PRIJS f 0.50. VAN 1325 DOOK DEN HEER C. J. SNUIF. Uitgave Firma M. J. van der Loeff :: Enschede. /6( t/fé DE ENSCHEDESCHE STADSBRIEF VAN 1325. DOOR DEN HEER C. J. SNUIF, DE ENSCHEDESCHE STADSBRIEF VAN 1325. Sedert is het nog eenmaal genoemd in de stukken over de aanstelling van Schepenen in Enschede maar toen werd eenvoudig naar het vorige verwezen. Dr. A. Benthem Gzn. nam het op als Bijlage I inden eersten druk van zijn geschiedenis van Enschede en eveneens in de tweede 4). Ik heb het hierachter nogmaals doen afdrukken en daarbij de minder goed verstaanbare plaatsen zooveel mogelijk verklaard. Terloops schreef ik er over inde Verslagen en Mededeelingen van Overijssels gaande het recht van jagt, van gericht in zaaken van de jagt, van het ijken van ellen, maaten en gewigten, en van het aanstellen van gemeenslieden der stad Enschede, overgegeven op het tweede reces van den gewoonen landdag der Heeren Staaten van Overijssel in October 1782. Bijlage N 26 bl. 111—120, te Leijden Bij T. Koet, 1781. 3) Stukken over de aanstelling van Schepenen binnen de stad Enschede, thans in overweging hangende bij Ridderschap en Steden de Staaten van Overijssel te Deventer bij Gerrit Brouwer, 1785, bl. 9. 4) Dr. A. Benthem Gz.: Geschiedenis van Enschede en zijne naaste omgeving. Enschede Joh. Peteri (firma B. B. Blijdenstein) 1895. – Idem tweede druk, Enschede firma M. J. van der Loeff, 1920. Enschede heeft het feit herdacht, dat op Zondag na St. Luciendag (15 December) van het jaar 1325 Bisschop Johan van Diest aan de inwoners van Enschede een zeer belangrijk handvest gaf, een handvest zoo belangrijk, dat van het 600-jarig bestaan van Enschede als stad werd gesproken.1) Het gaat daarmee als met Amsterdam, dat voor 650 jaren tolvrijheid verkreeg dooreen privilege van Graaf Floris V en waarvan men ook het 650-jarig bestaan meende te moeten herdenken. Het bedoelde handvest is het oudste privilege, dat wij kennen. Tot 1862 was het in origineel in het stadsarchief aanwezig, toen is het met al zijn opvolgers door het vuur verteerd. Gelukkig, dat er in 1782 door den toen-; maligen Secretaris H. Pennink Tf. een nauwkeurig afschrift van is genomen, waarnaar het gedrukt is inde Bijlagen van het le Stuk der Overijsselsche Gedenkstukken van Mr. J. W. Racer 2). i) De herdenking van het 600-jarig bestaan van Enschede als stad. Overdruk uit het Twentsch Dagblad „Tubantia" en Enschedesche Courant van 7 September 1925. 2) Betoog van Burgemeester, Schepenen en Raaden, en gemeenslieden der stad Enschede, aan- DE ENSCHEDESCHE STADSBRIEF Ommen de vrijheid: „zooals onze stedelingen van Deventer, Zwolle en Kampen van ons en onze voorgangers hebben genoten"; Regt en Geschiedenis van 1912, bl. 171, naar aanleiding van het weervinden van het origineele handvest van Johan van Diest, eveneens van 1325, in het oud archief van Ootmarsum. Zooals ik destijds opmerkte, blijkt de overeenkomstige spelling met het Enschedesche charter; en waar we nu niet in staat zijn om dit te laten zien, hebben we hierbij gevoegd een reproductie van het Ootmarsumsche stuk, opdat men zich een voorstelling kan vormen, hoe zoo'n privilege, waarvan we op school zoo vaak hebben gehoord, er wel uitzag. in 1263 gaf Bisschop Hendrik aan de stad Goor dezelfde vrijheid als Deventer en andere steden in Overijssel; in 1325 bevestigde Bisschop Johan van Diest de rechten en vrijheid, die Ootmarsum van zijn voorgangers had verkregen en schonk hun alle rechten en vrijheden, die de andere steden en dorpen van Overijssel genoten; bijlage I. in 1362 werd het stadrecht, dat tot dien tijd Nijesteden had genoten, overgebracht op het nieuw gebouwde Hardenberg en werd daarin de clausule opgenomen, dat alle burgers, die binnen Hardenberg zouden wonen, hetzelfde recht zouden bezitten als de inwoners van Zwolle. Zoowel Mr. J. W. Racer als Dr. A. Benthem Gzn. noemen dit charter den Stadbrief, Het is maarde vraag, wat men daaronder verstaat. Wil men daarin zien den brief, waarbij Enschede tot Stad werd gemaakt, dan meen ik met hen van meening te moeten verschillen. Een zelfde verklaring zal er voor Enschede ook hebben bestaan en we hebben goede reden om aan te nemen, dat ook Enschede het recht heeft gekregen, dat Deventer bezat. Wanneer we nagaan op welke wijze andere steden van Overijssel tot stad zijn geworden, dan is dit gewoonlijk steeds geschied dooreen korte verklaring van den landsheer, dat die plaats voortaan de vrijheid zou genieten, die een reeds bestaande stad tot dusver had genoten. , Wanneer er verschil was over den uitleg vaneen privilege, wanneer men meende, dat een vonnis niet juist was gewezen, dan was er, evenals in onzen tijd, recht op hooger beroep. En waar zou men beter worden ingelicht dan daar, waar men reeds langer dezelfde rechten en vrijheden had genoten. Men ging zijn licht opsteken daar, vanwaar men zijn recht had ontvangen en noemde dit hofvaart. Zoo ging men in Enschede ter hofvaart naar Deventer, men appel- Om dit met een paar voorbeelden toe te lichten: in 1230 kreeg Zwolle het recht van Deventer; in 1243 schonk Bisschop Otto aan Rijssen ~soo groten vrijheijt als wesheer und suslange de stad van Deventer gehad hebben ende nu hebben"; in 1248 schonk dezelfde Bisschop aan voor zoover als dat van het algemeene of landrecht zou verschillen en zooals dat voortaan door schepenen samen met den door den Bisschop aangestelden Richter zou worden uitgeoefend en wel speciaal dat gedeelte, dat eertijds samen werd gevat als het pijnlijk gericht. Daaronder behoorden moord, doodslag, geweld, tooverij, roof, brand, verraad, oproer, kerkschennis, verkrachting, enz.; in het algemeen die misdaden, die „eer en goed, hut en haar, lijf en leven aangaan". Het behoeft ons ook niet te verwonderen, dat de dochter niet steeds met leege handen bij Moeder thuis kwam, de cameraarsrekeningen van Deventer, dat zijnde oude stadsrekeningen, vermelden vaak het schenken vaneen of meer reeën als attentie van de dochter voor de Moeder. Voor het geheele gewest zouden deze geregeld worden bij de opvolgende landbrieven. In dien tijd werd vermoedelijk nog in hoofdzaak recht gesproken volgens het Sassenrecht, zooals dat inden Saksenspiegel was neergelegd. Het spreekt van zelf, dat men niet van elke kleinigheid in beroep kon gaan. Zoo was in Goor vastgesteld: „dat nijmans van onsen borgeren sijn saeken sall verropen an den ersamen Raedt van Deventer de van schuldes halven beneden ses golden gulden." Nog gold het oog om oog en tand om tand, maar we mogen aannemen, dat een rechtvaardig rechter niet dan in hoogste noodzakelijkheid daarvan gebruik maakte. Toen een paar eeuwen later Melchior Winhoff de verspreide rechtsregelen in zijn landrecht van Twente samenvoegde, schreef hij ten minste bij een artikel: Is die straffe und Pene umme eijn handt off tho houwen, mer doer lange gewoenheit is desse pijnlicke straffe uth dem gebruck gekomen"), wat wil zeggen: eigenlijk staat op deze misdaad het verlies vaneen hand, maar dit wordt sedert jaren niet meer geëischt. En ook voor rechterlijke Ook Ootmarsum nad, zooals wij zagen, zijn stadsrecht aan een andere stad ontleend en om ook daarvan een voorbeeld te geven, voegen we als tweede bijlage een reproductie bij van het charter van 1 Juli 1325, waarbij aan Ootmarsum dezelfde vrijneid werd gegeven, die andere steden en dorpen in Overijssel genoten. Daarnaast gaf de Bisschop denzelfden dag een andere brief, die in aard overeenkomt met ons privilege van St. Luciendach 1325; zie bijlage 11. Het charter van 1325, dat we hier voor Enschede voor ons hebben, heeft een heel ander karakter. Het regelt in hoofdzaak het voor Enschede geldende strafrecht, 5) M. Winhoff: Landrecht van Averissel. —Te Campen J. A. de Chalmot, 1782, bl. 281. leerde op Deventer, Deventer was onze appellantsstad. Tusschen Enschede en Deventer bestond in rechten hetzelfde verband als tusschen Dochter en Moeder. jaar op sinte Peters dach ad Cathedram nieuwe schepenen zouden kiezen en ook de oude mochten herkiezen. dwalingen was men bang, want, schreef Winhoff: het is beter een misdaad ongestraft dan een onschuldige veroordeeld. Keeren we thans tot ons Enschede sch privilege terug. Nu wede natuur van het privilege hebben aangetoond, blijft ons nog over na te gaan of Enschede in 1325, al is de brief dan ook verloren gegaan, die als pendant van de bijlage Ivan Ootmarsum zou gelden, tot stad is gemaakt. Zooals ik aantoonde inde kantteekeningen, regelt dit het geheele proces van het pijnlijk gericht, dat stond naast het burgerlijk recht. Deze gingen vaak in elkaar over. Zoo b.v. behoorde tot het burgerlijk gericht in het algemeen het opleggen van geldboeten; verscheen men echter niet, dan werd men vredeloos gelegd, wat „aan het lijf” werd gestraft. Was iemand vredeloos gelegd, dan mocht niemand in het land hem huisvesting verleenen op boete van 3 pont; wie hem verborg werd zelf vredeloos. Nu komt de naam Enschede wel eenige malen vóór dien tijd voor, maar niet speciaal als de stad. De weinige charters, die ons van dien tijd zijn overgeleverd, hebben betrekking op overdracht van vast goed en de ligging wordt dan als regel aangegeven als in parochia Enschede, dus binnen de kerkelijke gemeente van dien naam. Werd een nauwkeuriger plaatsbepaling noodzakelijk geacht, dan werd de buurschap of de marke aangegeven en sprak men van de Groote Boermarke, de Lonneker, Usseler enz. marke. De eindclausule van het privilege, dat de bisschop jaarlijks zes schepenen zou aanwijzen of doen aanwijzen en dat er daarnaast geen andere raad zou zijn, vereischt nog eenige toelichting. Dr. Benthem neemt aan, dat deze groote macht van den bisschop zijn oorsprong daarin vond, dat de bisschop de heerlijkheid Enschede had gekocht. Ik kan het tegendeel niet bewijzen, doch twijfel aan de juistheid van dit beweren. Toch is opmerkelijk, dat Enschede zich in dezen onderscheidt van alle steden in Overijssel. In Goor wees de landsheer twee schepenen aan, twee werden door borgmannen en twee door de stad aangewezen, in Deventer werden oud tijds de schepenen gekozen door den Raad, dat is het college van afgetreden schepenen, terwijl in Hardenberg de burgers alle In 1906 werd door Prof. Dr. K. Döhmann te Burgsteinfurt uitgegeven: Das alteste Lehenbuch der Herrschaft Steinfurt 1280— 1439. Onder het hoofd: Isti tenent bona infrascripta de Stenvordia jure homagii, dat wil zeggen: deze houden ondergeschreven goederen van Steinfurt in leen, treffen we aan: Arnoldus dictus Voet, famulus, domum tho der Wedemhove, domum Rybboldinck, it domum Henrici des Wendes, it domum Gerhardi Lusinck sitas in parochia Enschede; it casas ad dictas domos spec- den blijven bij het erve ten Tij. Het spieker in het bolwerk staande, werd toen van het erve gescheiden, veranderde tijdsomstandigheden en een geheel nieuw verdedigingsstelsel maakten dat het zijn waarde had verloren. Schulte ten Thij sijn spijker werd echter in 1609 nog genoemd. tantes et duas areas sitas in opido Enschede, hetgeen beteekent: Arnold Voet, knaap, het erve Weemhof, het erve Wendeshuis, het erve Ribbelt, het huis van Gerhard Lusinck, gelegen inde parochie Enschede, benevens de spiekers bij deze erven behoorend binnen de stad Enschede 6) en nog twee open terreinen. We zien hier nog den ouden toestand, dat bij een erve inde marke een spieker behoorde binnen de stad. Daar konden de boeren zich terugtrekken, wanneer het op het land onveilig was. Spieker beteekent eigenlijk graanschuur, het Duitsche Speicher, maar allengs is er de beteekenis aan gegeven vaneen sterker gebouwd huis, dat met de kerk de eerste stadsbevestiging uitmaakte. Daarachter vond met een gracht. De bovengenoemde spiekers door Arnold Voet in leen gehouden, kunnen we tot in het midden der zeventiende eeuw vervolgen. De familie Voet, een Bentheimer borgmansfamilie, was uitgestorven en hunne eigendommen zijn door de erfdochter Jutta Voet in het eind der vijftiende eeuw overgegaan op dier gemaal Dietrich von Kettler tot Assen en van dezen op zijn gelijknamigen kleinzoon, van wien we weten, dat hij in 1576 de heerlijkheid Lage in pand hield. Vermoedelijk had oorspronkelijk elk erve een dusdanig spieker inde stad. Meerdere malen is de versterking van Enschede veranderd. Al naar de stadsbevolking toenam, moest de stad worden uitgelegd. De uitvinding van het buskruit maakte de oude bevestiging waardeloos. Daarnaast kwam meer vrede over het land, zoodat de veiligheid toenam en een samentrekken van de landelijke bevolking binnen de steden onnoodig werd. Voor mij ligt een acte van scheiding van het erve ten Tij uit 1528, daarin wordt melding gemaakt vaneen huis en hof binnen Enschede, die ten eeuwigen dage zou- 6) Weemhof was een erve voor de Eschpoort. In 1489 werd het nog genoemd, in 1601 bij het opmaken der lijsten voor de grondbelasting was het al verkaveld. De oude spiekers werden afgebroken en de grond als bouwgrond verkocht. Geld was echter schaarsch en daarom werd in plaats van contant geld een jaarlijksche tins bedongen. Het is hetzelfde, wat nu door sommigen wordt voorgestaan, n.l. om gronden slechts in erfpacht te geven. Dat stelsel was vroeger regel en eerst lang- Rybboldinck is het erve Ribbelt op de Ribbelsbrink; in 1617 was nog eigenares Wed. Kettler. Wendes'huis is het erve SchultenM of de Borg aan den Kuipersdijk. Inwoners van dien naam kwamen 1790 nog onder Enschede voor. Het was omstreeks 1550 een buiten van den naam Ruyschenborg, waarvan het laatste deel thans als naam voortleeft (Borg Arend). Leusink ligt onder Usselo. stad Enschede in 1489 toegewezen aan Everwin van Steinfurt bij de verdeeling van de goederen van zijn grootmoeder en werd aangeduid als: een woeste stede binnen Enschede dar de van Solmysz plach eijn Spieker up staene te hebben, dat dus toen ook al weg was. zamerhand is het vervallen. Nu werden in de jaren tusschen 1593 en 1670 deze tinsen nog steeds betaald. Ze werden geïnd op St. Thomas namens den bovengenoemden Heer van Kettler tot Assen en bedroegen 14, 1 en 4 Stuivers per jaar. Opmerkelijk is, dat al deze gronden aan eender zijden heetten te liggen aan een blijkbaar onaanzienlijken watergang, die als de Götte, de Stadswaterwech of den Borggraven wordt aangeduid. Ik ben van meening, dat dit de oude stadsgracht is, die eertijds achter de spiekers langs liep. Is dit juist, dan was aan die zijde de stad toen begrensd dooreen gracht, die achter de huizen aan deze zijde van de Hofstraat langs liep, daar ook inde oudste koopbrief van het terrein van de familie G. J. van Heek de Götte als belendend wordt genoemd. De lijst in het leenboek dateert vermoedelijk van 1316, zeker van vóór 1319, het is dus zeker, dat Enschede vóór 1325 een opidum, dat is letterlijk een omtuinde ruimte of wel een stad was. Dit sluit in, dat Enschede reeds voor 1325 een daarmee overeenkomende wijziging in haar recht moet hebben ondergaan, dat daar niet meer gold, wat men als landrecht aanduidde, maar dat daar stadrecht meest gelden. Veranderde omstandigheden brengen veranderde wetten mee. Wat thans in Enschede kan worden toegelaten, kan niet onveranderd voor Lonneker worden vergund, zoo is het nu, zoo was het toen. De perceelen, waarop de tinsen op St. Thomas te betalen, liggen aan elkaar, daarnaast lag een ander perceel, waarop, een Steinfurts tins heette te rusten. Dat was dus oorspronkelijk een spiekerstede van Burg Steinfurt, die niet in leen uitgegeven was. Eindelijk is ons in deze buurt ook een plaats bekend, waarop eertijds het spieker der van Solms had gestaan. Deze plaats werd met tal van andere gronden inde Ik ben dan ook van meening, dat Enschede reeds eerder stadrecht zal hebben gekregen en dat de stadbrief van 1325 is een privilege betreffende het pijnlijk gericht. C. J. SNUIF. Enschede, September 1925. BIJLAGE I. Wy lohan bidet ghenaeden gods bisscop tutrecht maken cond allen Inden dat Wy onsen guden 'uden scepenen van oetmershem hebbel ghegheuen en ghestedighet al hore vriheit ende rechten die si van onsen voruards ghehad hebben en ghestedighet met desen breue en Wilt dat si als rechts en vriheide ghebruke vrilike dies anders onser stede en dorpe ouer ysel ghebruken In orconde des breues biseghelt met onsen seghel ghegheuen Int jaer ons heren dusent dr.hondert vnf en tuintich dies mane daghes na sente Johans dach baptisten in dien zomer. 5 T’ > O pi Wy Johan bider ghenaeden godes bisscop tutrecht maken kond allen luden dat vor ons quamen onse gude lude die scepenen van oetmershem enn brochten ons aen dat desen ponten die hier nae bescreven staen hore vriheit en recht ware /.Int ierste dat wicbolte goed dat gheleghen is binnen paelen en buten paelen nogh ienman vererven sal noch en mach. mar dat sal erven opt negste liif also alst di scepene biholden wilt mit horen eede dat et wicbolde goed is. voert so sellen die scepenen opboren van dien ghene die knive trecken binnen ter vriheit een pond lovens voert sollen si hebben van oerslaghen viif scellinghe lov(ens) voert van loechnen en van sceltwoerden viif scellinghen Voert wat die scepene met horen eede biholden wilt dat van olds hore recht ghewesen hevet dat willen Wy hem stede en vast bliven/voert dat die scepene birichten sellen van wicbolte goede onder hen selue alst van oldes ghewontlic ghewesen heuet / voert van tuiste die ghescien in hore vriheit sollen si birechten onder hem ten ware broke die an onse heerheit ghenghen die solde Wy of onse ambachtes lude birechten / voert wy bouen scepenen eede sprake waers op hondert scellinghe/ Alle des punten vriheit en rechten Wy stede en vast bliue In oerconde des breues biseghelt met onsen zeghel ghegheuen Int jaer ons heren dusent driehondert viif en tuintich dies manedaghes na sente Johans dach baptisten to middenzomer. Huis te Ghore (Goor) 1325 des Sondaches na Senten Lucien dach (15 December) Handvest van Joh. van Diest Bisschop van Utrecht, waarbij aan de stad Enschede het recht wordt gegeven bepaalde boeten en straffen te eischen voor z.g. keurbare verwondingen. Naar een copie van den Secretaris van Enschede van 1782 naar het origineel, destijds berustende ter Secretarie van Enschede, op perkament en voorzien van het zegel van den Bisschop in rood was. (Naar J. W. Racer, Overijsselsche Gedenkstukken. I bl. lil.) In Goeds namen Amen. Wy Johan bider ghenaden Goeds Bisscop t'Utrecht doen cont alle den gheenen die desen brief zien zeilen of horen lesen. Als dat wi bi Rade onsen prelaten ende onser gueder lude van onsen lande, om onse Stichte ende onse land te sterkene endc om roeste ende vrede der gheene die wonechtech wesen zelen in onser poerten van Enscede, ende der gaste die daer binnen wandelen zullen, So hebbe wy onser poerten voerghenoemd ghegheven dusdanich recht mirt boeten ende koren als hiir nae volghet. d. w. z. van de vijf kapittelen van Utrecht en van de Steden en Ridderschap van Overijssel, poerten = stad. gasten = vreemdelingen., boeten = geldboeten, eigenlijk als schadeloosstelling bedoeld. koeren = geldboeten, die aan het gericht vallen en speciaal als straf bedoeld zijn, vergelijk ons bekeuren. Werd de moordenaar op heeterdaad betrapt, dan werd ook hij gedood. De vrijheid van Enschede is zoover het stadsrecht gold; het is het Wigbold, waarvan de grenzen werden aangegeven door de Wigboldspalen, waarvan er een stond bij de pastorie van ds. Briët en een bij den ingang der Emmastraat. Bij het landrecht was vastgesteld op welke wijze een doodslag zou worden gestraft, al naar de verschillende omstandigheden, waaronder deze had plaats gehad, of deze b.v. door ongeluk had plaats gevonden, dan met opzet. Int ierste so sette wy dat dit die koere si als van doetslaghe; so wie enen man doetsleet in der vryheyt van Enscede, woert hi begrepen mitter vorscer daet, dat is lyf tieghen lyf. Ende waer dat zake dat hy entghenge so sal die Heer hebben van sinen guede twaelf pont. Ende voert sal men rechten den doetslach na den recht van den lande. BIJLAGE 111. Voert wie enen man een lyt afslaet ofte een oghe uitsteken, woert hi begrepen, dat is lit om Hit, ende oghe om oghe. Ende ontgheet hi so sal die Heer hebben van zinen guede vyf pont ende voert sal men rechten na den rech+ van den lande. Voert wie den anderen lemt beholden si(n)re lede of korewont, die verboert drie pont. Ende voert sal me(n) richten na den recht van den lande. Voert so wye een sweert trecket, of knyf, of staf of pyc of engher hande wapen in erren moede oft vochte mitt vousten, och eenden anderen loghende ende bedraghen woerde met tueen poerteren vor denn sess Scepenen, die verboert een pont. Ende wie sloghe mit stave of mit cluppele sonder bloetwonde sie verboert tvie pont. Voert ware ein wyf die vecht ende woerde se bedraghen, se sal hare bote ghelden als hiir voerscreven staet of se sal de stenen draghen van der eenre siden van de poerten totter anderre siden na der Scepenen goetdunken. loghenen = voor leugenaar schelden. Een vrouw, die vecht, moet de schandsteenen van de eene poort naar de andere dragen, zoo zij niet evenals een man beboet wordt als boven aangegeven, hetgeen aan de schepenen ter beslissing staat. anestoet = beleedigt (aanstoot geven). de schepenen of wel een poorter met een schepen konden vrede eischen, dat wil zeggen, konden eischen dat het gevecht Voert so wie een huis anestoet ocht anevecht, die verboert viif punt bi daghe. Voert, so waer een vechtlic is, ochte schinisse van vechten ende die poerters ende Scepen och tue poerters, och een Dit is nog het oude begrip van oog om oog en tand om tand. Landrecht was het algemeene, stadsrecht het bijzondere recht. Korewont = een keurbare wonde toebrengt. Een keurbare (strafbare) wond zal zijn in het lijf een lid liep, in het hoofd boven het oog een lid lang en het lid zal zijn het eerste, het nagellid van den langsten vinger. De richter zal met twee goede mannen de wond peilen, hetgeen door den verwonde moet worden toegelaten. werd gestaakt. Partijen konden onderwijl in rechten recht zoeken. van des Heren weghen in naam der wet. het gericht zal dengene beschermen, die bereid is vrede te sluiten. Als de vrede wordt opgelegd, moet die ook door bloedverwanten en vrienden veertien dagen worden geëerbiedigd (zulks in verband met de bloedwraak). Ende daer na so salt gerichte bescudden den ghenen die des vreden begheert. Ende dese vrede, als hi ghegheven woerd, die sal staen veertien nacht van magen ende van vrienden binnen der vriheit, behouden eiken man sinre daghe ten recht. Als iemand erop betrapt werd dat hij den vrede brak, werd hij aan zijn lijf of in zijn goed gestraft. Schepenen mogen iemand die van huis is een dag voordat de vrede ten einde loopt, een andere vrede aan zijn huis brengen, die gelijk de vorige door de poorters moet worden geëerbiedigd. Ende wie dat brake, die daer af bedragen worde, dat waer op syn lyf ende op syn goet. Ende waer dat ymant van sinen huse waere, als die vrede uitghenge, oec waerom, dat waere, dien moghen die porteren mitten Scepenen den vrede brenghen tot sinen huis enen dach te voeren, dat die vrede utegaet, in te ghane alte hant van den gheenen, die in die poerten siin, dien sellen si houden like den anderen vrede. Voert eest dat een manden anderen wont ende comit dat in vreden ende stervet die gewhonde man daren binnen so sel die vrede staen drie daghe na dien, dat ment den Scepen te weten doet, dat die wonde man doet is, van dien onsculdeghen maghen binnen den vryheit, utegheset den handadigen. eest = is het. utegheset = uitgezonderd. Ende waert saké dat men eeneghen poerter beteghe ondaeds van rade, ochte van dade, ende des onschuldich weesen wolde ende bliven an des Heren wareijt ende daer voer in quame in des Heren sekerheyt, ofte den Scepenen, dien sal men bescermen voer syn vyande ende die wareit die de Heer vint, die salme richten. Raad en daad was de rechtsterm waarin de misdaad werd uitgedrukt en waarvan men werd beschuldigd. Was iemand gevangen genomen om terecht te staan, dan werd hij beschermd tegen zijn vijanden. De beschuldigden werden meestal op borgtocht vrijgelaten. Scepen met enen porters sonder rechter vrede eysceden van des Heren weghen, so wie weygherde die waers op vyf pont ende tot eiker stonde dat sinen eyschede tot drie werve toe. Voert en gheenen poerter te vaen die sine boete beset. Ende alle broke, die bi nacht gescien, die siin de helfte meerre dan bi daghe. Ende, wat bi nachte ghesciet, dat sal die poerter die wareit ute ghaen mit tueen Scepenen ofte mit tueen poerters. Voert in brande binnen der vriheit so siin alle broke geuredet. Die voor de boete borg stelt. Wat ’s nachts wordt misdaan, daarover zal een ingezetene met twee schepenen of zullen twee ingezetenen de waarheid getuigen. In geval van brand binnen stadsvrijheid, zijn alle breuken bevredigd, ieder kon aan het blusschen meehelpen, zonder bevreesd te behoeven te zijn, wegens verschuldigde boete, te worden gevangen genomen. En wie zijn vijanden daarbij aanrandt, wordt geacht den vrede te hebben geschonden. Men behoeft alleen voor zijn eigen richter terecht te staan. Wie twijfel uit durft spreken aan den eed der schepenen, verbeurt twee pond; wie aan den Eed van den Heer twijfelt, zooveel als aan alle schepenen te samen, dus twaalf pond. Ende wie siin vyande daer ane verdeghet, die were vredebreckech. Ende dat salme richten als vreedebreken. Voert so en sal gheen richter wesen hi en sal wonen binnen der poerten. Voert so wie ander Scepen Ede spreket, die waers tieghen elcken Scepen op twe pont ende den Heer also vele als hem allen. Voert wat wilcoer dat die ghemene Scepenen maket, dien mogen si holden also langhe als hem goet dunket, beholden den Here siin recht. Ende wat poerter dat die semptliken Scepen ontfaen. die goet knape is en onbe • rucht, daer en sal die Heer niet wsder secghen ende so wat poerter si ontfaen – die heuet zees weken hem te beredene ende dan binnen comen te wonen. Voert so wat poerter buten der poerten vaert buten den semptliken sess Scepenen anen botnen of lude te vane, die is op viif pont ende siins poertsrechts quite. Als schepenen een man van goeden naam als poorter willen toelaten, kan de Heer daaraan niets veranderen; nemen Schepenen iemand als poorter aan, dan heeft hij zes weken tijd om zich gereed te maken en dan inde stad te komen wonen. De poerters zullen niet uittrekken zonder de schepenen, evenals voor het platteland ieder man uittrok met zijn scholten en richter. of ineen hinderlaag viel. mene poerte = geheele burgerij Wie door de schepenen wordt gelast het vonnis, in naam van den Heer geveld, uit te voeren en weigert, verbeurt drie pond. Als een oproep kwam om het land te verdedigen, was men verplicht aan dien oproep gevolg te geven, op boete van drie pond. Breuken die men niet erkent, mag men naar rechte voor schepenen betwisten, doch niet alleen door het afleggen vaneen eed. derdeel = derde deel (vergelijk ons vierdel). Om de stad mede te versterken en hun nut mee te doen. *) Volgens Sassenrecht kon op tweeërlei wijze pijnlijk geriteht worden gehouden, n.l. eene waar bij de daad onbenacht en een waarbij ze benacht is. In het eerste geval wordt de daad voor middernacht van den dag waarop ze is geschied voor het gerecht gebracht en een klacht ingediend; bij de andere de z.g. overnachtsche klage, is het proces meer vormelijk en juist. Hier is sprake van de boeten, die bij een overnachtsproces worden geëischt. Voert daer die gemeene Scepenen vermanet des Heren recht te sterkene, die des weygherde die ees op drie pont. Voert so sollen die poertere den Heren dienen to des Heren wille nae hurre macht. Voert dat een wapenrucht quame alse om des landes noet, die niet en volghede die waers op drie pont. Ende alle broke die vervallen est dat menre niet en gheliet ende macht mense verwinnen wit tueen poerters nae rechte voer Scepenen, daer en mach men geene onscout voer biden. Voert van allen vernechten *) boten ende van kore sel de Heer hebben derdeel, de gemeine Scepen derdeel ende die poerte derdeel hure poerte mede te vestene ende hure orbare mede te doen. Voert waer ’t dat een poerter buten der vryheit in node quame ofte buten beleghen woerde, so sal die mene poerte dien man ontsetten ende uter noot helpen, eest dat zake dat si willen mit den ghemenen rade der semptliken sess Scepenen daert tieghens den Heer niet en gaet. Voert weerd dat saké dat poerter doet gheslaghen woerde buten der vriheit, so moghen si huren poerter binnen halen ende die vriende ant Gherichte brengen daer mede te claghen als et recht is. Twee schepenen zullen de opbrengst der boeten innen en ten behoeve der stad beheeren. Alle zes schepenen zullen de gelden tot nut der stad besteden. En elk jaar daarvan rekening doen. Elk jaar zal de Heer of wie hij daartoe schriftelijk opdracht geeft, zes schepenen stellen. In Enschede worden de zes schepenen door of namens den Heer gesteld. Waar b.v. in Deventer de aftredende schepenen den raad vormen, is dit hier niet het geval. Dit ligt eenigszins daarin opgesloten, dat de Raad de schepenen had te kiezen, hetgeen hier niet noodig was, daar de Heer ze zelf aanwees. Wie een misdaad niet geboet heeft, is vredeloos en vindt geen opname in des Heeren huizen of sloten. Ende dat biden semptliken ses Scepenen ende in der poerten orbaer te leghen. Ende elkes jaers daer af te rekenen. Voert so sal de Heer kiesen ses Scepen van jaer te jaere of die hiis bevelet mitt sinen openen brieve. Ende wat Scepene dat die Heer kieset daer en sal anders en gheen raet boven den semptliken sess Scepenen wesen. Voert so wie brokechtech is van misdaden, die ontseghe wi holde op onse huse, op alle onsen sloten ende in onsen lande, totter tiid dat hi die mesdaet verbetert hevet. Ende om dat dit vaste ende stade blive, so hebbe wi desen brief bezeghelt mit onsen Zeghel, Ghegheven op ons Huis te Ghore int jaere ons Heren dusent drie hondert ende viif ende tuintech des Sonsdaghes na Senten luchien dach. Hieraan hangt het Zegel van den Bisschop in rood was aan een francijnen staart. Voert van den Scepenen sal men tue kiesen, die dat verual van den koeren opburen ende bewaren ter poerte behoef.