H. HEUKELS. ZESTIENDE VERBETERDE EN VERMEERDERDE DRUK. p NOORDHOFF. 1923. GRONINGEN. UTRECHT 1518 5287 SCHOOLFLORA VOOR NEDERLAND, Met een enkel woord wil ik dit werk inleiden bij allen, die het zullen gebruiken, ik heb de bewerking van Wünsche’s Schulflora von Deutschland op mij genomen, omdat mij dat werk toescheen en bij het gebruik bleek uitte munten door kortheid en goede keuze van in het oog vallende kenmerken, en ook, omdat daarin zoowel het natuurlijke stelsel, als het stelsel van Linnaeus bij het determineeren gevolgd was. Bovendien gevoelde ik reeds lang behoefte aan een werk, waardoor althans de meest voorkomende gekweekte planten ook konden gedetermineerd woiüen en waarin de Hollanasche namen niet ontbraken ; deze zijn dus bijgevoegd. Ik vertrouw, dat de tabellen ter bepaling van eenige, volgens de deelen der bloem moeilijk te bepalen planten en ter bepaling der houtgewassen naar het blad, de bruikbaarheid van het geheel zullen verhoogen. v Natuurlijk moesten in verband met het gebruik van de flora vook Nederland, de geslachtstabellen vooral verandering ondergaan en oók' heb ik de vrijheid genomen, waar mij de familiëntabellen op kenmerken brachten, die mij te moeilijk schenen, andere gemakkelijker waar-, neembare daarvoor te nemen. Ik hoop, dat ik daarin naar wensctó geslaagd ben. Voor opmerkingen bij het gebruik van het werk houd ik mi] ten heerste aanbevolen. Nijmegen, 1883. H Heukels. VOORBERICHT BIJ DEN TWAALFDEN TOT ZESTIENDEN DRUK. Sedert de uitgave van den eersten druk dezer flora is achtereenvolgens van den Prodromus Flora Batavae een tweede druk verschenen, 3ewerkt door Dr. L, Vuij c k. in dit werk wordt een zoo volledig hogelijk overzicht gegeven van de vindplaatsen onzer in het wild iroeiende gewassen, waarvan natuurlijk door mij gebruik is gemaakt ot verbetering van de opgaven in mijn werk. Aangezien de Prodromus aren lang wel het standaardwerk zal blijven, ook wat de nomenclatuur etreft, heb jg gemeend mij daarbij te moeten aansluiten, ook al arden daarvan, ook in dezen nieuwsten druk, verscheiden verande-nSen inde namen van geslachten en soorten het gevolg. VOORBERICHT BIJ DEN EERSTEN DRUK. Verder heb ik inden lOden druk als Nederlandsche namen genomen die, welke door de Commissie voor Nederlandsche plantennamen, benoemd door het Hoofdbestuur der Nederlandsche Natuurhistorische Vereeniging, zijn gekozen. Het debiet van de Geïllustreerde Schoolflora voor Nederland heeft mij geleerd, dat door velen de voorkeur wordt gegeven aan het gebruiken vaneen Flora, waarin afbeeldingen van planten en van deelen van planten voorkomen. Toch is daartegen mijns inziens een bezwaar n.l. dit, dat de gebruikers er zoo licht toe komen naar de teekeningen te determineeren en de tabellen weinig of niet te gebruiken. Ik weet, dat vele leeraren dit bezwaar zoo voelen, dat zij de voorkeur aan de niet geïllustreerde flora voor hunne leerlingen geven. Om nu het voordeel, dat aan het bezit van afbeeldingen verbonden is, als controle voor de determinatie, te vereenigen met het dwingen tot het determineeren met behulp der tabellen, hebben Uitgever en Schrijver gemeend, een proef te moeten nemen met het uitgeven van een atlas, waarin zoo goed als alle wildgroeiende planten uit ons land zijn afgebeeld en die voor de bezitters van de laatste drukken der Schoolflora voor Nederland door middel vaneen bijgevoegden bon voor een geringeren prijs is verkrijgbaar gesteld. Aan die afzonderlijke uitgave is nog het voordeel verbonden, dat de teekeningen beter tot haar recht komen, dan tusschen den tekst, daar zij nu op beter papier kunnen worden gedrukt. Verder zijnde 12de, 13de, 14de, 15de en 16de druk weder bijgewerkt door opneming van meer sierplanten en van nieuw gevonden planten, terwijl ook enkele tabellen zoo zijn gewijzigd, dat zij beter dan tot dusverre dienst kunnen doen. Vooral wat betreft de familie der Gramineeën, moet ik dankbaar vermelden, dat een groot deel der vormen, die in deze drukken als nieuw zijn opgenomen, mij zijn opgegeven door de Heeren W. H. Wachter en P. Jansen. Verder mijn oprechten dank aan de velen, die door hunne opgaven en opmerkingen tot verbeteringen in dezen druk aanleiding gaven, vooral aan den heer J. Th. Henrard voor zijne bewerking van het door hem speciaal bestudeerde geslacht Sparganium en aan den Heer Dr. B. H. Danser voor zijne bewerking (inden 16den druk) van het geslacht Rumex en ten deele ook van het geslacht Polygonum. In het algemeen moet nog worden opgemerkt, dat inde Schoolflora de vormen van de verschillende soorten, die in ons land bekend zijn, ook zijn opgenomen, hetgeen niet inde Geïllustreerde Schoolflora het geval is. Voor op- en aanmerkingen, die tot verbeteringen in volgende drukken kunnen leiden, blijf ik mij steeds aanbevolen houden. Amsterdam, 1911, 1914 en 1917. Bloemendaal, juli 1919, Maart 1923, H. Heukels. INHOUD Bladz. Korte verklaring der voornaamste botanische kunsttermen . . 1. Overzicht der klassen van het natuurlijke stelse 33. Tabellen tot tiet bepalen van de familiën volgens het natuurlijke stelsel s **- Overzicht der klassen van het stelsel van Linnaeus 43. Tabellen tot het bepalen van de familiën volgens het stelsel van Linnaeus 39. Overzicht van eenige naar de deelen der bloem moeilijk te bepalen land- en waterplanten 39. Tabel tot het bepalen der houtgewassen naar de bladen . . . 89. Tabellen tot het bepalen der geslachts- en soortnamen . . 93. Beteekenis der soortnamen 338. Verklaring der gebruikte verkorte namen der auteurs .... 333. Tabel der Nederlandsche en Latijnsche plantennamen .... 39t. Bladokselstandig, zie Okselstandig. Bladscheede, de den-’-stengel scheedevormig omsluitende, niet zelden blaasachtig,:dusb'iffki,g opgezwollen bladsteel of bladvoet. Jp.-- —, C/o Bladschijf itz blad vlakte. ■ Bladvlakte, het! meest inde vlakte uitgespreide deel van het blad. \ u- t- .... |.Onn Bloei wijze, verzameling van bloemen aan een gemeenschappelijke asj%&e slechts bloemen en geen pf slechts kleine schutbladen £ C ;H Bloembekleedsels, de TrSdachtige deêlen der bloem, welke de meeldraden en stampers omgeven. Zij vormen öf een dubbel omkleedsel, als er 2 in vorm en kleur verschillende bladkransen te onderscheiden zijn, waarvan de buitenste, meest kleiner en groen gekleurd, de kelk, de binnenste, meest grooter en niet groen, de bloemkroon heet, öf een enkel, dat dan meestal bloemdek heet. Dit kan gekleurd of groen zijn. Kelk, bloemkroon of bloemdek kunnen uiteen blad bestaan, dat dan meestal insnijdingen vertoont. Zijn deze ondiep, dan heet het tand i g, dieper deel i g. Men spreekt in dit geval van de buis, het vergroeide deel, den zoom, die uit slippen is gevormd, en de ke e 1 op de grens van beide. Als termen voor die deelen gebruikt men kroesvormig, klokvormig, buisvormig, ster-, trompet- en trechtervormig; zie aldaar. Bestaat de bloemkroon of het bloemdek uit verschillende bladen, dan onderscheidt men aan ieder blad de plaat en den nagel; zie aldaar. Bloembodem, het verbreede, de verschillende deelen der bloem dragende, eind van den bloemsteel, bloemdek, zie Bloembekleedsels. D i loei k o 1 f en bloemkolf, een aarvormige bloeiwijze, met verdikte, vleezige spil. ® 1 o e m kr o o n, zie Bloembekleedsels. '“emscheede, een vliezig, soms gekleurd schutblad, dat een g l°em of een bloeiwijze inden knoptoestand geheel omgeeft. °cht i g gelobd, aan den rand met stompe, afgeronde insnijdingen en even zulke uitsteeksels, b.v. het blad van den eik. °l, een bol vormig deel onder den grond, bestaande uiteen schijf van onderen, waarop eenige vleezige rokken (gerokte g 01) °f schubben (geschubde bol) zitten. 0 gewas, plant met een bol; zie aldaar. Verklaring van botanische kunsttermen. 3 Bovenstandig, de bloetnbekleedsels, als zij aan den top van het vruchtbeginsel staan, b.v. sneeuwklokje, fuchsia; het vruchtbeginsel, als het boven de bloembekleedsels staat (niet met den kelk is vergroeid). Buikig, zie Scheede en Kroesvormig. Buisvormig, het bloemdek, de kelk of de bloemkroon, als het een lange buis is, met korte tandjes. Bij kelk, een krans van blaadjes op den kelk. Bij kroon, een kroontje gevormd door de tongetjes van de bloembladen bij de anjelierachtigen, ook het kroontje bij de narcis- Bij scherm, een bloeiwijze, waarbij aan den top van den stengel een bloem staat, terwijl aan weerszijden van deze of alleen aan eene zijde, jongere bloemen staan, die steeds jonger zijn, hoe verder zij zich van de topbloem bevinden. Een bijscherm heet los, als de bloemen ver van elkaar staan, dus de stelen lang zijn. Door de sterkere ontwikkeling der buitenste takken komen de bloemen vaak op gelijke hoogte te staan en lijkt het bij scherm veel op een scherm. Centraal, in het middelpunt staand. Cleistogaam, bloemen, die, als de geslachtsorganen ontwikkeld zijn, gesloten blijven (als knoppen). Meestal komen aan dezelfde plant ook bloemen voor, die zich openen. Cylindrisch, op de doorsnede cirkelrond. Dakpansg e w ij ze, als dakpannen over elkaar liggend, zoodat de randen der binnenste door de toppen der buitenste bladen bedekt worden. Dekschubben, schubben aan den voet van den kelk. Dekvli es je, het teere, meest witte vliesje, dat bij vele varens de vruchthoopjes, althans inde jeugd, bedekt. Doorgroeid, een blad, waardoor de stengel heengaat. Doosvrucht, iedere droge, openspringende vrucht. Dopvrucht, een eenzadige, niet openspringende vrucht, waarin het zaadje niet met den vruchtwand geheel vergroeid is. Drietallig, drie bijeenstaand, b.v. de bladen der klaver. Drievoudi g-g e v e e rd, zie Samengesteld blad. Dubbel-geveerd, zie Samengesteld blad. Dub b e 1-g ezaa g d, een gezaagd blad, dat inde zaagtanden weer kleine insnijdingen bezit. Eenhuizig, mannelijke en vrouwelijke bloemen gescheiden, maar op dezelfde plant voorkomend. Verklaring van botanische kunsttermen. 4 Eenslachtig, bloemen, die alleen meeldraden of alleen stampers bevatten. Eenzijdige tros, zie Tros. Ei n d e 1 i n g s, zie Eindstandig. Eindstandig, een bloem of bloeiwijze, als deze alleen aan het eind van den stengel voorkomt. Eivorraig, eirond, in het bovenste deel smaller dan in het onderste en hoogstens dubbel zoo lang als breed. Elliptisch, in het midden het breedst, omstreeks dubbel zoo lang als breed en naar boven en beneden gelijkmatig afgerond. Enkelvoudig blad, een blad, waarbij de schijf slechts uit één stuk bestaat. Even geveerd, zie Samengesteld blad. ranjeachtig, een blad, dat aan den rand in veel smalle slippen uitloopt. Gaafrandig, zonder insnijdingen inden rand. Gaffelvormig gedeeld, als de vertakking telkens in 2en gaat. Gebaard, vaneen bosje of een rij haren voorzien. Gedeeld (in engeren zin), door insnijdingen, die bijna tot den voet reiken, in afdeelingen verdeeld. Gegolfd, rand met kleine, ronde insnijdingen. Gegroefd, van evenwijdig loopende groeven voorzien. Gekarteld, aan den rand met kleine spitse insnijdingen en afgeronde uitsteeksels. Gekield, vaneen scherpe, uitstekende lijst, de kiel, voorzien. Gekleurd, wat niet groen is. Geleed, zie Knoop. Gelobd, door diepe insnijdingen, die echter niet tot het midden gaan (vergelijk „gespleten”), in afdeelingen (lobben) verdeeld. Gemaskerd, een tweelippige bloemkroon, waarvan de keel door een verwijding der onderlip (het gehemelte) gesloten is. Genageld, een bloemblad, als plotseling het vlakke deel van het bloemblad (de plaat) ineen steelachtigen voet (den na g e1) overgaat. Geoord, aan weerszijden met korte, afgeronde, horizontaal afstaande lobbetjes of aanhangsels voorzien. Gerokte bol, zie 801. G esnavel d, met een snavel (zie aldaar) voorzien. espleten, door insnijdingen, die omstreeks tot het midden gaan, in afdeelingen verdeeld. Verklaring van botanische kunsttermen. 5 Gespoord, met een spoor (zie aldaar) voorzien. Getand, met stompe insnijdingen en spitse uitsteeksels. Geveerd, zie Samengesteld blad. Gevleugeld, met een vliezige of bladachtige uitstekende lijst (vleugel) voorzien, zooals die aan den stengel of aan den rand van vruchten wordt gevonden. Gewimperd, een uitstekende lijn of een rand, die met afstaande haren bezet is. Gezaagd, aan den rand met kleine, spitse insnijdingen en spitse uitsteeksels. Glad, zonder oneffenheden, groeven, enz. G r ij n ze n d, tweelippig, met open keel. Haarkroon, een kroontje van haren op een vrucht of zaad staand. Halfonderstandig, een vruchtbeginsel, als het ten deele met den kelk vergroeid is, ten deele er boven uitsteekt. Handlobbig, een handnervig blad, met insnijdingen, die niet tot de helft gaan. Handnervig, een blad, waarbij de hoofdnerven van het eind van den bladsteel straalvormig uitgaan en de daarvan uitgaande aderen tot een onregelmatig netwerk verbonden zijn. Handvormig samengesteld, zie Samengesteld blad. Handspletig, een handnervig blad, met insnijdingen, die tot de helft gaan. Hartvormig, aan den voet met een diepe insnijding en afgeronde lobben (op hartenaas gelijkend). Hauw, hauwtje, eendoor een tusschenschot 2-hokkige, van den voet naar den top met 2 kleppen openspringende vrucht, waarbij de zaden aan de randen van het tusschenschot bevestigd zijn. De hauw is meer dan 2-maal zoo lang als breed, het hauwtje hoogstens 2-maal zoo lang als breed. Hauwachtige doosvrucht, een vrucht, die veel op een hauw gelijkt, doch het tusschenschot mist. H ech tkli ertje s, de onderste deelen der stuifmeelklompjes der Orchidaceeën, die kleverig zijn. Helmbindsel, het deel van den meeldraad, dat de beide stuifmeelhokjes verbindt. He 1m d ra ad, zie Meeldraden. He 1m k n o p je, zie Meeldraden. Hoofdje, een bloeiwijze, waarbij zittende of kortgesteelde bloemen aan het eind van de bloemspil zijn geplaatst. Verklaring van botanische kunsttermen. 6 Ineengedrongen tros, zie Tros. Insnij dingen, met diepe, smalle insnijdingen. Kaal, onbehaard. Kaf j es, schubachtige, meest kielvormige blaadjes, die bij de Gramineeen en Cyperaceeën de bloemen om geven. Men onderscheidt a) kroonkafjes, die de afzonderlijke bloemen omgeven en b) kelkkafjes, die aan den voet vaneen aartje staan. Kafnaald, een borstelvormige verlenging van de middennerf. Kafschubben, teere, vliezige, lancet vormige tot haarfijne, meest bruinachtig gekleurde deelen der opperhuid van de bladen (vooral aan de bladstelen) der varens. Kamvormig, met zeer smalle, dicht opeenstaande slippen. Katje, een aarachtige, met onvolledige, eenslachtige bloemen bezette bloeiwijze. Keel, zie Bloembekleedsels. Kegelvormig, met breed cirkelvormig grondvlak, langzamerhand spits toeloopend. Kelk, zie Bloembekleedsels. Kelk buis, het onderste deel van den kelk, tot zoover de bladen vergroeid zijn. Kelkkafjes, zie Kafjes. Kiel a) een scherpe, uitstekende lijst, b) de twee onderste, bootvormig samenkomende, meest vergroeide bloemkroonbladen eener vlinderbloem. Kiem, dein het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant. Kiembladen, de eerste bladen eener plant, die reeds in het zaad aanwezig zijn. Kleingezaagd, met fijne zaagtandjes. Kleppen, de van elkaar loslatende en de zaden blootleggende stukken eener doosvrucht. Kli er ach tig-be haard, van klierharen (zie aldaar) voorzien, Klierachtig-getand, getand, doch de punten der tanden in kliertjes eindigend. Kli er ha ar, een haar met een droppeltje kleverig vocht aan den top. Klimmend, opklimmend, zonder zich te winden. Klokvormig, het bloemdek of de bloemkroon, als het den vorm vaneen klok heeft. Kluwen, een meest zijstandige ophooping van zittende en kortgesteelde bloemen, Verklaring van botanische kunsttermen. 7 Knievormig gebogen, vaneen scherpe bocht voorzien. Knikkend, boogvormig overhangend. Knollen, vleezige verdikte, onderaardsche stengeldeelen, b.v. aardappel. Knoop, een min of meer verdikte plaats aan den stengel, daar waar de bladen er aan zitten. Zijn die knoopen duidelijk zichtbaar, dan heet de stengel geleed ofknoopig. Knoopige stengel, zie Knoop. Kokervrucht, een eenhokkige vrucht met een rij zaden, die slechts aan eender naden openspringt. Krans, een bloeiwijze, die uit 3 of meer zittende of kortgesteelde bloemen bestaat, die op gelijke hoogte rondom den stengel staan. Kransstandig, 3 of meer bijeen, op gelijke hoogte om den stengel of tak geplaatst, b.v. de takken van den den. Kroesvormig, bloemdek of bloemkroon, die in het midden verwijd en van boven vernauwd is. Die heet ook wel buikig Kroonkafjes, zie Kafjes. Kruid, een plant met een niet-houtigen stengel. Kruipend, een stengel op den bodem liggend en inde knoopen wortelend. Kruipende wortelstok, zie Wortelstok. Lancetvormig, vier tot meermalen zoo lang als breed en aan beide einden versmald. Langwerpig, drie- tot viermaal zoolang als breed. Lensvormig, den vorm vaneen brandglas hebbend. Liervormig, een veerdeelig of veerspletig blad met groote eindlob. Liggend, een stengel op den bodem neerliggend, maar niet wortelend. Lippig, vooral tweelippig, een vergroeidbladig bloembekleedsel (bloemkroon of kelk), dat door 2 diepe insnijdingen in tegenoverstaande slippen, boven- en onderlip gedeeld is. Bij de Orchidaceeën verstaat men door onderlip of lip het in grootte en vorm van de overige bladen van het bloemdek afwijkende, vaak gespoorde bloemdekblad. Losbladig, een bloembekleedsel, dat uit van elkaar gescheiden blaadjes bestaat. Los bij scherm, zie Bijscherm. Lijnvormig, met bijna evenwijdig loopende randen. Mannelijk, een bloem, die alleen meeldraden bevat, Verklaring van botanische kunsttermen. 8 Verklaring van botanische kunsttermen. Meeldraden, de zich inde bioem bevindende, inden regel uiteen draadvormig deel, den he 1 mdraad, en een daaraan bevestigd, in 2 helften gescheiden knopje, het hel mk nopje, bestaande organen. Meeldraadbloemen, bloemen alleen met meeldraden. Nagel, het onderste, steelachtig versmalde deel van vele bloembladen. Nerven, de sterkere vaatbundels, die door de bladvlakte loopen en van onderen vaak als verheven lijsten te voorschijn treden. De steeds als een onmiddellijke voortzetting van den bladsteel verschijnende, de bladschijf in 2 helften verdeelende nerf, heet middennerf, de van deze onder bepaalde hoeken uitgaande nerven zij nerven. Netvormig geaderd, een blad, waarin de intredende nerven onder een hoek zijnerven uitzenden, die zich in fijnere, netachtig verbonden aderen vertakken. Tot deze behooren de meeste hand- en veernervige, alsook de schildnervige bladen. lervormig, aan den voet met stompe insnijdingen en 2 afgeronde slippen en meer breed dan lang. Nootje, een eenzadige vrucht, met houtigen of lederachtigen, uiet openspringenden wand. Okselstandig, inden hoek staand, dien een blad met den stengel of tak, waaraan het zich bevindt, maakt, ot g e k e er d-e ivormig, omgekeer d-h ar t vo r mi g, als bij eivormige of hartvormige bladen het breedere deel naar boven lnpluats van naar beneden gekeerd is. m windsel, een krans van schutblaadjes van denzelfden vorm onder een bloem of bloeiwijze. mwind se 11 je, het omwindsel van het schermpje bij het samengestelde scherm. n d erstandig, het vruchtbeginsel, als dit onder de bloem f jt, d- '• als het onderste deel van het bloembekleedsel (kelk, oemkroon, bloemdek) er zoo mede is vergroeid, dat het fC. dnt> als°f die deelen boven het vruchtbeginsel zitten, zoo b.v. q IJ het sneeuwklokje, de fuchsia. q n e v e n-g e v e e rd, zie Samengesteld blad. ka ed rmig, als de onderste bloemstelen zoo lang zijn, dat alle- b'loemen bijna in één vlak liggen; e di g, als alle blqemsteeltjes aan dezelfde zijde der spil staan. Tuil, een tros, waarvan de onderste bloemstelen langer dan de bovenste zijn, zoodat de bloemen ongeveer op dezelfde hoogte staan. weehuizig, planten met eenslachtige bloemen, terwijl de mannelijke en vrouwelijke op verschillende planten voorkomen. Tweeslachtig, bloemen tegelijk met meeldraden en stampers, °°k planten met tweeslachtige bloemen. van een naar binnen gekeerde insnijding of een bocht voorzien. een stengeltak, die op den grond ligt en inde knoopen wortelt. eeltelig, een plant, die, naast bloemen met alleen meeldraden en bloemen met alleen stampers, ook nog tweeslachtige bloemen draagt. eerl o b big, een veernervig blad, met insnijdingen, die tot .y mmder dan de helft gaan. eerde e 1 i g, een veernervig blad, dat door insnijdingen, die bijna tot de middennerf gaan, in 2 rijen van slippen verbeeld is. e er n er v i g, als de nerven vaneen blad aan weerszijden langs 13 Verklaring van botanische kunsttermen. de middennerf ontspringen en de daarvan uitgaande aderen tot een onregelmatig netwerk verbonden zijn, Veerspletig, een veernervig blad, dat door insnijdingen, die omstreeks tot het midden der halve breedte gaan, in 2 rijen van slippen verdeeld is. Vergroeidbladig, een bloembekleedsel, dat uit één stuk bestaat, maar minder of meer diep is ingesneden. Verspreid, schijnbaar onregelmatig aan den stengel staand. Verwelkend, bloemdeelen, die afsterven en verdrogen, zonder af te vallen. Vi 11 ig, met dicht dooreengeweven haren bezet. Vlag, het bovenste, meestal ook het grootste bloemkroonblad eener vlinderbloem. Vleugels, de beide zijdelingsche bloemkroonbladen eener vlinderbloem. Zie ook gevleugeld. Vliezig, dun, meest doorschijnend, niet groen. Vlinderbloem, de bloemkroon, als zij uit 5 ongelijke blaadjes bestaat, waarvan de 2 onderste (de kiel) bootvormig samenkomen of vergroeid zijn, de 2 zijdelingsche (de vleugels of zwaarden) beide denzelfden vorm hebben en het bovenste (de vlag) meestal het grootste is. Vloeiend, met ondergedoken, door het water heen en weer bewogen stengel. Voetvormig, een blad, dat in 2 helften gedeeld of gespleten is, terwijl ieder van deze weer 2 of meer slippen heeft. V rouw e 1 ij k, bloemen alleen met stampers. Vrucht, dat deel der plant, dat uit den stamper (vruchtbeginsel) ontstaat. Vruchtbaar bladdeel en blad, een bladdeel of blad bij sommige varens, dat sporekapsels draagt. Vruchtbare meeldraden, meeldraden met helmknopjes. Vruchtbare stengel, een stengel, die bloemen en dus later vruchten draagt of bij de sporeplanten, sporekapsels. Vruchtbeginsel, het onderste meest verdikte deel van den stamper, dat in zijn holte de eitjes bevat. Vruchtbodera = bloembodem, of ook dat deel van den bloembodem, dat de stampers draagt. Vruchth o o p je s, bij de varens de verschillend gevormde hoopjes van kleine, bruinachtige sporekapsels aan de onderzijde der bladen. 14 OVERZICHT DER klassen van het natuurlijke stelsel. hedkels, School/lora, 16e druk. 2 Groep I. Planten zonder ware bloemen. Met sporen. Sporeplanten. Kryptogamen. A. Planten alleen uit cellen gevormd, zonder vaatbundels, zonder echte wortels. 1. Stengel en bladen niet of onduidelijk gevormd. Afdeeling 1, Tha 11 uspl a n t en. Thallophyten. a. Bladgroenbevattende planten, die in het water of op vochtige plaatsen leven. Klasse 1. Wieren. Algen. b. Bladgroen vrije planten, die op rottende stoffen (saprophyten) of op of in andere levende wezens (parasieten) leven, meest op het land. Klasse 2. Zwammen. Fungi. 2. Stengel en bladen goed gevormd. Afdeeling 2. Bryophyten. a. Sporevrucht zonder mutsje, meest zich met kleppen openend. Sporen meest met springdraden gemengd. Vruchtsteel gewoonlijk teer van bouw. Klasse 1. Levermossen. Hepaticae. b. Sporevrucht met een mutsje, meest zich met een deksel openend. Springdraden ontbrekend. Vruchtsteel gewoonlijk stevig van bouw, zelden ontbrekend. Klasse 2. Bladmossen. Musci. B. Planten met vaatbundels. Stengel, wortels en bladen duidelijk gevormd. Afdeeling 3. Vaatkryptogamen. 1. Bladen (in verhouding tot den stengel) groot, meest min of meer samengesteld, inde jeugd spiraalvormig opgerold. Sporekapsels (sporangiën) talrijk, aan den rand of aan de onderzijde der bladen (en dan meestal tot hoopjes vereenigd) of van bijzonder gevormde bladdeelen. Klasse 1. Varens. Filicineeën. blz. «3. i) Aan hen, die nog weinig of geen oefening in het determineeren hebben, z\j aangeraden, gebruik te maken van de Opmerkingen bfj hot gebruik der tabel „Overzicht der klassen van het natuurlijke stelsel,” op blz. '4O. OVERZICHT der klassen van het natuurlijke stelsel1). 2. Bladen (in verhouding tot den stengel) klein. a. Stengel geleed. Bladen kransstapdjgj tOt.groote scheeden vergroeid. bijeen aan de onderzijde schildvormige, aar gerangschikte bladen. 'y Klasse 2|; Paard gssa a n,; Kggisetineeën. blz. 22. b. Stengel «iet geleed, dicht met bladen bezet. Bladen meest in spiralen staand. _ Sporekapsels (sporangiën) alleenstaandde oksels der bladen.Qtin die van tot aren vereenigde schutbladen. Klasse 3. Wolfsklauwachtigen. Lycopodineeën. blz. 22. Groep 11. Planten met ware bloemen. Met zaden. Zaadplanten. Phanerogamen. A. Eitjes (zaden) niet ineen vruchtbeginsel ingesloten. Bouw van den stam zeer nabij dien der Dicotylen komend door vorming van jaarringen. Kiem met 2 of meer zaadlobben. Afdeeling 1. Naaktzadigen. Gymnospermen. blz. BS. Tot dezo afdeeling behooren van inlandsche planten alleen de naaldboom en, waarbij de bladen steeds naald- of schubvormig zijn (ultz. Ginkgo biloba). ®. Eitjes (zaden) in het zich later tot vrucht ontwikkelend vruchtbeginsel ingesloten. Afdeeling 2. Bedektzadigen. Angiospermen. i- Bladen parallel nervig (recht- of kromnervig). Deelen der bloem meest 3-tallig. Stengel met verspreide vaatbundels, meest niet vertakt. De hoofdwortel is meestal onontwikkeld. Kiem met 1 zaadlob t). Klasse 1. Eenzaadlobbigen. Monocotylen. blz. BS. 2. Bladen hand- of veernervig (netaderig). Deelen der bloem meest 4- of 5-tallig. Stengel met ineen krans gerangschikte vaatbundels, soms houtvórmend en dan meestal jaarringen vertoonend en meest vertakt. De hoofdwortel is meestal ontwikkeld. Kiem met 2 zaadlobben. Klasse 2. Tweezaadlobbigen. Dicotylen. blz. 22. Bewassennlandscho, in het wild groeiende Monocotylen zijn alle kruidachtige 19 Alle planten behooren tot de groep der sporeplante n of tot die der zaad plan ten. Heeft men een plant in handen, dan dient men dus eerst uitte maken, tot welke der beide groepen zij behoort. Heeft de plant werkelijk bloemen met kelk en bloemkroon (of een van beide), meeldraden en stamper(s), dan is het niet twijfelachtig een zaadplant, doch in tal van gevallen valt het niet zoo gemakkelijk, dit te zien, vaak ook, omdat de bloemen klein zijn. Ziet men echter (wat soms alleen met behulp vaneen loupe mogelijk is), dat er meeldraden of stampers of althans een van beide aanwezig zijn, dan heeft men met een zaadplant te doen. Is de plant echter een sporeplant (wij letten hier alleen op die sporeplanten, waarbij men duidelijk stengel, wortel en bladen kan onderscheiden, dus op de varens, paardestaarteii en wolfsklauwen, de eenige sporeplanten, die men met behulp dezer flora kan determineeren), dan vindt men op zeeruiteenloopende plaatsen kleine doosjes, waarin zich een fijn poeder bevindt, de sporen, die tot vermenigvuldiging der plant dienen. Die kleine doosjes heeten sporangiën of sporekapsels. Sporeplanten. Deze worden verdeeld inde klassen der varens, paardestaarten en wolfsklauw ach t i g en. De paardestaarten hebben een duidelijk uit leden bestaanden stengel waaraan getande scheeden zitten, die soms ook takken draagt met evenzeer getande scheeden, terwijl aan den top van de zoog. vruchtbare stengels aan den voet van schubjes, die tot een aar vereenigd zijn, de sporekapsels zitten. .. , ~. . De wolfsklauwachtigen, die landplanten zijn, hebben dicht met kleine bladen bezette stengels, die meestal over den grond liggen, terwijl meestal afzonderlijke vruchtaren, die de sporekapsels dragen, rechtop staan. Bij de ondergedoken vormen, die soms ook moerasplanten zijn, is de stengel kort, knolvormig en zijnde bladen biesachtig. De varens hebben vrij sterk ontwikkelde bladen, die steeds in de vlakte zijn uitgespreid en meestal sterk zijn ingesneden. Is dit het geval, dan vindt men de sporekapsels ook steeds aan de achtervlakte der bladen of soms zijn deelen der bladen geheel tot sporekapsels bevattende deelen vervormd. Alleen bij enkele moeras- en watervarens zittende sporekapsels aan den voet der bladen en zijn soms de bladen minder sterk ontwikkeld. „ 4 . .. Zaadplanten. De groep der zaadplanten wordt eerst verdeeld inde afdeelingen der naakt- en bedektzadigen. Tot de eerste afdeeling behooren in ons land alleen de naaldboomen. Zij zijnde eenige inlandsche groote heesters en boomen, wier bladen naaldvormig OPMERKINGEN bij het gebruik der tabel „Overzicht der klassen van het natuurlijke stelsel.” zijn (bij de siernaaldboomen zijnde bladen vaak schub-, een enkele niaal wigvormig). De vruchten zijn bekend ais dennenkegels, die bestaan uit verschillende schubben, waarop de zaden open liggen (vandaar de naam „naaktzadigen”), alleen bij de jeneverbes zijnde vruchten besachtig. Alle andere planten, dus alle planten met ware bloemen en die niet flinke heesters of booraen zijn met naaldvormige bladen, behooren tot de afdeeling der bedektzadige planten (bij deze is het zaad dooreen vruchtwand omsloten). De bedektzadigen worden gebracht tot 2 klassen: de een- en de tweezaadlobbigen. Om uitte maken, tot welke dierklassen een plant behoort, let men echter niet op het aanwezig zijn vaneen of twee zaadlobben in het zaad, doch op geheel andere kenmerken. Men beziet de bladen en zijn deze parallelnervig, d.i. loopen de nerven er in van den voet naar den top, dan is reeds vrij zeker de Plant eenzaadlobbig, en dit wordt zekerheid, zoo ook de bloemdeelen 3- zijn, d. w. z. als de kelk en bloemkroon of het bloemdek (hiervan spreekt men, als er slechts één krans van bloembekleedsels is, dus niet kelk en bloemkroon beide) 3- of 6-bladig of -slippig of -tandig zijn, het aantal meeldraden, 3,6, 9 enz. bedraagt. Men zoeke dan dus op blz. 94 verder. Zijn daarentegen de bladen handnervig (d, i. loopen de nerven van den voet van het blad naar alle zijden uit naar den bladrand) of veernervig (d.i. loopt er een middennerf door het blad, waarvan zijnerven uitgaan) en zijnde bloemdeelen 4- of 5-tallig, dan heeft men zeker met een tweezaadlobbige plant te doen, zie blz. 97. Slechts zelden komt het voor, dat men moeilijkheden heeft bij de keuze. Heeft men een plant met parallelnervige bladen, doch zijnde bloemen 4- of 5-tallig, dan zoeke men bij de tweezaadlobbigen, blz. 97, verder. Vertoonen de bladen geen nerven of is er slechts één middennerf ie zien, dan ga men de deelen der bloemen na. Zijn deze 3-tallig, dan zoeke men bij de eenzaadlobbigen, blz. 94, zijn ze 4- of 5-tallig, bij de tweezaadlobbigen, blz. 97. Zijnde bloemen aan de plant zeer klein, zoodat het onderzoek van deze moeilijkheden geeft, of ontbreken zij geheel of geeft de plant in een ander opzicht moeilijkheden, dan raadplege men de tabel op blz. J«, in plaats van op de eerstvolgende blz. verder te gaan zoeken. Is de te onderzoeken plant een boom of heester en zijn er geen bloemen aan of geven deze moeilijkheid, dan raadplege men de tabel °P blz. s», inplaats van op de eerstvolgende blz. verder te gaan zoeken. Komen bij het opzoeken termen voor, die niet duidelijk zijn, dan raadplege men daarvoor de tabel, die begint op blz. 9. 21 T ABELLEN tot het bepalen van de familiëu (en van eenige geslachten) volgens het natuurlijke stelselJ). Klasse. Equisetlneeën. Paardestaarten*). i Land- of moerasplanten met onderaardschen wortelstok. Stengel geleed, hol, niet vertakt of met in kransen staande takken, meest geribd. Bladen kransstandig, tot getande scheeden vergroeid. Sporekapsels 4-7 bijeen aan de onderzijde van schildvormige, tot een eindelingsche aar vereenigde schubben. Equisetaceeën 98 Klasse. Lycopodinecën. Wolfsklauwachtigen3). 1 Sporekapsels en sporen vaneen soort. Landplanten met kruipenden of opstijgenden, dicht met kleine bladen bezetten stengel. Sporekapsels inde oksels der stengelbladen of in die van schutbladen, tot eindelingsche aren vereenigd, alle vele sporen bevattend . . . . Lycopodiaceeën iOO. Sporekapsels en sporen van 2-erlei soort, n.l. sporekapsels met kleine sporen, andere met groote 2 2 Landplanten met herhaald gafïelvormig vertakten, meest kruipenden stengel. Bladen klein, vlak. Sporekapsels op den niet scheedeachtig verbroeden biadvoet zittend, aan de einden der takken een aar vormend, de sporekapsels met kleine sporen vele van deze bevattend, die met groote sporen meest met 4er in Selaginellaceeën tos. i 'I De celkryptogamen blgven buiten behandeling, daar de bepaling der namen van deze een mikroskopisch onderzoek noodig maakt. 2) Tot deze klasse behoort slechts eene familie. Heeft men dus eens uitgemaakt, dat de plant een paardestaart is, dan kan men dadelijk tot blz. overgaan. 3) Heeft men met een landplant te doen, dan behoort zij tot de familie der Lycopodiaceeën. Is het een water- of moerasplant, dan zal raen haar niet zoo licht als Wolfsklauwachtige plant herkennen en zal men er van zelf toe komen, daar men geen bloemen vindt, haar te determineeren met behulp der tabel op blz. S ö. Ondergedoken water- of moerasplanten met korten, knolvormigen, niet vertakten stengel. Bladen lang, meest halfrolrond, biesachtig. Sporekapsels ineen groeve van den sterk scheedeachtig verbreeden bladvoet zittend, gelijk» van der buitenste bladen met vele gropte meer kleine sporeiyfv-V\ p-- ■ «—>— ee en tos. /o V" (103 / n • Klassl FilicïfaSeëik'“■V‘sx)J n , Wv \ . – ’** / 1 Landplanten. aab van bladen of .... 2 Moeras- of waterplanten. Sporekapsels"»! doosachtige omhulsels gesloten, die aan den voet der bladen zitten. Sporen van 2-erlei soort, grootere en kleinere 4 2 Sporekapsels aan de onderzijde of aan den rand der bladen, meest tot bruinachtige hoopjes vereenigd, die vaak dooreen vliezig uitwas der bladvlakte (dekvliesje) bedekt zijn. Bladen inden knop spiraalvormig. Polypodiaceeën 103. Sporekapsels tot een aar of pluim vereenigd 3 3 Bladen alleen in het bovenste deel vruchtbaar, een tros vormend, inde jeugd spiraalvormig opgerold. Planten tot 1,50 hoog. Osmundaceeên ito. Bladen ineen vruchtbaar en een onvruchtbaar deel gescheiden, inde jeugd niet spiraalvormig opgerold. Planten hoogstens 0,20 hoog Ophioglossaceeën til. >) Tot de varens belmoren enkele op het water drijvende planten (familie der Salviniaeeeën blz. tl'S), de andere wortelen alle inden bodem. Daar men de eerste niet zoo licht als varens herkent, zal men er van zelf toe komen, omdat men de bloemen niet vindt, ze te determineeren met behulp der tabel, blz. 30. zy geven dan geen moeilijkheid. Ook de Marslliaceeën, waartoe alleen Pünlaria behoort, zal men door de draadvormige bladen niet dadelijk als varens herkennen en doordat men geen bloemen ziet, beproeven te determineeren met de tabel, blz. 30. Alle andere varens vertoonen de eigenaardigheid, dat men ih den bloeitijd öf op de achtervlakte der bladen de bruinachtige hoopjes sporekapsels ziet, soms bedekt dooreen dekvliesje, öf dat men ziet, dat het bovenste deel van het blad bijna geheel in sporekapsels veranderd is, of eindelijk dat de sporekapsels aan een afzonderlijken steel zitten, die uit het blad voortkomt. In het eerste geval behoort de plant tot de Polypodiaceeën, blz. iO3, in het tweede tot de Osmundaceeên, blz. ttO, in het 3e tot de Ophioglossaceeën, blz. ttO en zoeke men daar verder. Familiëntabellen (natuurlijke stelsel). 23 4ln het slijk wortelende planten. Bladen inde jeugd spiraalvormig opgerold. Sporevruchten met groote en kleine sporen in hetzelfde omhulsel Marsili a c e e ë n ttt. Op het water drijvende planten. Bladen inden knoptoestand overlangs gevouwen. Sporekapsels met groote en kleine sporen in verschillende omhulsels, . . . Salviniaceeënil*. Afdee 1 i n g. Gymnosperiïien. Naaktzadigenl). 1 Boomen of heesters, 1- of 2-huizig. Bladen naald- of schubvormig. Vrouwelijke bloemen in aren (kegels), alleenstaand of 2-3 bijeen, uit naakte zaadknoppen bestaand. Vrucht een meest houtige kegel of een schijnbes. . Coniferen ti4. Klasse. MOüOCOtyloil. Eenzaadlobbigen2). 1 Bloembekleedsels ontbrekend of door schubben of borstels vertegenwoordigd 2 Bloembekleedsels duidelijk zichtbaar, dus niet alleen uit schubben of borstels bestaand, enkelvoudig (kelk- of bloemkroonachtig) of gescheiden in kelk en bloemkroon 9 1) Heeft men te doen met een flinken heester of boom met naaldvormige bladen, dan weet men, dat de plant tot deze afdeeling behoort en zoeke men verder op blz. 111 2) Bloembekleedsels zijnde deelen inde bloem, die de meeldraden of den stamper, of vindt men beide in één bloem, beide omgeven. Niet alle bloemen bezitten ze of soms zijn ze zeer klein en alleen als schubbetjes of borstels aanwezig, on in die gevallen ga men over tot 2. Nog beter doet men, omdat in die gevallen de bloemen ook steeds klein zijn, de tabel op blz. 70 te raadplegen. Zijnde bloembekleedsels duidelijk zichtbaar, dan kan het zijn, dat er slechts een krans aanwezig is, men spreekt dan van bioemdek en dit heet kelk- of bloemkroonachlig, al naar het groen of anders gekleurd is. Zijn er 2 kransen, dan spreekt men van kelk en bloemkroon. Ook Inde gevallen, dat er een duidelijk bioemdek of oen kelk en bloemkroon is, zijnde bloemen soms zeer klein en is het voor beginners in die gevallen raadzaam, liever de tabel, blz. 70 te raadplegen, anders ga men over tot 9 in deze tabel. In deze tabel komen de termen 1-slachtig, 2-slachtig, eenhuizig, tweehuizig, mannelijk en vrouwelljk voor. De verklaring is de volgende: Bevat een bloem meeldraden en stamper, dan heet zi) tweeslachtig, bevat zü alleen meeldraden, of alleen een stamper, eenslacbtig. Een bloem mot alleen meeldraden heet een meeldraad- of mannelijke bloem, een bloem alleen met stampers een stamper- of vrouwelijke bloem. Zulke mannelijke en vrouweiyke bloemen kunnen voorkomen op dezelfde plant, deze heet dan eenhuizig. Zitten echter de raeeldraadbloemen uitsluitend op eene plant, terwijl een andere alleen stamperbloemen draagt, dan heet de plant tweehuizig. Familiëntabellen (natuurlijke stelsel). 24 2 Planten met drijvende of ondergedoken bladen 3 Land- en moerasplanten 5 3 Stengel bladachtig, zonder bladen. Bloemen aan den rand van den stengel uiteen spleet te voorschijn komend, 1-huizig. Kleine, drijvende plantjes . . . . Lemnaceeën IS4. Stengel bebladerd. In het water zwevende, vaak geheel ondergedoken planten 4 Bladen gaafrandig of zwak getand. Bloemen in aren of alleenstaand, tweeslachtig of eenhuizig. Meeldraden 4-4. Vruchtbeginsels 4-4 Potamogetonaceeën tas. Bladen duidelijk getand, tegenoverstaand of in kransen. Bloemen alleenstaand inde bladoksels. Meeldraad 4. Vruchtbeginsel 4 Najadaceeën 163. 3 Bloemen dicht opeengedrongen, in rolronde of bolvormige aren of kolven 6 Bloemen inde oksels van meer bootvormige schutbladen (kafjes), tot aartjes vereenigd en deze vaak weer op verschillende wijzen bijeengevoegd. Meeldraden meest 3. Stempels 2 of 3 8 ® Bladen hart- en pijlvormig. Bloeikolf rolrond, dooreen groote, blijvende scheede omgeven. Bloemen 4- of 2-siachtig. Araceeën 13S. Bladen lijnvormig, rietachtig. Schutbladen klein, afvallend of ontbrekend 7 1 Bloemen in rolronde aren, de vrouwelijke onder de mannelijke. Bloemdek uit haren bestaand . . . Typhaceeën 149. Bloemen in bolronde hoofdjes, de vrouwelijke hoofdjes onder de mannelijke. Bloemdek uit 3 teere schubbetjes bestaand. Spargani ace e ën ISO. ® ledere bloem door 2 kafjes ingesloten. Bloemdek door 2 teere schubbetjes aangeduid. Stengel knoopig, hol. Bladscheeden meest gespleten Gramineeên 183. ledere bloem met een kafje. Bloemdek borstel- of kruikvormig °f ontbrekend. Stengel zonder knoopen, niet hol. Stadje scheeden gesloten Cyperaceeën te3. Vruchtbeginsel of de vruchtbeginsels bovenstandig (d.i. inde bloem zittend) 40 Vruchtbeginsel onderstandig (d.i. onder de bloem is het vruchtbeginsel als een knobbeltje te zien) 47 \, Bloemen met een bloemdek 44 Familiëntabellen (natuurlijke stelsel). 25 Kelk en bloemkroon zijn beide aanwezig en ieder driebladig. 14 11 Bloemdek kelkachtig, weinig ontwikkeld 12 Bloemdek bloemkroonachtig. Meeldraden 6, zelden 4of 8. Vrucht een driehokkige doosvrucht of bes . . Liliaceeën 133. 12 Bloemdek kruidachtig of dun vliezig, meest groenachtig. . 13 Bloemdek droogvliezig. Vruchtbeginsel 1. Stijl 1, met 3 stempels Juncaceeën 139. 13 Bloemen in trossen. Vruchtbeginsels 3-6, min of meer vergroeid, ieder met een zittenden stempel. Meeldraden 6. Bladen grasachtig Scheuchzeriaceeën *69. Bloemen in (schijnbaar) zijstandige bloeikolven. Bloemdek 6-bladig, vliezig. Bladen zwaardvormig. Moerasplant. A'eorus 134. Bloemen alleenstaand. Vruchtbeginsel 1. Stijlen 4-5. Meeldraden 8. Bladen kranswijs Pd ris 133. 14 Vruchtbeginsels 6 of talrijk, ieder met een stijl of stempel. 15 Vruchtbeginsel 1 16 15 Meeldraden 6 of talrijk. Vruchtbeginsels 6 tot talrijk. Bloemen 2-slachtig of 1-huizig Alismataceeën 569. Meeldraden 9. Vruchtbeginsels 6. Bloemen 2-slachtig. Bloeiwijze schermachtig Butomaceeën***. 16 Bloemen 1-slachtig. Planten meest 2-huizig. Meeldraden 3-12. Stempels 3 of 6, meest 2-spletig. Vruchtbeginsel onderstandig. Waterplanten Hyd r o char i t ace e ë n ***. Bloemen 2-slachtig. Meeldraden 3 of 6. Stijl 1. Vruchtbeginsel bovenstandig, 3-hokkig. Vrucht een doosvrucht. Sierplanten. C o mm e 1 i na c e e ë n 140. 17 Land- of moerasplanten 18 Drijvende waterplanten. Bloemen 1-slachtig. Meeldraden 3-12, bovendien inde mannelijke en ook inde vrouwelijke bloemen vele onvruchtbare. Stempels 3 of 6, meest 2-spletig. Vrucht besachtig . . . '. Hydrocharitaceeën 333. – 18 Bloemdek regelmatig of vrij regelmatig, d.i. de bloem kan op verschillende wijzen in 2 gelijke deelen verdeeld worden, soms symmetrisch. Meeldraden 3 of 6 19 Bloemdek symmetrisch, d.i. de bloem bezit een rechter- en een linkerhelft, die aan elkaar gelijk zijn, of onregelmatig. Meeldraden 1 of 2 20 19 Meeldraden 6. Helmknopjes naar binnen openspringend. Stempel enkelvoudig of 3-lobbig. Amaryllidaceeën 136. Pamiliëntabellen (natuurlijke stelsel). 26 Meeldraden 3. Helmknopjes naar buiten openspringend. Stempels vaak verbreed, soms bloembladachtig. Iridaceeên 440. Vergelijk ook Cólchicum blz. 434. Ij 20 Bloemdek 2-lippig, 6-bladig. Meeldraden 1 of 2, met den stijl vergroeid. Bladen soms schubvormig. Orchidaceeën 338. Bloemdek uit 3 of 4 kransen van ongelijke blaadjes of slippen gevormd. ’• Meeldraad 1 Cannaceeënaj? Klasse. Dicotyleil. Tweezaadlobbigenl). k 1 Bloemen met een bloemdek (kelk- of bloemkroonachtig) of zonder bloem bekleedsels. Onderklasse 1. Choripetalen blz. 33. h Bloemen met kelk en bloemkroon 2 l- 2 Bloemkroon losbladig (uit 2 of meer afzonderlijke bladen be’• staand). . . . Onderklasse 1. Choripetalen blz. 3tÊ Bloemkroon vergroeidbladig (uit ten minste aan den voet ver-6 groeide bladen bestaand). n Onderklasse 2, £.y mpem 1e n blz. 40. ‘‘ Onderklasse 1. Choripetalen. BloemeirVpiet losbladige bloemkroön of zonder bloemkroon2). " a . \ uB. liAfv. 1938 ’’ 1 Br zijn geen bloem bekleed seis of er is alleen een bloemkroonachtig bloemcSk . , , ._. . . 2 Er is een kelk en een bre^jjüaoOnƒ/' £f' .H. V. • ■57 ( 2 Houtachtige gewassen . . — ± • . 3 g Kruidachtige gewassen (soms stengel beneden iets houtig) . 26 2, ï- Js or om de meeldraden of stamper slechts een groene of anders gekleurde r bleDS van b,aadJes' dan spreekt men van bloemdek en het heet kelk- of memkroonachtig, al naar het groen of anders gekleurd is. Zpn er echter om i. genoemde deelen twee duidelijk te onderscheiden kransen, de eene meestal S n fide andere anders gekleurd, dan spreekt men van kelk en bloemkroon. P of 6 bloemkroon kan uit oen buisje bestaan, dat langer of korter is en in één i ®hppen uitloopt, z(j heet dan vergroeidbladig, terwijl zij daarentegen o pM“ adlS >s, als zij uit verschillende blaadjes bestaat, die dus afzonderlijk uity getrokken kunnen worden. n doen K°mt ™en bij 2op houtachtige gewassen, dan zal de beginner het best ™ niet verder volgens deze tabel te determineeren, daar de bloemen inde ais atevBoVallen zeer klein z«n’ doch de tabel te gebruiken op blz. SO. Alleen 10 gdo. bloemen flink groot zijn, ga hij over tot 3. die er?, zdn laDg0’ gewoonljjk hangende aartjes van zeer kleine bloempjes, 2jUI alleen meeldraden of alleen stampers bevatten. S klai? verder voor eenslachtig, tweeslachtig, eenhuizig, tweehuizig enz. dever» waring onder aan blz. 34. Pamiliëntabellen (natuurlijke stelsel-1. 27 3 Bloemen, althans de mannelijke, in katjes. Planten i- of 2- huizig. Bladen verspreid, inden herfst afvallend ... 4 Bloemen niet in katjes 10 4 Mannelijke en vrouwelijke bloemen in katjes 5 Alleen de mannelijke bloemen in katjes 9 5 Katjes ei- tot rolrond. Bladen ongedeeld, niet handnervig. Stempels 2 7 Katjes, althans de vrouwelijke, bolrond. Bladen handnervig, gelobd 6 j Katjes rolrond. Bladen geveerd. Vrucht gevleugeld. Pterocdrya «80. 6 Mannelijke katjes langwerpig, de vrouwelijke bijna bolrond. Bloemdek 4-bladig of 4-deelig. Meeldraden 4. Stempels 2. Urticaceeën «»<. Mannelijke en vrouwelijke katjes bolrond, parelsnoervormig. Bloemdek ontbrekend. Meeldraden talrijk. Stijl priemvormlg. Nootjes eenzadig. Platanaceeên «08. 7 Planten eenhuizig. Vruchtbeginsels 2-hokkig, achter ieder schutblad 1-3. Stempels draadvormig. Vrucht een 1-hokkig, eenzadig nootje. Zaden zonder kuif. . Cupuliferen *7O. Planten 2-huizig. Vruchtbeginsel 1-hokkig, inden oksel van iedere schub 1 ® t 8 Helmknopjes langer of korter gesteeld. Stempels meest kort, vaak gespleten. Vrucht een 2(4)-kleppige doosvrucht. Zaden met kuif Salicaceeén «SI. Helmknopjes bijna zittend. Stempels draadvormig. Vrucht bijna steenvruchtachtig. Meeldraden 4. Zaden zonder kuif. Bladen klein Myr i ca ce eë n 881. 9 Vrouwelijke bloemen alleenstaand of 2-sbijeen,door een blijvend, zich later vergrootend, bekervormig omwindsel omsloten. Mannelijke katjes rolrond of kogelvormig en dan langgesteeld. Bladen enkelvoudig, ongedeeld tot gelobd. Cupuliferen «70. Vrouwelpke bloemen alleenstaand of 2-3 bijeen aan den top der takjes. Mannelijke katjes rolrond, ongesteeld. Bladen oneven-geveerd. Jug 1 andaceeên «80. Zie ook Córylus blz. *7B. 10 Bladen lederachtig. Altijdgroene, meest kleine heesters, soms boomen 41 Bladen kruidachtig. Boomen en heesters, die des zomers groen zijn 45 11 Heesters 42 Familiëntabellen (natuurlijke stelsel). 28 Boomachtig. Bloemdek4-slippig.Meeldraden9-12.Sierboom. Laürus 340. *2 Bladen verspreid. Vrucht een bes 14 Bladen tegenoverstaand. Meeldraden 4 13 “ Een kleine, op boomen woekerende heester. Planten 1-2-huizig. Stijl ontbrekend. Stempel ongedeeld. Vrucht een eenzadige bes. Viscum 555. Een niet woekerende heester (of boom). Planten 1-hulzig. Stijlen 3, kort. Vrucht een S-hokkige doosvrucht Biixus 430. Heidekruidachtig, liggend heestertje. Planten 2-huizig. Kelk en bloemkroon 3-bladig. Meeldraden 3. E'm petrum 440. Klimmende heester met 3-5-lobbige bladen. Bloemen 2-slachtig. Kelk 5-tandig, vaak onduidelijk. Bloemkroon 5-bladig. Meeldraden 5-10 Hédera 459. Rechtopstaande, kleine heester met lancetvormige of lijnvormige bladen. Bloemen 2-slachtig. Bloemdek 4-spletig, bloemkroonachtig. Meeldraden 8 Dlphne 439. Bloemen vóór de bladen verschijnend 16 Bloemen tegelijk met of na de bladen verschijnend . . 19 16 Bloemdek ontbrekend. Meeldraden 2. Bloemen in pluimen. Vrucht gevleugeld. Bladen oneven-geveerd. Knoppen zwart. Früxinus 533. Bloemdek aanwezig 17 l Kleine heester. Bloemen rood of wit, in meest 3-bloemige, zijstandige bloeiwijzen. Meeldraden 8 . . Dóphne 439. Grootere heester of kleine boom. Bloemen geel, in schermen, dooreen 4-bladig omwindsel omgeven. Meeldraden 4. Kelk zeer klein Cornaceeèn 459. Grootere boomen 18 1® Bloemen in hoofdjes of bundels. Bloemdek klokvormig, 4-8- spletig. Meeldraden 3-8. Bladen enkelvoudig, ongedeeld. Ulmaceeën 593. Bloemen in rechtopstaande, schermvormige trossen. Kelk 5- deelig. Bloemkroon soms ontbrekend. Meeldraden 8. Bladen gelobd A'cer 433. y Bladen tegenoverstaand 20 Bladen verspreid 22 Meeldraden en stampers talrijk, vrij. Kelk losbladig. Bloemkroon ontbrekend. Klimmende heester. C1 éma t is 350. Meeldraden 4-10. Stijl 2-spletig. Kelk vergroeidbladig. Bloemkroon soms ontbrekend. Meestal boomen. Aceraceeën 453. Meeldraden 4. Bladen enkelvoudig, ongedeeld .... 21 Stijl enkelvoudig. Vruchtbeginsel onderstandig (d.i. onder de Pamiliëntabellen (natuurlijke stelsel). 29 bloem is het vruchtbeginsel als een knobbeltje te zien). 31 Kelk zeer klein, 4-tandig. Bloemkroon wit. Córnus 460. Stijl 2-4-spletig. Vruchtbeginsel bovenstandig. Bloemkroon geel of groenachtig Rhamnus 433, 22 Stijl of stempel 1 . 23 Stijlen 2 (-3) 25 23 Rechtopstaande heester 24 Windende heester met hartvormige bladen. Bloemdek buisvormig, symmetrisch. Meeldraden met den stijl vergroeid. 35 Aristolóchia (Sipho) 534. 24 Bladen 3-5-lobbig of -spletig. Bloemen in trossen. Kelk 5- spletig. Bloemkroon 5-bladig, zeer klein. Meeldraden 5. Ribes 463. Bladen ongedeeld, gaafrandig, zilvergrijs, schilferig. Bloemdek 3c 2-deelig of4-5-spletig. Meeldraden 4(-6). E1 aeagna c e e en 480. 25 Stijlen 2. Vrouwelijke bloemen in bolronde, mannelijke in kegelvormige aren. Bloemen omgeven door 4 schutbladen. Meeldraden veel, met schubben er tusschen. Sierboom Liquidambar 408. Stijlen of stempels 3. Bloemen in pluimen. Kelk 5-spletig. Bloemkroon 5-bladig of ontbrekend A nacardiaceeën 4‘iS. 3^ 26 Waterplanten t) 27 Landplanten t) . . 31 27 Bladen kranswijs 28 3c Bladen tegenoverstaand. Bloemen alleenstaand inde bladoksels 30 Bladen verspreid. Bloemen in rolronde aren. Bloemdek 5-spletig. 3f Meeldraden meest 5. Poly'gonum (amphfbium) 306. 28 Bladen ongedeeld, lijnvormig of bijna lancetvormig. Bloemen tweeslachtig, alleenstaand inde bladoksels. Hipp u r is 433. Bladen gedeeld, met lijn- of draadvormige slippen. Planten 3- 1-huizig 29 29 Bladen herhaald gaffelvormig gedeeld. Bloemen alleenstaand inde bladoksels . . . . Ceratophyllaceeên 394. 3j Bladen veerdeelig. Bloemen in afgebroken meest uit kransen bestaande aren Myriophy'llum 433. 30 Meeldraden 1-2. Stijlen 2. Vruchtbeginsel bovenstandig, 4- hokkig. Bloemdek onduidelijk. Callitrichaceeen 438. Meeldraden 4. Stijl 1. Vruchtbeginsel onderstandig (d.i. onder de bloem is het vruchtbeginsel als een knobbeltje te zien). Kelkzoom 4-deelig Isndrdia 433. 3c l) Ztjn de bloemen klein, dan raadplege men de tabel op blz. 36 Familiëntabellen (natuurlijke stelsel). 30 1 Bloemen met 2 tot meer vruchtbeginsels. Meeldraden 5 tot veel. Kelk bloemkroonachtig gekleurd. Bloemkroon ontbrekend. Eenige geslachteh der -K an u n c u 1 a c e e ë n 348. Bloemen in hoofdjes dooreen gemeenschappelijk omwindsel omgeven , . ] *. 32 Bloemen niet in hoofdjes, pfj als ze ,in hoofdjes staan, niet door ,een gemeenschappelijk omwindsel omgeven. Vruchtbegütöö i • *"• ■ 34 1 Helmknopjes de> s'meeldradem tot een buis vergroeid. Bloemkroon buisvormig, ö-tand'tg- tot 5-spletig of lintvormig. Kelk meest uit ,haren, uit schubbetjes gevormd of ontbrekend.,. . . ,• ■ ■ • Compositen 644. Helmknopjes 'der"s“ meeldraden vrij 33 Planten 1-huizig. Vrouwelijke bloemen 2 aan 2 dooreen stekelig omhulsel omgeven Xanthium 693. Bloemen meest 2-slachtig. Kelk onduidelijk. Kroonbladen 5. Stijlen 2. Eenige geslachten der Umbelliferen 440. Helmknopjes vrij. Planten met melksap. Euphórbia 434. Vruchtbeginsel of de vruchtbeginsels bovenstandig ... 35 Vruchtbeginsel onderstandig (d.i. onder de bloem is het vruchtbeginsel als een knobbeltje te zien) of half onderstandig. 49 5 Bladen krans- of wortelstandig 36 Bladen tegenoverstaand 37 Bladen verspreid, hoogstens de onderste tegenoverstaand. 41 ° Bladen wortelstandig, pijl- of bijna spiesvormig. Bloemen in een eindelingsche bloeikolf A'rum 143. Bladen kransstandig, bijna zittend. Bloemen alleenstaand, groenachtig Piris 133. ’ ' Planten 1- of 2-huizig. Bloemen klein, weinig in het oog vallend 38 Bloemen 2-slachtig 39 '3 Meeldraden 4 of 5. Bloemen, althans de mannelijke, in pluimen. Bladen ongedeeld, gedeeld of samengesteld. Stengel rechtopstaand of windend. Planten met of zonder brandbaren. Urticaceeën 394. Meeldraden 8 tot meer. Mannelijke bloemen in aren. Bladen ongedeeld. Stengel rechtopstaand. Plant zonder brandbaren. Mercuridlis 433. Zie ook Obióne blz. 318. Kleine, vaak liggende kruiden met kleine bloemen ... 40 Pamiliëntabellen (natuurlijke stelsel). 31 Grootere 0,50-1,20 hooge, rechtopstaande plant. Bloemen groot, met bloemkroonachtig gekleurd, trompetvormig bloemdek . Mirdhills 335. 40 Kelk 4- of 5-spletig tot 4- of 5-bladig. Kroonbladen zeer klein, meeldraadachtig of ontbrekend. Meeldraden 4-10. Stijlen 1-5. Caryophy 1 laceeën 336. Kelk 5-deelig, rosé. Meeldraden 5. Stijl met een stompen stempel Glaux 469. Kelk 12-tandig, klokvormig. Bloemkroon soms ontbrekend. Meeldraden meestal 6. Stijl 1 Péplis 4t9. 41 Planten met melksap . 42 Planten zonder melksap 43 42 Planten eenhuizig (1 vrouwelijke en verscheiden mannelijke bloemen dooreen klokvormig, kelkachtig omwindsel omgeven, meest groengeel) . . . . , Euphórbia 434. Bloemen 2-slachtig. Kelk 1-2-bladig, afvallend. Bloemkroon 4- of ontbrekend. Vrucht een doosvrucht. Papaveraceeën 364. 43 Bladen met vliezige, stengelomvattende scheeden of met steunbladen 44 Bladen zonder scheeden of steunbladen 46 44 Bladen met vliezige, stengelomvattende scheeden. Meeldraden 5- Stijlen of stempels 2of 3. Polygonaceeén 394. Bladen met steunbladen 45 45 Steunbladen met den bladsteel vergroeid. Bladen handlobbig tot geveerd .... Geslachten der Rosaceeën 480. Steunbladen vrij, afvallend. Bladen enkelvoudig, ongedeeld, gaafrandig. Stijl met \ knopvormigen stempel. Parietdria 393. 46 Meeldraden 3-5, zelden 2-1. Stijlen en stempels 2-4 . . 47 Meeldraden 5-10 48 Meeldraden talrijk. Stempels 3, 2-spletig. Bloemkroon 5-ofS-deelig. Bladen handlobbig, schildvormig Eidnus 438. 47 Bloemdek droogvliezig, meest gekleurd, 3-5-deelig. Meeldraden op den bloembodem ingeplant. Amarantaceeën 331. Bloemdek kruidachtig, meest groen, 3-5-deelig of 3-5-bladig, zeldzamer (aan de vrouwelijke bloemen) 2-deelig of 2-bladig. Meeldraden op den voet van het bloemdek ingeplant. Chenopodiaceeën 310. 48 Meeldraden 5. Stijl 1, met stompen stempel. Bloemdek klokvormig, 5 deelig, lichtrose. Bloemen inde bladoksels. Glaux 469. Familiëntabellen (natuurlijke stelsel). 32 Meeldraden 6, tot 2 bundels vergroeid. Kelkbladen 2, vroeg afvallend. Kroonbladen 4, waarvan 1 of 2 gespoord, soms ten deele vergroeid Fumariaceeën 368. Meeldraden 10. Stijlen 10. Kelk 4- of B-bladig, gekleurd. Vrucht een bes, Phytolacca 335. 49 Bladen gelijkhelftig of bijna gelijkhelftig 50 Bladen zeer ongeltjkhelftig. Eenhuizige plant. Bloemen met 2-8-bladig gekleurd bloemdek. Sierplanten Begonia 90 Bladen kransstandig. Kelk 3-4-tandig, vaak onduidelijk. Bloemkroon 4-spletig. Meeldraden 4 . . Rubiaceeën 639. Bladen tegenoverstaand 51 Bladen verspreid 53 Bladen wortelstandig, zeer groot, tot 0,8 lang en breed. Gunnéra 478. 91 Bloemen in bij schermen 52 Bloemen alleenstaand, bruinachtig. Bloemdek 34-spletig, klokvormig. Helraknopjes 12, op den korten stfjl vastgegroeid. A'sarum SS4. 92 Bloemdek 4-5-spletig, vlak. Meeldraden 8-10. Stijlen 2. Bijschermen vlak. Chrysosplénium (oppositifólium) 366. Bloemdek 5-spletig. Meeldraden 5(-10). Stempels 1-2. Vruchtbeginsel bovenstandig. Bladen lijnvormig. Scleranthus 339. Bloemkroon 5-spletig. Kelk met onduidelijken of ten laatste een haarkroon vormenden rand. Meeldraden 1-3. Valerianaceeën 669. 93 Meeldraden 3-5 54 Meeldraden 6-10 56 Meeldraden talrijk Zie 42 94 Bloemen in hoofdjes, aren of schermen 55 Bloemen in trossen of pluimen. Bloemdek trechter- tot klokvormig, van binnen wit. SttJl 1. Bladen enkelvoudig, smal. Santalaceeën SS4. Zie ook Heuchéra blz. 4OS. 99 Kelk 4-slippig. Bloemkroon ontbrekend. Meeldraden 4. Bloemen in aren of hoofdjes. Bladen geveerd . Potérium Stl. Kelk vaak onduidelijk. Bloemkroon 5-bladig. Meeldraden 5. Stijlen 2. Bloemen in schermen of hoofdjes. Bladen meest samengesteld Umbelliferen 440. Bloemdek 5-slippig, Meeldraden 5. Vruchtbeginsel half-onderstandig. Bloemen in kluwens of in lange schijnaren. Bladen enkelvoudig Héta. 318. BEDK®bs, School/tora, 16e druk. 3 Pja miliëntabelleh (natuurlijke stelsel). 33 56 Bloemdek buisvormig, symmetrisch. Meeldraden 6, op den korten stijl vastgegroeid . . . . Aristolóchia 444. Bloemdek vlak, 4-5 spletig (geel). Meeldraden 8-10. Stijlen 2. Bloemen in vlakke bijschermen. Chrysosplénium (alternifólium) 466. 57 Vruchtbeginsel onderstandig of halfonderstandig (d.i. onder de bloem is het vruchtbeginsel geheel of ten deele als een knobbeltje te zien ’) 58 Vruchtbeginsel of de vruchtbeginsels bovenstandig t) . . 69 58 Kruidachtige planten 59 Boomen of heesters 65 59 Waterplanten. Kroonbladen4 60 Land- of moerasplanten 61 60 Meeldraden 8. Stempels 4, zeer groot. Stijl ontbrekend. Planten 1-huizig. Bladen kamachtig geveerd, kransstandig, meest ondergedoken Halorrhagidaceeën 446. Meeldraden 4. Stempel 1. Stijl aanwezig. Vrucht een 4-doornige noot. Bladen ongedeeld, de drijvende ineen roset Irapa 4}«. 61 Stijl 1 62 Stijlen 2 64 Stijlen 6-6. Kroonbladen vele. Stengel liggend, met tjsdroppels als bedekt. Mesembryan themum 344. 62 Kelk 2-spletig of 2- of 4-deelig 63 Kelk 6-12-tandig. Kroonbladen meest 4-6. Meeldraden 4-12. Lythraceeên 448. Kelk 5-bladig. Kroonbladen 5, met btjkroonbladen. Meeldraden in 5 bundels- Loasaceeën 460. 63 Kelk 2- of 4-deelig. Kroonbladen 2 of 4. Meeldraden 2 tot 8. Onograceeën 440. Kelk 2-spletig. Kroonbladen 5(4-6). Meeldraden 8-15. Stijl 3- Portuldca 344. Vergelijk ook Jasióne, blz. 643, en Phyteüma, b1z.643. 64 Meeldraden 5. Kroonbladen 5. Kelk 5-tandig of onduidelijk. Splitvrucht in 2 vruchtjes uiteenvallend. Bloemen in schermen, zeldzamer in hoofdjes. Bladen meest samengesteld. Umbelliferen 440. Meeldraden 8-10, soms 5. Kroonbladen meest 5. Kelkslippen 4- Doosvrucht 2-hoornig . . Saxifragaceeën 463. i) Zijnde bloemen klein, dan raadplege men de tabel op blz. 40. Familie ntabellen (natuurlijke stelsel). 34 Meeldraden 10-20 (soms slechts 5). Kelkslippen en kroonbladen 5. Bladen afgebroken geveerd. Agrimónia 514, Bladen tegenoverstaand . .; . . 66 Bladen verspreid j': . i . . ... ~ . . 67 Kelk 4-tandig, zeer klein. Kroonbladen en meeldraden 4. Stijl 1. Vrucht een steenachtige besvrucht C Cofsiaceeën 459. Kelkslippen en kroonbladen 4 of 5.0 Meeldraden 8-10 of vele. Stijlen 2-5. Vrucht een doosvrucht. Inladen zonder steunbladen Sa, xi f ra g ajc e e ë n 493. Meeldraden 5-10 jjv \ Meeldraden talrijk. Kelkslippen en kroonbladen- 5. Bladen met steunbladen o sa c e e ë ty 4êO. Meeldraden 4, met schubbetjes afwisselend, kort. Ktoönbladeo 4, lang lijnvormig, inde vrouwelijke bloemen ontbrekend. Bloèyien in^oopjes.yan meest 3. Sierheester H amjfc-icpé Ii g 09b, ■ Kelk 5-tandig, vaak onduidelijk. Kroonbladen 5. MttgTdraden 5- Bladen vaak lederachtig, soms samengesteld. Araliaceeën 458. Kelk 5-spletig, grooter dan de 5-bladige bloemkroon. Meeldraden 5. Bladen kruidachtig EibesdOJ. Kelk 3-5-doelig. Kroonbladen B of 3, ongeltjk. Meeldraden 5-10, Vrucht een peul. Bladen geveerd of enkelvoudig. Boomen. Caesalpiniaceeën SS3. Zie ook I'tea blz. 404. Vruchtbeginsels (2 tot) vele, vrij, ieder met een stijl of l stempel. 70 Vruchtbeginsel 1, of verscheidene tot 1 vergroeid ... 74 Vergelijk ook Rosaceeën blz. 480. '0 Bladen dik, vleezig. Kelk 5- of 6-20-deelig. Bloemkroon 5- of 6- Meeldraden 10-12, aan den voet van den kelk ingeplant Crassulaceeën 460. Bladen kruid- of lederachtig 71 Kelk losbladig 72 Kelk vergroeidbladig, 5- of 810-slippig. Bloemkroon 4-5-bladig. Meeldraden 15 of meer, op den kelk ingeplant. Bladen meest – met steunbladen. Heesters of kruiden. Rosaceeën 480. ‘ Kruiden (zelden heester). Kelk 3- of meerbladig. Bloemkroon 3-6- of meerbladig, soms zeer klein en eigenaardig van vorm. Meeldraden 5 tot vele, op den bloembodem ingeplant. Bladen zonder steunbladen . Ranunculaceeën 348, '3 6rsVuiken, zeldzamer hoornen. Bladen enkelvoudig, ongedeeld ... 78 “laden verspreid. Kolk 3-5-bladig. Kroonbladen 6 of meer. Meeldraden talrijk, op den bloembodem ingeplant . . Magnoliaceeën 34 7. PamiliëntabelleU (natuurlijke stelsel). 35 Bladen tegenoverstaand. Kelk en kroonbladen in onbepaald getal aanwezig, langzaam in elkaar en inde meeldraden overgaand. Calycanthaceeën J4B. 74 Kroonbladen ongelijk van vorm en grootte 75 Kroonbladen gelijk van vorm en grootte 84 75 Bloemen zonder spoor of knobbel 76 Bloemen met een spoor of knobbel (soms met 2 zakvormige bloembladen) 76 Kelkbladen vrij of alleen aan den voet vergroeid ... 77 Kelkbladen duidelijk vergroeid 79 77 Meeldraden 6,4 langere en 2 kortere. Kelkbladen 4. Kroonbladen 4, de 2 buitenste grooter . . Cruciferen 991. Meeldraden 5 vruchtbaar en 5 onvruchtbaar. Kelkbladen 5, even groot. Kroonbladen 5, wat ongelijk. Vruchtjes 5, eenzadig Erodium 490. Meeldraden 8 of meer 78 78 Kelkbladen 5, de 2 zijdelingsche grooter, gekleurd, vleugelachtig. Kroonbladen onderling en met de 8 tot 2 bundels vereenigde meeldraden vergroeid. Polygalaceeën 499. Kelkbladen 4 tot 6. Kroonbladen ten deele onregelmatig ingesneden. Meeldraden vele (11-30). Vrucht vroegtijdig opengaand Resedaceeën 409. 79 Meeldraden 10, alle vergroeid of 1 vrij, soms alle vrij. Bloemkroon vlindervormig. Kelk 5-tandig tot 5-deelig of 2-lippig. Vrucht een peul. Kruiden, heesters of boomen. Papilionaceeén 990. Meeldraden 5-10, vrj). Heesters ot boomen 80 Vergelijk ook Portuldca, blz. 949. 80 Kelk 5-tandig. Kroonbladen 4-5, iets ongeluk. Meeldraden meest 7 (6-8), vrij. Vrucht een meest 3-hokkige doosvrucht. Bladen 5-7-tallig, handvormig-samengesteld of oneven geveerd. Boomen of heesters. Sapindaceaën 490 Kelk 8-5-deelig. Kroonbladen 5 of 8, ongeluk. Meeldraden 5-10, vrij. Vrucht een peul. Bladen geveerd of enkelvoudig. Boomen. Caesalp 1 n 1 aceeën SS3. 81 Meeldraden 5. Helmknopjes samenhangend of samenneigend. 82 Meeldraden meer dan 5 . 83 82 Kelkbladen 3-5, meest 3, gekleurd, het grootere gespoord. Kroonbladen 5, de zijdelingsche 2 aan 2 vergroeid. Balsaminaceeên 493. Kelkbladen 5, groen, aan den voet met aanhangsels. Kroonbladen 5, één gespoord Violaceeën 409■ Pamiliëntabellen (natuurlijke stelsel). 36 Kelkslippen 6-12, beneden met een knobbel of spoor. Kroonbladen 6-7, ongelyk Cuphéa 478* 83 Meeldraden 6, tot 2 bundels vergroeid. Kelkbladen 2, vroeg afvallend. Kroonbladen 4,1 of 2 er van gespoord. F umariaceeên 368. Meeldraden talrijk. Stijl 1. Kelk gekleurd. Delphfnium 363. Meeldraden 8. Stijl 1. Kelk 5-deelig, gespoord. Kroonbladen 5, de 3 voorste genageld. Vrucht 3-deelig. Bladen schildvormig. Tropaeolaceoën 4 31. Zie ook Pelargónium blz. 41 S enPapilionaceeën blz. S 30. 84 Meeldraden 42 tot meer 85 Meeldraden 2-10 92 85 Meeldraden min of meer met elkaar vergroeid .... 86 Meeldraden vrij 87 86 Meeldraden tot één buis vergroeid. Vrucht in talrijke, meest eenzadige vruchtjes uiteenvallend. Bladen verspreid, gelobd tot gedeeld. Kelk meest met bijkelk. Malvaceeën 413. Meeldraden tot 3(-5) bundels vergroeid. Vrucht een 3-hokkige doosvrucht. Bladen ongedeeld, tegenoverstaand, zelden kranswijs Hypericaceeën 408. Waterplanten. Kelk 4-5-bladig. Kroonbladen en meeldraden talrijk. Stempel stervormig. Bladen groot, drijvend. Nymphaeaceeén 364. Landplanten. Kruiden of zeer kleine heesters 88 Boomen of grootere heesters 94 88 Kelk vergroeidbladig 89 Kelk losbladig, vaak afvallend, zelden 1-bladig 1) ... 90 89 Kelk 2-spletig, met afvallenden zoom. Kroonbladen 5(4-6), geel. Meeldraden 8-15. Stijl 3-6-deelig. Doosvrucht dwars openspringend, 1-bokkig Portulaca 343. Kelk (6-)12-tandig. Kroonbladen (4-)6. Meeldraden 12. Stijl 1. Doosvrucht 2-hokkig Ly'thrum 438. 90 Kelkbladen 2 of 1. Kroonbladen 4. Vrucht een doosvrucht. Planten vaak met melksap . . Papaveraceeën 363. Kelk- en kroonbladen 4, wit, afvallend. Vrucht een bes. Bladen samengesteld Actaéa JO4. Kelkbladen 3 of 5 en dan 2 kleiner. Kroonbladen 5, geel. Doosvrucht q 1-hokklg, moest 8-kleppig. Bladen ongedeeld. . Cistaceeën 407. 91 Kelk 5-spletig. Kroonbladen 5 (wit of rood). Steenvrucht. Boomen of heesters Rosaceeën 480. ~I) Is de kelk aan volkomen ontwikkelde bloemen niet meer voorhanden, an Ra men de knoppen na, Pamiliëntabellen (natuurlijke stelsel). 37 Kelk 5-bladig. Kroonbladen 5 (geelachtig). Dopvrucht. Bloemen in bijschermen, met een half vastgegroeid, lintvormig, bleek schutblad. Bladen hartvormig. Boomen. Tiliaceeën 411. 92 Kruidachtige planten 93 Boomen of (grootere of kleinere) heesters 106 93 Stijl 1, meest met één stempel, soms met 3of 5 stempels. 94 Stijlen 2 of meer (zoo deze ontbreken, stempels 2 of meer). 100 94 Kelk vergroeidbladig 95 Kelk losbladig 98 95 Bladen enkelvoudig, ongedeeld 96 Bladen geveerd. Kelk 4-5-deelig. Kroonbladen 4-5. Meeldraden 8-10. Rutaceeën 454. 96 Meeldraden 10. Kelk 5-deelig. Bloemkroon 5-deelig tot 5-bladig. Pfrola sea. Meeldraden 3-6, soms tot 12, maar dan zijn zij op den kelk ingeplant 97 97 Kelk 8-12-tandig. Kroonbladen 4-6. Meeldraden 4-12, op den kelk ingeplant Lythraceeën-#?®. Kelk 2-spletig of -deelig. Bloemkroon 3-5-bladig, meest aan den voet iets vergroeick Meeldraden 3-5. Portulacaceeën 344. Kelk 4-5-splelig. Bloemkroon 4-5-bladig, langgenageld. Meeldraden 4-6, met blijvende helmdraden. Stijl 1. Stempels3. Franken iaceoën 410. Vergelijk ook Primulaceeën blz. 864. 98 Planten met groene bladen 99 Planten zonder groene bladen. Kelk- en kroonbladen 4-5. Meeldraden 8-10 Monótropa SS3. 99 Kelk en kroonbladen 4. Meeldraden meest 6,4 lange en 2 korte, zelden 4 of 2 Cruciferen 3JI. Kelk- en kroonbladen 5. Meeldraden 5-10. Stijl 1 met 5 stempels. Vruchtjes 5, eenzadig, bij rijpheid met de stijlen van de middenzuil loslatend . . Geraniaceeën 413. Kelk- on kroonbladen 4, de laatste aan den voet spoorachtlg uitgehold. Meeldraden 4. Bladen dubbel S-tallig. . . . Epimédiam 34(f 100 Bladen gelobd tot gedeeld, geveerd of 3-tallig .... 101 Bladen enkelvoudig, ongedeeld 102 101 Meeldraden 5-10. Stijlen 5. Vruchtjes 5, eenzadig, bij rijpheid met de stijlen van de middenzuil loslatend. Bladen gelobd tot gedeeld of geveerd . . . . Geraniaceeën 4lf. Meeldraden 10. Vrucht een 5-kleppige, veelzadige doosvrucht. Bladen 3-tallig, met enkelvoudige, inde lengte gevouwen blaadjes . Oxalidaceeên 4»f. I'amiliëntabellen (natuurlijke stelsel). 38 102 Bladen verspreid, zelden tegenoverstaand (en dan is de bloemkroon wit met gelen voet). Kelk 4-5-slippig of -bladig. Kroonbladen 4-5, vaak beneden verbonden. Stijlen 4-5, soms beneden vergroeid Linaceeën 438. Vergelijk ook Sax i f ragat blz. 494. Bladen tegenoverstaand of • • • • 103 Bladen alle of op één na 5. 104 103 Kelk 2-4-deelig. Kroonbladen 3-4. Meeldraden 3,'6 óf 8. Stijlen 3-4. Water- of oeverplanten . . tin a.b é,'e(?n 410. Kelk 4 5-tandig tot 4-5-bladig. Kroonbladen 4-5 of ontbrekend. Meeldraden meest 10. Stijlen 245. Gary óph y llacVeën 380. 104 Bladen met roode, klierachtige franje, wortelstandig. Bloemen in trossen. Stijlen 3-5 . . . Drósera '3Ó3. Bladen zonder roode, klierachtige franje, alle of op één ria wortelstandig v. \ . V . . .105 105 Bladen hartvormig, op één na wortelstandig. Bloemen alleenstaand. Stempels 4 Parnassia'4tS6, Bladen lijnvormig of omgekeerd-eirond, alle wortelstandig. Bloemen ineen hoofdje of een pluim. Stijlen 5. Plumbaginaceeën 569. Zie ook Claytónia, blz. 343. 106 Bladen enkelvoudig, ongedeeld 107 Bladen gelobd tot handvormig of veer vormig samengesteld. 110 107 Kelk vergroeidbladig. Bloemkroon 4-5-bladig .... 108 Kelk losbladig 109 108 Meeldraden 4-5, voor de kroonbladen staand. Stijl enkelvoudig of 2-4-spletig. Vrucht een steenvrucht. Rhamnaceeén 435. Meeldraden 4-5, met de kroonbladen afwisselend op een het vruchtbeginsel omgevende schijf ingeplant. Stijl enkelvoudig. Vrucht een 2-5-hokkige doosvrucht. Celastrinaceeën 430. Meeldraden 8-10. Bladen lederachtig, altijd groen. Kleine heestertjes .... Geslachten der Ericaceeën 338. Vergelijk ook Rhus (Cótinus), blz. 430 en Skimmia blz. 433 109 Kelk- en kroonbladen 3 (rood). Meeldraden 3. Stempels 6-9. Plant 2-huizig. Bladen naaldvormig. Vrucht een steenvrucht. Klein, liggend heestertje E'mpetrum 440. Kelk en kroonbladen 6 (geel). Meeldraden 6. Stijl of stempel 1. Vrucht een bes. Bladen breed. Berberidaceeën 340. Familie u tabellen (natuurlijke stelsel). 39 Kolk- en kroonbladen 4 of 5 (rood of wit) Meeldraden 4-5 of 10. Stalen of stempels 3. Yrucht een doosvrucht. Zaden met een kuif. Bladen klein. Tamaricaceeën 4Llt. 110 Stijl 2-spletig of gescheiden. Bladen tegenoverstaand. . 112 Stijl 1, enkelvoudig 113 Stijlen of vruchtbeginsels 3-5. Bladen verspreid. Bloemen in pluimen. 111 111 Styien 3. Meeldraden 5. Yrucht een droge steenvrucht. Bladen geveerd of 3-tallig (ook ongedeeld) Rhus 430 Vruchtbeginsels 3-5. Meeldraden 3 of (inde mannelijke bloemen) 10. Vrucht gevleugeld, langwerpig. Bladen geveerd. Ail&nthus S3S. 112 Meeldraden meest 8. Vrucht 2-vleugelig. Bladen min of meer diep gelobd. Meest boomen A'c er 437. Meeldraden 5. Vrucht een 2- of 3-hokkige, vliezige doosvrucht. Bladen 3-tallig of geveerd Staphyléa-J3O. 113 Meeldraden 2. Bloemkroon 2 4-bladig. Vrucht gevleugeld. Bladen tegenoverstaand, geveerd. Boom. Frdxinus M73. Meeldraden 4-6 114 Meeldraden 6-10 Rüta^^J». Zie ook Xanthóceras blz. 43 7. 114 Meeldraden 6. Kelk en bloemkroon 6-bladig. Bladen oneven-geveerd Bérberis 347. Meeldraden 4 of 5. Bloemkroon 5-bladig. Vrucht gevleugeld, rond. Bladen verspreid, 3-tallig. Een rechtopstaande heester . . . Meeldraden 5. Bloemkroon 5-bladig, vaak van boven verbonden. Vrucht een bos. Bladen verspreid, gelobd tot handvormig samengesteld. Klimmende heester . . Vitaceeën4J3fc. Onderklasse 2. Sympetalen. Bloemen met vergroei dbladige bloemkroon1). \ Vele bloemen tot een hoofdje vereenigd en dooreen gemeenschappelijk omwindsel omgeven 2 Bloemen niet in hoofdjes of, als zij in hoofdjes staan, niet door een gemeenschappelijk omwindsel omgeven 6 2 Vruchtbeginsel of de vruchtbeginsels bovenstandig .... 3 Vruchtbeginsel onderstandig (d.i. onder de bloem is het vruchtbeginsel als een knobbeltje te zien) 4 3 Meeldraden 5,' voor de kroonslippen staand. Bloemkroon regelmatig, 5-deelig of -spletig. Bladen wortelstandig of verspreid. Stijlen 5 of stempels 5. . . Plumbaginaceeën 569. Meeldraden 4. Bloemkroon symmetrisch, 4-5-spletig. Stijl 1. Bladen wortelof stengelstandig 61 ohu 1 aria 6jl 115 Bladen tijdens den bloeitijd ontbrekend. Bloemen wortelstandig. Bloemdek met 6-deeligen zoom en lange buis. Stijlen 3. Cólch i c u m 134. Bladen netaderig, verspreid, met vliezige, stengelomvattende scheeden 13 13 at^en parallelnervig, meest wortelstandig, zelden verspreid. 14 Bloemdek groen, 6-bladig, de buitenste bladen kleiner dan de binnenste. Stempels penseelvormig . . Rumex 393. Bloemdek rood- of witachtig, 4- of 5-spletig tot 4- of 5-deelig. Stempels klein, knopvormig . . Polygonaceeën 393. Bloemdek bloemkroonachtig gekleurd. Stijlen 3, soms kort. Liliaceeën 133. Bloemdek groenachtig, kelkachtig. Stempels 3-6, zittend, j- Scheuchzeriaceeën 86», Bladen zeer klein, schubvormig. Stengel vaak vertakt, takjes Borstelvormig, in bundels. Bloemdek 6-deelig. Vrucht een bes. Aspdragus 134. aden netaderig, aan den voet met stengelomvattende, vliezige scheeden. Stengel knoopig-geleed. Bloemdek 4- of 5-spletig, aan de binnenzijde gekleurd . . Polygonaceeën 898. laden parallelnervig, meest lijnvormig, steeds gaafrandig. 16 Pamiliëntabellen (stelsel van Linnaeus). 61 16 Bloemdek ontbrekend. Bloemen ineen eindelingsche kolf, doof een groote, van binnen witte scheede omgeven. Ca 11 a 134 Bloemdek kelkachtig, 6-bladig Bloemdek bloemkroonachtig gekleurd 18 17 Bloemen in pluimvormig gerangschikte hoofdjes of aren. Bloemdek droogvliezig. Stempels 3. Bladen grasachtig of rolrond. Juncaceeën 139' Bloemen ineen (schijnbaar) zijstandige bloeikolf. Slechts 1 stempel. Bladen zwaardvormig. Aromatische moerasplant. A'corus 134' 18 Vruchtbeginsel bovenstandig. Bloémdek 6-tandig tot 6-bladig- Meest bolgewassen Liliaceeën tst' Vruchtbeginsel onderstandig (d.i. onder de bloem als eei> knobbeltje te zien). Bloemdek 6-deelig of 6-bladig. Bol' gewassen Amaryllidaceeén llfi- Klasse VII. Héptandria. Zevenhelmigen. 1 Kruidachtige planten ' Boomen. Bladen handvormig samengesteld, 5-V-tallig. Kroonbladen 4-6- Vrucht een doosvrucht Aésculus^fStf-2 Bladen in het midden van den stengel bijna in kransen- Stengel meest 1-bloemig. Bloemkroon stervormig, diep 6-8- deelig, wit . . . . Trientalis 364 Bladen tegenoverstaand. Bloemen in dichte, bladokselstandig6 trossen. Bloemkroon geel. Lysimachia (thyrsiflóra) B6i Bladen wortelstandig. Bloemen ineen eindelingsche bloeikolfdoor een groote, van binnen witte scheede omgeven. Bloem’ dek ontbrekend Cdlla 13-t Klasse VIII. Octaildl’ia. Achthelmigen. 1 Boomen of heesters ' d Kruidachtige planten • 2 Kleine of zeer kleine heesters. Bladen ongedeeld . Boomen of grootere heesters ® 3 Bloemen symmetrisch, door 2 grootere, tegen de bloemkrooi1 liggende kelkbladen vlak Poly'gala 439 Bloemen regelmatig 4 Bloemdek buisvormig, met 4-deeligen zoom. Bloemen vóö( de wig-lancetvormige bladen verschijnend . Ddphne 439 Familiëntabellen (stelsel van Linnaeus). 62 Bloemen met kelk en bloemkroon. Bloemkroon kroes- of klokvormig, zeldzamer stervormig, vaak kleiner dan de kelk. Ericaceeën SBB. Bloemen vóór de bladen verschijnend, in hoofdjes of bundels. Stempels 2. Bloemen met een bloemdek . . Ulmus 593. Bloemen tegelijk met of na de bladen verschijnend ... 6 3 Bloemen groen- of geelachtig, in trossen of schermvormige trossen. Bladen min of meer gelobd . . . . Ac er 453. Bloemen wit, rood of geel, in trossen of pluimen. Bladen handvormig samengesteld of geveerd Sapindaceeën-fgO. Zie ook Hydrangea hlz. 400. 1 Plant zonder groene bladen, geheel geelachtig. Bloemkroon rolrond-klokvormig. Kroonbladen aan den voet met knobbels. Monótropa SOS. Bladen samengesteld of min of meer diep gedeeld ... 8 Bladen enkelvoudig, ongedeeld 10 8 Bladen in kransen, kamvormig veerdeelig. Bloemen in aren. Waterplant Myriophy'llum 433. Bladen tegenoverstaand. Bloemen 5-9 bijeen ineen eindelingsch, bijna kubusvormig hoofdje, groenachtig. Adoxaceeën 608. Bladen verspreid. Bloemkroon geef 9 9 Bloemen in aren. Stijlen 2. Bladen afgebroken-geveerd. Agrimónia Sl4. Bloemen in bijschermen. Stijl 1. Bladen geveerd. Ruta 435. Bladen tegenoverstaand of kransstandig 11 Bladen verspreid 15 Vruchtbeginsel onderstandig (d.i. onder de bloem als een knobbeltje te zien) 12 Vruchtbeginsel bovenstandig 13 Kelk en bloemkroon 4-bladig. Stijl 1. Bladen meest lancetvormig of langwerpig Onograceeën 430. Kelk 4- ofs-spletig, geelachtig. Bloemkroon ontbrekend. Stijlen 2. Bladen nier- tot cirkelvormig . Chrysosplénium 40S. 13 Stijlen 2-4 14 Stflll. Bloemkroon vergroeidbladig, geel, met 8-deeligen zoom. Chlóra S3S . Zie ook Lythrum salicdria, blz. 439. Bladen tegenoverstaand. Bloemkroon losbladig, 4- of 5 bladig of ontbrekend. Stijlen 2-4 . Caryophyllaceeën 33». Bladen tegenoverstaand of kransstandig. Bloemen klein, bladokselstandig. Water- en oeverplanten. Elitine (Hydropfper) 4to. t'amiliëntabellen (stelsel van Linnaeus). 63 Bladen in kransen van 4. Bloemen alleenstaand, eindelings, groenachtig. Stijlen 4 Pdris 133. 45 Bloemen symmetrisch 16 Bloemen regelmatig 17 46 Bloemen ongespoord, door 2 grootere, tegen de bloemkroon aanliggende kelkbladen vlak. Bladen lancetvormig tot elliptisch, klein Poly'gala 439. Bloemen gespoord. Bloemkroon roodgeel. Bladen cirkelrond, schildvormig. Tropaéolum 431. 17 Bloemen met 4-bladigen kelk en bloemkroon. Vruchtbeginsel onderstandig (d.i. onder de bloem als een knobbeltje te zien). Onograceeën 430. Bloemen met een bloemdek 16 48 Bloemdek 5-spletig, wit of roodachtig. Bladen aan den voet met vliezige, stengelomvattendescheeden. Polygonaceeën 393. Kelk 4- of 5-spletig, geelachtig. Bloemkroon ontbrekend. Bladen nier- tot cirkelvormig . Chrysosplénium 463. Klasse IX. Enneandria. Negenhelmigen. 1 Bladen kruidachtig, afvallend 2 Bladen loderachtig, blijvend Lauraceeên 310 , 2 Bladen wortelstandig, breed lijnvormig. Bloemen in schermen. Bloemdek dubbel, 6-bladig, gekleurd. Vruchtbeginsels 6. Waterplant Bütomus 333. Bladen stengelstandig, groot, rondachtig-eirond tot langwerpig. Bloemkroon enkelvoudig, 6-deetig. Stijlen 3, soms 2 of 4, zeer kort. Rhé urn 304. Klasse X. Decandria. Tienhelmigen. 4 Planten mêt bloemen met een vlindervormige bloemkroon. Meeldraden 40.. Geslachten der Papilionaceeën 330. Planten met bloemen zonder vlindervormige bloemkroon . 2 2 Heesters of boomen 3 Kruidachtige planten 3 Stijl 4. Stempel knopvormig. Bloemkroon vergroeid- tot losbladig. Ericaceeën 338- Stijlen 2-4. Bloemkroon 4-5-bladig. Kelk 4-5-tandig. S axi fr agace eën 463. Zie ook Caesalpinlaceeën hlz. SS3. 4 Planten zonder groene bladen, geheel geelachtig. Bloemen in trossen. Bloemkroon rolrond-klokvormig, 4-5-bladig. Monótropa 363 Familiëntabellen (stelsel van Linnaeus). 64 Bladen gedeeld of samengesteld. 5 Bladen enkelvoudig, ongedeeld 8 Vruchtbeginsel onderstandig of halfonderstandig (d.i. onder de bloem geheel of ten deele als een knobbeltje te zien). 6 Vruchtbeginsel bovenstandig 7 B Stijlen 2. Bloemen in trossen of schermvormige trossen, geel of wit. Bladen ongedeeld of 3-5-spletig. Saxffraga 464. Stijlen 4 of 5. Bloemen ineen eindelingsch, bijna kubusvormig hoofdje, groenachtig. Bladen tegenoverstaand. Adoxaceeën 668. 7 Bladen 3-tallig. Bloemkroon geel of wit. Vrucht een veelzadige doosvrucht O'xalis 433. Bladen gelobd tot gedeeld of geveerd. Bloemkroon blauw, rood of wit. Vruchtjes 5, 1-zadig. Geraniaceeën 41t. Bladen geveerd, met aromatlachon reuk. Sti] 1 1. Stempel enkelvoudig. Bloemkroon rood of geel Rutaceeën#*J. 8 Bloemkroon ontbrekend 9 Kelk en bloemkroon aanwezig .10 9 Bladen verspreid of tegenoverstaand, niervormig of cirkelrond. Kelk vlak, geelachtig. Stijlen 2. Chrysosplénium 463. Bladen verspreid, eirond-lancetvormig. Kelk 4- of 5-bladig, roodachtig. Stijlen 10 Phytolacca 335. Bladen tegenoverstaand, lijnvormig of eirond. Kelk groenachtig. Stijlen 2-5 . . . . Caryophyllaceeén Vruchtbeginsels 5. Kelk en bloemkroon 5-bladig. Bladen dik en vleezig . Crassulaceeën 460, Vruchtbeginsel 1. Stijlen 2-5 11 Vruchtbeginsel 1. Stijl 112 * Vruchtbeginsel bovenstandig. Stijlen 2-5. Bladen tegenoverstaand Caryophyllaceeën 336. Vruchtbeginsel onderstandig, dus onder de bloem als een knobbeltje te zien. Stijlen 2. Bladen verspreid of wortelstandig Sa x i fra g a 464. * Kelk tot aan den voet 5-deelig. Bloemkroon 5-bladig. Bladen gekarteld of gezaagd, meest groen blijvend. Pfrola 363. Kelk 5-spletig. Bloemkroon 5-spletig. Bladen gaafrandig. Simolu s 369. Klasse XI. Dodecamlria. Twaalfhelmigen. Planten met wit melksap. Bloemen meest groenachtig geel, ÏUkEls, Schoolflora, 16e druk. 5 Pamiliëntabellen (stelsel van Linnaeus). 65 zelden roodachtig. Vruchtbeginsel knikkend, 3-knoppig. Bladen ongedeeld Euphórbia 434. Planten zonder melksap 2 2 Kruidachtige planten 3 Heester of toom. Vrucht met 4 vleugels. Vruchtbeginsel onderstandig. Meeldraden 12 Halésia JJJ. Boomachtig. Vrucht ongevleugeld, vleezig Lanrus 34#, 3 Bloemen met kelk en bloemkroon 4 Bloemdek klokvormig, S-spletig, bruinachtig. Vruchtbeginsel onderstandig. Bladen nlorvormig A'sarum SS4. 4 Kroonbladen ten deele onregelmatig ingesneden, 4-6. Vrucht vroegtijdig open. Bladen veerdeelig tot ongedeeld. Reseda 403. Kroonbladen ongedeeld 5 5 Vruchtbeginsels 5-20. Bloemkroon 5-20-bladig, geel, wit of roodachtig. Bladen eirond tot lijnvormig, dik en vleezig. Crassulaceeën 4GO- Vruchtbeginsels 2. Bloemkroon 5-bladig, geel. Bladen afgebroken geveerd A g r i'm ó n ia 3 44. Vruchtbeginsel 1. Bladen ongedeeld 6 6 Bloemkroon rood of roodachtig. Kelk buisvormig, 6-12-tandig. Stijl 1 . Lythraceeën 438. Bloemkroon geel. Kelk 3-spletig. Stijl 3-6-deelig. Portulaca 343. Klasse XII. ÏCOSaudria. Twintighelmigen. 1 Bladen kruid- of lederachtig 2 Bladen vleezig, als met ysdroppela bezet. Vruchtbeginsel onderstandig. Kroonbladen talrijk, lijnvormig. . Mesembryanthemum 3 44, 2 Bladen verspreid, ongedeeld of geveerd, vaak met steunbladen. Vruchtbeginsels en stijlen 1 tot veel. Bloemkroon 4- of 5- bladig, zeldzamer ontbrekend. . . . Rosaceeën 480. Bladen tegenoverstaand 3 3 Bloemkroon 4- of 5-bladig, wit. Stijlen 3-5. Vruchtbeginsel onderstandig, dus onder de bloem als een knobbeltje te zien. Philadélphus 400. Kroonbladen talrijk, geleidelijk inde kelkbladen en inde meeldraden overgaand, bruin Calycaathns Klasse XIII. Polyaudl’ia. Veelhelmigen. 1 Vruchtbeginsels 2 tot vele 2 Vruchtbeginsel 1 ‘ 3 2 Kruiden, zelden heesters. Bladen meestal gedeeld of samengesteld. Kroonbladen 3-6 of meer, vaak zeer klein en eigenaardig van vorm of ontbrekend. Ranunculaceeën 348. Familiëntabellen (stelsel van Linnaetis). 66 heesters of boomen. Bladen groot, enkelvoudig. Kroonbladen 6 tot meer. „ Bloemen zeer groot Magnoliaceeën Landplanten 4, 'Waterplanten. Bladen groot, drijvend. Kelk 4-5-bladig. Kroon-4r> Bladen talrijk, wit of geel . . Nymphaeaceeên 304. bloemkroon 5-bladig 5 Bloemkroon 4-bladig, evenals de kelk afvallend, soms ontbrekend. 7 5 SHjl 1 ' Stijlen 3. Meeldraden tot 3 bundels vergroeid. Bladen enkelg voudig, ongedeeld, tegenoverstaand. Hypericaceeën 409. Kelkbladen 5, gelijk. Stempel 5-tandig. Vrucht nootachtig. Bladen hartvormig. Boomen . . . . Tiliaceeên***. Kelkbladen 3 (of 5, waarbij 2 kleinere). Stempel enkelvoudig. Vrucht een ■j doosvrucht. Kleinere heesters of bruiden . . . C1 stace e fin 403. Kelk (l-)2-bladig. Doosvrucht bolrond, knots- of lijnvormig. Stengelbladen meest veerdeelig. Papaveraceeën 365. Kelk 4-bladig. Vrucht besachtig. Bladen 3- tot meervoudig 3-tallig. Actaéa 304. Klasse XIV. Didyiiamia. Tweemachtigen. Vruchtbeginsel 4-deelig, later in 4 eenzadige nootjes uiteenvallend. Kelk 2-10-tandig. Bloemkroon vergroeidbladig, onregelmatig, meest 2-lippig. Bladen tegenoverstaand. Stengel vierkant Labialen 031. 2 (,ruc^ltßeginsel (van buiten) enkelvoudig 2 Kruidachtige planten 3 Boomen. Bladen en bloemen groot. Kelk 5-deelig. Bloemkroon kloktrechtervormig, 5-spletig, 2-lippig met bijna 2-lippigen zoom. Zaden ongevleugeld Paalównia (I4J, hnmende heesters. Behalve de 2-machtige meeldraden is er 1 onvruchtg bare. Zaden gevleugeld Bignoniaceeën 047. hinten met groene bladen 4 4 *anten zonder groene bladen 5 elk 4- of 5-tandig. Bloemkroon trechtervormig, met ongelijk zoom. Vrucht, als zij rijp is, in nooljes uiteenvallend Verbenaceeën 649. elk 2-5-slippig. Bloemkroon min of meer ongelijkslippig tot 2- lippig. Doosvrucht 2-hokkig. Scrophulariaceeën 599. 6 * 2'hppig, 4-deelig. Bloemkroon 1-Hppig met 3-slippigen zoom. Doos- Kei^Ucht 2-hökkig. Sierplant Acanthus 049. k B-10-slippig. Bloemkroon trechtervormig met bijna 2-lippigen zoom. °osvrucht hauwachtig met gevleugelde zaden. Sierplant Incarviliea 04 7. (stelsel van Linnaens). 67 Kelk 5-deelig. Bloemkroon vingerhoed-klokvormig, iets 2-lippig. Vrnc vleezlg, langgesnaveld, openspringend Marty ma 5 Bloei wij ze naar alle zijden gekeerd. Schubben verspreid. Orobdnche 644. Bloeiwijze naar één zijde gekeerd. Schubben tegenoverstaand. Latnraed oc■ • Klasse XV. Tetradynamia. Viermachtigen.1) 1 Kelk 4-bladig. Kroonbladen 4, soms ontbrekend. Meeldraden op den bloembodem ingeplant. Stamper 1. Vrucht een hauw of een hauwtje ■ Cruciferen Klasse XVI. Monadélpllia. Eenbroederigen. 1 Bloemkroon losbladig ‘ Bloemkroon vergroeidbladig (soms tot aan den voet gedeeld), n 2 Bloemkroon regelmatig Bloemkroon symmetrisch 3 Bladen gelobd tot gedeeld of samengesteld . . ■ • • • Bladen ongedeeld, smal, lijn-lancetvormig of lijnvormig. Bloemkroon blauw of wit. Meeldraden 5. . . . Lmum« ■ Bladen klein, schubvormig, dakpansgewijze. Meeldradenstf 4 Bladen gelobd tot gedeeld of geveerd. Kelk en kroonbladen Meeldraden 5-10. Vruchtjes 5, eenzadig, bij rijpheid met de stij len vaneen middenzuillje loslatend. Geraniaceeën 4t Bladen 3-tallig. Blaadjes overlangs gevouwen. Kelk en kroonbladen 5. Meeldraden 10. Vrucht een 5-kleppige, veelzadig , u. , . . O’xalis 4t‘ doosvrucht ..••••*• . u Bladen gelobd tot gedeeld. Meeloraden talrijk. Vrucht in ve deelvruchtjes uiteenvallend . . . . Malvaceeën* 5 Kelk 5-tandig tot 5-deelig of 2-lippig. Bloemkroon vlinder vormig. Meeldraden 10. Bladen meest samengesteld. Papilionaceeën SSV Bloemen door twee groote, gekleurde, tegen de bloemkroo-' liggende kelkbladen vlak. Meeldraden 8. Bladen enkelvoudig Poly'gala 4»v 6 Planten met ranken en gelobde bladen. Bloemkroon 5-splebÉ Plinten zonder ranken, met ongedeelde bladen. Bloemkro^ 5-deelig l) In twtjfelachtige gevallen raadplege men ook klasse VI. Familiëntabellen (stelsel van Lin na e u s). 68 ' Vruchtbeginsel onderstandig . . Cucurbitaceeën 658. Vruchtbeginsel bovenstandig. Bloemkroon 5-deellg met een krans van draadvormige deelen aak de keel. , Passiflóra 400. ° Vruchtbeginsel 1. Meeldraden alléén beneden vergroeid. Bloemkroon geel. i .«p-o- • • • xl/fce Jtp ach ia SOS. Vruchtbeginsels 2, met gemeensftliappeUJken stempel. Meeldraden geheel vergroeid. Bloemkroon wit . V i cum 578. Zie Igrl d ia blz/jf '4 7. \ \ Klasse XVII. Diadfólphia. Twee’iroe ctór ii gen. * Meeldraden 10, alle tot een bundel vergroeid,aflf 9 vergroeid en 1 vrij. Bloemkroon vlindervormig. Kelk 5-tandig tot 5-deelig of 2-lippig. Bladen meest samengesteld. Papilibnaceeën SSO. Meeldraden 8, tot 2 bundels vergroeid. Bloemen door2groote, gekleurde, tegen de bloemkroon liggende kelkbladen vlak. Bladen enkelvoudig, ongedeeld . Polygalaceeën 459. Meeldraden 6,3 aan 3 vergroeid. Kroon bladen 4, lof 2 ervan gespoord. Kelkbladen 2, afvallend. Bladen samengesteld. Fumariaceeën 388. Klasse XVIII. Polyadélphia. Veelbroederigen. * Kelk 5-deelig of 5-bladig. Kroonbladen 5, geel. Stijlen (bij de inlandsche soorten) 3. Doosvrucht 3-hokkig. Bladen tegenoverstaand, ongedeeld Hyperfcum 408. Kelk 5-bladig. Kroonbladen 5, geelwit, met bljkroonbladen. Styl 1. Doosvrucht 10-kleppig. Bladen tegenoverstaand, handvormig B-spletig. Loasaceeën 400. Klasse XIX. Syngenésill. Salmhelmigen. * Bloemen in hoofdjes dooreen gemeenschappelijk omwindsel omgeven 2 Bloemen niet in hoofdjes 3 bloemen in hoofdjes zonder gemeenschappelijk omwindsel, doch iedere q bloem met een omwindsel Echinops 7 44. ' Heltnknopjes tot een buis vergroeid. Bloemkroon buisvormig, 5-tandig of 5-spletig of lintvormig. Kelkzoom uit haren gevormd. Compositen 674. Melmknopjes vrij of alleen aan den voet iets verbonden. Bloemkroon 5-deelig. Kelk kruidachtig, 5-spletig. Campanulaceeén 6*l, " bloemen gespoord. Vrucht een doosvrucht 4 doemen ongespoord 5 Familiëntabellen (stelsel van Liunaeus). 69 4 Kelkbladen 3-5, meest 3, het grootste gespoord, gekleurd' Kroonbladen 5, de zijdelingsche paarsgewijze vergroeid. Balsaminaceeën 433 Kelkbladen 5, groen, aan den voet met aanhangsels. Kroon' bladen 5, één gespoord Vióla 403' 5 Bloemkroon regelmatig, stervormig, 5-spletig. Vrucht een bes- Solanum 393 Bloemkroon symmetrisch, 2-lippig. Vrucht een doosvrucht. Lo bél ia «Jf Klasse XX. GyiliUUlriil. Helmstijligen. 1 Helmknopjes 1-2. Vruchtbeginsel onderstandig, d.i. onder de bloem te vinden. Bloemdek symmetrisch, 6-deelig of 6-bladig' Bladen parallelnervig, soms schubvormig. Orchidaceeên 338' Helmknopjes 5. Bloemkroon B-deelig, wijd uitstaand met een krans vaö draadvormige deelen aan de keel. Bladen gelobd. Passiflóra 4O ff Helmknopjes 6. Bloemdek buikig-buisvormig, 1-lippig of 3 lobbig, afvallend. Bladen hartvormig. Aristolóchia 333 Helmknopjes 12 tot veel 3 2 Waterplanten. Bloemen met kelk en bloemkroon. Kelk 4-5- bladig. Bloembladen talrijk . Nymphaeaceeën 353 Landplanten 3 3 Bloemdek klokvormig, 8-spletig, bruin A'sarum 333' Bloemen met kelk en bloemkroon. Bloemkroon vergroeidbladig, wit. Vincetóxicura 37 H Klasse XXL Monoécia. Eenhuizigen. 1 Waterplanten (in het water drijvend of voor ’t grootste deel ondergedoken) 3 Land- of moerasplanten 7 2 Bebladerde planten 3 Kleine, bladlooze, drijvende plantjes met bladachtigen stengel Bloemen uiteen spleet van den stengel te voorschijn komend' Lemnaceeén 133 3 Bladen gedeeld, in kransen. Bloemen klein 1 Bladen enkelvoudig, ongedeeld 3 4 Bladen kamvormig-veerdeelig. Bloemen in kransen, in zich boveH den waterspiegel bevindende aren. Myriophy llum 433 Bladen herhaald gedeeld. Bloemen zittend inde bladoksels In water ondergedoken planten. Ceratophyllaceeën 393 Familiëntabellen (stelsel van Linnaeus). 70 9 Bladen wortelstandig, langgesteeld, pijlvormig. Kelk en bloemkroon 3-bladig. Meeldraden en stampers talrijk. Sagittdria 3>t. Bladen stengelstandig, ondergedoken 6 Bladen kruiswijs of kransstandig. Bloemen alleenstaand inde bladoksels, klein Callitriche 438. Vergelijk ook Littorélla blz. 6SO. 6 Bladen gaafrandig, bijna draadvormig, zacht. Vruchtbeginsels 2—4 . Zannichéllia tS6. Bladen duidelijk getand, meest stijf, paarsgewijs dichter bijeen. Vruchtbeginsel 1 Najadaceeën 163. 7 Grasachtige gewassen. Bladen smal-lijnvormig, parallelnervig. 8 Kruiden (stengel soms beneden iets houtig) H Boomen of heesters 19 8 In het wild groeiende gewassen 9 Gekweekt gras. Mannelflke bloemen ineen eindelingsche pluim, de vrouweiyke in zjjdolingsche bloeikolven Zéa 100. 9 Bloemen in rolronde, boven elkaar staande bloeikolven of in bolvormige hoofdjes, de mannelijke boven de vrouwelijke staand. 10 Bloemen inde oksels van schubachtige schutbladen (kafjes), tot op verschillende wijzen gegroepeerde, zeldzaam alleenstaande aartjes vereenigd. Meeldraden 3. Stempels 2-3. Care x 164. 10 Bloemen in rolronde aren. Bloemdek uit haren bestaand. Ty'pha IMO. Bloemen in bolronde hoofdjes. Bloemdek uit 3-6 teere schubbetjes bestaand Spargdnium ISO. 11 Bladen gelijkhelftig 12 Bladen zeer ongeltfkhelftig. Bloemdek 2-8-bladig, gekleurd. Vruchtbeginsel onderstandig. Sierplanten Begónia#ÏO, 12 Bladen wortelstandig 1B Bladen tegenoverstaand of verspreid 14 13 Bladen breed, hart- of pijlvormig. Bloemen in bloeikolven, dooreen groote scheede omgeven . . Araceeën IS3. Bladen smal-lijnvormig. Vrouwelijke bloemen 2-4 bijeen aan den voet vaneen gesteelde mannelijke bloem zittend. Littorélla 6SO. 1* Planten met wit melksap. Bloemen meest in schermen, geelachtig-groen. Vruchtbeginsel gesteeld, 3-knoppig. Bladen meest verspreid . Euphórbia 434. Planten met brandbaren. Bloemen alleenstaand, in kluwens Familiëntabellen (stelsel van Linnaeua). 71 of in pluimen. Bloemdek enkelvoudig. Bladen tegenoverstaand Urtfca 391. Planten met ranken. Bloemen met kelk en bloemkroon. Bloemkroon 5-spletig of 5-deelig. Vruchtbeginsel onderstandig, d. i, onder de bloemen als een knobbel te zien. Bladen handnervig, meest gelobd . . Cucurbitaceeën SSB– zonder melksap, brandbaren en ranken . . . .15 15 Bloemen in bolronde aren of hoofdjes 16 Bloemen in kluwens, pluimvormige aren of trossen ... 17 16 Bladen geveerd, Bloemdek 4-deelig, groen tot bruinachtig. Stempel rood . . . Potérium (Sanguisórba) Ml4. Bladen enkelvoudig, gelobd of gespleten. Mannelijke bloemen in rijkbloemige hoofdjes. Vrouwelijke bloemen 2 aan 2 in een stekelig omwindsel Xanthium 093. 17 Meeldraden 5. Bladen enkelvoudig, ongedeeld 18 Meeldraden talrijk. Bloemdek 5- of 3-deelig. Bladen handlobbig Ricinus 438- 18 Bloemdek vliezig, 3-5-deelig, groen of purper. Stempels 3. Amarantaceeën 331. Bloemdek kruidachtig, groen. Stempels 2. Geslachten der Chenopodiaceeën 310- 19 Bladen naaldvormig. Mannelijke bloemen uit aarvormig gerangschikte meeldraden bestaand. Vrouwelijke bloemen in aren, uit naakte zaadknoppen bestaand. Vrucht een houtige kegel Geslachten der Coniferen 114. Bladen niet naaldvormig 20 20 Bloemen, althans de mannelijke, in katjes. Bladen verspreid, inden herfst afvallend 21 Bloemen niet in katjes. Bladen tegenoverstaand .... 25 Mannelgke bloemen in kogolvormige, vrouwelijke in bolronde aren. Bladen verspreid, handvormig 3-5-lobbig, gezaagd. . Liquidambar 498. 21 Boomen. Alleen de mannelijke bloemen in katjes .... 22 Mannelijke en vrouwelijke bloemen in katjes. Boomen en heesters 23 22 Vrouwelijke bloemen alleenstaand of 2-5 bijeen, dooreen blijvend, later zich vergrootend of bekervormig omwindsel omsloten. Mannelijke katjes rolrond of bolvormig en dan langgesteeld. Bladen enkelvoudig, ongedeeld tot bochtig' gelobd CupuliferenaJÖ’ Vrouwelijke bloemen alleenstaand of 2-3 bijeen aan den top der takjes. Pamiliëntabellen (stelsel van Linnaeus). 72 Mannelijke katjes rolrond, ongesteeld. Bladen oneven-geveerd. Juglandaceeën 380. Katjes ei- tot rolrond. Vruchtbeginsels 2-hokkig, inden oksel van ieder schutblad 1-3. Stempels 2, draadvormig. Vrucht een eenhokkige, eenzadige noot. Bladen ongedeeld, niet handnervig Cupuliferen 3 re. -4 ayes’ althans de vrouwelijke, bolrond. Bladen handnervig, gelobd. 24 Mannelijke katjes langwerpig, de vrouwelijke bijna bolrond, later tot een sappige schijnbes uitgroeiend. Bloemdek 4-bladig. Meeldraden 4. Stempels 2. Boom en met melksap Mórus 303. Mannelijke en vrouwelijke katjes bolrond, parelsuoervormig, hangend, Bloemdek ontbrekend. Meeldraden talrijk. Stijlen priemvormig. Nootjes 2- 1-zadig. Boomen niet melksapgevond . . . Platanaceeën 408. Een niet woekerende heester (of boom), 1-huizig. Vrucht een 3-hokkige doosvrucht Buxus 430. Boomen, 2-slachtig of 1-huizig. Meeldraden meest 8(5-12). Vrucht een gevleugelde, 2-deelige splitvrucht. Bladen handvormig ingesneden A'cer4TB7. boomen woekerende, kleine heester met gaffel vormig vertakten stengel. Planten 1- of 2-huizlg. Vrucht een eenzadige bes . Viscum SSS. Klasse XXII. Dioécia. Tweehuizigen. Boomen of heesters 2 Kruiden 14 Bladen naaldvormig, soms wigvormig 3 Bladen niet naaldvormig, ook niet wigvormig 4 Mannelijke bloemen in aren, vrouwelijke alleenstaand of 3 bijeen. Bloemdek ontbrekend. Eitjes niet ineen holte gesloten. Schijnbes. Boomen of heesters. Geslachten der Coniferen 114■ Bloemen niet in katjes, alleenstaand. Bloemen met kelk en bloemkroon. Kroonbladen en meeldraden 3. Stempels 6-9. Bes 6-9-hokkig. Klein, liggend heestertje. E’mpetrum 440. Mannelijke en vrouwelijke bloemen in langwerpige of rolronde katjes 5 – Bloemen niet in katjes 6 langer of korter gesteeld. Stempels 2, meest kort, vaak gespleten. Vrucht een 2(-4)-kleppige doosvrucht. Zaden naet haarkuif Salicaceeën 381. ebnknopjes bijna zittend. Stempels 2, draadvormig. Vrucht bijna steenvruchtachtig. Zaden zonder haarkuif. Lage heester met een aangenamen, aromatischen geur . My'rica 381. 6 xj. Zie ook Broussonétia blz. 393. woekerende, inden bodem staande heesters of boomen 7 Bamiliëntabellen (stelsel van Linnaeus). 73 Op boomen woekerende, kleine heester met gaffel vormig vertakten stengal' Bladen ongedeeld, tegenoverstaand, lederachtig. Bloemen eindelings' Meeldraden 4. Bes Viscum 555 7 Bladen enkelvoudig, ongedeeld. Meeldraden meest 4, sommeer, doch dan zijn het sierboomen J Bladen samengesteld. Bloemdek soms ontbrekend • 8 Bladen zilvergrijs-schilferig, lancetvormig. Bloemdek 2-deelfê of 2-spletig. Stijl kort, enkelvoudig . Hippóphaes Bladen groen 9 Bloemkroon 4-5-bladig. Meeldraden 4-5 1 Bloemkroon 4-6-slippig. Kelk 4-(5-)apletig. Meeldraden meeat 16 (8-50). Dióspyros 53•» Bloemdek 4-slippig. Meeldraden 9-12 Laü r u a 34* 10 Bladen elliptisch tot elliptisch-lancetvormig. Kelk 4 spletig Kroonbladen 4, klein. Stijl 2-4-spletig . Rhamnus «3 Bladen langwerpig-elliptisch of omgekeerd langwerpig-eirond-elliptiscß naar beide einden versmald. Kroonbladen 4-5. Meeldraden 4-5. Skimmia 485 Bladen langwerpig, lederachtig, vaak gevlekt. Kroonbladen 4. Meeldraden^ Aucüba 4Ö* i • 11 Bladen (en takken) tegenoverstaand Bladen verspreid , 12 Bloemdek ontbrekend. Meeldraden 2. Bloemen rechtopstaand in pluimen. Bladen geveerd Fraxinus Jf* Kelk 4-5-tandig. Bloemkroon ontbrekend. Bloemen hangend. tallig- of 5-tallig-geveerd Nogündo4B* 13 Bladen geveerd. Bloemen in schermvormige pluimen. Kelk 5-spleW Kroonbladen en meeldraden 6 Rhus 48* Bladen 3-tallig. Bloemen in pluimen. Kelk 4-5-spletig. Kroonbladen meeldraden 4-5 Ptélea 48 14 Waterplanten. Kelk en bloemkroon 3-bladig. Meeldrade 3-12. Stempels 3 of 6, meest 2-spletig. Vruchtbeginsel onde< standig. Vrucht besacbtig. Hydrocharitaceeën 33* Ondergedoken waterplanten met stekelig getande, lijnvormig bladen Najas (marina) l«' Landplanten • 'j 15 Bladen tegenoverstaand Bladen verspreid ' A Bladen wortelstandig, zeer groot, tot 0,8 lang en breed. Gunnéra 43 16 Bloemdek enkelvoudig .•••.( Bloemen met kelk en bloemkroon. Kelk soms onduidelijk . 17 Bladen gelobd of gedeeld. Mannelijke bloemen in pluimen. Me«‘ draden 5. Stengel rechtopstaand of windend. Urticaceeën s9 Familiëntabellen (stelsel van Linnaeus). 74 Bladen enkelvoudig, ongedeeld 18 ° Planten zonder brandbaren. Mannelijke bloemen in aren, de vrouwelijke alleenstaand of in hoopjes. Meeldraden Bof meer. Mercurialis 433. Planten met brandbaren. Meeldraden 4. U rti ca (diofca) 393. " Kelk slechts een smalle rand. Bloemkroon 5-spletig. Meeldraden 3. Stijl 1. Vruchtbeginsel onderstandig. Stengelbladen veerdeelig . . . . Valeriana (diofca) 630. Kelk duidelijk, 5-tandig. Bloemkroon 5-bladig. Meeldraden 10. Stijlen 2-5. Vruchtbeginsel bovenstandig. Bladen ongedeeld. Geslachten der Caryophyllaceeën 336. u Stengel windend of met ranken zich vasthechtend. Bloemkroon diep 5-deelig. Meeldraden 5,2 paar vergroeid, 1 vrij. Bladen 3-7-lobbig Bryónia 639. Stengel niet windend of met ranken zich vasthechtend. . 21 * Bladen enkelvoudig, ongedeeld 22 Vergelijk ook Potérium (Sanguisórba), blz. 314. Bladen herhaald geveerd. Bloeiwijze pluimvormig, met aarvormige takken. 9 Spiraéa SIS. Bladen zeer klein, schubvormig. Stengel zeer vertakt. Takken borstelvormig, in bundels. Bloemdek fi-deelig. Asparagus 134. Bladen lijnvormig, grasachtig. Stengel niet vertakt... 23 Bladen ei-, spies- of pijlvormig 24 Bloemen inde oksels van schubachtige schutblaadjes (kafjes) tot aartjes vereenigd .... Soorten van Carex 164. Bloemen ieder door 2 kafjes ingesloten, tot 4-6-bloemige aartjes vereonigd, die een 0,3-0,6 langen, zilverwitten tros vormen. Gynérium 106. Buitenste bloemdek 3-deelig, het binnenste 3-bladig. Meeldraden 6. Stempels 3, penseelvormig. Vrucht 3-kantig. Rumex 395. Bloemdek der mannelijke bloemen 4-B-deelig, dat dor vrouweiyke2-4-tandig. Meeldraden 4. Stempels 4 Spinacia3lB. Klasse XXIII. Polygaillia. Veelteligen. B'e hiertoe behoorende geslachten zijn naar den bouw hunner tweeslachtige bloemen inde voorafgaande klassen gerangschikt. Klasse xxiv. Cryptogamia. '■*e klasse omvat de eerste 8 klassen van het natuurlijke stelsel. Pamiliëntabellen (stelsel van Linnaeus) 75 tot het bepalen van den naam van planten, die óf zelden bloeien, óf wier bloemen zeer klein zijn, óf die bij het gewone determineeren moeilijkheden geven. ■t 1 Boomen en heesters, dus houtige planten: zie Tabel tot bepaling der houtgewassen naar de bladen, blz. 8». Kruidachtige planten 2 2 Drijvende of ondergedoken waterplanten, d. z. zulke, waarbij hoogstens de bloemen boven water komen 3 Land- of moerasplanten 26 3 Kleine plantjes, die geheel vrij zwemmen, met vertakte stengeltjes, die dicht met kleine, schubvormige blaadjes bezet zijn. Azólla 143. Kleine plantjes, die meestal op de oppervlakte van het water drijven of ten deele ondergedoken zijn en uiteen bladachtig verbreeden stengel zonder bladen bestaan. Lemnaceeën IS 4. Planten met duidelijk ontwikkelden stengel en bladen . . 4 4 Bladen gedeeld of samengesteld 22 Bladen enkelvoudig, ongedeeld 5 5 Bladen getand of fijn-gezaagd 6 Bladen gaafrandig 9 6 Bladen in rosetten, drijvend of ondergedoken 7 Bladen in kransen of tegenoverstaand. Ondergedoken planten. 8 7 Bladen lijn-lancetvormig, met verdikte middennerf, doornig getand, een rechtopstaand roset vormend. Stratiótes 373. Bladen ruitvormig, getand, een op den waterspiegel drijvend roset vormend. Trapa 470. 8 Bladen stekelig-getand, schijnbaar kransstandig of tegenoverstaand. Meestal stijve, broze planten . . . Nijas 463. Bladen fijn-gezaagd, in kransen van 3 of 4. Helodéa 373. 9 Bladen elliptisch of eirond tot langwerpig-lancetvormig . 10 Bladen lijn-, priem-, draad- of borstelvormig 14 10 Bladen tegenoverstaand of verspreid . 11 ► Bladen 2-ryig, elliptisch of langwerpig. Kleine, vrij zwemmende planten met bolvormige of eironde sporevruchten . . . . öalvinia 4 13. TABEL H Bloemen in gesteelde eind- of bladokselstandige aren, groenachtig. Bladen elliptisch tot lancetvormig, soms met hartvormigen voet, verspreid, zeldzamer tegenoverstaand. Potamogéton IS3. Bloemen 3-5 bijeen inde bladoksels, gesteeld, wit. Bladen spatelvormig tot lijnvormig-langwerpig, tegenoverstaand. Móntia 345. Bloemen alleenstaand inde bladoksels. Bladen tegenoverstaand. 12 'l2 Bloemen zonder duidelijk bloemdek. Bladen omgekeerd eirond tot lijnvormig, de bovenste in rosetten of opeengedrongen. Callitrfche 438. Bloemen met 4-deeligen kelk, zonder bloemkroon. Bladen elliptisch, spits, glanzig Isnardia 43 S. Kelk en bloemkroon zijn beide ontwikkeld, de laatste is wit of rood, soms is de bloemkroon niet ontwikkeld, doch dan is de kelk 12-tandig 13 13 Kelk klokvormig 12-tandig, de tanden afwisselend korter. Bloemkroon 5-bladig, soms ontbrekend . . Pép 1 is 439. Kelk 2-4-spletig of-bladig. Bloemkroon 3-4-bladig. E1 atf n e 4 40. 14 Bladen kransstandig Bladen verspreid, wortelstandig of in bundels 16 15 Bladkransen 8-12-bladig. Bladen lijnvormig. Stengel meestal rechtopstaand, hol, geleed Hippuris 433. Bladkransen 3-bladig. Bladen bijna draadvcrmig, tot 0,08 lang. Stengel drijvend Zannichéllia tss. 16 In ondiep zeewater of zouthoudend water groeiend . . .17 In zoet, stilstaand of stroomend water groeiend 18 17 Bladen borstelvormig, 0,02-0,07 lang. Bloemen in 2-bloemige, gesteelde aren • • . • Rdppia IS3. Bladen lang lijnvormig, met afgeronden top, 0,10-0,30 lang. Bloemen kleine, ingesloten bloeikolven vormend. Zostéra <56. 18 Planten zonder bloemen 16 Planten met bloemen met meeldraden of stampers of met beide. 20 19 Stengel kruipend. Bladen draadvormig . . Pilularia ttl. Stengel knolvormig. Bladen priem vormig, 0,08-0,15 lang, van tinnen met schotjes Is o é t es 109. 20 Bladen in bundels. Bloemen in tot bundels gerangschikte hoofdjes. Bladen bijna borstelvormig . . . Juncus t39. Bladen verspreid of alleen ineen wortelroset 21 21 Bloemen bolvormige aren vormend, waarvan alleen de Tabel voor moeilijk te bepalen planton. 77 eindelingsche mannelijk is. Bladen lang-lijnvormig, graSachtig Sparganium minimum 130. Bloemen een klein, eindelingsch aartje vormend, soms ook aartjes inde bladoksels, zonder bloemdek. Bladen bijna borstelvormig Scirpus flm'tans IBt. Bloemen in meest gesteelde, bladokselstandige aren. Bladen lijn- tot borstelvormig Potamogéton 13!. Bloemen in trossen. Bladen priemvormig .... Subularia 303. 22 Bladen met rondachtige, vliezige blazen tusschen de bladslippen. Bloemen geel, 2-lippig . . Utrieularia 645, Bladen zonder blazen 23 23 Bladen in kransen 24 Bladen verspreid, soms bijna in rosetten 25 24 Bladen herhaald gaffelvormig gedeeld, met borstelvormige, zachte of lijnvormige en stijve slippen. Bloemen klein, alleenstaand inde bladoksels . Ceratophy'llum 394. Bladen diep kamvormig veerdeelig. Bloemen in afgebroken kransvormige aren Myriophy'llum 4!i. 25 Bloemen in schermen met 4-3 stralen. Bladen boven water oneven-geveerd, onder water dubbel-geveerd met haarfijne blaadjes .... Helosciadium inundatum 441. Bloemen ineen eindelingschen tros boven water. Bladen alle onder water, zeer sterk ingesneden met zeer fijne slippen. Ho 11 ón ia 368. 26 Stengel windend of over andere planten liggend en daaraan vastgehecht . . . 27 Stengel liggend, opstijgend of rechtopstaand of geen stengel. 30 27 Plant zonder groene bladen. Bloemen klein, in kluwens. Cuscuta 381. Plant met groene, samengestelde bladen. Bloemen vrij klein, wit, geelachtig of rosé, symmetrisch. Cory'dalis claviculata 369. Plant met groene bladen, deze groot, met hart- of spiesvormigen voet 28 28 Bladen gezaagd-getand, 3-5-lobbig of 3-5-spletig, ook ongedeeld, tegenoverstaand. Planten 2-huizig. Hilmulus 393. Bladen gaafrandig. Bloemen 2-slachtig 29 29 Bloemen klein, in bundeltjes inde bladoksels. Poly'gonum 305. Bloemen vrij groot, pvjpekopachtig, alleenstaand of 2 aan 2 inde bladoksels Aristolóchia Sipho 534. Tabel voor moeilijk te bepalen planten. 78 30 Bloemen wel klein, doch dicht op elkaar gehoopt tot een groote schijnbloem (hoofdje), die dooreen of meer kransen van groene blaadjes, het omwindsel, is omgeven 31 Bloemen wel klein, soms ook dicht op elkaar gehoopt, doch steeds zonder omwindsel, veelal ook niet dicht bijeen, soms geen bloemen 42 31 Stekelige planten, hetzij de stengel of de bladen óf het omwindsel is stekelig 32 Planten zonder stekels 36 32 Omwindsel onder de bloemen alleen stekelig, geen andere deelen der plant 33 Stengels of bladen of bladranden stekelig 34 33 Bloemen groenachtig of bolrond. . . . Xanthium 693. Bloemen gekleurd (geel, paars, rood) . Compositen 634. 34 Stengels stekelig, doch meest ook de middennerf der bladen van onderen. Bloemen paars . . . . Dfpsacus 63 S. Planten met alleen stekelige bladranden 35 Stengels alleen gestekeld aan den voet der bladstelen. Stekels S-deelig. Bloemen groen Xdnthium splnósum 693. Bladen lederachtig, hard, stekelig, grijs, blauw of zeegroen. Ery'ngium 445. Bladen niet hard en lederachtig . . . Compositen 634. 36 Bloemen van het hoofdje door het omwindsel als dooreen kelk omgeven. leder bloempje bezit onderaan een steeltje (het vruchtbeginsel), waarop soms een krans van haren, doch steeds een bloemkroon staat. Deze is óf buisvormig, 5-tandig, óf loopt ineen lint uit. Uit het buisje der bloemkroon steekt een steeltje (de stijl), dat meest in 2 omgebogen stempels uitloopt. Meeldraden niet duidelijk te zien, daar zij, zoo zij aanwezig zijn, tot een buisje om den stijl vergroeide, helmknopjes hebben . . . Compositen 634. Bloemen van het hoofdje wel dooreen omwindsel omgeven, doch dit omsluit de bloemen meestal niet zoo sterk. Meeldraden duidelijk afzonderlijk te zien 37 ‘ Bladen alleen ineen wortelroset staand . . Arméria 569. Bladen langs den stengel verdeeld, soms ook een roset van wortelbladen 38 Bladen samengesteld, 3-tallig of geveerd. Papilionaceeën SSW. Bladen enkelvoudig, soms wel diep ingesneden .... 39 Tabel voor moeilijk te bepalen planten, 79 39 Bladen tegenoverstaand 40 Bladen verspreid 41 40 Bloempjes zeer klein (hoogstens 0,001), tot kleine groepjes vereenigd Valerianélla BJO. Blaadjes grooter, ieder met 4 meeldraden, tot vrij groote hoofdjes vereenigd Dipsacaceeen 671. 41 Bladen smal, lijnvormig tot lancetvormig. Bloemkroonslippen lijnvormig. Meeldraden 5, de helmknoppen aan den voet iets vergroeid Jasióne 633 Bladen onder aan den stengel lederachtig, naar den top breeder wordend, die aan den stengel lancetvormig. Meeldraden 4,. ölobularia O SS’ 42 Stengel liggend of kruipend, soms niet ontwikkeld. Meest kleine kruiden 43 Stengel rechtopstaand of opstijgend 62 Bladen wortelstandig, zeer groot, tot 0,8 lang en breed. Gaunéta 435. 43 Bladen min of meer diep ingesneden 44 Bladen enkelvoudig, ongedeeld, hoogstens met kleine insnijdingen inden rand 4» 44 Bladen veerspletig tot veerdeelig. Geslachten der Cruciferen 33 3- Bladen handnervig en 7-9-lobbig of 3-deelig. Bloempjes in hoopjes inde oksels der bladen of in pluimachtige bloeiwijzen aan de toppen der takken, groenachtig. . . Alchemllla 3/£■ Bladen 3-tallig, met omgekeerd hartvormige blaadjes. Vaalt met kleistogame bloemen Oxdlis 433 45 Bladen nier- of hartvormig of rondachtig 46 Bladen elliptisch of eirond tot lijn-lancetvormig .... 41* Bladen lijn- tot priemvormig, dus zeer lang en smal, soms cylindrisch 46 Bladen schildvormig, d.i. cirkelrond, met den steel in he' midden van de schijf vastgehecht, gekarteld. Bloemen i® gesteelde hoopjes inde bladoksels . Hydrocótyle 444 Bladen nier- of hartvormig of rondachtig met aan den vo®1 vastgehechten steel 4 Zie ook Viola odor at a, die vaak kleistogame bloemen heeft, blz. 404. 47 Bloemen geel of groengeel, aan den top van den stengel to1 bloeiwijzen vereenigd. . . . Chrysosplénium 46i‘ Bloemen roodbruin, inde oksels van bladen, met een klokvormig oi® hulsel, knikkend A'sarum 55»' 48 Bladen verspreid * Tabel voor moeilijk te bepalen planten. 80 Bladen tegenoverstaand 54 Stengel niet ontwikkeld. Bladen langgesteeld, lepelvormig, stomp. Bloemen langgesteeld inde bladoksels. 49 Limo s é 11 a 6*o. Blant met trossen van witte of blauwe, niet zeer kleine, symmetrische bloemen aan het eind der takken. Pol y' gala serpylldcea 430. Plant met zeer kleine bloempjes 50 50 Bladen vrij breed (eirond of ruitvormig) 51 Bladen langwerpig, lancetvormig of lijn-lancetvormig ... 53 01 Bloemen in hoopjes inde bladoksels, groen. Bladen vrij kortgesteeld Parietaria ramiflóra SOS. Bladen groen, in kluwens, die tot aren vereenigd zijn, inde bladoksels en aan den stengeltop. Bladen langgesteeld . 52 52 Bladen eirond of lepelvormig, aan den top afgestompt of ingesneden Amarantus lfvidus32*. Bladen ruitvormig, inde jeugd geheel als bestoven. Chenopódium Vulvdria 3tß. ' Meest donkergroen. Bladen aan den voet met 2-spletige scheeden, meest lancetvormig. Bloemen 3-5 bijeen inde bladoksels, groenachtig of purper. Poly'gonum aviculdre 309. Blauwgroen. Bladen met vliezige steunbladen, lijn-langwerpig, van voren breeder. Kelkslippen witvliezig-gerand. Bloem wit. Reuk eigenaardig . Corri g f o 1 a 356. Licht- of geelgroen . P H •AH e* nid r ia 359. * ,/%k t‘. . .65 ** P'aden spits . . 57 00 Bloempjes sneéuwwit, in. kluwens inde bjadokséis. R | v ‘ ‘ '*• 3S9. 5g Pmempjes groen, rood of geel, alleenstaand of § ffct 3 bijeen. 56 elk 12-tandig, klokvormig, de.. tanden afwisselend korter. Bloemkroon rood, 6-t4gdig, soms ontbf ‘P é p 1 is 419. elk 2-spletig, de zoom later afvallend. Bloemkroon geel. Portuldca 348. Reik 5-spletig, klokvormig, rood. Bloemkroon ontbrekend. „ G1 au x SO9. 5- ®lk *-6-spletig, buisvormig. Bloemkroon rood . . Frankénia 410. aden weinig of niet gesteeld, langwerpig of elliptisch. Bloemen m kluwens, groenachtig Hernidria 359. Ukels, Schoolfiora, 16e druk. 6 Tabel voor moeilijk te bepalen planten. 81 Bladen inden langeren of korteren bladsteel versmald, elliptisch iets vleezig, glanzig. Bloemen alleenstaand inde bladoksels, groen Bladen zittend, eirond of langwerpig. Bloemen gaffelstandig, wjt Radfola 433. Bladen’ zittend, eirond. Bloemen 3-tallig, kortgesteeld of zittend TiVdea 46tt 58 Bloemen ontbrekend. Bladen 0,05-0,10 lang, aan den voet me bolronde spore vruchten. Stengel draadvormig, kruipend. Pilularia 111. 59 Bloemen aanwezig ' ' 59 Bloemen eenslachtig. Mannelijke bloemen langgesteeld met 4 ver uit de bloem stekende meeldraden, de vrouwelijke 2 bijeen, aan den voet der mannelijke bloem zittend . Li 11 oré 11 a 630. Bloemen tweeslachtig 60 Bloemen zittend of zeer kort-gesteeld 01 Bloemen gesteeld, viertallig. Bladen tegenoverstaand. Sagfna 330. 61 Bladen verspreid, met stekelpunt. Bloemdek 5-bladig. Polycnémum 334. Bladen tegenoverstaand, zonder stekelpunt. Bloemen 4-tallig. Tillaéa 46i-62 Bladen samengesteld of diep ingesneden ....... 63 Bladen enkelvoudig, ongedeeld, hoogstens met kleine insnijdingen inden rand, soms geen bladen ‘ ' S 63 Bladen samengesteld ' ‘ ' ■ Bladen gelobd, gespleten of gedeeld, doch met uit gehee afzonderlijke blaadjes bestaand _ ' 64 Bladen handvormig-samengesteld, 3-tallig of dubbel 3-tallig. ba Bladen geveerd, hetzij met een topblaadje of een rank aan het eind 65 Bladen handvormig-samengesteld, 5-7 (-9)-tallig, de bovenst 3-tallig of ongedeeld. Plant 2-huizig . . Cannabis Ï9« Bladen 3-tallig, doch soms de blaadjes weer opnieuw samen; gesteld * 66 Bladen 3-tallig, de blaadjes enkelvoudig D Bladen 3-tallig, de blaadjes opnieuw samengesteld. Bloemen symmetrisch Corydalis 36&‘ Zie ook Adó x a, blz. 669. 67 Bloemen ineen groen, dobbelsteenvormig hoofdje. Wortelstandig6 Tabel vooï moeilijk te bepalen planten. 82 bladen dubbel 3-tallig, het paar aan den stengel 3-tallig. Bloemen groenachtig-wit. Plant naar muskus riekend. Adóxa 669. Bloemen bij nauwkeurige beschouwing den bouw eener vlinderbloem hebbend, geel of rood . Papilionaceeën SSO. 63 Bloemen tot aren of hoofdjes vereenigd, aan den top van den stengel of der takken 69 Bloemen gesteeld, tot trossen vereenigd 70 69 Bloemen bij nauwkeurige beschouwing den bouw eener vlinderbloem vertoonend Papilionaceeën SSO. Bloemen regelmatig, met ver uitstekende meeldraden, roodachtig. P o té r i u m SIS, '0 Bloemen symmetrisch, purperkleurig . . . Fumaria 3SO. Bloemen regelmatig, met 6 meeldraden en een stamper. Cruciferen 3!i. '1 Bladen rond en 7-10-lobbig of 3-deelig 72 Bladen veerspletig of veerdeelig 73 Bladen 7-9-lobbig of 3-deelig, dof. Plant hoogstens 0,30 hoog. Alchemflla St3. Bladen groot, 7-10-lobbig, glanzig. Krachtige sierplant (meer dan 1,00 hoog). Ricinus 438. Bladen ineen wortelroset. Bloemen in aren, met ver uitstekende meeldraden . . . Plantago Corónopus 652. Bladen langs den stengel verdeeld 74 '4 Bloemen in lange, eindelingsche aren of aarvormige trossen. Bladen enkel- of dubbel-veerdeelig, aan de bloemtakken vaak ongedeeld Ambrosia 093. Bloemen in hoofdjes, iedere bloem met omwindsel. . Echinops?ls. Bloemen in trossen, regelmatig. Meeldraden 6. Stamper 1. Lepidium 395. Bloemen in trossen, symmetrisch, purperkleurig. Bladen 2-3- voudig-veerdeelig Fumaria 3to. /0 Planten zonder groene bladen. Takken en stengel geleed. 76 Planten met groene bladen 77 ® Takken kransstandig of ontbrekend. Stengel (en takken) inde knoopen met getande scheeden . . . Equisétura 98. lakken tegenoverstaand. Stengel en takken zonder getande scheeden. Onbebladerde, vleezige plant op vochtigen, zout- bevattenden grond Salicórnia SIS. ‘ ‘ bladen hart- of pijlvormig. Bloemen in min of meer rolronde, Tabel voor moeilijk te bepalen planten. 83 dooreen groote blijvende scheede omgeven bloeikolven. Araceeén ISS. Bladen niet hart- of pijlvormig en althans de bloemen met in bloeikolven, die dooreen groote, blijvende bloemscheede omgeven zijn 78 Bladen niervormig of rondachtig 7“ Bladen elliptisch of eirond tot lijn-lancetvormig, soms ook spiesvormig ° Bladen lijn- tot priemvormig, dus zeer lang en smal, soms ook cylindrisch 79 Krachtige plant met rechtopstaande!! stengel (0,10-1,00 hoog). Bloemen in bundels inde bladoksels. Aristolóchia Clematftis 544. Plant met opstijgenden stengel en bloemen in schermen aan het eind der stengels . . . – Chrysos p 1 én i u m 464. Stengel opstijgend. Bovenste bladen stengelomvattend. Bloemen vaak kleistogaam . . Lamium amplexicaule 633 80 Planten met wit melksap. Bladen verspreid, zelden in kransen of kruis wijs. Bloemen in schermen . Euphórbia 434 Planten zonder melksap 81 Bladen alleen een wortelroset vormend ....... ol Bladen aan den stengel verdeeld, soms tevens een wortelroset. 8. 82 Klein plantje. Bloempjes ineen tros. Vruchtjes ovale hauwljes. Eróphila ver na 391' Planten krachtig met parallelnervige bladen. Bloemen ineen aar, met ver uitstekende meeldraden . Plantage 83 Bladen tegenoverstaand Bladen verspreid 84 Planten met brandbaren. Bloemen groenachtig. U rtf c a 391' Planten zonder brandbaren – 85 Zeer kleine plantjes, hoogstens 0,12 hoog Planten meer dan 0,12 hoog, meestal meer dan 0,15 hoog. 86 Bloemen alleenstaand of hoogstens 2 bijeen inde bladoksels. 8 Bloemen soms ook wel inde bladoksels, doch dan tevens aaP het eind van den stengel en der takken, gesteeld . . ■ 87 Bloemen zeer klein, rood, 1 of 2 inde bladoksels, zoo groot als ee speldeknop. Bladen eirond. Stengel rood . Tillaéa 46 ■ Bloemen zeer klein, wit of lichtrose, zittend of gesteeld, mƒ oksels der bladen, zoo groot als een speldeknop. Blade lepelvormig Tabel voor moeilijk te bepalen planten. 84 Bloemen wat grooter, rood, met gekleurden kelk, zonder bloemkroon. Bladen langwerpig Glaux 469. 88 Bloemen wit, inde bladoksels zittend en aan het einde der takken. Kelk 2-slippig Móntia 344. Bloemen wit, inde vertakkingen van den stengel gezeten en aan den top der takken. Kelk 4-deelig. Kroon bladen 4. R adf o 1 a 493. Bloemen geel, inde oksels der bladen en aan den top van den stengel. Kelk 4-tandig. Bloemkroon 4-spletig. Cicé n d ia 446. 89 Bloemen alleenstaand inde bladoksels met roodgekleurden kelk, zonder bloemkroon. Klein plantje, hoogstens Ó,15 hoog. Glaux 469. Bloemen tot bloeiwijzen vereenigd. Planten minstens 0,15 lang 90 90 Bloemen klein 91 Bloemen vrq groot, wit of vleeschkleurig, in schermen. Bladen elliptisch tot langwerpig-lancetvormig Asclep 1 adaceeën 478. 91 Bloempjes blauw, in kortgesteelde hoopjes aan het eind van den stengel Valeria n é 11 a 640. Bloempjes groen of groengeel 92 92 Bladen ineen wortelroset en langs den stengel staand. De hoogere stengelbladen zittend, zelfs met de bladvoeten met elkaar vergroeid. Bloemen in kransen, tot een eindelingschen tros vereenigd, geelachtig . . . . SiléneOtftes 349. Bladen alleen langs den stengel staand 93 93 Bladen langgesteeld, de grootste breedte onder het midden hebbend, groen. Bloemen in aren (de mannelijke plant) of alleenstaand inde bladoksels (de vrouwelijke). Mercuridlis 433. Bladen kortgesteeld, de grootste breedte in of boven het midden hebbend, groenachtig-wit of wit, vooral van onderen. Bloemen in aren of pluimen. Planten eenhuizig. Obi ón e 348. Zie ook Rum ex, blz. 993. 94 Bloemen alleenstaand inde bladoksels. Klein plantje (hoogstens 0,08) Centünculus 464. Bloemen in hoopjes inde bladoksels of tot bloeiwijzen vereenigd 95 9a Bloemen in hoopjes, aren of trossen inde bladoksels, vaak Tabel voor moeiljjk te bepalen planten. 85 ook hoopjes, door het kleiner worden der bladen aan den top van den stengel, tot een aar of tros vereenigd . . 96 Bloemen alleen in eindelingsche aren of trossen, vaak gekleurd 101 96 Bloemen eerst groengele, doch al spoedig roode hoopjes vormend, die wel wat van aardbeien hebben. Chenopódium 313. Bloemen groenachtig of gekleurd 97 97 Bladen glimmend, gaafrandig, gesteeld met doorschijnende puntjes. Bloemen alleen inde oksels der bladen in hoopjes. Parietdria 292. Zie ook Impatiens Noli langere, die soms kleistogame bloemen heeft, blz. 434. Bladen niet glimmend, zonder doorschijnende puntjes. Bloemen meest niet alleen in hoopjes inde bladoksels . . 98 98 Bladen met stengelomvattende scheeden aan den voet . 99 Bladen zonder stengelomvattende scheeden 100 99 Bloemdek 4-5-sp!etig. althans van binnen gekleurd. Bloemen in schijnaren Polygonaceeën 29*. Bloemdek 6-spletig, groen. Vrucht gevleugeld. Rumex S9S. 100 Bloemdek droogvliezig, meest gekleurd, 3-5-deelig. A ma ra n ta c e e ë n 331. Bloemdek kruidachtig, meest groen, 3-5-deelig tot 3-5-bladig, zeldzamer (aan de vrouwelijke bloemen) 2-deelig of2-bladig. Chenopodiaceeën 3 to. 101 Bloemen in trossen 102 Bloemen in aren of schijnaren 103 102 Bloemen vrij groot, blauw of wit, symmetrisch. Pol ƒ gala 439. Bloemen zeer klein, regelmatig. Kelk 4-bladig. Meeldraden 6. Vrucht een hauw of hauwtje . . . Cruciferen 331 Bloemen purperkleurig. Meeldraden 3 of i. Kelk 2-slippig. Calandrinia 345. Zie ook Polygonaceeën blz. 295. 103 Bladen aan den voet met eenden stengel omvattende scheede. Bloemen rood of wit . . . . Polygonaceeën 393.. Bladen zonder scheede. Bloemen violet of groen. Phytéuma 933. 104 Planten met wit melksap. Bladen verspreid, zelden in kransen of kruiswijs. Bloemen in schermen. Euphórbia 434. Tabel voor moeilijk te bepalen planten. 86 Planten zonder melksap . 105 105 Bladen in kransen langs den stengel. Bloemen zittend inde bladoksels, groen Q .V_ • Higjpdris 4**. Bladen niet in kransen langs den stengel ...... 106 106 Bloemen alleen inde bladqksels zittend, 1-3 isjj.eeix. Bladen naald- of draadvormig '. u. j/,. • 107 Bloemen soms dok wel inde bladokspls, maar toch ook steeds bloemen of bloei wij zen aan het eind yan deh stengel of schijnbaar zijdelings, zoodat een schutblad er boven uitsteekt. Bladen lijn- • • • 108 107 Bloemdek 5-b!adig, droogvliezig. Meeldraden 3. Poly’cnemum 334. Bloemdek ontbrekend of 2-5-bladig of -spletig, groen. Chenopodiaceeën 310. 108 Bladen tegenoverstaand 109 Bladen verspreid of wortelstandig,' soms met een schutblad bij de bloeiwijze Hl 109 Bloemen in aren, met vier uitstekende meeldraden. Plantago arenaria «SO. Bloemen inde bladoksels en aan het eind van den stengel, gesteeld of ongesteeld HO HO Kelk der bloemen 5-spletig. Bloemkroon ontbrekend. Bloemen zittend Scleranthus 359. Kelk der bloemen 4-5-bladig. Bloemkroon 4-5-bladig of ontbrekend. Meeldraden 4,5 of 10. Bloemen gesteeld. Sagina 330. Zie ook Cicéndia blz. S!6. Hl Bloemen tot dikke kogels vereenigd, die aren vormen, of tot aren met verdikte, vleezige spil, zoogen. bloeikolven, vereenigd. Krachtige moerasplanten 112 Bloemen tot aren (zonder dikke spil), trossen, pluimen of hoofdjes vereenigd • • 112 Bloemen tot dikke kogels vereenigd, die aren vormen. Sparganium ISO. Bloemen tot bloeikolven vereenigd, die eindelings of zijdelings staan H3 H3 Bloeikolf (schijnbaar) zijdelings. Stengel bladachtig. Aromatisch riekend A'corus tS4. Bloeikolven eindelings, boven elkaar staand, geelachtig tot bruin, zonder groote bloemscheede . . . Typha ISO. Tabel voor moeilijk te bepalen planten 87 114 Wildgroeiende planten of, als het gekweekte planten zijn, staan de bloemen niet, als boven is gezegd .... 115 Gekweekte plant met breed lijnvormige bladen, in wier oksels de vrouwelijke bloemen, met lange stijlen, aren vormen, terwijl de mannelijke boven aan de plant ineen pluim staan Zó a 196. 115 Bloemen ineen lange eindelingsche aar, waaraan de afzonderlijke bloempjes duidelijk te zien zijn, doordat zij een eind van elkaar staan. Kleine moerasplant. Bladen wortelstandig Triglóchin *69. Bloemen ineen eindelingsch trosje van slechts weinig bloemen, ook inde oksels der bladen. Scheuchzéria *69. Bloemen in dichte aren, trossen, hoofdjes of pluimen . . 116 116 Bloempjes bruin of groen, onder de loupe is duidelijk het uit 6 blaadjes bestaande bloemdek met 6 meeldraden en den stamper te zien. Bloemen in hoofdjes, trossen of pluimen. Juncaceeën 139. Bloemen zeer klein, vele dicht opeenstaand, tot aren, trossen of pluimen vereenigd 117 117 Bladen met inde lengte gespleten bladscheede. Stengel met knoopen, hol, behalve inde knoopen. Hoopjes van 1 of meer bloemen tot aren, trossen of pluimen vereenigd. Gramineeën 181. Bladen met niet gespleten bladscheede 118 118 Stengel met knoopen, hol, behalve inde knoopen of zonder knoopen, doch dan de bloemen blauwachtig. Bloemen in hoopjes van 1 of meer tot aren of pluimen vereenigd. Gramineeën 181. Stengel meest zonder knoopen, gevuld, vaak driekant. Bloemen niet blauwachtig. Bloemen tot aren vereenigd. Cyperaceeën 16*. Tabel voor moeilijk te bepalen planten. 88 1 Bladen naald- of schubvormig (klein of zeer klein) ... 5 Bladen breeder, grooter 2 2 Bladen enkelvoudig, ongedeeld 3 Bladen ingesneden of samengesteld 4 3 Bladen tegenoverstaand 15 Bladen verspreid ' 26 4 Bladen gelobd, gespleten of gedeeld 60 Bladen geveerd of handvonnig samengesteld 70 5 Heesters met des zomers groene bladen 6 Altijd-groene, liggende of rechtopstaande, kleine heesters . 7 Altijd-groene, grootere heesters of boomen 9 6 Gedoomde heester. Bladen lijn-priemvormig, stijf, stekend. Stengel behaard Ulex BM3. Niet stekelige heester of boom. Bladen zacht, in bundels (aan de jonge takken alleenstaand) Lari x ISO. 7 Liggende heesters. Bladen verspreid, bijna in kransen, lijnvormig-langwerpig, beneden wit gekield, hol, kaal. E'mpetrum 440. Rechtopstaande of opstijgende heesters 8 8 Bladen in 4 rijen, dakpansgewijze opeengedrongen, lijn-lancetvormig, met pijlvormigen voet, zeer klein. Ca 11 un a 460. Bladen in kransen van 3 of 4, lijnvormig-langwerpig tot lijnvormig, kaal of stijf-behaard E'rica SSt. 9 Bladen schubvormig of elkaar dakpansgewijze bedekkend of kort afstaand, nauwelijks 0,01 lang 10 Bladen naaldvormig, langer 11 10 Takken platgedrukt. De aan beide zijden staande bladen aan de rugzüde met oen verhevenheid of een groef inde lengte . . . Thüja tIS. Takken niet platgedrukt. Bladen aan de rugzijde meest met een ingedrukte klier van tweeërlei vorm, aan eenige takken smaller, toegespitst, afstaand, aan andere aanliggend, breeder .... Juniporus ï(6. TABEL tot bepaling van de voornaamste houtgewassen naar de bladen. 11 Bladen in kransen van 3, ver afstaand, van boven roetvlakke groeven, van onderen stomp gekield . Junfperus 446. Bladen niet in kransen 12 12 Bladen 2-5 bijeen ineen vliezige scheede, lang, altijd groen. Pfnus 111. Bladen alleenstaand 13 13 Bladen samengedrukt-vierkant, spits, naar boven en naar de zijden gericht , . . . .Pfcea 119. Bladen vlak, naar 2 zijden gericht 14 14 Bladen stomp, uitgevand, van onderen met 2 witachtige strepen. A’bies 119. Bladen spits, niet uitgerand, van onderen lichtgroen, dof, zonder strepen. Taxus 443. 15 Op boomen woekerende, kleine heester. Bladen langwerpig of lancet-spatelvormig, gaafrandig, lederachtig. Stengel gafïelvormig vertakt Vfscum 333. Liggende of windende heesters 16 Rechtopstaande, niet woekerende heesters 17 16 Grootere, windende heesters. Bladen kaal, de bovenste zittend of vergroeid Lonicéra 661. Kleine, liggende heesters. Bladen min of meer behaard. Helianthemum 403. 17 Bladen gezaagd of getand 18 Bladen gaafrandig 22 18 Bladen kaal of althans weinig behaard 19 Bladen van onderen viltig, groenaohtig-wit, van boven los-behaard, elliptisch of elliptisch-langwerpig, spits. . . . Vibtrnum Lantina 666, 19 Zijnerven boogvormig naar den blad top loopend . . . .20 Zijnerven naar den rand loopend 21 20 Bladen fijn-, maar dicht-gekarteld-gezaagd, eirond elliptisch of elliptisch. Doornige heester . . . . Rhamnus 433. Bladen fljn-gezaagd, elliptisch, toegespitst. . . Philadélphus 466. 21 Takken vierkant of wrattig. Bladen langwerpig tot eirond, toegespitst, stekelpuntig fijn-gezaagd . Euónymus 431. Takken rond, glad. Bladen lancetvormig, toegespitst, gezaagd, kaal of van onderen fijnbehaard. Soorten van Salix 384. 22 Bladen min of meer lederachtig 23 Bladen kruidachtig 24 23 Bladen langwerpig-lancetvormig tot lancetvormig, spits, vrij lang . . . Ligüstrum 331. Bladen elliptisch, stomp, stvjf, hoogstens 0,02 lang . . . Buxus 439. Bladen lancetvormig, stijf, glanzend-groen Nérium 338. Tabel voor houtgewassen naar de bladen. 90 24 Bladen aan den voet niet hartvormig 25 Bladen aan den voet hartvormig-rondachtig tot eirond, toegespitst, kaal. Syringa S3S. 25 De uit de middennerf ontspringende sterke zijnerven loopen inden bladtop boogvormig samen. Bladen eirond tot elliptisch, toegespitst Córnus 460. Zijnerven naar den bladrand loopend. Bladen elliptisch, langwerpig of langwerpig-elliptisch, spits. Soorten van L o n i c é ra 664. Zijnerven naar den bladrand loopend. Bladen rond, breed eirond of elliptisch, van onderen blauwgroen Symphoricarpus 668. 26 Kleine of zeer kleine heesters 27 Groote heesters of boomen 38 27 Takken groen, kruidachtig, meestal lang 28 Takken min of meer houtig 29 28 Stengel gevleugeld, liggend, met rechtopstaande of opstaande takken. Bladen langwerpig-rond, behaard C y 'ti sus SSS. Stengel ongevleugeld, liggend of rechtopstaand. Bladen behaard of kaal Gen f sta 544. 29 Bladen met steunbladen, lijn-lancetvormig tot omgekeerd-eirond of elliptisch Salix 881. Bladen zonder steunbladen 30 30 Bladen stekelpuntig 31 Bladen spits of stomp, zonder stekelpunt 32 31 Bladen elliptisch, de bovenste aan weerszijden versmald. Stengel opstijgend Poly'gala 439. Bladen lijnvormig, fijn stekelpuntig, gewimperd. Stengel liggend. Helianthemum 403. 32 Bladen 0,03-0,07 lang, lancetvormig tot lijn-wigvormig. Rechtopstaande heester Daphne 439. Bladen tot 0,03 lang, lijn-lancetvormig tot elliptisch, met omgerolden rand Ericaceeën MSB. 33 Rechtopstaande heester of boom 34 Windende heester, hoog 5-10 M. Bladen bijna cirkelrond-hartvormig, toegespitst. Bloemen pijpekopachtlg, groen-bruin, inde bladoksels. Aristolóchia Sipho SS4. 34 Bladen even lang als of iets minder lang dan breed, driehoekig, ruitvormig, rondachtig, omgekeerd-eirond-rondachtig, hartvormig-rondachtig of hartvormig-eirond, nooit gaafrandig. 35 Bladen omstreeks dubbel zoo lang als breed, elliptisch, eirond, omgekeerd-eirond of langwerpig-eirond 42 Tabel voor houtgewassen naar de bladen. 91 Bladen meer dan 2-maal zoo lang als breed, langwerpig, lancetvormig of lijn-lancetvormig 52 35 De uit de middennerf ontspringende zijnerven gaan recht naar den bladrand 36 De uit de middennerf ontspringende zijnerven bereiken den bladrand niet, maar splitsen zich vóór dien tijd in vele kleine takjes 38 36 Bladen aan den voet hartvormig, rondachtig-omgekeerd eirond, toegespitst, dubbel-gezaagd, zwak-gelobd . Córylus StB. Bladen aan den voet niet hartvormig 37 37 Bladen 3-hoekig tot ruitvormig, toegespitst, dubbel-gezaagd, kaal of behaard Bétula 333. Bladen rondachtig of rondachtig-omgekeerd-eirond, meest uitgerand-gezaagd, kaal .... A'lnus glutinósa 338. 38 Bladen met hartvormigen voet 39 Bladen zonder of met onduidelijk hartvormigen voet . . 40 39 Bladen toegespitst, scheef-hartvormig, gezaagd, van onderen kaal of behaard Tf I ia 333 Bladen gekarteld-gezaagd, kaal Prunus Mahaleb *3B. 40 Bladen 3-hoekig of ruitvormig, gekarteld-gezaagd, toegespitst, aan den voet meest afgeknot of wigvormig. Soorten van P óp u 1 u s 389. Bladen rondachtig tot elliptisch of eirond 41 41 Bladsteel zijdelings samengedrukt. Bladen bijna cirkelrond, stomp getand, kaal Pópulus trémula 3.90. Bladsteel niet samengedrukt. Bladen rondachtig tot elliptisch of eirond, klein-gezaagd, kort toegespitst . . Pfrus 48». 42 De sterke zijnerven loopen recht tot aan den bladrand . 43 De zijnerven bereiken den bladrand niet, maar splitsen zich vóór dien tijd in vele fijne takken 47 43 Bladen niet grijs- of witviltig 44 Bladen van ouderen grps- of witviltig, dubbel-gezaagd of kleingelobd, elliptisch tot langwerpig Sorbus A'ria 48!. 44 Bladen aan den voet scheef of ongelijkzijdig, dubbel gezaagd. 45 Bladen aan den voet niet scheef of ongelijkzijdig ... 46 45 Bladen aan den voet meest duidelijk ongelijkzijdig, van onderen kortbehaard of kaal en alleen inde hoeken der aderen gebaard, vaak ruw Ulmus 393. Bladen aan den voet alleen scheef, alleen op de nerven van onderen iets behaard Carpfnus *3B. Tabel voor houtgewassen naar de bladen. 92 46 Bladen met gegolfden rand, onduidelijk getand, gewimperd, van onderen inde hoeken der aderen met haarbundels. F & g u s 339. Bladen meest dubbel-gezaagd, meest kortbehaard. A'lnus incana 338. 47 Bladen gaafrandig of bijna gaafrandig 48 Bladen gezaagd, getand of gekarteld 50 48 Bladen van onderen wit of grijsviltig 49 Bladen kaal of alleen op de nerven behaard, met behaarde stelen Frangula 433. Vergelijk ook Sa 1 i x, blz. 391. 49 Bladen 0,01-0,03 breed. Steunbladen lancetvormig. Cotoneaster 484. Bladen 0,04-0,07 breed. Steunbladen eivormig-rondachtig, kliorachtig-getand. Cydónla 493. 50 Bladsteel even lang of half zoo lang als de bladschijf. Blaadjes meest behaard, klein gezaagd P f r u s 495. Bladsteel korter 51 51 Bladen van onderen kaal behaard, stomp, spits of toegespitst, gezaagd of dubbel-gezaagd. Bladsteel aan den top soms klierachtig Prdnus Jl7. Bladen kaal, van boven glanzig, klierachtig gezaagd, eirondelliptisch. Bladsteel klierachtig. Sal i x pentandra 39G. Bladen eerst van onderen viltig, aan weerszijden afgerond, of van voren afgeknot, gekarteld-gezaagd. Bladsteel nooit klierachtig. Araelanchier 493. 52 Bladen gaafrandig of bijna gaafrandig 53 Bladen gezaagd, getand of gekarteld 56 53 Bladen kaal 54 Bladen niet kaal 55 54 Takken naar beneden gebogen of hangend. Bladen langwerpig-lancetvormig L y'c i u m 394. Takken niet hangend, kort. Bladen lancetvormig, aan den voet wigvormig versmald Düphne 439. Takken rechtopstaand. Bladen langwerpig-omgekeerd-eirond tot wig-lancetvormig, aan den top iets gezaagd, van onderen dunviltig M y'r i c a 381. 55 Bladen bijna zittend, van onderen wit of grijsschilferig, lijnlancetvormig. Doornige heester. . Hippóphaes 490. Bladen gesteeld, langwerpig-lancetvormig, van onderen viltig, met of zonder doornen Méspilus 494. Bladen gesteeld, smal-lancetvormig tot elliptisch-lancetvormig, Tabel v'o or houtgewassen naar de bladen. 93 van onderen zijdeachtig-behaard of viltig, met steunbladen. Geen doornen Soorten van Sa 1 i x 384. Zie ook Sarothamnus blz. 383. Bladen gosteeld, langwerpig-lancetvormig, aan weerszijden zilverwitschilferig. Met of zonder doornen Elaeagnus 480. 56 Knoppen dooreen kapvormig omhulsel omsloten. Bladen langwerpig tot lijn-lancetvormig, kaal, van onderen zijdeachtigbehaard of viltig, meest fijngezaagd, met steunbladen. Sa 1 i x 881. Knopomhulsel uit verscheiden over elkaar liggende schubben bestaand 57 57 Bladen min of meer lederachtig 58 Bladen kruidachtig, kaal 59 58 Bladen eirond-langwerpig, iets meer dan dubbel zoo lang als breed, gegolfd, stekelig-getand II e x 431. Bladen langworpig-lancetvormig, 3-4-maal zoo lang als breed, lang-toegespitst, gezaagd-getand Castiinea 31». 59 Bladen gewimperd-gezaagd, langwerpig-omgekeerd-eirond, Steunbladen door stekels vervangen . . . . Bérberis 341. Bladen naar den voet gaafrandig, langwerpig-lancetvormig, kaal. Takken bruin, kantig, gegroefd Splraéa sallcifólia 343. Bladen stekolpuntig-gezaagd, lancetvormig, inden bladsteel versmald. Prunus Pérslca 348. 60 Klimmende heesters 61 Rechtopstaande heesters of boomen 62 61 Bladen lederachtig, altijd groen, 5-hoekig-gelobd. Bladlobben gaafrandig Hédera 439. Bladen kruidachtig, 3-5-lobbig. Bladen grof-getand . . . Vitis-#32. 62 Bladen tegenoverstaand 63 Bladen verspreid 64 63 Bladsteel naar boven met knobbelvorraige klieren. Bladen 3-lobbig, grof-getand . . . Vibürnum Op u1 u s eee. Bladsteel zonder klieren, 3-5-lobbig, met gaafrandige, grof gekarteld-gezaagde of getande lobben .... Ace r 431. 64 Bladen alle gelijk van vorm 65 Bladen van denzelfden boom (of heester), deels ongedeeld, deels door stompe bochten 3-5-iobbig of -spletig, alle ongelljk-gezaagd, aan den voet lets ongelpk, de bovenste duidelijk hartvormig. . Mórus 292, 65 Bladen veerlobbig of veerspletig 66 Bladen handlobbig of handspletig 67 66 Bladlobben gaafrandig. Bladen bochtig-gelobd, in omtrek omgekeerd-eirond of langwerpig-omgekeerd-eirond. Quércus 31.9. Tabel voor houtgewassen naar de bladen. 94 Bladlobben gezaagd of getand. Bladen in omtrek breed-eirond of langwerpig-elliptisch tot langwerpig. Soorten van Sórbus 486. Zie ook Crataégus, blz. 483. 67 Bladen zeer groot (0,08-0,15 in middellijn) of van onderen witviltig 68 Bladen kleiner, van onderen niet viltig 69 68 Bladen van onderen witviltig, bochtig-gelobd. Pópulus alba SB9. Bladen van onderen kaal of kortbehaard, groot . . . Platanus 468. 69 Bladen aan den voet wigvormig inden bladsteel versmald, met steunbladen Crataégus 483. Bladen aan den voet afgeknot of hartvormig, zonder steunbladen. Ribes 463. "0 Bladen handvormig-samengesteld, 3-5-(7)-tallig, althans de onderste 71 Bladen geveerd 76 71 Bladen 3-tallig, de bovenste enkelvoudig, ongedeeld ... 72 Bladen alle 3-7-tallig 73 ~i- Blaadjes gaafrandig. Takken roedevox-mig, kantig. Stengel rechtopstaand Sarothamnus MS3. Blaadjes gezaagd of van voren getand. Takken kort, meest wollig. Stengel liggend tot rechtopstaand . Onó n is 336. '3 Bladen verspreid 74 Bladen tegenoverstaand, 5-7-tallig. Blaadjes wigvormig-oragekeerd-eirond, getand. Boomen Aé sculus<*,B«. Rechtopstaande of liggende heesters 75 Klimmende heester. Bladen 3-5-tallig, Blaadjes kaal, glanzig. -- Ampelópsis 433, /D Bladen 3-5-tallig, groot. Blaadjes gezaagd. Stekelige heesters. Rubus 494. Bladen 3-tallig, klein of vrjj groot. Blaadjes gaafrandig. Heesters zonder doornen Cy'tisuss2J. Bladen 3-tallig, groot. Bladen nauwelijks getand, het middelste grooter. Sierstrulk zonder doornen Ptélea 483, 16 Bladen tegenoverstaand 77 Bladen verspreid 81 ' ‘ Klimmende heester. Bladen enkelvoudig tot geveerd met hartvormige of eironde, gaafrandige of gekartelde blaadjes. Clematis Vit alba 331. _ Rechtopstaande heesters of boomen 78 ‘8 Blaadjes zonder steunblaadjes 79 Tabel voor houtgewassen naar de bladen. 95 leder blaadje aan den voet met zeer kleine, lijnvormige steunblaadjes. Takken houtig Staphyléa 430, 79 Blaadjes min of meer duidelijk gesteeld. Takken met merg gevuld Sambdcus 063. Blaadjes zittend. Takken houtig 80 80 Bladen met 7-15 blaadjes. Knoppen zwart . Fraxinus 333. Bladen meest met 5 blaadjes, soms met 3 of 7, het topblaadje vaak gelobd. Neg ü n do 488. 81 Blaadjes duidelijk gezaagd 82 Blaadjes gaafrandig of bijna gaafrandig 86 82 Stekelige heesters 83 Heesters zonder stekels of boomen 84 83 Steunbladen blijvend, grootendeels met den bladsteel vergroeid. Rósa 483. Steunbladen klein, draadvormig, uit den bladsteel ontspringend. Kubus Iddeus 493. 84 Bladen korter gesteeld 85 Bladen langgestoeld (0,025-0,06 lang) met 11-25 blaadjes, Inde hoeken der aderen gebaard Pterocarya 880. 85 Bladen vrij klein, met 11-15 blaadjes, althans in het begin behaard. Knoppen viltig of kaal . . . Soorten van S6r b u s 48G. Bladen zeer groot (0,30-0,40 langj, met 17-23 blaadjes. Takken bruin behaard. Rhus typhina<26. 86 Bladen even geveerd. Blaadjes omgekeerd-eirond of wigvormig-langwerpig, gaafrandig, stekelpuntig . . . Caragana Bladen oneven-geveerd 87 87 Blaadjes elliptisch tot langwerpig-elrond, stomp of ingesneden ... 88 Blaadjes langwerpig-elrond tot langwerpig-lancetvormig, spits of toegespitst 89 88 Steunbladen in sterke stekels veranderd Blaadjes tot 0,04 lang. Rob i n ia 348. Steunbladen klein, niet groen. Blaadjes nauwelijks 0,02 lang. Colütea 348. 89 Blaadjes langwerpig of langwerpig-eirond, bijna gaafrandig. Juglans 880. Blaadjes eirond tot langwerpig-lancetvormig, grof-getand, van onderen met een klier aan eiken tand Ailanthus 483. Tabel voor houtgewassen naar de bladen. 96 AFDEELING 3. VAATKRYPTOGAMEN. FAMILIE I—9. HECKELS> Schoolflora, 16e druk. 7 GROEP 1 KRYPTOGAMEN. Klasse I. Equlsetineeën. Paardestaarten. I. Fam. Equisetaceeën. Paardestaartachtigen. xxiv. Stenqel qeleed, inde knoopen mei gesloten, getande scheeden (vergroeide 'bladen). Sporangiën aan de onderzijde met schild vormige, kransstandige en tol een eindelingsche aar gerangschikte schubben. 1 Kenmerken dezelfde als voor de familie zijn opgegeven. Eqnisétum 98. 1. Equisétum Trn, Paardestaart. Kattenstaart. Harde kruiden, zonder bladen, met een houtigen, vaak ver voortkruipenden of diep inden bodem dringenden wortelstok. Ötengellcden hol, diep inde lengte gegroefd. Takken, zoo deze aanwezig zijn, kranastandig, geleed en gegroefd. Scheeden gestreept Schadelijk voor vee 1 De vruchtbare en onvruchtbare stengels verschillen in vorm van elkaar (de vruchtbare zijn, althans in het begin, nooit groen) • • ; ' De vruchtbare en onvruchtbare stengels zijn gelijk van vorm en dadelijk groen 2 Vruchtbare stengels gelijktijdig met de onvruchtbare verschijnend, later evenals de laatste groen wordend, zich vertakkend. Scheeden der vruchtbare stengels blokvormig, tot 0,025 lang, boven roodbruin, hare tanden tot 3—b langwerpig-laucetvormige, stompe slippen verbonden-Onvruchtbare stengels lichtgroen, met lange, dunne, vertakte, 4-5-kaatige, boogvormig neerhangende takken-0,15-0,60. 4- Mei. Bosschen, vochtige, beschaduwde plaatsen. Zeldzaam. . Schuurbies. Boschpaardestaart. E. Sllvaticum \~- De vorm serótinum Milde et Luerssen heeft een fraai groene», ruwen en vertakten stengel, is 0,30-0,50 hoog. Scheeden meer verweerd' Aar kleiner, langer gestoeld. Denekamp. , . aq Deze soort is door de zeer tijne, steeds vert^kte. w beeio) plant een luchtig uiterlijk geven, en door de (althans m het begi vergroeide tanden der scheeden gemakkeUjk van de andere soorten onderscheiden. Vruchtbare stengels niet vertakt, niet, groen, vroeger da» de onvruchtbare verschijnend en, nadat zij sporen voor gebracht hebben, stervend 3 Vruchtbare stengels lichtbruin tot roodachtig, met circa 5, meest vrij ver van elkander staande, tot 0,02 lange scheeden, tot 0,30 hoog, 0,003-0,005 dik. Tanden der scheeden lancetvormig, spits, zwartbruin. Onvruchtbare stengels levendig- of lichtgroen, met meest vertakte takken, tot 0,90 hoog en tot 0,003 dik. April, Mei. 2J.. Vochtige akkers, langs wegen, op slechte weiden. Zeer algemeen. Naaldekoker. Roobol. Unjer. Heermoes. E. arvénse L. Vruchtbare stengels wit, met circa 12 dicht opeenstaande, tot 0,04 lange scheeden, 0,15-0,30 lang. Tanden der scheeden priemvormig. Onvruchtbare stengels meest ivoorwit, met meest onvertakte takken, tot 1,00 hoog, tot 0,01 dik. April. ff. Moerassige en vochtige, meest beschaduwde plaatsen. Zuid-Limburg, Mook, Kroesbeek, Beek bij Nijmegen, Oldenzaal. (E. Telmatéia Ehrh.). Beuzenpaardestaart. E. maximum Lmk. De f. conforme W i r tg. met aren aan stengels, die overigens geheel op de onvruchtbare gelijken en tegelijk met deze verschijnen, is bij Geulle gevonden. Deze is door den dikken, witten, als htj versch is, ongegroefden stengel, gemakkelijk te onderscheiden. 4 Aar stomp. Stengel niet overwinterend, glad of iets ruw. 5 Aar spits. Stengel meest zeer ruw, meest overwinterend, 6 5 Stengel dun (tot 0,003 dik), meest vertakt, gegroefd, iets ruw, tot 0,60 hoog. Scheeden naar boven trechtervormig, met 6-10 driehoekig-lancetvormige tanden met breedvliezigen rand. 0,20-0,60. 2). Mei, Juni, soms nog later. Langs slooten, in vochtige weilanden, op moerassige plaatsen. Algemeen. Roobol. Unjer. Lidrn s c h. E. palustre L. De var. ff. polystachyum Weig. met takken, die alle of ten deele aren dragen, is vrij veel gevonden. Stengel tamelijk dik (tot 0,008 dik), niet vertakt, vrij glad, alleen gestreept (niet gegroefd), tot 1,20 hoog. Scheeden aanliggend, glanzend, met driehoekig-priemvormige, zwarte tanden met smallen, vliezigen rand. 2|.. Mei, Juni. Aan en in slooten, op moerassige plaatsen. Algemeen. Brekebeen. Holp ij p. E. MmÓSUm L. De vorm verticillatum D ö 11. met vertakten stengel is vaak me* nigvuldiger dan de hoofdvorm. ® Stengel met smalle, tussehen de kanten vlakke of weinig verdiepte ribben, tot 0,90 hoog, grijsgroen, niet vertakt. Scheeden aanliggend, de tanden ervan vroeg afvallend en een gekartelden rand achterlatend, de buis omstreeks 1. Equisetaoeeën. 99 even lang als breed, meest tweekleurig. 2}.. Mei, Juni (de overwinterde exemplaren) of Juli, Augs. (de exemplaren van hetzelfde jaar). Bosschen, beschaduwde, vochtige plaatsen, soms in droge weiden. Vrij algemeen. e Schaafstroo. E. hiemale L. De var 0. ram ige rum A. Br. is tot 1,30 hoog en inde middelste scheedén met regelmatige, 2-5-tallige kransen vanB-10-rlbbige takken. Rotterdam. Stengel met breede, tusschen de kanten meest duidelijk f verdiepte ribbec, meest alleen aan den voet vertakt, meest grasgroen, liggend of opstijgend, 0,20 0,50 lang. Scheeden naar boven afstaand, meest zwart geringd, de tanden uiteen breeden voet plotseling ineen later afvallende, priemvormige punt versmald. 2|. April—Augs. In vochtige duinvalleien en op vochtigen heideen zandgrond. Zeldzaam. . . , Bonte paardestaart. E. variëgatum Schleich. Klasse 11. Lycopodineeën. Wolfsklauwen. 11. Fam. Lycopodiaceeën. Wolfsklauwen, xxiv. Sporekapsels aan den voet of inde oksels der bladen of van schutbladen, die tut aren vereenigd zijn. Stengel meest liggend, kruipend of opstijgend, dicht met bladen bezet. 1 Sporekapsels min of meer niervormig, overdwars openspringend, 2-kleppig. Sporen bolvormig-tetraednsch, geel, klein. Stengel dicht met ongedeelde, meest smalle bladen bezet, meest kruipend. Lycopódium too. 1. Lycopódium L. Wolfsklauw. Altijd-groene planten met dicht opeengedrongen naald-, priemof schubvormige bladen 1 Sporekapsels inde oksels van onveranderde stengelbladen, geen aren vormend. Stengel opstijgend, meest ganelvormig vertakt, met even hooge, dicht opeenstaande, vaak bundels vormende takken. Bladen lijn-lancetvormig, gaafrandig of iets getand, min of meer recht opstaand.' 0,05-0,30. 2}.. Juli—Octr. Beschaduwde bosschen, vochtige heidevelden en duinen. Zeldzaam. Dennenwolfsklauw. L. Selago L. 2. Lycopodiaceeën. 100 Sporekapsels inde oksels van bijzonder gevormde bladen, tot eindstandige aren vereenigd 2 2 Onvruchtbare bladen in spiralen staande, alle gelijk van vorm 3 Onvruchtbare bladen aan d« samengedrukte, onvruchtbare takken kfuiswsijfe tegenoverstaand, 4-rijig, de aan de kanten jfiaarlde'gekield, de op de vlakken staande niet . . {;.,!• •r, ■ ■ ■ ■ • •. *? ; ® , 3 Stengel tot meer dan AOO langfnfjèt een groot aafitaltakken, weinig beworteM. Vruchtbare, bladen koVtcr dan de onvruchtbare . . . v-': ■. • ttfjFn . \ » Stengel tot 0,20 lang, weinig, vertakt, met Vele wortels, bros. Onvruchtbare bladcn’Wjp-pricmvormig, gaafrandijg, afstaand. Aar alleenstaand, j' Vruchtbare bladen bijna even lang als of 1 angor"dau.jis.(tn.vrp(;htbare. 2j.. Augs., Septr. Vochtige veen- en heidegrond. Algemeen , Moeraswolfsklauw. L. inundatum L. 4 Aren meest 2 of 3 bijeen, op een langen, los bebladerden steel. Onvruchtbare bladen ineen lang, wit haar uitloopend, naar boven gebogen, dicht aanliggend, iets getand of gaafrandig. 2|.. Juli, Augs. Dennenbosschen en vochtige heidevelden. Vrij algemeen. Groote wolfsklauw. L. clavatum L, Aren zittend, alleenstaand. Onvruchtbare bladen ineen stekende punt versmald (zonder blaarachtige punt), horizontaal afstaand of naar beneden cericht, gezaagd. 2J.. Augs., Septr. In vochtige bosschen. Olterterp (Fr.), Wouw (N.-Br.), Lutte bjj Oldenzaal, Frederiksoord. Stekende wolfsklauw. L. auuótinuni L. 5 Aren 2-6 op lange, los bebladerde stelen. Vruchtbare bladen eirond, plotseling kort toegespitst, slechts zoo lang als de sporekapsels. Stengel meest onderaardsch kruipend, tot 0,90 lang. 2j.- Augs., Septr. Op heidegrond. Zevenkruid. Kleine wolfsklauw. L. complanatum L. Ondersoorten. Rechtopstaande takken waaiervormig vertakt, hunne takken een trechter vormend, de middentak meest onvruchtbaar. De bladen aan de kanten staand in het bovenste derde deel vr\j, afstaand, duidelijk breeder dan op de platte zijden staande aangedrukte bladen. Plant levendig groen. Zeer zeldzaam. Veluwe, Amersfoort. Winterswijk a. anceps Wallr. Rechtopstaande takken met takken, die tot dichte bosjes vereenigd zgn, de middentak aardragend. De bladen aan de kanten staand niet opvallend breeder dan de aan de platte zijden staande, zoowel als deze aangedrukt. Plant blauwachtig groen. Vrij zeldzaam. /?. Chamaecyparlssos A. B. 2. Lycopodiaceeën. 101 111. Fam. Selaginellaceeën. xxiv. Stengel gaffelvormig vertakt. Bladen in 2 rijen SPor eindelingsche aren vereenigd, de aren boven met kleine, beneden me groote sporen. 1 Kenmerken als voor de familie zfln opgegeven. Selagmella *»»«. 1. Selaginélla P. B. 1 tezifdèlingscheVrechtopstaanc^eeirónd°^bilna^g6^kh6lft?g^e|^dOT^^emtg kleiner, verwijderd ’o Gekweek? Worftmet , andere soorten veel als onderlaag onder andere Pinten Bebrmkt En gelach mos, t nenucuiai» u*-- IV. Fam. Isoetaceeën xxiv. Sporekapsels en sporen van 2-erlei soort, nl. met groote en met kleine sporen. Stengel knolvormig. Bladen lang, half rolrond, biesachliq Ondergedoken ivater of moerasplanten. 1 r sporen, die dor binnenste nog meer kleine sporen 1 Isoétes L. Bies varen. -4. Juli—Septr. Op den bodem, ate “echTnóapora Uur De vorm o. curv i f 61 iu m, met afstaande, kortere en buitenste, teruggekromde bladen is met den vorm fi. rectifólium, waarbfl de faneere aan don voet dikkere bladen rechtopstaand Weert gevonden-Beide soorten gelilken in uiterlijk veel op ondergedoken en in dien toestand niet bloeiende ex, van Littorella, die zichmtusschendoor de draadvorraige uitloopers en de witte wortels dadelijk onderschelde • Do Isoëtessoorten zijn door de sporekapels. door de donkere kleur der wortels! Zr den tweelobblgen knol, dien men door het onderste deel der bladen heen kan voelen, te herkennen. „„w-hirmdorns Verwarring met Li 11 orell a, K1 ismanat a n s en E clhll no do iu a ranunculoides (in jeugdigen toestand) en zelfs. fj!P61 Dort man na, die alle op dezelfde plaatsen groeien, is mogelpk. Verschillen in bladdoorsnede: . , ~, 1. Lobelia. Bladen met 2 groote luchtkanalen. 9 T oët es. Bladen met 4 groote kanalen. 3! El Is ma, Echinodorus, Littorella. Bladen met talrv) De de vaak van den oever niet zichtbare plant readt lich vooral inden herfst door de dan loslatende, drflvende bladen, die soms groote massa a vormen. 3 Selaginellaceeën. —4. hoetaceeën. 102 Klasse TIL Filicineeën. Varens. V. Fam. Polypodiaceeën. Eigenlijke varens, xxiv. Landplanten. Bladen inden knop spiraalvormig opgerold. Sparangiën aan de achterzijde der bladen meestool tot bruinachtige hoopjes vereenigd, die vaak dooreen vliezig uitwas der hladvlakte {dekvliesje) bedekt zijn. 1 Vruchtbare bladen van de onvruchtbare in vorm verschillend ‘i Alle bladen zijn gelijk van vorm . . . • • • • • J> 2 Bladen diep veerdeelig, met smalle gaafrandige slippen, de onvruchtbare op den bodem liggend, de vruchtbare rechtopstaand. De vruchthoopjes bedekken ten slotte de geheele oppervlakte Bléchnum #«». Bladen geveerd, rechtopstaand, de onvruchtbare met veerdeelige blaadjes, trechtervormige bossen vormend, de vruchtbare te midden van deze, korter, stijver, met samengerolde blaadjes, struisveerachtig. Onoclea 101/. 3 Bladen ongedeeld, verlengd. Vruchthoopjes lijnvormig, 2 aan 2 bij elkaar, later samenvloeiend, hunne dekvliesjes naar de vrije randen gekeerd. Scolopéndrium /4 van de bloemdekslippen lang (is die krans i/2—1/3 maal zoo lang, dan zijn er vele bloemen) ... 4 3 Bladen lijnvormig, levendig groen. Stengel bijna rond. Bloemen meest 2—4, bijeen, welriekend, geel. 0,30-0,40. ff. April, Mei. Sierplant uit Z.-Europa, een enkele maal verwilderd. (Brederode onder Velsen). 4 N. odórns L. Bladen bijna of half rolrond, grasgroen. Stengel rond. Bloemen 1-4 bijeen, geel. 0,10-0,30. 2j.. April, Mei. Sierplant uit Z.-Europa. Een enkele maal verwilderd (Haarlem, Bloemendaalsche bosch). i" N. juncifólins Lag. 4 Bloemdek wit. Krans schotelvormig, geel, met fijnen gekartelden, meest rooden rand. Bloemen alleenstaand. 0,30-0,60. ij.. April, Mei. Sierplant, vaak met gevulde bloemen. Benige malen gevonden, meest in duinvlakten, ook op den St. Pietersberg. Welriekend. Pinksterlelie. Witte narcis, 1* N. poétlcus L. Bloemdek geel of wit. Krans kelkvormig, geel of oranje. Bladen blauwgroen. Bloemen ineen 10-12-bloemig scherm. 0,30-0,85. dj.. April. Sierplant uit Z.-Europa. Welriekend . . . Tazetnarcis. fN. Tazétta L. 3. Leucóium L. 1 Stengel 1-, zelden 2-bloemig, 0,10-0,80 hoog, samengedrukt. Bloemdek wit, met aan den top groene slippen. Ij.. Febr.—April. Sierplant, waarschijnlijk soms verwilderd (Amsterdam, Swichem (Fr.)., Oldenzaal, Haamstede, Warmond) Le nt ek lok je. f k. vernnm L. Stengel 3-7-bloemig, 0,30-0,60 hoog. Overigens als de vorige soort. Z).- Mei. Moerassige weilanden, moerassen en grienden. Vrij zeldzaam, doch op sommige plaatsen veel Ook soms gekweekt. Zomerzotje. Zomerklokje. L. aestlvum L. 4. Galanthus L. 1 Stengel 1-bloemig, rond. Bloemdek wit, de binnenste bladen aan de buitenzijde met een halvemaanvormige groene vlek. 0,07-0,20. 4. Febr., Maart. Aan heggen, tusschen kreupelhout, aan beschaduwde slootkanten, op vocbtigen grasgrond. Vrij algemeen. Ook veel gekweekt. Vastenavondzotje. Naakte mannetjes. Naakte naarsjes. Naakte wijfjes. Sneeuwklokje. G. nivalis L. B Clivia Lindl. 1 Bloemen regelmatig, min of meer rechtopstaand. Bladen meest 10-20, naar den top versmald, tot 0,60 lang en 0,05 breed. Bloeiwijze 10-20-bloemig. Bloemdek roodachtig-geel, de binnenste slippen breeder dan de buitenste. Tot 0,50. ij.. Kamersierplant uit Natal (Hirnantophy’llum miniatum Groenl.) f C. mlniata Regel. 6. Sprekélia Helst. 1 Bloemen groot, l(-2) aan een buisvormigen steel, donkerrood. Bladen lijnvormig, donkergroen. 0,20-0,30. 1).. Mei—Augs. Sierplant uit Z.-Amerika. (Amaryllis forraosissima L.) Go udl eli e. f S. formosisslma Herb. 12. Amar y 11 idacs. e ë n. 138 XIII. Pam. Juncaceeën. Bloembiesachtige n. Russc h en. vr. Planten, veel op Cyperacee'én gelijkend, doch er van onderscheiden, doordat de vrucht een doosvrucht is. Bouw der bloem bijna als bij de Liliaceeën, doch kleiner en met bruin of zwart gekleurd, aan den rand vliezig bloemdek. Bloemdek 6-bladig. Meeldraden 6, soms 3, aan den voet van het bloemdek ingeplant. Stamper 1 met 1 stijl en 3 draadvormige stempels. Vruchtbeginsel bovenstandig. Bloeiwijze een speer, d.i. een trosachtige bloeiwijze, waarbij de buitenste takken boven de middelste uitstéken. Zijn die takken lang, dan is de bloeiwijze pluimvormig, zijn zij kort, dan lijkt het meer een hoofdje. 1 Bladen meest priemvormig, kaal. Doosvrucht 3- of 1-hokkig, met veelzadige hokjes . . . Jün c u s 139. Bladen vlak, met meest lang behaarden rand. Doosvrucht 1-hokkig, 3-zadig Lüznla 143. 1. Jüncus Trn. Rus c h. Biezen. Grasachtige planten met een bebladerden of onbebladerden stengel, zonder knoopeu en eind- of zijstandige hoofdjes of speren van bloemen, die door één of meer, meest groene schutbladen omgeven zijn 1 1 Bloemen alleenstaand aan den voet met minstens 2 schutblaadjes. Bloeiwijze meest pluimvormig .... 2 Bloemen tot hoofdjes vereenigd, inde oksels van schutbladen en meest tot een pluimvormige bloeiwijze samengevoegd 12 2 Bloeiwijze schijnbaar zijstandig (dooreen rechtopstaand schutblad, dat schijnbaar een voortzetting van den stengel is en langer dan de bloeiwijze, is deze ter zijde gedrongen) 3 Bloeiwijze duidelijk eindelings. Bladen vrij vlak of gootvormig 7 3 Bloeiwijze veelbloemig. Plant dicht zodevormend . . 4 Bloeiwijze armbloemig Plant los zodevormend. Meeldraden 6 6 4 Wortelstandige bladen (scheeden) geelbruin, dof. Stengel grasgroen, met samenhangend merg. Meeldraden 3. Stijl zeer kort 5 Wortelstandige bladen bruin, glanzend. Bloeiwijze meest los. Stengel sterk gestreept, dof, met in kamertjes verdeeld merg, grijsgroen. Meeldraden 6. Stijl kort. 13. Juncaceeën 139 Doosvrucht even lang als of langer dan het bloemdek, stekelpuntig. 0,80-0,60. 2).. Juni—Augs. Aan slootkanten, in vochtige weilanden, meest op leemgrond. Vrij algemeen. Zeegroene rusch. J. glaücus Ehrh. De var. 3. longicórnis Aschrs. et Gr. heeft een groote. tot meer dan 0,10 lange bloeiwpze. Bloemdekbladen later afstaand. Plant tot 1,00 hoog, stijf. Bloemdekbladen zeer smal, lang toegespiLst, meest langer dan de doosvrucht. Zuid-Beveland, Walcheren. Een zwak gestreepte, grasgroene stengel met samenhangend merg, terwijl de doosvrucht omgekeerd-eirond, kort toegespitst is en de plant onvruchtbaar is, bezit een bastaardvorm van J. glaucus en J. effusus. Moerassige zandgrond. Juli, Augs. Apeldoorn, Walcheren, Nunen, Bunde, Beek-Elsloo, Terhagen (Limburg), Middachten. Wijdgetakte rusch. J. diffiisus Hoppe. 5 Stengel dof, grijsgroen, duidelijk verheven gestreept. Bloeiwijze meest ineengedrongen. Doosvrucht omstreeks evenlang als het bloemdek, aan den top ingedrukt, de rest van den stijl zit op een kleinen knobbel. 0,30-0,60. 2j.. Juni—Augs. Vochtige zand- en heidegrond. Algemeen. Biezenkoppen. J. conglomeratus L Stengel glanzend, meest levendig groen, geheel glad. Bloeiwijze meest los. Doosvrucht omstreeks even lang als het bloemdek, aan den top ingedrukt, inde indeuking zit de rest van den stijl. 0,30-0,60. Ij., Juni—Augs. Aan waterkanten, in poelen en moerassen. Vrij algemeen. Pitruscb. J. effusus L. De var. ff. compactus Lej. et Court heeft een hoofdjesachtig samengetrokken bloeiwijze met. korte takjes. Zeldzaam. 6 Wortelstandige bladen meest geelbruin, zwak glanzend. Stengel dun, zeer teer gestreept. Bloeiwijze 3-7-bloemig, omstreeks in het midden van den stengel of weinig daarboven. Doosvrucht bijna bolvormig, afgeknot, stekelpuntig. 0,15-0,45. 2J.. Juni, Juli. In droge, vruchtbare weiden, aan oevers, op vochtige heiden. Zeldzaam. Draadrusch. J. filifórmis L. Wortelstandige bladen stroo- of roestkleurig, iets glanzend. Stengel krachtiger, glad. Bloeiwijze iets rijkbloemiger, aan de bovenste helft van den stengel. Doosvrucht eirond, stekelpuntig. 0,30-0,60. 2j.. Juni—Augs. Duinvalleien en vochtige strandweiden. Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland, Callantsoog. Noordsche rusch. J. balticus Will. Door den meest tamelpk langen, kruipenden wortelstok en de meer of minder donkerbruine, als gelakt schpneude scheeden gemakkeliik te herkennen. 13. Juncaceeën. 140 7 Overblijvende planten, met een wortelstok. Stengel veelbloemig g Eenjarige planten, met vezelige wortels 11 In twijfelachtige gevallen determineere men volgens 8 en volgens 11. 8 Stengel van den voet af tot aan de bloeiwijze onbebladerd. Plant dicht zodevormend. Bladen alleen wortelstandig. 9 Stengel omstreeks in het midden met een iets gootvormig blad. Planten met kruipenden wortelstok. Bloemdekbladen stomp. Takken der bloeiwijze rechtopstaand. 10 9 Bladen afstaand, stijf. Takken der bloei wijze veel langer dan de schutbladen. Helmdraden korter dan de helmknoppen. Bloemdekbladen eirond, stomp, omstreeks zoo lang als de doosvrucht. 0,15-0,30. 2J.. Juni—Augs. Op vochtige plaatsen in bosschen en in veen-en heidegrond. Algemeen . . Trekrusch. J. stjuarrósus L. Heeft van de inlandsche soorten de grootste bloemen. Bladen rechtopstaand. Takken der bloeiwijze korter dan de schutbladen. Helmdraden langer dan de helmknoppen. Bloemdekbladen lancetvormig, spits of toegespitst, iets langer dan de doosvrucht. 0,10-0,30. 2J.. Juni, Juli. Op vaste paden in klei- en veengronden, ook op vochtige heidevelden. Algemeen. Tengere rusch. J. ténuïs Willd. Gekenmerkt dooreen bruine kleur, vooral tijdens den vruchttoestand door de lange schutbladen en de teere, rechtopstaande,grasachtige bladen. 10 Stengel samengedrukt. Bloemdekbladen omstreeks 2/s maal zoo lang als de kogelvormige doosvrucht. Stijl half zoo lang als het vruchtbeginsel. Stempels rosé. 0,15- 0,30. 2J.. Juni—Augs. Lage weilanden, ook aan slooten, vooral op leemgrond. Vrij algemeen. Platte rusch. J. compréssus Jacq. Stengel bijna rolrond. Bloemdekbladen bijna zoo lang als de elliptische doosvrucht. Stijl even lang als het vruchtbeginsel. Stempels purperkleurig 0,15-0,30. 2J., Juni, Juli. Op zilte gronden, soms ook in veengrond. Vrij algemeen . . . Ronde rusch. J. Gerardi Loisi. a-v£haliC(sr.um ,Aschrs- et Gr. is hoogstens 0,15 hoog raet vry dikken stengel en korte, meest boogvormig gekromde bladen. Bloemen vry groot en dicht bijeenstaand. Oostvoorne. 11 Takken der bloeiwijze afstaand. Bloemen alleenstaand, ver van elkaar. Bloemdekbladen eirond-lancetvormig, spits, donkerbruin, smal-vliezig gerand met groene rugnerf. 13. Juncaceeën. 141 de buitenste even lang als of iets langer dan de groenachtige tot donkerbruine, bolvormige doosvrucht. 0,05- 0,30. Q.Jnni—Augs. Vochtige heide-en zandgrond. Vrij algemeen. Wijdbloeiende rusch. J. Tenagéa Ehrh. De var. filifórmis Gaud, is nauwelijks 0,05 hoog. Vrij algemeen- Takken der bloeiwijze rechtopstaand. Bloemen alleenstaand, vrij ver uiieenstaand. Bloemdekbladen lancetvormig, witvliezig met groene middenstreep, meest ongelijk van lengte, meest langer dan de meestal geelbruine doosvrucht. 0,10-0,30. O-Jtini—Herfst. Op allerlei vochtigen grond. Algemeen. Greppelrusch. J. bufónius L Variëteiten; ft. parvulus Harsm. Plant niet meer dan 0,02 hoog. Delftshaven, y. mutabilis Aschrs. et Gr. Bloemen vrfl groot, 2-3 dicht bijeen. Zeldzaam. 12 Bloeiwijze schijnbaar zijstandig, daar het i echtopstaande onderste schutblad er boven nitsteekt, uit veel hoofdjes bestaand. Hoofdjes meest slechts 2-bloemig. Bloemdekbladen stroogeel, vaak wat roodachtig, even lang als de eirond-driekantige doosvrucht, de buitenste lancetvormig, spits of stekelpuntig. Meeldraden 6. Bladen rolrond, stekend, niet door dwarsschotten in vakjes verdeeld, wortelstandig. 0,30-1,00. 2).. Juli, Augs. Aan het zeestrand en op vochtigen zandgrond aan den zeekant. Vrij algemeen. . . Zeerusch. J. maritimus Lmk. Door de 1-2 stekende wortelbladen en den stekenden stengel gekenmerkt- Bloeiwijze eindelings 13 13 Bloemen tot een of weinig hoofdjes vereenigd. Meest kleine 0,03-0,20 hooge planten 14 Bloemen tot vele hoofdjes samengevoegd. Bladen door dwarsschotten in kamertjes verdeeld. Meeldraden 6. Meest grootere, 0,20-1,00 hooge planten 16 14 Bladen niet door dwarsschotten in kamertjes verdeeld, lijnvormig. Stengel rechtopstaand, alleen aan den voet bebladerd. Hoofdje eindelings, zelden nog 1 of 2 zijdelingsche. Bloemen zittend. Meeldraden 3. Buitenste bloemdekbladen langer, stijver, genaaid, breedvliezig gerand, de binnenste korter, eirond, spits, bijna geheel vliezig, alle langer dan de eironde, stompe doosvrucht. 0,03-0,15. ©. Juni—Septr. Vochtige zand- en heidegrond. Vrij zeldzaam. Koprusch. J. capitatus Weig-Bladen min of meer duidelijk door dwarsschotten in 18. Juncaeeeën. 142 kamertjes verdeeld. Meeldraden meest 3. Doosvrucht langwerpig 15 15 Bloeiwijze uit 1 of 2-4 hoofdjes bestaand, het eene hoofdje zittend, de andere langgesteeld. Bloemdekbladen lijnlancetvormig, iets langer dan de spitse, driekantige doosvrucht. Stengels rechtopstaand of opstijgend. 0,01- 0,10, O' —Herfst. Op vochtigen heidegrond en in duinpannen. Vrij zeldzaam. Dwergrusch. J. pygmaeus Rich. De var. (3. umbelloides Holkema wordt tot meer dan 0,10 hoog. Bloeiwijze grooter, met, meer hoofdjes, schermachtig. Terschelling, Heumen, Schoort. Bloeiwijze uit weinig hoofdjes bestaand, niet zelden met alleen bebladerde takken. Hoofdjes meest 2-6-bloemig. Bloemdekbladen langwerpig, korter dan de stompe, stekelpnntige doosvrucht. Stengel draadvormig, rechtopstaand, opstijgend of liggend en inde knoopen wortelend, niet zelden in het water drijvend. 0,05-0,20. 2).. Juli—Herfst. Moerassige plaatsen in heide- en veenstreken en in veenslooten. Algemeen. Moerasrusch. J. supinus Mnch. Vormen: A. eu-supinus Aschrs. et Gr. Bloemen groen of rood. Meeldraden meests. Helmknopjes omstreeks even lang als de helmdraden. Deze komt het meest voor. I. Stengel rechtopstaand of opstijgend. a. nodosus Lange. Plant meer dan 0,05 hoog. Stengel aan den voet knolvormig verdikt. Op vochtigen grond. b. pygmaeus Lange. Plant slechts een paar c.M. hoog. Bloeiwijze arm-, vaak eenbloemig. Op drogen grond. Vlieland, Schoorl, Bergen (N.-H.), ter Apel. 11. Stengel liggend of zwevend. Inde bloeiwijze zijn bijna steeds doorgroeide hoofdjes (m. prólifer). a. uliglnósus Fr Stengel kruipend, inde knoopen wortelend. Bloeiwijze meest rykbloemig. Vooral op slib. 5. f lui tan s Fr. Stengel zwevend. Bloeiwijze meest met vele armbloemige hoofdjes. In ondiep water en in heidepoelen. B. Kócliil Syme. Bloemen kastanjebruin. Meeldraden meest 6. Helmknopjes omstreeks half zoolang als de helmdraden. Overasselt, Heumen, Wijdten, Beegden. 16 Alle of althans de buitenste bloemdekbladen spits of toegespitst, met stekelpunt 17 Alle bloemdekbladen stomp. Bloeiwijze sterk vertakt. 18 17 Bloemdekbladen alle even lang, meest bruin, korter dan de pyramidale, stekelpnntige, sterk glanzende doosvrucht. Bladen spits. Bloeiwijze weinig samengesteld. 0,20-0,60. 2).. Juli, Augs. Op moerassige plaatsen en aan slooten. Algemeen. . Waterrnsch. J. lamprocarpus Ehrh. 13. Jnncaceeën. 143 Vormen: A. Hoofdjes 0,006-0,008 breed. I. eu-lamprocarpus Asohrs. et Gr. Stengel min of meer slap. Bloemdekbladen even lang. Bloeiwllze met afstaande lakken. De meest voorkomende vorm. Variëteiten zijn: 18. fluitans Koch. In het water zwevend, met lange, slappe bladen. Bloeiwijze meest weinig vertakt, met weinig hoofdjes. Leiden, langs de Maas in Limburg, Vlieland, Terschelling, Beekbergen, den Haag, Botterdam. y. stolonifer Aschrs. et Gr. Stengel kruipend, meest sterk bebladerd. Bladen rechtopstaand of opstijgend. Zuid-Beveland, Ankeveensche plassen, Rotterdam. 11. littoralis Buch. Bladen dik, plotseling afgestompt. Bloei wijze samengetrokken. Doosvrucht zwart. Oostvoorne, Bergen (N.-H). B. macrocéphalus Pari. Hoofdjes groot, 0,01 -0,014 breed.weinig in aantal. Stengel rechtopstaand, krachtig. Botterdam. Alle bloemdekbladen toegespitst of genaaid, de binnenste langer, aan den top omgeslagen. Bloemdekbladen korter dan de gesnavelde, eironde doosvrucht, bruin. Takken der bloeiwijze uitgespreid. Bladen glad, droog zijnde, fijn gestreept. 0,30-0,90. 2J.. Juni, Juli. Moerassige heide- en veengrond. Algemeen. (J. silvaticus Reich.) Boschrusch. J. acutiflórus Ehrh. Deze soort is gemakkelijk te herkennen aan de hoofdjes, welke meest niet veel grooter zijn dan bij J. alpinus en kleiner dan bj) J. lamprocarpus en aan de toegespitste bloemdekbladen. 18 Bloemdekbladen bleek, lichtgroen of stroogeel, zonder stekelpunt, omstreeks even lang als de toegespitste doosvrucht, Takken der bloeiwijze gebogen of teruggeslagen. Bladen stengelachtig, alle met vele buizen. 0,60-1,20. 2}.. Juni, Juli. In moerassen en langs slooten, ook op rietschorren en in duinvalleien. Vrij algemeen. Padderusch. J. obtusiflorus Ehrh. De grootste soort, bovendien door de lichte bladen en door de slechts 1 stengelachtig blad dragende niet bloeiende stengels te onderscheiden. Bloemdekbladen bruin. Hoofdjes klein 19 19 Bloemdekbladen nauwelijks korter dan de kort toegespitste doosvrucht. Takken van de dicht samengetrokken bloeiwijze rechtopstaand. Hoofdjes klein. Stengel en bladen vaak wat samengedrukt. Wortelstok ver kruipend. 0,20-0,50. 2).. Juli, Augs. In duinvalleien. Vrij algemeen . . . . Tweehoofdige rusch. J. anceps Laharpe. /3. atricapillus Buch. De var. sparsiflórus Lange heeft een vry losse bloeiwyze en kleine armbloemige hoofdjes. Schoorl. Bloemdekbladen duidelyk korter dan de afgestompte doosvrucht. Takken der bloeiwijze stjjf, meest schuin rechtopstaand. Stengel en bladen 13. Juncaceeëu. 144 moest rond. Wortelstok kort, kruipend. 0,20-0,50. 21. Juli, Augs. Kuilenburg, zandplaat inde Waal by Rossum, Herwpnen. T,nn_ , , , ~, , Alpenrusch, J. alplnns Vill. Hoor de donkere kleme hoofdjes (de kleinste der inlandsche soorten) gemakkelijk van J. obtusifl o r u s, door de stompe bloemdekbladen van J. lamprocarpus en J. acutifoliaste onderscheiden. 2. Lüzula Lmk. et D. C. Veldb ie s. Grasachtige planten met een bebladerden stengel zonder knoopen, vlakke, aan den voet met een buisvormige soheede voorziene bladen en een eindelingsohe speer- of pluimvormige aar. 1 Bloemen alleenstaand aan de niet of weinig vertakte takken der bijna schermvormige bloeiwijze. Wortelbladen breed lijnvormig (0,005-0,01 breed). Takken der bloeiwijze meest 3-bloemig, de bovenste tijdens den vrnchttijd afstaand of teruggeslagen. Bloemdekbladen kastanjebruin. Aanhangsels der zaden sikkelvormig, even lang als de zaden. 0,15-0,30. 2}.. April, Mei. Beschaduwde boschgrond en begroeide hellingen. Vrij zeldzaam. Ruige veldbies. L. pilósa Willd. Bloemen 2-8 bijeen aan de takken der samengestelde bloeiwijze. Zaden aan den top met een zeer klein aanhangsel 2 Bloemen in ei vormige of bolronde aren aan de takken der bloeiwijze. Binnenste bloemdekbladen even lang als of iets langer dan de buitenste. Bladen vlak. Doosvrucht omstreeks even lang als de bloemdekbladen. Zaden aan den voet met een kegelvormig aanhangsel, dat half zoo lang is als het zaad. L. campéstris Lmk. et D. C. Ondersoorten: a. L. vulg ar is Buch. Veldbies. Plant losse zoden vormend. Aren meest 2-6, bol- tot eirond, meest 6-10-bloemig, de zijdelingsche ten slotte knikkend. Helmknopjes 2-6 maal zoolang als de helmdraden. Bloemdek bruin. 0,10-0,25. £[. Maart, April. Op grazigen zandgrond, aan wallen, in heidevelden. Algemeen. (L. campéstris D. 0.). De var. él ega n s Aschrs. et Gr. met dunnen stengel, zeer kleine bloeiwyze en meest 4-6-bloemlge aartjes, is by Neede gevonden. b. L. multiflora Lej. Veelbloemige veldbies. Plant dichte zoden vormend. Aren meest 5-10, eirond of langwerpig, alle rechtopstaand of de zijdelingsche ten slotte afstaand, meest 8-16-bloemig. Bloemdek meest lichtbruin, soms ook geel- of groenachtig-wit. iukels, Schooljiora, 16e druk. IQ 13. Juncaoeeën. 145 0,30-0,60. 2).- April, Mei. In vochtige bosscben en op moerassige plaatsen, aan begroeide waterkanten it. zandige streken. Variëteiten: 18. palléscens Koch. Aartjes meest slechts 5-6. Bloeiwijzemeest losser, vaak wat overhangend. Op eenige plaatsen. y. congésta Koch. Lichtgroen. Stengel vrij stijf, tot 0,60 lang-Aartjes 8-U-bloemig, dicht. Bloeiwijze uit vrij veel aartjes bestaand, dicht ineengedrongen. Bloemen licht roodbruin. Mei, Juni. Vochtige heide- en veengrond. Op vele plaatsen. 2 Bladen smal lijnvormig, met gewimperden rand. Bloei-’ wijze korter dan de schutbladen. Helmdraden veel korter dan de helmknopjes. Bloemen meestal 3-8 bijeen. Bloemdekbladen witacbtig, even lang als de doosvrucht, 0,30-0,75. 2).. Mei, Juni. Bosscben. Zeldzaam. (L. albida D. C.). Witte veldbies. L. nemorósa E. Mey-Bladen breed lijnvormig, met gewimperden rand (tot 0,015 | breed). Bloeiwijze langer dan de schutbladen. Meest! 3-4 bloemen bijeen. Bloemdekbladen lancetvormig, duidelijk langer dan de doosvrucht, bruin tot roodbruin met groene middenstreep. 0,30-1,00. 2J.. April—Juni-Bosscben. Zeldzaam. (L. maxima D. C.). Groote veldbies. L. silvatica 6aud- XIV. Pam. Iridaceeën. Liscbachtigen. in. Overblijvende planten met een wortelstok of een knol (door vliezen omgeven) onder den grond. Bloemen hij Crocus vaak ten deelt \ onder den grond, hier zijnde bladen zoog. wortelstandig, bij dl andere zitten zij aan den stengel. Bloemen vóór den bloeitijd in ees scheede gehuld. Bloemdek 6-deelig, gekleurd, regelmatig of sym' metrisch. Meeldraden 3. Helmknoppen zich naar buiten openend Stamper met onderstandig, 3-hokkig vruchtbeginsel, i stijl en 3, soms op bloembladen gelijkende stempels. Vrucht een doosvrucht. 1 Bloemen regelmatig * I Bloemen symmetrisch 1.... "I 2 Buitenste bloemdekslippen teruggeslagen, de binnenste rechtop- of afstaand. Stijl kort. Bloemen zwaardvormig. 5 Bloemdek klokvormig met zeer lange buis. Stijl zeer lang met wig' vormige stempels. Bladen lijnvormig Orócua l-lf' 3 Stijltakken verbreed, tegenover de meeldraden staand e*i deze bedekkend. Binnenste en buitenste bloemdekslippe» zeer in vorm en grootte van elkaar verschillend . . 4 14. Iridac e e ë n. 146 Stijltakken draadvormig, vaak tusschen de meeldraden staand. Helm-0 draden tot een buis verbonden. Slippen van het bloemdek gelijk of 0 bijna gelijk Sisyrinchium t-t-H. i 4 Stijltakken bloemdekachtig verbreed met de stempels aan de onderzijde. Helmdraden niet onderling vergroeid, iti Fris 747. Stijltakken draadvormig met in 2 hoornvormig gebogen deelen ge;. spleten stempels. Helmdraden tot een lange buis vergroeid. 1.1 Tigridla 147. 05 Bloemdek recht, rechtopstaand, de buis naar boven niet verwijd, meest korter dan de slippen. Stempels aan den top verbreed, knotsvormig. '1 Tritónia**?. r i Bloemdek sterk gekromd, bijna 2-lippig, de buis evenlang als of korter dan de slippen Gladiolus*-*?. 1. Crócus Trn. C r o c u s. Knollen met een vezelige schil. Bloemen en de smal-lijnvormige bladen !■ door vliezige scheeden omgeven 1 1 Inde lente bloeiende soorten 2 Inden herfst bloeiend. Keel van het bloemdek gebaard. Meeldraden ruw '■ behaard. Stempels buis-knotsvormig, langer dan de meeldraden. Bloe-5 men bleekvioiet met purperkleurige strepen. 0,10-0,20. lp. Septr., Octr. Sierplant uit het Oosten . . Saffraancrocus. •j'C. satlvus L. 1j 2 Bloemscheede 1-bladig. Keel van het bloemdek gebaard. Stempels boven – de helmknopjes uitstekend. Bloemdek violet, lila of wit. 0,10-0,20. 2j.. | Febr.—April. Vaak gekweekte sierplant, nu en dan verwilderd. Crocus. f C. vérnns Wulf. 1. Bloemscheede 2-bladig. Keel van het bloemdek kaal. Stempels korter dan de meeldraden. Bloemdek geel. 0,08-0,15. Dj.. Maart, April. Sierplant uit Azië. Zelden verwilderd. (C. luteus Poir.). '•I Gele crocus. f C. anreas Sibth. 2. Gladiolus Trn. j 1 Aar 5-10-bloemig. Schutbladen met stekelpunt. Doosvrucht met 3 diepe groeven. Bloemdek purper. 0,30-0,60. 2).. Juni. In tuinen vaak gekweekt. Zwaardlelie, f O. communis L. ft 3. Tritónia Kern, 'I 1 Stengel met 2 bladen onder de bloeiwijze. Bladen lyn-zwaard vormig. Bloemen ineen 0,80-0.60 lange pluim van 10-20 bloemen. Bloemdek trechtervormig, geel, van buiten rood. 0,90-1,20. 2p. April—Juni. Sierplant uit Z.-Afrika (Montbretia Potsii Bak.) 1. Pótsil Bentb. Stengel sterk bebladerd. Bladen zwaardvormig. Bloemen in 8-5 aren, die leder 10-20-bloemig zijn. Bloemdek 0,04-0,05 lang, levendig rood met iets , bleekere keel en bruinroods, halfcirkelvormig gerangschikte bruinroode vlekken op 8 der slippen, 0,60-1,00. Ij.. Juli—Octr. Bastaard van T. Potsii en T. aurea. Sierplant (Montbretia crocosmaeflora hem.), i Montbretia. f T. crocosmaeflóra Voss. « 4. Tigridla Kern. 1 Voet van het bloemdek bleekgeel, zwart gevlekt, de buitenste slippen van binnen scharlakenrood, de binnenste geel, bloedrood gevlekt. 0,20-1,00. J 2p. Juni—Septr. Sierplant uit Mexico. Tij g er 1 el ie. + T. pavóula Juss. 5. Fris Trn. Lis c h. t ( Planten meestal met horizontalen, dikken, vleezigen wortelstok en bebladerden, enkelvoudigen stengel. Bladen zwaard- en lijnvormig 1 14. Iridac e e ë n. 147 1 Buitenste slippen van het bloemdek ongebaard ... 2 Buitenste slippen van het bloemdek van binnen aan den voet dooreen rij dichte haren gebaard 4 k 2 Plant met een horizontalen wortelstok. Binnenste slippen van het bloemdek lijnvormig, korter en smaller dan de stempels. Bloemdek geel. Bladen breed-zwaardvormig, |X omstreeks even lang als de veelbloemige stengel. 0,60- 0,90. 2).. Mei, Juni. Aan slooten en plassen en op 2 drassige gronden. Algemeen. Lisch. Varkensbloem. Waterlelie. Ooievaarsbloem. Pinksterbloem. Gele lisch. I. Pseudacorus L. Wortelstok knolvormig 3 |j 3 Buis van het bloemdek met den stijl vergroeid. Bloemdekslippen breed gesteeld, wit, blauw, violet, purper, de buitenste met een gele vlek, de binnenste korter. Bloemen 2-8. Welriekend. 0,50-0,70. 2J.. Juni, Juli. 1 Sierplant uit Z.-Europa (L. anglica Hort.). . +I. Xlphioides Ëhrh. Buis van het bloemdek vrij van den stijl. Buitenste bloemdekslippen bijna cirkelrond, langgesteeld, blauw, violet of blauwviolet en witbont, geel, ! wit enz., de binnenste spits, even lang of langer. Bloemen alleenstaand of 2 bijeen. 0,30-0,60. Q. Mei—Juli. Sierplant uit Z.-Europa. Verwilderd by Arnhem. (1. hispdnica Hort.) + I. Xfphium L. 4 Stengel meorbloeraig 5 J Stengel 1-2-bloemig. Buis van het bloemdek uitstekend, zeer lang. Bladen langer dan de stengel. Bloemdek violet, zeldzamer lichtblauw of wit. 0,05-0,10. 3).. April, Mei. In tuinen vaak gekweekt. Uit Zuid-Oost Europa. | Dwerg lisch. *j* I. pümila L. 5 Schutbladen van het midden af droogvliezig 6 1 Schutbladen hoogstens aan den rand of aan den top iets droogvliezig. 1 Stengel bebladerd, langer dan de bladen. Bloemdek wit, de slippen aan den voet bruin geaderd. 0,30-0,60. 3).. Mei, Juni. Sierplant uitZuid- Europa Florentijnsche lisch. fl. florentfna L. Schutbladen van den voet af droogvliezig. Helmdraden langer dan de helm- ; knoppen. Bloemdek lichtviolet, de slippen aan den voet bruingeaderd. Bloemen welriekend. 0,30-0,60. 2J.. Juni. Sierplant uit Italië en Istrië. BI eeke lisch. i* I. palllda Lmk. 6 Helmdraden even lang als de helmknoppen. Lobben van den stempel uit elkaar gaand. Stempels bleekblauw. Bloemdek violet, aan den voet geelachtig wit met bruine aderen. 0,80-0,90. %. Mei, Juni. Gekweekt in tuinen, een enkele maal verwilderd. Duitsche lisch. i* I. germanica L. , Helmdraden langer dan de helmknoppen. Lobben van den stempel met de binnenranden aaneensluitend. Buitenste slippen van het bloemdek violet, de binnenste geelachtig violet. Stempels geelachtig wit. 0,40-0,60. Mei, Juni Op oude muren. In Zuid-Limburg een paar maal gevonden. Waarschijnlijk een verwilderde sierplant. Dak lisch. f 1. sambücina L. 6. Sisynnchium L. 1 Bladen 0,003-0,004 breed. Bloemhoopjes 1-4-bloemig. Bloemdekbladen langwerpig tot langwerpig-omgekeerd eirond met bijna staartvormig ver- i lengde stekelpunt. Vrucht bolrond. Bloemen blauw of violet. 0,20-0,40. 7J.. Mei, Juni. Waarschijnlijk verwilderde sierplant. Uit N.-Amerika. [ Weert . . S. angnstifólium MUI. ’ 14. Iridaceeën. 148 v \ y XV. Fam. Commelinaceeëji.' )* j V # / J ik Bloemen 2-slachtig. Kelk en bloemkroan 3-bkctiig, Meeldraden 3 of 6. Vruchtbeginsel ft-hokkig. fyiiènstcmctig met ejM.stijl./p |1 Meeldraden 6. Bloemen iÜauw, yiolerof wit. 2 Meeldraden 2-3 vruchtbató. Bloemen blauw. Kronnè^dên^^allend. Ö 1 ina 149. 2 Kroonbladen vrij of bijna van of wit gestreept. Stengelbladen eirond, lanöSSst^i-yn^mifw^Trai:mHradAn behaard. Tradescantia 1410. Kroonbladen min of meer tot een buis verbonden. Kelkbladen tot een buis vergroeid. Stengel liggend, inde knoopen wortelend. Bladen van boven met 2 zilverglanzende, overlangsche strepen . . . Zebrina 449. 1, Tradescantia L. vi. 1 Stengel rechtopstaand, knoopig geleed. Bladen Ujn-lancetvormig, zeer lang en smal, als een scheede den stengel omvattend. Bloemen schermsgewys. Kelkbladen behaard, langwerpig tot langwerpig-lancetvormig. Bloemkroon blauw, violet of wit 0,30-0,70. 4. Juni—Septr. Sierplant uit Virginië, soms verwilderd (Rotterdam). Tradescantia. f T. virginiana L. Stengel liggend, inde knoopen wortelend, vaak doorzichtig. Bladen eirond • tot eirond-elliptisch, van boven levendig groen, van onderen iets violet aangeloopen. Bloemen wit. Kelkbladen eirond, spits. . Juni—Herfst. Kamerhangplant, soms verwilderd. (West Knollendam). f T. flnminénsis Yell. 2. Commelina L. 1 Doosvrucht 3-hokkig, ieder hokje 2-zadig. Stengel rechtopstaand, vertakt, meest van den voet af behaard, doch de onderste stengelleden meest later slechts met een haariyst. Bladen met opgeblazen scheede en langwerpig-lancetvormige, aan den voet afgeronde, stengelomvattende schijf. Bloemen sterk blauw. Kroonbladen rondachtig. 0,30-o,so.Juli—Herfst. Sierplant uit Mexico *j* C. coeléstis Willrt. Doosvrucht 2-hokkig, ieder hokje 2-zadig. Stengel liggend of opstijgend, bijna of geheel onbehaard. Bladen lancetvormig of langwerpig-lancetvormig, aan den voet versmald of afgerond. Bloemen sterk blauw. 0,30-1,00. Juli—Octr. Uit Achter-Indië en Japan. Aangevoerd. Wormerveer C. communis L. 3. Zebrina Schnitzl. 1 Plant veel op T. fluminénsis gelijkend, doch in alle deelen krachtiger. Stengel glad, glanzend. Bladen eirond, van boven groen met 2 zilverwitte overlangsche strepen, van onderen donkerpurper. Juli, Augs. Kamerhangplant. Uit Mexico (Tradescantia Zebrina Loud.). f Z. péndnla Schnitzl. XVI. Fam. Typhaceeën. Lischdodden. xxi. Overblijvende, eenhuizige planten met gras- of rietachtig uiterlijk. Bloemen dicht opeen in cylindervormige aren, de onderste met vrouwelijke, de bovenste met mannelijke bloemen. Bloemen met een bloemdek, dat uit haren bestaat, waarbinnen bij de vrouwelijke bloemen een eenhokkig vruchtbeginsel, waaruit een eenzadige dopvrucht groeit en bij de mannelijke 3 meeldraden. Moerasplanten. 15. Commelinaoeeën. 16. Ty p b'ajf 149 1 Bloemen in rolronde aren, de vrouwelijke onder de mannelijke. Bloemdek uit haren bestaand. T y'p ha 130. 1. Typha Trn. Lischdodde. Kanneboenders. Dullen. Bezuring. Lampmpoetser. Sigarenriet. Stalkaarsen. Duikelaar. Moeras- en waterplanten met kruipenden wortelstok, en rechtopstaanden, 2-rjjig bebladerden stengel 1 1 Mannelijke aar dicht boven de vrouwelijke. Vrouwelijke bloemen zonder schutblad. Stempel scheef ruit-lancetvormig, meest langer dan de haren, zwart-bruin tot zwart. Bladen breed-lijnvormig (0,006-0,018 breed), meest blauwgroen. 1,00-2,50. 2j.. Juli, Augs. In poelen, moerassen en slooten, ook in rietvelden. Algemeen. Bullepees. Bommel Groote lischdodde. T. latifólia L. Mannelijke aar van de vrouwelijke meest iets (0,03-0,05) verwijderd. Vrouwelijke bloemen inde oksels van schutbladen. Stempels verlengd lancetvormig, langer dan de haren. Bladen lijnvormig (0,003-0,01 breed), groen. 1,00-3,00. 2J.. Juli, Augs. Op dezelfde plaatsen als de vorige. Kleine lischdodde. T. angustifólia L. XVII. Fam, Sparganiaceeën. Egelskoppen. xxi Ooerblijvende, eenhuizige planten met gras- of rietachtig uiterlijk. Bloemen dicht opeen in bolronde hoofdjes, de onderste met vrouwelijke, de bovenste met mannelijke bloemen. Bloemen met een bloemdek. dat uit 3 teere schubbetjes bestaat, waarbinnen bij de vrnuwelijke bloemen een eenhokkig vruchtbeginsel, waaruit een eenzadige dopvrucht groeit, en bij de mannelijke 3 meeldraden. Moeras- en waterplanten. 1 Bloemen in bolronde hoofdjes, de vrouwelijke onder de mannelijke. Bloemdek uit 3 teere schubben bestaande. Sparganium tso. 1. Sparganium Trn*). Egelskop. Duikers. In het alijk wortelende, uitloopera vormende, moeras- en waterplanten met vezeligen wortelstok en bebladerden. reohtopstaanden, liggenden of drijvenden stengel. Onderste bladen *) Deze tabel is bewerkt door J. Th. Henrard te ’s-öravenhage. 16. Typhaoeeën. 17. Sparganiaceeën. 150 met scheeden. De vrouwelijke hoofdjes steeds, de manneljjke meest van elkaar gescheiden 1 Bloemdekbladen stevig, aan den top donker gekleurd. Vruchten zittend. Bladen aan de onderzijde scherp gevleugeld-gekield, aan den top afgerond tot uitgerand. Bloei wijze meest vertakt met meerdere lange en veelhoofdige takken. Stengel krachtig. Bladen breed, rechtopstaand, nooit zwevend. Stempels lang, draadvormig. 0,30-1,00. 2j.. Juni—Septr. Aan oevers en in moerassen. Algemeen. Groote egelskop. 8. ramósum Huds. Ondersoorten: ... . v.-„ori a. Rijpe vrucht een dubbelpyramide vormend, weinig meer lang dan breed. Steenkern diep en scherp gegroefd, tot. aan den top der vrucht reikend. Algemeen, vooral In het Noorden van ons land. a. polyedrnm Aschrs. et. Ur. De forma simplicior Rothertis meest kleiner en dan het type, circa 0,20 hoog, met zeer smalle bladen (0,000-0,005). Stengel niet vertakt, vrouwelpke hoofdjes kleiner, kort gestoeld tot zittend (onderscheidt zich bloeiend door de veel kortere stijlen), Gonucliem. b. Rijpe vrucht spilvormig, tot dubbel zoolang als breed, in doorsnede rond. Steenkern afgerond, slechts zwak gegroefd, den top der vrucht met ' bereikend. Vrij zeldzaam, vooral in het Zuiden van ons land voorkomend. 0. neglectnm Beeby. c. Riipe vrucht stomp spilvormig als bji 6, doch dooreen dwarsgleuf In twee verschillende deelen verdeeld. Steonkern iets meer gegroefd dan bil b. Bovenste deel der vrucht breeder dan het onderste, glad. Ondeiste deel ineengeschrompeld, daardoor de steenkern van buiten zichtbaar. Een enkele maal aangetroffen 7 mlcrocarpnm Celafc. Bloemdekbladen dunvliezig, volkomen kleurloos. Vruchten min of meer langgesteeld. Bladen vlak, van onderen rond of driekant, maar nooit gevleugeld-gekield, aan den top afgerond of toegespitst. Bloeiwijze steeds onvertakt. Stengels weinig krachtig. Bladen smal, rechtopstaand of dikwijls in het water zwevend 2 Stempels kort, ei-bolrond, circa 0,001 lang. Mannelijke hoofd]os 1, vrouwelijke steeds inde oksels van schutbladen. Vruchten kort (circa 0,001), gesteeld, eirond, plotseling toegespitst Bladen geheel vlak, zeer dun, meest meer dan 0,003 breed, ongeveer even lang als de stengel en steeds zonder middennerf. Stengel en bladen meest zwevend, zeldzamer rechtopstaand. 0,10-1,00. 2j.. Juni-Augs. Beideplassen en veenslooten. Vrij algemeen. Kleinste egelskop. 8. minimum Fr. De var. 3. strictum Luerss. is bij Weerdinge, Wisselsche veen en Meppel gevonden. Bladen alle stpf rechtopstaand. Stempels verlengd, minstens 0,002 lang. Mannelijke hoofdjes steeds 2of meer. Vruchten langgesteeld (0,002-0,003). 3 17. Spargani a o e e ë n. 151 3 Schutbladen der vrouwelijke hoofdjes aan den yoet met smalvliezigen rand, niet stengelomvattend, zonder scheede 4 Schutbladen der vrouwelijke hoofdjes aan den voet met breedvliezigen rand, stengelomvattend, de onderste met korte scheede, alle de bloeiwijze in lengte overtreffend. Meest 2-3 mannelijke, dicht gedrongen hoofdjes. Meeldraden eirond (0,001 lang). Stengel meest zwevend. Bladen platbol, doch van onderen met middennerf, vaak geleidelijk ineen lange spits uitloopend. 0,10-1,00. 4- Juni—Augs. In heideplassen. Vrij zeldzaam. Drijvende egelskop. S. affi'ne Schnitzl. De ondersoort S. Bordéri Weberbauer, die rechtopstaand is en waarby de bladen op den rug rondachtig of stomp driekant met gewelfde zy vlakken zyn, is bij Wolfheze en Nunspeet gevonden. 4 Stijlen lang en dun, met den stempel langer dan de vrucht. Stempels lang (circa 0,002). As der mannelijke bloeiwijze niet gedrongen, met talrijke, 4 of meer hoofdjes. Meeldraden lang en smal (0,0015-0,002). Bladen boven de wijde scheede duidelijk versmald, daarboven verbreed en geleidelijk inden stompen top uitloopend. Stengel en bladen rechtopstaand. 0,20-0,60, 4. Juni, Juli. Aan en in slooten en moerassen. Vrij algemeen. Kleine egelskop. 8. simplex Huds. Var. 3. longissimum Fr. Bloemstengel en alle wortelbladen tot meer dan 1,00 lang, zwevend. Bladen met steeds duideiyke middennerf. Mannelijke hoofdjes dicht opeen. Op eenige plaatsen gevonden. Styien korter, met den stempel korter dan de vrucht. Stempels circa 0,001 lang. As der mannelijke bloeiwijze niet gedrongen, met meest minder (tot 3) hoofdjes. Meeldraden lijnvormig, 0,001 lang. Yrouwelijke hoofdjes meest 2—3, klein, okselstandig, de onderste gestoeld. Stengel en bladen steeds zwevend, 0,50—1,00 lang. Bladen in het bovenste deel op het water drijvend, met zwakke middennerf, overal even breed, eenige cM. onder den top plotseling stomp versmald. Juni, Juli. In heideplassen en slooten. Meppel, Zwolle, Wanneperveen (S. diversifólium |3, Wirtgeniorum Gr. p.p.). Een bastaard van S. simplex en S. minimum. S. simplex X minimum. XVIII. Fam. Araceeën. Aronskelkachtige n. Planten met wortelstok. Bloemen ineen hloeikolf (d.i. kleine ongesteelde bloempjes zitten aan een dikke vleezige spil) met een hloeischeede aan den voet, die hij Acorus schijnbaar het verlengde is van den platten bloemstengel, zoodot daar de hloeikolf schijnbaar uit den stengel komt. Bij Acorus zijnde bloempjes 2-slachtig met een 6-bladig bloem dek, 6 meeldraden en een stamper; ook bij Calla is dit het geval, doch daar ontbreekt het bloemdek, 17. Sparganiaceeën. 18. Araceeën. 152 terwijl bij Arum de vleezige spil niet geheel met bloempjes bezet is, doch beneden vrouwelijke bloemen, bestaande uit 1 stamper en hooger mannelijke bloemen, bestaande uit 1 meeldraad, draagt. Het bovenste deel is naakt. 1 Bloemen althans ten deele tweeslachtig. Bloeikolf tot aan den top met bloemen bezet. Wortelstok verlengd. 2 Bloemen zonder bloemdek, eenslachtig, de vrouwelijke beneden, de mannelijke hooger aan de spil zittend. Bloeikolf dooreen groote bloeischeede omgeven . . 3 2 Bloeischeede een voortzetting van den platten stengel vormend, dus de bloeikolf (schijnbaar) zijstandig. Vrucht een bes (zonder sap), bij ons nooit rijp wordend. A'corus tat. Bloeischeede uitgespreid, van binnen gekleurd. Vrucht een bes . . Cal la tS4. 3 Bladen netnervig. Bloeischeede niet wit 4 Bladen met evenwijdige zijnerven, pylvormig, langgesteeld. Bloeischeede wit. Richardia iSS, 4 Bladen pijl- of spies vormig. Bladen tegelijk met de bloemen aanwezig A'tum ta3. Bladen sterk ingesneden, na de bloemen komend. Sauromatum ISS. De familie der Araeeeën wordt verdeeld in 4 onderfamiliën nl. de Aroideeën (gesl. Arum, Sauromatnm), de Philodendroideeën (gesl. Richardia), de Oalloideeën (gesl. Calla) en de Pothoideeën (gesl. Acorus). 1. A'rum Trn. Aronskelk, xxi. 1 Bladen spies-pijl vormig, vaak bruingevlokt. Bloeischeede meest geelgroen, dubbel zoo lang als de boven de bloemen ineen violette knots verlengde bloeikolf. Bessen rood. 0,15-0,45. ![.. April, Mei. Op vochtige, beschaduwde plaatsen in bosschen. Vrij algemeen. Scherp! Soms als sierplant Kalfsvoet. Aronsstaf. Gevlekte aronskelk. A. maculatum L. De var. Aimmaculatum v.d. Bosch met ongevlekte bladen en gele knots is op eenige plaatsen gevonden. De var. y. maculis albis met witte vlekken op de bladen, is op den St. Pietersberg gevonden. Bladen spiesvormig, meest witgeaderd. Bloeischeede groenachtig-wit, 3 maal zoo lang als de boven de bloemen ineen gele knots verlengde bloeikolf. 0,30-0,60. '4. April, Mei. Sierplant uit Z.-Europa, soms verwilderd. Italiaansche aronskelk, f A. italicom MUI. 18, Arace e ë n. 153 2. Richardia Knuth. 1 Bladen pijlvormig, omstreeks half zoo lang als breed, stekelpuntig, ongevlekt. Bloeischeede sneeuwwit, inde keel geelachtig, aan den top met een priemvormige spits. Mannelijk deel der aar omstreeks 4 maal zoo lang als het vrouwelijke. %. April, Mei, tot Herfst. Kamersierplant uit Kaapland Witte aronskelk, f R. aethióplca L. 3, Sauromatum Schott. 1 Bladen met gevlekten steel en met langwerpige, aan den voet wigvormige toegespitste slippen met dicht opeenstaande geelachtige nerven. Bloemstengel zeer kort, bleek, violet gevlekt Bloeischeede van buiten purper, van binnen geelachtig met kleine, purperkleurige vlekken. Verlenging van de bloeikolf zeer lang (tot 0,35), naar boven iets versmald, Tot 0,40. % Kamersierplant uit 0.-Indië (gekweekt onder den naam 8. guttatum). Droogbloeier, f S. venósum Schott. 4. Calla L. vi. 1 Bladen hartvormig. Bloeischeede van buiten groen, van binnen wit, langer dan de bloeikolf, die geen knotsvormige verlenging heeft. Bessen rood. 0,15-0,30. 2j-, Mei, Juni, soms weer in Augs, Sopte. In poelen en moerassen in veenachtige streken. Vrij algemeen. Scherp! Slangenwortel. C. palüstris L. 5. A'corus L. vi. I Stengel platgedrukt, op de eene zijde scherpkantig op de andere met een groef, waaruit de kolf te voorschijn komt, terwijl de stengel zich schijnbaar voortzet. Aromatische reuk. 0,60-1,20. 2].. Juni, Juli. Aan allerlei wateren. Algemeen. Vormt bij ons nooit rijpe vruchten. Kalmus. Zwanenbrood. Kalmoes. A. Calaiaus L. XIX. Pam. Lemnaceeën. Eendenkroosachtigen. i. Planten geheel drijvend of zwevend, met bladachtigen stengel. Bloemen zijwaarts uit den stengelrand komend, binnen een vliezig omhulsel, daarbinnen zitten 2 bloemen, ieder uiteen meeldraad en een stamper bestaand. 1 Plantjes zonder wortels, klein, bijna bolrond. Wólffia tss. Plantjes met wortels I 2 Schijven met verscheiden wortelvezels, aan weerskanten vlak of nauwelijks gewelfd . . . Spirodéla tss. Schijven ieder met een wortelvezel, soms verscheiden schijven samenhangend L é m na tss. 18. Araceeën. 19. Lemnaceeën. 154 1. Wólffia Horkel. 1 Plantjes klein, bolrond, 0,0005-0,0015. !(.. Bloeit zelden. In stilstaande wateren. Zeldzaam. (Lemna arrhiza h.). Wortelloos kroos. W. arrhiza Wimm. 2. Spirodéla Schleiden. I Plantjes van onderen meest rood gekleurd, 0,003-0,004. 2).. Mei, Juni. In stilstaande wateren. Vrij algemeen. (Lemna polyrrhiza L.). Veelwortelig kroos. S. polyrrhiza Schleiden. 8. Lémna L, Eendekroos. Endekroos. Kreuze. Kroos. xxi. 1 Schijven meest geheel ondergedoken, langwerpig-lancetvormig, aan ’t eene eind steelachtig versmald, ieder met een wortelvezel, meest verscheiden kruiswijs samenhangend. 0,005-0,01. 2)-- April, Mei. Stilstaande wateren. Algemeen Puntk r o o s. L. trisülca L. Schijven drijvend, rond. alleen of eonige samenhangend. 2 2 Schijven aan weerszijden vlak of nauwelijks gewelfd, ieder met slechts ééa wortelvezel, aan weerszijden groen. 0,002—0,003. 2j.. April-Juni. In stilstaande wateren. Zeer algemeen . . . Klein kroos. L. minor L. Schijven van boven vlak, beneden bolvormig gewelfd, ieder met slechts één wortelvezel, meest alleen. Tot 0,007. 2}.. April-Juli. In stilstaand water. Vrij algemeen. Bultkroos. L. gibba L. XX. Pam. Potamogetonaceeën. Fonteinkruidachtigen. Waterplanten. Planten 2-slachtig of 1-huizig. Bloemdek ontbrekend of schubvormig, 4-deelig. Meeldraden I—4. Stampers 1,4 meer. 1 Bloemen ineen scheede van het bovenste blad ingesloten, aarvormig, zonder bloemdek, uiteen 2-deeligen meeldraad en I stamper bestaand. Bladen vaak tot 0,3 lang, grasachtig. Zeeplant . . . . Zostéra tse. Bloemen niet ineen scheede ingesloten. Vruchtbeginsels meestal 42 19. Lemnaceeën. 20. Potamogetonaceeën. 155 2 Bloemen in 2- tot meerbloemige aren, 2-slachtig . . 3 Planten eenhuizig. Bloemen inde oksels der draadvormige bladen. Mannelijke bloemen met 1 of 2 meeldraden, zonder bloemdek, de vrouwelijke met 4 stampers en een bekervormig bloemdek. . Zannichéllia tas 3 Aren 2-bloeraig, onder water gedoken. Meeldraden 2, op den rng met zeer kleine aanhangsels. Rijpe vruchtjes zeer lang gesteeld. Bladen lijn-draadvormig, 1-nervig. Rü p pi a tas Aren meer- tot veelbloemig, boven water uitstekend. Meeldraden 4, op den rug met groote aanhangsels, die wel op bloembladen gelijken. Vruchtjes zittend. Potamogéton tas. 1. Zostéra L. Zeegras, xxi. In het slijk wortelende en drijvende waterplanten met lange, lijnvormige bladen met scheeden aan den voet .... 1 1 Bladen 3-7-nervig, lijnvormig (0,003-0,009 breed), met afgeronden top. Steel der bloemscheede naar boven verdikt. Bloeiwijze aan den rand meest zonder uitsteeksels. Vruchtjes gestreept. Stengel zwevend. Op wierbanken inde Zuiderzee en de Wadden. Algemeen. 0,30-1,00. 2}.. Jnni-Augs. Zeegras. Z. manna L. De var. 3 sten o p h y’ll a Asch r s. et Gr. heeft slechts 0,002-0,003 breede, drienervige bladen. Vrij algemeen op ondiepe plaatsen. Bladen 3-nervig, zeer smal-lijnvormig (0,001-0,002 breed), met ingesneden top. Steel der bloemscheede naar boven niet verdikt. Bloeiwijze aan den rand met haakjesachtige uitsteeksels. Vruchtjes glad. 0,20-0,40. 4- Juni—Augs. Op dezelfde plaatsen als de vorige, doch op ondiepere. Zeldzaam, op sommige plaatsen vrij algemeen Klein zeegras. Z. nana Rth. 2. Zannichéllia Mich. Zannichéllia. xxi. 1 Stengel draadvormig, kruipend of zwevend, sterk vertakt. Bladen draadvormig, buiten aan den voet eener scheede ontspringend. Bloemen schijnbaar okselstandig, de bladen er onder dichter bijeen. 0,07-0,45. 4- Mei- Herfst Z. palüstris L. Ondersoorten: a. Z. palüstris genuina A. s c h>r s. Zoetwaterzannichellia. Vruchtjes zittend of zeer kort gesteeld, dubbel zoo lang als de styl of 20. Potamogetonaoeeën. 156 lange]i, aan de rugzijde zwak getand. In slooten, vaarten en moerassen, vooral m brak water. Zeldzaam. De,7arv/:Lrépens Koch heeft een kruipenden stengel, die niet langer dan 0,10 is, met bijna draadvorraige bladen. Kattendijke. J' palustris pedicellata Whlnb. Zoutwaterzannichellia. Vrucntjes vrij langgesteeld (steel meest 0,001 lang), even lang als of iets langer dan de stijl, aan de rugzijde meest sterker getand. In brak water. Vrij algemeen. 3. Rüppia L. Rnpp ia. n. I Bladen meest draadvormig, met de scheede tot 0,10 lang, fijn toegespitst. Scheede tot meer dan 0,02 breed. Steel der aar tot meer dan 0,10 lang. 0,07-0,45. 2}.. Mei®erfst R. marïtima L. Ondersoorten: a. R spiralis L. Zeeruppia. Krachtig. Steel der aar zeer lang, tydens den vruchttijd spiraal vormig opgerold. Helmhokjes langwerpig. Vruchtjes vaak scheef eirond, met vrijwel in het midden ingeplanten snavel. Stengel draad vormig, kruipend, het boveneind drijvend. Zilte slooten en moerassen. Vry zeldzaam. (R. maritima Koch). o. R. rostellata Koch. Snavel ruppia. Teerder. Steel der aar vry kort, niet spiraalvormig opgerold. Helmhokjes rond. Vruchtjes byna halvemaanvormig met zijdelings ingeplanten snavel. Zilte slooten en moerassen. Vry zeldzaam. 4. Potamogéton Trn. Fonteinkruid, vi. In het slpk wortelende of geheel ondergedoken öf door middel van de bovenste bladen op den waterspiegel drijvende, onbehaarde met slijm bedekte planten, met vliezige, langwerpige steunblaadjes. Bloemen in aren, boven den waterspiegel uitstekend 1 Bladen alle bijna tegenoverstaand, zittend, halfstengelomvattend, zonder tongetje, eirond- of lijn-lancetvormig, vooral naar voren getand, alleen die onder de gaffelstandige, armbloemige, kortgesteelde aar met 2 steunblaadjes. Vruchten van buiten scherp gekield met haakvormigen snavel. 0,30-0,45. 4. Juni—Octr. Vooral op kleiachtigen grond in zacht stroomend en stilstaand water. Algemeen. Dichtbladig fonteinkruid. P. dénsus L. Bladen afwisselend, hoogstens de bovenste tegenoverstaand. Boven den voet van het blad of den bladsteel steeds een tongetje tusschen het blad en den stengel. . . 2 2 Bladen smal-lijnvormig (grasachtig) of borstelvormig (0,0005-0,005 breed) 3 Bladen elliptisch of lijn-lancetvormig, maar, althans de bovenste, nooit lijnvormig 8 3 Bladen aan den voet met een groene, den stengel nauw omvattende scheede, smal lijnvormig met duidelijke 20. Potamogetonaoeeën. 157 dwarsnerven, meest geleidelijk ineen draadvormigen top versmald. Aar afgebroken, langgesteeld. Stengel meest ■ dun, sterk vertakt. Tongetje witachtig, meest afvallend. Vruchtjes 0,003-0,004 lang, geelbruin, half cirkel- tot bijna bolrond, met gekielden of afgeronden rug, kort gesnaveld. 0,30-3,00. 4. Juni—Augs. In slooten, kanalen, rivieren. Algemeen. . Kamfonteinkruid. P. pectmatus L. wijd vertakt. Bladen meer dan 1-nervig. Vruchtjes gekield. I. Bladen, althans de bovenste, 3-nervig, geleidelijk mee“ draadvormige punt versmald. Tongetje witachtig, afvallend. Vruchtjes aa'v u 1 geirTs' Chain, et Schld. Bladscheeden teer, weinig dikker dan de stengel. Bladen niet meer dan 0,001 breed. Het meest algemeen. 0. flabellatus Bab. Bladscheeden stijf, iets opgeblazen, de onderste althans 2-S-maal zoo dik als de stengel. Bladen aan den voet 0,0016-0,002 breed. Stengels waaiervormig uifgeapteid. Meer in stroomend water. II y. zostoraceus Oasp. Bladen 8-6-nervig met geheel evenwiidisr loopende randen, aan den top stomp afgei ond of de bovenste stekelpuntig. Tongetje meest groenachtig, iets stijj. Bladscheeden minstens 3-maal zoo dik als de stengel. Vruchtjes büna bolrond. Petten, Kamp, Goes. , B S. scoparius Wal Ir. Stengel dicht gaffelvormig vertakt. Bladen ' 1-nervig, draadachtig. Plant teer. In stilstaand water, vooral in zilte slooten. . Bladen zonder scheede of deze zeer korf 4 4 Stengel platgedrukt, smal gevleugeld. Bladen veelnervig met B—6 sterkere nerven • 5 Stengel samengedrukt met afgeronde kanten. Bladen 3-5- nervig Stengel weinig samengedrukt of bijna rolrond. Bladen l-3-nervig .•••■' \ 5 Bladen meest stompachtig, stekelpuntig, aan den voet zonder knobbels. Stelen der aren 2-4 maal zoo lang als de 10-15-bloemige, rolronde aren. 0,90-1,50. 2}.- Jull> Augs. In stilstaand en zachtstroomend water, vooral in veenstreken. Vrij algemeen. Vlak fonteinkruid. P. compressus L. Bladen lang en fijn toegespitst, aan den voet met 1-2 zwartachtige knobbels. Stelen der aren even lang als de 4-6-bloemige, rondachtige aren. 0,30-0,60. 2j.’ Augs. Slooten en moerassen in heidestreken. Vrij zeldzaam. Spitsbladig fonteinkruid. P. acutifolius Lk. Deze soort onderscheidt zich vooral door den gedrongen bouw en de tusschen de veel langere bladen verscholen zittende aren. van r. 20. Potamogetonaceeën. 158 obtusifolius, die meestal hetzelfde uiterlijk heeft, is zfl b.v. door bovengenoemde kenmerken te onderscheiden. 6 Aarstelen 2-3-maal zoo lang als de aar, naar boven iets verdikt. Aar tijdens den vruchttijd los, 6-10-bloemig. Bladen stomp- of spitsachtig. Tongetjes 2-deelig. 0,60-1,20. 4. Juni—Angs. In slooten en plassen. Vrij algemeen. Puntig fonteinkruid. P. mucronatus Schrad. Aarstelen even lang als of nauwelijks langer dan de aar. Aar, dicht, kort, 6-8-bloemig. Bladen stomp, met een nauwelijks zichtbaar stekelpuntje. Tongetje ongedeeld. 0,30-0,90. 2}.. Juni—Augs. In slooten in veenstreken. Vrij algemeen. Stompbladig fonteinkruid. P. obtusifolius M. et K. 7 Bladen zeer smal lijnvormig, toegespitst, meest 3-nervig. Aar 2- of 3-bloemig, vaak afgebroken. Aarsteel draadvormig, 2-3-maal zoolang als de aar. Stengel bijna rolrond, sterk vertakt. Vruchtjes scheef ovaal. 0,80-0,45. 4. Juni—Septr. In slooten, vijvers en grachten, ook in zilte. Algemeen Klein fonteinkruid. P. pusillus L. De vorm a. vulgaris Fr. komt het meest voor, heeft 0,001-0,0015 breede bladen, die aan den voet 3 nerven doen zien. De vorm 0. t en u i ssimus Koch heeft bijna draad vormige, eennervige bladen. Utrecht. Bladen bijna borstei-lijnvormig, l-nervig. Stengel bijna rolrond-draadvorraig, vertakt, vaak met korte takjes inde bladoksels. Vruchten byna halfcirkelrond. 0,30-0,60. 2J.. Juni, Juli. In slooten op rivierklei. Nijmegen, Dordrecht, Valkenswaard. Haarfijn fonteinkruid. P. trichofdes Cham. et Schld. In uiterlijk gelijkt deze plant op een smalbladige P. pusillus, doch de vruchten zijn veel grooter en ook is de plant stijver en brosser en wordt zij bij het drogen zwartachtig. 8 Bladen alle zittend of kortgesteeld, ondergedoken, doorschijnend vliezig, alle gelijk van vorm, zelden eenige drijvende er bij 9 Hoogere bladen gesteeld, vaak drijvend en lederachtig, de ondergedoken zittend ld Bladen alle langgesteeld (steel minstens half zoolang als de schijf), de bovenste steeds drijvend, de ondergedoken tijdens den bloeitijd meest ontbrekend 14 9 Stengel samengedrukt-vierkant, meest roodachtig-wit. Bladen fijn gezaagd, min of meer gekroesd, lancet- tot lijn-laneetvormig, met afgeronden voet zittend, met ver uiteenstaande dwarsnerven. Aarstelen overal even dik. Vruchten aan den voet vergroeid, vrij lang ge- 20. Potamogetonaceeën. 159 snaveld. 0,30-0,90. 2J.. Mei—Herfst. In slooten, grachten, op rivier- en zeeklei. Algemeen. Gekruld fonteinkruid. P. crispus L. De var. 0. serrulatus Rchh. heeft niet gekroesde, vlakke of zwak gegolfde bladen en Is op eenige plaatsen gevonden. Zij is met F. rufescens te verwarren, maar door de kieine. gezaagde bladen met ver uiteenstaande dwarsnerven er van te onderscheiden. Stengel rolrond. Dwarsnerven der bladen dicht bijeen. Vruchten vrij, kort gespitst, aan den rug stomp gekield. 10 10 Bladen zittend, met afgeronden of bartvormigen voet. Aarstelen naar boven niet of nauwelijks verdikt . .11 Bladen inden korten, gevleugelden steel versmald, getand ruw, stekelpuntig, meest alle ondergedoken. . . .12 11 Bladen rondachtig- tot langwerpig-eirond, met diep hartvormigen voet stengeloxnvattend, aan den rand ruw getand, vuilgroen. Aar vrij kort. 0,30-0,90. 2).. Juni—Augs. Vaarten, meren, inde groote rivieren op eenigszins ondiepe plaatsen. Algemeen. Doorgroeid fonteinkruid. P. perfoliatus L. Deze plant gelijkt soms veel op P. den sus, doch slechts zelden zyn enkele bladen ' zoo dicht bijeenstaand, dat zy tegenoverstaand lyken. Bladen langwerpig-lancetvormig (0,09-0,18 lang), met afgeronden voet halfstengelomvattend, aan den top kapvormig samengetrokken, gaafrandig. Aren meest lang. 1,50-3,00. 2].. Juni—Augs. Kanalen, grachten. Zeldzaam. Langstengelig fonteinkruid. P. praelóngus Wulf. Door de geknikte, witachtige stengels, de lange aarstelen en de kapvormige bladtoppen, die by het drogen gewooniyk overlangs iets inscheuren, zoodat zij spits ingesneden schijnen, gemakkeiyk te herkennen. 12 Bladen alle ondergedoken, meest groot, de hoogere niet langer gesteeld, lancetvormig, aan den rand vaak gegolfd, glanzend. Vruchtjes bijna cirkelrond. Aarstelen naar boven verdikt, 0,60-3,00. 1).. Juni—Augs. Vaarten, grachten, breede slooten, op zand- en veengrond. Algemeen . . Glanzig fonteinkruid. P. liicens L. De var. (3. longifólius Cham. et Schl. heeft tot 0,40 lange en tot 0,03 breede bladen, die langer gesteeld zijn. In stroomend water. Ulvenhoutsche hosch. De var. y. acuminatus Fr. heeft lang toegespitste bladen, wier randen bij den top ingerold zijn, terwijl van de onderste bladen vaak alleen de styve middennerf ontwikkeld is (al die hoornachtige spitsen steken vaak een vingerlang boven water uit). Coevorden, Zwolle, Achttienhoven, Sas v. Gent, Opeinde,Tienho ven, Naardermeer, Friesland (veel). Plant in alle deelen fijner en teerder. Hoogere bladen langer gesteeld dan de onderste, meest breeder, vaak drfivend. Vruchtjes halfcirkelvormig 0,50-1,00. Juni—Augs. Op dezelfde plaatsen als de vorige. Meppel, Markelo. (P. graminéus ë- Zizii Koch. in Prod. Ed.ll). P. ZizllM. etK. 20. Potamogetonaceeën. 160 13 Bladen groot (0,07-0,25 lang), de drijvende langwerpigspatelvormig tot omgekeerd eirond, de ondergedoken meest roodachtig, lancetvormig, gaafrandig. Aarstelen naar boven niet verdikt. Vruchtjes scherp gekield. 0. 2J.. Juni—Augs. Heipoelen, veenslooten op het diluvinm, ook in zaehtstroomend water. Algemeen. (P. ruféscens Schrad.). Rosbladig fonteinkruid. P. alpfnus Balb. Bladen hoogstens 0,07 lang, meest korter. Drijvende bladen, zoo aanwezig, langwerpig, elliptisch of eirond, de ondergedoken lijn-lancet- tot lancetvormig, met iets ruwen rand, zwak glanzig. Aarstelen naar boven verdikt. Vruchtjes stomp gekield. 0,30-1,20. 2j.. Juni—Augs. Moerassige plaatsen, in heidepoelen. Algemeen. Grasachtig fonteinkruid. P. graminéus L. Vormen: a. graminifólius Fr. Bladen alle ondergedoken, lijn-lancetvormig, meest slap, de bovenste kortgesteeld. aan den voet der aarstelen zonder of met een zeer kleine schijf. Jn meer diepe en stroomende wateren. 1. fluvialis Fr. Bladen tot 0,10 lang, geleidelijk inde spits versmald. In diepe, heldere wateren en in stroomende heideslooten. 2. Jac üstris Fr. Bladen tot 0,05 lang, vrij plotseling ineen korte spits versmald. In diepere en langzaam stroomende wateren. Gister wijk. (8. heterophy’llus Fr. Ondergedoken bladen meest 1 ancetvormig, iets stijf, teruggekromd, de hoogere lancetvormig tot ovaal-elliptisch, vaak met een spitsje, meest langgesteeld, meest drijvend, lederachtig. In ondiepe wateren. /. nitens Prod. Ondergedoken bladen langwerpig-lancetvormig tot lancetvormig, met afgeronden voet half stengelomvattend, sterk glanzend. Terschelling, Achttienhoven, Zand voort. Bij de f. terréstrisFr. zijn alle bladen gesteeld, leerachtig, breeder of smaller elliptisch, handvorm. Rockanje. 14 Drijvende bladen lederachtig. Stengel niet vertakt. . 15 Bladen alle dun en doorschijnend, aan den rand glad, roodachtig groen, de drijvende eirond, de bovenste met zwak hartvormigen voet, de ondergedoken langwerpig of lancetvormig-eirond. Bladsteel half zoo lang als de bladschijf. Aarstelen overal even dik, lang. Vruchten klein, stomp gekield. Stengel vertakt. 0,30-0,60. %. Juni—Septr. In stilstaande en stroomende wateren en moerassen. Wemeldinge, Valkenswaard. (P. plantaginêus Du Croz). Weegbreeachtig fonteinkruid. . . . P. coloratns Vahl. De var. 8. pach ystachy os Rchb. heeft tot 0,004 dikke aren. De vorm subspathaceus Rchb. van deze heeft een 0,006 1ang,0,005 breed, op een kleine scheede gelijkend schutblad aan den voet der onderste bloem. Tusschen Katwijk en Wassenaar. Van P. polygonifolius inden regel door de dun vliezige, kortgesteelde, drijvende bladen en de kleine vruchten gemakkelijk te onderscheiden. 15 Bladstelen van boven iets gootvormig. Drijvende bladen ovaal of langwerpig met meest zwak-hartvormigen voet. Ondergedoken bladen (tpdens den bloeitijd niet meer heükels, School flora, 16e druk. 11 20. Potamogetonaceeën. 161 aanwezig) zeer smal, soms alleen uiteen middennerf bestaande. Vruchtjes groot (0,004-0,005), tot een dikke afgebroken aar vereenigd. 0,60-1,50. 2).. Juni—Augs. Afgemeen. Drijvend fonteinkruid. P. natans L. Variëteiten: /3. ovalifólius Fieb. Bladen kortgesteeld, stomp, aan den voetafgerond of onduidelijk hartvormig. Op eenige plaatsen. 7 prolixua Koch. Bladen vrij lang gestoeld, vaak aan top en voet duidelijk versmald. Op eenige plaatsen. ... Op drooggeworden plaatsen vindt men soms den vorm te tres ter A. Br. met bladen van den vorm der drijvende van den hoofdvorm,maar Boxtel de dwergvorra minor M. el K. met zeer dunnen stengel en kleine bladen gevonden. , Bladstelen van boven vlak. Drijvende bladen elliptiscnlancetvormig, met afgeronden of iets hartvormigen voet inden verbroeden bladsteel uitloopend. Ondergedoken bladen lancetvormig. Vruchtjes klein (0,003), tot een korte, matig gestoelde aar vereenigd. 0,30-0,60. 2j.. ,juni—Augs. Heideplassen, vooral op bet diluvinm. Algemeen . . Duizendknoopfonteinkruid. P. polygonifólius Poarr. De landvorm terréstris is bj) het Leersumsche veld gevonden. XXL Fam. Najadaceeën. Watern i mfacbtigen. xxi-Waterplanten. Planten 1- of 2-huizig. Bloemdek klein of ontbrekend. Meeldraad 1. Stamper 1. 1 Bladen duidelijk getand, tegenoverstaand of in kransen. Bloemen alleenstaand inde bladoksels. Najas <6B. 1. Najas L. Nimfkruid. Ondergedoken waterplanten met inden bodem wortelenden, drijvenden, gaffelvormig vertakten stengel. Bladen aan den voet scheedevormig verbreed, stekelig getand 1 1 Planten 2-huizig. Helmknopje 4-hokkig. Bladscheeden meest gaafrandig. Stengel min of meer stekelig, stijf. 0,05-0,50. ©. Juni—Augs. Stilstaande en stroomende wateren. Zeer zeldzaam. (N. major Rth.) Groot nimfkruid. N. manna L Planten 1-, soms 2-hnizig. Helmknopje 1-hokkig. Bladscheeden genaald-getand. Stengel niet stekelig. Bladen stijf, bros, gekromd. 0,07-0,25. 0. Juni—Augs. Vindplaatsen als de vorige, maar meest in minder zout water. Zeer zeldzaam. (Canlinia fragilis Willd). Klein nimfkruid, N. minor AH. 20. P o t a m o g et o na c e e ë n. 21. N aj adaceeën. 162 XXII. Fam. Cyperaceeëö. Cyper grassen. Planten met grasachtig uiterlijk. Stengel zonder knoopen, gevuld, vaak driekantig. Bladen meest zoog. wortelstandig, met een gesloten bladscheede, zonder tongetje, vrij vaak is alleen de scheede aanwezig, dus geen bladschijf. Bloemen in aren, pluimen, speren {zie Juncaceeën) of hoofdjes, een- en tweeslachtig. In het eerste geval zijn vaak (Carex) aan denzelfden stengel verschillende aren, waarvan de eene alleen uit mannelijke, de andere alleen uit vrouwelijke bloemen bestaat. ledere bloem staat inden oksel vaneen schutblaadje, het kaf blaadje of kaf je. Zijnde bloemen 2-slachtig, dan is er of geen bloemdek, of dit bestaat uit borstels. Deze hebben 3 meeldraden en een stamper met 1 stijl en 2 of 3 stempels. De bloemen bij Carex zijn eenslachtig; de mannelijke bestaan slechts uit 3 meeldraden, de vrouwelijke uiteen kroesvormig omhulsel, dat het vruchtbeginsel met de 2—3 stempels nauw omsluit en er mede lot een schijnvrucht uitgroeit {urntje). Vrucht een dopvrucht. 1 Planten 1- of 2-huizig. Zie verder boven. Carex 184. Bloemen tweeslachtig. Bloemdek ontbrekend of uit borstels bestaande . 2 2 Kafblaadjes der aartjes in 2 rijen 3 Kafblaadjes der aartjes in spiralen staande .... 4 3 Aartjes veelbloemig. Kafblaadjes meest alle bloemdragend. Bloemdek niet aanwezig. Bloeiwijze een samengestelde, scherm vormige speer Cyperus 119. Aartjes met weinig bloemen, de 3-6 onderste kafblaadjes dragen in hunne oksels geen bloemen. Bloemdek borstelvormig. Bloeiwijzen tot hoofdjes ineengedrongen. Schoénns 180. 4 Aartjes met weinig bloemen, de 3-4 onderste kafblaadjes kleiner, zonder bloemen inde oksels 5 Aartjes veelbloemig. De onderste kafblaadjes grooter dan of even groot als de overige, slechts 1 of 2 zonder bloemen. 6 5 Bloemborstels zeer kort. Stijl iets geleed, het onderste deel blijft op de samengedrnkte vrucht staan. Teere planten. Rhynchóspora 180. Bloemborstels ontbrekend. Stijl ongeleed, grootendeels van de niet samengedrnkte vrucht afvallend. Groote plant. Cladium tBt. 6 Bloemborstels meest 6, kort, ruw, niet boven de kafblaadjes uitstekend, dikwijls ontbrekend. . . Scirpus 181. Bloemborstels talrijk, lang, na den bloeitijd ver boven de kafblaadjes uitstekend en als lange, glanzige, witte haren de vrucht omgevend . . . . Erióphorum tBe. 22. Cyperaceeën. 163 1, Carex Rupp. Zegge. Rietgras. Seh. Bund. Bent. xxi *). Grassen met ronde of driekantige halmen, die niet hol z|jn. Bladen in 3 rijen staand 1 Bij verscheiden soorten van dit geslacht komt de monstruositeit cladostachya voor, waarbij op de plaats der vrouwelijke bloem een aartje, dat verscheidene vrouwelijke en verder eenige mannelijke bloemen draagt, ontwikkeld is. Slechts eenige Carex-soorten zyn voldoende onderzocht, wat de vormen | betreft. 1 Een enkele enkelvoudige aar aan den top des stengels. 2 De bloemen staan ineen samengestelde aar of ineen pluim. 4 Aan den top des stengels staan een of meer mannelijke aren en daaronder een of meer vrouwelijke, scherp van elkander gescheiden 19 2 Plant meest tweehuizig, dus de aar bevat alleen mannelijke of alleen vrouwelijke bloemen 3 Plant eenbuizig, zodevormend. Het bovenste deel der aar bestaat uit mannelijke, het onderste uit vrouwelijke bloemen. Stengel en bladen glad. Urntjes langwerpiglancetvormig, glanzig bruin. (Zie ook 0. Davalliana.) 0,15-0,30. 2|. Mei, Juni. Vochtige veenweiden. Vrij algemeen Yloozegge. C. pulicaris L. 3 Kruipende wortelstok, met uitloopers. Stengel rondachtig, glad. Bladen borstelvormig. Rijpe urntjes horizontaal of bijna rechtopstaand, eirond met gezaagden top en j snavel. 0,10-0,30. 2J.. April, Mei. Vochtige plaatsen in veenachtigen heidegrond. Vrij zeldzaam. Tweehuizige zegge. C. dióica L. De var. 0- Metteniana Asclirs. et Gr. heeft aan den voet der mannelijke aartjes een vrouwelijke bloem met een bij rijpheid wijd uitstaand urntje. Lattrop, Groesbeek. Piant zodevormend, zonder uitloopers. Stengel en bladen ruw. Urntjes langwerpig-lancetvormig, tenslotte teruggeslagen of teruggekromd met weinig gezaagden snavel. 0,10-0,50. April—Juni. Soms komen vrou- i welijke exemplaren voor met mannelijke bloemen aan den top, die dan j oppervlakkig beschouwd op C. pulicaris gelijken. Veengrond, lage wel- j landen. Misschien bij ons voorkomend. Turfzegge. C. Davalliana Sm. Kleine zwakke exemplaren van C. panicea, met slechts een mannelijke aar zijn gemakkelijk te onderscheiden van de vorige door de vlakke bladen en het bezit van uitloopers. 4 Teder aartje bevat zoowel mannelijke als vrouwelijke bloemen 6 *) Bij het verzamelen der Carex-soorten moet men er op letten, of de plant zodevormend is, of er een wortelstok Is, of er uitloopers zijn. De beste tyd is tegen het ryp worden der vruchtjes, omdat dan de vorm der urntjes het best is waar te nemen. 22. Cyperaceeën. 164 Een deel van de aartjes bevat óf alleen mannelijke óf alleen vrouwelijke bloemen 5 5 De bovenste en de onderste aartjes zijn meest geheel vrouwelijk, de middelste zijn mannelijk. Wortelstok kruipend. Urntjes eivormig, geheel omgeven dooreen ruwen kiel. 0,15-0,50. 2J.. Mei, Juni. In drassige weilanden, aan waterkanten en vochtige bosschen. Algemeen. Tweerijige zegge. C. disticha Huds. De vorm floribünda Peter m. met veelbloemige, verlengde aartjes en byna bladachtige schutbladen is by Hoek van Holland gevonden. De vorm minor Peter m. die teerder en fijner is en een slankere bloeiwijze heeft, is by Dordrecht gevonden. Gelakt wel wat op C. paradoxa, doch onderscheidt zich al dadelijk van deze door den kruipenden wortelstok. De bovenste aartjes zijn meestal mannelijk, de onderste vrouwelijk, de middelste zijn onderaan vronwolijk, bovenaan mannelijk. Urntjes langwerpig-eirond, het bovenste 2/s deel dooreen breeden, gezaagden vleugel omgeven. Bladen vaak gootvormig. 0,15-0,30. Zj.. Mei, Juni. Duinen, zandige streken. Algemeen. Duinreep. Zandzegge. C. arenaria L. Vormen : A. Bladen geleidelijk toegespitst met rechten of gebogen top. 1. ty'pica Aschrs. et Gr. Plant vrij gedrongen. Bloeiwijze bij rijpheid iets overhangend, dicht, niet afgebroken. De gewone vorm. 2. remóta Marss. Plant slanker. Bloeiwijze overhangend, de onderste aartjes verder van de andere staand. Niet zeldzaam. B. spiralis Aschrs. et Gr. Bladen ineen fijne spits, die spiraalvormig is opgerold, uitloopend. Plant vrij laag, tamelijk gedrongen. Baa rn—H 11 versu m. Door het meer krachtige der geheele plant en door de verdroogde, ineengeschrompelde, mannelijke aartjes aan den top der vruchtaren gemakkelijk van C. ligerica te onderscheiden. 6 In ieder aartje staan de mannelijke bloemen bovenaan. Planten dicht zodevormend. Urntjes met 2-tandigen snavel 7 In ieder aartje staan de mannelijke bloemen onderaan, zeer zelden zijnde onderste vrouwelijk 13 7 Stengel aan den voet omgeven door donkerbruine tot zwarte scheeden. Urntjes aan weerszijden gewelfd. 12 Stengel aan den voet omgeven door witte of licht gekleurde scheeden. Urntjes platbol. Planten grasgroen. 8 8 Stengel gevleugeld-driekant, met verdiepte zijvlakken en ruwe kanten. Bladen meest korter dan de stengel, 0,004-0,008 breed. Vele aartjes aan den top van den stengel tot een dichte, samengestelde aar vereenigd. Zodevormend. 0,30-0,90. 2j.. Juni, soms in Augs. 22. Cyperaceeën. 165 weer. Aan waterkanten, op beschaduwde, moerassige plaatsen. Vrij algemeen. Voszegge. C. vulpma L. De var. 6. nemorósaKoch heeft in tegenstelling met de roestbruine kafjes van den grondvorm, witachtige, aan den rand lichtbruine kafjes. Stengel meest slap, met losse aar. Dordrecht, Leiden, Rhoon, Oostvoorne, Haarlem, Rotterdam, Willemsdorp. De vorm 11. laeviüscula Sanio met fijnruwe bladen en boven fijn ruwen stengel is bjj Rhoon gevonden. De f. longibracteata Beek., waarbij de schutbladen der bloei wijze een duidelijk uitstekende bladachtige spits hebben, is bij Dordrecht gevonden. Stengel ongevleugeld, driekant met vlakke zijden, alleen boven ruw 9 9 Vruchten afgerond vierhoekig met breederen voet op een kurkachtig weefsel zittend, het grootste deel van het urntje vullend, wit- of lichtgeelachtig. Urntjes met den snavel tot bijna 0,005 lang, ten slotte naar alle zijden uitstaand. Tongetje vrij wat meer lang dan breed met breeden, witvliezigen rand. Aar meest niet afgebroken, met 6—12, meest B—lo aartjes. Meeldraden bijna zoo lang als de katjes, met dunne helmknopjes. 0,15—0,60. 2\.. Mei, Juni, soms ook later. In moerassige weilanden, aan waterkanten, langs wegen en dijken. Vrij algemeen. (C. contigua Hoppe.) Stekelzegge. C. muricata L. De var. 0. remóta F. Schultz met slappen, min of meer overhangenden stengel, meer afgebroken aar en bruine kafjes is op den Spaarndammerdpk en op een paar plaatsen in Z.-Limburg gevonden. Bij de var. V-pallida Appel (6. virens Oud.) zijnde kafjes bleek en witachtig. Rotterdam, Utrecht, Nijmegen, Middachten. De var. S. pseudo-guestphalicaAschrs. et Gr. gelijkt veel op de vorige, maar is nog teerder. Bloeiwijze meest iets afgebroken. Onderste kafjes meest met bladachtigen top, de andere licht roodbruin met scherpen top. Hulsberg (Z.-L.). Vruchten eirond, aan weerskanten gelijkmatig afgerond Tongetje ongeveer even lang als breed of meer breed dau lang 10 10 Vruchten breed eirond, vaak cirkelrond, het urntje geheel vullend. Urntjes 0,004-0,005 lang. ten slotte naar alle zijden uitstaand. Tongetje met smallen. bruinen rand. Meeldraden korter dan de kafjes, met dikke helmknopjes. Plant spoedig geelgroen. Bladen 0,003-0,0045 breed. 0,30-1,00. Mei, Juni. Z.-Limburg C. I eérsii Schultz. Vrachten als bij C. muricata, doch het urntje niet vullend, steenrood. Urntjes 0,003-0,0036 lang, ook aan den voet dunvliezig. Tongetje met witten, niet verdeelden rand. Misschien inlandsch in Z.-Limburg. C. Palrael F. Schultz. Vruchten langwerpig-eirond. Urntjes rechtop- of rechtop-afstaand. Planten teerder 11 11 Vrucht het urntje bijna geheel opvullend. Stengels kort, stijf, rechtopstaand, een korte, samengedrukte aar dragend. Bladen stijf, kort, met een kort tongetje. Urntjes 0,005-0,00?5 lang, sterk generfd. Juni, Juli. Waarschijnlijk op den St. Pietersberg gevonden. C. Chabértl F. Schultz. Vrucht opvallend kleiner, het urntje niet geheel opvullend. Stengels vele, bij vruchtrijpheid overhangend. Tongetje grooter dan by de vorige, vaak bruin gerand. Aren met meest ver uiteenstaande, armbloeraige 22. Cyperaceeën. 166 aartjes. Plant grasgroen met 0,002-0,003 breede bladen. Urntjes niet langer dan 0,004 . 0,15-0,80. 24. Juni—Augs. In bosschen, ook in weiden. Z.-Limburg, Delft, Plasmolen. Afgebroken zegge. C. divulsa Good. De var. guestphalica F. Schultz is slank en dun, iets grasgroen, met lange, slappe bladen. Schutbladen vaneen of meerder onderste aartjes bladachtig. Kafjes wit met groene middenstreep, ten slotte witachtig-bruin. Urntjes groen, glanzend, kleiner dan bi] de soort. Z.-Limburg. 12 Stengel boven driekant, ruw, met iets gewelfde zijden. Bladen smal, van boven ruw. Urntjes 0,003 lang, aan weerszijden gewelfd, zonder nerven, donkerbruin tot zwart. Bladscheeden meest niet rafelend. Kafjes bruin met breeden, witten rand. Plant met wortelstok. 0,30- 0,60. 2J-. Mei, Juni. In hooge en lage veengronden. Vrij zeldzaam. (C. teretiüscnla Good.) Ronde zegge. C. diandra Schrk. Stengel driekant, scherp. Bladen tot 0,005 breed, meest iets gootvormig, scherprandig. Urntjes 0,003 lang, zeer sterk gewelfd, glanzig bruin, met slechts enkele nerven aan den voet. Kafjes langwerpig-eirond, lichtbruin, met breeden, witten rand. Sterk zodevormend. 0,30- 0,60. 2).. Mei, Juni. Moerassige streken, aan waterkanten. Vrij algemeen. Pluimzegge. C. paniculata L. De var. 3 simplex Peter ra. met smallere bloeiwijze en kortere pluiratakken is van Apeldoorn, Veeneudaal en een paar plaatsen m Z.-Limburg bekend. Geraakkelijk van C. paradoxa te onderscheiden door den vorm der urntjes en het ontbreken van de vezelmassa aan den stengel voet. Stengel driekant, scherp. Bladen tot 0,003 breed, scherprandig. Lrntjesvrfi sterk gewelfd, 0,003 lang. 9-11-nervig, glanzig. Zodevormend. 0,30-0,60. 24. Mei, Juni. Lage venen en weiden. Deventer, Zutphen, Eelderwolde, Goor, Beekbergerwoud, Breda, Sleeuwyk (N.-Br.), Diepenheim—Gelselaar. Zeldzame zegge. C. paradoxa \Villd. Is nog al veranderlijk en lijkt nu eens meer op C. pa n i c u 1 at a, dan weer op C. diandra. Van beide, evenals ook van de met haar in kleur overeenkomende O. disticha, is zij gemakkelijk te onderscheiden door de zwartbruine vezelmassa aan den voet der plant, waaraan ook de niet-bloeiende zoden, die aan die van C. caespitosa herinneren, geraakkelijk te herkennen zijn. 13 Planten met kruipenden wortelstok. Aartjes 4-15 aan den top van den stengel. Stengel driekant, scherprandig. Bladen smal, 0,002 breed 14 Planten zodevormend 15 14 Aartjes bruin. Urntjes generfd, met aan den top gezaagden rand. 0,10- 0,60. 24. April, Mei. Open zand- en heidegrond. Meppel {% Hunderen, Nijmegen, Maastricht. (C. Schréberi Scbrk.) Vroege zegge. C. praecox Scnreb. Nog teerder en fijner dan C. 1 iger i c a, de leden van den wortelstok Aartjes geel. Urntjes glad, met gezaagden rand. 0,30-0,60. ‘24. Mei, Juni. 22. Cyperaceeën. 167 Beschaduwde bosschen. Apeldoorn, Wolfhaag (Z.-Limburg), Meersener- Trilgraszegge. C brizotdes L. Kafjes spits met witten rand en groene middennerf. Urntjes 0,005 lang, smal eivorrnig, met een smallen, gezaagden vleugel omgeven. Tot dusverre alleen zeker bij Hillegorarnerbeek gevonden. 0,15-0,30. 2j.. Mei, Juni. Loirezegge. C. ligérica Gay. Door den slanken stengel en de smalle bladen direct van C. arenaria te onderscheiden. 15 Aartjes ver uiteen, de onderste inde oksels van gewone bladen. Stengels slap, fiauw-driekant, alleen onder de aartjes ruw. 0,30-0,60. 2}.. Mei, Juni. Vochtige beschaduwde plaatsen, vooral aan waterkanten. Vrij algemeen Wijdaarzegge. C. remóta L. De var. li. stricta Madauss heeft een rechtopstaanden stengel en minder ver uiteenstaande aartjes. Dordrecht. De vorm b. Dölleniana Aschrs. et Gr. van deze heeft de aar beneden samengesteld. Dordrecht. De var. subloliacea Schur. met zeer kleine, armbloemige aartjes is te Hooglanderveen by Nijkerk gevonden. De 3 volgende bastaarden van C. remota komen in stengellengte en in het ver uiteenstaan der aartjes (vooral der onderste) met deze overeen. De bastaard met C. paniculata, C. Boenninghausiana Whe. de roode zegge, wykt van de andere af door de min of meer bruine kleur der aartjes en doordat meest alleen de onderste pluimtak hoofdjesachtig samengedrongen aartjes draagt, terwijl de andere takken meest de talrijke aartjes tot aren vereenigd dragen. Ook is de stengel donkerder groen en alleen boven of verder naar beneden ruw. Dordrecht, Velp, Mook (Piasmolen). Misschien is het te Velp gevonden ex. slechts een vorm van C. remota of een bastaard van C. canescens en C. remota nl. C. Arthuriana Beckmann. By de bastaarden met C. muricata en C. vul pi na bestaan de pluimtakken alle uit hoofdjesachtig samengedrongen aartjes. De bastaard met C. muricata, C. axillaris Koch, is minder krachtig dan de volgende. De stengel is alleen boven ruw, 3-kantig, doch wel gevleugeld. De aartjes zyn byna steeds bleek, de urntjes niet duidelijk generfd. Utrecht, Wassenaar. De bastaard met C. vulpina, C. axillaris Good., heeft een scherp driekantigen stengel met minstens 2 gevleugelde kanten en is van boven af minslens tot het midden ruw. De aartjes zyn meest lichtbruin, de urntjes duidelijk generfd. De kafjes zijn bruin met wit-groene middenstreep. Op verschillende plaatsen op het eiland van Dordrecht. De vorm Kneuckeriana Zalm. van deze met een dunnen, slappen vrij lagen stengel, slappe bladen, een aarvormige, losse bloeiwyze en witte of aan de randen iets bruine kafjes, is ook op het eiland van Dordrecht gevonden. Aartjes niet zoover van elkaar staand, het onderste niet inden oksel vaneen gewoon blad. . . • . . . .16 16 Stengels scherp-driekant, met ruwen rand 18 Stengels stomp-driekant, niet of slechts bovenaan met ruwen rand 17 1/ Kafjes eivormig, bruin met groene kiel. Urntjes platbol, aan weerszijden generfd en boven met getanden rand, bij rijpheid stervormig uitstaand. Aarljes 3—5 aan den top des stengels Bladen goot vormig, veel korter dan de stengels. 0,10-0,45. 2).. Mei, Juni. Vochtige, 22. Cyperaceeën. 168 grazige heidegrond. Vrij algemeen. (C. echinata Ehrh.). Sterzegge. C. stellulata Good. De zeer krachtige var. 3. hydróphiia Dum. is te Apeldoorn gevonden. Deze soort gelukt inden vruchttoestand wel wat op C. muricata, zij üöêit echter smallere bladen, de aartjes staan vr\j ver van elkaar en zijn arrabloemlg en het eindaartje is als gesteeld door het smalle, mannelijke deel. Katjes eirond-lancetvormig, lichtbruin, met groene middennerf en witachtigen rand. Urntjes eivormig, aan weerszijden generfd, omgeven dooreen breeden, gezaagden vleugel. Bladen smal, korter dan de stengel. Aartjes 4—6, aan den top des stengels. 0,15-0,30. 2). Mei, Juni. Op open plekken in bosschen, in vochtige weiden, langs wegen, waterkanten, vooral in veenachtige streken. Vrij algemeen . . . Hazezegge. C. iepohna L. De var. 3- argyroglóchin Koch. heeft een vrij hoogen stengel met slappe bladen en iets van elkaar verwijderde aartjes Het is een schaduwvorm en bp Meppel en op Texel gevonden. Setongibracteata Peterm. met het onderste schutblad 13 Ml Ootmarsura, Ruurlo, Lochem, Breda, Oisterwilk en Made gevonden. 18 Aartjes meest B—l2, meest vrij dicht bijeenstaand. Kafjes eivormig, met lichteren rand! Urntjes 0,002 lang, langwerpig-lancetvormig, langer dan de kafjes. Bladen lichtgroen. Zodevormend. 0,30-0,80. 2J.. Mei, Juni. Aan waterkanten en op veenachtige gronden. Alleen in Utrecht, Gelderland, Overijsel en Noord-Brabant vrij algemeen, overigens zeldzaam. üitgerekte zegge. C. elongata L. Aartjes 4—6, vrij dicht bijeenstaand. Kafjes witachtig, ten slotte lichtgeel, groen gekield. Urntjes nauwelijks 0,002 lang, eivormig, langer dan de kafjes. 0,20-0,60. 2}.. Mei, Juni. Moerassige, veenachtige gronden, en aan waterkanten. Vrij algemeen. Afgekorte zegge. C. canéscens L. De var. Até nuis Lang., die teerder is dan de grondvorm, Isgriisgroen met smalle bloeiwijze en is bp Schimmert gevonden. 19 Vruchtbeginsel met 2 stempels. Zaden plat .... 20 Vruchtbeginsel met 3 stempels. Zaden driehoekig . . 24 20 Uitloopers ontbrekend. Bladseheeden duidelijk rafelend. Stengel aan den voet bladlooze scheeden en daarboven eerst eenige bladen dragend 21 Uitloopers aanwezig. Bladseheeden niet of niet sterk rafelend 22 21 Stengel slank, slap, licht- tot geelgroen. Scheeden zwartpurperkleurig. Mannelijk aartje meest 1. Urntje elliptisch, aan weerszoden iets ge- 22. Cyperaceeën 169 welfd, zonder nerven. 0,15-0,50. April, Mei. Vruchtbare weiden. Misschien by ons niet voorkomend. Zodezegge. C. caespitósa L. Stengel stijf rechtopstaand, krachtig, grijsgroen. Scheeden geelbruin. Mannelijke aartjes I—2. Urntjes elliptisch, samengedrukt, duidelijk generfd, grijsgroen. Bladen bij. het drogen de randen omrollend. 0,45-0,90. 2j.. April, Mei, zelden ook Herfst. In moerassen, aan waterkanten en in duinpannen. Vrij algemeen. Stijve zegge. C stncta Good. De vorm homalocarpa Aschrs. et Gr. heeft een dunneren stengel, die alleen onder de aar ruw is. De bladschljven zijn smaller, de urntjes ongenerfd of onduidelijk generfd. Oisterwljk. Del, furcata met 1 of meer aren gaffelvormig vertakt, labljLochem gevonden. 22 Bladscheeden rafelend. Stengel glad. Bladen borstelvormig samengevonwen. Mannelijke en vrouwelijke aren 2—3. Urntjes groot, duidelijk generfd, aan de buitenzijde gewelfd. 0,20-0,50. 2).. Juni, Juli. Duinvalleien. Vrij algemeen Drienervige zegge. C. glauca Scop. ondersoort trinérvis Degl. Een bastaard van C. Goodenoughii enC. trinervia is inden vorm pumila Junge tal) Hoek van Holland gevonden. Bastaarden van C. trinervia met C. glauca en ook met C. pa n i c e a zyn te Oostvoorne gevonden. Bladscheeden niet rafelend. Stengel althans naar boven ruw, scherp driekant 23 23 Bladen grasgroen, slap, bij het drogen de randen omrollend. Schutbladen inden regel langer dan de halm. Mannelijke aren 2—3, vrouwelijke 3—5, lang cylindrisch, dikwijls overhangend. Urntjes meest aan weerszijden gewelfd. Stengel zonder niet-bloeiende 'bladrosetten aan den voet. 0,40-1,20. 2}.- April—Juni. Aan waterkanten en in vochtige weiden. Vrij algemeen. (C. acüta L.), Luusch. Scherpe zegge. C. gracilis Curt. Van alle verwante soorten te onderscheiden, doordat de scheeden niet een netachtig vezelwerk vertoonen. Vormen : A.corynóphora Aschrs. et Gr. Plant krachtig. Stengel aan den top 'knikkend. Bladen meest 0,009 breed. Aartjes slank, meest bangend. Kafjes meest langer dan de urntjes. I. Bladen meest 0,005-0,009 breed. a. Aartjes slank, de onderste meest lang gesteeld. «. genuina Aschrs. Urntjes aan weerszijden sterk gewelfd, omstreeks zoo lang als de spitse kafjes. De vrij algemeene vorm. Aan waterkanten en in vochtige weiden. De vorm personata Kük. heeft een bijna gladden stengel, lange, losbloeraige, vrouwelijke aartjes en roestkleurige kafles, meest langer dan de urntjes. Nuth {Z.-L.), Gorinchem, Dordrecht, Kampen. 22. Cyperaceeën. 170 strictifólia Aschrs. Bladen meest styf.,Urntjes meer samengedrukt, korter dan de lang toegespitste kafjes: Dordrecht, Rotterdarh. (C. prolixa Fr.) 6. Aartjes kort, vaak dik, rechtopstaand, byna zittend^ 7. fluviatilisKük. Plant krachtig. Schutbladen lang,-Aartjes dik. Dordrecht, Sleeiwy®, Rotterdam, Schiedam. '"■* ê- hum 11 is KtLk. Plant laag (0,10-0,15).-Aartjes niet dik, vaak dicht byeajhstaanct. Dordrecht, Gorinclïem. 11. angustifólia K ü ik. Bladen meest slechts 0,003-0,001 -fereed. Stengel meest dun, slapSSchiedam, Ootmarsum, Hooglanderveen by Nykerk. j .V ; * / > ' J T B. f. tricostdta Aschrs. Plant meest vrij laag. BtetyjeLgiéchtopstaand. Bladen meest slechts 0,005 Aötffes korter, rechtopstaand. Kafjes korter dan de urntjes. Rotterdam, Gorinchem, Z.-Limburg, Ootmarsum, Kampen, Bennekom, Tienhoven, Lelden, Deventer. De vorm amblylépis Aschrs. et Gr. heeft geheel stompe kafjes. Maasuiterwaarden by Bunde, Veenendaal. De bastaard van C. gracilis en C. stricta is waarschjjnlyk by Meppel gevonden. Bladen grijsgroen, meest stijf, bij het drogen de randen naar binnen omrollend. Schutbladen inden regel korter dan de halm. Mannelijke aren 1 (soms 2), viouwelijke 2—4, kort cylindrisch. Urntjes van buiten gewelfd, klein. Stengel met niet-bloeiende bladrosetten aan den voet. 0,10-0,70. 2}., April—Juni, soms Herfst. In weiden, moerassen, aan oevers. Algemeen. (C. vulgaris Fr.). Gewone zegge. C. Goodenoüghii Gay. Vormen : A. Stengels meest meer dan 0,10 lang, rechtopstaand. I. Bladen vlak. 1. Scheeden der wortelbladen beneden aan den rug afgerond, niet gekield. a. a. elatior Aschrs. et Gr. Stengel 0,30-0,70 lang. Bladen minder stijf, lang. Schutbladen vaak boven de bloei wij ze uitstekend. Aartjes ver uiteenstaand, de onderste vaak duidelyk gesteeld. Vochtige grond. Vry algemeen. De vorm tornata Fr. met vry breede bladen en tot 10 aartjes is by Ootmarsum gevonden. De vorm récta Fleischer met lange, smalle bladen en minder aartjes is by Ootmarsum, Oisterwijk en Drimmelen gevonden. b. curvéta Aschrs. et Gr. Stengelo,lo-o,3olang. Bladen vrij stijf. Onderste schutbladen niet langer dan de bloeiwyze. Aartjes meer op elkaar staand, zittend of byna zittend. De meest algemeene vorm. 2. y. turfósa Fr. Scheeden der wortelbladen aan den rug tot aan den voet duidelyk gekield. Aartjes ver uiteenstaand. Hooge veengrond. Breda, Baambrugge, Huibergen, Oenkerk, Ootmarsum, Lochem. Gelykt wel wat op een Eriophorum. 11. ê. j ü n c e a Fr. Bladen samengevouwen en opgerold. Plant slank en dun. Aartjes slank en ver uiteenstaand. Öweikhuizen, Hulsberg, Schinnen (Z.-L.), Ootmarsum, Lonneker, Maarsbergen, Veenendaal. B. f. pümila Aschrs. et Gr. Stengels meest slechts 0,04-0,09lang. Bladen breed, styf met styve punt. Aartjes dicht, zittend. Droge grond. Vry algemeen. 22. Cyperaceeën. 171 Een bastaard van C. gracilis en C. Goodenoughii, C. elytroides Fr. is bij Gorsel, Bennekom, Holten en Hoek van Holland gevonden. Misschien is ook de bastaard van C. stricta en C. Goodenoughii op eenige plaatsen gevonden, 24 Urntjes zonder of met een korten snavel, die niet gespleten is 25 Urntjes met een duidelijken 2-3-spletigen snavel . . 37 25 Urntjes onbehaard 26 Urntjes behaard 32 26 Het onderste schutblad heeft een korte of geen scheede. 27 Het onderste schutblad heeft een lange scheede ... 30 27 Topaartje aan den top vrouwelijk, beneden mannelijk (slechts bp uitzondering geheel mannelijk of vrouwelpk), de overige 2-4 vrouwolijk. Kafjes lang en fijn toegespitst, zwartbruin met groene middenstreep. Urntjes generfd. Aartjes zittend of kortgesteeld. Bladen rechtopstaand, grijsgroen. Onderste bladscheeden rafelend, purper. Stengel inde bloeiwijze ruw. Met lange uitloopers. 0,10-0,40. 2).. Mei, Juni. Vruchtbare weiden. Wanneperveen, Vollenhove. Buxbaum’szegge. C. Bnxbadmil Whlnbg. Topaartje mannelijk, de zijdelings staande I—3 vrouwelijk 28 28 Bladen samengevouwen en smal, daardoor eenigszlns borstelvormig' Schutbladen aan den voet bruin. Kruipende wortelstok. Stengels driekant, slap, alleen aan het ondereinde bebladerd. Vrouwelijke aartjes 1-3, mannelijke 1-2. Urntjes generfd, zeer kort gesnaveld. Kafjes roodbruin, even lang als of korter dan de urntjes. 0,20-0,45. 2j., Mei, Juni. In moerasvenen en tusscheu veenmos. Epe. Doetinchem, Roodebeek bij Sittard, Stamproij bp Weert, Schinveid ;L.), Bleekermeer (Vel.) Slijkzegge. C, limósa L. Bladen niet samengevouwen. Scheede der schutbladen groen 29 29 Uitloopers aanwezig. Bladen grijsgroen. Schutbladen ongeveer zoo lang als de halm. Vrouwelijke aren 2—3, mannelijke I—2, de onderste vrouwelijke soms zeer lang gesteeld. Urntjes ellipsoïdisch tot omgekeerd eirond, bruin, zelden groen, ongenerfd. 0,20-0,40. 2j.. Mei, Juni. Vruchtbare, vochtige weiden, op de duinen, in Limburg op de kalkheuvels. Vrij algemeen. (C. flacca Schreb.). . Zeegroene zegge. C. glauca Murr. Vormen: A. Vrouwelpke aartjes langgesteeld, ten slotte hangend. I. Vrouwelijke aartjes meest vrp dik, hoogstens tot 4 maarzoo lang als breed. a. Plant hooger dan 0,20. «. ty'pica Aschrs. et Gr. Plant 0,30-0,40 hoog. Bladen en stengel stjjf. Mannelijke aartjes vrp dik. De meest voorkomende vorm. Hiertoe behooren ook de vormen pdllida Beek. Kafjes der vrouwelpkeaartjes lichter met breede groene middenstreep. Lonneker, Utrecht, melanostéchya Uechtr. Kafjes der vrouwelpke aartjes donker gekleurd. Rotterdam. 22. Cyperaceeën. 172 Thuringiaca Schk. Vrouwelijke aartjes langwerpig tot rondachtig, slechts 0,006—0,012 lang, rechtopstaand. Mannelijk aartje 1. Dordrecht. 3- sil vatica Aschrs.etGr. Plant meest hooger dan 0,50. Stengel en blad slap. Mannelijke aartjes zeer slank. In bosschen. Staalduin, Dordrecht. b. arenósa Schur. Plant 0,10-0,20 hoog. Aartjes klein,vaak kortgesteeld. Op drogen grond. Hellevoetsluis. 11. leptostachysSchur. Vrouwelijke aartjes slank, vele malen meer lang dan breed. Plant krachtig. Rotterdam. B. erythrostachys Schur. Vrouwelijke aartjes kortgesteeld of zittend, rechtopstaand, meest dik. Weiden, oevers. Lonneker, Veenendaal. Gelijkt veel op C. Goodenoughii, doch zij bezit 3 stempels inde bloem en de aartjes zijn gesteeld. Zodevormend, geheel geelgroen. Bladen behaard. Schutbladen langer dan de halm. Meestal een mannelijke en 2 of 3 dicht opeengezeten vrouwelijke aren, die gesteeld en ten laatste eenigszins knikkend zijn. Urntjes langwerpig-elliptiscb, generfd, geelgroen. 0,20-0,50. 2).. Mei, Juni, zelden tot Augs. In bosschen, ook in vochtige weiden. Vrij zeldzaam. Bleeke zegge. C palléscens L. Vormen: a. ty'pica Aschrs. et Gr, Plant 0,20-0,40 hoog. De meest voorkomende vorm. b. elatior Aschrs. et Gr Plant tot meer dan 0,50 hoog. Bladen meest slap. Jn vruchtbare boschweiden. Denekamp. Door de vooral op de scheeden der bladen duidelijke beharing gemakkelijk te onderscheiden (C. hirta onderscheidt zich door de uitloopers). 30 Vrouwelijke aren I—2, ijl, op dunne stelen staand. Plant met uitloopers, zodevormend. Bladen grijsgroen, gekield. Urntjes bol-eirond, ongenerfd. 0,10-0,30. 2| April, Mei, soms tot Herfst. Vochtige weiden, aan randen van moerassen, op veengrond. Algemeen. Blauwe zegge. C. panicea L. Vormen: A. Stengel hooger dan 0,10. a. Stelen der vrouwelijke aartjes niet zeer lang, de steel van het onderste niet over de monding der scheede uitstekend. 1. ty'pica Aschrs. et Gr. Mannelijk aartje steeds rechtopstaand, ook de spil der bloeiwijzetusschen de vrouwelijke aartjes niet rechthoekig gebogen. Het meest voorkomend. 2. refracta Klinggr. Mannelijk aartje rechthoekig of bijna rechthoekig omgebogen. Aardenburg. b. longipedunculata Aschrs. etGr. Stelen der vrouwelijke aartjes lang, die van het onderste vele malen langer dan de scheede van het schutblad. Monster, Gouda, Drimmelen, Plasmolen, Groesbeek. B. hümilis Aschrs. etGr. Stengel weinig hooger dan 0,05. Op droge plaatsen. Utrecht, Voorthuizen. Ex. van C. glauca met lange scheeden zijn van C.pa n ic e a te onderscheiden door de nauwsluitende bruine scheeden en de korrelige oppervlakte der vruchtjes. Bij C. panicea toch zijnde scheeden wijd, lichtgroen en de vruchtjes glad. 22. Cyperaceeën. 173 Een bastaard van C, g 1 a u c a en C. pa n i c e a is bij Hoek van Holland en Houthem gevonden. Vrou welyke aren meest 4 (3-7), knikkend of overhangend. Schutbladen met lange scheede 31 Uitloopers aanwezig. Bladen groen, vlak. Mannelijke aren 1, vrouweljjke 3—4, zeer dun en yl. Urntjes onbehaard, generfd, driekantig-lancetvorraig. 0,60-1,00. 2|.. Mei, Juni. Vochtige, beschaduwde plaatsen. Beek bij Nymegen, Rotterdam. Slanke zegge. C. strigósa Rads. Dicht zodevormend. Bladen iets blauwgroen, zeer breed. Vrouwelijke aren 46, zeer lang (tot 0,15), dichtbloemig, ten laatste evenals het mannelijke aartje overhangend. Urntjes driekant, onbehaard, ellipsoidisch. Kafjes met bruinen rand en groene middenstreep. 0,60-1,20. ik Mei, Juni. Vochtige bosschen. Bunde (Limburg). Aangevoerd (Wormerveer). Ook als sierplant. . . . Hangende zegge. C. péudnla Hnds. Een fraaie, door de breede bladen, de slanke (tot 0,15 lange) aartjes, waarvan ook het mannelijke overhangt en de betrekkelijk kleine urntjes zeer gekenmerkte soort. 32 Scheede der schutbladen kort of ontbrekend. Vrouwelijke aartjes kort, eirond, gedrongen . . . . . . . .33 Scheede der schutbladen lang. Vrouwelflke aartjes cyllndervormig. Ijl. 36 33 Alle vronwelijke aartjes zittend, dicht bijeenstaand. Schutbladen zonder scheede, klein, groen. Vrouwelijke aartjes 2—3 in getal, rondachtig tot omgekeerd-eirond, 0,006- 0,01 lang. Zodevormende plant, zonder uitloopers. Kafjes langwerpig, bruin met groene nerf. Stengel weinig ruw, langer dan de tot 0,002 breede, lichtgroene bladen. 0,10- 0,30. 2).. April, Mei. Droge, grazige plaatsen, in bosschen. Vrij algemeen. Pilze g g e. C. pilulifera L. De var. ö. 1 ongi b rac tea ta Lan ge met zeer lang (tot 0,07 lang) onderste schutblad is vrfl algemeen gevonden. De var. fiscidula Waisbecker met donkerbruine kafjes en iets brumachtigo urntjes, is bij Veenendaal gevonden. Onderscheidt zich van C. ericetorum en C. praecox behalve door het geheel bladachtige schutblad, en het vormen van dichte zoden, door het dunne mannelijke aartjp (hierdoor ook van C. rnontaua) en den laten bloeitijd. Onderste vrouwelijke aartjes gesteeld. Schutbladen meestal met gekleurde scheede 34 34 Kafjes donkerbruin, met lichtere randen, aan den top gewimperd. Kleine plant met uitloopers. Stengel stomp driekant, meest glad. Mannelijke aren 1, vrouwelijke I—2, inde oksels van schutbladen, die een bruine scheede en een groen lintje hebben. Urntjes der vruchten zeer klein, omgekeerd eirond. 0,10-0,20. 2(,. Maart, April. Droge heidegrond en in dennenbosschen. Asselt (?). , Heidewegge. C. ericetóram Poll. Door de stompe, aan den rand in slippen verdeelde schutbladen van alle er op gelijkende te onderscheiden; van 0. praecox ook door het dunnere, bruine, mannelijke aartje. Kafjes aan den top niet gewimperd 35 35 Plant met uitloopers. Bladen gekield. Vrouwelijke aren mannelijke 1, die gedurende den bloei knotsvormig is. De onderste vrouwelijke aar staat inden oksel 22. Cyperaceeën. 174 vaneen groen schutblaadje met korte, groene scheede. 0,10-0,30. 2).. Maart, April, soms Herfst weer. Open plaatsen in bosschen, op droge, begraasde plaatsen. Vrij algemeen. (C. verna Vill., C. praecox Jacq ). Voor j aarszegge. C. caryophy'llea Latourette. De var. 3- sicyocarpa Lebel is een plant met door gal vorming vervormde urntjes. St. Pietersberg. Plant zonder uitloopers. Bladen smal, levendig groen. Het mannelijke aartje is gedurende den bloei niet knotsvormig. Kafjes donkerder. Schutbladen vliezig, bruin, scheedevormig, soms ineen groen puntje uitloopend. Misschien enkele ex. in Zuid-Limburg, Zeisterheide. 0,10- 0,30. 2J,. April, Mei Bergzegge. C. montana L. De onderaardsche deelen dezer soort zijn byna knolachtig met een vezelmassa (als bp C. pa rad o xa en C. pilulifera) omgeven. 36 Vrouwelijke aren 2—4, waarvan de onderste het langst gesteeld zpn. Kafjes kastanjebruin, met groene middennerf. Schutbladen scheedevormig, donkerpurper met groene middenstreep. Urntjes zoolang als of iets langer dan de kafjes. Zodevormend, met vruchtbare en onvruchtbare stengels. 0,10-0,30. 21-. April. Mei. Bosschen. Zeer zeldzaam. Z.-Liraburg, Amersfoortsche heide, Bakkershage, Elspeet (?), Putten (?), St. Pietersberg, Oud-Valkenburg, ’s-Gravenhage (?) Vingerzegge. C. digitala L. Vrouwelijke aartjes dichter opeengedrongen, met minder bloemen. Kafjes en actieeden der schutbladen roodbruin tot geelbruin. Urntjes aanmerkelijk langer dan het katje. 0,07-0,15. 24.. April, Mei. Misschien op een paar plaatsen in Zuid-Limburg. Vogelpootzegge. C. orulthópodus Prantl. 37 Urntjes kaal 38 Urntjes behaard 47 38 Stengels glad of althans zeer weinig ruw 39 Stengels zeer ruw, scherp-driekant 44 39 Vrouwelijke aren bolvormig-eirond, dikwijls dicht opeengedrongen. Schutbladen ten laatste uitstaand of teruggeslagen 40 Vrouwelijke aren meer cylindrisch, niet zoo dicht opeen. Schutbladen niet uitstaand of teruggeslagen ... 41 40 Bladen geelgroen, vlak of gootvormig. Schutbladen bladachtig, meest langer dan de aar, met een korte scheede. Wortelstok zonder uitloopers. Urntjes geel generfd, iets opgeblazen, wijd afstaand of zelfs teruggebogen, plotseling inden snavel versmald, ten slotte geel. 0. 2]., Mei, Juni. Gele zegge, C. flava L. Ondersoorten: 1. eu-flava Aschrs. et Gr. Plant vrij hoog met meest rechtopstaanden stengel. Urntjes vrp groot met schuin naar beneden gebogen snavel. o, vul garis Döll. Stengel stjjf rechtopstaand, scherpkantig. Bladen met vlakke schijf. 0,30-0,60. Zeldzaam. Het meest in Z.-Liraburg, N.-Brabant. 22. Cyperaceeën. 175 (3. lepidocarpaGodr. Stengel slap, stompkantig. Bladen met vrij smalle, gootvormige schyf. Urntjes kleiner. 0,15-0,50. Vochtige weiden. Algemeen. Van deze is de var. intermédia Coss. et Germ. met vrij dunnen stengel en bladen even lang als de stengel en urntjes met een loodrecht afstaanden snavel bjj Lochem en Knollendam gevonden. 2. Oederi Ehrh. Plant laag met korten (0,03-0,15) stengel, die meest korter is dan de bladen. Bladen smal, stijf afstaand. Bovenste vrouwelijke aartjes bolrond. Urntjes klein, met meestal rechten, niet teruggebogen snavel. Hoogveen, vochtige heidegrond. Algemeen, o. vulgaris Marsa. Hoogte 0,10-0,20. Het meest algemeen. (3. elatior Anders. Hoogte meest meer dan 0,20. Beegden. y. pygmaéa Anders. Hoogte meest minder dan 0,05. Ootraarsum, Wljchen, Barchem, Hooglanderveen bij Nijkerk, Eenswoude, Voorthuizen, Bergen aan Zee, Malden. d. canaliculata Callmé. Hooger dan de vorige. Aartjes klein, bolrond. Urntjes klein. Bladen smal. Wljchen, Soesterveen, He 1. glomerata Callmé heeft zeer dicht opeengedrongen vrouwelijke aartjes. Hoek van Holland. Bladen' en schutbladen opgerold, daardoor borstelvormig, grijsgroen. Overigens als C. flava. 0,10-0,40. 21- Juli, Augs. Duinvalleien en zilte strandpoelen. Texel, Rottum, Goeree, Walcheren, Westelijk Zeeuwsch Vlaanderen, Hoek van Holland, Oostvoorne. Gestrekte zegge. C. exténsa Goud. 41 Bladscheeden rafelend. Urntjes bolvormig, plotseling overgaande inden 0,001-0,002 langen snavel, aan de buitenzijde 7-nervig. Bladen en schutbladen grijsgroen, gootvormig. Stengels stompkantig. Aren rolrond, 0,30-0,60. 2).. Mei, Juni. Aan waterkanten, op moerassige plaatsen, vooral in veenstreken. Algemeen. (C. ampullacea Good.). Snavelzegge. C. rostrata Stokes. Dy de var. (3. elatior Benn. zijnde bladen meest 0,005-0,008 breed, vaak vlak. Plant tot 1,00 hoog. Bladscheeden niet rafelend. Urnljes niet bolrond . . 42 42 Vrouwelijke aren gesteeld, overhangend, dun, 3-6 in getal. Plant zodevormend, soms met uitloopers. Stengel glad. Bladen ruw, korter dan de stengel. Urntjes langwerpigelliptisch met een snavel, ongeveer zoo lang als het urntje zelf. 0,30-0,60. 4' Mei> Juni- Bosschen, in het Oosten van ons land. Vrij zeldzaam. Boschzegge. C. silvatica Huds. Gemakkelljk te herkennen aan de dunne, losse aartjes. Vrouwelijke aren, althans de hoogere niet overhangend, dicht 43 43 Plant zodevormend, meest zonder uitlóópers. Bladen grijsgroen. Bladen en stengels meest rechtopstaand. Stengels boven onbebladerd. Vrouwelijke aren meest 3, do onderste ver verwijderd, soms geheel aan den voet des stengels 22. Cyperaoeeën. 176 staand. Urntjes geelachtig tot bruin, driehoekig op de doorsnede, meestal purper gespikkeld. Tanden van den snavel aan de binnenzijde fijn getand. 0,15-0,60. Z).. Mei, Juni. In vochtige weilanden, aan slooten, meest op het alluvium, vooral naar de zeekusten. Vrij algemeen. Zilte zegge. C. distans L. Var. jO. péndula Lackowitz. Vrouwelijke aartjes langgesteeld, hangend. In zilte, vochtige weilanden. Vrij algemeen. (0. laevigata Sm.). Gelijkt in het begin van den bloeitijd vaak op C. hirta, doch onderscheidt er zich gewoonlijk vandoor het eenige mannelijke aartje en de kaalheid. Ook doen de ver van elkaar verwijderde vrouwelijke aartjes haar gemakkelijk herkennen. Plant lichtgroen, meestal met duidelijke, korte uitloopers. Vrouwelijke aartjes meest 2, niet zoo ver uiteenstaand. Urntjes geelbruin, ongestippeld, niet driehoekig op de doorsnede, maar aan weerszijden gewelfd. Tanden van den snavel alleen van buiten fijn getand. Overigens als de vorige. 0,30-0,45. ZJ.. Mei, Juni. Op moerassige plaatsen in heide- en veenstreken. Vrij zeldzaam. (O. Hornschuchiana Hoppe). Blonde zegge. C. fülva 6ood. Onderscheidt zich gemakkelijk van de vorige door de sierlik roestkleurig en geelgroen gevlekte vruchtaartjes. De var. discolor Vollmann met van boven grasgroene, van onderen grijsgroene bladen, is inden Alblasserwaard vrij algemeen gevonden. De bastaardvorm van C. fülva en C. Oederi nl. C. fulva Hoppe, de rosse zegge, is nog niet met zekerheid in ons land gevonden. Mei, Juni (Veenendaal, Diepenveen, Amersfoort, Dongen—Tilburg). Een bastaard van C. fulva en 0. Oederi is inden vorm s u b-0 e d er i Aschrs. et Gr. met lange wortelbladen en korten stengel bij Ootmarsum en Barchem gevonden. 4 Kafjes zeer smal lancetvormig. Plant met stevigen wortelstok, zonder uitloopers. Bladscheeden niet rafelend. Bladen tot 0,01 breed, vlak, lichtgroen, zeer ruw. Schutbladen en bladen boven den stengel uitstekend. Mannelijke aren 1, vrouwelijke 3—6, overhangend, rolrond. Urntjes langwerpig-lancetvormig, langgesnaveld, meestal wat ternggebogen. 0,40-0,90. Zj.. Mei, Juni. Aan waterkanten. Algemeen. Cyperzegge. C. pseudocy'perus L. De var. f5. minor Ha mp e met kleinere, ook ten slotte rechtopstaande aartjes, terwijl de geheele plant ook kleiner is, is bij Lochem gevonden. Gemakkelijk daaraan herkenbaar, dat de vrouwelijke aartjes eerst rechtopstaan en bijna een scherm vormen. Kat blaadjes breeder lancetvormig 45 5 Urntjes opgeblazen, lichtgroen. Kafjes donkerbruin, lancetvormig, na den bloei wit of lichtgeel. Plant met leckels, Schoolflora, 16e druk. 12 22. Cyperaceeën. 177 kruipenden wortelstok. Stengel scherpkantig, naar bovej ruw. Bladen lichtgroen, vlak, de onderste scheedevormid bruinrood, rafelend. Urntjes eirond-kegelvormig, langzaad inden snavel versmald. Tanden aan den binnenkant gezaagd. 0,30-0,60. 2|. Mei, Juni. Moerassige veengronc, vochtige weiden, aan waterkanten. Vrij algemeen. Blaaszegge. C. vesicaria b De var. 0. p én d u 1 a U e c hl r. is groot, slap met vrij losse, langgesteel* ten slotte hangende, vrouwelijke aartjes. Breda, Lochem. De var. y. braohystachysUechtr. heeft korte,eirondevrouw» iyke aartjes en een alleenstaand, mannelijk aartje. Lochem, lieven te' Urntjes niet of zeer weinig opgeblazen, donkerder gekleurd Kafjes na den bloei niet of zeer weinig van kleur vei anderen d 46 Bladen gootvormig of vlak, tot 0,015 breed, met scheedei die een zwakke neiging tot rafelen bezitten. Kafjt lichtpurper-bruin met groene middennerf, ineen fij gezaagde punt uitloopend, die bij de kafjes der vrouwt lijke bloemen soms zoo lang is als het kafje zelf. Urntjt eirond-kegelvormig, olijfgroen, 0,005 lang. Porsche plai met scherp-driekantigen stengel. 0,60-1,20. 2}.. Me Juni. Aan en in slooten, vaarten en moerassen, mees op het alluvium. Vrij algemeen. Geverzegge. C. riparia Cur De var. 0. hümilis Uechtr. is een sterk grijsgroeneo,4o-0,50h00i plant met kortere, zeer smalle bladen. Vrouweiyke aartjes meest verder uiteenstaand, 0,02-o,oSlang, kortgesteeld of bijna zittend. Dordrect De grootste, krachtigste Carexsoort, gekenmerkt door de breede, v: een sterk netwerk voorziene, bladen en bladscheeden. Bladen met sterk rafelende scheeden, tot 0,008 bree Kafjes der vronwelijke bloemen zwartbruin met groei middennerf, lancetvormig, met een lange, gezaagde pur Urntjes langwerpig-eirond, 0,004 lang en 0,002 bree platgedrukt en olijfgroen, kortgesnaveld. Plant m wortelstok, waaruit bloeiende en niet-bloeiende halmi ontspringen. 0,30-1,00. 2].. Mei, Juni. Aan waterkant en op moerassige plaatsen. Algemeen in het Westen, het Oosten zeldzamer (0. paludósa Good.). _ _ . Mooraszegge. C. acutifórrois Ehr De var. 0. spadicea Aschrs. et Gr. met urntjes, omstreeksh zoo lang als de lang toegespitste kafjes, is bp het Brouwerskolk Wassenaar, Hoensbroek (Z.L.), Bunde (Z.L.) en Hulsberg (Z.L.) gevonde In uiterlijk overeenkomende met C. gracilis, onderscheidt zij zi' er vandoor de dikke, mannelijke aartjes, den 2-tandigen snavel en n vezelnet. I 22. Cyperaceeën. 178 47 Bladen opgerold of gootyormig, stijf, kaal, soherprandig met lange bladscheeden. Schutbladen, evenals de bladen vrij lang, het onderste zonder of met een zeer korte scheede. Vrouwelijke aartjes I—3, zittend, alleen het onderste soms kortgesteeld. Mannelijke aartjes I—3. Urntjes 0,004 lang, langwerpig-eirond, dicht behaard en onduidelijk generfd. Lange wortelstok, waaruit bloeiende en niet-bloeiende halmen ontspringen. 0,30-1,00. 2J.. Mei, Juni. Lage veengrond. Vrij zeldzaam. (C. filifórmis L.) Draadzegge. C. lasiocarpa Ehrh. Bladen vlak of iets gootyormig, met lange bladscheeden, meestal sterk behaard. Schutbladen lang, de onderste meestal met lange scheede. Vrouwelijke aartjes 2—4, in lengte verschillend, de onderste gestoeld, het bovenste zittend. Mannelijke aartjes I—3. Urntjes 0,006 lang, eirond-kegelvormig, sterk behaard, toegespitst. Plant met wortelstok, grasgroen. 0,10-0,90. 2j-. April—Juni. Weiden, grazige, zandige plaatsen. Algemeen. Enige zegge. C. hirta L. De var. |B. birtifórmis Pers. met verspreid behaarde urntjes, terwijl de rest der plant kaal is, is op eenige plaatsen gevonden. Gelakt wel op C. vesicaria, doch door de behaarde urntjes gemakkelijk te onderscheiden. 2. Cy'perus L. Cypergras. m. 1 Stempels 2. Vruchten samengedrukt, rond-omgekeerdeirond. Stengel stomp-driekant. Bloeiwijze hoofdjesachtig, zelden nog I—2 gestoelde zijdelingsche. Katjes geelachtig met een groene kiel. Meeldraden meest 3. 0,03-0,30. O- Juli—Octr. Kale zand- en veengrond, moerassen, droge slooten. Zeldzaam. Geel cypergras, C. flavéscens L. Stempels 3. Vrucht driekantig 2 2 Bloemstengel ook onder de bloeiwijze bebladerd ... 3 Bloemstengel boven den voet onbebladerd, de wortelbladen met of zonder een kleine schijf. Stengel stomp driekantig. Aantal takken der bloeiw\jze niet zeer groot. Katjes strookleurig, aan de z\jden vaak rood. Vrucht driekantig. 0,30-0,50. 2J.. Kamerplant van Réunion. f C. altemifolios L. 3 Meeldraden meest 2 of 1. Bloeiwijze meest veelvoudig samengesteld 4 Meeldraden 3. Aartjes dicht vereenigd tot I—7 bolronde hoofdjes. Kafjes bleekgroen, 7—ll-nervig, eirond. Vruchten langwerpig-driehoekig, stomp met een spitsje. Stengel dun. 0,10—0,45. 1).. Juni—Augs. Uit N.-Amerika. Aangevoerd. Rotterdam, Deventer C. fillcülmis Vahl. 22. Cyperaoeeën. 179 4 Meeldraden 2. Stengel scherp driekant. Kafjes meest zwartbruin met groene kiel, zeldzamer geheel bruingroen. Vrucht scherp driekant. Onder de bloei wij ze 3-4 bladen. 0,03-0,15. O- Juli—Octr. Op vochtigen veengrond en nu en dan overstroomden zandgrond. Zeldzaam. Bruin cypergras. C. füscus L. De var. 0. viréscens Koch. met bruinachtig-groene kafjes is bij Werkendam gevonden. Twee andere vormen zijn nog: f. pygmaeus Vollmann. 0,02-0,06. Bladen sterker gekield en gootvormig tot .samengevouwen, daardoor draadvormig. Bloeiwijze klein met I—s sierlijke aartjes. Lutte. f. minimus Zimmermann. 0,01. Liggend. Op droog slib. Ook door de roode wortels te onderscheiden. Meeldraad 1. Stengel stomp driekant. Kafjes dicht aaneenliggend, geelgroen of geel- tot roodachtig. Vrucht driekantig. Onder de bloeiwijze meest 5 bladen. Aartjes lijn-lancetvormig, 12-46-bloemig. 0,30-0,70. 2j.. Augs., Septr. Uit Z.-Amerika. Aangevoerd. Wormerveer. Knollendam, Rotterdam, Gorinchem, Amsterdam, Middelburg, Overschie, Merwedekanaal by Utrecht. (C. monandrus Rth., C. declinétus Moench.) C. végetus Willd. 3. Schoénus L. in. 1 Bladen half zoo lang als de bladlooze stengel of langer, priemvormig. Hoofdjes samengesteld uit s—lo zwartbruine aartjes. 0,10 0,45. 2J.. Juni, Juli, soms tot Herfst. In veenweiden, lage venen, ook aan zandige kusten en in duinvalleien. Vrij algemeen. Knopb ie s. S. nigricans L. De bladen gelijken op die van Eriophorum vaginatum. 4. Rhynchóspora Vahl. Snavelbies. m. Sohijngrassen met driekante, bebladerde halmen, smal-lijnvormige bladen en lanoetvormige aartjes, die dicht opeenzitten 1 1 Wortelstok vezelig. De aartjesklnwens zijn omstreeks evenlang als de schutbladen. Aartjes witachtig, later vaak iets roodachtig. Bloemborstels kort. 0,15-0,50. 2].. Juli, Augs. Op vochtigen heide- en veengrond. Vrij algemeen. Witte snavelbies. R. alba Vahl. Wortelstok kruipend. De aartjesklnwens zijn veel korter dan de schutbladen. Aartjes geelbruin. Bloemborstels ver uitstekend. 0,10-0,30. Juni, Juli. Op zandigen veengrond, vooral aan kleine plassen, ook op vochtige plaatsen inde heide. Vrij algemeen. Bruine snavelbies. R. füsca R. et Sch. 22. Cyperaceeën. 180 1 Grijsgroen. Stengel rond, bebladerd, bol. Bladen tamelijk breed lijnvormig, naar boven scherp gekield, aan den versmalden top driekantig, aan do randen en aan de kiel ruw door naar voren gerichte stekels. 0,90-1,80. 2j.. Juni, Juli. Op moerassigen zand- en veengrond en in duinpannen. Vrij algemeen. Gal i gaan. C. Mariscus R. Br. 6. Scirpus Trn. Bies. Biezen, m. De m. vivipara met aartjes, die tot uitspruitsels uitgroeien, is bij vele soorten aangetroffen. 1 Bloemstengel een enkel eindelingsch aartje dragend, daaronder tot aan den voet onbebladerd 2 Bloemstengel verscheiden aartjes dragend. Schutblad van het onderste of de onderste zijdelingsche aartjes of takken der bloeiwijze bladachtig. Stijl aan den voet niet verdikt 8 2 Seheeden der wortelbladen zonder of met een zeer kleine bladschijf. Bloemdekborstels aanwezig 3 Bovenste wortelblad een volkomen, lijnvormig blad. Bloemdekborstels ontbrekend. Stijl aan den voet niet verdikt. Stengels in het water zwevend, op het droge liggend, bebladerd, teer, vaak vertakt. Bladen lijnvormig. Aartjes rond-eirond tot langwerpig, aan lange, schijnbaar zijstandige, gestreepte stengels. Stempels 2. 0,15- 0,30. 2].. Juli—Herfst. In slooten en heideplassen. Vrij algemeen . . . Vlottende bies. S. fluitans L. 3 Bloemstengels rolrond. Bloemdekborstels meest 6, blijvend. Vrucht niet geribd 4 Bloemstengels vierkantig, fijn. Bloemdekborstels 2—4, rugwaarts ruw, spoedig afvallend, korter dan de overlangs geribde vrucht. Wortelstok kruipend. Stijl aan den voet verdikt, het dooreen insnoering van de vrucht gescheiden onderste, bijna oylindrische deel blijvend. Stempels 3. Vruchten geelachtig, meest langwerpig. Aartjes 4—ll– 0,02 0,20. 2j.. Juni—Herfst. Aan slootkanten, op moerassige plaatsen, op zandgrond. Vrij algemeen. (Heleocharis acicularis R. Br.). Naaldwaterbies. S. acicularis L. 22. Cyperaceeën. 5. Cladium Patr. Br. ur. 181 Deze soort Is met S. setaceus, waarop zjj ook door de overlangs geribde vrachten gelijkt, de teerste en kleinste, en valt op door haar dichten groei. 4 Aartjes meerbloemig. Bloemdekborstels rugwaarts ruw, omstreeks even lang als de vrucht. Stijl aan den voet verdikt, dooreen insnoering van het vruchtbeginsel gescheiden, het verdikte deel blijvend. Stempels 2, soms 3. Scheeden zonder bladschijf 5 Aartjes 3-7-bloemig. Stijl draadvormig, grootendeels afvallend. Meeldraden en stempels 3. Vrucht driekantig, omgekeerd-eirond, stekelpuntig 7 5 Stempels 2, zelden 3. Planten met kruipenden wortelstok. 6 Stempels 3. Plant dicht zodevormend. Stengels ten slotte vaak liggend en wortelend, rond. Vrucht scherp driekantig, glad. Aartjes langwerpig-eirond tot lancetvormig, veelbloemig. Kafblaadjes afgerond, stomp. 0,15-0,50. Z).. Juni—Augs., soms tot Herfst. Moerassige plaatsen in heide- en veenstreken. Vrij algemeen (Heleocharis multicaülis Sm.). Veelstengelige waterbies. S. multicaülis Sm. Door de vaak neerliggende, wortelende stengels en het vormen van dichte zoden, is deze soort gemakkelyk van S. paluster te onderscheiden. 6 Bovenste kafblaadjes spits, het onderste het halve aartje omvattend (zeldzaam geheel). Aartje eirond tot meest lancetvormig. Stengel blauwachtig groen, dof. 0,10-0,60. 2J.. Mei—Augs., soms tot Herfst. In moerassen, aan waterkanten. Algemeen. (Heleocharis palustris R. Br.). Waterbies. 8. palüste** L. Vormen: A. Plant donkergroen. 1. Plant hooger dan 0,20. a. ty'pica Aschrs. et Gr. Hoogte 0,20-0,40. Aaitjeseirond tot lancetvormig. De meest algemeene vorm. h. majorßaumg. Hoogte meer dan 0,40. Aartjes smal lancetvormig. Vochtige plaatsen en stilstaand water. Rotterdam, Walcheren (Oranjezon), Sleeuwijk. Made. 2. Plant nauwelijks O,IÖ hoog of niet veel hooger. а. arenarius Aschrs. et Gr. Plant meest lager dan 0,10. Aartjes eirond tot langwerpig. Drogere zandgrond. Vry algemeen. б. minor Aschrs. et Gr. Plant meest hooger dan 0,10. Aartjes lancetvormig. Vochtige akkers. Waarschynlyk gevonden. B. Plant geelgroen. a. salinus Aschrs. et Gr. Stengel tot 0,10 hoog, stijf. Scheeden purperhruin Aartjes langwerpig-lancetvormig. Op zilte plaatsen. Hoek van Holland. Ondersoort: S. unigl ümis Lk. Slanke waterbies. Onderste kaf blaadje het geheele aartje omvattend. Aartje langwerpig-eirond donkerbruin, vaak zwartachtig. Stengels lichter groen, glanzig. 0,15-0,30. 2J,. Mei—'Augs. Op 22. Cyper a c e e ë 182 dezelfde plaatsen als de vorige. Vrij algemeen (Heleocharis uniglumis Schuit.). 7 Bovenste bladscheede met een korte blad schijf. Aartjes 8-7-bloemig. Kafblaadjes stekelpuntig of de bovenste stomp, het onderste grooter, het aartje soms geheel omvattend en bijna zoo lang als dit, met stekelpunt. Bloemdokborstels langer dan de gladde, driekantige vrucht. Dicht zodevormend. 0.10-0,40. 2J.. Mei, Juni, soms in Herfst. Op vochtige plaatsen in hei- en veengrond. Vrjj algemeen. Veenbies. S. caespitÓSUS L. Gemakkelijk door de groote en dichte zoden, die zij vormt, te onderscheiden, vooral inden herfst, als zij door de gele kleur reeds van verre opvalt. Bladscheeden zonder bladschijf. Kafblaadjes zonder stekelpunt. Aartjes bruin, eirond tot lancetvormig. Bloemdekborstels even lang als de vrucht of korter, üitloopers aanwezig. 0,05-0,25. 2].. Mei, Juni. Lage venen, vochtige weiden, aan oevers, ook in duinvlakten. Vrij algemeen. (S. Baeóthryon Ehrh.). Armbloemige bies. S. pauciflórus Lighlf. Deze plant is door de weinig talrijke bloemen en de niet groen gestreepte kafblaadjes van Scirpus paluster te onderscheiden. 8 Bloeiwijze schijnbaar zljstandig (omdat het onderste schutblad er boven uitsteekt) 9 Bloei wij ze eindelings. Schutbladen vele, het onderste niet merkbaar langer en niet den stengel schijnbaar voortzettend 16 9 Aartjes tot een losse of gelobde, hoofdjesachtige bloeiwijze vereenigd 19 Aartjes tot dichte, holronde, geelaohtige hoofdjes ineengedrongen. Kafblaadjes met franje, stomp, stekelpuntig. Stempels 8. Vruchten driekantig, glad. Stijl zeer kort. Bovenste bladscheeden met draadvormige, gegroefde blads'chüf. Stengel rolrond. Wortelstok kruipend. 0,40-1,00. 7(.. Juli, Augs. Misschien inlandsch S. Holoschoénus L. 10 Kafblaadjes niet ingesneden, met een stekelpunt. Stempels 3. Vrucht rond-omgekeerd-eirond, samengedrukt driekantig 11 Kafblaadjes ingesneden, inde insnijding met een stekelpunt. Wortelstok kruipend 13 11 Bloemstengel rond, gestreept. Bloemdekborstels meest ontbrekend. Aartjes klein (tot 0,003 lang). ... 12 Bloemstengel dik, driekantig met verdiepte vlakken. Bloemdekborstels 6, rugwaarts ruw, evenlang als de vrucht. Bladscheeden zonder schyven. Schutblad onder de bloeiwijze driekantig, ten slotte horizontaal afstaand. Vruchten fijn dwars gerimpeld. 0,40-0,90. 24. Juli—Octr. Gorinchem. Stekelhies. S. mucronatas L. 22. Cyperaoeeën. 183 12 Plant dicht zodevormend of iets kruipend. Aartjes zit-i tend, meest 2 bijeen (1 10), langwerpig-eirond. Meeldraden 2, zelden 1. Schutblad onder de bloei wij ze meest 2-3-maal zoo lang als deze, ten slotte boogvormig afstaand. Kafblaadjes donkerpurper, soms bijna geheel groen (f. palléscens Hausskn., Ter Apel). Vrucht overlangs geribd, grijsbruin. 0,02-0,30. 2|. Juni-Herfst. Vochtige zand- en heidegrond. Vrij algemeen. Borstelbies. S. setaceüs L. Var. tl pseudoclathratus Schram m. Bloemstengel slap. Aartjes meeat 1, even lang als of langer dan het schutblad der bloeiwijze lexel, Vlieland. Daar soms algemeener dan de grondvorm Dicht zodevormend. Bloeiwijze meest slechts uit 1 aartje bestaand (soms tot d). Schutblad onder de bloeiwijze bijna steeds kort, er niet of weinig boven uitstekend. Kafblaadjes groen Vrucht met fijne groefjes, niet geribd, wit. o,lu-0,15. ©. April—Herfst. Sierplant uit Zuid-Europa. (Isolepis gracilis N. ab. E.) -J- S. gracilis Kocli. 13 Stengel rond Stengel driekant. Stempels 215 14 Stengel gras- of geelgroen, beneden tot 0,015 dik. Bloeiwijze veelvoudig samengesteld. Aartjes in bundels opeen. Kafblaadjes meest glad, zonder verhevenheden. Stempels 3. Vrucht driekant, glad. 0,80-3,00. 4. Juni, Juli, soms tot Herfst. Aan de oevers van rivieren, meren en andere wateren. Algemeen. Stoelenbies. Mattenbies. S. lacustris L. Stengel grijsgroen, dunner. Bloeiwijze minder samengesteld. Kafblaadjes door talrijke verhevenheden ruw. Stempels meest 2. Vruchten platbol. 0,50-1,50. 4. Juni, Juli. Aan oevers van rivieren, meren en andere wateren, ook in zilte weiden. Vrij algemeen. Ruw e bie s. S. Tabernaemontani 6mel. 15 Bloeiwijze weinig samengesteld. Alle aartjes zittend of kort gesteeld. Bladschijf der bovenste bladen lang (0,04-0,20). 0,30-0,90. 4- Juli, Augs. Aan oevers, in weiden, vooral dicht bij de kusten. Zeldzaam. (S. Rothii Hoppe, S. püngens Vahl.) Stekende bies. S. americanus Pers. imu0 ni*Bl (joh ys Mar SS., met alleenstaande aartjes is te Nunspeet, Harderwijk en VJaardingen gevonden. steSgeï6teaontesche?degn.'Uk6nde S°°rten d°°r den schOTP-d™kantigen Bloeiwijze veelvoudig samengesteld. Hoopjes aren gesteeld, ten deele zittend. Bladschijf der bovenste bladen kort 22. Cyperaceeëu. 184 of ontbrekend. 0,50-1,00. 2].. Juni, Juli. Op dezelfde plaatsen als de vorige. Zeldzaam. Driekantige bies. S. triquetrus L. De var. 8. conglomeratus Döll. heeft een hoofdjesachtig samengedrongen bloeiwijze en een meest dunnen stengel. Rotterdam, Dordrecht. Stengel beneden rond, boven stomp-driekant, met 2 gewelfde en een vlakken kant, soms ook stomp-tweekantig. Kafjes glad. Stempels 2 of 3. Vrucht vaak niet ontwikkeld. Veel op S.lacustris gelijkend, dochlager. Tot 2,00. 2j.. Juli, Augs. Aan rivieroevers. Dordrecht, Wiilemsdorp. Een bastaard van S. lacustris en S, triquetrus. Duval’a bies. S. Dnvalil Hoppe. De bastaard vanS. Tabernaemontani en S, triquetrus is donkerof vuilgroen. Stengel boven met 2 gewelfde kanten en een vlakken, zelfs hollen kant. Kafjes gespikkeld. Stempels2. Rotterdam, Vlaardingen. 16 Aartjes veelbloemig, meestal 2-5, opeengehoopt tot een enkelvoudige of pluimvormig vertakte bloeiwijze. Stempels 3. 17 Aartjes armbloemig, een 2-rijige aar vormend. Stempels 2. Planten grijsgroen, kruipend 18 17 Stengel scherp-driekant. Bladen smal-lijnvormig. Bloeiwijze enkelvoudig, hoofdjesachtig of meer samengesteld, korter dan de schutbladen. Aartjes groot (tot 0,02 lang), roestbruin. Kaf blaadjes iets ingesneden, inde insnijding met een stekelpunt. 0,30-1,20, 2}.. Juni—Angs., soms tot Herfst, Aan waterkanten en op brakke plaatsen. Algemeen Zeeb ie s. S. maritimus L. De var. 8 macrostachysVis. met aartjes meer dan 0,02 lang, is op verscheiden plaatsen gevonden. De var. y. compact us G. Mey, met dicht opeengedrongen zittende of bijna zittende aartjes en meest 2 stempels, Is op verschillende plaatsen, ook inden vorm m o n o s t a c h y a, mot een aartje, gevonden. Stengel stomp-driekant. Bloeiwijze veelvoudig samengesteld. Aartjes klein (0,002-0,005 lang), grijs- of groenachtig, meest 3-5 bijeen, eirond. Kafblaadjes stomp, niet ingesneden, met kleine stekelpunt. 0,60-0,90. 2|. Mei—Juli, soms tot Herfst. Op vochtigen grasgrond in boschrijke streken. Vrij algemeen. Boschbies. S. süvaticus L. De var. 8. dissitiflórus Sond. heeft zeer verlengde takken der bloeiwijze, zoodat zij los uitgespreid is. Zutphen. De var. y. dianthélus J. et W. heeft behalve het eindelingsche aartje er ook 1 of meer inde bovenste bladoksels. Oisterwijk. 18 Stengel rondaehtig samengedrukt, van boven driekant. Bladen gekield. Aartjes 6-8-bloemig. Bloemborstels 3-6, rugwaarts ruw. 0,15-0,40. 2}.- Juni, Juli. In moerassige weilanden, in veenstreken en inde duinen. Vrij zeldzaam. (Blysmus compressus Panz.), Vlakke bies. S. oompréssus Pers. 22. Cyperaeeeën. 185 De var. P. distichus O. Kuntze, waarbij de bloeiwtjze aan den voet los, zelden iets pluimvormig is, doordat een zijtak in plaats van een aartje een kleine aar draagt, is by Hoek van Holland gevonden. Stengel rolrond. Bladen ongekield, glad. Aartjes 2-5- bloemig. Bloemborstels ontbrekend, soms eenige naar voren ruwe. 0,10-0,45. Zj.. Mei—Juli, soms weer Angs., Septr. Zilte grasgrond. Zeldzaam. (81. rufus Huds.). Roode bies. S. rufus Schrad. Bij den vorm bifó 1 i u s Wa 11 r. steekt, het onderste schutblad van het aartje vaak ver boven de bloeiwijze uit en zet den stengel schijnbaar voort. Terschelling. 7. Erióphorum L. Wollegras. Heidepluus. m. Sohijngrassen met bebladerde halmen en lijnvormige bladen met lange scbeeden en 1 of meer aren. die na den bloeitijd op witte vlokken wol gelijken. Bloeiwijze door I—2 groene schutbladen omgeven 1 1 Slechts een eindelingsch, rechtopstaand aartje. Stengel beneden rond, boven driekant, glad. Bladen omstreeks even lang als de stengel, de bovenste alleen uiteen opgeblazen seheede bestaand. Aartje ovaal of langwerpig. 0,30-0,60. 2}.. Maart—Mei. Op moerassigen veen- en heidegrond. Vrij algemeen. FloJc. Lok. Mooren. Eenarig wollegras. E. vaginatum L. Verscheiden, ten laatste overhangende aartjes. ... 2 2 Stengel rond. Bladen lijnvormig, gootvormig, naar den top toe driekant. Aartjes 8-5, met gladde stelen. 0,30-0,60. 2].. April, Mei, soms tot inden Herfst. Moerassige weilanden, vochtige heide- en veengrond. Zeer algemeen. (E. angustifólium Kth.). Veenp 1 u is. E. polystachyon L. De var. 8. dianthélus Kloos heeft, behalve het eindelingsche aartje, er ook 1 of meer inde bovenste bladoksel(s). Alblasserwaard, Oisterwyk, Bavelsche heide, Beekhuizen, Laag Soeren. Stengel stomp-driekant. Aartjesstelen iets ruw ... 3 3 Zodevormend. Bladen lijn-lan eet vormig, toegespitst, vlak, aan den top driekant. Aartjes 5-12, tijdens den vruchttijd overhangend. 0,30-0,60. 2].. Mei, Juni. Lage veengrond, vochtige weiden. Zeldzaam. Breed wollegras. E. latifólium Hoppe. Met lange, kruipende uitloopers. Bladen van den voet af driekant, nauwelijks gootvormig. Aartjes 3—4, bijna 22. Cyperaceeën. 186 rechtopstaand. 0,10-0,-50. 2j., Mei, Juni. Lage, moerassige veenstreken. Zeldzaam. Slank wollegras. E. gracile Koch. XXIII. Fam. Gramineeën. Grassen. Kruidachtige gewassen. Stengel knoopig, hol, doch inde knoopen gevuld (halm). Bladen met lange, meest gespleten scheede en lijnvormige bladschijf, terwijl op de grens van schijf en scheede een vliezig verlengsel van de scheede, het tongetje, zit. Bloemen meest 2-slachtig (een- of tweehuizig zeer zelden), in aartjes, die tot aren of pluimen zijn vereenigd. leder aartje bestaat uiteen spil. waaraan de kleine, weinig opvallende bloempjes tusschen dicht op elkaar liggende blaadjes, de kofjes, verborgen liggen. Onder aan het aartje liggen de 2 kelkkafjes (SjB2 fig. 1) (de schutblaadjes van het aartje), in wier oksels dus geen bloempjes staan. De bloempjes zitten ieder binnen 2 kroonkafjes (schutblaadjes der bloempjes), C,Ck, waarvan het buitenste lager is ingeplant en vaak een naald (kafnaald) draagt, leder bloempje bestaat uit 3 kleine, vliezige bloemdekblaadjes d, 3 meeldraden m (zelden 6,2 of 1) met lange helmdraden en knopjes, die. als zij rijp zijn, kruisvormig uiteenwijkende hokjes hebben, en een stamper s, met een eenhokkig vruchtbeginsel, 2 stijlen of 1 stijl met 2 (of 3) stempels. Soms bevat een aartje slechts een bloem, vaak ook vindt men in het aartje aan de verlenging van de spil, hetzij nog een schubbetje of een knotsje (een aanleg voor een bloem). Vrucht een graanvrucht. By vele Gramineeën komt de monstruositeit viviparum (-a) voor, waarbij de aartjes tot uitspruitsels uitgroeien. Bü vele aar- en aarpluimgrassen zijnde volgende monstruositeiten aangetroffen. 1. compositum. Onderste takken der aar of aarpiuim sterk verlengd, de takken hebben lange, leder een avmbloemig, volledig aartje dragende leden. 23. Gr ramin e e ë n. Fig. 1. Schema van den bouw vaneen aartje. De deelen liggen in werkelijkheid dichter opeen: 1. aartje uit 2 bloempjes en den aanleg vaneen 3e bloempje bestaande. 2. aartje met een bloem. 8182 kelkkafjes, CIC2 kroonkafjes, d bloemdekschubben, m meeldraden, s stamper. 187 2. glomeratum. Onder de aar of aarpluim, en daarvan gescheiden, nog takjes met aartjes. 3. furcatura. Aar of aarpluim gaff'elvormig vertakt. 4. ra mós run. Aar of aarpluim aan den voet vertakt, de takken dragen volledig gevormde aartjes, die echter niet inden oksel vaneen keikkafje ontspringen. 5. hractedtum. Met een groot blad aan den voet der aar of aarpluim. 6. cephalatum. Aar gekroond dooreen bolvormig hoofdje van samengedrongen aartjes. 1 Plant kruidachtig 2 Plant boomachtig, houtig, sterk geleed. Bladschpf lancetvormig met afgeronden voet, duidelijk met de scheede geleed. Scheeden lang blijvend, nadat de bladschljf is afgevallen. Stengel rond. Sierplant. Arundinaria 190. i 2 Planten met tweeslachtige bloemen (soms zijn ook enkele bloemen eenslachtig) 4 Planten een- of 2-huizig, Gekweekte planten 3 3 Planten 2-huizig. Aartjes tot groote, zilverwitte, zijdeachtige trossen vereenigd, 4-6-bloemig Gynérium 190. Planten 1-hulzig. Mannelijke aartjes 2-bloemig, ineen eindelingschepluim. Vrouwelijke aartjes l-bloemig tot een zjjdelingschen bloeikolf vereenigd. Stijlen zeer lang. Bladen meer dan 0,04 breed Zéa 190. 4 Aartjes zittend of aan zeer korte, onvertakte stelen, een enkele eindelingsche aar (of tros) of verscheidene hand-, tros- of pluimvormig samengevoegde aren vormend (Aa r g ra s se n) 5 Aartjes kortgesteeld, verscheidene aan gemeenschappelijke, korte vertakte stelen *), samen een eindelingsche, aarvormig samen getrokken pluim of schijnaar vormend. (Aarpluimgrassen) 20 Aartjes langgesteeld, of, zoo zij kortgesteeld zijn, staan hunne stelen aan langere takken, zoodat er een min of meer uifgespreide pluim ontstaat (Pluimgrassen). 40 5 Aartjes een enkele eindelingsche aar of tros vormend. 6 Aartjes tot aren vereenigd, die hand-, tros-, aar- of pluimvormig zjin saraengevoegd 13 Aartjes tot een bolvormig hoofdje aan den stengeltop vereenigd, 10-h!oemig, omhuld door de onderste kafjes Ammóchloa ÏD4, 6 Aartjes alleenstaand in uithollingen of op tanden van de bloemspil 7 Aartjes 2—4 bijeen op iederen tand der bloemspil. Hórdeum ast. 7 Aartjes l-bloemig 8 Aartjes 2- tot meerbloemig 10 *1 De korte steeltjes der aartjes zijn vaak eerst te zien, als men de spil der schijnbare aar ombuigt. 23. Grramineeën. 188 8 Aartjes in uithollingen der bloemspil half weggedoken. Aar zeer dun, bijna cylindrisch. Kelkkafjes meestal 2, zeldzaam 1. Stempels 2. . . . Leptürus 353. Aartjes op tanden der bloemspil geplaatst. Aartjes der aar naar ééne zijde gekeerd 9 9 Aartjes lijn-priemvormig. Kelkkafjes ontbrekend. Stempel 1. ardus aas. Aartjes elliptisch, naar voren aStoezig. Stempels 2. Zeer klein plantje .... j'. . \ 3O 3. 10 Aartjes met de smalle zijde (rug/.ijae/ naar du spil gekeerd, het eindelingsche met 2? de andere, hiel, 1 kelkkafje • . '/io maal zoo lang alsdekroonkafjes. 9 Binnenste kelkkafies half zoo lang als de kroonkafjes. Stengelvoet niet gezwollen. Aarpluim meest eirond, soms cylindrisch, dicht. Bladscheeden iets ruw, de bovenste opgeblazen. Aartjes witachtig, aan weerszijden met 2 groene strepen. Stengel glad, rechtopstaand of geknikt opstijgend. Buitenste kelkkafjes toegespitst met breeden, gaafrandigen vleugel. 0,10-0,70. 0. Juni—Herfst. Gekweekt en verwilderd langs wegen en ruigten, ook op bouwland. Vogeltjeszaad. Wit vogeltjeszaad. Kanariezaad. f P. canarlénsis L. De var. subcylindrica Th. heeft een cylindrische aarpluim. Rotterdam, Dordrecht. 9 Stengels aan den voet iets verdikt, onvruchtbare scheuten vormend. Aarpluim kort cylindrisch. Buitenste kelkkafjes meest afgeknot of stomp met een opgezet stekelpuntje. Kiel meest in het bovenste derde deel met gaafrandigen vleugel. Bovenste bladscheeden niet of nauwelijks opgeblazen. 7t. Aangevoerd. Rotterdam . . . . P. t.runc&ta Gaas. Stengels slank, aan den voet niet gezwollen, zonder onvruchtbare scheuten. Aarpluim kort ovaal. Buitenste kelkkafjes versmald of toegespitst. Kiel inde bovenste helft gevleugeld, de vleugel naar den top smaller wordend. Bovenste bladscheeden sterk opgeblazen. Tot 1,00. ©. Juli—Herfst. Aangevoerd. Rotterdam, Arnhem, Gorinchem. P. brachystichys Lk. 11. Hieróchloe Gmel. 1 Stelen der aartjes glad en kaal. Mannelijke bloemen onder den top met een korte, rechte naald of zonder naald. Aartjes bruinachtig. Wortelstok kruipend, met uitloopers. Naar cumarine riekend. 0,20-0,60. 2].. April-Juni, soms Augs., Septr. Vrij vochtige weilanden, aan waterkanten, vooral op veengrond. Vrij algemeen. (H. borealis R. et Sch.), Honiqgras. Veenreukgras. H. odorata Whinbg. 12. Anthoxanthum L. Reukgras. 1 Stengels talrijk, glad, rechtopstaand of opstijgend. Bladen vrij smal, vooral aan den voet gewimperd, vrij vaak van boven behaard. Tongetje tamelijk lang, van boven met franje. Aarvormige pluim langwerpig, aan den voet versmald. De onderste 2 kelkkafjes toegespitst, het onderste eirond, het hoogere langwerpig, alleen op de nerven kort-gewimperd, overigens kaal; de bovenste kelkkafjes behaard, weinig langer dan het onderste kroonkafje. Aangenaam naar cumarine riekend. 0,10- 0,50. 2}.. April—Juni. In weilanden en in bosschen. Zeer algemeen . . . Reukgras. A. odoratum L. 23. Gramineeën, 202 A?rïg la b réscens Ce lak. Onderste kelkkafjes kaal of slechts langs de nerven iets ruw. . , . a monténum A. et G. Stengel meest knievormig gebogen. Aarpluim dicht, smal cvlindrisch met regelmatig er in staande aartjes Grasvlakten on de rotsen in Z.-Limburg. h vulgatum A. et G. Stengels rechtopstaand of opstijgend, stijf.'Aarpluim eirond of langwerpig, dicht, in het onderste deel niet afgebroken. Bladen kort. De gewone vorm. De vorm v es Uturn J. et W. met afstaand behaarde scheeden is zeldzaam gevonden. . c umbrósum Bolle. Stengels slap met lange bladen. 1 luim aan den voet vaak afgebroken, aartjes meest afstaand, glanzend. Plant vaak blauwgroen. In lichte bosscben. Vrij zeldzaam. De vorm laxum Engl. Onderste pluimtakken afstaand en langer dan 0,03. Valkenburg, Geulhem, Nunspeet. De vorm silvdticum A. et G. is forsch en heeft alle scheeden behaard. Bladen tot 0,80 lang. Z.-Beveland, Naarden, Schaesberg, Ulvenhout. B. villósum Loisl. Onderste kelkkafjes door lange haren gewimperd. soms tamelijk dicht behaard. . . a subglabrum v. Soest. Onderste kelkkafjes weinig behaard, meest alleen oo de nerven gewimperd. Pluim vaak kort. Aartjes vaak bruin of paars aangeioopen. Bladen kort met meest kale scheeden. Plant niet blauwgroen. Algemeen. De vorm ténerum A. et G. heeft een armbloemige pluim, dunne, vaak sterk geknikte stengels en smalle bladen. Zeldzaam. De vorm strictum A. et G. heeft een dichtbloemige pluim, sthve. rechtopstaande stengels en breede bladen. Algemeen. b. eu-villósum v. Soest. Onderste kelkkafje vrij dicht behaard. Aartjes meest blauwachtig-eroen, zilverglanzend, vaak afstaand. Pluim lang. soms afgebroken. Bladen lang, meest blauwgroen, met vaak behaarde scheeden. Vrij algemeen. De vorm laxum Engl. Onderste pluimtakken afstaand en langer dan 0.08. Utrecht. . De vorm pilos um Briq. Bladen meest langgewimperd of behaard. Scheeden zacht behaard. Vrij zeldzaam. De vorm asperum Mann. Scheeden ruw. Stengel onder de bloei wij ze met 2 ruwe randen. Rotterdam. Velp, den Haag. Aarvormige pluim kort, vrij los, aan den voet vaak afgebroken. De beide onderste kelkkafjes scherp toegespitst met duidelijke stekelpnnt. Bovenste kelkkafjes dubbel zoo lang als het onderste kroonkafje. Overigens als de vorige. Geur scherper. 0,04-0,40. O- Mei—Juli. Sedert 75 jaren voor het eerst in Twente waargenomen, thans daar algemeen. Later ook op tal van andere plaatsen f4. Puéllii Lecoq et Lamotte). In roggevelden ra op droge plaatsen . . . SI of hak, A. aristatuiu Boiss. Vormen: , „ , r. a. ty'picum Nob. Aarpluim vry kort, eirond of ovaal, vrij dicht. De gewone vorm. . , . , . , 3. nanum Lloyd. Stengels 0,02-0,10 hoog. Aarpluim kort, eirond, dicht, nauwelijks boven het bovenste blad uitstekend. Oosterbeek, y xTf 1 órum Chaub. Aarpluim slap, lang. Oosterbeek, Rotterdam tl villósum Aschrs. et Gr. Bladscheeden behaard. Bladen, althans van boven behaard. Rotterdam. 23. Gramineeën 203 13. Alopecürus L. Zodevormende aarpluimgrasaen met vlakke bladen en een " rolronde of langwerpige, dichte, pluimvormige aar, wier aartjes gemakkelijk, door met de nagels van den voet naar den top I der aar te strijken, van de steeltjes loslaten 1 1 Stengel meest rechtopstaand. Kelkkafjes spits. ... 2 Stengel aan den voet liggend, knievormig opstijgend of in het water drijvend 3 2 Aarvormige pluim rolrond, stomp. Aartjes 4-10 bijeen aan een takje. Kelkkafjes tot het midden vergroeid, met zijdeachtig behaarde, doch niet gevleugelde kiel. Onderste kroonkafje boven den voet genaaid. Aartjes bleekgroen of (na den bloeitijd) zwartachtig. 0,30-1,00. 2J.. Mei^Juli. In vruchtbare weilanden, langs dijken. Algemeen. Vossenstaart. A. praténsis L. Ondersoorten. A. eu-praténsis Aschrs. et Gr. Meest grasgroen. Tot 1,00 hoog. Aarpluim meest verlengd. Kelkkafjes bijna tot het midden verbonden, aan de kiel vrij lang en dicht behaard. °* ty'picus Aschrs. et Gr. üitloopers meest niet langer dan 0,04. Aarpluim meest lang, slank, groen. Algemeen. De var. breviaristdtus Beek. met naald niet of weinig uit de katjes stekend. Gorinchem. > obscürus Led. üitloopers soms meer dano,lo lang Aarpluim I dikker, meest korter, zwartachtig aangeloopen. Amsterdam. Rotterdam. B. brachystdchyus M. B. Grijsgroen. Tot 0.50 hoog. Aarpluim langwerpig-eirond. Kelkkafjes alleen aan den voet iets verbonden, aan de kiel lang en dichtbehaard. Aangeveerd. Rotterdam. Aarvormige pluim aan beide einden versmald. Aartjes slechts 1 of 2 aan ieder takje. Kelkkafjes minstens tot het midden vergroeid, met boven smal-gevleugelde, zeer kort gewimperde kiel. 0,20-0,50. © en ©Q. April—Juli, soms Angs., Septr. ook. Op en langs bouwland, vooral op klei, veel tusschen de wintergranen. Vrij algemeen. (A. agréstis L.). Wildkoren. Smeelen. Dni s t. A. myosuroides Huds. De var. fl. versicolor Bi as, met roode tot violette kelkkafjes, terwijl do plant slanker is en een kleinere aarpluim draagt, is bij Amsterdam, Rotterdam, St.-Pietersberg en Valkenburg gevonden. 3 Stengel aan den voet knolvormig gezwollen. Kelkkafjes met gewimperde kiel, puntig. Kafnaald langer dan de kelkkafjes. 0,10-0,50. 2].. Mei—Juli. In weilanden, langs wegen en dijken op zilte gronden. Vrij algemeen. Knolvossenstaart. A. bulbósus Gouan. Stengel aan den voet niet knolvormig verdikt ... 4 23. Gramineeè'n. 204 4 Kelkkafjes alleen aan den voet vergroeid, stomp. . . 5 Kelkkafjes tot het midden vergroeid en tot daar verbreed, boven het midden plotsehng ineen smallere punt samen getrokken. Aaitjes lof 2 aan ieder takje. Bovenste bladscheeden zakvormig opgeblazen. 0,20-0,50. O- April—Juni. Aangeveerd. Middelburg, Gorinchem. Blaasvossenstaart. A. utriculatus Pers. 5 Aartjes eirond-langwerpig. Onderste kroonkafje onder het midden met naald. Naald knievormig gebogen, bijna dubbel zoo lang als het kafje. Helmknopjes geel, ten laatste bruin. Plant grijsgroen. 0,15-0,45. ©. Mei—Herfst. In vochtige weiden, aan waterkanten. Algemeen. Geknikte vossenstaart. A. geniculatus L. Variëteiten: 3. bulbósus Hoffm. Stengel aan den voet knolvormig verdikt. Vry veel. y. microstachyus Uechtr. Pluim slechts 0,015 lang en 0,004 breed, zwartachtig aangeloopen. Amsterdam. S. radicans. Stengel wortelend. Op verscheiden plaatsen. f. natansWhlnbg. Stengel in ondiep water drijvend, vaak sterk vertakt. Rhoon. £. gracilis J. et W. Aren donker, zeer klein (0,01-0,015 lang en 0,003-0,004 breed). Rotterdam. De var. midae Kloos met geknikte aarpluim met 2ezelsoorvormige schutbladen, is bij Rotterdam gevonden. De bastaard van A. praten sis en A. geniculatus, die het meest gelijkt op A. geniculatus door den geknikten stengel, waarvan het laatste stengellid alleen opgericht is en veel langer is dan bij A. geniculatus en waarbp de aarpluim wollig is als bp A. pratensis, maar veel smaller, is bij Amsterdam, Leiden en Werkendam gevonden. De bastaard van A. geniculatus en A. b ulbo sus is te Goes gevonden. * Aartjes elliptisch. Kroonkaljes in het midden met een naald. Naald weinig buiten de kelkkafjes uitstekend. Helmknopjes geelrood, later bleeker. De geheele plant met een blauwachtig waas. 0,15-0,45. Q. Mei—Herfst. Op dezelfde plaatsen als de vorige. Vrij zeldzaam. Rosse vossenstaart. A. fülvus Sm. 14. Phléum L. Doddegras. Aarpluimgrassen met slanke halmen, vlakke, lijn-lanoetvormige bladen en een zeer dichte rolronde, zelden iangwerpige aar, wier aartjes door strijken met de vingers niet loslaten . 1 1 Onderste kroonkafje 3-nervig, stomp 2 Onderste kroonkafje 5-nervig, stomp tot afgeknot. Aarpluim met vrije pluimtakken. Kelkkafjes kaal, het onderste kroonkafje nauwelijks half zoo lang als deze. Bovenste bladscheede duidelijk opgeblazen. 0,20-0,40. ©. Mei—Juli. Aangevoerd. Gorinchem, Wijlre. P. su balatum Aschrs. et Gr. 2 Aartjes met een steelvormige verlenging der as. Aarpluim 23. Gramineeën, 205 bij het ombuigen wat gelobd. Kelkkafjes met naar buiten gewelfde kiel Aartjes zonder steelvormige verlenging der as. Aarpluim naar den voet afgerond, bij het ombuigen cylindrisch blijvend. Kelkkafjes met rechte kiel 3 3 Wortelstok kort, vaak dicht zodevormend. Aarpluim meest smal cylindrisch. Kelkkafjes langwerpig, afgeknot, met naald op het midden van de afsnijding en lang-gewimperde kiel. Naald */3 maal zoo lang als het kefkkafje. 0,20-1,00. Zj.. Juni, Juli, soms tot Herfst. In weilanden, aan dijken en wegen en in bosschen. Algemeen. Motraai. ïimotheegras. P. praténse L. Vormen: A. Bertolinii Aschrs, et Gr. (F. Bertolmii D. C.). Kelkkafjes slechts 0,002-0,008 lang met zeer korte naald. Aarpluim naar den voet versmald, dicht, smal. Stengel aan den voet niet of weinig knolvormig verdikt, geknikt opstijgend, dun. Duinen. Hoek van Holland, ’s-Gravenhage, Bloemenaaal. B. Kelkkafjes meest langer (0,008-0,005 lang), met langere naald. I. nodósum öchreb. Stengel aan den voet meest knol vormig verdikt. Aarpluim smal (met meer dan 0,006 breed). Op meer droge plaatsen. Op tal van plaatsen. a. iaxiüsculum Aschr. et Gr. Aarpluim los, het licht doorlatend, kort cylindrisch (0,02-0,04 lang). Bladen breed, vlak. Vlaardmgen, Zuid-Limburg. b. longisétumJ. et W. Aarpluim kort. Kafnaald langer dan het aartje. Rotterdam, Maastricht. c. robüstum J. et W. Stengels dun, rechtopstaand, circa 1,00 hoog. Aarpluim 0,02-0,08 lang. Aangevoerd. Arnhem, Rotterdam. d. warnstórffii Aschrs. et Gr. Stengels slap, liggend, alleen de laatste leden opgericht (op A. geniculatus gelijkena). Vochtige, vruchtbare plaatsen. Rotterdam, Sleeuwijk, Z.-Beveland, Oosteibeek, Gorinchera. 11. ty'picum Aschrs. et Gr. Plant hoog. Stengels styf rechtopstaand. Bladen breed en vlak. Aarpluim meer dan 0,10 lang, aan den top overhangend. Algemeen. Deze soort onderscheidt zich van Alopecurus pratensis door de styve wimpers en de korte, styve naalden. Nog is by Deventer gevonden de L. myosuroides Kloos, waarbij de aar van den voet af geleidelyk naar boven toe ineen fijne punt uitloopt (zoodat de bovenste aartjes bijna geheel verdwenen 2(jn). Plant aan den voet bundelvormig vertakt. Aarpluim eirond met deonderste aartjes neergebogen. Kelkkafjes langwerpig ovaal, aan den top afgerond en P^se,ing de naald overgaand, aan den rug kamachtig gewimperd. Naalden der onderste aartjes half zoo lang als de kelkkafjes, aan de bovenste wat langer dan deze. 0,10-0,80. O* April, Mei- Aangevoerd. Apeldoorn . . Stek el har ig dod deg ra s. P. echiuatum flost. 4 Aartjes vrij groot, minstens 0,003 lang, alle duidelyk naar voren gericht. Aarpluim niet ruw aanvoelend ... 5 Aartjes klein, slechts 0,002 lang, de middelste en onderste van de hoofdas der aarpluim afstaand, de laatste by het naar boven stryken ruw aanvoelend. Bladen met gladde of iets ruwe scheede. Tongetje stomp afgesneden. Kelkkafjes opgeblazen met korte naald. 0,10-0,40. Q. Mei— 23. Gramineeën. 206 Juli. Aangevoerd. Apeldoorn, Amsterdam, Gorinchem, Botterdam, Wormerveer, Siltard, Amsterdam. (P. asperum Jacq.) Ruw doddegras. F. paniculatnm Hnds. 5 Kelkkafjes met ruwe kiel of met korte borstelharen, zelden met onregelmatig verspreide, langere haren bezet . . 6 Kelkkafjes met langere borstelige haren kamvormig gewimperd (de haren minstens zoo lang als de halve breedte van het aartje), lancetvormig, langzamerhand toegespitst (zeer kort genaaid). Aarplurm naar den voet versmald. De wortelstok brengt alleen stengels, geen bloemlooze bladrosetten voort. 0,03-0,30.» O- M.ei, Juni. Zandig zeestrand, inde duinen, ook op zandgrond binnenslands. Vrij algemeen. . Zanddoddegras. P. arenanum L. G Uit den wortelstok komen bloeiende en niet-bloeiende stengels. Kelkkafjes met weinig of onregelmatig dun behaarde kiel of alleen ruw, weinig langer dan het onderste kroonkafje, plotseling toegespitst, stekelpuntig. 0,30-0,66. 2j.. Juni, Juli. Vroeger b\j Leiden© en Haarlem (?j, nu ook bij Rotterdam gevonden. Boehmer’s doddegras. P. Boehmerl mb. Uit den wortel komen alleen bloemdragende stengels. Kelkkafjes met kamvormig gewimperde kiel door borstelige haren, die omstreeks zoo lang zijn als de halve breedte van het aartje, bootvormig, ineen korte spits versmald. 0,10-0,30. O* Juni, Juli. Aangevoerd. Vlaardmgen, Rotterdam, Gorinchem, bittard. , _ , . „ ~ Grieksch doddegras. P. graecum Bolss. et Heldr 15. Polypógon Desf. 1 1 Naald der kelkkafjes minstens 3 maal zoo lang als deze 2 Naalden der kelkkaljes even lang als of iets korter clan deze . . . . ö 2 Bladen met vrij ruwe scheede. Aarpluira iets gelobd. Kelkkafjes op den korten, stomp 2-lobbigen top met een tot 0,007 lange naald. 0,20-0,40.©• April-Jani. soms later. Uit Z.-Europa. Waarschijnlijk alleen aangevoerd. Leiden, Katwijk, Wassenaar, Werkendam, Zwijndrecht, Rotterdam, Amsterdam, Gorinchem, Wormerveer, Maastricht, Bovenkarspel. Baardgras. P. mouspelieiisls Uesi. Bladen met gladde of iets ruwe scheede. Aarpluim meest cylindrisch, niet of onduidelijk gelobd, paars aangeloopen. Stelen der aartjes als een meer dan 0,001 lange knobbel aan den voet der aartjes blijvend. Kelkkafjes uit den diep 2-spletigen top ineen tot 0,007 lange naald uitloopend. 0,15-0,30. ©. Mei, Juni. Uit Z.-Europa. Aangevoerd. Rotterdam. Zeebaardgras. P. maritlmua Willd. | 3 Bladscheeden iets opgeblazen. Aarpluira meest uitgespreid, soms gelobd. Bovenste kroonkalje genaaid. 0,15-0,20. Aangevoerd. Rotterdam. P. interrüptua H. B. K. Bladscheeden glad. Pluim los, duidelijk gelobd. Bovenste kroonkafje ongenaaid. 0,60-1,20. ï\.. Augs.,Septr. Uit Amerika. Aangevoerd. Wormerveer. P. eiongatns U. B. K. 16. Mibóra Adans. 1 Klein, zode vormend plantje. Stengels draaddun, rechtopstaand. Aar lijnvormig. Aartjes zeer klein, meest purperkleurig. 0,03-0,18. O- Maart-Mei. Dorre zandgrond. Duin bij ’s-Gravenhage, Bussura, Oudenbosch, Breda, Utrecht. (Chamagrostis minima Borkh.). . Dwerg gras. M. minima üesv. 23. Gramineeën. 207 17. Cynodon Rich. 1 Grijsgroen. Kruipende wortelstok met uitloopers. Stengel opstijgend. Bladen smal, van onderen iets behaard. Tongetje ineen rij haartjes nitloopend. 0,10-0,40. 4. Juli—Septr. Waarschijnlijk langs de rivieren aangevoerd en nu ingeburgerd. Rivierdijken, dijken Zuiderzee. Vrij zeldzaam . Hand j esgras. C. Dactylon Pers. Be var. septentriondlis Aschrs. et Gr. heeft bladschyven,die, althans sommige, 0,10-0,15 lang en vaak smal zijn. Arnhem, Rotterdam. 18. Sesléria Scop. 1 Bladen stijf, lijnvormig, met ruwen rand, plotseling kort toegespitat. Aarpluim rondachtig tot langwerpig-eirond of langwerpig, bijna steeds blauwachtig aangeloopen. Aartjes 2- of 3-bloemig. Onderste kroonkaije in 2-4 borstelige tanden en ineen korte naald eindigend. 0,05-0,50. 24. April-Juni. Bij ons komt alleen (St. Pietersberg, St. GeertruidJ de vorm calcarea Celak. voor met niet berijpte, vlakke bladen met sterk uitstekende rand- en middennerf S. coerülea Scop. 19. Beckmannia Host. 1 Krachtig gras met aan den voet eenige knolvormig opgezwollen leden. Bladen lichtgroen. Bloeiwljze 0,10-0,30 lang met meer dan 20 zeer dichte aren. Aartjes vrij klein, breed omgekeerd eirond, plat. Kelkkafjes buikig opgezwollen, lichtgroen met donkergroene, breede streep. 0,15-1,60. 24. Mei-Augs. Aangevoerd. Arnhem, Botterdam, Wormerveer. B. erucifurmis flost. 20. Eleüsine Gaertn. 1 Aren verlengd, slank, meest S-B bijeen, meest 0,03-0,10 lang. recht of weinig gebogen, tot 0,006 dik. Onderste kroonkaije en kelkkatje glad, 0,20-0,60. O- Onll, Augs. Dit de Tropen. Aangevoerd. Deventer. 14. indica Gaertn. Aren meest 3 bijeen, kort (0,02-0,03 lang), dicht, tot 0,01 dik. Onderste kroonkaije langwerpig-eirond, duidelijk hol, daardoor spits lijkend. Kelkkaijes glad. 0,10-0,50. 0. Juli, Augs. Uit Z.-Amerika. Aangevoerd. Wormerveer E. trlstachj-a Knuth. 21. Spartina Schreb. 1 Meest 2 (-4) aren, ongeveer 0,07 lang, sterk afgeplat, met een tweeslachtige bloem. Stengel rechtopstaand. Bladen naar boven opgerold. 0,20-0,40. 4. Augs., Septr. Aan de zeekust, in zilte moerassen en op vochtige, zandige plaatsen. In Zeeland, ook op Flakkee. S1 ij kgr as. S. stricta Rth. 22. Oryza Trn. 1 Geelgroen. Bladscheeden en bladen zeer ruw. Losse pluim, meest slechts ten deele uit de bovenste blad- 23. Gramineeën. 208 scheede te voorschijn tredend. Takken der pluim aan den voet meest bochtig. 0,50-2,00. 2J.. Augs., Septr. Aan waterkanten. Vrij zeldzaam. (Leersia oryzoides Sw.). Rijstgras. 0. clandestina A. Br. Bü de f. pdtens Wiesbaur konotde pluim geheel uit de bladscheede. Op eenige plaatsen gevonden. De pluim blijft vaak inde opgezwollen bovenste bladscheeden verborgen. In dien toestand wordt dit gras zoo licht niet opgemerkt, het is echter door de groote ruwheid en de geelgroene kleur, ook als het niet bloeit, gemakkeltjk te herkennen. 23. Sporóbolus R. Br. 1 Bladen vrij kort, stevig, vlak uitgespreid, tot 0,005 breed. Pluimtakken kort, aangedrukt, een nauwe, compakte aarvorinige pluim vormend. Keikkafjes zeer ongeluk, 0,0005-0,001 lang, 0,80-0,50. 2).. Septr,, Octr. Uit Z.-Amerika. Aangevoerd. Gorinchem . . S. bertercanus Trln. 24. Agróstis L. Strnisgras. Pluimgrassen met in kransen staande, sterk vertakte en zeer samengestelde, uitgespreide pluimen, die soms na den bloeitijd meer samengetrokken zijn. Aartjes klein, zonder of met korte of lange kafnaalden 1 > 1 As van het aartje boven de bloem niet verlengd. Bloemen ongenaaid of kort genaaid 2 As van het aartje boven de bloem verlengd. Bloemen lang genaaid 8 2 Overblijvende soorten met niet-bloeiende loten aan den voet van den stengel 3 Eenjarige plant, zonder niet-bloeiende loten. Tongetje tot 0,005 lang. Pluim los met ruwe, dunne takken. Aartjes zeer klein, langgesteeld. Onderste kroonkafje vrjj wat korter dan de keikkafjes, zelden genaaid. 0,20-0,40. ©. Juli, Augs. Wel gekweekt voor droge boeketten. Aangevoerd. Uit Z.-Europa. Gorinchem A. uebnlósa Boiss. et Rent. 3 Bladen vlak, inde jeugd opgerold. Bovenste kroonkafje aanwezig 5 Bladen, althans de onderste, borstelvormig, inde jeugd gevouwen. Pluim na den bloeitijd samengetrokken. Bovenste kroonkafje kort of meest niet aanwezig. . 4 4 Bovenste kroonkafje meest niet aanwezig. De naald ontspringt even onder bet midden van de rugnerf van het onderste kroonkafje of ontbreekt geheel. Tongetje langwerpig, getand. 0,80-0,60. Z).- Juni, Juli. Laagveenweiden. Vrij algemeen. Kruipend struisgras. A canina L. [ heukels, Schoolflora, 16e druk. 14 23. Gtramineeën. 209 Vormen: I. Plant min of meer dicht zode vormend, zonder uitloopers. A. Onderste kroonkafje genaaid. a. Naald lang, knievormig gebogen, langer dan het aartje. 1. Plant krachtig. Pluim uitgespreid, los, rykbloemig. a. genuina Godr. et Oren Kelkkafjes violet. Plant grijsof grasgroen. Vrg algemeen. Hiertoe behoort de vorm arida Schldl., waarbij alle bladen borstelvormig zjjn samengevouwen. Op droge plaatsen. Nijmegen, Berg en Dal, Made. (3. var lans Aschrs. et Gr. Kelkkatjes bleek tot strookleurig. Op eenige plaatsen. 2. pus i 11 a Aschrs. et. Gr. Plant hoogstens 0,10 hoog. Pluim met weinig aren, kort, samengetrokken. Beek bij Mjmegen, Wageningsche berg. b. püdica Döll. Naald kort, recht, niet langer dan het aartje. Oosterbeek, Rotterdam. B, raütica Gaud. Onderste kroonkafje ongenaaid. Zeldzaam. 11. stoloni'fera Blytt Norges. Wortelstok met verlengde uitloopers, die aan den top bladrosetten dragen. Pluim en aartjes als bij genuina. Zeldzaam. Bovenste kroonkafje zeer klein, zelden ontbrekend. Onderste kroonkafje aan den top in 2 naaldachtige spitsen uitloopend, de naald aan den voet der rugzijde ingeplant. 0,30-0,60. Juli, Augs, Tilburg. A. alpfnii Scop. f. Intermedia Hackel. 5 Bovenste kroonkafje minstens half zoo lang als het onderste 6 Bovenste kroonkafje klein. Onderste kroonkafje ongenaald of soms kort genaaid. Bladen kort. Pluim gewoonlijk purper, met dunne, ruwetakken. Kelkkatjes spits, naar den top en op de kiel ruw. 0,40-0,70. Juli, Augs. Uit N.-Amerika. Aangevoerd. Worrnerveer, West-Knollendara, Rotterdam, Dordrecht A. scabra Wllld. 6 Tongetje zeer kort, afgeknot. Pluim in omtrek langwerpigeirond, ook na den bloeitijd uitgespreid, met gladde takken, gewoonlijk iets purperkleurig. Kroonkafjes bijna altijd zonder naald, soms genaaid. Met korte uitloopers. 0. 2|. Juni, Juli. Op vochtige plaatsen in bosschen, in weiden, aan rivieroevers, ook in hoogveen. Algemeen. Gewoon struisgras. A, vulgaris With. Vormen: 1. Stengel rechtopstaand of geknikt opstijgend, niet kruipend. a. Aartjes violet gekleurd. 1. genuina Schu r. (f. aristata Tausch.). Bladen vlak uitgespreid, 0,002-0,004 breed. Stengel meest geknikt opstijgend. De gewone vorm. De var. paludósa J. et W. van deze is 1,00 en hooger, heeft een rechtopstaanden stengel, lange, smalle (tot 0,002) bladen. De pluim is groot (tot 0,20) en los, met zeer lange, naar alle kanten uitstaande takken, die vry langgesteeide, weinig talrijke aartjes dragen. Naardermeer. 2. Bladen borstelvormig samengevouwen, vaak stijf. o. aren i cola Aschrs. et Gr. Plant tot 0,40 hoog, met uitloopers. Bladen tot over 0,001 dik, borstelvormig. Pluim slank, aarvormig, tot meer dan 0,10 lang, nauwelijks 0,02 breed. Op eenige plaatsen. 28, Gramineeën. 210 1(3. h ü mi 1 is Aschrs. et Gr. (f. pümila Schur). Plant nauwelijks 0,10 hoog, zoden vormend. Bladen draadvormig. Pluim niet meer dan 0,03 lang, los uitgespreid, vaak meer dan 0,02 breed. Zutphen. b. Aartjes bleek. a. umbrósa Schur. Plant vrjj krachtig. Bladen vlak. tot 0,008 breed. Pluim slank pyramidaal, zeer fil, met ruwe takken. Ede. 0. tenél la Beek. Stengel zeer dun, fijn,opstijgend,hoogstens 0,20 hoog. Bladen borsielvormig samengevouwen. Pluim slank met weinig aren en weinig ruwe takken. Zeldzaam. 11. stolom'fera Koch. Stengel geheel of het onderste deel liggend, inde knoopen wortelend en hier vaak sterk vertakt. Vaak niet bloeiend. Op eenige plaatsen. Tongetje verlengd 7 7 Kelkkafjes kaal (alleen aan de kiel getand). Tongetje tot 0,006 lang. Pluim in omtrek pyramidaal, tijdens den bloeitijd uitgespreid, daarna samengetrokken, met ruwe takken en veranderlijke kleur. Kroonkafjes soms met naald (de var. |3. aristata). Met uitloopers. Grasgroen. Zeer veranderlijk. 0,20-1,50. 2).. Juni, Juli. Op vochtige plaatsen in bosschen, in weiden, aan rivieroevers. Algemeen. (A. stolonifera Koch.) Fioringras. A. alba L. Vormeu: a. Stengel rechtopstaand of opstijgend. 1. gigantea G. Mey. Plant tot bijna 1,50 hoog met tot 0,011 » breede bladen. Pluim verlengd. Vochtige plaatsen in bosschen. a. compréssa Aschrs. et Gr. Pluim uitgespreid. Aartjes alle of do meeste genaaid. Hoogeveen. 3. si 1 vatica Aschrs. et Gr. Aartjes ongenaaid. Vrij veel. y. albida Gr is eb. Aartjes zeer klein (de helft van de gewone lengte). Katjes witachtig. Santpoort. 2. genuina Schur. Plant hoogstens 0,50 hoog met smallere bladen en kortere pluim. o. flévida Aschrs. et Gr. Aartjes bleek, niet violet aangeloopen. In weiden. Algemeen. (3. diffüsa Host. Aartjes violet gekleurd. In droge weiden. Algemeen. 6. Stengel liggend, meest sterk vertakt, wortelend, met verlengde, onderaardsche uitloopers. Pluim meest ineengedrongen, kort. 1. prorépens Aschrs. Plant meest lager, grasgroen. Bladen vlak, slap. Vochtige zandgrond, uitgedroogde plassen. Vrij veel. Hiervan is de f. aristulata Schur. met genaaid kroonkafje bfi Dordrecht gevonden, 2. maritima G. Mey. Plant grijsgroen. Bladen meest borstelig, samengevouwen, stijf, soms stekend. Vochtig duinzand. Zandvoort, Schouwen, Rotterdam, Den Helder, Bergen (N.-H.), Bakkum (N.-H.), Amsterdam, Oostvoorne, Middelburg. o. Cleraéntei Aschrs. et Gr. Stengel circa 0,30, met lange leden. Bladen opgerold, glad. Pluim 0,05 lang, cylindrisch. 0. psoudopüngens Aschrs. et Gr. Laag. Wortelstok ver kruipend. Stengeneden kort. Bladen borstelvormig samengevouwen, vaak stekend, de onderste met wijde, losse scheeden. Vaker dan o. De bastaard van A. v u 1 g ar is en A. alba is bij ’s-Gravenhage gevonden. Kelkkafjes van buiten geheel fijn behaard. Tongetje 0,002-0,004 lang, stomp, aan den top getand. Pluim uitgespreid. 2J.. Maart—Juni. IJselraondo, Gorinchem, Deventer A. vertlcillata VIII. 23. Gramineeën. 211 8 Pluim uitgespreid 9 Pluim smal, samengetrokken, met korte pluimtakken 10 9 Pluim bij den bloei uitgespreid, de takken in het onderste derde deel zonder aartjes. Tongetje tot 0,006 lang. Kelkkafjes ongenaaid. Helmknopjes lijn-langwerpig (0,001-0,0015 lang). Onderste kelkkafje korter en smaller dan het bovenste, slechts iets langer dan de kroonkafjes. Naald recht of iets heen en weer gebogen. Stengel rechtopstaand of aan den voet geknikt, glad. 0,40-0,90. Q. Juni—Augs. In akkers, tuinen, aan oevers, meest op zandgrond. Algemeen (A’pera spica venti P. B.). Muggebeen. Metel. Meele. Windhalm. A. Spica véntl' L. De var. intermixta Henr. met meest 2-bloemige aartjes is bij Oosterbeek en Gorinchem gevonden. De var. pseudinterrüpta Henr. met korte pluimtakken en een smal cylindtische en gelobde pluim (circa 0,01 breed) is bij Gorinchem gevonden. Pluim zeer los en uitgespreid, de draadvormige takken zich telkens splitsend, alleen aan het einde aartjes dragend. Kelkkafjes doorzichtig, spits, ver boven de bloem uitstekend. Kroonkafjes behaard. Kafnaald fijn en gebogen, bijna 2 maal zoo lang als het aartje. Q. Aangevoerd. IJselmonde. A. retrofraota Willd. 10 Kelkkafjes, althans 1, kort genaaid. Helmknopjes lijn-langwerpig, 0,001- 0,0015 lang. Aartakken geheel met aartjes bezet. Aangeveerd. Maastricht. A. Intermedia Hinkel Kelkkafjes ongenaaid. Helmknopjes rond-ovaal, 0,005 lang. Tongetje meest niet meer dan 0,02 lang. 0,20-0,60. ©. Juni, Juli. Aangevoerd. Maastricht. (Apera interrüpta P. B.) A. Interrdpta L. 25. Lagürus L. 1 Bloemen in eironde, dichte, zacht wit behaarde schijnaren. Bladen behaard. Kelkkafjes met bevederde naalden. 0,15-0,35. 2(.. Juni, Juli. Sierplant uit Z.-Oostenrjjk, ook aangevoerd (Rotterdam, Noordwljk, Amsterdam. Maastricht, Wormerveer, Apeldoorn, ’s-Gravenbage). Hazestaart. -j- L. ovatus L. 26. Calamagróstis Adans, Struisriet. Pluimgrassen of aarpluimgrassen met stijve halmen en lijnvormige, vlakke bladen 1 1 Onderste kelkkafje iets langer dan het bovenste, beide meest aanzienlijk langer dan het meest genaaide kroonkafje. Bladen meest vlak, vooral van boven en aan den rand ruw. Pluim voor en na den bloei samengetrokken, tijdens dezen uitgespreid 2 Onderste kelkkafje korter dan het bovenste, beide slechts weinig langer dan de kroonkafjes. Bladen borstelvormig opgerold, van boven op de nerven zacht behaard, verder kaal en glad. Pluim aarvormig, ook tijdens den bloei samengetrokken 7 23. Gramineeën. 212 2 As van het aartje niet boven de bloem verlengd. Haren langer dan de kroonkafjes. Onderste kroonkafje langer dan het bovenste, aan den top tweespletig, beide doorschijnend, vliezig 4 As van het aartje boven de bloem steelachtig verlengd tot een boven penseelaohtig behaard uitsteeksel. Onderste kroonkafje weinig langer dan het bovenste, aan den rug genaaid. Bladen van onderen grasgroen, glanzend, van boven grijsgroen, dof. Pluim voor en na den bloeitijd samengetrokken 3 3 Naald recht, fijn, korter dan de kelkkafjes. Haren aan den voet der bloem slechts weinig korter dan de kroonkafjes. Pluim smal, stijf-rechtopstaand, zeer dicht, meest violet of roodbruin. 0,30-1,00. 2j.. Juni, Juli. Oevers van meren en op veengrond, Meppel. (C. stricta Spr.) Stijf struisriet. C. neglécta P. B. Deze plant is meest door hare lichtere, meest bruinachtige kleur, alsook door de kortere haren van C. lanceolata, die vaak op dezelfde standplaatsen groeit, te onderscheiden. Naald knievormig gebogen, ver boven de kelkkafjes uitstekend. Haren aan den voet der bloem 1/4 maal zoo lang als de kroonkafjes. Pluim smal, wat losser, bleekgroen, vaak roodachtig aangeloopen. 0,60-1,20. 2(.. Juni, Juli. In beschaduwde bosschen. Loenen. . . C. arnndiuacea Rth. 4 Kelkkafjes lija-priemvormig, aaa den top zijdelings samengedrukt 5 Kelkkafjes lancetvormig, toegespitst 6 5 Min of meer grijsgroen. Stengel en scheeden vooral naar boven ruw. Bladen breeder dan bij de volgende. Pluim stijf-rechtopstaand, ook tijdens den bloeitijd kluwenvormig gelobd. Takken er van iets dik, stijf. Aartjes groen, min of meer violet of vnilpurper aangeloopeu., Naald aan de rugzijde van het kroonkafje ingeplant en er boven uitstekend. Overigens als de volgende. 0,60-1,20. 2|. Juni—Augs. Droge bosschen, duinen, zandige oevers. Vrij algemeen. Duin riet. C. Epigéios Rth. De var. (3. glauca Rchb, heeft blauwgroene bladen en bleekgroene kafjes. Schaduwvorm. Zeldzaam. De vorm densiflóra Ledeb. met zeer dichte, bijna aarachtige pluim is b\j Bloemendaal, Wassenaar en Bergen (N.-H.) gevonden. De vorm p ü mi 1 a wordt 0,002-0,003 hoog. Pluim armbloemig. Bladen smal opgerold. Hoek van Holland. Door de eigenaardige pluim, die uit kluwens van aartjes bestaat, licht kenbaar. Grijsgroen. Stengel en scheeden iets ruw. Bladen smaller dan bij C. lanceolata. Pluim grooter dan by C. lanceolata, slap, iets overhangend, tijdens den bloeitijd gelijkmatig uitgespreid, met dunne takken. Aartjes bleekviolet aangeloopen. Naald van het kroonkafje eindelings. omstreeks zoo lang als dit. 0,90-1,20. %. Juni, Juli. Rivieroevers. Leiden, Rotterdam, Gorinchem. (C. littoréa D. C.) Strand riet. C. psendophragmites Banmg. 6 Stengel en scheeden beneden glad, boven iets ruw. Tongetje tot 0,003 lang. Pluim langwerpig, slap, tijdens 23. Gramineeën. 213 den bloeitijd gelijkmatig nitgespreid, met dunne takken. Aartjes violet of vuilpurper. Naald van het kroonkafje eindelings, nauwelijks boven de zijpunten uitstekend. 0,60-1,50. 2j.. Juni, Juli. Vochtige plaatsen, op veengrond. Vrij algemeen, Pluimstruisriet. C. lanceolata Rth. Naald aan de rugzijde boven den voet van het kroonkafje ontspringend, daarboven uitstekend. Overigens als de vorige, waarop zjj veel gelijkt, 0,60-1,50. Juli, Augs Misschien op een muur te Heemstede. Veen riet. C. Halleriana 1). C. 7 Wortelstok zeer lang (tot 5,00 en meer), met uitloopers. Lichtgroen. Stengel stijf-reohtopstaand. Bladen (bij droog weer) opgerold, met zeer lang (0,025), aan den top gespleten tongetje Schijnaar dicht, bijna rolrond, stomp, licht stroogeel. Kelkkafjes lancetvormig, spits. Haren circa Ij3 maal zoo lang als de kroonkafjes. 0,60-0,90. 2J.. Juni, Juli. Inde duinen en zandheuvels, ook veel aangeplant. Algemeen. (Psamma arenaria R. et Sch,, Ammóphila arenaria Lk.). Zandhauer. Vrouwenkoren. IJle rogge. Helm. C. arenaria Rth. Levendiger groen. Schijnaar lancetvormig, spits, min of meer bruinachtig, vaak violet aangeloopen. Kelkkafjes lancet-priemvormig, toegespitst. Haren circa half zoo lang als de kroonkafjes. 0,60-1,50. Vruchten zich nooit ontwikkelend. !(.. Juni, Juli. Duinen, vooral op de Noordzee-eilanden. Vrij zeldzaam. (P. baltica R. et Sch., Ammóphila baltica Lk.). Noorsche helm. C.* baltica Hartm. Deze wordt als een bastaard van C. Epigeios en C. arenaria beschouwd. Zij komt in 2 vormen voor: a. subarenaria Aschrs. et Gr. Pluim bijna cylindriscli. Aartjes grooter. Kelkkafjes bijna even lang. b. subepigéios Aschrs. et Gr. Pluim iets gelobd. Aartjes iets kleiner. Bovenste kelkkafje minstens 1/3 korter dan het onderste. 27. Gastndium P. B. 1 Stengel rechtopstaand of opstijgend Bladen aan weerszijden ruw. Aarpluim bijna 0,10 lang, weinig meer dan 0,01 dik, meest vry onregelmatig gelobd. Aartjes smal lancetvormig, zittend of kort gestoeld. Kelkkafjes kaal. 0,30-0,40. Q* Mei, Juni. Aangevoerd. Apeldoorn, IJselmonde, Maastricht, Wormerveer, Gorinchem . G. lendlgerum Gnad. 28. Milium Trn, Gierstgras. Zodevormende pluimgrassen met meestal breede, vlakke bladen en slanke, naar boven naakte halmen. Pluim groot, uitgespreid, met kleine aartjes 1 1 Stengel en bladscheeden glad. Tongetje afgeknot. Bladen breed met ruwen rand. Groote, losse pluim met af- 23. Gramineeën. 214 staande, later naar beneden gebogen takken. Vrucht lichtgeelgroen. 0,60-1,00. 2].. Mei, Juni. In loofbosschen. Vrij algemeen . . . Gierstgras. M. effüsum L. De 'f. coloritum K1 oo s, met aan de zonzijde violetachtig rood gekleurde aartjes en vrij donker grijs-hruine vruchten, is bij Gronsveld gevonden. Ziet er uit als een Poa-soort, doch geen der soorten van dit geslacht heeft zulke breede bladen. Stengel en bladscheeden ruw. Tongetje spits. Bladen korter en smal. Pluim samengetrokken. 0,10-0,50. ©. April, Mei. Duinen tusschen Zandvoort en Scheveningen, vrij algemeen, verder Hoek van Holland, Ameland. (M, scabrum Rich.). Ruw gierstgras. M. vernale M. B. 29. Oryzópsis Mchx. 1 Tongetje kort, glad, afgeknot. Pluim los. Zijdelingsche aartjes aan de laatste takken op meest veel langere stelen. Kroonkafjes aydeglanzend. 0,50-1,80. %. Mei—Octr. Uit het gebied der Middellandsche Zee. Aangevoerd. Wormerveer . . . . ü, miliacea Aschrs. et Schweinf. Gehikt op Aira caespitosa, maar is er, door de vooruitstekende naald uit den top van het onderste kroonkafje komend, gornakkolijk van te onderscheiden. 30. Stüpa L. 1 Pluim wpd uitstaand 2 Pluim samengetrokken 8 2 Pluim los overhangend. Kelkkafjes aan den voet sterk violet gekleurd, aan den top vliezig. Kroonkafje met een 0,07-0,10 lange naald, die berieden lang wit behaard is en om de lengteas spiraal vormig is gedraaid. 0,80-0,15. 2).. Mei, Juni. Uit Argentinië. Aangevoerd. Wormerveer. S. Neesiana Trln. et Rapr. Pluim armbloeraig met heen en weergebogen draadvormige takken. Kelkkafjes aan den voet iets opgeblazen, kortgenaald. Onderste kroonkafje papierachtig, bloedrood, ineen lange, weinig gedraaide 0,03 lange naald uitloopend. Uit Argentinië. Aangevoerd. Sittard. 8. trichotóma Nees. 1 Kelkkafjes glinsterend groengeel. Onderste kroonkafje met haarfijne, kale, 0,03 lange naald. 0,50-0,70. at. Septr. Uit Argentinië. Aangevoerd. Wormerveer S. hjalina Nees. Kelkkafjes lancet-priemvormig. Onderste kroonkafje met 0,15-0,25 lange, overhangende, door afstaande, zachte haren vederachtig behaarde naald. Bladen borstelachtig. Aartjes groenachlig. 0,30-0,60. 2).. Mei—Augs. Sierplant uit Z.- en M.-Europa l S. pennat» 1- 31. Aründo Trn. 1 Onderste kroonkafje kaal, ineen fijne, naaldachtige spits uitloopend. Spil der aartjes lang behaard. Wortelstok ver rondkruipend. Bladen lang toegespitst, stijf. Pluim uitgespreid, na den bloeitijd samen getrokken, meest donkerbruin. 1,00-4,00. 2}.. Juli—Octr. Aan waterkanten, in poelen en moerassen en op vochtige akkers. Zeer algemeen. (Phragmites communis Trin). Slootriet. Bladriet. Delcriet. Riet. A. Phragmites L. 23. Gramineeon. 215 sen“êvondln'IlneétlS m6t witgeatreePte bladen is op eenigeplaat-Kaïaw«s|sa 32. Eatónia Endl. 33. Koeléria Pers. Scherpgras. 1 Aan den voet van den stengel niet bloeiende bladrosetten, soms mtlooperaehtig. Onderste kroonkafje ongedeeld, ongenaaid of kort stekelpuntig. Bladschijf vlak of ineengerold. Aarplmm meest aan den voet wat afgebroken 2 “kftVïï, 'Ss'ïïM aè ac®i;rS““ï. war bjs aarpluim nloo4o n° Anri?drTScbe’ vaak °aar boven wat versmalde o b« •Amsterdam en Maastricht gévondem ’“e k°rte’ dlChte plui,D' is 2 Wortelstok met uitloopers of althans de plant los zodevormend. pJant met witaohtig bleeke scheede aan den voet. Onderste bladsoheeden alle zacht tot fluweelachticr behaard. Aartjes kleiner dan bij K. pyramidata, ook de stengels teerder dan bij deze. 0,10-0,80 2l Juli Algemeen. Duinen en zandgrond. Vormen- Fakkelgras. K. albéscens D. C. 23. öramineeën. 216 Wortelstok kort. Plant dicht zodenvormend .... 3 3 Plant krachtig met weinige, forsche stengels. Bladen groen, vlak en breed, kaal, alleen aan de randen gewimperd. Onderste scheeden ruw behaard, de volgende glad. Aartjes 0,005-0,007 lang, meest 3-bloemig. 2j.. Z -Limburg. K. pyramidata Domin. Bijna alle gevonden ex. behooren tot den vorm subci 1 i é t a met alleen onder de pluim behaarde stengels, gewimperde bladen, kale scheeden en kortgesteelde aartjes. Plant lager, met vele slankere stengels. Bladen smal. vaak opgerold, kaal of behaard, grauw of blauwgroen. Aartjes 0,004-0,005 (’0,006) lang, 2-3-bloemig. 2].. K gracilis Domin. Hiervan is bij ons bijna alleen bekend de vorm ty'pica Domin met tot aan den top kale stengels en smalle, blauwgroene, behaarde bladen. Z.-Limburg, Kuilenburg, Harderwijk, Nijmegen. Vormen hiervan zijn lanata Domin met fluweelachtig tot lang behaarde scheeden. Gulpen., subpubicülmis Domin met onder de pluim zeer kort behaarden stengel. St. Pietersberg, Bemelen, Kun rade. De var. ,8. pubicdlmus Domin met tot boven toe lang behaarde stengels, een lange, losse, gelobde pluim en vlakke stengelbladen. St. Pietersberg, Bemelen, Kunrade. 34. Aira L, Smee 1e. Zodevormende pluimgrassen, met meest uitgespreide pluimen, wier takken kranswjjs vertakt zijn en vele kleine aartjes dragen 1 1 Kleine, eenjarige grassen. As der aartjes niet tusschen de bloemen verlengd. Onderste kroonkafje bruin met ruwe puntjes, ongedeeld of als er een knievormig gebogen naald is, tweepuntig. Vrucht stijf omsloten door de kroonkafjes 2 O verblijvende, vrij groote grassen. As der aartjes tusschen de bloemen iets verlengd. Onderste kroonkafjes aan den afgeknotten top getand, dicht boven den voet genaaid. Vrucht los door de kroonkafjes omsloten .... 4 2 Stelen der aartjes nauwelijks zoo lang als de aartjes . 3 Stelen der aartjes, die afzonderlijk staan, meest 4—B maal zoo lang als de aartjes. Pluim uitgespreid met zeer kleine aartjes. Kelkkafjes stomp met een spitsje, omstreeks zoo lang als het onderste kroonkafje. Onderste kroonkafje der onderste bloem meest ongenaaid. 0,07-0,35. O-Juni, Juli. Waarschijnlijk een verwilderde sierplant. Oosterbeek. A. capillaris Host. 3 Pluim uitgespreid, rondachtig-eirond. Stelen der aartjes nauwelijks zoo lang als de aartjes. Kelkkafjes veel langer dan de bloemen. Onderste kroonkafje 2-puntig, onder het midden met een naald. Aartjes meestal met rood- 23. Gramineeën. 217 achtigen weerschijn. 0,07-0,45. Q. Mei, Juni, zelden Augs., Septr. Op dorren zandgrond, inde duinen. (Avena caryophyllea Web.). Zilverhaver. A. caryophy’llea L. Vormen: a. genuina Briq. Aartjes circa 0,003, langwerpig, meest van elkaar verwijderd. De gewone vorm. b. mdjor Gaud. Aartjes kleiner, meer opgeblazen, dicht bijeen in bundeltjes aan de uiteinden der takken. Plant hooger (-0,60), Onderste pluimtak groot, schijnbaar de halm voortzettend. Oosterhout, Geleen(?). Geljjkt veel op A. f 1e x u o sa. Deze is echter veel grooter en overblijvend en gemakkeiyk te herkennen aan de heen en weer gebogen pluimtakken. Pluim aarvormig sameogetrokken, langwerpig. Stelen der aartjes meest korter dan deze. Kelkkafjes weinig langer dan de bloemen. Aartjes eerst lichtgroen, later bruinachtig wit. 0,04-0,20. ©. April—Juni. Op dezelfde plaatsen als de vorige. Algemeen. (Avena praecox P. B.). Vroeghaver. A. praécox L. De var. 3- multicaülis met vele stengels, is b\j Staphorst gevonden. De I. aestivalis Aschrs. et Gr. met vaak losse, iets afgebroken pluim bloeit in Juli en Augs. en is bij Oosterbeek, Havelte-Uffelterveen, Rotterdam, Olterterp-Beetsterzwaag en Huis ter Heide gevonden. 4 Naalden zwak gedraaid, onduidelijk knievormig gebogen, witaehtig, zelden ontbrekend 5 Naalden knievormig gebogen, ver over de kafjes uitstekend, aan den voet bruinachtig 6 5 Bladen vlak, zelden los samengevouwen of opgerold, aan de bovenzijde ruw, meest grasgroen. Pluim pyramidaal met horizontaal afstaande takken. Aartjes bruinacbtig-wit, zeldzamer bleekgroen. Kelkkafjes langwerpig. 0. 2}.. Juni, Juli, zelden Augs., Septr. Moerassige, iets droge weiden, in boschjes, aan waterkanten. Vrij algemeen. Hondsbossen. Bent. Boendergras. Sm e e le. A. caespitósa L. Vormen: 1. Aartjes meest 0,004-0,005 lang. Pluim uitgespreid. a. Bladen alle vlak of slechts enkele los samengerold. aa. Aartjes beneden groenachtig, boven bruin- of geelachtig, meest iets violet aangeloopen. 1. Plant hoogstens 0,7Ö hoog. Onderste kroonkafje naar boven meest bruinachlig. Het meest algemeen, a. genuinaßchb. 2. Plant tot 1,50 hoog. Onderste kroonkafje naar boven geelachtig. Beschaduwde plaatsen, in veengrond. Op tal van plaatsen . . . ft. altissima Aschrs. De vorm ochroleüca Rchb. heeft een kleinere pluim met weinig aartjes. Arnhem. bh. Aartjes levendig gekleurd. 1. Pluim meest met vrij veel aartjes, deze goudgeel. Rotterdam!?), Epen y. aürea W et Grab. 2, Pluim vaak iets saraengetrokken. Aartjes met donker violet aangeloopen kelk- en boven bruine kroonkafjes. Rotterdam £. varia W. et Grab. 23. Gramineeën. 218 b. Bladen alle samengevouwen. Stengels en bladen ruw. Aan slootkanten en in uitgedroogde plassen. Leiden, Maarsbergen, Driebergen .. setifóiiaKoch. 11. Aartjes 0,002-0,003 lang, meest slechts met één bloem. Lichtgroen. Bladen vlak. Pluim meer dan 0,20 lang, zeer los In bosschen. Valkenburg-Sibbe, Valkenburg, Ulvenhoutsche bosch. parviflora Richter. Deze plant onderscheidt zich van de op haar gelijkende Avena- en Festuca-soorten door de sterk uitstekende, zeer ruwe bladnerven, waardoor zij herinnert aan Agro s t is vulga r is, die echter slechts 1-bloemige aartjes heeft. Bladen borstelvormig samengevouwen. Grijsgroen. Bladen met naar voren ruwe scheede en ruwe, ineen fijne pupt uitloopende schijf. Pluim later breed, zeer los. Kelkkafjes lancetvormig, althans het bovenste boven de bloemen uitstekend, 0,80-0,60. dj.. Uit Z.-Europa, Aangevoerd. Rotterdam A. média Gouan. De plant is door het uiterlijk en door de sterk aan Nardus stricta herinnerende zoden gemakkelijk kenbaar. 6 Bovenste bloem 4-8-maal zoolang als het lid tusschen deze en de onderste. Bovenste kelkkafje langer dan het onderste, omstreeks even lang als de bloemen. Pluim met meest gekronkelde takken. Bladen borstelvormig. Tongetje der onderste bladen afgeknot, dat der bovenste spits. Aartjes lichtbruin, violet aangeloopen. 0,30—0,70. 1). Juni, Juli. Droge zaud- en heidegrond. Algemeen. Bochtige smeele. A. flexuósa L. De var. 3- raontana Pari. is kleiner, heeft kortere, vaak iets breedere bladen, een samengetrokken, vrij dichte pluim met weinig gekronkelde takken. St. Pietersberg, Eperheide, Slenaken. De vorm Legéi Richter van deze var, heeft witachtige pluimtakken en aartjes en zilverwitte doorschijnende kelkkafjes. Meppel, Ruurlo, Apeldoorn, Gronsveld, Lochem, Epen. , De vorm grandiflóra Kloos, waarbij de plant tot meer dan 1,01) hoog is en de pluim groot, wijd uitgespreid vertakt is, met 0,006-0,007 lange aartjes, is bij Eys gevonden. Bovenste bloem 2-maal zoo lang als het lid tusschen deze en de onderste. Kelkkafjes vrijwel even lang. Bladen vlak of samengevouwen. Tongetje langwerpig, spits. Aartjes groenachtig, violet aangeloopen. 0,30-0,60. 2|. Juli, Augs. Moerassige veengrond. Vrij zeldzaam. (A. uliginósa Whe., A. discolor Thuill). Moerassmeele. A. setacea Huds-35. Periballia Trin. * *3 1 Stengels rechtopstaand met smalle, vlakke bladen. Piuim los. Kelkkafjes 0,002 lang. korter dan de stompe, aan den top zwak getande kroonkafjes, waarboven do korte, in het bovenste zesde deel ontspringende kafnaald uitsteekt. 0,20-0,50, Aangevoerd, Uit Z.-Europa, Amsterdam. P, laévis Aschrs. et br. 36. Weingaertnéria Bernh. 1 Zodevormend. Grijsgroen. Bladen borstelvormig opgerold. Pluim voor en na den bloeitijd aarvormig samen- 23. Gramineeën. 219 getrokken, zilvergrijs, vaak roodachtig aangeloopen. Helmknopjes donkerbruin. 0,15-0,30. 2].. Juni, Juli. Dorre zand- en heidegrond, inde duinen Algemeen. (Aira canescens L., Corynephorus canéscens P. B.) Buntgras. W. canéscens Bernh. De var. flavéscens L. J. v. Klinggraff, die geelgroen is, is bij den Piasmolen gevonden. Door den eigenaardigen bouw der kafnaald is dit gras gemakkeltjk te onderscheiden. 37. Hólcus L. Witb o 1. Zorggras. Meelraai. Honiggras. Zodevormeude pluimgrassen, met vlakke, zachte bladen en dunne naar boven naakte halmen en een dichte of losse pluim met kleine aartjes 1 1 Naald der mannelijke bloem niet of weinig uitstekend, ten laatste haakvormig gekromd. Pluim witachtig, meest met rooden of violetten weerschijn. Stengel in en onder de knoopen dicht behaard. Bladen aan weerskanten zacht behaard. Wortel vezelig, 0,45-0,90. 2].. Juni, Juli, In droge weilanden, aan dijken en wegen. Algemeen. Meelraai. W i t b o 1. H. lanatus L. Vormen: a. colorétus Rchb. Kelkkafjes lichtpurper aangeloopen, de geheele pluim daardoor blauwgrys gekleurd. De gewone vorm. 0. albovirens Rchb. Kelkkafjes witachtig, bleek. Lochera, Diemerbrug, Noordwijk. Naald der mannelijke bloem boven de kelkkafjes uitstekend, knievormig gebogen. Pluim witachtig, vaak geelbruin of roodachtig. Stengel alleen inde knoopen behaard of ook deze bijna kaal. Bladen zeer fijn behaard of kaal. Wortelstok kruipend. 0,30-0,70. 2}., Juni, Juli. Op beschaduwde plaatsen, aan randen van akkers en op heidegrond. Algemeen. Witboksen. Zorgiaad. Zachte witbol. H. móliis L Door de grijsgroene kleur, de eigenaardige beharing der knoopen en de bjj het drogen iets roodachtig wordende bladen, ook in niet-bloeienden toestand kenbaar. 38. Avéna Trn. Haver. Pluim- en aarpluimgrassen met een knie vormig gebogen kafnaald aan het onderste kroonkafje van alle bloemen of van de onderste bloemen van het aartje 1 1 Onderste bloem van het 2-bloemige aartje mannelijk, het onderste kroonkafje van deze met lange, knievormig gebogen rugnaald. Het onderste kroonkafje der bovenste 23. Graraineeën. 220 bloem ongenaaid of onder den top genaaid (Arrhenatherum P. B.). Stengel glad en glanzend, evenals de bladscheeden meest kaal. Bladen vlak, tamelijk smal. Tongetje kort. Pluim rechtopstaand, smal, tijdens den bloeitijd uitgespreid. Onderste kelkkafje 1-, het bovenste 3-nervig. Vruchtbeginsel behaard. Aartjes lichtgroen, soms violet aangeloopen, vrij groot (0,008-0,01 lang). 0.4- Juni, Juli. In weilanden, langs wegen, op eenigszins beschaduwde plaatsen. Algemeen. (Arrhenatherum elatius M. et K.) Havergras. Pran s c h ra ai jfï-a-a.. A. ölatior L. Vormen; f .... 1. vulgaris Fr. Onderste steögelteden dun, mot knolvorrnj^yerdikt. Scheeden meest glad en Jtaai, AJgëmeen-. -- /| ► TSk . Def. subhirsüta Aét Irfcs.- Heeft den stengel onder mifK de knoopen, evenals de onderste bladscheeden kort en i*uw behaaed. Schiedam, Gorinchem, tergen» (N.-H.). 11. tuberósa Aschr s. V 3*k> Boerste stengel leden aau den voet knolvormig verdiß». Onderste scheeden eh kloppen incest behaard. Santpoort-Velijn, Rotterdam, Maastricht,* Beek-E4slo, Domburg, Oost-Kapelle, Dordrecht,- De f. glab ra, met de on malen gevonden. J'C p ' A Bij beide vormen treft men aan: ,3 \ .--v., var. biaristata Peterm. Bovensteidoem ook met, een-tmald. f. laxa. Pluiratakken lang, sterk heen en weer gebogen, aan het eind 1-3 aartjes dragend. , . . f. compacta. De onderste halfkransen uit meer dan 20 sterk opeengedrongen takken bestaand, die tot aan den voet met aartjes bezet zijn. , , , , f. dasydada Reinecke. Pluimtakken, vooral die der onderste halfkransen, sterk verkort, zoodat de pluim onderbroken is. f. pauciflóra Baenitz. Pluim tot een aarvormigen tros gereduceerd, soms slechts 4-5 aartjes dragend. var. pilifera Beek. Kroonkafjes van beide bloemen mmofmeei lang behaard. Alle volkomen bloemen 2-slachtig, de onderste kroonkafjes meest met een knievormig gebogen, beneden gedraaide rugnaald 2 2 Aartjes, ten minste na den bloeitijd, hangend, groot, (0,01-0,03 lang). Stengel 0,50-1,20 3 Aartjes rechtopstaand, vrij groot. Vruchtbeginsel aan den top behaard. Kelkkafjes 1-3-nervig. Aartjes zilverwit. 6 3 Bloemen niet dooreen geleding aan de spil der aartjes verbonden, eerst laat afvallend. As der aartjes kaal of enkel aan den voet der bloemen behaard. Aartjes meest 2-bloemig. Onderste kroonkafje meest onbehaaid. 0. O- Juni-Augs. . Haver, fA. satfva L. Als ondersoorten onderscheidt men: , , . 1. Aartjes meest 2-bloemig. Kelkkafjes even lang als of langer dan de A. As der aartjes kaal of aan den voet der onderste bloem kort behaard. Toppen van het onderste kroonkafje ongenaaid, van buiten vaak met een zjjtandje. 23. Gramineeën. 221 a. Plant 0,60-1,20 hoog Pluim naar alle zijden gekeerd met horizontaal afstaande takken. As der aartjes onder de onderste bloem behaard, verder kaal. Onderste kroonkafje der bovenste * of van beide bloemen ongenaaid, geelwit tot bruin, rood of zwart. Veel gekweekt, ook op bouwland verwilderd Pluimhaver. f A. diffüsa Aschrs. et Gr. De var. /3. aristata Krause met genaaide, onderste kroonkafjes is bij Dordrecht en Rotterdam gevonden. b. Plant meest niet meer dan 0,90 hoog. Pluim naar eene zijde gekeerd, smal samengetrokken met aanliggendetakken. Gekweekt en verwilderd op bouwland. Troshaver. f A. orientalis Schreb. B. As der aartjes meest onder iedere bloem behaard Toppen van de » onderste kroonkafjes met rechte naalden, die veel korter zijn dan de middelste. Plant 0,45-0,90 hoog Pluim naar eene zijde gekeerd, samengetrokken of uitgespreid. Kelkkafjes omstreeks even lang als de bloemen. Onderste kroonkafje ten slotte grijs tot bruinachtig. Gekweekt op slechteren grond en verwilderd op bouwland, soms aangevoerd (Gorinchem). Schrale haver. Evene. f A. strigósa Schreb. 11. Aartjes meest 3 (of 4-6-) bloemig. Kelkkafjes korter dan de bloemen. Onderste kroonkafjes op de kelkkafjes gelijkend, met sterk uitstekende nerven, met ongenaaide zfjspitsen, aan alle bloemen met rugnaald of aan de bovenste of aan alle ongenaaid. Aarspil verlengd, dun, meest kaal. Vrucht tot 0,008 lang, door de onderste kroonkafjes slechts los omsloten. Pluim iets naar eene zijde gekeerd, uitgespreid. 0,45- 0,90. O* Juni—Augs. Gorinchem A. nüda L. Bloemen afzonderlijk dooreen geleding aan de spil verbonden en, als zij rijp zijn, (althans de onderste van ieder aartje) afvallend. Onderste kroonkafje inde onderste helft met meest eerst witte, later bruingele haren dicht bezet -4 4 Onderste kroonkafje aan den top met 2 korte, niet ineen naald verlengde zijspitsen 5 Onderste kroonkafje aan den top in 2, 0,004-0,005 lange, fijne, baarachtige naalden uitloopend. Pluim naar ééne zijde gekeerd, met smalle kleine aartjes. Vruchten afzonderlijk uit de kelkkafjes vallend, 0,50- 0,70. O0- Mei--Juli. Aangevoerd. Vlaardingen. . A. barbata Brot. 5 Pluim naar alle zijden gekeerd. Aartjes meest 3-bloemig. Spil der aartjes sterk behaard. Bloemen ten slotte afzonderlijk afvallend. 0,60-1,20. O* Juni, Augs. Op bouwland. Vrij zeldzaam. Vloqhaver. Even. Oot. A. fatua L. De var. 3. glabrata Peter m. met byna geheel onbehaarde onderste kroonkafjes is van IJselmonde, Rotterdam, Gorinchem en Dordrecht bekend. De var. y. transiens Hausskn. (misschien een bastaard van A. sativa en A. fatua) gelijkt in beharing en kleur der bloemen op d. glabrata, maarde geledingsvlakte is klein, de vruchten vallen niet uit en de aartjes hebben vaak slechts een naald. Op eenige plaatsen aangevoerd. De f. mütica Th. met ongenaaide aartjes, is bh Wormerveer gevonden. Pluim naar eene z\jde gekeerd, zeer los. Aartjes grooter, meest 2-4- bloemig, langer genaaid. Bovenste dunne deel van de spil der aartjes, evenals de onderste kroonkafjes der bovenste bloemen, kaal. Alle > bloemen samenhangend uit de kelkkafjes vallend. 0,20-0,80. O April— Juni en Juni—Augs. Aangevoerd. Rotterdam, Gorinchem, Maastricht,. Deventer, Eperheide, Amsterdam A. etérllls L. 28. Gramineeën. 222 De var 0. pseudovillis Hau s s k n. is krachtig, grijsgroen met tot 11-nervige kelkkafjes. Onderste kroonkafjes aan den voet met een krans van korte, lichte haren. Gorinchem. De var. y.LudovicianaDur. Kleinere aartjes, geel behaarde en kortere kroonkafjes. Worraerveer, Sittard, Rotterdam, Dordrecht, Deventer. De var. scabriüscula Wil Ik. heeft in beide bloemen sterk behaarde kroonkafjes Gorinchem, Rotterdam, West Knollendam. 6. Bladen vlak, glad, de onderste, evenals ook de bladseheeden kort behaard. Pluim samengetrokken, de onderste takken meest 4 bijeen. Aartjes meest 3-(2-4- bloemig). Stelen der aartjes fijn, onder den top nauwelijks verdikt. Onderste kelkkafje 1-nervig. 0,30-0.90. 2j.. Mei, Juni. Grazige zand- en heidegrond, lichte plaatsen in bosschen, ook inde duinen. Vrij algemeen. Zachte haver. A. pubéscens Huds. De var. 0. g lab ra Fr. met geheel of bijna geheel gladde bladscheeden en later geheel onbehaarde bladen is op den St. Pietersberg var y. flavéscens Gander met bleeke, geelachtig witvliezig gerande kelkkafjes is op den St. Pietersberg en bij Karen gevonden. Bladen, althans de onderste, samengevouwen, van boven evenals de blaascheeden ruw. Pluim smal, de takken alleenstaand of 2 bijeen. Aartjes 3-B-bloemig. Stelen der aartjes aan den top iets verdikt, ruw. KelKkafjes beide 3-nervig. 0,30-0,80. Mei-Juli. Zonnige heuvels, droge bosschen. Bemeten Beeradhaver. *. pratensls L. De var. 0- glaucéscens Gaap. is blauwgroen en de stengel aan den voet door tal van scheederesten omgeven. Krtjlheuvels in Z.O. Limburg. 39. Trisétum Pers. Goudhaver. 1 Vruchtbeginsel kaal. Aartjes meest 3-4-bloemig, tot 0,008 lang. Kelkkafjes 1-3-nervig. De onderste kroonkafjes met een knievormig gebogen rugnaald, die in of boven het midden ontspringt. As der aartjes bebaard. Lagere pluimtakken met 3-8 aartjes. Aartjes glanzend-geel. 0,30-0,60. 4. Juni, soms Augs.—Oetr. Vruchtbare weiden, aan wegen en dijken en aan oevers. Vrij algemeen. (Avena flavéscens L.). Goudhaver T. flavéscens P. B. onders. pralénse Pers. Vormen: , , . , „ I, villósum Cél. Bladscheeden behaard, de onderste zelfs tluweelachtig of viltig. Men onderscheidt: , , . a. Pluim vr\j dicht, met vele aartjes, de krachtigste takken met 3-8 aartjes. , . , „ a. utéscens Aschrs. Aartjes glanzend goud- of groengeel. Vry algemeen. ....... /3. variegatum Aschrs. Aartjes met donker violette kelkkafjes en een donker violette streep op het kroonkafje. In Z.-Limburg op zonnige plaatsen. 23, Gramin e e ë n. 223 II g 1 “®toaartj6S’ dS ' Lersum Aschrs' Bladacheeden kaal. Geuldal bij Epen, 40. Gaudfnia P. B. weergebogen spil wei opd een Lo U u m soo?t. aartJ6S aaD d6n heeD' 00 11. Ammóchloa Boiss. Stebrgeeder.na“ 7-FoTloS' ®ad6D /‘f’ d£ bovenste *«*«• en “*• A4SS."te™rr'T"; 2: sas. ssi 42. Sieglingia Bernh. 1 Z°idrTrTeD?’ SteDgel l;g"end of opstijgend. Bladen en De var „fe TandJ esgras. S. decümbens Bernh, SSr-dXJf »-brtß to bij’ wfssef gevonden?8’ di6 to‘ °-°l6 laDg gemakkelijk “b rBnheeden’ °ok talB het niet bloeitdoch veel langere en smallere bladen. * erectus heeft dergelijke, 43. Mélica L. Par elgras ' *£«*&*?*« xöèas» ■ ■Wfc«^JPwSfflaSS?» n„A , . , , 'Wimperparelgras. M, ciliéta L. Onderste kroonkafje kaal. Bladen vlak o mm zeer los met rechtop-afstaande of afstaande takken. BlaCh«LrHbtopstarandUi op Mo stelen, met een twee- – dadh Tonait-emi; IChtf°f.- Btongel dun en slap, vaak glad. tongetje kort, cylindnsch, tegenover de bladschijf 23. 6ramineeën. 224 met een lancetvormig aanhangsel. Kelkkafjes kort toegespitst. Onderste kroonkafje naar boven niet droogvliezig. 0,30-0,60. 4. Mei, Juni, zelden Juli, Augs. Bosschen in Limburg (vrij algemeen), omgeving van Nijmegen, Mook, Doorwerth, Doesburg, Utrecht, Noord-Brabant. Eenbloem-parelgras. M. uniflóra Retz. Onderste pluimtakken aangedrukt. Aartjes op rechtopstaande, naar boven kortbehaarde stelen, knikkend, met 2 tweeslachtige bloemen. Kelkkafjes langwerpig-eirond, stomp ■ ,s 3 Pluim aarvormig sameugetrokken. Tongetje cylindrisch, kort. Bovenste kelkkafje duidelijk langer. Kroonkafje aan den top breed, droogvliezig, kort stekelpuntig. 0,90-1,20. Sierplant uit 0.-Europa. f Si. altfssimus L. Pluim los, naar boven trosvormig. Tongetje zeer kort, slechts als een smalle bruine zoom aanwezig. Bladen ingerold, grasgroen. Aartjes langwerpig. Kelkkafjes bijna gelijk, purperbruin, witvliezig gerand. Onderste kroonkafje groen, dun, duidelijk 7-9-nervig, aan den top vdroogvliezig. 0,30-0,60. 2J.. Mei, Juni. Bosschen. Maastricht^?). Knikkend parelgras. M. nütans L. 44. Briza L. Trilg ra s. 1 Pluim rechtopstaand. Aartjes talrijk, nauwelijks meer dan 0,007 lang • 2 Pluim overhangend. Aartjes weinig talrijk, zeer groot (tot 0,02 lang). Bladen van boven ruw. Stengelbladen even lang als de onderste. Tongetje lancetvormig. Aartjes eirond, 6-20-bloemig, groot. Kelk- en kroonkafjes witachtig of met rooden, ten slotte bruinen rand. Kelkkafjes eirond, evenals de ronde kroonkafjes vaak kort behaard, vrucht rond. 0,20-0,45. O- Mei, Juni- Sierplant uit Z.-Europa. Bij Noord wijk en Botterdam verwilderd . . Groot tril gras. T maxima D. 2 Overblijvende plant. Tongetje kort, afgeknot. Pluimtakken meest glad. Aartjes hartvormig-eirond, ten slotte even breed als lang, tot 0,007 lang, knikkend, sterk samengedrukt. Stengel meest rechtopstaand, glad. Bladen smal, ruw. Pluim rechtopstaand, los. 0,20-1,00. 4'j^-6* Augs. In droge weiden, aan boschranden en op dijken, gaarne op veenachtigen grond. Algemeen. Beef gras. Bevertjes. Trilg ra s. B. média L. De var. (3. serótina v. Hall met zeer verlengde stengelbladen, en bloeiend in Augs., Septr., is misschien gevonden. De var. y. lutéscens Fouc. met geelachtige aartjes is bij Bya en Kunrade gevonden. , , . .. , . Eenjarig. Tongetle lancetvormig. Pluimtakken ruw. Aartjes dnehoekigeirond, circa 0,003 lang. Vrucht rondachtig. Pluim breed pyramidaal. 0,15-0,30. O- April—Juni, zeldzaam Septr. Dit het gebied der Middell. Zee. Aangevoerd. Wormerveer, Deventer. Klein trilgras. B. minor L. 45. Eragróstis Host. Liefdegras. 1 Onderste takken der pluim zonder of hoogstens met één takje aan den voet. Bladschhf aan den rand met klierknohbels bezet. Kelkkafjes eirond. 2 Onderste takken der pluim met 3-4 takjes aan den voet d Heukels, Schooljïora, 16e druk. 23. Gramineeëü 225 2 Blaodooo brood “Ivo diphtbaha?rde scheede. Aartjes tot 0,007 lang. hoogstens 0,002 breed, 8-20-bloemig, langwerpig tot lancetvormig. Kelkkafies langwerpig spits. 0,15-0,45. O. Augs., Septr. Uit Zuid-Europa AangeVoerl. Deventer, Eotterdam, Nijmegen (Waal), Gorinchem, Sittard, Dordrecht. D. . , Klein liefdegras. E. minor Host. ° hriLimet oubebaarde'scheede. Aartjes tot meer dan 0,02 lang, 0 002-0 003 010 Ofirt ri sin?” n fotw?,‘lbJ°aeeig’ KelkkaÖes omstreeks60,002 lang. wS™’erveer^chyêdam.r°Pa' Aangevoerd- Leidea- kenter, a .... . Groot liefdegras. E. major Host. De var. 0 ciiianensis Aschrs. et Gr. met kleine vaak Sïïfbo SSUSSf“™“ “ »«'T“' ■ lang, lancetvormig, meest 6-9-bloemig. Onderste kroonkafie mot zwakke S omé S-engel geknikt «Pogend. Bladen kaak Pluim vri, dicht met 6-bloemige aartjes. 0,10-0,60. 0. Augs.-Octr. M.- en Z -Eurona Aangevoerd Deventerf?), Uselmonde. ...... È. nlló.aPß "i" ®j,abyssinica Lk,, het Abyssinisch liefdegras heet door cultuur uit E. pilosa te zijn ontstaan. Pluimtakken rechtón-afstaand A rika e0 50OnidoeorStßl,krO„nska36? W”* iets> SSrtMi jcuiaa. 0,00-1,00, Bh ons wel als sierplant en bil Endogoost on SvemL?r F ?.ig«naa,iBeVOerd’ Robt“dam’ Oosterbeek, Leeuwen. i.en vei want, E. Ingeus Mees. ia uit Z.-Amerika aangeveerd te J°™ervee,r' D?z® onderscheidt zich van E. piiosa door den rechton-HmftLr611 ate“Bel, de wpd vertakte pluim met dichte, 3-4-bloemiee donker raetaalachtig glanzende aartjes. g 7 Pluimtakken glad, aan den voet zonder lange haren. Aarties smal nin Omwfr Clt°a °'bo® ,lanS> tot 8-hloemig. Kelkkafjes lancetvormig snhs” * AnvorStrr?ATonkjaf)e toegesPitsL met duidelijke zpnerven O Ogin-0 so' Augs. Uit Noord-Afrika. Aangevoerd. Rotterdam U’ ’ ü,Ba Egyptisch liefdegras. E. aegyptloa Del. 46. Scieróchloa P. B. Hard gras. 1 Aa£,arCa 0,00i? Jatlg’ z«delinSa samengedrukt, op korte dikke stelen 005 0 15k A *l. gespleten scheede en een breed tongetje bestaan Slomparig hardgras. S. procnmbens P. B. 47. Póa L. Beemdgras. y. Pluimgrassen met een uitgespreide of samengetrokken veelbloemige pluim en korte, ovale of lancetvormige sterk samengedrukte aartjes. Meestal zodevormend ’ 1 Onderste takken der pluim alleenstaand of 2 Meen. Onderste kroonkafje met zwakke, nauwelijks waarneembare nerven. Planten zonder lange uitloopers ... o **■ Onderste takken der pluim meest 3-5 bijeen . . ' ' 3 2 Eenjarige plant (meest). Onderste kelkkafje 1-, de bovenste 3-nervig. Aartjes 3-7-bloemig. Pluim' meest naar eene f 23. Gr ramin e e ë tl. 226 zijde gekeerd, los, met wijd afstaande of naar beneden gerichte takken. Stengel rechtopstaand of aan den voet liggend. 0,20-0,30. ©. Bloeit bijna het geheele jaar door. Eender meest algemeene grassen op bebouwde en onbebouwde gronden en op muren. Straatgras. P. anima L. Vormen, als gevolg der standplaats, ziln: a. aquatica Aschrs. Stengels lang, evenals de bladen teer en slap. Pluim zeer los. In het water en op moerassige plaatsen. * b. réptans Hausskn. Stengels sterk vertakt, kruipend. Vochtige zandgrond. Rotterdam. c. pauciflora Fiek. Stengels rechtopstaand, laag. Bladen zeer smal. Pluim met 1-4 dunne takjes, die meest 1 aartje (1-S-bloemlg) dragen. Droge, dorre plaatsen, tusschen steenen. Algemeen. De var. supina Rchb. is kleiner, meer gedrongen en meest 2j.. Aartjes meest grooter. Rotterdam. Overblnvende plant. Beide kelkkafjes 3-nervig. Stengel en bobladerde uitloopers aan den voet knolvormig verdikt. Tongetje langwerpig, spits. Bladen grijsgroen, de wortelstandige zeer smal, meest teruggeslagen, de aan den stengel staande iets breeder, toegespitst. Pluim voor en na den bloei samengetrokken met tijdens den bloeitijd rechtopafstaande takken. Aartjes 4-6-bloemig, vaak tot groene uitspruitsels uitgroeiend (de raonstr. vi vlpara Koe 1.). 0,10-0,50. 2(.. Mei, Juni, zelden Juli. Duinen, Heumen. Plat beemdgras. P. bnlbósa L. Onderste kroonkafje met zwakke, nauwelijks waarneembare nerven 4 * Onderste kroonkafje met 5 sterk uitspringende nerven. 6 Zonder lange uitloopers. Stengel rond. Bladscheeden korter dan de stengelleden 5 Met lange uitloopers. Stengel sterk samengedrukt, aan den voet geknikt opstijgend. Tongetje kort, afgeknot. Pluim smal-langwerpig, hare lakken ruw, de onderste 1-4 bijeen. Aartjes 5-8-bloemig. Plant grijsgroen. 0,20- 0,80. 'ij.. Juni, Juli, soms Augs. Droge, steenachtige gronden, aan wallen en dijken, op oude muren. Vrij algemeen. . Plat beemdgras. P. COlTipréssa L. De var. fl. murélis Wib. Is stijf en kleiner. De bloemen blijven door de vlokken samenhangen. Rotterdam, Sluis. W Terwijl b\j den hoofdvorm de stengel boven den grond 2*3 vry lange, vlakke bladen draagt, zijn er bij de var. polynóda Aschers. et Gr. 4-7 korte, vaak borstel vormig samengevouwen bladen boven den grond. Utrecht. . ... De soort is van P. pratensis, die soms ook een iets samengeurukten stengel heeft, te onderscheiden door de zwak generfde onderste kroonkafjes en van andere soorten door de lange uitloopers. ® Tongetje zeer kort, afgeknot, bijna ontbrekend. Bladen smal, slap. Stengel rechtopstaand. Aartjes vrij klein (0,004-0,006). Zeer veranderlijke plant. 0,30-0,90. 2}- Juni, Juli, zelden Augs., Septr. Bosscben, vochtige, beschaduwde plaatsen in zandige streken. Vrij algemeen. Schaduwgras. P. nemoralis L. 23. Gr ramin e e ë n. 227 Vormen: I. Aartjes 1-2-bloemig, klein, 0,004 lang. a. Plant slap. Stengel opstijgend. Bladen vlak. 1. Pluim vry ryk aan aartjes (minstens 20 aan de zwakste pluimen). Aartjes 2-bloemig. a. vulgaris Gaud. Plant vrij krachtig. Pluim groot, na den bloeitijd saraengetrokken. Krachtigste takken met tot 10 aartjes en bijna steeds 4 takjes aan den voet. Vrij algemeen. 3. tenéllaßchb. Plant slap. Stengels lang, dun. Bladen slap. Pluim zeer overhangend, met dunne takken. Krachtigste takken met tot 6 aartjes en meest slechts 3 takjes aan den voet. Oosterbeek, Lochem, Z.-Limburg. 2. uniflóra M. et K. Pluim arm aan aartjes (meest tot 6), aarvormig. Aartjes eenbloemig. Plant zeer slap. Stengel draadvormig. Bladen zeer smal. Aartjes bleekgroen. Oosterbeek, Oud-Valkenburg b. agrostoides Aschrs. et Gr. Plant stijf rechtopstaand. Bladen en stengel stijf, de eerste meest borstel vormig. Pluim rijk aan aren, de meest korte takken stijf rechtop-afstaand. Oosterbeek, Valkenburg. 11. Aartjes 3-5-bloemig, 0,005-0,006 lang. a. Reichenbéchii Aschrs. et Gr. Stengel slap, meest geknikt opstijgend, glad. Pluim rijkbloemig, uitgespreid, aan den top overhangend Takken lang, met tot meer dan 10 aartjes. Oosterbeek. b. Stengel stijf rechtopstaand. a. rariflóra Aschrs. et Gr. Pluim meest slechts met 3-7 aartjes, aarvormig samengetrokken, later uitgespreid. Stengelo,3ohoog,dun, samengedrukt. Bladen glad. Z.-Limburg. j3- Pluim lijk aan aartjes. 1. firmula Gaud. Pluim uitgespreid, rechtopstaand of aan den top overhangend. Zeldzaam. 2. coarctata Gaud. Pluim samengetrokken. Bladen vlak. Bloemen door dons tusschen de kroonkafjes verbonden. Een vorm, waarbij de aartjes aan de pluimtakken 3-5 bijeen opeengehoopt zitten is de f. glomérula J. et W. Houthem. Weinig ontwikkelde vormen dezer soort hebben meest minder dan 4 onderste takken der pluim bijeen en dan zijnde aartjes soms wel 1-bloemig. Toch zijn zy ook dan van de Agro s t i s-soorten te onderscheiden door het stompe onderste kroonkafje, van Mil i u m door de smalle bladen. Tongetje langwerpig, spits. Bladen tamelijk breed. Stengel opstijgend. Aartjes meest 0,005 lang. Onderste kroonkafjes aan den rand tot het midden behaard. 0,30-0,80. 2].. Juni, Juli. Drassige weilanden, aan waterkanten. Vrij zeldzaam. (P. serótina Ehrh., P. fertilis Host.) Moerasbeemdgras. P. palüstris L. Vormen; I. glabra Döll. Aartjes meest 5-7-bloemig. Plant groot. Bladen vlak. Pluim vrij rijk- en dichtbloemig, meestal afstaand, met groote aartjes. Zeldzaam. 11. Aartjes 2-4-bloemig. a, effüsaßchb. Stengels dun, vrij lang, neerliggend. Pluim los met vry dunne lange takken, die niet meer dan 8 aartjes dragen. Aartjes klein, meest 3-bloemig. Rotterdam, var. (3 depauperata Aschrs, et Gr. Stengel tot 23. Gramineeën. 228 0,30 hoog. Pluim vaak slechts met 1-8, 1-2-bloemige aartjes. 6 félmis’Echb. Stengel krachtig, hoogvormig opstijgend. Bladen vri) breed, vlak. Pluim rijk aan aren. Aartjes klem, stomp, meest 2-bloemig. Ootmarsum. . „. Van Poa trivialis gemakkelijk, doordat hi] deze de kroonkafjes sterk generfd zijn, te onderscheiden. 6 Zonder lange uitloopers ' ' , Met lange uitloopers. Stengel zwak-samengedrukt, evenals de bladscheeden glad. Bladen meest wat smal. Tongetje kort, afgeknot. Aartjes 3-5-bloemig. 0,30-1,20. 4. Mei Juni, soms tot Herfst. Weilanden en bosschen. Zeer algemeen. Henneppik. Beemdgras. P. pratensis L. Vormen pluim met 2 of meer takjes aan den voet. I. Bladen geleidelijk toegespitst, niet opvallend kapvormig saraen- Waden alle vlak, meest vrij ruw. Tongetje kort. 1. Aartjes groen. Bladen der niet bloeiende takken vaak zeer lang. a. Aarties 3-5-hloemig, eirond. vulgaris Gaud. Plant vr« groot (0,60-0,80). Stengel rond. Vruchtbare weiden. Algemeen. 00 anceps Gaud. Stengel 2-zijdig samengedrukt ' (van P. compressa door de sterk generfde onderste kroonkafjes te onderscheiden). Dordrecht, berin-0 era°g I™stifórrals Aschrs. et Gr. Aartjes P meer dan 5-bloemig. Plant vrij groot. Stengel stijf. Bladen breed, lichtgroen. Pluim groot, iets knikkend, aan den top vaak iets violet. Gormchem. 2 Leieünii Aschrs. et Gr. Aartjes levendig donkerviolet gekleurd Bladen vri) smal en kort- plulm ultSe' 6. of althans de onderste borstelvormig samengevouwen, kaal. a Stengelhladen vlak. „o. collina Schur. Plant klein, lot 0,20. .Stengelbladen soms ook samengevouwen. Pluim kort, rechtopafstaand. St. Pietersberg. 00 angustifólia Sm. Stengelhladen vlak Plant P ' hooger dan 0,30 met uitgespreide of samengetrokken pluim. Op kalen grond. Niet zeldzaam. 0. setdcea Döll. Alle bladen horstelvormig. P ant P meeat 030 lang. Pluim vri) gro°t. min of meer uitgespreid. Op droge plaatsen. Hillesluis, Schiedam, Muur 11. 0J305 breed, aan den top SaP.vorm'K “alï®';fetrß^en 1 larifél a Whe. Lichtgroen, circa 0,30 hoog. Bladen lot 0,005 breed. Aartjes 5-bloemig. Vruchtbare weiden. 2 *s°u*b c°*o er chr s, et Gr. Blauwgroen, circa o,io hoog. Pluim kort, eirond. Aartjes 3-5-bloemig. Bosschen. „ . , Z6!?23®!o' Tatknn der nluim zonder of met een takje aan B' de°n voet" HBlauw“roenk meesriPaag Bladen met aameugedrukte scheede en korte aan don top kapvormig samengetrokken schijf. Plu?m 6irond Tar«6s 3 bloemig. moest violet aangeloopen. Inde duinen, vooral op zilten bodem. Niet zeldzaam. 28. Gramineeën. 229 Is door den gladden stengel en het korte tongetje gemakkelyk van de meeste soorten te onderscheiden, al loopt anders het uiterlyk ook nog al uiteen. 7 Stengel, evenals de bladscheeden, sterk saraengedrukt, ruw. Bladen • tamelijk breed (0,005-0,01), plotseling aan den top kapvormig samengetrokken. Tongetje zeer kort. Aartjes 4-5-bloemig. 0,60-1,20. %■. Mei—Juli. In bosschen. Gorsel, Diepenveen, Glanerbeek, Bosch te Vliek, Oisterwyk, Apeldoorn, Bolnes. (P. sudética Haenke.) Bergbeemdgras. P.ChafxU TUI. Stengel meestal rond, evenals de wat samengedrukte bladscheeden iets ruw. Bladen smal, langzaam toegespitst. Tongetje der bovenste bladscheeden langwerpig, spits. * Aartjes 3-4-bloemig. 0,50-1,00. 2).. Mei—Juli. Weilanden, aan wegen en dijken. Algemeen. Henneppik. Ruw beemdgras. P. trivialis L. Vormen: A. Onderste pluiratakken met tot 5 grondstandige, meest alle in het onderste 1/4—l/3 deel geen aartjes dragende takken. Stengel en bladscheeden meest ruw. 1. Stengel on schoeden, althans de onderste, ruw. a. Ook do bovenste bladscheeden groen. Aartjes groen. 1. vulgaris Rchb. Pluim samongetrokken. Algemeen op zilton grond. Bij de f. con tracta‘J. et W. is de pluim sterk samongetrokken en gelykt op een gelobde aar. Amsterdam. 2. effüsa'Aschrs. et Gr. Pluim los uitgespreid met lange, tot horizontale takken. Bosschen. Yry algemeen. Var. seminéutra Richter. Stengel hoog, krachtig. _ Bladen ruw, lichtgroen. Kafjes spits. Aartjes 2-bloomig. Rotterdam. b. stricta Döll. Scheeden en vaak ook de aartjes donkeryiolot aangeloopen. Zonnige plaatsen. Zeldzaam. 11. g lab ra Döll. Stengel en scheeden glad. Amsterdam, Rotterdam. B. Onderste pluimtakken mot tot 8 grondstandige takjes, waarvan sommige bjjna tot den voet met aartjes bezet zyn. 1. multiflóraßchb. Stengel kruipend, soms met uitloopors. Krachtig, met ruwe bladen en bladscheeden. Rotterdam, Valkenburg. Is gemakkeiyk te herkennen door don ruwen stengel en het lange tongetje en van den ruw behaarden vorm van P. serotina gemakkelyk te onderscheiden door de sterk generfde onderste kroonkafjes. 48, Glycéria R. Br. Vlotgras. Pluimgrassen met ovale, langwerpige of lynvormige en veelbloemige aartjes. Bladscheeden gesloten 1 1 Bladscheeden 2-snedig samengedrukt. Aartjes vrij groot, vóór het opengaan rolrond 2 Bladscheeden rolrond. Aartjes zgdelings samengedrukt. Onderste kroonkafje stomp. Pluim zeer groot, gelijk- ?v matig uitgespreid, de takken naar alle zijden staand, de onderste met vele takjes. Aartjes vrij groot, 5-8- bloemig. Stengel dik, rechtopstaand, evenals de bladen 23. Gramineeën. 230 geelgroen. 0,90-2,00. 4. Juli-. °eV6rS “ slooten. Algemeen. (G. speotabihs M. et K-); Luus. Piekgras. Li es gr as. G. aquatica Wahlb. Naar don vorm der pluim te o°dolfcb^f%)v. schuin omhoog '• scande tikken veeh do takken tot b{jna aan den voet aanliggende IL takken ƒ die 'tot 'aan1 den voet bedekt zijn met 6-6-bloomigo aartjes. UI umdbT™'a Junge. Pluim los met slappe, verlengde takken. takken meest met een veel korter, meest 1-arig giondstandi* takje. Aartjes alle gestoeld, losbloemig. Onderste kroonkafje langwerpig spits. Meeldraden violet, tot 0,003. 0,45-1,20, 4- 6 > ’ soms tot Herfst. Drassige weilanden, in moerassen, aan en in slooten. Algemeen. n/.ltans R Br Vlotgras. Mannagras. G. fluitans n. BP. Do var. 3. loliacea Aschrs. mot bijna enkelvoudige.trosvormige ? aTIaP “Graten dwergvorm. Tros uit 8-4 pSakCTn alle" richtingen' staand. Onderste pluimtakken meest met 2-4, verscheiden aartjes dragende srondstandme takken. Aartjes dichtbloemig. Onderste kroonkafje langwerpig-eirond, stomp. Meeldraden geel. 0,001-0,002. Bladen meest samengevouwen. 0,00-o,bo. 4, Mei, Juni. Vrij algemeen ...... plicau • Vormen: rük vortakt, de onderste halve L kransen 'uit 4-6 'takkeiTVestaand. Tot 2,00. VrJ) algemeen aan waterkanten. korte takken mot weinig aartjes, ”■ bUna ZUtekkei'aan den voet niet vertakt. Stengel moest opstijgend, lager. den bovenrand der kroon- Jten:3°Epen (waarschijnlijk behoort G. EenflbUai» vPanta "ns en G. plioata is b« Amsterdam gevonden. 49. Catabrósa P. B. 1 Plant grasgroen. Stengel opstijgend, slap, evenals de bladen en bladscheeden glad. Pluim m gespreid dunne, ver afstaande takken. Aartjes klem, meest iets violet. 23. Gramineeën. 231 0,20-0,70. 2}.. Mei—Herfst. Aan en in slooten, in moerassen, drassige weilanden en vooral op balken, die lang in het water gelegen hebben. Vrij algemeen. (Glycéria aquatica Presl.) . . Brongras. C. aquatica P. B. De var. 8. uniflóra Gray heeft 1-bloemige aartjes. Hoogte tot 0,28. Wortelstok dun, meest rjjk vertakt. Rotterdam. De var. y. ochroléuca Richter met glanzende, licht geelachtige aartjes is by Rotterdara(?) gevonden. Gelijkt wel wat opPoa annua. doch nauwkeuriger onderzoek toont al spoedig do verschillen. Yan Festuca distansiszyte onderscheiden door do breedere bladen en de tot hot midden gesloten scheeden. 50. Molinia Schrk. 1 Stengel rechtopstaand, dicht boven den wortel met 1-8 dicht bijeenliggende knoopen, overigens zonder knoopen, enkel aan den voet bebladerd. Pluim smal samengetrokken. Aartjes meest leikleurig-blauw. 0,30-0,90. 2].. Juli—Septr. Vochtige heiden, moerassige veengrond, in duinpannen. Algemeen. Runt. Pionten. Smeden. Pijpdoorstekers. Bentgras. Pijpestrootje. M. coerülea Mnch. Vormen: A. Kroonkafjes 0,003, hoogstens 0,004 lang, iets stomp. a. arundinacoa Aschrs. Plant tot 1,50 hoog. Bladen tot 0,009 breed. Pluimtakkon vry slap, afstaand. Aartjes meest groen. Vrij zeldzaam. b. Plant tot 0,90 hoog. Pluiratakken rechtopstaand. a. Pluim los, de takken met vele aartjes. Bladen 0,008-0,008 breed. 1. genuina Aschrs. et Gr. Pluim vry groot, loiblauw of iets violet. Algemeen. 2. viridiflóra Lej. Aartjes bleekgroen tot geelachtig. Nymegen, Lochem, Bergen (N.-H.), Made, Houthera, Ravensbosch (Z.-L.). p. Pluim aarvormig samengetrokken. I. Stengel tot 0,70 hoog, ver boven de 0,06 breedo bladen stekend. 1. subspicataFigert. Aarpluim afgebroken met weinig aartjes aan de takken. Aartjes violet. Bladen aan weerszyden ruw. flillesluis, Z.-Limburg. 2. capillaris Rostr. Pluimtakken zeer dun. Bladen zeer smal. Aartjes 1-3-bloemig. Oosterbeek, Z.-Limburg. 11. depauperata Lindl. Stengel nauwelnks 0,20 hoog. Bladen 0,003-0,006 breed, nauwelijks korter dan dostengel. Zoden zeer klein. Pluim armbioeraig met moest bruine aartjes. Hardenberg, Nymegen, Rotterdam. B. littor&lis Aschrs. et Gr. Kroonkafjes toto,oo6lang,langzaam ineen spitse punt uitloopend. Plant stjf, tot 1,50 hoog, vaak uitloopers vormend. Bladen byna 0,01 breed. Pluim groot, takken afstaand. Aartjes meest donker. Deze soort is door do moeste blauwe aartjes en de boven den voet byna geen knoopen bezittenden, zoor styven stengel gemakkeiyk te onderscheiden. 51. Diplachne P. B. 1 Bladen mot gladde scheede on tot 0,005 lang tongetje. Aartjes 4-9-bloemig met stomp uitgorande kelkkafjos. Onderste kroonkafjo sterk 3-nervig, stomp, inde uitranding stekolpuntig. 0,50-1,50. fl\.. Augs., Septr. Aam gevoerd. Rotterdam D. füflca P. B. 23. Grramineeën. 232 52. Dactylis van Ro\jen. t Stengel rechtopstaand, of opstijgend, vrij glad. Bladscheeden kaal, zelden dicht ruw behaard. Tongetje langwerpig, spits. Pluim naar één zijde gekeerd, tamelijk dik, stijf en ruw, met meest tot kluwens samengevoegde aartjes. Aartjes 3-4-bloemig (zelden8-9-bloemig,o,ol lang: l.multiflóra Beek, hiertoe behoort ook de vorm glaucéscens Willd., (vaak violet aangeloopen». Onderste kroonkafjes zelden lang genaaid (de vorm 1 ongiaristata Beek). 0,30-0,90. 2}.. Mei, Juni, soms Augs. weer. Weilanden, aan wegen en dijken, akkerranden. Algemeen. Krop a ar. D. glomerata L. Vormen: A. Scheeden en kelkkafjes kaal. a. Pluim pyramidaal, duidelijk gelobd. 1. Pluim met dichte kluwens. a. ty’pica Aschrs. et Gr. Aartjes grijsgroen of zwak violet aangeloopen. Algemeen. Hiertoe behoort de var. flavéscens Schröter mot geelgroene aartjes, maritima Hall. Aartjes en pluimtakkon levendig violet. 2. péndula Dum, Pluim los, slank, vaak overhangend. Valkenburg, Houthem, Oud-Valkenburg, Wolfshaag. 3. Vuyckii J. et W. Pluim met korte takken met weinig aartjes, die niet in kluwens bijeen zitten (sterk aan Poa trivialis herinnerend). Aartjes onbehaard, 1-2-hloemig. Kelkkafjes doorschijnend vliezig. Kroonkafjes spits of iets genaaid. Oosterbeek. b. abbréviata Drej. Pluim zeer kort, samengetrokken. Plant meest niet hooger dan 0,80. Op droge, aan voedsel arme plaatsen. Don Haag, Zuid-Beveland, Botterdam, Uselmonde, Wassenaar, Gorinchem, Dordrecht, Z.-Limburg, O. Zeouwsch-Vlaanderen. B. ciliata Peterm. Scheeden en kelkkafjes dicht ruw behaard. Droge plaatsen. Z.-Limburg. Bij de f. longiglümae J. et W. zijnde kelkkafjes langer dan _ de aartjes. Knollendam. Stengel heldergroen. Uitloopors dun en lang (tot 0,10). Bladen smal, slap, overhangend. Pluim slank, verlengd, zonder kluwens van aartjes, overhangend. Aartjes meest 6-bloemig. Pluimtakken slank, aanliggend, in den bloeitijd afstaand. Kelkkafjes beide S-neryig, vliezig, evenals do onderste kroonkafjes kaal. 0,50-0,70. 2j.. Juni, Juli. Z.-Limburg. D. Ascheraonlana Gr. Gelijkt door de losse, overhangende pluim wel wat op den vorm pond u Ia der vorige. 58. Cynosürus L. * Stengel eerst opstijgend, verder rechtopstaand, evenals de bladscheeden, glad. Stengelbladen smal, vlak. Tongetje kort, afgeknot. Schijnbaar lijnvormig, gelobd. 0,20-0,60. Juni, Juli, soms Septr., Octr. weer. In droge weiden, langs wegen en dijken. Algemeen. Ka m g ra s. C. cristatus L. Gemakkeltjk kenbaar aan do sierlijk kamachtig gelobde, opvallend eonz()dig staande bloeiw(jzo. A ongetjo langwerpig. Schy naar eirond. 0,20-0,60.0- J uni, J uli.U it Zuid-Europa. Aangevoerd. Amsterdam, Apeldoorn, Middelburg, Rotterdam, Maastricht, Wormorveor, Naarden. Stekelkamgras. C. echinétua L. 23. Gramineeën. 233 54. Festüca L. Zwenkgras. Pluim- of aarpluimgraasen met een losse of samengetrokken pluim en 3-12-bloemige aartjes, wier bloemen 5f geen öf een korte, rechte kafnaald dragen . ... i, 1 1 Bladen inde jeugd gevouwen. Aartjes klein, rolrond of iets zijdelings samengedrukt. Onderste kroonkafje naar boven droogvliezig, stomp of afgeknot, ongenaaid. Vrucht vrij of aan het bovenste kroonkafje vastgegroeid. Op zilten grond 2 Aartjes samengedrukt. Onderste kroonkafje lancetvormig, naar boven versmald. Vrucht door de kroonkafjes vast omsloten 4 2 Bladsehijf, althans der stengelbladen, dun, vlak, onder den top gootvormig. Aartjes meest 3-6-bloemig. Onderste kelkkafje bijna steeds 1-nervig 3 Bladen min of meer vleezig, samengevouwen, zelden in den herfst vlak, gootvormig. Aartjes 5-11-bloemig. Onderste kelkkafje meest 3-nervig. Nietbloeiende stengels aan den voet vaak wortelend, liggend, lang. Pluim éénzijdig, de onderste takken meest 2 aan 2. Aartjes lijnvormig-langwerpig. 0,30-0,70. 2}.- Juni—Herfst. In strandweiden. Algemeen. (Glyceria maritima M. et K.) Gorsqras. Kwelderqras. Zeevlotgras. F. thalassica Kth. Golykt tijdens den bloeitijd veel op F. dia tan s, maar is ergemakkelijk van te onderscheiden door do inden vruchtttjd niet neergebogen, doch rechtopstaande pluimtakken, de grootere en meer langwerpige aartjes on de langere uitloopors. 3 Takken der pluim tijdens den bloeitijd afstaand, later bijna steeds teruggeslagen, aan den voet sterk verdikt. Bladen met, van ter zij de gezien, scherp toegespitste schijf. Pluim naar alle zijden staand. Kelkkafjes met eenden rand niet bereikende middennerf, het onderste omstreeks !/g maal zoo lang als het onderste kroonkafje der er voor staande bloem. 0,15-0,50. 2j.. Juni—Herfst. Op zilten grond, ook op ruige plaatsen. Vrij algemeen. (Glyceria distans Whlnbg.). Kweldtrgras. Zilt vlotgras. F. distans Kth. Variëteiten: 0. coarctata v.d. Bosch. Pluim samengetrokken. Aartjes bijna ongesteeld. Zeeland. 7- pal lens Begen. Aartjes bleekgroen. Burgerdam langs de Zuiderzee. £• }ittoralis Hack. Met uitloopors. Burgerdam langs do Zuiderzee. Gelijkt wel wat op een Poa, doch onderscheidt er zich vandoor de niet gekielde onderste kroonkafjes, van de veel er op gelijkende Catabrosa aquatica, afgezion van de moest meer talrijke bloemen, door de bijna geheel open scheeden. 23. Gramineeën. 234 Takken der pluim ten slotte rechtopstaand, aan don voet nauwelijks verdikt. Blad schijf van tor zijde gezien plotseling in oen kapvorraigon kop samen getrokken. Pluim eenzijdig. Kelkkafjes vrjj kort, met een middennerf, die tot aan den rand loopt, het onderste nauwelijks half zoo lang als hot onderste kroonkafje der er voor staande bloem. 0,10- 0,80. Juni, Juli, somsSoptr. Op slijkerigen,zilten grond. In Zoeuwsch-VJaanderen, Zwijndrecht, Z.-Bovoland, Amsterdam. (Sclerochloa Borréri Bah.) Spitsarig hardgras. F. Borréri Bab. 4 Eenjarige planten zonder niet-bloeiende, bebladerde takjes. Stelen der aren dik of aan den top knotsvormig verdikt. Onderste kroonkafje 5-veelnervig. Pluimtakken meest een aarachtigen tros vormend 5 O verblijvende planten met niet-bloeiende, bebladerde takjes. Stelen der aren dun, niet of slechts weinig verdikt. 12 ® Ondorste kroonkafje kort genaaid of zondor naald. Bladschoeden gesloten, glad. Stelen der aartjes aan den top meest niet verdikt. Pluim stijf, langworpig-iancetvormig, samengetrokken. Onderste kroonkafje met duidelijke rug- on onduidelijke zijnervon. Stengels meest opstijgend. Grijsgroen. 0,05-0,30. ©. Mei—Juli. Op ruige plaatsen, muren, aan wegen in droge akkers, vooral op kalkbevattonden grond. Franoker, Muidorberg, Staalduin, Z.-Limburg (niet zeldzaam), Rockanje, ook aangevoerd (Amsterdam, Apeldoorn, Gorinchom). (Sclerochloa rigida Rchb.). Stijf zwonkgras. F. rigida Kth. Onderste kroonkafje met naald. Bladscheeden open. Pluim met meest niet zeer stijve takken. Kelkkafjes zeer ongelijk. Stelen der aartjes samengedrukt, naar boven verdikt. Q 6 6 Aartjes meest 2-8-bloemig. Naald van het kroonkafje even lang of U/2 maal zoo lang als dit. Meeldraden 1-8. 7 Aartjes 8-10- of meerbloemig, zijdelings samengedrukt, mot klierbaren op dé kafjes. In Z.-Europa gokweokt voor droge boeketten. Aangevoerd. Gorinchem, Deventer. (Brizopyrum siculum LkJ. F. uniolofdes Kth. ' Meeldraden 3 met groot© helmknopjes (0,003-0,005 lang), die bij don bloei uit de kafjes steken. Naald van het onderste kroonkafje omstreeks even lang als dit 8 Meeldraden 1-3, met kleine helmknopjes (0,0005-0,0015 lang), die bij den bloei niet uit de kafjes steken. Bovenste kelkkafje half zoo lang als het er voor staande kroonkafje (zonder de naald) 9 8 Pluim smal, slap, langwerpig-eirond. Aartjes 2-4-bloemig. Kelkkafjes zeer – ongelljk, hot onderste hoogstens i/g maal zoo lang als het bovenste, soms bijna geheel ontbrekend. Onderste kroonkafje onbehaard. Stengel dun. Bladen mot zachtbehaarde schijf. ©• April, Mei. Dit Zuid-Europa. Aangevoord. Amsterdam F. llgüstlca Bertol. Pluim slap, inden bloeitijd uitgospreid. Aartjes 3-5-bloeralg. Kelkkafjes ongel ijk, het onderste omstreeks half zoo lang als hot bovenste. 0,30-0,70. ©. Mei, Juni. Uit Z.-Europa. Aangevoerd. Deventer. Ook als siergras gekweekt F. genicnlata Cav. ' Onderste kelkkafje hoogstens i/e maal zoo lang als het bovenste, vaak ontbrekend, 10 Onderste kelkkafje meest omstreeks 1/2 maal zoo lang als het bovenste, zelden minder dan 1/3 maal zoo lang. Aartjes meest 3-6-bloemig. Naald , , van hot onderste kroonkafje meer dan 11/2 maal zoo lang als dit . 11 1 Onderste kroonkafje bij de vruchtbare bloemen aan den rug lang behaard, bij de onvruchtbare aan de randen langharig. Bloemstelen zeor kort, vlak. 23. Gramineeën. 235 Aartjes 4-6-bloemig, alleen do onderste vruchtbaar. Pluim zeer lang, smal, naar eene zijde gekoerd, aan den voet door do bovenste bladscheeden omhuld. Meeldraad 1, met 0,005 lange helmknop. 0,05-0.30. O- April—Juni. Uit Z.-Europa. Aangevoerd. Gorinchem. (Fostuca cillata Danthoine). F. Oanthónli «schrs. et Gr. Onderste krooukafje onbehaard, hoogstens aan den rand zwak gezaagd. Aartjes 3-5-bloemig. Pluim 0,05-0,10 lang, trosvormig, naar eene zjjde gekoerd. Meeldraden 8, met 0,001-0,0015 lange helmknopjes. 0,10-0,30. ©. Mei, Juni. Uit Z.-Europa. Aangevoerd. Amsterdam. F. unlglrimis Sol. 11 Stengel tot aan de pluim inde bladscheeden gehuld. Pluim aarvormig samengetrokken, naar één zijde gekeerd, naar boven overhangend, de onderste tak meest ' vele malen korter dan de pluim. Bovenste kelkkafje 2-3 maal, soms vele malen, zoo lang als het onderste. 0,20-0,45. O- Juni—Herfst. Hooge, zonnige zandgrond, oude muren. Vrij zeldzaam. Langbaardzwenkgras. F. Myüros L. Verwant aan deze, maar er van te onderscheiden door de naar allo zijden op korte steeltjes staande 1-3-bloemige aartjes, zijnde uit N.-Amerika aangevoerde F. microstachys Nutt., die te Vlaardingen en do F. refléxa Buckl. die te Nurispeet is gevonden. Dezezjjnonderling te onderscheiden, doordat de aartjes bjj de laatste geheel kaal zijn, terwijl bij de eerste de onderste kroonkafjes zachtbohaard zijn. Stengel boven zonder bladscheeden, glanzig. Pluim korter, rechtopstaand, grootendeels trosvormig, de onderste tak half zoo lang als de rest der pluim. Bovenste kelkkafje ' omstreeks dubbel zoo lang als het onderste. 0,10-0,40. O- Mei—Juli. Droge zand- en heidegrond. Vrij algemeen. (F. sciuroides Rth.). Eekhoornzwenkgras. F. bromoides L. F. Myuros is vool sterker vertakt dan F. bromoides en vormt vaak tot laat in het najaar nieuwe uitspruitsels, terwijl de rest der plant van boven dan reeds geheel verdord is. Dit komt bij F. bromoides slechts zelden voor. De var. fi. hirsüta Aschrs. et Gr. heeft de onderste kroonkafjes op do geheele rugzijde ruw behaard, de haren aan den rand zijn langer. Hiervan is de f. colo ra t a Kloos., waarbij de aar door de naalden fraai violet gekleurd is, b;j Rotterdam gevonden. 12 Bladen alle of althans de onderste satnengevouwen, borstelvormig. Tongetje kort, met 2 oortjes, die den stengel • omvatten. Kroonkafjes met een smallen, droogvliezigen rand, de vrucht nauw omsluitend 13 Bladen alle vlak, breed-lijnvormig. Tongetje zeer kort, afgeknot. Vruchtbeginsel onbehaard 14 13 Stengelbladen borstelvormig, samengevouwen. Scheeden der onderste bladen bijna tot aan den voet gespleten, het gesloten deel zonder groeven. Vruchtbeginsel onbehaard. Wortelbladen gedroogd met gewelfde zijvlakken, 5-9-nervig. Pluim tjjdens den bloeitijd uitgespreid, 23. Gramiueeën. 236 overigens samengetrokken. Aartjes vrij groot, meest 0 005-0,007 lang. 0,15-0,60. 4. Mei, Juni, soms tot October. In heiden, zandige velden, aan wegranden. Schapennvenkgras. Schapengras. F. ovma L. Vermen.oy.na Hackol. Scheeden hoogstens tot 1/3 gesloten. Bladen ook in drogen staat cylindrisch. Onderste kroonkafje lang wei pg- of borstolvormig, 0,0003-0,0006 dik. , . T cauillata Hackel. Onderste kroonkafje ongenaaid, stekelpuntig. Bladschoeden bijna geheel open. Bladen levendig groen. Aartjes klein (0,0045-0,006). Vrij algemeen. II vu 1 garis Koch. Onderste kroonkafje duidelijk genaaid. Bladschoeden aan den voet gesloten. Bladen met.be i)P . Aartjes 0.006-0,0075 lang. De gewone vorm. algeraeen Hiertoe iehoort de vorm soiaphila Sc““riMden gewimperd. rfuChrllüsncVufadi of grijsgroen, nieW ' genaaid °«°en ’S£on^S£ algemeen voorkomt en meest gebogen, gladde of iets ruwe bladschtjven heeft, zijn variëteiten: ™ p, 0. cürvulaGaud. Bladen stijf, rugwaarts ruw. Bergen (KH). y lonsifólia Aschrs. et Gr. Bladen lang. Leiden. 11. gjkucl Hack el. Stengel en bladen ,d ® 1 atr t stem 1 nste ns fan den top der scheede en aan don voet dei sclitjf blauw achtig berijpt. Pluim mm of meer dicht. Aartjes tot o,uua lang. Bovenste kroonkafje spits. o Aartjes groot, meest 0,007-0,008 lang, kort genaaid. 1 ge nu in a Hackel. Stengel 0,20-0,30 hoog vrfl dik. ' Pluim stijf, dicht, met niet heen en weer gebogen spil. Yrii algemeen. Hiertoe behoort de vorm cinóiea Hackel met behaarde aartjes. Grebbe, Darthuizen. 2 pallens Hackel. Stengel 0,30-0,40 hoog, dunner. Pluim los met heen en weer gebogen spil. Apeldoorn, Utrecht, Zeist, Darthuizen, Maastricht, Kerkiade. Hiertoe behooit de vorm puberula Asch rs. et üi. waarbij het onderste kroonkafje en vaak ook de stenge boven behaard is. Winschoten, Gorsel, Bennekom. h. Aartjes klein, 0,006 lang. «Qa i..n(y 1. caésia Hackel. Plant met meer dan 0,30 hoog. Pluim vrij dicht. Op een paar plaatsen. . 2. ps am m óph i 1 a Hack e 1. Plant 0,30-0,60 hoog, krachtig. Pluim inden bloeityd zeer los. Heelsum, Renkum. Stengelbladen (in verschen toestand) vlak of iets samengeplooid. Wortelbladen (vooral in gedroogden toestand) 5-kantig. Vruchtbeginsel onbehaard. Bovenste kelk- en onderste kroonkafje breed-lancetvormig, het laatste met een korte naald. Aartjes langwerpig-elhptisch, 4-b-bloemig, vaak rood of violet aangeloopen. Stengel rechtopstaand. Plant meest dofgroen, zodevormend. 0,45-0,96. 4. Juni, Juli. Droge bosschen, zandvelden, in weilanden, aan dijken en wegen en inde duinen. Algemeen. Rood zwenkgras. F. rubra L. 28. Gramineeën. 237 Vormen: A. gunuina Haokel. Wortelstok kruipend, dus plant loszodevormend. Bovenste bladen met een vlakke schijf. Onderstekroonkafjelancetvormig. a. Ondersto bladen borstelvormig samongevouwen. 1. Aartjes kaal of zeer kort behaard. a. vuig aria Gaud, Moest donkergroen, groot. Onderste bladen slap borstelvormig. Pluim los, 0,06-0,16 lang. Aartjes meest klein, 0,007-0,008 lang, groen of zwak violet. Vrij algemeen. Do vorm nemoralis Anders, heeft lange bladen, een losse pluim en groene aartjes. Leiden, Slenaken, Gronsveld. Andere bijzondere vormen zijn: megastachys Gaud. Aartjes groot, 0,01 lang of langer. Onderste kroonkafje langer genaaid. Rotterdam, St. Pietersberg, Nuth. glaucéscens Hackel. Grijsgroen. Aartjes vaak berijpt, Haarlem, Leiden, Dordrecht, Gorinchem. barbata Hackel. Stengelbladen vaak iets samengevouwon. Ondersto kroonkafje kort behaard. Op tal van plaatsen, ri- duriüscula Gaud. (jüncea Hackel). Grijsgroen. Onderste bladen dik, borstelvormig. Pluim groot, los. Aartjes groot, 0,009-0,01 lang, rood aangeloopen. Vrij algemeen. 2. arenaria Fr. Aartjes meest groot, wollig behaard. Bladen vry stjjf, ook de stengelstandige los samengovouwen. Pluim groot. Inde duinen vrij algemeen. Ook aangevoerd. Amsterdam. o. multiflóra Aschrs. et Gr. Bladen alle vlak, meernervig. Groote krachtige plant. Pluim groot, los. Aartjes groot, 0,009-0,01 lang, meest groen. Op tal van plaatsen. mhtata Gaud. (fallax Hackel). Wortelstok kort, dus plant dicht zodevormend. Op tal van plaatsen. De vorm van deze, su bcaespitósa Sonder, die losse zoden vormt en meest hooger en slapper is, is in Z.-Limburg en bij Bolnes gevonden. 14 Onderste kroonkafje met lange, bochtige, witte naald, even lang als of langer dan het kafje. Aartjes vrij groot, meest 5 (3-9)-bloemig. Pluim groot, uitgespreid, hare takken ten laatste overhangend. Stengel glad, de onderste bladscheeden ruw. Bladen met ruwen rand. 0,60-1,20. 2|-. Juli, Augs. In bosschen en in kreupelhout, ook in grienden. Vrij algemeen. Reuzenzwenkgras. F. gigantea Vill. Naald zeer kort of ontbrekend 15 15 Kelkkafjes lijnvormig, het bovenste maar weinig langer dan het onderste. Stengel boven vaak evenals de onderste bladscheeden glad of bijna glad, zelden ruw. Bladen naar boven ruw. Onderste pluimtakken 2 aan 2, 5-15 aartjes dragend. Aartjes 4-5-bloemig. 0,60-1,20. 2j.. Juni, Juli. Aan waterkanten, in drassige weiden. Vrij algemeen. Eietzwenkgras. F. arundinacea Schreb. Vormen: A. Stengel boven, evenals de bladscheeden glad of bijna glad. Plant levendig groen of iets grijsgroen. Pluim groot, aan den top overhangend, in on na den bloeitijd zeer ver uitstaand. «. Pluim groot, meer dan 0,20 lang, met voel aartjes. Het meest algemeen vulgaris Hackel. mertoe behoort de vorm fasciculata Sonder met rechtopstaande pluim met korte takken en dicht bjjeenstaande aartjes. 23. Grramineeën. 238 Schaesberg, Ooische waard en de vorm decólorans Mert. et Koch met een zeer losse, knikkende pluim met draad vormige takken en groene of bleeke aartjes. Amsterdam. . 0 b. Pluim arm aan aartjes, bijna trosvormig. De onderste takken 1-- aartjes dragend. Bovenste aartjes zittend. Botterdam. /3. psoudololiacoa Grantzow. R Steneel boven naar voren en de ondorste bladscheoden rugwaarts ruw. Plant donkergroen. Pluim ook tijdens den bloeityd samen getrokken mot zeer ruwe spil en takken. Onderste kroonkafjes met 5 krachtige zeer ruwe nerven. Rotterdam. . . y. aspera Aschrs. et Gr. Kelkkafjes lancetvormig, het bovenste langer. Stengel en bladscheeden glad. Bladen tamelijk glad. Pluim meest naar ééne zijde gekeerd, samengetrokken, de onderste takken 2 aan 2, de eene draagt 1-2, de andere 4-6 aartjes. Aartjes meest 7-8-bloemig. 0,30-0,70. 2].. Juli. Vruchtbare grasgrond. Algemeen (F. elatior L.). Rijzig zwenkgras. Beemdlangbloem. F. pratensis Huds. \ ormen. Onderste plulmtakken met 4-6 aartjes, het takje aan den voet met 1-8 aartjes. Kroonkafjes ongenaaid. Algemeen 811 de f mucronülata Belli hebben de kroonkafjes een kort spitsje, 'bij duf. aristata J. et W. echter een naald, die ongeveer half zoo lang is als het kafje zelf. Lonneker, Botterdam. b. subspicata Aschrs. et Gr. Pluim aarvormig, de zijtakken meest slechts 1 aartje dragend. Zeldzaam. c. fasciculata Sonder. Pluim smal samengetrokken imet ko te zijtakken en dicht opeenzittende aartjes, herinnerend aan de bloeiwijze vim Phalaris arundinacea. Schaesberg. Deze soort wordt vaak met Festuca elatior X Lolmm perenne verwisseld, doch onderscheidt er zich gemakkelijk vandoor de langer gestoelde, niet met eender zijkanten naar den stengel pkeerde De bastaard van F. prat en sis en F. grgantea (F. Schhckumi Grantz.) is hl) Amsterdam gevonden. Ztj gelijkt op een smalbladigen, kort genaaldén vorm van F, gigantea. 55. Brachypódium P. B. Kort steel. Grassen met rechtopstaande halmen en 0,08-0,16 lange, 2-rijige aren. Aartjes kortgesteeld, eerst rolrond. Bladen vlak 1 1 Naalden der bovenste bloemen langer dan hare katjes. 2 Naalden der bloemen korter dan hare katjes, stijf. Plant lichtgroen. Stengel en bladen stijf. Aren meest dicht, rechtopstaand. 0,60-0,90. 2J.. Juni, Juli, zelden tot Septr. Droge bosschen, kreupelhout. Zeldzaam. Het meest in Znid-Limburg. _ „ ~ _ _ Gevinde kortstee 1. B. pinnatum P. B. De var. minus Schur. is klein en de aartjes zijn niet langer dan 2 Bloemen der aartjes iets uit elkaar staand. Aartjes 1-3,in^nveveer bloemig, tot 0,08 lang, lancet- of lijn-lancetvormig. Bladen ongeveer 0,002-0,004 breed. Stengel meest uitgespreid opstijgend. 0,10-0,80. 23. öramineeën. 239 Mei—Juli, vaak ■weer Septr. Maastricht(?), Rotterdam, Leeuwenberg» Amsterdam. Aangevoerd. Afgebroken kortstee 1. B. dlstachyon R. et Sch. De var. monostachyum Guss. is te Gorinchem gevonden-Stengel meest rechtopstaand. Pluim laag, meest slechts een 3-10- bloemig aartje dragend. Bloemen der aartjes dicht opeenstaand. Aartjes 0,02 laog, vrij smal. Bladen ongeveer 0,006-0,007 breed. 0,60-1,20. 2\.. Juli, Augs., soms tot Herfst. In bosschen. Vrij zeldzaam. Boschkortsteel. B. silvaticum R. at Sch. By de var. dumósum Beek. zyn stengel, bladen en onderste kroonkafjes lang en zacht behaard. Nymegen, Linschoten, Z.-Limburg-Geiykt in uiterlyk wat op Bromus ramosu s, nog meer op Triticum caninum, waarvan zy zich door de beharing, het duideiyke tongetje en de meer van elkaar verwyderdo, grootere aartjes onderscheidt. De van onderen witte middennerf maakt de bladen zeer kenbaar. 56. Brómus L. Dravik. Pluimgrassen met een rechtopstaande, uitgespreide of naar ééne zijde overhangende pluim. Aartjes veelbloemig, bijna altijd met kafnaalden 1 1 Het onderste kelkkafje 3-5-, het bovenste 7-9-nervig. Meest geen overblijvende planten 2 Het onderste kelkkafje 1-nervig, het bovenste 3-nervig. 14 2 Aartjes eerst rolrond, later samengedrukt, bijna steeds naar den top versmald. Onderste kroonkafje met afgeronden rug. Naald duidelijk onder den top ingoplant, zelden ontbrekend. Stengel rechtopstaand, kaal. Bladen vrij smal. Aartjes iets los 3 Aartjes samongedrukt, lancetvormig. Onderste kroonkafje gekield. Vruchtbeginsel en vrucht aan don top 2-3-lobbig. Styien vaak 3. Stengel meest rechtopstaand. Bladen zeer smal met zeer verlengd (tot 0,006) tongetje. Pluim ook na den bloei samengetrokken, zeer lang, na rapheid overhangend. 0,30-0,60. OO- Juli, Augs. Uit Z.-Amerika. Aangevoeld. Op tal van plaatsen. Paardengras. B. unioloides H. B. K. Vormen: I. Aartjes grooter dan 0,02, bloemen groot er dan 0,011. a Aartjes kleiner dan 0,035, of, zoo zy iets grooter z(jn, dan hoogstens 8-bloemig en de grootste bloem meest vry wat kleiner dan 0,02. aa. Aartjes iets ruw behaard of kaal of dichter kort behaard, maar dan de naald kort of ontbrekend. 1. Aartjes hoogstens 8-bloemig, vry breed lancetvormig, vrtf los. Op tal van plaatsen a. ty'picus Zobel. 2. Aartjes 7-11-bloemig, smal lancetvormig, dicht. Wormerveer, Rotterdam, Dordrecht . . . . /3. lanceolatum Kloos. bb. Aartjes dicht donzig behaard met lange naalden (tot 0,005). Wormerveer, Deventer y. pubiflórus Kloos. 6. Grootste aartje grooter dan 0,035, 9- of meest raeerbloemig. Grootste bloem 0,021-0,023 £. grandiflórus Kloos. 11. Grootste aartje kleiner dan 0,02. Grootste bloem hoogstens 0,011 (meest kleiner). Gorinchem t. parviflórusKloos. 23. Gramineeën, 240 fich van, doordat de pluim stijf is met korte, rechtopstaande, aange-3 kroonkafje aan den rand zonder tandachtige 7_q_nervic Pluim vrij groot, naar boven iets overhangend. Takken met 1-2 aartjes. Aartjes zonder de naalden tot O,OS lang, later platgedrukt Naald tot 0,014 lang. 0,30-0,70. ©. Juni, Juli Gulpen. Belgische dravik. B. arduennensls Dnm. 4 Bladscheeden meest kaal, sterk generfd (bij de var. r lasiophy’llus Beek., aangevoerd bij Amsterdam en Wormerveergevonden, vaak rtjkeUjk afstaand behaard). Bladen van boven en aan de randen verspreid behaard (bfl bovengen, var. rijkelijk afstaand behaard). Bloemen tijdens den vrnchttijd iets van elkaar verwijderd. Onderste kroonkafje stomp, met boogvormige zijranden, tijdens den vruchttpd cylmdervormig opgerold, niet langer dan het bovenste. Pluim groot, na den bloeitijd overhangend. Aartjes groot. .Naald kort. Meest geelgroen. 0,40-0,90. ©. Juni, Juli. zelden tot Septr. In korenvelden. . . Dre p s. B. secalinus L. kaal, Banden der onderste kroonkafjes elkaar aan de vrucht Aartjes 6-10-bloemig, zonder de naalden 0,015- I°:01tVapniBcus Aschrs. et Gr. Naalden kort, meest sterk heen varWhirrSteu°sgönc h uÏÏ behaard. Wassenaar, Kunrade. vlr submüticus Echb. Onderste kroonkatjes stekelniinticr of kortgenaald. Op tal van plaatsen, var. oH*gos t ichyus W. et J. Bloeiwijze aarvorm.g. var. Beek. Aartjes 12-17-bloemig. Op ver- II et Gr. Naalden tot 0,007 lang, zwak ' A*s?hrs^°et6^3™’i^tjesobehaard?CRotterdam, kroonkatjes elkaar om de vrucht bedekkend. Algemeen. 70remr8ons s u s K o c h. Onderste kroonkafjes glad of ruw Z.-Beveland 11. velütinus Koch. Onderste kroonkafjes zacht behaard. Op B et Gr. Onderste scheeden behaard Kanden Bh&ÏÏto.'ÏÏfSU tijdens den vrnchttijd, ten minste aan den voet elkaar dakpansgewijze bedekkend heukels, Schoolflora, 16e druk. 23. Gramineeën. 241 5 Onderste kroonkafje hoogstens 0,007 lang, even lang als het bovenste. Helmknopjes minstens 6-8 maal zoo lang als breed. Takken der pluim ruw 6 De grootste onderste kroonkafjes inde aartjes 0,009-0,01 lang. Bovenste kroonkafjes duidelijk korter dan de onderste. Helmknopjes hoogstens 3(-4)-maal zoo lang als breed, meest ei- of bijna bolrond 7 6 Pluim oak na den bloeitijd los. Aartjes lancet- tot bijna lijnvormig, groot, tpdens den bloeitijd naar den top toe slechts weinig versmald. Zijranden van het onderste kroonkafje boven het midden een (door naar binnenbuiging van het onderste deel er van ontstanen) stompen hoek vormend. Pluim ten slotte iets knikkend. 0,30-1,00. 0. zelden !(.. Juni, Juli, soms tot Herfst. In akkers, aan wegranden, meest op zandige klei. Yrg zeldzaam. Akkerdravik. B. arvénsis L. Ondersoorten: A. Onderste kroonkafje hoogstens 0,007 lang. Pluimtakken rechtop-afstaand. 1. eu-a r vén sis Aschrs. et Gr. Aartjes meest groot, langwerpig tot lijn-lancetvormig, meest rijkbloemig. Grootste onderste kroonkafje 0,007 lang, spits. Plant krachtig. Komt het meest voor. Hiertoe behooren de vormen: a. triflórus Aschrs. et Gr. Aartjes klein, 2-5-bloemig. IJselmonde, Schiedam. b. Uxus Aschrs. et Gr. Pluim los, de takken vrij wijd afstaand. Deventer, Hoek van Holland. c. compactus Aschrs. et Gr. Pluim dicht met korte, aanliggende takken, die meest slechts een aartje dragen. Hillesluis. 2. oliganthus Hart ra. Aartjes klein, eirond, 5-10-bloemig. Onderste kroonkafje omstreeks 0,004 lang. Plant circa 0,35 hoog. Amsterdam, Gorinchem, Sittard. B. Grootste onderste kroonkafje 0,008-0,01 lang. 1. splén d en s Aschrs. et Gr. Onderste kroonkafje kaal. Bladen borstelvormig samengevouwen. Pluim klein, takken rechtop-afstaand, ieder slechts een aartje dragend. Schiedam. 2. velutinus Du val-Joure. Onderste kroonkafje dicht zacht behaard. Pluimtakken ook ten slotte horizontaal afstaand. Uit Z.-Europa. %. Gorinchem. Lage vormen (n anus) (Rotterdam), en weinige aartjes dragende (depauperatus) (Gorinchem) zijn gevonden. Door de smalle, meest violet gekleurde of sierlijk groen en violet gevlekte aartjes en de toegespitste onderste kroonkafjes gemakkelijk kenbaar. De onderste takken der pluim staan na het uitvallen der bloemen horizontaal uit. Pluim zeer groot, zeer los, met na den bloeitijd wijd uitstaande, soms teruggeslagen takken. Aartjes dichtbloemig, tot 0,02 lang, dofgroen. Tongetje spits. Bladschijven vlak. Onderste kroonkafje kaal, meest 0,008 lang, styf. Scheeden der onderste bladen dicht wit behaard. Juni—Herfst. Uit Z.-Europa. Aangevoerd. Rotterdam, Gorinchem, Maastricht. B. hyalfnus Schar. Pluim na den bloeitijd samengetrokken, iets knikkend, met korte, ruwe takken. Aartjes langwerpig-eirond. 23. Gramineeen. 242 Zijranden van het onderste kroonkatje met boogvormige, doch niet hoekig uitspringende zijranden. 0,30-0,60. © en O©. Mei, Juni. Aan wegen, in weilanden. Vrij algemeen , . . . Trosdr a v i k- B. rfICBinOSUS L. De var. depauperatus metplujiti ihet weinig Dordrecht gevonden. t.—' " 7 Pluim wat los. Takken of zoo rechte' opstaand, aanzienlijk 4nger da,n . de, aa,rtj(pVi findersfe , kroonkafjes bijna stee® hrOed, eirond tot eirond-lantjet- • vormig, zelden zijranden koven-" hift midden een stompen vo'wnt»d; buiging van het onderste C 8 Pluim meest dicht. Takken stijf rech£opßßmé)-ook.de.«MriJM‘techtopstaand, de takken meest verscheiden malen •Eriner dan de aartjes. Aartjes meest lancetvormig. Onderste kroonkafjes lancetvol mig. Zijranden der onderste kroonkafjes zwak hoogvolmig loopend ... ld 8 Naalden inde aartjes alle even steik ontwikkeld of die der onderste bloem weinig korter dan de langste in het aartje, zelden slechts half zoo lang als deze. Naalden ook inden vruchttoestand recht. Aartjes langwerpigeirond .••••. ® Naalden inde aartjes zeer verschillend in grootte ot ontbrekend, de onderste bloem met een korte of zonder naald. De bovenste naalden inden vruchttoestand naar buiten gebogen. Aartjes langwerpig-lancettot bijna lijnvormig 11 9 Onderste kroonkatjes met een vliezigen rand, die naar den top smaller wordt en soms in 2 korte spitsjes uitloopt. 10 Onderste kroonkafjes met een breedvliezigen rand, die naar den top in 2 lange spitsen uitloopt, waartusscheu de naald ismgeplant. Bovenste kroonkafjes spits, juist reikend lot aan de inplanting der naald bi) het onderste.' Aartjes naar den top samengedrukt. Bloemen van elkaar verwijderd. Spil van het aartje onder iedere bloem verdikt. Uit Ahyssime. Aangeveerd. Rotterdam ®- adoensis Hochst. 10 Pluim ca den bloeitijd samengetrokken, rechtopstaand. Takken en aartjes zacht behaard. Aartjes langwerpigeirond. Onderste kroonkafje eirond-elliptisch, meest zacht behaard. Bovenste kroonkafje langwerpig, alleen aan den voet versmald. 0,10-0,60. ©. Mei, Juni, soms tot Herfst. In weilanden, langs wegen, op ruige plaatsen, aan dijken. (B. mollis L.) Gerstdravik B. hordesceus L. o. m6 11 i S L. Plant vrij hoog met rechtopstaande stengels. Kafjes sterk generfd, grijsgroen. Onderste kroonkafjes met een stompen hoek, smal vliezig gerand. Kafnaalden naar elkaar gebogen, lakken der pluim tydens den bloei afstaand. Algemeen. I. Kafjes zacht fluweelachtig behaard. a. ty'picua Beek. Takken der pluim lang, de onderste 3—4 bijeen. „ _ , , . . . b. simplicissimus Aschrs. et Gr. 1 akken der pluim kort, met slechts 1 aartje. 23. Gramineeën. 243 **■ c. nanus Aschrs. et 6r. Plant tot 0,10 hoog met slechts 1 * aartje. 11. Kafjes kaal, alleen op de nerven kort behaard. a. leptostachysßeck. Takken der pluim lang, de onderste 3—4 bijeen. Hiervan zyn ex. met weinig aartjes (depauperatus) bij Dordrecht gevonden. (3. Th om inii Aschrs. et Gr. Plant meest laag, met meest uitgespreid neerliggende stengels, soms ook opstijgende of rechtopstaande. Kafjes minder sterk generfd, papierachtig, glanzend groen. Onderste kroonkafjes breedvliezig gerand met scherpen hoek. Kafnaalden naar buiten uiteenwijkend. Duinen, strandweiden. Vry zeldzaam. Pluim iia den bloeitijd los, ten laatste overhangend, met dunne takken. Aartjes langwerpig-lancetvormig, meest 5-7-bloemig. 0,30-0,60. ©. Mei, Juni, soms Augs., Septr. Vochtige akkers, zelden in weiden. Vrg zeldzaam. Verwisselde dravik. B. commutatus Schrad. Variëteiten: /3. depauperatus üechtr. Plant laag. Pluim met slechts 1 of 2 aartjes. Rotterdam, Dordrecht, Gulpen. y. pu bésce ns v.d. Bosch. Aartjes behaard. Zuid-Beveland, Rotterdam, Wijlre, Eiserberg (Z.L.), Kampen, Dordrecht. £• multiflórus (B. niiidus Dum.). Aartjes 10-12-bloemig. Vrij zeldzaam. f. apricórum Sim. Pluimtakken, kelk- en onderste kroonkafjes fluweelachtig kort behaard. Dordrecht, Wormerveer. 11 Onderste kroonkafjes genaaid 12 : Onderste kroonkafjes ongenaaid of met een stekelpunt. Aartjes eirond tot elliptisch of langwerpig-eirond. Pluim zeer los, met lange onderste takken (daardoor het geheel eenigszins pyramidevormig). 0,20—0,50. 0. Juni, – Juli en later. Rotterdam, Gorinchem, Uselmonde, Sittard. Uit Perzië. Wel gekweekt voor droge boeketten Trilgrasdravik. f. B. brlztfórmis Hsch. et Mej. 12 Pluim los, na den bloeitijd sterk naar eene zjjde gekeerd Aartjes zeer groot, smal lancetvormig, wel wat op die van Briza gelykend. Alle pluimtakken even lang. 0,30-0,60, Q. Mei, Juni. Aangevoerd. Apeldoorn, Groenhoven by Leiden, Rotterdam, Uselmonde, Arnhem, Gorinchem, Dordrecht, Maastricht, Bunde, Wijlre, Wormerveer, Sittard, Valkenburg, Hillesluis Rappige dravik. B. sqaarrósas L. Variëteiten: /3. villósus Koch. Onderste kroonkafjes dicht behaard. Rotterdam, Hillesluis, Arnhem, Uselmonde, Gorinchem. y. übérrimus Marbeek. Aartjes 16-24-bloemig. Rotterdam, Amsterdam, Gorinchem. Pluim na den bloeit yd samengetrokken, eenzydig overhangend. Aartjes tot 0,025 lang, langwerpig-lancetvormig. Onderste pluimtakken vry sterk verlengd. 0,15-0,60. 00 of ©. Mei, Juni, soms Augs., Septr. Aangevoerd. Rotterdam, Arnhem, Amsterdam, Uselmonde, Gorinchem, Smeermaes (Z.L.), Deventer, Sittard, Valkenburg, Maastricht, Wylre, Wormerveer. Japansche dravik. B. japónicas Thunb. Bij de var. porréctus Hackel te Rotterdam en te Arnhem gevonden, is de pluim iets samengetrokken met kleine aartjes, terwyi de naalden weinig uitgebogen zyn. By de Arnhem, Rotterdam, Sittard, Gorinchem en Wormerveer gevonden var. velütinus Aschrs. et Gr. zijnde kroonkafjes zacht behaard. Tot deze var. behoort ook de vorm Anatólicus Boiss. et Heldr., waarby de onderste kroon- • GorinchangedrUkt behaard en aan de zÜranden onduidelijk hoekig zyn. 13 Aartjes 10-16-bloemig. Onderste kroonkafje 0,012-0,014 lang, de naald in het bovenste 1/3 deel ontspringend. Naald der onderste bloem van ieder 23. Gramineeën 244 aartje meest niet meer dan 1/4 maal zoo lang als die der bovenste. Pluimtakken circa 0,02 lang, ruw. O- Mei, Juni. Uit Z.-Europa. B. macrostachy» Desf. De var. P. 1a n ugin ó s u s Boi s s. is bji Rotterdam en Amsterdam aangevoerd. Pluim uitgespreid. Aartjes dicht wollig viltig, vaak geheel wit. Ook is bij Amsterdam het ras Danthóniae Trin., met drienaaldig onderste kroonkafje inde bovenste bloemen gevonden. Aartjes 6-10-bloemig Onderste kroonkafje 0,007-0,008 lang, de naald dicht onder den top in het bovenste 1/3—i/se deel ontspringend. Naalden der onderste bloemen van ieder aartje minstens half zoo lang als die der bovenste. Pluimtakken kort, meest veel korter dan de aartjes, dus de pluim dicht. Onderste bladen met dicht gewimperde scheede en schyf. Pluim nauwelijks 0,05 lang. Onderste kroonkafje bijna lijnvormig. 0,10— 0,30. O©n OO- April—Juni. Uit Z.-Europa. Aangevoerd. Gorinchem. B. scoparlns L. U Aartjes (ook na den bloeitijd) naar den top smaller. Kafnaald ontbrekend of althans korter dan het kroonkafje. Overblijvende planten 15 Aartjes na den bloeitgd naar den top breeder wordend. Kafnaald even lang als of langer dan het kroonkafje. Geen overbig vende planten 17 15 Pluim tamelijk dicht, rechtopstaand 16 Pluim zeer los, ten slotte overhangend. Dicht zodevormend. Donkergroen. Stengel en bovenste hladscheeden kort behaard, de onderste ruw behaard. Tongetje eirond. Pluimtakken met 1-9 aartjes, de onderste met 1-5 aan den voet staande takjes. Aartjes 7-9-bloemig. 0,50-1,50. 2(.. Juni—Augs. In bosschen. (B. asper Murr.). Ruwe dravik. B. ramósus Huds. Vormen; a. eu-ramósus Asohrs. et Gr. (B. ramosus Huds.) Plant tot 1,50 hoog. Scheeden alle ruw behaard. Onderste pluimtakken ver afstaand, met slechts een takje aan den voet en 5-9 aartjes. In bosschen. Enghulzen, Zuld-Lim burg. li. BenekéniAschts. etSr.ÏB. asper Ben.) Plant tot 0,90 hoog. Hoogere scheeden kort behaard. Pluim vi'U smal, boven overhangend. Onderste pluimtakken met 25 5 takjes aan den voeten 1-5 aartjes. . In Oost-Europa. Valkenburg. 16 Plant zodevormend. Onderste hladscheeden behaard. Onderste bladen smal, meest borstelvormig samengevouwen. Aartjes 5-7-bloetnig. Onderste kroonkafje kaal. Naalden half zoo lang als het kafje. 0,30-1,00. 2]-. Mei—Juli. In weiden, op droge heuvels. Vrij zeldzaam. Bergdravik. B. eréctus Huds. Tal van afwijkende vormen zijn hiervan bekend, o.a. var. B. vi 11 ós u s Aschrs. et Gr. Onderste kroonkafjes kort aanliggend behaard. Onderste takken der pluim met verscheiden takjes aan den voet. Zutphen, Rotterdam, IJselmonde. Groot Lanaye (Z.-L.). Var. y depauperatus Aschrs. et Gr. Pluim zeer klein, de takken zonder of met een takje aan den voet. Rotterdam, Harderwijk. Plant met uitloopers. Bladen en hladscheeden kaal, alle vlak, iets ruw. Aartjes vaak tot 10-bloemig. Pluim vaak min of meer naar ééne zijde gekeerd. Naalden zeer kort of ontbrekend. 0,30-1,00. 4- Juni, Juli- In weilanden, 23. Gramineeën, 245 aan bosch- en akkerranden, op droge heuvels. Vrij algemeen • ■ • . Kweekdrarik, B. inérmis Levss. Variëteiten: longiflórus W. et J. Aartjes tot 20-bloemig. Rotterdam. 7. divaricatus Rohlena. Pluim pyraraidaal-driehoekig. Aartjes klem, 2-5-bloemig, op lange, heen en weer gebogen stelen. Rotterdam. d- pauciflórus Rohlena. Aartjes 0,001 lang, 8-4-bloemig. Onderste kroonkafje in het bovenste i/3 deel droogvliezig. Naald circa 0,002 lang. Schiedam. 17 Pluim ag,n den top of ten slotte meest geheel overhangend. Pluimtakken lang, aan den top hangend .... 18 Pluim rechtopstaand met rechtopstaande, ook aan den top ten slotte niet hangende takken 19 18 Stengel kaal. Pluim zeer groot en ijl, rechtopstaand, ten laatste overhangend, de takken aan de rugzijde zeer ruw. Naalden langer dan het lij n-priemvormige, sterk generfde onderste kroonkafje. 0,30-0,60. Q- Mei, Juni, soms later. Langs wegen, aan wallen, onder heggen en op ruige plaatsen. Algemeen. IJ 1e dravik. B. stérilis L. De var. S.oligostachyus Aschrs. et Gr. wordt slechts 0,23 hoog. Pluim met slechts 1-3 aartjes. Aartjes 2-6-bloeraig, violet aangeloopen, Rotterdam, Dordrecht. Vrij veel. De var. /.hirtiflórus Borb. met kort en dicht behaarde aarsteeltjes, kelk- en kroonkafjes is bij Worraerveer en IJ.selmonde gevonden. Stengel onder de pluim kort behaard. Pluim vrij dicht, overhangend. Naald omstreeks even lang als het lancetvormige, onduidelijk generfde, onderste kroonkafje. 0,15-0,50. ©O' Mei, Juni, zelden Herfst weer. Op schrale zandgronden, op daken en oude muren. Vrij algemeen . . . . Muurdravik. B. tectórum L. De var. fl. longipilus Borbas heeft bladen, die vooral dicht aan de uitmonding der scheede lang en zacht behaard zijn, terwijl ook de takken der pluim en de kafjes die lange en zachte beharing vertoonen. On tal van plaatsen. De: var. y. nüdus Klett. ét Richter heeft onbehaarde kelk-en kroonkafjes. Hoek van Holland, Gorin'chera, Wormerveer, Dordrecht ook inde duinen. 19 Pjuim vrij los. Aartjes groot (zonder de naalden meest meer dan 0,08 lang). 20 Floim zeer dicht. Aartjes klein (zonder de naalden nauwelijks 0,02 lang). longetie vrij lang. Kelkkafies afstaand behaard. Kroonkafjes aan den rand lang gewimperd, duidelijk 5-7-nervig. 0,10-0,80. Mei, Juni. Hit het gebied der Midd. Zee. Aangeveerd. Rotterdam, IJselmonde. , B. rübens L. 20 b tengels boven dicht kortbehaard. Pluimtakken lang, 1-2 aartjes dragend , Pil uartjes met omstreeks 0,001 lange, behaarde leden. Onderste kroonkafjes sterk generfd. 0,40-0,70. j). Mei—Juli. Dit het gebied dei Midd. Zee. Aangevoerd. Amsterdam B, vlllósns Forsk. Vorm a. raaximus Desf. met sterk uitgespreide pluimtakken en tot 0,08 lange aartjesstelen, terwijl de aartjes kleiner zijn, en de naald VI, GorinZh° laag 13 ®U het oacier3te kroonkafje. Arnhem, Rotterdam, 23. Gramin e e ë n. 246 I Gussonei Richter. Pluim zeer los, aan den top iets overhangend. Rotterdam, Amsterdam!?), Ginneken. . r„,htnn- XI pluim veel kleiner, samengetrokken, minder njkbloemig, rechtop ataaaDmbigens Jord. Pluimtakken met 1-2 kleine takjes aan don voet Aartjes groot (0,06-0,08 met de naalden eibj]), kort gesteeld (steel 6,01-0,08) met vrij lange naalden. Rotterdam, h ml'n'o rn De var ciliatus Guus. met aan de randen lang gewiraperde onderste kroonkafjes, is bj) IJselmonde gevonden. 57. Triticum Trn. Tarwe. Weit. Gekweekte één- of tweejarige planten en in het wiid ievende, overblijvende planten met een kruipenden wortelstok. Aartjes zittend, 2-tot meerbloemig. Halm rechtopstaand . . – • 1 Kelkkafjes zonder naald of hoogstens in één naald uit- ieder met 2-4 uitstekende naalden aan den top. 2 2 dvarUglabratum BoVb^Kt een1 kleinere aar en kleinere aartjes Onderste kroonkafjes tot op een bundel witte haren na, geheel kaal. Gorinchem, Arnhem, Rotterdam. , , . q Kelkkafjes op den rag met een of zonder scherpen kant. S 3 Kelkkafjes eirond, 3-tot vfelnervig of priemvormlg, 1-nervig. Gekweekte Kelkkafjes 'lancet- of lijnvormig, smaller dan de kroon. k.m“’ rS dan het aartje. Onderste kroonkafie lancet vorm ig, met stijt boistei^ig g wimperde kiel, ineen lange kafnaald uitloopend. J 0,50-3,00. o. Mei, Juni. Gekweekt^en^erwdderd^lSecale,cel Een var. fl. triflórum Aschrs. met 3 vruchtbare bloemen is bij Rotterdam Gorinchem en Dordrecht gevonden. 5 De zijdelingsche tand aan den top der kelkkafjes stomp, afgerond of ontbrekend. Aar met een vruchtbaar topaartje . . . • • • • • • • De züdelingsche tand der kelkkafies, die naar de buitenzijde der aar eerichtfs snits recht. Aar zonder vruchtbaar topaartje. Aren sterk ludehK samengedrukt met brosse spil. Kelkkafjes tot den voet scherp 23. Gramineeën. 247 gekield. Vrucht stevig door de kafjes orasloten. 0,45-0,75. ©. Juni, Juii. Gekweekt, doch zeldzaam. Verwilderd (Walcheren). Eenkoorn. +T. monooóccum L. 6 Bovenste kroonkafje der onderste bloem ongeveer half zoolang als het onderste. Kelkkafjes bij rijpheid papierachtig, langer dan of even lang als de onderste kroonkafjes. 0,60-1,20. Q. Juni, Juli. Gekweekt en op Walcheren verwilderd. . Pooische tarwe, f T. polónicnm L. Kroonkafjes beide even lang f T. satfvnm Lmk. Ondersoorten: 1. Spil der aar taai. Vruchten bij rijpheid vrij uit de kafjes vallend. (T. tenax Aschrs. et Gr.). a. 1.-vulgare Aschrs. et Gr. Tarwe. Kelkkafjes beneden aan de rugzijde afgerond, zelden gekield, hoogerop duidelijk gekield. Bladen met ongelijk lange haren. Aar smal, lang. min of meer los. Kelkkafjes afgesneden, met stekelpunt. Onderste kroonkafje zonder naald (T. hibérnum L.) of met naald (T. aestiyum L.). 0,60-1,20. 0. Juni. Juli. Gekweekt en soms verwilderd. o. Kelkkafjes over de geheele lengte scherp gekield. a. 11. türgidum Aschrs. et Gr. Engelsche tarwe. Bladen dicht fluweelachtig behaard (met even lange haren). Aar dik, lang, dicht. Onderste kroonkafje bijna steeds genaaid. Kelkkafjes afgesneden met stekelpunt. 0,60-1,20. Q. Juni, Juli. Gekweekt en enkele malen verwilderd. Een var. met beneden vertakte aar is T. compositum L., de w o n d er t ar w e. (3. 111. datum Aschrs. et Gr. Harde tarwe. Bladen kaal of zeer kort behaard. Kelkkafjes bijna vleugelvormig gekield. Onderste kroonkafje met zeer lange, stijve naald, Kelkkafjes breed met stekelpunt, 0,60-1,00. ©. Juni, Juli. Gekweekt en b(j Rotterdam en inde Weurtsche waard verwilderd gevonden. 2. Spil der aar bros. Vruchten bjj rijpheid door de met een stuk der aarspil afvajlende kafjes omsloten blijvend. a. IV. spélta L. Spelt. Kelkkafjes breed ruitvormig-eirond, atgesueden, naast de korte, stompe, rechte spits, waarin de n°S vaak met een zeer korten, dikken tand, 0,60 1,20. ©. Juni, Juli. Gekweekt, zelden verwilderd. Ook de genaaide vorm )3. Arduin! Metz g er is een enkele maal gekweekt. y* d'.cóccum Schrk Tweekoorn. Emerkoorn. Oortrijst. Aar dicht. Aartjes aan de buitenzijde vlak. Kelkkafjes scherp gekield, met een spitsen tand, nooit afgeknot. Onderste krooukafje bijna steeds genaaid. 0,60-1,20. ©. Juni, Juli. Gekweekt. J Aar meest lang en smal, met een topaartje. Kelkkatjes niet of zwak gekield. 3-11-nervig. (A grio pyru m Krause). 9 Aar kort, zeer dicht, meest vrij breed, meest zonder topaartje met brosse spil. Kelkkafjes 1-nervig, soms onduidelijk B-nervig, doch dan duidelijk göKlölQ g 8 Aar eirond, nog niet 0,02 lang en meer dan 0,01 breed, sterk samen’gedrükt. Kelkkafjes aan den rand hoornachtig verdikt, omstreeks half zoo lang als het aartje, kaal. 0,10-0,20. Q. Aangevoerd. Arnhem, Gorinchem. , . -A_ , T. proatratnm L. fll. AarAaïii^°nm?%oti°-t.13,025 ka™a°ht'g. wijd uitstaande aartjes. i^fnrn631a^g’ ®;®(-10)-blo6mig. Kelkkafjes aan den rand niet hoornachtig verdikt. 4- Mei—Juli. Aangevoerd. Rotterdam, Amsterdam. Kamdragend tarwegras. T. crlstatnm Schrei». 9 Onderste kroonkafje langgenaald, de naald even lang als of langer, zelden korter dan dat kafje. Spil der aar taai. 23. Gramineeën. 248 Zodevormend, zonder uitloopers. Bladen aan weerszijden ruw, van boven grijsgroen, dof, van onderen meest donkergroen, glanzend. Aar lang, slap, overhangend. Kelkkafjes kort-genaald, 3-5-neryig. Onderste kroonkafje meest korter dan de iets bochtige kafnaald. 0,50-2,00. 2j.. Juni, Juli. In bosschen, op beschaduwde plaatsen. Vrij zeldzaam. (A. caninum Gaertn). Hondstarwegras. T. caninum L. Onderste kroonkafje ongenaaid of met een naald veel korter dan dit •. 10 Kelkkafjes 3-5-, hoogstens 7-9-nervig, toegespitst, spits of stekeipuntig, soms duidelijk genaaid. Bladnerven smal, iets van elkaar verwijderd met een enkele rij knobbeltjes of haren bezet en daardoor ruw. Wortelstok kruipend met lange uitloopers. Bladen met van onderen gladde bladschijf. Aar rechtopstaand. Onderste kroonkafjes zonder naald of met een naald niet zoo lang als dat kafje. 0,30-1,20. 4. Juni, Juli, soms tot Herfst. Op bebouwde en onbebouwde gronden. Zeer algemeen. (A. repens P. B,). Graspeen. Vijter. Puingras, StreTcgras. Trekgras. Kweek. T. répens L. Vormen: , . , , , I. Plant grasgroen. Bladen bijna steeds vlak. a. vulgare D ö 11. Onderste kroonkafje stomp of alleen stekeipuntig. Op akkers, aan wegen. a. arvénse Rchb. Aartjes meest 5-bloemig. 3. distans Lange. Spil der aartjes verlengd, zoodat de M bloemen uit elkaar staan. Aar slap, overhangend. Rotterdam. b aristatum DO 11. Onderste kroonkafje en ook de kelkkafjes geleidelijk ineen spitse punt versmald of duidelijk genaaid. Kelkkafjes 5-nervig. Aan heggen, in boschjes. Vrij veel. 1, As der aartjes wat ruw. ... ... . a. subulatum Rchb. Kroonkafjes toegespitst, b«na zonder naald Deventer, Rotterdam. Hiertoe een vorm scabrum W. et J. met bladen en kelkkafjes rugwaarts ruw door korte stijve haartjes. Op tal van plaatsen. , , 0. du ra et drum DO 11. Naald hoogstens 1/4 van de lengte van het kafje. Op tal van plaatsen, y. Leersianum Rchb. Naald circa 2/3 van de lengte van het kafje. Op tal van plaatsen. . . .. _. . f, séplum DOll. Naald even lang als hot kafje. Plant styr rechtopstaand. Rotterdam, Z.-Limburg. n„ 2. pubéscens Döll. As der aartjes dicht kort behaard. Op c. Plant krachtig. Bladen tot 0,015 breed. Aar lang. Kelkkafjes 7-9-nervig. Kroonkafje genaaid. Amsterdam, Burgerdam, Rotterdam, Z.-Limburg. 11. Planten min of meer grüs- of blauwgroen. a. glaucum Döll. Plant krachtig. Bladen smal, meest aan don top ineengerold. Stengel rechtopstaand. Kelkkafjes niet duidelijk gekield, Öp vele plaatsen. 23. Gr ramin e e ë n. 249 b. maritimum Koch et Ziz. Stengel laag, opstijgend, tot witachtig. Bladen meest borstelvormig opgerold. Aartjes weinige, meest armbloemig. Duinen. c. littóreum Aschrs. et Gr. Plant krachtig. Bladen breed, ten deele opgerold, van boven zeer ruw. Aartjes groot met brosse spil. Kelkkafjes gekield. Rottum, Schiermonnikoog, Grauw, Scheveningen. Hoek van Holland, Oostvoorne. Katwijk. Zuid-Beveland. De var. B. aristatum Marss. heeft genaaide onderste kroonkafjes. Scheveningen. Kelkkafjes 9-11-nervig, stomp, */3 korter dan het aartje. Bladnerven dik, dicht bijeen met vele rijen korte haren of knobbels bezet, dicht tot elkaar genaderd. Bladranden bij droog weer naar boven omgerold. Aar stijf, met althans ten slotte zeer brosse spil. Aartjes vrij ver uiteenstaand, tot 0,03 lang. Onderste kroonkafje stomp, zonder naald, aan de randen zeer ruw. Helmknopjes (vóór het openspringen) violet. Plant witachtig-groen. Wortelstok met lange, witte uitloopers. 0,30-0,60. 2J.. Juli, Augs. Duinen en zandig zeestrand. Vrij algemeen. (A. junoeum P. B.) Biestarwegras. T. junceum L. Vormen: a. microstachyura Lange. Aartjes klein. Hoek van Holland. 3» raacrostachyum Lange. Aartjes groot. Hoek van Holland, Oostvoorne. De bastaard van T. repens en T. junceum, T. püngens Pers. (stekend tarwegVas) heeft de bladnerven met tal van rijen korte, stijve haartjes bezet. Kelkkafjes meest spits. Meeldraden geelachtig, meest verschrompeld. Plant meer grijsgroen. Wortelstok met witte uitloopers. 0,30-0,60. Juni—Herfst. Zandig zeestrand, duinen. (A. pungens P. B.) Ondersoorten: A. Kelkkafjes 7-9-nervig. Bladnerven dicht bijeen met vele rijen korte haren of knobbels bezet. 1. Gelijkt veel op T. junceum, maar is kleiner en fijner, de bladen hebben een dunnere, vaak vlakke schijf. Aar stijf niet minder brosse, vaak bijna taaie spil. Aartjes 5-8-bloemig, meest dicht bijeen. Kelkkafjes lijn-lancetvormig, spits. Onderste kroonkafje meest ongenaaid. Duinen. Waarschijnlijk zeldzaam. T. normale Aschrs. et Gr. 2. Plant niet zoo stijf, blauwgroen. BladscMjf tenslotte samengerold. Kelkkafjes stomp. Onderste kroonkafje stomp met opgezette stekelpunt. Vlissingen, Breskens, Groede, Scheveningen. T. obtusiüsculura Aschrs. et Gr. B. Kelkkafjes 6-nervig. Bladnerven iets uit elkaar staand met een enkele rij knobbeltjes, borstels of haren bezet. Gelijkt veel op T. repens, maar is grijsgroen, heeft stijvere, meest borstel vormige, ineengerolde bladen met dikkere, meer opeenstaande nerven. Aarspil soms wat bros. Aartjes grooter. Kelkkafjes iets stomp of spits. Onderste kroonkafje spits ofin een korte naald uitloopend. Duinen. Vrij algemeen. T. acütum Aschrs. et Gr. De vorm microstachyum Lange, waarbij de bladen der niet bloeiende takken ingerold zijn en de aartjes kleiner, komt het meest voor. De vorm megastachyum Aschrs. et Gr., waarbij alle bladen vlak zijn en de aartjes grooter, is van Walcheren en Muiderberg bekend. De vorm glaücum Marss. is grijsgroen en de bladen zijn tenslotte opgerold. Hoek van Holland, Middelburg, Scheveningen. 11 Kelkkafjes alle met 2—4 naalden 12 28. Gramin e e ë n. 250 Kelkkafjen der onderste aartjes alleon stekelpuntig of zeer kort genaaid, 12 Aar'fan^en^MMtot aartjes met tot 0 08 lange naalden, meest aanzienlijk langer dan de veel zwak kere der onderste vruchtbare aartjes. Onderste onderste aartjes 3-tandig, die der bovenste langgenaald. 0,20-0,50. O- m°l– Z.-Europa. Aangevoerd. Amsterdam, Botterdam Amersfoort. (A-1 unclalisL) Drienaaldg ei t en o o g. T. trinncialls Gr. et Goor. Aar kort (tot 0,02 lang). Kelkkafjes aan den top plotseling afgesneden en hier met meest 4 tot 0,05 lange naalden. Onderste kroonkafjes aan den ton rJotseling in 2-3, mees?t slechts 0,02 lange naalden mtloopend. 020-4)30 O.^Mei—Juli. Uit het gebied der Middellandsche Zee. Aangeveerd. Rotterdam, Gorinchem. (A. ovata LA Ovaal geitenoog. T. ovatrnn Gr. et Godr 13 Kelkkafjes van het bovenste aartje met één naald. Aar lang en smal. Uil Z. Europa en de Levant, 0,20-0,40. 0. Mei-Julr. (Aegüops caudataLA Eennaaldgeitenoog. T. pandatum Gr. et boar. u Agchr(J et Gr. Kelkkafjes van hettopaartje 2—3 tot meer dan 0,06 lange naalden. Onderste kroonkafjes rnet naalden, die tot over de helft der lengte de naalden der kelkkafjes bereiken. (A. caudéteSH.). Van deze is de vorm polyether a B o is s., waarbij de kelkkafjes der onderste aartjes een naald hebben, die langer is dan het 2 Ces. Pass. Kelkkafjes van het topaartje met 1 of 2 zeer lange naalden. Onderste kroonkafjes zonder of met een korte naald alleen het onderste van het aartje met e*;n naald evenlang als of iets korter dan die der kelkkafjes. Aangevoerd. (A. cyhndnca Host). De var7b*!rsuUum Poir., met grijsachtige, behaarde aartjes is bü Kelkimfie^van1 het bovenste aartje, althans het onderste, met S naalden. Aar lang en smal Aartjes UJnvormig-cylindrisch: Onderste kroonkafjes der zij aartjes 2-puntig, van het eindelmgsche dnepuntig. 0. Mei, Juni. Uit Z.-Europa. Aangevoerd. IJselmonde. (A. R.chter 58. Hórdeum L. Gerst. Garst. Grassen met 2-, 4- of 6-rijige aren 1 Aartjes 2- tot meerbloemig, meest 3-bloemig, 2-3 bijeen. Onderste kroonkafje zonder naald. Bladen groot, stijl, grijswit. (Elymus L.) • • ■ ■ • " Aartjes 1-bloemig, hoogstens met aanleg voor een 2e bloem zelden 2-bloemig, 3 bijeen. Onderste kroonkafje meest met een naald. Bladen zachtgroen •. • 3 2 Kroonkafjes ongenaaid, kort behaard. Wortelstok kruipend, met lange, witte uitloopers. Blauwachtig grijsgroen. Stengel meest stijf rechtopstaand, dik, stijf, evenals de bladscbeeden glad en kaal. Bladen stijf, bij droog weei ingerold. Aar lang, iets los, met een aartje aan den top. Aartjes beneden en boven 2, in het midden o bjjeen. Bovenste bloem mannelijk. 0,60-0,90. 2j-. Mei Jnh, soms tot Herfst. Inde zeeduinen en op zandheuvels in 23. Gramineeën. 251 heidestreken. Vrij algemeen. Ook aangeplant. (E. arenarius L.) . Blauwe zeehaver, Zeehaver. Zandhaver. H. arenarium Aschrs. De var. multiflórum Hall. met veelbloemige aartjes is op Goeree gevonden. H. geniculatum Curt. met eenige vrij slanke stengels, die inde onderste knoopen geknikt opstijgen, komt in dennenbosschen voor. Inlandsch (?). Een bastaard van Triticum junceum en Hordeum arenarium is op het zebstrand van Terschelling, tusschen Katwijk en Schevoningen en tusschen Brielle en Rockanje gevonden. Kelk- en kroonkafjes genaaid. Plant donkergroen. Stengel meest stijf-rechtopstaand. Bladen met vlakke schijf. Aar tamelijk slank. Kroonkafjes behaard, op de nerven borstelig gewimperd. 0,50-0,80. 24. Juli, Augs. Uit N.-Amerika. Aangevoerd. Wormerveer. (E. canadénsis L.) H. canadénse Aschrs. et Gr. 3 Aar zonder aartjes aan den top. Aartjes 3 bijeen, steeds 1-bloemig, de as boven de bloem verlengd, maar zonder aanleg voor een 2e bloem 4 Aar met een aartje aan den top en een taaie spil. Aartjes meest 2byeen (alleen de zijaartjes ontwikkeld), zittend of kortgesteold, met aanleg voor een 2e bloem. Kelkkafjes smal priemvormig. Onderste kroonkafje circa 0,006 lang met een tot 0,08 lange kafnaald. Bladscheeden opgeblazen. 0,20—0,50. O- Juli, Augs H. eapnt Medüsae Coss. Ondersoorten: A. asperura Degen. Bladscheeden kaal of kort behaard. Bladen van boven dicht behaard. Kelkkafjes 0,025-0,03 lang, styf afstaand, omstreeks 1/3 maal zoolang als het onderste kroonkafje niet de naald er by. Aangevoerd. Arnhem, Amsterdam, Den Haag. Gorinchem, Wjjlre. B. crinitum Desf. Laag, styf rechtopstaand. Kelkkafjes 0,025-0,03 lang, rechtop-afstaand, circa 1/4 maal zoo lang als het met de bandachtig verbreede naald voorziene onderste kroonkafje. Rotterdam. 4 Onderste kroonkafje lancetvormig. Naalden haardun. Aartjes dicht, cjlindrisch. Spil min of meer bros. Aartjes rechtopstaand met kort gesteelde, meest mannelijke zpaartjes. Naalden der kelkkafjes boven den voet der iets dikkere naald der onderste kroonkafjes uitstekend .... 5 Onderste kroonkafjes, alhans die van het middenaartje, breed elliptisch. Zijaartjes zittend. Bladen met aan de bovenste gladde s:heede eenvry ruwe schijf. Aarspil taai f H. sativnm Jessen. Ondersoorten : A. Onderste kroonkafje der 2 zijaartjes ongenaaid. Vruchten by rijpheid uit de kelkkafjes loslatend, zelden geheel vrij. Kelkkafjes even lang als of korter dan do onderste kroonkafjes. Aar sterk zydelings samengedrukt. Zijaartjes schynbaar kort gestoeld met een mannelijke of geslachtlooze bloem H. distichon L. Vormen: 1. vulgatura Lk. Chevaliergerst. Middelste aartjes rechtopstaand met lange naalden. Aar lijnvormig, smal, los, knikkend. 0,50-0,80. ©. Juni, Juli. Gekweekt en verwilderd. 2. zeocrithon Körn. Pauwegerst. Middelste aartjes afstaand met ten slotte waaiersgewys uitstaande naalden. 0,40- 0,60. O- Juni, Juli. Gekweekt. B. Middelste en zydelingsche aartjes met oen vruchtbare bloem met kafnaald. Aar in omtrek rond of ruggelings saraengedrukt. H. po 1 y's tic h o n Ha 11 er. 23. Gramiueeën. 252 '°T6v uigare L. Gerst. Middelste aartjes aanliggend de zjjde' lingsche afstaand, de aar daardoor b«na vierkant. Vruchten onduidelijk in 6 rijen. Aar meest knikkend, los. 0,40-0,90. ©. Juni, Juli. Gekweekt en soms verwilderd En m. trifurcatum Wend. heeft een dichte, zwak samengedrukte, rechtopstaande, bleekgele aar. De onderste kroon* kafjes zyn alle of ten deele verbreed met 2 zijlobben, meest oneenaald. Gekweekt en verwilderd. » 2. hexastichon DOM. Zesrpige gerst. Alle afslaand, de aar daardoor bijna Okantig. Vruchten mSrpen. Aar rechtopstaand, dicht. 0,50-0,80. ©. Jum, Juh. Gekweekt en verwilderd. 5 Onderste kroonkafje van alle aartjes met een naald, die veel langer is dan dit • • • ® Naald van het kroonkafje van het middelste aartje minstens 2/3 maal zoo lang als dit. Zijaartjes met toegespitste kroon kafjes. Aartjes slank. Binnenste kelkkafje inde zijaartjes half ovaal tot '' kafjes van het middelste aartje lancetvormig, langgenaald. Git A-Amerika. Aangeveerd. Wormerveer B- pusillum nntt. 6 Zijaartjes mannelijk. Kelkkafje hoogstens 0,025 lang, duidelijk korter dan de kroonkafjes met de naald er bi). 7 Znaaryes geslachtloos, uit 3 naalden bestaand. Kelk kafjes naaidvormig, tot 0,065 lang, langer dan de naalden der kroonkafjes. Stengel dun, slank, meest geknikt opstijgend. Tongetje bijna ontbrekend. Bovenste bladscheede weinig buikig. Onderste kroonkafje der middelste aartjes langwerpig-eirond, met tot 0,05 lange naald. 0,30-0,50. Juni—Augs. Sierplant uit Amerika, ook verwilderd. (Middelburg, Schiedam, Amsterdam, Gorinchem, Wormerveer, Maastricht, Brammen, Geeuwen bij Tiel, Blomketerp bü Franeket). Kwispelgerst. i B juhalum u 7 Overblijvend. Kelkkatjes van alle aartjes borstelvormig opgerold. Onderste bladscheeden ruw bebaard, alle aanliggend. Aar ver boven de bovenste bladscheede uitstekend, doch korter dan bij H. murinum. Grijsgroen. 0,30-0,80. 2}.. Mei—Augs. In weilanden, gaarne op zilten grond, ook veel in uiterwaarden en aan wegen en dijken. Vrij algemeen. Veldgerst. H. secalinum Schreb. De var. (3. marinum Koch heeft de onderste kroonkafjes, althans die der zijaartjes, iets behaard. Amsterdam. ... De var. 7. violacea J. et W. met sterk violet gekleurde aren is bij Rotterdam gevonden. , Q Eenjarig. Stengel vaak tot aan de aar bebladerd . . » 8 Kelkkafjes van het middelste aartje uiteen tot 0,025 lange naald bestaand • • Kelkkatjes van bet middelste aartje lijn-priemvormig, gewimperd . ® 9 Kelkkafjes der middelste aartjes lijn-borstelvormig, gewimperd. Buitenste kelkkafje der zijdelingsche aartjes borstelvormig, ruw, bet binnenste iets breeder (smal-lijnvormig), dicht bij den voet aan eene zijde gewimperd. Stengel 23. Gramineeën. 253 evenals de bladscheeden kaal. Bovenste bladscbeede opge- j blazen. Aar meest 0,05-0,09 lang. Grasgroen. 0,15-0,30. O- Juni—Herfst. Aan wegen, heggen, ruigten, op muren, op steenachtige plaatsen. Algemeen. Muizengerst. Kruipertje. H. murinum L. Var. (3. pusillum Goiran. Stengel meest enkelvoudig, zeer dun, tot 0,17 lang. Aar zonder de naalden meer dan 0,02 lang. Op zeer droge plaatsen. Botterdam. Var. y. glaucéscens. Bladen en aren grijsgroen. Noordwljkerhout. Kelkkafjes der zljdeliugsche aartjes broeder, het binnenste aan weers- j kanten, het buitenste aan eene zijde beneden kamvormig gewimperd. Bladschljf meest ruw. Aar meest niet meer dan 0,07 lang. 0,30-0,00. Q. Mei, Juni. Uit Z.-Europa, Aangevoerd. Amsterdam, Wormerveer. (H. chilense Brogn) H. leporinum Lk. 10 Buitenste kelkkafjes der zijdelingsche aartjes uiteen 0,025 lange naald bestaand, het binnenste half lancetvormig. Onderste kroonkafje genaaid, bij de zijaartjes is de naald zeer klein. Bladen meest kaal. 0,10-0,40. Q. Mei—Juli. Aan zeedijken en in zilte weiden. Vrij algemeen. Zeegerst. H. maritimum With. Kelkkafjes der zijaartjes wel gelijk van vorm. De naald van het ondorste kroonkafje van het middelste aartje 2 maal zoo lang als het kafje. Bladen meest behaard. 0,10-U,40. O* Juni—Augs. Uit Z.-Europa. Gorinchem, Amsterdam H. Gasscouanam Pari. 59. Lólium L. Raaigras. Planten met rechte, lijnvormige aren en veelbloemige 2-rijige aartjes, die meestal niet dicht opeenstaan 1 1 Onderste kroonkafje lancetvormig, meest kruidachtig. Kelkkafje hoogstens 11/s maal zoo lang als ieder onderste kroonkafje. Planten met meest niet-bloeiende bundels bladen aan den voet, dicht zodevormend, meest overblijvend . 2 Onderste kroonkafje langwerpig, aan den voet kraakbeenig. Kelkkafje dubbel zoo lang als of nog langer dan ieder onderste kroonkafje. Jonge bladen opgerold. Geen nietbloeiende bundels bladen aan den voet van den stengel. Eenjarig 5 2 Stengel ook boven geheel glad. Spil der aar op de niet met aartjes bedekte plaatsen geheel glad, zelden op iets uitstekende lijsten iets rugwaarts ruw 3 Stengel boven bijna steeds ruw. Bladen van boven althans naar boven ruw, de jonge opgerold. Spil der aar ook op de niet met aartjes bedekte plaatsen naar voren ruw. Aartjes 3-20-, meest 10-20-bloemig, minstens dubbel zoo lang als de kelkkafjes, met bij rijpheid zeer brosse spil. Bloemen meest met naald. 0,30-1,00. 2|. Juni—Octr. 23. Gramin e e ë n. 254 Bij ons wel gezaaid in weiden en grasvlakten, soms aangevoerd. (L. italicum A. Br.) Italiaanscb raaigras. L. tnultiflorum Lmk. VTeperénnana Aschrs. et Gr. Plant krachtig, 2-3 jaar levend. Vrij zeldzaam. „ . a. ty'plcum J. et W. Aartjes 5-15-bloemig. T. longiaristatum Ascbr|. et Gr. Bovenste kroonkafie langgenaald. Op tal van plaatsen. . 2 submüticuni Mutel. Slechts enkele kroonkafjes kortgenaald, de andere niet. Op eenige plaatsen. 3 müticum D. C. Kroonkafjes alle ongenaaid. Rotterdam, Gorinchem, Dordrecht, Wormer veer, Amsterdam,^Middelburg. b. macrostachyum J. et W. Aartjes styf, 20-30-bloemig. Rotterdam, Schin op Geul, Schiedam. Rin(totl c. microstachyum Uechtntz. Aartjes3-5-hloemig, Bladen smal. On eenige plaatsen. , , „ . , d. cristatum Murr. Aartjes zeer dicht opeenstaand, afstaand. Hammert, Oosterbeek, Rotterdam. . . B Gaudini Aschrs. et Gr. Plant minder krachtig, eenjarig, met vaak slechts 5-10-bloemige aartjes. Droge plaatsen. Op verscheiden De Stebl. et Schrot., met aartjes op tot 0,02 lange steeltjes, is te Helvoirl gevonden. . ~ . ~ Fen bastaard van L. perenne en L. multiflorum is bij Rotterdam, Wormerveer, fort spijkerboor en Gorinchem gevonden. Deze gelokt veel op L. multiflorum, dóch het kelkkafje is bijna »/3 “f.1?1 z°° aartje en is veel grooter dan het het dichtst er bpstaande onderste kroonkafje. Plant rood aangeloopen. .... a 3 Kelk katjes spits. Tongetje meest vrij kort . . ■ • • * Kelkkafje stomp, groot. Tongetje lot 0,003 lang, breed,■ neden sterk vertakt. Aar dicht, styf, regelmatig 2-rpig. 0,„0-0,60. O ot OQ. Mei—Juli. Dit Z.-Europa. Aangevoerd. par, 4 Plant dicht zodevormend. Jonge bladen gevouwen. Spil der aar glad, vrij taai. Aartjes meest 8-10-bloemig. Kelkkafje omstreeks 11/2ll/2 maal zoo lang als het dichtst ei bij staande onderste kroonkafje. Onderste kroonkafje stomp of spits. 0,30-0,60. 4- Juni—Herfst. Op grasgrond, langs wegen en dijken, op puinboopen. Algemeen. Muizenlcoorn. Smeerraai. Bngelscb raaigras. L perénne L. DöU Plant krachtig, rechtopstaand. Aartjes circa 12-bioemig, dicht bijeen, doch rechtopstaand. Op vruchtbaren grond. Niet algemeen Een vorm is 6. polyanthum Beek, waarbij de middelste aartjes tot 22-bloemig zijn. Rotterdam, y. cristatum Döli. Aaitjes 6-9-bloemig, zeer dicht bijeen, doch afstaand. Vrij algemeen. Hiertoe behoort ook devai. subsecund u m W. et J. met aartjes aan de aarspil naar eene zijde gekeerd, j. pauciflórum Aschrs. et Gr. f. silvaticum W.et J.Steng J 6 lang en dun. Aar slap, overhangend. Bladen lang, meest geen worteiroset vormend. Schaduwvorm. Zeldzaam. , , f. ténue Prod. Stengel stijf rechtopstaand. Bladen smal, een wortelroset vormend. Kafjes spits. Zandgrond. Zeldzaam. y longiglüme Grantzow. Kelkkafje der zgaartjes even lang als of iets langer dan de bloemen. Zeer zeldzaam. 23. Gramin e e ë n. 255 ij. reptans J. et W. Stengel kruipend. Aar niet groot. Behalve de op p. 187 genoemde monstruositeiten is nog aangetroffen de ffl. 5. sphaerostachyum Maxwell met korte ellipsoïdische tot kegelyormige aartjes, die uit spiraalvormig staande kroonkafjes bestaan, zonder ontwikkelde bloemen. Texel, Rotterdam, Eijs (Z.-L.). Plant los zodevormend. Bladen, als zij jong zijn, weinig opgerold. Bloeiwijze een losse aarvormige tros, waaraan vooral de onderste aartjes duidelijk gesteeld zijn. Aartjes scheef ten opzichte van de aanhechtingsplaats van hun steel staand, de onderste soms met een zijaartje, 6-12- bloemig. Kelkkafjes naar boven droogvliezig, lancetvormig, het onderste 1-3-nervig, aan de onderste aartjes ontbrekend, het bovenste 3-5-nervig. Onderste kroonkafje langwerpig. Vruchten niet rijp wordend. 0,30-0,70. 2}.. Juni—Angs. In vruchtbare weilanden, aan waterkanten. Vrij zeldzaam (Festuca loliacea Koch, Lolium festucaceum Lk.). Bastaard van Festuca pratensis en Lolium perenne. Festuca pratensis X Lolium perenne Aschrs. et Gr. Plant met aan den voet meest vertakten hoofdstengel. Aartjes klein, meest 4-7-bloemig. Kelkkafjes duidelijk 7-nervig, aan de zijden vliezig gerand, spits. Onderste kroonkafje spits, lancetvormig. 0,10-0,30. O- Mei, Juni-Uit Z.-Europa. Aangevoerd. Apeldoorn, Arnhem, Rotterdam, Dordrecht, Gorinchem. (L. strictum Presl.) L. rigidnm baud. Vormen: 1. genuinum Briq. Stengel vaak iets ruw. As der bloeiwijze sterk hoekig en ruw, vooral op de kanten. Aartjes en kafjes groot. Kelkkafjes 5-nervig. Onderste kroonkafje meest stomp. Dordrecht, Wormerveer. 2. maritimum Briq. Stengel naar boven glad. As dor bloeiwijze minder hoekig en glad. Aartjes en kafjes kleiner. Kelkkafjes 7-nervig. Onderste kroonkafje meest spits. Rotterdam, Arnhem. 5 Kelkkafjes even lang als of iets langer dan het aartje. Bloemen meest met lange naald. Stengel krachtig. 0,45- 0,90. O. Juni, Juli, zelden Augs., Septr. In korenvelden, ook aan randen van wegen en op puinhoopen. Vrij zeldzaam. Schadelijk voor het vee. Dolik. L. temuléntum L. Vormen: a. macrochaéton A. Br. Bladen met iets ruwe scheede. Stengel naar boven rugwaarts ruw. Naalden langer dan de onderste kroonkafjes. Vrij zeldzaam. var. $. oliganthum Gr. et Godr. Aartjes armbloemig. Rotterdam, Ede, Harderwijk, Zutphen, Beekbergen, übbergen, Nijmegen. var. y. müticum J. et W. Kroonkafjes ongenaaid. Rotterdam. Wormerveer, Schiedam. jO. arvénse Ba b. Stengel bleeker. Kelkkafjes korter dan het aartje. Naalden korter dan de onderste kroonkafjes, 1. robüstura Koch. Stengel ruw. Rotterdam, Eys, St. Pietersberg, Wormerveer. 2 speciósum Koch. Stengel glad. Rotterdam, Gorinchem. y. Gussónei Pari. Bladen kort. Kelkkafjes lang en slank, smal lancetvormig. Naalden zeer lang. Uit Z.-Europa, Rotterdam. Kelkkafjes korter dan het aartje. Bloemen meest zonder naald. Stengel 23. Gramineeën. 256 Wrakker. Ö,30-0,60. 0. Junl-Augs.. Tusschen het vlas. B°“9 ook aangeveerd. Hillesluls, Gonnchem, Arnhem, Zwyndrech,. (L. linicolura Sond.) Vlasdolik. L remótum Sohrk. Var rt. aristatura Aschrs. Onderstekroonkafjesbehaard. Gormchem, Sittard, Sas van Gent. y. complanatum Aschrs. Aartjes 7-9-bloemig, meer afslaand. Rotterdam, Dordrecht. . . _ oliganthum Beek. Aartjes 3-6-bloemig. Gonnchem> Dordrecht. 60. Leptürus R. Br. Dun staart. I Stengel rechtopstaand, opstijgend of liggend. Bladen zeer smal, ten laatste borstelvormig opgerold, bijna zonder tongetje. Aar smal, rolrond, recht of gebogen. Kelkkafjes even groot, smal, meest langer dan het aartje. 0,05—0,30. ©. Mei, Juni, zelden later. Vochtig, zandig strand, in strandweiden en droog zeeslib. Kromstaart. L. incurvatus Trin. Deze soort komt alleen by ons voor inden vorm: a vulgatus Aschrs. et Gr. Aar aan oen meest boven do bovenste6bladschoede ver uitstekend stengellid. Kelkkafjos oven lang als of iets korter dan de onderste kroonkafjes. Op tal van plaatsen. Hiervan komen voor:Agchr8 üt Gr. (L. inCurvatus Trin.) Plant krachtig, vry sterk vertakt. Aren gekromd. Meest op droge grazige plaatsen. Zuid-Beveland, Urk, den Helder, Cadzand, Hoek, M iddolburg. II striclus Bucb. (L llliformls Tnn.) Plant rechtopstaand, ' minder vertakt, moest slanker, naar boven vaak rood aangeloopen. Aren vaak dun, recht. Vlissingen, Goes, don Helder, Zxonkzeo, Middelburg. , Do var. (3. grdcilis Crêp. is dun en teer. Stengel tot 0,80 hoog. Aartjes kleiner. Wissokerke, Zeeuwsoh-Vlaanderen. 61. Nardus L. 1 Grasgroene, zodevormende plant. Stengel dun, alleen aan den voet bebladerd. Bladen borstelvormig, stijf, de buitenste afstaand. 0,10-0,40. 4- Mei, Juni. Heide- en zandstreken, ook inde duinen. Algemeen. Olde witten. Borstelgras. N. stricta L. In uiterlyk overeenkomend met overblyvende Juncussoorten. Zodovormond als Coryneptorus, Festuca onna en Aira flexuosa, maar daarvan door den oigonaardigon groei der schynas en door do bloeiwijzo (zy hiyft lang aan den verdroogden stengel zitten) te onderscheiden. XXIV. Fam. Caunaceeëll. CannaSchtigen. i. Bloemdek schijnbaar uit 3 of meer kransen van ongelijke blaadjes of slippen bestaand, de 3 buitenste blaadjes met een kelk, de 3 volgende met een bloemkroon overeenkomend, de overige ook gekleurd (vervormde meeldraden). Meeldraadl metl helmhokje. Vruchtbeginsel onderstandig, 3- (soms 1-) bokkig. Vrucht een doosvrucht. Beukels, Schoolflora, 16e druk. 24. Cannaceeèii. 257 1 Bloemen 2-slachtig, ineen aar of tros gezeten, welke uit de scheede te . voorschijn komt Canna i93&. 1. Canna L. Canna. 1 Bladen elliptisch-lancetvormig, zeer breed en soms bruin van kleur. Bloem- : kroon lichtgeel, de volgende slippen rood of geel met rood. 1,00-1,50. 2J.. Juli—Herfst, Sierplant uit Indië. Indisch bloemriet. f C. frullen L. XXV. Fam. Orchidaceeën. Standelkruiden. xx. Bladen gaafrandig, meest lancetvormig, met den voet den stengel meest ten deele omgevend, zelden schubvormig. Bloemen in aren, trossen of pluimen. Bloemdelc symmetrisch, gekleurd, 6-bladig, ingeplant op het meestal lange, vaak gedraaide, onderstandige vruchtbeginsel. Vijf der bloemdekbladen meest naar elkaar gebogen en vormen den helm, het 6e staat afzonderlijk, is grooter dan de andere en heet lip; deze loopt meestal ineen spoor uit. Er is slechts een meeldraad, zonder helmdraad. Het 2-hokkige helmknopje is meestal geheel vergroeid met den stempel, het zit meest aan de voorzijde van dezen. Het geheel heet stempelzuil. leder der hokjes bevat het stuifmeel als een klompje, dat meest ineen staartje verlengd is en dit loopt ineen kleverig schijfje, het hechtkliertje, uit. Soms is dit ineen zakje, het beursje opgesloten. Het vruchtbeginsel is eenhokkig. de vrucht een met 6 spleten apenspringende doosvrucht. Zaad zeer fijn. 1 Helmknopje 1, op de stempelzuil boven den stempel ingeplant 2 Helmknopjes 2, op de zp uitsteeksels der stempelzuil zittend, het middelste uitsteeksel bladachtig. Lip buikig (schoenvormig) opgeblazen. Bloemen groot Cypripédilum 200 2 Planten met groene bladen 3 Planten zonder groene bladen. Lip niet gespoord, naar beneden gericht. Vruchtbeginsel op een gedraaiden steel . . 16 3 Helmknopje geheel met de stempelzuil vergroeid. Met 2 knollen 4 Helmknopje vrij of bijna vrij aan den top der stempelzuil. Lip ongespoord 10 4 Lip ongespoord 5 Lip met een (soms zeer korte) spoor 7 5 Bloemdekbladen samenneigend. Vruchtbeginsel gedraaid. 6 Bloemdekbladen afstaand. Lip naar beneden gericht, van hoven meest fluweelachtig. leder der hechtkliertjes ineen afzonderlijk beursje. Vruchtbeginsel niet gedraaid O'phrys 205 Zie ook Platanthéra chlorantha blz, 204. 6 Lip naar voren staand, spiesvormig-3-spletig, de midden- 25. Orchidaceeen. 258 slip ongedeeld. Stuifmeelklompjes gescheiden, zonder beursje . " Herminium 26.f. Lip neerhangend, 3-deelig, de middenslip 2-deelig. De stuifmeelklompjes versmolten, met een beursje A'ceras 205. 7 Lip 3-deelig tot 3-lobbig, zonder opvallend verlengde middenslip 8 Lip ongedeeld of aan den top 3-tanÏÏ)gT>»i**_ . ... 9 Lip 3-deeiig, met zeer verlengde middenslip zoolang als de zyslippen), . . I, . H-iiPm &Ü5. 8 Hecbtkliertjes dér geßos&tó>, ineen 2-hokkig beu^jiCopgesloten. Spoor tamelijk laiTg, rolrond. Knollen ongfteeld of gedeeld . .: C-33 °'r chS,s ««« Hecbtkliertjes torttöifmeelklompjes versmolten,-bet beursje dus l-hokkig?S&poor "draadvormig. Knollen ongedeeld. f / 'r o p a,ni p t is 2es. Hecbtkliertjes elklompjes onbedekt, zonder beursje. Spoor draadvormig of kort, bnndelvormig. Knollen handvormig gedeeld . Gymnadénia 263. 9 Lip ongedeeld. Bloemen wit. Spoor draadvormig, langer dan bet vruchtbeginsel . . . Platanthéra 264. Lip 3-tandig. Bloemen groenachtig. Spoor kegelvormig, veel korter dan het vruchtbeginsel Coeloglóssum 10 Lip geleed (uit 2 duidelijk van elkaar afgescheiden deelen bestaand) “ Lip ongeleed 12 H Vruchtbeginsel niet gedraaid, op een gedraaiden steel gezeten, knikkend, reeds tijdens den bloeitijd boven sterk verdikt. Bloemdekbladen klokvormig afstaand. Epipactis 266. Vruchtbeginsel gedraaid, zittend, rechtopstaand, tijdens den bloeitijd boven en beneden even dik. Bloemdekbladen samengebogen, de lip ten deele verbergend Cephalanthéra «oö. 12 Stengel aan den voet niet knolvormig verdikt . . .13 Stengel aan den voet tot een groenen knol verdikt. Lip rechtopstaand, ongedeeld. Bloemen klein, groenachtig. 15 13 Aar schroefvormig gedraaid. Lip rechtopstaand, ongedeeld, gegroefd. Wortels knolvormig verdikt. Spiranthes 268. Aar of tros niet schroefvormig gedraaid. Wortelstok kruipend ... 14 14 Lip neerhangend, 2-spletig, langer dan de overige bloemdekbladen. Vruchtbeginsel op een gedraaiden steel. Bladen 2, tegenoverstaand . . . • Listéra 26!. Lip rechtopstaand, ongedeeld, korter dan de buitenste bloemdekbUdf n. Vruchtbeginsel zittend. Bladen ineen roset staand. Goodyera £ O 9. 25. Orchidaceeën. 259 15 Buitenste bloemdekbladen lijnvormig, even lang als de stompe lip. Tros 3-8-bloemig. Bladen meest 2. Lipa r is S6B. Buitenste bloemdekbladen eirond, langer dan de toegespitste lip. Tros veelbloemig. Bladen meest 3. Mala x is S6B. 16 Lip 2-spletig, langer dan de overige, belmachtig samengebogen bloemdekbladen. Tros veelbloemig. Neóttia S6J. Lip zwak 8-lobbig, korter dan de bovenste bloemdekbladen. Tros armbloemig . Cora 11 iorrhiza 1109. 1. Cypripédilum L. 1 Stengel meest 8-5-bladig, kortbehaard. Bladen elliptisch tot eirond-lancetvorraig, spits, geplooid. Bloemen roodbruin. Lip lichtgeel, aan den voet met roode puntjes. 0,15-0,45. 2).. Mei, Juni. Sierplant uit M.-Europa. Vrouwenschoentje. •{■ C. Caicéolns L. 2. Orchis Trn. Standelkruid. Orchis. Kruiden, met 2 eivormige, langwerpige of gedeelde knollen en een eindelingaohe, meest veelbloemige aar. ledere bloem bezit een schutblad 1 1 De bovenste bloemdekbladen helmachtig of blokvormig samengebogen. Knollen ongedeeld 2 De 2 zijdelingsche bovenste bloemdekbladen afstaand of teruggeslagen 7 2 Lip S-deelig, de middenslip 2-spletig of 2-lobbig, meest met een tandje inde bocht. Stengel naar boven onbebladerd 4 Lip 3-spletig of 3-lobbig, de middenslip ongedeeld, hoogstens iets ingesneden. Stengel tot boven bebladerd ... 3 3 Aar dicht, rolrond, veelbloemig. Spoor half zoo lang als het vruchtbeginsel. Bloemdekbladen kortgepunt. Helm langwerpig, spits. Lip met byna vierhoekige of ruitvormige zyslippen. Bloemen vuil-bruinrood, wantsachtig riekend. 0,16-0,35. 2f. Juni, Juli. Vochtige weilanden. Sint-Pietersberg, Westbroek bij Geulle (Z. L.), Voerendaal, Valkenburg, Schin op Geul Wantsenorchis. O. corlóptaoms L. Aar los, arm-, circa 8-bloemig. Spoor korter dan het vruchtbeginsel, (soms langer en dan met kleiner bloemen dan hij de soort zelve: O. pictus Loial.; deze is by Valkenburg by Leiden gevonden). Helm zeer stomp, groen gestreept. Lip kort 3-lobbig met afgeronde zijlobben. Kleur der bloemen donkerpurper tot rosé of wit. 0,08-0,30. 1).. Mei, Juni, soms Herfst weer. Vochtige weilanden en in duinvalleien. Algemeen. Koekoeksbloem. Kulletjeskruid. Harlekijn. 0. MÓrio L. 4 Schutbladen veel korter dan het vruchtbeginsel ... 5 Schutbladen minstens half zoo lang als het vruchtbeginsel. Bloemen klein (0,008-0,01). Helm kort, stomp, van buiten zwartputper (daarom ‘25. Orchidaceeën. 260 de aar voor den bloeitijd als verbrand). Lip wit, met roode Pu»fiesi de middenstip naar voren langzamerhand verbreed .Spoor °“streeks 1/4 maal zoo lang als het vruchtbeginsel. 0,20-0,30. 2).. Mei, Juni. Maasuiterwaarden in Zuid-Limburg. 1 Aangebrande orchis. O. ustniatus L. 5 Lip met penseelachtige haarbundeltjes, de zijslippen met naar boven gebogen • • ” Lip met fluweelachtige puntjes, de zljslippen boogvormig naar boven gekromd, zeer lang, de middenslip 2-spletig, met lange slipjes, die denzelfden vorm hebben als de zljslippen, doch btfna dubbel zoo lang zijn jas deze Helm rood-violet, lip rosé of wit, donkerpurper gepunt Aar dicht, bolrond. 0,30-0,40. Ij.. Mei, Juni. Duinen. Schevomngen. (O. militaris vorm Simia Lk. in Prod. II). Apenorchis. O. Simia Uk. 6 Helm kort-eirond, van buiten rosé, donkerpurper gevlekt of zwartpnrper, donkerder dan de lip. Middenslip der lip aan den voet 4-5-maal zoo breed als de zijslippen, naar boven langzamerhand verbreed. Schutbladen Ijs- jsmaal zoo lang als het vruchtbeginsel. Lip wit of lichtpurper, donkerder geaderd, met purperkleurige haarbundeltjes. Welriekend (naar cumarine). 0,30-0,75. 4. Mei, Juni. Op met loofhout begroeide kalkheuvels. Zuid-Limburg, Wassenaar. (O. füsca Jacq.) Bruine orchis. 0. purpüreus Huos. De var 3 moravicusEchb. heeft korte zljlobben aan de lip en een aan den voet zeer breede, bijna halvemaanvormige middenlob. O miVtaris X pmpüieua M. Schulze staat in b(jna alle kenmerken tusschen de stamouders in. Wplre, Valkenburg, Gere°dal Helm eirond-iancetvormig, van buiten witachtig rosé,,.llc^er-ion ton Middenslip der lip eerst bijna even smal als de zljslippen, aan den top plotselingPverbreed. Schutbladen J/s-'/s-maal zoo lang; als het y™chtbeginsel. Lip wit, met lila purperkleurige haarbundeltjes. We nekend. 0 25-0 45. tp. Mei, Juni. Op met loofhout begroeide plaatsen. Zuid-Limburg, Breda, Velsen. (O. Bivini Gouan). . s’ Soldaatje. O. mllltirls L. De var. 0. in te rcéd en s Beck. Lip met breede, bijna afgeknotte, iets gekartelde, veelnervige lobbetjes aan de middenslip. Gerendal. 7 Knollen ongedeeld. Schutbladen vliezig, even lang als of iets korter dan bet vruchtbeginsel. Spoor horizontaal ot naar boven gericht. Schutbladen, tenminste de bovenste, 1-nervig. Bladen met smalleren voet, naar het midden verbreed. Lip diep 3-lobbig. Bovenste bloemdekbladen langwerpig, meer spits. Spoor ongeveer zoo lang als het vruchtbeginsel. Aar ten slotte verlengd. Bloemdek purper of roodachtig tot lila. 0,15-0,50. 2j.. Mei, Juni. In weiden, op zonnige heuvels, vooral op kalkgrond. Inde duinen (Hoek van Holland) en Zuid-Limburg. Zeldzaam. Mannetjesorchis. 0. masculus L. Knollen handvormig-gedeeld. Schutbladen meest kruid- 25. Orohidaoeeën. 261 achtig, langer dan het vruchtbeginsel. Spoor naar beneden gericht 8 8 Stengel hol, 4-6-bladig, het bovenste blad de aar meestal bereikend. De onderste schutbladen langer dan de bloemen .9 Stengel met merg, 6-9-bladig. Bladen met smallen voet, meest zwartbruin gevlekt, het bovenste meest van de aar verwijderd. Schutbladen korter dan de bloemen. Lip 3-lobbig. Bloemdek lichtpurper tot wit, de lip met donkerpurperkleurige teekeningen. 0,15-0,45. 2J.. Juni, Juli. In droge weilanden, op vochtige heide, in lichte bosschen. Algemeen. Koekoeksbloem. Gevlekte orchis. 0. maculatus L. Vormen: I. Onderste bladen langwerpig, stomp. a. Plant meest vrij krachtig. Bladen recht. Bloeiwjjze veelbloemig. 1. genuinus Bchb. Stengel vrij stijf- Bladen vrij talrijk. Bloeiwljze ten slotte bijna steeds cylindrisch en dicht. Schutbladen moest korter dan de bloemen. Lip meest slechts tot nauwelijks 1/3. gedeeld. De meest voorkomende vorm. 2. Meijéri Rchb. Stengel slap. Onderste bladen groot, de hoogere al gauw schutbladachtig. Bloeiwljze lang, vrij los. Bloemen kleiner dan bij 1. Lip diep 3-lobbig. Spoor dun. Op eenige plaatsen. b. sudéticus Poech. Plant meest klein (0,15-0,20 hoog). Bladen weinige, min of meer teruggekromd. Bloeiwljze armbloemig, los. Bloemen klein met smalle bloemdekbladen. Apeldoorn (?). 11. helodes Rchb. Ook de onderste bladen lancetvormig, toegespitst. Plant meest laag met meest dunnen stengel. Bloeiwjjze meest pyraraidaal. Schutbladen vaak langer dan de bloemen. Bloemen licht. In hoogvenen, meest tusschen veenmos, ook in vochtige heiden. Op verscheiden plaatsen gevonden. 9 Bladen met smalleren voet, tot het midden verbreed, aan den top vlak, afstaand, meest zwartbruin gevlekt, de onderste langwerpig-eirond tot lancetvormig. Lip 3-lobbig. Bloemdek lila-purper, zelden vleesehkleurig of wit. 0,15-0,30. 2J.. Mei, Juni. In vochtige weilanden en in veenstreken, ook inde duinen. Algemeen. Handjesbloem. Handekenskrnid. 0. tatifólius L. De bastaard van O. latifolius en O. Morio is te Bergen en Alblasserdara gevonden. Bladen bijna van den voet af versmald, lang- en los scheedevormend, rechtopstaand of rechtop-afstaand, meest ongevlekt 10 10 Bladen aan den top kapvormig samengetrokken, rechtopstaand. Lip ongedeeld of onduidelijk 3-lobbig met bleeke, onregelmatige teekening. Aar dicht, rijkbloemig. Bloemdek lichtpurper, soms vleesehkleurig of wit. 0,25-0,60- 25. Orchidaceeën. 262 2i Mei—Juli. In drassige weilanden en in veenstreken, ook inde duinen. Vrij algemeen. . Vleeschkleurige orchis. 0. incarnatus L. 7OTlTnceatus Echb. Vaak meer dan 0,50 hoog. Bloei wijze veelbloemig. Lip meest evenlang als of iets meer lang dan breed, vry a Scoor minstens334 maal zoolang als bet vruchtbeginsel. a.Ty picus Beek. Plant 0,40-0,50. Bloeiw«ze tot nauweliilcs 010 lang. Onderste schutbladen meest iets langer dan de bovenste, evenlang als de bloemen. De De vorm haematódes M. Schulze heeft gevlekte bladen en is van eenige plaatsen bekend. nI . 3. su bfoliósusM. Schulze. Plant tot 0,90 hoog. Bloei wvize tot bijna 0,15 lang, groot. Schutbladen meest lang. Bloemendaal. b brevicalcaratus Echb. Spoor nauwelijks half zoo lang ’ als het vruchtbeginsel, recht of bijna recht. Hoek van Holland, Staalduin. Charlois, Hoensbroek, Heerlen. O se rót in is Hausskn. Stengel dun. Bloeiwljze los armhloemig. Bloemen lichtpurper. Lip S-lobbig met kleine middenlob. Ber- DenvoNrnffi. al bis is bij Ede,Laag-Soeren en Oisterwijkgevonden. Fen bastaard van O. latifolius en O, incarnatus is lm Hoek van Holland, Charlois, Aalsmeer, Ootmarsum, Vlieland en op tal van plaatsen Eeinhastóa1rdUvgane00Iida6tni fo 11 u s en O. macu 1 a tu s is hij Deventer, St. Antoniuspolder en op verschillende plaatsen mZ.-Limburgg^ Ffin bastaard van O. maculatus en O. incarnatus is op lerscnei ling en bii Brunssum (Z -L.) gevonden, ook is bil Brunssum de bastaard van O m acuUt us helodes en O. incarnatus gevonden Bladen aan den top vlak, iets gootvormig, rechtop-afstaand, lancet-Uln vormig, de hoogere rechtopstaand, lijnvormig. Lij:. S-lobbig middenslip, met donkere streepjes, puntjes en vlekjes. Aailos; .^oeJ?aeK {dèekpurper. 0,30. ff. Juni, Juli. Vochtige, moerassige weiden Epen, Nuth (Z.-L.), Oostvoorne (?), Hillegoral?) . . O. Iraunstelnerl Sant, 3. Gymnadénia R. Br. Muggenorchis. Knollen handvormig gedeeld. Schutbladen 8-nervig. Aar rolrond, gedrongen. Spoor naar beneden gericht .... 1 Kloemdßk eeelachtig-wlt, klein. Bloemdekbladen tot een helm samengeböèen Lip 3 lobbig de middenlob tongvorraig. Spoor i/2-i/3-maal zoolang »?Fhet vruchtbeêihael. Aar vrij dicht. Bladen langwerpig-omgekeerd eirond 010-036. Juni—Augs. Op grazige plaatsen in heidestreken. Zwak riekend. Zuld-Limburg. Zeer zeldzaam. llich Witte muggenorebis. ir. aioina uicu. Bloemdek purper (soms wit), grooter . . . • • • 2 2 De ziidelingsche bloemdekbladen wijd afstaand. spoor draadvormig, bijna dubbel zoo lang als het vruchtbeginsel. Lip 3-lobbig, met ongeveer even lange, eironde, stompe slippen. Aar rolrond, verlengd. Bladen lijnvormig. Welriekend. 0,25-0,60. 4- Juni-Augs. In vocbüge, grazige streken, zoowel op veenachtigen bodem als in duinvalleien, ook in Z.-Limburg. Vrij zeldzaam. Groote muggenorebis. G. conopea n. oV* 25. Orchidaceeën. 263 Vormen: 1. den si flora Fr. Bloei wijze dicht. Duinen. 2. laxiflóra K1 oo s (= typica Beek.). Bloeiwflze los. Op de andere vindplaatsen en te Oostvoorne. De vorm intermédia Peter m. met half zoo groote bloemen, ia bij Amersfoort gevonden. Bloemdek kleiner dan bij de vorige. Spoor nauwelijks zoo lang als of tot i/e van het vruchtbeginsel. Overigens ais de vorige. 0,15-0,30. Juni, Juli. In vochtige weiden. Bergen (duinpan). Zeer welriekend. Geurige muggenorchis. G. odoratisslma Rlch. 4. Coeloglóssum Hartm. 1 Lip aan den top 3-tandig, de middelste tand korter. Spoor bijna zakvormig, veel korter dan het vruchtbeginsel. Bladen 2-5, in schutbladen overgaand. Schutbladen even lang als of langer dan de bloemen. Bloemdek groenachtig geel. levendig groen of naar buiten roodbruin aangeloopen. 0,06-0,30. Mei, Juni. In weiden. Zuid-Limburg, Staalduin (?), Susteren (bij Sittard), Glimmen, Petten, Vaals, Hulsberg. (Platanthera viridis Lindl.) . . . Groene nachtorchis. C. vtrlde Hartm. 5. Platanthéra Rich. Nachtorchis. Knollen ongedeeld. Stengel bijna naakt. Bladen elliptisch of langwerpig. Bloemen ineen lange, rolronde, losse aar . 1 1 Helmknopjes recht, evenwijdig loopend, dicht bijeen. Spoor draadvormig. Bladen meest 2, ovaal tot langwerpig, in den gevleagelden steel versmald. Bloemdek wit, zeer welriekend. 0,22-0,45. 2j_. Juni, Juli. In vochtige, veenachtige weilanden en op beschaduwden zand- en veengrond, in bosschen en in droge weiden. Vrij algemeen. (P. solstitialis Boenngh.). Welriekende nachtorchis. P. bifólia Rchb. Vormen: o. laxiflóra Drej. Plant slank. Bloeiwijza los. Zljdellngsche binnenste bloemdekbladen alleen aan den top samenneigend. Spoor lang, meest naar den top versmald. Het meest algemeen, ook in Z.-Limburg op veengrond. 0. densiflóra Drej. Plant meest krachtiger. Bloeiwijze vrjj dicht. Binnenste bloemdekbladen vaak sterker samenneigend. Spoor korter, aan den top vaak iets knotsvormig. Op de kalkheuvels in Z.-Limburg. De vormen trifoliata Thielens met 3, en quadrifoliata Pet er ra. met 4 bladen z()n een enkele maal gevonden. Helmhokjes naar onderen uit elkaar tredend, vrij ver van elkaar, meest boogvormig gekromd. Spoor meest wat knotsvormig en boogvormig gekromd, soms ontbrekend. Bloemdek bijna geelachtig-wit, top der lip en spoor groen, bijna reukeloos. 0,30-0,45. 2J.. Juni, Juli. Bosschen. Vrij zeldzaam. (P. montana Rchb. fil.J. Bergnachtorchis. P. chlorantha Rchb. De bastaard van P. bifolia en P. chlorantha met rechte, maar uitoenwijkende helmhokjes is in Z.-Limhurg gevonden. 25. Orchidaoeeën. 264 6. Ophrys L. ophr y s. Knollen ongedeeld. Stengel aan den top naakt of met scheedevormige bladen. Bladen langwerpig tot lancetvormig. Bloemen eenige ineen losse aar ••••••••• 1 1 Buitenste bloemdekbladen groenacbtig. Lip aan den top zonder aanhangsels, tamelijk vlak, purperbruin, fluweelachtig, 3-spletig, de zpslippen langwerpig, afstaand, de middenslip 2-lobbig, met spitse lobben, aan den voet met een bijna vierhoekige, lichtblauwe vlek. Binnenste bloemdekbladen smal-ïijnvormig, fluweelachtig, bruin tot roodachtig. 0,20-0,35. 4. Mei, Juni. Op begroeide berghellingen op kalkhoudenden bodem. Zuid-Limburg, Walcheren. (O. myodes Jacq.) Vliegen orchis. O. mascffera Huds. Buitenste bloemdekbladen wit. Lip aan den top met een groen of geel aanhangsel. Lip aan den voet met 2 kleine donkere, glanzige, stompe uitsteeksels, rond-omgekeerd eirond, omgebogen, donkerpurper met gele teekeningen. zijlobben teruggekromd, van onderen samenneigend, de middenlob ineen ongedeeld aanhangsel uitloopend. 0,20-0,50. '2l. April—Juli. Op grazige heuvelhellingen op kalkgrond. Zuid-Limburg, Hoek van Holland, Den Haag, Wijk aan Zee, Noordwpk aan Zee, Oostburg, Breskens Bij en orchis. O. apifera Huds, De var. aquisgranénsis Kaltenb., waarbij de teekening op de lip niet op een bij gelijkt, is op den Eljserberg gevonden. 7. Herminium L. 1 Bladen 2(-3), eirond of eirond-lancetvormig. Aar verlengd, tamelijk dicht. Lip spiesvormig, 3-spletig. Bloemdek klein, groengeel, naar honig riekend. 0,08-0,30. 2].. Juni. In weiden en in duinvalleien, ook in Z.-Limburg. Vrij zeldzaam . . . Herminium. H. monórchis R. Br. Deze plant gelijkt sterk opMaxalis paludosa, doch de naakte, bruine (en niet omhulde, groene) knol is ter onderscheiding reeds voldoende. 8. Anacamptis Rich. 1 Bladen lijn-lancetvormig, de bovenste zeer klein, ver van elkaar. Aar eerst kegelvormig, later ei- tot rolrond. Lip 3-lobbig of 3-spletig, met langwerpige slippen, aan den voet van boven met 2 rechtopstaande plaatjes. Bloemdek levendig purper, zelden lichtpurper of wit. 0,30-0,60. 2J.. Juni, Juli. Inde duinvalleien, ook een enkele maal bij Nijmegen en in Z.-Limburg. Vrij zeldzaam, (Aceras pyramidalis Rchb fil.). Hondskruid. A. pyramidalis Rich. 9. Himanthoglóssum Spr. 1 Bladen langwerpig tot lancetvormig. Aar rolrond. Lip 8-lobbig, mot smal lijnvormige zljlobben en lijnvormige middenlob, die 3-5-maal zoolang als de zljlobben en meest 2-spletig is. Bloemen onaangenaam riekend. 0,80-0,80. 4. Mei—Juli. Grazige plaatsen, Maastricht, Katwijk, Santpoort. Bokskulletjeskruid. Bokkenorchis. H. hircinmn Spr. 10. A'ceras R. Br. 1 Aar rolrond, rqkbloemig. De middenslip der 3-deelige lip lijnvormig, 25. Orchidaceeën. 265 2-spletig, de zijslippen lyn-draad vormig. Bloemdek lichtgroen, met bruinen rand. Lip lichtgroen, vaak roodachtig aangeloopen. 0,10-0,40. %. April—Juni. Zonnige heuvels, lichte bosschen. St. Pietersberg, Heerlen-Yalkenburg, Voerendaal, Gulpen, Gronsveld, Wijlre. Poppenorchis. A anthropóphora 11, Br. 11. Cephalanthéra Rich. Boschvogeltje. 1 Bloemen wit of geelachtig wit. Geheele plant (ook het vruchtbeginsel) onbehaard 2 Bloemen lichtpurper. Stengel boven evenals het vruchtbeginsel kortbehaard. Onderste bladen langwerpig, de bovenste lancet vormig, spits. Schutbladen even lang als of langer dan het vruchtbeginsel. Bloeradekbladen spits. 0,30-0,60. 24. Juni, Juli. St. Pietersberg (?). Schin op Geul (Z.L.) Rood boschvogeltje. C. rubra Rlch. 2 Bladen langwerpig eirond, spits of stomp. Aar meest armbloemig. Bovenste schutbladen meest korter dan de vruchtbeginsels. Bloemdekbladen stomp. Bloemdek geelachtig wit. Lip van binnen geel. 0,20—0,60. %. Mei, Juni. In loofbosschen en op begroeide hellingen in bergachtige streken, vooral op leem- en kalkgrond. Op vele plaatsen in Zuid-Limburg. (C. grandiflora Bab., C. pallens Rich.). Bleek boschvogeltje. C. alba Sim. Bladen lancet vormig, toegespitst, de bovenste Jijn-lancetvormig. Aar tamelyk veelbloemig. Schutbladen veel korter dan het vruchtbeginsel. Buitenste bloemdekbladen spits. Bloemdek wit. Lip van binnen met een gele vlek. 0,15-0,45. 24. Mei, Juni. In bosschen, liefst op kalkgrond. Zeer zeldzaam, op een paar plaatsen in Zuid-Limburg. (C. ensifolia Rich., C. Xiphophyllum Rchb. fil). Wit boschvogeltje. C. longifólia Fritsch. 12. Epipactis Adans. Wespenorchis. Wortelstok kruipend of dikvezelig. Stengel bebladerd. Bloemtros naar ééne zijde gekeerd, knikkend of overhangend . 1 1 Voorste lid der lip toegespitst, bootvormig verdiept, aan den top omgebogen 2 Voorste lid der lip rond, stomp, vlak, gekarteld, het achterste aan weerszijden met een kort-driehoekige lob. Bladen langer dan de stengelleden, eirond-lancetvormig tot lancetvormig. Buitenste bloemdekbladen brninachtiggroen, de binnenste wit, aan den voet roodachtig, de lip wit, roodgestreept. Met uitloopers. 0,30-0,45. 2J.. Juni—Augs. In moerassige weiden en in duinvalleien. Vrij algemeen. Moeraswespenorchis. E. palüstris Crntz. De var. ochroleüca Barla, die witte bloemen heeft, terwijl de buitenste bloemdekbladen van buiten meest geelgroen zijn gekleurd, is bij Oostvoorne, West Terschelling en Oostkapelle gevonden. De var. purpürea Ge lak., waarbij het bloemdek vuilpurper en de uitholling der lip donkerpurper is, terwijl de bladen eirond-lancetvormig en de bovenste lancetvormig zijn, is bij Oostkapelle. Bergen aan Zee, Gulpen en Eis-Wittem gevonden. De var. ericetórurn Aschrs. et Gr. is te Oostvoorne gevonden. Plant laag, circa 0,10 hoog. Bladen smal, bijna lancetvormig, stijf. Bloeiwijze meest slechts 4-8-bloemig, ruet sterker rood gekleurde bloemen. 25. Orehidaoeeën. 266 2 Bladen klein, weinige, (3-6), eirond tot lijn-lancetvormig, met ruwen rand, korter dan, zelden even lang als de stengeneden, ook op de nerven bijna kaal. Voorste lid der lip aan den voet met twee groote knobbels. Bloemen roodachtig groen, de rand van de lip wit. 0,10-0,40. Juni Augs. Beschaduwde plaatsen. St.-Pietersberg, Valkenburg. Kleine wespenorehis. E. mlcrophy'lla Sw. Bladen op de nerven behaard 3 3 Vruchtbeginsel iets behaard of kaal. Achterste lid der lip van voren met een nauwe spleet, het voorste aan den voet meest met 2 kleine bultjes. Middelste stengelbladen langer dan de stengelleden. Bloemdek roodachtig-groen. 0. 2|. Juni—Augs. In loofbosschen en in duinvalleien, tusschen kreupelhout. Vrij algemeen. Wespenorchis. E. latifólia Alt. Vruchtbeginsel zachtbehaard. Knobbels aan den voet van het voorste lid der lip gekarteld. Achterste lid der lip met wijde spleet. Bladen stijf, langwerpig-eirond, toogospitst, de middelste langer dan de stengeneden. Geheele plant roodachtig. Bloemen scharlaken-purper tot bruinrood, welriekend. 0,80-0,60. 2).. Juni—Augs. In Zuid-Limburg. Zeldzaam, (L. atrorubens Hoffm.). . „ . Bruinroode wespenorchis. E. atropurpurea Kann. 13. Listéra R. Br. Keverorchis. 1 Stengel krachtig Bladen eirond tot breed-eirond. Tros veelbloemig. Lip 2-spletig. Bloemdek groenachtig-geel. Lip geelgroen. 0,22-0,45. 4- Mei, Juni. In kreupelhout, langs begroeide wegkanten, in lichte bosschen, in duinvalleien.'Algemeen . Keverorchis. L. ovata R. Br. 1. og 1 ó ssa Peterm. Lip smal, verlengd. Bladen eirond, meest 11-nervig. Het meest algemeen. De f. tri f o l ia t a Ascbrs.et Gr. met 3 bladen, is by Gronsveld en Epen gevonden. , -1Q Def. multinérvis Peterm. met byna ronde, meest 17- of 18- nervige bladen bü Gronsveld. 2. platyglóssa Peterm. Lip korter en broeder dan b\i de vorige, meest omgekeerd hartvormig-driehoekig met eironde tot ovale slippen. Stengeneer.1 Tros 6-12-bloemig. Lip aan den voet aan weerszijden met een tandje. Bloemen groenachtig, van binnen purper. 0,07-0,23. X. Mei, Juni. In vochtige naaidbosschen, op veengrond. Vroeger bj) Overveen. , „ Kleine keverorchis. L. cordata K. Br. 14. Neóttia Sw. 1 Wortelstok uit vele, dicht aaneenliggende vezels bestaand, vaak vogelnestachtig. Stengel met 4-5 schubachtige bladen bezet. Lip 2-lobbig met tongvormige, uitgespreide lobben. De geheele plant geelbruin. 0,22-0,60. OO en Mei, Juni. Bosschen. Z.-Limburg, Twente. Vogelnestje- N. Nidus avis Rich, 25. Orchidaceeën. 267 De var. (3. g1 an dul ó sa Beek., waarby de plant naar boven min of meer klierachtig behaard is, komt in Z.-Liraburg en by Bergen (N.-H.) voor. 15. Goodyëra R. Br. 1 Wortelstok kruipend. Stengel naar boven, evenals de bladen kortbehaard. Bladen gesteeld, ei- tot langwerpig-eivormig, overwinterend. Aar veelbloemig, dicht. Bloemdek van buiten groenachtig, van binnen wit. 0,15-0,30. 2J-. Ju'i.Augs. Dennenbosschen. Leuvenumschebosch, Havelte, Olterterp (Fr.), Roden (Dr.), Vorden, Eindhoven, Schoorl, Diepenveen, Gorsel, Velsen-Wyk aan Zee. Dennenorchis. G. répens R. Br. 16. Spiranthes Rich. Sehroeforchis. Twee of meer lange knollen. Stengel in scheeden gehuld. Bladen lancetvormig. Aar dun, naar ééne zijde gekeerd, min of meer schroefvormig gedraaid. Bloemen klein, wit . . 1 1 Bladen ineen wortelroset, eirond of eiroad-langwerpig, spits. Stengel zijstandig, alleen met eenige scheeden bezet, naar boven kortbehaard. Lip van voren golfsgewijs gekarteld. Bloemdek van buiten groenachtig, van binnen wit. 0,07-0,22. 4' Augs.—Octr. Vochtige heide- en veengrond, ook inde binnenduinen (Goeree). Zeldzaam. (S. autumnalis Rich.) Herfstschroeforchis. 8. spiralis Koch. Stengel bebladerd. Bladen lijn-lancetvormig tol lijnvormig. Lip naar voren fljn gekarteld. Bloemdek wit. 0,10-0,40. 14. Juni—Augs. Moerassige veengrond. EU-Hunsel (L.), Weert. Zomerschroeforchis. S. aestlvalls Rlcb. 17. Liparis Rchb. 1 Plant geelgroen. Stengel aan den voet 2-bladig. Bladen langwerpig. Tros I-10-bloemig. Lip langwerpig, fijn gekarteld. Bloemdek groenachtig-geel. 0,07-0,22. 4' Mei—Juli. Vochtige duinvalleien en in moerassige veenstreken. Vrij zeldzaam (Stürmia Loesélii Rchb.) Liparis. L. Loesélii Rich. 18. Malaxis Solander. 1 Stengel beneden meest 3-bladig, 5-kantig. Bladen eirond tot langwerpig, stomp. Tros veelbloemig. Bloemen klein. Buitenste bloemdekbladen bijna driehoekig, de binnenste langwerpig. Lip langwerpig, spits. Bloemdek geelachtiggroen. 0,07-0,30. 4- Juli. Augs. Moerassige plaatsen in veenstreken, ook in duinvalleien. Vrij zeldzaam. Malaxis. M. paludósa Sw. 25. Orchidaceeën. 268 19. Coralliorrhïza Hall. 1 Wortelstok vleezie op een gewei gelijkend, knolachtig vertakt. Stengel Wmet meest 8 lè!’S 55ikige schablen Tros armbloem.g L,plaDgW 3-lobbig, wit met roode puntjes. Plant geel-groen;aM‘f’ °?t B Br' Mei, Juni. Bergen (N. H.) . . Kor aal wor tel. C. mnata K. Br. XXVI. Fam. Scheuclizeriaceeëll. Zoutgrassen. VI. Water- of moerasplanlen. Bloemen in trossen of aren, met een aroen, 6-bladiq bloemdek. Meeldraden 6. Vruchtbeginsels bovenstandiq, 3-6, min of meer vergroeid, later als vruchten meest gescheiden. Het versche loof is vergiftig [door blauxczuur). 1 Vruchtjes alleen aan den voet vergroeid. Bloemen ineen armbloemigen tros. Stengel bebladerd. Scheuchzéria ge». Vruchtjes over de geheele lengte vergroeid Bloemen in een rijkbloemigen tros, kortgesteeld. Bladen wortelstandig Triglóchm 269. 1. Scheuchzéria L. 1 Bladen smal-lijnvormig, gesleufd, met scheede. Bloemen 3-10 ineen ijlen tros, de onderste lang-, de bovenste kortgesteeld. Bloemdek geelgroen. 0,15-0,20. 2f. Mei, Juni. Moerassige veenstreken. Zeldzaam. .... . Scheuchzéria. 8. paiustris L. 2. Triglóchin Riv. Zoutgras. Wortelstok vezelig. Zodevormend 1 1 Tros dicht. Bloemstelen recht-ópstaand. Vruchtjes eirond, onder den top ingesnoerd, uit 6 deelen bestaande. Bloemdek groen, van boven roodachtig. 0,15-0,75. 4. Juni—Augs. Zilte gronden. Vrij algemeen. Strandzoutgras. T. maritima L. Tros ijl. Bloemstelen aangedrukt tegen den stengel. Vruchtjes lijn-knotsvormig, aan den voet versmald, uit 3 deelen bestaande. Bloemdek geelgroen, van boven vaak violet. 0,15-0,60. 4- Juni-Septr. Drassige, ook zilte weilanden, veengrond, aan moerassige waterkanten. Algemeen . . Moeraszoutgras. T. paiustris L. XXVII. Fam. Alismataceeëll. Waterweegbreeachtigen. Moeras- of waterplanten. Kelk 3-Uadig, groen of gekleurd. Bloemkroon 3-bladig. Meeldraden 6 of meer. Stampers meest vele, bovenstandig. Planten 2-slachtig of 1-huizig. 26. Scheuchzeri ao e e ë n. 27. Aliemataceeën. 269 1 Bloemen 2-slachtig. Meeldraden meest 6. Bladen eirond of elliptisch tot lijnvormig 2 Planten 1-hnizig, de mannelijke bloemen boven de vrouwelijke. Meeldraden talrijk. Bladen diep-pijlvormig. Sagittaria 331. 2 Stengel bebladerd. Bloemen 1-5 inde bladoksels. Vruchtjes 6(-12) Eli sma 330 Stengel onbebladerd. Bladen wortelstandig. Vruchtjes meest talrijk 3 3 Vruchtjes ineen cirkel gerangschikt, sterk zijdelings samengedrukt, de stijl aan de binnenzijde dragend. Alis ma 330. Vruchtjes tot een hoofdje samengedrongen, weinig samengedrukt, de blijvende stijl aan den top dragend. Echinodórus 331 1. Alisma Riv. Waterwee g b r e e. vi. 1 Bloemen in kransen, een groote pluim vormend. Stengels rechtopstaand. Bladen eirond of elliptisch, toegespitst, aan den voet afgerond, iets hartvormig of versmald, zelden lancetvormig of lijnvormig en dan zwevend. Vruchtjes stomp, ineen cirkel staand, sterk zijdelings samengedrukt, stomp geribd. Bloemkroon wit of roodachtig, met gelen nagel. 0,15-1,50. 2J.. Juni—Herfst. In en aan allerlei wateren. Zeer algemeen. Groote waterweegbree. A. Plantage aquatica L. Ondersoorten: A. ty'picura (A. Plantage L.) Styl lang, bijna recht. Rijpe vruchtjes op den rug met slechts een groef. B. graminifólium Ehrh. Styl kort, gekromd. Vruchtjes op den rug meestal met 2 groeven. 2. Elisma Buch. vi. 1 Stengel bebladerd, in het water drijvend, zeldzamer in het slib kruipend. De wortelbladen lijnvormig, zittend, de bovenste eirond tot langwerpig, meest aan den voet en den top afgerond, langgesteeld. Bloemen 1-5 bij elkaar, inde knoopen van den stengel, inde oksels der bladen, op het water uitgespreid. Vruchtjes 6(-12), langwerpig-eirond, geribd, stomp met stekelpunt. Bloemkroon wit met gelen nagel. 0,10-1,00. 2].. Mei—Augs. 27. Alismataoeeën 270 In slooten en poelen, in hei- en voerstreken. Vrij algemeen. (Alisma natans L.) Drijvende waterweegbree. E. natans Buch. Variëteiten * 3 ré pens Aschrs. et Gr. Stengel kruipend, inde knoopen M wortelend. Bladen alle gesteeld met ovale schijf. Op verscheidene Ete vorm^ll^plïntag Inlfó 11 um Aschrs. et Gr. van deze heeft kon, gestoelde hladen, die alle of althans de onderste spits zijn en is misschien bij Valkénswaard gevonden, v sparganiifóliura Aschrs. et Gr. (Alisma natans B.hnearifólium v.d. Bosch). Bladen alle zwevend, zittend, Ipnvormig, vliezig. Bozendaal, Oisterwijk, Wychen. 3. Echinodórus Rich. vi. 1 Bloeiwijze schermachtig, meest slechts uiteen krans bestaand, zelden nog meer kransen er onder. Stengel rechtopstaand. Bladen smal lancetvormig, zonder hartvormigen voet. Vruchtjes een bolvormig hoofdje vormend, weinig samengedrukt, 4- of 5-kantig. Bloemkroon wit of roodachtig, met gelen nagel. 0,30-0,40. 2j- Juli—Septr. Op moerassige, nu en dan overstroomde plaatsen, in zandige streken, ook in en bij slooten en veenpoelen. Algemeen. (Alisma ranunouloides L.) . . Lepelblad. Kleine waterweegbree. E. ranunouloides Engelm. 3anréopen:s Aschrs. Zwengels liggend, inde knoopen wortelend ’ met bladen, die op de wortelbladen gelijken en in hunne oksels V zb‘°sTe“i?éTfnns As"- Bladen al.e of bijna alle zwevend, .. unTff'óïu s?rEenbloemig.n'f^lielanï,Terschelling, Oisterwijk. 4. Sagittdria L. xxi. 1 Bladen aan den voet van den stengel staand, langgesteeld, toegespitst, meest diep-pijlvormig. Bladstelen, evenals de stengel, driekant. Bloemen in 3-bloemige kransen, trosvormig. Bloemkroon wit, met purperkleuriger! nagel. 0,30-0,90. Ij.. Juni—Augs. In allerlei wateren. Algemeen. Adderkruid. Serpentstongen. Snoekehlad. Pijlkruid. S. sagittifólia L. A°F B?aden am,ans (je bovenste, duidelijk vaneen bladsteel en schijf ' voorzdeneclnchtbladhen, Boyenste bladel? lancetvorrnig met lange, spitse, pijlslippen, die minstens zoolang znni alsi de rest van het blad. Het meest voorkomend m stilstaande b. Bolle. Bovenste bladen eirond-lancetvormig, zonder of met korte, stompe pplslippen, die hoogstens 27. Alismataceeën. 271 de helft der lengte van de rest van het blad hebben. In diepe, stilstaande wateren, vaak niet bloeiend. B. vallisncriifólia Coss. et Germ. Bladen alle ondergedoken, lijnvormig, zittend, zwevend. Meest niet bloeiend, in diepe, vooral stroomende wateren. XXVIII. Tam. Blltoinaceeën. Zwanenbloemachtigen. xi. Moeras- of waterplanten. Kelk 3-hladig. Bloemkroon 3-Uadig. Meeldraden 9. Stampers 6, bovenstandig, Bloemen 2-slachtig. 1 Kelk roodachtig Bütomus ata 1. Bütomus Trn. 1 Bladen aan den voet van den stengel rechtopstaand. Bloemen schijnbaar ineen eindelingsch scherm staande. Kelk en bloemkroon roodachtig-wit, donkerder geaderd. 0,90-1,50. 2J.. Juni—Angs. Aan allerlei wateren. Algemeen Koffieboonen. Kikkerbloem. Zwanenbloem. B. umbellalus L. XXIX. Kam. Hydrocharitacecëll. Waterkaarden. Tweehuizige waterplanten. Kelk 3-hladig, groen. Bloemkroon 3-hladig. Meeldraden 3 of een veelvoud daarvan. Vruchtbeginsel 1, onderstandig, met 3 of 6 meest 2-spletige stijlen. 1 Vruchtbeginsel met 3 stempels, 1-hokkig. Bladen ondergedoken, in kransen van 3 of 4, langwerpig tot lijnlancetvormig. Bloemen zeer klein, de vrouwelijke zeer lang gesteeld flelodéa ara. Vruchtbeginsel met 6 stempels, (schijnbaar) veelhokkig. Bloemen vrij groot 2 2 Bladen ondergedoken, lang-lijnvormig, ineen dicht roset. Meeldraden talrijk, ongeveer 12 met helmknopjes. Stratiótes at3. Bladen drijvend, rondachtig-niervormig. Meeldraden 12, de 3 buitenste meest onvruchtbaar. Hydrócharis at 3. 1. Helodéa Rich. ui. (xxm). 1 Stengel vertakt. Bladen langwerpig-eirond tot lijn-lancetvormig, fijn gezaagd. Bloemen wit of lichtviolet. Bij ons alleen met vrouwelijke bloemen. 0,30-3,00. 4. Mei—Augs. In allerlei wateren, algemeen. Afkomstig uit 28. Butomaceeen. – 29. Hydrocharitaceeën. 272 N. Amerika en sinds 1860 hier voorkomend en sterk voortgroeiend. (Anacharis Alsinastrum Bab.) Waterpest. H. canadénsis Rich. et Nlich. Van den vorm C. latifólia Casp. met eironde bladen, die dicht opeenstaande kransen vormen, is de vorm répens Sanio, met rondachtig-eironde bladen, in ondiep water of in het slib, by Soesterberg gevonden. 2, Stratiótes L. xxn. 1 Bladen breed lijnvormig, gootvormig, gesleufd, doornig getand, donkergroen. Bloemen wit, boven den waterspiegel uitstekend, de mannelijke gesteeld, de vrouwelijke bijna zittend, ten deele binnen de schutbladen. O, 2]-. Mei—Augs. In allerlei wateren en plassen. Algemeen. Kaarde. Stekelroos. Aalstekel. Wateraloë. Scheer en. Krabbescheer. S. aloides L. 8. Hydrócharis L. xxn. 1 Bladen cirkelrond met hartvormige insnijding, lederachtig, met 2 groote, doorschijnende steunbladen. Bloemen wit, de mannelijke grooter dan de vronwelijke. 0,15-0,30. 2j.. Juni—Augs. In allerlei wateren, ook in veenpiassen. Algemeen . Duitblad. Kikkerkruid. Kikkerbeet. H. Mórsus rana» L. De plant onderscheidt zich in niet-bloeienden toestand vanLimnanthemum nymphaeoides door de steunbladen, door het ontbreken van knobbeltjes op stengel en bloemstelen en door de eigenaardige nerfverspreiding, n.l. eenige nerven loopen van don voet naar den top en zjjn dooreen loodrecht daarop staand netwerk van fijnere nerven verbonden. 18 heckels, Schoolflora, 16e druk. 29. Hydrocharitaceeën. 273 ONDERKLASSE I. CHORIPET ALEN. bloemen met losbladige bloemkroon OF ZONDER BLOEMKROON. FAMILIE 30—101. KLASSE 11. DICOTYLEN. TWEEZAADLOBBIGEN. XXX. Fam. Cupuliferen. Napj esdragenden. xxi. Doornen of heesters, eenhuizig. Mannelijke bloemen in katjes, met weinig ontwikkeld of zonder bloemdek. Meeldraden 2-20. Vrouwe- I lijke bloemen soms ook in katjes, alleenstaand of meer bijeen, | met weinig ontwikkeld, bovenstandig of zonder bloemdek, inde [ oksels van schutbladen. Vruchtbeginsel 2- of meerhokkig. Vrucht I een noot, vaak door de uitgegroeide schutbladen omgeven. 1 Vrouwelijke bloemen in katjes, die echter soms den vorm van bladknoppen hebben 2 Vrouwelijke bloemen alleenstaand of 2—5 bijeen, dooreen ; blijvend, zich later vergrootend, bekervormig omwindsel | geheel of ten deele omgeven 5 2 Mannelijke en vrouwelijke bloemen in rolronde of langwerpige bloeiwijzen (katjes). Helmknopjes kaal. Vruchten zonder omhulsel 3 Mannelijke bloemen in rolronde, vrouwelijke in losse of j knopvormige bloeiwijzen (katjes). Helmknoppen aan den ! top met een haarbosje. Vruchten met omhulsel . . 4 3 Vrouwelijke katjes alleenstaand. Schutbladen der vrouwelijke bloemen niet houtig wordend, afvallend. Bét ula sa. Vrouwelijke katjes in trosjes van 3-5 (aan een gemeen- ; schappelijken steek). Schutbladen der vrouwelijke bloemen ; houtig wordend, blijvend A’l nu s eet. 4 Vrouwelijke katjes los. Noot dooreen 3-deelig, bladachtig omhulsel aan de eene zijde bedekt. Carpinus atB. Vrouwelijke bloemen in op knoppen gelijkende katjes. Noot dooreen onregelmatig ingesneden, kruidachtig omwindsel omgeven Córylus aas. 5 Mannelijke bloeiwijzen bolvormig, hangend, langgesteeld. Vruchten 2-3 bijeen ineen borstelig omwindsel, dat zich met 4 kleppen opent Fagus at 9. Mannelijke bloeiwijzen draadvormig, afgebroken, slap neerhangend. Vruchten alleenstaand ineen napvormig, met schubben bekleed omwindsel (napje). Quércus a!9. Mannelijke bloeiwijzen verlongd-rolrond, rechtopstaand. Vruchtjes 2-3 I bijeen, ineen stekelig, zich met i kleppen openend omwindsel. C astanea BïO. De familie der Cupuliferen wordt in 3 onderfamiliën verdeeld, nl. de Betuleeën (gesl. Betula, Alnus), de Coryleeën (gesl. Corylns, Carpinus) en de Fageeën (gesl. Fagus, Castanea, Quercus). 1, Bétula Trn. Berk. Eenhuizige boomen of heesters, de eerste met fijn vertakte, losse kroon en gladde schors. Bladen gestoeld. Mannelijke katjes alleenstaand, den heelen winter reeds aanwezig, de vrouwelijke in ’t voorjaar versohjjnend. Schubben der mannelijke katjes schildvormig, met 12 meeldraden, die der vrouwelijke vlak, 3-deelig, met 2—3 stampers. Nootjes gevleugeld . 1 Vrouwelijke katjes inden vruchttoestand hangend . . 2 Vrouwelijke katjes' inden vruchttoestand opgericht. Bladen lancet- tot ruitvormig-eirond, kortgesteeld, met wigvormigen voet, van onderen zacht behaard. Jonge takken zacht behaard. Schubben breeder dan de vruchten. 10,00-20,00. b. April, Mei. Sierboom uit N.-Amerika, Zwarte berk. f B. ulgra L. Bladen en takken kaal, Bladen driehoekig-ruitvormig, lang-toegespitst, dubbel-gezaagd. Vrouwelijke katjes ten slotte hangend. Vleugel dubbel zoo breed als de vrucht. Takken vaak hangend (B. péndula Roth.j. 6,00-18,00. b- April, Mei. In bosohrijke streken, heidevelden en duinpannen. Algemeen. Ook gekweekt. (B. alba L) Zilverberk. Witte berk. Ruwe berk. B. VöïTUCÓsa Ehrh. Bladen eerst, evenals de jonge takken, zachtbehaard, later meest alleen van onderen inde hoeken der aderen gebaard, eirond of rnitvormig-eirond, met afgeronde zijhoeken, kort-toegespitst. Vrouwelijke katjes meest rechtopstaand, later hangend. Vleugel even breed als de vrucht. 0,90- 18,00. I). April, Mei. Vindplaatsen als de vorige, maar op meer vochtige plaatsen. Vrij algemeen. Ook gekweekt. . . Zachte berk. B. pubéscens Ehrh, Bladstelen en jonge takken min of meer behaard, de bladschflven evenals de jonge takken meest met was er op. Bladen eirond. 10,00-20,00. b-April, Mei. Uit N.-Amerika. (B. papyrifera Mchx.). Sierboom. Papierberk. fB, papyracea Willd. 2. Alnus Trn. E1 s. Eller. Elze. Elzenboom. Eenhuizige boomen of heesters met losse kroon en ronde of eivormige bladen. Schubben der mannelijke katjes schildvormig met 12 meeldraden, die der vrouwelijke vlak met 2 stampers 1 Vrouwelijke katjes klein, een trosje vormend. Bladen zonder hartvormigen of afgeronden voet .... 2 Vrouwelüke katjes bijna steeds alleenstaand (zelden tot 3 bijeen). Bladen met afgeronden of hartvormigen voet, rondachtig tot eirond, kort toegespitst, klein gezaagd, van onderen inde hoeken der aderen gebaard, overigens kaai. Knoppen langgesteeld, met vele klieren bezet. i,OO-8,00. b. April. Uit den Kaukasus. Gekweekt. Hartbladige els. f A. cordlfolla Ten. 80. Cnpuliferen. 277 2 Bladen volwassen van onderen kaal, alleen inde hoeken der nerven gebaard, rondaehtig of rondachtig-omgekeerdeirond, van voren stomp of iets ingesneden, ongelijkgezaagd of klein-getand, inde jeugd zeer kleverig, van onderen bleeker. Schors zwartbruin-rood, later gescheurd, zwartachtig. 3,00-24,00. t) Maart, April. Tussohen kreupelhout, op moerassige plaatsen en aan waterkanten. Algemeen. Ook gekweekt. Zwarte els. A. glutinósa Gaertn. Bladen volwassen van onderen kort behaard, ten slotte vaak bijna kaal, eirond-elliptisch, meest spits of korttoegespitst, meest dubbel-gezaagd, van onderen blauwgroen. Vrouwelijke katjes kortgesteeld of bijna zittend. Schors glad, aschgrauw. 6,00-24,00. 1)- Maart, April. In heggen, tusschen kreupelhout, vooral op vochtige plaatsen. Zeldzaam. Ook gekweekt. Grauwe els. A. incaaa D. C. 3. Córylus Trn. Eenhuizige heesters of boomeu met gestoelde, aan den voet z wak-hartvormige, toegespitste, dubbel-gezaagde bladen. De mannelijke katjes zitten reeds den geheelen winter aan de takken, de vrouwelijke hebben den vorm van bladknoppen. I 1 Vruchtomwindsel bekervormig, open, even lang als of korter dan de vrucht. Bladen rond-omgekeerd eirond, met hartvormigen voet, toegespitst, zwak-gelobd, dubbelgezaagd. Helmknopjes geel. Takken grijs. 1,80-3,60. 1). Febr.—April. In bossohen en heggen. Algemeen. Ook gekweekt .... Hazelnoot. Hazelnotenstruik. Hazelaar. C. Avellana L. Vruchtomwindsel buisvormig, naar boven vernauwd, langer, meest dubbel zoo lang als de vrucht. Helmknopjes meest rood. Vrucht langwerpig. Overigens als de vorige soort. 2,50-6,00. b. Uit Zuid-Europa. Febr.—- April. Soms gekweekt in tuinen, ook de bruine var.: de zwarte hazelaar. Lammertjesnoot. +O. tnbolósa Wllld. Vruchtomwindsel de vrucht alleen beneden omsluitend tot beneden toe in smalle slippen gedeeld. Vrucht kort, bolrond tot overdwars breeder. Meest boomachtig, met gescheurde schors. 3,00-4,00. f>. Febr., Maart. Uit Z.0.-Europa Kretische noot, f C. Coliirns L. 4. Carpinus Trn. Eenhuizige boomen of heesters met gestoelde bladen. Mannelijke katjes rolrond, hangend, zich vóór de bladen reeds ontwikkelend, Vrouwelijke katjes tegelijk met de bladen verschijnend en in hangende katjes veranderend ... 1 30. Cupuliferon. 278 1 Bladen langwerpig-eirond, toegespitst, aan den voet scheef, dubbel-gezaagd, bijna kaal. De vruchten vormen dichte, hangende bundels. Schors grijsachtig, glad. 6,00-12,00. 1). April, Mei. In bosschen en in heggen, ook als heester aangeplant. Vrij algemeen. Haagbeuk. C. Betulus L. 5. Fagus Trn, Beuk. Beukenboom. 1 Bladen eirond, onduidelijk getand, gewimperd overigens kaal. Schors grauw, tamelijk glad. 24,00-30,00. b- Mei. In bosschen, langs wegen enz. Algemeen. Ook gekweekt. Beuk. F. silvatica L. In narlcen vindt men niet zelden een in Zuid-Tyrol inheemschen vorm met bruinroode bladen (F. purpürea Ait, bruine beuk), zeldzamer zijn de vormen met verlengde veerspletige (F. coraptonnfolia) of bijna lijnvormige, of ook ongedeelde bladen (F. asplennfolia). 6. Castanea Trn. 1 Bladen langwerpig-lancetvormig, toegespitst, toegespitst getand, way®rïerachtig laT holen donkergroen, glanzig, van onderen bleekgroen Schors met Icheuren. 15,0d-30,00. b. Jum. Als sierboom aangeplant, ook ver wilderd. Uit Zuid-Europa (Fagus Castanea L., 0. vesca Gaertn)_ Tamme kastanje, f C. eativa Milt. 7. Quércus L. Eik. Eikelboom. Ekenhoom. Eikelboom. Eenhuiziee boomen met kort geateelde, veerlobbige totveerdeelige bladen. Mannelijke katjes en vrouwelijke bloemen komen tegeljjk met de bladen. De vrucht steekt ineen napje (vergroeide schutbladen) 1 Napjes met schubben of knobbeltjes bezet 2 Manies mot lange, stijve, afslaande borstels bezet. Bladen kortgesteeld, " gelobd of veerspletig, met toegespitste lobben, van donkergroen yin onderen kortbohaard of griisviltig. Stempels geel 16,°0-20 00 £ Mei. Sierboom uit Zuid-Europa . . . . Moseik. f Q. Oerrls L. 2 Bladslippen stomp, afgerond. Vrucht in het eerste jaar rijp wordend. Inheemsche soorten . . . • *. * .. Bladslippen spits. Vruchten eerst in het tweede jaar rijp wordend. Noord-Amerikaansche soorten. . • • • 4 3 Bladen zeer kortgesteeld, bijna zittend (de steel niet langer dan de halve breedte van den bladvoet), langwerpigomgekeerd eirond, aan den voet meest afgeknot of iets bartvormig. Vrouwelijke bloemen en vruchten aan een gemeenscbappelijken steel, die de bladstelen in leng e overtreft. 18,00-52,00. b- Mei. (lets vroeger bloeiende dan de volgende). In bosschen, langs wegen. Algemeen. Ook gekweekt. (Q. peduncnlata Ehrh.) 6 Zomer eik. Q. Robur L. 80. Cupuliferen. 279 Bladen langgesteeld (de steel langer dan de halve breedte van den bladvoet), omgekeerd-eirond, met meest wig vormig toeloopenden voet. Vrouwelijke bloemen en vruchten zittend of aan een gemeenschappeljjken, de bladstelen in lengte niet overtreftenden steel. 18,00-30,00. Ij. Mei. In bosschen, langs wegen. Zeer zeldzaam, waarschijnlijk alleen aangeplant. Ook gekweekt. (Q. Robnr Rth.). Wintereik. f Q, sessiliflóra Sm. 4. Knoppen viltig. Bladen veerspletig, aan weerskanten met 3 slippen, van onderen bleekgroen, inden herfst bruin van kleur. Vruchten omstreeks voor de helft door het napje omsloten. De schors kleurt speeksel geel. 12,00-20,00. Ij. Mei. Sierboom. . . Verfeik. f Q tinctória Bartl. Knoppen kaal. Vruchten groot, 0,02 lang, door het vlakke napje alleen aan den voet orngeven. Bladen groot, 0,15-0,20 lang, 0,10-0,15 broed, van boven donkergroen, van onderen bleekgroen, kaal, hoogstens tot in het midden ingesneden, met aan weerszijden 1-6 slippen, inden herfst roodbruin van kleur wordend. 12,00-16,00. Ij. Mei. Sierboom. Roodeeik. f Q. mbra L. XXXI. Fam. Jllglandaceeëll. Okkernootachtigen. xxr. Boomen, 1-huizig. Bladen geveerd. Mannelijke bloemen in katjes. Bloemen inde oksels van schubben. Meeldraden 10 tot talrijk. Vrouwelijke bloemen alleenstaand, eenige bijeen of ook in katjes. Bloemdek 3-5-tandig. Vruchtbeginsel onderstandig, met 2 stempels. Vrucht een steenvrucht. 1 Vrouwelpke bloemen alleenstaand of 2-3 bij elkaar in korte, eindstandige katjes. Stempels 2. Vrucht een ineen lederachtige, vleezige schaal ingesloten, tweekleppige noot Jüglans Vrouwelijke bloemen in veelbloeraige, losse, hangende katjes. Vrucht een met twee vleugels voorziene noot. Merg der takken in vakjes verdeeld. Pteroca rya S&O. 1. Jüglans L. Noteboom. Okkernoot. Walnoot. Bladen groot, oneven geveerd. Bloemen tegelijk met de bladen komend. Vruchten groote steenvruchten met een lederachtig omkleedsel en een 2-schalige kern, die het eetbare zaad omhult 1 1 Blaadjes 5-9, langwerpig of langwerpig-eirond, spits of toegespitst, bijna gaafrandig, kaal, alleen inde hoeken der aderen aan de onderzijde gebaard, rieken bfl hot wrijven aromatisch. Vrucht rond of langwerpigrond. Vruchtschaal glad, groen met witte puntjes. Jonge takken bruin Bloemdek groenachtig. 12,00-24,00 i>. Mei. Vaak aangeplant. Uit het Oosten Noteboom. f J. régla L. Blaadjes 12 of meer, langwerpig-lancetvormig, toegespitst, fijn-gezaagd. Noot dikschalig, bolrond, zelden peervormig. Blaadjes van boven kaal. van onderen verspreid behaard, het eindblaadje vaak ontbrekend. Vruchtschaal ruw, zwart. Bloemdek groen. 12,00-20,00. Mei. In parken aangeplant. Uit N.-Amerika . . Zwarte noteboom. f J, nfgra L. 2. Pterocarya Kth. Vleugelnoot. 1. Blaadjes 11-25, langwerpig-lancetvorraig, spits, klein-gezaagd, kaal, inde hoeken der aderen gebaard. Knoppen zonder schubben, roestbruin, zeer lang. Vrucht grjjsgeel. 6,00-12,00 (-16,00). Mei. In parken aangeplant. Inheemsch in Kaukasië (Jüglans pterocarya Mich.. J. fraxinifólia Lrak.). Kaukasische vleugelnoot. f P. caacaslca Kth. 31. Juglandaoeeën. 280 XXXII. Pam. Myricaceeëll. Gagelachtige n. Planten 1- of 2-huizig. Bloemen in katjes, inde oksels van schutbladen. Mannelijke bloemen zonder of met een uit 2-6 schubbetjes bestaand bloemdek en 2 of meer meeldraden. Vrouwelijke bloemen met een bloemdek uit 2-6 schubbetjes bestaande en 1 vruchtbeginsel met 2 stempels. Mannelijke katjes rolrond. Meeldraden meest 4. Vrouwelijke'katjes kort. Stijl zeer kort, met lange, draadvormige stempels. Vrucht eendoor de vaak vleezig geworden schutbladen omsloten noot . . . . My'rica ast-1. My'rica L. Gagel. xxn. Struik met gele, glanzende harspuntjes bezet. Bladen langwerpig-omgekeerd eirond tot omgekeerd lancetvormig, stekelpuntig, naar boven iets gezaagd. Katjes voor de bladen verschijnend. Stempels purper. Aromatisch riekend. 0,60-1,50. 1). April, Mei. In vochtige heidestreken en venen, soms ook in duinvalleien. Algemeen. Post, Possem. Drentsche thee. Luiskruid. Vlooienkruid. Gagel. M. Gale L. Struik. Bladen langwerpig-lancetvorraig, aan den top meest iets gezaagd, voor de katjes verschonend. Vrucht wrattig, als met witte was overtrokken. 0,60-1,50. April—Juli. Uit N -Amerika. Gekweekt, soms verwilderd, tusschen Zutphen en Vorden, inde Tondensche en Erapesche heide veel Wasgagel, f M, cerifera L. XXXIII. Pam. Salicaceeën. Wilgachtige n. xxn. Boomen of heesters, 2-huizig. Bloemen in katjes, inde oksels van schutbladen. Bloemdek napvormig of uil lof 2 honigklieren bestaand. Mannelijke bloemen met 2 of meer meeldraden. Vrouwelijke bloemen met 1 eenhokkig vruchtbeginsel met 1 stijl en 2 stempels. Vrucht een doosvrucht. Zaden met kuif. Katjesschubben gaafrandig. Bloemdek door 1-2 klieren vertegenwoordigd. Meeldraden 2-15. Stijl 1. Stempels 2. Sal i x ast. Katjesschubben gekarteld tot diep-ingesneden. Bloemdek bekervormig, schuin afgeknot. Meeldraden 8-30. Stijlen 2, zeer kort Pópnlus aS9. 1. Salix Trn. Wilg. Waarde. Werf. Boomen of heesters met gave bladen. Katjes rechtopstaand of gekromd. ledere schub draagt, behalve de meeldraden of den stamper, 1 of 2 gele honigklieren . 1 32. Myrioaceeë n.—33. Salicaceeën. 281 1 Katjesschnbben tweekleurig, aan den top zwart- of bruinachtig. Bloemen met slechts een klier. Meeldra- Katfèsschubben eenkleurig, geelgroen. Meeldraden 2 of meer. Katjes tegelijk met de bladen verschijnend . 1U 2 Rechtopstaande heesters, zeldzamer boomen ... ó Kleine heesters met onderaardschen stam en dunne, opstijgende takken. Helmknopjes na het stuiven zwart. Katjes vóór of tegelijk met de bladen verschijnend, dichtbloemig, eerst zittend, later korter of langer gestoeld. Katjesschnbben meest naar boven zwart-purperkleung. I Vruchtbeginsel meest viltig, met een steel 2 a 3 maal zoo lang als de klier. Bladen breed ovaal tot Ignvormig, van onderen grijsgroen, zilvergrijs behaard, van boven dof- of vuilgroen, bij het verwelken zwart wordend, j 0,15-1,00. 1). April, Mei, vaak Augs., Septr. weer. Op zandgrond en inde duinen. Algemeen. Kleine zandwilg. Kruipwilg. S. repens L. T0r“®nr;ériena v. Seemen. Bladen lancetvormig tot breed ovaal, i met terueeekromde spits, omgerolden rand en 6-8 paar nerven, f v uivar ie Wlm ra. Steunbladen klein. Algemeen. Hierhp de var! macr ostip ulacea J. et W. met lange steunbladen. 11. a re'nd' rUA nde rs”*'Bladen langwerpig tol breed ovaal, m de jeugd aan weerszijden zydeachtig behaard of viltig, later 111 mlcrokphy'lla Camus. Lage kleine heester met dunne takjes en aan den voet versmalde blaadjes Groningen, Wassenaar. Ulvenhoutsche bosch, Schmveld (Z. L.). , . R rosmarinifólia W. et Grab. Bladen lijnvormig met rechte punt en vlakken rand en 8-12 paar z\jnerven. Oost-Europa. Bi) B« eTdeltSvoTrmeTis de vorm leiocar pa met kale en 1 asiocarpa 1 Vergehj'küok S.Tur ft .t nog kleiner is dan 0.50 M. 3 Bladen smal, lijn-lancetvormig tot langwerpig-lancet- Bladen breeder, elliptisch, eirond, omgekeerd-eirond, langwerpig tot langwerpig-lancetvormig. Steel van hei vruchtbeginsel 3-6 maal zoo lang als de klier . . 4 Meeldraden geheel of ten deele vergroeid •••••" Meeldraden vrij • • • • • ’ . 5 Vruchtbeginsel geheel of bijna zittend. Meeldraden to aan den top vergroeid, Helmknoppen rood, zelden gee > na den bloei zwart. Stijl zeer kort of ontbrekend-Bladen lijn-lancetvormig, naar boven breeder en gezaagd, 33. Salicaceeën. 282 ten laatste geheel kaal, van onderen blauwgroen. Vruchtbeginsel kort, stomp. Steunbladen meest onontwikkeld. 0,90-3,00. % April. Aan waterkanten. Bittere wilg. S. purpurea L. Hor?firHiina Döll Kenmerken der soort. Vrji algemeen. a' fambertiana Sm. Bladen omgekeerd eirond (8 maal zoolang alt breed), aan daen top zeer broed met korte spits. Zmd-Beveland, va n g5dsaÏÏf 61 ia Kern. Bladen Ipn-lancetvormig (8 maal zoolang , S®. |er6eknbÖe t^Go Lage heester met dnnne takken ; se H^fea’^Jr.^'onge1 Waden tig behaard. Kog niet » rw 6 Vruchtbeginsel viltig. Stijl verlengd met zeer lange stempels. Takken taai, eerst viltig. Schors van binnen groen. Bladen smal-lancetvormig, toegespitst, bijna gaafrandig, van boven dofgroen, van onderen dicht glanzend zijdeachtig behaard, met omgerolden rand. Steunbladen smal-lancetvormig. 1,50-4,00. b- Maart, April. Langs waterkanten of aan plassen. Algemeen. ...... Weeë. Bindwilg. Kat w 11 g. S. vimmalis L. T°Tulßiria Kern. Bladen 10-maal zoo lang als breed. Algemeen. ,V. tenuifólia Kern. Bladen 12-18-maal zoolang als breed. Alr. itiTrêv 1 ata Döll, Katjes Iflnvormig-langwerpig, veel kleiner Vruchtdbegins^00kaaL’ StempX%echtop-afstaand. Takken meest later Xd mèast blauwachtig berijpt. Schors van binnen citroengeel. Bladen Ook de ondersoort S. ac ull fól ia Wi 11 d., met dunne lange, buigzame.0 roodbruine takken, Ipn-lancetvormige bladen en lancetvormige steunbladen is b\j Scheveningen gevonden. 7 Stijl kort, hoogstens zoo lang als de stempels. Steel van het vruchtbeginsel 3-6-maal zoo lang als de klier . 8 Stijl lang. Vruchtbeginsel zeer kort gesteeld(steelweel gorter dan|de_küerj-Jonge takken dik, dichtgrauw tot zwartachtig, gelden kaak Bladen lederachtig, langwerpig-lancetvornng, lang toegespitst,eeistaan weerskanten behaard, later boven bijna kaal, behaard blauwachtig grauw. Steunbladen lancetvormig, gezaaga. Vrouwelpke katjes dichtbloemig, tot inrf^Fnsohedo' beginsel kogel vormig, witviltig. 3,00—6,00. Ij. Maart, April. ■Waarschijnlijk vroeger gekweekt 8. dasyclados ftlmm. 33. Salicaceeën. 283 8 Takken en knoppen grijs- of zwartviltig. Bladen lancetvormig of omgekeerd-eirond, van boven kortbehaard, dofgroen. Katjesschubben dichtbehaard. Steel van het vruchtbeginsel 3-5-maal zoo lang als de klier. Stijl meest even lang als de stempels. 0,60-2,00. b- Maart, April. Op moerassige plaatsen en aan waterkanten. Vrij algemeen . . . . Gra u w e wil g. S. cinérea L. Variëteiten: 0. aquatica Sm. Bladen breed omgekeerd eirond, y. oleifólia Sm. Bladen stijf, lancetvormig, onder den top het breedst, van onderen grijsgroen. Kampen. Monstruositeiten: 1. ternata. 2, 8 of 4 katjes bijeen. ’s-Gravenhage, Rotterdam. 2. lon gi b rac tea ta. Bioemschubben in gewone bladen overgaand. Hoek van Holland. 3. androgy'na. Ineen katje mannelijke en vrouwelijke bloemen.'Walcheren. 4. pseudo – and rogy'na. Aan denzelfden boom mannelijke, vrouwelijke en androgyne katjes. Ruurlo. 5. pseudohermaphrodlta met overgangen van het eene tot het andere geslacht. Rotterdam, Hoek van Holland. 6. bicapsularis met 2 vruchtbeginsels inden oksel van iedere schub. Rotterdam, Oharlois, Hoek van Holland, Haarlem. T.multicapsularis met 3 en 4 vruchtbeginsels inden oksel van iedere schub. Hoek van Holland. Takken en knoppen kaal of kortbehaard 9 9 Bladen groot (0,05-0,15 lang), rondachtig-eirond, vlak, in het laatst van boven groen en kaal, iets glanzig. Katjes groot. Katjesschubben dichtbehaard. Steel van het vruchtbeginsel 4-6-maal zoo lang als de klier. Stempels meest samenbnigend. 3,00-9,00. 1% Maart, April. Langs waterkanten of aan plassen, ook in bosschen algemeen Wervelwaard. Werfhout. Waterwilg. S. Caprea L. Vormen: a. latlfólia Anders. Kenmerken der soort. Algemeen. 0. angustlfólia Gaud. Bladen langwerpig, aan weerszijden versmald. Oostvoorne. Enschede, y. rotundifólia Gaud. Bladen breed en leis rond, met vaak iets hartvorralgen voet en korte, meest teruggekromde punt. Nijmegen!?), Z-Limburg. Ben monstruos. met mannelijke katjes en vrouwelijke met 2 stampers in den oksel van iedere schub Is bi) Loenen aan de Vecht gevonden. Bladen kleiner (0,01-0,04 lang), rondachtig-omgekeerd eirond of langwerpig-omgekeerd eirond, met een korte, meest ternggekromde spits, van boven kortbehaard of kaal, dofgroen, rimpelig, van onderen grijsgroen, min of meer grijsviltig, gezaagd. Katjes eirond, tamelijk klein. Katjesschubben behaard. Steel van het vruchtbeginsel 2-5-maal zoo lang als de klier. Jongere takken kastanjebruin. 0,60-3,00. 1% April, Mei. Langs waterkanten of plassen, ook in duinvalleien. Algemeen. Geoorde wilg. S. aurita L- 33. Salioaceeën. 284 а. nemorösaFr. Bladen omgekeerd eirond of bijna rond-ruitvormig, grooter dan gewoonlijk. Steunbladen en katjes groot. Vaak op S. Caprea gelijkend. Beschaduwde, vochtige plaatsen. H uliginósa Willd. Bladen aan den voet versmald, omgekeerd r' eirond-langwerpig tot smal lancetvoimig. Katjes kleiner en dunner dan bö a. Algemeen. Moerassige plaatsen, y. rnicrophy'lla Anders. Heesters iaag met vrij dikke, korte takken. Bladen rond-omgekeerd eirond of langwerpig-eirond, soms aan den voet hartvormig, op de aderen grijsviltig. Katjes kort. Zandgrond, heide, moerassen. . , Een monstruos. met mannelijke katjes, waarin overgangen tot vrouwe-Iflke bloemen, is bij Den Haag gevonden. 10 Katjesschnbben afvallend, vóór de vrucht rijp is. Bladen vaak ongelijkzijdig I1 Katjesschnbben blijvend, tot de vrucht rijp is. Yrouwelpke bloemen met slechts een klier. Bladen kaal, niet kleverig, van boven glanzig 13 11 Bladen kaal, van boven glanzig, eerst kleverig. Bladstelen naar boven kleverig. Takken gemakkelijk afbrekend. Vronwelijke bloemen met een voorste en een achterste klier 1^ Bladen aan de onderzijde zijdeachtig behaard, blauwgroen, van boven weinig glanzend, niet kleverig, langwerpiglancetvormig, toegespitst, fijn-gezaagd. Katjesschnbben bootvormig, aan den voet en rand behaard. Steel van het vruchtbeginsel korter dan de achterste klier. Meeldraden 2. Takken niet licht afbrekend, bruin of geel. б, b- April, Mei. Aan wegen, aan slooten en langs weilanden als knotwilg. Algemeen. Schotwilg. Knotwilg. Schietwilg. S. alba L. Vormen.^pa Anders Bladen eerst aan weerszijden min of meer dicht zijdeachtig behaard, later kaler. Algemeen, fl. spléndena Anders. Bladen aan weerszoden blijvend dicht Dehaard. Zeldzaam. . . . , . . _ y vit el It na Ser. Bindwilg. Takken geel of geelrood Arnhem, Leiden, Zuid-Beveland. Waarschijnlijk meer voorkomend, ook veel s, Koek. Bladen geheel kaal wordend, van onderen grijs of blauwgrijs. Rotterdam, Koudekerks, Ylaardingen, Schokland, f. als breed. Nog niet gevonden. 12 Bladen eirond-elliptisch, kort toegespitst, kherachtig-gezaagd, van boven sterk glanzend. Bladen aan de stelen der katjes klierachtig-getand. Katjesschnbben bijna kaal of aan den voet dichtbehaard. Meeldraden 5(-12). Steel van het vruchtbeginsel even lang als of weinig langer dan de achterste klier. 1,50-12,00. b- Mei, Juni. Aan 33. Salicaceeën. 285 waterkanten en op moerassige plaatsen. Zeldzaam, op enkele plaatsen vrij veel. Laurierwilg. S. pentandra L. Bladen langwerpig-lancetvormig, lang-toegespitst, van boven glanzig. De bladen van de stelen der katjes gaafrandig. Katjesschubben dichtbehaard. Meeldraden meest 2. Steel van het vruchtbeginsel 2-3-maal zoo lang als de klier. 6,00-20,00. b- April, Mei. Aan waterkanten, ook aangeplant. Vrij algemeen. Kattenbont. Kraak w i 1 g. S. fragilis L. Vormen: a. latifólia Anders. Bladen 4 maal zoo lang als breed, met eironden voet. Rotterdam. P. angustifólia Kern. Bladen 5 a 6 maal zoo lang als breed, lang toegespitst, inden steel versmald. Vrij algemeen. y. decipiens Hoffm. Takken ledergeel tot bruinrood Onderste bladen der takjes breed omgekeerd eirond, zeer stomp. Z.-Limburg, Hoogvliet. Bij a en (3 onderscheidt men den vorm 1. discolor Kern. met van onderen blauwgroene en den vorm 2. concólor Kern. met van onderen bleekgroene bladen. 13 Takken rechtopstaand. Steunbladen nier- of halfhartvormig. Bladen langwerpig tot lancetvormig, gezaagd, die der katjesstelen gezaagd. Meeldraden 3. Steel van het vruchtbeginsel 3-5-maal zoo lang als de eenige klier. Katjes dun, vaak ijl. Heester. 1,50-4,00. t). April, Mei, soms Juli of later weer. Langs waterkanten en op vochtige plaatsen in bosschen. Algemeen. Hoephout. Teenhout. Waardenhout. Amandelwilg. S. amygdalina L Vormen: a. vulgaris Wimm. Bladen langwerpig tot smal langwerpig, spits, meest in het midden het breedst. Algemeen, p. angustifólia Ser. Bladen lijnvormig tot smal langwerpig, lang toegeapitst, overeen grooten afstand even breed. Zeldzaam. Bij beide onderscheidt men den vorm 1. discolor W. et Grab. met van onderen blauwgroene of grijze en 2. concólor W. et Grab. met van onderen lichtgroene bladen. In Ambt-Ommen en te Ootmarsum zijn ex. gevonden, die misschien tot een kleinbladigen vorm van S. amygdalina moeten worden gebracht, misschien echter ook bastaarden zijn van deze met 8. purpurea. Een bastaard van S. amygdalina met 8. fragilis is aan het Zwartewater gevonden. Takken hangend. Steunbladen scheef-lancetvormig of sikkelvormig. Bladen smal lancetvormig inde eerste jeugd behaard, later kaal, van onderen grijsgroen, dof. Meeldraden 2. Steel van het vruchtbeginsel korter dan de klier. 3,00-6,00. Ip April, Mei. Vaak aangeplant, doch alleen vrouweiyke exemplaren, ook verwilderd (?). Dit Indië. Treurwilg. fS- babylónica L. Een monstr. androgy'na met mannelijke en vrouwelljke bloemen ineen katje, is by Botterdam gevonden. 33. Salicaoeeën. 286 De meest voorkomende bastaarden. 1 Kati esschubben tweekleurig, aan den top zwart of purper 2 Katjesschubben eenkleurig, geel of roestkleung-gee . 2 Meeldraden vip ' 3 , üSSSAÏiïrS't» maal ... laai *«.»««■ mttónd/MroldradènWt^ vmwö'derd höcrirmftl keeelvormig, viltig, de steel even lang als de nonigKiiei. otiu “g kort 100-3,00. I) Maart, April. (S. Pontederana Koch.) bleek- of blauwgroen. Soestdljk, Nederhorst den Berg. Hoek van Holland, Utrecht. (S. discolor Host.) . . . B. CapreaX pnrpnrea. 6 Vruchtbeginsel kortgesteeld, de steel 1-2-, zelden 3-maal zoo lang als de klier • • ‘ Truchtbeginsel langgesteeld, de steel 8-5-maal zoo lang als de klier . 7 Een- of tweejarige takken en de knoppen fiuweelachüg grijsviltig. Bladen langwerpig-lancetvormig tot lancetvormig, ' toegespitst, eerst zijdeachtig behaard met iets omgerolden rand, tenslotte van boven vuilgroen, iets kort behaard, van onderen grijsgroen, viltig. Steunbladen nier-half hartvormig. 1,50-3,00. t> Maart, April. Zeldzaam. (T. acuminata Sm.) S. viminalis X cmerea. «“canthiéna Kern. Bladen omgekeerd eirond-langwerpig.3maal zoo lang als breed. Vruchtbeginsel gestoeld. Steel 2 maal zoo lang als de klier. Bennebroek. ... . „ 3. Zedlitziana Kern. Bladen langwerpig-lancetvormig.B-smaal zoo lang als breed. Vruchtbeginsel korter gestoeld. Steel even lang als of iets langer dan de klier. Rotterdam. y angustifó 1 ia jf et W. Bladen lyn-lancetvormig, meer dan 5 maal zoo lang als breed. Vruchtbeginsel bjjna zittend. Rotterdam. Hiervan -wordt als eender vormen beschouwd stipulans Sm. met 33. Salicao e e ë n. 287 langgepunt© steunbladen, even lang als of langer dan de steel. Vrij zeldzaam. Eenjarige takken kort behaard, de tweejarige en de knoppen kaal. Bladen omgekeerd eirond tot langwerpig-lancetvormig, in het midden het [breedst met iets omgerolden rand, van boven ten slotte kaal, van onderen wit- of grysviltig, meest glanzend. 3,00-6,00. ft. Maart, April. Twente, Heumen-Overasselt, Roswinkel. (S. Smithiana Willd.). 8. Caprea X vlminalis. Takken evenals de knoppen kaal, meest dun, lichtbruin. Bladen vrij klein, langwerpig-lancetvormig, nauwelijks aan den rand omgerold, gekarteld-gezaagd, van boven dofgroen iets rimpelig, van onderen iets grasgroen, zwak viltig. 1,00-3,00. ft. April. Zuid-Beveland, Wemeldinge. (ö. fruticosa Döll.) 8. aurita X vimiuahs. 8 Rechtopstaande heesters of boomen. Vruchtbeginsel meest viltig. Bladen van onderen min of meer viltig 9 Kleine heester met liggenden stam en rechtopstaande takken. Bladen langwerpig of omgekeerd-eirond, naar voren iets breeder, kort toegespitst met meest omgebogen top, van boven met verdiepte zijnerven, zwak rimpelig, van onderen met verheven nerven, zijdeachtig viltig, ten slotte grijsgroen. Vruchtbeginsel viltig, de steel 2-3-maal zoolang als de klier. Stempels vaak 2-spletig. 0,30-0,80. I,». April. Winterswijk, Doornspijk (V), Enschede. (S. ambigua Ehrh.) . . 8. aurila X repeus. 9 Knoppen en eenjarige takken kort behaard. Bladen langwerpig of omgekeerd eirond, met iets afgeronden voet, van boven dof, fijn zachtbehaard, van onderen met iets uitstekende nerven. Vrouwelijke katjes langwerpig-rolrond. Stempels afstaand of samenneigend 2,00-b,€o. ft. April. Yianen, Wageningen (?), hredh, Rotterdam. (S. aquatica Sm.) 8. Caprea X cinerea. Knoppen slechts weinig behaard. Bladen langwerpig-omgekeerd eirond, met sterk versmalden voet, gegolfd-gezaagd, van boven rimpelig, dof, kortbehaard. Vrouwelijke katjes vry klein, dicht. Stempels kort, eirond. 0,50-1,50. ft. April, Mei. Zwolle, Rotterdam, Enschede. (S. multinervis Döll.). 8. aurita X cloerea. De monstr. bicapsularis met 2 vruchtbeginsels inden oksel vaneen schub is bij Rotterdam en Hoek van Holland gevonden. Knoppen en jonge takken kaai. Bladen elliptisch of omgekeerd-eirond, met korten, omgebogen top, gegolfd-gezaagd, van boven zwak behaard, iets glanzend. Vrouwelijke katjes eirond-Jangwerpig. Stempels kort, langwerpig, tegen elkaar liggend. 1,00-3,00. ft. April, Mei. Enschede, Bergen op Zoom (?). (S. capreola Kern.) 8. aurita X Caprea. 10 Schutbladen, voor de vruchten lijpzijn, afvallend. Meestal boomen 11 Schutbladen, tot de vruchten rijp zijn, blijvend. Meestal heesters 12 11 Bladen langwerpig-lancetvormig, lang toegespitst, klierachtig gezaagd, van onderen bleek- of grijsgroen, die der stelen der katjes alle klierachtig gezaagd of soms gaafrandig. Steel van het vruchtbeginsel 2-3- maal zoo lang als de achterste klier. Meeldraden 3-5, meest 4.5,00-10,00. ft. Mei. Leiden (een mannelijk ex.) (S. cuspidata Schuitz.). 8. pentamlra Xfragllls. Bladen lancetvormig of langwerpig-lancetvormig, toegespitst, fijner getand dan bij S. fragilis, kaal of zijdeachtig behaard. Katjes vrij klein. Meeldraden 2. Steel van het vruchtbeginsel even lang als of weinig langer dan de klier. Steunbladen langgepunt met broeden voet, vroeg afvallend. 5,00-12,00. April, Mei. 38. Sa lfli cace e ë n. 288 Niet zeldzaam. Vaak aangepiant. (S,..Bufea/ _ n ■ AV4- jf, Jt , . 3. viridls Elf, .Jfehge m&cfón iéts later kaal, van ondererlibleek^roon/Knoppen kaal.j y. excé 1 s 1 on|B oa-tNAIs |B, groen. Eottelftim, Enscsê®fcf~ o V> V/ De monst. tet r O&ra H o%JI. ihetïi èpkjwjeWraden is bil Rotterdam gevonden. 12 Steel van het vruchtbeginsel omstreeks 2-maal zoo lang als de klier. Bladen lancetvormig, toegespitst, klein gezaagd, eerst zljdeachtig behaard, ten slotte van boven kaal, glanzend, van onderen dof- of blauwgroen, kort behaard. Steunbladen scheef-lancetvormig tot half-hartvormig. Stijl kort, stempels vrij kort. Vruchtbeginsel kaal. 3,00-6,00. 1). April, Mei. Zeldzaam. Vaak aangeplant. (S. undulata Ehrh.) . . S. amygdalina X alba. Stool van het vruchtbeginsel korter of ontbrekend. Meeldraden 2. Stijl verlengd. Katjes tegelijk met do bladen verschijnend, rolrond. Bladen lancotvormig, toegespitst, eerst zljdeachtig viltig, ten slotte naar boven kaal, glanzend. Takken en knoppen kaal. Stijl langer dan bij de vorige en stempels ook iets langer. 1,00-3,00. b- April, Mei. Zeist, Nijmegen (?), Heumen-Ovorasselti?), Rotterdam. (S. Trevirani Spr.). S. viminalls X amygdalina. 2, Pópulus Trn. Populier, xxn. Boomen met gave of handvormig-gelobde bladen en meeat hangende, rolronde katjes. Katjesschubben ingesneden . 1 1 Katjesschubben gewimperd. Meeldraden 8. Schors lang glad blijvend 2 Meeldraden 12—30. Knoppen kaal, kleverig. Schors gescheurd 3 2 Jongere takken en knoppen witviltig. Bladen hartvormigrond (vooral de jongere), gelobd, van onderen witviltig. Katjesschubben niet of zwak ingesneden, iets gewimperd. Stempels geel. 18,00-30,00. 1)- April. Boschrijke streken aan den duinkant, aan wegen enz,, meest aangeplant. Abeel. Züverpeppel. Witblad. Witboom. Witte abeel. P. alba L. Jongere takken zwak-behaard of kaal. Knoppen kaal, kleverig. Bladen bijna cirkelrond, stomp-getand, eerst zljdeachtig behaard, in ’t laatst geheel kaal. Katjesschnbben handvormig ingesneden, lang en dicht gewimperd. Stempels purper. 15,00-24,00. 1). Maart, hevkels, School/loro, 16e druk. 19 33. Salica c e e ë m .ja*o*" , t V'f iCD 289 April. Op zand- en veengrond in boschachtige streken, ook tusschen hakhout en inde duinen. Ook veel aangeplant Klaterpeppel. Espe. Vrouwentongen. Ratelpopulier. P. trémula L. Een bastaard van P. alba en P. liemula is f F, eanéscens Sm., Abeel, met grjjsviltige jonge takken en knoppen. Bladen rondachtig, grofgetand, mot afgeronden voet, van onderen dun grljsviltig. 20,00-30,00. | Ij. April. Gekweekt, soms verwilderd, vooral aan den duinkant. 3 Bladstelen zijdelings iets samengedrukt. Bladen van onderen | groen, meest met doorschijnenden rand, driehoekig of ruitvormig, gekarteld-gezaagd, toegespitst. Katjesschubben meest kaal. Takken slank, lederachtig, glanzend. . 4 i Bladstelen rondachtig, van boven gegroefd. Knoppen zeer | groot, aromatisch riekend. Takken dik, kort. Katjes- j schubben met fijne slippen, met kalen of iets gewimperden rand 7 4 Jongere takken rond, zonder kurkribben. Schutbladen der : bloemen met draadvormige slippen. Vruchtbeginsel eirond met twee naden 5 Jongere takken kantig door kurkribben. Vruchtbeginsel j met 3-4 naden, vaak tusschen de naden gegroefd . 6 5 Takken naar alle zijden gelijkmatig uitgebreid, een breede kroon vormend. Bladen meest meer lang dan breed. 15.00- 1). April. In bosscben, aan den duinkant Zwarte populier. P. njgra L. Takken rechtopstaand, een smalle, lange kroon vormend. Bladen meestal meer breed dan lang. 24,00-30,00. fj. April. Alleen gekweekt, aan | wegen en in tuinen, in mannelijke exemplaren. (P. dilatata Alt., P. italica Ludw.). Italiaansche populier, f P. pjramidalls Rozler. o Onderste bladen der takken aan den voet wigvormig inden bladsteel verlengd, de wig aan den bladsteel meestal een rechten hoek vormend, aan de aanhechting van den steel soms met 2 klieren, alle met kalen of aanliggend behaardon rand. Stempels bijna zittend, omgerold, tegen 'het vruchtbeginsel liggend, aan den voet met opgerichte lobben, > 12.00- Ij. April. Uit N.-Amerika. Algemeen aangeplant. Canada. Canada populier, i* P. canadénsis Mchx. Bladen aan den voet afgeknot of iets hartvormig, aan de aanhechting van den steel meest 2 klieren, aan den rand dicht kort en stijf behaard. | Stempels langgesteeld, bijna pülvormig, opgericht. 12,00-30,00. fy-April. Uit N.-Amerika. Algemeen aangeplant. Amerikaansche populier, P. monlHfera Alt. 7 Bladstelen kaal. Bladen met afgeronden voet, meest eirond, toegespitst, j van onderen grijsachtig-wit met bruingele aderen. Knoppen kleverig-8.0- April. Als siorboora aangeplant (alleen vrouwelijke exemplaren). Uit N.-Amerika. Balsempopulier. -{* P. balsamifera L. Bladstelen en bladranden kortbehaard. Bladen hartvormig-eirond. Takken kantig, bruin. Een variëteit van P. balsamifera. 10,00-15,00. April-Sierboom uit N.-Amerika. (P. ontariensis Desf.). Balsemboom, f P. candicans Alt. 38. Salicaceeën. 290 In het Oosterhoutsche bosch bij Nijmegen is P. angulata Alt., de Carolinapopulier uit N.-Amerika, gevonden. Deze onderscheidt zich van P. canadensis, doordat het bloemdek, dat bij de laatste het vruchtbeginsel tot het midden orageeft, hier alleen aan den voet er van zit en doordat de takken sterk verkurkt zijn. XXXIV. Fam. Urticaceeën. Netelachtigen. Planten kruidachtig of houtig, bijna altijd 1- of 2-huizig. Bloemdek, 4-{2-5)-deelig of -bladig. Meeldraden 4-5, aan den voet van het bloemdek ingeplant. Vruchtbeginsel vrij, 1- of 2-hokkig, in ieder hokje 1 eitje, vaak met 2 stempels. Vrucht een dopvrucht of noot, soms een schijnbes. 1 Kruidachtige planten 4 Houtige planten 2 Bloeiwijzen peervormig, vieezig, hol, de bloemen insluitend. Eenhuizige heester Ficus 393. Bloeiwijzen niet peervormig, niet de bloemen insluitend S 3 Vrouwelijke bloeiwijzen bolrond, tot oen vloezige schtjnvrucht uitgroeiend. Een- of tweehuizige hoornen. Mórusüöa. Vrouwelijke bloemen met 2-4-deelig, kroesvormig bloemdek. Vruchtbeginsel op een knotsvormigen drager zittend, scheef. Vrucht niet vieezig. Tweohuizig . Brouss o n é t ia 39 3. 4 Bladen handvormig samengesteld of gelobd, tegenoverstaand. Planten 2-huizig . 5 Bladen enkelvoudig, ongedeeld 6 5 Stengel (rechts) windend. Bladen meest gelobd of gespleten. Vrouwelijke bloemen in kegelvormige aren. Hnmulns 893. Stengel rechtopstaand. Bladen bandvormig samengesteld. Vrouwelijko bloemen in aarvormige kluwens Cannabis Ï93. 6 Planten met brandbaren. Bladen tegenoverstaand, meest gezaagd. Planten 1- of 2-hnizig . . Urtica M9i. Planten zonder brandbaren. Bladen verspreid, gaafrandig. Planten meest 1-huizig . . . . Parietaria 393. De familie der Urticaceeën wordt in 4 onderfamiliën verdeeld nl. de Urticeeën (gesl. Urtica, Parietaria), de Moreeën (gesl. Morus, Broussonetia), de Artocarpeeën (gesl. Ficus), de Cannabineeën (gesl. Cannabis, Humulus). 1. Urtica Trn. Brandnetel. Broeinetel. xxi. xxii. Planten met vierkanten stengel, tegenoverstaande bladen en bloemen in okselstandige hoofdjes, aren of pluimen, groenachtig. Stempels penseelvormig 1 1 Bloemtakken met mannelijke en met vronwelijke bloemen, meest korter dan de bladstelen, rechtopstaand of hori- 314. Urticaceeën. 291 zontaai uitstaand, pluimvormig. Bladen eirond of elliptisch, spits, ingesneden gezaagd, de onderste korter dan de steel. 0,15-0,60. O- Mei—Herfst. In moeshoven en tuinen, onder heggen, langs wegen enz. Algemeen. Kleine brandnetel. U. ürens L. Bloemtakken of alleen met mannelijke of alleen met vrouwelijke bloemen 2 2 Meest 2-hnizig. Bladen langwerpig, toegespitst, grof-gezaagd, langer dan de steel. Mannelijke bloemtakken met korte, vrouwelijke met langere zijtakken, ten laatste hangend, alle aar-pluimvormig, langer dan de bladstelen. 0,30-1,50. 24-, Juni-Herfst. Aan wegen, op onbebouwde, beschaduwde plaatsen en in heggen. Algemeen. Groote brandnetel. U. dióica L. Eenhuizig. Bladen langwerpig-eirond, stomp ingesneden gezaagd, meest langer dan de stoel, zeldzamer korter. Mannelijke bloemtakken rechtopstaand, vrouwelijke bolrond, langgesteeld. 0,30-0,90. O* Juni—Herfst. Gave brandnetel, ü. plluHfera L. Bij ons komt alleen de var. /3. Do dar til L. met gaafrandige of nauwelijks getande bladen voor. Haagsche bosch. Delft, Dronrijp, Heerjansdam. 2. Parietaria Trn. iv. xxi. Kruiden met stompachtigen stengel, verspreide, gesteelde, gaafrandige bladen. Bladen in groenachtige kluwens inde bladoksels 1 1 Stengel kort behaard. Bladen gestoeld, toegespitst, aan den voet versmald, zeldzamer afgerond, 3-nervig, glasachtig glanzend, van boven donkergroen, weinig behaard, van onderen bleeker, dichter en kortbehaard. 2j.. Juni— Herfst Glask r u i d. P. officinalis L. Ondersoorten: a. Stengel rechtopstaand of opstijgend. Bladen eirond tot elliptischlancetvormig. Bloemkluwens dicht. Bloemdek dor vruchtdragende bloemen even lang als de meeldraden. 0,30-0,90. Op muren, puinhoopen en onder heggen. VrU zeldzaam. (P. officinalis). P. eréota M. et K. b. Stengel liggend, meest vertakt. Bladen klein, rond-eirond tot elliptisch-lancetvormig. Bloemkluwens los. Bloemdek dor vruchtdragende bloemen na den bloeitijd meest verlengd, dubbel zoo lang als de meeldraden. 0,10-0,30. Op oude muren. Vrij zeldzaam, (P. diffuse M. et K.) P. ramiflóra Jlnch. 3. Mórus Trn. Moerbei, xxi. 1 Bladen aan den voet niet of zwak hartvormig, ongedeeld of gelobd, bijna kaal, Vrouwelflke katjes gestoeld. Rand van het bloemdek en de stempels kaal. Schjjnbes wit. 6,00-12,00. Ij. Mei. Voor do zijdeteelt on ook als sierboom niet zelden aangeplant. Uit China. Witte moerbei, j- M. alba L. 84. Urtioa c e e ë n. 292 Bladen aan den voet diep-hartvormig, ruw. Vrouwelijke katjes bijna zittend. Rand van het bloemdek, evenals de stempels, ruw behaard. Schijnbes zwartrood. 6,00-12,00. Ij. Mei. Soms gekweekt. Uit Midden-Azië. Zwarte moerbei, f H. nfgra L. 4. Broussonétia Vent. xxn. i 1 Bladen breed-eirond, aan den voet afgerond, spits of hartvormig, gaaf of 3-5-lobbig, van onderen witviltig. Lobben gezaagd. 8,00-15,00. Ij. Mei. Uit China. Bp ons meestal als sierheester. Papiermoerbei. -j-B. papyrifera Vent. 5. Ficus L. xxi. 1 Bladen hartvormig, handlobbig of ongedeeld, aan de bovenzijde ruwbehaard, van onderen zachtharig. 2,00-8,00. (). Voorjaar en Herfst. Sierstruik en gekweekt om de vrucht. Vjjgen b o o m. -f- F. Carlca L. 6. Cannabis Trn. xi, 1 Stengel kort behaard. Bladen gestoeld, 5-7(9)-tallig, handvormig samengesteld. Blaadjes lancetvormig. Bovenste bladen 3-tallig of ongedeeld. Mannelijke bloemen in pluimen. 0,30-1,50. ©. Juli, Augs. Gekweekt en verwilderd. Uit Indië. Kennep. Kemp. Hennep, f C. satfra L. 7. Hümulus L. xxn. 1 Stengel knobbelig-ruw. Bladen langgesteeld, 8-5-Jobbig of -spletig tot ongedeeld, met hartvormigen voet, getandgezaagd, van onderen ruw. Mannelijke bloemen in pluimen. 2,00-4,50. 2).. Juli—Septr. In boschachtige streken tusschen kreupelhout, in heggen, ook gekweekt. Vrij algemeen.... Hoppe. Hop. H. Lüpulus L. Bladstelen behaard of met kleine rugwaarts gekromde stekeltjes bezet, langer dan de breedte van het blad. Bladen alle 7-lobbig of -spletig, gezaagd, van onderen iets bestoven, van boven levendig groen. 4,00- 6,00. O- Juli. Augs. Sierplant uit Japan. Japansche hop. f H. japónlcns Sleb. et Znco. XXXV. Pam. ülniaceeën. lepachtigen. v. Boomen. Bloemen meest 2-siachtig, in hoof djes of bundels. Bloemdek klokvormig, 4-8-spletig of ö-6-deelig. Meeldraden 3-12. Vruchtbeginsel 1, bnvenstandig. Vrucht een vleugel- of steenvrucht. 1 Bloemen vóór de bladen verschijnend, in hoofdjes of bundels, 2-slachtig. Bloemdek 5-(3-B)spletig. Meeldraden 5 (3-8). Bladen ongelijkhelftig, dubbel gezaagd. Dlmus 593. 1. Ulmus L. lep. Olm. 1 Bloemen zeer kort gesteeld, bijna zittend. Meeldraden 3 —6. Vleugels der vrucht met kalen rand 2 Bloemen langgesteeld, hangend. Meeldraden 6-8. Vleugels der vrucht donzig behaard. Bladen meest elliptisch, spits of kort toegespitst, met 35. Ü Imaceeëi. 293 zeer ongelijken voet, van onderen kortbehaard, van boven glad. 9,00- 30,00. Ij. Maart, April. In bosschen aangeplant. Steeliep. f ü. effdsa Wllld. 2 Jongere takken kaal. Bladen breed-eirond, met afgeronden voet of elliptisch met versmalden voet, spits of iets toegespitst, gezaagd (de zaagtanden niet getand naar voren), van onderen inde oksels der nerven gebaard, overigens bijna kaal, van boven vaak glad. Meeldraden meest 3 of 4. Vrucht meest omgekeerd-eirond. Insnijding van den vleugel even lang als het zaad. 9,00-30,00. t). Maart, April. Vaak aangeplant. lep. U. campéstris L. De var. 0 suberósa Ehrh. heeft takken met kurk vleugels en meest elliptische bladen. Zjj is meestal heesterachtig en komt hier en daar in heggen, aan wegen en wallen voor. Jongere takken behaard. Bladen breed eirond, met afgeronden voet duidelijk toegespitst, gezaagd (de zaagtanden meest naar voren getand), beneden kortbehaard, van boven ruwbehaard. Meeldraden 5 of 6. Vrucht grooter dan bij de vorige, rondachtig of ovaal. Insnijding van den vleugel dubbel zoo lang als het zaad. 9,00-30,00. . Maart, April. Minder vaak aangeplant. (U. montana With.) Ruwe iep. U. scabra Mill. XXXVI. Fam. Ceratophyllaceeëil. Hoornbladachtige n. xxt. Waterplanten, 1-huizig. Bladen gaffelvormig-gedeeld, in kransen, Bloemdek 10-12-bladig. Meeldraden 10-25 of 1 stamper met priemvormigen, blijvenden stijl. Vrucht een noot, 1-hokkig, 1-zadig. 1 Bloemdek veelbladig. Meelbladen talrijk, zittend. Bloemen alleenstaand inde bladoksels. Ceratophy'llum 594. 1. Ceratophy'llum L. Hoornblad. 1 Bladen 3-voudig gaffeldeelig, met 5-8 borstelvormige, zachte, iets stekelig-getande slippen. Vruchten zonder stekels aan den voet. Plant meest lichtgroen. 0,30-0,60. 2}.. Juni, Juli. In slooten, vaarten en grachten. Vrij algemeen. Ongedoornd hoornblad. C. submérsum L. Da gehoele plant is veel teerder, zachter en lichter groen dan bij demersum. Bladen 1-2-voudig gaffeldeelig, met 2-4 lijnvormige, stijve, dicht stekelig-getande slippen. Vruchten aan den voet met 2 gekromde dorens. Plant donkergroen. 0,60-0,90. 06. Ceratophyllaceoën. 294 2L Juli—Septr. Op dezelfde plaatsen als de vorige. Vrij algemeen. Gedoornd hoornblad. C. demérsuiu L. XXXVII. Fam. Polygonaceeëu. Veelknoopigen. Bloemen 1- of 2-slachtig. Bloemdek 3-6-spletig of -Mig. Meeldraden 3-9. Vruchtbeginsel bovenstandig met 2-3 stijlen of stempels. Bladen met vliezige, stengelomvaltende scheeden. Stengel meest knoopig geleed. 1 Bloemdek 3-6-, meest 5-deelig, ten minste van binnen gekleurd. Meeldraden s—B.5—8. Stempels knopvormig. 2 Bloemdek meest 6-deelig, meest groen. Meeldraden 6of 9. 3 2 Vrucht door het bloemdek ingesloten. Stijlen 2of 3, vaak aan den voet vergroeid. Bladen lijnvormig tot hartpijlvormig of hartvormig-driehoekig. Poly'gonum 30S. Vrucht ver uit het bloemdek stekend. Stijlen 3. Bladen driehoekig-hartvormig of pijlvormig. Stengel steeds rechtopstaand Fa g o p y' r u m 309- 3 Meeldraden 6, zelden 4 of 5. Stempels veeldeelig. Vrucht (zonder het bloemdek) ongevleugeld • ■••••’ Meeldraden 9, Stempels ongedeeld. Vrucht gevleugeld, vrip 304 4 Bloemdek tijdens den vruchttijd min of meer vliezig, niet buisvormig, vergroeid, alleen de buitenste slippen vergroot. Bloemen 2-slachtig – . • • Rum ex S9S. Bloemdek tijdens den vruchtttjd verhard, buisvormig vergroeid, alle slippen vergroot. Bloemen 1-hulzig. Stijve krmdon Emexrf»*. 1. Emex Neck. 1 Bloemdek der mannelijke bloemen gedeeld, met afstaande slippen, dat der vrouwelijke kroesvormig. Buitenste slippen om de vrucht afstaand, stekend, de binnenste aanliggend. Bladen gesteeld, eirond, gaafrandig of bochtig. Bloemen in bundels of trossen. ©. Uit Z.-Europa. Aangevoerd. Arnhem Harde zuring. E. spinósa Campd. 2. Rümex L. 1) Zuring. Zuurling. vi. Kruiden met bebladerden stengel, verspreide, gaafrandige bladen en tros- of pluimvormig gerangschikte bloemkransjes. Vruchtjes door de 3 binnenste bloemdekbladen nauw omgeven, daardoor schijnbaar gevleugeld 2) 1 >) Bewerkt door Dr. B. H. Dans er. . , . 21 Voor het determineeren der Rumexsoorten zj)n noodig planten met 1« volledig ontwikkelde, vruchtdragende bloemdekken. 2o goed ontwikkelde wortelbladen of, zoo deze ontbreken, de onderste De mannelijke planten van enkele 2-huizige soorten moeten aan de bladen herkend worden (zie de tabel). 37. Polygonaceeën. 295 1 Planten mannelijk, dus alleen met meeldraadbloemen . 2 Planten vrouwelijk, dus alleen met stamperbloemen, of tweeslachtig. Bloemen ten slotte met volledig uitgegroeide bloemdekken 3 2 Tengere, sterk uitloopers vormende planten met meestal spiesvormige, zelden lancet- of lijnvormige bladen (zie onder 4) . . Mannelijke planten van R Acetosélla L. Minder tengere of ook forsche, geen uitloopers vormende planten. Bladen met pijlvormigen, zeer zelden een weinig spiesvormigen voet. Mannelijke planten van eenige Rumexsoorten 7 3 Stelen der bloemen ten slotte niet verdikt. Vruchtkleppen (binnenste bloemdekslippen tijdens den vruchttijd) niet tegelijk zonder knobbels en duidelijk getand ... 4 Stolen der bloemen ten slotte verdikt en neergeslagen. Vruchtkleppen getand, zonder knobbels. Kleine plant mot spatelvormige wortolbladen JwU In? ™eer. sten£els mot trosvormige, eindelingscho bloeiwijzen. 0,02-0,20. O- Aangevoerd. Uit het gebied der Middellandsche Zee. Rotterdam . . R. bncephalóphorns L. 4 Vruchtkleppen niet of nauwelijks langer dan de rijpe vrucht, ongetand en geheel zonder knobbels, aan de vrucht vastgegroeid (angiocarpus Murb.) (Z.-Limburg en aangevoerd) of vrij van de vrucht (g ym n ocarp u s Celak.). Overblijvende plant met vele uitloopers. Bladen omgekeerd eirond tot langwerpig (latifólius Wall r.) of lancet- tot lijnvormig (angustifólius Koeh). met aan weerszijden meest een voetslip (hastatus Neilr.). soms met meerdere voetslippen (multifidus L., aangevoerd) of zonder voetslippen (integrifólius Walir.). Vruchtpluim meestal groen of lichtrood aangeloopen (r übé 11 u s D.), soms donkerrood (rübidus D.) Planten geheel vrouwelijk (femineus D.) of geheel mannelijk (masculus D.), 0,10—0,60. 2J.- Mei tot Herfst. Op zand- en veengrond. Algemeen. Zuur. Zurkel. Schapenzuring. R. Acetosélla L. Vruchtkleppen veel langer dan de vrucht 5 ‘ Bladen ongeveer even lang als breed, spiesvormig, min of meer blauwgasachtig groen. Vruchtkleppen zonder knobbel of schub aan den voet der middennerf, 0,005-0,006 lang. Buitenste bloemdekslippen niet Mncln mot egen den bloemsteel aangedrukt. u,lü-0,50. 4. Mei—Augs. Slechts hier en daar aan de groote rivieren. L>oor Rijn en Maas aangevoerd uit bergstreken en op verscheiden plaatsen, meest op oude muren, standhoudend. Rhenen, Zutfen, Roermond, Maastricht, Eysden, St. Pieter. Spaansche zuring. R. scntatns L. Bladen veel meer lang dan breed, niet of bijna niet spiesvormig 6 37. Polygonaeeeën. 296 6 Vruchtkleppen zonder eigenlijken knobbel, maar aan den voet met een naar den steel gericht schubbetje. Buitenste bloemdekslippen tegen den bloemsteel teruggeslagen en er ten slotte vast tegen aangedrukt. Bladen aan den voet pijlvormig 7 Vruchtkleppen met of zonder knobbel, zonder schubbetje. Bladen met niet pijlvormigen voet 8 7 Bladen lancetvormig tot elliptisch, met naar beneden gerichte, soms in 2en gespleten voet slippen, niet of weinig gekroesd. Vruohtpluim met enkelvoudige, meest alleenstaande takken, los en slank. Vruchtkleppen meest meer dan 0,004 lang. Plant 2-huizig, dus óf alle bloemen vronwelijk (femineus D.), of alle mannelijk (masculus D.) 0,50-1,00. 2].. Mei,Juni. Op grazigen grond. Algemeen. Zuurling. Zurkel. Veldzuring. R. Acetósa L. Depluim is meest duidelijk rood aangeloopon (rubéllus D.), soms geheel donkerrood (r ü bi d u s D.) soms bijna geheel witachtig groen (a 1 bi d u s D.) Bladen meest lancet- tot lijnvormig met pijl- tot spiesvormigen voet, met dikwijls in meer dan 2 punten verdeelde slippen. Bloempluim meest gedrongen, de onderste takken meest 3 bijeen en weer vertakt; alle takken aan den voet uitstaand, naar den top omhoog gebogen. Vruchtkleppen minder dan 0,004 lang. Plant 2-huizig, dus óf alle bloemen vrouwelijk (femineus D.) óf alle mannelijk (mkculus D.j. 0,50-1,00. 2(.. Juli, Augs. Waarschijnlijk door den Rijn uit bergstreken aangevoerd, doch op verscheiden plaatsen standhoudend en daar soms algemeen. Nijmegen, Wageningen, Amerongen, IJselraonde, Rotterdam, Gorinchem, Sleeuwijk, Dordrecht. Geoorde zuring. R. anricnlatas Mnrb. Bloempluim meest als b(j R. auriculatus, maarde bloemdekken meest als bij R. Acetosa, Onderste bladen grooter en breeder, meest omgekeerd-eirond met smallen, pijivormigen voet, min of meer vleezig. Niet steeds 2-huizig. Of alle bloemen vronwelijk (femineus D.j. öf alle mannelijk (masculus D.) öf tweeslachtige erbij (androgyn u s D.), 0,50-1,00, 2).. Juli, Augs. Als groente gekweekt en soms verwilderd (Rotterdam, Hilversum, Naarden-Bussum). Gewone zuring. -)• R. ambiguus 6 ren. 8 Bloemtrossen regelmatig uitbloeiend van den voet naar den top, de uitgebloeide bloemen spoedig vruchtzettend, zoodat aan den voet der trossen reeds min of meer ontwikkelde vruchtkleppen zijn, als de top nog niet bloeit. Ten slotte alle schgnkransen rijkelijk met vruchtdragende bloemdekken voorzien 9 Bloemtrossen wel regelmatig uitbloeiend van den voet naar den top, maar niet of traag en onregelmatig vruchtzettend. De top dikwijls reeds bloeiend, wanneer aan den voet nog geene vruchtkleppen aan de uitgebloeide 37. Polygouaceeën. 297 bloemen te zien zijn. Ten slotte weinige goed ontwikkelde vruchtkleppen verspreid tusschen vele half ontwikkelde, [ looze, die bij rijpheid het eerst afvallen. Soms is de pluim ten slotte schijnbaar vol ontwikkeld, maar dan ontbreken toch binnen verreweg de meeste vruchtkleppen goede kiemwitbevattende vruchten. Soortsbastaarden. 28 De hier boven gegeven onderscheiding is moeilijk en eischt groote oplettendheid, maar is voor het herkenuen der bastaarden niet te vermijden. De beginner ga steeds over naar 9 of zoo hij meent een bastaard in handen te hebben, vergelijke hij inde eerste plaats R. acu t u s onder 46. 9 Vruchtkleppen bij volkomen ontwikkeling ten minste ten deele met een knobbel aan den voet der middennerf. 12 Vruchtkleppen, ook bij het volkomen ontwikkeld bloeradek, alle 3 zonder knobbel 10 ■ 10 Wortel bladen en onderste stengelbladen zeer diep hartvormig, in omtrek min of meer driehoekig, meestal spits, aan den rand niet gekroesd, de hoogere stengelbladen smaller. Pluim dicht, met opgerichte takken. Vruchtkleppen eirond tot driehoekig, 0,006-0,008 lang, dunvliezig. 1,00- 1,50. 24- Juli, Augs. Aan de oevers van den Rijn en zijne takken, waarschijnlijk uit bergstreken aangevoerd. Zeldzaam. Wpk bp Duurstede, Dordrecht, Zwijndrecht, Papendrecht, Sliedrecht, Werkendam, Gorinchem (R. Hippolapathum Fr.). Paardezuring. R. aquatlcus L. Bladen nooit diep hartvormig of in omtrek min of meer driehoekig . 11 11 Wortelbladen langwerpig tot lancetvormig, aan den rand min of meer gekroesd, aan den voet meest zwak hartvormig. Vruchtkleppen rond achtig-hartvormig, dunvliezig, 0,0046-0,006 lang. 0,80-1,20. 24. Mei—Juli. Benige malen aangevoerd uit N.- of N.-W.-Europa. Amsterdam, Sittard. Huiszuring. R. domésticas Bartin. Wortelbladen lancotvormig of smal lancetvorraig, aan den rand min of meer gekroesd, aan den voet versmald of zeer zwak hartvormig. Vruchtkleppen hart- of eivormig-rondachtig, vliezig, 0,0035-0,005 lang, moest I allo zonder knobbel (nudivalvis D.) of soms de voorste met knobbel (unigranis D.). Pluim zeer slank, de onderste takken zeer kort. korter dan het er boven liggende stengellid. 0,80-1,20. 24. Mei—Juli. Enkele malen aangevoerd uit Rusland of Finland. Gorinchem. R. féanicas Marb. 12 Vruchtkleppen ongetand of hoogstens met kleine tandjes, die niet zoo lang als breed zijn 13 J Vruchtkleppen met duidelijke tanden, die minstens tweemaal zoo lang als breed zijn 21 ' 13 Vruchtkleppen driehoekig, eirond, hartvormig of rondachtig, aan den top niet of bijna niet tongvormig uitgetrokken. 14 Vruchtkleppen driehoekig-langwerpig, aan den top tongvormig uitgetrokken 19 14 Onderste bladen omgekeerd eirond, lederachtig. Vruchttros meest on vertakt. Vruchtkleppen driehoekig-eirond, dik, alle 3 mot knobbels. 0,20- 0,60. Aangevoerd uit Z.-Amerika. Wbrmerveer. R. ouneifólius Campd. Bladen niet omgekeerd-eirond. Bloeiwijze vertakt . . 15 j 37. l’olygonaceeën. 298 15 Bladen lancetvormig, zeer glad, hoogstens gegolfd, dooreen dunne waslaag zeegroen. Stengel en vruchtpluim vaak witachtig. Vruchtkloppen driehoekig tot eirond, meest alle 3 met knobbel. Bloomdek kort gestoeld. Vruchthoopjes gedrongen. 0,50-1,50. 21. Aangevoerd uit N.-Amerika of 0.-Azië. Schiedam, Rotterdam, Dordrecht, Worraerveer, Sittard. R. sallclfóliua Welnm. Bladen niet lancetvormig en tegelijk zeegroen en glad. 16 16 Wortelbladen zeer groot (meest 0,60-1,00 lang), lancetvormig, leerachtig. Onderste stengelbladen met afgeronden of zwak hartvormigen voet. Alle bladen vlak tot zwak gekroesd. Vruchtkleppen driehoekig, 0,005-0,008 lang, dik, alle 3 met knobbel. Hooge, grove plant met diepgagroefden stengel. 1,00-1,50. Zj.. Juli, Arigs. Aan waterkanten. Algemeen. Waterznring. R. Hydroiapathum Huds. Wortelbladen niet zoo groot en tegelijk lancetvormig en leerachtig. Indien groote plant, dan de vruchtkleppen rondachtig-bartvormig 17 17 Bladen laneetvormig, meest niet of zeer zwak hartvormig, aan den rand meest gekroesd. Vruchtkleppen meest 0,004-0,005 (-0,006) lang, eirond tot rondachtig . 18 Wortelbladen langwerpig, aan den voet min of meer hartvormig, niet gekroesd, hoogstens gegolfd. Vruchtkleppen rondachtig-hartvormig, (1,006-0,008 lang, de voorste met knobbel. 1,00-2,00. %. Mei—Juli. Gekweekt als bladgroente en een enkele maai verwilderd (Berg en ïerblyr, Geulhem, Canne, Wijlre) Spinaziezuring. + R. Patténtla L. Hiervan onderscheidt zich de ondersoort R. orientalisßernh. door de meerdere hoogte (1,50-8,00), witachtige stengels en zeegroene bladen, dieper hartvormige blad voeten en grootere (± 0,008 lange) vruchtkleppen. Aangeveerd uit Z.0.-Enropa. Gorinchem. 18 Pluim slank, doch de onderste pluimtakken niet opvallend kort. Wortelbladen lancet vormig, zelden breeder. Vruchtkleppen rondachtig-hartvormig tot eirond, bijna altijd met knobbels. 1,00-1,50. 2).. Mei—Octr. Vooral op vruchtbaren grond. Algemeen. Krulzuring. R. crispus L. Pluim opvallend slank, de onderste takken korter dan de er boven liggende stengelstukken. Wortelbladen smal lancetvormig. Hoogstens 1 knobbel op het bloemdek. Zie onder 11. . R. fénnicns JBarb. nnigranis D. 19 Onderste bladen breed en diep hartvormig, ten deole stomp, ten deele spits. Onderste stengelbladen diep hartvormig, spits. Vruchtkloppen alle met dikke knobbels. 0,003-0,006 lang. Grove plant. (Zie onder 24.) Ongetande of bijna ongetande ex. van R. sllvester. Wortelbladen langwerpig, zwak hartvormig. Onderste stengelbladen smaller en nog minder of niet hartvormig. Vruchtkleppen hoogstens 0,003 lang. Tengere planten. 20 20 Stelen der vruchtbloemdekken tot 1,7 maal zoo lang als de vruchtkleppen. Bloemdek meest met knobbel 37. Polygonaceeën. 299 (unigranis D.), zelden met 3 knobbels (t r i granis D.). Pluimtakken hoogstens tot 13 bebladerd. Bladen meest gewoon groen (viridis Sm., soms paars generfd (geniiinus Sm.). 0,60-1,20. 4. Juni, Juli. Op beschaduwde plaatsen, ook aan waterkanten. Algemeen. Bloedzuring. R. sanguineus L. Stelen der vruchtbloemdekken hoogstens even lang als de vruchtkleppen. Bloemdek steeds met 3 knobbels. Takken meest tot over de helft, soms tot aan den top bebladerd. 0,50-1,00. Zj-. Juni—Augs. Aan waterkanten, ook in vochtige bosschen. Algemeen. Kluwenzuring. R. conglomeratus Murr. 21 Vruchtdragende bloemdekken ten minste 0,0035 lang. 22 Vruchtdragende bloemdekken hoogstens 0,0035 lang. Takken tot aan den top bebladerd 26 22 Knobbels der vruchtkleppen eerst schuimachtig, na het drogen zeer oneffen, wrattig. Kleppen zeer dik generfd 23 Knobbels glad, hoogstens na het drogen gerimpeld . 24 23 Onderste en middelste bladen omgekeerd eirond, de hoogere meer elliptisch Trossen tot aan den top bebladerd. Bloemhoopjes gedrongen, vaak half bolrond, de bovenste tot trossen aaneengesloten. 0,10-0,60. Q of ©Q. Juli—Octr. Vaderland onbekend. Aangevoerd. Rotterdam, ’s-Gravenhage, Wormerveer, Deventer, West Knollendam . . . . R. obovatas D. Wortelbladen langwerpig-hartvormig, alle of ten deele met zijdelingsche inbochtingen (vioolvormig). Trossen niet tot aan den top bebladerd, maar tot den top onderbroken. Bloemhoopjes niet gedrongen, de bloemstelen neergeslagen. 0,10-0,60. O of ©O- Joh—Octr. Aangevoerd uit Z.-Europa. Wormerveer, Rotterdam R. püleher L. Soms wordt ook aangevoerd (Gorinohem, Rotterdam) een ondersoort van R. pulcher, R. dlvarlcatus L. met grootere, niet vioolvormige bladen, meest sterk behaarde stengels en bladstelen en slankere stengels met meer opgerichte takken. 24 Wortel- en onderste stengelbladen groot en breed, met diep hartvormigen voet, de hoogere bladen smaller. 0.4- Juni—Octr. Op allerlei grond. Zeer algemeen. . . Ridderzuring. R. obtusifólius L. Ondersoorten!; 1. Vruchtkleppen eirond tot langwerpig, aan weerszijden met meerdere lange tanden. Meest slechts 1 knobbel op het bloemdek (uni gr an is D.), zeer zelden met 3 knobbels (trigranis D.), Overal. Algemeen. R. Frlesii Oren. 2. Vruchtkleppen langwerpig of nog smaller, aan weerszijden met weinige korte tanden, soms zelfs geheel ongetand. Steeds 3 dikke knobbels op het bloemdek. Vruchttrossen by rijpheid vaak geelachtig. Plaatselijk algemeen langs de groote rivieren, inde duinstreek, hier en daar in Friesland. Soms aangevoerd. R. eilvester Wallr. Waar de 2 ondersoorten dooreengroeien, vindt men bijna steeds vruchtbare tusschenvormen. Bladen nooit groot en breed en diep hartvormig 26 37. Polygonaceeën. 300 25 Wortelbladen lanoetvormig, min of meer gekroesd, de hoogere bladen geleidelijk smaller. Stengel inde onderste helft zonder plulmtakken, bovenaan met slanke, dichte pluim, die alleen in het onderste deel bebladerd is. Yruchtkleppen rondachtig met een weinig uitgetrokken gaven top en aan weerszijden met vele vrfj korte, dikwijls zijdelings verbonden tanden. 0,30-1,50. ©,OO of Juni—Augs. Aangevoerd uit Z.-O. Europa. Rotterdam, Wormerveer, Gorinchem, Arnhem, Sittard (E. odontocarpus Borb.) K. stenophyllus Led. Wortelbladen eirond tot omgekeerd eirond. Stengel van den voet af vertakt. Vruchttrossen tenslotte zeer verlengd, tot den top bebladerd, de kransjes bijna alle van elkaar verwijderd. Yruchtkleppen driehoekig, ongeveer 0,004 lang, aan weerszijden met S of 4 lange tanden, alle 8 met knobbels. 0,10-0,60, ©. Juli, Augs. Aangevoerd. Wormerveer. K. dentatus Campd. 26 Wortelbladen lanoetvormig, de hoogere bladen lancet- of lijnvormig, nooit viool vormig 27 Wortelbladen omgekeerd eirond, min of meer gekroesd, boven den voet met min of meer duidelijke inbochting (vioolvormig), de hoogere bladen kleiner, smaller en vlakker, de bovenste soms een weinig spatelvormig. Yruchtkleppen ± 0,003 lang, driehoekig, dik generfd, aan weerszijden met 2, 8 of 4 tanden en alle met dikken, eerst gladden later gerimpelden knobbel, 0,10-0,40. O- Juli, Augs. Aangevoerd uit Argentinië. Rotterdam, Wormerveer. . K. paraguay énsls Parool. 27 Stelen van de vruchtdragende bloemdekken tamelijk dik en stijf, de meeste niet langer dan het bloemdek. Kleppen + 0,003 lang, met tanden, die korter zijn dan de kleppen zelf. Knobbels zeer dik. Pluim bij rijpheid geelachtig groen. 0,80-1,00. © of ©Q. Juni—Septr. Aan waterkanten. Algemeen. Moeraszuring. R. paluster Sm. Stelen van de vruchtdragende bloemdekken fijn en dun, de meeste langer dan het bloemdek. Kleppen meest minder dan 0,008 lang, met borstelvormige tanden, waarvan de langste langer zijn dan de vruchtkleppen. Knobbels niet zeer dik, smal eirond. 0,05-0,50. © zelden ©©. Juli—Septr. Pluim bij rijpheid goudgeel. Op moesgrond, mesthoopen, op zilte gronden naar den zeekant. Ook aangevoerd. Plaatselijk algemeen. Zeezuring. R. maritimus L. 28 Vruchtkleppen ongetand of hoogstens met kleine tandjes, die niet langer dan breed zijn 29 Vruchtkleppen met tanden, die duidelijk meer lang dan breed zijn 39 29 Wortelbladen minstens ten deele diep hartvormig 30 Wortelbladen niet diep, hoogstens zwak hartvormig . . . . . . . 35 30 Meest groote planton met groote, verscheiden d.M. lange wortelbladen. Vruchtkleppen groot, ± 0,007 (0,006-0,008) lang. • • • • • • • • 31 Vruchtkleppen hoogstens 0,006 lang. Planten meest met bijzonder groot. 34 31 Vruchtkleppen dun, bpna vliezig, met I—B naar verhouding kleine, rondachtigo knobbels. Bladen niet leerachtig 32 Vruchtkleppen dik, niet vliezig, [ille 3 met dikke knobbels. Bladen mm of meer leerachtig 33 37, Polygonaceeën. 301 32 Vruchtkleppen rondachtig met hoogstens zeer weinig uitgetrokken top en gaven of zwak getanden rand. Bladen langwerpig-driehoekig met gegolfden of gekroesden rand. Pluim vaak vrij dicht en oogenschijniyk vruchtbaar. Een bastaard van R. aquaticus en R. crispus, die instaat tusschon de stamouders, maar meer gelykt op R. aquaticus. 1.00-1,50. Zeer zeldzaam. Op dezelfde plaatsen als R. aquaticus en daar dikwijls minder zeldzaam dan deze soort en zelfs zonder dat R. aquaticus aanwezig is (dóór het water aangevoerd). Gorinchem, Zwijndrecht, Papendrecht, Sleeuwyk. . . . H. conspérsus Hartm. Vruchtkleppen meer driehoekig, met duidelijk uitgetrokken top en aan den voet meest duidelijk getanden,soms ook gaven rand. Wortelbladen breed hartvormig-driehoekig, niet gekroesd. De bastaard van R. aquaticus en R. obtusifolius. Staat tusschen de stamsoorten in,maar gelakt meer op R. aquaticus. 1,00-1,50. Tj.. Voorkomen als de vorige. Gorinchem, Zwijndrecht, Papendrecht. Rotterdam. R. platyphy ilus Areschoog. 83 Wortelbladen grootendeels diep hartvormig. Vruchtkleppen breed driehoekig, hoogstens met weinige, kleine tandjes. Bastaard van R. aquaticus 'on R. Hydrolapathum, Staat tusschen de 2 stamsoorten in. 1,00-2,00. 2|.. Voorkomen als de vorige 2 bastaarden. Nijmegen, Sleeuwijk, Dordrecht, Papendrecht, Zwijndrecht, Rotterdam. R. maxinius Schreb. Wortelbladen soms voor een klein deel diep hartvormig, meestal hoogstens afgerond, soms zelfs alle versmald. Vruchtkleppen smaller driehoekig, meestal duidelijk met uitgetrokken top, gaaf of met weinige korte tanden. De bastaard van R. Hydrolapathum en R. obtusifolius. ! Staat tusschen de stamsoorten in, maar geljjkt veel meer op R. Hydrolapathum. 1,00-1,50. Zeldzaam, tusschen de stamsoorten: Naarden, i Naarden—Muidon, Naarden—Bussum, Sneek, Rotterdam, Papendrecht. R. Webéri Fischer-Benzon. 34 Vruchtkleppen tot 0,006 lang, breed driehoekig-eirond tot rondachtig met langere of kortere tanden, zelden geheel gaaf. Bladen meest | duidelijk gekroesd. Zie onder 46 R. acülns L. Bloemdek kleiner en vooral smaller. Bladen niet gekroesd 48 35 Groote, grove plant met min of meer leerachtige bladen en diep gegroefde stengels. Vruchtkleppen omstreeks 0,007 lang. driehoekig of meer I rondachtig 36 1 Tengerder plant met geen groote en geen leerachtige bladen . ... 37 36 Bladen lancetvormig, niet hartvormig, aan den rand min of meer gekroesd. Bloemdekslippen rondachtig-driehoekig. 1,00-1,50. 2j.. Bastaard van R. Hydrolapathum en R. crispus. Staat tusschen de stamsoorten in, maar lykt meer op R. Hydrolapathum. Zeer zeldzaam, tusschen do stamouders. Rotterdam, Naarden—Bussum, Ferwoude (Friesland). R. Schrebéri Hansskn. Bladen lancet- tot breed lancetvorraig of langwerpig, vaak ten deelc met hartvormigen voet, zelden gekroesd. Bloemdekslippen driehoekig met uitgetrokken top, aan den voet min of meer getand, soms ook gaaf. Zie onder 33 R. Webéri Fischer-Benzon. 37 Vruchtkleppen hoogstens 0,0035 lang, smal driehoekig 'tot langwerpig met stompen top, geheel gaaf, alle 3 met knobbel. Bladen hoogstens met zwak gekroesden rand, de wortelbladen langwerpig met zwak hartvormigen voet, de hoogere bladen smaller. 0,50-1,00. dj.. De bastaard van R. sanguineus en R. conglomeratus. Zeer zeldzaam, tusschen de stamsoorten. Kop van ’t Land op het Eiland van Dordrecht. R. Rnhméri Hansskn. Vruchtkleppen 0,004 of meer lang, eirond, stomp, aan den voet met min of meer duidelijke korte tandjes. Bladen lancetvormig, gekroesd . 38 38 Pluimtakken rechtopstaand, alleen aan den voet bebladerd. De bastaard van R. crispus en R. sanguineus. 0,60-1,20. Tj.. Zeldzaam, tusschen de stamouders. Zwolle, Sleeuwijk, Gorinchem, Papendrecht, Kapelle (Z.-Bev.), Ingber (Limb.), Rotterdam . . . . R. Sagórskii Hausukn Pluimtakken meest uitstaand en opgebogen, meest ongeveer tot de helft 87. Polygonaceeën. 302 bebladerd. Is soras niet van de vorige te onderscheiden. De bastaard van B. crispus en B. conglomeratus. 0,60-1,20. 71 – Zeldzaam, tusschen de stamsoorten. Rotterdam, ’s-Gravenhage, Groningen. Oude Bildtdijk, Gorinchem, Gulpen, Tjummarum, Kapelle (Z.-Bev.) (?), TJamsweer. R. Scbnlzei Hausskn. Als de vorige, maarde vruchtkleppen meer vijfhoekig en aan den voet klein, maar regelmatig getand. Pluim bg rjjpheid geelachfcig. De bastaard van B. stenophylius en E. conglomeratus. Eenmaal inde buurt van aangevoerde R. stenophylius gevonden. Botterdam. R. Nlésslli Wildt. 3b Tanden der vruchtkleppen hoogstens 2-maal zoo lang als breed ... 40 Tanden der vruchtkleppen ten deele langer .... 44 40 Wortelbladen ten minste ten deele diep hartvormig 41 Wortelbladen hoogstens zwak hartvormig 43 41 Vruchtkleppen tot ± 0,007 lang, meest driehoekig met uitgetrokken top. Plant groot met groote bladen 42 Vruchtkleppen kleiner. Plant niet zoo forsch 34 42 Bladen driehoekig-eirond mot diep hartvormigen voet, niet leerachtig. Kloppen dun, vliezig, 1 tot 3 met knobbels. Zie onder 32. R. platyphy'llug Areschnup. Bladen langwerpig-lancotvormig, met min of meer hartvormigen voet, min of meer leerachtig. Kleppen dik, alle 3 met knobbel. Zie onder 33. R. Webéri Flscher-Benzon. 48 Groote, forsche plant met eenigszins leerachtige, groote bladen. Vruchtkleppen ± 0,007 lang. Zie onder 33. . R. Webéri Plscher-Benzon. Minder forsche plant, met niet groote, niet leerachtige bladen. Vruchtkleppen hoogstens 0,005 lang 38 44 Wortelbladen ten minste ten deele diep hartvormig . 45 Wortelbladen hoogstens zwak hartvormig 50 45 Vruchtkleppen 0,005-0,008 lang, eirond of breeder. Vrij forsche planten 46 Vruchtkleppen minder dan 0,005 lang, eirond of smaller. Meest tengere planten 47 46 Onderste bladen meest langwerpig, de hoogere steeds smaller, meest alle gekroesd. 0,80-1,50. 2}.. Bastaard van R. crispus en R. obtnsifolius. Bijna overal tusschen de stamsoorten. Algemeen R. acütus L. Vormen-: „ _ . A. R prat én sis M. et K. (Bastaard van R crispus en R Fnesn). Vruchtkleppen breeder met langere tanden. Pluimen meestal rood aangeloopen. Algemeen. B. R.conflnis Hausskn. (Bastaard van R crispus en R silvester). Vruchtkleppen smaller met kortere tanden. Pluimen meestat geelachtig. Gorinchem, Zwyndrecht, Papendrecht, Tjummarum. Bergen (N.-H.), Oosterend (Tersch.). Als de vorige, maarde onderste stengelbladen langwerpig of breeder, met gekroesd. Vruchtkleppen grooter, tot 0,008, diep hartvormig. Bastaard van R Patientia en R. obtusifolius. Eenmaal gevonden onder verwilderde R. Patientia te Berg en Terbiyt . . . R. balatómis Borb. Als R acutus, maar door de eigenaardige, onregelmatige,dikwplszijdelings verbonden tanden en de eigenaardige nervatuur der vruchtkleppen de herkomst van R. stenophvllus verradend. Bastaard van R. stenophylius en R. obtusifolius. ‘Een naar maal gevonden op vindplaatsen van R. stenophylius. Rotterdam, Wormerveer . . . R. Wachtéri D, 47 Wortelbladen hoogstens 2 maal zoo lang als breed, diep hartvormig. Tanden der vruchtkleppen hoogstens zoo lang als de kleppen breed zijn . 4B 87. .F olygonaceeen. 303 Wortelbladen minstens 2 maal zoo lang als breed. Tanden langer dan de kleppen breed zijn ••••••• 48 Pluimtakken wyd uitstaand, meest tot de helft of nog verder bebladerd 0,50-1,00. Bastaard van R. obtusifolius en R. conglomeratus. Zeldzaam, tusschen de stamsoorten. Gorinchem, Rotterdam, Franeker. R. abortivns Kohmer Pluimtakken al of niet wyd uitstaand, alleen aan den voet bebladerd. Ternauwernood van de vorige to onderscheiden. Bastaard van R. obtusifolius en R. sanguineus. Zeldzaam, tusschen de stamsoorten. Rot terdam, ’s-Gravenhage, Papendrecht, Gorinchem. R. Düfftli Hausskn. 49 Langste bloemstelen ongeveer tweemaal zoo lang als de vruchtkleppen. Vruchtkleppen tot 0,004 lang, met tanden, die korter zijn dan de lengte der kleppen. 0,60-1,00. Bastaard van R. obtusifolius en R. paluster. Hier en daar tusschen de stamsoorten. ’s-Gravenhage, Rotterdam, Amsterdam, Sneek, Zwijndrecht R. SteCnii Becker. Langste bloemstelen 3 a 4 maal zoo lang als de vruchtkleppen. Vruchtkleppen tot 0,0035 lang, de tanden tot 0,004, dus langer dan de lengte der kleppen. 'A-. Bastaard van R. obtusifolius en R. maritimus. Eenmaal gevonden tusschen de stamsoorten. Rotterdam. R. callianthemns D. 50 Vruchtkleppen meer dan 0,003 lang 51 ; Vruchtkleppen hoogstens 0,003 lang 54 51 Breedste wortelbladen lancetvormig, nooit hartvormig, meest gekroesd. 52 Wortelbladen breeder, tenminste zwak hartvormig, niet gekroesd . . 4*' 52 Bladen donkergroen en sterk gekroesd. Bastaard van R. crispus en R. paluster. 0,60-1,00. 2J.. Vertoont bedriegelijke gelijkenis met den volgenden bastaard. Hier en daar tusschen do stamsoorten. Rotterdam, Schiedam, Franeker, Amsterdam, Midsland (Tersch.), Buiksloot. R. Areschongli Beek. Bladen lichter groen, vaak iets geelgroen, nooit zoo sterk gekroesd . 53 53 Takken stevig, trossen alleen naar den top aaneengesloten. Tanden van de best ontwikkelde kleppen hoogstens zoo lang als de halve breedte der klep. 0,00 of Bastaard van R. stenophyllus en R. paluster. Alleen nu on dan op plaatsen, waar R. stenophyllus aangevoerd is. Rotterdam R- heteranthos Borb. Takken vooral naar het einde slap, de trossen moer aaneengesloten. Vruchtkleppen met priomvormige tanden, waarvan de langste duidelijk langer dan de halve breedte der kleppen. ©,©© °f Bastaard van R. stenophyllus en R. maritimus. Voorkomen als de vorige. Rotterdam. R. stenophylloides Sim. 54 Wortelbladen lancetvormig, gegolfd. Bloemdek tot 0,003 lang en met tanden, waarvan de langste oven lang zyn als de geheele klep. Trossen tot aan den top bebladerd. O of OQ. Bastaard van R. paluster en R. maritimus. Zeer zeldzaam tusschen de stamsoorten. Rotterdam Schiedam R. Benrardi D Wortelbladen breed lancetvormig tot langwerpig. Bloemdek kleiner. 0,002—0,0025 lang of indien 0,003 lang, de tanden veel korter. Trossen bovenaan niet bebladerd 55 55 Takken styf, schuin uitstaand, verlengd. Bloemdek tot 0,003 lang, de tanden ongeveer zoo lang als de halve breedte van de vruchtklep. %• Bastaard van R. conglomeratus en R. paluster. Zeldzaarn tusschen de stamsoorten. Dordrecht, Rotterdam . . . . R. Wlrtgénl Beek. Takken dun, naar het einde slap, eerst uitstaand, later aan den top door groeiend en dan rechtopstaand. Bloemdek 0,002-0,0025 lang, de tanden ongeveer zoo lang als de klep breed is. o,o© of Bastaard van R. conglomeratus en R. maritimus. Zeer zeldzaam tusschen devStamsoorten. Rotterdam R. Knafll Celak. 3. Rhéum L. Rhabarber. ix. 1 Onderste bladen rond-eirond, stomp, met hartvormigen voet, gekroesdengewimperden rand, van boven kaal. van onderen kortbehaard met aan 87. Polygonaceeën. 304 du onderzijde gegroefde stelen, de bovenste langwerpig, korigeateeld. Bloei wij ze een beneden bebladerde pluim. Yruchtatelen korter dan de vrucht. Bloemdek groeuachtig. 1,00-1,50. dj.. Mei, Juni. Sierplant uit Zuid-Siberië . . . Stompe rtabarber. f R. Khapóntlcnm L. Onderste bladen zeer groot, bijna cirkelrond, diep hand- tot veerdeelig met spitse slippen, van onderen behaard, met van boven onduidelijk gegroefde stelen, de bovenste roet afgeknotten voet. Takken der lange smalle bloeiwjjze rechtopstaand, tegen den stengel gedrukt. Bloemen witachtig. 2,00-2,60. op. Juni, Juli. Sierplant uit Thibet. Russische rtabarber. R. palmdtum L. Onderste bladen hartvormig-rondachtig, toegespitst, moest 5-lobbig, ongeluk gezaagd, meest lichtgroen. Bladsteel aan den voet samengedrukt, verder bijna cylindrisch, witachtig baJajSEd. 'Rtoemstengel bebladerd, inde bovenste helft mot bleekgroen. Tot 2,50. dj.. Sierplant uit . \y Balllon. 4. Poly'gonum L. D* i z n cti noO p. vn'r,1) Kruiden met tweeslachtige bteerndn, mét bebladerdén stengel en verspreide, gaafrandige driekant. . 1 Waterplant met drijvende, langwerpige tot lancetvórmigo bladen en eironde tot cylincmsctie, – rechtopstaande aren, Zie onder 8 P. «rtjphlbium L. Geen waterplant met drijvende bla«enC • .< > Stengels dun en slap, meest windend, sóilis neerliggehd of bij zeer kleine planten rechtopstaand. driehoekigeirond met pijlvormigen voet. Vruchtdragend. bloemdok scherp driekant of drievleugelig. Vruchten alle driekant, zwart 3 Stengels niet windend en indien dun en slap, dan met kleine elliptische tot laneetvormige bladen .... 4 3 Vrucht meest + 0,004 lang, dofzwart. Vruchtdragend bloemdek hoogstens smal gevleugeld. Tot meer dan 1,00 lang. © Juli—Herfst. Vooral op bouwland. Algemeen. Wilde boekweit. Windom. Zwaluwtong. P. Convólvulus L. Vrucht meest + 0,003 lang, glanzend zwart. Vruchtdragend bloemdek meest breed gevleugeld. Tot meer dan 1,00 lang. ©. Juli—Herfst. Aan wegkanten, in heggen en in laag struikgewas op zandgrond. Plaatselijk algemeen. Heggednizendknoop. P. dumetórum L. 4 Rechtopstaande, groote planten met 0,08-0,30 grooto, broode, hartvormige tot rondachtige bladen, okselstandige bloemtrossen of pluimen en ton slotte breed drievleugelige bloeradekken met driekante vruchtjes . 5 Anders gebouwde planten. Bloemdek nooit gevleugeld. 6 >) Grootendeels bewerkt door Dr. B. H. Dans er. HEUK.ELS, Schoolflora, 16e druk. 20 37. Polygonaceeën. 305 6 Bladen rondachtig, tot 0,15 lang, aan don top toegespitst, aan den voet ongeveer afgeknot. Stengels meeat sterk vertakt. Tot 3,00 hoog. 11. Augs., Septr. Sierplant uit Japan. Vaak verwilderd h.v. hg Amersfoort, Monster, Rotterdam, Bussum-Hilversum, Warmond. f P. cuspldatnm Sleb. et Zncc. Bladen eirond-hartvormig, spits of stomp, tot 0,30 lang. Stengels eveneens tot 3,00 hoog, dikker, minder vertakt. Sierplant van Sachalin, soms verwilderd (’s-Gravenhage). . 7P. sachallnénse F. Schmldt. 6 Bladen hoogstens 0,04 lang, met de grootste breedte in of boven het midden. Tuitjes vliezig, glanzig. Bloemen in hoopjes inde bladoksels of naar het eind van den stengel onduidelijk aren vormend 17 Bladen meest langer. Tuitjes in het begin kruidachtig. Bloemen steeds duidelijk in aren 7 7 Plant met een wortelroset van driehoekig-eironde bladen, met gevleugelden bladsteel en onvertakten of zeer weinig vertakten stengel en meestal een enkele, dicht cylindrische bloemaar. Tot 1,00. 2].. Juni, Juli, vaak Augs., Septr. weer. In vochtige weilanden en aan waterkanten. Plaatselijk algemeen. Adderwortel. P. Bistorta L. Geen wortelroset en geen min of meer driehoekige bladen. Stengels meest duidelijk vertakt 8 8 Overblijvende plant met kruipenden wortelstok en meest talrijke stengels. Bladen laneetvormig, aan den voet zwak hartvormig, kortgesteeld, dikwijls met een pijlvormige, zwarte vlek. Kan ook in het water groeien en vormt dan holle stengels en drijvende, langgesteelde bladen. Vruchten (zelden aanwezig) eirond-rondaehtig. Bloemen dimorph: óf stijlen lang en meeldraden kort (maerosty'lum D.) of stijlen kort en meeldraden lang (brachysty'lum D.). Aren rosé (roseiflórum D.) of vuilwit (pallidiflórum D.). 0,30-1,00. 2).. Juni—Octr. Op allerlei grond, op drogen grond vaak niet bloeiend. Algemeen . . . Fonteinkruid. Roowüg. Wilde wilg. Veenwortel. P. amphibium L. Eenjarige planten met vezelige wortels 9 9 Vruchtaren dicht-rolrond 10 Vruchtaren niet dicht-rolrond, ijl 12 (Indien de aren wel goed bloeien, maar geen vruchten vormen, vergelijke men de verschillende bastaarden). 10 Vruchtdragende bloemdekken zonder kleverige kliertjes. Tuitjes duidelijk gewimperd. Bladen nooit viltig . 11 Vruchtdragende bloemdekken met kleverige kliertjes. Tuitjes niet of zeer kort gewimperd. Bladen van achteren 37. Polygonaceeën. 306 min of meer viltig, tenminste de onderste. Een klein gedeelte der vruchten driekant, verreweg de meeste tweekant, aan beide zijden uitgehold. Op allerlei grond. Algemeen. Q. Jezusgras. Reek. Krodde. P. lapathifolium L. Ondersoorten ; I. P. nodósum Pers. Knoopigo duizendknoop. Vruchten hoogstens 0,0025 lang, meestal nog iets minder hreed dan lang. Vruchtdragend bioemdek in omtrek moest eirond. Aren dicht cylindrisch, maar dunner dan bij II en soms slap en overhangend; bij groote planten pluim vormig samengevoegd. Meestal minder viltig dan de volgende ondersoort. Moest op veen- en kleigrond, vooral langs de groote rivieren. Tot 1,50. Juli—Octr. 1. P. danubiale Kern. Onderste stengelbladen rondachtig tot breed elliptisch, verschillend gevlekt, de hoogore steeds smaller. Algemeen. 2. P. syringifóllum D. Onderste stengelbladen breed dnehóekig-eirond, met opvallend groote, spits pfllvormige vlek, Hoogore bladen smaller. Plaatselijk algemeen. 3. F. lan ceifólium D. De breedste bladej).ei-lancetvormig, verschillend gevlekt. Zeer algemeen 11. P.tomentósumSchrk. Viltige duizendknoop. Vruchtenlanger dan 0,0025, tot 0,008 en langer. Vruchtdragend bioemdek in omtrek afgerond driehoekig. Vruchtaren zeer dik, stijf of aan den top een weinig knikkend, hl) groote planten hoogstens trosvormig bijeengevoegd. Al naar gelang van de standplaats zeer verschillend viltig. Lager dan 1,00. Juni—Octr. Vooral op zandig bouwland. Algemeen. 1. P. euryphy'llum D. Onderste stengelbladen rondachtig tot breed elliptisch, de hoogere smaller. Zeer zeldzaam. Bussum-Hilversum, ’s-Hertogenbosch. 2. P. ionchopliy'llumD. De breedste stengelbladen hoogstens eirond-langwerpig. Zeer algemeen. 111. P. mesomórphum D. Komt hier en daar tusschen de 2 vorige voor en is een aangevoerde plant of een fertile bastaardvorm. Heeft den habitus en de vrucht- en bloemvorm van II maar is slanker en heeft de kleine vrucht van I. IV. P. leptócladum D. Stengels zeer slank en dun, bijna gatïelvormig vertakt. Vruchten als bij 11, maarde vruchtdragende bloemdekken In omtrek afgerond-vierkant, aan den top steeds open, de zjjdelingsche bloemdekslippen aan den top kapvormig, dikwijls min of meer tot blaadjes uitgogroeid. Vruchtaren bjjna niet uitvallend. Alleen aangevoerd. Vaderland onbekend. Botterdam, Reuver, Dordrecht, Schiedam, Wormerveer. Vrucht hoogstens 0,0025 lang. Vruchtaren niet overhangend, steeds stijf rechtopstaand. Bladen lancetvormig. Tot 1,00. Q. Juni—Herfst. Vooral op bouwland. Algemeen. Wilde wilg. Jezusgras. Platzaad. Krodde. Roodbeen. Perzikkruid. P. Persicaria L. Als de vorige, maar met dunnere, zeer weinig of niet vruchtvormende, maar zeer riikbloemige trossen en met slankeren habitus. Bastaard van P. Persicaria en P. mite, Tusschen de stamouders. Zeldzaam. ’s-Gravenhage. Rotterdam, Z.-Lirnburg . . . . P. condensatum F. Schuit*. Vrucht tot 0,004 lang. Vruchtaren zeer dik, ten slotte overhangend. Bladen breed eirond, zacht behaard. Tuitjes lang, dikwijls met uitstaanden zoom. Tot meer dan 2,00. O* Juli—Herfst. Sierplant uit het Oosten. Zelden verwilderd (Vaassen, Epe, Deventer, Delft). Oostersche duizendknoop. P. orlent&le L. 37. Polygonaceeën. 307 12 Vruchtdragende bloemdekken met klierpuntjes bezet. 13 Vruchtdragende bloemdekken zonder klierpuntjes . .14 13 Vrucht dofzwart. Smaak der bladen en bloemdekken brandend scherp. Vruchtdragend bloemdek aan den voel groen, aan den top rood (viridirubéllum Br.) of wit (viridialbnm Br.). 0,30-0,50. ©. Juli—Herfst. Op vochtige plaatsen en aan waterkanten. Algemeen. Bitterplant. Waterpeper. P. Hydropiper L. De bastaard van P. Hydropiper en P. mite heeft minder kliertjes op hel vruchtdragend bloemdek en de vruchten zijn minder dof en voor het grootste gedeelte niet ontwikkeld. Is eenmaal b\] Rotterdam overigens nog weinig bekend F‘ tiiddamChaub. Misschien Is eenmaal bfl ’s-Gravenhage gevonden een bastaard van 1. Hydropiper en P. nodosum. Deze moet er mtzien als een kleine r. nodosum met dunno, onvruchtbare aren, gewimperde tuitjes en is misschien hetzelfde als P- laxum Rchb. 14 Uitbloeiende aren vruchtdragend. Uitbloeiende aren duidelijk steriel. Bastaarden . . 16 15 Bladen lancetvormig, met uitzondering van de bovenste met de grootste breedte in het midden en naar top en voet versmald. Vruchten + 0,003 lang, vrij glanzend. Bloemen rood (rubéllum Br.) of wit (albidum Br ). O, O- Juli—Octr. Aan waterkanten. Algemeen. Zachte duizendknoop. P. mite Schrnk. Bladen smal lancet- tot lijnvormig, meest dicht bij den voet het breedst en aan den voet afgerond. In alle deelen kleiner en tengerder dan de vorige soort. Vruchten hoogstens 0,002 lang, zeer glanzend. 0,15-0,30. ©. Juli—Octr. Op hoog- en laagveen en aan waterkanten. Vrij algemeen. Kleine duizendknoop. P. minus Huds. Uiterlilk als P. minus, maar veel forscher ongeveer als P.mite. Vruchten -t 0 0025 lang, meest driekant. ©. Uit Z.-Europa. Aangevoerd. Rotterdam, P. serrulatnm Lag. 16 Forscher dan F. mite en met dichtere bloemtrossen, de bladen min of meer gevlekt als bij P. Persicaria, zie onder 11. „ „ . P. condensatum F. Schultz. Tengerder en dunariger dan P. mite, maar forscher en breedbladiger dan P, minus. Overigens nog zeer onvoldoende bekend. De bastaard van p] minus en F. Persicaria. 's-Gravenhage. P. Branniannm F. Schultz. Tusechen P. mite en P. minus instaand, doch steriel. De bastaard dezer 2 soorten. Eenmaal tussohen destamsoorten gevonden bj) NaenhoftZ-L.l. P. Wilmsil Beek. 17 Bloemen in het bovenste deel van den stengel vrij ver uiteen, inde oksels van zeer kleine bladen, daardoor schijnaren vormend. Bloeradekstelen even lang als of langer dan het bloemdek; dit laatste grooter, heldei gekleurd U Bloemdragende takken tot den top duidelijk bebiaderd. Bloemstelen korter 37. Polygon a c e e ë n. 308 18 Stengels rechtopstaand. Tuitjes half doorschijnend. Vruchten vry groot, puntig, zwart-purper, nauw door het ten slotte verharde bloemden orasloten. ©. Juli—Herfst. Gorinchem, Rotterdam, Amsterdam, St.- Pietersberg (?) P* patulnm M. B. Stengels liggend of opstijgend. Tuitjes aan den voet bruin, boven doorschijnend. Vrucht klein, fijn-korrelig, weinig glanzend, donkerbruin niet nauw door het bloeradek omsloten. O* Juli—Septr. Gorinchem. P. palchéllum Loisl. 19 Vruchten in het bloemdek in gesloten en alleen de top er uitstekend 20 Vruchten ver uit het bloemdek stekend, dun, aan den top gekromd. Bloemen inde tuitjes verborgen, bijna zittend. Stengel rechtopstaand, dun, rond. Bovenste bladen Ipn-lancetvormig, spits, bleekgroen. Bloemdekslippen 4-5, groen, wit of rosé gerand. Meeldraden 4-5. 0,20-0,35. 0. Septr., Octr. Uit N.-Amerika. Aangevoerd. Wormerveer. P. leptocarpnm Robloson. 20 Bloemen alleenstaand of 2-5 inde bladoksels. Bloemdekslippen groen, wit of purper gerand. . . . . • 21 Bloemen vele bijeen inde bladoksels. Bloemdekslippen geel of geelachtig. Bladen lancet- of Iflnvormig-langwerpig, blijvend. Meeldraden meest 6. Vruchten 0,003-0,004 lang, spits, zwart. 0,10-1,60. ©. Juli—Septr. Uit N. Aangevoerd. Rotterdam . . P. ramoslssimnm Mchx. 21 Vrucht dof-rimpelig of indien een enkele maal glanzig, dan aan den voet het breedst. 0,10-1,00. O- Mei—Novr. Langs wegen, op bebouwden grond. Algemeen. Bargegras. Mottegras. Weggras. Krevpelgras. Varkensgras. P aviculare L. Ondersoorten: , , ~ . a. P. hete r o pby'll um Lindman. Bladen van de hoofdstengels opvallend grooter en hreeder dan die van do daaruit voortkomende zijtakken. Bloemdek alleen aan den voet vergroeid. Meeldraden 8. Vrucht ongeveer In het midden het breedst, overlangs gerimpeld, daardoor dof, driekant met gelpke zijden. Overal. Algemeen. b. P. aequ ale Lindman. Bladen van de hoofdstengels niet opvallend verschillend van die der daaruit voortkomende zjjtakken. Bloemdek tot 1/3 h 1/2 vergroeid. Meeldraden 5-7. Vrucht dicht bij den voet het breedst, overlangs gerimpeld, daardoor dof, driekant, met 2 hreede en 1 smalle zijde, Meest aangevoerd. Niet algemeen. c. P. calc at u m L1 ndm a n is bij ons alleen hj) Rotterdam aangevoerd gevonden. Als de vorige, maar het bloemdek tot de helft vergroeid. Meeldraden 5. Vrucht als bij de vorige, maar ongerimpeld, glanzig. Stengel uitgespreid, sterk vertakt, leden korter dan de bladen. Bloemen 1-3 bijeen inde bladoksels. Vrucht glanzig, in net midden het breedst. O. Uit Tropisch Azië en Afrika. Aangevoerd. Gorinchem. P. plebéjnm R. Br. 5. Fagopy'rum Trn. Boekweit. 1 Bladen even lang als of meer lang dan breed. Bloemtrossen meest schermpluim vormig bfieen. Vrucht met scherpe, gaafrandige kanten. Bloemdek wit of roodachtig. Stengels ten laatste meest rood. 0,15-0,60. O* Juni Augs. Gekweekt op zandgrond. Uit Midden-Azië. (Polygonum Fagopyrum L.) ... . Boekent. Boekweit, f F. escnléiitom Mnch. Bladen meest meer breed dan lang. Bloemtrossen vaak alleenstaand. Vrucht met stomp getande kanten. Bloem- 37. Polygon a c e e ë n. 309 310 38. Chenopodiaceeën. dek en stengel meest groen. 0,30-0,75. Q. Juli—Septr. Als onkruid tusschen de gekweekte boekweit, ook in aardappelvelden. Vrij algemeen. Uit Siberië. (P. tataricum L.) . Franschmannen. Pransche boekweit. F. tataricum Gaertn XXXVIII. Pam. (Jheuopodiaceeëu. Ganzevoetachtigen. Planten 1- of 2-huizig of bloemen 2-slachtig. Bloemdek 3-5-deeliy, -bladig of 2-kleppig, of ontbrekend. Meeldraden 5 of minder, aan den voet van het bloemdek ingeplant. Vruchtbeginsel met een stijl en 2-4 stempels of een 2-4 deeligen stijl. 1 Bloemdek kruidachtig, groen 2 Bloemdek droogvliezig, althans bij de bovenste bloemen, of ontbrekend 4 2 Stengel geleed, zonder bladen, vleezig. Bloemen inde verdiepingen van de einden der takken. Bloemdek vleezig, zich alleen met een spleet openend. Meeldraden 1-2. Bloemen tweeslachtig. . Salicórnia 313. Stengel niet geleed, bebladerd 3 3 Planten 1- of 2-huizig. Bladen vlak, breed, niet lijnvormig 10 Bloemen 2-slachtig 6 4 Vruchten gevleugeld of aan den top met vliezige uitsteeksels 5 Vruchten ongevleugeld. Bloemdek 1-bladig, klein ot ontbrekend. Meeldraad lof ontbrekend. Bloemen in kluwens inde bladoksels. Bladen 3-lobbig. Monólepis 313. 5 Bloemdek ontbrekend of 2-bladig. Meeldraden 1 tot 5 op den bloembodem ingeplant. Vruchten rondom gevleugeld. Corispérmum 313. Bloemdek ongelijk 5-bladig tot 5-spletig. Meeldraden 5, niet vergroeid. Bloemdekbladen na den bloeitijd op den rug met een dwars, vleugelachtig aanhangsel. Salsola 311. Bloemdek 3-5-bladig of 2-tandig, geheel met sterharen bedekt. Vruchten aan de bovenzijde met 2 vliezige uitsteeksels . . . Axy'ris3Jèf 6 Bladen smal, lijn-lancet- tot lijnvormig 7 Bladen breed, vlak, meest driehoekig of ruitvormig . 9 7 Bloemdekslippen na den bloeitijd op den rug onder den top met een aanhangsel 8 Bloemdekslippen na den bloeitijd zonder aanhangsel. Bladen kaal Suaéda 3tt. 310 8 Slippen van het bloemdek na den bloeitijd met een kegelvormig aanhangsel . . . . Bchinópsilon 313. Slippen van het bloemdek na den bloeitijd op den rug met een dwarsstaanden vleugel • ■ Kóchia 31*. 9 Bloemdek 5-deelig, vrij. Meeldraden aan den voet van het bloemdek ingeplant. Stempels 2-5. Chenopódium 313. Bloemdek aan den voet met het vruchtbeginsel vergroeid. Meeldraden op een vleezigen, het vruchtbeginsel omgevenden ring ingeplant, otempels 2-4 Bé t a 31 w. 10 Planten 1-buizig. Vrouwelijke bloemen zonder bloemdek, omgeven door 2 na den bloeitpd vergroote schutbladen. Stempels 2 U Planten 2-huizig. Vrouwelüke bloemen met 2-4-tandig bloemdek en 4 draadvormige stempels Spinacia3-fB. 11 Schutbladen' der vrouwelijke bloemen aan den top 2- of 3-lobbig. Stempels tamelijk kort. Bladen gaafrandig. O bi ó n e 3tê. Schutbladen der vrouwelijke bloemen min of meer toegespitst. Stempels vrij lang. Bladen min of meer getand of gelobd, zelden gaafrandig . . . A't rip 1e x 319. 1. Suaéda Forsk. Zoutmelde. v. 1 Plant kaal, vleezig, blauwgroen, vaak wat roodachtig. Bladen lijnvormig, halfrolrond, de bovenste spits. Bloemen meest drie bij elkaar inde bladoksels. Zaden glanzig, aan den rand zwak gestreept. 0,07-0,30. Q Juli—Septr. Op zeeklei. Algemeen. (Chenopódina mantima Moq. Tand., Schoberia maritima O. A.,M.) Kleine zoutmelde. S. maritima Duin. Houtige plant. Bladen stomp en klein. Zaden glad, glanzig. 0.50-1,00. t-Mei—Octr. Walcheren, Texel, Zwundrecht, Zuid-Beveland. (Schobéna fruticósa C. A. M.) . öroote zoutmelde. S. frntlcósa Porsk. 2. Salsola L. v. 1 Plant grijsgroen. Stengel vertakt. Bladen zittend, lijnpriemvormig met stekelpunt. Bloemen alleenstaand in de bladoksels, zittend. Bloemdek tijdens den vruchttjjd van onderen perkamentacbtig, van boven dunvliezig. 0,025-0,45. O- Juli—Septr. Russische distel. Loogkruid. 8. Kali L. \ 01“lerngüta Hornem- piant meest verspreid, kort en stjjfbehaard, dus ruw. Vruchtbloemdek 0,006—0,01 breed, alle slippen op den rug breed gevleugeld. Inde duinen, aan het zeestrand. Yrlj algemeen. 38. Chenopodiaceeën. 311 De var. 0. lenuifólia Tausch. met lange draadvormige bladen is op zandvlakten aangevoerd, jfl. pseudotragus Beek. Plant meest min of meer glad. Vruchtbloemdek 0.003—0,006 breed, de slippen op den rug gekield of smal gevleugeld. Weert. 3. Salicórnia Trn. Zeekraal, n. 1 Planten © of ©O, in het laatste geval aan den voet houtig. Stengels rechtopstaand of iets opstijgend. Meeldraden 1-2. Vruchtborstels niet gebogen, alleen haakvormig. Schijnaren kort, dik. 0,05-0,30. Juli—Novr. Zeekusten. Algemeen. Krabbekwaad. Hanepoot. Krabbestruik. Zeekraal. S. herbacea L. Ondersoorten: a. patula Orép. Plant rood, tot 0,20 lang met afstaande takken. Schijnaren zeer kort, stomp, 0,01—0,02 lang. Algemeen. b. stricta G. Me ij. Plant donkergroen, zeer laat rood wordend. Stengels tot 0,30, rechtopstaand, met vele rechtopstaande, aan don stengel evenwijdige takken. Schijnaren dunner en langer, meest 0,03 lang. Zeeland. Zeldzaam. Planten steeds Q. Stengels liggend tot opstijgend met vele afstaande, neerliggende takken. Meeldraad 1. Vruchtborstels sierlijk als een zwanenhals gebogen. Schijnaren lang, cylindrisch. 0,10-0,20. Augs.— Novr. Zeekusten. Zeldzaam S. prostrata Rail. 4. Corispérmum Juss. v. 1 Bloemdek ontbrekend. Vruchten cirkelrond, breed-gevleugeld. Vleugel aan den top ingesneden en daar met 2 stekelpuntjes. Bovenste schutbladen eirond-lancetvormig, spits. 0,15 0,70. ©. Augs., Septr. Op zandig bouwland, meest naar den zeekant. Vrij zeldzaam. Vlieszaad. C. Marshall» Stev. Bloemdek aanwezig als 2 doorzichtige schubbetjes. Vruchten rond-eirond, gevleugeld. Vleugel alleen aan den rand doorschijnend, aan don top gaafrandig en daar met 2 stekelpuntjes. Bovenste schutbladen ovaal, met een vliezigen rand, die half zoo breed is als het groene deel. 0,10-0,40. O- Juli, Augs. Breed vlieszaad. C. hyssoplfóllum L. Vormen: o. densiflórura Fonzl. Scbynaren dicht. Hiervan is de var. leptópterum Aschrs. met dunne vruchtvleugols by ons aangevoerd. Ryswyk (G.), Amsterdam, Rotterdam, Dordrecht, Arnhem, Delftshaven, IJselmonde, Weert, Ooische waard, Lent, Beuningsche waard. 0. remotiflórum Fenzl. Schynarengrooter,deelsbebladerd,los, alleen boven dicht. Delftshaven. 5. Kóchia Trn. v. 1 Bloemen in paren. Bladen lancet- of lijn-lancetvormig, gewimperd. Aanhangsel der bloemdekslippen zeer kort, driehoekig, spits. 0,30-1,00. O. 38. Chenopod ia c e e ë n. 312 Juli—Soptr. Deventer. Schiedam. Amsterdam, Gorinchem, Arnhem,. Worraerveer, Sittard . Studentenkruid. K. acoparla Schrad. De var. sanguinea Beek. is ten slotte geheel bloedrood. Rotterdam, Wormer veer. 6. Echinópsilon Moq. Tand. v. 1 Bladen lijnvormig, stomp. Bloemen in paren. Plant grijsviltig. 0,20-0,40. O- Augs., Septr. Langs de zeekusten. Zeldzaam. (Kochia hirsuta Nolte). Ruig zoutkruid. E. hirsutus Moq. Tand. 7. Chenopódium Tm. Ganzevoet. v. Kruiden met een meestal rechtopstaauden, vertakten stengel, verspreide, gesteelde, breede bladen en groenachtige bloemen in kluwens gezeten. Bloemen met 5-deelig bloemdek. . 1 1 Bloemdek tijdens den vruchttijd sappig, vleezig, scharlakenrood (Blitum L.). 2 Bloemdek tij den s den vruchttijd nauwelijks groenachtig • ■ ® 2 Stengel tot aan den top bebladerd. Bladen langwerpigdriehoekig, met wigvormigen voet, toogespitst, in gesneden getand. Bloeiwijzen alle inde bladoksels, vrij ver van elkaar. 0,15-0,60. O Juni—Augs. Op bouwen moesland en aan ruigten. Zeldzaam. (B. yirgatum L.j. Roode aardbeispinazie. C foliósum Aschrs. Stengel naar boven niet bebladerd. Bladen langwerpigdriehoekig met afgestompten voet of bijna spiesvorraig, meest zwak getand. Bloeiwijzen grooter, de bovenste tot een schijnaar verbonden, bladloos. 0,15-0,60. O-Juni—Augs. Op bouw- en moesland en aan ruigten. Zeer zeldzaam. (B. capitatum L ). Aardbeispinazie. C. capitatum Aschrs. 3 Bloemdekslippen alleen aan den voet vergroeid. Helmdraden dun. Zaden meest horizontaal. ..... 4 Bloemdek 5-spletig met een vijfhoekige buis. Helmdraden dik, plat. Bladen veerspletig met lancet- of lijnvormige slippen. Plant behaard, Stengel liggend of opstijgend. Bloeiwijzen bebladerde trossen, tot een sma le, lange pluim vereenigd. 0,20-0,50. Augs., Septr. Uit Z.-Amenka. Aangevoerd. Voerendaal (Z.-L.), Worraerveer, bittard, Rotterdam. C. multiffdnm L 4 Bladen klierachtig. Planten lichtgroen, behaard, welriekend ** Bladen zonder klieren, vaak meelaohtig bestoven. Zonder reuk of onaangenaam riekend 6 38. Cbenopodiaceeën. 313 6 Verspreid kortbehaard of' onbehaard. Bladen langwerpig of lancetvormig, verwijderd getand, de bovenste gaafrandig. alle van onderen met klierachtige puntjes. Bloeiwijzen kluwenvormig, tot korte, bebladerde aren vereonigd. Bijna citroenachtig riekend. 0,30-0,60. 0. Juni—Septr. Gekweekt en verwilderd. (Apeldoorn, Maastricht, Botterdam, Wormerveer, Hoensbroek, West Knollendam). Welriekende ganzevoet. f G. ambrosloldes L. De var. 3 suffruticósumTh. heeft een krachtiger stengel, dieper getande bladen, met dichter bijeenstaand*1 tanden en van onderen uitstekende nerven. De kluwens hebben aan den voet slechts korte schutblaadjes. Botterdam. Klierachtig kortbehaard, kleverig. Bladen langwerpig, stomp, bijna bochtigveerspletig, met meestal stompe lobben, de bovenste lijn-spatelvormig, gaafrandig. Plant groen, doordringend riekend. Bloeiwijzen los, een trosvormige, bijna onbebladerde pluim vormend. 0,15-0,60. 0. Juli, Augs. Leeuwarden, Delft, Soesterberg, Amsterdam, Rijswijk (G.),Éist, Utrecht, Botterdam, Gorinchem, Zeist, Arnhem, Overveen, Sittard. Druifkruid. C. Bótrys L. 6 Bladen gaafrandig 7 Bladen getand of dieper ingesnedeu 9 7 Stempels kort. Eenjarige planten, meestal met uitgespreide takken 8 Stempels lang. Plant overblijvend, bijna rechtopstaand, met meelachtig stof bedekt of iets kleverig. Bladen driehoekig, met spiesvormigen voet, vaak iets gegolfd, langgesteeld. Bloeiwijzen tot een dichte pluim verbonden. 0,15-0,60. 2).. Mei—Augs. Op bouwland en aan ruigten. Vrij zeldzaam, (Blitum bonus Henricus C. A. M.) Goede Hendrik. Alqoede. Lamsooren. Brave Hendrik. C. bonus Henricus L. 8 Plant zonder stof, groen, vaak iets roodachtig. Onderste bladen eirond tot langwerpig-eirond. Bloeiwijzen ijl. Bloemdek tijdens den vruohttijd open. 0,20-0,75. 0. Juli—Septr. Langs wegen, op bouwland en in moestuinen. Vrij algemeen. Kruipmel. Korrelganzevoet. C. polyspérmuitl L. Vormen : a. cymcsum Chev. Donkergroene, zeldzamer rood aangeloopen stengel, uitgespreid vertakt. Bladen meest stomp. Bloeiwijzen meest onmiddellljk inde oksels der bladen. Vrij algemeen. 3. acutifólium Kit. Lichtgroen, vaak rood aangeloopen. Stengel rechtopstaand, minder vertakt. Bladen spits. Bloeiwijzen meest tot okselstandige, onbebladerde, korte, rechtopstaande schijnaren vereenigd. Vrt) algemeen. Gemakkelljk van de vormen van 0. album en C. rubrum metgaafrandige bladen te onderscheiden door de losse bloeiwijzen en het open bloemdek om de vrucht. Plant met meelachtig stof bedekt, grijsgroen. Bladen ruitvormig-eirond. Bloemen in kluwens, aan het eind van den stengel en der takken tot pluimen opeengehoopte schijnaren vormend. Vruchtomhulsel gesloten. 38. Chenopodiaceeën. 314 Naar rottende haringen riekend. 0,15-0,30. Q- Juli—Septr. Langs wegen, op ruige plaatsen. Zeer zeldzaam. Stinkmelde. C. Vulvaria L. Vormen: 1. ty’picum Beek. Bladen ruitvormig-eirond, gaafrandig, tot 0,035 lang. De gewone vorm, 2. rhómbicum. Bladen breed ruitvormig, ten deele bochtig, drietandig tot driolobbig. Dordrecht. Bladen smal Ipn-laucet- tot lp nvormig, spits of toegespitst, geheel gaafrandig, van onderen dicht meelacht g bestoven, van boven grauw. Bloei wnze aar-pluimvormig, uit tal van kleine kluwens bestaand. Bladen zeer kort gestoeld. 0,20-1,00. ©. Augs—Octr. Dit N.-Amerika. Aangevoerd. Vlaardingen, Botterdam, Schiedam. Wormerveer, Sittard. Hoensbroek, Simpel veld, Deventer, Weert, Knollendam, Leeuwen. C. leptopby'llnm Siutt. De var. rf. oblongifólium Wats. met breedere stompere, smal ovaal-lancetvormige bladen is bij Botterdam en Schiedam gevonden. 9 Bladen met hartvormigen voet, zonder meelachtig stof, groot, poffgsfcuid. Bloemen in kluwens, ineen pluim. 0,30- 0,90. O- Juli—Sjtotr. >Öp plaatsen. Vrij zeldzaam. f| # . Bas\ui aAd .n z evoet.' C.vhV'bridum L. Bladen met afgeknoWen of versmalden voet 10 10 Bladen glanzig, niet af alleen in hef begin mèt (een meelachtig stof. . . .X / ■ • W ■ V36« 11 Bladen dof, wit of grijs Bestoven. 13 11 Bloeiwijzen tamelijk ijl, in afstaande, kleine pluimen. Stengels sterk vertakt. Bladen eirond-ruitvormig, ongelp gezaagd-getand, groen. Bloemdek de vrucht geheel bedekkend. Zaden dof. 0,15-0,45. O- Juli—Octr. Langs wegen, op steenachtige gronden en muren. Vrij zeldzaam Muurganzevoet. C. murale L. Bloemen in kluwens, in rechtopstaande aren. ... 12 12 Bladen eirond-ruitvormig, bpa spiesvormig-drielobbig, diep bochtig getand. Zijdelingsche aren met kleine blaadjes. Bloemdek de vrucht bedekkend. Stengel meest rood aangeloopen, rechtopstaand of uitgespreid. 0,15— 0,90. O Juli—Herfst. Op bouwland en aan wegen en ruigten. Vrij algemeen. (Blitum rubrum Kchb,). Roode ganzevoet. C. rubrum L. De var. b l i t o i do s. L o j., met rechtopstaanden stengel, lang toegespitste bladen, iets vleezig, karmijn- of bloedrood bloemdek en bloemen in schynaren, die vaak aan den top van den stengel een onbobladerde pluim vormen, is van Nijmegen bekend. De var. y. botryoides Sm., met meestal uitgespreiden stengel, broede, kortere, iets vleezig o bladen en schgnaren, die vaak een onbebladerde pluim vormen, is op eonige plaatsen gevonden. 38. Chenopodiaceeën. 315 Exemplaren met gaafrandige bladen zpn van C. polyspermum onderscheiden door het niet open bloemdek om de vrucht, van l. bonus Henricus door den blad vorm en het geheele uiterlijk. Bladen driehoekig, bochtig getand, soms iets bestoven, !Zjdelingsche aren bil na zonder bladen. Bloemdek de vrucht met geheel bedekkend Stengel stiif rechtopstaand, meest alleen den voet vertakt. 0,30-0,90, O- Juli Septr. Langs wegen en op bouwland. Texel, Amsterdam, Maastricht, Wassenaar, Vogelenzang, Wormerveer, Sittard, Wplre. Langtrosganzevöet. C. urolciiiii L. De var. 3. intermédium Koch. met bochtig getande bladen met lancetvormige tanden is bij Meppel en Muiderberg gevonden. 13 Bladen iets gezaagd of getand of zeer onduidelijk 3-lobbig. 14 Bladen dieper ingesneden, min of meer duidelijk 3-lobbig. 15 14 Bladen langwerpig, inden bladsteel versmald, iets getand, van onderen blauwgroen en met meelaehtig stof. Bloeiwijzen in afgebroken, onbebladerde aren. Bloemdek niet meelachtig bestoven, de vrucht niet geheel bedekkend. 0,15-0,45 O- Juli—Herfst Op bouwland en aan ruigten. Vrij zeldzaam. (Blitnm glaucum Prod.). Zeegroene ganzevoet. C. glsücum L. Vormen: . , , . „ . , a ty'picum Beek. Stengel rechtopstaand met rechtop-alstaande takken. Bladen groot (tot 0.05), langwerpig tot langwerpig-ruitvormig. De gewone vorm. . . , . 0. hümile Peterm. Stengel en takken liggend. Bladen klem (tot 0,01 lang), meest langwerpig-spatolvormig. Overschie. Bladen ei-ruitvormig, circa dubbel zoo lang als breed, spits, de bovenste (zeldzaam alle) langwerpig-lancetvormig, bijna gaafrandig. Bloeiwijzen in dichte, rechtopstaande aren of los pluimvormig of in afgebroken aren. Bloemdek met meelachtig stof, de vrucht geheel bedekkend. 0,15-1,05 Q. Juli—Herfst. Op bouw- en moesland en ook op ruigten en mesthoopen en langs wegen. Algemeen . . . Witte mei. Stokmel. Meyen. Luismelde. C. album L. Ondersoorten: ... ... I Bladen meest groot, meer dan 0,03 lang. Bloeiwijzen dient. A Bladen meest oirond-ruitvormig tot ruitvormig, zelden eirondlancet- of lancetvormig, meest vrij groot, meest ongolpk bochtig getand, do middelste en bovenste spits. Zaden zwart. Ondersoort. (J. eu-album Ludw. Vormen: .... 1. s pica turn Koch. Plant duidelijk meelachtig bestoven. Bladen vrjl lang gestoeld. Bloeiwijzen tot dichte, rechtopstaande schljnaren verbonden. Algemeen. Bü den meest algemeenen vorm van deze zijnde onderste eri middelste bladen vaak even lang als breed of nog breeder. Do vorm met bladen 2-3 maal zoo lang als breed (y. lanceolatum Coss. et Germ.) is meestal zeldzaam, de vorm praeaeütum Beek. met langgesteelde, groote, ruitvormige, meest aan weerszijden groene bladen, is bi) Botterdam gevonden. 38. Cbenopod ia c e e ë n. 316 De var. glomorulósum Petorm. met bolronde, duidelijk van elkaar gescheiden blooiwijzon is bij Wormerveer, Halsberg (Z.-L.j, Leeuwen gevonden. 2. viride Whlnb. (8. cymigerum KoJh-)- pl,anJ weinig of niet bestoven. Bladen langgesteeld, steeds meel lang dan breed. Bloeiwgzen los pluiravornug. Viy algerpeen. De vorm pseudo-Borb ésii Mnrr, onderscheidt zich door spitse, scherp getande bladen. Dordrecht. B. Bladen driehoekig-eirond, vrf] klein, dubbel B“aag^'ge^n^-01, bovenste lancetvormig. Zaden purpeibiuin. '\ang®^“®ld' merveer, Gorinchem, Deventer, Hulsbeig (Z.-D), geeuwen. Öndersoort. C. pseud o p u 11 fó 11 u m J. B. bcho i z. 11. Bladen klein, ten hoogste 0,03 lang. meestlanc,o*etl'‘a“C6rJ’vh°™ t Ondersoort. C. concatenatum inuui. Ludw. Stengels liggend. Bladen lancetvormig-2ft°rliatiZZerZra™'Murr. Stengels opstijgend of rechtopstaand. Bladen meest lancetvormig. Botterdam. =tekel- Bladen eirond met afgoronden voet en top, aan d®? 1^?7PBn „Lest tot aron puntje, zwak drielobbig, blauwachtig groen. * et rood^vdek. Dergf.(fati'nóTum^ud w.,diê sterk 'meelachtig bestoven is, is bij 15 Bladen4 zoolang als breed, de onderste spiesvormig 3-lobbig, de middenlob vele malen langer dan de zülobben, met bijna evenwijdige zijranden, de bovenste lancetvormig. Zaden met groefjes. 0,30-0,90. Q. Juli Septr. Op onbebouwde, ruige plaatsen, ook °P ?°uwla0n(1- Zeldzaam. . Stippelganzevoet. C. flcifolium Sm. Dof aeqnilobumßeck., waarbij de bladtanden on lobben bijna gelijk Bladen’ S.S.SK? ïïA- Onderste bladen driehoekig tot bijna drielobhig-spiesvormig, moest bochtig getand. Schutbladen tijdens den vruchttijd breed ruitvormig-eirond, aan 38. Chenopodiaceeën 319 den rand zwak getand, klein (0,002-0,003 lang) of grooter (0,006-0,01 lang), meest witschilferig. 0,30-0,60. O- Augs., Septr. Aan zeekusten. Texel. JAmeland, Ouddorp. # M _ Babington’s melde. A. Babingtomi Woods. Onderste bladen ruitvormig-eirond, ongeluk bochtig getand, de hoogere eirond of langwerpig. Schutbladen breed-eirond-driehoekig, zwak hoekig getand, op de rugzijde vaak met knobbels. Stengel meest uitgespreid vertakt. Min of meer witschilferig. 0,30-0,90. O- Juli—Septr. Aangevoerd. Rotterdam, Amsterdam, Maastricht, Nuth. Rosé melde. A. róseum L 7 Bladen lijnvormig of lijn-lancetvormig, gaafrandig of scherp getand, groen, zelden zwak-witschilferig. Schutbladen tijdens den vruchttijd ruit-eivormig, getand, op den rug knobbelig. 0,30-0,60. ©. Juli—Septr. Aan wegen naar den zeekant en inde duinen, soms ook aangevoerd. Vrij zeldzaam. Strandmelde. A. littorale L. De var. 3- man'num Deth. met broodere, bochtig getande bladen, is eenige malen gevonden. Onderste bladen eirond-lancetvormig, spiesvormig of bijna pijlvormig 8 8 Onderste bladen hoogstens driehoekig of spiesvormig. Schutbladen gaafrandig of iets getand 9 Onderste bladen driehoekig-pijlvormig, diep bochtig getand, do hoogere spies-lancetvormig. Schutbladen tijdens den vruchttijd hartyormig-dnehoekig,ingesneden getand met priemvormig toegospilste tanden. 0,30-0,90. 0. Juli—Septr. Op ruige plaatsen en langs het zeestrand. Delft (?) A. calothéca Fr. 5 Onderste bladen driehoekig-spiesvormig, aan den voet meest afgeknot en plotseling inden bladsteel versmald, met afstaande of iets naar beneden gerichte spieslobben. Schutbladen even groot als of grooter dan de vrucht, bijna driehoekig, getand of gaafrandig. Stengel uitgespreid vertakt. 0,30-0,90. Q. Juli—Septr. Op bouwland, aan wegen en in uiterwaarden (A. latifolium Wahlb.). Spiesbiadmelde. A. hastatum L. Vormen; a. genuinum Aschrs. Schpnaren los, meest onvertakt. Schutbladen grooter dan de vrucht, vlak. Yry zeldzaam. De vorm van deze UI. macrothéca Schum. met vleezige, gaafrandige of zwak getande schutbladen, is zeldzaam gevonden. 3. microspérmum W. et K. Schjjnaren dicht, vry vaak pluimvormig Schutbladen even groot als de vrucht, door deze gewelfd, aan den voet vrij vaak afgerond of iets versmald. Vr\j algemeen. Hiertoe behooren de vormen 11. deltoideum met naar beneden gerichte spieshoeken en 111. triangulare Willd. met driehoekige, niet of weinig spiesvovmige bladen, die meest klein zyn. gaafrandig on min of meer witschilferig en met een rechtopstaanden stengel, op zilten bodem. Deze laatste komt in 2 vormen voor n.l. oppositifólium met tegenoverstaande bladen, vrjj algemeen en 2. p rost ra turn met verspreid staande bladen. Vlissingen. Onderste bladen driehoekig-lancetvormig, bijna spiesvormig (doordat de onderste tand aan iedere zijde vaak spies- 88. Chenopodiaceeën. 320 vormig te voorschijn komt), de overige lancet- of lijnvormig. Schij naren stijf rechtopstaand. Schutbladen even groot als of meest grooter dan de vrucht, met spiesvormige hoeken, glad of zacht-stekelig. 0,30-0,90. Q, Juli—Septr. Op bouwland, aan wegen, op mesthoopen. Vrij algemeen. Smeelje. üitstaande melde. A. patulum L. De var. /3. mlcrocarpum Koch. met dichte, pluimvormige schijnaren en schutbladen even groot als de vrucht en door deze gewelfd, meest zachtstekelig, is vrij zeldzaam gevonden. XXXIX. Fam. Amarailtaceeëll. Amarantachtigen. Planten 1-huizig of 2-slachtig. Bloemdek 3-5-deelig of -bladig, n«Atl"*Uiitó,,K sstsijsfc »»*• GroenbJjjvende beroeris. t ». g 2 Bladen kruidachtig, afvallend 4 3 «^è*gsa met meest 3-deelige stekels aan den voet. Bloemtrossen baneend langer dan de bladen. Bloemkroonbladen niet 'Tït°’,„7l«Wt*I.® .ov b" sSïït B.alen1 «er fofe^ Waden. Bes lichtrood. 0,50-1,00. I;. ?Mei, Ju"i. Sleretnuk mt^Japan.+ R Thnnbérfi,ll n. C. * Bladen «nvonnlg me"omgerolden groengeel. Vrucht zwart. %. , ö ï B. „„.„«trlMH* I.mk, Blavan a^srgoud^eel^^Vroch^hiauw^zwa^^W-^SO.^ljH^ApriiyMeLo'^”- heester uit z-Am*lmloomberberi9. f B. bnxlfólla Lmk. XLVII. Fam. Maguoliaceeën. xm Bloemkroon 6-hladig. klokvorraig. Stampers om een verlengden drager gerangschikt. Vrucht met openspringend. Blad» gelobm q 3,8 1. Magnolia L. Magnolia. 1 Bloemstelen m.l . SSTSJün lang toegespitst. S,OO-IAOU. p. Apin, mei. s Snllsh Yulan Desf). Oostersche magnolia, f »• conspicua halisp. 47. Magnoliaceeën. 347 2. Liriodéndron L. 1 Bladen langgesteeld, afgeknot 4-lobbig, bijna driehoekig, kaal. Bloemen I groot, tulpvormig, groenachtig roodgeel. Kelkbladen teruggeslagen* Meeldraden boven de stempels uitstekend. 8,00-16,00. Juni, Juli. Sierboom uit Noord-Amerika. Tulpenboom. f L. tullpifera L. XLVIII. Pam. Calycanthaceeën. xn. 4 Heesters of hoornen. Kelk- en kroonbladen in onbepaald aantal, langzaam in elkaar en inde meeldraden overgaand. Vele vruchtbeginsels inde verdiepte kelkbuis liggend. 1 Meeldraden talrijk, alleen de buitenste (omstreeks 12) met helmknopjes, j 5 Bloembladen lijnvormig, de binnenste kleiner. Bladen tegenoverstaand, ongedeeld Calyeanttius 348. Meeldraden 10, de 5 binnenste onvruchtbaar. Bloemdekbladen eirond, stomp, de binnenste grooter Chlmonanthus 3 38. 1. Calycanthus L. 6 1 Bloemen zeer kortgesteeld, donkerbruin, evenals de geheele plant aromatisch riekend. Bladen kortgesteeld, eirond tot langwerpig, gaatrandig, van onderen bleekgroen, meest viltig. 1,00-2,00. I). Juni, Juli. Sierstruik uit N.-Amerika. _ 7 Aardbeiboom. Specerflstruik. f C. flórldus L. 2, Chlmonanthus Lindl. 8 1 Bloemen vóór de bladen verschijnend. Bladen eirond-lancetvormig, lang toegespltst. Bloemen groenachtig, van binnen zwartachtig rood, sterk riekend. 1,00-2,50. I). Jan.—Maart. Sierheester uit Japan. Meloenboompje. f C. fragrana Lindl. 8 XLIX. Pam. Ranuuculaceeën. Ranonkelachtigen, xm. Kelk 3- tot veel-, meest 5-bladig, soms gekleurd, regelmatig of | symmetrisch. Bloemkroon 3- of meerbladig, vaak met honigschubjes ] aan den voet, soms door honigbakjes vertegenwoordigd of ontbrekend. Meeldraden meest veel, op den bloembodem ingeplant. Helmknoppen met overlangsche spleten openspringend. Stampers vele, enkelvoudig, zelden weinige of 1. Vruchten dop- of kokervruchten. 1 Bladen tegenoverstaand. Kelk 4- of 5-bladig, afvallend. Bloemkroon ontbrekend. Bladen enkel- of dubbel geveerd of ongedeeld Clématis 3SO Bladen wortel- of schijnbaar kransstandig 2 Bladen verspreid .7 2 Bloemen violet, wit, geel of blauw (zijnde bloemen blauw, dan is er onder de bloem een omwindsel van gedeelde schutbladen) 3 * Bloemen blauw, zeldzamer rosé of wit. Dicht onder den 6-9-bladigen kelk (kelk blauw, bloemkroon ontbrekend!) een 3-bladig, schijnbaar den kelk voorstellend, omwindsel. Omwindsel ongedeeld . Hepatica 339- 48. Calyoanthaceeë u.—49. Ran un culaceeëu. 348 3 Bloemkroon ontbrekend. Kelk 5- of 6-bladig. Stengel onder de bloem met 3 kransstandige, gedeelde schnt- bloemkroon aanwezig. Bladen Stengel onbebladerd – ‘ '‘ 'v „ 4 Bladen ongedeeld, lijnvormig. Meeldraden meest 5. Kelk Bloo.b. J 5 Bladen gedeeld 5 Bloemkroonbladen kleiner dan de kelkbladen, honig a – vormig, buisvormig, 2-hppig. . • • e;n 11 3-hokkig 6 Kelk J5-bladig, wit.' Bloemen zonder u g Kelk 6,5-8)-bladig, geel. B!oem omgeven dooreen -Mdeel^omwindeel. 7 Bloemen gespoord of symmetrisch ® Bloemen ongespoord, regelmatig ■ • • ' ' ■ q 8 Bovenste kelkslippen gespoord of belmachtig gewelfd . Kelkbladen 5, even groot. Bloemkroon goudgeel, meest de 5 kroonbladen niet alle ontwlkkf n.nc u ! u s 9 Bloemen regelmatig. Bloemkroonbladen trechtervormig, gespoord. Kelkblad.. 5, -lak, 10 ÜÏZISrEïkbM gespoord, i-2 go.poo'do kroon,, , i «ij Delpninium doj. kapvormigu, gespoorde kroonbiaaen mui. g Aconitum3«3. U Slechts een krans van bloembekleedsels, nl. een bloem- T.\7“ttg.^“t.“k.kle.-ds.ls.- Bloemkroonbladen U Bloemen*11 groot” meeldraden. Bladen enkelvoudig, ongedeeld. & * Bloemen klein, talrijk. Kelk korter dan de meeldraden. Bladen veelvoudig geveerd . . Thahctrum lil, Vergelijk ook Tr ó 1 i i u s blz. 301. 13 Kelk kleiner dan de bloemkroon 4&. Ranunculaceeën. 349 Kelk grooter dan de bloemkroon, meest bloemkroon achtig gekleurd. Bloemkroonbladen honigbakvormig . . 18 14 Kelk 3-5-bladig. Bloemkroon 6-12-bladig. Vele vruchtbeginsels Ficaria aeo. Kelk 5-bladig. Bloemkroon 5- tot meerbladig. . • 15 Kelk en bloemkroon 4-bladig, afvallend. Vruchtbeginsel 1. Vrucht een bes. Actaéa 304. 15 Vele vruchtbeginsels, zelden 7-5 16 (Vruchtbeginsels 2-6. Kelkbladen lederachtig, blijvend. Bloemen zeer groot rood, zelden wit Paeónia 3#4. 16 Bloemkroonbladen aan den voet met een bedekt ot naakt honiggroefje, geel of wit 17 Bloemkroonbladen zonder honiggroefje, rood of geel. . Adónis JJ4. 17 Bloemen geel. Meest landplanten. Ranuncuius MSt. Bloemkroon wit, meest met gelen nagel. Honiggroelje onbedekt. Waterplanten . . . Batrachium 334. 18 Bloemen wit, groen of blauwachtig. Kelk (4-of) 5-bladig. 19 Bloemen geel. Kelk 5-15-bladig, bolvormig samenneigend. Kroonbladen klein, vlak, bijna tongvormig. Vruchtjes talrijk, zittend. Tróllius 304. Bloemen zwart-violet, klein. Kelk S-biadig. Kroonbladen 5, klein, gesteeld. Heester . . . Xanthorrhlza 304. 19 Kelkbladen blijvend, wit of groen. Vruchtbeginsels aan den voet iets vergroeid. Kroonbladen buisvormig, met een 2-lippigen mond Helléborus 361. Kelkbladen blauw of blauwachtig wit. Vruchtbeginsels 3-10, geheel of tot het midden vergroeid Nigélla3ö*. i)e familie der Ranuncnlaceeën wordt in 5 onderfamiliën verdeeld, nl. deClematideeën (gesl. Clematis), de Anemoneeën (gesl. Thalictrum, Hepatica, Anemone, Adonis), de Eanunculeeën (gesl. Myosurus, Ceratocephalus, Batrachium, Ranuncuius, Ficaria), de Helleboreeën (gesl. Caltha, Tróllius, Eranthis, Helleborus, Nigella, Aquileginm, Delphinium, Aeonitum) en de Paeonieën (gesl. Actaea, Xanthorrhlza, Paeonia)- 1. Clématis L,. Clematis, Bosckdruif. 1 Stengel klimmend, houtig 2 Stengel rechtopstaand, kruidachtig. Stijlen der rijpe vruchten verlengd, gebaard. Bladen, geveerd. Bloemen in pluimen. Kelkbladen van buiten met zachtbehaarden rand, wit. 0,90-1,60. 2J. Juni, Juli. Sierplant, ook verwilderd (de Bilt) Stijve clematis, f C. lécta R 2 Bloei wijze pluimvormig, eind- en okselstandig. Stijlen der rijpe vruchtjes verlengd, gebaard 4 Bloemen alleenstaand , 3 3 Bloemen langgesteeld, knikkend, groot. Kelkbladen van builen dunviltig, van boven kaal, violet. Stijlen der vruchten niet verlengd en gebaard- 49. Ranunculaceeën. 350 Bladen enkel- tot dubbel-samengesteld. 1,50-3,00. Ij. Juni—Augs. Als klimplant gekweekt, soms verwilderd (Boxmeer). , Italiaansche clematis, j C. Vilicellti Li. Bloemen groot. Kelkbladen meest B-B,' J0,02-0,06ilang, blauw of wit. met blauw Stillen der vruchtjes verlengd, in het ondeiste deel of geheel wit zéldenJgeel gebaard of zacht behaard. Bladen geveerd, zeldzamei 3-tallig of enkelvoudig. 2,00-4,00. Ij. Juni—Septr. Sierklimplant, ook met gevulde bloemen. Bastaard van C. florida en C. \ iticella. . 6 + C. Jackmanm Host. 1 r 4 Bladen gebeerd • ■ • ■ Bladen 3-tallig. Bloemen meest 2-huizig, in trossen, wit, welnekend. 2,00- 6,00. h. Juli, Augs. Klimheestor uit Florida. Virginische clematis. j- C. vlrglmana L. 5 Bladen enkel geveerd. Blaadjes hartvormig of eirond, gaafrandig of gekarteld. Kelkbladen aan weerszijden viltig van buiten groen, van binnen wit. Helmknopjes klein,’ 0,001-0,002 lang. 1,50-5,00. t> Juni—Augs. In heggen, tusscben kreupelhout, bijna uitsluitend in Zuid-Limburg en langs de rivieren. Ook inde duinstreek. Vrij zeldzaam. Scherp gütig. Boschrank. C. Vitalba L. Variëteiten: H. crenataJord. Blaadjes gekarteld. Eemge malen gevonden, y. fol. basi ovatisKoch. den.voet afgerond. Eemge malen gevonden. a iw Bladen dubbel-geveerd. Blaadjes ovaal, lancet-; offlfljty-ompg, ongedeeld of 2-S-slippig. Kelkbladen aan de" rugzijde itet -vUtigen; rand. Helmknopjes groot, 0,003-0,004 lang. 1,50-4,501 Ij.- ook verwilderd. (Z a rul vo o r U-V) rde nho vit). , v _ ilrfhdïèe clematis. + C. Flammala L. T.5 0 * . 2. Thalictrum L. Uui t. ’ ,A ml QD ( a Q VJ’ * ■/ Kruiden met rechtofeetaanden, meest vertakten stenjjél, afwisselende, 2-4-voudifc gevélde bladen en plujmvormige bloeiwijzen, zgp uitstekende meeldraden met gele gekleurd . 1 1 Helmdraden nauwelijks rechtopstaand, overlangs gestreept, zittend. Bloemen geel- of groenachtig, in pluimen • • . • Helmdraden naar boven verdikt. Vruchtjes overhangend, driekantig, aan de kanten gevleugeld, gesteeld. Bloemen lila, In beschermen. Vertakkingen van den bladsteel met rondachtige, vliezige steunblaadjes. Blaadjes rondachtig of omgekeerd-eirond, gekarteld. 0,60-1,20. V Mei, Juni. Sierplant. Verwilderd bij Nijmegen. Akeleiruit. f T. aquileglfolmm L. 2 Bloemen vrij ver van elkaar, evenals de meeldraden hangend. Bladen in omtrek even breed als lang 3 Bloemen dicht opeen, evenals de meeldraden rechtopstaand. Bloeiwijze met bijna even hooge takken. Bladen 2- tot 3-voudig geveerd. Stengel gegroefd. Blaadjes 49. Ranunculaceeën. 351 meest 3-spletig, die van de onderste bladen rond-omgekeerd-eirond of langwerpig-wigvormig, die der bovenste langwerpig of lijnvormig. Stelen der onderste blaadjes met steunblaadjes. Bloemen geelachtig, welriekend. Vruchtjes rond. 0,45-0,90. 2).. Juni, Juli. Vooral inde lage veenstreken langs vaarten en veenpiassen, ook in vochtige duinpannen en op vochtige plaatsen op zanden kleigrond. Vaak plaatselijk algemeen. Htelblad. Poelr u i t. T. flavum L. 3 Vruchtjes weinig samengedrnkt, onbehaard. Stengel onbehaard of iets behaard. Stempels aan het eind rechtopstaand. Bloeiwijze pyramidaal of eirond. Blaadjes rondachtig of wigvormig-omgekeerd-eirond. Oortjes der bladscheeden rond, stomp, vaak in slippen gedeeld. Ook als sierplant. Kleine ruit. T. minus L. Vormen: a. dunénse. Stengel gestreept, rechtopstaand, aan den voet met eenige bladlooze scheeden. Blaadjes gekarteld of naar den top ingesneden en 3-tandig tot 3-spletig, soms B-tandig, met van onderen uitstekende nerven, groen, hunne stelen meest met uitstekende kanten, zonder steunblaadjes. Takken der pluim uitgespreid of horizontaal. Vrficht meest 8-ribbig. 0,30-0,60. Mei, Juni. Op drogen grond, vooral inde duinen, ook op dijken en in uiterwaarden langs de rivieren. Vrij zeldzaam. ji. flexuósum Bernh. Stengel gestreept, meest heen en weer gebogen, van den voet af bebladerd, vaak rood aangeloopen. Blaadjes van voren ingesneden of diep gekarteld met van onderen weinig uitstekende nerven, groen, hunne stelen met uitstekende kanten, met of zonder steunblaadjes. Takken der pluim rechtop- j staand. Vrucht meest 10-ribbig. 0,50-1,20. 2J. Juni—Augs. Langs den Eljn en zijne takken. Vrij zeldzaam. y. silvdticum Koch. Stengel hooger dan bij dunénse (tot 0,80). i Blaadjes grooter dan bij dunénse, dunvliezig, met saraengedrukt ronde stelen. Overigens als dunénse. In bosschen langs den duinkant. Santpoort, Bloemendaal, Overveen, Wassenaar, Tonderen. Vruchtjes samengedrukt, klierachtig behaard. Stengel klierachtig behaard, onaangenaam riekend. Stempels met zijkanten, die tijdens den bloei naar achteren tegen elkaar liggen. Bovenste takjes bijna haardun. Blaadjes kleiner. 0,10-0,80. 2).. Juni—Augs. Denekamp. Stinkende ruit. T. foétidum h, 3. Hepatica Dill. 1 Bladen langgesteeld, 3-lobbig, met hartvormigen voet. Bloemstelen af- 1 staand-behaard. Kelkbladen 6-9, blauw, zeldzaam rosé of wit. 0,07-0,15. i 2(,. Maart, April. (Anemone Hepatica L.). Sierplant. Paddekaatje. Hepatica. j H. trlloba GUI4. Anemóne Trn. Anemoon. Behaarde kruiden, die onder de bloem een krans van bladen (het omwindsel) dragen. Bladen 3-tallig of hand- of veervormig ingesneden, de wortelstandige steeds gedeeld . . 1 1 Bladen van het omwindsel gesteeld, van denzelfden vorm 49. Ranunoul a o e e ë n. 352 als de vaak ontbrekende wortelbladen. Kelk meest wit of geel. Stijlen kort 4 Bladen van het omwindsel zittend ■ • • • ■ ■. 2 2 Omwindsel bladen met hnnne scheeden onderling v^roeidhandTOi-migveeldeelig, sterk behaard. Stijlen lang, gebaard. Wortelbladen dubbelgeveerd met veerdeelige blaadjes en smal-itjnvormige slippen. Kelkbladen, evenals de stengel, dicht behaard, dubbel zoo lang als de meeldraden, lichtviolet. 0,05-0,20, later 0,30-0,40. 2).. Maart-Mei Op de zandheuvels, die de rivieren begeleiden. Silvolde, Nijmegen, Zeist, tusschen Echterbosch en Montfort (Z. L.). Ook als sierplant. (Pulsatilla vulgans Tm.). Wilde manski'ui d. A. Pnlsatilla L. Omwindselbladen zittend, niet vergroeid. Stijlen kort. Wortelstok knoh 3 tot 0,07 in middellijn, meest gevuld. Wortelbladen 8-tallig. Blaadjes gesteeld, veerdeelig tot afnemend-dubbel-veerdeehg met langwerpige of lancetvormtge, van voren gezaagde slippen. Omwindselbladen diep gedoeld. Kelkbladen 6(6-8), van buiten evenals de bloemstelen aanliggend behaard, rood, blauw of geel. o,oi-0,22. 4 April, Mei. Sierplant uit Z.-Europa Anemoon, f A. coronarla h. Bloemen tot 0,07 in middellijn, meest gevuld. Wortelbladen diop 3-deehg of 3-tallig met zittende blaadjes. Slippen gaaf, rondachtig-omgekeeideirond, van voren gekarteld-gezaagd of diep2-3-deelig met lancetvormige, gave of ingesnoden slippen. Omwindselbladen gaalrandigot ingesneden. Kelkbladen 10-12 of meer. van buiten kaal, purper, wit of violet. 0,07- 080 A- April, Mei. Sierplant uit Z.-Europa. .... Steranemoon. jA. hortensls L. De var. 3. stellata (A. stellata Lmk.) heeft stompe, vaak slekelpuntige kelkbladen. Aangevoord. Willemsdorp. 1 Vruchtjes kaal of stijf behaard. Kelkbladen van buiten weinig of niet behaard •■•••• . Vruchtjes dichtwollig, niet stijf behaard Kelkbladen van buiten ztjdeachtig behaard. Wortelstok kruipend. Bladen 8-talhg of 3-deehg, de blaadjes of slippen hartvormig 3-lobbig, gezaagd. Bloemstelen 1-of meerbloeraig. Bloemen groot, veelbladig, purper tot wit. 0,10-0,50. A- Met—Octr. Sierplant ui j^pangcjie anemoon. f A. japónlcs Sleb. et Zhcc. Bloemen wit, blauw of paars • ® Meest 5 gele kelkbladen, van buiten, evenals de bloemsteel behaard. Omwindselbladen vele malen langer dan hun steel. Blaadjes kaal. Bloemen dikwijls 2-3 bijeen. 0,15-0 22.4- Maart—Mei. In bosschen en kreupelhout. Vrij zeldzaam, doch plaatselijk veel. Ook als sierplant. Gele anemoon. A. raminculoides L. 6 Bloemen wit, van buiten vaak roodachtig, zelden purper, meest 6-bladig, kaal. Omwindselbladen dubbel zoo lang als hun steel. Blaadjes en bloemsteel behaard. Bloemen meest alleenstaand, soms gevuld. Wortelstok lang, » kruipend. 0,07-0,22. 4- Maart—Mei. In bosschen, kreupelhout, onder heggen. Algemeen. Ook als sierplant. Boschhanevoet. Boschanemoon. A. nemorósa L. Wortelstok kort-knolvormig. Bloemen blauw, soms wit, 10-12-bladig. ®Bukels, Schoolflora, 16e druk. 19. Eaniinculaceeën. 353 Bloeiende plant met wortelbladen. Sierplant, ook bij Leiden, Haarlem en Vleuten verwilderd. Uit Z.-Europa. 0,15-0,25; Ij. April, Mei. Blauwe anemoon. f A. Apennina b 5. Adónis Dill. Adonis. Kruiden met rechtopstaanden stengel, verspreide 2-3-voudig geveerde bladen, lijnvormige gaafrandige blaadjes en eindelingsche alleenstaande bloemen o 1 Bloemkroonbladen 5-10. Vruchtjes kaal f Bloemkroonbladen 12-16, langwerpig, uitgeapreid, glanzig, levendig geel, groot Kelk zacht-behaard Vrucht behaard met haakvormig gekromden snavel. 0,15-0,50. 2).. April—Juni. Ineen bosch by Deventer, waaischlinlHk verwilderde sierplant. .... Voorjaarsadonia. f A. vernalia L-2 Kelk kaal. Bloemkroonbladen omgekeerd-eirond .... • ■ • • ' Kelk ruw-behaard, tegen de bloemkroon aangedrukt. Bloemkroonbladen langwerpig, soms scharlakenrood, aan den voet zwart gevlekt. Vruchtje* aan den bovenkant met een ronden knobbel. 0,25-0,60. ©. Juni, Juli-Sierplant, bij Weert verwilderd. Kooltje vuur. f A. Hammens Jacd 3 Kelk van de halfbolvormige samenneigende bloemkroonbladen afslaand Vruchtjes zonder tanden. Bloemkroonbladen bloedrood, aan den voe*1 met een zwarte vlek. 0,15-0,30. ©. Juni—Septr. Sierplant uit Z.-Europd-Herfstadonis. fA. aotnmnalls h Kelk tegen de uitgespreide kroonbladen aangedrukt. Vruchtjes vanboven; met een spitsen knobbel. Bloemkroonbladen vertniljoenrood, met o' zonder zwarte vlok, zelden lichtgeel, aan den voet donkerbruin gevlek’ 0,25-0,60. ©. Mei—Juli. Franeker, Weurt (korenveld), Nijmegen, Botterdam, Vlaardingen, Zoeterwoude, Deventer, Amsterdam, NaaldenveW-Aangevoerd. Ook als sierplant. Sruinettekens. Zomer adonis. fA. aestivalia l-6. Myosürus L. 1 Bladen wortelstandig, lijnvormig, korter dan de eenbloe' mige stengel. Bloemkroon klein, groenachtig wit o[ geel. 0,02-0,10. 00. soms ©. Mei, Juni, zeldzaam ooi Herfst. Vochtige akkers, meest tusschen koren; 00* op onbebouwde plaatsen. Vrij zeldzaam. Muizestaart. M. minimus L, 7. Ceratocéphalus Mnch. 1 Bladen wortelstandig gedeeld, met lijnvormige slippen. Vruchtjes Wt gekromden snavel, op de rugzijde tusschen de knobbels met een groV Bloemkroon geel. 0,02-0,10. ©. Maart, April. Gorinchera (Eanuncuiv falcatus B.) C. falcatus Per' 8, Batrachium Wimm. Waterranonkel. Waterboterbloem. Witte boterbloem. Meestal onbehaarde water- of moerasplanten. Bladen vliezige, stengelomvattende soheeden, de ondergedoken steed gaffelvormig gedeeld met lijnvormige slippen, gesteeld. Bloei® kroon wit • 49. Ranunculaceeën. 354 (Bij verschillende Batrachiumsoorten komen ook landvormen voor, die eenjarig zyn en waarbij bladen van den vorm dor drijvende ontbreken, doch de anders ondergedokon bladen zijn aanwezig, hebben kortere, meer ineengedrongen, min of meer vleezige, helder groone, onbehaarde slippen, terwijl ook de planten in hun geheel'korter ineengedrongen zijn). 1 Stengel kruipend, m de knoopen wortelend, rond, hol. Bladen alle gelijksoortig, niervormig, 3-5-lobbig. Bloemen klein. Kroonbladen nauwelijks langer dan de kelk. Meeldraden 8-10, langer dan de stampers. Vruchtjes en bloembodem kaal. 0,05-0,22. 2j., April—Septr. In helder water, meest op het diluvium. Vrij zeldzaam. Klimopwater ranonkel. • B. hederaceum L. Stengel zwevend, meest gevuld 2 2 Alleen ondergedoken bladen, deze veel korter dan de stengelleden en bloemstelen, in omtrek bijna cirkelrond, stijf en vlak uitstaande, de onderste kort gesteeld, de bovenste zittend, alle eerst meest in 3en vertakt telkens in 2en. Bloemen langgestoejjJ. Vruchtjes vrij spits, inde jeugd jjehaard. 0,30-1,00. 2|. Juni—Augs. In stilstaan^,-en sfi'oomèad water, bij voofkeur met kleigrond. Algcmeèhi , „ Stijve watemnonkel. B. djvaricatum'Schrk. Do f. t er r ést re is ff ftSfari&m gevoflifeh. Meest alleen ondedjgedoken plaüen (drijvende, zoq zij ainwezig zyn, niervormig zoA.de vorm. f3. nata us-Diod. ih de Jeker by Maastricht), eerst 'paJtr-.m»leß in 3ep en dan verder in 2en vertakt, m«t lange,, smaile, evenwijdige vertakkingen en slippen. langgesteeld, de hoogere tot zittend, alle behalve de bovenste langer dan de stengelleden. Bloemstelen verschillend van lengte, doch steeds korter dan de bladen. Meeldraden korter dan de kogel van stampers. Kroonblacfen 5-12. Vruchtbodem kaal. Vruchtjes omgekeerd-eirond, met stompen, breeden top, onbehaard. 0,90-6,00. 2].. Juni—Augs. Stroomend water, in of inde nabijheid der rivieren, vooral inden Rijn en in Limburg. Zeldzaam. Vlottende waterranonkel. B. fluitans Lmk. De ondergedoken bladen staan in vorm in lussohcn die van B. divaricatum en B. flnitans en zijn uitgespreid in omtrek rond of niorvormig. Vaak ook drijvende bladen van anderen vorm aanwezig 3 Bijna alle bladen met oorvormige steunblaadjes, deze zijn bij de bovenste bladen het grootst, laag aan den bladsteel aangehecht, stomphoekig, vierkant-rnitvormig. 49. Ranunculaoeeën. 355 Ondergedoken bladen meest zeer slap. Meestal ook drijvende, sehildvormige 3-deelige bladen. Nagel der kroonbladen wit of flauw geel 4 Steunblaadjes bij de lagere bladen al of niet aanwezig of klein, die der bovenste bladen, zoo aanwezig, breed en stomp geoord, halverwege of hooger aangehecht. Nagel der kroonbladen duidelijk geel 5 4 Bloemen vrij groot (0,015-0,018). Bloemkroon 2-3-maal zoo groot als de kelk. Bovenste deel der plant met rechtuitstaande, zachte haren. Vrucht langwerpig, door een draadvormigen, vaak haakvormig omgebogen stijl gekroond. 0,15-0,60. 2]. Mei—Juli. Heide- en veenstreken van het diluvium. Zeldzaam. Witbloemwaterranonkel. B. hololeücum v.d. Bosch. De landvorra 3. terrestre is bü Maarsbergen, Driebergen en Boxmeer gevonden. Bloemen klem (0,004-0,005). Bloemkroon even lang als of iets langer dan de kelk. Bovenste deel der plant weinig behaard. Vrucht naar den ■top gezwollen, hoog gewelfd, met een zljdelingsch stempelpuntje. 0,10- 0,50. 3).. Mei, Juni. Alleen op Texel gevonden. Drledeelige waterranonkel. B. trlpartitnm D. C. 5 Bloemstelen 2 of meermalen zoo lang als de ondergedoken bladen Bloembodem kegelvormig verheven, min of meer behaard of kaal. Drijvende bladen ontbrekend of 5-lobbig, afgeknot, schildvormig-driedeelig en groot of driedoelig. Bijna steeds in zilte wateren. Zilte waterranonkel. B. salinum Sur. a. Plant kaal. Vruchten zeer klein, kort en breed, driehoekig tot halfcirkelvormig, met spitsen voet en snavel en horizontale of schuine styipunt. Meeldraden niet boven den kogel van stampers uitstekend. 0,15-0,80. 2(.. Mei—Augs. In wateren op zilte gronden naar den zeekant, soms ook binnenslands inde nabijheid der rivieren. Vrij zeldzaam. (B. Baudotii v.d. Bosch). Ondersoort. B. Baadótü Prod. De vormen P. submersum Gren. et Godr. met alleen ondergedoken bladen en de landvorm y-terrestre Gren. et Godr. zijn eenige malen waargenomen, de laatste bij Putten en Bergen. b. Achtervlakte der drlivende bladen min of moer dicht met aangedrukte haren bozot. Stengel, scheeden en bloembodem min of meer behaard. Vruchten iets grooter dan bi) de vorige, moest meer lang' worpig en met meer opgerichte stljlpunt, min of meer behaard. 0,10-0,50. %. Mei—Augs, In wateren op zilte gronden naar den zeekant, enkel ook binnenslands inde nabjiheid der rivieren. Vru algemeen. (B. confusum Godr., B. Petivori Koch). Ondersoort. B. confiisum Prod. Ook van deze ondersoorten zijnde vormen P. submersum en y. terrestre Sur. enkele malen gevonden, de laatstebp Putten en Bergen, , Bloemstelen even lang als of iets langer of korter dan d® ondergedoken bladen. Bloembodem bol vormig, dicht 49. Eanünculacëeëü. 356 stijfbehaard. Drijvende bladen ontbrekend of 5-lobbig, afgeknot schildvorraig, schildvormig-3-deelig of3-deelig. Waterranonkel. B. aquatile Dum. a. Bloemen meest groot. Kroonbladon meest breed. Honigkliertjes vaak langwerpig, omwald. Meeldraden meest meer dan 20. Vrucht scheef-omgekeerd-eirond, naar den bovenkant der rugzijde breed rond gezwollen, naar voren schuins stomp gesnaveld. Ondergedoken bladen zeer verschillend van grootte, soms (in stroomend water) zeer lang. Drijvende bladen meest aanwezig, meest afgeknot of schild vormig. 0,10-3,00. ty. April—Augs. Stilstaand on stroomend water, by voorkeur op het diluvium. Algemeen. Ondersoort. Ongel ij kbladige waterranonkel. B. heterophy'llum Wigg. De vormen 3. submersum God r. et Gren. met alleen ondergedoken bladen en y. te rr es te God r. et Gren., $e landvorm, zijn ook vrij vaak aangetroffen. b. Bioeraen klein. Kroonbladen smal. Honigkliertjes rond, horizontaal gerand. Meeldraden minder dan 20. Vrucht min of meer langwerpig en spits, met soms opgerichte styipunt, overigens zeer verschillend in vorm en grootte. Drijvende bladen vaak ontbrekend, bij voorkeur driedeelig. 0,80-2,00. Mei—Augs. Stilstaande en stroomende wateren, bij voorkeur op het alluvium. Algemeen. Ondersoort. Haarbladwater ranonkel. B. trlchophy'llnm Chaix. Do vormen a. natans Sur. met drijvende bladen en 3. submersum Sur. met ondergedoken bladen alleen, zijn beide algemeen. De landvorm y. terrestre is nog al eens waargenomen. 9. Ranünculus L. Boterbloem. Hanevoet. Land- of moerasplanten met verspreide bladen met bladscheede. Bloemen meest langgesteeld, eind- of zijstandig, alleenstaand of in bijschermen 1 1 Bladen alle ongedeeld. Vruchtjes onbehaard .... 2 Bladen alle of de meeste gespleten of gedeeld ... 3 2 Stengel rechtopstaand, opstijgend of met rechte leden liggend en wortelend. Onderste bladen langwerpig of breeder of smaller lancetvormig, de bovenste lancetvormig tot lijn-lancetvormig, soms verwijderd getand (do var. 3- «errata D. c. zeldzaam). Toppen der vruchtjes recht. Bloemkroon lichtgeel. 0,15-0,45. 2|. Juni—Octr. In vochtige weiden, langs veenslooten en op moerassige plaatsen. Algemeen. Scherp! BitterbLoem. Egelgras. Egelboterbloem. R. Flammuia L. Behalve de vorm (3. serrata zyn ook gevonden de vormen y. angustifólia Wallr. met teere liggende stengels en kleine, lancetvormige bladen (zeldzaam), ?. arenaria D. C. met ovaal-Jancetvormige wortel- en lijnvormige stengelbladen (Haren, Kampen, Wijk aan Zee), f. ovata Pers. met ovale, gaafrandige of iets getande bladen (zeldzaam), £. tenuifólia Wallr. met kruipende teere stengels, on bpna lijnvormige bladen (zeer zeldzaam), en n. r é p t a n s L. (R. reptans L.), ook met kruipende, teere stengels, kleine lijnvormige bladen, smalle kroonbladen en weinig talrijke vruchtjes met rechten snavel (zeldzaam). 49. Ranunculaceeëu. 357 Stengel rechtopstaand. Bladen lancetvormig, toegespitst. Vruchtjes met een breeden, gekromden snavel. Bloemkroon goudgeel, groot (0,02-0,04 in middellijn). 0,60- 1,20. 4. Juni—Augs. Aan waterkanten en in moerassen met veenachtigen bodem. Vrij algemeen. Egelkolen. Groote boterbloem. R. Lingua L. 3 Kelk teruggeslagen 4 Kelk tegen de bloemkroon aangedrukt of los aanliggend. 6 4 Honiggroefje zonder schubbetje. Bloemkroon klein, bleekgeel. Bloembodem rolrond. Vruchtjes zeer talrijk, klein. Bladen iets vleezig, de onderste 3-5-deelig met ronde of omgekeerd-eironde, naar voren ingesneden slippen, de bovenste drietallig of driedeelig met langwerpige blaadjes of slippen. Stengel hol, evenals de bladen kaal. Bloemstelen behaard. 0,15-0,60. O» °°k OOi enkel 4 Mei—Novr. Langs en in slooten en moerassen. Algemeen. Zeer scherp! Jeulckruid. Kankerbloempje. Kikkerbloempie. Blaartrekkende boterbloem. R. sceleratus L-Honiggroefje met een schubbetje bedekt 5 5 Stengel aan den voet knolvormig verdikt, beneden evenals de bladstelen afstaand-, boven aanliggend-behaard. Vruchtjes met gekromden snavel, glad. Bloemkroon goudgeel. 0,15-0,30. 4. Mei, Juni. Droge, grazige plaatsen, aan kanten van wegen. Vrij algemeen. Scherp! St. Antonisraapje. Knolboterbloem R. bulbósus L. Stengel aan den voet niet verdikt, evenals de bladen en bladstelen afstaand-behaard. Vruchtjes met rechten snavel, vaak met knobbeltjes aan den rand. Bloemkroon goudgeel, soms zwavelgeel of wit. 0,15-0,40. Q, OO soms 4. Mei—Septr. Op vochtigen leem- en kleigrond, vooral naar den zeekant. Vrij zeldzaam. (R. Philonotis Ehrh.) Behaarde boterbloem. R. sardóus Crntz. De ondersoort, trilobus Desf. met kleine, bleekgele bloemen, wier kroonbladen maar weinig langer dan de kelkbladen zijn en op de vlakten knobbelige vruchten, is bij Weert gevonden. De var. 3. intermédius P o ir. met bijna kale bladen, teeren Stengel en gladder vruchten is op Z.-Beveland gevonden, de var. y. verrucósus Rchb, met teeren stengel en verheven wratjes op de vruchten aan de Maas bij Maassluis en bij Zuiddorpe en de var. parvulus Lej. et'Court, met kleinen, meest l-bloemigen stengel en eonigszins hartvormig-ronde, grof-gekartelde bladen bij Monnikendam, Goe > Nieuw- en St. Joosland en Beek (Z. L.), de var. f. inórmis Bab. me gladde vruchten, terwijl de plant min of meer behaard is. Weert, 49. Rannnoulaceeën. 358 Geiyki veel op R. bu 16 osu s, doch is er door het ontbreken van den knol gemakkellik van te onderscheiden. Zie ook R. acer var. retroflexus. . 6 Bloemstelen rolrond ' 1 Bloemstelen gegroefd. Vruchtjes kaal 10 7 Vruchtjes 4-8, meest stekelig 8 Vruchtjes talrijk, glad of met fijne puntjes .... 9 8 Stengels vertakt, meest evenals de bladstelen behaard. Onderste bladen meest 3-deelig, de hoogere 3-tallig met gesteelde 3-spletige of 3-deelige blaadjes. Bloemstelen rond. Bloemkroon bleekgeel, klein. Kelk los aanliggend. Vruchtjes groot, met langen, iets gekromden snavel. 0,22-0,60. O of ©O- Mei—Juli. Tusschen het koren vooral. Vrij algemeen. Kroon. Akkerboterbloem. R. arvénsis L. De var. 3. tuberculatus D. C. met vooruitspringende, stompe tanden op de breede zyden der vruchten, is te Groenhoven bij Leiden en Amsterdam gevonden. ~ , ~, „ , Stengel vertakt. Geheele plant met verspreide borstelharen. Onderste bladen rondachtig of niervorraig, 8-5-lobbig of 8-5-deohg met gekartelde slippen, de bovenste lang wig- of lancetvormig. Bloemstelen kantig, kort Bloemkroon klein, geel. Kelk afstaand. Vruchtjes groot, op de 2 vlakken met stekels bezet, met zwaardvormigen, aan den top gekromden snavel. 0,10-0,30. 0. April—Juni. Op bouwland bij Utrecht en Apeldoorn, aangevoerd te Amsterdam, Arnhem. Stekolboterbloem. R, marlcatus L. 9 Wortel bladen meest 4-6, grof-gekarteld, ongedeeld en handvormig 8-spletig met ömgekeerd-eironde of wigvormig-rondachtige slippen, kaal, Stengelbladen handdeelig, mei lijn-laneetvormige of lijnvormige, meest gaafrandige slippen. Vruchtjes met haakvormig gebogen snavel. Bloemkroon goudgeel, vaak ten deele weinig ontwikkeld. 0,15-0,45. 4- April, Mei. Tusschen het gras en op vochtigen, zandigen boschgrond. Vrij zeldzaam. Gulden boterbloem. R. auricomus L Wortelbladen alle handvorraig-gedeeld (of gespleten). Vruchtjes kaal. Stengel, bladstelen en bladen aangedrukt-behaard. Onderste bladen met diep ingesneden slippen, de bovenste 3-deelig, met lijn-lancetvormige slippen. Snavel der vruchtjes kort, bijna recht. Bloemkroon goudgeel, soms gevuld. 0,30-0,90. 4- Mei —Herfst. In weilanden, aan wegen en dijken. Zeer algemeen. Zeer scherp! Pinksterbloem. Scherpe boterbloem. R'. acer L. Ondersoorten: .. A .. <». Boraeanus Jord. Wortelstok kort. Bladen zeer diep gedoeld met lijnvormige slippen. 49. Ranuneulaceeën. 359 Een var retrofléxus Hon r. met teruggeslagen kelkbladen, is bij Gorinchem, Grave en Weert gevonden. « Frleseénus Jord. Wortelstok verlengd. Onderste bladen 3-spletig, P' de hoogere 3-deelig met minder diep ingesneden, breede slippen. Zacht behaard. _ , , , . , n , , 10 (leen kruipende uitloopers. Stengel rechtopstaand. Onderste bladen handvormig gedeeld ; ■ • • Kruipende uitloopers aanwezig. Bladen 3-tallig, de onderste met gestoelde, 3-deelige, de bovenste met langwerpige, ongedeelde blaadjes. Snavel der vruchtjes kort, recht. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,45. 2}- Mei Juli. Op vochtige, grazige plaatsen, aan slootkanten. Algemeen. Kraaiepooten. Kruipbolerbloem R répens L De var. 0. er é c t u s D. C. met opgerichte bloemdragende takken, doch zondor kruipende uitloopers en de var. y. prostratus D. U met ieeren neerliggenden, wortelendon, zacht en kortbehaarden stengel en met dieper ingesnedon bladen met wigvormige, scherp getande slippen 11 Bladslippen met lijn- of Ipn-lancetvormige slipjes Snavel der vruchtjes kort, gekromd. Bloemkroon goudgeel, vaak meer dan 5-bladig. 0,30-0,90. . Mei, Juni. Op rivierklei. Waarschijnlijk niet inlandsch, misschien een enkele maal aangevoerd. , .. f Veelbloemige boterbloem. R. polyanthemos L. Bladslippen breed omgekeerd-eirond, 3-5-spletig, getand. Snavel der vruchtjes lang, aan den top opgerold. Bloemkroon goudgeel. 0.30-0,90. 4.. Mei, Juni. Bosschen B osc hboter hl o e m. R. nemorosos 1». t. I°rA ménsei Jord. Stengel ruw behaard. Wortelhladen breed, diep. 3-5-deelig. Slippen wat van elkaar staand, omgekeerd eirond, 3-spletig. Bovenste bladen met smalle slippen. 0,20-0,50. a Lecóqii Bot. Wortelhladen met ruitvormig-omgekeerd eironde " glippen, wier randen elkaar wat aanraken. Stengelbladen met smalle slippen. De bp Sittard, Gronsvold, St.-Geertruld en Nijmegen gevonden ex. hehooren tot a of 0. ~ t , , y. polyanthomoldes Bor. Stengel uitgespreid behaard. Wortelbladen 5-hookig met 3 uitgespreide slippen de middelste zwak wigvormig, de züdelingsche breeder, 2-deehg. De onderste stengelbladen meest nog moer ingesnoden, de bovenste met lijnvormige slippen. Kelkbladen zeer behaard. 0,40-0,80. Op verschillende plaatsen in Zuid- AlsLtïïhïsi6rplant moet nog H. aaiaticuaL.,de_ ranonkel, genoemd worden. Stengel en bladen dicht behaard. Onderste bladen meest 3-tallig, metwigvormig-rondachtige, van voren ongehjk gezaagde blaadjes, de bovenste 8-tallig. Bloemkroon groot, geel of wit, meest echter rood en gevuld. 0,10-0,30. 4. Mei, Juni. Dit Zuid-Europa afkomstig. Van K acer, repens en hulbosus worden soorten gekweekt met gevulde bloemen: gouden knoopjes, van dein bergbosschen groeiende, witbloeiende R. aconitifólius L. evenzoo: zilveren knoopjes. 10. Ficaria Dill. 1 Wortel vezels meerendeels knol vormig verdikt. Stengel liggend of opstijgend, inde onderste bladoksels met knolletjes. Bladen glanzig, rond-hartvormig, gekarteld, de bovenste hoekig. Bloemkroonbladen smal-langwerpig» 49. Ranunculaoeeën. 360 goudgeel. 0,05-0,24. 4. Maart-Mei. Op vochtige, beschaduwde plaatsen. Zeer algemeen. (Ranunculus Ficaria L., Ficaria ranunculoides Mnch.) Kleine gouwe. Haneklootjes. Speenkruid, F. verna Huds. 11. Caltha L. 1 Stengel opstijgend, naar boven vertakt. Bladen donkergroen, glanzig, hart-eivormig tot niervormig, gekarteld, de onderste gesteeld, de bovenste bijna zittend. Bloemen groot. Kelk dooiergeel. 0,15-0,30. 4. April, Mei soms weer Augs., Septr. In moerassige weilanden, langs slooten, vaarten en beken. Algemeen. Ook als sierplant, soms met gevulde bloemen. . Groote boterbloem. Waterboterbloem. Kleine plomp. Dotterbloem. C. palustris L. 12. Tróllius L. 1 stziet citroengeel, binnenste bloembladen omstreeks zoolang als de me draden. 0,30-0,60. '4- Mei, Bloemen sterker geel. 4- 0,30-0,60. Mei Juli. 13. Eranthis Salisb. 1 langwerpig', grël O Frtr , Krt ln turnen als sierplant, zelden verwilderd, in bosschen en hiemali. Salisb. 14. Helléborus Adans. Nieswortel. Wrangwortel. Wrangkruid. Nieskruid. Onbehaarde kruiden met een rechtopstaande?, weinig bebladerden (soms slechts met schutblaadjes voorzienen) stengel, langgesteelde, 7-11-deelige wortelbladen en groote, knikkende bloemen . ‘ ‘ , ‘ ' 1 Ronsel niet vertakt, onbebladerd, slechts met 2-3 eironde schutbladen bezet l-(3)-bloemig. Wortelbladen met langwerpig-lancetvormigel of wigvormieo van boven gezaagde blaadjes. Kelkbladen wit- of roodachtig, uitgespreid?110^15-0, Decr.-Maart. L. Stengel vertakt, bebladerd, 2- tot meerbloemig . . . 2 2 Stengel alleen aan den voet der takken en bloemstelen bebladerd. Slippen der wortelbladen breed-lancetvormig, met uitspringende aderen. Kelkbladen tamelijk vlak, 49. Ranunoulaceeën. 361 groengeel. 0,22-0,40. 2}.. Maart, April. Op beschaduwde plaatsen. Waarschijnlijk oorspronkelijk verwilderd. Zeldzaam. Ook als sierplant. Vergiftig! Wrangwortel. H. viridis L. Stengel van beneden af bebladerd. Slippen der wortelbladen smal-lancetvormig, met niet uitspringende aderen. Kelkbladen bol-klokvormig saraenneigend, groenachtig met purperkleurigen rand. 0,30-0,45. 2J,. Maart, April. Huis te Bronkhorst aan den IJsel. Waarschijnlijk verwilderde sierplant, ook nu nog gekweekt. Vergiftig! Stinkend nieskruid, f H. foétidus L. 15. Nigélla Trn. Ni gel le. Eenjarige planten met rechtopstaanden, bebladerden stengel, 2- tot meervoudig veersplotige of veerdoelige bladen, lijnvormige bladslippen, alleenstaande bloemen en langgesnavelde doosvruchten 1 1 Bloemen zonder omwindsel . . 2 Bloemen omgeven dooreen veeldeelig omwindsel. Kelkbladen toegespitst, met korten nagel, lichtblauw, met groenen top en aan de buitenzede groene nerven. Doosvruchten cot aan den top vergroeid. 0,22-0,45. O-Juni —Augs. Sierplant uit Z.-Europa, vaak met gevulde bloemen, een enkele maal verwilderd, ook aangevoerd (Arnhem, Bentveld, Velp). Juffertje in het groen, -j* N. damascéna L. 2 Stengel bijna kaal. Kelkbladen toege,spitst, met langen nagel, wit, van binnen blauwachlig, van buiten met groene aderen. Doosvruchten tot het midden vergroeid. 0.07-0,80. Q. Juli—Septr. Valkenburg (tusschen koren). Aangevoerd bjj Venlo, Deventer, Doesburg. Wilde nigelle. N. arvénsla L. Stengel ruw behaard. Kelkbladen stomp met zeer korten nagel, blauwachtig wit. Doosvruchten tot aan den top vergroeid. 0,20-0,40. O- Juni, Juli. Uit Z.-Europa. Aangevoerd. Gorinchem . . . . N. satfva L. 16. Aquilégia Trn. Bloemen met 5 sporen. Bladen dubbel 3-tallig tot 3-tallig of 3-apletig 1 1 Bloemen violet, zelden rosé of wit. Sporen der kroonbladen aan den top haakvormig gekromd. Stengel rechtopstaand. Onderste bladen dubbel 3-tallig, de middelste 3-tallig, de bovenste 3-spletig. Meeldraden boven de kroonbladen uitstekend. 0,45-0,60. 2].. Mei—Juli. Gekweekt. In bosschen en op beschaduwde plaatsen, doch daar waarschgnlijk verwilderd. Vrij zeldzaam. Klokbloem. Klokje. Akelei. A. vulgaris L. De var. fl. plenis met gevulde bloemen is in het Mastbosch gevonden. Bloemen geel of in hoofdzaak geelgroen. Sporen der kroonbladen recht. 2 2 Bloemen rechtopstaand, geel. Sporen vele malen langer dan de kroonbladen. Stijl korter. 1,00-1,30. Juni—Septr. Sierplant uit N.-Amerika. Gele akelei, t A. chrysantha A. Gr. Bloemen hangend, groenachtig geel, de binnenste blaadjes scharlakenrood met gelen zoom, veel korter. Spoor lang. 0,20-0,80. q.. Mei—Juli. Sierplant uit Guatemala . Ski n n er’s ak e I ei. f A. Sklnnérl Hook 49. Kanunculaceeën 362 17. Delphinium L. Ridderspoor. Kruiden met een vertakten, bebladerden stengel, hand- of veerdeelige bladen en gestoelde, meest blauwe of violette bloemen, die in eindelingsobe trossen staan. 1 1 Vruchtbeginsel 1. Een gespoord kroonblad aanwezig. 2 Vrüchtboginsels 8-5. Twee gespoorde kroonbladen aanwezig .... 4 2 Tros armbloemig. Bloemstelen draadvormig, langer dan het schutblad. Vruchtjes kaal, plotseling inden langen stijl toegespitst. Kelk donkerblauw, zelden rosé of wit. 0,15-0,30. 0 of OO- Juni—Augs. Tusschen het koren en op akkers. Vrij algemeen. Ook als sierplant gekweekt. Zwak giftig! Kalketrip. Wilde ridderspoor. D. Consólida L. Tros veelbloemig. Bloemstelen kort, dik. Vruchtjes behaard .... 3 8 Schutblaadjes kort tot zeer kort, van den voet dor bloemen verwijderd en deze niet overtreffend. Spoor even lang als of iets langer dan de kelkbladen. Stengel met opgerichte takken. Onderste bladen 3-voudig geveerd, de bovenste 3-voudig 3-tallig met lijnvormige slippen. Tros los. Bloemkroon rosé, blauw of wit. Vruchtjes langzaam in don tamelijk korten stijl versmald. Zaden zwart. 0,30-0,90. ©. Juni—Augs. Sierplant. Uit Z.-Europa. Bon enkele maal op akkers verwilderd, soms ook aangevoerd Tuinridderspoor. -[-D. Ajacls L. Schutbladen lang, tot den voet der bloemen reikend of er boven uitstekend. Stengel rechtopstaand vertakt. Tros dicht. Schutblaadjes langer dan de rechtopstaande bloemsteel. Bloemkroon violet, meest donker. Vruchtjes aan den voet klierachtig, plotseling inden korten stijl versmald. Zaden bruinachtig. 0,30-0,60. 0. Juni—Augs. Zeldzaam als sierplant. Aangevoerd. Deventer, Apeldoorn, Amsterdam, Weert, Scherpenzeel. Oostersche ridderspoor, D. oriëntale I. Gay. f Bloemen geel of scharlakenrood-geel. Stengel bruinachtig, evenals do bladstelen. Wortolbladen 5-7-lobbig tot -deelig, met omgekeerd-eirondwigvormigo slippen. Bloemen met bijna rechte spoor. Kroonbladen ovenlang als de kelkbladen, lijnvormig, dun, geel. 0,20-0,30. Tj.. Juni, Juli. Sierplant uit Californië ... . . D. nndlcaale Torr. et Groy. Bloemen blauw, lila, vleeschkleurig of wit 5 0 Bladen handvormig-veolspletig, met lijnvormige slippen, met aan den voet niet scheedeachtig verbreode bladstelen. Bloemstelen langer dan de bovenste stengel bladen Bloemen groot, blauw, lila, vleeschkleurig of wit. 0,60-0,80. Tj.. Juni—Septr. Sierplant uit Siberië en China. Chineosche ridderspoor, f D. grandlflórnm L. Bladen 3-tallig tot veeldeelig, met aan den voet scheedeachtig verbreede bladstelen. Bloemen in dichte, evenals de doosvruchten, donzig-behaarde trossen. Bloemen blauw, zelden wit. 0,80-1,00. 2).. Juli, Augs. Sierplant uit den Kaukasus en Hongarije. Bastaard ridderspoor. f D. hy'bridnm Willd. 18. Acomtum Trn. Monnikskap. Aconiet. Adam en Eva. Kruiden met rochtopstaanden, nik bobladordon stengel, handdeelige bladen en helmvormige bloemen in eindelingsche trossen 1 Bloemen blauw of violet. Bovenste kroonbladen op den gekromden nagel horizontaal knikkend, met iets gekromde spoor. Tros dicht. Bloemstelen meest rechtopstaand. 0.60-1,50. Juni—Augs. Sierplant, ook verwilderd. Zeer vergiftig! . . Monnikskap, f A. Napéllns L. Bloemen geel. Bloemstelen afstaand. Bovenste kroonbladen op een rechten 49. Ranunoulaceeën. 363 nagel vertikaal staand met draadvormige, ingerolde spoor. 0,50-1,25. 2).. Juni—Augs. Meest gekweekt, zeer zelden verwilderd (in Z.-Limburg). Zeer vergiftig! (A. Lycóctonum Aut.). Gele monnikskap, j- A. Vulparia Ehrh. 19. Actaéa L. 1 Stengel vertakt. Bladen groot, 3-tallig, met enkel- of dubbel-geveerdo blaadjes. Bloemen klein, in eironde trossen. Kroonbladen even lang als de meeldraden. Kelk en bloemkroon geelachtig-wit. Bes zwart. 0,30-0,60. 2(,. Mei, Juni, zelden Augs. In bossohen en op beschaduwde plaatsen. Z.-Limburg, Arnhem . . Zwarte gifbes. A. splcata L. Bloemen in zeer lange aarvormige trossen, zuiver wit, met 2-spletige kroonblaadjes. Vrucht een doosvrucht. Overigens als de vorige. 1,00- 2,00. 21. Juli, Augs. Sierplant uit N.-Amerika . f A. racemósa L. 20. Xanthorrhïza L’Hérit, 1 Heester. Bladen geveerd, met ei-wigvormige, diep gezaagde blaadjes en 3 lobbig eindblaadje. Bloemen klein, ineen eindelingsche pluim, bruinviolet. Meeldraden 5-(10). Vruchten l-(3)-zadig. 0,50-1,00. April—Juni. Uit N,-Amerika. Sierstruik, bij Olst verwilderd. Geelwortel. X. apllfólla L’Herit. 21. Paeónia Trn. Pioen. Kruiden of heesters met verspreide, gesteelde, dubbel-3-tallig ingosneden bladen, eindelingsche, alleenstaande bloemen, met groote, veelbladige halfbolvormige bloemkroon en viltige doosvruchten 1 1 Stengel kruidachtig. Wortelvezols tot gestoelde, op sommige plaatsen dunnere knollen aangezwollen. Bladen dubbel-3-tallig of 3 tallig . . 2 Stengel houtig. Blaadjes der stengelbladen langwerpig-eirond, van onderen grijsgroen, het middelste 3-lobbig tot 3-spletig, Vruchtjes 5, op een bekervormig verwijde schijf ingevoegd. Bloemen meest gevuld. Bloemkroon rozerood, aan den voet donkerder. 0,80-1,50. I>. Mei, Juni. Sierplant uit China (P. Moutan Sims). Struikpioen. f P. arhórea Donn. 2 De blaadjes zijn gelobd tot fijngedeeld. Doosvruchten viltig, 2-3 ... 3 De blaadjes zijn niet gelobd, doch lancetvormig of elliptisch on vloeien bijna steeds aan den voet ineen en zijn fijn getand. Doosvruchten kaal, 3-5. Bloemen wit, rosé, purper, vaak gevuld. 0,80-1,00. 2(.. Juni, Juli. Sierplant uit Siberië en China. Chlneesche pioen, f P. chlnénsls Hort. 3 Middelblaadje 3-spletig tot 3-deelig. Bladslippen langwerpig of ovaal, 0,01 breed of breeder, gaafrandig. Bloemkroon niet purper. 0,30-1,00. 2)., Mei, Juni. Sierplant uit Z.-Europa. Tuinpioen, t P. officinalls L. Blaadjes tljn ingesneden met Ujn-priemvorraige 0,001-0,002 breede slippen. Bloemkroon rood. Vruchten afstaand. 0,80-0,50. 2p. Mei, Juni. Sierplant uit Z.-0.-Europa .... Teerbl ad i g o pio en. f P. tennifólia L. L. Pam. Nymphaeaceeëu. Waterleliën, XIII. Kehfc 4-5-bladig. Bloembladen veel, langzamerhand naar binnen in meeldraden overgaand. Vruchtbeginsel veelhokkig, met veelstraligen stempel. 1 Kelk 4-bladig. Bloembladen zonder honiggroefje, wit. Meeldraden aan den voet met het vruchtbeginsel vergroeid. Nymphaéa aea. Kelk 5-bladig. Bloembladen aan de rugzijde vaneen honiggroefje voorzien, geel. Meeldraden vrij. N ü p ha r 36S- 50. Nymphaeaceeën. 364 1. Nymphaéa Sm. 1 Bladen drijvend, rond, met hartvormigen voet, gaafrandig. Bladstelen rond, evenals de bloemsteel buisvormig (met 4 groote luchtholten). Bloemen groot (circa 0,10 in middellijn), iets welriekend, wit, zelden rood. Stempelstralen 8-24, smal, niet gegroefd, geel. 2}.. Mei—Augs. In kolken, vijvers, slooten en veenpiassen. Algemeen. Witte pompebloem. Waterroos. Witte watertulpen. Waterlelie. N. alba L. Bij ons is alleen de ondersoort melocarpa Casp., waarvan de kenmerken dan ook boven zyn opgogeven, aangetroffen. De var. /3 minor met kleine bloemen, komen in het Noorden van ons land voor. 2. Nüphar Sm. 1 Bladen drijvend, eirond, hartvormig ingesneden, meest gaafrandig. Bladstelen driekantig, evenals de bloemstelen fijn buisvormig. Stempelschijf gaafrandig, 10-20-stralig, met bij den rand verdwijnende stralen. Bloemen 0,03- 0,04 in middellijn, onaangenaam riekend. Kroonbladen omstreeks 1/i-maal zoo lang als de kelkbladen, evenals deze geel. 4. Mei—Augs. In kolken, vijvers, slooten en veenpiassen. Algemeen. Boterkarn. Kankerbloem Gele pompebloem. Gele plomp. N. lüteum Sm. LI. Fam. Papayeraceeën Papa verachtigen. xm. Kelk l(-)2-bladig, vroeg afvnllend. Bloemkroon 4-hladig. Meeldraden veel, op den bloembodem ingeplanl. Stamper 1 met 2-20 stempels. Doosvrucht door onvolkomen tusschenschotlen soms schijnbaar veelhokkig. Meest met melksap. 1 Bloemkroon en kelk aanwezig, de laatste vroeg afvallend. 2 Bloemkroon ontbrekend. Kelk 2-bladig. Melksap geel. . Boccónia 300. 2 Kelk 2-bladig. vrii 3 Kelkbladen mutsvormig vergroeid, dwars loslatend. Doosvrucht zeer verlengd, hauwvormig, 2-kleppig. Melksap waterig. Eschschólzia 368. 3 Melksap wit 4 Melksap geel 5 4 Doosvrucht bol- of knotsvormig, veelhokkig, zich onder den stempel met poriën openend . . Papaver 366. Doosvrucht lang, hauwvormig, 2-kleppig. Kloppen vanboven naar beneden loslatend Glaücium 3Ö7. SI. Papaveraceeën. 365 5 Doosvrucht verlengd, hauwvormig, 2-kleppig. Kleppen van beneden naar boven loslatend. Ohelidónium 363. Doosvrucht eirond, stekelig. Stempel bijna zittend . Ar geméne 30 0 Doosvrucht omgekeerd eirond,kaal. Stijlduidelijk. Meconópais 300. 1. Boccónia PI. 1 Plant blauwgroen, bijna berijpt, met groote bladen on krachtige stengels mot groote pluimen van kleine bloemen. Kelkbladen spoedig afvallend. Meeldraden 8-28, zuiver wit. Bladen bochtig veorlobbig, met afgeronde lobben. 1,60-3,00. ap. Juni—Septr. Sierplant uit China en Japan, bij Dordrecht verwilderd Bocconla. -j-B. «ordata tt IIIU. 2. Meconópsis Viguier. 1 Bloemen langgesteeld, geel. Doosvrucht kaal, omgekeerd eirond mot duidelljken stijl. 0,16-0,60, oj.. Mei—Juli. Sierplant, in het Haagscbe Bosch verwilderd Gflle papaver, i' M. cambrica Viguier, 3. Argemóne Trn. 1 Plant blauwgroen, stijfstekelig. Kroonbladen 4-6. Stempel 4-7-stralig. Bladen wit-geribd. Bloemen geel. 0,20-0,50. ©. Juli, Augs. Sierplant uit Mexico. f A. mexicana L. 4. Papaver Trn. Klaproos. Kruiden met meestal bebladerde stengels, veerspletige tot veerdeelige bladen en groote, langgesteelde bloemen . . 1 1 Stengelbladen stengelomvattend, kaal, niet gedeeld. Plant blauwgroen. Bladen langwerpig, ongelijk getand. Bloemstelen meest atstaand-behaaid. Helradraden naar boven verbreed. Doosvrucht bol- of eirond. Bloemkroon wit, aan den voet lila en de zaden wit, of hlauwachtig rood ol purper, aan den voet zwart en de zaden blauwzwart. 0,60-1,20. ©. Juni—Augs. Veel gekweekt, vry vaak veiwilderd. Melksap giftig. Uit Klein-Azië. . . Heulbol. Maankop. Slaapbol, f P. soninllerum L. Stengelbladen met stengelomvattend, bebaard, veerdeelig, soms ontbrekend 2 2 Bladen niet alleen wortelstandig 3 Bladen alle wortelstandig, geveerd, met bochtige of veerdeelige blaadjes. Bloemen geel, wit of rood. Doosvrucht styf behaard. 0,30-0,46. 0 en A-Juni, Juli. Sierplant uit Siberië, verwilderd bij Hilversum. Naaktstengelige klaproos, t P. nudicaule L. 3 Helmdraden naar boven verbreed. Doosvrucht met borstels bezet Helmdraden priemvormig. Doosvrucht kaal .... o 4 Doosvrucht knotsvormig, met weinig rechtopstaande borstels bezet. Stempel 4-6-stralig. Bloembladen donker scharlakenrood met zwarten voet. 0,15-0,30. © en ©©■ Mei—Juli. Zandig bouwland. Vrij algemeen. Ruige klaproos. P. Argemóne L- Doosvrucht eirond met afgeronden voet, met afstaande, gekromde borstels bezet. Stempel 4-8-strallg. Bloembladen scharlakenrood met zwart ge vlekten voet. 0,15-0,45. O en OO* Mei—Juli. Aangevoerd. Apeldooi • Amsterdam, Gorinchem, Maastricht, Sittard, Rotterdam. Bastaard klaproos. P. hy brldam k* 51. Papaveraceeën. 366 5 Bloemen vrij groot (doch steeds kleiner dan 0,07). Planten eenjarig 6 Bloemen zeer groot (tot 0,15). Plant krachtig. Bladon borstelig-behaard. Kroonbladen rood, meestal met een groote zwarte vlek aan den voet. 0,40-1,00. ij-. Juni—Augs. Sierplant uit het Oosten, zelden verwilderd (Velp) Oostersche papaver, f P. oriëntale L. 6 Stengel en bladen met horizontaal afstaande of aanliggende borstels bezet. Doosvrucht omgekeerd-eirond, met afgeronden voet. Stempelstralen 8-12, zwartviolet, elkaar ten deele bedekkend. Bloembladen scharlakenrood, soms rosé aan den voet vaak zwart gevlekt. 0,30-0,60. Q en ©O- Juni, Juli. Op bouwland, langs wegen, op ruigten. In tuinen, met witgerande, blanwachtige, lichtroode en gevulde bloemen. Koornroos. Kankerbloem. De Roode. Kollebloem. Klaproos. P. Rhoéas L. Vormen: | _ o genuinum borstels ll i\ £ O 0. strigósup-n'gh.-Bloemstelen htiifrhaaifgpdrukt-behaard. Algemee Stengel en plaatón met afstaande, bloemstelen met aanliggende gprstels bezef. Doosvrucht langwerpig-knotsvormig, m|( versmalden voet. Stempelstralen 7-9, bruin, elkaar bedekkend. Bloembladen scharlakenrood. 0,30-0,60. ©. Juni, Juli. Langs wegen en op zandig bouwland. Vrij algemeen. Slanke klaproos. P. dübium L. 5. Glaucium Trn. Hoornpapa ver. 1 Stengel byna kaal. Bovenste bladen met diep hartvormig ingesneden voet, langwerpig-eirond. Doosvrucht kaal, ruw door knobbels. Bloemkroon groot, citroengeel. Plant blauwgroen. 0,30-0,60. OO- Juni—Augs. Duinen by Zandvoort, Hoek van Holland en Goeree. Aangevoerd te Öittard. (G. luteum Scop.) . . . . Gelehoornpapaver. G. llavom Crntz. Stengel en bladen behaard. Bladen met afgeknotten voet, in omtrek langwerpig. Doosvrucht styf-behaard, zonder knobbels. Bloemkroonbladon rood, met of zonder zwarte vlek aan den voet. 0,15-0,30. O- Juni—Augs. Aangevoerd op akkers. Benige malen gevonden. Roode hoornpapaver. G. corniculatum Curt. De var. tricolor Berh., waarbij de zwarte vlek der kroonbladen dooreen gelen zoom is omgeven, is te Deventer en Nymegen en de var. y. phoeniceum Crutz., waarby de kroonbladen rood, soms purper gemarmerd zyn, is by do Haarlemmer trekvaart by Leiden en bij Amsterdam gevonden. 6. Chelidónium Trn. I Stengel, evenals de bladen, verspreid behaard. Bladen teer, van onderen blauwgroen, de onderste geveerd, de 51. Papaveraeeeën, 367 bovenste veerspleüg. Bladslippen eirond, gekarteld. Bloemen in schermen. Bloemkroon geel. 0,30-0,90. 2|. Mei—Herfst. Tusschen kreupelhout, langs heggen, op ruigten. Algemeen. Oogenklaar. Stinkende gouwe. C. majus L. De var B laciniatum Mi 11., waarbij do blaadjes of bladslippen langer gestoeld, veerspletig met langwerpige gekartelde slipjes zpn en het eindelingsche blaadje 5-7-deelig is, terwijl de kroonbladen vaak ge WtoÖ WttfDoenrade (Z. L.) gevonden. 7. Eschschólzia Cham. 1 Stengel opstijgend, zeer vertakt, kaal. Bladen blauwgroen, met moest lijn-S vormige slippen. Bloemen laiggesteeld Kelk toegesp.tat Kihonbla en met donker oranjekleuren voet Jun -Herfst. Sierplant uit Californlë, bij Dordrecht, Arnhem, Bergen {N.-H.j, Schoor! en Zevenaar, verwilderd. h_ _ Paapje. Knipmutsje. f E. callformca Cnam Lil. Fam. Fumariaceeën. Duivenkervelachtigen. xvn. Kelk 2-bladig, afvallend of ontbrekend. Bloemkroon 4-bladig, symmetrisch, soms wat vergroeid. Meeldraden 6, in. 2 bundels van , , welker zijdelingsche helmknopjes 1- en het middelste 2-hokkig zijn. Stamper ' 1-bokkig met 1 stijl en 2 stempels. Vrucht een doosvrucht of nootje. 1 Slechts één der buitenste kroonbladen aan den voet buitenste kroonbladen aan den voet kor^„9 bloemkroon daardoor min of meer hartvormig. Vrucht een – k PP£ doosvrucht ’ Dielytra 2 Vrucht langwerpig, 2-kleppig openspringend, veelzadig. Bladen 3-tallig of dubbel-3-tallig of geveerd. Cor y'd all s 308. Vrucht bolrond, nootachtig, niet openspringend, 1-zadig. Bladen dubbel geveerd Fumaria 33». 1. Diëly'tra D. C. 1 Stengel rechtopstaand. Bladen dubbel-3-tallig Blaadjes 3-spletig, grijsgroen. Bloemen in eind- en okselstandige trossen, kmkkond, groot. Kroonbladen purper, de binnenste wit. OjBÖ-o,Bo.Mei, Juni. Sierplant uit Siberië. Matroosjes. Vulendammertjes. Mauahartjes. Gebroken hartjes, f D. epectabills D. C. 2. Cory'dalis D. C. Helmbloem. Onbehaarde kruiden met een meestal bebladerden stengel (zelden steugelloos), 3-tallige of veervormig ingesneden bladen en gesteelde trossen van bloemen • 52. Pumariaceeën. 368 1 Bloemkroon purper, lila of wit. Stengel aan den voet knolvormig • .2 Bloemkroon geelachtig-wit of geel. Stengel niet knolvormig ’ 2 Tros veelbloemig, als de vrucht rijp is, rechtopstaand. Stengel meest niet vertakt 3 Tros armbloemig, als de vrucht rijp is, overhangend. Schutbladen gaafrandig. Bloemstelen i/3 maal zoo lang als de doosvrucht, Doosvrucht langwerpig-lancetvormig. Bloemkroon lichtpurper. 0,07-0,20. Maart, April. In bosschen. Haagscbe Bosch. (C. fabacea Pers.). Boonhelmbloem. C. intermédia P. M. E. 3 Knollen meest hol. Stengel beneden zonder schub. Schutbladen gaafrandig. Bloemstelen i/g-maal zoo lang als de doosvrucht. Bloemkroon purper of wit. 0,15-0,30. 4- April, Mei. In bosschen en aan beschaduwde slootkanten. Zeer zeldzaam. Ook als sierplant. (C. bulbósa Pers.) Kippen en haantje, Holwortel. C. cava Schw. et K. Knollen niet hol. Stengel beneden met een gootvormige schub. Schutbladen handdeelig. Bloemsteeltjes even lang als de doosvrucht. Bloemkroon purper, soms wit. 0,12-0,25. 4, Maart, April. Op beschaduwde, zandige plaatsen en in bosschen. Vrij algemeen. Ook als sierplant. (C. digitata Pers.). Helmbloem. C. SÓlida Sm. De var. 0. iutegrata F. Schu 11z. (C. intermédia Leis.) met afgerond ovale, niet ingesneden schutblaadjes en dubbel-B-tallige bladen, is bij Franeker, Haarlem en den Haag gevonden. 4 Stengel draadvormig, kiuipend of klimmend door middel der bladstelen, die in hecbtranken eindigen. Schutbladen toegespitst, langer dan de bloemsteeltjes. Bloemkroon klein, geelachlig-wit. 0,30-1,00. ©. Juni—Septr. In heggen en op beschaduwde plaatsen in zandige streken. Vrij algemeen. Rankende helmbloem. C. claviculata D. C. Stengel rechtopstaand of opstijgend. Bladstelen zonder hecbtranken 5 5 Bloemen goud- of lichtgeel 6 Bloemen bruin met gelen top. Zaden glanzig, fijn netvormig geaderd. Plant kaal, blauwgroen. 0,20-0,40. %. April-Septr. Uit Canada. Oldeboorn, Roden. Zeegroene helmbloem. C. glanca Pureh. 6 Bloemen goudgeel. Zaden glanzig, zeer fijnkorrelig, rimpelig, met afstaand, getand aanhangsel. Bladen 3-tallig met dubbel geveerde blaadjes. Schutbladen met haarvormigen top, korter dan de bloemsteeltjes. 0,15-0,30. 4- Mei —Herfst. Op steenen wallen en muien. Vrij Sïckels, Schoolflora, 16e druk. 24 52. Fumariaceeën. 369 zeldzaam. Waarschijnlijk verwilderde sierplant, ook nu nog gekweekt . Gele helmbloem. C. lütea D. C. Bloemen witacbtig-geel. Zaden dof, korrelig, ruw met aangedrukt, Mna eaafrandig aanhangsel. 0,16-0,30. Juni—Octr. Uit Oostenrijk en Italië Verwilderd bij Valkenburg, Slenaken, Slippenaken en Maastricht. Geelwitte helmbloem. C. ochrolenca Koen. 3. Fumaria Trn. Duivenkervel. Aardrtoki – 0 . Teere, onbehaarde kruiden, met een vertakten, bebiaderden stengel, 2-8-voudig-ge veerde bladen en gesteelde bloemtrossen. 1 1 Vruchten meer breed dan lang, aan den top iets ingedrukt, iets rimpelig of korrelig. Bladslippen vlak. Kelkbladen *) eirond-lancetvormig, spits, smaller dan de bloemkroonbuis en omstreeks */g maal zoolang als de bloemkroon. Bloemen klein (minder dan 0,01 lang). Bloemkroonbladen purper of rosé, aan den top donkerrood, bijna zwart. 0,07-0,30. ©. Mei—Herfst. Op bouwland. Algemeen. Duivenkervel. F. officinélis L. Variëteiten: a* .__ , . , ol , 3. média Coutinho. Stengels zwak, liggend of kronkelend, bladstelen vaak rankend. Op eenige plaatsen. . y. Wirtgéni Hausskn. Stengels zwak. Bladstelen meest met rankend. Vruchten byna bolrond, iets toegespitst. Harderwijk, Beusichem. 0 Vruchten bijna bolrond, niet aan den top ingedrukt . . . . . . . .. * 2 Kelkbladen *) bijna cirkelrond, getand, veel breeder dan de bloernkroonbuis en half zoo lang als deze. Bladslippen langworpig-lynvormig, gootvormig-Vruchten iets gerimpeld. 0,15-0,45. O* Juni—Augs. Bolsward, Den Bosch, Utrecht, Nieuwe Neuzenpolder, Maastricht!?) (F.micranthaLagj. Dichtbloemige duivenkervel. F. denaiflóra D. C. Kelkbladen *) eirond of lancetvormig, nauwelijks breeder dan of even breed als de bloernkroonbuis J 3 Vruchtslelon teruggekromd. Bladslippen vlak 4 Vruchtstelen recht • ?. 4 Bladslippen omgekeerd eirond-wigvormig of langwerpig. Bloemen vro groot (tot 1 cM. lang). Schutblaadjes korter dan de bloemstelen, kelkbladen eirond, spits, breeder dan do bloernkroonbuis. Stengels liggend, vaak klimmend. Bladstelen vaak rankend. 0,30-0,90. O* Juni—Septr. Op bouwland en aan heggen. Deventer, Zeist-Driebergen, Doorn, Apeldoorn, Arnhem, Amsterdam, Barneveld, Winterswijk, Wijlre, Heerlen, Zeist, Leeuwarden, Hoorn, Soestdyk. Aangevoerd. Rankende duivenkervel. F. capreolfcta L. Bladslippen lijnvormig. Schutblaadjes langer dan de bloemstelen. Kelkbladen eirond, toegespitst, nauwelijks breeder dan de bloernkroonbuis. Tusschen Zeist en Driebergen F. Kralikl Jord. 5 Bloemen klein. Kelkbladen klein, spits eirond, >/5 a 1/6 maal zoo lang als de bloemkroon. Bladslippen gootvormig. Kroonbladen wit of rosé, aan *) De kelkbladen moeten bij alle soorten, daar zjj gemakkeiyk afvallen, aan nog niet volkomen ontwikkelde bloemen gezocht worden. 52. Pumariaceeën. 370 den top donkerpurper. 0,15-0,30. ©. Juni—Septr. Op bouwland, muren, wallen. Apeldoorn. Kleinbloemige duivenkervel. F. parviflora Lml. Bloemen vrl) groot. Kelkbladen eirond, ’/s maal 200 ,anS als de woemkroon. Bladslippen vlak. Kroonbladen purper of rosé, aan den top zwartpurper. Vruchtjes glad. 0,80-0,60. ©. Juni—Septr. Op muren. Utrecht Mnurduivonkervel. F. mnralis Sond. LUI. Fam. Cmciferen. Kruisbloemigen. xv. ' Kelk 4-bladig. Bloemkroon 4-bladig, ineen kruis staand, soms ontbrekend. Meeldraden 6, viermachtig, zelden 4 of 2. Stamper 1. Vrucht een hauw of houwtje, dat meest met 2 kleppen van beneden naar boven openspringt, soms in leden uiteenvalt, of niet openspringt en in 't laatste geval 1-zadig is. Het loof is veelal scherp van smaak. 1 Vruchtbeginsel (vrucht) vele malen meer lang dan breed. Vrucht een hauw 2 Vruchtbeginsel (vrucht) hoogstens 3-maal zoo lang als breed. Vrucht een hauwtje 32 2 Bloemkroon wit, roodachtig, lila of violet 3 Bloemkroon geel of geelachtig wit 17 3 Bovenste bladen enkelvoudig, ongedeeld, gaafrandig of getand • • f Bovenste bladen veerspletig tot geveerd of 3-tallig . . 13 1 Stengelbladen met hart- en pijlvormigen voet zittend, stengelomvattend 3 Stengelbladen gesteeld of met versmalden of afgeronden voet zittend • • 7 3 Bladen en stengel ruw-behaard, de wortelstandige bladen ineen roset. Hauwen rechtop- of afstaand. Bloemkroon wit A'r ab is 380. Bladen alle kaal, of alleen de wortelbladen ruwbehaard. Bloemkroon geelachtig-wit 6 6 Hauwen tegen de bloemspil aangedrukt. De tijdens den bloeitijd meest ontbrekende wortelbladen ruw-behaard, bochtig getand tot veerspletig. . . Turritis 379. Hauwen afstaand. Bladen alle onbehaard, gaafrandig. Stengelbladen eirond-elliptisch, zeer stomp. Bloemkroon geelachtig-wit . . Ery'simum (oriëntale) 38S. 7 Stempel enkelvoudig, stomp, iets ingesneden of bij diepere insnijding met naar buiten gekromde slippen. Bloemkroon wit of lila 9 Stempel uit twee tegen elkaar liggende plaatjes gevormd. Stengelbladen „ zittend of kortgesteeld • • • • 8 8 Plaatjes van den stempel verdikt. Bladen grfts . , Matthiola 370. Plaatjes van den stempel vlak. Bladen groen . . . Hé sper is 3&9. 53. Crucif'eren. 371 Plaatjes van den stempel priem vormig, dicht tegenover elkaar liggend. Bladen spatelvormig of langwerpig, gaafiandig, door aangedrukte 2-4- deelige haren ruw Malcölmia 9 Bladen met hartvormigen voet, gesteeld. Hauwen rondachtig-vierkant, Plant gewreven naar knoflook riekend. All iar ia 384. Bladen zonder hartvormigen voet 10 10 Hauwen niet geleed H Hauwen geleed, overdwars ingesnoerd, langwerpig. Stengel en bladen met gesteelde klieren bezet Chorispóra 400. 11 Stengelbladen zittend Stengelbladen kortgesteeld. Kleppen der hauwen 1-nervig. A'r ab is 380. 12 Hauwen rechtopstaand met sterk 3-nervige kleppen. Stenophragma 384. Hauwen haakvormig neergebogen. . . . . • Thelypódium ilSd. 18 Hauwen openspringend. Bladen geveerd, soms veerdeelig. 14 Hauwen niet openspringend, 2-ledig of niet geleed . 16 14 Stengel rechtopstaand of opstijgend 15 Stengels liggend. Bladen bochtig-veersplotig. Bloemen inde bladoksels, wit of iets geel. Hauwen lijnvormig, rolrond . . . Braya36s. 15 Hauwen kort, rolrond. Zaden in ieder hokje onregelmatig 2-rijig (d.i. de 2 rijen zaden in ieder hokje staan op zich zelf). Helmknoppen geel. Bloemkroon wit. Bladen geveerd . . . Nastürtium (officinale) 333. Hauwen lang. Zaden in ieder hokje 1-rijig (d.i. de 2 rijen zaden in ieder hokje vormen schijnbaar één rij). Bladen geveerd. Helmknoppen geel of rood. Bloemkroon wit tot lila Cardamlne 380- 16 Bladen kaal, vleezig, veerdeelig. Hauw 2-ledig, het bovenste lid zwaardvormig. Strandplant . . . Cakile 400 Bladen ruw-behaard, liervormig. Hauw 2-ledig of niet geleed. Gekweekt en verwilderd . . . . Baphanus 401. 17 Stengelbladen met hart- of pijlvormigen voet stengelomvattend 18 Stengelbladen gesteeld of met versmalden voet, niet stengelomvattend, soms met oortjes aan den voet , . 21 18 Stengelbladen alle ongedeeld. Bloemkroon geelachtig-wit. 19 Onderste stengelbladen liervormig-veerspletig tot geveerd. Bloemkroon geel 20 19 Bladen min of meer spits. Hauwen rechtopstaand, tegen de bloemspil aangedrukt. Zaden in ieder hokje 2-rijig-Stengelbladen kaal, gaafrandig. . . Turrltis 3!9- Bladen aan den top afgerond, evenals de stengel kaal- 53. Cruciferen. 372 Hauwen afstaand of rechtopstaand. Zaden in ieder hokje Ery'simum (oriëntale) 38S. Zie ook Br as si ca blz. 386. 20 Steagelbladen met pijlvormigen voet, grasgroen. Hauwen kortgesnaveld, afgerond-vierkant. . Barbaréa 3SB. Steagelbladen met hartvormigen voet, de hoogere blauwgroen. Hauwen langgesnaveld, rond of bijna vierkant. Brassica 386. 21 Bladen alle of alleen de bovenste ongedeeld, gaafrandig of bochtig-getand 22 Bladen alle gedeeld tot geveerd of 3-tallig .... 26 22 Stempel diep 2-lobbig, met later naar buiten gekromde lobben. Hauwen vierkant, ongesnaveld. Bladen alle ongedeeld, lancetvormig, meest gaafrandig. Cheiranthus 346 Stempel niet duidelijk 2-lobbig 23 23 Hauwen vierkant, iets samengedrukt, ongesnaveld of zeer kort gesnaveld. Kleppen 1-nervig. Er y's i m u m 383. Hauwen duidelijk gesnaveld ■ 24 24 Hauwen overdwars ingesnoerd, geleed, niet openspringend. Kelk rechtopstaand. Onderste bladen liervormig, evenals de stengel stijfbehaard . Raphanistrum 401. Hauwen niet geleed, openspringend 25 25 Hauwen met rechten, 2-4-snedigen snavel, rond, knobbelig, de kleppen met 3 sterke, rechte nerven. Kelk horizontaal afstaand. Stengel meest kort borstelvormig behaard Sinapis 388- Hauwen met rolronden of kegelvormigen snavel, rolrond of bijna vierkant, de kleppen 1-nervig of soms met bovendien nog 2 zwakke, heen- en weergebogen zijnerven. Stengel kaal of verspreid behaard. Brassica 386. Vergelijk ook Diplotaxis 389 en Erucastrum 389. 26 Kloppen der hauwen zonder of met 3 zwakke nerven. 27 Kleppen der hauwen 1-3-nervig • .28 27 Hauwen niet of zeer kortgesnaveld, rolrond, elliptisch tot lijnvormig, kort. Bladen veerspletig tot geveerd, kaal. Nastürtium 343. Hauwen langgesnaveld. Snavel sabel- tot kegelvormig. Bladen veerdeelig Sinapis 388. 28 Hauwen ongesnaveld of zeer kort gesnaveld. Kleppen met 53. Cruoif er en. 373 3 krachtige nerven. Zaden in ieder hokje 1-rijig. Bladen meest behaard . . . . Sisy'mbrium 38a. Hauwen niet zeer kort-, meest langgesnaveld ... 29 29 Kleppen der hauwen met 3 krachtige nerven. Zaden in ieder hokje 1-rijig. Bloemen geel. . Sina pi s 388. Kleppen der hauwen 1-nervig ... 30 30 Zaden in ieder hokje 1-rijig. Kleppen gewelfd. Bladen meest behaard Er u c as t r u m 389. Vergelijk ook Barbaréa 338. Zaden in ieder hokje 2-rijig 31 31 Bloemkroon geel, niet violet geaderd. Bloemstelen even lang als of langer dan de kelk . Diplotaxis 389- Bloemkroon geelachtig wit, violet geaderd. Bloemstelen korter dan de kolk. Erüca 390. 32 Bloemkroon wit, roodachtig, lila of violet 33 Bloemkroon geel, soms tot wit verbleekend .... 50 Bloemkroon ontbrekend Lepidium 398-33 33 Kroonbladen gespleten of ongelijk van grootte ... 34 Kroonbladen niet gespleten noch ongelijk, hoogstens iets ingesneden. 37 34 Kroonbladen tweespletig 35 Kroonbladen ongelijk, de buitenste grooter .... 36 35 Bladen over den geheelen stengel verdeeld. Meeldraden met tandvormig aanhangsel aan den voet. Bertéroa 391- Bladen ineen wortelroset. Meeldraden zonder aanhangsel. Erophila 391. 36 Bladen over den geheelen stengel verdeeld. Stengel vertakt. Meeldraden zonder aanhangsel. Hokjes der hauwtjes eenzadig Tb er is 394 Bladen alle of op 1-2 na ineen wortelroset. Stengel onvertakt. De langere meeldraden aan den voet met een vliezig aanhangsel. Hokjes der hauwtjes 2-zadig. Teesdalia 394 37 Bovenste bladen hart- of pijlvormig-stengelomvattend. 38 Bovenste bladen niet hart- of pijlvormig-stengelomvattend. 43 38 Plant onbehaard 39 Plant min of meer behaard 41 39 Alle bladen ongedeeld. Hauwtjes openspringend . . 40 Wortelbladen boohtig-veerspletig. Hauwtjes rondachtig-eirond, gezwollen, kort toogespitst, niet openspringend Calepina 400. 40 Hauwtjes bijna bolrond, ongevleugeld. Wortelbladen rond, niervormig of eirond, gesteeld . Cochlearia 393 53. Crueiferen. 374 Kauwtjes min of meer platgedrukt, vooral aan den top gevleugeld. Wortelbladen omgekeerd-eirond of langwerpig. s ° T h 1 as pi 393. 41 Hokjes van het hauwtje eenzadig. Stengelbladen met pijlvormigen voet stengelomvattend . Lepidium 395. Hokjes van het hauwtje 2- tot meerzadig . . . • 42 Kauwtjes elliptisch, aan den top niet ingesneden, btenge – bladen met hartvormigen voet stengelomvattend. D ra ba ast. Kauwtjes driehoekig-omgekeerd-hartvormig. Stengelbladen met pijlvormigen voet stengelomvattend. CapselU ajjs 43 Bladen althans ten deele veerspletig tot geveerd of gelobd. 4» Bladen alle (of althans de stengelbladen) ongedeeld. Stengel meest rechtopstaand . . • • • • • ; 44 Bladen met hartvormigen voet, gestoeld, groot, Kauwtjes zeer gi • Bloemkroon lila of violet • • ■ Lunariarfw» Bladen zonder hartvormigen voet. Bloemkroon klem, wit f . . . 45 of paars 45 Planten meer dan 0,08 hoog, ook met stengelbladen . 4b Planten 0,02-0,08 hoog, met alleen wortelbladen, die pnemvonmg 41 Kauwtjes langwerpig, opgezwollen. Oever- ofwa*^la“jarra 393. 46 Onderste bladen groot, eirond-langwerpig. Kauwtjes rond, iets ingesneden. . . Lepidium (latifólium) 3»8. Bladen lijnvormig tot langwerpig-lancetvprmig. . . . ■ • • • gt ’ , 47 Bladen lijnvormig of lijnvormig-langwerpig. Kauwtjes elliptisch, stengel sterk vertakt met opstijgende of liggende takken. Aly'ssum (mantimum) Bladen langwerpig-lancetvormig, langs den stengel staand. b,p!l,a bol-of eirond, gosnaveld, niet openspringend .... hona «ww. 48 Stengel rechtopstaand. Kauwtjes met 2 kleppen openspringend • • • ; Stengel liggend. Bladen alle veerdeehg. Kauwtjes 2-knopnis rimpelig, niet openspringend, doch zich eindelijk deelend 0 oP°n 0F " 49 Kauwtjes vlak, met 1-zadige hokjes. Onderste bladen veerspletig of veerdeelig tot dubbel-veerdeelig. Lepidium 39S- Kauwtjes gezwollen, bijna bolrond. Onderste en middelste bladen gelobd tot veerspletig . • Oocbléana 393. 50 Bovenste bladen met hart- of pijlvormigen voet stengelomvattend Bovenste bladen niet hart- of pijlvormig stengelomvattend of stengel onbebladerd 53. Crucif er en. 375 51 Bjvenste bladen met pijlvormigen voet stengelomvattend. 52 Bovenste bladen met hartvormigen roet stengelomvattend. Kauwtjes rond, elliptisch, vlak, met 1-zadige hokjes. Lepldium (perf ol iatum) 395. 52 Kauwtjes openspringend, bolrond of peervormig. Hokjes meerzadig. Bloemkroon lichtgeel . . Camellna 393. Kauwtjes niet openspringend. Bloemkroon geel . . 53 53 Planten kaal of verspreid behaard 54 Planten ruw door gaffelvormige haren. Kauwtjes bolrond, 1-hokkig, 1-zadig Néslea 399 54 Kauwtjes langwerpig, iets gevleugeld, hangend, 1-hokkig, 1-zadig. Onderste bladen ongedeeld . . I’satis 399. Kauwtjes samongedrukt peervormig, 3-hokkig, doch slechts t-zadig. Onderste bladen ongedeeld My'agrnm J99. 55 Bladen kaal, ongedeeld tot veerspletig of langwerpig. Kauwtjes bol vormig tot langwerpig. Land- en waterplanten .... Nasturtinm (amphibium) 3fB. Bladen niet kaal. Landplanten 56 56 Bladen ongedeeld, Stengel bebladerd . 57 De onderste bladen althans veerspletig of liervormig, stijfof ruwbehaard .58 57 Bladen grijs- of witviltig, langwerpig tot omgekeerd-eirond. Kauwtjes rondachtig of eirond . . Aly'ssum 390. Bladen stijf behaard, langwerpig tot lijnvormig, gaafrandig tot bochtiggetand. Kauwtjes brilvormig Biacutélla 30S. 58 Kauwtjes 1-ledig, scheef-eirond, 2-hokkig, wrattig. Onderste bladen liervormig, de middelste meest met spiesvormigen voet, langwerpig-lancetvormig, ruw-behaard. Bunias 400 Kauwtjes 2-ledlg, het onderste lid rolrond, steelachtig, het bovenste bolvormig, in don stijl spits uitloopend. Bladen veerspletig of liervormig. Rapistrum S-01. 1. Matthiola R. Br. 1 Stengel, evenals de lancetvormige, stompe bladen, grijsviltig. Hauwen op even dikke stelen rechtop-af-Jtaand. Bloemkroon violet, lila, wit, bruin* achtig, enz, vaak gevuld, welriekend. 0,30-0,45. O- April—Septr. Sierplant uit Z.-Europa, verwilderd bij Haarlem. Dein het voorjaar bloeiende hoeten winterviolieren, de later bloeiende zomerviolieren (Cheiranthus annuus L.) Violier. -J*M. annaaSweet. 2. Cheiranthus L. 1 Bladen aangedrukt-behaard, lancetvormig tot langwerpig, spits, da bovenste naar voren breeder. Hauwen platgedrukt. Bloemkroon goud- tot oranje-geel, bij de gekweekte plant bruingeel tot bijna purper, welriekend, 53. Crucifereu. 376 soms gevuld. 0,20-0,90. 2).. Mei, Juni. Op oude muren. Vrij zeldzaam. Ook veel als sierplant. _ _ , Fileüen. Vlier. Muurbloem. C. Cheiri L. 3. N astürtium R. Br. Waterkers. Meest onbehaarde kruiden met bebladerden, vertakten stengel, meest gedeelde bladen, veelbloemige trossen en meest korte hauwen of bauwtjes 1 1 Bloemkroon wit, langer dan de kelk. Stengel kantig, hol, meest aan den voet kruipend, wortelend. Bladen geveerd. Hauwen lijnvormig-langwerpig, meest sikkelvormig gekromd, even lang als de steel. Helmknopjes geel. 0,10-0,90. 2j_. Mei—Septr. Aan of in beken, slooten en moerassen. Witte waterkers. N. officinale R. Br. Vormen: o. genuinum Gren. et Godr. Bladen 3-4-jukkig. Blaadjes ovaal, uitgorand, het eindelingsche grooter, vaak hartvormig. Algemeen. (3. asarifólium Kra lik. Bladen alleen bestaande uiteen rondhartvormig topblaadje. Stengel kort. Groningen, Leiden, Dordrecht. 7. interraédium Gren. Blaadjes lang-ovaal. Stengel 0,80-0,40. Vrij zeldzaam. Siifóliura Steud. Blaadjes 4-6 paar aan ieder blad, de blaadjes groot, lancetvormig, gelijk. Stengels lang. ’s-Gravenhage, Dordrecht, Gauüe, Geullera, Eijs-Witlem. f. raicrophy'llurn Rchb. Stengel teer, rechtopstaand. Blaadjes 3 paar aan ieder blad, rond. Het topblaadje grooter, met hartvormigen voet. Groningen. parvifóliura Peterm. Zplaadjes cirkelvorraig. Topblaadje groot, hartvormig. Stengel laag, opgericht. Eonige malen gevonden. Bloemkroon geel 2 2 Bloemkroon langer dan de kelk, hooggeel 3 Bloemkroon even lang als of iets korter dan de kelk, bleekgeel. Hauwen langwerpig, iets gezwollen, omstreeks zoo lang als de steel. Stijl zeer kort. Bladen veerspletig, de onderste bijna liervormig-veerdeelig. Bladslippen langwerpig, getand. Stengel vertakt, rechtopstaand, opstijgend of liggend. 0,20-0,40. Q en OO- Juni—Septr. Aan of in slooten, ook op moerassige plaatsen. Vrij algemeen . . . Moeraskers. N. palustre D. C. 3 Bladen alle of althans de bovenste ongedeeld. Hauwen bolrond of elliptiscb, niet balf zoo lang als de steel. 4 Stengelbladen veerspletig tot geveerd. Hauwen lijnvormig, omstreeks even lang als de steel. Bladen met langwerpig-lancetvormige tot lijnvormige, getande of veerspletige slippen of blaadjes, gesteeld, aan den voet geoord. Stengel zeer vertakt, uitgespreid. 0,22-0,45. 58. Cruciferen. 377 2}.. Juni— Augs. Op bouwland, op vochtige muren en ruigten, langs wegen en dijken. Algemeen. Akkerkers. N. silvéstre R. Br. De gewone vorm is bij ons de n.déntdto-incisum. Hierbij zijn do bladen veerspletig tot geveerd met getande slippon of blaadjes, terwpl bil den vorm J. rivulare, die eonige malen is gevonden, de bladen minder diep zijn, ingesneden en de rijpe vruchten grooler zijn dan bij de andere en langer dan hare stelen. Ook de ondersoort stenocarpurn Godr., die krachtiger en rechtopgaand is en korte hauwen heeft, die half zoo lang zijn als de stelen, is b(j Amsterdam gevonden. , , 4 Stengel aan den voet kruipend, wortelend, meest nol. Bladen langwerpig tot lancetvormig, getand of gezaagd, zittend, de onderste gestoeld, vaak kam- of liervormigveerspletig. Hauwen elliptisch of bolvormig, 2-3-maal zoo lang als de stijl, 2-4-maal zoo kort als de steel. 0,45-0,90. 2|.. Mei, Juni. Aan of in beken, slooten en vaarten en op moerassige plaatsen. Algemeen. Gele waterkers. N. amphibium R. Br. De vorm a. indivlsum met onderste bladen, die aan den voet hoogstens kleine zljblaadjes hebben, bochtig on getand zijn en met ongedeelde, niet geoorde bovenste bladen, is vrij vaak gevonden, de vorm 3 variifólium D. C. met bijna liervormige, veervormigingesneden onderste en ongedeelde of weinig getande, niet geoorde, bovenste bladen is verscheiden malen gevonden, evenals de vorm v. auriculatum, waarbij de bladen aan den voet kleine oortjes bf°b'’n-Een vorm van N. amphibium is ook N. Gmelini R. et F. Hierbij znn de hauwtjes bijna bolrond, even lang als de stpl en 6-6 maal zoo kort als de steel. St. Antoniepolder (Maasdam). . , mri Stengel rechtopstaand, stijf. Bladen iangwerpig-spatelvormig, meest stomp getand, met diep hartvormigen voet zittend, de onderste inden gooorden bladsteel versmald. Hauwen zeer klein, bolrond, veel korter dan de steel, even lang ais de stijl. 0,30-0,80. 2j.. Juni—Augs. Botterdam, Gorinchem, Deventer, Worraervoer, Meppol, Amsterdam.^ Oostenrijksche waterkers. N. austnacum Grntz. Ben bastaard van N. amphibium en N. sllvestre (N. brachycarnum) met elliptische hauwen, die nauwelijks 2 maal langer dan de stijl en 3-4 maal zoo kort als de stolen zijn, is meermalen gevonden Een bastaard van N.palustre en N. silvestre (N. bjachystylum Wallr.) met breed lijnvormige hauwen,dieo,oo4-0,005lang,o,ool broeden meer dan 2 maal zoo kort als de stelen zfln, is bp Neerlangbroek, Muiden en op Schiermonnikoog gevonden. 4. Barbaréa R. Br. Barbarakruid. Winterkers. Steenkruid. Onbehaarde kruiden met rechtopstaanden, bebladerden stengel, gedeelde bladen, veelbloemige trossen, gele bloemen en kortgesteelde, lange, lijnvormige hauwen 1 1 Vruchtstelen bijna zoo dik als de rijpe hauwen. Kroonbladen 2-maal zoo lang als de kelk. Bovenste bladen veerdeelig, de onderste geveerd ........ Vruchtstelen dunner dan de rype hauwen. Bovenste bladen 53. Cruoiferen. 378 hoekig-getand tot bijna veerspletig. Bloemkroon bijna dubbel zoo lang als de kelk (0,007-0,009), goudgeel. Zij blaadjes der onderste bladen grooter, het bovenste paar even breed als het topblaadje. Bloemtrossen tijdens het opengaan ineengedrongen. Helmhokjes aan den voet evenwijdig. Hauwen rechtopstaand op eenigszins af-1 staande steeltjes. ïopblaadjes der onderste bladen rondachtig-eirond, vaak aan den voet hartvormig. 0,30-0,90. 00. soms 2j-. Mei, Juni. Op vochtige plaatsen, in bouwen grasland. Ook aan slootkanten en rivieroevers. Vrij algemeen, . . Barbarakruid. B. vuigaris R. P- Als variëteit komt vrij algemeen voor 3. arcuata Rc h b., die zich van den grondvorm onderscheidt, doordat de bloemtrossen tijdens het opengaan tamelijk tjl zijn, de helmhokjes aan don voet uiteenwijken, de hauwen op horizontale stelen naar boven boogvormig gekromd zijn en langer zijn, dan bij do soort. Verder is het topblaadje der onderste bladen ei-ruitvormig. De andere variëteit y. stricta Andrzj. komt vrg algemeen aan sloolon, in uiterwaarden en op vochtigen boschgrond voor en onderscheidt zich doordat de bloemkroon 1/3 langer dan de kelk (0,000-0,00 fa) on lichtgeel is, de top der kelkbladen is pensoelachtig-behaard, de zgblaadjes der onderste bladen zijn zeer klein, het bovenste paar is smaller dan het topblaadje, de hauwen zg'n rechtopstaand. 2 Onderste bladen 8-10-parig geveerd, met rondachtige zijblaadjes en een grooter, rond topblaadje, de bovenste met lijnvormige zijslippen en langwerpig-lijnvormige eindslip. Hauwen 0,04-0,06 lang, rechtop- of uitstaand. Bloemkroon lichtgeel. 0,10-0,45. OO' April—Juni. Vochtig gras- en bouwland. Zeer zeldzaam. Vroeg barbarakruid. B. praécox R. Br. Onderste bladen 3-5-parig-geveerd, de bovenste diep-veerspletig met lijnvormige, gaafrandige zjjslippen en lyn-langwerpige eindslip. Hauwen 0,02-0,03 lang, meer afstaand. Bloemkroon geel. 0,30-0,60. OO- APn*7" Juni. Aangeveerd. Apeldoorn, Rotterdam, Amsterdam, Öleeuwijk, Gorinchem, langs vele spoorwegen in Z.-Limburg. , Bitter barbarakruid. B. intermedia Bor. Door den bitteren smaak gemakkelijk van de vorige te onderscheiden. 5. Turritis Dill. 1 Stengel stijf rechtopstaand, meest onvertakt, beneden, evenals de tijdens den bloeitijd vaak ontbrekende wortelbladen, door vertakte haren ruw. Stengelbladen blauwgroen, eirond-lancetvormig, gaafrandig, met diep hartpplvormigen voet stengelomvattend. Hauwen rechtopstaand, aangedrukt. Bloemkroon geelachtig-wit. 0,50- 1,20. ©O- Juni, Juli, zelden Herfst. In bossoben, op steenachtige plaatsen. Vrij zeldzaam. Torenkruid. T. glabra L. 53. Crucif er en. 379 6. A’rabis L. Scheefkelk. Randjesbloem. Behaarde, zelden onbehaarde kruiden met rechtopstaanden, zeldzaam opstijgenden, bebladerden stengel, witte bloemen en lijnvormige, rechte bauwen . t 1 Stengelbladen met hart- of hart-pijlvormigen voet stengelomvattend. Bladen en stengel min of meer behaard. Bloemen wit 2 Stengelbladen kortgesteeld. Stengels vertakt, uitgespreid, ruwbehaard. Da wortelbladen en de onderste stengelbladen liervormig-veerspletig, met 4-6 lobbetjes aan weerszijden, de bovenste lijn-lancetvormig, getand tot gaafrandig. Hauwen bijna vlak. Bloemkroon lila, zelden wit. 0,10-0,50. 03- April—Septr. Op open zandgrond, muren, rotsen. Bij ons waarschijnlijk alleen op enkele plaatsen aangevoerd, het meest langs de rivieren. Zeldzaam. Zandscheefkelk- A. arenósa Scop. 2 Met niet-bloeiende bebladerde takken. Stengel en bladen met gaffelvormige haren. Bladen bochtig-getand, de wortelstandige omgekeerdeirond, in don steel versmald. Bloemen 0,008-0,01 groot. Kroonbladen afstaand, de plaat breed-omgekoerd-eirond, wit.o,lo-0,40.24. April—Augs, Veel gekweekt als sierplant, ook op eenige plaatsen verwilderd.^ Onschuld. Begijntje. Randjesbloem. i" A. alpina L. Zonder niet-bloeiende, bebladerde takken. Bloemen 0,004- 0,006 groot. Kroonbladen rechtopstaand, de plaat lijnvormig-langwerpig. 0,80-0,90. OO en Juni-Turrenkruid. Ruige scheefkelk. A. hirsüta Scop. Vormen: a hirsüta S. S. Stengel en bladen met meest enkelvoudige haren meest dicht afstaand ruw-behaard. alleen naar boven bijna kaal. tamelijk dicht bebladerd. Stengelbladen aan den voet met afgeknotte afslaande oortjes of hartvormig stongolomvattend. Wortelbladen langwerpig-omgekeerd-eirond, inden bladsteel versmald. Bloemkroon wit. Op grazigen, beschaduwden zand- on kalkgrond, in bossohen. Vrij zeldzaam, inde duinen zeer algemeen. a sagittata D. C. Deze onderscheidt zich van de vorige, doordat M de stengel beneden met afstaande en naar beneden gerichte haren zwak ruw-behaard is en doordat de stengelbladen met hart-pljlvorraigen voet zitten. Meest inde duinen. Vrij zeldzaam, y Gerardi Bess. BIJ deze is de stengel, evenals de bladen, door aangedrukte, meest gegaffelde haren ruw, stijf-rechtopstaand, meest ouvertakt, dichtbebladerd. Do stengelbladen zitten met diep hartpijlvormigen voet, met recht naar beneden gerichte, tegen den stengel liggende oortjes. De zaden zgn netvormig van puntjes voorzien. In vochtige weiden, op muren, in bosschon. Vrij zeldzaam, 7. Cardamine L. Veldkets. Onbehaarde, zelden iets behaarde kruiden met bebladerden stengel, lila of witte bloemen en rechtopstaande, rechte lijnvormige hauwen f 1 Kroonbladen vrij groot (0,007-0,015 lang), 2-3-maal zoolang als de kelk 2 Kroonbladen klein (0,003-0,005 lang), dubbel zoolang als de kelk, rechtopstaand, wigvormig-langwerpig, wit. O 53. Cruciferen 380 en ©O- April—Juni, vaak Augs.—Octr. weer. 0,07— 0,40. Op open en bebouwde zandgronden en op beschaduwde, vochtige plaatsen. Kleine veldkers. C. hirsüta L. Ondersoorten; , , a Meest meer stengels, ieder 1-3-bladig. WortelbJaden ineen rosot. Meeldraden meest 4. Hauwen op iets afstaande stelen, rechtopi staand, ver boven do bloemen uitstekend. Snavel korter dan de halve breedte der hauw. 0,07-0,22. O- Maart—Juni. Op open zandgronden. Algemeen. (0. hirsuta S. S.) . . C. moltlcaolls Hoppe. b. Meest een stengel, rijk bebladerd. Meeldraden meest 6. Hauwen iets uitgespreid, weinig of niet boven de bloemen uitstekend. Snavel langer dan de breedte der hauw. 0,15-0,30. OO- April—Juni, soms Juli, Augs. weer. Op beschaduwde plaatsen . . C. sllvatlca Lk Vormen; , a. genuina Gren. et Godr. Blaadjes der bovenste bladen langwerpig. geheel of bijna gaafrandig. Vrij zeldzaam. |3 latifólia Prod. Blaadjes bijna rond of eirond. Alleen by Leiden gevonden. , , , A .. .. y. umbrósa Gren. et Godr. Plant sterk vertakt Blaadjes alle breed ovaal, hoekig, getand of zelfs ingesneden. Vrij algemeen. V. fragilis Degl. Bloemen vrij groot,wit. Middelstestengelbladen met 5-7 paar lijnvormige blaadjes, do bovenste met zeer smalle blaadjes. Jaboek, Oude Beek (Z -L.). Er zijn ook tusschenvormen tusschen beide ondersoorten gevonden. 2 Stengel rond, hol, meest kaal. Blaadjes der stengelbladen 4-6-parig, zittend, lijnvormig of langwerpig, gaafrandig. Helmknopjes geel. Stijl kort, stomp. Bloemkroon lila tot wit. 0,15-0,30. 2].. April—Juni. In weilanden en langs waterkanten. Zeer algemeen . . Koekoeksbloem. Kievitsbloem. Pinksterbloem. C. praténsis L. Variëteiten; 3. dentata Schultes. Stongelblaadjes getand. Vrij zeldzaam, y. acau 1 is Berg. Alleen wortelbladen aanwezig. Koudekerke, Amsterdam, Dordrecht, Groesbeek. £. pal udósa Knaf. (C. grandiflóra Hall.). Bloemen zeer groot. Stengel berijpt. Blaadjes eirond, 3-nervig, grof getand. Tilburg, Bilthovon. -a , ....... Een vorm met zeer kleine bloemen is op verschillende plaatsen gevonden. , , De vorm apétala, zonder bloemkroon, is bij Naarden gevonden. Stengel kantig, gevuld, beneden evenals de bladen behaard. Blaadjes der stengelbladen 2- tot 4-parig, rond-eirond tot langwerpig, hoekig-getand. Helmknopjes violet. Stijl lang, spits. Bloemkroon wit, zelden licbt-violet. Scherpe smaak. 0,15-0,45. 4. Mei, Juni. Op moerassige plaatsen, aan slootkanten en in uiterwaarden. Vrij zeldzaam. Bittere veldkers. C. amara L. Var. 8. hirta W. ot Grab. Stengel kort behaard. Vruchtstelonkaal. Dordrecht. ~ , . , „ Var. y. erubéscens Poterm. Bloerakroonbladen vooral aan den top rose-lila. Dordrecht. Deze soort wordt wel met Nasturtium officinale verwisseld. 53. Cruciferen. 381 doch is er door de kleur der helmknoppen en den niet hollen stengel van te onderscheiden. Een bastaardvorm van C. amara en C. praten sis (C. palustns Peterm.) is MJ Zwyndrecht, te Beekbergen en te Nieuwerkerk aan den IJsel gevonden. 8. Hésperis L. Damastbloem. Nachtviool. 1 Bladen eirond tot lancetvormig, toogespitst, getand, de onderste gestoeld, de bovenste bijna zittend. Kroonbladcn omgekeerd-eirond, zeer stomp, meest met een spitsje. Hauwen tamelijk rolrond. Bloemkroon purper of lila, zelden wit, welriekend. 0,45-0,90. GO en Mei—Juli. Gekweekt, vin zeldzaam verwilderd, ook aangevoerd. Damastbloem. *j*H. matronalis L. Onderste bladen gesteeld, spatelvormig gelobd, de bovenste langwerpiglancetvormig, zittend, iets getand. Kroonbladen spatelvormig. Bloemkroon paars, klein. 0,10-0,80. 2J.. Mei—Juli. Van de kustlanden der Middellandscbe Zee. Aangevoerd. Zwolle, Deventer, Apeldoorn, Leiden, Arnhem. , Tweepuntige damastbloem. H. blcuspidata Wiliu. 9. Malcólmia R. Br. Mal col m ia. 1 Twee der kelkladen duidelijk bultig aan den voet. Stijl lang, blijvend. Stempelplaatjes bijna tot aan den voet van den stijl gaande. Bloemen groot, violet, soms wit. Hauwen slank, behaard. 0,10-0,80. O- Mei, Juni. Van de kusten der Middellandscbe Zee. Waarschijnlijk aangevoerd bij Utrecht, Amersfoort, Arnhem, Uden en Noordwijk. Zee violier. M. marüima R. Br. Kelkbladen niet of weinig bultig aan den voet. Stijl kort. Stempel kegelvormig, tweedeelig. Bloemen klein, violet. Hauwen ruwbehaard, met dik, sponsachtig tusschenschot. 0,10-0,40. ©. April, Mei. Van de kusten der Middellandscbe Zee. Aangevoerd. Arnhem. Afrikaansche malcólmia. M. africana R. Br. 10. Sisy'mbrium L. Raket. Onbehaarde, zelden iets behaarde, vaak onaangenaam riekende kruiden met meestal rechtopstaanden, bebladerden stengel en gele, meest kleine bloemen 1 1 Bladen 2-3-voudig geveerd of veerdeelig met lijnvormige blaadjes of slippen. Bloemen bleekgeel 2 Bladen niet 2-3-voudig geveerd tot veerdeelig met lijnvormige blaadjes of slippen 3 2 Hauwen smal lijnvormig (0,016-0,027 lang), opstijgend op opstijgende stelen. Stengel kort behaard, zelden bijna kaal. Bloemen klein. 0,30-0,90. Q- Mei—Herfst. In zandige streken, langs akkers en dijken en op ruigten. Algemeen . . . . Sophiekruid. S. Sophia L. Hauwen lijnvormig (0,01-0,015 lang), rechtopstaand of opstijgend op opstijgende stelen. Stengel dicht kortbehaard of bijna kaal. 0,30-0,60. Mei—Juli. Uit N. Amerika. Aangevoerd. Wormerveer. S. Harfcwegianum Fourn. 3 Bladen veerspletig of -deelig, hoogstens enkel geveerd. 4 53. Cruciferen. 382 Onderste bladen eirond-langwerpig met grof uitgeschulpten of ingesneden rand, de middelste veerspletig en spiesvormig met lange zijslippen en groote eindslip, de bovenste lljnvormig-langwerpig. Bloemen vrij groot, geel. Kelk bijna gesloten. Hauwen op iets uitstaande, korte stelen bijna rechtopstaand, langwerpig-liinvormig, in bundels. 0O- Juni. üit Zuid-Eusland. Aangevoerd. Pothoofd bij Deventer, Middelburg, Amsterdam, Arnhem, Wormerveer, Rotterdam, Knollendam. Russische raket. S. Wolgénse Bieb. Als de vroegtijdig bloeiende plant in hare ontwikkeling door afmaaien is i verhinderd, ontstaat een in Juli, Augs. bloeiende vorm met breed eironde bladen, die soms een breed wigvormigen of een spiesvormig gelobden voet hebben. 4 Hauwen naar den top versmald (priemvormig), kortgesteeld, tegen den stengel gedrukt, meest kortbehaard. Bladen met langwerpige, getande zijslippen en spiesvormige eindslip, evenals de stengel kortbehaard. Bloemkroon bleekgeel, klein. 0,30-0,80. ©. Mei—Septr. Op onbebouwde plaatsen, langs wegen en heggen. Zeer algemeen Raket. S. officinale L. De var. /3. leiocarpa D. C. met geheel onbehaarde hauwen is ook vrij algemeen. Hauwen overal dik, min of meer afstaand 5 5 Bloemstelen slank, dun (dunner dan de bauwen). Bladslippen zonder oortjes 7 Bloemstelen kort, dik (bijna zoo dik als de hauwen). Hauwen inde richting der bloemstelen afstaand. Bladslippen getand, aan den onderrand meest met een opgerieht oortje 6 6 Kelk ver afstaand. Bovenste bladen geveerd met smallijnvormige blaadjes. Stengel beneden, evenals de onderste bladen, ruw-behaard, boven kaal, vaak berijpt. Bloemkroon geelachtig-wit. 0,40-0,60. ©© en 2). Mei—Juli. Op ruigen zandgrond. Aangevoerd en verspreid. Vrij algemeen. (8. pannónicum Jacq.). Hongaarscbe raket. S. altissimum L. De f. ab o r t i v u m Th., waarbij de kroonbladen lijnvormig en omstreeks even lang zijn als de kolk, dus bijna tot den nagel zijn gereduceerd, is bij Wormerveer gevonden. Kelk rechtopstaand. Bladslippen der onderste bladen lancetvormig, de eindelingscbe verlengd-spiesvormig, die der bovenste bladen lijnvormig. Stengel, althans aan den voet, evenals de onderste bladen ruw-behaard. Bloemen bleekgeel. 0,20-1,00. ©0- Mei—Juli. Op onbebouwde plaatsen. Aangevoerd. Vrij algemeen. (S. Colümnae Jacq.). Oosterscbo raket. S. oriëntale L. De f. i r i o 1 d es Th. met de Jonge vruchten boven de geopende bloemen uitstekend (van S. Irio te onderscheiden door de beharing, de groote bloemen en de dikke vruchtstèlen), is bij Wormerveer en Gorinchem gevonden. 53. Cruciferen. 383 7 Bauwen, als zij rijp zijn, 2-4-maal zoo lang als haar steel, de jonge niet boven de bloeiwijze uitstekend ... 8 Hauwen, als zij rijp zijn, circa 4-maal zoo lang als haar steel, opgericht, de jonge ver boven de bloeiwijze uitstekend. Stengel en bladen onbehaard of bijna onbehaard. Slippen der bladen getand of gaafrandig, langwerpig of eirond-lancetvormig, de eindslip vaak spiesvormig, drielobbig. Bloemkroon geel, klein. 0,15-0,60. O en CO-Mei—-Juli, soms tot Herfst. Op onbebouwde plaatsen. Aangevoerd. Zeldzaam. Breedbladraket. S. i’rio L. 8 Stengel en onderste bladen ruw bebaard. Bladslippen getand, driehoekig, de eindslip verlengd spiesvormig. Hauwen boogvormig naar boven gekromd. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,90. 00- Mei—Septr. Op onbebouwde plaatsen, ook langs de rivieren. Aangevoerd. Zeldzaam. Spiesraket. S. Loesélii L. Stengel en Waden kaal of weinig borstelig. Bladslippen uit biesden voet driehoekig-spits of lancetvormig-versmald. Hauwen dient opeen, iets afstaand. Bloemkroon goudgeel. 0,80-0,60. Cl©. Mei, Juni. Oosten rij ksche raket. S. anstrfaonm Jacq. De ondersoort contórtum Cav. met gedraaide vrucblstelen is bö Eijsden en Sittard gevonden. ]l. Thelypódium Endl. 1 Bladen lancetvormig, zittend, grof getand. Bloemen wit of xose. Hauwen spits, kortgesteeld, het steeltje haakvormig omgebogen, zoodat de bauw naar beneden tegen den stengel is gedrukt. Uit Califormë. Aangevoeld. Rotterdam T. laslopby'llnm Greene. 12. Stenophragma Celak. 1 Stengel armbladig, beneden ruw behaard. Bladen langwerpig tot lancetvormig, gewimperd en met verstrooide gaffelharen, de onderste ineen roset. Hauwen opgericht, op draadvormige, wijd uitstaande stelen. 0,05-0,30. OQ en ©. April, Mei, zelden Herfst. Op open en bebouwden zandgrond. Algemeen. (Sisymbrinm Thabannm Gay et Monn.) . . Zandraket. S. Thalianum Celak. 18. Alliaria Adans. 1 Bladen hartvormig, bochtig-getand, de onderste nier vormig» grof-gezaagd, langgesteeld, gewreven naar knoflook riekend. Hauwen aan korte, afstaande stelen tsmeljk rechtopstaand. 0,15-0,90. ©Q. April—Jnni. In zandigo streken, tusschen hakhout en langs heggen. Algemeen(Sisymbrium Alliaria Scop.) Look zonder look. A. officinalis Andrzj- 58. Cruciferen. 384 14. Braya Sternb. et Hoppe. 1 Stengels liggend. Bladen bochtig-veerspletig tot veerdeellg, kort- en stpfbehaard. Bloemen okselstandlg, wit, zeer klein. 0,15-0.50.©. Juni—Augs. Op vochtige plaatsen, aan rivieroevers. Maastricht, Epswijk (6.), Braya. B. sapina Koch. 15. Ery'simum L. Steenraket. Meest behaarde kruiden met reohtopstaanden, vertakten, sterk bebladerden stengel, meestal spitse, aan den voet versmalde bladen, meestal groote, gele bloemen en lijnvormige hauwen. 1 1 Stengelbladen aan den voet versmald. Kroonbladen uitgespreid 3 Stengelbladen diep hartvormig stengelomvattend . . 2 2 Bloemkroon geelachtig-wit of wit. Bladen kaal, blauw berijpt, gaafrandig, de onderste eirond-langwerpig, kortgesteeld, de hoogere langwerpig. Hauwen afstaand, vierkant, met eennervige kleppen. 0,15-0,60. ©. Mei—Juli. In bouw- en moesland. Aangevoerd. Vrij zeldzaam. Witte steenraket. E. oriëntale R. Br. De var. 3. apétala, zonder kroonbladen, is by Koog (Texel), Arnhem, Gorinchem, Schiedam en Deventer gevonden. Bloemkroon lichtgeel. Hauwen rechtopstaand, achtkantig met 8-nervige kleppen. Bladen breed eirond. 0,20-0,80. ©. Mei—Augs. Aangevoerd. Amsterdam. _ Oostenr (j k s c h e stoenraket. E. austrlacnm D, C. 3 Bloemen geel. Bladen langwerpig of lijnvormig . . 4 Bloemen oranje, welriekend. Plaat der kroonbladen groot, bijna cirkelrond. Bladen lancetvormig, gaafrandig tot scherpgezaagd. 0,30-0,60. ©. Maart—Juni. Sierplant uit den Kaukasus, soms verwilderd (Noordwljk). Perowski’s steenraket. f E. Perowskianum Flsch et Mey. 4 Bloemsteeltjes 2-3-maal zoo lang als de kelk. Plaat der kroonbladen rond. Bladen langwerpig-lancetvormig, getand of gaafrandig. Efauwen groen, bijna kaal, afstaand, dubbel zoo lang als de steel. Bloemkroon goudgeel. 0,20-0,60. O, ook ©O- Mei—Herfst. Op zandig bouwland, langs wegen en dijken. Algemeen. Groote wilde kers. Kleine knophiek. Wilde dragon. Steenraket. E. cheiranthoides L. Bloemsteeltjes omstreeks even lang als de kelk. Plaat der kroonbladen wigvormig inden nagel versmald, 0,002- 0,004 breed. Hauwen vele malen langer dan de steel. 5 Bloemsteeltjes korter dan de kelk. Hauwen samengedrukt, stomp vierkant. Bladen en hauwen iets ruw door meestal aangedrukte 2-armige (schijnbaar enkelvoudige) haren . . . 7 5 Bladen zonder onvruchtbare takjes inde bladoksels, langwêrpig- tot lijn-lancetvormig, gaafrandig tot uitgesehulptgetand, door 3-spletige haren iets ruw. Hauwen grijs-Heukels, Schoolflora, 16e druk. 25 53. Crucif er en. 385 groen, rechtopstaand. Zaden aan den top gevleugeld. 0,30-0,90. OO en 2}- Mei—Septr. Op muren en langs rivieroevers. Stgve steenraket. E. hieraciifólium L. Vormen: , , . . , M a. strictum Rth. Bladen broeder, uitgeschulpt-getand. vr*} zeldzaam. . ij. virgatum Fl. Wett. Bladen smaller, gaafrandig. Waaischiinliik niet gevonden. Bladen met' enkelvoudige of 2-spletige haren. Hauwen grgs met groene randen 6 Bladen zonder onvruchtbare takjes inde bladoksels. Hauwen op schuins uitslaande stelen opgericht. Bladen langwerpig-lancetvormig, korttoegespitst, iets ruw. Stengel beneden iets houtig. Langs kanten van wegen, 00. Mei, Juni. Zutphon. „ „ . Houtige steonraket. E guflraUcosum Spr. Bladen met onvruchtbare takjes inde bladoksels. Hauwen afslaand. Bladen lijn-lancetvormig, gaafrandig, aan den top meest teruggebogen, door bijna uitsluitend enkelvoudige haren iets ruw. Zaden ongevleugeld. Bloemkroon lichtgeel. 0,30-1,00. O©. Mei—Juli. Aangevoord. Deventer, Tenlo, Stratura, Wormerveer, Rotterdam, Amsterdam. Grijze steenraket. K. canéscens Rth. 7 Bloemateeltjes omstreeks half' zoo lang als de kelk. Kelk aan den voet niet knobbelig. Plaat der kroonbladen wigvormig inden nagel versmald. Hauwen groen, knobbelig, op bijna even dikke, horizontaal afstaande stelen recht of naar boven gekromd. Bladen lancetyormig, toegespitst, groen. Bloemkroon citroengeel. 0,10-0,30. 0. Mei—Juli. Aangevoerd. Op eenige plaatsen. üitgespreide stoenrakot. B. repandum L. De var. gracillpes Th. is niet zoo stijf en hard als de soort en heeft lange, dunne, slappe, rechtop-afstaande hauwen. Arnhem. Bloemsteeltjes i/2-i/3 maal zoo lang als de kelk. Zijdelingsche kelkbladen aan den voet knobbelig. Plaat der kroonbladen omgekeerd-eirond, langgenageld. Hauwen iets grijs, glad, stijf, °P dunnere stelen schuin opstaand, korter dan bij de vorige. Bladen langwerpig-lancetvormig, de bovenste lijnvormig, aan den top vaak omgebogen. Stengel naar boven vertakt. Bloemkroon zwavelgeel, roukeloos, grooter dan bij de vorige. 0,30-0,60. ©O. Mei, Juni. Aangevoerd. Apeldoorn, Amsterdam, Gorinchem . , . Vaste steenraket. E. crepldilóliom Kchb. Nog is waarschijnlijk (bij ELJnsburg op vlasland) gevonden E. ochroléucum D. C. Bladen lancet-tot Uin-lancetvormig, gaafrandig of iets getand, stomp, iets ruw door enkelvoudige of vertakte haren, de onderste langgesteeld. Bloemen in eindolingscho trossen, bleekgeel, groot, welriekend. Bloemsteeltjes 1/2 a 1/4 maal zoolang als de kelk. Hauwen samengedrukt, vierkant, dik, knobbelig, vrij lang gesnaveld, uitstaand op uitstaande stelen. 0,10-0,30. Ij-. Mei, Juni. 16. Brassica L. Kool. Kruiden met rechtopataanden stengel, meest liervormig-veerdeelige wortelbladen, vrij groote, gele bloemen en langgesnavelde hauwen, in lange, losse trossen 1 1 Hauwen rechtopstaand op eenigszins afstaande of rechtopstaande stelen, dus tegen den stengel aangedrnkt. Bladen niet stengelomvattend, de bovenste zittend . 2 Hauwen min of meer afstaand 53. Cruoiferen. 386 2 Hauwen 0,01-0,02 lang, tegen den stengel aangedrukt. Vruehtstelen 0,004 lang. Bladen alle gesteeld. Yruchtkleppen 1-nervig 3 Hauwen 0,02-0,05 lang, rechtopstaand. Vruehtstelen 0,006-0,01 lang. Stengel en bladen meest geheel kaal, wat geelgroen. Onderste bladen gesteeld, bochtig getand, soms veerspletig, de bovenste zittend, lancet- of lijnvormig, bijna gaafrandig. Hauwen lijnvormig, gesnavold. Kleppen 5-nervig met zwakke, heen en weergebogen zijnerven. 0,30-1,20. O* Mei—Juli. In Egypte en Arabië als oliezaad gekweekt. Deventer, Vogelenzang, Rotterdam. Amsterdam, Zaandam, Rijswijk (G.), Weert, Wormerveer, Dordrecht, IJselmonde. (Sinapis jüncea L.,8. jünceaCoss.) Sareptamosterd. B. lanceoiata Lange. 3 Hauwen bijna vierhoekig met kegel vormigen, geen zaadje bevattenden snavel. Zaden bolrond. Bloemen vrij groot. Bladen grasgroen. Kelkbladen ten laatste horizontaal. afstaand. Bloemkroon goudgeel. Vruchtkleppen met een sterke nerf. 0,60-1,20. ©. Juni—Septr. Langs dijken en wegen, in bouwland, op ruigten, ook gekweekt. Vrij algemeen. Bruine mosterd. Zwarte mosterd. B. mgra Koch. Hauwen cylindrisch met een snavel, die in het midden bolvorraig is opgeblazen en een zaadje bevat. Zaden eirond. Plant witachtig behaard. Bloemen klein. 0,40-0,80. GO* Juni—Augs. Aangevoerd. Amsterdam. Grijsgroene kool. B. incan» DöIL 4 Kelkbladen rechtopstaand (aanliggend tegen de kroonbladen). Alle meeldraden rechtopstaand. Tros yi, reeds voor het opengaan verlengd (knoppen boven de open bloemen uitstekend). Bloemkroon lichtgeel. Zaden glad. 0,60-1,20. GO* Mei, Juni. 0. Juli—Septr. in vele vormen gekweekt, zelden verwilderd Kool. f B. oler&cea L. Vormen: 1. Stengel aan den voet knolvormig verdikt. Koolraap boven dengrond. 2. Stengel verkort. Bladen gewelfd en tot een dichten kop vereenigd, wit (Witte kool) of rood (Roode kool). 3. Stengel iets verlengd. Bladen opgeblazen on een lossen kop vereenigd: Savoye^kool. 4. Stengel verlengd met opgeblazen bladen en half gesloten eind- en vele ztjkopjes: Spruitkool. 5. Stengel verlengd. Bladen niet tot een kop gesloteh, veerspletig of veerdeelig, bochtig, vlak of gekroesd: Boerenkool, Spruitjes. 6. Bovenste bladen en bloemstelen tot een witte, vleezige massa verdikt : Bloemkool. Kelkbladen moer of minder afstaand. Kortere meeldraden afstaand. Zaden t niet groefjes on puntjes 5 Bloemtrossen tijdens het opengaan der bloemen vlak (de geopende bloemen boven de nog niet geopende knoppen uitstekend). Kelk ten laatste horizontaal afstaand. Hauwen opstijgend. Onderste bladen grasgroen, aan weerszijden iets behaard, de bovenste blauwgroen, langwerpig, diep hartvormig stengelom vattend. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,80. Gekweekt en vrij zeldzaam verwilderd Raapzaad, f B. Rapa L. Vormen: 1. Wortel dun. 0. Juli, Augs : Zomerraapzaad. 2. Wortel dun. 00. April, Mei: Winterraapzaad. 3. Wortel verdikt, vleezig. 00. April, Mei: Raap, knol. Bloemtrossen yi, reeds tydens hot opengaan der bloemen verlengd (knoppen boven de geopende bloemen staand). Kelk ten laatste schuin 83. Cruoiferen. 387 53. Cruoiferen. afstaand. Hauwen afstaand. Bladen allo blauwgroen, kaal of de onderste iets behaard, de bovenste langwerpig, met een verbroeden hartvorrmgen voet stengelomvattend.. Bloemkroon goudgeel. 0,60-1,20. Gekweekt en vry vaak verwilderd Koolzaad. *{* B. Napos L. Vormen: 1. Wortel dun. O- Juli—Augs.: Zomerkoolzaad. 2. Wortel dun. 00-April, Moi: Winterko o 1 z a ad. 3. Wortel en stengelvoet knolvormig verdikt, vleezig. O0- Mei: Koolraap onder den grond. Bladen van onderen blauwgroen, langwerpig-eirond, naar onderen veismald, voerspletlg, onregelmatig stomp-getand, stflfharig gewimperö, I de bovenste lijnvormig-elliptisch, gaafrandig. Tros tamelijk i)l, verlengd. ? Hauwen boven de invoeging van den kolk kortgesteeld. Kelk bijna gesloten. Bloemkroon geel. 0,60-0,90. © of H-. Juni—Septr. Troskool. B. elongata Ehrh. Bil ons is alleen aangevoerd bil Deventer, Rotterdam, Apeldoorn. Amsterdam, Charlois, Vlaardingen, Wormerveer, Sittard, Dordrecht en Vogelenzang—Zandvoort waargenomen de var. /3- a rmor ac 1o id es Czern., waarh\] de bladen grootendeels ongedeeld zijn, 17. Sinapis Trn. Mosterd. Stijfbehaarde of naar boven kale kruiden met rechtopstaanden, vertakten, bebladerden stengel en gele bloemen. Kelk meest horizontaal afstaand. Hauwen rolrond of bijna vierhoekig. 1 1 Kelk horizontaal afslaand 2 Kelk rechtopstaand. Bladen alle diep veerspletig of geveerd. Blaadjes of bladslippen langwerpig, ongeluk getand, do bovenste lijnvormig, gaatrandig. Hauwen kaal mot meest korten snavel. Bloemkroon zwavolgeet-0,20-1,00. o en O©. Mei—Septr. Aangevoerd. Wijchen, Nijmegen, Roosendaal, Wlnsum, Deventer, Amsterdam, Rotterdam. Muurbloemmosterd. S Chelrantbns Koen. De by Wijchen gevonden plant is de var. 3. próp er a R. et F. met 0,20-0,80 hoogen stengel, dunne hauwen en een snavel hoogstens >/* van de lengte der kloppen. 2 Hauwen met 8-5 nerven op iedere klep o Hauwen kort, met weinig zichtbare nerven of zonder nerven. Snavel kegel vormig. Bladen van het wortelrosetliervomng-veerdeehg, gestoeld, de bovenste zittend. Bloemen geel. 0,30-0,60. Ij-. April—Octr. Aange voerd. Apeldoorn, Amsterdam, Arnhem. , Behaarde mosterd. S. pnbescens Ie 3 Kleppen der hauwen met 3-5 nerven. Bladen eirond ot langwerpig, ongelijk bochtig-getand, de onderste soms bijna liervormig, aan den voet meest geoord. Hauwen kaal of soms stijf-behaard. Snavel 2-4-kantig, kegel' vormig, recht, meest korter dan de hauw. Zaden glad» bruinzwart. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,80. ©• Mei' Septr. Op bouwland, langs wegen en dijken. Algemeen-Gele kiek. Nering. Nerh. Krodde. Herik. S. arvénsis L' De var. 3. orientalis Koch. met kortborstelige, uitgespreid® hauwen is vrij vaak gevonden. , Kleppen der hauwen met 3 gelijke, uitstekende nerven. Snavel drukt of zwaardvormig • ■ • • • ■ • ' 4 Bladen liervormig-veerdeelig of geveerd, met ongeluk getande slippen blaadjes. Hauwen stijfbehaard. Zaden geel of bruin, gegroefd. Bloe 388 kroon geel 0,80-0,80. O- Mei—Juli. Gekweekt en nog al eens verwilderd Gele mosterd -j* 8. al ha L. Bladen veerdeelig, doch niet liervorraig, met smallere, dieper ingesneden slippen dan bij S. alba. Hauwen niet of weinig behaard. Bloemkroon geel. 0,80-0,60. O- April—Juni. Bij Zwolle, Rotterdam, Amsterdam en IJselmonde gevonden. Aangevoerd. Ingesneden mosterd. 8. dissécta Lag. 18. Erucastrum Prsl. 1 Bloemen bleekgeel met groenachtige aderen, de onderste inde oksels van schutbladen. Kelk bijna opstaand. Hauwen schuin afstaand. Stengel en bladen kortbehaard. 0,20-0,60. 0 en QO Mei—Octr. Op zandgrond, aan ruigten. Vaak aangevoerd. Vrij zeldzaam. Schijnr a k et. E. Polh'chii Sch. et Sp. De f. eréctum Zimm. heeft een geheel rechtopgaanden stengel. Rotterdam. 19. Diplotaxis D. C. Zandk o o 1. Kruiden met meestal alleen beneden bebladerden stengel, armbloemige trossen, gele bloemen en langgeateelde, breedlijnvormige, gesnavelde hauwen in lange trossen. ... 1 1 Stengel aan den voet halfstruikvormig, bebladerd. Bladen veerspletig of veerdeelig, met lijnvormige slippen. Bloemstelen 3- a 4-maal zoo lang als de kelk. Kroonbladen rond-omgekeerd-eirond, ineen korten nagel versmald. Hauwen boven de invoeging van den kelk kortgesteeld. Bloemkroon citroengeel, bij het verwelken bruinachtig, welriekend. 0,30-0,80. 2).. Juni—Herfst. Op onbebonwden zandgrond, b.v. langs vele spoorwegen, op oude muren. Algemeen. Vaak aangevoerd. Witte raket. Zandkool. D. tenuifólia D. C. Da var. I). Integrifólia Koch. met langwerpige of lancetvormige bladen, die alleen grofgetand zfln, is vrij zeldzaam gevonden. Stengel alleen aan den voet bebladerd, kruidachtig. Hauwen boven de invoeging van den kelk niet gestoeld. Bladen boehtig-getand tot veerspletig 2 Kroonbladen rond-omgekeerd eirond, in eenen korten nagel versmald. Bloemstelen 2 maal zoo lang als de kelk. Bloemkroon citroengeel, welriekend, na den bloeitijd bruinachtig. 0,15-0,40. Q eD OO- Mei—Octr. Op muren en steenachtige gronden, ook langs de spoorwegen. Vaak aangevoerd en plaatselijk ingeburgerd. Vrij zeldzaam. . . . Muurzandkool. D muralis D. C. 53. Cruciferen. 389 Kroonbladen langwerpig-omgekeerd-eirond, wigvormig, geleidelijk inden nagel versmald. Bloemstelen evenlang als de kelk. Bloemkroon als bij de vorige soort. 0,15-0,25. Q. Mei-Septr. Aangevoerd. Nijmegen, Amsterdam, Rotterdam.. . Twljgzandkool. U. vlmmea U. t. 20, Erüca Lmk. 1 Stengel beneden stijf behaard. Bladen liervormig-veerdeelig met langgerekte, getande slippen. Bloemstelen korter dan de afvallende kelk. Kroonbladen witachtig of witachtig-geol, violet geaderd. Hauwen kort en dik. tegen de spil liggend, met oen snavel half zoo lang als de kleppen. 0,20-0,60. O- April—Juni Eruca. E. sativa Lmk. De var. /3. glabréscens Jord. met bijna of geheel onbehaarde bladen met weinig getande slippen en hauwen, met een snavel even i lang als de kleppen, is aangeveerd bij Gorinchem. , De andere, vroeger als E. sativa opgegeven ex. zijn nader gebleken te zyn E. cappadó c ica Reuter met bijna 2 maal zoo groote zaden en sterker opgeblazen hauwen dan by E. sativa. Zy zyn gevonden te Amsterdam, Gorinchem, Rotterdam, Middelburg, Wormerveer, Velp (G.), Vlaardingen en Maastricht. Waarschijnlijk behooren eemge van deze evenals het inden IJpolder (Halfweg) gevonden ex. tot de var. enocarpa met wollig behaarde hauwen. 21. Aly'ssum Trn. Schildzaad. Behaarde, grysviltige kruiden met bebladerden stengel, gaatrandige bladen en kleine, gele, zelden witte bloemen in dichte trossen M 1 Bloemkroon klein, lichtgeel tot wit yerbleekend. Langere helmdraden zonder tand Bloemkroon vrij groot, goudgeel, wit of iets paars. Helmdraden alle getand of gevleugeld, of allo zonder tand of vleugel " 2 Bloemkroon goudgeel • • • ■ • • • • *.•*'. Bloemkroon wit of iets paars. Hauwtjes mm of meer behaard, kort ovaal, meest 2-zadig. Helmdraden noch gevleugeld, noch getand. Kroonbladen 2-maal zoo lang als de kelk, met ronde schyf, plotseling inden nag versmald. Tros zeer verlengd, gevuld. Bladen lynvormig-langwerpig. zilverglanzend. 0,10-0,40. Mei—Septr. Aangevoerd. Domburg, Apeldoorn, Zuilen, Muiden, Ryssen, Amsterdam, Bentveld, Deventer, noorawijk, Bloemendaal, Zeist, Arnhem. Ook gekweekt. (Lobulana mantima Desv.) Zeeschildzaad. A. marlt Imam Lk. 8 Stengel half-struikachüg, met liggende, uiteen centraal roset aan den top wortelende takken, waaruit bladrosetten en weinig( böbladerde, naar boven vertakte bloemstengels voortkomen. Wortelbladeri langwerpig-spatelvormig, inden bladsteel versmald, stomp, verwijder getand, zacht griisviltig. Helmdraden van binnen met een stompen tand Vrucht trossen kort. Hauwtjes kaal. Styl kort. 0,10-0,30. I?. April, Mei-Sierplant uit M.-Europa . . Rotsschildzaad. A. saxatlle L* Stengel kruidachtig, aan den voet bijna halfstruikachtig met korte, me bloeiende loten en liggende of opstijgende, onvertakte die evenals de bladen en hauwtjes grijs zyn door sterharen. Bladen lancetvormig, de onderste meest omgekeerd-eirond, inden bladstee* versmald. Langere helmdraden gevleugeld, de kortere aan den voet roe een vleugelvormig aanhangsel. Yruchttrossen verlengd. Styl vrij lang-0,07-0,25. Mei—Juli. Aangevoerd. Werkendam, Deventer, Wilp. Bergschildzaad. A. montanam L-4 Kelk blijvend. Helmdraden ongevleugeld, de kortere aaD weerszijden aan den voet met een tand. Bladen offl' gekeerd-eirond tot lancetvormig, evenals de takken eD 53. Cru citeren. 390 hauwtjes door stervormige haren grijs. 0,05-0,80. ©. of ©©. April—Juni. Op hoogen, weinig begroeiden zandgrond. Vrij zeldzaam. Schildzaad. A. caly'cinum L. Kelk tijdens den vruchttjjd afvallend • 6 Hauwtjes kaal met gewimperden rand. Langere helmdraden ongevleugeld, de kortere gevleugeld en ook aan den voet aan weerszoden met een borstelvormigen tand. 0,05-0,20. O. Mei, Juni. Aangevoerd. Nijmegen * (Waal), Gorinchem. (A. minimum Willd.). Klein schildzaad. A. desertórom Stapf. Hauwtjes kort behaard. Kortere helmdraden aan den voet meteen vleugel – vormig aanhangsel, de langere smal gevleugeld. 0,05-0,25. O- Mei, Juni. Misschien gevonden . . Veldschildzaad. A. cainpéetre L. A. hlrsütumM. 8., Kuig schildzaad, is gevonden aan den Rijnoever bfl Arnhem, op het Pothoofd bij Deventer en te Wormerveoren onderscheidt zich van A. campéstre, doordat de plant veel grooter is, terwijl de stengel lange sterharen draagt en ook de ronde hauwtjes sterhaartjes dragen, doch tevens lange haren op een knobbelvoet. 0. Mei, Juni. Aangevoerd. Afkomstig van de Levant. 22. Bertéroa D. C. 1 Stengel evenals de bladen en hauwtjes door stervormige haren grijsbehaard. Bladen lancetvormig, stomp. Kroonbladen 2-spletig, wit. Langere meeldraden aan den voet gevleugeld, de kortere getand. Hauwtjes langwerpig. 0,20-0,50. O©. Juni—Septr. Op droge, zonnige gronden. Aangevoerd, doch nu ingeburgerd. Vrij algemeen. (Farsetia incana R. Br.) Grijskruid. B. incana D. C. 23. Lunaria L. 1 Hauwtjes eirond. Zaden niervormig. Bloemkroon purperkleurig, reukeloos. 0,30-1,00. 00. Mei, Juni. Sierplant uit West-Europa, ook enkele malen verwilderd. (L. biennis Mnch.) . Judasp o n n i n fL. anima L. 21. Draba L. 1 Kroonbladen wit, klein, gaafmf iets ingesneden. Stengel bebladerd. Wortelbladen lepelvormig.kortgosteeld.Stengelbladen zittend,rondachtig-eirond, stengelomvattend, gezaagd. Bloemstelen tot dubbel zoo lang als de hauwtjes. Hauwtjes kaal. Vruchtstelen ten slotte horlzontaal-afstaand. 0,10-0,40. O. April —Juni. Op steenachtige gronden, muren, dijken. Zwolle, Gorinchem, Leerdam, Rotterdam, Dordrecht, Venlo, Amsterdam, Deventer, Alblasserdam . . Hongerbl o o mp j o. ü. mnralls L. 25. Eróphila D. C. 1 Kroonbladen wit, 2-spletig. Stengel onbebladerd, kaal. Bladen ineen wortelroset, lanoetvormig, spits, gaairandig of getand, met versmalden voet. Vruchtstelen meest schuin afstaand. 0,03-0,15. © en ©©. Maart—Mei, zelden Herfst. Op open, zandige gronden. (Draba verna L.). . . Vroege 1 i n g. E. verna E. Meijer. 53. Cruciferen. 391 Valmvulgaris Prod. Kauwtjes langwerpig of ovaal-laugwerpig. fi. mac™cTcarpa Prod. Kauwtjes langwerpig-lancetvormig. Zeldy. praecox Stev. Kauwtjes bijna bolrond. Zeldzaam. 26. Cochlearia L. Lepelblad. Onbehaarde kruiden met gesteelde wortel- en zittende of kort gesteelde stengelbladen en witte bloemen .... 1 1 Kauwtjes zonder middennerf. Plant 0,60-1,20 hoog. Onbehaard. Wortelbladen zeer groot, langwerpig-lancetvormig, gekarteld, onderste stengelleden veerspletig, de bovenste lancetvormig, stomp, met versmalden voet zittend. Bloemkroon wit. 2}.. Mei—Juli. Gekweekt en vrij zeldzaam verwilderd, aan waterkanten en op moerassige plaatsen. (Armoracia rustichna Fl. Wett.). Peperwortel. Mierikswortel. C. Ariuoracia L. Kauwtjes met een middennerf op de kleppen. Planten 0,05-0,40 hoog 2 2 Bovenste bladen met diep hartvormigen voet stengelomvattend • • . Bladen bijna alle duidelijk gesteeld, de onderste hartvormig, hoekig, de middelste 3- of 5-lobbig, de bovenste eirondlancetvormig, kortgesteeld. Bloemkroon wit. 0,05-0,25. qq. Mei, Juni. Op zandig zeestrand, inde duinen. Vrij algemeen. Deenscb lepelblad. C. dftnica L. 3 Wortel bladen hart- of niervormig, aan den voet afgestompt, dus scherp van den steel afgescheiden, stengelbladen rondachtig-eirond (2 maal zoo lang als breed). Kroonbladen wit, 0,004-0,005 lang. Kauwtjes bolrond of eirond tot ruitvormig-elliptisch, de kleppen niet sterk opgeblazen en niet sterk geaderd, het tusschenschot rond-eirond tot breed ruitvormig. 0,10-0,40, ©O en 4. Mei, Juni. Langs de zeekusten en langs brak water. Vrij’ algemeen, ook soms binnenslands. (Mijdrecht, Nieuwkoop) . . . . Lepelblad. C. officinalis L. Wortelbladen aan den voet wigvormig inden steel overgaand, stengelbladen omstreeks 3 maal zoo lang als breed. Kroonbladen wit, 0,006-0,0065 lang. Kauwtjes langwerpig-elliptisch, de kleppen sterk opgeblazen en netvormig geaderd, het tusschenschot langwerpig-elliptisch 53. Cruciferen. 392 tot langwerpig-lancetvorroig. 0,10-0,30. O® – Mei, Juni-Langs de zeekusten, op kleigrond. Vrij zeldzaam. Engelsch lepelblad. C. anglica L. De bastaard van C. anglica en C. officinalis, 0. Hollfindica Henr., is by Amsterdam gevonden. Deze gelijkt bet meest op C. anglica, doch heeft de kroonbladen slechts 2 maal zoolang als de kelk en de bladen zijn breeder, ten deele plotseling afgerond met eon hartvormigen voet. Van C. officinalis onderscheidt zij zich vooral door den vorm der vruchten. 27. Camelfna Crntz. Huttentnt. Vlasdodder. Deder. Kruiden met langwerpige of lancetvormige, aan den voet pijlvormige bladen en kleine, lichtgele bloemen, De onderste bladen gestoeld, soms veerspletig, de andere met pijlvormigen voet zittend 1 1 Stengelbladen lancetvormig, gaafrandig of getand. Kauwtjes boven afgerond, reeds vroeg hard van schil. 0,20-0,60. O- Mei—Juli. Op zandgrond, gekweekt als zomeroliezaad en verwilderd. Door. Huttentut. C. sativa Crntz. Vormen: a. pilósaKoch. Plant behaard. Vruchttrossen vele, tamelijk verlengd. Hauwtjes omgekeerd-eirond, 3- tot 4-maal zoo lang als de stijl. Kleppen sterk gewelfd. Bloemkroon geel. Zeldzaam. 0. subglabra Koch. Plant bijna kaal. Overigens als de vorm «. Vrij algemeen. y. microcarpaAndrzj. Plant ruwbebaard. Vruchttrossen een of weinige, meestal zeer verlengd. Hauwtjes kleiner, meer peervormig, 2- of S-raaal zoo lang als de stijl. Kleppen minder gewolfd met oen dikkere schil. Bloemkroon lichtgeel. Zeldzaam. Stengelbladen lijnvortnig-langwerpig, naar den pijlvormigen voet versmald, daar boven weer verbreed, meest bochtig-getand tot bijna veerspletig. Vmchtlros kort. Hauwtjes boven afgeknot of iets ingesneden, bol- of peervormig, 4-5-maal ~zoo lang als de stijl, lang dunscbalig blijvend. Bloemkroon lichtgeel. 0,30-0,80. O-Juni, Juli. Meest tusschen het vlas, ook op bouwland. Vrij zeldzaam. Vlashuttentut. C. dentata Pers. 2S. Subularia L. 1 Bladen alleen wortelstandig, priemvormig. Bloemen in armbloemige, losse trossen. 0,01-0,08. O- Juni—Septr. In vijvers en meren met zandigen bodem. Tusschen Lanteren en Ede. (1861). Priem kruid. S. aqu&tlca L. 29. Thlaspi Dill. Boerenkers. Meestal kale kruiden met bebladerdeu stengel, meestal gaafrandige bladen en gevleugelde hauwtjes. Stengelbladen met hart of pjjlvormigen voet zittend 1 53. Crucif'eren. 393 1 Planten met uitsluitend bloemdragende takken, 1-jang. 3 Planton met takken, die uitsluitend bladen dragen en ook bloemdragende takken, overblijvend • • • • • • ■ 2 2 Stongelbladen mot hart-piJlvormigen voet stengelomvattend. btplen even lang als de insnijding. Helmknoppen meost boven de bloem uitstekend. Kroonbladen meost weinig langer dan de kelk, wit, ten laatste roodachtig. flauwtjes wit-hartvormig, mot 4-(Bizadige hokjes. 0,07-0,30. 4- April—Juni. In bergachtige streken. Vaals. Alpenboerenkers. T. alpestre L. De var. 3. calaminare Lej. met helmknoppen niet boven de bloem uitstekend en kroonbladen veel langer dan de kelk, is op zinkhoudenden bodem aangetroffen. Oevers van de Goul in Z.-Limburg. Stongelbladen langwerpig-hartvormig, zittend. Stijl boven de lobben van het hauwtje uitstekend, Kroonbladen wit. 4. Maart, April. Uit Z.-Europa. Aangevoerd. Ringvaart Haarlemmermeer . . . . T. praécox Wulf. 3 Stengel gegroefd. Stengelbladen met pijlvormigen voet zittend, langwerpig, meest bochtig-getand. Hauwtjes tot aan den voet breed-gevlengeld, eirond, diep ingesneden, groot (0,015-0,018 breed), met 3-5-zadige hokjes. Zaden zwart gestreept. Plant geelgroen. 0,15-0,30. Q en ©Q. Mei—Septr. Op bebouwden zandgrond, ook aan dijken en wegen. Algemeen. Witte kiek. Kannetjeskruid. Taschjes. Witte krodde. T. arvénse L. Do var. y. hiraótum, die behaard is, is bij Bleiswijk gevonden. Stengel gegroefd. Stengelbladen met hartvbrmigeu voet, gaafrandig of iets getand. Hauwtjes wigvormig-langwerptg, alleen naar boven gevleugeld, met 3-5-zadige hokjes. Plant blauwgroen. 0,07-0,25. OO en O- Maart— Mei. Op verschillende plaatsen in Z.-Limburg. Aangevoerd. Werkendam, Arnhem, Beuningen. .... , Doorgroeide boerenkars. T. perfoliutum h. 30. Teesdalia R. Br. 1 Bladen ineen wortelroset, liervormig-veerspletig tot veerdeelig, met stompe eindslip, zeldzaam ongedeeld. Stijl zeer kort. Bloemkroon wit, klein. 0,03-0,20. ©Q, zelden Q. April—Juni, zelden Augs,, Septr. Op drogen zandgrond. Algemeen. Klein taschj eskrui d. T. nudicaulis R. Br. De var. integrifólia Du ra. met ongedeelde bladen is te Velp gegevonden. 31. Pberis L. Schee fbloe ra. Meestal onbehaarde kruiden met onbebladerden stengel en stralende bloemen i 1 Plant kruidachtig, eenjarig • • • • • * Plant heesteracbtig, met pen wortel. Bladen altijd groen bevend, langwerpig-iynvormig, met versmalden voet, stomp. Hauwtjes diep spits ingesneden met enkelvoudig tusschenschot. Bloemen wit. 0,10-0,30. g. Mei—Septr. Sierheestertje uit Z.-Europa . . . fI. sempervlrens L. 2 Hauwtjes bijna cirkelrond, iets ingesneden. Bladen wigvorraig-langwerpigstomp, aan weerszijden met 2-3 stompe tanden. Bloeiwijze los, tros- * vormig. Bloemkroon wit, zelden lila. 0,07-0,30. O- Juni—Septr. Op zandig en kalkhoudend bouwland. Ook als sierplant, soms verwilderd. Scheef bloem, f I. amara L. 53. Crucifere n. 394 Hauwtjes 2-spletig. Bladen lancet- of Hjn-lancetvormig, spits, gaafrandig, de onderste zwak-getand. Bloeiwljze scherm-trosvormig. Bloemkroon lichtpnrper. 0,15-0,60. 0. Juni—Septr. Als sierplant gekweekt en soms, zeldzaam, verwilderd, üit Z.-Europa. Schermscheefbloem. -f- I, umbellata L. 32. Biscutélla L, 1 Stengel beneden, evenals de bladen stpfbehaard. Worteibladen wigvormiglangwerpig, inden bladsteel versmald, de bovenste langwerpig-lancettot Ulnvormig, zittend. Bloemkroon lichtgeel. 0,10-0,80. ©. Mei, Juni. Uit Zuid-Europa. Aangevoerd. Devonter, Velp. Brilkruid. B. apnla L. 33. *) Lepidium L. Kruidkers. Meestal kruiden met rechtopstaanden, bebladerden stengel en kleine bloemen 1 1 Stengelbladen hart- of pijlvormig stengelomvattend. Hauwtjes niet of nauwelijks ingesneden 2 Stengelbladen niet hart- of pijlvormig stengelomvattend. 4 2 Bladen meest alle ongedeeld (de worteibladen soms liervormig-veerdeelig, maar tijdens den bloei meest afgestorven). Hauwtjes aan horizontaal afstaande stelen. 3 Onderste bladen 2-3-vondig-veerdeelig, met lijnvormige slippen, de bovenste ovaal, met diep hartvormigen voet den stengel omvattend. Hauwtjes rond-elliptisch, niet of nauwelijks gevleugeld en uitgerand, door den stijl stekelpuntig, op afstaande stelen. Bloemkroon geel. 0.0. Mei, Juni. Uit Zuid-Oost-Europa. Aangevoerd. Zeldzaam. Doorgroeide kruidkers. L. perfoliatum L. Vormen: 1. sim pl ex L. Richter. Stengel niet of bijna niet vertakt, omstreeks 0,15 hoog. Deventer, Rottumeroog, Arnhem. 2. elatumO. Kuntze. Stengel hoog, naar boven vertakt. De meest algemeene vorm. 3. prolife r u m ’T h. Inde oksels der ongedeelde stengelbladen bundels van fijn verdeelde bladen. Arnhem. •4. ramosissiraura O. Kuntze. Uit don voet ontspringen vele stengels, Ruurlo, Amersfoort, Wormerveer, Arnhem. 3 Hauwtjes breed hartvormig tot eirond-elliptisch, ongevleugeld, niet ingesneden. Stijlen x/3 maal zoo lang als de lengte van het tusschenschot. Vruchtstelen veel langer dan de vrucht. Bloemkroon wit. 0,30-0,60. 2|. Mei—Juli. Langs rivieren en het strand, langs wegen, op braakland . . . . Pijlkruidkers. L. Draba L. *) De bewerking van dit geslacht is naar de determlnatietabel van J. Th. Henrard in het Ned. Kruidk. Arch. 1916. 53. Crucif er en. 395 Th jjauwtjes aan den voet min of meer hartvormig. Bladen langwerpig, naar den voet vaak samen getrokken. De meest algemeene vorm. Uit het gebied der Middellandsche Zee bij ons aangevoerd en ingeburgerd. Vrij zeldzaam. Vormen: . ... , . i> genuinumTh. Bladen langwerpig, verwijderd en onregelmatig getand, naar den voet samengetrokken met meest spitse oortjes. De meest algemeene vorm. H. subintegrifölium Mich. Bladen bijna geheel gaafrandig, meest iets stijver en breeder dan bij o, aan den voet weinig samengetrokken met stompe oortjes. Deventer, Botterdam. , , . . ■». dentatum Bag. Bladen sterk en regelmatig getand, de tanden breed driehoekig en loodrecht afstaand. Arnhem, Deventer, ’s-Gravenhage. ... „ , ~ S. crassifóllum Terracciom. Bladen dik. Noordzeekust, Hoek van Holland. , , , . _ t matriténse Th. Plant bijna geheel kaal met smalle, spitse, stengelbladen. Heerierheide. , , II chalepénse Th. Hauwtjes aan den voet afgerond of afgeknot of zwak toegespitst. Bladen langwerpig-elliptisch tot eirond, naar don voet samengotrokken. Hit Syrië en KI. Azië. Aangeveerd. Middelburg, Rozenburg, Deventer, Gorinchem. Hauwtjes eirond-elliptisch, aan den top duidelijk gevleugeld, de vleugels voor een groot deel met den stijl vergroeid. Vruchtstelen ongeveer even lang als de vrucht. Wortelbladen gesteeld, langwerpig-lancetvormig, soms liervormig-ingesneden, de bovenste eirond-langwerpig, getand. Geheele plant grijs behaard. Bloemkroon wit. 0,15-0,50. O en Q®- Mei—Juli, soms Septr. Op kalk- en kleigrond. Vrij algemeen. Veldkruidkers. L. campéstre R. Br. De vorm hirtivélve Hen r. et Th. met dicht behaarde hauwtjes. M qo rQhflroffln L. heterophy'll um Benth. (L. Smithii Hook.), lijkt veel op L. campestre, maarde stijl is langer, de plant overbljjvend en oudere ex. zijn aan den veelknoppigon wortel te herkennen. Aangevoerd. Heerlen. 4 Hauwtjes duidelijk ingesneden, gevleugeld. .... o Hauwtjes zeer zwak ingesneden, stekelpuntig door den stijl, ongevleugeld 11 B Hauwtjes op rechtopstaande stelen, tegen de as van den tros aangedrukt, kort gevleugeld. Onderste bladen veerdeelig, de middelste 3-deelig, de bovenste ongedeeld, lijnvormig. Bloemkroon wit, soms roodachtig. Plant bijna kaal, blauwgroen. 0,20-0,60. O* Juni, Juli. Gekweekt en vrp vaak verwilderd, soms öok aangevoerd, vooral in vlasakkers. Bitterkers. Sterkers. Tuinkers, f L. sativum L Hauwtjes op afstaande stelen. Bloemen vaak onvolledig. Planten niet blauwgroen. Stijl meest korter dan de insnijding in het hauwtje t> 6 Middelste en bovenste stengelbladen ongedeeld, gaafrandig of getand tot ingesneden gezaagd, zeldzamer diep ingesneden 53. Cruciferen. 396 53. Crueif er en. ' Middelste en vaak ooft 'de bovenste tot veerspletig, gezaagd . . . . . 'J-' .10 7 Wortelbladen (tijdens den vruehttijd afgestorven) enkel tot dubbel veefHoeiig met brééd lijnvormige, stompe s 1 ippen^Middelste en bovenste stengelbladen lijn-spatel- ongetand. Kroon bladen ontbrekend. HauwtjesVjjykjnt- eirond, op èchiritf afstaande stelen. Reuk © en ©Q. Mei—Septr. Aan wegen en dijken, op puin, tusschen straatsteenen. Vrij algemeen. Klein hezemkruid. Steenkrnidkers. L. ruderale L. Wortelbladen liervormig veerspletig tot veerdeelig met eironde, getande tot ingesneden slippen. Middelste stengelbladen ongedeeld, meest gezaagd, soms gaafrandig, spits, soms dieper gedeeld. Hauwtjes grooter. Planten reukeloos . 8 8 Ha[en van stengels en bladranden stijf, spits, gekromd, aangedrukt. Kroonbladen langer dan de kelk. Hauwtjes bijna cirkelrond tot breed-eirond op afstaande stelen, dio langer dan de hauwtjes zjjn, van het midden tot den (top smal gevleugeld. Vruchttrossen verlengd, vrij dicht. Zaden gevleugeld. 0,10-0,50. O- Mei—Augs. Uit N.-Amerika. Aangeveerd op tal van plaatsen L. virgfnicmn L. Ondersoorten: I. eu-virginicum Th. Bovenste bladen lyn-lancetvorraig, aan weerszijden versmald, verwijderd getand, met zijnerven. Spil van den tros donzig behaard. Vormen: "• ty'picum Th. Stengel enkelvoudig, vrij hoog, alleen naar boven vertakt, fijnbehaard. Middelste en bovenste stengelbladen gezaagd. Hauwtjes bpna cirkelrond, 0,003 lang en breed, vrij smal gevleugeld. Het meest algemeen. jO. sublateriflórurn Th. Hoofdbloemtros schijnbaar tegenover een blad staand. Wormerveer. y. condensatum Honr. Vruchttrossen zeer verkort, dicht ineengedrongen. Ringdijk Horstermeer, Wormerveer. 11. texanum Th. Bovenste bladen lijnvormig, gaafrandig, bijna eennervig. Spil van don tros kaal, glanzend. Gorinchera. Haven op den stengel kort cylindrisch, stomp, byna recht. Onderste bladen zacht gehaard. Bovenste bladen afstaand behaard. Kroonbladen weinig ontwikkeld 9 Hauwtjes breed omgekeerd eirond tot elliptisch, klein, vrij diep ingesneden, even lang als de vrii dikke steel. Bovenste bladen Ijjn-lancetvorraig, spits, verwijderd getand, met duidelijke zijnerven, aan den rand met naar boven gekromde haren. Zaden b(jna ongevleugeld. 0,30-0,80. O en OO- Mei—Septr. Uit N.-Amerika. Aangeveerd. Op tal van plaatsen. (Vroeger als L. apetalum Willd. opgegeven), L. densiflóram Schrad. Het meest is bp ons gevonden de vorm ty'picum Th. met alleen naar boven vertakten stengel. Vormen hiervan zyn; f. microcarpum Th. Hauwtjes nauwelijks 0,002 breed. Dordrecht, Wormerveer. f. simplex Zimm. Plant laag, geheel onvertakt. Vlaardingen, Gorinchom. f. ra mós urn Th. Stengels aan den voet dicht vertakt. Wormerveer. Rotterdam, Houtrust, West-Knollondam. Hauwtjes meest cirkelrond tot dwars elliptisch, iets grooter, iets ingesneden, op slanke, vrij lange stelen. Bovenste bladen lijnvormig, gaaf- 397 randig, eennorvig, aan don rand met rechte, afstaande haren. Buitenrand der zaden gevleugeld. ©. Uit N.-Amenka. Aangeveerd. Rotterdam, Vlaardingeh, Gorinchem, Amsterdam-Zaandam, Wormerveer, Deventer, Hoensbroek, Weert, Sittard h. neglectum Th, Stengel niet vertakt. Rotterdam, Gonnchom. Var. angustivalve Henr. et KI. Hauwtjes smaller (0,002 breed), aan den voet spitsachtig. Wormerveer. f. megalocarpum Henr. et KI. Hauwtjes groot, cirkelrond (0,004 breed). Gorinchem. . . 10 Bladsteel der middelste en bovenste stengelbladen a^°.de“ nv„oe*““ 51 meer breed scheedevorraig verwfld en gmotd, Mk hng Wpenfl. Kroonbiaden klein, draadvorraig. Meeldraden 2. Hauwtjes broed omgekeerd eirond tot elliptisch, aan den top stomp afgerond, :naar den voet toe versmald, sterk ingesneden en van het midden afBe7le"Be|d- Zaden bijna niet gerand. O of 3V- Uit Z.-Amenka. Aanß«vomdy Rotterdam. Bladsteel der middelste en bovenste stengelbladen aan den voet niet geoord, versmald of iels verbreed, maar met scheedeyonnig. Kelk spoedig afvallend. Meeldraden 2-4.1- Hauwtjes elliptisch tot cirkelrond, weinig® ingesneden, naar den top smal gevleugeld. Zaden smal gevleugeld-gerand. 0,05-0,60. %. Uit Z.-Amenka. Aangevoerd. Deventer, Botterdam, Middelburg, Gorinchem, Wormerveer, Arnhem, Weert, Leeuwen L- b-narlenae L. Do var. Dillenianum Th. heeft dubbel veerdeelige wortel- en onderste stengelbladen, veerdeelige tot veerspletige middelste en bovenste bladen met naar den voet versmalde slirpen, de middennerf scherp afgescheiden is. Rotterdam, Middelburg, Gorinchem. Wormerveer, Weert, Arnhem, Deventer, West-Knollendam. . .. De var. pseu do-virgi n 1 cum Th. heeft meest slechts veerdeelige wortel- en onderste stengelbladen, terwijl de middelste en bovenste bladen ingesneden gezaagd tot gezaagd zijn met dnehoekig-lance-vormig versmalde lobben, waardoor do middennerf minder scherp afgesneden is Weert. . 11 Hauwtjes rond, iets ingesneden, zacbtbehaard. Wortelbladen eirond, gekarteld-gezaagd, de bovenste langwerpig-lancetvormig tot lijnvormig, alle wat lederachtig, iets blauwgroen. Kelkbladen cirkelrond, naar den voet breed wit gerand. Kroonbiaden wit, 2 maal zoo lang als de kelk, smal genageld. Vrucbttrossen talrijk, verkort. 0,30-1,00. 2J.. Juni, Juli. Inde duinen en op vochtige plaatsen naar de zeezijde. Zeldzaam. Peperkers. L. latifolium L. Hauwtjes ovaal, spits, kaal, niet of nauwelijks ingesneden. Bovenste bladen lijnvormig, meest gaafrandig, wortelbladen la”Swerpig-s|»teb vormig, gezaagd of aan den voet veerdeehg, alle kruidachtig. Kelkbladen ovaal, niot breed witgerand. Kroonbiaden wit, ongeveer evenlang als de kelk, ongenageld. Vrucbttrossen lang, wemig talrpk. 0,40-0,80 Jf. Juni—Octr. Op een zandplaat inde Waal, Waaloeyer tusschenZalt-Boramol en Zuilichem, Hoek van Holland, Ooische waard, Weurt, Beuningsche waard Graskors. L. gramlnlfolmm L. 84. Capsélla Vent. 1 Hauwtjes drieboekig-omgekeerd eirond, met korten stijl, op horizontaal afstaande stelen. Stengel rechtopstaand, 5,3. Crucif er en. 398 vertakt of met vertakt. Wortelbladen ineen roaet gestoeld, meest bochtig getand of veerdeelig. de bovenste ner,lllZltteild- Bloemkroon wit. 0,05-0,60. © en O© Maart—Deer. Op bebouwde en onbebouwde gronden. Zeer algemeen. . . Beursjeskruid. Lepelblad. Tmnlepdtje. Lepeltjesdief. Lepels en vorken. De var ainu!fifs!asch ïe- c- Bürsa pastoris Mnch. gevonden.' *e Si f 611 a met mot ingesneden bladen is vrij algemeen De f. rubélla Reuter is bü Wormerveer gevonden. 35. Corónopus Hall. Varkenskers. Kruiden met neerliggenden, vertakten stengel, veerdeelige bladen en kleine, witte bloemen ..... gf 1 Bloemstelen korter dan de bloemen. Kauwtjes niervormig kam vormig-getan d. Stijl kort. Bladen veerdeelig. Stengel liggend, vertakt. Bloemkroon wit. 0,05-0,25. ©. Juni—Angs Op vochtigen kleigrond, aan wegen, ruigten, langs bouwland. Vrij algemeen. (Senebiera Coronopus Poir). pi Kraaienpoot. Varkenskers. C. RuéllÜ All. loemstelen langer dan de bloemen. Kauwtjes aan den voet en aan den top ingesneden, 2-knoppig.' Stijl kort, afvallend. Verder als de vorige. 0,08-0,40. Q Meibeptr. Op vochtige plaatsen en bebouwde gronden. Zeldzaam. (Senebiera didyma Pers.). Tweeknopvarkenskers. C. didymus Sm. 36. I'satis L. 1 Bladen blauwachtig-groen, de onderste langwerpig-lancetvormig, gestoeld, de bovenste diep pijlvormig-stengelomvattend. Kauwtjes hangend, langwerpig-knotsvormig. Bloemkroon geel. 0,60-1,20. ©Q. Mei, Juni. Op ruige plaatsen inde duinen en aan rivieroevers vroeger veel als verfstofplant gekweekt. Zeldzaam. Wee d e. I. tinetória L. 37. My'agrum Trn. 1 Onderste bladen bochtig- veerspletig, stomp, de bovenste langwerpig spits, SmorPnIJ°riSlgen voet sten?el°™vattend. flauwtjes kort?gesteeld, Mei6DTnHdrUAt peervo™ls- Bloemkroon geel. 0,30-0,80. © en ©Q. Mei—Juli. Aangevoerd. Deventer, Rotterdam, Amsterdam Arntmm N«megen, Weert, Middelburg . . Myagriim. M.^perfolihtumo^! 38. Néslea Desv. 1 Stengel, evenals de bladen, rnw-behaard. Bladen langwerpig tot Jancetvormig, met pijlvormigen voet zittend. •>3. Cruciferen. 399 Hauwtjes op afstaande steler. Stijl lang. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,80. © Mei—Juli. Aangeveerd. Zeldzaam . . Vinkenzaad. N. paniculata Desv. Komt in ulterlijk met Camelina m icr o car pa overeeni, doch is er door de vrucht en de hooggele bloemen van te onderscheiden. 39. Sória Desv. 1 Stengel, bladen en bloemstelen door 3-gaffelige haren ruw. gedeeld? langwerpig-lancetvormig, gaafrandig of verweerd gezaagd. Hauwtjes kortbehaard, zoer kortgesteeld Bloemkroon i?' Mei- Juli. Aangevoerd. Deventer, Apeldoorn. Leiden, Vlaard'ngcn, Middelburg, Amsterdam, Rotterdam, Arnhem, Gonnchem. iGJ. (Euclidium syrlacum R. Br.). Snavelhauwtje. S. syrlaca Desv. 40. Calepma Adans. 1 Geheele plant onbehaard. Stengel opstijgend. Wortelbladen ineen roset hochtig-veerspielig, de bovenste langwerpig, “"W rimpelig, op naar boven gebogen stelen. Bloemkroon wit. C- April—Juli Op braakland. St.-Pietersberg, St.-Grertiuid, Eys, Grondveld, Kadier en Keer. Aangévoerd te Amsterdam. Calepma. C. Corvinl Desv. 41. Bünias L. 1 Hauwtjes 2-bokkig, scheef-eirond, ongevleugeld. Stengel ruw door klierachtige knobbels. Bladen ruwharig, de onderste liervormig met rugwaarts gerichte zijslippen en een zeer groote langwerpig-lancetvormige eindslip, de middelste langwerpig-lancetvormig, soms met spiesvormigen voet. Bloemkroon goudgeel. 0,45-1,20. ©©. Mei, Juni. Aangevoerd. Zeldzaam. Buni as. B. orientaus L. Hauwtjes 4-hokkig, vierkant, aan de kanten gevleugeld-getand °“d®Jj®*® bladen veerspletig of ongedeeld, inden bladsteel versmald, de hoeger lancet- tot lijnvormig, zittend. Bloemkroon geel. 0,80-0,60. ©. Juni, Juli. Weert B 42. Cakile Trn. t Stengel vertakt, dik en sappig. Bladen vleezig, veerdeelig, soms ongedeeld. Hauwen kurkachtig hard, op korte, dikke stelen. Bloemkroon groot, roodachtig wit. 0,10- 0,60. © en ©Q. Juni—Octr. Zeeduinen en langs het strand. Algemeen . Zeeraket. C. maritima Scop. 43. Chorispóra D. C. 1 Onderste bladen veerspletig, de bovenste lancetvormig, getand. overdwars ingesnoerd. Stengel en bladen met bezet. Bloemkroon violet. Dit Z.-0.-Europa. 0,05-0,26. ©.Mei Ag . Aangeveerd. Amsterdam, Haarlem, Arnhem, Rotterdam, Boxmeer. Deventer, Nijmegen, Venlo, Gorincbem, Worm er veer. ’ Chorispora. C. tenella Pall. 53. Cruciferen. 400 44. Rapistrum Boerh. Rapistrum. 1 Onderste bladen veerspletig of -deelig, met ongelpk getande slippen. Stijl kegelvormig, korter dan het bovenste lid van het hauwtje. Kauwtjes min of meer behaard. Bloemkroon goudgeel. 0,60-0,90. %. Juni, Juli Aangevoerd Amsterdam, Den Bosch, Deventer, Leiden, Rotterdam, den Haag, Egmond aan Zee, Arnhem, Ylaardingen, Hembrug, Sittard, stat. terrein Woudenberg—Scherpenzeel. Ovorb Ijj vende rapistrum. R. perénne AU. Onderste bladen hervormig, met zeer groot omgekeerd-eirond topblaadje Stijl draad vormig, even lang als of langer dan het bovenste lid van het hauwtje. Bloemkroon bleekgeel. 0,80-0,60. ©. Mei—Octr Aangeveerd Bljnsburg, Botterdam, Santpoort, Epen, Weert. , „ Eenjarige rapistrum. B. rugósnm AH. Ondersoorten: a. eu-rugósu m Th. Vruchtstelen dik, even lang als het onderste lid van het hauwtje. Bovenste lid ervan afgerond of eirond. De var. eriocarpa Webb. et Berth. met behaarde vrucht is bü Amsterdam gevonden, de var. leiocarpum Webb. et Buckl met kale vrucht, bij Weert. h. oriëntale R. et F. Vruchtstelen verdikt, even lang of 2-3 maal zoo lang als het onderste lid van het hauwtje. Bovenste lid ervan byna bol- of eirond, naar boven samengetrokken. Hauwtjes groot. De var. glabrum met kale vruchten is bij Worraerveer gevonden de var. hispidum Coss. met behaarde vruchten bij Weert, c. Lmnaeanum R. et F. Vruchtstelen dun, 3-4 maal zoo lang als het onderste lid van het hauwtje. Bovenste lid er van bolrond, in den stfll versmald. Zoowel de behaarde var. hirsütum Cariot als de onbehaarde glabrum Cariot, zijn bij Gorinchem gevonden. De plant komt in uiterlijk wel wat met Brassica nigra overeen. 45. Raphamstrum Trn. 1 Hauwen overdwars ingesnoerd, geleed, langwerpig, veelstrepig. Stengel rechtopstaand, van onderen, evenals de bladen stpf-behaard. Kelk rechtopstaand. Stijl 4-5- maal zoo lang als de bovenste aanzwelling der rechtopstaande bauwen. Bloemkroon lichtgeel, geaderd, zeldzamer wit. 0,20-0,60. ©. Juni—Augs. Op zandige akkers. Algemeen. fEaphanus Eaphanistrnm L.J. Herik. Krodde. Wilde radijs. Gele kiek. Knopherik. R. Lampsana Gaertn. Wordt vaak verward met Sinapis arvensis, doch is er door den rechtopstaanden kelk direct van te onderscheiden. 46. Raphanus Trn. Ra ds. 1 Hauwen langwerpig, opgeblazen, sponzig, iets overlangs gestreept, niet ingesnoerd, met in stukken uiteenvallend, met langen stijl. Kelk rechtopstaand. Bloemkroon wit of lila, violet geaderd. 0,50-0,80. OO en O-Mei, Juni, zelden Septr., Octr. Gekweekt en soms verwilderd. Afkomstig “l4 Azië f R. eativng L Vormen: 1. Wortel zeer groot, meest dik, van buiten zwart of grijs. Scherpe o i i ii. ; • ■ • • a- niger D. 0. Eamenas. A Wortel klem, rond of langwerpig, van buiten rood, violet of wit Minder scherpe smaak b. radicuiaPers. Eadijs. HETiKELS, Sclwolflora, 16e druk. 26 53. Crucif er en. 401 LIY. Fam. Resedaceeën. Resedaachtige n. x\. Kelk 4-7-deelig. Bloemkroon 4-7-bladig met meest onregelmatig ingesneden bloembladen. Meeldraden 11-30 op een scheeve schijj zittend. Vruchtbeginsel 1-hokkig met veel eitjes. Stijlen 3-6. Doosvrucht. 1 Kroonbladen 4-6, gaafrandig of meer onregelmatig ingesneden. Doosvrucht 3-4-hoekig, 1-hokkig, veelzadig. Réséda 4oe. 1. Réséda L. Wouw. Onbehaarde kruiden met reohtopataanden, bebladerden stengel, gaafrandige of 3-spletige bladen en eindelingsche bloemtrossen 1 1 Kelk 6-7-deelig. Kroonbladen 6 2 Kelk 4-deelig. Bloemkroonbladen 4, lichtgeel. Bloemstelen korter dan de kelk. Vruchttrossen zeer verlengd. Bladen smal-lancetvormig, aan den voet aan weerszijden met een tand. Stengel rechtopstaand. 0,50-1,00. ©O. Juni—Septr. Aan wegen en ruigten, op akkers, soms ook op muren. Vrij algemeen. . Wouw. R. Lutéola L. De m. furcata met gevorkte tros. Nijmegen. 2 Bladen ongedeeld of 3-spletig of bijna dubbel 3-spletig 3 Bladen veerdeelig met dicht opeenstaande, meest smal-lancetvormige slippen. Kolkslippen lancetvormig. Stengel rechtopstaand. Bloemkroon wit. 0,15-0,60. QO, zelden lp. Juni—Octr. Uit Z.-Europa. Gekweekt en een paar malen verwilderd. (Leiderdorp, 's-Gravenhage, Amsterdam, Katwijk-binnen, Alkmaar—Egmond). Witte reseda, i" R. alba L. 3 Bladen 3-spletig of bijna dnbbel-3-spletig. Bloemstelen even lang als de kelk. Kelkslippen lijn-lancetvormig. Bloemkroon lichtgeel, reukeloos. 0,20-0,60. 00 en 2|. Juni—Septr. Langs wegen en op ruigten en steenachtige gronden. Vrij algemeen. Wilde wouw. R. lütea L. Variëteiten : 0. crispa J. Muil. Bladslippen smal, gekroesd. Bloemtros smal. Amsterdam, Rotterdam, St. Pietersberg. y. mucronulata Carnet Bladslippen der bovenste bladen lijnvormig, spits toeloopend, die der onderste stomp. Bloemtros stijf, smal. Rotterdam. Bladen ongedeeld, de middelste of bovenste vaak 3-spletig 4 4 Bloemstelen even lang als de kelk. Kelkslippen langwerpig, na den bloei verbreed. Bloemkroon witachtig, reukeloos. © of ©O- Juni—Augs. Uit Z.-Europa. Aangevoerd. Deventer R. Phyteüma L. Bloemstelen dubbel zoo lang als do kelk. Kolkslippen spatel vormig, na den bloei niet verbreed. Bloemkroon witgeel, welriekend. 0,15-0,80. 0. Juli—Octr. Sierplant, ook verwilderd (Dordrecht). Welriekende reseda, f R. oderat» L. 54. Resedaceeën. 402 LV. Pair. Yiolaceeën. Vioolachtige n. y. Kelk' 5-bladig, met aanhangsels aan den voet. Bloemkroon 5- bladig, symmetrisch. Meeldraden S, boven de helmknoppen met een vliezig aanhangsel, onderling samenhangend of samenneigend. Vruchtbeginsel 1-hokkig, met 3 wandstandige zaadlijsten. Doosvrucht 3-kleppig. 1 Kroonbladen 5, ongelijk, het eene gespoord. Helmknopjes 5, samenneigend, 2 met spoorachtige aanhangsels. Viola 403. 1. Viola Trn. Vi oo 11 je. Kruiden met gesteelde bladen met steunblaadjes en alleenstaande, langgesteelde bloemen 1 Planten zonder ontwikkelde stengels. Bloemen inde oksels der wortelstandige bladen. De beide middelste kroonbladen zijdelings staand. Kelkbladen stomp *)... 2 Planten met ontwikkelden stengel. Bloemen inde oksels der stengelbladen. Kelkbladen spits of toegespitst . 4 2 Stempel tot een scheef schijfje uitgespreid. Vrucbtstelen rechtopstaand, aan den top baakvormig gekromd. Steunblaadjes vrij, eirond, kort franjeachtig-getand of gaafrandig. Bloemstelen iets onder het midden met 2 schutblaadjes. Bloemen klein, bleeklila, donkerder gestreept. Spoor nauwelijks langer dan de kelkaanhangsels. Bladen rondachtig-niervomig, meest stomp, kaal, groen, vooral na den bloei groot. 0,05-0,15. 2j.. April, Mei. Op moerassigen bei- en veengrond, ook aan beschaduwde slootkanten. Vrij algemeen . Moeras v i o o 11 je. V. palüstris L. Stempel ineen haakvormig snaveltje uitloopend. Vruchtstelen neerliggend, aan den top recht 3 3 Wortelstok zonder nitloopers. Bladstelen ruw behaard. Doosvrucht bolrond, zacht behaard. Bladen langwerpig met hartvormigen voet, met een wijde bocht, gekarteld” grasgroen, kortbehaard. Zomerbladen met diepe bocht, zeer langgesteeld en groot (tot 0,09 lang). Steunbladen eirond-lancetvormig, meest spits. Bloemkroon reukeloos, blauw-lila, zelden wit. 0,025-0,10. 4. Maart—Mei. Op beschaduwden zandgrond, vooral inde duinen. Vrij algemeen Rui g vio o 11 je. V. hirta L. .*1 Vergelijk ook V. tn i r abil is L.( die eerst onontwikkelde stengels, doch toegespitste kelkbladen heeft. 6 55. Yiolac e e ë n. 403 Wortelstok met kruipende uitloopers. Bloemstelen omstreeks in het midden met 2 schutblaadjes. Vruchtbeginsel en vrucht behaard. Bladen rond-hartvormig of rondniervormig, stomp, kortbehaard. Steunblaadjes eirondlancetvormig, spits. Bloemen welriekend, violet met witten voet (zeldzaam rosé of wit), deze onvruchtbaar, doch iets later vruchtbare bloemen zonder bloemkroon (kleistogame bloemen). 0,05-0,15. 2J-. Maart—Mei. Aan heggen, beschaduwde slootkanten, onder boomen. Algemeen. Ook als sierplant, veel met gevulde bloemen. Blauw viooltje. Nachtviooltje. Welriekend viooltje. Maartsch viooltje. V. odorata L. 4 De beide middelste kroonbladen zijdelings afstaand. Stempel ineen naar beneden gebogen snaveltje uitloopend. Kelkbladen spits of toegeapitst 5 De beide middelste kroonbladen naar de 2 bovenste gericht en deze met hunne randen bedekkend. Stempel bijna bolrond, groot 8 5 Stengel eerst onontwikkeld, met meest onvruchtbare, doch een bloemkroon bezittende bloemen inde oksels van wortelstandige bladen, later met een ontwikkelden stengel met vruchtbare, doch bloemkroonlooze bloemen inde oksels der stengelbladen. Stengel rechtopstaand, evenals de bladstelen 1-rijig behaard. Bladen breed hartvormig-eirond, kort toegespitst, iets gekarteld, de onderste biina niervormig. Steunbladen gaafrandig ot iets ingesneden, ovaal-iancetvormig. Bloemen bleekblauw, welriekend. Wortelstok dik, met bruine schubben bezet. 0,20-0,30. ï\.. April—Juni. Bosschen. Maastricht . Grootbladviooltje. V. mitabllis L. Stengel ontwikkeld, soms echter kort, zonder uitloopers. 6 6 Er is een roset van wortelbladen, uit welker oksels bebladerde stengels voortkomen. Steunbladen gewoonlijk veel korter dan de niet-gevleugelde bladsteel. Bloemen reukeloos. Stengel en bladen kaal of bijna kaal. Doosvrucht kaal, spits. Bladen hartvormig-eirond, kort-toegespitst. 0,08-0,30. 2j.. April, Mei, soms weer in Septr. In bosschen, op beschaduwde plaatsen. Boschviooltje. V. silvatica Fr. Ondersoorten: . a micréntha Dö 11. Steunbladen tpn-lancetvormig, met lange franje. Kelkbladen met zeer korte aanhangsels. Bloemkroonbladen langwerpig, 0,004-0,005 breed, violet. Spoor dun, nauwelijks gegroefd, violet. Bladen van onderen vaak violet aangeloopen. Stengels liggend of opstijgend. Vrij algemeen. Riv iniana Prod. Steunbladen lancetvormig, iets getand oi gaafrandig. ZiJdelingsche kelkbladen met driehoekig-langwerpige aanhangsels. Bloemkroonbladen omgokeerd-eirond, 0,008-0,01 breed, Ucht-violet of lichtblauw. Spoor dik, beneden gegroefd, ingesneden, geelwit. Stengels opstijgend, meest krachtiger. Zeldzaam. Geraakkeltjk te onderscheiden van V. canina door de geheele groeiwijze, maar ook door de toegespitste bladen en zaaddoozen. 55. Violao e e ë n. 404 Er is geen roset van wortelbladen. Bladen langs den stengel staand 7 7 Bladstelen niet gevleugeld. Steunbladen der middelste stengelbladen korter dan de halve bladsteel. Doosvrucht stomp, met een kort puntje. Bladen vaak kaal, met iets hartvormigen of bijna afgeknotten voet, langwerpigeirond tot lancetvormig. Bloemkroon blauw, met geelachtig-witten voet, zelden geheel wit. Spoor bijna zoo lang als de kelkaanhangsels, rolrond, wit of geel. Stengels rechtopstaand, liggend of opstijgend. 0,05-0,40. 2j.- Mei, Juni. Op zand- en heigrond. Algemeen. Hondsv i o o 11 je. V. canina L. Vormen: a. ericótorum Schrad. Stengels liggend, 0,05-0,15 lang. Bladen glanzend, langwerpig, evenals de bloemen vrij kort gesteeld, zoodat de steunbladen betrekkeiyk lang schijnen. Spoor geelachtig-wit of geelgroen. Zoo vooral inde duinen. Algemeen. De sub var. sabulósa Rchb. heeft een liggen den, 0,02-0,08 langen stengel, kleine rondachtig-hartvormig-eironde, iets grijsgroene bladen en een gele spoor. Arnhem. 8. lucórum Rchb. Stengels bijna rechtopstaand, 0,15-0,30 hoog. Bladen en bloemen grooter, langer gesteeld. Bladen dieper hartvormig. Spoor meest wit. In bosschen vooral. Vrij zeldzaam. y. flavicórnisSm. Stengels liggend, 0,02-0,10 lang. Bladen klein, hartvorraig, vaak iets grijsgroen. Spoor geelachtig. Terschelling. £. montana L. Stengel dik, 0,20-0,50 hoog, krachtig, kort behaard, evenals de aan den voet afgeknotte of hartvorraige bladen. Steunbladen der middelste bladen even lang als de steel, die van de bovenste langer dan de bladsteel. Bloemen groot. Noordwijk. f. lancifólia Thore (V. lactea Sm.). Bladen eirond, langwerpig of b;jna lancetvormig, de onderste hartvormig. In heipoelen. Zeldzaam. Bladstelen naar boven met duidelgken vleugelrand. Stengel rechtopstaand, onbehaard, laag, evenals de bladen kaal. Doosvrucht spits of toegespitst. Steunbladen der middelste stengelbladen half zoo lang, die der bovenste even lang als of langer dan de bladsteel, bladachtig. Spoor even lang als of iets langer dan de kelkaanhangsels. Bladen stomp of spits, langwerpig tot langwerpiglanceivormig, met afgeronden of wigvormigen voet, vuilgroen, iets dik, glanzend. Bloemen klein. Kroonbladen eirond-langwerpig, blauw of wit. Doosvrucht spits. 0,05-0,15. 2).. Mei, Juni. Op moerassigen hei- en veengrond. Zeer zeldzaam. (V. stagnina Kit.). Melk viooltje. V. persicifólia Schk /j.pumila Chaix. 8 Steunbladen handvormig gedeeld of veerspletig ... 9 Steunbladen langwerpig-lancetvormig, ingesneden getand 10 9 Steunbladen liervormig-veerspletig, met meest zeer grooto,* 55. Violaoeeën. 405 lancetvormige eindslip. Bladen evenals de stengel kaal of kortbehaard, gekarteld, de onderste hart-eivormig, de bovenste langwerpig-elliptisch tot lancetvormig. Kelkbladen lancetvormig, geleidelijk toegespitst. Spoor omstreeks dubbel zoo lang als de kelkaanhangsels. Bloemkroon in grootte en kleur zeer veranderlijk, geel of driekleurig. 0,07-0,30. Q. OO en 4. Mei—Octr. Op zand- en heigrond. Algemeen. Violet. Wilde pensee. Drievuldigheidsbloempje. Grilkieker. Driekleurig viooltje. V. tricolor L. Vormen: «. vulgaris Koch. Bloemkroon meest langer dan de kelk, de beide bovenste kroonbladen violet, de middelste lichtviolet, het onderste geel met violette strepen en violetten top of ook de middelste geel of de 4 bovenste geel en het onderste geelwit. Meest 4. Inde duinen en in korenland op hooge zandgronden, ook in tuinen als sierplant met grootere bloemen. Vrij algemeen, p. chrysdntha Koch. Bloemkroon geel, groot. Bladen Jangwerpiglancetvormig, gekarteld. Steunbladen veerspletig, gewimperd, maar de eindslip niet grooter dan de ztfdelingsche. Spoor verlengd, slank, even lang als de kelk. Diepenveen, Hilversum, Breesaap. y. ar yén sis Murr. Bloemkroon korter dan de kelk, geelachtig wit, het onderste bloemkroonblad donkerder, zeldzaam de beide bovenste ten deele blauw of violet. O* lQ bouw- en korenland. Algemeen, o* in antima Schw. als y-arvensis, doch mét vleezige stengels en bladen. 4- Aan het strand en inde zeeduinen. Vrij zeldzaam. Steunbladen hand vormig gedeeld, met lijnvormige, meest gaafrandige, byna even groote zgslippen. Bladen iets gekarteld, de onderste rond tot hart-eivormig, de bovenste lancetvormig. Kelkbladen lancetvormig, stomp of kort toegespitst. Kroonbladen geel, zelden de bovenste of alle blauw-violet. Stengel meest on vertakt, vierkant. 0,10-0,40. 4. Mei— Juli. Sierplant Zinkv i o o 11 je. -f V. lótea Sm. De var. (3. m ulticau lis Koch. (V. calamindre Lej.) met talrijke, liggende stengels en takken en gele of zwavelgele, kleinere bloemen (nauwelijks grooter dan van V. tricolor a. vulgaris), is in Z.-Limburg, ö-v- langs de Geul, op zinkhoudonden bodem gevonden. Stengel kaal. Bladen eirond of elliptisch, kaal. Bloemen groot. Bloem- donkerviolet en geel met verschillende teekeningen. 0,07-0,15. 4- Mei—Juni. Sierplant uit de Krim en Siberië. J , Groot viooltje, fV. altaica Pa!l. Stengel kaal. Bladen hartvorrnig-eirond of langwerpig-lancetvormig, gekarteld-gezaagd, meest gewimperd. Bloemen kleiner, blauw, wit of geel. Spoor priem vormig, langer dan de bloemkroon. 0,10-0,20. 4. Mei—Augs. Sierplant uit Midden-Europa .... f V. cornnta L. LVI. Fam. üroseraceeën. Zonnedauwachtigen. v. Kelk 5-deelig. Bloemkroon d-bladig, regelmatig. Meeldraden 5. Vruchtbeginsel 1-hokkig met wandstandige zaadlijsten. Stijlen 3-3. Doosurucht. 1 Doosvrucht 1-hokkig. Bladen wortelstandig, met roode klierharen, inde jeugd slakkenhuisvormig opgerold. Drósera 403. 56. Droseraoeeën. 406 1. Drósera L. Zonnedauw. Vliegenvangertje. Kleine, teere moeraskruiden, met langgesteelde wortelbladen en een langen bloemstengel met ineen aar staande, kleine, witte bloemen 1 1 Bloemstengel rechtopstaand, 2-4-maal zoo lang als de bladen. Doosvrucht niet gegroefd 2 Bloemstengel opstijgend, d.i. aan den voet gebogen, weinig langer dan de bladen. Doosvrucht gegroefd. Bladen omgekeerd-eirond, rechtopstaand. Bloemkroon wit. 0,025-0,10. 2j_, Juli, Augs. Op vochtigen heide- en veengrond. Algemeen. Kleine zonnedauw. D. intermédia Hayne. De m. distachya D. C. met 2 aren is vr\j algemeen gevonden. 2 Bladen bijna cirkelrond, uitgespreid, langgesteeld. Bloemkroon wit. 0,06-0,28. 2|, Juni—Angs. Op de vindplaatsen der vorige – Algemeen. Ronde zonnedauw. D. rotundifolia L. De m. distachya mot 2 aren is vrij vaak gevonden. Bladen Ijjn-langwerpig, opgericht, 3-4-maal zoo lang als breed, langzaam inden bladsteel versmald. Bloemkroon wit. 0,07-0,20. 2J,. Juli, Angs. Op de vindplaatsen der vorige. Zeldzaam. (D. longifólia Rchb.). Lange zonnedauw. D. anglica Huds. De bastaard van D. rotundifolia en D. anglica (D. obovata M. et K.) met afstaande of opstaande wigvormig-omgekeerd eironde bladen is in het Wisselsche veen en tusschen Meppel en Steenwijk gevonden. LVII. Fam. Cistaceeëll. Zonnekruidachtigen. xm. Kelk 3- of 5-hladig, in het laatste geval de 2 buitenste blaadjes kleiner blijvend. Bloemkroon 5-bladig. Meeldraden veel. Vruchtbeginsel 1-meerhokkig. Doosvrucht 3-kleppig, veelzadig. 1 Doosvrucht 1-hokkig of onvolkomen 3-hokkig. Bloemen in schijntrossen, zelden alleenstaand Helianthemum 107. 1. Helianthemum Trn. Zonneroosje. 1 Stijl recht, zeer kort of ontbrekend. Onderste bladen tegenoverstaand, omgekeerd eirond, zonder steunblaadjes, de bovenste met steunblaadjes. Stengel kruidachtig, rechtopstaand of opstijgend. Bloemkroon citroengeel, aan den voet meest bloedrood gevlekt. 0,05-0,40. ©• Mei—Augs. Op zonnige plaatsen op dorre zandgronden. Texel, Vlieland, Terschelling, Soesterberg, Egmond aan den Hoef, Nijmegen, Bergen (N.-H.). Gevlekt zonneroosje. fl. guttatum MUI. De bloembladen vallen reeds des voormiddags af en dan valt de grijsgroene plant weinig op. Stijl aan den voet gekromd. Bladen meest tegenoverstaand, met steunblaadjes. Halve heester. Kelk 5-bladig 2 2 Bloemen licht-of donkergeel. Stengel liggend of opstijgend. Bladen elliptisch 57. Cistac e e ë n. 407 tot iangwerpig-lancetvormig, vlak of met omgekrulden rand. 0,10-0,40. S- Mei—Septr. Op den St.-Pietersberg, don Lauberg, Canne.St. Geertruid, Bemalen en by Cadzand gevonden. (H. vulgare Gaerln.) Gestippeld zonneroosje. H. Chamaeclstns MUI. Bloemen wit of rosé 3 3 Bladen langwerpig-lancetvormig met omgerolden rand’ blauwgroen, van onderen grjjs. Steunbladen priem vormig. Kroonbladen wit, aan den voet geol of rosé. 0,10-0,30. 1,. Juni—Augs, Sierplant uit Z.-Europa. „ . f H. pulveruléntum 1). C. maden eirond tot langwerpig-iancetvormlgmetomgeroldeurand, glanzend, van ouderen grpsviltig. Steunbladen ipn-lancetvormig. Kroonbladen rosé. 0,10-0,20. Ij. Juli, Augs. Sierplant uit Spanje, f H. róseum D. C. LVIIt. Fatn, Hypericaceeën. Her 18 hooiach ti ge n. xviii. Kelk 5-deelig of 5-bladig. Bloemkroon 5-bladig. Meeldraden in 3-(SJ bundels. Vruchtbeginsel 1-3-hokkig met 3-5 stijlen. Doosvrucht. Bladen vaak met doorschijnende stippels. 1 Stijlen 3. Doosvrucht meest driehokkig. Hypericum 408. 1. Hypericum L. Hertshooi. Kruiden of heesters met zittende, gaafrandige bladen, eiudelingsche en soms ook oksel standige bijschermen en gele bloemen 1 Kruidachtige gewassen 2 heester. Stengols liggend, wpd uitgesproid, vierkant, roodachtig. Bladen altijd groen, lederachtig, langwerpig tot eirond, stomp, met doorschijnende puntjes. Bloemen alleenstaand, eindelings (0,024-0,05 breed), goudgeel. Kelkbladen ledorachtig, zeer stomp. 0,30-0,60. b. Juli—Octr. Sierplant uit Klein-Azië. Grootbloemig hertshooi. ■f'H. caly’cinnm L. 2 Kelkbladen gaafrandig, niet of weinig klierachtig-gewimperd. Stengel kantig, rechtopstaand of weinig kantig en dan liggend. Doosvrucht 3-hokkig 3 Kelkbladen met klierachtig gezaagden of gewimperden t rand. Stengel rond, rechtopstaand of liggend ... 6 3 Stengel rechtopstaand 4 Stengel liggend of opstijgend, draadvormig, iets tweekantig. Bladen eirond-langwerpig, alleen de bovenste met doorschijnende puntjes. Kelkbladen langwerpig, stomp, met stekelpunt, dubbel zoo lang als het vruchtbeginsel. Bloemkroon lichtgeel. 0,05-0,20. QO of Juni—Septr. Op vochtigen zandgrond. Vrij algemeen. Liggend hertshooi. H humifusum L. 4 otengel tweekantig. Bladen eirond of langwerpig met doorschijnende puntjes. Kelkbladen lancetvormig, zeer spits, dubbel zoo lang als het vruchtbeginsel. Bloem- 58. Hypericaceeën. 408 kroon goudgeel. 0,20-0,80. 2J., Juni—Septr. Op drogen grasgrond en aan wegen. Algemeen. Jaag den Duivel. St.-Janskruid. H. perforatum L. Stengel vierkant, hol. Kelkbladen omstreeks zoo lang als het vruchtbeginsel 5 5 Stengel zwak-vierkant, vertakt of niet vertakt. Bladen eirond of langwerpig, met geene of slechts weinig doorschijnende puntjes. Kelkbladen elliptisch of ovaal, stomp. Bloemkroon licht-goudgeel. 0,20-0,60. 2].. Juli—Septr. Aan slootkanten en op beschaduwde, vochtige plaatsen. Vrij algemeen. Kantig hertshooi. H. quadrangulum L. Stengel gevleugeld-vierkant, vertakt. Bladen eirond-langwerpig, dicht met doorschijnende puntjes bezet. Kelkbladen lancetvormig, toegespitst, bijna even lang als de bloemkroon. Bloemkroon lichtgeel. 0,30-0,60. Ij.. Juli—Septr. Aan waterkanten en op moerassige plaatsen. Algemeen. Bevleugeld hertshooi. H. tetrapterum Fr. 6 Stengel rechtopstaand. Doosvrucht 3-hokkig .... 7 Stengel liggend of opstijgend, aan den voet wortelend, evenals de bladen behaard. Bladen zittend, rond-eirond. Bloeiwijze armbloemig. Kelkbladen eirond. Bloemkroon lichtgeel. Doosvrucht 1-hokkig. 0,10-0,30. 2].. Juli—Septr. In moerassige veenstreken en heipoelen. Vrij algemeen . . Moerashertshooi. H. helodes L. 7 Stengel onbehaard. Bladen zittend 8 Stengel evenals de bladen behaard, rond. Bladen kortgesteeld, eirond of langwerpig. Bloeiwijze langgerekt, los. Bloemkroon licht-goudgeel. 0,40-1,00. 2j_. Juli—Septr. Op hoogen, drogen boschgrond. Zeldzaam. Ruig hertshooi. H. hirsütum L. 8 Kelkbladen eirond of omgekeerd-eirond, zeer stomp. Bloeiwjjze langgerekt. Bladen eirond, stomp, met hartvormigen voet half-stengelomvattend, die van de niet bloeiende stengels ovaal met versmalden voet. Stengel rond. Bloemkroon goudgeel, inden knop van buiten rood. 0,30-0,60. 2j_. Juni—Septr. Op drogen boschen heidegrond. Vrij algemeen. Praai hertshooi. H. pülchrum L. Kelkbladen lancetvormig, spits. Stengel rond, weinig bebladerd. Bladen met hartvormigen voet, eirond tot 58. Hypericaceeën. 409 lancetvormig. Bloeiwijze bijna een hoofdje. Bloemkroon bleekgeel. 0,40-0,80. 2j.. Juni—Septr. In droge bosschen, tusscben kreupelhout. Vrij zeldzaam. Berghertshooi. H. montanum L. LIX. Pam. Frankeniaceeën. iv. vi. Kelk 4-5-tandig. Bloemkroon 4-5-bladig. Meeldraden 4-6. Vruchtbeginsel 1 met 1 stijl en 2-4 stempels. Doosvrucht 1-hokkig. 1 Meeldraden met blijvende, breede helmdraden. Stijl 1 met 2-4 stempels. Frankénia 4110. 1. Frankénia L. 1 Bladen omgekeerd-eirond, afgeknot, van onderen wit bestoven. Stengel vertakt. Mei—Augs. Q- Leiderdorp, Zwündrocht, Rotterdam. Frank en ia. F. pnlvernlénta L. LX. Fam, Elatiuaceeëu. Elatineachtigen. Kelk 2-6-deelig. Bloemkroon 3-5-bladig. Meeldraden 3,4, 6 of 8. Vruchtbeginsel 1 met 2-3 stijlen en knopvormige stempels. Vrucht een 2-5-hokkige doosvrucht. Bladen tegenoverstaand of in kransen. 1 Kelk 2-4-deelig. Kroonbladen 8-4. Meeldraden 3,4, 6of 8. Stijlen 3-4. Doosvrucht 3-4-hokkig, veelzadig. E 1 at i n e 4to. 1. Elatine L. Elat i n e. in. vi. vm. Onbehaarde, kleine moeras- en waterplanten, met sterk bebladerden, kruipenden stengel, gaafrandige bladen en alleenstaande, witte of lichtroode bloemen 1 1 Bladsteel langer dan de bladschijf. Bladen lepelvormig. Bloemen zittend. Bloemkroon 4-bladig. Meeldraden 8. Zaden hoefijzervormig gekromd. 0,025-0,15. Q. Juni—Septr. Op moerassige plaatsen, aan slooten en rivierkanten. Vrij zeldzaam. Kleine elatine. E. Hydrópiper L. Bladen korter dan de bladschijf. Zaden zwak-gekromd. 2 2 Bloemen zittend. Kelk 2-deelig. Bloemkroon 3-bladig. Meeldraden 8. Bladen langwerpig. 0,025-0,15. ©. Juni—Novr. Aan rivieroevers, slooten en vijvers. Papendrecht, Utrecht, Sliedrecht, Dordrecht, Krimpen. Kruiselatine. K trlandra Schk. f» Bloemen gestoeld. Kelk S-deelig. Bloemkroon 3-bladig. Meeldraden 6. Bladen langwerpig-elliptisch. 0,025-0,10. ©. Juni—Septr. Aan slooten, vaarten en plassen. Uddolermeer. Kootwijk, Apeldoorn, Epe, Spoordonk, Oorschot. Steelelatine. E. hexandra D. C. 59. Frankeniaceeën. 60. Elatinaoeeën. 410 De 3 vormen komen in uiterlijkmetdelandvormen van Callitriche yernalis overeen, doch onderscheiden er zich o. a. vandoor den kleurloozen, glasachtigen stengel, waarin men de vaatbundels kan waarnemen, zij groeien steeds in vrij groote dichte zoden bijeen. LXI. Fam. Tamaricaceeën. Boomen of heesters. Bladen klein, schub- of naaldvormig. Kelk 4-5-bladig. Bloemkroon 4-5-bladig. Meeldraden 4, sof 10. Vruchtbeginsel 1 ijiet 4 (2-5) stijlen en stempels. Vrucht een 2-5-kleppige doosvrucht. 1 Meeldraden 4of 5, aan den voet vergroeid. Stijlen 3. Tamarix 411|, Meeldraden 10, eenbroederig. Stijlen 8, vergroeid . Myricaria 4 tl. 1. Tamarix L. Taraariske. V. 1 Bloemen 5-tallig, lichtrood of rosé, zelden wit. Takken rechtopstaand, siank, dicht bebladerd. Bladen zeer klein, lancetvorraig, meest van het midden af afstaand, grijsgroen. Bloemen in eindelingsche, pluimvormig gerangschikte aren. Kelkbladen eirond, vaak spits, zonder groene middennerf. 2,00-3,00. ij. Juni, Juli. Sierstruik van de oevers der Middeliandsche Zee. (T. pentandra Pall.) . . Fran s c h e tamari s k e. tT. gallica L. Bloemen 4-tallig, wit mot rosé topjes. Bladen groen. Bloemen in zijdelings staande trossen, meest vóór de bladen verschijnend. Tot 8,00. b. Mei. Sierheester uit Z.-Europa T. tetrandra Poll. 2. Myricaria Desv. 1 Bloemen in eindelingsche aren. Schutbladen langer dan de bloemen. Bloemen bleekrose. 1,00-2,50. Ij. Juli—Soptr. Sierheester uit M.- en Z.-Europa. (Tamarix germanica L.) M germaaica Desv. LXn. Fam. Tiliaceeën. Lindeachtige n. xm. Boomen, Bladen afwisselend. Kelk 4-5-bladig. Bloemkroon 4-5- bladig. Meeldraden veel, vrij of veelhroederig. Stamper 1 met 2-10- hokkig vruchtbeginsel, / stijl en 5-lobbigen stempel. Vrucht een eenhokkig nootje met 1 of 2 zaden. 1 Kelk 5-bladig, afVallend. Kroonbladen 5. Bloemen in bijschermen, met een meest half vastgegroeid, tongvormig, bleek schutblad. Bladen scheef hartvormig, toegespitst Tilia étt. 1. Tilia L. Linde. 1 Bijkroonbladen ontbrekend. Meeldraden langer dan de kroonbladen, met verbonden helften der helmknoppen. 2 Bijkroonbladen voorhanden of door bladachtig vorbreede meeldraden aangodmd. Meeldraden met gescheiden helften der helmknoppen. Stijl na den bloeitijd verlengd. Btjschermen hangend 8 2 Bladen van onderen zacht-behaard, inde hoeken der nerven witgebaard, lichtgroen. Bijsehermen 2-5-bloemig, 61. Tamarioaceeë n.— 62. Tiliac e e ë n. 411 hangend. Stijl behaard, met samenhangende stempels. Noten kantig met houtige schaal. Bloemkroon licht- y geel. 18,00-30,00. 1)- Juni, Juli. In bosschen. Zeldzaam. Vaak aangeplant. (T. grandifólia Ehrh.). Grootbladlinde. T platyphy’llus Scop. Bladen aan weerszijden kaal, van onderen blauwgroen, in de hoeken der nerven rossig-gebaard. Bijschermen 5-10-bloemig. Stijl onbehaard, met ten laatste afstaande stempels. Noten onduidelijk kantig, dunsehalig. Bloemkroon geelachtig-wit. 18,00-24,00. 1)- Juni, Juli. In bosschen. Zeldzaam. Vaak aangeplant. (T. parvifólia Ehrh., T. cordata Mill.). KI ein hl ad lin d e. T. ulmifólia Scop. Bladen van onderen groen, inde hoeken der nerven grijsgroen, bleek roestkleurig gebaard. Bijsehermen 5-7-bloemig. Stijl alleen aan den voet behaard, met ten laatste horizontaal afstaande stempels. Noten onduidelijk kantig, met lederachtige schaal. Bloemkroon grooter dan bij T. ulmifólia, donkerder, t% Juni, Juli. Niet zelden aangeplant. (T. vulgaris Hayne). Een bastaard van T. platyphyllus en T. ulmifólia. Hollandsche linde. T. intermédia D. C. Als sierboom (uit de Krim) komt ook wel voor T. euchlóra Kqch. (T. dasystyla Loud). Takken des zomers geelgroen, ln_den winter lichtgeel of koraalrood, rechtopstaand. Bladen aan weerszijden kaal, van onderen inde hoeken der nerven vuilgrijs gebaard, van boven donker-, van onderen bleekgroen, gezaagd. Stijlen onbehaard met rechtopstaande stempels. Noten lederachtig, zwak 6-ribbig. b- Juni. 3 Bladen aan weerskanten kaal, groen, zeldzaam van onderen iets behaard. Stijlen aan den voet behaard. Bladen weinig meer lang dan breed, dunvliozig, met een weinig scheeven en hartvormigen voet, van onderen met enkele haren bezet, eerst niet bruinachtig. Bijschermen veelbloemig. Stijlen af vallend. Noten rond. Bloemkroon lichtgeel, b- Juli. Sierboom uit Canada (T. glabra Vent T. nigra Borkh.). Amerikaansehe linde, f T. americana L. Bladen van onderen evenals de bladstelen witviltig. Bijsehermen meerbloemig. Stijlen afvallend 4 Bladen gezaagd, van onderen evenals de bladstelen blijvend viltig. Stijlen aan den voet viltig. Vrucht eirond, spits, zwak 5-ribbig Bloemkroon lichtgeel. Ij>. Einde van Juli. Sierboom uit Hongarije. (T. albaW. etK., T. argéntea Desf.) . . . . Zilverlinde. f T, tomenfcósa Mach. Bladen scherp getand, dun, van onderen dunviltig, de bladstelen ten laatst© onbehaard. Stijlen geheel onbehaard. Vrucht van boven samengedrukt, diep 5-groovig. Bloemkroon groot, lichtgeel. Takken meest iets overhangend. (T. americana pendula hort.) b- Augs. Uit Noord-Amerika. (T. americana Dur., T. heterophylla Vent.). Witte linde. f T. alba Alt. k. 62. Tiliaceeën. 412 LXIII. Pam. Malvaceeën. Malveachtige n. xvi. Kelk ö-spletig, vaak met bijkelk. Bloemkroon 5-hladig. Meeldraden veel, eenbroederig, met eenhokkige helmknoppen. Stamper 1 met vele stijlen. Vrucht in talrijke, eenzadige deelvruchtjes uiteenvallend of een doosvrucht. 1 Kruidachtige planten. Stamper 1, met veel meer dan vijf stijlen. Vruchtjes talrijk, meest 1-zadig, zich ten laatste meest van elkaar scheidend, meest niet openspringend. 2 Heesters, kleine boomen of kruidachtige planten. Stamper 1, met 5 aan den voet vergroeide stijlen. Vrucht een 5-hokkige, 5-kleppige, meerzadige doosvrucht. BykeJk veeldeelig Hibiscus ll®. 2 Vruchtjes ineen cirkel 3 Vrucht een hoofdje vormend. Bijkelk 3-bladig, de kelk omhullend, met hartvormige bladen Malopö 416. 3 Bijkelk aanwezig 4 Bijkelk ontbrekend 7 4 Bijkelk 3-spletig of 3-bladig . 5 Bijkelk 6-9-spletig, vrij Althaéa-iis. 5 Bijkelk 3-bladig, aan den voet met den kelk vergroeid. 6 Bijkelk 3-spletig, niet met den kelk vergroeid. . . . lavatera il#, 6 Vruchtjes 1-zadig, niet openspringend, 1-hokkig. Bloemen rosé tot wit Mal va 413. Vruchtjes 2-8-zadig, aan den rug van 2 stekels voorzien, met 2 kleppen openspringend, 2-hokkig. Bloemen steenrood. . . Modl o 1 a 410. 7 Bloemen geel. Vruchtjes beneden tot een meerhokkige doosvrucht verbonden, aan het vrije deel naar binnen openspringend. Abutilon 410. Bloemen rosé. Vruchtjes met een duidelijke uitwas aan de binnenzijde. Si d alcea 415. 1. Malva L. Kaasjeskruid. Maluwe. Kaasjesbloem. Keesjesbloem. Keesjeskruid. Kruiden met vertakten stengel, gesteelde, handnervige bladen met steunblaadjes en okselstandige bloemen 1 1 Bloemen alleenstaand inde bladoksels, of alleen van boven in bundels, groot. Stengelbladen handvormig gedeeld of gespleten. Wortelbladen handvormig-rondachtig, gelobd. Stengel rechtopstaand 2 Bloemen inde bladoksels in hoopjes bijeen of in kransen. Bladen handlobbig, zelden handspletig 4 2 Kelkslippen smal lancet-lijnvormig. Bijkelkbladen lijnvormig, 3-maalzoo kort als de kelk. Stengels rechtopstaand of uitgespreid, ruwbehaard. Onderste bladen rondachtig, de hoogere handdeelig met lancetvormige slippen. Bloemkroon rosé, purper geaderd, nauwelijks even lang als de kelk. 0,10-0,80. ©. Mei, Juni. Aangevoerd. Apeldoorn. Heemstkaasjeskruid. M. althaeoides Cav. 63. Malvaceeën. 413 Kelkslippen ovaal-driehoekig, Bijkelkbladen even lang als de kelkbnis. Bloemkroon 34 4 maal zoo lang als de kelk _ g 3 Bijkelkbladen eirond of' lancetvormig, iets toegespitst. Vruchtjes kaal, overdwars gerimpeld. Stengel door aanliggende haren grijsgroen. Stengelbladen 5-deelig of 5-spletig, de bovenste 3-deelig. Kroonbladen ingesneden. Bloemkroon rosé, reukeloos. 0,50-1,00. 2}.. Juni—Septr. Op beschaduwde, ruige plaatsen en langs dijken. Zeldzaam. Vijfdeelig kaasjeskruid. M. Alcea L. Pe arü Cav. met stengelbladen, waarvan de onderste 5-, de bovenste 8-spletig zijn, terwjjl de slippen langwerpig getandznn gevondenVenSte bloemst6len dicht opeengehoopt staan, is bij Beek (6.) Bijkelkbladen lancet- of lijnvormig. Vrucht ruw-behaard, niet gerimpeld. Stengel door de afstaande haren ruw. Stengelbladen 5-deelig met veerspletige tot dubbel-veerspletige slippen, die der bovenste met lijnvormige slippen. Bloemkroon liehtrose tot wit, zwak naar muskus riekend. 0,30-0,60. 2J.. Juli—Septr. Op ruige, grazige plaatsen, aan heggen. Vrij algemeen. Muskuskaasjeskruid. M. moschata L De var. /3- iuter méd 1 a Gr. et Godr, fI. alb 1 s met handdeelige bovenste stengelbladen met smalle ingesneden of getande slippen en gekartelde, niervormige wortelbladen en witte bloemen is te Voorthmzon gevonden. De var /. latisécta Oelak., met de bovenste bladen met 3-5 wigvormige, 3-spietige lobben is by Driebergen gevonden. 4 Bloemstelen ten minste tijdens den vruohttijd vele malen langer dan de kelk 6 Bloemstelen zeer kort, tijdens den vruchttljd hoogstens dubbel zoo lang als de kelk, rechtopstaand. Vruchtjes dwars gerimpeld. Stengel rechtopstaand ° 5 5 Bladen met gekroesden rand. Bloemen in' dichte’ rijkbloemige kluwens. Bloemkroon witachtig tot lila, omstreeks zoo lang als de kelk. 0,80-1,80. t>. J uil—Herfst. Sierplant en zeer zeldzaam verwilderd. Dit Z.-0.-Azië en Abyssinië . Dessertbladen. + M. ertspa L. Bladen met vlakken rand. Bloemen in kransen. Bloemkroon roodachtigwit langer dan de ruwe kelk. 1,00-2,00. ©Q. Juli-Septr. Sierplaht uit China. Aangeveerd by Sittard en Wormerveer. „ Tr , , Kranskaasjeskruid. -f M. vertioillata L. b Vrnchtstelen afstaand of rechtopstaand. Bloemkroon 3-4- maal zoo lang als de kelk. Bloemen vrij groot. Stengel ruw-behaard, liggend, opstijgend of rechtopstaand. Bladen meest met 5 spitse lobben. Bijkelkbladen langwerpig of elliptisch-lancetvormig. Bloemkroon bladen diep ingesneden, rosé met donkere strepen of wit, 0,30-1,20. O© en 2J., Juni—Herfst. Aan dijken, 63. Malvac e e ë n. 414 langs wegen en op bouwland. Algemeen. Soms ook gekweekt. . Groot kaasjeskruid. M. silvéstris L. De var. /3. triloba Deth. met 3-lobbige bladen is bij Warnsveid en Roordahuizen en de var. y. f]. atroviolaceis rnet donker violette bloemen bij Weurt gevonden. Vruchtstelen naar beneden gebogen. Bijkelkbladen lijnlancetvormig. Bloemen vrij klein 7 7 Kelkslippen vlak. Bloemkroonbladen met vrij diepe randinsnijding, 2-3-maal zoo lang als de kelk, rosé of wit. Vruchtjes glad, met afgeronden rand. 0,07-0,45. Q-2J-. Juni—Octr. (M. vulgaris Pr.). Op open en bebouwden zandgrond, langs wegen. Algemeen. Klein kaasjeskruid. M. neglécta Wallr. Kelkslippen gekroesd. Kroonbladen met ondiepe randinsnijding, even lang als of korter dan de kelk, witachtig. Vruchtjes rimpelig, scherp gerand. 0,15-0,30. O—2j-- Juni—-Octr. Aan wegen en wallen. Aangevoerd, Vrij algemeen. (M. rotundifólia L.). Rondbladig kaasjeskruid. M borealis Wallmann. Bloemhoopjes met meer bloemen dan bij M. neglecta. M. nicaeénsis AU., Nizza kaasjeskruid, is bij Winterswijk, Apeldoorn, Groningen en Middelburg aangeveerd waargenomen. Bloemen vrp klein. Bijkelkbladen ovaal-lancotvormig. Vruchtjes kaal of behaard, netvormig gerimpeld met scherpen, gaven rand. Bloemkroonbladen vrp diep ingesneden, 2 maal zoo lang als de kelk. 0,20-0,50. Q. Mei—Juli. M. parviflóra L., K1 einbloemkaa s je s k r ui d, is bp Winterswijk, Amsterdam, Wormerveer, Dordrecht en Rotterdam gevonden. Bloemen vrij klein. Bijkelkbladen zeer smal-lijnvormig. Vruchtjes behaard, netvormig dwars gerimpeld met verheven, getanden rand. Bloemkroonbladen weinig grooter dan de kelk. 0,20-0,50. ©. April—Juli. Uit Z.-Europa. 2. Sidalcea A. Gr, 1 Plant beneden ruwbehaard, verder vrij kaal, blauwachtig berijpt. Onderste stengolbladen hartvormig-rondachtig, iets 7-9-lobbig, de hoogere handdeelig. Bloemen in eindelingsche aren, zeer kortgesteeld. rosé, circa 0,02 breed. 0,40-0,60. %. Juli—Septr. Sierplant uit N.-Amerika, bij Heer-Scharn (Z.-L.) verwilderd. (Callirhoe spicata Regel, Malvaspicata Voss.). f S. malviflura A. Gr. 3. Althaéa L. Heemst. Behaarde kruiden met gesteelde, handnervige bladen met steunblaadjes en groote oksel- of eiudatandige bloemen . 1 1 Bloemen in rijkbloemige, bladokselstandige hoopjes. Bladen eirond-langwerpig, zwak 5-3-lobbig, Stengel rechtopstaand. Geheele plant fluweelachtig-viltig. Bloemkroon roodaehtig-wit. 0,60-1,20. 2J.. Juli—Septr. Op vochtige 63. Malvaceeën. 415 plaatsen naar den zeekant, soms aan rivieroevers. Vrij algemeen Heemst. A. officinalis L. Bloemen alleenstaand of hoogstens 2 inde bladoksels 2 2 Bovenste bladen diep 5- of 3-spletig, de afstaande bloemstelen er boven uitstekend. Stengel rechtopstaand of opstijgend, evenals de geheele plant ruwbehaard. Onderste bladen niervormig, iets 5-lobbig. Bloemkroon bleekrose of lila. 0,10-0,40. ©. Mei—Juli. Aangevoerd. Apeldoorn, Heerewaarden, Deventer, Hülegersberg, Breda, Middelburg, Wormerveer, Arnhem, Nuth-Schinnen, Sittard, Dordrecht, Katendrecht, Weert, Vogelenzang, Schiedam .... Ruige heemst. A. hirsdta L. Bladen oppervlakkig gelobd. Bloemstelen korter dan de bladen . 3 3 Stengel met sterharen. Bladen zachtbehaard, 3-7-lobbig, bijna rond Bloemen groot, rosé pf lila. 1,00-1,50. Q© of 2).. Juni—Augs. Aangevoerd. Deventer en Hollandsche Rading pallida W. et K. Stengel verspreid ruwbehaard. Bladen 5-7-hoekig, iets gelobd-gekarteld', stijfharlg-viltig. Bloemen zeer groot, purper of bijna zwart, lichtrood, wit of geel. 1,50-2,50. ©0 on 2(,. Juli—Octr. Sierplant uit Klein-Azië, vaak ook met gevulde bloemen, soms verwilderd. Stokroos, f A. rósea Car. 4. Lavatera L. 1 Plant bijna kaal. Bladen rond-hartvormig, de bovenste vaak hoekig of gelobd, vooral van onderen dunviltig. Bloemstelen afstaand. Kroonbladen afgeknot of ingesneden. Stjjlkussen schüfvormig. Bloemkroon rosé of wit. 0,60-1,20. O- Juli—Herfst. Sierplant uit Z.-Europa. Verwilderd (Apeldoorn, Arnhem, Sittard). Grootbloemige lavatera. f L. tri mest ris L. Plant sterharig-viltig. Onderste bladen rondachtig, iets 5-lobbig. de bovenste 3-lobbig. Bloemstelen rechtopstaand. Kroonbladen diep ingesneden. Styikussen kegelvormig. Bloemen lichtrose. 0,60-1,00. 2\.. Juli—Septr. Aangevoerd. Leyduin, Sittard, Zandvoort, Wormerveer. L. thnringfaca L. 5. Abutüon Gaertn. 1 Zachtviltig. Stengel rechtopstaand. Bladen langgesteeld, rondachtig-hartvormig, toegespitst, gekarteld-getand. Bloemen inde bladoksels, op rechtopstaande stelen, naar boven dichter opeen. Kroonbladen langer dan de kelkbladen. Vruchtjes circa 15, tweesnavelig, iets ruwbehaard. 0,50-0,80. 0. Juli, Augs. Uit Z.O.Europa. Aangevoerd, Wormerveer, Berkel (Z.-H.l, Oostvoorne A. Avicénnae Gaertn. 6. Modfola Mnch. 1 Stengel kruipend. Bladen handlobbig. Bloemen kortgesteeld, klein, steenrood, bladokselstandig. Vruchten neergedrukt, cirkelrond, ruwbehaard. Q. Uit Amerika. Aangevoerd. Wormerveer . M. carollniana Don. 7. Malope L. 1 Bladen langgesteeld, rond, kaal, getand, 3-spletig of gelobd of ongedeeld. Bloemen langgesteeld, alleenstaand inde bladoksels, groot. Schutbladen borstelig-gewimperd. Bloemkroon purper, donkerder gestreept, zelden wit. 0,60-1,00. ©. Juli—Octr. Sierplant uit Spanje. (M. grandiflóra Hort.). Drielobbige malope. f M. trdida L. 8. Hibiscus L. 1 He?sï.®r' Bl»d®n «-ruitvormig, 3- zeldzamer 5-lobbig, met grof ingesnoden lobben. Bijkelk 6-8-deelig. Kelk korter dan de blikelk. Bloemkroon purper met donkerder voet. 1,50-2,00. b. Juli-Octr. Sierstruik uit Klein-Azië Althaeaboompje. f H. syriacns L. 63. Malvaceeën. 416 Kruidachtige plant De onderste bladen bijna cirkelrond, iets 3-5-lobbig, de bovenste S-B-deelig, met langwerpige, gelobde slippen. Bpkelk 11-18- deelig. Kelk opgeblazen, vliezig, langer dan de bpkelk. Bloemkroon zwavelgeel, aan den voet donker-purper. 0,30-0,80. Q. Juli, Augs. Aangevoerd. Kampen, Deventer, Leiden, Brummen, Middelburg, Denekamp, Arnhem, Groot Ammers aan de Lek, Botterdam, Dordrecht, Sittard, Wormerveer, Leeuwen. Drleur o n b 1 o em. H. Trióunm L. LXIV. Fam. Geraniaceeëll. Ooievaarsbekken. x en xvi. Kelk 5-bladig. Bloemkroon 5-hladig. Meeldraden 10, waarvan 5 *°ms onvruchtbaar, soms aan den voet iets vergroeid. Stampers 5, onderling en met een centraal zuiltje tot een vereenigd. Stempels vrij. Vruchtjes 5, bij rijpheid met de 'stijlen van het middenzuiltje loslatend. 1 Kelk ongespoord. Kroonbladen niet of weinig ongelijk. 2 Kelk met een korte, met den bloemsteel vergroeide, spoor. Kroonbladen meestongelijk . , . Pelargónlum dl 17. 2 Meeldraden 10, meestal alle met belmknopjes. Stijlen van binnen kaal, bjj de rijpheid boogvormig naar boven loslatend. Bloeiwijzen 1- of 2-bloemig. Geranium 4tt. Meeldraden 10, slechts 5 met helmknopjes. Stijlen van binnen behaard, bg de rijpheid aan den voet schroefvormig samendraaiend. Bloeiwijzen 3-9-bloemig, een scherm vormend (zelden 1- of 2-bloemig). Er ó d i u m 430 1. Pelargónium L'Hérit. Z.g. Geran 1 u m. 1 Bladen hart-cirkeivormig, zwak gelobd, gekarteld, met bruine ringvlek. Scherm langgesteeld, veelbloemig. Kroonbladen lijnvormig-langwerpig, stomp, rood tot wit. 0,20-0,80. Mei—Octr. Sierplant uit Kaapland. Tuingeranijjja.-f K.«4jm»le Willd. Bladen 3-B-lobbig, met den steel in het -Hridden,. vleezlg, kaaß'vaak met purperkleurige vlek. Lobben gaaiiÉßaié. Takken jfen|ig.idièïßr-(ii.So %—fy. Mei—Octr. " ; / géran i u m. f P. peltatnfli Alt. 2. Geranium, ÊS O vaars b e ki Meestal behaarde krullen., inet vertakte stengels, blijvende steunblaadjes, hand vormig' gedeelde , bladen, waarvan de bovenste meest verspreiden vaak zittend, de overige tegenoverstaand en gesteeld zijne rnftSegtal 2- hl aem ig.ebtöê mste 1e n. 1 1 Overblijvende soorten. Bloemen meest groot. Bloeiwijzen 1- of 2-bloemig . 2 Eenjarige soorten Bloemen meest klein. Bloeiwijzen 2- bloemig 10 Bloeiwijzen 2-bloemig 3 Heukels, Schoolflora, 16e druk. 27 64 Geraniaceeön. 417 Bloeiwpzon 1-2-bloemig. Bladen B-7-deelig, met 3-spletige slippen en lijnvormige slipjes. Kroonbladen groot (0,02 lang), rood, 2 a 3 maal zoo lang als de kelk, iets ingesneden. Meeldraden kaal. Stengel en bloeiwijzen * afstaand behaard. 0,10-0,45. 2).. Mei—Augs. Sierplant, ook bij Bunnik, Maastricht, Utrecht, Velzen, Schermer, Rotterdam, Winterswijk, in het N Gooi, bij Oostkapolle, Haarlem en Hilversum verwilderd. / Bloedooievaarsbek. •{• G. sangnineum L 3 Kroonbladen kort genageld. Kelk tijdens den bloeitijd uitgespreid 4 Kroonbladen lang genageld (de nagel even lang als de plaat), spatelvormig, bloedrood. Meeldraden naar beneden gebogen, kaal. Kelk tijdens den bloeitijd rechtopstaand. Vruchtjes dwarsgerirapeld, kaal. Bladen 7-spletig. * 0,30-0,60. %. Juni. Uit Z.-Europa. Waarschijnlijk verwilderd. Stolwijk. G. macrorrhlznm L. 4 Kroonbladen ongedeeld 7 Kroonbladen uitgeschulpt tot 2-lobbig 5 5 Kroonbladen 2-lobbig, blauwviolet, zeldzamer wit, 2 a 3 maal zoo lang als de kelk (0,008-0,01 lang). Bloemstelen na den bloeitijd naar beneden gebogen. Klierachtig zachtbehaard. Stengel rechtopstaand of uitgespreid. Bladslippen niet spits toeloopend. 0,20-0,60. 2j.. Mei—Septr. Aan wegen en spoordijken. Zeldzaam. Pyreneesche ooievaarsbek. G pyrenaïcum L. Kroonbladen omgekeerd hartvorraig tot 2-lobbig. Bloemstelen na den bloeitijd rechtopstaand 6 6 Kroonbladen paarsblauw met donkere aderen, dicht bowimperd, circa 8 maal zoolang als do kelk. Stengel rechtopstaand, boven klierachtig en wit behaard. Bladen 5-7-spletig met stompere lobben. 0,80-1,00. 2).. Juni, Juli. Sierplant uit Spanje . . . -J- G. platypiétalum Flsch. et Mey. Kroonbladen lichtpurper, 2 maal zoo lang als de kelk. Plant zacht behaard. Stengel rechtopstaand. Wortelbladen B-deellg met eironde, toegespitste, gezaagde slippen, stengelbladon S-spletig. Vruchtkleppen donzig. 0,80- 0,60. 21. Juni, Juli. Uit Z.-Europa. Leeuwarden, Valkenburg, Bolnes, Bingerden G. nodósum L. 7 Kroonbladen kort toegespitst, rond-omgekeerd-eirond, roodbruin, vaak bijna geheel naar beneden gebogen. Meeldraden tot aan het midden lang afstaand-behaard. Vruchtjes borstelig behaard. Bladen 5-7-spletig. Stengel, evenals de bladen, kortbehaard, naar boven met lange haren bezet. 0,45-0,60. 2}.. Mei—Juli. In boschachtige / streken. Vrij zeldzaam. Donkere ooievaarsbek. G. phaéum L. Kroonbladen afgerond. Meeldraden kaal of zeer fijn behaard. Vruchtjes niet rimpelig. Stengel naar boven evenals de bloemstelen klierachtig-behaard .... 8 , 8 Bloemstelen steeds na den bloeitijd naar beneden gebogen, later vaak weer rechtopstaand. Bloemkroon blauw, soms p wit. Bladen 7-deelig met bijna veerspletige slippen. Helmdraden met breed driehoekigen voet, plotseling naar 64. Geraniaceeën. 418 boven versmald. 0,30-0,90. 2J.- Juni—Angs. Op beschaduwde en grazige plaatsen. Vrij zeldzaam. Beemdooievaarsbek. G. praténse L. Bloemstelen steeds rechtopstaand 9 9 Bloemkroon witachtig met roode aderen. Bladen diep 7-deelig met oirondlancetvormige, diep veerdeelige slippen. Bloemstelen aangedrukt behaard. Helmknopjes ovaal. 0,20-0,50. 2).. Juli, Augs. Amsterdam. (G. aconitifólium I’Hérit.) G. rivnlére Vilt. Bloemkroon violet. Bladen 7-spletig met breed ruitvormige, diep getande slippen. Bloemstelen dicht klierachtig. Helmknopjes elliptisch. 0,80-0,80. 2(.. Juni—Augs. In bergachtige bosschen. Valkenburg, Helder. Boschooievaarsbek. G. silvaticum L. 10 Kelkbladen tijdens den bloeitijd nitgespreid .... 11 Kelkbladen tijdens den bloeitijd rechtopstaand, tijdens den vruchttgd samenneigend 17 11 Bladen niet of nauwelijks tot over de helft gespleten . 12 Bladen tot aan den voet of bijna tot aan den voet gedeeld. Kroonbladen ingesneden, omgekeerd-hartvormig . . 15 12 Kroonbladen niet ingesneden, langwerpig-wigvormig, rosé. Kelkbladen kort genaaid. Vruchtjes afstaand-kortbohaard. Zaden gegroefd. Stengel uitgespreid vertakt, kort- en zachtbehaard, naar boven klierachligbehaard. 0,10-0,40. ©. April—Septr. Aan wegen en op ruige plaatsen. Apeldoorn, Leiden, Z.-Limburg. Bondbladooiovaarsbek. G. rotandlfoUnm h. Komt in uiterlljk met G. pus 111 u m overeen, doch wijkt er vanaf door de rozeroode, ongedeelde bloembladen, door het laatste ook van G. mo 11 e. Kroonbladen ingesneden, omgekeerd-hartvormig. Zaden glad 13 13 Bladen in omtrek rond, 5-9-spletig. Kelkbladen kort toegespitst 14 Bladen in omtrek hoekig, 5-7-spletig met langwerpig-ruitvormlge, ingesneden, getande slippen, de ztjdelingsche onsymmetrisch. Kelkbladen genaaid, kort behaard, bijna zonder klieren. Bloemstelen na den bloei neergebogen. Kroonbladen rosé, evenals de helmdraden kaal. Vruchtjes dwars gerimpeld, kort behaard. 0,25-0,60. Q. Mei—Augs. In kreupelhout, heggen. By ons aangevoerd. Amsterdam, Rijswijk (Z.-H.l, Gorinchem, Rotterdam, Worm ervoer, Sittard. Ditgespreide ooievaarsbei. G. rtlvarlciUum Ebrb. 14 Stengel kortbehaard, uitgespreid vertakt, vaak liggend, boven klierachtig. Bladslippen wigvormig-langwerpig, van voren meest gekarteld. Vruchtjes niet rimpelig, aangedrukt-behaard. Bloemkroon zwak ingesneden, lila, klein. Soms 5 onvruchtbare meeldraden. 0,07-0,50. ®, soms ook ©O- Mei—Herfst. Op zandgrond, langs wegen en heggen. Algemeen. Kleine ooievaarsbek. G. pusilium L. De vaak zeer groote, op beschaduwde plaatsen groeiende ex. gelijken soms veel op G. py renaicum. Stengel zachtbehaard en met langere baren, liggend en 64. Geraniaceeen. 419 °Pstygend- Slippen der onderste bladen langwerpig, van voren ingesneden, die der bovenste lancetvormig. Vruchtjes kaal, dwars gerimpeld. Bloemkroon diep ingesneden, grooter, rosé, zelden wit (Scheveningen). 0,10- 0,40. O of ©O- Mei—Septr. Langs wegen, op akkers, aan dijken. Zeer algemeen. Zachte ooievaarsbek. G mólle L 15 Stengel afstaand behaard. Vruchtjes behaard. Bloemkroon even lang als of korter dan de kelk. Bloemstelen kort. Kelkbladen genaaid 16 Stengel aangedrukt-behaard. Bloeiwijzen zeer lang, boven de schutbladen uitstekend. Vruchtjes onbehaard. Bloemkroon iets langer dan de kelk, licht-purperrood. 0,20-0,60. ©. Juni—Septr. Op open en bebouwden grond. Vrij zeldzaam. Fijne ooievaarsbek. G. columbinum L. 16 Bloeiwijzen kort, even lang als of korter dan het schutblad. Vruchtjes met afstaande klierharen. Bladslipjes lijnvormig. Bloemkroon even lang als de kelk, purperkleurig, zelden rosé (Slikkerveer, Z.-Limburg, vry algemeen). Zaden raataehtig gepunt. 0,10-0,40. 0, ook QQ. Mei—Septr. Op bouwlanden, aan wegen en dijken, op kleigrond meest. Vrij algemeen. Slipbladooievaarsbek. G. disséctum L. Bloeiwijze bundel vormig, aan den top der takken opeengedrongen. Vruchtjes behaard. Bladslipjes niet lijnvormig. Bloemkroon korter dan of even lang als de kelk, zeer Jicht rosé cot bijna wit. Zaden zeer oppervlakkig netachtig geaderd. 0,10-0,50. O- Juni—Óctr. Uit N.-Amerika. Aangevoord. Gorinchera . G. carollniaanni L. i? Stengel en bladen bijna geheel kaal en van onderen glanzig. Bladen rondachtig-niervormig, handlobbig of -spletig met gekartelde slippen. Kelkbladen dwars gerimpeld met stekelpunt. Piaat der kroonbladen korter dan de nagel. Bloemkroon rosé. 0,10-0,30. Qo< zelden O- Mei—Augs. Op drogen, beschaduwden grond. Aangevoerd. Bunnik, Driebergen, Nieuwersluis, Breukelen, Apeldoorn. Glanzige ooievaarsbek. G. lócidam L. Stengel met afstaande klierharen. Bladen 3-5-tallig, met gestoelde dubbel-veerspletige blaadjes. Kelkbladen niet dwars gerimpeld, met naald. Plaat der kroonbladen even lang als de nagel. Bloemkroon rosé, zelden wit. Stinkende reuk. 0,10-0,50. Q en QQ. Mei—Septr. In bosohachtige streken, op beschaduwde plaatsen. Algemeen Stinkende ooievaarsbek. Robertskrui d. G. Robertianum L. 3. Eródium L’Hérit. Reigersbek. Behaarde kruiden met vertakte stengels. Bloemstelen oksel- 64. Greraniaceeën. 420 standig, langer dan de bladen, een 1-8-bloemig scherm dragend 1 1 Bladen eirond, met hartvormigen voet, gekarteld. Bloemstelen dicht kort klierachtig, evenals de kelkbladen met 3—B bloemen. Vruchtstelen min of meer omgebogen. 0,10-0,40. ©. April—Juli. Aangevoerd. Apeldoorn, Den Haag, Rotterdam. Ma 1 ver e 1 gersbek. B. malacofdes Wllld. Bladen samengesteld 2 2 Vruchtsnavel hoogstens 0,045 lang, dun. Kelkbladen 'kort gepunt 3 Vruchtsnavel 0,06-0,08 lang, krachtig, dik. Kelkbladen genaaid. Kroonbladen omstreeks even lang als de kelk. BJoeiwijzen meest 3-7-bloemig. Bladslippen stomp, ovaal of langwerpig. 0,20-0,60. ©. Mrt.—Septr, Aangevoerd. Rotterdam, Gorinchem E. cicóuiam Wllld. 3 Vruchtbare meeldraden aan den voet verbreed, zonder tandjes. Bloeiwijzen meest meerbloemig. Bladen geveerd. Blaadjes zittend, veerspletig, met gezaagde slippen. Stengel rechtopstaand of uitgespreid, ruwbebaard. Bloemkroon rood, rosé, soms wit. 0,08-0,45. © en ©O. April—Octr. Op zandgrond, vooral op bebouwde grazige plaatsen. Algemeen. Reigersbek. E. cicufarium L’Hérit. De var. 13. pirapinéllifoliura Wllld, met enkel gezaagde blaadjes, terwijl 2 der kroonbladen een geelachtige vlek hebben, is vrii algemeen gevonden. Vruchtbare meeldraden aan hun voet aan weerszijden met een tandje. Blaadjes kortgesteeld of zittend, dubbelgezaagd. Stengel opstijgend. Bloemkroon roodachtig lila. 0,10-0,40. Mei—Septr. Op ruige plaatsen. Zeldzaam. Muskusreigersbek. E. moschatum L’Hérit. LXV. Pam. Tropaeolaceeëu. vin. Kelk 2-lippig, 5-deelig, gespoord. Bloemkroon ö-bladig, symmetrisch. Meeldraden 8. Vruchtbeginsel 1 met 1 stijl. Vrucht 3-deelig. Bladen schildvormig. 1 Bloetnkroonbladen 5, de 8 voorste genageld, vaak kleiner dan de 2 achterste. Vrucht met 3 knobbels, niet openspringend. Stengel klimmend. Tropaéolum 4tSt. 1. Tropaéolum L. Oostindische kers. 1 Bladen cirkelrond, van onderen grijsgroen, langgesteeld. Bloemkroonbladon stomp, de 3 voorste met franje aan den voet, oranje met vuurroode strepen tot rood. 1,50-3,00. ©, In haar vaderland dj.. Juni—Herfst. Sierplant uit Peru, vrij vaak verwilderd. Oostindische kers. f T, majas L. Bladen bijna hartvormig, 5-7-spletig, met gelobde of gaafrandige slippen, met stekelige punten, De 2 bovenste bloetnkroonbladen gespleten, de 3 onderste met franje. Spoor gebogen. Bloemkroon geel. 1,50-3,00. ©. Juni—Herfst. Sierplant uit Peru, te Arnhem waarschijnlijk aangevoerd. (T. canariense Hort., T. peregrinum Jacq.). Kanariekers. f T. adiincnm Sm. 65. Tropaeolaoeeën. 421 LX VI. Fam. Oxalidaceeën. Klaverzuringachtigen. Bladen 3-tallig, zuur. Kelk 5-hladig of -deelig. Bloemkroon 5- hladig. Meeldraden 10, waarvan de 5 buitenste korter zijn, vaak aan den voet vergroeid. Stamper 1 met 5 stijlen. Vrucht een 5-hokkige doosvrucht. 1 Meeldraden 10, aan den voet iets vergroeid. Bladen 3- tallig, langgesteeld. Blaadjes omgekeerd-hartvormig. O'x a1 is 4SS. 1. O'xalis L,. Klaverzuring. 1 Stengel niet bebladerd, slechts met 2 schutblaadjes, 1- bloemig, langer dan de bladen. Bloemkroon wit of roodaohtig wit, rood geaderd met gele vlekken aan den voet. Bloemen soms ook kleistogaam. 0,05-0,10. 2}.. April, Mei. In bossohen of op beschaduwde, vochtige plaatsen. Vrij algemeen .... Koekoeksbrood. Hazenklaver. Witte klaverzuring. 0. Acetosélla L Stengel bebladerd. Bloeiwijzen 2-5-bloemig. Bloemkroon lichtgeel 2 2 Stengel rechtopstaand. Wortelstok met vleezige uitloopers. Bladstelen aan den voet zonder steun blaadjes. Bloembladen afgerond. Vrnchtstelen opgericht of uitstaand. 0,10-0,30. 2).. Juni—Octr. Op bouwland en in moestuinen, ook onder heggen. Algemeen. Koekoeksbrood. Hazenklaver. Schapenklaver. Stijve klaverzuring. 0. stricta L. Stengel liggend, aan den voet vaak wortelend. Bladstelen aan den voet met 2 kleine, vastgegroeide steunblaadjes. Bloembladen vaak iets ingesneden. Vruchtstelen naar beneden gebogen. 0,05-0,30. Q en 00- April—Octr. Tusschen groenten in moestuinen. Vrij zeldzaam. Schapenklaver. Gehoornde klaverzuring. 0, corniculata L. LXVII. Fam. Liuaceeëll. Vlasachtige n. Kelk 4-5-bladig of -deelig. Bloemkroon 4-5-bladig. Meeldraden 4-5, vaak van onderen vergroeid. Stamper 1 met 4 of 3 stijlen. Doosvrucht 4-5-, schijnbaar 8-10-hokkig. 1 Kelk 5-bladig, met ongedeelde bladen. Bloembladen 5. Meeldraden 5. Doosvrucht onvolkomen 10-hokkig. Li n u m 423. 66. Oxalidaceeë n.—67. Linaoeeën. 422 Kelk 4-deelig, de slippen 2-3-spletig. Bloembladen 4. Meeldraden 4. Doosvrucht 8-hokkig . Kadi o 1 a 493. 1. Linum L. Vlas. v. Meestal onbehaarde kruiden met sterk bebladerden stengel, zittende, meest smalle bladen en bloemen in trossen of bij schermen 1 1 Kelkbladen fijn, doch niet klierachtig gewimperd. Bloemen blauw, zeldzamer wit, vrtj groot. Bladen (boven) verspreid, iancetvormig. Kelkbladen eirond, bpna zoo lang als de doosvrucht. 0,80-1,20. ©. Juni, Juli. Gekweekt, vrij vaak verwilderd of als opslag. Lyjnzaad. Vlas. f 1.. usUatfssimum L. Stengel hooger. Bloemen en doosvruchten kleiner. Doosvrucht niet openspringend. Zaden donkerder. De variëteit: a. vulgare Seh. et Mart, Kelkbladen klierachtig gewimperd. Bloemen groot, rood, of klein, wit met gelen voet 2 2 Bladen tegenoverstaand, spits, de onderste omgekeerdeirond, de bovenste langwerpig-lancetvormig. Stengels draadvormig, naar boven gaffelvormig vertakt. Kelkbladen langwerpig. Bloemkroonbladen klein, toegespitst, wit, met gelen voet. 0,07-0,20. O- Juni—Augs,. In de duinen en op voohtigen zand- en heigrond. Algemeen. Geelhartje. L. catarcticum L. Lijkt in uiterliik wel wat op eender Caryophyllaceeën, doch is door de 2-kleurige bloembladen geraakkeliik te onderscheiden. Bladen verspreid, lyn-lancetvormig. Stengel rechtopstaand, sterk vertakt. Kelkbladen eirond-lancetvormig, vliezig gerand, gezaagd. Bloemen in losse, byna pluim vormige, schermvormige trossen, rood of rosé. 0,20- 0,40. O- Juni—Octr. Sierplant uit Algiers. Grootbloemig vlas. •(• L. grandiflórnm Desf. 2. Radiola Gm. iv. 1 Stengel draadvormig, gaffelvormig vertakt. Bladen tegenoverstaand, eirond-langwerpig. Bloemen zeer klein. Bloemkroon even lang als de kelk, wit. 0,02-0,10. ©• Juni—Septr. Op vochtigen zand- en heigrond. Algemeen. Duizendgraan. Dwergvlas. R. linoides Gmel. LXVIII. Pam. Balsaminaceeën. Balsemien achtigen. Kelk meest 3-bladig, waarvan één grooter en gespoord, soms 5. bladig. Bloemkroon 5-bladig, niet gelijk van grootte, de zijdelingsche 2 aan 2 vergroeid. Meeldraden 5, met samenhangende helmknoppen. Vruchtbeginsel 5-hokkig, met 5-lobbigen, zittenden stempel. Vrucht een elastisch openspringende doosvrucht. 1 Kenmerken als voor de familie zijn opgegeven. Impatiens 494. 68. Balsaminaceeën. 423 1 Bladen (althans de bovenste bijna) kransstandig ... 2 Bladen (althans de hoogere) verspreid 3 2 Bladen elliptisch tot lancetvormig, aangedrukt getand. Bloemen in okselstandige trosjes. Spoor lang, dun, gebogen. Bloemen scharlakenrood of wit. 0,60-1,00. %. Janr.—Deer. Sierplant uit 0.-Afrika. Zanzibar’s balsemien. f I. Sultaui Hook. Bladen eirond-Jancetvormig, spits, gezaagd, de bovenste meest in kransen van 3. Bloemen in achermvormige trossen of pluimen. Stengel knoopig geleed, inde knoopen evenals de bladstelen met klierharen. Spoor kort. Bloemen purper. 0,60-2,00. O- Juli—Octr. Sierplant uit 0.-Indie, vaak sterk verwilderd. Rouzenbalsemien.fl. glandulfgera Kojle. o Bloemen in do bladoksels 1-4 bjjeen, samen een verlengden tros vormend. Spoor korter dan de bloemen. Stengel dik, sappig, rechtopstaand. Bladen langwerpig tot lancetvormig, spits, gezaagd, de onderste tegenoverstaand. Bloemen wit, rood, bont, vaak gevuld. Vrucht eirond, behaard. 0,30-0,60, O- Juli, Augs. Sierplant uit O. indië (Balsamina femina Gaertn.) f I. Balsamina L. Bloemen in gesteelde trossen. Doosvrucht lang en kaal. 4 4 Trossen korter dan de bladen, 3-4-bloemig. Bloemen hangend, groot, met gekromde spoor, soms de meeste kleistogaam. De vruchten, die bijna rijp zijn, slingeren bij de geringste aanraking de zaden met groote kracht weg. 0,20-0,60. 0. Juni—Septr. Op schaduwrijken, vochtigen grond en aan oevers van beken. Vrij algemeen. Kruidje-roer-mij-niet. Springzaad. I NÓli tangere L. Trossen even lang als of langer dan de bladen, 4-10- bloemig. Bloemen rechtopstaand, klein, met rechte spoor. Bloemkroon lichtgeel. 0,30-0,60. Q. Juni— Octr. Aangevoerd. Vrij algemeen. Klein springzaad. I. parviflóra D. C. LXIX, Fam. Rutaceeëïl. Ruitachtigen. Planten onvolledig 2-huizig of 2-huizig. Bladen meest geveerd oj S-tallig. Kelk 4-5-deelig. Bloemkroon 4-5-bladig. Meeldraden 4-10. Stampers 1-5. Vracht gevleugeld of een doosvrucht. 1 Kruidachtige planten, soms heesters (doch dan 6-10 meeldraden inde bloem) 2 Heesters of boomen. Bloemen onvolledig 2-huizig. Kelk 4-5-lobbig of -deelig. Kroonbladen 4-5. Meeldraden 4-5. Vruchtbeginsel 2-5-hokkig. 3 2 Kelk 4 deelig, blyvend. Kroonbladen 4. gelijk aan elkaar. Meeldraden 6-10, rechtopstaand. Doosvrucht 4-lobbig Ruta 495. Kelk 5-deelig, blijvend. Kroonbladen 5, iets ongeluk. Meeldraden 10, naar beneden hellend. Doosvrucht 5-Jobbig . . . . Dictamnus 4^5. 3 Bladen 3-tallig. Vrucht een 2-hokkige, 2-zadige vleugel vrucht. Ptélea 495. Bladen enkelvoudig, lederachtig. Vrucht een steenvrucht met 2-4 eenzadige, kraakbeenige steenkernen Skimraia-#35. 69. Kutaceeën. 1. Impatiens L. 424 1. Ruta Trn. vm. 1 Plaut kaal, grijsgroen. Stengels rechtopstaand. Bladen gesteeld, dubbelof 3-voudig-geveerd. Blaadjes langwerpig, het eindellngsche omgekeerdeirond. Bloemen in bijschermen, 4- (de topbloemen 5-)tallig. Bloemkroon geelgroen. Sterke reuk. 0,30-0,90. 4 soms Juni—Augs. In tuinen gekweekt, een enkele maal verwilderd (Breda). üitZuid-Europa. Scherp aromatisch Wijnruit, -j* R. gravéolens L. 2. Dictamnus L. x. 1 Stengel vooral boven kort-en klierachtig-behaard. Bladen oneven-geveerd Blaadjes eirond tot lancetvormig, klein gezaagd, met doorschijnende puntjes. Bloemen in trossen. Bloemkroon groot, rosé, met donkere aderen, ook wit. Sterke reuk. 0,60-1.20 4. Mei, Juni. Sierplant. (D. Fraxinella Pers,). Vuurwerkplant. Witte diptam. Esschonkruid. f D. albus L. 3. Ptélea L. vi. 3 Blaadjes zittend, eirond tot langwerpig, spits, iets getand, van onderen bleekgroen, iets behaard, het middelste grooter. Bloemen in schermvormige pluimen, geelachtig-groen, welriekend. 2,00-3,00. Ij. Juni. Sierstruik uit Noord-Amerika . . . Lederboom. f P. trifoliata L. 4. Skimmia Thunbg. 1 Altijd groene heoster. Bladen langworpig-elliptisch of omgekeerd-langwerpig-eirond-elliptiseh, naar beide einden versmald, 0,08-0,12 lang, 0,025 breed, van boven glanzig, van onderen lichter groen. Bloemen wit of goelachtig wit. Vruchten zoo groot als een erwt, vlakrond, kantig, aan den top ingedrukt, koraal- of scharlakenrood. 2,00-3,00. fy. Mei, Juni. (S. oblata Moore) . . . Skimmia. -j* S. Japóulca Thunbg. LXX. Pam. Simarubaceeën. Bladen meest gewerd. Planten meest 2-huizig. Kelk 4-5-deelig. Bloemkroon 4-5-bladig. Meeldraden 2-10. Vruchtbeginsels 3-5. 1 Bloemen 2-huizig of veeltelig. Meeldraden 2-3, inde manneliike bloemen 10* Vrucht uit 3-5 langwerpige, samengedrukte vleugel vruchten bestaand. Ailanthus ASS. 1. Ailanthus Desf. m. 1 Bladen oneven geveerd, zeer groot. Blaadjes eirond tot langwerpig-lancetvorraig, toegespitst, aan den voet grof getand, met een klier aan iederen tand. Bloemen in pluimen, geelachtig-wit, naar vlier riekend. 8,00-12 00 Ij. Juni, Juli. Sierboom uit China. , H eme 1b oom. f A. glaudnlósa Desf, Lijkt veel opßhus typhina, doch is veel hooger en door de biina kale bladstelen en bloeiwllzen gemakkelijk te onderscheiden. In vruchttoestand lykt zij op een Fraxinus, doch de bladen staan verspreid. LXXF. Pam. Aiiacardiaceeën. Boomen en heesters, meest 1- en 2-huizig. Kelk 3-5-tandig, klein. Bloemkroon 3-7-bladig of ontbrekend. Vruchtbeginsel 1 met 3 stijlen. Vrucht een steenvrucht. Veelal scherp giftige planten. 70. Si marubaceeën.—7l. Anac ardiaceeën. 425 1 Bloemen 2-slachtig, veeltelig of 2-huizig. Kelk 5-tandig. Kroonbladen 5. Meeldraden 5. Stijlen 3. Vrucht l-(3)-zadig, droog . . Rhus ■tSO. 1. Rhus Trn. Pruikenboom. v. 1 Bladen enkelvoudig, ongedeeld, langgesteeld, omgekeerd-eirond of elliptisch, gaafrandig, van onderen blauwgroen. Bloemen op afstaand behaarde stelen in losse, tijdens den vruchttijd dicht wollige pluimen, tweeslachtig, groenachtig-geel, soms wit. 3,00-4,50. t>. Juni, Juli. Sierstruik uit Z.-Europa G e w o n e pr u i k en b o o m. f R. Cótinns L. Bladen samengesteld 2 ■2 Stengel liggend en wortelend of klimmend, onbehaard, met knobbelige puntjes. Bladen 3-tallig, langgesteeld. Blaadjes breed-eirond, toegespitst. Bloemen in kleine, losse pluimen, groenachtig, vaak purper geaderd. 0,60-2,40. 1). Mei, Juni. Uit Noord-Amerika. Vergiftig! Sap uiterst scherp. Hier en daar als sierstruik, een enkele maal (Leyduin, Lonneker) verwilderd Gif su mac. fit. Tuxlcodéndron L. Stengel rechtopstaand, vertakt. Bladen oneven-geveerd. Blaadjes talrijk (11-25), langwerpig-iancetvormig, toegespitst, gezaagd. Bloemen ineen dichte pluim 3 3 Blaadjes kaal, van onderen blauwgroen. Bladstelen en takken kaal of (zooals bij de mannelijke planten) behaard. Bloemen vaak 2-huizig, groenachtig. Vruchten rood gekleurd. 3,00-8,00. I). Juli,Augs. Sierstruik uit Noord-Amerika . . . Gladdepruikenboom. fR. giabra L. Blaadjes van onderen fljnbehaard, vaak grijsachtig-wit, meest lichtgroen. Bladstelen on takken dichtbehaard. Bloemen meest 2-huizig, geelachtigwit. Vrucht purperrood, 3,00-6,00. I). Juni, Juli. Sierstruik uit Noord-Amerika, enkel verwilderd (Doetinchem). Azijn b o o m. f R. ty phlna L. LXXIL Sapindaceeën. Kastan jeachtige n. vu. Boomen of heesters. Bloemen veeltelig. Kelk 5-tandig. Bloemkroon 4-5-hladig, symmetrisch. Meeldraden 5-8. Stamper 1, met een 3-hokkig vruchtbeginsel. Vrucht 1-hokkig, meest éénzadig. Doosvrucht met 2 kleppen openspringend. 1 Bladen verspreid, oneven geveerd 2 Bladen tegenoverstaand, handvormig samengesteld, 5-7-tallig. A ésc ulu s 4SS. 2 Bloemen symmetrisch , . . Koelreutéria 437. Bloemen regelmatig . Xanthóceras 437. 1. Aésculus L. Wilde kastanje. Paardekastanje. 1 Knoppen meer of minder kleverig. Kroonbladen meest 5. Meeldraden meest 7, neergebogen. Doosvrucht stekelig 2 Knoppen niet kleverig. Kroonbladen 4. Meeldraden 5-8, recht. Doosvrucht niet stekelig. (Pavia Boerh.) 3 2 Bladen 5- of 7-tallig. Blaadjes wigvortnig-breed lancetvormig, kort-toegespitst, gezaagd, iets geplooid, de buitenste kleiner. Meeldraden meest 7. Kroonbladen met gegolfden rand, wit, geel of rood gevlekt. 15,00-20,00. b. Mei, Juni, soms inden Herfst weer. Vaak als sierboom aangeplant. Dit Noord-Griekenland en Klein-Azië. Wilde kastanje. -j-A. Hlppocastanam L. Bladen meest 5-tallig. Blaadjes bijna geheel vlak of meer of minder geplooid, de buitenste niet veel kleiner. Kroonbladen 4 of 5, niet gegolfd, 72. Sapindaceeën. 426 rood. Doosvruchten met weinige of korte stekels of zonder stekels, groot. 12,00-16,00. I). Mei, Juni. Sierboom. Een bastaard van A. Hippocastanura en A. Pa via. (A. rubicunda Lodd.). Roode wilde kastanje. *j- A. carnea Willd. 3 Boomen 4 Heesters. Bladen 5-tallig met 0,06-0,08 lange, onbehaarde stelen. Blaadjes bijna zittend, elliptisch, naar beide zyden versmald, onregelmatig gezaagd, van boven donker-, van onderen grijsgroen. Bloemen in groote, langgesteelde, tot 0,40 lange pluimen, wit. Nagels der kroonbladen ver uit den kelk stekend. Meeldraden bijna 3 maal zoo lang als de bloemkroon. 1,50-3,00. h- Juli, Augs. Sierheester uit N.-Amerika. (A. parviflóra Walt.) -j- A. macrostachya Mcaz. 4 Bladen 5-tallig. Blaadjes langwerpig, toegespitst, gezaagd, met wigvormigen voet, van onderen evenals do stelen bijna kaal, alleen inde hoeken der aderen gebaard. Kroonbladen Janggenageld, langer dan de helmkuopjes, vuilpurper. Nagels der kroonbladen nauwelijks uit den kelk stekend. 3,00-8,00. Mei, Juni. Sierboom uit Noord-Arnerika. (P. rubra Lrak.l. Gladde wilde kastanje, *J* A. Pa via L. Bladen 5-7-tallig. Blaadjes ongelijk gezaagd, van onderen evenals de stelen zachtbehaard. Bloemkroon lichtgeel. Nagels der kroonbladen boven den kelk uitstekend. Overigens als de vorige. 3,00-8,00. Ij. Mei, Juni. (P. flava D. C.) . . . . Gele wilde kastanje, f A, flava Aifc. 2. Koelreutéria Lx. 1 Kroonbladen (3-)4, aan den nagel met een kort 2-deelig aanhangsel. Meeldraden (5-)8. Bladen met meest 11-13 blaadjes. Bloemen geel, in eindelingsche trossen. Doosvrucht opgeblazen. 2,00-4,00. Juli, Augs. Sierheester uit China -j- K. paulcnlata Lx. 3. Xanthóceras Bunge. 1 Kroonbladen 5. Meeldraden 8. Blaadjes gezaagd Bloemen groot, wit, de mannelijke aan den voet rood, do 2-slachtige geel, in eindelingsche rechtopstaande, 0,2 lange trossen. Ij. Mei, Juni. Sierheester of boom. f X. sorblfólia Bunge. LXXIII, Fam. Aceriiceeëïl. Eschdoornachtigen. Boomen met tegenoverstaande bladen, 2-slachtig, 1- of 2-huizig. Kelk meest 5-{4-9)-tandig of -deelig. Bloemkroon meest 5(4-9)- bladig of ontbrekend. Meeldraden meest 8 {5-12). Stamper 1 met 1 stijl en 2 stempels. Vrucht een tweedeelige, gevleugelde splitvrucht. 1 Planten 2-slachtig of 1-huizig. Kelk 2-, zelden 4-deelig. Kroonbladen 5, even groot. Meeldraden meest 8 (5-10). Vleugelvrucht 2-deelig. Bladen min of meer gelobd. A'c er 459. Planten 2-huizig. Kelk 4-5-tandig. Bloemkroon ontbrekend. Meeldraden 4-5, met zittende helraknopjes. Bladen 5- of 3-tallig geveerd, Negündo 1, A’cer L. Eschdoorn. Ahorn. vin. Boomen of heesters met tegenoverstaande, langgesteelde, meest handlobbige bladen, eindelingsche, samengestelde, schermvormige trossen of schermen, groenachtig-gele bloemen en 2-vleugelige splitvruchten 1 73. Aceraceeën. 427 1 Bloemen in rechtopstaande, schermvormige trossen. Vleugels der vruchten bijna horizontaal afstaand ... 2 Bloemen in hangende trossen. Vleugels der vrucht iets afstaand. Bladen 5-lobbig, van onderen blauwgroen. Lobben toegespitst, ongelijk gezaagd-gekarteld. Bloemkroon groenachtig. 20,00-25,00. 1). Mei, Juni. In bosschen en kreupelhout, in en aan de duinen. Vrij zeldzaam. Vaak aangeplant. Eschdoorn. A. Pseudo-platanus L. 2 Bladen bochtig 5-7-lobbig, van onderen kaal. Lobben lang-toegespitst, aan weerskanten met 1-2 spitse tanden. Bochten stomp. Bloemen tegelijk met de bladen verschijnend. Bloemstelen bijna kaal. Bloemkroon geelgroem 20.00-25,00. b. April, Mei. Vaak aangeplant. Noorsche eschdoorn. -j- A. plataunides L. Bladen 5-lobbig, van onderen zacht-behaard. Lobben stomp, gaafrandig of gekarteld. Bochten spits. Bloemen kort na of tegelijk met de bladen verschijnend. Bloemstelen zachtharig. Bloemkroon geelachtig-groen. 3,00-6,00, maar ook tot 18,00. h- Mei, Juni. In bosschen en heggen. Vaak gekweekt. Booghout. aak. A. campéstre L. Bovendien vindt men als sierboomen in tuinen en parken nog: 1 Bloemen tegelijk met of kort na de bladen verschijnend, in trossen of schermvormige trossen 2 Bloemen lang voor de bladen verschonend, kortgesteeld, in zittende kluwens 3 2 Bloemen in schermvormige trossen, tegelijk met de 5-, zeldzaam 3-lobbige bladen of kort daarna verschijnend. Bladen dun, met lang toegespitste lobben, van onderen meest blauwgroen, de middelste lob ver hovende zijdelingsche uitstekend. Bloemen geelachtig, aan het einde der korte takken tweeslachtig, uit zijknoppen raanneljjk. Vruchtjes bijna horizontaal afstaand met rechtopstaande vleugels. Boom. 10,00-20,00. b- April, Mei. Uit Noord-Amerika. (A. nigrura Mchx.). Suikerahorn. •{* A. sacchHrinum Waugenh. Bloemen in Janggesteelde trossen. Bladen dun, rondachtig, hartvormig, in het bovenste deel 3-lobbig, fijn en dubbel gezaagd, met bruingeel behaarde stelen. Bloemtrossen 0,08-0,15 lang. Bloemen groot, geelachtig groen. Vruchten mei loodrecht afstaande, rechte of iets sikkel vormige vleugels. Schors witgestreept. 3,00—6,00. b- Mei. Uit N.-Amerika. Pensylvanische eschdoorn. -{* A. pensylvaiiicum L. 3 Bloemen bijna zittend. Kelk in beiderlei bloemen 5-deelig. Bloemkroon ontbrekend. Vruchtbeginsel behaard. Vrucht later onbehaard, kortgesteeld. Bladen 5-7 lobbig, mot getande lobben. Bloemkroon groen en rood gevlekt. 10,00-16,00 b. Maart, April. Uit Noord-Amerika. (A. saccharinum L.). . . . Witte eschdoorn. -{■ A. dasycarpum Hhrh. Bloemen gestoeld. Kelk en bloemkroon der mannelijke bloemen 5-bladig, der vrouweiyke bloemen meest 4-bladig. Vruchtbeginsel en vrucht kaal. Vrucht ten slotte langgesteeld, overhangend. Bladen meest 3-lobbig, on*, gelijk-gezaagd, bruinachtig, van onderen roodachtig. Bloemen scharlakenrood, zeldzamer lichter. 5,00-8,00. b- April. Uit N.-Amerika. Roode eschdoorn. -f A. rübmm L. 2. Negündo Mnch. xxn. 1 Bladen 3- of 5-tallig geveerd. Blaadjes eirond, grof-gezaagd, het middelste 73. Aceraoeeëu. 428 vaak gelobd. Bloemen klein, in veelbloemige bundels, aan lange draadvormige stelen, groenachtig of roodachtig. Vruchtjes met weinig afstaande vleugels, kaal. 10,00-16,00. b. Maart, April. Sierboom uit Noord-Amerika. (Acer Negundo L.). Vedereschdoorn. f N. aceroi'des Mach. LXXIV. Pam. Polygalaceeën. Kelk ö-bladiy, de twee zijdelingsche blaadjes (vleugels) groot, gekleurd. Bloemkroonbladen 3i-5), met elkaar en met de meeldraden tot een meestal naar achteren gespleten huis vergroeid, het voorste omgeeft de meeldraden en loopt 'naar voren in franje uit. Meeldraden S, eenbroederig, doch naar hoven in 2 bundels gescheiden. Stamper 1, met 2-bokkig vruchtbeginsel. Vrucht meest een doosvrucht. Bloemstelen met 3 schutblaadjes. 1 Bloemen in trossen Pol y'g a1 a 459. 1. Poly'g’ala L. Vleugeltjesbloem. xvm. Kale, meest veelstengelige kruiden met bebladerden stengel, gaafrandige, meest ongesteelde bladen en eindelingsobe trossen (soms alleenstaande bloemen) ........ 1 1 Zijnerven der 3-nervige vlengelachtige kelkbladen aan den top dooreen schuine nerf met de middelste verbonden, van buiten netachtig vertakt 2 Zijnerven der S-nervige vleugelachtige kelkbladen aan den top niet melde middelste verbonden, weinig vertakt. Onderste bladen voel grootordan de andere, omgekeerd eirond of spatelvormig, meest ineen roset. Bloemen vrfl groot (0,01 lang), meest levendig blauw, zeldzamer rosé of wit. Vleugels van den kolk omstreeks even breed als, maar duidelijk langer dan de doosvrucht, iets spits. Stengelbladen omgekeerd eirond-langwerpig of langwerpig-wigvormig, spits. Bitter smakend. 0,05-0,15. %. Mei, Juni. Gekweekt. Waarschijnlijk verwilderd bij Noordwjjk. Bittere vleugeltjesbloem. -j- P. amara L 2 Schutbladen duidelijk korter dan, of de middelste even lang, als de bloemsteel 3 Middelste schutbladen langer dan de steel der bloemen, vóór den bloei boven de bloemen uitstekend, de kegelvormig versmalde tros inhullend. Tros veelbloemig, verlengd. Bloemen kleiner dan b(j P. vulgaris Bladen lancetvormig, de onderste eirond-langwerpig. Stengel opstijgend Bloemkroon vuil roserood, zelden wit of blauw. 0,07-0,30. ij.. Mei—Juli. Aan boschkanten en weiden. Zuid-Limburg. Kuifvleugeltjesbloem. P. comósa Schk. 3 Tros veelbloemig, eindelings, aan den top afgerond. Vleugels iets langer en gewoonlijk breeder dan de doosvrucht, stomp, vaak met een stekelpnntje. Bladen lijn-lancetvormig, spits, de onderste kleiner, spatelvormig of breed-lancetvormig, alle verspreid. Stengels rechtopstaand of opstijgend. Bloemen blauw, zeldzamer roserood 74. Polygalaoeeën. 429 of wit. 0,07-0,30. 2J.. Mei—Juli. Op grazigen zand- en heigrond en inde duinen. Algemeen. Vleugel tjesbloem. P. vulgaris L. De var. ft. oxy'ptera Rchb. met spitse vleugels, smaller dan de doosvrucht on blauwe, roode of groenachtig-witte bloemen, terwijl de geheele plant armbloemiger is, is bet meest aangetroffen. De vorm P. d u n én s is D u m. op de Noordzee-eilanden heeft liggende, uitgespreide stengels. Tros armbloemig, meest 5-bloemig, ten slotte zijstandig (doordat er zijtakken boven uitsteken). Vleugels even lang als de kleine doosvrucht. Bladen breeder dan bij P. vulgaris, lancetvormig, opeengedrongen, de onderste langwerpig, tegenoverstaand of bijna tegenoverstaand. Stengels liggend, dun, draadvormig, vaak sterk vertakt. Bloemen klein, lichtblauw, soms rosé of wit. 0,06-0,25. OO of 2J.. Mei—Septr. Op vochtigen heide- en veengrond. Vrij algemeen. (P. depressa Wenderoth). Liggende vleugeltjesbloem. P, serpyllacea Whe. LXXV. Fam. Celastrinaceeën. Boomen of heesters. Kelk 4-5-spletig of -deelig. Bloemkroon 4-5- bladig. Meeldraden 4-5, afwisselend met de kroonbladen, op een het vruchtbeginsel omgevende schijf ingeplant. Stamper 1 met 1-3 stijlen en stempels. Vrucht een 2-5-hukkige'~doosvrucht. 1 Bladen enkelvoudig, ongedeeld. Zaden met gekleurden zaadmantel. Kelk 4-5-spletig. Kroonbladen en meeldraden 4-5, de eerste op den rand, de laatste op een vleezige schijf ingevoegd. Stijl 1. Doosvrucht 4-5-lobbig en -bokkig. Hokjes 1-zadig. Bladen tegenoverstaand. Euónymns 431. Bladen 3-tallig of geveerd. Zaden zonder zaadmantel. Kelk B-deelig, gekleurd, afvallond. Kroonbladen en meeldraden B. Stijlen 2-3. Vrucht vliezig, opgezwollen, 2-3-hokkig. Zaden beenlg. Bloemen in hangende trossen Staph y léa 430. 1. Staphyléa L. Pimpernoot, v. 1 Bladen 5-7-tallig, geveerd. Bloemen bij hot opengaan bolrond, in lange, iets vertakte trossen. Kroonbladen wit, van buiten vaak roodachtig. Helmdraden kaal. 2,00-5,00. b- Mei, Juni. Sierstruik uit Zuid-Duitschland, Gevederde pimpernoot. + S. pinnata L. Bladen 5-tallig, de bovenste S-tallig, geveerd. Bloemen bij het opengaan omgekeerd-rolrond-kegelvormig, in rechtopstaande tot overhangende breed eironde pluimen. Helmdraden beneden behaard. Bloemen wit 3,00-5,00. h. Mei, Juni. Sierstruik uit den Kaukasus. Kaukasische pimpernoot. -j- S. cólchlca Stev. 75. Celastrin a c e e en. 430 2. Euónymus L. Kardinaalsmuts. v. Heesters met tegenoverstaande, enkelvoudige, fijn gezaagde bladen, okselstandige, gesteelde bijschermen en een roode, 4-5-lobbige doosvrucht 1 1 Bloemen meest 4-tallig. Doosvrucht stompkantig, zonder vleugels 2 Bloemen meest 5-tallig. Takken rolrond, iets samengedrukt, meest glad. Kroonbladen rond, groenachtig. Doosvrucht gevleugeld, purper. Zaadmantel oranje, het zaad geheel omgevend. 1,50 4,00. j». Mei, Juni. Sierstruik uit Zuid-Duitschland. Breedbladige kardinaalsmuts. f E. latlfóliiis Scop. Bladen veel grooter dan bij E. europ a e u s, bloemstelen als bij E. verrucosus, veel dunner. 2 Takken vierkant, glad ot' met enkele wratjes. Kroonbladen langwerpig, lichtgroen. Doosvrucht menierood. Zaadmantel oranje, het geheele zaad omgevend. Zaden wit. 0,90-2,40. b- Mei, Juni. In boschrijke streken en heggen. Vrij algemeen. Ook als sierstruik. Papenmnts. Kardinaalsmuts. E. europaéus L. Takken rolrond, dik met zwarte wratjes bezet. Kroonbladen rond, groenachtig met bloedroode punten. Doosvrucht geelachtig. Zaadmantel bloedrood, slechts de helft van het zaad omgevend. Zaden zwart. 1,20- 1,80. b. Mei, Juni. Sierstruik uit Oost-Duitschland. Buwe kardinaalsmuts. j-E. verrucosus Scop. LXXVI. Pam. Aquifoliaceeën. Hulstachtigen, v. Heestent of hoornen met stijve bladen. Kelk 4-9-spletig. Bloemkroon 4-9-deelig. Meeldraden 4-9, voor de kelkslippen staand. Stamper 1, met zittenden, 4-8-lobbigen stempel. Vrucht een bes. 1 Kelk 4-5-tandig, blijvend. Bloemkroon stervormig, 4-5- deelig. Meeldraden 4-5. Stempels 4-5, zittend. Bes 4-5-zadig Tlex 431. Kelk (4-)6-tandig. Bloemkroon stervormig, 4-6-spletig. Meeldraden 4-6. Stempels 6-8. Vruchten 6-8-steenige bes Pri n o s 433. 1. Ilex L. 1 Bladen eirond, met stekelpunt, stekelig getand en gegolfd, glanzig, lederachtig. Bloemen in 5-IÖ-bloemige bijschermen, inde bladoksels. Bloemkroon wit. Vruchten rood. 0,60-3,60. 1). Mei, Juni, vaak ook Herfst. In hooggelegen bossehen. Vrij algemeen. Ook vaak als sierstruik. Hulst. I. Aquifólium L. De var. 0. senéscens Gaud, met bijna gaafrandlge bladen, alleen aan den top vaneen stekel voorzien en soms met enkele tanden, is zeldzaam gevonden. 76. AquifoliaceeSn. 431 2. Prinos L. 1 Bladen altijd groen, langwerpig, spits, aan den top iets getand, glanzend. Bloemen inde bladoksels, meest 3 bijeen. Bloemkroon wit. Vruchten 1 zwart. 1,00-2,00. !j. Juli, Augs. Sierheester uit Canada. f P. glaber Alt. LXXVII. Pam. Yitaceeëll. Wijnstokachtige d. v. Klimplanten met hechtranken. Kelk gaafrandig tut 4-5-tandig. Bloemkroon 4-5-bladig, vaak van boven verbonden. Meeldraden 4-5, voor de kroonbladen slaand. Stamper met 1 stijl en stempel. Vrucht een tweehokkige bes. 1 Kelk 5-tandig. Kroonbladen van boven verbonden, mutsachtig van den voet loslatend. Bladen meest gelobd – Vitis 438. Kolk bijna gaaf. Kroonbladen uitgespreid, van den top naar den voet loslatend. Bladen hand vormig samengesteld. Ampelópsis 43 S. 1. Vïtis L. Wüns t o k. 1 Bladen hartvormig, 3-5-lobbig, grof-getand, kaal, zeldzamer behaard of viltig, zich inden herfst niet rood kleurend. Bloemen in pluimen, meest tweeslachtig. Bloemkroon geelachtig-groen. Bessen rond of langwerpig, donkerblauw of groenacbtig. 1,00-9,00. f?. Juni. Gekweekt, zelden verwilderd. Afkomstig uit de landen om de Middellandsche zee. Wijnstok, f V. vlnifera L. 2. Ampelópsis Mchx. 1 Bladen 3-6-tallig, kaal. Hechtschljfjes der niet sterk vertakte ranken zich niet stevig vasthechtend. Blaadjes eirond-lancetvormig of langwerpig, gezaagd, glanzig, zich in don herfst rood kleurend. Bloemen in beschermen. Bloemkroon groen. Bessen donkerblauw tot zwartachtig. 6,00-12,00. Ij. Juli, Augs. Veel als klimplant gekweekt, zelden verwilderd (Scheveningen, Arnhem). Dit Noord-Amerika (A. hederacea Mchx.) . . Wilde wingerd, f 4, qainqnefólla R. et Sch. Bladen ten deele 3-tallig met omgekeerd of scheef eironde blaadjes (de binnenrand der zijblaadjes met een tand of zonder tanden, de buitenrand 2-3-tandig), ten deele 3-lobbig met 3 korte toegespitste lobben, ten deele ongelobd, hartvormig of rondachtig-driehookig. Jonge bladen purperkleurig, de onderste purper aangeloopen, inden herfst metaalbruin, vuurrood tot citroengeel wordend. Bloemen in beschermen. Bloemkroon groen. Bessen donkerblauw. Ranken zeer kort, mot vele takken en sterk hechtende schijfjes. (j. Juli, Augs. Klimheester uit Japan en China. Onbestendige wilde wingerd, f A. Veitchli Hort. LXXVIII. Pam. Ehamnaceeëu. Wegedoornaehtigen. Heesters of hoornen, 2-slachtig of 2-huizig. Kelk 4-5-spletig. Bloemkroon 4-5-bladig, op den kelk ingeplant. Meeldraden 4-5, voor de kroonbladen staand. Stamper 1, met meest 2-4-spletigen stijl. Vrucht een hesachtige steenvrucht. 1 Kroonbladen kort of niet genageld, vlak 2 77. Yitaceeën.—7B. Rhamnaceeën. 432 Kroonbladen langgenageld, kapvormig. Doosvrucht 8-ribblg, 3-knoppig. . Ceaoólhus 4J3, 2 Planten onvolledig 2-huizig. Kroonbladen 4-5, ongenageld. i Meeldraden 4-5. Stjjl 2-4-spletig . . Rhamnus 43a. Planten met 2-slachtige bloemen, 5-tallig. Kroonbladen genageld. Stijl ongedeeld, met knopvormigen stempel. I’rangnla 433. 1. Rhamnus Trn. xxn. (iv. v.) 1 Takken, evenals de bladen, tegenoverstaand, in doornen overgaande. Bladsteel 8- tot 4-maal zoo lang als de steunbladen. Bladen eirond tot elliptisch. Slippen van den kelk even lang als de buis. Bloemen inde bladoksels, ten deele eenslachtig, geel-groenachtig. Vrucht zwart. 1,50-3,00. b. Mei, Juni. In bokschen en in struikgewas, ook inde duinen. Vrij zeldzaam. Duinbessen. Duindoorn. Wegedoorn. R. cathartica L. 2. Frangula Trn. v. 1 Takken en bladen verspreid. Zonder doornen. Bladen elliptisch, gaafrandig. Bloemen in bladokselstandige bijschermen. Bloemkroon groenachtig-wit. Vruchten eerst rood, dan zwart. 1,50-8,00. t>. Mei—Septr. Tusschen kreupelhout en in bosschen* Algemeen. (Rhamnus Frangula L). Stinkhout. Sprokkel. Kraaibessen. Bloedhout. Sprakel. Wakelenhout. Hondebeien. Vuilboom. Sporkenhout. F. Alnus Mill. 3. Ceanóthus L. v. 1 Bladen eirond, toegespitst, 3-nervig, gezaagd, van onderen behaard. Bloemen m lange trossen met later uitstekende meeldraden, wit. Bloemspil zachtbehaard. 0,60-1,00. Juli—Septr. Sierheester uit N.-Araerika. Amorikaansche sering, -j* C. americanas L. LXXIX. Fam. Euphorbiaceeën. Wolfsmelkachtigen. Planten kruidachtig, 1- of 2-huizig. Bloemdek ontbrekend of aanwezig. Meeldraden 1 of meer. Vruchtbeginsel bovenstandig, 2-3-hokkig met 2-3 stijlen en meest gespleten stempels. Vrucht een 3-kluizige splitvrucht. Meest met melksap, dat veelal scherp giftig is. 1 Bladen enkelvoudig, ongedeeld 2 Bladen handvormig-gelobd. Planten eenhuizig. Meeldraden talrijk, vergroeid, ineen 5-deelig bloemdek. Vrouwelpke bloemen met 3 tweespletige stempels, ineen 3-deelig bloemdek. Vrucht driefaokkig. Ricinus 4 38. heukels, Schoolflora, 16e druk. 28 79. Euphorbiaceeën. 433 2 Planten met melksap, eenhuizig. Verscheiden uiteen meeldraad bestaande, mannelijke bloemen en een gestoelde vrouwelijke bloem dooreen klokvormig omwindsel, dat aan den rand 4-5 naar buiten gerichte klieren draagt, omgeven . . . . Euphórbia 434. Planten zonder melksap, (1- of) 2-huizig. Bloemdek 8-4- deelig. Meeldraden 9-12. Vruchtbeginsel met een korten stijl en 2 stempels Mercurialis 439. 1. Euphórbia L. Wolfsmelk, xxi. Kruiden met wit melksap, bebladerden stengel en meestal gaafrandige bladen 1 1 Bladen verspreid 5 Bladen tegenoverstaand 2 2 Plant neeiiiggend vertakt. Bladen met scheeven voet. Steunbladen vaak aanwezig. Vrouwelijke bloemen omgeven door 4 klieren . . . • • 3 Plant krachtig, rechtopstaand. Steunbladen ontbrekend. Bladen kruiswijs staand, zittend, langwerpig-lancetvormig, stomp, stekelpuntig, de bovenste met hartvormigen voet. Scherm 2-4-stralig, zeer groot. Randklieren kort-tweehoornig, lichtgeel. Doosvrucht zwak gerimpeld. Zaden netvormig gerimpeld. 0,30-1,00. OO- Juni—Augs. Uit Zuid-Europa. Bij ons als sier- en artsenyplant in tuinen gekweekt en nog al eens verwilderd . . Kruisbladige wolfsmelk. i* E. Lathy'rls L. 3 Zaden glad. Plant kaal, blauwgroen, later rood aangeloopen. Bladen naar den top gezaagd met priemvormige steunbladen. Randklieren dwars ovaal met een smal 2-3-spletig aanhangsel. Vrucht met stomp gekielde kanten, 0,0015-0,002 breed. 0,06-0,15. O- Juni-Novr. Uit Azië. Aangeveerd. Amsterdam 'T . . . E. homifüsa Willd. Zaden rimpelig, althans op de buitenste vlakken. Plant meest behaard. Randklieren meest met een aanhangsel, breeder dan de klier ... 4 4 Zaden 0,001-0,0015 lang. Plant meest behaard. Bladen bijna cirkelrond tot ovaal, stomp of iets uitgerand. Vrucht kaal of afstaand behaard met gekielde kanten. Zaden onregelmatig gerimpeld. 0,05-0,20. O- Mei—Octr. Uit Z.-Europa. Ineen moestuin bij Endegeest en bjj Amsterdam. E. Chamaesy'c© L. Zaden 0,0006-0,0008 lang. Plant ruwbehaard. Bladen eirond- tot lijnvorraiglangwerpig, spits. Vrucht aangedrukt behaard met stomp gekielde kanten. Zaden op de 2 buitenvlakten met 3-4 dwarsgroeven. 0,03-0,15. O. Juni—Octr. Uit N.-Amerika. Aangevoerd. Vaals. E. maeulata L. 5 Randklieren van het omwindsel rond of dwars elliptisch, afgerond 6 Randklieren van het omwindsel halvemaanvormig of tweehoornig 11 6 Scherm 3-5-stralig. Stengel 0,15-0,80 hoog .... 7 Scherm 5-veelstralig. Overblijvendo planten .... 10 7 Eenjarige planten. Wortel spilvormig. Schermstralen eerst 3-, daarna 2-deelig 8 Overblijvende planten. Wortelstok kruipend, dik, geleed. Zaden glad. Schermen meest 5-stralig. Randklieren donkerpurper tot bruinrood. Doosvrucht met ongolijke stompe wratten. Schermstralen meest slechts 79. Euphorbiaceeën. 434 eenmaal 2-deehg. Bladen levendig groen, zeer kortgesteeld, stomp van onderen verspreid behaard, lancetvormig-langwerpig, de onderste’omgekeerd-eirond, kleiner. Stengel rond, verspreid-behaard. 0,22-0,45. 2L. Mei. Leiden (1839) .... Zoete wolfsmelk, E. dülcis Jacq. 8 Doosvrucht glad. Zaden gegroefd. Scherm meest 5-stralig. Bladen omgekeerd-eirond, wigvormig inden steel versmald, naar voren fijngetand. 0,07-0,30. ©. Juni— Herfst. Op bouw- en moesland. Algemeen. Wrattekruid. Kroontjeskruid. E. helioscópja L, Doosvrucht wrattig. Zaden glad. Bovenste bladen met «enigszins hartvormigen voet zittend, langwerpig-lancetvormig, naar voren iets breeder, van het midden af ongelijk fijn gezaagd 9 9 Vrucht met rolronde wratten bezet, 0,002 breed. Schermen meest 3-stralig. Bladen donkergroen, aan weerszijden kaal. 0,20-0,50. Q—2j.. Juni—Septr. Op bouwland en aan heggen, ook aan slootkanten. Zeldzaam. Stijve wolfsmelk. E. stricta L. Vrucht met halfbolvormige wratten bezet, 0,002-0,003 breed. Schermen meest 5-stralig. Bladen licht- of geelachtig-groen, kaal of van onderen behaard, de onderste langwerpig-omgekeerd-eirond, inden korten bladsteel versmald. 0,30-0,60. ©. Juli-Septr. Op bouwland, aan wegen en slooten. Zeer zeldzaam. Bree d e wolfs me 1 k. E. platyphy'llos L. ?X6mrtaren dezer so£rt’, waarvan de stengelbladen geheel zijn , zadeS IS °P E’ h 611 °SC° P1 a’ d°cd d* «gn 10 Stengel 0,60-1,50 hoog. De schermstralen eerst 3-deelig. Stengel meest met niet-bloeiende takken, kaal. Bladen zittend, kaal, langwerpig-lancetvormig, bijna gaafrandig, alleen van voren fijn getand. Eandklieren bruin. Doosvrucht met korte, rolronde wratten. 4. Mei, Juni. Op moerassige plaatsen, langs slooten en kolken. Vrij algemeen . . . Moeraswolfsmelk. E. palüstris L. .bloeitÖd> als de verlengde, onvruchtbare takken ver bloeiwnze uitsteken, gelijkt de plant op een wilg; inden herfst eZII.-,^ilch e.chl6lr, d9or den licht purperkleurigen stengel, die vaak reeds tqdens den bloeitijd evenals de bladranden wat rosé is Stengel 0,15-0,30 hoog, evenals de bladen kaal, rechtopstaand of opstijgend, meest niet vertakt. Bladen lijnof lijn-lancetvormig, stekelpuntig, blauwgroen, met versmalden voet zittend. Schermstralen 2-deelig. Schutblaadjes ruitvormig tot hartvormig-driehoekig, overdwars breeder, stekelpuntig. Eandklieren geel. Vrucht glad 79. Euphorbiaceeën. 435 of met fijne puntjes. 2|.. Juni, Juli, soms later. Langs wegen en rivierdijken. Vrij algemeen. Zandwolfsmelk. E. Gerardiana Jacq. üiterlijk ala E. Esu la, doch door de halvemaanvormige randklieren gemakkeljjk te onderscheiden. 11 Bladen dik en vleezig of lederachtig, langwerpig-lancetvormig, zeer dicht opeengezeteu. Klieren halvemaanvormig. Stengel wat houtig, rechtopstaand. Scherm soms 3-5-, soms meerstralig. 0,30-0,60. 2J.. Mei—Juli. Inde duinen. Vrij zeldzaam. Zeewolfsmelk. E. Paralias L. Bladen dun of iets stijf 12 12 Schermen 3-5-stralig. Planten eenjarig. Zaden rimpelig of gegroefd 16 Schermen veelstralig. Vrucht ruw. Planten overblijvend. Zaden glad 13 13 Schutblaadjes daar, waar de schermstralen zich gaffelvormig vertakken, aan den voet niet vergroeid 14 Schutblaadjes, waar de schermstralen zich gaffelvormig vertakken, aan den voet vergroeid. Schutblaadjes eirond. Bladen zacht behaard, die van het vorige jaar omgekeerd eirond-langwerpig of lancetvoimig, in den steel versmald, de jongere Jangweipig. O,3'J-I,CO. April, Mei. St. Geertruld, Gronsveld (L.). Amandelwolfsmelk. E. amygdaleides L. 14 Bladen onder het midden het breedst, naar voren min of meer veismald, iets hard, stjjf, lijn-lancetvormig,. plotseling inden korten steel versmald, met zeer scherphoekig van de middennerf uitgaande zynerven, van boven dof en dofgroen, van onderen bleekor. Schutblaadjes overdwars breeder. Stengels vrij slap, armbladig. 0,30-0,70. %. Mei—Juli. Deventer, Amsterdam, Utrecht, Arnhem, Beek-Eslo, Wormerveer, i Doetinchem Roedewolfsmelk. B. vlrgata W. et K. Bladen boven het midden het breedst en overal even breed, naar den voet versmald, vrij dun, dof, zeer kortgesteeld, lichter groen . 15 15 Onderste stengelbladen tijdens don bloeitijd vaak nog aanwezig. Bladen smal lijnvormig, meest zonder stekelpunt, die aan de onvruchtbare takken bijna borstelvormig. Schutblaadjes ruitvormig of driehoekig-eirond, geel, ten slotte roodachtig. 0,15-0,30. 2j- April, Mei, soms ook later. Op open en bebouwden zandgrond, ook aan wegen. Vrij algemeen. Cypreswolfsmelk. E. Cyparissias Scop. Onderste stengelbladen tijdens den blceiti,d afgevallen. Bladen omgekeerd-langwerpig-laibßftvormig of lijnvormig' langwerpig, naar den voet wigvörmig versmald, meest stomp, die aan de onvruchtbare zijtakken iels smaller. 79. Buphorbiaoeeën. 436 Schutblaadjes ruitvormig of driehoekig-eirond, meest stekelpuntig, groen of geel. Plant grijsgroen of bijna geelgroen. Zaden geelbruin. 0,30-0,70. 2).. Mei—Juli, soms ook later. Langs dijken, in weilanden, uiterwaarden, duinen en heggen. Vrij algemeen. Heksenmelk. E. E’sula L. De var. 3. pinifólia Lmk. (E. Cyparissias 3- esuloidesD.C.) is bijna grasgroen en lager. Bladen alle lijn-lancetvormig, spits. Doosvrucht met zwakke knobbeltjes bezet. Zaden wit. Vrij algemeen. 16 Bladen omgekeerd eirond, stomp, gesteeld, gaafrandig. Schutblaadjes eirond. Hokjes der vrucht op den rug met 2 zwak gevleugelde lijsten. Scherm 8-stralig. Schermstralen eerst 3-, later 2-dee!ig. Blauwgroen. 0,07- 0,80. O- Jnli—Herfst. Op moes- en bouwland en aan heggen. Algemeen .... Zilverblad. Kroontjeskruid. Tuinwolfsmelk. E. Péplus L. Van do er veel op gelijkende E. helioscopia door de gaafrandige bladen direct te onderscheiden. Bladen lancetvormig of lijnvormig, zittend . . . . 17 17 Schutbladen lijnvormig, met breeden, bijna hartvormigen voet. Bladen lijnvormig, meest met verbroeden voet zittend, spits of stomp, met stekelpunt. Zaden iets rimpelig. 0,07-0,22, soms hooger. 0. Juni—Herfst. Op bebouwden klei- en zandgrond. Algemeen. Kleine wolfsmelk. E. exigua L. Door do kleinere, meest zeer talrijke vruchten en den vorm der schutblaadjes van alle andere soorten te onderscheiden. Schutbladen eirond, nier- of bijna ruitvormig. Planten krachtiger, blauwgroen 18 18 Schutbladen spits-eirond. Onderste bladen langwerpig, stomp, de hoogero lancetvormig, spits, naar den voet versmald, drienervig. Scherm 3-5- stralig. Doosvrucht klein (2 mM.|, stomp gekield, glad. Zaden overdwars gegroefd.. 0,10-0,40. ©. Juni—Septr. Botterdam . , . B, falcata L. Schutbladen nier- of bijna ruitvormig Bladen Ujn- of lijn-lancetvormig, toegespitst, stekelpuntig. Scherm 6-stralig. Schermstralen herhaald 2-deelig. Doosvrucht fijn en ruw gepunt. Zaden met putjes. 0,25-0,80. ©. Juni—Augs. Op akkers. Gelderland(?), Walcheren (?). Korenwolfsraelk. E. segetalls L. 2. Mercuridlis Trn. Bingelkruid, xxn. (xxi). Kale, vergiftige, 1- of 2-huizige planten met tegenoverstaande, gekartelde of gezaagde bladen, groenaohtige bloemen en borstelige vruchten 1 1 Stengel on vertakt, stomp vierkant, met uitloopers. Bladen gesteeld, eirond-langwerpig tot elliptiscb-lancetvormig. Vronwelijke bloemen langgesteeld. Vracht ruw behaard. 79. Euphorbiaceeën. 437 0,22-0,30. 2).. April, Mei. In bosschen. Zuid-Limburg. Vrij algemeen. Overblijvend bingelkruid. M. perennis L. Stengel vertakt, stompkantig. Bladen langwerpig-eirond tot langwerpig-lanoetvormig. Vrouwelijke bloemen bijna zittend. Vrucht met spitse, een baar dragende knobbels. 0,22-0,60. O- Juni—Herfst. Op bouw- en moesland en op onbebouwde gronden. Algemeen. Bingelkruid. M. annua L. 8. Ricinus L. 1 Stengel rechtopstaand, berypt. Bladen groot, handvormig 7-9-Jobbig, met lancetvormige, gezaagde lobben, glanzig. Bloemen in trossen, de mannelijke onder de vrouwelyke. Vrucht stekelig. Bloemdek geelachtig. Stempels rood. 0,75-2,50. O* Juli, Augs. Sierplant uit Oost-lndië. Wonderboom, f R, communis L. LXXX. Fam. Callitrichaceeën. Waterplanten, 1-huizig of 2-slachtig. Bloemen omgeven door 2 teere schutblaadjes. Bloemdek onduidelijk. Meeldraden 1-12). Vruchtbeginsel vierkant met twee stijlen. Vrucht een 4-deelige splitvrucht. 1 Bloemen alleenstaand inde bladoksels. Meeldraad 1. Stempels 2 Callitriche 438. 1. Callitriche L, Sterrekroos. Watersterrekruid. i. Stengel draadvormig. Bladen tegenoverstaand, gaafrandig. de bovenste vaak in rosetten en drijvend ....... 1 1 Bladen naar den voet versmald of even breed, lichtgroen, de bovenste meest een roset vormend. Bloemen met sikkelvormige schutbladen 1 Bladen lijnvormig, met breeden voet en ingesneden top, met sterk uitstekende middelnerf, donkergroen, de bovenste nooit rosetvormend, steeds geheel ondergedoken. Bloemen zonder schutbladen. Vrucht cirkelrond. Vruchtjes breed vleugelvormig gekield op de rugzijde. Stijlen gekromd, afvallend. 0,i5-0,25. 2).. Juli—Octr. In slooten en andere stilstaande wateren. Vrij zeldzaam. Herfststerrekroos. C. autumnalis L. Deze is door de donkergroene, in gedroogden toestand doorschijnende bladen en do meest zeer talrijke vruchten gemakkelijk te herkennen. 2 Vruchtjes op de rugzijde afgerond met onduidelijke groeven. Stempels blijvend, opgericht of afstaand, 4-maal zoo lang als de vrucht. Noordwtjk, Leiden, Tholeu, Domburg, Amsterdam, Kloetinge, Eiland van Dordrecht. Stomphoekig sterrekroos. C. obtnsangula Le fiall. 80. Callitrichaoeeën. 438 Vruchtjes gekield, soms gevleugeld op de rugzijde . . 3 3 Stempels rechtop- of afstaand, lang blijvend .... 4 Stempels haakvormig gekromd, vroeg afvallend, zeer lang. Vrucht rondachtig of iets meer breed dan lang. Vruchtjes op de rugzijde ongevleugeld. 0,05-0,25. 2j.. April—Herfst. Vindplaatsen als de vorige. Zeldzaam. Maakster rekroos. C. hamulata Kütz. 4 Stempels blijvend. Vrucht rond. Vruchtjes breed gevleugeldgekield op de rugzijde, van elkaar afstaand. Bladen alle omgekeerd-eirond tot spatelvormig of (platycarpa Kütz.), de onderste bladen lijnvormig, de bovenste omgekeerdeirond. 0,05-0,25. 2).. Mei—Herfst. Vindplaatsen als de vorige, ook op vochtigen grond. Algemeen. Moerassterrekroos. C. stagnalis Scop. Stempels eerst kort, voor de vrucht rijp is, afvallend. Vrucht meer lang dan breed. Vruchtjes zeer smal gevleugeld-gekield, samenneigend. Bladen omgekeerdeirond, de onderste lijnvormig. 0,05-0,25. 2).. April—Herfst. Vindplaatsen als de vorige. Vrij algemeen. Voorjaarssterrekroos. C. vérna L. LXXXI. Pam. Buxaceeën. xxi. Heesters, 1-huizig. Mannelijke bloemen met 4{-5)-slippig bloemdek en 4-(5) meeldraden. Vrouwelijke bloemen met 5-slippig bloemdek en een hovenstandig, 3-hokkig vruchtbeginsel met 3 stijlen en stempels. Vrucht een driehokkige doosvrucht. 1 Bloemdek ongeluk 4-5-slippig. Stijlen blijvend. Stempels groot. Vrucht een lederachtige doosvrucht Bóxus 439. 1. Buxus Trn. 1 Bladen tegenoverstaand, elliptisch, gaafrandig, lederachtig, van boven donkergroen, van onderen witachtig. Bloemen in kluwens inde bladoksels, groen-geelachtig. 1,00-4,00. Ij. Maart, April. Vaak gekweekt en soms verwilderd. Buksboom. Palmboompje, f B. gempervfrens L. LXXXII. Empetraceeën. xxn. Heesters, 2-huizig. Kelk en bloemkroon 3-bladig. Meeldraden 3. Stamper 1, met bovenstandig vruchtbeginsel, 1 stijl en 6-9 stervormig geplaatste stempels. Vrucht een 6-9-zadige steenvrucht. 1 Planten 2-huizig, zelden 2-slachtig. Stijl zeer kort. Empetrum 440. 81. Buxaceeën.—82. Bmpetraceeën. 439 1. Émpetrum Trn. 1 Stengel liggend, met opstijgende, dicht-bebladerde takken. Bladen bijna kransstandig, lijnvormig-langwerpig met omgerolden rand. Bloemen zittend inde bladoksels, klein, rosé of purperkleurig. Vrucht zwart. 0,15-0,45. 1). April, Mei. Op veenaobtigen heigrond, ook inde duinen. Vrij algemeen. Besheide. Kraaiheide. E. nigrurn L. LXXXIII, Fam, XJiïißolliforoil. Scbermbloemi gen. v. Bladen meest samengesteld, met scheeden aan den voet. Bloemen meest in samengestelde schermen, soms in hoofdjes. De bloeiwijzen hebben veelal aan den voet een krans van schutbladen, het omwindsel. Vaak ook vindt men aan den voet der schermpjes een krans van schutbladen, het omwindseltje. Kelk klein, 5-tandig, soms onduidelijk of ontbrekend. Bloemkroon 5-bladig, De buitenste bloemen zijn vaak stralend, d. w z. de bloemkroonbladen aan de buitenzijde staand, zijn grooter dan d.e naar binnen gelegene. Meeldraden 6. Vruchtbeginsel 1, onderstandig, met 2 stijlen, die ieder aan den voet ineen kussentje uitloopen, dat op het vruchtbeginsel zit. Vrucht een 2-notige splitvrucht. Smaak van bladen en vruchten veelal sterk aromatisch. 1 Bloemen niet in duidelijk samengestelde schermen . . 2 Bloemen in duidelijk samengestelde schermen. ... 5 2 Bladen ongedeeld, schildvormig. Schermen klein, hoofdjesachtig, armbloemig. Kelkzoom onduidelijk. Omwindsel 3-5-bladig Hydrocótyle 444. Bladen gedeeld of samengesteld. Kelkzoom 5-tandig. 3 3 Plant distelachtig. Bloemen in hoofdjes. Vrucht met schubbetjes en knobbeltjes bezet. Omwindsel veeldeelig, doornig Ery'ngium 445. Plant niet distelaehtig. Bladen handdeelig. Bloemkroon wit of rood 4 4 Schermen samengesteld, maarde schermpjes hoofdjesachtig met mannelijke randbloemen. Vrucht met haakvormige stekels bezet Sanicula 445. Schermen enkelvoudig. Vrucht zonder stekels. Deelvruchties met 5 stompe, getande, holle ribben. Omwindsel groot, gekleurd. 101 Astrantia 445. Zie ook Scandii blz. 4ss en T ó r i 1 is blz. 4ta 5 Bloemkroon geel, groengeel of groenachtig 6 Bloemkroon wit of roodachtig 14 83. Umbelliferen. 440 6 Bladen enkelvoudig, ongedeeld, gaafrandig. Omwindsel I- tot meerbladig of ontbrekend. Omwindseltjes meerbladig. Kroonbladen ingerold, geel. Bupleürum 449. Bladen samengesteld _ 7 Onderste bladen 3-you lig 8-tallig, de stengelbladon'zittend' cirkelrondniervormig, geheel den stengel omvattend, do hoogste doorgroeid. . Smy'rnium 4JB. 7 Omwindsel en omwindseltjes ontbrekend of uit 1-2 blaadjes bestaand ‘ g Omwindsel ontbrekend. Omwindseltjes veelbladig . . 12 s v^h?d3el fn windseltjos veelbladig. Kelkzoom onduidelijk ..’ , 8 8 Vrucht gevleugeld. Bladen dubbel-geveerd. Kroonbladen rondachtig, ingerold. Alle vruchtribben gevleugeld . . . . Levisticum 4SS Vrucht eirond niet gevleugeld. Onderste bladen dubbel, de enkel-geveerd, zeegroen, vleezig, stekend. Zeeplant, Crith mu m 4S a. 9 Stengel gegroefd. Deelvruchtjes met gevleugelden rand. 11 m Sorigei, glad' Bladslippen priernvormig. Kelk onduidelijk ... 10 10 Bladscheeden aan den top mot mutsvormige oortjes. Vrucht in doorsnede m Ti’ T S6V f8* ; Foeniculum 4Jï, Bladscheeden zondor oortjes. Vrucht lensvormig, breed gevleugeld. 11 01 j i- . r_ ~ Anéthum 454. 11 Bladslippen lijnvormig. Kelkzoom 5-tandig. Kroonbladen omgekeerd-eirond, met naar binnen gebogen topjes, geelaehtig-wit of groenachtig. Peucédanum (Carvifóliu m) 433. Bladslippen eirond tot lancetvormig. Kelkzoom onduidelijk' Kroonbladen rond, afgeknot, ingerold, geel. 1n _ „ , Pastinaca 434. 12 Kelkzoom onduidelijk. Vrucht niet gevleugeld. . . 13 KeK^.mhi»aandig' Vuolit !”et gevleugelden rand. Blaadjes lijnvormig, omgekeerd-eirond, met naar binnen gebogen topjes, geel. Randen der deelvruchten tegen elkaar liggend. 6 „ „ ~ , Peucédanum (officinale) 453. 16 Kroonbladen langwerpig-omgekeerd-eirond, ineen naar binnen gebogen topje versmald, bleekgeel. Vrucht in doorsnede rond ' Silaus 43a ™! od®“,ro^d’ 'P nitar “““en gebogen lobbetje versmald, groenachtig-geel. Vrucht zijdelings samengedrukt, 2-kantig, Petrosel in u m 449 Zie ook Angélica, blz. 4M3. 14 Vruchtbeginsel (vrucht) lijnvormig of gesnaveld *). Kelkzoom onduidelijk Vruchtbeginsel (vrucht) borstelig of stekelig, ongesnaveld. Kelkzoom 5-tandig jg gerib*denBha£ op hel''vmchtbegTnseh BaaVel Vaak Sl6Cht3 6eD dontogroenen, 83. Umb e 11 ifer en. 441 Vruchtbeginsel (vrucht) langwerpig tot eirond of rondachtig, ongesnaveld, kaal, zeldzamer behaard ... 23 15 Vrucht minstens 0,02 lang, onbehaard, geribd (is er een <* snavel, dan is deze stijf behaard) 16 Vrucht nauwelijks 0,01 lang. Schermen veelstralig . 17 16 Vrucht langgesnaveld (de snavel veel langer dan de vrucht). Scherm 1-3-stralig Scandix 4se. Vrucht ongesnaveld, zwartbruin, sterk glanzend. Scherm veelstralig. My'rrhis 459. 17 Vrucht kort-gesnaveld *) (snavel hoogstens half zoo lang als de vrucht, geribd), zonder ribben, glad, borstelig of knobbelig Anthriscus 4t!. Vrucht ongesnaveld, stomp, geribd, kaal. Chaerophy'llum 4as. 18 Bladen enkel-geveerd. Omwindsel en omwindseltjes 3- tot meerbladig. Scherm 2-4-stralig. Blaadjes van het omwindsel langwerpig, stomp, vliezig. Vrucht zijdelings samengedrukt, met stekelige ribben. Tnrgénia 4SS-Bladen, ten minste de onderste, 2-3-voudig geveerd . 10 Bladen B-deelig, de zijslippen in 2en, de eindslip in 3en gedeeld. Bladslippen lijnvormig.' Omwindsel en omwindseltjes 2-4-bladig. Bloemen stralend Cüminum 454. 19 Omwindsel ontbrekend of 2-bladig 20 Omwindsel en omwindseltjes veelbladig. Scherm veelstralig 21 20 Omwindseltjes armbladig. Scherm 2- of 3-stralig. Vrucht langwerpig, met stekelige ribben . Caücalis 4ss. Omwindseltjes veelbladig. Schermen veelstralig. Vrucht met hakige stekels bezet Tórilis 4se. 21 Omwindselbladen 3-deelig tot veerdeelig, met lijnvormige slippen. Hoofdribben der vrucht borstelig, nevenribben stekelig Daücus 4sa. Omwindselbladen ongedeeld 22 22 Bloemkronen klein, wit of roodachtig. Vrucht langwerpigeirond, dicht met hakige stekels bezet. Tórilis 4SS-Handbloetnkronen groot, wit. Vrucht lensvormig. Hoofdribben borstelig. Nevenribben ieder met 2of 3 rtjen van stekels. . . Orlay a J ,ï .ï. 23 Bladen 3-tallig of dubbel- tot 3-voudig 3-tallig . . 24 Bladen enkel-geveerd, zeldzaam slechts veerdeelig . . 25 Bladen dubbel- tot 3-voudig geveerd 30 24 Omwindsel en omwindseltjes ontbrekend of slechts uit 1 > *1 Bij Anthriscus vormt de snavel vaak slechts een donkergroenen, geribden hals op hot vruchtbeginsel. 83. Umbelliferen. 442 of twee blaadjes bestaand. Blaadjes eirond of eirondlangwerpig, gezaagd. Vrucht langwerpig, ongevleugeld. „ ■ . , \ AWoC// ftopódium 448. Omwindsel en ujuwmdaeltjesr-a- tot iheejfttedigiyiladen 3-tallig met 2- of ilt slippen. Kroonbladen langweipig-elliptisch, stomp. Vrucht ongevleugeld. Falcdria 447 i.Vergelijk öbk A'pium, b|v*Jlto. 25 Omwindsel ontbrekend of slechts uit i-%litadjes bestaand. Omwindseltjes 3- tot meerbladig. S tengo,! ruw-behaard. Blaadjes gelobd tot veerspletig. Vrucht/lensvormig met gevleugelden rand Heracléum 44a Vergelijk ook Helosciadium, blz. 44e Omwindsel en omwindseltjes ontbrekend of uit 1-2 blaadjes bestaand 2g ■Omwindsel en omwindseltjes 3- tot meerbladig. Moerasof oeverplanten 28 26 Kelkzoom 5-tandig. Onderste bladen meest dubbel geveerd. Oenanthe (fistulósa) 431. Kelkzoom onduidelijk 27 27 Kroonbladen rond, gaafrandig, stervormig uitgespreid, groenachtig-wit. Vrucht rond, 2-knoppig. A'pium 44e Kroonbladen omgekeerd-hartvormig, met naar binnen gebogen lobbetjes, wit. Vrucht eirond of langwerpig-eirond. oa ar , , , „ . . Pimpinélla 448. 2Ö o tengel drijvend of in het slijk kruipend. Schermen (schijnbaar) tegenover de bladen staand. Vrucht rond, 2-knoppig Kroonbladen eirond, spits . Helosciadium 446. btengel rechtopstaand 29 29 Stengel rond, gestreept. Schermen tegenover de bladen ' staand Vrucht eirond, bijna 2-knoppig. Bérula 44». btengel kantig, gegroefd. Schermen eindelings. Vrucht langwerpig-eirond Sium «9 3(1 Omwindsel en omwindseltjes ontbrekend. Kroonbladen omgekeerd-hartvormig met naar binnen gebogen lobbetjes. Schermen veelstralig 0 ar u m 448. Omwindsel ontbrekend of veelbladig. Omwindseltjes naar één zijde gekeerd, 2-4-bladfg 3j Omwindsel ontbrekend. Omwindseltjes naar alle zijden gekeerd, 3- tot meerbladig 34. Omwindsel en omwindseltjes 8- tot meerbladig . ." ! 37 31 Schermen 10-20-stralig. Kelkzoom onduidelijk 33 SCihpTantetmeflilntsa”hWtfgefre^tbrekend-. YrUCht .bo.l' 83. Ümbelliferen. 443 32 Kelkzoom 5-tandig. Vrucht bolvormig .... Coriandrum 458. Kelkzoom onduidelijk. Vracht brilvormig Bifora 458. 83 Omwindsel ontbrekend. Omwindseltjes meest langer dan de schermpjes. Vrucht bol-eirond . Aethüsa Omwindsel 3-5-bladig. Omwindseltjes korter dan de schermpjes. Vrucht eirond . . . . Cón i u m 458. 34 Kelkzoom onduidelijk 35 Kelkzoom 5-tandig 36 35 Kroonbladen elliptisch of lancetvormig, spits. Blaadjes eirond of breed-lancetvormig, groot. Vrucht met 2- vleugeligen rand Angélica 45*. Kroonbladen omgekeerd-eirond of omgekeerd-hartvormig met een naar binnen gebogen lobbetje. Stengel kautiggegroefd. Scherm 15-20-stralig. Vrucht met 2-vleugeligen rand Selinum 453. 36 Blaadjes groot, lancetvormig tot lijn-lancetvormig, scherp gezaagd. Vrucht rond, 2-knoppig, geribd, Cicuta 44«. Blaadjes of bladslippen klein, lijnvormig. Kelkbladen lang, spits, dun. Stijlen lang, rechtopstaand. Oenanthe 450. 37 Kelkzoom onduidelijk. Vrucht ongevleugeld. ... 38 Kelkzoom 5-tandig 40 38 Omwindselbladen ongedeeld of zelden 3-spletig. Blaadjes of bladslippen gaafrandig, lijn- tot draadvormig. . 39 Omwindselbladen 3- tot veerdeelig. Vrucht eirond-langwerpig. Kroonbladen ongolijk. Blaadjes gezaagd, langwerpig-lancetvormig. Ammi 44?. 39 Vrucht langwerpig, ongesteeld, meest meer dan 0,002 lang. Carnm 448. Vrucht eirond, meelachtig wrattig, 0,002 lang. Trachyspérraum 44?, 40 Vrucht gevleugeld aan den rand, lens vormig, met draadvormige hoofdribben en ontbrekende zijribben. Peucédanutn (palustre) 45*. Vrucht ongevleugeld 41 41 Vrucht langwerpig, geribd, kaal. Scherm 5-12-stralig. Stengel 0,40-0,60 lang, beneden fijn gestreept, boven kantig, soms ook gesleufd. . . . Oenanthe 450. Vrucht elliptisch of eirond, gestreept, kortbehaard. Scherm meest 20-30- stralig. Stengel 0,60-1,20 hoog, kantig gegroefd. Libanótis 45*. 1. Hydrocótyle L. 1 Stengel kruipend. Bladen langgesteeld, schildvormig, cirkelrond, gekarteld. Schermen hoofdjesaohtig, 5-10- bloemig. Bloemkroon roodachtig. 0,05-0,25. 2}.. Juli—Herfst. Op vochtige plaatsen, vooral in moerassigen veengrond. Algemeen. Waternavel. H. Vlllgéris L. 83. Umbelliferen. 444 De ondergedoken vorm f. submérsa Glück is by Oistei wijk, Soest en op Terschelling gevonden. 2. Sanicula L. 1 Stengel met 1-2 zittende bladen. Wortelbladen handdeelig, met 3-spletige slippen, van boven glanzend. Tweeslachtige bloemen zittend, de mannelijke kortgesteeld. Bloemkroon wit of roodachtig. 0,80-0,45, 2J.. Mei, Juni. In bosschen. Zeldzaam. Heelkruid. S europaéa L. 3. Astrantia L. 1 Kelktanden eirond-Jancetvormig. priemvormig genaaid. Bloemkroon wit of roodachtig. Omwindselbiaden even lang als of iets langer dan het scherm, witachtig of rosé, met groene strepen en groenen top. Wortelbladen langgesteeld, handvormig 5-deelig met 2- of 3-spletige, ongelijkdubbelgezaagde slippen, de middenslip met de zyslipjen verbonden. 0,30-1,00. 2}.. Juni—Augs. Sierplant, by Uithuizen verwilderd. Astrantia. A. major L. 4. Ery'ngium Trn. Kruisdistel. Doornige, distelachtige, onbehi arde kruiden met rechtopstaanden stengel. Wortelbladen gesteeld, stengelbladen zittend, alle lederachtig 1 1 Omwindselbiaden lijn-lancefvormig, doornig getand of gaafrandig of alleen aan den voet met lange, smalle, neergebogen zijslippen 2 Omwindselbiaden breed eirond, aan den top bijna 3-lobbig, gedoomd 4 2 Bladen dubbel- of 3-tallig dubbel veerspletig. Omwindselbladen veel langer dan de ronde hoofdjes .... 3 Alle wortelbladen en de onderste stengelbladen ongedeeld, ei-harlvormig, gesteeld, de overige 8-B-spletig, stekig getand, zittend, Hoofdjes eirond. Bloemkroon blauw. Het bovenste deel der plant amethystblauw aangeloopen. 0,80-0,60. 21. Juli, Augs. Rotterdam, Nunspeet. E. plannm L. 3 Bloemkroon korter dan de kelk. Stengelbladen met oortjes, die doornig getand zijn, den stengel omvattend. Omwindselbladen lijnvormig, doornig-getand. Bladen 3- tallig, met dubbel-veerspletige, stekelig getande blaadjes. Hoofdjes bijna bolvormig. Stengel zeer vertakt. Bloemkroon wit. 0,15-0,60. 2).. Juli, Augs. Aan zandige wegen en dijken, ook inde duinen. Vrij algemeen. Paardendistel. Krnisdistel. E. campestre L. Bloemkroon langer dan de kelk. Stengelbladen met een scheedeachligen, gaafrandigen voet den stengel omvattend. Stengel alleen aan den top vertakt, onder de knoopen, evenals de bladnerven, schutbladen enz. blauw aangeloopen. Overigens als de vorige. 0,80-0,60. %. Juli, Augs. Sierplant uit Tirol. Amethystdistel . f E. amethy'stinnm L. 83. Umb e 11 ifer en. 445 4 Stengel sterk vertakt, de hoofdjes alleenstaand aan de toppen der takken. Omwindselbladen eirond, doorniggetand. Onderste bladen ongedeeld, hart-niervormig, gestoeld, de andere handvormig gelobd, stengelomvattend. Bloemkroon wit of blauwachtig. Geheele plant wit- of blauwachtig-zeegroen. 0,30-0,60. ©Q. Juni—Augs. In de zeeduinen. Algemeen. MeerdisteL Blauwe zeedistel. E. maritimum L. Stengel niet vertakt, met 1-3 hoofdjes. Omwindselbladen veerspletig, borstelig getand, iets langer dan het hoofdje. Onderste bladen diep hartvormig, gezaagd-gotand, gesteeld, de andere handvormig 3-5-spletig, zittend. Bloemkroon wit of blauwachtig. Plant grasgroen, doch vooral de omwindselbladen aan den top meest violet aangeloopen. 0,60-1,00. -3- Juli, Augs. Sierplant uit de Alpen. Alpenkruisdistel. j- E. alpi'nmn L. 5. Cicüta L. 1 Wortelstok dik, vleezig, hol, door dwarswanden in vakjes verdeeld. Bladen 3-voudig-geveerd met scherp gezaagde, lancetvormige tot lijnvormige blaadjes. Bloemkroon wit. 0,60-1,20. 2].. Juni—Augs. In moerassige veenstreken en aan slootkanten. Vrij algemeen. Zeer vergiftig! Dolwortel, Dolle kervel. Waterscheerling. C. virósa L. De var. Q. tenuifólia Fröl. is kleiner en teerder met lijnvormige, weinig gezaagde of gaafrandige blaadjes en is bij Dokkum entusschen Roswinkel en Weerdmge gevonden. 6. A'pium Trn. 1 Bladen glanzig, de onderste geveerd, de bovenste 3-tallig, met wigvormige blaadjes. Schermen zeer kortgesteeld. Bloemkroon witachtig. 0,80-0,60. ©Q. Juli—Herfst. Meest op zilte gronden langs slooten en in moerassen. Vrij algemeen. Ook gekweekt. Selderie. A. gravéolens L. 7. Petroselinum Hoffm. 1 Onderste bladen 3-voudig-geveerd, met eirond-wigvormige, kraakbeenachtig getande tot 3-spletige, van boven glanzende blaadjes, bovenste bladen 3-tallig. Bloemkroon groen-geelachtig. 0,60-0,90. ©©. Juni, Juli. Gekweekt, zelden verwilderd . . Peterselie. -f P. sativum Hoffm. 8. Helosciédium Koch. Moerasscherm. Onbehaarde moerasplanten met tegenover de bladen staande armstralige schermen en zeer kleine, witte bloemen . . 1 D^er^e<^0^en a<^eD dubbel-veerdeelig, methaarfijneslippen, de bovenste geveerd, met wigvormige, vaak 3-lobbige 83. Umbelliferen. 446 blaadjes. Schermen 2- of 3-stralig. Stengel zwevend of in het slijk kruipend. Bloemkroon wit. 0,15-0,60. 4. Juni—Augs. In slooten en op moerassige plaatsen in veenstreken. Vrij algemeen. Ondergedoken moerasscherm. H. inundatum Koch. Alle bladen geveerd 2 2 Blaadjes rondachtig, eirond of lancetvormig .... 3 Bladen 2-3-voudig geveerd mot haarfijne blaadjes. Schermen zittend, meest 2-stralig. Stengel gevuld, Kroonbladen wit, eirond. Vrucht langwerpig. 0,10-0,26. O- Juni. Uit Amerika. Aangevoerd. Wormerveer, Hoonsbroek, Weert, Rotterdam H. leptophy 'llnm D. C. 3 Blaadjes rondachtig, gezaagd of gelobd. Schermen 3-6- stralig, korter dan de steel. Omwindsel 4-5-bladig. Stengel draadvormig, kruipend. Bloemkroon wit. 0,10- 0,30. 2J.- J«ni—Octr. Op overstroomde gronden en aan slootkanten, vooral in veenstreken. Zeer zeldzaam. Kruipend moerasscherm. H. répens Koch. Blaadjes eirond-lancetvormig, gekarteld-gezaagd. Schermen meerstralig, kortgesteeld of zittend. Omwindsel veelal 1-2-bladig. Stengel kruipend of opstijgend. Bloemkroon groenachtig-wit. 0,30-1,00. 4- Juöi—Septr. Aan slootkanten en in moerassige weilanden. Zeer algemeen. Knoopbloemig moerasscherm. H.nodiflórum Koch. 9. Falcaria Riv, Stengel uitgespreid vertakt. Bladen meest 3-tallig, het middelste blaadje diep 3-spletig, do zijdelingsche 2-of3-spletig, allo met lpn-lancetvormige, scherp-stekelig gezaagde blaadjes. Bloemkroon wit. 0,30-0,45. QO- Juni—Septr. Langs akker- en wegkanten, vooral op leem- enkalkgrond. Aangevoerd. St.-Pietersberg, Apeldoorn, Middelburg. (F. sioides Aschs.). Sik kei kruid. F. yalgaris Bernh, 10. Ammi Trn. Stengel fijn gegroefd. Onderste bladen enkel- of dubbel-geveerd. Blaadjes eirond of lancetvormig, gezaagd. Schermen veelstralig. Omwindsel armbladtg met 3-tot veerdeelige blaadjes. Omwindseltjes veelbladig. Bloemkroon wit. 0,60-0,90. O- Juni-Septr. Aangevoerd. Op akkers te Nieuwen St. Joosland, Oostkappelle, Amsterdam, Wormerveer, Texel. Akkerscherm. A. majas L. De var. intermédia Gr. et Godr. is aangevoerd bp Cocksdorp (Texel). Stengel enkele dM. hoog, sterk vertakt, dun. Bladen enkel- of dubbel veerdeelig met smal lancet-wigvorraige slippen. Stengel gestreept. Bladen dubbel samengesteld met lijn-draadvormige, fijn toespitste, uiteenstaando blaadjes. Schermen veelstralig, slechts weinig uit de bladen stekend. Omwindselbladen draadvormig. O* Zomer. Uit Z.-Europa. Aangevoerd. Amsterdam, Wormerveer. West- Knollendam A. Vlsnaga Lmk. 11. Trachyspérmum Lk. Stengel rechtopstaand, gestreept. Bladen in omtrek langwerpig. Om windselbladen lijnvormig, zelden driespletig. Bloemkroon wit. 0,30-0,90. O- Juni, Juli. Uit Z.-Europa. Aangevoerd. Wormerveer. T. cópticum Lk, 83. TJmbelliferen. 447 12. Aegopódium L. 1 Onderste bladen dubbel-3-tallig, met eironde, ongelijk gekarteld-gezaagde blaadjes en buikige scheeden, bovenste bladen 3-(allig. Bloemkroon wit, zelden rosé. 0,60-0,90. 4. Juni, Juli. Op belommerde plaatsen, langs wegen, heggen, slooten, enz. Algemeen. Geitepooi. Drieblad. Wilde vlier. Wilde geer. Fhrecynkruid. Hirs. Heers. Hanepoot. Zevenblad. A. Podagraria L. 13, Carum Koch, Ka r w ij. Onbehaarde kruiden met rechtopstaanden, weinig behaarden stengel en veelstralige, regelmatige schermen ... 1 1 Omwindsel ontbrekend of 1-bladig. Omwindselljes ontbrekend of weimg-bladig. Bladen dubhel-geveerd. Blaadjes yeerdeelig, de beide onderste paren kruiswijs. Bloemkroon wit. 0,30-0,60. eo. Mei, Juni. In weilanden, langs wegen en op dijken. Vrij algemeen. Ook veel gekweekt . . Komijnzaad. Ka r w ij. C. Carvi D C Omwindsel en omwindselljes veelbladig. Bloemkroon wit 2 2 Wortelstok bijna bolrond, vleezig. Bladen bijna 3-vondig geveerd met lijnvormige blaadjes, in omtrek driehoekig, feehermcn 8-20-stralig. Omwindsel en omwindseltjes 6-10-bladig. 0,30-0,70. 4. Juni, Juli. Op kalkhoudende wei- en bouwlanden. Vrij zeldzaam. (Bünium Bulbocastanum L.) Aardkastan je. C. Bulbocastanum Koch. . w°rtelstok met verlengde, vleezige vezels. Bladen geveerd met veeldeehge blaadjes en draadvormige kranswijs s aande slippen, in omtrek langwerpig-lancetvormig. Sch|e.r“eD 6‘105"s^rali"- Omwindsel en omwindseltjes veelbladig. 0,30-0,60. 4. Juli, Augs. In moerassige weilanden. Op de grens van N.-Brabant en Limburg. Kranskarwij. C. verticillatum Koch. 14. Pimpinélla L. Bever n e I. Meestal onbehaarde kruiden met rechtopstaanden. vertakten sWchenrmeneb e.rde” St6Dgel en kleine’ veelstra!ige?n p,ant van de kalkheuvels van de Levant en bil ons stUerkestralendfi °ht|tnldam 6D fittaJd. Seyonden, onderscheidt zich Jdoor sterk stralende bloemen en doordat zjj eenjarig is. 0,60-0,70. Omwindsel ontbrekend of eenbladig. Stekels der'vruchten als weerhaken. Blaadjes met langen, gezaagden top. Bloemkroon wit of rosé, 0,30-0,90. ©© en ©, Juli • t9P kalk’ en kleigrond. Zeer zeldzaam, (t! infésta Koch). v Zwitsersch doornzaad. T. helvética Gmel. 37. Scandix L. g 1 Stengel weinig behaard, vertakt. Bladen 3-voudig-geveerd met veerspletige blaadjes en lijn-lancetvormige slippen. Schermen 2-3-stralig. Snavel der vrucht 0,04-0,06 lang, 2-rgig stijfbehaard. Bloemkroon wit. 0,15-0,25. ® en 83. Umbelliferen. 456 03- Mei, Juni, soms weer Septr., Octr. Meest op bouwland, op klei- en zavelgrond. Vrij algemeen. Eiberhek. Ooievaarsbek. Kranehek. Naaldekervel. S. Pécten Véneris L. 38. Anthriscus Hoffm. Kervel. Kruiden met reohtopstaanden, vertakten stengel, 2-3-voudiggeveerde bladen, zonder omwindsel, met veelbladige omwindseltjes en witte bloemen 1 1 Schermen 3-7-stralig, ten deele gestoeld, ten deele zittend. 2 Schermen 10-15-stralig, alle gesteeld. Bladen afnemend 2-3-voudig-geveerd, de 2 onderste hoofddoelen veel kleiner dan het overige van het blad. Bloemen bjjna even groot, meest vruchtbaar. Stijlen bijna dubbel zoo lang als het stijlkussen. Bloemkroon wit. 0,60-1,50. 2| Mei, Juni. Op vochtige, grazige, beschaduwde plaatsen. Algemeen. Wilde kervel. Pijpkruid. Toeters. Fluite k r u i d. A. silyéstris Hoffm. 2 Sehermstralen kaal. Vrucht eirond, dicht met gekromde borstels bezet, omstreeks 3-maal zoo lang als de snavel. Stijlen bijna ontbrekend. Scherm 3-7-stralig. Stengel kaal. Bloemkroon wit. 0,15-0,90. ©©. Mei, Juni. Op open zandgrond, langs wegen en stadswallen, vooral in de duinstreken. Vrij algemeen. Pij ne kervel. A. vulgaris Pers. Sehermstralen fijn-behaard. Vrucht lijnvormig, kaal, glad, dubbel zoo lang als de snavel. Scherm 3-5-stralig. Stengel boven de knoopen kortbehaard. Bloemkroon wit. 0,30- 0,60. OQ, Mei, Juni. Gekweekt en op akkers en bij moestuinen. Vrij zeldzaam. Kervel. A. Cerefólium Hoffm. 39. Chaerophy'llum Trn. Ribz a ad. 1 Stengel weinig ruwbehaard, onder de knoopen iets verdikt, meest overal roodgevlekt. Bladen dubbel geveerd, dofgroen, met veerspletige blaadjes en stompe slippen. Bladen der omwindseltjes gewimperd. Bloemkroon wit. 0,30- 1,20. O©. Mei—Juli. Aan heggen, onder kreupelhout, op ruigten. Algemeen . , . Wilde kervel. Dronkert. _ Dolle kervel. C. témulum L. btengel beneden atjjf behaard en daar alleen roodgevlekt, boven kaal, onder de knoopen verdikt. Bladen 8-4-voudig-geveerd, met spitse, lancetvormige 88. Umbelliferen. 457 tot Ipnvormige slippen. Omwindseltjes bijna altyd kaal. Bloemkroon wit. 0,60-1,80. O0- Juni, Juli- Nijmegen, Oostvoorne, Rijswijk (G.), Alblasserdam, Doesburg, Weert Knolribzaad. C. balbósam L. Deze lijkt opAnthriscus silvestris, doch is er door de vrucht gemakkelijk van te onderscheiden. 40. My'rrhis Trn. 1 Bladen 3-voudig-geveerd, zachtbehaard. Blaadjes veerspletig, met langwerpig-eironde, vaak getande slippen. Bladen der omwindseltjes gewimperd, later teruggeslagen. Bloemkroon wit. Vruchten glanzig bruin Plant sterk riekend. 0,60-1,20. '2;. Mei, Juni. Gekweekt en verwilderd (op verschillende plaatsen in Gelderland, Maartensdijk, Werkendam, Denekamp, Apeldoorn, Lonneker). Roomsche kervel, f M. odorata Scop. 41. Cónium L. 1 Stengel kaal, aan den voet vaak bruinrood-gevlekt. Onderste bladen 3-voudig-geveerd, glanzig, met rondo, holle blad• stelen, diep-veerspletige blaadjes en gezaagde slippen. Omwindseltjes 8-5-bladig, teruggeslagen, naar één zijde gekeerd. Bloemkroon wit. 0,60-1,80. OO- Juni—Herfst. Aan dijken, wegen, langs weilanden, onder heggen en op kerkhoven. Vrij algemeen. Zeer vergiftig! Scheerlink. Dolle kervel. Gevlekte scheerling. C. maculatum L. 42. Smy'rnium Trn. Myrrhekervel. 1 Stengel ongevleugeld, dichtbebladerd, gestreept. Omwindsel ontbrekend. Omwindseltjes ontbrekend of l-bladig. Bloemkroon geelachtig. 0,30-0,60. OO- April—Juni. Haastrecht. Kleine myrrhekervel. S. rotandifóliam D. C. 43. Coriandrum Trn. 1 Onderste bladen geveerd, met veerspletige blaadjes en eironde slippen, de bovenste dubbol-geveerd mot ongedeelde of veerspletige blaadjes en lijnvormige slippen. Bloemkronen stralend, wit. Naar wantsen riekend. 0,30-0,45. Q. Juni, Juli. Gekweekt en verwilderd (Haarlem, Dordrecht, Deventer, Amsterdam, Maasbragt (L.), Meppel, Wormerveer, Sittard, Oostkapelle, Weert) Koriander, f C. satCvum L. 44. Bffora Hoffm. 1 Stengel sterk gegroefd. Bladen 2-3-voudig-geveerd met Ign-draadvorraige blaadjes. Scherm 5-6-stralig. Omwindseltjes 1-3 bladig. Kroonbladen stralend. Vrucht 2-knoppig. 0,20-0,30. 0. Juni, Juli. Aangevoerd. IJselmonde, Arnhem, Deventer, Dordrecht, üsselo b\j Enschede, Groenhoven bij Leiden, Maastricht, Rhénen, Alkmaar, Rotterdam, Amsterdam, Haarlem, Vlaardingen. Weert, Wormerveer, Wfllre, Sittard-Nieuwstad. Holzaad. B. radians M. R. LXXXIV. Fam. Araliacoeëü. Klimopachtige n. v. Heesters. Kelk klein, 4-5-tandig. Bloemkroon 5-10-bladig. Meeldraden 5-10. Vruchtbeginsel onderstandig, 2- tot meerhokkig met 2-5, meest samengekleefde stijlen. Vrucht een veelhokkige bes. 84. Araliaceeen. 458 1 Bladen hoekig 3-5-lobbig of gaaf. Stijlen of stempels 5, samenneigend of vergroeid. . . . Héd er a 459. Bladen samengesteld of handvormig 5-7-lobbig. Planton vaak gestekeld ° 2 2 Bladen 5-tallig, handvormig samengesteld . Acanthópanax 459. Bladen 2-3-voudig geveerd of handvormig 5-7-lobbig. . Aralia 459. 1. Hédera L. 1 Stengel klimmend, met hechtwortels. Bladen kaal, glanzig, lederachtig, 3-5-lobbig, die der bloeiende takken eirond) ongedeeld. Bloemen in schermen. Bloemkroon groenachtig-geel. Bessen zwart. 3,00-12,00. Ij. Septr.,° Octr. In boschachtige streken, langs boomen of muren. Algemeen. Ook vaak aangeplant, soms met bont gekleurde bladen Ehich. Klemmer. Eiloof. Ifte. T> Klimop H Hélix L. De als stekken behandelde bloemdragende takken behouden hunne Karakteristieke bladen en groeien rechtop (H. arborea Hort.). 2. Acanthópanax Des, et Planch. 1 faaV Blaadjes langwerpig, aan den top gezaagd, bijna gesteeld. ftekels okselstandig, horizontaal. Bloemen in enkelvoudige schermen. 1,00-2,00. t». Sierheester of boom uit Japan. Stek el boom pj e. f A. splnósnm Des. et Planch. 8. Aralia L. 1 Bladen 2-B-voudig geveerd. Takken ongodoornd. Bloemstelen onder de bloemen geleed Bladen handvormig 5-7-lobbig. Takken ongedoornd. Bloemstelen onder de bloemen ongeleed. Bladen glanzend, donkergroen, soms gevlekt Bloemen in eindellngsche pluimen, wit. 0,60-1,50. b. Juli, Augs. Sierheester uit Japan (Patsia japonioa Dchsno.). Vingerplant. f A. Slebóldit Hort. 2 ;; Blaadjes eirond, toegespitst, gezaagd. Tros sterk vertakt, fluweelachtigbebaard. Bloemen groenachtig-wit. 2,00-3,00. Ij. Augs., Septr Sierheester uit N.-Amerika . . Stekelige aralia. f 4. spinósa L. Blaadjes eirond-langwerpig, toegespitst. Bloemen witachtig. 2,00-3 00 b Septr., Octr. Sierheester uit China. ' Chineesche aralia. f A. chinénsis L. LXXXV. Pam. Cornaceeën. iv. Boomen of heesters, tweeslachtig of 2-huizig. Kelk klein, 4-tandig. Bloemkroon 4-bladig, Meeldraden 4. Vruchtbeginsel onderstandig met 1 stijl en 1 stempel. Vrucht een 2-{l-)hokkige steenvrucht. I Bloemen 2-slachtig. Bladen tegenoverstaand, gaafrandig, afvallend Gornus 4GO. Plant 2-huizig. Bladen tegenoverstaand, lederachtig, vaak geel gevlekt, blijvend Aucüba 4ÖO. 85. Cornaceeëu. 459 1. Cornus Trn. Kornoelje. Kornel. Koraalhout. Boomen, heesters of'kruiden met kromnervige bladen, hoofdj es- * achtige schermen of sohermaohtige, samengestelde beschermen, en een sappige steenvrucht 1 1 Bloemen wit, in vlakke bijschermen, niet dooreen bijzonder omwindsel omgeven. Takken in herfst en winter rood. 2 Bloemen in enkelvoudige schermen, dooreen vierbladig omwindsel omgeven 3 2 Bladen aan weerszgden groen, kortbehaard, eirond, toegespitst, gaafrandig. Takken rechtopstaand. Vrucht bolrond, zwart. 0,90-1,80. t)- Mei, Juni, soms inden herfst weer. In bosschen en heggen. Vrij algemeen. Ook in parken aangeplant. Wilde kornoelje. C. sangumea L. Bladen van onderen grijsgroen, eirond tot elliptisch, toegespitst. Takken afstaand. Vrucht wit, bolvormig. 1,50-3,00. Juni, Juli. In parken, niet zeldzaam. Uit Noord-Amerika. (C. alba Wangenh.). Witte kornoelje. -f C, stolonifera Mchx. Bladen van onderen wit, breed elliptisch, bijna kaal. Takken geheel of bijna rechtopstaand. Vrucht wit of blauwachtig-wit. 2,00-3,00. April, Mei. Sierstruik uit Siberië. Siberische kornoelje. -j- C, slbirica Lodd. 3 Bloemkroon donkor roodbruin. Schermen omstreeks half zoo lang als het witte omwindsel, gestoeld, armbloemig. Bladen rondachtig-eirond tot ovaal, zittend. Stengel kruidachtig. Vrucht kersrood. 0,05-0,30 2J.. Mei, Juni. Op veengrond. Vries (Dr.), Vlachtwedde. Zweedsche kornoelje. C. saéclca L. Bloemkroon citroengeel. Schermen omstreeks zoo lang als het geelachtige omwindsel, vóór de bladen verschijnend. Bladen eirond, lang toegespitst, glanzend, aan weerszijden groen. Takken kaal, de jongere aangedrakt-behaard. Vrucht langwerpig, hangend, kersrood en glanzig, zuurachtig wrang smakend, 3,00-6,00. fj. April. Gekweekt en verwilderd. Gele kornoelje. -|*C. mas L. 2. Aucüba Tbunbg. 1 Bladen langwerpig, toegespitst, groen, meest geel gevlekt, vaak slechts naar het midden toe verwijderd gezaagd. Bessen koraalrood. Altijd groen. 1,30-2,00. 9. Mei—Augs. Sierstruik uit Japan. Aucuba. f A. japóuica Thmibg. LXXXVI. Pam. CraSSulaceeëu. Vetplanten. Bladen vleezig. Kelk meest 5-(3-20-)deelig. Bloemkroon 3-20- bladig-, soms -deelig. Meeldraden 3-20, op den kelk ingeplant. Stampers 3-20. Vruchten kokervruchten. 1 Meeldraden en kroonbladen 3-4. Kelk 3-4-deelig. Vruchtbeginsels 3-4. Bladen tegenoverstaand. Tillaéa ,T06-t' ,Bl°?men wit of rosé, vr;j klein, 0,80-0,60. O-Het geheele jaar bloeiend. Sierplant uit Brazilië. Doorbioeionde begonia, f B. semperflórens Lk. et Otfc». – XCIII. Fam. Wederikachtige n. Kelk 2-4-deelig. Bloemkroon 2- of 4-bladig. Meeldraden 2,4 oj 8, evenals de bloembladen op den kelk gezeten. Vruchtbeginsel 20/ 4-hokkig, onderslandig, met 1 stijl en 2- of 4-lobbigen stempel. 1 Land- of moerasplanten o Waterplanten. Meeldraden 4 8 2 Meeldraden 8, 6 of 4. Bloemkroon 4-bladig. Vrucht een 4-nokkige doosvrucht 3 Meeldraden 2. Bloemkroon 2-bladig. Vrucht een 1- of 2- „ bokkige vrucht. Bladen tegenoverstaand. Circaéa 41e Kroon bladen langgenagidd met 3-spletige of ruitvormige plaat. Meeldraden 8 of 4 en 4 draadvormige deelen Bijna uitsluitend sierplant. v ~, . ClSrkia 434. tvroonbladen anders gevormd 4 4 van het vruchtbeginsel met meer dan 2 ei'ties Meeldraden 8 5 van hot "uchtbeßi‘isel met 1-2 eitjes. Stijlen’ vaak ook de meeldraden neergebogen. Sierplant , . Gaüra 43 0 5 Zaden met kuif. Kelk buis kort of ontbrekend. Bloemkroon meest rood Epilóbium «( Zaden zonder kuil. Kelkbuis ontwikkeld, vaak lancr . 6 o Vrucht een doosvrucht p 7 Vrucht besachtig. Kelk gekleurd. Kroonbladeu meest korter dan de kelk. n vii 1 ■ 1 , . . Fiichsia 4? j. t rvelkbuis lang, buisvormig. Bloemen geel. .... ~ Oenothéra 434. Kelkbuis kort, trochtervormig. Bloemkroon rood tot purper, o rji Godétia 435. 8 Bloemen groen. Bloemkroon ontbrekend. Vrucht een vierhokktge doosvrucht Isnardia 435. 93. Onograceeën. 470 Bloemen wit. Bloemkroon 4-bladig. Vrucht oen oenzadige, (door de ten deele blijvende kelkslippen) vlerdoornige noot . . . Trapa 4J#. 1. Epilóbium L. Basterdwederik. vm. Kruiden met enkelvoudige, niet ingesneden bladen en eindelingsche, meest bebladerde aren. Bloemen meest rosé of purperrood, zelden wit 1 1 Bladen verspreid. Bloemkroon uitgepreid. Meeldraden en stijlen naar beneden gebogen 2 Onderste bladen tegenoverstaand (zelden 3 aan 8 ineen krans), de bovenste verspreid. Bloemkroon trechtervormig. Meeldraden en stijlen rechtopstaand . . . 3 2 Bladen lancetvormig, gaafrandig of zwak-getand, van onderen iets bleekgroen, met uitstekende zijnerven. Bloemtros verlengd. Kroonbladen langgenageld, omgekeerd-eirond, lichtpurper, zelden wit. 0,60-1,20. 2J.- Juni—Septr. Op vochtigen, beschaduwden zandgrond en langs slooten. Algemeen. . . Kattenstaart. Slangebloem. Wilde selve. Wilgenroosje. E. angustifólium L. De var. 0. minor heeft lp n-lancet vormige bladen, een lageren, teerderen stengel met korte aar en is te Hoenderloo gevonden. Bladen lijnvormig, bijna gaafrandig, van onderen bijna zonder aderen. Bloemtros kort, bebladerd. Kroonbladen zittend, elliptisch-langwerpig met smallen voet, purperrood. Kelk bleekrood. 0,30-1,00. 2|.. Juni—Augs. Sierplant uit M.-Europa + E. Dodon&el VIII. 3 Stempel 4-spletig (ten minste bij zijne volle ontwikkeling). Stengel bijna steeds rolrond 4 Stempel knotsvormig, zwak gegroefd ........ 7 4 Bladen zittend of bijna zittend, vaak iets afloopend. Stengel meest behaard. Jonge bloemen rechtopstaand ... 6 Bladen kortgesteeld. Stengel aanliggend behaard, zonder afloopende, verheven lijnen. Bloemen klein of vrij groot (0,005-0,01 lang) 5 5 Bladen aan den voet afgerond of iets hartvormig, eirond tot eirond-lancetvormig, bijna kaal, grasgroen, meest tegenoverstaand, zelden kransstandig. Bloemen 0,008- 0,01 lang, vóór het bloeien iets knikkend. Stengel aanliggend-behaard, zonder verheven lijnen. Bloemkroon rosé, zelden wit. Doosvrucht 0,06 0,09 lang, zachtbehaard. 0,30-0,60. 2J.- Juni—Septr. Op vochtigen zandgrond, onder hakhout, in boschjes, aan heggen. Vrij algemeen. Bergbasterdwederik. E. montanum L. De var. 0. ver 11c ill atumv. d. Bosch heeft de bladen in kransen van 3 of zelden 4, de hoogere echter afwisselend en is bekend van 93. Onograoeeën. 471 Deventer,Ubbergen, St.Ameliswaard en Beekhuizen; de var , gracile d °Pee“ “is by3Nuth gevonden.™ “E 1 °iat„m (E. neogradiense Bla.?i6t? "a“adln Vo6t S.sleideiijk versmald inden 0,003-0,007 langen steel uitloopend, langwerpig-lancetvormig of lancetvormig, stomp verwilderd en vaak scherp getand, aan den voet gaafrandig grijsgroen Bloem 0 008 001 “ang(iKmflmTrpig' Bloemen re«ds dadelijk bijna rechtopstaand' lanS; Bloemkroon eerst witachtig, later rosé. Stengel, zoo die vertakt is, met st«ve, roede vormige takken. 0,30-0,60. l\.. Juli—Augs. De°ba^taartIlva1napen| Z-Li™b,urS ■ E- lanceolatum Seb. et Manr. gevonden lanceolatum en E. mon tan umis b« Nuth 6 Bloemen groot, 0,01-0,02 lang (0,02-0,025 in middellijn). Bladen iets stengelomvattend, de middelste iort-afloopend, langwerpig-lancetvormig. Stengel met langere, atstaande haren, naar boven ook met korte klierharen bezet. Bloemkroon purperkleurig. Wortelstok reeds voor ot tijdens den bloeitijd met vleezige, onderaardscbe mtloopers, 0,60-1,20. 2|. Juni-Ocïr. In vochtige ossenen, aan slootkanten, op moerassige plaatsen. Algemeen. Wilde selve. Harig wilgenroosje. E. hirsütum L Bloemen veel kleiner (0,006-0,01 lang). Bladen met afgeronden of versmalden voet zittend, lancetvormig of langwerpig, getand. Stengel zachtbebaard. Bloemkroon tose tot lichtpnrper. Wortelstok tijdens den vruchttijd met zittende of kortgesteelde, zich spoedig verlengende bladrosetten. 0,15-0,60. 2|, Juli-Septr. In vochtige osschen, aan slootkanten en op moerassige plaatsen Algemeen. Kleinbloembasterd wederik. E. parviflórum Schreb. st66n™ohSLeid°mr,g°Graveïpoid^ 06 bbnrgagevondenE' mon‘a ° ™ E, parvifl o r u m is bij Valken- gevonden™” E' hir3utum “ E. parviflórum is bü Amsterdam 7 Stengel met 2-4 verheven lijnen g Stengel zonder verbeven lijnen, rolrond, fijn-behaard,’gewoonlijk met twee haarlijsten, meest vertakt. Bladen lancetvormig tot lijn-laneetvormig, gaafrandig of iets getand, met wigvormigen voet zittend, met iets omgerolden rand, dofgroen. Bloemen klein (0,004-0,006 lang) voor het bloeien meest knikkend. Bloemkroon roodachtigwit, zelden wit. Doosvrucht zachtbebaard. 0,15-0,60. 2).. 93. Ouograceeën. 472 Juli, Augs. Op veengrond, aan slootkanten. Algemeen. Moerasbasterdwederik. E. palustre L. De var. (3. Schmidtianum Koch mot breedere bladen is waarschijnlijk een bastaard van E. palustre en E. virgatum en is op eenige plaatsen gevonden; de var. y. h y ssopifó 1i u m met vlakke, bijna lijnvormige, gaafrandige bladen en een langen, meest onvertakten stengel is bekend van Oosterbroek. DeT.r??titar. Maart, April. In bosschen. Zeer zeldzaam. Ook als sierplant. Zeer scherp. Roode peper. Peperboompje. D. Mezerèum L. 96. Thymelaeaoeeën. 479 Bladen lederachtig, blijvend, wig-lancetvormig kaal. Bloemen in hangende, meest 5-bloernige bundels, zijdelings staand, geelgroen. Bossen eirond, zwart. 0,30-1,80. F- Maart, April. Sierheester uit Z.-Duitschland. Zwart peperboompje, -f D. Lauréola L. XCVIT. Fam. Elaeaguaceeën. Heesters of hoornen, 2-huizig of 2-slachtig. Bloemdek onderstandig, van binnen gekleurd, 2-4-splelig of -deelig. Meeldraden 4-6. Vruchtbeginsel 1, eenhokkig, met 1 stijl en stempel. 111 anten 2-huizig. Mannelijke bloemen: bloemdek diep 2- deelig. Meeldraden 4. Vronwelijke bloemen; bloemdek buisvormig, 2-spletig. Stempel 1. Schijnbes eenzadig. ... „ , H i p p óp ha es 480 Bloemen 2-siachtrg, soms door het ontbreken van den stamper mannelijk. Kelk klokvormig, 4-6-spletig. Meeldraden 4-6. Stijl ]. Elaeagnus S&O. 1. Hippóphaes L. xxn. 1 Doornige struik. Bladen lijn-lancetvormig, kortgesteeld, van boven kaal, van onderen wit- of grijsschilferig. Bloemen klein, groenachtig. Schijnbes oranje. 1,20-4,50. b- April, Mei. Inde duinen. Algemeen. Ook als sierstruik. Katiendoorn. Duindoorn. H. rhamnoides L. 2. Elaeagnus Tm. Olijfwilg, iv. 1 Zonder doornen. Jonge takken roestkleurig-schilferig. Bladen elliptisch, aan weerszijden zilverwit-schilferig. Bloemen ten laatste naar beneden gebogen, welriekend. Bloemen van binnen geel. 1,50-3,60. b. Mei Juni. Sierstruik uit Noord-Amerika. v „ . Zilver wilg. fE. argéntea Pnreh. . Zonder doornen. Jonge takken bruin-schilferig. Bladen eirond of eirondlangwerpig, gaafrandig, van onderen zilverwit-schilferig met eenige bruine schilfers m het begin er bij, van boven lichtgroen. Bloemdek van binnen zwavelgeel. 1,00-2,00. b. Mei. Sierstruik uit Japan. (E. edulis Hort.) . Langstelige oljjfwilg. fE. lóngipee Cray. Meest doornig, boomachtig. Jonge takken zilverwit-schilferig. Bladen langwerpig-lancetvormig tot lancetvormig, van onderen dicht-, van boven „ ™o6™en rechtopstaand, welriekend. Bloemdek van binnen geel. 3,50-6,00. I). Mei, Juni. Sierstruik uit Z.-Europa. Smalbladige oiy f.w i1 g. •}■ E. angnstlfólia L. XCVIII. Fam. Rosaceeën. Roosachtigen. Kelk 3-5-slippig, soms met bijkelk. Bloemkroon 4-6-bladiq of ontbrekend. Meeldraden 1-4 of veel, evenals de bloembladen op den kelk gezeten. Stampers 1 tot veel, vrij, elk met een stijl of een onderstandig 1-5-hokkig vruchtbeginsel met 1-5 stijlen. Vrucht een dop-, steen-, bes-, appel- of kokervrucht. 97. Elaeagnaceeë n.—9B. Rosaceeën. 480 Vruchtbodem sappig wordend en tot een schijnbes uitgroeiend. Bladen 3-taÜig. Bloemkroon wit . F ragana soB. 11 Stijlen talrijk. Vruchtbeginsels bovenstandig ot schijnbaar onderstaudig. Stekelige heesters 12 Stijlen 1-5 13 12 Vruchtbeginsels inden hollen kroesvormigen, ten laatste vleezigen bloembodem ingesloten. Vruchtjes nootachtig. Bladen geveerd Rósa 48 f. Vruchtbeginsels niet ingesloten. Vruchten sappig, steenvruchiachtig, samen tot een schijnbes vergroeid. Bladen hartvormig-samengesteld, zelden geveerd. Kubus 494. Vergelijk ook Potentilla fruticósa blz. 509. 13 Vruchtbeginsel onderstandig (dus onder de bloem als een knobbeltje te zien) 14 Vruchtbeginsel of de vruchtbeginsels bovenstandig (soms is onder de bloem wel een knobbeltje, maar dan zit het vruchtbeginsel los daarin) 20 14 Kelk 5-spletig of ö-deelig 15 Kelk B-landig, met korte tanden. Bladen ongedeeld, gaafrandig. Vrucht met 3-5 steenharde hokjes Cotoneaster 15 Bloemen alleenstaand (zelden 2 of 3 bijeen aan den top van korte zijtakken en dan is de bloemkroon rood). Bladen enkelvoudig, ongedeeld 16 Bloemen in schermen, trossen of schermvormige trossen. 17 16 Kelkslippen lijn-lancetvormig, gaafrandig, langer dan de kroonbladen. Vruchten met 5 beenige hokjes (steenen). Bloemkroon wit Méspilus 484 Kelkslippen eirond-langwerpig of rondachtig, klierachtig-gezaagd of gaafranülg. Vrucht mot B perkamentachtige hokken. . Cydónia 4fsS 17 Bladen gelobd tot geveerd of dubbel-gezaagd. Bloemen in schermvormige trossen 18 Bladen ongedeeld, gaafrandig tot gezaagd. .... 19 18 Kroonbladen gewelld. Vrucht met 1-5 beenige hokken (steenen). Bladen meestal gelobd tot gedeeld. Takken doornig Crataégus 483- Kroonbladen vlak. Vrucht met 3-5 dunvliezige hokken. Bladen geveerd, gelobd of dubbel gezaagd. Sórbus 48e. 19 Kroonbladen rondachtig of eirond. Vrucht met 5 perkamentachtige hokken. Bloemen in armbloemige schermen of schermvormige trossen Pirus 483. Kroonbladen smal, wig-lancetvormig. Vrucht met 5 dunvliezige hokken. Bloemen in trossen A me 1 a n o h 1e r 4.8 S. 98. Eosaoeeën. 482 20 Stijl 1. Vrucht een steenvrucht. Bloemen alleenstaand of in 2- tot meerbloemige bloeiwijzen *) 25 Sfcylen 2-5. Vrucht doosvruchtachtig, openspringend, raeerzadig. . . 21 21 Bladen verspreid 22 Bladen tegenoverstaand, enkelvoudig. Sierheester. Rhodoty'pos S M9. 22 Vruchtjes meerzadig, vry of vergroeid. Kroonbladen wit tot rood, op een schijf vormig ultgebreiden bloembodem. Planten 2-slachtig of 2-huizig. Kruiden of heesters 23 Vruchtjes eenzadig, bolrond, vrij. Kroonbladen geel. Bloemen 2-slachtig. Heesters Kérria 517. 23 Bloemen groot. Kroonbladen cirkelrond. Meeldraden 15, telkens 3 dichter bijeen. Heester Exochórda 5l?. Bloemen klem lot vrij groot (tot 1 cM.). Kroonbladen rondachtig tot elliptisch. Meeldraden 10 tot vele . • 24 24 Vruchtjes aan den voet verbonden, met 2-4 zaden, bij rapheid opgeblazen, 2-kleppig. Steunbladen vrij groot, al vallena. Bloeiwyze scheim-pmlmvormig Fhysocarpus Aid. Vruchtjes vrij, meerzadig, niet opgeblazen, alleen aan den buiknaad openspringend, voor de kroonbladen staand, steunblaaen klein ol veiawijnend Bladen ongedeeld of gelobd SpiraeaAJlA. Vluchtjes aan den voet verbonden, voor de kelkslippen staand, niet opgeblazen, alleen aan den buiknaaa openspringend, steunblaaen auideluk. Bladen oneven geveerd basilima Aio, 25 Bloemkroon meest wit of lichtrose. Vracht der steenvrucht sappig. Steen gegroefd of glad. . . Prunus str. Bloemkroon rosé. Vleesch der steenvrucht niet sappig, bij rijpheid onregelmatig openspringend. Bloemen 2 aan 2, zelden alleenstaand. Amy'gdalus 51?. De familie der Rosaceeën wordt in ö onderfamihën verdeeld, nl. de P o me e ë n (gesl. Crataegus, Mespilus, Cotoneaster, Cydonia, Amelanchier, Pirus, Sorbus), de Kose e ë n (gesl. Rosa), de Potent illeeën (gesl. Geum, Rubus, Pragana, Comarum, Polentilla, Alchemilla), de Poterieeën (gesl. SSanguisorba, Agrimonia), de Spiraeeën (gesl. Araneus, Exochorda, Bpiraea, Physocarpus, Basilima, Ulmaria, Gülenia, Rbodotypos, Kerria) en de Pruneeën (gesl. Amygdalus, Prunus). 1. Crataégus L. Meidoorn. Hagedoorn. Haqguppelboom. jüp. ' – , Boomen of biet .gedoomde gesteelde, aan dM&yèej, meest wigvormige bltwlèn, halfhartvormige en eindelingsche, scherm vormige trossen of bgschermeaj y3m bloemen ; . . y» ■ ■ 1 1 Bladen langglkteelA of gëlobd tot gedeeld . . ‘J . . 2 Bladen v . – • ,< 4 *) In het wild de >dnde'r'2s ge-no emdo ges 1 achten bij ons alleen he Pr anus voor. 98. Rosaceeën. 483 2 Stglen 1 of 2 Styion 5. Meeldraden meest 10-15. Bladen eirond of hartvormig, zwak gelobd, gezaagd, dun, min of meer behaard, zeer groot. Vrucht melig m®‘i Sezaaghe kelkslippen, behaard, scharlakenrood. Bloemkroon wit. 3,00-6,00. Mei. Uit N.-Amerika. Scharlaken doorn, f C. coccioea L. o Bladen o-, zeldzamer 5-iobbig, met naar voren gerichte, ongelijk gezaagde lobben, van onderen bleeker, evenals de takjes kaal. Kelkslippen eirond. Stijlen meest 2(-3). Vrucht met 2 of 3 steenen, eirond, rood. Bloemkroon wit. 1,80-4,60. t). Mei. In heggen en bosschen. Vrij algemeen. Ook in parken met gevulde bloemen. (Méspilus Oxyacantha öaertn.). I’weestplige meidoorn. C. Oxyacantha L. De var. /3- fol. bi-serratis mot dubbel gezaagde bladen is bij Euurlo gevonden. Bladen veerspletig tot bijna veerdeelig, met naar voren gezaagde slippen, van onderen bleekgroen. Bloemstelen meest behaard of kaal. Kelkslippen lancetvormig. Stjjl meest 1. Vrucht met slechts een steen, bolrond, rood. Bloemkroon wit. 1,80-4,50. Ij- Mei, Juni, 14 dagen later dan de vorige. In heggen en bosschen. Vrij algemeen. In tuinen en parken in vele vormen (met rosé, vleeschkleurige, donkerroode, enkele en gevulde bloemen) gekweekt. (Méspilus monogyna Willd.). , , kenstijlige meidoorn. C. monogy na Jacq. 4 Bladen lederachtig, van boven glanzig, omgekeerd-eirond. met wlgvörmigon voet, van voren dubbel gezaagd, geheel kaal. Schermvormige trossen kaal, enkelvoudig ol pluimvormig. Kelk rechtop- of afstaand. Meeldraden 10. Stijlen 2 ol 1. Vruchten rood, hard. Doornen 0,03-0,06 lang, hoogvormig naar beneden gekromd. Bloemkroon wit. a.OO-U.BO b Mei, Juni. Djt Koord-Amerika. ’ ' Eauespoorm eidoorn. f C. Crus gaili L mant altijd groen. Bladen oirond-lancetvormig, glanzend, fijn gekarteld. Bloemen in dichte, schermvormige trossen. Stijlen B. Vruchten vuurrood, bolrond. Bloemen wit. 0,60-2,00. Mei. Dit Zuid-Europa. Vuurdoorn. f O. Pyraoautha Pel 2. Méspilus L. xix. 1 Bladen langwerpig-lancetvormig, van onderen viltig. Bloemen alleenstaand. Vrucht met breede opening, bekkenvormig, bruin, zoo groot als een walnoot. Bloemkroon wit. 1,50-6,00. tj. Mei. In bosschen en in het wild dan gedoomd. Zeldzaam. Verder gekweekt. Mispel. M. germanica L. 8. Cotoneaster Med. Dwejrgmispel. XII. 1 Kel,^!.PP®n a?n den rand, evenais de bloemstelen iets zachtbehaard. Bladen rond-eirond, van onderen grijsviltig, van boven kaal. Bloemen aan 98. Rosaceeën. 484 korte zijtakjes, in trossen van 1-3, knikkend. Bloemkroon klein, bleekrose. Vrucht rood, zoo groot als een erwt. 0,60-1,50. April, Mei. Sierstruik. (C. vulg£ris Lindl.). Bloedroode dwergmispel. f C. Integérrlma Med. Kelk evenals de bloemstelen wollig-viltig. Bladen elliptisch, stomp, van boven dof on behaard, van onderen witviltig. Bloeiwijze pluim vormig. Bloemen en vruchten iets grooter dan bfl de vorige soort. 0,60-2,00. Mei, Juni. Sierstruik uit Zuid-Europa. Viltige dwergmispel. f C. tomentósa Alt. 4. Cydónia Trn. xil. 1 Bloemkroon lichtroso. Bloemenalleenstaand, groot. Kelkslippen bladachtig, langwerpig, gezaagd. Bladen rondachtig- tot langwerpig-wigvormig, van onderen evenals de takken en dekelkbuisgrijsviltig. Vrucht appelof peervormig, geel. welriekend. Zonder dorens. 3,00-6,00. fy. Mei, Juni. Gekweekt en een enkele maal verwilderd. Uit W.-Azië. Kweepeer. Kwee. -j- C. vnfgaris Pers. Bloemkroon scharlakenrood, zeldzaam rosé. Bloemen 1-3 bijeen aan den top'van zeer korte, bebladerde zijtakjes. Kelkslippen kort, rond, gaafrandig, gewimperd. Bladen eirond of omgekeerd-eirond. evenals de takken ten slotte kaal. Doornig. 0,80-1,20. Ij). April, Mei. Sierstruik uit Japan. (Pirus japonica Thunbg.). Japansche kwee. f C. japonica Pers. 5. Amelanchier Med. Krentenboompje. xn. 1 Stijlen vrij. Bladen elliptisch, aan weerskanten afgerond of van voren afgeknot, van den hartvorraigen voet af gekarteld-gezaagd, eerst van onderen viltig, ten slotte kaal. Kroonbladen wig-lancetvorraig, wit. Vrucht blauwzwart. 1,00-2,60. April, Mei. Als sierplant aangoplant, ook verwilderd. Junibes. Krentenboompje. -J- A. vnlararls Mnch. Stijlen voor 2/3 deel vergroeid. Bladen langwerpig of eirond, met afgeronden, bijna hartvormigen of wigvorraigen voet, spits of kort toegespitst, meest van don voet af scherp gezaagd, van onderen eerst zacht behaard, later kaal. Kroonbladen wigvormig tot Ipn-lancetvormig, lang, wit. Vrucht eerst helrood, later donkerpurper. 2,00-13,00. April, Mei. Sierstruik uit Noord-Amerika. Ook wel verwilderd. Kanadeesch krentenboompje. f A. canadénsis Med. 6. Pirus L,. xn. Boomen of heesters met gesteelde bladen en witte of roseroode bloemen in achermvormige trossen 1 1 Bladen inden knoptoestand ineengerold. Bloemen in sohermvormige trossen 2 Bladen inden knoptoestand gevouwen. Bloemen in tuilvormige trossen. Stijlen vrij. Kroonbladen met onbehaarden nagel. Vrucht rood, behaard. Bladen langwerpig-ovaal, steeds van onderen behaard. Bloemen wit. 1,00-2.00. b. Mei. Uit Noord-Amerika. Bij ons gekweekt en enkele malen verwilderd. Arbutusappel. f P. arbntifólla L. var. ©ryfchrocarpa A. Gr. 2 Stfllen vrij. Helmknopjes rood. Bladen rond of eirond, kort-toegespitst, klein-gezaagd, omstreeks even lang als de steel. Vrucht aan den voet versmald of afgerond. Vruchthokjes naar buiten afgerond. Bloemkroon wit. 98. Rosaceeën. 485 6,00-18.00. b. April, Mei. In bosschen, zeldzaam wild, dan doornig. In vele variëteiten gekweekt. Peer. P. communis L. Stijlen aan den voet vergroeid. Helmknopjes geel. Bladen inde jeugd van onderen viltig. eirond. Bloemstelen 2-3-maal zoo lang als de kelkslippen, evenals de kelk dun viltig. Vrucht boven, en aan den voet verdiept. Vruehthokjes naar buiten scberpkantig. Bloemkroon rosé, zelden geheel wit. 6.00-9,00. b- Mei. In bosschen zeldzaam wild, dan doornig. In vele variëteiten gekweekt App e 1. P. Malus L. Als sierplanten vindt, rnen: 1 Stijlen vrij. Schtinvrnchten aan den voet versmald. Bloemstelen met schutblaadjes bezet. Bladen lancetvormie tot liin-lancetvormig gaafrandig, vooral inde jeugd grijsviltig. Takken verlengd, slank, overhangend. evenals de knoppen behaard. Bloemen ineen enkelvoudigen, schermvormigen tros. klein, kortgestoeld. Kroonbladen langwerpig. in een steel versmald, wit. 3,00-5,00. b. Mei. Juni. Afkomstig uit West-Azië. Wilgpeer. f P. sall#»|fólla L. fil. Stijlen aan den voet vergroeid. Vrucht aan den voet verdiept. Bloemen reukeloos of zwak riekend, in zittende schermen of hoopjes. ... 2 2 Kelkslipoen afvallend. Stijlen aan den voet onbehaard. Stelen der witte bloemkroonbladen korter dan de kelkslippen. Bladen eirond tot rondachtig. gespitst, gezaagd, meest kaal. Vrucht zoo groot als een kers, zuur, rood of geel, langgesteeld. 2,50-3,00. F;. Mei. Juni. Uit Siberië. Kersappel. -f* P. hnooafa L. Kelkslippen blijvend. Stijl aan den voet behaard. Bloemen kortgesfeeld, roserood, groot. Vrucht grooter. Bladen inde jeugd behaard, gekarteldgezaagd. Steel der kroonbladen langer dan de kelkslippen. Bladen '’eirond-langwerpig. Vrucht aan den voet niet of slechts weinig verdiept. meest fBBO-hokkig. Meest heesterachtig. In tuinen vaak gevuld, met roode en witte bloemen. 2.50-3.50. F). Mei. Uit China. Prachtappel. f P. speetabllls Alt. 7. Sórbus L. Lijster b es. xir. Boomen met enkelvoudige, oneven-geveerde of veerdeelige bladen, veelbloemige. achermvormige bloeiwijzen en witte bloemen 1 1 Bladen oneven-geveerd, inde jeugd dichtbehaard, later kaal of van onderen iets bebaard 2 Bladen enkelvoudig, niet (of hoogstens aan den voet iets) geveerd. Stijlen 2 of 3. Boomen of groote struiken. Kroonbladen afstaand, wit 3 2 Knoppen viltig, droog. Blaadjes langwerpig-lancetvormig, on gelijk gezaagd. Bloei wijzen veelbloemig. Stijlen meest 2-5. Vrucht bolrond, zoo groot als een erwt. rood. Bloemkroon wit, 3,00-9,00. I). Mei, Juni. In zandige, boschrijke streken, ook vaak aangeplant. (Pirus Aucup&ria Gaertn.). 98. Rosaceeën. 486 98. Rosaceeën. Kraalboom. Vogulbessmbnnm. Kwetsenbeienboom. Kwahlerbonm. Sapbnut Siepenhnuf. Ti ij ster bes. 8. Aucuparia L. Knoppen bijna kaal. kleverig. Blaadjes langwerpig, spits, scherpgezaagd. Bloeiwijzen 6-12-bloemig. Stillen meest 5. Vrucht peervomug. zoo groot als een kers. rood. Bloemkroon wit. 8,00-15.00. f>. Mei. Sierboom (Pirus domestica Sm.) . . . Pee r 1H st erb es. f S. rinmé°t,loa I*. 3 Bladen ten laatste aan weeraziiden kaal, gelobd, aan weerszijden met 8-5 zijnerven; lobben ongolnk-gezaagd, spits, de onderste veel grootor, afstaand. Vrucht elliptisch, bruin, lang hard blijvend. 8,00-12,00. lp Mei, Juni, Sierplant uit Zuid-Duitschland. Elsbes, •(• 8. tormlnAlls flrtz. Bladen ten laatste alleen van boven kaal, van onderen grijs- of witviltig, rond-eirond. ongelijk-dubbol-gezaagd of zwak gelobd, stevig, aan weerszijden met 7-10 zijnerven. Lobben gezaagd, naar voren gericht, evenals de zaagtanden van het midden naar don voet kleiner wordend Vrucht bijna bolrond, bruinrood of geelbruin, melig. 3,00-6,00. Tl- Mei. Sierboom. (Pirus Aria Ehrh.) Meelbes. f S. »’rla Otz. Een bastaard van S. Aria en S. Aucuparia is S. hybrida L., een bastaard van S. Aria en S. torrainalis is S. latifolia Pers. 8. Rósa Trn. Roos. xn. Stekelige heesters met oneven geveerde bladen, bijna steeds met den bladsteel vergroeide steunbladen, groote, meest welriekende bloemen en vleezige sohijnvruobten .... 1 1 Stijlen vrij, met de stempels een bolrond hoofdje vormend, waarvan de buitenrand niet boven de inplantingsplaats der meeldraden uitsteekt. Heesters met rechtopstaanden stam. Steunbladen der bovenste bladen meest breeder dan die der middelste, alle ver met den bladsteel vergroeid, zonder franje 2 Stijlen duidelijk boven de inplantingsplaats der meeldraden uitstekend. 16 2 Buitenste kelkslippen veerspletig 3 Alle kelkslippen ongedeeld of zoo de buitenste gedeeld zijn, zijnde slipjes klein en weinig in getal 12 3 Stengel meest alleen met rechte, gebogen of baakvormige gekromde stekels vaneen soort bezet. Middelste bladen der bloemdragende takken meest 7-tallig. Bloei wij ze vaak meerbloemig met schutblaadjes. Kelkslippen na den bloei teruggeslagen, voor de vruehtriipbeid afvallend of rechtopstaand en op de schijnvruoht tot de vrncbtrijpheid blijvend en dan afvallend of blijvend, de buitenste veerspletig, zelden ongedeeld 5 Stengel met gekromde stekels, die met rechte, naald-of borstelvormige stekels of met gestoelde klieren gemengd zijn. Middelste bladen der bloemdragende takken 5-, zelden 8-tallig. Bloemen groot, meest alleenstaand en dan zonder schutblaadjes. Kelkslippen na den bloei toruggeslagen, voor de vruehtriipbeid afvallend • • • • 4 4 Stekels zeer ongelijksoortig, meest zeer dicht opeeustaand. Blaadjes zeer stijf lederachtig, ten deele ’s winters ©verblijvend, meest breed elliptisch, rondachtig-eirond tot cirkelrond, enkel gezaagd met breede, 487 1 Kruidachtige planten 2 Heesters ol hoornen 11 2 Bloemen zonder bloemkroon, klein 3 Bloemen met kelk en bloemkroon 4 3 Kelkslippen 4. Bloemen 2-siachtig (meeldraden 4) of planten eenhuizig (mannelijke bloemen met vele meeldraden). Vruchtbeginsels 1-3. Bladen geveerd. Potórium st4. Kelkslippen 8, afwisselend kleiner. Bloemen 2-slachtig, met 4 of 1 meeldraad. Vruchtbeginsel 1. Bladen gelobd ot gespleten Alchemilla sta. 4 Kelkslippen ineen rij, evenveel als kroonbladen . . 5 Kelkslippen in 2 rijen, dubbel zooveel als kroonbladen, de buitenste kleiner 9 5 Bloemkroon geel. Vruchtbeginsels en stijlen 2. Kelk met hakige, later uitgroeiende stekels bezet. Bloemen in aarvormige trossen. Bladen atgebroken-geveerd. Agrimóuia s té. Bloemkroon witachtig. Kelkslippen en kroonbladen 5 . ö 6 Bladen enkel- en dubbel-geveerd 7 Bladen 3-tallig of handvormig-samengesteld .... 8 7 Bloemen 2-slachtig, in samengestelde bijschermen. Vruchtjes meest meer dan 5, niet openspringend. Steunbladen aanwezig, groot ülm aria sie. Planten 2-huizlg. Bloemen in pluimvormig gerangschikte aren. Vruchtjes meest 8, doosvruchtachtig, openspringend. Steunbladen ontbrekend. Arüncus SIS. 8 Vruchtjes steenvruchtachtig, sappig, tot een schijnbes vergroeid. Bloemen alleenstaand of in schermvormige trossen. Kubus 494. Vruchtjes droog, 5,1-4-zadig. Bladen 3-talllg. Kroonbladen Ipn-laucetvormig, iets ongeluk. Bladen in pluimvormige trossen . . Gillénia Sta’. 9 Vruchtjes langgenaald door de blijvende, behaarde stijlen. Vruchtbodem droog, rolrond. Bladen afgebroken-iiervormig-geveerd. Bloemkroon geel of roodachtig. Géum 49a. Vruchtjes ongenaaid, met korte, afvallende stijlen . . 10 10 Vruchtbodem droog, zich niet vergrootend. Bladen handvormig-samengesteld, zelden geveerd. Bloemkroon geel, zelden wit Poten t i 11 aso 9. Vruchtbodem zwamachtig, zich vergrootend. Bladen geveerd. Bloemkroon kleiner dan de kelk, donkerpurper. oóma r u m so9. heukees, Schoolflora, I6e druk, 31 98. Rosaceeen. 481 stomps tanden, die voorzien zijn van fijne, zittende klieren. Blaadjes van onderen bleekgroen met scherp te voorschijn tredende nerven Bloemen rechtop-, meest alleenstaand. Buitenste kelkslippen. met vele Ipn-lancet vormige zljslinpon, Kroonbladen groot, fluweelachtig. lichttot donkerpurper. Stijlen kaal tot wollig. 0,30-1,20. Ti Juni Juli Ge kweekt, ook zelden verwilderd in heggen en langs akkerranden. ' _ Fransche roos. f R enlllea L. ?e aC 61 V 11 a T' de Brovencerons. onderscheidt zich kïaJhH de ateki? ST,der bladlntfin meer ongelijksoortig, de grooteré krachtiger zijn. De blaadies zijn meer dunvliezig, de bloemen knikkend komst?»kelkbu'a la eirond met langere, smallere slippen. Afden Kaukaaus en veel gekweekt met gevulde bloemen, ken vaak gekweekte misvorming van deze is E. mncóna Ai t. de de sres^06lde klieren aan bloemstelen en kelken tot groene blaadies vervormd ziin. lIL e2lMkso?ri'e’ krachtig, haakvormig gekromd, samengedrukt, vaak rood. Stengel hoog en dik. Blaadies eirond langwerpig, enkelvoudiggezaagd-gekarteld, zonder klieren. Rloeiwijze meest meerbloemig. Overigens als de vorige. 1,20-2,00. B, Vrij vaak gekweekt. Damascenerroos. f R. dnmascéna MUI. 5 Stekels slank, recht of iets gebogen. Kelkslippen na den bloei opgericht en lang blijvend 5 Stekels min of meer sterk gekromd, meest haakvormig gebogen, geleidelijk inden schijfvormigen voet overgaand 7 6 Blaadjes meest aan weerszijden zacbtviltig of fluweelachtig behaard. m«est dubbel gezaagd 9 B1» moest geheel kaal. enkel gezaagd, evenals de takies blauw- of !?snïelool’en Biskels nit een langwerpigen voet recht of iets gebo-en. zelden meer gekromd. Bladen aan de bladloten 9-tallig met stfilenbHoofce?n sonaerste e‘'^d', deel der b,aadies gaafrandig. BMem? Kolkhufs roB- Juni, Juli. In heggen, aan wegen. Zeldzaam. Vi 11 roos. R. tomentósa Sm. 8 Blaadjes meest groot, langwerpig-ovaal tot breed-elliptisch met evenwijdige zijranden, dubbel gezaagd, van boven aanliggend behaard tot zijdeglanzend, viltig, zelden kaal, van onderen zachtviltig, zelden kaal, daar dicht met kliertjes bezet. Bloemstelen zoolang als de kelkbuis, meest dicht met ruwe gestoelde klieren en naaldvormige stekels bezet. Stijlen een groot wollig behaard hoofdje vormend, dat de opening der kelkbuis afsluit. Schijnvrucht meest bolrond, zoo groot als een kers, gekroond door de lange kelkslippen. 0.30-1,50. K Juni, Juli. In bosschen en heggen. Zeldzaam. Ook veel gekweekt. . Bottelroos. R. pomifera Herm. Blaadjes moest klein, rondachtiv tot langwerpig-ovaal, naar weersziideu afgerond met stompere zaagtanden, van onderen bjfna viltig-flnweelachtig, meest zlldoglanzend. Takken meest glanzend roodachtig-pnrper, b auwachtig berijpt. Bloemstelen met meest weinige, teere. gesteelde klieren bezet. Kelkbuis meest zonder klieren, met meest korte silenen. Rchilnvrueht klein, door de kelkslippen gekroond. 0,50-1,50. h Juni .Niet bi; ons aangetroffen, doch zou kunnen voorkomen. Zachte roos. R. mollis Sm. 9 Blaadies klein tot vrij groot, dubbel-gezaagd, van onderen bijna steeds met vele, de geheele schijf bedekkende, welriekende klieren.- 10 Blaadjes vrij groot tot groot, kaal of behaard, zónder klieren aan de oppervlakte of deze komen alleen aan de middennerf voor (zijn ze over de geheele ondervlakte verdeeld, dan hebben zij niet den aangenamen geur). Stekels krachtig, haakvormig gekromd, geleidelijk inden voet verbreed. Kelkslippen na den bloei teruggeslagen, vroeg afvallend. Meest hooge heesters met boogvormig overhangende takken u 10 Kelkslippen na den bloei rechtop-of afstaand, tot de vruchtrijoheid blijvend of weinig vroeger afvallend. Stijlen kort, sterk wollig behaard. Bloemstelen met krachtige, gesteelde klieren. Blaadjes vrij klein, ovaal of bijna cirkelrond mot afgeronden voet, zelden langwerpig en aan den voet versmald, met korte breede zaagtanden, aangenaam naar appels riekend. Stekels haakvormig gekromd, vaak vooral aan bet onderste en middelste deel der takken met borstels gemengd. Bloemstelen even lang 98. Rosaceeën. 489 als of iets langer dan de belkbuis. Kroonbladen vrij klein, levendig rosé. Plant gedrongen met korte takken. 1,00-2,00. b. Juni—Augs. In heggen, bosschen en langs wegen. Vrij algemeen, vooral inde duinen. Bottelroos. Egelantier. R. rubioinósa L. De var. 0. echinocarpa met vruchten, die rondom dicht met stekelborslels en gestoelde klieren ziin bezet, is op eenige plaatsen gevonden. De vorm dimorphocantha Crép. onderscheidt zich, doordat onder de bloeiwiize vele lichtgebogen tot bijna rechte borstelstekels voorkomen, terwijl de bloemstelen zeer dicht met gesteelde klieren en stekels bezet zijn. Roswinkel. Kelkslipnen na den bloei teruggeslagen of afstaand, vroeg afvallend. Stijlen kaal of zwak behaard. Bloemstelen zonder gesteelde klieren. Blaadies langwerpig of langwerpig-omgekeerdeirond, naar weerszijden gelijkmatig versmald, diep en grof gezaagd. Bestekeling gelijkmatig, stekels krachtig. haakvormig gekromd met breeden voet. Bladstelen meest bijna of geheel kaal, meer of minder dicht met gesteelde klieren bezet. Buitenste kelkslippen met smalle slipjes. Bloemstelen 1-2 maal :.zoo lang als de kelkbuis. Kroonbladen wit, zelden vleeschkleurig. Stijlen kaal of iets behaard, vaak iets verlengd. 0,60-2,00. T>. Juni. In heggen. Zuid-Beveland en op verschillende plaatsen in Zuid-Limburg. (R, sepium Thuill) Kraag roos. R asrrëuMs Savl. 11 Blaadjes kaal. zelden van onderen op de middennerf iets bebaard, met rechtuitstaande zaagtanden. Bloemstelen even lang of meest 2-3-maal zoo lang als de kelkbuis, zonder klieren, zelden met gesteelde klieren. Buitenste kelkslippen met tal van lancet- of liin-lancetvormige slippen, alle na den bloeitijd teruggeslagen en voor het begin van het kleuren der schiinvrucht afvalland. 1,20- 3,00. b- Juni. In heggen, aan wegen. Vrij algemeen. Witte bottelroos. Wiepedoorn. Wilde roos. Hondsroos. R. canina L. Vormen zijn: «. vul garis Koch. Blaadjes enkel gezaagd. Blad-, bloemstelen en kelken kaal. Bladstelen vaak met enkele stekels, soms ook een enkel klierhaar. Vrij algemeen. 0. Andegavénsis I) es p. Blaadjes enkel gezaagd. Bloemstelen en kelkbekers met roodachtigo, gesteelde klieren bezet. Blaadjes zonder klieren. Haren. y. dumalis Bechst. Blaadjes ovaal, dubbel gezaagd, iedere tand met een klier. Blaadjes van onderen zonder klieren. Bloemstelen zonder gesteelde klieren. Steunbladen on kelkslippen klierachtig gewimperd. Stijlen behaard. Gramsborgen, Hardenberg, Z.-Beveland. Een vorm van deze is insignis Gren. Stekels krom. Blaadjes groot, eirond of langwerpig-eirond. van onderen groen. Stijlen behaard. Schiinvrucht elliptisch of ovaal. Voorat. Th ramos i'ssima Rau. Takken vrij krachtig, de bloemdragende vrij kort, bijna ongewapend. Bladen ©n bladstelen glad. blaadjes gemiddeld van grootte, ovaal, onregelmatig gezaagd. Bloemstelen glad. Bloemen bleek rosé. Stijlen stijf behaard. Schiinvrucht ovaal. Zuid-Beveland. Blaadjes aan weerszijden of althans van onderen op de middennerf behaard, meest echter over de geheele ondervlakte aanliggend tot weekviltig behaard, meest met afgeronden. soms hartvormigen voet, enkel gezaagd, met breede, iets afgeronde tanden. Bladstelen dicht behaard. 98, Roaaceeën. 490 Steunbladen aan weerszijden of van onderen aanliggend Schutblaadjes althans van onderen behaard. Kelkslippen na den bloei teruggeslagen, vroeg afvallend. 1,20-2.40. h■ Juni. Aan heggen en wegen. Amersfoort, Zuid-Beveland. Bussum. Heggeroos. R. dnmetórnm Thnill. Een var. van deze is 3. ürbica Leman. Blaadjes ovaal, vrij lang toegespitat, van onderen op de middennerf vrij sterk, op do ztjnorven verstrooid-behanrd. Bloemstelen zonder gesteelde klieren. Schjjnvrucht langwerpig-oirond. Vrij zeldzaam. Een kaalstljlige vorm van deze is de f.sphaerocarpa Pugot. waarbij de bloemtakken bijna onbewapend zijn, de blaadjes ovaal of cirkelrond en de vrucht bolrond ia. Roswinkel. Een bastaard van R gallica on R. dumetornm is inden vorm canina Jacq. te Boxtel, Wenrt en Gulpen gevonden Bloemstelen met tal van gesteelde klieren, meeat ook de kelkslippen. Bladstelen kort donzig met gesteelde klieren. Blaadjes enkel gezaagd, van onderen op midden- en zijnerven sterk behaard, aan den rand gewimperd. Stijlen een witwollig hoofdje vormend. 12 Bloemen meest alleenstaand, zonder schutblaadjes aan den steel 13 Bloeiwiize 8- tot veelblomnig of eenbloemig met schutblaadjes (ook als er slechts een bloem is, de steel meest met 1 of meer schutblaadjes). Bloemdragende takken vaak ongewapend of met klierborstels. Stekels recht of krom, onder de bladen vaak gepaard, zelden ontbrekend. Hoogere steunbladen wat verbreed, gelijkmatig inde breede oortjes overgaand of steunbladen van de bladen der loten opgerold, met buisvormig samenneigende randen. Kelkslippen na den bloei opgericht, ook aan de rijpe vrucht blijvend, gaafrandig. Kroonbladen rood. zelden wit. 14 13 Bladen der bloemdragende takken 7-11-tallig Takken zeer dicht met langere, rechte, stijve en kortere naald- tot borstelvormige, meest iets rugwaarts gerichte stekels bezet, zelden ontbreken de stekels. Bovenste steunbladen smal, met plotseling verbreede. sterk uiteenwiikende oortjes. Blaadjes klein, bijna cirkelrond tot breed elliptisch, enkel gezaagd. Bladen van boven kaal. Bloemen langgesteeld. Kelkbuis bolrond. Kroonbladen wit Scbünvrncbt samengedrukt bolrond, zwartachtig. 0.10-0.90. K Mei, Juni. soms weer Augs.—Octr. Inde duinen zeer veel, ook als sierplant. Duinroos. R pimuinellifólia L. Een bastaard van R. rubieinosa met zeer ongeliike stekels en smallere steunbladen dan bil R rubierinosa, is vrii zeldzaam gevonden. Een bastaard met R. pomifera, die het uiterlijk van R. pomifera heeft, doch kleiner is. is bil Santpoort gevonden. Middelste bladen der bloemdragende takken 5-7-tallig. Takken met rechte stekels, aan het onderste deel der stengels met vele stekel borstels. Steunbladen niet of zwak gezaaerd, do bovenste weinig verbreed. Blaadjes uit wigvormigen voet eirond. Kroonbladen vrij groot, geel. 98. Rosaceeën. 491 Schilnvrucht bolrond, dakpanrood. Sierstruik uit Z.W.-Azié. Tot 4,00. Ü- Juni Gele roos. f R. Intéa MUI. 14 Schors van stam en takken bruinrood. Bestekeling ongeluk, de meer krachtige stekels wat haakvormig gekromd, gepaard onder de bladen, daarnaast aan de onderste deelen- van stam en takken vele dicht opeenstaande naald- of borstelvormige stekels. Middelste takken 5-7- tallig met behaarde stelen. Steunbladen van de bladen der bladloten opgerold. Blaadjes moost dicht opeenstaand. ovaal tot langwerpigovaal, enkel gezaagd met breede tanden, van boven bijna blauwgroen, vrij dicht aanliggend kort behaard, van onderen dicht aanliggend behaard, grjjsviltig. Schutbladen de bloemstelen omhullend. Bloemstelen korter dan de kelkbuis, zonder gesteelde klieren. Kelkbuis bolrond mei meest niet ingesneden slippen. Kroonbladen rood. Schijnvrucht klein, bolrond tot bijna schijfvormig, zonder klieren, vroeg rijp. 0,50-1,80. O- Juni, Juli. Gekweekt en verwilderd, vooral inde duinstreek. Kanoelroos. f R. cinnamómea L. De var. n foecund isaima Münchh., met van boven bekervormige kelkbuis en gevulde bloemen, is bij Katwijk gevonden. Stekels en borstels talrijk, recht, ongelijk. verspreid, zelden aan den bladvoet gepaard. Takken tusschen de stekels viltig. Stekels meest geheel of aan den voet behaard. Blaadjes enkel gezaagd, van boven kaal. zeer donkergroen en glanzend.iets rimpelig, van onderen grijsgroen behaard en vaak met glanzende klieren bezet (het loof lijkt veel op aardappelloof). Bloemen 1-3, soms meer bijeen. Bloemstelen kort, kaal of viltig behaard en met borstels en gesteelde klieren bekleed. Kroonbladen groot, donkerrose. zelden wit (Dordrecht). Schijnvrucht groot, bolrond platgedrukt. 1,00-2,00. Tj. Juni, soms tot Herfst. Sierstruik uit 0.-Azië! Aardappelroos. f R. rogósa Thnnh. Do bastaard van R. cinnamómea en R. rugosa is tusschen Weende en Ter Apel gevonden. 15 Stengels klimmend of kruipend, met gebogen of gekromde stekels. Steunbladen ver met den bladsteel verbonden. Kelkslippen na den bloei teruggeslagen, voor de vruchtrijpheid afvallend, ongedeeld of de buitenste veerspletig. Stijlen bijna steeds tot een slank zuiltje vergroeid, dat ongeveer zoo lang is als de binnenste meeldraden, zelden vry en zoo verkort, dat de stempels een hoofdje vormen, dat de opening van den kelkbeker afsluit 16 Steüi'eJs recbt°Pstaand, Stekels verspreid, gebogen of haakvor’mig. Steunbladen ver met den bladsteel verbonden, do bovenste met smalle, uitstaande oorties. Middelste bladen der bloemstengels 3-5-(-7)tallig. Bladen lang blijvend. Blaadjes langwerpig, van boven glanzend donkergroen, van onderen lichtgroen, het topblaadjo grooter. Bloemen meest alleenstaand, zelden 2-3 bijeen op slanke, vaak met klierharen voorziene stelen. Kelkslippen na den bloei ternggeslagen, voor de vruchtrijpheid afvallend, de buitenste met enkele ztjslipjes of alle ongedeeld. Kroonbladen lichtrose tot donkerpurper, ook lichtgeel of wit. Stijlen vrij, ongeveer de helft van de hoogte der binnenste meeldraden bereikend. Schijnvrucht lang groen blijvend, ten slotte vuilbruin. 0.30-1,00. T?. Juni—Herfst. Sierstruik uit China. De tegenwoordige tuinrozen stammen voor het meerendeel af van deze soort door kruising met R. gallica en verwante vormen . . Chinoesche roos. f R. chlnénsls Jacq. Vormen: "• inr?.ica Koebne- Bengaalsche roos Stengel groen, 1.00- 2,0,) lang, stekels rood. Bloemen meest verscheiden bijeen op stelen met gesteelde klieren. Hiertoe behoort ook R. fragrans Thorv de theeroos, met lichtgele kroonbladen. ’ f An™l 0 r ®re n s °.e hn e. Maandroos. Lager, minder dan 1,0 ) lang. Stekels vaak bijna ontbrekend. Bloemen vaak alleenstaand o°K op vaak kale stelen. lb Steunbladen diep franieaohtie ingesneden. Bladen des winters afvallend. ae middelste 5-9-tallig. Bloeiwijze pyramidaal. Zuil der stijlen kaal. 98. Eosaeeeën. 492 2,00*4,00. Juni, Juli. Uit China en Japan. Gekweekt en verwilderd (Haarlem) . . Veelbloemige roos. f K. multillóra Thuubg. Steunbladen niet ingesneden, vaak wel getand of klierachtig gewimperd. 17 17 Bloei wijze pyramidaal Bioeiwyzo scherra-pluimvormig (soms arm- of 1-bloemig). 19 18 Bladen des winters afvallend, die der bloemdragende takken 8-tallig. Blaadjes eirond, toegespitst. Kelkslippen eirond-lancetvormig, de buitenste met 2-4 zeer smalle slipjes. Zuil der stijlen kaal. 1,00-2,00. h. Juni—Augs. Sierstruik uit het Oost. deel van N.-Amerika. Pr air ie roos. f H. setigera Hich. Bladen lang blijvend, die der bloemdragende takken 3-tallig. Blaadjes eirond tot eirond-ovaal,toegespitst. Kelkslippen langwerpig-lancetvormig, meest gaalrandig. Zuil der stijlen behaard, fp Juni, Juli. Sierstruik uit 0.-Azië Anemoon roos. j* 11. anemonitióra Fort. 19 Schutblaadjes lang blijvend. Bloemknoppen kort, dik eirond, ineen korte spits versmald 20 Schutblaadjes vrij vroeg atvallend. Bloemknoppen zeer lang eirond, geleidelijk lang toegespitst. Bladen 's winters blijvend, de middelste der bloemdragende takken 5-7-tallig. Kelkslippen lancetvormig ineen draadvormige spits uitloopend. Zuil der stijlen behaard. }j. Juli—Septr. Sierstruik uit Z.- en 0.-Azië. Muskusroos. j1 K. moschata Uwrm, 20 Bladen des winters blijvend, de middelste der bloemkroondragende takken bijna steeds 5-tallig. Blaadjes dik, lederachtig, iangwerpig-ovaal, naar voren ineen lange, vaak als een sabelkling gebogen, top samengetrokken, meest geheel kaal, glanzend. Topblaadjes meest opvallend grooter dan de zij blaadjes. Zaagtanden smal, aanliggend. Schutblaadjes lancetvormig, lang blijvend. Oortjes der steunblaadjes iets uiteenwijkend. Zuil der stijlen bijna steeds dichtbehaard. h- Mei, Juni. Sierplant uit Z.-Europa. Altijd groene roos. f H. sempervfreus L. Bladen des winters afvallend, de middelste der bloemdragende takken meest 7-, zelden 5-tallig. Blaadjes dun, niet glanzend, van onderen op de nerven min ol meer dichtbehaard, met breede, vrij diepe zaagtanden. Bloemstelen met kort gestoelde, ten deele bijna zittende klieren bezet. Schutblaadjes lang blijvend. Kelkslippen breed ovaal tot eirond-lancetvormig Zuil der stijlen kaal. 1,20-1,80. b- Juni, Juli. Hoog-Keppel, Z.-Liraburg, s-Gravenpolder (Zuid-Beveland). (R. repens Scop.). Akkerrops. tt. arvéusis Uuds. 9. Géum L. Nagelkruid. Behaarde kruiden met een meestal vertakten stengel, afgebroken oi liervormig veerspletige of veerdeelige bladen en eindelingsche bloemen 1 Stengel meerbloemig, Styl in het midden haakvormig geleed Stengel 1-, zelden 2-bloemig, evenals do bladen bijna donzig. Bloemen rechtopstaand. Kroonbladen vlak uitgesproid, rondachtig, kortgenageld, Sro°b bubbel ?00 als de kelkbladen, goudgeel. Stijl ongeleed. Wortelbladen ineen roset, afgebroken liervormig geveerd met rondachtige ongelijk gekartelde blaadjes en zeer groot, aan den voet bijna hanvormig, iets gelobd topblaadje. 0,05-0,25. Juli, Augs. Dordrecht, (waarschijnlijk verwilderd). Berg nagel kruid. G. moutanum L. 2 Steunbladen groot. Bloemen rechtopstaand. Kelk aan de vrucht teruggeslagen. Kroonbladen uitgespreid, omgekeerd-eirond, ongenageld. Vruchthoopjes zittend. Bloemkroon tamelijk klein, goudgeel. 0,30-0,60. 2}.. Mei—Juli. 98. Rosac e e ë n. 493 Op belommerde plaatsen, in kreupelhout. Algemeen. Nagelkruid. G. urbanum L. Steunbladen klein, eirond. Bloemen knikkend. Kelk van buiten roodbruin, aan de vrucht rechtopstaand. Kroonbladen breed-omgekeerd-eirond, genageld. Vruchthoopjes langgesteeld. Bloemkroon tamelijk groot, lichtgeel, roodachtig aangeloopen. 0,15-0,45. 2).. Mei, Juni. Op vochtige, belommerde plaatsen. Zeldzaam. Knikkend nagelkruid. G. rivale L. De m. monstrósum Hage n b. heeft min of meer bladachtige kolksüppen met zijtanden of aapjes. Kelk grooter dan de vaak gevulde bloemkroon, waaruit zich soms een gesteelde bloem verheft. Dordrecht, Bij Middachten en Apeldoorn is ook gevonden G. mtermédium ' Wil 1 d., een bastaardvorm van G. urbanum en G. rivale, met rechtopstaande of iets knikkende bloemen, rechtop-afstaande vruchtkelken en bijna zittende vruchthoopjes. Als sierplant komt voor j- G. coccineum Sm. Kroon bladen even breed als of meer breed dan lang, scharlakenrood. Leden van den stijl bijna even lang, het bovenste kaal. 0,20-0,80. 2t. Mei—Juli. Uit KI.-Azië. 10. Rubus L. Braam. Braambes. Brummels. Heesters met stekelige takken, hand- of veervormige samengestelde, zelden enkelvoudige bladen en witte, soms roodachtige bloemen in bijschermen 1 1 Vruchten rood of lichtgeel (ondergesl. Idaeobatus). 2 Vruchten zwart of zwartrood, soms blauw-berijpt. Stengel meestal tweejarig, houtig wordend, in het eerste jaar (loten) slechts bladen, in het tweede jaar bloemen dragend. Kelk vlak. Steunblaadjes met den bladsteel vergroeid. Vruchtjes met elkaar en met de kegelvormig verlengde as meestal vast samenhangend (ondergesl. Bubatus) .6 2 Stengels kruidachtig, eenjarig, van verschillende natuur, deels opgericht, doch laag blijvend (0,10-0,30), vruchtbaar, deels kruipend itot 3,00), onvruchtbaar, wortelend. Kelk onderaan ringvormig. Vruchtjes weinige, meestal niet samenhangend, grooter, rood tf. Mei, Juni. Bosschen. Tor Apel Steenhraam. K. saxaUlis L. Stengels twee- tot meerjarig, houtig wordend, eerst in hel tweede jaar bloemen dragend 3 3 Bladen enkelvoudig, handvormig 6-lobbig met spitse, dubbel-gezaagde lobben. Stengel klieracntlg-behaard, zonder stekels. Vrucht rood,zeluen by ons rijp wordend. Bloemkroon rozerood, zeer groot (tot 0,06 breed), welriekend. 1,00-1,60. !)• Mei—Augs. Sierstruik uit Canada, ook verwilderd (Vorden). ... Roodbloeiende framboos. *p U. odoratas L, Bladen, althans de meeste, samengesteld 4 4 Bladen 3-7-iallig, geveerd, van onderen witviltig . . 5 Bladen 3-tallig. Blaadjes gezaagd tot veerspletig. Stekels in gering aantal, klein, met breeden voet. Bloemen alleenstaand of 2 by elkaar, groot, 98. Roaaoeeën. 494 rood. Vrachten tweemaal zoo groot als* van de framboos, reukoloos. h. Mei. Sierstrulk uit N.-Ainenka, ook enkel verwilderd. tib rkdin. -J- K. spectabllis I’ursli. 5 Plant groen. Blaadjes eikóud, toegespitat.; biadloien vooral beneden met zeéi dunne, zwakke stekels Matst, berijpt. Bloeiwijze los, arMhfodmig. Kroonbladen eerst reehtop-, later afstaand, dan de kelk. Vruchten rood (soms in tuinen zoet. o,bo-1,2Ü, f). Mei—Juli. In bosschen, Vooral op open plaatsen tusschen kreupelhout en veel gekweekt. Hunnebessen. Heining bessen. 'Fr ambo o s. R. Idaéus L. Plant bezet met dicht opeenstaande rooïé klierborstels. Blaadjes rondachtig. Bindelmgsche trossen ut' pluimen meerbloernig. Kelkslippen veel langer dan ae bioemkroonbladen. Vrucht glanzend oranje purper. Tot 2,00. h- Juni, Juli. Uit Japan. Sierheester. f K. puueniCülasius Maximw. 6*) Vermenigvuldiging der plant door wortelknoppen. Loten eerst rechtopstaand, later knikkend of boogvormig. Blaadjes van onderen groen. Bteunblaadjes breed lijnvormig. Bloeiwijze (bij de typische soorten) een tros (groep Suberecli) 7 Vermenigvuldiging der planten, doordat de stengelloten of de takken aan den top wortel schieten. Stengelloten boogvormig of kruipend 18 7 Buitenste zij blaadjes des zomers niet duidelijk gesteeld. 8 Buitenste zyblaadjes al des zomers met steeltjes, die 1 of meer mM. lang zijn 9 8 Stekels zwak, kort, kegelvormig, met samengedrukten voet, bijna recht. Steunblaadjes klein, draadvormig. Bladstelen van boven vlak. Blaadjes groot, vlak. Topblaadje bartvormig-eirond met slanken top, de buitenste zij blaadjes ongesteeld. Bloeiwijze trosvormig. Vrucht zwartrood. Loten 0,50-1,50. t>. Juni, Juli. Vochtige boschgrond, tusschen struikgewas, aan randen van moerassen en op vocbtigen zandgrond. Bij ons bier en daar R. suberéctus Anders. Door de vaak voorkomende 7-tailige bladen, de zeer kleine, meest zwartviolette stekels en de zwartroode vruchten op R. Idaeus gelijkend. Van R. sulcatus door de kleine stekels en de ongesteelde buitenste blaadjes te onderscheiden. *) Dein deze tabel opgenomen Rubussoorten zijn nog wel niet alle in ons land aangetrofien, doch er is kans, dal zij voorkomen. Bij het verzamelen zorge men vooral volledig materiaal byeen te brengen en verder aan te teekenen: 1. de kleur en den vorm der bloemdeelen; 2. de richting der bladloten; 3. de onderlinge verhouding van meeldraden en stampers, aangezien dit zaken zijn, die aan de gedroogde plant niet goed meer zijn na te gaan. 98. fiosaceeën. 495 Stekels priemvormig, spits. Bladstelen van boven diep gegroeid. Meeldraden niet boven de stijlen uitstekend. Loten 1,00 boog. Ij- Juni, Juli. Aan bosebranden, in struikgewas R. fjBsus Lindl. l Komt met K. plicatus overeen door de gevouwen, dolgroene bladen door , fc.de bloemen en vooral door de kortere meeldraden. Overigens gelijkt zy meer op R. auberectus, doch ue bladen en bloemen zpn kleiner. Stekels stevig, breed, samengedrukt. Blaadjes duidelijk geplooid, seberp dubbel-gezaagd. Bloei wijze kort trosvormig met lange bloemstelen. Kelkbladen alstaand. Meeldraden nauwelijks zoo boog als de stijlen. Vruchten balt bolrond. Loten 0,75-1,50. b- Juni, Juli. Aan bosebranden, in niet te diebte bosseben, in beggen, vooral op zandgrond. Algemeen. R. plicatus Wh. iet N. 9 Assen der bloeiwijzen zonder gesteelde klieren ... 10 Assen der bloeiwijzen met gesteelde klieren .17 10 Normale bloeiwpzen trosvormig .11 Normale bloeiwijzen samengesteld 13 11 Loten tot beneden gegroeid. Stekels krachtig. Steunbladen lijn-lanoetvormig. Topblaadje bartvormig-eirond, ineen slanke spits uitloopend, de buitenste blaadjes duidelijk gesteeld. Bloeiwijze vrij lang. Meeldraden boven de stijlen uitstekend. Loten 1,50-3,00. b- Juni, Juli. Gegroefde braam. R. sulcatus Vest. V an R. suberectus te onderscheiden door do grootte en de bloeiwijzen vooral door de stekels, de gesteelde buitenste blaadjes en de vruchten! In bladvorm en bouw der bloemen komt zü er mee overeen. Van R. plicatus verschilt z;j door den bladvorm, ae langere meeldraden, de langere steeltjes der buitenste blaadjes en ue meerdere grootte der plant. Loten onder het midden rondachtig-stompkantig. Jongere blaadjes van onderen grijsacbtig 12 12 Topblaadje breed bartvormig-eirond, kort toegespitst, b- Juni- R. ammóbius Focké. Deze is verwant aan R. plicatus. doch de blaadjes zijn scherp ongeluk hjn gezaagd en het topblaadje is breed hartvormig-eirond. topblaadje hartvormig-eirond, lang toegespitat. Buitenste blaadjes kortgesteeld. Rroonbladen met een naar boven gebogen plaat. b- Juni, Juli. Bj) ons nog niet gevonden K. opacus Focke. Verwant aan R. plicatus, doch krachtiger dan deze. 13 Topblaadje niet bartvormig 14 Topblaadje hartvormig. Kelkbladen van buiten grjjsviltig. Blaadjes scherp en fijn gezaagd 16 14 Bloeiwijze stijf uitstaand 15 Bloeiwijze samengesteld pluimvormlg, naar boven toe dicht. Hoog opgroerend. Bloeiwijze met naaldvormige stekels. Loten hoog boogvormig, onvertakt. Bladstelen van boven vlak. b- Juni, Juli. Aan boschranden en heggen. Op verschillende plaatsen in Zuid-Limburg. K. carplnlfóllo» Whe. 98. Rosaceeën 496 15 Jonge blaadjes plat. Stekels inde bloeiwijze haakvormig of kort. Topblaadje met een breede, korte, onduidelijk afgezette spits. Buitenste blaadjes gesteeld. Bloeiwijze pluimvormig uitstaand. Meeldraden langer dan de stijlen, b- Juli, Augs. Aan boscbranden, in bosschen, kreupelhout, zelfs op moerassigen bodem. R. nitidus Wh. et N. De var. /3- integribasis P. J. Muller met korte blooiwyzen is Inde var. pseudosulcatus Sudre to Brunssum gevonden. Jonge blaadjes geplooid. Stekels in do bloeiwijze priemvormig. Blaadjes van onderen dun en zachtbehaard, Bloeiwyze styf uitstaand, BJoemspil en takjes los ruw behaard met dicht opeengedrongen stekels, ij* Juni, Juli. Aan boschranden en op open plekken in bosschen. Schinnen, Hulsberg (Z.-L.). (E. senticósus Koehl.) . . . K. moutnnns Wlrtg. Is door de rykelyke, krachtige bestekeling, vooral inde bloeiwyze, zeer gekenmerkt. 16 Stekels inde bloeiwijze zwak. Topblaadjes breed bartvormigeirond, kort toegespitst. !)• Juni . R. ammóbius Fooke. Stekels inde bloeiwijze lang, krachtig. Loten in het midden stompkantig. Blaadjes breed, van boven donkergroen, scherp gezaagd. Topblaadje breed hartvormigeirond, lang toegespitst. Kelkbladen na den bloei teruggeslagen. Loten tot 1,50 lang. 1)- Juli» Augs. Aan boschranden, op open plekken in bosschen en heggen. R. affinis Wh. et N. Zeer gekenmerkt door de krachtige, ronde loten met lange, krachtige stekels, de donkere bladen en de breede hartvormig-eironde blaadjes. Inde bloemen komt zij met B, gratus overeen. 17 Stekels der loten priemvormig, met korten breeden voet. Blaadjes van onderen zachtharig, glimmend. Topblaadjeshartvormig-eirond. Blaadjes gelijkmatig lijn gezaagd, de buitenste zeer kortgesteeld. Stekels der bladstelen en inde bloeiwyze naaldvormig, j?. Juli. Aan boschranden, in kreupelhout. By ons nog niet gevonden. R. hypomalacus Focke. Stekels der loten stevig, breed, samengedrukt. Bloeiwyzen naar boven ineengedrongen met haakvormige en rechte stekels. Loten op de kanton met gekromde en groote stekels, op de vlakten met tal van stekeltjes en gesteelde klieren, Topblaadje breed omgekeerd-eirond tot rondachtig. Bloeiwyze pluimvormig. Tj. Juni, Juli. In heggen en kreupelhout. By ons een paar malen gevonden R. luféstos Whe. De plant gelijkt vrp veel op B. plicatus. 18 Stennblaadjes lijn- of draadvormig. Buitenste zijblaadjes duidelijk gesteeld 19 Stennblaadjes lancetvormig, aan weerszijden versmald. Buitenste zijblaadjes niet of nauwelijks gesteeld. Laag boogvormig of kruipend, meest berijpt, vaak met gesteelde klieren (groep Oorylifolii) 68 19 Stekels onderling gelijk of bijna gelijk. Geen overgangsvormen van stekels tot klierborstels, gesteelde klieren en stekeltjes 20 heukbls, School/lora, 16e druk. 32 98. Rosaceeen. 497 Stekels zeer ongelijk met tal van gestoelde klieren en stekeltjes, meest ook met klierborstels gemengd. . 55 20 Loten hoog groeiend, eerst rechtopstaand, meest weinig behaard en zonder gesteelde klieren 21 Loten boogvormig of liggend, meest behaard ... 28 21 Loten reeds des zomers sterk vertakt. Blaadjes rondachtig of elliptisch, klein gezaagd (groep Ehamnifolii). 22 Loten niet of eerst inden herfst vertakt. Blaadjes eirond tot langwerpig met hartvormigen of lets uitgeranden voet, ongeluk grof gezaagd. Bloeiwyze smal (groep Candicantes) 27 22 Blaadjes klein gezaagd, van voren afgerond, met plotseling opgezette pnnt. Hooggroeiend. Zonder gesteelde klieren. 28 Blaadjes dieper-, meest dubbel gezaagd, geleidelijk toegespitst. Loten in den herfst sterk vertakt. Blaadjes van onderen door aanliggende, lange haren glanzend, inde jeugd grijsachtig viltig , . 25 23 Bloeiwijze verlengd, dicht. Bladen vrjj klein ... 24 Bloeiwyze groot, los. Bladen groot. Blaadjes van onderen groen. Loten met platte of ondiep gegroefde vlakken. Bladen van onderen fijn behaard. Bloeiwyze lang en los, boven meest met 2-3-bloemige takjes en een met fijne stekels bezette spil. Bloemen groot, h* Juli, Augs. In vochtige bosschen met humusrijken bodem. By ons nog niet aangetroffen R. uemoralis P. J. Müiler. 24 Stekels inde bloeiwijze stevig, krom of sikkolvormig. Loten gegroefd, kantig. Topblaadje rond of elliptisch. Middelste takjes der bloeiwijze rechthoekig afstaand, meerbloemig. Kelkbladen van buiten grys behaard. Bladen van onderen aangedrukt grysviltig. Topblaadje meest opvallend lang gesteeld. Bloeiwijze naar boven gedrongen, de takjes meest in meerbloemige schermen uitloopend en bezet met priem vormige, geelachtige stekels. Loten 1,50-2,00. h* Juli, Augs. Aan boschrandon. op lichte plekken in bosschen. By ons nog niet gevonden. (R. rhamnifólius Wh. et N.) R. eu-rhamuifóllus Focke. Stekels aan den voet der bloeiwijze zeer lang, krachtig, lancet-priemvormig. Loten gegroefd. Bloeiwijze afgebroken, alleen aan den top ineengedrongen. Zie R. villicaülis Köhl. 2B Blaadjes vrjj gelijkmatig scherp gezaagd. Bloeiwijze aan den voet breed. naar den top toe versmald 26 Blaadjes onregelmatig gezaagd met meest breede, grove tanden, naar den voet toe versmald, meest omgekeord-eirond, toegespitst. Bloeiwyze naar boven nauwelyks versmald. Loten beneden stompkantig, in het midden met platte vlakken. Topblaadje naar den voet versmald, langwerpig-ruitvormig. Bloeiwyze met afstaande, armbloemige takjes dus los en beneden eenige bladen dragend, T?. Juli. R. vulgaris Wh. et N. Vormen: a. eu -vulgaris Focke. Blaadjes grof gezaagd. Topblaadje smal-elliptisch tot langwerpig-omgekeerd-eirond. Bloeiwijze tamelijk ontwikkeld. Op eenige plaatsen in Zuid-Limburg. /3. comrautatus G. Braun. Bloeiwyze kort, ongewapend. By ons nog niet gevonden. y. Lindleyanus Focke. Bloeiwyze verlengd, vaak tot boven toe met bladen en wyd afstaande takjes. Beek by Nymegen. De vorm laciniatus (R. laciniatus Willd.) met dubbel veerdeelige blaadjes en smalle slippen, is by Velp (G.), Hilversum, Rotterdam, Schoten, Velp, Beekhuizen en Bergen (N.-H.) gevonden. 98. Rosaoeeen. 498 98. Rosaceeën De vormen van E. vulgaris en H. villicaulis komen vr;) veel overeen, doch R. vulgaris heeft inden regel een kortere en lossere bloeiwyze, een lichtere beharing, zwakkere stekels, grovere tanden en vooral naar den voet versmalde blaadjes. 26 Bladen van onderen glanzend. Vruchtkelk teruggeslagen. Topblaadje meest breed elliptisch met lange, smalle punt. Loten met gegroefde vlakken. Blaadjes van onderen dun storviltig en aanliggend zlideachtig behaard. Tg. Juli, Augs. In kreupelhout en heggen in heuvelachtige streken. Bp ons nog niet gevonden R. argénteus Wh. et Ji. Bladen van onderen groen. Vruchtkelk afstaand, zie E. montanus Wirtg. en E. carpinlfólius Whe. 27 Bloeiwljzen lang en smal, tuilvormig, meest los, naar boven nauwelijks versmald. Blaadjes smal-elliptisoh tot hartvormig-eirond, van onderen dun grysviltig K. thyrsoideus Wlmm. Ondersoorten: A. E. candicans Whe. Blaadjes smal, langwerpig, ongelpk en scherp grof gezaagd, van boven kaal, het topblaadje smal elliptisch metafgeknottenofiets hartvormigen voet. Bloeiwijzo lang en smal. Loten nauwelijks behaard. Tg. Juni, Juli. Winterswijk, Arnhem, Oosterhout, Hemmen. B. E. fragrans Focke. Blaadjes omgekeerd-eirond, van boven donkergroen, glimmend. Loten nauwelijks behaard, roodbruin. Bloemen naar honig riekend. Tg- Juli. Misschien bij ons voorkomend aan boschranden en op open plekken in bosschen. Bloeiwijzen lang, dicht, naar boven versmald. Loten inde jeugd sterk behaard. Blaadjes smal elliptisch tot hartvormig-eirond, van onderen dun grüsvlltig R. pnbéscens Focke. De ondersoort E. e u-p übés c en s F o cko zou bi) ons gevonden kunnen worden. Blaadjes niet ingesneden gezaagd, van onderen grijstot witviltig. Tg. Juni, Juli. 28 Lange kliorborstels ontbrekend (gesteelde klieren soms aanwezig). Groote stekels bijna gelijk 29 Lange klierborstels inde bloeiwijze, vaak ook aan de loten aanwezig 58 29 Gesteelde klieren en stekeltjes aan de loten ontbrekend of verstrooid 30 Loten ruw door dichtopeenstaande gesteelde klieren en stekeltjes 49 30 Loten los behaard of bijna kaal. Blaadjes van onderen behaard, maar niet zachtharig 81 Loten (althans aan de jonge deelen) met een beharing, die in alle richtingen dooreengeweven is. Ondervlakte der bladen zachtbehaard. Gesteelde klieren aanwezig. Topblaadje rond of elliptisch (groep Vestiti). . 44 31 Blaadjes van boven weinig behaard, gezaagd, van onderen witviltig. Bladsteel van boven vlak. Geen gesteelde klieren (groep D is c o 1 o r es) 34 Blaadjes van boven behaard, van onderen groen- of grijsgroen, soms inde jeugd witviltig 32 32 Meeldraden boven de stijlen uitstekend 33 Meeldraden niet boven de stijlen uitstekend. Gesteelde 499 klieren aanwezig. Blaadjes diep gezaagd, van onderen groen (groep Sprengeliani) 41 33 Gesteelde klieren ontbrekend of enkele inde bloeiwijze. Blaadjes sterk diep gezaagd (groep Silvatici) . 36 Gesteelde klieren inde bloeiwijze aanwezig, vaak ook aan de loten. Blaadjes fijn gezaagd (groep Egr e g i i). 43 34 Ondervlakte der bladen met dicht aangedrukt stervilt, ook later wit blijvend 35 Ondervlakte der bladen met los, later en inde schaduw verbleekend stervilt en bovendien meest kortbehaard. Zeer krachtige planten. Bladen meest handvormig 5-tallig. Blaadjes van boven iets behaard, sterharigviltig. Meeldraden ver boven de stjjlen uitstekend. 17. Juni, Juli. Aan boschkanten on beboschte hellingen .... 11. hedjcarpus Focke. Ondersoorten: R. macrostémon Focke. (R. discolor Wh. et N.). Loot scherpkantig gegroefd. Topblaadjes elliptisch of rondachtig, kort toegespitst. Het bovenste, onbebladerde deel der bloeiwijze ineengedrongen. Hoofdstengel in het middelste deel gegroefd en de blaadjes kort toegospitst. Zutphen, Kerkrade, übach, Heerlen. R. prócerus Muil. Verschilt van R. macrostémon door de kleinere bloeiwijze, de witte bloemen en het zilverwitte vilt der bladondervlakte. Op verschillende plaatsen in Zuid-Limburg. R. GodróniiLecoq. et Lam. (R. argentatus P. J. Müller, E. Winteri Focke). Loot in het midden met platte en gewelfde vlakken. Topblaadjes eirond of elliptisch, lang en smal toegespitst. Het bovenste onbebladerde deel der bloeiwijze los, sterk versmald. Hoofdstengel met platte vlakken. Beek en Berg en Dal bij Nijmegen. Verwant hieraan zijn: R. Banningii Focke. Laaggroeiend. Bloeiwijze sterk ontwikkeld,los, met verspreide, sikkelvormige stekels. Bladen groot, voetvormig, 5-taliig, van onderen fijodonzig. Topblaadje kort toegespitst. BI oei wp ze omvangrijk, de assen mot enkele kortgesteeldo klieren bezet. Tj. Juli, Augs. Aan randen van struikgewas en in heggen. Bij ons niet gevonden. R. geniculatus Kaltenb. Blaadjes lang toegespitat. Bloeiwijze sterk ontwikkeld, los, dicht met lange, naald vormige stekels bezet. T?. Juli, Augs. In heggen, langs boschranden. Bij Weert, Arnhem, Mook en algemeen in Z.-Limburg, De vorm met diep ingesneden blaadjes is b\j Schinnen gevonden. 35 Loten scherpkantig gegroefd, berijpt. Bladen 5-tallig. Bloeiwijze verlengd, dicht. Meeldraden meest even hoog als de stijlen R. ulmifólius Schoft, f. De ondersoort R. rusticanus E. Mercier is bij ons aan bosch- en wegranden, muren en heggen in Limburg. Zuid-Holland, Noord-Brabant en Zeeland gevonden. Loten meest blauw berijpt en in het onderste deel afstaand bebaard en met lancetvormige stekels. Bladen voetvormig of handvormig 5-tallig, de blaadjes van boven kaal, van onderen met dicht aanliggend dicht stervilt. Bloeiwijze smal pluimvormig met krachtige stekels en aangedrukt witviltig. T?- Juli, Augs. De var. peduncularis Sudreis krachtig en heeft langgesteelde, elliptische topblaadjes. Nuth. Loten met meest stompe, slechts plaatselijk scherpe kanten, onberijpt. Bladen ten deele 3-tallig, ten deele voetvormig 5-tallig. Bloeiwijze korter en losser dan bij R. ulmifólius, met lange, rechte stekels. Meeldraden boven de stijlen uitstekend. Hulsberg, Valkenburg, Oirsbeek, K,immen R. M frons Vest. 98. Rosaceeën 500 Een bastaard van R. ulmifolius en E. caesius is inden vorm a. pseudagréstis Focke. (Vrij krachtig. Blaadjes van onderen grijsviltig. Bloeiw(]ze dicht. Bloemen vry groot, wit of bleekroso. Vruchtkelk rechtopstaand) op Schouwen, Zuid-Beveland, Noord-Beveland (Kortgene) en by Woensdrecht gevonden. 36 Bladen vrij klein en scherp gezaagd, de jongere vaak van onderen grijs- en witviltig. Stekels krachtig . 37 Bladen meest grof gezaagd, van onderen groen. Stekels tamelijk krachtig en recht 38 37 Loot in het midden scherpkantig, naar boven toe gegroefd. Topblaadje meest breed elliptisch. Bloeiwijze met lange, sterke stekels. Blaadjes vrij klein, scherp gezaagd, de jongere vaak van onderen grijs- tot witviltig. b- Juli, Angs. Op diluviale gronden vrij algemeen. R.viliicaullsKöhl. Bij ons komt vrij veel de vorm /3. incarnatus Focke voor. Bladstelen gegroefd. Blaadjes fijn en scherp gezaagd, van onderen grijs glanzend. Bloemtakken met priem-lancetvormige stekels bezet. De var. glandulósa met gestoelde klieren aan de loten is bij Boxmeer gevonden. Loot stompkantig, ook boven het midden met vlakke zijden. Topblaadjes meest smal ruitvormig-elliptisch. Plant tamelijk bestekeld. Blaadjes vrij regelmatig fijn dubbel gezaagd. Kroonbladen smal omgekeerd-eirond tot langwerpig, h. Juli, Augs. In bosschen, ook op open plaatsen. Wassenaar R. rhninbifóllns ffhe. 38 Loot scherpkantig gegroefd, weinig behaard. Bloeiwijze bijna tot boven bebladerd. Bloemen groot. Vruchtkelk afstaand of naar boven gebogen. Stekels slank met breeden voet. Blaadjes vrij grof gezaagd. Topblaadje breed eirond-langwerpig tot rondachtig-elliptisch. Bloemstelen met vrij kleine, naaldvormige stekels bezet, b-Juni, Juli. In bosschen, struikgewas, heggen, op zandigen grond. Bij ons eenige malen gevonden. R. gratus Focke. Loot met vlakke zijden, stompkantig, behaard. Bovenste deel der bloeiwijze onbebladerd. Bladen meest 5-tallig. Vruchtkelk teruggeslagen 39 39 Stekels verspreid, inde bloeiwijze naaldvormig. Bloeiwijze aan de middelste takken los. Kroonbladen breed . 40 Stekels talrijk, aan de loten kort en breed, inde bloeiwijze zeer fijn. Bloeiwijze ineengedrongen, zonder gestoelde klieren. Loten tamelijk dicht behaard. Kelkbladen teruggeslagen. b. Juni—Augs. In bosschen en aan boschranden. Bij ons eenige malen gevonden. R. silvaticus Wh. et N. De var. 3. glandulósa, met klierharen. is bij ons eenige malen gevonden, de var. y.aphyllostaohys by Winschoten. 98. Rosaoeeën. 501 40 Stekels der loten lancet-priemvormig. Topblaadje meest lang en smal, uit broederen voet eirond, met langen, smallen top. Bloeiwijze verlengd, samengesteld. Assen met naaldvormige stekels bezet. Kelkbladen teruggeslagen. T). Juni, Juli. Aan boschranden, in struikgewas en heggen. Putten (Vel.) (?) R. lencandrns Focke. Middelste stekels der loten breed, sikkelvormig. Loten lang en dik, verspreid afstaand behaard, de stekels met breeden voet. Bladen groot, 5-tallig, de blaadjes vrij grof en naar voren toe ongelijk gezaagd, van onderen inde jeugd zachtharig, grijsviltig. Takjes der bloeiwijze met naaldvormige stekels bezet. Kelkbladen teruggeslagen. b- Juni, Juli. In hnmusrijke bosschen. R. macrophy'llus Wh. et N. Ondersoorten: E. e u-m acrophfllus Focke. Topblaadje elliptisch of bflna rechthoekig mot breeden, iets hartvormigen voet. Eenige malen gevonden. De var. 0 piletóstachys Sten. et Godr. met klierachtige bloemstelen, is een paar maal gevonden. E. Schlechtendalii Whe. Stekels krachtig. Topblaadje langwerpig omgekeerd-oirond met afgeknotten voet, kort toegespitst. Bloemen vaak groot. B(j ons nog niet gevonden. 41 Stekels der loten lancetvormig. Bloeiwijze pluimvorralg, lang en smal, meest biadr(jk. Bladen 5-tallig. Kroonbladen smal en wit. Loten dicht afstaand behaard met vrij krachtige, breed ingeplante stekels. Blaadjes ongelijk grof gezaagd. Assen der bloeiwijze dicht afstaand behaard. Ij. Juli. Op lichten humus- of mergelgrond, op open boschplekken en aan boschkanten, ook in heggen. Bij ons nog niet gevonden. R. chlorethy'rsos Focke. Stekels der loten breed ingeplant, kort. Bloeiwijze los, stijf uitstaand . 42 42 Blaadjes eirond-langwerpig, grof-gezaagd, lang toegespitst. Bloeiwijze kort, stijf uitstaand. Kroonbladen langwerpig, meest levendig rosé. Meeldraden bijna even hoog als de Stekels der loten breed, gebogen. Bloemstelen lang, viltig, weinig bestekeld. Loten vrij dicht afstaand behaard. Stekels samengedrukt. Bladen meest 3-tallig. Assen der bloeiwijze viltig. b. Juni—Augs. In bosscben, struikgewas en heggen, vooral op lichten leemen zandgrond. Bij ons bv. in Groningen en Drente vrij veel, ook op verschillende plaatsen in Z.-Limburg. R. Sprengélii Whe Blaadjes elliptisch, klein gezaagd, kort toegespitst. Bladen 5-tallig. Bloeiwijze vrij lang, los, alleen aan den voet hebladerd. Kroonbladen rondacbtig. Meeldraden half zoo lang als de stijlen. Loten rondachtig, stomnkantig. met kleine teruggebogen stekels. Bloeiwjjze samengesteld. L. Juli, Augs. In bosschen. aan boschkanten en in heggen. Olterterp (Fr.) R. Arrhénli J. Lange. 43 Bloeiwijze lang, smal, alleen aan den voet behladerd, naar boven dicht, met spitsen top. Vruchtkelk teruggeslagen. Stekels kort, rugwaarts of licht gebogen. Blaadjes klein en scherp gezaagd, inde jeugd dun witviltig, het topblaadje oragekeerd-eirond. Bloemstelen kortharig- 98. Rosaceeën. 502 grjjsviltig. Juli. Aan boschranden en heuvelhellingen. Bij ons nog niet gevonden B. egréglns Focke. 44 Bloeiwijze boven ineengedrongen, meest kort vertakt, zeldzamer losser, maar toch niet stijf uitstaand. Blaadjes niet diep gezaagd 45 Bloeiwüze groot in om vang, zeer los, stijf uitstaand. Blaadjes grof gezaagd. Topblaadje langwerpig-elliptisch, geleidelijk toegespjtst. Blaadjes van onderen glanzend, ij. Juni, Juli. Bij ons nog niet gevonden. R. Iiypnleücns Lefèvre et P. J. Muller. 45 Stekels aan den voet der bloeiwijze lang en krachtig. 46 Stekels aan den voet der bloeiwijze niet opvallend lang. Yruchtkelk voor de rijpheid afstaand, soms ook rechtopstaand of iets teruggebogen. Stekels aan de loten wat ongeljjk, vaak gemengd met stekelborstels en gestoelde klieren 48 46 Blaadjes breed, elliptisch of rond . 47 Blaadjes meest langwerpig-elliptisch of omgekeerd-eirond. Stekels der loten krachtig, lancetvormig. Bloeiwjjze verlengd, gedrongen, naar boven versmald, met viltige, langbehaarde assen. Bloemen moest bleekrose. Loten los afstaand behaard. Bladen van onderen tyjna fluweolachtig zacht behaard. Topblaadje elliptisch tot ruitvormig. Kelkbladen los afstaand. I?. Juni—Augs. In lossen boschgrond, aan randen van en op open plekken in bosschon, ook in heggen. Op verschillende plaatsen in Z.-Limburg R. pyrainlddlls Kaltenb, De var. h i r tif 6 liu s P. J. Müli er etWirtg. heeft breede, klein gezaagde blaadjes. Het topblaadje is eirondaohtig of hartvormig-eirond, do bloeiwijze kort, iets uitgespreid, de steelklieren zjjn kort of ontbreken. Brunssum. 47 Loot verward behaard met smal lancetvormige stekels. Bloeiwijze stijf met diehtviltige, langharige assen. Blaadjes van onderen zachtbehaard en vaak grijsviltig. Loten stompkantig. Topblaadje cirkelrond of breed-elliptiscb. Bloeiwijze lang, naar boven niet versmald, met korte takjes, die bijschermen vormen. Kelkbladen ternggeslagen. t). Juni, Juli. Aan boschranden, in kreupelhout, op weinig beschaduwde plaatsen op kalk- en mergelerond. Bij ons eenige malen gevonden op leemgrond. R. vestitus Wh. et N. Bloeiwijze met viltige, kortharige assen. Blaadjes van onderen aangedrukt, witviltig. Loten kortharig viltig. Overigens als de vorige. 1). Juli. Langs boschranden, aan beboschte hellingen, ook op kalkarmen bodem. Tusschen Haamstede en Renesse, bij Groesbeek. R. conspicuus P. Müller. Bloeiwljzen en loten met breedere stekels, beneden berijpt. Overigens als R. vestitus, doch de bloemen grooter. Juli, Augs. Bij ons nog niet gevonden R. Focke. 48 Stekelborstels' en gestoelde klieren veel kleiner dan de stekels, weinig 98. Rosaceeëii. 503 ongeiyk. Bloemen levendig rosé. Blaadjes tamelijk gelijkmatig en klein gezaagd,van onderen zachtbehaard.Bloeiwyze vry kort. Valkenburg,Epen. R. obscorus Ealtenb. Vormen: R. inseraticus P. J. Muller. Loten liggend, dicht on lang behaard, met vrij zwakke stekels. Blaadjes van onderen glanzend. Topblaadje breed-elliptisch of omgekeerd eirond. Kelkbladen afstaand, b. Juli. in bosschon, aan beekoevers. Spaubeek, Ravensbosch. Rassen hiervan zijn a. rubicündus P. J. Müller, waarbij de loten met naald-priemvorraige stekels bezet, de bladen van onderen zjjdeachtig behaard zijn, het topblaadje eirond is en de vruchtkelk afstaand of rechtopstaand is. In bosschen en kreupelhout. 3- déco r u s P. J. Müller (R. cruentatus P. J. Müller), waarbij de blaadjes fijn on gelijkmatig scherp gezaagd zijn, de bloeiwijze groot en los is en de bloemen groot zjjn. Op vruchtbaren boschgrond. Nog niet bij ons gevonden. R. fusco-ater Focke. Loten dicht behaard met dichtopeenstaande, [■zeer ongelijk gesteelde klieren, stekeltjes en stekels. Bladen 5-tallig, de blaadjes van onderen grijsgroen of bleekgroen, zacht. Topblaadje breed-elliptisch. Bloemassen met vele ongelijke gesteelde klieren en naaldstekels. Bloemen rosé. Juli. Aan boschranden, heggen en hellingen. By ons nog niet gevonden. Stekelborstels en gesteelde klieren talrijk, ongelijk, de eerste geheel zonder overgangen tot de stekels. Bladen meest 3-, soms 5-tallig. Topblaadje meest eirond of omgekeerd-eirond. Bloemen wit. b- Juli. Bij ons nog niet gevonden . R. Ménkei Wh. et N. Een ras hiervan is /3. teretiüsculns Focke (R. teretiüsculus Kaltenb.) waarbij de blaadjes van onderen grijsviltig zijn en het topblaadje omgekeerd-eirond is. Dit is een paar malen bij ons gevonden. 49 Gesteelde klieren kort, tamelijk gelijk (groep Radulae). 50 Gesteelde klieren en stekelborstels zeer ongelijk . . 55 50 Bloemstelen viltig en afstaand behaard 51 Bloemstelen kortharig viltig, kort klierachtig. Vry krachtige plant. Loten kaal of weinig behaard. Blaadjes ongelyk grof gezaagd. Bloeiwijze kort, stijf uitstaand. Loten met dicht opeengedrongen, korte, gesteelde klieren bezet. Stekels breed ingeplant, rugwaarts geneigd, kort, doch krachtig. Blaadjes van onderen met aangedrukt stervilt. Topblaadje elliptisch of ei-ruitvormig. Bloem steeltjes dun. b. Juni, Juli. In bosschen en kreupelhout. Boxmeer(?), Nymegen, vry algemeen in Z.-Limburg. R. rüdls Wh. et N. 51 Stekels der loten en vooral inde bloeiwijze zwak. . 52 Stekels der loten krachtig, lancetvormig, recht. Blaadjes klein of matig grof gezaagd, van onderen inde jeugd grijs- tot witviltig. Stekels in do bloeiwijze slank, priem- of naaldvormig. Bloeiwijze vry smal met korte, rechtop-afstaande takjes, aan den voet met lange, krachtige stekels. Loten naar boven toe met platte vlakken. Topblaadje eirond of elliptisch. Kelkbladen aan bloem en vrucht teruggeslagen. Juni Augs. In kreupelhout, aan boschranden on heggen in heuvelachtige streken. Bij ons een paar malen gevonden o.a. te Heerlen, op den St. Pietersberg en te Geulhem R. radnla Whe. 52 Blaadjes met hartvormigen voet, grof gezaagd ... 58 Blaadjes fiin gezaagd 54 53 Topblaadje hartvormig-eirond, lang toegespitst. Langere stekelborstelsrep 98. Rosace e è' n. 504 klierborstels bijna alleen aan den voet der Weelwijze. Loten beneden roti «Jachtig, fljnstekolig, boven behaard met rugwaarts geneigde stekels. Blaadjes ongeljjk grof gezaagd. Bloeiwijze met afstaande takjes en dunne bloemstelen. I>. Juni, Juli. In bosschen op vruchtbaren grond. Hulsberg (Z.-L.) R pallidns Wh. et N. Een ras is (3. fus c u s Foc k e (E, fuscus Wh. et N.) met kort toegespitste blaadjes en een ineengedrongen bloeiwijze met korte bloemsteeltjes. Ij. Juli. In bosschen en kreupelhout. Vrij algemeen in Z.-Limburg. Topblaadje breed, rondacbtig, kort toegespitst. Langere stekelborstels en klierborstels aan de loten en inde bloeiwijze talrijk ... Zie R. thyrsiflórus Wh. et N. 54 Blaadjes met afgeronden voet, alleen inde jeugd dunviltig. Bloeiwijze verlengd, afgebroken. Loten vrij dicht behaard. Blaadjes iets dik, ongelijk fijn en scherp gezaagd, van onderen grjjsachtig. Topblaadje eirond of elliptisch. Bloemstelen bijna in bundels staand. 1> Juli. In bosschen in heuvelachtige streken. Benige malen gevonden R. foIiÓSUS Wh. et N. Een ras hiervan is g. saltuum Focko. Loten weinig of kort behaard. Blaadjes scherp gezaagd. Assen kortharig-sterviltig. Juli, Augs. In bosschen en aan beboschte hellingen, vooral op zandgrond. Winschoten, Geulhem. Blaadjes met hartvormigen voet. Stekels fijn. inde bloeiwijze bijna borstel vormig. Assen der verlengde bloeiwijze dicht afstaand kortharig* viltig, dicht met kort gestoelde klieren bezet. Loten ruw door gestoelde klieren en klierborstels, viltig behaard. Blaadjes dik, bijna lederachtig. Topblaadje elliptisch. Bloeiwijze tamelijk ontwikkeldj de middelste takjes met armbloemige bijschermen. Kroonhladen smal. Juii. In bosschen. Ondersoort van R. scaber Wh. et N. Bij ons nog niet gevonden R. tereticanlis P. J. Muller. 55 Bloeiwijzen matig ontwikkeld. Kleine stekels moest aanwezig (groep A pi c u 1 at i) 56 Bloeiwijzen groot, los. Met klierborstels en gestoelde klieren, maar meest zonder kleine stekels (groep Grandifolii). Topblaadje langwerpigomgekeerd eirond, lang toogespitst. Wijnandsrade. R. Lejeünil Wh. ©t N. 56 Zijblaadjes van de 3-tallige bladen der loten mot verscheiden mM lange stoeltjes, omgekeerd eirond tot smal elliptisch, topblaadje smal-elliptisch. Bloeiwijze los en lang. Ulestraten, Schinnen, Nuith. R. podophy lias P. J. Müll. Zijblaadjes der 3-tallige bladen der loten zeer kortgosteeld 57 57 Loten eerst rechtopstaand, naar boven scherpkantig. Stekels aan de loten en de bloemdragende takken ten deele krom, breed en haakvormig gebogen. Kroonhladen rond Zie R. infésfns Whe. Loten liggend, naar boven stompkantig. Bloeiwijze vrij lang met ongelijke gestoelde klieren, klierborstels en naaldstekels. Topblaadjes elliptisch, toegespitst, klein gezaagd. Bloemen rood. Stekels op de loten breed vastzittend, smal priomvormig. Blaadjes klein en scherp gezaagd. Juli. In heggen, aan berghellingen, in steengroeven. Bij ons nog niet gevonden R. badius Focke. 58 Bloeiwijzen pluimvormig, met de middelste takjes in bijschermen. Grootere stekels smal, doch krachtig (groep Koehleriani), , . , . . . , , , . . 59 98. Rosaeeeën. 505 Bloei wij ze naar boven trosvormig, de middelste en onderste takjes trosvormig, armbloemig (groep Glandulosi). 63 59 Loten los behaard of kaal 60 Loten dicht afstaand behaard. Grootere stekels krachtig, krom. Jongere blaadjes meest van onderen grijsbehaard, het eindelingsche breed-eirond. Grootere stekels lancet-priemvormig. Topblaadje elliptisch. Zie R. füsco-ater Focke. 60 Bloei wijze kort, uitgespreid. Stekels ten deele haak vormig .... 61 Bloeiwijze verlengd met afstaand behaarde takjes. Kelkbladen na den bloei teruggeslagen 62 61 Loten kaal of iets behaard. Assen der bloeiwijze viltig kort behaard. Bloemen rosé. Loten met ongelijke, gesteelde klieren en stekeltjes en met krachtige stekels. Blaadjes groot, vlak, breed, van onderen behaard, zonder stervilt. Topblaadje rondachtig of breed-elllptisch. Kelkbladen afstaand. i>. Juli. Op open boschplekken, aan boschranden. Hierden, Nunspeet, Onstwedde, Emmen-Odoorn. Vrij algemeen in Z.-Limburg R. rosacens Wh. et N. Ondersoort: R. pygmaeópsis Focke. Loten los behaard. Assen der bloeiwijze los lang behaard. Bloemen wit. Topblaadjes iets hartvormig. Assen dik viltig, dicht met gesteelde klieren en krachtige, zeer ongelijke stekels bezet. b- Juli. Bij ons nog niet gevonden. Verwant aan R. rosaceus is R. hórridus Hartm. De assen en de ondervlakten der bladen zijn rijker behaard, de jonge blaadjes zelfs witviltig. Harderwijk. (R. Koehlêri Wh. et N. subsp. balticus). 62 Blaadjes smal. Loten met dicht opoenstaando stekels, stekeltjes, klierborstels en gesteelde klieren bezet. Topblaadjes sraal-elliptisch, lang toegespitst. Ij. Juli. Nijmegen-Plasmolen, op verschillende plaatsen in Z.-Limburg R. hy'strlx Wh. et N. Een ras is 6- adornatus Focke. Loten door korte stekelborstels en klieren ruw. Topblaadjes omgekeerd-eirond of ruitvormig-elliptisch. Assen met gesteelde klieren bezet, die niet boven de haren uitstéken. Kelkbladen grijsgroen. i>. Mook en op verschillende plaatsen in Z.-Limburg. Topblaadjes meest eirond of breed-elliptisch. Loten kantig, doch met groote en kleine stekels, klierborstels en gesteelde klieren bezet. Grootere stekels lancetvorraig, lang, recht. Blaadjes grof en ongelijk gezaagd, van onderen zacht behaard. Assen met lange, ongelijke naaldstekels bezet. Kelkbladen teruggeslagen, b. Juli. Op lichte plaatsen in bosschen, aan boschranden en in heggen. Nóg niet bij ons gevonden. R. Koehlêri Wh. et N. 63 Grootere stekels der loten breed, krachtig 65 Stekels der loten alle smal priem- tot borstelvorraig. Assen met roode of zwartroode klieren. Bladen frisch- of donkergroen 64 64 Topblaadje regelmatig elliptisch met opgezetten smallen top. Blaadjes groot en regelmatig klein gezaagd, b- Juni, Juli. Op vochtigen boschgrond. Asserbosch en op verschillende plaatsen in Z.-Limburg. R. Rellardll Wh. et N. De bastaard van R. Bellardii en R. rudis is bij Geulhem gevonden. Topblaadje eirond, geleidelijk toegespitst. Blaadjes vrij groot of klein, meest ongelijk dubbel en vaak iets bochtig gezaagd. Assen, vooral in de bloeiwijze, lang en dicht klierharig. Stekels dun en zacht. Bloeiwijze vrij dicht gedrongen. i>. Juli R. Wrtus W, et K. De vorm Kaltenbachii Metsch., die zwartroode klieren heeft, waarbij de meeldraden boven de stijlen uitsteken en de bloeiwijzen knikkend of hangend zijn, is op verschillende plaatsen in Z.-Limburg gevonden. Verwant aan R. hirtus is R. sérpensWhe. met blauwachtig groen loof, korte, iets gekromde stekels, langwerpig-omgokeerd eironde top- 98. Rosateeën. 506 blaadjes en assen met dicht opeenataande, weinig boven het vilt uitstekende, gestoelde klieren. Op eenige plaatsen in Z.-Limburg. 65 Bloei wij ze smal, trosvormig, voor den bloei knikkend. Groote stekels der loten breed ingeplant, stijf, krachtig, sikkelvorraig rugwaarts gebogen. Bloemen klein. Blaadjes ongelpk grof, vaak ingesneden gezaagd, lopb laad je elliptisch. Assen met talrijke klierborstels, die niet boven het vilt uitsteken, bezet. Ij. Juni. Juli. Aan boschranden, in kreupelhout en heggen. Tusschen Wagoningen en Bennekom . R. Schlelcherl Whe. Bloei wij ze uitgespreid, samengesteld. Stekelborstels en gestoelde klieren aan de loten zeer ongelijk, ten deele lang 66 66 Blaadjes breed, rondachtig. Bloeiwpze van boven vlak . . . . • *67 Blaadjes eirond, hartvormig-eirond of omgekeerd-eirond, ongeljjk grot gezaagd. Bloei wijze naar boven versmald. Loten boven stompkantig met gewelfde of platte vlakken. Bladen meest 5-tallig. Stekels meest zeer ongelijk. Bladen in vorm herinnerend aan die bp R. macrophyllus en K. pallidus. Klierborstels verspreid staand. Juli. R. vlrldis Ealteub. De vorm eu-viridis Focke zou bij ons gevonden kunnen worden. 67 Bladondervlakte kort behaard. Topblaadjes kort toegespitst, met hartvorraigen voet, gezaagd. Bloeiwpzen ineengedrongen. Loten met korte, breed ingeplante, meest tamelijk gelyke stekels bezet. Steunblaadjes lancetvormig, aan den bladsteel zittend. Blaadjes elkaar vaak met de randen bedekkend, grof en gelpk gezaagd. Ij. Juni, Juli. In bosschen en kreupelhout, in het berg- en heuvelland. Bij ons nog niet gevonden. R. thypslflóms Wh. et N. Bladondervlakte zacht behaard. Topblaadjes lang toegespitst. Loten met ongelpke, rugwaarts gebogen stekels. Steunblaadjes smal, vrij hoog ontspringend. Topblaadjes omgekeerd eirond tot rond. Bloeiwijzo samengesteld met gestoelde klieren. Juni, Juli. Op verschillende plaatsen in bosschen in Z.-Limburg . . . R. hmnlfüsns Wh. et N. 68 Loten rond, of alleen boven onduidelijk kantig, sterk berijpt, met vrij gelijksoortige, kleine of priemvormige stekels 69 Loten naar boven min of meer duidelijk kantig, berijpt of onberijpt . 70 69 Bladen 3-tallig, van onderen groen. Vruchten blauw berijpt. Loten rolrond, berijpt met zwakke en korte borstel- of sikkelvormige stekels bezet. Steunbladen naar het midden toe sterk verbreed. Topblaadje breed hartvormig-eirond tot eirond-lancetvormig. Bloeiwijze kort en van boven vlak, bloemstelen lang en dun. Kroonbladen breed-elliptiscb. 1). Mei, Juni. Algemeen, vooral inde duinen. . . . Dauwbraam. R. caésius L. Variëteiten; , l). aquaticus Wh. et N. Loten kaal. Blaadjes vlak en dun, diep ingesneden, meest gelobd, van onderen los behaard. Bloemstelen lang en dun. Kelk van buiten groen Stekels verspreid Vrij algemeen. ... j y. dunénsis Noeldeke. Loten vil tig, dicht bewapend. Blaadjes klein, rimpelig, nauwelijks ingesneden gezaagd, van onderen dichtbehaard. Bloemkroon kort. Kelk grasgroen. Enkele malen inde duinen der Noordzee-eilanden, Wissenkorke (N.-Br.). f, arvalis Rchb. Als de vorige, maarde loten meest kaal, minder stekelig. Zeldzaam, e. innóxius (R. innóxius Forst.). Bij Oegstgeest. Een bastaard van R. idaeus en R. caesiusisop eenige plaatsen in Z.-Limburg gevonden. 98, Rosaceeën. 507 Topblaadje of zyblaadje vaak gedeeld, de jongere bladen van onderen meeat witachtig-viltig. Vruchten meest zwart-rood (ondergroep S u b-1 da ei). Hiertoe behoort R. prunósus Arrhen. 70 Loten ongelyk stekelig, borstelig en ryk aan klieren. Bloelwijze meest ongeluk naaldstekelig (ondergroep S u b-G 1 a n d u l o s i). Hiertoe behoort R. diversifólius Lindl., R. orthocanthus Wimrn. en R. oreogiton Focke. Loten met verspreide, gestoelde klieren of zonder klieren. Stekels vrij krachtig, bpna gelijksoortig, aan de loten aan de kanten staand. . 71 71 Blaadjes tamelijk diep of klein gezaagd 72 Blaadjes grof gezaagd. Bloeiwijze smal (ondergroep S u b-T hyrs o i d ei). 72 Ondervlakte der bladen groen, soms zacht behaard en dan inde jeugd grijs (ondergroep S u b-S i 1 va t i c i). Hiertoe behoort R. neraorósus Hayne, die bij ons vrij algemeen schijnt te zijn en de ondersoort van deze R. divérgens Neuraann (Winschoten en vrij algemeen in Z.-Limburg). Ondervlakte der bladen met sterharen, soms meer of minder witachtig, later bleekgroen. Topblaadje breed hartvormig-eirond of rondachtig (ondergroep 3 u b-D is c o 1 o r es). Hiertoe behooren R. Wahlbérgii Arrhen., R. corylifóliusSm. en R. calliénthus Focke. De groep der Corylifolii bestaat uit R. caesius en de tusschenvormen tusschen deze soort en de overige Rubussoorten en R. Idaeus. Vooral zijn het tusschenvormen tusschen R. caesius met R. Idaeus en R. thyrsoideus, doch ook vormen, die wel wat op R. plicatus, R. villicaulis en R. pyramidalis gelijken. 11. Fragéria Trn. Aardbei, xu. Kruiden meest met uitloopers. Stengel rechtopstaand. Bladen langgesteeld, wortelstandig, 3-tallig. Bloemen gestoeld, in bijschermen. 1 1 Bloemen en vruchten klein. Wildgroeiende soorten . 2 Bloemen en vruchten groot. Bloemen onvolledig 2-huizig. Gekweekte soorten 4 2 Kelk aan de vrucht afstaand of teruggeslagen. Bloemkroon wit 3 Kelk aan de vrucht aangedrukt of rechtopstaand. Planten meest onvolledig 2-hulzig. Blaadjes vooral van onderen zpdeachtig behaard, het middelste zeer kort gestoeld. Bladstelen horizontaal afslaand behaard. Bloemkroon geel- of groenachtig-wit. Stengel niet langer dan de bladen. 0,07-0,15. 3(.. Mei, Juni. Aangevoerd. Apeldoorn. Heuveiaardbei. P. collina Ehrh. 3 Haren aan alle bloemstelen evenals aan den stengel en de bladstelen horizontaal afstaand. Stengel langer dan de bladen. Alle bladen kortgesteeld. Bloemen onvolledig 2-huizig. Vruchtkelk afstaand of teruggeslagen. 0,15- 0,30. 2j.. Mei, Juni. Tusschen kreupelhout. Zeldzaam. Ook gekweekt. (F. moschata Dnoh.) Tuinaardbei. F. elatior Ehrh. Haren aan de zijdelingsche of aan alle bloemstelen rechtopstaand, aan den stengel en aan de bladstelen horizontaal afstaand. Stengel weinig langer dan de bladen. Bloemen 98. Rosaceeën. 508 2-slachtig. Vruchten soms wit. 0,07-0,15. 2).. Mei, Juni, soms tot inden herfst. Tusschen hakhout, aan heggen, tusschen het gras. Algemeen. Ook gekweekt. Boschaardbei. F. vésca L. 4 Kelk tegen de vrucht aangedrukt. Vruchten op de oppervlakte van den bloembodem. Schynvrucht roodachtig wit, groot. 0,15-0,45. 24. Mei, Juni. Gekweekt en een paar malen verwilderd. Uit Zuid-Araerika. Ananasaardbei. f F. graudiflóra Ehrh. Kelk van de vrucht afstaand. Vruchtjes, als zp rpp zijn, in diepe groeven van den bloembodem gezeten. Schpnvrucht donkerrood, kleiner dan bp de vorige soort. 0,15-0,22. 24, Mei, Juni. Gekweekt on oen paar malen verwilderd. Uit Noord-Amerika. Schar! a*i rdb ei. f F.. virginlana Mill. 12. (JSmarum L. xn’ 1 Bladen do} bovenste 3-tallig. Blaadjes langwerpig, scherp gezaagé, vaif' onderen- blauwachtiggroen, aangedrukt-hehaard. Stengel opstijgend, vertakt. Kroonhladen donkerpurperrood, korter dan de van binnen donkerroodbruine kelkbladen. 0,80-0,90. 4- Juni, Juli. In moerassige venen en waterplassen. Algemeen. Waterhanepoot. Wateraardbei. C. palustre L. 13. Potentflla L. Ganzerik. Kruiden, zelden heesters, met meestal haudvormig-samengestelde bladen, met den bladsteel vergroeide steunbladen en gele, zelden witte of roode bloemen I 3 Heester. Bladen 5-7-tallig geveerd of veerdeelig. Blaadjes of slippen lang werpig, spits, gaafrandig, van onderen zijdeachtig behaard. Bloemen in armbloemige, schermvormige trossen aan het eind der takken. Bloembodem en vruchtjes ruw-behaard. Bloemkroon geel, groot. 0,60-0,90. b. Juni, Juli. Sierstrulk uit Midden-Europa, soms verwilderd. f P. frnticósa L. Stengel kruidachtig 2 2 Bloemkroon wit of geel 3 Bloemkroon donkerpurper. Plant zijdeachtig dicht behaard. Bladen 3-tallig. Blaadjes diep gezaagd, van onderen witviltig. Kroonhladen omgekeerdeirond. 0,30-0,60. ft. Juli—Septr. Sierplant uit Nepal. Eoode ganzerik, f P, atrosangniuea Lodd. 3 Bloemkroon wit. Bladen handvormig-samengesteld, 3-5- tallig 4 Bloemkroon geel 5 Bloemkroon wit tot geelwit, dubbel zoo lang als de kelk. Bladen oneven geveerd met eirond-lancetvormige, ongedeelde steunblaadjes. Plant kort bebaard. 0,30-0,50. Mei—Juli. Santpoort . . . P. rnpéstrls L. De bij Sittard gevonden P. argüta Pursh. verschilt van de vorige door de sterke bekliering, de meer schermachtige bloeiwflze en doordat de kroonhladen omstreeks even lang zijn als de kelkslippen. opstijgend, vertakt. 98. Rosaceeën. 509 4 Onderste Waden 8-B-tallig. Blaadjes breed langwerpig, grof- en afstaandgezaagd, do eindelinga staande zaagtand veel kleiner dan die er dicht hl) staan. Stengel 2-4-bloemig. Mei, Juni. In het vroegere Beekbergerwoud gevonden. (P. hybrida Wallr., P. alba X fragariastmm). Witte ganzerik. P. alba-stérltls 6reke. Bladen 3-tallig. Stengels 1-2-bloemig. Kelkbladen aan den voet van binnen groenachtig, de buitenste slippen nauwelijks half zoo lang als do binnenste. Kroonbladen even lang als of iets langer dan de kelk. Blaadjes aan weerszijden 4-6-tandig. 0,05-0,10. 2j-. April, Mei. Alleen inbosschen in Zuid-Limburg, bij Malaen, Heuinen en Berg en Dal gevonden. Aardbeiganzerik. P. fragariactram Khrh. Lijkt op Fragaria .vesca, doch is in Woelenden toestand door de kleinere, elkaar niet aanrakende bloembladen, inden herfst door de bebladerde, stijve, bijna houtige uitloopers en altijd door de van onderen donkerblauw-groene, aan den rand sterker behaarde blaadjes te onderscheiden. 5 Bloemkroon korter dan de kelk, klein, lichtgeel ... 6 Bloemkroon even lang als of langer dan de kelk . . 7 6 Stengel liggend of opstijgend, zelden rechtopstaand, evenals de bladen afstaand-behaard. Bladen geveerd, de bovenste 3-tailig. Bloemstelen na den bloei naar beneden gebogen. 0,07-0,45. ® en ©O- Juni—Septr. Aan rivieroevers, op des winters overstroomde zandgronden. Zeldzaam. Liggende ganzerik. P. supina L. Vormen: a. decümbens Freljn. Stengel liggend, De gewone vorm. b. limósa Boenngh. Stengel rechtopstaand of iets opstijgend, bijna of geheel onvertakt. Delftshaven. c. elatior Lehm. Plant krachtig, weinig behaard. Stengel rechtopstaand, evenals de bladen ruw-behaard. Bladen 3-tallig, de onderste vaak geveerd. Bloemstelen na den bloei rechtop- of afstaand. 0,15-0,45. © en ©©. Juni—Septr. Aangevoerd. Op vele plaatsen. Noorsche ganzerik. P. norvégica L. De var. 0. monspéliensisAschrs. et Gr. (P. monspeliensis L.) is sterker behaard. Stengel meest stijver on dikker, minder vertakt. Blaadjes meest vrij breed met vrij stompe tanden. Uit N.-Amerika. Aangeveerd. Z.-Limburg, Wormerveer. P. millegréna En ge lm. ia te Rotterdam en Sittard gevonden. Deze gelijkt veel op P. norvégica, maar is dichter bebladerd, zeer kleinbloemig en de vruchtkelk is zeer weinig vergroot. 7 Bloemen alleenstaand of 2 aan 2 8 Bloemen in bijschermen 11 8 Bladen handvormig samengesteld, 3-5-tallig .... 9 Bladen afgebroken geveerd. Blaadjes veerspletig, gezaagd, van onderen wit-zijdeachtig behaard. Stengel uitlooperachtig, inde knoopen wortelend. Bloemen meest 5-tallig. 0,15- 0,45. 2).. Mei—Juli. Aan slooten en dijken en op grasgrond. Algemeen. Zïlverkruid. Blik. Berkhouterklaver. Reinevaar. Zilverschoon. P. anserina L. 98. Rosaceeën. 510 9 Stengel nitlooperachtig, liggend, vaak wortelend . . 10 Stengel liggend of boogvormig opstijgend, niet wortelend. Stengelbladen niet langer dan 0,02, alle 3-tallig, zittend, soms gestoeld, met groote, meest diep 2-7-lobbige steunblaadjes. Blaadjes langwerpig-wigvormig. Bloemkroon omstreeks zoo lang als de kelk. Wortelstok dik, van binnen rood. 0,15-0,30. 2}.. Juni—Augs. Op open zand- en heigrond. Algemeen. (Tormentilla erécta L., P. silvestris Neck). Weewortel. Schijtwortel. Meerwortel. Tormentil. P. Tormentilla Neck. Vormen; a. ty'pica Beek. Stengel liggend of uit kort neerliggenden voet boogvormig opstijgend, meest 0,16-0,80 lang. Bladen van onderen min of meer behaard. Het meest algemeen. b. latilobaAetG. Stengel uit kort neerliggenden voet opstijgend, meest zeer krachtig, vaak meer dan 0,80 lang. Bladen meest groot, vaak donkergroen. Hiertoe behoort ook de vorm silvatica v. Uechtr. i/.i. petiolata v.d. Bosch), die een schaduwvorm is en waarbij de onderste stengelbladen gestoeld zijn, doch de middelste en bovenste meest zittend. Misschien in do duinen voorkomend. 10 Bloemen 5-tallig, groot. Bladen 5-tallig, gesteeld. Blaadjes wigvormig-omgekeerd-eirond, gezaagd-gekarteld. Stengel niet of weinig vertakt, vaak kruipend. 0,30-0,60. 2|.. Juni—Augs. Langs wegen, slooten en dijken, ook onder kreupelhout. Vrij algemeen. Vijfvingerkruid. P. réptans L. Bloemen meest 4-tallig. Bladen 3-tallig, de onderste meest 5-tallig, de bovenste zeer kortgesteeld. Blaadjes wigvormig-omgekeerd-eirond, van voren gezaagd. Stengel naar boven meest vertakt. 0,15-0,45. 2j.. Juni—Augs. Op beschaduwden zandgrond. Vrij zeldzaam. (Tormentilla reptans L.) Kruip ganzerik. P. procümbens Sibth. De var. 0. parvifólia Aschrs. et Gr. heeft de blaadjes niet langer dan 0,016. Van P. reptans ook door de niet inde knoopen rosetachtig opeengedrongen bladen, van P. Tormentilla door de grootere bloemen, de gestoelde bladen, de minder gedeelde steunbladen en denoerliggende stengels te onderscheiden. Bloemen 4- of 5-tallig. Vruchtjes meest onontwikkeld. Bladen 5-taJlig, soms 4-tallige er by. Blaadjes orngekeerd-eirond tot langwerpig. Stengel naar boven vertakt. 0,15-0,45. 24. Mei—Augs. Rotterdam, Apeldoorn, Zutphen, Malden, JBeerenveen. (P. procumbenti-reptans G. Mey). Gemengde ganzerik. P. mixla Nolte. By den eersten aanblik houdt men deze voor een klein ex. van P. reptans met kleinere 4-tallige bloemen, doch do beharing en de vorm der blaadjes herinneren eerder aan P. procümbens. Een bastaard van P. reptans en P. Tor men ti 11a is by Clingendaal gevonden. Deze gelijkt veel op P. procümbens. De stengel is kruipend, de bladen zyn S-5-tallig, de blaadjes meer onbehaard en meest grooter. dan by P. procümbens. De bloemen zyn groot. De vorm per-Tor-* 98. Eosaceeën. 511 montiila van deze is bij Haarlem gevonden. Daar zijnde bloemen nog grooter en do onderste stengelbladen gesleeld. De bastaard van P. Tormentilla en P. procumbens heeft oen naar boven rijk vertakten stengel, meest 5-tallige wortelbladen, vrij kortgesteelde stengelbladen, min of meer diep 2-8-deelige steunblaadjes en bijna steeds 4-tallige bloemen. Malden, Heerenveen. 11 De bloemdragende stengels staan eindelings .... 12 De bloemdragende stengel staat zijdelings en is opstijgend. Onderste bladen 5-(7)-tallig. Stengel en bladstelen ruwbehaard. Blaadjes kaal of aan den rand, beneden of aan weerszijden behaard, zelden van onderen met sterbaren. Vruchtstelen opstijgend, aan den top gekromd. 0,05-0,15. 2J.. Maart—Juni. Op droge gronden en dijken, inde duinen. Vrij algemeen. Voorjaarsganzerik. P. verna Rth. Hiervan schijnt alleen de ondersoort P. Tabernaemonténi Aschrs. bij ons voor te komen. Steunbladen dor onderste bladen lijnvormig, lang. Plant grasgroen. Stengel vrij stijf afstaand behaard. Bladen zonder sterharen, met van onderen levendig groene blaadjes, die ook aan den rand lang afstaand behaard zijn. 2J., 0,06-0,20. Maart—Mei, soms ook later. De var. fi. crócea met kroon bladen mot een saffraangele vlek aan den voet is by Diepenveen, de var. mu 11 ipét a 1 a W. et J. met 7-9 kroonbladen is by Hoek v. Holland gevonden. 12 Stengel rechtopstaand of opstijgend. Vruchten geplooid rimpelig, gekield 13 Stengel rechtopstaand of meest opstijgend, viltig. Bloemen klein. Vruchtjes fijn rimpelig, niet gekield. Blaadjes meest met omgerolden rand, meest van onderen grijs- of witviltig, wigvormig. 0,15-0,30. 2).. Juni, Juli. Op open en bebouwden zandgrond. Vrij algemeen. Viltganzerik. P. argéntea L. Vormen: A. Bladen van boven zwak behaard of kaal. I. Blaadjes der onderste en middelste stengelbladen met wigvormigen voet omgekeerd eirond, naar voren verbreed, aan weerskanten met 1-5 diep ingesneden tanden. a. Stengel rechtopstaand of meest boogvormig opstijgend, vrij dun. Blaadjes aan weerskanten met 1-3 tanden. Het meest algemeen. a. ty'pica Beek. De var. 0. viréscens Whlnbg. heeft van onderen groene bladen. Deventer. b. Stengel liggend, opstijgend. 1. Plant krachtig, doch slap, geleidelijk opstijgend. Bladen groot. Blaadjes aan den rand niet of zwak omgebogen. /3. deenmbens Focke. 2. Plant laag, van het midden af zich boogvormig verheffend. Bladen klein. Blaadjes aan weerskanten met 1-2 tanden, aan den rand sterk omgerold . ... y. demissa Th. Wolf. 11. Blaadjes langwerpig, smal, aan weerskanten met 2-4 lijnvormige, naar voren gerichte slippen. Stengel meest opstijgend. 8. tenniloba Schwarz. 68. Rosaceeën. 512 B. Bladen van boven sterk behaard tot viltig. Weert, Malden- Overasselt r. incanéseens Oplz, De subvar. sabincanéscena Sauter heeft de bladen van boven min of meer dichtviltig. Maldensche heide. 18 Stengel door korte haren dichtwollig (niet viltig), daartusschen ruw door langere haren. Bladen 5-7-tallig, de bovenste vaak slechts 8-tallig. Blaadjes langwerpig-omgekeerd eirond tot langwerpig. Bloemen groot of vrij groot. 0,30-0,60. if. Juni, Juli. Aangeveerd. Rechte ganzerik. P. récta L. Vormen: I. Bladen, althans de bovenste, met spitse tanden. Wortelbladen meest V-tallig. a. Wortelbladen bijna altijd 7-tallig. Blaadjes der stengelbladen meest in of boven het midden het breedst. o. Stengel bijna steeds, evenals de bloemstelen met klierharen. Steunbladen der bovenste bladen 2-S-spletig. Bloemkroonbladen veel langer dan de buitenste kelkslippen, zwavelgeel. Benige malen gevonden P. acntlfóiia Gil. 0- Stengel zonder klieren, althans boven. Bloemstelen niet of verspreid klierharig. Steunbladen ongedeeld. Bloemkroonbladen meest korter of niet langer dan de buitenste kelkslippen, goudgeel. Maastricht . . . P. fallaclna lilocki. b. Wortelbladen meest 5-tallig. Blaadjes boven het midden het breedst. Plant donkergroen met rood aangeloopen stengel. Steunbladen ongedeeld. Bloemkroonbladen kort, soms korter dan de buitenste kelkslippen, goudgeel. Aangevoerd. „ . , P. eorymbósa Wnch. 11. Bladen alle met stompe, eironde tanden. Wortelbladen steeds 5-taliig Bloemkroonbladen veel korter dan de buitenste kelkslippen, goudof citroengeel. Aangevoerd. Deventer, Apeldoorn, Berlicum, Asten Amsterdam p. pu,-)sa Lehmfetengel door gekroesde haren viltig, bovendien vaak nog wollig door langere haren, onder het midden vertakt, meest boogvormig opstijgend met een losse schermvormige pluim. Wortelbladen 5-tallig. Blaadjes grofgezaagd, aan weerszijden dun behaard, van onderen groen, die der bovenste bladen langwerpig, naar den voet versmald. Bloemen klein, goudgeel. Vruchtjes gevleugeld-gekield. 0,20-0,40. ©© en 2|. Juni—Augs. Aangevoerd. Zeldzaam. Middelste ganzerik. P. intermédia L. De var. 0. H eid en r éic hii Pocke (0- canéscens Rupr.) is minder algemeen dan de grondvorm. De geheele plant is rijkelijker behaard en de blaadjes zijn van onderen dichter behaard, dicht grijsgroen viltig. Van P. norvegica onderscheidt zij zich door de zachte, donzige beharing, de langere, dichter biieenstaande kroonbladen en de ongezaagde lijn-lancetvormlge schutblaadjes en den, by vruchtrijpheid, niet vergrooten kelk. 14. Alchemilla L. Leeuwenklauw. iv. i. Meest veelstengelige kruiden met gaffelvormig vertakten stengel en kleine, groene hoopjes van bloemen, die een bloemkroon missen 1 heukels, Schoolflora, 16.e druk. 33 98. Bosaceeën, 513 1 Onderste bladen rondachtig-niervormig, (niet tot het midden) 5-9-lobbig, langgesteeld. Lobben bijna halfcirkelvormig, gezaagd. Bloemen in eindelingsehe bijschermen. Meeldraden 4. Kelk groen. 0.15-0,30. 2].. Mei—Jnli. Op grazige, beschaduwde plaatsen. Vrij algemeen . . Vrouwenmantel. A. vulgaris L. Bladen handyormig 3-5-spletig met wigvormigen voet. Slippen van voren ingesneden, 3-5-tandig. Bloemen in bladokselstandige kluwens. Meeldraad 1. Kelk groen. 0,05-0,15. O- Mei—Herfst. In korenland. Vrij algemeen. Synnauw. Akkerleeuwenklauw. A. arvénsis Scop. 15. Potérium L,. Pimpernel, iv. (xxi). Kruiden met naar boven onbebladerden stengel, oneven geveerde bladen en bolvormige hoofdjea van bloemen . . 1 1 Stengel rechtopstaand, gestreept. Blaadjes langwerpig, met vaak hartvormigen voet, gezaagd, van onderen blauwgroen. Kelk tijdens den vrnchttijd met gladde vlakken. Bloemen in langwerpige of rondachtige, bruinroode aren, tweeslachtig. Meeldraden 4, even lang als de kelk. Stempel knopvormig. 0,30-0,90. 2)., Juni—Septr. In vochtige weilanden, ook als sierplant. Vrij zeldzaam. (Sanguisorba officinalis L.). Groote pimpernel. P. officinale Benth. et Hook. Stengel rechtopstaand, kantig. Blaadjes rondachtig of langwerpig, van onderen meest niet blauwgroen. Kelk tijdens den vrnchttijd vierkant, rimpelig. Bloemen in bolvormige, groenachtige aren, de onderste mannelijk, met 20-30 lange neerhangende meeldraden, de bovenste vrouwelijk, met penseelvormige stempels, de middelste vaak tweeslachtig. 0,30-0,60. 2J.. Mei—Juli, soms tot den herfst. Op zandigen grasgrond en in begroeide duinen. Vrij algemeen. Ook gekweekt. (Sanguisorba minor Scop.) Kleine pimpernel, P. Sanguisorba L. De var. <3. dictyocérpon Spach. onderscheidt zich door eironde vierhoekige vruchten, op do kanten met dikke, weinig gekromde kammen, met rimpelige, min of meer netvormig geaderde vlakken. Op eenige plaatsen gevonden. 16. Agrimónia Trn. Agrim o n ie. xi. IMcht-behaarde kruiden met meestal niet vertakten stengel, afgebroken geveerde bladen, halfhartvormige, stengelom- 98. Eosaceeën. 514 vattende, gezaagde steunbladen en kleine, goudgele bloemen in lange, eindelingsobe aren 1 1 Bladen van onderen bijna klierloos. Kelk dicht ruw-behaard, bij de rijpheid met diepe, bijna tot den voet reikende groeven en af'staande stekels bezet. Kroonbladen eirond, goudgeel. Welriekend. 0,30-1,20. 2j_. Juni—Septr. In weilanden, aan wegen, ook in duinpannen. Vrij algemeen . Agrimonie. A. Eupatória L. Bladen van onderen met tal van kleine, geelachtige klieren bezet. Kelk los behaard, bij de rijpheid met tot het midden reikende groeven en teruggeslagen stekels. Kroonbladen langwerpig-omgekeerd-hartvormig, goudgeel. 0,45-1,50. 2J.. Juni—Augs. In bosschen, heggen en aan wegen. Welriekend. Zeer zeldzaam. Welriekende agrimonie. A. odorata MNI. 17. Arüncus L. xn. Plant met 3-tallig dubbolgeveerde bladen, ontbrekende steunbladen en tot pluimen gerangschikte aren van bloemen I 1 Blaadjes broed eirond, spits, vaak lang-toegespitst, scherp dubbel-gezaagd. Kroonbladen geolachtig-wit. 0,90-1,80. 2j.. Juni. Bij ons soms gekweekt en oen paar malen verwilderd (Arnhem, Ny mogen). Uit M.- on Z.- Europa. (Spiraea Arüncus L.). Geitebaard.'f A. silvéster Korstel. 18. Spiraea Trn. Sfpiraea. xn. Heesters met ongedeelde bladen en meost kleine of weinig ontwikkelde steunblaadjes 1 1 Bloemen in eindelingsche pluimen 2 Bloemen in scherm vormige trossen of schermen 4 2 Bloemkroon rood. Bladen van onderen viltig 3 Bloemkroon lichtgeel. Bloemen een groote, samengestelde pluim vormend. Takken zwak, vaak overhangend. Bladen breed eirond, min of meer gelobd, minstens dubbel-gezaagd.. van onderen behaard, zeldzamer viltig. 1,50-3,00. Juli, Augs. Sierstruik uit Noordwest-Amerika. f S. arlaefólla Sm. Pluim gedrongen. Bladen langwerpig-lancetvormig, scherp en meest ongolijk gezaagd, kaal. Kelkslippen afstaand. Takken moest geelrood. Bloemkroon wit of rood. 0,90-1,20. Juni, Juli. Sierstruik uit Zuid-Europa en op verscheiden plaatsen verwilderd. Theoboorapje. f S. saliclfólla L. 3 Bladen eirond-langwerpig, gezaagd, van onderen, evenals de takken, roestkleurig-viltig. Pluimen tamelyk dicht, aan het benedendeel bebladerd. Meeldraden nauwelijks langer dan de bloemkroon. 1,00-1,50. 12. Juli, Augs. Sierstruik uit Noord-Amerika, verwilderd (Apeldoorn, Oosterhout). Viltige spiraea. f S. tomeutósa L. Bladen langwerpig, van voren iets gezaagd, van onderen, evenals de takken, grysviltig. Pluim zeer dicht, lang, aan den voet weinig bebladerd. Meeldraden veel langer dan de bloemkroon. 0,90-1,20. Ij. Juli. Sierstruik uit Noordwest-Amerika, ook verwilderd (Ruurlo, Deventer, Lochem, Blaricum, Araerongen, Beekhuizen). Dou glas spiraea. f S. Douglasii Hook. 4 Bloemkroon rood, zelden wit, klein. Bladen eirond-lancetvormig, van voren dubbel-gezaagd. Stengel moest alleen van boven vertakt, rond. Bladen 98. Kosaceeën. 515 van onderen blauwgroen en iets viltig, als zy jong zyn, evenals de takken roodbruin. Scherm vormige trossen eindelings, byna vlak. 1,00- 1,25. Juni, Juli. Sierstruik uit China en Japan. (S. japónica L. til.). i f S. cailósa Thnubg. Bloemen wit. Bladen eirond, langwerpig- of omgokeerd-eirond.... 5 5 Bloeiwijzen .byna zittend • 6 Bloeiwijzen gesteeld, met bladen aan de bloemspil. Bladen tot het midden, die der bloemdragende takken tot aan den top gaafrandig, van boven kaal. Takken kantig, gestreept, kaal. Bladen eirond-langwerpig, grof en vaak dubbel gezaagd. 1,00-1,25. Ij. Mei, Juni. Sierheester uit Z.- Europa, verwilderd by Lochem. Garaanderspiraea. f 8. chamaedrifólia L. 6 Bladen grijs- of blauwgroen, 3-5-nervig, gaafrandig of naar boven mot eenige stompe tanden. Bloeiwijzen meest 5-10-bloemig. Kroonbladen circa 0,003 lang. Sierheester uit Z.-Europa. . fS. hjperlcifólia L. Bladen grasgroen, veeroervig, met tal van scherpe zaagtanden, langwerpigelliptisch, van onderen zacht behaard. Bloemen meest gevuld, wit. 1,00- 2,00. !,>. April, Mei. Uit Japan. Pruimspiraea. f S. pmuifóiia Sieb. efc Zucc. 19. Physocarpus Chambess. xn. 1 Bladen langgesteeld, met wigvorraigen voet. meest 3-Jobbig, in omtrek rondachtig of eirond, ongelijk dubbel-gekarteld-gezaagd. Bloemstelen behaard. Kelkslippen eirond, rechtopstaand, dichtbehaard. Kroonbladen wit. Zaden glanzend. 1,50-3,00. Juni. Sierstruik uit N.-Amerika. Verwilderd. (Doetinchem, Overveen, Lochem). (Spiraea opulifolia L.). Sneeuwbalspiraea. •}- P. opulifólios Maximw. 20. Basüima Rafin. xn. 1 Blaadjes langwerpig, spits, scherp- en aan den voet dubbel gezaagd, het eerste paar kleiner dan de volgende. Bloeiwijze pluimvormig. Kroonbladen wit. 1,50-2,40. t>. Juni, Juli. Sierheester uit Siberië. (S. sorbifólia L.) . . . . Lysterbesspiraea. i*B. sorbifólia llaliii. 21. Ulmaria Trn. xn. Kruidachtige planten met groote, met den bladsteel verbonden steunbladen en at'gebroken-geveerde bladen. Bloemen in beschermen 1 1 Bloemkroon wit. Bladen afgebroken-geveerd. Vruchtbeginsels meest meer dan 52 Bloemkroon purper of rosé, soms wit met roode meeldraden. Bladen zonder of met zeer weinige eironde zijblaadjes en een zeer groot, hartvorraig 5-7-spletig topblaadje. Vruchtjes moest 5, gesteeld, rechtopstaand. 0,40- 1 0,80. !(.. Juni—Augs. Sierplant uit Japan. (Spiraea palmata Thnbg.l. i + U. purpürea Maxlmw. 2 Stengel bebladerd. Blaadjes groot, eirond, aan weerszijden groen of van onderen witviltig, ongedeeld, het eindelingsche grooter, handvormig 3-5-spletig, alle ongelijk gezaagd. Vruchtjes kaal, gewonden. Bloemkroon geelachtig-wit. 0,60-1,20. 2|.. Juni—Augs. Op moerassigen veengrond, aan slootkanten. Algemeen. (Spiraea UI- s maria L.). Ook als sierplant Bloeiende olm. Moerasspiraea. U. palüstris Mnch. , 98. Rosac e e ë n. 516 Vormen : er. discolor. Bladen van onderen viltig. Algemeen. f3. denudata Hayne. Bladen van onderen groen. Vry algemeen. Stengel van boven byna bladloos. Blaadjes klein, langwerpig, veerspletig. Vruchtjes behaard, recht. Bloemkroon wit, vaak roodachtig. Wortelvezels in het midden knolvormig verdikt. 0,80-0,60. Juni, Juli. Vroeger misschien een paar maal gevonden. Ook als sierplant, dus waarschynlyk verwilderd. (S. Filipendula L.). Knolspiraea. •{* ü. FUlpéndula I. HUI. 22. Gillénia Mnch. xn. 1 Blaadjes langwerpig-lancetvormig. Steunbladen lijnvormig, gaafrandig. Kelk bruin. Bloemkroon wit. 0,60-1,50. 24. Juli, Augs. Sierplant uit N.-Amerika f G. trifoliata Mnch. 28. Exochórda Lindl. 1 Bladen gestoeld, elliptisch- tot omgekeerd-eirond-wigvormig, getand tot gaafrandig, blauwgroen. Bloemen groot, wit, in trossen. 1,00-3,00. Mei, Juni. Sierplant uit China. Prachtspiraea. f E. grandiflóra Lindl. 24. Rhodoty'pos Sieb. et Zucc. xn. 1 Bladen eirond, scherp gezaagd. Bloemen alleenstaand, aan het eind der takken, kort gestoeld, wit. Kelkslippen 4, bladachtig, met kleine tusschenslippen. Kroonbladen 4, cirkelrond. Vruchtbeginsels 4. 0,30- 1,00. April—Juli. Sierheester uit Japan. Kaimastruik. f R. kerrloides Sieb. et Zucc. 25. Kérria D. C. xn. 1 Heester. Bladen eirond-langwerpig, toegespitst, ongelijk dubbel gezaagd, evenals de geheel© plant kaal. Bloemen alleenstaand, groot, dooiergeel, soms gevuld. 1,00-1,50. Ij. Mei. Sierstruik uit Japan. (Corchorus japónicus Thunbg.) . . . . Jodenbloempje, f K. japónica L. 26. Amy'gdalus Trn. Amandel, xn. 1 Bladen aan den voet klierachtig-gezaagd. lancet vormig. Bladsteel even lang als of langer dan de breedte van het blad, klierachtig. Kelkbuis klokvormig. Vrucht langwerpig-eirond. viltig. Steenschaal met diepe groeven. Bloemkroon lichtrose. 2,00-3,00. April, Mei. Sierheester uit Zuid-Europa Amandel. *j* A communis L. Bladen gezaagd, zonder klieren. Bladsteel korter dan de breedte van het blad. Kelkbuis bolrond. Vrucht rondachtig. Steenschaal bijna glad, zonder groeven. Bloemkroon rosé. 0,30-1,00. Ij. Maart, April. Sierheester uit Zuid-Europa. . . . Dwergamandel, f A nana L. 27. Prunus Trn. xn. Boomen of heesters met gesteelde, gezaagde bladen en witte of rosé bloemen 1 1 Bladen inden knop gevouwen. Bloemen in schermen of trossen of alleenstaand, doch dan rosé 2 Bladen inden knop opgerold. Bloemen alleenstaand of 2 of 3 bijeen. Bloemkroon wit of bijna wit .... 8 2 Bloemen in armbloemige schermen of korte scherravormige trossen, soms alleenstaand. Bloemkroon wit of rosé. 3 98. Rosaceeën. 517 Bloemen in veelbloemige, verlengde trossen .... 6 3 Bloemen in armbloemige schermen of in korte, schermvormige trossen. Bloemkroon wit . . . . Kers. 4 Bloemen meest alleenstaand. Vruchtbeginsel behaard. Bloemkroon rosé (perzikbloeserarood). Vrucht bolvormig, aan de eene zyde gegroefd, fluweelachtig-viltig, meest geelachtig, vaak rood aangeloopen. Bladen lancetvormig, scherp gezaagd. Bladsteel korter dan de halve breedte van het blad. 8,00-6,00. 17. April, Mei. Gekweekt, zelden verwilderd. Uit Klein-Azië. (Persica vulgaris Mill.) Perzik, f P. Pérslca Zncc. 4 Bloemen in korte gestoelde, scherm vormige trossen. Kroonbladen eirond, wit. Bladen rondachtig-eirond of langwerpig, aan den voot zwak hartvorraig, gekarteld-gezaagd, onbehaard, van onderen blauwgroen. Vrucht zoo groot als een erwt, zwart 1,20-3,00, b* Mei. Welriekend (door cumarine). Bierstruik, enkele malon bij ons 'verwilderd. Sint-Luciakers. Weichselboom. f P. Mahaleb L. Bloemen in armbloemige schermen 5 5 Schermen aan den voet alleen door knopschubben (zonder kleine bladen) omhuld, de binnenste schubben teruggeslagen. Bladen wat rimpelig, dun, dof, langwerpig of eirond, grof stomp gezaagd, van onderen zacht behaard, met 1 of 2 klieren aan den stoel. Bloemkroon wit. Vrucht der wildgroeiende plant zwart of rood, klein. 3,00-10,00. b- April, Mei. Gekweekt in verschillende variëteiten mot grootere vruchten, en verwilderd Zoetekers. f P. avium L. Een gekweekte variëteit met groote, eenigszins hartvormige vrucht en hard vleesch, rood of geelachtig, is de Knap kers. /3. duraclna D. C. Schermen door rechtopstaande knopschubben en 1 tot weinig kleine bladen (uit denzolfden knop) omhuld. Bladen met versmalden voet, ovaal, toegespitst, vaak dubbel klierachtig gezaagd, kaal, meest met 1-2 klieren aan den steel of aan den bladvoet. Bloemkroon wit. Kroonbladen rondachtig. Vrucht der wildgroeiende plant platbolrond. zuur. Steen rond. 2,50-6,00. b- April, Mei. Uit Azië. In vele variëteiten gekweekt en verwilderd Zure kers. f P. Cérasus L. Hoofdvormen : Bloemsteel korter. Sap van het vruchtvleesch kleurloos of lichtrood. Meikers, a. acida Ehrh. Bloemsteel langer. Sap van het vruchtvleesch roodachtig. Morel. b. austéra Ehrh. 6 Bladen meest enkel-gezaagd, byna lederachtig, ovaal tot langwerpiglancetvormig, 'toegespitst, kaal of van onderen op de middennerf behaard, van boven glanzend Trossen los, afstaand, ten laatste knikkend. Kroonbladen omgekeerd-eirond, wit. Vrucht zwartpurper. 6,00- 33,00. b- Begin Juni. Sierboom uit N.-Amerika, ook verwilderd. Amerikaansche vogelkers, f P. serótina Ehrh. Bladen meest dubbel-gezaagd, dunvliezig 7 7 Bladen langwerpig-omgekeerd-eirond of elliptisch, toegespitst, bijna kaal, met afstaande zaagtanden. Trossen meest hangend. Kroonbladen omgekeerd-eirond, wit. Vrucht zwart. 3,00-8,00. b- April, Mei. In bosschen en heggen. Vrij algemeen. Wilde sering. Turksche krenten. Vogelkers. P. Padus L. Lager. Bladen kleiner, stijver. Trossen kort, rechtopstaand. Vruchten spits. Overigens als do vorige. Gekweekt en verwilderd. Rotskers. f P. petraéa Tansoh. Bladen ovaal of bijna omgekeerd-eirond, toegespitst, met vaak aangedrukte 98. Roaaceeëu. 518 zaagtanden, van onderen meest inde oksels der aderen behaard. Trossen rechtop- of afstaand. Bloembladen rondachtig, wit. Vrucht rood. 3 00-15,00. b. Einde Mei. Uit N.-Amerika. Sierboom, soms verwilderd. Virginische kers. f f. vlrglmana L. 8 Vruchtbeginsel en vrucht kaal. Vrucht berijpt. Bloemen duidelijk gesteeld Pruim. 9 Vrucht fluweelachtig-viltig, onberijpt. Bloemen bijna zittend of kortgesteeld Abrikoos, lo Takken eerst behaard • Takken kaal (of bij P. italica soms dun en fijn behaard). Vrucht hangend. Meest zonder dorens 11 10 Bloemen meest een in iederen knop, vóór de bladen verschijnend. Bloemstelen kort, kaal. Kroonbladen langwerpig, circa 0,006 lang. Bladen meest langwerpigelliptisch, gezaagd, van onderen weinig behaard, ten slotte kaal. Vrucht rechtopstaand, circa 0,01 dik, bolrond, donkerblauw, sterk berijpt, hard, zeer wrang. Takken zeer kortbehaard. Gedoomd. 1,50-3,00. 1> April, Mei. In heggen, aan kanten van akkers, ook inde duinen. Vrij algemeen . . . Slee. Sleepruim. Sleien. Trekkebek. Sleedoorn. P. spinósa L. Bloemen meest 2 bijeen in iederen knop. Bloemstelen zachtbehaard. Kroonbladen biina rond, 0,01-0,015 lang. Bladen eirond »fJa“Ewerpig, van onderen en in het eerst ook van boven verspreid behaard. Vrucht hangend bolrond zwartviolet, zoet (kriekpruim) of geel (mirabelle) of groen (Reine Claude?). Takken fluweelachtig-viltig. Minder gedoomd ff zondfr dorens. 3,00-6,00- b- April, Mei. Gekweekten soms verwi derd. Kroosje s. *J*r. insiLitia Ij. Vrucht rechtopstaand, klein. Bloemstelen weinig behaard. Overigens als Vde vorige, doch meest wat gedoomd. 3,00-6,00. April, Mei, Zuid-Beveland, Apeldoorn, Gramsbergen, Breda, Walcheren. , Heester pruim. F iruticans wne. 11 Bladen tamelijk klein (tot 0,06-0,07 lang), eirond-langwerpig oi' omgekeerdeirond-langwerpig, weinig behaard, van ondeien op de middenneri eerst bijna viltig. Bloemen alleenstaand in iederen knop. Kelksiippen van binnen aan den voet fijn grjjsyiitig. Vrucht bolrond (tot 0 023 in middellijn), rood. 3,00-5,00. b ■ April, Mei. Uit West-Azië. Ook verwilderd. Vooral wordt gekweekt de vorm met bruinrood gekleurde bladen. (P. Pissardi Carr.). Kérspruim. fP. cerasltera Ehrn. Bladen grooter. Kelksiippen van binnen verspreid en fijn zachthang. Rloemen meest 2 bijeen. Bloemstelen meest behaard. . • • • • to Riaden eirond-langwerpig, stomp, van bovon van bet begin at kaal, van onderen op de nerven verspreid, op de middennerf dichter behaard, Stof ttMad» rond, 0,01-Onlang zuiver wit.. meest groenachtig. (Reine Claude) Tot 10,00. b- A;P-Va,.oa Itortcta land onbekend . . Italiaansche pruim, f P. Italica Borkli. Bladen eirond-langwerpig, meest toogespUst van boven eerst verspreid fiin bebaard, van onderen bljjvend zacht behaald. Kroonbladen lang werpig-e?rond, groen-wit Vrucht langwerpig meest zamer rood of goudgeel (eierpruim). 3,00-7,00 h- April. Uit west Azië. Gekweekt in vele variëteiten en verwildeid. Kwets. Pruim, f P. domestlca L. 98. Rosaceeën. 519 13 Bladen rondachtig-eirond, vaak aan den voet eenigszins hartvormig, toegespitst, dubbel gezaagd, kaal, langgesteeld Bladen vaak met 2 kleine klieren. Bloemen vóór de bladen verschijnend, zittend. Bloemkroon wit. Vrucht vry groot, bijna bolrond, gegroefd, geel, aan de lichtzijde rood. 2,00-4,00. fj. April. Uit M.-Azië. Abrikoos, f P. Armenfaca L. Bladen eirond of elliptisch, toegespitst, dubbel-gezaagd, van voren soms 3-lobbig, van boven iets behaard, van onderen grijs-behaard. Bloemen alleenstaand, kortgesteeld, meest gevuld. Bladsteel met2 groote klieren. Bloemkroon rosé. 0,60-1,20. fj. Maart. April. Sierheester uit China. Amandelabrikoos. + P. trllóba Llndl. I. Lau r o-C órasus L,laurierkers, eender schoonste altijd groene sierheesters, wordt vrij vaak gekweekt. Bladen donkergroen, ledorachtig, elliptisch of langwerpig, met omgebogen rand, fijngezaagd of gaafrandig. Bloemen in rechtopstaande, okselstandige trossen. Bloemkroon klein, wit. Vrucht zwartachtig. 1,00-8,00. B. April, Mei. Uit Zuid-Europa. XCIX. Pana. Papil louacooëll* Vlinderbloemigen, xvn. xvr. Bladen meest samengesteld. Kelk 5-tandig tot 5-deelig of 2-lippig. Bloemkroon 5-bladig, vlindervormig {vlag, zwaarden, kiel). Meeldraden 10, eenbroederig of tweebroederig (9 vergroeid, 1 vrij). Stamper 1, met 1-hokkig vruchtbeginsel, 1 stijl en stempel. Vrucht een peulvrucht. 1 Bladen enkelvoudig, ongedeeld 2 Bladen 3-tallig of 5-tallig, handvormig samengesteld . 6 Bladen geveerd 18 2 Bladen priemvormig, stekend. Kelk tot aan den voet 2- deelig. Peul weinig langer dan de kelk. Ulex aas. Bladen niet stekend. Kelk omstreeks tot het midden 2- lippig of 2-slippig 3 Zie ook Lathyrus blz, as 9 3 Stij 1 cirkelvormig opgerold, zeer lang. Stempel verbreed. Onderste bladen 3-tallig. . . Sarothamnus aas. Stijl niet opgerold, gekromd. Stempel scheef. ... 4 4 Stengel houtig. Kleine heesters 5 Stengel kruidachtig. Bloemen geel met soms roodachtige vlag, klein, in 1-4-bloemige schermen. Peulen spiraalvormig opgerold. Scorpiürus SSS. o Stempel naar binnen scheef afgesneden. Meeldraden niet geheel inde kiel gesloten. Bladen langwerpig-lancetvormig tot elliptisch Genista aas. Stempel naar hulton scheef afgesneden. Meeldraden geheel inde kiel gesloten, Bladen langwerpig. Stengel gevleugeld . Cy'tisus SSS. 6 Bladen 3-tallig (of door groote steunbladen schijnbaar 5-tallig), ten minste de onderste 7 99, Papilionaceeën. 520 Bladen 5- tot meertallig, handvormig samengesteld. Kiel gesnaveld. Stempel knapvormig. Peul met zwamachtige dwarswanden. Lupinus 5 as. 7 Heesters 8 Kruiden 12 8 Vlag eirond tot cirkelvormig 9 Vlag lang, lancotvormig. Zwaarden en kiel nauwelijks te voorschijn komend. Bloemen groot, koraalrood Erythrina iia, 9 Meeldraden 1-broederig 10 Meeldraden 2-broederig. Vlag omgekeerd-eirond of langwerpig. Bladen geveerd 3-bladig met gaafrandlge blaadjes. Bloemen purper of rood. Lespedézia 3■Ml. 10 Bloemkroon rosé, zeldzamer wit. Kelk 5-spletig. Stijl niet opgerold. Kiel gesnaveld (lang toegespitst). O n ó n is aas. Bloemkroon geel. Kelk 2-lippig 11 11 Stijl cirkelvormig opgerold, zeer lang. Stempel verbreed. Bovenste bladen ongedeeld. . Sarothamnus sa3. Stijl niet opgerold, gekromd. Kiel stomp. Bladen alle S tallig. Cy'tisu s 5X3. 12 Kiel gesnaveld (toegespitst). Bladen met groote steunbladen en daardoor schijnbaar 5-tallig 18 Kiel niet gesnaveld 14 13 Bloemen in schermvormige hoofdjes. Stijl geleidelijk dunner wordend. Peul rolrond of samengedrnkt, ongevleugeld Lotus SM. Bloemen alleenstaand of 2 aan 2in de bladoksels. Stijl naar boven verdikt. _ Peul vierkant met 4 vleugels . . Tetragonólobus S Ml. 14 Kiel niet spiraal vormig opgerold 15 Kiel met de meeldraden en den stijl spiraalvormig opgerold. Blaadjes met steunbladen, groot. Bloemkroon niet geel. Gekweekt. Phaséolus SS a. 15 Kroonbladen niet met de meeldraden vergroeid, afvailend, geheel vrij. Kiel stomp lt> Kroonbladen meest met de meeldraden en ook onderling vergroeid, meest blijvend, verdrogend, rood, wit of geel. Peul kort, meest eirond, met weinig zaden, ingesloten door den kelk of de bloemkroon. Bloemen in vaak aarof schermvormige hoofdjes . . . Trifólium saa 16 Bloemen in korte, vaak hoofdjesachtige trossen of alleenstaand of 2 bijeen 17 Bloemen in verlengde, aarvormigo, trossen, meest hangend. Bloemkroon geel of wit. Peul kort, eirond tot bolrond, > 1-3-zadig Melilótus aai. 17 Peul lijnvormig, zwak gebogen of langwerpig-eirond, borstelig-gesnaveld. Bloemen alleenstaand of 2 bijeen (geel- 99. Papilionaceeën. 521 achtig) of in hoofdjesachtige trossen (blauwaohtig). Stengel rechtopstaand . . . . Trigonélla S3». Peul sikkel- of slakkenhnisvormig opgerold. Bloemen in korte, vaak hoofdjesachtige trossen, geel, violet of blanwachtig Medieago »i3. Peul Hin- of sikkelvormig, sterk behaard. Bloemen in korte trossen. Blaadjes met steunbladen. Bloemen violet . , . Glycine SS 3. 18 Bladen even-geveerd (zonder eindblaadje) 19 Bladen oneven-geveerd (met eindblaadje) ...... 23 19 Kruiden 20 Heesters. Bloemen meest alleenstaand. Peul min of meer rolrond. Bloemkroon geel Caragana 543. 20 Buis der meeldraden scheef naar beneden afgesneden, zoodat het vrije deel der bovenste meeldraden veel langer is dan dat der onderste 21 Buis der meeldraden recht afgesneden, zoodat het vrije deel van alle meeldraden even lang is 22 21 Kelk 5-tandig of 5-spletig. Stijl draadvormig, naar boven rondom gelijkmatig of aan de kielzijde sterk behaard. Peul 2-meerzadig Vicia 844. Kelk 5-deelig. Stijl vlak, aan do vlagzijde behaard, aan de kielzijde kaal. Peul 1-2-zadig Lens 349. 22 Stijl vlak, aan de binnenzijde met een rij haren, aan de buitenzijde kaal. Bladen met of zonder rank. Lathyrus 849. Stijl inde lengte gootvormig samengebogen, naar boven aan de binnenzijde gebaard. Bladen met gedeolden rank. Steunbladen zeer groot. Pisum 349. 23 Kruiden 30 Boom en of heesters " 24 Bloemkroon geel Bloemkroon niet geel • • 25 Bloemen in trossen. Vlag aan den voet met twee knobbels. Peul opgeblazen, vliezig, gesteold. Bloemkroon geel of roodachtig geel. Colütea 342. Bloemen in 2- of 3-bloemige schermen. Peul rolrond. Bloemkroon geel of rosé Coronüla (Emerus) 543. 26 Bloerakroonbladen alle aanwezig. Kelk bijna 2-lippig •' 2I Alleen de vlag aanwezig, kiel en zwaarden ontbrekend. Kelk 5-spletig of 5-tandig. Bloemen in dichte trossen, purperviolet. Amórpha 3 42. 27 Meeldraden geheel vrij Bloemen in pluimen, witacbtig. Peul parelsnoervormig, niet openspringend Sop hé ra 32 3. Meeldraden op één na vergroeid. Bloemen in trossen 28 28 Kiel aan weerszijden met een spoor of knobbel. Stijl ongebaard. Bloemen lilakleurig tot roserood Indigófera 341. Kiel zonder spoor of knobbel . 29 29 Bloemen wit of rosé. Vlag aan den voet zonder knobbels. Kiol met korten snavel. Peul vlak, lederachtig Robinia 342. Bloemkroon blauw. Vlag van binnen aan den voet met 2 knobbels. Kiel stomp. Klimmende heester Wistaria 342. 99. Papilionaceeën. 522 30 Bloemen in 3-meerbloemige schermen of hoofdjes . 31 Bloemen in trossen of aren S3 Bloemen alleenstaand, yrtj klein. Vrucht opgeblazen . . Olcer 544. 31 Kiel gesnaveld. Peul rolrond of bijna vierkant, inde geledingen ingesnoerd. Bloemkroon geel of wit, niet geheel rosé Coronilla *43. Kiel stomp of iets spits 32 32 Bloemkroon roodachtig wit of rosé. Kelk buisvormig. Peul geleed, veelzadig, meest sikkolvormig. * Ornithopus *43. Bloemkroon geel, vaak rood aangeloopen. Kelk buikig, viltig, over de vrucht gesloten. Peul eirond of langwerpig, 1- of 2-zadig . . . . Anth y' 11 is *36. 38 Kiel spits 34 Kiel stomp 35 Kiel met de meeldraden en den styi schroefvormig gedraaid. Kelk 2-lippig. Peul byna met dwarsschotten. Bladen 3-tallig geveerd, groot. Phaséolus 555. 34 Bovenste meeldraad tot aan het midden met de andere vergroeid. Bloemkroon lila. Peul lijnvormig, rond, veelzadig . . . . Galéga 549. Bovenste meeldraad geheel vry. Kiel 2-bladig. Bloemkroon lila. Peul eirond of langwerpig, samengedrukt, 1-hokkig, 1-4-zadig. Glycirrhiza 541. 35 Peul dooreen naar binnen gebogen naad volledig of onvolledig 2-hokkig veelzadig. Bloemkroon niet rosé of purper . Astra galus 54 9. Peul 1-hokkig, beenig, niet openspringend, vaak stekelig-getand, 1-zadig. Bloemkroon rosé . Onobry'chis 544. Peul overdwars ingesnoerd, in eenzadige leden uiteenvallend. Bloemkroon purperrood Hody'sarum 544 l. Sophóra L. 1 Blaadjes 9-15, langwerpig, spits, van onderen grijsgroen behaard. Pluimen eindelings. Bloemkroon witachtig. B;j eene variëteit (S. pendula Hort.) zijnde takken hangend. 10,00-20,00. T?. Juni—Septr. Sierboom uit Japan en China | S. Japónica L. 2. Ulex L. 1 'Stengel, evenals de bloemstelen, kelken en peulen, afstaand behaard. Bladen priemvormig, stijf, met stekelpunt; die, in welker oksels de bloemen staan, even lang als de bloemsteel. Bloemkroon geel. 0,60-1,20. !)• Mei, Juni, ook wel Deer., Janr. Op dorren zandgrond. Vrij algemeen. Soms aangeplant. Steekbrevi. Gaspeldoorn. U. europaéus L. 3. Sarothamnus Wimm. 1 Stengel, evenals de roedevormige takken, kantig. Onderste bladen 3-tallig, met langwerpig-omgekeerd eironde of 99. Papilionaoeeën. 523 lanoetvormige blaadjes, de bovenste enkelvoudig, ongesteeld. Bloemen okselstandig, alleenstaand of 2 bijeen. Bloemkroon geel. 0,60-1,50. ))■ Mei, Juni, soms Septr., Octr. weer. Op zandgrond en in heidevelden. Algemeen. Soms aangeplant. (Sarothamnus scoparius Koch.). Bezemkruid. Brem. S. vulgaris Wimm. 4. Genista L. Heidebrem. Lage, rechtopstaande of liggende heestertjes met ongedeelde bladen en gele bloemen I 1 Bloemen alleenstaand of 2 bijeen inde bladoksels, zijstandig. Bladen langwerpig-lancetvormig, van onderen, evenals de bloemstelen, kelk, vlag, kiel en peul, aangedrukt-behaard. Stengel aan den voet liggend, sterk vertakt, zonder doornen. Bloemkroon geel. 0,07-0,30. t). Mei, Juni, vaak Augs., Septr. weer. In heidestreken. Algemeen. Kruipbrem. G. pilósa L. De var. erécta Lej. et Court. met aan den voet boogvormig opstijgende en verder krachtige, rechtopstaande stengels, schuin naar bovenstaande takken en zeer dichte bloeiwpzon is bij Oisterwpk, Weert on in Z.-Limburg gevonden. Bloemen in elndelingsche trossen 2 2 Bladen zonder steunbladen. Stengel meest gedoomd . 3 Bladen met korte, priemvormige steunbladen, elliptisch tot lancetvormig, verspreid-behaard of kaal, aan den rand gewimperd. Kelk, bloemkroon en peulen kaal. Stengel opstijgend of rechtopstaand, zonder doornen. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,60. t). Juni—Augs. In bosschen en heidevelden. Vrij algemeen. Verfbrem. G tinctória L. De vorm elata Aschrs. et Gr. (G. elatior Koch.), die tot 1,00 en meer hoog wordt en met rechtopstaande tot afstaande, meest sterk vertakte takken bezet, wordt als sierheester gekweekt en Is waarschynUik verwilderd, bij Rhenen, Denekamp, Hatert, Nijmegen en Oirsbeek (Z.-L.) gevonden. 3 Bladen blauwgroen, evenals de takken, bloemstelen, kelken en peulen kaal. Schutbladen ovaal, langer dan de bloemsteel. Bloemkroon goudgeel. 0,15-0,90. tj- Mei, Juni, soms tot Augs. In heide- en veengronden. Algemeen. Hiethekel. Stekelheide. Kattendoorn. Stekelbrem. G. anglica L. Bladen grasgroen, aan den rand, evenals de takken, bloemstelen, kelken en peulen, ruw-behaard. Schutbladen 99. Papilionaceeën. 524 priemvormig, half zoo lang als de bloemsteel. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,60. Mei, Juni. In bosschen. Zeer zeldzaam. Alleen in Gelderland en Noord-Brabant. Duitsche brem. 6. germanica L. 5. Cy'tisus Trn. Gouden regen. Heesters of boomen met meestal 3-tallige bladen en meest gele bloemen, die meest in hoofdjes of trossen staan 1 1 stengel niet gevleugeld. Bladen 3-tallig 2 Bladen ongedeeld. Bloemen in dichte, armbloemige, eindelingsche trossen. Stengel liggend, kort rechtopstaande of opstijgende takken vormend. Bladen vrij ver uiteen, zittend, langwerpig, spits, ruw-behaard, van de aanhechting van deze loopen ‘2 breede, zich,i\aar beneden versmallende vleugels af. Kelk ruw-behaard. Kroonbladen goudgeel. 0,15-0,30. V>. Mei, Juni. In Zuid-Liraburg sagittalis/L.).,* v r -BH Ibreib.1 G.; sagitt&Th» Koch. 2 Bloemen in trossen. Kelk • Bloemen geel . 3 Bloemen meestal 2 aan apVde'b.l ad oksels. Kelk buisvormig?/Ëiöemen purper tot roserood, zejiE;m>or''wit. Peul kaal. Blaadjes evenals de takken kaaftf iets behaard- o,go-0,50., fr. Mei, Jüm-£-43i6rstruik uit Oostenrijk ewN.Jtklië. c Ü. .j, Rootfjè gouden regen' f C. purpureus Scop. 3 Trossen rijkbloemig, hangend inde oksels der bladen. Boomen ' . . . 4 Trossen rechtopstaand, eindéiiogs. Heesters. Bladen zeer kerftgesteeld, de bovenste zittend. Trossen 4-B-bloeraig. Blaadjes kaal. Peulen kaal. Bloemkroon goudgeel. 0,30-1,00. 17. Mei, Juni. Sierstruik uit M.-Europa. Klaver boompje. i*C. sesailifólins L. 4 Blaadjes van onderen, evenals de as van den tros on de bloemstelen, aan■ gedrukt-behaard, elliptisch. Peulen zjjdeachtig behaard. Bloemkroon goudgeel. 3,00-7,00. T?- Mei, Juni. Sierboom, ook verwilderd. Vergiftig! Gouden regen, f G. Laburnum L. Een bastaard van C. Laburnum en C. purpureus is C. Adami Poit. met 3-erlei takken en 3-erlei bloemen nl. takken met bladen en bloemen van C. purpureus, takken met bladen en bloemen van C. Laburnum en takken met iets kleinere en donkerder groene bladen dan bij C. Laburnum en kortere trossen van vleeschkleurige bloemen. Blaadjes alleen aan den rand gewimperd. As van den tros en bloomsteeltjes afslaand kortbehaard, soms kaal. Peulen kaal. Bloemkroon goudgeel. 3,00-6,00. T?. Mei, Juni. Sierboom uit Z.-Europa. Alpen Gouden regen, f C. alpfnos MUI. 6. Lupinus Trn. Lupine. Kruiden met rechtopstaanden stengel, handvormig samengestelde bladen, gaafrandige blaadjes en eindelingsche bloemtrossen 1 1 Onderlip van den kelk 3-tandig. Bovenlip 2-deelig. Bloemen bijna zittend, in trosvormig gerangschikte kransen. Blaadjes omgekeerd eirond tot langwerpig. Bloemkroon hooggeel. 0,30-0,60. O- Juni—Septr. Gekweekt, ook verwilderd. Uit Zuid-Europa . Gele lupine. -}- L. Intens L. Onderlip van den kelk ongedeeld. Bloemen in trossen 2 2 Plant minstens 0,90 hoog, overblftvend. Bladen met 9-15 lancebvormige blaadjes. Bloemen in zeer lange, 0,3-0,5 lange trossen. Bovenlip van don kelk ongedeeld. Bloemkroon rood-blauw, rood of wit. 0,90-1,50. 2|.. Juni—Augs. Sierplant uit N.-Amerika. Veelbladige lupine. L. polyphy'llus Lindl. Plant hoogstens 0,60 hoog, eenjarig 3 3 Blaadjes omgekeerd eirond-langwerpig. Bloemen gestoeld. Bovenlip van den kelk ongedeeld. Bloemkroon wit. 0,30-0,60. O- Juni—Septr. Zeldzamer gekweekt. Uit Zuid-Europa. Witte lupine, f L. albns L. 99. Papilionaoeeën. 525 Blaadjes lijnvormig. Bloemen kortgesteeld. Bovenlip van den kelk 2-spletig. Bloemkroon hemelsblauw. 0,30-0,60. 0. Juni—Septr. Soms gekweekt. Uit Zuid-Europa . . . Blauwe lupine. j- L. angustifólias L. 7. Onónis L,. Stalkruid. Behaarde kruiden met meestal 3-tatlige bladen en okselstandige, soms tot trossen of aren vereenigde bloemen . 1 1 Peul even lang als of langer dan de kelk. Stengel opstijgend of rechtopstaand, 1- of 2-rijig behaard, met talrijke, vaak vertakte, gedoomde takken. Blaadjes tamelijk kaal, langwerpig, getand. Bloemen meest alleenstaand inde bladoksels. Vlag stomp. Bloemkroon rosé, zelden wit. Beuk onaangenaam. 0,30-0,60. 2J.. Juni—Septr. Aan wegen en dijken en inde duinen. Algemeen. Heeteqaal. Kattendoorn. 0. spinósa L. De var. P. mitis L heeft ongedoornde takkeh en bijna zittende, alleenstaande, zijstandige bloemen en is eenige malen gevonden. Peul korter dan de kelk. Blaadjes klierachtig behaard. Stengel liggend of opstijgend, met weinige of zonder doornen, met klierharen. Bloemen meest alleenstaand, soms 2 aan 2 inde bladoksels. Vlag toegespitst. Bloemkroon rosé, zelden wit. 0,30-0,60. 2|. Juni—Septr. Op zandgrond, vooral inde duinen. Kruipend stalkruid. 0. répens L. Van deze soort is de vorm vulgaris Lange met takken, die ten deele ineen zwakken doorn eindigen, in Z.-Liraburg algemeen op heuvels en hellingen en ook op löss, terwijl de vorm mitis Spenn. met ongedoornde, grijs klierachtig behaarde takken op zandgrond, vooral inde duinen algemeen is, 8. Anthy'llis L. 1 Stengel opstijgend of rechtopstaand. Bladen oneven-geveerd met grooter topblaadje. Bloemen in bolvormige hoofdjes met een handdeelig schutblad. Kelk buikig, viltig. Bloemkroon goudgeel. 0,15-0,60. 4 Mei—Herfst. o°p droge, zandige gronden en inde duinen. Vrij algemeen. Soms ook gekweekt. Gele zandklaver. Wondklaver. A. Vulneraria L, Ondersoorten: A. vulgaris Kern. Stengel meest opstijgend, iets behaard. Bladen van onderen aangedrukt behaard. Schutbladen der hoofdjes korter dan deze. Kelkbuis buikig opgeblazen, witviltig. Schijf der vlag korter dan do nagel. Vormen: 1. Stengel alleen inde onderste helft bladen dragend. Bladen met 4-5- paar blaadjes. 99. Papilionaoeeën. 526 a. ty'pica A. et G/Kelk aanliggend vrij kort behaard. Westerveort. h. Kérneri Sag. Kelk lang afstaand behaard. Op tal van plaatsen in Z.-Limburg. Aangevoerd. 2. polyphv'llaKit. Stengel gelijkmatig met bladen bezet. Bladen meest met 5-7 paar blaadjes. Kelkbuis dicht afstaand behaard. Uit Z.-Europa. Aangevoerd. Apeldoorn. B. maritima Seint. Stengels meest dun, rechtopstaand, grijs zijdeharig, 0,30-0,60 hoog. Onderste bladen enkelvoudig, langwerpig, langgesteeld. Blóemhoofdjes klein, meest talrijk. Kelk langwerpig, vaak sterk zijdelings samengedrukt. Hiertoe belmoren alle aan de kust en inde duinen gevonden ex. en ook eenige van andere plaatsen. 9. Medicégo L. Rups klaver. Kruiden met drietallige, gesteelde bladen, getande of fijn gezaagde blaadjes en okselstandige, langgesteelde bloemhoofdjes of 1-3 bloemen bijeen op een langen steel. . . 1 1 Trossen veelbloemig. Vrucht ongestekeld 2 Trossen artnbloemig (1-8-bloemig). Vruchten meest gestekeld 4 2 Bloemen tamelijk groot (0,01 lang). Windingen der peul in het midden een open ruimte latend 3: Bloemen klein (omstreeks 0,003 lang). Trossen tijdens den bloeitijd bijna bolrond. Bloemkroon geel. Peul niervormig, aan den top met slechts één winding, in het midden gesloten, inde lengte generfd, gewelfd. Vorm der blaadjes, steunblaadjes, kleuren der bloem en beharing der geheele plant nog al veranderlijk. 0,07-0,60. ® en O®- Mei—Herfst. Op gras- en bouwland. Algemeen . . . Gele Uie. Hopkl a v er. NI. lupulina L. De vorm Wildenówii Aschrs., waarbij de geheele plant zijdeachtig en de vrucht klierachtig behaard is, is bij Arnhem, Gorinchom en Sleeuwijk gevonden. De var. refracta Kloos heeft nauwelijks 0,01 lange blaadjes en stijf rosetvormig uitgespreide stengels, die a. h, w. tegen den bodem drukken. IJselmonde. Van de veel er op gelijkende Trifolium procumbens en T. minus gemakkelljk door de vruchtjes te onderscheiden. S Stengel rechtopstaand of opstijgend, fijn aangedrukt behaard. Bloemtrossen langwerpig. Blaadjes omgekeerd-eirond of langwerpig. Peul met 2 of 3 windingen. Bloemkroon violet of blauwachtig. 0,30-0,90, 4. Juni—Septr. Gekweekt on verwilderd. Uit Z.-Europa. Eeuwige klaver. Framche klaver. Luzerne, j- M. gattva L. Stengel opstijgend of rechtopstaand. Trossen eirond. Peul met 1/2-21/2 windingen. Bloemkroon meest eerst geelachtig. dan groen, ten laatste blauwachtig of violet. 0,25-0,60. 2].. Juni—Septr. Een bastaard van M, sativa en M. falcata. Gekweekt en verwilderd op akkers en dijken. Zeldzaam. Gele luzerne. NI. média Pers*. 99. Papilionaceeën. 527 Stengel liggend of opstijgend, aangedrnkt behaard. Trossen kort, vaak bijna bolrond. Peul sikkelvormig of met een winding. Bloemkroon lichtgeel. 0,30-0,80. 2).. Mei—Septr. Op drogen zand- on grasgrond. Vrij algemeen. Sikkelklaver. M falcata L. De 1. aureiflóra Bab. met goudgele tot byna oranjegele bloemen is te Delftshaven gevonden. Do 1. och roléuca met lichtgele bloemen is bij Wormerveer gevonden. Vrfl voel is als aangevoerd waargenomen de var. tf. a n g u sti f o 1 i o l é t a \ uyck met lynvormige blaadjes on vaak 2-3-bloemige trossen. 4 Vruchten gestekeld. . 6 Vruchten ongestekeld, 0,01-0,018 in middellijn met 3-6 losse windingen, , lensvormig of bolrond, doch van boven ingedeukt 5 5 Vrucht zwart, lensvormig, met bolle zijvlakken met straalsgewijs loopende nerven en vlakken rand. In iedere winding 4-5 zaden. Steunbladen fijn geslipt. Zaden wrattig. Plant bijna kaal. 0,20-0,60. O- Mei—Juli. Aangevoerd. Apeldoorn, Rotterdam, Sittard. Cirkelrupsklaver.il. orbtcnlaris L. \ rucht geelachtig, half bolrond, van boven ingedeukt, met netvormig geaderde zijvlakken, in elkaar passende windingen, met een rand, die aan den voet dun, naar den top verdikt is. In iedere winding 2-3 zaden. Steunbladen aan den voet getand. Zaden glad. Plant behaard. 0,20-0,50. O- Mei—Augs. Maastricht, Rotterdam . M. scutellata All. 6 Vrucht zonder de stekels tot 0,008 breed 7 ' rucht zonder de stekels 0,01 of meer breed, met 6-10 windingen, cylindnsch, bol- of eirond, de zijvlakken net vormig geaderd ..... 8 7 Jonge peulen na den bloeitijd spiraalvormig uit de kelktanden naar buiten gedraaid. Rijpe peul met losse windingen met knobbels of stekels, die meest aan den voet gegroefd, zelden vlak zijn 9 Jonge peulen na den bloeitijd spiraalvormig inden kelk teruggetrokken. Windingen dicht aanliggend . . 12 8 Stekels boogvormig gekromd, tegen de windingen aangedrukt, 0,003-0,006 iang, langer dan de dikte van den geheelen vruchtrand. Rugnaad even breed als of smaller dan de rand aan weerszijden, die gevormd wordt door de buitenste stekelvoeten. Vruchten cylindrisch of eirond, niet behaard. 0,20-0,40. O- Mei, Juni. Uit Z.-Europa. Aangevoerd. Haarlem, Amsterdam, Nieuw- en St. Joosland (M. echinus D. C.). Stek elrupskla ver. M. intertéxta Gaertn. var. échlnug Are. Stekels weinig gekromd, iets van de windingen afstaand, tot 0,004 lang. Rugnaald breeder dan de randen, die aan weerszijden gevormd worden door de buitenste stekelvoeten. Vruchten bol-tot eirond, sterk behaard O- Mei, Juni. Aangeveerd. Arnhem, Amsterdam. M. ciliérls Willd. 9 Windingen der peulen los aanliggend of van elkaar afstaand. Zaden door tusschenschotten gescheiden. Blaadjes van boven kaal .11 Windingen der peulen van elkaar afstaand. Zaden niet door tusschenschotten gescheiden. Vruchten min of meer bolrond 10 Op een winding der vrucht gaan van den buiknaad 4-7 nerven uit. Vrucht klein, met 3-5 windingen. Trossen 99. Papilionaceeën. 528 1-5-bloemig. Kelktandon even lang als de kelkbuis. Blaadjes omgekeerd-eirond of omgekeerd-hartvormig, aan weerszijden behaard, naar boven getand. Steunbladen gaafrandig of aan den voet getand. Bloemkroon goudgeel. 0,05-0,45. ©. Mei—Juli. Op zandigen grasgrond. Zeldzaam. Kleine rupsklaver. M. minima L- Op een winding der vrucht gaan van den buiknaad 7-16 nerven uit. Vrucht met 5-7 windingen. Trossen 1-2-bloemig. Kelktanden korter dan de kolkhuis. Blaadjes omgekeerd hartvormig, meest veerspletig, van boven kaal. Steunbladen kamvormig ingesneden. Bloemkroon geel. O. Juli, Augs. Aangevoerd. Sittard M. lacinlata AU. De vorm integrifólia Godr. met niet ingesneden blaadjes is bij Herzogenrath gevonden. 11 Plant althans aan den voet van de stelen der trossen door gelede haren iets ruw. Steunbladen diep-getand. Blaadjes meest purper-gevlekt. Trossen 2-5-bloemig. Zwaarden korter dan de kiel. Rngnaad van de peul gegroefd. Bloemkroon dooiergeel. 0,20-0,60. © Mei—Juli. Aan wegen, dijken en ruigten. Vrij zeldzaam. (M. maculata Willd.). Gevlekte rupsklaver. M, arabica AM. Plant kaal of dun met enkelvoudige haren bezet. Steunbladen veerspletig. Blaadjes niet gevlekt. Tros 4-8- bloemig. Zwaarden langer dan de kiel. Bloemkroon geel, meest met bruine lijnen op de vlag. Windingen der peulen 0,004-0,006 in middellijn. Rugnaad der peul gewelfd of vlak. 0,15-0,90. 0 en ©©. Mei—Augs. . Ruige rupsklaver. M. hispida Gaertn Vormen: A. Middellijn van de middelste windingen der peul 0,004-0,006. Windingen 11/2—3i/2. 1. Vrucht niet duidelijk stekelig, soms wrattig. Blooiwljze meest 8-8-bloemig. Aangevoerd. Sittard, Rotterdam. a. confinls Barnat. 2. Vrucht duidelijk stekelig. n. Stekels korter dan de halve middellijn der peul, bijna recht. Zwijndrecht, Wormerveer, Deventer, Rotterdam, Óverschie. 3. aplcnlata WlUd. b. Stekels aan den top meest haakvormig gebogen, even lang als of langer dan de halve middellijn der peul. Op ruige plaatsen. Zeldzaam y. dentlcnlata WlUd. B. Middellijn van de middelste windingen der peul 0,007-0,01. Windingen 4-6. Stekels veel langer dan de halve middellijn der peul. Valkenburg J. nigra WlUd. 12 De radiale üerven van de vlakte der vrucht monden inde smalle, zijdelingscho nerf uit 13 De van den buiknaad uitgaande nerven monden uit ineen gladde, duidelijke lijst, die meest het derde deel van de vruchtbreedte inneemt. Vrucht 0,005-0,009 in middellijn. Bloeiwljze meest 1-4-bloemig. Windingen aaneensluitend. 0,15-0,35. ©. Mei, Juni. Aangevoerd. Gorinchem. Rotterdam M. mürex WlUd. heukels, Schoolflora, 16e druk. 34 99. Papilionaceeën. 529 De Torm sphaerocarpa Bei tel, met bolronde vruchten,die circa 0,007 middellyn hebben, is aangeveerd bij Apeldoorn gevonden. 13 De zijdelingscho nerf duidelijk te zien. Vrucht vlak schijfvormig of kort cylindrisch. Rloeiwijze meest 1-8- bloemig. Windingen der peul niet geheel aaneensluitend. Stekels der vrucht langer dan de dikte eener vruchtwinding. 0,20-0,40. Q. Mei, Juni. Aangeveerd. Amsterdam, Middelburg. . . . M truncatnla Gaertn. fl. trlbaloidee Barnat. De zijdelingsche nerf onduidelijk. Van den buiknaad gaan 6-10 iets gebogen, later onduidelijke nerven, die uetvormig uitloopen. Vrucht met 5-7 windingen, waarvan de middelste 0,007-0,01 middellijn hebben. Stekels niet altijd aanwezig. 0,20-0,70. 0. April, Mei. Aangevoerd. Sittard, Rotterdam M. turbinAta Willd. 10. Trigonélla L. Hoornklaver. 1 Vruchten rechtopstaand 2 Vruchten neergebogen, iets of nauwelijks gesnaveld, lijnvormig, sterk gekromd en sterk samengedrukt, kaal, op de zijvlakken met sterk uitstekende nerven. Blaadjes langwerpig of oragekeerd-eirond, wat getand. Bloemen geel, 8-10 bijeen. Bloeiwijzen met bijna dubbel zoo lange stelen. 0,10-0,50. ©. Mei, Juni. Amsterdam. T. cornlcolAta L. 2 Bloemen in dichte, meest langgesteelde hoofdjes, lichtblauw 3 Bloemen niet in dichte, gesteelde hoofdjes, geel of geelachtig-wit . . 4 3 Blaadjes iangwerpig-eirond, die der bovenste bladen langwerpig. Bloemen in dichte, bolronde, later iets eironde trossen. Vrucht nauwelijks langer dan de kelk, eirond, ineen bijna rechten, vrjj korten snavel plotseling toegespitst. 0,30-0,60 O- Juni, Juli. Aangevoerd. Zeer zeldzaam. (Melilotns coernleus Desr.). Zevengetjjdenklaver. T. coerülea Ser. Blaadjes iangwerpig-ljjnvormig. Bloemen in eironde, ten slotte langwerpige trossen. Vrucht circa 3 maal zoo lang als de kelk, langwerpig, boven scheef ineen naar binnen gekromden snavel geleidelijk versmald. 0,20-0,40. Q. Juni. Aangevoerd. Zeldzaam . . T. procümbens Rchb. 4 Bloemen alleenstaand of 2 bijeen, bijna zittend. Stengel stijf rechtopstaand met rechtopstaande zijtakken. Blaadjes wigvormig-langwerpig, afgeknot. Bloemen geelachtig-wit. Vrucht lijnvormig, meer dan 0,10 lang, hoornachtig gebogen, met een priemvorraigen, 0,01-0,025 langen snavel. Gedroogd sterk riekend. 0,20-0,40. O* Juni, Juli. Uit Z.-Europa. Aangevoerd. Gorinchem, Maastricht .... T. Foenam graécam L. De vorm gladiata Stev. heeft liggende zijtakken en de vrucht is 0,025-0,03 lang, eerst dicht bebaard, zwak gekromd en loopt uit ineen prieravormigen, 0,015-0,02 langen snavel. 0,05-0,25. ©. Mei, Juni. Aangevoerd. Middelburg. Bloemen in schermen of korte trossen. Peul lijnvormig, 0,03-0,04 lang, netvormig geaderd 5 5 Bloeiwijzen 1-3-bloeraig, zeer kort gesteeld. Kelkslippen lancetvorralg, omstreeks even lang als de buis. Peulen gebogen, aangedrukt behaard. Aangevoerd. Gorinchem, Deventer T. inefsa Benth. 99. Papilionaceeën. 530 Bloeiwljzen 2-4-bloemig, zittend. Kelkslippen iets langer dan de kelkbuis. Vrucht recht. Zomer. Groenhoven bij Leiden. T. orthóreras Knrilln et Kirlloff. 11. Melilólus L,. Houigklaver. Geurige (cumarine bevattende) onbehaarde kruiden met gesteelde, 3-tallige bladen, stompe blaadjes en langgesteelde, okselstandige trossen en hoofdjes 1 1 Steunbladen (althans de onderste) priemvormig, met een breeden, steeds gelanden voet 2 Steunbladen priemvormig, aan den voet gaafrandig, weinig verbreed. Kelk 5-nervig. Peulen eirond .... 6 2 Zwaarden korter dan do kiel 3 Zwaarden even lang als of langer dan de kiel . 5 3 Bloeiwijze veel korter dan hot blad, in wiens oksel zij staat. Blaadjes uit wigvormigen voet omgekeerd eirond tot lancetvormig, kort stekelpuntig, naar den top toe getand. Vlag even lang als de kiel. Peulen scheef eirond, concentrisch gestreept, 0,005-0,007 lang. Stengel met liggende tot opstijgende takken. 0,20-0,40. Q. Febr.—April. Aangevoerd. Amsterdam 51, messanéusis AH. Bloeiwijze even lang als of langer dan het blad, in wiens oksel zij staat. 4 4 Blaadjes dor onderste bladen omgekeerd-eirond, verwijderd getand, die der bovenste langwerpig-wigvormig, scherp getand. Vlag korter dan de kiel. Peulen bolrond of omgekeerd-eirond, boogvormig geaderd, stomp, 0,002-0,0035 lang. Stengel rechtopstaand of opstijgend. 0,10-0,40. O-April—Juni. Aangeveerd. Apeldoorn, Amsterdam. Nieuw- en St.- Joosland, Rotterdam, Arnhem. Gegroefde honigklaver. M. sulcatns Desf. De var. Libanótica Ser. met circa 0,004 lange vruchten is bij Amsterdam gevonden. Blaadjes der onderste bladen omgekeerd eirond, die der bovenste langwerpig-wigvormig. Vlag bijna even lang als de kiel. Peulen omgekeerdeirond, onregelmatig geadord, stomp, 0,005 lang. Stengel rechtopstaand. Bloemen grooter dan van M. sulcatus. Aangovoerd. Amsterdam, Gorinchem M. Inféstns Guas. Blaadjes zoer groot, omgekeerd eirond of bijna cirkelrond, van onderen zeegroen. Bloemen 0,006 lang, bleekgeel, in losse trossen. Peulen groot (tot erwtgroot), stomp eirond of bijna bolrond met 1 of 2 knobbelige zaden. O Augs., Septr. Uit Afrika. Aangevoerd. Rotterdam, Gorinchem. t , M. macrocérpa Dnr. 0 Blaadjes der onderste bladen breod-omgekeerd-eirond, lets ingesneden en alleen in het voorste deel getand, die der bovenste langwerpig-wigvormig. Peulen bijna bolrond, zeer stomp, met een zeer kort stekelpuntie, netvormig geaderd. Stengel rechtopstaand of opstijgend. 0,10-0,40 O. Mei—Juli. Op vele plaatsen aangevoerd (M. parviflora Desf.). Kleinbloemhonigklaver. M. fndlcus Alt Vormen: A. Vruchten 0,0015-0,0025 lang, bijna steeds 1-zadig. I. genuinus R. et F. Stengel 0,10-0,40 hoog, dun. Bloeiwijze vrij dicht. Vruchten omstreeks 0,002-0,0025 lang, bijna bolrond, d. ti. ty'picus Aschrs. et Gr. Vruchtbloeiwijzen vrij dicht. De gewone vorm. Van deze is een var. J. parvulus R. et F. Stengel 0,05-0,18 lang, liggend of opstijgend. Bloeiwijze armbloemig. Delftshaven. b. 3. confértus Hausskn. Vruchtbloeiwijzen zeer dicht. Vruchten iets grooter. Wormerveer. 99. Papilionaceeën. 531 11. Bonplandii O. E.Schulz. Stengel hooger, vrij stijf. Bloei■ wijzen meest 30-80-bloemig, dicht. Vruchten 0,0016 lang,bolrond. Aangevoerd. Dordrecht, Enkhuizen, Wormerveer. B. y. TornraaslniiO. E. Schulz. Vruchten 0,003 lang, 1- of 2 zadig. Plant 0,10-0,30 hoog met vaak liggenden stengel en korte Weelwijzen. Knollendam, Wormerveer. Blaadjes van allo bladen laugwerpig-elliptisch, dicht stekelpuntig.gezaagd. Peul eirond, spits, kaal, netvoimig geaderd. Bloemen bleekgeel. Stengel meest opstijgend. 0,15-0,60. GO on ©. Mei—Septr. Op zouthoudenden grond. Amsterdam, Apeldoorn. Getande honigklaver. M. dentatns Pers. 6 Bloemkroon goudgeel . . . 8 Bloemkroon wit. Peul meest 1-zadig 7 7 Bloemsteeltjes half zoo lang als de kelk, zwaarden even lang als de kiel. korter dan de kelk. Peul stomp, stekelpuntig, kaal, meest éénzadig, nauwelijks half zoo groot als van M. officinalis. Welriekend. 0,30-1,50. ©Q. Juni—-Septr. Langs wegen en dijken. Vrij algemeen. Witte honigklaver. M. albus Desr. Bloemsteeltjes langer dan de kelk. Zwaarden en kiel bijna zoolang als de vlag. Peul eirond, samengedrukt. Trossen zeer los, armbloemig. 0,30-1,50. 03. Juni, Juli. Aangevoerd. Uit Rusland. Amsterdam, Rotterdam, Schiedam, Gorinchem, Delftshaven, Arnhem. Rntheensche honigklaver. M. rathéuicns Jl. B. 8 Stengel rechtopstaand. Zwaarden en kiel even lang als de vlag. Peul toegespitst, aangedrukt-behaard, meest 2-zadig. Welriekend. 0,60-1,20, 00- Juni—Septr. Langs rivieroevers en in vochtige weilanden, ook op rnigten. Vrij algemeen. (M. officinalis Willd., M. maororrhiza Pers.) Melote. Gele honigklaver. M. altisslmus Thuill. Stengel opstijgend of liggend. Zwaarden langer dan de kiel, even lang als de vlag. Peul stomp, stekelpuntig, kaal, meest eenzadig. Welriekend. 0,30-0,90. ©O, ook ©. Juni—Octr. Op bouwland, langs wegen, ook op ruigten. Vrij algemeen. (M, arvensis Wallr.). Akkerhouigklaver. M. officinalis Desr. Bij den vorm micranthus O. E.Schulz is de stengel tot 1,50 hoog, doch zijnde bloemen on vruchten klein. Wormerveer. Onderscheidt zich van de vorige ook door de dunnere, lossere bloemtrossen. 12. Trifólium L. Klaver. Kruiden met gestoelde, 3-tallige bladen, met den bladsteel vergroeide stennblaadjes, meest eindelingsche hoofdjes of aren eu meest vergroeidbladige, na het bloeien blijvende, de vaak eenzadige peulen omhullende, bloemkronen ... 1 , 1 Bloemen wit, rood of geelachtig wit....... 2 Bloemen helder geel, korter of langer gestoeld, aan den 99. Papilionaceeën, 532 voet der bloemsteeltjes met kleine schutblaadjes. Kelk 5-nervig, met open keel. Vrucht 1-zadig. Kroonbladen kort genageld. Vlag geleidelijk aan den voet versmald, met de overige kroonbladen niet of alleen in het onderste deel verbonden. (Steen-, Tocht-, Schapenklaver) ... 25 2 Bloemen meest gesteeld, aan den voet meest met schutblaadjes. Keel van den kelk open en van binnen kaal, zonder opgezwollen ring ol haarkrans. Vrucht 2-8-, zelden 1-zadig. Bloemen wit of rood 3 Bloemen meest zittend, zonder schutblaadjes aan den voet. Keel van den kelk met een opgezwollen, soms behaarden ring of met een haarkrans en daardoor meest min of meer gesloten. Vrucht meest 1-zadig 11 3 Kelk min of meer gelijkmatig of iets 2-lippig, inden vruchttoestand nooit eenzjjdig opgeblazen .... 4 Kelk ongelijk 2-lippig. Bovenlip na den bloeitijd blaasvormig opgezwollen, netaderig, Hoofdjes bolrond, min of meer langgesteeld. Bloemen zittend of kort gesteeld. Vlag mei de andere kroonbladen verbonden ... 9 4 Kroonbladen kortgenageld. Vlag met de overige kroonbladen niet of alleen in het onderste deel verbonden. Kelk 10-, soms 20-nervig. Kroonbladen wit of rood, zelden geel, tijdens den bloeitijd kruidachtig, later droogvliezig. Bloemen in schermen of hoofdjes. Vrucht meest zittend, 2-8-zadig 5 Kroonbladen lang of vrij lang (zijnde schutblaadjes schubvormig,dekelk na den bloei niet veranderd en is de vlag met de heimdraadhuis verbonden, zie dan T. ornithopodióides). Schutblaadjes groot, veelnervig. Kelk na den bloei min of meer opgeblazen, 20-nervig, evenals de kroonbladen reeds inden bloeitijd droogvliezig. Vrucht zittend, meest uit den kelk stekend, langgesnaveld, 2-3-zadig. Stelen der onderste bloemhoofdjes althans vrij lang. Blaadjes der onderste bladen breed omgekeerd eirond, die der bovenste lancetvormig, borstelig-, bijna naaldachtig stekelpuntig. Kelkbuis tijdens den vruchttjjd tolvonnig, aan den voet der bovenste kelktanden niet gespleten, met dwarsplooion tusschen de nerven, de onderste tand omstreeks zoo lang als de kelkbuis. Plaat der vlag dubbel zoo lang als de nagel. Kroonbladen witachtig, ten slotte purperroodachtig. 0,20-0,70. 0. Mei, Juni. Aangevoerd. Nijmegen, Deventer. Blaasklaver. T. veslcnlósnm Savl. Te Wormerveer is T. multistriatum Koet gevonden, die zich o.a. onderscheidt van T. vesiculosum, doordat de kelkbuis cylindrisch •tot eirond is, 24-nervig, tusschen de nerven glad of zeer onduidelijk geplooid. 0 Bloeiwijze een rijkbloemig, meest vrij langgesteeld hoofdje. Bloemen vrij langgesteeld, na den bloei meest neergebogen, roodachtig wit tot vleeschklonrig. Kelk 10- of 5-nervig. Vrucht zittend, uit den kelk stekend, 2-8-zadig . . 6 99. Papilionaoeeën. 533 Bloemhoofdjes zittend of bijna zittend. Eenjarige plant. 8 6 Overblijvende planten. Steunbladen vrij breed of breed, met naaldachtigen top 7 Eenjarige plant. Stengel dan. Bloemhoofdje slechts zoo groot als een erwt. Stelen der hoofdjes vrij dik, de onderste vaak langer dan het blad, in wiens oksel zy staan, de bovenste kort. Kroonbiaden nauwelijks langer dan de kelk, wit. Steunbladen vliezig, toegospitst. 0.10-0,30. Mei—Juli, Aangevoerd. Wormerveer, Sittard. Kleinbloemige klaver. T. parviflórntu Khrh. Inden vruchttoestand lijken de vruchthoofdjes wel wat op die van Modicago minima. 7 Stengel rechtopstaand of uit kort neerliggenden voet opstijgend. Steunbladen geleidelijk ineen naaldachtigen top versmald. Bloemen eerst wit, later rosé, soms wit blijvend. Kelk 5-nervig, Stengel hol, onbehaard. Blaadjes omgekeerd eirond of eirond-langwerpig, aan weerszijden met omstreeks 20 aderen. 0,30-0,90. 4. Mei—Septr. In weiden, op grasgrond, tusschen klaver. Meest aangevoerd. Vrij algemeen. Ook gekweekt. Baste r dklave r. T. hy'bridum.L. De var. o.parviflórum Celak, heeft een min of meer opstijgenden stengel, kleinere bloemhoofdjes en donkerder rosé bloemen en is bii Nieuwerkerk aan den Ysel gevonden. De ondersoort T. é 1e g a n s Sa v i (T. elegans Savi) heeft eon liggenden. gevulden, naar boven iets behaarden stengel. Blaadjes aan weerszijden met omstreeks 40 aderen. Bloemkroon lichtrose, later donkerder. Plant sianker, sierltjker dan de soort. 0,30-0,45. 2L. Juni, Juli. Op dezelfde plaatsen. Zeldzaam. Stengels lang liggend, inde knoopen wortelend, alleen met de toppen vaak opstijgend. Steunbladen plotseling in een naaldvormigen top versmald. Bloemen welriekend. Kelk 10-nervig. Kroonbiaden wit, bij het verwelken vaak rosé, 0,07-0,22. 2J.- Mei—Herfst. Tusschen het gras. Algemeen, Ook gekweekt. Sahapenbloem■ Steenklaver. Kemp. Witte klaver. T. répens J_. De var. 0, rubénte D. C. heeft bloemen, die voor en na den bloei fraai en diep roserood zijn. ’s-Hertogenbosch. Een monstruositeit mot 8 kransen van bloemen boven elkaar is bij Schiedam gevonden. -8 Bloemhoofdjes meestal slechts 1-2-, zeldzaam 3-4-bloemig, zittend of kortgesteeld. Kroonblaadjos lang tot vry lang genageld. Vlag met de raeeldraadbuis verbonden. Vrucht iets langer dan de kelk. zwak samengedrukt. Kelk met bijna even lange tanden. Kroonbiaden rosé. Q. 0,05-0,20. Mei—Juli. Inde duinen. Bergen, Oost-Kapelle, Vlieland. (Trigonella ornithopodioidesD.C).Vegelpootklaver. T. ornithopodloidés Sm. Bloemhoofdjes meer dan 5-bloemig, bolrond, inde bladoksels zittend of bijna zittend. Bloemen zeer kort gestoeld tot btjna zittend. Kelk 10- nervig met bijna even lange, ten slotte naar buiten gebogen driehoekigeironde tanden met korte naald. Vrucht zittend, 2-zadig. inden kelk ingesleten. Bovenste bladen met meest zeer korte stelen. Kroonbiaden rosé, langer dan de kelk. 0,10-0,30. O* Mei—Juli. Aangeveerd. Apeldoorn. Kluwenklaver. T. glomeratmn L. 99. Papilionaceeën. 534 9 Plant overblijvend. Stengel liggend, wortelend. Kroonbladen en stijl niet gedraaid. Stelen der bloemhooidjes meest langer dan het blad, in wiens oksel zij staan. Bloemhoofdjes aan den voet met een veeldeelig, vliezig omwindsel, dat omstreeks zoo lang is als de kelken. Kelkbnis donzig, na den bloei sterk opgeblazen, zoodat de vrij korte kelktanden en de blijvende bloemkroonbladen neergebogen zijn. Kroonbladen vleeschkleurig, zelden wit. 0,07-0,22. 2}., Juni—Septr. In weilanden en aan dijken, vooral op klei, ook in duinpannen. Algemeen. Ringelbolt. Aardbeiklaver. T. fragiferum L. Uiterlvjk van T. repens, doch door de vrucht en de bijna zittende bloemen er van te onderscheiden. Plant eenjarig. Kroonbladen omgekeerd of althans na den bloei gedraaid, de vlag naar beneden. Stil I min of meer gedraaid 10 10 Stelen der bloemhoofdjes niet of nauwelijks zoo lang als het blad, in wiens oksel zij staan. Schutbladen om het hoofdje een zeer kort omwindsel vormend. De beide bovenste kelktanden tijdens den vruchttijd tot een met 2 lange, uitstaande, gedoomde spitsen voorziene bovenlip verbonden, die aan de tijdens den vruchttijd bolvormig opgeblazen behaarde kelkbuis naar boven gebogen is. Bloemkroon rosé'. 0,10-0,40. 0. Mei, Juni. Aangevoerd. Deventer, Apeldoorn, Amersfoort, Middelburg, Amsterdam, Venlo, Weert, Botterdam, Soesterveen, Arnhem, Gorinchem, Worraerveer, Sittard. Dit Z.-Europa. Omgekeerdbloemige klaver. T. resuplnatum L. Behalve de vorm ty'picum A. et G. met bijna reukelooze, meest 0,004- 0,006 lange bloemen, is ook de vorm suavéolens Glb. et Belli met sterk riekende, 0,007-0,008 lange bloemen gevonden. Schiedam, telen der hoofdjes kort of althans veel korter dan het blad, in wiens oksel zij staan. Kelk tijdens den vruchttijd met bijna bolvormig opgeblazen, viltig behaarde bovenlip. Overigens als do vorige. 0,05-0,15. ©. April—Juni. Aangevoerd. Apeldoorn, Amsterdam, Herzogenrath. Vi 11 ig o klaver. T. tomentósnm L. 11 Bloemen van bet boofdje alle gelijksoortig en 2-slaobtig. Hoofdjes bolrond of min of meer aarvormig met zittende bloemen. Kelk 10- tot 20-nervig, Vrucht door den kelk ingesloten, zelden iets uitstekend 12 Bloemhoofdjes allo gesteeld, inde bladoksels. Buitenste bloemen der hoofdjes 2-5(-7), ineen rij, met kroonbladen, vruchtbaar, na den bloei teruggeslagen, de binnenste zonder kroonbladen en onvruchtbaar, zich meest later ontwikkelend en met de kuif der meest sterk behaarde kelktanden de buitenste bloemen bedekkend. Vruchten onderaardsch rijp wordend. Stengels liggend. Kelktanden na den bloei teruggebogen. Bloemen wit, rosé gestreept, omstreeks dubbel zoo lang als de kelk. 0,05-0,25. 0. April—Juni, Zeldzaam, op zandgrond. Apeldoorn, Walcheren, Bergen op Zoom. Onderaardsche klaver. X. snbterranenm L. 12 Keel van den kelk duidelijk open (ook al is zij vernauwd). Kroonbladen blijvend, verdrogend 13 Keel van den kelk ten deele of geheel gesloten (zie echter ook T. striatum, incarnatum en stellatnm) .... 20 13 Vlag geheel vrij van de andere kroonbladen, smal. Keel 99. Papilionaceeën. 535 van den kelk dooreen opgezwollen ring vernauwd. Kelk 10-oervig, inden vruchttoestand bijna bolrond, bjjna opgeblazen. Blaadjes der bovenste bladen omgekeerd-eirond Steunbladen uit eironden voet priemvormig. Bloemhoofdjes kort aarvormig. Bloemen rosé, meest iets langer dan of even lang als de kelk. 0,07-0,30. O of O©. Mei—Juli. Op drogen, grazigen zandgrond. Vrij zeldzaam Gestreepte klaver. T. striatum L. De var. ft. tenuiflórum Ten. is voel krachtiger (tot 100 stengels), btengels afstaand behaard. Blaadjes omgekeerd eirond-wig vormig. Steunblaadjes kort toegespitst. Hoofdjes langwerpig-rolrond. langer dan bij de soort. Kelk aanliggend behaard met doornige tanden. Bloemen lichtrose, de vlag aanzienlijk langer dan de zwaarden en do kiel. St.-Pietersberg. Nagal van de vlag min of meer met de buis der helmdraden vergroeid 14 14 Kelk 10-nervig 15 'fO-neryig. Hoofdjus meest kortgesteeld, aan den voet niet door bladen o( steunblaadjes omgeven. Kelktanden driehoekig verbreed, aan don voet 5-nervig, later uitstaand. Steunblaadjes langwerpig in een prlemvormige, lang behaarde spits uitloopend. Kelk mot klok- of rolvormige, kale buis. Kreonbiaden roodachtig, even lang als of langer dan de kelktanden. Zaden lichtbruin, 0,10-0,40. Mei-Juli. Aangevoerd. Apeldoorn, Rotterdam Klitklaver. T. lappacenm L. 15 Plant eenjarig. Haren van de geheele plant getand, aan den voet zonder knobbeltjes .16 Plant eenjarig tot overblijvend. Haren van de geheele plant aan den voet knobbelig en getand. Kelkbuis van binnen kaal. Keel zonder opzwelling, maar dooreen haarring vernauwd 19 16 Kelktanden inden vruchttoestand niet stervormig uitstaand (zie echter bij T. scabrum) 17 Kelktanden inden vruchttoestand stervormig uitstaand fzie ook T. scabrum, lappaceum en ochroleucum). Kelkbuis van binnen aan de keel kaal met 2-lippige of rondloopenda opzwelling of met dichte haarbekleeding. Vrucht vliezig, naar den top papierachtig 18 17 Keel der kelkbuis kaal of met een haarring, niet dooreen opzwelling vernauwd. Kelkbuis van binnen kaal. Vlag vrij kort met de buis der helmdraden verbonden. Blaadjes lang werpig-lijn vormig. Onderste steunbladen lancet■ priemvormig, de hoogere uit eironden voet priemvormig. Hoofdjes tot 0,02 lang, ten slotte langwerpig tot kort cylindrisch, gesteeld. Kelkbuis lang en dicht bebaard, daardoor het geheele hoofdje fluweelachtig. Kelktanden borstelvormig, meest rood-violet. Bloemkroon witacbtig, later tot roodaohtig, korter dan de kelk, door de haren !'9. Papilionaoeeën. 536 van dezen geheel bedekt. 0,07-0,30. Q. Juli—Herfst. Op open en bebouwden zandgrond. Algemeen. Hazepo o t je. T. arvénse L. De var. /3 ten uis, die in alle deelen teerder is dan de grondvorm en weinig behaarde stengels en bladen heeft en kale kelktanden, is bp ’s-Gravenhage gevonden. Koel van de kolkhuis tijdens den vruchitpd dooreen opgezwollen, niet doorschijnenden ring versmald. Ketkbuis meest weinig behaard, tjjdens den vruchttijd vrp verhard en met ten slotte stekelig naar buiten gekromde kelktanden (verg. ook T. stellatum, incarnatum en lappaceum). Vlag stomp. Blaadjes omgekeerd eirond of uit wigvormigen voet langwerpig. meest stijf, met ten slotte sterk naar don rand ombuigende zijnerven. Hoogere steunblaadjes breed, plotseling ineen priemvormige spits versmald. Hoofdjes meest eirond, zittend, vry armbloemig. 0,05 —0,25. O- Mei—Juli. Op droge gronden. Apeldoorn, Wageningon, West-Kapelle, Domburg . . . . Ruwe klaver. T. scabrnm L. 18 Blaadjes uiteen vrij kort wigvormigen voet broed omgekeerd eirond, meest 0,01-0,02 lang. Steunblaadjes boven eirond, stomp, getand. Hoofdjes ten slotte cylindrisch, tot omstreeks 0,05 lang en 0,02 dik Kroonbladen nauwelijks langer dan de kelk, geelachtig wit tot levendig scharlakenrood. 0,15-0,30. O- Juni—Augs. Gekweekt en vip vaak verwilderd. Uit Z.-Europa. Fransche klaver. Incarnaatkla ver. fT. incarnatum L. De var. Molinérii D. C. is aangeveerd bp Rotterdam. Stengels verscheidene, vrij dun, wat slap opstijgend. Hoofdjes vrij klein, geelachtig wit tot lichtrose. Blaadjes klein, uiteen wigvormigen voet omgekeerd hartvormig. Steunblaadjes eirond, scherp getand, stomp. Hoofdjes meest bijna bolrond. Kroonbladen wit tot lichtrose of geelachtig, nauwelijks langer dan de kelktanden. Kelktanden tijdens den vruchttpd vergroot, lancetvormig, spits. 0,05-0,25. O- Mei—Juli. Aangevoerd. Apeldoorn, Weert. Ster klaver. T. stellatum L. 19 Stengel aangedrukt behaard. Steunblaadjes boven driehoekig, plotseling ineen naald versmald. Hoofdjes meest bol- of eirond, meest 2 bijeen, omstreeks 0,02-0,03 lang, aan den voet door de steunbladen der bovenste bladen omhuld. Kelkbuis 10-nervig, behaard, met de tanden er bij korter dan de halve bloemkroon. Bladen van boven meest kaal, van onderen behaard, vaak met een balvemaanvormige, witte vlek Blaadjes eirond of langwerpig, bijna gaafrandig. Bloemkroon purper, zelden wit 0,15-0,30. O® °f Juni—Herfst. In graslanden, aan wegen. Algemeen. Ook veel gekweekt. Brabantsche klaver. Spaansche klaver. Bargebloem. Koode klaver. T. praténse L. De var. 0. expansum Hauaskn. (T. pratanse var. americana Harz.), die uit Amerikaansch zaad gekweekt wordt, is steviger, heeft eonliggond-opstjjgenden stengel, die ineen kring is uitgespreid, van den voet af vertakt en zeer ruw behaard is. Zij is ook verwilderd. De var. y. villos urn ffa hl b. met liggond-opsttjgenden, ruw behaardon stengel, teerder dan bij den grondvorm, lancetvormige blaadjes bij de bovenste bladen, meestal alleenstaande hoofdjes, die vaak boven het omwindsel gesteo'd zijn en vaak lichtrose, witte of geelwitte bloemkroon, is aan zeedijken bij Monster en op Walcheren en ook bij Hilversum gevonden. 99. Papilionaceeën. 537 De var. è. microphy'llum Le j. et Court. met vrij dunne, opstygende, niet holle, meest onvertakte stengels. Blaadjes omgekeerdeirond, hoogstens half zoo lang als by den grondvorm. Bloerahoofdjes kleiner, armbloemiger. Kelk meest vry sterk behaard. Bloemkroon meest purper tot rosé. 0,10-0,30. Ter Apel. Stengel iang ruw afstaand behaard. Steunblaadjes breed driehoekig, toegospitst, borstelig gewimperd. Hoofdjes ei-bolrond, alleenstaand. Kelkbuis dicht behaard, met priemvorraige, iets ongelpk lange, aan den voet 3-norvige tanden, die 2-maal zoo lang zpn als de kolkbuis. Bloemen fraai rosé tot purper. 0,20-0,40. OO of O- Mei—Juli. Aangevoerd. Deventer, Apeldoorn, Npmegen, Overschie, Middelburg, Arnhem, Rpswijk (Z H.), Gorinchem, Rotterdam, Sittard Wyd vertakte klaver. T. diffüsam Ehrh. 20 Keel van den kelk dooreen 2-lippige opzwelling bijna gesloten. Kroonbladen na den bloei blijvend, niet afvallend. Kelk 10-nervig. Blaadjes smal, elliptisch tot langwerpig-lijn vormig, nauwelijks getand. Steunblaadjes lancetvormig, spits, gewimperd, grootendeels vrij, meest korter dan de bladsteel. Stengel verspreid aangedrukt behaard. Hoofdjes meest alleenstaand, bol- tot eirond. Kroonbladen lichtpurper, meest dubbel zoo lang als de kelktanden. 0,30-0,45. 2}.. Juni—Augs. Gekweekt en verwilderd op bouw- en weiland. Vrij zeldzaam. Bochtige klaver. T. médium L. Is van T. pratense direct door de veelal kale kelkbuis te onderscheiden. Keel van den kelk dooreen 2-lippige of ringvormige opzwelling geheel gesloten. Kroonbladen na den bloei af vallend. Haren der geheele plant met knobbeltjes, niet getand 21 21 Blaadjes smal-lijnvormig, gaafrandig of bijna gaafrandlg. Hoofdjes aarvormig, cylindrisch of kegelvormig. Stengel meest niet vertakt. Steunblaadjos naar boven lancet-prieravorraig, lang behaard. Kelk met gewimperde tanden. Bloemkroon lichtrose, bijna zoo lang als de kelktanden. 0,10-0,40. O- Mei—Juli. Aangevoerd. Apeldoorn. Smalbladklaver. T. angustifólium L. Blaadjes niet lijnvormig. Hoofdjes min of meer bolrond 22 22 Vrucht met een kraakbeenig schubje als dekseltje. Hoofdjes bolrond of ten slotte meest langwerpig, door oen meest korten steel boven de hoogero bladen uitstekend tot bijna zittend. Kroonbladen geelwit, na den bloei roodbruin. Blaadjes langwerpig-elliptisch tot lancetvorraig. onduidelijk getand. Steunblaadjes lancet-priemvorraig. Kelkbuis ruw behaard, 10-nervig met ten slotte styve, iets neergebogen tanden. 0,30- 0,45. Juni, Juli. Aangevoerd. Haarlem. Geelwitte klaver. T. nchrolëucum L. Vrucht vaneen verdikt schildvorraig dekseltje voorzien. Kroonbladen wit, geelachtig of rosé. Eenjarige plant 23 23 Keel van den kelk van binnen dooreen weinig uitstekende behaarde ringvormige opzwelling vernauwd, met rondachtige opening, waaruit het deksel der vrucht steekt. Blaadjes der middelste bladen omstreeks zoo lang als de steel der bloeiwijze, die der hoogere veel langer. Kelk omgekeerd kegel vormig met driehoekig-priem vormige, aan den voet 3-nervigo, ten slotte afstaande tanden, Kroonbladen geelachtig. 0,10- 0,30. O- Juni, Juli. Aangevoerd. Zwolle, Amsterdam. Alexandrynsche klaver. T. alexandrinum L. Keel van den kelk dooreen tweelippige plooi gesloten met een spleetvormige opening. Blaadjes der middelste stengolbladen meest korter 99. Papilion a c e e ë n. 538 dan de steel. Kro jnbiaden aanzienlijk langer dan de kolktanden, waarvan de onderste bijna steeds langer is dan de bovenste 24 24 Zwaarden smaller en meest korter dan de kiel. Steel van den vruchtkelk verhard, gemakkelijk van de spil van het hoofdje loslatend. Kelk met omgekeerd kegel- of klokvormige, naar boven kraakboenig verharde buis, waarvan de groeven de opening niet bereiken. Onderste kelktand veel grooter, soms bijna bladachtig. Kroonbladen wit of rosé. 0,10-0,40. ©. Mei, Juni. Katwijk. Zeeklaver. T. marftimam Hads, Zwaarden even breed als en vaak iets langer dan de kiel. Steel van den vruchtkelk weinig hard. Kelkbuis tijdens den vruchttijd klokvormig tot omgekeerd kegelvormig, met lljn-pviemvormige kelktanden, die eennervig zijn of de onderste is aan den voet zwak 8-nervig, tijdens den vruchttijd uitgespreid, evenals de steunblaadjes aan den rand met aan den voet knoopachtlg verdikte haren bezet. Spil der bloemhoofdjes bijna kaal. Kroonbladen fraai rosé. 0,20-0,80. ©. Mei, Juni. Aangevoerd. Middelburg, Rotterdam, Weert, Sittard. üitgespreide klaver. T. sopfuam Savl. 25 Hoofdjes 6-15-bloemig, klein, losbloemig. Bloemkroon levendig lichtgeel. Vlag bijna glad, samengevouwen. Zwaarden recht naar voren staand. Blaadjes alleen naar den voet versmald, boven het midden het breedst. Bloemen na den bloeitijd min of meer geelbruin. Steunblaadjes klein, eirond, met verbroeden, afgeronden voet. Steel der bloeiwijze recht. Steeltjes der bloemen korter dan de kelkbuis. 0,07-0,30. Q- J«n>—Septr. Op schrale gronden, aan wegen. Vrij algemeen. (T. filifórme Koch). Kleine klaver. T. minus Relhan. Deze lijkt vooral veel opMedicago lupulina, doch is or door de vracht gomakkelijk van te onderscheiden. De var, 0. minimum Gaud. met liggenden stengel, 2-8-bloemige hoofdjes en bladen, wier blaadjes alle even groot- en zeer kort gestoeld zijn, is een paar malen gevonden. De ra, umbellatum Knaf. met bijna kranswtjs staande bladen on een bloemhoofdje aan den stengeltop, dat een krans van hoofdjes draagt, is te Dordrecht, Breda, Leersum, Stuivezand bij Etten en teUivenhout gevonden. Hoofdjes 20-40- en dichtbloemig. Vlag overlangs gegroefd en naar voren lepelvormig verwijd, op den rug platgedrukt, alleen aan den top naar binnen gebogen. Zwaarden ver uit elkaar tredend. Kroonbladen na den bloei geelbruin 26 26 Stijl vele malen korter dan de vrucht. Blaadjes omgekeerd-eirond, bet middelste langer gesteeld dan de zijdelingsche. Steunbladen eirond tot eirond-laneetvormig, aan den voet verbreed en afgerond. Steel der bloeiwijze stijf, recht. Bloemen citroen- tot goudgeel, 0,05-0,30. O Juni—Septr. In weiden en akkers. Algemeen. (T. argrarium Poll.). Liggende klaver, T. procümbens L. 99. Papilionaoeeën. 539 Ondersoorten: Stengel rechtopstaand met opstijgende takken. Hoofdjes groot, hunne stelen omstreeks even lang als het blad, in welks oksel zij staan. Bloemen grooter, goudgeel, bij het verwelken bruinachtig (a. majus Koch.). Algemeen T. cumpéstre Schreb. Stengel en takken liggend. Hoofdjes kleiner, hunne stelen tot dubbel zoo lang als hei* blad, in welks oksel zjj staan. Bloemen klein, lichtgeel. bij het verwelken donkerder. Vrij algemeen. (T. procumbens Schreb.) T minna Koch. Stijl omstreeks evenlang als de vrucht. Blaadjes langwerpig,omgekeerdeirond tot iels ruitvormig, het middelste nooit langer gesteeld dan de zgdelingsche. Steunbladen langwerpig-lancetvormig, toegespitst, aan den voel niet verbreed. Steel der bloeiwijze dik, stijf, recht. Bloemen goudgeel. 0,15 0,30. ©Q en O. Juni-Augs. Op heuvels, in boschryke streken. Deventer, Spanbroek, Nijmegen, Apeldoorn, Maastricht, Amsterdam, Weert, Stein (Z.L), Vlachtwedde. (T. auréum Poll.). Akkerklaver. T. agrarlum L. 13. Lotus L. Rolklaver. Jufferschoenen. Schoentjes en laarsjes. Steenklaver. Kruiden met kortgesteelde S-tallige bladen (door de even groote steunblaadj'es schijnbaar 5-tallig), gaafrandige blaadje» en okselstandige, langgesteelde schermen van gele bloemen. 1 1 Kelk klokvortnig met gelijke tanden 2 Kelk 2-lippig met zeer ongelijke tanden. Bloemhoofdjes meest 2-ö-bloemig. Bloemen geel. Vrucht zwak gebogen, telkens boven de zaden ingesnoerd, sterk samengedrukt. 0,10-0,30. ©. April—Juni. Aangevoerd. Voerendaal L. ornlthopodioldes L. 2 Eenjarige plant met dunnen wortel. Bloemen 1-2 op een draadvormigen steel, die langer is dan de bladen. Vrucht veel langer dan de kelk. Bloemen geel, vlag vaak iets rood. ©. 0,05-0,50. Mei—Juli. Deventer, Gorinchem. Uit Z.-Europa. Smalle rolklaver. L. angastissimns L, Overblijvende plant met onderaardschen stengel. BJoemhoofdjes 3-16-bloemig. Bloemen geel, vlag vaak wat bruinrood . . 3 3 Kelktanden voor het opengaan der bloemen samenneigend. Hoofdjes meest 5-bloemig 4 Kelktanden voor het opengaan der bloemen ternggekromd. Hoofdjes meest 10-(615)-bloemig, Kiel boogvormig, geleidelijk inden snavel toegespitst Vrucht geleidelijk toegespitst. Plant weinig behaard. Stengel rond, meest wijd buisvormig, rechtopstaand of opstijgend. Bloemkroon geel. 0,30-0,45. 2].. Juni—Augs. In bosschen, aan slootkanten, op mperassigen zandgrond. Algemeen. Moerasrolklaver. L. uliginósus L. De var. vi 11 ós u s Lamotte is sterk behaard. De hoofdjes zijn meest 8-14-bloomig, de bloemen z\jn kleiner, donkerder geel. Vooral op droge plaatsen. Den Helder, Schooii. Is grooter en krachtiger dan L. corniculatus. 99. Papilionaceeën. 540 4 Blaadjes langwerpig of omgekeerd-eirond. Stengel kantig, met merg gevuld of nauw buisvormig, opstijgend of liggend. Bloemkroon geel, vaak inde jeugd rood aangeloopen. 0,07-0,30. 2}.. Mei—Herfst. Op grazigen zandgrond. Algemeen. Rolklaver. L. cornioulatus L. De var. cili at u s Koch. heeft een kalen stengel, terwijl de blaadjes en kolken door lange haren gewirnperd zijn en is by Harderwijk en Wassenaar gevonden. De var. y. hirsütus Koch. heeft een meerrochtopstaandenstengel, die grijsgroen is en overal met lange, vaak loodrecht afstaande haren bezet is en is bij Harderwijk en Wassenaar gevonden. De var. crassifólius Pers. is behaard, heeft eironde, iets vleezige blaadjes en bebladerde, neerliggonde stengels en dikke wortels. Deze is bij Wassenaar, Waalsdorp, Oostvoorne, Hoek van Holland, Rozenburg en Bergen aan Zee gevonden. Geiykt vrij veel op Medicago fa 1 c a ta, doch is er door de duidelijke scherm vormige bloeiwijze en de groote steunbladen direct van te onderscheiden. Blaadjes lijn-lancetvormig of lijnvormig, iets dik, blauwgroen. Stengel slanker, nauw buisvormig. Overigens als de vorige soort. 0,30-0,80. 4- Juni—Septr. Op grasvelden, meest op zilten grond. Vrij algemeen. (L. tenuis Kit.). Smalbladrolklaver. L. tenuifolius L. 14. Lespedézia Mich, t Bladen, stengels, bloemstelen en kelken aangedrukt behaard. Blaadjes omgekeerd-eirond, ovaal of elliptisch, stomp,hettopblaadje ietsgrooter. Bloemen 2 aan 2 aan een steel, tot okseistandige, korte trossen vereenigd, vrij groot, lichtpurper of rosé. Vlag langer dan de kiel. Kelktanden half zoo lang als de buis. 1,00-2,60. Ij. Juli—Herfst. Sierstruik uit Siberië . f l. tricolor Tnrcz. 15. Tetragonólobus Scop. 1 Stengel liggend of opstijgend. Blaadjes wigvormig-omgekeerd-eivond tot langwerpig. Bloemen groot, alleenstaand of 2 aan 2 inde bladoksels. Bloemstelen 3-4 maal zoo lang als het blad. Bloemkroon lichtgeel, zwaarden donkerder. 0,10-0,30. 24. Mei—Juli. Den Haag, Rotterdam. Hauw klaver. T. siliqaósns Rth. Als sierplant wordt soms T. pu rpü reu sEt h. aangetroffen. Bloemkroon donkerder scharlakenrood. Bloemen alleenstaand of in paren. Vleugels der peulen gegolfd. 0,15-0,30. ©. Juni-Augs. Uit Zuid-Europa. 16. Glycirrhfza L. 1 Stengel rechtopstaand, evenals de bladen kaal. Blaadjes ovaal-elliptisch of langwerpig, stomp, van onderen kleverig. Steunbladen ontbrekend. Bloemtrossen gesteeld, korter dan de bladen. Bloemkroon lila, vlag wit. Peul kaal. Wortel houtig. 0,50-1,80. 24. Juli. Augs. Gekweekt en verwilderd. (Zuid-Beveland, Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen. Zevenbergen, Klundert) Zoethout. -j-G. glabra L. 17. Indigófera L. 1 Bladen met 5-8 paar langwerpige of eironde, aan weerszijden roodachtig behaarde blaadjes. Bloemen in okseistandige aren. die korter zijn dan 99. Papilionaceeën. 541 het schutblad, donkerrose. 0,60-1,20. b. Mei—Augs. Uit de Himalaya. Sierstruik. (I. Dosua Hamilton). Indigo boompje, f I. Doina Don. 18. Galéga L. Stengel rechtopstaand. Blaadjes 9-17, langwerpig of lancetvormig, stekelpuntig, kaal. Steunbladen half pfllvormig. Bloemtrossen langer dan het blad. Bloemkroon lila of wit. 0,60-1,20. 24. Juni—Augs. Gekweekt en verwilderd. (Zwolle, Zeist, Hilversum, Dordrecht, Weert). Aangevoerd te Wijnandsrade Galega. -J* G. officinalls L. 19. Amórpha L. 1 Min of meer behaard tot bijna kaal. Takken rechtopstaand. Blaadjes 9-13, elliptisch of langwerpig, met doorschijnende puntjes. Bloemen in vaak pluiravormig opeengehoopte, dichte trossen, tamelyk klein. Vjagpurperviolet. 1,00-3,00. Juni, Juli. Sierstruik uit Noord-Amerika. Indigobloera. *j* A. frntlcósa L. 20. Colütea L. 1 Blaadjes meest 11, omgekeerd-eirond tot omgekeerd-hartvormig, rnatgroen, duidelyk geaderd. Tros 2-6-bloemig, okselstandig. Peul aan den top gesloten. Bloemkroon hooggeel, vlag met een bruine vlek. 1,50-4,50. Juni, Juli, soms Octr. Sierstruik uit Z.-Duitschland, soms verwilderd. Blazenstruik. f C. arborëscens L. Blaadjes 7 of 9, blauwgroen, zwak- of niet geaderd. Tros meest3-bloemig. Peul aan den top open. Bloemkroon rood of bruingeel, vlag met 2 gele vlekken. Overigens als de vorige soort. 1,20-1,80. b. Juni—Augs. Sierstruik uit Zuid-Europa, soms verwilderd (Maarn). (C. cruénta Ait.). Oostersche bl azen s t rui k/jf.'f* C. orlentalis MUI. 21. Robïnia L. Boomen met onevon-geveerde bladen, talrijke gaafrandige blaadjes en eindelingsche, veelbloemigo trossen 1 1 Steunbladen tot sterke stekels vervormd. Takken en peulen kaal. Blaadjes 9-25, eirond tot langwerpigeirond (soms ook de vorm monophylla, waarby het blad slechts uiteen blaadje of uit enkele groote blaadjes bestaat). Bloemtrossen hangend, los, kortgesteeld. Bloemen wit, welriekend. 15,00-27,00. Ij. Juni, Juli. Sierboom uit Noord-Amerika, ook vaak verwilderd . . . . Zoog. Acacia, f R Pseud-Acacla L. Steunbladen niet stekelig, afvallend. Takken dicht met bruine borstels bezet. Peulen afstaand behaard. Blaadjes 11-13, rondachtig-eirond. Bloemtrossen hangend, byna bolrond, los. Bloemen roserood, groot. 1,30-3,00. Ij. Juni, Juli. Sierstruik uit Noord-Amerika. Roode regen. f R, hlspida L. 22. Wistaria Nutt. 1 Klimmende heester. Blaadjes 7-13, tegenoverstaand, gestoeld, gaafrandig, langwerpig-lancetvormig, lang toegespitst. Trossen hangend, rijkbloemig. Bloemkroon blauw. 5,00-7,00. fj. Mei—Augs. Sierstruik uit China. (Glycine chinensis D. C.) Blauwe regen, f W. chinénsis D. C. 23. Caragana Lmk. 1 Bladen 4-8-parig, elliptisch of elliptisch-langwerpig. eerst aanliggend behaard. Steunbladen zelden tot stekeltjes wordend. Bloemen zelden 2-3 bijeen. Bloemkroon citroengeel. 2,50-4,00. Mei. Sierstruik uit Siberië Erwtenboompje, f C. arborëacens Lmk. 24. Astragalus L. Hokjespeul. 1 Bloemkroon geel of geelachtig 2 Bloemkroon purper-blauw. Stengel opstijgend, evenals de bladen en kelken 99. Papilionaceeën. 542 behaard. Blaadjes 17-25. Peulen ovaal-Jangwerpig, toegespitst. Trossen dicht, veelbloemig, omgekeerd-eirond, met een steel veel langer dan het blad. 0,20-0,50. Juli—Septr. Op een ruigte bg Rotterdam en bg Arnhem. . . . Esparcette hokj espeul. A. Onohry'chls L. 2 Stengel aanliggend behaard. Blaadjes 17-25, elliptisch tot langwerpig. Bovenste steunbladen samengegroeid. Peulen byna bolrond, opgeblazen, ruwbehaard. Bloemkroon lichtgeel. 0,30-0,60. Juni—Augs. Wormervoer. Bé' *' – A. Cicer L. Fsr: elliptisch öf eirond. Onderste steuna. lijnvormig, iets .gebogen, kaal Bloem- 2l. heggen en omstreken van NühiegèmWestervoort, ) tal van plaatseh Hokjespeul. L. rrpiörus li J aermen. Kelktanden ,«pÜB-Jaöcetvorraig, ipcetvorraig. Peul onregelmatig spiraal■ de zaden samenge trokken, met ruwe !0.: CQr Juni.- Uit Aangovueru. rvutieruam. . . . JT. . S. eubvlllósus L. 26. Coronilla L. Kroonkruid. Kruiden of heesters met oneven-geveerde, zelden 3-tallige bladen, gaafrandige blaadjes en okselstandige, gesteelde schermen 1 1 Rechtopstaande heester. Blaadjes 5-13. Schermen (2-)3-bloemig. Bloemstelen korter dan de kelkbuis. Nagel dor kroonbladen 2-3-maal zoo lang als de kelk. Peulen rolrond. Bloemkroon geel. 1,00-1,50. b. Moi—Juli. Sierplant uit de Alpen. Struikkr©onkruid. *j*C Émerns L. Kruidachtige plant 2 2 Steunbladen vrij. Schermen ö-20-bloemig. Bloemkroon wit, vlag rosé, kiel met purperkleurigen snavel, zelden geheel wit. Stengel liggend of opstijgend. Blaadjes 15-25. Bloemstelen 3-maal zoo lang als de kelkbuis. 0,30-1,20. 2J.. Juni—Septr. Op droge, grazige plaatsen. Vrij zeldzaam . . . Kroonkruid. C. véria L. Steunbladen, althans de onderste, vergroeid. Bloemen geel. Bladen 3-tallig of enkelvoudig. Schermen 2-4-bloemjg. 0,10-0,40. ©. Mei—Juli. Uit Z.-Europa. Aangeveerd. Apeldoorn, Amersfoort, Rotterdam, Amsterdam, Arnhem. . Schorpioen kroonkruid. C. scnrpioidea Koch. 27. Ornithopus L. Vogelpootje. Veelstengelige, behaarde kruiden met oneven-geveerde, uit vele blaadjes bestaande bladen en okselstandige, laugge, steelde schermen 1 1 Bloemen witachtig of lichtrose 2 Bloemen geel, klein. Vrucht sikkelvormig gebogen. Schermen inden bloeitijd moest iets langer dan het blad. Blaadjes stekelpuntig, klein. Stengels opstijgend tot rechtopstaand. 0,20-0,40. ©. Juni—Augs. Aangevoerd. Rotterdam, Weert, Rith ....... O. compréssas L. 99. Papilionaceeën. 543 2 Bloemen rosé, gewoonlijk meer dan 0,006 breed. Vrucht recht of bijna recht. Schermen dubbel zoo lang als het blad. Blaadjes puntig en behaard, die der bovenste bladen tot elkaar genaderd. Stengel meest opstijgend. 0,30-0,60. O ©n ook Juni —Augs., soms Octr., Novr. Soms gekweekt en verwilderd . Serradelle. f O. sativas Brot. De geheele plant is veel krachtiger dan O. perpusillus, de bloemen zijn 3-raaal zoo groot. Bloemen witachtig, purperkleurig geaderd, meestal minder dan 0,006 breed. Kiel geel. Blaadjes met afgeronden top, 11-25, ovaal tot langwerpig. Schermen even lang als of langer dan het blad. Kelkbuis 3-4-maal zoo lang als de eironde kelktanden. Peulen meest iets gebogen. 0,05-0,30. 0 en 2).. Mei—Juli. Op open en bebouwden zandgrond. Algemeen. Vogelpootje. 0. perpusillus L. Behalve de gewone vorm, die sterk behaard is, ook de vruchten, is ook de vorm glaber Corb., die bijna of geheel kaal is, ook de vruchten, bij Utrecht gevonden. 28. Onobry'ehis Trn. 1 Stengel rechtopstaand of opstijgend. Blaadjes 13-25, langwerpig-omgekeerd-eirond tot lijnvormig. Kelktanden dubbel zoo lang als de kelkbuis. Zwaarden korter dan de kelktanden. Bloemkroon rosé. 0,30-0,60. 4. Mei—Juli, Soms gekweekt en verwilderd (O. sativa Lam.). Hanekammetjes. Esparcette. f O. vlclaefólla Scop. 29. Hedy'sarum L. I Bladen met 6-9 paar blaadjes. Blaadjes langwerpig-olliptisch, van onderen kortbehaard. Trossen okselstandig, langer dan het schutblad. Leden der vrucht elliptisch, kaal, hangend. Bloemen karmijnrood. 0,60-1,00. 4- Juli, Augs. Sierplant uit Siberië H. sibfricum Polr. 80. Cfcer Trn. 1 Geheele plant klierachtig-behaard. Bladen oneven geveerd, met ovale blaadjes, die aan den top gezaagd zijn. Vruchtsteel naar beneden gebogen. Bloemen bleek-lila of violet-rood tot wit. 0,22-0,45. ©. Juni Juli. Aangeveerd. Amersfoort, Deventer, Dordrecht. Arnhem, Tilburg’ Amsterdam, Gorinchem, Worraerveer, Rotterdam, Tjietjerk. Keker. C. ariétinam L. 31. Vicia Trn. Wikke. Kruiden met even-geveerde bladen, waarvan de bladsteel meestal ineen rank uitloopt, en okselstandige, op verschillende wijzen vereenigde bloemen 1 1 Bloemen in langgesteelde, soms arm- of eenbloemige trossen 2 Bloemen in zeer kortgesteelde trossen of alleenstaand of in paren op korte stelen inde bladoksels . . . .11 2 Trossen 1-6-bloemig. Bloemen klein, bleek of witachtig. (Ervum Trn.) 3 Trossen veelbloemig. Bloemen tamelijk groot. Bladen 99. Papilionaoeeën. 544 6-12-pang, lijn- of lijn-lancetvormig. Steunbladen half‘ spiesvormig, gaafrandig. Tros langer dan het blad . 6 3 Bladen 2-8-parig, lijnvormig 4 Bladen S-12-, moest 10-parig, langweipig, afgeknot, stekelpuntig. Bladstelen ineen stekelpunt uitloopend. Steunbladen gelijk, half pijl vormig iros meest 2-bloemig. Peul rozenkransvormig ingesnoerd. Bloemkroon AM°aSe'i ■o’h?'°A6<ï’ ®-,„Juni' Juli- Aangoroerd. Botterdam, Arnhem, Maastricht, Geleen. (Ervum Ervilia L.) ■A m . Linzen wikke. V. Ervüla Wllld. 4 bladen 6-10-pang, meest 6-parig. Tros 3-8-(soms 1- of 2-)bloemig; even lang als of korter dan het blad. Stijl draadvormig, meest kaal. Peul meest 2-zadig, behaard. Bloemkroon blauwachtig-wit. 0,30-0,60. ©. Mei—Augs. Op zandig bouwland, aan ruigten, tusschen kreupelhout. Algemeen. (E. hirsutum L.) . . Kleine Icrok. Nachtwikke. Duivelsnaaigaren. Eingelwikke. V. hirsüta Koch. V' r-.ata DcLs/‘.,IDSt ,5-B'Parlge bladen, 1-3-bloemige trossen, die koiter z(jn dan het blad, in welks oksel zij staan. lilaklourige kroonbladen en stijlen, die zijdelings afgeplat en rondom behaard zijn is Arnhem aangevoerd gevonden. Bladen 2-4-parig. Trossen I-3-bloemig. Peul lijnvormig, kaal. Stijl draadvormig, rondom behaard . . ... 5 o Peul meest 4-zadig. Bloemkroon groenachtig-wit. Trossen aan den top zonder naald, even lang als of langer dan het blad. Bladen 3-8-parig. Blaadjes stomp met stekelpunt of spits. 0,15-0,50. 0. Mei—Juni. In bouwland, ook op kleigrond. Vrij algemeen. (E. tetraspermum L.). Groole krok. Vierzaadwikke. V. tetraspérma Mnch. Peul meest 6-zadlg. Bloemkroon bleekblauw of roodachtig, donkerder geaderd, grooter dan by de vorige soort. Trossen aan den top genaaid, langer (ten laatste dubbel zoo lang) dan hun blad. Bladen 2-4- pang, vooral de bovenste toegespitst of spits. 0,20-0,30, O. Mei— Utrecht (?j, Hoek, Waarde, Uzendtjk’e, Amsterdam, Noord-Beveland, Kadzand. (E. gracile D. C.). r» A , , , slanke wikke. V. graollls Loisl. blaat der vlag even lang als of langer dan de nagel. Overblijvende planten 9 Plaat der vlag meest slechts half zoo lang als de nagel. Planten een- of 2-jarig 7 Peul kaal ! ' 8 Peul behaard, vooral op do naden. Plant behaard als de volgende. Bloemkroonbladen beneden wit, boven purper. Kolktanden borstelvormig gepunt, de onderste i/3 langer dan de kelkbuis. 0,20-0,80. O of oó. Maart—Juni. Aangevoerd uit het gebied der Middellandsche Zee 8 p, Wormerveer . . V. atropurpnrea Desf. riant dicht behaard. Stengel zacht. Bloemen tot 0,02 lang. Steel der peul langer dan de kelkbuis. Bladen meest 8-parig. Plant dichtbehaard. Bloemkroon blauw-Beokels,eokels, Schoolflora, 16e druk. 35 99. Papilionaceeên. 545 violet, zelden wit. 0,30-1,50. ©O eD ©• Juni—Augs. Op zandig bouwland. Vrij zeldzaam. Ook gekweekt. Zachte wikke. V. villósa Rth. Bloemen iets grooter dan van V. Cracca. Is gemakkelijk voor het begin van den bloei te horkennon aan de trossen, die door de kelktanden vederachtig gekuifd schijnen. . . . , Plant kort aangedrukt behaard, doch slanker. Stengel harder, doch mindet behaard. Bloemen tot 0,015 lang. Trossen korter gesteeld, bloemen kleiner, de onderste 3 kelktanden met een verbroeden voet lancetvormig. Vlag meest wit. 0,30-1,00. O* Juni—Augs. (V. villósa Rth. glabréscens Koch). Vlaardingen, Rotterdam, Apeldoorn, Gormchom, Worraorveer, Dordrecht, IJselmonde, Delftshaven, Weert, op eenige plaatsen in Z.-Limburg v&ria Host. 9 Plaat der vlag dubbel zoo lang als de nagel. Steel der peul even lang als de kelkbuis. Bloemen grooter dan bp V. Cracca. Bladen 8-14- parig. Stengel beneden kaal, boven byna aangedrukt wit-behaard. Bloemen bleek of violet-blauw. 0,30-1,50. %. Juni—Augs. Nijkerk, Bunde, Beek-Elslo. Sittard, Geulle, Schinnen. Teere wikke. V. tenuifolia Rth. Plaat der vlag omstreeks zoo lang als de nagel. . .10 10 Bladen meest 10-parig. Steel der peul korter dan de kelkbuis. Stengel zachtharig. Bloemkroon blauwviolet, zelden wit, rosé of bleek. 0,30-1,20. 4. Mei—Augs. In heggen, tusschen kreupelhout, op bouwland, aan waterkanten. Algemeen. Winsel. Ringelwikke. Blauwerwtjes. Vogelwikke. V. Cracca L. De var. (3. in cana Thuili is sterker behaard on heeft smalle blaadjes. Botterdam. Bladen 3-S-parig met langwerpige, aan do bovenste b(jna lijnvormige, blaadjes. Stengel zwak behaard. Kelktanden ongeluk, de bovenste zeer kort. Vlag fraai blauw gestreept, zwaarden witachtig, kiel naar boven blauw. Vrucht kaai. 0,50-1,00. O of 00. Juni—Septr. Botterdam. V. picla Fisch. et Mey. 11 Bladen, althans de bovenste, uit 4-8 paar blaadjes bestaand. 12 Bladen uit 1-3 paar blaadjes bestaand 21 12 Bloemen in 2-5-bloemige, korte trossen staand. . . 13 Bloemen alleenstaand of 2 aan 2 inde bladoksels. . 16 13 Vlag kaal of met enkele haren bezet 14 Vlag van buiten duidelijk behaard. Kroonbladen geelachtig, vaak rood gestreept of vuilpurperkleurig. Peul aanliggend behaard. Kelk met biina gelijke, priemvorraige tanden, die omstreeks even lang als de kelkbuis zijn. Stengel en bladen behaard. 0,30-0,60. O- April—Juni. Aangevoerd op vrj) veel plaatsen. Hongaarsche wikke. V. panoonica Jacq. De var. /3. striata M. B. heeft purperroode bloemen mot een roodachtig violette en donkerder geaderde vlag en bleekere zwaarden en kiel, verder kortere en dikkere peulen en bruine, donker gemarmerde zaden. Zwolle, Rotterdam, Vlaardingen, Middelburg, Gorinchem, Amsterdam, Arnhem, Dordrecht, Wormerveer. 14 Overblijvende plant met kruipenden wortelstok. Bloemen vuil-violet, purper gestreept, zeldzamer bijna wit. Kelk- 99. Papilionaceeën. 546 tanden aan den voet breed driehoekig, ongelijk, de bovenste vele malen korter dan de kelkbuis. Blaadjes stomp, eirond ot langwerpig, 0,01 breed, gewimperd. Peul onbehaard, in rijpen slaat zwart. Stengel en bladen kaai of iets behaard. 0,60-0,60. 2).- Juni—Augs. In heggen, langs wegen, aan slootkanten en op bouwland. Algemeen. Vitaen. Kleine wilde wikke. Heggewikke. V. Sépium L. De var. eriócalyx Cel., gekenmerkt doordat de plant sterker behaard en de kelk aistaand behaard is, is inde 1. albii'lóra Gaud. met witte bloemen, in Z.-Limburg algemeen en inde 1. picta Deck. met bloemen, waarvan voorat de vlag min of meer purper geaderd is, In Z.-Limburg vrij veel gevonden. Eenjarige plant met dunnen wortel. Bloemen niet violet of purper. . 15 15 Bloemen geelbruin, later koperbruin. Kolk violet met ongelpke tanden. Stengel behaard. Beul kaai. Blaadjes lijnvormig, stomp tot afgeknot, met een stekelpuntje. O-Juni—Augs.ln de var. bi e ph a ric ar pa ïh. te Weert aangevoerd V. IVoeaua Kent. Bloemen groenachtig tot geelgroen met van boven zwartachtige zwaarden. Kelk met ongelgke tanden, de bovenste korter, alle behalve de onderste korter dan de kelkbuis. ötengel behaard. Peul op de zijvlakken kaal, op de naden knobbelig behaard. Blaadjes eirond tot langwerpig, stomp tot uitgerand, kort stekelpuntig, behaard, u. 16-1,00. O- Mei, Juni. Aangevoerd. Amersfoort, Weert. Zwarte wikke. V. mélanops Slbth. et Sm. 16 Vlag kaal of iets behaard 17 Vlag van buiten behaard. Kroonbladen geelachtig tot citroengeel. Vrucht afstaand behaard, hangend. Bloemen alleenstaand. Kelktandon weinig ongeluk, priemvormig, korter dan de buis. Bladen gesteeld met afgeknotte of uitgerande blaadjes. ü,20-u,Bd. ©. April—Juni. Uit Z.-Europa. Aangevoerd. Hilversum, Amersfoort, Sittard. Basterdwikke. V. hy'ürida L. 17 Vrucht kaal of kort behaard 18 Vrucht met lange, stijve, op knobbeltjes staande haren. Plant behaard met verspreide, aan den voel veruitte haren bezet. Bloemen meest citroengeel, vaak met rosé vlag, zelden violet, alleenstaand of 2 aan 2. Kelktanden zeer ongeluk, de onderste langer dan de buis. Blaadjes afgerond of wat spits aan den top. 0,20-0,6 u. Q. Mei—Juli. Aangevoerd. Gronsveld, Nijmegen, Amsterdam, Overschie, Middelburg, Deventer, Amersfoort, Arnhem, Botterdam, Gorlnchem, öittard. Gele wikke. V. lütea L. De var. p. hirta Loisl. heeft alle groene deelen stijf behaard, tot 10-jukklge bladen en meest lichtgele bloemen. Sittard, Weert. Ook is bp Weert de subvar. violéscens Rouy met blauw-tot roodachtige bloemen gevonden. 18 Bloemen violet tot blauwachtig, zonder geel aan de platen der kroonbladen, vrij groot 19 Bloemen groot, vuil geelachtig met iets blauwachtig zwart gestreepte vlag. Kelktanden vrij wel even lang. Peul bijna rechtopstaand, niet knobbelig, bij rijpheid zwart. Blaadjes omgekeerd hartvermlg of lynvormig-langwerpig, afgeknot. 0,20-0,50. 0. Mei, Juni. Aangevoerd. Deventer, Rotterdam, Weert. Grootbloemwikke. V. grandiflóra fccop' Blaadjes verschillend van vorm, Kelk weinig scheef met naar voren gerichte tanden. Peul meest lijnvormig. 20 99. Papilionaceeën. 547 Blaadjes lijnvormig, uitgerand of in 2 spitse lobbetjes eindigend. Kelk met bijna gelijke tanden, zeer scheef, de bovenste landen ten slotte opgericht. Bloemkroon bleek violet, vrij klein. Peul langwerpig. 0,20-0,60. O. Mei, Juni. Uit Z.-Europa. Aangevoerd. Amsterdam, Weert. Vreemde wikke. V. peregrina L. 20 Bloemen 0,02-0,03 lang. Vlag blanwachtig, zwaarden purper. Peul langwerpig-lijnvormig, samengedrukt, kort behaard, 0,007-0,008 breed, rechtopstaand, bij rijpheid knobbelig, geelachtig bruin tot bruin. Blaadjes omgekeerd eirond tot langwerpig-lijnvormig, meest stekelpuntig. 0,30-0,90. O- Mei—Juli, Op bouwland, aan wegen en dijken. Vrij algemeen. Ook gekweekt. Tamme vitsen. Voederwikke. V. sativa L. Bloemen 0,01-0,015 lang, levendig rood of met violette vlag en roode zwaarden. Peul langwerpig-lijnvormig tot lijnvormig, 0,004-0,006 breed, ten slotte kaal, weinig samengedrukt, niet knobbelig, afstaand, zwart. Bovenste blaadjes lijn-lancet- of lijnvormig, afgeknot of stomp, soms ook spits, de onderste omgekeerd eirond. 0. ®O—O* Mei, Juni, soms tot Herfst. Op zandgrond. Algemeen. Smalbladwikke. V. angustifólia Rth. Vormen; 1. BobartiiKoch. Blaadjos smal UJnvormig. Vruchten zwart, de kelk niet verscheurend. Op grazige plaatsen in bosschen. Behalve de gewone vorm collina Heuff. met vrij breede blaadjes, terwijl de plant vry groot is, Is ook de vorm unclnata Kouy met zeer smalle blaadjes, terwijl de plant meest laag is, te Delftshaven gevonden. Bi) Geleen is een vorm met zuiver witte bloemen gevonden. 2. segetalis Kóch. Blaadjes breeder tot lancetvormig toe. Vruchten donkerbruin, de kelk verscheurend. Op akkers. Is van Lathyrus montanus door de ranken en niet In trossen staande bloemen te onderscheiden. 21 Peulen sterk samengedrukt. Stengel meest dun, zelden dik en krachtig . 22 Peulen groot, lederachtig, tot 0,04 breed, opgezwollen, op de vlakten kort behaard. Zaden langwerpig. Stengel dik, rechtopstaand, kantig. Bladen met kruidachtige stekelpunt. Bloemkroon meeat wit, maarde zwaarden met een zwarte vlek, zelden zuiver wit of purper. 0,60-1,20. ©. Mei—Juli. Gekweekt als paarden-, duiven-, groote boonen. dit Azië. (Faba vulgaris Mnch.). . . Boomsche hoon. Groote boon. Paardeboon. Molboon. Tuinboon, f \. Faba L. Do var. albiflóra met witte bloemen is bj) Dordrecht gevonden. 22 Steunbladen klein. Stengels liggend, uitgespreid, dun, meest niet langer dan 0,20. Onderste bladen 1-2-jukkig met omgekeerd hartvormige blaadjes, de bovenste langwerpig of lancetvormig, meest slechts met een stekelpunt. Peul onbehaard, vrij kort, recht of weinig gekromd. 99. Papilionaceeën. 548 Steunbladen gaaf, niet gevlekt. Bloemen klein, alleenstaand, bijna zittend, licht violet. Stijl over de geheele lengte gebaard. 0,05-0,22. 0. April—Juni. Op open zandgrond en inde duinen. Vrij algemeen. Lathyruswikke. V. lathyroides L. De var. li, Olbiénsis Reuter et Shuttlew heeft een 0,20-0,40 langen stengel, de bovenste bladen hebben een duidelijke rank. De vruchten zpn langer, zwak gebogen. Dit Z.-Europa, Aangeveerd. Weert. Steunbladen zeer groot, meest getand 23 23 Blaadjes ovaal tot elliptisch, stomp. Plant vrij krachtig. Kelktanden ongelijk. Bladen met rank of stekelpunt. Bloemkroon bleekpurper, violet of bont. Peulen perkamentachtig, op de kanten knobbelig ruw, op de vlakten evenzoo of glad en glanzend. 0,20-0,50. O- Mei—Juli. Aangevoerd. Deventer, Egmond aan Zee, Gorinchera, Sittard, Schiedam, Weert. Fransche wikke. V. narbonénsis L. De var. /3. serratlfólia Jacq,, waarbij de blaadjes van alle of althans van de bovenste bladen bijna van den voet af scherp getand zün, is bij Egmond aan Zee, Weert en Rotterdam gevonden. Blaadjes der bovenste bladen langwerpig- tot lijn-lancetvormig of bijna lijnvormig, toegespitst. Bladen met verdeelde rank. Plant niet zeer krachtig. Kelktanden vrfl wel evenlaug. Peulen langwerpig-lijnvormig, op de kanten meest ruw behaard, soms ook op de vlakten behaard. Vlag violet tot purper, tenslotte blauw, zwaarden geelachtig. 0,20-0,50. 0. Mei, Juni. Aangevoerd. Delftshaven, Rotterdam en Weert. V. blthynlca L. 32. Lens Tm. 1 Stengel rechtopstaand, vertakt, evenals de bladen behaard. Bladen met onverdeelde of verdeelde rank, meeat 5-7-parig. Blaadjes langwerpiglancetvormig. Steunbladen lancetvormig. Tros 1-3-bloemig. Peul kaal, 2-zadig. Bloemkroon blauwachtig-wit. 0,15-0,30. ©. Juni, Juli. Gekweekt, zelden wild. Uit Zuid-Europa (Ervum Lens L.). Linze, f L- escnlénta Mncb. 33. Plsum Trn. Erwt. Kruiden met klimmenden of liggenden stengel, bladen met ranken, gaafrandige blaadjes en 1-2 grooto bloemen aan het eind vaneen okselstandigen steel 1 1 Blaadjes gaafrandig met gegolfden rand. Bloemtrossen meest 2-bloemig. Zaden rond, eenkleurig. Bloemkroon meest wit, zelden de vlag rosorood. 0,30-0,90. Q. Mei—Juli. Gekweekt als dorperwten en peulen en verwilderd. Vaderland onbekend . . . . Erwt. -f P. satfvnm L. Blaadjes verwijderd gekarteld. Tros vaak 1-bloemjg. Zaden ingedruktkantig, bruin en grijsgroen gevlekt. Vlag blauwachtig, zwaarden purper, kiel wit. 0,30-1,00. O- Mei—Juli. Gekweekt als capucijners enz., en verwilderd. Vaderland onbekend. Capucij n er; f P. arvénse L. 34. Lathyrus L. Lathyrus. Kruiden met kantigen of gevleugelden stengel, even geveerde bladen of bladstelen zonder bladen, ineen rank uitloopend en okselstandige, 1-2-bloemige bloemstelen of gestoelde bloemtrossen 1 1 Blaadjes geheel of ten deele ontbrekend 2 Blaadjes aanwezig 4 99. Papilionaceeën. 549 2 Bladstelen alle zonder blaadjes (zelden de onderste met 2). Vlag aan den voet zonder eeltachtige knobbels . . 3 Bladstelen bladachtig verbreed, de bovenste met 1-2 paar blaadjes, de onderste zonder. Vlag aan den voet met 2 eeltachtige knobbels. Bloemen lichtgeel, in l-bloemige bloeiwlizen, korter dan het blad, in welks oksel zü staan. 0,30-0,60. Q. Juni, Juli. Aangevoerd. Arnhem, Sittard, l/. Ochrns D. C. 3 Bovenste en middelste bladen in ranken veranderd. Steunbladen zeer groot, ovaal-spiesvormig Tros 1- of zelden 2-bloemig. Bloemkroon geel. 0,20-0,50. Q. Mei—Juli. In korenvelden in Zuid-Limburg vrij algemeen. Aangevoerd op andere plaatsen. Haakte lathyrus. L. A'phaca L. Do var. floribündus Maly met meestal 2-bloeraige trossen en zeer groote steunbladen, is bil Gorinchem gevonden. Bladen tot stelen vervormd. Steunbladen zeer klein, priemvormig, aan den voet half-spiesvormig. Tros 1- of 2- bloemig. Bloemkroon rosé. 0,30-0,60, O- Juni, Juli. Op vochtigen grasgrond. Zeer zeldzaam. Graslathyrus. L. Nissólia L. Vormen: ". gen u in u s TJe cht r. Bladachtige bladstelen breed Ipn-lancetvormig, boven den voet 0,006-0,008 breed. Vruchten kort behaard. Aangeveerd. Z.-Limburg. ■ ft gramineus A. el G. Bladachtige bladstelen smal Ipn-lancetvormig, boven den voet circa 0,008 breed. Vruchten kaal. Op andere plaatsen aangeveerd. 4 Bladen met ranken. Stengel klimmend 5 Bladen zonder ranken. Stengel rechtopstaand (OrobusL.). 14 5 Stengel ongevleugeld, kantig. Tros veelbloemig. Bladen 1-parig 6 Stengel duidelijk gevleugeld 7 6 Bloemen levendig rood, welriekend. Blaadjes langwerpig, stomp. Steunbladen lijn-lancetvormig. Stengel kaal. Wortelstok draadvormig, inde knoopen met knollen zoo groot als hazelnoten. 0,80-0,90. 2j.. Juni—Angs. Gekweekt in Zeeland en op kleiacbtige bouwlanden, soms zeer veel in het wild . . . Aardeikel. Aardnoot. Aardaker. L, tuberósus L. Bloemen geel, reukeloos. Blaadjes langwerpig-laneetvormig, Stennblaadjea half pijl-lancetvormig. Stengel zachtharig of bijna onbehaard. Wortelstok zonder knollen. 0,30-1,20. Ij.. Juni, Juli. Aan wegen en dijken, op bouw- of weiland. Algemeen. Gele wikke. Gele linze. Veldlathyrus. L. praténsis L. 99. Papilionaceeën. 550 De var. 8. velütlnus sterk behaard, bijna grjjsviltig is, is te Weert gevonden. Jy O ’ ‘ 4 V Is door de bladen en bldKWjJzep.gemakkelijk van do, Bo t u,poorten te onderscheiden. Ij f . \ > 7 Trossen 1-3-bloemig.ll J'-jiarig .... ,Cj' 8 Trossen meerbloemig . \ • '• jQ'ïn ■ • ?® 8 Blaadjes langwerpig of Itjnlaßcetvofilug •' ■■ ■ ■ • • Blaadjes elliptisch of eironcßkJ'ros 2-3-bloemig. Peul saraengedrukt. Zaden bijna bolrond, glad. Bloemkroon groot. Wlag violet of rosé. Zwaarden en kiel blauwachtig df-wit. 0,80-1,50.' ©.•'Juni—Augs. Sierplant uit Sicilië Pronk ét Wt. f L odoratns L. 9 Bloemen geel, 1-3 bjjeen op stelen, korter dan of even lang als het blad. Peulen 0,06 lang. Blaadjes lang Ijjn-lancetvormig, 0,08-0,15 lang. 0,40- 1,00. 0. Mei, Juni. Aangevoerd. Rotterdam, Deventer, Weert. L. ananas L. Bloemen nooit geel. Peulen 0,03-0,04 lang. Blaadjes korter, langwerpig of lün-lancetvormig ■ • • ■ 10 10 Bloemstelen 2 a 3 maal zoo lang als het blad, 1-8, eerst violette, later blauwe bloemen dragend. Peul ruw behaard (haren op een knobbelvoet staand), 0,007-0,008 breed. Plant ruw behaard. 0,80-1,00. o©. Mei—Juli. Aangevoerd. Rotterdam, Gorinchem, Amsterdam, Weert, Dordrecht, tusschen Reijmershoek en Nagelboek, Hoensbroek, Schiedam. Ruige lathyrus, ■f L. hirsntus L. Bloemstelen korter dan het blad, kaal, steeds 1-bloemig. Peulen 0,008- 0,015 breed, kaal. Planten kaal 11 11 Bloemen rood, 0,01-0,018 lang. Peul langwerpig, 0,008-0,01 breed, op den rug met oen groef met 2 smalle randen, niet gevleugeld. Steunblaad.ies zoo lang als de bladsteel. 0,20-0,60. ©. Mei-Juli. Aangevoerd. Gorinchem, Rotterdam, Weert, Schiedam I* Cfcera L. Bloemen wit, zaden rood of blauwachtig, 0,016 lang. Peul langwerpigelliptisch, 0,012-0,015 breed, aan den rug met 2 bladachtige vleugels. Steunblaadjes korter dan de bladsteel. 0,15-0,45. ©. Mei, Juni. Lobit, Botterdam, Deventer, Berkenwoude, Zutphen, Stolwflk, Rijswijk (G.j, Overschie, Valkenawaard, Wormerveer, Gorinchem. Zaailathyrus. L. sativue L. 12 Bladen 1-parig 18 Bladen 2-4-parig. Tros 3-8-bloemig. Bloemkroon purper, later vuilblauw. 0,30-0,90. 2|.. Juni—Augs. In moerassen en venen. Vrij algemeen. Moeraslathyrns, L palüster L. 13 Blaadjes lancetvormig tot lijn-lancetvormig, stomp of spits. Vleugels van den stengel dubbel zoo breed als die der bladstelen. Tros iets langer dan bet blad. Vlag rosé, van buiten groenachtig, zwaarden purper, kiel groenachtig. 1,00-2,00. 2j.. Juni—Augs. In Zuid-Limburg, ook op andere plaatsen verwilderd. Boschlathyrus. L silvéster L. L. heteroph y'l lus L. ft. unijüeis Koch, de o n gelflkb ladige lathyrus, is waarschyniyk bij Übbergen gevonden en onderscheidt zich van den breedbladigen vorm van L. silvester alleen door de blauwgroene kleur, de breede bladsteel vleugels en de grootere steunbladen. Blaadjes eirond of lancetvorraig, stomp, toegespitst. Vleugels aan den stengel even breed als of weinig broeder dan die der bladstelen. Tros veel langer dan het blad. Bloemkroon levendig rood. 0,90-1,80. TJ. 99. Papilionaoeeën. 551 ' Juli, Augs. Sierplant uit Zuid-Europa, ook verwilderd. (Breda, Berg en Dal, Ruurlo, Uienpas, ’s-Gravesande, Beek). Breedbladlathyrus. f L. latlfóllas L. 14 Stengel duidelijk gevleugeld. Bladen 2-3-parig, met langwerpige of lanoetvormige, van onderen blauwgroene, doffe blaadjes. Tros 3-10-bloearig. Wortelstok inde knoopen knollig. Bloemkroon lichtpurper, later blauw. 0,15-0,30, 1).. April—Juni, soms tot Augs. In bosschen. Het meest in Zuid-Limburg en om Nijmegen, ook zeldzaam op andere plaatsen. (O. tuberósus L). Knollathyrus. L. montanus Bernh. De var. p. tenuifólius Bth. met lijnvormige of zeer smal lijnvormige (meest slechts 0,001-0,002 breeds), blaadjes, is bij Hoonderlo gevonden. Stengel ongevleugeld of alleen naar boven smal gevleugeld .... 15 lo Bladen meest 6-parig met eirond-langwerpige, stompe, vaneen spitsje voorziene, van onderen blauwgroene, doffe blaadjes. Trossen 4-8-bloemig. Stengel vertakt. Plant gedroogd zwart wordend. Bloemkroon purper, ten slotte blauw, zeer zelden wit. 0.30-0,80. Juni, Juli Bosschen Nijmegen, St. Pietersberg. (O. niger L.). Zwarte lathyrus. L. niger Bernb. Bladen 2-4-parig met eironde, lang-toegespitste, van onderen glanzige blaadjes. Trossen langer dan hun blad, S-8-bloemig. Stengel samengedrukt vierkant en met 2 scherpe kanten. Bloemkroon purper, later blauw, ten laatste blauwgroen. 0,22-0,30. 24.. April, Mei. In heuvelachtige streken en bosschen. Sittard, Zuid-Limburg. (O. vernus L.). Voorj aarslathyrus. L. vérnns Bernh. 35. Ery'thrina L. 1 Stengel meest knolvormig tot boomachtig, zonder stekels of met de slanke, gladde, lichtgroene takken en bladstelen zwak gestekeld. Blaadjes eirond. Kolk 2-tandig. Kiel 3-maal zoo lang als de kelk. Bloemen scharlakenrood. Ij. Mei—Septr. Sierstruik uit Brazilië. Koraalstruik. f E. Crista galli L. 36. Phaséolus L. Boon. Kruiden met meestal windenden stengel, gaafrandige, toegespitste blaadjes en langgesteelde trossen van bloemen 1 1 Stengel steeds windend. Blaadjes eirond, kort-toegespitst. Tros véelbloemig, langer dan het blad. Peulen iets sikkelvormig, ruw. Bloemkroon scharlakenrood, zeldzamer wit. 2,00-3,60. 0. Juni-Septr. Gekweekt Uit Zuid-Amerika. Turksche boonen. Pronkers. , Fronkboon. f P. mnltlflórns tmk. Stengel meest windend. Blaadjes eirond, lang-toegespitst. Tros armbloemig. korter dan het blad. Peul tamelijk recht, glad. Bloemkroon meest wit. 0,30-3,60. ©. Juni—Septr. Gekweekt. Uit Zuid-Amerika. Boon. f P, vnlgaris L. Stengel laag, 0,30-0,60, niet of weinig windend, de variëteit 0. nanusfe i Hiertoe behooren smjboonen, slaboonen, bruine, witte boonen, onz. 37. Glycine L. 1 Stengel rechtopstaand, van den voet af vertakt. Blaadjes gesteeld, eirondlancetvormig, met kleine steunblaadjes. Bloemen klein, violet. Kiel korter dan de zwaarden. 0,80-0,90. Q. Gekweekt in China en Japan als sojaboon. Aangevoerd. Wormorveer G. Msplda Maxlmw. 99. Papilionaceeën. 552 C. Fa ra. Caesalpiniaceeëu. Boomen. Bladen geveerd, soms enkelvoudig. Planten meest veeltelig. Kelk 3-5-deelig, Bloemdek 3-5-bladig, symmetrisch, soms ontbrekend. Meeldraden 5-10, vrij. Vruchtbeginsel 1 met 1 stijl en stempel. Vrucht een peul. 1 Meeldraden 3-5, geen onvruchtbare. Stijl kort, met behaarden stempel-Peul gestoeld, samengedrukt. Bladen enkel- tot dubbelgeveerd. „ . _ ■ Gloditschia SS3. Meeldraden 7-10. 2 2 Plant 2-huizig. Króonbladen 5, langwerpig. Meeldraden ingesiotén. Bladen dubbel geveerd GymnócladusJJ3. 1 lant veeltalig of tweeslachtig. Bladen enkelvoudig. Kelk kort 5-tandig. Gereis S SU 1. Gledïtschia L. xxm. 1 Doornen groot, vaak 8-deelig, aan den voet samengedrukt. Bladen enkel-, naar den top der takken toe langzamerhand dubbel-geveerd. Blaadjes langwerpig of langwerpig-lancetvormig,ietsgekarteld-gezaagd. Bloemen in okselstandige trossen, groenachtig, klein. Peulen hangend, liln-langwerpig (tot 0,30 lang, zonder vruchtbrü). 15,00-20,00. I). Juni, Juli Sierboom uit Noord-Amerika. n, a , – Christusdoorn. fG. trlacanthos L. uok G. sin en sis Lam. komt ais sierboom voor. Hierbij zijnde doornen enkelvoudig of sterk vertakt, vaak in bundels.rolrond. Peul met vruchtbrp. Overigens als de vorige. Dit China. 2. Gymnócladus Lmk. xxn. 1 Bloemen klein, in trossen. Blaadjes eirond, lang gespitst, gaafrandig. Bloemen wit. 6,00-10,00. Mei, Juni. Sierboom uit Canada. Geweiboom. f G. cauadénsls Lmk. 3. Cércis L. xxm. * Kelk ongelyk, stomp 5-tandig. Bloemkroon bijna vlindervormig. Bladen na de bloemen komend. Bladen gesteeld, hartvormig-rond, stomp, kaal. okselstandige hoopjes, rosé of wit. Peulen met vleugelrand. d,OO-8,00. I}. April, Moi. Sierboom uit Zuid-Europa. Judasboom. f C. Slllqa astram L. CL Pam. Aristolochiaceeën. Bloemdek gekleurd, bovenstandig, onregelmatig, ongedeeld of 3-4- splelig. Meeldraden 6 of 12, vrij of met den stijl vergroeid, op den top van het vruchtbeginsel gezeten, met korte of zonder helmdraden. Vruchtbeginsel 3-6-hokkig. Vrucht een doosvrucht. 1 Bloemdek buisvormig, aan den voet verwijd, 1-lippig of 3-lobbig. Helmknoppen 6, aan den stijl onder den stempel vastgegroeid. . . . Aristolóchia au Bloemdek klokvormig, 3-spletig. Meeldraden 12, op het vruchtbeginsel staand, vrij A'sarumJs* 100. Caesalpiniaceeën. 101. Aristolochiaceeën 553 102. Santalaceeën. 103. Loranfhaceeën. 1. Aristolóchia L. Pijpbl o e m, xx. 1 Stengel rechtopstaand. Bladen rondachtig tot eirond, stomp, kaal. Bloemen in bundels, inde bladoksels. Bloemdek recht met scheef afgeknotten, 1-lippigen zoom, lichtgeel. 0,60-0,90. 2).. Mei, Juni. Aan heggen en op grazige plaatsen op zandgrond, vooral inde duinstreek. Vrij algemeen Hohvnrtel. Mofepijp. Pijpbl o e m. A. Clematitis L. Stengel windend. Bladen zeer groot, hart-eivormlg, kort-toegespitst, weinig behaard. Bloemen alleenstaand inde bladoksels Bloemdek gekromd met 3-lobbigen, vlakken zoom. bruinachtig tot purperkleurig. 3,00-6,00. b. Juni—Augs. Veel als klimplant aangeplant. Uit Noord-Amerika. _ Duitsche pijp. Pijpékop. Moffopjjp. -j* A. Slpho L’Henfc. 2. A’sarum Trn. xi. 1 Stengel zeer kort, aan den top 2 bladen dragend. Bladen biina tegenoverstaand, rondachtig, kortbohaard, blpvend. Bloemen kortgosteeld. knikkend. Bloemdek van buiten bruinachtig, van binnen donkerpurper. 0,05-0,10. Maart—Mei. In bosschen. Vroeger veel als sierplant, misschien verwilderd. Maastricht, Roermond, Leiden, Brummen, den Haag Hazelwortel. Mansoor. A. ©uropaenm L. CIl. Pam. Santalaceeën. tv. v. Kruidachtige planten met 2-slnchtige bloemen. Bloemdek 3-5-slippig of -bladig. Meeldraden 3-5. Vruchtbeginsel 1, onderslandig. 1 Bloemen in trossen of pluimen. Bloemdek trechter- tot klokvormig, van binnen wit. Stijl 1. Bladen enkelvoudig, smal . . Thésium SS*. ]. Thésium L. Bergvlas. 1 Onder iedere bloem 3 blaadjes. Bloemdek tijdens den vruchtttjd tot aan don voet opgerold, veel korter dan de vrucht. Bovenste bladen evenals de kanten der takjes ruw getand. Bloeiwijze trosvormig met ten slotte horizontaal afstaande takken. Bladen lijnvormig, zwak 1-nervig. Stengel liggend of opstijgend. Wortelstok kort, zonder uitloopers. 0,10-0,30. ij.. Juni, Juli. Duinen bij Katwijk, den Haag en Monster, Santpoort. Liggend bergvlas. T. hmnifdsnm D. C. Onder iedere bloem 3 blaadjes, Bloemdek tijdens den vruch'tijd aan den top opgerold, buisvormig, evenlang als of iets langer dan de_ vrucht. Bloeiwüze trosvormig. Bladen zwak 3-nervig. Bloemdek o-shppig. Vruchttakjes horizontaal afstaand, naar alle zijden gekeerd. Wortelstok zonder uitloopers. 0,15-0,45. 2t. Juni, Juli. Gorsel. Weide bergvlas. T. pratense Ehrh. GUI. Fam. Lorauthaceeën. xxn Woekerplanten, 2-huizig. Bloemdek 4-slippig of -bladig. Mannelijke bloemen met 4 meeldraden, op de bloemdekslippen zittend, 554 Vrouwelijke bloemen met onderslandig vruchtbeginsel en ziftenden stempel. Besvrucht eenzadig. 1 Bloemen in hoofdjes Vis c u m sss. 1. Viscum L. xxii. 1 Stengel gatfelvormig vertakt. Bladen lepelvormig, lederachtig, altijd groen. Bloemen eindelings, zittend, in hoofdjes. Bloemdek geelachtig-groen. Bes wit, glanzig, met slijmachtig, taai vleesch. 0,20-0,50. h- Maart—Mei. Op appel- en pereboomen, populieren en eiken woekerend. Limburg (algemeen, vooral in Z.-Limburg), Deurne, Blijham. Mistletoe. Vogellijm. Maretak. V. album L. 103. Loranthaceeën. 555 ONDERKLASSE 11. SYMPETALEN. BLOEMEN MET VERGROEIDBLADIGE BLOEMKROON. FAMILIE 104—136. CIV. Pam. Ericaceeën. Heideachtige n. Kelk 4-5-tandig. -siippig of -bladig. Bloemkroon 4-5-tandig of -spletig. Meeldraden 5-10, de helmknoppen vaak mei poriën openspringend. Vruchtbeginsel onder- of bovenstandig, 4-5-hokkig met 1 stijl. Vrucht een doosvrucht of bes. 1 Kleine of grootere heesters > ■ • 2 Kruidachtige planten. Vruchtbeginsel bovenstandig. Doosvrucht 4-5-hokkig 12 2 Vruchtbeginsel onderstandig. Bloemkroon kroes- of klokvormig, 4-5-tandig of stervormig, 4-5-deelig, met teruggeslagen slippen. Meeldraden meest 8-(10). Vrucht ©GD bes , . . . . • • • • V acciniu m 339 Vruchtbeginsel bovenstandig a 3 Helmknopjes met 2 spitse aanhangsels. Meeldraden 8-10. 4 Helraknopjes zonder aanhangsels. Meeldraden 10 of 5. Bladen niet naaldachtig. Sierplanten b 4 Bladen smal, min of meer naaldvormig. Bloemkroon vergroeidbladig. Meeldraden 8 5 Bladen vlak, lederachtig. Meeldraden 10. Kelk 5-spletig. Bloemkroon vergroeidbladig, klokvormig tot bolrond, 5-spletig. Doosvrucht 5-kleppig. Andrómeda set. 5 Kelk (niet te verwisselen met de 4 bovenste bladen) gekleurd, 4-spletig, dubbel zoo lang als de klokvormige, 4-spletige bloemkroon Calluna soo. Kelk groen, 4-bladig of 4-splelig, korter dan de 4-tandige of 4-spletige bloemkroon E'rica set. 6 Bloemkroon 5-bladig of diep 5-deeiig 1 Bloemkroon 1-bladig, 5-slippig 7 Meeldraden 10. Stempel 3-spletig. Doosvrucht 3-hokkig. Bloemen wit, in rechtopstaande trossen Cléthra a#«. Meeldraden 5 of 10. Stempel 5-spletig. Doosvrucht 5-hokkig. B!oe™n in schermvormlge trossen Lédum 8 Bloemkroon van binnen met 5-10, van buiten als knobbeltjes te voorschijn komende verdiepingen, waarin eerst de meeldraden rusten. Ka Imia SOi Bloemkroon zonder knobbeltjes . ... . . • • • ■ ■ • 9 Kelk later sappig-vieezig, de 5-hokkige doosvrucht besachtig omsiuitena. Bloemkroon buisvormig, 5-tandig Gau Ith éria SÖÖ. Kelk niet sappig-vleezig wordend. Helmknoppen ongenaaid. • • • • J 10 Vrucht een bes. Bloemkroon kroesvormig, 5-lobbig. Onder het vnicnrbegiusel een 5-16-lobbigen ring ....... Pernéttya s»^. Vrucht een doosvrucht. Bloemkroon 5-spletig tot 5-deelig, trechter-klokvormig ••*•*. 11 Meeldraden 5 (of 10), Helmknoppen aan den top met 2 poriën opensprmgend. Doosvrucht vijfhokkig. Bladen afvallend. . . Azalea Meeldraden 10. Bladen lederachtig en blijvend. Verder als Azalea. Rhododéndron SOS. 12 Plant met groene bladen. Bloemen 5-tallig. Kelk 5-deelig. Bloemkroon 5-deelig tot 5-bladig. Bloemkroonbladen zonder knobbels ld Plant zonder groene bladen. Eindbloem 5-, zij bloemen 4-tallig. Kelk en bloemkroon 4-5-bladig. Bloemkroonbladen aan den voet met knobbels. Monótropa ao3. 18 Bloemen alleenstaand of in trossen. Stempel op een verlengden stijl, boven de meeldraden uitstekend . . 14 Bloemen in schermvormige trossen, bjjna in schermen. Stempel op een zeer korten stijl, niet boven de meeldraden uitstekend, sclujlvurrnig. Chimóphlla SOS, 14 Tros naar alle zijden gekeerd, los of slechts een eindelingsche bloem. Bladen wit of rosé . . Pir o 1 a 563. Tros naar eene zjjde gekeerd, dicht. Bloemkroon groenachtig-wit, eirondlangwerpig Ramiscliiasöii. De familie der Erieaceeën wordt in 6 onderfamiliën gesplitst, nl. de Vaccinieeën (gesl. Vaccinium), de Ericeeën (gesl. Calluna, Erica, Andromeda), de Arbute e ë n (gesl. Pernettyaj, de Rhodoraceeën (gesl. Gaultheria, Azalea, Kalmia, Rhododéndron, Ledum, Ciethra), de Pirolaceeën (gesl. Chimophila, Ramischia, Pirola) en de Monotropeeën (gesl. Monotropa). 1. Vaccinium L,. Boschbes. vin. Heestertjes met verspreide, gave, kortgesteelde bladen, alleen inde bladoksels staande of een korten eindelingschen tros vormende bloemen en bolronde bessen 1 1 Bloemkroon kroes- of klokvormig. Stengel rechtopstaand of opstijgend 2 Bloemkroon stervormig, diep 4-5-deelig, met teruggeslagen slippen. Bladen altijd groen. Stengel draadvormig, kruipend 4 2 Bladen vlak, afvallend. Bloemkroon kroesvormig. Bloemen meest inde oksels der bladen, hangend, meest 5-tallig. Helmknoppen op den rug met 2 naalden .... 8 Bladen altijd groen, lederachtig, glanzend, met omgerolden rand, van onderen lichtgroen, met donkerder puntjes, omgekeerd-eirond of elliptisch, stomp. Bloemen in dichte, knikkende trossen. Bloemkroon klokvormig, wit, meest iets rosé. Bes rood, zelden wit. 0,07-0,15. 104. Bricaceeën. 559 t). Mei, Juni en Augs.—Octr. In hooggelegen bosschen, ook op heidegrond, vrij algemeen. Kreuzen. Hondsbes. Vossenbes. Roode bleeken. Kroozen. Roode boschbes. V. vitis Idaéa L. 3 Takken scherpkantig. Bladen eirond of langwerpig-eirond, spits, iets gekarteld-gezaagd, aan weerszijden lichtgroen. Bloemkroon roodachtig-groen. Bes zwartblauw, met purperkleurig sap, zelden wit. 0,15-0,30. 1). Mei, soms ook Augs.—Octr. In hooggelegen bosschen. Algemeen. Waldbes. Blauwbes. Bikbeeren. Waldbeeren. Bleeken. Klokkebeien. Blauwe bosebbes. V. Myrtillus L. De tusschenvorm van V. Myrtillus en Y. vitis Idaea V. intermédium Eu the, is b(j Apeldoorn en Breda met roode bessen en te Winterswijk (?) met zwart-blauwe bessen gevonden. H(j onderscheidt zich van V. vitis Idaea, waarop h(J het meest gelijkt, door de breedere, meer licht-groene, duidelijk gekartelde bladen, de meer rondachtige bloemen en de Weelwijze, op het eerste gezicht van V. Myrtillus, vooral inden winter door hét grooter of kleiner getal groenblpvende bladen. Tot 0,25. Ij. Mei-Juli. Nog een tusschenvorm V. Myrtillus en V. vitis Idaea is bij Apeldoorn gevonden nl. V. polyanthum Goethart et Jon graan s. Deze nadert nog meer dan de andere tot V. vitis Idaea. Takken rond. Bladen elliptisch of omgekeerd-eirond, stomp, gaafrandig, van boven donker-, van onderen blauwgroen. Bloemkroon groenachtig of roodaebtig-wit. Bes zwartblauw. 0,30-1,20. 1). Mei, Juni, zelden inden nazomer. Moerassige veengrond. Zeer zeldzaam. Veenboschbes. Stronkbes. Rijsb es. V. uliginósum L. 4 Bladen klein, 0,005-0,008 lang, eirond tot langwerpig, spits, met omgerolden rand, van onderen blauwgroen. Bloemen langgesteeld, knikkend, 1-4 bijeen. Bloemkroon rosé. Bes rood, zeer zelden wit, tot 0,01 in middellijn. 0,15-0,30. 1). Mei, Juni. Op lagen veengrond. Vrij zeldzaam. Kreuzen. Veenbes. V. Oxycóccus L. Bladen iets grooter (0,008-0,01 lang), langwerpig of elliptisch, stomp, met weinig omgerolden rand, van onderen witachtig. Bloemen meest al leonstaand inde bladoksels. Bes rood, tot 0,02 in doorsnede. 0,50-1,00. Ij. Juni. In veenachtige, moerassige duinvalleien. Terschelling, Vlieland. Texel en bij den Helder. Uit Amerika afkomstig. Beien. Blaadjehoide. Lepeltjeheide. V. macrocarpou Alt. 2. Calliina Salisb. vm 1 Bladen lijn-lancetvormig, 4-rijig, elkaar dakpansgewijze bedekkend. Bloemen in trossen. Kelk en bloemkroon bleekrood, zelden wit. 0,30-0,90. b. Augs.—Herfst. 104. Ericaceeën. 560 Op heidegrond. Zeer algemeen. (Erica vulgaris L.). Bezemheide. Rieg heide. Hiel. Struikheide. C. vulgaris Salisb. 3. E/rica L. Dopheide, vm. Altjjd groene heestertjes met kleine lijn- of naaldvormige, in kransen staande bladen en knikkende, tot schermen of trossen vereenigde bloemen 1 1 Meeldraden inde kroonbuis gesloten. Helmknopjes aan den voet met 2 naalden 2 Meeldraden uit de kroonbuis stekend. Helmknopjes ongenaaid. Bloemtros eenigszins naar oone zijde gekeerd. Bladen kaal, scherp gerand, in kransen van 4. Bloemkroon vleeschkleurig. 0,80 —0,60. Ij- Maart—Mei. Sierplant uit M.-Europa, ook verwilderd (Oisterwflk, Nieuw- en St. Joosland) Bloedtoode dopheide, f E. carnea L. 2 Bladen met stijfharig gewimperden, omgerolden rand, meest in 4-tallige kransen. Bloemen 5-12 bijeen ineen eindelingsch scherm, knikkend. Kelkslippen evenals de bloemstelen wollig viltig, stijfharig gewimperd. Bloemkroon rosé, zelden wit. 0,15-0,45. 1). Juni—Herfst. Op heidegrond. Zeer algemeen. Ook in duinvalleien. Bezemheide. Fijne heide. Dopheide. E. Tetralix L. Een vorm met zeer langwerpige bloemkroon is bij Bllthoven gevonden. Bladen met nauwelijks gewimperden rand, scherp, in 3- tallige kransen. Bloemen in trossen. Kelkslippen kaal, ongewimperd. Bloemstelen kort-behaard. Bloemkroon rood-violet. 0,30-0,60. Juni—Septr. Op heidegrond. Limburg, Oorschot, Texel, Malden. Grauwe dopheide. E. cinérea L. 4. Andrómeda L. x. 1 Bloemkroon kroesvormig-eirond. Helmknopjes op den rug met 2 naalden. Bladen elliptisch tot lancetvormig, met omgerolden rand, van onderen wit. Bloemen in eindelingsche, armbloemige schermen, knikkend. Bloemstelen 3-4-maal zoo lang als de bloemen, evenals de kelken rosé. Bloemkroon rosé tot wit. 0,15-0,30. t% Mei, Juni, soms inden Herfst weer. In lage venen en heidepoelen. Vrij algemeen. Lavendel Keide. A. polifólia L. Bloemkroon klokvormig tot rolrond. Helmknopjes verlengd, aan den top met 4 naalden. Bladen eirond-langwerpig, gekarteld. Bloemen in korte trossen, overhangend. Bloemkroon buikig klokvormig, 5-lobbig, wit. 0,60-1,00. Ij. Juli, Augs. Siorstruik uit N.-Amerika (Zenobia speciosa Don.) f A. speciosa Mchx. School/iora, 16e druk. 36 104. Ericaceeërl. 561 5. Pernëttya Gdch. x. 1 Bladen, blijvend, eirond-langwerpig, toegespitst stekel puntig, verwilderd gezaagd. Bloemen alleenstaand, okselstandig, knikkend, wit, met steeltjes even lang als de bladen. Stengel rechtopstaand, kaal. 0,25- 0,50. b. Mei, Juni. Sierheester uit Z.-Amerika. f P. mncronata Gdch. 6. Gaulthéria Kalm. x. 1 Plant bijna liggend. Bladen langwerpig-omgekeerd eirond, stekelpuotig, fijn gezaagd, blijvend. Bloemen inde bovenste bladoksels 1-2 biieen, knikkend, wit of' rosé, welriekend. Sehflnbes rood. 0,60-I,oo_ b Mei—Augs. Sierheester uit Canada i' G. procümbens L. 7. Azalea L. v (x). 1 Takken behaard. Bladen kruidachtig, langwerpig-lancetvormig, toegespitst, met gewimperden rand. Bloemen groot, in schermen. Bloemkroon met kleverige buis, geel, oranje, wit. 0,60-1,20. Mei. Juni. Uit den Kaukasus Geleazalea. "J- A. politica L>. Jonge takken behaard. Bladen langwerpig-lancetvormig, spits, gewimperd. Bloemen in eindelingsche hoofdjes. Bloemkroon van buiten zpdeachtig behaard, rood, geel, oranje. 0,10-1,00 Ij. Mei, Juni. Sierstruik uit China. Zachte azalea. A. mollis Blume. 8. Kalmia L. 1 Bladen langgesteeld, elliptisch, verspreid of in kransen van B,altijd groen. Bloemen in eindelingsche, scherm vormige trossen, kleverig zacht behaard. Bloemkroon byna trechter-trompetvormig, 5-spletlg, rood. Doosvrucht 5-hokkig. 1,80-2,00. Juni, Juli. Sierheester uit N-Amerika. Breedhladlepelboora. -J* K. latlfólla L. 9. Rhododéndron L. X. 1 Kelk 5-lobbig. Heesterachtig. Bladen langwerpig-lancetvormig, naar weerszijden versmald, kaal, beneden bleeker tot roestbruin. Bloemen in dichte, scherm vormige trossen. Bloemen purper, lila, soms met bruine puntjes. 1,00-2,60. Mei, Juni. Uit W.-Azië. Soms verwilderd. Rhododéndron. f R. póntlcum L. Bekende Alpenplanton zijn R. hirsütum L., met stjjfgowimperde en R ferruginéura L., met van onderen roestkleurige bladen, beide zoogenaamde alpenrozen. Kelk 5-deelig met langwerpige slippen. Bladen lederachtig, lancet-wigvormig, gewimperd, de stelen evenals de kelken en takken aangedrukt borstelig behaard. Bloemen 1-3 bijeen, eindelings, gesteeld, rood. 0,60-1,00. h. Mei, Juni. Sierstruik uit China en Japan (Azalea mdica L.). Indische azalea, f R. indlcnm Sw. 10. Ledum L. v. x. 1 Bladen lijn-lancetvormig, met omgerolden rand, van onderen roestkleurigviltig. Meeldraden 10, langer dan de bloemkroon. Bloemen wit, van buiten roodachtig, naar citroenen riekend. 0,60-1,30. Mei, Juni. Sierheester uit 0.-Europa. Moerasrosmarijn, f L. palustre L. Bladen langwerpig-elliptisch. Meeldraden 5, omstreeks even lang als de bloemkroon. Overigens als de vorige. 0,15-0,35. Mei, Juni. Sierheester uit N.-Amerika i" L. latlfóllum Alt. 11. Cléthra L. v. 1 Bladen kaal, gesteeld, verspreid, afvallend. Bloemen kortgesteeld, in lange trossen. Kelk witachtig tot groen. Bloemkroon welriekend. Sierstruik 104. Ericaceeën. 562 uit Oüstelgk Amerika. 1,00-2,00. Ij. Augs., Septr. Eonigo malen nl. bij Amersfoort, Dolden, Euurlo, Lonneker, verwilderd aangetroffen. Wilde sering. C1 eth ra. 7 (1 alnlfótla h. 12. Chimóphila Pursh. 1 Bladen langworpig-lancetvormig, naar voren breeder, stomp, scherp gezaagd, wigvormig inden korten steel versmald, schijnbaar kransstandig, dik lederachtig, van boven donkergroen glanzend, blijvend. Bloemkroon wit, eerst lichtrose. 0,07-0,15. 2).. Juni, Juli. Kaarden. C. unibellata Nutt. 13. Pirola Trn. Wintergroen. Onbehaarde kruiden met gestoelde, altijd groene, glanzende bladen en een onvertakten, naar boven altijd bladloozen stengel, die meestal een tros van bloemen draagt . . . 1 , 1 Bloemen alleenstaand, eindelings, groot. Bloemkroon vlak uitgespreid, wit. Kolkslippen eirond, stomp. Bladen rond of rond-spatelvormig, gekarteldgezaagd, even lang als de steel. 0,05-0,10. 2(-. Mei, Juni. Appelscha!?), Denekamp Eenbloemwintergroen. P. nniflóra L. Bloemen in trossen 2 2 Bloemkroon open, klokvormig. Meeldraden naar boven, stijl naar beneden gekromd. Bladen korter dan de steel. Bloemstengel stompkantig, Kelkslippen lancetvormig, toegespitst. Stijl langer dan de bloemkroon. Bloemkroon wit, zelden roodaohtig. 0,15-0,30. 2J.. Juni, Juli. In duinvalleien en op vermolmden, plantaardigen afval, in bosschen. Vrij algemeen. fiondbladwintergroen. P. rotundifólia L. Bloemkroon klokvormig-bolrond, gesloten. Meeldraden samenneigend. Kelkslippen driehoekig-eirond. Stijl korter dan de bloemkroon, recht. Bloemkroon lichtrose of wit. 0,07-0,22. 2J.. Juni, Juli. In bosschen. Vrij algemeen. Klein wintergroen. P. minor L. 14. Ranrischia Opiz. x. 1 Bladen eirond-lancetvormig, spits, fijn gekarteld-gezaagd, langer dan de steel. Stijl langer dan de bloemkroon. 0,07-0,20. ij.. Juni, Juli. In bosschen. Hummelo. (Pirola secunda L.). Ramischia. R. secunda Grcke. 15. Monótropa L. x. 1 Geheele plant bleekgeel, later zwart wordend. Stengel onvertakt, bros, met schubben bezet. Bloemen ineen dichten, knikkenden, later recbtopstaanden tros. 0,10- 0,25. 2|.. Juni—Augs. In bosschen, Zonderblad. Stofzaad. M. Hypopitys L. 104. Ericaceeën. 563 Vormen: <». g lab ra Bornh. Geheele plant kaal. Vry zeldzaam, meestin beukenbosschen. 3. hirsüta Rth. Alle deelen der bloem (vooral van binnen) en vaak de schutbladen, evenals do spil der bloeiwjjze kortbehaard. Vry ? zeldzaam, meest in dennenbosschen. Van Orobanche door de regelmatige bloem gemakkelijk te onderscheiden. CV. Pam. Primulaceeën. Sleutelbloemigen. Kelk 4-10-tandig of -spletig. Bloemkroon 4-10-tandig of -splelig, of ontbrekend. Meeldraden 4-7, voor de kroonslippen staand, soms nog 5 onvruchtbare. Vruchtbeginsel 1-hokkig, meest bovenstandig, met 1 stijl en stempel. Vrucht een doosvrucht met centralen zaaddrager. Planten veelal scherp van smaak. 1 Bladen kamvormig-veerdeelig, in het water ondergedoken. Bloemkroon met koite buis en vlakken, 5-lobbigen zoom. Hottónia 465. Bladen ongedeeld. Land- en moerasplanten .... 2 2 Bladen aan den stengel verdeeld 3 Bladen ineen wortelroset .8 3 Bloemkroon ontbrekend. Kelk lichtrose, klokvormig, 5- spletig. Bloemen inde bladoksels. Bladen meest tegenoverstaand Glaux 469. Bloemen met kelk en bloemkroon 4 4 Vruchtbeginsel half-onderstandig. Bloemkroon wit, klokvormig, met 5-deeligen zoom. Meeldraden 10, waarvan 5 zonder helmknopjes. Bladen verspreid. Samolus 469. Vruchtbeginsel bovenstandig 5 5 Bloemkroon geel, ster- of bekkenvormig, met korte buis, 5-, soms ook 6- of 7-tallig. Stengel bebladerd. Bladen meest tegenoverstaand . . . Lysimachia 464. Bloemkroon wit, rood of blauw 6 6 Bloemkroon kroesvormig, 4-spletig, kleiner dan de kelk, wit of roodachtig. Meeldraden 4. Bladen verspreid. Centünculus 46?. Bloemkroon stervormig 7 7 Bloemkroon 7-deelig, wit. Meeldraden 7 (6-8). Bladen aan het midden van den stengel bijna kransstandig. Trientalis 464- Bloemkroon 5-deelig, rood of blauw. Meeldraden 5. Bladen tegenoverstaand Anagallis 466. 8 Bloemkroonslippen niet teruggeslagen. Kroonslippen stomp, vaak ingesneden tot gespleten . . Primula 46?. 105. Primulaceeën. 564 Bloemen knikkend met teruggeslagen, spitse kroonslippen 9 9 Bloemen in schermen. Meeldraden en styi ver uitstekend. Dodecatheon 50N. Bloemen alleenstaand. Meeldraden ingesloten. Wortelstok schjjfvormig. Cy dam en SO&. 1. Trientalis Rupp. vu (vi. viii). 1 Stengel rechtopstaand. Bladen zittend, dé onderste stomp, alleenstaand, klein, de bovenste grooter, spits, ineen krans. Bloemen langgesteeld, wit. 0,05-0,30. 2}.. Mei, Juni. In bosschen en op boschachtigen, humusrijken heidegrond. Zeldzaam . Zevenster. T. europaéa L. 2. Lysimdchia Trn, Wederik, v. vi, (xvi). Kruiden met gaafrandige, tegenoverstaande of kransetandige bladen en gele bloemen, die of inde bladokaels staan öf tot trossen of pluimen vereenigd zpn 1 1 Bloemen klein (omstreeks 0,004-0,006 breed), in bladokselstandige, langgesteelde, dichte trossen, meest 6-tallig (Naumbürgia Mnch.). Stengel rechtopstaand, van boven dichtbehaard, met zwarte puntjes. Bladen meest tegenoverstaand, lancetvormig tot lijn-lancotvormig, spits, zittend met stengelomvattenden voet, met zwarte puntjes. Kelkslippen lijnvormig, spits. Bloemkroon met lijnvormige slippen, goudgeel. 0,30-0,60. 2}.. Mei—Juli. Aan waterkanten, in moerassen en veenpiassen. Vrij algemeen. (N. thyrsiflóra Rchb.). Moeraswederik. L. thyrsiflóra L. De m. compósita J. et W. is te Rotterdam gevonden. Bloemen grooter (0,007-0,02 breed). Kroonslippen breeder, zonder tanden 2 2 Stengel rechtopstaand. Bloemen in trossen of pluimen. Meeldraden bijna tot het midden, soms alleen aan den voet vergroeid 3 Stengel kruipend of opstijgend. Bloemen alleenstaand, zelden 2 bijeen, inde bladoksels. Meeldraden vrij of alleen aan den voet vergroeid 4 8 Stengel vierkant, de kanten smal-tweevleugelig, naar boven klierachtig zachtbehaard. Bladen in kransen van 3of 4, zeldzamer tegenoverstaand. Kelkslippen niet gerand. Kroonslippen klierachtig gewimperd. Bloem• kroon goudgeel, met bruinen voet. 0,60-1,20. Juni—Augs. Ver' wilderde sierplant. Den Haag, Bulteveen bij Erprath, Apeldoorn, Haarlemmermeer,’s-Gravesande. . Puntwederik. f L. panctata L. Stengel rondachtig-vierkant, zachtbehaard. Bladen tegenoverstaand, soms in kransen. Kelkslippen mét rood- 105. Primulaceeën. 565 achtigen rand. Bloemkroon goudgeel. 0,60-1,20. 2J.. Juni, Juli. Op vochtige, beschaduwde plaatsen en aan waterkanten. Algemeen. Gele veenwortel. Wilde wilg. Wederik. L. vulgaris L. De var, ö- Klinggraéffii Abrom., waarbij de bloemkroon niet gewimperd, aan den voet meest bruin gevlekt is, ia bij Beetsterzwaag, Riel (bij Tilburg), bij Euurlo en Oisterwijk gevonden. 4 Bladen rond. stomp. Bloemstelen meest korter dan het blad. Kelkslippen hartvormig-eirond. Meeldraden aan den voet vergroeid. Bloemen groot, goudgeel. 0,15- 0,45. 2).. Juni, Juli. Aan slootkanten, in vochtige weilanden en in venen. Algemeen. Penningkruid. L. Nummularia L. Bladen eirond, spits. Bloemstelen meest veel langer dan het blad. Kelkslippen lijn-priem vormig. Meeldraden vrij. Bloemkroon klein, dooiergeel. 0,10-0,45. 2).. Mei, Juni en Juli—Octr. In bosschen, op lage, vochtige plaatsen en langs beekjes. Vrij zeldzaam. Boschwederik. L. némorum L. 3. AnagAllis Trn. Guichelheil, v. Onbehaarde, eenjarige kruiden met tegenoverstaande, gaafrandige bladen en langgesteelde bloemen inde bladoksels. 1 1 Bladen zittend, eirond tot langwerpig-eirond, van onderen met zwarte puntjes. Bloemkroon even lang als of iets langer dan de kelk, menierood. zeldzaam vleeschkleurig of violet Kroonslippen meest dicht klierachtig gewimperd. 0,07-0,15. ® en 00- Mei—Herfst. Op bouwland, op zand- en kleigrond, in moeshoven en inde dninen. Vni algemeen. Roode mier. Spaansch groen. Hanetree. Roode muur. Guichelheil. A. arvénsis L. Variëteiten: |B. coerülea Schreb. met bijna klierlooze. getande bloemkroonslippen en hemelsblauwe bloemkroon is zeldzaam gevonden. y. vertici 11 ata Al 1. Bladen ten deele in kransen van 3 staand. Wormerveer, Leeuwen, Sittard. Bladen gestoeld, rond-eirond, kort-toegespitst. Bloemkroon roserood, bijna 3 & 4 maal zoo lang als de kelk. Stengel teer, draadvormig. 0,05-0,12. 2).. Mei—Sentr. In duinvlakten en op moerassige heiden en weiden. Vrij zeldzaam. , Teer guichelheil. A. tenélla L. 105. Primulaceeën. 566 4. Centünculus Dill. v. 1 Stengel rechtopstaand, niet of nitgespreid vertakt. Bladen rondachtig-eirond, zeer kortgesteeld, spits. Bloemen alleenstaand inde bladoksels, zeer kortgesteeld. Bloemkroon wit of roodachtig, alleen des middags open. 0,01-0,10. O- Jnni—Septr. Op vochtigen zandgrond. Zeldzaam . . . . Dwergbloem. C. minimus L. Deze gelijkt op Peplis Portula en ook zonder vrucht op kleine ex. van Hernlaria en Illecebrum, doch de eerste en de laatste hebben tegenoverstaande, stompe bladen. 5. Primula L. Sleutelbloem. Bakkruid. Pannekoekjes. Eierkruid. Kruiden met een wortelroset van bladen en een onvertakten stengel, die een scherm van bloemen draagt 1 1 Bladen inde Jeugd met naar boven omgerolden rand, later vlak. Kelk niet kantig. Bladen omgekeerd-eirond, langwerpig of rond, inden bladsteel versmald, met klierachtig gewimperden rand on inde jeugd dicht wit-berljpt, getand. Bloemen moest talrijk, welriekend. Bloemkroon geel, purper of bont 0,08-0,15. 2).. Maart— Mei. Sierplant uit de Alpen. Berenoor. Aurl k e 1. f P. Anrlcula L. Bladen inde jeugd met naar beneden omgebogen rand, rimpelig. Kelk min of meer duidelijk kantig ... 2 2 Bladen duidelijk gestoeld, vaak ook gelobd, de lobben getand of gekarteld. 3 Bladen kort of niet gesteeld, niet duidelijk gelobd. Kelk na den bloeitijd niet of nauwelijks vergroot ... 4 S Kelk opgeblazen, aan den voet broed, afgeknot. Bladen 7-9-lobbig, ingesneden gekarteld. Bloemen schermvormig of in kransen, tot een tros vereenigd. Kroonslippen kort uitgerand, omgekeerd hartvormig. Bloemen rosé, wit of purper. 0,15-0,85. 2f. Janr.—Deer. Kamerplant uit China. Chineesche sleutelbloem. •}• P. sinéusis Lindl. Kelk aan den voet versmald, kegelvormig, naar boven zeer verwijd en zich na den bloeitijd meest vergrootend. Kelkslippen gaafrandig, spits. Bladen iets gelobd, meest getand. Bloemen in schermen, rood, lila of wit. 0,40-0,90, tj.. Janr.—Deer. Kamerplant uit China. Kegelsleutelhloern. f P, obeónica Hance. 4 Bladen beneden bebaard. Kelk even lang als of bijna zoo lang als de kroonbnis 5 Bladen geheel kaal. Kelk 1/2 a 1/3 maal zoo lang als de kroonbuls. Bladen bijna zittend, omgekeerd-eirond. Bloemen in tot een tros vereenigde 3-6- bloemige kransen, purper. 0,30-0,45. 2p Mei, Juni. Sierplant uit Japan. f P. japónlca A. Gr. 5 Zoom der bloemkroon verdiept, klokvormig samenneigend, dooiergeel met 5 oranje-gele vlekken aan de keel. Kelk opgeblazen, wit, met eironde, kort-toegespitste tanden. Bloemstelen en kelken dunviltig. 0,15-0,30. 2j.. April—Juni, ook Herfst weer. Op hoogen zandgrond, ook in 105. Primulaoeeën. 567 vochtige weilanden en bosschen. (P. veris a. officinalis L.). Ook als sierplant. Vrij algemeen. Gewone sleutelbloem. P. officinalis Jacq. Zoom der bloemkroon vlak, afstaand. Bloemkroon lichtgeel met donkeren ring van vlekken aan de keel. Kelktanden lancetvormig, toegespitst 6 6 Scherm op een verlengden bloemstengel. Bloemstelen kortbehaard (haren slechts even lang als de dwarsdoorsnede der bloemstelen), meest naar eene zijde hangend. Bladen plotseling inden gevlengelden steel versmald. Bloemkroon 0,012-0,018 breed. 0,15-0,30. 2).. Maart—Mei, ook Herfst weer. In vochtige bosschen, drassige weilanden en uiterwaarden, vrij zeldzaam (P. veris /3. elatior L.). Ook als sierplant, met bloemen in allerlei kleuren. Slanke sleutelbloem. P. elatior Jacq. De bastaard van P. officinalis met P. elatior (P. media Peterm.), is te Geulle en Mariënweerd (Z.-L.) gevonden. Bloemen langgesteeld, alleenstaand, wortelstandig, zelden een scherm op een langoren of kortoren bloemstengel. Bloemstelen dichtbebaard (haren langer dan de dwarsdoorsnede der bloemstelen), rechtopstaand. Bladen langzamerhand versmald inden gevlengelden steel. Bloemkroon 0,02-0,03 breed. 0,05-0.15. Zj.- Maart, April. In bosschen, tusschen hakhout. Vrij zeldzaam. Ook als sierplant, met bloemen in allerlei kleuren. (P. veris y. acaulis L.). Stengellooze sleutelbloem. P. acaulis Jacq. Btl de var. 3. cauléscens is een korte bloemstengel. Moosbosch (Walcheren), Aerdonhout. 6. Dodecatheon L. v. 1 Bladen eirond langwerpig, ongeiyk getand, wortelstandig. Scherm veelbloemig. Bloemen knikkend, lila. Meeldraden van onderen vergroeid. 0,20-0,30. Mei, Juni. Sierplant uit N.-Amerika. Twaalfgodenkruid, f D. Meadéa L. 7. Cyclamen L. v. 1 Bladen nier vormig, byna cirkelrond, iets gekarteld, van onderen purper. Kolkslippen spits. Stijl nauwelijks uitstekend. Bloemen purper, welriekend. 0,08-0,15. Augs., Septr. Sierplant uit de Alpen. Europeesch varkensbrood. f C. earopaeam L. Bladen hartvorraig-eirond tot langwerpie, ongelijk gekarteld, gevlekt. Kelkslippen stomp. Stijl uitstekend. Bloemen wit met purperkleurige buis, welriekend. 0,08-0,15. Febr.—April. Kamerplant uit Griekenland. Perzisch varkensbrood. f C péralcam MUI. 8. Hottónia L. v. 1 Bladen ondergedoken. Bloemen ineen ejndstandigen, ijlen 105. Primulaceeën 568 tros. Steel van den tros en de bloemstelen en kelken klierachtig-behaard. Bloemkroon wit of bleekrose, keel geel. 0,15-0,45. 2).. Mei, Juni. In slooten, poelen en op moerassige gronden. Algemeen. Pinksterbloem. Water violier. H. palüstris L. 9. Sdmolus Trn. v. 1 Bladen spatelvormig-omgekeerd-eirond, verspreid, iets vleezig, de onderste ineen roset. Bloemen klein, in een eindolingschen, ten laatste verlengden tros. Bloemkroon wit, keel geel. 0,05-0,45. 2}.- JnH—Herfst. In venen en moerassige hooilanden. Vrij algemeen. Waterpunge. S. Valerandi L. 10. Glaux Trn. v. 1 Stengel dieht-bebladerd. Bladen klein, langwerpig-laneetvormig tot spatelvormig-elliptisch, iets vleezig, meest tegenoverstaand. Bloemen alleenstaand, zittend inde bladoksels, lichtrose. 0,025-0,15. 2j_. Mei, Juni. Op zilten kleigrond. Vrij algemeen. Melkkruid. G. man'tima L. O VI. Fam. Plumbaginaceeën v. Kelk vliezig, ö-10-landig of -slippig. Bloemkroon 5-bladig of -deelig. Meeldraden 5, voor de kroonslippen staand. Vruchtbeginsel 1-hokkig met 5 stijlen of 1 stijl en 5 stempels. Vrucht meest een hlaasvrucht. 1 Bloemkroon diep 5-deelig of 5-bladig. Stijlen geheel of bijna geheel vrij 2 Bloemkroon trompetvormig, met 5-spletigen zoom. Stijlen tot aan den top vergroeid, met 5 stempels Pliimbago JJI. 2 Stengel niet vertakt. Bloeiwijze hoofdjesachtig, aan den voet met een naar beneden gerichte, cylindrische scheede. Stijl behaard Arméria a»9. Stengel vertakt. Bloeiwijze scherm-pluimvormig, uit naar één zijde gerichte aren samengesteld. Stijl kaal. Stat i c e ar». 1. Arméria ’Willd. Strandkruid. Spaansch gras. Kruiden met een wortelroset van bladen, een onbebladerden 106. l’lumbaginaceeën. 569 stengel en een eindelingach hoofdje van rosé of lila-kleurige bloemen 1 1 Bladen lijnvormig, gaafrandig, spits of stomp, met gewimperden voet en van onderen uitstekende middennerf. Steel der bloeiwijze 4-6-maal zoo lang als de bladen, kaal. Schutbladen met droogvliezigen rand, de buitenste langwerpig-driehoekig, door de uitstekende, groene middenstreep stomp toegespitst, voor het opengaan der bloem langer dan de andere, de binnenste eirond, breedvliezig gerand, stomp afgerond. Kelkbuis alleen aan de kanten behaard, Bloemen rosé, zelden purper of wit. Kelkslippen kort genaaid. 0,30-0,45. 2}.. Mei—Herfst. Op zilte gronden tusschen het gras, aan zeedijken, op vochtige zandgronden vrij algemeen, ook gekweekt en verwilderd. (Statice elongata Hoffm ). Engelsch gras. A. vulgaris Willd. De var. 0. m anti ma Mi 11. (A. maritiraa Willd.) wordt niet hooger dan 0,35. Bladen meest stomp, alleen gewimperd of bovendien kort behaard. Steel der bloeiwpze kort-behaard, 2-3-maal zoo lang als de bladen. Buitenste omwindselbladen kort-driehoekig. de groene raiddenstreep weinig boven den vliezigen rand uitstekend. Kelk vaak ook tusschen de kanten behaard. Bloemkroon meest lila. 2J.. Juni, Juli, soms weer Augs., Septr. Op weiden aan het zeestrand en inde duinen. Yr\j algemeen. 2. Statice L. Lamsoor. 1 Kelkzoom 5-lobbig. Vrucht niet openspringend. Bladen langwerpig-omgekeerd-eirond tot langwerpig-lancetvormig, inden steel versmald, aan weerszijden met duidelijke zijnerven, stekelpuntig, gaafrandig, kaal, lederachtig. Takken der bloeiwpze rond. Schutbladen spits, alleen de bovenste met bloemen. Bloemen dicht opeenstaand. Bloemkroon blauw-violet. 0,20-0,50. 2).. Augs. Op zilte klei. Vrij algemeen. Soms ook sierplant. Schapenoor. Limoenkruid. Lamsoor. 8. Limónium L. Kelkzoom groot, geplooid. Vrucht zich aan den top openend. Bloemdragende takken gevleugeld of 2-snedig 2 2 Bladen bochtig tot liervorraig veersplotig. Stengelvleugels breed, aan den voet der takken in lancetvormige, stompe aanhangsels uitloopend. Binnenste schutblad fijn 2-3-puntig. Kelk wit of blauw, diep 5-lobbig. Bloemkroon geel. 0,30-0,35. O- Juli, Augs. Uit Egypte. Rijswijk (G.). S. Thoufnl Viv. Bladen liervormig veerspletig. Stengelvleugels gekroesd, aan den voet der takken in lancetvorraige aanhangsels uitloopend. Binnenste schutblad fijn 3-puntig. Kelkzoom wit, rosé, afgeknot, iets gekarteld. Bloemkroon blauw, rosé of wit. 0,20-0,30. O- Juli—Septr. Uit Z.-Europa. Aangevoerd. Rotterdam S. siuuata L. 106. Plumbaginaoeeën. 570 3. Plumbago Trn. 1 Stengel aangedrukt behaard en beschubd. Bladen omgekeerd-eirond, spits, met kleine schubbetjes, gewimperd. Bloemen in dichte bundels. Kelk gewimperd, zondor klieren. Bloemkroon blauw, later violet. 0,80-0,60. tj.. Augs., Septr. Sierplant uit China. Lady Larpent’s loodkruid. f P. Larpéntae Llndl. CVII. Fam. Oleaceeëll. Olijfachtige n. n. Heesters of hoornen, met meest tegenoverstaande bladen. Kelk 4-8- tandig of -deelig of ontbrekend. Bloemkroon 3-4-hladig of -deelig of ö-8-slippig of ontbrekend. Meeldraden 2. Vruchtbeginsel 2- hokkig, met 1 stijl en gespleten stempel. 1 Bladen enkelvoudig 2 Bladen samengesteld of 3-tallig, na de bloemen verschijnend 5 2 Bloemen voor de bladen verschijnend, geel. Kelk 4-deelig. Forsythia S3S. Bloemen tegelijk met of na de bladen verschijnend . . 3 3 Kelk 3-4-deellg. Bloemkroon kort trechtervormig, met een zoom met 4 lijnvormige slippen. Kleine boom Chionanthus S3t. Kelk 4-tandig of gaaf. Bloemkroon 4-slippig. Buis langer dan de kelk. Heesters 4 4 Bloemkroon trechtervormig, wit, niet riekend. Vrucht een bes Ligüstrumjr?*. Bloemkroon trompetvormig, lila, blauw, zelden wit, meest stork riekend. Doosvrucht Syringa S3S. 5 Bloemkroon 2- of 4-bladig of ontbrekend. Kelk 4-deelig of ontbrekend. Vrucht een 1-2-hokkige vleugolvrucht. Bladen (meest) geveerd Boomen . Fraxinus ssa. Bloemkroon 6-Jobbig. Bladen 3-tallig. Bloemkroon trompetvormig, geel. Vrucht een bes. Heester Jasrainum 573. 1. Chionanthus L. 1 Bladen eirond tot langwerpig-lancetvormig. Bloemen in slappe trossen, wit Vrucht een eenzadige bes. 2,00-5,00. Ij. Augs., Septr. Sierboom uit Virginië . . . Sneeuwvlokkenboom. *J*C. vlrglnica L. 2. Ligüstrum L. I Bladen meest elliptisch, gaafrandig, kaal, iets lederachtig. Jonge takken behaard. Bloemen ineen eindelingsche, dichte pluim. Bloemkroon wit. Bes zwart, zeldzamer groen 1,20-3,00. Juni, Juli. In kreupelhout, vooral naar den duinkant. Vrij algemeen. Aangeplant als heggen en in parken. Augustus. Hegyesering. Liguster. L. vulgare L. 107. Oleaoeeën. 571 107. Oleaceeën, Du var. 3- Ebbingénse Stomps, met helder gele bloemen met een bruine tint is by Zandvoort gevonden. Bladen eirond, kaal. Jonge takken onbehaard. Bloemen in lange, losse, rjjkbloemige pluimen. Bloemkroon wit. Vrucht een omgekeerd eironde bes. 1,30-3,00. Ij. Juli, Augs. Sierheester uit Japan. Japansche liguster, f L. Japónlcum Thnnb. 3. Syringa L. Sering. 1 Bloemen duidelijk gestoeld. Bloemsteel langer dan de kelk 2 Bloemen zeer kort- of ongesteeld, meest opeengedrongen. Bladen van onderen lichter 4 2 Bladen mot hartvormigen voet, breed-eirond, toegespitst, gaafrandig, kaal. Zoom der bloemkroon iets verdiept. Bloemkroon blauwachtig, lila of wit. 3,00-6,00. Ij. Mei, Juni. Sierstruik uit Hongarije, soms verwilderd. Sering, f S. vulgaris L. Bladen aan den voet versmald 3 3 Bladen eirond-lancotvorraig. toegespitst. Zoom der bloemkroon vlak. Bloemkroon roodachtig of lila. 3,00-4,50. Ij. Mei, Juni. Sierstruik uit China. (S. rothomagénsis Renault.). Chineesche sering, f S. chinénsis Willd. Bladen lancet vormig, met broederen voet, soms veerspletig ingesneden (S. laciniata). Zoom der bloemkroon iets verdiept. Bloemkroon blauwlila of wit. 1,50-3,00. Mei, Juni. Sierstruik uit Perzië. Fransche sering, f 8. pérsica L. 4 Bladen langwerpig, spits, iets vleezig, van boven donkergroen, met van onderen niet vooruitspringende nerven. Zoom der bloemkroon iets verdiept. Bloemkroon violet-blauw. 2,00-3,50. Juni. Sierstruik uit Hongarije . . Hongaarache sering, f S. Josfkaa Jacq. Bladen langwerpig of langwerpig-lancetvormig, van onderen met vooruitspringende nerven. Zoom der bloemkroon vlak. Bloemkroon wit, iets roodachtig. 2,00-3,50. Juni. Sierstruik uit het Hiraalayagebergte. Himalaja sering, f S. Emódi Walli*. 4. Forsy'thia Vahl. 1 Bladen langwerpig, inden steel versmald, behalve het onderste derde deel gezaagd, donkergroen, na de bloemen te voorschijn komend. Bloemen meest in paren, aan de rechtopstaande takken. Kelkslippen eirond, spits. Bloemen geel. 1,20-1,80. b. Maart, April. Sierstruik uit China. Recht Chineesch klokje, f P. viridfssima Lindl. Bladen tegenoverstaand of in kransen van 3-4, gaaf of 3-tallig, veerdeolig. Bloemen aan overhangende takken, geel. 1,00-3,00. Maart, April. Sierheester uit China en Japan. Hangend Chineesch klokje, f F. suspéusa Vahl. 5. Fraxinus Trn. Esch. 1 Bloembekleedsels dubbel. Knoppen grljsviltig. Blaadjes 7-9, gestoeld, langwerpig tot langwerpig-lancetvormig, toegespitst, gekarteld-gezaagd, van onderen langs de middennerven behaard. Bloemen in pluimen, tegelijk met de bladen verschijnend. Vrucht lijnvormig, rechtopstaand. Bloemkroon witachtig. 6,00-9,00. h ■ Mei. Z.-Europa. Pluimesdi. Mannaesch. f F, Ornue L. Bloemdek ontbrekend Knoppen zwart, fluweelachtig. Blaadjes 9-13, bijna zittend, langwerpig-lancetvormig, toegespitst, klein gezaagd, van onderen aan den voet behaard. Bloemen vóór de bladen verschijnend, in 572 pluimvormige bloeiwijzen. Vruchten overhangend, Irjnvormig-langwerpig. Helmknopjes donkerrood. Takken aschgrauw, zeldzamer geel (P. aürea) of roodachtig. De vorm met hangende takken is P. pénd u 1 a Va h 1., treureseh, 18,00-36,00. b- April, Mei. In bosschen, langs wegen. Vrij algemeen. Vaak aangeplant. Esch. F. excélsior L. Bladen meest enkelvoudig, eirond, onregelmatig-gezaagd of aan den voet geveerd. (F. monophylla Desf.) Als sierboom de variëteit. f F. heterophy'lla Vahl. 6. Jasminum Trn. t Bladen tegenoverstaand, 3-tallig. Blaadjes eirond, spits. Bloemen voor de bladen verschijnend, alleenstaand, groot <0,022 lang), aan den voet beschubd, geel. «lippen 6, stomp. Ingesneden. 0,60-1,00. Tj. Deer., Janr. Sierheester uit N.-China. Vroege jasmijn, f J. nudltlórum Llndl. CVIII. Fam. Ebeuaceeën. xxu. Heesters of boomen, meest 2-huizig. Kelk 3-6-spletig. Bloemkroon bijna lederachtig, 3-6-spletig. Meeldraden meest 16 (8-veel), beneden vaak vergroeid. Vruchtbeginsel 3-12-hokkig met evenveel stijlen. Vrucht een bes. 1 Tweehuizig. Bloemkroon 4-6-spletig. Meeldraden meest 16 (8-50), beneden 2 aan 2 verbonden Dióspyros 533 1. Dióspyros L. 1 Heester of boom. Bladen langwerpig, lang toegespitst, van onderen zachtbehaard. Bloemen okselstandig, alleenstaand, de kleinere mannelijke 1-3 bijeen. Kelk 4(-s)spletig. Bloemen geelachtig, met purperkleurige Slippen. Bessen zoo groot als een kers, zwartblauw. 3,00-10,00. p. Juni—Augs. Sierboom uit Z.-Europa. Lotusboom. -j- 1). Lotos L. CIX. Pam. Styraceeën. Heesters of boomen met tweeslachtige bloemen. Kelk (4-)5-slippig. Bloemkroon 5-{4-7-) slippig, klok- tot bijna stervormig. Meeldraden 8, 10 of veel, vrij of 1- of meerbroederig. Vruchtbeginsel boven- of half of geheel onderstandig, 2-5-hokkig met 1 stijl. Vrucht meest besachtig. 1 Bloemkroon 4-tandlg tot 4-deelig, klokvormig. Meeldraden 8-16. vaak beneden verbonden. Vrucht een gevleugelde dopvrucht. Halésia 533. 1. Halésia Ellis, xi. 1 Bloemen hangend, wit. Bladen eirond-lancetvormig, toegespitst, fljngezaagd. Bloemkroon 4-splotig. Meeldraden 12. Vrucht met 4 vleugels. 2,60-4,60. I). Juni, Juli. Uit (larolina. Sneeuwklokjesboom. -f H. tetrdptera L. 108. Ebenaoeeën.—lo9. Styraceeën. 573 CX. Fam. Gentianaceeën. Gentiaanachtige n. Bladen meest tegenoverstaand. Kelk 5(4-8 )-spletig of -tandig. Bloemkroon 5(4-8)-slippig. Meeldraden 6(4-8), afwisselend met de kroonslippen. Stamper 1, 1-hokkig met wandstandige zaadlijsten, met 2 geheel of ten deele vergroeide stijlen. Doosvrucht met 2 kleppen openspringend. Planten veelal bitter van S7iiaak. 1 Bladen enkelvoudig, tegenoverstaand. Landplanten . . 2 Bladen drijvend of 3-tallig, verspreid. Moeras- en waterplanten 5 2 Stijl draadvormig, duidelijk van het vruchtbeginsel afgescheiden 3 Stijl kort of ontbrekend. Bloemkroon klok-, trechter- of trompetvormig met 4-9-spletigen zoom, de slippen zonder honiggroefjes Gentiana ass 3 Meeldraden 4. Bloemkroon met 4-spletigen zoom, geel. Stempel 2-lobbig. Bloemen alleenstaand. Klein plantje. Cicé n d ia as». Meeldraden 5-8. Bloemen in bijschermen 4 4 Bloemkroon met 5-deeligen zoom, rood, zelden wit Meeldraden 5. Helmknoppen na den bloeitijd schroefvormig gedraaid. Stempel 2-lobbig . . Erythraéa ass Bloemkroon met 6-8-deeligen zoom, goel. Meeldraden 6-8 Helmknoppen na den bloeitijd slechts weinig gedraaid. Stempel 2 maal gegaffeld. Chlóra SSS. 5 Bloemkroon trecbtervormig, met gebaarden zoom. Vruchtbeginsel aan den voet dooreen gewimperden klierring omgeven. Moerasplanten . . . Menyanthes as4. Bloemkroon stervormig, met gebaarde keel. Vruchtbeginsel aan den voet met 5 klieren, die met de meeldraden afwisselen. Waterplanten. Limnanthemum as4. 1. Limnanthemum Gmel. v. 1 Bladen drijvend, langgesteeld, bijna cirkelrond met bartvormige insnijding. Bloemen schermachtig, inde bladoksels. Bloemkroon goudgeel, slippen met een donkerder middenstreep. 0,90-1,50. 2).. Juli—Septr. In slooten, grachten, vaarten. Vrij algemeen. (Villarsia nympbseoides Vent.). . Watergentiaan. L. nymphaeoides Lk. 2. Menyanthes Trn. 1 Bladen 3-tallig, langgesteeld, wortelstandig. Blaadjes omgekeerd-eirond, bijna zittend. Bloemen ineen lang- 110. Gentianaceeën. 574 gesteelden tros. Bloemkroon roodachtig-wit. 0,15-0,30. 1). Mei, Juni, soms Octr. weer. In veenstreken. Vrij algemeen. Waterklaver. Waterdrieblad. M. Irifoliata L. 8. Chlóra L. Bitterllng. vin. Onbehaarde, blauwgroen berijpte kruiden met rechtopstaanden stengel, gaafrandige bladen en bloemen in gestoelde bijschermen. Wortelbladen in een roset, de overige tegenoverstaand. Bloemkroon geel ] 1 Steugelbladen ovaal-driehoekig, over bun geheele breedte aan den voet vergroeid. Kelkslippen lijnvormig, korter dan de bloemkroon. Kroonslippen langwerpig, stomp. Bloemkroon geel. 0,20-0,80. ©. Mei—Septr. Oöstvoorne Zomerbitterling. O. perfollata L. Stengelbiaden ovaal of ovaal-lancetvormig, alleen aan den afgeronden voet vergroeid. Kelkslippen Ipn-lanoetvormlg, omstreeks even lang als de bloemkroon. Kroonslippen tamelijk spits. Bloemkroon geel. 0,10-0,40. Q. Augs.—Octr. Oostvoorne, Staalduin, ’s Gravenhage. Herfstbitterling. C. seróüna Kuch. 4. Gentiana Trn. Gentiaan, v. Onbehaarde kruiden met tegenoverstaande, gaafrandige bladen (de wortelstandige vaak een roset vormend) en gekleurde, meest groote, rechtopstaande bloemen 1 1 Keel der bloemkroon van binnen kaal, de slippen zonder franje 2 Keel der bloemkroon van binnen gebaard of de kroonslippen met franje 4 2 Stempels gescheiden, kaal, later teruggebogen. ... 3 Stempels dichtopeenstaand, gewimperd. Bladen ijirond tot lancetvormigeirond, 1-3-nervig. Bloemen groot,, alleenstaand, eindehngs. Bloemkroon knots-klokvormig, tot Helpiknopjes ruèest vergroeid Bloemen azuurblauw met mbtfblaüwfe puhtjesrQ,lo-0,15 H-. Mei-Juli. Sferplany^tttf^JÖjJon-.- ..... f acanlls Lj 3 Bloemen inde bovenste bladen en aan den top van den stenjWbTh/kransep. Bloemkroon van buiten blauw-grijs, hemelsblauw, 4-spletig, met een knotsvormigeVbfiis. Onderste bladen aan den voet ineen lange scheed© vergroeid. Stengel dichtbebladerd. 0,07-0,45. 2}.. Juni—Augs. In duinvalleien, alleen tusscben Wassenaar en ’s Gravenhage. Kruiswortel. Maldegeer. Kruisgentiaan. G. cruciata L. Bloemen alleenstaand of 2 bijeen inde bladoksels of eindelings. Bloemkroon klok-trechtervormig, naar boven verwijd. Bladen 1-3-nervig, lijn-lancet- tot lijnvormig. Kelkbnis nauwelijks langer dan de kelkslippen. Stengel zijstandig. Bloemkroon donker hemelsblauw, van buiten met 5 groene strepen, zelden wit. 0,15-0,60. 2).. Juli— 110. Oentianaceeën. 575 Septr. Op vochtige plaatsen in heide- en veenstreken. Algemeen Blauwe klokjes. Duizendschoon. Klokjesgentiaan. G. Pneumonanthe L. Bloemen meest alleenstaand, zittend, inde oksels der bladen en eindelings. Bloemkroon knots-klokvormig. Bladen niet vergroeid, eirond-lancetvormig, lang toegespitst, 3-5-nervig, Bloemen blauw of wit. 0,20-1,00. 4- Augs., Septr. Sierplant uit de Alpen. Zijdeplant gentiaan, f fi. agclepiadea L. 4 Slippen der bloemkroon zonder franje 6 Slippen der 4-spletige bloemkroon mot lange franje aan de onderste helft. Stengel 1-bloemig of met eenigeeenbloemige takken. Bladen lijnvormig, spits. Doosvrucht langgesteeld. Bloemkroon groot, biauw. 0,08-0,25. 24. Augs.—Octr. Eys-Wittem, Vaals. Franje gentiaan. G. clliata L 5 Kelk bijna tot aan den voet 4-deelig. Kelkslippen ongelijk, de 2 buitenste breed-elliptisch. Bloemkroon 4- spletig, violet, zelden geelachtig-wit. Stengel aan den voet met bruine, vliezige overblijfsels van bladen. Wortelbladen en onderste stengelbladen otngekeerdeirond. 0,025-0,20. Q. Augs.—Octr. Op droge, zonnige, grazige plaatsen inde hoogere streken en inde duinen. Vrij zeldzaam . Veldgentiaan. G. campéstris L. Kelk en bloemkroon 5-spletig 6 6 Bloemkroon klein (0,015-0,018 lang), klokvormig, roodlila, zelden geelachtig-wit. Doosvrucht zittend. Stengel door bruine vliezige overblijfsels van bladen omgeven. Wortelbladen tong- of spatel vormig. Kelkslippen lijnlancetvormig, bijna gelijk. 0,025-0,80. Q Augs.—Octr. In duinvalleien. Vrij zeldzaam. Slanke gentiaan. G. Amarélla L. Bloemkroon grooter (0,025-0,035), naar boven verwijd, lilablauw, soms witachtig, vaak met witte buis, zelden geheel wit of geel. Doosvrucht duidelijk gestoeld. Middelste stengelbladen spits. Bloeiwyze trosvormig. Kelkslippen driehoekig, lang-toegespitst, vaak met omgerolden rand, langer dan de kelkbuis, hare randen langs de buis als groene ribben neerloopend. 0,025-0,45. O* Augs.—Octr. Z.-Limburg. ook Roermond. Duitsche gentiaan. G. ge rm unica Wllld. 5. Cicéndia Adans. iv. 1 Stengel zeer dun. Bladen langwerpig tot lijnvormig. Bloemen alleenstaand, eindelings, langgesteeld, zeer klein. Kelk 4-tandig, met driehoekig-lancetvormige tanden. Bloemkroon geel, wit of rosé. 0,024-0,15. 0. Juli—Octr. Op lagen hei- en veengrond en vochtigen zandgrond. Vrij algemeen. Draadgentiaan. C. filifórmis L. Van Sagina on Moenchia, waarmede z\] wel verward kan worden, onderscheidt z\] zich door de gele, vergroeidbladige bloemkroon en den slechts 4-tandigen, niet gedeelden kelk. 110. Gentianaceeën. 576 6. Erythraéa Rich. Duizendguldenkruid. Centauris. v. Tweejarige, bittere kruiden met rechtopstaanden, vierkanten, vertakten stengel, tegenoverstaande, gaafrandige bladen en bij schermen van kleine roode of witte bloemen. Wortelbladen vaak ineen roset, de stengelstandige altijd zittend . . 1 1 Onderste bladen een roset vormend. Zoom der bloemkroon tamelijk vlak 2 Onderste bladen geen roset vormend. Stengel galïelvormig vertakt. Bladen langwerpig-eirond tot eirond. Kelk bij het opengaan even lang als de kroonbuis. Bloemkroon donkerrose. 0,01-0,15. ©• Juni— Octr. In duinvalleien en op vochtigen, grazigen zandgrond. Vrij zeldzaam. Praai duizendguldenkruid. E. pulchélla Fr. 0 o B'oemkroou kleiner en donkerder dan bi) de 2 andere soorten. & Stengelbladen langwerpig-eirond tot lijn-lancetvormig, meest 5-nervig, met gladden rand. Bloemen der bijschermen bijna alle even hoog. Kelk bij het opengaan half zoo lang als de kroonbuis. Bloemkroon rosé. 0,15-0,30. OO en O- Juli—Septr. Vindplaatsen als de vorige. Vrij algemeen. Duizendguldenkruid. E. Centaüreum Pers. Magere, smalbladige vormen, vooral inden herfst na het afmaaien van den hoofdstengel, komen in uiterlvjk vaak met E. 1i 11 ora 1 is overeen.1 ötengelbladen lijnvormig, meest 3-nervig, met getanden, vrij gladden rand. Bloemen der bijschermen op verschillende hoogte staand. Kelk bij het opengaan even lang als de kroonbuis. Bloemkroon rosé. 0,07-0,45. 0 en OO Juli—Septr. In duinvalleien. Vrij algemeen. (E. linariifolia Koch). Strandduizendguldenkruid. E. littoralis Fr. CXI. Fam. Apocynaceeën. Maagdepalmachtigen. v. Kelk 5-deelig. Bloemkroon 5-slippig. Meeldraden 5. Stuifmeel poedervormig. Stamper 1, 2-hokkig, met 1 stijl en 2-lobbigen stempel, of 2, ieder 1-hokkig. Vrucht 1 of 2 kokervruchten. Veelal giftig! 1 Bloemkroon trechtervormig, aan de keel verwijd, met 5-deeligen zoom, blauw, zelden wit. Vruchtbeginsels 2, met gemeenschappelijken stijl . . . . Vin c a sas. Ueukels, Schoolflora, 16e druk. 37 111. Apocynaceeën. 577 Bloemkroon trechtervormig, met 5-lobbigen zoom, rozerood, zelden wit. Vruchtbeginsel 1 Nenums 7S. 1. Vinca L. Maagdepalm. 1 Niet bloeiende stengels liggend, de bloeiende takken rechtopstaand. Bladen kortgesteeld, langwerpig tot lancetvormig, kaal. Bloemen alleenstaand. Kelk kaal. Bloemkroon lichtblauw, zelden wit. 0,15-0,30. 2).. April, Mei. Op belommerde plaatsen, aan heggen en slootkanten. 1 Vrij algemeen. Ook gekweekt in tuinen. Maagdepalm. V. minor L. Niet bloeiende stengels liggend en wortelend, de bloeiende Bladen eirond, naar voren versmald, beneden afgerond of nartvornug, langer gestoeld, aan den rand fijn gewimperd. Bloemkroon Scooter dan bil de vorige, wat meer violet. 0,30-0,40. %■. Maart—Juni. Gekweekt als sierplant, soms ook bontbladig. By Oud-Yalkonburg verwilderd. Groote maagdepalm. j V. major L. 2. Nérium L. 1 Altijdgroene heester. Stengel rechtopstaand. Bladen lederachtig stijf, 1 glanzend groen, gaafrandig, lancetvormig. Bloemen in eindehngsche tuilen, welriekend, rose-rood, zelden wit. 1,50-3,00. b. Juli, Augs. Sier- j plant, soms ook bontbladig . . . . Oleander, f N. Oleander h. CXII. Fam. Asclepiadaceeën. Kelk 5-deeiig. Bloemkroon 3-spletig. Meeldraden 5, eenbroederig, aan den stijl zittend, met aanhangsels aan dehehnknoppen. Vruchtbeginsels 2, met 2 stijlen en 1 koekvormigen stempel. Stuifmeel in klompjes. Kokervruchten. Zaden met kuif. Veelal giftig! 1 Bloemkroon stervormig. Helmknopjes van buiten met aanhangels, die tot een viifspletigen krans vergroeid zijn. Stempel met een kort puntje. Vincetóxicum JJS. Bloemkroon met teruggeslagen slippen. Aanhangsels der helmknoppen gescheiden, mutsvorraig, van binnen met een hoorntje, stempel zonder puntje Asclépias S7&. 1. Vincetóxicum Mnch. 1 Bladen kortgesteeld, toegespitst, gaafrandig, hartvormig-eirond-langwerpig, de bovenste langwerpig-lancetvormig. Bloemen in schermen naast ae bladoksels. Bloemkroon kaal, wit. Krans der helmknopjes geelachtig. 0,80-1,20. 21*. Mei—Augs. Gaasterland, Maastricht, &t. Geertruid. (Cyndnchum Vincetóxicum R. Br.). Engbloem. Y. officinale Mnch. 2. Asclépias L. 1 Bladen tegenoverstaand of kransstandig • • • • t Bladen verspreid, langwerpig-lancetvorraig, stomp, met een stekelpuntje, wollig. Schermen oindelings. Bloemen oranje, welriekend. o,Bü-o,bü. 2L. Juli—Septr. Sierplant uit N.-Amerika. Knolzijdeplant. f A. tuberosa L- 112. Asolepiadaoeeën 578 2 Stengel naar boven, evenals de steel van het scherm, kort-grys-behaard knikkend. Bloemkroon vleeschrood, sterk riekend. 0,90-1,60 2l’ Junif"Augs' Sier Plant uit Noord-Amerika en bij Haarlem, Bloemendaai en Oud-Valken burg verwilderd. Vergiftig! ü. i«. i , Zydeplant. fA. cornnti Des, Plant kaal of iets behaard. Bladen kortgesteeld, langwerpig-lancetvormig met stompen voet, kaal, tegenoverstaand of in kransen van 3. Schermen rechtopstaand. Bloemkroon vleeschrood. 1.00-1.60. 21 Juli Septr. Sierplant uit N.-Amerika. Roode zydeplant. -j- A. IncarnAta L. CXIII. Pani. Conyolvulaceeën. Winden, v. Stengel meest windend. Kelk en bloemkroon 4-5-lobbig of -spletig. Meeldraden 5. Vruchtbeginsel 2- of 4-hokkig, op een schijf zittend., met lof 2 stijlen en stempels. Vrucht een doosvrucht met een bepaald aantal zaden. 1 Stengel bebladerd. Bloemen groot of vrij groot. Kelk 5-deelig. Bloemkroon klok-trechtervormig. ... 2 Stengel bladloos. Bloemen zeer klein, in kluwens. Kelk 4-5-spletig. Bloemkroon klok- of kroesvormig, 4-5-spletig. Stijlen 2. Doosvrucht 2-hokkig, meest 4-zadig. _ Cuscüta ast. 1 Vruchtbeginsel volledig of onvolledig 2-hokkig. Hokjes 1- of 2-zadig. Stempel 2-lobbig of 2-deelig. , Convolvuluß f;». 8 joli!jdlg ®-4-hokkig- Hokjes 1- of 2-zadig. Doosvrucht. 3 Meeldraden uit de bloemkroon stekend. Bloemkroon trompotvormig met gevouwen, 5-lobbigen zoom Quamoclit SSO Meeldraden inde bloemkroon opgesloten. Bloemkroon klok- en trechtervormig met 5 plooien Ph arbitis SSO. De familie der Con vol vul aceeën wordt in 2 onderfamiliën verdeeld nl. de Convolvuleeën (gesl. Convolvulus, Quamoclit, Pharbitis) en deCuscuteeën (gesl. Cuscnta). 1. Convólvulus L. Winde. Fispotje. Bewinde. Kruiden met veelal klimmenden stengel, verspreide bladen en eind- of okselstandige bloemen 1 Schutbladen groot, den kelk bedekkend. .... 2 Schutbladen klein, van de bloemen verwijderd. Stempel 2-deelig. Doosvrucht volledig 2-hokkig 5 i Stengel windend. Bladen spits, met hart- of pijlvormigen voet. Bloemstelen niet of bijna niet gevleugeld . '. 3 Stengel niet of nauwelijks windend 4 118. Convolvulaceeën. 579 3 Plant kaal. Bladen met pijlvormigen voet met afgeknotte oortjes. Schutbladen hartvormig-eirond, spits, weinig langer dan de kelkslippen. Bloemkroon sneeuwwit, soms rosé. 1,50-3,00. 2)-. Juni—Herfst. In kreupelhout en heggen. Algemeen. Heggewinde. Draai. Groote winde. Slinger roos. Windsel. Klimop. Valbloem. Haagw i n d e, C. sépium L. Plant korthohaard. Bladen aan den voet hart- of hart-rtjvoi' bladen breed hartvormig-eirond, Btomp of stekolpuntig, 1 2 mMI zoo lane als de kelkslippen. Bloemkroon rosé. 1,50-3,00. 3).. Juli tiensi,. Sierplant uit de kustlanden der Middellandsche Zee, Bfl Noordwpk en Voorschoten gevonden. (C. Dahuricus Sima.). Gestroepte winde, f C. silvéstrls WUld. var. rosens sl“8- 4 Bladen niervormig, stomp. Bloemstelen gevleugeld kantig. Schutbladen rond-eirond, stomp. Stengel liggend, kort, kaal. Bloemkroon rosé met 5 witte strepen. 0,10-0,60. 21 Mei—Octr. Inde zeeduinen. Vrij algemeen. Zeewinde. C. Soldanélla L. ! Bladen spiesvormig met hoekige oortjes, met lamgeslagen rand, gewimperd. Stengel zachtbehaard. Bloemkroon vleesch rood, meest gevuld. 2,00-4,00. %. Juli, Augs. Sierplant uit N.-China. (Calystegia pubescens Lindl.). ril»i Chineesche winde, i* C. pubescens Lindl. 5 Stengel liggend of windend. Bladen gestoeld, langwerpigeirond tot lancetvormig, met pijl- of spiesvormigen voet. Schutbladen lijnvormig. Kelkslippen rond, stomp ol uitgerand. Doosvrucht kaal. Bloemkroon wit of roodacbtig, van buiten met 5 roode strepen. 0,30-0,60. Juni—Herfst. Op bouwland en grasvlakten, langs wegen. Algemeen. Klokjeswinde. Kleine winde. Windsel. Slingerroos. Akkerwinde. C. arvénsis L. De var. (3. obtusifólia v. Hall. l=S- cordifolius Lasch) heeft groote, eironde, bijna of volkomen hartvormige bladen en is op eemge plaatsen Stengel Rechtopstaand of opstijgend. Bladen zittend, vormig tot langwerpig-lancetvormig, van voren breeder. aan den voet gewimperd. Schutbladen Ujn-borstelvormig. Kelkshppen langwerpig eirond, stekelpnntig. Doosvrucht ruw-hehaard. Bloemkroon donker blauw, do buis wit, aau den voet lichtgeel. 0,80-1,00. ©. Juni—Septi. Sierplant uit Zuid-Europa. Aangevoerd. Gorinchem. , Da’gsch oone. f C, tricolor L. 2. Q lamoclit Trn. 1 Bladen hartvormig, gaafrandig of aan den .voet hoekig. Bloemen verscheidene bijeen, scharlakenrood of oranje, 3,00-5,00. ©. Juli—septr. Slingerplant uit M.-Amerika. , „ . Scharlakenwinde, f Q. cocclnea MncD. 8. Pharbitis Choisy. 1 Stengel windend, aangedrukt-bohaard. Bladen hartvormig-eirondk behaard-Bloeiwjjzen meest 2-5-bloemig. Bloemstelen behaard. Kelkslippen bieea 113. Convolvulaceeën. 580 lancet vormig, spits. Bloemkroon meest violetpurper, zelden purper of wit. 3,00-4,50. ©. Juli—Herfst. Sierplant uit Tropisch Amerika. (Convolvulus purpüreus L., Ipomaea purpürea Link.). Daghloem. Ipomaea. Jantje Korvendraagster. Purperwinde. -J- P. purpiirea Aschrs. 4. Cuscüta Trn. Warkruid. Duivelsnaaigaren. Woekerplanten met gele of roode, draadvormige stengels en zijstaudige hoopjes van kleine, witte of geelachtige bloemen, in wier bloemkroonbuis zich vleezige, getande schubben onder de meeldraden bevinden 1 1 Bloemen zittend. Stempels draadvormig. Doosvrucht overdwars openspringend 2 Bloemen, althans ten deele, gestoeld, wit. Stempels knopvormig. Vrucht niet openspringend. Buis der bloemkroon dubbel zoo lang als de zoom, klokvormig. Kroonslippen afgeknot, afstaand of teruggebogen. Vrucht bolrond, groot, de wand sponsachtig verdikt. Stengel dik draadvormig, oranjegeel, meest iets ruw. O* Juli —Septr. Op Noord-Amerikaansche asters en wilgen. Uit N.-Amerika. Eiland de 80l inde Lek, Gorinchem, Willige-Langerak C. Gronóvil Willd. C. c h i n én s is L m k. uit Tropisch Azië is te Rotterdam gevonden. Deze heeft knopvormige stempels als C. Gronovii, maarde vrucht springt wel en onregelmatig open en de kroonbuis en kroonslippen zyn kort. C. race mósa Mart. Y. Chiliana Englm. (C. suavéolens Ser.) uit Z.-Amerika, komt soms op luzerne, met vreemd zaad ingevoerd, voor. den Helder. Plant ook na het drogen welriekend, met cunne, oranjegele stengels, bundels van bloemen en door gescheurde schubben gesloten, witte kroonbuizen. Vrucht eirond. 2 Stijlen even lang als of korter dan het vruchtbeginsel. Schubben der kroonbuis rechtopstaand, aangedrukt . 8 Stijlen langer dan het vruchtbeginsel, buiten de kroonbuis uitstekend. Kroonbuis door de naar elkaar hellende schubben gesloten. Bloemkroon wit of roodachtig. Stengel zeer dun, vertakt, meest rood. 0,30-0,60. O-Juli—Septr. Op heidegrond, (op klaver, tijm, brem, hoschbes, enz. en vooral op heide woekerend). Algemeen. Klein warkruid. C. Epithymum L. De var. 0. Trifólii Bah. is krachtiger, heeft grootere on bleekere bloemen, de stplen z(jn meer afstaand en iets korter en is op eenige plaatsen gevonden. 3 Kroonbladen even lang als de zoom. Stijlen even lang als de bloemkroon. Bloemkroon en stengel meest roodachtig. Stengel vertakt, draadvormig. 0,30-1,50. O-Juni—Augs. In boschachtige streken tusschen kreupelhout (op brandnetels, walstroo, hop, wormkruid, hondsdraf enz. woekerend). Vrij algemeen. Groot warkruid. C. europaea L. Kroonbuis dubbel zoo lang als de zoom, buikig. Stijlen korter dan de bloemkroon. Stengel meeat niet vertakt, 113. Convolvulaceeën. 581 groengeel. Bloemkroon geelachtig-wit. 0,30-0,60. Q. Juni—Augs. Op vlasakkers (op vlas woekerend). Zeer . zeldzaam. Wijnsel. Wilde klimmer. Vlas warkruid. C. epilinum Whe. CXEV. Pam. Polemoniaceeën. v. Kelk en bloemkroon o-lobbig of -spletig. Meeldraden 5, op de bloemkroon gezeten. Vruchtbeginsel op een schijf, 3-hokkig met 1 stijl en 3 stempels. Vrucht een doosvrucht. 1 Klimmende heester. Bladen gevoerd, met rank . . . Cobaéa 3N3. Kruidachtige planten 2 2 Meeldraden op ongeljjke hoogte vastgehecht. Hokjes van het vruchtbeginsel met l(-5) eitjes 3 Meeldraden op dezelfde hoogte vastgehecht. Hokjes van het vruchtbeginsel met vele eitjes 4 3 Meeldraden ingesloten. Bloemen zonder schutblaadjes . Phlox JB3. Meeldraden vaak uitstekend. Bloemen met schutbladen. Collómia 3& 9. 4 Bloemen in trossen, zonder schutbladen. Kroonbuis kort. Meeldraden neergebogen Polemónium 58U. Bloemen vaak in hoofdjes of alleenstaand, vaak met schutbladen. Kroonbuis duidelijk. Meeldraden niet neergobogen . . . . Gilia SNS. 1. Polemónium Trn. 1 Stengel kaal. Bladen gevoerd. Blaadjes elliptisch-lancetvormig, spits. Bloemen ineen pluim. Bloemkroon hemelsblauw of wit. 0,30-0,90. Juni, Juli. Sierplant en verwilderd bp Weert. Speerkruid. Jacobsladder. i" P. coerdlenm L. Stengel bijna Liggend of opstijgend. Bladen bijna samengesteld met eirondof lancetvormig-langwerpige slippen. Bloemen in los pluimvormige, iets hangende bloeiwijzen. Bloemkroon lichtblauw mot witte buis. 0,15-0.40. 14. Juni, Juli. Sierplant uit Virglniê . . t P. réptans L. 2. Güia R. et Pav. 1 Bladen 2-3-voudig veerdeelig, met lijnvormige slippen. Hoofdjes rpkbloemig, langgesteeld. Kelk wollig. Kroonslippen omgekeerd-eirondlangwerpig. Bloemen violetblauw. 0,30-0,60. O- Juni, Juli. Sierplant uit Californië, soms verwilderd (Arnhem, de Bilt). Gilia. f G. achllleaefalia Benth Bladen 2-8-voudig-veerdeelig met lijnvormige slippen. Trossen 3-6-bloeraig. Kelk niet wollig, iets kleverig. Kroonbuis geel, keel purper, zoom bleek-lila. 0,30-0,60. O- Juli? Augs. Sierplant uit Californië. Driekleurige gilia. + G. tricolor Benth. Bladen dubbel veerdeelig met lijnvormige slippen. Hoofdjes rykbloomig, langgesteeld. Kelk onbehaard. Kroonslippen 2-spletig, blauw. 0,60-1,00. O- Juli, Augs. Sierplant uit N.-Amerika. Aangevoerd. Nunspeet. Hoofdjes gilia. f 6. capltata üougl. 3. Collómia Nutt. 1 Bladen langwerpig-lancetvorraig, zittend, gaafrandig tot gezaagd Bloemen vrij groot. Kelkslippen eirond-lancetvormig, stomp. Bloemkroon tweemaal zoo lang als de kelk, eerst gedachtig later vuil-vleeschrood. 114. Polemoniaceeën. 582 Keel verwijd, zoom verdiept. 0,30-0,60. O- Juni, Juli. Sierplant uit Westelijk N.-Amerika, verwilderd by Leimuiden. Collomia. f C. grandiflora Ooagi. Bladen lancet- tot lyn-lancetvormig, gaafrandig. Kelkslippen driehoekig* lancetvormig, spits. Bloemkroon meer dan 2 maal zoo lang als de kelk (0,012 lang), lila tot byna wit. 0,20-0,80. O- Juni, Juli. Uit N.-Amerika. Aangevoerd. Hoensbroek, Wormerveer, Rotterdam. C. llnearis Nutt. 4. Cobaea Cav. 1 Blaadjes eirond, de bovenste aan den voet ongeiyk versmald, die van het onderste paar aan den voet verbreed, stomp tot hartvorraig. Bloemkroon (0,06), vuilpurper. 2,00-8,00. Mei—Augs. Sierheester uit Mexico. •j* C. scanden» Cav. 5. Phlox L. 1 Stengel kaal, glad of naar boven iets scherp, gevlekt. Bladen hartvormigeirond, kaal. Bloemen in pluimen. Kelktanden borstelig toegespitst, recht. Kroonslippen omgekeord-eirond. Bloemkroon purper, rosé, lila of wit. 0,80-1,50. 24. Augs., Septr. Sierplant uit Noord-Amerika (P. decussata Hort) . . . . Herfstseringen. f P. paniculata L. Stengel ruw-klierachtig-behaard Bladen langwerpig tot lancetvormig, de bovenste met hartvormigen voet stengelomvattend. Kelkslippen oragerold. Kroonslippen oragekeerd-eirond. Bloemkroon purper, roserood of lila. 0,30-0,50. O- Juli—Septr. Sierplant uit Texas. Vlambloem. fP. Drummóndli Hook. Stengel ruw-behaard. Bladen eirond tot langwerpig. Trossen jjl. Kelk ruwbehaard, met lynvormig-borstelige slippen. Kroonslippen 2-spletig. Bloemkroon lila of bleekblauw. 0,30-0,40. 2j.. April Juni. Sierplant uit N.-Amerika . Yoorjaars vlambloem. f P. dlvarlcata L. CXV. Fara. Hydrophyllaceeën. v. Kelk 5-10-slippig. Bloemkroon ö-lobbig. Meeldraden 5. Vruchtbeginsel 1- of onvolkomen 2-hokkig met 2 stijlen of 2 stempels. Vrucht een doosvrucht. 1 Kelk 10-slipplg, de slippen afwisselend teruggeslagen. Nemóphila SS 3, Kelk 5-slippig • • • • • 2 2 Kroonbuis van binnen met 10 vouwen. Bladen geveerd of veerdeeng. Phacélla 4 84. Kroonbuis zonder vouwen. Bladen enkelvoudig. . WhitlaviasBl-4. 1. Nemóphila Nutt. B o sjcjhjlji efj e. 1 Bloemkroon buis- tot ster-klokvormlg. Buitenste kelkslippen 8-maal zoo kort als do binnenste. Bloemkroon blauw, aan den voet wit, vaak met zwarte puntjes of violet met witten rand. 0,20-0,60. ©. Juni, Juli. Sierplant uit Californië, soms verwilderd. Bo sc blief je. + N. Insfgnls Benth. Bloemkroon stervormig, kleiner dan de vorige, wit, met zwarte puntjes, aan den voet sterk en zachtbehaard. 0,10—0,30. Q. Juni, Juli. Sierplant uit Californië. Ook verwilderd. (Koordbroek). Gevlekt boschliefje. f lv- atomaria Flsch. et Mey. Bloemkroon groot, wit, met 5 grooto blauwe vlekken aan den top der slippen. 0,15-0,20. ©. Juni, Juli. Sierplant uit Californië. Bont boschliefje. -j- N. macnlata Benth. 115. Hydrophyllaceeën. 583 2. Phacélia Juss. Phacelia. 1 Bloemkroonslippen gaafrandig 2 Bloemkroonslippen getand, zonder schubben, lichtblauw tot wit. Bladen veordeelig, de bovenste stengel omvattend. Slippen der stengelbladen 5-9, langwerpig tot lancetvormig, spits. Bloemen in 10-20-bloeraige, eenzijdige trossen. Helmdraden behaard. 0,10-0,30. O- April—Juni. Uit N -Amerika. Aangevoerd. Weert P. Pürshli Bnckl. 2 Bladen geveerd. Blaadjes veerspletig, met gezaagde slippen. Bloemen in dichte, naar één zijde gekeerde, slakkenhuisvormig opgerolde, aarachtige trossen. Bloemkroon klok-schotelvormig, met 10 halvemaanvormige schubben, blauw, rosé of wit. 0,30-0,70. O- Juli—Septr. Sierplant uit Californië. Verwilderd bij Arnhem, St. Michielsgestel. Deventer, Dordrecht, Tilburg, Anna-Paulowna, Winterswijk, Apeldoorn, Driebergen, Rotterdam, Denekamp, Vlissingen, Aalsmeer, Hilversum, Noordwijk, Helpman bij Groningen, Beuningen en Oosterbierum (Fr.) gevonden. Phacelia. f P. tanaeétifolia Benth. Bladen veerdeelig met stompe, gaafrandige of getande slippen. Bloemen in 5-15-bloemige trossen, klokvormig, zonder schubben, lichtblauw of wit. Helmdraden behaard. 0,12-0,30. O- April—Juni. Uit N.-Amerika. Aangevoerd. Deventer P. dóbia Small. 3. Whitlavia Harv. 1 Kelk 5-slippig. Bloemkroon klokvormig, 5-slippig. Meeldraden beneden ieder met 1 schubje. Bladen gesteeld, eirond of driehoekig tot byna hartvormig, ingesneden getand. Bloemen groot, blauw, soms wit. 0,20-0,50. O- Juni, Juli. Sierplant uit Californië. Verwilderd bij Ryswijk (G.). (Phacelia Whitlavia Gray). Whitlavia. f W. grandiflóra Harv. CXVI. Fam. Asperifoliëü. (Boraginaceeën.). Ruwbladigen. Bladen meest ruw-behaard. Bloeiwijze een opgerolde hloeitop of schicht. Kelk 5-tandig of -deelig. Bloemkroon 5-lobbig of -spletig, soms iets onregelmatig, vaak met schubben aan de keel. Meeldraden 5, op de bloemkroon gezeten. Stamper bestaande uiteen meest 4-deelig, soms 2-deelig of gaaf, 4-hokkig vruchtbeginsel, op een schijf gezeten, 1 stijl en 1 of 2 stempels. Vrucht meest een 4-notige splitvrucht. 1 Bloemkroon stervormig of bijna stervormig, blauw of wit. 2 Bloemkroon trechter-, klok- of trompetvormig ... 3 2 Kroonslippen spits. Keel van de bloemkroon met 5 korte ingesneden schubben. Meeldraden onder den top met een hoornvorraig aanhangsel . . . Borago &S9. Kroonslippen stomp; Keel van de bloemkroon door 5 knobbels gesloten. Meeldraden zonder aanhangsels Omphalódes 587. 3 Bloemkroon zonder schubben aan de keel 4 Bloemkroon altijd met schubben aan de keel . . . .12 4 Vruchtbeginsel reeds tijdens den bloeitpd in vieren gedeeld of 2-deelig 5 116. Asperifoliën. 584 Vruchtbeginsel tydens den bloeitijd ongedeeld. Bloemkroon trompetvorraig, witachtig, met geplooiden zoom . . HeliotrópiumJJSö. 5 Bloemkroon met scheeven, ongelijk 5-lobbigen zoom, violet of blauw. Meeldraden ongelijk uitstekend, B c h i u m 389. Bloemkroon met regelmatigen zoom. Meeldraden ingesloten 6 6 Bladen, althans do onderste, tegenoverstaand. Bloemen klein, wit met gele keel Allocarya SSJ. Bladen verspreid 7 7 Deelen van het vruchtbeginsel geheel vrij van den stijl. 8 Deolen van het vruchtbeginsel tot aan het midden met den styl vergroeid, min of meer driekant. Bloemkroon geel. Bladen kortgesteeld. Amsinckia 5&7. 8 Bloeiwijzen (tenminste beneden) met schutbladen. . . 9 Bloeiwijzen zonder schutbladen. Bloemkroon buisvormig-rolrond, met bijna klokvormigen, 5-spletigen zoom en 5 vouwen of dwarsplooion aan de keel Merténsia 590. 9 Kelk niet tot het midden ingesneden. Bloemkroon trechtervormig, violet of blauw, aan de keel met 5 haarbosjes. Pulmonaria 390 Kelk bijna tot aan den voet ingesneden 10 10 Stempel 2-lobbig 11 Styl 2-spletig of stempel 4-lobbig. Bloemkroon dun buisvormig. Arnébia SOI. 11 Bloemkroon trechter- of trompetvorrpig, witachtig, geelachtig, blauw of rood. Helmknopjes langwerpig. Lithospérmum 390. Bloemkroon rolrond-klokvormig, vip groot, geel. Vruchtjes 2. Planton kaal, blauwgroen berijpt , Cerinthe 587. Bloemkroon rolrond-trechtervorraig, blauw. Kelk 5-deelig. Sierplant. Alkanna 591, 12 Kelk na den bloeitijd vergroot, samengedrukt, 2 bochtiggetande lobben vormend. Bloemkroon trecbtervormig, klein, blauw. Nootjes knobbelig-ruw. Asperügo 586. Kelk na den bloeitijd niet samengedrukt 13 13 Nootjes met weerhaken bezet 14 Nootjes zonder stekels 15 14 Bloemkroon trompetvormig, lichtblauw. Nootjes met vooruitstekenden, met stekels bezetten rand. Lappula 386. Bloemkroon trechtervormig, bruinrood of purperviolet. Nootjes op de geheele buitenvlakte stekelig, platgedrukt. Cynoglóssum 387- 15 Bloemkroon donkerblauw, rose-purper, geelachtig of donkerbruin, vrjj groot 16 116. Asperif oliën. 585 Bloemkroon blauw of violet of alleen in het begin geel, later blauw, meest klein ■ ■ • . Bloemkroon groenachtig-geel of geelachtig-wit, klein, buistrechtervormig. Lithospérmum otfieinale 590. 16 Bloemkroon rolrond-klokvormig met lancet-pnem vormige, kegelvormig samenneigende, klierachtig getande keeischubben S y'm p h y t n ra 589 Bloemkroon trechtervormig met open keel, donkerbruin. Keelschubben stomp behaard Nónnea 5»». 17 Keelschubben kaal, geel. Bloemkroon trompetvormig. Myosótis S9I. Keelschubben behaard, wit An ch ü sa 588. 1. Heliotrópium Trn. 1 Stengel kruidachtig, vertakt, dicht behaard. Bladen gedeeld, eirond-4 elliptisch, ruw, |aafrandig. Kelkslippen dichtwi : der vrucht stervormig uitgespreid. Bloemkroon wit of 015-0,30. 0. Juni—Augs. Aangevoerd. Nijmegen, Weikendam, Am sterdam, Dordrecht. Botterdam. H enropaéßln L. Heesterachtie. Takken korthehaard. Bladen eirond-lancetvormig, rimpelig. van onderen grijsviltig. Bloemen wit-blauwachtig, wolneken . 0 30-130. T>. Augs., Septr. Sierstruik uit Chili. ’ ’ – b, e Tuinheijotro0p. IH. peruviannm h. 2. Asperügo Trn. 1 Stengel liggend, door gekromde stekels ruw. Bladen langwerpig-elliptisch, borstelig-gewimperd. Bloemkroon klein, blauw, met witte buis, eerst purper-violet. Bloemen alleenstaand of 2-3 bijeen. 0,15-0,60. ©■ Mei, Juni. Op duin- en zandgrond. Zeldzaam. Scherpkruid. A. procumbens L. 3. Lappula Rupp. Stekelzaad. 1 Bladen aangedrukt-behaard. Bloemstelen ten slotte rechtopstaand. Nootjes aan den rand met 2 rijen dikke weerhaken. Bloemkroon lichtblauw. 0,22-0,45. O© en ©. Juni—Septr. Op droge, zonnige, ruige plaatsen, aam wallen en heggen. Zeldzaam. (Bchinospérmum Lappula Lehm.l . . . . Stekelzaad. L. Myosotis Nlnch. Bladen afstaand-behaard, grijsgroen. Bloemstelen slri°“6 r“st^tta1a of rechtop-afstaand. Nootjes aan weerszoden van den rand mot _i rp stekels. Bloemkroon lichtblauw. 0,15-0, 50. O-J “Si-vfJPJïd in eren' Rotter-Aangevoerd. Ruurlo, Deventer, Kampen, Utrecht, Vlaardmgen Kotter dam? Valkenswaard, Amsterdam, Arnhem, Gonnchem, Manëndu , Wormerveer. (Echinosperum patulum Lehm.). , , Aachrs Krom stekelzaad. L. patina Ascnrs. 116. Aaperifopiën. 586 4. Allocarya Greene. 1 Bladen, althans de onderste, tegenoverstaand, lynvormig, gaafrandig. Bloemen klein, wit, met gele keel. Bloemstelen naar den top verdikt. O- Juni—Septr. Uit N.-Amerika. Aangevoerd. Wormerveer. A. stipitata Greeue. 5. Cynoglóssum Trn. I Plant kort-behaard, grijs. Bladen langwerpig-lancetvormig, aan weerszijden kort-behaard, de middelste en bovenste half-stengelomvattend. Nootjes met uitstekenden rand. Bloemkroon bruinrood, zelden wit. 0,60-0,90. ®Q- Mei—Juli. Op zandige gronden, langs dijken, ook in de duinen. Algemeen. Hondstong. C. officinale L. Plant witviltig. Bladen langwerpig-spatelvormig, aan weerszijden witviltig, de bovenste zittend, doch naar den voet versmald. Bloemkroon roodachtig, later meer blauwachtig. 0,10-0,40. OO* April—Juni. Uit het gebied der Middellandsche Zee. Gorsel (1847). Muurbloemhondstong. C. ChelrifóliumfjL. 6. Omphalódes Trn. 1 Bloeiwijzen armbloeraig, aan den voet bebladerd of onbebladerd. Bloemstelen ten slotte naar beneden gebogen. Bladen stekelpuntig, de onderste langgesteeld, eirond of hartvormig-eirond. Stongelbladen eirond-lancetvormig. Bloemkroon hemelsblauw. 0,05-0,15. ij.. April, Mei. Sierplant uit Oostenrijk, soms verwilderd in bosschen. Amerikaansch vergeet-raij-nietje. f O. vérna Mnch. 7. Cerïnthe Trn. 1 Bloemkroon (tot over het derde doel) 5-splotig, met samensluitende slippen, geel. Onderste bladen langwerpig-spatelvormig. de bovenste hartvorraig-eirond, stengeloravattond. 0,15-0,45. 4. Mei—Juli. Aangevoerd. Deventer. Rotterdam, Uden, Nieuw- en St. Joostland, Weert. Geel wasbloempje. C. minor L. 8. Amsfnckia Lehm, 1 Bladen lijnvormig, de hoogere eirond, zittend. Stengel iets vertakt, met 4 of 5 aarvormige trossen aan den top. Trossen onbebladerd of beneden bebladerd. Bloemkroon geel. Meeldraden op de buis der bloemkroon ingeplant. 0,10-0,30. O- Mei—Juli. Uit Californië. By Koudekerk bij Alphon, Hiilegom, Nieuw en St. Joosland, Arnhem, Rotterdam, Deventer, Middelburg, Soeterwoude, Haarlem, Santpoort,Gorinchem, Wormerveer, Vogelenzang en Sittard gevonden. Amsinckia. A. lycopsldiofdes Lehm. Bladen lancet-lpnvormig. Stengel niet of weinig vertakt. Meeldraden op de keel der bloemkroon ingeplant. Overigens als de vorige. O- Mei, Juni. Aangevoerd. Middelburg A. intermédia Fisch. 9. Borégo Trn. 1 Stengel vertakt, stijf-behaard. Onderste bladen eirond, inden bladsteel versmald, de bovenste eirond-langwerpig tot langwerpig-lancetvormig, stengelomvattend. Kelk- 116. Asperif o 1 i ë n. 587 slippen, als de vruchten rijp zijn, samenneigend. Bloemkroon blauw, zelden wit of rosé. Augurkachtig smakend. 0,30-0,90. ©. Juni—Augs., soms tot Herfst. Op bouwland, ruigten, puinhoopen, langs wegen. Vrij zeldzaam. Ook gekweekt. Prikneuzen. Bernagie. B. officinalis L. 10. Anchüsa L. Ossentong. 1 Bloemkroonbuis recht. Bloemen vrij groot . . . . 3 Bloemkroonbuis knievormig gebogen. Bloemen vrij klein. Plant borstelig-behaard. Stengel rechtopstaand of opstijgend .2 2 Kroonbuis in het midden gekromd. Bladen langwerpigtot lijn-lancetvormig, getand. Bloemkroon lichtblauw, met witte buis. 0,15-0,30. Q en OO- April—Octr. Op zandgrond, aan wegen en in bouwland. Vrij algemeen. (Lycópsis arvénsis L.). Kromhals. A. arvénsis M. B. Kroonbuis onder het midden gekromd. Bladen eirond-langwerpig, gaafrandig of onduidelijk getand. Overigens als de vorige. Rotterdam. (Lycópsis orientalia L.) A. orientalis Kien. Kroonbuis slechts weinig gekromd. Bloemkroon azuurblauw met 5 witte strepen en sneeuwwitte keelschubben. Bladen langwerpig-lancetvormig, iets getand. 0,07-0,80. O- Mei, Juni- Aangevoerd. Gonnchem. (Lycópsis variegata L.) A. variegata Lehm. 3 Bladen lancetvormig, dik, mw7 met alleen uitstekende middennerf. Bloemen gesteeld, in trossen. Bloemkroonbuis 0,01-0,015 lang. Vruchtjes zonder aanhangsel aan den voet 4 Bladen breed ovaal, toegespitst, dun, doorschpnend, nauwelijks ruw, met uitstekende zijnerven. Bloemen byna zittend, in hoofdjes met om* windsel op lange, okselstandige stelen. Bloemkroonbuis 0,005-0,006 lang. Vruchtjes met een aanhangsel aan den voet. 0,30-0,60. April—Juli. Aangeveerd. Weert. Overbiyvende ossentong. A. eempervlrens L. 4 Keelschubben ovaal, door zeer korte haren fluweelachtig. Bloemstelen na den bloeitijd naar buiten gekromd. Bladen langwerpig tot lijn-lancetvormig. Bloemkroon purperviolet, zelden blauw of wit ... . ... t> Keelschubben langwerpig, door bjjna 0,002 lange haren penseelvormig behaard. Bladen gegolfd, glanzend. Bloemkroon vr\j groot,, blauw of rosé. Buis der bloemkroon en stijl korter dan de kelk. 0,30' 0 80. Mei—Augs. Aangevoerd. Nieuw- en St Joosland, Amsterdam; Arnhem, Deventer, Nunspeot, Weert, Zandvoort. Santpoort; Elswoud . . . . Italiaansche ossentong. A. italica RetZ* De var. azürea R. et F. (A. azurea Mill.). Buis der bloemkroon efl stijl even lang als de kelk. Bladen eirond-langwerpig, gegolfd-getand* Bloemkroon vrij groot, levendig blauw. Bjj Zandvoort. 5 Bladen niet ot‘ weinig gegolfd. Kelkslippen lancetvormig» 116. Asperifoliën. 588 spits, niet vliezig gerand. Bloemkroonbuis even lang als of langer dan de kelk. 0,30-0,90. Q© ook 2}.. Mei—Herfst. Inde duinen, ook aan wegen en op andere onbebouwde plaatsen. Vrij zeldzaam. Ossentong. A. offlcinalis L. A. ochroléuca M. et K., de geelwitte ossentong, is bij Zandvoort, Amsterdam, Helder, Helmond, Deventer, Rotterdam, Venlo, Wassenaar, Weert en inde duinen der Haarlemsche waterleiding aangeveerd. Deze onderscheidt zich van A. offlcinalis, doordat de bloemen geel, doch soms ook blauw of wit zyn, de bladen zachtbehaard, iets teruggeslagen en de kelkslippen stomper on vliezig gerand zijn. (A. offlcinalis var. ochroléuca). Bladen gegolfd-gekroesd, langwerpig of lancetvormig, de onderste gesteeld, de hoogere zittend. Kelktanden Ujn-lancetvormig. Bloemkroonbuis iets langer dan de kelk.JO,3o-0,60. ©©. Mei—Juli. üit Z-Europa. Aangevoerd. Weert A. undulata L. 11. Nónnea Med. 1 Plant grijsgroen. Bladen langwerpig-lancetvorraig, onduidelijk gegolfd, de onderste ineen steel versmald, do hoogere halfstengelomvattend. Kelkslippen toegespitst. Bloemkroon donkerpurperbruin, zelden lichtgeel. 0,20-0,50. 2|.. Mei—Juli. üit M.- en Z.-Europa. Aangevoerd. Nijmegen, Deventer, Vogelenzang N. pólla D. C. 12. Symphytum Trn. I Bloemkroon met ingesloten keelschubben. Stengel vertakt. Bladen lang afloopend, de onderste eirond tot langwerpiglancetvormig, de bovenste lancetvormig. Kelkslippen toegespitst. Kroonslippen omgeslagen. Bloemkroon vuilpurper of violet, rozerood of wit. Vruchtjes glad, glanzend. 0,30-0,90. 2|. Mei—Augs. Op vochtigen grasgrond en aan waterkanten. Algemeen. Scheurwortel, Schuur wortel. Spekwortel. Vetwortel. Smeerworte 1. S. officinale L. Bloemkroon met uitstekende keelschubben. Stengel weinig vertakt. Bladen iets afloopend, eirond-langwerpig, vooral van onderen ruw behaard. Kelkslippen lancetvormig. Kroonslippen rechtopstaand. Bloemkroon wit. Vruchtjes stomp, knobbelig, boven den voet samengotrokken en daaronder met een zwak getanden ring. 0,16-0,25. 21. Mei—Juli. Bloemendaal S. balbósam Schimp. 13. Échium Trn. 1 Kroonbuis korter dan de kelk. Bladen 1-nervig, zittend, niet stengelomvattend 2 Kroonbuis omstreeks 3 maal zoo lang als de kelk. Bladen met zijnerven, met bijna hartvormigen voet, stengelomvattend. Bloemen blauwviolet, zelden wit. 0,20-0,60. O en ©O- Juni-Augs. Uit Z.-Europa. Aangevoerd. Deventer E. plantagi'nemn L. 2 Stengel kortbebaard en met verspreide, langere, op witte of bruine knoopen staande haren bezet. Meeldraden 116. Asperifoliën. 589 uitstekend. Bladen langwerpig-lancet- tot lancetvormig. Bloemkroon eerst roodachtig, later blauw, zeldzamer wit ot vleescbkleurig. 0,30-0,90. ©Q. Mei—Septr. Inde duinen en op hoogen zandgrond. Algemeen. Slangenkop. Slangenkruid. E. vulgare L. De var. Wierzbeckii Haberle met kleinere bloemkroon, evenlang als de kelk, langer dan de meeldraden, is bü Rotterdam gevonden. Stengel uitgespreid of opstijgend, stekelig, uitstaand behaard. Bladen omgekeerd eirond-langwerpig tot langwerpig. Bloemen blauw, vrjj klein, buis-kegelvormig, vaak weinig uit den kelk stekend. Meeldraden ingesloten. Kelk zich na den bloeitijd vergrootend mei bladachtige slippen. O- 0,15-0,40. Maart—Mei. Uit het gebied der Middellandsche Zee. Aangevoerd. Apeldoorn, Ylaardingen. Grootkelk slangenkruid. E. caly cinuni Viv. 114. Pulmonaria Trn. 1 Wortelbladen bartvormig-eirond, spits, zoo lang als breed, wit gevlekt. Bladsteel even lang als ol iets korter dan de schijf. Bloemkroon eerst rosé, later blauw. 0,07-0,30. 2).. Maart—Mei. In boschachtige streken. Vrij zeldzaam. . Longenkrui d. P. ofFicinalis L. Ook is bij Vaals en Mook (Piasmolen) gevonden F. longifólia Bast., [het langbladlongenkruid, dat zich onderscheidt, doordat de [wortelbladen niet of weinig gevlekt on langwerpig-lancetvormig zijn. 15. Merténsia Rth. 1 Stengel rechtopstaand. Bladen blauwgroen, gaafrandig, de onderste bijna jr hartvormig-eirond, gestoeld, de boogere eirond, zittend. Trossen rechtopstaand. Bloemkroon 4-5-maal zoo lang als de kelk, blauw, aan de keel met 5 vouwen. 0,30-0,60. 24. Juni, Juli. Sierplant uit Siberië. Siberische mertensia. f M. sibirica Don. 16. Lithospérmum Trn. Parelzaad. Scherpbehaarde kruiden met reohtopstaanden, vertakten stengel, gaafrandige bladen en okselstandige bloemen, die ten laatste een naar één zijde gekeerden tros vormen 1 1 Bloemen klein, wit of geelachtig, zelden blanwachtig . 2 Bloemen vrij groot (0,014-0,016 breed). Bloemkroon met wijde buis en 6 witte of lichtroods schubbetjes, eerst rood, later blauw (aan Pulmonaria herinnerend). Niet bloeiende stengels eerst rechtopstaand, later liggend en aan den top wortelend, de bloeiende rechtopstaand. 0,80-0,60. ap. Mei, Juni. Aangeveerd. Apeldoorn. Purper parelzaad. L. porpiireo-coerdleam L. 2 Stengel dicht bebladerd. Bladen met duidelijke zijnerven. Bloemkroon met korte buis en kleine keelschubben, groenachtig-geel of witacbtig. Nootjes glad, glanzig, wit of blauwgrijs. 0,30-1,20. 2).. Mei, Juni. Inde duinen en op zandig bouwland en op boschgrond. Zeldzaam. Glad parelzaad. L officinale L. 116. Asperifoliën. 590 Stengel niet dicht bebladerd. Bladen zonder duidelijke zijnerven. Bloemkroon met lange buis, zonder keelschubben, witachtig, zelden blauwachtig, meest met violetten ring aan de buis. Nootjes rimpelig, bijna dof, bruin. 0,15-0,45. Q© en O- April—Juni. Op plaatsen als de vorige. Vrij zeldzaam. Ruw parelzaad. L. arvénse L. 17. Arnébia Forsk. 1 Stengel rechtopstaand. Bladen langwerpig-lancetvormig, wat stomp, zachtvlltig. Kroonbuis bijna 2 maal zoo lang als de kelk. Bloemkroon geel, keel eerst purper gevlekt. 0,30-0,50. 2f. April, Mei. Sierplant uit den Kaukasus Profeetplant. A. echloides D. C. fils. 18. Alkanna Tausch. 1 Stengel liggend, stijf behaard. Bladen lancetvormig, die in wier oksels de bloemen staan, bijna hartvormig. Kelkslippen lijnvormig, weinig korter dan de bloemkroonbuis. Vruchtjes knobbelig. Bloemen blauw. 0,20-0,30. O- Juli—Octr. Sierplant uit Z.-Europa. f A. tinctória Tausch. 19. Myosótis Dill. Ver g e e t-m ij-n iet je. Behaarde kruiden met vertakten, sterk bebladerden stengel, gaafrandige bladen en meestal een dubbele schicht van bloemen. Bloemen hemelsblauw met gele keel .... 1 1 Kelk aangedrnkt-behaard 2 Kelk met afstaande, meest teruggekromde haren bezet. 8 2 Stengel kantig, onbehaard of kortbehaard. Stijl even lang als of langer dan de kelkbuis. Kelk tot i/g zijner lengte ingesneden, 5-tandig. Bloemen groot, hemelsblauw, zeldzamer wit. Bladen langwerpig-lancetvormig, spits, 0,15-0,45. 2J.. Mei—Augs., soms tot Herfst. Aan waterkanten en op moerassige plaatsen. Moerasvergee t-m ij-n iet je. M. palüstris L. Vormen: a. vulgaris Co p. (a. genuina Aschrs.) Stengel opstijgend, soms kruipend, vooral aan den voet, afstaand-behaard. Algemeen. /3. aquatica Cop. Plant sappig, krachtig, onbehaard of spaarzaam behaard. Vrij zeldzaam. y. strigulósa Rchb. Stengel aangedrukt behaard. Bladen smaller, spitser. Bloemen kleiner, bleekblauw. Vrij zeldzaam. De vorm b. laxiflóra Rchb. heeft afstaand behaarde takken en losse bloei wijzen. Nijmegen, den Bosch. Stengel rolrond. Bladen langwerpig, van voren breeder, stomp. Kelk tot de helft zijner lengte ingesneden, 5-spletig. Stijl zeer kort, nauwelijks half zoo lang als de kelk. Bloemkroon hemelsblauw. 0,15-0,45. ©©, ook 116. Aspenfoliën. 591 ©. Mei—Septr. Aan waterkanten en op moerassigen grond. Algemeen. Zode vergee t-m ij-n iet je. M. caespitosa Schultz. De var. 3. grdcilis Cop., die teerder is dan de grondvorm,isoenige malen gevonden, de var. y. laxa Cop. met draadvormigen, teeren stengel en soms armbloemige bloei wij ze, evenzoo de var S. humilis C o p., een zeer lange plant, is vroeger een paar malen gevonden en de var. j. gigantea Vuyck, met tot 1 M. hooge stengels, is inde buurt van Apeldoorn aangetroffen. 3 Zoom der bloemkroon vlak, 0,004-0,008 in middellijn. Vruchtstelen 2-3-maal zoo lang als de kelk. Kelk rijkelijk met gekromde haren bezet. Kelktanden korter dan of juist even lang als de kroonbuis (bij M. intermedia duidelijk langer). Bloemkroon hemelsblauw, omstreeks zoo groot als bij M. palustris. 0,15-0,45. 2}. ook OO Mei, Juni. Vrij zeldzaam. In bosschen en op hooge gronden, ook veel gekweekt. (M. alpéstris Hort.). Bosch vergee t-m ij-n iet je. NI. silvatica HofFm. Geljjkt soms veel op M. palustris, doch is er gemakkelijk door de beharing, den dieper gedeolden kelk, dein een roset staande worteJbladen en den vroegoren bloeitijd van te onderscheiden. Van M. intermedia, waarmede zij ook wordt verward, onderscheidt zjj zich door de grootere bloemkroon met vlakken zoom. Zoom der bloemkroon meestal verdiept, 0,003-0,005 in middellijn 4 4 Trossen beneden bebladerd, veelbloemig, laag aan den stengel beginnend. Vruchtstelen bijna rechtopstaand, korter dan de gesloten vruchtkelk. Bloemkroon klein, lichtblauw. 0,07-0,22. O April—Juni. Op bouwland, langs wegen en dijken. Vrij algemeen. (M. stricta Lk.). Voorjaars vergee t-m ij-n iet je. M. arenaria Schrad. De var. (3. baslantha Rchb., die reeds van den voet af bloeit, is op een paar plaatsen gevonden. Trossen onbebladerd. Vruchtstelen meest bijna horizontaal afstaand 5 5 Bloemkroon geel, later lichtblauw, eindelijk hemelsblauw. Kroonbuis ten laatste bijna dubbel zoo lang als de kelk. Vruchtstelen korter dan de kelk. 0,15-0,22. QO eD ©• Mei, Juni. Op plaatsen als de vorige. Vrij algemeen. Veelkleurig vergee t-m ij-n ie t je. NI. versicolor Pers‘De var. fi. gracilis Cop. met tot aan de bloeiwp ze on vertakten stengel en die daar meestal voorzien is van bgna tegenoverstaande bladen, is bekend van beschaduwde, grazige plaatsen, de var. y. multicaülis Cop., die van den voet af vertakt is, is nog al eens aangetroffen, terwijl de var. S. laxa Cop. met oen draadvormigen stengel met weinig bloemen op een paar plaatsen is gevonden. 116. Aaperifoliën. 592 in dezelfde bloeiwyze vindt men inden tegeiyk gele en blauwe bloemen. Bloemkroon blauw. Kroonbuis inden gesloten . 6 6 Vruchtstelen tot dubbel zoo lang als de kei!*0 Keik tijdens j den vruchttijd gesloten. De geheel ontwikkeld® trossen meestal korter dan de stengel onder het begin van den tros. 0,15-0,6 U. ©© ook ©, zeiden 2|. Mei— Op plaatsen als de vorige. Algemeen. Middelst vergee t-m ij-n iet je. M. intermédia Lk. De var. 0. silvóslris SchldL, die hooger, meer vertakt is en wier wortel bladen tijdens den bloeitijd nog groen zijn, komt op beschaduwde plaatsen voor en is by ons eenige malen aangetroffen, de var. y. gracilis Cop. met een kortoren, teorderen stengel en kleinere bladen is by Goes gevonden, de var. S. stricta Cop., met kleineren, on vertakten stengel is van Amsterdam bekend. Vruchtstelen even lang als of iets korter dan de kelk. Kelk tijdens den vruchttijd open. De geheel ontwikkelde trossen zijn even lang als of langer dan de dunne stengel onder het begin van den tros. 0,07-0,30. Q© en ©. Mei, Juni, Op plaatsen als de vorige. Vrij algemeen. Huw vergee t-m ij-n iet je. M. hispida Schldl. De var. /3. forma umbrósa Cop. op beschaduwde plaatsen, is eenige malen gevonden, de var. y. forma procümbens Cop die zoden vorm end is, evenzoo. Gelijkt veel op M. stricta en M. versicolor, doch is er door de langere bloemstelen en den open vruchtkelk van te onderscheiden. CX VII. Pam. Solanaceeëu. Nachtschaden. Kelk 5(4-6)-spletig of -deelig. Bloemkroon 5[4-6)-lobbig. Meeldraden 5(4-6), op de bloemkroon gezeten. Vruchtbeginsel 2-, zelden meerhokkig, met 1 stijl en 1- of 2-lobbigen stempel. Vrucht een bes of doosvrucht met veel zaden. Veelal giftig! 1 Helmknoppen samenneigend (aaneensluitend). Vrucht een bes Helmknopjes niet samenneigend 5 2 Bloemkroon klokvormig, lichtblauw, aan den voet wit. Kelk 5-deelig, 5-kantig, na den bloeitijd vergroot. Bes zonder sap, 3-5-kantig. Bloemen alleenstaand. Nicandra sus. Bloemkroon stervormig of bijna stervormig .... 3 Bloemen scherm-trosvormig bijeen. Kelk tijdens den vruchttijd niet vergroot. Helmknoppen zich meest aan den top met 2 poriën openend . . . . Solanum tas. heukels, Schoolflora, 16e druk. 38 117. Solan^CêëSn. 593 Bloemen alleenstaand, zelden 2-3 byeen. Helmknopjes met overlangsche spleten openspringend 4 4 Kelk klokvormig, kantig, 5-deelig, later opgeblazen, memerood en deroode, bolronde bes omsluitend. Bloemkroon breed klok-stervormig, 5-bochtig. Ph y'salis 597. Kelk klokvormig, afgeknot of 5-6-tandig, later niet opgeblazen. Bloemkroon stervormig, met vouwen, 5-6-spletig. Vrucht gekleurd, zonder sap. Capsicum 597. 5 Heesters. Bloemkroon trechtervormig met vlakken zoom. Kelk kort-klokvormig, 2-lippig of ongelijk 3-5-tandig. Vrucht een bes Ly'cium 594. Zie ook Salpichroa blz. 599. Kruidachtige planten 6 6 Bloemkroon niet geplooid 7 Bloemkroon min of meer geplooid met een meest gelijkmatigen 5-lobbigen of -spletigen zoom 9 7 Kelk 5-deelig, tijdens den vruchttijd nauwelijks vergroot, uitgespreid. Bloemkroon rolrond, klokvormig, bruin. Vrucht een bes A'tropa 597- Kelk 5-tandig. Vrucht een doosvrucht, die met een dekseltje openspringt 8 8 Bloemkroon uitgespreid-trechtervormig met ongelijk 5- lobbigen zoom, geel, meest violet geaderd. Hyosc y'a mus 598. Bloemkroon rolrond-klokvormig, onduidelijk 6-lobbig, van buiten bruin, van binnen olijfgroen Scopólia 5 97. 9 Kelk bijna geheel afvallend. Bloemkroon trechtervormig, wit, zeldzamer violet. Doosvrucht stekelig, 4-kleppig. Da t u ra 599. Kelk blijvend 10 Vrucht een bes. Bloemkroon iets vleezig, buisvormig mot iets vernauwde keel of trechtervormig. Kolk 5-deellg, zelden 5-spletig. Salpichroa 5 99. Vrucht een 2-kleppige doosvrucht ■ 11 11 Kelk 5-splelig. Bloemkroon trechter- of trompetvormig. Bloemen m pluimen of trossen. Doosvrucht met 2-tandige of 2-spletige kleppen. Nicotiana 5 98. Kelk 5-deelig. Bloemkroon trechtervormig met verlengde buis. Kleppen der doosvrucht ongedeeld. Bloemen alleenstaand. Betüuia 5 99. 1. Ly'cium L. 1 Takken slank, ten deele rechtopstaand, ten deele overhangend, vaak gedoomd. Bladen langwerpig-lancetvormig, langzaam inden steel versmald. Bloemen alleenstaand of in armbloemige bijschermen inde bladoksels. Kroonslippen bijna even lang als de buis. Bloemkroon lilapurperkleurig. Bes langwerpig, scharlakenrood. 1,00- 117. Solanaceeën. 594 3,00. 1). Mei—Herfst. Soms gekweekt en verwilderd in de zeeduinen ©n in heggen bij Nijmegen en in Limburg, ook bij Jöons, Nobrdwijk, en Brummen. (L. barbaru/fa . Onderste bladen gestoeld, langwerpig, puntig, aan den voet vaak samengetrokken, gekarteld. Alle bladen van onderen vaak witviltig. Trossen smal, wijd, mot weinigbloemige bundels. Bloemkroon vrp klein. geel. 0,40-1,00. O© on Juni—Septr. Uit M. en Z.-Eurona. Aangevoerd. Moergestel, Nijmegen, Amsterdam, Deventer, Sittard, Rotterdam. Oostersche toorts. V. oriënt Ale M. B. Onderste stengelbladen hartvormig-eirond, langgesteeld, de hoogere langwerpig-eirond, bijna zittend, alle van boven bijna kaal, van onderen, evenals de stengel, dunviltig. Trossen slank. Stengel naar boven soherpkantig. Bloemkroon lichtgeel, aan den voet bloedrood gevlekt, zelden wit. 0,60-1,20. 2).. Juni—Septr. In hooge, henvelachtige streken, op zandgrond, langs wegen, dijken enz. Vrij algemeen Walkruid. Koningskaars. Zwarte toorts. V. nigrum L. De var. 6. thyrsoidéum Host. met (lichtbehaarde bladen is een paar malen gevonden o.a. te Berg en Ter Bljjt (Z.-L), Eheden. De volgende bastaarden zijn in ons land waargenomen: V. collinum Schrad. (V. nigrum X Thapsus). V. adulterinum Koch. (V. nigrumXthapsiforme). V. ramigerum Schrad. (V. LychnitlaX thapslforme). Y. Brockraülleri Ruhm. (A. nigrumXphloraoides). V. Schiedeanura Koch. (V. LychnitisXnigrum). V. grandiflorum Schrad. (V. BlattariaXthapsiforme) en V. ruhiginosumW, et K. (V. nigrum X phoeniceum), ook Y. phlomoides X thapsiforme (Dordrecht). Een uitvoerige tabel der determineering bevindt zich inden Prodromus Plorae Batavae 2e ed. pag. 1163-1157. Een korte tabel om zich eenigszins inde verschillende bastaarden te orienteeren, Is de volgende: 1 Bloemen in 4-raeerhloemige kluwens inde hladoksels 2 Bloemen alleenstaand of in hoofdjes van 2 of 3. Bladen niet afloopend Wol der helmdraden geheel of ten deele lichtpurper of violet ... 5 2 Bladen kort of half afloopend 3 Bladen niet afloopend. Wol der helmdraden violet of lichtpurper. V. LychnitisXnigrum. V. nigr u m Xph lomoi d es. 3 Wol der helmdraden wit 4 Wol der helmdraden geheel of ten deele violet of lichtpurper. Y. ni grumXThapaus. V. nigrumXthapsitoi me. 4 Helmknopjes niet of nauwelijks afloopend. V. LychnitisXThapsua (V. spurium Koch.). Helmknopjes der langere meeldraden afloopend. V. LychnitisXthapsiforme. V. LychnitisXphlo' moid es. (V. Eeissekii Kern er 118. Sorophulariaceeën. 604 Bloemkroon geel ® Bloemkroon roestkleurig of roodbruin < Bloemkroon vullviolet. Helmknopjes niet afloopend. V. BlattariaXPllo6ll'06,111?1- 6 Helmknopjes nauwelijks afloopend. V. Blattarla x Lychnitis (V. Pseudo-Blattaria öchleich.). V. B1 all ariaXn i B r u m-Helmknopjes der langere meeldraden afloopend . . . V. blattariaX pniomoides. V. B1 allariaXl baPs 1 forme-7 Helmknopjes niet afloopend. V. nlgrumXphoeniceum. V. phoeniceuraXtliapsilorme. Helmknopjes der langere meeldraden iets afloopend. V. phoeniceumXThapsus. 4. Scrophularia Trn. Helmkruid, xiv. Kruiden met meestal vierkanten, soms ronden stengel, kruiswijs geplaatste, gestoelde bladen en kleine bloemen . . X 1 Bloemen ineen eindelingsche pluim. Bladen ongedeeld. 2 Bloemen in bijschermen inde bladoksels. Kelkslippen niet vliezig-gerand. Beginsel van den sen meeldraad ontbrekend. Bladen rondachtig of eirond, gezaagd-getand, zelden kranswijs. Stengel vierkant, zelden 6-kantig (Zorgvliet). Geheele plant idieraohtig-dichlbehaard. Bloemkroon groenaohtig-geel. 0,15-0,45. o©. April—Juni. Tusschen kreupelhout, bij buitenplaatsen, waarschijnlijk steeds verwilderd. Vrij zeldzaam. Voorjaarshelmkruid. S. vernalis L. 2 Bladen veer- tot dubbel veerdeelig. Pluim klierachtig gepunt. Kelkslippen breed vliezig gerand. Bovenlip der bloemkroon 1/3 maal zoo lang als de buis. Beginsel van don óen meeldraad lancotvormig, spits of ontbrekend. Bloemkroon klein, violet met wit gerande slippen. o,bo-0,60. 2).. Mei—Juli. Aangevoerd. Weurtsche en Beuningsche waard. S. vuuiua L. Bladen ongedeeld 3 3 Stengel scherp vierkant, ongevleugeld 4 Stengel en bladstelen breed gevleugeld. Kelkslippen breed vliezig gerand. Gevleugeld helmkruid. S. alata Gil. Ondersoorten: o. Ehrhdrti Stev. Bladen langwerpig-eirond of eirond, aan den voet niet of nauwelijks bartvormig, scherp gezaagd, spits. Beginsel van den sen meeldraad overdwars langwerpig, 2-lobbig. stengel met rechtopstaande takken. Bloemen groenachtig-roodbruin. 0,60- 1,20. Juli—Septr. Aan rivier- en kanaaloevers. Zeer zeldzaam. P. Neesli (S. Neesii Wirtg.) Bladen langwerpig-eirond of eirond, aan den voet niet of nauwelijks hartvormig, de onderste gekarteld stomp, de middelste en de bovenste scherp gezaagd. Beginsel van den sden meeldraad bijna li-maal zoo broed als lang, beneden afgeknot, van boven vaak iets uitgorand. Stengel afstaand vertakt. Bloemkroon levendig lichtrood, alleen aan den voet groenachtig. 0,60-1,20. %. Juli—Septr. Aan begroeide slootkanten. Vrij algemeen. y. Balbisii (S. Balbisii Hornein., S. aquatica L.). Bladen eirondlangwerpig met hartvormigen voet, stomp, stomp gekarteld, aan den voet vaak geoord (forma auriculata Alk). Beginsel van den 118. Scrophulariaceeën. 605 sden meeldraad rondachtig-niervormig, iets uitgerand. Bloemkroon purperbmln, alleen aan den voet groen. 0,60-1,20. 3)-. Juli—Septr. Op vochtige beschaduwde plaatsen, langs slootén en vaarten. Vrij algemeen. 4 Bladen aan weerszijden zachtbehaard, ongelyk gekarteld-gezaagd. Stengel en de smal gevleugelde bladstelen klierachtig donzig. Kelkslippen rondachtig met breeden, bruinachtlgen, vliezigen rand. Bloemkroon bruingroen. 0,60-1,00. o©. Mei—Augs, Dit 0.-Europa. Aangevoerd. Weert, Deventer S. Scopólii Hoppe. Bladen aan weerszijden kaal, dubbel gezaagd. Stengel en bladstelen niet donzig. Kelkslippen eirond, smal vliezig gerand. Bloemkroon vuilbruin of groenachtig-geel. 0,30- 1,20. 2|.-Juni—Septr. Op vochtige, beschaduwde plaatsen, langs slooten en vaarten. Algemeen. Groot speenkruid. Aambeiwortel. Helmkruid. S. nodósa L. 5. Antirrhinum L. Leeuwenbek, xiv. Kruiden met vertakten, naar boven klieraohtig-behaarden stengel, gaafrandige bladen en gesteelde bloemen ... I 1 Stengel rnw-behaard. Bloemen vrij groot, in losse aren. Kelkslippen lijnvormig, even lang als of langer dan de bloemkroon en de doosvrucht. Bloemkroon rosé, zeer zelden wit. 0,08-0,30. ®. Juni—Octr. Op bebouwde en onbebouwde zandgronden. Vrij algemeen. Roode kalfssnuit. Akkerleeuwenbekje. A. Oróntium L. Stengel beneden kaal. Bloemen groot, in ple trossen. Kelkslippen rondachtig-omgekeerd-eirond, korter dan de bloemkroon. Onderste bladen eirond-lancetvormig, de bovenste lijn-lancetvormig. Bloemkroon purper, geel, wit of bont. 0,30-0,60. %. Juni—Septr. Sierplant uit Zuid-Europa, ook verwilderd, doch vrij zeldzaam, op oude muren. Leeuwenbek. i*A. majus L. De var. fi. latif ó 1 ia D. C. met een behaarden stengel en ook do bovenste bladen eirond-lancetvormig, met eon geelachtige witte bloemkroon, is bij Rijswijk gevonden. 6. Collmsia Nutt. 1 Bloemen in rijkbloemige schijnkraiisen. Bloemstelen korter dan de kelk. Kelk half zoo lang als de bloemkroon. Bloemkroon 0,016-0,02 lang, wit tot lichtviolet. Onderlip wit, aan den top vuilpurper. aan de zijden violet, aan den voet met puntjes. 0,80-0,45. O- Juni—Augs. Sierplant uit Californië. Bij Gendringen (N.-Br.) verwilderd. f C. bteolor Benth. 7. Linaria Trn. Vlasleeuwenbek. Leeuwenbek. Vlaskrnid *). xiv. Verschillend gevormde kruiden met meestal verspreide, gaaf*) Bij dit geslacht komen radiaal symmetrische bloemen (Peloriën; voor en wel in 2 vormen, zonder spoor of met 5 sporen. 118. Scrophulariaceeën. 606 randige bladen en gesteelde, okselstandige of in oindelingsche trossen gerangschikte bloemen 1 1 Stengel liggend of kruipend. Bladen gesteeld. Bloemen alleenstaand inde bladoksels 2 Stengel rechtopstaand of opstijgend. Bladen meest zittend. 4 2 Plant kaal. Bladen korter dan de steel, hart-niervormig, 5-lobbig, handnervig, van onderen meest roodachtig. Bloemkroon licht-violet, met 2 gele vlekken. 0,15-0,60. 2J.. Mei—Herfst. Op oude muren en op steenen van rivierdijken. Vrij algemeen. Ook als sierplant. Muurleeuwenbek. L. Cymbalaria Mill. L. pallida Ten. is te Alblasserdam gevonden. Deze verschilt van L. Cymbalaria door de geheel tegenoverstaande bladen, doordat de plant klierachtig behaard is en door de bleekblauwe, 8 maal zoo groote bloemen. Plant Bladen langer dan de steel, veernervig . ■ – • • -3 3 Middelste de bövenste pplvormig. Bloemstelen |K&öQcaal. Kelkslippen Xgncltvormig. Spoor recht. Bloafakroon geelachtig-wit, bövèplip; van binnen violet, onderlijf hooggeel. 0,07-0,45. ©lvJjthi—Herfst. Op bouwland; Vrij zeldzaam. 6,p iesleeuw enbek. L. klatine Mill. Alle bladen met afgeronden voet. Bloemstelen meest ruwbehaard. Kelkslippen eirond-lancetvormig. Spoor gebogen. Bloemkroon als bij de vorige soort. 0,07-0,30. ©. Juli—Herfst. Vindplaatsen als de vorige. Zeldzaam. Eironde leeuwenbek. L. spüria Mill. 4 Bloemen in ijle trossen inde bladoksels. Bladen langwerpiglancetvormig tot lancetvormig, stomp, kort gesteeld. Bloemstelen 3-4-maal zoo lang als de kelk. Kelkslippen lijnvormig-langwerpig. Plant klierachtig behaard. Bloemkroon bleek-violet met bleekgeel gehemelte. 0,07-0,22. 0. Juni—Octr. Op zandgrond en in moestuinen op teelaarde. Vrij zeldzaam. Kleine leeuwenbek. L. minor Desf. Bladen eirond tot lijn- of lijn-lancetvormig, zittend of bijna zittend. Bloemen in eindelingsche trossen. Bloemstelen meest korter dan de bloemen 5 5 Bladen verspreid. Bloemen geel 6 Onderste bladen tegenoverstaand of in kransen 8 6 Tros dicht. Bladen dicht opeen, lijn-lancetvormig, met iets omgebogen rand. Stengel niet of weinig vertakt. Bloemen in dichte trossen, lichtgeel, zelden bijna wit, met oranje 118. Scrophulariaceeën. 607 gehemelte. Zaden vlak, gevleugeld. Spil van den tros en bloemstelen meest klierachtig zacht behaard. 0,30-0,90. 2|_. Juni—Herfst. Op zandgrond, ook in weiden, langs dijken, ook inde duinen. Algemeen. Vlasleeuwenbek. L. vulgaris Mill. Tros yi. Planten blauwachtig, berijpt, kaal 7 7 Bladen niet lederachtig, lyn-lancet- tot lijnvormig. Wortel spilvormig. Kelkslippen smal vliezig gerand. Bloemkroon eenkleurig zwavelgeel met iets roodachtige spoor. Zaden niervormig, gevleugeld. 0,15-0,40. O-Juni—Augs. Aangeveerd. Weert. ....... L. oüóra Chav. Bladen lederachtig, iets vleezig, eirond tot langwerpig-lancetvormig. Wortelstok kruipend. Kelkslippen niet gerand. Bloemkroon citroengeel met donkerder verhemelte. Zaden eirond-driekantig,netvormig gegroefd, ongevleugeld. 0,30-1,20. Juli, Augs. Aangeveerd. Weert, Doesburg, Stroe L. geuistlfólia JU 111. 8 Bloemstelen langer dan de kelk. Spoor langer dan de bloemkroon, gekromd. Bovenlip der bloemkroon diep 2-deelig, rechtopstaand. Bloemkroon meest violet, met oranje gehemelte. Bladen breed lijnvormig. Plant bijna grasgroen. 0,15-0,45. O* Juni—Augs. Sierplant uit Marokko. Apeldoorn, Winschoten, Nunspeet (aangevoerd). •)* L. biparltta Wiiid. Bloemstelen even lang als of korter dan de kelk, soms bijna ontbrekend. 9 9 Bloemkroon blauw of violet 10 Bloemkroon wit, soms zwak blauw gestreept, met bleekgeel gehemelte. Kelk, evenals de geheele plant, onbehaard. Stengels rechtopstaand, meest on vertakt. Spoor draadvormig, 2 k 3 maal zoo lang als de bloemkroon. Zaden niet gevleugeld, gerimpeld. Tros zeer ijl. 0,20-0,40. O-April—Juni. Aangevoerd, doch alleen de f. cleistogama Th. met zeer kleine, nauwelijks 0,01 lange, ongespoorde, alleen zwak bultige bloemkronen. Rotterdam, Gorinchem . ... L. chalepénsis MUI. Bloemkroon blauwachtig- of geelachtig-wit met geel, zelden wit gehemelte, zonder de spoor 0,007-0,01 lang. Stengel rechtopstaand, vertakt. Spoor evenlang als de bloemkroon. Zaden niet gevleugeld, netvormig geaderd. Tros los. 0,10-0,50. 2J.. Juli, Augs. Aangevoerd. Noordwyk. L. Monspessalana Miil. 10 Bloemstelen even lang als de kelk 11 Bloemen byna zittend 12 11 Plant blauwgroen, kaal. Spoor gekromd, langer dan de bloemkroon. Bloemen in lange, vry dichte kransen. Bloemkroon 0,008-0,01 lang, purper violet, met gebaard gehemelte. 0,60-1,00. %. Juli, Augs. Sierplant uit de landen langs de Middellandsche Zee. fL. pnrpürea Mill. Plant blauwachtig-groen, kaal. Spoor kort, recht. Bloemen in lange, yle trossen. Bloemkroon 0,008-0,014 lang, blauwachtig, violet, gestreept, met geel of wit gehemelte. 0,30-0,80. Juni—Septr. Maastricht, op muren, ook inde duinen by Bloemendaal, vorder by Borne, Bleiswpk. Hilversum, Vorden, Denekamp. Gestreepte leeuwenbek. L. striata D. C. 12 Kelkslippen even lang als of korter dan de vrucht, klierachtig behaard, evenals de geheele bloeiwyze. Stengel rechtopstaand of opstygend, onbehaard, meest vertakt. Bloemkroon lichtblauw met donkerder strepen en wit, violet geaderd gehemelte, klein, met gekromde spoor. Tros hoofdjesachtig. Zaden rondom gevleugeld, glad. 0,10-0,30. O-Juni—Octr. Op zandig bouwland. Arnhem, Nymegen, Amersfoort, den Haag, Yroeswyk. . Blauwe leeuwenbek. L. arvéusis L. Kelkslippen dubbel zoo lang als de vrucht. Stengels rechtopstaand, onbehaard, meest niet vertakt. Bloemkroon lichtblauw met donkere aderen en wit gehemelte. Aar eerst hoofdjesachtig. Zaden vlak, gewimperd. 0,15-0,30. O- Mei, Juni. Uit het gebied der Middellandsche Zee. Aangeveerd. Lochem L. Peilisseriana Mill* 118. Scrophulariaceeën. 608 8. Nemésia Vent. xiv. 1 Stengel kruidachtig, vertakt. Bladen tegenoverstaand, lancet* of lijnvormig, getand. Bloemen in eerst dichte, eindelingsche trossen, wit tot rood. geel of oranje. Bovenlip breed, kort met 4 lobben. Onderlip 0,02-0,03 breed, omgekeerd hartvormig met gekartelde randen en gespoord. 0,30-0,40. O* Mei—Augs. Sierplant uit Kaapland. f JN. stramósa Bent. 9. Gratiola L. n. 1 Lichtgroen. Stengel naar boven vierkant. Bladen tegenoverstaand, lancetvormig, half-stengelomvattend, naar boven zwak-gezaagd, meest 3-nervig. Bloemen gesteeld, alleenstaand inde bladoksels. Bloemkroon geelachtigwit of bleekrood. 0,05-0,30. 2}.- Juni—Augs. Inde heide- en veenstreken, op vochtige weilanden of langs waterkanten. Zeldzaam. Scherp! Genadekruid. 6. offioinaiis L. 10. Calceolaria L. Mutsje. Pantoffelplant. 1 Ondorste bladen vaak geveerd, de hoogere veerspletig, drielobbig tot ongedeeld. Blaadjes dubbel-gezaagd. Bladstelen verbreed. Bloemen in trossen. Bloemkroon zwavelgeel. 0,80-0,60. Q. Juli—Octr. Oit Zuid-Amerlka. Bij het slot te Loenersloot, bij Zwolle, Leiden, Botterdam, den Bosch, Berg en Dal, Dwingolo en Enschede verwilderd. Geel mutsje. Pantoffeltje. C. scabiusuefólia Slms. 11. Pentstémon L. Schildpadbloem. xiv. 1 Bloemkroonslippen afgerond, bijna gelijk, nauwelijks 2-lippig. Buis der bloemkroon buis-, tot b(jna klokvormig 2 Bloemkroon weinig buikig, 2-lippig . 3 2 Plant kaal of klierachtig behaard. Bladen lijnvormig tot eirond-lancetvormig, lang toegespitst, scherpgezaagd. Trossen los, lang, naar eene zflde gekeerd. Onvruchtbare meeldraad gebaard. Bloemen violet, purper, rosé. 0,60-1,00. !(.. Juli—Octr. Sierplant uit Mexico. f P. oampanulatus Willd. Plant kaal, grasgroen. Bladen lancetvormig, de bovenste breed stengelomvattend, gaafrandig. Trossen lang, iets afgebroken. Onvruchtbare meeldraad kaal. Bloemkroon purper, de keel bruinrood geteekend, ook wit, scharlakenrood, rosé. 0,60-1,80. Q-2).. Juli-Septr. Sierplant uit Mexico. Gentiaan schildpadbloem. -j- P. gentiauoides Don. 8 Bovenlip der bloemkroon 2-spletig, nauwelijks korter dan de onderlip. Bloemkroon boven klokvormig. Onderste bladen gesteeld, de bovenste lancetvormig, stengelomvattend. Bloemen in trossen, wit. Onvruchtbare meeldraad overlangs gebaard. 0,60-1,00. %. Juli, Augs. Sierplant uit N.-Amerika f P. Digitalis Nntt. Bovenlip der bloemkroon rechtopstaand, iets ingesneden, onderlip neergobogen, diep 3-spletlg. Plant kaal, blauwgroen. Bladen langwerpig tot lancetvormig, gaafrandig. Trossen verlengd, los. Bloemkroon 0,021 lang, scharlakenrood, boven nauwelijks wijder. Onderlip en onvruchtbare meeldraad dicht gebaard. 0,60-1,30. %. Juli—Octr. Sierplant uit Mexico. (Chelone barbata Cav.) + P. barbatns Nntt 12. Mlmulus L. Maskerbloem. xiv. ' Kelktanden eirond, de bovenste het grootst. Bloemen meest geel, vrij groot. Stengels kaal of kleyerig-behaard. Onderste bladen gesteeld, BEukels, School/lora, 16e druk. 39 118. Scrophulariaceeen. 609 bijna liervormig, getand, de bovenste met breeden voet zittend of stengelomvattend. Bloemen zeer verschillend gekleurd en gevlekt, vaak geel tot koperrood (M. cupreus Rgl.). Zaden vr\j dof en overlangs gestreept 0,30-0,90. %. Juni—Herfst. Sierplant uit Chili, ook verwilderd. (Dordrecht, Haarlem, Leiden, Rotterdam, Bleskensgraaf, Surhuisterveen, Amersfoort, Yelp (G.), Gorinchem, Arnhem). Maskerbloem. •{* M. Intens L. Kelktanden byna gelijk • • • • • 2 2 Plant rechtopstaand, kleverig. Bladen eirond, stengelomvattend, getand. Kroonslippen teruggeslagen. Helraknopjes behaard. Bloemen scharlakenrood, rosé of oranje, donkerrood gevlokt en gestreept, 0,035-0,045 lang. 0,60-1,00. Juli—Septr. Sierplant uit N.-Amerika. Roode maskerbloem. M. cardluftlls Dongl. Plant klierachtig-kleverig-behaard, naar muskus riekend. Bladen gestoeld, getand of gezaagd. Bloemen klein, geel, meest met bruine puntjes. 0,60-0,90. %. Juni—Septr. Sierplant uit Columbia, soms verwilderd of aangevoerd (Houthera, Schiedam). Muskusplantje. -|* M. moschatns Dongl* 13. Limosélla Lindl. xiv. 1 Bladen ineen wortelroset, langgesteeld, lijn-spatelvormig of langwerpig, langer dan de bloemstelen. Bloemkroon witachtig of roodachtig-wit. 0,025-0,05. ©. Juni—Octr. Aan oevers van rivieren, beken en plassen, op overstroomde plaatsen. Zeldzaam. Slijkgroen. L.aquatica L-14. Digitalis Trn. Vingerhoedskruid, xiv. 1 Stengel en bloemstelen grijsviltig. Bladen eirond tot eirond-laneetvormig, gekarteld, van onderen grijsviltig’ Bloemkroon van buiten geheel kaal, van binnen gebaard, lichtpurper, met witgerande vlekken, zelden wit-0,80-1,50. 00- —Octr. In hooge streken in bosschee en op ruige plaatsen. Vrij algemeen. Ook als sierplant gekweekt, waarschijnlijk dan ook veelal een verwilderd® sierplant. Zeer vergiftig! Vingerhoedskruid. D. purpürea L- Stengel en bloemstelen kaal of klierachtig-behaard. Bladen kaal, gewim' perd. Bloemkroon geel (0,015-0,02), buis-klokvorraig, van binnen niel gevlekt. 0,50-1,00. %. Juni—Juli, Waarschijnlijk een verwilderde sierplant. Dieren, Lutterade (Z. L.). Vergiftig! Geel vingerhoedskruid. fD. Intea b-15. Verónica Trn. Eereprijs. Gamander, u. Verschillend gevormde kruiden met okselstandige of in trossen staande bloemen, die een ster- of trechtervormig® bloemkroon hebben, welke meest blauw van kleur is . . ' 1 Bloei wij ze scherp afgescheiden van de bebladerde plant) 118. Scrophulariaceeën. 610 meestal gestoelde trossen of aren vormend. Schutbladen der bloemen klein, door de bloemen geheel bedekt, de tros daardoor schijnbaar naakt 2 Bloeiwijzen niet scherp afgescheiden. Stengelbladen naar boven toe langzamerhand in groene schutbladen overgaand, die door de bloemen nooit geheel bedekt worden. De bloeiwijzen vormen daardoor aan het eind van den stengel of der takken bebladerde trossen, of, als de stengelbladen alle gelijk van vorm zijn, zijnde bloemen alleenstaand inde bladoksels. Kroonbnis zeer kort. 14 2 Trossen inde bladoksels. Kroonbuis zeer kort ... 5 Trossen (aan den stengel en ook aan de takken) eindelings (soms ook bladokselstandig), dichtbloemig . . 3 8 Kroonbuis korter dan of nauwelijks langer dan de kelk. 4 Kroonbuis veel langer dan de kelk. Bladen in kransen van 4-6, eirondlancetvormig tot lancet-lljnvormig, gezaagd. Plant behaard. Tros verlengd, vaak meer dan 1, dichtbloemig. Bloemen wit, vleeschkleurig of blauw. 0,60-1,00. 21. Juli, Augs. Sierplant uit Virginië. Virginische eereprijs. ■)• V. virginlca Ij. 4 Kroonbuis meer lang dan breed. Bladen spits, tot aan den top scherp-, aan den voet bijna dubbel gezaagd, in kransen van 3-4 of tegenoverstaand, langwerpig of lijn-lancetvormig met hartvormigen of afgeronden voet. Doosvrucht ingesneden. Bloemkroon hemelsblauw. 0,60- 1,20. 2J-- Juli» Augs. Op vochtige plaatsen. Ook als sierplant gekweekt en verwilderd. Langbladeereprijs. V. longifólia L. Vormen : a. vulgaris Koch. Bladen met hartvormigen voet. Zeldzaam. g. maritima L. Biadon met afgeronden voet, meest smal-lancetvormig. Zeldzaam. y. média Schrad. Bladen met wigvormigen voet. Den Bosch. S. glabra Schrad. Bladen geheel onbehaard. Haarlem, Amsterdam, Boxtel. Bladen stomp, gezaagd-gekarteld, aan den top gaafrandig, tegenoverstaand, langwerpig-ovaal, aan den voet versmald of afgerond, zelden rosé, 0,20-0,40. 2).. Juni—Augs. Harderwijk, Dienpas. Aareereprjjs. V. spicéta L. Bladen lancetvormig tot omgekeerd-eirond, de bovenste langwerpig tot lancetvormig, gaafrandig tot zwak gekarteld. Trossen lang, los, hoven overhangend. Doosvrucht zeer plat. Bloemen bleek-blauw. 0,30-0,60. 2)-. Juli, Augs. Sierplant uit Armenië. Gentiaaneereprtjs. f T. gentlanotdes Vahl. Bladen gesteeld, tegenoverstaand, langwerpig tot lancetvormig, gekarteld of de bovenste gezaagd tot gaafrandig. Plant grijsviltig. Trossen 1-meer, schijnbaar aren. Kelk wollig 0,30-1,00. 2|.. Juli, Augs. Sierplant uit Z.-Eusland Grijze eereprijs. + V. inéén» H. Kelk 4-deelig 6 Kelk 5-deelig, de vijlde (bovenste) slip kleiner . . .12 118. Scrophulariaoeeën. 611 6 Bladen en meestal ook de stengel kaal. Plant in ’t water of op vochtige plaatsen groeiend 7 Stengel en bladen behaard. Plant op droge plaatsen groeiend 9 7 Trossen meestal alleen inden oksel van het eene blad vaneen bladpaar. Bladen lijn- tot lancetvormig, spits, zittend, iets gezaagd. Doosvrucht vlak samengedrnkt, overdwars breeder, diep ingesneden, beneden afgerond. Bloemkroon witachtig, rood- of blauwachtig-geaderd. 0,07-0,30. 2j.. Mei—Septr. Op vochtige, moerassige plaatsen, ook in duinpannen. Vrij algemeen. Schildvruchteereprijs. V. scutellata L. De var. 0. pilóaa Vahl. waarbij de plant dicht klierachtig behaard is, ia eenige malen gevonden, de var. y. latifólia met krachtiger, broeder bladen, ie bij Leesten, Werkendam, Nijmegen en Soesterveen aangetroffen. Trossen tegenoverstaand, inden oksel van beide bladen vaneen bladpaar. Doosvrucht opgezwollen, rondachtig, zwak ingesneden. Plant iets vleezig. Stengel dik, hol. 8 8 Stengel bijna vierkant. Bladen langwerpig-lancetvormig tot lancetvormig, spits, fijngezaagd tot bijna gaafrandig, zittend, half stengelomvattend. Trossen verspieid-behaard. Doosvrucht rondachtig, bijna niet ingesneden. Bloemkroon lichtblauw, donkerder gestreept. 0,15-0,60. 4. Mei—Septr. In slooten, langs waterkanten en op vochtige zandgronden. Algemeen. Watereereprijs. V. Anagallis L. Ondersoorten: A. eu-Anagallis KI o os. Stelen der rijpe vruchten onder een scherpen hoek uit de as dor bloeiwtjze tredend, lang en dun. Bloemen vrij groot, moest blauwachtig tot lila-rose. Vrucht meest eirond, rond, meest langer dan de kelkalippen. Variëteiten * 3. latifólia Schulz. Bladen eirond, stomp. Nijmegen, Leiden, Dordrecht, Epen, Voerendaal. y. minor Vahl. Kleiner. Op droge plaatsen. 3. anagallifórmisßor. Bloemsteeltjes en vaak ook de as en de kelken met verspreide klierharen bezet. Op verschillende plaatsen. B. aquatica Bernh. Stelen der rijpe vruchten loodrecht uit de as der bloeiwtjze tredend, korter en dikker. Bloemen kleiner, meest roodachtig. Vrucht breeder, aan weerszijden iets samengedrukt, vaak korter dan de kolkslippen. Hiervan komt b(j ons de vorm dasypoda Uechtr. mot aan den voet meer of minder dichtvlokkig behaardeu stengel het meest voor, minder de vorm glabra Jun g e mot geheel kalen stengel. Zij komen voor inden vorrn laévipes Beek., met kale bloeiwtjze en glandulifera Celak. met min of meer klierharige bloeiwijze. Ook is van deze de var. minor Vahl. op droge plaatsen gevonden. Stengel bijna rond. Bladen rondachtig of langwerpig-ovaal, 118. Scrophulariaoeeën. 612 stomp, alle kortgesteeld, gekarteld-gezaagd of bijna gaafrandig. Trossen kaal. Doosvrucht bijna bolrond, nauwelijks ingesneden, bijna even lang als de stompe kelkslippen. Bloemkroon hemelsblauw, soms rosé. 0,15-0,60. 2j.. Mei—Septr. Vindplaatsen als de vorige. Algemeen. Beekpunge. V. Beccabünga L. De var 6. limósa Cop. met kracbtigen, zeer sappigen stengel en breede schutbladen, waarvan de onderste tenminste boven de vruchtsteelt.ies uitsteken, is zeldzaam gevonden. Do var. y. ré pens Cop. met kruipenden stengel, evenzoo de var. o* minor Schldl. met kleinere, rondachtige bladen, op drogere plaatsen. 9 Stengel met 2 rijen haren, opstijgend. Bladen rondachtig oAangwerpig-eirond met iets hartvormigen voet, zittend of kortgesteeld, gekarteld-gezaagd. Trossen ijl. Doosvrucht driekantig, aan den voet versmald. Bloemkroon hemelsblauw, donkerder geaderd. 0,15-0,45. 2J.. April—Juni. In grasgrond, aan wegen en boschkanten. Algemeen . . Gewone eereprijs. V. Chamaédrys L. De var fl. lamiifólia Hayne met diep ingesneden groote bladen, de bovenste duidelijk gesleeld.hartvormig eirond, inden steel uitloopend, is van verscheiden plaatsen bekend, de var. y. pilósaWilld. met rondom behaarden stengel, doch met 2 sterkere rtfen haren en krachtiger stengel, is bii Valkenburg gevonden, de var. fl. parvi flora Lange met bloemen half zoo groot als bij de soort. Loosdumen. Stengel gelijkmatig behaard 10 10 Bladen langgesteeld, rondachtig-eirond of eirond, gerimpeld, teer, evenals de slappe stengel en de armbloemige trossen verspreid-behaard. Doosvrucht groot, overdwars breeder, beneden en boven ingesneden. Bloemkroon blauwacbtig-wit met donkerder aderen. 0,15-0,45. 2].. Mei—Juli. In vochtige bosscben. Zeer zeldzaam. Bergeereprjis. V. montana L. Bladen zittend of kortgesteeld H 11 Bladen kortgesteeld. Stengel kruipend, ruwbehaard. Bladen omgekeerd-eirond, elliptisch of langwerpig, gekarteldgezaagd. Bloemstelen kort, rechtopstaand. Doosvrucht 3-hoekig met versmalden voet. Bloemkroon lichtblauw, ' zelden wit of rosé. 0,15-0,30. 2).. Juni—Augs. Op open • en beschaduwden zand- en heidegrond, ook inde duinen. Algemeen Msun et j ese ere pr jj s. V. officinalis L. De var. multicaulisWallr. met bijna zittende, ovale bladen, tal van stengels die liggen en wortelen en sterk vertakt zijn, is hg Loosduinen gevonden. , ~, . .„ij Bladen zittend. Stengel krachtig, rechtopstaand, verspreid behaard. Bladen eirond of hartvormig-eirond. scherp gezaagd, do hoogere lang toegedpitst Bloemstelen afstaand Doosvrucht bijna cirkelrond, uitgerand. Bloemkroon lichtblauw of roodachtig, donkerder gestreept. 0,30-0,60. Mei—Juli. Valkenburg V. urtlcifolia Jacq. 118. Scrophulariaceeën. 613 12 Stengels een of weinige, rechtopstaand of aan den voet opstijgend 13 Stengels vele, ineen cirkel liggend, alleen boven opstijgend. Bladen lijn-lancet- tot lancetvormig, kortgesteeld, grofgetand of gaafrandig, met omgerolden rand. Tros tamelijk kort. Bloemkroon lichtblauw, zelden rosé of wit. 0,07-0,22. 2}.. Mei, Juni. Op zonnige, hooggelegen gronden. Vrij zeldzaam. Liggende eereprijs. V. prostrata L. 13 Bladen eirond tot lancetvormig, ingesneden gezaagd of gaafrandig, de onderste kortgesteeld. Trossen verlengd. Bloemkroon hemelsblauw. 0,07-0,45. 2}.. Juni, Juli. (V. latifólia Aut.) Breedbladeereprijs. V. Teücrium L. Vormen: < o. major Schrad. Stengel meest Rechtopstaand, hooger. Bladen hreeder, met hartvormigen voet. Gfave, Deventer. p. minor Schrad. Stengel opstijgend, lager. Bladen langwerpig tot lancetvormig, met afgeronden voet, soms bijna veerspletig. Op zonnige, hooggelegen gronden. Vrij zeldzaam. Deze soort onderscheidt zich van V. Ch araaedrys, wier bloemkroon even groot is, door den 5-deeligen kelk, de dichtere trossen en den meer houtigen stengel, die geheel in het rond behaard is. Bladen smal, lijn-lancetvormig, iets gestoeld, verwijderd gekarteld-gezaagd, de bovenste soms gaafrandig. Stengels dun. Bloemen blauw. 0,15-0,50. op. Mei, Juni. Bij Nijmegen, waarschijnlijk door de Waal aangevoerd. Oostenfijksche eereprijs V. anstrlaca L. De var. n. multifida L. heeft dubbel veerspletige bladen, die in omtrek eirond zijn. Aangevoerd. Arnhem. 14 De bladen, in wier oksels de bloemen staan, althans de bovenste, anders van vorm dan de overige, meest eenvoudiger van bouw. Bloemen volledig ontwikkeld, in trossen staand. Kroonbuis meer kort dan breed . 15 Alle bladen gelijk van vorm (de bovenste soms kleiner), gesteeld. Bloemen inde oksels der bladen. Stengel met verlengde, liggende takken 20 15 Planten overblijvend. Stengel meest niet vertakt. Bladen ongedeeld, kaal, eirond of langwerpig, d« onderste vaak rondachtig. Tros veelbloemig, verlengd. Bloemen blauwwit, blauwgestreept. Stijl lang. Bloemstelen iets langer dan de kelk, rechtop-afstaand. Stengel opstijgend, aan den voet kruipend. 0,05-0,22. 2(.. April—Herfst. Langs slooten, moerassen, op bouw- en weiland. Algemeen. Tijmbladeereprijs. V. serpyllifólia L. De var. 8. c a 1 y c a n t ha, waarbij de bloemkroon kleiner dan de kelk is en die bloeit van Febr.—April, is by Leeuwarden on Goes gevonden- Planten eenjarig. Stengel (althans die der grootere planten) vertakt. Bladen gekarteld tot gedeeld 16 118. Scrophula r ia c e e ë n. 614 16 Bloemstelen even lang als of weinig langer dan de kelk. Planten min of meer klierachtig-behaard. Zaden bekkenvormig 17 Bloemstelen korter dan de kelk. Zaden vlak . . . 18 17 Bladen alle kortgesteeld, gekarteld, rond-eirond, de onderste met hartvormigen voet. Schutbladen 1- of 2-tandig of gaafrandig. Doosvrucht meer lang dan breed. Bloemkroon donkerblauw, tamelijk klein. 0,025- 0,22. ©.' April—Juni. Op bouwland. Gronaveld, Terwolde, Deventer, Maastricht Vroege eereprijs. V. praecox All, Gelijkt in hot begin van den bloeitijd op V. opaca, agrestis, polita, en hederaefolia, doch is er van te onderscheiden door den rechtopstaanden stengel, later lijkt zij meer op V. arvensis, doch zi) heeft langere bloemstelen, kortere en breedere schutbladen en vooral andere zaden. Middelste en bovenste bladen zittend, handvormig 3- tot 5- de onderste gesteeld, rondachtig-eirond, gekarteld. Schutbladen 3-deelig. Doosvrucht rondachtig. Bloemkroon blauw, tamelijk groot. 0,025-0,15. Q. Maart—Juni. Op zandig bouw-, moes- en braakland. Vrij algemeen . Driebladeereprijs. V. triphy'llos L. 18 Bladen ongedeeld. Bloemkroon lichtblauw of wit . . 19 Middelste bladen veerdeelig. steelachtig versmald. Bloemkroon blauw. Plant naar boven kort-behaard, niet of weinig klierachtig. Bladen dun, grasgroen. Stijl nauwelijks 1/3-maal zoo lang als het tusschenschot der doosvrucht. Doosvrucht vrij dicht behaard. Hokjes der doosvrucht 6- tot 8-zadig. Bloemen klein. 0,025-0,15. ©. April—Juni, soms ook later. Op bouw-, moes-en braakland. Holwerd, Loosduinen,Harderwijk!?). Yoorjaarseereprijs. Y. vérna L. 19 Plant verspreid-behaard. Bladen hartvormig-eirond, gezaagd-gekarteld. Doosvrucht kaal of weinig behaard, behalve een rij lange, geklierde wimpers langs den zoom, vrij diep ingesneden. 0,025-0,30. ©. April— Herfst. Op bouw-, moes- en braakland. Zeer algemeen. Blauwe murik. Gan zen muur. Veldeereprijs. V. arvénsis L. Plant kaal of naar boven met kleine, zittende klieren. Bladen langwerpig-omgekeerd-eirond, gaafrandig of zwak gezaagd-getand, naar den voet wigvormig-versmald. Doosvrucht iets ingesneden. 0,07-0,30. ©• April—Juni. Op enkele onbebouwde plaatsen veel. Zeldzaam. Vreemde eereprijs. V. peregrina L. 20 Kelkslippen niet hartvormig. Bladen gekarteld-gezaagd. Doosvrucht ingesneden, 2-lobbig 21 Kelkslippen breed hartvormig-eirond, tijdens den vruchttijd met de zijranden naar buiten gebogen. Bladen rond of langwerpig-eirond met zwak-hartvormigen voet, 3-5(-7)-lobbig. Doosvrucht bijna bolvormig 4-lobbig. 118. Sorophulariaceeën. 615 Bloemkroon klein, lichtblauw of lila. 0,07-0,30. ©. Maart Mei. Op bouwland, in moestuinen, langs wegen, tnsschen het gras. Algemeen. Klimopeereprijs. V. hederaefólia L. 21 Stijl 0,002-0,003 lang, zweepvormig. Bloemen groot (0,008- 0,015 in middellijn). Vruchtlobben meest sterk zijwaarts uitgegroeid, dus de vrucht zeer stomphoekig ingesneden. Bloemstelen meest vrij veel langer dan de bladen. Bladen eirond, min of meer diep getand. 0,15-0,30. ©, April, Mei en Juli—Herfst. In moestuinen, op braakland. Vrij algemeen. (V. pérsica Poir., V. Buxbaümii Ten.) n * ®r°°te 06rep r ij s. V. Tournefórtii Gmel. ij,® I» .eóf i?tCthia?a Godr. met kleine, weinig getande bladen, behaaïf0m6t ha zlJn als de vruchtstelen en dunnen, weinig benaarden stengel, is bij Hoek gevonden. «rfJÏL *1 *n aüe • ee^e,n krachtiger dan de volgende soorten, wel zijn kleiner, doch dan is zij toch gemakkelijk kenbaar aan de groote bloemen, de andere doosvrucht en de meest lange bloemstelen. Stijl meest niet langer dan 0,0015, recht. Bloemen klein (hoogstens 0,006-0,007 in middellijn). Vruchtlobben meer naar boven gericht, zoodat de vrucht meest rechtof scherphoekig is ingesneden .22 22 Vrucht uitsluitend met één soort verspreide klierharen bezet. Plant, vooral gedroogd, iets geelachtig groen. Bladen langwerpig, meest langer dan bij V. polita, ondiep gezaagd. Bloemkroon meest licht, de bovenste slippen donkerder, blauwgeaderd, soms ook rosé. Bloemen soms wit. Vruchthokjes met 2-7 zaden, deze grooter dan bij V. polita. Stijl weinig uitstekend buiten de vruchtinsnijding. 0,07-0,30. ©. April—Juni en Juli—Herfst. In moestuinen en op bouwland. Vrij algemeen. • Akkereereprijs. V. agréstis L. e var. 3. versicolor Math. is sterker behaard, heeft kleinere Stengels krmpend Z Umburg. °Vale’ St°mp6 kelkslipp6n "Steken. Beharing der vrucht een kort vilt van klierlooze haren, daartusschen verspreid langere klierharen .... 23 23 Kelkslippen breed-eirond, min of meer spits, zwak behaard, Stijl meest vrij ver buiten de insnijding der vrucht uitstekend. Kleur als V. agréstis of iets donkerder. Bladen meer rond, zelden langwerpig, vaak diep gezaagd. Bloemkroon meest diepblauw, soms ook lichter, met witte onderslip of wit. Vruchthokjes meest 7-9- zadig met kleinere zaden dan bij V. agréstis. 0,07-0,30. 118. Scrophulariaceeën. 616 O- April—Juni en Juli—Herfst. Op bouw- en moesland. Vrij algemeen. Gladde eereprijs. V. polita Fr. Kelkslippen langwerpig-spatelvormig, aan den voet sterk behaard. Stijl nauwelijks buiten de insnijding der vrucht uitstekend. Kleur, vooral gedroogd, dofgroen. Plant sterk zachtharig. Bladen rond, vaak meer breed dan lang, weinig diep ingesneden met stompe tanden. Bloemkroon klein, eenkleurig donkerblauw met ongeveer gelijke slippen. Vruchthokjes 2-7-zadig. Zaden grooter dan bij V. polita. 0,15-0,30. ®. April, Mei en Juli—Herfst. Op bouw- en moesland. Vrij zeldzaam. Doffe eereprijs. V. opaca Fr. 16. Melampy'rum Trn. Zwartkoren. Eenjarige kruiden met reohtopstaanden stengel, tegenoverstaande bladen en trossen of aren van bloemen .... 1 1 Bloemen in naar alle zijden uitgespreide, losse aren. Schutbladen eirond-lancetvormig, met borstelvormige zijslippen, de bovenste lichtpurper, zelden wit, van onderen met witten ring, een enkele maal wit met lichtgelen ring. 0,15-0,30. ©. Juni—Septr. Op kleiacbtig bouwland en in korenvelden. Vrjj algemeen, soms algemeen. Zwartkoren. Paardebloem. Dolik. Wilde weit. M arvénse L. Bloemen in naar één zijde gekeerde aren. Schutbladen lancetvormig, aan den voet met eenige priemvormige tanden, groen. Bloemen bijna horizontaal afstaand. Kelktanden lijnvormig, korter dan de halve kroonbuis. Bloemkroon met rechte buis, geelachtig-wit, van voren donkerder geel, 0,015-0,018 lang. 0,15-0,80. Q. Juni—Augs. In bouwland, op beschaduwde plaatsen in kreupelhout, op veenachtigen heidegrond. Algemeen. Gele paardebloem.. Boschhorde. Hengel. M. praténse L. 17. Pediculóris Trn. Kartelblad. xiv. Kruiden met sappigen stengel, enkel- of dubbelveerdeelige bladen en meestal aarvormig gerangschikte bloemen . . 1 1 Verscheiden stengels, de middelste bijna van den grond af bloemen dragend, de buitenste liggend of opstijgend. Bloemkroon rosé, zelden wit. Kelk ongelijk 5-tandig, 118. Scrophulariaceeën 617 met bladachtige tanden. Bovenlip der bloemkroon van voren met 2 spitse tanden. 0,08-0,25. ©Q, ook 2).. Mei, Juni (zelden tot Herfst). Op vochtige plaatsen, inde duinen, heiden en weiden, ook in bosschen. Algemeen. Boschkartelblad. P. silvatica L. Slechts één stengel, rechtopstaand, vertakt. Kelk 2-spletig, met bladachtige, gekroesde, aan den rand kale slippen. Bovenlip der bloemkroon in het midden der lengte aan weerszijden met een tand. Bloemkroon lichtpurper, zelden wit. 0,15-0,30. ®Q. Mei—Juli. In venen, moerassige heiden en vochtige duinpannen, ook langs slooten. Algemeen . . Roode schavielen. Bruine ratel. Fislelkruid. Luiskruid. IJzerhorde. Roode horde. Moeraskartelblad. P. palüstris L. 18. Alectorólophus Haller. Ratelaar. Ratelen. Reutels. Rinkelbellen. Schartelen. Horde. Gele horde. Hanekam. xiv. Eenjarige kruiden met vierkanten, rechtopstaanden stengel, tegenoverstaande, zittende bladen en, inde oksels van schutbladen zittende, eindelingsohe aren van gele bloemen . . 1 1 Bovenlip der bloemkroon met 2 korte, witte tanden (de tanden meer breed dan lang), die beneden geleidelijk inden rand der lip overgaan. Schutbladen groen, vaak bruinaehtig aangeloopen. Bloemkroon klein, geel (1-1,5 cM), met helmvormige bovenlip. Stijl tot den voet der kroontanden reikend. Stengel beneden lichtgroen, naar boven groener, vaak meer of minder roodbruin. 0,15-0,30. ©. Mei—Juli. Tusschen het gras. Algemeen. (Rhinanthus minor Ehrh). Kleine ratelaar. A. minor W. et Grab. Misschien komt dein den herfst bloeiende vorm stenophy'llus Schur. ook voor. Stengel vertakt, mot boogvormig opstijgende takken, Tusschen de bovenste vertakking en de bloeiwijze 3 of meer paren bladen. Stengolleden korter dan de bladen. Augs., Septr. Bi) de var. vittulatus Gremli zpn de tanden der bovenlip biauwachtig grijs. Bovenlip der bloemkroon met 2 langere, paars tot lila tanden (de tanden meer lang dan breed), die beneden plotseling inden rand der lip overgaan. Schutbladen bleekgroen. Stijl lang, meest buiten de bovenlip uitstekend. Bloemen groot, geel, 0,015-0,025 lang, met sterk gewelfde bovenlip. Stengel beneden lichtgroen, naar boven groener, met overlangsche bruine streepjes. 118. Scrophulariaceeën. 618 0,30-0,45. O- Mei—Juli. Op wei- en bouwland, ook aan wegen en dijken. Algemeen. (R. major Ehrh). Groote ratelaar. A. major Rchb. De var. 0. hirsütus AU. (Rhinanthus Alectorolophus Poll.) heoft den stengel naar boven, evenals de schutbladen, bloemstelen en kelken min of meer dichtbehaard, zelden zwart gestreept, al of niet vertakt. Bladen langwerpig-lancetvorraig, op de middennerf zwak-behaard. Tusschen de bovenste vertakking en de bloei wijze hoogstens een paar bladen. Bovenste schutbladen bleek, breed drièhoekig-ruitvormig, niet ineen spits uitloopend, met tot aan den top bijna even groote, kortdriehoekige tanden. Bloemkroon lichtgeel. Bloemen groot (0,015-0,025 lang). 0,30-0,50. O- Juni, Juli. Tusschen het koren, ook in weilanden. Zeldzaam. By do onder var. leucodon Gremli zijnde tanden der bovenlip bleekgrijs. Eys. Dein den herfst bloeiende vorm van A. major, serotinus Schönb. heeft een steeds vertakten stengel met boogvormig opstijgende takken en tusschen de bovenste stengelvertakking en de bloeiwyze 3 of meer paren bladen. De bladen zijn lijnvormig, de bloemen en vruchten kleiner. Augs., Septr. Nog al eens gevonden. De bastaard van A. minor en A. major, A. fa 11a x W. et Grab., is ook eenige malen gevonden. Hierbij zijnde tanden der bovenlip vuilblauw en is de stengel vaak van overlangsche bruine streepjes voorzien. 19. Euphrasia Trn. *) Oogentroost. xiy. Eenjarige kruiden met zittende bladen, de onderste meestal overstaand, de bovenste verspreid, de bloemen in eindelingsohe aren 1 1 Bloemen rood, zelden vuilwit of geel (doch dan met ver , uitstekende meeldraden) 2 Bloemen blauw (zelden wit), de onderlip met een geelachtige vlek en blauwachtige strepen (E. offlcinalis L.) 4 2 Bloemen rood, zelden vuilwit 3 Bloemen geel. Meeldraden ver buiten de bloemkroon uitstekend. Stengel enkelvoudig of naar bovon vertakt. Bladen sraal-lancetvormig, de bovenste gaafrandig, alle aan den rand omgerold. Plant min of moer viltig behaard. 0,15-0,30. ©. Juli—Septr. Uit Z.-Europa. Nijmegen. Gele oogentroost. B. lütea L. 3 Stengel onder het midden vertakt met afstaande of opstijgende takken, soms onvertakt. Onderste stengelbladen dicht op elkaar staand, even lang als of langer dan de korte stengelleden. Stengelbladen aan den voet breed afgerond. Schutbladen vaak aanzienlijk langer dan de bloemen. Kelktanden driehoekig, spits. 0,25-0,50. Q. Juni—Angs. Op bouwland, langs wegen en dijken. Vrij algemeen . Roodeoogentroost. E. Odontites L. *) Bewerkt naar de detorrainatietabel van A. W. Kloos Jr. in het Neder-? land ach Kruidkundig Archief, 1920. 118. Scropbulariaoeeën. 619 Do var. 3. serotina Franch. onderscheidt zich door zeer korte onderste stengelledon en doordat tusschon het bovenste paar zijtakken en de bloeiwijze zich vaak 24 3 paar bladen bevinden zonder bloemen inde oksels (bij de soort hoogstens één paar). Stengelbladen naar den voet versmald. Schutbladen korter dan de bloemen. Augs.~Octr. Vrij algemeen. De var. y. stricta Eouy. Stengels rechtopstaand, stijf, boven sterk vertakt en de takken ook rechtopstaand. Nuth (Z.-L.). De f. palu d ó sa C o p., die zeer forsch is (0,60-0,80) is bekend van Zwake, Goes, Nijmegen, de Luttel?) en het Vaesraderbosch. Stengel niet of boven het midden zwak vertakt. Stengelbladen ver van elkaar, korter dan de lange stengeneden. Kelktanden stomp, korter dan de zaaddoos. Bladen min of meer vleezig. 0,10-0,30. ©. Mei—Juli. In weiden langs de zeekust. Texel, Terschelling, Harderwijk, Goeree (E. verna Grcke.) . . Vroege oogentroost. E. Ilttoralls Fr. 4 Schutbladen zonder klierharen 6 Schutbladen geheel of althans aan den rand met klierharen 5 5 Stengel onder het midden vertakt, soms niet vertakt. Stengelbladen spits, spits getand, dicht opeen. 0,20-0,50. ©. Juli—Octr. Helmond, op vele plaatsen in Z.-Limburg . . F. Rootkoviana Haviie. Stengel niet of boven het midden zwak vertakt. Stengelbladen stomp, stomp getand, door lange stengeneden van elkaar gescheiden. ©. Mei—Juli. Hoensbroek, Cottesen, Bunde E. montiina Jord. 6 Bloemkroon bij goed ontwikkelde ex. 0,008-0,01 lang. Bladen kaal of aan den rand kortborstelig bebaard. Stengel onder bet midden vertakt, soms onvertakt. Stengelbladen spits, spits getand, dicht opeen. Schutbladen met langgenaalde tanden. Kelktanden lang, meest sterk genaaid. Zaaddoos korter dan de kelk. 0,10-0,30. O- Juni—Octr. Op heide-, duin- en grazigen grond, ook op veengrond. Algemeen E. stn'cta Host. Misschien komt bfl ons E. suécica Murb. et Wettst. ook voor. Deze onderscheidt zich van E. stricta, doordat de stengel niet of boven het midden zwak vertakt is, door stompe, stomper getande, door lange stengelledon van elkaar gescheiden bladen en door den bloeitijd (Mei—Juli). Bloemkroon bij goed ontwikkelde ex. 0,002-0.007 lang. 7 7 Bladen en schutbladen geheel of althans langs den rand en op de nerven aan de onderzijde borstelig behaard. Stengel onder het midden vertakt (soms onvertakt). Stengelbladen dicht opeen. 0,30-0,46. ©. Juli—Octr. Heemstede, Overveen, Bakkura, Egmond, Scheveningen. F., crirtn Fr De var. glabréscens Wettst. met veel geringere beharing, maar toch de bladen van boven on aan den rand en de kelk nog duidelijk behaard. Vrij zeldzaam. Waarschijnlijk is op Terschelling ook gevonden E. coerülea Tausch, waarbij de stengel niet of boven het midden zwak vertakt is en de stengelbladen door lange stengeneden van elkaar zijn gescheiden en aan den rand en op de nerven aan de onderzijde behaard zijn. Bloeitijd Mei—Juli. Bladen en schutbladen kaal 8 8 Stengel stevig, meest sterk vertakt. Schutbladen van elkaar verwijderd, afstaand of teruggebogen, spits of iets genaaid. Bladtanden ongenaaid. Kelktanden kort, weinig of niet genaaid. Zaaddoos langer dan de kelk. 0,07-0,40. 118. Scrophulariaceeën. 620 O- Augs.—Octr. Op heide-, duin- en grazigen grond, ook op veengrond. Algemeen. (E. nitidula Kenter). E. nemorósa Pers. Stengel teer, draadvormig, niet of weinig (soms sterker) vertakt. Schutbladen rechtopstaand, glanzend. 0,03-0,30. O- Juni—Septr. Vrij zeldzaam . . . E. gracilis Tr. E. neraorosa, curta en stricta nemen op schrale, droge standplaatsen soms vormen aan, die veel aan E gracilis doen denken, maarde bloemen zijn dan toch steeds aanzienlijk grooter en de stengel is grover. 20. Parentucéllia Viv. 1 Kleverig behaard, geelgroen. Bladen langwerpig of lancetvormig met klierachtige tanden. Bloemen groot, geel. Bloemkroon 2-lippig, 2 maal zoo lang als de kelk, de onderlip met gewelfd gehemelte. Doosvrucht behaard met ongedeelde kleppen. 0,10-0,50. Q. Mei—Septr. Aangevoerd. Apeldoorn. (Euphragia viscosa Bonth.). . . . P. viscósa L. 21. Lathraéa L. xiv. 1 Geheele plant bleekroserood, de bloemen donkerder. Bloemen ineen dichten, knikkenden, voor het opengaan overgebogen tros. Helmknopjes gewimperd. 0,07-0,22. 2j.. Maart—Mei. Bosschen. Vaals, Monster (?) Schubwortel. L. sqnamaria L. V 22. Paulównia Sieb. et Zucc. xiv. 1 Kelk 5-deelig. Bloemkroon klok-trechtervormig, 5-spletig, 2-lippig, lichtblauw-rose, van binnen met bruine punten met 2 gele strepen. Meeldraden tweemachtig. Bloemen groot, ineen trosvormige bloeiwgze. Bladen groot. 3,00-5,00. Ij. De bloemen ontwikkelen zich vrij laat in den zomer, maar ontplooien zich eerst in het volgende jaar. Sier boom uit Japan (P. imperialis S. et Z.). Anna Paulownaboom. f P. tomentósa Thnnbg. CXIX. Fam. Labiateu. Lipbloemigen, xiv. (u). Stengel meest vierkant. Bladen tegenoverstaand. Bloemen in schijnkransen. Kelk 5-tandig, vaak 2-lippig. Bloemkroon meest 2-lippig, grijnzend. Meeldraden 4, of gelijk, 'of 2-machtig of 2. Vruchtbeginsel diep 4-deelig, op een schijf, met 1 stijl en 2 stempels. Vrucht een 4-notige splitvrucht. Veelal aromatisch. 1 Bloemkroon niet duidelijk 2-lippig 2 Bloemkroon duidelijk 2-lippig 6 2 Bloemkroon bijna regelmatig 4-spletig 3 Bloemkroon schijnbaar 1-lippig 5 3 Meeldraden 2, met nog 2 draadvormige, onvruchtbare meeldraden. Kelk klokvormig, 5-spletig. Ly'eopus e»r. Meeldraden 44 4 Meeldraden bijna even lang. Helften der helmknoppen Jl9. L biaten. 621 evenwijdig aan elkaar loopend. Kelk 5-tandig, zeldzamer 2-lippig Méntha ez». Onderste meeldraden duidelijk langer. Helften der helmknoppen naar beneden uit elkaar tredend, ten slotte naar boven samènvloeiend. Kelk s'tandig Elsshólzia 6aS. 5 Bovenlip zeer kort, 2-lobbig. Onderlip 3-spletig. Kroonbuis van binnen met een haarring. Bloemkroon blijvend. Ajüga ast. Bovenlip diep gespleten, hare slippen tegen de onderlip liggend, waardoor deze schijnbaar 5-spletig is. Kroonbuis zonder haarring. Bloemkroon afvallend. Teücrium 644. 6 Meeldraden 2 7 Meeldraden 4, zeer kort, soms onvruchtbaar, geheel inde buis der bloemkroon verscholen 9 MeeldraiJgji 4,2 langere en 2 kortere, de langere althans bepffyi (Je bloepikWOöbuis uitstekend 13 Z TJladeri bréeder dam lijnvormig. Bloemen groot of vrij groot. 8 Jp 15jWen' lijnvormig. Bloemende ik Bovenlip der bloemkroon 2-lobbig. ff * Meeldraden uitstekend, aan «den voet ieder met een rugwaarts gerichten f/r ' tand. Helmknqpj.es, 1-hokkig . } Bosmarinus o^9. , 8 Kelk ei-klokvor.mig, a-lippfg. Bovenlip der bloemkroon |i 1 of iejsr in gesneden. Meeldraden onder de V. bovenlip verscholen met lang, boogvormig gekromd vfael«dïi^dSët;. ó Sa 1 v ia 639. buisvormig, bijna gelijkmatig 5-tandig. Lippen der roode bloemkroon 4e-bovenlip recht naar voren gestrekt, de onderlip aan den top kort 3-lobbig Monarda «ÜO. 9 Alle 4 meeldraden onvruchtbaar. Stijl buiten de bloemkroon uitstekend 10 Meeldraden althans 2 vruchtbaar. Stijl inde bloemkroonbuis verscholen. Stengel rechtopstaand 11 10 Kelk duidelijk 2-lippig. Bloemkroon rood of wit. Stengel liggend . Th y'mus 630. Kelk 5-landig. Bloemkroon paarsblauw. Hoofdstengel kruipend Olechóma 63a. 11 Schijnkransen inde oksels van gewone bladen. Bloemkroon wit of geel 12 Schijnkransen inde oksels van schutbladen. Kelk kort ö-tandig, tijdens den vruchttijd dooreen dekselvormig aanhangsel van den bovensten tand gesloten. Bloemkroon blauw Lavdndulaöaj. 12 Kelk 5-10-tandig. Vruchtjes boven afgeknot en zachtbehaard. Vruchtbare meeldraden 4. Schutbladen gelijk van vorm met de stengelbladen. Bloemen klein, wit. Stengel en bladen viltig . . . Marrubium 639. Kelk 5-tandig. Bloemkroon geel. Vruchtjes boven afgerond, 119. Labialen, 622 stomp, kaal. Soms 2 meeldraden onvruchtbaar. Schutbladen anders van vorm dan de stengelbladen. Sider i t is 638. 13 Bovenlip der bloemkroon vlak of slechts weinig gewelfd. 14 Bovenlip der bloemkroon uitgehold of gewelfd. Meeldraden dicht naast elkander liggend en althans in het begin evenwijdig loopend, onder de bovenlip der bloemkroon verborgen (soms buigen de meeldraden na het bestuiven naar buiten) 22 14 Meeldraden, althans de 2 langere naar boven uiteenwijkend, onder de bovenlip uitstekend 15 Meeldraden niet tegen de onderlip liggend en ook niet onder de bovenlip uitstekend 17 Meeldraden naar beneden gebogen, tegen de onderlip liggend, met niervormige helmknopjos, die na het openen een vlak, rond schijfje vormen. Bloemkroon wit of blauw. Kelk 2-lippig, met 4-spletige onderlip en ongedeelde bovenlip. Bovenlip der bloemkroon 4-spletig, de onderlip ongedeeld O'cimum #üi. 15 Helmknopjes gescheiden, naar beneden uit elkaar gaand. Bloemen vrij klein. Slippen der onderlip tamelijk gelijk aan elkaar 16 Helmknopjes boven versmolten. Middenslip der onderlip grooler dan de zjjslippen. Kelk 5-tandig. Bloemen vrt) groot, blauw of rood. Hyssópus 033. 16 Kelk 5-tandig of scheef gespleten. Bloemen met vaak gekleurde schutbladen Origanum «30. Kelk duidelijk 2-lippig. Bloemen in tot hoofdjes opeengehoopte schijnkransen Th y'm u s 630. 17 Meeldraden tijdens den bloeitijd evenwijdig aan elkaar onder de bovenlip liggend. Kelk gelijkmatig 5-tandig, niet opgeblazen 18 Meeldraden onder de bovenlip uit elkaar tredend of samenneigend 19 18 Bovenste schijnkransen inde oksels van kleine schutbladen. Helmknopjes na den bloei naar buiten gebogen. Stengel rechtopstaand Népeta S3S. Schijnkransen inde oksels van gewpne bladen. Helmknopjes paarsgewijze een kruis vormend. Bloemkroon paarsblauw. Hoofdstengel kruipend. Glechóma 633. 19 Kelk 2-lippig (bovenlip 3-, onderlip 2-spletig of 2-tandig). 20 Kelk tamelijk gelijkmatig 5-tandig, klokvormig. Bovenlip der bloemkroon ongedeeld, iets Ingesneden. Meeldraden er onder samenneigend. Bloemkroon klein. Bladen lyn-lancetvormig, gaafrandig. Saturéja 031. 20 Kelk rolrond. Bovenlip der bloemkroon vlak. Slippen der onderlip even groot. Helmhokjes boven gescheiden. 21 119. Labialen. 623 Kelk klokvormig. Bovenlip der bloemkroon iets gewelfd. Middenslip der a ™.derllP grooter- Helmhokjes boven versmolten. . Melis sa 6.'ia, 21 ochijnkransen zonder priemvormige schutblaadjes. ~ ... Calamintha 6at. ochpnkransen aan den voet door lijn-priemvormige, lang en dikbehaarde schutblaadjes omgeven. Clinopódium 631 22 Kelk 5-tandig 23 Kelk 2-lippig 29 23 Kelk niet opgeblazen na den bloeitijd ... ' '24 Kelk eerst buis-klokvormig, later opgeblazen klokvormig tot bolrond Hoemen scl.tjnbaar in aren Ph y sos t égia 630! 24 Bloemen klein, rosé. Meeldraden min of meer uit de kroonbuis stekend. Nootjes driekant, van boven afgeknot. Slippen van de onderlip der bloemkroon stomp (door omrollen der randen spits schijnend). Leonurus 639. Bloemen groot of vrij groot 25 25 Onderlip der bloemkroon met zeer kleine, hoogstens tandvormige zijslippen en een grootere ingesneden middenslip. Bloemkroon rood of wit Lam i u m 633. Onderlip der bloemkroon met 3 tamelijk gelijke, spitse slippen. Bloemkroon geel . . Galeóbdolon 633. Onderlip der bloemkroon met 3 stompe of ingesneden slippen, waarvan de middelste de grootste is . . 26 26 Onderlip der bloemkroon aan den voet aan weerszijden met een hollen, rechten tand of knobbel. Galeópsis 633. Onderlip der bloemkroon zonder holle tanden ... 27 27 Kelk buis-klokvormig, 5- oflO-nervig. Langere meeldraden meest na het stuiven gewonden en naar buiten gebogen. 28 Kelk trechtervormig, met 10 uitpuilende nerven. Meeldraden ook na het stuiven recht, onder de bovenlip evenwijdig loopend Ballóta 639. 28 Kroonbuis van binnen met een haarring. Stachys 633. Kroonbuis van binnen zonder haarring. Be t ó n i c a 63«! 29 Kelk tijdens den vruchttijd gesloten. Onderste meeldraden langer gQ Kel^JS.dens^de," VlLucht,«.. 4 Bloemkroon min of meer klokvormig, 5-lobbig tot 5-spletig. Doosvrucht tolvormig, met 3-5 gaten ter zijde openspringend . . . . . • . . Campanula «s4. Bloemkroon wtjd-trechtervormlg. zeer groot, 5-spletig. Doosvrucht eirond, aan den top (inden kolk) met 3-5 kleppen openspringend. riatycodon OS O 1. Jasióne L. Kruiden met beneden sterk bebladerden stengel, verspreide, ongedeelde bladen en kleine kortgesteelde, blauwe bloemen in hoofd.jes. Bloemkroon diep 5-deelig. Meeldraden 5, met vergroeide helmknopjes. Stempel knotsvormig .... 1 1 Zonder uitloopers. Meest verscheiden stengels, naar boven onbebladerd en kaal. Bladen tamelijk gaafrandig, met gegolfden rand, de onderste langwerpig-omgekeerd-eirond, stomp, de bovenste lancet- tot lijnvormig, spits. Bloemkroon hemelsblauw, zelden wit of roodachtig. 0,10-0,45. O en OO- Juni—Augs. Op drogen zand- en heigrond en inde duinen. Algemeen. Zandblauwtje. J. montana L. Do var. 0. littoralis Fr. heeft vele liggende, aan den top opstijgende, 0,08-0,15 lange stengels, de bloemhoofdjes half zoo groot als hij de soort met stompere, gaafrandige omwindselblaad.jes en weinig gegolfde of vlakke bladen, 2).. West-Terschelling. 2. Phytéuma L. v. Kruiden met onvertakten stengel, verspreide, ongedeelde bladen en meest geelachtige, blauwe en violette bloemen in hoofdjes of aren. Stijl draadvormig met 2—3 stempels . 1 1 Bloemen geelachtig-wit, aan den top groenachtig, ineen langwerpige aar. Schutbladen lancet- tot borstelvormig. Bladen bijna dubbel-gezaagd-gekarteld, de onderste steeds 128. Campanulaceeën. 653 rondachtig- tot langwerpig-eirond. 0,30-0,90. 21. Mei, Jnni. In bosschen. Zeldzaam. Rapunzel. P. spicatum L. P,® var' v, EaPlinclll"s Pers. (P. nigrum Scbmidt) heeft donkerwhze 0 2n°nemeD4 °iü6el^k bladen, een meer eironde bloeiui«YIJZe‘ ü’, ’O, – Me,> Jum- In bosechen op hooge gronden. Zeldzaam bloen,en blauw ineen rijkbloemjg hoofdje. Buitenste schutbladen efrcndi vorfrherldf’honfo™1fSt' ondersle P.laacn hartvormig- tot eirond-lancetvornng, de hoogere langwerpig-rmtvormig, de bovenste lilnvormle alle gekarteld-getand. 0,15-0,85. 2(. Mol—Augs. Sieiplant uit M.Eurcpa^’ Bolrapunzol. f p. orblculare L. 3. Campanula Trn. Klokje. Kruiden met bebladerden, meestal vertakten stengel, verspreide, ongedeelde bladen en eind- en okselstandige bloemen, wmr kelk 5-deehg ia, de bloemkroon klok- of trechtervormig, met 5-lobbigen zoom. Vruchtbeginsel met 3, soms 5 stempels. 1 1 Bochten tusschen de kelkslippen zonder aanhangsels . 2 Bochten tusschen de kelkslippen met teruggeslagen, eironde stomieaan hangsels. Stempels 5. Doosvrucht 6 bokkig. Bloemkroon metatalen. ra“d< llcljtblauw of wit. Bloemen zeer groot, kortges-teeid’ de«!I!g8iChe*tr°,SSrfn'. £lant stijf behaard. 0.60 0,80. ©©.Juni—Septr. Sierplant uit Zuid-Europa. soms met dubbele bloemen. n , i , . Tul nkl ok je. j* C. Médium L. 2 Bloemen gesteeld, in trossen of pluimen 3 Bloemen zittend, in hoofdjes. Plant meest kortbehaard. Onderste bladen ovaal, langwerpig of lancetvormig met afgeronden of bartvormigen voet, de bovenste eirondlancetvormig. Kelkslippen smal-lancetvormig, spils. Bloemkroon licht-violet. 0,30-0,90. 2J.. Juli— Octr. Op vochtige, grazige en beschaduwde plaatsen. Zeldzaam. Ook als sierplant. K1 u iv enklo k je. C. qlomerafa L. De var. p.farinósa Andrzj. met grijsviltieen steneel en van gevondengr',SVl tlg6 bladen’ ‘8 bU en op den St. Pietersberg 3 Bladen hartvormig-eirond of eirond tot eirond-lancetvormig. 4 Bladen (behalve de onderste) lancet- of lijnvormig, meest KE3>] y 4 Bloemen afstaand of overhangend. Kelkslippen lancetyormrg. Stengel, evenals de bladen kort-behaard, stompkantig. Onderste bladen langwerpig, langgesteeld, de bovenste langwerpig-lancetvormig, zittend, gekarteldgezaagd. Bloemen ineen naar één zijde gekeerden tros. Bloemkroon met gewimperden rand, meest levendig violet. Doosvrucht overhangend, aan den voet openspringend. Plant met onderaardsche uitloopers. 0,45-1,20. 128. Campanulaceeën. 654 2).. Juni—Augs. Op droge gronden, aan heggen, op bouwland en in moestuinen. Vrij zeldzaam. Duivelsnaaigaren. Akkerklokje. C. rapunculoides L. Op beschaduwde plaatsen worden de bladen grooter en zachter, ia do tros korter, zoodat de plant aan C. Trachelium en zelfs aan C. latifólia herinnert, doch de bloemen zijn steeds kleiner dan bfl deze. Bloemen afslaand of rechtopstaand. Kelkslippen eirondlancetvormig of lancetvormig 5 5 Bloemkroon klokvormig, meer lang dan breed, vrij groot, gewimperd. Doosvrucht overhangend, aan den voet openspringend 6 Bloemkroon wtid klokvormig, even lang als breed, groot. Doosvrucht rechtopstaand, zich boven het midden of aan den top openend. Plant kaal of met verspreide, korte borstelharen. Stengels slap, rechtopstaand of opstijgend, vertakt. Bladen gesteeld, hartvormig-eirond, gekarteldgezaagd, de bovenste mot afgeronden voet. Bloemen 1 of meer, vr(j vormtéén. Bloemstelen in het midden met 2 blaadjes. Kelkslippen lancetvormig. Bloemkroon hemelsblauw. 0,16-0,45. %. Juni—Septr. Sierplant uit Hongarije , . . Kar pa th en klok j o. -f C. catpallc» Jacq. Bloemkroon klokvormig, iets meer lang dan breed, groot. Doosvrucht rechtopstaand, aan den voet openspringend. Stengel kantig gegroefd. Bladen eirond-langwerpig, spits, gezaagd, de onderste met hartvormigen voet. Bloemen zeer talrijk, ineen langen (0,3-0,6 lange) pyramidalen tros. blauw of wit. 0,60-2,00. 2)-. Juli, Augs. Sierplant uit Z.-Europa. Py ra midek 1 o kj e. -(• C. pyramidalls L. 6 Stengel scherpkantig, evenals de bladen eenigszins stijfbehaard. Onderste bladen hartvormig-eirond, langgesteeld, ongelijk-gezaagd-getand. Bloemstelen aan den voet met 2 blaadjes. Bloemkroon blanw-lila, zelden wit. Plant zonder onderaardsche uitloopers. 0.60-0,90. 2].. Juli, Augs. In bosschen, tusschen kreupelhout, in Limburg en de hooge diluviale streken, ook inde duinen. Zeldzaam. Ook als sierplant. Ruig klokje. C. Trachélium L. Stengel stompkantig, grootendeels kaal. Bladen aan weerszijden eenigszins zachtbehaard, de onderste met gevleugelden steel, nauwelijks hartvormig, de bovenste zittend. Bloemstelen onder het midden met 2 blaadjes. Bloemkroon lichtviolet, soms wit. 0,60-0,90. 2j.. Juni, Juli. Op vochtige, beschaduwde plaatsen. Zeer zeldzaam. Breedbladklokje. C. latifólia L. 7 Bloemen vrij groot of klein. Kelkslippen priemvormig. 8 Bloemen groot, wijd klokvormig, in armbloeroige trossen. Kelkslippen lancetvormig. Zijdelingsche bloemstelen aan den voet met 2 blaadjes. Bladen grootendeels kaal, stijf, de onderste langwerpig-lancetvormig, inden steel versmald. Doosvrucht rechtopstaand. Bloemkroon hemels- 128. Campanulaoeeën. 655 blauw, zelden wit. 0,30-0,90. J|., Juni, Juli. In bosscben, tusschen kreupelhout, op heidegrond. Zeldzaam. Ook als sierplant. Perzikbladklokje. C. persicifólia L. w ya,V, da s y carpa Alph. D. C. 'stengel meest eenbloemig. wortelbladen byna spatelvormig, de stengelbladen langwerpig-lancetvormig. Kelk ruw behaard. Zuid-Limburg. Vrjj veel. S Bloemkroon klokvormig, 5-lobbig, donkerblauw. Bloemen 0,015-0,02 lang, meest ineen pluim. Doosvrucht hangend, aan den voet openspringend. Wortelbladen niervormig-rondachtig of hartvormig-eirond. Stengelbladen vrij ver uiteen, gaafrandig. Bloemknoppen bijna rechtopstaand. Plant los zodevormend, met weinige niet-bloeiende takken. 0,15-0,60. 2j.. Juni—Herfst. In bosschen, langs wegen en grasvelden, in kreupelhout. Zandklokje. Kleine wilde klokjes. Grasklokje. C. rotundifólia L. var* ovata Peterna., waarbij de onderste stengelbladen tot op 3 v ~en alle stengelbladen eirond of eirond-elliptisch. gezaagd zgn, is bij Eek en Wiel gevonden. Bloemkroon trechtervormig, 5-spletig, in veelbloemige, ijle pluimen. Doosvrucht rechtopstaand, zich boven het midden of aan den top openend. Onderste stengelbladen langwerpig-spatelvormig of langwerpig-wigvormig . 9 ■* w Herfst. Op bouwland. Vrij algemeen. Blauw walstroo. S. arvénsis L. De var. 3. maritima Grise b. heeft stomp getande, bijna onbehaarde vruchtjes. Apeldoorn, Hoek, Baarloo. 2. Cephalanthus L, 1 Heester Bladen tegenoverstaand of in kransen van 3, eirond, lang tooge« Bl°eiwyzen langgesteeld, bolrond. Bloemen wit, welriekend. <3,uu-o,(X). Juli, Augs. Sierheester uit N.-Amerika. Kogelboom. f C. occidentalls L. 3. Aspérula L. Bedstroo. Kruiden met vertakten, meest 4-kantigen stengel, kransstandige, [ gaafrandige bladen en bloemen in bijschermen. Bloemkroon trechter- of klokvormig, wit of blauw 1 1 Bloemkroon wit of roodachtig. Planten ©verblijvend , 2 Bloemkroon blauw Planten eenjarig. Schutbladen borstelig gewimperd. maden van onderen en aan den rand ruw, de onderste omgekeerdelrond, 4 aan 4, de bovenste lyn-lancetvormig, 6-8 bijeen. Bloemen in hooidjes, korter dan de buitenste schutbladen. Bloemkroon 4-spletig. rucht groot, glad. 0,15-0,30. O- Mei, Juni. Op bouwland. Maastricht, Wolvega, Rotterdam, Dordrecht, Middelburg, Tilburg, Halfweg, Amster- ' dam, Deventer, Groningen, Rhenen, Valkenburg, Gorinchem, Aerden- * hout, Watorlangekerkje . . . Akkerbedstroo. A. arvénsis L. {rJJ*v We °P doch is or door de dicht witborstelige schut- i bladen gemakkelijk van te onderscheiden. 131. Enbiaceeên. 660 Bij Amsterdam is, als aangevoerd gevonden A. orientalis Boiss. et Hohen. Deze onderscheidt zich van A. arvensis, doordat de kroonbuis langer (4 maal zoolang als de zoom) is en door de langere, meer spitse kroonslippen. Uit den Kaukasus en Syrië. 2 Vruchten met haakvormige borstels bezet. Stengel 4-kantig. Bladen met ruwen rand, stekelpuntig, de onderste 6 aan 6, spatelvormig, de bovenste 8 aan 8, lancetvormig. Bloemen in bijschermen, langgesteeld. Bloemkroon trechtervormig, 4-spletig, wit. 0,15-0,30. 2|. Mei, Juni. Zeer welriekend (naar cumarine), In dicht beschaduwde bosschen, ook gekweekt. Zeer zeldzaam. Waldmeister. Meikruid, Li e v e-V rouwe n-b edst r o o. A. odorata L. Vruchten kaal 3 3 Bladen lancetvormig, in kransen van 8, aan rand en nerven van onderen, evenals de stengel ruw, door rugwaarts gerichte stekels. Bloemkroon 4-spletig, wit. Vruchten korrelig ruw. 0,60-1,25. Juli, Augs. Aangevoerd. Deventer. . . . Stekelbed stroo. A. Aparfne M. B. Bladen lijnvormig 4 4 Bladen stekelpuntig, meest in kransen van 4. Plant grasgroen. Bloemkroon trechtervormig. Stengels talrijk, uitgespreid. Schutbladen lancetvormig of langwerpig, stekelpuntig. Bloemkroon meest 4-spletig, wit, van buiten ruw en vaak roodachtig. Vruchten korrelig ruw. 0,05-0,22. 2j-. Juni—Septr. Op zonnige plaatsen op zand- en heigrond. Utrecht, Zwolle, Velzen, Katwijk, Den Haag. Kalkbedstroo. A. cyndnchica L. Lijkt wei wat op Galium Aparine, doch is er door de bloeiwijze en de niet borstelig behaarde vrucht van te onderscheiden. Bladen stomp, stekelpuntig, met omgerolden rand, ruw, aan den stengel 8 bijeen. Plant blauwgroen. Bloemkroon klok vormig, wit, evenals de vrucht glad. 0,30-0,60. Mei—Juli. Bij Maastricht. (A. glauca Bess.). A. galioides 51. B. 4. Rübia Trn. 1 Stengel vierkant, aan de kanten stekelig, ruw. Bladen lancetvormig, met aan de onderzijde sterk vooruitspringende nerven, de onderste in kransen van 4, de bovenste van 6 bladen. Bloemen in ijle bijschermen. Bloemkroon geelgroen. Vrucht zwart. 0,60-0,90. %. Juni, Juli. Gekweekt en verwilderd in heggen in Zeeland. Mee. Eoodte. Meekrap. *J- R. tinctómm L. 5. Crucianélla L. 1 Stengel liggend. Bladen in kransen van 8-10, lancetvormig, styfbehaard. Bloemen in eindelingsche hoofdjes, rosé. Stijl knotsvormig, ver uitstekend. 0,30-0,60. %. Juli—Octr. Sierplant uit Perzië. Perzische kruisjesplant. fC. sfcylósa TrLn. Stengel opstijgend of rechtopstaand. Bladen in kransen van 4-6, lijnvormig, de onderste lijn-laö eet vormig. Bloemen in korte, vierkante aren, geel. 0,20-0,40. O- Juni, Juli. Aangovoerd. Gorinchem. C. angustifólia L. 6. Galium Lr. Walstroo. Kruiden met kransstandige bladen. Bloemen in bijschermen. Bloemkroon ster- of klokvormig, gewoonlijk wit, soms geel. 1 I Bladen 3-nervig, in kransen van 4 ....... 2 131. Rubiaceeën 661 Bladen 1-nervig of bijna zonder nerven, in kransen van 4-12 3 2 Bloemkroon geel. Bijschermen inde bladoksels. Stengels ruw-behaard. Bladen langwerpig-elliptisch, stomp, ruwbehaard, gewimperd. Bijschermen en pluimen met lancetvormige schutblaadjes, veel korter dan de bladen. 0,15- 0,45. 2)., April—Juni, soms weer Augs. Langs wegen en in heggen, op grazige plaatsen, op rivierklei. Vrij algemeen. Crosette. Kruiswalstroo. G. Cruciata L. Bloemkroon wit. Beschermen in dichte eindelingsche pluimen. Stengel rechtopstaand, stijf. Bladen lancetvormig tot ign-lancetvormig, stomp. 0,30-0,45. ap. Juni—Augs. Op heigrond. Malden (top Nijmegen). Noordsch walstroo. B. boreale L. 3 Stengel bijna steeds door weerhaakjes ruw. Bladen in kransen van 4-8 4 weerhaakjes, kaal of behaard .... 8 4 m&Scpik bloemkroon kleiner dan die der rijpe vrucht. vruchtrijpheid afstervende planten, op droge groeiend. Bladen lijn-lancetvormig,stekelpnntig. 5 der bloemkroon grooter dan die der rijpe vrucht. f| na – den bloeitijd rechtopstaand. Overblij-Vi planten, op vochtige plaatsen groeiend . . . 7 den rand mot naar voren gerichte stekeltjes, meestal in Pijscherrnen veelbloemig, eind- en znstandig. Vrucht-Vrucht kaalj-lfliclit korrelig-ruw, klein (0,001-0,0015 breed). © ook % Jahi—Septr. • Vormen-' Fransch walstroo. 6. parislénge L. * J.l cji ocar p u m Taus c h. (G. parisiénse L.). Vrucht borsteligstijfbehaard. Amsterdam. li. leiocarpum Tausch. (G. anglicum Huds.). Vrucht korreligruw, kaal. Apeldoorn, Amsterdam, Bloemen daal (?), Ameland)?), Haarlemmerhout!?), Gorinchem. Gelijkt in uitorlijk door de meer verwijderde kransen van kleine bladen en de kleine vruchten meer op G. uliginosum en G. palustre, doch !s er door de vermelde kenmerken gemakkeljjk van te onder- ( schelden. Het is eender kleinste en teerste soorten van het geslacht. ) Bladen aan den rand, door naar achteren gerichte stekel- j tjes, ruw, in kransen van 6—B 6 6 Bloemstelen na den bloeitijd teruggebogen. Vrucht groot, ■ wrattig. Bijschermen meest 3-bloemig, korter dan het blad. Stengel liggend. Bloemkroon wit of geelachtig- j wit. 0,30-0,60. O- Juli—Herfst. Op bouwland, vooral in Zeeland en op de Zuidholl. eilanden. Zeldzaam. Driehoornig walstroo. G. tricórne With-Uiterlijk van G. Aparine, doch door de teruggebogen, grootere vruch- * ten en de naar verhouding kleinere, op de nerven vaak niet stekelige bladen te onderscheiden. 131. Rubiaceeën. 662 Bloemstelen na den bloeitijd recht. Vrucht meest met hakige borstels. Bijschermen samengesteld, langer dan het blad. Stengel liggend of klimmend. Bloemkroon wit of groenachtig. 0,60-1,20. QO en O- Juni—Herfst. Langs heggen, wegen, dijken, in kreupelhout, ook op bouwland. Algemeen. Kleef. Klet. Klissen. Klift. Tongel, Rijpeltocht. Kleefkruid. G. Aparine L. De var. 0. Va i 11 anti i D. C. mot hakig borstelige vruchtjes, die kleiner zfln dan bij den grondvorm on kortere stengeneden (waardoor do geheele plant kleiner is), die aan de kanten kaal zijn. Do bladen zijn lijn-lancetvormig, niet zooals bij den grondvorm naar den top eirond verbreed. De bloemkroon is geelgroen, half zoo groot als bij den grondvorm. Benige malen gevonden. De var. f. spürium Bchb. ia gelijk aan de var. 0., doch de vruchten zfln glad of bflna glad. Maastricht, Gronsveld. 7 Bladen in 6-8-tallige kransen, lijn-lancetvormig, spits, stekelpuntig. Vrucht korrelig-ruw. Bloemkroon wit. 0,15-0,30. 2J.. Juni—Septr. In moerassige heistreken en in duinpannen. Algemeen. Kleverig walstroo. G. uliginósum L. Bladen in 4-5-tallige kransen, langwerpig-lijnvormig, stomp, met versmalden voet. Bloemen in okselstandige bijschermen, wit. Takken der pluim wijd afstaand. Vrucht glad. Stengel teer, vaak sterk vertakt. 0,15-0,60. 2J.. Mei—Septr. In en langs slooten, vaarten en poelen. Algemeen . . Moeraswalstroo. G. palustre L. Deze soort Iflkt soms op G. Aparine, soms op 6. uliginósum, doch is or steeds van te onderscheiden door de stompe bladen. De var. 0. elongatum Presl. (6. olongatum Presl.) met minder afstaande takken, gerimpelde vruchten en vrfl stevigen stengel is in ons land aan en in slooten en vaarten vrfl algemeen. 8 Bloemkroon citroengeel. Bladen in kransen van 8-12, lijnvormig, omgerold, zachtbehaard. Stengel rond, met 4 fijne ribben, rechtopstaand of opstijgend. Bloemen in bijschermen, die een dichte pluim vormen. 0,07-0,60. 2j.. Juni—Herfst. Op drogen zandgrond en inde duinen. Vrij algemeen . . Echt walstroo. G vérum L. Bloemkroon wit of witachtig, zeldzamer lichtgeel of witgeel, Bladen in kransen van 4-8 9 9 Slippen der bloemkroon genaaid of stekelpuntig. . .10 Slippen der bloemkroon spits, zonder stekelpunt. Bladen met duidelijke middennerf en stekelpunt 11 10 Pluim scherm trosvormig, met verlengde zijtakken, die beneden geen bloemen dragen. Wortelstok meestal enkele of weinig stengels voortbrengend. Bladen meest in kransen van 6-8. Bloemkroon bekkenvormig verdiept, met spitse slippen, melkwit. Stengel stjjf-rechtopstaand, rond, met 4 fijne ribben. Bladen langwerpig-lancetvormig, meest stomp met 131, Rubiaceeeën. 663 stekelpunt, vooral van onderen blauw-groen. Wortelstok kort bilna asnwsa sstw?£*--' Eoschwalstroo. B. sllTatlcnm L. Fluim trosvormig, met korte zijtakken, die vrijwel van beneden af bloemen dragen. Kroonslippen genaaid. Bladen naar voren min of meer verbreed, stekelpnntig, aan den rand meest naar boven stekelig-ruw, aan weerszgden groen. Stengels meest vele, vierkant. Bloemkroon vuilwit. Vruchten kaal, iets rimpelig. Glad walstroo. G. Mollüoo L. Ondersoorten: a °' Stienfo' opstijgend of liggend, ook klimmend, !®nSwerP|S-lanC6tvormig, stomp, dof, teer. Pluim los edo taklFon-. Vrucbt kle'n- Vruchtstelen vaak terueeéilltin n sndi Sido. VTUCpt’ bonzo“taal afstaand of zelfs wat teruggebiagen. 0,80-1,20. Juni—Augs. Aan heggen er* in kreunel-3 eifi fu mWH uert’sdÖ^6n 6ni °P Kazige Plaatsen. Vri) algemeen.P P' ?Jr 05; t Hud s. stengel rechtopstaand, stijf. Bladen langwerpig. Pief,?/Hplt-S i? glanzende strepen naast de rugnerf, stevig. Plmm dichter, met schuin afstaande takken. Bloemkroon zuiver wit a Mei_lfntCrhtTgroot' Vruchtstelen lang, rechtopstaand. 0,30-0,80.’ aigemeèn Sept Langs wegen, dijken en heggen, op bouwland. Vrij Bl0nln,km°O^i„ge^aChtig'Wit.tot/eel- Kroonslippen genaaid. Takken der nf raln op ,!?oer afstaand. Bladen in kransen van Bof meer min of meer omgorold, van onderen dun-bohaard. Stengol rondachtig-vierkant G 4 mlaDÜeeli let? kortbohaard. Een bastaard van G. Mollugo en G. verum, onder de stamouders, op verschillende plaatsen gevonden. , „ Geelwit walstroo. B. ochroleücam Wolf. 11 ötengels liggend, de bloeiende takken opstijgend. Bladen meest m kransen van 6, de onderste omgekeerd-eirond dicht bgeen, de bovenste langwerpig-lancetvormig, vrij ver van elkaar. Vruchten dicht-korrelig-ruw. 0,07-0,30. 4- Juni Septr. Op dorren hei-, zand- en veengrond. Vrij algemeen. (G. saxatile L.). Liggend walstroo. G. hercy'nicum Weia. eßfaedLnStdin0ftop3ti’gend’ aLle gel«k van vorm. meest alle bloeiend Bladen meest in kransen van 8, naar voren broeder de onderste lanv ISÓlseoSo°VeSBteiVflvQ‘4aaCet'r?irmis’ alle ver uitoon- bracht b«na Lmburv ’ 4' M9l~ 0/6ral °P b0 trytheuvels in Zuid- Vormen: Heidewalstroo. G. silvéstre PoU. “• behaard11 tl, Ste“gel OQ, bladen meest althans van onderen ndbraw.A BenigeinTz.-lli^burg^evomlèn.33114001 380 d6n |~0 ™laden\an een eQkele maa> SS bVrnphtenB«oh Seelachtig-wit, aan den voet vaak rood„ïï?-. Vruchten scharlakenrood. 0,90-2,40. b Mei Juni On den (GrTénCZbl?,lkenbur|' iD ket Ha» Boüh, b? üitïuizen (crj en bij Buth (Z.-L.) gevonden. Ook als sierheester k- Mei, Juni. Sierstruik uit Zuid-Oost-Euïopa 1,00-3,00. Tartaarsche kamperfoelie, f t. tatarlca L. 7. Symphoricarpus Dill. 1 ““green0 Bloemen te “etedefinv'^hiSChI van onderen blauwfer tsxsrsr,iS3tTai ugs, Sierstrmk uit N -Amerika, soms verwilderd (Rotterdam). Raiijsboompje. Sneeuwbes. f 8. racemósn* Mich. CXXXIII. Fam. Adoxaceeën. 4dof *'3'(zelden 5->Pleti9- Bloemkroon 4-S-deelig. Meeldraden 'fA , Ann tT ’T! 2~deelul (Wijnbaar 8-10). Vruchtbeginsel met 4-5 stijlen. Vrucht een steenvrucht. 1 Kenmerken als voor de familie zijn opgegeven. Ad ó x a 609. 133. Adoxaoeeën 668 1. Adóxa L. 1 Wortelstandige bladen langgesteeld, dubbel [3-tallig, bet paar bladen aan den stengel 3-tallig. Bloemen 5-7 bijeen ineen eindelingsch, bijna dobbelsteenvormig hoofdje. Bloemkroon groenachtig-wit. Plant zwak naar muskus riekend. 0,05-0,15. 2).. April, Mei. Op lossen, zandigen, vochtigen, boschgrond, soms veel bijeen. Vrij zeldzaam. Muskuskruid. A. Moschatellina L. CXXXIV. Valerianaceeëll. Valeriaanachtige n. Kelkzoom in vederachtige haren overgaand, ook wel getand of weinig ontwikkeld. Bloemkroon 3-5-slippig, min of meer symmetrisch. Meeldraden 4 of minder, op de bloemkroon gezeten. Vruchtbeginsel onderstandig, 1-3-hokkig. Vrucht een dopvrucht. 1 Meeldraden 3. Bloemkroon trechtervormig, ongespoord. 2 Meeldraden 1-2. Bloemkroon trompetvormig, met lange, aan den root gespoorde buis. Kelkzoom opgerold, later tot een haarkroontje uitgroeiend. Sierplant Centranthus 0419. 2 Kelkzoom opgerold, later tot een haarkroontje uitgroeiend. Bloemkroon aan den voet bultig, wit of roodachtig. Stengel niet vertakt Valeriana 669. Kelkzoom niet opgerold, scheef 1-5-tandig, tijdens den bloeitijd nauwelijks merkbaar. Bloemkroon niet bultig, blauwachtig. Bladen enkelvoudig, ongedeeld. Stengel gaffelvormig vertakt . . . . Valerianélla 630. 1. Centranthus D. C. i. X Stengel vertakt, kaal. Bladen eirond of lancetvormig. Bloemen in pluim* vormig gegroepeerde beschermen. Spoor dubbel zoo lang als het vruchtbeginsel. Bloemkroon purper, wit of rosé. 0,80-0,80. ©. Juni—Septr. Sierplant uit Zuid-Europa. Roode spoorbloem. f C. rnber D. C. Stengel dik, buisvormig, sterk vertakt. Bladen breod-eirond, de bovenste aan den voet ingesneden. Bloemen in pluimvormig gegroepeerde beschermen. Bloemkroon rosé, wit of vleeschkleurig. 0,50-1,00. 0. Juli—Octr. Sierplant uit Zuid-Europa. Lange spoorbloem. f C. macrosiphon Holes. 2. Valeriana Trn. Valeriaan. Donderbloem. Faldrian. in. Overbl jjvende, onaangenaam riekende kruiden met onvertakten stengel, tegenoverstaande bladen en bijschermen van bloemen, op verschillende wjjzen vereenigd 1 1 Bladen alle oneven-geveerd. Bloemen 2-slachtig. . . 2 134. Yalerianaceeën 669 Wortelbladen ongedeeld, hoogstens aan den voet gelobd. 3 2 Blaadjes 13-21, eirond tot lancetvormig, gaaf of iets getand, aan de bovenste bladen lijnvormig, gaafrandig. Bij scherm min of meer ineengedrongen. Bloemkroon lichtrood. Wortelstok met korte, onderaardsche uitloopers of zonder nitloopers. 0,60-0,90. 4. Juni— Septr. Langs slooten, plassen en vaarten en op vochtige plaatsen. Algemeen Valeriaan. V. officinalis L. De var. fi. angustifólia Tausch. heeft een wortelstok meest zonder nitloopers en waaruit slechts een stengel voortkomt. Destengel is meer behaard, de bladen zijn teer, met lljn-lancetvormige, stompe, aacbes. De bloei wijze is kleiner en dichter. Ginneken. Zuid-Beveland. Blaadjes 9-11, langwerpig-eirond tot langwerpig-lancetvormig, getand-gezaagd. Bloemkroon grooter, roodachtigwit. Wortelstok met lange boven- of onderaardsche nitloopers. Overigens als de vorige soort. 0,30-0,90. 4- Juni. Op plaatsen als de vorige, waarschijnlijk slechts een variëteit van deze. (V. sambucifólia Mik.). Vlierval er ia an. V. excélsa Poir. 0 Wortelbladen rondaehtig-eirond tot elliptisch, onderste stengelbladen liervormig ingesneden, de bovenste meesf 7-tallig veerdeelig. Plant tweehuizig. Bloemen wit of rosé, de mannelijke bet grootst. 0,15-0,30. 4. April, Mei. In duinpannen en op moerassigen veen- en zandgrond. Vrij algemeen. Kleine valeriaan. V. dioica L. Wortelbladen langwerpig-lancetvormig, inden steel versmald, aan den voet soms wat ingesneden, de middelste stengelbladen 3-4-parig liervormig-veerdeelig. Bloemen tweeslachtig, wit. 1,00-2,80. 4. MeiTJuni. Sierplant mt M.-Europa . . . Groote valeriaan. -j- V. Phu h. 3. Valerianélla Trn. Veldsla, m. Kleine kruiden met herhaald galfelvormig gedeelden stengel, tegenoverstaande spatel- of lancetvormige bladen en kleine, ' witte of blauwachtige bloemen in dicht opeengehoopte beschermen _ j 1 Kelkzoom aan de vrucht onduidelijk, nauwelijks getand. Bijschermen dicht ineengedrongen 2 Kelkzoom aan de vrucht duidelijk getand 3 2 Bovenste bladen lancetvormig, iets spits, meest gaafrandig, de onderste langwerpig-spatelvormig, stomp. Vrucht zijdelings samengedrukt, rondachtig. 0,07-0,22. QO en O- April, Mei en Juli, Augs. Op bouwland, langs wegen, tnsschen het gras Vet. Vettik. Vette koes. Veldsla. V. olitória Poll. 134. Valerianaceeën. 670 Bij ons komt alleen de vorm: a. leiocarpa Krok voor. Vrucht kaal of naar boven met fijne, slechts onder een sterke loupe zichtbare haartjes. Vrij algemeen. Hiertoe behoort ook de gekweekte veldsla als forma oleracea Schldl. Bovenste bladen stomp. Vrucht Ipnvormig-langwerpig, bijna vierkant, op de achtervlakte gootvormig verdiept. 0,07-0,15. ©O* April, Mei. Als de vorige. Zeldzaam. Gekielde veldsla. V. carinata Loisl. S Kelkzoom bekervormig, met 6 driehoekige, ineen aan den top haakvormige naald eindigende tanden. Vrucht eirond. 0,30-1,20. ©. Mei—Juli. Uit Z.-Europa. Aangevoerd. Apeldoorn, den Bosch. Gekroonde veldsla. V. coronata D. C. Kelkzoom scheef, 1 tand (de achterste) merkbaar grooter dan de andere 4 4 Kelkzoom even breed als de vrucht, uetaderig. Vrucht eirond met verdiept, ovaal middenveld. 0,10-0,20. Q. April, Mei. Uit Z.-Europa. Wolvruchtveldsla. V. eriocarpa De«v. Do var. 3- leiocarpa Koch, met geheel kale vrucht, is bij Apeldoorn gevonden. Kelkzoom smaller dan de vrucht, niet netaderig. . . 5 5 Vrucht ei-kegelvormig, met verdiept, langwerpig middenveld. Kelkzoom half zoo breed als de vrucht. 0,20-0,30. ©. Juli, Augs. In bouwland. (V. dentata Poll ). Getande veldsla. V. MorisÓnÜ D. C. Vormen : a. leiocarpa D. C. Vrucht kaai. Vrij zeldzaam. 3. lasiocarpa Koch. Vrucht rondom behaard. Haren uitgespreid,, aan het eind gekromd. Zeldzaam. Vrucht bijna bolvormig-eirond, opgezwollen. Kelkzoom 1/g-maal zoo breed als de vrucht. 0,15-0,30. Q. Juli, Augs. Op bouwland. Ook gekweekt. (V. Auricula D. C.). Geoorde veldsla. V. rimosa Bast. Vormen: a. leiocarpa Koch. Vrucht kaal. Zeldzaam. /3• lasiocarpa Krok. Vrucht behaard. Zeer zeldzaam. CXXXV. Fam. Dipsacaceeën. Kaardeachtigen. iv. Bloemen in hoofdjes, omgeven dooreen omwindsel of in kransen. Elke bloem draagt een bovenstandigen kelk, die vaak borstelvormig is, en een bijzonder omwindsel, dat onderstandig is. Bloemkroon 4-5-spletig. Meeldraden 4, op de bloemkroon gezeten. Vruchtbeginsel met 1 stijl en stempel. Vrucht een dopvrucht. 1 Bloemen in hoofdjes of in aarvormige hoofdjes ... 2 Bloemen in kransen. Planten stekelig Morina OSS. 2 Planten stekelig. Bloembodem met stekende strooschnbben bezet. Kelk bekkenvormig, zonder borstels. Bijzonder omwindsel met 8 groeven. . . . Dipsacus «?*. 135. Dipsaoaceeën. 671 Planten niet stekelig. Kelkzoona meest in borstels eindigend 3 3 Bloembodem zonder strooschnbben, met haren bezet. Bijzonder omwindsel ongegroefd. Kelk met 8-16 borstels. Bloemkroon 4-spletig, de randbloemen meest stralend. K na ü t ia er». Bloembodem met strooschnbben. Bijzonder omwindsel gegroefd 4 4 Bijzonder omwindsel cylindriseh, zonder naalden. Kelk meest met 5 borstels 5 Bijzonder omwindsel vierhoekig, gekromd door 4-8 tanden. Kelk behaard. Cephalaria 073. h Bloemkroon 4-spletig. Randbloemen niet stralend. Bijzonder omwindsel met kruidachtigen, 4-tandigen zoom. S u c c is a er». Bloemkroon 5-spletig. Randbloemen stralend. Bijzonder omwindsel met vliezigen klok- of stervormigen zoom. 8 c ab i ó sa er 4. 1. Morina L. 1 Bladen bochtig veerspletig, b{jna doornig gewimperd, die in wier oksels de bloemen staan, bijna donzig. Kelkslippen diep uitgorand. Bloemkroon lang buisvormig, rosé. 0,60-1,20. %. Juli, Augs. Sierplant uit Nepal (M. élegans Fisch. et Lallem.) . . . f Jl, louglfólia Walllch. 2. Dipsacus Trn. Kaard eb o 1. Groote kruiden met krachtigen, rechtopstaanden, stekeligen stengel, tegenoverstaande bladen en hoofdjes van bloemen, door schutbladen omgeven t 1 1 Bladen zittend, de aan den stengel staande aan den voet breed vergroeid. Hoofdjes langwerpig, 0,05-0,08 lang. Omwindselbladen stekend, veel langer dan de strooschnbben 2 Bladen gesteeld, niet vergroeid, elliptisch, de bovenste 3-deelig met zeer groote eindslip. Hoofdjes klein, bijna bolrond. Omwindselbladen niet stekend, korter dan of evon lang als de strooschnbben. Strooschubben even lang als de bloemen. Bloemen bleekgeel. Helmknopjes zwart. 0,60-1,20. GO- Juli, Augs. Op vochtige, beschaduwde plaatsen. Zeer zeldzaam, waarschijnlijk alleen in Z.-Limburg. Kleine kaardebol. D. pllósns L. 2 Strooschnbben langer dan de bloemen, buigzaam, recht. 3 Strooschubben even lang als de bloemen, stijf, met gekromden top. Omwindselbladen lancet-priem vormig, horizontaal afstaand, nauwelijks langer dan de bloemen. Bladen ongedeeld, langwerpig-lancetvormig, btfna of geheel zonder stekels. Bloemkroon lila. 1,00-1,80. GO- Juli, Augs. Gekweekt, een paar malen verwilderd. Weverskaardo. f D. fallónum L. 135. Dipsaoaoeeën. 672 3 Omwindselbladen lijn-priemvormig, boogvormig naar boven gekromd. Wortelbladen gekarteld-gezaagd, evenals de langwerpig-lancetvormige stengelbladen met kalen of stekeligen rand. Bloemkroon lila, zelden wit. 0,90-1,50. ©O- Juli—Septr. Op drogen klei- en zandgrond, aan dijken en langs slooten, enz. Vrij zeldzaam. Kaardekruid. Kannewasscher. Wilde kaardebol. D. silvéster Nlill. Omwindselbladen lancet-priemvormig, ver afstaand. Wortelbladen, evenals de steeds veerspletigo stengelbladen aan den rand borstelig gewimperd. Middelste stengelbladen aan den voet bekkenvormig vergroeid. Bloemkroon wit. 0,60-1,20. O©. Juli, Augs. Amsterdam . 1). laclnlatns h. 3. Knaütia Coulter. I Bladen grijsgroen, dof, de bovenste meest veerspletig, de onderste meest ongedeeld, zelden alle ongedeeld of veerspletig. Stengel door zeer korte haren grijs-, door langere baren stijfbehaard. Randbloemen meest stralend. Bloemkroon lila, zeldzaam wit. 0,15-0,60. 2}.. Juni— Herfst. Op zandigen grond. Vrij algemeen. (Scabiósa arvensis L.) Honigbloem. Aposteemkruid. Knautia. K. arvénsis Coulter. De var. /3. integrifólia W. et Gra b. met geheel ongedeelde bladen, doch de onderste scherp, de bovenste weinig gezaagd of gaafrandig en bleekroode bloemkroon is op een paar plaatsen gevonden. De var. y. glandulifera Ko c h met alle bladen voerdeolig ingesneden, is by Elspeet en Zwolle gevonden. De var. A. campéstris Koch met niet stralende randbloemen en ruw behaarde, soms alle ongedeelde bladen, is bfl Epen en Wynaudsrade gevonden. 4. Cephalaria Schrad. 1 Bladen lancetvormig. Bijzonder omwindsel met 4 ongeiyke tanden, de langste boven de kelkbuis uitstekend. Bloemkroon blauwachiig mot gelijke slippen. 0,20-0,50. O. Juni, Juli. Uit Z.-Europa. Aangevoeld. Weert C. syrlaca bchrad. 5. Succisa Vaill. 1 Bijzonder omwindsel ruw-behaard, met eironde, spitse en stekelpuntige tanden. Kelk met 5 borstels. Bladen langwerpig of langwerpig-lancetvormig, gaafrandig, zelden getand, de bovenste lancetvormig. Bloemhoofdjes halfbolrond, later bolrond. Bloemkroon blauw, zelden wit, geelachtig wit, of roodachtig. 0,30-0,90. 2).. Juli—Septr. In vochtige weilanden en aan wegen. Vrij algemeen. (Scabiósa Succisa L.). Duivelsbeet. Blauwe knoop. S. praténsis Mnch. heukbls, Schoolflora, 16e druk. 43 135. Dipsacaceeën. 673 De var. 3- pinnatifida Ham. met veerdeelige bladen is bij Haren en Ter Apel-Roswinkel gevonden. De var. y. oblongifólia Nob. waarbij de onderste bladen langwerpig, stomp, de hoogere langwerpig-lancetvormig en lancetvormig, wat spitser zijn, ia bij Malden gevonden. Een vorm met gevulde bloemen is bp Malden gevonden. 6. Scabiósa Trn. Scabiosa. Kruiden met tegenoverstaande bladen, stralende bloemhoofdjea en 5-spletige bloemkronen 1 1 Bijzonder omwindsel tot aan den voet gegroefd, met vliezigen zoom. Bladen der niet-bloeiende takken gekarteld tot liervormig, stomp. Bladen fijn-behaard, dof, de bovenste veerdeelig, met veerspletige slippen en bijna lijnvormige slipjes. Kelkborstels priemvormig, zonder nerven, zwartbruin. Bloemkroon roodachtig-lila, zelden wit. 0,30-0,90. 2).. Juni—Octr. Op droge, zonnige grasgronden. Vrij zeldzaam . . . . Duifkruid. S. Columbaria L. Bijzonder omwindsel beneden ongegroofd. Kelkborstels 5, uitstekend . 2 2 Zoom van het Mzaader omwindsel groot, met 24 strepen. Bladen ipn- tot veerdeelig. Bloemen bleekblauw. 0,60-1,00. Sierplant uit den Kaukasus . fB. caaeaelca M B. bijzonder omwindsel kort. naar binnen gebogen, kraakbrenitKelk schijnbaar gostofeld mei lange borstels, donkerpurper, «(öelhladen spatelvormig, grofgezaagd, de andere bladen veerdeelig, ,de bovenste lijnvormig. Bloemen zéér groot, zwartpurper, zelden rosé «f wl o.öO-tjdp, Q t Juli—Herfst. Sierjjlljnt uit Zuid-Europa. \\ # \ *• 'h s Scabiósa. •{■ S. atroparpürea L. • CXXXVI. Fam. CoiupositCü. Samebge s t e I d blo emig en. xtx. Bloemen in hoofdjes met omwindsel. Soms bezit iedere bloem nog een vliezig schutblad {strooschubj, zoadat de geheele gemeenschappelijke bloembodem na het verwijderen der bloemen met schubben of borstels bekleed is, anders is deze naakt en ziet men alleen de groefjes, waarin de bloemen hebben gezeten. Alle bloemen van het hoofdje zijn buis-, trechter- of lintvormig, of de buitenste of straalbloemen zijn lintvormig, de binnenste of schijf bloemen buisvormig. Vaak zijn niet alle bloemen 2-slachtig. Kelk uit haren of borstels bestaand, later het vruchtpluis of de haarkroon vormend of afwezig. Bloemkroon 4-3-tandig. Meeldraden 5, sadmhelmig. Vruchtbeginsel onderstandig met een stijl en 2 fsoms 1) stempels. Vrucht een dopvrucht, 1 Bloemen der randbloemen lintvormig, meestal een duidelijk lint vormend, die der schijfbloemen buisvormig . . 2 136. Compositen. 674 Bloemkroon van alle bloemen buis- of trechtervormig, die 1 der randbloemen soms draadvormig 38 Bloemkroon van alle bloemen lintvormig 78 2 Kelkzoom, althans die der middelste bloemen, een haarkroon vormend. Bloembodem zonder strooschubben. 3 Kelkzoom niet uit haren bestaand 14 3 Stengel met schubben bezet. Bloemen vóór de bladen verschijnend. Omwindselbladen in 2 rijen .... 4 Stengel niet met schubben bezet. Bloemen na de bladen verschijnend • 5 4 Stengel met 1 bloemhoofdje. Kandbloemen vrouwelijk, de middelste 2-slachtig. Bloemkroon geel. Tussilago 685. Stengel met veel bloemhoofdjes, in trossen. Bloemkroon purper of wit Petasites 685. 5 Straalbloemen wit, rood of blauw (of ontbrekend), nooit geel 6 Straalbloemen geel of oranje 9 6 Omwindselbladen in vele rijen, elkaar dakpansgewijze bedekkend 3 Omwindselbladen in 1 tot S rijen, elkaar niet dakpansgewijze bedekkend, even lang of de buitenste èen afzonderlijk omwindsel vormend . . 7 7 Hoofdjes alleenstaand, groot. Kelkzoom van alle vruchten dubbel, die der buitenste strooschubachtig Callistephusö&é*. Hoofdjes alleenstaand, groot. Kelkzoom van alle vruchten dubbel, die der binnenste vruchten dubbel, de buitenste ry uit korte borstels gevormd. Erigeron (annuus) tiHU. 8 Straalbloemen ineen rij, lintvormig, wit, rood, blauw of lila Aster 685. Straalbloemen in meer rijen, zeer smal-lijnvormig, bijna draadvormig, lila of witachtig . . Erigeron 689. 9 Omwindselbladen elkaar dakpansgewijze bedekkend . . 10 Omwindselbladen in 1-3 rijen 12 10 Straalbloemen meest 5-8. Helmknopjes aan den voet zonder aanhangsel Solidago 6.90. Straalbloemen talrijk. Helmknopjes naar onderen in 2 borstels uitloopend 11 11 Kelkzoom enkelvoudig, uiteen rij ruwe haren bestaand. I'n u 1 a 691. Kelkzoom dubbel, de -buitenste kort, tot een borstelvormig ingesneden kroontje vergroeid . . Pulicaria 602. 12 Omwindselbladen in 2-3 rijen. Hoofdjes groot, alleenstaand / ... 13 Omwindselbladen in 1 rij, soms met een tweede rij van 136. Compositen. 675 korte blaadjes aan den voet, aan den top vaak zwartachtig. Straalbloemen soms omgerold (of geheel ontbrekend). Hoofdjes klein of vrij groot, in pluimen of schermvormige trossen Senecio !tt. 13 Bladen verspreid. Omwindsel half-bolvormig of tamelijk vlak. Buitenste vruchten zonder haarkroon. Dorónicum ttt. Bladen tegenoverstaand. Omwindsel rolrond. Alle vruchten met haarkroon A'r n i c a stt. 14 Bladen ineen wortelroset. Stengel met 1 hootdje. ümwindselbladen in 2 rijen, even lang. Bloembodem zonder strooschubben. Straalbloemen wit. . . Béllis e&8. Bladen tegenoverstaand. Omwindselbladen in 1 of meer rijen. Bloembodem met strooschubben 15 Bladen verspreid, althans de bovenste 22 15 Hootdjes vrij groot of klein 17 Hoofdjes groot. Kelkzoom ontbrekend 16 16 Omwindselbladen in meer rijen, dakpansgewijze, beneden aangedrukt, boven afstaand. Straalbloemen geol. Bladen ongedeeld. s il p h i u m Hint. Omwindselbladen in 2 rijen, de buitenste (circa 5) kruidachtig, de binnenste aan den top vliezig, afstaand of teruggeslagen, straalbloemen verschillend van kleur. Bladen geveerd Dahlia «»«. 17 Straalbloemen geel, purper, rosé of donker bloedrood . 18 Straalbloemen wit, meest 5. Hoofdjes klein. Omwindselbladen in 1 rij. Kelkzoom strooschubachtig GalinsógaOöi*. 18 Omwindselbladen alle even lang ol ongelijk .... 20 Omwindselbladen in 2 rijen, de binnenste rij langer dan de buitenste. 19 19 Omwindselbladen vrij van elkaar, de buitenste bladachtig afstaand. Kelkzoom ontbrekend of onduidelijk 2-tandig . . . Ca 111 ópsis «»»£. Binnenste omwindselbladen tot boven het midden vergroeid. Kelkzoom uit 2 vri) breede naalden bestaand Thelespérma«»J. 20 Omwindselbladen niet kleverig. Kelkzoom uit borstels of naalden bestaand .21 Buitenste omwindselbladen 5, kleverig, klierharig. Strooschubben kleverig. Vrucht zonder kelkzoom Siegesbéckia 0!H. 21 Kelkzoom uit 2-4 naalden met weerhaken bestaand. Straalbloemen soms ontbrekend Bidens 695. Kelkzoom uit 2-4 borstels met rugwaarts gerichte haren bestaand. C ó sm o s Oil 11. Kelkzoom uit 2 dunne borstels bestaand of ontbrekend. Bloembodem kegelvormig of cylindrisch., Hoofdjes alleenstaand, meest langgestoold. Omwindsel kort blokvormig. ......... Spi 1 dnthes «»S. 22 Straalbloemen wit, rosé of purper. Omwindselbladen meest elkaar dakpansgewijze bedekkend 23 Straalbloemen geel of oranje, zelden tot bruinachtig, soms purper 27 136. Compositen. 676 23 Bloembodem zonder strooscbubben. Omwindselbladen met duidelijk vliezigen rand ' Bloembodem mot strooscbubben bezet. Vruchten niet of zeer smal gevleugeld _ ■ • • • • 24 Omwindselbladen in weinige rijen. tamelijk wel evenlang. Bladen dubbel- tot, drievoudig-veerdeelig. met lijnvormige tot bijna draad vormige slippen . Matricari a Omwindselbladen in vele rijen, de buitenste korter. Bladen ongedeeld of veerdeelig of geveerd-veerdeehg met langwerpige of lancetvormige slippen. Chrysanthemum roB. Omwindselbladen in 2 rijen, de buitenste iets korter. . lancetvormig f°‘?6nia 25 Lint der straalbloeraen rondacbtig, wit. Schijf bloemen witacbtig. Hoofdjes klein of vrij groot, scbermaehtig. Ach i 11 é a ros. Lint der straalbloemen langwerpig, wit of geel. Schijfbloemen geel. Hoofdjes grooter. alleenstaand ... 26 26 Vruchten niet of zeer smal gevleugeld. Omwindsel half- bolrond of vlak A'ntbemis ros. Vruchten gevleugeld. Omwindsel half bolrond. Straalbloeraen wit, Anscy cius • • 27 Buitenste omwindselbladen in vorm niet sterk afwijkend van de binnenste. . • • '3° Buitenste omwindselbladen bladachtig, de binnenste strooschuhachtig. Bovenste deel der plant kleverig ruw Bloemkronen mü jen voet I behaard, de onderste haren teruggeslagen en den top der vrucht bedekkend 28 Hoofdjes groot tot klein. Stengel lager dan 1,00 . . 30 Hoofdjes zeer groot. Stengel moest 1,00-2,00 hoog ..... .. • • 29 Bloembodem vlak of gewelfd. Omwindselbladen elkaar onregelmatig dakoansvowlize bedekkend. Kelkzoom uit 2-4, strooachnhachtige. afva!J^e blaadjes bestaand Helianthus «»«. Bloembodem kegel vormig tot rolrond. Omwindselbladen in 2 it™. Kelkzoom oen korten, gotanden rand vormend . . Kudbeckla Bloembodem eirond. Omwindselbladen in 3 rijen, gewimpord. Kelkzoom een gescheurd randje vormend Echmacea «»». 30 Omwindselblaadjes zonder teruggerolden top. Kelkzoom ontbrekend of uit strooscbubacbtige blaadies bestaand. 31 Omwindselblaadjes elkaar dakpansgewijze bedekkend met hladachtigon, teruggerolden top. Kelkzoom uit 2-8 borstels 31 Bloembodem zonder of hoogstens met een rij van strooschubben tusschen straal- en schijfbloemen. . . .32 Bloembodem met laneetvormige of borstelige strooscbubben bezet 34 32 Omwindselbladen elkaar dakpansgewijze bedekkend, 136. Compositen, 677 met duidelijk vliezigen rand. Alle bloemen vruchtbaar. Chrysanthemum (ségetum) sto. Omwindselbladen in 2 rijen, zonder vliezigen rand. Alleen de randbloemen vruchtbaar, vrouwelijk. Vruchten gekromd . . Caléndula StS. Omwindselbladen in één rij 33 33 Kelkzoom der schijf bloemen uit schubben bestaand, die aan den voet en soms tot het midden vergroeid z(jn, dus een buis vormen. Straalbloemen 5-6, schijf bloemen 3-4. Vruchten der straalbloemen gebogen, met den snavel uitstekend . . Hemizónia (Kelioggii) 094. Kelkzoom uit vrije, stompe, spitse of genaaide schubben bestaand. Straalbloeraen 1, schijfbloemen 3-8. Vrucht aan den top met een kroontje van schubben Schkühria S OS. Kelkzoom ontbrekend. Schijf- en straalbloemen veie. Dimorphothéca SOS. 34 Omwindselbladen elkaar dakpansgewijze bedekkend . . 37 Omwindselbladen in oen rij 35 Omwindselbladen in 3 rijen, aan den voet iederachtig hard. Straalbloemen purper, aan den top goudgeel Gaillardia OOS. 35 Omwindselbladen vrij 85 Omwindselbladen tot een getandon beker vergroeid . Tagétes OOS. 36 Straalbloemen kort. Vruchten zijdelings samengedrukt. Ma dia OOS.. Straalbloemen grooter. Vruchten niet of ruggelings samengedrukt. Hemizónia OOS. 37 Bladen meest dubbel-veerdeelig. Kelkzoom ontbrekend. Plant groen. . . A'n themis (tinctória) roe. Bladen ongedeeld. Kelkzoom uit getande schubben bestaand, een kroontje vormend, Hoofdjes groot Buphthdlmum 001. Bladen zeer sterk ingesueden. Plant viltig. Bloemhoofdjes klein. o _ Achilléa(tomentósa) SOS. 38 Kelkzoom niet uit haren gevormd 39 Kelkzoom een duidelijke haarkroon vormend .... 54 39 Bloemen groenachtig. Helmknopjes vrij of bijna vrij . 40 Bloemen niet groenachtig. Helmknopjes tot een buis vergroeid 42 40 Helmknopjes geheel vrjj. Planten eenhuizig. Bloemen groenachtig. Vrouwelijke bloemen 1 of 2 bijeen ineen gemeenschappelijk, stekelig, tot een sehijnvrucht uitgroeiend omwindsel, besloten. Mannelijke bloemen talrijk, in hoofdjes . . '44 Helmknopjes iets vergroeid. Buitenste bloemen vrouwelijk, zonder bloemkroon. Bloemkroon der schijf bloemen zwartachtig groen. I'va S 10. 41 Omwindsel der mannelijke bloemen veelbladig, dat der vrouwelijke gesloten, 2-bloemig. Bladen gaaf of gelobd. Xanthium «93. Omwindsel der mannelijke bloemen veeldeelig, dat der vrouwelijke komvormig, 1-bloemig. Bladen dubbel veerdeeHg Ambrosia «93. 42 Hoofdjes alle uit meer dan een bloem bestaand ... 43 136. Compositen. 678 Hoofdies alle slechts uit één tweeslachtige bloem bestaand, tot een bolronde bloeiwjjze vereenigd. Helmknopjes blauw. Bloemkroon wi . E'chinops 7-ft». 43 Hoofdjes in schermvormige trossen, in pluimen of trossen. 44 Hoofdjes alleenstaand aan den top des stengels of der takken • • * ** 44 Hoofdjes pluimvormig of trosvormig, zeer klein (nauwelijks tot 0,005 breed), bolvormig of eirond. Bloembodem kaal of dichtbehaard. Vruchten omgekeerd-eirond. Bloemen geel, roodacbtig of bruinachtig. Artemisia tos. Hoofdjes in vlakke, schermvormige trossen, half-bolrond (meer dan 0,005 breed). Bloembodem naakt. Bloemen goudgeel Chrysanthemum aos. Hoofdjes in schermvormige trossen, vrij klein. Bloembodem kaal. Bloemen hemels- tot grijsblauw Ager at u m «8 ƒ. 45 Bloembodem kaal. Bloemen geel. Bladen verspreid . 4o Bloembodem met strooschubben of borstels bezet. Bladen tegenoverstaand of verspreid • 47 46 Bloembodem kegelvormig, hol. Vruchten iets samengedrukt, ongesteeld. Bladen dubbel- tot drievoudig-veerdeehg. Matricaria tor. Bloembodem bijna vlak. Vruchten der randbloemen bladachtig vlak, gesteeld. Hoofdjes klein. Bladen veerspletig. Stengel liggend. COt U 13 • 47 Omwindselbladen in 1 of 2 rijen. Bladen tegenoverstaand. 48 Omwindselbladen elkaar dakpansgewijze bedekkend . . 50 48 Omwindselbladen in 2 rijen, de buitenste afstaand. Kelkzoom uit 2-4 naalden bestaand. Bloembodem vlak. 49 fST* Omwindselbladen in 1 rij, meest 5 Kelkzoom stroosbhubachtig. Bloembodem kegelvormig. Hoofdjes klein Galmsóga 49 Omwindselbladen alle vrij van elkaar . Bidens 69». Binnenste omwindselbladen tot boven het midden vergroeid. Bladen met draad vormige slippen of de bovenste lijnvormig. Thelesperma «»a-50 Bladen verspreid Bladen tegenoverstaand, hartvormig-eirond, stengolomvattend. Sltraalbloemen meestal purper of scharlakenrood .... Zinnia os»». 51 Bloemen rood of blauw. Randbloemen vrouwelijk ot geslachtloos Bloemen geel of oranje ', Vi'„„ 52 Randbloemen meest grooter, trechtervormig, geslachtloos. uit korte haren bestaand of geheel ontbrekend. Soorten van Centauréa ato. Randbloemen nauwelijks grooter, 2-lippig tot 5-tandig, vrouwelijk, meest onvruchtbaar. Kelkzoom uit 5-10 strooschubachtige b Bof (bij de randbloemen) bijna ontbrekend. Omwindselbladen droogvliezig de binnenste langer stralend Xeranthemnm SS$. 136. Compositen. 679 63 °m^eugeldb'aden Stra'end’ Wit H°°fdjeS 7r« groot- StenSOl breedge-Omwindselbladën groen. Hoofdjss'kl'eln. Stengel' “vertakt'. BUfoSo“9 0e0OsT^dSh6lb,sden bladacbtig, stekelig <^nk^rborand)X m’dde*ste bloemen draadvofmigd ka , . . Cirthamas (tin ctó ri us) ?33 54 Stenge baden met stekelig, hoogstens scherp-gezaatui. 55 tengelbladen stekelig-getand. Omwindselbladen meest bedekkend8' Stekende Punten> elkaar dakpansgewijze 55 Bloembodem zonder strooschubben 56 Bloembodem met strooschubben of borstels bezet. ’ Orawmdselbladen elkaar dakpansgewijze bedekkend. Bloemkroon purper of blauw, zeldzaam geel 70 56 Bladen gedeeld. Omwindselbladen elkaar dakpansgewijze bedekkend of ineen rij _ 57 Bladen ongedeeld • ' " " " 58 57 Bladen tegenoverstaand, althans de onderste. Ómwindselbladen elkaar dakpansgewijze bedekkend. Hoofdjes 5- of 6-bloemig. Bloemkroon rood. Eupatórium 684. Bladen verspreid. Omwindselbladen in 1 rij, aan den top meest zwart, aan den voet met eenige andere een buitenga rij vorröfind. Bloemkroon geel . . Senécio ;u. 58 Bladen wortelstandig, na de bloemen verschijnend. Bloemhoofdjes in trossen Peta s 11 es «8,. Ia . versPreid, met na de bloemen komend . . 59 59 Omwindselbladen elkaar dakpansgewijze bedekkend, de buitenste langzamerhand korter 60 °mrTiHdS?l5lac!en in eon rW’ zander buitenkolk. Bloemkroon scharlaken rood of donkeroranje. Stengelbladen pfllvormig stengelomvattend* 60 Omwindselbladen min of meer droogvliezig of wollig. Witof gnjsviltige planten 61 0“ olWelbladen kruidachti8> groen 'of 'groenachtig,' niet omoTgrïsvütaiven VhoZig' SPJtS’ de> °nder3'to *ilvorwi't- «anten niét fil j ‘ ' Rhodanthe 304. 61 Hoofdjes in doorsnede vgfkantig. Buitenste omwindselblaten althans aan den voet kruidachtig, wollig, de binnenste droogvliezig. Bloemkroon geelacbtig-wit. u • ■ – , Fil é g o 699. Hoofdies in doorsnede rond. Omwindselbladen droogvliezig soms ten deele wollig, meest gekleurd en kaal , . 62 136. Compositen. 680 62 Hoofdjes zonder stervormig uitgespreide, witviltige bladen er om 63 Hoofdjes aan den top van den stengel dichtopeen, door stervormig uitgespreide, witviltige bladen omgeven. . . LeontopódiuraJOf. 63 Planten 2-huizig. Hoofdjes der mannelijke plant met buisvormige, 5-tandige bloempjes. Hoofdjes der vrouwelijke plant met draadvormige bloemen. Omwindselbladen wit of rosé 64 Planten niet tweehuizig. Tweeslachtige en vrouwelijke bloemen in hetzelfde hoofdje of alle bloemen 2-slachtig. 65 64 Plant met uitloopers. Stengel niet vertakt. Wortelbladen spatelvormig Anténnaria 301. Plant zonder uitloopers. Stengels vertakt. Bladen lijnvormig. Anaphalis 701. 65 Tweeslachtige en vrouwelijke bloemen in hetzelfde hoofdje. Omwindselbladen niet rosé 66 Bloemen alle 2-slachtig, geel. Binnenste omwindselbladen rosé, later wit. Kelkharen geveerd. Vruchtjes ongesnaveld. . Heli'pterum 7 09. 66 Randstandicre vrouwelijke bloemen in verscheiden rijen. Omwindselbladen bruinachtig of geelachtig-wit. Bloemkroon geelachticr-wit . . . . Gnaphaliura 300. Randstandige vrouwelijke bloemen ineen rp of geheel ontbrekend. Omwindselbladen en bloemkronen geel- tot oranjekleurig. Helichry'sum 7 01. 67 Bloemkroon geel of purper 68 Bloemkronen witacbtig of lila. Randbloemen vrouwelijk. Bladen langwerpig tot lijn-lancetvorraig. Erigeron 689. 68 Bloemen purper, alle 2-slachtig. Bladen lijnvormig. Omwindselbladen in weinig ryen, dakpansgewijze LiatrisfiS*. Bloemen geel 69 69 Randbloemen vrouwelijk, 3-tandig. Schijfbloemen 2-slachtig, 5-tandicr. Bladen laucetvorrai? tot eirond, I' nn 1 a 691. Bloemen alle 2-slachtig, 5-tandig. Stengelbladen lijnvormig. Aster (Linósyris) 680. 70 Randbloemen meest grooter, trecbtervormig. geslachtloos. 71 Randbloemen niet grooter. Bloemkroon purper . . . 72 71 Omwindselbladen met een vliezig aanhangsel of met een stekel. Kelkzoom korter of ontbrekend. Centauréa 3SO. Omwindselbladen zonder vliezig aanhangsel of stekels. Vruchtplnis uit 2 rijen haren bestaand, de buitenste rij zwart, de binnenste 2J/2 maal zoo lang als het vruchtje Crupina 719. 72 Omwindselbladen aan den – top niet haakvormig gekromd. Haren van de baarkroon afzonderlijk afvallend, niet vergroeid. Vruchten samengedrukt , Serralula 919. 136. Composita n. 681 Omwindselbladen aan den top (soms behalve de binnenste) haak vormig gekromd. Vrucht samengedrukt 4-kantig. Bladen ongedeeld Lappa tts. 73 Bloemkroon geel tot witachtig, niet purper .... 74 Bloemkroon purper 75 Bloemkroon blauwviolet. Otnwindselbladen ingesneden, inde insnijding met een stekelpunt, lederachtig, aan den voet vleezig. Bloembodem vleezig. Haren van de haarkroon geveerd . . . . CynaraJJ'O. 74 Binnenste omwindselbladen stralend, geelachtig of wit, vliezig, de buitenste bladachtig. Haren der haarkroon geveerd, aan den voet tot strooschubachtige blaadjes vergroeid. Vruchten behaard . . . Carlina 3t9. Binnenste en buitenste omwindselbladen bladachtig, bleek. Kelkzoom uit geveerde haren bestaand. Bloemkroon bleekgeel . . . . Cirsium (oleraceum) 3ts. Binnenste omwindselbladen ineen veerdeeligen, buitenste ineen enkelvoudiger! doorn uitloopend, breed, bladachtig. Randbloeraon 3-spletig, onvruchtbaar, kleiner dan de andere. Kelkzoom in 3 rijen, de buitenste rij schotelvormig, de middelste langborstelig, de binnenste kort klierborstelig. CnicusJ<*3. Buitenste omwindselbladen bladacbtig, bochtig, veerspletig, stekelig, de binnenste langwerpig, droogvliezig. Randbloemen 2-slachtig, 5-spletig. Kelkzoom dor schtffbloemen uit verscheiden rjjen van schubben bestaand. Bloemen geel Car thamus (lanatus) 79 3. 75 Bloembodem diep gegroefd, vleezig, de randen der groeven franjeachtig-getand. Haren der haarkroon gewimperd, roodachtig. Vruchten bijna vierkant. Onopórdon 3ts. Bloembodem niet diep gegroefd, borstelig .... 76 76 Bladen witgevlokt, groot. Buitenste omwindselbladen met bladachtige aanhangels. Haren der haarkroon getand. vergroeid. Bloemkroon purper. Silybum 3 te. Bladen niet wit gevlekt. Helmdraden vrij .... 77 77 Haren der haarkroon enkelvoudig, getand. Carduus 3te. Haren der haarkroon geveerd . . . . Cirsium 3 té. 78 Kelkzoom niet uit haren bestaand, als een korte, vliezige of schubvormige rand aanwezig of onduidelijk . . 79 Kelkzoom, althans die der middelste bloemen, een haarkroon vormend 82 79 Omwindselbladen kruidachtig, groen 80 Omwindselbladen droogvliezig, elkaar dakpansgewijze bedekkend. Catanance 3St. 80 Omwindselbladen in 1 rij. Bloemkroon geel' ... 81 Omwindselbladen in 2 rijen, de buitenste afstaand, de 136. Composita n. 682 binnenste rechtopstaand. Kelkzoom uit afzonderlijke schubbetjes bestaand. Bloemkroon meest blauw. Cichórinm aas. 81 Stengel niet bebladerd. Omwindselbladen 16-20, na den bloeitijd samenneigend. Kelkzoom duidelijk. Vrucht 10-ribbig Arnóseris as3. Stengel geheel bebladerd. Omwindselbladen 8-10, na den bloeitijd rechtopstaand. Kelkzoom onduidelijk. Vrucht 20-ribbig Lampsana asa. 82 Haren der haarkroon (ten minste ten deele) vedervormig (d.i. met zijhaartjes voorzien) 83 Haren der haarkroon niet vedervormig 89 83 Bladen ineen wortelroset 84 Bladen aan den stengel verdeeld 86 84 Bloembodem met strooschnbben bezet. Kelkzoom van alle bloemen uit haren bestaand . Hypochoéris asa. Bloembodem zonder strooschubben 85 85 Kelkzoom van alle bloemen uit haren bestaand. Leóntodon asa. Kelkzoom der randbloemen een korten, veelspletigen zoom vormend. Omwindselbladen zwart gerand. Bloemkroon der randbloemen van onderen grijsblauw gestreept. Thrincia asa. 86 Omwindselbladen in 1 of 2 rijen 87 Omwindselbladen elkaar dakpansgewijze bedekkend . 88 87 Omwindselbladen in 1 of 2 rijen, aan den voet vergroeid, even lang. Vrucht meest langgesnaveld. Tragopógon ase. in 2 rijen, de buitenste meest uit 5 bladen bestaand, die hartvormig-eirond zijn met stekende naald. Vrucht langgesnaveld . Helminthi'a ase. 88 Vruchten zeer kort gesnaveld. Bladen ongedeeld, getand. Pi c r is ass. SVruchten naar boven wat versmald, aan den voet met een korten knobbel. Bladen ongedeeld Scorzonéra 3 Sö. Vruchten ineen langen snavel versmald (kelkzoom daardoor gesteeld) 90 Vruchten afgeknot of iets versmald 93 90 Hoofdjes arm-(5-15-)bloemig. Stengel bebladerd . .91 Hoofdjes veelbloemig 92 91 Snavel der vruchten aan den voet zonder schubben. Om- 136. Compositen. 683 windselblalen talrijk, elkaar dakpansgewijze bedekkend. SnoV s3" dfel?Iv.oet door 5 kraakbeeniee schubben orageven! Omwindselbiaden 8, met kiemen buitenkolk . Chondrilla yas 92 Stengel glanzend, hol, met 1 hoofdje. Vruchten langgesnaveld. Snavel aan den voet door spitse knobbels omgeven Taraxacum 737. Stengel met glanzend. Vruchten gesnaveld. Buitenste om windsel blaadjes korter, meest een afzonderlijk omwindsel vormend Crépis 73,. 9o Bloemen geel of oranje . 95 Bloe™en purper of blauw, zelden wit 94 Hoofdjea 5-bloemig. Bloemen in 1 rij, purper. Öm’windseiblkdên'6-8 de bmtenste zeer kort. Vruchten cylindrisch , . Prendnthe® Jl.l H »frhk Vrichten'fk Bloe”0n. V1 mesr rijen, blauw. Omwindselbiaden talrpk. Vruchten samengedrukt Mulgédium 7 HO. 9o Vruchten sterk samengedrukt. Omwindsel eirond of bijna kegelvormig. Bladen met stekelig getanden rand. tt 1 , . , „ .. Sónchus 739. Vruchten met of weinig samengedrukt. Bladen niet stekehg-getand g 6 96 Baitenste omwindselbiaden korter, meest een afzonderlijk omwindsel vormend. Vruchten rolrond, naar boven versmald of iets gesnaveld 0 r ë pi s 731 Buitenste omwindselbiaden meestal geen afzonderlijk omwindsel vormend. Vruchten bijna rolrond, van' boven afgeknot, van onderen versmald . Hieracium 733. 1. Liatris Schreb. 1 kaal’ Bjaden lijnvormig, aan den voet gewirapord Hoofdlos in OwR»"”» na«ar t,erPeQt«" riekend. PBloemen pirper u,eu-1,00. 7).. Juli—Septr. Sierplant uit N.-Amerika. p p tl. splcata WIHd. 2. Ageratum L. 1 Stestenlgef'zlin I?ot takken’ dio eV6n ,an8 als d® hoofdsiengei zijn. Bladen meest hartvormig of eirond, stomp eekarteld T A. niexicaaain Slms 3. Eupatórium L. 1 Bladen tegenoverstaand, kortgesteeld, meest m ra-’ grof;gozaagd, met lancetvormige slippen. Hoofdjes klem, in dichte schermvormige pluimen. Bloemkroon rosé, zelden wit. 0,90-1,50. 2f. Juli—Septr. Langs 136. Compoaiten. 684 waterkanten, op moerassige plaatsen en in veengrond. Algemeen. Kuninginnekruid. Leverkruid. E. cannabinum L. Stengel buisvormig. Bladen in kransen van 4-6, kortgesteeld, eirondlancetvormig, getand-gezaagd Hoofd jes meest 5-bloemig. Bloemkroon roodachtig tot purper. 1,30-2,00. %. Juli, Augs. Sierplant uit N.-Amerika. Purper leverkruid, f fc. paipüreinu L. 4. Tussilégo Trn. 1 Stengel met eirond-lancetvormige, meest roodachtige schubben bezet. Bladen hartvormig-rondachtig, hoekig, ongelijk geland, van onderen witviltig. Bloemkroon goudgeel. 0,07-0,22. 2J.. Maart—Mei. Op vochtige klei, op bouwland, aan dijken. Algemeen. Hoeven. Paardevoet. Stinkblad. Hoosblad. Huulsblad. Tabak. Klein hoefblad. T. Farfara L. 5. Petasites Trn. Groot hoefblad. 1, Bladen rondachtig-hartvormig, van onderen dun grijswollig of dunviltig 2 Bladen driehoekig-hartvormig, van onderen dicht en bijna sneeuwwit viltig. Bloemkroon roodaohtlg wit. Stijltakken der schijnbaar 2-slachtige bloemen lang, lijn-lancctvormig. Lobben van den bladvoet uit elkaar tredend, gaat of bj|na 2-lobblg. 0,15-0,80. 2(.. April. Mei. Sierplant uit de Alpen, verwilderd (Endegeest). Sneeuwwit hoefblad. | P. nlveus Baumg. 2 Bloemkronen, schutbladen en stengelschubben biuinachtig of roodachtig, soms wit. Stijltakken der schijnbaar tweeslachtige bloemen eirond, spits. Bladen tot op de beide takken der zijnerven ingesneden, vaak meer dan 0,30 breed. Wortelstok aan de einden der leden knolvormig verdikt. 0,15-0,45. 2}.- Maart, April. Aan slootkanten, op moerassige plaatsen. Vrij algemeen. Paddebladen. Groot hoefblad. P. offScinalis Mnch. Bloemkronen, ook schutbladen en stengelschubben bleek of geelachtigwit. Stijltakken der schijnbaar tweeslachtige bloemen Ipn-lancetvorrnig, toegespitst. Takken der zynerven der bladen door bladmoes omgeven. Wortelstok niet verdikt. 0,07-0,30. 2*.. April. Sierplant uit de Alpen, ook verwilderd. (Amersfoort, Schalkwijk, O verveen, Leiderdorp, Foxhol (Gr.), Heukolom, Westerbroek). Wit hoefblad. *J* F. albus baertu. 6. A'ster L. Aster. Kruiden met rechtopstaanden, meest vertakten stengel en ongedeelde bladen. Bloemhoofdjes met lange, verschillend gekleurde (meest blauw- of lila-kleurigej straal- en gele achjjfbloemen 1 136. Compositen. 685 1 Bladen zonder hartvormigen voet. Vrucht meestal samengedrukt. Straalbloemen lila, blauw, soms wit ... 4 Bladen (vooral de onderste) langgesteeld met hartvormigen voet. Hoofdlos weinig talryk ... . 2 2 Straalbloemen 6-8, wit. Bladen zacht, dun, die der takj*es klein. Óm’wi’ndselbladen lederachtig, stomp. 0,60-1,20. %. Juli-Septr. Sierplant uit N.-Amenka, ook wel verwilderd (Doetinehem). Tullaster. f 1. corymbósns Alt. Straalbloemen violet of blauw. Bladen vrs dik .... 3 3 bo7?n beha.ard. grof getand. BloeiWtjze met klieren.' Straalbloemen violet. Overigens ais A. corymbosus. Uit N.-Amerika Verllde.rd-. . f A. macrnphy'Uns L. B JaS gezaagd. Omwindselbladen zonder 1 an dalP*PeWnM^W'.lóf:;y4olet. Omwindselbladen spits. 0,80- 1,80. ap. Augs.-Octr Aangevoerd. Deventer. – ,-£A. Lla,lleyanas Torr. et Gray. 4 Straalbloemen aanwezig, wit,'lila, blauw, violet of rood. 5 I( lïï°^®!?u?Pt,bae,kBnd,(z®lden aanwezig, maar dan weinig talrijk, wit II ,~Jda^Ealhmet lijnvormige, eennervige bladen bezet, V Of opstijgend, kaal. Bovenste blpden priemvormig, kaal. Hopldjes klein, ineen dichte, schermvormige pluim. Omwindsel rol-V, ap. Jull-Septr. Zeist, Middelburg. Ntei „„t . i',l .-. <3op dh aaraster. A. Llnósyris Bernh. A' Trld>6ll m var- discoideus zonder straalbloemen. 5 Straarbloemen vrouwelijk met duidelijken stijl ... 6 StraaiblBeiï!?n geslachtloos. Stengell iets ruw, rechtopstaand’naar boven ri ’h. Sf/Ï116”/6” 1 ango schermvormige pluim vormende takken, betdad®rd- Bladen lancetvormig, meer naar den top dan naar don nimtlo?rSHWrf-de ond,eiBbe 3"> de, bovenste 1-nervig met ingestoken yrU kl6iD- Omwindsel toivormig. Omwindselbladen lancetvormig, spits, aangedrukt. Lint der lila straalbloemen dubbel zoo lang als het omwindsel. 0,30-0,60. 2p. Augs,, Septr. Sierplant uit Z.- en 0.-Europa Scherpe aster, f A. Acer L. 6 Plant 1- of 2-jarig, geheel kaal, iets vleezig. Omwindselbladen 0,002-0,003 breed, eirond, stomp. Stengel meest rechtopstaand, naar boven vertakt. Stengelbladen lijnlancetvormig, drienervig, gaafrandig, de wortelstandige langgesteeld, elliptisch tot lancetvormig, van voren breeder, iets gezaagd. Omwindselbladen aangedrukt, lancetvormig’ stomp, de binnenste langer. Straalbloemen blauw-lila (soms zonder straalbloemen en dan 0,07-0,30 hoos) 0 07-0,90. 0 of ©O. Juli-Septr. Op zilte gronden. Algemeen. (T. vulgare N. ab E,). n .. Zeeaster. Zulte. A. Tripólium L. ?i8oiV?ImJoloribiUS aln,bla, met witte bloemen is in Noord-Hoiland met zeldzaam, ook op Texel en bij Middelburg gevonden. De vorm ge'vondèn 8U 3 ontbrekende straalbloemen is op eenige plaatsen Meest overblijvende soorten met niet vleezige bladen. Omwindselbladen behaard of veel smaller 7 7 P1®88* “et 1 hoofdje. Hoofdje zeer groot. Omwindselbladen vrijwel even lang, lancetvormig, van den voet tot den top bijna even 136. Composita n. 686 breed, kruidachtig. Bladen lancet- tot langwerpig-lancetvormig. Schijfbloemen geel, straalbloemen violet. 0,30-0,60. 2j-. Mei—Augs. Sierplant uit de Alpen Alpenaster, f A- alPiu“B L. Eoofdjes vele of zoo er slechts weinige zijn, dan de buitenste omwindselbladen aan den top spatelvormig verbreed. Amerikaansche soorten 8 8 Stengelbladen niet of nauwelijks stengelomvattend. Straalbloemen vaak wit Stengelbladen (althans de grootere) met hartvormigen of geoorden voet stengelomvattend. Straalbloemen lila, blauw of violet a 9 Stengel rondom stijf donzig behaard .-■.•••• èV Stengel kaal of alleen beneden verspreid donzig behaard . . . . . • ii 10 Bladen gaafrandig. Omwindselbladen kleverig-klierachtig. Hoofdjes naar kamfer of terpentijn riekend. Stengel boven klierachtig. Bladen langwerpig tot lancetvormig, de onderste met versmalden voet zittend ol kortgesteeld. Hoofdjes talrijk, 0,02-0,04 breed. Omwindsel half bolrond. Omwindselbladen vrijwel even lang, lijn-priemvormig. Straalbloemen 40-50, blauw-violet, donkerblauw, rosé of rood. 0,60-1,50. Septr.— Novr. Sierplant. ... Nieuw-Engelsche aster. -J- A. Novi Angllae Alt. Bladen onregelmatig ingesneden getand. Omwindselbladen niet kleverig. Stengel meest roodachtig. Bladen langwerpig tot lancetvormig, de onderste gestoeld. Hoofdjes talrijk, vrij klein. Omwindselbladen vrOwel even lang, lijnvormig, toegespitst. Straalbloemen 20-40, violet,o,ol2-0,015 r lang. Qof O© meeat. Tusschen Maartensdijk en de Bilt, Brammen. A. punicens L. 11 Omwindselbladen in vele rijen en dicht aangedrukt, dakpansgewijze, de buitenste veel korter, de omwindsels daardoor klok- of tolvormig. Stengel kaal, blauwachtig groen. Bladen der takken zeer klein, schubof priemvormig. Bladen eirond-lancet- tot lancetvormig, iets gezaagd, de bovenste gaafrandig, met breed-hartvormigon voet stengelomvattend, alle stuf, kaal en glad, alleen boven aan den rand ruw. Omwindselbladen lancet- tot lyn-lancetvormig, driehoekig toegespitst, alleen aan den top breed, kruidachtig. Straalbloemen blauw. 0,60-1,20. %. Septr., Octr. Sierplant, ook verwilderd bij Venlo on Barchem. Gladde aster, f laevls L. Omwindselbladen in meer rijen, losser en minder ongelijk van lengte, de buitenste minstens half zoo lang als de binnenste, afstaand. Stengel beneden vierrljig donzig. Stengels rechtopstaand, boven meest donzig, vertakt. Stengelbladen smal lancetvormig tot eirond, gaafrandig of zwak gezaagd. Hoofdjes talrijk, tot een pluim vereenigd, 0,025-0,04 breed. Omwindselbladen alleen aan den voet iets lederachtig, verder kruidachtig. Straalbloemen lila, zelden rosé of wit. 0,60-1,20. 2).. Septr.—Novr. Sierplant. , Nieuwe Nederlandsche aster. -J- A. Novl Kelgu L. Ondersoorten: ... . , . 1. eu-Novi Bélgii Th. Stengel scherm-pluimvormig vertakt met vrij rechtopstaande takken. Omwindselbladen ongeliik van lengte. Vrij vaak verwilderd. 2. laevigatus Th. (A. brumalis Nees.). Stengel trosvormig vertakt, verlengd pyramidaal met afstaande takken. Omwindselbladen weinig ongolijk van lengte. Straalbloemen meest bleekblauw. Zeldzaam verwilderd. 12 Omwindselbladen bijna even lang. Straalbloemen witachtig of eerst witachtig, later lila. Hoofdjes vrij groot (0,025-0.04 breed) 13 Omwindselbladen ongelijk van lengte, de buitenste kleiner. Hoofdjes 0,008-0,015 breed 14 136. Compositen. 687 13 Omwindselbladen bijna even lang, spits, bijna geheel kruidachtig» los aanliggend. Stengelbladen spits, de onderste inden steel versmald, meest gezaagd, de middelste en hoogere met versmalden voet zittend, gaafrandig. Hoofdjes 0,025-0,04 breed. Straalbloemen eerst wit, later blauw ot violet. 0,90-1,50, 2}.. Augs., Septr. Langs vaarten en rivieroevers, waarschijnlijk steeds verwilderd (A. salignns Willd., A. lanceolatns Willd.). „ Wilgaster. A. salicifólius Scholier. mndnHB2I^en 2;rUig’ de buitenste wfld afstaand. Bladen toegespitst, Hm?”8 * de bo°gere met breeden voet zittend. SrCaj breed- Straalbloemen wit, later blauwachtig. «VU 1,60. %. Septr., Octr. Sierplant. Bh Wormerveer, Deventer en Weert verwilderd + A |„niHfêllu. Imt 14 Stengelbladen smal-lhnvorniig, gaafrandig, gewimperd. Bladen der takken KiVo£mlg’aaffl33ll d- Hoof(t.ieB 0,008-0,015 breed. Straalbloemen vormte verta’tt °dßi !t'g' ?tel?gel kaal> pluimvormig, de takken trosvartakt- B|aden stev’g. de wortelbladen spatelvormig, stomp getand. Omwindselbladen lederachtig, lancet- tot lijn-lancetvormig toegespitst. 0,30-0,90. %. Sierplant f A eric„ldes L StengeJbTaden "lancetvo^ig,8 n!ar cintiDL )byna geheel kruldacbtig, aan den top afstaand (A. Trades-15 Stengelbladen )hn-iancetvormig, toegespitst. Stengel pldimvormig vertakt met haarstrepen. Onderste bladen in het midden verwijderd scherp gezaagd. Bladen der takjes lijnvormig. Hoofdjes vrij groot, aan de w.ktJ6ni rton°mWlnwelbladl1ï aan den top vaak a*staand. Straalbloemen ad -,bl bl3uwachtlg- 0.60-0,90. Septr., Octr. Sierplant uit N.-Amerika, een paar malen verwilderd. Cfor,„QlKl , , . . Witte aster, fA. leacaiithfmns Desf. St u,! .bs defl .laDcetvorm|g, toegespitst. Stengel kortbehaard, rechtopstaand, pluimvormig vertakt. Takken en meest ook de takies troS- Stengelbladen in het midden verwpderd scherp gezaagd, teer, tva" b°™“ nlet ruwen rand. Bladen der takken l(jn-, die der kleinere rg76rpigia.nce^,ormig- Hoof.nHn cndJ gr?ot’ alleenstaand. Straalbloemen blauw, lila, wit, onz, O- Augs.—Novr. Sierplant uit China, een enkele maal verwilderd (Oldeboorn, Arnhem, Oudelande (Zeel). (Aster chine?nsi™L). Chineesche aster, fC. chiuénsis ab É. 8. Béllis L. 1 Bladen ineen roset, spatel vormig, stomp, 1-nervig. Om- 136. Compositen. 688 windselbladen lancetvonnig, van onderen gewimperd, stomp. Straalbloemen wit, van onderen vaak purper. 0,02-0,15. 2|.. Bloeit bijna bet gebeelejaar door. Tusschen het gras. Algemeen, In tuinen met gevulde bloemen. Meizoentje. Margeriet. Kransje. Fennebloem. Koeienbioem. Mehefke. Landjebloem. Madeliefje. B. perénnis L. De vorm met diep gelobde bladen is bij Malden gevonden. 9. Erigeron L. Fijnstraa). Kruiden met reohtopstaanden stengel en niet-ingesneden, gaafrandige bladen, waarvan de onderste meestal een wortelroset vormen en die, welke aan den stengel gezeten zijn, verspreid staan. Hoofdjes met halfbolvormig omwindsel, buisvormige sohptbloempjes en smalle hntvormige, in 2,3 of vele rijen geplaatste straalbloemen I 1 Straalbloemen wit, blauw of violet ....... 2 Straalbloemen oranje. Plant mln of meer donzig. Hoofdjes alleenstaand aan den cop der stengels. Onderste bladen spatelvormig-iangweipig, de bovenste zittend. Straalbloemen in omstreeks 5 k ö ryen, vrouwelyk, ook do 4 of 5 buitenste ryen schijf bloemen. 0,15-0,25. %. Mei—Augs. . Sierplant uit Turkesian. Oranje fijnstraa 1. E. aurantlacas Kegel. 2 Omwindselbladen in veie rijen. Kelkzoom van alle bloemen gelpk 3 Omwindselbladen in 2-S rijen. Kelkzoom der straalbloemen enkel, uiteen rij korte baren bestaand, die der binnenste dubbel, uiteen buitenste ry kortere en een binnenste ry langere gevormd. Straalbloemen vrouwelyk, in 2 ryen, afslaand. Onderste bladen langgesieeld, omgeaeerdeirond, gezaagd, de bovenste langwerpig tot lancetvormig, vaak gaafrandlg. Hoofdjes in schermvormige pluimen. Stengel meest niet vertakt, evenals de bladen verspreid-behaard. Straalbloemen wit, vaak blauwachtig. 0,60-0,90. OO en 4. Juli, Augs, Sierplant uit Noord-Amerika. Niet zelden verwilderd tStenactis annua Nees). Zomerlynstraal. f E. animus Pers. 8 Straalbloemen rechtopstaand 4 Straalbloemen uitstaand of teruggeslagen, 100 of meer in getal, smal. Bloemhoofdjes groot 6 4 Bladen Ign-lanoetvormig, gewimperd. Hoofdjes zeer klein, 0,004-0,UO5 lang, zeer talrijk, ineen lange pluim. Takken en takjes in trossen. Omwindselbladen los, breed-vliezig gerand, bijna kaal. Straalbloemen wit of roodachtig, nauwelijks langer dan het omwindsel 0,15- 0,00. O eQ OO- Juni—Herfst. Atkomstig uit Noord-Amenka. Inde duinen, soms ook op bouwland, langs wegen en dijken. Algemeen Sparrekrmd. Kanadeesche iijnstraal. E. canadénsis L. Bladen langwerpig tot iijn-langwerpig, gaafranuig. Otraalbloemen rood- of blauwachtig, bgna dubbel zoo lang heükbls, Schoolflora, 16e druk. 44 136. Compoaiten. 689 als het omwindsel. Hoofdjes vrij groot, in trossen of scherm vormige pluimen. Takken meest met 1 hoofdje. Omwindselbladen aangedrukt, de buitenste kruidachtig, behaard. Haarkroon wit of (E. serótinus Weihe) roodachtig. 0,15-0,30. OO en 2J- Juni—Septr. Op dezelfde plaatsen als de vorige. Vrij algemeen. Scherpe fijnstraal. E. acer L. Bovenste bladen smal-lijnvormig, onderste langwerpig-lancetvormig,spits. Eandbloemén draadvormig. Plant aschkleurig. Hoofdjes klein, in losse korte, smalle trossen. Bloemen wit. 0,20-0,40. 0. Juli—Septr. (Conyza ambigua D. C., Edgeron erispus Pourr.). Uit Zuid-Europa. Apeldoorn, Wormerveer . . . . Ylasbladfpnstraal. E. linifollus Willd. 5 Stengels weinig vertakt, tot aan den top bobiaderd. Bladen lancetvormig, spits, iets gewimperd, de onderste min of meer spatelvormig. Omwindselbladen kort en zachtbehaard, soms bijna kaal. Straalbloemen lila of lichtblauw. 0,40-0,80. 2(.. Juni, Juli. Sierplant uit N.-Amerika. f K. spvclósos D. C. Stengels los bebladerd, meestal met 1 hoofdje, soms tot 6 hoofdjes. Wortelbladen spatelvormig of omgekeerd-eirond. Stengelbladen zittend, ten deele stengelom vattend, langwerpig-lancetvormig of eirond. Omwindselbladen lijnvormig, viltig. Straalbloemen violet of purper. 0,20-0,50. X. Juli, Augs. Sierplant uit N.-Amerika. Bij den Bosch, verwilderd. Fraaie fijnstraal. f E. pnlchélius Meüx. Bottónia L Hérit. éf jlfoofdjes ineen losse tuil; meïWeVttaalbloemen. Omwindselbladen lancet■A 1 , vormig, spits. Plant bleekgf oen', op een Amerikaansche aster gelijkend. 1 ” Vruchtjes met een peltaciitigen 'Vleugel, (die der straalbloemen vaak met v door eepige klokte schubbetjes en meest 2 langere borstels. , .0,20-2,50. ‘4-, Juli—Septr. üik/p.-Amerika. Aangeveerd. Deventer. B. asteroides L. Hérit. i- Solidago L. Gul de nroe d e. Heidensch wonderkruid, in rechtopstaande, naar alle kanten gekeerde fTSSson. Omwindsel omstreeks 0,006 lang. Straalbloemen langer dan het omwindsel, lijnvormig-langwerpig, goudgeel, zelden geel-wit. Onderste bladen langwerpigeliiptisoh, met gevleugelden steel, gezaagd, de bovenste lancetvormig, bijna zittend en gaafrandig. 0,15-0,90. 2j.. Juli—Herfst. In bosehachtige streken. Vrij algemeen. Guldenroede. S. Virga auréa L. Hoofdjes in pluimvormige of schermvormige trossen, klein. Omwindsel 0,002-0,006 lang 3 2 Hoofdjes klein, het omwindsel slechts 0,0025 hoog of minder. Stengel kortbehaard of kaal. Bladen langwerpig-lancetvormig tot lancetvormig, toegespitst, scherp gezaagd, behaard of kaai, de bovenste gaafrandig. Straalbloemen 9—16, nauwelijks langer dan het omwindsel. Lint der Zaaibloemen zeer kort, omstreeks zoo lang als de schtjfbloemen. 0,60-1,20. 4. Augs.—Octr. Sierplant uit N.-Amerika, een paar maal verwilderd. (S. arcuata Tausch.). Kanadeesche guldenroede. j* S. canadénsis L. 136. Compositen. 690 Hoofdies grooter, het omwindsel 0,003-0,006 hoog. . • • • • • • • * , 3 Stengel beneden kaal, naar boven, evenals de bloemstelen, kortbehaard, iets glanzend, liladen en omwindselbladen dun. Bladen laneetvormig, toegespitst, scherp-gezaagd, kaal of mot garden rand. 7—15 boven het omwindsel uitstekend. 0,60-1,50. 4-- Augs. Octr. b plant uit Noord-Amerika. Aangevoerd te Wormerveer en te Gormchem. p Late guldonroede. f 8. serotina L. Stengel aach- of witgrauw, fijn en dicht behaard. Bladen vrij dik, ruw, de onderste stengelbladen omgekeerd-lancet- of spatelvormig, de bovenste kleiner, lijnvormig-langwerpig. Straalbloemen 5-9. 0,15-0,60. 21 Juli—Novr. Aangevoerd uit N.-Amenka. Wormerveer. S. ntmoralis Alt. 12. Buphthalmum L. i Rladen dubbel-gezaagd-getand, hartvormig-eirond, gestoeld, de bovenste eirond, zittend, mlt hartvormigen of afgeronden voet Hoofdjes groot (0,07 breed). Omwindselbladen eirond, toegespitst. Bloemkroon goud geel 0 90-1 5011. Juli, Augs. Sierplant uit Oost-Europa, een enkele maal verwilderd (Leiden). (Telekia speciósa Baumg.). , Koeienoog. ■j*B. speclosuin ScnreD. 13. I'nula L. Alant. Overblijvende planten met verspreide, niet ingesneden bladen en balfbolvormige omwindsels, gele straal- en schijt bloemen. Straalbloemen zeer talrijk, smal, zelden onduidelijk. . . 1 1 Straalbloemen lintvormig, hooggeel ■ •••••• Straalbloemen alle of bijna alle buisvormig, met stralend. £ 2 Straalbloemen buis- ot nauwelijks lintvormig, driespletig, even lang als het omwindsel, geel- of roodachtig. Omwindselbiaden aan den top afstaand. Stengel dunviltig. Bladen langwerpig-eirond tot lancetvormig, van onderen viltig, de bovenste met versmalden voet zittend. Hoofdjes klein in scherm vormige trossen. Schijfbloemen lichtbruin. 0,30-0,90. 4- Juli—Octr. Op droge, zonnige plaatsen. Vrij zeldzaam. (I. Cony'za D. C.). Donderkruid. I. vulgaris Trevisan. Bloemen alle buisvormig, geel. Omwindselbladen klierachtig, aan den top naar buiten gekromd. Stengel glad of weinig bebaard- Bladen eirond-langwerpig. aan weerszoden klierachtig kleveng, do stenged standige gevleugeld afloopend. Hoofdjes in oen dichte tuil. 0,60-O,Jü. 00. Juli—Seplr. Aangeveerd. Amsterdam .... 1. Introns h. 3 Althans de bovenste bladen stengelomvattend. . . 4 Bladen aan den voet versmald, zittend, donzig, klierachtig getand. Omwindselbladen zwartachtig ruwbehaard. Stengel afstaand en zacht kortbehaard, met 1 hoofdje. Bloemen geel. 0,30-0,60. 4. Juli, Augs. Sierplant uit den Kaukasus. Kaukasische alant. f I. glaudulosa Willd. 4 Binnenste omwindselbladen toegespitst, lancet- of lijnvormig , • • Binnenste omwindselbladen aan den top hreeder, spatelvormig, de buitenste eirond, bladachtig. Hoofdjes in schermvormige pluimen, groot (0,06-0,07 breed). Bladen groot, ongelijk-getand, van onderen viltig, do 136. Compositen. 691 sleugelstandige hartvormig-eiroud, toegespitst, stengeiomvattend. Wortelstok; knolvormig. Bloemkroon hooggeel. 0,90-1,00. dj.. Juli, Augs. Gekweekt en verwilderd , Amsterdam, Suordwyk, Zeeuwsch-Vlaanderen, Weert, Retranchemeut, Schoonuyke) . . Alant. f 1. Ueiemum B. 5 Stengel wuilig. Biauen laucetvormig, gaalrandig ot iets getand, zacht, van onderen wollig, de ondeiste inden bladsteel versmald, de bovenste met hartvormigen voet stengeiomvattend, behaard. Buitenste omwindselbladen lijn-pnemvormig, de binnenste toegespitst-iancet- ot Ignvormig. Hooldjes tamelijk groot. Vruchten behaard. Bloemkroon geel. 0,15-11,90. i).- Juli—Septr. Aan de oevers van beken en rivieren, op vochugen grasgrond. Vrij algemeen. Bngelsche alant. I. britannica L. ?De var. glabróscens Öchur. met byna onbehaarde bladen is bii Sittard gevonden. kaal ol naar boven iels behaard. Bladen Jangwerpig-lancetvormig, geiand, siyf, leis glanzend, kaai, met ruwen rand. Buitenste omwindselbiaden lancetvermig, korter dan de binnenste, aan den top teruggeslagen, gewimperd. Vruchten kaal. 0,30-o,öo. 2f. Juni—Augs. Aangevoerd. Hoeveiaken 1 saliciua L. 14. Puhcaria Gaertn. Vlooieukruid. Kruiden met rechtopstaanden, vertakten stengel, verspreide, spitse, gaafraudige, langwcrpig-lancctvormige, wollige bladen, lijnvormige omwmdselblaaajes en gele bloemen .... 1 1 Hooldjes klem. ötraalbloemen rechtopstaand, nauwelijks langer dan het omwindsel, underste bladen kortgesleeld, de bovenste zittend, met atgeknotten voet. Stengel naar boven dicntbehaard. Bloemkroon dooiergeel. O,l»7-0,30. O- Juli—Öeptr. In zandige streken, op vochtige, grazige plaatsen. Zeer zeldzaam. (Inula puhcaria L.j. Vlooienkruid. P. vulgaris Gaertn. Hooldjes vrij groot. ölraalbloemen uitgespreiu, veel langer dan het omwindsel. Biaden met nanvormigen voet stengeiomvattend, van onderen grijsviltig. Stengel naar boven wollig- vilug. Bloemkroon dooiergeel. Ü,oo-0,90. 2J- Juli—beptr. Langs siooten en wegen en inde duinen, op vochtige plaatsen. Vrij algemeen. (Inula dysentérica L ). Heelblaadjes. P. dysentérica Gaertn. ODe var. flosculósa Corb. zonder straaibluemen, is by Klimmen x(Z.-L.) veel gevonüen. Dykt op inula britannica, doch heeft kleinere hoofd jes en kortere straal bloem en. 15. Dahlia Cav. Dahlia. 1 Slengel onberypt. Bladen meest 5-tallig geveerd, met eironde, toegespitste, gezaagde blaadjes. Kandoioemen mei stampers. Wortel met langwerpig® 136. Compoaiten. 692 massn&s-jst BURSptW 16. Silphium L. 1 Stengei vierkant, kaal groen. bladen eirond° stomp, uitstand. Straalbloemen ?£wnw*s. »>. 17. Xénthium Trn. Stekelnoot. Klitze. xxt. Benhnizige kruiden met reohtopstaanden. vertakten stengel, verspreide, geteelde bladen en groenacbtige bloemtroß em De mannelijke bloemen staan in boofdjes, de vrouwelijke zijn alleenstaand, dooreen vergroeid omwindsel omgeven, dat, na den bloeitijd hard wordt 1 « ssirssiasft onderen bleekgroen Vruchtomwindsels eirond met rechte, aan den top bakvorm ggekromde, gele stekels bezet, daartussen™ kort- en kl.erachtig ffird. Bloemkroon groenachtig. Plant gr Tni; Aan rui er ten on mest,boonen, enz. Deventer, uoiurewiu den'ioBech9tMaAaastriroht Kampen (7) Utrecht Amsterdam . Ongedoornde stekelnoot. X tr"™"r'”™ndó Bladen aan den voet afgeknot of wigvormig, 3-6-lobbig, met getande 1 Vrnchtombülsêls' langwerpig.' tamelijk 'dicht niet' gebogen, aan den top met hiina cirkelvormig ingerolde stekels bezet, daartuaschen klierachtig on sttifbehaard Vruchtsnavels aan den voet, uit elkaar staand, boven naar binnen gekromd, 0.30-0,60. Ó. Augs.. geptr Uit Z. Europa. Aangevoerd. Itteren in Zuid-Limburg. Deventer, Botterdam Grootvrucht-stekelnoot. X niaoroearpnm D. C. Plam^geelgroen. iets welriekend. 0,30-1,00. Angß Seplr A^ngevoerd Wormerveer, Amsterdam (?) X. Itdllcum Jloreiu. 18. Ambrósia Trn. Ambrosia. 1 Bladen tegenoverstaand en verspreid, dubbel veerspletig, de bovenste enkel veerspletig, meest lancetvormig, spits. Bloembodem met strooschubben. Mannelijke hoold.jes in eindelingsche aren 136. Compositen. 693 Blaine<üaneJ?noVeE?taanl?’Jdiep 3-5-lobbig, de bovenste soms ovaal en niet ingesneden. Bloembodem kaal. Stengel stekelharig of bijna glad m^snßrton6rTOg’aidM? s‘s"lob,blg’ do bovenste soms ovaal en niet ingesneden Bladlobbon lancet vormig of ovaal, scherp gezaagd, spits of toogesprtst. Mannelijke hoofdjes in aren, met 3-ribbige omwindselaihK11' .Jrouwelijke hoofdjes in do oksels der bovenste schutbladachtige bladen opeengehoopt. 0,80-1,70. ©. Augs, Septr. Uit N.-Amerika aangevoerd. Groenhoven bjj Leiden, Middelburg, vierdingen, Amsterdam, Deventer, Weert, Beekhuizen. Doesburg. Rotterdam, St. Pieter, Bergen (N-H.) .. . Driedeeligo ambrosia. A. triflda L. Ve ai\ li)_tegrifó lia Koch met niet ingesneden bladen is bil Amsterdam, Wormerveer, Rotterdam en Deventer gevonden. b 2 Eenjarige plant. Bladen dun. Vruchtomhulsel stekelig. Stengel gestreept-gegroefd, vaak roodaehtig, zachtbehaard. Vrouwelijke hoofdjes I—3 bijeen, okselstandig. 0,20-1,00. O- Septr., Octr. Aangevoerd. Zeldzaam. Uit Noord- Amerika. Alsemambrosia. A. artemisiaefolia L. Oui^r1 flleon ™uwelSke bloemen is bij Rotterdam gevonden. 0 qtonJal ?H,-fhav,nt' ,B'aden dl,kl Vruchtomhulsel naakt of knobbelig. Stengel stdf behaard. Vrouweliike hoofdjes meest alleenstaand. 0,50-1 50. 4- Juli Octr. Uit N.-Amerika. Aangevoerd. Weert. A. psllostachya D. C. 19. Siegesbéckia L. 1 ongodeold- Strooschubben en buitenste omwindselbladen de vruchten omsluitend. Straal bloemen kort, geel. Omwindselbladen in 2 rijen. Hoofdjes klein, in pluimen. Uit de Krim. Aangevoerd. Amsterdam S. orlentAlis h. 20. Galinsóga R et Pav. 1 Stengel sterk vertakt. Bladen tegenoverstaand, eirond, getand, de bovenste langwerpig-lancetvormig. Hoofdjes klein. Straalbloemen meest 5, kort, soms ontbrekend, wit. Schijfbloemen geel. 0,30-0,45. ®. Juli—Herfst. Vooral in aardappelakkers gevonden. Vrij zeldzaam. Knop kruid. G. parviflóra Cav. 21. Hemizónia D. C. 1 rfl- s,trooBchubben tusschen de straal- en schijfbloemen. onAlet^stSkelpuntle:- Vruchten scheef, de snavel ver uitstekend. 0,30-0,90. O of QQ. Uit Californië. Aangeveerd. Doesburg. . H Kellógll Green». B 6tv gel?0el ™ot strooschubben bezet. Omwindselbladen stekel‘l° blJl]a recht- Qof 03. üit Californië. Aangevoerd. Doesburg, Weert H puugens Torr. et Gray. 22. Madia Mol. 1 PlaianfditvnvmfJeri!;fehaH rd’ §^5gel rechtopstaand, dicht-behaard. Bladen n gßiff ïandigi- u? f 8 tenSo,ora vattend. Hoofdjes vrij klein, iVrhT’J roon,llCt!geeL 0,30-0,45. O- Juli, Augs. Afkomstig Chili. Soms gekweekt, by Arnhem en Rotterdam verwilderd. Madia. f J. sativa Hol. 136. Compos i t en. 694 23. Gaillardia Foug. 1 BlarP WSSSS* §é. te^nf«^r.b!9taaDd: ” +B. P«cta Sw. 24. Tagétes Trn. Afrikanen. Fluweeltjes. 1 Stengel met afstaande takken. Bladen Blaadjes Uin-lancetvormig, uaa Omwindsel rondachtig. Bloemkroon onder hot hoofdje weinig verdikt. Umwmasei ronuacuus _ oranje tot hruinachtig. Onaangenaam riekend. 0,80-0,80. O- Augs. Herfst. Sierplant uit Mexico. , T (fnl, r 1.00. o. Augs^Herfet.pTt^antd"afrTkanen. t T. eréct» L. , 25. Thelespé'rma Less. ■ imimmmmmm. Rotterdam 26. Bidens Trn. Tandzaad. Eeniarige kruiden met vertakten ste“fel, tegenoverstaande bladen, eind- en okselstandige, gesteelde bloemVtoofd.iea van gele bloemen 1 Buitenste omwindselbladen bladachtig, afstaand. Vruchten langwerpig tot omgekeerd pyramidevormig, aan de randen rugwaarts ruw ' . Buitenste omwindselbladen niet sSXomen of gevoerd. Lonneker, Wormerveer mpinnams u. 2 Vruchten nauwelijks buiten het omwindsel stekend. . d wit (B. leucanthemus Gray.j. 0,15-1,00. ©. Augs. ucm ab Wormerveer, Rotterdam, Lonneker . . • • ■ • ■ • “ '-P ' “ , 3 Vruchten tamelijk vlak samengedrukt naar den voe weinig versmald. Buitenste omwindselbladen 5-8, kort borstelig gewimperd. Hoofdjes rechtopstaand. Bladen meest 3(-7)-deelig, inden korten, gevleugelden bladsteel versmald. Vrucht met 2-3 naalden. Bladslippen met grove, meest rechte zaagtanden. Hoofdjes even hoog als of meer hoog dan breed, vaak armbloemig, meest 136. Compositen. 695 zonder straalbloemen. Strooschubben lijnvormig-langwerpig, even lang als de vrachten zonder naalden. Bloemkroon grt|S-roodbrnin. Plant donkergroen. soms meti purperroode takken en bladen. 0,15-0.90 Q Juli v|ralgemeenWaterkat,teD “ °P moerassige Patsen. KU*sen D r i e d e e 1 i g t a n d z a a d. B. tripartltus L. plaal^négBe»óndemh’ m°‘ ong9ie9lde- ruitvormige bladen, is op VrüX^meen.”"3 Kt*‘ met zwakken stengel, die 0,03-0,06 hoog is. Vruchten niet vlak gedrukt, naar den voet sterk vern otD!f ke0rd Pyramidaal, meest met 4 naalden. 4 oofdies knikkend, meest met goudgele straalbloemen. Bmtenste omwindselbladen meest 5-8, aan den voet Bladen zittend, aan den voet iets vergroeid, ongedeeld, lancetvormig, gezaagd. Plant geelgroen, boven verspreid kortbehaard. Stengel onvertakt of met eemge rechtopstaande takken, vaak donkerrood. 0.15- 0,90. ®. Juli—Oetr. Vindplaatsen als de vorige. Vrii kaaL ao°^^oB'0 UitN1’Amerik^f ngeI°°” ™ Vant recht (op vlothout), Rotterdam N.-Amenka. Aangevoerd. Dord / Vergrooidbiadig tandraad. B. connatns MflhlenbP 27. Cósmos Cav. of wltachtlg, “octr.8’‘sferpianTuU Vruchtpluisnaalden bilivend Bladen CVo«,!? °r' hlP|nn»tna Cav. okseistandige steien 0,30-060. Q. Juli ócl.0PSifet 'T » cosmos. f C. atrosangnineas Ortgies. 28. Hellianthus L. 1 lnÏ!SrïïO0men PurPer of bruin . . . ocnyfbloemen geel 2 5 186, Compositen. 696 2 Bladen alle verspreid of alleen de onderste tegenoverstaand, hartvormigeirond tot eirond-lancetvormig, 8-nervig ; • • • * 6 Bladen tegenoverstaand, alleen de onderste verspreid, geleidelik inden gevleueelden steel versmald, bijna lederachtig, langwerpig of eirondlancetvormig, ruw. Hoofdlos 0.03 breed, rechtopstaand. Omwindselbladen ovaal, stomp, gewimnerd. Straalbloemen donkergeel, öcnytbloemen bruinachtig. 1.00-1.80, Einde Juli—Septr. Sierplant uit N.-Araerika, by Baarn verwilderd. Stijve zonnebloem. *J* 3 Stengel stijf rechtopstaand, aan den voet niet vertakt. Bladen hartvormigeirond * * 4 BStengel van den voet af vertakt, uitgespreid of liggend. Bladen breedhartvormig-eirond, vrij lang gestoeld. Straalbloemen geel. ach 11 f bloemen bruin. Omwindsolbladen lancet vormig, priemvormig toegespitst. Hoofdnes alleenstaand, klein. 0,40-1.20. O. Juli-Septr. Sierplant uit N -Amerika. Aangevoerd te Vlaardingen, Rotterdam (H. cucumorifóhus Hort.). •j* H oehilU Watt. 4 Plant groen stilfharig. ruw. Hoofdies 0,10-0,40 breed, knikkend. Straalbloomen geel Schyfbloeraen bruin. 1,00-3,00. O. Juli— Octr. Sierplant uit Amerika Zonnebloem, y H. annuns Ij. Plant ziidewollig of -vlokkig. Bladen zachtviltig. zilverachtig, de bovenste eirond-lancetvormig. Hoofdies 0,09 breed met gele straal-en purperkleurige schijfbloemen. 1,30-2,00. O. Juni—Septr. Sierplant uit Texas. Zilverbladzonnebloem. fH. Rrarypopbv'Mns Topr et Cray. 5 Bladen lancet of langwerpig-lancetvormig, onduidelijk 3-nervig, zittend, rvapi boven ruw, van onderen kortbehaard. Omwindselbladen priemvormig. even lang als de schijf bloemen of langer. Bloemen geel, de straalbloemen 0,02-0,025 lanv. 'Met een of meer knollen. 1,00-3,00. %. Septr., Octr. Aangevoerd. Worraerveer. Weert . . H glganteus L. Bladen hartvormig-eirond tot lancetvormig, 3-nervig, gestoeld ... 0 6 Bladen zwak gezaagd tot gaafrandig, kortgosteeld, de hoogore vaak zittend • • • 7 Bladen duidelijk gezaagd, langer gestoeld, de onderste hartvormig-eirond, fde bovenste tot lancetvormig. Hoofdies vrij groot. 0.05-0,08 breed, rechtropstaand. Omwindselbladen lancetvormig, snits. dicbtborstelig gewimf perd. Bloemkroon dooiergeel. Met langwerpige knollen. 1.20-240. %. Octr.. Novr. Gekweekt, ook verwilderd iMiddelburkl. Uit N.-Amerika. Jmizalemsche artisjok. Topinamhoer. Aardpeer. •]* H tobepósoa L. 7 Bladen aan weerskanten groen en zeer ruw, eirond. Stengel kort, stijf ruwbehaard. Onderste stengelbladon tegenoverstaand, de hoogere verspreid. Omwindsolbladen even lang als de scbiifhloemen. breed-lancetvormig. Schijfbloemen geel. Sierplant en verwilderd bij Klimmen fZ.-L.). -{- I? seriStlnns T*n«cb. Bladen van boven ruw, van onderen witachtig, kaal of zachtbehaard, vrij dik en stijf, langwerpig- tot eirond-lancetvormig of de onderste bijna eirond. Bloemkronen geel fde helraknonies der schijfbloemen donker). Verder als de vorige. 1,00-2,00. Uit N.-Amerika. H stpnm6snß Ij. De var. fl. móllis Torr. et Gray met van onderen dicht en grijsbehaarde bladen is bjj Deventer gevonden. 29. Guizótia Cass. 1 Hoofdjes alleenstaand aan den stengeltop en inde bladoksels. Bladen tegenoverstaand, de bovenste verspreid, lancetvorraig, getand. Straalbloemen geel. Vruchten lichtbruin tot zwart, vet glanzend, 3-of 4-kantig, oliehoudend. 1,00-2,00.0-Uit Abyssiniëen Oost-Afrika. Aangevoerd. Doesburg, Sittard Gin gel li krui d. G. abyssinica Cass. 136. Compos i t en. 697 30. Rudbéckia L. Rudbeckia. 1 Stengel vertakt, kaal. Onderste bladen 5-7-tallig geveerd met eironde tot lancetvormige, grof ingesneden blaadjes, de hoogste 3-5-deelig. de bovenste eirond, gaafrandig. Hoofdjos langgesteeld, groot, 0,07-0,15 in middellijn. Straalbloemen dooiergeel, afhangend. Schijf bloemen groenachtig bruin. 0,80-2,00. %. Augs.. Septr. Sierplant uit Noord-Amerika, ook verwilderd (Raalte, Hattem, Twello, Sint Kruis in Zeeuwsch Vlaanderen, Vaassen (G.) . Slipblad-rudbeckia. f R, laclniata L. Stengel behaard 2 Onderste bladen 3-deelig, de bovenste enkelvoudig, iets gezaagd, gewimperd. Schijf bloemen bruinpurper, straalbloemen geel. 1,30-1,60. 24.. Augs.—Novr. Sierplant uit N.-Amerika f R, trfloba L. Stengel meest niet vertakt, evenals de bladen ruwbehaard. Bovenste bladen' langwerpig-ovaal tot langwerpig-lancetvorraig, gaafrandig. Straalbloemen goudgeel, schijfbloeraen donkerbruin. 0,50-1.20. O-74. ™ * Septr. Sierplant uit Noord-Amerika en by Denokamp, Ede en Maasniel verwilderd. Aangevoerd te Sittard. Ruige rudbeckia. f R. hirta L. 31. Spilanthes L. 1 Plant uitgespreid, met kruipenden stengel. Bladen lancetvorraig, min of meer gezaagd-getand, naar beide einden versmald. Straalbloemen omstreeks 12. Vruchten zonder naalden. Hoofdjes geel. 24. Augs. Septr. Uit N.-Amerika. Aangevoerd. Wormerveer. S. deonmbens A. H. Moor© var. macrópoda A. H. Moore. 32. Calliópsis Rchb. 1 Onderste bladen geveerd tot dubbel geveerd, de bovenste onregelmatig dubbel-drietallig. alle met lijnvormige blaadjes. Hoofdjes alleenstaand, eindelings, langgesteeld. Straalbloemen langwerpig-oragekeerd-eirond, 3-spletig. goudgeel met een grootere of kleine donkerbruine vlek aan den voet. 0.30-0,80. Q. Juli—Herfst. Sierplant uit Noord-Amerika. (C. bicolor Rchb., Coreopsis tinctoria Nutt.). Aangevoerd bij Amsterdam. Bentveld, Rotterdam, Usselo, Wormerveer, Deventer, Middelburg en Weert Calliópsis. f C. Muctórl* L. Bladen geveerd, met eironde blaadjes. Hoofdjes alleenstaand, eindelings. Straalbloemen goudgeel, aan den voet purper tot bruin. 0,50-0,80. O. Juli—Septr. Sierplant uit N.-Amerika. Drummond’s calliópsis. f C. Drummóndli Don. 33. Grindélia Willd. 1 Plant kaal. Bladen zittend, halfstengelomvattend, stijf, bijna leerachtig, gezaagd-getand of golfsgewijs ingesneden, spatel- tot langwerpig-lancctvormig. Bloemen ineen tuilvormige pluim. Hoofdjos zeer kleverig. Kelkborstels 2-8. Bloemen groot, goudgeel. 0,80-0,90. 00—24. Juli—Octr. üit N.-Amerika. Aangevoerd. Wormerveer, Rotterdam. Gom plant. G. squarrósa Dun. 84. Zinnia L. 1 Strooschubben toegespitst en aan den top karavormig gezaagd, niet gaafrandig. Bladen hartvormig-eirond of rondachtig-ovaal, stengelomvattond Stelen der hoofdjes cylindriach, langer dan het blad. Straalbloemkronen omgekeerd-eirond, bijna rond, wit, geel, purper, lila of scharlakenrood. Bloemhoofdjes groot, eindelings, alleenstaand. Vrucht door 2 ongeltike borstels gekroond. 0,30-1,00. Q. Juli—Octr. Sierplant uit Mexico. , ~ Zinnia, f Z él-gnus Jacq. Strooschubben spits of stomp, gaafrandig. Bladen eirond-lancetvormig. 136. Compoaiten. 698 behaard. Stelen der hoofdjes boven dikker hSnchl™?emoe?o 050 bruin. Straalbloeraen 7-11, oranje. Strooschubben oranje. 0,30-ü,sü. (J-Juli—Novr. Sierplant uit Mexico. Harige zinnia. 7 Z. Haageana Kegei. 35. Echinacea Mnch, 1 Stengel glad. Bladen kaal, de onderste eirond, de bovenste la“°®tvormig: Straalbloeraen lang, neerliggend, purper. Bloembodem Be™ 6™ ™jt donkergroene schijf bloemen. 1,00-2,00. h. Juli—Septr. Sierplant uit N° Amerika. . . . Purper rudbeckia. f E. purpurea Mnch. 36. Fildgo Trn. Vi 11 krui d. Kleine, eenjarige, viltige kruiden met vertakten stengel, zittende, dicht opeengehoopte, spitse bladen en kleine meestal opeengehoopte bloemhoofdjes met gele bloemen (straalbloemen nauwelijks waarneembaar, zeer smal) 1 Omwindselbladen met lange, haarachtige punt, tijdens den vruchttijd rechtopstaand. Hoofdjes in kluwens van 10-30 Omwindselbladen stomp, tijdens den vruchttijd stervormig uitgespreid. Hoofdjes in hoopjes van 2-7 bijeen. . 3 2 Takken rechtopstaand. Bladen aan den voet niet versmald. Hoofdjes in kluwens van 15-30. Plant wollig yiltig. Bladen lancetvormig. Hoofdjes gaffelstandig en zittend of eindstandig en gesteeld. Omwindselbladen langwerpiglancetvormig, gekield. 0,10-0,30. O- Septr. Aan dijken, wegen, op bouwland. Vrij zeldzaam. Duitsch viltkruid, F. germanica L. J°riTtVsoens Jord. (F. apiculata Sm.). Stengel meest van den voet af gaffelvormig vertakt. Takken rechtopstaand. B pdenafsteand. Bloeiwtjze van 16-30 hoofdjes Plant geelgroen, zelden witachtiggroen 'viltig. Toppen der omwindselbladen rood. B viréscensWirtg. Plant bijna kaal, grasgroen. 7 can°éscens Jori Stengel naar boven gaffelvormig vertakt 7' Takken rechtopstaand. Bladen opgericht of aangedrukt. Bloei wij zen met 10-15 hoofdjes. Plant wit viltig. Toppen der binnenste kale omwindselblaadjes geelachtig. . ■ . Ri,aonioi-s Takken afstaand. Stengel aan den voet vertakt, rechtopstaand. Bladen iets afstaand, aan den voet versmald. la"BwerPlB'sPateVKVS uit kluwens van 10-15, waarboven de bladen, in wier oksels zii staamm steken Toppen der omwindselbladen geel. 0,10-0,30. ©. Jun septr. Aan akkers, dijken, wegen. Arnhem, Nijmegen, Vianen, Rosmalen, Mook, Sittard, Meersson, Montfort, Maasbracht. Spatelviltkruid. F. spathnlata Prsl. 3 Stengel meest tros- of pluimvormig vertakt. Bladen lijnof lijn-lancetvormig. Kluwens zij- en eindstandig. Hoofdjes rolrond, meest 0,005 lang. Omwindselbladen niet gekield, de buitenste tot aan den top dicbt-wollig. Bloemkroon geelacbtig-wit. 0,15-0,30. ®. Juli—Septr. 136, Compositen. 699 Op open en bebouwden heide- en zandgrond, vooral langs de rivieren. Zeldzaam. Akkerviltkruid. F. arvénsis L. Stengel met gaffelvormige takken. Bladen lijn-lancet vormig. Hoofdjes eirond-kegelvormig, 0,002-0,003 lang. Kluwens gaffel-, zij- en eindstandig. Omwindselbladen gekield, de binnenste met droogvliezigen, geelachtigen, glanzigen top. Bloemkroon geelachtig-wit. 0,025-0,15. O- Juli—Septr. Op open en bebouwden zandgrond, ook inde duinen. Algemeen. Dwergviltkruid. F. minima Fr. 37. Gnaphalium L. Droogbloem. Roer kruid. Zevenjaarsbloem. Yiltige kruiden met verspreide, gaafrandige, kleine bladen en kleine gele, witte of roodaehtige bloemhoofdjes. waarvan het omwindsel uit droogvliezige, gekleurde blaadjes bestaat. 1 1 Hoofdjes in het bovenste deel van den stengel in aren of trossen staand. Omwindselbladen dakpansgewijze, de buitenste slechts 1/8 maal zoolang als het hoofdje . 2 Hoofdjes tot kluwens opeengehoopt 4 2 Bladen voor het meerendeel 1-nervig. Hoofdjes meest talrijk, ineen verlengde, meest afgebroken aar. Bladen alle even lang of de bovenste langzamerhand kleiner wordend, van boven kaal wordend. Bloemkroon meest geelachtig-wit. 0,30-0,45. 2J.. Juli—Septr. Op beschaduwden zand- of heigrond. Vrij algemeen. Boschdroogbloem. G. silvaticum L. Bladen meernervig 3 3 Hoofdjes minder talrijk, ineen verkorte, ineengedrongen, niet of weinig afgebroken aar. Middelste stengelbladen even lang als of nog langer dan de onderste, alle 3-nervig. van boven dunviltig. 0,15-0,30. 2|.. Juli—Septr. Apeldoorn. Noorsche droogbloem. G norvéglcnm Gunner. Hoofdjes ineen eindelingschen, soms bebladerden, vaak afgebroken tros of de onderste ver afstaand en asstandig. Bladen spatel vormig of de hoogste lijnvormig, meest stomp, met stekelpunt.je, van onderen wollig, van boven groen, zittend of de lagere ineen bladsteel versmald Omwindselbladen geelbruin of pureer, lancetvormig-langwerpig. spits, do buitenste aan den voet wollig. Vruchtjes ruw. Vruchtpluisharen aan den voet vereenigd. en O* Juli—Septr. Uit Amerika. Aangevoerd. Apeldoorn, Wormerveer, Hoensbroek. Purperen droogbloem. G. pnrpnronin L. 4 Stengel van den voet af uitgespreid-vertakt. Bladen lijnlangwerpig met versmalden voet. Kluwens van hoofdjes 136 Compoaiten. 700 bebladerd. Omwindselbladen geel- of bruinachtig. Bloemkroon geelachtig-wit. 0,05-0,22. © Juni Octr. Op vochtige gronden, langs slootkanten. Algemeen. Moerasdroogbloem. G. uliginosum L. Stengel meest verlakt, zeldzamer met opstijgende takken. Bladen halfstengelomvattend, de onderste langwerpig, de hoogere lijnvormig. Kluwens van hoofdjes zonder bladen. Omwindselbladen geelachtig-wit. Bloemkroon oranje. 0,05-0,30. ©. Jnli-Octr. Op vochtige zandgronden, langs slootkanten. Vrij algemeen. Bleekgele droogbloem. G. luteo-album L*s rt.ïKSÏÏ? – Sng3°den VaUn KaapVocede Hoop, 38. Antenndria Gaertn. 1 Stengel niet vertakt. Wortelbladen spatelvormig, de hoogete lijnvormig. Omwindselbladen der mannelijke bloemen meest wit, die der vrouwelijke meest rosé. Bloemen wit of roodachtig. 0,07-0,15. 2j.. Mei, Juni. Op drogen zand- of heigrond, ook inde duinen. Vrg algemeen. (Gnaphalium dioicum L.). r . Heiroosje. Rozenkransje. A. dioica Gaertn. 39. Anaphalis D. C. margaritaceumL.j.trozenkranB.e + margaritacea R. Br, 40. Leontopódium R. Br. ■ 3»®®® 41 Helichry'sum Gaertn. Stroobloem. Lingon, llersel, Bemeten, i.enarlum U. C. 186. Compositen. 701 het eind van den stengel en der takken. Buitenste omwindselbladen kort, stomp, aan den top bruinachtig, de middelste het langst, spits, meest goudgeel, zelden witachtig. Bloemkroon geelbruin. 0,60*1,20. 03* Juli—Herfst. Sierplant uit Nieuw-Holland. Goudstroobloem. f H. bracteatnm Wllld. 42. Helïpterum D. C. 1 Bloembladen gewelfd. Kelkborstels beneden vergroeid. Omwindselbladen stralend, de binnenste lang toegospitst, zjjdeglanzend, rosé, later wit. Bladen lancetvormig, zittend, grasgroen. Schilfbloemen geel. 0,30-0,40. O- Juli—Septr. Sierplant uit Texas (Acroclinium róseum Hook.). Zonnestroobloom. *{*fl. róseum Benth. 43. Artemisia L. Alsem. Kruiden met meestal slanken stengel, meest gedeelde bladen en kleine bloemhoofdjes van meestal gele bloemen, zonder duidelijken straal 1 1 Oyerblijvende planten 2 Een- of 2-jarige, aangevoerde planten. Planten kaal 10 2 Bloembodem kaal 8 Bloembodem behaard. Boofdjes bijna bolrond, knikkend, klein. Bloemkroon lichtgeel. Buitenste omwindselbladen viltig. Bladen bitter, zijdeachtig grijsviltig, 2-3-voudigveerdeelig met langwerpig-lancetvormige, stompe slippen. Bladslippen aan den voet zonder oortjes. Stengel rechtopstaand of opstijgend, zeer vertakt. Pluim groot, bebladerd, met afstaande takken. 0,60-1,20. 2}.. Juli—Septr. Op hoogen zandgrond, inde duinen, langs dijken. Vrij algemeen. Aalst. Absint. Abs i n t-a Ise m. A. Absi'nthium L. 3 Bladen ongedeeld, lijnvormig tot langwerpig, hoogstens de onderste 3- spletig of veerlobbig. Hoofdjes klein 4 Bladen, althans de onderste en middelste gedeeld . . 7 4 Stengel en bladen, althans in het begin witviltig of wollig. Hoofdjes vele, ineen aarvormige pluim. Omwindsel viltig 6 Stengel en bladen kaal. Bladen lancet-tot lijn-lancetvormig, stokelpuntig. Hoofdjes bijna bolrond, rechtopstaand. Omwindselbladen kaal. Bloemkronen wit. 0,60-1,20. lp Augs., Septr. Gekweekt. Uit Z.-Europa. Dragon, -j- A. Dracünculus li. 5 Bladen ton slotte van boven kaal 6 Bladen aan weerskanten witviltig, korter, langwerpig tot lancetvormig, soms iets gelobd. 0,30-1,20. 2p Augs.—Novr. Uit N.-Amerika. Aangevoerd. Deventer A. gn ap halo des Nutt. 6 Bladen lijn- of lijn-lancetvormig, gaafrandig, eerst aan weerskanten witviltig, doch van boven kaal en groen wordend. Omwindselbladen smal langwerpig. 0,60-1,60. 2).. Augs., Septr. Uit N.-Amerika. Aangevoerd. Wormerveer A. lougllolia Nntt. Bladen lijnvormig tot ovaal, van onderen witwollig, ten slotte donkergroen en kaal, de onderste veerlobbig met lancetvormige, spitse lobben. 0,60- 1,20. ap Augs.—Novr. Uit N.-Amerika. Aangevoerd. Botterdam, Wor- merveer A. Indoviciaua Nutt. 136. Compositen. 702 7 Bloemen alle 2-slachtig. Bloemkroon geel Hoofdjes langwerpig-eirond, viltig. Bladen sneeuwwit-viltig of ten slotte kaal, 2-3-vondig-veerdeelig, met korte, stompe, liin-draadvormige slippen. 0,30-0,60. 4' Septr., Uctr. Op zeeklei. Vrij algemeen. Zeealsem. A- mantima . ca Bueh. Hoofdjes hangend of rechtopstaand. Takken wjjd ‘ uits,tfia,n“’ dpianteg3r«s“ Steng^^ec^top^aand!V^nndaai langer, droogviiezig, spits. Zeldzaam. Takken rechtop– aas. bladen kaal, glanzend. Benige malen gevonden. Kandbloemen vrouwelijk 8 Bladen aan den voet van den bladsteel met een oortje. 9 9 Hoofdjes eirond, rechtopstaand of knikkend Omwindselbladen kaal, vliezig-gerand, glanzig Stengels talrijk, de niet-bloeiende liggend, de bloeiende opstijgend, met trosvormige pluimtakken, meest donkerrood. Bladen 2-B-voudig veerdeelig, zijdeachtig grijs, later bijna kaai, met lijnvormige, stekelpuntige slippen. Bloemkronen roodachtig. 0,30-0,60. 4—b- Augs.—Herfst. Op drogen zandgrond, ook inde duinen. Zeldzaam. Veldalsem. Wilde averuit. A. campestris L. rifl var mari t i ma L1 oy d mot vleezige bladen met breed-lpnvormige korte slippen terwijl die der niet bloeiende stengels zeer behaard apn erb«naPbPohonde hoofdjes met vleezige omwindselbladon, is te Noordrtkrsxsit ast ssss» – blijvend dicht, zilvergrijs behaard zijn, is bij Nijmegen gevonden. Hootdies eirond-langwerpig, klein, rechtopstaand. Omwindsel bladen van buiten viltig. Bladen van boven kaal, van onderen witviltig, veerdeelig, met lancetvormige slippen Ihö de variëteit coarctlta Porsk., dubbel-veerdeelig met lijnvormige en‘dfchmpeenstaande hoofdj’es. zoo b« Dordrecht gevonden). Bloemkronen geel of roodbruin, btengel rechtopstaand, vertakt, meest donkerrood. 0,60-1,20. 4- ®ePtr- 136. Composita n. 703 Langs wegen, heggen, in hakhout, vooral op zandgrond. Vrij algemeen. Krabbeklootjes. B g yoe t. A. VUigaris L. De var. fi. pallidum Fl. Bat., die bleeker van kleur is, is bij Apeldoorn on Botterdam gevonden. 10 Hoofdjes boivormlg, knikkend, tot een wydvertakten pluim vereenigd. Onderste bladen 2-8-voudig veerdeelig met langwerpige tot lijnvormige slippen, de bovenste veerdeelig. 0,5u-1,6Ü. y. Augs.-Octr. Uit Zuid-Europa. Aangevoerd. Arnhem, de Bin, Amsterdam, Wormerveer. Zometalsem. A anima L. Hoofdjes bol- tot eirond, rechtopstaand. Onderste bladen enkel- of aubbel veerdeelig met lijnvormige of Ujnvoriuig-iangweipige, gezaagde of ingcsueden slippen, de huogeie minder ingesneden. Hooldjes breed, hall bolrond, in Korte aren inde bladoksels. Umwindselbiadm groen, met smanen, bruinvllezigen rand. 0,80-1,2 u. y of y,Q. Augs.—Octr. Aangevoerd. Wormerveer, Leeuwen, Hoensbrook, Deventer, Lennekom, Schiedam, Rotterdam, Westknollenoam A. bléuuls VVUId. 14. Ammóbium R. Br. 1 Stengel en takken door aflooponde bladen gevleugeld, dlchtbehaard. Bladen Ujn-JancetvoriLiig, de wonelstandige langwerpig-iancelvoimig tot bijna spatelvormig, ane van onderen wiivnug. Hooldjes boivornng, alleenstaand, elndelmgs, langgesteeid. Omwinuselbladen straieno, wit. Bloemkroon geel. 0,50-0,80. %. Juli—Herfst. Sierplant uit Nieuw-Hoiland. Zand bloem. -j- a. ulaium H. Br. 45. Rhodanthe Lindi. 1 Omwindsel bladen eirond, de middelste aangediukt, de binnenste stervormig ultgespreid. Hoofdjes alleenstaand, einueiings, rosé, wit, stralend. Schijf bioenieu geel. Bladen siengelomvaitenu, langwerpig, stomp, taafrandig. 0,80-o,bu. Q. Beptr.—Deer. Sierplant uit H.-Hoiland. Roosjes immortelle, f K. üttnglésü Llndl. 46. Cótula L. 1 Stengel liggend, met takken, ieder met I hoofdje. Bladen lijn-lancetvormig, veerspletlg, getand of gelobd. Bloemkroon geel. 0,07-0,15. Q. Juli, Augs. Vroeger bp Amsteruam gevonden. Goudknopje. C. coroneplfólla L. 47. Santolina L. 1 Plant grys-viltig. Stengel met vele rechtopstaande takken. Bladen lijnvormig, in 4 rijen, getand, dik. Hoofdjes langgeoteeld. Bloemkroon geel. 0,80-0,60. 2p. Juli, Augs. öierpiant uit Zuiu-Europa. Heiligonbloem. | 8, UuaujaecyparisMis L. Gok S. pinnlta L. ibladen groen, bloemen wit), wordt wel gekweekt. 48. Achilléa L. Duizendblad. Kruiden met rechtopstaanden, aan den top vertakten stengel, verspreide bladen en talrijke kleine, een dichten, schermvormigen tros vormende bloemhoofdjes met wilte straal- en gele of bruinachtige schyfbloemen 1 1 Bloemen geel. Plant viltig-behaard. Bladen sterk ingosneden. 0,10-0,60. «r ei~^uh» Uit Zuia-Europa. Zutphen, Deventer, Umuiden, Arnhem, Wormerveer, Ween, Sittard. Viltig duizendblad. A. tomentósa L. 136. Composita n. 704 ld. L. *>Ü gdige ild- Bloemen wit, rosé of paarsachtig . . • • • • • • 2 2 Bladen ongedeeld, lijn-lancetvormig, tot het midden klem en dicht, van daar tot den top diep verwijderd-gezaagd, evenals de stengel kaal. Straalbloemen omstreeks 10, haar plaat omstreeks even lang als het haAfbolvormige omwindsel, wit. Schijfbloemen geelachtig-wit. Hoofdjes circa 0,015 breed. 0,30-0,90. 4- Juli—Septr. Aan waterkanten en op vochtige plaatsen. Algemeen. Ook als sierplant met gevulde bloemen. Wilde bertram. A. Ptarmica L. Def. angustlssima Heimerl met nauwelijks 0,003 breede Waden, is tusschen Meppol en Steenwljk, te Voorthuizen, Renswoude en Maara- BladenSefijn eveersp°êtig, half stengelomvattond, scherp getand met naaldachtige spitsjes aan de tanden. Straalbloemen klem, weinig uit het omwfndsel stekend. Tot meer dan 1,00. Juli-Septr. Aangeveerd. Wormerveer A. ptarmlcoides Marln Bladen 2-3-voudig-veerdeelig. Straalbloemen 4-5, de plaat korter dan het eironde omwindsel 3 3 Straalbloemen horizontaal-afstaand, de plaat omstreeks half zoo lang als het omwindsel. Bladen in omtrek lancet- of lijnvormig met kort lancet- of lijnvormige slippen, evenals de stengel min of meer behaard. Bladslip zonder tanden of alleen aan den top iets getand. Straalbloemen wit, zeldzamer rosé. Wortelstok met uitloopers. 0,15-0,45. 4. Juni—Herfst. Langs wegen, dijken en op grasgrond. Algemeen. Duizendtak. Hazengerwe. Hazengras. Hazenkervel. Hondeklaar. Duizendblad. A. Millefóliuiti L. De var. ff. collina Dekker 2. pannónioa Scheele, waarbij de geheele plant lang zjjdeachtig wollig is, is btf Rheode en de Hol- Straa”blBo^menatèrugges°ageen,' de plaat i/2- of 1/4-maal zoo lang als het omwindsel. Bladen In omtrek langwerpig-eirond, bubbel-veerdeehg met lUnvormige, büna kamachtige slippen, zachtbehaard of bpna kaal. Bladspil van het midden tot aan den top van het blad getand. Bloemkroon wit of geelachtig-wit. Wortelstok zonder uitloopers. 0,15-O,dU. dp. Juli-Septr. Aangevoerd. Deventer, Nijmegen, Middelburg,Moergestel, Zutphon, Oudenbosch, Rotterdam, Arnhem, Amsterdam, Weert Wbrmerveer en Sittard . . . . Edel duizendblad. A. nobllis L. 49. A'nthemis L. Roomsche kamille. Kruiden met 1-3-voudig veerspletige of veerdeelige bladen en witte, zeldzaam gele straal- en gele, zelden witte schijfbloemen. Bloembodem met strooschubben 1 1 Strooschubben lijn-priemvormig of, zoo zij breeder zijn, met een middennerf, die ineen stijve stekelpunt uitloopt. 2 heukels, Schoolflora, 16e druk. 45 136. Compositen. 705 Strooschubben langwerpig, aan den rand en top vliezig, spits of stomp, met tandjes, zonder raiddennerf. Plant bebaard. Bladen 1-S-voudig veerdeelig meWvdak 3-3,-spleliga, lijnvormige slippen. Bloemkroon verlengd kegeWßrtnig, Schpfbloemen geel,, straalbloemen wit. 0,15-0,80. 14. Juli, ierp 1 a 111 uit Z.-Buropa, ook gevuld. Eoom s c h e KA-nvifl-e. f A. mibllls t. 2 Straalbl®rÖM, geljpel geel of geheel wit 3 Straal bloeljen aa(n deijfvbet geel, verder wit. Bladen vleezig. Hoofdjes vr;) grom. JSlopmbodem lang kegelvormig. Strooschubben lljn-lancetvormig. vAchijf bloemen met spoorachtige uitsteeksels. Vruchten der schtjfblofflften door de strooschubben, aan de binnenzijde door'ds. spoor, der bloemkroon ingesloten, aan eene zijde geribd. 0,05-0,20. Q.ljiitjjJtuga Uit Z.-Europa. Aangevoerd. Rotterdam, Sittard. Geelwitte kamille. A. mixta L. 3 Bloembodem bijna balfbolrond. Vruchten samengedruktvierkant, bijna aan weerszijden scherp. Strooschubben spits 4 Bloembodem kegelvormig of rolrond, van binnen met merg gevuld. Vruchten stomp vier- of driekantig. Straalbloemen wit 6 4 Straalbloemen bijna steeds geel. Strooschubben smal ruitvormig, ineen stekelpunt uitloopend. Bladen meest dubbel-veerdeelig, met weinig-gezaagde slippen. 0,30-0,60. 2).. Juni—Septr. Op drogen zandgrond, aan dijken en muren. Zeldzaam. Gele kamille. A. tinctória L. De var. (3. pél lid a D. C. met geelachtig witte, soms bijna witte straalbloemen, is bij Amsterdam en Weert gevonden. De var. y. discoidéa Vahl. met ontbrekende straalbloemen is bij Deventer, Rotterdam en Arnhem gevonden. Straalbloemen wit 5 5 Strooschubben langwerpig, plotseling in oen lange stekelpunt toegespitst. Bladen dubbel-veerdeelig met meest gaafrandige slippen. 0,80-0,45. 0. Juli, Augs. Aangeveerd bij Overveen, Arnhem, Gorinchem, Amsterdam, Maastricht en Valkenburg. Dit Oostenrijk. Oostenrijksche kamille. A. anstriaca Jacq. De var. J3. Triumfétti D. O. (Anthemis Triumfetti AU.) met straalbloemen even lang als de middellijn der schijf dn dubbel veerspletigo bladen met stekelpuntig getande slippen, is by Deventer en Sittard gevonden. Strooschubben aan den voet vliezig verbroed en naar boven plotseling in een naald overgaand, die boven de schijfbloernen uitsteekt. Bloembodem balfbolrond. Bladen dubbel veerdeelig, met ineen stekelige punt uitloopende slippen. Plant bijna kaal. 0,30-0,80. ©. Mei—Juli. Aangevoerd. Gorinchem, Sittard (A. Cota L.) . . A. altUslma L. 6 Strooschubben langwerpig of lancetvormig met stijve stekelpunt 7 Strooschubben lijn-priemvormig, spits, tusscben de buitenste bloemen ontbrekend. Straalbloemen geslachtloos. Bloembodem verlengd-kegelvormig. Vruchten bijna bolrond, knobbelig. Omwindselbladen rechtopstaand. Bladen dubbel-veerdeelig, met lijnvormige, ongedeelde of 2-8- 136. Compositen. 706 spletige slippen. Stengel evenals de bladen vrij kaal. 0,30-0,45. ©. Juni—Herfst. Langs wegen, dijken en ruigten, ook op bebouwde gronden. Vrij algemeen. Stinkbloem. Paddebloem. Stinkende ka mi 1 le. A. CÓtula L. Hoofdjos kleiner dan van A. arvensis, even groot als van MatricariaCharaomilla. . 7 Strooscbubben lancetvormig, spits of stekelpuntig, gaatrandig. Bloembodem kegelvormig. Bladen dubbel-veerdeelig, met lijn-lancetvormige, gaafrandige of 2-3-tandige slippen. Plant zachtbehaard of kaal. '*0,15-0,45. O0 en ©. Juni—Herfst. Op zandig bouwland. Vrij algemeen. Valsche kamille. A. arvénsis L. De vorm disco!dea, zonder straalbloemen, Is by Malden gevonden. Strooscbubben lancetvormig, naar boven iets verbreed, stomp en stekelpuntig, iets getand. Bloembodem verlengd-cylindrisch. Buitenste vruchten vaak met scheef afgeknotten kelkzoom. Plant grijs behaard. Aromatisch riekend. 0,15-0,30. ©. Juni—Augs. Op verscheidene plaatsen aangeveerd. Rutheensche kamille. A. ruthénica M. B Tan A. arvensis door sterkere beharing en aromatischen geur te onderscheiden. 50. Anacy'clus L. 1 Bladen dubbel veerdeelig met zeer smalle, puntige slippen. Strooscbubben breed, omgekeerd eirond met driehoekigen top, stomp. Boordjes 0,025- 003 breed, met witte straalbloemen. Bloemstelen aan den top verdikt. Buitenste vruchten met een breeden vleugelrand, die aan den top in een stompe lob uitloopt. 0,20-0,40. O- Mei, Juni. Rotterdam. A. clavétas Pers. 51. Matricdria L, Kamille. 1 Bloembodem lang-kegelvormig, hol 2 Bloembodem kort-kegelvormig, gevuld met merg. Bladen dubbel-veerdeelig, met bijna draadvormige, van onderen gegroefde slippen. Lint der straalbloemen langer dan het omwindsel. Vrucht dwars gerimpeld met 3-kantige overlangsche ribben, boven met 2 verdiepte harspnntjes. Kelkzoom een kroontje vormend. 0,15-0,45. ©,©© en 1).. Juni—Herfst. Aan wegen en slooten, tusschen het gras, op bouwland enz. Vrij algemeen. (Chrysanthemum inodórum L.). Reukelooze kamille. M. inodóra L. De var. d is c o i dé a, zonder straalbloemen, is bt) Arnhem gevonden. Op zilte kleigronden vindt men vrp zeldzaam de var. 13. maritima L. (M maritima Sm.), die zich onderscheidt, doordat de stengels liggen, de bladslippen kort en vleezig zijn, de bloembodem gewelfd ia en de bloemhoofdjes kleiner zijn. 136. Compositen. 707 2 Bladen dubbel-veerdeelig, met smal-lijnvormige, vlakke, vrij ver van elkaar staande slippen. Hoofdjes tamelijk langgesteeld. Lint der straalbloemen langer dan het omwindsel. Schijfbloemen 5-tandig. Vrucht zonder harsstrepen. 0,15-0,30. O- Mei—Juli. Op bouwland, aan wegen, ruigten, enz. Algemeen. (Chrysanthemum Chamomilla Bernh.). . . Echte kamille. M. Chamomilla L. De var. eradiata Rupr., waarbjj de straalbloemen geheel of bijna geheel ontbreken, is by Nuth (Z.-L.) gevonden. Bladen dubbel tot drievondig-veerdeelig met lijn-lancetvormige tot lijnvormige, dicht opeenstaande slippen. Hoofdjes kort gesteeld, zonder straalbloemen. Scbijfbloemen 4-tandig. Vruchten aan weerszijden met een harsstreep. 0,05-0,30. ©. Juli, Angs. Aangevoerd. Op vele plaatsen. Schijfkamille. M. discoldéa D. C. 52. Dimorphothéca Vaill. 1 Bloemen oranje met donkerder gekleurde schijfbloemen. Bladen gaaf of ondiep ingesneden, zwak getand, langwerpig. Straalbloemen groot. Ook dubbel. 0,40-0,60. ©. Voorjaar en Herfst. Sierplant uit Zuid-Afrika. Bekergoudsbl oem. f U. anrantlaca D. O. 53. Schkühria Rth. 1 Hoofdjes klein, ineen losse, bebladerde pluim, ieder met 1 lint- en weinig0.13-8) buisbloempjes. Omwindselbladen 5-8, met kiierpuntjes, droogyliezig gerand. Bladen gedeeld met lijnvormige slippen, do bovenste lijnvormig met fijne kiierpuntjes. Vrucht omgekeerd pyramidaal, 4-(5)-kantig met een kroontje van afwisselend 4 grootere en 4 kleinere, ongenaaide, stompe schubben. 0,30-0,60. 0. Juli—Septr. Uit Z.-Amerika. Aangevoerd. Wormerveer, Rotterdam S. advéna Th. Ook is bij Wormerveer en Rotterdam gevonden S. pinnata O. Kuntze met gelijke, althans gedeeltelijk scherpe, genaaide schubben op do vrpcht, 54. Chrysanthemum Trn. Ganzebloem. Onbehaarde kruiden met groote bloemhoofdjes met gele schijf- en witte of gele straalbloemen en omwindselbladen, die aan den top droogvliezig zijn (vooral de binnenste) . 1 1 Hoofdjes tot schermvormige trossen vereenigd. ... 2 Hoofdjes alleenstaand aan den stengel en aan de takken. 6 2 Straalbloemen ontbrekend of zeer klein 5 Straalbloemen aanwezig, wit. Bladen veerdeolig tot geveerd-veerdeelig. 3 Straalbloemen geel, wit, rood of bruin, half of geheel gevuld, zie C. indicum hlz. 710. 3 Schijfbloemen geel Schyf bloemen geelachtig wit. Lint der straalbloemen rondachtig-omgekeerd-eirond, meer breed dan lang. Vruchten rondachtig-vjjfkantig, klierachtig gepunt. Bladen aan den voet geveerd, hooger veerdeelig, met langwerpige, toegespitste, grof gezaagde, ineen breed gevleugelde 136. Compositen. 708 Wadspilafloopende slippen. 0,60-1,20. 21. Juni, Juli. Sierplant. Verwilderd te Rhoon, Hulsberg, Wijnandsrade, Kerkrade. . f C. macrophy'llum W. et K. 4 Straalbloemen kort, omgekeerd eirond of ontbrekend. Onaangenaam riekend. Vrucht 10-12-kantig, met harspuntjes. Biaden teer, m omtrek eirond, alle gestoeld, veerdeelig met langwerpige of langwerpig-eironde, stompe, veerspletige slippen en langwerpige, vaak mgesnedon gezaagde slipjes en niet gezaagde spil, vaak geelgroen. 0,80-0,60. ij.. Juni SeP"J* Niet zelden gekweekt, soms ook met gevulde bloemen, ook yr\j zeldzaam verwilderd bü woningen en in tuinen. (Pyrethrum Parthenium Sm.) Mater. Moederkruid, f C. Parthenium Bernh. De var. 3. discoidéum C. H. Schultz zonder straalbloemen, is bil Nijmegen gevonden. . _ , Straalbloemen lün-langwerpig, soms ontbrekend. Vrucht 5-kantig, nauwelijks met harspuntjes. Bladen vrjj stevig, in oratrek langwerpig, de onderste langgesteeld, aan den voet geveerd, aan den top veerdeelig, de middelste zittend, veerdeelig met gezaagde spil, allo met langwerpige tot lancet vormige, spitse slippen en lancetvormige, scherp gezaagde slipjes. 0,50-1,00. Oj.. Juni-Augs C. corymbosum L. De var. 3. discoidéum zonder straalbloemen is misschien aan den weg van Naarden naar Soestdjjk gevonden. 5 Bladen ongedeeld, elliptisch of langwerpig, gekarteld-gezaagd, de bovenste meest geoord. Hoofdjes ineen lossen, schermvormigen tros. Bloemkroon geel. 0,60-1,20. Augs.—Octr. In dorpstuinen wel gekweekt, ook verwilderd (Texel, Goeree). Uit Zuid-Europa. (Tanacétum Balsamita L.). Balsemwormkruid. f C. majus Aschrs. Bladen veerdeelig met langwerpig-lancetvormige, aan de onderste bladen veerspletige, aan de bovenste gezaagde slippen. Hoofdjes ineen dicbte, schermvormige pluim. Bloemkroon geel. 0,60-1,20. 2).. Juli—Herfst. Langs wegen en dijken, vooral op hoogen zandgrond. Algemeen. (Tanacétum vulgare L.). Wild wormkruid. Reinvaren. Reinevaar. Boerenwormkruid. C. vul(jare Bernh. Bladen gedeeld met veerspletige slippen. Hoofdjes ineen schermvormige pluim. Straalbloemen kort, nauwelijks langer dan het omwindsel,geel. 015-0,20. %. Uit Z.-Rusland. Aangevoerd. Arnhem. C. achillelfólium D. C. 6 Vruchten alle gelijk van vorm. Straalbloemen wit, geel, rood, bruin, rosé, zelden ontbrekend 7 Vruchten der straalbloemen anders van vorm dan die der schijf bloemen. Straalbloemen meest geel .... 10 7 Kelk ontbrekend of bij de straalbloemen als een oorvormig randje aanwezig ® Kelk als een kort oorvormig randje aanwezig. Sierplanten _. . . .9 8 Onderste bladen langgesteeld, rondachtig tot wig-lancetvormig, meest gekarteld-gezaagd of ingesneden, de bovenste zittend, langwerpig-lancetvormig tot bijna spatelvormig, meest verwijderd grof-gezaagd, aan den voet kamvormig getand. Vruchten van alle bloemen zonder of alleen van de randstandige met een kelkzoom. Stengel 186. Compositen. 709 met 1 hoofd]e of met weinige takken ieder met 1 hoofdje. 0,30-0,60. 2).. Mei—Augs. Langs wegen, dijken, in weilanden en in graslanden. Algemeen. Groote madelief. Wamhuisknoopen. Witte ganzehloem. Margriet. C. Leucantheinum L. De var. discoidéum Koch, zonder straalbloemen, is bij Zwolle, Veip, Njjkerk, Scbeveningen en Yaals gevonden, de var. y. raaritimu m, waarbij de plant vleezig en sterk vertakt is, is by Yollenhove gevonden. Onderste bladen gestoeld, lancetvormig, gezaagd, de overige zittend, lijnlancetvormig, gezaagd. Omwindselbladen naar den top toe vliezig. 0,30- 0,60. Juli, Augs. Sierplant uit de Pyreneeën. Reuzenm argriet. f C. maximum D. C. 9 Heesterachtig. Bloemhoofdjes half of geheel gevuld. Bladen eirond, ingesneden tot veerspletig. de bovenste vaak gaafrandig. Hoofdjes tot o,oiB breed, geel, rood, wit of blauw, alleenstaand of tot scherm vormige trossen vereenigd. 1,00-1,50. i>. Novr.—Janr. Sierplant uit China en Japan Japansche chrysant, f C. fndlcam Cass. Kruidachtig. Bladen veerdeelig, mot ingosneden of veerspletige slippen, de onderste gestoeld. Hoofdjes groot, alleenstaand, eindelings. Straafbloemen rosé of wit. 0,30-0,60. %. Juni, Juli. Sierplant uit den Kaukasus en Perzië, ook gevuld. Perzische margriet, f C. rósernn Web. et Mohr. 10 Schijf bloemen geel of groenaehtig. Straalbloemen wit, geel of ontbrekend 11 Schijfbloemen zwart. Straalbloemen geel of aan den top wit, vaak met oen rooden kring. Bladen vleezig, dubbel veerdeelig met lijnvormige slippen. Omwindselbladen vleugelvormig gekield. 0,30-0,60. Q. Juni—Octr. Sierplant uit Barbarye. Aangevoerd te Sittard. Bonte ganzebloem. f C. carinatum Schoasboe. 11 Bladen langwerpig-omgekeerd-eirond tot lancetTormig, de onderste steelaobtig-versmald, vaak bijna veerspletig, met gezaagde slippen, de bovenste grof-gezaagd, naar voren breeder, vaak 3-spletig. Straalbloemen dooiergeel, zelden ontbrekend. 0,80-0,60. ©• Juni—Herfst. Op zandig bouwland. Vrij algemeen. Goudsbloem, Wilde goudsbloem. Gele ganzebloem. C. ségetum L. Bladen dubbel-veerdeolig met lancetvorraige, vaak ingesneden gezaagde slippen, de onderste gosteeld, de bovenste met oortjes vormenden voet, halfstengelomvattend. Stelen der hoofdjes weinig verdikt. Straalbloemen geel. zelden wit of ontbrekend. 0,30-0,60. O- Juli—Herfst. Sierplant uit Z.-Europa, vaak met gevulde bloemen, ook verwilderd (Yeenklooster, Vogelenzang, Dordrecht). Aangevoerd te Sittard. Gekroonde ganzebloem. -j* C coronariam L. 55. I'va L. 1 Hoofdjes klein, tot trossen en deze tot pluimen vereenigd. Straalbloemen 5, zonder bloemkroon. Schijfbloemen groen. Bladen dik, ruwbehaard, gezaagd, de bovenste langwerpig-lancetvorraig, de onderste btfna driehoekig-eirond. Bloemen groenaehtig geel 1,20-2,40. O* Augs.—Octr. Uit N.-Amerika. Ylissingen, Apeldoorn, Amsterdam. Aangevoerd. Iva. 1. xanthlifólla Nutt. 136. Compositen. 710 56. Dorónicum Trn. 1 Wortelstok met onderaardscbe, verlengde uitloopers. Wortelstandige bladen langgesteeld, diep hartyormig-eirond, de middelste met geoorden voet zittend, de bovenste hartvormig-stengelomvattend. Bloembodem behaard. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,90. 2J.. Juni. In bosschen. Yrii zeldzaam. Misschien oorspronkelijk verwilderd. Voorjaarszonnebloem. D. Pardalianches L. Wortelstok zonder uitloopers. Onderste bladen gesteold, diep hartvOTmig, de bovenste zittend met afgeknotten of ronden \oet. Hoofdjes tal y , geel. 1,00-1,30. *. Mei. Sierplant ut ™macrophrllum Kisch. 57. Ar'nica L.. 1 Stengel niet of weinig vertakt, met l-(3) hoofdjes. Bladen tegenoverstaand, zittend, de wortelstandige omgekeerdeirond, de stengelstandige langwerpig tot lancetvormig. Hoofdjes groot. Bloemen oranje. 0,22-0,45. 2|. Juni, Juli. Op hooge, veenachtige heidevelden. Vri) algemeen. Wolverlei. Yalkr u i d. A. montana L 58. Emüia Cass. 1 onderste bladen spatelvormig, de overige pijlvormlg stengelomyattend, któn getand Bloemkronen scharlakenrood tot donkeroranje. 0,80-0 60. JuTi-lopt" Sierplant van de Philippiinen en Java.■ ff*#™I*-1*- (Dordrecht). (Senecio sagittatus O. Hoffm.) . . + E. saglttfcta D. C. 59. Senécio Trn. Kruiskruid. Kruiden met verspreide bladen, rolrond of klokvormig, 1-rijig omwindsel met meest kleine, schubvormige schutblaadjes er onder en gele of violette straal- en gele schpfbloemen, soms alleen 1 Hoofdjes zonder buitenomwindselblaadjes. Omwindselbladen aan den top niet of nauwelijks gevlekt. . . 2 Hoofdjes met buitenomwindsel. Omwindselbladen aan den top gevlekt ' ' 2 Straalbloemen geel. Stengel meest vertakt, vooral boven behaard, dik, bol. Wortelbladen tijdens den bloeitijd afgestorven. Stengelbladen talrijk, lancetvormig, halt-Btengelomvattend, de onderste bochtig getand. Hoofdjes opeengedrongen. Omwindselbladen spits. Vruchten kaal. Bloemkroon geel. 0,30-0,60. O- moe' 136. Oompositen. 711 rassen en lage veenstreken. Yrij algemeen. (Cineraria palustns L.). v WMe andijvie. Moerasand ij vie. S. palüster D C Straalbloemen, purper, rosé of wit. Takken witviltig. Bladen hartvorm!* ®bd’ metend, van onderen viltig, wat violet mot gèvleueelde’ ïï '?£ atele{J- Hpofdjos bijna seherm-trosvormig. 0,20-0 4ff h. Mei—W idT Jn'lJk 06U bastaard- Karaersierplant. (CiWéria hy “rida a tji j Cineraria, fS. oruéntus D. C. 6 hfladen bochtig-veerspletig tot veerdeelig 4 Bladen ongedeeld, eirond-langwerpig tot langwerpig . 11 4 Omwindsel rolrond. Omwindselbladen lijnvormig. °Straalbloemen ontbrekend of zeer kort, meest omgekruld . 5 Omwindsel klokvormig. Omwindselbladen eirond tot laait cetvorimg. Straalbloemen langer, afstaand. . 7 5 Straalbloemen ontbrekend. Buitenste omwindselblaadjes zeer kort omstreeks voor de helft zwart. Bladen meest kaal bochtig-veerspletig met (naar den voet) langzamerhand in grootte afnemende slippen 0,07-0,30. ®. Bloeit bijna het geheele jaar. Op moesland, ook op bebouwde en onbebouwde gronden. Algemeen. Sensejoen. Pluiskruid. kanarielcrmd . . Kruiskr n i d. S. vulgéris L. Vergelijk ook S. JacobaeaL. pag. Straalbloemen meest omgerold, kort, lichtgeel .... 6 b Blant kherachtig-kleverig-behaard. Buitenste omwindselblaadjes half zoo lang als de andere, aan den top zwartachtig. Vruchten ten laatste kaal. 0,15-0,45. ®. Juni—Herfst. Op beschaduwden en bebouwden zandgrond, ook op ruige plaatsen, langs heggen en wallen en inde duinen. Vrij algemeen. pi i Kleverig kruis kruid. S. viscósus L. Blant zachthang, zonder klieren. Buitenste omwindselbladen omstreeks i/6-maal zoo lang als de andere, meest niet zwartachtig. Vruchten aangedrukt-kortbehaard. 0,15- 0,90. O- Jnni—Augs. Aan beschaduwde wallen, heggen in bosschen en kreupelhout. Vrij algemeen. ’ – Boschkruiskruid S. silvaticus L. Si VaUhf’onehnBtITC^lath -S^raUr- ™et flin Setande bladslippen is 7 P1„!L -i ’ S h6t h°° en bij Bergen op Zoom gevonden. ma T gaafrandig. Vruchten kaal of behaard . 8 madel'0 vnonJrv?nten srila5ri1a bohaard- Buitenste omwindselbladen 6-12. wntfl’ J j van onderen, spmnewebachtig behaard, langwernie mrnÊÊ^mmml 136. Compos i t en. 712 8 Buitenste omwindselbladen 4-6, half zoo lang als de andere. Vruchten behaard. Bladen veerdeelig, de onderste gestoeld, de overige zittend. Bladslippen lijnvormig, getand tot veerspletig, de onderste kleiner, oorvormig. Schermvormige tros met vele hoofdjes, dicht. Bloemkroon bleekgeel. 0,30-1,20. 2[. Augs, Septr. In kreupelhout, aan beplante dijken en wegen, in grazige duinvlakten. Vrij algemeen. Smalbladkrniskruid. S. erucifólius L. Buitenste omwindselbladen 1-4, vele malen korter dan bet omwindsel. Randstandige vruchten kaal ... 9 9 Vruchten der schijfbloemen dicht behaard. Onderste bladen tijdens den bloeitijd meest afgestorven. Middennerf der bladen tusschen de slippen gaaf. Wortelstok afgeknot. Bloemstelen rechtopstaand, een grooten, tamelijk dichten, schermvormigen tros vormend. Onderste bladen liervormig-veerdeelig met eironde, gekartelde eindslip, de bovenste veerdeelig, met langwerpige, vaak 2-3-spletige slippen. 0,30-0,90. QO of 4- —Octr. Op grasgronden en aan wegen. Algemeen. Jak o b’s kruisk r u i d. 8 iacobaéa L. De var. 8. flosculósus D. C., zonder straalbloemen, is vrjj zeldzaam, het meest inde duinen gevonden. Vruchten der schijfbloemen weinig behaard of kaal. Onderste bladen tijdens den bloeitijd nog frisch, ongedeeld, de middelste lier vormig-veerspletig 10 10 Stengel omstreeks van het midden af ineen uitgespreid vertakten, schermvormigen tros uitloopend. Bladen donkergroen met rechthoekig afstaande of weinig naar voren gerichte zijslippen en wigvormige eindslip. 0,30- 1,20. OO- Juli» Augs. Op moerassige plaatsen en aan waterkanten. Zeldzaam. Dwalend kruiskruid. 8. erraticus Bertol. Stengel aan den top met een schermvormigen tros, met rechtopstaande takken. Bladen geelgroen met sterk naar voren gerichte zijslippen en langwerpige eindslip. Hoofdjes grooter. 0,30-0,60. QO- Juui—Augs., soms tot Octr. Op moerassige plaatsen en in vochtige graslanden. Vrij algemeen. Waterkruiskruid. 8. aquaticus Huds. S. Balsamitae Mühl. is uit Amerika aangevoerd te Weert gevonden. Plant overbliivend. Stengel dun. Wortelbladen langwerpig, zelden spatelvormig. Stengelbladen veerlobbig tot veerdeelig. Hoofdjes 136. Compositen. 713 weinige in oen schermvormigen tros. Straalbloemen 8-12. 0,04—0,50. 31. Mei—Juli. 11 Straalbloemen 5-8. Buitenste om windsel blad en 3-5 . 12 Straalbloemen 12-20. Buitenste omwindselbladen 10 of meer, circa half zoo lang als het omwindsel. Bladen lijn-lancetvormig, fijn getand, van onderen viltig, zittend, de onderste gesteeld. Straalbloemen goudgeel. 0,60-1,80. 2]-. Juni—Augs. Langs slooten, plassen en rivieren. Vrij algemeen . Moeraskruiskrui d. S. paludósus L. 12 Omwindsel eirond, meest 8-bladig, kaal. Wortelstok kruipend. Straalbloemen meest 5, lichtgeel. Bladen kaal, de bovenste ineen smal-gevlengelden, aan den voet nauwelijks verbroeden bladsteel versmald, met recht afstaande tanden. Stengel vaak rood. 0,60-1,50. 2}.. Juli—Septr. In bosschen, op vochtige plaatsen, ook langs wegen. Zeldzaam. Puchs’ kruiskruid. S. Füchsii Groei. Omwindsel klokvormig-rolrond, 10-12-bladig. Straalbloemen 6-8, goudgeel. Wortelstok ver kruipend. Bladen elliptischlancetvormig met naar voren gerichte tanden, de onderste gesteeld, de bovenste met breeden voet zittend. 0,90-1,50. 2).. Augs., Septr. Langs de groote rivieren, ook langs beschaduwde slootkanten. Vrij zeldzaam. (8. saracénicus L.). Lancetbladig kruiskruid. S. fluviatilis Wallr. 60. Caléndula L. Goudsbloem. 1 Bladen alle langwerpig-lancetvormig. Buitenste vruchten lijnvormig, recht, gesnaveld, de middelste bootvormig, de binnenste cirkelvormig opgerold. Bloemkroon goudgeel. 0,10-0,20. 0. Juni—Herfst. Op bouwland. SApeidoorn, Driel bij Arnhem, Gorinchetn, Rotterdam. Akkergoudsbloem. C. arvénsU L. Onderste bladen steelachtig versmald, bflna spatelvormig, de bovenste langwerpig tot lancetvormig. Vruchten bijna alle gekromd, bootvormig. , Bloemkroon oranje. 0,30-0,45. 0. Juni—Novr. Sierplant uit Zuid- Europa, ook verwilderd . . . Goudsbloem, f C. otßoinAlls L. 61. Echlnops L. Kogeldistel. 1 Bladen dubbel veerspletig, bochtig doornig getand, van boven kaal, van onderen witviltig. Bloemen lichtblauw. 1,00-2,00. ij.. Juli—Septr. Sierplant uit Zuid-Europa + E, Rltro L. Bladen veerspletig, van boven bijna kaal, van onderen grijs- of witviltig, stekelig gewimperd. Bloemhoofdjes alleenstaand met witte bloemen en blauwe helmhokjes. Stengel witviltig, naar boven klierachtig behaard. 0,60-1,20. 21. Juni—Augs. Sierplant uit M.-Europa. f E sphaerocéphalns L. 62. Cirsium Adans. Vederdistel. Kruiden met meestal rechtopstaanden stengel, meest veerdeelige of veerspletige, doornig getande, zelden ongetande 136. Compositen. 714 bladen en bloemhoofdjea van purperkleurige, zelden witte of gele bloemen met trechtervormige bloemkroon. Haren der haarkroon vedervormig 1 1 Bloemkroon tot aan den voet 5-deelig. Helmdraden bijna kaal. Planten meest 2-huizig. Hoofdjes klein, in scbermvormige pluimen, vrij dicht opeen, op spinnewebachtig viltige stelen. Bladen weinig afloopend, lancetvormig, bochtig tot veerspletig, meest gekroesd, doornig-gewimperd. Wortel met knoppen. Bloemkroon lichtpurper, zelden wit. 0,60-1,20. 2}.. Juli—Septr. Langs wegen en dijken. Ook in bouwland. Algemeen. Stekel. Akkerdistel. C. arvénse Scop. De var. 8. setósum G. Beek (= 3. integrifóliumW. et Gr.), met lang werpig-lancet vormige, ongedeelde bladen, die aan den rand ongeiijK kortdoornig zelden meer getand en aan weerszoden kaal ot byna kaal, is als aangevoerd op verscheiden plaatsen waargenomen. Bloemkroon 5-spletig. Helmdraden behaard. Planten met tweeslachtige bloemen 2 2 Bladen van boven ruw door kleine stekels. Hoofdjes alleenstaand Bladen van boven kaal of bebaard, maar niet stekelig. 4 3 Bladen afloopend, van onderen kort-behaard, dun grijsviltig, met iets omgerolden rand. Hoofdjes tamelijk groot. Omwindsel eirond, iets spinnewebaebtig behaard. Bloemkroon lichtpurper, zelden wit. 0,60-1,20. ©O-Juli, Augs. Langs wegen, dijken en op ruige plaatsen. Algemeen ....... Doorn. PuttGrdisiGl. StsJcsl, Speerdistel. C. lanceolatum Scop. De var. S. door den niet gevleugelden stengel met C. eriophorum overeenkomend, is hp Utrecht gevonden. Bladen niet afloopend, van onderen witviltig, met sterk omgerolden rand. Hoofdies groot. Omwindsel bolrond, meest dik spinnewebachtig behaard! Bloemkroon violet-purper. 0,60-1,20. OQ. Juli, Augs. Langs wegen en op dijken. Op Z.-Beveland. Wollige distel. C. eriophorum Scop. 4 Hoofdjes door groote, bleeke schutbladen, die langzamerhand Inde omwindselbladen overgaan, omhuld, eindeiings, dicht opeengehoopt. Bloemkroon geelachtig wit. Bladen kaal of weinig behaard, doornig-gewimperd, stengelomvattend, niet afloopend, de onderste veerspletig met getande slippen. Plant bleek- of geelgroen, 0,60-1,50. lp. Juli—Septr. In vochtige weilanden en langs slooten. Leeuwarden, Den Haag, Leiden, op een paar plaatsen In Z.-Limhurg. Moesdistel. C. oleraoenm Scop. Hoofdjes niet door gewone schutbladen omgeven. Bloemkroon purper, zelden wit, nooit geel ...... 5 5 Stengel zeer kort (schijnbaar ontbrekend) en met 1 hoofdje, zeldzamer (de var. 8. caulé s c en s D. 0., alleen bij Valkenburg en Gulpen gevonden) tot 0,30 lang of met 2—4 hoofdjes. Bladen ineen wortelroset (Is de stengel verlengd, dan worden ztj naar hoven kleiner), op den 136. Composita n. 715 bodem liggend, veerspletig, met half cirkelronde tot eironde, meest 8- loboige gedoomde slippen, van onderen kortbehaard. 21. Juli-Septr Op drogen steenachtigen grond. Zuid-Limburg. Aarddistel. C. acanle Scop. Stengel verlengd, 0,30-1,50 lang 6 6 Stengel van boven bladloos met 1 hoofdje. Stengelbladen weinige (3-5), boven den verbroeden stengelomvattenden voet samengetrokken, ongedeeld of iets bochtig. 0,30-1,00. 4- Juni, Juli. Op drassigen veengrond. Vrij algemeen. Spaansche ruiter. C. anglicum Lobel. De f. acanle J. et W. zonder stengel is te Hoevelaken gevonden. V®1- K,L’ waarbij de stengel niet of nauwelijks langer is dan de bladen van het wortelroset, is inden Alblasserwaard gevonden Stengel tot bovenaan bebladerd, evenals de bladen spinnewebachtig bebaard. Bladen afloopend, lijn-lancetvormig, bochtig-veerspletig, met 2-3-lobbige slippen. Hoofdjes klein, vele bijeen, op korte spinnewebachtig-behaarde stelen. 0,60-1,50. OO- Juni—Septr. Op vochtige, moerassige plaatsen, langs slooten. Algemeen. Kale jonker. C. palustre Scop. 63. Cynara Vaill. 1 Bladen stekelig, van onderen grtjsviltig. Hoofdjes meteeuigszins vleezigen bloembodem. Omwmdselbladen eirond-iancetvormig, stekelig. Bloemkroon violet-blauw. 0,70-1,50. ij-. Juli, Augs. Gekweekt als groente. D. , , , ~ „ Kardoen, fC. Cardi'mculas L. Bladen wemig stekelig. Hoofdjes veel grooter met vleezigen bloembodem. Omwmdselbladen eirond, aan den voet vleezig, niet of weinig stekelig Overigens als de vorige soort. 0,70-1,50. ■?(.. Juli, Augs. Gekweekt als groente Artisjok, f C. Scólymns L. 64. Silybum Vaill. 1 Stengel en bladen kaal. Bladen aan den rand met gele stekels, wit-gevlekt, de onderste bochtig-veerspletig, de bovenste laneetvormig, stengelomvattend. Omwindsel bolrond. Bloemkroon purper. 0,60-1,50. ©. Juli, Augs. Sierplant uit Zuid-Europa. Langs wegen, op mesthoopen en bij moestuinen. Zeldzaam verwilderd, ook aangevoerd Mariadistel. S. Marianum Gaertn. 65. Cérduus L. Distel. Doornige kruiden met meestal gevleugelden stengel en purperkleurige, zeldzaam witte bloemen, wier baarkroon uit enkelvoudige, niet geveerde haren bestaat 1 1 H°zhflenrtlaRigT6rpi|’ biiaai rolrond- talrijk, dicht opeen, de zijdelingsche zittend. Bladen afloopend, van onderen wltwollig, bochtig of veerspletig 136. Compositen. 716 met eirond-driehoekige, getande, doornige slippen. Bloemkroon lichtpurper, zelden wit. 0,15-0,30. OO- Juni-Augs. Aangevoerd. Maarsbergen, Schouwen, Middelburg, Utrecht, Rotterdam. Tengere distel. C. tenulflorus Curt. Hoofdjes eirond of bolvormig 2 2 Omwindselbladen boven den breeden voet iets ingesnoerd en daar teruggebogen. Bloemhoofdjes zeer groot, tot 0,05 en meer breed, alleenstaand, knikkend, neergedrnktbolrond, aan tamelijk lange, ongevleugelde stelen. Bladen veerdeelig, met bijna handvormige, 3-5-spletige slippen, aan weerszijden groen, lang- en stpfgestekeld. Bloemkroon purper, zelden wit. 0,30-0,90. ©O- Juli. Augs. Op zandgrond, langs wegen en aan dijken, ook inde duinen. Vrij algemeen. Knikkende distel. C. nütans L. De var. minor uniflórus. Plant kleiner met slechts een hoofdje. Nijmegen. , „ , De var. (3. macrolépis (C. macrocephalus St. Am.) heeft hoofdjes van 0,04-0,05 middellijn. De omwindselbladen zijn aan den voet ovaal, verder breed lancetvormig. Plant zeer stekelig met gele, lange, krachtige stekels. Slttard, Weert, Wormerveer. , De var. coloritus met gekleurde binnenste omwindselbladen is bp Ovorveen gevonden. Omwindselbladen rechtop- of boogvormig afstaand. Takken en bloemstelen meest tot aan den top stekelig-gevleugeld. Bladen veerspletig tot veerdeelig . .3 3 Stengel of slechts tot het midden bebladerd, of althans inden naakten steel van het hoofdje uitloopend. Hoofdjes alleenstaand aan den stengeltop i Stengel en takken tot aan de hoofdjes bebladerd en gevleugeld, onder de meest kleine hoofdjes witviltig. Bladen en vleugels gedoomd. Omwindsel kaal of spinnewebaehtig behaard. Bloemen purper 5 4 Stengel en takken naar beneden toe overeen grooten afstand naakt en niet of slechts hier en daar gevleugeld, wollig of vlokkig. Bladen van onderen of aan weerszijden grijs tot witviltig of van boven apmnewebachtig of kaal. Omwindselbladen priemvormig. Bloemen fraai purper. 0,60-1,00. 2f. Juni—Augs. Uit Z.-Europa. Einighausen (Z.-L.). O. colUnos Vf. et E. Stengel en takken inden bladloozon steel van het hoofdje overgaand. Bladen van onderen spinnewebachtig-wollig, alle afloopend. Top der omwindselbladen rugwaarts gekromd. Onderste bladen langwerpiglancetvormig, veerspletig, de bovenste bijna lijnvormig. Bloemen purper. 0,30-0,60. o©. Juli, Augs. Aangevoerd. Deventer, Zutphen, Arnhem, Sittard, Weert. Wormerveer, Rijnauwen. Haakdistel. C. hamnlósua Ehrh. 5 Bladen aan weerszijden groen, van boven bijna kaal, van onderen kortbehaard, diep-veerspletig met bijna handvormig 3-5-lobbige slippen, lang- en tamelijk stijfstekolig. Hoofdjes alleenstaand, rechtopstaand, vrij groot. Bloemkroon lichtpurper, zelden wit of geel. 0,30-0,90. 00, Juni—Septr. Aangevoerd. Deventer, Middelburg, Leiden, Rotterdam, 136. Compositen. 717 Nieuw- en St.-Joosland, Amsterdam, Nykerk, Arnhem, Gorinchem. Wormerveer, Weert, Sittard. .. . Veeldoorndlstel. C. acanthoides L. Een bastaard van C. acanthoides met C. nutans, C. orthocénhalus Wallr. is by Mamelis (Z.-L.) gevonden. Bladen aan weerszijden groen of iets spinnewebachtig behaard, veerdeelig met ovale, gelobde, stekelige slippen. Hoofdjes alleenstaand, rechtop* staand, vrij groot. Bloemkroon lichtpurper. Omwindsel bijna bolrond, kaal, met lijn-lancetvormige, iets stekolpuntige blaadjes, de middelste en buitenste teruggeslagen van het midden af. 0,30-0,50. RQ, Juni, Weert C. nlgréscens TUI. Bladen van onderen min of' meer viltig. Omwindselbladen korter dan de bloemen. Hoofdjes 2-5 bijeen of alleenstaand aan het eind der takken. Takken breed-gevleugeld. Bladen bochtig-veerspletig met 2- of 3-lobbige slippen en grootere eindslip, de bovenste soms slechts wat gelobd. Bloemkroon purper, zelden wit. 0,60-0,90. ©Q. Juli—Septr. Langs wegen, dijken, op muren, enz. Algemeen. Doornstekel. Kruldistel. C. crispus L. 66. Onopórdon Vaill. 1 Stengel witviltig, door de afloopende bladen breed-gevleugeld, stekelig. Hoofdjes alleenstaand, rondachtig, tamelijk groot. Omwindselbladen lijn-priemvormig, de onderste wijd uitstaand. Haarkroon rossig. Bloemkroon purper. 0,60-1,50. ®®. Juli—Septr., soms tot Herfst. Aan wegen, dijken en ruige plaatsen, vooral bij zeedorpen. Vrij zeldzaam . . . Wegdi s t e 1.0. Acanthium L. 67. Lappa Tm. Klis. Klit. Kladdewortel. Klarrebos. K/addebos. Kruiden met rechtopstaanden, vertakten stengel, groote, eironde ot hartvorraige bladen en bloemhoofdjes, welker omwindselblaadjes haak vormig omgebogen zijn. Bloemkroon rood of wit. 1 1 Omwindselbladen alle met haakvormige punt of alleen de binnenste ineen rechte punt versmald. Hoofdjes kaal of iets behaard Binnenste omwindselbladen stomp of vrij stomp, met korte spits, aan den top vaak purperkleurig, bijna stralend. Hoofdjes vrij klein, ineen dichten, schermvormigen tros, wollig-behaard. Bloemkroon purper. 0,50-1,00. ©©. Juli Septr. Op dijken, langs wegen, op onbebouwde plaatsen, op zwaren kleigrond. Waarschijnlijk alleen in Groningen . . Donzige klis. L. tomentósa Lmk. 2 Hoofdjes ineen lossen, schermvormigen tros, tamelijk groot. Omwindselbladen alle groen. Bloemkroon purper. 136. Compositen. 718 0,60-1,50. ©Q. Juli, Augs. Op dezelfde plaatsen als dé vorige. Vrij zeldzaam. (L. officinalis All.). Gr oo te klis. L. major Gaertn. De m. involucrata met bladaclitig ontwikkelde omwindselbladen, is te Willemadorp en op het eiland van Dordrecht gevonden. Hoofdjes trosvormig of tros-pluimvormig. Binnenste omwindselbladen of alle aan den top rood 3 3 Hoofdjes vrij klein, zoo groot als hazelnoten, iets wollig. Omwindselbladen korter dan de bloemen. Vruchten 0,006-0,007 lang. Stengel met rechtopstaande takken. Bloemen purper, soms wit. 0,60-1,20. ©O- Juli—Septr. Vindplaatsen als de vorige. Vrij algemeen. Kleine klis. L. minor D. C. Hoofdjes groot, iets spinnewebachtig behaard. Omwindselbladen omstreeks even lang als de bloemen. Vruchten 0,008-0,011 lang. Stengel met lange, afstaande, ten slotte bijna overhangende takken. Bloemen purper. 0,90- 1,80. O©. Augs. Zeer zeldzaam. (L. intermédia Kchb.). Middelste klis. L. nemorósa Koernicke. 6B. Carlina Trn. 1 Stengel lang, met 2 tot meer hoofdjes. Bladen lancetvormig, stekelig-getand, van onderen meest iets viltig. Hoofdjes groot. Binnenste omwindselbladen stroogeel. Haarkroon even lang als de vrucht. 0,15-0,45. ©© en ©. Juli—Septr. Op onbebouwden zandgrond en m de duinen. Vrij algemeen. Driedistel. C. vulgaris L. Stengel zeer kort, met een dicht bij den bodem zittend groot hoofdje, zeldzamer met een tot 0,8 hoogen stengel (3. cauléscens hmb.). Bladen ineen roset, diep-veerspletig tot geveerd. Binnenste omwindselbladen sneeuwwit, zelden donker rosé. Kelkzoom dubbel zoo lang als de vrucht, %. Juli—Septr. Sierplant uit M.-Europa. ... , Zilverdistel. fC. acanlls L. 69. Serrdtula L. 1 Bladen eirond-langwerpig, scherp gezaagd, ongedeeld of veerspletig tot liervormig geveerd, de onderste langgesteeld, de bovenste zittend. Hoofdjes bijna in schermvormige trossen, 2-huizig. Bloemkroon purper-lila. 0,30-0,90. 24.. Juli—-Septr. In boschrijke, zandige streken. Zeer zeldzaam . . . . Zaagblad. S. tinctória L. 70. Cruplna D. C. 1 Wortelhladen langwerpig, getand, zittend, de andere bladen veervormig ingesneden met smal-HJnvormige slippen. Hoofdjes smal-langwerpig, 136. Compositen. 719 RiA«m0£?Ig’ klein-.°.m'Bmidselbladen bleek-vliezig, smal-witgerand. Bloempjes purper, weinig langer dan bet omwindsel. 0,20-050. O Mei—Juli. Aangevoerd. Haarlem, . Crupina. C. valgarls Pers. 71. Centauréa L. Centanrie. Kruiden met meestal vertakten stengel, verspreide bladen en bioemhoofdjes, welker omwindselbladen aan den top meest droogvhezig zijn. Bloemen purper, zeldzaam geel, wit, blauw ot violet, de randstandige geslachtloos, gewoonlijk stralend. 1 1 Hoofdjes tot 0,08 groot, geel. Omwindselbladen aan den top met een ?™?S!llezlS’ ongedoornd aanhangsel. Bladen kort afloopend, lan^erpif? rbPtetvßrtattB’ stekelPantjfj iets. gezaagd, de onderste gestoeld. Stengel met vertakt, onder het hoofdje verdikt. 0,60-1,00. QQ. Juli—Septr. Sierplant uit Armenië f C. macrocéphala M. P. Hoofdjes niet geel of, zoo zij geel zijn, zijn zij kleiner en eindigen de omwindselbladen in stekels .... 2 2 Omwindselbladen zonder franje, ineen meestal hartvormig gedeelden stekel uitloopend Omwindselbladen met droogvliezig aanhangsel of aan den top droogvliezig 7 3 Bloemen rosé, purper, zelden wit 5 Bloemen geel. Bladen afloopend, de bovenste gaafrandig. 4 4 Plant grijsviltig, met alleenstaande hoofdjes. Middelste omwindselbladen uitloopend ineen zeer langen gelen stekel, die 3 ü 4 maal zoo lang als het blaadje is. Onderste bladen liervormig-veerspletig, de volgende lang /• afloopend, bijna Haarkroon langer dan de / Syrrfcht. 0,20-0,90. ©O, zétöen Q. Juli_Septr. Aan' gevoeffl.n Zeldzaam. V*\v Zomercentanrie. C. solstitialis L. omwindselbladon met een stekel omstreeks 8 blaa?J6< van den voet tot het midden met zijstekels. iden hervorrmg-yeerdeelig. Stengelbladen zittend, gaafrandig, Haarkroon korter dan do vrucht. Uit Z.-Europa. Aangeveerd! Rotterdam Amsterdam, Wormerveer, Deventer, Gorinchem,Loosduinen, Vormen- Maltesercentaurie. C. melltéusts L. *' E'aet C',HoofdjeB 2-5, btJna zittend aan den top der takken, de andere alleenstaand inde bladoksels. Alle bovengenoemde vindplaatsen. 2 Wflire Deventer S’ Hoofd''eB alleenstaand aan den top der takken. 5 Langste stekels van het omwindsel niet meer dan 0,007 lang .... 6 Langste stekels van het omwindsel langer dan 0,007. Bladen niet afloopend, de onderste afgebroken-veerdeelig met lijn-laneetvormige, getande slippen, gesteeld, de bovenste lijnvormig, stekelpuntig, zittend. Haarkroon 136. Compositen. 720 ontbrekend. 0,15-0,60. ©Q. Juli—Septr. Aan wegen en dgken, meest bij zee. Vrij zeldzaam . Sterredistel. Kalketrip. C. Calcitrapa L. C. ibér i c a Tre v. (C. calcitrapoides Borbas) onderscheidt zich van de vorige door de vaneen haarkroon voorziene vruchten en de smallere bladslippen, ©en©©. Uit het Oosten. Aangevoerd. Amsterdam, Bunde 6 Stekels van het omwindsel hoogstens 0,004 lang. Hoofdjes zeer klein. Bloemen witachtig. Onderste bladen 3-voudig-veerdeelig. 0,10-0,50. ©© Juli—Septr. Uit Z.-Europa. Aangevoerd. Deventer, Middelburg, Venlo Oudenbosch, Dommelen, Asten, Arnhem, Gorinchem, Weert, Bunde (aan de Maas) . . Wljdgetakte centaur!e. O. dlttüea Lmk. Stekels van het omwindsel lijn, de grootste niet langer dan 0,002. Zie O. rbénana Bor. 7 Aanhangsels der omwindselbladen ongedeeld of met franje, de topfranje gelijk aan de andere 12 Omwindselbladen aan rand en top droogvliezig, van franje voorzien, de topfranje meest breeder, soms ineen stekel verlengd 8 8 Omwindselbladen alle zonder stekel 9 Middelste omwindselbladen rond-eirond met een breed, afgerond, hol, in het midden dikker, aan don rand aan weerskanten onregelmatig uitgesoheurd en doorschijnend topaanhangsel, dat aan den top uitgerand is en inde insnijding een uitstekenden, stijven doorn draagt. Buitenste omwindselbladen eirond, leerachtig. Wortel bladen liervormig, de bovenste stengelbladen langwerpig, gaaf, halfstengelomvattend. Hoofdjes eirond. Bloemen lichtrood, do randbloemen stralend. © en ©©• Augs. Uit Marocco. Aangevoerd. Gorinchem (1. dllülu alt. 9 Bladen ongedeeld, soms de onderste veerspletig. Bloemkroon der randbloemen blauw, zelden rosé of wit . 10 Bladen veerdeelig tot dubbel-veerdeelig. Omwindselbladen met borstelige franje. Bloemkronen vuil-purper, zelden wit 11 10 Bladen langs den stengel afloopend, langwerpig-lancetvormig, gaafrandig of verwiJderd-getand, soms de onderste bochtig. Bloemkroon der schijfbloeraen violet. Omwindselbladen aan den rand zwart, franjeachlig gezaagd, de tanden omstreeks even lang als of korter dan de vliezige rand. Stengel en bladen spinnewebachtig behaard, de eerste meeat breed-gevleugeld. 0,30-0,60, ap. Mei—Septr. Aangevoerd. Diepenveen, Rotterdam, Gorinchem . . . . Bergcentaurie. C. montana L. Bladen niet langs den stengel afloopend, lijn-lancetvormig, de onderste getand tot 3-deelig, iets spinnewebachtig behaard. Omwindselbladen franjeachtig gezaagd, bruinwitachtig. Kelkzoom omstreeks even lang als de vrucht, 0,30-0,60. ©. Juni—Augs., soms tot Octr. Tusschen het koren in zandige streken. Algemeen. Ook gekweekt. Roggebloem. Blauwbloem. Tremske. Korenbloem. C. Cy'anus L. Een vorm met roodbruine bloemen is b(] Weert gevonden. 11 Hoofdjes alleenstaand aan den top van den stengel en der takken, groot. Omwindsel bolrond. Kelkzoom even heukels School/lora, 16e druk. 46 136. Composita n. 721 lang als de vrucht. Bladen met lancetvormige, ineen dikke punt eindigende slippen. Bloemkroon vuilpurper, zelden wit. 0,80-1,20. 2\.. Juli, Augs., soms tot Oclr. Op droge, grazige gronden. Zeldzaam. Grootbloemcentaurie. C. Scabiósa L. De var. 0. coriacea Koch. met breedere bladslippen en alleen aan den rand ruwe, overigens kale en gladde bladen en bijna kale omwindsels is by Vogelenzang gevonden. De var. 7. badénsis Koch. met kalen stengel en bladen, langgesteelde, veerdeelige wortelbladen met ongevleugelde bladspil en uitstaande, lederachtige slippen en boogere kamvormig veerdeelige bladen met smal lyn-lancotvormige slippen, is by Amsterdam gevonden. Hoofdjes pluimvormig opeengehoopt, klein. Omwindsel rond-eirond. Kelkzoom half zoo lang als de vrucht. Bladen met lyn-lancetvormige, aan den rand naar beneden omgerolde slippen. Bloemkronen bleekpurper. 0,30?0,-90. 00. Juli—Octr. Aangevoerd. Deventer, Venlo, Asten, Amsterdam, Weert, Orsbach (Z.-L.) (C. maculósa Koch, C. paniculata Jacq.). B4f B sche centaurie. C. rhenana Bor. K Aanhangsels der omwindselbladen rond, iets uilgebold, fl breeder dan het blaadjé,* ongedeeld of onregelmatig gescheurd. Haarkroon ontbrekend 13 y. Aanhangsels der omwindselbladen lancet- of lyn-lancetvormig, althans Xa de middelste en buitenste met veerv.órmige franje. Haarkroon 1/2 maal V zoo lang als de vrucht 14 13 Bladen langwerpig-lancetvormig, ongedeeld ot de onderste bochtig getand tot veerspletig, de bovenste het omwindsel bereikend of er boven uitstekend. Takken dik, kort, rechtopstaand. Bloemkroon vuil-lichtpurper, soms wit, 0,30-0,90. 2}.. Juni—Herfst. Aan wegen, dijken en droge grasgronden Wambuisknoopen. Knoopkruid. C. Jacéa L. Vormen: a. genuina Koch. Alle aanhangsels lepelachtig, gaafrandig of zwak geland, maar hoogstens hier en daar ingoscheurd. Zeldzaam-0. commutata Koch. Alle omwindselblaadjes, behalve de onderste, met diep en regelmatig gedeeld aanhangsel met fijnborstolvormige franje. Apeldoorn, Nymogen. 7. praténsis Koch. Omwindselblaadjes met spits, verlengd, vaak teruggekromd aanhangsel, dat verwijderd de franje draagt. Zeldzaam. S. vulgaris Koch. De onderste 1-3 omwindselbladen met franjeachtig aanhangsel, overigens als o. Zeldzaam, f. lacera Koch. De meeste onderste omwindselbladen met franjeachtig aanhangsel, de volgende met ingoscheurd, de bovenste met gaafrandig aanhangsel. Aanhangsels bruin tot zwartachtig. Vry algemeen. De vorm a met straalbloemen (C. decipiens Rchb.) is evenals b. zonder straalbloemen (C. decipiens Thuill.) gevonden. Bladen lyn-lancet- of lynvormig, de bovenste het omwindsel niet bereikend. Takken lang, dun, uitgespreid. Hoofdjes kleiner. 0,30-0,60. Juli—Octr. Aangevoerd. Rotterdam C. amara L. 14 Aanhangsels der omwindselbladen lancetvormig, meest zwart, rechtopstaand, die der 3 binnenste rqen rondachtig, verscheurd getand, boven de buitenste uitstekend. Franje borstelig, dubbel zoolang als het middenveld breed is. Bloemen meest 2-slachtig, even groot. Bladen lancet 136. Compositen. 722 vormig. Bloemkroon lichtpurper. 0,30-1,00. %. Juli—Herfst. Zeer zeldzaam. St.-Pietorsberg Wambuisknoopm. Zwart knoopkruid. C. nlgra L. Aanhangels der omwindselbladon omgebogen, met lijn-lancetvormigen voet, die van de binnenste rp omwindselbladen rondachtig, verscheurd getand, door de franje der volgende rij bedekt. Hoofdjes rondachtig. Bladen langwerpig. Randbloemen geslachtloos, stralend. Bloemkroon lichtpurper. 0,80-1,00. %. Juni-Augs. . . C. peeudophry 'gla C. A. M. Bij Arnhem is de var. p. capitata, zonder straalbloemen, gevonden. 72. Xeranthemum Trn. 1 Stengel, evenals de bladen grijs wollig-viltig. Bladen Jijn-lancetvormig, stekelpuntig, gaafrandig. Omwindselbladen kaal, de buitenste bruinachtig-wit, eirond, de binnenste roserood of lila, dubbel zoo lang als de bloemen. Bloemen purper. 0,30-0,60. O* Juni, Juli. Sierplant uit Zuid-Europa, soms verwilderd. (Venlo, Arnhem, Deventer). Papierbloem. i*X. finnuum L. 73. Carthamus L. 1 Plant kaal. Bladen langwerpig-eirond met hartvormigen voet zittend, stekelig getand, styf. Bloemkronen eerst geel, later oranje, eindelek vuurrood. Vruchten zonder haarkroon. 0,60-1,20. O- Juli, Augs. Sierplant uit Egypte. Aangevoerd. (Arnhem, Amsterdam, Rotterdam, Watersleyde (Z.-L.), Velp (G.) . . . Saffloer, f C. tluctórlus L. Stengel wollig. Bladen bochtig getand tot veerdeelig, stekelig, stijf, stengeloravattend. Bloemen lichtgeel. Vruchten der schyfbloemen met lintvormige schubben. 0,20-0,30. O- Juli, Augs. Aangovoerd (Amsterdam, Amstenrade). Uit Z. en Z. O -Europa. (Kentrophyllum lanatum D. C.). Wollige saffloer. C. lanatas L. 74. Cnicus Vaill. 1 Stengel, evenals de bladen dun-wollig behaard. Bladen bochtig- tot veerspletig, doornig-getand. Binnenste omwindselbladen met veeldeelige, buitenste met enkelvoudige doornen, breed, bladachtig. Bloemkroon bleekgeel. 0,10-0,40. Q, April—Juli. Wel gekweekt en verwilderd (Wassenaar). Aangevoerd. Spaubeek. Uit Z.-Europa. Gezegende distel. *j* C. benedfctn» L. 75. Lampsdna Trn. 1 Bladen hoekig-getand, de onderste meestal liervormigveerdeelig, met zeer groote eindstip, de bovenste langwerpig-lancetvormig. Hoofdjes klein, armbloemig, lospluimvormig. Bloemkroon bleekgeel. 0,30-1,20. Q. Juni—Augs., soms tot Herfst. Langs wegen, dijken, heggen, tusscben kreupelhout en op bebouwde en onbebouwde gronden. Algemeen. Akkerkool. L. communis L. Van Lactuca muralis door het ontbreken van de haarkroon te onderscheiden. 76. Arnóseris Gaertn. 1 Bladen ineen roset, langwerpig-spatelvormig, gezaagdgetand. Stengel met 1 hoofdje of met eenige 1-hoofdige 136. Compoaiten. 723 takken, beneden bruinrood. Bloemstelen boven knotsvormig, hol. Bloemkroon goudgeel. 0,06-0,27. ©. Juni—Septr. Op zandig bouwland. Algemeen. (A. pusilla Gaertn.) . . . . . . Koren s 1 a. A. minima L. van H y pochoeris glabra behalve door het ontbreken der haarkroon en den beneden rooden stengel vooral door do knotsvoruiige stelen der hoof dj es te onderscheiden. 77. Catanance Trn. 1 Bladen lijnvormig, donzig, soms beneden veelspletig. Omwindselbladen droogvhezig, glanzend. Bloemen blauw. 0,30-1,00. 0. Augs. Sierplant uit Z.-Europa . . . Blauwe stroobloem. fC. coerülea L. 78. Cichórium Trn. Cichorei. Suikerij. Lof. Witlof. Witloof. Kruiden met rechtopstaanden, vertakten stengel en eind- en okselstandige bloemhoofdjes van gewoonljjk lichtblauwe bloemen 1 Onderste bladen bochtig veerspletig, de hoogere iangwerpig, ongedeeld, de bovenste lancetvormig met breeden bijna stengelomvattenden voet. Bloemkroon lichtblauw, zelden rosé of wit. 0,15-1,20. 2J.. Juli, Augs., soms tot Herfst. Langs wegen, op hooge gronden en op dgken langs de groote rivieren. Vrij algemeen. Ook gekweekt. Cichorei. C. I'ntybus L. Onderste bladen langwerpig, de bovenste eirond, met hartvormlgen voet steugelomvattend. Bloemkroon lichtblauw. 0,50-1,60. Q en QQ. Juli Augs. Gekweekt als groente, een enkele maal verwilderd. Anda v ie. f C. Kndfvla L. 79. Thrincia Rth. 1 Stengel opstijgend, onvertakt. Bladen ineen wortelroset, lijn-langwerpig, getand tot bochtig-veerspletig, meest ruw-behaard. Hoofdjes vóór het opengaan overhangend, ümwindselbladen zwart gerand. Bloemkroon goudgeel, de randstandige bloemkronen aan de onderzijde met een blauwgrjjze of roodachtige streep. 0,025-0,22. 4. Juli—Hovr. Aan wegen, op iets vochtigen zandgrond en in de duinen. Vrij algemeen. Thrincia. T. hirta Rth. Onderscheidt zich van de Leontodon- en Hypochoeris-soorten afgezien van het kroontje dor randstandige vruchten, door de blauwgrijze strepen op de raudbloemen en zwartgerande omwindsolbladen. 80. Leóntodon L. Leeuwentand. Overbljjvende kruiden met een wortelroset van bladen en gewoonljjk onbebladerden stengel en gele bloemen . . 1 136. Compositen. 724 1 Stengel meest vertakt en 2- of meerhoofdig. Hoofdjes altijd rechtopstaand. Stelen der hoofdjes onder deze langzaam verdikt en beschubd. Bloemen geel of lichtgeel. Wortelbladen bochtig-getand of veerspletig, kaal of weinig behaard. Randbloeraen aan de onderzijde met een roodof bruinaohtige streep. 0,07-0,45. 2J.. Juli Octr. Lang wegen, dijken, op grazige plaatsen en in weilanden. Paardebloem. Herfstleenwentand. L. autumnalis L. a „raténiis Koch waarbij de stelen der hoofdjes en da omwhidselbFaden mot donkerbruine haren rijk bedekt zijn, is zeldzaam DeT°vadreny. un 1 fl6ra v.d. Bo sch met slechts een hoofdje, is op Rozenburg gevonden met veerdeelige bladen en do omwindsels 'én*5 bloemstel *n° witachfig 'behaard, is het Soesterveen Vanonalle"’er op gelijkende planten te onderscheiden door de onder de hoofdlos breedere met schubben bezette bloemstelen. Stengel onvertakt en 1-hoofdig, met 1-2 pnemvormige schutblaadjes bezet of zonder blaadjes. Hoofdjes voor den bloei 'knikkend. Wortelbladen langwerpig- of omgekeerd-lancetvormig, getand tot veerspletig meest kortbehaard. 0,15-0,30. 4- Jnm-Herftt. Aan wegen en op grazige plaatsen. Zeldzaam. (L. hispidus L) Ruige leeuwentand. L. hastius L. L. Stengel, bladen en omwindsel door 2-of3-gaflelige 3 Sa“ i H s'L." lt™Ve,ehblalen7ld omwindsel kaal of weinig be-P haard. St. Pietersberg. 81. Picris L. 1 Stuf behaard. Stengel vertakt, bebladerd. Bladen langwerpig-lancetvormig, zittend, getand, zelden gaafrandig, de bovenste half-stengelomvattend. Hoofdjes vormige trossen. Bloemkroon goud-, zelden bleekgeel. 0,30-0,90. ©O- Juli—Septr. Op zandgrond en in d duinen. Vrij torkr u , d, p. hieracioides L. De var. crepoidss Sauter met zachtere slechts weinige hoofdjes en omwindsels va.ak ,^delste j,ovonste fanfwneS?ohd|Tang met bijna hartvormigen voet borstels. 186. Composita n. 725 82. Holmmthia Juss. 1 aan den voet afgerond^Z«n 83. Tragopógon Trn. Boksbaard. BLWnglrim’nOQoMHnr?e met melksaP’ rechtopstaanden omvlttende bl/dir ■ormlge’/aafraudi»e> halfttengelr“n ïewonnlHt ? eenl»? bloemhoofdjes Tan gewoonlijk gele, soms violette bloemen 1 1 Bld!ktStenn “T ,u°? langzamerhand knotsvormig verd,kt Omwindselbiaden 8, even lang als of langer dan de bloemen. Oppervlakte der bloeiende hoofdj'es vlak Bloemkroon violet. 0,60-1,20. ©O. Juni, Juli. Langs SaZ% tl”™ °P b°UW' 60 graslatld zeldzaam. Rl “/f' Blauwe morgenster. T. porrifólius L. BloemsteJen even dik blijvend, alleen onder het hoofdje smald ?Kkt B adeD möt bre6den voet «eleidelijk verbladen m,eeSj rechtopstaand. Omwindselbladen 8, even langals de bloemen, boven den voet dwars ingesncKgÉ Bloemkroon goudgeel. Helmknopjes donkerbruirSWrneht iets knobbelig, de rand- SiaveSgeo^eoeofinaa^^%vf- dan de draadvormige i. ©O. Mei—Juli. Langs wegen dijken op bouwland. Algemeen. g 0 ’ Salzafy Gele morgenster. T. praténsis L ■ omwindselbiaden korter3dan iï* orientalis L.) met grootere hoofdjes, bloemkroon, goudgeel eekleurdo hi?mItUD’ oafcer goudgeel gekleurde kortstekeligè, vrnphton met bruine strepen en hun snavel, is mrßrh’td ?nböaatdubbl 200 lang zijn als mogen, Arnhem, *•*"- 84. Soorzonéra Trn, StehnaTf'z“„aaLbgol?s%r£^e-e^wt^rafKt. ,ahoofaie- kaai. kroon iets langer dan de buis ° b ad®? splts' Llnt dor hloem- Mei Juli. °’6an weerszijden met meer dan vSfbloemig!°Vrüc{fte^aa?°w^raztWen(mrt’ 18'fbormvor,mig« Pluimen, veorspletig met lUn-lancetvormiga aam !?et 1 rlt)’ zwart- Bladen kaal. Stengel groen, hol 0,80-0.80. J(.. Mei, Juni AaVngeToerdg6sXed.SliPPen' 2 Stengel meest geelachtig-wit, niet hol. Bladen stiiTrBToemL- hkrDsna^kgeel- VrUCht6D 67e“ als of lorïSn St;negef KLIBlad1Blade* ’*-«■ Bloemkroon g el. Bladen hervormig-veerdeelig, met ronde hoekiogetande slippen en groote eindslip, ineen gevleuselden Pülvormig stengelomvattenden steel*-versmald. gpiuim 136. Compogiten. 728 met afstaande takken, los. Bloemen 5, Vrucht zwartbruin, 2- a 8-maal zoo lang als de snavel. 0,60-0,90. 2).. Juni—Augs. Op muren en belommerde plaatsen, op hooge zandgronden. Vrij algemeen. (Phoenisopns muralis Koch) . . Muur s 1 a. L. muralis Lessing. Van de op gelijke standplaatsen staande Lampsana comraunis te onderscheiden door de steeds gedeelde bladen, de uitgespreide bloemstelen, de meer dooiergele bloemen en de haarkroon. 3 Bladen langwerpig tot oragekeerd-eirond, meest veerspletig. 4 Bladen lijnvormig, gaafrandig, vertikaal staand, diep-ptjlvormig stengeloravattend. de onderste veerspletig. Pluim smal, vaak trosvormig. Vruchten zwart, half zoo lang als hun snavel, aan den top kort borstelig. 0,22-0,60. 0 en ©Q. Juli, Augs. Aan zeeheken. Zeeland, Maastricht, Amsterdam, Ooische waard, Wourt. Wil gala. L. salfgna L. t Bloei Wh ze pluimvormig. Bladen aan den voet piUvormigstengelom vattend, op de middennerf van onderen meest stekelig. Vruchten even lang als de sdhvbl , o Bloeiwljze scherm-pluimvormig. Bladen meest horizontaal afstaand, met hart-piilvormigen voet stengelomvattend, meest omgekeerd-eirond, getand, zeldzamer bijna veerspletig, op de middennerf van onderen zeldzamer stekelig. Vruchten grijs- of witachtig, even lang als ot korter dan de snavel. 0,80-0,90. O- Juli, Augs. Overal gekweekt, soms verwilderd la. *j* L. satlva L. 5 Bladen horizontaal-afstaand, meest ongedeeld, omgekeerd-eirond-langwerpig, stekelpuntig getand, op de middennerf van onderen stekelig, zeldzamer bochtig-veerspletig. Vruchten zwart, breed gerand, met kalen top. Onaangenaam riekend. 0,50-1,50. QQ. Juli, Augs. Aangeveerd. Middelburg, Venlo, Amsterdam, Nijmegen, Wormerveer, Maastricht. Giftsla. L. ▼irósa L. Bladen bijna vertikaal staand (een zijrand naar boven, de andere naar beneden gericht), pij Ivormig-stengelom vattend, de onderste meest bochtig-veerspletig, de bovenste lancetvorraig. Vruchten grjjsachtig, smal gerand, aan den top kort-borstelig. 0,60-1,20. ©O en ©. Juli—Herfst. Aan wegen en ruigten, op droge, zonnige plaatsen. Arnhem, Werkendam, Amsterdam, Haarlem, den Haag, Feijenoord, Wormerveer, Weurt, Beuningsche waard en op eenige plaatsen in Z.-Limburg. Wilde latuw. Wil d e s1 a. L. Scariela L. By de var. y. integrata G. et G. zijnde bladen breed-lancetvormig, ongedeeld, iets getand. Aangevoerd. Amsterdam, Arnhem, Gorinchem, Wormerveer. 89. Mulgédium Cass. 1 Wortelstok kruipend. Stengel rechtopstaand, boven stijf behaard. Wortelen onderste stengelbladen liervormig-veerdeelig met meest 1 paar drie. hoekige zilslippen en een zeer groote hartvormigeironde eindshp-Bloemhoofdjes blauw, ineen ijle tuil, op die van Cichonum Intybus gelijkend. 0,60-1,80. Juli, Augs. Uit Kaukasië en Armenië. Sierplant en bij Bloemendaal verwilderd gevonden. Al pen sla. *J* M. macrophy'llum D. C. 90. Sónchus Trn. Melkdistel. Kruiden met melksap, met rechtopstaanden, meest vertakten stengel, van onderen blauwacbtig groene bladen en geel bloemhoofd] es 1 136. Compoaiten. 729 1 Omwindsel meest kaal, vaak met witte vlokken, zelden met eenige klieren. Stengel meest vertakt. Takken scherm-pluimvormig. Planten eenjarig 2 Omwindsel klierachtig behaard, zelden kaal. Stengel meest niet vertakt, aan den top met 1 hoofdje of hoofdjes scherm-pluimvormig. Planten overblijvend . . . . 3 2 Bladen groot, zacht stekelig-getand, vaak bochtig of veerspletig, met bijna pijlvormigcn voet. Vruchten fijn dwars-gerimpeld. Bloemkroon lichtgeel. 0,30-0,90. ©. Juni—Herfst. Op bouwland, in moestuinen en langs wegen. Algemeen. Doorndistel. Zeugdistel. Zeufdissel. Motdissel. Mellewijt. Witte dissel. Motijzel. Melkdistel. S. oleraceus L. Vormen: o. integrifólius Wa 11 r. Bladen alle ongedeeld, langwerpigoingekeerd-eirond. Vrij algemeen. li. runcinatus Koch (0. triangulSris Wallr.). Bladen schaafsgewijs ingesneden. Zeer zeldzaam, y. lace r u s Wallr. Bladen veerspletig tot veerdeelig met verlengde, lancetvormige slippen en slechts weinig grootere eindslip. Zeer zeldzaam. Bladen iets blauwgroen, stijver, met stekeliger tanden, met hartvormigen voet. Vruchten niet dwars gerimpeld. Bloemkroon geel. 0,30-0,60. ©• Juni—Herfst. Op bouwland, langs wegen en dijken. Algemeen. Volksnamen als de vorige. Ruwe melkdistel. S. asper All. 3 Bladen met hartvormigen voet en afgeronde, aangedrukte oortjes. Schermvormige tros los, met weinig hoofdjes, evenals de omwindsels geelachtig-klierachtig-behaard, zelden kaal. Hoofdjes omstreeks 0,05 in middellijn. Vruchten boven versmald, bruin. Bloemkroon goudgeel. 0,60-1,50. 2).. Juli—Herfst. Op bouw- en weiland. Algemeen Zeugdistel. ZeugijzeL Zoogdistel. Akkermelkdistel. S. arvénsis L. Op zandgronden bij Hoek van Holland is de dunbladige vorm (forma leptophylla) gevonden. De var. 3• uliginósus Aschrs. met kale bloemstelen en omwindsel is bij Franeker, Haarlem, Schevenlngen, Worraerveer en inde duinen bil Bergen, Scboorl en Egmond (algemeen) gevonden. v?iejVar’ oraci°^i6i8 GranUow met een alleen beneden bebladerden stengel met weinig hoofdjes en slechts weinig getande bladen, is op eenige plaatsen gevonden. Bladen met pijlvortnigen voet en toegespitste, afstaande oortjes. Schermvormige trossen dicht, veelhoofdig, evenals de omwindsels met zwarte klierharen. Hoofdjes omstreeks 0,03 in middellijn. Vruchten geelbruin. Bloemkroon 136. Compositen. 730 ' bleekgeel. 0,90-3,30. 4. Juli—Septr. In moerassen, tusschen het riet. Vrij zeldzaam. Moerasmelkdistel. S. paluster L. 91. Crépis L. Streepzaad. Kruiden met meestal vertakten stengel, waarvan de wortelbladen ineen roset staan. Bloemen geel, zelden rood . 1 1 Vruchten alle of althans de middelste langgesnaveld, 10- ribbig. Kelkzoom sneeuwwit. (Barkhausia Mnch.). . 2 Vruchten niet of zeer kort gesnaveld, 10-30-ribbig . . 5 2 Bloemen geel, de buitenste soms purper gestreept . . 3 Bloemen purper. Stengel alleen beneden bebladord. Wortelbladen schaafsgewtjs ingesneden, rnwbehaard. Onaangename reuk. 0,10-0,26. ©. Juli, Augs. Sierplant uit Dalmatië. , „ , Rozenslreepzaad, 7 U. rnbra u. 3 Blaadjes vóór het opengaan knikkend. Bloemkroon citroengeel, de randstandige van buiten rood gestreept. Stengel behaard. Bladen zachtbehaard, voerspletig, de bovenste lancetvormig met diep ingesneden voet. Buitenste ornwlndselbladen van buiten grijs kortharig. Binnenste vruchten met haar snavel iets langer dan de ornwlndselbladen. 0,15- 030 O- Juni—Septr. Op onbebouwde, droge plaatsen. Deventer, Zutphen, Valkenburg, Zeeland (?), Rotterdam, Gorinchem, Schin op Geul, Gulpen, (Barkhausia foetida D. C.). Stinkend streepzaad. C. foetioa L. Hoofdjes vóór heV-opengaan rechtopstaand ............ 1 4 Bloemstelen en omwindsel met stijve borstels bezet, groen. Haarkroon weinig boven het omwindsel uitstekend. Bloembodem kaal. Bloemen licht citroengeel. 0,15-0,45. ©. Juni. Juli. Apeldoorn, Venlo, Arnhem, Amsterdam, Weert, Nieuw- en St. Joosland, Wormerveer, Ejjs (Z.-L.), Gorinchem, Deventer. (B. setosa D. G.). Borstelstreepzaad. O. setosa Hall. 1. Bloemstelen en omwindsel bijna kaal of kortbehaard. Haarkroon ver boven het omwindsel uitstekend. Bloembodem behaard. Bloemen citroengeel, de buitenste van onderen purper aangeloopeu. 0,20-0,80. ©O. Mei, Juni. Op gras- en bouwland en aan dijken. Utrecht, Dordrecht, Goes, Bruinisse, Oosterland, Oudenbosch, Vreeland, Rotterdam, Voorne, Nieuw- en St. Joosland, Amsterdam, Spijkenisse, Zwijndrecht. (B. taraxacifolia D. C.). _ ~,,, Paardebloemstreepzaad, C. taraxacifolia Thulll. 5 Planten 1- of 2-jarig, Kelkzoom sneeuwwit, buigzaam . 6 Planten overblijvend. Vruchten 10-ribbig. Wortelstok bruin of zwartachtig. Bladen kaal, de bovenste eirondlancetvormig met pijlvormigen voet stengelomvattend, getand, aan den top gaafrandig, lang toegespitst, de onderste langwerpig-omgekeerd-eirond, bijna bochtig getand, aan den voet versmald. Haarkroon geelwit, van onderen bruinachtig, bros. Ornwlndselbladen met zwarte klierharen, zelden kaal. Bloemkroon dooiergeel. 0,60-1,20. Mei, Juni. Op vochtige plaatsen, aan waterkanten. Vrij algemeen. Moerasstreepzaad. C. paludósa Mnch. 136. Compositen. 731 6 Buitenste omwindselblaadjes min of meer afstaand . . 7 Buitenste omwindselbladen aanliggend. Vrucht 10-ribbig. 9 7 Stengelbladen met kort geoord-getanden, niet pijlvormigen voet iets stengelomvattend, bijna kaal, vlak, meest aan den voet veerspletig, de bovenste lancet- of lijnvormig, ongedeeld. Omwindselbladen van buiten grijsviltig met eenige klierborstels. Stijlen geel. Vrucht 13-ribbig. Bloemkroon goudgeel. Stengel beneden vaak rood. 0,60- 1,20. 00- Jnni—Augs. Op bouw- en weilanden en langs wegen tusschen het gras. Vrij algemeen. .T7ee..i®riB strèepzaad.' C. biénnls L Bflswflkmegen Stengelbladen met pijlvormigen voet stengelomvattend. Hoofd.iesstelen naar boven iets verdikt. Stijlen bruin. Vrucht 10-ribbig 8 8 Stengel vertakt, meest uitgespreid. Wortelbladen tegen den bodem aangedrukt, veerspletig of getand. Stengelbladen meest ongedeeld, lijnvormig, kortbehaard, met omgeleiden rand en meest naar boven gerichte oortjes. Omwindselbladen van buiten grauwviltig met eenige klierharen, van binnen aangedrukt behaard. Plant grijsgroen, kort behaard. Bloemkroon lichtgeel. 0,07-0.60. ©. Mei—Herfst. Op zandig bouwland en muren. Vrij zeldzaam . . . Dakstreepzaad. C. tectórum L. r!,°i v,?rta,tt’ rechtopstaand, evenals de bladen afstaand mitbn!lrv,d' S ’ bov.el? Weinig bebladerd, beneden roodachtig. Bladen TJ k™ ' ,beneden, gerichte oorties, vlak, bochtig-getand of veerspletig, d bor^teaongedee d' Omwindselbladen van buiten meest klierachtig ruw behaard, van binnen kaal. Bloemen goudgeel. 0,30-0,80 fn®. Mei-Juh. Aangevoerd. Gorinchem .... C. nlcaeénsls Balbls. 9 Stengelbladen met pijlvormigen voet stengelomvattend, vlak, meest tamelijk kaal, getand tot veerspletig, met naar beneden gerichte oortjes. Omwindselbladen van buiten iets grijsviltig, van binnen kaal. Bloemkroon lichtgeel. Stengel beneden vaak rood. 0,30-0,90. Q. .Juni Herfst. Aan dijken, langs wegen, in heggen. Vrij algemeen . Groen streepzaad. C. virens VIII. dnhheWoó i*Lésys .Kj?cb-, Flant Srool6l, krachtiger. Hoofdles pCsen gevonden. omwlndse,blade" vaak klierharen. Op eenige senTaaarnJet?offenÜ ,a P'ant W,,d Uitg69preid' Ook op eenige plaat-Bte?achtWiS TBt voet, evenals de stengel meest klierachtig, zachtharig, de onderste bochtig getand of schaafsgewijs ingesnedon, de 136. Composita n. 732 middelste lancetvormig, getand of' gaafrandig. Omwindselbladen kaal, de buitenste lichtgeel. U,30-0,60. 0. Juni, Juli. Aangevoeld. Maastricht, Gorinchem, Botterdam . . C. pulcner L. 92. Prenanthes Vail. 1 Stengel bebladerd. Bladen kaal, van onderen blauwgroen, de aan den stengel staande lancetvormig, methartvprmigen voet stengelomvattend, gaafrandig. Hoofdjes in pluimen,eerst knikkend. Bloemkroon purper. 0,60-1,20. at. Juli, Augs. Goes. Aangevoerd. ’’ Hazensla. P. pnrpurea L. 93. Hierécium Trn. Havikskruid*). Kruiden, die veel gelijken op die van het geslacht Crepis, maar er zich o.a. van onderscheiden, doordat het vruchtpluis uit brosse, vuilwitte haren bestaat 1 1 Vruchtjes klein (0,0015-0,0025 lang), aan den bovenrand gekarteld-getand, met 10 ribben en een rij van even lange vruchtpluisharen, soms met enkele kortere er bij. Bladen ineen wortelroset. Stengel onbebladerd of armbladig. Bladen ongedeeld, langzaam inden steel versmald, nooit met bartvormigen of afgeronden voet, gaafrandig of iets getand, nooit scherp-getand. Wortelstok meestal- met bebladerde uitloopers 2 Vruchtjes 0,0025-0,0045 lang, aan den bovenrand ringvormig verdikt, met 10-13 ribben en vruchtpluisharen, die niet gelijk van lengte zijn. Bladen slechts zelden in een wortelroset, de stengel meest veelbladig. Bladen vaak getand of gedeeld, niet zeiden aan den voet afgerond of hartvormig. Wortelstok zonder uitloopers. 6 2 Stengel met een hoofdje, soms met 2. Bloemen van onderen meest rood-gestreept. Bladen omgekeerd-eirond tot lancetvormig, gaafrandig, van boven grasgroen, van onderen meest witviltig, evenals de stengel en de omwindselbladen. Omwindselbladen lijnvormig, 0,001-0,002 breed, spits. Bloemkroon lichtgeel. 0,025-0,45. 2).. Mei, Juni, soms tot Herfst. Op open en grazigen grond. Algemeen Muizenoor. H. Piloscllfi L. De var. 0. robüstum Koeh. is in alle deelen grooter en meer behaard. De omwindselbladen zijn ruw door enkelvoudige haren. De uitloopers zpn wel verlengd, doch merkbaar dikker. De bladen zijn van onderen witviltig. Zutphen, 's-Gravenhage, Schevemngen, Welsoorde (Z.-Vlaanderon). *1 811 het determineeren der Hieracium-soorten is het noodig, ook den wortelstok uit to trekken, daar men moet weten, of de plant uitloopers heeft, en om tevens rijpe vruchtjes te verzamelen. 186. Compo iten. 733 Stengel aan den top scherm-trosvor'mig of scherm-pluimvoimig, met 2 tot veel hoofdjes (soms slechts 1, maar dan zitten er inde oksels van I of meer schutbladen eenige onontwikkelde) 3 Stengel laag, 0,15-0,30 hoog, met 2-6 hoofdjes, boven ü,et, Stlr7 611 k[lerharerl bezet, onbebladerd of 1-bladig. Bladen blauwachtig groen, bijna geheel kaal, meest alleen aan den voet met borstels bezet, omgekeerd-eirondancetvormig, stomp of met kapvormig samengetrokken top. Hoofdjes kleiner dan bij H, Pilosella. Omwindsel ei-kegelvormig. ümwmdselbladen licht gerand met verspreide borstels en klierharen. Bloemkronen’ lichtgeel eenkleurig. Wortelstok kruipend, met uitloopers. 4- Mei, Juni soms tot Herfst. Op drogen zand- en heidegrond. Vrij zeldzaam. o , „ Spits havikskruid. H. Auricula L Stenge! 0,20-1 00 lang, met 3 tot veel hoofdjes en 1-3 bladen. Bladen grasgroen, zachtharig . 4 4 Sla/6“HgM;tot geelachtig-groen, zacht . . ' ' ' ’ 5 o Bloemkronen lichtgoudgeel, eenkleurig. Stijlen geel. Hoofdjes talrijk, vrij klem, ineen dichte, schermvormige pluim Omwindsel bijna rolrond, evenals het bovenste deel van den stengel viltig met zwarte borstels en klierharen Bladen langwerpig-lancetvormig, naar voren vaak breeder de onderste stomp, de bovenste spits. Stengel rechtopstaand, verstrooid-behaard, vooral beneden met We zachte haren bezet, die langer zijn dan de middellijn g“.ddev.at °'3o-o'9o' *■,mdaarentegen draagt de stengel vele bladen, die soms U? 6. Compositen. 734 aan het onderste deel dicht opeen staan en niet met wortelbladen verward moeten worden . . • • – • ? Wortelbladeu tijdens den bloeitijd bijna altijd voorhanden en groen. Stengelbladen ontbrekend of aanwezig . . 9 7 Middelste en bovenste bladen met breeden voet zittend of iets stengelomvattend. Stengel krachtig, met verheven strepen, ruw-behaard, dicht bebladerd. Vruchten mm of meer zwart. Omwindselbladen vrij breed, zwartgroen, gedroogd zwartachtig, kaal. Bloemkroon goudgeel. 0,80-1,20. 4- Juli—Octr. Op muren en tussohen houtgewas. Zeldzaam. (H. boreale Fr.). Boschhavikskruid. H, silvéstre Tausch. Stengelbladen aan den voet niet stengelomvattend, meest versmald, zittend of kortgesteeld 8 8 Buitenste omwindselbladen min of meer afstaand, met omgebogen top, do binnenste breeder, stomp, alle gelijk van kleur, zwartachtig of vuilgroen, meest kaal. Bloeiwijze scherm-pluimvormig of schermvormig. Stengel kaal of kortbehaard, dicht bebladerd. Bladen stgf, met versmalden voet zittend of zeer kortgesteeld, lancetvormig, vaak met omgerolden rand, gaafrandig ot getand, vaak ruw gewimperd. Bloemkronen goudgeel, zelden lichtgeel (West-Terscheiling). Stijlen meest geel. 0,30- 1,20. 4. Juni—Herfst. Op open en grazigen zandgrond, inde duinen en inde heide. Vrij algemeen. Schermhavikskruid. H. umbellatum L. De var. /3. uniflórum, met slechts een hoofdje, is op den Dienpas en hij Alkmaar en Bergen aan Zeo gevonden. Buitenste omwindselbladen aanliggend, de binnenste spits, alle donkergroen, met bleeken rand. Omwindsels cylindrisch-klokvormig. Bloei wjj ze een schermvormige tros of pluim met veel hoofdjes. Stelen der hoofdjes rechtop-afstaand, naar boven vaak klierachtig. Stengel meest stgf, bijna kaal of behaard. Bladen lancet- tot lijn-lancetvormig, de onderste gestoeld of inden bladsteel versmald, de bovenste zittend. 0,60-1,20. 4- Juli, Augs. (H. rigidum Hartm.). Op droge gronden, tusschen hakhout. Vrij zeldzaam. Stijf ha vikskruid. H. laevigatum Willd. Bladen aan weerszijden met weinige (meest 3) grootere tanden, de bovenste meest met afgeronden voet zittend. Stengel tameljk gelijkmatig of vrij los bebladerd. Omwindselbladen lijnvormig, de buitenste 136. Compositen. 735 iets grijswit, met weinige haren (meest zonder klierharen). 0,40-1,00. Juli, Augs. In boschachtige streken, op beschaduwde plaatsen, aan wallen. Vr\j algemeen. (H. tridentatum Fr.) . . 15. tridentainm Fr. Bladen min of meer gelijkmatig getand, de middelste en bovenste meest met versmalden voet zittend. Stengel dichter bebladerd, niet vertakt, stjjf, alleen behaard. Omwindsel bladen groen, kaal, vrij breed. Omwindsel tijdens den bloeitijd tol vormig. 0,40-0,80. 2|.. Juli, Augs. In bosschen. Grebbe (?). (H. virescens Sond.) . . . y. viréscens Band. 9 Omwindselbladen min of meer regelmatig dakpansgewijze liggend 10 Omwindselbladen onregelmatig dakpansgewijze liggend, de binnenste bijna even lang, de buitenste (1 of 2 rjjen) veel korter. Bovenste stengelbladen met versmalden voet zittend of kortgesteeld 11 10 Piant geheel met geelachtige, aan den voet vaak met zwarte klierharen bezet, ook tusschen de wimpers aan den bladrand. Stengel met veel hoofdjes, reeds laag wijd vertakt, daartusschen bebladerd en er onder 1 a 2 bladen. Bladen dik, iets stijf, de wortelstandige langwerpigelliptisch, naar den voet versmald, grof-bochtig-getand. Hoofdjes geel. 0,20-0,40. Juni, Juli. Op muren. Haarlem, Maastricht, Tongeren. Stengelom vattend havikskruid. tl. amplexicènle L. Bladrand niet klierachtig-gewimperd. Stengel dichtbebladerd. Bladen hoogere ei-lancetvormig, alle sterk behaard, evenals de Hoofdjes groot, alleenstaand inde bladokseis. 0,30- 0,60.5 Q, Juli, Augs. Op muren. Utrecht. Uit de Alpen. Wasbloempjes havikskruid. H. cerinthoidea Fr. 11 Stengel on bebladerd of 1- (zelden 2-bladig). Bladen groen :of blauwachtig-groen, zachtbehaard. Stijlen, althans ten ïlotte donker gekleurd 12 Stengel veelbladig. Buitenste omwindselbladen spits, eirondlaftcetvormig, evenals de stelen der hoofdjes met sterharen en tegelijk met zwarte klierborstels bezet. Stengel meest gelijkmatig bebladerd, met verscheiden hoofdjes. Bladen meest grasgroen, van onderen en aan den rand ruw-behaard, eirond of langwerpig-lancetvormig met naar voren gerichte tanden, de onderste ineen bladsteel versmald. Wortelbladen meest langgesteeld, 1-3, tijdens den bloeitijd vaak reeds verdroogd. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,90. 2).. Juni, Juli. In boschachtige streken. Vrjj algemeen. (H. silvaticnm Lmk.). Gewoon havikskruid. H. vulgatum Fr. 12 Wortelbladen met eenigszins hartvormigen voet, afgerond of afgeknot, zelden iets versmald, meest eirond tot langwerpig 13 Wortelbladen, ten minste de binnenste, ineen bladsteel versmald. Omwindsels zonder klierharen, grijsviltig met eenige borstelharen, bjjna bolrond. Wortelbladen 186. Compositen. 736 meest vele, eirond-langwerpig tot lancetvormig, toegespitst, naar den voet min of meer getand, aan den rand en van onderen meest met sterharen of spinnewebachtig. Plant blauwgroen. Zoom der bloemkroon kaal. Hoofdjes 3-5, gemiddeld van grootte. 0,15-0,40. 4-. Juni, Juli. In boschachtige streken. Zeer zeldzaam. Blauwgroen havikskruid. H. caésium Fr. 13 Omwindsels klierachtig, grijs sterharig. Omwindselbladen stomp, de binnenste spits. Bloemen ineen schermvormige'pluim met boogvormig opstijgende stelen. Hoofdjes meest gemiddeld van grootte. Bladen meest grasgroen, naar den voet toe getand, met vaak eenige rugwaarts gerichte tanden. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,90. 4- Mei—Juli, soms ook later. Op muren en droge gronden. Vrij zeldzaam. Muurhavikskruid. H. murórum L. Omwindsels zonder klieren, grijs sterviltig. Omwindselbladen lang en fijn toegespitst, nog kort voor den bloei boven de bloemen uitstekend bleekgroen. Bloomhoofdjes aan gaffelvormig vertakte stelen. Hoofdjes vry klein. Bladen vry styf. Bloemkroon licht goudgeel. 0,10-0,30. % Juni, Juli. Valkenburg (Z.-L.)(?) H. biüdum Kit. 47 reuKels, Schoolflora, 16e druk. 136. Compositen. 737 I abbreviata. afgekort. Abiës. spar, abortivus. mislukt. Abrotanum, teerbladig. Absinthium. naar alsem smakend. abyssinica. Abyssinisch. Acanthium. stekelachtig acanthoides. stekelachtig, acaulis, -e. stengelloos. acer, acre. scherp. • aceroides. eschdoornachtig. Acelosa. zuurachtig. Acetosella. weinig zuurachtig, achilleaefolia. -um.achilleabladig. acicularis. naaldvormig, acida. zuur. Acinos. bazielkruid. aconitifolius. aconitumbladig. aculeata, -um. stekelig, acurainata, -us. langpuntig. acutiflorus spitsbloemig. acutifolius,-a,-um.spitsbladig. acutiformis. spitsvormig, acutus, -a, -um spits. Adami. Adam’s. Adiantum. droogblijvend. adulterinum. overspelig, aduncum. hakig, gekromd, advena. aangevoerd segyptica. Egyptisch, asquale. gelijk van vorm. aestivalis. ’szomers bloeiend, aestivum. zomer-, aethiopica. Uit Aethiopië. asthiopis. Aethiopisch. affinis, -e. verwant, africanus, -a. Afrikaansch. agrarium. akkersbewonend. agrestis, -e. wild-groeiend. agrostoides. Agrostisachtig. Ajacis. Ajax’. alata, -um. gevleugeld, alba sterilis. wit onvruchtbaar, albescens. witachtig. albida, -um. witachtig, albiflora. witbloemig. albis. wit. albovirens. witgroen, albus, -a, -um. wit Alcea. bewapend. Alectorolophus. hanekam. alexandrinum. Alexandrijnsch. Alliaria. knoflookkruid. alnifolia. elsbladig. Alkekengi. besvrucht, aloides. aloëachtig. aipestris, -e. Alpenbewonend. alpigena. als alpestre. alpinus, -a, -um. als alpestre. Alnus. els. Alsinastrum. alsineachtig. altaica. Altai. alterniflorum. afwisselendbloemig. alternifolius, -um. afwisselendbladig’ altissimus,-a,-um.zeer hoog. althasoides. heemstachtig. Amansii. Amans’. amara. bitter, amarantoides amarantachtig. Amarella. weinig bitter, ambigens. twijfelachtig. ambiguus,-a, – um.twijfelachtig. amblylepis. schubbig, ambrosioides. ambrosiaachtig. americanus, -a. Amerikaansch. amethystea. amethystkleurig. amethystinum. amethystkleurig. ammobius In ’t zand levend, amphibium. èn op het droge, èn in het water levend. amplexicaule. stengelomvattend. ampullacea. fleschvormig. amygdalina amandelachtig, amygdaloides. amandelachtig, anagalliformis Anagallisachtig. Anagallis. tweemaal bloeiend, anatolicus. Uit Anatolië. !) Van niet opgenoraen soortnamen is de beteekenis onbekend of twijfelachtig. BETEEKENIS DER SOORTNAMEN*) 739 anceps. tweehoofdig. Andegavensis. Uit Anjou. androgyna. man-vrouwelijk. anemoniflora. anemoonbloemig. anglica, -um. Engelsch. angiocarpus. vaatvruchtig angulatus, -a. hoekig, angusta. smal. angustifolius, -a, smalbladig. -um. angustissimus. zeer smal. Anisum anijs, angulare. hoekig, angusta. smal. angustifoliolata. Met zeer smalle blaadjes, annotinum. voorjarig nitloopend. annuus, -a, -um éénjarig anserina. ganzen-, anthriscifolia. anthriscusbladig. Anthriscus. Baslaardpeterselie. anthropophora. menschdragend, popvormig, antrorsa. verdraaid. Aparine. aanhangend, apetala. bloembladloos. Aphaca. onechte linze, aphyllostachys aren zonder bladen, apiculata. spifspuntig. apifera. bijdragend, apennina. Apennijnsch. apiifolia. selderijbladig. apricorum. zonnig staand, apula. Apulisch. aquaticus, -a,-um. water-, aquatile. water. Aquifolium. naaldblad. aquilegifolium. akeleibladig. aquilina, -um. adelaarachtig arabica. Arabisch, arborea. boomachtig, arborescens. als arborea. arbutifolia. arbutusbladig. arcuata. boogvormig. Arduennensis. Uit de Ardennen. Arduini. Arduino’s. arenarius, -a, -um. zand-, arenicola. zandlievend. arenosa. als arenaria. Areschougii. Areschoug’s. Argemone. witte plek op het oog. argentatus. zilverglanzend. argenteus, -a,-um. zilverkleurig, arguta. spits, argyroglochin. zilverpuntig. argyrophyllus. zilverbladig. Aria. Ares. arida. droog, arielinura. op een ram gelijkend. ariaefolia ariabladig. aristata. naalddragend. aristulala. kortgenaald. Armeniaca. Armenisch. Armeria. dicht bij zee. Armoracia. Bretagne’s. armoracioides. Uit Bretagne. Arrhenii. Arrhenius’. arrhiza. wortelloos. artemisiaefolia. Artemisiabladig. Arthuriana. Arthur Schultz’s. Aruncus. Geitebaard. arundinacea. rietachtig, arvensis, -e. veld-, asarifolium. asarumbladig. ascalonicum. Ascalon’s. ascendens. opstijgend. Aschersoniana. Ascherson’s. asclepiadea. Asclepiaachtig. asiaticus. Aziatisch, asper. ruw. aspera, -um. ruw. asphodeloides. asphodelusachtig. aspleniifolia. Aspleniumbladig. atlanfica. Atlantisch, atomaria. met stof bestrooid, atricapillus. zwart hoofdhaar, atriplicifolium. meldebladig. atripurpureus. donkerpurper, atropurpurea. donkerpurper, atrorubens. donkerrood. atrosanguineus,-a. donkerrood, atroviolaceus. donkerviolet. auctumnale. herfst-, aucuparia. vogelvanger. aurantiacus,a,-um. oranjerood, auratus, -um. goud. aureus, -a, um. gouden, auricomus. geelgekuifd. Auricula. oortje, auriculatus, – um. geoord, aurita, -um. geoord, austera. wrang, austriaca, -um. Oostenrijksch. auturanalis. herfst-. Avellana. Avella’. Beteekenis der soortnamen. C< c; CJ c; c; Avicenna’s. vogelminnend. vogel-, okselstandig. hemelsblauw. Babington’s. Babylonisch, besdragend. besdragend. kastanjebruin, klein bies. Balbis’. balsemrijk. Noorsch. Banning’s. vreemd, gebaard, aan den voet bloeiend, koningskruid. Baudot’s. beekpunge. schoone vrouw. Bellard's. gezegend. Beneken’s. Berlandier’s. Bertolini’s. goed voor het hoofd, berk. tweenaaldig. tweevruchtig. tweekleurig, tweepuntig, tweejarig, tweespletig. tweebladig. tweevormig, tweehoofdig. Bignoniaachtig. Billot’s. tweelobbig. tweedeelig, dubbel geveerd, dubbel gezaagd, dubbel gedraaid. Kakkerlakskruid. mottenkruidachtig. blitumachtig. roodling. Bobart’s. Böhmer’s. Boenning- Boenninghausiana. hausen’s. Boloniense. Boulogneesch. bonariensis, -e. Van Buenos-Ayres. Bonplandii. Bonpland’s. Bonus Henricus. Goede Hendrik. Borderi. Bordère’s. borealis, e. Noordsch. Borreri. Borrer’s. botryoides. trosvormig. Botrys. tros. brachycarpum. kortvruchtig. brachystachys. kortarig. brachystylum. kortstijlig. bracteatus,-a,-um. met schutbladen bezet. Bremii. Bremius’. breviaristatus. kortnaaldig. brevicalcaratus. kortgespoord. brevifolius. kortbladig. brevipes. kortvoetig. brevisetum. kortgenaald. britannica. Britsch. briziforrais. trilgrasvormig. brizoides. trilgrasachtig. Brockmulleri. Brockmuller’s. bromoides. dravikvorraig. brumalis. winter-, bucephalophorus.groote bloemhoofdjes dragend, bufonius. padde. Bulbocastanum. bolkaslanje. bulbosus, -a, ■ um. boldragend. Bursa pastoris. herderstaschje. Buxbaumii. Buxbaum’s. buxifolia. buxusbladig. byzantina, -um. Van Constantinopel. caespitosus,-a,-um. zodevormend. caesius, -a, um. blauwgrijs, calaminare. op kalmeigrond groeiend. Calamus. riet. calcarata. gespoord, calcarea. spoorachtig. Calceolus. muiltje. Calcitrapa. voetangel, calcitrapoides. calcitrapaachtig. californica. Kalifornisch. callosa. eeltig, calotheca. fraaivruchtig. calycantha. kelkbloemig. calycinum. kelkdragend. cambrica. Cambrisch. Avicennae. aviculare, avium. axillaris. azurea. Babingtonii. babylonica. baccata. baccifer. badius. Baeothryon. Balbisii. balsamifera. balticus, -a. Banningii. barbarum. barbatus, -a. basiantha. Basilicum. Baudotii. Beccabunga. Belladonna. Bellardii. benedictus. Benekeni. Berlanderi. Berlolinii. Betonica. Betulus. biaristata. bicapsularis. bicolor. bicuspidata. biennis. bifida, -um. bifolius, -a, -um. biforme. bifrons. bignonioides. Billotii. biloba. bipartita. bipinnatus. biserratis. Bistorta. Blattaria. blattarioides. blitoides. Blitum. Bobartii. Boehmeri. cambrica. Beteekenis der soortnamen. 740 centlfolia. honderdbladig. Cepa. ui. Cepaea. tuinkruid, cerasifera. kersdragend. Cerasus. kers. cereale. koorngevend. cerefolium.’ kervel, cerifera. wasdragend. cerinthoides. cerintheachtig. cernuus. gekromd, knikkend. Cerris. franjedragend. Chaberti. Chabert’s. Chabraei. Chabraeus. Chaixii Chaix’. Charaaecistus. dwergcistus. chalepensis, -e. Van Aieppo. Chamaecyparis- dwergcypresachsus. t'g- . Chamaecistus. dwergcistus. chamaedrifolia. gamanderbladig. Chamaedrys. gamander. Chamaepitys. dwergspar. Chamaesyce. dwergvyg. Chamomilla. kamille. Chaucorum. Chauken s. cheiranthoides. muurbloemachtig. Cheiranthus. handbloem. Cheiri. geel of waskaars. Cheirifolium. muurbloembladig. chilense. Chileensch. chinensis. Chineesch. chlorantha. groenbloemig. chlorocarpum. groenvruchtig. chlorostachys. groenarig. chlorothyrsus. groentuilig. chordorrhizum. draadwortelig. chrysantha. goudgeelbloemig. Cicera. keker, ciconium. op een ooievaarssnavel gelijkend, cicutarium. cicutaSchtig" ciliaris, -e. wimperig. ciliatus, -a. gewimperd. cinerea. aschgrauw. cinnamomea. kaneelbrum. citriodorus, -a. citroenriekend. citrullifolium. watermeloenbladig. cladostachya. takarig. clandestina. verborgen, clavatus, -urn. knotsvormig, claviculata. rankend, cleistogama. geslotenbloemig. Clematitis. clematisachtig. Clementii. Clemente’s. campanulatus. klokvormig. campestris, -e. veldcanadensis, -e. Kanadeesch. canaliculata. gestreept, canariensis. Kanarisch, candicans. wit wordend, candidum glanzend wit. canescens. grijsachtig. canina, -um. honds-, cannabinum. hennepachtig. Canthiana. Kanthiaansch. capillaceum. haarfijn, capillaris, -e. haarfijn, capillata. haarachtig. Capillus Veneris. venushaar, capitatus, -a, -um. kopvormend. capitellata. hoofdjesdragend. cappadocica. Uit Cappadocie. Caprea. geitcapreola. ranken vormend, capreolata. rankdragend of rankend. Caprifolium. geiteblad. capsuliferum. doosvrucht dragend. caput Medusae. medusahoofd. Cardiaca. hartpijnkruid. cardinalis. kardinaal. Cardunculus. disteltjé: Carica. Karisch. carinata, -um. gekield carnea. vleeschkleung. carniolaca. Uit Karinthië. Caroliniana, -um. Uit Carolina. Carota. wortel. Carpatica. Karpatisch. carpinifolius. haagbeukbladig. Carthusianorum Karthauser-. Carvi. karwij. Carvifolium. karwijbladachtig, caryophyllacea. anjelierachtig, caryophyllea. anjelierachtig. Caryophyllus kruidnagel. Castanea. kastanje. Cataria. kattekruid, catharticum. purgeerend. cathartica. purgeerend. caucasica. Kaukasisch. caudatus, -a. -um. gestaart, caulescens. stengeldragend. cava. hol. Cembra. Naarden Ital. naam Centaureum. duizendguldenkruid. Beteekenis der soortnamen. 741 Clinopodium. bedvoet. coarctata. samengeperst, coccinea, -um. scharlakenrood, coelestis hemelsblauw, coeli-rosa. blauwrose. coerulescens. blauwachtig. coeruleus,-a, -um. blauw, colchica. Uit Colchis. collinus, -a, -um. heuvelbewonend coloratus, -a. gekleurd columbaria duifachtig, columbinum. duiven-, Columnae. Columna's. Colurna. Byzantijnsch. communis. gewoon, commutatus, -a. verwisseld comosus, -a, -um. kuifdragend. corapactus, -a, samengedrongen, -um. complanatum. afgeplat, compositum. samengesteld, compressus,-a. samengedrukt, comptoniifolia. comptoniabladig, concolor. eenkleurig, confertus. gevuld, confinis. verwant, confusum, ineengeward, congesta. opeengehoopt, conglomeratus. kluwenvormig, conica. kegelvormend. connatus. samengegroeid, conoidea, kegelvormig, conopea. steekmugachtig. Consoiida. wondenheeler. conspersus bestoven conspicuus, -a. in het oog vallend, contortum. gewonden, contracta. samengetrokken, copticum. Egyptisch. Convolvulus. winde-. Conyza. aschbedekt. cordata. hartvormig, cordifolia, -us. hartbladig. coriophorus. wantsachtig, corniculatus, -a, gehoornd -um. cornuta. gehoornd, cornuti. hoornvormig, coronarius, -a, kroondragend. -um. coronata. gekroond, coronopifolia. kraaiepootbladig. Coronopus. kraaiepoot. Corvini. Corvini’s, corylifolius. hazelaarbladig. corymbosus, -a, tuildragend. -um. corynephora. knotsnaald, j Cortinus. olijfboom. I costata. geribd. Cota. hoofd. Cotula, napje. Cracca. krakend, crassifolius,-a,-um.dikbiadig crenata. gekarteld, crepidifolium. streepzaadbladig. crepoides. streepzaadachtig. cretica, -um. Uit Kreta, cristatus, -a, -um kamdragend. crispus, -a. gekroesd. Crista galli. hanekam. croceum, -a. saffraangeel, crocosmaeflora. met de bloemen. van Crocosma. cruciata. kruiswijs bebladerd cruentus, -a. bloedrood cruentatus. bloedrood. Crus Qalli. hanepoot. crystallinum. kristalachtig, cucullatum. kapvormig. cucumerifolius. komkommerbladig. cuneifolius. wigbladig, curta- kort, afgeknot, curvata. gekromd, curvifolium gekromdbladig. curvula. iets gekromd, cuspidata, -um. gespitst. Cyanus. hemelsblauw, cylindrica, -um. rolrond. Cymbalana. cymbelkruid. Cyminum. komijnkruid. cymosum. bijschermachtig. cynanchica. Op Cynanchus gelijkend. cynapiifolia. hondspeterseliebladig. Cynapium. hondseppe. Cyparissias. cypresblad. Dactylen. vingerdragend. Dahuricus. Uit Taurus. damascena. Uit Damascus danica. Deensch. Danthoniae. Danthon’s. Danthonii. Danthon’s. daphnoides. daphneachtig. dasycarpum. ruwvruchtig dasyclados, -a. ruwtakkig. dasyphyllum. ruwbladig. Beteekenis der soortnamen. 742 diversifolius,-um. ongelijkbladig. divulsa. afgebroken geaard. Dodartii. Dodart’s. Dodonaei. Dodoen s. Doina. Don’s. dolabrata. bijlvormig. Dölleniana. Döll’s. domesticus, -a. inheemsen. Donax. heen en weer schuddend. Doniana. Don’s. Dortmanna. Dortmann s. Douglasii. Douglas’. Dracunculus. slangetje. Drutnmondii. Drummond s. Dryopteris. eikvaren. dubia, um. twijfelachtig. Dufftii. Dufft’s. Dulcamara. zoetbitterkruid. dulcis. zoet. dumalis. in struikgewas groeiend, dumetorum. wildernis, dumosum. vol laag struikgewas. dunensis, -e. duinlievend. duracina. met een harde schil, duriuscula. hardachtig, durum. 'hard. Duvalii. Duval s. dysenterica. dysenterieverwekkend. Ebbingense. Van de Ebbinge bij Zandvoort. Ebulus. eppe. echinatus,-a,-um. stekelharig. 1 echinocarpa. stekelvruchlig. 1 echinus. egel. echioides. stekelachtig, edulis. eetbaar, effusus, -a, -um. wijd uitgespreid. egregius. voortreffelijk. Ehrharti. Ehrhart’s. Elaterium. wegslingerend. Elatine. spar-, l elatior, -us. hoog. elata, -um. hoog, slank, elegans. sierlijk, elliptica. elliptisch, elongatus, -a,-um. verlengd elytroides. dekschildachtig. Emerus. getemd. Emodi. van de Himalaya. empetrifolia. empetrumbladig. dasypoda. Met dicht behaar- J den voet. dasystyla. ruwstijlig. daucoides. peenachlig. Davalliana Daval’s. debilis. zwak. decandra. tienhelmig. decidua, afvallend decipiens. bedriegend, nabootsend, decorus. sierlijk, decumbens. liggend, decussata. kruiswijs. deflexus. afgebogen. Delilei. Delile’s. deltoides. deltavormig, deltoideum. deltavormig, demersum. ondergedoken. Dens canis. hondstand, densiflora, -um. dichtbloemig. densus. dicht, dentato-incisum. tandig ingesneden. dentatus, -a. getand, denticulatus, -a. fijn getand, denudata. ontbloot. Deodara. Godsboom. depauperatus, -a. armbloemig. depressa. ingedrukt, laag. desertorum. woestijn-, diandra. tweehelmig. dichotomiflorum. gaffelbloemig. dichotoma. tweetakkig. dicoccum, tweekluizig. dictyocarpon. netvruchtig. didyma, -us. tweelingachtig, diffusus, -a, -um. wijdgetakt. Digitalis. vingerhoedskruid, digitata. vingervormig, dilatata, -um. uitgespreid. Dilleniana, -um. Dillenius’. dioica, -um. tweehuizig. discoideus,-a,-um.schljfvormig. discolor. tweekleurig, dissecta, -um. onregelmatig mgesneden. distachyon,-a,-um.tweearig. distans. verwijderd, dissitiflorus. verwijderd bloeiend, distichon tweerijig. distichus, -a, -um. tweerijig. diurna. over dag bloeiend, divaricata, -urn. wijdgetakt. Bet eekenis der soortnamen. 743 Endivia. andijvie. Epigeios. over de aarde kruipend, epilinum. vlasbewonend. Epithymum. thymbewonend. eragrostiformis. eragrostis vormig, erectus, -a, -um. overeindstaand. ericetorum. heide-. Erinus. katoen-, eriocarpa. wolvruchtig. eriophorum. woldragend. erraticus. dwalend, eruciformis. rupsvormig, erucifolius. raketbladig. Ervilia. Ervumachtig. erythrocarpa. roodvruchtig. erythrostachys. roodarig. esculenta, -um. eetbaar. Esula. eetbaar, esuloides. esulajjphtig. en. voorvoegsel, be- , teekenend J echt.' euchlora. echt groen. Eupatoria,-’ , , Eupator’s. Europeesch, hoog. excelsior.ÖQ / verheven, exigualj üeft, expansMt. uitgebreid. extensa.\., ‘ uitgebreid, uitgezet, gestrekt. Faba. • , boon-, fabacea. böonachtig. Fabaria. boon. falcatus, -a, -um. sikkelvormig, faliax, bedriegelijk. Fagopyrum. boekweit. Farfara. meeldragend. farinosa. melig, fasciculata.! bundelvormig, fastiagata vlakkoppig. fatua. smakeloos, fennicus. Uit Finland, ferrugineum. roestkleurig, fertilis. vruchtbaar, festucaceum. op zwenkgras gelijkend. Ficaria. vijgkruid. ficifolium vijgbladig. filiculmis. draadhalmig. filiculoides. varentjesachtig. filiformis, -e. draadvormig. Filipendula. hangend aan een draad. Filix femina. varenwijfje. Filix mas. mannetjesvaren. fissidens. gespletentandig. fissus, gespleten, fistulosa. pijpvortnig. flabellatus. waaierachtig, fiacca. slap. flammeus. vuurrood. Flammula. vlammetje, flava, -urn, geel. flavescens. geelachtig, flavicornis. blondhoornig. flavida. geelachtig, flavo-lineafus. geelgestreept. flexuosa, -urn. bochtig, florentina. Florentijnsch, floribundus, -a. rijkbloeiend. floridus. bloeiend. Flos cuculi. koekoeksbloem, flosculosus. van kleine bloem- Pies voorzien. -?• plems. met gevulde bloemen. – jmi&ps > drijvend, fiumfnensis. Van Rio Janeiro. fluviafiliéi rivier-, foecundissima. zeer vruchtbaar. Foenum graecum. Grieksch hooi. foetidus, -a. stinkend, foliosus, -um. bladrijk. formbsa. statig, fraai, formosissima. bijzonder schoon, Fortune). Forfune’s. Fragariastrum. aardbeiachtig fragiferum. aardbeidragend. fragilis. bros, breekbaar, fragrans. welriekend, Frangula. bros. fraxinifolia. eschbladig. Fraxinella. ■ op esch gelijkend. Frieseanus. Fries’, fruticans. als frutescens. fruticosa als frutescens. Fuchsii. Fuchs’s. fullonum. der volders, fulvus, -a. blond, furcata, -um. gaffelvormig, fusco-ater. bruinzwart, fuscus, -a. bruin. Gale. balsem. Galeobdolon. bunzingstank. galericulata. helmvormig. Qaiii. op Qalium levend, galioides. walstrooachtig. gallica. Fransch. Bete_ekenis der soortnamen. 744 Gaudini. Qaudin’s. genevensis. Geneefsch. geniculatus, -urn. knievormig, geknikt. genistifolia. genistabladig. gentianioides. gentiaanachtig, gentilis. stamverwant, genuinus, -a. echt. geranioides. geraniumachtig. Gerardi. Gerard’s. Qerardiana. Oerard's. gerraanicus, -a, Duitsch. -um. Qesneriana. Gesner’s. gibba. bultig, giganteus, -a, -um. reusachtig. Githago. op zwarte komijn gelijkend, glabrata, -um. bijna onbehaard, glabrescens. kaal. glabrum, -ra,-er. onbehaard, gladiata, vaneen zwaard voorzien, glandulifera. klierdragend. glanduligera. klierdragend. glandulosa, -um. klierachtig, glastifolia. glasbladig. glaucescens. zeegroenacjitig. glaucus, -a, -um. zeegroen, globulifera. kogeltjesdragend. glomerata, -um. tof een kluwen opeengehoopt, glomerula. klein kluwen, glutinosa, -um. kleverig, glycyphyllus. zoetbladig. gnaphalodes. gnaphaliumachtig. Godronei. Qodron's. Goodenoughii. Qoodenough’s. Gordonianum. Oordon’s. gracilis, -e. slank, gracillimum. zeer dun. graecum. Qrieksch. gramineus, -a. grasachtig. graminifolius,-um. grasbladig. grandiflorus,-a, grootbloemig. -um. grandifolia. grootbladig. granulata. korreldragend. gratus. aangenaam, graveolens. sterk riekend. . Qreigii. Oreig’s. Qronovii. Gronovius’. Grossularia. kleine,onrijpevijg. grossus. sterk. Westtaalsch. guestphalica. Westlaalsch. Gusseonanum. Qusson’s. Qussonei. Gusson’s. Gussoni. Gusson’s. guttalum. gevlekt, gynodioicea. vrouwelijk tweeliuizig. Haageana. Haage’s. haematodes. bloedig, haenkeanus. Haenke’s. Halepensis. Van Aleppo. halimifolium. halimusbladig. Halleriana. Haller’s. hamulata. van haakjes voorzien hamulosus. haakvormig, hastatum. spiesvormig, hastifolius. spiesbladig. hastilis, spies-. Hederae. op klimop groeiend, hederaefolia. klimopbladig. hederacea, -urn. klimopachtig, hedycarpus. zoetvruchtig. Heidenreichii. Heidenreich’s. Helenium. alantswortel. helioscopia. zonnewendend. Helix. windend, helodes. moerasbeminnend. helvetica. Zwitsersch. Henrardi. Henrard’s. Hepatica. lever-, herbacea. kruidachtig, hercynicum. Hercynisch. heterophyllus, -a, -urn. ongelijkbladig. hexandra. zeshelmig. hexastichon. zesrijig. hibernum-. winter, hiemalis, -e. winter-, hieracifolium. havikskruidbladig. hieracioides. havikskruidachtig. himalaicus. Uit de Himalaya. Hippocastanum. paardekastanje. Hippolapathum. paardezuring. hircinum. stinkend als een bok. Hirculus. bokje, hirsutus, -a,-um. ruwharig, hirtus -a,-um. kortharig. hispanica. Spaansch. hispidula. iets stijf behaard, hispidus, -n. stijfharig. Hollandica. Nederlandsch. Beteekenis der soortnamen. 745 hololeucum. zuiver wit. Holoschoenus. echte bies. Holostea. heelbeen-, homolocarpa. vlakvruchtig. hordeaceus. gerstachtig. Horminum. liefde opwekkend. Hornschuchiana. Hornschuch’s. horridus. sterkwollig. hortensis, -e, tuin. humifusum, -a. op den grond neerliggend, humde, -is. laag. hyalinus, -a. glasachtig, hybridum, -a, -us. basterd-, Hydrolapathum. waterzuring. hydrophila. waterlievend. Hydropiper. waterpeper. hypericifolia. hertshooibladig. hypnoides. mosachtig, hypoleucos. beneden wit. hypomalacus. weekachtig, hypopitys. op dennen groeiend, hypoxantha. beneden geel. Hyssopifolia, -um. hyssopbladig. hystrix. stekelig, iberica. Iberisch. Idaeus. van het Idagebergte. imbricata. als metdakpannen bedekt. immaculatum. ongevlekt, imperialis. keizerlijke, incana, -um. grijs grauw. incarnatus,-a,-um. -vleeschkleurig. incisa, -um, ingesneden, inclinata. gebogen, incurvatus. naar buiten gekromd, indicus, -a, -um. Indisch, indivisum. niet ingesneden, inermis. weerloos, infestus, -a. bewapend, inflata. opgeblazen, innata. ingeboren, inodorus, -a, -um. reukeloos. inseraticus. ingevoegd, insignis. in ’t oog loopend. insititia. veredeld, integer, -ra. gaaf. integerrima. gaaf. integrata. gaaf. integribasis. gaaf aan den voet. integrifolius, a, -um. gaafbladig. intermedius, -a, -um. middelste, intermixta. tusschengemengd interrupta, -us. afgebroken, intertexta. dooreengeweven. Intybus. cichorei, inundatum overstroomd, italicus, -a, -um. Italiaansch. Jacea. tegengift. Jackmanni. Jackmann’s. Jacobaea. jacobskruid. Jalapa. Jalapa. japonicus, a,-um. japansch. Josikaa. Josika’s. jubatum. van- manen voorzien. juncea, -um. biesachtig. juncifolius. biesbladig. Kaempferi. Kaempfer’s. Kali. Kali-, Kaltenbachii. Kaltenbach’s. Kernen. Kerner’s. kerrioides. Op Kerria gelijkend. Klinggraeffii. Klinggraeff’s. Knafii. Knaf’s. Kneuckeriana, Kneucker’s. Kochiana. Koch’s. Kochii. Koch’s. Koehleri. Koehler’s. Kraliki. Kralik’s. Laburnum. Op Laburnum gelijkend. lacerus, -a. verscheurd. Lachenalii. Lachenal’s laciniatus, -a, -um. ingesneden, lactea. melkwit, lacustris. meer-. Ladanum. naamvaneensoof* gomhars, laevigata, -um. gepolijst, laevipes. dunvoetig, laevis. glad. laeviuscula. bijna glad. Lagopus. hazenpoot. Lamarckiana. Lamarck’s. Lambertiana. Lambert’s. lamiifolia. lamiumbladig. lamprocarpus. met glanzige vruchten, lamprosperma. met glanzige zaden, lanatus, -a, -um. wollig. integrifolius, -a, -«nj. Beteekenis der soortnamen. 746 tanceatus. lancetvormig, 'anceolatus, -a, lancetvormig. i -um. ancifolia. lansbladig. Langsdorffii. Langsdorffs. Lantana. zweepkruid. lanuginosus. wollig, lapathifolium. zuringbladig. lappaceum. klitachtig. lappula. kleine klit. Laricio. lork. Larix. lork. Larpentae. Op Larpenta gelijkend. tasiocarpa. ruwvruchtig. lasioclados. ruwtakkig. lasiophyllus. ruwbladig lathyris. heftig purgeerend, lathryroidcs. lafhyrusachtig. latifolius, a,-um. breedbladig. 'atisecta. breedspletig. Laureola. laurier. Lauro-cerasus. laurierkers. Lawsoniana. Lawson’s. laxiflorum, -a. wijdbloemig. laxum, -a, -us. los- of wijdbloemig. Lecoqii. Lecoq’s. Ledebourii. Ledebour's Leersianum. Leers’. Leersii. Leers'. ■ Legei. Legé’s. teiocarpa, -um. gladvruchtig. Lejeunei, -ii. Lejeune’s Lemmoni. Lemmon’s. lendigerum. luizeneieren dragend. Lens. linze. Lentago. slingeröoom. 1 tepidocarpa. schubvruchtig. teporina. -um. hazen, ieptophyllum. dunbladig. leptostachys. met dunne aren. 'eptopterum. dunvleugelig. leucandrus. witbloemig. Leucanthemum. witbloem. eucanthemus. witbloeiend eucocarpa, witvruchtig. ILibani. Van den Libanon, tigerica. Loire. Jigustica. Ligurisch. Liliago. Op Liliago gelijkend. Limonium. weideplant. limosus, -a, -um. slijk-, linariifolia Linariabladig. Lindheimeri. Lindheimer’s. Lindleyanus. Lindley’s. lineare, -is. lijnvormig. Lingua. tong. iinicola, -um. vlasminnend. linifolius, -um. vlasbladig. linoides. vlasachtig. Linnaeanum. Linnaeus’. Linosyris. op vlas gelijkend, littoralis, -e. strand-, littorea, -um. strand-, lividus. bleek, lobata, -um. gelobd, lodomiriensis Uit Lodomirië. Loeselii. Loesel’s. loliacea. raaigrasachtig, longiaristatum. langgenaald. longibracteata. met lange schutbladen. longicornis. langhoornig. longiflorus, -a. langbloemig. longifolius, -a, -um. langbladig. \ longiglume, -ae. langgekaft. longipedunculata. langgesteeld. longipes. langvoetig. longipilus. langbehaard. longisetum. langgenaald. longissimutn. zeer lang. longistylum. langstijlig. Lonicera. Lonicer’s. Lotus. oude naam voor versch. Papilionaceeën. lucens. sterk glanzig, lucidum. blinkend. Luciliae. Nepaulsche naam der plant, lucorum. bosch-, ludoviciana. NaarLouisDurieu. Lunaria. sikkelbladig. lupulina. hopachtig. Lupulus. ruwbladig. luteus, -a, -um. geel. luteo-album. geelwit, luteola. geelachtig, lutescens. geelachtig, luteliana. Parijsch. Lychnitis. lampenkruid. Lycoctonum. wolfsdood. Lycopersicum. wolfsperzik. lycopsidioides. Lycopsisachtig. Beteekenis der soortnamen. 747 Meleagris. als een parelhoen gestippeld. Melo. meloen. Memphiticum. Uit Memphis. Menkei. Menke’s. messanensis. Van Messina Metteniana. Mettenius’. mexicana, -um. Mexicaansch. Meyeri. Meyer’s. micranthus, -a. kleinbloemig. microcalyx. met kleinen kelk. raicrocarpa, -um. kleinvruchtig. micropetala. met kleine kroonbladen. raicrophylla, -um. kleinbladig. microspermum. kleinzadig. microstachys.-umkleinarig. midae. midasoor. miliaceum,-a,-us. gierstachtig. militaris. krijgszuchtig. Millefolium. duizendblad, miniata, -um. menierood. minimus,-a, -um. kleinste, minor. kleiner, ook klein' minus. klein, ook kleine mirabilis. bewonderenswaardig. mite. zacht, smakeloosmitis. zacht, mixta. gemengd. Moldavica. Moldavisch. Molinerii. Molineri’s. mollis, -e. week. Mollugo. zacht, monandrus. eenhelmig. monitiiera. rozenkransdragend. moniliformis, rozenkransvormig' monococCüm. eenkluizig. monogyna. eenstijlig. monorchis. eenknollig. raonostachya,- um.eenarig. monostachys. eenarig. montanus.-a,-um. berg. Monspeliensis,-e. Montpeilier’s. moravicus. Moravisch. Morio. harlekijn. Morisonii. Morison’s. Morsus ranae. kikvorschbeet. moschata, -um. muskusachtig. Moschatelina. naar muskus riekend. Moutan. Chineesche naai*1 der plant. macrocarpon, -a, -um. grootvruchtig. macrocephalus,-a. groothoofdig. macrochaeton. langgenaald. macrophyllus,-a, -um. grootbladig. macropoda. langbeenig. macrorhiza. grootwortelig. macrorrhizum grootwortelig. macrosiphon langbuizig. macrostachys. grootarig. macrostachya. grootarig, macrostemon. met groote meeldraden. macrostipulacea. met groote steunbladen. macrotheca. grootvruchtig. maculatus, -a, -um. gevlekt, maculis albis. met witte vlekken, maculosa. gevlekt, madritensis. Madrid’s. magna. groot. Mahaleb. Een Arab. naam. majalis. in Mei bloeiend, major. grooter of eenvoudig groot. Majorana. marjolein, majus. groot, malacoides. malveachtig. Malus. appel-. Manglesii. Mangle’s. marginata. gerand. margaritaceum,-a. parelkleurig. Marianum. Maria-, marina, -um. zee-. Mariscus. veen-. maritimus,-a,-um.zee-. Marshallii. Marshall’s. Martagon. kind van Mars. raas. mannelijk, masculus, -a. mannelijk, matronalis. dame. Matthioli. Matthioli’s. maximus, -a,-um. grootste, media, -um. middelste. Medium. Medisch kruid, megasfachys. langarig. megastachyum. langarig. melanocerasum. zwartbessig. melanops. zwart gesteeld. melanostachya. zwartarig. melitensis. Maltasch. melocarpa. meloenvruchtig. Beteekenis der soortnamen. 748 noctlflora, -um. nachtbloemig. nodiflorum. knoopbloemig. nodosa, -um. knoopig. Noli tangere. raak niet aan. non scripta. onbeschreven. Nordmanniana. v. Nordmann’s. normale. gewoon, norvegica, -um. Noorweegsch. Nova boracensis.New York’s. Novae Angliae. Nieuw Engelsch. Novi Belgii. „ Nederlandsen, nudus, -a. naakt, nudicaulis, -e. naaktstengehg. nudiflorum. naaktbloemig. nudivalvis. naaktkleppig. Numtnularia. penningkruid, nutans. knikkend, nyctaginiflora. met de bloemen van Nyctago. nymphaeoides. Nymphaeaachtig. obconica. omgekeerd kegelvormig. oblongifolia, um. langwerpigbladig. obscurus. donker, obtiusculum. iets afgeknot, obtusangula. stomphoekig. obtusata. afgeknot, obtusiflorus. stompbloeraig. obtusifolius, -a, stompbladig. -um. occidentalis. westelijk, ochroleuca, -um. geelachtig-wit. Ochrus. oker-. Odontites. tandkruid. odontocarpus. tandvruchtig. odoratissima. zeer welriekend, odorus, -a. riekend, odoratus, -a, welriekend. -um. Oederi. Oeder’s. officinalis, -e. geneeskrachtig, officinarum. geneeskrachtig. Oleander. giftstruik. oleifolia. olijfbladig. oleraceus, -a, als groente te ge-um. bruiken. oliganthus, -um. armbloemig. oligostachyus. armarig. olitoria. als groente te gebruiken. Onobrychis. ezelvoeder. ontariensis. Ontario’s. opacus, -a. dof, ondoorschij nend. ■nucronatus, -a. spitspuntig. mucronulata. iets toegespitst, niulticapsularis. veelvruchtig. multicaulis. veelstengelig. tnulticulmis. veelhalmig. tnultifidus,-a,-um.veelspletig. multiflorus, -a, veelbloemig. -um. multinervis. veelnervig. nrultipetala. met vele bloembladen, muralis, -e. muur-. Murbeckii. Murbeck’s. murex. stekelig, muricatus, -a. zachtstekelig. murlnum. muisgrauw. murorum. muur. muscifera. vliegdragend. muscipula. vliegenvangend. museosa. op mos gelijkend, mutabilis. veranderlijk, muticus, -a, -um. ongenaaid. ' Myodes. muisachtig. ' Myosotis. Muizenoor, myosuroides. muizenstaartachtig. Myrtillus. kleine myrt. Myuros. muizenstaarl. nanus, -a, -um. dwergachtig. ’ Napellus. raapje. Napus. raap. narbonensis. Fransch. natans. zwemmend, nebulosa. nevelig, dof. Neesiana. Nees’. Neesii. Nees’. neglecta, -um. voorbijgezien, verwaarloosd. Negundo. Een Indische naam. nemoralis, -e. bosch-. nemorum. bosch-. nemorosus,-a,-um. bosch-. Nepetella. kleine Nepeta. nicaeensis. Van Nizza. Nidus avis. vogelnest, niger, -ra, -rum. zwart, nigrescens. zwartachtig, nigricans. zwartachtig. Nissolia. Nissole’s. nitens. glanzend, i nitldula. iels glanzend, nitidus. glanzend nivalis. sneeuw, niveus. sneeuwwit, nobilis. edel. Beteekenis der soortnamen. 749 oppositifolium. met tegenoverstaande bladen. opulifolius,-a,-um.sneeuwbalbladig. opuloides. sneeuwbalachtig. Opulus. sneeuwbal, orbicularis, -e. cirkelrond. Oreopteris. bergvaren. orgyale. een vaam lang. orientalis, e. Oostersch. ornithopodioides. vogelpootachtlg. ornithopus. vogelpoot Ornus. op bergen groeiend. Orontium. berg(?). orthocephalus, rechthoofdig. orthoceras. rechthoornig oryzoides. rijstachtig. ossifragum. beenbrekend. Otites. geoord, ovalifolius. ovaalbladlg. ovalis. ovaal, ovatus, -a, -um. eivormig, ovina. schapen. Oxyacantha. spitsdoorn-. Oxycoccus. zuurbes. Oxyptera. spitsvleugelig. pachystachyos. dikarig. Pairaei. Paira’s. pallens. bleek, pallescens. verbleekt, pallidus, -a, -um. bleek, pallidiflora. bleekbloeiend. palmata, -um. handvormig. pa!udosus,-a,-um. moeras-, palustris, -e, – er. moeras-. panicea. pluimdragend. paniculatus, -a, pluimdragend. -um. pannonica, -um. Hongaarsch. papyracea. papierachtig, papyrifera. voor papiermaken geschikt. paradoxa. zeldzaam, opvallend. Paralias. aan de zee groeiend. Pardalianches. panterwurgend. parisiense. Parijsch. Parthenium. jonkvrouwkruid. parviflorus, -a, kleinbloemig. -um. parvifolia, -um. kleinbladig. parvispiculata. kleinarig. parvulus. klein, palens. openstaand. Patientia. geduld. Patrini. Patrin’s. patula, -um. afstaand, wijdgetakt. pauciflorus, -a, armbloemig. -um. Pavia. Pavi’s. Pavonia. Pavon’s. Pecten veneris. Venuskam. pectinatus, -a. kamvormig. pedicillata. met gesteelde bloemen, pedunculatus, -a. gesteeld. Pellisseriana. Van Pellisseri. peltata, -um. schildvormig, pendula. treur-, pensylvanicum. Uit Pensylvanië. pentandra. vijfhelmig. peploides. Peplusachtig. Peplus. verbastering van Peplis. Pepo. pompoen, peregrina. vreemd, perennans. overblijvend, perennis, -e. overblijvend, perfoliatus, -a, doorgroeid. -um. perforatum. doorboord. Periclymenum. omranker. Perowskianum. Perowski’s. perpusillus. zeer klein. Persicaria. perzikkruid. persicifolia. perzikbladig. persica, -um. Perzisch, personata. gemaskerd, peruvianum. Peruaansch. petiolata. gesteeld. Petiveri. Petiver’s. petraea. op steenachtigen grond levend, peucedanifolia. varkenskervelbladig. phaeum. bruin. Phegopteris. eikvaren. Phellandrium. kurkmannetje. Philonotis. vochtbeminnaar. phleoides. phleumachtig. phlomoides. toortsachtig, phoeniceum. purperrood, phoenicolasius. purperharig. Phragmites. schutting. Phu. Arabische naam der plant, physaloides. Physalisachtig. Beteekenis der soortnamen. 750 Picea. Picridis, pictus, -a. piletostachys. pilifera. pilosus, -a, -urn. Pilosella. pilulifera. pimpinellifolia, -um. pirapinelloides. Pinaster, pinifolia. pinnatifida. pinnatus, -a, -um, pinsapo. piperita. pisifera. Pissardi. Plantago. plantagineus, -a. plantaginifolium. platanoides. platycarpa. platypetalum. platyphyllos. plicatus, -a. plumarius. Pneumonanlhe. Podagraria. poeticus. Poiretiana. polifolia. polita. Pollichii. polonicum. polyanthemos. polianthus, -um. polyathera. polycephala. polycerata. polyedrum. Polygonatum. polyphyllus, -a. polypodioides. polyrrhiza. polyspermum. polystachyon. polystichon. pomifera. Pontederana. pontica, -um. porrectus. porrifolius. preibladig. Porrum. prei. portula. verkorting van Portulaca. porlulacoides. portulakachtig. Potsii. Pott's. praecox. vroeg, praelongus. zeer. praemorsa. van voren afgebeten. pratensis, -e. weide-, prismaticum. zuilvormig, procerus. hooggroeiend. procumbens. neerliggend, prolifer, -a. spruitdragend. prolixa, -us. overvloedig, rijk. prorepens. bijna kruipend, proserpinacoides negen maal schijnend voort te kruipen, prostratus,-a,-um.neerliggend. protractum. uitgerekt,verlengd, prunifolia. pruimbladig. prunosus. berijpt, psammophila. zandlievend. Pseudacorus. op kalmus gelijkend. pseud-agrestis. schijnbaar op akkers. Pseud-Acacia, op acacia gelijkend. pseudinterruptis. op interruptus gelijkend. Pseudo-Blattaria. op een kakkerlak gelijkend, pseudo Borbasii. schijn Borbas’. pseudo clathratus. schijntralieachtig. Pseudo-cyperus. Op cypergras gelijkend. pseudo-loliacea. schijn raaigrasachtig. Pseudo-narcissus.Op narcis gelijkend. Pseudo-Platanus. Op plataan gelijkend. pseudophrag- op Phragmites mites. gelijkend, pseudo-phrygia. schijn Phrygisch. pseudopungens. schijn stekend, psyllium. vlooachtig. Ptarmica. nieskruid, ptarmicoides. niesopwekkend. pterocarya. vleugelnoot. pubescens. zachtharig. zilverspar. Picrisbewonend. bont. met viltige aar. haardragend. behaard. haartjesplant. pildragend. pimpernelbladig. pimpernelachtig. zeepijn, pijnbladig. veerspletig. geveerd. Spaansche naam. alspepersmakend. erwtdragend. Pissard’s. weegbree, weegbreeachtig, weegbreebladig. plataanachtig, breedvruchtig. met breede bloembladen, breedbladig. gevouwen, donzig, longenbloem. podagrakruid. dichterlijk. Poiret’s. gepolijstbladig. gepolijst. Pollich’s. Poolsch. veelbloeraig. veelbloemig. veelnaaldig. veelhoofdig. veelhoornig. veelzadig. veelknoop. veelbladig. boomvarenachtig. veelwortelig. veelzadig. veelarig. veelarig. appeldragend. Pontedera’s. zee. uitgestrekt. Ëeteekenis der soortnamen. 751 puberula. donsachtig. Puellii. Puel’s. pubiculmis. behaardstengelig. pubiflorus. behaardbloemig. pudica. beschaamd. pulchelius,-a,-um. fraai, pulcher. schoon, pulchrum. schoon. Pulegium. met polei verwant, pulicaria. vlookruid. pulicaris. vloo. pulla. donkerbruin. Pulsatilla. klokje, pulverulenta, -um. bepoederd, pumila, -um. dwergachtig, klein Pumilio. dwerg, punctata. gestippeld, pungens. stekend, purpurascens. purperachtig, purpureo-eoeruleum. purperblauw. purpureus,-a,-um. purper, pusillus, -a, -um. dwergachtig, pycnocarpus. dikvruchtig. pygmaeopsis. er uit ziende als een dwerg. pygmaeus,-a,-um. dwergachtig, pyracantha. roodgedoornd. pyramidalis. pyramidaal. pyramidata. pyramidaal. pyrenaicum. Pyreneesch. quadrangulum. vierhoekig, quadrifolia, -us. vierbladig. quadrlfoliata. vierbladig. quinquefolia. vijfbladig. quinquevulnera. met vijf wonden, quitensis. Van Quito, racemosus, -a. trosvormig, radians. stralend, radicans. wortelend, radicata. sterk wortelig. radicula. radijsje, radula. vijl, rasp. ramiflora. takbloemig. ramigerura. takdragend. ramosissiraa,-um. sterk vertakt, ramosus, -a, -um.vertakt, ranunculoides. ranonkelachtig. Rapa. raap. Raphanistrum. Raphanusachtig. Rapum Qenislae. bremraap, rapunculoides. rapunzelachtig. Rapunculus. rapunzel. rariflora. armbloemig. reclinatum. teruggebogen, rectus, -a. recht, rectifolium rechtbladig. reflexum. omgeslagen, refracta. teruggeslagen, regalis. koninklijk, regia. koninklijk. Reichenbachii. Reichenbach’s. Reissekii. Reissek's. remota, -um. wijd uitstaand, ook ver uiteen, repandum. geschulpt, repens. kruipend, reptans. kruipend, resupinatum. onderst boven gekeerd. retroflexus. naar achter omgeslagen. retrofracta. omgeknikt. Reverchoni. Reverchon’s. Rex. Rex’s. rhamnifoiius. wegedoornbladig. rhamnoides. wegedoornbladig. Rhaponticum. wortel van de Zwarte Zee. Rhenana. Rijnsch. Rhoeas. klaproos, rhombicum. ruitvormig, rhombifolius. ruitbladig. rhomboidea. ruitvormig, rigidus, -a, -um stijf, rimosa. met scheuren ot spleten, riparia, -um. oever. Ritro. kromdoornig. rivale. beek. Rivini. Rivinus’. Riviniana. Rivinus’. rivularis, -e. beek. Robertianum. Robert's. Robur. kracht, robustus, a-, -um. krachtig, rosaceus. roesachtig, roseus, -a, -um. rozerood, roseis. rosé. rosmarinifolia. rosmarijnbladig. rostellata. gesnaveld. rostrata, -um. gesnaveld. Rostkoviana. Rostkow’s. Rothii. Roth’s. rothomagensis. Roraaansch. rotundifolia, -um. rondbladig. rubens. roodachtig, rubente. rood. Beteekenis der soortnamen. 752 rubiginosa, -um. bruinrood, ruber, -ra, -rum, rood. rubicundus, -a. donkerrood, rubrifolia. roodbladig. ruderale. op puin levend, rudis. ruw. Ruellii. Ruellius'. rufescens. bruinroodachtig, rufus. vosrood. rugosa, -um. gerimpeld, runcinatus. schaafvormig. rupestris. op rotsen groeiend. Russeliana. Russel’s. rustica. boeren-, rusticanus, -a. boersch. Ruta muraria. muurruit. ruthenicus, -a. Rutheensch. Sabina. sevenkruid. sachalinense. Van Sachalin. saccharinum. suikerhoudend, sagittalis. pijlachtig, sagittata. pijlvormig, sagittifolia. pijlbladig. Sagorskii. Sagorski’s. Salicaria, wilgenkruid. salicifolius, -a, -um. wilgbladig. salicina. wilgachtig, salinus, -a, -um. zoutmlnnend. salignus, -a. wilgbladig. saltuum. vaneen bergwoud, sambucifolia. vlierbladig. sambucina. vlierachtig, sanguinalis, -e. bloedrood, sanguineus, -a, -um. bloedrood. Sanguisorba. bloedslurper. saracenicus. Turksch. sardous. Sardinisch. sarmentosa. rankvormend. sativus, -a, -um. gekweekt, saxatilis, -e. rots-. Saxifraga. steenbreek. Scabiosa. schurftkruid. scabiosaefolia. schurftkruidbladig. scabra, -um, -er. ruw. scandens. klimmend, scandicus. Skandinavisch. Scariola. zaagachtig. sceleratus. schadelijk, blaartrekkend, sciaphila. schaduwminnend. Schiedeanum. Schiede’s. Schlechtendalii. Schlechtendal’s. Beukees, Schnolflora, 16e druk. Schleicheri. Schleicher’s. Schmidtianum. Schmidt's. Schoenoprasum. bieslook. Schraderi. Schrader’s. Schreberi. Schreber’s. Schulzei, Schulze’s. sciuroides. eekhoornachtig. Sclarea scharlei. Scolymus. snijkruid. scoparius, -a. bezemachtig. Scordium. knoflookkruid. Scordoprasem. knoflook. Scorodonia. knoflookkruid, scorpioides. schorpioenachtig, scutellata. schildvormig. scutatus. rondschildvormig. secalinus, -um. roggeachtig, secunda, -um. naar eene zijde gewend. segetalis. koornminnend. segetum koornminnend. semidecandrum. vijfhelmig. semperflorens. altijd-bloeiend. sempervirens. altijd groen, senescens. ouder wordend, sensibilis. gevoelig, sepium. in heggen groeiend, sericea. zijdeachtig. serotinus,- a, -um. laat serpens. kruipend, serpyllacea. op tijm gelijkend, serpyllifolia. tijmbladig.; Serpyllum. kruiper, serrata. gezaagd, serratifolia. gezaagd-bladig. serrulatus,-a,-um. fijn gezaagd, sessiliflora. ongesteeldbloemig. sessilifolius. ongesteeldbladig. setaceus, -a. borstelig, setlfolia. borstelbladig. setigera. borsteldragend. setosa, -um. borstelig, sexangulare. zeshoekig, sibirica, -um. Siberisch. Siculum. Siciliaansch. sicyocarpa. steekaugurkvruchtig. Sieboldiana. von Siebold’s. Sieboldii. von Siebold’s. siifolium. siumbladig. siliquosus. hauwdragend. Siliquastrum. Johannesbrood. silvaticus,-a,-um. bosch-. silvester.-ris,-re. bosch-, 48 Beteekenis der soortnamen. 753 stagnina. moeras-, Steinii. Stein’s. stellatum, a stervormig. v stellutata. stervormig, stenocarpum. dunvruchtig. stenopetaia,-urn. met smalle bloembladen. stenophylloides. dunbladachtig. stenophyllus,-a. dunbladig. sterilis. onvruchtbaar, stipularis. van steunbladen voorzien, stolonifer, -a. wortelspruitend. striata, -urn. gestreept, strictifolia. stijfbladig. strictus, -a, -um. stijf, strigosa, -um. stekelharig, strigulosa. fijn -scherpharig. Strobus. wervel (?). strumarium. klierdragend, strumpsa. klierachtig opgezwollen. Struthiopteris, struisvaren, styracffkia/ '\ storax uitzweetend. stylosa. als een spitse staak, sub. > als voorvoegsel: bijna. 'subcurvatuséj. : wat gekromd. j suberectus. bijna rechtopstaand. | suberosa. kurkachtig. submersunji ondergedoken, subterrairèum. onderaardsch. subulata, -um. priemvormig. subvillosus. bijna donzig. Succisa. naar onderen afgeknot. sudeticus, -a. uit de Sudeten. suecica. Zweedsch. suffruticosum. heesterachtig, sulcatus. gegroefd, superbus. prachtig, supinus, -a,-um. op den rugliggend suspensa. opgehangen, syphilitica. syphilitisch. syriacus, -a, -um. Syrisch. syringaefolia. seringbladig. Tabacum. tabak. Tabernaemontani.Tabernaemontanus’. tanacetifolia. wormkruidbladigtaraxacifolia. paardebloembladig * Taraxacum. gezondheidsstoornis. tatarica, -um. Tartaarsch. Simia. aap. simplex. niet vertakt, simplicissimus. zeer eenvoudig, sinensis. Chineesch. sinuata, -um. gegolfd, bochtig, sioides. op Sium gelijkend. Sipho. buis. sisymbriifolium. raketbladig. Skinneri. Skinner's. Smithiana. Smith’s. Soldanella. verkleinwoord van soldana, wegens de sierlijke franje aan de bloemkroon, solida. vast. solstitialis. bloeiend op den langsten dag. somniferum. slaapverwekkend, somphoricarpum. dofvruchtig. Sophia. *■ sorbifolia. liisjgïÖ^fedfg; spadicea. dok daf/ Olelkleurig. sparganiifoliimjQygélskopbladig. spathulata. II spatelvormig, spathacea. B vim esn dloem- V *so»eede voorzien speciosus,-a,-atoL prachtig, spectabilis. Xjraai.. Speculum. s^idgel. speciosissimum. bijzonder fraai. Spelta. spelt, sphaerocarpa. bolvruchtig. sphaerocephalus. bolhoofdig, sphaerostachyum. bolrond geaard. Sphondylium. opgeblazen stengelknoop. spica. aar. spica lobata. met gelobde aar. spica venti. windaar. spicata, -um. aardragend. spinosus, -a, -um. doornig, spinulosum. met kleine doornen, spiralis. schroefvormig, splendens. in het oog vallend. Sprengelii. Sprengel’s. Sprengen. Sprenger’s. spuria, -um. valsch. squamaria. geschubd, squarrosus, -a. rappig. stagnalis. moeras-. Beteefeenis der soortnamen 754 Tatula = Datura. taxifolia. taxisbladig. w Tazetta. kopje, tectorum. dak-. TUmateia. in’tmoerasgroeiend. temulentum. bedwelmend. 1 temulura. als temulentum. Tenageia. ondiepe waterplas, j tenax. taai. tenella. tenger, tenuiflorus, -um. fijnbloemig. i tenuifolius, -a. dunbladig. 1 tenuiloba. fijnlobbig. tenuis, -e. dun, tenger, tenuissimus, -um.zeer dun tereticaulis, rondstengelig. teretiusculus, -a. rolrondachlig ternata 3 bijeen terrestre, -er. op de aarde groeiend. tetragonum. vierhoekig. Tetrahit. v erkante stengel. Tetralix. vierdradig tetrandrum, -a. vierhelmig. tetraptera, -um. viervleugelig. tetrasperma, -um. vierzadig. , Teucrium. Teucer’s. I texanum. Uit Texas, | thalassica. tot de beevaart behoorend. Thalianum Thal’s. thapsiforme. toortsvormig. Thapsus. wolkruid. j Thelypteris. vrouwljesvaren. Thouini. Thouin’s Thunbergii. Thunberg’s. thuringiaca. Uit Thuringen. thymiflorus, – um. tijmbloemig. thyrsiflorus, -a. spiesbloemig. thyrsoideus, -um. tuilachtig, ligrinum. tijgerachtig gevlekt, tinctorius, -a. verf. linctorum. verwer’s. tomentosus, -a, viltig -um. Tommasinii, Tommasini’s. Tormentilla. buikkramp, torminalis. buikpijn verwekkend. » tornata. gedraaid. Tournefortiana. Tournefort’s. Tournefortii. Tournefort’s. Toxicodendron. giftstruik. Trachelium. lialskruid. Traunsteineri. Traunsteiner's. tremula. ratelend. Trevirani. Treviranus’. triacanthos, driedoornig. friandra. driehelmig. triangularis. driehoekig, tribuloides. Tribulusachtig. trichocarpum. haarvruchtig. trichoides. haarachtig. Trichomanes. haarzode. trichophyllum. haarbladig. trichotoma, metafgeknotte haren tricolor. driekleurig, tricorne. driehoornig. tricostata. van 3 ribben voorzien, tricuspidata. driepuntig. tridactylites. drievingerig. tridentatum. drietandig. trifida. driespletig. triflorus, -um. driebloetnig. Trifolii. klaver-, trifoliata. driebladig. trifurcatum. driegroevig. triloba, -um. drielobbig. trimestris. driemaandelijksch. trinervis, -a. drienervig. Trionum. drievoudig ingesneden. tripartitus, -um. driedeelig. tri petala. driebloembladig. triphyllos. driebladig, tripolium. donkergrijs, triquetrus. driehoekig, tristachya. driearig. trisulca. driegroevig. Triumfetti. Triumfetti’s. triuncialis, -e, drie duim hoog. frivialis, -e. gemeen, alledaagsch. truncata. afgeknot truncatula. afgeknot, tuberculatus. knobbelig. tuberosus,-a,-um knolvormig, tuberifera. knoldragend, tubiflorum. buisbloemig. tubulosa. buisvormig, tulipifera. tulpdragend. turbinata. tolvormig. turfosa. veenminnend. turgidum. opgezwollen, typhina, typhaachtig. typicus, -a, -um. echt. überrimus. zeer rijkelijk. Beteekenis der soortnamen, 755 ucranica. uit de Ukraine. uliginosus,-a,-um. moeras. Ulmaria. olmstruik. ulmifolius, -a. iepbladig. umbelloides. schermachtig. umbellatus,-a,-um. schermdragend. Umbrella. zonnescherm, umbrosa, -um. beschaduwd, undulata, -um. golvend, uniflorus, -a. eenbloemig. uniglumis. eenkaffig. unigranis. eenzadig. unijugis. eenjukkig. unioloides. Op Uniolagelijkend. urbanum. bij de stad groeiend, urbicum, -a. bij de stad groeiend, urens. brandend, ursinum. beren, usitatissimum. uiterst nuttig, urticifolia. brandnetelbladig. ustulatus. geblakerd, utriculatus. zakvormig. Vaccaria. koekruid vaginatum. scheedevoerend. Vaillantii. Vaillant’s. Valerandi. Valerandus’. varia. verscheiden, wisselend, variabilis. veranderlijk, varians. veranderlijk, variegatum, -a, -is. bont. variifolium. veranderlijkbladig. vegetus. gezond. VeitSchii. Veitsch’. velutinus, -a. fluweelachtig, venosa, um. geaderd. Verbenaca. ijzerkruid, veris. voorjaars-. vernalis, -e. voorjaars-. vernus,-a,-um. voorjaars-. verrucosus, a. wrattig, versicolor. kleurwisselend. verticillata, -um. kransdragend, verum. echt. vesca. eetbaar, vesicaria. blaasdragend. vesiculosum. blaasdragend. vespertina. ’s avonds bloeiend, vestitus. bekleed, viciaefolia. wikkelbladig. villicaulis. met vlokkigen stengel, villosus,-a,-um. donzig, virainalis. roedevormig, viminea. roedevormig. Vincetoxicum. vineale. vinifera. violacea. virens. virescens. Virga aurea. virgata, -um. virginiana. virginica, -um. viridiflora. viridis, -e. viridissima. virosa. Viscaria. viscida. viscosus, -a. Visnaga. Vitalba. viteliina. Viticella. vitis Idaea. vivipara, -um. vulgaris, -e. vulgatissimus. vulgatus, -um. Vulneraria. vulpina. Vul varia. Vuyckii. Wahlbergii. Warnstorfii. Weberi. Weinmannii. Whitlavia. Willdenowii. Winteri. Wirtgeni. Wirtgeniorum. Wolgense. xanthiifolia. Xiphioides. Xiphium Xiphophyllum. Xylosteum. Yulan. Zedlitziana. Zeocrithon. Zizii. zonale. zosterifolius. tegengif, wijnbergbewonend, druifdragend. violet, groenend, groenachtig, gulden roede, roedevormig Virginisch. Virginisch. groenbloemig. groen, zeer groen, vergiftig, kleverig, kleverig, kleverig. tweemaal scherp, witdruif. dooiergeel, druifje. wijnstok van den berg Ida. levend barend, gewoon, zeer gewoon, gewoon, wondenheeler. voskleurig. stinkend. Vuijck’s. Wahlberg’s. Warnstorf’s. Weber’s. Weinman’s. Whitlavia’s. Willdenow’s. Winter’s. Wirtgen’s. Wirtgen’s. van den Wolgaoever. Xanthiumbladig. zwaardvormig, zwaard, zwaardblad. beenhout, lelie. Zedlitziaansch. speltgerst. Ziz’s. gegordeld. zeegrasbladig. Beteekenis der soortnamen. 756 A. Br. A. Gr. Abrom. Adans. Alt, AM, Anders. Andrzj. Are. Ard. Aresch. Arn. Arrhen. Aschrs. Bab. Bak. Balb. Bartl. Bast. Bauh. Baumg. Beek. Benn. Benth. Berg. Bernh. Bertol. of Bert. Bess. Bias. Bieb. Boenngh. Boerh. Boiss. Bor. Bork. of Borkh, de Br. Briq. Brit. Brongn. Brot. Buch. Buckl. C. A. M. Campd. Chambess. Carr. Alexander Braun. Asa Qray. Abromeit. Adanson. Alton. Allioni, Anderson, Andrzejowsky. Arcangeli. Arduino. Areschoug. Arnott. Arrhenius. Ascherson. Babington. Baker. Balbis. Bartling. Bastard. Bauhin. Baumgarten. Becker. Bennet. Bentham. Bergius. Bernhardi. Bertolini. Besser. Biasoletto. Marschal von Bieberstein. v. Boenninghausen. Boerhaave. Boissier. Boreau. Borkhausen. de Bruijn. Briquet. Britton. Brongniart. Brotero. Buchenau. Buckley. Carl Anton Meyer. Cambdera. Chambessèdes. Carrièrre. Casp. Caspary. Cass. Cassini. Cav. Cavanilles. Celak. Celakowsky. Ces. Cesati. Chain, et Schld. Chamiso en Von Schlechtendal. Chaub. Chaubard. Chav. Chavannes. Chev. Chevalier. Clairv. Clairville. Coss. et Germ. Cosson enGermain Court. Courtois. Crép. Crépin. Crntz. Crantz. Curt. Curtis. Czern. Czerniajew. D. C. De Candolle. D. C. fit. De Candolle, de zoon. Des. Decaisne. De Br. De Bruijn. Degl. Degland. Del. Delarbre. Desf. Desfontaines. Desr. Desrousseaux. Desv. Desvaux. Deth. Detharding. Dill. Dillenius. Don. D. en G. Don. Dougl. Dougl. Drej. Drejer. Dub. Duby. Duch. Duchesne. Dum. Dumortier. Dun. Dunal. Dur. Durieu de Maisonneuve. Ehrh. Ehrhart. Endl. Endlicher. Engl. Engler. Englm. Engelmann. Fieb. Fieber. Fingerh. Fingerhut. Fisch. Fischer. Fisch. et Meij. Fischer en Meijer. Fl. Bat, Flora Batava. Verklaring van verkorte auteursnamen. Fl. Wett. FloraderWetterau. v Fée. Ant. Laur. Ap. Fée. Forsk. Forskal. Forst. Forster. Fort. Fortune. Foug. Fougeroux. Fr. Fries. Friedl. Friedlander, Fröl. Frölich. G. et Q. GrenieretGodron. Qaertn. Gaertner. Gaud. Gaudin. Gay et Monn. Gay et Monnier. Gdch. Gaudichaud. Gill. Gillies. Gil Qilibert. Gmel. Gmelin. Godr. Godron. Good. Goodenough. Gord. Gordon. Gr. Graebner. Grab. Qrabowski. Grcke. Garcke. Oren. Qrenier. Griseb. Grisebach. Quss. Gussone. H. B, K. v. Humboldt, Bonpland en Kunth. H. B. v. Humboldt en Bonpland. Hall. Hallier. Hall. fil. Hallier, de zoon. Hartm. Hartmann. Hausskn. Haussknecht. Heist. Heister, Heldr. Heldreich. Henr. J. Th. Henrard L’Hérit. L'Héritier. Herb. Herbert. Hemt. Hertnann. Hil. Saint Hilaire. J. Hill. John Hill. Hochst. Hochstetter. Hoffm. Hoffmann. Hoffmgg. Hoffmannsegge. Hohen. Hohenacker. Hook, Hooker. Hornem. Hornemann. Hort. Tuinnaam, waarvan de auteur echter niet inde literatuur is tevinden. Hsm Hausmann. Huds. Hudson. J. et W. P. Jansen en W. H. Wachter. Jacq. Jord. Juss. Kaitenb. Ker Qawl. Kern. Kit. Klinggr. Koch. Koel. Köhl. Körn. Krock. Kth. Klik. Kütz. L. L. fil. Lag. Lallem. Ledeb. Letn. L’Hérit. Lehm. Lej. Lep. Leyss. Lightf. Lindi. Lk. Lmk. Lodd. Loisl. Loud, Ludw. Luerss. Lx. M. B. Mak. Malinv. Marss. Maximw. Med. M. et K. E. Meyer. Q. Mey. Mchx. Mich. Mik. Mill. Moehr, Von Jacquin. A. Jordan. Ant. Laur. de Jussieu. Kaltenbach. Kerl Gawler. Kerner. Kitaibel. Klinggraf. W. D. J. Koch. Koeler. Kohier. Komieke. A. J. Krocker. Kunth. Kükenthal. Kützing. Linnaeus. Linnaeus,dezoon. Lagasca. Lallemant. Ledebour. Lemaire. I’Héritier. Lehmann. Lejeune. Lepell. Von Leysser. Lightfoot. Lindley. Link. Lamarck. Loddiges. Loiseleur-Deslongchamps. Loudon. Ludwig. Luerssen. Laxman. Marchall von Bieberstein. Makino. Malinvand. Marsson. Maximowicz. Medicus. Mertens en Koch. Ernst Meyer. G. F. W. Meyer. Michaux. Micheli. Mikan. Miller. Moehring. Verklaring van verkorte auteursnamen. 758 Moench. Molina. Moquin Tandon. Morren. Mussin-Puschkin. Mühlenberg. J. Muller. v. Münchhausen. Murray. Nees von Esenbeck. v. Necker. Nuttall. Palisot de Beauvais. Pallas. Panzer. Parlatore. Passerini. Persoon. Petermann. Petifer. Plumier. Planchon. Poiret. Poiteau. Pollich. Patze, Meijer en Elkan. Pourret. Prodromus Florae Batavae, 2e ed. Presl. Rafinesque— Schmalz. Robert Brown. Ludwich Reichenbach. Reichenbach, de zoon. Rechinger. Reichard, Rouy et Foucaud. Retzius. Reuter. L. Q. Richard. Rivinus (Bachmann). Roemer en Schultes. Röhling. Rostrup. Roth R. et Pav. Ruiz en Pavon. Rupp. Ruppius. Rupr. Ruprecht. Sag. Sagorski. Salisb. Salisbury. Saut. Sauter. Sch. et Sp. Schimper en Spenner. Sch. et Mart. Schübler en Marlens. Schbl. et Mart. Schübler en Marlens. Schk. Schkuhr. Schldl. VonSchlechtendal. Schleich. Schleicher. Schnitzl. Schnilzlein. Schönh. Schönhul. Schrad. Schrader. Schreb. Von Schreber. Schrk. Schrank. Schum. Schumacher. Schuit. Schultes. Schw. et K. Schweigger en Korte. Schweinf. Schweinfürth. Scop. Scopoli. Scribn. Scribner. Seb. et Maur. SebasttanietMauri. Ser. Seringe. Sibth. Sibthorp. Sieb. et Zucc. Siebold en Zuccarini. Sim. Simonkai. Sm. Smith. Sond, Sonder. Spegg. et Comes. Speggazini en Comes. Spenn. Spenner. Spr. Sprengel. S. S. Sensu stricto. (inden eigenlijken zin). St. Am. Saint Amans. Sternb. Sternberg. Steud. Steudel. Stev. Steven. Sur. Suringar. Sutt. Sutton. Sw. Swartz. Tausch. Tauscher. Ten. Tenore. Th. Thellung. Thuill. Thuillier. Thunbg. Thunberg. Torr. et Cray. Torry en Gray. Mnch. Mol. Moq. Tandon. Morr. M. P. Mühlenb. J. Müll. Münchh. Murr. N. ab E. Neck. Nutt. P. B. Pall. Panz. Pari. Pass. Pers. Peterm. Petif. PI. Planchon. Poir. Poit. Poll. P. M. E. Pourr. Prod. Prsl. Rafin. R. Br. Rchb. Rchb. til. Rech. Reich. R. et F. Retz. Reut. Rich. Riv. R. et Sch. Roehl. Rostr. Rth. Ruhm. Ruhmer. Verklaring van verkorte auteursnamen. 759 Tratt. Trev. Trin. Trn. Turcz. Uechtr. Vahl. Vail. Veil. Vent, VIII. Vis. Viv. W. Wahlb. Wall. Walt. Whlnbg. W. et K. Trattinick. Treviranus. Trinius. Tournefort. Turczaninow. v. Uechtritz. M. Vahl. Vaillant. Velloz. Ventenat. Villars. Visiani. Viviani. Willdenow. Wahlberg. Wallich. Walter. Wahlenberg. Graf von Waldstein en Kitaibel. Wallr. Walt. Wangenh. Web. Weig. Weinm. Wend. Whe. Wh. et N. Wib. Willd. W. et Qrab. Wimtn. Wirtg. With. Wulf. Zimm. Wallrath. Walter. Wangenheim. Weber. Weigel. Weinmann. Wenderoth. Weihe. Weihe en Nees v. Esenbeck. Wibel. Willdenow. Witnmer en Qrabowsky. Wimmer. Wirtgen. Witherlng. Wulfen. Zimmermann. Verklaring van verkorte auteursnamen. 760 Aalbes.... 467 Aalst .... 702 Aalstekel . . .273 Aambeiwortel . 606 Aardaker . . .550 Aardappel . . 595 Aardbei ... 508 Aardbeiboom . 348 Aardbeispinazie 313 Aarddistel . . 716 Aardeikel . . 550 Aardkastanje . 448 Aardnoot . . .550 Aardpeer . . .697 Aardrook . . .370 Aardveil ... 633 Abeel . . . .289 Abiës . . . .119 alba . . . .119 canadensis . . 119 Douglasii . . 119 excelsa . . .120 nobilis . . .119 Nordmanniana 119 pectinata . . 119 pinsapo . . .119 Abiëtineeën . . 115 Abrikoos . . . 519 Absint .... 702 Abutilon . . . 416 Avicennae . . 416 Acacia . . . .542 Acanthaceeën . 648 Acanthus . . . 648 longifolius . . 648 spinosus . . .648 Acanthapanax . 459 spinosum . . 459 1 Acer .... 427 campestre . .428 dasycarpum . 428 Negundo . . 429 nigrum . . . 428 pensylvanicum 428 platanoïdes . 428 Pseudo platanus . . . .428 rubrum . . . 428 saccharlnum . 428 Aceras .... 265 anthropophora 266 pyramidalis . 265 Aceraceeën . . 427 Achillea . . .704 Millefolium . 705 nobilis . . .705 Ptarmlca . . 705 ptarmicoides . 705 tomentosa . . 704 Aconiet . . .363 Aconitum . , 363 Lycoctonum . 364 Napellus . . 363 Acorus . . .154 Calamus . , 154 Acroclinium . 702 roseum . . .702 Actaea . . .364 racemosa . , 364 spicata . . .364 Adam en Eva . 363 Adder kruid 110, 271 Adderroet . . 106 Addertong . . 111 Addertonggewassen .... lil Addervaren . . 106 Adderwortel . 306 Adelaarsvaren 110 Adiantum . . 109 Capillus Veneris , , ,109 Adonis . . .354 aestivalis . . 354 autumnalis . 354 flammeus . . 354 vernalis . . . 354 Adoxa .... 669 Moschatellina 669 Adoxaceeën . . 668 Aegilops . . .247 caudata ... 251 comosa . . . 251 cylindrica . . 251 ovata . . .251 triuncialis . . 251 Aegopodium . 448 Podagraria . 448 Aesculus . . . 426 carnea . , 427 flava .... 427 Hippocastanum426 macrostachya. 427 varvijlora . . 427 Pavia . . . 427 rubicunda . . 427 Aethusa . . .451 Cynapium . . 452 Affodll . , .132 Afrikanen , . 695 Agapanthus . 132 africanus . . 132 umbellatus . 132 Agave . . .137 americana . 137 Ageratum . . 684 mexicanum . 684 Agrimonia . . 514 Eupatoria . . 515 odorata . . 515 Agrimonie . . 515 Agriopyrum . 248 caninum . . 249 Tabel der Nederlandsche en Latijnsche plantennamen. junceum . . 250 aryensis v . 514 pungens . . 250 vulgaris , . 514 repens . . . 249 Alectorolophus. 618 Agrostemma . 343 lallax . . .619 Glthago . . 344 major . . .619 Agrostis . . .209 minor . . . 6iB alba .... 211 Algoede . . .314 alpina . . . 210 Alisma . . .270 canina . . .209 natans . . .271 intermedia . 212 1 Plantago aquainterrupta . . 212 S tica . . .270 nebulosa . . 209 j ranunculoïdcs 271 retrofracta . 212 j Alismataceeën 269 scabra . . . 210 j Alkanna . . .591 Spica venti . 212 j tinctoria . . 591 stolonifera . 211 Alllaria . . .384 verticillata . 211 olficinalis . . 384 vulgaris . . 210 Allium . . .130 Ahorn . . . 427 ascalonicum . 131 Ailanthus . . 425 carinatum . . 132 glandulosa . 425 : Cepa . . . .131 Ai ra . . . .217 oleraceum . . 132 caespitosa . . 218 paradoxum . . 132 canescens . . 220 j Porrum . . .132 capillaris . . 217 sativum . . .131 caryophyllea . 218 Schoenopradiscolor . . .219 sum. ... 131 llexuosa . . 219 Scordoprasum 132 media . . . 219 urslnum . . . 131 praecox . . 218 vineale . . .131 setacea . . 219 Allocarya . . . 587 uliginosa . . 219 stipitata . . .587 Aizoaceeën . . 344 Alnus .... 277 Ajuga . . .641 cordiiolia . . 277 chamaepitys . 641 glutinosa . . 278 genevensis . 641 incana . . . 278 pyramidalis . 641 Aloë .... 137 reptans . . 641 Alopecurus . ‘. 204 Ajuin .... 131 agrestis . . . 204 Akelei . . .362 bulbosus . . 204 Akkerkers . . 378 fulvus ... 205 Akkerkool . . 723 geniculatus . 205 Akkerscherm . 447 myosuroides . 204 Alant .... 691 pratensis . . .204 Albersla . . .324 utrlculatus . . 205 Blltum . . . 324 Alpenroos . . 562 AlchemUla . . 513 Alpensla . . .729 Alsem .... 702 Alsine . . . .333 rubra . . . .332 tenuifolia . . 333 Alsineeën . . . 328 Altliaea . . . .415 lürsuta . . .416 officlnalis . . 416 palllda . . .416 rosea . . . .416 Althaeaboompje 416 Alyssum . . .390 calycinum . . 391 campestre . . 391 desertorum . . 391 hirsutum . . .391 maritimum . 390 minimum . . 391 ' montanum . . 390 saxatile . . .390 Amandel . . . 517 Amarant . . .321 Amarantaceeën 321 Amarantachtigen .... 321 Amarantus . . 321 albus. ... 323 angustifolius . 324 blitoides . . 324 caudatus . . 322 crispus ... 323 cruentus . . , 322 dellexus . . .324 gracilis ... 324 hybridus . . 322 hypochondriacus . . . . 322 Jansen-Wachterianus . . 324 livldus . . .324 quitensis . . 323 retroflexus . . 322 silvester . . .324 spinosus . . .322 tricolor . . . 323 vulgatlsslmus 323 Amaryllidaoeeënl36 Tabel der Nederl. en Lat. plantennamen, 762 Amaryllis . . 138 formosissima 138 Amberboom . . 468 Ambrosia . . 693 artemisiaelolia 694 psilostachya . 694 trifida . . .694 Atnelanchier . 485 canadensis . 485 vulgaris . . . 485 Arnerik. spinazie346 Amerlk. vergeet mij nietje . . 587 Amethystdistel 445 Ammadenia . 333 peploides . . 333 Ammi .... 447 majus . . . 447 Visnaga . . .447 Ammobium . . 704 alatum . . .704 Ammochloa . . 224 pungens . ■. 224 Ammophila . 214 arenaria . . 214 haltica . . . 214 Amorpha . . 542 Iruticosa . . 542 Ampelopsis . . 432 hedaracea . . 432 quinquefolia . 432 Veitschii . . 432 Amsinckia . . 587 intermedia . . 587 lycopsidioides 587 Amygdalus . . 517 communis , . 517 nana . . . ,517 Anacamptls . . 265 pyramidalis . 265 Anacardiaceeën 425 Ananharis . . 273 Alsinastrum . 273 Anacyclus . . 707 clavatus . . 707 Anagallis . . 566 arvensis . . . 566 tenella . , . 566 Anaphalis . . 701 margaritacea . 701 rvensis . , 588 azurea . . . 588 yitalica . . . 588 nVnchusa . . . 588 ** oohroleuoa . . 589 officinalis . . 589 orientalls . . 588 sempervirens . 588 undulata . . 589 variegata . . 588 Andoorn . . .637 Andromeda . 561 poltfolia . . . 561 speciosa . . . 561 Andropogon . . 196 Halepensis . 196 Andijvie . 712, 724 Anemone . . . 352 Apennlna . . 354 coronaria . . 353 Hepatica . . 352 hortensis . . 353 japonica . . 353 nemorosa . . 353 Pulsatilla . . 353 ranunculoides 353 stellata . . .353 Anemoneeën . 350 Anemoon . . .352 Anethum . . . 454 graveolens . . 454 Angellca . . .453 sllvestris . . 453 Anjelier . . .338 Anjer .... 338 Anna Paulownaboom . . .621 Antennarla . . 701 dioioa . . .701 margaritaceum 701 Anthemis . . 705 altisslma . . 706 arvensis . . . 707 augtriaca . . 706 Cola . . . .706 Cotula . . .707 mixta . . . .706 nobilis . . .706 mthenica . . 707 tinctoria . . 706 Triumfetti . . 706 Anthericus . . 133 Liliago . . .133 St.-Antonisraapje . . . 358 Anthoxanthum . 202 aristatum . . 203 odoratum . . 202 Puelii . . . 203 Anthriscus . . 457 Cerefolium . . 457 sllvestris . . 457 vulgaris . . . 457 Anthyllis . . . 526 Vulneraria . . 526 Antirrhineeën . 601 Antirrhinum . 606 majus ’. . . 606 Orontium . . 606 Anijs .... 449 Apera . . . .212 interrupta. . 212 spica venti . . 212 Apium . ... 446 graveolens . 446 Apooynaceeën . 577 Aposteemkruid 673 Appel .... 486 Aquifoliaceeën 431 Aqullegia . . 362 chrysantha . . 362 Skinnerl . . 362 vulgaris . . Arabis . . . .380 alpina . . . 380 arenosa . . .380 hirsuta . . .380 Araceeën . . ,152 Aralia .... 459 chinensis . . 459 Siebolclii , , 459 Tabel der Neder 1. en Lat. plantennamen 763 spinosa . . . 459 Araiiaceeën . . 458 Arbuteeën . . 559 Arenaria . . . 333 serpyllilolia . 333 Argemone . . 366 mexicana . . 366 Aristolochia . 554 Clematitis . . 554 Sipho . ... 554 Aristolochiaceeën . . .553 Armeria . . .569 marüima . . 570 vulgaris . . .570 Armoracia . . 392 rusticana . . 392 Arnebia . . .591 echioides . . 591 Arnica . . .711 montana . . 711 Arnoseris . . 723 minima . . . 724 pusllla . . .724 Aroideeën . . 153 Aronskelk . . 153 Aronskelkachtigen .... 152 Aronsstaf 153, 603 Arrhenathcrum 221 elatius . . .221 Artemisia . . 702 Abrotanum . 703 Absinthlum . 702 annua . . .704 biennis . . .704 campestris . . 703 Dracunculus . 702 gnaphalodes . 702 longifolia . . 702 ludoviciana . 702 maritima . . 703 vulgaris . , 704 Artisjok . . .716 Artocarpeeën . 291 Arum . . . .153 italicum . , .153 maculatum . 153 Aruncus , . .515 silvester . . 515 Arundinaria . 196 japonica . . 196 Arundo . . .215 Donax . . . 216 Phragmites . 215 Arve . . . .118 Asarum . . .554 europaeum . 554 Asclepiadaceeën 578 Ascleplas . . 578 cornuti . . .579 incarnata . . 579 tuberosa . . 578 Asparagus . . 134 ofücinalis . . 134 Sprengeri . . 134 Asperge . , .134 Asperiloliën . 584 Asperugo . . . 586 procumbens . 586 Asperula . . .660 Aparine . . . 661 arvensis ... 660 cynanchica . 661 galioides . . 661 glauca . . .661 odorata . . .661 orientalls . .661 Asphodellne . 132 lutea . . . . 132 j Asphodelus . .132 luteus . . , 132 | tenuifolius . .132 Aspidistra , .135 elatior . . .135 Aspidium . .105 aculeatum. .105 Asplenium . . 107 Adiantum nigrum . . .108 Filix femina . 108 Ruta muraria 108 Trichomanes . 107 Aster . . 685, 688 acer .... 686 alpinus ... 687 brumalis . . 687 chinensis . . 688 corymbosus . 686 ericoides . . 688 leucanthemus. 688 laevis ... 687 lanceolatus . 688 Lindleyanus . 686 Linosyris . . 686 longifolius . . 688 macrophyllus . 686 Novae Angliae 687 Novi’Belgii . 687 parviflorus . . 688 puniceus . . 687 salicifolius . 688 salignus . . 688 Tradescanti . 688 Tripolium . . 686 Astragalus . . 542 Cicer . ... 543 glycyphyllus . 543 Onobrychis . 543 Astrantia . . 445 major . . . 445 Athyrium . . 108 Filix fetnina . 108 Atriplex . . . 319 Bablngtonli . 320 calotheca . . 320 hastatum . . 320 hortense . . .319 laciniatum . 319 latifolium . . 320 littorale . . .320 nitens . . .319 patulum . . . 321 roseum . . .320 tataricum . . 319 Atropa. ... 597 Belladonna . 598 Aucuba . . .460 japonica . . 460 Augurk . . .659 Augustus . . 571 Tabel der Nederl. en Lat. plantennamen. 764 Aurikel . . . 567 Avena .... 220 barbata . . .222 caryophyllea . 218 diffusa . . . 222 elatior . . . 221 latua . . . .222 llavescens . . 223 nuda .... 222 orientalis . . 222 praecox . . .218 pratensis . . 223 pubescens . . 223 sativa . . .221 sterilis . . . 222 strigosa . . . 222 Averuit . . .703 Axyris . ... 319 amarantoides 319 Azalea , ... 562 indica . . . 562 mollis . . . 562 pontica . . . 562 Azolla . ... 112 Caroliniana . 112 liliculoides . 112 Azijnboom . . 426 Baardgras . 196, 207 Bakkruid . . . 567 Ballota . . .639 foetida . . . 639 nigra . ... 639 Ballote . . .639 Balsamina . . 424 femina . . . 424 Balsaminaceeën 423 Balsemien . . 424 Balsemienachtigen . . . .423 Balsemboom . 290 Bamhusa . . . 196 Metake . . .196 Barbarakruid . 379 Barbarea . . . 379 intermedia . 380 praecox . . .380 vulgaris . . .380 Bargebloem . . 537 Bargegras . . 309 Barkhausla . . 731 foetida . . .731 setosa . ... 731 taraxacifuiia . 731 Basillma . . . 516 sorbifolia . . 516 Basterdwederik 471 Batrachium . . 354 aquatile . . . 357 Baudotii . . 356 confusum . . 356 divaricatum . 355 lluitans . . .355 hederaceum . 355 heterophyüum 357 hololeucum . . 356 Petlveri . . . 356 salinum . . . 356 trichophyllum 357 tripartitum . 356 Bazielkruid . . 625 Beckmannia . . 208 erucaelormis . 208 Bedstroo . . .660 Beefgras . . . 225 Beekpunge . . 613 Beemdgras . . 226 Beemdlangbloem ... 239 Beenbreek . . 133 Beetwortel . . 318 Begoniaceeën . 469 Begonia , . .470 dicolor . . .470 Rex .... 470 semperllorens 470 tuberosa . . 470 Begijntje . . .380 Beien .... 560 Bekergoudsbloem . . . 708 Belladonna . 598 Bellis .... 688 perennis . . . >'élj Bent . . . 164, 218 Bentgras . . .232 Berberldaceeën 346 Berberis . . .347 aquifolium . . 347 buxifolia . . 347 empetriüolia . 347 Thunbergil . . 347 vulgaris . . . 347 Berber! sachtigen . . . .346 Bereklauw . . 454 Berenoor . . . 567 BergamotplaiU 630 Bergknop . . 462 Bergvlas . . . 554 Berk .... 277 Berkhouterklaver . . . 510 Bernagle . . .588 Berteroa . . . 391 incana . . .391 Berula .... 449 angustil'olxa . 449 Besanjelier . . 339 Besheide . . .440 Bèta .... 318 maritima . . 318 vulgaris . . .318 Betonica . . . 638 grandiflora . 638 olficinalis . . 638 Betonie . . . 638 Betula .... 277 alba . . . .277 nigra . . . .277 papyracea . . 277 papyrifera . . 277 pendula . . ,277 pubescens . . 277 verrucosa . . 277 Betuleeën . . 276 Beuk .... 279 Beukenboom . 279 Beukvaren . . 104 Beursjeshruid . 399 Bevernel . . . 448 Tabel der Nederl. en Lat. plantennamen 765 Bevertje . . .225 Bewinde . . .579 Bezemkruid 397,524 Bezemheide . . 561 Bezuring . . . 150 Bidens ... 695 bipinnatus . . 695 cernuus , , . 696 connatus . . 696 leucanthemos 695 pilosus . . .695 tripartitus . . 696 Bies 181 . . 102 Biet 318 Biezen . . 139, 181 Biezenkoppen . 140 Bifora . . . .458 radians . . . 458 Biggenkruid . . 727 Bignonia. . . 647 Catalpa . . .647 syringaefolia 647 Bignoniaceeën . 647 Bikbeeren . . 560 Bilzenkruid . . 598 Bindwilg . . .283 Bingelkruid . . 437 Biota . . . .116 orientalis . . 116 Biscutella . . 395 apula .... 395 Bitterbloem . . 357 Bitterkers . . 396 Bitterkruid . . 725 Bitterling . .575 Bltterplant . . 308 j Bitterzoet . . 5% Blaadjeheide . 560 Blaasjeskruid . 642 Blaasjeskruidachtigen , .642 Blaasvarên . . 107 Bladriet . . . 215 | Blauwbes . . . 560 Blauwbloem . . 721 Blauwe druifjes 130 Blauwe klokjes 576 Blauwerwtjes . 546 Blauwe knoop . 673 Blauwe regen . 542 Blauwe tuberoos 132 Blazenstruik . 542 Blechnum . . 109 Spicant . . .109 Bleeken . . . 560 Blik 510 BUtum .... 313 bonus Henricus 314 capitatum . . 313 glaucum . . .316 rubrum . . . 315 virgatum . . 313 Bloedgierst . . 197 Bloedhout . . 433 Bloembiesachtlgen . . . .139 Bloemriet . . 258 Blumenbachia . 469 insignis . . . 469 Blysmus . . . 185 compressus . 185 rufus . . . .186 Bocconia . . . 366 cordata . . . 366 Boekent . . . 309 Boekweit . 305, 309 Boendergras . 218 Boerenkers . . 393 Boerenbalsem . 626 Boerenpronker 338 Boerenwormkruid . . .689 Bokkenorchis . 205 Bokskulletjeskruld . . .265 Boksbaard . . 726 Boksdoorn . . 595 80l 344 Bolderik . . .344 Boldert . . . 344 I Bolletjesvaren . 109 Boltonia . . .690 asteroïdes . . 090 j Booghout . . .428 Boomvaren . . IIJ4 Boon . . . 548, 552 Boonenkruid. . 631 Boraginaceeën . 584 Borago . ... 587 olficlnalis . . 588 Borstelgras . . 257 Borstelkrans . 632 Borstelscherm . 456 Boschbes . . . 559 Boschdruif . . 350 Boschhanevoet 353 Boschhorde . . 617 Boschliefje . . 583 Boschrank . . 351 Boschvaren . . 106 Boschvogeltje . 266 Boterbloem 357, 361 Boterkarn . . 365 Bothal .... 451 Botrychiuiu . .111 Lunaria . . . 111 Braam. ... 494 Braambes . . . 494 Brachypodium 239 distachyon . . 240 pinnatum . . 239 silvaticum . . 240 Brandekkcl . . 291 Brandende liefde .... 343 Brandnetel 291, 635 Brandwinden . 469 Brassica . . . 386 elongata . . .388 incana . . .387 juncea . . . 387 lanceolata , . 387 Napus . . .388 nigra . . . .387 oleracea . . . 387 Rapa .... 387 Brave Hendrik 314 Braya . . . .385 supina . , . 385 Brekebeen . . 90 Tabel der Neder 1. en Lat. plantennamen 766 Brem .... 524 Bremraap . . 644 Bremraapachtigen . . .644 Breukkruid . . 329 Brilkruid . . 395 Briza . . . .225 maxima . . . 225 media . . .225 minor . . . 225 Brizopyrum . . 235 slculum . . . 235 Broeinetel . . 291 Bromus . . . 240 adoënsis . . 243 arduennensis . 241 arvensls . . .242 asper . ... 245 brlziformis . 244 commutatus . 244 erectus . . . 245 hordeaceus , 243 hyalinus . . 242 inermis . . . 246 japonicus . . 244 macrostachys 245 madritensis . 247 mollis . . .243 racemosus . . 243 ramosus ... 245 rubens . . .246 scoparius . . 245 secalinus . . 241 squarrossus . 244 sterilis . . . 246 tectorum . . 246 unioloides . . 240 villosus . . . 246 Brongras . . . 232 Broussonetia . 293 papyrilera . . 293 Bruidssluier . 337 Bruinettekens . 354 Brummels . .494 Brunei . . . 640 Brunella . . . 640 alba .... 640 Uttorea . . . 213 neglecta . . .213 pseudophragmites . . .213 stricta . . . 213 Calamintha . . 631 Acinos . . .631 Clinopodium . 632 otücinalis . . 631 Calandrinia . . 346 oompressa . . 346 grandiflora . 346 Calceolaria . . 609 scabiosaefolia . 609 Galendula . . 714 arvensls ~ . 714 ollicinalis . . 714 Calepina . . . 400 Corvlni . . . 400 Calla .... 154 palustri s . . . 154 Calliopsls . . 698 bicolor . . . 698 Drummonctii . 698 tinctoria . . 698 Callirhoe . . 415 spicata . . .415 Callisteptms . 688 chinensis . . 688 Callitriche . . 438 autumnalis . 438 tiamulata . . 439 obtusangula . 438 platycarpa . . 439 stagnalis . . 439 verna .... 439 Callitrlohaceeën 438 Calloideeën . . 153 Calluna . . . 560 vulgaris , . . 561 Caltha .... 361 palustris . . . 361 Calycanthaceeën.34B Calycanthus . . 348 lloridus . . . 348 Calystegia . . 580 pubescens . . 580 laciniata . . 640 vulgaris . . .640 Bryonia . . . 659 alba .... 659 dlolca .... 659 Buksboom, . . 439 Bulbocodium . 134 vernum . . . 134 Bullepees . . . 150 Bund . . . .164 Bunias . . . .400 Erucago , . . 400 orientalis . . 400 Bunlum . . . 448 BulbocastaiiumiiS Bunt .... 232 Buntgras . . . 220 Buphtalmum . 691 speciosum . . 691 Bupleurum . . 449 falcatum . . 450 Gerardl . . . 450 Odontites . . 450 rotundifolium 450 tenuisslmura . 450 protractum . . 450 Butomaceeën . 272 Butomus . . . 272 umbellatus . 272 Buxaceeën . . 439 Buxus . ... 439 sempervirens . 439 Bijenorchis . . 265 Bijenkorfjes . . 640 Bijvoet . . . 704 Caesalpiniaceeën . . .553 Cakile .... 400 maritima . . 400 Calamagrostis , 212 arenaria . . . 214 arundinacea . 213 baltica . . . 214 Eplgeios . . 213 Hallerlana . . 214 lanceolata . . 214 Tabel der Nederl. en Lat. plantennamen. 767 Camelina . . 393 dentata . . .393 sativa . . .393 Campanula . . 654 carpatica . . 655 glomerata . . 654 latilolia . . .655 Medium . . . 654 patula . . .656 persicifolia . . 656 pyramidalis . 655 rapunculoides 655 Rapunculus . 656 rotundifolia . 656 Trachellum . 655 Campanulaceeën . . .652 Canada ... 290 Canna .... 258 indlca ... 258 Cannaachtigen 258 Cannablneeën . 291 Cannabis . . . 293 sativa . . . ,293 Cannaoeeën . . 257 Caprifoliaceeën 665 Capsella . . . 398 Bursa pastoris 399 Capsicum . . 597 annuum . . 597 Capucijner . . 549 Caragana . . . 542 arborescens . 542 Cardamine . . 380 amara . . .381 grandiflora . 381 hlrsuta .* . .381 multicaulis . . 381 palustris . . 382 pratensis . . 381 silvatica , . 381 Carduus . . .716 acanthoïdes , 718 collinus . . . 717 crispus . . .718 hamulosus . . 717 macrocephalus 717 | nigrescens . . 718 nutans . .v. 717 tenuiflorus . . 717 Carex .... 164 acuta .... 170 acutiformis . . 178 ampullacea . 176 Arthuriana . . 168 arenaria . . 165 axillaris ... 168 Boenninghausiana . . .168 brlzoides ... 168 Buxbaumii . . 172 caespitosa . . 170 canescens . . 169 caryophyllea . 175 Chaberti. . . 166 contigua . . 166 Davalliana . . 164 diandra . . .167 digitata . . . 175 dioica . . .164 distans . . .177 disticha . . .165 divulsa . . .167 echinata. . . 169 elongata . . . 169 elytroides . . 172 erlcetorum . . 174 extensa . . .176 filiformls . . 179 flacca . . .172 flava .... 175 lulva . . . .177 glauca. . 170, 172 Goudenoughll 171 gracüis . . .170 hirta . . . .179 Hornschuchiana . . . .177 lasiocarpa . , 179 Leersii . . .166 leporina . . .169 llgerica . . .168 limosa . . .172 montana , . .175 muricata . . 166 ornithopodus . 175 Pairaei . , .166 pallescens . . 173 paludosa . . 178 panicea . . .173 paniculata . . 167 paradoxa . . 167 pendula . . .174 pilulifera . . 174 Vraecox Jacq. 175 praecox Schreb.l67 pseudo cyperus 177 pulicaris . . 164 remota . . .168 rlparia . . .178 Schreberi . . 167 rostrata . . .176 stellulata . . 169 stricta . . . .170 strigosa . . .174 silvatica . . .176 teretiuscula . 167 trinervis . . .170 verna . ... 175 vesicaria . . 178 vulgaris . . .171 vulpina . . .166 Carlina . . .719 acaulis . . .719 vulgaris . . . 719 Carpinus . . .278 Betulus . , .279 Carthamus . . 723 lanatus ... 723 tinctorius . . 723 Carum .... 448 Bulbocastanum 448 Carvi .... 448 verticillatum . 448 Caryophyllaceeën . . .326 Castanea . . .279 sativa . ... 279 vesca .... 279 Catabrosa . . 231 aquatica . . 232 Tabel der Nederl. en Lat. plantennamen 768 Catalpa . , . 647 bignonioides . 647 Catanance . . 724 coerulea . . . 724 Caucalis . . . 455 daucoldes . . 455 Caulinia . . . 162 fragilis . . .162 Ceanothus . . 433 americanus . 433 Ceder . . . .120 Cedrus . ... 120 atlantlca . . 120 Deodara . . . 120 Libani . . . 120 Celastrlnaceeën 430 Celosia . . .324 crlstata . . , 324 Cenchrus . .t . 200 tribuloides ! . 200 Centaurea . . 720 amara. ... 722 Calcitrapa . . 721 calcitrapoides 721 Cyanus . . .721 dlffusa . . .721 diluta . . .721 iberlca . . .721 Jacea .... 722 macrocephala 720 maculosa . . 722 melitensis . . 720 montana , . 721 nlgra . . . .722 paniculata . . 722 pseudophrygia 722 rhenana . . .722 Scabiosa . . 722 solstitialis . . 720 Centaurie . . 720 Centauris . . 577 Centranthus . 669 macrosiphon . 669 ruber . . . .669 Centunculus . 567 minimus . . 567 Cephalanthera 266 HEUKEts, School/iura, alba .... 266 ensifolia . . 266 grandiflora . 266 longilolia . . 266 pallens . . . 266 rubra . . . .266 Xlphophyllum 266 Cephalantlius . 660 occidentalis . 660 i Cephalaria . . 673 syriaca . . .673 Cephalotaxus . 116 Fortune! . . 116 Cerastium . . 336 anomalum . . 333 arvense . . . 336 caespitosum . 337 glomeratum . 336 nemorale . . 336 semidecandrum 337 tomentosum ~ 337 _ triviale . . . 337 'Ceratocephalus 354 falcatus . . . 354 Ceratophyllaceeën . . . 294 Ceratopliyllum . 294 demersum . . 295 submersum . 294 Gereis .... 553 Siliquastrum . 553 Cerinthe . . . 587 minor . . .587 Ceteraoh . . . 108 officinarum . 108 Chaerophyllum 457 bulbosum . . 458 temulum . . 457 Chamaecyparis 117 Lawsoniana . 117 pisifera . . .117 Chamagrostis . 207 minima . . .207 Cheiranthus . 376 annuus . . .376 Cheiri . . . 377 Chelidonium . 367 I6e druk. majus . ... 368 Chelone . . .609 barbata . . .609 Chenopodiaceeën . . .310 Chenopodina . 311 maritlma . .311 Chenopodium . 313 album . . .316 ambrosloides . 314 Berlandleri . . 317 bonus Henricus 314 Botrys . . . 314 capitatum . . 313 ücifolium . . 317 loliosum . . 313 glaucutn . . 316 hircinum . . 317 hybridum . . 315 leptophyllum . 315 multifidum , 313 murale . . .315 opulifolium4' . 317 polyspermum . 314 Quinoa . . .317 rubrum . . .315 urbicum . . 316 Vul varia . . 315 Chimonanthus 348 fragrans . . 348 Chimophila . . 563 umbellata . . 563 Chineesch klokjes 72 Chionanthus . . 571 virginica . . 571 Chlonodoxa . . 130 cretlca . . .130 glgantea . . 130 Luciliae . . .130 Chlora . . .575 perfoliata . . 575 serotina . . .575 Chondrilla . . 728 juncea . . '728 Chorispora . . 400 tenella . . .400 Christusdoorn . 553 49 Tabel der Neder 1. en Lat. plantennamen 769 Mariscus . v. 181 Clarkia . . 474 elegans . . . 474 pulcheüa . . 474 Claytonia . . .345 perfoliata . . 346 Clematideeën . 350 Clematis . . .350 Flammula . . 351 Jackmanni . . 351 recta .... 350 virginiana . . 351 Vitalba . . . 351 Viticella . . 351 Clethra .... 562 alnifolia . . 563 Clinopodlum . 631 vulgare . . . 632 Clivia ... .138 miniata . . 138 • Cnicus . . . . 723 benedictue . . 723 Cbbaea . . .583 scandens . . 583 Cochlearia . . 392 anglica . . .393 Armoracia . . 392 danlca . . 392 Hollandica . . 393 ofticinalis . . 392 Coeloglossum . 264 viride .... 264 Colchicum . . 134 autumnale . . 134 byzantinura . 134 Collinsla . . .606 bicolor . . . 606 Collomia . . . 582 grandiilora . 583 linearis . . .583 Colutea . . .542 arborescens . 542 cruenta . . . .542 orientalis . . 542 Comarum . . 509 palustre . . .509 Commelina . . 149 Chrysant . . .710 Chrysanthemum 708 achilleifolium 709 carinatum . . 710 Chamomilla . 708 coronarium . 710 corymbosum . 709 indicum . . 710 inodorum . . 707 Leucanthemum 710 macrophyllum 709 majus . . .709 maximum . . 710 Parthenium . 709 roseum , . .710 segetum . . . 710. vulgare . Chrysospjéfftnm 465 alternilraiuni . 466 opposmjtótfum 466 CicenAia' . . . 576 lililcbmis . £576 . . . 544 arietinihm . . 544 Cichorei".. . . 724 Cichorlum . .724 Endivia . . . 724 Intybus ... 724 Cicuta .... 446 virosa . . . 446 Cineraria . . 712 hybrida . . . 712 palustris . . 712 Circaea . . . 476 intermedia . . 476 lutetiana . . 476 Cirsium . . .714 acaule . . . 716 anglicum . . 716 arvense . . .715 eriophorum . 715 lanceolatum . 715 oleraceum . . 715 palustre . . . 716 Cistaceeën . . 407 Citroenkruid . 703 Cladium . , . 181 coelestis . . .149 Commelinaceeënl49 Compositen . . 674 Coniferen . . .114 Conium . . .458 maculatum . 458 Convallaria . . 136 majalis . . .136 multiflora . . 136 Polygonatum . 135 verticülata . . 135 Convolvulaceeëns79 Convolvuleeën . 579 Convölvulus . . 579 arvensis ... 580 Dahurlcus . . 580 pubescens . . 580 purpureus . . 581 sepium . . .580 silvestris . . 580 Soldanella . . 580 tricolor . . . 580 Conyza . . .690 ambigua , . . 690 Coralliorhiza . 269 innata ... 269 Corchorus . . 517 japonlcus . . 517 Coreopsis ... 698 tincloria . . . 698 Coriandrum . 458 sativum . . .458 Corispermum . 312 hyssopilolium 312 Marshallii . . 312 Gornaceeën . . 459 Cornus .... 460 alba . . . .460 mas .... 460 sanguinea . . 460 sibirica . . .460 stolonifera . . 460 suecica ... 460 Coronaria . . 342 Flos cuculi . 342 tomentosa . . 342 Coronilla . . 543 Tabel der Nederl. en Lat. plantennamen. 770 Emerus . . . 543 scorpioides . 543 varia . . . .543 Coronopus . . 399 didyma . . . 399 Ruellii . . .399 Corrigiola . . 328 littoralls . . 329 Corydalls. . . 368 bulbosa . . .369 cava . . . ,369 Glaviculata . . 369 digitata . . .369 fabacea ... 369 glauca . . . 369 intermedia . . 369 lutea .... 370 ochroleuca . . 370 solida .... 369 Coryleeën . . 276 Corylus . . . 278 Avellana . . 278 Colurna . . . 278 tubulosa . . 278 Corynophorus . 220 canescens . . 220 Cosmos . . . 696 atrosanguineus 696 biplnnatus . . 696 Cotoneaster . . 484 integerrima . 485 tomentosa , . 485 vulgaris . . . 485 Cotula .... 704 , cdronopifolia 704 Crassulaceeën . 460 Crataegus . . 483 coccinea . . . 484 Crus galli . . 484 monogyna . . 484 Oxyacantha . 484 Pyracantha . 484 Crepis . . . .731 biennls . . . 732 foetlda . . .731 nlcaeensis . . 732 paludosa . . 731 pulcher . , . 733 rubra . . . . 731 setosa. ... 731 tectorum . . 732 taraxacifolia . 731 virens . . .732 Crithmum . . 452 maritimum . 452 Crocus . ... 147 aureus . . .147 luteus .... 147 sativus . . .147 vernus . . .147 Crosette . . .662 Cruclanella . . 661 angustifolia . 661 stylosa . . .661 Cruciferen . . 371 Crupina . . .719 vulgaris ... 720 Cryptomeria . 117 japonica . . .117 Cucubalus . 339 baccifer . . . 339 Cucumis ... 659 Melo . . . .659 sativus . . .659 Cucurbita . . 659 Pepo . . . .659 Cucurbitaceeën 658 Cuminum . . 454 Cymynum . . 454 Cuphea . . . 478 lanceolata . . 478 Cupressineeën . 115 Cupressus . . 117 Lawsoniana . 117 pisifera . . .117 Cupuliferen . . 276 Cuscuta . . .581 chinensis . . 581 epilinum . . 582 Epithymum . 581 europaea . . 581 Gronovii. .581 racemosa . 581 Cuscuteeën . . 579 Cyclamen . . .568 europaeum . . 568 persicum . . 568 Cydonia . . .485 japonica . . 485 vulgaris . . .485 Cynanchum. . 578 Vincetoxicum . 578 Cynara. ... 716 Cardunculus . 716 Scolymus . . 716 Cynodon . . .208 Dactylon . . .208 Cynoglossum . 587 Cheirifolium . 587 officinale . , 587 Cynosurus . . 233 cristatus, . . 233 echinatus . , 233 Cyperaceeën . , 163 Cypergras . . 179 Cypergrassen . 163 Cyperus . . .179 alternifolius . 179 declinatus . . 180 filiculmis . . 179 flavescens . . 179 fuscus .... 180 monandrus . . 180 vegetus . . .180 Cypres. ... 117 Cypripeditum . 260 Calceolus . . 260 Cystopteris . . 107 fragilis . . .107 Cytisus .... 525 Adami . . . .525 alpinus . . .525 Laburnnm . . 525 purpurens . . 525 sagittalis . . 525 sessilifolius . 525 Dactylis . . .233 Aschersoniana 233 glomerata . .233 Tabel der Nederl. en Lat. plantennamen, 771 Dagbloem . . 581 Daglelie . . .133 Dagschoone . . 580 Dahlia .... 692 variabilis . . 693 Dakenloof . . 462 Dalkruid . 135, 136 Damastbloem . 382 Dambeeren . . 116 Daphne . . .479 Laureola . . 480 Mezereum . . 479 Datura . . .599 Stramonium . 599 Tatula . . . 599 Daucus . . .455 Carota . . . 455 littoralis . . . 455 Dauwnetel . . 636 Deder . . . .393 Dekriet.... 215 Delphinium . . 363 Ajacis . ... 363 Consolida . . 363 grandlllorum . 363 hybridum . . 363 nudicaule . . 363 oriëntale . . 363 Den . . . 117, 119 Dennenorchis . 268 Dessertbladen . 414 Deutzia . . . 466 crenata . . . 466 gracilis . . . 467 Dianthus . . . 338 arenarius . . 339 Armeria . . . 338 barbatus. . . 338 Carthusianorum 338 Caryophyllus . 339 deltoïdes . . 339 plumarius . . 339 prolifer . . .338 superbus. . . 339 Dictamnus . . 425 albus .... 425 Fraxinella . 425 Dielytra . . .368 spectabilis . . 368 Dlervillea . . 667 amabilis . . .667 canadensis . . 667 coraeensis . . 667 japonica. . . 667 Lonicera . . 667 rosea . . . .667 trifida . . .667 Digitalis . . .610 lutea .... 610 purpurea . . 610 Digitaria . . .197 filiformis . . 198 sanguinalis . 197 Dille .... 454 Dimorphotheca 708 aurantiaca , . 708 Diospyros . . 573 Lotus . . . .573 Diplachne . . . 232 fusca .... 232 Diplotaxis . . 389 muralis . . . 389 tenuitolia . . 389 viminea . . . 390 Dipsacaceeën . 671 Dipsacus ... 672 fullonum . . 672 laciniatus . . 673 pilosus . . . 672 silvester . , .673 Diptam .... 425 Distel .... 716 Doddegras , . 205 Dodecatheon . 568 Meadea . . .568 Dolappel . . .599 Dolbes . . . .596 Dolbessenhovt . 596 Dolik . . 256, 617 Dolkruid . . . 598 Dolle beien . . 596 Dolle kervel . 446 453, 457, 458 Dolwortel . . . 446 Donderblad . . 462 Donderbloem . 669 Donderkruid . 691 Door . . . .393 Doorn . . . .715' Doornappel . . 599 Doornbes . . .467 Doorndistel . . 730 Doornstekel . . 718 Doornzaad . . 456 Doorwas . . . 450 Doovenetel 633, 635 Dopheide . . .561 Doronlcum . . 711 macrophyllus . 711 Pardalianches 711 Dost 630 Dotterbloem . . 361 Douglasden . . 119 Draadgentiaan 576 Draai . . . .580 Draba . . . .391 muralis . . .391 verna .... 391 Dracocephalus . 633 Moldavica . . 633 parvillorus . . 633 thymiflorus . 633 Dragon . 385, 702 Drakenkop . . 633 Dravlk ... 240 Drentsche thee 281 Dreps .... 241 Drieblad . . .448 Driedistel . .719 , Drlenerlmuur . 333 t Drieurenbloem 417 Drievuldigheidsbloempje . . 406 Dronkert. . . 457 Droogbloeier . 134 154 Droogbloem . 700 < Drosera . . . 407 anglica , . .407 intermedia. . 407 Tabel der Nederl. en Lat. plantennamen. 772 longlfolia . . 407 obovata . . .407 rotundilolia . 407 Droseraceeën . 406 Druifhyacint , 130 Druifjes . . .130 Druifkruid . . 314 Dubbelkelk . 726 Dubbelloof . . 109 Duifkruid . . 674 Duikelaar . . 150 Duikers . . . 150 Duinbessen . . 433 Duindoorn 433, 480 Duinreep . . .165 Duinriet . . . 213 Duist .... 204 Duitblad . . .273 Duitsche brem 525 Duitsche pijp . 554 Duivelsbeet . . 673 Duivelsnaaigaren 545, 581, 655 Duivenboon . . 548 Duivenkervel . 370 Duivenkervelachtigen 368 Duizendblad . 704 Duizendgraan . 423 Duizendguldenkruid 577 Duizendknoop 305, 478 Duizendschoon 338, 576 Duizendtak . . 705 Dullen. . . 150 Dunstaart . . 257 Dwergbloem . 567 Dwerggras . . 207 Dwergmispel . 484 Dwergvlas . . 423 Eatonia . . . 216 obtusata . . . 216 Ebenaceeën . . 573 Ebich .... 459 Ebulum . . .665 humile . . .665 Ecballium . . 659 Elaterium . . 659 Eccremocarpus 647 scaber .... 047 Echinacea . . 699 purpurea . . 699 Echinochloa. . 197 Crus Galli . . 197 Eclünodorus . 271 ranunculoid.es 271 Echinops . . .714 Ritro .... 714 sphaerocepbalus .... 714 Echinopsilon . 313 hirsutus . . .313 Echinospermum 586 Lappula . . .586 patula .... 586 Echium . . . 589 calyclnum . . 590 plantagineuin 589 vulgare . . . 590 Edelweisz . . 701 Eenbes. ... 135 Eendekroos . . 155 Eendekroosachtigen 154 Eenkoorn . . . 248 Eereprijs . . .610 Eeuwige klaver 527 Eeuwige leven 462 Egelantier . . 490 Egelgras . . . 357 Egelkolen. . . 358 Egelskop . . . 150 Egelskoppen . . 150 Bierbek . . . 457 Eierkruid . . . 567 Eik 279 Eikeboom . . 279 Eikelboom . . 279 Eikenboom . . 279 Eikvaren , , ,104 Eiloof .... 459 Elloofbloem . . 342 Elaeagnaoeeën 480 Elaeagnus . . 480 angustifolia . 480 argentea . . .480 edulis . ... 480 longipes . . .480 Elatine .... 410 hexandra . . 410 Hydroplper . . 410 triandra . . . 410 Elatinaceeën . 410 Elatineachtigen 410 Elfrank . . . 596 Elisma . ... 270 natans . . .271 Eller 277 Els 277 Elsbes .... 487 Elssholzia . . 625 Patri ni . . .625 Eleusine . . .208 indica . . ¥- . 208 tristachya . . 208 Elymus.... 251 arenarius . . 252 canadensis . . 252 Elze 277 Elzenhoom . . 277 Emerkoorn . . 248 Emex . . . .295 spinosa . . .295 Emilia .... 711 sagittata . . .711 Empetraceeën . 439 Empetrum . . 440 nigrum . . . 440 Endekroos . . 155 Endymion . . 129 nutans . . . 129 Engbloem . . . 578 Engelsch gras . 570 Engelscli mos . 102 Engelwortel . . 453 Epilobium . . 471 angustifoltum 471 Tabel der Nederl. en Lat. plantennamen, 773 chordorrhizum 473 Dodonaei . . 471 hirsutum . . 472 lanceolatum . 472 montanum . . 471 neogradiense . 472 palustre . . .473 parviflorum .472 rivulare . . . 473 roseum . . .473 tetragonum . . 473 virgatum . . 473 Epimedium . . 346 alpinum. . 346 Epipactis . . .266 atropurpurea , 267 atrorubens . . 267 latifolia . . . 267 miorophylla . 267 palustris . . .266 Equisetaceeën . 98 Equisetineeën . 98 Equisetum . . 98 arvense ... 99 hiemale . . 100 limosum ... 99 maximum . . 99 palustre ... 99 silvaticum . . 98 Telmateia . . 99 variëgatum . 100 Eragrostis . . 225 abyssinica . . 226 aegyptica . . 226 lugens . . .226 major . ... 226 minor . . .226 pilosa. ... 226 Eranthis . . . 361 hiemalis. . 361 Erdgalle . . .728 Eremurus. . . 133 himalaicus . . 133 robustus. . . 133 Erf 335 Erica . . . .561 carnea . , ,561 cinerea . . . 561 Tetralix . . .561 vulgarls . . 561 Ericaceeën . . 558 Ericeeën . . .559 Erigeron . . .689 acer . . . .690 annuus . . . 689 aurantiacus . 689 canadensls . . 689 crispus . . .690 linifolius . . 690 pulchellus . . 690 speclosus . . 690 Eriophorum . . 186 angustifolium 186 gracile . . .187 latitollum . . 186 polystachyon . 186 vaginatum . .186 Erodium . . .420 ciconium . . 421 cicutarium . . 421 malacoides . . 421 moschatum . 421 Erophila . . 391 verna ... 391 Eruca .... 390 cappadocica . 390 sativa. ... 390 Erucastrum . . 389 Pollichil . . 389 Ervum . . . .544 Ervilia . . . 545 gracile . . . 545 hirsutum . . 545 Lens . . . .549 tetraspermum 545 Erwt 549 Erwtenboompje 542 Eryngium . . 445 alpinum . . . 446 amethystinum 445 campestre . . 445 maritimum . 446 plamum . . . 445 i Erysimum , , 385 | austriacum . . 385 canescens . . 386 cheiranthoides 385 crepidifolium . 386 hieracifolium , 386 ochroleucum . 386 oriëntale. . ,385 Perowskianum 385 repandum . . 386 sutfruticosum . 386 Erythraea . . 577 Centaureum . 577 linariifolia . . 577 littoralis . . . 577 pulchella . . 577 Erythrina . . .552 Crista galli . 552 Erythronium . 126 Dens canls . . 126 Escallonleën . 463 Esch 572 Eschdoorn . . 427 Eschdoornachtigen 427 Eschscholzia . 368 californica . . 368 Espe .... 290 Esparcette . . 544 Esschenkruid . 425 Euclidium . . 400 syrlacum . . 400 Eulalia . . .196 japonica . . 196 Euonymus . . 431 europaeus . . 431 latifolius . . 431 vemicosus . 431 Eupatorium . . 684 cannabinum . 685 purpureum. . 685 Euphorbia . . 434 amygdaloldes 436 Chamaesyce . 434 Cyparisslas . 436 dulcis .... 435 Esula . . . .437 exigua . . .437 Tabel der Neder 1. en Lat. plantennamen, 774 silvatica . . .279 Fakkelgras . . 210 Falcaiia . . . 447 sioides . . . 447 vulgaris . . 447 Faldrian . . 609 Farsetia . . . 391 incana . . .391 Fatsia . . . 459 japonica . . 459 Fenkel .... 452 Fennebloem . 689 Festuca . . .234 arundinacea . 238 Borreri . . . 235 bromoides . . 236 ciliata . . .236 Danthonii . . 236 distans ... 234 elatior . . .239 geniculata . 235 gigantea . . 238 llgustlca . . 235 loliacea . . . 256 microstaclrys 236 Myuros . . . 236 bvina .... 237 pratensis . . 239 pratensis X Lolium perenne 256 retlexa . . . 236 rlglda . . . 235 rubra . . . .237 sciuroides . . 236 thalasslca . . 234 uniglumis . . 236 uniololdes . 235 Ficaria . . .361 ranunculoldes 361 verna . . .361 Ficus .... 293 Carica . . . 293 Filago .... 699 apiculata . . 699 arvensis . . 700 germanica . . 699 minima . .700 spathulata . 699 Filetten . . .377 Filicineeën . . 103 Fioringras . . 211 Fistelkruid . . 618 Flerecijnkruid . 448 Flok 186 Fluitekruid . . 457 Fluweeltjes . . 695 Foeniculum . . 452 capillaceum . 452 officinale . . 452 Fonteinkruid . 157 306 Fonteinkruidachtigen 155 Forsythia . . 572 suspensa . . 572 viridissima . 572 Fragaria . . .508 collina . . . 508 elatior . . .508 grandiüora . 509 moschata . 508 vesca . . . 509 vlrginlana . . 509 Framboos 494, 495 Frangula . . 433 Alnus .... 433 Frankenia . . 410 pulverulenta 410 Frankeniaceeën 410 Fransche klaver 527, 537 Franschmannen 310 Fransch raaigras22l Fraxinus . . . 572 aurea . . .573 excelsior . . 573 heterophylla . 573 Ornus . . . 572 pendula . . .573 Fritillaria . . 127 imperialis . . 128 Meleagris . . 127 Fuchsia . . .475 coccinea . . .475 falcata . . . 437 Gerardiana . 436 helioscopia . 435 humifusa . . 434 Lathyrls . . 434 maculata . . 434 palustris . . 435 Paralias . 436 Peplus . . .437 platyphyllos . 435 segetalis . . 437 strlcta . . . 435 virgata . . . 436 Euphorbiaceeën 433 Euphragia . . 621 viscosa . . . 621 Euphrasia . , 819 coerulea , . .620 curta .... 620 gracilis . . .621 littoralls . . 620 lutea .... 619 montana . . 620 nemorosa . . 621 nitidula . . .621 Odontites . . 619 ofücinalis . . 619 Rostkoviana . 620 stricta . . . 620 suecica . . . 620 verna . . 020 Even .... 222 Evene . . . .222 Exochorda . . 517 grandiüora . 517 F aba . . . .548 vulgaris . . . 548 Fageeën . . . 276 Fagopyrum . 309 esculentum . 309 tataricum . . 310 Fagus .... 279 aspleniifolia . 279 Castanea . . 279 comptoniiiolia 279 purpurea . . 279 Tabel der Nederl. en Lat. plantennamen. 775 hybrida . .476 Fumaria . . . 370 capreolata . 370 densiflora , . 370 Krallki . . . 370 micrantha . 370 muralis . . .371 officinalls . 370 parvillora . .371 Fumariaceeën . 368 Funkia . . .133 Sieboldiana . 133 subcordata . . 133 Fijnstraal ... 689 Gagea .... 126 arvensls . . . 127 lutea .... 127 pratensis . . . 127 spathacea . . 127 stenopetala . . 127 silvatica . . .127 Gagel .... ,281 Gagelachtigwi2Bl GaillarcUa'' . , 695 pictayPx £- • 695 V,. . 138 mvmyg-'/ . . 138 Gahf:i4'; . olfiMinalite . . 542 Gale&dcftoiK.. . 635 luteunb. . . ,635 Galeopsis'üi£S.. r635 bifida . . ~ . 636 Ladanum . . 635 ochroleuca . . 635 pubescens . . 636 speciosa . . . 636 Tetrahit . . . 636 versicolor . . 636 Galigaan . . .181 Galinsoga . . 694 parviflora , . 694 Galium . ... 661 anglicum . . 662 Aparlne . . . 663 . boreale . . .662 Cruciata . . .662 elatum . . . 66\ elongatum . .663 erectum ... 664 hercynicum . 064 Mollugo ... 664 i ochroleucum . 664 palustre . . .663 parlsiense . . 662 saxatile . . . 664 silvaticum . . 664 silvestre . . .664 tricorne . . .662 uliginosum . . 663 verum. ... 663 Galtonla . . .129 candicans . . 130 Gamander 610, 641 Ganzebloem 708, 710 Ganzenmuur . 615 Ganzerik . . . 509 Gankey.oo . . 313 Ganze^o£tachU- Garst . 7 251 Gaspeldoorn . W'.523 Gastridium . . 214 leniilgerum . . 214 Gaudlnia . . . 224 fragills . . . 224 jGaultheria . .562 procumbens . 562 Gaura .... 476 Lindheimeri , 476 Gebroken hartjes 368 Geelhartje . . 423 Geelster . . .126 Geelwortel . . 364 Geer 448 Geitebaard . . 515 Geiteblad . . . 667 Geitenoog. . . 251 Geitepoot ... 448 ( Geldersche roos 606 ( Gele kiek . 388, 401 Gele klie . . . 527 Genadekmid . 609 Genista .... 524 anglica ... 524 elatior .... 524 germanlca . , 525 pilosa .... 524 sagittalls ... 525 tinctoria . . .524 Gentiaan . . .575 Gentiaanachtlgen 574 Gentiana . . .575 acaulis . . .575 Amarella . . .576 asclepiadea . . 576 campestris . . 576 ciliata . . . .576 cruciata . . . 575 germanica . . 576 Pneumonanthe 576 Genfianaceeën 574 Georgina . . .693 variabilis . . 693 Geraniaceeën . 417 Geranium. . .417 carolinianum . 420 columbinum . 420 dissectum . . 420. divarlcatum . 419 lucidum . . .420 macrorrhlzum 418 molle , . . .420 nodosum . . .418 phaeum . . . 418 platypetalum . 418 pratense . . . 419 pusillum . . .419 pyrenaicum . 418 rivulare . . . 419 Robertianum . 420 rotundifolium 419 sanguineum . 418 silvaticum . . 419 Gerst . . . .251 Geum . . . .493 coccineum . . 494 intermedium . 494 Tabel der Neder 1. en Lat. plantennamen 776 montanum . . 493 rivale . . . ,494 ) urbanum . . 494 Gevlekte scheerling 458 Geweiboom . . 553 Gezegende distel 723 Gierstgras . . 214 Gierstmelde . . 317 Glfbes . ... 364 Gifsumar . . . 426 Gilia 582 achilleaefolia 582 capitata . . . 582 tricolor . . .582 Gillenia . . . 517 trifoliata . . 517 Gingellikruid . 697 Gingko . . . .115 biloba . . . ,115 Gipskruid . . . 337 Gladiolus . . .147 communis . . 147 Glaskruid . . .291 Glaucium. . . 367 llavum . . .367 corniculatum 367 luteum . . .367 Glaux . . . .569 maritima . . 569 i Glechoma . . . 632 hederacea . . 633 Gleditschia . . 553 sinensis . . .553 triacanthos . . 553 Glidkruid . . .639 Globularia . . 648 I vulgaris . . . 648 Globulariaceeën 648 Glycerla ... 230 aquatica Presl. 232 aquatica Wahlb. 231 distans . . . 234 , fluitans . . .231 maritima . .234 plicata . . , 231 , 1 procumbens . 226 spectabilis . . 231 Glycine . . 542, 552 chinensis . . 542 hispida . , .552 Glycirrhiza . . 541 glabra .... 541 Gnaphalium . 700 arenarium . . 701 dioicum . . .701 luteo-album . 701 margarltaceum 701 norvegicum . 700 purpureum . , 700 silvaticum . . 700 uliginosum . . 701 undulatum . . 701 Gnoffelbloem . 338 Godetia . . . 475 Willdenowiana 475 Godsgenade . . 640 Goede Hendrik 314 Gomplant . . .698 Goodyera . . . 268 repens. ... 268 Gorsgras . . .234 Gortrijst . . .248 Gouden knoopjes3s9 Gouden regen . 525 Goudhaansvoer 635 Goudhaver . . 223 Goudknopje . . 704 Goudlelie . 128, 138 Goudlork . . .120 Goudsbloem 710, 714 Goudscherm . . 449 Goudveil . . . 465 Gouwe .... 361 Gramineeën . . 187 Graskers . . . 398 Graslelie . . . 133 Graspeen . . .249 Grassen . . .187 Gratiola . . .609 olficinalis . . 609 Grllkieker. . . 406 Grindelia . . .698 I squarrosa . . 698 Grondster . . .329 Groote boon . . 548 Grijskruid . . 391 Guichelheil . . 566 Guizotia . . .697 abyssinica . . 697 Guldenroede . . 690 Gunnera . . . 478 scabra .... 478 Gymnadenia . . 263 albida . . .263 conopea . . .263 odoratissima . 264 Gymnoclados . 553 canadensis . .• 553 Gynerium . . .196 [ argenteum . . 196 Gypsophila . , 337 elegans . . .337 muralis . . .337 paniculata . . 337 repens. . . . 337 Haagappelboom 483 Haagbeuk. . . 279 Haarlems klokkenspel 464 Hagedoorn . . 483 Halesia. ... 573 tetraptera . . 573 Halianthus . . 333 peploïdes . . . 333 Halimus . . .319 pedunculatus . 319 portulacoides . 320 Halorrhagidaceeën 476 Hamamelidaceeën 467 Hamamelis . . 468 japonica ... 468 virginica . . 468 Handekenskruid 262 Handjesbloem . 262 Handjesgras . 208 Hanekam . 324, 618 Tabel der Neder 1. en Lat. plantennamen. 777 Hanekammetj es 544 Haneklootjes . 361 Hanepoot . 197, 312 448 Hanetree . . . 566 Hanevoet. . . 357 Hardbloem . . 329 Hardgras . 226, 235 Harlekijn . . .260 Hartgespan . 639 Hauwklaver . . 541 j Haver . . . .221 Havergras . .221 Havikskruid . .733 Hazelaar . . . 278 Hazelnoot . . 278 Hazelnotestruik 278 Hazelwortel . . '554 Hazengerwe . .705 Hazengras . .705 Hazenhervel. . 705 | Hazenklaver . . 422 Hazensla . . .733 Hazepootje . . 537 Hazestaart . . 212 Hedera. ... 459 arborea . . . 459 Helix .... 459 Hedysarum . . 544 sibiricum . . 544 Heelbeen . . ,334 Heelblaadjes . 692 Heelblad . . . 352 Heelkruid . . . 445 Heemst.... 415 Heermoes... 99 Heers . . . .448 Heetegaal . . .526 Heggemuur . . 333 Heggerank , . 659 Heggeserlng . . 571 Heide .... 561 Heidebrem . . 524 Heidepluus . . 186 Heideachtlgen . 558 I Heidensch wonder- \ kruid 690 i ! Heiligenbloem . 704 Heinlngbessen . 495 Heiroosje . . . 701 Heksenkruld . 476 Heksenmast . . 118 | Heksenmelk . . 437 Heleocharis . . 181 aclcularis . . 181 j multicaulis . . 182 palustrls . . 182 uniglumis . . 182 Helianthemum 407 Chamaecistus 408 guttatum . . 407 pulverulentum 408 roseum . . .408 vulgare . . .408 Helianthus . . 696 annuus . . .697 argyrophyllus 697 cucumerifolius 697 debilis.... 697 giganteus . , 697 rigidus . . .697 serotlnus . . 697 : strumosus . . 697 tuberosus . . 697 Helichrysum . 701 arenarium . . 701 bracteatum . . 702 Heliotroop . . 586 Heliotropium . 586 europaeum . . 586 peruvianum . 586 Helipterum . . 702 roseum . . .702 Helleboreeën . 350 Helleborus . . 361 foetldus . . . 362 niger . . . .361 viridis.... 362 Helm .... 214 Helmbloem . . 368 Helminthla . . 726 echioldes . . 726 Helmkruid . . 605 Helodea . . .272 canadensis . . 273 ■Helosciadium . 446 inundatum . . 447 leptophyllum . 447 nodiflorum . . 447 repens . . .447 Hemelboom . . 425 Hemelsleutel . 461 Hemerocallis . 133 flava . . . .133 lui va .... 133 Hemizonia . . 694 Kellogii . . .694 püngens . . .694 Hemlockspar . 119 Hengel. ... 617 Hennep . . .293 Hennepnetel . 635 Henneppik . 229, 230 Hennepvreter . 646 Hepatica . . . 352 triloba . . .352 Heracleum . . 454 giganteum . . 454 persicum. . .454 Sphondylium . 454- Villosum . . . 454 Herderstaschje 399 Herfstseringen . 583 Herfsttijloos . . 134 Kering .... 388 Herik . . 388, 401 Kerk .... 388 Hèrminium . . 265 monorchis . . 265 Herniarla . . 329 ciliata. ... 329 glabra . . . .329 hirsuta . . .329 Hertshooi . . .408 Hertshoolachtigen 408 Hertstong . . .109 Hertswortel . . 452 Hesperis . . . 382 matronalis . . 382 tricuspidata . 382 Tabel der Neder 1. en Lat. plantennamen. 778 Heuchera. . . 465 sanguinea . . 465 Heulbol . . . 366 Hibacypres . . 116 Hibiscus . , . 416 syrlacus . . . 416 Trionum. . . 417 Hieracium . . 733 amplexicaule . 736 aurantiacum . 734 Auricula. . . 734 Bauhini . . . 734 bifidum . . .737 boreale . . .735 caesium . . .737 cerintholdes' . 736 laevigatum . . 735 murorum . . 737 Pilosella . . .733 pratense . . .734 rigidüm . . .735 silvaticum . . 736 silvestre . . .735 tridentatum . 736 umbellatum . 735 virescens . . 736 vulgatum . . 736 Hierochloe . . 202 borealis . . . 202 odorata . . . 202 Hiet 561 Hiethekel. . . 524 Himalajaceder , 120 HimantophyllumlSS rriiniatum . . 138 Himanthoglossum 265 hircinum . . 265 Hippophaes . . 480 rhamnoïdes . 480 Hlppuris . . .477 vulgaris . . .478 Hirs 448 Hoefblad . . .685 Hoenderbeet . 633 Hoephout . . 286 Hoeven .... 685 Hokj espeul . . 542 Holcus. ... 220 lanatus . . .220 mollis. ... 220 Holosteum . . 334 umbellatum . 334 Holpljp. ... 99 Holwortel . 369, 554 Holzaad . . . 458 Hondebeishout 596 Hondebeien . . 433 Hondeklaar . . 705 Hondenkruid . 626 Hondsbes . 560, 596 Hondsbloem . 728 Hondsbossen . 218 Hondsdraf . . 633 Hondskruid . . 265 Hondslook . . 131 Hondsnetel . , 635 Hondspeterselie 452 Hondsribbe . . 651 Hondstand . . 126 Hondstong 587, 651 Hongerbloempje 391 Honigbloem . . 673 Honig gras 202, 220 Honigklaver . 531 Honkenya . . 333 peploides . . 333 Honnebloem . 728 Hoornblad . . 294 Hoornbladachtigen 294 Hoornbloem . 336 Hoornklaver. . 530 Hoornpapaver . 367 Hoornmelde . .318 Hoosblad . . .685 1 Hop 293 Hopklaver . . 527 Hoppe . ... 293 Horde .... 618 Hordeum ... 251 arenarium . .252 canadense . . 252 caputMedusae 252 I chilense . . .254 distichon . . .252 Gusseonianum 254 hexastichon . 253 jubatum . . 253 leporinum . . 254 maritimum. . 254 murinum . . 254 polystlchon . 252 pusillum . . 253 sativum . . .252 secalinum . . 253 vulgare . . .253 vulgatum . . 252 zeocrithon . . 252 Hortensia . . 466 speciosa . . .466 Hosta .... 133 plantaginea , 133 Sieboldiana . 133 Hoteia . . .465 japonica . . . 465 Hottonia . . . 568 palustris . 'T 569 Huisloof . . .462 Huislook . 461, 462 Hulst . . . ,431 Hulstachtigen . 431 Humulus . . .293 japonicus . . 293 Lupulus . . .293 Hunnebessen . 495 Huttentut . . 393 Huulsblad . . 685 Hyacint . . .130 Hyacinthus . . 130 comosus . . .130 orientalls . . 130 Hydrangèa . . 466 opuloides . . .466 panlculata . . 466 Hydrangeeën , 463 Hydrocharltaceeën 272 Hydrocharis . 273 Morsus ranae . 273 Hydrocotyle . . 444 Tabel der Nederl. en Lat. plantennamen 779 vulgaris . . . 444 Hydrophyllaceeën 583 Hyoscyamus. . 598 niger .... 598 Hyperlcaceeën . 408 Hypericum . . 408 calyclnum . . 408 helodes . . .409 hirsutum . . 409 humlfusum . 408 montanum . . 410 perforatum , 409 pulchrum . . 409 quadrangulurn 409 tetrapterum . 409 Hypochoerls . 727 glabra . . .727 maculata , . 727 radicata . . .727 Hyssop . . .632 Hyssopus . . 632 officinalis . . 632 Iberis .... 394 amara . . .394 sempervirens . 394 umbellata . . 395 lep 293 lepachtigen . . 293 lUe 459 Ilex 431 Aquifolium . . 431 Illecebrum . . 329 verticillatum . 329 Impatiens. . .424 Balsamina . . 424 gla'nduligera. 424 Noli tangere . 424 parviflora . . 424 Sultan! . . .424 Inoarvlllea . . 647 Delavayi . . 647 Indigobloem . 542 Indigoboompje 542 Indigofera . . 541 Doina .... 542 Dosua . . . 542 I Inula . . . .691 bifrons . . .691 brlttannlca . . 692 Conyza . . .691 , dysenterica . 692 glandulosa. . 691 Helenium . . 692 pulicaria . . 692 salicina . . . 692 vulgaris . . .691 Ipomaea . . .581 purpurea . . 581 Irldaceeën . . 146 Iris 147 anglica . . . 148 florentina . . 148 germanica . . 148 hispanica . . 148 pallida . . . 148 Pseudacorus . 148 pumila . . .148 sambucina . . 148 Xiphioides . . 148 Xiphium . . 148 Isatis .... 399 tinctoria . . 399 Isnardia . . . 475 palustris . . . 475 Isoetaceeën . . 102 Isoetes. ... 102 echinospora . 102 lacustris . . .102 Isolepis . . .184 gracilis . . .184 Itea 464 virginlca . . 464 Iva 710 xanthiifolia . 710 Ive 115 Jaag den duivel 409 Jacobsladder . 581 Jacobsladdertje 135 St.Janskruid 409,461 Jantje korvendrangster 581 Jansuien (St.) . 131 bamboes 196 Japansche ceder 117 Jaslone . . .653 montana . . 653 Jasminum . . 573 nudiüorum . 573 Jasmijn . 466, 573 Jehovabloempje 465 Jeneverbes . . 116 Jeneverstruik . 116 Jeruzalemsche artisjok 697 Jeukkruid . . 358 Jezusgras . . . 307 Jodenbloempje 517 Jodenkers . . 597 Judasboom . . 553 Judaspenning . 391 Juffersschoenen 540 Juffertje in ’t groen 362 Juglandaceeën 280 Juglans ... 280 fraxinifolla . 280 nigra . . . .280 pterocarya . . 280 regia . . . .280 Juin 131 Juncaceeën . . 139 Juncus . ... 139 acutiflorus . . 144 alpinus . . .145 anceps , . . 144 balticus . . .140 bufonius . . .142 capitatus . . 142 compressus . . 141 conglomeratus 140 diffusus . . .140 effusus . . .140 filiformis . . 140 Gerardl . . .141 glaucus , . , 140 lamprocarpus . 143 maritirous , . 142 Tabel der Neder), en Lat. plantennamen. 780 obtusiflorus , 144 pygmaeus . . 143 squarrosus . . 141 supinus . . . 143 silvaticus . . 144 Tenagea. . . 142 tennis. ... 141 Junibes . . .485 Juniperus . . 116 communis . . 116 Sablna . . . 116 virginiana . . 116 Kaapsche hyacint 130 Kaarde . . .273 Kaardeachtigen 671 Kaardebol . . 672 Kaardekruid . 673 Kaarsjes . . . 728 Kaasjesbloem . 413 Kaasjeskruid . 413 Kaïmastruik . 517 Kalebas . . .659 Kale jonker . 716 Kalfssnuit . . 606 Kalfsvoet . . 153 Kalifornische cypres 117 Kalketrip 363, 721 Kalmia . . . 562 latifolia . . 562 Kalmoes . . . 154 Kalmus . . .154 Kamgras . . . 233 Kamille . 706, 707 Kamperfoelie . 667 Kamvaren . . 106 Kanariegras . . 200 Kanariekers . 421 Kanariekruid . 772 Kanariezaad . 202 Kandelaartjes . 464 Kankerbloem 350, 365, 367 Kanneboenders 150 Kannewasscher 673 Kardoen . . .716 Kannetjeskruid 394 Kardinaalsmuts 431 Karmozijnbes . 325 Kartelblad . . 617 Karwij .... 448 Karwijselie . . 453 Kastanje . . . 426 Kastanj eachtigen 426 Kattendoorn 480, 524, 526 Kattenhout . . 286 Kattenkruid . 632 Kattenstaart . 98 471, 478 Kattenstaartachtigen 478 Keesjesbloem . 413 Keesjeskruld . 413 Keizerskroon . 128 Kemp . . 293, 534 Keker .... 544 Kennep .... 293 Kentrophyllum 723 lanatum . . .723 Kerria . . . .517 japonica . . . 517 Kers 518 Kerstroos . . . 361 Kervel . . 452, 457 Kettingbloem . 728 Kevei’orchis . 267 Kiek . 388, 394, 401 Kievitsbloem . 127, 381 Kievitseieren . 127 Kikkerbeet . . 273 Klkkerbloem . 272 Kikkerbloempje 358 Kikkerkruld . 273 Kippen en haantje 369 Kladdebos . . 718 Kladdewortel . 718 Klapbes , . ,467 Klaproos . . .306 Klarrebos . . .718 Klaterpeppel . 290 Klaver . . . .532 Klaverboompje 525 Klavervreter . 645 Klaverzuring . 422 Klaverzurlngachtigen 422 Kleef .... 663 Kleefkruid . . 663 Klemmer . . .459 Klet 663 Klift 663 Klimop . . 459, 580 Klimopachtigen 458 Klis 718 Klissen . 663, 696 Klit 718 Klitze .... 693 Klokbloem . . 362 Klokbilzenkruid 597 Klokje 362, 576, 654 652 Klokkebeien . . 560 Knarkruid . . 325 Knautia . . .673 arvensis . . .673 Knawel . . .329 Knikbloem . . 728 Kniphofia . . 134 aloides . . .134 Knipmutsje . 368 Knoflook . . . 131 Knol 387 Knoopkruid . 722 Knopbies . , 180 Knopherik . .401 Knopkiek . . .385 Knopkruid . . 694 Knoptaxus . . 116 Knotwilg . . . 285 Knijpmunt . . 627 Kochia .... 312 hirsuta . . .313 scoparia . . .313 Koeienbloem . 689 Koeienoog . . 691 Tabel der Neder 1. en Lat. plantennamen. 781 Koekoeksbloem 260, 342, 343, 381 Koekoeksbrood 422 Koekruid . . 339 Koeleria . . .216 albescens . . 216 gracilis . . .217 phleoides . . 216 pyramidata . 217 Koelreuteria . 427 paniculata . . 427 Koffieboonen . 272 Kogelbloem 361, 648 Kogelboom . . 660 Kogeldistel . . 714 Kollebloem . . 367 Komkommer . 659 Komkommerachtigen 658 Komijn .... 454 Komijnzaad . . 448 Koninginnekruid 685 Koningskaars 603, 604 Konlngsvaren . 110 Konijnenblad . 651 Kool 386 Koolraap . 387, 388 Koolzaad . . . 388 Kooltje vuur . 354 Koornroos . 344, 367 Koraalhout . . 460 Koraalhruid . . 134 Köraalstruik . 552 Koraalwortel . 269 Korenbloem . . 721 Korensla . . .724 Koriander . . 458 Kornel . . . .460 Kornoelje . . .460 Kortsteel . . '. 239 Kraaibessen . . 433 Kraaiebloem. . 342 Kraaienpoot . . 399 Kraaiepoolen . 359 Kraalheide . . 440 Kraailook . . . 131 Kraalboorn . . 487 Kraalt] esbloem 130 Krabbeklootjes 704 Krabbescheer .273 Krabbekwaad . 312 Krabbestruik . 312 Kranebeh . . .457 Kransje . . .689 Krentenboompje 485 Kretische noot 278 Kreupelgras . . 309 Kreuze . . . .155 Kreuzeri . . . 560 Krissen . . . .467 Krodde 307, 388, 394, 401 Kr oh 545 Kromhals . . .588 Kromstaart . . 257 Kroon .... 359 Kroonimperiaal 128 Kroonkruid . . 543 Kroontjeskruid 435, 437 Kroos . . . .155 Kroosjes . . . 519 Kroosvaren . . 112 Kroozen . . . 560 Kropaar ... 233 Kruidje roer mij niet 424 Kruidkers. . .395 Kruidnagels . . 130 Kruipbrem . . 524 Kruip door den tuin 633 Kruipertje . . 254 Kruipmel . . . 314 Kruisbes . . .467 Kruisbloemigen 371 Kruisdistel . . 445 Kruisdoorn . . 467 Krulsj esplant . 661 Kruiskruid . . 711 Kruiswortel . . 575 Rulletjeskruid . 260 j Kunne .... 631 [ Kwalster . . .596 Kwalsterboom . 487 Kwalsterhout . .596 Kwee .... 485 Kweepeer .. . 485 Kweek .... 249 Kv>eldergras .. . 234 Kwets .... 519 Kwetsend eicnboom 487 Labialen . . .621 Lactuca .... 728 muralis ... 729 perennis ... .728 saligna . . . .729 sativa .... 729 Scariola ... ■. .729 virosa .... 729 Lagurus . . . 212 ovatus.... 212 Lamium ... 633 album .... 635 amplexicaule . 633 dissectum . . 634 Galeobdolon . 635 Incisum . . . 634 intermedium . 634 maculatum . . 634 purpureum . . 634 Lammertjesnoot 278 Lampenpoetser 150 hampionplant .. 597 Lampsana . . 723 communis . . 723 Lamsoor . 314, 570 Ldndiebloem . 689 Lappa ... 718 intermedia . . 719 major .... 719 minor . . . .719 nemorosa . . 719 officinalis . . 719 tomentosa . . 718 Lappula . . .586 Myosotis. . . 586 Tabel der Neder 1. en Lat. plantennamen. 782 patula . . . .586 • Larix , . . .120 decidua . . .120 europaea . .120 Kaempferi . . 120 leptolepis . . 120 Larke . . . .120 Lathraea . . .621 squamaria . . 621 Lathyrus . . .549 annuus . . .551 Aphaca . . .550 Cicera . . . .551 heterophyllus. 551 hirsutus . . .551 latifolius . . . 552 montanus . . 552 niger .... 552 Nissolia . . .550 Ochrus . . .550 odoratus . . .551 paluster . . .551 pratensis . . .550 satlvus . . .551 silvester . . .551 tuberosus . . 550 vernus. . . .552 Latuw . . . .728 Lauraceeën . . 346 Laurier .... 346 Laurierkers . . 520 Laurus .... 346 nobills . . .346 Lavandula . . 625 spica . . . .625 vera .... 625 f Lavas .... 452 Lavatera . . . 416 thuringiaca . 416 trimestris . . 416 Lavendel ... 625 Lavendelheide . 561 Lederboom . . 425 . Ledum .... 562 latifolium . . 562 palustre . . .562 Leer sla . . .208 ! oryzoïdes . . 209 Leeuwenbek. . 606 j Leeuwenbekachtigen 599 ) Leeuwenklauw 513 j Leeuwentand . 724 I Lelie 128 Lelieachtigen . 122 Lelietje van dalen 136 Lemna . . . .155 arrhiza . . .155 I gibba . . . .155 minor . . . .155 polyrrhiza . . 155 trisulca . . ,155 Lemnaceeën. . 154 Lens 549 J esculenta . . 549 Lenteklokje . . 138 ! Lentlbulariaceeën 642 Leontpdon . . 724 autumnalis. . 725 hastills . . .725 hispidus . . .725 Taraxacum. . 728 Leontopodium 701 alpinum . . .701 Leonurus . . . 639 Cardiaca. .639 Lepelblad 271, 392, 399 Lepelboom . . 562 Lepels en vorkenSW Lepeltjeheide . 560 Lepeltjesdief . 399 Lepldium . . .395 apetalum . . 397 bonariense . .398 calycinum . . 398 campestre . . 396 densiflorum . 397 Draba .... 395 graminifolium 398 heteroplxyllum 395 latifolium . . 398 neglectum . . 398 perfoliatum . 395 ruderale . . . 397 sativum . . .396 Smithii . . .395 virginicum . . 397 Lepigonum . . 332 rubrum . . . 332 Lepturus ... 257 filiformis . . 257 incurvatus . . 257 Lespedezla . . 541 bicolor. . . .541 Leucojum . , .138 aestivum . . 138 vernum . . .138 Levensboom . 116 Levensboomcypres 117 Leverkruid . . 685 Levisticum . . 452 officinale . . 452 Leycesteria . . 667 formosa . . . Ö67 Liatris 684 splcata . . . 684 Libanotis . . .452 montana . . . 452 Lidrusch ... 99 Lidsteng ... 478 Liefdegras . . 225 Liesgras . . .231 Lieve Vrouwen bedstroo 661 Liguster . . .571 Ligustrum . . 571 japonicum . . 572 vulgare . . .571 Liliaceeën . . 122 Lilieeën ... 126 Lilium . . . .128 auratum . . 128 candidum . . 128 croceum . . 128 giganteum . . 128 Martagon . . 128 speciosum . . 128 cypres 117 Tabel der Neder 1. en Lat. p 1 antennamen 783 tigrinum . . .128 Limnanthemum 574 nymphaeoides 574 Limoenkruid . 570 Limosella . . .610 aquatica . . .610 Linaria . . . 606 arvensis . . .608 bipartita. . . 608 chalepensis . 608 Cymbalaria . 607 Elatlne . . . 607 genistifolla . . 608 minor . . . .607 Monspessulana 608 odora . . . .608 pallida . . .607 Pellisseriana . 608 purpurea . . .608 spuria . . . .607 strlata . . . .608 vulgaris . . .608 Linaceeën . . .422 Linde . . . .411 . 411 lipöaea ... 667 Bore'alls 9 Z- 667 Lfflouga'v . . 423 «fitarctiöum . 423 graifcdiflorum . 423 usitattssimum 423 Linze . . 549, 550 Liparis .... 268 Loeselii ... 268 Lipbloemigen . 621 Liquidambar . 468 styriciflua . . 468 Liriodendron . 348 tulipifera . . 348 Lisch . . . .147 Lischachtigen . 146 Lischdodde . . 150 Lischdodden . 149 Listera . . . .267 cordata . . . 267 ovata . . . .267 Lithospermum . 590 arvense . . . 591 officinale . . 590 purpurea coeruleum 590 Littorella . . .650 juncea . . .650 lacustris . . 650 Loasaceeën . . 469 Lobelia .... 657 Cardinal is . . 658 Dortmanna. . 657 Erlnus . . .658 inflata . , .658 syphilitica . . 658 Lobeliaceeën . 657 Lobularia . . .390 maritima . . 390 Lof 724 Lok 186 Lolium .... 254 festucace.um . 256 italicym . ■ . 255 linie oltiM\ 257 . ,255 perenne . . 255 remot,um . . , 257 rigtdum . ? . 256 Siculum . . . 255 strictum . . . 256 temulentuiri . 256 Longenkruid . 590 Lonicera ... 667 alpigena . . .668 Caprifolium . 668 Ledebouril . . 608 Periclymenum 668 sempervirens 668 tatarica . . .668 Xylosteuni . . 663 Loodkruid . . 571 Loogkruid . . 311 Look 130 Look zonder 100k384 Loranthaceeën . 554 Lork 120 Lorkenboom . 120 Lotosboom . . 573 Lotus . . . .540 anfeustissimus 540 corniculatus . 541 ornithopodioldes 540 tenuifolius . . 541 tennis . . . .541 ullginosus , . 540 Lubbestok . . 452 St. Luciakers . 518 Luiskruid 281, 618 Luismelde . . 316 Lunaria . . . 391 annua. ... 391 biennis . . .391 Lupine ... 525 Lupinus ... 525 albus .... 525 angustilolius . 526 luteus . . . .525 polyphyllus . 525 Luns . . . .231 Luusch . . .170 Luzerne . . .527 Luzula .... 145 alblda . . . .146 campestrls . . 145 maxima . . .146 multiflora . . 145 nemorosa . . 146 pilosa . . . .145 silvatica . . .146 vulgaris . . .145 Lychnis . . . 343 Chalcedonica . 343 diurna . . . 343 Flos cucull . . 342 coronaria . . 342 vespertina . . 343 Viscaria . . . 343 viscida . .343 Lycium . . . 594 barbarum . . 595 halimifolium . 595 Lycopodiaceeën 100 Lycopodineeën . 100 Lycopodiuin . . 100 Tabel der Neder 1. en Lat. plantennamen 784 annotinum . . 101 clavatum . . 101 complanatum . 101 inundatum . , 101 Selago . . .100 Lycopsis . . .588 arvensis . . .588 Lycopus . . .627 europaeus . . 628 Lijnzaad ... 423 Lysimachla . . 565 nemorum . , 566 Nummularia . 566 punctata . . .565 thyrsillora . . 565 vulgaris . . .566 Lijsterbes . . . 486 Lythraceeën . 478 Lythrum . . . 478 hyssopllolla . 479 sallcaria . . . 479 j virgatum . . 479 Maagdepalm . 578 Maagdepalmaohtigen 577 Maankop . . .366 Maankruid . . 111 Maanvaren . . lil Maartenlook . . 127 Madelief . . . 710 Madeliefje . . 689 Madia . . . .694 sativa . , . .694 Magnolia . . . 347 conspicua . . 347 tripetala . . .347 Umbrclla . . 347 Yulan. ... 347 Magnoliaceeën 347 Mabonia . . .346 aquifolium . . 346 Maïs 196 Majanthemum 136 bifolium . . .136 Majer .... 324 Major aan . . . 630 j heukels, Schoolflora, 1 1 Malachium . . 336 1 aquatlcum . , 336 1 Malaxis . . .268 l I paludosa . . 268 5 | Malcolmia . . 382 3 ( africana . . . 382 5 maritima. . .382 1 | Maldegeer . . 576 i ! Malope .... 416 i } grandiflora . . 416 > ! trifida .... 416 > I Malrove . . .639 > Maluwe . . . 413 > Malva . . . .413 > Alcea .... 414 > althaeoldes . 413 i borealis . . . 415 ! | crispa .... 414 ; moschata . . 414 1 1 neglecta . . .415 nicaeensis . . 415 parvillora . . 415 rotundifolia . 415 silvestris. . . 415 spicata . . .415 verticillata . . 414 vulgaris . . .415 Malvaceeën . . 413 Malveachtigen . 413 Malwlllempjeskruld 598 Mammoetsboom 117 Mangelwortel . 318 Mannagras . . 231 Mannetjesvaren 106 Manskracht . . 452 Mansoor . . .554 Mantelanjer . . 338 Maretak . . .555 Margeriet . . .689 Margriet . . .710 Mariadistel . . 716 Mariahartjes . 368 Marjolein . . .630 Marrubium . . 639 creticum . . . 639 pannonicum . 639 | 16e druk. vulgare , . .639 > Marsiliaceeën . 111 Martynia . . .648 louisiana. . . 648 Martyniaceeën 647 Maskerbloem . 609 Mastspar . . .119 Mater . . , .709 Matricaria . . 707 Chamomllla . 708 discoidea . . .708 inodora . . .707 maritima . . 707 Matroosjes . . 368 Mattenbies . . 184 Matthiola . . 376 annua . . .376 Meconopsis . . 366 cambrica . , 366 Medicago . . . 527 arabica . . .529 ciliarls . . .528 echinus . . . 528 falcata ~ . 528 hispida . . .529 intertexta . . 528 laciniata . . 529 lupulina . . .527 maculata . . 529 media . . .527 minima . . .529 murex .... 529 orbicularis . . 528 sativa .... 527 scutellata . . 528 truncatula . . 530 turbinata . .530 Mee 661 Meekrap . . .661 Meelbes ... 487 Meele . . . .212 Meelraai . . .220 Meerdistel . . 446 Meerwortel . . 511 Meibloem . . .136 Meidoorn . . .483 Meiklokje . . .136 50 Tabel der Leder!, en Lat. plantennamen. 785 Meikruid . . .661 Meizoentje . . 689 Mei . . . 316, 319 Melampyrum . 617 arvense . . . 617 pratense . . .617 Melandryum . 343 album . . . .343 dubium . . .343 noctillorum .. 343 rubrum . . .343 Melanthleeën . 126 Melde . . . 315, 319 Melica .... 224 altijsimus . . 225 qiliata .... 224 jrtljitans.... 225 /'uilillóra . . . 225 VMel'hefke , r . . 639 . ü.. . 632 . . 632 . . 632 Mfeyiotus i. .531 albüs . . . 532 altissimüs! . . 532 arvensis . . . 532 coeruleus . . 530 dentatus . . 532 indicus . . . 531 inïestus . . . 531 macrocarpa . 531 macrorrhiza . 532 messanensls . 531 olficinalis Desr.s32 officinalis Willd. 532 parviflora . . 531 ruthénicus . . 532 sulcatus . . .531 Melhbloem . . 635 Melkdistel . . 729 Melkeppe . . . 453 Melkkruid . . 569 Mellewyt . . .730 Meloen . . .659 Meloenboompje 348 Melote .... 532 Mennekers staar 133 Mennistenzusjes 465 Ment .... 625 Mentha ... 625 aquatica . . . 626 arvensis . . . 627 dumetorum . 827 gentilis . . .627 nemorosa . . 626 Viperita . . .627 Pulegium . . 625 pyramidalis . 627 rotundifolia . 626 sativa,. . . .627 silvestris. . . 626 tomentosa ... . 626 verticillata \ . 627 viridis Sr 5 “i. 626 Mentzelia . . 469 èufea / ï . . 469 Menyanthes . . 574 triloliata . . 575 Mercurialis . . 437 annua .... 438 perennis . . . 438 Mertensla . . . 590 slbirica . . .590 Mesembryanthemura 344 crystallinum . 344 Mespilus . . . 484 germanica . . 484 monogyna . . 484 Oxyacantha . 484 Melel .... 212 Meyen .... 316 Mibora .... 207 minima . . . 207 Mier . . . 335, 566 Miere . . . .331 Mierikswortel . 392 Milium . . . .214 elfusum . . .215 scabrum . . . 215 vernale . . .215 Mimulus . . . 609 cardinalis . . 610 luteus .... €lO moschata. . . 610 Miicibilis . . . 325 hybrida . . . 325 Jalapa .... 325 longiflora . . 325 Mispel .... 484 Mistletoe ■ . . 555 Modiola . . .416 caroliniana. . 416 Moederkruid . 709 Moederplant . 465 Moehringia . . 333 trinervia. . . 333 Moenchia . . . 335 erecta . . . .335 Moerascypres . 117 Moeraskers . . 377 Moerasrosmarijns62 Moerasscherm 446 Moerasvaren . 106 Moerbei . . . 291 Moesdistel . . 716 Moffepijp , . . 554 Molboon . . .548 Molinia . . . 232 coerulea . . . 232 Molsla .... 728 Monarda . . .630 didyma ... 630 Monarde . . . 630 Monnikskap . 363 Monolepis . . 317 tril'ida . . .318 Monotropeeën . 559 Monotropa . . 563 Hypopitys . . 563 Montbretia . . 147 crocosmaeflora 147 Potsii .... 147 Montia .... 345 lamprosperma 345 minor . . .345 rivularis . . 345 Moor en . . . .186 Moreeën ... 291 Morel .... 518 Tabel der Neder 1. eu Lat. plantennamen. 786 Morgenster 128,137, 726 Morina . . .672 elegans ... 672 longifolia . . 672 Morus . . . .292 alba . . . .292 nlgra .... 293 Mosbloempje . 461 Mosterd . 387, 388 Motdissel . . 730 Motraai . . . 206 Motte gras . . 309 Mottenkruid . 602 Motijzel . . .730 Muggebeen . . 212 Muggenorchis . 263 Muizengerst . 254 Muizenkoorn . 255 Muizenoor . . 733 Muizestaart . . 354 Mulgedium . . 729 macrophyllum 729 Munt .... 625 Munte .... 627 Murlk . . 335, 615 Muscari . . .130 botryoides . . 130 comosum . . 130 tenuiflorum . 130 tublflorum . . 130 Muskuskruld . 069 Muskusplantje 610 Mutsje ... .609 Muur 334, 335, 566 Muurachtigen . 326 Muurbloem . . 377 Muurpeper . . 462 Muiirrult . . . 108 Muurvaren . . 108 Myagrum . . .399 perfoliatum . 399 Myosotis . . .591 alpestris . . 592 arenaria . . 592 caespitosa . . 592 hispida . , .593 intermedia . . 593 palustris . . . 591 stricta . . .592 silvatica . , 592 versicolor . . 592 Myosurus . . 354 minimus . . 354 Myrioa . ... 281 cerilera . . .281 Gale .... 281 Myricaceeën . 281 Myricaria . . 411 germanica . . 411 Myriophyllum . 477 alternillorum . 477 proserpinacoides 477 spicatum . . 477 verticillatum . 477 Myrrhekervel . 458 Myrrhis . . .458 odorata . . .458 Naakte jutfer . 134 Naakte mannetjes 138 Naakte naarsjes 138 Naakte wijfjes 138 Naaklaar . . .199 Naaldboomen . 114 Naaldekoher . 99 Naaldekervel . 457 Naaldvaren . . 105 Nachtbloem . . 474 Nachtkaars . . 603 Nacbtorchls . . 264 Nachtschade . 595 Nachtschaden . 593 Nachtschoone . 325 Nachtviool . . 382 Nachtwikke . . 545 Nagelbloem . . 338 Nagelkruid . . 493 Nageltakken . 130 Najadaceeën '. 162 Najas . . . . 162 I major . . .162 marina . . .162 minor . . . .162 Napjesdragenden 276 Narcis . ... 137 Narcisachtigen 136 Narcissus . . .137 juncilolius . .138 odorus . . .138 poeticus . . . 138 Pseudonarcissus 137 Tazetta . . .138 Nardus .... 257 stricta .... 257 Narthecium . . 133 ossifragum . . 133 Nasturtium . . 377 amphibium . 378 austriacum . 379 brachycarpum 379 brachystylum 379 Gmelini. . , . 378 officinale . 377 palustre . . .377 silvestre . . . 378 Naumburgia . 565 thyrslflora . . 565 Negundo . . . 428 aceroides . . 429 Nemesia . , .609 strumosa . . 609 Nemophila . . 583 atomaria . . 583 insignis . . . 583 maculata . . 583 Neottia . . . 267 Nidus avis . . 267 Nepeta . . . 632 Cataria ... .632 Glechoma . . 633 Nepetella . . 632 ucranica . . 632 Nerium . . . 578 Oleander . . 578 Neslea . . . ,399 Tabel der Neder 1. en Lat. plantennamen 787 apifera . . . 265 muscifera . . 265 myades . . .265 Ophioglossaceeën 111 Ophioglossum . 111 vulgatum . . 111 Orchidaceeën . 258 Orchis . . . .260 coriophorus . 260 Jusca . . . .261 incarnatus . 263 latifolius . . 262 maculatus . . 262 masculus . . 261 militaris . . 261 Morio . . . 260 pictus . . . 260 purpureus . , 261 Rivini . . .261 Simla .... 261 Traunsteineri 263 ustulatus . . 261 Origanum . . 630 Majoranum . 630 vulgare . . . 630 Orlaya . . . .455 grandillora . 455 platycarpos . 4515 Ornithogalum . 128 nutans . . .129 umbellatum . 129 Ornithopus . . 543 compressus . 543 perpusillus . 544 sativus . . • 544 Orobanche . . 644 amethystea . 644 caryophyllea . 645 coerulea . . . 646 Galii .... 645 Hederae . . 645 minor . . .645 pallidlflora . 646 Picridis . . . 645 purpurea . . 646 ramosa . . . 646 argentinae . 474 ] biennis . . . 474 fruticosa . . 475 glauca . . . 475 laciniata . . 474 Lamarckiana 474 | missouriensis 475 muricata . . 475 purpurea . . 475 speciosa . . 474 Oeverkruid . . 650 Okkernoot . . 279 Okkernootachtigen 280 Olde witten . 257 Oleaceeën . . 571 Oleander . . .578 Olm . . . 293, 516 Olijlachtigen . 571 Olijlwilg . . .480 Omphalodes . . 587 verna .... 587 Onderhal>e . . 633 Onobrychis . 544 sativa . . . 544 viclaelolia . 544 Onoclea . . .109 sensibilis . . 109 Struthiopteris 109 Onograceeën . 470 Ononis .... 526 repens . . . 526 spinosa . . . 526 Onopordon . . 718 Acanthium . 718 Onschuld . . . 380 Oogenklaar . 368 Oogentroost . 619 Ooievaarsbek . 417, 457 Ooievaarsbekken 417 Ooievaarsbloem 148 Oostlndische kers 421 ] Oot 222 , Ophrys . . .265 paniculata . . 400 Netelachtigen . 291 Nicandra . . . 597 physaloïdes . 597 Nicotiana . . . 598 alfinis . . .598 alata . . . .598 longiflora . . 598 nyctaglniflora 599 rustica . . .598 silvestris . .598 Tabacmn . . 598 Niervaren . . 105 Nieskruid . . 361 Nieswortel . . 361 Nieuw Zeelandsch vlas 133 Nigella . . . 362 arvensis . . . 362 damascena. . 362 sativa.... 362 Nigelle . . . 362 Nimlkruid . . 182 Nonnea . . ■ 589 pulla .... 589 Noteboom . . 279 Nuphar . . .365 luteum . . . 305 Nyctaginaceeën 325 Nymphaea . . 365 alba .... 365 Nymphaeaceeën 364 Obione . ... 318 pedunculata . 319 portulacoides . 320 Oclmufn ... 625 Basilicum . . 625 Oenanthe . . 450 aquatica . . . 451 fistulosa . . .451 Lachenalii . . 451 peucedanifolia 451 Phellandrium 451 pimplnelloides 451 Oenothera . . 474 Tabel der Nederl. en Lat. plantennamen. 788 Pampasgras . 196 j Panicum . . .197 barblpulvinatum 198 capillare . . 198 i colonum . . 197 ; Crus Galli . 197 dicliotomiflorura 199 glabrum . . 198 glaucum . . 199 lineare . . .198 miliaceuni . 198 occidentale. . 198 sanguinale . 197 vertlcillatum 199 viride . . .199 Pannekoekjcs . 567 Pantoffelplant 609 Pantoffeltje . . 609 Papaver . . , 366 Argemone . . 366 dubium . . . 367 hybridum . . 366 nudicaule . . 366 oriëntale . . 367 Rhoeas . . .367 somnlferum . 366 Papaveraceeën 365 Papaverachtigen 365 Papegaaienkruid 322 Papenmuts . . 431 Papenstoelen . 728 Papierbloem . 723 Papiermoerbei 292 Papilionaceeën 528 Parelgras . . 224 Parelzaad . . 590 Parentucellia . 621 viscosa . . .621 Parietaria . . 292 diffusa . . . 292 erecta .... 292 officinalis . : 292 ramiflora . . 292 Paris . . . ,135 I quadrifolla . 135 Parnassia . . 466 palustris . . 466 j Parnassieeën . 463 Paronychleeën 328 Parljjke . . . 478 i Passiebloem . 469 Passiflora . . 469 coerulea . . . 469 Passifloraceeën 468 Pastinaak . . 454 Pastinaca . . 454 sativa .... 454 Paulownia . . 621 imperialis . . 621 tomentosa . . 621 Pavia .... 426 flava .... 427 rubra .... 427 Pedlcularls . . 617 palustris . . .618 silvatica . .618 Peeën .... t455 Peen .... 455 Peer 486 Pekanjer , . .343 Pekbloem . . 342 Pelargonium . 417 peltatum . . 417 zonale . . . 417 Penningkruid . 566 Pennlsetum . . 200 longistyluxn . 200 villosum . . .200 Pensee .... 406 Pentstemon . . 609 barbatus . . 609 campanulatus 609 Digitalis . . .609 gentianoides . 609 Peper . . . .479 Peperboompje . 479 Peperkers . .398 Peperwortel . . 392 Peplis .... 479 Portui a . , . 479 Rapum Genistae 646 rubens . . . 645 Orobanchaceeën 644 Orobus . . . 550 niger .... 552 tuberosus . . 552 vermis . . . 552 Oryza .... 208 clandestina . 209 Oryzopsis . . 215 miliacea . . 215 Osmunda . . 110 regalis . . .110 Osmundaceeën 110 Ossentong . . 588 Oxalidaceeën . 422 Oxalis .... 422 Acetosella . . 422 corniculata . 422 stricta . . . 422 Paapje . . . 368 Paardebloem 617, 725 Paardeboon . 548 Paardekastanje 426 Paardestaart . 98 Paardestaarten 98 Paardenbloem . 728 Paardendistel . 445 Paardengras . 240 Paardevoet . . 685 Paaschbloem . 137 Paascblelie . . 137 Paddebladen . 685 Paddebloem . 707 Paddekaatje . 352 Padderusch . 1U Paeonia . . .364 arborea . . . 364 cbinensis . . 364 Mnutan . . . 364 officinalis . . 364 tenuifolla . . 364 Paeonieën . . 350 Palmboompje . 439 Tabel der Neder 1. en Lat. plantennamen. 789 Periballia , . 219 j laevis . . . .219 Pernettya . , . 562 mucronata. . 562 Persica . . .518 vulgaris . . . 518 Perzik .... 518 Perzikkruld . .307 Petasites . . .685 albus . ... 685 niveus . . .685 officinalis . .685 Peterselie 446, 452 j Petroselinum . 446 satlvum . . . 446 Petunia . . . 599 nyctaginiflora 599 j violacea . . . 599 Peucedanum . 463 carvifolium . 453 Chabraei . . 453 officinale . . 453 palustre . . . 453 Peulen .... 549 Phacelia . , ,584 dubia . . . ,584 Purshii , . . 584 tanacetifolia . 584 Whitlavia . . 584 Phalangium . . 133 Liliago . . .133 Phalaris . . .200 angusta . . .201 arundinacea , 201 brachystaehys 202 bulbosa ... 201 canariensis , 202 coerulescens . 201 Lernmoni . . 201 minor .... 202 paradoxa . . 201 picta . . . .201 truncata . . 202 Pharbitis . . .580 purpurea . . 581 Phaseolus . . 552 multiflorus . 552 vulgaris . . . 552 Phytolacca . . 325 Phegopteris . . 104 decaodra . . 325 Dryopterls . . 105 Picea . . . .119 polypodioldes 104 alba . . . . 120 Robertianum . 105 excelsa . . .120 Phlladelpheeën 464 nigra , . . .120 Philadelphus . 46G pungens . . .120 coronarius . . 466 Picris .... 725 floribundus . 466 hieracioides . 725 grandiflorus . 466 Piekgras ... 231 inodorus . . 466 j Pilularia . . .111 pubescens . , 466 j globulifera. . 112 Philodendroi- i Pllvaren . . .112 deeën 153 Pilvaren- Phleum . . . 205 achtigei 111 arenarium . . 207 Pimpernel . . 514 asperum . . . 207 Pimpernoot . . 430 Bertolinü . . 206 Pimpinelia . .448 • Boehmeri . . 207 Anisum . . . 449 echinatum . . 206 magna . . . 449 graecum . . .207 Saxilraga , . 449 panlculatum . 207 Pinguicula . . 642 pratense ... 206 vulgaris . . .642 subulatum . . 205 Pinksterbloem . 148 Phlox .... 583 342, 359, 381, 569 decussata . 583 Plnksterlelie . 138 divaricata . . 583 Pinksternakel . 454 Drummondii . 583 Pinus .... 117 panlculata . . 583 Abies .... 120 Phoenixopus . 729 austriaca . 118 muralis . . . 729 Cembra . . .118 Phormium . . 133 Larix ... .120 tenax .... 133 Laricia . . .118 Phragmites . . 215 montana . . .119 communis . . 215 nigra .... 118 Physalls . . . 597 Picea . . . .119 Alkekengi . . 597 Pinaster . . .118 Franchetl . . 597 Poiretiana . . 118 Pbysocarpus . 516 rigida . . . .118 opulifolius . . 516 silvestris . . 119 Physostegia . . 640 Strobns . . .118 virginica . . 640 Pioen . . , . 364 Phyteuma . .653 Planten ... 232 nigrum . . .653 Pirola .... 563 orbiculare . . 653 | minor .... 563 spicatum . . 653 rotundifolia . 563 Phytolaccaceeën329 secunda . . .563 Tabel der Neder 1. en Lat. plantennamen. 790 aviculare . . 309 Bistorta . . . 306 Braunianum . 309 calcatum . . .309 condensatum . 307, 309 Convolvulus . 305 cuspidatum . 306 danubiale . . 307 euryphyllum , 307 dumetorum. . 305 Fagopyrum . 309 heterophyllum 309 Hydropiper . . 308 hybridum . , 308 lanceifolium . 307 lapahifolium . 307 laxum . . .308 leptocarpum . 309 leptocladum . 307 lonchophyllum 307 mesomorphum 307 minus . . . .308 mite .... 308 nodosum . . *307 oriëntale . . 307 patulura . . . 309 Persicaria . . 307 plebejum . . 309 pulchellum . . 309 ramosissimum 309 sachalinense . 306 serrullatum . 308 syringifolium 307 tataricum . . 310 tomentosum . 307 Wilmsii . . . 308 Polypodiaceeën 103 Polypodium . , 104 Dryopteris . . 105 Phegopteris . 104 Robertianum . 105 vulgare . . .104 Polypogon . . 207 elongatus . . 207 interruptus . 207 maritimus . . 207 grandillorum . 656 Plomp . . 361, 365 Pluimgierst . . 198 Plulmhyaclnt . 130 Pluimvaren . . 110 Pluishruid . . 712 Plumbaginaceeën 569 Plumbago • 571 Larpentae . . 571 Poa 226 annua .... 227 bulbosa . . . 227 Chaixi . . .230 compressa . . 227 fertilis ... 228 nemoralis . . 227 palustris . . 228 pratensis . . 229 serotina . . . 228 sudetica ... 230 trivialis ... 230 Polei . . . .625 Polemoniaceeën 582 Polemonium . 582 coeruleum . . 582 reptans . . . 582 Polycnemum . 324 arvense . . .325 majus .... 325 Polygala . . . 429 amara . . . 429 comosa . . . 429 dunensis . . . 430 depressa . . . 430 serpyllacea . . 430 vulgaris . . . 430 Polygalaceeën 429 Polygonaceeën 295 Polygonatum . 135 anceps . . .135 multillorum . 136 officinale . . 135 verticillatum . 135 Polygonum . . 305 aequale . . .309 amphibium 305, 306 uniflora . . .563 Pirolaceeën . . 559 Pirus .... 485 arbutifolia . . 485 Aria .... 487 Aucuparia . . 486 baccata . . . 489 communis . . 486 domestica . . 487 japonica . . 485 Malus .... 486 salicifolia . . 486 spectabilis . . 486 Pispot] e . . .579 Pissebloem . . 728 Plsum .... 549 arvense . . . 549 sativum . . . 549 Plantaginaceeën649 Plantage . . .650 arenaria . . .650 aristata . . . 652 Coronopus . . 652 Cynops . . .650 Lagopus . . .651 lanceolata . . 651 major .... 651 maritima . . 652 media .... 652 psyllium . . 650 Purshii . . . 651 Serraria . . . 652 virginlca . . 650 Plataan . . . 468 Plataanachtigen 468 Platanaceeën . 468 Platanus . . .468 occidentalis . 468 orientalis . , 468 Platanthera . 264 bifolia .... 264 chlorantha . 264 montana . . 264 solstitialis . . 264 l viridis . . . 264 Platzaad . . . 307 Platycodon . . 656 Tabel der Nederl. en Lat. plantennamen. 791 monspellensis 207 Polystichum . 105 aculeatum . . 105 cristatum , . 106 Filix mas . . 106 Oreopteris . . 106 splnulosum . 107 Thélypteris . 106 Pomeeën . . .483 Pommel . . .150 Pompebloem . 365 Pompoen . . .659 Poppenorchis . 266 Populier . . .289 Populus . . .289 alba .... 289 angulata . . 291 balsamifera . 290 canadensis . . 290 candicans . . 290 canescens . . 290 dilatata . . .290 italica ... 290 monilifera . . 290 nigra . . . .290 ontariensls . 290 pyramidalis . 290 tremula . . .290 Porselelnbloempje 465 Portulaca . . .345 grandlflora . 345 oleracea . . . 345 pilosa . . . .345 sativa .... 345 Portulacaceeën 344 Portulak . . .345 Possem .... 281 Post 281 Postelein . . ,345 Posteleinachtigen 344 Potamogeton . 157 acutifolius . . 158 alpinus . . .161 coloratus . . 161 compressus . 158 crispus . . .160 densus . . .157 gramlneus . . 161 lucens . . . .160 mucronatus . 159 natans . . . 162 obtusifolius . 159 pectinatus . . 158 perfoliatus . . 160 Vlantagineus . 161 polygonlfolius 162 praelongus . 160 pusillus . . .159 rufescens . . 161 trichoïdes . . 159 Zizii . . . .160 Potamogetonaceeën 155 Potentilla . . 509 acutlfolia . . 513 alba-sterilis . 510 anserlna . . .510 argentea . . 512 arguta . . .509 atro-sanguinea 509 corymbosa . . 513 fallaclna . . 513 fragariastrum 510 fruticosa . . 509 hybrida . . .510 intermedia. . 513 mlllegrana . . 510 mixta . . . .511 monspellensis 510 norvegica . . 510 pilosa .... 513 procumbens . 511 recta . . . .513 reptans . . .511 rupestris . . 509 silvestris . . 511 supina . . .510 Tabernaemontani 512 Tormentilla . 511 verna .... 512 Potentilleeën . 483 Poterieën . . .483 Poterium . . .514 officinale . . 514 Sangulsorba . 514 Pothoideeën . 153 Prachtkaars . . 476 Prachtklok.) e . 656 Prachtrank . . 647 Prachtriet . . 196 Prei 132 Prenanthes . . 733 purpurea . . 733 Priemkruid . . 393 Prikneus . 342, 588 Primula . . . 567 acaulis . . ,568 Auricula. . . 567 eliator ... 568 japonica . . .567 obconica . . .567 officinalis . . 568 sinensis . . . 567 veris . . . .568 Primulaceeën . 564 Prlnos .... 432 glaber . . . .432 Prohoscidia . . 648 louisiana . . 648 Profeetplant . 591 Pronkboon . . 552 Pronkers . . . 552 Pronkerwt . . 551 Pruikenboom . 426 Pruim . . . .519 Pruneeën . . .483 Prunus . . . .517 Armenlaca. . 520 avium . . . .518 cerasifera . . 519 Cerasus . . . 518 domestlca . . 519 fruticans . . 519 insititia . . .519 italica . . . .519 Lauro-Cerasus 520 Mahaleb . . . 518 Padus . . . .518 Tabel der Neder 1. en Lat. plantennamen. 792 Persica . . .518 petraea . . .518 Pissardi . . .519 serotina . . . 518 spinosa . . . 519 triloba . . . 520 virginiana. . 519 Psamma . . . 214 arenaria . . . 214 baltica . . . 214 Pseudolarix . . 120 Kaempferi . . 120 Pseudotsuga . 119 taxifolia . . .119 Ptelea .... 425 trifoliata . . 425 Pteridium . . 110 aquilinum . .110 P.teris . . . .110 aquilina . . .110 cretica . . . 110 : serrulata . .110 Pterocarya . . 280 ! caucasica . . 280 Puingras ... 249 Pulegium . . 625 [ vulgare . . .625 Pulicaria . . . 692 j dysenterica . 692 vulgaris . . . 692 | Pulmonaria . . 590 longifolia . . 590 offlcinalis . .590 Pulsatilla. . . 353 vulgaris . . .353 Purperwinde . 581 Putterdistel . . 715 Pljlbrem . . .525 Pijlkruid . . .271 Pijlrlet .... 216 Pijn 117 Pijpbloem. . . 554 Pijpdoorstekers 232 Pijpekop . . .554 Pijpestrootje . 232 Pijpkruid . . .457 Pyrethrum . . 709 Parthenium . 709 Ouamoclit . . 580 cocclnea . . .580 Quercus . . .279 Cerris. ... 279 | pedunculata . 279 Robur L. . . 279 | Rohm Rth. . . 280 rubra . . . .280 sessiliflora . . 280 tinctoria . . . 280 Raai 635 Raaigras . . . 254 Raap 387 Raapzaad . . 387 { Radiola.... 423 | lino Wes . . . 423 ] Radijs . . . .401 j Radii shoomp je . 668 { Raket . . 382, 389 (Ramenas . . .401 ; Ramlschia . . 563 j secunda' . . .563 Randjesbloem . 380 Ranonkelachtigen 348 Ranunculaceeën 348 I Ranunculeeën . 350 | Ranunculus . . 357 | acer . . . .359 aconitlfolius . 360 arvensis . . . 359 asiaticus. . . 360 auricomus . . 359 bulbosus. . . 358 falcatus . . . 354 Ficaria . . .361 Flammula . . 357 Lingua . . .358 muricatus . . 359 nemorosus . . 360 Philonotis . . 358 polyanthemos 360 repens . . .360 reptans . . , 357 sardous . . .358 sceleratus . . 358 Raphanistrum 401 Lampsana . . 401 Raphanus . . 401 Raphanistrum 401 sativus . . .401 Rapistrum . . 401 perenne . . .401 rugosum . . .401 Rapunzel . . .654 Ratel .... 618 Ratelaar . . . 618 Ratelen . . . .618 Reek 307 Reigersliek . . 420 Reinevaar . 510, 709 Reinvaren . . 709 Rekop .... 596 Reseda .... 402 alba . . . .402 lutea . . . .402 Luteola . . .402 odorata . ... 402 Phyteuma . . ÏO2 Resedaachtigen 402 Resedaceeën . 402 Reukgras . . . 202 Reutels .... 618 Rhabarber . . 304 Rhamnaceeën . 432 Rhamnus . . .433 catarctica , . 433 Frangula. . . 433 Rheum . . . ,304 officinale . . 305 palmatum . . 305 Rhaponticum . 305 Rhinantheeën 601 Rhinanthus . . 618 Alectorolophus 619 major . . . .619 minor .... 618 Rhodanthe . . 704 Manglesii . . 704 Rhododendron 562 ferrugineum . 562 Tabel der Neder 1. en Lat. plantennamen. 793 hirsutum . . 562 indicum . . .562 ponticum . . 562 Rhodoraceeën . 559 Rhodotypos . . 517 kerrioides . . 517 Rhus ..... 426 Cotinus . . . 426 glabra . . . 426 Toxlcodendron 426 | typhina . . . 426 Rhynchospora . 180 alba .... 180 fusca . . . .180 Ribes .... 467 alpinum . . .467 aureum . . . 467 Gordonlanum 467 Grossularia . 467 nigrum . . . 467 rubrum . . . 467 sanguineum . 467 Ribesieeën . . 464 Rlbzaad . . . 457 Richardia . . .154 aethiopica . . 154 Ricinus . . .438 communis . . 438 Ridderspoor . . 363 Biegheide . . 561 Riempjes . . . 329 Riet 215 Rietgras . 164, 201 Bingelbolt . . 535 Ringelwikke . 545 – 546 Binkelbellen. . 618 Robertskruid . 420 Robinia . . .542 hispida . . .542 Pseudo-Acacia 542 Boerhruid . . 700 Bog 247 Rogge .... 247 Boggebloem . . 721 Rolklaver . . 540 Boobol .... 99 Boodbeen . . .307 Boode (de) . . 367 Boode horde . 618 Boode mier . . 566 Boode regen . 542 Boodsteerntje . 342 Boodte .... 661 Boomsche boon 548 Roomsche kamille 705 Roomsche kervel4sB Roos 487 | Roosachtigen . 480 Roosj esimmortelle 704 Boowilg . . . 306 Rosa .... 487 agrestis . . . 490 ■ anemonlllora . 493 arvensis . . . 493 canina . . .490 chinensis . . 492 cinnamomea . 492 damascena . . 488 dumetorum . 491 fragrans . . . 492 gallica . . . 488 indica .... 492 lutea .... 492 mollis . . . .489 moschata . . 493 multiflora . . 493 muscosa . . . 488 pimplnellifolia 491 pomilera . . 489 repens . . . .493 rubiginosa . . 490 rubrifolia . . 488 rugosa . . . 492 semperflorens 492 ; sempervirens . 493 sepium . . .490 1 setigera . . .493 1 tomentosa . . 489 . Rosaceeën . . 480 i Roseeën . . .483 i Rosmarinus . . 629 officlnalis . . G3O Bossemenl . . 626 Rozemarijn . . 630 Rozenkransje . 701 Rubia . . . .661 tinctorum . . 661 Rubiaceeën . . 659 Rubus .... 494 affinis . . . 497 ammobius 496, 497 argentatus . . 500 argenteus . . 499 Arrhenii . . . 502 badius . . .505 Rannlngil . . 500 Rellardii . . .506 bifrons . . .500 caeslus . . . 507 callianthus . . 508 candicans . . 499 carpinifolius . 496 chlorothyrsus 502 conspicuus . . 503 corylilolius . 508 cruentatus . . 504 discolor . . .500 diversilolius . 508 egregius . . .503 eu-rhamnifolius49B fissus .... 496 foliosus . . .505 fragrans , . .499 lusco-ater 504, 506 fuscus . . . .505 genlculatus . 500 Godronii . . 500 gratus.. . . .501 hedycarpus . 500 hirtus . . . .506 horridus . . .506 humifusus . . 507 hypoleucus . 503 bypomalacus . 497 hystrix . . . 506 Idaeus . . .495 infestus . 497, 505 innoxeus . . .507 Tabel der Neder 1. en Lat. plantennamen. 794 inseraticus . . 504 | Koehleri . . . 506 ; laciniatus . . 498 ! lasioclados . . 503 Lejeunii, . 505 leucandrus . . 502 macrophyllus 502 \ macrostemon 500 Menkei . . .504 montanus . . 497 | nemoralis . . 498 nemorosus . .508 nitidus . . .497 obscurus . . . 504 odoratus . . . 494 opacus . . .496 oreogiton . . 508 orthocanthus , 508 pallidus . . .505 phoenlcolasius 495 plicatus . . .496 podophyllus . 505 procerus . . .500 prunosus . .508 pubescens . . 499 pygmaeopsis . 506 pyramidalis . 503 radula . . . 504 rhamnifolius . 498 rhombifoliüs . 501 rosaceus . . . 506 rudis . . . .504 saxatllis . . . 494 Schlechtendalii 502 Schleicheri. . 507 senticosus . . 497 serpens . . .506 silvaticus . . 501 spectabilis . . 495 Sprengelii . . 502 suberectus . . 495 sulcatus . . .496 tereticaulis . . 505 teretiusculus . 504 thyrsiflorus 505,507 thyrsoideus, . 499 ulmifolius . . 500 vestitus . . . 503 villicaulis 498, 501 i viridis . . . 507 I vulgaris . . . 498 1 Wahlbergii. . 508 Winteri . . . 500 ; Rudbeckia 698, 699 hirta .... 698 laciniata ... 698 triloba . . . 698 Ruit 351 Rüitachtigen . 424 Rumex . . . .295 abortivus . . 304 j Acetosa . . . 297 ' Acetosella . . 296 acutus . . 302, 303 ambiguus . . 297 aquaticus . . 298 Areschougii . 304 | auriculatus . 297 bucephalophorus 296 i calllanthemus 304 conglomeratus 300 conspersus . . 302 crispus ... 299 cunelfollus . .298 dentatus . . . 301 dlvaricatus . 300 domesticus . . 298 Dufftll . . . 304 fennicus . 298, 299 Fries!! . . . 300 Henrardi . . . 304 heteranthus. . 304 Hlppolapathum 298 HydrolapathuTU 299 Knafii . . . .304 maritimus . . 301 maximus . . 302 Niesslil . . .303 obovatus . . .300 | obtusifolius . 300 odontocarpus . 301 ] orientalls . . 299 paluster . . .301 paraguayensis 301 Patientia... 299 platyphyllus3o2,3o3 pulcher . . .300 Ruhmerl . . 302 Sagorskli . . 302 salicifolius . . 299 sanguineus . 300 Schreberi . . 302 Schulzei . . .303 scutatus. . . 297 silvester . 299, 300 Steinii . . . 304 stenophylloides 304 stenophyllus . 301 Wachter! . . 303 Weberi , 302, 303 Wirtgeni . . 304 Ruppia .... 157 maritima . . 157 Rupsklaver . . 527 Rusch . . . .139 Russchen . . .139 Russische distel 311 Russische postelein 346 Ruta 425 graveolens . . 425 Rutaceeën . . 424 Ruwbladigen . 584 Rijpeltocht . . 663 Rijsbes . . . .560 Rijstgras . . .209 Sabina .... 110* officinalis . . 116 vlrginiana . . 116 Saffloer . . .723 Sagina . . . 330 apetala . . .331 nodosa . . . 331 procumbens . 330 stricta . . . 330 subulata . . .331 Sagittaria . . 271 sagittifolia . 271 Tabel der Neder 1. en Lat. plantennamen 795 Salicaceeën , . 281 Sallcornia . . 312 herbacea . . 312 prostrata . . 312 Salie . . .628, 641 Salix .... 281 acuminata . . 287 alba . . . .285 ambigua . . 288 amygdalina . 286 aquatica ... 288 aurita . . .284 babylonica . 286 Caprea . . . 284 capreola . . 288 cinerea . . . 284 cuspidata . . 288 daphnoides . 283 dasyclados . . 283 discolor . . . 287 Doniana . . . 287 fragilis ... 286 fruticosa ... 288 incana . . . 283 multinervis . 288 pentandra . . 286 Pontederama . 287 purpurea . . 283 repens . . . 282 rubra . . . .287 Busseliana . 289 Smithiana . . 288 Trevirani . . 289 undulata . . . 289 viminalis . . 283 Salomonszegel 135 Salpichroa . . 599 rhomboidea .599 Salpiglosseeën 601 Salpiglossis . . 602 sinuata . . .602 variabilis . . 602 Salsola . . . 311 Kali .... 311 Salvia .... 628 aethiopis . . 629 argentea , , 629 Horminum . . 628 officinalis . . 628 pratensis . . 629 Sclarea . . . 629 silvestris . . 629 Verbenaca . . 629 verticillata . 628 Salvinia . . . 112 natans . . . 112 Salviniaceeën , 112 Sulzajy . . . .726 Sambucus . . 665 canadensis . . 666 Ebulus . . .665 nlgra .... 666 racemosa . . 666 Samengesteldbloemigen 674 Samolus . . . 569 Valerandi . . 569 Sanguisorba . 514 minor .... 514 officinalis . . 514 Sanicula . . . 445 europaea . . 445 Santalaceeën . 554 Santolina . . .704 Chamaecyparissus 704 pinnata . . .704 Saphout . . .487 Saplndaceeën . 426 Saponaria . . 339 officinalis . . 339 Yaccaria . . 339 Sareptamosterd 387 Sarothamnus . 523 scoparius . . 524 vulgaris . . . 524 Satureja . . .631 hortensis . . 631 Sauromatum . 154 venosum . . 154 Savelboom . . 116 Saxifraga . . 464 crasslfolia . . 465 geranioides , 465 granulata . . 464 Hirculus . . . 464 hirsuta ", . . 465 hypnoïdes . . 464 peltata . . . 465 sarmentosa . 465 tridactylites . 464 umbrosa . . . 465 Saxifragaceeën 463 Saxifrageeën . 463 Scabiosa . . .674 arvensis . . . 673 atropurpurea 674 caucasica . . 674 Columbaria . 674 Succisa . . .673 Scandix . . .456 Pecten veneris 457 Schaafstroo . 100 Schaduwgras . 227 Schapenbloem . 534 Schapengras . 237 Schavenklaver 422, 533 Schavenoor . . 570 Scharlakendoorn4B4 Scharlaken winde 580 Scharlei . . .629 Schartelen . . 618 Scheelbloem . 394 Scheefkelk . . 380 Scheeren . . .273 Scheerlink . . 458 Schermbloemigen 440 Scherpgras . . 216 Scherpkruid . 586 Scheuchzeria . 269 palustrls . . 269 Scheuchzeriaceeën 269 Scheurwortel . 589 Schildersverdriet 465 Schildpadbloem 609 Schil dzaad . . 390 Tabel der Neder 1. en Lat. plantennamen 796 Schizanthus . 602 pinnatus . . 602 Schkuhria . . 708 advena . . . 708 plnnata . . . 708 Schoberia . . 311 fruticosa . . 311 marltima . . 311 Schoentjes en laarsjes 540 Schoenus . . .180 nigricans . . 180 Schorseneer . 726 Schotwilg . . 285 Schroelorchis . 268 Schubvaren . . 108 Schubwortel . 621 Schuurbes . . 98 Schuurwortel . 589 Schijnraket . . 389 Schijnspurrie . 332 Schijtwortel . . 511 Seiadopitys . . 117 verticillata . 117 Scilla .... 129 bilolia . . . 129 non scripta . 129 sibirica . . . 129 Scirpus . . . 181 acicularis . . 181 americanus . 184 Baeothryon . 183 caespitosus . 183 compressus . 185 Duvalii , , ,185 Üuitans . . ,181 gracilis . . .184 Holoschoenus 183 lacustris . . .184 maritimus . . 185 mucronatus . 183 multicaulis . 182 paluster . . .182 pauciüorus . 183 pungens . . . 184 Bothii . . . 184 rufus .... 186 setaceus . . .184 silvaticus . .185 Tabernaemontani 184 triquetrus . . 185 uniglumls . . 182 Scleranthus . . 329 annuus . . .330 intermedius . 330 perennis . . . 330 Sclerochloa . . 226 Borreri . . . 235 procumbens . 226 rigida .... 235 Scolopendrium 109 vulgare , . . 109 Scopolia . . . 597 carniolaca . . 597 Scorpiurus . . 543 subvillosus . . 643 Scorzonera . . 726 hlspanica . . 726 Scrophularia . 605 alata .... 605 aquatlca-. . .605 Balbisii . . . 605 canina .... 605 Ebrharli. . . 605 Neesii . . . 605 nodosa . . . 606 Scopolia . . . 606 vernalis . . .605 Scropbulariaceeën 599 Scutellaria . . 639 Columnae . . 640 galericulata . 640 minor . . . .640 Secale .... 247 Cereale . . . 247 Sedum .... 461 acre .... 462 album . . . 462 Boloniense . . 462 Cepaea . .461 dasyphyllum . 462 elegans . . . 462 Fabaria . . .461 oppositifolium 461 purpurascens . 461 purpureum . . 461 rellexum . . 462 sexangulare . 462 spurium . . . 461 Seh 164 Selaginella . . 102 denticulata . 102 Selaginellaceeënlo2 Selderie . . . 446 Selie 453 Selinum . . .453 carvifolia . . 453 Selve 471, 472, 628 Sempervivum . 462 tectorum . . 462 Senebiera . . .399 Coronopus . . 399 didyma . . . 399 Senecio . . .711 aquaticus . . 713 Balsamitae . . 713 cruentus . . . 712 erraticus . . 713 erucifolius . . 713 fluviatilis . . 714 Fuchsii . . . 714 Jacobaea. . , 713 paludosus . . 714 paluster . . .712 sagittatus . . 711 saracenicus . . 714 silvaticus . . 712 vernalls . . .712 viscosus . . .712 vul garis . . .712 Sensejoen . . .712 Sequoja . . . 117 glgantea . : .117 sempervirens . 117 Sering . . 433, 572 Serpentstongen 271 Serradelle . . 544 Serratula . . .719 tinctoria . .719 Tabel der Neder 1. en Lat. plantennamen. 797 Sesleria . . . 208 coerulea . . . 208 Setaria . . . .197 glauca . . .199 verticillata . . 199 viridis .... 199 Sevenboom . .116 Sherardia . . 660 arvensis . . .660 Sicyos . . . .659 angulatus . . 659 Sidalcea. . . 415 malviüora . 415 Sideritis ... 638 montana . . 638 Siegesbeckia . 694 orientalis . . 694 Siegllngla . . 224 decumbens. . 224 Siepel .... 131 Siepelgras . . 133 Siepenhout . . 487 Sigarenriet . . 150 Slkkelklaver . 528 Sikkelkruid . . 447 Silaus .... 452 flavescens . . 452 pratensis . . 452 Silene .... 340 antirrhina . , 342 Armeria . . .342 coeli-rosa . . .340 conica . . .340 conoidea. . . 340 Cserii .... 340 dichotoma . . 341 gallica . . .341 inflata . . .340 nocllflora . . 343 nocturna. . . 341 mitans . . . 342 Otites. ... 342 pendula . . ,341 racemosa . . 341 strlcta.... 342 venosa . . . 340 vulgaris . . . 340 Sleutelbloem . 567 Sleutelbloemlgen 564 Slingerroos . . 580 Slofhak . . . 203 Slootriet . . .215 Slootvaren . . 109 Sluchter . . . 596 Slijkgras . . .208 Slijkgroen . . 610 Smeele . . . .217 Smeelen . . 204, 232 Smeelje . . . 321 Smeerraai . . 255 Smeerwortel . 461, 589 Smilaceeën . . 126 Smilacina . . 136 racemosa . . 136 stellata . . .136 Smyrnium . . 458 rotundifolium 458 Snavelbies . . 180 Snavelhauwtj e 400 Sneeuwbal . . 066 Sneeuwbes . . 668 Sneeuwklokje . 138 Sneeuwklokjesboom 573 Sneeuwroem . 130 Sneeuwvlokkenboom 571 Snoekeblad . . 271 Snotterbezieboom 115 Sojaboon . . 552 Solanaceeën . 593 Solanum . . .595 alatum . . .597 citrullifolium 595 Dulcamara . . 596 heterodoxum 595 Lycopersicum 595 nigrum ... 596 nitidibaccatum 596 pygmaeum . . 597 rostratum . . 595 Sileneeën . . . 328 Silphium . . .693 perfoliatum . 693 Sllybum . . . 716' Marianum . . 716 Simarubaceeën 425 Sinapis . . . 388 j alba . . . .389 arvensis . . .388 Cheiranthus . 388 dissecta . . . 389 ïuncea . . . 387 pubescens . . 388 Sisymbrium . 382 j Alliarla . . .384 altissimum . . 383 | austriacum. . 384 Columnae . . 383 Hartwegiana . 382 Irio 384 Loeselii . . .384 officinale . . 383 oriëntale . . 383 pannonicum . 383 j Sopliia . . . 382 Thalianum . . 384 Wolgense . .383 Sisyrinchium . 148 [ angustifolium 148 Sium 449 ; latifolium . . 449 | Sjalotten . . . 131 [ Skimmla . . . 425 japonica . . .425 oblata . . . .425 Sla 728 Slaapbol . . . 366 j Slangenbloem . 471 Slangenbrood . lid Slangenkop . . 590 j Slangenkruid . 590 | Slangenlook. . 132 Slangenwortel . 154 Slee 519 Sleedoorn. . .519 Sleepruim . . 519 Sleien .... 519 Tabel der Neder 1. en Lat. plantennamen. 798 Spirodela . . . 155 polyrrhiza . . 155 Splitbloem . . 602 Spoorbloem . . 669 Sporkenhout . 433 Sporobolus . . 209 berteroanus . 209 Sprakel . ■ ■ 433 Sprekelia . . .138 lormosissima . 138 ' Springkomkommer 659 Springzaad . ■ 424 Sprokkel . ■ 433 Spruitjes . • -387 Spurrie . ■ -331 Stachys . . -637 ambiguus . ■ 638 annuus ... 637 arvensis ... 637 Betonica . . -638 cassius ... 637 germanicus . 637 italicus . . .637 paluster . . -638 .... 637 silvaticus . . 638 tuberifera . . 638 Stalkaarsen 150, 603 Stalkruid . . . 526 Standelkruid . 260 Standelkrulden 258 Staphylea . . 430 colchica . ~ . 430 pinnata . . • 430 Statice . • • -570 elongata . . .570 Limonium . . 570 sinuata . . .570 Thouini . . .570 Steekbrem . . 523 Steenbreek . . 464 Steenbreekachtigen 463 SteenbreekvarenlO? Steenklaver 523, 534, 540 stricla .... 208 Specerijstruik . 348 Specularla . . 657 hybrida . . . 657 Speculum . . 657 Speenkruid 361, 606 Speerdistel . • 715 Speerkruid ■ • 581 Spekwortel . . 589 Spelt 248 Spergula . . ■ 331 i arvensis . ■ ■ 331 j Morisonil . • 332 i Spergularia . . 332 | marginata . . 332 i media . . ■ -333 rubra .... 332 salina . . ■ -333 segetalis . ■ ■ 332 Spersie .... 134 Spiegelklokje . 657 Spilanthes . . 698 decumbens. . 698 Spinacia . . 318 oleracea . . • 318 Spinazie . . -318 Spiraea . . .515 ariaelolia . . 515 Aruncus . ■ -515 callosa . . -516 chamaedrilolia 516 Douglasii . . 515 Filipendula . 517 hypericilolia . 516 japonica . 465, 516 opulifolia . . 516 palmata . . .516 prunilolia . . 516 salicifolia . .515 sorbifolia . . 516 tomentosa . . 515 Vlmaria . ■ ■ 516 Spiraeeën . . .483 ; Spiranth.es . . 268 aestivalis . ■ 268 i autumnalis . . 268 > | spiralis . . .268 sisymbriifoliums9s triüorum . ■ 596 : tuberosum . . 595 villosum. . . 596 Soldaatje . . -261 Solldago . ■ -690 arcuata . . – 690 canadensis . . 690 j nemoralls . . 691 serotina . . .691 Virga aurea . 690 Sonchus . ■ ■ 729 : arvensis . . . 730 asper . . . .730 oleraceus ■ ■ 730 paluster . . .731 Sophiekruld . . 382 Sophora ... 523 japonica . . -523 pendula . ■ 523 Sorbus . . . -486 Aria . . • -487 Aucuparia . . 487 domestica . . 487 hybrida . . • 487 latilolia . . • 487 torminalis . . 487 Soria .... 400 syriaca . ■ • 400 Spaansche aak 428 Spaansche pepers 97 Spaansche ruiter7l6 Spaansche tarwel96 Spaansch gras . 569 Spaansch groen 566 Spanjer ... 224 Spar. . . 119, 120 Sparganiaceeën 150 Sparganium. . 150 afline . . . .152 diversifolium ■ 152 minimum . . 151 ramosum . . 151 simplex . . .152 Sparre .... 331 Sparrekruid . . 689 Spartina . . .208 Tabel der Neder 1. en Lat. plantennamen 799 Sleenkruid . . 378 Steenraket . . 385 Steenruit . . .108 Steentijm ... 631 Stekel .... 715 Stekelaugurk . 659 Stekelbes . . .467 Stekelboompje 459 Stekelbrem . . 524 Stekelheide . . 524, Stekelnoot . . 693 Stekelroos . . 273 Stekelvaren . . 107 Stekelzaad . . 586 Stellaria . . .334 glauca . . .335 graminea , . 335 Holostea . . .335 media . . . .335 nemorum . . 334 uliginosa . . 334 viscida . . .334 Stenactls . . . 689 annua . . . 689 Stenophragma 384 Thallanum .. . 384 Sterbladigen . 659 Sterhyacint . . 129 Sterkers . . . 396 Sterredistel . . 721 Sterrekruid . . 438 Sterrekroos . . 438 Sterremuur . . 334 Stevenskruid . 477 Stinkblad . . .685 Stinkbloem . . 707 Stinkende gouwe36B Stinkhout . . . 433 Stippelvaren . 106 Stoelenbles . . 184 Stofzaad ... 563 Stokmel . . . 316 Stokroos . . .416 Straalscherm . 455 Straatgras . . 227 Strandkruid. . 569 Strandrlet . . 213 Stratiotes . . .273 aloides . . 273 Streepvaren'. . 107 Streepzaad . . 731 Strehgras ... 249 Stronkbes ... 560 Stroobloem 701, 724 Struikheide . . 561 Struisgras . . 209 Struisriet . . . 212 Struisvaren . . 109 Struthiopteris . 109 germanica . . 109 Studentenkruid 313 Stupa .... 215 hyalina . . . 215 Neesiana . . 215 pennata . . . 215 trichotoma . 215 Sturmia . . . 268 Loeselii ... 268 Styraceeën . . 573 Suaeda . . . .311 fruticosa. . . 311 maritima . , 311 Subularia. . .393 aquatlca . . .393 Succisa . . . .673 pratensis . . 673 Suikery ... 724 Symphoricarpus66S racemosus . . 668 Symphytum . . 589 bulbosum . . 589 officinale . . 589 Supinauw . . . 514 Syringa .... 572 chinensls . . 572 Emodi . . . 572 Joslkaa . . . 572 laclniata . . . 572 persica . . .572 rothomagensis 572 vulgaris . . . 572 Tabak . . 598, 685 Tagetes . . .695 erecta .... 695 l patula .... 695 1 Tamaricaceeën 411 n Tamariske . . 411 Tl Tamarix . . .411 Tl gallica . . . 411 S germanica . . 411 Tl pentandra . . 411 1: tetrandra . . 411 Tl Tamme kastanje 279 h Tanacetum . . 709 P Balsamita . . 709 Tl vulgare . . .709 i d Tandjesgras . .224 J* Tl Tandzaad. . . 695 | a Taraxacum . . 726 , a officinale . . 727 V Tarwe .... 247 P Tarwegras . . 248 Tl Taschjes . . .394 1' Taschjeskruid . 394 Tl Taxineeën . ; 115 o Taxodlneeën . 115 o Taxodium . . 117 Tl distichum . . 117 '• Taxus .... 115 Tl baccata . . .115 Tecoma ... 647 rradicans . . . 647 Teenhout ... 286 s Teesdalia . . 394 v nudicaulis . . 394 Th telekia .... 691 P' speciosa . . 691 Ti Tellima . . . 465 P; grandiflora . . 465 Tl Tetragonolobus 541 purpureus . . 541 al sillquosus . . 541 Teucrium ... 641 ct Botrys . . . .642 Chamaedrys . 642 el Scordlum . . 642 Scorodonia . . 641 -0' Teunisbloem . 474 [' Thallctrum . . 351 aqullegifolium 351 n Tabel der Neder 1. en Lat. plantennamen. 800 parvifolia . . 412 platypliyllus . 412 tomentbsa . . 412 ulmifolla . . 412 vulgaris . . . 412 Tiliaceeën . . 411 Tillaea .... 461 muscosa . . . 461 Timotheegras . 206 Tochtklaver . . 533 Toeters .... 457 Tomaat . . . 595 Tongel .... 663 Tongvaren . . 109 Toorts .... 602 Toplnamboer . 697 Torenkruid . . 379 ïorilis .... 456 Anthriscus . . 456 helvetica . . 456 infesta . . . 456 microcarpa . 456 nodosa . . . 456 Torkruid . . .450 Tormentil . . 511 Tormentilla . . 511 erecta .... 511 reptans . . .511 Trachyspermum 447 copticum . . 447 Tradescantla . 149 fluminensis . 149 virginica . . 149 Zebrina . . .149 Tragopogon . . 726 minor .... 726 orientalis . . 726 porrilolius . . 726 pratensis . . 726 Tragus .... 196 racemosus . . 196 Trapa .... 476 natans . . . 476 Trekgras . . .249 Trekkebek . . 519 Tremske . . .721 Trlentalis . . 565 16e druk. llavum . . . 352 loetidum. . . 352 minus .... 352 Theeboompje . 515 Thelesperma . 695 gracile . . . 695 Thelypodium . 384 lasiophyllum . 384 Thesium . . . 554 humiiusum . 554 pratense . . . 554 Thladiantha . 658 • dubia .... 658 CJ Thlaspi r. . . 393 f alpeslre . . . 394 arvense . . . 394 ' perlofiStum . 394 praecox . . . 394 Thrlnciar . . .724 hirta 724 Thuja . . . .116 occidentalis . 116 orientalis . . 116 Thuj opsis . . .116 dolabrata . . 116 Thymelaeaceeën479 Thymus . . . 630 Celakowskyamis 631 Serpyilum . . 630 vulgaris . . . 630 Thysselinum . 453 palustre . . . 453 Tigridia . . .147 pavonia . . . 147 Tllia 411 alba . . . . .412 amerlcana . . 412 argentea . . . 412 cordata . . . 412 dasystyla . .412 euchlora . . .412 glabra . . . 412 grandifolia . . 412 heterophylla . 412 intermedia . . 412 nigra . . . .412 heukem, School/lnra, europaea . . 565 Trifolium . . . 532 agrarium L. . 540 agrarium Poll. 539 538 angustifolium 538 arvense . . . 537 aureum . . . 540 dillusum . . .538 elegans . . .534 flliforme . . . 539 Iragiferum . . 535 glomeratum . 534 hybridum . . 534 incarnatum . 537 lappaceum . , 536 maritimum . . 539 medium . . . 538 minus .... 539 multistriatum. 533 ochroleucum . 538 ornithopodioldes 534 parviflorum . 534 “pratense . . . 537 procumbens . 539 repens .... 534 resupinatum . 535 scabrum . . . 537 stellatum . . 537 striatum . . . 536 subterraneum 535 supinum . . . 539 tomentosum . 535 vesiculosum . 533 Trigloctlin . . 269 maritima . . 269 palustris . . . 269 Trigonella . . 530 coerulea *. . .530 corniculata. . 530 Foenum graecum 530 inclsa , . . .530 Ornithopodioides 534 orthoceras . . 531 51 Tabel der Neder 1. en Lat. plantennamen. 801 procumbens. . 530 Trilgras . . . 225 Triodia . . .224 dccumbens . . 224 Tripmadam . . 462 Tripolium . . 686 vulgare . . .686 Trisetum . . .223 flavescens . . 223 Triteleia . . . 132 uniflora . . .132 Triticum ... 247 acutum . . .250 canlnum . . .249 caudatum . . 251 cereale , . ,247 comosum . . 251 crlstatum . . 248 dicoccum . . 248. durum . . . .248 junceum . . .250 , mpnocoeeuin . 248 / Cbortnale . . .250 iwatrypj.. .• : 2aT . . 248 proltleauim “ '."250 repens . . .249 sativuni . . . 248 spelta .... 248 trluncialis. . 251 turgidum . , 248 villosum . . , 247 vulgare . .248 Tritonia . . .147 crocosmaellora 147 Potsii . . . .147 Trollius . . .361 asiatlcuS . . 361 europaeus . . 361 Trompetboom . 647 Tropaeolaceeën 421 Tropaeolum . . 421 aduncum . . 421 canariense . . 421 majus . . . 421 ‘ peregrinum . 421 Trosgierst . . 200 Troskool . . . 388 Tsuga . . . .119 canadensis . . 119 Tuberoos . . .132 Tuinboon . . . 548 I Tuinkers . . .396 Tuinlepeltje . .399 Tulipa . . . . 126 ! Gesneriana . 126 Greigii . . .126 silvestris . . 126 Tulitanen . .695 Tulp 126 Tulpenboom . 348 Tunica . . . 338 prolifera . . 338 ’Saxifraga . . 338 . . . . 455 laTitoliaX . . 456 Turkswtfi \oon 552 i . Xurksche knenten j )* II 518 Tarjcsche jUarwe 196 196 tXrnaexlfruid . 380 Turritis . . .379 glabra . . . 379 Tussllago . . . 685 , Tartara . . .685 Twaalfgodenkruid 568 Tweekoorn . . 248 Tijgerlelie . . 147 Tijloos . . 134, 137 Tijm .... 630 Typha .. .. 150 angustifolia . 150 latifolia . . . 150 Typhaceeën . 149 Ui 131 Ulex ..... 523 ' europaeus . . 523 Ulmaceeën . . 293 Ulmaria . . . 516 Filipendula . 517 'co palustris . . 516 de purpurea . .516 er Uimus . . . . 293 M campestris . .294 ol elfusa .... 294 rii i montana . . 294 Va: scabra . . , 294 Var Umbelliferen . 440 Va, Unjer .... 99 Vm Urtica . . . . 2fyi dioica .... 292’Tai pilulifera. . . 292 WÊ» urens ..... 292*» Urticaceeëmt . 29i3H Urticeeën . . 391 rH Utricularia . . 642 VfTt Bremii . , . 644 Vml intermedia . . 643 Vee minor . . , 644 Vee neglecta . . . 643Veei vulgaris . . . 643 Veel Vee Vacoaria , . . 339 Veej parvillora . . 339 Vele segetalis . . . 339 Veld Vacclnieeën . Vaccinium . , 559Venl macrocarpon . 560 Vem Myrtillus . . 560 Vem Oxycoccus . . 560 Ven i uliginosum . . 560Verl: vitis Idaea . . 560 adu Valbloem . . . 580 Bla Valeriaan , . 669* blar Valeriaanach- ! Broi tigen 663 Valeriana . . 6691 crer dioica .... 670 cusj excelsa . . . 670 elon officinalis . . 670 grar Phu 670 Lycl sambucifolia .670 mon Valerianaceeën 669 nigr Valerianella . 670 orie: Auricula . . 671 oval carinata . . . 671 Phlo label der Neder 1. en Lat. plantennamen. 802 .7 'coronafa , . . G7l 6 dentata . . . 671 6 erlocarpa . . 671 8 Morisonii . . 671 '4 olitoria . . .670 4 rimosa . . .671 4 Val kruid . . .711 4 Varens .... 103 0 Varkensbloem . 148 9 Vm-kensbrood . 568 1 t&rkensgras . 309 * Ut<( JaU.v'J k> Ui»» \tl7l < Vs*«J*?*■• Jj|M|ia ti .1 'i. 3 Veelkn«®p.ja,< 295 i 4 Veenbes . . .. 560 3 Veenpluis . . . 186 j 3 Veenreukgras . 202 I Veenriet . . . 213 j J Veenwortel 306, 566 j ( Veldbles . . .145 I Velcikers , ,380 ; (•'Veldsla .... 670 (Venkel .... 452 ! (Venushaar . .109! > Venusspiegel . 657 yVenijnboom . .115 (Verbascum . . 602 j ( adulterinum . 604 I ( Blattaria . . 602 j ( blattaroides . 602 j Brockmülleri . 604 [ iVtollinum . . 604 | * crenatifolium 603 ( cuspidatum . . 603 ■ elongatum . . 603 I ’ grandiflorum 604 |! Lychnitis . . 604 montanum . . 603 II nigrum . . .604 1 oriëntale . . 604 ovalifolium . 602 : Phlomoïdes . 603 ] phoeniceum . 602 Pseudo-Blattaria 605 i pulverulentum 604 [ ramigerum . . 604 Beissekii . . 604 rubiginosum . 604 Schiedeanum . 604 Schraderi . . 603 sinuatum . . 604 spurium . . . 604 thapsiforme . 603 Thapsus . . .603 virgatum . . 602 Vuyckii . . . 602 Verbena . . . 649 bonariensls . 649 bracteosa . . 649 hastata . . . 649 chamaedrifolia 649 officinalis . . 649 Verbenaceeën . 648 Verlbrem . . 524 Vergeetmijnietje 591 Veronica . . .610 agrestis . . .616 Anagallis . 612 arvensis . . . 615 austriaca . . 614 j Beccabunga . 613 ( Buxbaumii . 616 Chamaedrys . 613 | gentianoldes . 611 hederaefolia . 616 incana . . . 611 latifolia . . . 614 longilolia . . 611 montana . . . 613 | officinalis . . 613 j opaca . . . . 617 | peregrina . . 615 persico, . . .616 polita .... 617 praecox . . ,615 prostrata . . 614 scutellata . . 612 serpylllfolia . 614 spicata , . .611 Teucrium . . 614 Tournefortii . 616 triphyllos . . 615 urticifolia . . 613 verna . . . .615 virginica . . 611 Vet 670 Vetblad . . .642 Vetkruid . . . 461 Vetmuur . . . 330 Vetplanten . . 460 I Vette koes . . 670 j Vettih .... 670 Vetwortel . . 589 ! Viburnum . . 666 : Lanfana . . .666 | Lentago . .667 Opulus , . .666 j tomentosum . 666 Vicia 544 ' angustifolia . 548 atropurpurea . 545 bithynica . . 549 caiearata . . 545 Cracca . . .546 Ervilia . 545 Faba .... 548 gracilis . . .545 grandiflora . 547 hirsufa . . .545 hybrida . . . 547 lathyroïdes . . 549 lutea . . . .547 melanops . . 547 narbonensis . 549 Noeana , . . 547 pannonica . . 546 peregrina . . 548 piëta . . . .546 sativa .... 548 sepium . . . 547 tenuifolia . . 546 tetrasperrna . 545 varia .... 546 villosa ... 546 Villarsia . . . 574 Tabel der Neder 1. en Lat. plantennamen, 803 nymphaeoides 574 Viltkruid . . . 699 Vinca . . . .578 minor . . ... 578 major .... 578 Vincetoxicum . 578 officinale . . 578 Vingergras . . 197 Vingerhoedskruid 610 Vingerplant . 459 Vinkenzaad . . 400 Viola .... 403 altaica . . . 406 calaminare . 406 canina . . .405 cornuta . . . 406 hirta .... 403 lactea .... 405 lutea . . . .406 mirabilis. . . 404 odorata . . . 404 I palustris . . 403 persicifolia. . 405 silvatica . . . 404 stagnina . . . 405 tricolor . . . 406 Violaceeën . . 403 Violier .... 376 Violier .... 376 Vioolachtigen . 403 Viooltje . . .403 Viscaria . . . 243 vulgaris . . . 343 Viscum . . . 555 album . . . 555 Vitaceeën . . 432 Vitis ...... 432 vinifera . . . 432 Vitsen . . 547, 548 Vlambloem . . 583 Vlas 423 Vlasachtigen . 422 Vlasdodder . . 393 Vlaskruid . . 606 Vlasleeuwenbek 606 Vledder . . . 665 I Vleeschbloem . 342 Vleugelnoot. . 279 Vleugeltjes-' bloem 429 i Vliegenorchis . 265 VUegenvangertjeMl Vlier . 377, 448, 665 ( Vlierachtlgen . 665 I Vlieszaad . . . 312 Vlinderbloemigen 520 ' Vloghaver . .222 VI ooienkrui d . 281 692 Vlotgras 230, 231, 234 ! Vlotvaren . . 112 1 Vng el bessenboom 487 1 ’ogelgierst . . 198 Vogelkers . , 518 Vogelkruid . . 335 Vogellijm . . . 555 Vogelmelk 127, 128 Vogelnestje . . 267 Vogelpootje . . 543 ; Vogeltjeszaad . 202 Vogelvoet . . . 197 Volendammertjes 368 j Voor,j aarszonnebloem 711 ; Vossenbes . . 560 Vossenstaart . 204 Vroegeling . . 391 Vroeghaver . .218 Vrouwenhaar . 109 | Vrouwenkoren . 214 \ Vrouwenmantel 514' Vrouwenschoentje 260 Vrouwenspiegel 657 Vrouwentongen 290 Vuilboom . . 433 Vuurdoorn . . 484 Vuurpijl . . . 134 Vuurwerkplant 425 Vijfvingerkruid 511 Vijgenboom . . 293 Vyter .... 249 Waarde . . .281 Waardenhout . 286 Wukel . . . , 116 Wakelenhout . 433 Wahholder . . 116 Waldbeeren . . 56(1 . Waldbes . . .560 Waldmelster . 661 U’a<« »#>ƒ- i-x/i < U‘i iI'WII ; 'U.lV'vlllfl Walst rftft wm 6m Wn mbntkkWtinpiW't *'«rtlbWi)(3«99.alWl w.-Vrimi i A ij (Tfl'iM süf . 318 wasbfoempje 587 Wateraardbei . 569 Wateraffodillen 133 Wateraloë . . 273 Waterbies 181, 183, 451 | Waterboterbloem 354, 361 Waterdrieblad . 575 W'at er duizendblad 47 7 Watereppe . . 449 Watergentlaan 574 Waterhanepoot 509 Waterkaarden 272 Waterkers . , 377 Waterkervel . . 451 Waterklaver . 575 Waterlelie 148, 365 Waterleliën . 364 Waterlepeltje . 475 Watermuur . . 336 Waternavel . . 444 Waternoot . . 476 Waterpeper . . 308 Waterpest . . 273 Waterpostelein 479 Waterpunge ■ 569 Tabel der Nederl. en Lat. plantennamen. 804 Waterranonkel 354 Waterroos . . 365 Waterscheerling 446 Waterstruik . . 466 Watertulpen . 365 Watervarens . 112 Walervenkel . 451 Waterviolier . 569 Waterweegbree 270 -breeata*ti*Bß Wederik luididir.sSs We der.fkiölWS mtu -na fts uWeib 1170 lUeWiovJ.'aJrrt i ’.i (i o 707 Weedf , .. . . *.'283 Weegbree 329, 650 Weegbreeachtigen 649 Weegwortel . – . 651 Weewortel . . 511 ) Wegdistel . . 718 j Wegebladcn■ . . 651 Wegedoorn . , 433 i Wegedoornachtigen 432 1 Weggras . . . 309 Weichselboom 518 Weidekervel . 452 Weigelia . . . 667 coraeensis . . 667 japonica . . .667 rusea .... 667 Weingaertnerla 219 canescens . . 220 Weit 247 Werf 281 Werf hout . . . 284 Wer vetwaar d . 284 Wespenorchis . 266 Weverskaarde . 672 Weymouthden 118 Whltlavia . . 584 grandiflora . . 584 Wiepedoorn . . 490 Wikke . . 544, 550 Wilde bertram 705 Wilde gerst . . 133 Wilde hyacint 129 Wilde kastanje 426 Wilde kers . . 385 Wilde klimmer 581 Wilde lelietjes . 136 Wildemanskruid3s3 Wilde selve . . 471 Wilde sering . 518, 563 Wilde weit . . 617 Wilde wilg 306,307, 506 Wilde wingerd 432, 659 Wildkoren . . 204 j Wilg 281 Wilgachtigen . 281 Wilgenroosje . 471, 472 Winde .... 579 | Winden . . . 579 | Windhalra . . 212 Windorn . . . 305 ' Windsel . . . 580 Winsel .... 546 Winteraconlet 361 ; Wintergroen . 563 | Winterkers . . 378 Winterpostelein 346 Wist aria . . . 542 ohinensis . . 542 Witblad . . . 289 Witboksen . . 220 Witbol . . . .220 Witboom . . . 289 Witlof .... 724 Witloof .... 724 Witte boterbloem 354 Witte mei . . 316 Wolbol .... 134 Wolffia . . .155 arrhiza . . , 155 Wolfskers . . 598 Wolfsklauw , . 100 Wolfsklauwen . 100 Wolfsmelk . . 434 Wolfsmelkachtigen 433 Wolfspoot . . 628 Walkruid . . . 604 Wollegras . . 186 Wolverlel . . .711 Wonderbloem . 325 Wonderboom . 438 Wondklaver . 526 Wormkruid . . 709 { Wortel .... 455 Wouw .... 402 I Wrangkruid . 361 Wrangwortel . 361 Wrattekruid . 435 Wijf] esvaren , 108 Wijkerblad . . 651 Wijnruit . . . 425' Wijnsel . . . 581 Wijnstok . . . 432 Wijnstokachtigen 432 Xfrnfliium . . 693 italicum . . . 693 macrocarpum 693 spinosum . . 693 strumarium . 693 Xanthoceras . 427 sorbifolia . . 427 Xanthorrhiza . 364 apiifolla . . . 364 Xeranthemum , 723 annuum . . . 723 Ijle rogge . . 214 IJsplant . . , 344 Ijzerhard . . . 649 Uzerhorde . . 618 Ijzerkruid . . 638 Zaagblad . . .719 Zandblauwtje . 653 Zandbloem . . 704 Zandhaver 214, 252 Tabel der Neder 1. en Lat. plantennamen. 805 I Zonneroosje . . 4Uf | Zonnestroobloem 7G|- I Zoogdistel . . 7:8.1 j Zorggras . . . 221| 1 Zorgzaad . . . 22a I Zostera . , 15. marina . . . isll nana .... lafs , , .26! z- rirf —*' Zrtigjr* ■-< * Vf Zuring .... 295 Zurkel . . 296, 297 Zuur . . . 296, 297 Zuurbes . . . 347» – Zuurling . 295, 29?-' Zwaardlelie . . 147 Zwaluwtong . . 30a | Zwanenbloem . 273.T Zwanenbloemtigen 272; Zwanenbrood . 154 Zwartkoren . . 617 Zwartsteel . . 108 Zwenkgras . . 234, Zijdeplant . . 578' . Zandklaver . . 526 Zandklokje . . 653 Zandklokje . . 653 Zandkool . . .389 Zandmuur . . 333 Zandraket . . 384 Zandwilg . . 282 Zannichelfia . 156 paJustris . . .156 Zea 196 Mays .... 196 Zebrina ... 149 pendula . . .149 Zeeaster . . .686 Zeeden . . , .lig Zeedistel . . . 446 Zeegras . . . .156 Zeehaver . . '. 252 Zeekraal . . . 312 Zeemekle . . .318 Zeemuur . . . 333 I Zeepkruid . .339 Zeepostelein 318, 333 j Zeeraket . . . 400 Zeevenkel . . 452 1 Zeeviolier . . 382 Zegeltjes . . . 136 j Zegge . . . . 164 ; Zenegroen . .641 Zenobia . . .561 i speciosa . . .561 Zeufdistel . . 730 Zeugdistel . . 730 | 6 Zeugijsel . . . 730 3 Zevenblad . . 448 i 3 Zevenjaarshloem 3 700 5 Zevengetijdenj klaver 530 | l \ Zevenkruid . . 10l > j Zevenster . . ,565 j > j Zilverblad . . 437 i ( Zilverdistel . . .719 j i 1 Zilveren knoopjes 1 I 359 1 Zilverhaver . . 218 Zilverkruid . . 510 j J Zilverpeppel . 259 | I Zilverschoon 112,510 I Zilverspar . . 119 j Zllverwilg . . 480 i Zinnia . . . .698 elegans . . . 698 j I Haageana . . 699 ’ j Zoethout . 541, 596 j Zomerklokje . 138 j j Zomer zot je . . 138 | Zonderblad . . 563 i : Zonnebloem . 586, : 697 | Zonnedauw . . 407 j ; jZonnedauwach- i tigen 406 7 Zonnekroon . . 693 7 Zonnekruldach- i 7 tigen 407 ! Tabel der Nederl. en Lat. plantennamen 806