoordde : „Neen, opdat gij niet bij het uitwieden van het onkruid, tegelijk ook de tarwe uitrukt. Laat beide opgroeien tot den oogst, en inden oogsttijd zal ik tot de maaiers zeggen : Verzamelt eerst het onkruid en bindt het in bussels om te verbranden, maar brengt de tarwe in mijne graanschuur.” 1) Ik ben als de mensch, die gezaaid heeft, en dan het zaad laat geworden. Nu zaai Ik het zaad van de Kerk, door mijn prediking en de stichting van het Godsrijk. Daarna laat Ik alles wassen te midden van duizenden wisselvalligheden. Maar op het einde der wereld zal Ik den algemeenen oogst verrichten. 2) Zoo zal de Kerk, hoe klein ook bij haar stichting, zich verbreiden onder de volkeren der aarde. 3) De Kerk moet met hare leer en de genade, welke ze aanbiedt, het geheele leven en de geheele maatschappij doordringen. Geschiedenis van het Nieuwe Testament. 8 PARABELEN OVER HET RIJK GODS Dit alles zeide Jezus tot de scharen in gelijkenissen, en zonder gelijkenis sprak Hij niet tot hen, opdat vervuld zoude worden, wat door den profeetx) was voorzegd: „Ik zal mijnen mond openen in gelijkenissen, en openbaren, wat verborgen was van de grondvesting der w er e 1 d”. Toen Hij de scharen had laten gaan, keerde Hij naar huis terug. En toen Hij alleen was, kwamen de leerlingen, die bij Hem waren, met de twaalf, en zeiden Hem : „Waarom spreekt Ge in gelijkenissen ?” Hij antwoordde : „U is het gegeven, de geheimen van het Rijk der hemelen te kennen ; hun echter is het niet gegeven.2) Want wie heeft, hem zal gegeven worden en hij zal overvloed hebben : maar wie niet heeft, hem zal ook ontnomen worden, wat hij heeft. Daarom spreek Ik tot hen in gelijkenissen, opdat zij ziende niet zien, en hoorende, niet hooren noch verstaan. 3) En vervuld wordt in hen de voorzegging van Is a ï as : ~Met de ooren zult gij hooren, en niet verstaan ~en ziende zult gij zien en niet inzien. ~Want verstokt is het hart van dit volk, ~en hun ooren zijn hardhoorig ~en hun oogen hebben zij gesloten, ~opdat zij soms niet zouden zien met de oogen ~en hooren met de ooren ~en verstaan met het hart ~en zich bekeer en en Ik hen zoude genezen.” 4) ') Asaph. .. 2) Aan hen die ongeloovig bleven, in weerwil van zijne woorden en wonderen wilde Jezus de diepere beteekenis van de gelijkenissen niet verklaren. Ze verdienden het niet, en zouden er geen voordeel mee doen. Maarde Apostelen, die luisterden naar de stem der genade, mochten de uitlegging vernemen. . , , , 3) Tot straf van hun ongeloovigheid spreek Ik m parabelen, zonder hun die te verklaren. Toch wil Ik, dat ze die gelijkenissen hooren, opdat ze er wellicht door tot nadenken komen, en zich bekeeren. 4) God heeft hun ongeloof voorzien, maar aan hen zelf is de schuld. Maar gelukkig zijn uwe oogen, omdat ze zien, en uwe ooren, omdat ze hooren. Want voorwaar, Ik zeg u : Vele profeten c-n rechtvaardigen hebben begeerd te zien, wat gij ziet, en zij hebben het niet gezien ; en te hooren, wat gij hoort, en zij hebben het niet gehoord. x) Gij dan, hoort de gelijkenis van den zaaier. Als iemand het woord des Rijks hoort en het niet verstaat, komt de booze en rooft weg, wat in zijn hart gezaaid is : dat is hij, die langs den weg is gezaaid. 2) En die gezaaid werd op den steengrond, is hij, die het woord verneemt en het terstond met vreugde aanvaardt; hij heeft echter geen wortel in zich, maar is onstandvastig : en als er verdrukking of vervolging ontstaat omwille van het woord, is Hij aanstonds geërgerd. 3) Die inde doornen werd gezaaid, is hij, die het woord verneemt. Maarde beslommering van de wereld en het bedrieglijke van den rijkdom verstikken het woord, en het blijft zonder vrucht. Maar die op de goede aarde gezaaid werd, is hij, die het woord verneemt en begrijpt en vruchten voortbrengt. En bij den een geeft het ’t honderd-, bij een ander ’t zestig-, bij een derde het dertigvoud.” 4) Nu vroegen zijn leerlingen Hem : „Verklaar ons ook de gelijkenis van het onkruid des akkers ?” En Hij antwoordde hun : „Die het goede zaad uitzaait, is de Menschenzoon. 5) De akker is de wereld. Het goede zaad zijnde kinderen des Rijks. 6) Het onkruid zijnde kinderen der boozen. 7) De vijand, die het zaaide, is de duivel. De oogst is de voleinding der wereld. De maaiers zijnde engelen. Gelijk dus het onkruid verzameld en in het vuur verbrand wordt, zoo zal het ook geschieden bij de voleinding der wereld. De Menschenzoon 8) x) Ze begeerden den Messias te zien en te hooren. 2) Tot straf van zijn onwil en onverschilligheid. 3) ’t Dringt niet diep door in zijn gemoed. 4) Naargelang van de gesteltenis huns harten. Bij de besten het meest dus. 5) Ik zelf. 6) De deugdzame Christenen. 7) De slechte Christenen. 8) Als Hij komt oordeelen de levenden en dooden. PARABELEN OVER HET RIJK GODS PARABELEN OVER HET RIJK GODS zal zijne engelen zenden, en zij zullen uit zijn rijk verzamelen alle ergernisgevers en hen, die ongerechtigheid plegen. En zij zullen hen werpen inden vuuroven.1) Daar zal geween zijn en geknars der tanden. Dan zullen de rechtvaardigen als de zon blinken 2) in het Rijk huns vaders. Wie ooren heeft, om te hooren, hij hoore !’’ Parabels van den verborgen schat en van de kostbare parel. (Hooge waarde van het lidmaatschap der Kerk). En Hij zeide hun nog : „Het Rijk der hemelen is gelijk aan een inden akker begraven schat. De man, die hem vindt, verbergt hem, s) en van vreugde daarover, gaat hij alles verkoopen, wat hij bezit, en koopt dien akker. Ook is het Rijk der hemelen gelijk aan een handelaar, die schoone parelen zocht. Toen hij een kostbare parel gevonden had, ging hij alles verkoopen, wat hij bezat, en kocht ze.” 4) Parabel van het vischnet. (Het Eindvonnis). „Nog is het Rijk der hemelen gelijk aan een in zee geworpen net, waarmede allerlei soort van visschen wordt gevangen. Als het vol is, trekt men het op, en aan den oever gezeten, zoekt men de goede visschen uit, om ze in vaten te doen, maarde slechte werpt men weg ! Zoo zal het ook gaan bij de voleinding der wereld. De engelen zullen uitgaan en de boozen afscheiden uit het midden der rechtvaardigen. En zij zullen hen werpen inden vuuroven : daar zal het geween zijn en het knarsen der tanden. Hebt gij dit alles begrepen ?” Ze zeiden Hem : „Ja !” En Hij zeide hun : „Daarom is ieder leeraar, die onderwezen is in het Rijk der hemelen, gelijk aan een huisvader, die uit zijn schat oud en nieuw te voorschijn brengt.” s) Toen Jezus deze gelijkenissen geëindigd had, vertrok Hij van daar, om te gaan naar Nazareth, dat zijne vaderstad was. *) De hel. 2) Door hun schitterende heerlijkheid. 3) Door de vindplaats zorgvuldig inden eersten staat terug te brengen. 4) Voor het Rijk der hemelen moet men tot offers gereed zijn. 5) Zooals de Heer in zijne parabels oud en nieuw voordroeg, zoo zouden ook de Apostelen en hunne opvolgers in zijn leer altoos de leiding vinden, die door de wisselende tijdsomstandigheden worden gevorderd. TE NAZARETH 31. Te Nazareth. Mattheus: XIII, 54—58 ;Marcus: VI, I—6 ; L u c as : IV, 16—30. ~In het zijne kwam Hij, en de zijnen ontvingen Hem niet.” Joannes: I, n. Toen Jezus met zijne leerlingen te Nazareth was gekomen, en het Sabbat geworden was, ging Hij volgens zijne gewoonte naar de synagoog. En Hij stond op, om de Schriftuur voor te lezen en die te verklaren. Hem werd het Boek van den profeet Is a ï as toegereikt. En toen Hij het Boek had opengedaan, vond Hij de plaats, waar geschreven stond : ~De Geest des Heer en is over Mij: *j ~ daar om heeft Hij Mij gezalfd ; ~om aan armen te prediken heeft Hij Mij gezonden, ~om te genezen de gebrokenen van harte, ~om aan gevangenen vrijlating ~en aan Minden weder het gezicht te verkondigen, ~om verslagenen in vrijheid henen te zenden. ~om het uitverkoren jaar des He eren te prediken.” En Hij rolde het Boek samen, gaf het den dienaar terug, en zette zich neder. En de oogen van allen inde synagoge waren op Hem gevestigd. Toen begon Hij tot hen te spreken : „Heden is dit Schriftwoord voor uwe ooren vervuld.” 2) En allen verwonderden zich over de liefelijke woorden, die uit zijnen mond vloeiden, en zeiden verbaasd : „Vanwaar heeft deze zulk een wijsheid en wondere kracht ? 3) Is Hij niet de zoon van Jozef, den timmerman ? Heet zijne moeder niet Maria, en zijne broeders Jacobus en Jozef en Simon en Judas ? Leven zijn zusters niet onder ons ?4) Vanwaar heeft deze dan dit alles ?” En zij ergerden zich aan Hem. 5) 1) Mij : de Messias. 2) M.a.w. : Ik bende Messias. 3) Hij heeft immers onze scholen niet bezocht! 4) Broeders en zusters: bloedverwanten. 6) Want iemand van zoo nederige afkomst kon toch de Messias niet zijn. Hij moest, naar hunne valsche begrippen, een rijke machtige koning wezen. DE UITZENDING DER APOSTELEN En Hij zeide tot hen : „Voorzeker zult ge Me dit spreekwoord toevoegen : „Geneesheer, genees u zelven ! Al wat wij gehoord hebben, dat in Capharnaüm is geschied, doe dat ook hier in uwe vaderstad ! En Hij zeide : „Voorwaar, Ik zeg u : geen profeet is in zijn vaderstad welkom !x) Maar naar waarheid zeg Ik u : er waren vele weduwen in Israël, inde dagen van Elias, toen de hemel gesloten bleef, zoodat er groote hongersnood ontstond over geheel het land. En tot geene van haar werd Elias gezonden, maar wel naar Sarepta 2) van Sidonië, tot eene weduwvrouw. En er waren vele melaatschen in Israël ten tijde van Eliseus den profeet, en geen van hen werd gereinigd, maar wel Naaman, de Syriër. 3) Toen ze dit hoorden, stonden ze op, dreven Hem uit de stad, en voerden Hem op eene steilte van den berg, waartegen hun stad was gebouwd, om Hem naar beneden te storten. Maar Hij ging midden door hen heen, en vertrok. 32. De uitzending der Apostelen. Mattheus: IX, 35—38; X, 1-—-42; Lucas: IX, I—6;1—6; Marcus: VI, 7—13. „Bidt den Heer van den oogst, dat Hij in zijn oogst werklieden zende.” Mattheus: IX, 38. Nadat Jezus Nazareth had verlaten, trok Hij rond door alle steden en dorpen, leerde inde synagogen, predikte het Evangelie des Rijks, en genas alle ziekte en krankheid. Bij het zien der scharen had Hij medelijden met hep ; ze waren als schapen zonder herder. Toen zeide Hij tot zijne leerlingen : „De oogst is groot, doch werklieden zijn er weinig. Bidt dus den Heer van den oogst, dat Hij in zijnen oogst arbeiders zende.” Daarna riep Hij zijne twaalf Apostelen bij zich, gaf hun de macht, duivelen uitte drijven, en alle ziekte en krankheid te genezen. Dan zond Hij ze twee aan twee uit en gebood hun : „Slaat niet 1) Ook een spreekwoord. 2) Sarepta was een heidensche stad. 3) Ook Naaman was een heiden. den weg in naar de heidenen, en treedt de steden der Samaritanen niet binnen, maar gaat veeleer tot de verdwaalde schapen uit het huis van Israël. x) Gaat, predikt hun, en zegt : Het Rijk der hemelen is nabij gekomen. Geneest zieken, wekt dooden op, reinigt melaatschen, drijft booze geesten uit. Voor niet hebt gij ontvangen, geeft ook voor niet. 2) Goud noch zilver noch kopergeld zult ge daarom in uwe gordels3) dragen; geen tasch, geen twee onderkleederen, geen schoeisel, geen reisstaf; want de arbeider is zijn onderhoud waardig. 4) In welke stad of dorp gij ook binnengaat, onderzoekt, wie daar waardig is ; 5) en waar gij een huis zijt binnengetreden, blijft daar totdat ge vertrekt. 6) Als ge het huis binnentreedt, groet dan en zegt: Vrede zij dit huis ! En zoo dat huis het waardig is, zal er vrede over komen, doch zoo het dat niet waardig is, zal uw vrede op u zelven neerkomen. En waar men u niet ontvangt en niet luistert naar uwe woorden, verlaat dat huis of die stad, en schudt het stof van uw voeten, hun tot getuigenis. 7) Voorwaar, Ik zeg u : Voor het land van Sodoma en Gomorra zal het draaglijker zijn op den oordeelsdag dan voor die stad. Zie, Ik zend u als schapen midden onder de wolven. Weest dus voorzichtig als de slangen en eenvoudig als de duiven. Doch wacht u voor de menschen 8). Want zij zullen u overleveren aan de rechtbanken en geeselen in hun synagogen. 8) Voor 1) Bepaalt uw prediking nu tot de Joden. 2) Weest belangeloos. 3) De plooien, gevormd door den gordel en den mantel, waren voortreffelijke zakken. 4) Neemt geen voorraad mede en ook geen geld, om eten te koopen. God zal in alles voorzien. 5) Om door ute worden onderwezen. 6) Verandert niet van gastheer, om ’t ergens anders beter te hebben. 7) Dat ge niets wilt te doen hebben met menschen, die Gods genade versmaden. 8) Begeeft u niet noodeloos in het gevaar. •) Inde synagogen werd de straf der Joodsche geeseling uitgeoefend. Ze werd, zooals Jezus voorspelde, na zijne Verrijzenis, op de predikers van Zijne leer toegepast. DE UITZENDING DER APOSTELEN DE UITZENDING DER APOSTELEN landvoogden en koningen zult ge worden gevoerd, tot een getuigenis voor hen en voor de heidenen.*) Maar als zij u zullen overleveren, weest dan niet bezorgd, hoe of wat ge zult spreken. Want in dat uur zal u worden ingegeven, wat ge spreken moet. Immers, niet gij zijt het, die spreekt, maarde Geest van uw Vader is het, die in u spreekt. De broeder 2) zal zijn broeder ter dood overleveren, en de vader zijn zoon. De kinderen zullen opstaan tegen hun ouders en hen dooden. Gij zult gehaat zijn bij allen om mijnen naam, maar wie volhard heeft tot het einde, zal zalig worden. Als men u vervolgt inde eene stad, 3) vlucht dan naar een andere. Voorwaar, Ik zeg u, gij zult de steden van Israël niet hebben afgereisd, totdat de Menschenzoon komt. 4) De leerling staat niet boven zijn meester; de dienaar niet boven zijn heer. Voor den leerling is het genoeg, gelijk te zijn aan zijn meester, voor den dienaar te zijn als zijn heer. Indien ze Mij, den Vader des huisgezins, hebben belasterd en Beëlzebub hebben genoemd, hoeveel temeer zullen ze dan u, zijn huisgenooten, vervolgen. Doch weest niet bevreesd voor hen, die wel het lichaam doch niet de ziel kunnen dooden. Vreest veeleer Hem, die én lichaam én ziel ter helle kan doemen. Worden niet twee musschen verkocht voor een penning ? En toch valt geen van haar op den grond zonder den wil van uw Vader ! 5) Van u zijnde hoofdharen alle geteld. 6) Vreest derhalve niets ; ge zijt meer waard dan veel musschen. Vreest niets. Een ieder, die Mij belijdt voor de menschen, zal Ik ook belijden voor mijnen Vader, die inde hemelen is. Doch wie 1) Om daar van Mij te getuigen. 2) Jezus voorzegt hier: Dagen van strijd en vervolging zullen er komen om de prediking van mijne leer. 3) Weest niet roekeloos, maar vlucht henen. 4) Totdat de Menschenzoon komt en Jerusalem straft met verwoesting. 5) De zin is: Vertrouw! Alles staat onder Gods bestuur! 6) Gods bijzondere Voorzienigheid waakt over u. DE UITZENDING DER APOSTELEN Mij verloochend heeft voor de menschen, hem zal Ik verloochenen voor mijn Vader, die inde hemelen is. 1) Meent niet, dat Ik vrede kwam brengen op aarde. 2) Geen vrede, maar het zwaard heb Ik gebracht. Verdeeldheid bracht Ik tusschen een mensch en zijn vader, tusschen dochter en moeder, tusschen schoondochter en schoonmoeder ; ’s menschen ergste vijanden zullen zijn huisgenooten zijn. Vaak zal het gebeuren, dat men zal hebben te kiezen tusschen Mij en de zijnen. Maar, wie zijn vader of moeder meer bemint dan Mij, is mijner niet waardig. Wie zijn zoon of dochter meer bemint dan Mij, is mijner niet waardig. En wie niet zijn kruis opneemt en Mij volgt, is mijner niet waardig. Wie zijn leven op aarde vindt met verzaking van Mij, zal het eeuwige leven verliezen, en wie zijn leven hier om mijnentwil verliest, zal het vinden inden hemel. Niet allen zullen u haten en vervolgen. Daarom zeg Ik u: Wie u met liefde opneemt, neemt Mij op, en wie Mij opneemt, neemt Hem op, die Mij gezonden heeft. Wie een prediker van ’t Evangelie opneemt om Mij, omdat hij een prediker is, 8) zal het loon vaneen prediker ontvangen ; en wie een rechtvaardige opneemt om Mij, omdat hij een rechtvaardige is, zal het loon vaneen rechtvaardige ontvangen. En alwie slechts een beker koud water aan een van deze geringen te drinken geeft, omdat hij een mijner leerlingen is, voorwaar, Ik zeg u : hij zal zijn loon niet missen.” Nu gingen de Apostelen uit, om inde dorpen het Evangelie te verkondigen, en te prediken, dat de menschen zich zouden bekeeren. Ze dreven vele duivelen uit, zalfden met olie vele zieken en genazen ze overal. Jezus zelf trok intusschen ook rond, en leerde en pr edikt e inde steden. J) Op den dag des oordeels zal Ik hem niet als mijn getrouwen leerling erkennen. 2) Christus bracht wel den vrede. Maar door de boosheid der menschen kan die vrede alleen verkregen worden door strijd. 3) Om mijnentwil dus. IN DE WOESTIJN VAN BETHSAÏDA 33. Inde woestijn van Bethsaïda. Lucas: IX, 10—17; Joannes: VI, 1—15; Mattheus: XIV, 13—23 : Ma r c u s : VI, 30—46. „Zoekt eerst het Rijk Gods en zijn gerechtigheid, en het overige zal u worden toegeworpen." Mattheus: VI, 33- ' Na eenigen tijd keerden de Apostelen terug van hun zending, en verhaalden aan Jezus alles, wat ze gedaan en onderwezen hadden. En Hij zeide tot hen : „Komt, gij alléén, naar een eenzame plaats, en rust een weinig.” Want die kwamen en gingen, waren zoo talrijk, dat Jezus en de zijnen zelfs geen tijd hadden, om te eten. Ze voeren dus alleen in het schip weg, naar een eenzame plaats bij Bethsaïda. Doch men zag hen vertrekken, en velen wisten waarheen. En te voet liepen ze uit alle steden derwaarts tezamen, en kwamen hen vóór. En toen Hij was uitgestegen, besteeg Hij den naburigen berg, en zat daar neder met zijne leerlingen. Het Joodsche Paaschfeest nu was nabij. Toen hij dan voor zich een groote schare zag, die tot Hem kwam, had Hij medelijden met hen, daar ze waren als schapen zonder herder, en Hij begon hen te leeren. En toen het reeds laat was geworden, naderden zijn leerlingen Hem, en zeiden : „Deze plaats is woest, en het is al zeer laat geworden. Zend de menschen dus weg, opdat ze zich naar de naaste vlekken en dorpen begeven, om wat te eten te koopen.” Maar Hij zeide tot hen : „Ze behoeven niet henen te gaan. Geeft gij hun te eten.” En Hij sprak tot Philippus : „Vanwaar zullen we brood koopen, opdat ze te eten hebben ?” Dit zeide Hij echter, om hem te beproeven ; want zelf wist Hij wel, wat Hij doen zou. Philippus antwoordde Hem : „Zullen we dan gaan, en voor tweehonderd tienlingen brood koopen en hun te eten geven ? Voor tweehonderd tienlingen is nog niet genoeg, opdat ieder ook maar een stukje bekome”. Doch Hij zeide: „Hoeveel brooden hebt ge? Gaat eens zien! En toen ze onderzocht hadden, zeide Andreas, de broeder van Simon Petrus, tot Hem: „Hier is een knaapje, dat vijf gerste- brooden en twee visschen heeft, maar wat is dat voor zoo velen?” Hij echter zeide : „Brengt ze Mij hier ! En laat de menschen gaan zitten.” Er was nu veel gras daar ter plaatse. De mannen zaten dan aan, bij groepen van honderd en van vijftig, ten getale van ongeveer vijfduizend, de vrouwen en kinderen niet medegerekend. Jezus nam dan de brooden, dankte, zegende, brak de brooden, verdeelde ze, en gaf ze aan de leerlingen. En de leerlingen gaven ze aan de scharen. Eveneens ook van de twee visschen, zooveel hun beliefde. En allen aten en werden verzadigd. Toen ze nu waren verzadigd, zeide Hij tot zijne leerlingen ; „Verzamelt de overgebleven brokken, opdat niets verloren ga !” Ze verzamelden ze dan, en vulden twaalf korven met brokken, die de gespijzigden over hadden. Bij het zien dan van het wonder, dat Jezus gedaan had, zeiden de menschen : „Deze is waarlijk de profeet, die inde wereld moet komen. x) Jezus dan, voorziende, dat ze komen wilden, om Hem met geweld weg te voeren en koning te maken, dwong zijne leerlingen onverwijld scheep te gaan en naar Bethsaïda 2) over te varen, terwijl Hij zelf de menschen zou laten heengaan. En nadat Hij allen had weggezonden, trok Hij zich weder terug op het gebergte, om te bidden, Hij alleen. 34. Op het meer van Genesareth en langs de kust. Joannes: VI, 16—21; Mattheus: XIV, 23—26; Marcus: VI, 47—56. ~Kleingeloovige, waarom hebt gij getwijfeld ! Mattheus: XIV, 31. Het scheepje, waarin de leerlingen waren, werd midden op het Meer, door de baren heen en weder geslingerd, want de wind was hun tegen. Doch inde vierde nachtwake, toen ze ongeveer vijf en twintig of dertig stadiën geroeid hadden, kwam Hij naar hen toe, wandelend op het Meer en ’t scheen, of Hij hen wilde voorbijgaan. En de 1) Volgens de voorzegging van M o ze s. 2) Nabij Capharnaüm. OP HET MEER VAN GENESARETH EN LANGS DE KUST 123 Jezus bedaart den storm. BELOFTE VAN HET HEMELSCHE BROOD Leerlingen, die Hem over het Meer zagen wandelen, werden ontsteld en riepen: „Het is een spook!” En ze gilden van angst. Want ze zagen Hem allen. Doch aanstonds sprak Jezus hen toe en zeide : „Weest gerust ! Ik ben het, vreest niet!” Petrus nu antwoordde en zeide : „Heer, indien Gij het zijt, beveel me dan, over het water tot U te komen.” En Hij zeide: „Kom”. En Petrus steeg uit het scheepje en wandelde over de wateren, om bij Jezus te komen. Maar bij het zien van den geweldigen storm, werd hij bevreesd. En toen hij begon te zinken, riep hij vol angst: „Heer, red mij !” Aanstonds stak Jezus de hand uit, greep hem, en zeide: „Kleingeloovige, waarom hebt ge getwijfeld ?” Toen namen ze Hem gaarne in het vaartuig op. En zoodra ze in het scheepje waren gestegen, ging de wind liggen. En terstond kwam het vaartuig aan de kust, waar ze heen stevenden. Allen nu, die in het scheepje waren, kwamen zich voor Hem nederwerpen, en zeiden : „Waarlijk, Gij zijt de Zoon Gods. Ze waren nu in het land van Genesareth en de bewoners der streek herkenden Hem dadelijk. En de geheele landstreek doorloopende, begonnen ze de kranken overal op bedden henen te dragen, w7aar men hoorde, dat Hij was. En waar Hij inging, hetzij in dorpen of gehuchten of steden, daar legden ze de zieken op open plaatsen, en baden Hem, dat ze althans den zoom van zijn kleed mochten aanraken. En al wie Hem aanraakten, werden genezen. 35. Belofte van het Hemelsche Brood. Joannes: VI, 22—72. ~Ik geloof, Heer?” Joannes: IX, 38. Toen de menschen, die door Jezus waren gespijzigd, daags daarna zagen, dat Hij niet meer op den bergwas, stegen ze inde schepen, die van Tiberias waren gekomen, en voeren naar Capharnaüm over, om Hem te zoeken. Daar vonden ze Hem inde synagoge en vroegen : BELOFTE VAN HET HEMELSCHE BROOD „Meester, hoe zijt Ge hier gekomen ?” Jezus antwoordde hen en zeide: „Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u : „Ge zoekt Me, niet omdat ge wonderteekenen gezien, maar omdat ge van de brooden gegeten en u hebt verzadigd ! Arbeidt niet voor de spijs, die vergaat, maar voor de spijs, die blijft tot eeuwig leven, welke de Menschenzoon u zal geven. Want Hem heeft de Vader, heeft God bezegeld.” ’) Ze zeiden Hem dan : „Wat moeten wij doen, om de werken Gods te verrichten ?” 2) Jezus antwoordde hun : „Dit is het werk Gods, dat ge gelooft in Hem, dien Hij zond !” „Welk wonder doet ge dan, opdat we zien en in U gelooven ? Onze vaderen hebben het manna gegeten inde woestijn, zooals er geschreven staat: „Brood van den hemel gaf Hij hun te eten.” Jezus antwoordde hun : „Niet Mozes heeft u het brood3) uit den hemel gegeven, maar mijn Vader geeft u het ware brood uit den hemel. Want het brood Gods is dat, wat uit den hemel komt nedergedaald en leven geeft aan de wereld.” Dan zeiden ze Hem : „Heer, geef ons altijd dat brood. 4) Toen antwoordde Jezus: „Ik ben het brood des levens; 5) wie tot Mij komt, zal geenszins honger lijden, en wie in Mij gelooft, zal nimmer dorst lijden6). Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u : wie in Mij gelooft, heeft eeuwig leven. Ik ben het levend brood, dat uit den hemel is nedergedaald. Wie van dit brood eet, zal leven in eeuwigheid. Het brood, dat Ik zal geven, is mijn vleesch voor het levender wereld.” 7) De Joden twistten dan onder elkander, en zeiden : „Hoe kan deze ons zijn vleesch te eten geven ?” Jezus antwoordde hun : „Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u : indien gij het vleesch van den Zoon des Menschen niet eet, en zijn bloed niet drinkt, zult gij het leven 8) 1) De zin is: God heeft door de wonderen die Jezus verrichtte, zijn zegel gedrukt op zijn zending als den Messias. 2) .... en zoo die blijvende spijs te genieten. 3) Het „w ar e" brood. 4) De hoorders dachten nog steeds aan stoffelijk brood. 5) Door mijn leer en door de H. Communie. 6) Aan al zijne geestelijke behoeften zal worden voldaan. 7) Het levender wereld: het leven voor het geheele menschdom. 8) Het geestelijk leven. in u niet hebben. Wie mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt, heeft het eeuwig leven, en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage. Want mijn vleesch is waarlijk spijs, en mijn bloed is waarlijk drank. Wie mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt, blijftin Mij, en Ik blijf in hem. Evenals de levende Vader Mij zond, en Ik leef door den Vader, zóó ook, wie Mij eet, ook hij zal leven door Mij. Dit4) is het brood, dat uit den hemel is nedergedaald. Uwe vaderen hebben het manna gegeten,2) en stierven : wie dit brood eet, zal leven in eeuwigheid.” Dit zeide Jezus bij een leerrede ineen synagoge te Capharnaüm. Velen van zijne leerlingen dan, die het gehoord hadden, zeiden : „Hard is deze taal; wie kan ze aanhooren ?3) Jezus vroeg hun : „Ergert u dit ? De geest is het, die leven geeft; het vleesch is van geen nut. De woorden, die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en leven. Maar onder u zijn er eenigen, die niet gelooven !” Van dien tijd trokken velen zijner leerlingen zich terug, en wandelden niet meer met Hem om. Jezus zeide dan tot de twaalf : „Wilt ook gij soms weggaan ?” Toen antwoordde Hem Simon Petrus : „Heer, tot wien zouden wij gaan ?4) Gij hebt woorden van het eeuwige leven! 5) En wij, wij hebben voorgoed geloofd en erkend, dat Gij de Christus zijt, de Zoon Gods !” Weemoedig sprak nu de Heer : „Heb Ik niet u, de twaalf, Mij uitverkoren ? En één uwer is een duivel.” 6) Hiermede doelde Hij op Judas, den zoon van Simon, den Iscarioth. Want deze, hoewel één van de twaalf, zou Hem overleveren. 1) Dit: het brood, dat Ik u zal geven. 2) Dat was dus het waarachtige brood niet, dat uit den hemel is nedergedaald. 3) Zonder zich te ergeren. 4) Tot welken anderen leeraar zouden wij gaan ? 6) Het geloof aan uwe leer geeft eeuwig leven. 6) Een werktuig des duivels. BELOFTE VAN HET HEMELSCHE BROOD JEZUS EN DE VOORSCHRIFTEN DER FARIZEËN I. DERDE EVANGELIEREIS DOOR GALILEA EN OMLIGGENDE LANDEN. 36. Jezus en de Voorschriften der Farizeën. J o a n n es : VII, i ; Mattheus: XV, i—2o ; Ma r c u s : VII, r—23. „Dit volk eert Mij met de lippen, doch hun hart is verre van Mij.” Mattheus: XV, 8. Het Paschen der Joden was nabij. Maar Jezus ging niet naar Jerusalem op. Hij wandelde om in Galilea, en niet in Judea, wijl de Joden Hem zochten te dooden. Maar toen het Paascbfeest voorbij was, kwamen tot Hem Farizeën en sommige schriftgeleerden, die van Jerusalem terugkeerden. En ziende, dat sommige zijner leerlingen met onreine, ongewasschen handen, het brood aten, laakten zij het. De Farizeën toch en alle Joden eten niet zonder zich meermalen de handen te hebben gewasschen, zich houdende aan de overlevering der ouden. En van de markt terugkomende, eten zij niet, zonder eerst een bad te hebben genomen. En vele andere dingen zijn er, welke zij volgens de overlevering x) hebben te houden : wassching van drinkbekers, kannen, koperen vaten en aanligbedden. En de Earizeën en schriftgeleerden vroegen Hem : „Waarom overtreden uw leerlingen de overleveringen der ouden ? Want zij wasschen zich de handen niet, als ze brood eten, maar ze eten het brood met onreine handen.” Doch Hij antwoordde hun : „Waarom overtreedt gij zelf Gods gebod terwille van uw overlevering ? Want God heeft gezegd : „Eert uw vader en moeder”, en : „Wie vader of moeder vloekt, sterve den dood.” Gij daarentegen verklaart : „Zoo een mensch tot vader of moeder zegt: „Corban zij alles, wat u van mij nuttig l) Voorschriften door oude Joodsche meesters, eigenmachtig gemaakt en toegevoegd aan de wet van Mozes. Zoo hadden ze b.v. verklaard, dat iemand, die over zijn goederen het Cor ban (= offergave; aan den tempel gewijd) uitsprak, daarvan niets meer aan zijn ouders mocht geven, al waren ze dan ook nog zoo behoeftig. Jezus verwijt hun die manier van zich aan ’t vierde gebod te onttrekken. 9 Geschiedenis van het Nieuwe Testament. Jezus onder de Schriftgeleerden. IN HET GEBIED VAN TYRUS EN SIDON kan wezen”, zijne belofte is geldig, en hij zal zijn vader of moeder niet eeren.1) En om uwe overlevering hebt ge Gods gebod te niet gedaan ! En dergelijke dingen doet ge vele. Huichelaars ! Terecht heeft Isaïas van u geprofeteerd : Dit volk eert Me met de lippen, maar zijn hart is verre van Mij! Vergeefs eeren ze Mij, daar ze lee ringen voordragen, die menschel ij ke geboden z ij n.” Toen wendde Hij zich van die schijnheiligen af, riep de schare wederom tot zich, en sprak: „Hoort allen naar Mij en r erstaat! of drank, met ongewasschen handen genoten, maakt den mensch niet onrein naar de ziel. Maarde booze dingen, die uit het hart komen en zich door den mond openbaren, zij ontreinigen den mensch.” Nadat Hij nu van het volk was weggegaan, en in huis gekomen, naderden Hem zijne leerlingen en zeiden. „Weet Gij, dat de Farizeën op het hooren van dit woord geërgerd zijn ?” Doch Hij antwoordde : „ledere plant, die mijn hemelschc Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden.2) Laat ze begaan! Ze zijn blinde leiders van blinden ! Als echterde eene blinde den anderen leidt, vallen beiden inden kuil. 37. In het gebied van Tyrus en Sidon Mattheus: XV, 21—28 ; Mar c u s : VII, 24—30. ,IVvouw, gvoot is uw geloof!” Mattheus: XV, 28. De Heer vertrok nu naar het gebied van Tvrus en Sidon. 3) Hij ging ineen huis, en wilde, dat niemand ’t zou weten. Doch Hij kon niet verborgen blijven. En zie, een heidensche vrouw uit die streek, kwam Hem tegemoet, en riep luide Hem toe: „Heer, Zoon 1) Eeren : onderhouden. 2) ledere valsche leer moet worden uitgeroeid. 3\ Svro-Fenicië. Jezus gaat naar de heidenen, om daar een eersten lichtstraal te brengen. Jezus wil ook een goed voorbeeld geven aan zijn Apostelen, die later moeten uitgaan tot de heidenen, die ze als onreine wezens, als honden, aanzien, en met wie ze als Jood geen gemeenschap mogen hebben. van David! Mijn dochter wordt deerlijk gekweld door den duivel!” Hij echter antwoordde haar niet. Zijne leerlingen kwamen, en vroegen : „Zend haar weg, want ze roept ons achterna !” Doch Hij antwoordde : „Tot de verloren schapen van het huis van Israël alléén ben Ik gezonden.”1) Maar toen Hij ineen huis ging, kwam ook zij binnen, wierp zich neer aan zijn voeten, en smeekte : „Heer, help me !” Doch Hij zeide tot haar : „Laat eerst de kinderen2) verzadigd worden, want het is niet goed, het brood der kinderen te nemen, en het voor de hondjes te werpen.” 3) Want de vrouw was een heidensche, uit Syro-Fenicië. Maar ze antwoordde, en zeide tot Hem : „Jawel, Heer, want de hondjes onder de tafel eten toch óók van de broodkruimpjes der kinderen.” Toen sprak Hij tot haar: „O vrouw, groot is uw geloof! U geschiede, wat ge verlangt!” En haar dochter was van dat uur af genezen 38, In het Tienstedengebied. Marcus: VII, 31—37; VIII, 1—8; Mattheus: XV, 29—38. „Alles heeft Hij wèl gedaan /"Marcus: XII, 37. Jezus verliet nu het gebied van Tyrus, en ging door Si d o n naar Gali 1e a, midden door de landstreek van het Ti enstedengebied. Daar brachten ze een doofstomme tot Hem, en smeekten, dat Hij hem de hand zou opleggen. Hij nam hem buiten het volk afzonderlijk, legde zijn vingeren in zijn ooren, bevochtigde zijn tong met speeksel, zag naar den 1) Mijn persoonlijke taak bepaalt zich tot de Israëlieten. 2) Kinderen: de Israëlieten, aan wier voorvaderen de Messias beloofd was. 3) Honden: heidenen. Men gebruikte ook het woord „hond”, om van zich zelf groote onderdanigheid te betuigen. Zoo zegt Mephiboseth tot David: „Wat is uw knecht, dat gij omgezien hebt naar een dooden hond, als ik ben ?” 2 Sa m. : IX, 6 en 8. IN HET TIENSTEDENGEBIED IN HET TIENSTEDENGEBIED hemel, verzuchtte en sprak: „E f1 et a”, dat is: „word geopend. En terstond werden zijn ooren geopend, de band zijner tong werd geslaakt, en hij sprak goed. Jezus verbood hun, het aan iemand te zeggen. Doch hoemeer Hij het verbood, temeer maakten zij het bekend. Verbaasd waren zij, die het hoorden, en ze zeiden : „Alles heeft Hij wel gedaan : hooren deed Hij de dooven en spreken de stommen ! Den berg bestijgend, zette Jezus zich neder. En groote scharen kwamen daar tot Hem, en voerden stommen, blinden, kreupelen, lammen en vele anderen met zich. Ze legden die aan zijne voeten, en Hij genas ze, zoodat de scharen verwonderd stonden, toen ze aanschouwden, dat stommen spraken, kreupelen wandelden en blinden zagen. En ze verheerlijkten den God van Israël. In die dagen, toen er weder veel volk was, en er niets waste eten, riep Jezus zijn leerlingen bij zich, en zeide tot hen : „Ik heb medelijden met de schare, want al drie dagen zijn ze bij Me, en hebben niets om te eten. Ongespijsd wil Ik ze niet laten weggaan, opdat ze niet op den weg bezwijken, want sommigen hunner zijn van verre gekomen.” Maar zijn leerlingen antwoordden Hem : „Hoe zullen we ons m een woestijn, genoeg brood verschaffen, om zoo groot een menigte te kunnen verzadigen?” „Hoeveel brooden hebt gij ?” vroeg Jezus. Ze zeiden : „Zeven, met enkele vischies.” Toen beval Hij de schare, zich neder te zetten, nam de brooden benevens de vischjes, dankte, brak en gaf ze zijn leerlingen. En dezen gaven ze aan de scharen. Allen aten en werden veizadigd, en als overschot zamelden zij zeven manden brokkelingen op. Zij nu, die gegeten hadden, waren vierduizend. En Hij zond hen weg. IN DALMANÜTHA EN TE BETHSAÏDA JULIAS 39. In Dalmanütha en te Bethsaïda Julias. Mattheus: XV, 39 ; XVI, I—l21—12 ; Mar c u s : VIII, 10—26. ~Hun zal geen teeken gegeven worden dan dat van Jonas, den profeet. Mattheus: XVI, 4. Nu de menigte heengegaan was, ging Jezus terstond met zijn Leerlingen in het schip, en kwam inde streek van Halman ü t ha. ') Daar kwamen Farizeën en Sadduceën tot Hem, begonnen te redetwisten, 2) en verlangden een teeken uit den hemel, om Hem op de proef te stellen. 3) Maar Hij antwoordde hun : „Des avonds zegt ge : Morgen zal bet goed weer zijn, want de hemel ziet rood ;en des morgens: heden wordt het slecht weer, want de hemel is somber! Het uitzicht des hemels weet ge wel te beoordeelen, maar verstaat ge de teekenen der tijden dan niet ?” 4) En diep zuchtend in zijnen geest, 5) sprak Hij : Pit boos en Gode ontrouw geslacht vraagt een teeken ! 6) Maar, voorwaar, Ik zeg u : Hun zal geen teeken worden gegeven dan dat van Jonas, den profeet.” En Hij verliet hen, ging wederom in het schip, en voer weg naar de overzijde. Toen ze nu in het schip waren, zagen de leerlingen, dat ze vergeten hadden, brood mede te nemen, zoodat ze niet méér dan één brood bij zich aan boord hadden. Jezus vermaande hen, zeggend: ~Ziet toe en wacht u voor het zuurdeeg 7) der Farizeën en Sadduceën en voor dat van Herodes.” 8) *) Inde streek van M afg dala, of Magedan. 2) Over zijn gezag. Ze achtten zijn wonderen niet voldoende bewezen. 3) Denkend, dat Hij het niet kon. 4) Alles, wat de profeten van den Messias voorzegd hebben, wordt in deze tijden vervuld I Kunt of wilt ge die niet verstaan ? 5) Over hun ongeloof. 6) Een buitengewoon wonder. ’) De valsche leer. 8) Tot deze sekte behoorden de meesten der Sadduceën. Van Herodes : van de Herodianen. BIJ CAESAREA-PHILIPPI Ze begrepen Hem niet, en dachten, dat Hij hun verbood, brood van de Sadduceën en Farizeën te koopen, en zeiden: ~We hebben geen brooden.” Maar Jezus, dit wetend, sprak nu tot hen : „Wat praat ge er over, gij, kleingeloovigen, dat ge geen brooden hebt ? Begrijpt ge niet, wat Ik met dat zuurdeeg bedoel ? Is uw hart nog verblind ? Ge hebt oogen, en ziet niet; ooren, en hoort niet. Weet ge niet meer, hoeveel korven met brokken ge hebt opgezameld, toen Ik de vijf brooden brak voor de vijfduizend?” Ze zeiden Hem: „Twaalf.” En hoeveel manden naamt ge op bii de zeven brooden voor de vierduizend ?” Ze antwoordden: „Zeven.” „Waarom begrijpt ge nu niet, dat Ik niet over brood sprak, toen ik zeide : „Wacht u voor het zuurdeeg der Farizeën en Sadduceën !” Toen begrepen ze, dat Hij hun niet gezegd had, zich te wachten voor het zuurdeeg van brood, maar voor de leer van de Parizeen en Sadduceën. Zoo kwamen ze te Bethsaïda. Daar bracht men een blinde bij Hem, en bad Hem, dien aan te raken. En Hij nam den blinde bij de hand, leidde hem buiten het dorp, deed speeksel op zijne oogen, legde de handen hem op, en vroeg hem, of hij iets zag. En hij zag op, en zeide: ~Ik zie de menschen! Als hoornen zie ik ze gaan.” Toen legde Hij nogmaals de handen od zijne oogen, en de man begon goed te zien. Scherp zag hij toe, was genezen en zag alles helder en duidelijk. Nu zond Jezus hem heen, en zeide tot hem : ~Ga naar uw huis, doch treed niet in het dorp, en zeg het aan niemand. 40. Bij Caesarea-Philippi. Lucas: IX, 18—21; Mattheus: XVI, 13—21; Marcus: VIII, 27—30. „Gij zijt de Christus, de Zoon van den levenden God.” Mattheus: XVI, 16. Jezus ging nu niet zijn Leerlingen naar de dorpen van C a esarea-PhiliDpi. En toen Hij eens inde eenzaamheid in gebed was, en de Leerlingen bij Hem waren, ondervroeg Hij hen, zeggend . „Wie zeggen de menschen, dat de Menschenzoon is ? En ze zeiden . „Sommigen: Joannes de Dooper; anderen: Elias; wéér anderen: Jeremias ; nog anderen : één van de oude profeten.” Hij zeide hun: „Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben ?” Simon Petrus nu antwoordde, en zeide: „Gij zijt de Christus, de Zoon van den levenden God !” x) En Jezus zeide tot hem : „Zalig zijt gij, Simon, Bar-Jona ! 2) Want vleescli en bloed 3) heeft u dit niet geopenbaard, maar mijn Vader, die inden hemel is. En Ik zeg u: Gij zijt Petrus,4) en op deze steenrots zal Ik mijne Kerk bouwen, en de poorten der hel5) zullen haar niet overweldigen. Aan u zal Ik de sleutelen 6) geven van het rijk der hemelen. En al wat gij op aarde zult binden, zal ook inden hemel gebonden zijn, en al wat gij op aarde zult ontbinden, zal ook inden hemel ontbonden zijn.” 7) Toen verbood Hij zijn Leerlingen, en waarschuwde hen streng, aan iemand te zeggen, dat Hij de Christus was. 41. In Galilea. Lucas: IX, 22—28; Mattheus: XVI, 21—28; Marcus: VIII, 31—39. „Wat baat het den mensch, zoo hij de geheele wereld wint, maar schade lijdt aan zijne ziel /"Mattheus: XVI, 26. Van toen af begon Jezus zijn leerlingen er op te wijzen, dat Hij naar Jerusalem moest, gaan, daar veel zou lijden van ouderlingen, opperpriesters en schriftgeleerden; gedood worden, en ten derde dage verrijzen. En openlijk sprak Hij dit woord 8) Maar Petrus nam Hem ter zijde, begon Hem te berispen, en zeide : „Dat zij verre van U, Heer ! Zoo iets zal U niet geschieden !” J) De beloofde Messias en de Zoon van God. God en mensch dus. 2) Bar-Jona: Zoon van Joannes. 3) Niet een mensch. 4) Petrus : Steenrots. 5) De macht van Satan. 6) De hoogste macht. 7) Als onfeilbare Paus. 8) Niet in duistere bewoordingen. Vroeger had Jezus het niet zoo duidelijk gezegd. IN GALILEA OP DEN BERG THABOR Doch Jezus wendde zich om, en zeide tot Petrus : „Ga weg van Mij, satan ! *) Ge zijt Me een ergernis ! Want ge zijt niet bedacht op hetgene God wil, maar op dat wat de menschen willen.” Toen riep Hij de schare met zijn Leerlingen tot zich, en sprak tot allen : „In dien iemand mij n volgeling wil zij n, hij verloochene zich zelf, neme dagelijks zijn kruis op, en vol ge Mij! Want wie zijn leven wil redden, zal het2) verliezen, maar wie het verliest om mijnentwil en om het Evangelie, zal het2) behouden! Wat baat het den mensch zoo hijdegeheele wereld wint, maar schade lijdt aan zijne ziel?” Of wat zal een mensch als losprijs geven voor zijne ziel ? 3) Want wie zich over Mij en mijn woorden4) schaamt bij dit zondig geslacht, ovpr hem zal de Menschen.zoon zich ook schamen, als Hij komt inde heerlijkheid van zijn Vader met de heilige engelen! 5) En dan zal Hij ieder naar zijn werken vergelden. Voorwaar, Ik zeg u : Van hen, die hier staan, zijn er eenigen, die den dood niet zullen smaken, totdat zij het Rijk Gods 6) hebben gezien, gekomen in kracht.” 42. Op den berg Thabor. Lucas: IX, 28—45 ;Mattheus: XVII, I—2o1—20 ; Ma r c u s : IX, I—3l.1—31. „Hij zal hei lichaam onzer vernedering hervormen en het gelijkvormig maken aan het lichaam zijner heerlijkheid.” Phi 1. 111, 21. Zes dagen daarna nam Jezus Petrus, Jacobus en Joannes met zich en besteeg den berg om te bidden. En onder zijn gebed werd Hij voor hun oogen van gedaante veranderd. Zijn aangezicht *) Satan: tegenstrever. Petrus doet hier als satan, die de uitvoering van Gods wil tracht te weerhouden. 2) Leven: eeuwig leven, zaligheid. 3) .... als ze verloren gegaan is. 4) Over mijn persoon en mijne leer. 5) Op den laatsten dag des oordeels. 6) De Kerk, die door Gods wonderbare macht gesticht is. schitterde als de zon, en wit als sneeuw werden zijn kleederen ! Zóó wit als geen voller op aarde wit kan wasschen. En zie, Mozes en Elias spraken met Hem, die in heerlijkheid waren verschenen. Ze bespraken zijn levenseinde met Hem, dat Hij te Jerusalem zoude voltrekken. Maar Petrus en zijn gezellen waren door slaap overmand. Doch ze ontwaakten en zagen zijn heerlijkheid en de twee mannen, die bij Hem stonden. En toen dezen van Hem weggingen, zeide Petrus tot Jezus : „Meester, het is goed, dat we hier zijn ! Laat ons drie tenten maken : ééne voor U, ééne voor Mozes, en ééne voor Elias !” Want hij wist niet, wat hij zeide, zoo had de vrees hem bevangen.1) En terwijl hij nog sprak, zie, daar overschaduwde hen een lichtende wolk, en ze zagen, hoe de twee de wolk ingingen. En er klonk eene stem uit de wolk, die zeide : „Deze is mijn Welbeminde Zoon, in Wien Ik mijn behagen heb, luistert naar Hem !” Toen de leerlingen dat hoorden, vielen ze op hun aangezicht neder en vreesden. Maar Jezus naderde, raakte hen aan, en zeide tot hen : „Staat op, en vreest niet!” Toen ze nu de oogen opsloegen, zagen ze niemand dan Jezus alleen. En terwijl ze den berg afdaalden, gebood Jezus: „Spreekt met niemand over deze verschijning, voordat de Zoon des menschen van de dooden is opgestaan.” Ze zwegen, en verhaalden aan niemand in die dagen iets van hetgeen ze gezien hadden. Maar ze onthielden dit woord, en vroegen elkander wat dat beteekende: „wanneer Hij van de dooden zou opgestaan zijn.” De Apostelen hadden Elias gezien, en ze dachten aan ’t woord : Elias moet komen, om de komst van den Messias voor te bereiden. 1) Van verrukking, nu hij een straal van Gods heerlijkheid zag. OP DEN BERG THABOR De Gedaanteverandering. OP DEN BERG THABOR Ze vroegen dus Jezus : „Waarom zeggen de Parizeen en schriftgeleerden, dat Elias aan U moet voorafgaan? Gij, de Messias, zijt immers alreeds verschenen, en Elias ging niet U vooraf ?” En Hij antwoordde hun : „Elias zal komen en alles herstellen. En gelijk er geschreven staat van den Zoon des menschen, zal ook hij veel lijden en veracht worden. Maar Ik zeg u : Elias is reeds gekomen,4) doch ze erkenden hem niet, en ze deden aan hem, wat ze wilden. 2) Zoo zal ook de Menschenzoon van hen hebben te lijden.” Nu begrepen de leerlingen, dat Hij over Joannes den Dooper gesproken had. Toen Jezus den volgenden dag, met de drie, den berg afdaalde en bij de Leerlingen kwam, die waren achtergebleven, zag Hij veel volk om hen heen, en ook schriftgeleerden, die met hen redetwistten. Maar zoodra de menschen Hem zagen, ijlden ze op Hem toe, en groetten Hem. En Hij vroeg : „Waarom twist ge onder elkander ?” Toen antwoordde Hem één uit de menigte : „Meester, mijn kind heb ik tot U gebracht, dat een stommen geest heeft! 3) Heer, ontferm U over dat kind, want het is ook maanziek4) en lijdt deerlijk. Dikwijls valt het in ’t vuur en dikwijls ook in het water. En zie, een booze geest overvalt het, en plotseling gilt het. Hij doet t stuiptrekken en schuimbekken; het knarst met de tanden en valt in onmacht. Bijna verpletterd, wordt het door den duivel verlaten. Nu heb ik het bij uwe Leerlingen gebracht, en hun verzocht, het te genezen, maar ze vermochten het niet. Ik bid U, Heer, zie neei op mijn zoon, want hij is mijn eeniggeborene ! !) In. den persoon van Joannes den Dooper. De zin is dus: De profeet Elias zal inderdaad komen, n.l. vóór het laatste oordeel. Maar een andere Elias Joannes de Dooper heeft de eerste komst van den Messias voorbereid. 2) Ze mishandelden en doodden hem. 3) Een booze geest heeft hem de spraak ontnomen. 4) Maanziek: lijdend aan vallende ziekte. OP DEN BERG THABOR Jezus nu antwoordde en zeide: „O gij, ongeloovig geslacht, hoelang nog ben Ik bij u ? Hoelang nog zal Ik u verdragen ? Breng uw kind tot Mij !” En ze brachten het. Maar nog, ter wij 1 h et naderde en Hem zag, deed de geest het in stuiptrekkingen vallen. Het viel ter aarde en wentelde zich al schuimend. Jezus vroeg nu den vader : „Hoelang is het geleden, dat dit hem is overkomen ?” En de vader antwoordde : „Van kindsbeen af. Vaak wierp hij mijn zoon ook in ’t vuur en in ’t water, om hem te doen omkomen; maar zoo Gij iets vermoogt, ontferm U onzer en help ons !” Jezus sprak nu tot hem : „Indien ge gelooven kunt ; alles is mogelijk voor hem, die gelooft!” En onder tranen riep aanstonds de vader : „Ik geloof, Heer ; kom mijn ongeloof ter hulp !” Toen Jezus nu zag, dat er nog meer volk bijeenkwam, bestraftex) Hij den onreinen geest en zeide tot Hem : „Stomme en doove geest, Ik gebied u : ga uit, en kom niet meer tot hem in.” Schreeuwend en geweldig hem wringend, ging de duivel nu uit. En als een doode werd de knaap, zoodat velen zeiden: „Hij is gestorven." Doch Jezus nam hem hij de hand en richtte hem op. En de knaap stond op, want van dat uur afwas hij genezen. Nu gaf Jezus hem terug aan den vader, en allen stonden verslagen over de wondermacht Gods. Nadat Jezus nu in huiswas gegaan, en de Leerlingen met Hem alleen waren, vroegen ze Hem : „Waarom konden wij dien geest niet uitwerpen ?” En Jezus antwoordde : „Om uwe ongeloovigheid. 2) Want voorwaar, Ik zeg u : Indien ge een geloof hebt als een mosterdkorrel, 3) *) Sprak hem streng aan. 2) Om uw gebrek aan voldoend vertrouwen in Mij. 3) Een weinig degelijk geloof. zult ge tot dezen berg1) zeggen: „Ga van hier délrheen, en hij zal heengaan, en niets zal u onmogelijk zijn. Doch dit soort van duivelen is machtiger, en wordt niet uitgedreven dan door bidden en vasten. En ze vertrokken van daar en reisden naar Galilea, doch Hij wilde, dat niemand ’t zou weten. En terwijl zich allen verwonderden over al wat Hij deed, zeide Hij tot zijne Leerlingen: „Legt deze woorden vast in uwe harten: De Zoon des menschen zal overgeleverd worden inde handen der tnensc-hen. Ze zullen Hem dooden, maar daarna zal Hij ten derden dage verrijzen. Maar ze verstonden Hem niet. Zijn woord was voor hen om- sluierd, opdat ze ’t niet zouden begrijpen. 2) Ze durfden ook niet om verklaring te vragen, en bedroefden zich diep. J. LAATSTE VERBLIJF DES HEEREN TE CAPHARNAÜM. 43. De Tempelschatting. Lessen over den ootmoed en de ergernis. Lucas: IX,4450;6—50; Marcus: IX, 29—49; Mattheus: XVIII, I—l4. „Gelukkig zij, die vlekkeloos van gedrag zijn, en wandelen inde wet des Heeren.” Ps. CXVIII, i. Toen de Heer met de zijnen nu weer te Capharnaüm was, kwamen de ontvangers van de tempelschatting bij Petrus en zeiden : „Betaalt uw meester de twee drachmen niet ?” „Welzeker”, antwoordde de Apostel. En hij ging naar het huis, waar de Heer zich bevond, om Hem te zeggen, wat men hem gevraagd had. Maar Jezus voorkwam hem en sprak: „Wat dunkt u, Simon ? 1) Tlabor. , , . 2) Jezus had medelijden met hen. Hij voorspelde zijn lijden en dood, maar deed het in vage bewoordingen, wijl hij wist, dat ze het leed nu nog met konden dragen. DE TEMPELSCHATTING LESSEN OVER DEN OOTMOED EN DE ERGERNIS Van wie nemende koningen der aarde tol of schatting ? Van hun kinderen of van de vreemden ?” 1) „Van de vreemden”, antwoordde de Apostel. „Dus zijnde kinderen vrij”,2) sprak de Heer. „Maar opdat wij geen aanstoot 3) hun geven, zoo ga naar het meer en werp den angel uit. Neem den eersten visch, die naar boven komt, openden bek en ge zult daarin eenen stater vinden. Neem dien, en geef hem voor Mij en voor u.” 4) Daarna wendde de Heer zich tot de andere Apostelen en vroeg : „Waarover hebt ge onderweg gesproken ?” Doch ze zwegen. Want ze hadden er over gesproken, wie hunner de grootste zou zijn in zijn Rijk. Toen zette Jezus zich neder, riep de twaalf en sprak : „Zoo iemand de eerste wil wezen, moet hij in zijn eigen gedachte de laatste en de dienaar van allen zijn”.5) Hij riep dan een kind, plaatste het in hun midden, omhelsde het en sprak : „Voorwaar, Ik zeg u : als ge u niet bekeert en wordt als kinderen, 6) zult ge het Rijk der hemelen niet ingaan. Wie klein zal zijn als dit kind, die is de grootste in het Rijk der hemelen. En wie zulk een kind opneemt7) in mijn naam, neemt Mij op, en wie Mij ontvangt, ontvangt niet alleen Mij, maar ook Hem, die Mij heeft gezonden. Want wie de kleinste is onder u allen, die is groot !” Hier onderbrak Hem Joannes en zeide : „Meester, we hebben iemand, die niet tot uw leerlingen behoort, duivelen zien uitdrijven onder het aanroepen van uwen naam, en we hebben ’t hem verboden, omdat hij zich niet bij ons aansluit !” Maar Jezus antwoordde hem : „Verbied het hem niet ! Want er is niemand, die wonderen *) Vreemden: onderdanen. 2) „Ik, als Zoon van God, ben geen schatting schuldig aan het huis mijns Vaders. 3) Alsof we geen eerbied hadden voor het huis van God. Om ergernis te voorkomen, wil Jezus toch de schatting betalen. Dooreen wonder verschaft Hij zich de 4 drachmen. 4) Een stater: vier drachmen. 6) Hij moet zich opofferen inden dienst van anderen. 6) Die geen rang en eerzucht kennen. 7) Opneemt: weldoet. DE TEMPELSCHATTING doet in mijn naam en dan spoedig op Mij kan smalen. Wie niet tegen u is,4) is vóór u. Wie u een beker water te drinken geeft in mijn naam, omdat ge mijn leerlingen zijt, voorwaar, Ik zeg u : hij zal zijn loon niet verliezen.” Nu, op den kleine wijzend, die stond aan zijn knie, ging Hij weer voort : „Maar wie één van deze kleinen, die in Mij gelooven, een oorzaak van ergernis is, dien ware het beter, dat hem een molensteen om den hals werd gehangen en inde diepte der zee werd verdronken ! Wee der wereld vanwege de ergernis ! 2) Het kan wel niet anders, of er moet ergernis komen. Maar wee den mensch, door wien de ergernis komt. Welnu, indien uw hand of voet u ergert, houw ze af en werpt ze van u. 3) Beter is het, verminkt of kreupel in te gaan tot het leven, dan met twee handen en voeten geworpen te worden in het helsche vuur, waar de worm 4) niet sterft en het vuur niet gebluscht wordt. Als uw oog u ergert, ruk het uit ! Beter is het, met één oog te gaan in het leven, dan met twee oogen geworpen te worden in het helsche vuur, -waar de worm niet sterft en het vuur niet gebluscht wordt. Want ieder van hen zal met vuur worden gezouten, gelijk elk offer 5) met zout wordt gezouten. Goed is het zout: als echter het zout zouteloos wordt, waarmede zult ge dan zouten ? Hebt zout in u zelven, en leeft dus in vrede onder elkander ! 6) Ziet toe, dat ge niet één van deze kleinen minacht; 7) want Ik zeg u : hun engelen inden hemel zien altijd het aanschijn huns Vaders, die inden hemel is! 8) De Menschenzoon toch, is komen redden, wat x) En die mensch is niet tegen u. 2) Ongelukkig het menschdom, dat aan zooveel ergernis blootstaat. 3) Verwijder van ual wat u tot zonde kan brengen, hoeveel ’t u ook moge kosten. 4) Worm der wroeging. 6) Elk Joodsch offer werd gezouten. •) De zin is : Weest vredelievend onder elkander, en twist niet over den voorrang. 7) Minacht,: ’t niet telt, hun ergernis te geven. 8) De engelen zijnde voornaamste dienaars van God, en zouden dus licht Gods straffen op u kunnen doen nederdalen. BRENGT DEN ZONDAAR TOT GOD TERUG, EN VERGEEFT ! was verloren !x) Wat dunkt u ? Indien iemand honderd schapen heeft, en één daarvan is verdwaald, laat hij dan niet de negen en negentig achter in het gebergte, om ’t ééne te zoeken, dat is verdwaald? En gebeurt het, dat hij het vindt, voorwaar, Ik zeg u : hij verheugt zich daarover meer, 2) dan over de negen en negentig, die niet zijn verdwaald ! Evenzoo is het de wil van uwen Vader, die inden hemel is, dat er niet één van deze kleinen verloren ga!” 44. Brengt den zondaar tot God terug, en vergeeft! Parabel van den onmeedoogenden knecht. Mattheus: XVIII, 15—35. ~ Vergeef ons onze zonden, gelijk ook wij vergeven aan onze schuldenaren.” Lucas: 11,4. Nadat Jezus aldus had geleerd, dat men niemand tot zonde mag brengen, wilde Hij ook zeggen, hoe een zondaar tot God moet teruggebracht worden. En Hij sprak : „Indien uw broeder gezondigd heeft tegen u, ga en berisp hem onder vier oogen. Zoo hij naar u luistert, zult ge uw broeder gewonnen hebben voor God. Maar luistert hij niet, neem dan nog één of twee personen met u, opdat door den mond van twee of drie getuigen alles worde bevestigd. 3) Luistert hij nog niet, zeg het dan aan de Kerk, 4) en luistert hij niet de Kerk, zoo zij hij u als de heiden en tollenaar. 5) Voorwaar, Ik zeg u: alles wat ge zult binden op aarde, zal ook gebonden zijn inden hemel, en alles wat ge ontbonden zult hebben op aarde, zal ook ontbonden zijn inden hemel. Nog zeg Ik u : indien twee uwer op aarde overeenstemmen om iets te vragen, wat het ook zij, het zal hun geworden van mijn Vader, die inden 1) Het menschdom. En tegen die bedoeling van God misdoet de ergernisgever, terwijl God toch zoo groot belang stelt inde zaligheid van alle menschen. 2) Op dat oogenblik. 3) Zoo zal uw berisping meer invloed hebben. 4) Aan de geestelijke overheid. 5) Met heidenen en tollenaars mochten de Joden geen gemeenschap hebben. hemel is. Want, waar twee of drie zijn vergaderd in mijn naam, x) daar ben Ik in hun midden. Toen naderde Petrus Hem, en zeide : „Heer, hoe dikwijls zal ik mijnen broeder, die tegen mij misdoet, vergeven ? Tot zeven keer toe?” Jezus antwoordde: „Niet tot zevenmaal, zeg Ik u, maar tot zeventig zevenmaal!” 2) Daarom 3) wordt het Rijk der hemelen vergeleken bij een koning, die afrekening wilde houden met zijn dienaren. En toen hij begonnen was, af te rekenen, werd er iemand vóór hem gebracht, die hem tienduizend talenten 4) schuldig was. Daar hij echter niet had om te betalen, beval zijn meester, hem, zijn vrouw en kinderen en al wat hij had, te verkoopen, en zoo te betalen. Maarde dienaar wierp zich neder, smeekte hem en zeide : „Heb geduld met mij, en ik zal u alles betalen.” De heer nu had medelijden met dien knecht, liet hem gaan, en schonk hem de schuld kwijt. Maar die dienaar ging en ontmoette één van zijn medeknechten, die hem honderd tienlingen 5) schuldig was, greep hem tot worgens toe bij de keel en zeide : „Betaal, wat ge schuldig zijt!” Zijn medeknecht wierp zich neder, smeekte hem en bad: „Heb geduld met mij, en ik zal u betalen.” Doch de andere wilde niet, maar ging heen en liet hem inde gevangenis werpen, totdat hij de schuld betalen zou. Toen nu zijn medeknechten zagen, wat er plaats greep, werden ze diep bedroefd, en kwamen hun meester al het gebeurde mededeelen. Toen liet zijn heer hem roepen en zeide hem: „Booze dienaar! Die geheele schuld heb ik u kwijtgescholden, omdat ge me er om gesmeekt hebt! Moest ook gij dan niet u ontfermen over uw medeknecht, gelijk ik zelf me ontfermd heb over u ?” En in zijn toorn leverde de heer hem aan de beulen over, totdat hij de geheele schuld zou hebben voldaan. 6) Zoo ook zal mijn hemelsche Vader met u handelen, als niet ieder van u uwen broeder van harte vergeeft.” 1) In het gebed. 2) Altoos. 3) Opdat ge zoudt leeren, hoe streng die plicht tot vergeven is. *) Een enorme som. 6) Een geringe som. 6) Voor eeuwig dus. Geschiedenis van het Nieuwe Testament. io PARABEL VAN DEN ONMEEDOOGENDEN KNECHT OP WEG NAAR JERUSALEM K. VAN GALILEA DOOR PEREA NAAR JERUSALEM. 45. Op weg naar Jerusalem. Joannes: VII, 2—lo ; L u c as : IX, 51—62 ; X, 1—42 ; XVII, 11—19 ; XI, 1—14; Mattheus: XI, 20—24; VI, 10—13. „Buig uwen hals onder het juk, en uwe ziel neme onderrichting aan.” Eccli. : 51—34. Het feest der Joden, het Loofhuttenfeest, x) was nabij. En de bloedverwanten van Jezus kwamen tot Hem en zeiden : „Vertrek uit dezen uithoek des lands! Ga naar Judea, openbaar u zelven aan de wereld ! Doe daar de wonderen, die Ge hier doet, en groot zal uw faam en uw aanhang zijn !” Zoo spraken zijn broeders, 2) want ook zij schenen van Hem slechts een aardsch Rijk te verwachten. Maar Jezus antwoordde hun : „Mijn tijd is nog niet daar ; 3) uw tijd is echter altoos gereed. 4) De wereld kan u niet haten. 5) Mij echter haat ze, omdat Ik van haar getuig, dat hare werken boos zijn. Gaat gij dus op naar het feest ! Ik echter blijf hier, omdat mijn tijd nog niet is gekomen.” Toen echter die tijd wèl gekomen was, vertrok ook Hij naar het feest. Niet openlijk echter, maar als in het geheim. En Hij zond boden voor zich uit, om voor een verblijf te zorgen. De boden gingen en kwamen inde stad der Samaritanen, om voor Hem toebereidselen te treffen. Maar men ontving Hem niet, omdat zijn aangezicht naar Jerusalem gekeerd was. 6) Verontwaardigd kwamen nu Joannes en Jacobus tot Hem, en !) Dit feest ontleende zijn naam aan de looverhutten, waarin de Israëlieten zeven dagen onder den blooten hemel moesten verblijven, ’t Was een herinnering aan de wijze van wonen van hunne voorvaderen inde woestijn, na hun vertrek uit Egypte. 2) Broeders: neven. 3) Om Mij te openbaren. 4) Gij kunt altoos gaan. 5) Want gij volgt haar. 6) Ze wilden den Heer niet ontvangen, omdat Hij naar Jerusalem toog ter aanbidding. OP WEG NAAR JERUSALEM zeiden : „Heer, wilt ge, dat we vuur uit den hemel doen nederdalen, om hen te verteren ?” Maar Jezus wendde zich om, en zeide berispend: „Ge weet niet, van welken geest ge zijt ! Want de Zoon des menschen is niet gekomen, om zielen te verdoemen, maar om ze te behouden.” En ze gingen naar een ander dorp. Toen Jezus nu zeker vlek intrad, kwamen Hem tien melaatsche mannen tegemoet, die van verre bleven staan. *) Maar ze verhieven hunne stem, en ze smeekten : „Jezus, Meester, ontferm u onzer !” Jezus, hen ziende, sprak tot hen : „Gaat heen, en vertoont u aan de priesters.” 2) En onderweg werden ze rein. Eén nu van hen, als hij zag, dat hij gereinigd was, keerde terug, en verheerlijkte God met luider stemme. Hij viel op zijn aangezicht neder voor zijne voeten en dankte Hem. En deze was een Samaritaan. Jezus nu nam het woord op, en zeide : „Zijn niet alle tien gereinigd ? Waar zijn dan de andere negen ? Vindt men er geen, die terugkeerde, om eere te geven aan God dan deze, die een vreemdeling is?” En Hij zeide tot hem : „Sta op, en ga heen: uw geloof heeft u gered.” Daarna wijzigde de Heer zijne reis, verliet Samaria en ging langs den gewonen weg naar Jerusalem op. Nu wees Hij ook nog twee en zeventig anderen aan en zond hen twee aan twee voor zich uit naar iedere stad of plaats, waar Hij zelf zou komen. Voordat ze heengingen, vermaande Hij ze, zooals Hij vroeger zijn Apostelen gedaan had en bemoedigde ze. „Wie u hoort”, sprak Hij, „hoort Mij; wie u versmaadt, versmaadt Mij, en wie Mij versmaadt, versmaadt Hem, die Mij heeft gezonden.” En Hij wees ze een plaats aan, waar ze weder bijeen zouden komen. Nu stond Hij op de grens van Galilea, het land, waarin Hij zoo tallooze wonderen gedaan had, en dat niet in Hem wilde gelooven. En Hij begon de steden, waarin de meeste wonderen waren 1) Van verre: als onreinen mochten ze geen gemeenschap met anderen hebben. 2) Die de genezing moesten vaststellen. De barmhartige Samaritaan. geschied, te verwijten, dat ze zich niet hadden bekeerd. „Wee u, Corozaïn”, sprak Hij, „wee u, Bethsaïda, want zoo in Tyrus en Sidon x) de wonderen waren geschied, die in u zijn gebeurd, in haren kleed en in asch hadden ze sedert lang boete gedaan. Maar Ik zeg u : voor Tyrus en Sidon zal het draaglijker zijn op den oordeelsdag dan voor u. En gij, Capharnaüm, zult ge tot den hemel verheven worden ? Tot inde hel zult ge nederzinken ! Want, zoo in Sodoma de wonderen waren geschied, die in u zijn gebeurd, het zoude bestaan hebben tot op dezen dag !” ’t Waren woorden van deernis ; geen woorden van bitterheid ! Want nu nog breidde Hij zijn armen uit tot de Galileërs en sprak : „Komt allen tot Mij, die belast en beladen zijt, en Ik zal u verkwikken! Neemt mijn juk op en leert van Mij, dat Ik zachtmoedig en nederig van harte ben, en rust zult ge vinden voor uwe zielen! Want mijn juk is zacht en mijn last is licht.” Nu reisde Hij verder, en bereikte weldra de plaats, waar Hij met de twee en zeventig zou samenkomen. Blijde keerden ze terug, en zeiden : „Heer, zelfs de duivelen zijn ons onderworpen in uwen naam !” En Hij zeide tot hen : „Ik zag den satan als een bliksemstraal uit den hemel vallen !a) Zie, Ik gaf u de macht, om op slangen en schorpioenen 3) te treden; en op geheel de macht van den vijand, 4) terwijl niets daarbij u ooit zou schaden ! Verblijdt u echter hierover niet, dat de duivelen u zijn onderworpen, maar verheugt u, dat uwe namen inden hemel staan opgeschreven ! Terzelfder ure juichte Hij inden Heiligen Geest, en zeide : „Ik loof U, o Vader, Heer van hemel en aarde, dat Ge deze dingen 5) x) Twee heidensche steden, vol zedenbederf. 2) De zin is : Ik, als alomtegenwoordige God, zag, hoe de duivel op een bevel van u, in Mijnen naamgegeven, plotseling van zijnmacht werd beroofd. 8) Booze machten. 4) Vijand: satan. 6) Die het rijk der hemelen betreffen. OP WEG NAAR JERUSALEM OP WEG NAAR JERUSALEM aan de wijzen en verstandigen1) verborgen en aan de kleinen 2) geopenbaard hebt. Ja, Vader, aldus behaagde het u ! Kort daarna was de Heer met de zijnen in het karavanenhuis gekomen, dat op den weg van Jericho ligt, en rustte daar uit. Ook andere menschen vertoefden daar, onder wie ook een schriftgeleerde. Deze wilde Hem op de proef stellen, stond dus op, en vroeg . „Leeraar, wat moet ik doen, om het eeuwige leven te bezitten t” Jezus zeide tot Hem : „Wat staat er geschreven inde Wet ? Wat leest ge daar ?” Hij antwoordde : „Ge zult den Heer, uwen God, beminnen met geheel uw hart, met geheel uwe ziel, met al uwe kracht, met geheel uw verstand, en uwen naaste gelijk u zelven.” „Ge hebt juist geantwoord”, zeide Jezus tot hem, „doe dat, en ge zult leven.” Hij echter wilde zich rechtvaardigen en zeide tot Jezus: „En wie is mijn naaste ?” Nu nam Jezus het woord en verhaalde : „Zeker mensch daalde af van Jerusalem naar Jericho en viel inde handen van roovers. Ze schudden hem uit, sloegen hem wonden, gingen heen, en lieten hem halfdood liggen. Toevallig nu ging zeker priester dienzelfden weg af, zag hem en ging voorbij. Zoo deed ook een leviet. Ook hij ging voorbij, toen hij op de plaats was gekomen, en den man zag. Doch toen een Samaritaan, die op reiswas, hem zag, werd hij door medelijden bewogen. Hij ging naar hem toe, goot olie en wijn m zijn wonden en verbond ze. Dan zette hij hem op zijn rijdier, bracht hem naar een herberg en droeg zorg voor hem. Den volgenden dag, toen hij verder moest reizen, nam hij twee tienlingen, gaf ze den waard en zeide : „Draag zorg voor hem, en wat ge nog meer ten koste zoudt leggen, zal ik u bij mijn terugkomst vergoeden.” !) Volgens de wereld. 2) Aan de nederigen en eenvoudigen. OP WEG NAAR JERUSALEM Wie van die drie, dunkt u, was de naaste van hem, die viel in de handen der roovers ?” Hij nu zeide : „Die hem barmhartigheid bewees.” En Jezus besloot: „Ga, en doe gij insgelijks.” Op diezelfde reis kwam Jezus ook in het dorp Bethanië, waar Lazarus woonde met zijne zusters Maria en Martha. Jezus ging bij hen binnen, Martha ontving Hem, en begon aanstonds vol ijver een maaltijd te bereiden. Maar hare zuster zat neder aan de voeten van Jezus, om zijne woorden te hooren. Martha was daarover een weinig verstoord, en stilstaande zei ze tot Jezus : „Heer, gaat ’t U niet ter harte, dat mijne zuster me alleen laat bedienen ? Zeg haar, dat zij me komt helpen.” Maar Jezus antwoordde haar : „Martha, Martha, over vele dingen zijt ge bezorgd en bekommerd. Doch één ding is noodig. *) Maria heeft het beste deel verkoren, en ’t zal haar niet worden ontnomen.” Den volgenden dag reisde Jezus verder. En terwijl Hij zich ergens in gebed bevond, vroeg Hem een zijner leerlingen, toen Hij ophield : „Heer, leer ons bidden, gelijk ook Joannes aan zijn leerlingen geleerd heelt.” Jezus antwoordde hem, en leerde hun weder het „Onze Vader.” Daarna verhaalde Hij hun deparabelvandenlastigen vriend. Want hij wilde, dat ze de kracht van het gebed zouden kennen, en weten, dat men moet bidden met volharding. En Hij zeide tot hen : „Verbeeldt u, dat ge een vriend hadt, die te middernacht tot u zou komen, om u te zeggen : „Vriend, leen me drie brooden. Want een vriend van mij is op reis bij me aangekomen, en ik heb niets, om hem voor te zetten !” Wat zoudt ge zeggen? Zoudt ge van binnen niet antwoorden: „Val me niet *) De behartiging der geestelijke belangen gaat boven alles. Martha en Maria. IN DEN TEMPEL OP HET LOOFHUTTENFEEST lastig ! De deur is gesloten, we (zijn allen te bed; ik kan niet opstaan, om u iets te geven ?” Maar als de ander bleef kloppen, zoudt ge niet móeten opstaan, om hem de brooden te geven ? Niet omdat hij uw vriend is, maar om van dat lastige kloppen bevrijd te zijn ?” Ook Ik zeg u : vraagt, en u zal worden gegeven ! Zoekt, en ge zult vinden ; klopt, en u zal worden opengedaan ! Want alwie vraagt, zal verkrijgen; wie zoekt, zal vinden, en wie aanklopt, dien zal worden opengedaan ! Na deze heerlijke les was het doel van de reis weldra bereikt, en Jezus trad met de zijnen Jerusalem binnen. L. VERBLIJF DES HEEREN TE JERUSALEM. 46. Inden tempel op het Loofhuttenfeest, Joannes: VII, n—53- ~Indien iemand dorst heeft, hij home tot Mij en drïnke /” J o a n n es : VII, 37- Voordat Jezus te Jerusalem kwam, hadden de grooten der Joden Hem reeds onder de karavanen gezocht en gevraagd : „Waar is Hij ?” En er was veel gemompel over Hem onder de menigte. Sommigen zeiden : „Hij is goed ’, maar anderen meenden . „Neen, Hij misleidt het volk En niemand van hen, die Hem gunstig gezind waren, dorst in het openbaar vrijmoedig over Hem te spreken, uit vrees voor de Joden. *) Doch toen het feest reeds half voorbij was, 2) ging Jezus naar den tempel, en trad daar als leeraar op. Dit deed Hij elk der vier dagen, en keerde ’s avonds naar den Olijfberg terug. Toen de Joden1) Hem hoorden, waren ze verwonderd en zeiden : „Hoe kent deze de Schriften, daar Hij ze toch niet geleerd heeft ?” Jezus antwoordde hun : „Mijne leer is niet de mijne, 3) maar van ii Toden : hier: de Toodsche grooten. , , 2) Het Loofhuttenfeest duurde acht dagen. De laatste dag gold als de grootste. *) Jezus spreekt hier als mensch. IN DEN TEMPEL OP HET LOOFHUTTENFEEST Hem, die Mij heeft gezonden ! Indien iemand bereid is, zijnen wil te doen, zal hij leeren oordeelen over de leer, of ze uit God is, of dat Ik uit Mij zelven spreek. Wie uit zich zelven spreekt, zoekt zijn eigene eer, doch wie de eer zoekt van die hem zond, hij is waarachtig en geen bedrog is in hem. Gij verwerpt mijne leer ! Maar dat verwondert Mij niet ! Heeft Mozes u namens God de Wet niet gegeven ? En toch wordt ze door niemand van u onderhouden ! Waarom wilt ge Me dooden ?” *) De menigte, die het plan der grooten niet kende, antwoordde Hem: „Ge spreekt, alsof Ge een duivel in hebt! Wie zoekt Ute dooden ?” Jezus gaf er geen antwoord op, maar zeide : „Eén werk heb Ik verricht, den acht-en dertigjarigen zieke genas Ik en allen zijt ge daarover gebelgd, wijl Ik het deed op den Sabbat ! Mozes heeft u de besnijdenis gegeven niet dat ze van Mozes afkomstig is, maar van den Aartsvader Abraham en op Sabbat dient ge iemand de besnijdenis toe. Indien iemand op Sabbat de besnijdenis ontvangt en verzorgd wordt, om niet de Wet van Mozes te schenden,2) waarom zijt ge dan op boos op Mij, die met een woord en niet door eenigen arbeid een geheelen mensch op den Sabbat genas ? Oordeelt toch niet naar den schijn, maar velt een rechtmatig oordeel!” Sommigen dan van de Jerusalemmers, wien het plan der Sanhedristen, om Jezus te dooden, bekend was, zeiden verbaasd: „Is Deze het niet, dien men zoekt te dooden? En zie, Hij spreekt vrijuit in ’t openbaar, en men zegt Hem niets ! Zouden de Overheden dan werkelijk erkend hebben, dat Hij de Christus is ? Maar Dezen kennen we toch! We weten, waar Hij vandaan is ! Als echter de Christus komt, zal niemand weten, waar Hij vandaan is !” 3) Dan leerde Jezus met luider stemme inden tempel en zeide : „Ge zegt, Me te kennen, en ook te weten, waar Ik vandaan ben ! Zeker, mijn aardsche afkomst is u bekend, maar niet mijne godde- r) Onder voorwendsel, dat Ik de Wet niet eerbiedig. 2) De besnijdenis moest op den achtsten dag na de geboorte geschieden. 3) Ofschoon de Schrift duidelijk Bethlehem als de geboorteplaats van den Messias aanwees, heerschte toch de meening onder de Joden, dat Hij plotseling als een onbekende verschijnen zou. lijke ! Uit Mij zelven ben Ik niet gekomen, maar waarachtig is Hij, die Me zond, en dien ge niet kent als mijn eeuwigen Vader ! Ik ken Hem, wijl Ik zijn eeuwige Zoon ben ; en Hij Mij gezonden heeft! Men zocht Hem dan gevangen te nemen, doch niemand sloeg de hand aan Hem, omdat zijn uur ]) nog niet was gekomen. Velen echter uit de menigte geloofden in Hem, en ze zeiden „Zal de Christus, als Hij komt, meer wonderen doen dan Deze? Toen de Farizeën zóó hoorden spreken, zonden zij en de schriftgeleerden dienaren 2) uit, om Hem gevangen te nemen. Doch Jezus liet het niet toe, dat men de hand aan Hem sloeg. En Hij sprak tot het volk : „Nog slechts korten tijd ben Ik bij u ; dan ga Ik tot Hem, die Mij heeft gezonden. Gebruik toch dien tijd ! Want, wanneer Ik zal weggegaan zijn, zult Ge me zoeken, en Me niet vinden ; en waar Ik na mijn Hemelvaart ben, kunt ge niet komen ! Op den laatsten dag 3) echter, den grooten dag van het feest, stond Jezus op en riep : „Indien iemand dorst 4) heeft, hij kome tot Mij, en drinke, zooals de Schrift zegt : Uit zijn binnenste zullen stroomen vloeien van levend 5) water. Dit nu zeide Hij van den Geest, dien alwie in Hem geloofden, zouden ontvangen. Want de Geest was nog niet gegeven, omdat Jezus ook nog met was verheerlijkt. 6) Bij het hooren van deze zijne woorden zeiden sommigen uit de menigte : „Deze is waarlijk de profeet !” Anderen zeiden . „Deze is de Christus !” Weer anderen zeiden : „Komt dan de Christus uit Galilea?7) Heeft de Schrift niet gezegd, dat de Christus uit het geslacht van David en uit Bethlehem komt, het dorp, waar David woonde ?” 1) Zijn uur : de tijd van zijn lijden en sterven. 2) Dienaren: gerechtsdienaren. 3) Vermoedelijk niet de laatste, de Bste, maarde 7de dag. 4) Dorst naar de waarheid. 6) Levend: Opborrelend water als uiteen bron. «) De zin is : Allen die dorst hebben naar de waarheid, moeten tot Hem komen, dan zullen ze later, na zijn hemelvaart, de volheid des Geestes ontvangen, die hun een bron zal zijn van vele genaden. 7) Dezen meenden, dat Jezus te Nazareth was geboren. IN DEN TEMPEL OP HET LOOFHUTTENFEEST NA HET LOOFHUTTENFEEST Zoo ontstond er om Jezus verdeeldheid onder het volk. Eenigen wilden Hem zelfs gevangen nemen, maar niemand sloeg de hand aan Hem. Ook de dienaren niet, die door de Opperpriesters en Farizeën waren uitgezonden. Toen ze voor dezen verschenen, vroeg men hun boos : „Waarom hebt ge Hem niet opgebracht ?” Maar ze antwoordden : „Nooit heeft een mensch zóó gesproken als deze mensch deed !” „Hebt ge u dan ook laten misleiden ?” schimpten ze nu. „Heeft van de overheden of van de Farizeën iemand in Hem geloofd ? Maar die volkshoop, die de Wet niet kent, die zij vervloekt !” En hun woede steeg nog, toen Nicodemus, die den Heer des nachts had bezocht, hoewel hij een lid van den Hoogen Raad was, zeide : „Veroordeelt dan onze Wet iemand, zonder hem eerst te hebben verhoord, en te weten, wat hij doet ?” En ze smaalden : „Zijt ook gij soms uit Galilea ? Onderzoek de Schrift, en erken, dat geen profeet uit Galilea opstaat !” En zonder een besluit te hebben genomen, gingen ze uiteen. Ook Jezus ging heen en begaf zich naar den Olijfberg. 47. Na het Loofhuttenfeest. Joannes: VIII, i—3; 12, 21—59. „Wie mijn woord onderhoudt, zal in eeuwigheid den dood niet aanschouwen.” Joannes: VIII, 51. Op den Olijfberg had Jezus den nacht doorgebracht, en nu het morgen geworden was, begaf Hij zich weder naar den tempel, om daar te onderwijzen. Aanstonds liep het volk toe, en ook de Farizeën kwamen, en stelden Hem listige vragen, om Hem te kunnen beschuldigen. Maar Jezus beschaamde hen, en onder richtte het volk. „Ik ben het licht der wereld,” sprak Hij. Wie Mij na volgt, zal niet inde duisternis wandelen, maar het licht des levens hebben. Ik ga van u heen,*) en ge zult Me zoeken. Maar indien ge niet gelooft, dat J Naarden hemel. NA HET LOOFHUTTENFEEST Ik de Messias ben, die kwam, om u zalig te maken, zult ge sterven in uwe zonden.” „Wie zijt Ge dan ?” vroegen ze nu. En Hij antwoordde : „Ik ben volstrekt, wat Ik u zeg, dat Ik ben ! Die Mij gezonden heeft, is waarheidlievend, en hetgeen Ik van Hem gehoord heb, dat spreek Ik de wereld in.” En ze begrepen niet, dat Hij van den Vader sprak. Maar Jezus ging voort: „Wanneer ge den Menschenzoon hebt opgeheven,x) dan zult ge begrijpen, dat Ik het ben, 2) en dat Ik uit Mij zelven niets doe, maar spreek, zooals de Vader Me geleerd heeft. 3) Hij, die Mij zond, is met Mij : Hij heeft Mij niet alleen gelaten, 4) wijl Ik altoos doe, wat Hem behaagt.” Toen Hij aldus sprak, begonnen er velen in Hem te gelooven. En tot dezen zeide nu Jezus : „Indien ge blijftin mijn woord, 5) zijt ge waarlijk mijn leerlingen ; ge zult de waarheid kennen en de waarheid zal u bevrijden.” 6) Toen riepen de Joden : „Wij zijn kroost van Abraham, en nooit iemands slaven geweest; hoe zegt Ge dan :ge zult vrij worden ?” 7) Jezus antwoordde hun : „Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u : Alwie zonde doet, is slaaf der zonde.8) Maarde slaaf blijft niet in huis voor altijd, 9) de zoon blijft voor altijd. Indien de Zoon u vrijmaakt,10) zult ge werkelijk vrij zijn. Ik weet, dat ge kroost van Abraham zijt, maar ge zoekt Me te dooden, omdat mijn woord bij u geen ingang vindt. Ik zeg nochtans slechts, wat Ik bij mijnen Vader gezien heb; doet ook gij, wat ge bij uwen vader Abraham gezien hebt. n) Ze antwoordden en zeiden: „Onze vader12) is Abraham!” „Indien 1) Aan het kruis. 2) Als ge de natuurverschijnselen ziet bij mijnen dood en van mijne verrijzenis hoort, zult ge moeten erkennen, dat Ik de Messias ben. 3) Dat Ik Gods Zoon ben en mijn leer goddelijk is. 4) Altoos heeft de Vader Me met zijn almacht bijgestaan. 5) Mijne leer. 6) Van de slavernij der zonde. 7) We hebben nooit onze burgerlijke vrijheid verloren ! 8) En dus niet vrij. •) De zin is : de slaaf kan bevrijd worden. 10) Van de slavernij der zonde. u) Volgt zijn voorbeeld na. 12) Onze geestelijke vader. NA HET LOOFHUTTENFEEST ge dan kinderen van Abraham zijt,” antwoordde nu Jezus, „doet dan de werken van Abraham. Maar dat doet ge niet, want ge tracht Mij, een mensch, die u de waarheid gesproken heeft, te doodën. Dat deed Abraham niet ! Gij doet de werken van uwen vader.” x) Nu riepen de Joden : „God is onze Vader !” Maar Jezus antwoordde hun : „Als God uw Vader was, zoudt ge Mij beminnen, want van God ging Ik uit, en kom Ik. Niet uit Me zelven kwam Ik ! Hij heeft Me gezonden ! Waarom verstaat ge mijn taal niet ? Omdat ge naar mijn leer niet kunt hooren!2) Gij hebt den duivel tot vader, en den zin van dien vader verkiest ge te doen. Een moordenaar van het menschdom was hij vanaf den beginne ! Maar Mij gelooft ge niet, omdat Ik de waarheid zeg ! Wie uwer overtuigt Me van eenige zonde ? Niemand ! Indien Ik de waarheid dan zeg, waarom gelooft ge Me niet? Wie God dient, luistert naar de woorden van God ! Daarom luistert ge niet, omdat ge uit God niet zijt !” Toen scholden de Joden : „Zeggen we niet met recht, dat Gij een Samaritaan 3) zijt, een bezetene ? Jezus antwoordde : „Ik ben niet van den duivel bezeten, maar Ik eer mijnen Vader, en gij doet Me oneer aan, door zoo te lasteren. Doch Ik zoek mijne eer niet; daar is er Eén, die haar zoekt en oordeelt. 4) Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u : Indien iemand mijn woord onderhoudt, zal hij den dood niet aanschouwen in eeuwigheid.” Nu riepen de Joden : „Nu weten we, dat Ge den duivel in hebt! Abraham is gestorven en de profeten, en Ge zegt: Indien iemand mijn woord onderhoudt, zal hij den dood niet smaken in eeuwigheid. Zijt Ge dan grooter dan onze vader Abraham, die gestorven is ? Ook de profeten zijn gestorven. Voor wien geeft Ge U zelven uit ?” Jezus antwoordde : „Indien Ik Mij zelven verheerlijk, is mijne verheerlijking niets”. Mijn Vader is het, die Mij verheerlijkt, 5) van wien ge zegt, dat Hij uw God is. En ge hebt Hem niet erkend, maar *) Uw Vader: de duivel. 2) Door de bedorvenheid van uw hart. 3) Samaritaan : een verachte. 4) Die uw lastertaal niet ongestraft zal laten. 5) Door getuigenis te geven van mijn zending door wonderen. Ik ken Hem. En als Ik zeide, dat Ik Hem niet ken, dan ware Ik een leugenaar, aan u gelijk. Maar Ik ken Hem, en zijne bevelen volbreng Ik. Abraham jubelde, om mijnen dag te zien, zag hem, en verblijdde zich.” x) Nu zeiden de Joden : „Ge zijt nog geen vijftig jaar, en hebt Ge Abraham gezien ?” Jezus antwoordde: „Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u : „Vóór Abraham was, ben Ik.” 2) Ze grepen dan steenen, om Hem te steenigen, 3) maar Jezus trok zich terug en verliet den tempel. 48. Een blindgeborene op Sabbat genezen. Joannes: IX, I—4l.1—41. ~Ik ben het licht der wereldJ o a n n es : VIII, 12. Toen Jezus den tempel verliet, zag Hij een mensch, die van zijne geboorte af blind was. En zijne leerlingen ondervroegen Hem en zeiden : „Rabbi, wie heeft gezondigd, hij of zijne ouders, dat hij blind geboren werd ?” 4) Jezus antwoordde : „Noch hij heeft gezondigd noch zijne ouders, maar opdat de werken Gods in hem geopenbaard worden. Ik behoor te arbeiden den arbeid van die Mij zond, zoolang het dag is; 5) er komt een nacht, wanneer niemand arbeiden kan. 6) Zoolang Ik inde wereld ben, ben ik het licht der wereld.” 7) Na deze woorden spuwde Hij op den grond, maakte slijk van het speeksel, en bestreek met het slijk zijn oogen. En Hij zeide Hem : „Ga u wasschen inden vijver van Siloë.” Hij ging daarheen en waschte zich, en kwam ziende terug. Zijne buren dan, 1) Abraham wist, dat de Messias verschijnen zou. En toen hij in ’t voorgeborchte den dag zijner komst op aarde vernam, verblijdde hij zich. Jezus is dus grooter dan hij. 2) Ik ben God. 3) Als Godslasteraar. 4) Ze meenden, dat zijn blindheid een straf was. 5) Ik moet mijne leer door wonderen staven, zoolang Ik leef. 61 Nacht: de dood. En die is voor Mij aanstaande. 7) Door mijne leer en mijne wonderen. EEN BLINDGEBORENE OP SABBAT GENEZEN EEN BLINDGEBORENE OP SABBAT GENEZEN en die hem vroeger van aanzien als een bedelaar kenden, zeiden: „Is hij het niet, die zat te bedelen?” Sommigen zeiden: „Hij is het”; anderen weer zeiden: „Neen, maar hij gelijkt op hem.” Hij echter zeide : „Ik ben het.” Men zeide hem dan : „Hoe zijn uwe oogen geopend ?” Hij antwoordde : „De mensch, die Jezus heet, maakte slijk en bestreek mijne oogen, en zeide mij: „Ga naar den vijver van Siloë en wasch u. Ik ging nu, waschte mij en werd ziende. En men zeide hem: „Waar is Hij?” Hij zeide: „Dat weet ik niet.” Men bracht hem naar de Farizeën, den gewezen blinde. Het was een Sabbat, toen Jezus slijk maakte en zijne oogen opende. Op hunne beurt dan ondervroegen hem ook de Farizeën, hoe hij ziende was geworden. Hij nu zeide hun : „Hij legde mij slijk op de oogen, en ik waschte mij, en zie.” Eenigen dan van de Farizeën zeiden : „Deze mensch is niet van Godswege, daar Hij den Sabbat niet houdt.” Maar anderen zeiden : „Hoe kan een zondig mensch zulke teekenen doen ?” En er was tweespalt onder hen. Men zeide dan den blinde wederom : „Wat zegt gij van Hem, daar Hij uwe oogen geopend heeft ?” Hij nu zeide : „Dat Hij een profeet is.” De Joden dan geloofden het niet van hem, dat hij blind geweest en ziende geworden was, zoodat ze de eigen ouders van den genezene ontboden. En ze ondervroegen hen en zeiden : „Is deze uw zoon, dien gij zegt, dat blind geboren is ? Hoe is hij nu dan ziende !” Hun antwoordden zijn ouders en zeiden : „We weten, dat deze onze zoon is, en dat hij blind is geboren. Maar hoe hij nu ziende is, of wie zijne oogen geopend heeft, dat weten we niet. Ondervraagt hem zelf, hij is volwassen; laat hij over zich zelven spreken.” Dit zeiden zijn ouders, wijl ze de Joden vreesden. Want reeds waren dezen overeengekomen, om, wie Hem als den Christus zou belijden, uit de synagoge te bannen. Daarom zeiden zijn ouders :,,Hij is volwassen ; ondervraagt hem zelf.” Zij riepen dan andermaal den rnensch, die blind geweest was, en zeiden hem : „Geef eere aan God; wij weten, dat die mensch een 1) Door rechtuit de waarheid te zeggen. EEN BLINDGEBORENE OP SABBAT GENEZEN zondaar is.” Hij nu antwoordde : „Of Hij een zondaar is, weet ik niet. Eén ding weet ik : dat ik blind was en nu zie.” Ze zeiden hem dan : „Wat heeft Hij u gedaan ? Hoe heeft Hij uwe oogen geopend?” Hij antwoordde hun : „Ik heb het u al gezegd, en hebt ge ’t niet gehoord ? Waarom wilt ge ’t andermaal hooren ? Wilt gij soms zijne leerlingen worden ?” Ze zeiden hem hoonend : „Gij zijt een leerling van Hem ; wij voor ons zijn leerlingen van Mozes. Wij weten, dat God tot Mozes gesproken heeft, maar vanwaar Deze is, weten we niet.” De mensch antwoordde en zeide hun : „Daarin ligt wel iets wonderbaars, dat gij*) niet weet, vanwaar Hij is. En Hij hééft mijne oogen geopend! We weten intusschen, dat God geene zondaars verhoort. Maar indien iemand godvreezend is en zijnen wil doet, dien verhoort Hij. Van eeuwigheid is het niet gehoord, dat iemand de oogen opende vaneen blindgeborene. Als Deze niet van God was, kon Hij niets doen.” Ze antwoordden en zeiden hem : „In zonden zijt ge geboren heel en gansch, en gij onderwijst ons ?” En ze wierpen hem buiten. Jezus vernam, dat ze hem buiten hadden geworpen, en ontmoette hem, en zeide hem : „Gelooft ge inden Zoon Gods ?” Hij antwoordde en zeide : „En wie is het, Heer, dat ik in Hem geloove ?” Jezus nu zeide hem : „Ge ziet Hem ! Die met u spreekt, Die is het.” Hij nu zeide : „Ik geloof, Heer,” – en viel Hem aanbiddend te voet. Jezus zei nu tot het volk : „Tot schifting ben Ik inde wereld gekomen, opdat de nietzienden2) zien mogen, en de zienden3) blind worden.” Dit hoorden eenige Farizeën, die bij Hem waren, en ze zeiden tot Hem : „Zijn ook wij soms blinden ?” Jezus zeide tot hen : „Als ge blind waart, hadt ge geen zonde, 4) doch nu zegt ge : We zien ! Uw zonde blijft ! 1) Dat gij, zoo geleerde menschen! 2) Niet-zienden: de nederigen, die erkennen, geestelijk licht noodig te hebben. 3) Ziend en: de hoogmoedigen, die geen geestelijk licht verlangen. 4) De zin is: als ge blind waart in eigen oogen, en u door Mij liet onderwij zen, zou uw geloof in Mij u van zonde bevrijden. Geschiedenis van het Nieuwe Testament. 11 EEN BLINDGEBORENE OP SABBAT GENEZEN Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u : Die niet door de deur den schaapstal intreedt, maar vaneen andere zijde binnenkomt, hij is een dief en een roover. Doch die de deur intreedt, is een herder der schapen. Hem doet de poortwachter open, en zijne schapen luisteren naar zijne stem ; zijn eigene schapen roept hij bij naam en voert ze naar buiten. En als hij zijn eigene schapen heeft uitgedreven, gaat hij vóór hen uit, en de schapen volgen hem, omdat ze zijn stem kennen. Doch een vreemdeling zullen ze niet volgen, maar van hem wegvluchten, omdat ze de stem der vreemdelingen niet kennen.” 4) Deze gelijkenis zeide hun Jezus, doch ze begrepen niet, wat ze beteekende. Jezus dan zeide hun andermaal: ~Ik bende deur der schapen. Allen, zooveel er optraden, zijn dieven en roovers, doch de schapen luisterden niet naar hen. Ik bende deur : indien iemand door Mij intreedt, zal hij veilig in- en uitgaan, en weide vinden. De dief komt slechts om te stelen, te slachten en te verderven : Ik ben gekomen, opdat ze leven en overvloed hebben. Ik bende goede herder. De goede herder legt zijn leven af voor de schapen. Doch de huurling en wie geen herder is, wien de schapen niet in eigendom behooren, hij ziet den wolf komen, laat de schapen aan hun lot over en vlucht! En de wolf rooft en verstrooit de schapen. De huurling nu vlucht, wijl hij een huurling is en zich om de schapen niet bekreunt. Ik bende goede herder, en Ik ken de mijnen en Mij kennen de mijnen, zooals de Vader Mij kent, en Ik den Vader ken. En mijn leven leg Ik weldra af voor de schapen. Nog andere schapen heb Ik, die niet uit dezen schaapstal zijn 2) : ook deze behoor Ik te leiden3); ze zullen naar mijne stem luisteren, en het zal worden: ééne kudde, één herder.4) Daarom bemint Mij de *) Schaapstal: schuilplaats der schapen, dooreen muur omgeven, waarin een poort is. Alle schapen van ’t dorp zijn daar ’s nachts bijeen en zijn er veilig voor dieven en roovers. Eender herders houdt de wacht, ’s Morgens opent men de poort, en de verschillende herders leiden hun schapen naar buiten. Elk hunner doet daarbij een eigenaardig stemgeluid hooren, waaraan ieder schaap zijn eigen herder kent. 2) De heidenen. 3) Door mijne apostelen. 4) Eén kudde: ééne Kerk. Vader, wijl Ik mijn leven afleg, om het weder aan te nemen.2) Niemand neemt het van Mij af, maar Ik leg het vrijwillig uit Mij zelven af : Macht heb Ik, om het af te leggen, en macht heb Ik, om het weder aan te nemen : dit gebod 2) heb Ik van Mijnen Vader ontvangen”. Opnieuw ontstond er verdeeldheid onder de Joden tengevolge van deze toespraak. Velen nu zeiden : „Hij heeft een duivel in, en is krankzinnig : wat luistert ge naar Hem ?” Anderen zeiden : „Dit zijn geen woorden vaneen bezetene. Of kan een duivel de oogen van blinden openen?” L. VIERDE EVANGELIEREIS DES HEEREN. 49, Reis door Perea. Lucas: XII, 13—31 ; XIII, I—lB.1—18. ~God wil niet, dat iemand verloren ga, maar dat allen zich tot boetvaardigheid begeven.” II Petrus: 111, 9. Jezus ging nu uit Jerusalem heen, en er kwam iemand uit de schare tot Hem, die Hem zeide : „Leeraar, zeg aan mijn broeder, dat hij met mij de erfenis deele.” Doch Hij antwoordde : „Mensch, wie heeft Mij aangesteld tot rechter of verdeeler over u beiden ?” Daarna sprak Hij tot die Hem omringden: „Ziet toe, en wacht u voor alle hebzucht, want niet inden overvloed van hetgeen iemand bezit, is zijn leven.” En Hij zeide tot hen deze gelijkenis : „Het akkerland vaneen rijk man droeg o vervloedigen oogst. En hij overlegde bij zich zelven en zeide : Wat zal ik doen ? Want ik kan mijne veldvruchten niet bergen. En hij zeide : Dit zal ik doen. Ik zal mijne bergplaatsen afbreken en grootere bouwen, en daar geheel mijnen oogst en mijne goederen verzamelen. En ik zal tot mijne ziel zeggen : Ziel, ge hebt veel goederen liggen, voor vele jaren ; rust, eet, drink, maak goede sier. Maar God zeide tot hem : Dwaas, dezen nacht zal men uwe ziel van u opeischen ; maar wat ge bereid hebt, voor wien 1) Ik leg mijn leven af voor mijne schapen, en neem het weder aan in de Verrijzenis. 2) Sterven en verrijzen. REIS DOOR PEREA REIS DOOR PEREA zal het zijn ? Zóó gaat het hem, die voor zichzelf bijeengaart, en niet rijk is voor God.” Maar tot zijne leerlingen zeide Hij : „Daarom zeg Ik u : weest niet bezorgd voor het leven, wat ge zult eten, noch voor het lichaam, wat ge zult aantrekken. Het leven is meer dan het voedsel en het lichaam meer dan het kleed. Beschouwt de raven ; ze zaaien noch oogsten, ze hebben voorraadschuur noch bergplaats, en God onderhoudt ze : hoe verre staat gij boven de vogelen ! Wie uwer kan met al zijn zorg één el aan zijn levensweg toevoegen ? Indien ge dan zelfs het geringste niet kunt, wat zijt ge bezorgd voor het overige? Beschouwt de leliën, hoe ze groeien. Ze arbeiden niet noch spinnen ! Toch zeg Ik u : zelfs Salomon in al zijne heerlijkheid was niet uitgedost gelijk ééne van haar. Indien God aldus het veldkruid kleedt, dat vandaag op den akker staat en morgen inden oven wordt geworpen, hoeveel temeer dan u, kleingeloovigen ! Vraagt ook niet, wat ge zult eten of drinken en zoekt niet hoog te klimmen. Naar dit alles trachten de volken der wereld; uw Vader weet immers, dat ge deze dingen noodig hebt. Zoekt veeleer het koninkrijk Gods, en dit alles zal u worden toegegeven. Vrees niet, gij, klein kuddeke, want het heeft uwen Vader behaagt, u het Koninkrijk te geven. Verkoopt uwe bezittingen en geeft aalmoezen. Maakt u buidels, die niet verslijten, een schat inde hemelen, die niet af neemt; waar geen dief komt en geen mot bederf brengt. Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.” Bij deze gelegenheid nu waren er eenigen, die Hem verhaalden van de Galileërs, wier bloed Pilatus met dat hunner offerdieren vermengd had. x) Hij antwoordde en zeide tot hen: „Meent ge, dat deze Galileërs, wijl hun zóó iets overkomen is, grootere zondaars waren dan alle andere Galileërs ? Neen zeg Ik u, maar indien ge u niet bekeert, zult ge allen eveneens omkomen. 2) Of die achttien, *) Die dus gedood waren op het oogenblik, dat ze slachtoffers opdroegen. Jezus nam deze gelegenheid te baat, om zijne toehoorders tot boetvaardigheid aan te sporen. 2) Eveneens: onder de puinhoopen uwer stad bij hare verwoesting door de Romeinen. die door het invallen van den toren in Siloë gedood zijn, meent ge, dat die schuldiger waren dan al de menschen, die te Jerusalem wonen ? Neen zeg Ik u, maar indien ge u niet bekeert, zult ge allen eveneens omkomen”. Hij zeide verder deze gelijkenis : lemand had een vijgeboom, die in zijnen wijngaard geplant stond. Hij kwam, zocht naar vruchten, maar vond er geene. Toen zeide hij tot den wijngaardenier : Zie, reeds drie jaar kom ik aan dezen vijgeboom vruchten zoeken, en vind er geene ; houw hem om : waartoe put hij nog den grond uit?” Doch hij antwoordde en zeide hem: Heer, laat hem dit jaar nog staan, dat ik rondom den grond omspitte en bemeste! En als hij dan vrucht draagt .... Maar zoo niet, dan houwt ge hem later om”. In eene der synagogen hield Jezus eens een leerrede op sabbat. En zie, daar was een vrouw, die sedert achttien jaar ziek was. Ze liep voorovergebogen en was in het geheel niet bij machte, zich op te richten. Toen Jezus haar zag, sprak Hij haar toe en zeide : „Vrouw, ge zijt van uw ziekte verlost.” Hij legde de handen haar op, en oogenblikkelijk stond ze rechtop, en loofde den Heer. Maarde overste der synagoge, verstoord, dat Jezus op den sabbat een genezing gedaan had, nam het woord, en zeide tot de menigte : „Er zijn zes dagen, waarop men behoort te arbeiden : komt dus op die dagen om genezen te worden, en niet op den sabbatdag.” Maar de Heer antwoordde hem en zeide: „Huichelaars, maakt niet ieder uwer op den sabbat zijn rund of zijn ezel van de kribbe los, om ze weg te leiden en te laten drinken ? En deze, een dochter van Abraham, die de satan, ziet eens, achttien jaren gebonden heeft, behoorde die niet van dien band bevrijd te worden op den sabbatdag ? ” En toen Hij dit zeide,werden al zijne tegenstanders beschaamd. En geheel de menigte verheugde zich over al de roemvolle dingen, die er door Hem geschiedden. REIS DOOR PEREA JEZUS TE JERUSALEM 50, Jezus te Jerusalem op het feest van de Tempelwijding. Lucas: XIII, 22; Joannes: X, 22—42. ~Ge gelooft niet, omdat ge niet behoort tot mijne schapen. Mijne schapen luisteren naar mijne stem.’’ Joannes: X, 27. En Hij trok voort door steden en dorpen, terwijl Hij leeraarde en zijn weg nam naar Jerusalem. Men vierde nu te Jerusalem het tempelwijdingsfeest,x) en het was winter. En Jezus wandelde inden tempel, inden zuilengang van Salomon. 2) De Joden dan omringden Hem en zeiden: „Hoelang nog houdt Ge ons in spanning ? Als Ge de Christus zijt, zeg het ons ronduit.” Jezus antwoordde hun: „Ik heb het u gezegd, en ge gelooft het niet. De werken die Ik doe inden naam mijns Vaders, die getuigen van Mij. Maar gij gelooft niet, want ge behoort niet tot mijne schapen. Mijne schapen luisteren naar mijne stem, en Ik ken ze en ze volgen Mij. Ik geef hun eeuwig leven ; ze gaan niet verloren in eeuwigheid, en niemand zal ze wegrooven uit mijne hand. Wat mijn Vader Mij gegeven heeft, is grooter dan alles, en niemand kan wegrooven uit de hand mijns Vaders. Ik en de Vader zijn één.” De Joden dan grepen wederom steenen, om Hem te steenigen. Toen zeide Jezus : „Vele goede daden heb Ik u getoond vanwege mijn Vader ; omwille van welke dier daden steenigt ge Mij ?” De Joden antwoordden Hem : „Niet om een goede daad steenigen we U, maar om een godslastering, en wijl Gij, een mensch, U zelven tot God maakt.” Jezus antwoordde hun : „Staat er niet geschreven in uwe Wet.3): „Ik heb gezegd :Ge zijt góden” ? 4) Indien ze dezen, tot wie het woord Gods gericht werd, 1) Het tempelwijdingsfeest. Dit vierde men ter herinnering aan het herstel van den eeredienst door Judas den Machabeër (164 v. Chr.) nadat de tempel drie jaar lang door de heidenen ontheiligd was. 2) De zuilengang van Salomon. Langs den oostelijken ringmuur van het tempelplein. 3) In het Oude Testament. 4) Tot de Oversten van Israël is er gezegd : Ge zijt góden, d.w.z. ge vertegenwoordigt God, die u in gezag stelde. ONEINDIG GOED EN BARMHARTIG góden noemde, en de Schrift niet kan falen, zegt gij dan tot Hem, dien de Vader geheiligd heeft en inde wereld gezonden : Ge lastert omdat Ik zeide: Gods zoon ben Ik ? Indien Ik de werken mijns Vaders niet doe, gelooft Me niet ; doe Ik ze echter, al gelooft ge ook Mij niet – gelooft dan de werken : opdat ge erkennen en gelooven moogt, dat in Mij de Vader is en Ik inden Vader ben.” Ze zochten Hem dan te grijpen, maar Hij vertrok. Hij begaf zich weder over den Jordaan, ter plaatse, waar Joannes inden aan vang doopte, en verbleef er.1) En velen kwamen tot Hem en zeiden : „Joannes deed wel geen enkel wonderteeken, maar alles wat Joannes van Dezen zeide, was waar”. En daar geloofden velen in Hem. 51. Oneindig goed en barmhartig. Lucas: XV, 1—32. ~Bekeert u tot Mij, dan zal Ik Mij tot u keeren’’. Mal. 111, 7. Zoodra de Heer in Perea gekomen was, onderwees Hij weder het volk en genas de zieken. A1 de tollenaars nu en de zondaren kwamen bij Hem, om Hem te hooren. En de Farizeën en de schriftgeleerden morden en zeiden : „Hij ontvangt zondaren en eet met hen.” Maar Hij sprak tot hen deze gelijkenis : „Wat mensch onder u die honderd schapen bezit en er één van verliest, laat niet de negen en negentig inde steppe achter, om het verlorene na te gaan, tot hij het vindt? En vindt hij het, dan legt hij het met vreugde op zijne schouderen. En thuis gekomen, roept hij vrienden en buren bijeen, en zegt hun: Verheugt u met mij, want ik heb mijn schaap gevonden, dat verloren was. Ik zeg u : Aldus zal er vreugde zijn inden hemel2) over één bekeerden zondaar, meer dan over negen en negentig rechtvaardigen, die geene bekeering noodig hebben. Of welke vrouw, die tien drachmen bezit, en ééne drachme ver- b Perea. 2) Op dat oogenblik. Terugkomst van den verloren zoon. liest, steekt niet eene lamp aan, en veegt het huis, en zoekt met zorg, totdat zij ze vindt ? En heeft zij de drachme gevonden, dan roept ze vriendinnen en buurvrouwen bijeen, en zegt : Verheugt u met mij, want ik heb de drachme gevonden, die ik verloren had. Zóó, zeg Ik u, ontstaat er vreugde bij de engelen Gods over één zondaar, die boetvaardigheid doet.” Hij zeide verder: „Zeker mensch had twee zonen. En de jongste van beiden zeide den vader: Vader, geef mij het deel der goederen, dat me toekomt. En hij verdeelde hun zijn vermogen. Enkele dagen daarna pakte de jongste zoon alles bijeen, vertrok naar een ver land, en verkwistte daar zijn vermogen in losbandig leven. Doch toen hij er alles had doorgebracht, kwam er een zware hongersnood in dat land, en hij begon gebrek te lijden. En hij ging heen en verbond zich aan eender burgers van dat land. Deze zond hem naar zijn landerijen, om zwijnen te hoeden. En hij verlangde zijnen buik te vuilen met de peulschalen *) die de zwijnen aten, en niemand gaf ze hem. Toen in zichzelven gekeerd, zeide hij : Koevele huurlingen mijns vaders hebben brood in overvloed, terwijl ik hier van honger verga. Ik zal opstaan, naar mijnen vader gaan, en hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen den hemel2) en voor uw oog. Ik ben niet meer waardig, uw zoon te heeten : behandel me als een uwer huurlingen. En hij stond op en ging naar zijnen vader. Doch toen hij nog op verren afstand was, zag hem zijn vader. Hij werd bewogen, liep en viel hem om den hals en kuste hem. Doch de zoon zeide tot hem : Vader, ik heb gezondigd tegen den hemel en voor uw oog; ik ben niet meer waardig, uw zoon te heeten. Maarde vader zeide tot zijne dienaren : Haalt spoedig het beste kleed, en trekt het hem aan ; geeft hem een ring aan de hand, en schoenen aan de voeten. En haalt en slacht het gemeste kalf, en laten we blijde feestmaal houden. Want deze b Peulschalen. Bedoeld is de vrucht van den Joannes-broodboom : kleine, platte boontjes in breede schalen. Zij worden gewoonlijk als veevoeder gebruikt, en slechts in geval van hoogen nood door arme menschen gegeten. *) Voor God. ONEINDIG GOED EN BARMHARTIG DE RIJKE VREK EN DE ARME LAZARUS mijn zoon wasdood en is herleefd; was verloren, en is teruggevonden. En ze begonnen feestte vieren. Maar zijn oudste zoon x) was op het land, en zoodra hij terugkeerde en het huis naderde, hoorde hij muziek en dans. En hij riep één der knechten bij zich, en vroeg, wat dit was. Deze nu zeide hem : Uw broeder is gekomen, en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht, omdat hij hem gezond terugontvangen heeft. Maar hij werd vertoornd en wilde niet binnenkomen. Zijn vader ging dus naar buiten en noodigde hem uit. Maar hij antwoordde en zeide tot zijnen vader : Zie, zoovele jaren dien ik u, en nooit heb ik een gebod van u overtreden, en mij hebt ge nooit een bokje gegeven, om met mijne vrienden feestte vieren. Maar nu deze gekomen is, uw zoon, die uw vermogen verslonden heeft met eerlooze vrouwen, hebt ge voor hem het gemeste kalf geslacht. Doch hij zeide hem: Kind, gij zijt altoos bij mij, en al het mijne is het uwe. Maar we behoorden feestte vieren en ons te verheugen, omdat hij, uw broeder, doodwas en herleefd is, verloren was en is teruggevonden”. 52. De rijke vrek en de arme Lazarus. Lucas: XVI, 19—31. „Wie een behoeftige verdrukt, smaadt diens Schepper.” S pr. : XIV, 31. ’t Was een paar dagen later. Ineen schoone gelijkenis had Jezus aan ’t volk geleerd, dat men God niet kan dienen en den mamon. Dit alles hoorden de Farizeën, geldzuchtige menschen, en bespotten Hem. Hij zeide tot hen : „Gij zijt het, die u zelven rechtvaardigt voor het oog der menschen, maar God kent uw harten. Want wat aan de menschen verheven toeschijnt, is dikwijls een gruwel inde oogen van God !” i) Deze oudste zoon is het beeld der morrende Farizeën, maar tevens van allen, zondaren of rechtvaardigen, die den gevallene niet met liefde en medelijden bejegenen, of zich niet over den terugkeer vaneen afgedwaalde verheugen. Zijn gemor doet door de tegenstelling de liefde des vaders te beter uitkomen. De arme Lazarus en de rijke vrek. DE RIJKE VREK EN DE ARME LAZARUS En om hun te leeren, wat straffen er volgen op het misbruik van rijkdom, verhaalde Hij hun de parabel van den rijken vrek en den armen Lazarus. „Er was eens”, sprak Jezus, „een rijk man, en hij ging gekleed in purper en fijn lijnwaad, en leefde dag aan dag in weelde en pracht. Er was ook de arme Lazarus, die, met zweren bedekt, zich bij zijne poort had uitgestrekt, begeerig, zijn honger te stillen met de kruimels die van de tafel des rijkaards vielen. En de honden kwamen en likten zijn zweren. De arme nu kwam te sterven, en werd door de engelen gedragen in Abrahams schoot. Dan ook de rijke stierf en werd begraven. En toen hij inde hel was, en daar werd gefolterd, sloeg hij zijn oogen op, zag Abraham van verre en Lazarus in zijnen schoot.a) En hij verhief zijne stem en zeide : Vader Abraham, erbarm u mijner, en zend Lazarus, om zijnen vingertop in het water te doopen en mijne tong te verfrisschen, want ik word hier inde vlam gepijnigd. Doch Abraham zeide : „Kind, gedenk, dat ge het goede ontvangen hebt in uw leven, en Lazarus het kwade, Nu echter wordt hij hier vertroost, maar gij gepijnigd. En daarbij, nog is er tusschen ons en u eene groote klove gesteld, zoodat wie van hier naar u willen overgaan, daartoe niet in staat zijn, noch iemand van daar naar ons kan overkomen”. Maar hij zeide : „Ik bid u dan, vader, zend hem naar het huis mijns vaders ! Want ik heb vijf broeders : dat hij voor hen getuige, opdat ook zij niet in deze folterplaats komen”. Doch Abraham zeide tot hem: „Ze hebben Mozes en de profeten : dat ze naar dezen luisteren !” Maar hij zeide : „Neen, vader Abraham, doch indien iemand van de dooden tot hen komt, dan zullen ze zich bekeeren. Maar hij zeide tot hem : Als ze naar Mozes en de profeten niet luisteren, zullen ze zich ook niet laten overtuigen, als iemand uit de dooden opstaat!” 1)In Abrahams schoot: In zijne onmiddellijke nabijheid en nnige gemeenschap met den „vader der geloovigen”. In het verblijf der rechtvaardigen. 53. Groote Lessen Lucas: XVIII, i—30; Mattheus: XIX, 13—30; XX, 1—16; Marcns: X, 13—31. „God wederstaat den hoogmoedige; den ootmoedige echter geeft Hij genade.” J a c, : IV, 6. In die dagen zeide Jezus ook eene gelijkenis, om te leeren, dat men met volharding moet bidden, ofschoon God niet aanstonds verhoort. En Hij sprak: ~In zekere stad was een rechter, die God niet vreesde en geen mensch ontzag. Maar er was daar ook eene weduwe, die telkens bij hem kwam en zeide : Schaf mij recht tegenover mijne wederpartij ! En een tijdlang wilde hij niet. Maar daarna zeide hij in zichzelf : Hoewel ik God niet vrees en geen mensch ontzie, zal ik toch, omdat die weduwe me overlast aandoet, haar recht verschaffen, om den kaakslag te ontgaan ’j van haar eindeloos terugkomen. De Heer nu zeide : Hoort wat de onrechtvaardige rechter zegt! 2) Maar zou God dan geen recht verschaffen aan zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen ? Of trekt Hij zich hunner slechts talmend aan ? Ik zeg u : Hij zal hun recht doen met spoed. Zal evenwel de Menschenzoon bij zijne komst het geloof op aardè vinden ?”3) Hij zeide verder ook deze gelijkenis, met het oog op sommigen, die op zichzelven vertrouwen, dat ze rechtvaardig zijn, en de anderen geringschatten.,,Twee menschen gingen op naar den tempel, om te bidden : de één was een Farizeër, de ander een tollenaar. De Farizeër ging staan en bad bij zichzelven aldus: O God, ik dank U, dat ik niet ben gelijk de andere menschen : roovers, onrechtvaardigen, zondaars, of ook gelijk deze tollenaar. Ik vast tweemaal in de week en vertiend alwat ik gewin! En de tollenaar bleef op een 1) Omdenkaakslagteontgaan: Om de ondraaglijke kwelling van haar telkens herhaald verzoek. 2) Hoe hij recht doet, om van ’t aanhoudend smeeken bevrijd te zijn. 3) De zin is : Zal de Menschenzoon bij zijne komst op het einde der tijden, het geloof in Hem op aarde vinden ? GROOTE LESSEN De Farizeër en de tollenaar. GROOTE LESSEN afstand. Hij wilde zijn oogen zelfs niet ten hemel heffen, maar sloeg zich op de borst en zeide: o God, wees mij, zondaar, genadig ! Ik zeg u : Deze veeleer dan gene ging gerechtvaardigd naar huis. Want alwie zichzelven verheft, zal vernederd, doch wie zichzelven vernedert, zal verheven worden.” Toen bracht men ook kinderen tot Hem, opdat Hij ze zegenen zou. Maar als de leerlingen dat zagen, berispten ze hen, die ze brachten. Jezus, dat ziende, nam het euvel op, riep zijne leerlingen tot zich en zeide tot hen : „Laat de kinderkens tot Mij komen, en houdt ze niet terug, want aan dezulken behoort het Rijk Gods. *) Voorwaar, Ik zeg u : Alwie het Rijk Gods niet aanneemt als een kind, zal er niet ingaan.” Toen omhelsde Hij ze, legde de handen hun op, en zegende ze> Nadat Jezus was uitgegaan op den weg, kwam een overheidspersoon op Hem toe, knielde neder en vroeg: „Goede Meester,, wat moet ik doen, om het eeuwige leven te verkrijgen ?” Jezus, antwoordde Hem : „Wat vraagt ge me naar het goede ? Wat noemt ge Me goed ? Niemand is goed, tenzij God alleen. 2) Wilt ge overigens, ten leven ingaan, onderhoud de geboden.” Hij zeide Hem : „Welke?'' En Jezus sprak : „De geboden, ge kent ze : Ge zult niet dooden ; ge zult geen overspel doen ; ge zult niet stelen ; ge zult geen valsche getuigenis geven ; eert vader en moeder, en bemin uwen naaste gelijk u zelven.” De jongeling antwoordde Hem : „Dat alles heb ik van mijne jeugd onderhouden; wat ontbreekt me nu nog ?” loen Jezus dat hoorde, zag Hij hem liefdevol aan, en sprak : „Nog één ding blijft u te doen : indien ge volmaakt wilt zijn, ga,, verkoop al wat ge hebt, geef het den armen, en ge zult een schat inden hemel bezitten. Kom dan, en volg Mij !” Maar toen de jongeling dit hoorde, werd hij bedroefd, want hij 1) Dezulken: zij, die door hun eenvoud op de kinderen gelijken. 2) God alleen is volmaakt goed. Niets beters kunt ge dus doen dan zijnwil in alles te volbrengen. GROOTE LESSEN was zeer rijk. Bij het zien van zijn droefheid zag Jezus rond en zeide tot zijne leerlingen : „Hoe moeilijk zullen zij, die de rijkdommen bezitten, het koninkrijk Gods binnengaan ! Want het is gemakkelijker, dat een kameel dooreen naaldenoog ga, dan dat een rijke komt in het rijk der hemelen.” De leerlingen waren daarover verwonderd, en zeiden bij zich zelven: „Wie kan er dan zalig worden?” Nu zag Jezus hen aan, en sprak : „Bij de menschen is dit onmogelijk, maar alles is mogelijk bij God. 1) Toen nam Petrus het woord en zeide : „Zie, we hebben alles verlaten, en zijn U gevolgd ; wat zullen wij dan ontvangen ? ) En Jezus antwoordde ; „Voorwaar, Ik zeg u, gij, die Mij zijt gevolgd, zult bij de wedergeboorte, als de Menschenzoon zetelen zal op den troon zijner majesteit, ook zetelen op twaalf tronen, en de twaalf stammen van Israël oordeelen. En alwie zijn huis, zijn broeders of zusters, zijn vader of moeder of echtgenoote, of kinderen of akkers om mijnentwille en om het Evangelie verlaat, zal het honderdvoudige ontvangen op aarde en inde toekomst het eeuwige leven. Velen eersten echter zullen laatsten, en vele laatsten zullen eersten wezen in het rijk der hemelen. 3) Want, het rijk der hemelen is gelijk aan een heer des huizes, die inden vroegen morgen uitging, om arbeiders voor zijn wijngaard te huren. En als hij met de arbeiders was overeengekomen voor één tienling daags, zond hij hen naar zijn wijngaard. En omstreeks het derde uur ging hij uit en zag anderen op de markt ledig staan. En hij zeide hun . Gaat i\ De zin is : als de menschen aan hun eigen krachten worden overgelaten, is dit onmogelijk ; met de hulp van God, die ze door het gebed kunnen bekomen, is alles mogelijk. . , . , ~ , 2) Zie, wij hebben gedaan, wat die jongeling met deed en ook met wilde d°Top verschillende tijden van de wereldgeschiedenis worden'de volkeren geroepen. De Joden waren het eerst geroepen en meenden, dat zij boven andere volkeren zouden bevoorrecht worden. Doch zij zullen hetzelfde loon ontvangen n.l. de zelfde genadeschatten van Christus. Daarom waren de Toden ontevreden; doch daarom ook zullen zij, ofschoon het eerst geroepen, toch het laatst van allen zich bekeeren. Ook inde parabel van den Verloren Zoon zinspeelt Jezus daarop.—Vergelijk ook Rom. XI, i v.v. ook gij naar mijn wijngaard, en wat billijk is, zal ik u geven. Zij dan gingen. Wederom ging hij uit omstreeks het zesde en het negende uur en deed eveneens. Omtrent het elfde uur ging hij nogmaals uit, vond anderen staan en zeide hun : Waarom staat ge hier den geheelen dag ledig ? Zij zeiden hem : Omdat niemand ons gehuurd heeft. Hij zeide hun: Gaat ook gij naar mijnen wijngaard. Toen het nu avond was geworden, zeide de heer van den wijngaard tot zijn rentmeester : Roep de arbeiders en geef hun het loon, te beginnen van den laatsten tot den eersten. En die van het elfde uur kwamen en ontvingen ieder een tienling. Toen echter ook de eersten kwamen, dachten ze meer te zullen ontvangen. Doch ook zij kregen ieder een tienling. En na dien ontvangen te hebben, morden zij tegen den heer des huizes en zeiden: „Dezen, die het laatst zijn gekomen, hebben slechts één uur gearbeid en ge stelt hen gelijk met ons, die den last en de hitte van den dag hebben gedragen”. Maar hij antwoordde één hunner: „Vriend, ik doe u geen onrecht: zijt gij niet voor een tienling met mij overeengekomen ? Neem dus het uwe en ga; ik wil nu aan dezen, die het laatst zijn gekomen, evenveel geven als aan u. Of staat het mij niet vrij, met het mijne te doen, wat ik verkies? Of ziet uw oog boos, omdat ik goed ben ? ” Zoo zullen de laatsten de eersten en de eersten de laatsten zijn ; want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren. *) 54. Op weg naar Jerusalem. Lucas: XIII, 23—35 ; XIV, 1—24. ~Wie zichzelven verheft, zal vernederd, wie zichzelven vernedert, zal verheven worden” Lucas: XIV, 11. Reeds een maandlang predikte Jezus nu weder in Perea. Nu kwam de tijd, dat Hij naar Jerusalem zou gaan, om door zijn lijden en dood zijn werk te voltooien. Toen Hij dan opging, zeide iemand tot Hem: „Heer, zullen de zaligen gering in getal zijn?” Hij antwoordde hem : „Doet uw best, binnen te treden door de enge 1) Velen zijn geroepen, weinigen uitverkoren, beteekent hier, dat betrekkelijk slechts weinigen door God zijn uitverkoren tot een hooge volmaaktheid, en dat weinigen aan de genade, hun door God geschonken, naar best vermogen beantwoorden. Geschiedenis van het Nieuwe Testament. 12 OP WEG NAAR JERUSALEM OP WEG NAAR JERUSALEM poort, x) want velen zeg Ik u, zullen zoeken binnen te treden en niet bij machte zijn. *) Zoodra de huisheer 3) opgestaan is, en de deur heeft gesloten, dan zult ge buiten staan, aan de deur beginnen te kloppen en zeggen : „Heer, doe ons open !” En Hij zal u antwoorden en zeggen : „Ik ken u niet! Vanwaar zijt ge?”1) Dan zult ge te zeggen : „We hebben in uw bijzijn gegeten en gedronken, en in onze straten hebt Ge gewandeld !” Maar Hij zal u zeggen : „Ik ken u niet ! Vanwaar zijt ge ? Gaat weg van Mij, alle bedrijvers der ongerechtigheid. Daar inde hel zal het geween zijn en het tandengeknars, wanneer ge Abraham en Izaak en Jacob en al de profeten zult zien in het koninkrijk Gods, maar u uitgeworpen daarbuiten. En zie, er zijn laatsten, die eersten, en er zijn eersten, die laatsten zullen wezen.” 5) Op dienzelfden dag naderden eenige Farizeërs en zeiden Hem : „Ga weg en vertrek van hier, want Herodes wil U dooden.’ En Hij zeide hun : „Gaat aan dien vos zeggen : Zie, Ik drijf duivelen uit en verricht wonderbare genezingen vandaag en morgen, en overmorgen bereik Ik het einde mijner wonderwerken op zijn grondgebied. Overigens behoor Ik vandaag en morgen en daags daarna voort te wandelen naar Jerusalem ; want het gaat niet aan, dat een profeet buiten Jerusalem omkome. 6) Jerusalem, Jerusalem, dat de profeten doodt en de tot u afgezondenen steenigt, hoe dikwijls heb Ik uwe kinderen 7) willen vergaderen, evenals eene hen haar broedsel onder de vleugelen, en ge hebt niet gewild. Zie, verwoest zal uw tempel u worden achtergelaten ! Maar ik zeg u: Ge zult Mij niet zien en voor uwen Messias erkennen, vóór de tijd komt, dat ge zegt : Gezegend, die komt inden naam des Heeren.” 8) 1) ’t Is moeilijk, zalig te worden. 2) Na hunnen dood. 3) Christus. 4) Ge behoort niet tot de mijnen. 6) Vele heidenen zullen de eersten, en de eerstgeroepenen, de Joden, de laatsten zijn. 6) Jerusalem is de gewone moordstad der gezanten van God. 7) Uwe ingezeten. 8) Op het einde der wereld, als de Joden zich zullen bekeeren. OP WEG NAAR JERUSALEM En Hij kwam op een sabbat in het huis vaneen van de hoofdmannen der Farizeën, om den maaltijd te nemen, en zij hielden het oog op hem gevestigd. 1) En zie, daar was vóór Hem een waterzuchtig mensch. En Jezus nam het woord, richtte zich tot de wetgeleerden en Farizeën, en zeide: „Mag men op sabbat genezen?” Maar zij zwegen. En Hij raakte hem aan, genas hem, en zond hem weg. Toen nam Hij het woord en zeide tot hen: „Van wien uwer zal een ezel of rund ineen put vallen, zonder dat hij het aanstonds er uit trekt op den sabbatdag ?” En ze waren niet in staat, Hem daarop te antwoorden. Daarna sprak Hij tot de genoodigden eene gelijkenis, ziende, hoe ze de eerste plaatsen uitkozen, en zeide tot hen : „Wanneer ge door iemand ter bruiloft wordt uitgenoodigd, ga dan niet op de eerste plaats zitten, opdat het u wellicht niet gebeure, dat een aanzienlijker dan gij is genoodigd, en hij, die u en hem noodigde, zegge: Maak plaats voor dezen, en ge dan met schaamte de laatste plaats moet innemen. Maar wanneer ge genoodigd wordt, ga dan heen, en zet u op de laatste plaats, opdat hij, die u heeft genoodigd, wanneer hij komt, u zegge : Vriend, ga hooger op ! Dan zal het u tot eer zijn voor die met u aanzitten. Want wie zichzelven verheft, zal vernederd ; wie zichzelven vernedert, zal verheven worden.” Maar ook tot die Hem genoodigd had, zeide Hij : „Wanneer ge een middag- of een avondmaal aanricht, roep dan niet uwe vrienden, of uwe broeders of uw bloedverwanten, of rijke buren, opdat niet ook zij u terugnoodigen, en u vergelding geschiede. Maar als ge een gastmaal aanricht, noodig dan armen gebrekkigen, kreupelen, blinden. En zalig zult ge zijn, omdat ze niet in staat zijn, u te vergelden ! Want u zal vergolden worden inde opstanding der rechtvaardigen in het ander leven.” Bij het hooren dezer woorden zeide Hem één van hen, die met Hem aanzaten : „Zalig wie brood zal eten in het koninkrijk Gods”. Maar Hij zeide hem : „Zeker *) Om iets te vinden, dat ze zouden kunnen laken. CHRISTUS TE BETHANIË mensch richtte een groot feestmaal aan, en noodigde velen. En op het uur van het feestmaal zond hij zijn dienaar uit, om aan de genoodigden te zeggen, van te komen, daar alles gereed was. En ze begonnen allen uit één mond zich te verontschuldigen. De eerste zeide hem : Ik heb een stuk land gekocht, en ik moet noodzakelijk uit, om het te gaan zien : ik bid u, verschoon mij. En een ander zeide : Ik heb vijf koppel ossen gekocht, en ga ze beproeven : ik bid u, verschoon mij. En een ander zeide : Ik heb eene vrouw gehuwd, en daarom kan ik niet komen. En de dienaar kwam thuis en boodschapte dit aan zijn heer. Toen ontstak de huisheer in toorn en zeide tot zijnen dienaar : Ga spoedig uit inde straten en stegen der stad, en breng mij de armen en gebrekkigen en blinden en kreupelen hierbinnen. En de dienaar zeide: Heer, het is geschied, zooals ge bevolen hebt, en nog is er plaats. En de heer zeide tot den dienaar : Ga naar de wegen en landpaden, en dwing tot binnentreden, opdat mijn huis vol worde. Want ik zeg u : Niemand van die mannen, die genoodigd waren, zal mijn feestmaal proeven.” 1) M. VAN PEREA DOOR JUDEA NAAR JERUSALEM. 55. Christus te Bethanië. Joannes: XI, 1, 54. ~Evenals allen in Adam sterven, zullen allen in Christus herleven.’’ I. Cor: XV, 22. Er was intusschen een zekere zieke : Lazarus, van Bethanië, uit het dorp van Maria en hare zuster Martha. De zusters dan zonden Hem de boodschap : „Heer, zie, dien Ge liefhebt, is ziek.” Doch toen Jezus dit vernam, zeide Hij : „Deze ziekte is niet ten dood, maar voor de verheerlijking Gods, opdat de Zoon Gods er door verheerlijkt worde.” Jezus nu beminde Martha *) De heidenen zullen geroepen worden tot het Christendom, de meerderheid der Joden echter, die mijne uitnoodiging onder alle voorwendsels afwezen, zullen worden verworpen. en hare zuster en Lazarus. Toen Hij dan vernam, dat hij ziek was, bleef Hij vooreerst weliswaar nog twee dagen ter plaatse waar Hij zich bevond, maar daarna zeide Hij tot de leerlingen : „Laten we weder naar Judea gaan.” De leerlingen zeiden Hem: „Rabbi, pas zochten de Joden U te steenigen, en weer gaat Ge derwaarts?” Jezus antwoordde: „Heeft de dag geen twaalf uren? Indien iemand overdag wandelt, stoot hij zich niet, wijl hij het licht dezer wereld ziet. Maar indien iemand des nachts wandelt, stoot hij zich, omdat het licht niet met hem is.” x) En Hij voegde er bij: „Onze vriend Lazarus is ingeslapen, maar Ik ga hem uit den slaap wekken. Zijne Leerlingen antwoordden: „Heer, als hij is ingeslapen, zal hij genezen.” Doch Jezus had van zijn dood gesproken; zij echter meenden, dat Hij van gewoon inslapen sprak. Daarom zei Jezus ronduit: „Lazarus is overleden. En Ik verheug Me om uwentwil opdat ge vaster gelooven moogt dat Ik niet daar was. Maar laten we gaan.” Thomas nu, dien men ook Didymus noemde, zeide tot zijne medeleerlingen : „Laten ook wij gaan, om met Hem te sterven.” 2) Bij zijn aankomst vond Jezus zijn vriend reeds vier dagen in het graf. Bethanië nu was dicht bij Jerusalem, op ongeveer vijftien stadiën afstand. Velen nu van de Joden waren naar Martha en Maria gekomen, om met haar te rouwen over haar broeder. Zoodra nu Martha Jezus’ aankomst vernam, ging ze Hem tegemoet; Maria echter zat thuis.3) Martha dan zeide tot Jezus : „Heer, als Ge hier waart geweest, mijn broeder zou niet zijn gestorven. Maar ik weet, dat God U zal geven, al wat ge Hem vraagt.” „Uw broeder zal verrijzen,” sprak Jezus. „Ja, Heer, ik weet, dat hij zal verrijzen, inde verrijzenis op den jongsten dag.” Toen zeide Jezus : „Ik ben de verrijzenis en het leven : wie in Mij gelooft, zal leven, al sterft hij ; en alwie leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in eeuwig- 1) De dag is Jezus’ levenstijd ; zoolang de levensduur, door zijn hemelschen Vader bepaald, niet verstreken is, is er niets te vreezen. 2) Ze vreesden, dat men Jezus zou steenigen. 3) Zittend ontving men rouwbeklag. CHRISTUS TE BETHANIË CHRISTUS TE BETHANIË heid. Gelooft ge dit?” „Ja, Heer, ik geloof dat Gij zijtde Christus, de Zoon Gods, Hij, die komt inde wereld.” *) Na deze woorden ging ze heen, en riep in stilte haar zuster Maria, zeggende : „De Meester is daar en roept u.” Deze, zoodra ze het hoorde, stond op en snelde naar Hem toe. Jezus was echter nog niet in het dorp gekomen, maar bevond zich ter plaatse, waar Martha Hem had ontmoet. De Joden dan, die bij Maria in huis waren en hun rouwbeklag deden, zagen haar ijlings opstaan en heengaan. Ze volgden haar, inde meening, dat ze naar het graf ging, om er te weenen. Zoodra dan Maria aankwam waar Jezus was en Hem zag, viel ze voor zijne voeten, en zeide: „Heer, als Ge hier waart geweest, mijn broeder zou niet zijn gestorven.” Toen Jezus haar dan zag weenen, en ook de Joden die haar vergezelden, werd Hij innig bewogen en vroeg: „Waar is hij begraven ? ” „Heer, kom zien”, antwoordde men. Toen de Joden nu zagen, dat Jezus weende, zeiden ze: „Zie, hoezeer Hij hem liefhad !” Maar anderen vroegen : „Kon Hij, die de oogen van den blinde genas, niet maken, dat deze niet stierf ?” Jezus dan, innig bewogen, kwam bij het graf. Dit nu was eene grot, en een steen sloot den ingang af. En Hij beval: „Neemt den steen weg.” Martha, de zuster van den overledene, riep uit: „Heer, hij riekt reeds, want hij is al vier dagen begraven”. Maar Hij zeide : „Heb Ik u niet gezegd : Indien ge gelooft, zult ge Gods heerlijkheid zien ?”2) Men nam dan den steen weg. Jezus nu sloeg de oogen opwaarts en sprak: „Vader, Ik dank U, dat Ge Mij verhoord hebt. Ik voor Mij wist wel, dat Ge Me altoos verhoort, maar omwille van de omstaande menigte sprak Ik, opdat ze gelooven, dat Gij Mij gezonden hebt.” En na deze woorden riep Hij luide: „Lazarus, kom naar buiten.” En de overledene trad te voorschijn, de voeten en de handen in windsels gewikkeld, het gelaat met een zweetdoek omwonden. Jezus beval: „Maakt hem los, en laat hem heengaan.” Velen dan van de Joden, die naar Maria waren gekomen en aanschouwd hadden, wat Jezus gedaan had, geloofden in Hem. x) Hij, die inde wereld komt: de beloofde Messias. 2) Inde opwekking van uwen broeder. De opwekking van Lazarus. CHRISTUS TE EPHREM Doch sommigen hunner gingen naar de Farizeën, om daar te verhalen, wat er geschied was. De opperpriesters en de Farizeën belegden dan eene vergadering, en zeiden: „Wat moeten we doen ? Want deze mensch wrocht vele wonderen. Als we Hem laten begaan, gelooven allen in Hem. De Romeinen zullen komen en ons èn plaats èn volk ontnemen.x) Doch één hunner, Caiphas, die dat jaar hoogepriester was, sprak: „Weet ge dan niets ? Bedenkt ge dan niet, hoe het in uw belang is, dat één mensch sterve voor het volk en niet het geheele volk ten gronde ga?” Dit zeide hij echter niet uit zichzelven, maar dooreen beschikking van God, waardoor hij, zonder het zelf te weten, voorspelde, dat Jezus zou sterven voor het volk. En niet voor het Joodsche volk alleen, maar ook, om de verstrooide kinderen Gods 2) bijeen te vergaderen tot ééne kudde. Van dien dag af derhalve was ’t hun besluit, Hem te dooden. Daarom wandelde Jezus niet meer openlijk onder de Joden, maar trok zich met zijne Leerlingen terug inde stad Ephrem, nabij de woestijn. 56. Christus te Ephrem. Lucas: XVIII, 31—-34; Mattheus: XX, 17—28; Marcus: X, 32—45- ~Wie onder u de eerste wil wezen, zij uw dienaar." Mattheus: XX, 27. Het verblijf te Ephrem duurde echter niet lang. Weldra was de tijd voor Jezus gekomen, en Hij met de zijnen gingen op naar Jerusalem. Onthutst en vol vreeze volgden zij Hem, omdat Hij hun reeds vroeger zijn lijden en dood voorzegd had. Toen nam Hij de twaalf weer bij zich, en begon hun te zeggen, wat er zoude geschieden. „Ziet”, zeide Hij, „we gaan op naar Jerusalem, en voltrokken zal worden aan den Menschenzoon, wat door de profeten geschreven staat. Want Hij zal overgeleverd worden aan de opperpriesters, de schriftgeleerden, en de ouderlingen. Ze zullen *) Plaats: heilige plaats (tempel), misschien ook: ons hoog ambt. 2) Verstrooide kinderen Gods: hier : heidenen. Hem ter dood veroordeelen, en Hem overleveren aan de heidenen. Ze zullen Hem bespotten, bespuwen, geeselen en dooden. En na drie dagen zal Hij verrijzen.” Maar ze begrepen Hem niet. Dit woord bleef voor hen verborgen, en ze verstonden niet, wat er gezegd werd.]) Op diezelfde reis naderde Hem de moeder van Jacobus en joannes, de zonen van Zebedeus, en viel voor Hem neder, om iets te vragen. „Wat verlangt ge ?” vroeg Hij. Zij zeide : „Laat deze mijne twee zonen, de één aan uw rechter-, de ander aan uw linkerhand zetelen in uw rijk.” 2) En Jacobus en Joannes zelven spraken: Meester, we wenschen, dat Gij voor ons doet, wat we U vragen. ’’wat wenscht ge dan, dat ik voor u doe?” En zij zeiden: •,Verleen ons dat wij, de één aan uw rechter- en de andere aan uw linkerhand zitten in uw heerlijkheid.” Maar Jezus antwoordde : Ge weet niet, wat ge daar vraagt. Kunt ge den kelk drinken dien Ik zal drinken, of met den doop gedoopt worden, waarmede lk zal worden gedoopt?” Zij antwoordden: „Ja, dat kunnen we. Doch Jezus zeide : „Den kelk, dien Ik drink, kunt ge wel drinken, en met het doopsel gedoopt worden, waarmede ik gedoopt word, maarte zitten aan mijne rechter- of linkerhand, dat heb Ik met te geven. Aan hen komt het toe, voor wie het bereid is door mijnen Vader.” Toen de tien hoorden, wat Jacobus en Joannes gevraagc hadden, werden ze diep verontwaardigd. Doch Jezus nep hen en sprak ■ Ge weet, dat de vorsten de volkeren beheerschen, en de grooten macht hebben over hen. Zoo zal het niet wezen onder u . Wie onder u groot wil worden, zij uw dienaar. En wie onder u de eerste wil wezen, zij uw knecht. Want de Menschenzoon is ook met gekomen, om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven tot losprijs te geven voor velen.” n Ze verstonden natuurlijk wel, dat Jezus vaneen gewelddadigen dood .pik maï kond» zoVn dood ni.t i»l”“”Lar'”S met hun droom van het aardsch koninkrijk, J m2)CnOok dezeSmoeder meende, evenals vele Joden, dat Jezus een aatdsch koninkrijk zoude stichten. CHRISTUS TE EPHREM CHRISTUS IN EN NABIJ JERICHO 57. Christus in en nabij Jericho. Lucas: XVIII, 35—43; XIX, I—lo, 28. ~De aalmoes bevrijdt van den dood, reinigt ons van de zonden, en doet ons barmhartigheid in het eeuwige leven vinden.” Tob.: XII, 9. Toen Hij nu Jericho naderde, zat daar aan den weg zeker blinde te bedelen. En toen hij de voorbijgaande menigte hoorde, vroeg hij, wat dit was. Men zeide hem: „Jezus van Nazareth komt!” Nu riep hij luide : „Jezus, Zoon van David, ontferm U mijner !” Zij, die voorafgingen, geboden hem te zwijgen, maar hij riep nog veel luider : „Zoon van David, ontferm U mijner.” De Heer stond stil en beval, hem bij zich te brengen. Toen de man nu genaderd was, vroeg Jezus : „Wat wenscht ge, dat Ik u doe ?” Hij zeide : „Heer, dat ik weder mag zien!” En Jezus sprak: „Zie weder; uw geloof heeft u gered!” En terstond zag de man, hij volgde den Heer en verheerlijkte God. En het volk, dat het zag, gaf glorie aan God. Jezus, nu Jericho binnengegaan, trok door de stad. En zie, er was een man, Zacheus geheeten, een oppertollenaar, die rijk was. Hij trachtte Jezus te zien, maar hij kon niet vanwege de menigte, en omdat hij klein van gestalte was. Hij liep dus vooruit en klom ineen wilde-vijgeboom Want hij wist, dat Jezus daar moest voorbijkomen. Toen de Heer daar nu kwam, sloeg Hij zijne oogen op, zag hem, en zeide: ~Zacheus, kom vlug naar beneden, want heden dien Ik in uw huis te verblijven.” Vlug daalde hij af, en ontving met vreugde den Heer. Toen de menschen dit zagen, begonnen allen te morren. „Bij een zondaar,” zeiden ze, „heeft Hij zijn intrek genomen.” Maar Zacheus stond op en sprak tot den Heer : „Zie, Heer, de helft van mijn vermogen geef ik aan de armen, en indien ik iemand eenig onrecht gedaan heb, geef ik het vierdubbel terug.” En Jezus zeide tot hem : „Aan dit huis is heden heil wedervaren, omdat ook hij een zoon van Abraham is. Want de Menschenzoon is gekomen, om te zoeken en te redden, wat is verloren.” TE BETHANIË 58. Te Bethanië. joannes: XI, 55-56; XII, I—rlM all heus : XXVI, &-13 : J Ma r c u s : XIV, 3—9- ~Huichelaars en sluwe menschen maken Gods gramschap gaande.” Job: XXX\ I, 13- Het Paaschfeest der Joden was nabij, en velen van tland gingen op naar Jerusalem, om zich voor 't Paaschfeest te reinigen. l) Ze zochten dan Jezus, en inden tempel zeiden ze onder elkander : „Wat dunkt u ? Zou Hij niet naar het feest komen ? De opperpriesters intusschen en de Farizeën hadden bevel gegeven, om, als iemand wist, waar Hij was, het aan te brengen, ten einde Hem gevangen te nemen. Jezus nu kwam, zes dagen vóór Paschen, te Bethamë, waar Lazarus zich bevond, de overledene, dien Hij uit de dooden had opgewekt. Men richtte voor Hem een gastmaal aan, m het huis van Simon, den melaatsche. Martha bediende, doch Lazarus was één van zijn dischgenooten. En terwijl Hij aan tafel lag, kwam Maria met een pond reukwerk, echte kostbare nardus, zalfde daarmede de voeten van Jezus en droogde die met heur haren af. En het fleschje brekend, stortte ze den nardus uit op zijn hoofd, en de geur van het reukwerk vervulde het huis. Eenigen echter waren daarover verstoord, en ze zeiden : „Waartoe die verkwisting ? Die balsem had voor meer dan driehonderd tienlingen kunnen worden verkocht en het geld aan de armen gegeven.” En ze berispten Maria, ’t Was vooral Judas Iscarioth, die zoo sprak. Hij deed dit evenwel niet, omdat hij zich de armen aantrok, maar omdat hij een dief was, en, daar hij de beurs droeg, het daarin gestorte ontvreemdde. Jezus bemerkte het, en zeide : „Waarom valt-ge de vrouw lastig ? Laat haar met vrede. Ze heeft immers aan Mij een goed werk gedaan. Want de armen hebt ge altijd bij u, en wanneer ge wilt kunt ge ze weldoen, maar Mij hebt ge niet altijd bij u. Deze heeft gedaan, wat ze kon: ze heeft bij voorbaat mijn lichaam i) Om zich ter voorbereiding voor het Paaschfeest van wettelijke onreinheid te zuiveren. DE ZONDAG VAN DE LIJDENSWEEK voor de begrafenis gebalsemd. En Ik zeg u: Voorwaar, overal waar dit Evangelie zal worden gepredikt, zal ook tot hare gedachtenis worden vermeld, wat zij gedaan heeft.” Als nu velen van de Joden vernamen, dat Jezus in het huis van Simon vertoefde, kwam een groote menigte derwaarts, niet enkel om Jezus’ wil, maar ook om Lazarus te zien, dien Hij uit de dooden had opgewekt. Doch de opperpriesters traden in overleg, om ook Lazarus te dooden, wijl velen van de Joden om ’t wonder afvielen en in Jezus geloofden. Met de ouderlingen des volks vergaderden ze in het paleis van Caïphas, den hoogepriester. En ze beraadslaagden, om Jezus met list te vangen en te dooden. Want ze vreesden het volk. Daarom zeiden ze ook : „Maar niet op het feest! want het volk zou oproerig kunnen worden.” De satan nu was in Judas Iscarioth gevaren, één van de twaalf. De verrader ging, besprak met de opperpriesters en overheden, op welke wijze hij Hem zou overleveren, en vroeg : „Wat wilt ge me geven, als ik Hem u overlever ?” Toen veranderde hun plan. *j Ze verblijdden zich zeer en beloofden hem dertig zilverlingen. Van toen af zocht Judas een geschikte gelegenheid, om den Heer zonder toeloop van volk aan hen over te leveren. N. VERBLIJF DES HEEREN IN EN NABIJ JERUSALEM. 59. De Zondag van de Lijdensweek. Joan n es , XII, 12 19 Lucas! XIX 29—44 3VI arcu s 1 XI I—ll ■ Mattheus: XXI, I—l1—11—17. ~Verheug u, dochter van Sion ! Jubel, dochter van Jerusalem ! Zie, uw koning komt tot u, rechtvaardig en als Heiland ! Arm is Hij, en Hij berijdt eene ezelin !” Zach. : IX, 9. Daags daarna, toen zij Jerusalem naderden en gekomen waren te Bethphage bij den Olijfberg, zond Jezus twee Leerlingen en zeide V*t hen : „Gaat naar het dorp, dat tegenover u ligt, en aanstonds 1) Ze zouden Hem dooden, al was ’t ook inden Paaschtijd. bij het binnenkomen zult ge een ezelin vastgebonden vinden met een veulen bij haar, waarop nog geen mensch ooit gezeten heeft. Maakt het los en brengt het Mij. En als iemand u vraagt : Wat doet ge ? Waarom maakt ge het los ? Zegt hem dan dit: Omdat de Heer het noodig heeft. En dadelijk zal hij het laten gaan.” De leerlingen gingen en deden, gelijk Jezus bevolen had. Ze vonden een veulen, vastgebonden bij de deur, en ze maakten het los. Terwijl ze dat deden, zeiden hun de eigenaars : „Waarom maakt ge het veulen los ?” Ze zeiden: „Omdat de Heer het noodig heeft”, en men liet hen begaan. En ze brachten de ezelin en het veulen tot Jezus, legden er hun kleederen over, en deden Jezus er op zitten. Dit alles nu geschiedde, opdat vervuld zoude worden, wat door den profeet was voorspeld: ~V rees niet, dochter van Sion. )Zie, uw koning komt tot u, zachtmoedig, zittend op een ezel, een veulen, het jong vaneen lastdier.” Dit wisten zijn Leerlingen eerst niet, maar na de hemelvaart, toen Jezus verheerlijkt was, herinnerden ze zich door ingeving van den H. Geest, dat dit van Hem stond geschreven, en dat had moeten gebeuren volgens de voorspelling van Zacharias. Terwijl Jezus nu vooruitreed, spreidden velen hun kleederen op den grond : anderen hieuwen takken van de boomen en strooiden ze op-den weg. En toen Hij aan de benedenhelling van den Olijfberg gekomen was, begon heel de menigte der leerlingen vol blijdschap met luider stemme God te verheerlijken, om al de wonderen, die ze gezien hadden, en juichten : „Gezegend de Koning, die komt inden naam des Heeren ! Vrede inden hemel en heerlijkheid inden hooge!” En de scharen, die voorop liepen en die volgden, riepen: ~Hosanna den Zoon van David! Gezegend Hij, die komt inden naam des Heeren! Hosanna inden hooge!” ï) Dochter van Sion : Jerusalem. De stad is op den berg Sion gebouwd. DE ZONDAG VAN DE LIJDENSWEEK Intocht in Jerusalem. DE MAANDAG VAN DE LIJDENSWEEK Eenige Farizeërs nu, onder de schare, zeiden tot Hem : „I.eeraar, berisp uwe leerlingen.” *) En Hij antwoordde : „Ik zeg u, indien dezen zwijgen, zullen de steenen roepen. 2) En toen Hij naderde en de stad zag, weende Hij over haar, en zeide : „Mocht ook gij, inwoners van Jerusalem, en wel op dezen dag nog, erkennen, wat u tot vrede strekt! Doch nu is het voor uwe oogen verborgen.3) Want dagen zullen er over u komen, dat uw vijanden een wal rondom u zuilen opwerpen, u omsingelen, u van alle kanten benauwen en u en uw kinderen 4) tot den grond toe verdelgen. Den éénen steen zullen ze niet op den anderen laten, omdat ge den tijd uwer bezoeking door Mij niet erkend hebt.” En toen Hij Jerusalem was binnengereden, kwam de heele stad in beweging, en men zeide : „Wie is dat ?En de scharen antwoordden : „Dat is Jezus, de profeet van Nazareth in Galilea.” Zoo getuigde de menigte, die bij Hem was, toen Hij Lazarus uit het graf riep en uit de dooden opwekte. Daaiom ook kwamen die van Jerusalem Hem tegemoet. Want ook zij hadden dat wonder vernomen. Jezus nu ging naar den tempel. En als Hij daar alles beschouwd had,5) en het nu avondstond was, ging Hij met de twaalf weer terug naar Bethanië. 60. De Maandag van de Lijdensweek. Mattheus: XXI, 12—16—18—19 ; Marcus: XI, 12—19 ; L u c as : Xix,4448;5—48; XXI, 37—38; Joannes: XII, 20—36. „Uit den mond der kiemen hebt Ge u lof bereid.” Ps.: VIII, 3. Des ochtends nu, toen Hij van Bethanië naar de stad terugkeerde, had Hij honger. En toen Hij van verre langs den weg een vijgeboom i) Want ze brengen U een ongepaste hulde. , s) Dat Ik de Messias ben ! Want de waarheid kan niet onderdrukt worden. , , – 3) Ge wilt Me niet erkennen. En dat zal de reden uwer strat zijn. .Want 4) De inwoners. . 5) 0.a., wat er wederom werd misdaan tegen den eerbied jegens Gods huis. DE MAANDAG VAN DE LIJDENSWEEK zag, die bladeren droeg, ging Hij zien, of Hij daaraan iets vinden kon. Doch toen Hij er bij kwam, vond Hij niets dan bladeren, want het was de tijd der vijgen nog niet. En Hij sprak tot hem: „Nooit meer in eeuwigheid groeie er vrucht aan u !” Ze kwamen dan te Jerusalem. Zoodra Jezus daar in het voorhof der heidenen was, begon Hij hen, die verkochten en kochten, uit te drijven, terwijl Hij de tafels der wisselaars en de gestoelten der duivenverkoopers omverwierp. *) En Hij gedoogde niet, dat iemand een ding door den tempel droeg. 2) Hij leeraarde en sprak : „Er staat toch geschreven : Mijn huis zal een huis des gebeds genoemd worden voor alle volkeren ? Gij echter hebt er een roovershol van gemaakt !” 3) De opperpriesters en schriftgeleerden hoorden, wat Jezus inden tempel gedaan en gezegd had, en ze zochten, hoe ze Hem konden dooden. Want ze vreesden Hem, daar al het volk verwonderd was over zijn leering. En er kwamen blinden en kreupelen inden tempel tot Hem, en Hij genas ze. Toen de opperpriesters en schriftgeleerden de wonderen zagen, die Hij verrichtte, en de knapen hoorden, die riepen : „Hosanna den Zoon van David !” werden ze verontwaardigd. En ze zeiden tot Hem : „Hoort Ge niet, wat ze roepen ?” Jezus antwoordde hun: „Welzeker! Maar hebt ge dan nooit gelezen: uit den mond der kleinen hebt Ge u lof bereid? Welnu, hier wordt die- voorzegging vervuld !” 4) Er waren intusschen onder hen, die bij dit feest waren opgegaan ter aanbidding, ook eenige heidenen. Ze kwamen bij Philippus, *) Het naderende Paaschfeest had vele vreemden naar Jerusalem gevoerd, die hun vreemde munt tegen Joodsch geld omwisselden. 2) Men was gewoon, den eenen kant van het voorhof in- en den anderen kant uitte gaan, om zich een omweg te besparen. Jezus verbood het, omdat het oneerbiedig was. 3) Door uw bedrog bij het wisselen en het verkoopen. 4) Ps. VIII. die uit Bethsaida van Galilea was, en richtten tot hem het verzoek : „Heer, we wenschen Jezus te spreken.” Philippus ging het aan Andreas meedeelen, en Andreas en Philippus zeiden ’t aan Jezus. Jezus nu antwoordde hun: „Het uur is gekomen, dat de Menschenzoon door zijn lijden en dood verheerlijkt gaat worden. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg het u: Indien de graankorrel niet valt inde aarde en sterft, blijft ze alleen; doch indien ze valt inde aarde en sterft, brengt ze rijke vrucht voort. Zoo zal mijn lijden en dood het bovennatuurlijke leven aan de wereld schenken. Ook gij, verloochen u, want wie zich zelven liefheeft, zal zich verliezen, en wie zichzelven haat in deze wereld, zal zich voor het eeuwige leven bewaren. Indien iemand Mij dient, hij volge Mij na, en waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn. Indien iemand Mij dient, zal de Vader hem loonen ! Nu x) is mijne ziel ontsteld, en wat zal Ik zeggen ? Zal Ik bidden : Vader, red Mij in deze ure ? Neen, juist daarom ben Ik in deze ure gekomen, om U, mijn Vader, door mijn lijden te eeren ! Vader, verheerlijk uw naam door mijn lijden, dat aan de wereld uw gerechtigheid en liefde zal openbaren !” Er kwam dan een stem uit den hemel, die zeide : „En Ik, de Vader, heb mijn naam verheerlijkt door U, 2) en Ik zal hem weder verheerlijken door uw lijden en dood !” De menigte nu, die daar stond en het hoorde, zeide, dat het gedonderd had. 3) Anderen zeiden : „Een engel heeft tot Hem gesproken \” Jezus antwoordde hun en sprak : „Niet om Mijnentwil heeft die stem geklonken, maar om u!4) Nu geschiedt er6) een oordeel over de wereld; nu zal de vorst der wereld 6) worden buitenworpen. 7) *) Bij de gedachte aan mijn aanstaand lijden. 2) Door uw onderwijs en uw wonderen. 3) Zoo luide en zwaar had de stem geklonken. 4) Opdat ge een bewijs uit den hemel zoudt hebben, dat God, wiens Zoon Ik Mij noem, Mij als zoodanig erkent. 5) Door mijn lijden en dood. 6) De duivel. 7) Hij zal door mijn dood overwonnen worden. Geschiedenis van het Nieuwe Testament. 13 DE MAANDAG VAN DE LIJDENSWEEK DE DINSDAG VAN DE LIJDENSWEEK En Ik, als Ik verheven word van de aarde, x) zal alles 2) tot Mij trekken.” Dit nu zeide Hij, om te kennen te geven, welken dood Hij zon sterven. De menigte antwoordde Hem : „We hebben uit de Wet vernomen, dat de Christus in eeuwigheid blijft, en hoe zegt Ge dan, dat de Menschenzoon moet verheven worden ? Wie is die Menschenzoon?” Jezus dan zeide tot hen : „Nog een korten tijd is ’t licht3) in uw midden. Wandelt, zoolang ge het licht hebt, 4) opdat de geestelijke duisternis u niet door uw schuld overvalle. Wie inde duisternis wandelt, weet niet waar hij gaat ! Zoolang ge het licht hebt, gelooft in het licht, om kinderen des lichts te zijn!” Dit zeide Jezus, en toen het avond werd, ging Hij buiten de stad. Des daags nu leeraarde Hij inden tempel, maar des nachts ging Hij heen en verbleef op den berg, die Olijfberg heet. En al ’t volk kwam des ochtends al vroeg inden tempel, om Hem te hooren. 61. De Dinsdag van de Lijdensweek. Mattheus: XXI, 19—46 ; XXII, I—-221—-22 ; 34 46 ; Marc u s . XI, 20—33; XII, 1—17; 28—-37; Lucas: XX, 1—26; 40—44. ~Inde stad Gods zal niets onreins binnengaan." O p en b. XXI, 27. Toen nu Jezus inden morgen met de zijnen weder van Bethanië naar Jerusalem kwam, zagen dezen den vijgeboom verdord van den wortel af. En Petrus herinnerde zich en zeide tot Hem : ~Rabbi, zie, de vijgeboom, dien Gij gevloekt hebt, is verdord.” 5) Jezus antwoordde en sprak : „Hebt Godsgeloof ! Voorwaar Ik zeg u : Zoo ge geloof hebt, en niet twijfelt, zult ge niet alleen dit met den vijgeboom doen ! Maar alwie tot dezen berg zegt: verhef u en werp u inde zee, terwijl hij in zijn hart niet twijfelt, maar gelooft, dat *) Als Ik aan het kruis zal hangen. a) Alles: alle menschen. 3) Het licht: de Messias. ■*) Geloof toch in Mij I 5) Verdorde vij geboom: beeld van het Joodsche volk, dat geen vrucht trok uit de prediking van het Evangelie. DE DINSDAG VAN DE LIJDENSWEEK geschiedt, wat hij zegt, het zal hem geworden. Daarom zeg Ik u : Alwat ge vraagt in het gebed, gelooft, dat gij het verkrijgen zult, en het zal u geworden. En wanneer ge staat te bidden, vergeeft, zoo ge iets tegen iemand hebt, opdat uw Vader, die inden hemel is, u ook uwe zonden vergeve. Want als ge aan de menschen hun misdrijven vergeeft, dan zal uw hemelsche Vader u ook uwe misdrijven vergeven. Vergeeft ge evenwel niet, dan zal uw Vader, die inden hemel is, u ook niet uwe zonden vergeven.” Ze kwamen dan weder te Jerusalenj. Toen Hij nu inden tempel gekomen was, traden, terwijl Hij leerde, de oversten der priesters en de ouderlingen van het volk op Hem toe en vroegen: ~Met welk recht doet Ge dit alles? *) Wie heeft U dit recht gegeven?” Jezus antwoordde hun : „Ook Ik zal u iets vragen ! Als gij ’t Me zegt, zal Ik ook zeggen, met welk recht Ik dit alles doe. Vanwaar was het doopsel2) van Joannes? Van den hemel of van de menschen?” Nu overlegden ze met elkander, want ze waren verlegen met die vraag, en zeiden : als we zeggen : „van den hemel”, dan zal Hij ons toevoegen : Waarom hebt ge hem dan niet geloofd ? Zeggen we daarentegen : „van de menschen”, dan hebben we het volk te vreezen, want allen beschouwden Joannes als een profeet !” En ze gaven Jezus ten antwoord : „We weten het niet !” Toen zeide ook Jezus : „Dan zeg Ik u evenmin, met welk recht Ik dit alles doe.” Maar nu wilde Hij hun boosheid geeselen, die grooter was dan die der tollenaars en zondaars. En Hij vroeg : „Maar wat dunkt u ? lemand had twee zonen. Hij ging naar den eerste en zeide : „Mijn zoon, ga heden werken in mijn wijngaard.” Maar deze antwoordde : „Ik wil niet.” Later evenwel kwam hij tot inkeer en ging. De vader kwam ook bij den anderen en zeide hetzelfde. Deze antwoordde : Ik ga, heer, maar hij ging niet. Wie van deze twee heeft den wil zijns vaders volbracht?” Ze zeiden: „De eerste.” Jezus 1) Alles: plechtig Jerusalem ibinnentrekken, den [tempel'[reinigen, optreden als Leeraar. 2) En de prediking. DE DINSDAG VAN DE LIJDENSWEEK sprak tot hen: „Voorwaar Ik zeg u: De tollenaars en zondaressen zullen eerder in het rijk Gods binnengaan dan gij. Want Joannes kwam tot u op den weg der gerechtigheid, levend als een andere Elias. Toch hebt ge hem niet geloofd! De tollenaars en zondaressen echter hebben geloofd ! Gij echter, terwijl ge dit zaagt, zijt zelfs later niet tot inkeer gekomen, om hem te gelooven.” Hij begon nu tot het volk te zeggen : „Luistert naar een andere gelijkenis.1) Er was eens een huisvader, die een wijngaard plantte. Hij omgaf hem met een tuinmuur tegen de wilde dieren, groef er een wijnpers in, bouwde er een toren, vanwaar de bewakers de wacht hielden, verhuurde hem aan landlieden en vertrok voor langen tijd buitenslands. Toen nu de tijd van den oogst gekomen was, zond hij zijn dienaar naar de landlieden, opdat ze hem van de vruchten des wijngaards zijn deel als pachtsom zouden geven. Doch de landlieden sloegen dien dienaar en zonden hem weg met ledige handen. Toen zond hij een anderen dienstknecht, doch ook dezen sloegen ze op het hoofd, behandelden hem smadelijk en zonden hem weg met ledige handen. Nu zond hij een derden. En ook dezen verwondden ze, wierpen hem buiten en doodden hem. Weer zond hij andere dienaren, talrijker dan de vorigen, en ze behandelden dezen op dezelfde wijze. De eenen werden geslagen, de anderen gedood. Nu zeide de heer van den wijngaard : Wat zal ik doen ? Hij had nu nog een éénigen zoon, die hem zeer lief was. Toch zond hij ten laatste ook dezen, zeggende : Ik zal mijn geliefden zoon zenden; voor dezen zullen ze wellicht ontzag hebben. Toen echter de landlieden hem zagen, overlegden ze met elkander en zeiden : deze is de erfgenaam ; komt, laten we hem dooden en zijn erfgoed behouden. Ze grepen hem aan, wierpen hem buiten den wijngaard en doodden hem.” i) Ook het Joodsche Volk, dat zoo groote weldaden versmaadde, zou worden gestraft. Verworpen zou het worden en de heidenen zouden worden geroepen. Dit vreeselijk vonnis kondigt Jezus aan inde twee gelijkenissen, die Hij nu uitsprak. Zoo verhaalde de Heer, en Hij vroeg: „Als nu de heer van den wijngaard komt, wat zal hij dan met de landlieden doen?” En de hoorders antwoordden Hem: „Hij zal de booswichten een schrikkelijken dood doen sterven, en zijn wijngaard verhuren aan andere landlieden, die hem ter rechter tijd de vruchten zullen leveren.” Maar Jezus sprak : „Hij zal komen en de landlieden verdelgen en den wijngaard aan anderen geven !” Als ze dit hoorden, zeiden ze : „Dat zij verre !” x) Doch Hij zag hen aan en zeide : „Wat beteekent dan hetgeen geschreven staat: „De steen, diende bouwlieden verwierpen, deze is tot hoeksteen geworden: door den Heer is dit geschied, en wonderbaar is het in onze oog en ? Daarom zeg Ik u : Het rijk Gods zal u ontnomen worden, en gegeven aan een volk, dat er de vruchten van voortbrengt. En wie op dezen steen valt, zal verbrijzeld worden : en op wien hij valt, dien zal hij verpletteren. 2) Toen de opperpriesters en de Farizeërs zijn gelijkenissen hoorden, begrepen ze, dat Hij over hen sprak. En ze zochten de hand aan Hem te slaan, nog in het eigen uur. Doch ze vreesden het volk, wijl men Hem als een profeet beschouwde. Ze verlieten Hem dus en gingen heen. Doch ze kwamen weerom, en Jezus nam nogmaals het woord en sprak tot hen deze gelijkenis : „Het rijk der hemelen is gelijk aan een koning, 3) die een bruiloftsmaal voor zijn zoon had bereid. En hij zond zijn dienaren om de reeds vroeger genoodigden tot de bruiloft te roepen, maar ze wilden niet komen. Wederom zond hij andere dienstboden en sprak : zegt aan de genoodigden : Ziet, ik heb mijn maaltijd gereed; mijn ossen en mestvee zijn geslacht, en alles is bereid : komt ter bruiloft. Doch ze sloegen er geen acht x) Ze begrijpen, dat zij die landlieden zijn, en schrikken terug voor een misdaad, die met hunne verwerping en de roeping der heidenen zou moeten gestraft worden. 2) Ik, Christus, ben dien hoeksteen |der Kerk, en wie zich tegen Mij verzet, zal ten laatste ondergaan. 3) 't Gaat in mijn Kerk, gelijk het eens ging met een koning. DE DINSDAG VAN DE LIJDENSWEEK DE DINSDAG VAN DE LIJDENSWEEK op en gingen heen, de een naar zijn hoeve, de andere naar zijn handelszaken. De overigen grepen zijn dienaren aan, mishandelden en doodden ze. Toen de koning dit vernam, ontstak hij in toorn. Hij zond zijn leger, verdelgde die moordenaars en stak hun stad in brand. *) Toen-zeide hij tot de dienaren : Het bruiloftsmaal is wel gereed, maarde genoodigden waren het niet waardig. Daarom, gaat naar de kruispunten der straten en noodigt op de bruiloft allen, die ge zult aantreffen. En zijn dienaren gingen de straten op en verzamelden allen, die ze aantroffen, slechten en goeden : en de bruiloftszaal werd gevuld met gasten.2) De koning nu trad binnen, om de aanliggenden te zien en te groeten, en hij zag een man, die niet in bruiloftskleed was gedost.3) En hij zeide tot hem : Vriend, hoe zijt ge hier binnengekomen zonder bruiloftskleed ? En deze verstomde. Toen zeide de koning tot zijne dienaren : Bindt hem handen en voeten, en werpt hem buiten inde duisternis; 4) daar 5) zal geween zijn en geknars der tanden. Want velen zijn er geroepen, maar weinigen uitverkoren.” 6) Toen gingen de Farizeën heen, en beraadslaagden, hoe ze Hem in zijn woorden zouden vangen. En ze bespiedden Hem, en zonden tot Hem belagers : enkelen uit de Farizeën, leerlingen van dezen, en aanhangers van Herodes. Als goedgezinden moesten ze zich voordoen, Hem in zijn woorden trachten te vangen, om Hem zoo te kunnen overleveren aan de overheid en aan den landvoogd. 1) De zin is : Het uitverkoren volk 'zal 'mijn iuitnoodiging om mijn rijk binnen te gaan, verwerpen, het zal zelfs mijn dienaren mishandelen en dooden. Vreeselijk zal daarvoor zijn straf zijn. De heidenen evenwel zullen mijn evangelie aannemen. 2) Roeping der heidenen. 3) Die de heiligmakende genade verloren had. Hij mocht dus den hemel niet ingaan, al was hij geroepen en reeds binnengegaan inde Kerk. 4) De feestzaal was helder verlicht. 5) De hel. 6) De zin is : Allen zijn wel'geroepen tot het eeuwig geluk, maar betrekkelijk weinigen bereiken het. Want velen beantwoorden niet aan hun roeping tot het ware geloof, en anderen inde Kerk, leven niet volgens dat geloof. DE DINSDAG VAN DE LIJDENSWEEK Deze kwamen dan, ondervroegen Hem en zeiden : ~Leeraar, we weten dat Ge oprecht zijt, dat Ge rechtzinnig spreekt en leert, en U aan niemand stoort, want Ge kent geen aanzien des persoons, maar leert naar waarheid den weg Gods. Zeg ons dus : Wat dunkt U ? Is het geoorloofd, den keizer schatting te betalen of niet ?” Maar Jezus doorzag hun arglistigheid,*) en Hij zeide : „Wat stelt ge Me op de proef, huichelaars ! Toont Me den cijnspenning !” En ze hielden Hem een tienling voor. Jezus zeide hun nu : „Wiens beeld en opschrift is dat ?” Ze zeiden : „Van den keizer !” Toen sprak Hij tot hen : „Geeft dan den keizer, wat den keizer toekomt, en aan God, wat God toekomt.” Als ze dit hoorden, erkenden ze hun onmacht, Hem voor de oogen des volks in zijn woorden te vangen. En zwijgend verlieten ze Hem. Denzelfden dag kwamen tot Hem ook eenige Sadduceën, die beweren, dat er geen opstanding is, en ook zij stelden Jezus op de proef. Maar ook hen bracht Jezus tot zwijgen. Toen de Farizeën dat vernamen, kwamen ze bijeen. En een hunner, een wetgeleerde, bood zich aan, om een laatste poging te wagen. Hij ging dus tot Jezus en vroeg : „Meester, welk is het grootste gebod inde Wet ?” Jezus antwoordde hem: „Het eerste van alle geboden is dit: „Hoor Israël, de Heer, onze God, is de eenige Heer, en ge zult den Heer, uwen God, beminnen met geheel uw hart, met geheel uwe ziel, met geheel uw verstand en met gansch uwe krachten. Dit is het grootste en eerste gebod. En het tweede, daaraan gelijk : Ge zult uw naaste beminnen als u zei ven. Grooter dan deze is er geen ander gebod.” En de schriftgeleerde zeide tot Hem : „Juist, Meester ! Naar waarheid hebt Ge gezegd, dat Hij één is, en er geen ander is buiten Hem ! Hem te beminnen, met geheel het hart, met geheel i) Zeide Hij : „j a”, dan erkende Hij Rome’s heerschappij en haalde Hij zich den haat van het volk op den hals; zeide Hij „neen”, dan kon men Hem bij Pilatus van oproer aanklagen. DE WOENSDAG VAN DE LIJDENSWEEK het verstand, met geheel de ziel en met gansche kracht, en den naaste te beminnen als zich zelven, dat is meer dan alle brandoffers en slachtoffers.” En Jezus, ziende, dat hij verstandig antwoordde, zeide tot Hem: „Gij zijt niet ver van het rijk Gods !” En niemand durfde Hem nog ondervragen. Terwijl de Farizeën bij elkander waren, vroeg Jezus hun, toen Hij onderwees inden tempel: „Wat dunkt u van den Christus ? W’iens zoon is Hij ?” Ze zeiden : „Van David.” Hij zeide hun : „Hoe kunnen de schriftgeleerden zeggen, dat de Christus de zoon is van David ! Hoe noemt Hem David dan Heer? Want David zelf zegt in het boek der Psalmen : De Heer P heeft gezegd tot mijnen Heer :2) Zit aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden u stel tot een voetbank ! Indien David Hem Heer noemt, hoe is Hij dan zoon ? 3)” Niemand kon Hem een woord antwoorden. En van dien dag af durfde geen rnensch Hem meer ondervragen. Maarde groot.e menigte hoorde Hem gaarne. 62. De Woensdag van de Lijdensweek, Lucas: XXI, I—4;1—4; XX, 45—47 ; XXI, 5—36 ; Ma r c u s : XII, 41—44; XIII, 1—37; Ma 11 heus : XXIV, 1—51; XXV, 1—45; joannes: XII, 36. „ Van beheerders wordt geëischt, dat ze trouw bevonden worden." I. C o r. IV, 2. Den volgenden dag was Jezus wederom inden tempel. Hij was gezeten tegenover de offerkisten, en zag, hoe de menigte geld er in wierp. Vele rijken wierpen er veel in, maar een arme weduwe gaf maar twee penningen, dat is een vierling. En Hij riep zijne leerlingen bij zich en sprak tot hen : „Deze arme weduwe heeft er meer ingeworpen dan allen, die inde offerkist gestort hebben. Want zij allen hebben bij de giften voor God van hun overvloed gestort, *) Jahwe. 2) De Messias. 3) Hoe kan een stamvader zijn nakomeling „Heer” noemen? Het Penninkske der weduwe. maar deze heeft bijgedragen van haar armoede, alwat ze voor levensonderhoud bezat.” Nu wendde Hij zich weer tot allen, die Hem omringden,J) en zeide : „Op den stoel van Mozes zittende schriftgeleerden en Farizeën. 2) Doet alles, wat zij u zeggen, maar handelt niet naar hun werken, want ze zeggen het wel, maar ze doen het niet. Neemt u in acht voor de schriftgeleerden, want ze binden zware en ondraaglijke lasten samen, 3) en leggen die de menschen op de schouders, maar ze willen ze met hun eigen vinger niet aanraken. Ze verrichten al hunne werken, om door de menschen gezien te worden : ze maken hun gedenkcedels 4) breed en de zoomkwasten 6) hunner bovenldeederen groot. Ze hebben gaarne de eerste plaatsen van de gastmalen, de eerste zetels inde synagogen, de begroetingen op de markt, en den naam van Rabbi, hun door de menschen gegeven. Ze verslinden de huizen der weduwen onder het vertoon van lange gebeden ; dezen zullen des te strenger vonnis krijgen. Maar gij, 6) laat u niet „Rabbi”7) noemen, want één is uw Meester en gij allen zijt broeders. En noemt niemand op aarde „vader,” want één is uw vader, die inde hemelen is. En laat u niet „meesters” 8) noemen, want één is uw Meester, de Christus. Wie de grootste onder u is, zal uw dienaar zijn. Alwie zich echter verheft, zal vernederd, en alwie zich vernedert, verheven worden. W e e u, schriftgeleerden en Parizeen, gij huichelaars, die het rijk *) Om ze de boosheid der Parizeen en schriftgeleerden te toonen, en ze te waarschuwen voor het slechte voorbeeld dier leiders. 2) Ze zijnde opvolgers van Mozes en dus uw oversten in burgerlijke en godsdienstige zaken. 3) Door allerlei inzettingen, door de Wet niet opgelegd. 4) Gedenkcedels: Stukjes perkament, met spreuken uit de H. Schrift beschreven, en ineen busje gesloten. Dit werd met een riem op het voorhoofd en aan den linkerarm bevestigd. 5) Zoomkwasten, volgens Gods bevel hangende aan de hoeken van het vierkante bovenkleed. Dergelijke cedels én groote kwasten beschouwden de Farizeërs als een teeken van heiligheid. 6) Dit tot de Apostelen. 7) Rabbi : Meester. 8) Meester : Leidsman. DE WOENSDAG VAN DE LIJDENSWEEK DE WOENSDAG VAN DE LIJDENSWEEK der hemelen x) sluit voor de menschen. Want zelf gaat gij er niet n, en, wie er in willen, laat ge niet binnengaan. W e e u, schriftgeleerden en Farizeën, gij, huichelaars, die de huizen der weduwen verslindt onder het vertoon van lange gebeden ; daarom zult gij te strenger geoordeeld worden. Wee u, schriftgeleerden en Farizeën, gij huichelaars, die landen en zeëen doorkruist, om één enkelen bekeerling te maken, maar als hij het geworden is, hem tot een kind van de hel maakt, 2) tweemaal erger dan gij zijt. Wee u, blinde leiders, die zegt: Heeft iemand gezworen bij den tempel, dan is het niets 3) maar wie zweert bij het goud van den tempel4) is gebonden. Dwazen en verblinden! Wat is dan t grootste, het goud of de tempel, die ’t goud heiligt ? En zweert iemand bij het altaar, dan is het niets ; maar zweert men bij de offergave, die er op ligt, dan is men gebonden. Verblinden! Wat is dan het grootste, de offergave of het altaar, waardoor de offergave geheiligd wordt ? Wie dan zweert bij het altaar, zweert bij dit en bij alles, wat er op ligt. En wie zweert bij den tempel, zweert bij dezen en bij Hem, die er in woont. En wie zweert bij den hemel, zweert bij den troon Gods en bij Hem, die daarop zetelt. W e e u, schriftgeleerden en Farizeën, gij huichelaars, die muntkruid en anijs en komijn vertiendt, 5) maar het voornamere deel van de wet verwaarloost! Dit moest men doen, en het andere niet nalaten. Blinde leiders, die de mug uitzijgt, 6) maarden kameel inzwelgt ! Wee u, schriftgeleerden en Farizeën, gij huichelaars, die den beker en den schotel van buiten reinigt, maar inwendig vol root 1) Rijk der hemelen.: de Kerk. Gij, ongeloovigen, gaat er niet in, en anderen weerhoudt ge door uw slecht voorbeeld en uwen laster. 2) Door uw slecht voorbeeld. 3) Niets: geen eed. 4) Goud: de tempelschatten. 5) Die nauwkeurig zijt op kleinigheden. 6) Mug en kameel waren volgens de Wet onrein en mochten met worden gegeten. De zin is : kleine onwettigheden vermijdt ge angstvallig, doch zonder schaamte bedrijft ge groote onrechtmatigheden. DE WOENSDAG VAN DE LIJDENSWEEK en onreinheid zijt. Blinde Farizeën, reinigt eerst den beker en den schotel van binnen, opdat ook het buitenste rein weze ! Wee u, schriftgeleerden en Farizeën, gij huichelaars ! Want ge zijt gelijk aan witgepleisterde graven, die van buiten aan de menschen schoon schijnen, maar van binnen vol doodsbeenderen en allerlei onreinheid zijn! Zoo schijnt ook gij van buiten rechtvaardig aan de menschen, maar van binnen zijt ge vol huichelarij en ongerechtigheid ! Wee u, schriftgeleerden en Farizeën, gij huichelaars, die grafsteden bouwt of herstelt voor de profeten en de gedenkteekens der rechtvaardigen versiert, en zegt : Indien we geleefd hadden inde dagen onzer vaderen, zouden we niet met hen deelgenomen hebben aan den moord der profeten. Gij getuigt dus tegen u zelven, dat ge zonen zijt van de moordenaars der profeten. Welaan, maakt gij de maat uwer vaderen vol!1) Slangen, adderengebroedsel, hoe zult ge de helsche verdoemenis ontkomen ? Daarom 2) ziet, Ik zend tot u profeten en wijzen en schriftgeleerden,3) en van hen zult ge sommigen dooden en kruisigen; anderen geeselen in uw synagogen en vervolgen van stad tot stad, opdat al het rechtvaardig bloed, dat op aarde vergoten is, over u neerkome, van het bloed van den rechtvaardigen Abel tot het bloed van Zacharias, den zoon van Barachias, dien ge gedood hebt tusschen den tempel en het altaar. Voorwaar, Ik zeg u, dit alles zal over dit geslacht komen ! 4) Jerusalem, Jerusalem, dat de profeten doodt, en steenigt, die tot u zijn gezonden, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen s) willen vergaderen, gelijk eene hen hare kiekens verzamelt onder haar vleugelen, en ge hebt niet gewild! Zie, verwoest zal uw huis 6) worden achtergelaten. Want Ik zeg u : Gij zult Mij van nu af niet v) Door Mij te doen lijden en sterven. 2) Omdat ge afstammelingen zijt van de moordenaars der profeten. 3) Mijn geloofsverkondigers. 4) De straf voor al dat onschuldig vergoten bloed. 5) Kinderen: inwoners. 6) Huis : stad. JLRUSALEM. TE.nTyDE.-VAM oCHI^Oi)TUg, LVDELrt SVCG. zien, tot ge x) zegt, Mij voor den Messias erkennend : Gezegend, die komt inden naam des Heer en \” Jezus verliet nu den tempel, ging heen, en verborg zich voor de menigte. En nadat Hij den tempel verlaten had, naderden zijn leerlingen tot Hem, om Hem de tempelgebouwen te toonen. En een hunner zeide : „Meester, wat steenen en bouwwerken !” Maar Hij antwoordde : „Voorwaar, Ik zeg u : geen steen zal er op den anderen blijven !” Toen Hij daarna op den Olijfberg, tegenover den tempel, was nedergezeten, kwamen Petrus, Jacobus, Johannes en Andreas alleen bij Hem, en vroegen : „Meester, wanneer dan zal dat gebeuren ? Welk zal het teeken zijn van uwe komst en van het einde der wereld ?” Toen zag Jezus inde toekomst, hoe de wereld zou geoordeeld en gestraft worden, omdat ze Hem en Zijn Kerk hadden bestreden. En Hij zeide: „Ziet toe, dat u niemand verleide ! Want velen zullen komen onder mijn naam en zeggen : Ik bende Christus, en velen zullen ze misleiden. Ge zult hooren van oorlogen, oorlogsgeruchten en opstanden. Ziet toe, verschrikt niet ! Want dit moet welhaast geschieden, maar nog is het einde niet daar. Er zullen zware aardbevingen zijn, en hongersnood en pest. Doch dat alles is slechts het begin van de weeën. Men zal de hand aan u slaan en u vervolgen ; men zal u overleveren aan rechtbanken en kerkers. Bij allen zult ge gehaat zijn om mijnen naam. Maar eerst zal dit Evangelie van het Godsrijk verkondigd woiden over heel de wereld dan zal het einde komen.” Jezus voorzag, hoe dit oordeel eerst de stad Jerusalem zou treffen en vervolgde dan : „Wanneer ge echter Jerusalem door legers ziet ingesloten, weet dan, dat hare verwoesting nabij is. Wanneer ge dus den gruwel der ontheiliging, waarvan gesproken is door den profeet Daniël, ziet ontstaan, die het leest in Daniël, begrijpe r) In uwe nakomelingen op het einde der wereld. DE WOENSDAG VAN DE LIJDENSWEEK DE WOENSDAG VAN DE LIJDENSWEEK het! vluchte die in Judea is, naar het gebergte ! Wie op het dakterras is, dale niet af langs den binnentrap, om iets uit zijn huis mede te nemen ! En wie op het veld is, keere niet terug, om zijn opperkleed te halen. Want dat zijn dagen van wraak, opdat alles vervuld worde, wat geschreven staat inde H. Schrift. Want groote nood zal er zijn in het land en toorn over dit volk. En ze zullen vallen door de scherpte van het zwaard, en gevankelijk worden weggevoerd onder alle volkeren, en Jerusalem zal door heidenen vertreden worden, tot de tijden der heidenen vervuld zijn. x) Bidt, dat uw vlucht niet plaats hebbe inden winter 2) of op den sabbat. 3) Want daar zal groote ellende zijn, zooals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en zooals er ook niet meer wezen zal. En zoo de Heerde dagen van den oorlog niet verkortte, geen mensch der Joodsche natie bleef behouden ; maar omwille der uitverkorenen, 4) heeft Hij de dagen verkort.” Christus wilde ook de geloovigen waarschuwen tegen de dwalingen, die inden loop der tijden en vooral op het einde der wereld zich zouden verspreiden, en ging daarom voort: „Als dan iemand u zegt : Ziet, hier is de Christus of ginds, gelooft het niet. Want er zullen valsche Christussen en valsche profeten opstaan, en ze zullen groote teekenen en wonderen door de macht van den duivel verrichten, zoodat, indien het mogelijk ware, zelfs de uitverkorenen in dwaling zouden worden gebracht. Gij nu weest op uw hoede ! Ziet, Ik heb u alles voorzegd. Als ze u dan zeggen: Zie, de Christus is inde woestijn, zoo gaat niet uit; ziet, hij is inde binnenkamers van deze of gene woning, gelooft het niet ! Want gelijk de bliksem uitschiet van het Oosten en licht tot in het Westen, zoo zal ook de komst van den Menschenzoon zijn. En terstond na de kwelling dier dagen op het einde der wereld zullen er teekenen zijn inde zon, de maan en de sterren. De zon *) Totdat de heidenen bekeerd zijn. 2) Wanneer de wegen slecht zijn. 8) Als men maar een sabbatsreis doen mag. 4) Om de Christenen onder de Joden. DE WOENSDAG VAN DE LIJDENSWEEK zal verduisterd worden, de maan zal haar licht niet geven, de sterren zullen vallen van den hemel, en de krachten der hemelen geschokt worden. Dan zal het teeken van den Zoon des Menschen aan den hemel verschijnen.4) Alle geslachten der aarde zullen dan weeklagen van schrik voor den Rechter, en ze zullen den Menschenzoon zien komen op de wolken des hemels met groote macht en majesteit. En Hij zal zijne engelen zenden met luid schallende bazuinen, en ze zullen zijn uitverkorenen en ook de anderen verzamelen van de vier windstreken, van het einde der aarde tot het einde des hemels. Als nu deze dingen 2) beginnen te geschieden, blikt dan omhoog en heft uwe hoofden opwaarts, omdat uwe verlossing nadert.” En sprekende over de verwoesting van Jerusalem, zeide Hij hun eene gelijkenis: „Aanschouwt den vijgeboom en alle boomen. Als ge ze pas ziet uitbotten, dan weet ge vanzelf, dat de zomer reeds nabij is ; Zoo ook gij, wanneer ge dit alles ziet geschieden, weet, dat de Heer aan de deur nabij is. Voorwaar, Ik zeg u: het geslacht, dat nu leeft, zal niet vergaan, tot al de dingen zullen geschied zijn. 3) Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mijne woorden zullen niet voorbijgaan. Maar van dien dag of dat uur 4) van ’t laatste oordeel weet niemand af, noch de engelen inden hemel, noch de Zoon, maar slechts de Vader. Doch gelijk het inde dagen van Noë was, zoo zal ook de komst van den Menschenzoon zijn. Want evenals men inde dagen voor den zondvloed at en dronk, huwde en ten huwelijk gaf, tot den dag, waarop Noë de ark binnenging, en evenals men het niet 1) Het kruis. 2) Als ge de teekenen ziet, die het einde der wereld voorafgaan. 3) Jezus doelt in dezen zin op de verwoesting van Jerusalem. 4) Feitelijk is voor iederen mensch het oordeel beslist bij het onzekere doodsuur. Dan komt de Menschenzoon hem voorloopig oordeelen. Daarom gelden de volgende vermaningen niet alleen voor hen, die op het einde der wereld leven, maar voor alle menschen van alle tijden. achtte, totdat de zondvloed kwam en allen wegvaagde, zoo zal ook de komst van den Menschenzoon zijn. x) Geeft dus acht op u zelven, dat uwe harten niet bezwaard worden in brasserijen, dronkenschap en zorgen des levens, en die dag u niet plotseling overvalle. Want als een valstrik zal hij komen over allen, die over geheel den aardbodem wonen. Waakt dus te allen tijde, en bidt, omdat ge niet weet, op wat uur uw Heer komt. Dit weet ge toch ! Indien het een huisvader bekend was, op welk uur de dief zou komen, hij zou voorzeker waken en niet laten inbreken in zijn huis. Daarom, weest ook bereid, want de Menschenzoon komt op een onvoorzien uur. Wie is dan de trouwe en voorzichtige dienaar, welken de meester, die op reis is gegaan, over zijn dienstvolk gesteld heeft, om hun spijs te geven ter rechter tijd? Gelukkig de dienaar, dien de heer bij zijn komst zoo doende vindt. Voorwaar, Ik zeg u : Hij zal hem stellen als beheerder over al zijne goederen. Doch zoo de dienaar slecht is, en in zijn hart zegt: Mijn heer komt nog lang niet, en zijn medeknechten begint te slaan in plaats van hen goed te verzorgen, gelijk zijn heer heeft bevolen, en eet en drinkt met de dronkaards, in plaats van zijn bediening te vervullen, dan zal zijn meester op een dag komen, waarop hij hem niet verwacht, en op een uur, dat hij niet weet. En hij zal hem doorklieven, en hem zijn loon geven met de huichelaars,2) waar het geween is en knarsen der tanden. Weest bedachtzaam, waakt en bidt! Want gij weet niet, wanneer de juiste tijd daar is. Het zal zijn als een mensch, die, buitenlands gegaan, bij het verlaten van zijn huis aan zijn dienaren de macht overgaf, aan ieder zijn werk aanwees, en aan den deurwachter te waken beval. Zoo ook de Menschenzoon. Waakt derhalve, want ge weet niet, wanneer de Heer des huizes komt : ’s avonds laat of te middernacht; bij het hanengekraai, of des morgens vroeg, opdat x) De zin is: In weerwil van deze voorzeggingen, zullen de menschen zorgeloos daarheen leven, en ’t laatste oordeel zal ze te midden hunner bezigheden verrassen. 2) Wijl hij zich tegenover zijn meester als een huichelaar gedroeg. Geschiedenis van het Nieuwe Testament. 14 DE WOENSDAG VAN DE LIJDENSWEEK DE WOENSDAG VAN DE LIJDENSWEEK Hij niet plotseling kome, en slapend u vinde. Wat Ik echter tot u zeg, dat zeg Ik tot u allen : Waakt ! Bij die onverwachte komst van den Menschenzoon zal het rijk der hemelen1) gelijk zijn aan tien maagden, die haar lampen namen, en bruidegom en bruid tegemoet gingen. Doch vijf van haar waren dwaas, en vijf wijs. De dwazen nu kregen haar lampen, maar namen geen olie mede. De wijzen echter namen haar lampen en ook olie in hare kruiken. Toen nu de bruidegom toefde, sluimerden allen in en vielen in slaap. Maarte middernacht kwam er een geroep : „Ziet de bruidegom komt! Gaat hem tegemoet!” Toen stonden ze op, alle die maagden en brachten haar lampen in orde. De dwazen nu vroegen de wijzen : „Geeft ons van uw olie, want onze lampen gaan uit !” De wijzen echter antwoordden : „Neen, want er mocht misschien niet genoeg zijn voor ons en voor u: gaat liever naar de verkoopers en koopt voor u zelven!” Doch terwijl ze heengingen, om te koopen, kwam de bruidegom, en die gereed waren, gingen met hem ter bruiloft, en de deur werd gesloten. Ten laatste kwamen ook de overige maagden en zeiden : „Heer, heer, doe ons open!” Maar hij antwoordde: „Voorwaar, ik zeg u, ik ken u niet.” 2) Waakt dus, want gij kent noch dag, noch uur. Weest waakzaam, want het is met de komst van den Menschenzoon als met een mensch, die naar het buitenland vertrekkend, zijn dienaren riep en hun zijn goederen overgaf, opdat ze voor hem winst zouden maken. En aan den één gaf hij vijf talenten, den ander twee, een derden één, ieder volgens zijn bekwaamheid. En hij vertrok terstond. Die nu vijf talenten had, ging heen, dreef er handel mede, en won er vijf bij. Ook hij, die er twee ontvangen had, won er twee bij. Maar die het ééne ontvangen had, ging heen, maakte een kuil inden grond, en verborg het geld van zijn heer. *) Rijk der hemelen : de strijdende Kerk. 2) Ik zag u niet onder de maagdenschaar, die me inhaalde. DE WOENSDAG VAN DE LIJDENSWEEK Na langen tijd kwam de heer terug, en hield afrekening met zijne dienaren. En hij, die vijf talenten ontvangen had, kwam nader, legde nog vijf andere talenten over, en zeide : „Heer, vijf talenten hebt gij me gegeven ; zie, nog vijf heb ik er bijgewonnen.” Zijn meester zeide hem : „Wel u, goede en getrouwe knecht! Over weinig zijt ge getrouw geweest, over veel zal ik u stellen; ga binnen inde vreugde des heeren.” -1) Ook hij, die de twee talenten ontvangen had, trad voor en zeide: „Heer, twee talenten hebt gij me gegeven ; zie, nog twee heb ik er bijgevoegd !” En ook tot hem zeide zijn meester : „Wel u, goede en getrouwe knecht! Over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen; ga binnen inde vreugde des heeren !” Nu trad ook hij voor, die het ééne talent ontvangen had. En hij sprak : „Heer, ik weet, dat ge een hardvochtig mensch zijt: ge maait, waar ge niet hebt gezaaid; ge verzamelt, waar ge niet hebt uitgestrooid ! En ik vreesde, ging heen en verborg uw talent inden grond ! Zie, daar hebt ge het uwe !” Maar zijn meester antwoordde hem: „Gij booze en luie knecht! Ge wist, dat ik maai, waar ik niet heb gezaaid, en verzamel, waar ik niet uitgestrooid heb !2) Ge had dus mijn geld aan de wisselaars moeten geven, en bij mijn terugkomst zou ik het mijne met rente hebben teruggekregen. Neemt hem dus het talent af en geeft het aan hem, die de tien talenten heeft. Want wie heeft, dien zal worden gegeven, en hij zal overvloed hebben ! Maar wie niet heeft, dien zal ook, wat hij heeft, worden ontnomen. 3) En werpt den onnutten dienstknecht daarbuiten inde duisternis ! Daar zal geween zijn en het knarsen der tanden !” „Als nu de Menschenzoon komen zal in zijn majesteit en alle engelen met Hem, dan zal Hij plaatsnemen op den troon zijner heerlijkheid. En alle volkeren zullen voor Hem vergaderd worden J) Geniet van het vreugdefeest. 2) Dat ik meer eisch, dan waarop ik recht heb. 3) Aan. hem, die een goed gebruik maakt van hetgeen hij heeft, zal nog meer gegeven worden. Maar hij, die er geen gebruik van maakt, zal alles verliezen. DE WOENSDAG VAN DE LIJDENSWEEK en Hij zal ze van elkander scheiden, zooals een herder de schapen van de bokken scheidt. En de schapen zal Hij plaatsen aan zijn rechter- en de bokken aan zijne linkerhand. Dan zal de Koning zeggen tot hen, die aan zijne rechterhand staan: „Komt, gezegenden mijns Vaders, neemt bezit van het rijk, dat voor u is bereid, van de grondvesting der wereld. Want Ik was hongerig en ge gaaft Me te eten. Ik was dorstig en ge gaaft Me te drinken. Ik was vreemdeling en ge naamt Me op. Ik was naakt en ge hebt Me gekleed, ziek en ge hebt Me bezocht, inde gevangenis en ge zijt tot Me gekomen.” Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden: „Heer, wanneer zagen we U hongerig en spijsden we U; of dorstig en gaven we U te drinken ? Wanneer zagen we U als vreemdeling en namen we U op, of naakt en kleedden we U ? Of wanneer zagen we U krank, of inde gevangenis, en zijn we tot U gekomen?” En de Koning zal antwoorden : „Voorwaar, Ik zeg u : Wat ge aan één van deze mijn geringste broeders gedaan hebt, dat hebt ge aan Mij gedaan !” Dan zal Hij ook tot hen, die aan de linkerhand staan, zeggen: „Gaat van Mij, vervloekten, in het eeuwige vuur, dat bereid is voor den duivel en zijne engelen ! Want Ik was hongerig en ge gaaft Me niet te eten; dorstig, en ge gaaft Me niet te drinken ! Ik was vreemdeling en ge naamt Me niet op; naakt en ge kleeddet Me niet, ziek en inde gevangenis en ge hebt Me niet bezocht.” Dan zullen ook zij antwoorden : „Heer, wanneer zagen we U hongerig of dorstig, of vreemdeling, of naakt, of ziek, of inde gevangenis, en hielpen we U niet ?” Dan zal Hij antwoorden : „Voorwaar, Ik zeg u : Wat ge niet gedaan hebt aan één van deze geringsten, dat hebt ge ook Mij niet gedaan ! En zij zullen gaan inde eeuwige straf, maarde rechtvaardigen in het eeuwig leven!” Toen Jezus deze rede geëindigd had, zeide Hij tot zijne Leerlingen : „Ge weet, dat het over twee dagen Paschen is. Dan wordt de Menschenzoon ter kruisiging overgeleverd.” Drie jaren lang had Jezus zijne goddelijke leer alom gepredikt, en door tallooze wonderen de goddelijkheid van zijn zending en van zijne leer bezegeld. Maar ook drie jaren was Hij geweest een „teeken van tegenspraak. Steeds feller en feller werd Hij door de leiders van het Israëlietische volk bestreden. Ze lasterden en vervolgden Hem, bevochten zijn leer, loochenden en miskenden zijne mirakelen. Reeds meermalen hadden ze Jezus naar ’t leven gestaan ; ze hadden gepoogd, Hem gevangen te nemen, Hem willen steenigen, Hem vaneen berg naar beneden willen werpen. Maar telkens was ’t, of hun handen met lamheid werden geslagen, want de tijd van Jezus was toen niet gekomen. Nu was die tijd daar; Jezus zou sterven aan een kruis, vermorzeld, verguisd, gehoond en gelasterd 1 Sterven zou Hij, omdat Hij het wilde, wijl de wereld moest worden verlost, en de macht der helle gebroken. Maar daarna zou Hij verrijzen, veertig dagen op aarde verblijven, en aan zijn beminde Apostelen talrijke bewijzen van zijne verrijzenis geven, om dan ten hemel te varen en plaatste nemen aan de rechterhand des Vaders, zooals de profeet David ’t weleer ineen visioen had mogen aanschouwen. (Psalm C IX). Volgens M u r é stierf Christus op den i4den dag der maand N 1 sa n, of volgens onzen kalender op Vrijdag, den 3den April van ’t jaar 33 onzer jaartelling. ’ 63. Het Laatste Avondmaal. Lucas: XXII, 7—38 ;Mattheus: XXVI, 17—29 ; Ma r c u s : XIV, 12—25 ; J o a n n es : XIII, I—3B ; XIV, XV, XVI, XVII; iCor. 11,23—25. „ Vader, het uur is gekomen !” Joannes: XVII, i. En op den eersten dag der ongedeesemde brooden, waarop het paaschlam moest worden geofferd, zond Jezus twee zijner Leerlingen, Petrus en Joannes, en zeide hun : „Gaat ons het paaschmaal bereiden, opdat we het nuttigen.” Ze vroegen Hem : „Waar wilt Ge, dat wij het bereiden ?” Hij nu zeide tot hen : „Gaat naar de stad. Zie, als ge ze ingaat, zal u een mensch tegemoet komen, die een kruik draagt: volgt hem in het huis, waar hij binnengaat. En tot den heer des huizes zult ge zeggen : De Meester zegt: Mijn tijd is nabij ; bij u houd Ik het paaschmaal met mijne Leerlingen : Waar is de zaal, waar Ik met hen het paaschmaal kan eten ? DERDE AFDEELING. HET LAATSTE AVONDMAAL En hij zal u een groote welingerichte bovenzaal wijzen. Maakt daar het paaschmaal voor ons gereed.” Ze gingen, kwamen inde stad, vonden alles, zooals Hij hun gezegd had, en bereidden het paaschmaal. doen nu de avond gevallen en het uur was gekomen, ging Jezus aan tafel en de twaalf apostelen met Hem. En Hij zeide tot hen : „Vurig heb Ik verlangd, dit paaschlam met u te eten, vóór mijn lijden.*) Want Ik zeg u : „Ik zal het niet meer eten, voordat het vervuld wordt in het koninkrijk Gods.” 2) Jezus wist, dat zijn uur was gekomen, om uit deze wereld over te gaan naar den Vader. Inde wereld had Hij de zijnen liefgehad ; thans toonde Hij hun ten uiterste zijn liefde. Ook aan Judas, den zoon van Simon Iscarioth, wien de duivel het plan om Hem over te leveren, reeds in het hart had gelegd. De Heer stond op, lei zijn bovenkleederen af, nam een doek, en omgordde zich zelven. Dan goot Hij water ineen bekken, begon de voeten zijner leerlingen te wasschen en met den linnen doek af te drogen. Zoo kwam Hij bij Petrus. Deze zeide tot Hem : „Heer, wascht Gij mij de voeten?” Jezus antwoordde: „Wat Ik doe, begrijpt ge nog niet; doch later zult ge het inzien.” Petrus zeide : „Nooit zult Gij mij de voeten wasschen ; in eeuwigheid niet!” „Indien Ik u niet wasch,” antwoordde Jezus, „zult ge geen deel met Mij hebben!”3) Toen zeide Petrus: „Heer, dan niet alleen mijne voeten, maar ook de handen en het hoofd !” Maar Jezus sprak : „Wie zich gebaad heeft, behoeft zich slechts de voeten te wasschen, dan is hij geheel rein. Ook gijlieden zijt rein, 4) maar niet allen.” Toen Hij dan hunne voeten gewasschen en zijn gewaad weer aangetrokken had, zeide Hij: „Begrijpt ge, wat Ik u gedaan heb ? *) Waardoor het menschdom zal worden verlost. 2) Inden hemel zal Ik met u het eeuwig vreugdefeest vieren, waarvan dit Paaschmaal maar een voorafbeelding is. 3) Blijft ge hardnekkig weigeren, en dus ongehoorzaam, dan is onze gemeenschap verbroken. 4) Zonder groote fouten. HET LAATSTE AVONDMAAL Gij noemt Mij „Meeste r” en „He er,” en ge zegt wel; want Ik ben het. Indien Ik dan, de Heer en Meester, uwe voeten gewasschen heb, zoo moet ook gij elkanders voeten wasschen. Want een voorbeeld heb Ik u gegeven, opdat ook gij doen moogt, zooals Ik u gedaan heb. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u : een dienaar is niet grooter dan zijn heer, noch een gezant grooter dan hij die hem zond. Als ge dit weet, zalig zijt ge, indien ge t volbrengt. x) Na deze woorden werd Jezus inden geest ontroerd. Hij getuigde, en zeide : „Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u : Eén uwer zal Mij verraden ; één, die nu met Me eet. Wel gaat de Menschenzoon heen, gelijk het is vastgesteld, maar wee den mensch, door wien Hij wordt overgeleverd. Het zou beter voor hem zijn, indien hij niet ware geboren, die mensch.” De leerlingen zagen elkander aan, onzeker, wien Hij bedoelde. En ze waren zeer bedroefd en begonnen elkander te vragen, wie hunner het toch konde zijn, die dè.t zoude doen. En ze vroegen: „Ben ik het, Heer ? Maar Hij antwoordde . Een uit de twaalf, die met Mij de hand inden schotel steekt, die zal Mij o ver le ver en.” En Judas, die hem verried, nam het woord, en zeide : „Ben ik het, Rabbi?” Hij zeide hem: „Ge hebt het gezegd.” Doch een zijner leerlingen, dien Jezus beminde, 2) was aan tafel gelegen aan Jezus boezem. 3) Hem gaf Simon Petrus een wenk, en beduidde hem : „Zeg, wie is het, dien Hij bedoelt?” Hij dan vlijde zich aan Jezus borst, en vroeg Hem : „Heer, wie is het?” Jezus antwoordde: „Hij is het, wien Ik de bete zal indoopen en toereiken.” En Hij doopte de bete in, en reikte ze aan Judas, den zoon van Simon Iscarioth. En na de bete, voer de Satan in hem. Toen zeide Jezus : „Wat ge doet, doe het spoedig !” Niemand echter van de dischgenooten 4) begreep, met welke bedoeling Jezus dit zeide. Want sommigen dachten, wijl Judas de beurs had, dat Jezus hem zeide : „Koop, 1) indien ge de ootmoedigheid beoefent. 2) Joannes. s) Hier: aan zijne rechterhand. 4) Behalve Judas. HET LAATSTE AVONDMAAL wat we noodig hebben voor den feestdag x) of hem zond om iets aan de armen te geven. Hij dan, na de bete genuttigd te hebben, ging aanstonds heen. Het was nacht. Terwijl ze nu aten, nam Jezus het brood, dankte, zegende en brak het, gaf het aan zijne leerlingen en zeide : „N e e m t en eet; dit is mijn lichaam, dat voor u wordt gegeven.”2) Doet dit te mijner gedachtenis.”3) Zoo ook nam Hij den kelk na het avondmaal, dankte, gaf dien aan hen en zeide : „Drinkt allen hieruit. Want dit is mijn bloed van het Nieuwe Verbond, dat voor u en voor velen wordt vergoten tot vergiffenis der zonden. Doet dit, zoo dikwijls gij het zult drinken, te mijner gedachtenis.” „Kinderkens”, sprak Jezus wat later, „maar korten tijd ben Ik nog bij u. Ge zult Me zoeken, en, zooals Ik tot de Joden gezegd heb : „Waar Ik heenga, kunt ge niet komen”, zoo zeg Ik het thans ook tot u. Een nieuw gebod geef Ik u : dat gij elkander beminnen moogt, zooals Ik u heb bemind. Daaraan zullen allen erkennen, dat gij mijne leerlingen zijt, indien ge liefde hebt jegens elkander.” Nu vroeg Simon Petrus Hem : „Heer, waar gaat Ge dan heen ?” Jezus antwoordde : „Waar Ik heenga, kunt ge Me nu niet volgen, maar later zult ge Me volgen !” 4) „Waarom nu niet, Heer?” vroeg Petrus wederom. 5) „Met U ben ik bereid, in kerker en dood te gaan! Mijn leven zal ik voor U geven!” „Uw leven zult ge voor Me afleggen”, 6) antwoordde de Heer, „maar voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, Petrus, de haan zal heden niet *) Voor den Paaschdag. 2) Als offer. 3) Van mijn lijden en sterven. *) Ik ga naar den hemel. Maar onze scheiding is tijdelijk, want later zult gij daar ook komen. 5) Die den zin niet verstond. 8) Door uwen marteldood. kraaien, alvorens ge Me driemaal verloochend hebt. Simon, Simon, zie, de satan heeft naar ulieden verlangd, om u te ziften als tarwe ;l) maar Ik heb voor u gebeden, 2) dat uw geloof niet bezwijke ! En gij, eenmaal bekeerd na uwen val, bevestig uw broederen in het geloof ! Uw hart worde niet ontsteld om mijn afscheid. Ge gelooft in God ; gelooft ook in Mij. In het huis mijns Vaders, 3) zijn vele woningen. Anders had Ik het u gezegd ; want Ik ga u een plaats bereiden. En indien Ik heenga en u eene plaats bereid, kom Ik weder bij uwen dood, en zal u opnemen tot Mij zelven, opdat, waar Ik ben, ook Gij moogt zijn. Waar Ik heenga, dat weet ge, en ge kent ook den weg.” Thomas nu4) vroeg Hem: „Heer, we weten niet, waar Ge heengaat; hoe kunnen weden weg dan weten?” 5) Jezus antwoordde : „Ik bende weg, de waarheid en het leven. Niemand komt tot den Vader dan door Mij. Indien gij, mijne Leerlingen, Me gekend hadt als den Zoon van den levenden God, zoudt ge ook den Vader gekend hebben. Maar van nu af, dat Ik u gezegd heb, wie Ik ben, kent ge Hem en hebt Hem in Mij gezien.” Philippus 6) vroeg Hem : „Heer, laat ons den \ ader zien, en het is ons genoeg.” Maar Jezus antwoordde: „Zoo langen tijd verkeer Ik onder u, en toch kent ge Me niet, Philippus. Wie Mij gezien heeft, heeft den Vader gezien.” Even later sprak Jezus: „Indien iemand Mij bemint, zal hij mijn woord onderhouden. Mijn Vader zal hem beminnen , Wij zullen tot hem komen en verblijf bij hem nemen !7) Wie Mij niet bemint, onderhoudt mijne woorden niet. En het woord, dat ge 1) Heeft gepoogd, u tot afval te brengen. 2) Voor u, Petrus, op wien Ik mijne Kerk zal bouwen. 3) Den hemel. 4) Die den Heer niet begrepen had. . , 5) De weg is: Wie in Mij gelooft en met’Mij vereemgd blijft, bekomt hoet) inj deze woorden dacht, dat Jezus den Vader zichtbaar zou to°)nWij: de Vader en Ik zullen door den Heiligen Geest tot hem komen. HET LAATSTE AVONDMAAL HET LAATSTE AVONDMAAL hoort, is niet het mijne,l) maar dat des Vaders, die Mij heeft gezonden. „Dit heb Ik tot u gesproken, terwijl Ik nog bij u verbleef, Maar de Trooster, de Heilige Geest, dien de Vader zal zenden in mijnen naam, die zal alles 2) u leer en en u alles herinneren, wat Ik u gezegd heb. Vrede laat Ik u ; mijnen vrede geef Ik u ! Niet zooals de wereld geeft, geef Ik u. Uw hart worde niet ontsteld noch bevreesd door dit afscheidswoord ! Ge hebt gehoord, dat Ik zeide: „Ik ga heen en kom tot u weder !” Indien ge Me bemindet, zoudt ge u verheugen, dat Ik ga tot den Vader, wijl de Vader grooter is dan Ik ben als mensch. En nu heb Ik het u gezegd, vóór het geschiedt, opdat, wanneer het geschiedt, ge gelooven moogt. Ik zal niet veel meer met u spreken ; want de heerscher dezer wereld komt. 3) Hij heeft wel geen recht op Mij; maar Ik wil, dat de wereld erkenne, dat Ik den Vader bemin, en zóó doe, gelijk de Vader Me bevolen heeft.” Indien de booze wereld u haat, het bevreemde u niet, want weet, dat ze Mij eerst heeft gehaat. Indien ge van de wereld waart, zou de wereld het hare liefhebben. Maar, omdat ge van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld heb uitverkoren, daarom haat u de wereld. Herinnert u het woord, dat Ik u gezegd heb : Een dienstknecht is niet grooter dan zijn heer. Heeft men Mij vervolgd, men zal ook u vervolgen ! Heeft men op mijn woorden acht gegeven, ook op het uwe zal men acht geven. Maar, schept moed ! Wanneer de Trooster komt, dien Ik u zal zenden vanwege den Vader, de Geest der waarheid, die van den Vader uitgaat, zal Hij getuigen van Mij. Doch getuigt ook gij, wijl ge van den beginne oor- en ooggetuigen van Mij waart. *) Is geen menschelijke leer. 2) Alles: de geheele waarheid. 3) De duivel in Judas, die zijn werktuig is. HET LAATSTE AVONDMAAL Dit1) heb Ik tot u gesproken, opdat het geen struikelblok worde voor uw geloof in Mij. Men zal u uit de synagoge bannen ; ja het uur komt, dat ieder die u doodt, zal meenen, dat hij aan God een dienst bewijst. En dit zullen zij u aandoen, wijl ze noch den Vader, noch Mij kennen. Maar dit heb Ik tot u gezegd, opdat, wanneer het uur komt, gij indachtig zoudt zijn, dat Ik het u gezegd hebt l” Nu ga Ik heen tot Hem, die Mij heeft gezonden. En niemand uwer vraagt Me: Waar gaat Gij heen ? – Maar wi]l Ik dit tot u heb gesproken, heeft de droefheid uw hart vervuld. Doch Ik zeg u de waarheid: het is goed voor u, dat Ik heenga! Want ga Ik niet heen, zoo komt de Trooster niet tot u. Indien Ik echter ben heengegaan, zal Ik Hem tot u zenden. Nog veel heb Ik u te zeggen, maar ge kunt het thans nog me dragen. Doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hl3 u de gansche waarheid leeren. „Nog een weinig tijds, 2) en ge ziet Mij niet meer ; en weder een weinig tijds, dan zult ge Me zien ; want Ik ga tot den \ ) Sommigen zijner leerlingen zeiden dan tot elkander : „Mat is dat, wat Hij ons zegt : „Nog een weinig tijds, en gij ziet Me met meer en weder een weinig tijds, dan zult ge Me zien ? en : „Ik ga tot den Vader ?” We weten niet, wat Hij wil zeggen.” Daar Jezus wist, dat zij Hem wilden ondervragen, zeide Hij hun. „Bespreekt ge dit met elkander, dat Ik zeide : „Nog een weinig tijds, en ge ziet Me niet meer; en weder een weinig tijds, dan zu ge Me zien ? —■ Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, weenen zult ge en weeklagen ; doch de wereld zal zich verheugen. 4) Gij zult bedroefd i) Deze voorspelling van de vervolging, die u te wachten staat, s) Van mijn dood tot aan mijne verrijzenis. 3) Door mijnen dood. 4) Bij mijn lijden en dood. HET LAATSTE AVONDMAAL zijn ; maar uwe droefheid zal in vreugde veranderen !x) Ik zal u wederzien, en verheugen zal zich uw hart ! En niemand zal u deze vreugde ontnemen. En op dien dag2) zult ge Me niets meer vragen.” !) „Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u : al wat ge den Vader moogt vragen in mijnen naam, Hij zal het u geven. Tot nu toe hebt ge niets gevraagd in mijn naam. Vraagt, en ge zult verkrijgen, opdat uwe vreugde volkomen zij ! Deze dingen heb Ik in gelijkenissen tot u gesproken. Het uur komt, dat Ik niet meer in gelijkenissen tot u spreken, maar u openlijk van den Vader verkondigen zal. 4) Op dien dag zult ge in mijnen naam den Vader bidden. Ik zeg u niet, dat Ik den Vader voor u zal vragen ; want de Vader zelf heeft u lief, wijl ge Mij hebt liefgehad en geloofd hebt, dat Ik van God ben uitgegaan.” 5) „Ik ben van den Vader uitgegaan en inde wereld gekomen. Weder verlaat Ik dewereld enga tot den Vader."6) Zijne leerlingen zeiden dan tot Hem : „Zie, nu spreekt Ge vrijuit, en zegt geen gelijkenis meer. Nu weten we, dat Ge alles weet, en met noodig hebt, dat iemand U ondervrage. Daarom gelooven we, dat Ge van God zijt uitgegaan.” Jezus antwoordde hun: ~Ge gelooft nu? 7) Zie, het uur komt, en is gekomen, dat ge verstrooid 8) wordt, ieder zijns weegs gaat en Mij alleen achterlaat. Maar Ik ben niet alleen ; want de Vader is met Mij. j) Bij mijne verrijzenis. “) Dag. tijd na mijne verrijzenis en Pinksteren. '2 °mda,tJ. de H- Geest u zal verlichten en u alles zal leeren. }k tj ln de veertig dagen tusschen mijn verrijzenis en hemelvaart, of door den H. Geest na Pinksteren. 5) Dat Ik Gods Zoon ben. 2 i?ezs jvoorden gaven aan de apostelen het verlangde licht. > Toch_is uw geloof niet zoo sterk, als ge wel meent. Want zie . ) Bij mijn gevangenneming. Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat ge m Mij vrede moogt hebben en geluk. Inde wereld zult ge verdrukt worden, maar schept moed: Ik heb de wereld1) overwonnen!” ••• • r Na deze woorden verhief Jezus zijn oogen ten hemel, sprak het hoogepriesterlijk gebed en zeide : Vader, het uur2) is gekomen! Verheerlijk uwen Zoon,3) opdat uw Zoon U vérheerlijke en aan allen, die Gij Hem gegeven hebt, eeuwig leven verleene ! Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den alleen waren God, en dien Gij gezonden hebt, Jezus Christus. Ik heb U verheerlijkt op aarde. Het werk, dat Gij Mij te doen hebt gegeven, heb Ik voleind. En nu, Vader, verheerlijk Mij bij U zelven met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eerde wereld bestond ! „Uwen naam heb Ik geopenbaard aan de menschen, 4) die Gij Mij gegeven hebt uit de wereld. Ik vraag voor hen, want zij zijnde uwen ! Heilige Vader, bewaar hen in uwen naam, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn gelijk Wij. Ik vraag met, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart voor den booze. Heilig hen inde waarheid ; uw woord is de waarheid ! „Doch niet voor dezen alleen vraag Ik, maar ook voor wie door hun woord in Mij gelooven zullen. 6) Laat ze allen in Ons één zijn, opdat de wereld erkenne, dat Gij Mij gezonden hebt. Vader Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij met Mij zijn, die Gij Mij hebt gegeven • i) Weldra. s| Doorrij u*itCde6 dooden te doen opstaan en Mij op te nemen m MMsJhen: Apostelen en de andere leerlingen, die Jezus al had. s) Voor alle menschen, die later zijn leerlingen zouden worden. HET LAATSTE AVONDMAAL Inden Hof van Olijven. DE HOF VAN OLIJVEN O. 64. De Hof van Olijven. Joan n es : XVIII, I—n ; Mattheus : 56 ;Mar c u s : XIV, 26—50; Lucas: XXil, 39—54. ~ Vader, niet mijn, maar uw wil geschiede ! Lucas: XXII, 42. Na deze woorden en na den lofzang ]) gezongen te hebben, ging Jezus met zijne leerlingen naar den Olijfberg. En gaande zeide Jezus tot hen • Allen zult ge dezen nacht aan Mij geërgerd worden, ) wijl er geschreven staat : „Ik zal den herder 3) slaan, en de schapen zullen verstrooid worden”. Maar uw verstrooiing zal met lang duren, want nadat Ik verrezen ben, zal Ik u voorgaan m Galilea. Doch Petrus zeide tot Hem: „Al werden ook allen aan U geergerd, ik zal nimmer geërgerd worden.” Jezus zeide hem : „Voorwaar Ik zeg u : heden in dezen nacht, vóór het tweede hanengekraai, zult ge Me driemaal verloochenen. 4) Maar hij betuigde nog te meer • Al moest ik met U sterven, verloochenen zal ik U met.” En zoo'spraken allen. En Jezus ging uit met zijne leerlingen over de Cedronbeek, en vertrok volgens gewoonte naar den Olijfberg. Toen kwam Hij met hen aan een landgoed, Gethsemam genaamd, waar een hof was, dien Hij met zijne leerlingen binnenging Ook Tudas, die Hem overleverde, kende de plaats, wijl Jezus daar dikwijls met zijn leerlingen was samengekomen. Dan, ter plaatse gekomen, zeide Hij tot zijne leerlingen : „Zit hier neder, terwijl Ik heenga en bid. En Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeus: Jacobus en Toannes met zich, en begon treurig en beangst te worden. Toen sprak Hij tot hen : „Mijne ziel is doodelijk bedroefd ; blijft hier en waakt met Mij. Bidt, om niet in bekoring te geraken.” En Hij ging omtrent een steenworp verder, knielde neder, viel op zijn aangezicht ter aarde en bad : Mijn Vader, mdien het moge ij is, laat deze kelk 5) aan Mij voorbijgaan ; nochtans met gelijk Ik i\ Waarmede de Paaschmaaltijd. gesloten werd. .) Wat™ Mj dezen nacht zal geschieden, zal u doen wankelen m nw geloof. 3) Herder: Messias. 4) Zeggen, dat ge Me niet kent. 5) Kelk: lijden. DE HOF VAN OLIJVEN wil, maar gelijk Gij wilt! Vader, alles is mogelijk bij U; wend dezen kelk van Mij af ! Doch niet wat Ik wil, maar wat Gij wilt, geschiede.” En Hij kwam terug tot zijn leerlingen, en vond hen slapende. En Hij zeide tot Petrus : „Simon, slaapt ge ? Kunt gij dan niet één uur met Mij waken?” Staat op, waakt en bidt, opdat ge niet in bekoring valt. De geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak.” Ten tweeden male ging Hij heen, bad, en sprak dezelfde woorden: „Mijn Vader, indien deze kelk niet kan voorbijgaan, tenzij Ik hem drinke, uw wil geschiede !” En Hij kwam wederom en vond hen wederom slapende, want hunne oogen waren bezwaard ! En ze wisten niet, wat ze Hem zouden antwoorden. En Hij verliet hen, ging weder heen, en bad ten derden male met dezelfde woorden. En Hem verscheen een Engel uit den hemel om Hem te versterken. En in doodstrijd geraakt, bad Hij met meer aandrang. En zijn zweet werd als dikke druppelen bloeds, die op den grond nederdropen. En toen Hij opgestaan was van het gebed, kwam Hij voor de derde maal naar zijne leerlingen, en zeide hun: „Slaapt, en rust1) nu maar verder. Ziet, het uur is genaderd, dat de Menschenzoon wordt overgeleverd inde handen der zondaren. Staat op, laat ons gaan, ziet, die Mij overlevert, is nabij.” Terwijl Hij nog sprak, zie, daar kwam Judas, één van de twaalf, en met hem een groote bende met zwaarden en stokken, uitgezonden door de opperpriesters en de ouderlingen van het volk. De verrader gaf hun een teeken, en zeide : „Dien ik kussen zal, is het ! Grijpt Hem, en leidt Hem behoedzaam weg!” En aanstonds trad hij op Jezus toe, en zeide : „Wees gegroet, Rabbi !” En hij kuste Hem. Maar Jezus zeide hem : „Vriend, waartoe zijt ge gekomen ? Judas, verraadt ge den Menschenzoon dooreen kus ?” Jezus dan, bewust van alles wat Hem boven het hoofd hing, trad voorwaarts en zeide : „Wien zoekt ge ?” Men antwoordde Hem : „Jezus van Nazareth.” Hij antwoordde: „Dat ben Ik !” Ook Judas 1) Zacht verwijt aan de leerlingen, over hun geringe deelneming in zijn droefheid. 15 Geschiedenis van het Nieuwe Testament De Judaskus. nu, die Hem overleverde stond bij hen. Terwijl Hij hun zeide : „Dat ben Ik,” weken ze achterwaarts, en vielen ter aarde. Wederom dan ondervroeg Hij hen : „Wien zoekt ge ?” Zij zeiden : „Jezus van Nazareth.” Jezus antwoordde: „Ik heb u gezegd, dat Ik het ben. Indien ge Mij zoekt, laat dezen dan gaan.” Dit zeide Jezus, opdat het woord in vervulling zou gaan, dat Hij had gesproken: „Van die Ge Mij gegeven hebt, heb Ik niemand verloren.” Toen naderden ze, sloegen de hand aan Hem en grepen Hem. Zij nu, die bij Hem waren, ziende, wat er gebeuren ging, zeiden tot Hem : ~Heer, willen we met het zwaard er op inslaan ?” Simon Petrus dan trok het zwaard, dat hij droeg, trof den dienstknecht des hoogepriesters, en sloeg hem het rechteroor af. De naam van den dienstknecht was Malchus. Jezus sprak dan tot Petrus: „Steek het zwaard inde scheede! Want allen, die het zwaard trekken, zullen door het zwaard omkomen.1) Of meent ge, dat Ik mijnen Vader niet kan bidden, en dat Hij Me niet op dit oogenblik meer dan twaalf legioenen engelen zou zenden, om Mij te verdedigen? Maar hoe zullen dan de Schriften worden vervuld, die zeggen, dat het zoo moet geschieden? Den lijdensbeker, dien de Vader Me gegeven heeft, zou Ik niet drinken?” En Hij raakte het oor aan, en genas het. Tot de opperpriesters nu en de bevelhebbers der tempelwacht en de ouderlingen, die op Hem af gekomen waren, zeide Jezus : Als tegen een roover zijt ge uitgetrokken met zwaarden en stokken, om Mij te grijpen. Dagelijks was Ik bij u inden tempel en leerde, en gij greept Me niet. Maar dit is uw uur, en dat van de macht der duisternis. 2) Maar dit alles is geschied, opdat de Schriften der profeten zouden worden vervuld.” De krijgsbende dan, de hoofdman en de dienaren der Joden namen Jezus gevangen en voerden Hem naar het huis van den hoogepriester. Toen verlieten Hem al zijne leerlingen en vluchtten. !) De zin is : Wie zonder wettig gezag iemand doodt, is des doods schuldig. 2) Op dit uur laat God toe, dat ge uw booze plannen volvoert; ook Satan is thans vrij, om zijn macht uitte oefenen. DE HOF VAN OLIJVEN P. 65. Christus voor den Hoogen Raad. Lucas: XXII, 54—66 ; Mattheus: XXVI, 57—75 ; Mar c u s : XIV, 53—72 ; XV, 1 ; Joannes: XVIII, 13—28. , .Mijnen rug gaf Ik over aan die Mij sloegen, en mijne wangen aan die Mij den baard uittrokken! Mijn gelaat keerde Ik niet af van die Mij beschimpten en bespuwden.” Isaïas: L, 6. En ze voerden Hem eerst naai Annas. Deze was namelijk de schoonvader van Caiphas, die dit jaar hoogepriester was. Caiphas nu was het, die aan de Joden den raad had gegeven : „Het is nuttig, dat één mensch sterve voor het volk.” Annas ondervroeg dan den Heer over zijn Leerlingen en over zijn leer. Jezus antwoordde hem : „Ik heb openlijk tot de wereld gesproken ! Ik heb altoos inde synagoge en inden tempel geleeraard, waar alle Joden bijeenkomen, en in het geheim heb Ik niet gesproken ! Waarom ondervraagt ge Mij ? Ondervraag die gehoord hebben, wat Ik tot hen heb gesproken. Zie, dezen weten, wat Ik tot hen heb gesproken.” Bij deze woorden gaf eender knechten Hem echter een kaakslag en zeide : „Antwoordt Ge aldus den hoogepriester ?” Jezus antwoordde hem : „Indien Ik verkeerd heb gesproken, getuig dan van het verkeerde ; maar heb Ik goed gesproken, waarom slaat ge Me dan ?” Annas nu zond Hem geboeid naar Caiphas, den hoogepriester, waar alle Opperpriesters en schriftgeleerden en ouderlingen vergaderd waren. De opperpriesters dan en de geheele raad zochten tegen Jezus valsche getuigen, om Hem ter dood te brengen. En ze vonden niets, ofschoon er vele valsche getuigen optraden. Maarde getuigenissen kwamen niet overeen. Ten laatste kwamen twee valsche getuigen, die zeiden : „We hebben Hem hooren zeggen : „Ik kan den tempel Gods af breken en binnen drie dagen weer opbouwen. Ik zal dezen met handen gemaakten tempel af breken, en in drie dagen een anderen bouwen, die niet met handen gemaakt is.” Doch ook hier stemde hun getuigenis niet overeen. CHRISTUS VOOR DEN HOOGEN RAAD CHRISTUS VOOR DEN HOOGEN RAAD ken Hem niet; ik weet niet, wat ge zegt.” Toen ging hij naar buiten naar de voorhal, en de haan kraaide. Terwijl hij echter naar de poort ging, zag hem een andere dienstmaagd, en ze begon tot de omstanders te zeggen : „Ook deze was bij Jezus, den Nazarener !” En na verloop van omstreeks één uur verzekerde weer een ander: „In waarheid, ook deze was met Hem, want hij is ook een Galileër.” Doch Petrus zeide : „Mensch, ik versta niet, wat ge zegt.” Maar de omstanders kwamen nader en zeiden tot Petrus : „Waarlijk, ook gij zijt een van hen, want ook uwe spraak verraadt u.” Een dienstknecht der hoogepriesters, een bloedverwant van hem, wien Petrus het oor had afgeslagen, zeide Hem : „Heb ik u inden hof niet bij Hem gezien ?” Toen begon Petrus zich te vervloeken en te zweren: „Ilc ken dezen mensch niet, van wien gij spreekt.” En onmiddellijk, terwijl Hij nog sprak, kraaide de haan wederom. Op dat oogenblik werd de Heer langs hem henen geleid. Jezus wendde zich om, en blikte Petrus aan. Nu herinnerde Petrus zich ’s Heeren woord, hoe Hij hem gezegd had : „Eerde haan tweemaal kraait, zult ge Me driemaal verloochenen.” En Petrus ging henen naar buiten, en weende daar bitter . . . Jezus was nu aan de gerechtsdienaren overgeleverd. Ze begonnen Hem in ’t gelaat te spuwen, en de mannen, die Hem bewaakten, bespotten en mishandelden Hem. Ze blinddoekten Hem en gaven Hem kaakslagen, zeggende: „Profeteer ons, Christus, wie is het, die U heeft geslagen?” En veel andere lastertaal spraken ze tegen Hem uit. En des morgens vroeg,x) bij het aanbreken van den dag, kwam de raad des volks bijeen, opperpriesters zoowel als schriftgeleerden, om over zijn dood te beslissen. Men bracht Hem in hunne vergadering en zeide: „Indien Ge de Christus zij t, zeg het ons!” Doch Hij zeide hun : „Indien Ik het u ') Des nachts kon geen wettig vonnis worden geveld. EINDE VAN JUDAS zeg, zult ge het niet gelooven ; indien Ik u daarbij nog ondervraag, zult ge Me niet antwoorden of Me vrijlaten. Maar van nu af zal de Menschenzoon zetelen aan de rechterhand van de kracht Gods !” Toen riepen ze allen: „Gij zijt dus de Zoon van God? En Hij antwoordde: „Ge zegt het: want Ik ben het!” Toen spraken ze: „Wat hebben we nog getuigenis noodig ? Uit zijn eigen mond hebben wij het gehoord !” En geheel de vergadering stond op. Ze bonden Jezus, voerden Hem weg van Caiphas naar het rechthuis van Pilatus, en leverden Hem over aan den landvoogd. l) TUSSCHENVERHAAL. 66. Einde van Judas. Mattheus: XXVII, 3—lo ; Hand.: I, 18—19- ~De aan God welbehaaglijke droefheid werkt standvastige boete tot heil! De droefheid der wereld echter werkt ten dood.” II Cor. VII, io. Toen Judas, die Hem had overgeleverd, zag, dat Jezus veroordeeld was, kreeg hij berouw. Hij bracht de dertig zilverlingen aan de opperpriesters en de ouderlingen terug, zeggende : ~Ik heb gezondigd door onschuldig bloed te verraden.” Maar zij zeiden : „Wat gaat het ons aan? Dat moet gij weten.” Toen wierp hij de zilverlingen inden tempel, vluchtte weg en ging zich verhangen. De opperpriesters echter namen de zilverlingen en zeiden : „Het is niet geoorloofd, ze inde schatkist te werpen, omdat het een bloedprijs is. En na beraadslaagd te hebben, kochten zij er den akker van den pottenbakker voor tot een begraafplaats voor de vreemdelingen. Daarom wordt die akker tot op den dag van heden2) „Bloedakker genoemd. Toen werd vervuld, wat de profeet Jeremias had gezegd : „En ze namen de dertig zilverlingen, den schattingsprijs, waarop kinderen van Israël Mij geschat hebben, en gaven ze voor den akker des pottenbakkers.” 1) De Joden hadden geen recht, een doodvonnis te voltrekken. 2) Tot op den dag van heden: tot op den tijd, dat Mattheus zijn Evangelie schreef. CHRISTUS VOOR PILATUS Q. 67. Christus voor Pilatus. Lucas: XXIII, 2—25; Mattheus: XXVII, 11—30; Marcus: XV, 2—-19; Joannes: XVIII, 28—40; XIX, I—l6a.1—16a. ~De vorsten beraadslagen onderling tegen den Heer en tegen zijn Gezalfde.” Psalmist: 11,2. Het was vroeg inden morgen, en de leden van den hoogen Raad traden het rechthuis van Pilatus niet binnen, want anders zouden ze zich ontreinigen, en het paaschmaal niet mogen eten. Pilatus kwam dan tot hen naar buiten en zeide : „Welke aanklacht brengt ge in tegen dezen Mensch ?” Ze antwoordden en zeiden hem : „Indien Hij geen boosdoener was, zouden we Hem niet aan u hebben uitgeleverd.” Pilatus zeide hun dan : „Neemt gij Hem, en vonnist Hem volgens uwe Wet.” Maar ze antwoordden : „De macht om iemand te dooden, is ons ontnomen.” Ze wilden, dat Jezus den kruisdood zou sterven. Zoo zou dan het woord van Jezus in vervulling gaan, dat Hij gesproken had, om te kennen te geven, welken dood Hij zou sterven. J) En ze begonnen Hem te beschuldigen: „We hebben bevonden, dat Deze ons volk verleidt, dat Hij verbiedt aan den keizer schatting te betalen, en zich zelf voor Christus, den Koning, uitgeeft.” Pilatus ging dan weder het rechthuis binnen, en riep Jezus. Jezus nu stond voor den landvoogd. Deze ondervroeg Hem, en sprak : „Zijt Gij de Koning der Joden?” Jezus zeide hem : „Zegt ge dit uit u zelven, of hebben anderen u dit van Mij gezegd?”2) Pilatus antwoordde : „Ben ik soms een Jood?3) Neen, uw eigen volk en met name de opperpriesters hebben U aan mij overgeleverd. Wat hebt Ge gedaan?” Jezus antwoordde: „Mijn koninkrijk is niet van deze wereld. Indien mijn koninkrijk van deze wereld ware, zouden mijne dienaren zich 1) Sinds de Romeinsche overheersching mochten de Joden slechts met toestemming van den landvoogd en dan slechts door steeniging hun doodvonnissen uitvoeren. Zij wilden echter, dat Jezus als staatsmisdadiger zou worden gevonnist, en daarom op Romeinsche wijze met den kruisdood zou worden gestraft. Jezus zelf had dien dood reeds voorspeld. 2) De zin is : Denkt ge, dat Ik oproerig ben tegen den keizer, of hebben anderen Mij daarvan beschuldigd. 3) Ben ik soms een Jood : Weet ik, wat er onder de Joden gebeurt ? te weer gesteld hebben, opdat Ik niet aan de Joden werd overgeleverd ! Nu echter is mijn koninkrijk niet van deze wereld1).” Pilatus zeide dan: „Gij zijt dan toch koning?” Jezus antwoordde : „Gij zegt het ! Ja, Ik ben koning! Mijn koningschap bestaat hierin: dat ik getuig voor de waarheid. Daartoe ben Ik geboren en daartoe inde wereld gekomen. Alwie uit de waarheid is, luistert naar mijne stem.” Pilatus zeide : „Wat is de waarheid ?” Na deze woorden ging hij weder buiten naar de Joden, en zeide tot de opperpriesters en de menigte : „Ik vind geen schuld in dien mensch.” Maar ze drongen nog sterker aan. En terwijl Hij in veel beschuldigd w;erd door de opperpriesters en de ouderlingen, antwoordde Hij niets. Pilatus nu ondervroeg Hem opnieuw, zeggende : „Antwoordt Ge niets? Hoort Ge niet, hoe zware beschuldigingen ze tegen U inbrengen?” Doch Jezus antwoordde niets meer, zoodat Pilatus ten zeerste verwonderd was. Toen riepen de Joden: „Hij ruit het volk op, terwijl Hij door geheel Judea zijn leer verspreidt, te beginnen van Galilea tot hier toe.” Zoodra nu Pilatus den naam Galilea hoorde, vroeg hij, of die mensch een Galileër was. En toen hij vernam, dat Hij uit het gebied van Herodes was, zond hij Hem naar Herodes, die zelf ook in die dagen te Jerusalem was. 2) Herodes nu was bij het zien van Jezus zeer verheugd. Want hij was sinds lang begeerig, Hem te zien, daar hij veel over Hem had gehoord. Hij hoopte ook, dat Jezus eenig wonderteeken verrichten zou. Hij stelde Hem vele vragen. Doch Jezus gaf hem geen enkel antwoord. De opperpriesters intusschen en de schriftgeleerden, stonden hem met heftigheid te beschuldigen. Herodes echter, na Hem met zijn krijgslieden verguisd te hebben, liet Hem ter bespotting een helder wit kleed aantrekken, en zond Hem terug naar Pilatus. Op dienzelfden dag nu werden Pilatus en Herodes met elkander bevriend. Te voren leefden ze onderling in vijandschap. Pilatus nu riep de opperpriesters en oversten en i) De zin is : Uit het feit, dat niemand voor Mij strijdt, blijkt duidelijk genoeg, dat mijn rijk niet van deze wereld is. ,2) Om het Paaschfeest te vieren. CHRISTUS VOOR PILATUS CHRISTUS VOOR PILATUS het volk bijeen en zeide tot hen : „Ge hebt dezen mensch bij me gebracht als een volksopruier ; en zie, ik heb Hem in uw bijzijn verhoord, en aan niets schuldig bevonden. En Herodes evenmin ; want ik heb u naar dezen gezonden. Zie, niets is er door Hem bedreven, wat den dood zou verdienen. Ik zal Hem dus laten tuchtigen en dan vrijlaten.” x) Op den feestdag van Paschen was de landvoogd echter gewoon, het volk een gevangene naar keuze in vrijheid te stellen. Men had toen een berucht en gevangene, Barabbas genaamd, die gevangen zat met de oproerlingen, die bij een oproer een moord had gepleegd. En de menigte kwam op het plein voor het rechthuis van Pilatus, waar deze op zijn rechterstoel zat, en begon te vragen, om hetgeen hij altijd voor hen gedaan had 2). Toen ze dan bijeen waren, zei hun Pilatus: „Wien wilt ge, dat ik u vrijlate, Barabbas of Jezus, die Christus genoemd wordt ?” Want hij wist, dat de opperpriesters Hem uit afgunst hadden overgeleverd, en hoopte, dat het volk redelijk zou zijn. Terwijl hij nu op den rechterstoel was gezeten, zond zijne vrouw 8) iemand tot hem en liet zeggen : „Bemoei u niet met dezen rechtvaardige ; doe Hem geen onrecht, want ik heb heden ineen droom veel om Hem geleden.” Maarde opperpriesters en de ouderlingen overreedden het volk, om Barabbas te vragen en Jezus te doen sterven. De landvoogd nu nam het woord en zeide: ~Wien van de twee wilt ge, dat ik u vrijlate?” Geheel de menigte schreeuwde tegelijk: „Weg met Hem! Maar laat ons Barabbas vrij!” Barabbas nu was een roover. Opnieuw echter sprak Pilatus hun luide toe, daar Hij Jezus wilde vrijlaten. „Wat wilt ge dan, dat ik doe met den Koning der Joden, Jezus, die Christus genoemd wordt ?” Maar wederom riepen allen: „Kruisig ij Hem, kruisig Hem!” Pilatus nu zeide ten derden male tot hen : „Wat kwaad heeft Deze dan ’) Pilatus bedoelde hier de geeseling, die op slaven werd toegepast. 2) Een gevangene loslaten. 3) Volgens de traditie heette ze Claudia Procula; volgens de Acta Pilati was ze een proseliete ; volgens Origenes is ze Christin geworden. Jezus gehoond en bespot. gedaan ? Ik heb in Hem volstrekt geen doodschuld gevonden ; ik zal Hem dus tuchtigen en vrijlaten.” Maar met luid geschreeuw hielden ze aan en eischten, dat men Plem kruisigen zou. En hunne kreten behielden de bovenhand. Toen nu Pilatus zag, dat hij niets vorderde, maar dat er veeleer opschudding ontstond, nam hij water, wiesch zich de handen ten aanschouwe van het volk, en zeide : „Ik ben onschuldig aan het bloed van dezen rechtvaardige : gij moet het verantwoorden.” En geheel ’t volk antwoordde : „Z ij n bloed kome over ons en over onze kinderen!” En Pilatus, aan het verlangen van het volk willende voldoen, besliste, dat hun eisch zou ingewilligd worden. Hij stelde Barabbas, dien zij vroegen, in vrijheid; Barabbas, den man, die wegens oproer en doodslag inde gevangenis was geworpen. Maar Jezus liet hij geeselen. En na Hem gegeeseld te hebben, namen de soldaten van den landvoogd Hem mede in het rechthuis en verzamelde om Hem de gansche bende. Zij trokken Hem de kleederen uit, hingen Hem een scharlaken mantel om, vlochten een kroon van doornen, zetten die op zijn hoofd, en gaven Hem een rietstok inde rechterhand. Dan naderden ze Hem, knielden en bogen, om Hem te bespotten. Ze groetten Hem ook, zeggende : „Gegroet, Gij Koning der Joden !” Ze bespuwden Hem, namen den rietstok, sloegen Hem op het hoofd, en gaven Hem kaakslagen. Zoo voerden ze Hem naar den landvoogd terug. Pilatus kwam dan weder naar buiten en zeide : „Zie, ik breng Hem naar buiten, om u te doen weten, dat ik geen schuld in Hem vind.” Men leidde dan Jezus naar buiten, de doornenkroon op het hoofd, en omhangen met den purperen mantel. En de landvoogd sprak : „Ziet den mensch!” Toen de priesters en de manschappen den Heer zagen, riepen ze luide : „Aan het kruis, aan ’t kruis met Hem!” Pilatus zeide tot hen: „Neemt gij Hem, om Hem te kruisigen, want ik vind in Hem geene schuld.” De Joden antwoordden : „Wij hebben een Wet, en volgens die Wet moet Hij sterven, omdat Hij zich voor Gods Zoon heeft uitgegeven.” Toen dan Pilatus CHRISTUS VOOR PILATUS „Ziet den Mensch !” KRUISWEG, KRUISIGING EN KRUISDOOD dit hoorde, schrok hij nog meer van eene veroordeeling terug.1) Hij trad dus weder het rechthuis binnen, en zeide tot Jezus : „Vanwaar zijt Gij ?” Maar Jezus gaf hem geen antwoord. Toen zeide Pilatus : „Antwoordt Ge niet ? Weet Ge dan niet, dat ik macht heb, om U te kruisigen, en macht om U vrij te laten ?” Nu antwoordde Jezus ; „Niet de minste macht zoudt ge over Me hebben, als ze u niet van boven gegeven was. 2) Daarom heeft hij, die Mij aan u overleverde, grooter zonde.” 3) Diepen indruk maakte dit woord op Pilatus, en hij trachtte Jezus vrij te laten. Maar luide riepen de Joden : „Als ge Hem vrijlaat, zijt ge de vriend des keizers niet meer !” Toen Pilatus dat hoorde, leidde hij Jezus naar buiten, en zette zich neder op den rechterstoel, op de plaats, die Lithóstrotos heet, in het Hebreeuwsch Gabbatha. 4) ’t Was Vrijdag inde paaschweek, tusschen het derde en zesde5) uur. En hij zeide tot de Joden : „Ziet uwen koning !” Maar zij riepen : „Weg, weg met Hem ! Kruisig Hem ! Kruisig Hem !” „Moet ik uw koning dan kruisigen ?” vroeg hun Pilatus. „We hebben geen koning dan den keizer!” antwoordden de opperpriesters. Toen gaf Pilatus Hem dan aan hen over, om gekruisigd te worden. R. 68. Kruisweg, kruisiging en kruisdood. Lucas: XXIII, 26—56; Mattheus: XXVII, 31—66; Ma r c u s : XV, 20—47 ; J oa n n es : XIX, 16—42. „Als water ben Ik uitgegoten, en uitgerekt zijn al mijne beenderen. Zij hebben mijne handen en voeten doorboord, en al mijne beenderen geteld.” Psalmist: XXI, 15, 17, 18. Men greep Jezus dan aan, deed Hem den mantel af, trok Hem zijn kleederen aan en voerde Hem weg, om gekruisigd te worden. En terwijl Hij voor zich zelf het kruis droeg, ging Hij uit naar de 1) Want als Jezus de Zoon vaneen god was, zou Hij zeker zich wreken. 2) Indien God u niet toeliet, uwe macht tegen Mij te gebruiken. 3) Gij zijt enkel werktuig en geen oorzaak. 4) Op die verhevenheid, met steenen geplaveid, stond de rechterstoel. 6) De tijd tusschen negen en twaalf uur werd het „derde” uur genoemd. Schedelplaats, die in het Hebreeuwsch „Golgotha” heet. Nog twee anderen werden met Hem ter doodstraf gevoerd. En terwijl men nu uittrok, ontmoette men een man van Cyrene, Simon genaamd, die van het land kwam, den vader van Alexander en Rufus. Ze hielden hem aan, dwongen hem het kruis op te nemen, om het Jezus helpen dragen. En een groote menigte van volk en van vrouwen, die over Hem schreiden en weeklaagden, volgden hen. Jezus wendde zich tot de vrouwen, en zeide : „Dochters van Jerusalem, weent niet over Mij, maar weent veeleer over u zelven en over uw kinderen. Want zie, er zullen zoo vreeselijke dagen over Jerusalem komen, dat men tot de bergen zal beginnen te zeggen : Valt op ons ; en tot de heuvelen : Bedekt ons! l) Want indien men zoo handelt met het groene hout, wat zal dan met het dorre geschieden ?” En ze kwamen aan Golgotha. Daar gaf men Hem wijn met gal vermengd te drinken, maar toen Hij geproefd had, wilde Hij niet drinken. 2) En ze kruisigden Hem. Het was het derde uur, toen ze Hem kruisigden. Jezus nu zeide: „Vader, vergeef hun, want ze weten niet, wat ze doen.” En met Hem kruisigden ze twee roove: s, één aan zijn rechter- en één aan zijn linkerhand en Jezus in het midden. En de Schrift werd vervuld : „En onder de booswichten werd Hij gerekend.”3) Pilatus nu schreef ook een opschrift, en liet het plaatsen op het kruis boven zijn hoofd. Het was geschreven in het Hebreeuwsch, Grieksch en Latijn en luidde: „Jezus van Nazareth, de Koning der Joden.” Vele Joden lazen het, want de plaats, waar Jezus gekruisigd werd, lag dicht bij de stad. De opperpriesters der Joden zeiden dan tot Pilatus : „Schrijf niet : De Koning der Joden, maar : Deze heeft gezegd : Ik bende Koning der Joden.” Pilatus antwoordde: „Wat ik heb geschreven, heb ik geschreven.” De soldaten dan, na Jezus gekruisigd te hebben, verdeelden 1) De zin is: Laat ons onmiddellijk sterven, want ondraaglijk is de ellende. 2) Jezus wilde alles lijden in volle bewustzijn. 3) Isaias: LUI, 12. KRUISWEG, KRUISIGING EN KRUISDOOD KRUISWEG, KRUISIGING EN KRUISDOOD zijn kleederen, wierpen het lot, en ze verdeelden ze in vier deelen, voor eiken soldaat één, behalve de lijfrok. De lijfrok nu was ongenaaid, van boven af in zijn geheel geweven, en ze zeiden: „Laten v7e hem niet in stukken verdeelen, maar er om loten, wie hem krijgt.” En zoo werd het schriftwoord vervuld : „Ze hebben mijne kleederen onder elkander verdeeld, en over mijn gewaad het lot gew orpe n.”x) Zoo deden dan de soldaten. Daarna zetten ze zich neder en bewaakten Hem. En het volk zag toe. Zij, die voorbijgingen, lasterden 2) Hem, schudden het hoofd en zeiden: „Gij, die den tempel Gods af breekt en in drie dagen weder opbouwt, red U zelven ! Indien Gij de Zoon Gods zijt, komaf van het kruis !” Zoo ook bespotten Hem de opperpriesters met de schriftgeleerden en ouderlingen en zeiden : „Anderen heeft Hij gered, Zich zelven kan Hij niet redden ! Dat Hij zich redde, indien Hij de Christus is, de uitverkorene Gods ! Als Hij de Koning van Israël is, laat Hem dan nu afkomen van het kruis, opdat w7e zien en gelooven ! Hij heeft zijn betrouwen op God gestéld, laat deze Hem nu bevrijden, indien Hij Hem genegen is. Hij heeft immers gezegd : Ik bende Zoon Gods.” Ook de soldaten bespotten Hem, terwijl ze naderbij kwamen en Hem azijn toereikten. „Indien Ge de Koning der Joden zijt,” riepen ze, „red dan u zelven.” Ook een van de gekruisigde boosdoeners lasterde Hem en zeide : „Indien Ge de Christus zijt, red dan U zelven en ons !” Maarde ander berispte Hem daarover en sprak : Vreest ook gij God niet, 3) terwijl ge dezelfde straf ondergaat ? En wij wel te recht! Wij ontvangen het verdiende loon naar onze daden. Maar deze heeft niets verkeerds gedaan.” En hij sprak tot Jezus : „Gedenk mijner, Heer, wanneer Ge in Uw koninkrijk zijt gekomen.” En Jezus zeide hem : „Voorwaar, Ik zeg u : heden zult ge met Mij x) Psalmist: XXI, 21. 2) Lasteren: schimpen en bespotten. 3) Doet ge gelijk de anderen, en schaamt ge u niet, een ongelukkige te bespotten, terwijl ge toch dezelfde straf ondergaat als hij ? KRUISWEG, KRUISIGING EN KRUISDOOD in ’t paradijs zijn.” *) Bij het kruis van Jezus nu stonden zijne moeder, en de bloedverwante zijner moeder, de vrouw van Cleophas. Jezus dan zag zijne moeder en Joannes, den leerling dien Hij beminde, en zeide tot zijne moeder : „Vrouwe, ziedaar uw zoon!” Vervolgens zeide Hij tot den leerling : „Ziedaar uwe moeder !” En van het zesde uur af ontstond er duisternis over het geheele land tot het negende uur toe. En omstreeks het negende uur riep Jezus met luider stem : „Eli, Eli, lamma sabacthani!” Dat is : Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten.” 2) Sommigen, die daar stonden en het hoorden, zeiden spottend : „Hij roept Elias zijn voorlooper, om hulp !” En Jezus sprak : „Ik heb dorst.” En zoo ging de Schrift geheel in vervulling. 3) Er stond een kruik vol azijn. En aanstonds liep eender Romeinsche soldaten heen, nam een spons, vulde ze met azijn, stak ze op een riet, en gaf Hem te drinken.” Toen nog schimpten anderen : „Wacht, laat ons zien, of Elias Hem komt bevrijden.” Maar Jezus, nadat Hij dan den azijn had genomen, sprak : „Het is volbracht.” 4) En daarna riep Hij nog eenmaal met luider stem : „Vader, in uwe handen beveel Ik mijn geest !” Dit zeggende, boog Hij het hoofd en stierf. En zie ! Het voorhangsel des tempels scheurde van boven tot beneden5) in tweeën ;de aarde beefde, de steenrotsen spleten, de graven gingen open en vele lichamen van heiligen, die ontslapen waren, verrezen. En de graven verlatend, kwamen ze, na zijne opstanding, inde heilige stad Jerusalem, en verschenen aan velen. Toen nu de hoofdman, die tegenover Hem stond, zag, wat er J) In het voorgeborchte. 2) Ik lijd vreeselijk naar het lichaam, en ben ook van alle inwendigen troost verstoken over het lijden, dat Mijn ziel doordringt. 3) Psalmist: LXVIII, 22. Deze had voorzegd, dat Jezus die woorden spreken zou en men Hem azijn te drinken zou geven. *) Het werk der Verlossing van het menschelijk geslacht. 5) Het gordijn, dat het heilige van het heilige der heiligen scheidde. Geschiedenis van het Nieuwe Testament 16- KRUISWEG, KRUISIGING EN KRUISDOOD gebeurd was, en dat Hij onder zoo luid geroep den geest had gegeven, verheerlijkte hij God, en zeide : „Waarlijk, deze was Gods Zoon!” En die met hem Jezus bewaakten, verschrikten hevig bij het zien van de aardbeving en van wat er gebeurde. En ook zij zeiden : „Waarlijk deze was Gods Zoon!” En geheel de menigte, die naar dit schouwspel was samengestroomd en het gebeurde aanschouwd had, keerde huiswaarts, zich op de borst slaande. 1) Al de bekenden van Jezus, die tegenwoordig waren, stonden van verre. Ook de vrouwen, die Hem van Galilea uit vergezeld hadden, om Hem te dienen, zagen toe. Onder haar waren Maria Magdalena en Maria, de moeder van Jacobus, den Jongere, en van Jozef. Eveneens Salome, de moeder der zonen van Zebedeus, Jacobus en Joannes, zoomede vele anderen, die mét Hem waren opgegaan naar Jerusalem. Wijl het dan Vrijdag was, richtten de Joden, om de lijken niet op den sabbat aan het kruiste laten, tot Pilatus het verzoek, dat men van de gekruisigden de beenen zou breken en de lichamen afnemen. De soldaten dan kwamen, en braken wel de beenen van de moordenaars, die met Jezus waren gekruisigd, doch van Dezen zagen ze, dat Hij reeds gestorven was, en braken zijn beenen niet. Maar eender soldaten doorboorde met een lans zijne zijde, en aanstonds vloeide er bloed en water uit. En Joannes, de ooggetuige, heeft het getuigd, en echt is zijne getuigenis, en hij weet, dat hij waarheid zegt opdat ook gij moogt gelooven. Want dit is geschied, opdat het Schriftwoord in vervulling zon gaan: „Geen been zal Hem worden verbrijzeld.” En ook het andere woord van de Schrift : „Zezullenopzien tot Hem, dien ze doorstaken.” Daarna, toen reeds de avond gevallen was, kwam een zeker rijk *) Van berouw, als medeplichtigen aan zijn dood, en vol vrees voor Gods wraak. man, van Arimathea, eene stad van Judea, met name Jozef. Hij was een aanzienlijk raadsheer, braaf en rechtschapen, die ook inde verwachting was van het rijk Gods, en zelf ook leerling van Jezus, maar in het geheim, uit vrees voor de Joden. Deze had aan het plan en bedrijf der Farizeën geen deel genomen. Hij ging vrijmoedig tot Pilatus, en verzocht, om het lichaam van Jezus. *) Doch Pilatus verwonderde het, dat Hij alreeds dood zou zijn. Daarom ontbood hij den hoofdman, en vroeg, of Jezus reeds was gestorven. En toen hij het van den hoofdman vernomen had, gaf hij het lichaam van Jezus aan Jozef. En Jozef, die een linnen wade gekocht had, kwam dan Jezus’ lichaam afnemen. Ook Nicodemus kwam, die vroeger des nachts hem bezocht had. Hij bracht een mengsel mede van myrrhe-hars en aloë-bladeren, ongeveer honderd pond. Ze namen Jezus’ lichaam en wikkelden het in lijnwaadstrooken, met de reukstoffen, zooals liet bij de Joden gebruikelijk is, de lijken te behandelen. Er lag nu ter plaatse, waar Hij gekruisigd was, een tuin, en inden tuin een nieuw graf, waarin nog niemand was bijgezet. Aldaar zetten zij Jezus bij, omwille van den vooravond van den Joodschen sabbat, omdat het graf dichterbij lag. En er werd een groote steen voor den ingang gewenteld en men ging heen. En het was Vrijdag en de sabbat brak aan. De vrouwen nu waren medegegaan en beschouwden het graf, en hoe zijn lichaam was neergelegd. En in hare woningen wedergekeerd, maakten ze reukstoffen en balsem gereed, maar op den sabbat hielden ze rustdag volgens het voorschrift. Den dag daarna, dat is na den Vrijdag, kwamen de opperpriesters en Farizeën, gezamelijk bij Pilatus en zeiden : „Heer, we herinneren ons, dat deze verleider, toen Hij nog leefde, gezegd heeft : Na drie dagen zal Ik verrijzen. Gelast dus, het graf tot den derden dag te bewaken, opdat zijne leerlingen niet komen, Hem ontvoeren en aan het volk zeggen : Hij is van de dooden opgestaan ! Want de laatste J Volgens Romeinsche zede moesten de lichamen der gekruisigden aan ’t kruis blijven hangen, totdat ze vergaan waren. Geschiedenis van het Nieuwe Testament. 16* KRUISWEG, KRUISIGING EN KRUISDOOD DE VERREZEN JEZUS dwaling, zou erger zijn dan de eerste.” *) Pilatus zeide hun : „Gij hebt zelf een wacht, gaat en bewaakt het graf, zooals het u goeddunkt.” Ze gingen dan heen, en lieten het graf door de wacht bewaken, na den steen te hebben verzegeld. S. 69. De Verrezen Jezus. Mattheus: XXVIII, I—l6 ; Mar c u s : XVI, I—ls1—15 ; Joannes: XX, I—3o1—30 ; Lucas: XXIV, 1—44. ~0, dood, waar is uw zege ! O, dood, waar is uw prikkel l” I. C o r. XV, 55. Toen nu de sabbat voorbij was, kochten Maria Magdalena en Maria, de moeder van Jacobus, Salome en Joanna Chusa specerijen, om Jezus te gaan balsemen. Inden morgen nu van den eersten dag der week, zeer vroeg, terwijl het nog duister was, kwamen ze zien naar het graf, En ze zeiden onder elkander : „Wie zal ons den steen wegwentelen van de deur van het graf?” Deze was intusschen al afgewenteld. Terwijl de aarde rondom het graf beefde, was een engel des Heeren uit den hemel nedergedaald, had den steen weggewenteld en zich daarop nedergezet. Doch de vrouwen wisten niets van dat alles. De zon was juist opgegaan, toen ze het graf bereikten. En bij het licht van den morgen zagen ze reeds uit de verte, dat de steen was afgewenteld, en ook de wachters, die daar lagen, als dood van den schrik. Zou het lichaam van Jezus zijn weggenomen ? x) De zin is: De laatste dwaling-—de verrijzenis zou erger zijn dan de eerste : zijn zeggen, dat Hij de Messias was. Christus zelf had zijne verrijzenis voorspeld : ie. aan de Joodsche priesters na de iste tempelreiniging ; ze. aan de Farizeën (teeken van Jonas) ; 3e. aan de Farizeën en aan de Sadduceën (teeken van Jonas) ; 4e. aan de Apostelen na de geloofsbelijdenis van Petrus ; se. aan de Apostelen na de gedaanteverandering op den berg Thabor ; 6e. inde gelijkenis van den goeden herder; 7e. aan de Apostelen gedurende den laatsten tocht naar Jerusalem. DE VERREZEN JEZUS Zoo meenden de bekommerde vrouwen. Toch hadden Maria Magdalena en Maria, de moeder van Jacobus, den moed, tusschen de wachters door te gaan en het graf binnen te treden. Daar zagen ze ter rechterzijde een jongeling zitten, in witte gewaden. Ontsteld staarden ze hem aan. Maar vriendelijk sprak hij haar toe en zeide : „Vreest niet, want ik weet, dat ge Jezus zoekt, den gekruiste. Hij is niet hier ; Hij is verrezen, zooals Hij gezegd heeft. Komt, en ziet de plaats, waar Hij was nedergelegd. En nu, gaat spoedig, en zegt aan zijn Leerlingen, en*aan Petrus : „Hij is verrezen ! Hij gaat u voor naar Galilea ! Daar zult ge Hem zien, zooals ik u gezegd heb.” Verschrikt vluchtten ze henen naar de Leerlingen. Maar Maria Magdalena ijlde vooruit. En ze zeide tot Petrus en Joannes: „Men heeft den Heer uit het graf genomen, en we weten niet, waar men hem heeft nedergelegd!” Beiden gingen dan naar het graf, om te zien, of Jezus werkelijk was weggenomen, zooals Maria Magdalena het hun gezegd had. Joannes kwam er ’t eerst. En vooroverbukkend zag hij de lijnwaadstrooken liggen, maar hij ging het graf niet binnen. Petrus echter, die een weinig later aankwam, ging er aanstonds binnen en zag de lijnwaadstrooken en den zweetdoek, die om het hoofd van Jezus gelegen had. Deze lag echter niet bij de strooken, maar afzonderlijk opgerold op een eigen plaats. Toen trad ook Joannes in het graf ; hij zag, wat Petrus gezien had, en geloofde, dat Jezus verrezen was. Want ze kenden de schrift nog niet, die voorzegd had, dat Hij uit de dooden moest opstaan. Dan gingen ze wederom naar Jerusalem terug, vol verwondering over het gebeurde. Intusschen waren de andere twee vrouwen, Salome en Joanna, óók bij het graf gekomen. En het graf binnengetreden, stonden eensklaps twee engelen bij haar in schitterend gewaad. Bevreesd bogen de vrouwen de hoofden, maarde engelen zeiden tot haar : De Vrouwen bij het Graf. „Wat zoekt ge den levende onder de dooden ? De Heer is niet hier ! Hij is verrezen ! Herinnert u, hoe Hij gesproken heeft, toen Hij nog in Galilea vertoefde : „De Menschenzoon moet overgeleverd worden inde handen van zondaars, en gekruisigd worden, maarden derden dag zal Hij verrijzen!” Toen herinnerden ze zich zijne woorden, en vol vreeze bij het zien en het hooren der engelen, maar toch ook vol blijdschap wegens Jezus’ verrijzenis gingen ze heen, om aan zijne Leerlingen de tijding te brengen. En Maiia, de moeder van Jacobus, voegde zich bij haar. Maria Magdalena echter liep door, wéér naar het graf, vol van de gedachte: „Ze hebben mijnen Heer weggenomen, en ik weet niet, waar ze Hem hebben nedergelegd”. En terwijl ze daar stond, treurde en weende, bukte ze zich over het graf en aanschouwde twee engelen in witte gewaden. Ze zaten, één aan het hoofd-, de ander aan het voeteinde der plaats, waar Jezus’ lichaam gelegen had. En ze zeiden tot haar : „Vrouw, waarom weent ge?” En ze antwoordde: „Omdat ze mijn Heer hebben weggenomen, en ik niet weet, waar ze Hem hebben nedergelegd.” Terwijl ze dit zeide, wendde zij zich om en zag Jezus. Ze wist echter niet, dat het Jezus was. En Hij vroeg: „Vrouw, waarom weent ge? Wien zoekt ge ?” En zij, inde meening, dat Hij de hovenier was, antwoordde Hem : „Heer, indien gij Hem hebt weggedragen, zeg me, waar ge Hem hebt nedergelegd, en ik zal Hem wegnemen !” Toen sprak Hij dit enkele woord : „Maria !” En terstond herkende ze Hem, juichte: „Rabboni !” en omklemde zijn voeten. Maar hij weerde haar, af en zeide: „Raak Me niet aan, want Ik ben nog niet opgeklornmen tot mijnen Vader. Maar ga naar mijn broederen, en zeg hun : Ik klim weldra op tot m ij n Vader en u w Vader ; tot u w God en mij n God !” Toen verdween Jezus, en Maria Magdalena voegde zich weder bij de andere vrouwen. DE VERREZEN JEZUS DE VERREZEN JEZUS En terwijl ze samen naar Jerusalem gingen, verscheen haar de Heer en zeide tot haar : „Wees gegroet!” Ze naderden, omklemden zijn voeten, en aanbaden Hem. En Jezus zeide tot Haar: „Weest niet bevreesd ! Gaat, boodschapt aan mijne broeders t), dat ze zich naar Galliléa moeten begeven. Ddar zullen ze Mij aanschouwen !” 2) En te Jerusalem wedergekeerd, boodschapten zij dit alles aan de elf en aan al de overige Leerlingen. Maar ze geloofden haar niet, en beschouwden haar woorden als beuzelpraat. Terwijl dat alles geschiedde, kwamen eenigen van de wachters inde stad en berichtten aan de opperpriesters alles, wat er bij het graf was gebeurd. Dadelijk beraadslaagden dezen met de ouderlingen over de wijze, waarop ze ’t best de getuigenis van Jezus’ verrijzenis te niet konden doen. Daarna gaven ze rijkelijk geld aan de wachters en zeiden: „Zegt, dat de leerlingen bij nacht zijn gekomen en Hem ontvoerd hebben, terwijl gij sliept. En als de landvoogd u voor dat slapen zou willen straffen, zullen wij hem tevreden stellen en maken dat ge ongemoeid blijft.” De wachters namen het geld en deden, zooals men hun had gezegd. En dit verzinsel is onder de Joden verspreid tot op den huidigen dag. Denzelfden dag is Jezus in andere gedaante verschenen aan twee van de leerlingen, die naar een buitenvlek wandelden, Emmaüs genaamd, dat zestig stadiën van Jerusalem lag. En ze spraken met elkander over al deze gebeurtenissen. En terwijl ze zoo spraken, naderde 1) Broeders : Neven e.d. 2) Jezus, die nog vele malen aan enkelen verschijnen zou, voordat Hij naar Galilea zou gaan, liet toch de velen, die Hem zouden willen aanschouwen, naar Galilea verwijzen. Ddar zoude Hij aan die velen verschijnen. Zie : les 71. Jezus en de Emmaüsgangers. hun Jezus en ging met hen mede. Doch hunne oogen waren verhinderd, en ze herkenden Hem niet. Hij nu zeide tot hen : „Wat is dit voor een gesprek, dat ge voert, en waarom zijt ge zoo treurig ?” De een nu, wiens naam Cleophas was, antwoordde en zeide tot Hem : „Zijt Gij dan de eenige vreemdeling te Jerusalem, die niet heeft vernomen, wat daar dezer dagen gebeurd is?” En Hij zeide hun : „Wat dan ?” Ze zeiden Hem : „Wat er gebeurd is met Jezus van Nazareth, een man, die als profeet is opgestaan, machtig in werk en woord voor God en geheel het volk ; en hoe onze opperpriesters en oversten Hem ter doodstraf overgeleverd en gekruisigd hebben. Wij voor ons hoopten, dat Hij het zou zijn, die Israël zoude verlossen. Maar met dat, al is het heden de derde dag, sinds deze dingen gebeurd zijn. Bovendien hebben eenige vrouwen uit onzen kring ons in ontsteltenis gebracht. Ze waren inde vroegte bij het graf gekomen en hadden zijn lichaam niet gevonden en kwamen toen zeggen, dat ze eene verschijning van engelen gezien hadden, die zeiden, dat Hij leeft. En eenigen onzer gingen naar het graf, en bevonden het juist, zooals de vrouwen gezegd hadden, maar Hem zagen ze niet.” Nu sprak Hij tot hen : ~onverstandigcn en tragen van harte, om te gelooven aan alles wat de profeten gesproken hebben!”1) Moest de Christus dit alles niet eerst lijden en zoo zijne heerlijkheid ingaan, gelijk het door de profeten voorzegd is ?” En beginnende met Mozes en daarna overgaande tot al de profeten, verklaarde Hij hun, wat in alle schriften over Hem voorspeld was. Ze naderden intusschen het dorp, waar ze heengingen, en Hij hield zich, alsof Hij verder wou gaan. Maar ze drongen bij Hem aan, en zeiden: „Blijft bij ons, want het wordt avond en de dag is al ver gevorderd.” En Hij ging binnen, om bij hen te blijven. En terwijl Hij met hen aan tafel was, nam Hij het brood, sprak het dankgebed, brak het brood en reikte het hun over. Toen gingen hunne oogen open, en ze her- x) Ge hebt wel geloofd, wat de profeten groots en heerlijks van den Christus voorzegd hebben, maar niet al hetgeen den lijdenden en stervenden Messias betrof. DE VERREZEN JEZUS DE VERREZEN JEZUS kenden Hem. Maar Hij verdween uit hun oogen. Toen zeiden ze tot elkander: „Brandde ons hart niet in ons binnenste, toen Hij tot ons sprak op den weg en ons de Schriften verklaarde?” En terzelfder ure, stonden ze op, gingen naar Jerusalem, en vonden de elf, en die met hen waren vergaderd. „De Heer”—zeiden dezen, zoodra ze daar binnentraden, „is waarlijk opgestaan en aan Simon verschenen.” En zij verhaalden, wat op den weg gebeurd was, en hoe zij Hem eerst herkend hadden bij het breken des broods. Inden avond dan van dienzelfden dag, den eersten der week, terwijl de deuren, uit vrees voor de Joden waren gesloten, kwam Jezus, plaatste zich in hun midden, en zeide tot hen: „Vrede zij u. Ik ben het; vreest niet.” Doch zij, van schrik en vrees bevangen, meenden een geest te zien. En Hij zeide tot hen: „Waarom zijt ge ontsteld, en komt er twijfel op in uwe harten, of Ik het wel werkelijk ben ? Ziet aan mijn handen en voeten.J) Betast Me, en ziet. Want een geest heeft geen vleesch en geen beenderen, gelijk ge aanschouwt, dat Ik heb.” En na deze woorden toonde Hij hun zijn handen en voeten. En Hij bestrafte hun ongeloovigheid en hardheid des harten, wijl ze degenen, die Hem verrezen gezien hadden, niet hadden geloofd. Daar zij het echter van blijdschap nog niet geloofden, maar verbaasd stonden, zeide Hij hun : „Hebt gij hier niets te eten ?” Zij gaven Hem nu een stuk gebraden visch en wat honigraat. Hij nam het, nuttigde er van voor hun oogen, en gaf hun het overschot. Nu geloofden ze allen, en verheugden zich zeer. Nu zeide Hij hun: „Vrede zij u. Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zoo zend Ik u.” Na deze woorden blies hij over hen, en zeide : Ontvangt den Heiligen Geest. Wier zonden gij vergeeft, hun zijn ze vergeven ; wier zonden ge behoudt, hun zijn ze behouden.2) 1) Aan de sporen der nagelen kunt ge het zien. 2) Instelling van het H. Sacrament der Biecht. DE VERREZEN JEZUS lhomas echter, eender twaalven, ook Didymus genaamd, was niet bij hen, toen Jezus kwam. De andere leerlingen zeiden hem later : „We hebben den Heer gezien !” Maar hij zeide hun : „Indien ik niet in zijn handende wonden der nagelen zie, en mijn vinger steke in zijne zijde, zal ik nooit gelooven.” En acht dagen later waren de Leerlingen wederom binnen en nu was lhomas bij hen. Weer kwam Jezus, terwijl de deuien waren gesloten, plaatste zich in het midden, en zeide: „V rede zij u.” Vervolgens zeide Hij tot Thomas: „Kom hier met uw vinger, en zie mij n e handen; kom met uw hand en steek ze in mijn zijde, en wees niet ongeloovig maar geloovig!” Thomas antwoordde en zeide Hem : Mij n Heer en mij n God!” Maar Jezus sprak : „Wijl ge Me gezien hebt, Thomas, hebt ge geloofd ! Zalig, wie niet zagen, en toch geloofden.” 70. Aan het Meer van Tiberias. J o an n es : XXI, 1—24. „Weid mijne lammeren! Weid mijne schapen !” Joannes: XXI, 15, 16, 17. Daarna openbaarde Jezus zich nogmaals aan de leerlingen bij het meer van Tiberias. Daar waren Sirnon Petrus en Thomas, ook Didymus genaamd, en Nathanaël, uit Cana van Galilea afkomstig, en de zonen van Zebedeus, Joannes en Jacobus, en twee anderen van zijne leerlingen. Op een avond had Petrus gezegd ; „Ik ga visschen”. En zij hadden geantwoord : „Wij gaan met u riree.” Ze gingen, maar dezen nacht vingen ze niets. Doch toen de morgen al aanbrak, kwam Jezus aan het strand staan. De leerlingen wisten echter niet, dat het Jezus was, die daar stond. Jezus dan vroeg hun: „Kinderen, hebt ge wat toespijs? 1) Ze antwoordden Hem : „Neen.” Hij zeide hun : „Werpt het net uit ter rechterzijde van het vaartuig, en ge zult slagen.” Ze wierpen dan het net uit, en 1) „Kinderen” klinkt vriendelijk en vertrouwelijk. —De visch werd als toespijs bij het brood genuttigd. waren niet meer bij machte om het op te halen, vanwege de menigte visschen. Die leerling dan, dien Jezus beminde, zeide tot Petrus : „Het is de Heer !” Toen Simon Petrus dan hoorde, dat het de Heerwas, deed hij opperkleed en gordel aan want hij was ontkleed r) en wierp zich in zee om spoediger bij Jezus te zijn. De andere leerlingen echter kwamen met het scheepje want ze waren niet ver van de kust, slechts ongeveer tweehonderd el en sleepten het net met de visschen mede. Zoodra ze dan voet aan wal zetten, zagen ze een vischgebraad op een kolenvuur liggen, en brood. Jezus zeide hun : „Haalt van de visschen, die ge nu’gevangen hebt.” Simon Petrus ging aan boord en sleepte het net aan wal, vol groote visschen : honderd drie en vijftig. En ondanks dit aantal was het net niet gescheurd. Jezus zeide hun . „Komt ontbijten.” Niemand echter van de leerlingen durfde Hem vragen : Wie zijt Gij ? Ze wisten, dat het de Heerwas. Jezus kwam, nam het brood, en gaf het hun, en de visch eveneens. Aldus openbaarde zich Jezus nu de derde maal aan zijn leerlingen, na zijn opwekking uit de dooden. Toen ze dan hadden ontbeten, zeide Jezus tot Sinion Petrus : „Simon, zoon van Joannes, bemint ge Mij meer dan dezen?” Petrus antwoordde : ~Ja Heer, Ge weet, dat ik U liefheb. En Jezus sprak: „Weid mijne lammeren.” Daarna vroeg Hij een tweede maal: „Simon, zoon van Joannes, bemint ge Mij ?” En wederom antwoordde Petrus: „Ja Heer, Ge weet dat ik U liefheb.” „Hoed mijne schaapjes,” sprak Jezus, loen klonk het de derde maal: „Simon, zoon van Joannes, hebt ge Me lief?” Het deed Petrus leed, dat Hij hem de derde maal vroeg : „Hebt ge Me lief ?” En hij zeide : „Heer, Ge weet alles ! Ge weet dat ik U liefheb.” Nu sprak Jezus : „Weid mijne schapen.2) Voorwaar, voorwaar Ik zeg u: Toen ge jong waart, omgorddet ge u i\ Ontkleed: hij had slechts zijn onderkleed aan. a Met dit driemaal herhaalde bevel, om zijn lammeren, schaapjes en schapen te weiden en te hoeden, vervult Jezus de belofte, vroeger aan Petrus gedaan, en stelt hem tot algemeen opperherder aan over geheel zijne Kerk. AAN HET MEER VAN TIBERIAS LAATSTE VERSCHIJNINGEN VAN JEZUS; ZIJN HEMELVAART zei ven en gingt rond, waar ge wildet ; doch wanneer ge oud zult zijn, zult ge uwe handen uitstrekken, en een ander zal u omgorden, en u brengen waar ge niet wilt.” Dit nu zeide Hij om te kennen te geven, door welken dood hij God zoude verheerlijken. *) En na deze woorden zeide Hij hem: „Volg Mij.” 2) Als Petrus zich omkeerde, zag hij den leerling volgen, dien Jezus beminde, en die ook bij den maaltijd zich aan zijne borst gevlijd en gezegd had; „Heer, wie is het, die U overlevert ?” Hem dan ziende zeide Petrus tot Jezus : „Heer, maar wat hij dan ?” Jezus zeide hem : „Indien Ik hem wil laten blijven, tot Ik kom, wat gaat het u aan ?” Er verspreidde zich dan het gerucht onder de broederen, dat deze leerling niet sterven zou. En Jezus zeide hem niet, dat hij niet zou sterven, maar : Indien Ik hem wil laten blijven, tot Ik kom, wat gaat het u aan ?” 3) Deze is de leerling, die hiervan getuigt, en dit geschreven heeft, en we. weten, dat zijn getuigenis waar is. 71. Laatste verschijningen van Jezus; zijn Hemelvaart. Mattheus: XXVIII, 16—20; Marcus: XVI, 15—20; Lucas: XXIV, 44—53.' Joannes: XX, 30—31; XXI, 25; Act.: I, 4—12. „Gaat en onderwijst alle volkeren.” Mattheus1 XXVIII, 19. De elf leerlingen gingen nu naar Galilea, naar den berg, waarheen Jezus hun bevolen had, te gaan. Daar verscheen hun de Heer, aan hen en aan meer dan vijfhonderd broederen samen ; en toen ze Hem zagen, aanbaden ze Hem. Jezus trad op hen toe, en zeide tot hen : „Mij is alle macht gegeven 1) Door welken dood. Door den kruisdood. 2) ..Volg Mij”. Petrus moest den Heer in letterlijken zin volgen of vergezellen waarheen weten we niet zooals hij ook deed. Maar uit het gezegde begreep hij, dat dit volgen tevens de zinnebeeldige beteekenis had, dat hij zijnen Meester eenmaal zou volgen inden kruisdood. 3) Tot ik kom ; d.i. : tot hij niet den marteldood maar een natuurlijken dood sterft, – of wel : tot Ik wederkom ten oordeel. In beide gevallen is enkel eene onderstelling uitgedrukt : Indien .... LAATSTE VERSCHIJNINGEN VANJEZUS; ZIJN HEMELVAART inden hemel en op aarde. Gaat dan, onderwijst alle volkeren, en doopt hen inden naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, en leert hen onderhouden alles, wat Ik u geboden heb. En ziet, Ik ben met u alle dagen tot aan het einde der wereld.” Wie gelooft en gedoopt is, zal zalig worden, maar wie niet gelooft,J) zal veroordeeld worden. Hen echter, die gelooven, zullen deze 2) W'onderteekenen volgen : in mijnen naam zullen ze duivelen uitdrijven ; vreemde talen zullen ze spreken ; slangen zullen ze ongedeerd opnemen ; en zoo ze iets doodelijks drinken, zal het hun niet schaden ; zieken zullen ze de handen opleggen, en dezen zullen zich wèl bevinden !” 3) De veertig dagen, die Jezus na zijne Verrijzenis op aaide had willen doorbrengen, liepen ten einde. Nu w'ilde de Heer het verstand zijner leerlingen nog verlichten, zoodat ze de Heilige Schriften begrepen. Ook wilde Hij hun nogmaals de komst van den Heiligen Geest beloven. Hij wilde dat te Jerusalem doen. Toen Hij dus voor de laatste maal met hen aan tafel gezeten was, gelastte Hij hun, Jerusalem niet te verlaten, maarde belofte des Vaders te verbeiden, 4) die ze uit zijnen mond hadden vernomen. „Want,” zeide Hij, „Joannes doopte met water, doch gij zult inden Heiligen Geest gedoopt worden binnen niet vele dagen.” Verder zeide Hij tot hen : „Dat zijnde woorden, die Ik tot u heb gesproken, toen Ik nog bij u was, en ir zerde : alles behoort vervuld te worden, wat inde Wet van Mozes en inde Profeten en de Psalmen van Mij staat geschreven.” En Hij opende hun het verstand, om de Schriften te verstaan, en te begrijpen, hoe alles, wat er met Hem geschied was, voorzegd was geworden. Hi] haalde verschillende schriftuurplaatsen aan, waarin zijn lijden en zijne verrijzenis voorzegd was geworden. „Zoo *) En dus ook niet gedoopt is, want het geloof gaat aan den doop vooraf. 2) En dergelijke. 3) Jezus geeft hun dus de macht, mirakelen te doen. 4) De belofte des Vaders: de komst van den Heiligen Geest. De Hemelvaart. staat er geschreven,” sprak Hij, „en zoo behoorde de Christus te lijden en ten derden dage uit de dooden te verrijzen. In zijnen naam moet er boetvaardigheid en vergeving van zonden worden gepredikt onder al de volkeren, beginnende van Jerusalem ! Uwe bediening is het, te getuigen en te verkondigen, dat in mijnen Persoon de voorzeggingen der Profeten omtrent den Messias vervuld werden. En Ik zend de belofte des Vaders1) tot u! Blijft intusschen inde stad, tot ge bekleed zult worden met de kracht van den Heiligen Geest uit den hooge.” Daarna leidde Hij hen naar buiten tot nabij Bethanië, aan den Olijfberg gelegen. En nu nog vroegen de Leerlingen : „Heer, zult Ge binnenkort het koninkrijk Israël herstellen ?” 2) Doch Hij zeide tot hen : „Niet uwe zaak is het, tijd of dagen te kennen, die de Vader in zijn eigen macht gesteld heeft. Maar ge zult kracht ontvangen, als de Heilige Geest over u zal gekomen zijn, en ge zult van Me getuigen in Jerusalem, in geheel Judea en Samaria en tot aan het uiteinde der aarde.” Na deze woorden hief Hij zijn handen op, en zegende hen. En terwijl Hij hen zegende, scheidde Hij van hen, werd voor hunne oogen opgenomen ten hemel. Eene wolk onttrok Hem aan hunne blikken, en Hij nam plaats aan de rechterhand Gods. En terwijl ze, bij zijn opstijgen, ten hemel staarden, zie, daar stonden in witte gewaden twee engelen in menschengedaante bij hen, die zeiden : ~Mannen van Galilea, wat staat ge te zien naar den hemel ? Deze Jezus, die van u is opgenomen ten hemel, zal wederkomen in dezelfde glorie, als ge Hem nu zaagt opvaren ten hemel!” Toen aanbaden ze Hem, en keerden met groote blijdschap naar Jerusalem terug. En daar waren ze voortdurend inden tempel, God lovend en dankende. Amen. ■— *■) Den Heiligen Geest. 2) Nog altijd dachten de leerlingen aan een aardsch koninkrijk. LAATSTE VERSCHIJNINGEN VAN JEZUS ; ZIJN HEMELVAART INHOUD. Bladz. Inleiding 7 EERSTE AFDEELING: Geschiedenis van Christus’ geboorte en van zijn verborgen leven. 1. Zacharias en Elisabeth 39 2. Boodschap des Engels 40 3. Bij Elisabeth 43 4. Geboorte van den Heiligen Joannes 44 5. De geboorte van Jezus te Bethlehem 46 6. De Opdracht van Jezus inden tempel 48 7. De Aanbidding der Wijzen 50 8. De Vlucht naar Egypte en de Kindermoord te Bethlehem 52 9. Inden tempel achtergebleven 53 TWEEDE AFDEELING : Het Openbaar Leven van Jezus. 10. Joannes de Dooper en de Doop van Jezus 55 11. Christus inde Woestijn 60 12. Wat Joannes van zich zelf en van Christus getuigde 62 13. Eerste roeping der eerste leerlingen 64 14. De bruiloft te Cana. Kort verblijf te Capharnaüm.... 65 15. Tempelreiniging op het Paaschfeest. Onderhoud met Nicodemus 66 16. Rondreis door Judea 68 17. Jezus en de Samaritaansche vrouw 70 18. Tweede wonder te Cana. Tweede roeping der leerlingen 73 19. Te Capharnaüm 75 20. Leeraar en Wonderdoener 77 21. Een lamme genezen. Roeping van den Apostel Mattheus 82 22. Opwekking der dochter van Jaïrus en andere wonderen 85 INHOUD Bladz. 23. Bij het bad van Bethsaïda. Redevoering des Heeren 88 24. Jezus verdedigt zijne leerlingen. De man met de verdorde hand. Uitverkiezing der Twaalf Apostelen.. 92 25. De Bergrede 93 26. De knecht van den Hoofdman genezen 103 27- Te Naïm en Magdala ; 104 28. TUSSCHENVERHAAL. De dood van Joannes den Dooper 107 29. Te Capharnaüm i.. 108 30. Parabelen over het Rijk Gods m 31. Te Nazareth 117 32. De uitzending der Apostelen 118 33. Inde woestijn van Bethsaïda 122 34. Op het Meer van Genesareth en langs de kust 123 35. Belofte van het Hemelsche Brood 125 36. Jezus en de voorschriften der Farizeën 128 37. In het gebied van Tyrus en Sidon 130 38. In het Tienstedengebied. . 131 39. In Dalmanutha en te Bethsaïda Julias 133 40. Bij Caesarea-Phüippi 134 41. In Galilea 135 42. Op den berg Thabor 136 43. De Tempelschatting. Lessen over den ootmoed en de ergernis 141 44. Brengt den zondaar tot God terug en vergeeft 144 45. Op weg naar Jerusalem . . 146 46. Inden tempel op het Loofhuttenfeest 153 47. Na het Loofhuttenfeest 156 48. Een blindgeborene op Sabbat genezen 159 49. Reis door Perea 163 50. Jezus te Jerusalem op het feest van de Tempelwijding 166 51. Oneindig goed en barmhartig 167 52. De rijke vrek en de arme Lazarus 170 INHOUD Bladz. 53- Groote Lessen 54. Op weg naar Jerusalem 177 55- Christus te Bethanië 56. Christus te Ephrem , jg4 57- Christus in en nabij Jericho !86 58. Te Bethanië 59. De Zondag van de Lijdensweek 288 60. De Maandag van de Lijdensweek 191 61. De Dinsdag van de Lijdensweek 62. De Woensdag van de Lijdensweek 200 DERDE AFDEELING : Geschiedenis van Christus’ dood, verrijzenis en Hemelvaart. 63. Het Laatste Avondmaal 213 64. De Hof van Olijven 223 65. Christus voor den Hoogen Raad 227 66. IUSSCHEN VER HAAL. Einde van Judas 231 67. Christus voor Pilatus 232 68. Kruisweg, kruisiging en kruisdood 238 69. De Verrezen Jezus 244 70. Aan het Meer van Tiberias 252 7i. Laatste verschijningen van Jezus; zijn Hemelvaart.. 254 Uitgaven van L. C. G. M ALM BERG, ’i-Hertogenbosch, Antwerpen KLOOSTERMANS' LEERGANG DER BIJBELSCHE GESCHIEDENIS. I. ONS VOORBEELD, ln 3 deeltjes. Oelllustreerd door Rob. Oraatland. Bestemd voorhst 2e en 3e leerjaar der Lagere School. Beschrijving van het leven van den Zaligmaker. Eerste Deeltje, 9e dr./0.35. Tweede Deeltje, 8e dr./ 035. Derde Deeltje, 8e dr. ƒ 036 ,11. HET OUDE VERBOND, in 2 deeltjes. Geïllustreerd door Rob. Oraatland. Bestemd voor het 3e en 4e Leerjaar, waarin ook de zoogenaamde „Tusschenverhalen” zijn opgenomen. Eerste Deeltje, 4e druk ƒ 0.45 Tweede Deeltje, 4e druk ƒ0.45 111. DB ZALIGMAKER, ln 2 deeltjes. Geïllustreerd door Rob. Oraatland. Loopt parallel neet „Het Oude Verbond" en Is bestemd voor het 3e en 4e leerjaar. Eerste Deeltje, 3e druk ƒO3O Tweede Deeltje, 3e druk ƒO3O IV. OODS VOLK, In 3 deeltjes. Oelllustreerd door Rob. Oraatland. Bestemd voor het 5e en Se leerjaar. Eerate Deeltje, 8e dr. ƒ o.so,Tweede Deeltje, 7e dr. ƒ 0.50, Derde Deeltje,7edr. ƒ 030 Van „Oods Volk" verscheen ook een pracht-ultgaaf met sommige platen In kleuren. Deze Is verkrijgbaar, de drie deeltjes tezamen met de tusschenverhalen Ineen ln zes kleuren ultgevoerden omslag tegen den prijs van ƒ2.50 Oebonden In prachtband voor, ƒ3.25 V. DE VERLOSSER, ln 3 deeltjes. Oelllustreerd door Rob. Oraatland. Bestemd voor het 5e en 6e leerjaar. Wat „Oods Volk” Is voor de Oeschiedenls van Het Oude Testament, tracht dit werkje te zijn voor de historie van Het Nieuwe Verbond. Eerste Deeltje, 3e dr. ƒ 0.50, Tweede Deeltje3edr. ƒO3O, Derde Deeltje, 3edr. ƒ 030 VI. DE APOSTELEN. Ter persa. Daar „De Verlosser” uiteraard met de „Hemelvaart" eindigen moet, was dit deeltje noodig om deze serie ai te sluiten en te voltooien. Het behandelt de Oeschiedenls der Apostelen eenigszins breeder dan Inde meeste boekjes over het Nieuwe Testament gewoonl(|k geschiedt. VII, CHRISTENHELDEN. Kleine Kerkelijke Oeschiedenls voor de Lagere fehool. in Nwirking. VIII. DB GESCHIEDENIS VAN HET OUDE TESTAMENT. Oelllustreerd door O. Dort. Bestemd voor de Vervolgklassen, voor M.U.L.O.- en Kweekscholen. Ingenaaid.. ƒ1.90 Oecartonneerd ƒ3.25 IX. DE GESCHIEDENIS VAN HET NIEUWE TE9TAMENT. Oelllustreerd door O. Dort. Evenals „De Oeschiedenls van het Oude Testament" bestemd voor Vervolgklassen, M.U.L.O.- en Kweekscholen. Ingenaaid ƒ 130 Oebonden ƒ 2.40 X. KAART VAN PALESTINA. Te gebruiken bU den Leergang der BtJbelache Oeschiedenls van Kloostermans. Opgeplakt op zwaar carton, omboord met linnen ƒ4.25 Opgeplakt op linnen, omboord en voorzien van stokken ƒ 6.75