1955 UITGEVERIJ J. J. BERKHOUT NIJMEGEN Dr. W. P. THEEMISSEN PLOUTARCHOS’ LEVEN VAN ARATOS MET HISTORISCH-TOPOGRAPHISCH COMMENTAAR PLOUTARCHOS' LEVEN VAN ARATOS N.V. CENTRALE DRUKKERIJ, NIJMEGEN BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT 2935 140 4 MET HISTORISCH-TOPOGRAPHISCH COMMENTAAR \ r* 1 pi'.f ; . 1 ut Dr.W. P. THEUNISSEN 1935 UITGEVERIJ J. J. BERKHOUT – NIJMEGEN PLOUTARCHOS' LEVEN VAN ARATOS Deze studie werd als proefschrift aangeboden aan de Faculteit van Letteren en Wijsbegeerte der R.K. Universiteit te Nijmegen. Past een woord van oprechten dank aan de vele geleerden en vrienden die mij de taak lichter hebben gemaakt, zoowel te Nijmegen als aan de Wetenschappelijke Instituten te Rome en te Athene, toch wil ik vooral mijn erkentelijkheid betuigen aan Professor F. J. de Waele, die mij het onderwerp ter behandeling aanwees en mij bij de voltooiing, zoowel te Nijmegen als in Griekenland, met raad en daad onverpoosd heeft ter zijde gestaan. Nijmegen, October 1935. EEN WOORD VOORAF Lijst van Illustraties XII Bibliographie, afkortingen en algemeene opmerkingen XIII-XVIII Ter Inleiding XIX-XX DEEL I. BRONNENSTUDIE 1 I. Algemeene opmerkingen over den schrijver en de bronnen. 3 a. Schrijvers door Ploutarchos gebruikt in zijn „Leven van Aratos” 4 b. Het karakter van het werk van Aratos, Phularchos en Polubios 5 c. Antieke auteurs over Aratos en zijn werk 13 11. Overzicht der bronnen H a. De hoofdstukken 1-30 14 b. De hoofdstukken 30-46 18 c. De hoofdstukken 47-54 26 DEEL 11. HISTORISCHE ACHTERGROND BIJ HET LEVEN VAN ARATOS 27 Hoofdstuk 1. Antigonos Gonatas en zijn politiek in Griekenland vanaf 272 tot aan den opstand van Alexandros van Korinthe (249) ■ • 29 Hoofdstuk 2. De Aitolische Bond 36 Hoofdstuk 3. De Achaiischc Bond 39 1. De politieke organisatie en de geaardheid van den Bond 39 2. Chronologie van den Achaiischen Bond en van de Achaiische Strategenambten, gedurende het politieke leven van Aratos 43 DEEL 111. TEKST EN VERTALING 47 INHOUD IX HISTORISCH TOPOGRAPHISCH COMMENTAAR . . 133 Hoofdstuk I. Aratos’ jeugd tot aan zijn eerste strategie (271-245) 135 1. Chronologische Problemen . 135 I°. Aratos’ geboortejaar en jeugd 135 2°. De bevrijding van Sikuoon 136 3°. De gebeurtenissen van het jaar 251 na Sikuoon’s bevrijding 139 4°. De suprematie over de Grieksche Kukladen en Aratos’ reis naar Egypte 139 s°. Het bezoek van Antigonos aan Korinthe en de opstand van Alexandros . . 144 2. Topographische gegevens 147 I°. Het Sikuonisch gebied 147 a. Algemeene gegevens over land en stad . . . 147 b. Bijzonderheden met betrekking tot het optreden van Aratos 149 2°. De stad Argos . . . 152 3. Bijzondere historische gegevens 157 I°. De geschiedenis van Sikuoon tot 251 157 2°. De bevrijding van Sikuoon door Aratos in 251 . 161 3°. Aratos’ werkzaamheid vanaf Sikuoon’s bevrijding tot zijn eerste strategie (245) 169 Hoofdstuk 11. Aratos en zijn strijd met Antigonos Gonatas (245-239) 175 ]. De oorlog tusschen Alexandros van Korinthe en Antigonos ~ 175 2. Aratos’ eerste strategie in 245/4 176 3. De dood van Alexandros en de herovering van Korinthe door Antigonos 178 4. Het tyrannen-systeem van Antigonos Gonatas . . . 180 5. De verovering van den Akrokorinthos door Aratos . . 184 I°. Algemeene topographische gegevens over landstreek en stad 184 2°. Bijzondere topographische gegevens in verband met Aratos’ inname van den Akrokorinthos . . . 190 6. Aratos’ openlijke strijd tegen Antigonos Gonatas (243- 239) 197 DEEL IV, X 1. Algemeene chronologie 203 2. Bijzondere historische gegevens . . . 208 I°. Aratos’ strijd tegen de tyrannen van Argos . . . 208 2°. Aratos' strijd tegen Athene . . . . . . • • 213 3. Topographische gegevens . 216 I°. Het Argolisch gebied 216 2°. De slag bij Phulakia 219 4. Het hoogtepunt van Aratos’ macht (229/8) 220 Hoofdstuk IV. De Klcomenische oorlog (229-223) 223 1. Het voorspel van den oorlog 223 2. De eigenlijke oorlog 225 I°. De bedreiging van Sparta 225 2°. De terugkomst van Makedonië 234 3. Aratos en Kleomenes 249 4. Chronologische problemen 252 I°. De oorlog tot aan den slag bij het Hekatombaion. 252 2°. Van den slag bij het Hekatombaion tot aan den slag bij Sellasia. • 255 3°. De slag bij Sellasia 262 Hoofdstuk V. De Bondgcnootenoorlog (220-217) 267 1. Het voorspel van den oorlog 267 2. De eigenlijke oorlog 271 Hoofdstuk VI. De laatste levensjaren van Aratos (217-213/2). 284 Hoofdstuk VII. Samen vattende chronologie en tabellarisch overzicht van het leven van Aratos 287 DEEL V. BESCHOUWINGEN OVER ARATOS’ LEVEN EN WERK 301 1. Aratos bij antieke schrijvers • • • 303 2. Het oordeel van moderne historici 306 3. Slotbeschouwing 314 Register 323 Hoofdstuk 111. De Achaiischc cn Aitolischc bond in hun strijd met Demetrios (239-229 v. Chr.) 203 XI 1. Achaiische bondsmunt van Sikuoon (IVa maal vergroot). Voorz.; V-?n eus (Strab. 385) of Zeus Homagurios (Paus. VII, 24, 2), naar rechts. Kecrz,: Bondsmonogram AX met de beginletters van den magistraatsnaam inde zijruimten en de stadsnaam 21 (kucovicov), inde benedenruimte. Het geheel binnen een laurierkrans. Munt v.h. Numismatisch museum te Athene. Op titelblad. 2. Schets van stad en gebied van het oude Sikuoon, Bewerking door F. J. de Waele j.sg 3. Plattegrond van Argos. Naar C. W. Vollgraff in B. C. H. 31, 1907, VI en in „Grèce” (Guide bleu). Paris, 1932, blz. 387. . . ! 154 4. Plattegrond van Oud-Korinthe. Naar F. J. de Waele in P. W. Suppl. Bd. VI, blz, 190 193 5. Schets van het slagveld van Sellasia. Naar J. Kromaycr in „Antike Schlachtfelder in Griechenland” Karte 5 (Sellasia) 247 6. Aëtopetrahcuvel (= Ornis?). Eigen opname Bijlage 1 7. Tempel van Apolloon en Akrokorinthos te Korinthc. Eigen opname • • • – Bijlage 1 8. Oud-Korinthe. Foto vanaf den Cheliotomulosheuvel, door H. Wagner, te Athene Bijlage 1 9. Schets der antieke verkeerswegen over den Isthmos en van eenigc belangrijke wegen inden Pcloponnesos vooral met behulp van : a. A. Philippson, Der Isthmos von Korinth, Separatabdr. aus der Zeitsch. der Ges. f. Erdk. Bd. XXV, Berlin 1890. (Karte des Isthmos von Korinth). b. W. Loring, Some ancient Routes in the Peloponnese, J. H. S. 15, 1895, blz. 25-89 (met 2 kaarten). c. J. Kromayer, Antike Schlachtfelder in Griechenland. (Karte 1; Übersichtskarte zu Mantineia und Sellasia) Bijlage 2 10. Kaart van Griekenland in 228 Bijlage 3 LIJST VAN ILLUSTRATIES XII In onderstaande lijst zijn uitsluitend die geschriften opgenomen, welke voor de samenstelling van dit boek geraadpleegd zijn en wier inhoud meer speciale beteekenis heeft voor de behandelde problemen. A. A. Archaologischer Anzeiger. A B. A. W. Abhandlungen der Berliner Akademie der Wissenschaften. Apx* Ecp. ’Ecpr] pepte;. A. J. A. American Journal of Archaeology. A. J. Ph. American Journal of Philology. A. M. Mitteilungen des deutschen arch. Instit., Athen. Abt. Archiv. Pap. Archiv für Papyrusforschung. Arnim, v. H. v. Arnim, Stoicorum veterum fragmenta, 3 vol. Leipzig 1903-5. Athenaeum. Athenaeum, Studii periodici di letteratura e storia dell’ Antichita, Nuova Serie, Pavia, 1922 —,. Atti di Torino. Atti dell’ Accademia delle Scienze di Torino. B. C. H. Bulletin de correspondance hellénique. B. P. W. Berliner Philologische Wochenschrift. B. S. A. Annual of the British School at Athens. B. S. B. Sitzungsberichte d. preuss. Akad. d. Wissenschaften zu Berlin. Beloch, K. J. Die Bevölkerung der gricchisch-römischcn Welt, Leipzig, 1886. Griechische Geschichtc. IV21. u. 2. Berlin-Leipzig, 1925-27. Zur Chronologie der ersten Ptolemaeer, Archiv. Pap. 7 1923-24 blz. 161 vv„ 8, 1926-27, blz. 1 vv. Blass, F. Plutarch s Agis u. Cleomcnes mit Erklarungen, Leipzig, 1875. Boëthius, A. Der argivische Kalender, Universitets Arsskrift, Uppsala, 1922. Zur Topographie des dorischen Argos, Uppsala, 1922 (steeds afgekort als Boëthius). Busolt, G. Griechische Staatskunde II3 (Swoboda, in I. v. Müller IV 1) München, 1926. Bux. E. Zwei sozlalistische Novellen bei Plutarch, Klio, 19,1925, blz. 413 vv. C. A. H. The Cambridge Ancient History, Vol. VII, The Hellenistic Monarchics and the Risc of Rome, Cambridge, 1928. C. 7. G. Corpus inscriptionum graecarum. C. /. Classical Journal. C. P. Classical Philology. C. Q. Classical Quarterly. C. 7?. Classical Review. Gaspari, M. O. B. The Parliament of the Achaean League, Eng. Hist. Rev. 29, 1914, blz. 209 w. A survey of Greek federal Coinage, J. H. S. 37, 1917. Cavaignac, E. Histoire de I’Antiquité, Vol. 111, Paris, 1914. Clerk, M. G. Catalogue of the Coins of the Achaean League, London, 1895. GERAADPLEEGDE WERKEN EN GEBRUIKTE AFKORTINGEN XIII 1911, blz. 277 vv. Curtius, E. Peloponnesos I-11, Gotha, 1851-52. Daremb.S. Darembcrg-Saglio, Dictionnaire des antiquités grecques et romaines. Paris, 1877-1919. Delbrück, H. Geschichte der Kriegskunst im Rahmen der polit, Gcschichtc, P, Berlin, 1920. Dittenberger, W. Syllogc inscriptionum Graecarum3, Leipzig, 1915-1920. Droysen, J. G. Geschichte des Hellenismus, lIP 1. Gotha, 1876-7. Dunbach, F. La chronologie des archontcs Déliens, B. C. H., 40, 1916, blz. 298 vv. F. G. H. F. Jacoby, Fragmente der griechischen Historiker, Berlin, 1923 etc. F. H. G. C. Müller, Fragmenta Historicorum Graecorum, 5 Vol., Paris, 1841-1870. Fellmann. W. Antigonos Gonatas, König der Makcdonen, und die griechischen Staaten, Dissert. Würzburg, 1930, Ferguson, W. S. Hellenistic Athens, London, 1911 (afgekort als Ferguson). C. R., 27,1913, blz. 271 vv. (Bespreking van Tarn, Antigonos Gonatas). Athenian Politics in the carly third Century, Klio, 5, 1905, blz. 155 vv. Egypt’s loss of sea-power, J. H. S. 30, 1910, blz. 189 w. Greek Imperialism, London and New York, 1913. Ferrabino, A. La cronologia dei primi Tolemei, Atti di Torino, 51, 1915-16, blz. 343 vv. La battaglia di Sellasia, Atti di Torino, 54, 1918-19, blz. 751 w. en 811 v. II problema della unita nazionale nella Grccia antica. I.: Arato di Sicione e I'idea federale, Florence, 1921 (steeds afgekort als Ferrabino). Fougères, G. Koinon (koivóv) in Daremb. S. s.v. Mantinéc et I’Arcadie oriëntale, Paris, 1898. Francotte, H. La polis grecque, Paderborn, 1907. Frank, T. Roman Imperialism, New York, 1914. Frazer, J. G. Pausanias’ Description of Greece, I-VI, London, 1898. Freeman, E. A. History of Fcderal Government in Greece and Italy2, (with appendices by J. B. Bury), London, 1893. Fustel de Coulanges. Qucstions historiques. Paris, 1893. G. G. A. Göttinger Gelehrtc Anzcigen. Gardiner, P. Greek Athletic Sports and Festivals, London, 1910. Georgiades, A. S. Les ports de la Grèce dans I’Antiquité, Athene, 1907. Giusti, A. II suicido di Cleomene, Atenea e Roma, N. S. (1929), blz. 54-76. Goltz, G. Quibus fontibus Plutarchus in vitis Ar. Ag. Cl. enarrandis usus sit, Diss. inaug., Insterburgi, 1883. Head, B. V. Historia numorum2, Oxford, 1911. Hirzel, R. Plutarch, (Das Erbe der Alten, Heft IV) Leipzig, 1912. Corinth, Results of Excavations conducted by The American School of Classical Studies at Athcns, Volume I (Introduction, Topography, Architecture), Volume 111, Part 1, Acrocorinth. Cambridge 1932 en 1930. Costanzi, V. La battaglia di Andro, Riv. fil. 37, 1909, blz. 516 vv. Ar|prjTpiaKÓg iroXepog, in Beloch’s Saggi di Storia Antica e d’Archeologia, Rome, 1910. II dominio cgiziano nelle Cicladi sotto Tolomeo Filopatorc, Klio, 11, XIV Dédicace d’un monument commémoratif de la bataillc de Sellasia, B. C. H., 31, 1907. blz. 95 v. Rome, Ia Grècc, et les monarchies hellénistiques au lIIc siècle av. J. C. (273-205), Paris, 1925 (afgekort als Holleaux). La politique romaine en Grèce et dans I’Orient hcllénistique au Ille siècle. Rev. Phil., 50, 1926, blz. 46 w. en blz. 194 w. Homolle, Th. Les archives de I’intendance sacrée a Délos, Paris, 1887. I. G. Inscriptiones Graccac. ƒ. G.2 Inscriptiones Graecae. Editio Minor. J. D. A. I. Jahrbuch des deutschcn archaologischen Instituts. J. H. S. The Journal of Hellenic Studies. ƒ. P. Journal of Philology. Kaerst, J. Gcschichtc des Hellenismus, 13,I3, II2, Berlin-Leipzig, 1927 en 1926. Artikel in P. W. Antigonos Nr. 4 u. 5; Demetrios Nr. 33. Kahrsfedt, U. Nachlese auf griechischen Schlachtfeldern, (Sellasia), Hcrmcs, 48, 1913, blz. 286 vv. Bespreking van Fcrrabino, II problcma etc. (zie daar), Hist. Zeitschr., 130, 1924, blz. 304 w. Kazarow, G. Zur Geschichte der sozialen Rcvolution in Sparta, Klio, 7, 1907, blz. 45 vv. Keil, Br. Griechische Staatsaltcrtümcr, in Gerckc-Norden, lIP, Leipzig, 1914. Klatt, M. Forschungcn zur Geschichte des Achaischcn Bundes : Erstcr Teil: Quellen und Chronologie des Kleomcnischen Krieges, Berlin, 1877. Forschungen etc. „Chronologische Beitrage", Berlin, 1883. Kolbe, W. Die griech. Politik der ersten Ptolemaeer, Hermes, 51, 1916, blz. 530 vv. Bespreking van Tarn, Antig. Gonatas, G. G. A. 178, 1916, blz. 433 w. König, W. Der Bund der Nesioten, Diss., Halle, 1910. Köpke, E. de Hypomnematis Graecis, Progr. der Ritterakadcmie zu Brandenburg, 1863. Korneman, E. Kolvóv, in P. W. Suppl. 1924. Kracauer, I. De Arato Sicyonio, Particula prima, Diss. inaug. Breslau, 1874. Kromayer, ]. Antike Schlachtfelder in Griechenland, (Der Klcom. Krieg und die Schlacht von Sellasia, blz. 199-277), Bnd. I, Berlin, 1903. Sellasia, B. C. H., 33, 1910, blz. 508 w. en G. Veith, Heerwesen und Kriegsführung der Gricchen und Romer, (Handb. d. Altert. W. 4,3, 2) München, 1928. Lehmann, C. F. Zur Kulturgeographie der Ebene von Argos, Ztschr. Ges. f. Erdk., Berlin, 1930. Lehmann-Haupt. C. F. Zur att. Politik vor dem Chremonid. Krieg, Klio, 5, 1905, blz. 375 vv. Vom Pyrrhischen und ersten Syrischen zum Chrcmonideischen Kricge, Epitymbion H. Swoboda dargebracht, Reichenberg, 1927, blz. 142 w. Lenschau-Byvanck, Korinthos, P. W. Suppl. IV, blz. 991-1036. Leo, Pr. Die griechisch-römische Biographie nach ihrer literarischen Form, Leipzig, 1901. Hohmann. Aitolien, und die Aitolier, Diss., Halle, 1908. Holleaux, M. Sur un passage de la vie d'Aratos par Plutarquc, Hcrmcs, 41, 1906, blz. 475 vv. XV blz. 508-518. Lolling, H. Die Kontoporeia und das mykenisch-korinthische Bergland, Anhang zu Steffen’s Karten von Mykenai, Berlin 1884. Loting, W. Some ancient Routes in the Peloponnesc, J. H. S., 15, 1895, blz. 25-89. Lucht, G. de Arati Sicyonii commentariis disputatie, Progr. Kiel, 1838. Meritf, B. D. The archonship of Ekphantos, A. J. A. 37, 1933, blz. 46 v. Meyer, E. Untersuchungen zur Chronologie der ersten Ptolemaeer auf Grund der Papyri, Archiv. Pap., Beiheft 2, Leipzig-Berlin, 1925. Mnem. Mnemosyne. N. J. P. Neue Jahrbücher für Philologie. Niese, B. Geschichte der griechischen und makedonischen Staaten seit der Schlacht bei Chaironeia, Gotha, I, 1893, 11, 1899. Beitrage zur Geschichte und Chronologie des Hellenismus, I en 11, Hermes, 35, 1900, blz. 53 vv. und von Wilamowitz~MoeUendotff. Staat und Geselsschaft der Griechen und Romer2, Berlin, 1923. Neumeyet, A. Agis und Cleomcnes, Progr., Ambcrg, 1881. Aratus aus Sikyon, Ein Charakterbild aus der Zeit des achaischen Bundes, Erster und Zweiter Teil, Progr. d. k. Studienanst, Neustadt a.d. H„ 1885/6. Nicotaus, M. Zwei Beitrage zur Geschichte König Philipps V. van Makedonien. 1 : Philipp und Aratos, Diss., Berlin, 1909. Niccolini, G. La confederazione achea, Pavia, 1914. O’Neill, J. G. Ancient Corinth, Part 1, The Johns Hopkins University Studies in Archaeology, 8, Baltimore, 1930. Otto, W. Bespreking van Ferguson, Heil. Athens, G. G, A. 176, 1914, blz, 633 w. Phil. Philologus. P. W. Pauly-Wissowa’s Real-Encyclopadie der klass. Altert. W., Stutgart, 1894 etc. Philadelpheus, A. Opgravingen te Sikuoon, ‘Apy. ’Ecp., 1919, blz. 99 w. Philippson, A. Der Isthmos von Korinth. Eine geologisch-geographische Monographie. Separat-Abdruck aus der Ztschr. d. Gcsellsch. f, Erdk. 25, Heft 1, Berlin 1890. Der Peloponnes ; Versuch einer Landeskunde auf geologischen Grundlagen, Berlin 1892. Beitrage zur Morphologic Griechenlands, Stuttgart, 1930. v. Pöhlmann, R. Geschichte der sozialen Fragc und des Sozialismus in der antiken Welt3, (Besorgt von Fr. Oertel), München, 1925. Potter, W. H. Aratus of Sicyon and King Antigonus Gonatas, Hermathena, (Dublin) 20, 1929, blz. 293 vv. Aratus in Corinth, Hermathena, 21, 1931, blz. 54 vv. The date of Aratus’ Capture of Sicyon, Hermathena 22, 1932, blz. 158 vv. Poulsen, P. und Rhomaios, K. Erster vorlaufiger Bericht über die danisch- Levi, G. A. Le battaglie di Cos e di Andro, Atti di Torino, 39, 1904, blz. 629 vv. Levi, M. A. Arato e la „liberazione” di Sicione, Athenaeum, N. S. 8, 1930, XVI Pozzi, E. Le battaglie di Cos e di Andro, Memorie di Torino, Serie 11, vol. 63, Turijn 1912/13, blz. 340 vv. II trattato d’ alleanza tra I’Acarnania e 1’ Etolia, Atti di Torino, 47, 1911-12, blz. 222 vv. Rev. phil. Revue de philologie, de littérature et d’histoire anciennes. Rev. fil. Rivista di filologia. Riv. star. ant. Rivista di storia antica. Roos, A. G. AaobiKSioq TtóXepoq, Mnem. 51, 1923, blz. 262 vv. Salvetti, C. Richerche storiche intorno alla lega etolica, in Bcloch, Studi di storia antica, Rome, 1892. de Sanctis, G. Contributi alla storia Ateniense della guerra Lamiaca alla guerra Chremonidea, in Bcloch’s Studi di storia antica, 11, blz. 1, Rome, 1893. Questioni politiche e riformi sociali, Riv, Intern, di scienze sociali, 4, 1894, blz. 50 w. en blz. 229 vv. Le assemblee federali degli Achei, Riv. fil., 36, 1908, bh. 252 vv. La ribellione d’Alessandro, figlio di Cratero, Klio, 9, 1909. II dominio macedonico nel Pireo, Riv. fil. 55, 1927, blz. 491 vv. Schömann, G. F. Plutarchi Agis et Cleomenes, Prolegomena, Greifswald, 1839. Schorn, W. Gesch. Griechenlands vonder Entstehung des Atol. und Ach. Bundes bis auf die Zerstörung von Korinth, Bonn, 1833. Schulhof, E. Fouilles de Délos, Inscriptions financières, B. C. H., 32, 1908, blz. 83 w. Quelques questions de chronologie délienne, Mélanges Holleaux, Paris, 1913. Schulz, F. F. Quibus ex fontibus fluxerint Ag. Cleom. Ar. vitae Plutarcheae, Berlin, 1886. Seeliger, K. Messenien und der achaische Bund, Jahresb. des Gymn. von Zittau, 1897. Skalet, C. H. Ancient Sicyon, The Johns Hopkins University Studies in Archaeology, 3, Baltimore, 1928. Skias, A. ZiKumvoq TonoypacjHKd, ’Apy. ’E(p., 1919, blz. 45-48. Sokolow, Th. Alexander Krateros’ Sohn, Klio, 3, 1903, blz. 119 vv. Das jahrliche Nemeenfest, Klio, 5, 1905, blz. 219 vv. Soteriades, G. Tó Ttsblov xfje; èv ZsXXaolg payrjc;, B. C. H. 33, 1910, blz. 5 w. Anti-Sellasia, B. C. H. 35, 1911, blz. 87 vv. en blz. 241 vv. Stagl, R. Plutarch in Verhaltnis zu seiner Quelle Polybios in der Vita des Aratos, Program, Wicn, 1904. Stahlin, Fr. Die Phthiotis und der Friede zwischcn Philippos V und den Aetolern, Phil. 77, 1921, blz. 199 vv. Stern. E. von. Kleomenes 111 und Archidamos, Hermcs, 50,1915, blz. 554-571. Susemihl, F. Geschichte der gr. Litteratur in der Alexandrinerzeit, 2 vol., Leipzig 1891-2. Swoboda, H. Studiën zu den griechischen Bünden, Klio, 11, 1911, blz. 450 w.; 12, 1912, blz. 17 vv. griech. Ausgrab. von Kalydon, Historisk-filologiske Meddelelser, 14, 3, Köbenhavn, 1927. XVII H. Swoboda, Tübingcn, 1913. Tarn. W. W. The battles of Andros and Cos, J. H. S. 29, 1909, blz. 264 vv. The dcdicated ship of Ant. Gon., J. H. S. 30, 1910, blz. 209 vv. Egypt's loss of sca-power, J. H. S. 30, blz. 221 vv. Nauarch and Ncsiarch, J. H. S. 31, 1911, blz. 251 w. Antigonos Gonatas, Oxford, 1913 (steeds afgekort als Tarn), The political standing of Dclos, ]. H. S. 43, 1924, blz. 141 vv, Philipp V and Phthia, C. Q. 18, 1924, blz. 17 w. The Arcadian League and Aristodcmos, C. R. 39, 1925, blz. 104 vv. The first Syrian War, ]. H. S. 46, 1926, blz. 155 vv. C. R. 40, 1926, blz. 86 vv. (Antw. op Meyer’s Untcrs. zur Chronologie der ersten Ptolem. auf Grund der Papyri). Hellenistic Civilisation, London, 1927. Treves, P. Studi su Antigono Dosone, Athenaeum, N. S. 12, 1934, blz. 381 – 411. Ure, P. N. The Origin of Tyranny, Cambridgc, 1922. Valeton, ]. M. J. De Polybii fontibus et auctoritate, Utrecht, 1879. Voügrafl, C. W. Artikelen in B. C. H, over Argos, vooral B. C. H. 28, 1904 en 31, 1907. Opgravingen te Argos, Meded. d. Koninkl. Akadcmlc van Wetensch., afd. Letterkunde, Deel 66, Serie B, No. 4. Nieuwe opgravingen te Argos, Meded. d. Koninkl. Akademie van Wetensch., afd. Letterkunde, Deel 72, Serie B, No. 3. de Waele, F. ]. Korinthos, P. W. Suppl. VI, blz. 182-200. Walbank, F. W. Aratos of Sicyon, Cambridge, 1933. Weil, R. Das Münzwesen des achaischen Bundcs, Z. N. 9, 1882, blz. 199 vv. Wien. St. Wiener Studiën. v. Wilamowitz-Moellendorf. U. Antigonos v. Karystos, Philol. Unters. 4, Berlin, 1881. Weissacker. A. Untersuchungen über Plutarchos’ biographische Technik, Forschungen zur klassischen Philologie, Heft 2, Berlin 1931. Z. N. Zeitschrift für Numismatik, Algemeene opmerkingen: 1. De tekst van Ploutarchos’ „Leven van Aratos” is die van de editie van Cl. Lindskog en K. Ziegler, Plutarchi Vitae, 111, 1, Leipzig (Teubner) 1915. 2. Alle aanhalingen uit Ploutarchos’ „Leven van Aratos" zijn vet gedrukt, b.v. Arat. 1,1 Aratos 1 § 1. 3. Ploutarchos’ „Levens van Agis en Kleomenes” zijn in het commentaar geciteerd naar de uitgave van O. Sieffert en Fr. Blass, Leipzig, 1875. 4. De Griekschc eigennamen worden, behoudens de algemeen in het Nedcrlandsch spraakgebruik opgenomene, getranslittereerd. Die atolische Komenverfassung, Wien. St. 33, 1912, blz. 37 vv. Lehrb. d. Gr. Staatsaltert. von K. F. Hermann III6. Neu bearb. von XVIII Al is het niet de eerste maal, dat het leven van Aratos, den eigenlijken stichter en grondvester van den Achaiischen bond, aan een wetenschappelijk onderzoek wordt onderworpen, toch kan men op goede gronden hopen, dat een hernieuwd onderzoek, dat deze Nederlandsche studie zich voorstelt en waarbij in dank het reeds tot stand gebrachte resultaat wordt gebruikt en verwerkt, niet geheel ondoelmatig is. Daarbij is ons „Het leven van Aratos”, zooals Ploutarchos het vooral naar diens gedenkschriften neerschreef, de voornaamste historische bron, voor sommige gebeurtenissen zelfs de eenige, gedurende het tijdperk van ± 270- ± 220 v. Chr. Een poging wordt hierbij gedaan om in enkele zeer omstreden punten meer klaarheid te brengen. Onder deze zijn vooral belangrijk de politiek van Antigonos Gonatas in Hellas, wat men dient te verstaan onder zijn „tyrannensysteem” en wanneer het in werking is getreden; verder de geaardheid van de bevrijding van Sikuoon door Aratos en zijn betrekkingen met den Makedonischen koning vóór en na deze bevrijding, de kwestie van de betrekkingen tusschen Makedonië en Egypte na den Chremonideïschen oorlog, de opstand van Alexandros van Korinthe en de herovering van deze stad door Antigonos Gonatas, Beweegt deze studie zich vooral inde lijnen van historische feiten en kritiek en werd naast de uiteenzetting van de geschiedenis, groote nadruk gelegd op de chronologie der gebeurtenissen naast algemeen historische staan veel chronologische problemen toch werd ook getracht om de voor het leven van Aratos zoo belangrijke topographie vast te stellen, die niet zelden, zeer ten onrechte, als van minder belang wordt beschouwd. Het doorkruisen van Griekenland in lente en zomer van 1934, alleen of begeleid door den promotor van dit werk, leek voor den schrijver een onmisbaar vereischte om tot dit nieuw commentaar op „Ploutarchos’ Leven van Aratos” te kunnen overgaan. Lang niet alle problemen kunnen opgelost worden en er zullen steeds verschillende meeningen omtrent bepaalde feiten en gegevens te vinden zijn. Inzake de chronologie dient er met nadruk op ge- TER INLEIDING XIX wezen te worden, dat inde periode van 270—'220 v. Chr. wegens gebrek aan positieve gegevens, menige onklaarheid blijft bestaan en dat vaak de approximatieve dateering het eenig bereikbare is. Uit de geringe hoeveelheid van positief vaststaande gegevens volgt noodzakelijk, dat het vaak onvruchtbare of door onkruid overwoekerd terrein tot voorzichtigheid, zoo niet tot een totaal opschorten van oordeel dwingt en dat men herhaaldelijk tot gissingen of vermoedens zijn toevlucht dient te nemen. Waar dit leven van Aratos, naast een stuk met litteraire waarde vooral een stuk Grieksche geschiedenis is, werd in hoofdzaak op dit laatste de nadruk gelegd. Dat de beperking tot „historisch-topographisch commentaar”, waaraan bronnenstudie, tekst en vertaling voorafgaat, tevens in practische redenen haar oorzaak vindt, hoeft nauwelijks vermeld te worden. XX DEEL I BRONNENSTUDIE Het schema van Ploutarchos’ „Levensbeschrijving van Aratos” is dat van de oude peripatetische biographie, waarbij eerst de geboorte van den held wordt behandeld en de geschiedenis van zijn jeugd met een kortere of langere karakterteekening, daarna volgens ethischpsychologische gezichtspunten de voornaamste daden, eindelijk de dood met nadere omstandigheden. Meestal gaat aan de levens een zinspreuk of spreekwoord vooraf, opdat de lezer van de levensbeschrijving tot navolging van het goede zal worden gebracht en van het kwade zal worden afgehouden. Vóór alles interesseert Ploutarchos de persoonlijkheid, het „öoooc; ëgv oloc; te” en waarde heeft voor hem vooral datgene, wat op een of andere wijze als spiegel dienen kan voor degenen, die naar de deugd streven1). Deze op den voorgrond tredende bedoeling van de (3toe;, in tegenstelling met de taxopioc, heeft Ploutarchos op meerdere plaatsen duidelijk uitgedrukt2) en hiermee dient men vooral rekening te houden wanneer men, zooals wij het voor het leven van Aratos doen, Ploutarchos als historische bron wil gebruiken. Omdat Ploutarchos biograaf en moralist is, dient men dus aan hem geen eischen te stellen waaraan een annalistisch geschiedschrijver heeft te voldoen, en er volgt tevens uit, dat men in groote mate de feiten zelf dient te onderzoeken en te rade moet gaan bij andere schrijvers, die bronnen voor Ploutarchos geweest zijn. Vóór alles dienen wij ons af te vragen, met welk doel Ploutarchos het leven van Aratos heeft geschreven. Inde opdracht aan den Sikuoniër Polukrates, een afstammeling van Aratos, vernemen wij, dat Ploutarchos het leven heeft beschreven, opdat Polukrates en Puthokles, de zonen van Polukrates, een voorbeeld in Aratos zouden vinden ter navolging. Al blijft het nu moeilijk de bijzondere reden te vinden, die Ploutarchos tot het schrijven van dit leven bracht, op twee mogelijk-1) Fr. Leo, Die griechisch-römische Biographie nach ihrer literarischen Form, Leipzig 1901, blz. 180 vv. 2) Alex. c. 1; Nikias c. 1; Kimoon c. 2; Aemil. prooem.; De.me.tr. c. 1; Perikl. c. 1-2 ; Aratos c. 1; Galba c. 2 einde; Cafo Min. 37 einde : de auyKpioeiq van Pelop. Mare., Demosth. Cic., C. Mare. Alkib.; Pomp c. 8 einde. I. ALGEMEENE OPMERKINGEN OVER DEN SCHRIJVER EN DE BRONNEN 3 a. Schrijvers door Ploutarchos gebruikt in zijn „Leven van Aratos” (uitgezonderd de slechts voor een korte vermelding in onzen tekst aangehaalde schrijvers) 1. Aratos. Hij schreef unopvripaTa 4) in meer dan 30 boeken, de periode behandelend vanaf de bevrijding van Sikuoon (251) tot aan den dood van Antigonos Dosoon (221)5). Aratos’ gedenkschriften zijn niet behouden; de weinige fragmenten zijn slechts bewaard bij Polubios en bij Ploutarchos in diens levens van Aratos, Agis en Kleomenes 6). 2. Phularchos, een tijdgenoot van Aratos, volgens Suidas „uit Athene of Naukratis of, gelijk anderen zeggen, uit Sikuoon of Egypte” 7). Hij schreef te Athene na den dood van Antigonos Dosoon 28 boeken loTopioci, zette daarmee het werk van Hieronumos en Douris voort en behandelde de periode vanaf Purrhos’ tocht naar den Peloponnesos (272) tot aan Kleomenes’ dood (220/19). Zijn werk is verloren gegaan; slechts fragmenten zijn bewaard bij Polubios, bij Ploutarchos in diens levens van Aratos, Agis en Kleomenes en bij Athenaios 8). 3) Ploutarchos gaat gaarne om met mannen die trotsch zijn op hun afstamming. Hij bericht meermalen van de eererechten van Pindaros nakomelingen die tot in zijn tijd leefden {De ser. tiwn, vind. 13 en Alex. 11)- Hij is bevriend met afstammelingen van Themistokles (Themist. 32). Vgl. R. Hirzel, Plutarch. blz. 81 v. (Das Erbe der Alten, Heft IV, Leipzig, 1912). 4) Polub. 11, 40, 4 : ÓTtopvrjpaxiapouc;: Arat. 3,3; 32, 5; 33,3; 38, 6; Plout. Kleom. 16 overal ünopvrijJlocTOC. ®) Vgl. Polub. I, 3,2 ; IV, 1,9: 2,1 en het leven van Aratos van Soloi in Jacoby, Fragmente der griechischen Historiker. fl) F. H. G. 3, 21-23; Jacoby, F. G. H, 2b, blz. 974 vv. 7) Vgl. Ferguson, Heil. Ath., blz. 257 v. 8) F. H. G. 1, 78-81: 334-358; 4, 645: Jacoby, F. G. H. 2 c., blz. 133 w. heden dienen wij hier te wijzen. Eerstens kan Ploutarchos in familiebetrekkingen hebben gestaan met Aratos’ afstammelingen3) en tweedens is het niet onmogelijk, dat Polukrates aan Ploutarchos gevraagd heeft een leven samen te stellen tegen andere schrijvers als b.v. Phularchos, waarin Aratos al te zeer werd miskend. In beide gevallen was de taak van Ploutarchos aan te toonen, hoezeer Aratos zich jegens geheel Griekenland verdienstelijk had gemaakt. In hoeverre daarbij zijn oordeel juist mag heeten, kunnen wij pas vaststellen wanneer wij zijn bronnen hebben onderzocht en de feiten hebben doen spreken. 4 4. Polemoon van Ilion, een tijdgenoot van Ptolemaios Epiphanes (202-151). Zijn voornaamste verdienste verwierf hij zich als en OTr)XoKÓTiaq. Ploutarchos gebruikte ongetwijfeld zijn „rkpl töv êv ZiKUÖvi mvaKCOv” n). 5. Polubios uit Megalopolis ± 201-120 v. Chr. Hij schreef 40 boeken toToplai, waarvan de eerste 5 volledig zijn bewaard, de andere in uitvoerige uittreksels. Zijn eigenlijke geschiedenis begint met de 140ste Olumpiade (220-216), maar daaraan vooraf, als een inleiding tot het hoofdwerk, behandelt hij kort de ontwikkeling van den Achaiischen bond tot aan het jaar 22012). Voor de laatste jaren van den Kleomenischen oorlog is hij de beste bron, terwijl het 4de en sde boek zeer uitvoerig de periode van 220 (voor de geschiedenis van het Seleukidenrijk reeds iets vroeger) tot 213 behandelt. b. Het karakter van het werk van Aratos, Phularchos en Polubios Daar Aratos over zijn eigen daden schreef en het voor hem van Aratos' groot belangwas op uitvoerige wijze aan te toonen, hoe hij de eigen- gedcnklijke stichter en de bevorderaar geweest was van den Achaiischen schri^tcn bond, kunnen wij bij hem moeilijk een beoordeeling verwachten die over de heele lijn en in alle bijzonderheden volkomen objectief blijft. Woorden als dpvoupevoq, diroXoyEÏoOoci, diroXoyi^ópevoqls), bewijzen, dat zijn gedenkschriften in hoofdzaak een zelfverdediging waren, een rechtvaardiging van zijn politiek tegen gemaakte verwijten. Nu heeft men gemeend, dat Aratos’ gedenkschriften „eine Flugschriftensammlung” warenl4), waarbij men steunde op een notitie in onzen tekst, waar over de gedenkschriften een interessante mededeeling staat15). Telkens wanneer men Aratos een verwijt deed, zou hij een kleine brochure hebben geschreven, een pamflet, om daarmee zichzelf te rechtvaardigen. Deze „Flugschriftenhypothese” is echter zeer afdoende weerlegd en terecht wordt door Klatt de opmerking gemaakt, dat de bedoelde notitie ih onzen tekst slechts op een weinig verzorgde stijl betrekking heeft. Dat de gedenkschriften van Aratos de publicatie vaneen dagboek zouden zijn, is allerminst bewezen, hoewel niet uit-9) Arat. 29, 5 (wellicht dezelfde als de Arat. 3,4 genoemde, zie blz. 160 en ibid. n. 57). 10) F. H. G. 3, 24-26. 11) Arat. 13, 2; F. H. G. 3, 108-148; Preller, Polemonis periegetae fragm. Leipzig 1838. 12) Polub. I, 3, len 7. 13) Arat. 33, 3-4 en 38, 11. 14) E. Köpke, de Hypomnematis Graecis, Progr. der Ritterakademie zu Brandenburg, 1863, gevolgd door Blass, Plut. Agis und Kleom., Leipzig 1879, blz. 59. 15) Arat. 3,3. 3. Deinias van Argos, een tijdgenoot van Aratos9), schrijver van ’ApyoXiKÖc 10). 5 hebben, „nicht als eine Reihe von kleinen Broschüren, sondern als ein aasfühdiches zusammenhangendes Geschichtswerk” 16). Betrouwbaar- Door zijn op het laatst van zijn leven geschreven gedenkschriften heid van Aratos’ wilde Aratos zijn levenswerk rechtvaardigen en daarbij vooral aangcdcnkschnften toonen< joor omstandigheden gedwongen werd de hulp van Makedonië in te roepen. Nu vernemen we, dat Aratos sommige zaken in zijn gedenkschriften niet vermeldde, daar hij bij zijn onderhandelingen met Antigonos Dosoon gedwongen werd dingen te doen en te zeggen, die met zijn werkelijke gezindheid niet overeenkwamen17) en elders18), dat Aratos’ gedenkschriften zeer betrouwbaar zijn. Wanneer men dein het bijzonder daarvoor in aanmerking komende berichten nagaat19) en met elkander vergelijkt, dan wordt heel duidelijk, dat Aratos soms eigen daden sterk overdrijft, ze anders voorstelt, of eenvoudig weglaat en zich zelf vaak op den voorgrond plaatst. Vooral inde behandeling van den Kleomenischen oorlog was Aratos niet waarheidsgetrouw en zaken, die Aratos al te zeer compromitteeren, laat hij weg of verdraait het gebeurde wanneer zijn roem gevaar lijdt2o). Samenvattend mogen wij zeggen, dat de betrouwbaarheid van Aratos’ gedenkschriften samenhangt met zijn politiek standpunt; daarom behoeft het ons niet te verwonderen, wanneer zijn werk herhaaldelijk zijn hartstochtelijken haat toont tegen zijn politieke vijanden2l), daar toch de Achaiische bond onder zijn leiding gegroeid was inden strijd met iederen tyran, met Makedonië en Sparta. Omdat nu het „leven van Aratos” diens lofwaardige daden wil meedeelen, ligt het voor de hand, dat een nader onderzoek gewenscht is, wanneer ongunstig of verdacht ongunstig over Aratos wordt gesproken en dat men dient na te gaan, of Ploutarchos zelf aan het woord is, of dat hij van zijn bronnen gebruik maakt. Men kan nu moeilijk verwachten, dat Ploutarchos, die bijna overal aan zijn levens een panegyrisch karakter geeft, zelf het ongunstige in het leven van zijn held naar voren haalt en daarom dienen wij nu over het karakter van het geschiedwerk van Phularchos uitte weiden. 16) Klatt, blz. 10-22. 17) Polub. 11, 47, 11. 18) Polub. 11, 40, 4. 19) Plout. Arat. en Kleom. en Polub. 11, 40-70. 20) Vgl. b.v. Plout. Kleom. 19 met Arat. 41 waar inzake Kleomenes’ aanbiedingen dingen verzwegen zijn: Arat. 29, 6 vermeldt b.v. dat 1500 vijanden sneuvelden, terwijl Aratos zelf geen man verloor: Arat. 33,2 v. wordt door Aratos de schuld op Erginos geworpen. 21) Arat. 10, Is 28, 6s Plout. Kleom. 16, 3: 17. 2. gesloten is, dat aanteekeningen den grondslag vormden. Polubios en Ploutarchos moeten de gedenkschriften als een litterair geheel gekend 6 1. Phularchos gaat in heel zijn geschiedeniswerk zonder overleg en oordeel, zorgeloos en onnauwkeurig te werk. 2. Hij wil zijn lezers steeds tot medelijden brengen, weidt uit over sentimenteele gevoelens en stelt steeds het verschikkelijke voor oogen. 3. Hij vertelt bijkomstige omstandigheden met de grootste uitvoerigheid, gelijk de tragedieschrijvers doen. 4. Hij bericht niet, wat in waarheid gedaan of gesproken is en gaat niet de oorzaken en de motieven na, zonder welke de lezer geen moreel oordeel vellen kan. Verder verwijt Polubios aan Phularchos diens partijname voor Kleomenes tegen Aratos, waardoor hij tot groote leugens komt. Om dit te steunen geeft Polubios drie voorbeelden, nl.: a. Phularchos’ overdreven en leugenachtig bericht over Antigonos’ inname van Mantineia en het leed wat den inwoners werd aangedaan. b. Phularchos’ ongerechtvaardigde sympathie voor Aristomachos van Argos die „terecht” te Kenchreai werd gefolterd en verdronken. c. Phularchos’ bericht over Kleomenes’ inname van Megalopolis, waar wel al het mogelijke over Kleomenes gezegd wordt, maar waar de edele houding der Megalopolitanen wordt verzwegen en waar Phularchos’ onkunde inzake de geldverhoudingen inden Peloponnesos duidelijk blijkt. Naar de meer dan 80 fragmenten van Phularchos te oordeelen is deze kritiek van Polubios wel in staat ons een beeld te geven van diens geschiedeniswerk. Hij schildert de tafereelen niet zelden in zeer sombere kleuren, is zeer sentimenteel, overschat in hooge mate den invloed der vrouwen. Zijn pathetische stijl geeft een dramatische behandeling van de stof en houdt te weinig rekening met het nuchter zakelijke van de geschiedenis en de zuivere voorstelling der feiten. Nauwgezetheid en fijne smaak worden opgeofferd aan talrijke rhetorische en theatrale uitweidingen, waarbij erotische motieven een belangrijke rol spelen 23). Maar Polubios' kritiek is eenzijdig en reeds lang 24) werd de opmerking gemaakt, dat Polubios hier min of meer pro domo spreekt en dat hij, zelf niet geheel en al onpartijdig, ten “) Polub. 11, 56-63. 23) Susemihl, 1, blz. 630-633: v. Christ. 2«, 1, blz. 210. 24) Klatt, blz. 7 v. Onze kennis over Phularchos berust in hoofdzaak op Polubios, waar Het geschiede' deze, na gezegd te hebben, dat hij Aratos’ gedenkschriften volgt voor de geschiedenis van den Kleomenischen oorlog, een lange uiteenzetting geeft over de geschiedenisbehandeling van Phularchos 22). Polubios’ De kritiek van kritiek op Phularchos komt in hoofdzaak neer op de volgende punten: Polubios. 7 zelf niet consequent is, wat betreft Kleomenes’ behandeling van Megalopolis. Naar Polubios meedeelt2s), schilderde Phularchos, hoe Kleomenes boden stuurde om den Megalopolitanen den vrede aan te bieden, maar dat dezen de boden bijna steenigden. Elders 26) blijkt echter, dat de Megalopolitanen gaarne Kleomenes' voorstel zouden hebben aangenomen, als niet Philopoimen hen daarvan had teruggehouden. Wanneer men leest, dat Kleomenes met behulp van cenige Messenische bannelingen die toevallig te Megalopolis waren, de stad binnendrong27), is dit, in het verband gezien, moeilijk aan te nemen en beslist moeten deze verraders Megalopolitanen geweest zijn2B). Overigens is Polubios, zelf van Megalopolis afkomstig, beslist overdreven met zijn lof aan het adres der Megalopolitanen29). Voor de behandeling van den Kleomenischen oorlog verdient Phularchos inde beoordeeling der karakters wellicht meer geloof dan Polubios, daar Phularchos immers uit werkelijke bewondering aan de zijde van Kleomenes staat30). Zijn moraliseerende inslag en de vele plaatsen over weelde3l) bewijzen, dat hij een groot bewonderaar was van Kleomenes’ strenge zeden. Hij stond trouwens ook op politiek terrein als tegenstander van het ephoraat te Sparta aan de zijde van Kleomenes. Polubios, zelf ’n Achaier, volgt Aratos’ gedenkschriften en polemiseert tegen Phularchos, omdat deze hoofdzakelijk aan de zijde staat van Aratos’ politieken tegenstander. Hoewel wij Polubios’ kritiek op Phularchos uiterst belangrijk vinden, kan deze toch geen vaste norm zijn. Kritiek van Ploutarchos geeft over Phularchos een misprijzende beschouwing Plontarchos. en veroordeelt diens geschiedenisopvatting als de beschrijving vaneen tragedie 32). Volgens hem verdient Phularchos geen geloof zonder getuigenis van Polubios33). Dit laatste oordeel berust vrijwel zeker op de kritiek van Polubios en is eigenlijk niets anders dan een phrase. Wij zouden vermoeden, dat Ploutarchos maar weinig gebruik gemaakt heeft van Phularchos ; hij houdt zich echter geenszins aan zijn uitspraak, want voor de levens van Agis en Kleomenes is Phularchos zijn voornaamste bron. Slechts daar waar direct Aratos’ politiek mede een rol speelt, worden door Ploutarchos in deze levens, naast een gering 25) Polub. 11, 61, 5. 26) Plout. Philop. 5 (op Polub. terugg.). 21) Polub. 11, 55, 3. 28) Droysen lIP. 2, blz. 528, n. 84. 2«) Polub. 11, 61. 6-12. 30) J. M. J. Valeton, De Polybü fontibus et auctoritate, Utrecht 1879, blz. 149-167. 31) fr. 2,3. 7, 10, 19, 22, 40 a, 41-43, 45, 62. 32) Plout. Themist. 32. 33) Arat. 38, 8. opzichte van de Achaiers, den bewonderaar van Kleomenes wegens partijdigheid te sterk becritiseert. Overigens blijkt b.v. dat Polubios 8 Rest ons nu nog kort na te gaande beteekenis van het geschiedenis- Het geschledewerk van Polubios. Inde opvatting en behandeling der geschiedenis niswcrk van vertegenwoordigt hij de zg. „pragmatische geschiedschrijving”3s). o u ios. Voor hem is het onderricht der geschiedenis de beste vorming en oefenschool voor het practische leven en de herinnering aan de lotgevallen van anderen beschouwt hij als de meest werkzame en eenige leerares om de wisselingen van het geluk op waardige wijze te dragen 36). Aan de hand der feiten wil hij oorzaken en gevolgen opsporen en deze ter leering behandelen. Daarom eischt hij van den goeden geschiedschrijver een practische oefening inde leerschool van het leven en baseert hij zijn eigen beroep als schrijver op zijn practische ervaring in oorlogs- en staatszaken 37). Zijn afkomst en zijn opvallende begaafdheid baanden hem vroeg den weg naar een bevoorrechte plaats in zijn vaderstad Megalopolis, waar hij, de zoon van Lukortas, een met Philopoimen zeer bevriend strateeg van den Achaiischen bond, zijn militaire en staatkundige ervaring kon opdoen. Na Perseus’ nederlaag (167 v. Chr.) kwam hij mede onder de duizend voorname Achaiers naar Rome, trad daar in zeer vriendschappelijke verhouding met den kring van Aemilius Paulus en begeleidde den jongen Scipio Aemilianus op zijn krijgstochten naar Afrika en Spanje. Als veldheer en staatsman, kon hij van zichzelf zeggen, dat hij niet alleen ooggetuige was geweest van de meeste gebeurtenissen van zijn tijd, maar dat hij daaraan had meegewerkt3B). Hij wil geen feiten en gebeurtenissen ineen dorre opsomming meededen, maar hij wil trachten in het wezen der dingen door te dringen en de motieven der handelingen na te vorschen 39). Zijn ideaal was, dat de geschiedschrijver bij alles waarvan hij gewag maakt, zelf moet tegenwoordig geweest zijn en hij zelf heeft geen moeite gespaard om door autopsie zijn oordeel te vormen of te versterken. Ten nauwste is zijn geschiedschrijving verbonden met de geographie en hoewel hij hier niet overal betrouwbaar is, mogen wij voor Griekenland gerust zeggen, dat hij het land kende. In ieder geval heeft hij zich door verre en langdurige reizen uitstekend voor-34) Plout. Ag. 15 waar Aratos’ politiek bij den Isthmos in 241 in discussie komt, worden zoowel Aratos, als Batoon van Sinope gebruikt. In Plout. Kleom. worden behalve Aratos (16, 17, 19, 25) ook Sphairos van Borusthenes (2,2) en Polubios genoemd (25, 4). 35) O.m. vooral Polub. IX, 2,4 vv. 3e) Polub. I, 1-2. 3T) O.m. vooral Polub. XII, 25-25 k. S8) Polub. 111, 4, 13. 39) Polub. IX, 1-2 ; XII, 25 b, 2. gebruik van andere bronnen 34), ook Aratos’ gedenkschriften benut, maar overigens is Phularchos bijna woordelijk gevolgd. 9 Dat hij Phularchos diens minder aanvoelen van oorzakelijkheidsverband en gemis aan pragmatischen zin verwijt, is nog geenszins een bewijs, dat Polubios zelf tot die hoogte gekomen is, dat hij alle motieven heeft doorgrond en nagevorscht, of dat hij de wisselwerking bij de historische gebeurtenissen tot inde fijnste schakeeringen heeft gevolgd, maar wij hebben in hem een gids, dien men om de waarde van zijn uitleg gaarne volgt. Het verloop der geschiedenis is in groote trekken te berekenen, al blijft de geheimzinnig werkende en irrationeele tuxti ook voor dezen geschiedschrijver met diep inzicht vaak een groot probleem. Dc waarde van Na een kort overzicht van de gebeurtenissen tot aan de komst van Polubios' bc- Antigonos Dosoon naar den Peloponnesos, volgen uitvoerig de gerichten in 11, beurtenissen van de laatste jaren van den Kleomenischen oorlog. De vraag is nu of Polubios, die, naar hij zelf zegt, Aratos’ gedenkschriften volgt, niet partijdig is. Het is een feit, dat hij naast het werk van Aratos ook andere bronnen heeft benut als b.v. Phularchos, ondanks zijn bijna vernietigende kritiek4l). Trouwens, deze kritiek bewijst reeds voldoende, dat hij rekening heeft gehouden met Phularchos. Het zou zeer bedenkelijk zijn wanneer Polubios met zijn opvattingen over geschiedschrijving en met de talrijke bewijzen, dat hij archieven raadpleegt, mondelinge berichten gebruikt e.a. slechts Aratos zou hebben gevolgd. Polubios’ bericht over het gezantschap van de Megapolitanen naar Antigonos Dosoon42), heeft hij in dezen vorm zeker niet uit Aratos. Deze zal wel verzwegen hebben, dat hij de auctor intellectualis van het gezantschap was en het ligt veel meer voor de hand, dat hier een vriendenkring uit de milieu’s van voorname Megalopolitanen zijn bron is geweest. Trouwens juist inzake Aratos’ onderhandelingen met Antigonos Dosoon vernemen we van Polubios, dat Aratos menig feit heeft verzwegen43). Ook voor Polubios’ uitvoerig bericht over den 40) Polub. 11, 65-69; Kromayer, Ant. Schlachtf. blz. 266-277. 41) Kromayer, t.a.p. blz. 269 merkt terecht op dat de boeken die de heftigste kritiek vinden, vaak door hun criticasters het ijverigst zijn benut. Zoo vertoonen Polub. 11,70 en Plout. Kleom. 30 een opvallende overeenkomst. Plout. kan hier niet uit Polub. geput hebben, daar hij eenige details geeft die Polub. niet heeft. Beiden gaan dus terug op een gemeenschappelijke bron en deze is, naar Plout. zelf zegt, Phularchos (vgl. Valeton, blz. 166; Klatt, blz. 25; Schulz blz. 19 v.). Een vergelijking met Plout. Kleom. 27 en Polub. 11,70, 3 toont ook weer dat Phularchos gemeenschappelijke bron is geweest voor Ploutarchos en Polubios. 42) Polub. 11, 47, 4 vv. 43) Polub. 11, 47. 11. bereid en meerdere berichten zijn uiterst verantwoord. Zijn beschrijving b.v. van den slag bij Sellasia, kan den toets der kritiek goed doorstaan 40). 10 «) Pol. 11. 65-69. *5) Polubios zelf had in 3 bb. een leven v. Philopoimen geschreven dat verloren is (Polub. X, 21, 6). Natuurlijk waren daarin ook de persoonlijke wapenfeiten van den held bij Sellasia uitvoerig weergegeven. Hier ligt de bron voor Plout. Philop. 6 (Valeton, blz. 199). 48) Polub. IV, 2,2 Ttapd TCOV éCOpCXKÓTCOV ÖKTjKOÉVOa”. 47) Kromayer, blz. 276. 48) Zoo b.v. Polub. 11, 53 v. waar over den opstand in Argos gesproken wordt. Het is niet onmogelijk dat hier Aratos, Deinias en Phularchos benut werden. 4») Polub. 11, 37 v.: 11, 56 v. 50) Polub. X, 21 v. 51) Polub. XVI, 14, 6. slag bij Sellasia 44) mogen wij aannemen dat hij gemakkelijk berichten kon krijgen van ooggetuigen. Daarbij zal hij die berichten ongetwijfeld hebben gecontroleerd, hetgeen vanuit Megalopolis, dat nog geen 20 K.M. van Sellasia verwijderd lag, niet moeilijk voor hem was. Het is niet uitgesloten dat Philopoimen, die inden slag bij Sellasia een groote rol speelde, een voornaam zegsman voor Polubios’ geweest is4s). Zeker is, dat het bericht over den slag noch op Aratos, noch op Phularchos is terug te brengen en wanneer wij letten op Polubios’ eigen woorden 46), mogen we concludeeren dat een betrouwbaar ooggetuige aan een militair geschoolden historicus het verloop van den slag heeft geschilderd en dat deze laatste zoo plichtsgetrouw het verhaal neerschrijft, dat de oorspronkelijke voorstelling in haar geheele frissche individualiteit behouden blijft47). In veel gevallen is moeilijk uitte maken uit welke bron Polubios put, daar hij de bronnen tot een geheel verwerkt en daarin zijn eigen oordeel legt4B). Intusschen mag men veilig aannemen, dat Polubios vooral Aratos’ gedenkschriften heeft gebruikt, waar hij over de ontwikkeling van den Achaiischen bond handelt49) en dat hij bij de behandeling van den Kleomenischen oorlog hoofdzakelijk Aratos heeft gevolgd. Polubios, die den factor van de persoonlijkheid voor de ontwikkeling der gebeurtenissen hoog aanslaatso), heeft ongetwijfeld Aratos gevolgd, omdat hij in hem zijn eigen werkzaamheid voor een goed deel belichaamd vond. Strikt onpartijdig is Polubios als Achaier niet. Hij geeft zelf toe, dat een geschiedschrijver zijn vaderland op den voorgrond mag stellen, als hij maar geen voorstelling van zaken geeft, die met de werkelijke feiten en gebeurtenissen niet overeenkomen51). Dit inzicht behoeft niet noodzakelijk met objectiviteit in strijd te zijn, maar getuigt vaneen ingeboren sympathie, die tenslotte wel het oordeel ten gunste van den behandelden persoon beïnvloedt, maar nog niet de voorstelling aanzienlijk behoeft te schaden. Onder het volgen van Aratos kan men hoogstens verstaan, dat Polubios uitgaat van 11 houdingen. De waarde van De hoofdstakken 47-54 uit Ploutarchos’ Aratos zijn aan Polubios Polubios' ver- ontleend53), die in het 4de en sde boek zeer uitvoerig de bondhaal in het 4de genootenoorlog behandelt en een kort overzicht geeft van de hierop en sdc boek VQ|gende gebeurtenissen in Griekenland. Over de waarde van Polubios’ ° uitvoerig verhaal laten wijden historicus gaarne nog eens zelf aan het woord, waar hij over de eischen van de pragmatische geschiedschrijving spreekt. Eerst is grondig bronnenonderzoek noodig en moet het verkregen materiaal doorwerkt zijn. Daarna komt op de tweede plaats de bezichtiging van streken, steden, rivieren en havens, bestudeering van afstanden te water en te land en verder dienen de politieke toestanden te worden nagevorschtss) en oorkonden te worden ingeziens6). Hoewel bij Polubios het onderzoek in archieven en van inscripties zeker niet mag worden overschat, heeft hij toch wel van het Makedonisch en Achaiisch bondsarchief gebruik gemaakt, evenals hij ook de Rhodische en Romeinsche archieven heeft benut57). Niet de ë^ic;”53), maar practische ervaring is hoofdzaak bij de geschiedschrijving. Een geschiedschrijver moet zelf een man zijn van actie en kan dan met zijn persoonlijke ervaring en zijn meeleven B2) Klatt, blz. 26 v. 53) Schulz, blz. 42-57 met een uitmuntende detailleering. 54) Polub. IV, 3-37 en 57-87 vanaf het eerste jaar tot in het tweede jaar der 140ste Olumpiade (219-218 v. Chr.): V, 1-30 en 91-106 het verder verloop tot aan den vrede van Naupaktos (217) ; V. 108-110 geeft het overzicht van de gebeurtenissen in Griekenland tot het jaar 213. ®5) Polub. XII, 25 e.v. 5B) Polub. I, 3,22 v.: 111. 33, 18; 56, 4. 57) a. Klotz, Berl. phil. W. schr. 28, 1908, blz. 446; A. Schulte, De ratione quae intercedit in ter Polyb. et tabulas publicas, Diss. Halle 1909 passim. ®8) Polub. XII, 25 h. 3. 28 a 9. Aratos’ politiek standpunts2). Maar dan dient men onderscheid te maken tusschen de meedeeling der feiten en de beschrijving van karakters en politieke verhoudingen. Bij het eerste is Polubios van het hoogste belang, bij het tweede is hij niet vrij van partijdigheid. Wij mogen aan de bedoelde hoofdstukken niet die waarde toekennen, die Polubios ook elders mag worden toegekend, al kunnen wij rekenen op zijn uiterste poging om den innerlijken samenhang na te vorschen en moeten in laatste instantie de vraag naar betrouwbaarheid afhankelijk maken van Aratos gedenkschriften. Dat hij Aratos volgde, is Polubios zeker ernst geweest. Maar dat hij kon gelooven, dat Aratos in diens voorstelling betrouwbaar was, dat getuigt juist van Polubios politieke bevangenheid bij de beoordeeling van gebeurtenissen en ver- 12 58) XII, 27 V. 60) 111, 4, 13 : IV, 2,2. 61) Met uitzondering van V, 34-39 waar Kleomenes' dood in Egypte verhaald wordt en waar een vergelijking met Plout. Kleom. 33 v. het bewijs levert dat beiden op Phularchos teruggaan (Schulz, blz. 19 neemt voor eenige details ook een niet Phularchische zienswijze aan), kan men geen geschreven bronnen aantoonen. 62) Polubios’ moralistische uiteenzettingen (bv. zijn behandeling van Philippos’ optreden tegen de Aitoliërs; V, 9 vv.) gaan van het politiek standpunt uit. 63) Zeer bruikbare samenvattingen gaven Niese 11, blz. 351 vv.; v. Christ. (Schmid-Stahlin) 28, 1, blz. 384 vv. 84) VIII, 384 vv. (uit Polub. 11, 41 vv.). met de feiten geschiedenis schrijven. De „aö-roiraGeia”, de eigen ervaring met oog en oor is verre te verkiezen boven elke andere 59), Polubios, die de geographie als de hulpwetenschap van de geschiedenis beschouwde, zonder welke de kennis van oorzaken en gevolg en het inzicht in oorlogsondernemingen onvolledig bleef, heeft ongetwijfeld door heel Griekenland zijn reizen ondernomen. In Aigion, Sikuoon, Korinthe, Megalopolis, kon hij uit de eerste hand zijn inlichtingen inwinnen over Aratos en zijn werk. Inde kringen waarin hij verkeerde en waaruit hij zelf voortkwam, kon hij niet anders dan goede, zij het dan vaak eenzijdige informatie opdoen. Hoewel hij zegt, dat hij deels zelf of zijn vorige generatie bij de periode, die wij hier bijzonder bedoelen, tegenwoordig is geweest, is hij slechts tijdgenoot en ooggetuige geweest van de latere gebeurtenissen, vooral van den tijd na 168 v. Chr.6o). Samenvattend kan men zeggen, dat Polubios voor deze periode wel geen primaire bron is, maar dat hij op grond van zijn eigen program, inzake de eischen aan den geschiedschrijver gesteld, volop vertrouwen verdient. De controle blijft uiterst moeilijk, daar geen nadere berichten aanwezig zijn6l). Strikt onpartijdig is hij niet, maar hij heeft niet ten gunste vaneen volk of persoon of om politieke tendenzen een verkeerde voorstelling van zakengegeven 62). Het eenige wat in zijn uitvoerig verhaal blijkt is, dat hij soms het eenzijdig Achaiisch standpunt op den voorgrond plaatst 63). c. Antieke auteurs over Aratos en zijn werk (niet door Ploutarchos gebruikt) 1. Straboon (63 v.-19 n. Chr.). Zijn geschiedenis van den Achaiischen bond stamt uit Polubios en heeft geen eigen waarde 64), 2. Pausanias (2de eeuw n. Chr.). Hij kan als bron bij het historisch onderzoek niet gebruikt worden. Over Agis en Kleomenes vertelt hij 13 11. OVERZICHT DER BRONNEN a. De hoofdstakken 1-30 Hoofdstuk 1. Toewijding en opdracht aan Polukrates. Ploutarchos. Hoofdstuk 2. Het beknopte overzicht van de geschiedenis van Sikuoon draagt wel een anti-demagogisch karakter, maar staat in zijn geheel niet vijandig tegenover de tyrannen, zeker niet wat Kleinias betreft 70). Dit laatste zou een bewijs 8B) Paus. 11, 8-9. Verder komen ter verduidelijking van gegevens in onzen tekst in aanmerking 111, 10, 9; 32, 3 : IV, 29, 1: VIII. 8,11: 10, 5,27, 9; 49, 4. 66) Poluain. 11, 36. 67) Poluain. IV, 6,1 = Phularchos bij Arat. 17; Poluain. VI, 5 (Aratos’ inname van den Akrokorinthos) Aratos bij Arat. 18. Zijn beschrijving over de inname van Pellene. (VIII, 59) stamt uit Phularchos (vgl. Arat. 32). 6S) De off. 11, 81-83. (uit Arat. 11-15). 89) In aanmerking komen vooral XXVI, 1, 6 en 7 en XXVIII, 4. De gevolgen van den slag bij Sellasia (XXVIII, 4) worden met bijna dezelfde woorden vermeld als in Plout Kleom. 29 waaruit men wel mag afleiden dat Pompeius Trogus uit Phularchos heeft geput. Justin. XXIX, 1-3 gaat op Polubios terug. 70) In afwijking van de meening van Ferrabino blz. 301, die tusschen de regels dooreen expliciete veroordeeling van de tyrarmie leest. meer onjuistheden dan ware gebeurtenissen. Zijn korte samenvatting van de geschiedenis van Aratos 65) gaat terug op Ploutarchos en is met veel onnauwkeurigheden vermengd. 3. Poluainos uit Makedonië. Als advokaat in Rome schreef hij 8 boeken ZTpaxgYiKd, die hij in 162 n. Chr. opdroeg aan M. Aurelius en L. Verus. Hij is de eenige gezaghebbende bron voor de inname van Heraia door den Achaiischen strateeg Dioitas66). ’n Treffend bewijs hoe exclusief Aratos of Phularchos hun stempel konden drukken op een bepaalde periode, blijkt uit de twee verhalen bij Poluainos, die bijna woordelijk overeenstemmen met hun bron 67). 4. Cicero (106-43 v. Chr.). Een klein maar enthousiast stukje over Aratos, dat om de groote overeenkomst met onzen tekst uit Aratos’ gedenkschriften stamt68). 5. Justinus (3e eeuw n. Chr.) in zijn uittreksel uit de Historiae Philippicae van Pompeius Trogus69). Deze schrijvers kunnen voor het „Leven van Aratos” alleen plaatsen bij Ploutarchos verduidelijken. In zich hebben geen van allen voor ons historisch onderzoek bijzondere waarde. 14 Hoofdstuk 3,5: Mursilos, van Methumna op Lesbos, tijdgenoot van Ptolemaios Philadelphos of zijn opvolger. Schrijver van „AeapiotKcc” en „lotopiKd 7l), Uit jjt laatste stamt wel het hier door Ploutarchos aangehaalde, waarover verder niets met zekerheid valt te zeggen. . . . Mursilos. Hoofdstuk 3—9,6 Aratos. Hoofdstuk 9,7—10. Merkwaardig is vooral hoofdstuk 10. Het lijkt wel een voorwoord midden inde biographie geplaatst en men begrijpt niet, hoe Ploutarchos het geestelijk portret van Aratos op deze plaats kan rechtvaardigen. Des te merkwaardiger nog is dit hoofdstuk vanwege zijn philosophische en ethische beschouwingen. Zelfs als men aanneemt, dat deze beschouwingen uit de pen van Ploutarchos zijn gekomen (vgl. den laatsten zin van hfdst. 10), moet het portret van Aratos afkomstig zijn vaneen bron. Het is niet vleiend, ook niet openlijk afkeurend, maar moet uiteen andere bron stammen dan de vorige hoofdstukken. Direct valt op, dat er tusschen hoofdstuk 9 en 11 een groote gaping bestaat. Hoofdstuk 9 brengt met onverwachte overgangen eenige laatste feiten, betrekking hebbend op den aanslag tegen Sikuoon en gaat dan zonder meer over tot het verhaal van het toetreden van de stad tot den Achaiischen bond, waarbij beschouwingen worden vastgeknoopt, die uit Aratos stammen72). Met verwaarloozing van iedere tusschenbeschouwing, springt Ploutarchos van het verhaal, rijk aan bijzonderheden van meer persoonlijken aard, over op het verhaal, rijk aan politieke en historische bespiegelingen. Het is daarom zoo goed als zeker, dat Ploutarchos bij de gebruikmaking van Aratos’ gedenkschriften, royaal alle phasen, liggend tusschen het eerste en het tweede feit waar-71) F.H.G. 4, 455 w.: fragm. 7: Aeo(3ikÓc: fragm. 8 en 11: Aeaptaxd: fragm. 16: toTopiKÓc Vgl. R. Laqueur, RW. s.v. 72) Ferrabino, blz. 302. kunnen zijn vaneen verband met Aratos’ gedenkschriften. Aannemelijk lijkt ons, dat de stof voortspruit uiteen inleiding, voorafgaande aan het werk van Aratos of uiteen ander geschiedkundig werk Aratos? 15 Hoofdstuk 11 en 12 Aratos. Hoofdstuk 13. Waarschijnlijk uit Polemoon. („rispl x«v èv Zikuövl itLvdKcav”). Ook kan een of ander verzamelwerk benut zijn Polemoon. Hoofdstuk 14—16,3 Aratos. Hoofdstuk 16,3-17 Ploutarchos. Hoofdstuk 17. Minstens genomen doen de volgende plaatsen Phularchisch aan; I°. 17,1 : ~.... töv éppocvEOxdxcov épómov”. 2°. 17,2: „.... wq XÉyETOCi”. Het kan ’n gissing of overdrijving zijn van Ploutarchos, maar het ligt veel meer voor de hand, dat hier ’n anti-Makedonisch gezinde bron benut is. 3°. Het gebruik van het „pEipdiaov” en het volgende „xö Tiocibl xP'noócp.EVoq” wijzen op eenden Makedoniërs vijandig gezinde bron. Ploutarchos heeft weinig critisch van Phularchos gebruik gemaakt, anders zou hij voor iemand op 32-jarigen leeftijd niet het woord „pEipdKiov” hebben gebruikt. Beide aanhalingen hebben hier trouwens een ironische bijsmaak. 4°. 17, 5—6, waar de beschrijving hoe de oude Antigonos „zich aanstelt” zeker uit anti-Makedonische bron stamt Phularchos. Ploutarchos heeft als basis gebruik gemaakt van het romantisch opgesmukt verhaal van Phularchos75). j 77 Ploutarchos. x:i) p0iüb. IV, 8, 1-6 (karakteristica van Aratos). 74) Ygi Schulz, blz. 30. 75) Beloch, IV, 1, blz. 619, n. 2. Zie blz. 178 vv. van hoofdstuk 9 verhaalt, heeft overgeslagen. Vanaf hoofdstuk 11 kunnen de karakteristieke bijzonderheden omtrent de reis naar Egypte weer doen denken aan Aratos als bron. Dan kan men gemakkelijk veronderstellen, dat hoofdstuk 10 werd opgenomen in het plan van de biographie als band tusschen twee stukken van Aratos’ gedenkschriften en met gebruikmaking tevens van Polubios73). Samenvattend mogen we zeggen dat 9,7- en geheel hoofdstuk 10 een vermenging vertoont van Aratos en Polubios, waaraan Ploutarchos het zijne toevoegt™). Aratos, Polubios en Ploutarchos. 16 Hoofdstuk 23, I—6 Aratos. 23, 6—24 schijnt uiteen verzameling van kleine verhalen te stammen of uiteen werk waarin sententies van wijsgeeren stonden. Deze kan Ploutarchos zelf verzameld hebben of vaneen bestaande verzameling hebben gebruik gemaakt 76), v. Wilamowitz schrijft het verhaal van de ontvluchting van Persaios toe aan „Klatsch” van de latere republikeinsch gezinde Stoa77) Ploutarchos? Hoofdstuk 24. Basis Aratos. 24, 2 Ploutarchos. 24,6 vanaf „Kal Kaoaitep” —25 Ploutarchos. Hoofdstuk 25. Basis Aratos. 25, 5 vanaf „£yKXr|pa KatEOKEuaKwe;” tot aan „éTipf|or] TpidcKovra” schijnt uit de Argolica van Deinias te zijn, daar Aratos dit in zijn gedenkschriften wel niet zal vermeld hebben. De notitie „auvspyouv-roq ’Avtiyóvou tou (iaaiXémq” wijst er weer op dat hier Aratos benut werd, die gaarne deze verdenking inlaschte7B) Deinias en Aratos. 25,7—26 Ploutarchos. Hoofdstuk 26, I—4 Deinias. 26.4—27 Ploutarchos. Hoofdstuk 27. Vermenging van Aratos en Deinias. 70) Schulz, blz. 33. 7T) v. Wilamowitz, Antig. v. Karyst. blz. 108, n. 10. In Ind. Stoic. Herc. col. XV = v. Arnim 445 staat, dat Persaios bij deze inname v. Korinthe is gesneuveld. Blijkbaar is deze lezing later sterk geweest want ook Paus. (11,8, 4 en VII, 8,3) spreekt er van, dat Persaios hier gevallen is. De lezing in onzen tekst (van Aratos) bleef intusschen ook levendig (Hermippos bij Athen. IV, 162 d fr. 52 in F.G.H. 3,48). 7S) Tarn, blz. 404, n. 24 .Putting all other considerations aside, Antigonos was not the kind of character that uses the dagger; it is a psychological absurdity”. 2 Hoofdstuk 18—19,3 Aratos. Hoofdstuk 19,3—20 Ploutarchos. Hoofdstuk 20—22 Aratos. 17 Samenvatting over hoofdstuk I—3o. Inde hoofdstukken 2-25 zijn vooral Aratos’ gedenkschriften benut, omdat hier hoofdzakelijk Aratos’ daden worden vermeld, waardoor deze zich werkelijk groote verdiensten heeft verworven. In hoofdstuk 9,7 en 10 werd ook Polubios gebruikt, in hoofdstuk 13 Polemoon, terwijl inde hoofdstukken 25-29 Aratos’ gedenkschriften en Deinias’ Argolika benut werden. Het gebruik van Deinias is tevens oorzaak, dat de hoofdstukken 28, 29 en 30 niet beantwoorden aan de chronologische volgorde, daar ze gebeurtenissen verhalen die pas na de hoofdstukken 31, 32 en 33 komen. b. De hoofdstukken 30-46 Hoofdstuk 30 stamt uit Aratos, maar Ploutarchos heeft hier en daar zelf wel wat aangedikt om vooral Aratos’ diplomatie ten opzichte van Ludiades goed te doen uitkomen. Aratos en Ploutarchos. Hoofdstuk 31 en 32. Het verhaal van de geschaakte meisjes en dat van het meisje met den helm, staande voor den Artemistempel, is echt iets voor Phularchos, die, karakteristiek voor den smaak van zijn tijd, overal schoone, weenende, deugdzame meisjes en vrouwen op den voorgrond plaatst 79). 32,3—5 is waarschijnlijk van Ploutarchos zelf, die hier een locale traditie kan hebben nagevorscht. 32, 5 wijst er zeker op, dat Ploutarchos dus een andere bron dan Aratos gevolgd heeft. Opvallend is hier het verschil met 31,3, waar gezegd wordt, dat de Aitoliërs in Pellene zelf worden overvallen en overwonnen, terwijl uit 32,5 78) Droysen, 111, blz. 433, n. 1: vgl. Goltz, blz. 14 en Schulz, blz. 35 v.; v. Christ, 2«, 1, blz. 210. Hoofdstuk 28 Deinias. 28,6 vanaf „ouxco o(pospèq” —29 Ploutarchos. Hoofdstuk 29, I—s Aratos. 29, 5 Deinias. 29.6 Vermenging van Aratos en Deinias. 29.7 Deels uit Deinias, maar ook als „Dichtung und Wahrheit" uit sententies van wijsgeeren of ’n verzameling van verhaaltjes en als zoodanig door Ploutarchos benut. Deinias en Ploutarchos. 18 blijkt, dat Aratos ook eerst in het open veld heeft gestreden. Bij Polubios 80) lezen we over de verdrijving der Aitoliërs uit de stad van Pellene en ook zijn vermelding van den strijd in het open veld kan niet anders worden opgevat dan in den tekst staat. In ieder geval blijkt uit de verschillen, dat Ploutarchos niet dezelfde bron heeft gebruikt. De toedracht zal wel deze geweest zijn, dat de Aitoliërs bij hun inval in den Peloponnesos aan geen plotselingen overval van de Achaiers hebben gedachtBl), maar dat zij afdeelingen hebben uitgezet, toen het grootste deel van hen Pellene uitplunderde. Deze afdeelingen hebben de verschillende gouwen inden omtrek willen plunderen, werden toen plotseling door Aratos overvallen, teruggedreven naar de stad (32, 5), en daar met de anderen overwonnen. Samenvattend kunnen we zeggen dat hoofdstuk 31 en 32 teruggaat op drie bronnen, nl Phularchos, Aratos en locale traditie. Hoofdstuk 33. 33,1 is wel uit Aratos, waar deze sprak van den Aitolischen bond, maar zeer oppervlakkig door Ploutarchos benut; ëovr) kunnen buiten de Aitoliërs slechts de Illyriërs zijn en deze verschijnen pas later. Behalve Makedonië waren het, gezwegen van kleinere tyrannen, slechts de tyrannen van Argos en Megalopolis, die den Achaiischen bond konden bedreigen. De notitie kan slechts slaan op de invallen der Aitoliërs inden Peloponnesos 82). 33, 2—34 vertoont een vermenging van Aratos en Phularchos. Ploutarchos zag wel, dat Aratos, door de schuld op Erginos te schuiven, zich al te gemakkelijk wilde vrijpleiten en heeft daarom ook van Phularchos gebruik gemaakt, waarop overigens „ol buaéptoTEq” (33,5) ook wijst. De hoofdstukken 32 en 33 heeft men willen toeschrijven aan Batoon van SinopeB3). Daar echter gezegd wordt, dat Batoon, Aratos’ gedenkschriften niet heeft gelezenB4) en het onzeker is uit welk van zijn geschriften Ploutarchos zou hebben geput, kan men omtrent Ploutarchos’ gebruik van Batoon niets naders zeggen. Dat Batoon schreef over den Achaiischen bond of over Sparta, is niet bekend en het 80) Polub. IV, 8,4. 81) Vgl. Plout. Agis 15. 82) Niese, 11, blz. 260. 83) Ferrabino, blz. 41 en blz. 303 v. 84) Plout. Agis 15,2. 19 Hoofdstuk 35. a. Kleur en geaardheid van de mededeeling van de toetreding van Aristomachos tot den bond, wijzen op een gebruik van Aratos’ gedenkschriften. Dat Ludiades Aratos beschuldigt wegens diens uitzonderlijke tyrannenhaat, is weer echt Aratos. De ware reden waarom Aristomachos zich tot Ludiades moest wenden is, dat hij bij Ludiades als strateeg moest aankloppen. Het valt daarom werkelijk te betwijfelen of Ludiades Aratos bij Aristomachos beschuldigd heeft. b. Aratos verhindert den slag bij Pallantion (35,7). Dat Aratos den slag heeft geweigerd, zal hij wel niet in zijn gedenkschriften hebben vermeld. En daar deze plaats geheel overeenstemt met de vermelding in het leven van Kleo-85) F.H.G. 4, 347; Susemihl, 1. blz. 635: v. Christ, 2®, 1, blz. 214, n. 6. 8®) Paus. 11, 8. 6. 87) Zie blz. 216 en ibid. n. 96. eenige dat in aanmerking zou kunnen komen, zouden de ~’Attikocl ioTopioa” zijnBs) Aratos en Phularchos. Hoofdstuk 34. Stamt geheel uit Aratos, hetgeen blijkt uit: I°. de opvallend korte vermelding over Aratos nederlaag bij Phulakia (34,2); 2°. de mededeeling, hoe Diogenes’ gezanten onder spot en gelach uit Korinthe moeten vertrekken (34, 2—3): 3°. Aratos’ toorn tegenover de Atheners, hoe hij hen toch voor zich wil winnen en hoe hem later de Atheners tot zich roepen. PausaniasB6) stemt veelal woordelijk met dit alles overeen, maar daar bij Pausanias feiten worden meegedeeld, die bij Ploutarchos niet vermeld worden, kan hij Ploutarchos niet hebben geëxcerpeerd en moeten Ploutarchos en Pausanias op een gemeenschappelijke bron teruggaan, nl. Aratos’ gedenkschriften. Aratos heeft zich bij de verhouding ten opzichte van Athene wel wat op den voorgrond geplaatst en het is niet onmogelijk, dat de vermelding van het schip, door Demetrios gezonden, eenvoudigweg een verzinsel is geweest van Aratos. Intusschen gaat het toch niet aan om Aratos’ verdienste bij Athene’s bevrijding geheel weg te cijferenB7) Aratos. 20 Hoofdstuk 36. 36,1 = Kleom. 5 \ 36,2—3 = „ 5 > Dus is Phularchos benut. 36,4-5 = „ 6 J 36, 5 kan toch bezwaarlijk zelf door Aratos naar voren gebracht zijn, ook niet indien men hier een verontschuldiging ziet wegens aan Aratos gedane verwijten9o). Aratos zal wel als grond van zijn weigering om slag te leveren gezegd hebben, dat hij minder troepen had dan Kleomenes. Samenvattend mag men wel zeggen, dat in dit hoofdstuk als basis Aratos gebruikt is, verder Phularchos, terwijl dan vanaf out’ dcXXoiq tot het einde Ploutarchos aan het woord is, waarbij hij nochtans ook de karakteristiek van Aratos bij Polubios91) voor oogen heeft gehad. Aratos, Phularchos en Polubios. Hoofdstuk 37. Hierin kan men duidelijk zien hoe Ploutarchos te werk is gegaan. Ziende, dat Aratos zijn schuld en tekortkomingen zocht te bedekken, vergeleek hij Phularchos en hield zich aan dezen bijna woordelijk, gelijk b.v. in Ludiades’ opwekking aan de soldaten (37,2) 92). Wat Ploutarchos als niet direct van overwegend belang beschouwde voor het leven van zijn held Aratos, sloeg hij over, evenals hij ook in het leven van Kleomenes iets wegliet, b.v. het bericht dat de Achaicrs weigeren om Aratos verder te ondersteunen (37,5). Dit zal echter wel in Phularchos hebben gestaan, maar is door Ploutarchos overgeslagen, omdat het ook weer niet voor het leven van Kleomenes direct van belangwas. Samenvattend gaat dus hoofdstuk 37 terug op Phularchos. Hoofdstuk 38. Phularchos en Aratos zijn niet moeilijk te onderscheiden. Aratos’ overwinning bij Orchomenos (38, 1), stamt uit Aratos, daar deze gebeurtenis in het leven van 88) Plout. Kleom. 4,7. 89) Klatt, blz. 32. 90) Köpke, blz. 21. 91) Polub. IV, Bv. 92) Plout. Kleom. 6,2 geeft slechts weinig afwijkingen. menesBB) en hier Phularchos de bron is wanneer geen dwingende noodzaak ’n andere bron eischt, gaan beide plaatsen terug op Phularchos. Aratos’ gedenkschriften zijn „die eigentliche Vorlage” geweest89), maar Ploutarchos heeft daarnaast Phularchos gebruikt. . Aratos en Phularchos. 21 Hoofdstuk 39. Omdat we hier slechts een droge opsomming van gebeurtenissen hebben, die alle kleur mist, is moeilijk uitte maken of Ploutarchos uit Aratos of uit Phularchos put. In het leven van Kleomenes worden dezelfde gebeurtenissen verhaald, sommige echter veel uitvoeriger 94). Een wezenlijk onderscheid tusschen de voorstelling in het leven van Kleomenes en Aratos is, dat volgens het eerste, twee vergaderingen plaats vonden, terwijl in ons hoofdstuk er slechts één vermeld wordt. Naar uiteen vergelijking blijkt9s), heeft Ploutarchos twee bronnen gecombineerd, nl. Aratos en Phularchos, maarde berichten van beiden door elkaar gehaald Aratos en Phularchos. Hoofdstuk 40. De geheele voorstelling wijst er op, dat we hier Arateïsche berichten hebben, zonder dat Phularchos is benut. Het directe bewijs wordt gegeven in het leven van Kleomenes, waar dezelfde gebeurtenissen, gedeeltelijk met dezelfde woorden worden verhaald en waar tegelijkertijd vermeld staat, dat aldus Aratos bericht 96) Aratos. Hoofdstuk 41. Dat hier Aratos werd benut, moge blijken uit de mededeeling, dat Athene in haar hulpvaardigheid werd 93) Vgl. bv. Plout Kleom. 16, 3-4 waar Aratos inde sterkste uidrukkingen wordt gelaakt maar waar Ploutarchos ook zelf iets toevoegt (van dXXd TOCUTOC het einde). 94) Plout Kleom. 14, 1-2, 15 en 17. 95) Arat. 39, 2 met Plout. Kleom. 17, 1 : vgl. Beloch, IV, 1, blz. 706, n. 1. 9e) Plout. Kleom. 19 v. tpgolv ó "ApaToq”. Kleomenes niet verhaald wordt. Daar waar Kleomenes wordt geprezen, is Phularchos de bron, al mag men aan Ploutarchos zelf ook wel eenige rondborstigheid toekennen 93). Uit 38, 12 moge blijken dat Ploutarchos niet zonder kritiek Phularchos heeft benut. Aratos’ gedenkschriften zijn echter de basis geweest en termen als „TOXpdvopoq Kal xupavviKÓq” (38,7) die min of meer ’n beschuldiging of beleediging zijn aan het adres van Kleomenes, stammen wel uit Aratos. Het geheele hoofdstuk biedt ’n goed voorbeeld hoe Ploutarchos te werk is gegaan en de voornaamste bronnen, Aratos, Polubios en Phularchos, worden met name genoemd. Aratos, Phularchos en Polubios. 22 Hoofdstuk 42. De mededeeling hoe bezorgd de burgers voor Aratos zijn, wijst zeker op Aratos’ gedenkschriften en de andere vermeldingen staan ook in het leven van Kleomenes9B) en op grond van de daar tweemaal vermelde bron Aratos, mogen wij ook hier overal Aratos als bron zien. Aratos. Hoofdstuk 43. De dwang der omstandigheden wordt naar voren gehaald en alles wordt zóó verhaald, dat Ploutarchos ongetwijfeld Aratos voor zich had, b.v. zeer opvallend inde vermelding, dat Aratos zoo welwillend door Antigonos Dosoon ontvangen wordt. 43, 6 vertoont opvallende gelijkenis met een fabeltje en ’n dergelijke verzameling zal hier wel benut zijn. Aratos en anekdotenlitteratuur. Hoofdstuk 44. Ploutarchos zal voor het bericht van de herovering van Argos, slechts Aratos gevolgd hebben, terwijl Polubios"), die Aratos geheel niet noemt, nog van andere gegevens gebruik maakte. Het is niet uitgesloten, dat Polubios zag, dat Aratos zich bij het verloop der gebeurtenissen niet al te schitterend heeft gedragen, hetgeen b.v. hieruit moge blijken, dat Aratos na Antigonos te Argos komt. Vergelijkt men de berichten inde levens van Kleomenes en Aratosloo), dan komt slechts het begin van hoofdstuk 20 uit Kleomenes overeen met onzen tekst en in het overige is de voorstelling der gebeurtenissen anders. In 9T) Plout. Kleom. 19, 2 xotuTCX pèv ó "ApcxTOQ yéypacpEv". »8) Plout. Kleom. 19, 4. »») Polub. 11, 53 v. 10°) Aratos zeilt „KOCTÖC taypc,” naar Epidauros Arat. 44, 3 en Plout. Kleom. 20, 4. Maar: a. Vóór Aratos is de strateeg Timoxenos met de Achaiers vanuit Sikuoon naar Argos gekomen Kleom. 20, 4. b. Tengevolge v.d. opstand wordt Megistonous aanstonds naar Argos gezonden en sneuvelt daar = Kleom. 21, 1-2. c. Kleomenes komt nu van Korinthe naar Argos en slaagt er in Argos bijna te veroveren = Arat. 44, 3-4 en Kleom. 22, 2-4. d. Nu rukt Antigonos vanuit Isthmos op naar Argos en pas nu verschijnt ook Aratos = Arat. 44, 4 en Kleom. 21, 4. tegengehouden door Eurukleides en Mikioon, hetgeen Aratos’ verbittering tegen dezen toont. Voor het overige staat een min of meer gelijkluidend bericht in het leven van Kleomenes, waar vermeld staat dat Aratos aldus heeft geschreven 97). Aratos. 23 Aratos en Phularchos. Hoofdstuk 45. Aratos’ gedenkschriften zijn basis geweest, maar in groote mate werd ook Phularchos benut, omdat er zooveel verwijten in staan aan het adres van Aratos. Zeker is Phularchos benut bij het bericht over Antigonos’ inname van Mantineia, het leed wat den inwoners werd aangedaan en de naamsverandering van de stad in Antigoneialo3). Aratos en Phularchos. Hoofdstuk 46. De vermelding van den slag bij Sellasia is opvallend schraal. Aratos heeft er geen groote rol bij gespeeld, reden waarom hij in zijn gedenkschriften vluchtig over de gebeurtenissen heenging. De vermelding, dat Antigonos zich zeer opmerkzaam ten opzichte van Aratos gedraagt, wijst weer op Aratos Aratos. Samenvatting. Voor de hoofdstukken 30—46 heeft de biographie van Aratos veel minder waarde dan de biographie van Kleomenes en deze is „viel mehr als die der arateischen Vita aus einem Guss”i°4). De volgorde der afzonderlijke gebeurtenissen is in Kleomenes' leven bijna 101) Arat. 44, 4-5 met Polub. 11, 54, 1. 102) Arat. 44, 6 met Polub. 11, 59-60. los) Arat. 45, 6-8 met Polub. 11, 58 v. en 11, 61 v. 104) Klatt, blz. 39. het leven van Kleomenes wordt Aratos, nadat hij eenmaal weggezeild is (20,4), verder niet meer genoemd, zoodat we bij het bericht van de herovering van Argos in ons hoofdstuk veilig mogen aannemen, dat Ploutarchos Aratos heeft gevolgd. Bij de vermelding der gebeurtenissen na de herovering van Argos dienen wede gegevens bij Polubios na te gaan en te vergelijken met onzen tekstlol); wij zien dan, dat wezenlijke verschillen niet voorhanden zijn en dat beide berichten zich zóó laten combineeren, dat ze teruggaan op Aratos. Vergelijken wede vermelding van de bestraffing van Aristomachos met het uitvoerige bericht in Polubios 102), dan is absoluut zeker, dat Ploutarchos Phularchos als bron voor zich had. Samenvattend mogen we dus zeggen, dat overal in ons hoofdstuk Aratos’ gedenkschriften bron zijn geweest, behalve inde vermelding van de bestraffing van Aristomachos waar Phularchos gevolgd werd. 24 105) Bv. Arat. 38, 2 (Aratos weigert de strategie na den slag bij het Hekatombaion) en 39, 1 (Mantineia door Kleomenes ingenomen, daarna vermelding v.d. slag bij het Hekatombaion). los) Polub, 11, 45-51. overal betrouwbaar, omdat meestal dezelfde bron Phularchos ten grondslag ligt. Dat Ploutarchos voor „het leven van Kleomenes vooral Phularchos gebruikte en slechts heel weinig Aratos gedenkschriften, wordt hierdoor verklaard, dat het werk van Phularchos, waarin met begeestering Kleomenes roemvolle daden werden beschreven, voor de biographie van Kleomenes beter paste. Bij het overwegend panegyrisch karakter van dit leven kon Phularchos voorstelling voor Ploutarchos den besten dienst doen. Aratos kon hij hiervoor minder goed gebruiken, daar deze de levensomstandigheden van Kleomenes in zijn gedenkschriften slechts in zooverre benutte, als deze voor de verhoudingen van den Achaiischen bond van belang waren en dit dan nog als overtuigd politiek tegenstander van Kleomenes. In gelijken zin pasten voor „het leven van Aratos”, gezien het heroischrhetorische karakter, voor Ploutarchos vooral Aratos’ gedenkschriften. Verwarringenlos) worden zoodoende verklaard, wanneer Ploutarchos ter controle gebruik maakt van Phularchos. Meermalen is het echter onmogelijk met zekerheid een bericht aan Aratos of Phularchos toe te kennen en soms kan men niet uitmaken, of het niet Ploutarchos' eigen woorden zijn, met name bij de verdediging of beschuldiging van Aratos. Ploutarchos heeft inde behandeling van het eerste deel van den Kleomenischen oorlog aan Phularchos de voorkeur gegeven daar hij, zelfs bij een oppervlakkige lezing, wel bemerken moest, dat Aratos dikwijls een onjuiste voorstelling van zaken gaf. Aratos’ uiteenzetting over deze gebeurtenissen was nauwelijks een schets te noemen, gelijk uit het korte overzicht bij Polubios (teruggaande op Aratos) duidelijk blijktlo6). Het verloop der gebeurtenissen bracht Aratos veel nederlagen en daarom had hij dat deel kort weergegeven, als het ware met een sluier zijn eigen daden bedekt, zijn weinig succesvolle daden als de overrompeling van Mantineia (36, 2—3) en Orchomenos (38, 1) uitvoeriger weergegeven en tenslotte vooral de noodzakelijkheid aangetoond om de hulp van Makedonië in te roepen. Ter aanvulling van de korte berichten bij Aratos heeft dan Ploutarchos de zeer uitvoerige behandeling van Phularchos gebruikt. Wat de laatste gebeurtenissen van den Kleomenischen oorlog betreft, hiervoor zou „het leven van Aratos”, op zich zelf beschouwd en zonder „het leven van Kleomenes” en vooral Polubios, een niet op 25 te lossen chronologisch raadsel zijnlo7). Ploutarchos koos nu onder zijn bronnen er van iedere partij een uit, volgde dan het standpunt van dien schrijver die hem in het gegeven geval het meest geschikt voorkwam, maar hield toch ook met den anderen rekening. Daar waar Aratos verwijten werden gedaan, ging Ploutarchos van zijn voornaamste bron, Aratos’ gedenkschriften, naar een andere, met name Phularchos, over, waarbij hij dan verder nog de anekdotenlitteratuur gebruikte. Zóó opgevat is de rechtvaardiging of de verontschuldiging die op ’n verwijt volgt, dikwijls op rekening te zetten van Ploutarchos, die immers het plan had om met dit leven hoofdzakelijk Aratos’ verdiensten aan zijn nakomelingen voor oogen te stellen. c. De hoofdstukhen 47^~54 De laatste hoofdstukken zijn veelal woord voor woord uit Polubios, gelijk Schulz ineen, tot in alle details gaande vergelijkende studie heeft aangetoondloB). Ploutarchos’ voorstelling is bijna overal geheel verkort en soms in die mate, dat de voorstelling onjuist wordt. Ter aanvulling van Schulz mogen nog deze weinige verschillen vermeld worden. Het woord „KaTaqjpovrjoavTeq” (47, 1), dat ook bij Polubios100) zoo staat, duidt veel meer dan de verachting der Aitoliërs jegens de Achaiers, op hun verhouding ten opzichte van den pas 17-jarigen Philippos. Verder is Ploutarchos hier nauwkeuriger dan Polubios, vooral door toevoeging van de woorden „èv dpyiot itoXXrj Kal dTOtfjiot". Onnauwkeurig is Ploutarchos in het woord „TtpoéXapEv” (47, 3). Bij Polubios110) staat „napocXa(3óv” terwijl het door Ploutarchos gebruikte woord den indruk zou wekken als zou Aratos aan Timoxenos het strategenambt hebben ontrukt, terwijl uit Polubios duidelijk blijkt, dat Aratos met toestemming van Timoxenos het ambt 5 dagen eerder begon. Opvallend is, dat Ploutarchos geen enkele weergegeven meening verzacht, zelfs niet dooreen „boKet pot” en ze ook nergens tot de zijne maakt. Alleen één plaats duidt op woorden van Ploutarchos zelf (50,4). De zeer weinige verschillen tusschen Polubios en Ploutarchos111) worden verklaard, doordat Ploutarchos gaarne als biograaf een populaire lezing geeft met een moreele strekking, waarbij hij de richtlijnen volgt, die hij zelf zoo vaak aangeeft inde tegenstelling tusschen de pioq en de laxopla. M7) Klatt, blz. 39. 108) Schulz, blz. 42-55. 109) Polub. IV, 3,3. 110) Polub. IV, 7, 10. 111) Vgl. b.v. Arat. 50 v. met Polub. VII, 11 en Arat. 52 met Polub. VIII, 14, 2-5. 26 DEEL II HISTORISCHE ACHTERGROND Bl] HET LEVEN VAN ARATOS ANTIGONOS GONATAS EN ZIJN POLITIEK IN GRIEKENLAND VANAF 272 TOT AAN DEN OPSTAND VAN ALEXANDROS VAN KORINTHE (249) Nadat koning Purrhos van Epeiros ineen straatgevecht te Argos was gevallen (272 v. Chr.) keerde Antigonos Gonatas op den Makedonischen koningstroon terug en herwon spoedig zijn verloren bezittingen. In Griekenland was echter zijn invloed, vooral door de Aitolische en Achaiische bondsstaten, sterk verminderd. Met den sterken Aitolischen bond had de tactvolle Makedonische koning een soort van neutraliteitsverbond gesloten en in zoover de uitbreiding van dezen bond de Makedonische belangen niet schaadde, zorgde hij er voor een conflict met de Aitoliërs te vermijden. De Achaiische bond was nog pas kort geleden (281/0) in het leven geroepen en was in zijn werkzaamheid nog beperkt tot het eigenlijke Achaia. Welke politiek Antigonos, inden tijd van 272 tot 266 in Midden-Griekenland en vooral inden Peloponnesos volgde, kan tengevolge van de geringe hoeveelheid getuigenissen niet voldoende worden nagegaan. Hij schijnt er echter niet aan gedacht te hebben, de Grieksche steden te vereenigen onder Makedonische leiding. Tegenover de Grieken stond Antigonos op de eerste plaats als koning van Makedonië; daarbij had hij geen onmiddellijke oppositie van een grootmacht tegenover zich, gelijk bijv. zijn voorgangers Antigonos I (f 301), en Demetrios Poliorketes (f 283) hadden gekend, en het was hem er niet om te doen in Griekenland algeheel meester te worden. Hij moest zich echter wel in zijn militair oppercommando weten te handhaven en had daarom slechts oog voor strategische punten, die voor Makedonië van groot belang waren, zooals Korinthe, Chalkis op Euboia en Demetrias in Zuid-Thessalië. Hier lagen Makedonische bezettingen, die slechts in tijd van nood ingrepen en geen invloed uitoefenden op de autonomie der stadsstaten, die bijna overal door Antigonos zooveel mogelijk gespaard werd. Antigonos zocht in Griekenland veiligheid voor Makedonië en hij schijnt er niet meer dan een Makedonische invloedssfeer HOOFDSTUK I 29 Men neemt vrij algemeen aan, dat Antigonos reeds vóór den Chremonideïschen oorlog (266-263/2) een geregeld systeem in Griekenland en vooral inden Peloponnesos heeft willen uitbouwen, door in vele plaatsen van hem afhankelijke tyrannen te plaatsen; men spreekt hierbij van het „tyrannensysteem van Antigonos”.2) Men beroept zich daarbij o.m. op de bekende uitspraak: „nXeiaToug yöcp povdpyouc; oCtoq (nl. Antigonos) èpipuTeuaai Sokeï toïc; "EXXgaiv.” 3) Intusschen blijkt feitelijk nergens, dat Antigonos reeds vóór den Chremonideïschen oorlog, tot dit tyrannensysteem zijn toevlucht nam en men dient Beloch’s opsomming der tyrannen, die met Antigonos in verbinding zouden hebben gestaan,4) dan ook met groote voorzichtigheid en met zeer onderscheiden dateeringen voor ieders werkzaamheid te gebruiken. Aanvankelijk hield Antigonos zich veel meer aan den „status quo”, om daardoor eerst en vooraal zijn positie in Makedonië te versterken. Wij willen daarmee geenszins loochenen, dat Antigonos gedurende de jaren 272-266 zijn betrekkingen met eenige machtige persoonlijkheden in Griekenland heeft benut, om zijn invloedssfeer te bevestigen. Het beste voorbeeld hiervan is Krateros, Antigonos’ halfbroeder en bevelhebber van het Makedonische garnizoen te Korinthe, die na den gelukkigen afloop van den oorlog met Purrhos, ook eenige uitbreiding van machtsbevoegdheid kreeg.s) Ook Antigonos’ betrekkingen met 1) Tarn, blz. 198, 277 en 288 en C. A. H. VII, blz. 205. 2) Zoo Droysen, 111, 1, blz. 222; Niese, 11, blz. 7 (waar naar aanleiding van Polub. 11, 41, 9 het systeem reeds rond 283 v. Chr. wordt aangenomen), en blz. 225 vv.; Tarn, blz. 278 vv.: Ferguson, blz. 175 v.; Beloch, IV, 1, blz. 579 vv. en IV, 2, blz. 374 v. 3) Polub. 11, 41, 10; vgl. Fellmann, blz. 57 v., waar alle plaatsen die voor het bedoelde tyrannensysteem in aanmerking zouden komen, bijeen staan. 4) Beloch, IV, 2, blz. 374 v. 5) Vgl. Fellmann, blz. 51. Een apophthegma dat Ploutarchos foutief aan Archidamos, Agesilaos’ zoon toeschrijft, vermeldt: „ópoXoyiai irpóq ’Avxiyovov Kal KpdTEpov TOÓq MaKE&óvaq”, waarbij voor ons hier slechts van belang is dat de beide namen van Antigonos en Krateros gelijkwaardig naast elkaar voorkomen (Plout. Apophth. 219 a/b). geschapen te hebben, om daarmee vooral den Egyptischen invloed in Griekenland te verzwakken.1) Vóór alles toch had hij rekening te houden met Ptolemaios II Philadelphos (285-247), en Ptolemaios 111 Euergetes (247-221) wier rustelooze pogingen van inmenging steeds voortduurden en waaraan inden slag bij Sellasia (223) door den Makedonischen koning Antigonos Dosoon (f 221) eerst paal en perk gesteld werd. 30 Vóór den Chremonideïschen oorlog zouden slechts de volgende tyrannen voor zijn systeem in aanmerking kunnen komen: 1° Aristotimos van Elis, die spoedig na Purrhos’ doodde heerschappij in handen kreeg en door Antigonos gesteund werd. Tengevolge vaneen opstand werd hij vermoord en Krateros kwam vanuit Korinthe met zijn hulp te laat. 7) Er kwam echter geen andere tyran in zijn plaats, Antigonos mengde zich niet inde binnensteedsche aangelegenheden en verloor Elis. 2° Aristippos Ivan Argos, Antigonos’ rechterhand in zijn oorlog met Purrhos.B) Dat deze reeds een „tyran" is geweest, is niet direct overgeleverd, maar door Phularchos’ woorden bij Polubios wel waarschijnlijk, 8) al kan daarbij nog worden opgemerkt dat de overwinning op Purrhos vanzelf Aristippos tot de leiding in Argos kan hebben gebracht. 3° Kleinias van Sikuoon, de vader van Aratoslo). Deze Kleinias. die met Timokleidas door het volk van Sikuoon gekozen werd, onderhield goede betrekkingen, zoowel met Ptolemaios alsook met Antigonosll), maar nergens blijkt toch, dat hij in het „tyrannensysteem” kan worden ondergebracht. Om dus voor de periode tusschen 272 en 266 reeds van „Antigonos tyrannensysteem” te kunnen spreken zijnde gegevens te schaarsch en men kan slechts dit zeggen, dat de Makedonische koning na den dood van Purrhos, zijn belangen in Griekenland wilde beschermd zien, vooral tegen Egypte, en dat hij daarom zijn steun verleend heeft aan enkelen, die zijn belangen dienden. In Griekenland was van alle verzet tegen Makedonië vóór 250 v. 6) Vgl. W. Otto, G. G. A. 176, 1914, blz. 647 v. (bespreking van Ferguson, Heil. Ach.). 7) Paus. V, 5,1; Plout. Malier. vief. 250 f. en 253 d. s) Plout. Pucrh. 30. 9) Polub. 11, 59, 5 waar van Aristomachos II (en deze is allerwaarschijnlijkst de kleinzoon van Aristippos I, vgl. Beloch, IV, 1, blz. 579, n. 3) vernield staat: „oó póvov ocutóv cprjoiv yEyovévai -rópavvov, dxXXd k«( Ik tupdwcov uecpUKévai”. 10) Arat. 2,1. Over Kleinias, zijn voorganger Kleoon en de andere „tyrannen” na Kleinias, zie blz. 158 v. 11) Arat. 4,2. eenige „tyrannen” inden Peloponnesos wijzen er wel op, dat hij in den tijd vóór den Chremonideïschen oorlog, vooral in geval van nood. van hun goede diensten voor zijn politiek wist gebruik te maken. Maar men moet deze verbindingen, tusschen hem en eenige oligarchische machtshebbers bij sommige gelegenheden, scherp scheiden van zijn „durchaus nicht neutrale, sondern ausgesprochen oligarchenund tyrannen-freundliche Politik.” 6) 31 12) I. G. II2,1, 687. 13) Vgl. Beloch, IV. 1, blz. 588 vv.; 2, blz. 502-506: Tarn, C. A. H. VII, blz. 705 vv. ii) I. G. XI, 2, 114; vgl. Beloch, IV, 2, blz. 509. 16) Vgl. Fellmann, blz. 55. ie) Bij Stob. XL, 8 (naar Teles) wordt vaneen phrourarch van Antigonos gesproken ; vgl. Niese, 11. blz. 65, n. 1; v. Wilamowitz, Ant. v. Karyst. blz. 302. Chr., Sparta de ziel. Daar was altijd het geloof aan volkomen onafhankelijkheid levendig gebleven. In 294 v. Chr. had de stad verwoed tegen Antigonos’ vader Demetrios gestreden : slechts het gemeenschappelijk gevaar voor Purrhos had een kort oogenblik Antigonos en Sparta samengebracht, maar toen het gevaar voorbij was, kwam de oude tegenstand weer scherp naar voren. Rond 270 had Sparta onder koning Areus een coalitie weten tot stand te brengen met Athene, Achaia, Elis, vele belangrijke steden van Arkadië en zelfs Kretische steden12), om de Makedoniërs uit Griekenland te verdrijven. Ptolemaios Philadelphos, in deze jaren rond 270, de beschermheer van de Grieksche eilanden, beloofde hulp en stuurde rijkelijk geld en koren. De oorlog, die nu volgde, naar den Atheenschen staatsman Chremonides, de Chremonideische oorlog genoemd (266- 263/2) verliep echter geheel ten voordeele van Antigonos13). Na den slag bij Korinthe, had Sparta lange jaren noodig om zich van de nederlaag te herstellen. Ook Athene werd in 263 na een lang beleg tot overgave gedwongen en kreeg behalve de bezetting inden Pireus ook nog die van het Mouseion. Als uiteindelijk resultaat van den Chremonideischen oorlog kwam in 261 de vrede tot stand, ook naar het schijnt tusschen Antigonos en Ptolemaios.14) Na den Chremonideischen oorlog herstelde Antigonos zijn invloedssfeer in Griekenland maar ook nu heeft hij er niet aan gedacht, zijn overwinning te gebruiken tot een systematischen uitbouw van de Makedonische heerschappij. Het eenige wat voor den Peloponnesos met vrij groote zekerheid kan gezegd worden is, dat Krateros positie in Korinthe versterkt werdls). Hier, Zuidelijk van den Isthmos, lag de grens van de Makedonische invloedssfeer en vanuit Korinthe werd vooral een moreelc ondersteuning gegeven aan de toen, ongetwijfeld nog zeer weinige „tyrannen" inden Peloponnesos. In Middcn-Griekcnland keerden na den gelukkig gevoerden oorlog de vroegere bondgenooten allen tot Antigonos terug. Op Euboia kreeg naast Chalkis ook Eretria een Makedonische bezetting en tevens lag er ’n Makedonisch garnizoen in het gebied van Megara, dat direct van Antigonos afhankelijk schijnt geweest te zijn.ls) 32 17) Plout. Agis 3; Paus. VIII, 27,11. ls) Vgl. Beloch IV, 1, blz. 579 en vooral IV, 2, blz. 374. Een Atheensch dekreet vermeldt de verdiensten van Aristomachos I voor de belangen van Antigonos, maar pas inden oorlog tusschen Antigonos en Alexandros van Korinthe (vgl. I. G. II2, 774). 19) Arat. 2, 2-4; zie blz. 159 v. 20) De uiterst schaarsche berichten over dezen slag hebben een ontelbaar aantal problemen opgeworpen. Fellmann, blz. 63-92, geeft beknopt de meeningen weer van allen die zich tot 1930 met de problemen over de zeeslagen bij Koos (en bij Andros) Vaneen afhankelijkheid van Makedonië kan men zeker niet spreken, evenmin als vaneen „tyrannen-systeem” inden Peloponnesos. Van een direct ingrijpen of een opvallende begunstiging van Antigonos is tusschen de jaren 263 en 250 niets met zekerheid bekend. Alleen kan men veilig aannemen, dat in Megalopolis de tyran Aristodemos, met Antigonos in goede verstandhouding stond: dat hij echter als bondgenoot van Gonatas inden Chremonideïschen oorlog tegen Akrotatos van Sparta streed, wordt niet uitdrukkelijk gezegdl7). In Argos kan men gedurende deze jaren, bij gebrek aan positieve gegevens weer niet vaneen directe afhankelijkheid van Antigonos spreken. Dat Aristippos I, of wellicht rond 255 reeds Aristomachos I, min of meer een partijganger was van Antigonos is waarschijnlijk maar niet bewezen is, dat zij behoorden tot „Antigonos’ Vertrauensmannern welche die Ordnung mit ihren eigenen Truppen aufrecht erhielten.” 18) Na den moord op Kleinias, den vader van Aratos, volgden in Sikuoon inderdaad tyrannen elkander op 19), maar hier liet het Antigonos onverschillig welke tyran er de macht in handen kreeg, mits er maar geen direct gevaar bestond voor de Makedonische invloedssfeer. Het gevaar, dat deze min of meer afzijdige houding ten opzichte van Griekenland meebracht, zou niet lang op zich laten wachten. Het is heel moeilijk na te gaan welke plannen Antigonos met deze volgehouden politiek in Griekenland voor had: wellicht dat hij vóór alles met Ptolemaios af wilde rekenen om uiteindelijk de heerschappij over de Grieksche Kukladen in handen te krijgen. Want hoewel er in 261 wel een vrede tot stand moet zijn gekomen tusschen Ptolemaios en Antigonos, is de strijd om het bezit en het protectoraat over de Grieksche Kukladen toch aanstonds weer begonnen. Reeds in 259 behaalden de Rhodiërs onder Agathostratos een zeeoverwinning op Ptolemaios en uiteindelijk werd die strijd beslecht door Antigonos’ groote overwinning op Philadelphos bij het eiland Koos (± 257).20) 33 Bij een overzicht van de periode van 272-±250 wekt het den indruk, dat de lange regeering van Antigonos {276-239) na 255, scheen voorbestemd te zijn, om in Griekenland zonder groote botsingen den Makedonischen invloed eindelijk voor goed te bevestigen. De avontuurlijke ondernemingen van Purrhos hadden den Makedonischen koning weinig geschaad, de Chremonideïsche oorlog had den felsten tegenstander, Sparta, voorloopig lam geslagen. In den Peloponnesos bood de bezetting op Akrokorinthos voldoende waarborgen en kon moreelen, en in tijd van nood matericelen steun verleenen aan de min of meer Makedonisch gezinde tyrannen van Megalopolis en Argos. Sikuoon was blijkbaar inde oogen van Antigonos niet erg gevaarlijk voor Makedonië, want Antigonos greep er bij de wisseling van de tyrannen niet in. Egypte was door de gevoelige slagen inden Chremonideïschen oorlog en vooral inde Egeïsche zee voor een tijd schaakmat gezet, al zouden de Lagiden altijd hun spel van intriges volhouden. De eenige macht, die Antigonos in Griekenland te vreezen had, was de Aitolische bond in Noord en West-Griekenland. Maarde ernstige toewijding van den Makedonischen koning, zijn gematigdheid en fijne tact, lokten geen strijd met de Aitoliërs uit. Angstvallig was hij bezorgd om met hen op goeden voet te blijven. Het zag er voor Antigonos in Griekenland gerustellend uit. Hij had echter niet den groei van den kleinen Achaiischen bond voorzien. In 251 geeft de bevrijder van Sikuoon, Aratos, als het ware het sein tot den strijd hebben bezig gehouden. Tarn, The first Syrian war, J. H. S. 46, 1926, blz. 155 vv.; C. A. H. VII, blz. 862 houdt als meest waarschijnlijke dateering voor den slag bij Koos, 258. Beloch, IV, 2, blz. 506-515 heeft o.i. goede gronden om tot ± 257/6 te besluiten. 21) Vgl. Beloch, IV, 2, blz. 512 v.: vooral Porter, Aratus etc., blz. 294 w., en blz. 308 vv. 22) I. G. XI, 2. 116; vgl. Tarn, Cl. Rev. 1927, blz. 87 v. Antigonos voelde zich na deze overwining zóó sterk in Griekenland, dat hij Athene de autonomie teruggaf en uit deze stad de Makedonische bezetting terugtrok (255/4), echter niet uit den Pireus, Salamis en Sounion. Verder moest de overwinning tot gevolg hebben dat op de eilanden van de Egeïsche zee, de Makedonische invloed, den Ptolemaiïschen verving2l), en na den vrede van 25522) kwamen de Kukladen onder de souvereiniteit van den Makedonischen koning en bleven dat tot 249 toen Ptolemaios Philadelphos de Kukladen terugwon, zonder twijfel mede ten gevolge van den opstand van Alexandros van Korinthc, (zie blz. 146 en ibid. n. 144), 34 tegen Makedonië. Door deze bevrijding en door den daarop volgenden opstand van Krateros’ zoon Alexandros, werd Antigonos gedwongen zijn tot nu toe gevolgde politiek in Griekenland algeheel te veranderen. Deze beide feiten, waarvoor de gegevens in Ploutarchos’ „Leven van Aratos” uiterst kostbaar zijn, geven ons niet alleen over den tijd van „Antigonos tyrannensysteem” maar ook over de geaardheid van deze tyrannen voldoende materiaal, om de gangbare opinies in deze te herzien en te trachten er ’n juister oordeel over uitte spreken. 35 Van de vroegste geschiedenis van den Aitolischen bond is weinig met zekerheid bekend. Oorspronkelijk was de bond een vereeniging van de Aitolische stammen, een amphiktuonie rondom het bondsheiligdom van Apolloon te Thermon, in het hart van Aitolië. De inpalming van Naupaktos (343/2) was het begin vaneen lange rij ondernemingen, die gelegenheid boden de amphiktuonie uitte bouwen tot een bondsstaat inde jaren tusschen 336-323. Inden Lamischen oorlog (323/2) sloten zich alle kleinere gebieden van Midden-Griekenland bij de Aitoliërs aan, vooral aan de Oita en de Malische golf. Als „koivóv xüv AltcoXcov” vinden weden bond in 314 v. Chr. voor het eerst vermeld. Inden strijd der Diadochen werd de verbinding nog steeds sterker en rond de jaren 290 en volgende, omvat de Aitolische bond vrijwel geheel Centraal-Griekenland. Het bezit van Delphoi versterkte in niet geringe mate het aanzien, vooral toen de Aitoliërs bij de invallen der Galliërs in 280/79 als wakkere voorvechters van den Delphischen god en redders van de Grieken optraden.l) Het gevolg van dit succes is een verdere gebiedsuitbreiding, die in het midden der 3de eeuw vanaf de Korinthische golf tot aan Zuid-Thessalië reikt2) (zie Bijlage no. 3). Toen Antigonos Gonatas de regeering in Makedonië aanvaardde (276) was de Aitolische bond een mogendheid van betcekenis; hij zag duidelijk in, dat zijn strijdmacht niet toereikend was, om het dappere boerenvolk te onderwerpen en trachtte altijd met hen in vrede en vriendschap te leven ; zijn goede verstandhouding met de Aitoliërs was het gevolg van zijn tact en diplomatie. De Aitoliërs zelf waren voor het grootste deel een bergvolk, ruw van zeden en eenvoudig van aard, („dyvwaTÓTocxoi 5è yXóicjorotv Ktxi wpodyoi eioiv, ug Xéyovxoa”) 3)t die voor de overige Grieken altijd 1) Vgl. Niese, 11, blz. 212-222, waar vooral de rol van den Alt. bond in Delphoi wordt besproken. 2) Vgl. C. Salvetti, Richerche storiche intorno alla lega etolica. (In Beloch, Studi di storia antica. 11. blz. 95 vv.. Rome 1892). 3) Thnukiid. 111. 94 5 HOOFDSTUK II DE AITOLISCHE BOND 36 4) Polub. IV, 3,1; vgl. ook XVIII, 5, 8. B) Vgl. ook Thoukud. t.a.p.: „olkoöv 6è kcctóc dxeLXLaxouc;, Kal xauxaq Sid noXXou”. e) Freeman, blz. 271 vv. min of meer als barbaren bleven gelden en pas laat met de cultuur in aanraking kwamen. Trotsch op de successen van hun bond, beschouwden zij zich als slechts bestemd voor oorlog en vrijbuiterij en wanneer andere steden met elkander twist hadden, trokken zij er op uit en hielden plunder- en rooftochten, waarbij zij niemand als vriend maar iedereen als vijand beschouwden.4) In horden vielen zij telkens weer aan op de toch reeds zoo verslapte Grieksche steden en trachtten voor zich zelf aan buit te halen wat er te halen was. Deze volksgroep zal zich heel de 3de eeuw door krachtig doen gelden en niet het minst een rol spelen in het leven van Aratos. De bond zelf vormde geen vereeniging van steden, zooals de Achaiische bond, maar een eenheid van districten en kantons onder den naam „koivöv tuv AïtcoXöv” 5) en terecht is er reeds lang gewezen op de groote overeenkomst met de beroemde oudste Zwitsersche kantons 6). Als een ruwe militaire organisatie hadden de Aitoliërs veel overeenkomst met de „comitia centuriata” te Rome, waar het geheele volk in militaire afdeelingen bijeenkwam en te velde trok. Aan het hoofd van den bond stond als president en opperbevelhebber de strateeg, die ieder jaar inden herfst op de algemeene volksvergadering in Thermon gekozen werd en onmiddellijk zijn ambt aanvaardde. Ook hier biedt het ambt van consul te Rome groote punten van overeenkomst. De tweede beambte van den bond was de aanvoerder der ruiters, de derde de staatsschrijver. Een bondsraad de „ouvebpoi”, bestaande uit afgevaardigden van de afzonderlijke gemeenten, stond deze beambten terzijde. Een tweede college vormden de „ditÓKkriToi”, die den strateeg bijstonden en met hem het geheele jaar door hun ambt bekleedden. Zij vormden het adviseerend lichaam, het consilium van den strateeg en hadden in alle regelingen deel, uitgenomen inde directe oorlogsvoering. Feitelijk werkten zij min of meer remmend op een te groote machtsbevoegdheid van den strateeg, gelijk dit ook de „Sripioupyoi” inden Achaiischen bond deden. De hoogste beslissing over de voornaamste aangelegenheden als oorlog, vrede, bondgenootschap, lag bij de vergadering van het geheele volk, het z.g. Panaitolikon. Hier hadden alle Aitoliërs toegang, die zich vrijwillig of gedwongen bij den bond hadden aangesloten en allen, als „aupiroXixEuópEvoi” het bondsrecht hadden. Ook hadden 37 7) Voor de constitutie van den Ait. bond vgl. M. Holleaux, „Sur les assemblées ordinaires de la Ligue aitolienne, B. C. H. 29, 1905, blz. 362 vv. (Zie Klio 7, 294 vv.): H. Swoboda, Studiën zu den griechischen Bunden, Klio 11, 1911, blz. 450 w„ en „Die atolische Komenverfassung, Wien. St. 33, 1912, blz. 37-42. op deze vergadering de verkiezingen plaats en werden de wetten uitgevaardigd. Daarnaast konden nog buitengewone volksvergaderingen ten allen tijde, naar gelang de omstandigheden, worden bijeengeroepen. Doordat de hoogste macht bij de algemeene volksvergadering berustte, was de constitutie van den bond demokratisch. Maar het was heel begrijpelijk dat bij zulk een uitgebreid gebied, hier en daar leidende personen op den voorgrond traden en dat hierdoor inden loop van de 3e eeuw de bond een oligarchisch karakter kreeg. Gewend om leidende mannen te volgen trad de bond inde jaren van Aratos’ groote werkzaamheid voor den Achaiischen bond, met dit oligarchisch karakter sterk naar voren en inden oorlog met Kleomenes zijn het deze leidende personen geweest, die een politiek van neutraliteit voorstonden, terwijl inden Bondgenootenoorlog (220-217), weer eenige krachtige leiders de oorlogspolitiek in handen hadden 7). 38 I. DE POLITIEKE ORGANISATIE EN DE GEAARDHEID VAN DEN BOND. Als politieke organisatie heeft de Achaiische bond de ons bekende gestalte pas gekregen inde jaren tusschen 250 en 230, een periode waarin gestadige bloei te constateeren valt. Vanaf de toetreding van Sikuoon tot den bond in 251 v. Chr. zit het om zóó te zeggen in de lucht om zich in Griekenland, hetzij bij den Aitolischen, maar vooral bij den Achaiischen bond aan te willen sluiten. Aratos was hierbij de rechte man om de gisting te bevorderen. Op den achtergrond bewegen zich de Ptolemaiers als beschermers en geldschieters; hun goudstukken lagen altijd klaar voor ieder, die den Antigoniden den voet dwars wilde zetten. De Achaiische bond was een stedenverbond welke tezamen één volk uitmaakte, „tó tcov ’A/otuov ëGvoq” i) en welks gezamelijk geheel „tó koivóv tcov ’Axcxicov” 2) heette. Hun godsdienstig middelpunt hadden de Achaiërs in Aigion: hier was het heiligdom van Zeus Amarios, den beschermer van den bond, wiens beeltenis ook op bijna alle zilveren Achaiische bondsmunten voorkomt.3) (zie munt op de titelblz.) Te Aigion hadden ook de jaarlijkschc verkiezingen plaats, de z.g. „dp/aipEOiai” en wel, „Tiepl Ttjv -rijg nXEidSoq émToXf|v”, d.i. eind Februari begin Maart4). Er werd niet hoofdelijk gestemd, maar zóó dat iedere stad overeen bepaald aantal stemmen beschikte. Alle burgers der verbonden steden konden aan de verkiezingen deelnemen, waarschijnlijk ook diegenen, welke nog geen 30 jaar oud waren. De afwikkeling en behandeling der gewone zaken had plaats op de „aóvoboq”, welke ook onder andere namen voorkomt. Deze ver*) Polub. 11,6, 1; IV, 60, 6. 2) Polub. 11,70, 5; XXVIII, 7,14. 3) B. V. Head ; Historia Numorum2, Oxford 1911, blz. 416 w. 4) Polub. V, 1,1; vgl. IV, 37, 1-2; Beloch, IV, 2, blz. 230; Swoboda, Griech. Staatsaltert, blz. 380 w. en blz. 401. HOOFDSTUK 111 DE ACHAIISCHE BOND 39 Volgens Tarn 6) kan men slechts spreken van twee, krachtens constitutie bijeengeroepen vergaderingen, nl. de September- en de Aprilsunodos. Alles hangt hier o.i. af van de beteekenis die men aan den naam hecht, maar wanneer de „oóvoóoq” gelijk staat met de „PouXr)”7) 0f de „ÈKKXrjaioc” 8) Gf de ~dyopd”9) dan is waarschijnlijk de opvatting der vier bondsvergaderingen wel te handhaven, een opvatting die door meerdere plaatsen in Ploutarchos’ „Leven van Aratos” kan versterkt worden. De voornaamste aangelegenheden echter als oorlog, vrede en verbond werden beslist op een algemeene vergadering, de „auyKXrjToq”, waaraan alle burgers, die ouder waren dan 30 jaar deelnamen.lo) Deze vergadering werd slechts in bijzondere aangelegenheden bijeengeroepen en wel, wanneer het ging over vrede en oorlog door de „oruvocpxloci”, de gezamelijke overheden, nl. door den strateeg van den bond en de 10 demiourgen. Soms kwam het voor, dat een beslissing over vrede of oorlog niet door de „CTÓyKXrjtot;” werd genomen, maar door het verzamelde legerll), maar dan hadden de strateeg en de tien demiourgen, hierbij practisch toch het meest te zeggen. Volgens constitutie van den bond had de strateeg de uitvoerende macht en was tevens de leidende staatsman. Ofschoon later herhaaldelijk bleek, dat Aratos geen groot veldheer was, werd toch de constitutie van den bond nimmer in dezen zin veranderd, dat de veldheer en de leidende staatsman gescheiden functies hadden. Dit bracht o.a. mee, dat de bond in gebreke bleef, om zich aan te passen bij veranderde omstandigheden. Vóór Sikuoons bevrijding had de Achaiische bond het niet noodig om ’n militaire macht te zijn, na deze bevrijding werd echter de bond betrokken ineen strijd met buitenlandsche machten, zonder dat daarbij de bond overeen organisatie beschikte, welke daartegen voldoende was opgewassen. Naast den strateeg was er een staatsschrijven verder een aanvoerder B) Beloch, IV, 2, blz. 231, waar echter slechts voor den tijd van den bondgenooten-oorlog (220-217 v. Chr.) deze termini bewezen zijn. «) Tarn, C. A. H. VII, blz. 737. 7) Polub. IV, 26, 7-8. 8) Polub. IV, 7,1 worden èKxXrjoia en aóvoboq als synoniemen gebruikt. 9) Polub. XXVIII, 7,3 : XXIX, 4-5 waar een vergelijking met XXIII, 8 bewijst dat ook dyopóc en aóvoboc, als synoniemen gebruikt worden. 10) Polub. XXIX, 24, 6. 11) Polub. IV, 7,5 vv. gadering had, als een bijeenkomst van officieel afgevaardigden, naar alle waarschijnlijkheid vier maal per jaar plaats en wel: a. eind Mei/begin Juni; c. September ; b. eind Juli/begin Augustus: d. Aprils). 40 De genoemde tien demiourgen vertegenwoordigden de tien oorspronkelijke verbonden steden Patrai, Dume, Tritaia, Pharai, Boura, Aigion, Keruneia, Leontion, Aigeira en Pellene. Hun getal bleef behouden, ook toen de Achaiische bond zich steeds meer en meer uitbreidde. Evenals de overige beambten bleven zij het geheele jaar door in dienst en hun verblijf waste Aigion, wanneer zij niet met den strateeg te velde trokken. Alle beambten vingen hun ambtsbezigheden aan in het voorjaar en het Achaiische strategenjaar begon sinds 281/0 of 255 met Meil2). De beambten waren herkiesbaar om het andere jaar ; Aratos was gewoonlijk om het andere jaar strateeg. Hoewel het nergens uitdrukkelijk staat aangegeven, was vermoedelijk de leeftijd van dertig jaar verplichtend voor de ambtenaren. De Achaiische bondsstaat verleende aan iederen Achaiischen burger in iedere bondsstad rechtsgelijkheid; ter bescherming van de leden had de bond een gemeenschappelijk leger en ook werden eenige bedreigde en zeer voorname punten blijvend bezet zoo b.v. Akrokorinthos na de inname door Aratos in 243. Daar de bond gegroeid was uit de tegenstellingen met de tyrannenheerschappijen en sinds haar wederoprichting in 281/0 tegen Antigonos Gonatas was gericht, droeg het geheel een demokratisch karakter.l3) Aan den anderen kant werd niemand, noch ’n beambte, noch een lid van raad of volksvergadering bezoldigd, en zoo konden slechts de gegoede burgers daadwerkelijk aan het bestuur van den bond deelnemen. Dit bracht mee dat er ’n vermenging ontstond van demokratische en oligarchische gedachten; het proletariaat trad op den achtergrond hetgeen zich vooral wreken zou inden Kleomenischen oorlog. Ondanks de vele fouten, die aan den Achaiischen bondsstaat bleven vastzitten, kon hij aan de Grieken dat geven, wat zij het hoogste achtten, vrijheid en vrede14). En inderdaad, de Achaiische bond heeft dit ideaal een tijd lang ook bereikt. De groote en gestadig wassende sympathie van de Grieken voor den bond, heeft tenslotte bewerkt, dat evenmin de wijze en gematigde Antigonos Gonatas, als zijn zoon Demetrios, evenmin de krachtige Antigonos Dosoon, als Philippos, een onafgebroken heerschappij in Griekenland hebben 12) Beloch, IV, 2, 221. 13) Polub. 11, 38. 6. 14) Polub. IV, 74,3. der ruiters en later vinden we nog een vlootvoogd vermeld, hoewel de Achaiische zeemacht nimmer een belangrijke rol heeft gespeeld. 41 Maar ondanks dezen werkelijk zeer te prijzen bondsstaat bleef nog verdeeldheid heerschen. Zelfs te midden van den hoogen bloei bleef de kracht tot afweer en verdediging gering. Inden Kleomenischen oorlog bleek dat b.v. de bestaande algemeene dienstplicht der burgers voor het grootste deel ’n dood instrument was geworden; het nieuwe stadsleven, de anders georiënteerde en meer verfijnde cultuur bleek groote fouten mee te brengen. De hoog geprezen oorlogsmoed uit vroegere dagen was verslapt; huursoldaten, op zich zelf steeds een gevaarlijk experiment, konden in grooten getale niet uit eigen middelen worden bestreden. Een oorlogsvloot kende de Achaiïsche bond feitelijk niet. Hevige partijstrijd verzwakte de afzonderlijke staten. De stedenbond der Achaiers, zeer burgerlijk ingesteld en weinig tot oorlogvoeren geneigd, bleef niet zelden vasthouden aan het meest enge particularisme. Vaak moesten de bekwaamste mannen, gedwongen door omstandigheden en ondanks hun taai volgehouden strijd voor autonomie, zich min of meer van hun eigen land vervreemden en hun werkzaamheid in dienst stellen vaneen buitenlandsche macht. Voor deze laatsten biedt uit de 3e eeuw v. Chr. Aratos het beste voorbeeld. Ondanks het vasthouden aan zijn levenstaak, werd hij door de omstandigheden gedwongen, zijn toevlucht te zoeken bij Makedonië en tegen zijn wil werd hij de voorstander vaneen totaal verschillend politiek programma. De grootste bekoring van zijn persoon en zijn tijd is wel, dat hij vooral, temidden van elkander bestrijdende staten en in feilen strijd met het particularisme, getracht heeft, een federalistischen staat in het leven te roepen. Eerst is hem deze bonsstaat nog maar vaag bewust, maar langzamerhand heeft de idee hem zóó gegrepen dat hij niets anders ziet dan de belangen van dien bond en in haar meent hij het best geheel Hellas te dienen. We mogen gerust zeggen, dat vanaf de inname van Sikuoon door Aratos tot aan den slag bij Sellasia, de geschiedenis van Aratos ook de geschiedenis van de Achaiïsche bond is en omgekeerd; sterker nog uitgedrukt, zonder Aratos zou de Achaiïsche bond geen geschiedenis hebben gekend.ls) 15) Vgl. over de constitutie v.d. Ach. bond : Freeman, blz. 275-388 ; Niese, 11, blz. 210-212, blz. 290-296; G. de Sanctis, Le assemblee federali degli Achei, Riv. fil. 36, 1908, blz. 252 vv.; H. Swoboda, Studiën zu den griechischen Bunden, Klio, 1912, blz. 17 vv.; G. Niccolini; La confederazione Achea, Pavia 1914 ; M. O. B. Gaspari, The Parliament of the Achaean League, Eng. Hist. Rev. 29, 1914, blz. 209 w.: Beloch, IV, 2, blz. 230 w.: Tarn, C. A. H. VII, blz. 735-739. kunnen vestigen. 42 Reeds inde 4e eeuw hadden de tien of twaalf Achaiische steden een gezamelijk verbond, dat zich gewoonlijk aan de zijde der Lakedaimoniërs schaarde. Maar als bondsstaat dateert de Achaiische bond van het jaar 281/0, toen Antigonos Gonatas verslagen werd door Ptolemaios Keraunos en zich een nieuw Grieksch verbond vormde onder leiding van koning Areus van Sparta. De Achaiische bond werd gesticht „Koerde tt|v Fluppou sidp«civ Elg ’ltocXiocv” d.i., inde Olumpiade 124, 4=281/0 v. Chr. Toen sloten de vier Westelijk gelegen plaatsen van Achaia, nl. Dume, Pharai, Patrai en Tritaia een gezamelijk verbond tegen Antigonos. Vijf jaar later in 275/4 verdreef Aigion de Makedonische bezetting en sloot zich als vijfde lid bij genoemde steden aan, daarna (ê£,rj<;, maar wanneer precies zegt Polubios niet) gevolgd door Boura en Keruneia. De tyran van Boura werd gedood door Margos van Keruneia en de Achaiers, waarna de tyran Iseas van Keruneia afdankte en de toetreding van zijn stad tot den Achaiischen bond bewerkte16). Wanneer de overige steden (nl. Leontion, Aigeira, Pellene en Olenos) zijn toegetreden, is niet nauwkeurig aan te geven, maar waarschijnlijk valt hun toetreding tot den bond vóór of op zijn laatst inden Chremonideischen oorlog 17). Tot aan 255/4, dus inde eerste 25 jaren vanaf de stichting, werden de gemeenschappelijke aangelegenheden der genoemde steden door één schrijver en twee strategen behandeld. Maar in 255/4 had er een verandering van constitutie plaats en in plaats van twee strategen werd nu één strateeg benoemd en als eerste Margos van Keruneia. In het vierde jaar na diens strategie, in 251, voegde Aratos zijn vaderstad Sikuoon toe aan den Achaiischen bond. In 243, toen Aratos voor de tweede maal tot strateeg was gekozen, maakte hij zich meester van Akrokorinthos18). Nu genoot Aratos zulk een populariteit bij de Achaiers, dat zij hem om het andere jaar (want onafgebroken voortzetting van het ambt was volgens constitutie van den bond uitgesloten) tot aan zijn dood toe tot strateeg kozenl6). 10) Polub. 11, 41, 11-15. 11) Beloch, IV, 2, blz. 227. is) Polub. 11, 43, 1-4; vgl. Beloch. IV, 2, blz. 227. i») Arat. 24, 5; vgl. 30, 7. 2. CHRONOLOGIE VAN DEN ACHAIISCHEN BOND EN VAN DE ACHAIISCHE STRATEGENAMBTEN, GEDURENDE HET POLITIEKE LEVEN VAN ARATOS. 43 Wanneer Ploutarchos spreekt over „éviotuxö 5è uoxspov ocSGiq axpocxr|ycov 21), hebben wij hierin dus een vergissing te zien van Ploutarchos en wanneer wij letten op de andere strategieën, behoeft men dus geenszins van aaneensluitende strategenambten te spreken, gelijk Ferrabino, naar aanleiding van deze en ’n andere plaats doet22). Tot 227/6 heeft Aratos dan afwisselend om het andere jaar het ambt van strateeg bekleed van Mei tot Mei, dus inde jaren 245/4, 243/2, 241/0, 239/8, 237/6, 235/4, 233/2, 231/0, 229/8, 227/6. Uit de andere strategenambten welke vóór 227/6 liggen valt met zekerheid alleen iets te zeggen over de jaren 234/3, 232/1, 230/29. Ludiades en Aratos zijn afwisselend strateeg geweest, tusschen de jaren dat Megalopolis toetrad tot den Achaiïschen bond (tijdens Aratos’ 6de strategie) en het jaar dat Ludiades viel inden strijd bij Ladokeia in Aratos’ 1 Ode strategie 23). Naar alle waarschijnlijkheid hoort ’n zekere Dioitas in het jaar 236/5, want onder zijn strategie zouden de Achaiërs Heraia, op de grenzen van Elis, hebben veroverd 24). Voor het jaar 228/7 is Aristomachos strateeg2s) en daarna in 227/6 weer Aratos. De lezing bij Ploutarchos23) dat Aratos in 227/6 voor de 12de maal het ambt van strateeg bekleed zou hebben is dus zeker foutief en hoogstwaarschijnlijk een fout der handschriften; hij was in 227/6 voor de 10de maal strateeg27). In 226/5 is er ’n nieuwe strateeg nl, Huperbatas, onder wien de Achaiërs ’n zware nederlaag leden bij het Hekatombaion23), en hoewel Aratos gewoon was om het andere jaar strateeg te zijn wilde hij het nu, gezien de omstandigheden niet, en werd Timoxenos voor voor het volgende jaar 225/4 gekozen 29). Beloch30), houdt het er voor dat Huperbatas na de nederlaag bij het Hekatombaion werd afgezet en dat nu Timoxenos tot Mei 225 strateeg was. Zoodoende geeft hij aan Aratos de strategie voor 225/4, maarde redenen die 20) Arat. 16, 1. 21) Arat. 16, 2. 22) Ferrabino, blz. 274 naar aanleiding van Arat., 16, 2 cn 35, 7. 23) Arat. 30, 4 30, 7 j 37, 3; Polub. 11, 51, 3. 24) Beloch, IV, 2, blz. 224. 25) Arat. 35. 5. 26) Arat. 35, 7. 27) Ferrabino o.c. 274 houdt ook hier aan de lezing tó bcobÉKOCTOV vast. 28) Plout. Kleom. 14,1 ; Arat. 39, 1. 29) Plout. Kleom. 15,1. 30) Beloch, IV, 2, blz. 222. De eerste strategie van Aratos valt dus in het jaar 245 en duurde van Mei 245 tot Mei 244 20). 44 De volgende jaren tot aan den slag bij Sellasia, brengen een zeer groot aantal problemen mee. Hier hangt alles af van de dateering van den slag bij Sellasia, waarop wij uitvoerig terug komen (zie blz. 262 vv., en waardoor wij duidelijk zullen trachten te maken dat Aratos gedurende het normale strategenambt van Timoxenos in 225 benoemd werd tot „OTpotTijycx; auTOKpd-rcop”. Uit het daar behandelde zal blijken hoe Aratos strateeg is geweest in 224/3. Merkwaardig genoeg zijn er geen positieve gegevens aanwezig voor het strategenambt gedurende het jaar waarin de slag bij Sellasia valt. Het is echter wel aan te nemen dat Aratos’ vriend Timoxenos tot strateeg werd gekozen voor het jaar 223/2. Ter staving van deze hypothese zou kunnen dienen dat Aratos blijkbaar inden slag bij Sellasia geen groote rol heeft gespeeld en er wellicht zelf niet bij tegenwoordig is geweest, reden waarom dit uiterst belangrijke feit in Ploutarchos slechts33) met een enkel woord wordt aangeduid. Voor het jaar 222/1 komt dan weer een strategenjaar van Aratos, in welk jaar naar alle waarschijnlijkheid het bezoek van Philippos V inden Peloponnesos kan gedateerd worden 34). De hierop volgende jaren bieden geen moeilijkheid en kunnen uit Polubios gemakkelijk worden afgelezen3s). Overzien wij nu alle strategenambten vanaf 245/4 tot aan Aratos’ dood, dan hebben wijde volgende tabel: 245/4 Aratos 240/39 ? 235/4 Aratos 244/3 ? 239/8 Aratos 234/3 Ludiades 243/2 Aratos 238/7 ? 233/2 Aratos 242/1 ? 237/6 Aratos 232/1 Ludiades 241/0 Aratos 236/5 Dioitas? 231/0 Aratos 81) Arat. 38, 1. 32) Vgl. Ferrabino, blz. 262-268, die uitvoerige gronden aangeeft om de strategie van Timoxenos voor 225/4 te handhaven. 33) Arat. 46, 1. 34) Arat. 46, 2-3. vgl. Polub. IV, 7, 6-10 : 37, 1. 35) V, 1, 1-2; 30, 7; 106, 1. hij aangeeft, zijn, dunkt ons, onvoldoende. Zijn redeneering dat Aratos op het punt stond als strateeg af te treden na de minder zware nederlaag bij Ladokeia3l), waaruit ook volgen moet dat Huperbatas na de zware nederlaag bij het Hekatombaion geen strateeg kon blijven, is wel onjuist. Er zijn geen doorslaande getuigenissen, die er op wijzen dat Timoxenos niet strateeg zou geweest zijn gedurende de normale periode van 225/4 32). 45 230/29 Ludiades 229/8 Aratos 228/7 Aristomachos 227/6 Aratos 226/5 Huperbatas 225/4 Timoxenos (in dit jaar Aratos axpaxriYÓq aöxoKpdxcop). 224/3 Aratos 223/2 Timoxenos ? 222/1 Aratos 221/0 Timoxenos 220/19 Aratos ti 219/8 Aratos Junior s 218/7 Eperatos 217/6 Aratos 216/5 Timoxenos 215/4 Aratos 214/3 ? 213/2 Aratos (in deze strategie sterft Aratos). Met deze tabel komen wij tot 16 strategieën van Aratos. Wanneer wij nu lezen dat Aratos in zijn 17de strategie 36) stierf, dan hebben wij dus ook hier evenals in twee reeds aangehaalde plaatsen Ploutarchos’ chronologische aanduiding te verwerpen. Intusschen is deze fout wellicht hieruit begrijpelijk dat Ploutarchos het strategen-ambt van Aratos Junior heeft meegeteld of Aratos’ ambt van „axpocxrjyóg ocóxoKpdxcop”. Men ziet uit de tabel dat Aratos vanaf zijn eerste strategie tot aan zijn dood slechts in twee gevallen (nl. voor 225/4 en 218/7) niet om het andere jaar tot strateeg werd gekozen, en de lange reeks van de opvolgende hoogste ambten inden Achaiischen bond getuigt meer dan wat ook van Aratos’ grooten invloed. 3e) Arat. 53, 1 ; over deze plaats vgl. vooral Klatt, blz. 122 en Beloch, IV, 2, blz. 226. 46 De tekst is die van de editie van Cl. Lindskog en K. Ziegler, Plutarchi Vitae 111, 1, Leipzig 1915 K L A £ 1: ! -T ;< " LEI£S £ A A L CONSPECTUS SIGLORUM G: Sangermanensis (Coislinianus) 319. G1: scriptura manus primae cod. Sangermanensis. G2: scriptura manus secundae cod. Sangermanensis. Gm: scriptura marginis cod. Sangermanensis. Gl: scriptura ipsius textus cod. Sangermanensis. Eadem ratione in scripturis ceterorum codicum usi sunt editores. P : cod. Palatinus 283. R: cod. Vaticanus Urbinas 97. H ; communis fons ex quo PR fluxerunt. L: cod. Laurentianus 69, 6. Anon.: Anonymi lectiones (in fine editionis Francofurtanae 1599 et 1620). Sint.: Sintenis. Steph.: Stephanus. Vulc. vel Vulcob.: Vulcobii lectiones (ibidem). Arat. 1,1: Arat. cap. 1 § 1. Arat. p. 1,1 : Arat. pag. 1 lin. 1. + : unius litterae rasura. < > : inclusa sunt quae addenda videntur esse. [ ] : inclusa sunt quae secludenda videntur esse. ff: inclusa sunt quae corrupta censentur necdum sanari potuerunt. DEEL 111 TEKST EN VERTALING 1. napoLplcrv xivd iraXaidv ö FloXuKpaxEq, ÖEloaq poi Bokeï xó süar]pov aÜTrjq, ó quXóooipoq XpüaiTtTtoq ol>x öv s.XEL tpoTtov dXX’ öq aöxöq öexo péXxiov Eivai Biaxlo£xar xlq rcaxép’ aivr|a£i, e’i pr] EÓSalpovEq olot; 2 Aiovuaóßcopoq 5’ ó Tpoi£f]vioq ÈXÉYXWV auxóv dvx£Kxlot|oi xt]V 5 dXr]oivf]V oöxcoq M)(ouoav xiq Ttaxép’ atvf|a£i, ei pt] KaKoßaipovEq ulol; Kal iXoKdXou, ndvxcoq dsl péXxioxov <èauxóv> f]yElaoai. 25 2. 'H Zikucovlcov TtóXiq etcel xö Ttpöxov êk xï]q dKpdxou Kal AcopiKfjq dpiaxoKpaxlaq öonEp dppovlaq ouyxuoElor]q £l9 atdoEiq événEOE Kal cpiXoxiptaq sr)paY«yöv, oök ÈTtaüaaxo voaouaa Kal xapaxxopévr] Kal xupavvov êk xupdvvou pExapdXXouaa, péxpi o5 KXécovoq dvaipEoévxoq eïXovxo TipoKXEiöav dpxovxa Kal 30 KXEivtav, dvöpaq évsó£.ouq xd pdXiaxa Kal év öuvdpEi xöv 2 itoXixöv övxaq. rjör] 5é xiva xrjq TtoXixElaq Kaxdaxaaiv Eysiv 3 Biaxlo£xai P: siaxlo£ooai GRL 4 O: alvéaEi GL 9 dpExaïq GL: dpExdq H a2 in ras., R 10 ö] otq Herwerden 11 èirixpÉTCEi L1 16 ouvaijjavreq G 19 Kaxaiaxövsiq G1: Kaxaiaxuvetq G2PL KaxaiaxuvEÏq R— 21 p£p£XXr)KÖq ante ras. G 23 dvayiYVÖOKOvxeq H 24 [oOv] Aldina 25 TidvTcoq codd.: iravxóq editt. itdvxcov Paris. 1673 et Xylander ut vid. <éauxóv> Xylander et Anonymus 30 TLpoKXel&r]V LG2 31 KXivlav ante ras. G1 (item p. 50.1. 2 et 8) 2 : cf. v. Arnim, 111, 202 : 4 et 7 : Cic. ad Attic. I, 19, 10 ; 5 : cf. Paroem. Gr. I p. VII, Schneidewin ; cf. Hesuch, s. PXaÓKOü TÉXVT) : 11 J Pind. Pyth. VIII, 44; – Gap. 2 : Paus. 11,8, 2; Strab. VIII, 382; 27 : cf. Plut. Cleom. 16, 6. 48 4 wie zal zijn vader prijzen, tenzij met geluk bedeelde zonen ? 2 Dionusodoros van Troizen wijst hem echter terecht, en stelt daarvoor inde plaats het juiste, aldus luidend gezegde: wie zal zijn vader prijzen, tenzij met tegenspoed bedeelde zonen ? En hij beweert, dat dengenen, die alle eigenwaarde missen, maar de verdiensten van eenige voorouders als dekmantel gebruiken en pochen op hun lofwaardige daden, door dit gezegde de mond wordt 3 gesnoerd. Bij wien echter van nature „de van de vaderen geërfde voortreffelijkheid uitschittert”, om het met Pindaros te zeggen, zooals dat het geval is bij u, die uw leven tracht gelijk te maken aan het schoonste voorbeeld uit uw familie, voor hém moet het wel een zalige gedachte zijn, zich de voortreffelijksten van zijn voorouders te herinneren, telkens wanneer men over hen iets hoort of zegt. 4 Want het is niet uit gemis aan eigen verdiensten dat zij hun reputatie doen afhangen van den roem van anderen, maar doordat zij hun eigen goede hoedanigheden met gene verbinden, prijzen zij hen als de stichters van hun geslacht en gidsen in hun leven. 5 Daarom heb ook ik het leven van uw stadgenoot en voorvader Aratos, dien gij evenmin door den roem die u zelf omgeeft, als door uw aanzien oneer aandoet, op schrift gebracht en aan u opgedragen. Ik heb dit gedaan, niet alsof ik de meening ben toegedaan, dat het u niet van den beginne af is ter harte gegaan, op uiterst nauwkeurige wijze zijn daden te kennen, maar opdat uw zonen Polukrates en Puthokles opvoedende kracht vinden in voorbeelden uit eigen familie, deels door het hooren, deels door het lezen, van wat zij dienen na te 6 volgen. Want ongetwijfeld is het een blijk van zelfingenomenheid, niet van loffelijke eerzucht, wanneer men zichzelf altijd en in elk opzicht voor den voortreffelijksten houdt. 2. Zoodra de stad Sikuoon van haar onvervalscht Dorisch en aristokratisch karakter, omdat haar innerlijke samenhang verstoord was, in partijtwisten was vervallen, en het slachtoffer was geworden van het eerzuchtig streven der volksmenners, kwam er geen einde aan haar politieke ziekte: zij bleef in gestadige onrust en ging van den eenen tyran op den anderen over,totdat men,na den moord op Kleoon1), Timokleidas en Kleinias tot leiders koos, mannen die bij uitstek in eer en 2 aanzien stonden bij hun medeburgers. Reeds scheen dit bewind tot i) in 274 ? 1. Er is een oud spreekwoord, Polukrates, dat de wijsgeer Chrusippos, zeker wel uit vrees voor het onheilspellende er van, niet weergeeft op de manier zooals het luidt, maar zooals hij zelf meende dat het beter was: 49 Mvsov eltoc vuKxóq Elq "Apyoq ünE^énep^EV. 3. Oöxco 5' èKKXanévxi tö 'Apaxcn Kal töv kivßuvov, EÜGuq pèv ève(J)U£to Kal tó a<|)ospóv Kal suxirupov pïooq èm xouq xupdvvouq- xpEóp,£Voq 5è trapa xoïq év "ApyEi £,évoiq Kal «plXoiq naxpwoiq éXEuSEptcoq, Kal tó aóopa pXaaxdvov ópwv Elq 15 Kal péyeGoq, êtiéócokev êauxöv doKfioEi xrj TtEpl itaXalaxpav, coctte Kal itévxaGXov dycovlaaoGai Kal axEtpdvwv tu^elv. 2 ènupalvExai 5’ dpéXEi Kal xaïq elkóoiv doXr]TiKf| xiq Iséa, Kal xó ouvetóv xoö TtpoocÓTtou Kal paaiXiKóv oö iravxdTtaaiv dpvEixai 3 xfjv dórjtpaylav Kal xó OKacpEÏov. öGev èvÓEÉaxEpov ïacoq rj TtoXi- 20 tikw ttpoafjKov ïjv dvöpl TtEpl xóv Xóyov ÈortouóaaE- Katxoi yEyovévai eihelv rj sokeï xioiv êk töv ÓTtopvripaxcov Kpivouaiv, a napÉpycoq Kal óiró x£Lp« std xöv éTuxuyóvxcov 4 óvopdxcov dpiXXrjCTdpEvoq KaxÉXinE. xpóvco 5’ üoxEpov ’Apavxióav pèv ol TtEpl Aeiviov Kal ’ApiaxoxéXt] xóv óuxXektikóv, EicoGóxa 25 xoïq Xóyoiq aöxwv Kax’ dyopdv ÊKdcxoxE itapEivai Kal aupquXoviKELV, épPaXóvxEq Elq xoiaóxt]v Siaxpippv Kal Kaxa-OKEudaavxEq émpouXtiv dvEÏXov, Flaaéav 5è xóv ’Apavxlóou Ttaxépa xf]v dpxt)v ÓTtoXapóvxa NiKOKXTjq soXo(|)ovr|aaq éauxóv 5 xópavvov. xoGxov ÉptpEpÉaxaxov Xéyouoi xfjv öipiv 30 1 Ttaaéou PL et in ras. G2R2; itaaaiou G1R1 4 aöxou öveXeTv dpaxov GFI: aöxou dpaxov dveXeïv L aöxou del. Ziegler aöxoü "Apaxov Benseler 8 y£yevr|pévr]q L1— 11 Let inPlitterae ött supra lin. additae 12 Sè KXattévxi L1 13 êcpuExo L1 16-17 itepl xf]V TtaXalaxpav P— 20 aKapelov Sint.: OKacpiov GPL OKaplov R 21 f]v om. P X(Sv Xóycov P 21-22 Kalxoi Ziegler, ut Kplvouaiv cum tlolv iungatur; an yeyovévaL KopipóxEpoq, yéyovE Madvig 22 KopiJjóxspov Reiskc: KopipóxEpoq 6okeÏ G: óokelv HL 24 KaxÉXEiTtE ante ras. G 26 aöxoïq L 27 ÈKpaXóvxsq G —-30 èptpEpéaxaxov xf)v ötjnv Xéyouai L 18: cf. Polyb. XXXIX, 3, 10; Paus. 11,7. 5: VI, 12,5; 20 : cf. Polyb. IV, 8,2 ; 24 : cf. Paus. 11,8, 2-3. SoKoüorjq, TqioKXetSaq pèv drcéGavEV, ’ApavxlSaq 5' ó naoéou xupavvlöa rcpdxxcov êauxö xóv KXeiviov «hékteive, Kal tüv (piXcov Kal olkelcov xouq pèv é£,épaXE xouq 5' dvEÏXEV é£f|TEi 5è Kal tóv ulóv auxoG oveXeïv "Apaxov, EnxaETij KaxaXEXEippévov. 3 èv 8è xrj Tispl xt|V oiKiav xapaxg ouvektieocov xoïq «pEuyouoiv ó 5 naïq Kal TtXavtópEVoq év xrj ttóXei TtEpltpopoq Kal dpof|or]xoc;, Kaxd xuxtiv ËXao£v Elq olKiav itapEXGwv yuvaiKÓq, pèv ’Apavxïsou Flpotpdvxco 5è xö KXeiviou dsEXaiVEV oö pixpóv oöö’ dpyóv, ÊpPpiGèq 5è Kal nap’ fjXiKiav datpaXEaxépa 2 yvoópt) KEKpapévov. öoev oï xe (puydÖEq pdXiaxa xóv voGv ekeïvco io npooEl/ov, ö xe NiKOKXf)q oök f|péX£i xöv npaxxopévcov, dXX’ dsf|Xcoq dTtEo£cóp£i Kal napscpüXaTXEV aóxoG xf]v óppf|v, xóXprjpa pèv oöSèv xtjXikoGxov ÖEÖiwq ouö’ ëpyov ouöèv oüxco napaKEKivöuveupévov, UTtoTtxEucov 5È xoïq paoïXEOoiv aóxóv 6iaXéyEaoai lXoiq oöai Kal £évoiq naxpöoiq. 15 3 Kal ydp dXrjGöq ó "Apaxoq énEy£ipr|CTE xt)v 65óv èkelvtjv öq 6’ ’Avxlyovoq pèv ómaxvoupEvoq f)pÉX£i Kal napijyE xèv ypóvov, al 5’ dn’ Atyunxou Kal napd rixoXEpaïou paKpdv ïjaav èXnIÖEq, ëyvco si’ aüxoG KaxaXÓEiv xóv xupavvov. 5. Flpfóxoiq 5è KoivoGxai xf]v yvcópr]v ’Apiaxopdxw Kal ’EKsf|Xto. 20 xouxcov ó pèv ÉK ZiKuwvoq f|v cpuydq, ó 5’ ’'Ekst)Xo<; ’ApKdq ek M£ydXr]q nóXEtoq, dvfip quXóaotpoq Kal npaKxiKÓq, ’ApKEaiXdou 2 xoG ’AKaSiqpiaKou yEyovtbq ev doxEi ouvf|orjq. sè xoóxcov npoGüpcoq, SiEXéyExo xoïq dXXoiq (puydaiv, öv óXtyoi pèv aloyuvGévxEq éyKaxaXinEÏv xf|V èXnlöa pEXEiyov xuv npaxxo- 25 pévcov, ol 5È noXXol Kal xóv "Apaxov énEipövxo KaxaKwXÜEiv 3 wq dnEipla npaypdxcov opaauvóp£vov. pouXEUopévou 5’ aüxoG ycopiov xi xfjq ZiKucovlaq KaxaXapslv, öoev d»ppr)pévoq stanoXEpf)OEi npóq xóv xupavvov, ïjKEV Elq ”Apyoq dvqp ZiKucóvioq èk xfjq ElpKxfjq dnoÖEÖpaKcóq- ïjv 5è xuv (puydöwv êvoq SEVOKXéouq 30 dÖEXtpóq- Kal xö ’Apdxcp npoaaxöslq Gnö xou SEVOKXÉouq, eXeye xoG XEixouq, Kao’ öv unEppdq aóxöq éaGor) xónov, èvxóq pèv F KUtpéXcoi FI 3 MupaiXoq] pupaTXoq n pupxïXoq GL2 puprïXoq L1 6 KaKd noXXd L èKivöuvEUOEV Coraes 7 dnoXapEÏv L1 12 dneoEcóp£i PL; dn++EoeGp£i (vidctur fuisse dnEp èoeóp£i) R napEo£ÓpEi G 17 napfjyE G (cf. Plut. Ag. 13 Clcom. 27 Demetr. 51): TtapfjKE HL 21 "EK&r|Xoq scribunt bic et deinceps codd., item Paus.: "EK&ppoq Plut. Philop. Polyb. Suid. 23 ’AKaSrjpiaKoG Sint.: dKaöripaÏKoG vel aKaöapaÏKoG —27 pouXopévou G, eu supra scr. m. 2. 3: cf. F. H. G. IV, 460. Gap. 5-9: mor. 804 e: Polyb. 11. 43. 3; Paus. 11, 8, 3-4 : Strab. VIII, 382, 385; Cic. de o ff. 11, 81; Trog. Prol. XXVI, 6: 21; cf. Plut. Philop. 1: Polyb. X, 22,2 sq.; Suid. s.v. OiXonoipriV; Paus. VIII, 49, 2. riepidvSpo xö KutjiéXou yEVÉoGai, KaGdnEp ’AXKpalcovi pèv xü ’ApqudpEco tóv népcrrjv ’Opóvxriv, "EKXopi 6è xóv AaKEÖaipóviov 52 berokkende hij de stad veel kwaad en liep gevaar haar te verliezen, daar de Aitoliërs het op haar gemunt hadden. Reeds was Aratos een jonge man geworden, die in schitterend aanzien stond wegens zijn edele afkomst: daarbij kwam de hem eigen fierheid, die in hooge mate en actief in hem uitscheen en die, meer dan men van zijn leeftijd mocht verwachten, met ernst en vastheid van besluit 2 gepaard ging. Daarom richtten de bannelingen vooral op hem hun aandacht, maar ook Nikokles liet het niet onverschillig wat er gebeurde, maar ongemerkt hield hij hem uit de verte in het oog en liet van nabij zijn streven gadeslaan, zonder evenwel zulk een koene onderneming of zoo’n groot waagstuk in het minst te vreezen. Wel koesterde hij argwaan, dat Aratos onderhandelingen voerde met de koningen, die met zijn vader verbintenis van gastvriendschap hadden gehad. 3 Inderdaad had dan ook Aratos geprobeerd dien weg in te slaan. Daar echter Antigonos ondanks herhaalde beloften in verzuim bleef en den tijd liet verloopen, en de verwachtingen op hulp uit Egypte en van Ptolemaios te verwijderd lagen, besloot hij door eigen middelen den tyran ten val te brengen. 5. De eersten aan wie hij zijn voornemen bekend maakte, waren Aristomachos en Ekdelos. Van dezen was de eerste een balling uit Sikuoon en Ekdelos een Arkadiër uit Megalopolis, een wijsgeer en een man van de daad, die in Athene een vertrouwd leerling was 2 geweest van den Academicus Arkesilaos. Nadat dezen nu bereidwillig op het plan waren ingegaan, voerde hij onderhandelingen met de overige bannelingen. Slechts weinigen van dezen schaamden zich de hoop op te geven en waren bij de onderneming aangesloten, de meesten echter trachtten ook Aratos terug te houden, omdat zij diens 3 durf aan onervarenheid toeschreven. Aratos was juist er op bedacht, een of ander versterkt punt in het gebied van Sikuoon te bezetten, om van hieruit als operatiebasis den beslissenden strijd tegen den tyran te voeren, toen een man uit Sikuoon te Argos kwam, die uit de gevangenis was ontvlucht. Hij was een broer van Xenokles, één der bannelingen. Door Xenokles met Aratos in kennis gebracht, vertelde hij hem, dat de plaats van den muur, waarlangs hij zich, door er over te klimmen, in veiligheid had gesteld, aan den binnenkant nauw zegt dat deze Nikokles wat zijn uiterlijk betrof, sterk leek op Periandros, Kupselos’ zoon, evenals de Pers Orontes geleek op Alkmaioon, Amphiaraos’ zoon, en op Hektoor, die Lakedaimonische jongeling, die, naar Mursilos’ verhaal, door het groote aantal nieuwsgierigen onder den voet werd geloopen, toen men tot het besef van de gelijkenis was gekomen. 4. Nikokles bleef vier maanden 6) tyran; gedurende dezen tijd ') Jan.-April 251. 53 6. ”H pèv oöv twv ötiXcov TiapaaKEuf) auvf|or]q fjv, itdvxcov d>q ETtoq eltxelv tóte KXcoitEiaiq Kal Kaxaöpopaïq én’ dXXf|Xouqxocq 5è KXtpaKaq Eöpdvcop ó pr)xavonmóq dvacpavSöv émjf;axo, 15 TÏjq TÉxvrjq aöxói xó dvÓTto-rixov siBouor]q, èttel Kal aöxóq ïjv xuv 2 iataq ön’ aöxou p£xd XEoadpcov dXXcov oüq eSei Ttpóq xóv KT]uoupóv d(piKÉaoai aKoxaiouq, «pdaKovxaq óSoinópouq Elvai Kal 25 KaxauXiaapévouq aöxóv xe auyKXEÏaai Kal xoüq KÖvaq- oö ydp fjv dXXi] TtapEXOEÏv. xdq 5è KXipaKaq SiaXuxdq oöaaq éppaXóvxsq 4 etq dxdvaq Kal xoöxco 5è KaxaaKÓrccov xivwv év 'Apysi xou NiKOKXéouq «pavévxcov Kal TtEpuévai XEyopévcov d6f]Xcoq Kal Tiapava TtpofjyEv éitl xfjv ttóXiv, auppéxpoiq xfj Ttepupopa xfc ofEXrjvrjq éTtixayüvcov Kal trdXiv dviElq xf]v itopElav, uctxe xu is pèv coxl xpfjaOai Kao’ 65óv, fjSr] 5è Suopévrjq itEpl xóv Ktjuov 3 EÏvai TtXrjCTiov xou évxaGoa Katpialaq dnfjvxTjCTEv aüxw, xwv pèv Kuvapïwv ou Kpaxf|aaq ëuXaKT]v Tiapasisouq ètpcóSEUE kcóscjvi, Kal vco 5’ éuinECTcbv aöxoïq Kal auXXapuv cntavxaq, oüóéva 5’ duoKXEivaq, £Öouq SiETtépnExo upóq xouq eplXouq dvaKaXoüpsvoq 6 EKaaxov dit' olKiaq. Kal auvSpapóvxcov TtavxayóGEV, f)pépa pèv 25 ÜTtéXapTtEV fjsr| Kal xó GÉaxpov fjv öyXou psaxóv, exi upöq xt|v dsr]Xov altopoupévcov Xóv Kal dar)pov xó upöxov, EÏxa 5 2 pdXXov ènéxELVE TtapEpyopévcov Kal KaxEiXEV iqsrj rtoXuq uXaypóq xè xwpiov, cóoxe xèv Tiépav «póXaKa Kpauyrj pEydXr) Ttuvodv£ooai xoö Kuvqyou, upóq xiva xpocyscoq ouxtoq ó kucov üXaKXEi, Kal pij 3 xi ylvExai KaïvóxEpov. ó 5’ duo xoö Ttópyou aöxèv dvxEcpövtjOE pr]sèv Elvai seivóv, dXXd xöv Kuva upóq xó (pöq xöv x£i)(o(j)uXdKcov io Kal xóv ijJÓ(f)ov xoO KÖStovoq xouxo pdXiaxa xouq ’Apdxou axpaxiöxaq èitéppcooEv, olopévouq xóv Kuvrjyöv éTtiKpuTtXEiv KoivcovoOvxa xrj Etvai 5è uoXXouq Kal dXXouq 58 2 daarna, toen men naderbij kwam, werd zijn geblaf sterker. En reeds weerklonk de geheele omtrek van het gebas, zoodat de schildwacht van den overkant luidkeels den jager vroeg, tegen wien zijn hond 3 zoo heftig blafte en of er onraad was. De jager riep vanuit den toren hem tot antwoord toe, dat er niets te vreezen was, maar, dat zijn hond door het licht van de wachten op den muur en door het klinken van de bel geprikkeld was. Dit vooral bemoedigde Aratos’ soldaten, daar zij meenden, dat de jager zich van den domme hield, omdat hij inde onderneming mee ingewijd was en dat er nog vele 4 anderen inde stad waren, die medewerking verleenden. Niettemin bleef het gevaar, toen zij den muur opklommen, nog groot, en de zaak rekte zich, daar de ladders slingerden, wanneer men niet één voor één langzaam omhoog klom. De tijd drong ondertusschen en reeds hoorde men het gekraai der hanen, en de menschen die gewoonlijk een of ander product van het land naar de markt 5 brengen, waren al op komst. Daarom ook klom Aratos in groote haast omhoog, nadat in totaal veertig man vóór hem omhoog geklommen waren. Hij wachtte toen nog op enkelen van beneden, en trok op naar het huis van den tyran en het hoofdkwartier; want daar brachten de huursoldaten den nacht door. Hij overviel hen onverhoeds, maakte allen tot gevangenen zonder iemand te dooden, en stuurde aanstonds boden rond naar zijn vrienden, om ieder uit 6 zijn huis op te roepen. En nadat dezen van alle kanten waren tezamen gestroomd, begon het al dag te worden. Het theater was vol volk; men was nog in gespannen verwachting op het onbestemde gerucht en wist niets met zekerheid aangaande de gebeurtenissen, totdat nu tenslotte de heraut naar voren trad en afkondigde; „Aratos, de zoon van Kleinias, roept de burgers op tot de vrijheid”. 9. Thans kwamen zij tot de overtuiging dat de verwachting, die zij reeds lang koesterden, in vervulling gegaan was: zij stormden in drommen naar het paleis van den tyran en staken het in brand. De vlammen sloegen hoog op, en deze waren, toen het huis in brand stond, zichtbaar tot Korinthe, zoodat de Korinthiërs zich daarover 8. Nu was het geen groote afstand van den tuin tot aan den muur en den vestingtoren, waarin een groote jachthond de wacht hield. Deze merkte echter niet dat zij naderden, hetzij omdat hij van nature vadsig was, hetzij omdat hij overdag moe was geworden. Daar hem echter de kleine honden van den tuinman van beneden af wakker maakten, liet hij zich eerst een beetje dof en onduidelijk hooren. 59 4 KaxfjyayE 5è ’ aöxfjq Kal axaaid^ouaav. 6 "OGev éK xöv xtapóvxcov dpiaxa Kptvaq auxf|v (pépcov xoiq Ayaioïq' Kal Awpielq övxEq ÜTiéSuaav ÊKouotcoq övopa Kal noXiXEiav xfjv ’Ayaiöv, oöx’ d£tmpa Xapitpóv oöxe 20 pEydXt]v iaxuv èxóvxmv xóxe. piKpoitoXlxai ydp fjoav ol noXXot, Kal yrjv oöxe ypijoxfjv oöx’ d(j)0ovov EKÉKxrjvxo, Kal oaXdxxr| TtpoacÓKOuv dXipévco, xd noXXd Kaxd payCaq êKcpepopévr) itpöq 7 xf|v f]TiEipov. dXXd pdXiaxa sf] oöxoi xt]v ’EXXr]viKf)v dXKfjv dnpóapaxov oöaav, óodKiq xttyoi KÓapou Kal 25 ópocppovouariq Kal voöv ëxovxoq f|yEpóvoq, oï pèv TtdXai xöv 'EXXrjvcov dKptjq oóSèv öq etitelv pépoq övxeq, ev 5è xö xóxe pidq nóXEoq aópnavxeq ópoO Sóvapiv oók exovxEq, eOpouXta Kal ópo vota, Kal öxi xö itpöxco Kax’ dpExfjv éSüvavxo ptj Reiskc, etiam plura excidisse arbitratus) 4 TtoXecoq L 5 aKX’ q codd.: dXXou q Anonymus dXXou Coraes Sint. 8 èrtq (SoXcóxocxoq GL: ÈTTi|3ouXÓTaToq 0 10 eöaé|3eLoCV o—l3 xqv] xqq L1 15 UTTodepoiq GL: ötocioPloi<: o—l6 XaGpoclaq L— 19 èKuXaKT)v eixev fjv r)V£ itoXépia Kal Karéaya. pExd 5’ fjpépaq oü itoXXdq év d-rtópoiq övxi xö ’Apdxw ytvExat xiq EÜxuxta, 'PcopaÏKtjq vEtbq TtapapaXoóor|q Kaxd xóv xóitov, év ö xd pèv énl GKOitfjv dvicbv xd 5è KpuitxópEvoq SifjyEV. ettXei pèv oöv f| vauq Elq Euptav, 20 éitépr] 5è HEiaaq xov vaÜKXrjpov dxpi Kaptaq siaKopioorjvai- Kal St.EKop.LGOT] Kivöüvoiq aöoiq oök éXdxxoai xpnac*P£V09 Kaxd 6 GdXaxxav. éK 5è Kaptaq xpóvm itoXXw it£pauoo£lq Elq Aïyunxov, auxóo£V xe xtp paaiXEÏ SiaKEipévm itpóq aöxèv otKEtcoq évéruya Kal XEoEpanEupévco ypatpalq Kal dito xfjq ’EXXdSoq, év 25 olq Kptoiv excov oök dpouaov ó "Apaxoq d£t xi xcöv xexvikcöv Kal itEpixxcöv, pdXiaxa 5è FlaptptXou Kal MeXóvGou, auvdycov Kal KxcöpEvoq ditéaxEXXEV. 13. ”Hvoei ydp Exi xfjq EiKucoviaq pouor]q Kal xpT]Gxoypa<|)taq, cbq póvrjq dsid(j)oopov é)(oüar|q xö KaXóv, cögxe Kal ’AtieXXtïv 30 éKEÏvov f]sr) dt|HKéooai Kal auyy£véaoai xoïq dvspdaiv éitl xaXdvxto, xfjq só£,rjq pdXXov f| xfjq xéxvt]q 4 èmitXEuaai L 5 pEoóvriq luntina et editt. fortasse rectius 6 paXataq G, a m. 2 in ras. correctus 9 ’AvSptaq Palmerius ‘Y6p(aq vel 'Ysp£taq Bergk 12 xipdvor) GPR’L: xipdvor]v R2 17 oü om. P 19 itapapaXXoóar]q Ll, deinde alt. X erasa et iterum inscrta a m. 2. xóitov] itóvxov L1 êitl OKOitf)V PRL: èniaKOitEÏv G 21 vaÓKXr|pov, au in ras. m. 2, G 24 xe om. P 25 x£oepaitEup£Vcp G: ©EpaitEuopévcp FIL 29 xfjq om. L 30 póvr)v G1 dStdqjopov L1 Gap. 12-15 : Cic. de off. 11. 81 sq. – 30: Plin. N. H. XXXV, 76. 12. ’Ehel 5’ oi (puydósq fjoocv ditapijyóprjxoi xoïq exouoi xdq KxrjaEiq évoxXoövxEq, fj xe itóXiq èKivÓuvEUEV dvdaxaxoq yEvéaGai, ptav ópöv éXittSa xrjv FlxoXEpatou «piXavGpcoitiav, cópprjaEV èKitXEuaai Kai ÓErjGfjvai xou paaiXécoq, önmq aüxcö xP1HliaTOC 64 2 schillen te beslechten. Dus stak hij in zeelo) vanuit Methone, voer ter hoogte van Malea voorbij, om van de vaart door de zeeëngte gebruik te maken. Daar de stuurman echter tegen den feilen wind en tegen den hevigen golfslag, die van de hooge zee opkwam, niet bestand was, werd hij uit den koers geslagen en be-3 reikte ternauwernood f Adria, dat in handen der vijanden was. Want dit stond onder de heerschappij van Antigonos en had een bezetting. Hij ging aan land vóórdat deze bezetting kon ingrijpen en toen hij het schip had verlaten, verwijderde hij zich ver van de zee, door slechts één enkelen van zijn vrienden, Timanthes, begeleid. Zij legden zich neer op een plaats vol struikgewas en brachten 4 een ellendigen nacht door. Korten tijd daarna kwam de garnizoenscommandant naar het schip en zocht Aratos. Hij werd echter misleid door Aratos’ bedienden, die de opdracht hadden gekregen te zeggen, dat hij terstond na zijn ontvluchting naar Euboia weggevaren was. De lading intusschen, het schip en de dienaren verklaarde de commandant voor vijandelijk eigendom en nam ze in 5 beslag. Na weinige dagen nu viel Aratos, in zijn radeloosheid, het geluk te beurt dat een Romeinsch schip voorbij de plaats voer, waar hij tijdens zijn verblijf nu eens hooger opging om uitte kijken, dan weer zich verborgen hield. Dit schip nu was op weg naar Syrië en Aratos ging aan boord, nadat hij den scheepseigenaar overreed had hem tot Karië te laten meevaren. Inderdaad voer hij mee, maar ook nu had hij op zee wederom niet minder gevaren te doorstaan. Van 6 Karië stak hij na langen tijd naar Egypte over en maakte daar onmiddellijk bij den koning zijn opwachting. Deze was reeds voor hem ingenomen door de toezending van schilderijen en teekeningen uit Griekenland. In deze dingen bezat Aratos een fijnen smaak en telkens verzamelde hij en kocht iets aan van de voornaamste kunstproducten, hoofdzakelijk werk van Pamphilos en Melanthos, en zond deze stukken naar Ptolemaios. 13. Want nog bloeide de roem van de Sikuonische muze en van de edele schilderkunst, de eenige waar men de schoonheid onbedorven bewaard vond, zoodat zelfs die beroemde Apelles, hoewel hij reeds vermaard was, naar Sikuoon kwam en omging met de genoemde mannen, tegen betaling vaneen talent, niet zoozeer om vorderingen 10) Begin herfst 251. 12. Daar ondertusschen de teruggekomen bannelingen op geen wijze waren tevreden te stellen, maarde bezitters van hun goederen onophoudelijk lastig vielen, en de stad gevaar liep geheel ten onder te gaan, zag Aratos zijn eenige hoop inde welwillende gezindheid van Ptolemaios. Hij nam derhalve het besluit uitte varen en den koning te verzoeken hem een bijdrage in geld te geven om de ge- 65 "Apaxov ÓTCÓ xrjq Téxvriq, aöGtq te piOEi xö Ttpöq xouq xupdvvouq 4 keXeöeiv KaGaipEtv. xóv oöv NedXKt) «ptXov övxa xoG ’Apdxou TtapaixeïaGai «paai Kal GocKpOsiv, wc; 5’ 10 oök etteiGev, elheïv öti xoïq xupdvvoiq uoX£pr|TÉov, ou xoïq xöv xupdvvwv „èdacopev oöv xó dppa Kal xrjv aöxóv 5é ooi xóv ’Aptaxpaxov éyö napaxcopoOvxa xou mvaKoq.“ 5 émxpécpavxoq oöv xoG ’Apdxou, snf|XEiolviKa póvov évÉypacpEV, dXXo is 5’ oösèv éxóXpr]o£ itapapaXEiv xouq 5è nóbaq é^aXEicpopévou 6 xoG ’Apioxpdxou SiaXaGEÏv ótió tó dppa Xéyouaiv. ek te sf) xouxwv 6 "Apaxoq fiYCXTtdxo, Kal sisouq iiEÏpav exi pdXXov xou paoïXécoq, Kal ScopEdv ËXape xrj tcóXei TrEvxrjKovxa Kal ÉKaxov xdXavxa. Kal xoöxwv XEoaapdKovxa pèv EÖGuq pEG’ ÊauxoG 20 Eiq ri£XoTióvvr|aov KaxfjpE, xd 5è Xoiitd SieXwv Elq SóoEiq ó paaiXEÖq uaxEpov Kaxd pépoq dixéaxEiXEV. 14. THv pèv oöv péya Kal xö xP'lPaTa tooauxa -rtopioai xoïq rcoXlxaiq, öawv piKpöv pépoq dXXoi oxpaxriyol Kal SrjpaYWYol XapPdvovxEq itapd paaiXéwv f)stKouv Kal KaxEÖouXoövxo Kal 25 TtpoÉitivov aöxolq xdq naxpiGaq, s’ f| sid xöv xPTPÓtxwv xoöxcov KaxaoKEuaaGEloa xoïq pèv dnópoiq ttpöq xouq TtXoualouq sidXuaiq Kal ópóvoia, xö 5È sfjpw uavxl awxr)p[a Kal dacpdXEia, Qaupaoxf) 5’ f) xoö dvspöq év suvdp£i xoaauxr] pexpióxr)q. 2 ditoÖEixGElq ydp aöxoKpdxcop siaXXaKxr]q Kal Kupioq öXtoq èttl 30 xdq cpuyaöiKdq oiKovoplaq, póvoq oöx ö-rcépEiVEV, dXXd tcevxe-KalöEKa xöv tcoXlxöv éauxö, psG’ öv nóvw 2 èXEuGépwoE G 3 xoG G; om. FIL 4 xöv om. G 5 ó dpiaxpaxoq GtflL2: ó öcpaxoq L1 et G2 in mg. 7 yvdpirxEaGai GR’L: yvduTEoGai P KdpuxEoGai R2 9 keXeuei G1 10 «pipl H 14 6ifiXEi(p£V Vulcob.: bietXrppEV codd. Bu(|X£upEV Anonymus Cobet 17 te om. P 18 6isoöq Ziegler 20 Kal1 om. P 24 öawv H: öaov GL piKpóv L: opiKpóv GFI 26 Paris. 1672 et Reiskc 27 xoïq ixXouoloiq H (in R corr. m. 2) 3: Demosth. XVIII, 48. 295: Plin. N. H. XXXV. 109: 6: cf. F. H. G. 111, 120. 2 ÖEÓpEVOV hetocXocPelv. sió xdq pèv dXXaq EiKÓvaq xöv xupdwtov óveïXev £Óouq ó "Apaxoq öxe xf]v nóXiv f|XEuoépa>OE, uEpl 5è xr)q ’Apiaxpdxou xoD Kaxd «PLXiimov dKpdaavxoq épouXEÖaocxo itoXöv xpóvov. èypd«pr] pèv ydp ötió udvxcov xöv itEpl xóv MéXavoov dppaxi viKr|(pópcg napEaxöq ó ’Apiaxpaxoq, ’AheXXoG 5 ouv£«pacpap.évou xfjq ypacprjq, öq FloXÉpcov ó TtEpit]Yr|xf]q laxópt|- 3 kev. fjv 5È xö Epyov d£iooéaxov, woxe yvdpux£Ooai xèv 66 vaderstad de andere beelden van de tyrannen neerhalen, maar over het beeld van Aristratos n), die tijdens Philippos’ regeering leefde, beraadde hij langen tijd. Aristratos immers, was door alle leerlingen van Melanthos geschilderd, staande naast een wagen, die de overwinningsgodin droeg, en ook Apelles heeft aan dit schilderij mee-3 geholpen, gelijk de periëgeet Polemoon heeft te boek gesteld. Dit werk nu was zoo bezienswaardig, dat Aratos eerst door de kunst daarvan ontroerd werd, vervolgens echter zich liet meesleepen door 4 zijn haat jegens de tyrannen en bevel gaf het te vernietigen. Nu bad, gelijk men verhaalt, de schilder Nealkes, een vriend van Aratos, onder tranen om behoud, en toen hij hem niet kon overhalen, zei hij, dat men de tyrannen moest beoorlogen, niet de beelden van de tyrannen. „Laten wij daarom, zoo zei hij, den wagen en de overwinningsgodin behouden, Aristratos zelf wil ik aan U prijsgeven 5 en van de schilderij doen verdwijnen.” Aratos nu ging op dit voorstel in en Nealkes streek Aristratos door en schilderde op die plaats slechts een palmboom; iets anders waagde hij er niet bij te zetten. Toch zouden de voeten van het doorgestreken beeld van Aristratos 6 nog onder den wagen min of meer verborgen gebleven zijn. Alleen al door zulke attenties was Aratos zeer gezien, maar bij persoonlijke kennismaking wist hij den koning nog meer voor zich in te nemen. Als geschenk voor zijn stad kreeg Aratos honderd vijftig talenten. Hiervan nam hij er aanstonds veertig mee, en ging weer scheep naar den Peloponnesos 12). Het overige bedrag verdeelde de koning in sommen, die hij later in gedeelten afzond. 14. Het was werkelijk ook een groote daad, dat Aratos aan zijn medeburgers zooveel geld verschafte. Voor een klein deel hiervan begingen andere veldheeren en volksleiders, die geld van koningen ontvingen, ongerechtigheden, maakten hun vaderstad tot slaaf en gaven deze aan hen prijs. En nog bclangrijker was het, dat Aratos door middel van dat geld, verzoening en eensgezindheid tusschen de armen en de rijken en redding en veiligheid voor heel het volk tot stand bracht. Bewondering verdient ook de bescheidenheid van 2 den man bij zoo’n groote macht. Daar hij nl. tot regeling van de economische verhoudingen van de bannelingen, tot bemiddelaar met onbeperkte volmacht en tot volstrekt onafhankelijk scheidsrechter 11) ± 360-340. 12) ± Lente 250. te maken inde kunst, alswel om deel te hebben aan hun vermaard-2 heid. Daarom liet Aratos onmiddellijk na de vrijmaking van zijn 67 4 pouXoci pèv xai d£oXa Koci d TiEpl 'EXXdSoq dXnd xoos’ dvöpoq axdXaiq nXdoExai 'HpaKXéouq' dppEq 5’ e’ikóv’ "ApaxE XEdv vóaxoio xuxóvxEq axdaapEV dvx’ dpExaq f)s£ SiKaioaóvaq, acoxqpoq acoxrjpoi o£oïq, öxi iraxptöt xq aq 10 saipóviov o£iav x’ ünaaaq EÓvopiav. 15. Tauxa siaTtpa£dpEvoq ó "Apaxoq xoO pèv ttoXixikoD iXavopcomaq êveselkvuxo pt] itdvu TtpoaiEpévcp, Kal oucov o£oïq 2 ev KopivOcp pEpïSaq Etq ZiKuöva xu ’Apdxto SiénEptiE. Kal trapa xo SEÏHVOV èaxicopévwv tioXXöv Eiq péaov o£y£dpEvoq „öpr]v“ E(prj „xöv Zikucóviov xouxov vsavtaKov éXEuOépiov Elvai xrj (püaEi póvov Kal (piXoTtoXïxrjv ó 8è Kal pLwv eoike Kal Tipaypdxcov 20 3 paaiXiKcöv iKavóq EÏvai Kpixf|q. npóxEpov ydp fjpaq uitEpEcópa, xaïq éXiuaiv ëfpo pXÉitcov, Kal xöv Atyuimov rtXoOxov, èXÉtpavxaq Kal axóXouq Kal auXdq dKoócov, vuvl 5’ Cmö aKTjvt]V EcopaKwq Ttdvxa xd ékeï rtpdypaxa xpaycoötav övxa Kal OKt]voypa({>iav, öXoq fjplv rtpooKEXöprjKEV. aöxóq x’ oöv duo- 25 SÉxopai xö pEipaKiov ÈyvcjKÖq Etq airavxa XPTCTOOCI> Ktxt üpaq 4 d£iö (pLXov xouxouq xouq Xóyouq üttóßeoiv XapóvxEq ol (poov£pol Kal KaKof|o£iq, sit]piXXwvxo xaïq èmaxoXalq trpóq dXXfjXouq, itoXXd Kal Sua/Ept] Kaxd xoö ’Apdxou xö nxoXEpatto 5 ypd<))ovxEq, öoxe KdKEÏvov éyKaXouvxa népipai. xaïq pèv oöv 30 5 èrtéypatpov G1 7 axdXaiq Anonymus: axaXai HL2 xdXai G1 xdXXa LXG2 8 dppEq GL; dpEiq EI, sed alt. p supra scr. R2 9 dpExfjq GP —ll 6aipóviov Zeitz: Salpovurov G1?2 salpovi oöv R1 salpov’ laov LP2 öalpov’ ïaov G2 öatpovi aö R2 EÖvoptav G2FIL: EÖ6ai.povlav G1 19 èXeuo£pov P 20 piov El (sed corr. P2) —25 öXcoq L upoKEXcbpriKEV L1 —26 Etq del. Herwerden cl. c. 43 28-29 dXXf|Xouq Reiske (cf. Plut. Anton. 56, 9 Cic. 4,7 Mar. 7,3 Caes. 57, 2 mor. 817 d) : dXXr|Xouq GL Kal dXXijXouq F1 (sed Kal eras. in R) (cf. Caes. 42, 2 Them. 5,4) Steph. et vuig. tcoXXö Kal neYÓcXau; npaYpaxEiau; KaxEipYdaaxo Kal ouvf|pp.oo£ 3 «juXiav Kal Eipf|vrjv xolq uoXixaiq. é’ olq oó póvov Koivrj oüpTiavTEq ol TtoXïxai xipaq dnÉsooav aüxö itpETioóaaq, dXXóc Kal Kax’ Isiav ol cfoyaSEq EiKÓva xa^Klv avaaxfjaavxEq ènÉYpocv|Jav xóse xo êXeyeïov 5 68 elegische gedicht: 4 Dit is het beeld van den man, wiens raadgevingen, inspanning en strijd voor Griekenland’s behoud, reikt tot aan Herakles’ zuilen. Wij van onzen kant, Aratos, wijdden, na onzen terugkeer, als dank voor uw dapperheid en rechtvaardigheid, het beeld van onzen redder toe aan de reddende góden, omdat gij aan uw vaderstad geluk en goddelijke orde hebt geschonken. 15. Na deze roemvolle daden te hebben volbracht, was Aratos vanwege zijn uitnemende diensten verheven boven de afgunst van zijn medeburgers. Alleen koning Antigonos was over hem ontstemd, en wilde hem ofwel geheel en al door vriendschap voor zich winnen, ofwel hem verdacht maken bij Ptolemaios. Naast andere vriendelijke attenties die hij hem betoonde, waarop Aratos volstrekt niet was gesteld, liet hij hem, toen hij in Korinthe aan de góden offerdel3), gedeelten 2 van den offermaaltijd naar Sikuoon bezorgen. En terwijl velen bij den maaltijd aanzaten zei hij onomwonden en openlijk; „Ik had gedacht, dat die jonge man uit Sikuoon van nature slechts bezield was met liefde voor de vrijheid en voor zijn medeburgers, maar hij schijnt ook over de levenswijzen en daden van koningen te kunnen oor-3 deelen. Vroeger immers zag hij ons over het hoofd, omdat hij zijn verwachtingen op het buitenland richtte en bewonderde hij den Egyptischen rijkdom, wanneer hij hoorde van olifanten, veldtochten en hofhoudingen. Nu echter heeft hij achter de tooneelschermen gekeken, gezien, dat alles daar theatervertoon is en geschilderde kraam, en geheel en al onze partij gekozen. Ik zelf aanvaard dus de medewerking van dezen jongen man, ben vast besloten hem tot alles te gebruiken, en ik stel het op prijs dat gij hem als een vriend be-4 schouwt.” Die woorden namen afgunstigen en menschen van slecht karakter als voorwendsel, en om strijd stuurden zij brieven, waarin zij naar Ptolemaios zeer vele hatelijke opmerkingen ten nadeele van Aratos schreven, zoodat zelfs hij hem liet terechtwijzen. Zóóveel afgunst, zóóveel kwaadwilligheid ging dus ook hier gepaard met de 13) Antigonos in Korinthe ± zomer/herfst 250. benoemd was, nam hij deze taak niet alléén op zich, maar koos zich nog vijftien van zijn medeburgers uit, met wie hij, onder veel inspanning en groote moeiten, vriendschap en vrede onder zijn mede-3 burgers, in beste harmonie tot stand bracht. Tot dank hiervoor, brachten hem niet alleen alle burgers gemeenschappelijk de passende eerbewijzen, maar ook de bannelingen in het bijzonder richtten een bronzen standbeeld voor hem op, en zetten daarop het volgende 69 2 ’EviauxG 5’ Oaxepov aöOiq axpaxrjyGv, éviaxaxo xt]v itEpl xóv 'AKpoKÓpivGov oü Zikucovicov oös’ ’AyaiGv Kt]sóp£voq, dXXd Koivf|V xiva xfjq 'EXXdSoq öXrjq xupavvióa, xf)v MockeSóvcov 10 3 (ppoupdv, êkelOev SiavooópEVoq. Xdpr]q pèv ydp ó ’A9r)valoq ev xivi pdyri Ttpóq xouq paaiXécoq axpaxrjyoóq EÜxuyfiaaq, xG sf|p« xGv ’AOrjvaicov, Gq VEViKfjKoi xfjq 4 èv MapaOGvi d5EX())f|V xaóxrjv 5è xfjv oük dv dpdpxoi xiq d5EX<|)T)v TipoaeiTiGv xfjq FleXohiSou xoO or|paiou Kal 15 ©paoupoüXou xoö ’AOrjvatou xupavvoKxovlaq, TtXt]V öxi xG pf] Ttpóq "EXXrjvaq dXX’ értaKxóv dpyrjv yEyovévai Kal dXXótpuXov 5 aöxr] ÖLTjVEyKEV. ó pèv ydp ’laOpóq èpcppdaacov xdq oaXdaaaq Etq xauxó auvdyEi xG xóitco Kal auvdrtXEi xfjv fj-rtELpov f|pGv, ó 5’ ’AKpoKÓpivOoq óipijXóv öpoq ëk pÉor]q dvanEtpuKÓq xfjq 20 *EXXdSoq, öxav Xdpg «ppoupdv, èvlaxaxai Kal duoKÓnxEi xrjv évxóq ’loOpoö Tiaaav xe Kal TiapóScov Kal axpaxEiGv 6 épyaataq xe Kaxd yrjv Kal Kaxd odXaxxav, Kal Ëva Küpiov ttoieï xóv dpxovxa Kal Kaxéxovxa ’ 6v xö xwplov 1 xo^EUopévaq—cpXiccq L1 ëpcoai Anonymus: ëpcoxi 6 xoapcovtav G1 dpoioKptxou L (dpaiÓKpixoq Polyb. ’APaiÓKpixoq Kumanudes, ’Aor|vaiov 111 168) 10 öXr|V L 14 papavOGvi G 17 èitaKxf|V P 18 èv(j>pdaacov FI èpcppóacov L1 19 xduxóv, sed v postea erasa, G 20 dvairecpuKÓq G: dvanEcpuKmq FIL 22 axpaxsiGv] axpai xeiGv II oxpaxiGv GL 23 < ttóvtcov > KÓpiov Rciske 24 xóv dpyovxa Kal: Kal dpxovxa xóv Zeitz —27 Kal Sint.; 8è codd. 28 dnéXntE PLG2R2: diréXEntE GXRX 31 dvéXmoxoq Tjv f| èm-XElpr|Oiq G: fjv f| dvéXmoxoq HL Gap. 16, 1: cf. Polyb. XX, 4 ; Paus. 11,8, 4 : 11 : schol. Demosth. IV, 19 : 18 : cf. Strab. VIII, 361, 379 : Gap. 17 : Polyaen. IV, 6,1. n£pipaxt|XOiq Kal SiarcCpoiq êpcoai (juXlaiq paoï-Xétov Kal xupavvcov xoctoöxov itpoorjv oóvou Kal KaKor]o£taq. 16. 'O 5’ "Apaxoq alp£o£lq axpaxt]y6q xó rtpabxov Crtó tqv 'Axaiwv, xfjv pèv dvTiTtépaq AoKpisa Kal KaXuScovlav énópOqoE, Boicoxoïq 5è pETÓc pupuov axpaxuoxöv pot]oöv CaxÉpT]OE xfjq pd/iiq, rjv Cu' 5 AlxcoXcov TtEpl XaipcóvEiav f|xxr|oT]oav, ’ApoicoKpixou xe xoö Poicoxdpxou Kal xlXCwv ouv aöxw txeoóvxcov. 70 16. Toen Aratos voor de eerste maal door de Achaiers tot veldheer was gekozenl4), verwoestte hij het tegenover gelegen gebied van Lokris en Kaludoon15), en trok met tienduizend soldaten de Boiotiërs te hulp. Hij kwam echter pas aan na het gevecht, waarin zij door de Aitoliërs bij Chaironcia de nederlaag hadden geledenl6), en de 2 Boiotarch Aboiokritos met duizend soldaten gesneuveld was. Een jaar later, toen hij wederom veldheer wasl7), begon hij zijn onderneming aangaande den Akrokorinthos, niet uit bezorgdheid voor de Sikuoniërs of de Achaiers, maar met de bedoeling om de Makedonische bezetting, in zekeren zin de gemeenschappelijke tyrannie 3 van geheel Griekenland, vandaar te verdrijven. De Athener Chares, die ineen gevecht tegen de veldheeren van den koning fortuinlijk was geweest, schreef eens aan het volk der Atheners, dat hij een 4 zusteroverwinning behaald had van den slag bij Marathoon. Maar Aratos’ onderneming zou men gerust de zusteronderneming kunnen noemen van den tyrannenmoord van den Thcbaan Pelopidas en van den Athener Thrasuboulos, behalve dat zij niet tegen de Grieken gericht was, maar tegen een ingevoerde en niet stamverwante heer-5 schappij. Terwijl de Isthmos nl. een dam vormt tusschen de beide zeeën en door zijn ligging ons vaste land vereenigt en bijeenvoegt, vormt de Akrokorinthos, een hooge berg, in het midden van Griekenland omhoogrijzend, een hindernis, wanneer hij met een bezetting is voorzien en snijdt het geheele land binnen den Isthmos af. Hij belet het onderlinge verkeer en belemmert de passage voor legers en handel, 6 zoowel te land als ter zee. Hij maakt hem, die daar heerscht en dit punt met een bezetting in zijn macht heeft, tot den eenigen gebieder, zoodat Philippos de Jongere wel niet schertste maar in volle waarheid bij iedere gelegenheid de stad Korinthe „de voetkluister van Griekenland” noemde. 17. Om die reden was de plaats dan ook voor allen altijd een voorwerp van strijd zoowel voor koningen als tyrannen. Het ijverig streven van Antigonos echter om die plaats in handen te krijgen, deed in niets onder bij de felheid van de meest hartstochtelijke liefde. Hij hing er met zijn gedachten geheel en al aan, hoe hij met list de plaats zou afnemen van de bezitters, daar een aanval klaarblijkelijk 2 hopeloos was. Toen dan ook Alexandros, onder wiens bestuur de 14) Voor het strategenjaar 245/4. 15) Mei/Juni 245. le) Eind zomer/begin herfst 245. 1T) Van Mei 243 tot Mei 242. vriendschap van koningen en tyrannen, een vriendschap die een voorwerp is van strijd en die met de hartstochtelijkste begeerte wordt nagejaagd. 71 Kal ouppLcbaEcaq Ttpóq oök dr|sèq évxuxeïv yuvaiKl apEapuxépg 5 pEipdKiov, aöxfjv pèv f|pf|KEi, xö rcaiSl xprjaapEVoq cócttiep dXXm 3 xivi xöv bEXeaapdxcov én’ aüxrj, xóv 5è xóitov oö upoïEpévrjq dXX’ éyKpaxöq dpEXEÏv TtpoaitoioüpEVoq eoue YÓctioutï auxöv év KopivGco, Kal oéaq éhexéXei Kal nóxouq auvfjyE Kao’ fjpépav, öq dv xtq pdXiaxa Kal xt|V sidvouxv 10 4 ó(j>’ f)6ovrjq Kal «piXoqjpoaövriq dtpEiKÖq. êttel 5è Kaïpóq fjv, döovxoq ’Apoipécoq év xö oEdxpco, napéttEpnE xf|v Ni.Kai.av aöxóq êitl xf)v oéav év (popeuo K£Koapr|pÉvco paaiXiKÖq, dyaXXopévrjv 5 xe xrj xiprj Kal Ttoppcoxdxco xou péXXovxoq oöaav. yevópEVoq 5È xrjq ósou Kaxd xf)v éKxpouf|V xfjv dvw qjÉpouaav, éK£ivr]v pèv is éKÉXEuaE TtpodyEiv Elq xö Géaxpov, aöxóq 5è yaLpsiv pèv ’Apoipéa xatP£lv 5è toöq ydpouq édaaq, dvfjEi Ttpóq xóv ’AKpoKÓpivGov dpiXXcópEvoq nap’ f|XiKiav Kal K£KXEtapévr]v xrjv itöXr)v Eópcóv, EKortxE xrj paKxt]p[g keXeöcov dvolyeiv ol 5* ëvóov 6 KaxanXayévxEq. oöxw 5è xoG xótiou Kpaxr)aaq, oö 20 KaxéaxEV aóxóv dXX’ eiuve óitó x«p«q év xolq oxEVcorcolq, Kal si’ dyopdq aöXt]xplsaq lymv Kal axE<|)dvouq TtEpiKEipEvoq, dvf]p yépojv Kal xt]XiKaöxaiq Ttpaypdxcov pExapoXalq KEXpripévoq, 7 oöxtoq dpa Kal Xöirqq Kal ov. ó 5’ "Apaxoq exi pèv Kal £övxoq êTiEXEIpr|CTE xrj yEVopévtjq 30 5è auppaxtaq xolq ’Axaioïq Ttpóq xóv énaöaaxo. xóxe 5’ aGoiq è£, ónapxtjq èxépav ËXapE xfjq ÖTtóoEaiv xoiauxrjv. 2 èKEivou om. G1 4 Kal om. L1 5 EUToyetv G1 12 dpoipécoq R2: dpoipalcoq R1 dpoipeou GL; de P incertum, dpoi|3éou an dpoiPalou habuerit, cum duae manus scripturam renovaverint 17 dpoipéa PR2: dpoipata R1 dpoi|3éav GL dvf|£i GLR2: dviEi PR1 18 kekXelpevt]v G1 23 Kal om. L1 30 Anonymus: Ttaxplbi codd, èuLoéaEi Sint, Ttéxpg Bcrnardakis Gap. 18-23: Polyb. 11, 43, 4; Strab. VIII, 385; Paus. 11,8, 4, VII, 8,3: Athen. IV, 162 d : Diog. Laert. VII, 36; Trog. Prol. XXVI, 6: Polyaen. VI, 5. Plutarchum exscripsit. ïjv drtoGocvóvToq (wq XéyETCu) cf>appdKoi.q Cm* aóxoG, NiKtüaq 5è ■ri]q ékeivou yuvaiKÓq èrtl tmv Tipocypdxcov yevopévrjq kocl «J)uXOCTTOÜCTï)q tóv ’AKpoKÓpivGov, EÓouq ÜTIOTIépttCOV Aï]pf|TpiOV tóv ulóv aóxrj, kou yXuKEiaq éXiudocq èvsisouq ydpcov paaiXiKÖv 72 onverschillig was, bracht de huwelijksoffers in Korinthe, deed schouwspelen opvoeren en liet dagelijks groote drinkgelagen houden, zooals iemand liefst zou doen, die van louter vreugde en blijdschap 4 zijn geest heeft overgegeven aan genoegens en feestvieren. Toen echter het oogcnblik gekomen was en Amoibeus in het theater als zanger optrad, begeleidde hij Nikaia in eigen persoon naar het schouwspel. Zij zat ineen koninklijk gestoffeerde draagstoel, was zeer trotsch op die eer en dacht inde verste verte niet aan hetgeen 5 haar te wachten stond. Toen hij op den weg bij de kromming gekomen was, die naar de hoogte leidt, liet hij haar vooruitgaan naar het theater. Hij zelf echter bekommerde zich verder niet om Amoibeus, noch om het huwelijk en ijlde met een snelheid die men van zijn leeftijd niet verwachten zou, naar den Akrokorinthos. En de poort gesloten vindend, klopte hij met zijn stok er tegen aan en beval open te 6 maken. Zij die binnen waren, openden verschrikt. Nadat hij aldus de plaats had bemachtigd, kon hij zich niet meer inhouden, maar dronk uitgelaten van vreugde inde kroegen der straatjes, en onder begeleiding van fluitspeelsters, het hoofd bekranst, maakte hij goeden sier over de markt, hij, een oude man, die nog wel zulk een wisselingen van gebeurtenissen beleefd had; hun die hem tegenkwamen gaf hij de hand en sprak hen aan. Zoo brengt dus de vreugde, door de rede niet bestuurd, meer dan smart en vrees, een mensch buiten zichzelf en verwekt storm inde ziel. 18. Wat er van zij, Antigonos liet den Akrokorinthos, dien hij, gelijk gezegd, in bezit had gekregen, bewaken door degenen op wie hij hoofdzakelijk vertrouwde en benoemde den wijsgeer Persaios tot 2 gouverneur20). Aratos van zijn kant, had, toen Alexandros nog leefde, een begin gemaakt met zijn onderneming, maar het plan weer 18) In 245/4. 1B) Nikaia 35-40 jaar oud : Demetrios was in 244, 32 jaar oud. 30) 244 : Antigonos’ herovering van Korinthe. vesting stond, gestorven waslB), naar verluidt, door Antigonos vergiftigd, en toen diens vrouw Nikaia het bevel in handen had gekregen en den Akrokorinthos liet bewaken, zond Antigonos aanstonds zijn zoon Demetrios met bijbedoelingen naar haar toe. Hij spiegelde haar de zoete hoop op het huwelijk met een koningszoon voor, en op de samenleving met een, voor een reeds eenigszins bejaarde vrouw19), aantrekkelijken jongen man. Haar had hij gewonnen doordat hij zijn zoon tegen haar gebruikte, zooals men wel anders 3 een lokaas gebruikt. Daar Nikaia echter de plaats niet prijsgaf, maar haar uit alle macht liet bewaken, deed Antigonos alsof de burg hem 73 xdXXa jie-rd toO AlokXéouc;. 19. 'O 5’ "Apaxoq éKEivoiq pèv xdXavxa Söcteiv 20 KaxopGöaaq öpoXóyr|o£V, ï|v 5’ drtoxuxi] ocoGrj 5è jxex’ éKEivcov, 2 oiKiav ÉKaxépw Kal xdXocvxov. éitsl 5’ esei Trapa xö Atyia xd è£,f|Kovxa xdXavxa KEÏoGai xoïq itEpl xöv ’Epylvov, ó 5’ "Apaxoq oöx’ aüxöq elxev oux’ épouXEXo aïaGiqaiv éxépto xfjq TiapaaxEÏv, Xapöv xöv èKTtcopdxcov xd TtoXXd Kal xd 25 3 XP Tfjq yuvaiKèq ÓTtéGrjKE xö Alyia Ttpóq xó dpyópiov. ouxto ydp èurjpxo xrj tpuxfh KOC'l toooOxov ëpcoxa xöv KaXöv £ÏXev> xèv OcoKLWva Kal xóv ’ErtapEivövsav èTiiaxdpEvoq 'EXXfjvoov SiKaioxdxouq Kal Kpaxtoxouq yEyovévai SoKoOvxaq éitl xö BiöaaaGai SwpEdq peydXaq Kal pf) TxpoéaGai xPTUlcx™v tó 30 3 Elq oiKuöva Ttpóq alylav GL: Ttpóq alylav Elq aiKuöva FI (èq aiKuöva ttpóq atoiav Polyaen.) 6id xf|V xou voplopaxoq èpyaalav Pol. 5 BléGeto P1 6 ipyivoq G2P2L Pol.: èpyEivoq G1 dpytvoq PIR yivópEVoq L 7 itpoaaxöelq L 8 Ttpóq] trapa Pol. fortasse rectius 11 opiKpóv GH: piKpóv L piKpöv—xpuotcov Rciske 12 Anonymus Madvig 13 xoixopóxoiq G1 16 xi om. L 18 öipoq] XEtyoq L1 fj G1: fjv G2FiL Tto&öv G1!!: itfixcov L et G2 in mg. 23 èpysïvov G1 et postea 28 (pcoKlova Gl èuapEivóv&av Stephani P: èttapivcóvßav GRL 28-29 éXXrjvcov èitioxdpEVoq L 3 THoav èv KopivOco xéaaapEq dSsXepoi ZGpoi tó yévoq, öv Elq 4 ovopa AioKXrjq év xö (ppoupico piaGcxpopGv óiéxpipEv. oi 5è xpEiq KXévpavxEq paaiXiKÓv xpuoiov, ïjXGov Etq ZiKuöva Trpöq Alylav tivoc ö sid xf|v èpyaatav ó "Apaxoq éXP^ÏTO- Kal pépoq pèv EÖoüq siéoevxo xoö xpuoLou, xó 5è Xoitiöv Elq auxöv 5 5 ’Epyïvoq ÉTUcpoixöv f)ou)(rj Kaxr|XXaxx£v. êk 5è xoóxou y£vó[i£voq xö Aiyia auvf)9r)q, Kal TipoayGEiq Elq Xóyov üti’ aöxoG TtEpl xfjq «ppoupdq, £otq pf] ndvu xi maxEUEiv, óXlyaiq 5’ öaxEpov f|pépaiq éiravEXGöv auvxlo£xai xöv "Apaxov Ttpóq xó XEÏxoq, ÖTtou xó uipoq oö fj uEVXEKatÓEKa tojSGv, Kal 74 en wel naar aanleiding van het volgende. 3 In Korinthe waren vier broers, Syriërs van afkomst, van wie er 4 één, Diokles, inden burg als huursoldaat diende. De drie anderen nu stalen goud van den koning en kwamen naar Sikuoon, naar een zekeren geldwisselaar Aigias, met wien Aratos in zakenrelatie stond. En een deel van het goud zetten zij aanstonds om, maar het overige wisselde één van hen, Erginos, die dikwijls daarheen kwam, geleidelijk. 5 Tengevolge daarvan werd hij vertrouwelijk met Aigias en door hem ineen gesprek over de bezetting gewikkeld, vertelde hij, dat hij bij een bezoek aan zijn broer, bij het omhoog gaan, langs de helling een schuine inham had bemerkt, welke naar een punt voerde, waar de 6 muur het laagst aan de vesting was aangebouwd. Met hem schertsend zei nu Aigias: „Maar mijn beste man, om zoo'n handje vol geld vergrijpt gij U aan de koninklijke kas, terwijl gij in één enkel uur veel geld kunt verdienen ? Staat niet inbrekers zoowel als verraders, wan-7 neer zij eenmaal gegrepen worden, de dood te wachten? Erginos begon te lachen en beloofde op dat oogenblik Diokles te polsen, want de andere broers vertrouwde hij niet zoo heel erg. Weinige dagen later kwam hij terug en beloofde Aratos hem naar een punt van den muur te brengen, waar de hoogte niet meer bedroeg dan vijftien voet, en hem ook verder met Diokles te zullen helpen. 19. Aratos van zijn kant kwam met hen overeen zestig talenten te geven, als hij slaagde, maar indien het plan mislukte, en hij met hen er levend afkwam, aan ieder van beiden een huis en een 2 talent. Daar echter de zestig talenten voor Erginos en zijn helpers bij Aigias in depot moesten liggen en Aratos zelf het geld niet had en ook niet door te leenen, aan een ander zijn voornemen wilde laten merken, nam hij het meeste van zijn drinkgerei en de gouden sieraden van zijn vrouw en verpandde deze aan Aigias tegen genoemd geld. 3 Zóó vol geestdrift toch was hij en zoon streven bezat hij naar edele daden, dat hij, wel wetend dat Phookioon en Epameinoondas voor de rechtvaardigste en dapperste mannen van de Grieken werden gehouden, omdat zij groote geschenken afgewezen hadden en roem niet veil hadden voor geld, zelf voor die doeleinden in het geheim nog onkosten maakte en geld bijeenbracht, waardoor hij alleen voor In 249. laten rusten, daar de Achaiers met Alexandros een bondgenootschap hadden gesloten 21). Nu echter nam hij weer opnieuw zijn plan op 75 1 npoaetacpÉpeiv R et G, in quo o1 postea erasa itpoosiapépEi P 15 osv del. Sint. 19 5è eras. in G irpoofiXGev G2 in mg. 34 ante tóv 4-5 litterae erasae in G tóv èpyïvov èKEivov P kocXóv, aöxöq Eiq xaGxa saitavdooai Kpócpa Kal itpoEiacpépEiv, év olq éKivSuvEue póvoq Cnrèp Ttdvxcov ous’ elSóxcov xd TtpaxxópEva. 4 xiq ydp oók dv oaupdoEi£ Kal auvayomaaix’ eti vuv tt) toG dvSpóq, Gvoupévou ypripdTcov toctoutcov kivSuvov tt|XikoOtov Kal toc xipióxaxa SoKoGvxa xuv Kxqpdxtov 5 UTtoTiOévxoq, ÖTtcoq TtapEiGayOElq vuKxóq Etq xouq TtoXEpiouq siay(ov[at]xai itEpi xfjq cpuyfjq, évéyupov XapGv xr|v éXmóa xoG KaXou ttap’ auxGv dXXo 5’ oösév; 20. OGoav 5e Kao’ aöxf]v èiuafpaXfj xf]v irpd£,iv ÈmacpaXEaxÉpav 2 èTtoiriaEV dpapxla xiq EÖouq èv dpyrj auppaaa si* dyvoiav. ó ydp 10 olKÉxriq xou ’Apdxou Téyvcov éTtép(f)9r| pèv Gq pExd xoG AioKXéouq KaxaoKEcpópEvoq xö TEÏyoq, oütico 5’ ïjv tG AlokXel itpóxEpov évxExuyriKcbq Kax' öcpiv, dXXd xf|V popcpf]v aöxoG Kal xó EÏSoq sokGv KaxéyEiv, ê£, Gv ó ’Epyïvoq énEaf|prjVEV oöXoKÓp,t)V Kal 3 pEXdyypouv Kal dyévEtov éXOGv oöv ÖTtou auvExéxaKTo, xóv 15 ’Epyïvov Gq pExd xoG AioKXéouq dvépEVE npö xrjq 4 TtóXEwq itpó xoG KaXoupévou ”Opviooq. év 5È xoüxto TtpGxoq dóeXcpöq ’Epyivou Kal AioKXéouq övopa AiovGaioq, oó ouvEiGGq xf]V oösè koivgjvGv öpoioq 5È tG AiokXeï, 7tpoar]Ei Kaxd xuxtjv. ó 5è Téxvcov Ttpóq xd crqpEÏa xtjq po pept) q xfj ópoióxr|Ti 20 Kivrio£[q, fipóxrjoE xóv avOpcoitov eï xi auppóXaiov aöxG Ttpóq 5 ’Epyïvov EÏr]. tprjaavxoq 6’ dÖEXcpóv Elvai, TtavxdTtaaiv ó Texvcov éu£«7or] xG AiokXeï siaXÉyEOoai' Kal pr|XE xoövopa Ttuoóp.Evoq pf|x’ dXXo pt]sèv TtpoapELvaq x£Kpf|piov, éppdXXEi te xf]v aöxG Kal itEpi xGv auyKEipévcov Ttpóq xóv ’Epyïvov èXdXEi 25 6 KdKEÏvov dvÉKpiVEV. ó 5È aöxoG xfjv dpapxlav, Ttavoópy&jq GpoXóyEi xe ttdvxa Kal Ttpóq xr)v TtóXiv dvaaxpÉcpaq 7 ÖTtfjyEV dvuTtÓTtxwq SiaXEyópEvoq. f]stj 5è TtXrjaiov övxoq aöxoG Kal péXXovxoq öaov oöitco xóv Téxvcova SiaXappdvEiv, ditö xöxtiq aö TtdXiv ó ’Epyïvoq aöxoïq drtr]VTr|cr£V. alooóp£voq 5è xf]V 30 dTtdxrjv Kal xóv kivGuvov, sid VEupaxoq èsf)Xcoo£ xG Téxvam <|)£Öy£iv Kal dTtoTtt|sf|aavx£q dpcpóxEpoi spópo npöq xóv ”Apaxov 8 dTt£oGotiaav. oö pf|V dnÉKapE xaïq éXiuoiv éKEÏvoq, dXX’ etie(hJ;ev EÖouq xóv ’Epyïvov, xPua^ov te xG Aiovuolco Kal s£t]aóp£vov aöxoG aicoitav. ó 5è Kal xoGx’ éitoa]aE Kal xóv 35 Aiovöaiov dycov p£o’ ÉauxoG Ttpóq xóv "Apaxov fjXOEV. èXOóvxa 76 20. Deze op zich zelf al bedenkelijke onderneming, werd dooreen vergissing, die aanstonds in het begin uit onwetendheid ontstond, 2 nog gevaarlijker. Technoon, Aratos’ dienaar was er nl. op uit gestuurd om met Diokles den muur te gaan verkennen. Hij had echter nog nooit van te voren Diokles persoonlijk ontmoet, maar meende zijn gestalte en voorkomen genoegzaam te kennen, uit de duidelijke mededeelingen van Erginos, die hem had beschreven als een kroesharig 3 iemand met donkere gelaatskleur en baardeloos. Hij ging dus naar de afgesproken plaats en wachtte op Erginos die met Diokles zou komen, 4 vóór de stad, vóór de zg. Ornis. Ondertusschen kwam echter het eerst de broer van Erginos en Diokles, Dionusios genaamd, die van de onderneming niets afwist en er ook niet in betrokken was, maar op Diokles geleek, bij toeval daarheen. Technoon werd nu, afgaande op de aanduidingen van zijn voorkomen, door de gelijkenis getroffen, en vroeg den man of hij wellicht in eenige betrekking 5 stond met Erginos. En toen deze daarop zeide, dat hij een broer van hem was, werd Technoon geheel en al overtuigd, dat hij met Diokles sprak. En zonder eerst naar zijn naam te informeeren of een ander bewijs af te wachten, gaf hij hem de hand, praatte over zijn afspraak 6 met Erginos en stelde hem ook vragen. De ander liet zich de vergissing welgevallen, was het, slim genoeg, in alles met hem eens, en nadat hij zich weer naar de stad gewend had, voerde hij hem al 7 pratend, zonder argwaan te wekken, geleidelijk derwaarts. Reeds was hij inde nabijheid van de stad en stond op het punt Technoon te arresteeren, toen hen bij toeval weer Erginos ontmoette. Deze bemerkte de vergissing en het dreigende gevaar en gaf aan Technoon een wenk 8 te vluchten. Daarop zetten beiden het op een loopen en wisten al vluchtend veilig Aratos te bereiken. Nochtans gaf die zijn verwachtingen niet op, maar stuurde aanstonds Erginos weg met geld voor Dionusios en met het verzoek te zwijgen. Erginos nu kweet 4 allen, die van het gebeuren zelfs niets wisten, gevaar liep. Wie zou haar niet bewonderen, wie zou niet, ook nu nog, mede opkomen voor de zielegrootheid van den man, die voor zóóveel geld zoon groot gevaar kocht ? Die zijn bezittingen welke wel het kostbaarst waren, verpandde om ’s nachts midden onder de vijanden te kunnen binnendringen tot een gevecht op leven en dood, terwijl hij daarvoor als onderpand kreeg, de hoop op de uitvoering vaneen schoone daad en anders niets ? 77 1 Öefaavxeq L1 2 KaxaKEKXeipévov PR1L1 tt]v om. P 6 napoc om. FI Gépout; R1 8 TtapÉxEiv G: FIL 13 iroXö GR1 Xappdvouoiv ol Schaefer 15 tojXt]] ttóXei Vulcob. 18 ËTCEoGai KeXeuoat; Paris. 1673: KeXeóaac; ërreaGai GFIL 19 xaxiata om. P övaoudaaq Paris. 1673: dvapTtdaac; GFIL 23 Ttpoióvxac; G1 28 óirecrfipaivov G 29 [xe] Sint. 31 auvSieppi'iyvuxo G 5’ aöxóv oükéti SirjKOCV, dXXd sf|aavx£q éópov xd önXa TtapéyEiv dvxiXdpnovxa npóq xfjv a£Xf|vr]v, pf] xouq «puXaKaq ou XdGcoaiv. fjsr| 5è xöv npcoxcov éyyuq övxcov, dnó BaXdacrjq dvéSpaps vécpr] Kal KaxéayE xrjv xe itóXiv io 3 aóxf]V Kal xóv ë£jco xótiov èntoKiov yEvópEvov. évxaGGa 5’ oi pèv dXXoi ouyKaGtaavxEq óheXüovxo xdq Kpr]nlsaq- oöxe ydp noioGai noXuv oux’ óXia6f|paxa Xappdvouai, yupvoïq xoïq noalv dvxiXapPavópEvoi xóöv KXipdKtov ó 8’ ’Epylvoq ÈTtxd Xapcbv VEavlaKouq éaxaXpévouq óöoinopiKÖq, ëXaGE xrj nüXi] npoap£i£;aq, 15 Kal xèv nuXojpóv dnoKxivvuouai Kal xouq jiex’ aöxou «puXaKaq. 4 dpa 5’ aï xe KXlpaKEq npoa£xlG£vxo, Kal Kaxd anousf]v ó "Apaxoq GitEpPipdaaq ÈKaxóv dvöpaq, xouq 5* dXXouq ënEaGai KEXEÓaaq óq dv Suvcovxai xdxiaxa, xdq KXlpaKaq dvaandaaq È/wpEi sid xfjq nóXECoq pExd xöv ÉKaxóv ènl xfjv dKpav, i]si] TtEpixapfjq sid 20 5 xó XavGdvEiv Kaxépaivav Eiq xè Géaxpov dnè xfjq dKpaq, itXf|oouq drtElpou auppéovxoq èiuGupla 10 xrjq x' auxoG Kal xöv Xóycov olq yprjaGai TCpöq 2 xouq KopivGiouq. éTtioxrjaaq 5è xaïq rtapóöoiq ÈKaxépcooEV xouq ’Ayaiouq, auxóq ditó xfjq aKt]vfjq Elq péoov TipofjXo£, XEGtopaKiapévoq Kal xö TtpooÖTtco sid xóv kótcov Kal xt]V dypuirviav f|XXoicopÉvoq, öoxe xrjq xö yaupoupEVov Kal 15 3 x°dpov üitó xfjq nEpl xö aöpa papüxrjxoq KaxaKpaxEÏaGai. xöv 5’ dvGpÖTtcov dpa xö npoaEXOEÏv auxöv ekxuGévxcov xaïq dvGpcoTtov Richards 10 é|yavdKxouv G1!!: f|yavd-Kxrjoav LG2 12 ol om. P; inter öv et ol ras. R 16 srj] 6è R2 18 EÓploKEiv G 21 KaxaoKsuaKcbq GL1 22 P xoöxo G 27 nXdxxovxeq P 28 ëvvoia G a m 1 corrcctus 29 èfprjoGckav P ol2 om. L éXeuÖepiocv dnoöoövai av£pöq tw oxpaTonéSco xf|v ’ApyoXISa yöpav énópo£i- Kal nEpl xóv Xdpr|xa itoxapöv taxupdq pdxt]q YEVopévrjq npoq ’ApiaxiTmov, alxlav 2 Mctxev öq éyKaxaXnröv xóv dyöva Kal TtpoépEVoq xó vlKrjpa. xrjq 10 ydp dXXi]q Suvdpecoq ópoXoyoupévcoq émKpaxouor]q Kal xö Swoypö itoXó TtpoEXGouarjq Elq xoup,Ttpoao£V, aóxóq oóx ouxtoq êKpiaoo£iq ónö xmv k«o’ aüxóv, cbq dTtiaxöv xö KaxopOöpaxi Kal 3 xou axpaxtiyoG xöv ’Axaiöv ÊKxapdxxoixo pèv f] KoiXCa trapa xdq p«xaq, Kdpoq 5è itpoaTtlirxoi Kal ïXiyyoq dpa xö ttapaaxfjvai 25 xöv aaXixiyKxfiv, sè xfjv suvap.iv Kal xó aüvGr|p.a trapEyyurjaaq, Kal ttuQópEvoq xöv UTraaxpaxr|ycov Kal Xoxayöv, pf| xiq aüxoG XPE^a trapóvxoq pspXriaQai ydp xouq daxpaydXouq —, dnépxoixo KapaSoKfjacov itóppcooEV xö 8 aupPr]oóp£Vov. xaGxa ydp ouxcoq ’iayvaev, öaxs Kal xoóq 30 cpiXooóqjouq èv xalq axoXaïq £r)xoGvxaq, eI xó udXXEaGai xfjv KapSiav Kal xó xpöpa xpéttEaGai Kal xrjv koiXlocv é^uypaiveaGai I GIR: KEyxpéaq G2PL 3 kXecovéoiq L1 6 trpóq xouq dxaioóq fl 6-7 trpoGupcoq Kal xaxécoq L 8 xdq om. Fl 10 èKKEXeuaapévriq G 13 habct Phot. bibl. p. 398 paucis initio mutatis 18-19 xoóq èv aöxö add. Phot 19 dykxv GL: dylav Fl dyiv Phot. 25 Kdpoq 5è Kal tXryyoq Ttpoamirxoi Phot. EÏXiyyoq R1 27 Kal Xoxayöv om. Phot. 31 £r|xoGvxaq om. Gl, Photii cod. A 32 Kal xrjv koiXlocv add. Phot. 15; cf. F. H. G. 111, 26; 19: Polyb. 11, 59, 7 sq. xiXeióvojv f|[icpcöv Eiq Keyxpeók; KaxtjXOEV, êKKaXoüpEVoq si' ditdxrjq tóv ’Apicmnnov iKvoupévou pExd SuvdpEwq Kal auv£l;opp.övxoq èm xrjv pdyr]v 2 xouq ’Axaioüq, èvavxicoGelq Kal uoXXd pèv óveïst] noXXoc 6’ Elq paXaKiav Kal dxoXpiav [Kal] OKcóppaxa Kal x^EUOtaPÖv ÜTtopEivaq, oö npofjKaxo xöv xoO ouptpépovxoq Xoyiopöv sid xó vrjq ri£XXf|vriv KaxÉXapov, oökéx’ fjv ó aöxóq, oüs’ siaxpipwv Kal uEpipévcov dopoia9rjvai Kal ouveXGeïv Elq xaöxó navxaxóoEV xfjv Sövapiv, dXX’ EÖouq öppr|a£ pExd xöv Ttapóvxwv éitl xoüq itoXEplouq, év xö KpaxEÏv is 4 dooEVECTxdxouq si’ Kal uPpiv övxaq. dpa ydp xö ttapEXOEÏv Elq xf)v TtóXiv, ol pèv oxpaxiöxai SiaoïtapévxEq év xaïq olKlaiq fjaav, éfjcoGoGvxEq dXXfjXouq Kal SiapaxópEVoi n£pl xöv XPTIP«TUV. f|YEpóv£q 8è Kal Xox«Y°l Tdq yuvaÏKaq Kal xdq Guyaxépaq xöv nEXXrjvécov TtEpnóvxEq Kal xd Kpdvr] 20 xd aóxöv dqiaipoGvxEq êKEivaiq TiEpi£xloEaav xoG pt]séva XapEÏv 5 dXXov, dXXd xö KpdvEi sfjXov EÏvai xóv sEOTtóxr]v ÈKdaxqq. oöxco 5è SiaKEipévoiq aöxolq Kal xaGxa updxxouoiv éïjalqmiq ó "Apaxoq é'TtiitEcröv Ttpoar]YYEXor]. Kal yEVopévriq oïav EIKÓq év dxaf;la xoiauxrj, Tiplv f| udvxaq TiuoÉaoai xóv kïvSuvov, ol 25 npöxoi n£pl xdq uuXaq xoïq ’Ax«ioïq Kal xd TtpodaxEia ouprtECTÓvxEq ëv LR1 21 éauxöv L 21-22 dXXov XapEÏv P 24 èmöv Pflugk. 27 ëtpuyov G1 KaxemttXaaav L1 —3l auxf] GL: ocöxr] fl Gap. 31, 32 : cf. Plut. Agis c. 15; Polyb. IV, 8,4. Gap. 32: cf. Polyaen. VIII, 59. eoike xö AuBidBrj rcapaKoXouoEÏv éK xfjq xupawiSoq Cmoiyta, pXditxouoa rrjv (póaiv aóxoG xrjq pExapoXrjq. 96 vorige tyrannie, de verdenking te zijn bijgebleven, die de oprechtheid van zijn verandering in twijfel deed trekken. 31. Wat Aratos betreft, hij verwierf zich onder meer een goeden naam, door de gebeurtenissen met de Aitoliërs. De Achaiers waren vastbesloten met hen slag te leveren, vóór zij het gebied van Megara hadden betreden en ook Agis, de koning der Lakedaimoniërs, kwam met een legermacht ter plaatse en spoorde de Achaiers eveneens tot den 2 strijd aan 39). Aratos verzette zich echter daartegen, verdroeg vele smaadwoorden, vele spotternijen, en steken op gebrek aan energie en durf, gaf echter, terwille van den slechten indruk, zijn kijk op het werkelijk voordeel niet prijs, maar liet de vijanden, die reeds het Geraneia-gebergte waren overgetrokken, ongehinderd den Pelo-3 ponnesos binnenrukken. Doch toen zij daarop voorbijgetrokken waren en onverwachts Pellene hadden overrompeld, veranderde hij van idee, wilde niet meer toeven en afwachten, tot zijn legermacht van alle kanten verzameld, en op het zelfde punt bijeengekomen was, maar rukte aanstonds met de aanwezige troepen tegen de vijanden op, die juist door hun overwinning, tengevolge van wan-4 orde en uitgelatenheid, het zwakst waren. Want zoodra de Aitoliërs inde stad waren binnengedrongen, hadden zich de soldaten verstrooid en bevonden zich inde huizen, elkander eruit dringend en met elkander strijdend over den buit. Ook de aanvoerders en officieren liepen rond, schaakten de vrouwen en dochters van de Pelleniërs, namen hun helmen af en zetten die haar op, opdat geen ander zich haar zou toeëigenen, maar opdat door den helm duidelijk 5 zou zijn wie de bezitter van elk was. Terwijl zij in dezen toestand waren en temidden van zulke bezigheden, werd hun plotseling bericht dat Aratos binnengevallen was. De grootste paniek ontstond, gelijk bij zulk een wanorde begrijpelijk is en voordat allen van het gevaar op de hoogte waren gekomen, waren de voorsten bij de poorten en de buitenwijken met de Achaiers handgemeen geworden. Ja, reeds waren zij bezig te vluchten als verslagenen en hals-overkop voortijlend, brachten zij hen, die zich vercenigden en hulp wilden brengen, inde grootste verlegenheid. 32. In die verwarring nu gebeurde het, dat eene der krijgsgevangenen, de dochter van Epigethes, een aanzienlijk man zij zelf was opvallend van schoonheid en lichaamsgrootte – gezeten was in het heiligdom van Artemis. Daar had haar de aanvoerder vaneen keurbende heengebracht, die haar voor zichzelf had buitgemaakt en haar 38) Ontmoeting van Agis en Aratos te Korinthe, herfst 241. worden kon, evenzoo schijnt aan Ludiades, naar aanleiding van zijn 97 (1Ó)(T)V EXOUCTOCV. 33# Oó (ifjv dXXd TtoXXöv éGvcöv Kal Suvaaxöv énl xouq ’Axaiouq 20 auviaxapévcjv, EÖouq ó “Apaxoq ënpaxxE (piXtav Ttpóq xouq AlxcoXoóq, Kal FlavxaXéovxi xö tcXeloxov ALxcoXwv Suvapévto oruvEpyö xPTlcr<*tievo Reiske et supr. scr. Paris. 1673. 14 ElprjKEi P £lpr|KEi+ R 17 èpof|ori L1 – 18 £coypd Madvig êpcpaxiKcoq G1 20 suvaox<3v GRL: Suvaxöv P— 21 xouq om. L 22 Ttdvxa Xéovxi P TtXeioxcov R1 25-26 Kal KaKcoq] KaKtöq Kal L1 27 èxóvxcov LG2 29 èpyeïvov Gl, item. 1.1 p. 54 30 ydp om. P. 30-31 itpoapaXóvxa Coraes: it poapdXXovxa 31 SicoKopévcoi PR1 32 Siacpuyfjv G1 21 : cf. Polyb. 11, 44, 1; 25 : Plut. Cleom. 16, 5. 2 xpiXo sévspa tcoieïv dcpopa io 4 Kal Kapnouq drtappXloKEiv si’ öv av xoöxo st| xóxe xfjv lépEiav Kal xpéuouoav d£l Kaxd xoüq AlxcoXoüq dvxinpÓCTtonov, ËKq êdXoKE noXXou 5’ UKwq, Kal xóxe XEinópEvóq xe itXf|oEi Kal itpóq avspa xoXprjxfjv Kal véov f|si] xG oupG Kal 20 KEKoXaapévi] xrj «piXoxipia auvEaxrjKcóq, Kal r]v sid xou xoXpócv ÊKEÏvoq oóx üitapxóvxcav éKxdxo aüxG kekxtjp é vco q>uXaKxéov Elvai sid xqq EÜXapElaq. 37. Oó pqv dXXd xuv tpiXGv èKSpapóvxcov Kal Goapévcov xouq Zitapxidxaq dypt xoG axpaxotiéöou Kal rtspl xdq OKtjvdq 25 SiaoTtapévxcov, ó pèv "Apaxoq oüs* Gq éTtf)yay£v, dXX’ èv péaco Xapèbv xaPÓ;spav éitéoxriaE Kal KaxEKtóXuoE Giapfjvai xouq 2 óitXixaq' ó 5è Ausidst|q TtEpi/rtaGGv itpóq xd yiyvópEva Kal xóv "Apaxov dvEKaXEÏxo xoüq bntEÏq Gq aóxóv, df;iGv émqjavTjvai xoïq SiGkouoi Kal pf] npoÉaoai xó vi.KT]pa, pf|s‘ 30 3 èyKaxaXiuEÏv aüxóv ÜTtèp xfjq naxpïGoq noXXöv 5è auaxpatpévxtov Kal dyaGGv, émppwaoElq évépaXE xG se£iG xGv TtoXEpicov, Kal xpEtpdpEvoq éStcoKEV, üaó oupoO Kal «piXoxiplaq 1 ouvEoxpdxEuoev R1 6f]] 6è L1 Kal om. P 3 Xuaidbou P 7 ËtpEuys GFI; ecpuye L 13 pExotKouq om. G* 15 èKxr|aavxo P 18 itpóq xdq] xdq Ttpóq L1 19 -rtscfiUKoq] Tt£(ponrriKMq L1 28 óirXlxaq Bryan: TioXtxaq yivópEva L 29 aüxóv Coraes: aöxóq codd. (óq aüxóq &£,cov Reiske) 31 aüxóv Reiske —33 ÜTtó QupoG &è R2 (quo probato v.) 1: Plut. Cleom. 4,7: 6: Plut. Cleom. 5; Polyb. 11, 51, 3; 55, 2: 57, 1 sq. 15-16: Plut. Cleom. 6; Polyb. 11, 51, 3: Paus. VIII, 27,15. 7 ouvEorxpdxEUEV. öte sfj Kal KtoXüaaq, Ttepi xó naXXdvxiov xoö KXEopévouq ércupocvévxoq aóxoïq, póx,lv ouvdajjoa xóv ’Apiaxópa/ov, Cmö Ausidsou KaxT]Yopf)9r], Kal TtEpi xrjq oxpaxrjvCaq Elq dyGva Kai aüxG Kaxaaxdq, èKpdxt]OE xfj xeiPOTOV^ dnEyvcÓKEi xd npdypaxa 30 Kal xt)v süvapiv xöv ’Axaiöv, xö KXeopévEi, Kal pf] itdXiv xf]V FleXotcóvvt]oov éKpappapöaai «ppoupalq MaKEÖóvcov, pr]sè nXrjpöoai xóv ’AKpoKÓpivoov ’lXXupiKtöv önXwv Kal FaXaxiKÖv, pr]s’ oöq aüxóq év xalq Kaxaaxpaxrjyöv Kal Kaxaixo-XixEuópEvoq, év 5è xoïq ÜTtopvf)pacn Xoisopöv BiexéXei, xouxouq 2 EUoüq pro év olq non male Reiske) 6 dvéitXr|aav G’FI: èvÉTtXr)aav LG2 7 Xusidsr]v G*L: Xuaid6r]v HG2 8 r|KoXoóor|aEV GR2L2 r|KoXoóor]aav PR’L1 —l4 xóv xou KXEopévouq L2 —2O mGavcöq Madvig 30 xóv koivóv P Anonymus 31 ei£e Ll —32 pr|sè Coracs: prjxE 17 : Plut. C/eom. 15 : 27 ; Plut. Cleom. 16. dxapiEÓxcoq émo7iaoo£lq Etq /copia aKoXid Kal pEoxd sévsptov TtEpaylsa Kal xf]v axpaxr]y Lav da xö 'Avxiyóvw siaXéyEOoai, Kal xoüq MEyaXoTtoXtxaq irpoKaOïévai ÓEopévouq ’Axaiöv éitiKaXeïaOai xóv 'Avxlyovov oCxoi ydp xö itoXépu pdXioxa, 12 ouvEXÖq dyovxoq aüxouq Kal (pépovxoq xoG KXEopévouq. ópotcoq 20 5È Kal ’ f)y£povla 2 xóv KXEopévt) KaXoGvxEq Elq "Apyoq. ó 6* "Apaxoq öq fjaGexo Kal itEpl Aépvav övxa pExd xrjq SuvdpECoq, Reiske: HL fjfjtou G d£,iov Solanus 15 ó om. L 19-20 xö TtoXépco pdXioxa ouvexöq G: pdXiaxa auvEyöq xö itoXépm HL 20 ópoicoq a PL: ópoïcoq RöqG 21 Kal om. G— 24 xö1] xöi corr. in ras. ex xöv G— 25 ditépaXov GL2: ditepdXovxo R2 ditEpdXXovxo PR1L1 pavxiviav G1 —3O ditéaxEXXE G: ditéaxEiXE HL —32 xauxa öppiv aüxou Elvai Kal f|aaq ó kxX. L 8 : Polyb. 11, 51. 6 11 : fab. 175 Halm 15 : Polyb. lï 47, 4 sq. – 25: Plut. Cleom. 14; Polyb. 11, 51. 3; Paus. 11,9, 2; VII, 7,3: 26: Plut. Cleom. 15, 17, 19: Polyb. 11, 52, 1-2, 7 èndy£aoai ÓEaitóxaq xaïq tióXeoi, ouppdxouq óitoKopiSópEvov. eI 5è KXEopévriq ïjv XEyéaGw ydp oöxcoq itapdvopoq Kal xupavviKÓq, dXX’ *HpaKXeïsai itcxxépEq aöxö Kal Zndpxr] naxpïq, fjq xóv d dvxi xou itpöxou MaKEÓóvmv fjyEpóva itoieïaGai xouq ëv xivi Xóyco xf]V 'EXXrjviKfjV xio£pévouq 5 8 EÓyÉVEiav. Katxoi KX£opévt]q fjxEi xfjv itapd xöv ’Ayca&v öq noXXd Ttoifjamv dyaGd xdq itóXEiq dvxl xfjq xipf|q Kal xrjq 9 itpoCTT|yoptaq èKEtvrjq- ’Avxlyovoq 5è Kal Kocxd yfjv Kal Kaxd 108 dit moet men toegeven de Herakleiden waren toch zijn voorvaderen, en tot vaderland had hij Sparta, waarvan de geringste burger inplaats van de eerste onder de Makedoniërs verdiende tot aanvoerder te worden aangesteld, door hen, die eenige waarde hechten aan den 8 Griekschen adel. Inderdaad, Kleomenes verlangde van de Achaiers het bewind om de steden alle goeds te bewijzen ter vergelding van die eer 9 en titel. Antigonos echter, die zoowel te land als ter zee, tot opperbevelhebber met onbeperkte volmacht was uitgeroepen, gaf aan dezen oproep niet eerder gehoor, vóórdat men overeengekomen was, hem als loon van dit opperbevel den Akrokorinthos uitte leveren. Hierin 10 volgde hij rondweg den jager van Aisopos. Want hij leende den Achaiers, die hem baden en hun ruggen voor hem kromden door gezantschappen en openbare besluiten, niet eerder het oor, vóórdat zij, dooreen bezetting te aanvaarden en gijzelaars te stellen, zich 11 als het ware den teugel hadden laten aanleggen. En nu doet Aratos toch al het mogelijke om de noodzakelijkheid als verontschuldiging aan te halen. Doch Polubios verzekert ons, dat hij reeds sinds langen tijd, en wel vóórdat die noodzakelijkheid aanwezig was, uit argwaan voor de stoutmoedigheid van Kleomenes, met Antigonos geheime onderhandelingen gevoerd heeft en de Megalopolitanen van te voren aanzette, den Achaiers te verzoeken, Antigonos te hulp te roepen 66), want dezen hadden het meest door den oorlog te lijden, 12 daar Kleomenes voortdurend hun gebied plunderde. Phularchos heeft over deze dingen een bijna gelijkluidend bericht, wien men niettemin, zonder getuigenis van Polubios, volstrekt geen geloof zou kunnen schenken. Want wanneer hij over Kleomenes te spreken komt, geraakt hij, uit genegenheid voor hem, in begeestering, en hij maakt van de geschiedenis om zoo te zeggen een proces, waarin hij den eenen onophoudelijk beschuldigt en den ander verdedigt. 39. De Achaiers verloren nu Mantineia, doordat Kleomenes deze stad opnieuw in zijn macht kreeg 67). Ook werden zij ineen grooten veldslag overwonnen bij het Hekatombaion 68), waardoor zij met zulk een schrik werden geslagen, dat zij terstond boden zonden en Kleomenes naar Argos ontboden om over de hegemonie te beraadslagen 69). 2 Toen Aratos bemerkt had, dat Kleomenes aangerukt kwam en zich met zijn legermacht bij Lerna bevond70), werd hij bevreesd en zond gezanten naar Kleomenes met het verzoek, dat hij, als tot vrienden en bondgenooten slechts zou komen met driehonderd man; wanneer 3 hij wantrouwen koesterde, kon hij gijzelaars krijgen. Kleomenes legde 6e) Febr./Maart 228 : Aratos' voert onderhandelingen met de Megalopolitanen. 6T) Zomer 226. 68) Herfst 226. 69) Jan./Febr. 225 (door Kleomenes' ziekte niet doorgegaan). T0) Juni/Juli 225. schriften voortdurend beschimpt, als despoten aan de steden moeten 7 opdringen onder den schoonklinkenden naam van bondgenooten. Indien Kleomenes ook al wederrechtelijk en als een tyran optrad want 109 40. ’HxpépEi ydp oösèv oó&’ ëoxEpyEV èni xolq uapoGoïv, dXXd Kal ZiKuamcov auxöv Kal KopivGicov éyévovxo TtoXXol KaxacpavElq si£iXEYpÉvoi xö KXeopévei, Kal TtóXai npóq tó koivóv IStcov 2 éiuGuplq Suvaaxsiöv GiroóXwq Eyovxeq. ém xoóxouq dvuitEuGuvov ó "Apaxoq Xapöv, xouq pèv év Eikuövi si£«poappévouq 20 dnÉKXEivE, xouq 5* év KoplvGco nEipöpEvoq Kal 3 xr]V óitö xolq ’Ayaiolq itoXixEiav. ouvöpapóvxEq oöv £lq xö xou ’AnóXXcovoq l£póv, pEXEitépTtovxo xöv "Apaxov, óveXeïv r| 4 ouXXapElv Ttpö xrjq dnoaxdoEcoq éyvcoKÓXEq. ó 5’ fjKE pèv aüxèq 25 êvco Bryan: dvco 16 fjpépEi GP pèv ydp P 19 xouxoiq L 20 Eikuövi &iE(j)oappévouq Sint.: cHKUCOvïai ècpGappévouq 23 uitó GO; èul L— 28 Kal KaoEaxöxi L— 32 dTtavxöai G1: unavxöai G2FIL 33 ’AitoXXöveiov Anonymus Cap. 40 : Plut. Cleom. 19; Polyb. 11, 52, 2-3. KXEopévrjq émoxoXfjv yP^Y T ’Axociolq, éYxXfipaxa itoXXd Kaxd xoG ’Apdxou Kal GiapoXdq ëxoUCTCXV’ yéYpotE 6è k(xkelvo<; èmoxoXdq Kaxd tou KXeopévouq, Kal é<|>Épovxo XoiSoplai Kal pXaatpripïai, pé/pi Y«P“V KOti YuvaiKwv dXXf|Xouq KaKÖq Xeyóvxwv. 4 ’Ek toótou KripuKa •rcépyaq ó itóXEpov itpoEpouvxa xoïq ’Axaiolq, piKpoG pèv ËXaOE xrjv Zikuwvlwv TtóXiv dpudoaq sid Tipoöoataq, eyYuo£V 5’ ditoxpauEu; n£XXf|vri rcpooÉpaXE, Kal xoG axpaxrjYoG xöv ’Axcxiwv éKttEcróvxoc;, ëox£ xt)V TtóXiv ö\iyw 5 5* öaxEpov Kal «Deveóv ëXafE Kal nEVxéXEiov. eïx’ £Üouq ’ApYEÏoi io itpoa£)(cópr]aav aüxw, Kal Xidaioi poupdv éséf;avxo‘ Kal öXwq oósÈv Exi xwv èitiKxf|xtov pépaiov fjv xoïc; ’Axaiolq, dXXd Oópupoq TtoXuq d6£ip£, Kal Trpoa£KdGr|xo xrj tióXei xpEÏq pfjvaq, éyKapXEpoüvxoq xoö ’Apdxou Kal BianopoOvxoq, eI xöv ’Avxlyovov ènl xö irapasoGvai xóv ’AKpoKÓpivGov dXXcoq ydp oök épouXEXo 112 72) Aug. 225. 73) Aug. 225. 74) Bedoeld kan slechts zijn Aratos’ politieke loopbaan, van 245/4 tot 213/2, eerste en laatste strategie inclusief genomen. 75) Sept.-November 225. 8 met kracht den burg te bewaken en reed spoorslags naar Sikuoon, met een gevolg van slechts dertig soldaten, daar de anderen hem in 6 den steek gelaten en zich verspreid hadden72). De Korinthiërs bemerkten spoedig dat hij ontkomen was, zetten hem na, maar daar zij hem niet inhaalden, ontboden zij Kleomenes en gaven de stad aan hem over. Deze meende, dat hetgeen hij van hen kreeg, lang niet opwoog tegen dat, wat hij verloren had, doordat zij Aratos hadden 7 laten ontkomen. Toen nu ook nog de bewoners van de zg. Akte zijn zijde hadden gekozen en hem hun steden in handen hadden gegeven, sloot Kleomenes den Akrokorinthos met paal- en muurwerk van alle kanten in. 41. Bij Aratos te Sikuoon, kwamen slechts weinige Achaiers bijeen; er werd een vergadering belegd, en hij werd tot strateeg met buitenge-2 wone volmacht gekozen 73). Hij omgaf zich met een lijfwacht uit eigen medeburgers, want hij, die drie en dertig jaar lang de eerste staatsman bij de Achaiers geweest was74), en zoowel in macht als aanzien den hoogsten rang onder de Grieken had bekleed, was nu verlaten, behoeftig en vernederd en werd als op het wrak van zijn vaderland 3 in zoo’n noodweer en gevaar heen en weer geslingerd. Want. toen hij de Aitoliërs om hulp vroeg, weigerden dezen en hoewel de stad Athene wegens Aratos’ verdiensten hem zeer genegen was, verhinderde de partij van Eurukleides en Mikioon dat zij hulp bracht. 4 Al bezat Aratos in Korinthe geldmiddelen en huizen, Kleomenes raakte niets aan, duldde dit ook van geen ander, maar ontbood zelfs Aratos' vrienden en rentmeesters en gaf bevel alles te regelen en te 5 verzorgen, alsof zij aan Aratos rekenschap hadden af te leggen. Op eigen gezag zond hij eerst Tripulos naar hem en daarna zijn stiefvader Megistonous, terwijl hij Aratos, naast vele andere toezeggingen, twaalf talenten beloofde als jaarlijksche uitkeering, dus de helft meer dan hij van Ptolemaios ontving; want deze zond jaarlijks zes talenten 6 aan Aratos. Kleomenes eischte echter de hegemonie over de 7 Achaiers en de gezamclijke bewaking van den Akrokorinthos. Toen Aratos hierop ten antwoord gaf, dat niet hij de toestanden meester was, maar dat de toestanden hém meester waren, en den indruk wekte dat hij den draak met Kleomenes stak, viel deze aanstonds het Sikuonisch gebied binnen: hij plunderde het uit, verwoestte het en bleef drie maanden voor de stad liggen7s). Aratos bleef standvastig op zijn post maar was besluiteloos, of hij Antigonos tot bondgenoot zou nemen, in ruil voor de overgave van den Akrokorinthos, want anders wilde Antigonos hem geen hulp verkenen. 113 2 koivoö Kal oom)poe; Tiepi£)(ó[i£voi Kal öaKpüovxEq. oü pf)v dXXd Gappüvaq Kal napapuGriadpEvoq aüxoüq, èÉjéiTTiEuaEV énl xf|v GdXaxxav, e/cov séKa (plXouq Kal xöv ulóv fjsrj vsavlav övxa- Kal napoppoüvxcov éKEÏ TtXoécov, éTtipdvxEq Etq Aïyiov itapeKoplaGrjCTav ènl xqv éKKXr)oiav, év fj KaXsïv xóv 'Avxéyovov èepr]' olq ol KoptvGioi xocXEitöq «pépovxEq, xd xe xpfjpaxa snf|pnaaav aóxoG, Kal xf]v olKiav xö KXEopévEi SwpEÓcv eScokov. 43. Toö 5’ ’Avxiyóvou npoaióvxoq fjSrj p.Exd xfjq SuvdpECoq fjyE is 5è Siapuplouq MaKEÓóvaq, Inneïq 5è yiXloue; Kal xpiaKoaéouq —, duf|vxa pExd xöv órjpioupyöv ó ‘'Apaxoq aüxö Kaxd GdXaxxav Elq XaGöv xoüq noXEplouq, oü Ttdvu xi 2 Gappöv xóv 'Avxlyovov oüsè maxEÜcov xoïq MaKEÓóoiv. rjSEi ydp Tjöfjrjpévov éauxöv é£, öv éKEivouq KaKöq énoli]o£, Kal Ttpcóxrjv 20 ElXt]«|)óxa p£yloxT]v ütcóGeoiv xrjq noXixEiaq xf]v npöq 'Avxlyovov xóv uaXaiöv ëxGpav. dXX’ ópöv dnapalxrjxov éitiKEipévrjv dvdyKrjv Kal xöv Kaïpóv, ö SouXeüoucuv ol SoKouvxEq dpxeiv, éxöpEi npóq 3 xó Seivóv. ó 5’ 'Avxlyovoq, öq xiq aüxö upoaióvxa xóv "Apaxov iqjpaaE, xoüq pèv dXXouq fiandaaxo pExplcoq Kal Koivöq, éKEÏvov 25 6è Kal nEpl xt)V npöxrjV dndvxr|aiv xrj xiprj nEpixxöq, Kal xdXXa TtEipöpEvoq dvöpöq dyaGoG Kal voGv ëxovxoq, évSoxépco xrjq xp£ia<; npooTjydyExo. 4 Kal ydp fjv ó "Apaxoq oü póvov év npdypaai pEydXoiq tóepÉXipoq, dXXd Kal pacnXEÏ auyyEvéoGai nap' 30 5 óvxivoGv èmxapiq. sió, KaértEp öv véoq ó ’Avxlyovoq, öq Kaxevóijoe xf|v XT)ptaq, éKXmcov xóv ’AKpoKÓpivGov ëxi vuKXÓq épof)oEi. 4 Kal napEXGcbv pèv Elq "Apyoq ëpr]a£v Elq 5 MavxtvEiav. êK xouxou xoïq pèv ’Ax«toïq ndXiv al nóXEiq diraaai npooExcóprjoav, ’Avxlyovoq 5è xóv ’AKpoKÓpivGov napéXapev, "Apaxoq 5è axpaxr)yóq alpEo£lq ón’ ’ApyEicov, eiteioev aöxouq 1 itdvxcov pdXiaxa Reiske: ndvxa codd. cnpoxipcöv Kal> udvxa Pflugk 2 L1 7 XP“PEVOV L1 12 npoaxcopEÏv Gl, deinde o erasa, iterum supra scr. G2 13 TtEpiépaXXov codd.: scribebant nEpiépaXov 15 npooayópEuaiv FI, sed a erasa in R 18 < Kopivo[cov> nóXiv Ziegler 20 ó om. L 25 xoïq om. L 26 Elq npóq P 32 pavxivtav G1 17: Plut. Cleom. 20, 1-2; Polyb. 11, 52, 5-9: 20: Plut. Cleom. 20,3-21; Polyb. 11, 53 : 32 : Polyb. 11, 54, 1-4. 6 ndvxctov pdXiox>a xP“H óiexéXei. Kal xó orjpEÏov duépaivev, öq ó OEÓq ènl tuv Upöv esei£,e. XéyExai ydp ou itpó noXXoG eCovxi xö ’Apdxco süo xoXdq év f)7taxi cpavrjvai, pia mpsXrj TiEpiExopévaq- Kal xóv pdvxiv eltteïv, öq xaxu npöq xd 116 gezegde wel geen acht, daar hij doorgaans in offers en voorzeggingen niet veel vertrouwen had, maar zijn eigen gezond verstand volgde. 8 Daar echter Antigonos later vanwege het gunstige verloop van den oorlog een grooten feestdisch liet aanrichten te Korinthe en velen had uitgenoodigd, wilde hij dat Aratos de eereplaats zou innemen. Spoedig daarop verlangde de koning een deken en vroeg Aratos of hij ook niet vond dat het koud was. Toen deze gezegd had dat hij het zelfs zéér koud had, zei de koning dat hij wat dichterbij moest komen en nadat een tapijt was binnengebracht, sloegen de bedienden dit over 9 beiden tegelijk heen. Daarop begon Aratos, die zich het bovengenoemde offer herinnerde, te lachen en verhaalde den koning het teeken en de voorspelling. Maar dit gebeurde geruimen tijd later. 44. In Pegai werden wederzijds plechtige eeden afgelegd en men ging daarna aanstonds op den vijand los. Er vonden toen bij de stad heftige slagen plaats, daar Kleomenes zich sterk verschanst had en 2 de Korinthiërs vol vuur weerstand boden 79). Intusschen stuurde Aristoteles van Argos, een vriend van Aratos, heimelijk boden naar hem, met het bericht dat hij de stad tot afval zou brengen, indien 3 Aratos met troepen zou komen. Aratos deed hiervan mededeeling aan Antigonos en ging daarop ten spoedigste scheep vanuit den Isthmos naar Epidauros met vijftienhonderd man, maarde Argeiers waren intusschen den opstand reeds begonnen, hadden de aanhangers van Kleomenes overvallen en hen inden burg opgesloten. Op dit bericht, en bevreesd dat de vijanden, nu zij Argos in bezit hadden gekregen, hem den weg zouden afsnijden om veilig naar huis te keeren, verliet Kleomenes den Akrokorinthos en haastte zich nog inden nacht om 4 hulp te brengen. Hij kwam inderdaad nog op tijd Argos binnen en dreef de vijanden ook eenigermate terug, maar toen Aratos kort daarop een aanval deed en de koning met zijn krijgsmacht kwam opdagen, 5 nam hij de wijk naar Mantineia. Dientengevolge gingen wederom alle steden over naar de Achaiers en Antigonos aanvaardde den Akrokorinthos. Aratos werd door de Argeiers tot hun strateeg gekozen en overreedde hen om de bezittingen van de tyranncn en verraders aan Antigonos ten geschenke te geven. 79) Jan. 224: Kleomenes en Antigonos tegenover elkander gelegen op den Isthmos. 6 ringden, bij voortduring het meest van Aratos’ diensten gebruik. En hiermee ging het teeken in vervulling, dat de godheid bij de offers had gegeven. Want het verhaal gaat, dat Aratos, toen hij niet langen tijd daarvoor offerde, aan de lever van het offerdier twee galblazen zag, die met één vetlaag omgeven waren en dat de waarzegger zei, dat hij binnenkort met datgene, wat hem het meest gehaat en vijandig 7 was, de nauwste vriendschap zou aangaan. Toen sloeg hij op dit 117 6 Töv 5’ ’Apioxópocxov èv KEyypEalq crxpEpXöaovxEq KaxEuóvxiaav, é£Ïvai 5 xfjv dpxfjv Kal TtpoaayayEÏv xoïq ’A/aialq xgv tióXiv, öpcoq HEpusd>v Ttapavópcdq ditoXópEVov. 45. ”Hsg 5è Kal xöv dXXtov èKEivto xdq alxlaq éTiÉtyepov olov öxe xf]v pèv KopivGicov tióXiv ’Avxiyóvco öcopEocv ëöcoKav, öo-rtep Kcóptjv xf)v xuxouaav, xóv ’OpxopEVóv 5è auvExöpgaav aóxö io 2 SiapTtdaavxi poupdv éppaXEÏv MaKEsoviKf|v, &|n]<|)laavxo 5’ dXXco pt] ypdtpEiv pocaiXEÏ pi)sè irpEapEÓEiv npöq dXXov dKOVXoq ’Avxiyóvou, xpÉ Ttéöaiq ÖEÖEpévouq, raxïöaq 5è Kal yuvaiKaq f|vspairos[aavxo, xou 5è auvaxöévxoq dpyuplou xö xpixov auxol BieLXovxo, xdq 5è suo polpaq ëveipav xotq MaKEÖóou 30 7 Kal xauxa pèv ëayE xóv xrjq dpóvgq vópov Kal ydp ei seivóv dvópaq ópoq>oXouq Kal auyyEVEÏq ouxco pEXttyeiploaaGai si’ ópyfjv, dXX’ év dvdyKaiq yXuKÓ ytvExai Kal oö OKXgpóv, Kaxd 1 xöv om. L1 3 KaxETtóvxr]aav L1 5 Kal1 om. G— 7 itEpuööv Anonymus; TTEpuöóvxa diroXópEVOV G1R1P: diroXXópEVov LG2 d-rtoXoópEVOV R2 8 öxe Ziegler: öxi (ante 16 flxiövxo addebat xoóxov Reiske, öv Schaefer) 13 6è G: xè FIL 15 L1 —2O yE Stephanus: xe —25 povxLViav G1 sicoiKfjaoai vel öiOKgaGai HL: SicoKEÏoGai G1 öioiKEiaGai G2 28 <èv> Sint. 29 Öè om. L1 32 p.ExaxEipx|craooai R1 33 ou] xó Madvig, del. Bergk 3: Polyb. 11, 59—60; 10: Plut. Cleom. 23, 1; Polyb. 11, 54,10—11; 14; Plut. Cleom. 16; Polyb. 11,70, 5 : V, 9, 10: IX, 36, 5; XXVIII, 19, 3; XXX, 29, 3. 25: Plut. Cleom. 23, 1; Polyb. 11, 54,11: 11, 56,6—58. ’AvTiyóvco Td te xöv xupdvvcov Kal xd xöv TtpoSoxöv xpfgxaxa Scopedv soövai. 118 alsof het 't eerste ’t beste dorp was: zij hadden hem toegestaan, Orchomenos te plunderen en er ’n Makedonische bezetting in te 2 leggen81); men had het besluit genomen aan geen enkelen anderen koning een schrijven te richten, noch een gezantschap te sturen, tegen den wil van Antigonos: men was gedwongen de Makedoniërs te 3 onderhouden en te bezoldigen: offerfeesten werden gevierd en groote optochten en wedstrijden gehouden, ter eere van Antigonos, waarbij Aratos’ medeburgers het begin maakten, en Antigonos in hun stad 4 opnamen, omdat hij door Aratos als gast werd behandeld. Al deze grieven bracht men tegen hem te berde, zonder te bedenken, dat hij, na de teugels 'aan Antigonos te hebben overgegeven, ook door de absoluutheid der koninklijke macht werd meegesleurd, en van niets meer meester was, dan alleen nog van zijn stem, waarvan het vrije 5 gebruik zeer gevaarlijk was. Want het was wel duidelijk dat vele gebeurtenissen Aratos verdriet veroorzaakten, zooals de kwestie met de standbeelden; immers Antigonos liet de standbeelden van de tyrannen te Argos, die omvergehaald lagen, weer oprichten, terwijl hij de standbeelden van de veroveraars van den Akrokorinthos, die rechtop stonden, liet neerhalen, behalve één, te weten dat van Aratos. En ondanks zijn dringend verzoek deze beelden te sparen, kon Aratos hem 6 niet overhalen. Zoo scheen ook de regeling door de Achaiers van de kwestie Mantineia niet in overeenstemming te zijn met de Grieksche zeden. Want toen zij, met Antigonos’ hulp, de stad bemachtigd hadden 82), brachten zij de aanzienlijksten en voornaamsten ter dood, verkochten sommigen van de overige mannen, terwijl zij anderen in boeien klonken en naar Makedonië zonden en kinderen en vrouwen tot slaven maakten. Van het bijeengebrachte geld verdeelden zij een derde onder elkaar en twee derden gaven zij aan de Makedoniërs. 7 Deze handelwijze laat zich nu wel verdedigen door de wet van vergelding. Immers hoe afschuwelijk het ook is, dat mannen, die stamgenooten en met elkaar verwant zijn, uit verbittering aldus handelen, toch is het, om met Simonides te spreken, in dringende omstandigheden zoet en niet hard, wanneer men aan het, als het ware door smart geteisterd en hartstochtelijk opgewonden gemoed. 80) Eind Jan./begin Febr. 224. 81) Juni/Juli 224. 82) Augustus 224. 5 Aristomachos werd te Kenchreai gefolterd en daarna in zee verdronken ; dit feit vooral werd Aratos kwalijk genomen, want Aristomachos was geen slecht mensch, had met Aratos in nauwe verbinding gestaan en zich door hem laten overhalen zijn ambt neer te leggen en zijn stad bij den Achaiischcn bond te voegen. En toch liet Aratos het kalm geschieden dat hij wederrechtelijk vermoord werd80). 45. Reeds gaf men hem ook de schuld van de andere dingen. Zij hadden bv. de stad Korinthe aan Antigonos ten geschenke gegeven. 119 tö ’Apdxco npóipacnv. xöv ydp ’Ayaiöv xf]v nóXiv nap’ ’Avxiyóvou Scopsocv Xapóvxwv Kal éyvcoKÓxcov, aóxóq otKieai, SiapÉVEi 5’ f| nóXiq èirövupoq xöv dnoXEadvxcov Kal dvEXóvxcov xouq TtoXixaq. 10 46. Ek xouxou KXEopévrjq pèv f|xxr]oElq pdyi] pEydXr) nEpl ZEXXaaiav xr|v Zndpxrjv Kal dité'rtXEuoEV Elq Aïyunxov, ’Avxtyovoq 5è ndvxa xd SiKaia Kal quXdvGpcoita xö ’Apdxco 2 TtETtOIT)KÖq Elq MaKEsov[aV, KdKEI VOOÖV f)sr] xöv sidsoyov xfjq paaiXEiaq «PiXititiov oütico ixdvu pEipdKiov övxa 15 népncov Elq nEXonóvvrjaov ’Apdxw pdXiaxa npoaéxeiv ékeXeocte Kal si’ éKEivou xaïq tióXeoiv évxuyEiv Kal yvcopiaGfjvai xoïq 3 Axocioïq. Kal pévxoi Kal napaXapöv auxöv ó "Apaxoq ouxcoq siéorjK£v, öoxe rcoXXfjq pèv EÓvoiaq npóq aöxóv noXXriq 5è npöq xdq EXXrjviKdq «[uXoxipiaq Kal ópprjq pEaxöv Elq 20 MaKEÖovlav dnooxEÏXai. 47. TEXEUxrjaavxoq 5’ ’Avxiyóvou, KaxaoovoOvxEq, öq oósèv éitépaivov 25 Kputpa StapdXXovxEq, dva«pavsöv êXoiSopoövxo Kal itpoaÉKpouov aóxö itapd xouq nóxouq psxd TtoXXrjq doEXyEiaq Kal pcopoXo/iaqattaf, 5è Kal X[ooiq pdXXovxEq dmóvxa Etq xfjv p£xd xó 7 ÖEiTtvov éüoiv, dvéoxr]aEV 25 éK xou oedxpou xf]v sef;idv épPaXwv Kal TtpoafjyEV Elq xóv 4 ’lGwpdxav, xw xe Ail oüawv Kal ©ewpfjawv xóv xónov. ëaxi ydp oüx fjxxov £ÓEpKf]q xou ’AKpoKoptvOou, Kal Xapwv «ppoupdv 5 ytvExai yaXeTtóq Kal SuaeKpiaaxoq xoïq rtapoiKoOaiv. dvapdq 5è Kal oOaaq, wq itpoafiveyKev aöxw xd onXdyxva xoö poöq ó 30 pdvxiq, dptpoxépaiq xaïq /epalv üiroXapwv èSelKVue xw x’ ’Apdxw Kal xw Oaplw Arjprjxpiw, itapd pépoq dnoKXCvwv Elq ÊKdxEpov Kal Ttuvoavópevoq, xl KaOopwaïv èv xoïq lEpoïq, Kpaxouvxa xrjq 6 dKpaq aöxóv fj xoïq ditosisóvxa. yEXdaaq oöv ó 1 fjGoq] el&oq L1 5 peapvtKd 8 évépaXe GL: èvépaXXE fl 9 pear|vlwv P 10 TtoXXwv Bryan: TtóXewv 11 yeïpaq om. L* 14 óXlyov om. Pl 17 aöxoïq G 21 aöxw] aüxoO L1 26 TtpoafjyEV GL1: rtpofjyEV HL2 —27 lOwpdxav PR2: elOwpdxav R1 f|oopdxav G1 IGwpdvxav G2 et Lita ut v1 in ras. a m. 2 scripta sit; ’lOwpocv Anonymus xw xe] xóxe P 28 paXwv G 29 suaeKpiaaxoq G: itapeKpiaaxoq HL 30 Ttpof)veyKev PL 1/2; Plut. C/eom. 16; Polyb. V, 27,3; Liv. XXVII, 31. 8; XXXII, 21. 24. 5; Polyb. VII, 13, 6. 18/19: Polyb. VII, 12, 9. 24: Polyb. VII, 12 paene ad verbum cum Plutarcho consentiens; cf. Strab. VIII, 361. 2 [iiKpóv diteyópvou Kai sié«j>aivEV aöxou tó ï)0oq, npöxov pèv 15 la TÓV VEÖXEpoV ”ApaXOV fjslK£l TtEpl XTJV yUVaÏKa Kal ItoXÜV xpóvov éXdvSavEV, éqéaxioq öv Kal im’ aóxöv ëitEixa itpóq xdq 'EXXrjviKdq é£;expaxuvexo itoXixelaq, Kal (pavepóq ïjv fjsrj xöv 124 deze langzamerhand zijn karakter en bracht dit aan het licht. Eerstens 2 beleedigde hij ineen persoonlijke verhouding den jongen Aratos, doordat hij diens vrouw verleidde. Langen tijd bleef dit verborgen, omdat hij, door beiden als gast opgenomen, onder hun dak verbleef. Vervolgens begon hij ook ten opzichte van de Grieksche politiek zijn hardheid te toonen en het was duidelijk, dat hij er op uitwas Aratos 3 van zich af te schudden. Het begin van deze verdenking boden de gebeurtenissen te Messene. Toen nl. de Messeniërs in ouderlingen twist geraakt waren, kwam Aratos te laat met zijn hulp, Philippos echter kwam één dag eerder de stad binnen en hitste aanstonds de 4 bewoners tegen elkander op. Hij vroeg den overheden van de Messeniërs in het geheim, of zij dan geen wetten hadden tegen het gepeupel en daarna weer afzonderlijk den leiders van de volkspartij, of zij geen handen aan het lijf hadden tegen hun tyrannen. Hierdoor 5 moed gekregen, wilden de magistraten de hand slaan aan de volksleiders, maar dezen kwamen nu met het samengerotte volk opzetten, doodden de magistraten en van de anderen nog bijna tweehonderd. 50. Toen Philippos aldus een verfoeilijke daad op zijn geweten had, joeg hij de Messeniërs nog meer tegen elkaar in het harnas. Daarop kwam Aratos aan. Hij zelf liet heel goed blijken, dat de zaak hem hinderde en weerhield ook zijn zoon niet bitter uitte varen tegen Philippos 2 en dezen uitte schelden. Men hield het er voor dat de jonge man liefde koesterde voor Philippos; maar nu beet hij hem toe, dat Philippos na het bedrijven van zoo’n daad, in zijn oogen niet meer 3 schoon was, maarde leelijkste van allen. Hem gaf Philippos hoegenaamd geen antwoord, hoewel dat bij zijn gramschap verwacht werd en hij herhaaldelijk heftig uitgevallen was, terwijl de ander nog sprak; alsof hij gelaten droeg hetgeen gezegd was en alsof hij van nature beheerscht en beschaafd was, gaf hij zijn vader de rechterhand, noodigde hem uit op te staan en het theater te verlaten en geleidde hem naar den Ithomatas, om aan Zeus te offeren en de plaats in 4 oogenschouw te nemen. Want deze burg is niet minder sterk dan de Akrokorinthos en wanneer hij een bezetting heeft, wordt hij voor de omwonenden gevaarlijk en kan niet gemakkelijk veroverd worden. 5 Toen hij de hoogte beklommen had en het offer had gebracht, reikte de waarzegger hem de ingewanden van den geslachten stier over. Hij nam ze in zijn beide handen en toonde ze aan Aratos en aan Demetrios van Pharos, en ze beurtelings nu aan den eenen, dan aan den anderen voorhoudend, vroeg hij hun, wat zij inde offers voor teekenen zagen, of hij den burg in bezit zou houden of aan de Messeniërs zou 6 teruggeven. Lachend antwoordde nu Demetrios: „Indien gij den geest hebt vaneen waarzegger, zult gij de plaats laten varen, maar indien gij den geest hebt vaneen koning, zult gij den stier bij beide aangenomen houding en eenmaal te voorschijn gekomen, onthulde 125 croi Tioiouai xö Ttpoaxaoaópsvov. Xgaxal ydp ép Xéyovxoq aüxou, xd pèv aitXdYyva xö pdvxEi itapÉscoKEV 6 OLXiTrrroq, èKEÏvov 5è xfjq émanaadpEvoq „seüpo xoivuv“ et] „xfjv aöxf]v ósóv ïcopEv,“ wansp èKpEPiaopévoq örc’ aöxou Kal xf]v itóXiv dtpriprjpévoq. 51. O6’ "Apaxoq drcoppétov r|sr] xrjq aóXfjq Kal Kaxd piKpóv êauxóv 20 dvaKopUJópEvoq éK xfjq npèq xóv «PlXinnov auvt]oEiaq, öiapatvovxoq Etq "HitEipov auxoO Kal Seopévou auaxpaxEÜEiv, ditEiiraxo Kal KaxépEivE, SEÖicoq dvaTtXtjaOfjvai itovT|pdq d’ öv éKEÏvoq 2 EnpaxxEV. étiel 5è xdq xe vaüq i>nb 'Pcopatcov diroXéaaq aïaxiaxa Kal öXcoq dTtoxuyav xaïq éiravfjXo£v Etq n£XoitóvvT]aov, 25 Kal xouq MEoaijvtouq aöoiq émx£ipf|oaq Kal pf] Xaoöv 3 f|siKEi av£pöq Kal xt|v ycopav aöxöv èitópoEi, iravxdTtaaiv ó "Apaxoq dTtEoxpdqjrj Kal siEpXf|orj itpóq aöxóv, fjsr| Kal xöv itEpl xt|v yuvaiKwvïxiv dsiKt]pdxcov ataoóp£voq, Kal «pépcov dviapöq auxóq, dTTOKpuTixopEvoq 5è xöv ulóv Elöévai ydp uPpiapévov 30 4 TTEpirjv dXXo 5’ oósèv dpuvaoOai pf] Suvapévw. pEytaxrjv ydp 6 «PCXimtoq sokeï Kal itapaXoy&)xdxr]v pExapaXéaOai pExapoXf|v, fjpépou paaiXécoq Kal peipaKtou aöippovoq dvf]p daEXyfjq Kal xöpawoq yEvópEvoq. xö 5’ oök ï\v dpa pExapoXf] ua£wq dXX’ év dSsta KaKtaq, tioXöv xpóvov sid «pópov 35 dyvor]o£LCTt]q. 3 TtpoXdpoi L— 4 IGcopdxav G2R2: EiGcopdvxav G1R1 lOopdvxaP Iocopdvoav L— 8 xfjc;2 GIFIL: xöv in ras. G2 —l3 ö/uporepov G'R1 14 iréXayoq dvotyEi L 15 xf|V fjXiKtav R2 f]sr| om. L 16 Ziegler 18 xf)V auxr]v ë’ óalrj oaXLi] xe Kaxoixopévoio dvaKxoq; wq xó papuvópEVov xws’ dvépi Kal xó papövov yalijq Ëax’ dcéprjpa Kal oópavoö fjsè OaXdoorjq. 4 KopiCToECor)q 5è xrjq pavxEiaq, oï x’ ’Axoioi aópitavxEq fjaoTjaav, Kal sia Reiske 9 xó Ttpwxov paXaKdq L 10 iévai L vópou—34 èKfjöEuoav hab. Photius p. 399 24 dvaipEÏ GIRL2: dvEpEÏ P^R2 25 sq. oraculum obscurum 25 PouXeuou Schaefer 29 ócmvxEq Phot. —34 ’ApdxEiov (cum Paus. 11,9, 4) Reiske: dpdxiov Gap. 527P01yb.~V111. 12,2-6 ; Paus. 11.9, 4 ; VIII, 50.4 : Liv. XXXII, 21. 23. Gap. 53: Polyb. VIII, 12, 7-8; Paus. 11,8, 1: 9,4. 25 sq.; cf. Hendess, Orac. Gcaeca. 150. 52. "Oxi ydp ïjv pepEiypévov alo/Ovj] Kat (pópca xó npöq xöv "Apaxov aöxoö ndGoq dn’ dpyrjq auvxEopappévov( éófjXcoaEV olq 128 hitte en ’n doffe hoest veroorzaakt en zoo vervolgens langzaam op 4 tering uitloopt. Toch ontging het Aratos niet; omdat een openlijke betichting niets baatte, verdroeg hij gelaten en in stilte zijn lijden, alsof hij aan een algemeene en gewone ziekte leed. Slechts éénmaal, toen één van zijn vrienden bij hem inde kamer was, en hij bloed opgaf, zei Aratos tot hem, toen deze dat met verwondering zag: „Dit, beste Kephaloon, is het handgeld voor de vriendschap met een koning”. 53. Op deze wijze stierf Aratos te Aigion, toen hij voor de zeventiende maal het ambt van strateeg bekleedde96). De Achaiers stelden er een eer in hem daar ook te begraven en een grafmonument op te richten, passend bij het leven van den man. De Sikuoniërs beschouwden het echter als een ongeluk, dat zijn lichaam op hun grond 2 niet werd bijgezet. Zij overreedden de Achaiers hun het lichaam af te staan. Daar er echter te Sikuoon een oude wet bestond, welke verbood, iemand binnen de muren te begraven en deze wet met een pijnlijke nauwgezetheid werd in acht genomen, zonden zij afgezanten naar Delphoi om hierover de Puthia te ondervragen. Deze gaf hun het volgende orakel: 3 Pleegt ge overleg, gij Sikuoon, wier levensprijs steeds Aratos betaalde, of heilige eer en offerfeest dient ingesteld voor den verscheiden heros ? Welnu: alwat bezwaar heeft tegen den held of hem bezwaart, dat is voor de aarde een gruwel, voor den hemel en de zee. 4 Toen dit orakel was overgebracht, verheugden zich alle Achaiers en de Sikuoniërs in het bijzonder veranderden hun droefheid ineen vreugdefeest. Aanstonds brachten zij, met bloemkransen op hun hoofd en in het wit gekleed, onder feestliederen en dans, het lijk vanuit Aigion naar hun stad. Zij kozen een aan alle zijden zichtbare plaats uit en begroeven hem als den Stichter en Redder van Sikuoon. 5 Nog tot op heden wordt deze plaats het Arateion genoemd. Ook brengt men hem offers het eene op den dag waarop hij de stad van de tyrannie bevrijdde, nl. op den vijfden dag van de maand Daisios97), die de Atheners Anthesterioon noemen, welk offerfeest 96) Foutief: Aratos stierf in zijn 16de strategie (213/2). 9T) Daisios (± Mei) is de eenigst bekende maand van den kalender van Sikuoon. De gelijkstelling met de maand Anthesterioon (de Bste maand van het Attische kalenderjaar, Febr./Maart) komt op rekening van Ploutarchos. 52. Want dat zijn hartstochtelijke genegenheid voor Aratos, die met hem vanaf het begin opgegroeid was, slechts bestond uit vermenging van schaamte en vrees, bewees hij uit de manier waarop hij hem 2 behandelde. Want daar hij meende, dat hij, zoolang Aratos leefde, zelfs niet vrij, laat staan ’n tyran of koning kon zijn, wenschte hij den man uit den weg te ruimen. Daarbij gebruikte hij wel geen openlijk geweld, maar beval een van zijn generaals en vrienden, Taurioon geheeten, dit zaakje op onnaspeurlijke wijze op te knappen, en liefst 3 door vergif, wanneer hij zelf niet aanwezig was. Deze Taurioon maakte met Aratos nader kennis, en gaf hem ’n vergif in, dat niet sterk, noch snelwerkend is, maar dat eerst in het lichaam een zachte 129 ai 1 Saialou G^L: 6ea[ou G2: Seafou P, et in R ante Saicnou aliquid erasum 35 Reiske: rj 4 <ó> Reiske 5 óXóXeukov Cobet: öXov Xeukóv 6 tóv om. G 13 toooötoc; L 17 ópeyójiEVOv Aldina: ópcyopevoc; 18 ötcóXuoiv] yp. iraöXav Rm 19 Kal acoTr)plav om. L 20 telvcov GP1 32 atplXioq codd. 33 te tt) Ziegler: te codd. Tri Stephanus Ï3TT^XXXII7^i7T3; 21: Plut. Aemil. 8; Tit. 2—9. 25; cf. Polyb. VII, 13, 7; VII, 11 ; X, 26, 7-8; XV. 24, 4-6; XVIII, 33, 6. 28; cf. ad Plut. Demetr. 3,4. 30: Plut. Aemil. 8, 34 et 36. TiéfiTiTr) AoaaLou pqvóq, öv ’AGqvaïoi KaXouaiv ’AvGEaxqpiöva, Kai xqv Quouxv éKEtvqv Ztoxqpia TtpoaayopEÜouai, xfjv 5è xou pqvóq 6 év ö yEvéoGai xöv dvöpa öiapvqpovEGouai. xfjq pèv oöv upoxépaq <ó> xoG Aiöq xoG Ztoxrjpoq xaxf)pX£xo GuqTtóXoq, xqq 5è öeuxépaq 6 xoG ’Apdxou, axpó<|)iov oó/ öXóXeukov dXXd pEtjoitópcpupov ë/cov, 5 péXr) 6’ fjÖEXo Ttpóq KiGdpav Gtiö xöv n£pl xöv Aióvuoov xexvlxöv, Kai auvEitópTiEUEV ó yupvaaiapxoq, fjyoGpEvoq xöv xe iraiöcov Kal xöv éGoei Kai jiex’ öpóxrjxoq Gppioxfjq ó «fclXiTtitoq oó Gavaatpoiq 3 dXXd paviKoïq xoG XoyiapoG «papjxdKoiq- Kai napé- is xpEipEV Elq ÖEivdq Kai dXXoKÓxouq émopdq, dxórctov Kai ouv aloryOvri itaGöv óXsGpCwv ópeyópEVov, öoxe xöv Gdvaxov aöxö, KairtEp övxi véto Kai dvGoGvxi, pfj aupcpopdv dXX’ dmóXuoiv 4 KaKÖv Kai otoxrjpiav yEvéoGau ÖiKaq yE pfjv ó «JUXiTrrtoq oó pEpitxdq Aii £evUo Kai (piXUo xrjq dvoaioupyiaq xauxrjq xivcov 20 5 SiExéXEOE. KaxanoXE(iqoEiq pèv ydp önö ’Pcopatcov, èKEivoiq xd Kao’ aGxóv, ÉKTtEaöv 5è xfjq dXXrjq dpyfjq Kal xdq vaGq itXfjv névxE Tidoaq TtpoépEVoq Kai xiXux irpoaEKXEiaEiv ópoXoyf|aaq xdXavxa Kai xöv ulóv ópqpEGaovxa TtapaöoGq, si’ 6 oïkxov exuxe MaKEÖovlaq Kai xöv ouvxeXoGvxcov. drtoKXEivcov 5’ 25 d£i xouq dptaxouq Kai ouyyEVEaxdxouq, épovxa, xoOxov «pGóvto Kai xfjq napd 'Pcopaioiq xipfjq dvEÏXE, FIEpaEÏ 5È Gaxépto xfjv dpxqv napéöcoKEV, öv oG yvfjaiov dXX’ ÜTtópXqxov 30 8 Elvat «paaiv, èK FvaGaiviou xivöq dKEorpiaq yEvópEvov. xoGxov AlpiXioq éQpidpPEuoE- Kai KaxécxpEtjJEV èvxaGGa xfjq ’AvxiyoviKrjq paoïXEiaq f| Öiaöoxq. xó 5’ ’Apdxou yévoq ev xe Zikuövi Kal xfj nEXXqvr) öiépEiVE Kao’ fjpaq. 130 Soteria genoemd wordt en het andere inde maand, waarin hij, naar 6 men wil, geboren werd. Bij het eerste offerfeest begon de offerpriester van Zeus, den Redder, met de plechtigheden, bij het tweede de priester van Aratos, die een niet geheel witten maar half purperen hoofdband droeg. Tegelijk werden, onder begeleiding van de citer, gezangen uitgevoerd door de kunstenaars van het gilde van Dionusos. Ook de bestuurder van het gymnasium nam aan den optocht deel, aan het hoofd van de jongens en jonge mannen; dan volgde de Raad met kransen op het hoofd en van de overige burgers ieder die maar 7 wilde. Geringe overblijfselen van de plechtigheden op die dagen worden door de Sikuoniërs nog als een heilige plicht onderhouden, maarde meeste van de eerbewijzen zijn door den tijd en door andere dingen in vergetelheid geraakt. 54. Zoo was dus, naar het getuigenis van de geschiedschrijvers, het 2 leven en karakter van Aratos den Oudere. Wat zijn zoon aangaat, de van nature misdadige Philippos, die tegelijk hoonend en wreed optrad, gaf hem vergif, dat niet den dood, maar krankzinnigheid 3 ten gevolge had en beroofde hem zoo van zijn verstand. Dit bracht hem tot verschrikkelijke en onbehoorlijke driften, doordat hij ’n hang kreeg naar zonderlinge handelingen en schandelijke verderfelijke hartstochten, en daarom was wel de dood voor hem, ofschoon jong en inden bloei van zijn jaren, geen ongeluk maar een verlossing en 4 redding van zijn rampen98). Maar inderdaad, het rechtmatig loon voor deze gruweldaden moest Philippos voortdurend betalen aan Zeus, 5 den handhaver van de rechten der gastvrijheid en vriendschap. Want volledig overwonnen door de Romeinen 99), gaf hij hun al het zijne in handen, en uit medelijden liet men hem Makedonië en wat daaraan schatplichtig was, nadat hij uit de rest van zijn rijk verdreven was. al zijn schepen op vijf na had prijsgegeven, overeengekomen was bovendien tien duizend talenten te zullen geven en zijn zoon als 6 gijzelaar in handen had gelaten. Maar door altijd de voornaamsten en zijn naaste bloedverwanten te dooden, vervulde hij het geheele 7 koninkrijk met schrik en haat tegen zijn persoon. Het eenige geluk dat hij temidden van zooveel rampen verkregen had, nl. een zoon die door flinkheid uitblonk, dien bracht hij nog om het leven, daar hij afgunstig en naijverig was op de eer die de Romeinen hem bewezen100). Hij liet nu de regeering over aan zijn tweeden zoon Perseus, die, naar men beweert, niet zijn werkelijke zoon was, maar n ondergeschoven kind, geboren uiteen zekere naaister, Gnathainion 8 genaamd. Over hem triumfeerde Aemilius101) en met hem ging het koningsgeslacht van Antigonos ten gronde. Het geslacht van Aratos echter, is, zoowel te Sikuoon als te Pellene, tot in onze dagen blijven voortbestaan. 88) Waarschijnlijk f kort na zijn vader. ") Bij Kunoskephalai in 197. 10°) Demetrios, geb. ; 208. ioi) Na den slag bij Pudna in 168; Perseus fin gevangenschap, waarschijnlijk in 165. 131 DEEL IV HISTORISCH TOPOGRAPHISCH COMMENTAAR Het zeer weinige wat wij van Aratos vóór de bevrijding van zijn vaderstad weten, is, dat hij waarschijnlijk in 271 v. Chr. te Sikuoon werd geboren en dat zijn moeder Aristodama1) en zijn vader Kleinias heette2). Deze laatste onderhield betrekkingen van gastvriendschap met de koningen van Makedonië en Egypte3) en was eender rijksten en aanzienlijksten uit Sikuoon. Op zevenjarigen leeftijd moest Aratos de wijk nemen naar Argos, welke stad tot 251 zijn verblijfplaats was. Hier was hij de pleegzoon van den rijken Kleinias, had een groot aantal dienaren tot zijn beschikking4), genoot ongetwijfeld de gebruikelijke aristokratische opvoeding en al schijnt daarbij zijn litteraire opvoeding wel te zijn verwaarloosds), toch was hij b.v. voor het kunstleven in Sikuoon niet onverschillig 6). Dat hij niet, zooals b.v. Alexander de Groote, in zijn jeugd, geleerd had de discipline van den athleet en die van den soldaat te vereenigen, zou zich later ernstig wreken, toen hij zich meerdere malen een onbekwaam veldheer toonde7). Zijn gemis aan akademische techniek8), zou hij echter ruimschoots weten te vergoeden door zijn redenaarstalent, dat hem in staat stelde de volksmenigte te beheerschen en zijn leven lang praktisch den Achaiischen bond te leiden. Na het eenige bericht, dat wij over Aratos’ jeugd bezitten9), hebben wij in het verhaal van de bevrijding van zijn vaderstad kostbare gegevens voor de kennis van zijn historische persoon. Voor wij dit behandelen, is het nuttig eerst eenige chronologische problemen nader te beschouwen. 1. CHRONOLOGISCHE PROBLEMEN I°. ARATOS’ GEBOORTEJAAR EN JEUGD In het vierde jaar na de strategie van Margos van Keruneia i) Paus. 11, 10, 3.2) Arat. 2, 2—3. ®) Arat. 4,2, 4) Arat. 6,2. 5) Arat. 3, v.; ’n gewone athleet, niet zelden af geheeld als iemand van gering verstand is hij zeker niet geweest (vgl. „TÓ OUVETÓV •••• KOtl potOIXIKÓV ). 8) Arat. 12, 6. 7) Vgl. Polub. 11,8, 2v. 8) Vgl. de kritiek op zijn gedenkschriften, Arat. 3,3. 9) Arat. 3v. HOOFDSTUK I ARATOS' JEUGD TOT AAN ZIJN EERSTE STRATEGIE (271-245) 135 2°. DE BEVRIJDING VAN SIKUOON Behalve het bericht bij Polubiosl2), waar vermeld staat, dat Aratos op twintigjarigen leeftijd zijn vaderstad, na de inneming, aansloot bij den Achaiischen bond, hooren wij, dat Aratos bij de bevrijding geteekend wordt als; „fjSTj peipdtaov ó ‘'Apocxoq öv d^Uopoc.... slye.... nap’ f|Xiidav dxKpaXeaTépa YV£hpil KEKpapévov”i3). Nu heeft men nagegaan, welke leeftijd „pEipotKiov” bij Ploutarchos aanduidt en voor het woord werd door Porter een samenvattende beteekenis gegeven als „a lad of about twenty”. Hij wees er op, dat Julius Caesar op 15-jarigen leeftijd, Philippos V van Makedonië op 17- en Octavius Caesar op 19-jarigen leeftijd allen be-10) Polub. 11, 43. 3.11) Beloch, IV, 2, blz. 228 v. 12) t.a.p. 13) Arat. 4,1, (strateeg 255/4), zou Aratos op twintigjarigen leeftijd ~£Tr] sycov elkooi”, zijn vaderstad, die hij van het juk der tyrannen had bevrijd, hebben aangesloten bij den Achaiischen bond10). Is Polubios’ bericht juist, dan moet Aratos geboren zijn in 271 v. Chr. Men heeft nu echter bezwaren gemaakt tegen de woorden ~ett) eycov elkooi”, en wel vooral op grond van het feit, dat Aratos dan in 245, toen hij voor de eerste maal tot strateeg werd gekozen (zie blz. 43 v.) slechts 26 jaar oud was, terwijl de vereischte ouderdom voor dit ambt 30 jaar zou zijnll). Uit het feit, dat Aratos, die door de toevoeging van zijn vaderstad bij den Achaiischen bond den grootsten stoot voor den bloei daarvan had gegeven, in 250 niet tot strateeg gekozen werd, maar pas in 245, veronderstelt Beloch wel terecht, dat Aratos in 250 nog niet den vereischten leeftijd had. Men kan daarbij zijn hypothese steunen, door te wijzen op Ludiades, die na de toetreding van Megalopolis tot den Achaiischen bond in 235, reeds het volgende jaar, in 234, tot strateeg werd gekozen, evenals ook Aristomachos in 228 strateeg werd, nadat Argos in 229 tot den bond was toegetreden (zie blz. 44 en 213). Er zijn echter geen positieve gegevens aanwezig om te bewijzen, dat de strateeg van den Achaiischen bond beslist 30 jaar oud moest zijn en dat dus in ons geval Aratos’ geboorte zou te plaatsen zijn in 276/5. Dat we ons aan 271 houden, als Aratos’ geboortejaar, kan men meer aannemelijk maken bij een nadere beschouwing van de dateering der overrompeling van Sikuoon. Nemen wij 271 als geboortejaar aan, dan is Aratos op zevenjarigen leeftijd, in 264, naar Argos gebracht, waar hij woonde tot het jaar waarin hij zijn vaderstad bevrijdde. 136 l4) W. H. Porter, The date of Aratus’ capture of Sicyon, Hermathena 22, Dublin 1932, blz. 160 v. 1B) E. Cavaignac, Historie de I’antiquité, 111, 1914, blz. 254. 18) Arat. 9,4. 17) W. Schom, Gesch. Griechenlands vonder Entstehung des Atol. und Ach. Bundes bis auf die Zerstörung von Korinth, Bonn, 1833, blz. 69: Freeman, blz. 280 en ib. n. 1. 18) Arat, 41, 2en Kleom. 16, 1. 19) Cavaignac, t.a.p. blz. 269. schreven worden als „oötoo tcóvu peipdKiov”, terwijl b.v. C. Gracchus op 20-jarigen leeftijd „peipaKiov uavrócttaaiv” is. Op grond van deze en andere gevallen, zou dan het bedoelde ~T]sr] peipdKiov cöv” hoogstens 21 jaar kunnen zijn en omdat Porter er aan vasthoudt, dat Aratos in 245, dertig jaar oud moet geweest zijn en dus (sic!) in 276/5 moet geboren zijn, zou hij in 251, vier en twintig jaar oud zijn geweest, en daar dit nu volgens Porter niet met de beteekenis van „peipótKiov” bij Ploutarchos overeenkomt, wil hij Sikuoon’s bevrijding plaatsen in 256/514). Deze laatste dateering vindt men ook nog bij Cavaignacls)’ die o.m. als argument gebruikt, dat met de teruggeroepen bannelingen, die bijna 50 jaar hadden rondgezworvenl6), personen bedoeld zijn, die verbannen werden als gevolg van de verovering van den Peloponnesos door Demetrios Poliorketes. Al kan men aannemen, dat deze bannelingen inderdaad behoorden tot de anti-Makcdonische partij en dat zij in het jaar, waarin Demetrios Poliorketes Sikuoon veroverde (303 v. Chr.) in ballingschap gingen, toch lijkt het niet verantwoord dit gegeven als argument te gebruiken, teneinde de hypothese van Sikuoon’s bevrijding in 256/5 of 255/4, meer waarschijnlijk te maken. Overigens gebruikten anderen dezelfde plaats bij Ploutarchos, om daarmee Sikuoon’s bevrijding in 251 te plaatsen en aan te nemen dat de 50 jaren van bedoelde ballingschap tot 201 teruggaan, reden waarom dus (!) Sikuoon in 251 zou moeten bevrijd zijnl7). Porter en Cavaignac steunen verder voor hun dateering op twee plaatsen bij PloutarchoslB), waar vermeld staat, dat Aratos, toen hij Antigonos Dosoon naar den Peloponnesos riep, 33 jaar lang de eerste was geweest onder de Achaiers door zijn ambtelijke loopbaan en Cavaignac formuleerde kort aldus19); „Les 33 ans comptés a partir de la délivrance de Sicyone, 255/4”. Maar of men nu Aratos’ loopbaan in 256/5, 255/4 of in 251 laat beginnen, in geen enkel geval is tot een tijdstip te komen, waar redelijkerwijze die 33 jaar zouden moeten eindigen en overigens begint „iteiroXiTEupévoq év Tolq ’A/oaoIq” zeker niet bij de bevrijding van Sikuoon, maar bij de eerste strategie van Aratos in 245 en bovendien wordt uitdrukkelijk gezegd dat Aratos na de aansluiting van Sikuoon bij den Achaiischen 137 20) Arat. 11,1. 21) VgL Beloch( IV> 2, blz. 222. n. 1.22) Arat. 16, 2. 23) Arat. 35, 7. 24) Arat. 53, 1. 2S) Plout. Kleom. 16, 2. 28) Beloch, IV, 2, blz. 229. 27) Polub. 11, 43, 3: „xexdpxcp 5’ uaxepov exei xoö itpoEiprjpévou (nl. Margos van Keruneia 255/4) „"Apaxoc; ó SiKudmoq, ëxr) pèv ë)(cov eïkooi, xupavvoupévr|v 5’ èXEUo£pcóaaq xf|v xtaxplSa 6id xfjq dpExfjq xfjq éauxoö Kal xóXpr)q, TrpoaévEipE Ttpóq xöv ’Axaiöv iroXixEiav, dpxfjo£v £Óouq èpaaxf]q yEVÓpEVoq xfjq upoaipéoECoq aöxcöv”. 28) Arat. 53, 5; de gelijkstelling met de maand Anthesterioon komt op rekening van Ploutarchos. 2B) Vgl. Ferrabino, blz. 279; Beloch, IV, 2. blz. 220 v. en blz. 227. bond in het Achaüsch bondsleger diende2o). Het is daarom het meest waarschijnlijk, dat de bedoelde 33 jaar slechts slaan op de strategieën van Aratos vanaf 245/4 tot aan 213/2, begin- en eindjaar inclusief genomen en dat Ploutarchos er ’n verkeerd gebruik van maakte. Afgezien van de kwestie of deze inde aangifte van de 33 jaar op bedoelde twee plaatsen waarschijnlijk op Phularchos teruggaat2l), ook elders is hij foutief, wanneer hij b.v. spreekt over „êviotUTcg 5’ uoxEpov ocööiq aTpotTrjycov 22) Df Aratos in 227 voor de 12de maal strateeg laat zijn23) en aan zijn held in het geheel 17 strategieën toeschrijft 24). Dat de term „pEipamov üv” overigens nog al ruim is en ruimer dan Porter zulks meent, moge blijken uiteen plaats, waar gezegd wordt van Aratos, dat hij door de bevrijding van Akrokorinthos „pEipdcKiov civ” de Makedoniërs uit den Peloponnesos verdreef2s). Daar deze bevrijding in ieder geval in 243 is te dateeren, zou Aratos in dit jaar óf 33/2 geweest zijn (volgens Cavaignac, Beloch en Porter), of 28/27 (bij 271 als geboortejaar). Hieruit blijkt dat de argumenten om de bevrijding van Sikuoon in 256/5 of 255/4 te dateeren, niet overtuigend zijn. Met Polubios’ woorden „sxr] Mycov eïkooi” te formuleeren ; „ .... die runde Zahl zeigt, dass wir es nur mit einer approximativen Angabe zu tun haben” is zeker onjuist, en evenmin kan men handhaven: „ein Knabe hatte ein Unternehmen, wie die Befreiung Sikyons, nicht durchführen können’’26). Wij mogen wel niet zonder meer aannemen, dat Polubios met Aratos’ gedenkschriften vóór zich, een fout maakte bij de bepaling van diens leeftijd, toen hij een feit meedeelde waardoor Aratos ineen opvallend licht werd geplaatst27). De inname van Sikuoon door Aratos geschiedde inde maand Daisios2B), in het begin vaneen Achaüsch strategenjaar (van Mei tot Mei) 29); de toetreding tot den Achaiischen bond is ongetwijfeld vrij spoedig hierop gevolgd en daar dit geschiedde in het strategenjaar 251/50, moet de bevrijding inde maand Mei van 251 gedateerd worden. 138 Kort vóór of onmiddellijk na de bevrijding van Sikuoon, werd ook Megalopolis bevrijd van den tyran Aristodamos 30) door Damophanes en Ekdelos. Hoewel Polubios en Ploutarchos (die Polub.’ „Leven van Philopoimen” vóór zich had) de bevrijding van Megalopolis vóór die van Sikuoon plaatsen, is de juiste chronologie moeilijk uitte maken. Beloch plaatst de bevrijding na die van Sikuoon31), hoewel zijn argumentatie, dat nl. Ekdelos bij Sikuoon’s bevrijding in Argos nog als balling leefde, wel erg zwak is, daar toch dein aanmerking komende tekst32) daartoe geen noodzakelijke aanleiding geeft. Het is niet onmogelijk dat beide bevrijdingen vrijwel tegelijkertijd plaats grepen. Gelet op de volgorde der gebeurtenissen in Ploutarchos’ „Leven van Aratos”, is de aansluiting van Sikuoon bij den Achaiischen bond waarschijnlijk te dateeren op het einde van den zomer of in het begin van den herfst van 251. Daarvóór, maar na Sikuoon’s bevrijding, zou o.i. wel de slag bij Mantineia kunnen gedateerd worden 33). Dat de slag werkelijk heeft plaats gehad, is door Beloch duidelijk aangetoond 34), maar wij kunnen hem niet volgen, waar hij tracht te bewijzen, dat de dateering 249 uitstekend past. De gescheiden vermelding van „Sikuoniërs en Achaiers”35) schijnt er op te wijzen, dat Sikuoon nog niet is toegetreden tot den Achaiischen bond. Met meer recht kan men zeggen; Terminus ante quem is de aansluiting van Sikuoon bij den bond, terminus port quem de bevrijding van Sikuoon en Megalopolis. Daar Aratos onmiddellijk na Sikuoon’s aansluiting bij den bond afreisde naar Egypte, mogen we wel aannemen, dat hij inden herfst van 251 scheep ging. 4°. DE SUPREMATIE OVER DE GRIEKSCHE KUKLADEN EN ARATOS’ REIS NAAR EGYPTE Voor het weinige, dat wij weten van de betrekkingen tusschen Egypte en Makedonië na den Chremonideïschen oorlog, zijn wij bijna algeheel op inscripties aangewezen en daaronder kunnen wellicht de 30) Zijn medeburgers noemden hem XprjOTÓc; (Paus. VIII, 27,11; 36, 1). Over zijn bouwwerken vgl. Paus. VIII, 30, 7; 32, 4; 35, 5. In pl. van Damophanes staat bij Plout. Philop. 1 en Paus. MeyaXocpdvric;. 31) Polub. X, 22.2 ; Plout. Philop. 1; vgl. Beloch, IV, 2, blz. 524. 32) Arat. 5,1. 33) Paus. VIII, 10, 5; vgl. VI, 2,4; VIII, 27, 13: 36, 6: Porter, The Date of Aratus' Capture of Sicyon, Herraathena, 22, 1932, blz. 162 v. 34) Beloch, IV, 2, blz. 523 vv. 35) „’ApócT&) 6è èiteTÉTpontTO Kal Zikucoviok; te Kal ’Axoaou; tó péaov" : vgl. blz. 170. 3°. DE GEBEURTENISSEN VAN HET JAAR 251 NA SIKUOON’S BEVRIJDING 139 Het einde van den Chremonideïschcn oorlog volgens Beloch 263, volgens Ferguson 262, volgens Kolbe 261, bracht een vrede tot stand tusschen Antigonos Gonatas en Ptolemaios36). Lang heeft deze niet geduurd en onophoudelijk bleef de Egyptische koning er op bedacht zijn invloed inde Grieksche Kukladen te herwinnen. Reeds in 259 behaalden de Rhodiërs onder Agathostratos een zee-overwinning op Ptolemaios en uiteindelijk werd ± 258/7 Ptolemaios door Antigonos overwonnen inden slag bij K00537). Hierop moet weer een vrede gevolgd zijn tusschen Antigonos en Philadelphos3B). Nu heeft men trachten te bewijzen dat de koninklijke stichtingen van de feesten en spelen op Delos, kunnen gelden als aanduidingen voor souvereiniteit inde Kukladen, waarbij dan Delos in ieder geval onder de autoriteit stond van den eilandenbond en daarom ook onder de macht van hem, die de controle van dezen bond in handen had en op grond van deze stichtingen heeft men dan deze tabel opgesteld 39): 284: Stichting der eerste „ITroXepodeicx” t. e. van Ptolemaios Soter. 268: „ „ „OiXaSéXtpeioc”, t.e. v.d. overleden Arsinoë. 253: „ „ „’AvTiyóveia” en „StpaTovlKeia”, door Gonatas en zijn nicht Stratonike49), dochter van Antiochos I van Syrië. 249: Stichting der tweede „ITroXEpodeia” door Philadelphos. 246: „ „ derde „nxoXEpodeia", door Euergetes. 245: „ „ „ZcD-n'ipioc” en „FldvEioc”, door Gonatas. 238: „ „ „AripgTpleioc”, door Demetrios, Gonatas’ zoon. 38) I. G. XI. 2, 114; vgl. Beloch, IV. 2, blz. 509. 37) Vgl. Tam, The first Syrian War, J. H. St. 46, 1926, blz. 155 w.; Beloch, IV, 2, blz. 506 w.; Fellmann, blz. 63 vv.: Porter, Aratus etc., blz. 294 w. 38) I. G. XI, 2, 116. 39) Over de namen en de organisatie vgl. E. Schulhoff, Fouilles de Délos, Inscriptions financières, B. C. H. 32, 1908, blz. 101 w. Men vgl. verder: Th. Homolle, Les Archives de I’intendance sacrée a Délos, Paris 1887; Tam, The battles of Andros and Cos, J. H. S. 29, 1904, blz. 264 vv.: Beloch en Porter t.a.p. (Porter vooral in zijn Addendum, Hermathena, 20, 1929, blz. 308-310). 40) Tam (C. R. Mei 1927, blz. 87) dateert den dood van de oudere Stratonike in Oct. 254. koninklijke wij-inscripties van Delos vingerwijzingen geven over de wisseling der macht inde Kukladen tusschcn Makedonië en Egypte. Een overzicht over de stichting der feesten te Delos is hier op zijn plaats, omdat het ons helpen kan bij de chronologie van den opstand van Alexandros van Korinthe en de herovering van Korinthe door Antigonos Gonatas. 140 41) Vgl. Archives, blz. 57. •12) Vgi, Tam. C. A. H. VII, blz. 718. 43) Fellmann. blz. 82 v. **) Arat. 12, v. 45) Bergk, Zeitschr. f. Altert. kunde 1846, blz. 669; Droysen lIP, I, blz. 242 n. 1; Beloch, IV, 2, blz. 512 n. 1. Uit de wisseling van deze feesten en spelen leidde Homolle41) de wisseling af van de suprematie inde Kukladen, die dan onder Makedonië kwamen in 253 en dit bleven tot 249. van 249-246 weer onder Egypte kwamen en wederom onder Makedonië in 245. Het kan niet onze bedoeling zijn, ons bezig te houden met het aantal bijna onontwarbare problemen, die hier allen mee samenhangen en die buiten het gebied van onze studievallen. Van de stichtingen kunnen, dunkt ons, alleen de „Zcarfipia” en „Fldveioc” gelden, welke stichtingen geen zin zouden hebben, zoo zij niet Antigonos overwinning bij Andros veronderstellen in het jaar 246, waarbij dan verder zeer opvallend is, dat na 246/5 geen Egyptische stichtingen op Delos meer vermeld worden 42). De „’AvriyóvEioc” en „STpocTovCKeioc”, die onder het archontaat van Phanos vermeld worden, zijn „fromme Stiftungen, nicht das Ergebnis von Siegen und Bündnissen” 43), en kunnen moeilijk als aanduidingen voor souvereiniteit inde Kukladen gelden. Vast staat in ieder geval, dat na 255 Makedonië souverein is inde Kukladen en dat in 246 door den slag bij Andros, Antigonos Gonatas inden zeeslag bij Andros, Ptolemaios overwint. Voor de jaren tusschen 255 en 246 kan een notitie in Ploutarchos' „Leven van Aratos” ons helpen om althans iets meer te weten over de suprematie van de eilanden rond ± 250 en voornamelijk zullen eenige plaatsen ons helpen bij de dateering van Alexandros’ opstand, die wellicht met Ptolemaios hulp tot stand kwam en bij de dateering van de herovering van Korinthe door Antigonos. Vermoedelijk inden laten herfst van 251 ging Aratos, vergezeld van zijn vriend Timanthes, over land naar Methone in Messenië en scheepte zich in naar Egypte. Hij voer om kaap Malea heen met de bedoeling om „tö siöc nópou spópcg xpnoópEVoq" (waarbij bedoeld wordt de doorgang tusschen Kuthera en den Peloponnesos) zijn doel te bereiken, werd echter uit den koers geslagen en •rijg f ’ASpkxq itoXepuxg ouenig” d.i. dus op een plaats waar een Makedonische bezetting moet hebben gelegen 44). De beroemde geographische crux heeft hier tot veel discussie aanleiding gegeven. Bergk, gevolgd door Droysen en Beloch stelt de lezing „"Y6ptag” of ~'Y6peiaq” voor. Tarn houdt vast aan de 141 Begrijpelijkerwijze raakt de notitie bij Ploutarchos : „ètcpocrecro yöcp Cm ’AvTiyóvou” de zeer moeilijke kwestie van de hegemonie over de Kukladen4B). Neemt men Andros aan als plaats waarheen Aratos door den storm werd geslagen, dan mag men deze plaats, die op een conjectuur berust, niet zonder meer als bewijs nemen dat Gonatas destijds (zt einde van het jaar 251) de hegemonie over de Kukladen heeft gehad. Beloch’s meening dat Hudrea, een eiland bij de kust van Argolis, geographisch beter past, zou inderdaad op het eerste gezicht wel iets voor hebben, maar o.m. zijn argumentatie, dat het eiland Hudrea inde oudheid slechts weinig bewoners had, zoadat Aratos zich gemakkelijk kon verbergen (!) is wel uiterst zwak, waarbij hij overigens vergeet, dat dit wel het geval was met 75 % van de Grieksche eilanden. De voornaamste reden echter waarom Beloch Andros niet kon handhaven, is zijn hypothese, dat de beheerscher van Euboia, Alexandros, in het bezit was van Antigonos’ vloot en dat dus Andros geen bezetting van Antigonos kon hebben. Gezwegen nog van het feit dat de onbelangrijkheid van Hudrea allerminst duidelijk maakt waarom er ’n bezetting zou liggen, is Beloch s redeneering niet te handhaven, wanneer hij zegt, dat men inde notitie „elq Eöpoitxv dus moet lezen, dat Aratos naar zijn vriend Alexandros is gegaan. Alexandros was echter nog niet afgevallen, en Aratos wilde, door voor te geven naar Euboia te varen, zijn achtervolgers slechts van het spoor afbrengen. En wat nu de geographische moeilijkheid betreft: Waarom zou een schip, dat dooreen hevigen storm uit den koers geslagen wordt „nocpoctpépopEvoq” dooreen Zuidoosten-wind gedreven („wc; yprjaópEvoq’ k.t.X.. wijst daar dunkt ons, toch wel op) geen land kunnen bereiken inde Noordelijke Kukladen ? Inderdaad, de tekst geeft wel geen voldoende oplossing; zoo b.v. vernemen wij ook niet hoe de kommandant van de bezetting wist, 46) Tam, blz. 369 n. 3 ; Porter, Aratus etc., blz. 306. 47) De Sanctis, La ribellione d’Alessandro, figlio di Cratero, Klio, 9, 1909, blz. 6 n. 2; Porter, t.a.p, blz. 304-311. 4S) Fellmann, blz. 63-91 („Antig. Gon. und die Inselgriechen") met de verschillende opinies tot 1930. lezing „’Abpiotq”, ziet hierin een plaats „near the other Greek towns at the entrance of the Adriatic”, welke meening door Porter op geestige wijze weerlegd is 46). De Sanctis leest „"Avbpou”, vindt in zijn argumentatie betreffende de hegemonie inde Kukladen steun bij Porter, die echter de lezing „”Av6pou” verwerpt en met Palmerius „Tfjg ’Avbptocq” leest 47). 142 Maar, hoe zou overigens Hudrea nog kunnen gelden, dat zeer ver van Euboia ligt, terwijl Euboia van de Noordpunt van Andros zelfs dooreen matig zwemmer kon worden bereikt ? Overigens zou men tegen Beloch nog kunnen volhouden, dat Andros best nog een Makedonische bezetting kon hebben, wanneer Alexandros en met hem Euboia was afgevallen, want wisseling van de hegemonie over de eilanden inde Egeïsche zee, en zeker van een deel er van, heeft niet aanstonds een totale vernietiging van de hegemonie vaneen ander ten gevolge. Wij houden ons, zoolang geen hechte argumenten aanwezig zijn, aan de lezing van Palmerius en meenen ook, dat op het einde van 250 Antigonos nog de suprematie bezat over de Grieksche Kukladen. Aratos vond intusschen gelegenheid op een Romeinsch schip naar Karië te komen 49), en vandaar over te steken naar Egypte. Bij gebrek aan dateeringen mogen wij wel veronderstellen, dat Aratos in het begin van 250 in Egypte aankomt. Het „xpóvco toXXco” 50) is toch niet direct een aanwijzing om te besluiten dat de aankomst in Egypte pas inden herfst van 250 kan hebben plaats gehad, gelijk men gemeend heeftsl). Beloch plaatst Aratos’ reis op het eind van 250, maar neemt verkeerd aan, dat de oorlog tegen Alexandros moet voorafgegaan zijns2). De tekst, die hierbij teruggaat op Aratos’ gedenkschriften, geeft nergens aanleiding om een lang tijdsverloop te veronderstellen tusschen de bijna hopelooze toestand in Sikuoon en de terugkomst 49) Over de merkwaardige plaats „pwpaiKT] vaGq” (= Arat. 12,5) vgl. Tarn, 369, n. 3 (die natuurlijk, gezien zijn topographische uiteenzetting over Adria met dit „Romeinsch schip” geen raad weet). M. Holleaux, Rome etc., blz. 86, heeft m.i. duidelijk aangetoond dat vaneen regelmatigen handel van het Hellenistische Oosten naar Rome en omgekeerd, in dezen tijd geen sprake kan zijn. Zijn oordeel over deze plaats luidt je tiens ce „vaisseau romain” pour extrêmement suspect.... Ie plus probable.... c’est que le mot provient de quelque faute de manuscrit”. Gezien echter het feit dat het grootste deel van de „negotiatores" Grieken waren uit Groot-Griekenland en Italiërs uit het Zuiden, kan het m.i. toch wel een Romeinsch schip geweest zijn b.v. uit Tarente (vgl. Hatzfeld, Les trafiquants italiens, 1920, blz. 178). 50) Arat. 12, 6. 51) Ferrabino, blz. 279, Walbank, blz. 177. ®2) Beloch, IV, 2, blz. 521 ; Tarn, blz. 368, n. 1 is in ieder geval foutief wanneer hij zegt: „evidently from the story, the journey and the stay in Egypt occupied some time, and Aratos was back, but not long back, by the latter part of 247”. dat Aratos aan boord was en hoe hij wist, dat Aratos de man was dien hij moest gevangen nemen. 143 s°. HET BEZOEK VAN ANTIGONOS AAN KORINTHE EN DE OPSTAND VAN ALEXANDROS Dat Alexandros van Korinthe, Krateros’ zoon, zijn opstand begon met hulp en steun van Ptolcmaios Philadelphos, is een hypothese, die wel niet bewezen, maar toch min of meer waarschijnlijk is; dat deze opstand echter vóór de bevrijding van Sikuoon, in 252 te dateeren iss4), lijkt uitgesloten. Van den invloed vaneen verbond tusschen Alexandros en Ptolemaios op de verhouding tusschen Gonatas en Philadelphos, is niets te merken. De eerste, voor ons waarneembare, feitelijke tegenstellingen in Griekenland sinds het einde van den Chremonideïschcn oorlog tusschen Makedonië en Egypte, blijken samen te hangen met twee gebeurtenissen, nl. met Aratos’ reis naar Egypte en met het conflict, ontstaan uit het aanbieden van den koningstroon van Kurene aan Demetrios, „den Schoone”55). Alleen het eerste komt hier ter sprake. De plaats in Ploutarchos (vgl. blz. 164) 56), welke door de moderne kritiek gebruikt werd om te bewijzen, dat Alexandros in goede harmonie stond met Nikokles van Sikuoon en dus in 251 reeds moest afgevallen zijn, kan allerminst daarvoor in aanmerking komen. Ook andere plaatsen in onzen tekst wijzen er voldoende op, dat Alexandros opstand niet eerder kan geplaatst worden dan op het einde van 250 of in het begin van 249. Zij, die 252 als dateering voor den opstand houden, vatten de bevrijding van Sikuoon op als een episode inden oorlog tusschen Alexandros en Antigonos. Na hetgeen straks (zie blz. 161 vv.) zal worden uiteengezet over de geaardheid van de bevrijding van Sikuoon, is dit onmogelijk. Dat Alexandros kort vóór de bevrijding van Sikuoon nog niet was 53) Arat. 13, 6} „EÓouq peo’ éocuToO Kopüjwv Elq riEXoTióvvgaov KOCTrjpE”. 84) Zoo Tarn, blz. 355; Ferrabino, blz. 276; Beloch, IV, 2, blz. 519 w.: Walbank, blz. 29 en 176. 55) Vgl. Fellmann, blz. 88 vv. 56) Arat. 9,1. van Aratos uit Egyptes3). Voor het tijdsverloop van de reis is dit alleen met zekerheid te zeggen: Terminus post quem, is de aansluiting van Sikuoon bij den Achaiischen bond, (d.i. eind zomerbegin herfst 251) en terminus ante quem de aanwezigheid van Antigonos in Korinthe, die op grond van onzen tekst (hoofdstuk 15) vóór Alexandros’ opstand moet geplaatst worden. Waarschijnlijk mogen wede terugkomst van Aratos plaatsen in de lente of zomer van 250, 144 Verder is daar het veel omstreden hoofdstuk 15, „the key to the chronology of Alexander” 58). De moeilijkheid is hier natuurlijk de aanwezigheid van Antigonos te Korinthes9). Nu heeft men de oplossing trachten te geven door te veronderstellen, dat Alexandros gestorven was en dat Antigonos’ aanwezigheid te Korinthe en zijn tafelgesprek over Aratos een aanduiding zouden zijn, dat Antigonos weer in het bezit was gekomen van Korinthe 60). Houden wij ons aan de volgorde der gebeurtenissen gelijk ze bij Ploutarchos staan, dan is niet aan te nemen dat Antigonos lang gewacht heeft om te trachten Aratos voor zich te winnen en dan is het zeer waarschijnlijk dat de inhoud van het 15de hoofdstuk uitstekend past na Aratos' komst uit Egypte inden loop van het jaar 250. Reeds de Sanctis6l) wees er op dat het tafelgesprek van Antigonos slechts verklaarbaar is, vóórdat Euergetes zijn overwinning behaalde op Seleukos inden Laodikcïschen oorlog (246 v. Chr.), want hierna zou een dergelijk afkeurend oordeel over de prestaties in Egypte zonder zin zijn. Maar wanneer wij aannemen, dat het gesprek teruggaat op Aratos’ gedenkschriften (en niets pleit daartegen) dan is het veel meer waarschijnlijk, dat Antigonos in Korinthe was als gast b.v. van Alexandros, 57) Arat. 6,2. 58) Tarn, blz. 374 n. 16. 59) Reeds Freeman, blz. 288, n. 2, wist er geen raad mee : „The presence of Antigonos at Corinth is puzzling. It was certainly not actually is his possession till after the first Generalship of Aratos”. 60) Zoo b.v. Th. Sokolow, Alexander Krateros’ Sohn, Klio, 3, 1903, blz. 119 w. (plaatst Antigonos’ tafelgesprek na den dood van Alexandros in 247 zonder voor het laatste een reden te geven); Tarn plaatst Alexandros’ dood „to some time between autumn 249 and autumn 248" en „Antigonos sacrifices for the recovery of Corinth (!) at sometime in 247, perhaps late in the year” (Ant. Gon. blz. 370 n- 5 en blz. 375). Ferrabino blz. 278, Beloch, IV, 2, blz. 522, Walbank blz. 178 dateeren Antigonos’ aanwezigheid in Korinthe na Alexandros' dood en na de terugwinning van Korinthe door Antigonos in 245/4. 81) De Sanctis, La ribellione d'Alessandro, figlio di Cratero, Klio, 1909, blz. 1-9. 10 afgevallen, moge ook blijken uit de plaats, waar vermeld wordt, dat de paarden van den Makedonischen koning zich op Sikuonisch gebied bevindens7), hetgeen in tijd van oorlog tusschen Antigonos en Alexandros toch zonder meer niet gaan zou. Ook zou bij een oorlog tijdens Sikuoon’s bevrijding allicht Argos de partij gekozen hebben van Antigonos Gonatas en er zou dan op zijn minst genomen een gespannen verhouding hebben bestaan tusschen Sikuoon en Argos. Hiervan blijkt echter niets: integendeel, het verhaal (van Aratos) wijst op vrede tusschen beide steden. 145 Zou men nu de stichting der tweede „ITroXepcdeia” in 249 doen gelden als aanduiding voor de wisseling der macht inde Kukladen, dan mogen de argumenten van de Sanctis a fortiori gelden voor de laatste jaren van Philadelphos’ regcering en dan zou men ook daaruit mogen afleiden, dat het tafelgesprek in Korinthe in ieder geval moet gedateerd worden, voordat Philadelphos het eilandenprotektoraat terugwon, dus voor 249 63). Zonder het met Porter geheel eens te zijn inzake de waarde, die hij toekent aan de stichtingsfeesten op Delos in het algemeen, kunnen wij zeer goed instemmen met zijn meening over het tafelgesprek: „The speech represents what Ptolemy had been led to believe that Antigonus had said: it was either genuine or ben trovato”. Wij moeten ons na het voorafgaande dus verzetten tegen Beloch (die den inhoud van hoofdstuk 15 pas na Antigonos’ herovering van Korinthe plaatst), vooral omdat hij hier op Ploutarchos’ herhaaldelijke fouten wijst inzake de chronologie 64). Voor heel veel plaatsen in het „Leven van Aratos” gaat dat zeker op, maar voor de volgorde der gebeurtenissen vanaf de bevrijding van Sikuoon tot aan Antigonos’ pogingen om Aratos voor zich te winnen, is niet Ploutarchos onze gids, maar Aratos zelf in zijn „Gedenkschriften”. Hiermede moge voldoende zijn aangetoond, dat de vermelding (in den proloog tot het 26ste boek van Trogus), van Alexandros opstand, als te zijn voorgevallen tusschen den dood van Areus en de bevrijding van Sikuoon door Aratos, niet te handhaven is, en dat wij, steunend op onzen Ploutarchostekst, als dateering voor Antigonos’ aanwezigheid in Korinthe, de terugkomst van Aratos (± lente of zomer 250) beschouwen als terminus post quem. Uit die aanwezigheid volgt, dat Alexandros nog niet afgevallen kan zijn; daar echter Ptolemaios Philadelphos de Kukladen heeft teruggewonnen, wellicht tengevolge van Alexandros opstand6s), is het 62) Ook Ferguson „Egypt’s loss of sea-power, J. H. S. 30, 1910, blz. 189 w. maakt er op attent, dat Korinthe in 249 in het bezit moet geweest zijn van Antigonos en wel vóór Alexandros' dood, maar verzwakt zijn zienswijze door willekeurig te beweren, dat Ploutarchos' tekst voor hoofdstuk 15 op Phularchos teruggaat. e3) Porter, t.a.p., blz. 299 v. 64) Beloch, IV, 2, blz. 522. *5) Vgl. Beloch’s uitdrukkelijke meening IV, 2, blz. 514 en blz. 515 : „die zweite „riToXepocCsiCx” unter Badros, allerdings aus Anlass des Wiedergewinns der Kykladen". juist omdat hij alle moeite wilde doen om Aratos voor zich te winnen voor het te laat zou zijn 62). 146 2. TOPOGRAPHISCHE GEGEVENS I°. HET SIKUONISCH GEBIED a. Algemeene gegevens over land en stad Het Sikuonisch gebied bestond inde 3de eeuw v. Chr. voornamelijk De grenzen uit de vallei van de Asoposrivier, die, in haar bovenloop door bergen van het omgeven, op ongeveer 4 K.M. van de Korinthische golf uitloopt in Sikuonisch een breede vlakte. Asopia, welke zich Oostwaarts uitstrekt tusschen flC*3‘ed’ de laatste heuvelterrassen en de kust, en overgaat inde Vokhavlakte. Dit gebied, ongeveer 380 K.M.2, werd aan drie zijden door natuurlijke grenzen omlijnd, nl. door de Korinthische golf in het Noorden, door de Nemearivier in het Oosten en de Suthasrivier in het Westen, terwijl het ten Zuiden begrensd werd door het gebied van Phlious66) (zie Bijlage 2). In dit gebied bevonden zich meerdere versterkte posten op een heuvel of op een berg, voornamelijk aan de Oost- en Zuidgrens; als dusdanig worden genoemd, Epieikia67) waarschijnlijk op den linkeroever van de Nemearivier, Derai6B), welks ligging onbekend is, maar naar den samenhang te oordeelen waarschijnlijk lag in het Oostelijk gedeelte van Asopia, aan den voet van de heuvels, aldus den weg naar Korinthe beschermend, en Thuamia69). Dit laatste was, naar het verhaal bij Xenophoon te oordeelen, een versterkte post tusschen Sikuoon en Phlious en lag waarschijnlijk aan den rechteroever van de Asoposrivier op den Spiria-berg, den Noordelijken uitlooper van het Trikaranongebergte 70). Eén van deze of een anderen post heeft Aratos aanvankelijk willen bezetten om vandaar uit zijn aanval op de stad Sikuoon te wagen7l). In dit gebied lag het kleine Titane, Westelijk van den Asopos, ongeveer op de helft van den afstand tusschen Phlious en de Korinthische golf, maar Sikuoon was de eenige voorname stad. Tot 303 v. Chr. bestond Sikuoon uit twee (of event. drie) gedeelten, De stad nl. de Akropolis op een tafelland, aan welks voet de lager gelegen Sikuoon. stad zich bevond, en een havenstad. Dit min of meer driehoekig complex, lag tusschen den Asopos in het N.O. en den Helissoon in het Z.W., raakte in het Zuiden aan de heuvels, terwijl de basis ge*6) Vgl. Skalet, blz. 26 w. 6T) Xenoph. Heil. IV, 2,14; 4, 13. 6S) Xenoph. Heil. VII, 1.22. 68) Xenoph. Heil. VII, 2.1 ; 2, 23; 4,1 en 11. 70) Vgl. Curtius, 11, blz. 481. 71) Arat. 5,3. zeer waarschijnlijk, dat die opstand te dateeren is op het laatst van 250 of in het begin van 249. 147 Schets van stad en gebied van het oude Sikuoon (na 303 v. Chr.) Ag \iqq. Agoro M = Oude Muurreiten BA. = Bestorming door Aratos ? -f? = skadior-> B = Bou leuter lor* ? T = Theater > G = Hellen.Gymn. (vcrn Kleloios?) Ti. = Rom.Thermen K = Kioto (oude tovanl V = VaSs.liko Oppervlakte v.cl. stad na JO3 vChr. tAOO H7\. Oppervlakte tMiseken sbod , Heilsoor» Aiopa> ervZee 1" 800 H.A , In 303 werd de toestand anders. Demetrios zag in, dat de Sikuoniërs niet in staat waren zulk een omvangrijk gebied van meer dan 700 H.A. (indien alles tusschen den Asopos en den Helissoon tot het oude Sikuoon hoorde) te verdedigen, terwijl de inkomsten aanzienlijk waren verminderd, sinds Korinthe het handelsverkeer aan zich had getrokken. Daar hij Sikuoon als het ware mede tot zijn operatiebasis wilde maken, liet hij den gcheelen aanleg van de stad veranderen. Hij liet de oude stad van Aigialeus sloopen en dwong de inwoners zich te vestigen op het hooger gelegen terras, op de plaats van den ouden Akropolis72). Het kleinere en iets hooger gelegen plateau, vlak achter den ouden Akropolis, vormde den nieuwen Akropolis, waarvan resten aan den Westkant van den plateaurand en aan den Oostkant bewijzen, dat hij ommuurd was; aan de Zuidzijde is van een versterking niets meer te zien daar een zeer groot deel door erosie totaal is uitgevreten (zie nevenstaande schets). Het lager gelegen plateau, waarop de stad lag, vertoont slechts geringe resten van versterkingsmuren, maar bevat op het gebied tot aan het moderne dorpje Vassiliko, in het Z.O. van het terras, vrij talrijke resten van de door Demetrios gebouwde stad. Resten van de oude stad vóór 303 v. Chr., die zich uitstrekte tusschen Vassiliko en de zee, liggen onder de wijngaarden, en ook van de oude, nu verzande havenstad (het moderne Kiato) is niets meer te zien. Men heeft er in ieder geval inde kunstmatig aangelegde haven met schepen kunnen landen 73). b. Bijzonderheden met betrekking tot het optreden van Aratos. Wij vernemen dat Aratos, onmiddellijk na het vroegmaal uit Argos vertrokken, zich bij zijn manschappen voegde, die hij van te voren reeds had vooruitgezonden naar den vestingtoren van Polugnotos, en hen voorging naar Nemea74). 72) Diod. XX, 102; Plout. Demefr. 25; Strab. VIII, 382; Paus. 11.7. 1 : vgl. Skalet, blz. 3 v. 73) Vgl. Arat. 42, 2. 74) Arat. 6,2; 7,1. Men heeft gemeend dezen vestingtoren te kunnen terugvinden inde z.g. ~'EWjVCOV Xiodpi”, thans nog bestaand oud muurwerk, links van den weg naar Nemea, op ongeveer 1h K.M. van het tegenwoordige stationnetje van Nemea (vgl. Curtius 11, blz. 512). De resten schijnen echter tot een gebouw van vormd werd door de zee in het N.O. Vóór 303 v. Chr. vormde het N.O. en lager gelegen terras van het tafelland de Akropolis en het meerendeel der woningen en de meeste officieele gebouwen lagen toen inde vlakte. 149 veel lateren datum te behooren; het kunnen m.i. heel goed resten zijn vaneen Middeleeuwschen of Turkschen wachtpost. De „vestingtoren van Polugnotos" was wel door de Argeiers gebouwd om in tijd van nood den hoofdtoegang tot hun gebied te kunnen verdedigen en werd aldus wel genoemd naar den bouwer. Over de ligging is niets bekend, maarde samenhang schijnt er op te wijzen, dat de toren lag aan den weg naar Nemea. 7B) Arat. 8, I; vgl. Arat. 5, 4-5. 76) Vgl. voor Argos b.v. Xen. Heil. IV, 7, 6. 7T) Arat. 5,5; Bv. Aratos’ De weg, dien Aratos van Argos af genomen heeft, liep ongetwijfeld tocht vandoor den tegenwoordigen bergpas van Dervenaki, tusschcn de beide -;o7 bergmassieven van den Treton-Oros. Is men dezen pas uit, dan gaat links bij het tegenwoordige stationnetje van Nemea, de weg naar de kleine driehocksvlakte van het oude Nemea, in het bergdal tusschen Kleonai in het Oosten en Phlious in het Westen. Men dient daarna de driehocksvlakte van Phlious door te wandelen, vervolgens de heuvelcnrij aan den noordrand der Phliasische vlakte over te steken, waarna men inde verte Sikuoon kan zien liggen, De oude weg van Phlious naar het tafelland van Sikuoon, liep, evenals nu, ongetwijfeld langs de boorden van den Asopos en bedraagt in marschtempo ongeveer 6 uur, terwijl de afstand van Argos langs den aangeduiden weg naar Phlious ongeveer 8 uur loopen is. Gezien nu Aratos’ strategisch plan, de uitdrukkelijke vermelding van de gebruikmaking van het maanlicht tijdens zijn tocht, en het feit dat de eersten over den muur klommen bij het overgeven van de morgenwacht. d.i. bij het eerste morgenkrieken, mogen we wel aannemen, dat Aratos te ongeveer 4 uur inden morgen zijn aanval ondernomen heeft. De plaats Waar precies de inval plaats had, is onmogelijk met zekerheid aan der te geven. De aanduiding „irpöq xó xcl/og Kal xóv nupyov” 75) duidt bestorming. er wej op dat Aratos zijn aanval richtte op een bepaalden van te voren opgenomen en bespieden verdedigingstoren. Zulke torens, op onderscheiden afstand van elkander, zijn er zeker verschillende geweest zooals te Argos en te Korinthc ook werden aangetoond (zie blz. 156 en plattegrond van Korinthe blz. 193). Over de hoogte en omvang der muren hebben we geen positieve gegevens, maar ze zijn, naar gelang de geaardheid van het terrein wel verschillend geweest. Verder hoorden bij een muurversterking nog vaste torens en niet zelden grachten 76) en bij de muurbewaking honden, aflossingspatrouilles, de bel van den nachtelijken wachtdienst, gelijk men dit voor de bewaking van Sikuoon zoo levendig in onzen tekst vindt beschreven en waaruit duidelijk blijkt dat Aratos zelf aan het woord is 77). Het is zeer onwaarschijnlijk, dat Aratos nutteloos ver geloopen heeft 150 Daar van het ± 400 H.A. oude stadsgebied van Sikuoon nauwelijks meer dan 1 H.A. door de opgravingen werd blootgelegd, is het voorloopig ondoenlijk om over de topographie van de stad een juist beeld te krijgen, ’n Vast aanknoopingspunt is wel het door Orlandos pas ontdekte gymnasium, dat Aratos’ vader Kleinias liet bouwen7B). De Het gymnareden die Orlandos er toe bracht om inde ontdekte resten dit gymnasium van Kleinias te zoeken, is behalve de aard der gebouwen, waarvan de resten in Hellenistischen tijd dienen gedateerd te worden, ook de eenigszins hoogere ligging, uitstekend boven de gebouwen in de vlakte, welke door het „drviouoiv” ook schijnt gerechtvaardigd te worden 79). Inde resten van open gebouwen (hallen) aan de Oostzijde van De agora. dit gymnasium kan men waarschijnlijk gebouwen zien, die aan de markt lagen en bij gebrek aan verdere gegevens nemen wij aan, dat de markt zich ten Oosten van dit gymnasium en ten Z.O. van de latere Romeinsche thermen (thans ingericht tot museum) heeft bevonden, niet zooals tot nu toe werd aangenomen, ten N. van het gymnasium en ten W. der thermenBo). Het theater, waar Aratos aanstonds na den gelukten inval de Het theater. Sikuoniërs liet bijeenroepenBl), lag „öttó rf)V dcKpó-rtoXiv 82), en diende evenals het theater van Korinthe niet alleen voor dramatische opvoeringen, maar ook als vergaderplaatsB3). Evenals in andere plaatsen heeft men bij het bouwen van het theater de natuurlijke gesteldheid van het terrein benut en het theater gebouwd inde Oostelijke helling van den rotswand, waardoor het geheel uitzict naar het N.0., zoodat de toeschouwers genoten van het mooie vergezicht op de Korinthische golf en de bergen aan de overzijde van deze golf. Hoewel slechts een klein gedeelte van de Noordelijke helft van het theater is blootgelegd, kan men het plan uitstekend aflezen. De totale dia-78) Paus. 11, 10, 7. Ik dank deze gegevens aan een persoonlijke mededeeling van Prof. A. Orlandos. 79) Paus. t.a.p. „dviouoiv ég tó yupvacnov.... 80) Zoo Skalet, blz. 17. 81) Arat. 8, 6. 82) Paus. 11,7, 5 : vgl. Skalet, blz. 11 w. en moderne litteratuur aldaar. 83) Vgl. Polub. XXIX, 10, 2 waar het theater v. Sikuoon dienst doet bij een meeting van den Ach. bond in 168 v. Chr. om een puntte bereiken, waar hij betrekkelijk dicht bij de agora en het huis van Nikokles kwam en daar nu de Zuidwestkant van den nieuwen Akropolis het eerst vanuit Phlious werd bereikt, is het vermoeden niet ongegrond, dat dit de plaats is geweest van Aratos bestorming (zie schets hierboven). 151 Waar het huis van den tyran NikoklesB4) heeft gestaan, is onmogelijk uitte maken ; wellicht op den nieuwen Akropolis, niet ver van den rotswand, die het boventerras scheidt van het benedenterras. Hiermee kan wellicht de omstandigheid in verband gebracht worden, dat Nikokles door eenige onderaardsche gangen wist te ontkomen §5). Nu zijn in dezen wand. Oostelijk van het theater, resten van waterkanalen voor den dag gekomen 86); dooreen nu schijnbaar kleine opening komt men ineen hooge gang, die ineen rechte lijn is uitgehouwen, op sommige plaatsen iets breeder uitloopt en licht ontvangt van boven, doordat de natuurlijke steenlaag doorbroken wordt door loodrechte, rechthoekig uitgehouwen schachten, die als putten gebruikt worden. Maar met dit alles komt men voor de plaats van Nikokles’ huis niet verder dan tot vermoedens. Het Ook de plaats van het Arateion, dat door zijn ligging in het Aratcion. GOg vielB7), js njet nauwkeurig aan te geven. Aratos’ heroën lag vóór het huis, waarin eens de tyran Kleoon gewoond had, welke ruimte, gelegen bij het heiligdom van Peitho, later werd toegewijd aan de Romeinsche keizersBB). Daar men Aratos door het stichten van zijn heroën heeft willen eeren als den stichter en redder van zijn vaderstad, is het vermoeden niet ongegrond, dat zijn monument aan de agora heeft gestaan. 2°. DE STAD ARGOS Ter belichting van de gebeurtenissen in het leven van Aratos, die een voortdurenden strijd tegen de tyrannen van Argos heeft gevoerd, en mede, omdat hij zijn jeugdjaren in Argos doorbracht, willen we met een enkel woord het algemeene aspect van de stad aanduiden, 84) Arat. 8,5. 85) Arat. 9,2. 86) Vgl. A. Skias, Zikuövoc; Tonoyp., ’Apy. ’Egebied Ag. = Agora K.g. = K ulo naloi_j gy^riKvaJiUKV» A,g.2.= Agora (x.uidz.yde) Kr.* Kriteriori Aj. 3 Ajpo L «i Larbja 0. = DeiraJ 5 = stodion H.K. = Hogk» Korulontinoi T" * Ihsdler H.P. =. Hogjoi Petroa Tk. ■= Klein Tïieoter" Volgde men den ouden stadsmuur langs de Oostzijde naar het Het Zuiden, dan kwam men op de „ó6ó<; eöSeloc èq yupvócatov” 95). Deze gymnariwn. weg ging uit van dei agora en nog binnen de stad lag aan dezen weg het graf van Likumnios96); vóór of voorbij het gymnasium splitste zich de „rechte straat” inde wegen naar Epidauros, Nauplion en Tiruns. Het gymnasium, „tó KuXXcxpa(3iov” of KuXXdpa|3ic;” 97) gcheeten, aldus genoemd naar den heros Kullarabis, Sthenelos’ zoon, lag buiten de z.g. „Diamperes poort” 98) en „minus trecentos passus” van deze poort verwijderd 99). Hoewel deze laatste notitie zeer duidelijk is, kan toch de plaats niet met alle zekerheid worden aangeduid. Terwijl Robert meent dat het gymnasium lag op de plaats waar nu de Hagios Petros Kerk staat, zocht Vollgraff het bij de tegenwoordige Hagios Konstantinos, waarbij Boëthius opmerkt, dat een te korte afstand wordt gegeven aan de straat tusschen de agora en de Diamperespoortloo). Rekening houdend met het feit dat de oude stadsmuren bij de Hagios Petroskerk niet voorbij kwamen en gelet op de bij Livius vermelde afstand, is het beter zich te houden aan de opinie van Vollgraff. Het Kullarabisgymnasium wordt meerdere malen genoemd o.m. bij den dood van Purrhos101), bij de onderhandelingen tusschen Aratos en Klcomenes, waarbij de eerste eischte dat Kleomenes, wanneer hij met een legermacht zou komen, blijven zou „koctóc yupvóoiov ë{;cooev tó KuXXocpa(3iov”i°2), en verder toen het door Kleomenes bij zijn verwoestende invallen op Argolisch gebied gespaard werdlo3). Voor het leven in en buiten dit gymnasium biedt de beschrijving in onzen tekst van het typisch stukje straatleven een aardige illustratie, waarbij wij ons kunnen denken hoe de jonge aristokraat Aratos in 93) Vollgraff, B. C. H. 31, 1907, blz. 169 vv.; 44, 1920, blz. 219: Robert, Pausanias als Schriftsteller, blz. 115 w. en 127 v.: A. Boëthius, zur Topographie des Dorischen Argos, lipsala 1922, blz. 267 w. 94) Vgl. Sophokl. Electra 6 met Schol: Thoukud. V, 47, 11 ; Boëthius, blz. 267 v. 9B) Paus. 11,22, 8 ; Arat. 6,4. 9e) Vgl. Paus. ta.p. en Plout. Punk. 34. 9T) Vgl. Plout. Kleom. 17, 1 en 26, 2. 98) Vgl. Plout. Purrh. 32 en Pausan. t.a.p. 9B) Liv. XXXIV, 26. 10°) Robert, blz. 138; Vollgraff, B. C. H. 31, 1907, blz. 178; Mnem. 44, 1916, blz. 59; Boëthius, blz. 263. 101) Plout. Purrh. 31 v.; Paus. I, 13, 7; 11,22, 8. 102) Plout. Kleom. 17, 1. 103) Plout. Kleom. 26, 2. menten gevonden vaneen tempel en een markthal aan dezen tempel grenzend, welke de Zuidzijde vormde van de agora 93). In het midden van de Noordzijde moet dan, ook afgaande op andere vermeldingen 94), het Lukeion gelegen hebben. 155 104) Arat. 6, 4-5. 10B) Arat. 27,1. loe) Vollgraff, B. C. H. 28, 1904, blz. 366; 31, 1907, blz. 141 vv.; Boëthius, blz. 250 vv. 107) Zie blz. 237. 108) Vgl. Vollgraff, B. C. H. 31, 1907, blz. 157: Boëthius, blz. 254. 109) Pausan. 11, 25, 1. 110) Vgl. Vollgraff, B. C. H. 31. 1907, blz. 168 v. Argos zijn lichamelijke opvoeding verzorgdelo4). De moren. Over de muren van Argos vernemen we, dat ze slechts met ladders konden beklommen wordenlos). De ommuurde stad Argos schijnt naar de onderzoekingen van Vollgraff en Boëthius iets kleiner geweest te zijn dan het tegenwoordige Argos, maar waarschijnlijk dichter bebouwdlo6); door de onderzoekingen bleek, dat inden Hellenistischen tijd ook op den top van den Aspisheuvel huizen gestaan hebben. De resten van de muren vertoonen steenconstructie in gewone polugonaalbouw, waarbij niet uitgesloten is dat ook gedroogde tegels als bovengedeelte werden gebruikt; de muren zijn, naar gelang de geaardheid van het terrein, in breedte en hoogte verschillend geweest. Er zijn geen notities over de hoogte der muren, maar naar de resten te oordeelen, mogen we wellicht 4 a 5 M. als maat nemen. Aan de hooge en sterke muren heeft Argos het te danken gehad, dat de stad gedurende haar geheele klassieke periode weerstand heeft kunnen bieden. Slechts twee grootere krijgsgebeurtenissen zijn inde 3de eeuw v. Chr. voorgevallen binnen de muren, nl. bij Purrhos’ poging in 272 om de stad binnen te dringen en bij de inname door Kleomenes in 225 10?). Een katastrophale verwoesting heeft Argos pas gekend in 267 n. Chr. bij den inval der Gothen. Wat het verloop der muren betreft, is men voor ’n goed deel nog op gissingen aangewezen. De poorten. Zeer belangrijk was de vaststelling van de poorten 108). Buiten de reeds genoemde Diamperespoort, was reeds lang de Deiraspoort bekend, gelegen in het smalle zadel tusschen de Aspis- en Larissaheuvels. De beste aanduiding daarvan staat bij Pausaniaslo9), waar over de Noord-Westelijke wegen gesproken wordt die in Pausanias’ tijd, evenals ook nu nog, vanuit Argos naar Mantineia en Lukeia leidden en welke uitgingen „cdró xcov TtuXöv tcöv ixpóc; xfj Aeipötbi”. Daar waar tusschen Aspis en Larissa over den bergrug een weg naar het Noorden liep was de poort „irpót; Tg Aetpdbi” d.i. „bij den bergrug” gelegen op dat punt, waar de eerste stadsmuur dezen weg kruiste. Bij de Deiraspoort vluchtte ook Kleomenes110), toen Antigonos het pas ingenomen Argos weer aan de Spartanen ontrukte. Buiten de Diamperes- en Deiraspoort weet men zeker, dat bij de verdediging 156 3. BIJZONDERE HISTORISCHE GEGEVENS I°. DE GESCHIEDENIS VAN SIKUOON TOT 251 Bij de geschiedenis van het oudste Sikuoon en de lijst van de opeenvolgende koningenll6) heeft men geen historische zekerheid. Na den Dorischen inval is wel het Dorische element inde stad overheerschend, maarde vóór-Dorische inwoners genoten toch ook nog eenige civiele en politieke voorrechten117). Aan het opkomen der tyrannen inde 7de eeuw ging een sterk vijandige houding tegenover de Dorische aristokratie vooraf en eindelijk werd door het niet-Dorische geslacht van Orthagoras, waartoe vooral de tyran Kleisthenes behoorde, de Dorische aristokratie ten val gebracht, waarna zelfs de namen der Dorische stamgroepeeringen werden veranderd en Kleisthenes’ eigen stamgroepeering den titel kreeg van de „’ApxéXaot”, de heerschers van het volk118). Op het eind van de 6de eeuw was de Peloponnesische bond onder leiding van Sparta in Sikuoon heer en meester. Inden Perzischen en Peloponnesischen oorlog is er weinig van de stad bekend, maar gedurende de Spartaansche overheersching werd de stad zelfs door Sparta bezet (394). Ten gevolge van de zegevierende tochten van Epameinoondas werd Sikuoon met Thebe verbonden (369), wist zich echter rii) Xen. Heil. IV, 7,6; op den Aspisheuvel heeft Vollgraff (vgl. B. C. H. 31 1907, blz. 151) de resten van 6 verdedigingstorens kunnen aantoonen. 112) Arat. 27,2; 28, 5-6; vgl. Boëthius, Der Argiv. Kalender, Upsala 1922, blz. 3 w. 115) Arat. 28, 1. 114) Paus. 11, 25, 2: vgl. Thouk. V, 60. H5) Vgl. Curtius, 11, blz. 338 w. 116) Paus. 11,5, 6 vv. 117) Vgl. Schömann-Lipsius, Gr. Alt. 14,I4, blz. 138; Wade-Gery, C.A.H. 111, blz. 554. 118) Herod. V. 68: vgl. Skalet, blz. 49 v. van Argos grachten en torens gediend hebbenlll), maar over de juiste ligging is tot nog toe weinig met zekerheid bekend. Het Argeiisch stadion lag buiten de Deiraspoort en de stadsmuren. Het Stadion, op de N.W. hellingen van den Aspisheuvel. Hierheen verlegden de Argeiers de Nemeia tusschen de jaren 323 en 235 v. Chr. en na 235 werd het regel, dat deze spelen hier werden gevierdll2). De Charesrivierll3) is dezelfde als de bij Pausanias genoemde „winterstortbeek Charadros” 114), de tegenwoordige Xerias, die evenals alle De „winterstortbeken” inden zomer grootendeels droog is. Hij stroomt Charadros. ineen boog Noordelijk om de stad naar zeells) (zie plattegrond blz. 154 en Bijlage 2). 157 119) Demosth. XVIII, 48 en 295: Arat. 13, 2-6. 12°) Vgl. Skalet, blz. 40-81 : Beloch, IV, 2, blz. 366 v. 121) Arat. 2,2; 3, 4en4, 1; (Paus. 11,8, 1-3 wijkt eenigszins af van Ploutarchos). 122) Arat. 2.1. 123) Xenoph. Heil. VII, 1, 44-46; Diod. XV, 70,3; vgl. Skalet, blz. 73-75. 124) Arat. 2,1. onder Euphroon vrij te maken, die er in 367/6 een groote, op militaire organisatie berustende macht stichtte. Na den moord op Euphroon in Thebe (366/5), is er in Sikuoon allerhand partijstrijd, waar Philippos van Makedonië eindelijk handig van gebruik weet te maken. Wij hooren van twee locale tyrannen tusschen de jaren 360- 340, nl. Aristratosll9) en Epichares, die door Philippos worden begunstigd. Inde volgende jaren en tijdens Alexandros’ veldtochten in Azië (334-323) hebben locale tyrannen het bewind in handen gehad onder toezicht van Makedonië. Inden Lamischen oorlog (323/2) stond Sikuoon aan de zijde van de anti-Makedonische partij; gedurende de jaren 319-308 hebben Polusperchoon, zijn zoon Alexandros en de weduwe van dezen laatsten, Kratesipolis onder wisselende gevaren de stad in bezit gehad. Spoedig echter kwamen Korinthe en Sikuoon inde macht van Ptolemaios van Egypte, die met een geweldige legermacht in Griekenland was verschenen (308), maar gedurende vier jaren van even gelukkige als avontuurlijke werkzaamheid (307-303) slaagde Demetrios Poliorketes er in zich met geweld van Sikuoon meester te maken 420). Vanaf haar inname door Demetrios tot de aansluiting bij den Achaiischen bond (251) is de stad afwisselend onder het bestuur geweest van locale tyrannen, met uitzondering van de demokratie van Kleinias, Na Demetrios’ dood (283) was de macht van Antigonos beperkt tot Griekenland, waar hij onafhankelijk regeerde van 287/6 tot 277/6, voordat hij de Makedonische koningskroon verwierf. De tyran Rond 275 vinden wij in Sikuoon een tyran Kleoon, en dan, met Kleoon uitzondering van de demokratie van Kleinias en Timokleidas, wederom de tyrannen Abantidas, Paseas en Nikokles 121). Wanneer wij nu van opstanden hooren en het eerzuchtige streven van volksleidersl22), weten wij niet in welken tijd die te dateeren zijn. Is hier wellicht ook te denken aan Euphroon, dien de massa als de stichter van de vrijheid, maarde oligarchische partij in Sikuoon als een tyran beschouwde? 123). De komst van de bedoelde locale tyrannen 124), blijkbaar vaneen totaal andere mentaliteit dan Orthagoras en Kleisthencs, kan wellicht samenvallen met of gevolgd zijn op den slag bij Ipsos (301). 158 125) Paus. 11.8, 1; Ailian. Var. Hist. XII, 43: Arat. 2,1. 126) Nies£i JIf blz. 241 en 243 : vgl. Tarn, blz. 268 v. en 361; A. C. Johnson, Problems in Delphian Cronology, A. J. Ph. 39, 1918, blz. 154. 127) Vgl. Beloch, IV, 2. blz. 229. 128) Dittenb. Syll. 3 416, 417. 129) Vgl. Dürrbach, B. C. H. 28, 1904, blz. 135, n. 31. 13°) Gardner, Gr. Coins, Brit. Mus. Pelop. blz. 48, No. 153 (vgl. pl. 34). 131) Pomtow, B. P. W. 1909, blz. 286; vgl. Tarn, blz. 268, n. 29. 132) Arat. 2,1; Paus. 11,8, 2 (waar hij met Euthuderaos als leider der demokraten voorkomt. Deze Euthudemos wordt niet vermeld bij Plout. en Niese, 11, blz. 243, n. 5, en anderen meenen, dat Paus. hier een fout begaan heeft of dat de tekst corrupt is). 133) Paus. 11, 10, 7. Pas over den tyran Kleoon hebben we eenig duidelijk berichtl2s). Zijn dood (waarschijnlijk 274) staat volgens sommigen in verband met een demokratische beweging in Sikuoon, die wellicht het gevolg was van de kuiperijen van Ptolemaios, welke tenslotte ook leidden tot den Chremonideïschen oorlog 126). Volgens anderenl27) zou de republikeinsche beweging tegen Kleoon samenhangen met Purrhos’ groote overwinning op Antigonos (274), en dit wint hierdoor aan waarschijnlijkheid, omdat Sikuoon onder Archiadas en Eudokos in 272 stem had inden Delphischen amphiktuonenraad 128), hetgeen er op wijst dat de stad destijds ineen zeer losse afhankelijkheidsverhouding tot Antigonos stond. Er kan o.i. in beide gevallen, bij de republikeinsche beweging die Kleoon ten val bracht, slechts vaneen hypothese sprake zijn; het is ook mogelijk dat de vrijheidszin zonder meer aansprakelijk is te stellen. Na Kleoon’s dood werden Timokleidas en Kleinias tot archonten Het bewind gekozen, als leiders van de demokraten. Van Timokleidas weet men van niet veel meer dan dat hij wellicht dezelfde is, als dein een inscriptie Timokleidas van Delos vermelde „TipoKkelbocc; ©simpou” 126). Dat „TE" op een cn Kleinias> munt van Sikuoon voor Timokleidas staat130), is zuiver hypothetisch. Ineen Delphisch wij-opschrift (volgens Pomtowl3l), ter eere van Alexandros, Polusperchoon’s zoon en Kratesipolis, die in 315 vermoord werd) dooreen zekeren Timokleidas daar geplaatst, kunnen wij met Pomtow bezwaarlijk dezen Timokleidas zien, maar misschien is het diens zoon of kleinzoon geweest. Aratos’ vader Kleinias vinden we enkele malen vermeld132) en dat hij in Sikuoon een voorname plaats bekleedde moge nog voldoende blijken uit het feit, dat hij een gymnasium liet bouwenl33), welks resten men onlangs meent te hebben weergevonden in het opgegraven Hellenistische gebouwen-complex (zie blz. 151). Wat wij verder van hem weten is, dat hij vermoord werd toen zijn zoon Aratos 7 jaar oud 159 134) Arat. 2,2. 135) Beloch, IV, 2, blz. 229. 13°) Niese, 11, blz. 243, n, 5. 13T) I. G.2, I, 687. 13S) Beloch, t.a.p. 139) Arat. 4,2. 110) Arat. 9,4. X4i) Freeman, blz. 283, n. 4. 142) Vgl. Tarn, blz. 361; Beloch, IV, 1. blz. 579, n. 3. 143) Vgl. Susemihl, Gesch. d. gr. Litterat. d. Alex. I, blz. 633 ; P. W. IV, blz, 2390 s. v. 7 en 8 ; Beloch, IV, 1, blz. 613, n. 1. wasl34) en of wij nu met Belochl3s) Kleinias’ vermoording in 269/8 zetten of in 264, zijn vermoording samen te brengen met den Chremonideïschen oorlog en er uitte besluiten dat Sikuoon zich tijdens dezen oorlog zou aangesloten hebben bij Antigonos’ tegenstanders 136), mist voldoende bewijsredenen en wordt alleen daarom ook al zeer hypothetisch, daar Sikuoon inde bekende oorkonde 137) van den tegen Abantidas. Antigonos gerichten bond niet genoemd wordt. Dat echter Abantidas, „zonder twijfel”, Antigonos’ aanhanger geweest is en daarom Kleinias liet vermoorden138), blijkt nergens. Integendeel, uitdrukkelijk wordt gezegd, dat Kleinias zoowel met Antigonos als ook met Ptolemaios gastvriendschap onderhield139). Ook elders blijkt, dat Kleinias en Timokleidas op goeden voet stonden met Antigonos. Want wij vernemen dat er bij Sikuoon’s bevrijding bannelingen teruggeroepen werden, die gedurende 50 jaar in ballingschap hadden geleefdl4o). Men heeft nu gezocht naar een reden waarom dezen niet terugkeerden naar Sikuoon onder het bestuur van Kleinias en Timokleidasl4l). Klaarblijkelijk omdat beiden in goede harmonie leefden met Antigonos. Kleinias zal een gematigd man geweest zijn, die er op stond de goede relatie met zijn machtigen nabuur niet te verbreken en hij zal de bannelingen niet teruggeroepen hebben, omdat dezen onverzoenlijke vijanden waren van Makedonië. Maar al zou men nu Kleinias ook tot „de vertrouwde vrienden” van Antigonos mogen rekenen, nergens blijkt, dat Antigonos ingrijpt, wat hij toch heel gemakkelijk vanuit Korinthe had kunnen doen. Dat echter ook Abantidas waarschijnlijk geen aanhanger van Antigonos geweest is, kan men daaruit opmaken dat hij Aratos niet achtervolgd heeft tot in Argos, omdat in Argos óf Aristippos I óf Aristomachos I het bewind in handen had, die in meer of mindere mate partijgangers waren van Antigonosl42). Na een lange regeering viel Abantidas als slachtoffer vaneen samenzwering, met aan het hoofd de verder niet bekende dialecticus Aristoteles, misschien één van Arkesilaos’ vrienden, en Deinias, waarschijnlijk de historicus van Argosl43). Uit de lange regeering van Abantidas zou men mogen besluiten, dat hij de stad uitstekend bestuurde : welk het motief gewèest is van zijn vermoording, vernemen 160 wij niet. Zijn vader Paseas, die, blijkbaar uit zelfverdediging, on- Paseas. middellijk zijn zoon was opgevolgd, werd spoedig daarna vermoord door Nikokles, die slechts 4 maanden vóór Sikuoon’s bevrijding tyran Nikokles. is geweest. De Aitoliërs, die op goeden voet stonden met Antigonos, waagden tijdens Nikokles’ bestuur een aanval op Sikuoon 144) en al kan men moeilijk nagaan hoe ver het „èuipoi)XEUopévi]v” is op te vatten, toch wettigt deze aanval de conclusie, dat Nikokles geen vriend geweest is van Antigonos. Vatten wijde voorafgaande geschiedenis van Sikuoon inde 3de eeuw v. Chr. nu samen, dan hebben wij als min of meer vaststaande dateeringen deze tabel: 303: Verovering van Sikuoon door Demetrios en waarschijnlijk tot 301 (slag bij Ipsos) Demetrias genoemd. 287/6-277/6 : Antig. Gonatas heerscht onafhankelijk over Griekenland. 274: Purrhos’ overwinning op Antigonos. 274 ? De tyran Kleoon van Sikuoon vermoord. 274 ?-264 ? Demokratische regeering van Timokleidas en Kleinias. 264 ?-252 : Tyrannie van Abantidas. 252 : Tyrannie van Paseas. 252/1 : Paseas vermoord. 251 : Jan.-April. Tyrannie van Nikokles. Mei 251 : Bevrijding van Sikuoon door Aratos. Na dit alles zal het duidelijk zijn, dat geen der tyrannen van Sikuoon voor het „tyrannensysteem” van Antigonos in aanmerking kan komen en dat er zeer weinig positief materiaal is om van betrekkingen tusschen Antigonos en deze tyrannen te kunnen gewagen. Wat er van de| betrekkingen tusschen Antigonos en Sikuoon te zeggen valt, zal ons pas duidelijk worden wanneer wij nu de bevrijding van Sikuoon door Aratos nader bestudeeren en de verschillende phasen waarin deze tot stand kwam. 2°. DE BEVRIJDING VAN SIKUOON DOOR ARATOS IN 251 In het verhaal van de bevrijding van Sikuoon hebben wij kostbare gegevens voor de kennis van Aratos’ historische persoonlijkheid, want het verhaal van deze bevrijding, dat rechtstreeks teruggaat op Aratos’ 144) Arat. 3,4; 4 v.; Paus. 11,8, 3: Plout. Philip. I; Ptaec. reip. ger. 10, 6, Polub. X, (25), 3; Cicero, de off. 11, 81. NI op een munt van Sikuoon kan evengoed voor andere met NI beginnende namen staan als voor Nikokles (vgl. Gr. Coins. Brit Mus. Pelop. XXXIV), 11 161 145) Vgl. De Sanctis, Questioni politiche e riformi sociali, Riv. Intern, di scienze sociali, 4, 1894, blz. 56 en dezelfde in, La ribbellione d’Alessandro, figlio di Cratero, Klio, 9, 1909, blz. 5 w.; G. Niccolini, La confederazione Achea, blz. 11 ; Beloch, IV, 1, blz. 613 ; Ferrabino, blz. 24 en in Enciclop. Italiana s.v. Arato. 148) Vgl. Arat. 2,1. 147) Arat 4,3. 148) Arat 4,2. gedenkschriften, bevat een menigte persoonlijke opmerkingen, die ons de innerlijke geschiedenis van de gebeurtenissen ineen helder licht plaatsen en ons een goeden kijk geven op de psychologie van Aratos, die deze gebeurtenissen leidde. Wat echter de politieke interpretatie van de bevrijding door Aratos betreft, deze is zeer verschillend bij moderne critici beoordeeldl4s). Ofschoon men akkoord gaat, dat de onderneming van Aratos tot doel had de bevrijding van Sikuoon, d.i. het neerhalen van de tyrannie en het herstel van de oude Dorische aristokratiel46), houdt men bij de kritiek en politieke verklaring vast aan de interprctatie-lijn door Ploutarchos zelf voorgesteld, aan de hand van Aratos’ gedenkschriften. Men ziet m.a.w. de feiten, zooals Aratos zelf wilde dat ze verklaard zouden worden en bij gevolg aanvaardt men zijn standpunt. Nu kan het aanvaarden van de partijdige ideeën van den protagonist der gebeurtenissen misschien een voorwerp van discussie vormen, maar in het feit, dat wijdoor Ploutarchos de gedenkschriften van Aratos kennen, hebben wij in ieder geval de werkelijke waarde te onderzoeken, terwijl de manier waarop Aratos zelf zijn werk begon, rechtvaardigde en verklaarde, voor ons een kostbaar gegeven is bij de bepaling van zijn persoonlijkheid. Antigonos Go- Het fundamenteele probleem is de betrekking van Aratos met natas en Aratos. Antigonos Gonatas. Wie de daarvoor in aanmerking komende opvallend beknopte tekstl47) zonder vooroordeel leest, kan daaruit besluiten, dat er bij Aratos’ voorbereidingen om Sikuoon te „bevrijden” van den tyran Nikokles, drie phasen worden aangeduid, nl. a. onderhandelingen met Antigonos, die zonder resultaat bleven, omdat de koning van Makedonië, door banden van gastvriendschap met Aratos verbondenl4»), diens voorstellingen wellicht niet negatief beantwoordde, doch tijd liet verloren gaan en zijn beloften niet nakwam; b. onderhandelingen met Ptolemaios Philadelphos, die vanwege den afstand niet slaagden en bij gevolg ook op het geringe belang duidden, dat Ptolemaios inde zaken van Sikuoon stelde: c. besluit van Aratos om alleen, d.w.z. zooals uit het verhaal verder blijkt met behulp van de Sikuonische bannelingen en den vrijheidsheld Ekdelos uit Megalopolis, de onderneming te wagen. 162 14ft) Klio, 9, 1909, blz. 5 vv. 15ü) Beloch, IV, 1, blz. 613 en 2, blz. 520. 151) Niccolini, blz. 11. 152) Arat. 6,2. 153) Ferrabino, blz. 24; Walbank, blz. 31 vv. en blz. 176 v. 154) G. de Sanctis, Contributi alla storia del imperio Seleucideo, Atti di Torino 47, 1912, blz. 276. 15B) Arat. 4,1. Nu neemt de moderne kritiek zeer verschillende houdingen aan ten opzichte van deze drie punten, hetgeen bewijst, dat het hier gaat om een passus van het grootste belang voor een juist begrip van dit tijdstip uit het leven en werk van Aratos. De Sanctisl49) geeft toe, dat Aratos zich tot Antigonos gewend heeft en dat de gevraagde hulp werd geweigerd omdat de Makedonischc koning er niets voor voelde „nieuwe woelingen te verwekken" en omdat „Aratos’ liberale ideeën en relaties met Ptolemaios en anderen” verdacht schenen. Ook Beloch150) verklaart den onwil van Antigonos om te helpen, door zijn wantrouwen tegenover de vrijheidsideeën van Aratos. Niccolinils4) steunt op Polubios, d.w.z. op het argument van „Antigonos’ bekende sympathie voor de tyrannen en zijn tyrannensysteem” en op het feit dat de paarden van den Makedonischen koning gefokt werden in het gebied van Sikuoonls2), om dan te beweren, dat Antigonos, Aratos bedroog en in werkelijkheid er de voorkeur aan gaf Nikokles te steunen, Ferrabinols3) en geheel in navolging van hem Walbank, beweren tenslotte, dat de „bevrijding” van Sikuoon geschiedde in overleg met Antigonos en dat de breuk tusschen Aratos en Antigonos pas van lateren datum is, nl. inden winter van 245/4, Ferrabino’s stelling wijkt, zooals men ziet, sterk af van die van zijn voorgangers en is gebaseerd op een complex van argumenten, die afzonderlijk dienen gewogen te worden. Voor alles gaat het er om de werkelijke houding te bepalen van Antigonos ten opzichte van Nikokles en Aratos. Ferrabino neemt terecht aan, met een beroep tevens op De Sanctisls4), dat Antigonos en de Aitoliërs op dat tijdstip (251/0 v. Chr.) goede betrekkingen onderhielden, terwijl het een bekend feit is, dat de verhoudingen tusschen Nikokles en de Aitoliërs vijandig waren 155). In werkelijkheid echter brachten de vijandelijkheden tusschen de Aitoliërs en Nikokles hoegenaamd geen verplichtingen mee voor Antigonos, die een min of meer welwillende neutraliteit kon bewaren, zelfs dan, wanneer zijn bondgenooten het den tyran van Sikuoon zouden probeeren lastig te maken. 163 156) Arat. 9,1. 157) Beloch, IV, 2, 520: Walbank, blz. 176. Over de chronologie van Alexandros’ opstand, zie blz. 144 vv. De brand tc Daar is verder het probleem betreffende den passusls6) waar ge-Sikuoon. zegd wordt dat, toen het huis van Nikokles in brand stond, de Korinthiërs op het punt stonden naar Sikuoon te snellen om hulp te brengen. Nu heeft men hieruit willen afleiden dat, zoo Nikokles dan al niet in verbinding stond met Antigonos, hij toch zeker in verbinding stond met den afvalligen Alexandros van Korinthe, hetgeen voor Aratos een reden zou zijn om geen hulp te zoeken bij dezen Alexandros, omdat hij hoop had deze hulp voldoende te ontvangen van Antigonosls7). Maar gezwegen van het niet gerechtvaardigde standpunt om genoemde plaats (waar overigens niet over Alexandros gesproken wordt, maar alleen over de Korinthiërs) te willen gebruiken om aan te toonen, dat de „tyran van Korinthe” (sic) reeds van Antigonos was afgevallen, kan men om een meer doorslaggevende reden den tekst niet gebruiken om er betrekkingen in te zoeken tusschen Nikokles en Alexandros. De afstand van Sikuoon tot Korinthe (in vogelvlucht 16 K.M.) laat wel toe dat ineen nacht, wanneer er geen maneschijn is en geen lichtweerkaatsing, een brand van geringen omvang zelfs, gezien wordt en wel op nog grooteren afstand. Intusschen is het echter zoo goed als zeker dat het op zulk een afstand absoluut onmogelijk is, zelfs niet inde meest gunstige omstandigheden, te onderscheiden in welk gedeelte van Sikuoon de brand gelocaliseerd was. Dit probleem, dat, hoe eenvoudig ook, van groot belang is, omdat men hieraan de kwestie van den opstand van Alexandros van Korinthe en de dateering van dezen opstand heeft willen vastknoopen, verliest heel wat van zijn beteekenis. wanneer men constateert (overigens meer in overeenstemming met Ploutarchos’ tekst) dat de hulp, die de Korinthiërs overwogen te gaan verkenen, enkel geïnspireerd werd door menschlievende, en niet door politieke motieven. Men houde daarbij voor oogen dat hetzij Antigonos meester was van Korinthe, hetzij de reeds opstandige Alexandros, hetzij Nikokles goed of vijandig gezind was <—■ men naar aanleiding van een brand op dien afstand, en zelfs wanneer men in Korinthe om politieke redenen gedacht had aan een gewapend ingrijpen, toch allerminst geweten zou hebben ten gunste van wien dat ingrijpen zou moeten geschieden. Immers, daar het onmogelijk was én de plaats én het motief van den brand vast te stellen, was het tevens onmogelijk uitte maken of de brand aan een ongeluk dan wel aan opzet waste 164 Het is duidelijk dat, indien de 25 talenten van Antigonos afkomstig waren, men zonder veel moeite zou kunnen toegeven dat de poging van Aratos om de macht van Nikokles te breken, gesteund werd of goed gezien was door Antigonos en dat de oneenigheid tusschen de nieuwe regeering van Sikuoon en Antigonos pas later ontstond. Ferrabino verdedigt zijn standpunt door op te merken dat Aratos, tijdens de moeilijke en ernstige economische en sociale crisis te Sikuoon, zijn hoop enkel gevestigd had op de menschlievende gezindheid van Ptolemaiosl6s) en besluit daaruit dat er zoo iets als een tegenstelling bestaat tusschen Antigonos den koning, en Ptolemaios, door antonomasie. Leest men de beide plaatsen onbevooroordeeld, dan kan de laatste plaats toch bezwaarlijk anders verklaard worden, dan dat Aratos zijn eenige hoop zag inde persoon van hem, die reeds eerder de 25 talenten had gegeven. Maar letten wij nu cens op het voorkomen van den naam „ó pocoiXEÜq” in onzen tekst en wat er in onzen tijd onder te verstaan is. Het gebruik van de benaming „6 PocoiXeuc; 158) Arat. 11, 21 „itocpöc xoö potoiXétüq”. 159) Vgl. Walbank, blz. 35 en 176. 160) M. Holleaux, Sur un passage de la vxe d’Aratos par Plutarque, Hennes, 41, 1906, blz. 475. 101) W. Ferguson, Egypt’s loss of sea-power, J. H. S. 30, 1910, blz. 197, n. 38. 182) Tarn, blz. 363 v. en 364, n. 59. 163) Beiden fca.p. 184) Beloch, IV, 1, blz. 614 en 2, blz. 521. 16B) Arat. 12,1. wijten, en in het laatste geval of de brandstichters Nikokles dan wel zijn vijanden waren. Het ziet er dus naar uit dat de houding van de Korinthiërs ten opzichte van den brand in Sikuoon van gering belang is, in tegenstelling met de meeningen van de moderne kritiek, om te achterhalen welke de feitelijke betrekkingen waren tusschen Korinthe en Nikokles. Een andere redeneering van Ferrabino betreft de koninklijke gift Dc gift der van 25 talenten158), een plaats waarover veel kritiek werd geleverd. 25 talenten* Ferrabino en Walbank156) steunen op de meening van Holleaux 150), volgens wien met dezen koning Antigonos Gonatas moet bedoeld zijn. Ferguson 161) houdt het er voor dat „the old planter of tyrants” nu plotseling meer zijn hart liet spreken dan zijn verstand en weet geen reden aan te geven voor de plotseling opkomende edelmoedigheid van Antigonos. Tarn162), die den opstand van Alexandros reeds in 252 plaatst, heeft natuurlijk op grond daarvan een reden. De Sanctis en Niccolini163) zien inden koning zonder meer Ptolemaios, terwijl Belochl64) zich niet positief uitspreekt, maar sterk overhelt naar Ptolemaios. 165 10G) Arat. 4,3. 187) Arat. 6,2, 16S) Arat. 9,5, 169) Arat. 11,2, 17°) Arat. 12,1, 3en 6. 171) Arat, 13, 6. zonder meer komt voor in verschillende tijdperken van de Grieksche geschiedenis. „BtxaiXeóg” was de koning van Perzië, niet alleen in tijd van oorlog, maar gedurende al den tijd dat de aandacht van de Grieksche wereld gevestigd was op Perzië als de machtigste tegenstander van geheel Griekenland. Op zijn beurt was Philippos van Makedonië de „Koning”, te beginnen met den tijd van Demosthenes: de situatie was toen veranderd en de politieke belangstelling ging uit naar den souverein van Makedonië. Met een beroep op deze traditie hield Ferrabino nu vol dat „ó poccriXeug” zonder nadere aanduiding nog altijd de koning van Makedonië was. Maar in ons tijdvak 250 v. Chr. was het complex van internationale verhoudingen toch geheel anders, en „Koning” zonder andere aanduidingen noemde men ongetwijfeld dat staatshoofd, dat het voorwerp was vaneen groote belangstelling en een groote aandacht, daar er voor een souverein geen enkele andere reden was, om met voorrang op zijn collega’s den titel van „Koning” door antonomasie te verkrijgen. Maar nu onze tekst. Men vergete niet, dat naar alle waarschijnlijkheid voor het bedoelde gedeelte Ploutarchos als bron Aratos’ gedenkschriften heeft gebruikt. Eerst worden de twee koningen van Makedonië en Egypte ieder bij hun eigen naam genoemdl66). Dan is er sprake van de „Koninklijke stoeterij”l67) en hier kan het over geen andere paarden gaan dan die van den Makedonischen koning. Indien men nu hier Aratos’ gedenkschriften als bron aanneemt, dan is het geoorloofd in dit citaat een echo te zien van het algemeene spraakgebruik in Sikuoon, waar de paardenfokkerij, eigendom van den Makedonischen koning, aldus kon worden aangeduid, zonder gevaar van misverstaan te worden. Daarna wordt weer Antigonos met name genoemdl66) en dan komt het „napöc tou pocaiXÉtoq” waarover de discussie gaatl69). Vervolgens vinden wc Ptolemaios en Antigonos met hun naam vermeld en iets verder is „tG pocoiXeï” natuurlijk Ptolcmaios 170); tenslotte komt er opnieuw een „toö paaiXécot;” 177) dat betrekking heeft op Ptolemaios. Bij gevolg bestaat er geen twijfel dat in dit gedeelte, telkens wanneer er sprake is van „ó poconXeóq”, met uitzondering van de vermelding der paarden, deze uitdrukking op Ptolemaios slaat. Het is duidelijk, dat de groote belangstelling van Aratos in dezen tijd juist het Egyptische staatshoofd gold en dat hij „de Koning” was zonder nadere aanduidingen of bepalingen. Gelet op de gedragslijn welke de Ptolemaische politiek in Griekenland ge- 166 De moderne kritiek (met uitzondering alleen van Ferrabino, die wel aanneemt dat er een akkoord tot stand kwam) geeft toe, dat er geen overeenstemming bereikt werd, vanwege de republikeinsche ideeën van Aratos, want, zoo drukt Beloch het uit: „Antigonos hatte natürlich gewünscht, dass Aratos sich zum Tyrannen gcmacht hatte”172). Welnu, de ideeën, zoo standvastig afkeerig van de tyrannie bij den knaap Aratos, worden gepostuleerd door hetgeen er gezegd wordt in de hoofdstukken 2-4 van Ploutarchos’ Leven en door hetgeen Polubios zeer kort beweert. Men moet echter niet vergeten dat de bronnen van Ploutarchos en Polubios, wat dit punt aangaat, zeer waarschijnlijk rechtstreeks afhankelijk zijn van Aratos’ gedenkschriften en dat zij ons bijgevolg niets anders meededen dan hetgeen Aratos schreef, dat is dus Aratos’ interpretatie van de gebeurtenissen. Indien nu Aratos werkelijk van het begin af ideeën had gekoesterd, absoluut in strijd met de tyrannie en niet alleen met de hem vijandig gezinde tyrannie van Sikuoon zou hij er dan aan gedacht kunnen hebben zich tot Antigonos te wenden, dien hij kende, op zijn zachtst uitgedrukt, als een voorstander vaneen systeem waarbij het autoritair bewind in Griekenland zoo voornaam was ? De onderhandelingen tusschen Aratos en Antigonos houden niet noodzakelijk verband met de voorbereidingen van den aanslag, beraamd tusschen Aratos en de uitgewekenen, met het oog op een restauratie der republiek in Sikuoon. Toegegeven dat Ploutarchos gewaagt van het aanzien, dat Aratos genoot onder de Sikuonische 172) Beloch, IV, 2 blz. 520. woon waste volgen, is de herkomst van de 25 talenten meer waarschijnlijk te zoeken in Egypte dan in Makedonië. Overigens moet het duidelijk zijn, dat Aratos, die zich na de bevrijding van Sikuoon een strijd dacht tegen den Makedonischen koning (vgl. den slag bij Mantineia, blz. 170), geen pogingen aangewend, of voorstellen aanvaard heeft, teneinde zich met Antigonos te verzoenen, waartoe de laatste wel niet gestemd zal geweest zijn, daar hij reeds afgunstig was op Sikuoon bij het vernemen van de terugroeping der bannelingen. Wanneer wij letten op de volgorde der gebeurtenissen, is het veel meer voor de hand liggend, dat Aratos, wiens eerste zorgwas de regeling van de crisis in zijn vaderstad, wederom zijn toevlucht nam tot de persoon van hem, die reeds de 25 talenten had geschonken. Men mag dus besluiten, dat de onderneming van Aratos tegen Sikuoon heeft plaats gevonden, zonder dat er een akkoord met Antigonos was getroffen. 167 Hieruit blijkt dus wel, dat Aratos voor eigen rekening contact zocht met beide koningen, waarschijnlijk eerst met den een en daarna met den ander, om Nikokles op eigen gelegenheid ten val te brengen. Zijn tyrannen-haat kwam dus niet op de eerste plaats voort uit zijn begeestering voor de vrijheid, maar was het gevolg van smartelijke herinneringen aan een vervolgde jeugd en de verstoorde rechten op invloed in zijn vaderstad, vaneen positie waarin hem niet voorziene omstandigheden hadden gebracht. Toen Aratos begreep, dat het nutteloos was iets te verwachten van Antigonos en van Ptolemaios, besloot hij zich tot de uitgewekenen van Sikuoon te wenden. Wat Ploutarchos niet zegt, maar wat men gemakkelijk bij onze verklaringen kan aanvaarden, is, dat Aratos de „tyrannie” begeerde en de positie van zijn vader Kleinias, toen hij voor eigen rekening en op eigen gezag handelde, terwijl hij, toen hij zijn toevlucht moest nemen tot de hulp van de bannelingen, waarschijnlijk zijn ware aspiraties moest prijs geven en een program moest aanvaarden van aristokratische restauratie. De inzichten van Ekdelos, een republikein en daarbij wijsgeer 174), hebben hem wel beïnvloed, maar essentieel was Aratos' haat 173) Arat. 4,1. 174) Arat. 5,1; over Ekdelos (en Damophanes) vgl. Polub. X, 22,2 v.; Plout. Philop. 1: „xi'jv (piXoaoq>tav... èttl ttoXiteiov Kal TtpooaYayóvTEq”; Paus. VIII, 49, 2. In plaats van Ekdelos hebben Polub. en Plout. Philop. "EKbrjpog, een naam, die naar Pape-Benseler, slechts in genoemde plaats bij Polub. voorkomt. Von Arnim, P. W. blz. 1905 s.v. Ekdemos, houdt de vorm bij Polub. vgl. Susemihl, 11, blz. 628 ; Tam, blz. 362, n. 57; Beloch, IV, 1, blz. 614 en ib. n. 4. Dat Aratos bannelingen, men moet opmerken, dat, met uitzondering van deze toespeling 173), enkel gezegd wordt dat Aratos persoonlijk en juist vanwege zijn gezag eenige bezorgdheid begon te wekken bij Nikokles. Verder is er de toespeling op de onderhandelingen met Antigonos en Ptolemaios. Pas in hoofdstuk 5 wordt er gewaagd van de vertrouwelijke mededeeling aan Aristomachos en Ekdelos. Indien men nu eenige waarde mag toekennen aan Ploutarchos’ woorden en aan de volgorde waarin de gebeurtenissen gerangschikt worden, dan moet men toegeven dat de eerste Sikuoniër, dien Aratos deelgenoot maakte van zijn aspiraties en zijn plannen, juist de uitgewekene Aristomachos was, en dat deze mededeeling pas gedaan wordt, nadat Aratos zijn hoop op de twee koningen had opgegeven. Er is in dit geval geen enkel motief om aan Ploutarchos geen geloof te schenken, daar hij, bij het uitwerken van Aratos’ gedenkschriften, geen reden kon hebben om het vervolg van het verhaal zoo te wijzigen, dat Aratos ineen minder gunstig licht kwam te staan. 168 3°. ARATOS' WERKZAAMHEID VANAF SIKUOONS’ BEVRIJDING TOT ZIJN EERSTE STRATEGIE (245) Wanneer wijde volgorde der gebeurtenissen bij Ploutarchos overzien (en deze stamt uit Aratos’ gedenkschriften, zie blz. 14 v.), werden na de bevrijding, de bannelingen teruggeroepen, met het gevolg, dat Antigonos met naijver de ontwikkeling der gebeurtenissen en toestanden gadesloeg, waarna Aratos, gezien de omstandigheden, het voor het beste hield Sikuoon aan den Achaiischen bond toe te voegen177). Dan volgt een lange uitweiding over de voortreffelijkheid van den Achaiischen bond en een lofrede op Aratos (zie daarover blz. 15) en daarna komt de passus, dat Aratos 25 talenten „van den Koning” ontvangt178). Wanneer Aratos dan ziet, dat de gift van de 25 talenten niet toereikend is, gaat hij naar Egypte, omdat hij inde politiek van Ptolemaios zijn eenige hoop zag179). Dat na de bevrijding van Sikuoon, eenige maanden voorafgingen aan de toevoeging van de stad tot den Achaiischen bond, blijkt uit het van Ekdelos patriotistische zienswijzen geleerd heeft en zijn daad op wijsgeerige gronden rechtvaardigde, komt ons wel wat ver gezocht voor, daar zijn verdere leven bewijzen genoeg biedt dat wijsgeerige en abstracte motieven steeds bij hem ondergeschikt waren aan de praktijk (vgl. Freeman, blz. 297 vv.). Te ver gezocht zijnde overeenkomsten die Ferrabino, blz. 20 v. opstelt tusschen de doeleinden van Aratos en de leer van de Nieuwe Akademie. 175) Vgl. Beloch, IV, 1, blz. 600 vv.: „Die republikanische Bewegung”. na) Vgl. Mario Attilio Levi, Arato e la „liberazione” di Sicione, Athenaeum, N. S. 8, 1930, blz. 508 vv. 177) Arat. 7-9, 4 (Bevrijd, v. S.): 9, 4-5 (Terugr. d. bannel.); 9,5 (Afgunst v. Antig.); 9, 6 (Aansl. v. S. bij d. Ach. bond). 178) Arat. 11,2. 17t>) Arat. 12,1. tegen de tyrannen, in het bijzonder tegen die van zijn vaderstad, een gevolg van de dood van zijn vader en de uitmoording, wellicht van een goed deel van zijn familie. Er zijn dus wel redenen aanwezig om, ondanks de herhaalde bevestiging van Aratos’ standvastige afkeer ten opzichte van de tyrannie (Ploutarchos’ „Leven v. Aratos is hiervan de echo), te besluiten dat Aratos vóór en bij Sikuoon’s bevrijding, zich reeds een handig politicus toonde, eerder slim dan angstig eerbiedig voor politieke beginselen en trouw aan standvastige idealen, en dat zijn politiek in dienst van de „republikeinsche idee” 175) hem eerder werd ingegeven door opportuniteit dan door innerlijke overtuiging en een energiek gevolgde gedragslijnl76). 169 Er is nog een bijzondere reden, waarom Antigonos waakzaam moest Slag bij worden, nl. de zeer problematische slag bij Mantineia 182). Na den Mantineia. Chremonideïschen oorlog trachtte Antigonos nog steeds, om Zuidelijk van den Isthmos niet tusschen beide te komen en er slechts een invloedssfeer te behouden. Nu vernemen we, dat koning Agis, Eudamidas' zoon, een gelijknamige verwant en de voogd van den bekenden reformator, ineen slag bij Mantineia sneuvelde, tegen de verbonden Arkadiërs en Achaiers, waarmede ook Aratos streed. Uit het zeer omstreden bericht, dat als aanduiding van het feit echter niet mag ontkend worden, blijkt, dat de Spartanen op aansporen van Antigonos hun invloed, dien zij ten gevolge van den Chremonideïschen oorlog in Arkadië hadden verlorenlB3), weer trachtten te herstellen. Intusschen is voor ons vooral dit gegeven van belang: ~’Apatcp 6’ èuerérpaTCTO kol Zikucovlou; te Kal ’Axaiotq tó péaov”. De gescheiden vermelding van „Sikuoniërs en Achaiers” schijnt er op te wijzen, dat Sikuoon nog niet was toegetreden tot den Achaiischen bond en de deelneming van Aratos duidt er wel eenigszins op, dat deze reeds dacht aan een beweging tegen Antigonos Gonatas, Het is ook niet onmogelijk, dat Aratos, door met de Sikuoniërs deel te nemen aan een oorlog tegen Sparta, zijn medeburgers zocht te be-180) Polub. 11. 43. 3. 181) Vgl. Freeman, blz. 283 en Porter, Aratus etc., blz. 304. 182) Pausan. VIII, 10. 5 vv.: (vgl. VI, 2,4; VIII, 27, 13; 36, 6); Beloch, IV, 2, blz. 523 vv. en blz. 609-611. Vgl. verder Tarn, The Arcadian League and Aristodemos, Cl. Rev. 39, 1925, blz. 104 vv.: Ferrabino, blz. 276; Hiller von Gaertringen, Klio, 21, 1926, blz. 10. 183) Vgl. Beloch. IV, 1, blz. 591. verloop der gebeurtenissen en is wel uit Polubios op te makenlBo). Te oordeelen naar de uiteenzetting over de geaardheid van Sikuoon's bevrijding en over Aratos’ betrekkingen met Antigonos Gonatas, was die bevrijding op zich zelf nog geen stap inde richting van Aratos’ latere werkzaamheid voor den Achaiischen bond en zijn openlijken strijd tegen Antigonos. De afgunst van Antigonos, wien het tot nog toe onverschillig had gelaten, hoe de tyrannen van Sikuoon elkander om beurten bestookten, begon pas, toen hij zag dat Aratos de partij van de revolutie toegedaan was door de terugroeping der anti-Makedonisch gezinde bannelingen en toen hij het radicalisme zag in het optreden van den jongen Sikuoniër. Ze nam toe, toen hij bemerkte dat Aratos de stad bij den Achaiischen bond voegde en bereikte haar toppunt, toen Aratos hulp ging zoeken bij EgyptelBl) (zie blz. 141 vv. voor de dateering). 170 Nu heeft men nog gemeend, dat Aratos aanval op Alexandros van Aratos Korinthe184) een aanduiding zou zijn, dat Aratos hiermee Antigonos aan™^t°* steunde; dit is echter daarom al niet te handhaven, omdat Alexandros inden herfst van 251 nog niet afgevallen was (zie blz. 144 vv.) en veeleer hebben wij hierin een persoonlijken aanval van Aratos te zien aan het hoofd van Sikuonische troepen, bedoeld als een veiligheidsmaatregel voor Sikuoon. Aratos wilde niet toelaten dat nog één tyran kans zou krijgen in Sikuoon het bewind in handen te nemen en zeker niet Alexandros. Omdat de crisis bleef aanhouden en het eenige middel om een oplossing te brengen voor Aratos baar geld was, sloot hij zijn stad aan bij den Achaiischcn bond. Deze verbinding bracht op zich zelf natuurlijk geen oplossing, maar gaf toch een zekere vastheid in het bewustzijn der saamhoorigheid. De stap was in ieder geval opvallend nieuw. Want dat een Grieksche stad vrijwillig haar volledige souvereiniteit afstond, was iets, dat in vroegere tijden slechts éénmaal was voorgekomen. Korinthe en Argos hadden eens (393 v. Chr.) de grenzen, die hun gebieden scheidden, doen vervallen en hadden verklaard, dat beide steden slechts één sunoikismos waren185). Maar beide steden waren Dorisch en de burgers waren eikaars gelijken in afstamming. Dat echter een groote, in hoofdzaak Dorische stad als Sikuoon185), samenging met enkele kleine districten en stadjes en met de afstammelingen van de eens overwonnen Achaiers, was tot dan toe ongekend. Wel wijzen de munten er op, dat naast de nieuwe met opschrift „’AxouiSv Zikucoviov” en de bondsmunten met de Sikuonische duif met opengespreide vleugels, ook de oude munten nog voorkomen187), maarde naam ging toch krachtens constitutie in die van den Achaiischen bond onder. Het gebied van de stad bleef wel ’n onafhankelijk district en werd niet belemmerd inde vrijheid van locaal 184) Arat. 18, 1; vgl. Walbank, blz. 35. 18S) Xenoph. Heil. IV. 4, 6. 186) Vgl. Arat. 9, 6. 18T) Vgl. Head, blz. 411 en 418. voordeelen, door hen te betrekken ineen oorlog, die buiten het grensgebied van de stad lag en aldus zijn best deed om een oplossing in de hand te werken van de economische crisis, die in zijn vaderstad onmiddellijk na het terugroepen der bannelingen begonnen was. In ieder geval duidt het gevecht bij Nlantineia er op, dat er n streven gaande was tegen den Makedonischen koning en Aratos had zich hierbij getoond als iemand die de anti-Makedonische partij was toegedaan. 171 Wij meenen na dit alles te mogen besluiten, dat Aratos geen rijp, positief en hoog ideaal in zich omdroeg, toen hij optrok ter bevrijding van zijn vaderstad, al behoeft men hem niet alle idealisme te ontzeggen bij de inlijving van zijn vaderstad bij den Achaiischen bond. n Theoreticus of philosoof van den tyrannenmoord was hij zeker niet, en in tegenstelling wel met de Megalopolitaansche vrijheidshelden Ekdclos en Damophanes, nam Aratos het besluit om te trachten Nikokles uit den weg te ruimen, met een vast doel voor oogen1"). Men behoeft niet aan te nemen dat de onderneming inden slag bij Mantineia of de bevrijding van Megalopolis (zie blz. 139) den grootsten stoot aan Aratos heeft gegeven voor de aansluiting bij den bondl9o), maar naar den tekst te oordeelen (teruggaande op Aratos' gedenkschriften) hebben vooreerst de omstandigheden een rol gespeeld en onder de noodzakelijkheid is in hem het plan gerijpt om de bevrijde stad te doen toetreden tot den Achaiischen bond en daarna elk middel te gebruiken om voor dien bond zooveel steden te winnen, als maar mogelijk was. Voor Antigonos beteekende de toetreding van Sikuoon tot den bond dat de Makedonische invloedssfeer haar einde tegemoet ging. Nog zou de Makedonische koning het uiterste aanwenden om Aratos voor zich te winnen, maar het waste laat en de betrekkingen, die intusschen Aratos met Egypte aanknoopte, zouden zijn kansen van slagen allerminst verhoogen. 188) Ygj Droysen, III2,2, blz. 342 ; Freeman, blz. 286 v.: Ferrabino, blz. 26 v. 189) Geheel ten onrechte interpreteert echter Ferrabino, blz. 21, de afkondiging van den heraut (Arat. 8,6) ♦, ♦ ~ ApoCTOg Ó KXeivlou ItOCpoCKOcXEI TtoXiTOtq èni TT|V éXeuoepioCV” door „Arato, figlio del tiranno Clinia, invita i cittadini a liberta”. De aanduiding van zijn vader is alleen maar om bekendheid te geven, allerminst om daarmee een politieke belijdenis uitte spreken 19°) Walbank, blz. 33 en 35 vv. bestuur, maar Sikuoon kwam toch onder Achaia en het woord „’Aycnóq” kreeg nu ongeveer, mutatis mutandis, eenzelfde beteekenis als later „civis Romanus”. De stad die veel grooter was dan de meeste steden van den Achaiischen bond, welke bijna alle niet meer waren dan dorpen, verkreeg voortaan slechts één stem op de algemeene vergadering. Haar autonomie, haar rechten om b.v. onafhankelijk gezantschappen te kunnen sturen of oorlog te voeren, dit alles verviel. Een nieuwe politieke orde scheen in Hellas te beginnen en het heele karakter van den Achaiischen bond, voortaan veel meer een politieke organisatie dan een volks- of stamvereeniging, werd veranderd 188). 172 plaatsen is. De toestanden brachten Aratos er toe, dat hij zich binnen den Achaiischen bond moest realisceren, dat een vriendschappelijke houding met Makedonië onmogelijk was. Aratos’ samengaan met den 191) Arat. 15 v. Zie uitvoerig over dit hoofdstuk als sleutel voor den opstand van Alexandros, blz. 144 w. 11)2) Resp. Goltz, blz. 71; Tarn, blz. 374 ; Walbank, blz. 179. i") Arat. 11, Iv. 194) Arat. 18, 2. Na de terugkomst van Aratos uit Egypte, ongeveer inde lente van 250, heeft Antigonos op diplomatieke wijze getracht Aratos voor zich te winnenl9l). Wanneer wij bedenken, dat de Makedonische koning reeds zijn afgunst tegenover Sikuoon toonde bij de terugroeping der bannelingen, in grootere mate bij de aansluiting van Aratos’ vaderstad bij den Achaiischen bond en in zeer hooge mate toen Aratos in eigen persoon naar Egypte ging, dan is het wel zeer onwaarschijnlijk, dat Antigonos lang gewacht heeft om zijn diplomatie aan te wenden, teneinde Aratos op zijn hand te krijgen. Hij kon nog wel geen vermoeden hebben van de groote toekomst van den jongen radicalist, maar het feit, dat Aratos groote bewijzen van zijn bekwaamheid had afgelegd en diens groeiende reputatie, heeft den tactvollen Makedonischcn koning niet onverschillig gelaten. Heel het gesprek in hoofdstuk 15 wijst er op, dat hij openlijke bewondering koesterde voor den jongen Sikuoniër, maar tevens, dat door hem alles handig in elkaar was gezet om niets van zijn te groote bezorgdheid voor Egypte te doen blijken en vooral om op zulk een wijze de aandacht te trekken van de Korinthische aanzienlijken om Aratos alsnog voor zich te winnen. De aangehaalde woorden, gesproken of niet, zijn geen „spot”, gelijk men wel gemeend heeft, ook niet „de rede, gehouden op een dankfeest” (waarvoor?) en evenmin „rhetorical invention” 192). Wel vergroot Antigonos bewust de toestanden, maar het bewijst zijn diplomatieke geslepenheid en verraadt zijn bezorgdheid voor Egypte. Rest ons nog iets te zeggen over Aratos’ werkzaamheid gedurende Aratos' de jaren 249-245. Wij vernemen dat hij dienst doet inde ruiterij en werkzaamgeprezen wordt door de overhedenl93). Het is duidelijk, dat hij pas el. ,n e na de aansluiting van Sikuoon bij den Achaiischen bond, heeft kunnen 249-245. dienst nemen in het Achaiische bondsleger. Voor goed kon hij dus pas de leerschool van den krijgsdienst ingaan, nadat hij, uit Egypte terug, de toestanden in zijn vaderstad had geregeld. Gedurende deze jaren tot aan zijn eerste strategie, streed hij vóór alles om beveiliging van zijn vaderstad, reden waarom het verbond tusschen Alexandros van Korinthe en de Achaiers191) wel in 249 te 173 Achaiischen bond bracht gevolgen mee, die hij van te voren niet direct allen heeft doorzien en zijn verbinding met Alexandros, die aanvankelijk geheel lag inde interesse van Sikuoon, bracht hem officieel aan de zijde van Ptolemaios, die iedere gelegenheid om tegen Makedonië te kuipen, gaarne te baat nam. De verdere ontwikkeling bracht mee. dat Aratos officieel deze zijde bleef behouden en dat langzamerhand bij hem het plan rijpte om geheel Griekenland te bevrijden van Makedonië. Van de werkzaamheid van Aratos gedurende deze jaren van 249- 245, hebben wij intusschen geen enkel positief bericht en voor het eerst hoorcn wij weer van hem in zijn eerste strategie (Mei 245-Mei 244). 174 1. DE OORLOG TUSSCHEN ALEXANDROS VAN KORINTHE EN ANTIGONOS Terwijl de aanhankelijkheid en trouw van Krateros, den halfbroeder van Antigonos Gonatas, ten opzichte van den Makedonischen koning wordt geprezenl), biedt onze tekst eenige kostbare gegevens, die van zijn zoon Alexandros het tegendeel bewijzen. Deze Alexandros was ± 290 v. Chr. geboren en ± 272 met Nikaia gehuwd. Op het einde van 250 of inden loop van 249 (zie blz. 144 vv.), viel hij af en onder zijn leiding maakte Korinthe, de sleutelburg tot den Peloponnesos, zich vrij, evenals Euboia met haar belangrijke steden Chalkis en Eretria2), De kern dus van de Grieksche bezittingen van Antigonos ging voor Makedonië verloren en deze slag. waarbij Antigonos belangrijke oorlogshavens en het grootste deel van zijn vloot kwijt raakte, bracht hem een bijna onherstelbaar verlies toe en dwong hem af te zien van de hegemonie inde Kukladen, die hij door zijn overwinning bij Koos had verkregen. Alexandros beheerschte den Euripos, een belangrijke zeeweg van Makedonië naar Zuid-Griekenland; bovendien was hem de landweg afgesloten, daar de Thermopulenpas in handenwas van de Aitoliërs, zoodat Antigonos van zijn bondgenooten in Griekenland afgesneden was. De berichten over den oorlog van Antigonos tegen Alexandros zijn uiterst schaarsch en men komt niet verder dan vermoedens. Het staat vast dat aan de zijde van Antigonos, Athene en Argos streden, naar het schijnt echter met weinig succes, want uiteen inscriptie 1) Plout. de am. [ratr. 15 : vgl. Beloch, IV, 2, blz. 518 v. 2) Na zijn succesvol begin nam hij den koningstitel aan (Suidas. s. EótpOplCOV: toG pocoiXEuaocvToc; Eöpofac;, utou 6è Kpaxepou): koning wordt hij ook genoemd ineen Eretrische inscriptie, I. G. XII, 9, 212. HOOFDSTUK II ARATOS EN ZIJN STRIJD MET ANTIGONOS GONATAS (245-239) 175 Het is niet onmogelijk, dat Antigonos na den reeds tusschen Alexandros, Athene en Argos gesloten vrede, in 248 vrede heeft gesloten met AlexandrosB), maar positieve gegevens ontbreken hier totaal en Ferrabino kwam er toe omdat hij in 248 ook het verbond wil plaatsen tusschen Aitolië en Akarnanië9). Over het bestuur van Alexandros, zijn karakter of de juiste geaardheid van zijn opstand vernemen wij niets en van de toestanden in Griekenland hooren wij pas weer in Aratos’ eerste strategie. 2. ARATOS’ EERSTE STRATEGIE IN 245/4 Het eenige wat wij uit Aratos’ eerste strategie weten, is zijn tocht 3) I. G. II2,1, 774. Aristomachos wordt geprezen om zijn bemiddeling inzake den vrede tusschen Athene en Alexandros. 4) Arat. 18, 2.6) Arat. 24, 1.6) Arat. 4, len 16, 1. 7) Vaneen Makedonisch-Aitolisch verbond (Niese, 11, blz. 249) kan gedurende deze jaren niet gesproken worden, want de berichten bij Polubios (11, 43, 10 ; 45, 1; IX, 34, 7; 38, 9) overeen voorstel tusschen Antigonos en de Aitoliërs omtrent verdeeling van Achaia, kunnen slechts voor den tijd, onmiddellijk na Aratos' inname van Korinthe (243), in aanmerking komen. 8) Ferrabino, blz. 280. 9) In navolging van E. Pozzi, II trattato d’alleanza tra I’Acarnania e I'Etolia, Atti di Torino, 47, 1911, blz. 222. blijkt, dat Aristomachos van Alexandros den vrede moest afkoopen3), waaruit men wel mag afleiden, dat Antigonos zijn aanhangers geen krachtdadige hulp heeft kunnen brengen. Alexandros vond trouwens ook bondgenooten en sloot zich (vermoedelijk 249/8) aan bij de Achaiers om zich te kunnen handhaven 4). Ook Antiochos van Syrië schijnt hulp aan Alexandros te hebben gezonden, want de 400 Syriërs die in 243 te Korinthe in garnizoen lagen 5), kunnen toch bezwaarlijk anders verklaard worden, dan dat zij als hulptroepen door Antiochos aan Alexandros zijn gestuurd, die dan na de herovering van Korinthe door Antigonos, in Makedonischen dienst zijn overgegaan. Ptolemaios’ deelneming aan den strijd is wel niet direct te bewijzen, maar toch wel zeer waarschijnlijk, wanneer wij, gezwegen van de tweede rkoXEpodsioc, letten op het feit dat de souvereiniteit inde Kukladen door Antigonos op Egypte werd heroverd door den slag bij Andros. Wanneer wij nu in onzen tekst lezen, dat de Aitoliërs het in 251 al op Sikuoon gemunt hadden en Aratos in 245 Lokris en Kaludoon verwoestte 6), is het vermoeden wel gewettigd, dat Antigonos’ strijd tegen Alexandros gedurende de jaren 249-244 in Griekenland in hoofdzaak werd gevoerd tusschcn de Aitoliërs en Achaiers7). 176 Daarna (waarschijnlijk herfst 245) kwam Aratos met 10.000 man Aratos' den Boiotiërs te hulpl3). Zijn tocht ging ongetwijfeld over den tocht naar Isthmos, daar het niet aan te nemen is, dat hij zulk een troepenmacht Chalroncia. over de Korinthische golf heeft gezetl4), en omdat hij, in zijn eerste strategie niet van Lokris uit, dooreen hem vijandig en onbekend gebied getrokken kan zijn. Omdat de Aitoliërs Phokis waren binnengevallen, dat sinds 255 aan de Aitoliërs had toebehoord, maarde zijde van Boiotië had gekozen, was het tot een conflict gekomen tusschen de Aitoliërs en Boiotiërsls). Verder hadden de Achaiers de laatsten aangezet, en op grond vaneen verbond met Achaia, leefden de Boiotiërs voortdurend met de Aitoliërs in gespannen verhoudingl3). Aratos kwam met zijn hulp te laat en voor de tweede maal werd 10) Arat. 16, i; vgl. Polub. XX, 4, 4-5; Paus. 11,8, 4.11) Arat. 4,1. 12) Vgl. Hohmann, Alt. u. die Aitol., Diss., Halle, 1908, blz. 25 vv.; F. Poulsen en K. Rhomaios, Erster vorl. Bericht üb. d. dan.-griech. Ausgrab. v. Kalydon, Köbenhavn, 1927, blz. 3-9 (het tweede bericht kon niet door mij geraadpleegd worden). 13) Het is niet onmogelijk, dat Achaia en Sikuoon een troepenmacht van 10.000 man op de been hebben kunnen brengen, maar waarschijnlijk is, dat Egypte subsidies heeft doen toekomen; daar ook het verbond tusschen de Achaiers en Alexandros of zijn weduwe Nikaia in 245 nog bestond (anders had Aratos zeker zijn leger niet over den Isthmos naar Boiotië kunnen voeren) is tevens het vermoeden gewettigd dat ook Korinthe huurlingen heeft geleverd. 14) Tarn, C. A. H. VII, blz. 722 foutief: „Aratos crossed.... too late”. 15) Vgl. Beloch, IV, 2, blz. 401 v. le) Polub. XX, 4,4. 12 naar Lokris en Kaludoon en zijn hulpexpeditie naar Boiotië 10). Hij Aratos naar stak met een klein aantal schepen (de bondsvloot bestond toen Lokris en nog niet), de Korinthische golf over en verwoestte Lokris en Kaludoon-Kaludoon. In dezen tocht hebben wij waarschijnlijk een soort strafexpeditie te zien tegen de Aitoliërs, die Aratos, voor de eerste maal strateeg, gaarne benutte om zich militairen roem te verschaffen. Wellicht waren er eenige invallen der Aitoliërs in het gebied van Achaia aan voorafgegaan, daar wij vernemen dat zij reeds tijdens het bestuur van Nikokles (Jan.-April 251) het op Sikuoon gemunt hadden11). Het leger der Aitoliërs zal allicht op plundertochten afwezig zijn geweest, want Aratos heeft zich slechts met een betrekkelijk gering aantal manschappen naar het Aitolisch gebied begeven. Dat hij zijn verwoestende aanvallen ondernam op het gebied van Kaludoon, lag mede aan de ligging, want deze plaats, aan de Zuidkust van het Aitolisch gebied, was een voornaam strategisch punt12). 177 3. DE DOOD VAN ALEXANDROS EN DE HEROVERING VAN KORINTHE DOOR ANTIGONOS Door de nederlaag der Boiotiërs bij Chaironeia, kwam Boiotië, gecontroleerd als het ware door den met Antigonos op goeden voet staanden Aitolischen bond. als een wig te liggen tusschen Korinthe en Chalkis, de twee voornaamste steunpunten van Alexandros’ machtsgebied. Nu moet in Aratos’ eerste strategie het verbond tusschen Achaia en Alexandros nog bestaan hebben, daar Aratos’ tocht over den Isthmos veronderstelt, dat Korinthe in 245 niet in handen van Antigonos geweest is, maar in het bezit van Alexandros of diens weduwe Nikaia, die natuurlijk geen bezwaar hadden tegen den tocht over den Isthmos. Daar nu de nederlaag der Boiotiërs op zijn vroegst inden laten zomer of het begin van den herfst van 245 kan gedateerd worden, is deze gebeurtenis als terminus post quem voor Alexandros’ dood aan te nemen. Onze tekst biedt nu verder kostbare gegevens voor een nadere aanduiding, want wij vernemen, dat Antigonos aanstonds na Alexandros dood zijn zoon Demetrios als huwelijkscandidaat naar Nikaia zond, „eüöüg imoitÉpncav AgpfjTptov” 19). Het ligt dus voor de hand, dat Alexandros’ dood niet veel vroeger dan 244 kan gedateerd worden en we mogen veilig het einde van 245 of het begin van 244 aannemen. Wat nu de herovering van Korinthe door Antigonos aangaat, is men algeheel op onzen tekst aangewezen20). Een eerste lezing zou ons aan het verloop der gebeurtenissen sterk doen twijfelen, maar hoewel men er rekening mee moet houden dat dit hoofdstuk zeer 1T) Arat. 16, 1. De naam 'ApaitOKptxoq is foutief. De juiste naam is ’ApaiÓKpixoq (’Apaiobópou Dg padog); vgl. Dittenb. Syll.3 446; Beloch, IV, 2, blz. 399 w. is) Polub. XX. 5, 1-3: vgl. Niese, 11, blz. 250: Tam, blz. 384; Beloch, IV, 1, blz. 618. 19) Arat 17, 2. Dat Alexandros door Antigonos zou zijn vergiftigd, is niet geheel en al uitgesloten, maarde goede verstandhouding die aanstonds tusschen Nikaia en Antigonos bestond, versterkt dit vermoeden geenszins (vgl. Tarn, blz. 370, n. 5). 20) Arat. 17 v. de macht van Boiotië bij Chaironeia gebroken, waarbij de Boiotarch Abaiokritos sneuvelde17). Na deze nederlaag sloten zich de Boiotiërs als bevriende staat bij de Aitoliërs aan, geraakten daardoor geheel onder den invloed van Makedonië en onderwierpen zich in 233 aan Demetrios18). Als zelfstandige staat verloor Boiotië zijn beteekenis. 178 21) Vgl. Beloch, IV, 2, blz. 519 en blz. 585 waar ook haar betrekking met den dichter Euphorioon wordt besproken. 22) Tam, blz. 372. waarschijnlijk voor een goed deel op Phularchos teruggaat en dus vaneen sterke anti-Makedonische gezindheid getuigt (zie blz. 16), is er toch geen reden om de feiten in twijfel te trekken, al moet men de wijze waarop ze worden meegedeeld „cum grano salis” nemen. Als gevolg van de nederlaag der Boiotiërs bij Chaironeia, heeft Alexandros of misschien reeds Nikaia na diens dood, Euboia aan Antigonos moeten prijsgeven; de directe verbinding met Chalkis was haar in ieder geval afgesloten. Nu was Nikaia een vrouw van ongeveer 35 a 40 jaren2i), die te Chalkis een min of meer koninklijke hofhouding er op na hield en die ambities koesterde, aan veel vrouwen van dezen tijd eigen, om koningin te zijn. Nu zij door de aanbieding van Antigonos een voor haar betere en niet onwelkome toekomst open zag, liet zij zich in eerste instantie overhalen22). Voor Antigonos ging het om het bezit van den Akrokorinthos en de bezetting van dezen sleutelburg tot den Peloponnesos was voor hem van het grootste gewicht. Ook na den slag bij Andros had Euergetes zich weer opnieuw gewapend en trachtte de suprematie over de Kukladen te heroveren; hoe de komende ontmoeting zou zijn, zou voor Antigonos voor een goed deel afhangen van het bezit van Korinthe, een vlootbasis bij uitstek door de havens Lechaion en Kenchreai. Antigonos wist, dat de tijd hem op zijn leeftijd niet veel meer te bieden had en daarom werd het verlangen om den Akrokorinthos terug te winnen een ware passie voor hem. Had hij zich hier sterk gezet, dan kon hij de wacht houden over den Isthmos, de beide golven en overeen uitgebreid gebied vanaf het groote tafelland van Sikuoon aan den eenen kant, tot Athene aan de andere zijde. De sleutelburg zou hem zijn „tyrannensysteem” beveiligen en hij zou het verder kunnen uitbouwen. Had hij den Akrokorinthos in bezit, dan zou hij ook paal en perk weten te stellen aan den steeds meer en meer groeienden invloed van den Achaiischen bond, wiens leger nog pas de Korinthische golf overgestoken en den Isthmos overgetrokken was. Eenige notities uit het hoofdstuk verlangen een korte verklaring. Zonder ons in te laten met de kwestie of Demetrios’ eerste vrouw Stratonike plaats heeft moeten maken voor Nikaia, moeten we Beloch’s meening, dat het huwelijk tusschen Demetrios en Nikaia werkelijk gesloten is, toch minstens genomen als ’n hypothese be- 179 23) Beloch, IV, 2, blz. 137 v. 24) Droysen, 111, 1, blz. 412, n. 1. 25) Dit laatste is het eenige, waarin het overigens gelijkluidende verhaal bij Poluain. IV, 6,1, met onzen tekst verschilt. 26) Droysen, t.a.p. schouwen 23). Dat Nikaia zich als koningin van Korinthe minder veilig heeft gevoeld dan als koninklijke prinses van Makcdonië, behoeft geen betoog, maar dat de tekst aanleiding zou geven om tot een huwelijksverbintenis te besluiten, volgt nergens uit. Dat volop toebereidselen voor het a.s. huwelijk in Korinthe werden getroffen (Nikaia kan wellicht op grond van beloften de eigenlijke stad reeds aan Antigonos hebben overgegeven, maar dan zou ze wel niet zoo waakzaam geweest zijn bij het in bezit houden van den stadsberg) en dat reeds feestelijkheden plaats hadden, bewijst nog niets voor een gesloten huwelijk. Overigens leggen de woorden ~èv «popeito KEKoapripévw PaaiXiKÖq” den nadruk op een eer, die haar vóór haar huwelijk werd gegeven, zonder dat zij daar al recht op had. Nu heeft men zich nog sterk verwonderd over de mededeeling, dat Antigonos alleen en gewapend met zijn stok toegang tot den burg heeft verkregen 24); toegegeven, dat alles „die phularchischc Manie für frappante Anschaulichkeit” vertoont, moet men toch zeggen dat Antigonos een klein gevolg bij zich heeft gehad, waarop o.i. „ Jje het Poseidonion op den Isthmos met de havenstad Kenchreai verbond. Verkeer»- Van het Korinthisch gebied in engeren zin gingen drie wegen, wegen naar hei zeer ongehjk Van beteekenis, in Zuidelijke richting. van den Oostelijk van het Oneiongebergte, tusschen het 395 M. hooge berg-Peloponnesos. land en de zee, ging een pad voorbij de z.g. baden van Helena naar Solugeia (het tegenwoordige Galataki). Vandaar kon men de vlakte van het oude Tenea bereiken en overeen zeer moeilijk bergpad naar Epidauros komen. Maar beide laatste wegen zijn vroeger, evenals nu, minder voor het verkeer dan wel bij strategische tochten van eenige beteekenis geweest. Van Attika uit heeft men ongetwijfeld ten allen tijde van den korten zeeweg gebruik gemaakt over de rustige golf van Aigina naar Troizen en Epidauros. Ook Aratos zal eens den zeeweg nemen naar Epidauros om vandaar over land naar Argos te trekken 65). 188 6T) H. Lolling, Die Kontoporeia und das mykenisch-korinthische Bergland, Anhang zu Steffen’s Karten von Mykenai, Berlin 1884, blz. 44-46; vgl. verder Korinth. I, blz. 107. 88) Vgl. vooral Kromayer, Schlachtf. I, 1903, blz. 33 met kaart. 6B) Arat. 16, 5-6; naar Livius XXXII, 37, zijn er 3 „compedes Graeciae”, nl. Demetrias in Thessalië, Chalkis op Euboia en Korinthe. 70) Arat. 50,6; Strab. 361. Over de verhouding van Korinthe tot het binnenland vgl. Thoukud. I, 120. Vgl. uitvoerig Curtius, 11, blz. 517 v. Argos67), (Korinthe-Argos, ongeveer 10 uur loopen). Westelijk van Korinthe voerde nog een derde weg naar het Zuiden, door het dal van den Longopotamos naar het bekken van Kleonai, maar deze weg was zeer moeilijk begaanbaar vanwege de diepe, door erosie ontstane ravijnen en de steeds verder gaande losbrokkelingen van de zachte neogeenmergel. Naar het Westen en N.-Westen voerde een weg van Kleonai over Nemea door het bekken van Phlious en Stumphalos naar Pheneos en Orchomenos, een verbinding van zeer veel gewicht, daar in Achaia het verkeer van de kust naar het binnenland zeer bemoeilijkt werd (en wordt) door de vele voortdurend uitgevreten ravijnen en de kleine en moeilijk begaanbare bergpaden. Zeker was de weg langs de Noordkust van den Peloponnesos vanaf Korinthe naar Sikuoon, Pellene en verder naar Aigion en Patrai van blijvende beteekenis, maar hierbij dient in aanmerking genomen te worden, dat de lange muren van Korinthe naar Lechaion een afsluiting vormden, die men slechts doorschrijden kon met toelating van dengene, die Korinthe in zijn bezit had. Uit dit alles zal voldoende blijken, dat het geheele verkeer zoowel Korinthe, de dwars over den Isthmos als van Midden-Griekenland en Oostelijk- ..voctklnister Achaia naar het Oosten, Midden en Zuiden van den Peloponnesos, naar het gebied van Argos, Arkadië, Lakonië en Messenië, beheerscht werd door de burchthoogte van den Akrokorinthos of versperd werd door de Korinthische lange muren. Hieruit volgt de uitzonderlijk strategische beteekenis6B) van den stadsberg en de stad aan zijn voet die de handelswegen van den Peloponnesos in haar macht had. Zeer terecht kon Philippos spreken over de „Ttéboti xfjq *EX.XdSo<;”, de „voetkluisters van Griekenland” 69) en zeggen, dat de Akrokorinthos met den Ithomatas in Messene de „Képotxa -rijg neXoTiovvif|aou" waren, de „hoornen van den Peloponnesos"7o). Van nature een handelsstad, als resultaat van ligging en omgeving, hield deze ontwikkeling geen gelijken tred met een ontwikkeling op militair gebied en hoewel in feite Korinthe inden Hellenistischen tijd de hoofd- 189 71) Strab. geeft voor de totale lengte van de stadsmuren (Akrokorinthos en de lange muren maar Lechaion ingesloten) 120 stadia aan, d.i. 21 K.M. Het stadsgebied was ± 600 H.A. groot (Athene binnen de Themistoklesmuren ± 200 H.A.; Oud Nijmegen 65 H.A.); vgl. de Waele, P. W. Supplem. VI, blz. 184. 72) Arat. 24, I. 73) Arat. 20, 3. 74) De Waele, P. W. Suppl. VI, 1934, blz. 194 en blz. 200; vgl. ook Blegen, Corinth. I. blz. 108 v. stad is van Griekenland, de stad met het grootste gebied7l) en tevens voor de rijkste moet gelden, kan men niet zeggen, dat het de machtigste stad was. Hoe gewichtig de Akrokorinthos door zijn steile hoogten en beschermende achterwand voor de stad steeds geweest is, toch waren er van den anderen kant ook nadeelen aan verbonden. De stadsberg waste ver gescheiden van de benedenstad en door de te groote scheiding werd de eenheid van de stad gestoord, zoodat men vaak beneden niet wist wat boven gebeurde. Een zeer uitgebreide en goede bewakingsdienst had men noodig om de toegangen te beschermen en in het oog te houden 72). Kortom, de ruimte-verhoudingen waren zóó kolossaal, dat daardoor de heele vesting aan een zekere onbeholpenheid leed. Uit deze verhoudingen worden veel gebeurtenissen en wapenfeiten verklaard om het bezit van den Akrokorinthos en vooral het schitterende succes van Aratos, toen deze met een betrekkelijk klein aantal volgelingen in eenige uren van den nacht den onneembaren burg aan de Makedonische bezetting ontrukte. 2°. Bijzondere topographische gegevens in verband met Aratos’ inname van den Akrokorinthos (zie Bijlage 1 en plattegrond van Oud Korinthe blz. 193) Aratos’ opmarsch vanuit Sikuoon zou worden voorafgegaan door een verkenningstocht en daarbij zouden Technoon en de beide andere deelnemers Erginos en Diokles, samen komen „rcpö "rijg nóXECoq itpö tou KocXoupévou "OpviGog” 73). Het vermoeden werd uitgesproken De Ornis. dat deze plaats „Ornis” dezelfde is als de heuvel Aëtopetra 74). Deze Aëtopetra-heuvcl ligt ongeveer 45 minuten gaans van de Korinthischc agora, ten W. buiten de stad, ruim 15 K.M. van Sikuoon verwijderd, en is zeer opvallend door zijn ligging. Van den vrij hoogen rotsheuvel die den weg verspert, welke Zuidwaarts door het dal van de Longopotamos-beek loopt en den weg die Oostwaarts naar Korinthe leidt, heeft men een uitzicht op de vruchtbare Vokhavlakte naar het Noorden en overziet men een goed deel van het Zuidelijk gelegen heuvelland. Deze opvallende ligging als ook de 190 De vermelding dat de Korinthiërs een aanval der Thebanen af- De poort slaan „dvapdtvreg èitl tóc pvgpara Kal toc uitepéxovra xöpla 82), wijstvan PUious. er op dat de poort bij een onregelmatig terrein lag. Naar alle waar-75) Arat 20, 6-7. 7B) Arat. 21, 2. 77) Herod. V, 92, waar Periandros aan alle vrouwen der Korinthiërs bevel geeft; „èg TÓ 'HpaTov : vgl. Potter, Aratus in Corinth” blz. 54 v.; de Waele, P. W. Suppl. VI, blz. 192. 7S) Curtius, 11, blz. 533 en 539 n. 83. 79) Paus. 11,4, 6. 80) Arat. 21, 2? 22,2. 81) Frazer, Hl, blz. 29. 82) Xen. Heil. VII, 1, 18-19. moderne naam Aëtopetra Adelaarsrots) schijnen het vermoeden te wettigen, dat deze heuvel met de genoemde plaats Ornis geïdentificeerd kan worden. Dit vermoeden wordt versterkt wanneer wij nog letten op andere gegevens7s), nl. op de notitie „npoq xfjv nóXiv dvoccrrpéijjocc;” .... en „TtXgcriov övxoq dvaoxpéipaq”: tusschen Sikuoon en Korinthe is de Aëtopetra-heuvel een zeer opvallende plaats, die een geschikt punt bleek te zijn voor de plaats van afspraak tusschen Technoon, Aratos’ dienaar en Diokles. Het is niet onmogelijk, dat Aratos in zijn nachtelijken tocht tot deze z.g. Ornis zich voldoende beveiligd wist en dat hij tot dit punt door de vlakte is gegaan. Zou hij nu na de Ornis nog het open veld hebben gehouden, dan zou hij allicht kans geloopen hebben eerder bemerkt te worden en bovendien zou hij dan niet aangekomen zijn „irpöq xdq TtóXocq Ttotpöc tö 'Hpoclov” 75). Dit Heraion lag buiten de stad en in het hier vermelde heiligdom Het Heraion. van Hera hebben wij ongetwijfeld hetzelfde heiligdom te zien dat inden archaischen tijd reeds bekend was77). Het is dus niet, gelijk Curtius7B) meent, identiek met het bij Pausanias79) genoemde heiligdom van „Hera Bounaia”, want uitdrukkelijk wordt daar gezegd, dat dit heiligdom lag langs den weg naar den Akrokorinthos. De uitdrukking, dat het in onzen tekst op twee plaatsenBo) genoemde Heraion lag „outside the walls in the direction of Sicyon” 81) is wel zeer vaag, Intusschen bieden de twee plaatsen in onzen tekst de beste aanduiding, want het blijkt dat het Heraion bij een poort lag. De opgravers te Korinthe legden in 1932 de resten van ’n poort bloot, ongeveer in het midden van den Westelijken muur van de oude stad, en wanneer men nu let op de ligging van Phlious ten opzichte van Korinthe, dan mogen we inde genoemde poort wel de poort van Phlious zien, die vermeld wordt als „xdq ituXocq xdq èm «DXiouvxcc", 191 83) Arat 21, 4. 84) Arat. 22, Ij ook Arat. 18, 5 verdient de lezing „TtOCpa TÓ KprjpvabÖEt;” de voorkeur. 8B) Arat. 22,3. 86) Vgl. Beloch, IV, 2, blz. 225. schijnlijkheid is nu Aratos bij de poort van Phlious de stad binnen gekomen. Hierop wijst ook wel de vermelding, dat Aratos, van de poort uitgerekend, nog een eind door de stad gaat83), sióc •trjg TióXECjq”. Zou hij nu door de poort van Sikuoon, die aan de Noordzijde van de stad lag, zijn binnengekomen, dan zou hij zelf eerst met 100 man dooreen flink bebouwd en bewoond gedeelte hebben moeten trekken, en later zouden nog eens 300 man gevolgd zijn, hetgeen allerminst zijn nachtelijken tocht zou ten goede gekomen zijn. Daarom heeft Aratos wel „6iöt Tt\q nóXEtoq” (d.i. ongeveer 200 M. Zuidelijk van het tegenwoordige kerkje der Anarguroi) zijn tocht genomen en verder in het zadel, tusschen de twee groote bergbochels van den Akrokorinthos, langs den Westelijken bochel naar omhoog. De overal gescheurde en gebroken kalksteenmassa is daar wel zeer ruw en onregelmatig, maar vermoedelijk was er in Aratos dagen, evenals nu, een smal pad om naar boven te komen. Heel het verhaal wijst, dunkt ons, op deze plaats en de aanduiding Kpt]jivcosEg 8^) dient dan te worden geïnterpreteerd als „langs den steilen rotswand (van den Westelijken bergbochel) naar omhoog”. Binnen het stadsgebied kon men slechts op drie plaatsen tot aan den voet van den muur van den Akrokorinthos komen, nl. aan den normalen en officieelen ingang ten W., aan de Oostzijde en aan de Noordzijde in het zadel (zie Bijlage 1). Evenzeer als de officicele toegang ten ten W. is de plaats ten O. als aanvalspunt te verwerpen ; immers om de laatste plaatste bereiken zou Aratos minstens een omweg van 3/4 uur hebben moeten maken. Denzelfden weg door de poort van Phlious namen dan ook de andere 300 manschappen; of echter met de „hqcXivokuu Xayóvi tou KprjpvoO” 85) een punt bedoeld wordt, gelegen inde Westelijke rotsmassa, direct bij het omhoog gaan langs den bergbochel, is niet met zekerheid uitte maken. Aratos* Ook met betrekking tot de tijdsruimte past de genoemde weg van nachtelijke den nachtelijken aanval uitstekend, aanval. Inden voden maanschijn-nacht van den zomer heeft Aratos zijn romantisch avontuur gewaagd. In aanmerking komen de volle maannacht van de maanden Hekatombaioon (Juli/Aug.) en Metageitnioon (Aug. September) 86). Een belangrijke omstandheid is het, dat de 192 13 Plattegrond van Oud Korinthe van de «door ArohojS ~ Gewone toegangsweg naor- Akrokorinkl-to* 193 Aratos naar het theater. 87) Arat. 22, 9. 88) Arat. 18, 7 j over de hoogte van de muren van Korinthe hebben wij geen positieve gegevens. Wij mogen ze, gezien de resten, zeer dik en hoog veronderstellen, wel 5 a 6 M. en verwonderen ons niet wanneer Agis, de zoon van Archidamos, bij den aanblik van de muren uitriep : „Wat zijn dat voor vrouwen die in deze stad wonen” (Plout. Apophth. lacon. VI). Waarschijnlijk was de hoogte verschillend naar gelang het terrein. 8B) Arat. 22, 9. ®°) De Waele, Gnomon, 1931, blz. 609. 91) Arat. 23, 1 Noordzijde van den Akrokorinthos steeds in schaduw is gehuld bij het volle maanlicht. Lettend op de gegevens bij Ploutarchos (o.a. dat de zon juist na de inname van den Akrokorinthos haar licht liet vallen op deze heldendaad) 87) en op de topographische bijzonderheden, willen wij het gebeurde van dien nacht, zij het ook eenigszins hypothetisch, aldus chronologisch indeelen. Bij het donker worden uit Sikuoon vertrokken, kon Aratos, wanneer hij tot aan de plaats Ornis het vlakke veld heeft gehouden en daarna langs den heuvel is getrokken, te ± 1 uur bij de poort van Phlious zijn (afstand ±l9 K.M.). Berekenen wij één uur vóór alle moeilijkheden bij de poort waren overwonnen, dan mogen we wel aannemen, dat Aratos te ± 2 uur binnen den muur was. Voor den afstand vanaf de poort van Phlious, „sióc xrjq rtóXewq” tot aan de muurhoogte van den Akrokorinthos langs het Zuidwestelijk gelegen pad, langs den rechtschen bergbochel in het zadel, is, gezien ook de ontmoeting met de patrouille, een tijdruimte van ± 2 uur zeer waarschijnlijk. Aratos is dan te ± 4 uur bij den muur van den Akrokorinthos aangekomen, daar waar de hoogte niet meer bedroeg dan 15 voet88). Hier heeft dan de strijd zoolang geduurd tot de zon opging, kort na 5 uur. Op dezen tijd of kort daarna kwam ook de overige legermacht vanuit Sikuoon binnenB9) en indien niet'door dezelfde poort van Phlious, dan door eene van de twee poorten van Sikuoon, ofwel die bij het N.W. gedeelte van het stadsgebied, ofwel die Westelijk van het theater gelegen was, bij den Cheliotomulosheuvel. Door deze laatste poort schijnt de antieke groote weg geleid te hebben die om den heuvel heen de vlakte inging 90). Inde vroege morgenuren daalde toen Aratos van den stadsberg naar het theater91). De weg naar beneden zal ongetwijfeld wel de normale geweest zijn vanaf het Zuidwesten van den burg naar beneden, waar ook nu nog de hoofdtoegang is tot het Middeleeuwsche fort onder drie poorten door. Deze normale weg moet een groot stuk door het vlakke stadsgebied geloopen hebben, vooraleer hij aan de bergbeek van het zadel kwam of bij de tegenwoordige Anarguroi 194 Dit theater 93), niet te identificeeren met het inde 5e eeuw Het theater, bestaande, bij Xenophoon vermelde theater 94), is waarschijnlijk na 338 v. Chr. gebouwd. De cavea had 36 rijen zitplaatsen en bij schatting mag men gerust zeggen, dat ’n 18 a 20.000 menschen hier konden plaats vinden. Uit de aangehaalde plaats in onzen tekst blijkt, dat het theater niet alleen werd gebruikt voor dramatische voorstellingen, maar dat het de groote vergaderplaats der stad was, zooals dit trouwens ook elders, b.v. te Sikuoon9s), het geval was. Het blijkt ook uit Polubios’ verhaal 96), dat Philippos V bij het begin vaneen opstand zich vanuit de haven Lechaion naar de stad haastte en de Makedoniërs in het theater toesprak. Nog zijn er sporen van de Grieksche paradoi97) te zien; slechts de middenrijen van de cavea, waar resten van steenen zitplaatsen uit de Grieksche periode te voorschijn kwamen, zijn blootgelegd; de halfcirkelvormige orchestra lag in het front van het tooneel9B). Noord-Oostelijk van den Akrokorinthos, op ± 700 M. van zijn voet, lag de agora. Zuidelijk en Zuid-Oostelijk van het heiligdom van De agora. Apolloon, 210 M. lang en 90 M. breed. De weg van den Akrokorinthos naar beneden, ofwel een zijtak van dezen weg (want waarschijnlijk splitste zich de weg aan den voet van den stadsberg) bereikte de agora aan het Zuid-Westelijk gedeelte en verliet deze aan den N.W. hoek om uitte loopen op den weg naar Sikuoon. Vlak bij dit laatste punt beheerschte de tempel van Apolloon de agora en het overige stadsgebied. De tempelheuvel was aan de Westzijde, van den weg van Sikuoon Het tempeluit (ten opzichte van welken weg de tempel van Apolloon rechts aebicd van . Apolloon. 92) Op het N.W. uiteinde van de agora wijst m.i. ook de „EKxponrj” (Arat. 17, 5). een punt waar Antigonos terug ging, terwijl Nikaia verder met haar gevolg naar het theater ging ; bij dit verhaal wijst de vermelding van de toegangspoort er op, dat Antigonos den normalen weg nam om op den Akrokorinthos te komen en gezien zijn leeftijd, zal hij wel niet den weg genomen hebben dien Aratos bij zijn nachtelijken aanval moest nemen. 93) Arat. 23, 1 : Polub. V, 25, 5 ; Paus. 11,4, 5; de Waele, P. W. Supplem. VI, blz. 191. 94) Xenoph. Helt. IV, 4,3. 95) Arat. 8, 6. SR) Polub. V, 25. 5. 97) Arat. 23, 2. 9S) Hierover artikelen van T. L. Shear en R. Stillwell in A. J. A.; vgl. de Waele, P. W. Suppl. VI. blz. 190. van de flanken van den bergaf daalde (zie foto). Deze normale weg naar beneden, bereikte de agora op den Z.W. hoek; Aratos verliet dan, om naar het theater te komen, de agora op den N.W. hoek en ging dan verder in N.W. richting naar het theater 92). 195 Op deze centraal gelegen stadsheuvel stond de Dorische, ongeveer 87 M. boven den zeespiegel gelegen tempel van Apolloon, een peripteros met 6 zuilen aan de korte en 15 aan de lange zijden, alle 7.21 M. hooge monolieten kalksteenen zuilen, waarvan er nu nog 7 overeind staan100). De tempel met pronaos, naos en opisthodomos dateert wel van het begin der 6e eeuw, daar het feit, dat Kupselos omstreeks 590 v. Chr. het schathuis der Korinthiërs te Delphoi liet bouwen101), ons laat vermoeden, dat toen reeds de tempel van Apolloon te Korinthe bestond102). Met deze details over het tempelgebied voor oogen, kunnen wij de gebeurtenissen begrijpen, die in hfdst. 40 van onzen tekst worden behandeld. Gevolgd door zijn persoonlijke lijfwacht, reed Aratos Korinthe binnen, ongetwijfeld door de poort van Sikuoon, passeerde het theater en kwam op den N.W. hoek van de agora. Nog waren niet alle voorbereidingen voor een openlijken opstand getroffen, en het volk, hoewel voor een goed deel anti-Achaiisch, was blijkbaar nog niet zóó verbitterd, dat het in de stad of op de straten geweld durfde plegen tegen den vroegeren bevrijder. Vele opstandelingen waren verzameld „ouvSpapóvxEg Elg xö xou 'AiróXXoJVog”, blijkbaar in het tempelgebied103). Aratos, ook naar het heiligdom van Apolloon ontboden, nam de uitnoodiging als een zakelijke aangelegenheid op en trad, zijn paard aan de teugels houdend, het tempelgebied binnen, waarschijnlijk aan de Westzijde. Aan den ingang zal hij (hierop duidt „fmef;f|Ei (Jd5r]v oog TtapaScóowv xivl xóv ïitirov”) zijn paard hebben achtergelaten. Aratos moet wel aanstonds gezien hebben, dat de vergadering geleid werd door partijgangers van Kleomenes en uit het niet georganiseerde van de meeting zijn onmiddellijk besluit hebben genomen. Hij trachtte de vergadering te kalmeeren en vermaande om ook hen, die „Ttepl 0ópotq” d.i. bij de ingangen tot het tempelgebied stonden te laten binnen komen. Hij zelf ging, terwijl hij dat zeide, langzaam terug, leidde zijn paard naar het Z.W. einde van den heuvel, de 99) Paus. II, 3, 6. 10°) R. Stillwell, The Temple of Apollo, Corinth. I, blz. 115-135; zie Bijlage 1. 101) Pomtow, Delphoi, P. W. Suppl. IV, blz. 1327. l°2) Mededeeling van F. J. de Waele. los) Alle sporen van de omheining van het tempelgebied zijn thans verdwenen, slechts aan de Noordzijde heeft men gemeend een gedeelte der omheining te hebben weergevonden: vgl. de Waele, A. J. A. 35, 1931, blz. 411 v. Aratos in Korinthe. lag") te bereiken en verder dooreen breedc steenen trap inden Z.O. hoek van het tempelgebied direkt van de agora uit. 196 6. ARATOS’ OPENLIJKE STRIJD TEGEN ANTIGONOS GONATAS (243-239) Antigonos’ houding ten opzichte van Aratos en den Achaiischen bond kort vóór de bevrijding van Korinthe, is zeer moeilijk na te gaan. De Makedonische koning moet wel voor een goed deel op zijn tyrannensysteem vertrouwd hebben en dat er formeel of informeel tusschen hem en den Achaiischen bond vrede was, moge blijken uit de mededeeling, dat de huurlingen van Antigonos ongestoord naar Sikuoon gingen, daar het gestolen geld wisseldenlo4) en uit het feit, dat de Akrokorinthos in oorlogstijd zeker beter zou bewaakt zijn. Met deze schaarsche gegevens vermogen wij echter niet de draagwijdte van Aratos’ houding ten opzichte van Antigonos te bepalen en na te gaan in hoeverre de inname terecht als een „dbiKtoc elq tfjv Mocke&óvcov olKÏav” 105) gebrandmerkt wordt. De haven Lechaion en 25 koninklijke schepen kwamen in Aratos’ handen, het bevrijde Korinthe trad tot den Achaiischen bond toe en de Akrokorinthos werd tot de bondsvesting bij uitstek. Hierdoor kwam als het ware een barricade tusschen Antigonos en zijn vrienden, onder wie de tyrannen van Argos en Megalopolis de voornaamste waren. Hierna traden Megara toe, Troizen en Epidauroslo6) en de bond omvatte nu een gebied, dat zich uitstrekte van kaap Araxos aan de lonische zee tot het uiterste punt van het Argolisch schiereiland aan de Egeïsche zee, een gebied van ± 5000 K.M.2, ongeveer444/4 van 104) Arat. 18, 3v. 10B) Polub. 11.50, 9. 10«) Arat. 24, 1-3} Polub. 11, 43, 5: Paus. 11,8, 5; Strab. 385; Trog. Prol. XXVI, 7. Megara, waar een zekere Lukinos phrourarch was van Antigonos (Stob. XL, 8, naar Teles), schijnt rechtstreeks van Antigonos afhankelijk geweest te zijn, terwijl ook de toetreding van Epidauros en Troizen op voorafgaande afhankelijkheid wijst. glooiing af, terwijl hij allen die hij tegenkwam, vermaande om zich te spoeden naar het heiligdom van Apolloon. Daarop trad hij buiten het tempelgebied, stak de agora over, verliet deze aan den Z.W. hoek en ging blijkbaar te voet door het nog bewoonde stadsgedeelte. Daarna reed hij te paard tot aan de toegangspoort van den Akrokorinthos waar hij den bezettingscommandant Kleopatros opdroeg om met kracht den burg te bewaken, reed toen spoorslags eerst weer de hoogte af (dcpiTrrtEuaev) en daarna door de poort van Phlious, om aldus rijdend door het heuvelland, zijn achtervolgers te beletten hem in te halen. 197 Dit beteekende, dat het tyrannensysteem gevaar liep en de Makedonische koning sloot een verbond met de Aitoliërs om samen het Achaiische gebied te verdedenloB). Daartegenover zocht Aratos ook bondgenooten, wel wetend, dat hij nog lang niet sterk genoeg was om den strijd alleen te kunnen volhouden. Allereerst droeg hij Ptolemaios Euergetes het opperbevel over de strijdkrachten te land en ter zee op 108), hetgeen er op duidt, dat Egypte de zeeverbinding met den Peloponnesos beheerschte en Aratos ontving van nu a£ een jaarlijksch bedrag van 6 talentenllo). Deze som was natuurlijk niet voor Aratos persoonlijk bedoeld, maar diende als een dispositiefonds om inde belangen van Egypte, rechtstreeks tegen Makcdonië, werkzaam te zijn. Door het bondgenootschap met Egypte wilde Aratos zijn successen beveiligen; hij zag echter wel in, dat op daadwerkelijke hulp van Egypte niet te rekenen viel, daar dit land zelf ineen grooten oorlog met het Seleukidenrijk gewikkeld was111) en zocht daarom hulp bij Sparta waar de toestanden zich zóó hadden ontwikkeld, dat Achaia op een verbond tegen Antigonos Gonatas kon rekenen. Sparta had zich langzamerhand hersteld van de nederlagen bij Korinthe, Megalopolis en Mantineia en sinds de Arkadische bond ineengestort was en Ludiades als tyran in Megalopolis heerschte, stonden haar belangen niet meer in die mate tegenover die van Achaia en werd een samengaan inde hand gewerkt door den gemeenschappelijken vijand Antigonos. Zoo werd het verbond, dat inden Chremonideïschen oorlog had bestaan, vernieuwd (waarschijnlijk wel spoedig na de bevrijding van Korinthe) en in overeenstemming met de veranderde machtsverhoudingen, kwamen zoowel Achaia als Sparta gelijk bercchtigd naast elkaar te staan. Intusschen was er in Sparta een sociale crisis gaande, die niet weinig 107) Het gebied van Achaia en Sikuoon was ± 2700 K.M.2, dat van Megara, Korinthe en de Akte ± 2200 K.M.2 groot. 108) Polub. 11. 43, 10; 45, 1; IX, 34, 7; 38, 9. 108) Arat. 24, 5. W. Kolbe, G. G. A„ 178, 1916, blz. 466 meent, dat deze benoeming tot gyspcbv veronderstelt dat Ptolemaios de hegemonie over de eilanden gehad heeft, maar dat is toch hieruit niet op te maken. Wisseling van de hegemonie heeft toch niet noodzakelijkerwijze een algeheele vernietiging van den Egyptischen invloed ten gevolge gehad. Kolbe komt overigens in tegenspraak met zich zelf, want ook Antigonos Dosoon, wien hij het protectoraat over den eilandenbond ontkent (t.a.p. blz. 464), werd later veldheer der Achaiers te land en ter zee (Arat. 38, 9). 110) Gezien de afstand, kan men inde benoeming van Euergetes tot fjyepcbv moeilijk iets anders zien dan een theoretische benoeming. Overigens staat het ook niet vast of Ptolemaios ook werkelijk de positie van algemeen leider heeft aangenomen. Over de gift van de 6 talenten vgl. Arat. 41, 5 t Plout. Kleom. 19, 3-4. 111) Beloch, IV, 1, blz. 668 w. Gebeurtej nissen te Sparta. den geheelen Peloponnesoslo7). 198 112) Over deze toestanden en de reformatiepogingen van Agis IV, vgl. G. de Sanctis, Questioni politieke e riformi sociali, Riv. Intern, di scienze sociali, IV, 1894, blz. 50 en 229 : G. Kazarow, Zur Geschichte der sozialen Revolution in Sparta, Klio 7, 1907, blz. 45 vv.: Tarn, The Social Question in the Third Century („Hellen. Clvilisation”); v. Pöhlmann-Oertel,3 Geschichte der sozialen Frage und des Socialismus in der antiken Welt, I, blz. 478 w.: Beloch, IV, 1, blz. 623 w.: Ferrabino blz. 33 vv. invloed deed gelden op de houding tegenover Achaia112). De ophooping van bezit inde handen van weinigen, reeds begonnen na den Peloponnesischen oorlog, was zóó ver gekomen, dat er nog geen 700 volburgers overgebleven waren, in het bezit van genoeg land, om aan hun verplichtingen te kunnen voldoen. Alle grondbezit en groote kapitalen hadden zich opgehoopt inde handen van ongeveer 100 families, meest daarenboven in handen van vrouwen. Onder die weinige grondbezitters waren er dan nog, die in waarheid niet rijk waren en enorme hypotheken op hun land hadden staan. De groote massa des volks schreeuwde om maatregelen, desnoods revolutionnaire maatregelen, ten einde tot een houdbaarder samenleving te geraken. De agrariërs, wier land verhypothekeerd was, sloten zich bij die beweging aan en eindelijk ging men tot daden over. Aan het hoofd van de beweging trad Agesilaos, die dan zijn neef Agis, sinds 244 naast Leonidas koning van Sparta, een edel twintigjarig enthousiast, gebruikte om eerst en vooral ten behoeve van de bezittende klasse de afschaffing der hypotheekschulden (ypeöv dcitoKOuf)) en verder ten gunste der armen een nieuwe verdeeling van het land (yr]<; dvabaopóq) bij raad en ephoren voor te stellen. Lusandros, de vriend van Agesilaos, liet zich, ondanks de tegenpartij, tot ephoor kiezen (243 v. Chr.) en stelde dan den raad voor, dat alle hypotheekschulden zouden worden afgeschaft, dat verder de grondbezitters daarvoor een deel van hun land zouden afstaan, dat onder alle behoeftige burgers zou worden verdeeld. Daarbij zouden 4500 volburgers worden geschapen en van land voorzien, terwijl ook aan 15.000 pcrioiken land zou worden verstrekt. Zóó, wilde de overlevering, was in het grijs verleden de oorspronkelijke inrichting van den Spartaanschen staat door Lukourgos geweest. De radicale voorstellen van Lusandros ontmoetten den sterksten tegenstand en de leider der oppositie, Leonidas, de ambtgenoot van Agis, wist te bereiken dat de voorstellen inde Gerousia werden verworpen, zij het dan ook met geringe meerderheid. Hierop werd Leonidas door Lusandros en zijn vrienden valschclijk aangeklaagd en Kleombrotos, tot een zijtak van het Agiadcnhuis behoorend, werd tot koning uitgeroepen. Intusschcn liep het ambtsjaar van Lusandros ten einde en de verkiezingen brachten nieuwe ephoren, die tot de tegenpartij behoorden (herfst 242 v. Chr.). Hiermee verdween de mogelijkheid om de reformatieplannen langs wettelijken weg te doen slagen. Maar Lusandros, Agesilaos en de beide koningen waren te ver gegaan, riepen hun aanhangers op, en benoemden andere ephoren, waaronder Agesilaos, Leonidas moest naar Tcgea de wijk nemen, waarna de leiders der reformatie aan het werk konden gaan. De omgeving van Agis voerde wel de delging der hypotheekschulden uit, wat natuurlijk in hun voordeel was, maar niet de nieuwe landvcrdeeling ten gunste der armen. 199 Aratos en Agis. 113) Atat. 31, 1 j Plout. Agis 15,1. 114) Plout. Agis 14 (einde) vermeldt hoe de rijken, blijkbaar in Achaia, bang waren voor Agis’ leger en geenszins sympathiek stonden tegenover Agis’ reformatieplannen. i Zoo was de toestand in Sparta toen de Achaiische bond om hulp verzocht, daar de Aitoliërs op het punt stonden van het hun bevriende Boiotië uit over den Isthmos den Peloponnesos binnen te vallen (zomer 241). De ephoren zonden aanstonds Agis uit, die gaarne deze gelegenheid wilde benutten om zijn wankel staande positie te versterken en die dooreen overwinning zijn populariteit in Sparta hoopte te herstellen. Agesilaos en de rijke partij met hem, hadden Agis in den steek gelaten, nadat zij zelf door de schulddelging hun egoïstische bedoelingen hadden bereikt. Het lag niet in Agis’ natuur om de hulp te weigeren, hij kon er militairen roem mee behalen en vaneen veldtocht slechts voordeel hebben. Agis trok daarom noordwaarts, vermeed onderweg ieder conflict en werd overal bewonderd om de discipline van zijn leger. Hij vereenigde zich met Aratos bij Korinthe (herfst 241) 113). Voor beiden was een samengaan eigenlijk zeer gewenscht; Aratos zocht hulp tegen Makedonië en de tyrannen, Agis had hulp noodig tegen Ludiades. Maar beide veldheeren konden niet goed met elkander overweg. Aratos moet overigens de onstandvastigheid van het verbond aanstonds hebben begrepen en geweten hebben, dat er groote risico voor den Achaiischen bond mee verbonden was. Zijn samengaan met Sparta zou een uitdaging zijn aan het adres van de tyrannen inden Peloponnesos en mochten de reformatiepogingen van Agis niet slagen, dan zou hij Makedonië, de tyrannen en het conservatief gebleven gedeelte van Sparta tegenover zich krijgen. Overal zou het voorbeeld van Sparta onrust verwekken en tenslotte was de revolutie van Agis tegengesteld aan de oligarchische belangen van den Achaiischen bond114). Hoewel nu de jonge Spartaan een beslissenden strijd tegen de Aitoliërs wilde wagen, verzette Aratos zich. Hij wilde geen beslissing in het open veld wagen en Agis niet steunen in diens vooropgezet plan om militairen roem te oogsten. Aratos vertrouwde blijkbaar zijn landgenoot en den revolutionnairen geest in diens leger niet en wilde als oudere niet de toekomst vaneen man, die voor hem gevaarlijk kon worden, bevorderen. Daarom vooral wilde Aratos zich van Agis ontdoen en omdat hij den revolutionnairen geest als een grooter gevaar beschouwde dan den Aitolischen inval, gaf hij zijn inzicht in het werkelijke voordeel niet prijs. Toen nu Agis zag, dat Aratos zelfs zijn Achaiische troepen heenzond, trok hij, ziende dat zijn tegenwoordigheid niet noodig was, ten hoogste verbaasd naar Sparta 200 11B) Arat. 31, 2; Plout. Agis 15,2. Over de tegenstellingen tusschen Agis en Aratos vgl. Freeman, blz. 306 vv. In Aratos' optreden een trek te zien van diens „ganz complicirte Bild seiner Eigenthümlichkeit” (Droysen, 111, 1, blz. 422) lijkt ons zeer overdreven. 11B) Arat. 31, 3.... napeXGÓVTEt; d.i. wel Korinthe voorbij, echter niet over de Vokhavlakte, want de lange muren naar Lechaion beletten dit. 117) Over de topographie vgl. Paus. VIII, 27 v.: Strab. 386. Hitzig-Blümner, Paus. 2, blz. 843; Robert, Paus. als Schriftst. blz. 168 ; Curtius, I, blz. 479 vv. Opgravingen inden laatsten tijd ondernomen (Orlandos, A. A. 1932, blz. 143 v.) brachten betrekkelijk weinig aan het licht. Pausanias onderscheidt zeer nauwkeurig de breede hoogvlakte en een onbewoonde rotshoogte, welke de stad ineen kleiner en grooter deel scheidde. Met dein onzen tekst genoemde „npoocOTEUx” (Arat. 31, 5) schijnen versterkte posten bedoeld te zijn inde richting van de Suthasrivier en naar de kust. Het heiligdom van Artemis (Arat. 32, 1), ook vermeld Paus. VII, 27,4, moet ineen buitenwijk gelegen hebben op een hoogte. Of het geïdentificeerd kan worden met het door Orlandos ontdekte heiligdom, is lang niet zeker. 118) Polub. IV, 8,4 ; Tarn, C. A. H. VII, blz. 735 wijst erop, dat Aratos’ methode terug 115). Hier vond hij de stemming algeheel veranderd en na allerlei vlug getroffen maatregelen van de tegenrevolutie, werd Agis met list gevangen genomen, wegens hoogverraad aangeklaagd, en onmiddellijk gedood. Met hem werden zijn moeder Agesistrata en de moeder van deze Archidameia omgebracht; zijn weduwe Agiatis werd met Leonidas’ zoon Kleomenes in het huwelijk verbonden en deze zou, gesteund door zijn vrouw en haar geld, weldra de mislukte reformatieplannen van Agis met grootere bekwaamheid en wereldwijsheid opnieuw in handen nemen. Intusschen waren de Aitoliërs langs Korinthe en verder over Phlious Arato»’ en Titane naar Pellene getrokkenll6) en hadden deze stad over-overwinning rompeld. Pellene, vooral belangrijk als het middelpunt van de gouwen eHcnetusschen de Krios- en Suthasrivier, lag naar het Oosten open, was daar vooral aan invallen blootgesteld en hing ook naar het Noorden direct samen met de kustvlakte, die zich, hoewel hier zeer smal, steeds breeder wordend naar Sikuoon en Korinthe uitstrektll7). De Aitoliërs hadden vooral den buit op het oog, want vanuit de stad werden vele producten verder getransporteerd, hetzij over den grooten weg langs de kust, hetzij vanuit het ± 4 uur verwijderd gelegen havenplaatsje Aristonautai (thans Xylokastro). Terwijl de Aitoliërs reeds als overwinnaars zich verspreidden, om zooveel mogelijk buit te behalen, viel Aratos plotseling binnen, dreef de vijanden op de vlucht den hollen weg in van het Suthasdal (thans Trikkaladal) en verder de richting in van het Kullenische bergmassief. Zevenhonderd vijanden sneuvelden en terecht werd deze daad, naast de bevrijding van Sikuoon en Korinthe, tot de roemrijkste van Aratos gerekendllB). 201 om eerst als het ware de stad Pellene te laten plunderen en dan de vijanden tijdens de wanorde aan te vallen, een erkende methode is van antieke strategie (Ain. Takt. XVI, 5-8). Aratos was nu eenmaal een meester in nachtelijke en plotselinge overvallen en rekende eenvoudigweg op de fortuin. Over de dateering van den slag bij Pellene is met zekerheid te zeggen dat hij plaats had vóór Mei 240, waarschijnlijk nog inden laten herfst van 241, op grond vooral van Plout. Agis 15,2. (Ferrabino, blz. 281, neemt ten onrechte herfst 243 aan). 119) Deze vrede staat in geen direkt verband met de buiten den tocht naar Pellene in duisternis gehulde Aitolische invallen inden Peloponnesos (Tam, blz. 403). 12°) „OtXnrrtoc;” 103 a. E. 121) Walbank, blz. 55 v. De nederlaag der Aitoliërs had ver strekkende gevolgen. Aratos behoefde geen spijt te hebben, dat hij zich van Agis had losgemaakt; vooral was het van gewicht, dat de Aitoliërs met de Achaiers vrede sloten (winter 241/0) en dat zij beiden, hoewel verschillend in opzet, jaren lang zouden werken aan de totale verdrijving van de Makedonische heerschappij uit Griekenland. Antigonos verloor het vertrouwen in het bondgenootschap met de Aitoliërs en sloot kort daarna eveneens vrede met de Achaiers 119). Maar hij won eigenlijk niets met den vrede en moet wel ingezien hebben, dat de ontwikkeling in Griekenland en vooral inden Peloponnesos deze was, dat de vrijheidsgedachtc aan groeikracht won en dat Aratos de man was, die deze gisting het krachtigst bevorderde. Gonatas had tenslotte de Grieksche psyche niet begrepen. Te weinig hield hij er rekening mee, wat reeds Isokrates duidelijk gezegd had, dat de Grieken voor het grootste deel slechts onder een democratisch regiem gelukkig konden zijnl2o). Aratos had alle reden om tevreden te zijn. Hij was bevrijd van het gevaarlijke verbond met Sparta en had de toezegging van Antigonos, dat de Achaiische bond onafhankelijk was. Zonder overdrijving kan men zeggen, dat in dezen tijd Aratos de bond was en omgekeerd. En nu zijn streven en strijd meer openbaar werden, beschouwde hij den vrede met Makedonië meer en meer als een geschikte gelegenheid om op den ingeslagen weg voort te gaan. Zijn nieuwe objecten waren vooral Athene, Megalopolis en Argos en alles wijst erop, dat hij nu den Makedonischen invloed algeheel uit Griekenland wilde verdrijven. Inden winter van 240/39 stierf de oude koning van Makedonië en de regeering van zijn opvolger Demetrios zou ’n groote verandering brengen inde politiek van den Achaiischen bond121). 202 1. ALGEMEENE CHRONOLOGIE i) De gegevens voor de periode van Demetrios’ regeering (239-229 v. Chr.) zijn zeer schaarsch. Als bronnen komen slechts in aanmerking: 1. Ploutarchos’ „Leven van Aratos”2), waar men echter alleen dat verneemt, wat onmiddellijk op Aratos betrekking heeft. 2. Justinus in zijn uittreksel van Trogus’ XXVIII en dit slechts voor de gebeurtenissen in Epeiros. 3. De Attische inscripties uit dezen tijd. 4. Polubios in enkele korte notities. Kort na Antigonos’ dood en de opvolging van Demetrios, waagden de Aitoliërs een aanval op Epeiros, waarbij Olumpias, de weduwe van koning Alexandros, haar toevlucht zocht bij Demetrios en hem haar dochter Phthia tot vrouw schonk3). Deze verbintenis, waardoor Stratonike moest plaats maken voor Phthia, moet tot stand gekomen zijn tusschen Demetrios’ troonsbestijging in 239, en 235/4, daar in Athene onder den archont Ekphantos (235/4) ter eere van Demetrios en Phthia offers gebracht werden4). Zou men algeheele zekerheid hebben, dat Philippos V de zoon is van Demetrios en Phthia 5), dan mag men, daar Philippos geboren werd in 238 3), misschien aannemen, dat de huwelijksverbintenis tusschen Demetrios en Phthia nog vóór Antigonos’ dood tot stand is gekomen. Op grond 239/8 van deze huwelijksverbintenis kwam Demetrios in 239/8 Epeiros te hulp, reden waarom de Aitoliërs een verbond sloten met de Achaiers, 1) Vgl. vooral Beloch, IV, 2, blz. 527 vv. 2) Arat. 34 v. ®) Justin. XXVIII, 1, 1-2. 4) I. G. II2,1, 1299, r. 10. ®) Zoo Tarn, Philipp. V and Phthia, C. Q. 18, 1924, blz. 17: Beloch, IV, 2, blz. 138 meent, dat Philippos’ moeder Chruseis was: vgl. verder J. V. A. Fine, The Mother of Philipp. V of Macedon, C. Q. 28, 1934, blz. 99-104. «) Vgl. Polub. IV, 5,3: 24, 1. HOOFDSTUK 111 DE ACHAIISCHE EN AITOLISCHE BOND IN HUN STRIJD MET DEMETRIOS (239-229 v. Chr.) 203 7) Arat. 33,1. Vrede met de Achaiers was zonder twijfel na de nederlaag der Aitoliërs bij Pellene (241) gevolgd (vgl. Tarn, blz. 405). Het „FlavxaXéovxi xö TtXEÏOXOV suva(iévco’* wettigt wel de aanname dat Pantaleoon de strateeg der Aitoliërs was. 8) Polub. 11, 44, 1: „’Avxiyóvou 5è Kal ouvoEpévov xcöv 'AyaicSv Kal auppaxtav upót; AlxoXoup Kal pexaaxóvxcov eöyevwc; ocptoiv xoö upó<; Ar)pr|xptov uoXépou" k.t.X. 8) Polub. V, 8,6; Beloch, IV, 2, blz. 528. 10) Polub. IV. 62-65. 11) I. G. II2, 1299, r. 57; „tul Auafou dfpxovxoc; èv 5 èviauxw ó uóXEpop èvéaxr)”; vgl. Beloch, IV, 2, blz. 88 en blz. 527. 12) Arat. 34, 11 „’Avxiyóvou duoßavóvxoq”. 13) Arat. 33, 5-6, 14) Polub. IV, 34, 9; IX, 34, 9: Plout. Kleom. 18, 3; vgl. Ferrabino, blz. 273 v. Bij de Aitolische plundertochten is vooral de verwoesting van den tempel van Mantineia problematisch (Polub. IX, 34, 9); daar echter de Spart, bannelingen van Agis' partij door de Aitoliërs in hun positie werden hersteld, is de bedoelde plundertocht te dateeren vóór Kleomenes in Sparta koning werd (235). dat door Pantaleoon met Aratos werd gesloten 7). Dit verbond is zeker pas na Antigonos’ dood tot stand gekomen, inden loop van 239 of wellicht begin 238 v. Chr. 8). Dat Demetrios in zijn strijd tegen de Aitoliërs niet veel succes had, moge blijken uit het feit, dat tot 218 het gebied rond Thermon nog nimmer dooreen vijand was betreden 9) en dat ook de steden Stratos, Phoiteiai (= Phuthia), Metropolis en Oiniadai, in 219 nog in het bezit der Aitoliërs warenlo). Er is geen enkel positief gegeven aanwezig waaruit men kan besluiten, dat Demetrios ver het land van Aitolië heeft kunnen binnendringen. 337 De oorlog met de Achaiers is pas uitgebroken in 237/6 onder het archontaat van Lusiasll). Na den dood van Antigonos 12), moet ook Aratos inval in Attika gedateerd worden. Nu was echter in 239, in Aratos’ 4de strategie, de oorlog nog niet uitgebroken en in zijn 6de strategie, in 235, werd Aratos volop bezig gehouden door zijn strijd tegen Argos. Er blijft dus voor bedoelden inval in Attika Aratos’ sde strategie over en daar de oorlog onder Lusias uitbrak, de late zomer of de herfst van 237. Sinds Aratos zich sterk wist door het bondgenootschap met de Aitoliërs, richtte hij „oó slq oósè rplg dXXA itoXXÓKiq” zijn aanvallen op den Pireus en wellicht dat hij bij een van deze tochten in 237, zijn been ontwrichtte toen hij vluchten moest 336 door de Thriasische vlaktel3). Tengevolge van de verbintenis met de Achaiers en na het uitbreken van den oorlog in het eigenlijke Grieken~ land, ondernamen de Aitoliërs een plundertocht inden Peloponnesos, waarbij hun aanvoerder Timaios tot Sparta wist door te dringen en op den terugweg het Argeiische Heraion plunderde ). Hun 204 16) Poluain. 11, 36 : vgl. Beloch, IV, 1, blz. 632, n. 2 en IV, 2, blz. 224. le) Arat. 28, 1. Aratos had sinds 241/0 reeds meerdere malen zijn aanvallen, op Argos gericht. Dit blijkt naast Arat 25 v. al voldoende uit Arat. 27,1 ; KputpOC duidt daarbij wel op particuliere ondernemingen, (jKXVEpcoq op openlijke en als strateeg ondernomen veldtochten. 17) Arat. 28, 5-6. Als vroegste terminus post quem voor de Nemeia geldt de tijd van 15 Juni tot 1 Juli. als terminus ante quem de 11de Hekatombaion (Juli-Aug.); de feesten vielen allerwaarschijnlijkst inde eerste helft van Juli (vgl. Boëthius, Der arg. Kalender, blz. 51 en 66 w.). ls) Arat. 29, 1. 19) Arat. 29, 5. 20) Arat. 30, 1. 21) Zoo Ferrabino, blz. 287 v. 2-) Polub. 11, 59, 9. Omdat Polub. hier slechts terloops van Aratos’ aanval gewaagt, kunnen we hem voor de chronologie niet volgen (vgl. Droysen, III2, blz. 30; Niese, 11, blz. 269, n. 6; Walbank, blz. 62 en 187). Achaiische bondgenooten overrompelden ondertusschen onder hun strateeg Dioitas den versterkten post Heraia, inde vallei van den Alpheiosls), welke den Westelijk gelegen toegang tot Centraal-Arkadië en de vlakte van Megalopolis beheerschte. Deze inname en veronderstellen wel, dat nu of reeds eerder Kleitoor en Telphousa tot den Achaiischen bond zijn toegetreden. Een belangrijk deel van Arkadië was dus reeds toegetreden tot den Achaiischen bond en slechts Megalopolis en Argos moesten nog gewonnen worden. Hier voelden de tyrannen, hoe hun den bodem onder de voeten begon te zinken en Ludiades van Megalopolis haastte zich om een vrede met de Achaiers voor te bereiden. In Aratos 6de strategie moet dan de veldtocht tegen Argos ge- 235 dateerd worden, de slag bij den Chares (= Charadros) 16), waarschijnlijk in Mei of Juni, daar de slag voorafgaat aan de viering van de Nemeïsche feesten. Kort vóór de viering van deze feesten, dus ± Juni-Juli, werd Kleonai bij den Achaiischen bond gevoegdl7). Hierop volgde, „óXiycg uotePov” is), Aratos’ overwinning op Aristippos voor de muren van Kleonai, waarbij Aristippos vluchten moest en bij Mukenai gedood werd 19). Zonder Argos te kunnen innemen, rukte Aratos „EöeOq”29) na Aristippos’ dood tegen Megalopolis op, hetgeen aanleiding werd voor Ludiades om de tyrannie neer te leggen en zijn stad aan te sluiten bij den Achaiischen bond. Er is geen reden om op grond van de viering der Nemeia deze en dus ook Aristippos’ dood, te plaatsen in 23721) en naar alle waarschijnlijkheid zijnde slag bij den Chares, de overwinning bij Kleonai en de toetreding van Megalopolis alle in hetzelfde jaar 235 te plaatsen. In dit jaar moet ook wel de executie van de 80 voorname Argeiers door Aristomachos gedateerd worden22). Waarschijnlijk moeten wij inden aanval op 205 23) Arat. 27 v. 24) Aral. 44, 6. 25) Arat. 29, 6t Ttspl ’Ayiocv.... p.£TÖt Suvdpecoc; paaiXiKrjt;". Agias was blijkbaar de bevelhebber der koninklijke troepen. 26) Arat. 30, 4-5. 27) Beloch, IV. 2, blz. 529. 28) Polub. XX, 5, 2-3: oösevèq -rretpav Xapóvrec; rav seivöv ó'néxaS.av aac; óXoayepöc; MotKe&óai”. 22) Justin. XXVIII, 1,5 vv. Aristippos23) een toespeling zien op dit gebeuren. De toedracht zal wel deze geweest zijn, dat inderdaad tijdens het bestuur van Aristippos, verraad inde hand gewerkt werd door partijgenooten van Aratos. En om nu zijn positie veilig te stellen en ’n waarschuwend voorbeeld te geven, heeft Aristomachos onmiddellijk bij de overname der tyrannie in 235, dezen laten ombrengen, wat later voldoende motief was voor Aratos, om bij een tweede weinig fair optreden van Aristomachos, hem onder folteringen ter dood te laten brengen 24). Dan zal de aanval tegen Aristippos in 236 mogen gedateerd worden en wanneer dan diens dood in 235 valt, is er ook reden voor Aristomachos geweest om de executie te voltrekken. Men zou dan tegen Ferrabino dit argument kunnen aanbrengen, dat Aristomachos, gesteld dat Aristippos in 237 gedood werd, toch geen twee jaar zal gewacht hebben om partijgenooten van Aratos in Argos om te brengen, teneinde daarmee zijn eigen positie te versterken. In 235 heeft Demetrios zijn bondgenoot Aristomachos ook hulp gezonden2s), het eenige wat hij blijkbaar doen kon. 234/3 Ludiades werd in 234 voor de eerste maal strateeg en schreef een veldtocht uit tegen Sparta 26). Intusschen had Demetrios zich nog weinig gemengd inde zaken van Griekenland zelf; men heeft nu zijn inval in Boiotië in 236 willen dateeren27), maar wij vernemen slechts, dat de Boiotiërs, die zich na de nederlaag bij Chaironeia (245) bij de Aitoliërs hadden aangesloten, zonder lid te worden van den Aitolischen bond, dezen weer verlieten, nadat de Aitoliërs eenigen tijd tegen Demetrios oorlog hadden gevoerd en dat zij zich bij Demetrios aansloten toen deze met een leger hun gebied binnen rukte 28). 233 Waarschijnlijker is het, dat Demetrios pas in 233 naar Boiotië trok en tot dan toe in het Westen werd opgehouden. Dit wordt aannemelijk door de gebeurtenissen in Epeiros. In 233 werd nl. de Epeirotische prinses Nereïs ten huwelijk gegeven aan Geloon, den zoon van Hieroon, tyran van Syrakuse, waarmee het verzoek om hulp van de Akarnaniërs aan Rome wel samen hangt 29). Spoedig daarop brak een republikeinsche revolutie in Epeiros uit, waardoor het 206 30) Vgl. Beloch, IV, 2, blz. 151 v. 31) Polub. 11,6, 1. 32) Polub. 11,2, 5.33) Polub. 11,2, 8. 34 ) Vgl. Holleaux, C. A. H. VII, blz. 831 vv. 35) Arat. 34, 2, 3e) Vgl. Ferrabino, blz. 292. 37) Liv. XXXI, 28. 38) Justin. (Trog. Prol) 28. 39) Polub. V, 97. 4(') Justin. XXVIII, 3,14. 41) Voor het verloop vgl. vooral Holleaux, C. A. H. VII, blz. 831-837. koninklijk huis ten val kwam3o). Epeiros ging nu met de Aitoliërs en Achaiers een verbond aan3l), terwijl de Akarnaniërs aan hun verbinding met Makedonië vasthielden 32). Daar nu de Aitoliërs in Akarnanië binnenvielen en de grensstad Medioon aantastten, schijnt Demetrios afwezig geweest te zijn, want op verzoek van Demetrios werd Medioon door de Illyriërs ontzet33), welke tusschenkomst pas in 231 gedateerd kan worden en aanleiding werd tot het uitbreken van den eersten Illyrischen oorlog 34). Ook de slag bij Phulakia3s) (over de plaats zie blz. 219 v.) schijnt Slag bij het vermoeden te wettigen, dat Demetrios pas in 233 naar Boiotië Phulakiß trok. Want deze slag moet in ieder geval in 233, in Aratos’ 7de strategie, gedateerd worden. De gevoelens te Sparta, sinds de Aitolische plundertochten van 236 al sterk anti-Achaiisch, waren verscherpt, doordat Ludiades’ eerste daad als strateeg (234) een expeditie tegen Sparta gold. En of nu deze werkelijk of niet heeft plaats gehad, de anti-Spartaansche politiek werd voor Aratos gevaarlijk, hetgeen de slag bij Phulakia bewijst, want Bithus, Demetrios’ veldheer, had blijkbaar van Demetrios de opdracht om Sparta tegen Aratos te mobiliseeren. Aratos’ nederlaag bij Phulakia is de eenige gebeurtenis die op de 232/29 tusschenkomst van Demetrios inde aangelegenheden van den Peloponnesos wijst. Nadat Boiotië, alsmede Phokis en Lokris36), zonder moeite voor Demetrios gewonnen waren, is hij waarschijnlijk reeds het jaar daarop in 232 van het Grieksche tooneel verdwenen, daar er een oorlog uitbrak met de, rondom den bovenloop van de tegenwoordige Vardarivier wonende Dardaniërs37). Hierbij leed de koning een groote nederlaag3B), die hem het bezit van Paionië kostte, welks grootste stad Bulazora pas in 217 door Philippos werd teruggewonnen39). Deze nederlaag is kort vóór zijn dood (lente 229) te dateeren, terwijl de oorlog met de Dardaniërs pas beëindigd werd na zijn dood40). Volledigheidshalve mogen hier kort de verdere gebeurtenissen in Illyrië Gebeurteworden samengevat, omdat het verloop dezer gebeurtenissen Aratos’ ge- nissen in voelens voor den Aitolischen bond algeheel wijzigde41). Illyrië 207 2. BIJZONDERE HISTORISCHE GEGEVENS I°. Aratos’ strijd tegen de tycannen van Argos Daar Aratos onafgebroken er op bedacht is geweest, Argos bij den Achaiischen bond te voegen, willen wij eerst met een enkel woord de tyrannen, die daar in onzen tijd bekend zijn, opnoemen. 1. Aristippos I, vooral bekend als Antigonos’ partijganger in diens strijd tegen Purrhos (272) 50). 2. Aristomachos 1, vermoord in 241/0 51). «) Polub. 11,2, 8. 43) Polub. 11,4, 6. 44) Polub. 11,4, 8. 45) Polub. 11, 6v. 46) Polub. 11,9, 1. 47) Polub. 11, 10, 5. 4S) Polub. 11,11 v.; vgl. Holleaux, Rome etc. blz. 97 v.; C. A. H. VII, blz. 834. 49) Polub. 11, 45, 2-3. 50) Plout. Purch. 30, 51) Arat. 25, 4; vgl. I. G. II2, 774 waar de hulpvaardigheid van Aristomachos ten opzichte van Athene blijkt inden strijd tegen Alexandros van Korinthe. 231 In 231 (bij de wisseling van het Aitolische strategenambt42), dus herfst) heroverden de Illyriërs de stad Medioon, die door de Aitoliërs was bezet. 230 Spoedig daarop (winter 231), stierf de Illyrische koning Agroon43), waarna zijn weduwe (npöxov pév) aan haar onderdanen toestond op zeeroof uit te gaan (lente 230); daarna rustte zij zelf (beuxEpov sé) een zeerooversvloot uit. Deze officieele plundertochten langs de geheele kuststreek tot in Messenië, met als voornaamste operatiebasis Phoinike in Epciros, duurden het geheele jaar door44). De Epeiroten, die waarschijnlijk reeds in 233 een bondgenootschap met de Aitoliërs en Achaiers hadden gesloten, zonden nu gezanten naar beide bonden met verzoek om hulp, waarna de Illyriërs een wapenstilstand moesten sluiten. Omdat echter de Epeiroten zich op den duur niet sterk genoeg voelden, lieten zij hun betrekkingen met beide bonden varen en sloten een bondgenootschap met de Illyriërs, waarbij zij Atintania aan hen af stonden 45). De verandering van politiek kwam den Epeiroten duur te staan, want Amphilochia en Ambrakia hadden zich bij de Aitoliërs aangesloten, waardoor Epeiros weer tot de grootte van vóór Purrhos terug-229 gebracht werd. In het jaar daarop (xfje; cópocc; èmyevopévriQ, lente 229), zond Teuta wederom een groote vloot uit46); op verzoek nu van Korkura om hulp tegen de Illyriërs, zonden de Achaiers schepen om de Aitoliërs te helpen. Inden slag bij Paxos leden ze een zware nederlaag, waarbij Margos van Keruneia sneuvelde „dvf]p ndvxot xd blKoacc xö koivG xöv 'AyaiGv no\ix£upaxi ttettouikGc; péypi xfje; Kaxaoxpocpfjq”47). Deze nederlaag werd onmiddellijk gevolgd door de Romeinsche interventie48) (herfst 229). Nu sloten de Aitoliërs, bevrijd van al te groote zorgen inde Illyrische aangelegenheden, een bondgenootschap met Antigonos Dosoon, den neef en opvolger van Demetrios 49). Zij zouden zich voorloopig wel rustig houden, maar Aratos niet weinig zorgen baren. 208 14 4. Aristomachos 11, gefolterd en in zee verdronken in 22453). Voor vier generaties schijnt de periode van hun politieke werkzaamheid wel te kort; het is zeer waarschijnlijk dat Aristippos I, de vader is van Aristomachos I en deze laatste de vader van Aristippos II en Aristomachos 11. Deze hypothese wordt versterkt dooreen eeredecreet voor „’Apioxópaxoq ’Apiaxopdxco ’ApyEioq”, dus voor Aristomachos II 54). Gaan wijde geschiedenis van Aratos’ strijd tegen Argos na, dan vinden wij daarvoor in onzen tekst een uitvoerige toelichtingss). Vooreerst is er de mislukte aanval op Aristomachos I. Deze behoeft De aanval op niet noodzakelijk ineen strategie van Aratos gedateerd te worden, Aristomachos I daar het een waagstuk is, waarbij Aratos in Argos zelf helpers vindt. cn Aristippos 1 Waarschijnlijk ging echter bedoelde aanval onmiddellijk aan den aan- V°°r Mei val tegen Aristippos voorafss), welke geschiedde toen er vrede was, d.w.z. een „koivt) Blpi£|vr}” tusschen Antigonos Gonatas, de Aitoliërs en de Achaiers. Deze vrede nu kan pas na den slag bij Pellene gevolgd zijn, die in Aratos’ derde strategie (241/0) moet gedateerd worden. Naar alle waarschijnlijkheid is dan Aratos’ aanval op Aristippos inde lente van 240 te dateeren, in ieder geval vóór Mei, want de aanduiding „öooi sf] xöv ’Axocicov év f|XiKia TtapóvxEg EToyov, xouxoug dvaXapcóv” k.x.X. wijst er toch wel op dat Aratos opgetrokken is met de voorhanden zijnde Achaiische strijdmacht, dus als strateeg. Opmerkelijk is dat Aratos in beide aanvallen op Argos niet gehandeld heeft in opdracht van den gezamenlijken Achaiischen bond. Hoewel hij in Argos een toevluchtsoord had gevonden tot aan de bevrijding van zijn vaderstad, was Aristomachos in zijn oogen de tyran, die op alle mogelijke manieren mocht worden uit den weg geruimd en waarbij list, geweld en verraad gerust mochten worden aangewends7). Toen Aristomachos I door zijn eigen slaven was omgebracht, werd hij aanstonds opgevolgd door Aristippos 11, een tyran, éKEivou (Aristomachos I) xupavvog” 58). 62) Van hem zegt Phularchos bij Polub. 11, 59, 5 : „OU póvov OCUTÓV «prjOlV yeyovévoci xópotvvov, dXXót Kal iK xupdvvov ite^UKévai”. 63) Arat. 44, 6. 64) Ditterb. 5y11.3 510 (Tegea) en I. G. IV. 1111; vgl. Beloch, IV, 1, blz. 579, n. 3. 55) Arat. 25-30 en 35, 1-6. se) Arat. 25, 5-6. ST) Vgl. Freeman’s uiteenzetting over „Greek view of tyrants and tyrantslayers” blz. 297 vv. SS) Arat. 25, 4. Dat hier van geen afstamming gewaagd wordt hangt wel hier mee samen dat Plout. hier van Aratos’ gedenkschriften gebruik maakte, die voor onnoodige vermelding over tyrannen geen plaats boden. 3. Aristippos 11, vermoord in 235 52). 209 69) Arat. 27, 1-2 pex' óXiy«v elo' fjpépoct; êTiKpocvelcnjq”. Over de dateering is niets met zekerheid te zeggen : wellicht komt het jaar 236 in aanmerking. Met wat voor een despotisme Aristippos II zijn macht staande hield, moge blijken uit Arat. 26 v. 60) Arat. 28, 5 xrj Ttspi xf]v ópiXCav Kal noXixelav épneipLa Kal /dpixt”. 61) Arat 28, 5-6. 62) A. Boëthius, Der arg. Kalender („Die Zeugnisse über die Zeit der Nemeischen Spiele" blz. 1-49: over de Aitia blz. 68 w.); vgl. Gardiner, Greek Athletic Sports and Festivals, 1910, blz. 223 vv. Aratos ging zoo verwoed op zijn doel, de vrijmaking van Griekenland, af, dat hij geen onderscheid maakte tusschen vrede of oorlog, en Herhaalde „KpóQcx TroXXócKiq Kal «pavepög” d.i. door geheime particuliere aanaamrallen op vallen en openlijke, als strateeg ondernomen, veldtochten, Argos wilde winnen voor den Achaiischen bond. Gelijk hij reeds aanstonds bij de bevrijding van Sikuoon getoond had en later bij de overrompeling van den Akrokorinthos, wilde hij dooreen nachtelijken overval ook Argos innemens9). Zeker heeft hij het volk van Argos voor zich willen winnen en daarom is zijn weifelende houding inden slag bij Zijn strijd met den Chares (= Charadros) in 235 niet zonder meer te verklaren Ar-St*23s>S H u*t vrees anderszins, maar dient men ook rekening te houden met zijn diplomatie. Hij was zich zeer goed bewust dat een overwinning niets hielp, zoolang het volk in Argos en inde Argolis de partij van de tyrannen toegedaan bleef en den Achaiischen bond nog vijandig gezind was. Daarom trachtte hij ook op alle manieren 66) de steden en dorpen op zijn hand te krijgen, waarbij hij te zeer een Griek was om die houding te kunnen of willen volhouden. Een goede illustratie daarvoor biedt de vermelding van de Nemeia-viering te Kleonai, een notitie in onzen tekst die historisch en topographisch van zeer veel belang is6l). Oc Nemeïsche De Nemeïsche spelen, sinds 573 v. Chr. ingesteld als triëterische spelen. spelen en in Juli van het 2de en 4de jaar vaneen Olumpiade gevierd en door „Hellanodikai” geleid, vonden oorspronkelijk plaats in het heilig bosch van Zeus Nemeios. Volgens de sage waren zij gesticht door Adrastos, in herinnering aan den dood van Opheltes, die door een slang was gebeten in het cypressenwoud rondom den (lateren) tempel van Zeus en rond wiens grafmonument de spelen plaats vonden. Daarmee .werd o.m. Herakles’ overwinning op den leeuw gevierd, wiens hol inde nabijheid lag. De beteekenis dezer feesten, eigenlijk offerfeesten van de boeren in het Nemea- en Kleonaidal62), had veel te lijden tengevolge van de politieke verscheurdheid 210 63) Pind. Nem. X, 42. M) Arat. 28, 5. 6B) I. G. II2. 365. 66) Vgl. C. W. Blegen, The Americ. Excav. at Nemea (season 1924), Art and Arch. 19, 1925, blz. 175-184 ; M. Clemmensen, Le temple de Zeus a Nemée, B. C. H. 49, 1925, blz. 1-12 (pi. I-1V); R. Vallois, Remarques sur le temple de Nemée, B. C. H. 49, 1925, blz. 13-20. 67) Paus. 11, 24, 2 : vgl. Vollgraff, B. C. H. 31, 1907, blz. 161 en blz. 168. 68) Paus. 11,15, 1; Strab. 377. 69) Pind. Hypoth. Nem.: Paus. X, 25, 7. van Argolis; deze stond de ontwikkeling inden weg en om die reden was ook de leiding der spelen eeuwenlang een twistpunt tusschen de omwonende staten. Hoewel nu eigenlijk de traditie der spelen in Nemea wortelde, had Kleonai het eerst de leiding in handen63), omdat deze stad het eerst het bergdal beheerschte, reden waarom de woorden „(bg itdxpiov övtoc Kal pdXXov itpoof|Kovxa xouxoiq” 64) geheel op hun plaats zijn. In 460 verdrong Argos als Dorische metropolis de andere steden en kreeg nu de leiding van de spelen in handen. Vooreerst vierden zij wederom de spelen in Nemea, wat voor het jaar 323 uitdrukkelijk vast staat65). Na de jaren 370/360 werden de Nemeia bijzonder daar gevierd en wel in dit decennium werd ook de schitterende Zeustempel in het dal van Nemea gebouwd, waarvan nog imposante ruïnen over zijn66). Tusschen 323 en 235 verlegden de Argeiers de Nemeia naar hun stad, waar zij sinds dien regelmatig in het stadion, op de N.W.-helling van den Aspisheuvel (zie plattegrond van Argos blz. 154) werden gevierd 67). Aratos had nu in 235 de kleine6B) stad Kleonai met het bijbe- Dc viering hoorende dal, d.w.z. de bewoners der dorpen en velden om het tegen- der Nemeia woordig dorpje Hagios Vasilios, voor zich gewonnen en Aristippos in was daarmee tot het eigenlijke gebied van Argos beperkt. Aratos maakte nu in concurrentie met Argos de gerechtvaardigde aanspraken van de omgeving van Nemea geldend, wilde door op te treden als ~dYCüvooÉxg<;” zijn bondgenootschap met Kleonai ruchtbaar maken en zijn bij den Chares geleden nederlaag herstellen. Hij kon, evenals iedere overwinnende veldheer zulks deed, een glansrijke positie innemen, die hem als het ware in verbinding stelde met Herakles, Adrastos en de Epigonen 69). Hij kon zich dus wel rechtvaardigen, dat zij die naar Argos gingen ter viering van de Nemeia, geen recht hadden op privilegies en daar nu die deelnemers op „douXia” en „daqjdXeia” rekenden, werden zij bij het doortrekken door het Achaiisch gebied gevangen genomen. Natuurlijk was Aratos zich wel bewust, dat ruwe behandeling allerminst een aansporing was om steden te winnen, maar zijn handelwijze is te verklaren, deels, doordat hij dorpen er bij wilde winnen, deels, doordat hem de herhaalde. 211 70) Vgl. Boëthius, t.o.p. blz. 13 v. 71) Arat. 29, 1. 72) Of de achtervolging geschiedde inden nauwen Dervenakipas (Kleonai – Mukenai, ± 13 K.M.) ofwel langs de „Kontoporeia" (Kleon.-Muk. ± 23 K.M.) is niet uitte maken, daar, gelijk duidelijk zichtbaar is, de streek vele zijwegen had, „éKTporcÖcq ‘ltoXXdq TÖV /«puov èxóvxcov”. Over de beide wegen van Kleonai naar Argos vgl. Paus. 11,15, 2. Het pad van Kleonai via Hagios Vasilios naar Mukenai en verder naar Argos, beantwoordt aan de beschrijving van de „Kontoporeia” bij Athen. 11, 43 e en Polub. XVI, 16, 4; vgl. Corinth., I, blz. 107, n. 1. 73) Arat. 29, 5-6. 74) Arat. 35, 1-5. 7B) Arat, 35, 3-4; Beloch, IV, 2, blz. 231. 76) Zoo Freeman, blz. 322 vv. mislukte poging om Argos voor den Achaiischen bond te winnen, zeer verbitterd had. Intusschen is de zeer korte afstand van Kleonai naar Nemea, welke beiden slechts dooreen bergrug waren gescheiden, wel voldoende reden om te beweren, dat de Nemeïsche feesten, zomerfeesten van de boeren in het Nemea- en Kleonaidal, werden gehouden in Kleonai70). Het behoeft ons om deze en nog meer redenen niet te verwonderen, dat Aristippos zijn best deed Kleonai terug te winnen7l). Nadat hij echter op zijn vlucht van Kleonai naar Mukenai72) dooreen Kretenser gedood was, volgde Aristomachos II hem op, mede daartoe in staat gesteld door hulp van Demetrios73). Het eenige wat wij over hem in het jaar 235 weten, is de executie der De uiteinde- 80 voorname Argeiers (zie blz. 205 v.). Daarna hooren wij pas over lijke toetre- jn jaar jat tot den Achaiischen bond toetrad74). Nog tijdens het strategenambt van Ludiades, dus vóór Mei 229, gelijk de den Achai- volgorde der gebeurtenissen bewijst, begonnen de onder handeling en ischen Bond met Aristomachos. Aratos was toen waarschijnlijk te Athene en in 229. Ludiades benutte zijn afwezigheid om hem bij Aristomachos verdacht te maken; de vergadering waarop Ludiades Argos inden Achaiischen bond wilde opnemen, is de gewone sunodos van April geweest, tegen het einde van Ludiades’ strategie7s). Als strateeg kon hij terecht verlangen, dat de behandeling hem toevertrouwd werd, maar Aratos had zoo’n overwicht inden bond, dat de Achaiers zonder hem geen beslissing waagden en hem naar Aigion riepen. Toen hij nu met Mei zijn 9de strategie was ingegaan, stelde Aratos aanstonds op de vergadering van eind Mei/begin Juni de kwestie over de opname van Argos weer aan de orde en nu werd op zijn voorstel Argos opgenomen. In het optreden van Ludiades en Aratos behoeft men niet alleen wcderzijdsche afgunst te zien 76), maar weer dient men op Aratos’ diplomatie te wijzen, die tenslotte geen overeenkomst wilde tusschen de twee extyrannen van de twee voornaamste anti-Spartaansch gezinde steden 212 2°. Aratos’ strijd tegen Athene Daar Aratos bij de inname van Lechaion, de haven van Korinthe, 242 de koninklijke schepen in handen had gekregen, stak hij, nog in zijn tweede strategie, vóór Mei 242, over, viel Attika binnen en verwoestte daarna Salamis. Hij toonde hierbij duidelijk dat hij het oog had op de Makedonische bezettingen inden Pireus en op Salamis, en het feit dat hij de Atheensche gevangenen zonder losgeld vrij liet, wijst er op dat Aratos reeds aanstonds naar een bondgenootschap met Athene streefde, want zulk een behandeling van gevangenen in oorlogstijd was een uitzonderlijke gunst81). Doch de stad Athene, die eenmaal heerschte over zooveel anderen, stond nog liever inde schaduw van haar oude souvereiniteit, dan dat zij haar burgers een jong strateeg uit Sikuoon zag volgen en gehoorzamen. In Aratos’ 3de strategie, vóór Mei 240, moet men zijn aanval 240-233 77) T.a.p. 78) Arat. 35, 5. 79) Polub. 11, 60, 4: óitó xwv Kocipcöv ouYKXeiópevog sid tóv Agpr|TpLou Gdvocxov” k.t.X. 80) Arat. 34, 5; 35, 55 Polub. 11, 44, 6: Strab. 385 : over de toetreding van Hermione leggen munten getuigenis af met opschrift AXAI£2N EPMIONEQN (Head, blz. 418 en 442). Het eiland Aigina heeft geen tyran gehad, maar zal behoord hebben tot de „dXXoc xd xaTTÓpevoc pexd TOÖ FleLpaiécog” die onder bevel stonden van den Makedonischen bevelhebber inden Pireus (I. G. II2,1, 1225). 81) Arat. 24, 3-5; vgl. Freeman, blz. 296 vv. van den Peloponnesos. Reeds nu blijkt voldoende dat hij vóór alles een oorlog met Sparta, althans voorloopig, wilde vermijden. Aratos heeft met de uiteindelijke beslissing over de kwestie Argos niet gewacht tot den herfst, gelijk Freeman77) meent, hetgeen „Tocxécog Koti irpoGópwc;”7B) ook niet doen vermoeden. Intusschen blijkt ook, dat Aristomachos zich niet door de welsprekendheid van Aratos heeft laten overhalen. De tyran van Argos zag in, dat hij geen hulp meer te verwachten had van Makedonië en was, nu ongeveer de helft van den Peloponnesos was toegetreden tot den Achaiischen bond, het meest bedacht op eigen veiligheid en de omstandigheden brachten mee dat hij zich als tyran niet meer kon handhaven 79). Phlious, waar Kleonumos, en Hermione, waar Xenoon tyran was. Gevolgen zijn spoedig op de toetreding van Argos gevolgd. Waarschijnlijk was Aigina nog vóór Argos toegetreden en is de volgorde deze: Aigina, Argos, Phlious, Hermione, alle inde eerste maanden van Aratos’ Ach Bond. 9de strategie80). 213 82) Araf. 33, 2-6; over de dateering loopen de meeningen niet uiteen : vgl. Tarn, blz. 404, Ferrabino, blz. 286, Beloch, IV, 1, blz. 629 (ibid. n. 3). 83) Van ± 245- ± 239 was een zekere Glaukoon en van ± 239-229/8 „AtOYévrjc; nauaqidxou èK KoXcovou” (Beloch, IV, 2, blz. 452 vv.) bevelhebber van de Makedonische bezetting inden Pireus. 84) Vgl. Judeich, Topogr. v. Athen, blz. 363 vv. 85) Arat. 34, 5» „Etxoc TTEUjße'uj OÜsèv f|s(Kr)Oev”. Bijzondere motieven voor Aratos terugtocht (Droysen, III2,1, blz. 34) zijn niet aanwezig ; evenmin gaan wij akkoord met de meening van Schulz, blz. 38, als zou Aratos overeenkomstig zijn gewone zwakheid zijn weggetrokken, min of meer door geweld gedwongen ; dat de Achaiers bannelingen bij zich zouden hebben gehad en dat Aratos daarom tot een vergelijk kwam, (Niese, 11, blz. 273, n. 3) is zeer hypothetisch. 88) I. G. II2,1. 834 en 844. 87) Arat. 34, 6. De eerste bezetting op den burgheuvel v. Mounuchia werd gelegd door Hippias den Peisistratide vóór 510. In 403 werd de heuvel bezet door Thrasuboulos en van 322-229 lag er een Makedonisch garnizoen. Salamis had haar Makedonische bezetting gekregen in 318. Om het rotsachtig voorgebergte Sounion, aan de uiterste Z.0.-punt van Attika (thans kaap Kolonnes, vooral bekend om de ruïnen van het Poseidoonheiligdom met tempel en het Atheneheiligdom met resten van twee tempels; vgl. o.m. B. ZTCtrjc;, Tó Zouviov, Athene 1920, passim en W. Wrede, Attische Mauern, blz. 45 vv.) legden de Atheners in 409 een versterking om de kusten te bewaken ; in 265 legde Patroklos, de admiraal van Ptolemaios II Philadelphos, een versterking aan op het kleine kusteilandje er tegenover op den Pireus dateeren, waarbij hij later de schuld gaf aan Erginos en verder heeft hij „oü siq oüsè Tplq dXXóc TtoXXdKig” 2ijn aanvallen herhaald, hetgeen voldoende bewijst hoezeer hij op de toenadering 233 met de stad Athene, en haar bevrijding stond. Na Aratos’ nederlaag bij Phulakia kon Diogenes, de bevelhebber der koninklijke troepen in den PireusB3), het wagen de overgave van Korinthe te eischen. Zijn houding teekent de positie van Aratos. Was deze dood, dan zou het ook met den Achaiischen bond gedaan zijn. Aratos was echter naar Korinthe gekomen en daar Bithus, ondanks zijn pas behaalde overwinning niets kon uitrichten, trok Aratos op tot vóór de poorten van Athene, „dc/pi ’AKaSripeiaq”, bijna 1 K.M. verwijderd van de DipulonpoortB4), om den Atheners te bewijzen, dat hij nog inleven was en zijn macht ongebroken. Tot een beleg van de stad ging hij niet over, omdat Aratos de Atheners niet wilde verbitteren, maar hen voor zich wilde winnenB3). Dat intusschen de schermutselingen op Attischen bodem bleven voortduren, moge blijken uit de vermelding, dat de oogst niet kon worden binnengehaaldB6), De Uitein- Na jaren lang vergeefsche pogingen te hebben aangewend, zag delijke be- Aratos eindelijk zijn streven bekroond en werd Athene bevrijd van V'Lng de Makedonische bezettingen inden Pireus, op den Mounuchiaheuvel VBO AtIICDC) . > . p | 229/8 °P het ei,and balamis en bij kaap SounionB7), waardoor Athene haar 214 (HatpÓKXou Xdpa£,, Gaidaronisi; vgl. Paus. I, 1,1; Phularch. bij Athen. VIII 334 a F. H. G. I 334), en in 260 liet Antigonos Gonatas de kaap bezetten. 88) I. G. 11,3, 1669 ; zijn priesters vermeldt I. G. 111, 299 : zijn daden gedenkt de inscriptie I. G. 11,3, 1386. 89) Vgl. Beloch, IV, 2, blz. 223 (IV, 1, blz. 640, n. 1) die het jaar aanneemt dat Aristomachos strateeg was (228/7): Ferguson, blz. 207 geeft zomer 229. ") Arat. 34, 6. 91) Arat 35, 1-6. 92) Arat 35, 1 vermeldt opvallend : „'O 5’ ''ApCXTOq (geen aoristus, maar praesens !) TT|V TtaXotlOCV ÓTTÓOEOIV •• • • ënEIOE TtépiUOV TÓV ’Apioxópaxov” K.T.X. 93) Tarn, C. A. H. VII, blz. 748; Walbank, blz. 189 v. 94) Over Athene’s betrekkingen met Ptolemaios vgl. Polub. V, 106, 7 : Ferguson. blz. 241 v., 250 en blz. 255. Paus. 11,8, 6 spreekt zelfs van 25 door Aratos bijgedragen talenten. volledige onafhankelijkheid terug kreeg. Het dankbare Atheensche volk overlaadde Diogenes, den vcstingcommandant inden Pireus, met eerbewijzen. Een jaarlijksch feest, „AioyévELCx”, werd in herinnering aan de bevrijding gesticht, een gymnasium, „Aioyéveiov”, naar hem genoemd en na zijn dood kreeg „de weldoener Diogenes” heroïsche vereering. Nog staat zijn eerezetel in het Dionusostheater te Athene, met het opschrift „Aioyévoug EUEpyéxou” 88). Over de datcering van Athenes’ bevrijding loopen de meeningen eenigszins uiteen89). Vast staat, dat Athene’s bevrijding tot stand kwam „Ar](iT]Tpiou T£XeuTr|aavToq" en dat Aratos de stad Athene zijn diensten aanbood en Diogenes wist te overreden Koditep èxépou «Spxovroq xóxe xwv ’Axauöv” 90). Nu kan met dezen strateeg slechts bedoeld zijn Ludiades (230/29) of Aristomachos (228/7). Letten wij vooral op de gegevens in onzen tekst, dan vernemen wij hoe Aristomachos toetreedt tot den Achaiischen bond (inde eerste maanden van Aratos’ 9de strategie, ± Juni 229), met als gevolg, dat hij voor het jaar 228/7 strateeg wordt. Wanneer dan Aristomachos een inval wil doen in Lakonië, ontbiedt hij Aratos uit Athene91) (± Juni 228). Nemen we nu met Beloch als dateering voor Athene’s bevrijding „Frühjahr 228” aan, dan zou er tusschen den dood van Demetrios (winter-lente 230/229) en de bevrijding toch te veel tijdruimte liggen. Het begin van de vrijmaking ligt daarom allerwaarschijnlijkst vóór Mei 229, voorafgaande of zelfs min of meer tegelijk met Aratos' bemoeiingen inzake Aristomachos92): nu ligt het voor de hand, dat ook Aratos’ strategenjaar (229/8) nog m aanmerking komt, omdat de afwikkeling van zaken, vooral het bijeenbrengen van de geweldige som van 150 talenten, toch tijd heeft gevorderd 93). Ptolemaios en andere bevriende staten zullen wel bijdragen hebben gegeven en Aratos heeft de 20 talenten ook niet aanstonds bijeen gehad 94). Dit 215 3. TOPOGRAPHISCHE GEGEVENS I°. Het Argolisch gebied Bij geographen en geschiedschrijvers komt een drievoudig gebruik van de benaming Argolis, Argeia of Argos voor, nl.: a. Het geheele N.O. deel van den Peloponnesos 97), een gebied van ongeveer 4350 K.M.2, dat in het W. aan Achaia en Arkadië grenst, in het Z.W. aan Lakonië, in het N.O. door den Korinthischen Isthmos als dooreen smalle brug met het Grieksche vasteland is verbonden9B) en aan de andere zijden door de zee wordt bespeeld. b. Het gebied van Argos met uitsluiting van de Akte 99). De Akte omvatte de geheele N.O. kust met het gebied van Epidauros, Hermione en Troizen, en wordt door sommige schrijvers ook als tot de Argolis 95) I. G. II2,1, 834 ; Polub. V, 106, 6: het zijn dezelfden als de bij Paus. 11,9, 4 genoemden die door Philippos zouden zijn vergiftigd. 9e) Klatt, blz. 9 en 31 (in navolging van Kohier, Hermes, 7, 1872, blz. 3 vv. en Wachsmuth, Die Stadt Athen I, blz. 530), weerlegd door Niese, 11, blz. 289, n. 2. 9T) In dezen zin b.v. Paus. 11,1, 1: ~f) KopLVo(oc X«pa pot pa oöaa rfjg 'Apysiag”. 98) Arat. 16, 5. ") Thoukud. V, 75 (het machtsgebied v. Argos, dus meer politiek opgevat). alles in aanmerking genomen is het heel aannemelijk dat Aratos aanstonds na afloop van zijn strategie weer naar Athene ging, om nog noodzakelijke dingen te regelen en dat wij nu mogen besluiten, dat de vrijmaking van Athene begonnen is vóór Mei 229 en voltrokken inden zomer van 228. Aratos’aandeel Een zeer groot aandeel inde bevrijding van Athene hadden twee ta de bevrijdingAtheensche burgers, nl. Eurukleides en Mikioon. In hun eeredecreet9s) wordt Aratos aandeel bij de bevrijding niet genoemd, hetgeen sommige critici er toe bracht de vermelding van Aratos’ verdiensten in twijfel te trekken"). Maar in bedoeld decreet is slechts van de verdiensten der geëerden sprake en bovendien is het zeker niet aan te nemen, dat Aratos geen werkzaam aandeel bij de bevrijding had, wanneer hij reeds na zijn herovering van Korinthe zijn aandacht aan den Pireus wijdde en herhaaldelijk op de inname daarvan bedacht was. Zoolang geen andere inscripties aanwezig zijn, dient men natuurlijk wel voorzichtig te zijn bij de beoordeeling, maar er is geen enkel positief gegeven om Ploutarchos’ bericht als overdreven of onwaar te beschouwen. 216 c. Het onmiddellijk stadsgebied van de Argeiers 101). Binnen de Argolis, in ruimsten zin genomen, lagen buiten de hoofdplaats Argos verschillende steden, die, zooals gebleken is, een rol speelden in het leven van Aratos. De voornaamsten willen wij hier kort vermelden en verwijzen daarvoor naar Bijlage 2 en 3. 1. Kleonai. Ondanks de vrij nauwkeurige aanduiding 102), is de juiste ligging niet bekend; men heeft vermoed dat het oude Kleonai gelegen heeft op de plaats van het tegenwoordige Hagios Vasilios. bij den kleinen heuvel te Zygouries. Waarschijnlijk lag echter de oude burgheuvel ineen bekken, N.O. van de niet meer gebruikte herberg of khani van Kourtesa, waar resten vaneen polugonale ommuring werden gevonden en geringe resten van gebouwen en huizenlo3). Wanneer wijden ouden burgheuvel daar mogen localiseeren, dan grensde hij aan de Oostelijke helling van de bergen die van den Phoukas (= de oude Apesas) 104) Zuidwaarts loopen. Het dal van Nemea (thans rondom het stadje Herakleia) lag aan de andere zijde van denzelfden bergrug. Gezien nu de korte afstand van Kleonai naar Nemea, slechts door ’n bergrug gescheiden, is het wel waarschijnlijk dat Aratos de Nemeia niet in het kleine stadje Kleonai zelf hield, maar dat hij de bewoners der dorpen en velden liet bijeenkomen in het dal van Nemea (zie blz. 211 v.). 2. Mukenai. Van Kleonai gingen twee wegen naar Mukenai en Argoslos), welke beantwoorden aan den nog bestaanden weg door den Dervenakipas en aan de Kontoporeia, het pad van Kleonai via Hagios Vasilios naar Mukenailo6) en verder naar Argos (zie ook vooral Bijlage 2). Mukenai was in Aratos’ tijd vooral van beteekenis als grens tusschen Kleonai en Argoslo7), Inden N.O. hoek van het 10°) Zoo b.v. Polub. V, 91, 8 nept rfjv ’Akttiv Kal tóv ’ApyoXtKÓv kóXttov: Paus. 11,8, 5: TT)V ’ApyoXi&a : Arat. 40, 7 .... TTjV Xeyo(IÉVT]V ’Aktt)V. De naam ’Aktt] wordt verklaard door de hooge kustontwikkeling. 101) Zoo b.v. Paus. 11, 18, 1 : f] ’Apyeta in tegenstelling met f| MuKT]vala: Arat. 28, li rr]V ’ApyoXiSa ytópav. Ook met het bekende noXubupiov "Apyoq (11.4, 171) en "Apyouc; sopia yOÓV (Eurip. Alk. 560) is de Argeia in engeren zin bedoeld. De vele bergravijnen en spleten nemen gretig ’t neerstroomende water op, maar over den harden bodem stroomt het weg, zoodat het land altijd opnieuw verkwikking behoeft (vgl. Curtius, 11, blz. 335 vv. en 557). 102) Strab. c. 377 : Paus. 11,15. 1. 103) Vgl. A. Frickenhaus, Grabungen in und bei Kleonai, A. A. 1913, blz. 114-116. 104) Paus. 11,15, 3. 105) Paus. 11,15, 2. loe) Vgl. Corinth. I, blz. 107, n. 1. 107) Vgl. Boëthius, B. S. A. 25, blz. 422 vv. behoorend voorgesteldloo). 217 i°B) Ygl. Lehmann, Zur Kulturgeogr. d. Ebene v. Argos, Ztschr. Ges. f. Erdk. 1931, blz. 38 vv. met een daarin geheel nieuwe kaart. 109) Paus. 11, 34, 4-12 ; Frazer, 111, blz. 293 vv.: Curtius, 11, blz. 454 w.; vooral Frickenhaus, A. M. 36, 1911, blz. 55 vv. (plan, stadsmuren, nekropolis enz.). 110) Thouk. I, 115 ; IV, 21. 111) Over Troizen : Frickenhaus-Müller, A. M. 36, 1911, blz. 31 vv.; zie ook A. I. A. 1933, blz. 153. eigenlijke Argolisch gebied gelegen en afgesloten door lange en hooge bergruggen beheerschte de 278 M. hooge burgheuvel van Mukenai de wegen naar het Noorden. Door het dal van de Charosbeek, dat zich uitstrekte tusschen den burg en het tegenwoordige Kalkani, liep vroeger, evenals ook nu nog, de oude weg tusschen de twee machtige rotsbergen Hagios Elias (750 M.) en Sara (600 M.), de volledig afgesloten Berbativlakte in. Door de uitzonderlijke strategische ligging- ’n Argolis in miniatuur, was Mukenai meesteres van het geheele omliggend gebied inden praehistorischen tijd; toen echter in den klassieken en Hellenistischen tijd het zwaartepunt van verdediging naar Argos werd verschoven, bleef Mukenai een belangrijke voorpost en bood vooral bescherming inden rug wanneer de vijanden de verbindingen afsneden en den oogst verwoesttenloB). 3. Hermione. de Druopische stad, had wel geen vruchtbaar achterland, maar was voor den Achaiischen bond van groote beteekenis door zijn goede havens. Inden grooten zeeboezem, waarin de eilanden Aperopia (thans Doko) en Hudrea (thans Hudra) liggen, vormen twee rotsachtige voorgebergten een nauwe bocht, waarin men nog duidelijk antieke, goed beschermde ankerplaatsen aantreft. Het oude Hermione zelf lag op de plaats van het tegenwoordige dorp Kastri op de helling van het Prongebergte dat langs de kust W. naar O. met vlakke landtongen inde zee valtlo9). 4. Troizen was de Dorische hoofdstad van de vruchtbare kustvlakte in het Z.O. van de Argolis, tegenover Kalauria en vooral van belang voor hem die de Saronische golf wilde beheerschen, reden waarom de stad onder Perikles door Athene bezet werdllo), in 316 door Kassandros, in 303 door Demetrios en tot in Aratos’ tweede strategie onder Makedonië stond. Ongetwijfeld moest de stad voor Aratos van groote beteekenis zijn, daar van Troizen uiteen levendige zeehandel onderhouden werd, vooral ook met Athene. Ondanks de reeds meermalen ondernomen opgravingenlll) is de topographie nog weinig bekend. 5. Epidauros, met het uitgestrekte gebied Epidauria, was, gezwegen van de bekende cultusplaats, vooral van belang doordat de plaats 218 2°. De slag bij Phulakia Tijdens de 7de strategie van Aratos, in het jaar 233 v. Chr., leed Aratos een nederlaag tegen Bithus, den veldheer van Demetriosll3). De plaats van den slag heeft tot veel gissingen geleid. Terwijl Freeman en Droysen dachten aan het Thessalische Phulake inde nabijheid van het Phthiotische Thebaill4), zocht Niese de plaats „nach dem Sinn der plutarchischen Erzahlung” (!) in Attika. Het eerste nu kan zeker niet in aanmerking komen, daar het Thessalische Phulake in historischen tijd niet meer bestaan heeftlls) en ook Demetrios geen schip had behoeven te zenden om den vermeenden gevangen genomen Aratos naar Makedonië te brengen, wanneer de slag in Thessalië zou hebben plaats gehad. Ook Attika kan niet in aanmerking komen, omdat bij de nauwkeurig bekende topographie van Attika deze plaats zeker niet zou ontbreken. Bovendien zou Aratos niet „Ttpóq ópyf]V EÜGóq'’ voor de muren van Athene hebben kunnen verschijnen, wanneer een overwinnend Makedonisch leger in Attika zou hebben gestaan. Nu vernemen we echter vaneen plaats Phulake inden Peloponnesos, waar de Alpheiosrivier zijn oorsprong neemt116), maar moeten ook hiervan zeggen, dat de aangegeven ligging met de topographie niet in overeenstemming is. Pausanias geeft ons wel den sleutel, maar Frazerll7) heeft o.i. terecht aangetoond, dat de rivier, dien Pausanias voor den Alpheios hield, geen andere kan geweest zijn dan de moderne Saranda Potamos, die Oostelijk van de stad Tegea is gelegen en bij Verzova, aan den voet van het Partheniongebergte, de heuvels ingaat. Al brengt een en ander 112) Curtius, 11, blz. 416 w. 113) Arat. 34, 2-4; vgl. Beloch, IV, 2, blz. 529 v. 114) Droysen, 111, 2, blz. 33. 115) Niese, 11, blz. 273, n. 2. lie) Paus. VIII 45, 1: 54, 1-2: „AaKeÖaipovtoig 5è Kal Teyeaxaic; öpoi ■rijg yfjq ó -rtoxapóc; èaxiv ó ’AXcpeióg. xouxou xó ö&cop öpxexai pèv èv OuXAkt]” kxX. 117) Frazer, IV, blz. 443; vgl. vooral Loring, J. H. S. 15, 1895, blz. 52 vv. den weg beheerscht, die, vroeger evenals nu, uit de Argolische vlakte naar de Saronische golf leidt. De ligging van de dubbele haven was uiterst gunstig. Eendruk handelsverkeer werd mogelijk gemaakt, mede door de regelmatige wisseling van land- en zeewinden (’n gunstige overvaart duurt 6 uur). Deze land- en zeeweg begunstigden in niet geringe mate het bezoek aan het Asklepieion, waardoor de stad een veel grootere beteekenis kreeg dan men met het oog op het rotsachtige gebied kon verwachtenll2). 219 Wanneer wij letten op den politieken toestand in 233, is het zeer aannemelijk, dat Bithus getracht heeft, vanuit het bevriende Argosll9 naar Megalopolis te komen, waar Ludiades sinds 235 tot den Achaiischen bond was toegetreden. Langs Tegea heeft Bithus niet kunnen gaan, omdat die stad in handen der Aitoliërs was en daarom nam hij zijn weg over Lerna en Astros. Aratos moet natuurlijk geweten hebben, dat Bithus op de herovering van Megalopolis bedacht was en wellicht zelfs Sparta wilde bereiken, om daar tegen den Achaiischen bond te intrigeeren en zich met de Spartanen te verbinden 120), waar sinds 235 Kleomenes op den troon was gekomen. Aratos moest nu trachten Bithus tegen te houden, omdat hij de gevoelens kende te Sparta. Men was er den Achaiischen bond zeer vijandig gezind, daar Ludiades in 234 een expeditie tegen Sparta had uitgeschreven 121). Vanaf de stad Megalopolis kwam nu Aratos zeer waarschijnlijk over de vlakte van Aseal22), langs de moderne khani van Frankovrysi en bereikte Phulake op den weg naar Sparta. Hier dwong hij Bithus slag te leveren, werd daarbij overwonnen, maar kon zijn positie te handhaven. Wat de naam Phulakia aangaat, dien wij alleen in onzen tekst aantreffen, kan men rekening houden met de mogelijkheid, dat Ploutarchos hier weinig nauwkeurig gebruik maakte van zijn bron (Aratos’ gedenkschriften met een opvallend korte vermelding van den slag) om den overigens zeer bekenden naam Phulake, als aanduiding vaneen versterkten grenspost, over te nemen. 4. HET HOOGTE-PUNT VAN ARATOS’ MACHT (229/8) Hoe schaarsch de gegevens ook zijn, toch kan men bij benadering een juist oordeel vellen over den toestand van den Achaiischen bond op het einde van Demetrios’ regeering. lls) Vgl. Leake, Peloponnesiaca, blz. 114 vv.: Loring, ta.p. blz. 53. 119) Arat. 29, 6. 12°) Vaneen soort verbond tusschen Bithus en Sparta (Walbank blz. 64), kan echter zeker geen sprake zijn. 121) Arat. 30, 3. 122) Loring, t.a.p. blz. 26 w. ook weer andere topographische moeilijkheden mee 118), het is zeer waarschijnlijk, dat Phulake aan den weg moet gelegen hebben, iets Oostelijk van de nu gerestaureerde khani van Kryavrysi, aan den weg naar Arakhova, ongeveer 16 K.M. Zuidelijk van Tegea (zie Bijlage 2). 220 Het gesloten bondgenootschap met de Aitoliërs was door Aratos zooveel mogelijk uitgebuit ten voordeele van den Achaiischen bond en hoewel hij zelf inden slag bij Phulakia een groote nederlaag had geleden tegen den Makedonischcn veldheer Bithus, handhaafde hij zijn positie. En welk een rol Aratos speelde moge blijken uit de anecdote te Korinthe na zijn vermeenden dood en uit het feit, dat Demetrios last had gegeven Aratos geboeid naar Makedonië te zenden125), een illustratie dat Aratos’ dood of gevangenneming zou gelijk staan met het einde van den Achaiischen bond. Teneinde nog de vriendschap met de Aitoliërs in stand te houden, hadden de Achaiers, tevens als compensatie voor het verlies van Phokis en Lokris, in 233, nog voor den slag bij Phulakia, Mantineia en Orchomenos aan hen afgestaan, weldra gevolgd door de overgave van Tegea en Kaphuail26). Het mag ons bevreemden, dat Aratos ermee akkoord ging, dat de meeste en grootste steden van Oostelijk-Arkadië aldus bij den Aitolischen bond gekomen waren, een district dat inden Chremonideïschen oorlog onafhankelijk geweest wasl27). Er is geen andere verklaring voor dan deze, dat Aratos er niets tegen had, zoolang de Aitolische bond voor Achaia streed en zoolang hij zelf steun behoefde. Maar na den dood van Demetrios hadden de toestanden in Illyrië de rollen omgekeerd en nu de Achaiische 123) Arat. 34, 7» „ij te ttXelott] xgg ’ApKocSiocg otöxolg (xolg ’AyaioTg) OUVETÉXei”, geplaatst na de bevrijding van Athene, Aigina, Hermione, hoort het best thuis na de toetreding van Ludiades in 235, hetgeen overigens uit Polub. 11, 38, 7 blijkt. 124) Arat. 29, 6. 125) Arat. 34, 3. 1.26) Perrabino, blz. 292 v.; Tarn, C. A. H. VII, blz. 747. 127) Over het groote belang van dit district inden eersten tijd van den Kleom. oorlog, zie blz. 223. De Makedonische koning had zijn machtsgebied in Griekenland, met uitzondering van Kleonai, Megalopolis en eenige Arkadische steden123), behouden, en zelfs met Boiotië, Phokis, Opous en Akarnanië nog vergroot. Intusschen wijzen echter de weinige gegevens er op, dat hij in zijn politiek in Griekenland slechts een defensieve houding aannam. Het is een feit, dat hij rustig den val van het koningshuis in Epeiros heeft aangezien, aan Ludiades geen steun zond en diens toetreding tot den Achaiischen bond niet belette. Slechts één plaats wijst op een hulpexpeditie naar den Peloponnesos in 233, het jaar waarin Demetrios wat meer aandacht ging besteden aan Griekenland en deze plaats laat nog aan duidelijkheid te wenschen over124). 221 De Achaiische bond omvatte nu de grootste helft van den Peloponnesos, te weten, buiten Achaia, de geheele Argolis en het grootste deel van Arkadië, hetgeen alles bijeen met het gebied van Megara, ruim 12.500 K.M.2 groot was, met een bevolking van wellicht een half millioen (zie Bijlage 3). Het zag er voor den Achaiischen bond geruststellend uit. Athene alleen, dat naar Aratos zeker hoopte, zou toetreden tot den Achaiischen bond, hield zich neutraal en wilde met haar groote tradities niet ineen anderen staat opgaan. De stad zou een tijdperk tegemoet gaan zonder daarin op politiek gebied een belangrijke rol te spelen. De vrijheidszin van Aratos en zijn openlijke strijd tot uitbreiding van den Achaiischen bond, hadden tot hiertoe slechts succes gebracht. De éénmaking van den Peloponnesos zou nog slechts een kwestie van tijd zijn en dan kon men aan een vereenigd Griekenland gaan denken. Aratos stond op het einde van zijn 9de strategie op het hoogtepunt van zijn macht. Zijn levenswerk ging de voleinding tegemoet. De komende jaren zouden echter het tegendeel bewijzen en noch de Aitoliërs, noch Antigonos Dosoon zouden de groote vijanden blijken, maar een jonge strijdlustige idealist op den troon van Sparta, Kleomenes. 128) Justin XXVIII, 3,14. 12S) Vgl. Polub. 11, 44, 2-5 waar de gunstige toestand van den Achaiischen bond na den dood van Denietrios zeer juist wordt geteekend. bond voor de belangen van Aitolië zou moeten opkomen, voelde Aratos weinig of niets meer voor een bondgenootschap. Aratos wist, dat hij met Demetrios’ opvolger, Antigonos Dosoon, niet aanstonds moeilijkheden zou krijgen, daar deze zijn regeering onmiddellijk met een oorlog in het Noorden begonnen was, die voorloopig een tijd duren zou 128). Verder hadden de twee voornaamste Makedonisch gezinde centra. Megalopolis en Argos, zijn partij gekozen. De tyrannen Nearchos van Orchomenos, Xenoon van Hermione, Kleonumos van Phlious, waren tot den Achaiischen bond toegetreden. Alle tyrannen waren uit den Peloponnesos door Aratos’ werkzaamheid van Makedonië losgemaakt en het door Antigonos Gonatas in het leven geroepen tyrannensysteem had na twintig jaren werkzaamheid den genadeslag ontvangenl2B). Ten Zuiden van den Olumpos stonden slechts Euboia en een gedeelte van Thessalië met Demetrias en verder eenige eilanden als Lemnos, Imbros en Skuros nog onder Makedonische heerschappij. 222 1. HET VOORSPEL VAN DEN OORLOG Sinds 235 was in Sparta Kleomenes koning en deze had daar langzamerhand dezelfde positie gekregen als Aratos bij de Achaiers. Van nature als het ware tot veldheer en koning geschapenl), was hij, mede onder invloed van zijn vrouw Agiatis, Agis’ weduwe, de reformatieplannen van Agis toegedaan. ledere gelegenheid nam hij te baat om zijn gezag en invloed te versterken en vooral meende hij, dat slechts een gelukkig gevoerde oorlog in staat zou zijn, om zijn plannen te verwezenlijken. De toetreding van Argos tot den Achaiischen bond (Mei 229), beantwoordde de 30-jarige Kleomenes onmiddellijk door, met toestemming van de Aitoliërs, Tegea, Mantineia, Orchomenos en Kaphuai in te nemen2). Deze vier steden, in centraal Arkadië gelegen, hadden inden Chremonideïschen oorlog aan de zijde van Sparta gestaan3); na de toetreding van Megalopolis tot den Achaiischen bond (235), hadden de vier genoemde steden het voorbeeld van de groote stad gevolgd. Hierdoor veranderde de politiek van den Achaiischen bond eenigszins van karakter. De aanvankelijk vriendschappelijke betrekkingen tusschen den Achaiischen bond en Sparta, inden eersten tijd van Agis, waren reeds spoedig verzwakt en de nieuw aangekomen leden, met Megalopolis aan het hoofd, lieten hun traditioneel anti-Spartaansche politiek aanstonds weer gelden. Dit bleek reeds voldoende uit het feit, dat Ludiades, voor de eerste maal tot strateeg gekozen in 234, reeds aanstonds een expeditie uitschreef tegen Sparta 4). En nu Argos ook was toegetreden, werd die anti-Spartaansche politiek nog verscherpt, hetgeen tenslotte voor het levenswerk van Aratos gevaarlijk kon worden. De Achaiische bond stond er zoo goed voor en inden Peloponnesos wilde Aratos liever geen strijd met Sparta, althans voorloopig niet, want hij voorzag nieuwe conflicten. Immers nog vóór Aratos voor de 9de maal strateeg werd (Mei 229), hadden *) Polub. V, 39. 6. *) Polub. 11. 47-49. 8) Vgl. Beloch, IV, 2, blz. 372. *) Arat. 30, 5. HOOFDSTUK IV DE KLEOMENISCHE OORLOG (229-223) 223 B) Polub. 11, 45, 1-2. 6) Klatt, blz. 42 behandelt uitvoerig de beschouwingen van Kleomenes en de Aitoliërs. 7) Polub. 11, 46, 4. 8) Plout. Kleom. 4: „tó ttepl rf)V BéXfkvocv ’Aor]vaiov èp|3oXf) xfjq AaKCOViKrjq"; Polub. 11, 46, 5; vgl. Loring, Some ancient Routes in the Peloponnese, J. H. S. 15, 1895, blz. 28 v. en blz. 71 vv. Polubios spreekt altijd (plaatsen bij Loring t.a.p.) van „tuv MeyocXoiroXiTCOv" of gelegen „èv rr) Tuv MeyaXono-XITCOV ycbpa”, maar het is zeker dat het Athenaion telkens van gebieder heeft gewisseld. 9) Klatt, blz. 43 vv.: Schubert, Jahrb. f. Philol. 153, 1896, blz. 397 vv. de Aitoliërs vrede gesloten met Antigonos Dosoon. De voornaamste reden hiervoor lag wel in het feit, dat de Achaiische bond door zijn groote uitbreiding als gelijke macht naast den Aitolischen bond was komen te staan5). Tot nu toe waren de Aitoliërs de leidende macht in Hellas geweest en zij duldden niet, dat een andere macht hun die plaats betwistte. Aratos had dus reden genoeg om bezorgd te zijn, en al weten we niets met zekerheid omtrent een uitgevoerd plan van een verbond tusschen Kleomenes, Antigonos en de Aitoliërs, toch was voor Aratos, in Mei 229, het gevaar vaneen drievoudig verbond niet denkbeeldig 6). Hij wist heel goed dat Ludiades er steeds op uitwas zijn anti-Spartaansche politiek te volgen en wanneer Aristomachos zich daarbij aansloot, zou de politiek van den bond slechts uitloopen op een oorlog met Sparta, en een conflict stond reeds voor de deur. De Aitoliërs immers hadden hun toestemming verleend, dat Kleomenes zich in Arkadië sterk zette. De vier genoemde steden, Tegea, Mantineia, Orchomenos en Kaphuai, lagen als een wig tusschen de twee anti-Spartaansche centra, Argos en Megalopolis, en Kleomenes had als het ware een doorgang door het midden van het vijandelijk gebied. Al deze gevaarlijke toestanden voor oogen houdend, besloot Aratos en met hem allen, die aan het hoofd van den bond stonden, op een algemeene vergadering (waarschijnlijk de sunodos van eind Juli-begin Aug. 229) zonder met iemand den oorlog te beginnen, zich in ieder geval te weer te stellen tegenover de aanvallen der Lakedaimoniërs7). Kort daarop ging Kleomenes tot eigenmachtig optreden over en vond een aanleiding tot vijandelijkheden inde steeds bestaande twisten over het grensgebied tusschen Megalopolis en Sparta. Hij bezette het Athenaion bij Belbina, een 700 M. hoogliggenden post op den Khelmosberg, een punt dat den weg beheerschte van Arkadië naar Sparta, door de EurotasvallciB). Daar het gebied destijds tot Megalopolis behoorde, was deze daad een openlijke aanval en gaf zij het sein tot den eigenlijken oorlog 9). 224 I°. De bedreiging van Sparta De bezetting van het Athenaion was nog wel geen officieele oorlogsverklaring aan den Achaiischen bond, maar er moest toch uit volgen, dat de Achaiers de Lakedaimoniërs als openlijke vijanden gingen beschouwen. Eerst probeerde Aratos dooreen nachtelijken overval Tegea en Orchomenos aan Kleomenes te ontrukken, maarde poging faaldelo). Op het hooren van deze mislukking, informeerde Kleomenes ineen ironisch schrijven naar de bedoeling van Aratos’ nachtelijken tocht, waarop een sarcastisch antwoord van Aratos volgde11), en trok daarna, ter bescherming van de bedreigde steden, naar Arkadië. De ephoren te Sparta vreesden echter voor het sterke anti-Spartaansche element inden Achaiischen bond, waren nog meer bezorgd voor Kleomenes’ militaire succes en riepen hem terug (einde 229). Uit alles blijkt, dat Kleomenes militairen roem wilde oogsten, om zoodoende met goed gevolg zijn staatkundigen en economischen staatsgreep te kunnen voltrekken en dan onder een vernieuwd regiem, geschoeid op de leest van Lukourgos’ hervorming, zijn plannen te kunnen uitvoeren. Aratos wist wel, dat achter Kleomenes’ optreden de oude Spartaansche eerzucht leefde om Hellas te overheerschen en begreep dat de moeilijkheid, door de terugroeping van Kleomenes. niet was weggenomen, maar alleen was uitgesteld. Hij stelde zich den oorlog vooral defensief voor, volgde dus nog zijn eerst ingeslagen weg om den Achaiischen bond in Arkadië te beveiligen en nam Kaphuai inl2). Lang kon hij echter zijn defensieve houding niet handhaven, maar nam zeer spoedig daarop, met de vergadering der Achaiers, het besluit, de Lakedaimoniërs nu ook openlijk als vijanden te behandelenl3). Het is opmerkelijk, dat Aratos zulk een bange bezorgdheid toonde voor een mogelijk samengaan van de Aitoliërs en Kleomenesl4). Al is het dan ook tot een werkelijk verbond niet gekomen en al hebben de Aitoliërs zich gedurende den Kleomenischen oorlog ten opzichte van de Achaiers rustig gehouden, Aratos had toch vol-10) Plout. Kleom. 4, 1-2. 11) Plout. Kleom. 4, 2-3, waar Phularchos te proeven is. 12) Plout. Kleom. 4,3. 13) Polub. 11, 46, 6. Aratos en de „ttpoeoxwxEc; xou tóöv ’A/oacov ttoXiteó(iOCToq” (11, 46, 4) verzamelen de Achaiers en „EKptVOCV jiExd xfje; |3ouXfj<;” K.X.X., waarschijnlijk dus wel de bijeenkomst van September 229. 14) Polub. 11. 46 v. 15 2. DE EIGENLIJKE OORLOG 225 Men heeft trachten aan te toonen dat het besluit om dit gezantschap van Megalopolis uitte zenden, genomen is op de Septemberbijeenkomst van 22917). Nu is het aan den eenen kant wel niet aannemelijk, dat de eerste onderhandelingen tusschen Aratos en Makedonië verlegd mogen worden naar den winter van 226/5, na Kleomenes’ staatsgreep, kortom, na diens openlijk getoonde en fier uitgedragen ambitieslB), maar aan den anderen kant is de dateering 229 weer te vroeg, en daarom zeer onwaarschijnlijk, omdat Antigonos Dosoon streed tegen invallen der Dardaniërs en zich lang niet sterk genoeg voelde om den Achaiischen bond inde naaste toekomst te hulp te komenl9). Het standpunt van Achaia en Makedonië tegenover een mogelijk samengaan van de Aitoliërs met Kleomenes, zou echter bij de dateering van Beloch, eenvoudigweg een anachronisme zijn. Uit de notities in Ploutarchos’ „Levens van Kleomenes en Aratos” en uit de zeer problematische hoofdstukken bij Polubios20), willen wij het verloop der gebeurtenissen schetsen en daarbij de rol van Aratos nader bepalen. Aratos had voldoende motieven eens uitte vorschen hoe de kansen voor den Achaiischen bond zouden staan, wanneer de Aitolische bond met Sparta mocht samengaan, in welk geval hij een bondgenoot noodig had. Nadat Aratos Kaphuai had ingenomen2l), (wel tijdens zijn strategie, dus vóór Mei 228), gaf hij zijn ambt over aan Aristomachos en haastte zich naar Athene om nog noodzakelijke aangelegenheden uiteindelijk te regelen, zooals de financieele oplossing bij de geweldige som die voor Athenes’ vrijmaking gevorderd werd22). Kleomenes had 15) Polub. 11, 46, 3. w) Arat. 38, 11, Polub. 11, 47-49. 17) Ferrabino, blz. 68 w. en geheel in navolging van hem Walbank, blz. 74 vv. en blz. 191 vv. *8) Beloch, IV, 1, blz. 707. 19) P. Treves, Studi su Antigono Dosone, Athenaeum, 12, 1934, blz. 384 w. 20) p0iüb.ub. 11, 47-51. 21) Plout. Kleom. 4,3. 22) Arat. 34, 6; vgl. Tarn, C. A. H., VII, blz. 748. doende reden om voor een verbond bang te zijn en wist heel goed dat de Aitoliërs op een goede gelegenheid wachtten, de onlusten in den Peloponnesos tot eigen voordeel uitte buiten 15). Deze vrees voor het Aitolisch gevaar motiveert het gezantschap der Megalopolitanen naar Antigonos Dosoon. Trouwens reeds lang vóór de noodzakelijkheid daartoe drong, was door Aratos de bemiddeling van Antigonos Dosoon ingeroepenl6). 226 23) Plout. Kleom. 4,3. 24) Arat. 35, 6. 25) Polub. 11, 47, 7-11. 26) Het besluit der Achaiers werd waarschijnlijk genomen op de Aprilsunodos van 228 ; vgl. Polub. 11,48 v. De grootste moeilijkheid om het besluit tot dit gezantschap te dateeren inden herfst van 229 (Ferrabino, Walbank) of zelfs op de Aprilsunodos in 228, biedt Polub.' bericht 11, 47, 3, waar vermeld wordt dat Aratos de bemiddeling van Antxgonos inriep, toen de oorlog reeds een tijd duurde en Kleomenes den staatsvorm in Sparta had omvergeworpen. Wanneer men echter Polubios met aandacht leest, blijkt dat hij zich inde ontwikkeling der gebeurtenissen en inde dateering vergist. 2T) Arat. 38, 5-6; Plout. Kleom. 16, 2-4. intusschen de inname van Kaphuai beantwoord door Methudrion in te nemen, in ’t midden van de Arkadische hooglanden gelegen, waarna hij een deel van de Argolis verwoestte23). Deze tocht was blijkbaar bedoeld om Aristomachos uitte lokken en inderdaad wilde deze daarop een inval doen in het Lakonisch gebied, dien Aratos echter ontraadde, daar hij niet wilde dat de Achaiers met Kleomenes in strijd geraakten 24). Deze defensieve houding eischt een verklaring en zijn afwachtende politiek is alleen uit vrees en bezorgdheid niet te verklaren. Inde problematische hoofdstukken bij Polubios vindt men hiervoor de oplossing. Aratos was, waarschijnlijk reeds in 229, inzake een gezantschap naar den Makedonischen koning, geheime onderhandelingen begonnen met Megalopolis2s), de stad die, behalve Argos, het langst in goede betrekkingen had gestaan met Makedonië en bovendien in verleden en toekomst het meest blootstond aan de invallen van Kleomenes en van de Aitoliërs. Door de hulp van twee vrienden te Megalopolis, bracht Aratos de Megalopolitanen er toe een gezantschap te sturen naar de Achaiers en uit naam van deze laatsten weer een gezantschap naar Antigonos Dosoon. Nikophanes en Kcrkidas, de twee gastvrienden van Aratos, waren zoowel de gezanten naar de Achaiers alsook naar Antigonos26). Aratos was de auctor intellectualis geweest voor dit gezantschap; hij had in het geheim onderhandeld, omdat hij zich zeer goed bewust was, dat de Achaiers en onder hen vooral de zuiver nationaal gezinden, zijn onderhandelingen als een verraad zouden beschouwen, hetgeen hem dan ook later fel werd verweten27). Hij verkeerde intusschen, tijdens de afwezigheid van het gezantschap, in spanning hoe de Makedonische koning over hem en zijn politiek dacht. De gezanten, die Aratos’ standpunt en zienswijze weergaven, wezen op het gemeenschappelijk overleg van de Aitoliërs en Kleomenes, zeiden dat den Achaiers gevaar dreigde en in nog hoogere mate Antigonos, verder, dat voor de Aitoliërs niet alleen de grenzen van den Peloponnesos, maar zelfs die van geheel Hellas te eng waren 227 2S) Polub. 11, 49, MO. 20) Polub. 11,50, 1-2. 30) Vgl. Hitzig-Blümner bij Paus. VIII, 44, 5; W. Loring, Some ancient Routes in the Peloponnese, J. H. S. 15, 1895, blz. 83 v. 31) Arat. 35, 6 s Plout. Kleom. 4, 4-5. en dat Kleomenes tenslotte naar de leiding in geheel Griekenland streefde, hetgeen hij slechts kon bereiken, wanneer hij de heerschappij der Makedoniërs had vernietigd. Mochten de Aitoliërs rustig blijven en bleef het geluk hun gunstig, dan hadden zij geen vreemde hulp noodig. Slechts in uiterste noodzaak verzochten zij Antigonos onmiddellijk te hulp te komen. Mocht dan hulp onverbiddelijk noodzakelijk zijn, dan zou Aratos wel een weg weten te vinden en een onderpand van trouw weten te verzekeren, waarbij Makedonië en Achaia beiden tevreden zouden zijn2B). Antigonos volgde hierop de gebeurtenissen met de grootste opmerkzaamheid 29). Nog voordat de gezanten teruggekeerd waren, wilde Aristomachos uitrukken op het Lakonisch gebied. Aratos ontraadde en wist te verkrijgen, dat men geen gevecht aanging, omdat hij, behalve andere factoren, de gezindheid van Antigonos Dosoon nog niet kende. Aratos’ vrees om met Kleomenes officieel en definitief in oorlog te raken, schijnt ook gemotiveerd te kunnen worden door den slag bij Pallantion. De ligging nl. van Pallantion, een versterkte post in het Arkadische landschap Mainalia, westelijk van Tegea (in Kleomenes’ bezit) en gelegen tusschen deze stad en Megalopolis, bewijst dat het uitgangspunt voor een veldtocht naar Lakonië niet Argos kan geweest zijn3o). Want nadat Kleomenes Methudrion had ingenomen en een deel van de Argolis had verwoest, ontmoette hij Aratos en Aristomachos bij Pallantion31). De tocht kan slechts zijn uitgegaan van Megalopolis. Nu gingen van hieruit twee wegen naar Lakonië, nl. de eerste langs Belminatis en het Athenaion, de tweede, veel langer, over Asea, langs het moderne Kryavrisi en zoo over den weg van Tegea naar Sparta (zie Bijlage 2). Maar Pallantion lag aan geen van deze twee wegen. Daarom zullen we wel mogen aannemen, dat Aratos het voorstel aan Aristomachos heeft gedaan om in plaats van zijn beraamden tocht tegen Kleomenes, een normale expeditie aan het grensgebied van Arkadië uitte voeren. Ten slotte echter moest Aratos voor het aanzien van Aristomachos en het door den Achaiischen bond goedgekeurde optreden tegen Kleomenes, zwichten en maakte zelf den veldtocht mee. Met dezen tocht was eigenlijk pas de officieele oorlog tegen Kleomenes begonnen. Doordat Aratos, blijkbaar de eigenlijke leider, den strateeg Aristo- 228 Aratos prees Antigonos’ houding en het inzicht der vergadering, maar vermaande nadrukkelijk om eerst door eigen krachten den oorlog verder te voeren en Antigonos slechts als noodhulp te beschouwen, een meening die ingang vond bij de menigte3s). Het uiteindelijk resultaat van het gezantschap, was de toezegging van Antigonos, dat hij hulp zou brengen, zoodra de Achaiische bond die noodig had. En dit was ook de bedoeling van Aratos’ diplomatie, om als het ware slechts poolshoogte te nemen van diens gevoelens voor hem en den Achaiischen bond. Weer had Aratos Achaia veilig gesteld en nu kon hij zijn volle aandacht besteden aan Sparta. Ondanks de tegenwerking van Ludiades, werd hij voor de 10de maal tot strateeg gekozen en aanvaardde zijn ambt in Mei 227. Het was voor Ludiades duidelijk, dat Aratos voor den oorlog tegen Kleomenes niet de geschikte persoon was. Aratos’ strategie zou voor het verloop van den strijd beslissend zijn en zijn ongeschiktheid als veldheer zou de tusschenkomst van den Makedonischen koning verhaasten. Aratos opende zijn 10de strategie met een inval in Elis36). Dit beteekende niet, gelijk men gemeend heeft, dat Elis met Sparta was verbonden 37) en dat daarom Aratos zijn veldtocht tegen Kleomenes daar begon; meer waarschijnlijk is het, dat Aratos in Elis vasten voet 32) Volgens Plout. Kleom. 4, 3-4 (teruggaande op Phularchos) bestond het Achaüsch leger bij Pallantion uit 20.000 voetknechten en 10.000 ruiters, hetgeen zeker ’n schromelijke overdrijving is (vgl. Fcrrabino, blz. 75, n, 2). Klatt, blz. 47, wijst er op, dat Aratos bevreesd was, dat de Aitoliërs zouden ingrijpen, wanneer de Spartanen de nederlaag mochten lijden. In ieder geval was het een psychologische fout den strijd niet te wagen, waarbij men zoozeer inde meerderheid was. 33) Arat. 35, 7. 34) Polub. 11,50, 4 „irpÓQ xfjv ouvobov tr)otv "Apaxoq, örccoq (f>9dofl xf]v ttapaoKeurjv ocöxwv”. 73) Val. Freeman. blz. 369 v. Terwijl Aratos’ gezantschap in Makcdonië was, herstelde Kleomenes van zijn ziekte en trok op naar Argos, waar de tweede vergadering (’n aóyKXiyrog) zou plaats hebben 71). Tusschen de eerste en tweede bijeenkomst had Aratos tijd gehad om zijn volle overwicht bij de Achaiers te doen gelden en was in staat om aan Kleomenes condities te stellen. Hierin werd hij gesteund door de Achaiers, die eenigszins bijgekomen waren van de zware nederlaag bij het Hekatombaion. Aratos’ bedoeling was, dat hij wilde voorkomen, dat Kleomenes zich van Argos zou kunnen meester maken. Maarde Spartaan doorzag Aratos’ plannen. Zoo had hij het fiyepovig;” niet opgevat. Hij antwoordde dan ook door aanstonds een heraut naar Aigion te sturen, met een formeele oorlogsverklaring aan de Achaiers, om, naar Aratos’ eigen getuigenis, de Achaiers te beletten vlugge maatregelen te treffen 72). Hij hoopte op zijn militairen roem en wist ook wel, dat men overal inden Peloponnesos in hem den kampioen zag van de sociale omwenteling en dat ook vele aanzienlijken en rijken vaneen aansluiting bij Makedonië niets wilden weten. Dezen zagen daarbij Kleomenes’ werkelijke bedoelingen over het hoofd en beschouwden Aratos als de verpersoonlijking van het oligarchische conservatisme. In Achaia wist men heel goed, dat de prijs van de Makedonische hulp de Akrokorinthos zou zijn, en was deze hechte burg eenmaal inde handen van Antigonos, dan zou de Achaiische bond niet meer in staat zijn, bescherming aan de leden te bieden 73). Aratos, wiens heele leven tot nu toe aan den Achaiischen bond was gewijd, verkoos echter het behoud van dien bond met verlies van Korinthe boven ’n vernietiging van zijn levenswerk door Sparta. Kleomenes trok onmiddellijk na de oorlogsverklaring voorbij 236 Na deze snel uitgevoerde tochten rukte Kleomenes nogmaals op naar Argos, waar juist de Nemeïsche spelen werden gevierd7B) (Juli 225). In vertrouwen op den vrede was de stad slecht bewaakt, ’s Nachts leidde Kleomenes zijn soldaten naar de muren op de Zuidelijke helling van de Larissa, boven het theater en maakte zich van de stad meester 78). De vroegere tyran van Argos, Aristomachos, had daarbij de rol van verrader gespeeldBo). Den Argeiers bleef niets anders over dan zich te onderwerpen, gijzelaars te geven en een Makedonische bezetting aan te nemen. Het was de eerste maal dat Argos zich met Sparta vereenigde 81). Nog vóór de Nemeïsche spelen en wellicht reeds onmiddellijk na Kleomenes’ oorlogsverklaring, was Aratos naar zijn vaderstad gegaan om oproerige pro-Spartaansche elementen te straffen. Om Sikuoon en Korinthe tegen verraad te beschermen, hadden de Achaiers hun ruiterij en huursoldaten er heen gezonden, en Aratos buitengewone volmacht gegeven. Tegen hen die in beide steden in verdenking stonden, had Aratos de volmachten vaneen krijgsraad; in Sikuoon 74) Arat. 39, 4. 75) Het is niet ónmogelijk, dat Pellene de zijde van Kleomenos koos uit wraak jegens Aratos, omdat deze het niet verhinderd had, dat de stad in 241 door de Aitoliërs zoo deerlijk werd verwoest. Vgl. Tarn, C. A. H. VII, blz. 757. 7G) Plout. Kleom. 17, 3-4; Polub. 11, 52, 2; Arat 39, 4. Penteleion is waarschijnlijk een burg gelegen op het gebergte Penteleia inde buurt van Pheneos, bij het Aroaniosdal. Nauwkeurig is de plaats niet vast te stellen. 77) Polub. 11, 55, 8. 78) Bij de volgorde der komende gebeurtenissen staat slechts de dateering der Nemeïsche feesten vast. Voor de verdere chronologie, zie uitvoerig blz. 257 vv. 79) Plout. Kleom. 17, 4 ; Polub. 11, 52, 2 : Arat. 39, 5. 80) Polub. 11, 60, 6. A. Wilhelm (A. A. 1921, blz. 70), vestigt er terecht de aandacht op dat Aristomachos’ nicht later huwde met den revolutionnair Nabis van Sparta. 81) Plout. Kleom. 17, 4. Stumphalos naar Sikuoon, dat bijna door verraad in zijn handen viel74), vandaar naar Pellene, dat werd ingenomen7s): langs de Westzijde van het Kullenegebergte trok hij toen naar Pheneos en Penteleion, welke beide werden ingenomen, alsmede Kaphuai76). Vooral de inname van Pellene, eender oorspronkelijk verbonden Achaiische steden, was een groote slag voor den Achaiischen bond, omdat door het bezit er van, Kleomenes het Arkadisch grensgebied als het ware met de Korinthische golf verbond en aldus den Achaiischen bond ineen Westelijke en Oostelijke helft splitste. In Arkadië waren slechts Megalopolis en Stumphalos aan de zijde van de Achaiers gebleven 77). 237 In Korinthe, waar Aratos met gelijke volmachten wilde optreden, werd de toestand voor hem moeilijken Want daar werd hij als een verrader beschouwd door de massa, omdat het geen geheim meer was, dat hij den Akrokorinthos in handen wilde geven van Antigonos Dosoon, ’n handelwijze, welke tevens door de „éfjoucrioc dvuTteóGuvoq”, door de Achaiers in Sikuoon aan Aratos verleend, goed gevonden was. Met moeite wist Aratos zijn leven te redden (vgl. blz. 196 v.). Kleomenes rukte nu op vanuit Argos en bezette onderweg eerst Troizen, Epidauros en HermioneB3), terwijl reeds eerder, onmiddellijk na zijn inname van Argos, Kleonai en Phlious tot hem waren overgegaan84). Nadat Aratos uit Korinthe was ontkomen, rukte Kleomenes op verzoek van de Korinthiërs de stad binnen en belegerde den Akrokorinthos, waar Kleopatros met zijn Achaiers nog de bezetting in handen had 85). Daar de stadsberg van Korinthe slechts met geweld kon worden ingenomen, begon Kleomenes, waarschijnlijk vóór hij Korinthe binnen trok, de onderhandelingen. Intusschen was Aratos in Sikuoon, op grond waarschijnlijk van de dreigende inname van den Akrokorinthos door Kleomenes, benoemd tot „axpocxrjyoq aöxoKpdxcop” ineen buitengewone vergaderingB6). Hij kreeg daarbij onbeperkte volmacht te doen wat hij in het belang van den bond goed dacht. Een laatste poging werd nog aangewend om hulp te vragen bij de Aitoliërs en Athene, maar zonder succesB7). Nu begon Kleomenes zijn onderhandelingen. Uit beide berichtenBB) is zóóveel op te maken, dat Megistonous, Kleomenes’ stiefvader, eerst naar Aratos kwam, nog vóór Kleomenes Korinthe was binnengerukt, met het voorstel den Akrokorinthos aan Kleomenes af te staan. Toen Aratos weigerde, de Spartaansche koning reeds in Korinthe was en het beleg van den stadsberg was begonnen, zond hij den Messeniër Tritumallos naar Aratos met het voorstel den Akrokorinthos ge-82) Arat. 40, 1-21 dvuTTEÓGuvov”. Uit Plout. Kleom. 19, 1, blijkt, dat er met het daar genoemde ~èf;éxctCJLq’’ een gerechtelijk onderzoek bedoeld wordt. 83) Plout. Kleom. 19, 3 ; Polub. 11, 52, 2. 84) Plout. Kleom. 19, 1; Polub. t.a.p.; Arat. 39, 5. 85) Plout. Kleom. 19, 2-3 ; Arat. 40, 6-7, 86) Arat. 41, 1. De lezing „ol TtoXXoi" (Sintenis) is in geen geval te handhaven, gelijk uit alles blijkt. 87) Arat, 41, 3-4 (vgl. Polub. 11, 49, 7). 88) Plout. Kleom. 19, 3-4 ; Arat. 41, 5 liet hij sommige verdachten dooden, zonder dat dezen in beroep konden gaan 82). 238 89) De eisch dat Kleomenes nog daarenboven de hegemonie over de Achaiers wenschte (Arat. 41, 6) is zeker onjuist. Ineen tijd, waarin het voor Kleomenes van het hoogste belangwas, zich met den Achaiischen bond te vereenigen, kan hij moeilijk méér verlangd hebben dan na den slag bij het Hekatombaion, toen hij slechts de hegemonie in algemeenen zin opeischte en van de medebezetting van den Akrokorinthos geen sprake was. Plout. Kleom. 19 geeft hier het juiste en bij Ploutarchos is de fout hieraan te wijten, dat hij verwarring aanbrengt inde beide gezantschappen. 90) Arat. 41, 5. 91) Polub. XX, 6, 8. 92) Arat. 41, 7. 93) Arat. 42 v. (vgl. Polub. 11, 52, 4). 94) Polub. 11, 52, 5: „èmYvoüc; toöc; ’Axoaoöc; ouvTioEpévouc; tcc npÓQ tóv ’AvTtyovov”. zamenlijk te bezettenB9). Kleomenes, wien tot nog toe alle geluk toelachte, dacht wel dat Aratos op zijn voorstellen in zou gaan. De Achaiische staatsman wees echter alles van de hand, wel wetend, dat er geen essentieele verandering zou komen, wanneer hij een pensioen (zelfs van 12 talenten) zou aannemen9o). Voor geld was Aratos nimmer over te halen en al zou hij den Akrokorinthos moeten afstaan, een garantie voor het behoud van den Achaiischen bond, zag hij in Kleomenes’ eischen geenszins. Den Achaiers bleef na dit alles niets anders over, dan nu eindelijk tot definitieve toenadering met Antigonos te geraken. De afval van Korinthe kwam hun onderhandelingen in zóóverre ten goede, dat men nu geen rekening met de eischen van deze stad behoefde te houden. Maar alles dreigde ten gunste van Kleomenes uitte vallen. Megara had zich reeds, met goedvinden van de Achaiers, aangesloten bij den Boiotischen bond, om zoodoende zich tegen Kleomenes te beschermen9l). Wellicht zou bijna de geheele Peloponnesos nu de zijde van Kleomenes kiezen. Na Tritumallos’ bericht, dat Aratos op geen enkel voorstel inging, gaf Kleomenes diens bezittingen in Korinthe prijs, verwoestte daarop het Sikuonisch gebied en belegerde Sikuoon drie maanden lang 92), wel een bewijs hoe zeer hij op het bezit er van stond. Sikuoon toch, zou bij een aandringende Makedonische macht, 'n dekking voor zijn achterhoede bieden en sinds hij Pellene in zijn macht had, moest hij om strategische belangen ook wel alle aandacht aan de inname van Sikuoon wijden. Dit verhaastte de onderhandelingen. De Achaiers riepen Aratos vanuit Sikuoon naar Aigion en onder groot gevaar kon deze met zijn zoon, door tien vrienden begeleid, over zee de vergadering bereiken. Hier werd definitief de Akrokorinthos aan den Makedonischen koning aangeboden en door het zenden van Aratos’ zoon en andere gijzelaars werd deze overgave bevestigd 93). Nadat nu Kleomenes vernomen had, dat het verdrag tusschen Antigonos en de Achaiers tot stand was gekomen 94), brak hij van Sikuoon 239 »5) Vgl. Arat. 40, 5. 96) Polub. 11, 52, 6-7. Polubios' bericht, als zou Kleomenes op het punt hebben gestaan Thessalië binnen te dringen, is zonder zin. 9f) Arat. 43, 1-4. op, verlegde zijn legerkamp naar den Isthmos en liet het gebied tusschen den Akrokorinthos en het Oneion-gebergte dooreen wal en een gracht versterken. De linie van zijn verschansingen liep over de Zuidelijke deelen van het „Ezelsgebergte” en omvatte de muren naar de Lechaion-haven. Met zijn rechtervleugel raakte hij Kenchreai, met zijn linker aan Korinthe zelf. Zoodoende vormde hij een front vanaf de haven Lechaion over de Zuidelijke hellingen van het Oneiongebergte tot aan Kenchreai van ± 16 K.M. lang, waarvan 6 K.M. door de Korinthische stadsmuren waren gedekt en 10 in het vrije veld lagen. Dat de Akrokorinthos niet in zijn macht was, kon hem eigenlijk weinig deren, want tenslotte lag deze bezetting een flink stuk achter zijn verdedigingslinie en de ongetwijfeld niet al te sterke bezetting op den stadsberg9s) had hij dooreen wal en grachten omsloten. Kleomenes had zijn positie uitstekend gekozen, want tusschen het Oneiongebergte en den Akrokorinthos liep juist de hoofdpas naar den eigenlijken Peloponnesos (zie Bijlage 2). Lang kon hij zich hier echter in zijn stellingen niet handhaven. Antigonos had zich op het brengen van hulp reeds lang voorbereid en nu hij door de hem toekomende berichten voldoende ingelicht was, stuurde hij boden naar Aratos en de Achaiers (blijkbaar te Aigion) om hen aangaande de overeenkomst te vermanen en voerde zijn leger langs Euboia naar den Isthmos 96). Aratos trok hem met de demiourgen tegemoet97), en na wederzijdsche uitwisselingen van eeden trok men aanstonds tegen de vijanden op. Spoedig ontdekte echter Antigonos de sterkte van de positie van Kleomenes; tevergeefs probeerde hij de verschansingen te doorbreken. De eenigste toegang scheen die over zee te zijn. Kon hij de Makedonische legermacht per schip overzetten vanaf het voorgebergte Heraion naar het bevriende Sikuoon, dan zou hij wel geslaagd zijn. Het ontbrak hem echter aan voldoende schepen en proviand en het zou te lang duren, daar Antigonos schepen zich aan de andere zijde van den Isthmos, inde Saronische golf, bevonden. In deze zeer benarde omstandigheden kwam de opstand te Argos voor hem als een bevrijding. Hier had Aratos veel vrienden, die, na Kleomenes’ verovering, onder borgblijving van Megistonous, waren achtergebleven. Onder leiding van Aristoteles begonnen de Argeiers 240 8S) Plout. Kleom. 20, 3 ; Polub. 11, 53, 1-3; Arat. 44, 2. 99) Plout. Kleom. 20, 1. 10°) Arat. 44, 3. 101) Plout. Kleom. 20, 4. 102) Arat. 44, 3. 103) Kleomenes vluchtte door de Deiraspoort (vgl. Vollgraff, B. C. H. 31, 1907, blz. 168 vv.; zie plattegrond van Argos blz. 154). 104) Plout. Kleom. 21 v.-22 v.; Arat. 44, 4. 105) Arat. 44, 6. Polub. 11, 59-60. In zijn kritiek op Phularchos, die groeten ophef maakte over de wreedheid van de straf, rechtvaardigt Polubios Aratos’ handelwijze en zegt dat Aristomachos om zijn weinig houvast karakter en zijn vergrijp jegens zijn vaderstad de zwaarste straf verdiende. loe) Polub. 2, 54 v. 16 een opstand, waarbij de groote massa steunde9B). Toen Kleomenes over den opstand hoorde, zond hij aanstonds 99) Megistonous met 2000 man ter hulp en trachtte een paniek in Korinthe te voorkomen. Het was echter te laat. Aratos was „koctóc xd/oq” 100) met 1500 man naar Epidauros gevaren (dat dus blijkbaar niet meer in Kleomenes’ handenwas of althans geen bezetting had). Ook Timoxenos was met de Achaiers vanuit Sikuoon gekomen, wellicht door het dal van den Longopotamos naar het bekken van Kleonai of langs den Asopos en verder in Zuid-Oostelijke richting, om aldus inden rug van den vijand Argos te kunnen bereikenl9l) (zie Bijlage 2). Aristoteles had echter noch de komst van Aratos, noch die van Timoxenos afgewacht, maar was het gevecht tegen de Makedonische bezetting op den Larissa reeds begonnen, toen Timoxenos aankwam. Bij de schermutselingen in Argos, sneuvelde Megistonous en nu verliet Kleomenes ’s nachts zijn gevechtslinie en trok de Argolische vlakte inlo2). Hierop viel Korinthe zonder slag of stoot in Antigonos' handen en de Akrokorinthos kreeg krachtens overeenkomst een Makedonische bezetting. Wel slaagde Kleomenes er nog in zijn strijdkrachten binnen Argos te krijgen en reeds begonnen zijn boogschutters de stad te herwinnen, toen Antigonos, die Kleomenes op den voet gevolgd was, met zijn troepenmacht verscheen. Tegelijkertijd, of kort daarna, kwam ook Aratos opdagen. Kleomenes zag nu wel, dat hij het spel had verloren, trok met zijn soldaten uit Argos teruglo3), en keerde langs Mantineia en Tegea naar Sparta, moreel een gebroken man, mede doordat hij te Tegea den dood vernam van zijn vrouw Agiatis, die steeds zijn grootste steun was geweestlo4). Eender eerste daden van den Makedonischen koning en Aratos te Argos, was de executie van Aristomachosloo). Antigonos wilde nu ook moreel een grooten slag toebrengen aan de nog pas kort geleden behaalde overwinningen van Kleomenes. Het is opmerkelijk, dat Polubioslo6) op de snel uitgevoerde strafexpeditie in het Arkadisch 241 107) Polub. 11, 54, 4. 108) Vgl. Beloch, IV, 1, blz. 712. 109) Arat. 45, v. 110) Over de politieke organisatie van de „KOLVf] OU(i.(ia)(Ccc” vgl. Polub. IV, 9,3; 16, 1 (opname van nieuwe leden), 22,2 (bijeenroeping v.d. bondsvergadering), 25 (punten die behandeld werden), 26, 2 (goedkeuring der besluiten), V, 102, 9: 103, 1 en 7: 105, 1 en 2 (vredesonderhandelingen). gebied met nadruk wijst. Zonder zich in Korinthe op te houden, was Antigonos naar Argos gerukt („oübévoc 6è xpóvov peivccc”); daar regelde hij de zaken en brak onmiddellijk op naar Arkadië („ocOGic èK Tto&óq èKLvei”). Hij wierp de bezettingen van Kleomenes uit de burchten van Aigutis, het dal westelijk van Leondari aan de N.W. voet van den Taügetos, en Belminatis, het gebied Zuidelijk van den Khelmosberg aan den bovenloop van den Eurotas, en kwam daarna te Aigion („itpóc; tfjv xöv ‘Ayaiav ouvobov”). Hier werd hij benoemd tot „rjYEpow duavrcov tcov auppdxcov” 107), waarna hij in het gebied van Sikuoon en Korinthe korten tijd de winterkwartieren betrok. De tijd hier doorgebracht, heeft Antigonos ongetwijfeld besteed om de constituties van den nieuwen bond, de „Koivf] ouppaxioc" uitte De alge- werkenloB), waarbij wij gerust mogen aannemen, dat Aratos zijn meene hulp verleende en daarom behoeft het ons niet te verwonderen, dat Grieksche er ve}en waren, die hem een verwijt deden109). Het hoofd van de nieuw gestichte „kolvt) ouppaxtoc” was de Makedonische koning ; hij riep de bondsvergadering ~xó ouvébpiov” bijeen, bekleedde het voorzitterschap en voerde, in geval van oorlog, het bevel over het bondsleger. Over oorlog en vrede, opname van nieuwe leden, het te leveren troepenaantal, beraadslaagde de bondsvergadering, maarde daargenomen besluiten, moesten, tenminste wanneer het ging overeen te verklaren bondsoorlog, nog door de betreffende instanties der afzonderlijke staten, bekrachtigd wordenllo). Overigens werd de souvereiniteit der bondsleden op geen enkele wijze beperkt. Eigenlijk was de bond slechts een vrij losstaande vereeniging, maar het was toch, sinds den tijd van Demetrios Poliorketes, de eerste keer, dat een politieke band het grootste deel van Griekenland bijeenhield. Hierbij kwam de ontwikkeling, die zich inde afgeloopen jaren in Griekenland voltrokken had, opvallend tot uitdrukking. Immers de Grieksche bond van Philippos, dien Demetrios vernieuwd had, was hoofdzakelijk een vereeniging van souvereine stad-staten (ttoXek;) geweest, terwijl de Grieksche bond van Antigonos Dosoon veeleer een vereeniging was van staten ( koivóc) . De afzonderlijke leden konden zoo veel meer presteeren, dan hun inden door Philippos gestichten bond mogelijk geweest was, terwijl zij juist daardoor tegenover het centrale hoofdbestuur 242 311) Op n belangrijk voordeel, nl. het economisch voordeel, wees Ferrabino, blz. 108-111; vgl. Walbank, blz. 105. 112) Vgl. Arat. 45, 1. 113) Polub. IV, 6,5. 114) Het oordeel van Freeman, blz. 383 die de „KOivf] een „degradation of the Achaean League” noemt, is zeker overdreven. 116) Plout. Kleom. 20, 3: „tó TrXfjGcK;... dyavaKxoOv öti xpeöv ditoKondt; oök èitolrjoev aöxoïc; ó KXeopévrjq èXuiaaot”. 116) Plout. Kleom. 21, 4. veel meer zelfstandig stonden. De „Koivg ouppaxioc” bood voldoende garantie tegen Kleomencs en tegen alle mogelijke vijanden. Ongetwijfeld is juist de militaire versterking wel ’n hoofdidee bij de tot standkoming van den nieuwen bond geweest, want juist de militaire zwakheid was in het verleden de oorzaak, dat de Achaiische bond zijn toevlucht had moeten nemen bij andere machten, zooals Gonatas, Agis en de Aitoliërs. Alles bij elkaar genomen, had Antigonos Dosoon veel weten te bereikenlll) en door den nieuwen bond was de Makedonischc hegemonie in Griekenland weer hersteld. Dat inderdaad de macht bij Makedonië was gelegen, bleek uit de bezetting van den Akrokorinthos, Orchomenos 112) en Heraia 113). Dat er intusschen velen waren, die Aratos een verwijt deden, lag voor de hand. Wie zou vermoed hebben dat Aratos, die eens de Makedonische bezetting van den Akrokorinthos verdreef, nu het welkom toeriep aan een anderen Antigonos en hem eerbewijzen bracht ? De komende jaren zouden echter bewijzen, dat Aratos geen andere gedachten heeft gekend dan de Makedonische wapenen dienstbaar te maken aan de belangen van den bond, waarin de Achaiers de voornaamste leden waren 114). Het Peloponnesisch rijk van Kleomenes was met dezen stand van zaken even snel ineengestort, als het was gesticht. Zijn aanhangers hadden zich vergist; de massa had gehoopt dat hij als sociale reformator zou optreden, maar hij had zich buiten Sparta als een conservatief iemand getoond, die vaneen vernietiging van hypotheken en een nieuwe verdeeling van het grondbezit buiten Sparta niets wilde wetenlls). Ook Kleomenes’ reputatie als veldheer was geschokt, sinds hij op den Isthmos, Antigonos niet ineen openlijken veldslag weerstand had geboden en Argos had verloren. De kleinere steden inde Argolis waren al aanstonds van hem afgevallen en wat Kleomenes „èv êXa/ioTG) xpóvcp” had gewonnen 115), had hij weer spoedig moeten af staan. Toch bleef hij, ondanks dit alles en bij het verlies van zijn vrouw, niet werkeloos, maar trachtte aanstonds hulp te krijgen van Ptolemaios. Deze eischte gijzelaars en slechts met tegenzin liet 243 Kleomenes zijn moeder Kratesikleia en zijn kinderen vertrekkenll7). Daarna besteedde hij de rest van den winter aan voorbereidingen en tegen het einde van April begon hij zijn veldtocht met een aanval op Megalopolis, die echter mislukte118). Als antwoord hierop rukt Antigonos onmiddellijk uit118), („xfjc; èocpivfjq öpaq èviaxapévT]Q”), staat op den derden dag voor Tegea, waar de Achaiers zich met hem vereenigen, begint het beleg, waarna de Tegeaten zich („Taxécoq”) aan hem overgeven: daarna („upofjye Korra o-n:ou&r|v”) begeeft hij zich naar Lakonië120). Op het grensgebied hadden eenige schermutselingen plaats met Kleomenes, maar tot een treffen kwam het niet. Op het bericht echter dat de bezetting van Orchomenos Kleomenes te hulp wilde komen, gaf Antigonos bevel op te breken en haastte zich op weg („f|iTEiyETo”). Orchomenos werd bij den eersten stormaanval genomen, waarna hij terug keerde en Mantineia belegerde. Ook deze stad werd spoedig onderworpen („xocxö”). Daarna nam hij Heraia en Telphousa inl2l) en begaf zich („f)Brj ouvdirrovxoQ xou xeipwvoc;”) naar de vergadering van de Achaiers te Aigion. De Makedonische soldaten stuurde hij allen naar huis; hij zelf echter overlegde met de Achaiers wat verder te doen stondl22). Orchomenos werd niet aan de Achaiers terug gegeven maar kreeg een blijvende Makedonische bezetting, wat tevens als bewijs mag dienen, dat Antigonos toch niet geheel en al meester was van de situatie 123). Ook Heraia behield Antigonos voor zichl2l). Dat Aratos op dezen tocht wel degelijk ook metterdaad handelend optrad, moge blijken uit de behandeling van Mantineial2s), Na deze snel uitgevoerde strafexpeditie had dus Sparta op het 117) Plout. Kleom. 22, 3-6. 11S) Polub. 11, 55. 5; IX, 18, 1-4. 119) Polub. 11, 54, 5; vgl. Ferrabino, blz. 268 v. 12) Polub. 11, 54, 5-8. 121) Ook Elis sloot vrede met de Achaiers en Antigonos, zonder nochtans tot de „KOtvf] ouppccxlot loe le treden. De Eleiers richtten bij deze gelegenheid voor Antigonos en zijn adoptiefzoon Philippos standbeelden op te Olumpia (Paus. VI, 16, 3) wat slechts bij deze campagne kan gebeurd zijn. 122) Polub. 11, 54, 9-14. ms) Polub. 11, 54, 10-11: IV, 6,5: Plout. Kleom. 23, 1; Arat. 45, 1-2. 12“) Liv. XXXII, 25. 125) Arat. 45, 6-9. Duidelijk blijkt hier, dat het vooral de Achaiers waren, die tot de behandeling aanzetten. Aratos heeft er zeker ’n groot aandeel in gehad, daar hij strateeg was. De nieuwe naam „Antigoneia” is tot in Hadrianus’ tijd officieel gebleven. Over Mantineia vgl. Polub. 11, 61 : Paus. VIII. 8,11. Munten hebben het opschrift ,’A)(caG>V ’Avxiyovécov”. Over de staatsinrichting van Mantineia vgl. Fougères, B. C. H. 20, 1898, blz. 119 w. 244 126) Plout. Kleom. 23, 1. (Naar Phularchos, wiens getallen, gelijk meestal sterk overdreven zijn. Ook de vermelding bij Macrob. I, 11, 34, dat Kleomenes 9000 vrijgelaten slaven in zijn leger opnam, is zeker schromelijk overdreven). 127) Polub. 11, 55, 1. 128) Plout. Kleom. 25, 2. 129) Polub. 11, 64, 2... „6id Trjv ó)(upÓTtjToc tcov KOtTd xdq etaóBou<; TÓttcov” (met betrekking tot de moeilijkheden van den pas). 13°) p0lüb.ub. 11, 64. Plout. Kleom. 25. (Kleom. 26 behandelt den tocht nogmaals uitvoeriger, naar Phularchos : blijkbaar dittographie: vgl. Klatt, blz. 85 A.; (Niese, II blz. 340 v. spreekt nog over twee invallen). einde van den zomer vijf steden verloren, Tegea, Orchomenos, Mantineia, Heraia en Telphousa en was dus op het eigenlijke Lakonië aangewezen. Om zijn leger te versterken en tegelijkertijd zijn oorlogskas te vullen, zag Kleomenes zich genoodzaakt, een schrede verder te gaan op het pad der sociale omwenteling. Alle Heiloten, die een bepaalde som gelds betaalden, gaf hij de vrijheid en versterkte met hen zijn troepenmacht, waarna hij hen ook gedeeltelijk opnieuw bewapendel26). Terwijl Antigonos zich op de vergadering te Aigion bevond en zijn troepen naar huis warenl27), benutte Kleomenes de zwakke positie van Antigonos om zijn aanval op Megalopolis, die in het voorjaar was mislukt, te herhalen, ditmaal met goed gevolg. De stad werd grondig geplunderd en verwoest. Het bericht bracht te Aigion de grootste opschudding ; onder tranen verkondigde Aratos het ongeluk van de verbonden stad. Aanstonds werd de vergadering ontbonden ; Antigonos wilde te hulp snellen, maar kon zijn huurlingen niet vlug genoeg uit de winterkwartieren halen en begaf zich toen zelf naar Argos in winterkwartier, daar deze stad nu het meest bedreigd werdl26). Zoodra de lente aanbrak, („Spa tö rgv èapivgv &pav èvioTaaSai” ± begin Maart) verzamelde Kleomenes zijn troepen en marcheerde over het Parnoongebergte, over den pas van het moderne Hagios Petros en verder langs de golf van Nauplia, Argolis binnenl29). Het heele gebied rondom Argos werd verwoest en Antigonos kon slechts toezien, daar hij slechts zijn huurtroepen had en niet sterk genoeg wasl3o). Kleomenes wist vooruit te dringen tot vóór de poorten van Argos, ja zelfs wilden de Lakedaimoniërs het Kularabisgymnasium in brand steken, wat door Kleomenes verhinderd werd. Na bij het Heraion van Argos vóór de gesloten tempeldeuren te hebben geofferd, trok hij over Phlious terug. De bezetting van den Oligurtospas, ten Westen van Phlious, tusschen Stumphalos en Orchomenos, werd verdreven en zoo trok Kleomenes triumfeerend naar Sparta terug. Maar deze zegevierende en verwoestende tochten van den dapperen Lake- 245 131) Vgl. Ferrabino, blz. 268 vv: Kromayer, Ant. Schlachtf. blz. 210 vv. 132) Vgl. Plucharch. bij Polub. 11, 63, 1. 133) De plaats van den slag ligt ongeveer ’n half uur te voet van den tegenwoordigen verkeersweg van Sparta naar Tripolis, Noord-Oostelijk van de Khani van Vourlia. daimonischen koning maakten een grooten veldslag onvermijdelijk. Bij het aanbreken van den zomer ( ~tou Gépouc; èvioxapévou” Juni/Juli) 131), werd de beslissende strijd uitgevochten inden beroemden slag bij Sellasia. Alles wijst erop dat beiden, zoowel Kleomenes als Antigonos, een beslissing wenschten. Ptolemaios had zijn subsidies aan Kleomenes gestaakt en Antigonos had in Alexandreia strikte neutraliteit geëischt en verkregenl32). Zoodra Antigonos zijn geheelc leger had verzameld, rukte hij Lakonië binnen, aan het hoofd van 30.000 man, waarvan ongeveer de helft uit Makedoniërs bestond, de andere helft uit bondgenooten en huurlingen. Kleomenes wachtte met een legermacht van ongeveer 20.000 manden vijand af in het dal van de Oinousrivier, ongeveer 14 K.M. van Sparta, waar de wegen die van Tegea en Argos kwamen, zich met elkander vereenigdenl33) (zie nevenstaande schets). Dc slag bij Kleomenes had zijn positie goed en met overleg gekozen. Hij con-Sellasia. troleerde er als het ware de toegangswegen naar Sparta en kon gemakkelijk en vlug de Eurotasvallei bereiken, wanneer Antigonos daarlangs zou komen. De oude weg liep tusschen de twee heuvels Euas en Olumpos, op welke heuvels Kleomenes zijn troepen plaatste. Hij bezette den Olumpos met de kern van zijn troepenmacht, de phalanx van zijn Spartiaten en de huursoldaten, samen ongeveer 11.000 man. De linkervleugel, bestaande uit peroiken en bondgenooten, stond onder bevel van Kleomenes' broeder Eukleidas op den Euasheuvel, ongeveer 5000 man en oogenschijnlijk tegen iederen vijandelijken aanval gedekt, door de diepe kloof van de Gorgulosbeek, die hier inden Oinous mondt. Inde vallei, tusschen de beide heuvels, stond de ruiterij, die op de hoogten niet te gebruiken was, en een deel der huurlingen. Antigonos nam met de Makedonische phalanx van ongeveer 15.000 man stelling tegenover Kleomenes, aan den voet van den Olumpos, hield echter zijn phalanx terug en liet den vijand bestoken door zijn lichtgewapende troepen. Aan de andere zijde van den Oinous had hij de Achaiers en de Megalopolitanen geplaatst en 1200 ruiters, terwijl Illyriërs en peltasten verborgen waren opgesteld inde bedding van den Gorgulos. Deze positie hadden de laatsten 's nachts ingenomen, buiten weten van Kleomenes op den Olumpos, terwijl zij ook 246 Schets van het slagveld van Sellasia 134) Naar Phularchos’ overdreven bericht in Plout. Kleom. 28 zouden slechts 200 van de 6000 Spartiaten overgebleven zijn. 136) p0]üb,ub, iit 65-69; Plout. Kleom. 27-29 ; Plout. Philop. 6; Justinus XXVIII, 4. vgl. over de berichten van den slag: Kromayer, Ant. Schlachtf., blz. 266-277. Aratos’ naam komt inde beschrijving van den slag, in het geheel niet voor. Misschien is hij er niet bij tegenwoordig geweest. Over de vele topographische moeilijkheden vgl. Kromayer, Ant. Schlachtfelder I, blz. 210 vv. (met plan, waarbij onze schets hoofdzakelijk aansluit) en B. C. H. 34, 1910, blz. 508 vv. ; Delbrück, Gesch. d. Kriegsk. 12,I2, blz 239 vv; voor verdere literatuur vgl. Beloch, IV, 1, blz. 717 n. 1 : Tarn, C. A. H. VII, blz, 885. door Eukleidas niet gezien werden vanwege den uitstekenden heuvelrand. De eerste en voornaamste aanval zou gericht zijn op den Euasheuvel en Kleomenes zou het gevaar pas bemerken als het te laat was. Daarom begonnen bij dageraad de Akarnaniërs met den aanval; de Spartaansche ruiterij viel hen daarop onverwachts inden rug aan en het krijgsplan van Antigonos zou mislukt zijn, wanneer Philopoimen, de aanvoerder van de ruiterij, hen niet tot den terugtocht had gedwongen. Wilde Kleomenes zijn ingenomen positie handhaven, dan moest hij den vijandelijken linkervleugel terug werpen, zoolang zijn centrum stand hield. Hij voerde daarom zijn Spartiaten uit de verschansingen en begon de Makedonische phalanx aan te vallen; daar deze wegens de enge ruimte in dubbele diepte opgesteld was, kon Kleomenes tegen deze macht niet veel uitrichten; voortdurend werden de Spartanen weer tegen den heuvel omhoog gedrongen. Tegelijkertijd of misschien vroeger, gelukte het den Makedonischen rechtervleugel ineen snel uitgevoerden stormaanval den Euasheuvel te bezetten, waarbij Eukleidas den dood vond. Kleomenes’ eenige hoop lag nu in zijn phalanx, maar deze was tegen de geweldige macht van den vijand niet opgewassen en toen het bericht van de totale nederlaag van Eukleidas werd gebracht, brak ook de tegenstand van de Spartiaten. Terwijl het dappere Spartaansche leger, door Kleomenes den dood ingevoerd, op het slagveld bleef, redde zich Kleomenes met weinigen naar Spartal34). Onmiddellijk daarop begaf hij zich naar Guthion, besteeg een gereed gehouden schip en zeilde naar Egypte, om daar, als koning zonder land, voortaan het genadebrood te eten van den Egyptischen koning. De slag bij Sellasia had een einde gemaakt aan de politieke loopbaan van den nieuwen Lukourgos 135). Zonder tegenstand te ontmoeten, trok Antigonos Dosoon Sparta binnen, dat voor het eerst dooreen vijandelijk leger werd betreden. Antigonos trad zeer mild op en spaarde het leven en het eigendom der burgers. Natuurlijk werden de door Kleomenes ingevoerde ver- 248 3. ARATOS EN KLEOMENES Wanneer wij nu in het kort nog even den strijd van Kleomenes en Aratos overzien, dan mogen we wel zeggen, dat gedurende den eersten tijd, tot aan den staatsgreep van Kleomenes (winter 226/5), Aratos’ positie nog niet direct gevaar liep. Maar daarna, toen de Spartaansche 13e) Vgl. Polub. V, 81, 2. 137) Polub. IV, 22,4; 35, 8. 138) Tac. Ann. IV, 43. 139) Polub. IV, 24, 5-6 (vgl. Polub. IV, 9,6; 15,4; 16, 5). 14°) Polub. XX, 5,12 ;de bezetting werd nog inden loop van het jaar opgeheven (vgl. Polub. IV, 22,4 v.). 141) Polub. 11,70, 1 ; IV, 24, 7; 34, 9 ; V, 9, 8-10; Plout. Kleom. 30; Justin. XXVIII, 4. 142) Arat. 46, 2-3. 143) Polub. 11,70; Plout. Kleom. 30. Over de door Dosoon aangestelde voogden vgl. Polub. IV, 76, 1; 87. 6-8. Vgl. Beloch, IV, 1, blz. 718 v. en 11. blz. 113. anderingen ongedaan gemaaktl36), de bannelingen teruggeroepen en de oude staatsvorm weer in hoofdzaak hersteld. Het koningschap zou worden af geschaftl37); de Denthaliatisl3B), het gebied aan de andere zijde van den Taügetos, werd aan de Messeniërs teruggegeven. Sparta trad tot den door Antigonos gestichten Griekschen bond toe139), maar kreeg voorloopig een Makedonische bezetting onder bevel van den Boiotiër Brachulles 149), De Spartanen hadden alle reden Antigonos als weldoener en redder te eerenl4l). Antigonos hield zich slechts zoolang in Sparta op, als strikt noodzakelijk was, daar de Illyriërs Makedonië binnengevallen waren. Toch gunde zich de koning den tijd tegenwoordig te zijn bij de Nemeïsche spelen, die juist te Argos gehouden werden. Hier werd de overwinnaar van Kleomcnes, die den Peloponnesos eindelijk den verlangden vrede had geschonken, door den Achaiischen bond geëerd en ontving huldebewijzen van de afzonderlijke steden. Daarna rukte hij op naar Makedonië, versloeg de Illyriërs en verdreef hen uit zijn land. Tengevolge van de hevige inspanningen van den laatsten zomer werd hij ziek, stuurde („vooöv i)sr]”) den kroonprins Philippos, zijn adoptiefzoon, naar den Peloponnesos, om zich onder Aratos’ leiding van den toestand in Griekenland op de hoogte te stellen 142) en vertrouwde op zijn sterfbed Philippos, de Makedonische en Grieksche belangen toe aan zijn ministers143). Voor een goed deel had Aratos de politiek van Antigonos Dosoon geleid en hij zou de eerste jaren, ook bij den jongen Philippos, de belangen van den Achaiischen bond veilig weten. 249 144) Arat. 38, 3, waar Ploutarchos wijst op Aratos' misnoegen tegenover de massa, hetgeen omgekeerd voor de gevoelens van de massa tegenover Aratos wel te denken geeft. 145) Over Kleomenes’ inzichten inzake herstel van Sparta tot het Homerische Achaia onder hem als nieuwe Agamemnoon, vgl. Freeman, blz. 357 vv„ die, als bijna overal, te zeer idealistische helden ziet. 146) Vgl. Freeman, blz. 458 v. 147) Vgl. Polub. 11, 47, 3: VIII, 19, 5; IX, 23. 9. koning openlijk naar de hegemonie inden Peloponnesos streefde (’n gedachtengang, die bij hem vanaf het begin aanwezig is geweest), werd het levenswerk van Aratos pas voor goed bedreigd en moest hij, om dit niet vernietigd te zien, wel de hulp van Makedonië inroepen, waartoe hij reeds lang het terrein had verkend. Vóór Antigonos’ komst ging de strijd tusschen Kleomenes en Aratos om de hegemonie inden Peloponnesos, ’n strijd hard tegen hard. Hier bleek in alle opzichten Kleomenes de sterkere; zijn onvoorziene staatsgreep en zijn voortdurende krijgsroem kwamen zijn positie buitengewoon ten goede. Daarbij steunde hij op het proletariaat en het is opmerkelijk hoe de massa in Kleomenes vertrouwen stelde, terwijl Aratos de massa eigenlijk nooit achter zich had144), zeker niet blijvend. Kleomenes’ omwentelingen bedoelden niets anders dan een streven naar de algeheele macht en zijn veldtochten leverden voldoende het bewijs, dat hij hierbij Aratos algeheel terzijde kon stellen en met hem den Achaiischen bond. Hoewel Kleomenes ongetwijfeld aan Sparta’s voordeel dacht, is echter zijn hoop tenslotte gevestigd geweest op versterking van eigen macht, waarbij zijn leger hem over alle moeilijkheden moest heen helpenl4s). Aratos kon onmogelijk samengaan met Sparta. De kloof welke hem en Kleomenes scheidde, waste groot. Er bestond tusschen hen een scherpe tegenstelling. Bij een samengaan zou zeker de oudere en zeer eerzuchtige Aratos nimmer voor den jongeren Kleomenes geweken zijn en waarschijnlijk zou Aratos niets anders zijn overgebleven dan in verbanning te gaan. Op politiek terrein zouden zij nimmer met elkander hebben kunnen samenwerkenl46). Aratos streefde, (wel niet in Freeman’s overdreven zin als een apostel van het federalisme), naar een vereenigden Peloponnesos, met overal gelijke rechten voor de leden. Kleomenes wilde de leiding inden Peloponnesos aan Sparta zien toevertrouwd en Aratos wist maar al te goed dat onder diens leiding de Achaiische bond een wezenloos begrip zou zijn. Naar de antieke begrippen was Kleomenes een tyranl47) en de 250 Op breeder plan gezien, streden beiden, Aratos en Kleomenes, nog voor een particularisme, maar terwijl Aratos daarbij een bondsstaat voor oogen had, die een evenwicht zou brengen en bescherming zou bieden aan de bondsleden en welke geen imperialisme in grooten zin beoogde, vertegenwoordigde Kleomenes het oude imperialisme van den stad-staat Sparta. Aratos schoot te kort en miste het noodzakelijke aanpassingsvermogen om de leden van den Achaiischen bondsstaat inde moeilijke jaren van den Kleomenischen oorlog bijeen te houden. Stuk voor stuk kiezen de gewonnen steden de partij van Kleomenes, wanneer deze triumfeerend door den Peloponnesos trekt. Maar Kleomenes schoot evenzeer te kort en was niet in staat om zijn rijk staande te houden; hij kon de massa niet blijvend aan zijn zijde houden en de bezettingen die hij achterliet inde gewonnen steden boden geen garantie voor vrijheid en verbetering, maar leverden het bewijs dat de Peloponnesos en Griekenland onder Kleomenes een onderworpen volk zou zijn, en dat Sparta nimmer loónqc; met de Achaiische steden zou aangaan. Het binnenhalen van Makedonië was inde oogen van Aratos een eisch van onafwendbare noodzakelijkheid ; daarbij moet men overigens ook onderscheid maken tusschen Aratos’ „anti-tyrannical and antimonarchical bias” 149). Hoe men ook over Aratos’ politiek ten opzichte van Antigonos Dosoon moge denkenlso), onder bescherming van Makedonië kon de Achaiische bond zijn bestaan behouden, evenals eens de Korinthische bond inden tijd van Alexander, terwijl Aratos zeker wist, dat onder of naast Kleomenes voor hem geen plaatswas, noch voor welken Achaiischen strateeg dan ook. Voor de internationale betrekkingen was Antigonos’ komst in Griekenland van doorslaande beteekenis, want de strijd tusschen de protagonisten Aratos en Kleomenes werd tot een beslissenden strijd tusschen Makedonië en Egypte en de Ptolemaiische politiek in Griekenland vond door den slag bij Sellasia haar uiteindelijke nederlaag. 148) Arat. 38, 7, waar „TTOCpÓVOpoq” en „TupotVVlKÓq” wel uit Aratos’ gedenkschriften zullen stammen, wanneer men b.v. in Polub. IX, 23, 9 leest, dat Kleomenes de voortreffelijkste koning was, de strengste tyran en de meest humane mensch in zijn private leven. 149) Een opmerking die o.i. terecht gemaakt wordt door Cary, Cl. Rev., 48, 1934, blz. 37 in zijn bespreking van het boek van Walbank, die deze begrippen niet scherp scheidt. 15°) Aratos’ handelwijze wordt veroordeeld door Freeman, blz. 359 vv., en door Droysen, lIP, 2, blz. 99 vv.; gerechtvaardigd door Niese, 11, blz. 322 w.: gunstig beoordeeld door Beloch, IV, I, blz. 706. Achaiische bond was in strijd tegen de tyrannen groot geworden 148). 251 I°. De oorlog tot aan den slag bij het Hekatombaion Ondanks de vrij uitvoerige bronnen omvat deze periode een menigte chronologische problemen. Wanneer wijde feiten nagaan, voor zoover die in Ploutarchos’ ~Leven van Aratos voorkomen, kunnen wij tot de inname van Argos door Kleomenes, bij gelegenheid van de Nemeïsche feesten in Juli 225, het volgende schema opstellen. le. Kleomenes beantwoordt de toetreding van Argos tot den Achaiischen bond met de inname van Tegea, Mantineia, Orchomenos en Kaphuai, ± Mei/Juni 229. Hierop laat de Achaiische bond haar defensieve houding afkondigen, waarschijnlijk op de sunodos van Juli/Aug.lsl). 2e. Kleomenes bezet het Athenaion, het eigenlijke sein tot den Kleomenischen oorlog, inden loop van den zomer 229. Aratos’ poging om Tegea en Orchomenos in te nemen, mislukt. Al deze gebeurtenissen vallen daarom met groote waarschijnlijkheid te dateeren in 229, omdat zij onmiddellijk volgen op de toetreding van Argos, Phlious en Hermione tot den bond. Daarna wordt Kleomenes door de ephoren teruggeroepen. De Achaiers, en vooral Aratos, kunnen hun defensieve houding niet meer volhouden, maar gaan er toe over om op een vergadering de Lakedaimoniërs als openlijke vijanden te beschouwen 152). De terugroeping van Kleomenes zal daarom waarschijnlijk na deze uitspraak (genomen op de Septembersunodos van 229) gevolgd zijn, d.i. inden loop van den herfst 229. 3e. Aratos inname van Kaphuai iss). Over de dateering valt slechts te zeggen, dat de inname geschied is, toen Aratos nog strateeg was, dus vóór Mei 228. 4e. Kleomenes beantwoordt dit wapenfeit door Methudrion in te nemen, wellicht onmiddellijk nadat Aristomachos strateeg was geworden, ± Mei/Juni 228. se. Hierop wil Aristomachos ’n inval doen in het gebied van Lakonië en roept Aratos vanuit Athenels4), hetgeen dus wel ± Juni 228 151) Polub. 11, 46, 4: oöxoq (nl. Aratos) xe Kal TtavxEq ópoicoq ol TtpoEoxcoxec; xou xcov ’AxauSv itoXixEÓpaxoq uoXépou pèv npóg pgbéva Kaxdpxeiv, èviaxaaSai 5è xatp xüv AaKEÓaipovtov èmPoXaiq”. IB2j Polub. 11, 46, 6; XÓXE (nl. na de bezetting v.h. Athenaion door Kleomenes) 6f) ouvaSpoioavxEg xoup ’Axatoüp EKpivav p£xd xfjp pouXfjc; dvaXappdvEiv pavEpöc; xgv -rtpóq xoüq AaKEbatpovioug duéxÖEtav” 153) Plout. Kleom. 4,3. 151) Arat. 35, 6. 4. CHRONOLOGISCHE PROBLEMEN 252 Naar wij nu boven (zie blz. 228) uiteenzetten, hangt deze afwachtende houding van Aratos hiermee samen, dat hij de gezindheid van den Makedonischen koning nog niet kende en het gezantschap der Megalopolitanen nog niet teruggekeerd was. Het wil ons voorkomen, dat de Achaiers op de Aprilsunodos van 228 aan de Megalopolitanen hadden toegestaan om een gezantschap naar Antigonos Dosoon te sturen 155). Ferrabinols6) en geheel in navolging van hem Walbank, plaatsen het begin van Aratos’ onderhandelingen met Antigonos Dosoon in 229, maar dat is wel niet te handhavenls7). Wij houden het er voor dat in 228 daar eerder gelegenheid toe bestondlsB). Het antwoord van dit gezantschap werd meegedeeld op de September-sunodos van 228158), waar besloten werd, voorloopig den oorlog met eigen krachten te voeren. SommigenlsB) willen na deze September-sunodos van 228 nog een auyKXr|xoc; plaatsen, een samenkomst van het geheele volk, waarop het genomen oorlogsbesluit werd bekrachtigd, zoodat toen pas de officieele oorlog aan Kleomenes verklaard werd. Maar de oorlog, feitelijk al begonnen vóór dat Aristomachos strateeg werd, iss) Polub. 11,48, 6-7: „oi pèv osv MeyaXoTroX'iToa Kaxéaxrjoav auxouc; xoüq nepl xóv NtKoqjdvrj Kal xóv KepKiSav irpeapeuxdc; itpót; xe xouc; ’AyaioiK; kcckeÏGev eußeoc; itpÓQ xóv ’Avxiyovov, dv auxotq ouyKaxdöfjxat xó ëGvoc;. ol 5’ ’Ayaiol ouvExeóprjaav npEapEUEiv xoïq McyaXoxtoXixau;”. 158) perrabino, blz. 260 v.; Walbank, blz. 75 v. en blz. 192. 157) Vgl. P. Treves, Studi su Antigono Dosone, Athenaeum, N. S. 12, 1934, blz. 384 vv. 15s) Intusschen zij uitdrukkelijk gezegd dat de problematische hoofdstukken bij Polub. 11, 47-51, en de daarin staande notities over de vergaderingen der Achaiers, voor ons de waarde hebben vaneen werkhypothese. 159) Polub. 11,50, 4 („Tipóc; xfjv oóvoóov xGv ’Axaiwv" k.x.X.) en 11,50, 10 ( e’iq XÓ KOIVÓV |3ouXEUXX|pIOv” K.X.X.) waar een zelfde sunodos moet bedoeld zijn. 16°) perrabino, blz. 261 (hij spreekt blz. 261, n. 1 van ’n oóyKXrjxoc; in September 228 wat zeker niet juist is) en geheel van hem afhankelijk Walbank, blz. 80 en blz. 192. zal zijn. Wanneer dan Aratos met Aristomachos toch hun veldtocht beginnen, mag deze dus wel inden loop van Juli geplaatst worden. Met dezen veldtocht begint dan de officieele oorlog van den kant der Achaiers. De kwestie over het feitelijke begin van den Kleomenischen oorlog en het officieele begin, dient bestudeerd te worden in verband met Aratos afwachtende oorlogspolitiek en deze heeft hij gevolgd tot aan zijn inname van Kaphuai (vóór Mei 228) en spreekt zich duidelijk uit in zijn handelwijze bij Pallantion. 253 lel) Vgl. hierover ook Klatt, blz. 45 w. 182) Arat. 35, 7. 183) Arat. 36, 1. 184) Polub. 11, 57. 2 ; vgl. Arat. 36, 3. 185) Arat. 36, 4. ree) Arat. 37 v. is zeker na Kleomenes’ bezetting van het Athenaion verklaard en van den kant der Achaiers officieel ingezet door den veldtocht van Aristomachos met Aratos, ’n veldtocht die toch de goedkeuring van de Achaiische bondsleden moet hebben gehad. Met meer recht zou men een oóykXt]toc; kunnen plaatsen na de Achaiische sunodos van September 229, dus inden loop van den winter 229/8, in ieder geval vóór de sunodos van April 228. Plaatst men de oóyKXr|To<;, waarop de beslissing om oorlog te voeren tegen Kleomenes bekrachtigd werd, in den winter van 228/7 (dus na de Septembersunodos van 228), dan zou de uiteindelijke oorlogsverklaring zijn uitgesteld van het einde van den zomer 229 tot den winter van 228/7 hetgeen ons wel te lang voorkomt; wel kan men aannemen, dat na de Septembersunodos van 228, de oorlog, aanvankelijk door Aratos zeer gevreesd, nu openlijk en met een zekere gerustheid door hem wordt aangegrepen, omdat hij in tijd van nood Antigonos Dosoon achter zich weet161). 6e. Het weifelend optreden van Aratos bij Pallantionl62) vindt zoodoende de beste dateering voor de Septembersunodos van 228, in den loop van Augustus. 7e. Aratos’ nederlaag bij het Lukaion-gebergtel63) is te dateeren in het begin van Aratos’ 10de strategie, in Mei of Juni 227. Be. Aratos’ inname van Mantineia is hierop gevolgd, waarschijnlijk Juni of Juli 227. Naar Polubiosl64) geschiedde dit „ëxei TexapTO ixpóxepov xfjq ’Avtiyóvou Ttapouaiat;”, Begrijpelijkerwijze is hier het probleem wat onder „Ttapouaiag” moet verstaan worden (zie blz. 263 v.). 9e. Over de invallen van de Lakedaimoniërs op vijandelijk gebied met name hun veldtocht tegen Megalopolisl6s), is slechts met zekerheid te zeggen dat ze geschiedden in Aratos’ 10de strategie en nog voor de sunodos van September 227, dus inden loop van den blz. 261 v.). 10e. De slag bij Megalopolis (Ladokeia) moet zijn voorgevallen niet lang voor de Septembersunodos van 227, die er spoedig op gevolgd moet zijnl66), dus waarschijnlijk inden loop van Augustus 227. Op de sunodos van September te Aigion werd aan Aratos verderen materieelen steun geweigerd; het is wel ’n regelmatige vergadering geweest, in tegenstelling met de meening van Klatt, die o.i. ten onrechte uit de woorden „et séolxo noX£(xeiv” meent te kunnen concludeeren. 254 11e. Er is eenige onzekerheid inde dateering van den slag bij Orchomenosl6B). Slechts met zekerheid is te zeggen, dat de slag geleverd is, vóór Mei 226, toen Huperbatas strateeg werd. Daar Megistonous echter aan Kleomenes’ staatsgreep heeft deelgenomen169), kan het gevecht bij Orchomenos pas hierna geplaatst worden, dus inden winter van 227/6, waarschijnlijk echter nog voor de Achaiische verkiezingen in Februari/Maart. Het is mogelijk dat de campagne van Kleomenes in het gebied van Megalopolisl7o) een antwoord is geweest op den slag bij Orchomenos. Maar dit versterkt dan onze meening om bedoelden slag te dateeren na den staatsgreep van Kleomenes. 12e. Kleomenes’ inname van Mantineia, geschiedde inden zomer van 226 en de grootc nederlaag der Achaiers bij het Hekatombaion171), waarschijnlijk in het begin van den herfst van hetzelfde jaar. 2°. Van den slag bij het Hekatombaion tot aan den slag bij Sellasia Bij het Hekatombaion bevond Kleomenes zich tegenover de geheele strijdmacht van de Achaiersl72); deze laatste echter werd zoodanig verslagen, dat de kwestie van de hegemonie in discussie kwam en dat men Kleomenes uitnoodigde tot een conferentie173). De beide vergaderingen (oÓYKXrjtoc;: vgl. blz. 234) dienen we aldus te interpreteeren, dat Kleomenes respectievelijk naar Argos en Lerna werd ontboden ; de eerste, wegens ziekte van Kleomenes, niet doorgegane conferentie moet hebben plaats gehad, nadat ’n wapenstilstand was gesloten en kan waarschijnlijk nog gedateerd worden vóór Maart 225 175); de tweede176) moet, in verband met de Nemeïsche feesten, gedateerd worden in Juni of Juli177). Het optreden van Aratos bij deze tweede oóyKXriToq was oorzaak, dat Kleomenes een heraut naar 16T) Klatt, blz. 51. 168) Arat. 38, 1. 169) Plout. Kleom. 11; vgl. Beloch, IV, I, blz. 704 n. 1; Klatt, blz. 52 v. plaatst den slag vóór Kleomenes’ staatsgreep. 17°) Plout. Kleom. 12. 1T1) Arat. 39, 1. 172) Polub. 11, 51, 3: itav&r|[ieL; Plout. Kleom. 14,2: èf;eXoóvTG>v 6è ttavSppel tcov "Ayaicov ” 173) Arat. 39, 1-2. 174) Plout. Kleom. 15,3 en 17, 1. 175) Op deze eerste gehouden a6yKXr|To<; moet dan reeds Aratos onderhandeld hebben over het bondgenootschap met Makedonië, want (Polub. 11, 51, 5) zijn zoon wordt met gezanten naar Antigonos gezonden. 17e) Hierop doelt vooral Arat. 39, 2-3. 177) Vgl. Ferrabino, blz. 263 en 296. dat deze woorden een regelmatige vergadering uitsluitenl67). 255 178) Arat. 39, 4-5. 179) Arat. 40, 2 (vgl. de term bij Plout. Kleom. 19, 1 waar geduid wordt op de volmachten vaneen krijgsraad). lso) Plout. Kleom. 17, 4. 181) Arat. 41, 1. 18S) Beloch, IV, 2, blz. 222, n. 1. Hij verwijst naar Plout. Kleom. 16, 1 (waar ook de voor dezen tijd onjuiste aanduiding terugkeert, dat Aratos 33 jaar lang de eerste was geweest bij de Achaiers) en 19 v. en oordeelt, dat Plout. in Arat. 41, Phularchos volgt en in hoofdstuk 40 waarschijnlijk Aratos. Zijn conclusie luidt dan • „Jedenfalls konnte Aratos nicht zum „OTpaTriyÓt; aÖTOKpdxcop" gewahlt werden, so lange ein anderer Strateg war”. Aan deze opinie zou Beloch dan nog hebben moeten toevoegen, dat Ploutarchos zich dus vergist heeft. 18S) Polub. 11, 52, 3. 184) Polub. 11, 53, 2. 18S) Ferrabino, blz. 262-268. Aigion stuurde om den oorlog te verklaren; bijna had hij hierop Sikuoon door verraad ingenomen, waar dus reeds langer pro-Spartaansche elementen hun werk deden. Kleomenes nam daarop Pellene in, Pheneos, Penteleion, Kaphuai en daarna, £Öoóg, traden Argos, Phlious en Kleonai tot de Kleomenische partij toe17»), welke gebeurtenissen alle kort voor en tijdens de Nemeïsche feesten van 225 moeten hebben plaats gehad. Nog vóór de Nemeia en wellicht direct na Kleomenes’ oorlogsverklaring, had Aratos in Sikuoon buitengewone volmacht gekregenl79), om een gerechtelijk onderzoek in te stellen. Het Achaiische bondsleger dat bij de tweede oÓYKkiyroc; in Argos was, had men daar gelaten en slechts ruiterij en huursoldaten naar Sikuoon gezondenlBo) om Aratos te assisteeren. Het grootste deel van het leger was dus in Argos, terwijl Aratos eerst in Sikuoon en daarna in Korinthe was. Hieruit volgt dat Aratos geen strateeg was. Na met veel moeite ontsnapt te zijn in Korinthe, ontkwam Aratos naar Sikuoon, waar hij benoemd werd tot „oxpaxgyog aöxoKpdcxojp’-isi). Nu zou volgens Beloch189) de aan Aratos gegeven dvuTteóGuvog identiek zijn met het ambt van „oxpaxgyóq auxoKpdcxmp . Uitdrukkelijk wordt echter naast Aratos als „crxpaxgyöc; ocuxoKpdcxcop Timoxenos als strateeg genoemd. De Korinthiërs immers eischen van Aratos en van de Achaiers de stad te verlaten „xw pèv ’Apaxcp oxpaxriyoOvxi Kal xotg ’Axaiotq” 183) en de Achaiers weten Argos te veroveren onder hun strateeg Timoxenos, „pexd xou axpaxriYoö’’lBl). Nu wezen we er reeds op, dat een ander strateeg was, terwijl Aratos in Sikuoon en Korinthe de aanhangers van Kleomenes wilde straffen; die strateeg moet Timoxenos geweest zijn, gelijk overtuigend is bewezen 185); Aratos kan niet twee jaar achtereen strateeg geweest zijn. Maar dan moet volgen, dat Argos heroverd is vóór Mei 224, dus tijdens de strategie van Timoxenos en dan moet deze dus naast Aratos een normale strategie bekleed hebben. 256 188) Diod. XIII, 94-95 ; vgl. Tarn, C. A. H. IV, blz. 155, 370 en 372 en C. A. H. VI, blz. 116 ; vgl. verder A. }. Evans in Freeman’s History of Sicily, IV, blz. 211 vv. 187) Polub. 111, 86, 7 ; 87, 6 : 103, 4. 18S) Vgl. H. Swoboda, Gr. Staatsaltert., blz. 84 vv. 189) Arat. 40, 5, lö°) Tarn, C. A. H. VII, blz. 863; Walbank, blz. 170 v. 17 Wat nu de term „oxpaxqyóq aóxoKpdxcop" betreft, deze duidt niet direct hetzelfde aan als de term „èfjouoioc dcvuneuGuvoq”; plaatsen die elders voorkomen, kunnen ons helpen. Het ambt van „axpaxrjyóq auxoKpdxcop” was de vorm waaronder de tyrannen Geloon en Dionusios I, met een persoonlijke lijfwacht, hun macht in Syrakusc hadden verkregen en behoudenlB6). Verder vinden wede term als een equivalent van het Romeinsche dictatorlB7). Hoe men over het ambt ook moge denkenlBB), in ons geval staat vast dat de autoriteit van den strateeg Timoxenos niet werd aangetast. Aratos kon niet inden gewonen zin strateeg zijn bij den afval en den opstand in Korinthe en al zou men ook met Beloch de dvuixeuGuvoq’’ voor identiek houden met het ambt van „axpocxqyóq auxoKpdxcop”, het zou onze meening versterken dat Aratos in Korinthe niet als gewoon strateeg optrad, maar onder geleide vaneen persoonlijke lijfwacht. Hoe zouden hem als strateeg slechts 30 soldaten gevolgd zijn op zijn vlucht naar Sikuoon ?189). En hoe kon zijn positie in die mate gevaar loopen, wanneer hij als gewoon strateeg in Korinthe was geweest ? De vergadering in het Apollonion en de geheele situatie wijzen er op, dat betrekkelijk weinigen van den opstand wisten. Het blijkt uit alles, dat de vergadering in Sikuoon, waarop Aratos tot „oxpaxqyóc; aöxoKpdxcop” werd gekozen, een buitengewone vergadering is geweest en dat men op die vergadering aan Aratos onbeperkte volmacht wilde geven om te handelen gelijk hij het in het belang van den Achaiischen bond nuttig oordeelde en om de zaken af te wikkelen die hij met Antigonos Dosoon was begonnen. Wij zouden daarom in het ambt van de dvuTC£Óouvo(;” Aratos willen zien, als den voorzitter vaneen krijgsraad en in het ambt van „oxpaxqyóq auxo-Kpdxcop” den „dictator met buitengewone volmacht”. Dit ambt sloot natuurlijk niet uit, dat Timoxenos als gewone strateeg onder den „oxpocxqyóq auxoKpdxcop” stond, of althans in hooge mate rekening te houden had met diens gevoelens. En zóó opgevat, kan men er niet veel op tegen hebben, als hypothese aan te nemen, dat het buitengewone ambt van dictator geduurd heeft tot na den slag bij Sellasial9o). Wanneer wij nu trachten de volgorde der gebeurtenissen te overzien, dan staat alleen uitdrukkelijk vast. dat Argos door Kleomenes 257 den slag bij Sellasia, alsook bij hen die 222 aannemen, een principieele fout gemaakt, want beide groepen plaatsen Antigonos’ komst inden zomer van 224191). Wanneer men echter Antigonos' aankomst op den Isthmos plaatst inden zomer van 224, dan zou Timoxenos strateeg moeten geweest zijn van Mei 224 tot Mei 223 en bovendien zou er tusschen Kleomenes’ inname van Argos, den opstand in Korinthe en het drie maanden durende beleg van Sikuoon, welke gebeurtenissen snel op elkander volgen, te langen tijd liggen. Vatten wijde gebeurtenissen eens kort samen. a. Juli 225: Kleomenes’ inname van Argos, gevolgd door de inname van Phlious en Kleonai. b. Aug. 225: Opstand in Korinthe. Aratos ontsnapt ternauwernood, gaat naar Sikuoon, wordt benoemd tot dictator met buitengewone volmacht. Via Hermione, Troizen en Epidauros rukt Kleomenes op naar Korinthe; voor hij de stad binnen rukt, wordt Megistonous naar Aratos gezonden. Kleomenes begint het beleg van den Akrokorinthos; Tritumallos wordt naar Aratos gezonden. Na het mislukte gezantschap, worden Aratos’ bezittingen in Korinthe prijs gegeven en aanstonds verwoest Kleomenes het gebied van Sikuoon en belegert deze stad drie maanden lang. Kleomenes geeft het beleg pas op „èiuyvoöc; toog ’Axoaoüq ouvrißepévouc; xd upót; tóv ’AvxtyOVOV” 199). Nu blijkt nergens dat het beleg van Sikuoon pas ± Mei 224 begonnen is; lezen wijde gebeurtenissen met aandachtl93), dan is de verwoesting van het Sikuonisch gebied geen antwoord geweest op het gezantschap van Aratos’ zoon naar Antigonos, want het uiteindelijke gezantschap, waarbij Aratos’ zoon zelf als gijzelaar werd gezonden, kan pas tijdens of beter op het laatst van het beleg van Sikuoon 191) Boëthius, Der Arg. Kal., blz. 15, over Antig. komst: „Dies geschah in einem Sommer". Beloch, IV, 1, blz. 710, n. 2: „Da die Belagerung von Sikyon.... bei Antigonos’ Erscheinen auf dem Isthmos abgebrochen wurde (etwa im August) .... so muss die Belagerung etwa im Mai begonnen haben” ; vgl. Beloch’s 3de punt van kritiek tegen Ferrabino, blz. 265 : ook Tarn gaat van datzelfde allerminst bewezen iets uit: „by early summer (224) he (nl. Antigonos) was in the Megarid where Aratus joined him" etc. (C. A. H. VII, blz. 758). 192) Polub. 11, 52, 5. 193) Plout. Kleom. 19-20; Arat. 39, 4-43. bij gelegenheid van de Nemeïsche feesten (Juli 225) werd ingenomen. Nu is er, zoowel bij hen, die vasthouden aan de dateering 221 voor 258 Wanneer men nu bij Polubios het verloop der gebeurtenissen leest, mag men veilig aannemen, dat op de normale Septembersunodos van 225 nog slechts het voorstel werd aangenomen om aan Antigonos den stadsberg van Korinthe over te gevenl94) en dat na deze Septembersunodos het beleg van Sikuoon begonnen is, dat dan geduurd heeft tot eind Nov./begin Dec. 225. Daar Aratos en zijn zoon nu tijdens het beleg in Sikuoon waren, moet een tweede vergadering te Aigion hebben plaats gehadl9s), waarop Aratos en zijn zoon verschenen met tien vrienden, blijkbaar het aandeel van Sikuoon naar deze „oiJYKXrjToq”. Want met deze tweede vergadering moet wel een „aóyKXrjToq” bedoeld zijn, waarop definitief besloten werd, de Akrokorinthos aan den Makedonischen koning aan te bieden, welk aanbod en besluit bekrachtigd werden, doordat Aratos’ zoon en anderen als gijzelaars naar Antigonos worden gezondenl96). Het lange verloop tusschen de Septembersunodos en deze „aóyKXTjxoc;” vindt een aannemelijke verklaring in het feit, dat hiertoe de bondsleden boven de 30 jaar moesten worden opgeroepen en dat een en ander door de hachelijke toestanden veel tijd vorderde. Nadat nu Kleomenes vernomen had, dat het uiteindelijk verdrag tusschen Antigonos en de Achaiers was tot stand gekomen, trok hij van Sikuoon op naar den Isthmos. Intusschen stond Antigonos reeds lang gereed en wachtte op het oogenblik van handelen volgens de mededeelingen van Aratosl97). Deze laatste trok hem tegemoet met 194) Polub. 11, 52, 4 ; vgl. nu hiermee het einde van Arat. 41, waar duidelijk blijkt, dat Aratos in twijfel verkeert. 19B) Arat. 42. 19«) Arat. 42, 2-3. 197) Polub. 11, 52, 5-7; ’Avxiyovoc; &è itdXoa pèv fjv èv itapaoKeug, KapocSoKQV tó péXXov Koerde xdq UTtoGsoeic; xd<; ’Apdxou”. gedateerd worden, daar Aratos met zijn zoon tijdens het beleg in Sikuoon vertoeven en met moeite weten te ontkomen naar de vergadering te Aigion. Het beleg van Sikuoon moet dus gedateerd worden na Aratos’ weigering bij de onderhandelingen van Megistonous en Tritumallos. Wat de tijd betreft van Antigonos’ komst, ligt het voor de hand, dat Aratos zoo spoedig mogelijk hulp wilde hebben, daar de Akrokorinthos in handen dreigde te vallen van Kleomenes; hij zal daarbij toch niet gewacht hebben tot den zomer van 224. Natuurlijk heeft Aratos het uiterste gedaan om Sikuoon te behouden, maar hij wist heel goed, dat, ondanks de Achaiische bezetting op den Akrokorinthos, Kleomenes veel meer weerstand kon bieden wanneer Sikuoon mocht vallen, omdat hij in dit laatste geval eender toegangen tot den Peloponnesos algeheel had afgesloten. 259 Antigonos’ tocht naar den Peloponnesos inden wintertijd is verder zeker geen onmogelijkheid, wanneer wij op andere tochten wijzen, b.v. op den tocht van Antipatros en Krateros, die inden laten herfst van 322 met 30.000 man Aitolië binnenvielen en gedurende den winter in het land bleven totdat sneeuw en kou de Aitoliërs uit hun schuilhoeken verdreven2ol) en verder op de wintercampagne van Philippos Vin 219 202). Philippos komt ~tou xeipövoc; ëti Ttpopcdvovxoc;” naar den Peloponnesos, valt Elis binnen, vandaar „péoou XEipwvot;” naar Megalopolis en Argos. Van Argos begeeft hij zich ~irpóg xdg T(Sv ’Axmcov apxaipeataq elg Aiyiov” 203)( daarna weer naar Argos 198) Arat. 44, 1. 189) Polub. 11, 54, 3. 20°) Polub. 11, 54, 4: pexd tccOtoc xpóvov pév xiva uapaxetpóc^cov Tiepi Sikucovoc Kal Kópivßov" : vgl. Ferrabino, blz. 267 v. 201) Diod. XVIII, 24 w.; Beloch, IV, 1, blz. 78. 202) Polub. IV. 67-87. 2o:i) Polub. IV, 82, 7. de demiourgen en kan dit ónmogelijk gedaan hebben in zijn functie van legerstrateeg, want hij zou in dit geval toch het Achaiische bondsleger niet verlaten hebben. Na wederzijdsche uitwisseling van eeden te Pegai, trok men onmiddellijk op tegen de vijandenl9B), waarna de gebeurtenissen elkander zeer snel opvolgden en waarbij opmerkelijk is, hoe overal, en vooral bij Antigonos’ uitgevoerden Arkadischen veldtocht, op de snelheid en korten duur van de handelingen grooten nadruk valt (zie blz. 242). En na Antigonos’ strafexpeditie door Arkadië, vernemen we: „f)Ke irpóc; rgv tcov ’Axoacov oóvobov” 199). Voor de chronologie is dit gegeven van het hoogste belang. De herovering van Argos is, gelijk wij zagen, geschied onder de strategie van Timoxenos en Antigonos’ aankomst op den Isthmos ging aan Timoxenos' aanwezigheid te Argos vooraf. Wanneer wij letten op de vrij groote moeilijkheden die Antigonos bij den Isthmos ondervond, mogen wij toch wel aannemen, dat hij op het eind van Januari 225 binnen kon dringen; de opstand in Argos kan dan wel begin Februari geplaatst worden. Dan komt de snelle tocht door Arkadië en daarna Antigonos’ aankomst te Aigion. Maar dan kan de bedoelde sunodos onmogelijk de normale van September 224 geweest zijn, maar moet samen vallen of gelijk gesteld worden met de „dp/aipEaiai”, die eind Februari/begin Maart gehouden werden. Terecht is het opvallend, dat Antigonos na de vergadering slechts ’n korten tijd de winterkwartieren betrekt in het gebied van Sikuoon en Korinthe 200). Veronderstellen we nu nog eens, dat de bedoelde sunodos de normale van September zou geweest zijn, dan zou Antigonos zeker zijn troepen naar huis hebben gezonden, wat hij gedurende den wintertijd van 224/3 dan ook doet. 260 5è suvd[iEi<; ditéXuoev elq MaKsboviav” 204). Behoudens het allerlaatste, dat de troepen nog naar Makedonië worden gezonden, is het bericht over de vergadering te Aigion en den tijd van het verblijf in de winterkwartieren dus analoog aan het geval van Antigonos Dosoon die ook na de „dpxoapeaioa” (eind Febr./begin Mrt.) de winterkwartieren betrekt, in Maart 224. Op deze sunodos (in werkelijkheid dus „dpxocipeotca”) te Aigion, werd Antigonos gekozen tot algemeen leider van de bondgenooten en pexd tocötoc xpóvov pév xtva (zeker niet lang) 'rrapaxeipd^cav biérpipe itEpl ZiKUcöva Kal KópivOov”. Inderdaad, ’n korte opeenvolging van gebeurtenissen vanaf de Nemeia (Juli 225) tot aan Maart 224, maar zeer wel overeenkomend met het bericht, dat Kleomenes na het verlies van Argos, alles wat hij „èv èXaxloxm xpóvm” had gewonnen, moest prijsgeven 205). Aanstonds trachtte Kleomenes hulp te krijgen, wellicht nog begin Februari 224 en begon dan, eind April/begin Mei, zijn mislukten aanval op Megalopolis2o6), die gedateerd is als te zijn voorgevallen „Ttepl Tfjv xrjc; nXeidSoQ èuiTÓXT]v” 207) d.i. jn Md 224. Als antwoord hierop rukt Antigonos uit „xfje; èapivfjg Spaq èvtoxapévriq” 208) en nu komt de tocht waarin met opzet op het snelle verloop werd gewezen (zie blz. 244). Wederom chronologisch van groot belang is het, dat wij over Antigonos’ inname van Mantineia nader bericht hebben, want over Aratos' inname van Mantineia wordt gezegd dat ze geschiedde „exei xexdpxm TrpoxEpov xfje; ’Avxtyóvou Ttapouaiac;”2o9), Bedoelde inname van Aratos valt in Juni of Juli 22? (= 01. 138,1) en Antigonos inname van de stad in Augustus 224 (= 01. 139,1). Nu is de kwestie maar wat onder „Tiapouotaq” te verstaan is. Ferrabino2lo) ziet in: „f| ’Avxtyóvou itapouota” „la venuta in Mantineia”, een meening die reeds Niese2ll) had gehouden, terwijl Boëthius en Beloch2l2) er onder verstaan, „Antigonos’ Einmarsch inden Peloponnes im Herbst 227”. Zonder de argumenten van Beloch nader te willen onderzoeken, spreken wij ons uit voor Ferrabino en staven dit vooral nog hiermee, dat bij de dateering van de inname van Mantineia door 204) Polub. IV, 87, 13. 205) Plout. Kleom. 21, 4. 200) Polub. 11, 55, 5. 207) Polub. IX, 18, 2 ; vgl. Beloch, IV, 1, blz. 715 n. 2. 208) Polub. 11, 54, 5. 208) Polub. 11. 57, 2. 210) Ferrabino, blz. 269. 211) B. Niese, Bei trage zur Gesch. und Chronol. des Hellenismus, Hermes, 35, 1900, blz. 68. 212) Vg). Beloch, IV, 2, blz. 223. terug kóvtocGGoc xf]V TrapaxELpaoiav èiroiei p.£xd xöv cjnXmv, xdq 261 Antigonos’ veldtochten gedurende den zomer van 224, hebben dan weer een eindpunt, want „f)&T) ouvcntxovroc; toG XelH“ Aïyiov Ttpóq xf]V xcov ’Axoacöv aóvo&ov”, waarna hij de Makedoniërs naar huis zendt maar zelf blijft met de huurlingen2l4). Dan volgt in September 224, tijdens de sunodos, Kleomenes’ inname van Megalopolis. Dit nu zou gebeurd zijn, drie maanden na Kleomenes mislukte poging2ls), welke laatste in Mei voorviel. Maar dit kan onmogelijk juist zijn, want Antigonos is op de vergadering in Aigion en wel ~f]6r] ouvëcTtxovxoQ xou yeipcovoc;”. Er liggen dus tusschen Kleomenes’ mislukking en succes bij Megalopolis geen drie, maar vijf maanden. Daarna hebben we weer een tijdaanduiding, nl. „öpa x« rr\v èaptvj’jv öpocv”2l9), waarop Kleomenes de Argolis binnenvalt en voor de laatste maal triumfeerend in Sparta terugkeert. 3°. De slag bij Sellasia De periode van den slag bij het Hekatombaion tot aan den slag bij Sellasia, is de meest duistere uit den Kleomenischen oorlog: het grootste probleem is hier de dateering van den slag bij Sellasia. Er staan slechts twee dingen vast, nl. le. het gevecht werd geleverd ongeveer Juni-Juli211) en 2e. na den slag was Antigonos Dosoon na weinige dagen tegenwoordig bij de Nemeïsche feesten te Argos2lB). Drie dateeringen worden voorgesteld, nl.: a. 221; door Schoemann, Droysen, Niccolini, Holleaux, Boëthius: b. 222: door Niese, Beloch, De Sanctis, Tarn, Dinsmoor, Trcves; c. 223; door Ferrabino en, in algeheele navolging van hem, door Walbank219). Het is niet onze bedoeling om het voor en tegen van alle meeningen 213) Arat. 45, 8. 214) Polub. 11, 54, 13 en 11, 55, 1. 216) Pdub. 11, 55, 5: vgl. Beloch, IV, 1. 715 n. 2; Also muss die Zahl 11, 55, 5 verderbt sein, oder Polybios selbst bat ein Versehen begangen". 218) Polub. 11, 64, 1. 21T) Polub. 11, 65, 1; „xoG Gépouq èvioxocpévou”. 21S) Polub. 11,70, 2-5. 219) Wij verwijzen voor samenvallende conclusies respect, vooral naar ; bij a. Boëthius, Der Arg. Kalender, blz. 15 w., waar de chronologie besproken wordt van Mei 225 tot herfst 221 : bij b. Beloch. IV, 2, blz. 219 vv.; Tarn, C. A. H. VII, blz. 863 v.; bij c. Ferrabino, blz. 268 vv. Antigonos in Aug. 224. Aratos strateeg was, hetgeen blijkt doordat de handelwijze der Achaiers bij de behandeling van Mantineia vooral ter sprake komt, ’n handelwijze waarvoor Aratos verantwoordelijk moet worden gesteld2l3). 262 Tegen hen die 221 voorstaan, hebben dezen dan o.m. als argument, dat vanaf Juli 221 tot lente 219 dit slechts één jaar en 8 maanden is, en dat, uitgaande van Juli 222, Polubios’ uitspraak beter te verstaan is. Maar ook Polubios’ laatste uitspraak werd weer grondig bestudeerd en deze uitspraak, alsmede het verloop der gebeurtenissen bij hem inzake Antigonos’ veldtochten, aan den slag bij Sellasia voorafgegaan 226), brachten Holleaux er toe om zich weer voor 221 uitte spreken, zonder dat hij vóór zijn dood nog gelegenheid vond zijn meening nader te omlijnen 227). Intusschen is het zeker, dat Juli 221 niet meer in aanmerking kan komen en wel om deze redenen: le. na den slag bij Sellasia (± Juni-Juli) vaart Kleomenes onmiddellijk naar Egypte, waar hij ± Augustus moet zijn aangekomen. Nu moet Kleomenes een vrij langen tijd in Alexandreia zijn geweest ëmq pèv ó Eüepyé-rriq 228). Euergetes’ dood in 221 staat vast, alleen de maand waarin hij stierf is onzeker. Meyer neemt de maand October van 221 222), een meening die weerlegd is23o). Tarn, C. A. H. VII, blz. 864. 221) Beloch, IV, 2, blz. 220. a») Liv. XXXIII, 41 (uit Polub.). 223) Th. Sokolow, Das jahrliche Nemeenfest, Klio, 5, 1905, blz. 219 vv. 224) Boëthius, Der Argiv. Kalender, blz. 38 vv. 225) Polub. IV, 35, 8. 22e) Vgl. vooral Polub. 11, 54 v. en 11, 64, v. 227) Holleaux, Rome etc., blz. 124, n. 5: „Une nouvelle étude de la question m’a convaincu que, contrairement a I'opinion que j’ai autrefois soutenue, (nl. de dateering 222 in Mél. Nicole, Genève 1908, blz. 273 w.) la bataille de Sellasia est bien de I’été de 221. Je me rallie a la solution adoptée par G. Niccolini (in La confed. achea, blz. 279-283), 228) Polub. V, 35, 1; vgl. Plout. Kleom. 32. 229) E. Meyer, Untersuchungen zur Chronologie der ersten Ptolemaer auf Grund der Papyri, Leipz., Berlin 1925. 230) Tarn, Cl. Rev. (review of Meyer’s Unters. etc.), 40, 1926, blz. 86 vv. der hiergenoemden te behandelen. In het kort moge dit gezegd zijn: voor 221 of voor 223 spreken de Nemeïsche feesten: deze waren inderdaad triëterisch. Nu meenen Tarn 220) en Beloch221) dat de Nemeïsche feesten van 223, vanwege den oorlog werden uitgesteld tot 222. Zij verwijzen naar een zelfde voorval in 195 v. Chr.222) en steunen op een artikel van 50k010w223), die 'n jaarlijks terugkeerend Nemea-feest wil bewijzen, hetgeen echter op afdoende wijze weerlegd i5224). Behalve dat door de voorstanders van 222 het zeer hypothetische uitstel der Nemeia van 223 wordt aangenomen, steunen zij o.a. vooral op deze uitspraak van Polubios, dat bij de koningskeuze in Sparta, inde lente van 219, Sparta, sinds Kleomenes' vlucht zonder koning was geweest ~ayebóv fj&q Tpeïq èviauToóg" 225). 263 Er blijven dus nog over ± Juni-Juli 222 en ± Juni-Juli 223. Blijft men 222 handhaven, dan moet men aannemen, dat de Nemeia van 223 uitgesteld zijn, of men moet tot Sokolow’s hypothese vaneen jaarlijks gehouden Nemeia-feest zijn toevlucht nemen. Wat het eerste betreft, wanneer wijde gebeurtenissen na elkaar alle overzien, gelijk wij deden, dan ziet men dat er geen dwingende noodzakelijkheid was om de Nemeia van 223 uitte stellen. En wat het tweede betreft, verwijzen wij naar Boëthius, die helder en klaar Sokolow weerlegt, maar door een verkeerde opvolging van de strategenambten en dooreen o.i. onjuiste interpretatie van Aratos’ ambt van „orTpaxrjyóq aöxoKpd-Twp„ 236) tot het jaar 221 is gekomen. Wij meenen nu de hypothese van Ferrabino 237) te mogen volgen, die den slag bij Sellasia in Juli 223 plaatst. Zijn hypothese wordt vooral door Beloch 238) becritiseerd inde volgende punten: le. Antigonos Dosoon is ~peT’ oö itokó” na zijn overwinning op de Illyriërs gestorven, welke overwinning spoedig op den slag bij Sellasia en de Nemeia volgde. Antigonos’ dood nu valt inden zomer van 221 en bij een scherpe interpretatie van Polubios 239), na den dood 231) Beloch, IV, 2, blz. 171 v. 232) G. de Sanctis, II dominio macedonico nel Pireo, Riv. fil. 55, 1927, blz. 489. 233) C. C. Edgar, Zenon Papyri I, 1925, p. VII. 284) Perrabino, La cronologia dei primi Tolemei, Atti di Torino. 51, 1915/16, blz. 343 w. 235) Tarn, C. A. H. VII, blz. 864 en Cl. Rev. 46, 1932, blz. 123. 236) Arat. 44, 1. 287) Ferrabino, blz. 262-272 en dezen geheel volgend Walbank, blz. 171 v. en blz. 196 vv. 238) Beloch, IV. 2, blz. 219. 239) Polub. V, 35, 2: vgl. Beloch, IV. 2, blz. 113. Beloch’s laatste opinie stelt Euergetes’ dood in het begin van Juli 221 231) en wordt daarbij gesteund door de Sanctis232) en door Edgar 233). Ferrabino234) plaatst Euergetes' dood inden herfst van 221. Hoe het ook zij: het is zeker dat het belangrijkste argument om uiteindelijk den juisten datum van den slag bij Sellasia vast te stellen, geleverd dient te worden door de vaststelling van den datum van Euergetes’ dood en in ieder geval „Egyptian Chronology cannot prove 221” 235). Maar ook zonder deze Egyptische chronologie kan men den slag bij Sellasia niet in 221 dateeren, want dan zou, wanneer men het verloop der gebeurtenissen terug overziet, Antigonos’ aankomst op den Isthmos in 223 moeten gedateerd worden, hetgeen weer aanduidt, dat een te lange tijd zou verloopen zijn tusschen den slag bij het Hekatombaion en Antigonos' komst. 264 2e. „Ferner müsste bei diesem Ansatz (nl. 223) die Strategie, die Timoxenos nach der Schlacht am Hekatombaion angetceten hat (!) mit der Strategie identisch sein, die er bei Antigonos’ Einmarsch in den Peloponnes bekleidete; zwischen beiden liegt aber eine Strategie des Aratos . Hier is echter het eerste allerminst bewezen en voor het tweede heeft Beloch Aratos’ ambt van „orxpotxgyóq otüxoKpdxcop,, 241) voor een normaal strategenambt gehouden, gezwegen dan nog over de interpretatie van het dvuTCÓSuvov ó "Apocxog Xaptóv” 242) waarover Beloch in verband met het eerstgenoemde zonder meer zegt: „natürlich handelt es sich beide Male um dieselbe Sache’’243). 3e. „Auch lassen die Ereignisse zwischen der Nemeenfeier von 225 und Antigonos’ Einmarsch, der dann am Ende dieses Sommers erfolgt sein müsste, sich nicht in so kurze Zeit zusammendrangen.” Hier ligt o.i. de voornaamste fout, want zonder reden wordt Antigonos’ tocht inden zomer van 224 gedateerd. 4e. „Und endlich würden vonder Schlacht bis zur Königswahl in Sparta nach Kleomenes’ Tode im Frühjahr 219 nicht „oxe&óv xpeïc; èviocuToi”, sondern fast 4 Jahre verflossen sein”. Te bedenken valt hierbij dat dezelfde „oxeSóv xpeu; èviocuxoi” de voorstanders van de dateering 221 niet beletten, deze te handhaven, hoewel de tijdruimte bij hun dateering slechts 20 maanden omspant. Wel wat al te ge-24°) Arat. 46, 2-3. 241) Arat. 41, 1. 242) Arat. 40, 2. 243) Beloch, IV, 2, blz. 221, n. 1. van Ptolemaios Euergetes, waaruit Beloch besluit „Schon daraus ergibt sich, dass der Ansatz der Schlacht auf 223 nicht richtig sein kann”. Daartegenover staat echter, dat Antigonos Dosoon na zijn overwinning op de Illyriërs „voowv rjsr]” den kroonprins Philippos naar Aratos stuurt, bij wien hij blijkbaar langeren tijd is gebleven 24»). Het laat zich niet aanzien, dat Antigonos Philippos zou hebben gezonden wanneer hij niet zelf minstens nog op een jaar levensduur gehoopt heeft. Nemen wij Juli 223 als dateering voor den slag bij Sellasia en den herfst van datzelfde jaar voor Antigonos’ strijd tegen de Illyriërs en het begin van zijn ziekte, dan ligt er ’n tijdruimte van ongeveer l1/2 jaar tusschen zijn Illyrische overwinning en zijn dood. Dat nu ~psx’ ou ttoXó” geen tijdruimte van1112j2 jaar kan beteekcnen, gelijk Beloch meent, lijkt niet te handhaven, wanneer we bedenken dat Polubios ook elders b.v. inde dateering van het gezantschap van Megalopolis niet juist is. Overigens houdt de plaats bij Polubios niet noodzakelijkerwijze in dat Dosoon’s dood absoluut na Euergetes’ dood valt. 265 2. DE EIGENLIJKE OORLOG Zonder twijfel was de oorlog het werk van Aratos, die door zijn invloed op Philippos en de Makedonische staatslieden eindelijk in zijn opzet geslaagd was. De Aitoliërs die niet konden ingaan op de eischen, op de bondsvergadering gesteld, kozen op de herfstvergadering Skopas, het hoofd van de oorlogspartij tot strateeg en gaven hem opdracht inde komende lente de vijandelijkheden te beginnen27). Ook waren zij ijverig er op bedacht Sparta op hun zijde te krijgen; de houding van Philippos had hier echter haar goede uitwerking niet gemist en op het einde van den zomer van 220 waren door de verkiezingen voor het ephorenambt Makedonisch-gezinde mannen aan het roer gekomen, zoodat de aanbiedingen der Aitoliërs werden afgewezen. Nu ging de anti-Makedonische partij, die vooral onder de Spartaansche jeugd talrijke aanhangers telde, tot geweld over, waarbij zij vooral steunde op haar vertrouwen op de terugkomst van Kleomenes uit Egypte (winter 220/19). De Ephoren werden bij een feest inden tempel van Athene Chalkioikos vermoord, waarbij ook eenige leden van de Gerousia vielen, terwijl de overige aanhangers van Philippos in verbanning moesten gaan. Daarna werden uit de overwinnende partij nieuwe ephoren gekozen en een verbond met Aitolië gesloten. Toen echter spoedig daarop het bericht kwam van Kleomenes’ dood (winter 23) Polub. IV, 22-24. 24) Arat 47, 6, 2B) Polub. IV, 25 v.: Niese 11, blz. 422 v.; Nicolaus, blz, 23 vv. 2e) Polub. IV. 26 v. 2T) Polub. IV, 27,1. woesten volgde hij Aratos’ advies om het bondgenootschap te vernieuwen en te bevestigen. Petraios werd daarop in Philippos' naam naar Sparta gezonden terwijl hijzelf naar Korinthe terugkeerde 23). Nog vol van zijn idealen bij zijn eerste bezoek inden Peloponnesos opgedaan, had Philippos zich betoond als een voor Griekenland weldenkend heerscher24). Op de vergadering te Korinthe werden de klachten der afzonderlijke staten naar voren gebracht, waarna ópoOupocbóv de oorlog aan de Aitoliërs verklaard werd, en een serie eischen aan de Aitoliërs werd gezonden, welke het karakter droegen vaneen manifest2s). Door aanname van de genomen besluiten begon de z.g. bondgenootenoorlog, in het eerste jaar van de 140ste Olumpiade26). 271 Hierna herstelde Aratos den innerlijken vrede in Megalopolis. Dc opbouw van de, door Kleomenes gruwelijk verwoeste stad, veroorzaakte ernstige onlusten onder de burgerij; de bezittende klasse wilde den ouden omvang der muren hersteld zien, de massa was voor een meer bescheiden omvang, wilde daardoor de kosten verminderen en de verdediging in tijd van nood vergemakkelijken. De volkspartij wilde verder dat de bezittende klasse het derde deel van haar grondbezit zou afstaan ten behoeve van de nieuw aangekomen kolonisten. Aratos wist door zijn bemiddeling alle geschillen bij te leggen. Wij vernemen niet op welke wijze, maar weten wel, dat de muren in hun vroegeren omvang werden opgebouwd7s). Hierna begaf hij zich naar de vergadering te Aigion, (eind Mei, begin Juni): tijdens zijn afwezigheid werd het commando gevoerd door Lukos, den „óirooxpdTTjyoq xijq auvreXeiag naxpiKrjq” 76). Deze notitie bij Polubios geeft ons een goeden kijk op de nieuwe door Aratos ingevoerde militaire reorganisatie. Een auvxÉXEia was een militaire onderafdeeling van den Achaiischen bond en de hier genoemde ouvxéXEioc nocxpiKf| omvatte Patrai, Dume, Pharai en waarschijnlijk ook Tritaia77). De Westelijke steden van Achaia hadden dus een eigen legermacht, waarbij huursoldaten van den bond zich aansloten. Arkadië had hulp van de troepen, door Taurioon en de Messeniërs gezonden, en vormde een verdedigingslinie in het centrum van den Peloponnesos tegen Elis en Sparta, terwijl de meer Oostelijk gelegen steden front maakten tegen Sparta. Controle op de onderafdeelingen werd daarbij steeds uitgeoefend door keurtroepen van den bond. Aratos had aldus drie verdedigingslinies gemaakt, nl. a. afd. i.h. Noordwesten = auvxéXeiot HaxpiKfj b. afd. i.h. Oosten = „ ’ApyoXiKf| c. afd. i.h. midden v.d. Peloponnesos = „ MeyotXonoXixiKfj 75). Aratos wilde de eenheid van den bond daar allerminst mee benadeelen, maar door decentralisatie op militair gebied hem sterker en vooral beweeglijker maken in zijn optreden. De taak van den strateeg werd er zeker minder zwaar om en minder verantwoordelijk 74) Polub. V. 92 v. 75) Polub. V, 93 v. 76) Polub. V, 94, 1. 7T) Polub. V, 95, 7: vgl. XXXVIII, 16, 4: Flaxpeu; Kal xó pexd xouxcov ouvxeXikóv. 78) Vgl. Niese, 11, blz. 455, n. 2: Ferrabino, blz. 297 vv.; Beloch, IV, 1, blz. 604, n. 1. zou de gebieden aan Elis, en Noordelijker aan de zee grenzend, beschermen 74). 280 Dat Aratos’ reorganisatie goed gezien was bleek reeds aanstonds, want Lukos behaalde een overwinning op den Aitolischen commandant in Elis, terwijl de bevelhebbers der Achaiische schepen slaagden ineen tocht langs de Aitolische kust. De buit van beide tochten verzekerde de betaling der huursoldaten 79). Weer kwam het in het Westen van den Peloponnesos tot plunderingen en gevechten van weerszijden, en hoewel Lukos zeker een goed bevelhebber is geweest, was de gunstige afloop van veel gevechten toch aan Aratos’ reorganisatie te danken. De geheele strijdwas een guerilla, die in verhouding tot de sterkte van de toenmalige legers veel verliezen bracht aan beide kanten. Het is vooral opmerkenswaardig, dat de Achaiers, dank zij Aratos’ werkzaamheid, blijk gaven weer nieuwe krachten te bezitten; zij stonden niet meer weerloos en waren niet meer geheel en al op Philippos’ hulp aangewezen. Philippos opereerde gedurende den eersten tijd van de lente en den zomer van 217 tegen de Dardaniërs, wien hij de voorname grensplaats Bulazora ontrukte in Paionië, waardoor hij den voornaamsten pas naar Makedonië beheerschte. Van hieruit trok hij met een verrassende snelheid Zuidwaarts, begon de belegering van het Phthiotische Thebai, van waar de Aitoliërs voortdurend de geheele streek hadden geplunderd. Na 14 dagen beleg viel hem de stad in handen waarna zij onder den naam Philippoupolis een Makedonische kolonie werdBo). Inmiddels kwamen gezanten van Chios, Rhodos, Buzantion en van Ptolemaios IV om vredesonderhandelingen aan te knoopen, hetgeen er wel voldoende op wijst hoe de gevoerde oorlog schade toebracht aan de Grieksche wereld. Philippos gaf echter nog niet veel om vrede, de zaken gingen hem te goed 81). Intusschen was zijn vroegere bondgenoot Skerdilaidas hem ontrouw geworden en wegens het uitblijven van subsidies, als zeeroover opgetreden. Aanstonds voer Philippos uit door den Euripos, liet de grootere schepen om Kaap Malea heen varen, terwijl hij de overige over den Isthmos naar Lechaion liet brengen. Zelf begaf hij zich, door zijn vrienden en Aratos begeleid, naar de Nemeïsche spelenB2). Hier kwam een bode met een schrijven uit 79) Polub. V, 94 v. 80) Polub. V, 95-100. 81) Polub. V, 100, 9-11. 82) Naar Boëthius, blz. 42 v„ duidelijk uiteenzet, ± half Juli 217. voor het geheel. De strateeg, als voornaamste staatsman van den bond en als leider van het bondsleger, zou met vertrouwde onderafdelingen voor het geheel beter kunnen werken. 281 gesloten 84). De door Antigonos Dosoon gestichte algemeene Grieksche bond had de eerste proef gelukkig doorstaan en de Makedonische hegemonie scheen in Griekenland voor goed gevestigd. Maar iedereen, die dieper schouwde, moest inzien, dat nieuwe moeilijkheden zich zouden voordoen. Als grootste bijzonderheid deelt Polubios een op het vredescongres te Naupaktos gehouden redevoering mee van den Naupaktiër Agelaos. Deze wees daarbij op de dreigende wolken die zich in het Westen samenpakten ; in plaats van oorlog te voeren in eigen land moest men zich gereed maken om zich te beschermen tegen de barbaren (Rome of Karthago). Als geheel geeft de redevoering de gevoelens weer van het Griekenland van die dagen en openbaart reeds eenigszins de scheuring tusschen Griekenland en Philippos. De inzichten van den laatste werden vooral vertegenwoordigd door Demetrios van Pharos, die onder den schijn van imperialistisch-Makedonische belangen, tenslotte eigen belangen voorstond. Agelaos betoonde zeer sterk, dat Philippos de Grieken als stamverwanten en vrienden zou beschouwen om goede helpers en strijders aan hen te hebben; als EtpsSpoq zou hij dan ouv Ktxipö meester worden over de geheele wereld „xuv öXcov”Bs). Dat voor den Makedonischen koning de slag bij het Trasumeensche meerde drijfveer was voor den vrede heeft Aratos niet 83) Polub. V, 101, 5-6. 84) Polub. V, 102-105: terminus ante quem zijnde Aitolische verkiezingen (Polub. V, 107, 5). Vrede dus ± eind Augustus (vgl. Holleaux, blz. 163, n. 3). 8B) Polub. V. 104, 9-11. Makedonië met het bericht van de nederlaag der Romeinen bij het Trasumeensche meer. Philippos toonde het schrijven slechts aan Demetrios van Pharos, die aanstonds de gelegenheid benutte om den koning te raden zijn aandacht aan het Westen te besteden. In Griekenland behoorde hem immers alles toe en zijn toekomst lag open 83). Hierop kwam het tot onderhandelingen met de Aitoliërs. Zij waren na de verovering van het Phthiotische Thebai tot het inzicht gekomen, dat zij bij verlenging van den oorlog slechts nieuwe verliezen zouden lijden. Ook Philippos wenschte den vrede om zijn volle aandacht aan de Romeinen te kunnen schenken, terwijl ook de Achaiers en Aratos toonden, dat zij den oorlog moe waren. Na veel over en weer kwam het tot uiteindelijke onderhandelingen, welke o.a. ook door Aratos gevoerd werden. Op Philippos’ voorstel, dat beide partijen zouden behouden wat zij op dit oogenblik in bezit hadden, werd de vrede van Naupaktos 282 In Aratos’ 15dc strategie (215/4) hooren wij over onzen held weer enkele berichten. In dit jaar, waarschijnlijk herfst 215, verscheen Philippos inden Peloponnesos, omdat hij steun behoefde van zijn Grieksche bondgenooten voor zijn Illyrische plannen en zijn Italische politiek. Hij stootte hier echter op tegenstand en vond de Achaiers weinig bereid offers te brengen. Ook nu zal Philippos wel zijn intrek hebben genomen in Aratos’ huis en bij deze gelegenheid zal wel de echtbreuk zijn voorgevallen tegenover Polukrateia, de vrouw van den jongeren Aratos 8). Deze immoreele handeling intusschen werd spoedig gevolgd door Philippos’ brute ingrijpen inde aangelegenheden van den Peloponnesos. Er waren nl. in Messene onlusten uitgebroken 9) en in plaats van de ephoren, die er anders de macht in handen haddenlo), bekleedden nu in 215 aTpocxijyot het hoogste ambtll). De beweging schijnt veeleer een innerlijke revolutie geweest te zijn dan wel een gevolg van politieke toestandenl2). Het is daarbij mogelijk, dat Philippos door de strijdende partijen te hulp is geroepen, maar in ieder geval heeft hij wel direct de bedoeling gehad de burgertwisten tot eigen voordeel uitte buiten. Dit moet Aratos wel vermoed hebben, daar hij zich met zijn zoon naar Messene haastte om tusschenbeide te komen. Waarschijnlijk wilde hij beide partijen overreden hun veiligheid te zoeken inde aansluiting bij den Achaiischen bond13). Dit is hem wel niet gelukt, maar toch volgde Philippos de raadgeving van Aratos, zij het dan met groote aarzeling, en de stadsburg van Messene, de Ithomatas, werd niet bezet. Maar Philippos, die vóór de onlusten te Messene de algemeene sympathie had gehad, wijzigde nu zijn houding, vooral onder invloed van Demetrios van Pharos. Maar nu kwam er ook een openlijke e) Polub. VII, 14,4; Arat. 48,5. 7) Niese, 11, blz. 431; Nicolaus, blz. 61 v. 8) Arat. 49, 2-, Plout. Kleom. 16; Liv. XXVII, 31, 8: XXXII, 21, 23. Polubios maakt er geen melding van. 8) Polub. VII, 10-12. 10) Polub. IV, 31, 2.11) Arat. 49, 3-5. 12) Seeliger, blz. 12 vv. : Niese, 11, blz. 469 vv.; Nicolaus, blz. 63 v. 13) Arat 49, 5.... porjBÖV. onderhandelingen van Aratoso) bij de aansluiting van Kreta, mogen bij gebrek aan positieve gegevens, waarschijnlijk wel gedateerd worden na den vrede van Naupaktos of nog later in het strategenjaar van Timoxenos, in ieder geval vóór de gebeurtenissen in Messene. Door Aratos’ toedoen onderwierpen zich alle Kretensers aan de heerschappij van Philippos, die daardoor de npooTÓCTrjg werd van het eiland 7). 285 Heeft de schrijver van het ~Leven van Aratos” vooral de bedoeling Ploutarchoa. gehad den held te eercn en te wijzen op het bloeiend geslacht van den Sikuonischen staatsman 1), dan ligt hierin misschien wel de voornaamste reden, dat hij niet steeds uit zijn bronnen overnam, wat hem historisch het meest gefundeerd had moeten toeschijnen, maar wat het best paste bij zijn bedoeling, zonder dat het de historische waarheid al te zeer in het gedrang bracht. Hij tracht weliswaar met zijn biographie een zoo volledig mogelijk beeld te geven, maar houdt steeds daarbij voor oogen, dat hij zijn held wil teekenen als een voorbeeld ter navolging. Noodzakelijkerwijze neemt aldus de voorstelling eenigszins een panegyrisch karakter aan, waardoor een eenzijdige waardeering van de onderscheiden personen niet uitgesloten is2). Wil men deze biographie van Aratos als historische bron gebruiken, dan is het natuurlijk een allereerste vereischte bij de lectuur de historische waarde en de geaardheid van de door Ploutarchos gebruikte schrijvers nader te bepalen. Men dient te overwegen, dat rangschikken, aanbrengen of weglaten van gegevens bij de samenstelling van deze levensbeschrijving, in zekeren zin te vergelijken is met het opbouwen vaneen beschrijvend en gematigd pleidooi ten voordeele van den held. Toch worden hierbij minder goede eigenschappen en minder lofwaardige feiten niet verzwegen en we kunnen niet beweren, dat Ploutarchos die berichten weglaat, die een opvallend ongunstig licht op het karakter van Aratos werpen. Van groote oneffenheden inde samenstelling van het geheel vinden we talrijke voorbeelden. Deze zijn vaak toe te schrijven aan een minder critisch inlasschen van gegevens, uit verschillende schrijvers geput. Een tegenstelling, als die tusschen den hartstochtelijken haat, dien Aratos koesterde ten opzichte van de tyrannen3) (hoofdzakelijk die, welke partijgangers waren van *) Arat. 1 v.} 26, 4-5 j 53, 5. 2) Men vergelijke Ploutarchos’ inzicht met Polubios (X, 21, 8), die kernachtig de verschillen aanduidt tusschen een lofrede en geschiedenis. 3) Vgl. b.v. de krasse termen in Arat, 3, lt 10, 1} 26, 4, I. ARATOS BIJ ANTIEKE SCHRIJVERS 303 den Makedonischcn koning) en Aratos’ latere onderworpen houding tegenover Antigonos Dosoon ), kan deels uit de ontwikkeling der gebeurtenissen en toestanden, deels ook uit het eclectisme van den biograaf bij het gebruiken der schrijvers te verklaren zijn. Door het onderscheiden van de verschillende bronnen, komen we tot een beter begrijpen vaneen tegenstelling, als de door Ploutarchos zoo geprezen houding van Aratos ten opzichte van zijn vrienden en vijanden en de daarmee niet overeenkomende houding van Aratos ten opzichte van Ludiades en Aristomachos 5), of het daarmee zelfs in tegenspraak zijnde optreden van Aratos, tegenover de deelnemers aan de Nemeïsche feesten, tegenover de Sikuoniërs en Mantineiers6). Bij het verschil in geaardheid, volledigheid of waarheidsliefde van de door Ploutarchos gebruikte schrijvers begrijpen wij, hoe sommige berichten opvallend vreemd tegenover elkander staan, zooals b.v. Aratos toorn ten opzichte van de Atheners en vlak er bij de mededeeling, dat dezen zijn deugdelijke eigenschappen bewonderen7). Elders leest men, dat Aratos zich, zelfs in zijn vaderstad, moet beveiligen dooreen persoonlijke lijfwacht, terwijl vlak erop bij zijn uittocht uit Sikuoon verhaald wordt, dat men ontroerende bezorgdheid en aanhankelijkheid voor Aratos aan den dag legtB). De verschillende gegevens zijn vaak slecht geordend en niet zelden weinig helder en overzichtelijk. Daarbij komt nog, dat Ploutarchos in zijn gecompileerde kroniek op veel plaatsen zeer bondig is of het oordeel overlaat aan den lezer, terwijl hij zelf wat bevreemdt bij het overwegend panegyrisch karakter van de biographie, het uiterst zelden tot een positief uitgesproken verdediging laat komen 9). Men dient er verder ook mee rekening te houden, dat Ploutarchos in zijn moraliseerende biographie zijn historische figuren op een bijzondere manier behandelt. Hij isoleert namelijk zijn figuren, niet door ze uit het milieu van tijd en plaatste lichten, doch door onvoldoende hun historische ontwikkeling aan te toonen. Het verband met tijd- en landgenooten wordt wel in het oog gehouden, maarde verschillende figuren staan bijna los van elkander, slechts door min of 4) Vgl. b.v. de hoofdst. 43-45 en 48,4. 8) Vgl. Arat. 10, 1 met Arat. 35, 3-5; 37 v. en 44, 6. o) Respect. Arat. 28, 65 40, 2; 45, 8-9. 7) Arat. 34, 4.8) Arat. 41-42. 9) Slechts op één plaats nl. Arat. 28, 6 blijkt duidelijk, dat de verdediging van Ploutarchos is. In Arat. 31, 2 wordt wel bewust naar voren gehaald, dat Aratos niet uit lafheid den strijd weigerde („OU npofjKOCTO otloxpóv” K.T.X.), terwijl in Plout. Kleom. 4,7 gezegd wordt duéYVCP paxeoßai. 304 Wij meenen, dus vooral steunend op eenige plaatsen in „Het leven van Aratos”, Ferrabino’s dateering te kunnen aanvaarden, hoewel wij gelooven dat Polubios behalve inde reeds eerder genoemde problematische hoofdstukken, waar het gezantschap van Megalopolis ter sprake komt 247), ook hier bij de laatste gebeurtenissen uit den Kleomcnischen oorlog aan een bijzonder onderzoek inzake betrouwbaarheid moet worden onderworpen. Hoewel er voor de dateering van den slag bij Sellasia in 222 heel veel is te zeggen, nemen wij onder voorbehoud Ferrabino’s dateering over, maar verklaren uitdrukkelijk dat onze gevolgde richtlijnen bij het verloop der gebeurtenissen na het Hekatombaion tot aan den slag bij Sellasia een werkhypothese zijn. 244) Ferrabino, blz. 271. 245) Vgl. Beloch, IV, 2, blz. 162. 240) Vgl. Walbank, blz. 197 die over de ~oxe6ÓV TpEtc; èviaUToi” als zijn meening geeft, dat Polubios hier niet betrouwbaar is. Hij wijst er o.m. ook op, dat het mogelijk is, dat Kleomenes bijna twee jaar onder Euergetes geleefd heeft (vgl. Polub. V, 35, 1 met Plout. Kleom. 32). Volgens hem kan men toch aannemen, dat het ecnigen tijd geduurd heeft, voordat Ptolemaios met Kleomenes op zulk een goeden voet stond, dat hij hem jaarlijks 24 talenten gaf. Het „KOCO’ ÏKOCOTOV èvtOCUTÓv” (Plout. Kleom. 32) sluit nu wel niet in, dat Ptolemaios langer dan een jaar met Euergetes samen was, maar als hypothese kan men toch wel aannemen, dat dit verblijf bijna twee jaar geduurd heeft. Wat dit punt betreft, zou het niet met Ferrabino’s dateering van 223 in tegenspraak zijn. 24T) Polub. 11, 47-51. makkelijk meende Ferrabino 244) de oplossing te geven door bedoelde „oxeSóv xpeiq èviocuTot”, tusschen 223/2 ( 01. 139,2) en 220/19, exclusief gerekend op te vatten als de „circa tre anni”, een opinie die terecht aanvechtbaar is, wanneer men eerstens bedenkt dat Kleomenes' dood moet gedateerd worden inde eerste maanden van 219, in ieder geval vóór Mei24s), en tweedens dat „oxe&óv” niet te vertalen is met „circa” 246). 266 1. HET VOORSPEL VAN DEN OORLOG Na den dood van Antigonos Dosoon (221) begonnen de Aitoliërs, die zich gedurende den geheelen Kleomenischen oorlog rustig hadden gehouden openlijk met vijandelijkhedenl). Hun macht was na Demetrios' dood zeer gestegen, maar zij waren toch niet opgewassen tegen den door Antigonos gestichten Griekschen bond die hun gebied aan alle kanten insloot. Terwijl de mcesten tegen een oorlog met Makedonië gekant waren 2) bleef er eenden Achaiers en Makedoniërs vijandig gezinde partij bestaan, aan wier hoofd Dorimachos en Skopas stonden, twee jonge mannen uit zeer invloedrijke familie. De eerste was bevelhebber der Aitolische bezetting in Phigaleia en ondernam van hieruit plundertochten inde aangrenzende, toen overheerschend Achaiisch gezinde, Messenische gebieden. Ook Elis was met de Aitoliërs verbonden, zoodat de plundertochten weinig verzet ontmoetten en de werkelijke vijand, Achaia, op grensgebieden kon worden aangevallen3). Tengevolge van de klachten der Messeniërs keerde Dorimachos naar Aitolië terug, verzamelde echter daar met Skopas' hulp een flink leger, waarna beiden naar Achaia overstaken, het gebied verwoestten van Patrai en Dume, door Elis en Phigaleia trokken en voor de tweede maal hun plundertochten in Messenië begonnen 4). Messenië had zich inden laatsten tijd neutraal gehouden en was de eenige onder de staten van den Peloponnesos die niet waren getroffen door de verwoestingen van den Kleomenischen oorlog5). Tengevolge echter van deze neutraliteitspolitiek stond het land geheel geïsoleerd en haar eigen krachten waren niet toereikend om den aanval der Aitoliërs af te slaan. Zij wendden zich daarom tot de Achaiers met het verzoek om opgenomen te worden in het bondgenootschap 6). De Achaiers stonden met de Aitoliërs reeds lang op gespannen voet en ï) Arat. 47, 1.2) Polub. IV, 5,2. 3) Polub. IV, 3, 3-12. 4) Polub. IV, 6. 9; Arat. 47, 2.5) Polub. IV, 32, 1 : V, 5. «) Polub. IV, 7,2. HOOFDSTUK V DE BONDGENOOTENOORLOG (220-217) 267 winnen. Werden de Aitoliërs niet onderdrukt of tegengehouden, dan zou het bondgenootschap met Makedonië en den jongen Philippos, zijn beteekenis verliezen. Bovendien kon Sparta zich weer doen gelden en op deze stad konden de Aitoliërs allicht rekenen, als het noodig mocht zijn. Aratos aanvaardde nu vijf dagen vóór den officieelen termijn zijn 13de strategenambt, een handelwijze welke niet onwettig te noemen is, daar ze met goedvinden van Timoxenos gebeurdelo). Aratos riep daarop de Achaiische strijdmacht bijeen te Megalopolis (’n atjyKXr|TO<;) 11) waar afgevaardigden van Messene met een nieuw verzoek kwamen om tot den bond te worden toegelaten. Dit kon niet worden toegestaan, daar men hiertoe de toestemming noodig had van Philippos en de overige bondsleden, maar men besloot in zooverre te helpen, dat een ultimatum werd gezonden aan Skopas en Dorimachos, Messenië te ontruimen zonder het Achaiisch gebied te betreden. Messenië moest aan Sparta gijzelaars geven en zich verplichten niet zonder toestemming van de Achaiers met de Aitoliërs vrede te sluiten. Op het ultimatum gingen Dorimachos en Skopas in: zij vroegen den Aitolischen strateeg Aristoon om transportschepen te zenden vanuit de Eleische haven Kullene naar het eilandje Pheia aan de kust van Elis (bij het tegenwoordige voorgebergte Katakolo) en rukten toen met hun leger op12). Aratos bleef nog twee dagen in Megalopolis, liet, vertrouwend op een goeden afloop, het leger naar huis gaan en hield slechts 3000 voetknechten en 300 ruiters bij zich, alsmede de troepen van den Makedonischen veldheer Taurioon, om een eventueelen aanval van de Aitoliërs op het grensgebied af te slaan. Hiermee trok hij inde richting van, Patrai om de bewegingen van de Aitoliërs te volgen. Dezen bedrogen hem echter, scheepten slechts den buit in en namen 7) Araf. 47, 3.8) Polub. IV. 7, 6. «) Arat. 47. 3. 10) Niese, 11, blz. 413, n. 2: Arat. 47, 3. 11) Arat. 47, 4 Kal auvotyaytbv xouq ’Axoaouq”. «) Polub. IV. 9 v. de vraag van Messenië was hun op zich zelf genomen aangenaam. Terecht was Aratos over de beide plundertochten zeer ontstemd7), daar er allerminst een oorlog verklaard was door de Aitoliërs. Bovendien zag hij, hoe weinig het bondsleger kon uitrichten; sinds Kleomenes’ nederlaag had de Achaiische bond haar leger zeer verwaarloosdB). Timoxenos, de strateeg van het jaar 221/0, voelde weinig of niets voor een oorlog 9), maar Aratos wist op de Aprilvergadering in Aigion den Achaiischen bond voor zijn inzichten te 268 Op de spoedig daarna gehouden zomervergadering te Aigion werd Aratos weer van alle kanten met verwijten overladen 14); te vroeg zou hij het leger te Megalopolis hebben heengezonden en wederom was zijn ongeschiktheid als veldheer gebleken. Hij kon echter de meeste beschuldigingen ontzenuwen, gaf zijn fouten toe, en wist tenslotte de menigte toch weer geheel voor zich te winnen en de schuld van zich af te schuivenls). Er werd besloten om gezanten te sturen naar de leden van den bond en aan Philippos, met klachten tegen de Aitoliërs en met het verzoek, krachtens bondsverdrag, hulp te brengen en de Messeniërs in het bondgenootschap op te nemen. Verder zou de strateeg een lichting moeten uitschrijven van 5000 voetknechten en 500 ruiters en Messenië in geval van nood te hulp moeten snellen. Sparta en Messene moesten ieder 2500 voetknechten en 250 ruiters leveren, zoodat het Achaiische bondsleger uit 10000 voetknechten en 1000 ruiters zou bestaan.16) De nederlaag van Aratos te Kaphuai had de vijandschap tusschen den Achaiischen bond en de Aitoliërs scherp naar voren gebracht. In Aitolië dacht men echter over ’n oorlog nog geenszins. De bondsvergadering besloot met Messenië en met allen den vrede te be-13) Polub. IV. 10-13 ; Arat. 47, 4.14) Polub. IV, 14 v.; Arat. 47, 5. 16) Polub. IV, 14, 8 ; Polubios’ rechtvaardiging van Aratos vervalt te zeer in gemeenplaatsen ; zonder twijfel speelde ook de verhouding tot Makedonië mee, maar Polubios schijnt slechts datgene te berichten wat openlijk gezegd werd. la) Polub. IV, 15, 1-7. den weg over land naar Olumpia, en vandaar door de vallei van den Alpheios naar Heraia. Van hier trokken zij over de heuvels naar Methudrion, waar zuidwaarts de weg naar Megalopolis liep, oostelijk naar Mantincia en noordelijk naar Kaphuai. Terwijl Dorimachos den laatsten weg koos, trokken Aratos en Taurioon zuidelijk en nu ging het er om, wie het eerst door het keteldal van Kaphuai zou zijn. Aanvankelijk hadden de Achaiërs het voordeel van het terrein maar Dorimachos wist ongehinderd ineen N.O. richting naar de heuvels van den Olugurtos-pas te trekken. Terwijl de Aitoliërs reeds de tegenover hen liggende heuvels bezetten, begon Aratos hun achterhoede met zijn ruiterij en lichtgewapende voetknechten aan te vallen. De Aitoliërs vormden echter een compacte massa en drongen met geweld van de hoogten in op de ongeordende tegenstanders. Aratos werd algeheel verslagen; 500 Achaiërs bleven op het slagveld en 2000 sloegen op de vlucht, terwijl de Aitoliërs met weinig verliezen, verwoestend en plunderend verder trokken over den Isthmos naar hun land terug 13). 269 De Makedonische regeering had aanvankelijk ook weinig lust zich omwille van grensgeschillen met een oorlog in te laten en het is inderdaad opmerkelijk, dat de bondgenootenoorlog tegen den wil van Philippos tot stand is gekomen gelijk uit Polubios uitvoerig kan worden aangetoond.lB) Skopas en Dorimachos waren echter de woordvoerders tot den oorlog met Achaia en daar zij een conflict wilden uitlokken, kozen zij een nieuw gebied voor hun plundertochten. Zij verzamelden een groot leger van vrijwilligers en zetten dezen met behulp van Illyrische zeeroovers over naar den Peloponnesos, waar zij onverwachts voor de Achaiische bondsstad Kunaitha verschenen, een stad die hun met de Achaiische bezetting, door verraad in handen viel. De stad werd geheel uitgeplunderd en daarna plat gebrand. In Lusoi en Kleitoor hadden zij minder succes, en keerden, mede uit bezorgdheid voor het zich verzamelende Achaiische bondsleger snel op hun schepen naar huis terug19). Taurioon en Demetrios van Pharos kwamen te laat om hulp te brengen en Aratos handelde „iroXmKcÓTepov f) orpaTiy/iKÓTEpov”2O). Hij vreesde een nederlaag bij Kaphuai en was zich wel bewust, dat hij slechts kon slagen wanneer de geheele bond deze Aitolische plundertochten als oorlogshandeling opnam en er officieel een oorlog tegenover plaatste. Ondertusschen had Philippos en de overige bondsleden de Messeniërs in het bondgenootschap opgenomen2l). Wel had Pilippos zeer getalmd, maar op het bericht van den Aitolischen aanval op Kunaitha was hij, waarschijnlijk door boden van Aratos direct verwittigd, in ijlmarschen naar den Peloponnesos getrokken om daar de leiding in handen te nemen22). Hij trof echter den vijand niet meer in het land, maar er werden nu aanstonds boden gezonden om de bondsleden op te roepen voor een vergadering te Korinthe. Terwijl dezen daarheen bijeenkwamen, trok Pilippos naar Sparta, waar de anti-Makedonisch gezinde partij zich liet gelden. Benige voorname partijgangers van Pilippos waren vermoord waaronder de ephoor Adeimantos. De regeering had daarbij waarschijnlijk mede een rol gespeeld. Toen Pilippos naderde, beijverde men zich om onder betuigingen van aanhankelijkheid het gebeurde te verontschuldigen. Philippos weifelde, en hoewel hem geraden werd de stad te ver-17) Polub. IV, 15, 8. ls) Holleaux, blz. 149, n. 1. 19) Polub. IV, 16-19. 20) Polub. IV. 19, 11. 21) Polub. IV. 16, 1.22) Hierop doelt Arat. 47, 6. waren en slechts dan met de Achaiers den oorlog te beginnen, wanneer dezen vasthielden aan hun bondgenootschap met Messenel7). 270 Koning Lukourgos van Sparta opende den oorlog in het voorjaar van 219 met een inval in het gebied van Argos, waar eenige kleine plaatsen werden ingenomen3o). Daarna rukte hij op naar de grens van Megalopolis en bezette het Athenaion bij Belbina, dezelfde burcht waar Kleomenes eens het teeken tot den grootcn strijd tusschen Achaia en Sparta had gegeven en die later door Antigonos heroverd was31). Vanuit het Westen vielen de met Aitolië verbonden Eleiers Achaia en Arkadië binnen, terwijl Dorimachos vanuit Oiantheia zijn aanval richtte op Aigeira in Achaia, tusschen Sikuoon en Aigion32). De Achaiërs waren machteloos onder den jongen Aratos die zich weinig energiek betoonde. Het was zóó ver gekomen dat de Westelijke steden van Achia besloten om op eigen kosten huurlingen te onderhouden en geen bijdragen meer te leveren voor de gemeenschappelijke bondskas33). De beste strategische punten waren inde macht der Aitoliërs nl. Teichos, ’n operatiebasis tegen Elis, verder het Athenaion, dat den westelijken toegang naar Lakonië beheerschte en Aigeira, dat de verbinding tusschen de oostelijke en westelijke leden van den bond bemoeilijkte. Hierdoor hadden de Aitoliërs posten in bezit genomen langs den weg, dien Philippos wellicht zou nemen 34). Gedurende deze kleine maar aan alle kanten gevoerde krijgsverrichtingen, was Philippos met een groot leger naar Epeiros getrokken. Aanvankelijk wilde hij in één veldslag den oorlog beëindigen, liet zich echter door de Epeiroten over halen, om Ambrakos te belegeren, dat hem na 40 dagen in handen viel. Hierdoor kregen de Aitoliërs tijd en Skopas wist door Thessalië en het Tempedal Makedonië binnen te dringen, en op zijn terugtocht Dion grondig te plunderen3s). Na de inname van Ambrakos trok Philippos door Akarnanië, nam verschillende steden in en koos tenslotte vanwege haar geschikte ligging Oiniadai uit om vandaar 28) Polub. IV, 35 v.; Niese, 11, blz. 425 v.: Ferrabino, blz. 152 v.; Beloch, IV, 1, blz. 724 v. 29) Polub. IV, 29 v. 30) Polub. IV, 36, 4-5. 31) Polub. IV, 37, 6 ; 60, 3 : zie blz. 224 en 241. 32) Polub. IV, 57-59. 33) Polub. IV, 60, 4-5. 34) Ferrabino, bl. 157 wijst op de goede zienswijzen der Aitolische veldheeren. 35) Polub. IV, 61-62. 220/19) zegevierde weer de Makedonische partij en Lukourgos en Agesipolis werden tot koningen gekozen2B). Philippos had ondertusschen den wintertijd van 220/19 in Makedonië doorgebracht, daar troepen gelicht en een nieuwen bondgenoot gevonden inden Illyriër Skerdilaidas, die met de Aitoliërs in onmin was geraakt 29). 272 3«) Polub. IV, 63-65. 37) Polub. IV, 66, 1-7. 3S) Polub. IV, 67, 1-5. 39) Polub. IV, 67-75. 40) Polub. IV, 76, 1. 18 den Achaiers hulp te brengen 36). Hier kwam plotseling bericht dat de Dardaniërs Makedonië waren binnengevallen, zoodat de koning gedwongen was den veldtocht af te breken. Op weg naar Pella gaven de Dardaniërs hun plannen op, waarna Philippos de rest van den zomer in Larissa doorbracht st), Inden laten herfst van 219 ondernamen de Aitoliërs nog een inval naar Epeiros, waarbij het heiligdom van Dodona werd geplunderd en gedeeltelijk verwoest38). Philippos had weinig reden om tevreden te zijn met de gebeurtenissen van dit eerste oorlogsjaar. Hij had wel bewezen dat hij de meerdere was, maarde macht der Aitoliërs was niet gebroken en Achaia had weinig of geen voordeel bij de oorlogsverrichtingen gehad. Het was voor Philippos dus dringend noodig om ’n beslissenden strijd te leveren. Toen de winter reeds vorderde, verscheen Philippos plotseling met een leger van bijna 6000 man in Korinthe. Hier ontbood hij aanstonds Aratos bij zich, schreef lichtingen uit inde onderscheiden deelen van Achaia en stiet bij Stumphalos al direct op een vijandelijk leger van Eleiers, dat uitgerukt was om het gebied van Sikuoon te plunderen, maar tegen Philippos niet kon standhouden. Over Olugurtos ging toen de marsch verder naar Kaphuai en Psophis dat stormenderhand ingenomen werd. Ook Lasioon en Stratos werden ingenomen, waarna Philippos Elis liet plunderen; n onmetelijke buit werd veroverd en duizenden werden gevangen genomen. Na deze succesvolle wintertochten trok Philippos naar Olumpia en gunde zijn troepen eenige rust39). De geheele campagnewas ten slotte gericht geweest tegen de zuidelijke en westelijke gedeelten van Elis, ter bescherming dus van Arkadië. Feitelijk waren de westelijke steden van Achaia niet direct geholpen en hadden zij wederom hun eigen belangen moeten offeren aan het welzijn van het geheel. Aratos had tot nu toe eigenlijk achter de schermen gewerkt, maar was daarbij toch voortdurend bedacht geweest op de belangen van den Achaiischen bond. Dit verdroot Apelles, den Makedonischen staatsman die door zijn grooten invloed op Philippos, Aratos verdacht wilde maken4o). Van nu af (einde 219) tot aan zijn dood zal Aratos voortdurend het mikpunt zijn van hofintriges, waarbij politieke en persoonlijke drijfveeren, afwisselend en vereenigd, een belangrijke rol zullen spelen. Het eerste merkbare conflict tusschen Apelles en Aratos deed zich voor te Olumpia. Apelles wilde, ge- 273 Te Olumpia kwamen Achaiers naar Aratos met klachten tegen Apelles, waarna Aratos voor Philippos verscheen en het conflict bijgelegd werd ten gunste van de Achaiers43). Hierop trok het Makedonische leger naar Triphulia, dat door 3000 man verdedigd werd; de bevolking echter begroette Philippos als bevrijder en zoo werd de geheele landstreek, ook Phigaleia, in zes dagen gewonnen. Over Megalopolis keerde Philippos naar Argos waar hij den overigen tijd van den winter doorbracht44). Philippos had ondanks zijn jonge jaren inde laatste campagne getoond wat hij als veldheer vermocht en aller bewondering op zich getrokken45). Vaneen tegenstelling tusschen Makedonische en Achaiische politiek was alleen inde veldtochten in Elis en inde getroffen maatregelen met Triphulia iets gebleken en voornamelijk was het Apelles geweest die Makedonische belangen voorstond46). Deze trachtte ook nu weer op allerlei manieren Aratos tegen te werken; hij verzamelde diens politieke tegenstanders waaronder ook ongetwijfeld afgevaardigden van de West-Achaiische steden en sloot vriendschap met hen. Het was vooral op zijn aandringen dat Philippos op de verkiezingsvergadering te Aigion, zijn steun verleende om Eperatos van Pharai tot strateeg te doen kiezen voor het jaar 218/7, tegen Aratos’ advies in, die Timoxenos had aanbevolen 47). Na deze verkiezingen begon Philippos zijn campagne tegen Noordelijk Elis vanuit Aigion, door het gebied van Patrai en Dume naar den burcht Teichos. Deze vesting wilde hij in ieder geval voor de Dumaiers terugwinnen. De Elische bezetting gaf zich over; in snelle marschen ging nu Philippos op de aangrenzende gebieden van Elis af en keerde daarna weer naar Dume terug. Apelles ging nu tot laster over en trachtte Philippos te doen gelooven dat Aratos. op grond van getroffen onderhandelingen met den Elischen veldheer Amphidamos, geen oprechte vriendschap voor Makedonië had, en dat Aratos zou gezegd hebben, dat het voor den Peloponnesos niet goed was, wanneer Elis in Philippos’ handen viel. Aratos kon deze 41) Arat. 48,1. 42) Over alle genoemden vgl. Polub. IV, 87, 8. ■*3) Polub. IV, 76 v.—77, 5. 44) Polub. IV, 77, s—Bo. 45) Polub. IV, 82, 1. «) Vgl. Niese. 11, blz. 447. 47) Polub. IV, 82. 2-8 ; Arat. 48,1. holpen door Leontios, Megaleas en eenige andere Makedonische raadsleden, de Achaiers ineen toestand van algeheele afhankelijkheid brengen4l). Sommigen bleven echter aan de zijde van Aratos 42). 274 Intusschen duidt deze strijd er toch op dat de Achaiers en Aratos streefden naar een vereenigden Peloponnesos onder auspiciën van den Achaiischen bond en dat zij dus moesten wenschen dat Elis zich bij hen aansloot 49). Zeker hadden de wintergebeurtenissen Aratos’ politiek geschaad; gezwegen nog van de persoonlijke aanvallen van Apelles en eigen landgenooten, moest hij dulden, dat Triphulia onder directe Makedonische controle stond. Bij de laatste verkiezingen in Aigion was hij niet onkundig gebleven van de separatistische elementen en ondanks alle verliezen, den Aitoliërs toegebracht, was de situatie nog geenszins opgelost. Tenslotte was Aratos wel voor het voortbestaan van den door Antigonos Dosoon gestichten bond, maar dat deze den Achaiischen bond inde schaduw ging stellen was hem onverdragelijk. Apelles ging voort met zijn intriges uitte spelen. Hij probeerde de macht van Taurioon, Philippos’ veldheer inden Peloponnesos, te ondergraven evenals van Alexandros, den bevelhebber van Philippos’ lijfwacht. Leontios en Megaleas had hij reeds geheel op zijn hand. Het werd voor Aratos een strijd met ongelijke krachten, waarin hij tenslotte zou bezwijken. Philippos keerde, na de krijgsverrichtingen aan de Noord-Westelijke grens van Achaia, terug naar Argos (waarschijnlijk eind Maart 218) waar hij met zijn vrienden verder den winter doorbracht 50). Eperatos begon zijn strategenambt in Mei 218, maar Philippos zag spoedig, dat de keus een vergissing was geweest. Eperatos was onbekwaam en werd algemeen veracht, hetgeen op de voorjaarsvergadering te Aigion duidelijk tot uiting kwam 54 )• De koning wilde koren en geld hebben en kon niets anders doen dan zijn toevlucht nemen tot den man die alle gezag in handen had, Aratos. De Achaiische staatsman had dit door zijn terughoudendheids2) bereikt, dat niet hij zich aan Philippos, maar Philippos zich aan hém te houden had. Philippos wist de vergadering te verleggen van Aigion naar Sikuoon. Hier kwam hij met Aratos en diens zoon tot een vergelijk, schoof al de schuld van het gebeurde op Apelles en vroeg beiden om hun oude gezindheid getrouw te blijvens3). 48) Polub. IV, 83-86. 49) Vgl. Niese, 11, blz. 447. n. 2. 60) Polub. IV, 87, 13. 51) Polub. V, I, 7; Arat. 48,2. 82) Arat. 48,2.... itotpocp,eXoGvToq. B3) Polub. V, 1,9: Arat. 48,3. aanklacht ontzenuwen door het getuigenis van Amphidamos zelf en werd van nu af nog meer door Philippos geacht4B). 275 54) Polub. V, 1,11. SS) Polub. V, 2, 1-3. 56) Over den kleinen staat van de Achaiische marine in dezen tijd vgl. Holleaux, blz. 158. n. 6. BT) Polub. V, 2. 4-10. Het gevolg was, dat de Achaiers een besluit namen, aanstonds aan Philippos 50 talenten te geven voor zijn eerste campagne, om gedurende 3 maanden troepen te betalen, hem 10000 schepels koren te leveren en 17 talenten per maand uitte keeren, zoolang hij in den Peloponnesos bleefs4), n Nieuwe financieele basis was hiermede geschapen, en kort daarna werd op een vriendenvergadering besloten den oorlog op zee te voeren. Daar de oorlog gericht was tegen Sparta, Elis en Aitolië, zou Philippos op zee gemakkelijker en vlugger zijn vijanden kunnen overvallen55). Het is opmerkelijk dat Philippos door deze veranderde oorlogsvoering zoowel Makedonische als Achaiische belangen kon behartigen en dat hij als hoofddoel steeds het Aitolische front in het Noorden van de Korinthische golf daarbij voor oogen had. Hij liet de schepen van de Achaiers56) en van hem zelf bijeen komen te Lechaion, hield oefeningen en gewende zijn manschappen aan het roeien. Terwijl hij te Korinthe voorbereidingen trof, werd een samenzwering op touw gezet door Apelles, Megaleas en Leontios. De eerste zou vanuit Chalkis vooral beletten dat geldelijke steun verleend werd aan Philippos’ onderneming : de beide laatsten zouden Aratos en diens politieken invloed bij Philippos ondermijnens?). Intusschen waren de schepen met ongeveer 7000 man aan boord, alle bijeengekomen inde haven Lechaion; de koning verdeelde koren en geld onder de troepen, lichtte het anker en greep het met de Aitoliërs verbonden Kephallenia aan. wier versterkte steden succesvollen tegenstand boden. Daarom werd deze onderneming opgegeven, en ook een verzoek van de Messeniërs om hulp werd in zooverre afgeslagen als Philippos dit overliet aan de Achaiische strategen. Philippos besloot nu, het door Aratos gesteunde voorstel der Akarnaniërs te volgen, om samen met de Epeiroten onverwachts het binnenland van Aitolië binnen te vallen. Het leger werd daarop naar Limnaia, vooraan inde Ambrakische golf overgezet, terwijl Aratos onder de raadslieden van Philippos ook meetrok. Nog op den zelfden avond van den dag van aankomst te Limnaia, brak het leger op. Bij de Acheloïos-rivier raadde Leontios rustte nemen en de expeditie uitte stellen, maar Aratos was voor onmiddellijk verder rukken. Daarop trok Philippos op langs het Trichonismeer, een gevaarlijke tocht door het binnenland en stond 276 Ter vergelding van de Aitolische plundertochten in het vorige jaar ondernomen in Dion en Dodona, werden alle heiligdommen verwoest of platgebrand en alle kostbaarheden gestolen, een optreden dat in scherpe tegenstelling staat met Philippos’ meermalen betoonde milde houding tegenover de Aitoliërs 59). Polubios ziet hierin vooral het optreden van Demetrios van Pharos6o), maar we zullen, hoewel het niet bewezen is, er ook Aratos wel mede aansprakelijk voor mogen stellen, daar hij zoo uitdrukkelijk op dezen tocht had aangedrongen. Om Thermon blijvend te behouden, was Philippos te zwak en hij trok nu langs denzelfden weg naar zijn scheepskamp te Limnaia terug61). Na dezen tocht, die ongeveer 6 of 7 dagen geduurd had, noodigde Philippos zijn bevelhebbers uit tot een feestelijken maaltijd. Megaleas en Leontios toonden zich hoogst ontstemd over den goeden afloop 62). Toen de wijn de hoofden had verhit, kwam het tot een openlijk schandaal. Aratos werd bij het terugkeeren naar zijn tent bespot en met steenen geworpen. Het rumoer drong door tot den koning, die de aanstichters Megaleas en Krinoon liet gevangen nemen en tot een boete veroordeelde van 20 talenten 63). Aratos kon zijn vijanden nu openlijk bij Philippos aanklagen en kwam weer geheel in diens gunst 64). In Limnaia werd het leger wederom ingescheept en teruggevoerd naar Korinthe. Een blijvend resultaat kon de veldtocht niet hebben, maarde moreele indruk was niet te onderschatten. Ondertusschen was inden Peloponnesos op verschillende plaatsen de grensstrijd weer ontbrand. Vooral Lukourgos van Sparta toonde zich energiek; hij was zonder veel succes Messenië binnen gevallen, maar het gelukte hem Tegea te bezetten. Philippos die heel goed wist, dat Eperatos ten eenenmale ongeschikt was, en dat Achaia op militair gebied weinig of niets presteerde, ging ook hier plotseling tot een demonstratie van zijn veldheerstalenten over. Op den twaalfden dag na zijn afvaart van Leukas, verscheen hij reeds bij het Menelaion, Oostelijk van Sparta, in het gezicht van de Lakonische hoofdstad. Van hier trok hij door het Eurotasdal naar het voorgebergte Tainaron. Toen hij op zijn terugtocht weer langs 6S) Polub. V, 2, 11-V, 8,1. 59) Polub. V, Bw. 60) Polub. VII. 14,3. 61) Polub, V, 13 vv. 62) Polub. V. 14, 7-12. 63) Polub. V, 15 v.: Arat 48, 6-7. «4) Polub. V, 16 v. onverwachts in Thermon, het godsdienstig middelpunt van den Aitolischen bond, waar nog nimmer een vijandelijk leger was dóórgedrongen 58). 277 In dezen tijd (einde van den zomer 218) kwam het tot een definitief conflict tusschen den jongen koning en zijn minister Apelles. Philippos wenschte zich reeds eerder van diens voogdijschap te ontdoen en had zich veelal laten voorlichten door Aratos66). De verhouding tusschen den koning en Aratos was sinds de vergadering te Aigion en Sikuoon zeer goed geweest. Behoudens den tocht naar Triphulia, had Aratos algeheel met Philippos’ tochten accoord kunnen gaan en Aratos was staatsman genoeg om zijn Achaiische belangen niet al te zeer op den voorgrond te plaatsen. Om den koning nu hun misnoegen te doen blijken en hem hun macht te doen gevoelen, verwekten Leontios, Apelles en Ptolemaios een oproer onder Philippos’ troepen, terwijl deze laatste in Lechaion voorbereidingen trof voor een veldtocht naar Phokis. De leiders van den opstand hielden de troepen voor, dat zij niet zoo’n groot aandeel kregen inden buit als de Achaiers. Philippos’ vrienden hadden het hard te verantwoorden; wel kwam hij toegesneld en kon hij de verzamelde Makedoniërs in het theater tot kalmte brengen, maar hij waagde het toch niet de schuldigen te straffen. Apelles kwam daarop naar Korinthe, waar hij door Philippos met alle teekenen van ongenade werd ontvangen. Megalcas die zijn 20 talenten boete nog te betalen had, en zag dat zijn leven gevaar liep, liet nu Leontios achter om borg te blijven en vluchtte naar Thebe, waar hij kort daarop door zelfmoord een einde aan zijn leven maakte. Daarna ondernam Philippos een veldtocht naar Phokis, keerde echter na zijn weinig succesvollen tocht niet naar Korinthe terug, maar landde inde haven van Sikuoon en nam zijn intrek bij Aratos 67). Apelles werd naar Korinthe gezonden en daar onder beschuldiging van hoogverraad gedood. Een gelijk lot trof Leontios, nadat de soldaten waarover hij bevel voerde onder een voorwendsel waren heen gezonden naar Triphulia. Ptolemaios, een voornaam officier 65) Polub. V, 18-24 ; vgl. I. G. IV, 1372, aangevuld door Wilhelm, A. A. 18, 73. (Suppl. epigr. graec. 1, 1922, Nr. 75). 6e) Polub. V, 26, 6. 67) Polub. V, 27,3: „uoepee 5’ "Apocxov koctocXuoocc; petd toutou xf]v irócaav èTtoiEixo biocycoyi’jv”. Sparta moest, trachtte Lukourgos hem den weg te versperren, maar hij wist door te breken en na het slagveld van Sellasia te hebben bezichtigd trok hij over Tegea naar Korinthe6s). Ook ditmaal had de veldtocht niets opgeleverd dan de verwoesting van het vijandelijk gebied. 278 Aratos’ tegenstanders waren uit den weg geruimd pdXiOTOC sid rf]v Elg "Apoc-rov v£vopévr]v ét, aóxcöv daéXY£IOCV ” 68). De samenzwering tegen Aratos was mislukt. De staatslieden en generaals aan wie Antigonos Dosoon stervend zijn rijk had toevertrouwd waren gedood en Philippos’ eigen regeering kon beginnen 69). De veldtochten van 218 waren hiermee ten einde. Voor zijn persoon had Aratos overwonnen. Achaia was niet inden zin van Philippos’ raadgevers ondergeschikt gemaakt aan Makedonië en de hegemonie over Zuid-Griekenland had Philippos in hun zin niet bereikt, er trouwens ook niet naar gestreefd. Maar niemand wist beter dan Aratos dat tenslotte weinig gedaan was voor Achaia. De grootste schuld bij het geringe succes van Achaia lag bij Eperatos. Hij had zich geheel onbekwaam getoond en de Achaiers hadden onder zijn leiding een treurige rol gespeeld. Onmiddellijk na Philippos’ aftocht naar Makedonië (herfst 218) kon Purrhias, waarschijnlijk uitgezonden door den inden herfst van 218 gekozen Aitolischen strateeg Agetas7o), grondig het Achaiisch gebied verwoesten. De Achaiers waren zoo goed als machteloos; voor de tweede maal weigerden de benadeelde steden hun bijdragen voor de bondskas. De huursoldaten werden niet meer op tijd betaald en de Achaiische bond bood ’n beschamend beeld van militaire onbekwaamheid7l). De toestand werd pas beter toen Aratos in Mei 217 voor de He maal het ambt van strateeg op zich nam en met nieuwen moed den oorlog voortzette72). Op zijn raad besloten de Achaiers een groot leger van huursoldaten aan te werven van 8000 man voetvolk en 5000 ruiters en uit den bond 3000 uitgelezen manschappen en 3000 ruiters voortdurend onder de wapens te houden; daarbij kwam nog verdere hulp te land en ter zee 73). Nog inde lente van 217 ondernamen Purrhias en Lukourgos vanuit Elis en Sparta een aanval op Messenië. Hoewel beiden weinig succes hadden, werd Aratos door dit dubbele front genoodzaakt zijn reeds begonnen reorganisatie te bespoedigen. Taurioon en de Messeniërs leverden een troepencorps van gezamenlijk 1000 voetknechten en 100 ruiters om tegen Lukourgos’ aanvallen te opereeren, Aratos zelf " «8) Polub. V. 28, 9. 8B) Polub. V, 25-30; vgl. IV, 76. 82. 84-87; V, 14-16. 70) Polub. V, 91. 1. 71) Polub. V, 30, 2v. T2) Polub. V, 30, 7: 91, 1. 7®) Polub. V, 91 v. die ook tot Apelles’ partij had behoord, werd in Demetrias veroordeeld en ter dood gebracht. 279 De jaren van den bondgenootenoorlog waren voor Aratos ge- Samenvatting. spannen en moeilijke jaren geweest. Zijn taak was daarbij geenszins Aratos'werkalleen die vaneen Makedonischen hoveling of raadsman geweest, zaamh®i<* 9C i , , .. durende den gelijk men wel gemeend heeft 86). Overziet men al zijn handelingen bondgeilooten, gedurende de periode van den slag bij Sellasia tot aan den vrede oorlog, van Naupaktos, dan blijkt dat hij met alle krachten er naar gestreefd heeft om door middel van het bondgenootschap Makedonië en haar phalanxen daadwerkelijk dienstbaar te maken aan de belangen van den Achaiischen bond. Maar zonder het te merken en te willen bereikte Aratos het tegenovergestelde. De bondgenootenoorlog, door hem zelf uitgelokt, eindigde feitelijk met zijn eigen nederlaag, ondanks den schijn, dat hij een overwinning behaald had met de veroordeeling en het ter dood brengen van zijn vijanden, de Makedonische hovelingen. Op den dag van den vrede van Naupaktos werd de anti-Romeinsche en Westersche politiek voor allen duidelijk en hier lagen ook de kiemen voor Philippos’ politiek tegen Aratos, die inde komende jaren blijken zou. Men heeft iederen invloed van de Adriatische politiek op de werkzaamheid van Philippos gedurende den bondgenootenoorlog willen ontkennen87), een zienswijze die door meerderen niet gedeeld wordtBB). De impliciet anti-Romeinsche besluiten van Naupaktos waren geen „pure chance”B9) of liever, wellicht schenen zij niet meer dan toeval aan Aratos, die de illusie had gekoesterd er mei veel moeite in geslaagd te zijnde bedreiging van deze nieuwe politiekaf te wenden, toen Philippos er in had toegestemd dat zijn raadgevers, Aratos vijanden, werden gedood. Het waren tenslotte deze zelfde raadgevers, nu vooral vertegenwoordigd in Demetrios van Pharos, die na hun dood Aratos toch nog overwonnen, en zij waren het, die Philippos V tot de niet meer te ontwijken, tegen Aratos gerichte, politiek zouden dwingen van den eersten Makedonischen oorlog (215-205). 88) Walbank, blz. 103. 163. 87) Walbank, blz. 129 n. 2, 152, 155. 88) Holleaux, C. A. H. VII, blz. 851 w. 89) Walbank, blz. 155. vermoed. In ieder geval kwam die vrede ook voor hem niet ongewenscht. Feitelijk had de Achaiische bond niet veel voordeel ondervonden; Aratos wist, dat Makedonië het roer in handen bleef houden en dat de bezettingen inden Peloponnesos, n.l. Triphulia, Phigaleia, Orchomenos en vooral die op Akrokorinthos, garantie boden aan Philippos. Maarde Achaiische bond had zich den laatsten tijd weer flink en sterk getoond en onder auspiciën van dezen bond zou Aratos blijven strijden voor eenheid in Griekenland. 283 Tot nu toe had Philippos de belangen van de Achaiers niet veronachtzaamd en tot een conflict tusschen Philippos en Aratos was het feitelijk nog niet gekomen. Vóór den winter van 218/7 had Philippos langeren tijd in Aratos’ huis te Sikuoon vertoefd 1), en we mogen wel aannemen, dat hij tot het jaar 216/5 zich niet als een immoreel iemand ten opzichte van de Grieken heeft betoond. Hij had zich aanvankelijk voor de Aitoliërs mild betoond, had zich niet in de interne aangelegenheden der Lakedaimoniërs gemengd, maar hen in het bondgenootschap opgenomen. Aratos had hij meerdere malen tegenover de persoonlijke aanvallen en intriges van zijn vijanden verdedigd en was misschien alleen te ver gegaan in zijn vernielzucht bij de verwoesting van Thermon, hoewel deze handelwijze, waarop Polubios scherpe kritiek uitoefent2), te begrijpen valt als wraakneming voor de vroegere plundertochten der Aitoliërs. Maar na zijn succesvollen oorlog tegen Skerdilaidas in Illyrië (herfst 217), werd Philippos’ houding anders. Aratos had inden Illyrischen tocht geen aandeel gehad, omdat deze allerminst Achaiische belangen betrof en het ontging den staatsman niet, dat Philippos al zijn aandacht besteedde aan een éventueelen inval in Italië en dat daarbij de Grieksche belangen op de tweede plaats zouden komen. In het strategenjaar van Timoxenos3) (216/5), hebben wij over Aratos’ werkzaamheid geen positief bericht. Sommigen meenen4), dat in dit jaar de definitieve aansluiting van Kreta bij Philippos moet geplaatst worden. Het staat intusschen vast, dat vanaf 219 reeds het geheele Westen van Kreta inden algemeenen Griekschen bond was opgenomen en met Philippos was verbonden5). De diplomatieke *) Polub. V, 27,3. 2) Polub. V, 9w. 3) Polub. V. 106, 1. 4) Nicolaus, blz. 61 v. ®) Polub. IV, 53-55 ; vgl. Cardinali, Creta e la grandi potenze ellenistiche, Riv. Stor. ant. 9, 1904, blz. 69 vv.: Holleaux, blz. 165, n. 1; Beloch, IV, 1, blz. 726. HOOFDSTUK VI DE LAATSTE LEVENSJAREN VAN ARATOS (217—213/2) 284 Toen Philippos dan ook Aratos uitnoodigde inde lente van het volgende jaar (214) den veldtocht tegen de bezettingen der Romeinen in Illyrië te beginnen, wees Aratos op het bedenkelijke van Philippos' nieuwe politiek en gaf aan de uitnoodiging geen gehoor 15). Na zijn nederlaag bij Apollonia kwam Philippos andermaal (waarschijnlijk zomer 214) naar den Peloponnesos en wilde in Messene wederom in troebel water visschen. Zijn bedoelingen werden echter doorschouwd en toen men zich nu tegen hem verzette, ging hij tot geweld over en liet grondig het gebied van Messene verwoesten10). Toen ook kort daarna Demetrios van Pharos in Philippos’ opdracht Messene wilde overrompelen, mislukte dit plan en Demetrios vond den dood17). Philippos’ bedoelingen waren daarmee verijdeld en hij bereikte er slechts mee, dat de Mcsseniërs zijn vijanden werden en dat Aratos en veel andere Achaiers steeds meer en wantrouwend tegenover hem kwamen te staan18). De toch al uiterst gespannen verhouding tusschen Philippos en Aratos werd tot een volkomen breuk, toen deze hoorde hoe schandelijk Philippos zijn eer en het gastrecht met voeten had getreden en echtbreuk had gepleegd met zijn schoondochter Polukrateia19). Spoedig daarop werd Aratos ziek; hij zelf en na hem de traditie, zag daarin de hand van Philippos, die hem zou hebben laten ombrengen2o). Temidden van zijn strijd voor de Achaiische belangen, rukte de dood hem weg te Aigion, inden loop van zijn 16de strategie. 14) Arat. 51, 1.15) Polub. VII, 13, 1; Arat. 51, 1. i«) Polub. VIII. 10, 1; Arat. 51, 2. 17) p0iüb. 111, 19, 11. In Pausan.’ uitvoerig verhaal IV, 29, 1-5 wordt in plaats van Demetrios v. Pharos, Philippos’ zoon Demetrios genoemd. Aanvoerder der Messeniërs zou Aithidas of Saithidas geweest zijn (Paus. IV, 32, 2). Mogelijk is dat deze gebeurtenissen na 212 zijn voorgevallen; vgl. Niese, 11, blz. 472, n. 2. Wellicht hoort in dezen tijd ook de vermoording van Chariteles van Kuparissial door Philippos, Liv. XXXII, 21, 23. 18) Polub. VIII, 10, 3-5. 19) Arat. 49, 2. 20) Arat. 52 v. verwijdering tusschen Philippos en Aratos, omdat de voorvechter van de Achaiische belangen wel zag, dat Philippos zijn houding tegenover zijn Grieksche bondgenooten geheel had veranderd. Nu verloren Aratos en zijn partij hun vroeger aanzien en hun plaats zou worden ingenomen door hen, die vooral Makedonische belangen behartigden. Aratos’ invloed ging meer en meer achteruit en de vervreemding tusschen hem en Philippos bleek opvallend, doordat Aratos zich in zijn persoonlijk verkeer ver van den koning hieldl4). 286 303 Verovering van Sikuoon door Demetrios Poliorketes. 301 Slag bij Ipsos. 287/6- Antigonos Gonatas heerscht onafhankelijk over 277/6 Griekenland. 281/0 Stichting van den Achaiischen bondsstaat. 275/4 Aigion sluit zich aan bij den Achaiischen bond. 274 Purrhos’ overwinning op Antigonos. 274? Kleoon, de tyran van Sikuoon, vermoord. 272 Dood van Purrhos te Argos. 271 ? Aratos geboren te Sikuoon. 266/ Chremonideïsche oorlog. Athene tot overgave ge-263-2 dwongen. 264? Vermoording van Timokleidas en Kleinias. Aratos vlucht naar Argos. 264?- Tyrannie van Abantidas te Sikuoon. 252 261 Vrede tusschen Antigonos Gonatas en Ptolemaios. 259 De Rhodiërs onder Agathostratos behalen een overwinning op Ptolemaios. 258/7 Antigonos overwint Ptolemaios inden slag bij Koos. HOOFDSTUK VII SAMENVATTENDE CHRONOLOGIE EN TABELLARISCH OVERZICHT VAN HET LEVEN VAN ARATOS 287 255 Vrede tusschen Antigonos en Ptolemaios. Makedonië souverein inde Grieksche Kukladen. 255/4 Athene krijgt eenige vrijheid. De Makedonische bezetting inde stad zelf wordt opgeheven, echter niet inden Pireus, op Salamis en Sounion. Margos van Keruneia vervangt voor de eerste maal de tot dan toe gebruikelijke twee strategen van den Achaiischen bond. 253/2 Ptolemaios Philadelphos haalt Antiochos II over zijn vroegere gemalin Laodike te verstoeten en zijn dochter Berenike tot vrouw te nemen. 252 Abantidas door Deinias en Aristoteles vermoord. Korte Tyrannie van Paseas te Sikuoon. 252/1 Paseas vermoord door Nikokles. 251 Jan.-April Tyrannie van Nikokles te Sikuoon. Mei Aratos bevrijdt Sikuoon. Ongeveer terzelfdertijd bevrijding van Megalopolis. Mei-Aug. Terugroeping der Sikuonische bannelingen. Aratos neemt deel aan den slag bij Mantineia, hij onderneemt een aanval tegen Alexandros van Korinthe, ter beveiliging van Sikuoon en ontvangt 25 talenten van Ptolemaios. Eind Zomer/ Sikuoon sluit zich aan bij den Achaiischen bond, begin Herfst door toedoen van Aratos. Begin Herfst Aratos scheept zich in naar Egypte. 250 ± Lente/ Aratos terug in Sikuoon. Zomer ± Zomer Antigonos in Korinthe. Zijn pogingen om Aratos voor zich te winnen, falen. 250/49 Opstand van Alexandros van Korinthe, waarschijnlijk met steun van Egypte. 249 Alexandros sluit een bondgenootschap met den Achaiischen bond, dwingt Argos en Athene vrede te sluiten. 288 249 Stichting der tweede „nroXepodEioc” op Dclos. Antigonos macht inde Kukladen gaat over op Egypte. 247/6 Ptolemaios Philadelphos opgevolgd door Euergetes. 246 Stichting der derde „riToXepaleia" op Delos. 246 Euergetes in Azië. Slag bij Andros, 245 Antigonos’ stichting der ..Sco'n'ipioc” en ..fldveia" op Delos. 245 Mei Aratos I. ( Eerste strategie van Aratos). Zijn strafexpeditie op Aitolisch gebied. Nederlaag der Boiotiërs te Chaironeia. Aratos egin es homt mef 2lyn hulp te laat. 245/4 Alexandros’ dood. Zijn weduwe Nikaia houdt Korinthe in haar macht. 244 Antigonos’ herovering van Korinthe. 244 Inval der Aitoliërs inden Peloponnesos ? Ludiades wordt tyran te Megalopolis. Arkadische bond valt uiteen. Agis neemt te Sparta de regeering in handen. 243 Mei Aratos 11. Zomer Aratos inname van den Akrokorinthos. De versterking Heraion op Perachora en de haven Lechaion door Aratos veroverd. Megara, Troizen en Epidauros treden toe tot den Achaiischen bond. Antigonos sluit met de Aitoliërs een overeenkomst om Achaia onder elkander te verdeden. Aratos zoekt steun bij Egypte: Ptolemaios Euergetes tot algemeen leider van den Achaiischen bond benoemd. Herfst Agis weet te Sparta Lusandros tot ephoor te doen kiezen. 243/2 Bondgenootschap tusschen de Achaiers en Sparta. 19 289 242 Maart-April Aratos' eerste inval in Attika en zijn verwoesting van Salamis. Herfst Agesilaos ephoor te Sparta. Reformatiepartij begint haar werk. 241 Mei Aratos 111. Zomer De Aitoliërs staan op het punt den Peloponnesos binnen te vallen. Herfst Ontmoeting van Aratos en Agis te Korinthe. Aratos weigert slag te leveren, Agis keert naar Sparta terug, Aratos behaalt een overwinning op de Aitoliërs te Pellene. 241/40 Winter Agis wordt te Sparta gedood. Begin 240 Vrede tusschen Antigonos Gonatas en den Achaiischen bond. lets later ook wel met de Aitoliërs. 240 Maart-April Aratos begint zijn aanvallen op Argos; Aristomachos I wordt door zijn eigen dienaren vermoord: een aanval op Aristippos haalt Aratos een veroordeeling van 30 minae op den hals. Aratos’ aanval op den Pireus: (de zg. aanval van Er ginos). Begin 239 Dood van Antigonos Gonatas. Lente Demetrios 11, koning van Makedonië. Verbond tusschen Achaiers en Aitoliërs, tot stand gebracht door Pantaleoon en Aratos. Mei Aratos IV. 239- Demetrios brengt den Epeiroten en Akarnaniërs 237/6 hulp tegen de Aitoliërs. 237 Mei Aratos V. Zom./Herfst Aratos valt Attika binnen. 237/6 Oorlog breekt uit tusschen Demetrios en de Achaiers. 236 Md Dioitas, strateeg der Achaiers, neemt Heraia in. Aitolische plundertochten inden Peloponnesos. 290 235 Mei Aratos VI. Mei-Juni Aratos’ strijd tegen den tyran Aristippos van Argos bij den Charadros (= Chares). Juli Kleonai door Aratos ingenomen; de Nemeia in Kleonai gevierd, waarbij Aratos als „dycovoGéxriq” optreedt. Zomer Aratos’ overwinning op Aristippos te Kleonai. Aristippos wordt gedood, waarna Aristomachos II tyran wordt te Argos en aanstonds 80 voorname Argeiers, partijgenooten van Aratos, laat ter dood brengen. Ludiades van Megalopolis treedt tot den Achaiischen bond toe. 235 De tyran Nearchos van Orchomenos treedt toe tot den Achaiischen bond. Aansluiting van Mantineia bij den bond. Demetrios zendt hulp aan Aristomachos van Argos. 234 Mei Ludiades voor de eerste maal strateeg der Achaiers. Hij schrijft een veldtocht uit tegen Sparta, dien Aratos wil tegengaan. 233 Mei Aratos VII. Inden loop Aratos lijdt een nederlaag bij Phulakia tegen van 233 Demetrios’ veldheer Bithus. Demetrios trekt naar Boiotië, dat zich bij hem aansluit, alsmede Phokis en Lokris. Mantineia, Orchomenos, Tegea en Kaphuai worden door de Achaiers aan de Aitoliërs afgestaan. 233/2 Republikcinsche revolutie in Epeiros, waardoor het koninklijk huis ten val komt. Epeiros sluit een verbond met Aitoliërs en Achaiers. 233/2 Herhaalde verwoestingen in Attika. 232 Mei Ludiades voor de tweede maal Achaiisch strateeg. Demetrios begint zijn strijd met de Dardaniërs in Noordelijk Makedonië. 232 Akarnanië onafhankelijk. 232 Mei Aratos VUL 291 231 Herfst Illyriërs heroveren de stad Medeoon, die door de Aitoliërs was bezet. Winter Dood van den Illyrischen koning Agroon. Zijn weduwe Teuta staat haar onderdanen toe op zeeroof uitte gaan. 230 Mei Ludiades voor de derde maal Achaiisch strateeg. 230 Officieelc Illyrische zeeroof lokt conflict uit met Rome; Phoinike in Epeiros valt den Illyriërs in handen. Epeiroten vragen Aitoliërs en Achaiers om hulp tegen de Illyriërs, maar sluiten kort daarop een bondgenootschap met de Illyriërs. 229 Lente Dood van Demetrios 11. Antigonos Dosoon volgt hem op. Begin van Athene’s bevrijding. April Achaiische Sunodos. Ludiades’ poging om Argos op te nemen inden Achaiischen bond, mislukt. 229 Lente Teuta zendt een groote vloot op zeeroof uit. Korkura vraagt den Achaiers om hulp. Nederlaag der Achaiers bij Paxos, waarbij Margos van Keruneia sneuvelt. Herfst Romeinsche interventie. Aitoliërs sluiten vrede met Antigonos Dosoon. 229 Mei Aratos IX. Argos treedt, vooral door bemiddeling van Aratos, tot den Achaiischen bond toe: daarna Hermione en Phlious. Nu of in 228, treedt ook Aigina tot den Achaiischen bond toe. Mei-Juni Tegea, Mantineia, Orchomenos en Kaphuai, door Kleomenes ingenomen. Juli-Aug. Sunodos. De Achaiische bond besluit zich tegen de Lakedaimoniërs te weer te stellen, echter zelf geen oorlog te beginnen. Augustus Kleomenes bezet het Athenaion; feitelijk begin van den Kleomenischen oorlog. Aratos’ aanval op Tegea en Orchomenos mislukt. Zom./Herfst Kleomenes wordt door de ephoren teruggeroepen. September Achaiische Sunodos. Besluit van Aratos en de andere leiders, de Lakedaimoniërs openlijk als vijanden te behandelen. 292 228 Febr.-Maart Aratos neemt Kaphuai in en treedt in geheime onderhandelingen met de Megalopolitanen voor 'n gezantschap naar Antigonos Dosoon. April Achaiische Sunodos. De Achaicrs staan den Megalopolitanen toe afgezanten te sturen naar Dosoon. Mei Aristomachos strateeg der Achaiers. Kleomenes neemt Methudrion in en verwoest ’n gedeelte van de Argolis. Juni-Aug. Aristomachos wil ’n inval doen in het Lakonisch gebied en ontbiedt Aratos uit Athene. Deze ontraadt aanvankelijk den veldtocht, neemt dan toch weer deel, maar verhindert Aristomachos den strijd aan te gaan met Kleomenes bij Pallantion. Aratos wordt door Ludiades beschuldigd, begin van hun beider openlijken politieken strijd. September Achaiische Sunodos. De gezanten, van Dosoon teruggekeerd, brengen verslag uit. Men besluit den oorlog te voeren met eigen krachten, zoolang de Aitoliërs zich afzijdig houden. 227 Mei Aratos X. Hij onderneemt een veldtocht tegen Elis en versterkt Lasioon. Mei-Juni Kleomenes’ overwinning bij het Lukaiongebergte. 227 Juni-Jull Aratos neemt Mantineia in, brengt Achaiische kolonisten inde stad en legt er ’n Achaiische bezetting. Aratos’ beleg van Orchomenos. De ephoren roepen Kleomenes terug. Juli-Aug. Megalopolitanen ondernemen plundertochten op Lakonisch gebied. Kleomenes weet de ephoren voor den oorlog te winnen. Hij versterkt zijn positie door de terugroeping van Archidamos. Kleomenes rukt opnieuw Arkadië binnen. Eind Aug. Slag bij Megalopolis (Ladokeia), Ludiades sneuvelt. September Achaiische Sunodos. Besluit om aan Aratos geen materieelen steun meer te verleenen. 293 227 Herfst Kleomenes neemt Heraia en Alea in en slaat het beleg voor Mantineia. 227/6 Winter Kleomenes’ staatsgreep te Sparta; Archidamos vlucht, wordt overgehaald terug te keeren en gedood. Kleomenes’ broeder Eukleidas wordt koning. 226 Jan.-Febr Megistonous wordt door Aratos overwonnen bij Orchomenos en gevangen genomen. Maart Kleomenes trekt onder veel krijgsvertoon door het gebied van Megalopolis. Mei' Huperbatas, strateeg der Achaiers. Zomer Kleomenes neemt Mantineia in en brengt de N.W. gelegen steden van Achaia in het nauw. Herfst Algeheele nederlaag der Achaiers bij het Hekatombaion. Winter Kleomenes begint zijn onderhandelingen met den Ach. bond. Wapenstilstand gesloten. Bondsverdrag tusschen Ptolemaios en Kleomenes, welke laatste subsidies krijgt van Egypte. 225 Jan.-Febr. Sunkletos der Achaiers wordt belegd te Argos, maar komt door Kleomenes’ ziekte niet tot stand. Aratos neemt de onderhandelingen met Makedonië weer op en stuurt een gezantschap, waaronder zijn zoon, naar Antigonos. Febr.-Maart Achaiische kiesvergadering. Aratos weigert het ambt van strateeg. Timoxenos wordt gekozen. Junl-Jttll Kleomenes is hersteld en begeeft zich naar Lcrna. Achaiische Sunkletos te Argos. Onderhandelingen met Kleomenes worden door Aratos afgebroken. Juli Kleomenes verklaart den oorlog te Aigion; neemt Pellene in, Kaphuai, Pheneos, Penteleion. Aratos eerst in Sikuoon, daarna in Korinthe werkzaam als voorzitter vaneen krijgsraad, om pro~Spartaansche elementen te straffen. Argos, Phlious en Kleonai door Kleomenes ingenomen. 294 Augustus Opstand in Korinthe; Acatos ontkomt naar Sikuoon en wordt daar benoemd tot dictator met buitengewone volmacht. Vanuit Argos trekt Kleomenes via Hermione, Troizen en Epidauros, naar Korinthe. Voor hij Korinthe binnenrukt, wordt Megistonous als gezant naar Aratos gezonden. Kleomenes rukt Korinthe binnen, begint het beleg van den Akrokorinthos; Tritumallos gaat als gezant naar Aratos. Na Aratos’ weigering van ieder aanbod, geeft men zijn bezittingen in Korinthe prijs. September Sunodos te Aigion. Voorstel om den Akrokorinthos aan Antigonos over te geven. Sept./Nov. Kleomenes belegert Sikuoon. Eind Nov./ Aratos en zijn zoon begeven zich naar Aigion. begin Dec. J Nov./Dec. Achaiische sunkletos te Aigion. Definitief besluit om den Akrokorinthos aan Antigonos te geven; ter bevestiging worden Aratos Jr. en anderen als gijzelaars gezonden. Dec./Januari Antigonos’ aankomst op den Isthmos. Aratos trekt hem tegemoet naar Pegai. 224 Januari Kleomenes en Antigonos tegenover elkander gelegerd op den Isthmos. Eind Jan. Opstand te Argos; Argos heroverd met behulp van den strateeg Timoxenos. Kleomenes wijkt naar Sparta. Februari Antigonos’ snelle tocht van Korinthe naar Argos, Aristomachos wordt gedood; strafexpeditie van Antigonos door Arkadië tot aan den Khelmosberg. EindFebr./ Kiesvergadering te Aigion. Antigonos tot leider begin Mrt. van algemeen Grieksch verbond gekozen; daarna betrekt deze de winterkwartieren in het gebied van Sikuoon en Korinthe. Mei Aratos XI. Kleomenes’ mislukte aanval op Megalopolis. Antigonos rukt uit, neemt Tegea in, levert kleine gevechten met Kleomenes op de Lakonische grenzen. 295 Juni-Juli Orchomenos door Antigonos ingenomen. Augustus Mantineia, Heraia en Telphousa door Antigonos ingenomen. September Sunodos te Aigion. Makedonische troepen worden naar huis gezonden. Kleomcnes neemt Megalopolis in, nog tijdens de sunodos. 223 ± Maart Kleomenes rukt verwoestend en plunderend door de Argolis. Mei Strateeg? (Waarschijnlijk Timoxenos). ±Juni-Juli Slag bij Sellasia. Juli Nemeia te Argos. Juli-Aug. Kleomenes vlucht naar Egypte; Antigonos naar Makedonië. Herfst Antigonos' overwinning op de Illyriërs. Begin van zijn ziekte. 222 Mei Aratos XII. Philippos inden Peloponnesos. Herfst/Wlnt, Philippos keert naar Makedonië terug. 221 Mei Timoxenos strateeg. Zomer Dood van Antigonos Dosoon; Philippos V, Koning van Makedonië. Dood van Ptolemaios Euergctes. Dorimachos onderneemt plundertochten in Messenië. Herfst Aitolische verkiezingen ; Aristoon strateeg. 221/20 Aitolische invallen in Messenië. 220 April Achaiische sunodos. Mei Aratos XIII (5 dagen vóór termijn aanvaard). Sunkletos te Megalopolis. Nederlaag van Aratos te Kaphuai. Mei-Juni Achaiische sunodos. Klachten tegen Aratos. Juli-Aug. Aitoliërs verwoesten Kunaitha. Bondsvergadering te Korinthe. Oorlog verklaard aan de Aitoliërs. 296 Herfst Skopas gekozen tot strateeg der Aitoliërs. Herfst/Wint. Makedonische partijgangers te Sparta vermoord. 220/19 Winter Philippos’ bondgenootschap met Skerdilaidas. Kleomenes slaat in Alexandreia de hand aan zich zelf. Lukourgos en Agcsipolis, koningen te Sparta. Verbond van Sparta met Aitolië. 219 Lente Spartanen vallen Argolis binnen. Mei Aratos Jr. strateeg. Lukourgos bezet het Athenaion. Zomer Philippos’ expeditie in Epeiros en Akarnanië. Dorimachos plundert het gebied van Aigeira en berokkent veel nadeel aan de Westelijke steden van Achaia. Onafhankelijk optreden van Dume, Pharai en Tritaia. Skopas’ invallen in Makedonië; plundering van Dion. Philippos teruggeroepen door invallen der Dardaniërs. Herfst Dorimachos strateeg der Aitoliërs; plundertocht naar Epeiros en Dodona. Winter Philippos inden Peloponnesos. Veldtochten tegen Psophis en het Westen en Zuiden van Elis. Eerste intriges van Apelles tegen Achaia en Aratos. Aratos verzet zich tegen Apelles, die de Achaiers ineen zeer afhankelijke houding wil brengen. 219/8 Triphulia door Philippos onderworpen. 218 Febr.-Maart Apelles tracht Aratos in verdenking te brengen en weet Philippos te bewegen Eperatos tot strateeg te doen kiezen. Maart Philippos’ veldtocht tegen Noordelijk-Elis. Apelles beschuldigt Aratos van anti-Makedonische gezindheid, maar Aratos weet hem te weerleggen. 297 218 Mei Eperatos aanvaardt zijn ambt. De Achaiische sunodos wordt verlegd naar Sikuoon. Philippos houdt zich geheel aan Aratos en zijn zoon. Tusschen hen komt een nieuwe financieele basis voor oorlogs* voering tot stand. Mel-Juli Philippos besluit om den oorlog op zee te voeren. Apelles gaat naar Chalkis en werkt Philippos tegen. Philippos’ mislukte aanvallen op de steden van Kephallenia. Zomer Philippos' tocht naar het binnenland van Aitolië. Aratos verzet zich tegen Leontios, wanneer deze den tocht naar Thermon wil beletten. Aratos wordt gehoond door de Makedonische raadslieden te Limnaia. Megaleas, Krinoon en Leontios door Philippos beboet en terechtgewezen. Philippos’ veldtocht naar Lakonië, waarna terugtocht naar Korinthe. Apelles komt te Korinthe en valt in ongenade. Herfst Philippos’ veldtocht in Phokis. De doodstraf van Aratos' tegenstanders. Philippos gaat den winter doorbrengen in Makedonië. Agetas tot strateeg der Aitoliërs gekozen. Herfst/Wint. Machteloosheid der Achaicrs. 217 Mei Aratos XIV. Hij reorganiseert het Achaiische bondsleger. Guerilla-oorlog inden Peloponnesos. Philippos neemt Bulazora in en het Phthiotische Thebai. Gezanten van neutrale mogendheden komen vrede vragen. Juni Philippos bereidt een tocht voor tegen Skerdilaidas. ± half Juli Nemeischc feesten te Argos. ±elndAug. Vrede van Naupaktos. 216 Mei Agelaos tot strateeg der Aitoliërs gekozen. Philippos beoorloogt Skerdilaidas in Illyrië. Augustus Slag bij Cannae. 298 216/15 I Alle Kretensers aanvaarden, mede door Aratos’ diplomatie, de heerschappij van Philippos (sinds 219 behoorde Westelijk Kreta tot den Gr. bond). 215 Mei Aratos XV. Herfst Philippos inden Peloponnesos. Zijn echtbreuk met Polukrateia. Partijtwisten in Messene. Aratos tracht tusschenbeide te komen. Onderhoud tusschen Philippos, Demetrios en Aratos op den Ithomatas. 214 Lente Aratos weigert deel te nemen aan Philippos’ tocht naar Illyrië; de tocht mislukt. Zomer Philippos naar den Peloponnesos; hij laat het Messenisch gebied verwoesten. Demetrios van Pharos sneuvelt. Aratos’ definitieve breuk met Philippos. 213 Mei Aratos XVI. 213/2 Aratos sterft te Aigion. 299 DEEL V BESCHOUWINGEN OVER ARATOS’ LEVEN EN WERK biographische kroniek is bovendien niet heelemaal volledig, daar het den schrijver vooral om bepaalde feiten en gebeurtenissen te doen is in verband met zijn ideaal als moraliseerende biograaf en niet zelden biedt ze tegenstrijdigheden, die hun oorsprong vinden in het compileren der excerpta van verschillende schrijvers. Wie dus den historischen persoon Aratos wil teekenen, dient met de tekortkomingen van Ploutarchos, gezien van het standpunt der moderne geschiedschrijving uit, ernstig rekening te houden. Voor de karakteristiek van Aratos heeft Ploutarchos ongetwijfeld Polobioa. in hooge mate gebruik gemaakt van Polubios. Volgens dezen schrijver was Aratos een volmaakt staatsman, een uitstekend redenaar en een man, die een plan kon ontwerpen en het genomen besluit geheim houden. Bij burgerlijke twisten toonde hij geen hartstocht, wist zich vrienden te maken en bondgenooten te winnen en werd daarin door niemand overtroffen. Hij was zeer bekwaam om op listige wijze plannen te bedenken, deze met volharding uitte voeren en vijanden te verschalken. In het open veld echter was hij besluiteloos, had gebrek aan persoonlijken moed en was tegen de verschrikkingen vaneen veldslag niet bestand. Aratos was „itoXmKcÓTEpog ij OTpocTnyiKcÓTepog" en zou nooit een onbezonnen daad hebben gesteld. Ja, de herinnering aan de offers, die hij bracht voor den Achaiischen bond en aan den strijd, dien hij daarvoor steeds voerde, alsook de dankbaarheid van 10) Vgl. Fr. Leo, Die griechisch-römische Biographie nach ihrer litterarischea Form. blz. 146-192. 20 meer omlijnde karaktertrekken van elkander onderscheiden. Dit is te meer opvallend, daar Ploutarchos zelf op vele plaatsen er den nadruk op legt, dat het hem vooral om de „fjßoq Kal rpóitoc;" te doen is 10). Wanneer men dit en andere levens met aandacht leest, dan kan het wel niemand ontgaan, dat weinig aandacht wordt geschonken aan gradueeringen en overgangen. Zelfs voor den hoofdpersoon is de ontwikkelingsgang niet zelden ver te zoeken en we vinden vaak slechts afzonderlijke uitingen vaneen karakter, zonder dat er een aanduiding is vaneen continuïteit in psychologische ontwikkeling. Voor Ploutarchos is het leven van Aratos een van de „uapaheiypaTa" bij de regels, die hij in zijn ethische geschriften aangeeft en ontwikkelt. De personen, die aldus tot voorbeeld aan anderen gesteld worden, wil hij niet inde ontwikkeling van hun zieleleven nagaan, maar beschouwt hij als het ware alleen aan den buitenkant, in hun optreden, dat voor iedereen zichtbaar is. Zijn biographie is de kroniek vaneen menschenleven, de opsomming en het aaneenrijgen van gebeurtenissen. Deze 305 ll) Onder meer vooral resp. Polub. IV, 8, 1-6 (vgl. Arat. 10 v.): IV, 19, 11; V, 12,5 ; VIII, 14, 7-8. *2) Polub. XL, 8, 10. 13) Paus. 11.8, 1; 7,5: VIII, 52, 5. 14) Cicero, de o[[. 11, 83: „O virum magnum dignumque, qui in re publica nestra natus esset!”. 1B) I. Kracauer, De Arato Sicyonio, Particula prima, Diss. inaug., Breslau, 1874. alle Achaiers, moeten Aratos zelfs in zijn graf met trots en vreugde vervullen11). In verband hiermee zij vermeld, dat Mummius, na de verwoesting van Korinthe en op verzoek van Polubios, de reeds uit den Peloponnesos naar Akarnanië gebrachte standbeelden van Aratos en Philopoimen, bij zijn heengaan aan de Grieken teruggafl2). Pausanias. Ook Pausanias, de „periegeet” der 2de eeuw na Chr. heeft grooten lof voor Aratos, dien hij op één lijn plaatst met de dapperste helden; in roem overtrof Aratos alle tijdgenooten van Griekenland en door zijn werk heeft hij zich jegens geheel Griekenland verdienstelijk gemaakt 13). Cicero. Ook Cicero hield Aratos voor een groot man en waardig inden Romeinschen staat geboren te zijnl4). 2. HET OORDEEL VAN MODERNE HISTORICI Het is niet onze bedoeling hier die werken te bespreken, die voor een bepaald onderdeel van Aratos’ werkzaamheid van groot belang zijn, zooals b.v. het werk van Tarn of de kleine studie van Nicolaus, maar het oordeel na te gaan van hen, die zich meer speciaal over Aratos en zijn werk hebben uitgesproken. Kracauer. Hypercritisch oordeelt Kracauer15) over Aratos. Wie dan leest, dat de studie „sine ira et studio” is geschreven en alleen de periode van Aratos’ jeugd (271-245) behandelt, is verwonderd, dat het hier overal wemelt van bittere uitvallen tegen den persoon en het werk van Aratos. Met een zeker welbehagen wordt een karikatuur geteekend en uit Ploutarchos en de door hem gebruikte schrijvers wordt aangetoond (sic!), dat Aratos geen talenten bezat, geen staatkunde kende, voor kunstzin ongevoelig, verder leugenachtig, lasterend en ijdel was. Een grenzenloos egoïsme en een geslepen huichelachtigheid worden aan Aratos als twee hoofddeugden (!) toebedeeld: Aratos’ beste bedoelingen worden verkeerd uitgelegd en zijn werkelijke fouten worden op een minderwaardige wijze gehekeld. De drie bladzijden bronnenstudie schieten totaal te kort en Kracauer’s eindoordeel is even ongemotiveerd als vernietigend: „Male se haberet res publica necesse fuit, cuius gubernacula vir tam moratus tenebat”. 306 Uit reactie tegen een dergclijke heroïsch-rhetorische tendens, zijn vele moderne historici der 19de en 20ste eeuw een nieuwe zienswijze gaan huldigen. De eerste, die het „gecompliceerde leven van Aratos” onderzocht, Droysen. was Droysenl7). Zijn uitspraak over Aratos, bij diens eerste onderneming van de bevrijding van zijn vaderstad Sikuoon, is zeer waardevol en voor een goed deel zeer juist. „De tyrannen-haat van Aratos kwam niet op de eerste plaats voort uit zijn begeestering voor een republikeinsche beweging, die Griekenland had aangegrepen, maar was het gevolg van smartelijke herinneringen aan een vervolgde jeugd en de verstoorde rechten op invloed in zijn vaderstad”. Maar hoe belangrijk dit inzicht ook moge zijn, de fout van Droysen is, dat hij vaak de feiten en gebeurtenissen in Aratos’ leven naar willekeur binnen het geheel construeert en dat hij het karakter van Aratos afmeet naar de „gecompliceerde formuleeringen” over Aratos’ optreden. Droysen bouwt wel consequent zijn grondgedachte uit, dat onvoorziene omstandigheden telkens Aratos tot die of die daad brachten, maar gaat toch te ver wanneer hij Aratos ieder geloof aan idealisme ontzegt. „Aratos steunde slechts op een handige gebruikmaking van politieke verhoudingen, kende slechts kleine middelen en geheime wegen.” Bij de onderscheiden daden van Aratos ziet Droysen voortdurend gecompliceerdheid, zelfs, bewust door Aratos gezochte, geheimzinnigheid, waarvoor de menigte geen begrip had, maar van Zulk een fascineerenden invloed, dat men Aratos blindelings als den 18) A. Neumeyer, Aratus aus Sikyon, Ein Charakterbild aus der Zeit des achaischen Bundes, nach den Quellen entworfen, Progr. d. k. Studienanstalt zu Neustadt a.d. H., Erster und Zweiter Teil, 1885-6. 17) J. G. Droysen, Geschichte des Hellenismus, III2 (Geschichte der Epigonen) Gotha, 1876-7. (Onder meer vooral blz. 417 vv.: Aratos’ Stellung und Charakter). Geheel anders is de studie van Neumeyer *6). Gelijk de titel reeds Nenmeyer. aanduidt, wil hij slechts het karakter van Aratos nader omlijsten en zijn eenige richtsnoer is hierbij Polubios en Ploutarchos, waarbij opvallend alle plaatsen worden aangehaald, waar lofwaardig over Aratos wordt gesproken. Voor de tekortkomingen heeft Neumeyer geen oog. Hij put de bestaande bronnen lang niet uit, rangschikt dit materiaal ook niet onder strakke categorieën en nergens heeft hij het werk van Aratos op breeder plan gezien of rekening gehouden met een voorafgaande ontwikkeling. Hoe gaarne wij ook instemmen met menige formuleering in het slotwoord, tenslotte bestaat voor Neumeyer slechts de held van Aratos, inden heroisch-rhetorischen zin van Plou~ tarchos' biogcaphie. 307 18) Droysen, t.a.p. blz. 418: Schorn, blz. 66. 19) b. Niese, Geschichte der griechischen und makedonischen Staaten seit der Schlacht bei Chaironeia. 11. Gotha 1899: Beloch, IV, 2, blz. 14, is tegenover Niese wel wat al te polemisch. 20) E. A. Freeman, History of Federal Government in Greece and Italy2, Londen, 1893. Onder meer vooral blz. 171 en blz. 279 vv. „Führer” volgde. Verder wordt de beteekenis van het werk van Aratos beschouwd vanuit het standpunt der gebiedsuitbreiding van den Achaiischen bond, maar, gezwegen van het niet voldoende rekening houden met den historischen achtergrond, kan men hierop steunend, of met gebruikmaking van „karakterformuleeringen” toch niet zonder meer instemmen met een bewering als deze: „Bei allem Verdienst nur ein kleiner Charakter”, een meening, die ineen anderen vorm reeds eerder uitgesproken was door Schorn in dezen zin: „Aratus besass nicht ein grosses hellenisches, sondern nur ein enges achaisches Herz” 18). Niese. Bij Niese zien wij Aratos en zijn werk geplaatst binnen het groote complex van verhoudingen en strevingen uit de 3de eeuw v. Chr„ waarbij duidelijk wordt, dat Griekenland toen geenszins een vervallen natie was, die Aratos voor een goed deel weer oprichtte. Zijn verschillende bewijsgronden staan zeer verspreid en hoewel hij veel aandacht besteedt aan de gegevens, worden veel problemen, waarvoor gegevens aanwezig zijn, over het hoofd gezien. Een eigen beschouwing vermogen wij bij Niese niet te vinden, al verdient hij vooral groote waardeering voor zijn behandeling van den bondgenootenoorlog en de rol, die Aratos daarin speelde. Freeman. Een zeer idealistisch beeld van Aratos en zijn werk wordt geteekend door de nog steeds zeer belangrijke studie van Freeman 20). Zijn eerste en meest directe bron was, naar hij zelf zegt, Droysen, en daarom verwondert het ons, dat Freeman zoo’n bondige en programmatische bewering neerschrijft als deze: „Aratos had inde school van de ballingschap geleerd de vrijheid lief te hebben en de tyrannie te haten”. Hetgeen voor Freeman telt, dat is tenslotte niet de mensch Aratos, maar „The Federal Government” en deze voorstelling laat te weinig recht wedervaren aan het individu. Ineen overigens voortreffelijke, met gloed geschreven karakterschets, wordt Aratos „de apostel vaneen federalistischen heilstaat” en deze allegorische ideologie moet wel een zeer eenzijdig beeld geven, daar slechts de totaliteit van de ontwikkeling der beweging, waaraan de persoon wordt vastgekoppeld, meetelt en waarde heeft. 308 Beloch. Het werk van Ferrabino richt zich vooral tegen Freeman en Beloch. Zijn studie omvatte het eerst de geheele werkzaamheid van Aratos en behandelt uitvoerig den tijd van 251-217 v. Chr. Zeer opvallend en verschillend van de tot dan toe meest gebruikelijke opvattingen is de nieuwe richting, die hij inslaat bij zijn historisch onderzoek. Aan zijn studie over het leven van Aratos toetst hij verschillende vormen van geschiedschrijving om dan te besluiten, dat de biographische geschiedschrijving universeelcr is dan iedere andere, omdat de persoonlijkheid van den historicus, op geen strenger concrete en meer zuiver objectieve wijze, bezit neemt van de historische werkelijkheid, dan dooreen reconstructie van de individualiteit. Hij stelt Ploutarchos „Leven van Aratos” tegenover zijn eigen opvatting over biographie en formuleert dan, dat men pas langs de richtlijnen van biographische geschiedschrijving algemeene geschiedenis kan schrijven, omdat die zich niet tot 21) Beloch, IV, 1, blz. 600 vv.: over Beloch's opvattingen vgl. de zeer lezensvmardigc opinies van Ferrabino, blz. 243-247 en in zijn voorwoord deze kemachtige uitspraak: „Bij Beloch wordt de held gedegradeerd tot mannequin”. Ferrabino. Deze opvatting wordt nog veel meer gehuldigd door Beloch21), die Aratos en zijn werk plaatst onder „Die republikanische Bewegung”. Vooral bij de behandeling van Aratos blijkt duidelijk het uiterst deterministische en collectivistische standpunt van Beloch. Deze opvatting onderschat de beteekenis der persoonlijkheid inde geschiedenis en ziet de drijfkracht der ontwikkeling al te eenzijdig inde massa. Met deze opvatting hangt samen, dat voor Beloch het succes „der letzte und einzige Richter in historischen Dingen” is. De wil en het handelend optreden der historische persoonlijkheid zou slechts het product zijn vaneen onpersoonlijk blind mechanisme en de beteekenis zou slechts daarin zijn gelegen, dat de historische persoonlijkheden „sich inden Dienst der Zeitströmungen stellen und den Idealen der Massen konkrete Gestalt geben” en waarbij het „auf die Individualiteit der führenden Manncr nur in Nebenpunkten ankommt”. De mensch Aratos wordt tot een kleine stip, die op zich zelf beschouwd, geen waarde heeft, tot een exponent van diverse stroomingen; de individualiteit lost zich op en gaat onder inden machtigen stroom der geschiedenis, hetzij dat het individu gehoorzaamt aan innerlijke wetten, of dat als het ware een vooruitziend intellect de leiding geeft. Hoogstens is, om het beeld van Beloch te gebruiken, dit te zeggen, dat Aratos 33 jaar lang aan het roer stond en wel vaak met zulk oen bekwaamheid, dat men moeilijk kan uitmaken of de stuurman dan wel de stroom de voornaamste factor voor den tocht van het schip is. 309 22) Vgl. t.a.p. de buitengewoon lezenswaardige Inleiding en de reeds eerder door Ferrabino gepubliceerde zienswijze in „Di una pretesa riforma della storiografia", Athene e Roma, N. S. 1, 1920, blz. 145 vv. en vooral ook blz. 151-153 („sintesi dialettica del soggetto e dell' oggetto”). 23) Voor de opvattingen van De Sanctis zie Ferrabino, Encidopedia Italiana XVII, blz. 822-824 en dezelfde in Riv. filol. N. S. 1930, blz. 244 vv. taak stelt, zaken en gebeurtenissen uit alle landen en alle eeuwen te groepeeren en als het ware tot een ordelooze inventaris te maken, maarde middelen bezit om menschenlevens uit alle tijden te „ontdekken vanuit het observatorium van de persoonlijkheid van den historicus”. De historicus dient zich te vereenzelvigen met het streven en leven van zijn object om aldus een andere persoonlijkheid te doen herleven. De biograaf zoekt de historische werkelijkheid niet in schema’s en catalogen; hij is natuurlijk allerminst onkundig van classificaties, maar hij weet daarbij in plaats van skeletten, personen te scheppen. Ferrabino wil dan vóór alles den mensch Aratos begrijpen, staande temidden van de politieke verwikkelingen van Griekenland tusschen de jaren 251-213 v. Chr. Fel bestrijdt hij de, door de historici der 19de eeuw opgestelde, heroïsch-rhetorische opvatting van Ploutarchos en daarmee tevens uitdrukkelijk „den idealen als door een visioen ontvlamden apostel van Freeman” en „het willooze werktuig van Beloch” en stelt daartegenover deze zeer karakteristieke formuleering : „Arato, nè eroe, ne fantoccio, uomo” 22). In één punt komen Freeman, Beloch en de Sanctis23) (een leerling van Beloch) in hun opvattingen overeen met Ferrabino, nl. dat Aratos’ strijd een nationale strijdwas. Maar Ferrabino (een leerling van De Sanctis) is opvallend pessimistisch georiënteerd en legt er den nadruk op, dat Aratos’ strijd een van de nuttelooze pogingen van Oud-Griekenland was, om de politieke eenheid van het volk tot stand te brengen. „In 35 jaar wil Aratos een republikeinsche statenbond stichten temidden van de volksgroepeeringen inden Peloponnesos: hij wil deze vereenigde statenbond beschermen tegen de bedreigingen van het monarchistisch imperialisme, tenslotte zijn republiek en andere soortgelijke samenvoegen tot een koninklijke statenbond, maar.... bedriegt zich zelf in zijn hoop en verwachtingen.” Het werk van Ferrabino is onmisbaar bij de bestudeering van het grootste gedeelte der 3e eeuw v. Chr. Maar Ferrabino gaat wellicht te ver met de opvatting dat de „historia humana", onder het oogpunt van menschelijkheid juist een „historia sui” moet zijn en door te eischen dat de historicus en „dat onderwerp” moeten samensmelten en „het onderwerp” moeten vormen. Ferrabino's biographische geschiedschrijving 310 Een rechtstreeksche verwantschap met het werk van Ferrabino vertoont de studie van Walbank24). Op talloos vele plaatsen worden Ferrabino’s meeningen overgenomen, maar elders worden die opvattingen door Walbank aangevuld. Tegenover de programmatische bewering van Freeman, stelt hij, met een te groote verwaarloozing van de reeds door Droysen uitgesproken meening, slechts een negatieve formuleering op : ~De abstracte idealen —• liefde voor de vrijheid, liefde voor het federalisme, haat voor de tyrannie (de eigen woorden van Freeman), welke men Aratos zoo vaak heeft toegedacht, dreigen te vervliegen, wanneer men ze van dichterbij beschouwt”25). De Aratos van Walbank is een practisch politicus, die geen „republican ideal” voorstond; zijn Aratos is bedachtzaam, gematigd en voorzichtig bij eiken stap, des temeer in staat tot handelen, naarmate hij meer zonder idealen was, meer te vinden voor intriges en compromissen en meer in staat het heden te offeren om de mogelijkheden van morgen niet te moeten prijsgeven. Walbank formuleert voortdurend, dat Aratos tot deze of die daad kwam, omdat de omstandigheden dat zoo meebrachten of hem den stap suggereerden; zelfs zóó ver gaat hij, dat Aratos tot Walbank schijnt gesproken te hebben, hem daarbij als het ware „zijn meest intieme Ik” (Ferrabino’s terminologie) openbarende, toen hij aan Megistonous het korte en droge bescheid gaf: „ouk ëy" T(* Ttpdypon:a, d\X’ ëyopoa aöxcov”2*>). We mogen aannemen, dat Walbank te ver gaat, dat hij, gelijk wij reeds eerder zeiden (zie blz. 251), geen scherp onderscheid maakt tusschen Aratos’ „anti-tyrannical and anti-monarchical bias”, en dat hij al te veel geneigd is Aratos elk ideaal te ontzeggen. Deze houding is wel de reden, dat verschillende gebeurtenissen een bepaalde kleur krijgen opgedrongen, zonder dat deze voldoende zijn onderzocht, zoo b.v. de aansluiting van Sikuoon bij den Achaiischen bond of Aratos’ zienswijze op den vooravond van zijn tocht om den Akrokorinthos in te nemen. De Aratos van Walbank heeft een zeer weinig gecompli-24) F. W. Walbank, Aratos of Sicyon, Cambridge, 1933. 26) t.a.p. blz. 33. 26) Vgl. Arat. 41, 7; Plout. Kleom. 19. Walbank. is tegelijkertijd autobiographie en hoe buitengewoon waardevol het ook moge zijn, dat de historicus geen zuivere „naturalis historia” d.i, een empirische classificatie mag geven, toch kan men te ver gaan met de beschouwing, dat men „Aratos en de Grieken en hun bondsstaten niet kan begrijpen, wanneer men niet in hen de eigen menschelijkheid voelt meetrillen”. 311 Walbank heeft op het voorbeeld van zijn onmiddellijken voorganger Ferrabino een uitermate scherp oog voor problemen, maar toch ontgaan hem verschillende moeilijkheden, waarvoor gegevens aanwezig zijn. In zijn gedeelte over den Bondgenootenoorlog kunnen wij het niet met hem eens zijn, daar hij hier aan Aratos een nieuwe rol toedeelt, die hem weinig onderscheidt van de Makedonische hovelingen (zie blz. 283). De door Antigonos Dosoon gestichte algemeene Grieksche bond is volgens hem „doodgeboren” en te weinig wordt er de nadruk op gelegd, dat naast den Achaiischen bond, ook het algemeen Grieksch verbond bestudeerd dient te worden, als een waardevolle bijdrage voor het centrale probleem inde Grieksche politiek, de vorming nl. van een „vereenigd Griekenland” en dat men in dit verband bij Aratos toch oog moet hebben voor een hechte kern van staatsmansbeleid onder „Aratos’ india-rubber man’s opportunism” 27). In het algemeen heeft Walbank ook een uiterst modern standpunt bij zijn verklaringen van veel oorlogspraktijken en een formuleering als „war and peace in third-century Greece were all one” is in deze algemeenheid aanvechtbaar, waarbij toch b.v. de „Koivf) elpit|vt]” over het hoofd gezien wordt. In dit verband worden de oorlogspraktijken der Aitoliërs door Walbank niet juist gekenmerkt en hij vergeet, dat hierbij een groot overblijfsel leefde van de anarchie der 4de eeuwsche souvereine stadsstaten. Samenvattend voor zijn karakteristiek van Aratos zouden we dit mogen zeggen, dat Walbank van Aratos een mensch maakt, die van zijn geboortegrond een municipium-idee heeft wanneer men deze anachronistische uitdrukking hier mag gebruiken een man, die zijn daden slechts afstemt op het practische, een politicus, die nimmer bereid was, om de grenzen van het politieke moment te overschrijden of buiten de sfeer van het onmiddcllijk voordeel te treden. Wij kunnen ook daarom niet geheel en al met de opvattingen van Ferrabino en Walbank accoord gaan, omdat hun terminologie te zeer beïnvloed wordt door moderne zienswijzen. In hun studies kunnen wede echo beluisteren vaneen te ver doorgevoerde redeneering over de doeleinden van de politiek, een speculeeren, dat zich krachtig gevoed heeft met de bittere ondervindingen van den Europeeschen oorlog 37) Walbank, onder meer blz. 38, 47 v., 63 v., 91, 103, 163 en 166. ceerd ideaal van den Achaiischen bond, en dit ideaal wordt teruggebracht tot „security”. Zijn Aratos is „always governed by circumstances” en „a man of destiny”, een opvatting, die overigens niet in alle onderdeden consequent is doorgevoerd. 312 Op een geheel andere wijze dan Walbank, reageert P. Treves2B) Treves. op het boek van Ferrabino. Hij sluit zich in zoover bij de geschiedschrijvers van de 19de eeuw aan, als dezen een „ethos” van de geschiedenis hadden, al slaagden zij er niet in, een heldere verklaring te geven van de verhoudingen tusschen politiek en moraal. Van Ferrabino neemt hij de formuleering „la insuffizienza degli ideali politici” 29) over, waaronder hij dan verstaat, dat Aratos den hoogsten plicht verwaarloosde, nl. een juiste verhouding te scheppen tusschen politiek en moraal. Aratos zou geen oog hebben gehad voor de crisis van de moraliteit in het levender gemeenschap en juist daarom tekortgeschoten en overwonnen zijn, omdat hij met zijn voorliefde voor intriges en zijn „ongelukkige sluwheid” (!) niet het wapen wist te hanteeren vaneen concreet politiek plan, waarin op een of andere wijze, de scheppende invloed vaneen zedelijk bewustzijn tot uiting kwam. Treves wijst er vooral op, dat Aratos zijn politiek niet met eigen wapenen wist veilig te stellen, maar telkens zijn kracht zocht buiten zijn eigen volk. Hij is het met Beloch en Walbank niet eens, waar dezen er nog den nadruk op leggen, dat Aratos op de eerste plaats slechts diplomaat en staatsman was en geen veldheer3o) en dat dit de voornaamste reden zou zijn, waarom Aratos’ werk moest mislukken. Treves ziet inden slechten staat van het Achaiische bondsleger het bewijs, dat Aratos den hoogsten plicht verwaarloosde: het geweten van de Achaiers te verheffen, zoodat dezen een identiteit zagen tusschen de „res publica” en de „res populi”. Daarom heeft Aratos, zelfs inden Peloponnesos, zooals te Messene, Sparta of Slis, de menschen niet blijvend voor zijn zaak weten te winnen. Noch tijdens de jaren van den Kleomenischen oorlog, noch tijdens die van den Bondgenootenoorlog is Aratos in staat geweest om het geheele volk achter zich te krijgen. Hoe waardevol Treves’ nieuwe zienswijze ook is, tenslotte gelooven wij, dat hier te veel theoretische beschouwingen een rol spelen3l): hij vergeet, dat bij het bestaan der 28) P. Treves, Athenaeum, N. S. 12, 1934, blz. 324 vv. (Bespreking van Walbank). Men vergelijke verder zijn studies over Antigonos Dosoon, t.a,p. blz. 381-411 en vooral Athenaeum, N. S. 13, 1935, blz. 22-56. waar o.m. de problematische hoofdstukken bij Polub. 11, 47-51 geïnterpreteerd worden, in verband ook met Aratos’ diplomatieke beweeglijkheid en karakter. 29) Ferrabino, blz. 251. 30) Zie o.m. Beloch IV, 1, blz. 622 ; Walbank, blz. 59 v. en blz. 162. 31) Vgl. over de identiteit in theorie tusschen de „res publica" en de „res populi”, Cicero, de re publica I, 25, 39-40; 32, 48. en de na-oorlogsche jaren. 313 3. SLOTBESCHOUWING Wie van Aratos, eender meest merkwaardige persoonlijkheden uit de Grieksche en vooral Hellenistische geschiedenis, een volledig, juist en onbevooroordeeld beeld wil teekenen, staat voor een zware taak. De Aratos zooals wij hem door de antieke schrijvers of moderne historici kennen, is zeker voor een groot deel geschilderd in kleuren, die niet zelden in subjectieve opvattingen der schrijvers hun oorsprong vinden, waardoor lang niet altijd de objectieve werkelijkheid in alle bijzonderheden aan het licht komt. Vanaf zijn 7de tot zijn 20ste jaar heeft Aratos in Argos een opvoeding genoten, zooals aan een jongen aristocraat van voorname en rijke ouders paste (zie blz. 135). Hij heeft daar ook wel gelegenheid gehad nader kennis te maken met aanhangers van de Nieuwe Akademie en te verkeeren met vrienden en geestverwanten van Arkesilaos, al zijn hierover ook geen nadere details aanwezig (zie blz. 168, n. 174). Wanneer wijde jaren vóór zijn eerste strategie in 245 overzien, dan bieden de gebeurtenissen van het jaar 251, in het bijzonder de bevrijding van zijn vaderstad, wel weinig, maar toch kostbare gegevens voor de kennis van zijn historische persoonlijkheid (zie blz. 161 vv.). De onderscheiden pogingen, die hij ondernam vóór hij zijn eerste avontuurlijke daad, de bevrijding van Sikuoon, uitvoerde, wijzen er op, dat hij in zijn ballingschap den wrok gevoed heeft tegen hen, die zijn vader en wellicht talrijke familieleden hadden doen omkomen. Zijn tyrannen-haat was op de eerste plaats het gevolg van smartelijke herinneringen aan een vervolgde jeugd en de verstoorde rechten op invloed in zijn vaderstad. Toen hij door de omstandigheden gedwongen werd af te zien van wat hij zich als de geschikte regeeringsvorm dacht, aanvaardde hij, daarin overeenstemmend met de meening der overige Sikuonische bannelingen en wel eenigszins mede beïnvloed door Ekdelos, een program van aristocratisch herstel. Dat hij bij de inname van Sikuoon reeds zoo ver gekomen was, dat hij een helder toekomstbeeld van republikeinsche aaneensluiting zou vele bergdorpen inden Peloponnesos en bij de gebrekkige communicatiemiddelen, onmogelijk een eenheid in streven tusschen leiders en volk kon bereikt worden. Wat zelfs nu telkenmale beletsels blijken, heeft inde 3de eeuw v. Chr. in veel hoogere mate een rol gespeeld. Ook ontkomen wij niet aan de gedachte, dat Treves hier wel al te zeer moderne opvattingen en strevingen heeft doen gelden bij zijn beoordeeling van den persoon en het werk van Aratos. 314 De financieele en economische crisis in zijn vaderstad was een rechtstreeksche aanleiding voor Aratos om veiligheid voor Sikuoon te zoeken. Hij had zich wellicht eerst nog een andere oplossing gedacht door zijn medeburgers te betrekken ineen oorlog, die voordeel kon brengen (zie blz. 170 v.) en te oordeelen naar het feit, dat een aantal maanden verliep voordat de aansluiting bij den Achaiischen bond tot stand kwam, mogen wij besluiten, dat Aratos niet van den beginne aan zijn heil en dat van zijn vaderstad meende te vinden inden Achaiischen bond. Intusschen blijkt uit het terugroepen van de bannelingen en uit den slag bij Mantineia, dat Aratos de anti-Makedonische partij was toegedaan. Toen hij nu inde noodzakelijkheid verkeerde veiligheid voor Sikuoon te zoeken inden Achaiischen bond en daarvoor zelfs een aanval ondernam op Korinthe (zie blz. 171), zag Aratos zeer duidelijk in, dat een vriendschappelijke houding tegenover Makedonië onmogelijk was. De tot dan toe kleine Achaiische bond had van het begin af aan een bewuste anti-Makedonische politiek nagestreefd (zie blz. 41) en toen Aratos zich na de bevrijding van Sikuoon had getoond als een opbouwer vaneen systeem dat op vrijheid gebaseerd was, kon hij onmogelijk samen gaan met Makedonië, het land dat in Griekenland een autoritair bewind voorstond. Nu behoeft men in Aratos' reis naar Egypte nog geen uiting te zien vaneen bewuste anti-Makedonische politiek, maar omdat Aratos inde politiek van Ptolemaios zijn eenige hoop zag en hij reeds zeer gunstig voor den Egyptischcn koning gestemd was door diens gift van 25 talenten (zie blz. 165 w.), hebben hem de omstandigheden officieel de zijde doen kiezen van Ptolemaios. Ongetwijfeld heeft deze laatste als geldschieter niet nagelaten over zijn eigen belangen te spreken en aan Aratos gevraagd, om, waar hij kon, Makedonië tegen te werken. Aldus is de Egyptische reis veeleer de definitieve inzet van Aratos’ anti-Makedonische politiek. Dat Antigonos Gonatas dit wel doorschouwde, blijkt uit zijn onmiddellijke pogingen om Aratos alsnog voor zich te winnen (zie blz. 173). De oligarchische constitutie van den Achaiischen bond paste echter beter in het kader van wat geboorte en opvoeding aan Aratos tot ideaal hadden gesteld, dan de politiek van Gonatas en toen hij gedurende de jaren van 249-245, in dienst van het Achaiische bonds- gehad hebben, kan men niet beweren, want daarvoor was zijn geest nog niet tot rijpheid gekomen. Voorliefde voor onstuimigen en avontuurlijkenstrijd moet veel meer zijn gedachtengang in beslag hebben genomen, dan wijsgeerige begrippen vermochten zijn jeugddrift in rechte banen te leiden. 315 Vraagt men dus naar het ontstaan van zijn ideaal van Grieksch federalisme, dan hebben wij hier geen positieve gegevens om te beweren, dat een bepaalde leer of opvoeding hem daartoe gedreven hebben. Of de gedachte aan vroeger ondernomen maar mislukte pogingen, zooals die van het Attische bondsrijk of van de ephemere heerschappij van Thebe, de stuwkracht waren bij den opbouw van zijn eigen plannen, is moeilijk te zeggen, hoewel die voorbeelden bezwaarlijk aan zijn aandacht ontsnapt kunnen zijn. Zeker heeft bij hem de wcnsch en de wil bestaan om het te brengen tot een vereenigden Peloponnesos, maar wij hebben niet de minste aanwijzing, dat dit ideaal bij hem de brug was tot het andere vaneen „Groot-Griekenland”. De beslissende overweging bij Aratos was zeker die, dat zijn vaderstad alleen veiligheid kon vinden ineen Griekschen bond, zooals de Achaiische, onafhankelijk zoowel van het slechts nominaal in Griekenland heerschend Makedonië, als vaneen Diadochenrijk zooals Egypte, wiens materieele steun den jongen bond sterkte, zonder dat dit verleenen van steun met een verzaken aan onafhankelijkheid diende vergoed te worden. Wanneer Aratos dan in 245 als strateeg van den Achaiischen bond zijn politieke loopbaan begint, opent hij zijn offensief tegen Makedonië met een straftocht op het Aitolisch gebied en een hulpexpeditie naar Boiotië (zie blz. 177). Hij wil zich militairen roem verschaffen, zich klaar maken om openlijk den strijd met Makedonië te beginnen en zet aanstonds zijn gedachten op de verovering van den Akrokorinthos, in militair en moreel opzicht het voornaamste steunpunt van Antigonos Gonatas en van de Makedonisch-gezinde tyrannencentra zooals b.v. Argos en Megalopolis. Pas na de inname van den stadsberg van Korinthe, kan Aratos groote strijd voor de uitbreiding van gebied en macht van den Achaiischen bond beginnen en voortaan hebben wc vooral deze twee duidelijk georiënteerde facetten van zijn hartstocht te beschouwen: liefde voor den Achaiischen bond, haat tegen Makedonië en de tyrannen. Hij is in de jaren vóór zijn eerste strategie op de eerste plaats nog Sikuoniër, misschien juister gezegd, Sikuonisch Achaier, daarna en vooral sinds hij Korinthe in zijn macht heeft, is hij Achaier geworden en Achaier zal hij blijven tot aan zijn dood. Nu zou gedurende al die jaren, de werkzaamheid van Aratos als veldheer, als regeerder-organisator en als diplomaat, de maatstaf van leger, zeker wel geleerd had verder te zien dan zijn kleine vaderstad, moet in hem het plan gerijpt zijn, om zooveel mogelijk steden tot dezen bond te doen toetreden. 316 Wanneer men, voor zoover dat mogelijk is, de motieven bij die feiten nagaat, dan kan men zeggen, dat Aratos als diplomaat uitstekende diensten heeft verricht maar zich niet boven het peil van den gewonen organisator heeft kunnen verheffen en dat hij als veldheer evenmin op het hoogste plan stond. Als veldheer beschikte hij niet over het doorzicht en den bezonnen durf, die voor een goed deel den echten veldheer uitmaken en ten gevolge van zenuwstoringen was hij tegen de onmiddellijke verschrikking vaneen gevecht niet bestand32). Ook lang na zijn jeugdjaren, toen zijn overmoed tot bezonnenheid was overgegaan, kwam de avontuurlijke krijgsdaad nog vaak in zijn strategische loopbaan voor. Deze hangt zeker samen met de locale oorlogstactiek, waar een berekende sluwheid en een guerillaoptreden vaak tot betere resultaten leiden dan een breed opgezette actie, die groote veldheersgaven vereischt. Nooit heeft Aratos van dergelijke groote veldheersgaven blijk gegeven, noch in voor-, noch in tegenspoed. Dat hij midden inden bondgenootenoorlog pas voor het eerst een reorganisatie van het bondsleger wist te bewerken (zie blz. 279 w.), pleit niet voor zijn gaven als veldheer-organisator, die zijn land en zijn leger in waardige tucht beheerschte, terwijl toch voortdurende oorlogstoestand die noodzakelijkheid sedert lang had doen uitkomen. Vooral schoot hij als organisator te kort, doordat hij de voortreffelijke krachten en hulpmiddelen van den Achaiischen bond niet zóó uitbuitte, dat ze het hoogste gaven van wat ze geven konden. Hij schoot te kort, omdat hij inde eenheid vaneen samenwerkend leger niet zijn stevigste basis zocht, door welk gemis een hecht samengaan tusschen de bondsleden zeer bemoeilijkt werd. Edelmoedigheid was een van zijn hoofddeugden waar het zijn persoonlijk bezit, niet 32) Het Arat. 29, 7-8, 36, sen in enkele andere korte notities vermelde, te willen gebruiken, om aan Aratos algeheel veldheersgaven te ontzeggen, lijkt toch wel niet verantwoord, want, gezwegen van veel verhaaltjes en anekdoten die schimp en smaat bevatten van zijn vijanden, wijzen dergelijke storingen nog geenszins op een algeheel gemis aan veldheersgaven. Wetenschappelijk onderzoek b.v. inden grooten wereldoorlog heeft bewijzen genoeg geleverd, dat dergelijke storingen bij een overigens normaal gestel veelvuldig voorkomen. zijn bekwaamheid kunnen genoemd worden, indien we maar voldoende gegevens hadden over de psychologische problemen, die met de meeste episoden verbonden waren. Dit laatste is niet het geval. In hoofdzaak worden ons slechts feiten gegeven en de verklaring van de motieven en de innerlijke ontwikkeling is zelden een bijdrage van de antieke schrijvers, maar voor een groot deel een subjectieve opbouw van de moderne historici. 317 Gedurende zijn geheele loopbaan kenmerkt hem een politiek egoisme, dat voor een groot deel bij hem te verklaren is uit het bewustzijn van zich zelf. Het bewustzijn dat hij iemand van beteekenis was, ja dat hij „de” man was in zijn Achaiische maatschappij, spreekt uit veel van zijn daden en wordt aanvallend en uitsluitend, wanneer hij komt te staan naast of tegenover andere aanzienlijke personen als b.v. Agis (zie blz. 200), Ludiades, Aristomachos en Kleomenes. Dit zelfbewustzijn is meer nog dan een gevoel van eigenwaarde, het is veelal een mentaliteit van meerderheid en superioriteit. Deze houding van niet te willen wijken, heeft zijn invloed niet gemist op de organisatie van den Achaiischen bond. Zoo mag het iemand, die met een modern oog de ontwikkeling van den Achaiischen bond nagaat, bevreemden, dat bij de uitbreiding van gebied en den aangroei van macht, nooit de scheiding der ambten doorgevoerd werd, die het strategenambt in zich bevatte. Een dergelijke splitsing had namelijk Aratos het groote voordeel kunnen brengen, dat hij zich vooral aan één functie algeheel had kunnen wijden, de diplomatie, waarvoor hij veel grootere bekwaamheden vertoonde dan voor de andere. Nu behoeft dit vasthouden van de vereenigde functies nog niet direct tegen Aratos te pleiten, omdat in kleine maar groeiende staten zooals de Achaiische bondsstaat, het uitoefenen van de ééne functie luister kon bijzetten aan het uitoefenen der andere en omdat in dergelijke toestanden meer vaneen opeenvolging van gebeurtenissen, gekenmerkt door het afwisselen der taak van veldheer en diplomaat, kan gesproken worden dan in meer moderne toestanden. Anderzijds moest het feit, dat twee voorname functies bij één persoon geconcentreerd waren, noodzakelijk de gedachte of den waan aan zijn onmisbaarheid versterken en noodzakelijk leiden tot het politiek egoisme van Aratos, dat in geschikte, ja superieure medewerkers meerde concurrentie zag, die eigen roem verminderde, dan de samenwerking, die het gemeenschappelijk ideaal kon dienen. Vaneen gemis aan krachtdadigheid in het samenhouden van het beginnend Achaiisch rijk, kan men Aratos evenmin vrij pleiten als van politiek egoisme. Mantineia en Orchomenos, weldra ook Tegea en Kaphuai werden in 233 aan de Aitoliërs afgestaan (zie blz. 221). Men kan nu wel aanhalen, dat Aratos zulks goed vond om aldus de vriendschap met de Aitoliërs staande te houden of om geen conflict inde hand te waar het zijn eigen persoon gold. Ludiades en Aristomachos heeft hij zeker te zeer als concurrenten beschouwd en vooral den eerste gunde hij geen gelegenheid om zijn talenten als veldheer te ontplooien. 318 Het is de diepste tragiek, dat de groote vijand van Makedonië en de felle tegenstander der tyrannen, ten overstaan van het Kleomenisch gevaar zich gedwongen voelt zijn eigen levenswerk aan de voeten van den Makedonischen koning te leggen. Hoe men dit feit, dat de vroegere rebel thans ’n soort partijganger wordt van den Makedonischen koning in zijn juiste beteekenis dient te verklaren, is het kernprobleem bij de karakterteckening van Aratos. Om de wisseling van zijn houding door lagere, zelfzuchtige motieven, zooals bijvoorbeeld persoonlijk financieel voordeel te verklaren, daarvoor zijn geen gegevens aanwezig, jade bestaande gegevens schijnen op het tegendeel te wijzen. Hebben we anderzijds reden om aan het voortbestaan van zijn persoonlijke ambitie niet te twijfelen, toch zou het zeer onbillijk zijn bij dit egocentrisch streven, aan Aratos zijn oprecht en vurig verlangen naar het voortbestaan van den Achaiischen bond te ontkennen. Kan men wellicht de psychologie van Aratos inde hachelijke jaren van den Achaiischen bond niet aldus teekenen, dat hij zichzelf met het bestaan van dien bond zóó identificeerde, dat hij, bewust van het gevaar waarin de bond verkeerde en daarbij vreezend, dat de val van den bond ook zijn eigen val zou beteekenen, van de twee kwaden, Makedonië en Sparta, het minste kwaad verkoos en bereid werd gevonden tot het verloochenen van zijn idealen in dien zin, dat werken, maar, dat hij aan deze steden, in het midden van het Achaiisch gebied gelegen, door zijn gezag en volmachten niet vasthield, getuigt eer van zwakheid dan van diplomatie. Dit heeft velen gedurende den Kleomenischen oorlog de blikken doen afwenden van Aratos naar Kleomenes. Het optreden van dezen mededinger stelde in het licht, hoe weinig de Achaiische bond een rijk was met innerlijke, geconcentreerde macht onder de vaste leiding van één man met sterken positieven wil en bestuurderstalenten. Heeft Aratos voorzien, dat de aansluiting van den traditioneelen erfvijand van Sparta, Megalopolis, in 235 reeds de kiem bevatte van het naderend gevaar ? Zelfs indien hij dit had voorzien, zou hij zeer onverstandig gehandeld hebben, wanneer hij niet alles er op gezet had deze stad aan zich te verbinden als een hechte post aan de Lakonische grenzen. Te voorzien was echter niet, dat juist in dit jaar, temidden van den groei van den Achaiischen bond een figuur als Kleomenes opstond, in wien de oude Spartaansche eerzucht leefde om Hellas te overheerschen. Kleomenes’ optreden was de toetssteen voor de zwakheid van den bond en inden persoonlijken strijd tusschen den ouderen en eerzuchtigen Achaier Aratos en den jongeren enthousiasten Spartaan Kleomenes, speelt zich een strijd af, die typisch is voor den geest van den tijd. (zie blz. 250 v.). 319 Zoover we uit de feiten kunnen nagaan, is Aratos weer vol idealisme zijn werkzaamheid met Philippos begonnen. Hij had wel gehoopt de Makedonische phalanxen dienstbaar te kunnen maken aan de Achaiische belangen, maar bij enkele gebeurtenissen tijdens den bondgenootenoorlog en op den dag van den vrede van Naupaktos, bleek al hoe zeer hij zich vergist had. De bondgenootenoorlog, door Aratos zelf uitgelokt, eindigde feitelijk met zijn eigen nederlaag, ondanks den schijn, dat hij een overwinning behaald had met de veroordeeling en de ter dood brenging van zijn vijanden, de Makedonische hovelingen (zie blz. 283). De zegetocht van Hannibal in Italië, heeft zeker de volle aandacht opgeëischt van den Makedonischen koning, al weten we niet hoe hij inde eerste jaren na den vrede van Naupaktos stond tegenover de utopieën of idealen van uitbreiding naar het Westen toe, zooals ze eenmaal Purrhos had pogen te verwezenlijken. Wat er ook van zij. reeds na den vrede van Naupaktos en vooral na de eerste gebeurtenissen in Messene, zag Aratos in, dat de belangen van den Achaiischen bond weinig door Philippos bevorderd waren. Philippos bezat niet de zelfbeheersching en de gematigdheid, die thans, meer dan ooit, noodig waren om de Grieken te leiden. Aratos bedroog zich waar hij gemeend had, Philippos te kunnen maken tot den generaal van het vrije Griekenland. De eenheid van de Summachie had in werkelijkheid nooit bestaan en hoewel men een deel van het oude particularisme van de stad-staten had overwonnen, was er geen krachtige hand of gezag om Helleensche partijgeest, die nu in particularisme van onderscheiden staten (koivoc) voortbestond, onschadelijk te maken of te onderdrukken. Aratos heeft eenige jaren inden waan verkeerd, dat het samengaan met Makedonië slechts ten goede zou komen aan Achaia, maarde ontgoocheling is niet lang uitgebleven. Als men de feiten laat spreken, dan moet men besluiten, dat Aratos telkens overwonnen werd, zoowel door Ludiades en door Kleomenes als door Antigonos Dosoon, de Makedonische hovelingen, Philippos hij den staat dien hij als den grootsten vijand had bestreden, thans als de onmisbare steun beschouwde? Hij had zich, om het modern te zeggen, de Summachie onder leiding van Makedonië gedacht, als een militair accoord om de veiligheid van zijn kleinen staat te verzekeren. Het scheen inderdaad, dat aldus de banden tusschen Griekenland en Makedonië stevig konden worden aangehaald. Daartoe was echter een tactvolle en krachtige heerscher als Antigonos Dosoon noodig en dat deze inden bloei van zijn jaren stierf is voor een belangrijk deel tot groote schade van Aratos’ levenswerk geworden. 320 Die vijand was in aantocht. Tegen dien vijand wilde Philippos, mede voor een belangrijk deel binnen den Achaiischen bond, het verzet organiseeren. Het duurde echter niet lang, dat de Peloponnesische macht, voor een groot deel Aratos’ levenswerk, in dienst stond van de Makedonische plannen. Philopoimen, „de laatste Griek”, voelde scherp de tekortkomingen van Aratos aan, maar toen was het reeds te laat. Hij bracht de oude Summachie tot nieuw leven en organiseerde binnen den Achaiischen bond als „laatste bolwerk van Griekenland” den anti-Romeinschen weerstand op een hechteren grondslag. Na den slag bij Mantineia in 207 herwon de Achaiische bond zijn zelfstandigheid van handelen en werden de banden van den monarchistischen statenbond verbroken. Door de eerste anti-Makedonische 21 en Demetrios van Pharos. Het feit dat zijn streven liep inde bedding van dergelijke pogingen in vroegere jaren bij de Grieken, had hem een waarschuwing kunnen zijn. dat de provinciale geest en het ontbreken vaneen breed opgezet plan, tenslotte zijn groot-Helleensche idealen den bodem zouden inslaan. Anderzijds was Aratos, hoe zeer hij zich als staatsman kon onderscheiden, met de onvolmaakt geordende macht vaneen provincialen staat als de Achaiische bond, niet opgewassen tegen een traditie van macht, die op rijkdom, legers en titels steunde, al waren de dagen van deze Makedonische macht ook geteld en al was de ondergang ook niet ver meer verwijderd. In het politieke leven van Aratos, dat vaak in zijn onderdeden op een kansspel lijkt, ging een begrensde belangenpolitiek veelvuldig voor een brcedere staatspolitiek. Aratos is er niet in geslaagd, zijn eenzijdig standpunt te overwinnen en zijn meestal op de omstandigheden berekende daden te projectceren op een hooger plan, als bijdrage tot het verwezenlijken van verwijderde idealen. Hij was een man van zijn tijd, dacht met de algemeen heerschende Grieksche opvattingen, was zeker niet gespeend van gezond verstand, maar realiseerde zich te weinig de verdere beteekenis vaneen beweging. Hij kon moeilijk op verre horizonten schouwen en het is een groote tragiek, dat zijn vrijheidsidee, geboren uit wrok en haat, gegroeid uiteen vermenging van idealisme en opportunisme en groot geworden in openlijken strijd tegen Makedonië en de tyrannen, tenslotte niets méér bereikt heeft dan de ontbinding van eenige vermolmde en verouderde tyranniën inden Peloponnesos en het in standhouden en uitbreiden vaneen republiek met beperkt grondgebied en beperkte uitzichten. Daartoe ontbrak bij den dood van Aratos vooral het idee, dat men front moest maken tegenover een vijand, die inderdaad „heel Griekenland” wilde en niet meer enkele steden of een Peloponnesos. 321 politiek van Aratos te hernieuwen, werd de weg bereid aan de opdringende legioenen van Rome. De ontwikkeling van de anti-Makedonische en later van de anti-Romeinsche stemming inden Peloponnesisch-Achaiischen bond te bespreken, ligt buiten het bestek van dit werk. Maar voor iedere bestudeering van de periode tot aan den ondergang van den Achaiischen bond in 146 v. Chr., is een studie van het leven en het werk van Aratos een onmisbaar vereischte. De Sikuoniër, vooral de Achaier, zal blijven behooren tot die historische persoonlijkheden die veel licht, maar ook veel schaduw afwerpen en zeker tot hen, wier leven en werk tot in alle bijzonderheden verdient te worden bestudeerd en nagegaan. En geen andere taak als deze, was de bedoeling van den schrijver van deze studie. 322 (Abantidas, 2,3, 158, 161 = Abantidas: zie hoofdst. 2 en 3 (tekst), blz. 158, 161 enz.) Akte, 40, 181, 216 (topographie). Alexandros {van Korinthe), 17, 18, 34 v., 140, 144 vv. (dateering v. opstand), 164 (betrekk. m. Nikokles?), 171 (aanval door Ar.), 173 (verbond m. Ar.), 175 v. (oorlog m. Ant. Gon.), 178 vv. (dateering v. dood). Alkmaioon, 3. Amoibeus, 17. Amphiaraos, 3. Anthesterioon, 53, 138 en n. 28. Antigoneia, 45, 24, 244 (en n. 125). Antigonos (Dosoon), 38, 41-47, 4, 10, 23, 30, 41, 208 (verbond ra. Aitol.), 222, 235, 239 vv., 242 vv. (leider v. Summachie), 264 vv. (dateering v. dood), 312, 321 v., 320. Antigonos (Gonatas), 4,9, 12,15, 17, 18, 23, 25-26, 43, 29, 35, 41, 140 vv. (souverein in Kukladen), 144 vv. (bezoek aan Kor.), 162 vv. (betrekk. ra. Ar.), 175 v, (oorl. ra. Alexandros), 180-184 (tyrannensysteem in d. Pelop.), 198 (verbond ra. Aitol.), 202 (vrede ra. Achaiers en dateer, v. dood), 209, 315. Apelles (Maked. hoveling), 48, 273 vv. Apelles (schilder), 13. Apollonion (te Korinthe), 40, 195 v., 257. Apolloon, 7. Arateion, 53, 152 (plaats v. Arat.). Aratos Jr„ 49, 50, 54, – 235, 239, 258 v„ 272, 285 v. Aratos, passim. als bron : 4-26 ; geboorte, jeugdjaren en opvoeding : 135 v. ; Bevrijd, van Abaiokritos, 16, 178 en n. 17. Abantidas, 2,3, 158, 161. Achaia, 9, 32, 43, 173 en verder passim onder Achaiers. Achaiers, 9,11, 16, 18, 23 en verder passim, – 39-46 (groei, organisatie en strategenambten v.d. Ach. bond), 176 v., 203 vv. (verbond met de Aitol.), 207 (verbond met Epeiros), 223-249 (strijd met Kleom.), 267-283 (gedurende d. bondgenootenoorlog), 313 (moreele zwakte), en verder passim. Adria, 12, 141 v. Aemilius, 54, 9. Agis, 31, – 200, 223, 230, 318. Aigias, 18, 19. Aigina, 34, 188, 213 (aansluiting b. d. Ach. bond). Aigion, 37, 42, 53, 13, 39, 43, 189, 212, 231, 236, 239, 244, 259, 274, 280, 286. Aischulos, 25. Aisopos, 30, 38. Aitoliërs, 4, 16, 31-33, 41, 47-48, 18 w., 36-38 (Aitol. bond), 161, 163, 177, 198, 200 (inval in d. Pelop.), 203 vv. (verbond m. Achaiers), 207 (verbond m. Epeiros), 224 (vrede m. Ant. Dos.), 225 vv. (houding in Kleom. oorl.), 267-283 (Bondgen,- oorl.). Akademeia, 34, 214. Akarnanië, 50, 206, 221, 248 (Akarnaniërs in slag bij Sellasia), 272. Akrokorinthos, 16-18, 24, 33, 38, 40-42, 44, 45, 34, 179, 184 vv. (topographie etc.), 190, 192 v. (bestorming v.d. Akr.), 236, 238, 243, 283. REGISTER VAN DE EIGENNAMEN IN DEN TEKST 323 Sikuoon: 136-138 (dateering) en 161-169 (hist. beschouw.); economische crisis te Sikuoon; 143, 165, 167, 171 ; reis n. Egypte : 139-144 ; Antig. Gon. tracht Ar. te winnen: 145 v., 173; strijd m. Alex. v. Kor.: 171, 173; in dienst v.h. Ach. bondsleger; 173 v.; le strategie; 176 vv.; inname v. Akrokorinthos: 190 vv. : openl. strijd m. Ant. Gon.: 197 vv.; verb. m. Sparta en conflict m. Agis : 200: overwinning bij Pellene: 201 v.; strijd m. Athene, Argos, Megalopolis : 205 vv.: nederlaag bij Phulakia: 207 en 219 w.; aanvallen op Aristomachos I en Aristippos II: 209 vv.: viering d. Nemeia te Kleonai: 210 vv.; brengt Aristom. II t. d. Ach. bond: 212 v.; aanvallen op Pireus en Athene : 213 vv. ; Ar. op hoogtep. v. macht: 220 vv.: bezorgdheid voor Maked., Aitol. en Sparta: 223 v.; diplomat. b.d. onderh. m. Ant. Dos. : 226 vv.; houding b. Pallantion : 228 v.; beleg v. Orchomenos: 230: nederl. bij Megalopolis (Ladokeia): 231 ; nederl. b. h. Hekatombaion; 234; onderh. m. Kleom.: 234 vv.; 2e gezants. n. Maked.: 235; voorzitter v. krijgsraad te Sikuoon en Kor. : 237 v.; dictator; 238 vv.; ontmoet m. Ant. Dos. te Pegai: 240; werkzh. met Ant. Dos.; 241 vv.; vergel. m. Kleom.; 249 vv.; werkzh. m. Philippos: 267 v.; nederlaag te Kaphuai; 269: anti-Aitol. politiek: 271 vv.; conflicten m. Maked. hovelingen : 275 vv. ; financ. overeenk. m. Philipp. : 276: milit. reorganis. v.h. Ach. bondsleger: 279 vv.; houd. in d. Bondgen. oorl. : 283; laatste jaren: 284 vv.; strategenambten ; 43-46; leven en werk: 303-322. Archelaos, 22, 23, 184 (n. 47). Argolis, 28, – 142, 184, 197, 210, 216- 219 (topographie), 243, zie Argos. Argos, 2,3, 5,6, 25, 27, 29, 35, 39, 44, 45, – 19, 23, 33, 135, 145, 150, 152- 157 (topogr.), 175 v„ 208-213 (strijd m. Ar.), 222, 234 vv. (vergader, te A.), 237 (door Kleom. ingen.), 240 v. (door Ant. Dos. heroverd). Aristippos (11, tyran v. Argos), 25, 27- 30, . 209 vv. (strijd met Ar.). Aristomachos (Sikuoniër), 5, <— 168. Aristomachos (I, tyran v. Argos), 25, – 33, 160, 176, 208 v. Aristomachos (11, tyran v. Argos en Ach. strateeg), 35, 44, —■ 20, 24, 44, 136, 205 v„ 209-213 (strijd m. Ar.), 227 (wil Lakonië invallen), 237 (verraad), 241 (te Argos omgebracht), 318. Aristoteles (dialecticus te Sikuoon), 3, – 160. Aristoteles (v. Argos, partijganger v. Ar.), 44, 240 v. Aristratos (tyran te Sikuoon), 13, 158. Arkadië, 35, 205, 222, v., 225 vv., 241 vv. (strafexpeditie v. Ant. Dos. in A.), 260 v., 273v. Arkesilaos, 5, 314. Artemis (heiligdom v. Art. in Pellene), 32, – 18, 201 en n. 117. Athene, 5, 34, 35, 41, 32, 34, 175 v„ 186, 212-216 (Ar. strijd tegen Athene), 238. Attika, 24, 188, 204 (Ar. inval in A.), 213. Bithus, 34, 207, 214, 219. Boiotiërs, 16, 50, 177 v., 206. Charoneia, 16, 177, 206. Chares (Atheensch staatsman), 16. Chares (= Charadros), 28, 157, 205, 210. Charimenes, 25. Chrusippos, 1. Daisios, 53, 138 en n. 28. Deinias, 3, 29, 5, 17 v., 160. Delphoi, 53, 36 (Aitoliërs te D.). Demetrios (II), 17, 34, – 20, 41, 140 (en d. Kukladen), 178-180 (Demetr. (en d. Kukladen), 178-180 (Demetr. 324 en Nikaia), 203 vv. (d. zg. oorlog m. Demetr.), 215. Demetrios v. Pharos, 50, 270, 277, 282 v., 285 v., 321. Diogenes, 34, 214 v. Diokles, 18, 20, 190 v. Dionusios (Syriër), 20. Dionusodoros v. Troizen (sophist), 1. Dionusos (gilde v. D.), 53. Doriërs, 9, 157 (Doriërs in Sikuoon). Dume, 11, 47, – 41, 43, 233, 267, 274, 280. Egypte, 4,12, 46, 16, 139, 176. Ekdelos, 5,7, – 139, 162, 168, 172. Epameinoondas, 19, 157. Epeiros, 51, 272 vv. Eperatos, 48, 274 vv. Epidauros (en Epidauriërs), 24, 44, 155, 181 (toetr. t. d. Ach. bond), 188 (verkeersw.), 197, 218 v. (topographie), 238 (door Kleom. bezet), 241. Epigethes, 32. Erginos, 18, 22,33, – 19, 190 v., 214. Euboia, 12, – 32, 142 v., 175, 179, 222. Euphranoor, 6. Eurukleides, 41, 23, 216. Galaten, 38. Geraneia-gebergte, 31, 185, 187. Gnathainion, 54. Heraion (bij Kor.), 21, 22, 191. Heraion (op Perachora), 24, 187 v., 240. Hekatombaion, 39, 44, 234 (slag b. h. H.), 236, 255, 265. Herakles, 14. Hermione. 34, 213 (Aansluit, b.d. Ach. bond), 218 (topographie), 238 (door Kleom. bezet), 252. lllyriërs, 38, 19. 208, 221, 246, 249, 265, 285 v. Isthmos, 16, 44, 32, 170, 177 vv., 187, 216, 240, 243, 258, 281. Ithomatas, 50, 189, 285. Kaludoon, 16, 176 v. Kaphisias, 6,7. Kaphuai, 47, 221 (afgestaan a. d. Aitoliërs), 223 (door Kleom. ingenomen), 225 (door Ar. ingenomen), 252, 269 (nederlaag v. Ar. bij K.), 273. Karië, 12, 143. Kenchreai, 23, 29, 44, – 179, 186 (topographie), 240. Kephaloon, 52. Kleinias, 2,8, 14, 31, 33, 135, 151 (gymnasium v. KL), 158, 168, 183. Kleomenes, 35-42, 44, 46, 20-24, 155, 201, 220, 223-266, 271 v., (dood in Egypte), 319. Kleonai, 28, 29, – 150, 181, 184, 189, 205, 211, 217 (topographie), 238 (door Kleom. bezet). Kleoon, 2, – 152, 159-161. Kleopatros, 40, ■— 238. Korinthe (en Korinthiërs), 9, 15-18, 22- 23, 25, 29, 34, 40, 42, 44-45, 13, 29, 32, 175, 178-180 (Herov. v. K. door Ant. Gon.), 184-197 (topogr. en inname d. Ar.). Kupselos, 3. Lakedaimoniërs, 30, 38, 48, 223 vv. Lakonië (Lakonisch gebied), 35, 189, 215, 244 vv. Lechaion, 24, 179, 186 (topographie), 189, 195, 213, 240, 276, 281. Lerna, 39, – 153, 220, 234, 255. Lokris, 16, 176 v., 207 (door Demetrios II heroverd), 221. Ludiades (v. Megalopolis), 30, 35, 37, – 20, 44, 136, 181 v. (sluit zich aan b.d. Ach. bond), 198 , 205 v., 212, 229, 231 (sneuvelt bij Megalopolis). Lukaion, 36, 230 (slag b. h. Lukaiongebergte), 254. Malea, 12, – 141, 281. Mantineia (en Mantineiers), 25, 36, 39, 44, 45, – 24, 139, 156, 170 (slag b. M.), 182, 221 (afgestaan a. d. Aitol.), 223 (door Kleom. ingen.). 325 230 (door Ar. ingen.), 244, 252, 255, 261 (dateering v. inname door Antig. Dos.). Marathoon, 16. Megaleas, 48, 274 vv. Megalopolis (en Megalopolitanen), 5, 36, -5, 10 v„ 13, 19, 34, 139 (bevrijd. v. M.), 182, 198, 202, 222, 226 vv. (gezantsch. v. M.n. Ant. Dos.), 231, 245 (verwoest d. Kleomenes), 253 vv., 268, 280 (vrede hersteld d. Ar. en opbouw van de stad). Megariërs (Megara en gebied v. M.), 24, 31, – 32, 185, 187, 197, 239 (aansluit, b.d. Boiotiërs). Megistonous, 38, 41, 238, 240 v., 255, 258 vv. Melanthos, 12, 13. Messene (en Messeniërs) 47, 49, 50, 51, 189, 267 vv., 277, 285 v. Methone, 12, 141. Mikioon, 41, 23, 216. Mnasitheos, 7. Mounuchia, 34, 214. Mukenai, 29, ■— 153, 212, 217 v. (topographie). Mursilos, 3, 15. Nealkes, 13. Nemea, 7, 149, 189, 210 vv. (Nem. spelen), 217 (dal v. Nemea). Nemeïsche spelen, 27, 28, 157, 205, 210 vv., 237 (te Argos), 249, 252, 255, 262-266, 281. Nikaia, 17, – 175, 178-180. Nikokles, 3,4, 6,9, – 144, 151 v.. 158- 161, 164 (betrekkingen m. Alexandros v. Korinthe?), 168, 177. Orchoraenos, 45, 21, 181, 189, 221 (afgestaan aan de Aitoliërs), 223 (door Kleom. ingenomen), 230 vv. (belegering d. Ar.), 243 v. Maked, bezetting), 252, 255, 283. Ornis, 20, 190 v. (topographie), 194. Orontes, 3. Pallantion, 35, 20, 228, 253. Pamphilos, 12. Pantaleoon, 33, 204 en n. 7, Paseas, 2,3, 158-161. Patrai, 47, – 41, 43. 189, 267, 274, 280. Pegai, 43, 187, 260. Pellene, 31, 39, 54, – 18 v., 41, 43, 189, 201 (slag bij P. en topographie n. 117), 237 (door Kleom. ingen.). Pelopidas, 16. Peloponnesos, 13, 31, 38, 39, 46, 47, 50, 51, 30 v., 180-183 (tyrannensysteem in d. Pelop.), 200 (inval d. Aitol. in d. P.), 202, 204 en passim. Penteleion, 39, 237 en n. 76 (inname door Kleom.), 256. Periandros, 3. Persaios, 18, 23, 17, 183 (gouverneur in Korinthe). Perseus, 54, 9. Pheneos, 39, 189, 237 (inname door Kleom.), 256. Philippos (V), 13, 16, 23, 46-51, 54, 26, 41, 45, 136, 189, 195, 203 (geboorte), 249 (eerste verblijf in d. Pelop.), 260 v., 265-286, (inden Bondgenootenoorlog), 320 vv. Philopoimen, 24, – 9,11, 139, 248 (in slag bij Sellasia), 321 (vergelijking m. Ar.). Phlious (en Phliasiërs), 35, 39, 147, 150, 181 (aansluit, v. Phlious b.d. Ach. bond), 191 v. (poort v. Phl. te Kor.), 238 (door Kleom. bezet), 221. Phokiërs, 50, 177, 207, 221. Phokioon, 19. Phulakia, 34, 20, 207, 214, 219 v. (topographie). Phularchos, 38, 4 vv„ 14, 16-26, 138, 179 v. Pindaros, 1, 4 (n. 3). Pireus, 33, 34, – 32, 34, 186, 204, 213. Polemoon, 13, 5, 16. Polubios, 38, 5, 7-13, 16, 22, 26, 136 v„ 163, 241 vv., 254, 259, 277, 305 v. Polugnotos, 6,7, 149 en n. 74. Polukrates, 1,-3 v., 14. Prophantos, 2, 326 Ptolemaios Euergetes, 41, 30, 140 vv., (strijd om d. Kukladen), 145, 198 (tot algemeen leider v.d. Ach. bond benoemd), 215, 234 (steunt Kleom.), 243, 246 (staakt subsidies aan Kleom.), 263 v. (dateering van zijn dood). Ptolemaios (Philadelphos), 4,12, 15, 24, 15, 30 vv„ 140 (vrede met Ant. Gon.), 144 w., 162 w„ 165 vv. (betrekkingen m. Ar.), 315. Puthia, 53. Puthokles, 1, 3. Romeinen, 24, 51, 54, 208 (interventie), 282, 286, 321 v. Salamis, 24, 34, 34, 213 (verwoesting v. S. door Ar.). Sellasia, 46, 10, 11, 24, 45, 246 vv. (slag bij Sellasia), 262-266 (dat. v.d. slag bij S.). Seuthas, 5. Sikuoon, 2,5, 15, 18, 22, 39, 40, 41, 53, 54, 13, 137 v. (bevrijding v. S.), 139 (aansluiting bij den Ach. bond), 147-152 (topographie), 157- 161 (geschiedenis v. S. tot 251 v. Chr.), 171 v. (gevolgen v.d. aansluiting b.d. Ach. bond), 192 (poort v. S. te Korinthe), 237 (verraad aan d. Ach. zaak), 239 (belegerd door Kleom.). Simonides, 45. Soso, 2. Soteria (feesten t. eere v. Ar.), 53. Sounion, 34, 34, 214. Sparta, 38, 46, 32, 198 v., 207, 280 (zie ook Kleom.). Syrië, 12, 176. Taurioon (Maked. bevelhebber), 52, 268 vv„ 279 v. Technoon, 5,7, 20, 190 v. Theophrastos (Maked. ambtenaar), 23. Thrasuboulos, 16. Thriasische-vlakte, 33, 204. Timanthes, 12, 32, 141. Timokleidas, 2, 31, 158-161, 183. Timoxenos, 38, 47, 26, 44 v., 235, 241, 256 v.. 265 v„ 268, 274, 284 v. Tragiskos (Kretenser), 29. Tripulos (bedoeld is Tritumallos), 41, – 238 v.. 258. Tritaia, 11, – 41, 43, 280. Troizen (Troizeniërs), 24, 181, 197 (aansluiting bij Ach. bond), 218 (topographie), 238 (door Kleom. bezet). Xenokles, 5. Xenophilos, 6. Zenoon, 23, 182. Zeus, 50, 53, 54, 39 (Zeus Amarios), 210 v. (Zeus Nemeios), 230 (Zeus Lukaios). 327 No. 6. Bijlage 1. No. 7. De Aëtopetraheuvel (~ Ornis ?) bij Korinthe. Zie blz. 190. Resten van den tempel van Apolloon te Korinthe. Op den achtergrond de Akrokorinthos. Zie blz. 195/6. Plout. Arat. 24, 2. Ik zou onder de daden der Grieken, deze heldendaad (Aratos' inname van den Akrokorinthos) de laatste en jongste willen noemen die verricht is. want deze kan zich zoowel in stoutheid als in gelukkigen afloop meten met de roemrijkste. No. 6 Bijlage 1. Resten van ■ ’ • f * >nntne' Op den ar .n- , 195/o. Plout. Arat. 24, 2. Ik zou onder de daden der Grieken, deze heldendaad (Aratos' inname van den Akrokorinthos) de laatste en jongste willen noemen die verricht is. want deze kan zich zoowel in stoutheid als in gelukkigen afloop meten met de roemrijkste. No. 6. Bijlage 1. Plout. Arat. 24, 2. Ik zou onder de daden der Grieken, deze heldendaad (Aratos' inname van den Akrokorinthos) de laatste en jongste willen noemen die verricht is. want deze kan zich zoowel in stoutheid als in gelukkigen afloop meten met de roemrijkste. Resten van den tempel van Apolloon te Korinthe. Op den achtergrond de Akrokorinthos. Zie blz. 195/6. Bijlage 2. No- 9' Schets der antieke verkeerswegen over den Isthmos en van eenige belangrijke wegen inden Peloponnesos