DE UITLEENTERMIJN LOOPT AF OP: GELIJKHEID VOOR ALLEN UNIVERSITEIT VOOR HUMANISTIEK 3378 7858 DOOR EDW. BELLAMY NIEUWE BEWERKING NAAR DE AMERIKAANSCHE UITGAVE VAN „EQUALITY” DOOR H. N. OMSLAG-TEEKENING VAN I. BOUWMAN UNivEssirniT j HUMANISTIEK BIBLIOTHEEK Postbus 797 3500 AT Utrecht, Tel: (0301 230 01 99 Uitgave van Gebroeders E. & M. COHEN. AMSTERDAM Heerengracht 326 1935 GELIJKHEID VOOR ALLEN IUV'TT 1 UNIVERSITEIT j V.;Ofi HUMANISTIEK \ BIBLIOTHEEK Postbus 797 3500 AT Ütfecht Tel: (030) 23901 99 VOORBERICHT. Looking Backward (In het jaar 2000) was een klein boek, waarin ik niet alles kon zeggen, wat ik over dat onderwerp te zeggen had. Sinds het verscheen schijnt mij, wat ik er uit liet, nog belangrijker, dan hetgeen ik neerschreef en daarom besloot ik opnieuw een boek te schrijven. Looking Backward liet ik spelen in het jaar 2000. Voor Equality koos ik denzelfden tijd. Men kan het beschouwen als een soort vervolg op Looking Backward. Voor hen, die dit laatste boek nog niet lazen, volgt hier een kort uittreksel. In het jaar 1887 leefde er in Boston een rijke jongeman, Julius West. Hij zou in het huwelijk treden met Edith Bartlett, een jong meisje van goede familie. Intusschen leefde hij alleen met zijn knecht Sawyer in het ouderlijk huis. Daar hij leed aan slapeloosheid had hij een onderaardsche kamer laten metselen, die hij voor slaapkamer gebruikte. Als echter de stilte en afzondering hem geen slaap brachten, liet hij zich dooreen hypnotiseur in slaap maken, waaruit Sawyer hem op een bepaalden tijd moest wekken. Deze gewoonte was, evenals het bestaan der kamer, een geheim, dat alleen aan Sawyer en den hypnotiseur bekend was. Inden nacht van 30 Mei 1887 zond West om den hypnotiseur en werd hij door dezen in slaap gemaakt. De hypnotiseur deelde mede, dat hij dien avond voor goed de stad verliet en gaf hem verschillende andere betrouwbare adressen op. Dien nacht kwam er brand en werd het huis van Julius West geheel vernield. De overblijfselen van Sawyer werden gevonden en ofschoon men van West geen spoor kon ontdekken, was men er algemeen van overtuigd, dat ook hij den dood gevonden had. 113 Jaar later, in September van het jaar 2000, liet Dr. Leete, een rustend geneesheer te Boston, in zijn tuin een eigen laboratorium bouwen. De arbeiders stootten op eenig metselwerk. Zij groeven verder en een groote, keurig ingerichte kamer in 19de-eeuwschen stijl werd blootgelegd. Op het bed lag een jonge man alsof hij zoo juist in slaap was gevallen. Ofschoon boven het gewelf reeds hooge boomen waren opgegroeid, kon men geen spoor van verandering bij het lichaam opmerken. Daarom besloot Dr. Leete te beproeven, hem in het leven terug te roepen, en tot zijn groote vreugde zag hij zijn pogingen met goeden uitslag bekroond. De slapende kreeg langzamerhand zijn bewustzijn terug en maakte met de nieuwe wereld, die hem omringde, kennis. Hij was zoo geschokt, toen hij hoorde, wat met hem gebeurd was, dat zijn leven en meer nog, zijn verstand, ernstig gevaar zouden geloopen hebben, als dit niet door de oplettende zorgen van Dr. Leete, zijn vrouw en zijn dochter Edith, ware voorkomen. Geheel hersteld, verbaasde Julius West zich over de enorme veranderingen, die inde wereld plaats vonden gedurende zijn 113-jarigen slaap. Stap voor stap, bijna als een kind, werd hij inde nieuwe wereld ingeleid en vertelden zij hem, die geen andere samenleving had gekend dan een verwoeden strijd om het bestaan, de eenvoudige grondbeginselen van gemeenschappelijke samenwerking voor het algemeen welzijn, waarop de nieuwe staat van zakenwas gegrondvest. Hij vernam, dat de een niet rijker of armer was dan de ander, maar dat allen economisch gelijk waren en dat niemand meer voor een ander behoefde te werken, doch dat een ieder in dienst was van de gemeenschap, werkende voor de gemeenschap en allen een gelijk aandeel inde productie genoten. Men legde hem uit, dat deze wonderen eenvoudig het gevolg waren van het feit, dat privaat bezit vervangen was door gemeenschappelijk bezit en dat het groote raderwerk van productie en verdeeling, evenals het staatsbestuur, een zaakwas van algemeen belang, waarbij het belang van de natie boven dat van het individu werd gesteld. Het duurde niet lang of de verbazing van den jongen man over de instellingen der nieuwe wereld maakte plaats voor geestdriftige bewondering en hij erkende, dat men nu eerst begreep hoe men eigenlijk leven moest. Toch begon hij zijn terugkeer tot het leven te betreuren; hij had een gevoel van hopelooze eenzaamheid, dat hem, ondanks de hartelijkheid van zijn nieuwe vrienden, niet verliet. Hoe wonderlijk werd het hem echter te moede toen hij hoorde, dat Edith Leete niemand anders was dan de achterkleindochter van Edith 6 Bartlett, zijn verloofde, die, na hem langen tijd betreurd te hebben, eindelijk gehuwd was. De geschiedenis van het treurig verlies, dat een schaduw wierp op haar jonge leven, was een familie-overlevering geworden. Onder oude familiepapieren waren nog brieven van Julius West, evenals zijn portret. Dit portret zette Edith Leete op haar toilettafel. Hieruit laat zich verklaren, dat de identiteit van den bewoner der onderaardsche kamer, vanaf het oogenblik, dat hij gevonden werd, aan zijn redders bekend was. Maar Edith had er op gestaan, dat hij niet weten zou wie zij was, vóór zij gelegenheid had het hem zelf te vertellen. Toen zij hem eenmaal had ingewijd, verliet het eenzame gevoel hem voor goed. Was het met of het lot deze beide menschen voor elkander bestemd had? Maar eensklaps werd zijn geluk verduisterd. Terwijl hij in bed lag, in Dr, Leete's logeerkamer, vervolgde hem een vreeselijke nachtmerrie. Het was, als zag hij weer die onderaardsche kamer, waar de hypnotiseur hem in slaap had gemaakt. Sawyer was bezig hem uit zijn hypnotischen slaap te wekken. Hij vroeg om de courant, die den datum van 1 Mei 1887 droeg. Toen merkte hij, dat alles: het jaar 2000, de gelukkige, vrije wereld en het lieve meisje, dat hij had ontmoet, slechts een droombeeld was geweest. Verward van geest ging hij de stad in. Hij bekeek thans alles met een geheel ander oog en werd getroffen door de scherpe tegenstelling met wat hij in het jaar 2000 te Boston had gezien. Het onzinnige van de concurrentie inde industrie, de onmenschelijke tegenstelling van weelde en gebrek, de grenzelooze verdorvenheid, ellende en dwaasheid van het geheele regeeringsstelsel, troffen hem diep en vervulden hem met afkeer. Hij had een gevoel als een gezond mensch, die opgesloten was ineen krankzinnigengesticht. Na een dag te hebben rondgedwaald, kwam hij bij het vallen van den avond in gezelschap van eenige vroegere vrienden, die hem plaagden met zijn ontdaan uiterlijk. Hij vertelde hun zijn droom en hoe deze hem de mogelijkheid had doen inzien vaneen rechtvaardiger, edeler en verstandiger staatsinrichting. Hij legde hun uit, hoe gemakkelijk het zou zijn een einde te maken aan alle concurrentie en deze te vervangen door broederlijke samenwerking en daardoor de wereld zoo zegenrijk te maken, als hij haar in zijn droom had gezien. Eerst bespotten zij hem, maar toen zij zagen, dat hij het ernstig meende, werden zij boos, noemden hem een gevaarlijk mensch, een anarchist en joegen hem weg. Daarna ontwaakte hij. Hij 7 lag nog inde logeerkamer van Dr. Leete en de morgenzon der 20ste eeuw scheen hem inde oogen. Uit het raam van zijn kamertje zag hij Edith, die inden tuin bloemen plukte voor de ontbijttafel. Hij haastte zich naar beneden om haar te vertellen, wat hij gedroomd had. En thans laten wij hem zelf aan het woord. 8 Met veel belangstelling en sympathie luisterde Edith naar mijn verhaal. Toen ik aan het slot was gekomen, bleef zij peinzend voor zich uitstaren. Waaraan denk je, vroeg ik. Ik dacht, antwoordde zij, hoe alles zijn zou als je droom eens werkelijkheid was. Werkelijkheid, hoe zou dat kunnen? Ik meen, als alles slechts een droom geweest was en dat je noch de republiek met de gulden wetten, nóch mij gezien hadt, maar dat je alleen een nacht hadt geslapen en dat alles hadt gedroomd en stel je nu eens voor, dat je even als in je droom de menschen de verschrikkelijke dwaasheid en verkeerdheid van hun levenswijze was blijven vertellen en hun zoodoende een veel gelukkiger en edeler opvatting hadt geleerd. Bedenk eens hoeveel goed je hadt kunnen doen, hoe je de menschen hadt kunnen helpen, juist in die dagen, dat ze zooveel hulp noodig hadden. Ik zou bijna denken, dat het je spijten moet, dat je tot ons terugkeerde. Het is alsof het je zelf spijt, zei ik, want ik meende deze gedachte op haar peinzend gezicht te lezen. O neen, antwoordde ze glimlachend. Ik sprak alleen in je eigen belang. Ik heb redenen genoeg om blij te zijn, dat je bij ons terug bent gekomen. Dat zou ik ook denken. Weet je wel dat, als ik voortgedroomd had, jij alleen bestaan zou als de hersenschim in het brein vaneen slapenden man, 100 jaar geleden? Ik moet zeggen, dat ik daaraan niet gedacht heb, maar toch, als ik méér had kunnen zijn voor het algemeen welzijn als herschenschim dan als levend wezen, zou ik mij in dien onaangenamen toestand gaarne schikken. Ik antwoordde, dat ik bang was, dat niets wat de menschheid had kunnen vooruitbrengen, mij verzoend zou hebben met het leven, als ik haar ineen droom had moeten achterlaten. Een HOOFDSTUK I. EEN SCHEKP VERHOOR, bekentenis vol schandelijke zelfzucht, die zij onbeantwoord liet. Bovendien, vervolgde ik, om mij te rechtvaardigen, het zou niets uitrichten. Ik heb je juist verteld, dat in mijn droom mijn tijdgenooten, zelfs mijn beste vrinden, mij aanzagen voor een dwaas, toen ik hun vertelde, dat de samenleving veel beter en nobeler kon worden ingericht. Denk je dat zij mij, buiten het land der droomen, niet even belachelijk gevonden zouden hebben? In het begin zouden misschien enkelen je bespot hebben, net als in je droom. Misschien zouden zij niet van economische gelijkheid willen hooren, uit vrees, dat het hen ten onder zou brengen en niet begrijpen, dat zij daardoor juist tot een veel hooger leven, een grooter geluk en meerdere welvaart zouden komen, dan de gelukkigsten onder hen ooit genoten hebben. Maar zelfs als de rijken je eerst als hun vijand beschouwd hadden, zouden de armen, het eigenlijke volk, direct naar je geluisterd hebben, want voor hen zou je verhaal een groote vreugde zijn geweest, een goede tijding. Ik begrijp, dat je zoo spreekt. Maar hoewel ik pas het A.B.C. der nieuwe wereld ken, voel ik toch, dat dit niet het geval zou zijn. De armen zouden evenmin luisteren als de rijken, want hoewel rijken en armen er in mijn tijd slecht aan toe waren, geloofde men algemeen, dat rijkdom en armoede móesten bestaan en dat een toestand van gelijkheid voor allen onmogelijk was. Het was al zoo dikwijls gezegd en gebleken waar te zijn, dat de man, die de sociale toestanden trachtte te verbeteren, méér tegenwerking ondervond door de hopeloosheid van het volk zelf, dan door de hooger geplaatsten. En heusch, Edith, als ik eerlijk ben tegenover mijn eigen kring, dan moet ik zeggen, dat de besten onder de rijken meer werden teruggehouden door diezelfde hopeloosheid, dan door beredeneerde zelfzucht en dat zij daardoor, wat wij noemden, conservatief bleven. Je ziet dus, dat, al ging ik deze denkbeelden prediken, het bitter weinig geholpen zou hebben. De armen zouden mijn verhaal van gelijke welvaart voor allen beschouwd hebben als een sprookje, dat niet genoeg waarde had voor een werkman om naar te luisteren en zijn tijd aan op te offeren, De rijken, die niet ernstig dachten, zouden er om gelachen hebben, en die iets beters zochten, zouden hebben gezucht, maar niemand had er zich ernstig in verdiept. Het is misschien overmoedig van mij, antwoordde Edith glimlachend, dat ik je oordeel over je tijdgenooten verbeteren wil, maarde omstandigheden maken, dat ik er misschien beter over oordeelen kan. Immers, je ondervinding houdt op met het jaar 10 1887, toen je het bewustzijn verloor. Ik daarentegen ging school inde 20ste eeuw, en daar ik genoodzaakt was de geschiedenis van de 19de eeuw te bestudeeren, weet ik natuurlijk wat er na dien tijd gebeurde. En zoo weet ik dat, inden langen tijd dat je sliep, de Amerikanen begonnen hun luchtkasteelen te bouwen overeen gelijkheid, zooals wij die nu genieten en dat spoedig daarop een politieke beweging ontstond, waarvan, na verschillende wijzigingen, het gevolg was, dat inde 20ste eeuw de oude denkbeelden werden weggevaagd en nieuwe veld wonnen. Dit was voor mij werkelijk goed nieuws, maar toen ik Edith verder wilde vragen, zuchtte zij even en schudde het hoofd. Nu ik je verteld heb, wat ik weet, moet ik verder mijn onwetendheid bekennen. Alles wat ik weet is, dat de nieuwe beweging, zooals ik je al gezegd heb, begon, dadelijk nadat je in slaap viel. Vader moet je de rest maar vertellen. Ik weet maar heel weinig van de omwenteling af en van wat er inde 20ste eeuw voorviel. Ik heb mijn best gedaan het zoo ver te brengen, dat ik verstandig met je praten kan, maar ik geloof, dat ik vergeefsche moeite deed. Ik kon op schoolde toestanden nooit begrijpen en ik geloof niet, dat ik daarna iets verder gekomen ben; meer dan ooit ben ik nu overtuigd, dat ik ze nooit begrijpen zal. Sedert je mij verteld hebt, hoe de oude wereld je in dien droom voor oogen stond, heeft je gesprek mij die dagen weer geheel voor den geest gehaald en toch kan ik de denkbeelden van die tijden niet doorgronden. Alleswas verward en akelig genoeg, dat is zeker, zeide ik. Maar ik begrijp niet, dat het je duister is. Wat vin-je zoo moeilijk? De grootste moeilijkheid ligt in het gebrek aan eenheid inde ideeën van je tijdgenooten over hun staatsregeling, zooals de geschiedenis ons dat vertelt. Bijvoorbeeld? Ik geloof, dat het niet veel geven zal, als ik tracht je dit uit te leggen. Ik denk, dat je mij heel dom zult vinden, maar ik zal het probeeren. Als iemand het kan, kun jij me op weg helpen. Je hebt me juist verteld van de schandelijke ongelijke levensvoorwaarden, het contrast van weelde en armoede, den trots cn de macht van de rijken, de afhankelijkheid der armen, en heel die treurige geschiedenis. Ja, ik geloof, dat die contrasten even groot waren als in overoude tijden. En toch geeft men in alle boeken van dien tijd juist hoog op 11 Dat beteekende, dat ze allen gelijk waren voor de wet. En hadden rijken en armen dan volkomen gelijke rechten? Werden zij op dezelfde wijze behandeld? Het spijt mij, dat ik zeggen moet, dat van gelijkheid geen sprake was. De wet gaf hun in naam dezelfde rechten, doch niet in werkelijkheid. Er was voor de wet meer verschil inden toestand van rijken en armen dan in eenig ander opzicht. De rijken waren, om zoo te zeggen, boven de wet verheven. Op de armen drukte zij. Maar waarin bestond dan de gelijkheid? Men zei dat de omstandigheden voor allen gelijk waren. Omstandigheden? Om hun eigen toestand te verbeteren, om rijk te worden, om zich boven anderen te verheffen inden strijd om het bestaan. Maar was het waar, dat allen even veel kans hadden rijk te worden? Het kan zijn, dat het zoo geweest is, toen de Nieuwe Wereld pas bestond, maar in mijn tijd was het niet zoo. Het kapitaal beheerschte in dien tijd alle economische voorwaarden; niemand kon zaken doen zonder groot kapitaal te bezitten. Maar er moet toch iets geweest zijn, dat al dat gepraat over gelijkheid rechtvaardigde, iets waarin alle menschen gelijk waren? Ja zeker, inde politiek waren alle gelijk. leder had zijn stem en de meerderheid maakte de wet. Ja, zoo staat het ook inde boeken, maar dat maakt het voor mij nog onbegrijpelijker. Waarom? Omdat, als alle menschen evenveel inde regeering te zeggen hadden, waarom maakten dan die zwoegende, hongerige, koulijdende, arme stakkers niet dadelijk een einde aan al de ongelijkheid, waaronder zij leefden? Misschien zie ik een belangrijk punt voorbij, maar zei je niet, dat alle menschen stemrecht en dus even veel te zeggen hadden? Zeker, op het laatst der 19de eeuw was er algemeen kiesrecht. van de vrijheid en gelijkheid. Dat vindt men telkens weer in de literatuur van dien tijd. Nu zeg jij, dat zij noch vrijheid, noch gelijkheid kenden en de ware beteekenis van die woorden niet begrepen, maar dat zij verdeeld waren in rijken en armen, heeren en ondergeschikten. Wat meenden ze dan met vrijheid en gelijkheid? 12 Wilde dat zeggen, dat het volk de wetten maakte door middel van haar afgevaardigden? Bedoel je dat? Maar ik herinner mij, dat er een grondwet was. Misschien maakte die. dat de menschen niet alles konden doen wat zij wilden. , Neen, de constitutie bestond uit verschillende wetten. De meerderheid maakte en veranderde die. Het geheele volk stemde en zijn wil besliste. Als de meerderheid dus niet tevreden was met de bestaande toestanden, kon zij deze veranderen zooals zij dat wenschte? Zeker, de meerderheid kon alles veranderen. En de meerderheid bestond uit de armen, niet uit de rijken, die de bestaande ongelijkheid wenschten te behouden? Natuurlijk, de rijken waren in vergelijking met de armen, zeer klein in getal. Dus niets weerhield het volk, als het wilde, een einde te maken aan zijn lijden en een regeeringsstelsel te organiseeren, zooals wij nu hebben, dat gelijkheid en welvaart zou brengen. Neen, niets belette dit. Dan moet ik je nog eens vragen mij uitte leggen, waarom men niet dadelijk het geluk trachtte te veroveren, inplaats van een bestaan voort te sleepen, zóó treurig, dat wij zelfs na 100 jaar er niet aan kunnen denken, zonder dat ons de tranen inde oogen springen. Omdat, antwoordde ik, het volk geleerd was en dit ook geloofde, dat handel en nijverheid en de verdeeling van productie en weelde geen zaken waren, waarmede de regeering zich kon bemoeien. r Maar, mijn hemel, Julius, alles wat het leven waarde geeft, te beginnen met de eerste levensbehoeften, tot alles wat behoort tot de ontwikkeling van lichaam en geest, hangt geheel af van de wet, die het verkrijgen en de verdeeling der producten regelt. Natuurlijk is dat in dien tijd een even groote waarheid geweest als nu. Natuurlijk. . . En toch zeg je, dat het volk, toen het zelf de regeering in handen had, er met vrijen wil in toestemde, het meest belangrijke of liever het eenig belangrijke punt zijner staatsregeling geheel buiten de wet te stellen. Ja, het is bijna niet te gelooven, dat het waar is. *— Het is voor mij totaal onbegrijpelijk. Want als het volk de 13 regehng der industrie en de verdeeling van de opbrengst niet «SS,™ d' re3ee™9' Wie dr“9 d“ d* "erant. De kapitalisten. En werden de kapitalisten dan door het volk gekozen? werden niet gekozen. Door wie werden zij dan aangewezen? Zij werden niet aangewezen. Welk een vreemd stelsel. Maar als zij niet gekozen of aangewezen werden, dan moesten zij toch zeker aan iemand rekenschap geven van de wijze, waarop zij hun macht gebruikten, want daarvan was toch de welvaart van ieder individu afhankelijk. JNeen, zij hadden aan niemand rekenschap te geven, dan alleen aan hun eigen geweten. Hun geweten! Nu begrijp ik het! Je meent, dat zij zoo onzelfzuchtig en zoo vervuld waren van het algemeen welzijn, dat het olk alleen uit dankbaarheid hun aanmatiging verdroeg. Het volk Mum deim tijd die onverantwoordelijke regeling, zelfs van anders £n' mCt du den' maar misschien was dat in jouw tijd Ik-zelf was een kapitalist. En daarom zou ik gaarne die veronderstelling bevestigend willen beantwoorden. Maar dan zou ik met waar zijn. De kapitalisten ontkenden geheel het recht van het volk om te deelen inde welvaart, die handel en nijverheid brachten Hun eenig doel was zelf de grootst mogelijke winst te behalen zonder te denken aan de algemeene welvaart. Nu maak je de kapitalisten nog zwarter dan de konihqen want de konmgen trachtten tenminste te regeeren voor het welzijn van hun volk, zooals een vader handelt tegenover zijn kinderen; goede koningen tenminste. Dus voelden de kapitalisten zelfs geen verantwoordelijkheid voor het welzijn hunner ondergeschikten? Neen, in mijn tijd over het algemeen niet. En als ik het goed begrijp, ontbrak aan de regcering der kapitalisten met alleen een zedelijke sanctie of onzelfzuchtige bedoeling, maar het bleek een economische fout te zijn, omdat de welvaart van het volk er niet door werd bevorderd. f u “ rnac,ht ,in mi)n droom zag en je vanmorgen vertelde, Edith, geeft slechts een flauw idee van de ellende inde wereld onder de regeering van het kapitalisme. C/dith dacht zwijgend na. Eindelijk antwoordde zij: Je tijdgenooten waren toch niet gek, 14 ze hadden toch verstand: natuurlijk moet er iets zijn, dat je mij nog niet hebt verteld: er moet iets zijn, dat verklaart, of ten minste verontschuldigt, dat het volk niet alleen afstand deed van het recht zijn belangen, zijn levensvoorwaarden, zelf te regelen, maar dat over liet aan menschen, die op geenerlei wijze belang stelden in zijn welvaart en ook niet in staat bleken die te verzekeren. O ja, er was een reden, zelfs een, die heel mooi klinkt. De Regeering van het land was in naam der individueele vrijheid, in naam der vrijheid van industrie en eigen initiatief, aan de kapitalisten toevertrouwd. Bedoel je, dat een regeeringsvorm, die zoo onverantwoordelijk en despotisch is, verdedigd werd uit naam der Regeering? Zeker, de vrijheid van initiatief voor ieder individu was daarvoor het motief. Maar je hebt me toch juist verteld, Julius, dat het monopolie van dat economisch initiatief en het drijven van eigen zaken geheel inde macht was van de bezittende klasse? Zeker, alleen deze kon zaken doen van eenig belang. En toch zeg je, dat het vertrouwen der Regeering inde bezittende klasse beschouwd moet worden als het streven naar industrieele en individueele vrijheid. Juist. Het volk leerde, dat ieder grooter vrijheid van handelen inde industrie zou krijgen onder leiding der kapitalisten, dan dat het gezamenlijk de industrie voor eigen rekening dreef; dat de kapitalisten verstandiger en beter zouden zorgen voor de welvaart, zoodat het volk voor zich zelf een grooter aandeel van de opbrengst van het werk zou krijgen door de kapitalisten, dan wanneer het zijn eigen werkgever was en de opbrengst verdeelde. Maar dat is belachelijk. Dat is haast niet te gelooven. En toch werd dit beschouwd als de gezondste opvatting in mijn tijd. Zij, die er aan twijfelden, werden als gevaarlijke boosdoeners aangewezen. Maarde Regeering moet daartegen toch iets gedaan hebben? O ja, de Regeering had haar handen vol met den vrede te bewaren. Dat was in mijn tijd de voornaamste bezigheid der Regeering. Waarom was het zoo moeilijk den vrede te bewaren? Waarom ging dat niet vanzelf, evenals nu? Door de ongelijkheid, die overal bestond. De strijd om het bestaan bij gebrek aan het noodige, blies onophoudelijk het vuur 15 Zoo ver als ik het begrijp, Julius, bestond de voornaamste werkzaamheid der Regeering daarin, dat zij de sociale wanorde moest regelen, die ontstaan was uit de fout, dat het geheele economische stelsel gegrond was op onrechtvaardigheid. Dat is de juiste korte samenvatting. Deed het politiek bestuur niets anders dan het kapitaal beschermen? O ja, het stelde postdirecteuren en kommiezen aan, onderhield leger- en zeemacht en zocht twist met naburige landen. Ik zou zoo zeggen, dat het recht van ieder burger om een stem te hebben in zoo’n regeering hem weinig heeft moeten schelen. Ik geloof, dat men voor het recht om te stemmen in mijn tijd twee dollars moest betalen. Zooveel! Ik weet niet hoeveel waarde het geld toen had, maar mij lijkt die som nogal groot. Dat vind ik ook. Ik heb er dikwijls over gesproken om dat betalen af te schaffen, vooral omdat velen uit armoede hun stem Verkochten. Maar wie kochten die stemmen? Jij moet ook alles weten. Welnu, dat waren de klassen, die er belang bij hadden invloed op de Regeering uitte oefenen en zij, die aan de Regeering wcnschten te komen. De bezittenden verschaften het geld, dat noodig was voor hun verkiezing onder voorwaarde, dat degeen die gekozen werd, hun belangen zou behartigen. Maar je moet niet denken, dat het meerendeel der stemmen gekocht werd. Dat zou een te openlijke aantijging geweest zijn tegen het bestuur en het zou te veel gekost hebben. Het geld, dat voor de verkiezingen bijeen gebracht werd, werd voornamelijk gebruikt om op indirecte wijze op het volk invloed uitte oefenen. Kolossale sommen werden verzameld onder den naam van „strijdfondsen” en gebruikt voor allerlei doeleinden, der hel aan, gevoed door afgunst, nijd, vrees, haat en allerlei slechte hartstochten. Om deze algemeene krankzinnigheid te beteugelen, opdat het geheele sociale stelsel niet zou oplossen in één groot bloedbad, was er behoefte aan een leger, politie, rechters, cipiers en steeds nieuwe wetten om den strijd te beslechten. Voeg bij die wanverhoudingen, dat de menschen, die uitgeworpen en door wanhoop en lijden gemaakt waren tot vijanden der maatschappij, in bedwang gehouden moesten Worden, dan zult ge toegeven, dat de Regeering genoeg te doen had. 16 als vuurwerk, toespraken, optochten, muziekkorpsen etc. om het volk op te winden. Niemand, die geen 19-eeuwsche verkiezing heeft bijgewoond, kan zich een voorstelling maken van deze belachelijke vertooning. Het schijnt mij toe, dat de kapitalisten vrijwel de regeling van het bestuur in hun macht hadden. O ja, zonder dat konden zij hun plannen niet ten uitvoer brengen om zich zelf en hun eigendommen te beschermen tegen volksopstanden, konden zij de politie, de rechtbank en de soldaten niet missen, die eveneens voor hen gereed moesten staan, evenals de president en de burgemeesters. Maar ik dacht, dat de president en de burgemeesters het volk vertegenwoordigden, dat hen gekozen had? Wel neen, waarom? Het waren de kapitalisten en niet het volk, aan wie zij hun verkiezing te danken hadden. Het volk dat stemmen moest, was zeer beperkt in zijn keuze. De voordracht Werd gemaakt door kiesvereenigingen, die teerden op de beurzen der rijken. lemand, die niet de belangen der kapitalisten zou voorstaan kon nooit inde volksvertegenwoordiging zitting krijgen !). Eindelijk, nu heb ik de reden gevonden, waarom ik niets van den regeeringsvorm der 19de eeuw begreep; ik wilde steeds Weten, welk aandeel het volk er in had en nu zie ik, dat het volk eigenlijk niéts te zeggen had. Je gaat vooruit! De verwarring in ons vroegere regeeringssysteem doet iemand eerst duizelen, maar als men inziet, dat de rijken regeerden en het kapitaal geheel de macht in handen had, heeft men de sleutel gevonden tot alles wat eerst onverklaarbaar scheen. HOOFDSTUK 11. WAAROM DE OMWENTELING NIET VROEGER UITBRAK. Verdiept in ons gesprek hadden we Dr. Leete niet hooren naderen. Ik heb jullie al 10 minuten samen zien redeneeren en kan nu den wensch niet langer onderdrukken te hooren, waarover je het toch zoo druk hebt. i) De lezer gelieve steeds in het oog te houden, dat hier sprake is van Amerikaansche toestanden in 1887. Gelijkheid voor allen. a 17 Edith volgt de methode van Socrates. Onder voorwendsel van groote onwetendheid heeft zij mij een aantal vragen gedaan, met het gevolg, dat ik duidelijker dan ooit inzie, hoe weinig waarde onze Amerikaansche volksregeering inhield. Daar ik tot de rijken behoorde, wist ik natuurlijk, dat wij groote macht bezaten, maar ik besef nu pas goed hoe weinig het volk te zeggen had. Zoo, zoo, lachte Dr. Leete. Dus staat mijn dochter vroeg op om vaders plaats in te nemen en je alles te verklaren. Edith was opgestaan van de tuinbank waarop wij zaten en schikte haar bloemen bijeen om naar binnen te gaan. Zij schudde ernstig het hoofd. U hoeft niet bang te zijn. Julius heeft mij genezen van mijn weetgierigheid om meer van het lot zijner voorvaderen te hooren. Ik heb altijd medelijden gehad met het volk uit dien tijd, dat leed onder zijn armoede en de onderdrukking der rijken, maar ik wasch mijn handen in onschuld en zal mij voortaan liever met belangrijker onderwerpen bezig houden. Wel, wat heeft dat medelijden zoo plotseling verflauwd? Wat heeft Julius je verteld? Niets, wat ik niet reeds gelezen had. Maar dat leek mij zóó onberedeneerd en ongelooflijk, dat ik het niet kon gelooven. Doch het blijkt mij nu, dat het volk, dat al dien tijd zuchtte onder het juk der regeering, in staat was geweest een eind te maken aan alle ongelijkheid, aan alle verdrukking en een toestand te scheppen, zooals wij thans hebben, indien het slechts gewild had. Niet alleen deed het dat niet, maar het verdroeg zijn slavernij uit vrees zijn vrijheid in gevaar te brengen. Zij, die het onrecht verdragen, terwijl zij de macht hebben het te keeren, verdienen meer verachting dan medelijden. Ik vond het een vervelend gevoel, dat Julius ook tot die verdrukkende klasse behoord had. Nu ik alles goed begrijp, ben ik er blij om. Ik vrees, dat, als hij tot de volksklasse had behoord en vrijwillig zijn slavernij gedragen, ik hem veracht zou hebben. Ik had tal van vragen te doen, maar nu kunnen wij over andere onderwerpen spreken, want Edith heeft mij in 10 minuten doen inzien, dat het eenige wonderlijke van de zaak niet is, dat de veranderingen plaats gehad hebben, maar wel, dat het zoo lang geduurd heeft voor zij kwamen: dat een natie van denkende wezens er in toestemde in slavernij te leven, terwijl zij de macht had om alles ten goede te wijzigen. Edith heeft je een juist inzicht gegeven inde toestanden van vroeger. Eigenlijk zien we reeds een begin inde Amerikaansche 18 Is het je mogelijk, Julius, je eenig regeeringsstelsel voor te stellen, dat beter dan het onze aan het groote ideaal vaneen echte volksregeering zou kunnen beantwoorden? De hoeksteen van onzen staat is economische gelijkheid en is dit niet de eenige waarborg voor leven, vrijheid en geluk? Wat is het leven zonder materieele basis en wat zijn gelijke rechten in het leven anders dan een zelfde materieele basis? Wat is vrijheid? Hoe kan men vrij zijn als men het recht om te arbeiden en te leven van zijn medemenschen vragen moet? Hoe anders kan de regeering den menschen vrijheid verzekeren, dan door hun de middelen te verschaffen tot arbeid en leven, om daardoor onafhankelijk te zijn, en hoe zou dat kunnen als de regeering niet werkte naar ons tegenwoordig economisch stelsel? Waarom, duurde het zoo lang voordat wij dat inzagen? Laat ons rustig op die bank gaan zitten, zei Dr. Leete, dan zal ik je het antwoord geven. Edith’s conclusie, dat een volk, hetwelk dit niet inzag, weinig sympathie verdient, is natuurlijk slechts een eerste indruk. Het heeft niet langer geduurd dan te verwachten was. Eerst kwam het democratisch denkbeeld, dat alle menschen gelijke rechten moeten hebben. Dit was het voornaamste, wat in dien tijd ooit op sociaal gebied gedacht is. Het hield de belofte in voor een geheele verandering van alle toen bestaande instellingen, die alleen gegrond waren op het beginsel van persoonlijke en groepsvoorrechten. Maar het was onmogelijk, dat de ontwikkeling van zulk een veelomvattend denkbeeld zoo spoedig zou gaan, in aanmerking genomen de beperktheid van het menschelijk verstand. De tegenwoordige toepassing der democratie is voortgekomen uit die eerste democratische denkbeelden, maar voor deze evolutie was tijd noodig. De onderteekenaars van de onafhankelijkheidsverklaring hadden or vermoedelijk geen begrip van, dat democratie nog iets meer Onafhankelijkheidsverklaring van 1776, waarbij de natie aan elk individu volmaakte gelijkheid verzekerde. Zij luidt: „Wij erkennen het volgende; dat alle menschen gelijk geschapen zijn, met zekere onschendbare rechten, dat hiertoe gerekend worden leven, vrijheid en het zoeken naar geluk; dat er een bestuur door het volk is aangesteld, dat zijn macht ontvangt uit de handen van het volk, om deze rechten te handhaven; dat, als het bestuur deze rechten schendt, het volk het recht heeft verandering te brengen in het bestuur of het af te zetten en een nieuw te benoemen, wiens grondbeginselen waarborgen, dat het het heil der natie zal bevorderen." 19 beteekent dan het regeeren zonder koning. Zij dachten, dat alles afhing vaneen verandering van den regeeringsvorm; de grondbeginselen bleven echter dezelfde. Zij hadden misschien wel eenig voorgevoel, dat het volk, eenmaal aan de regeering gekomen, zou inzien, dat het zijn macht zeer goed zou kunnen gebruiken om zijn eigen toestand te verbeteren. Zij schijnen hier inderdaad ernstig over gedacht te hebben. Maar zoo weinig voelden zij nog de kracht van de democratische denkbeelden, dat zij het mogelijk achtten door allerlei wetten het volk te beletten zijn macht te gebruiken. Inde eerste phase van de beweging der democratie kwamen al de zoogenaamde republikeinsche proefnemingen voor; die der Amerikaansche Republiek waren de meest belangrijke. Gedurende deze periode bleef het denkbeeld van democratie een aanklacht tegen den vroegeren regeeringsvorm, zonder eenig nieuw grondbeginsel. Inde tweede phase begon het volk in te zien, dat het de groote sociale machine moest gebruiken voor het welzijn van het algemeen. Het is opmerkelijk, dat men dit in Europa eerder inzag dan in Amerika, niettegenstaande de democratie hier in naam langer bestond. De oorzaak hiervan ligt inde voortdurende ellende, waarin de bewoners der oude wereld leefden, terwijl de algemeene welvaart in Amerika en de betrekkelijk geringe moeite, die men hier had om zijn weg te vinden, het feit verklaren, dat het Amerikaansche volk eerst later besloot zich aaneen te sluiten om zijn lot te verbeteren. Toen zag men, dat het voornaamste doel der nieuwe regeering moest zijn, de macht der sociale maatschappij te gebruiken om het lichamelijk en zedelijk peil te verhoogen, met andere woorden: te streven naar gelijkheid voor allen! De democratie der tweede phase behaalde de overwinning en is sinds dien tijd de eenige regeeringsvorm, die inde wereld bestaanbaar is. U wilt dus zeggen, dat er eigenlijk nooit een democratische regeeringsvorm was vóór de 20ste eeuw? Juist, de zoogenaamde republieken van de eerste phase rangschikken wij onder pscudo-republieken of negatieve volksregeeringen. Zij waren nooit ware volksregeeringen, slechts maskers voor de plutocratie, waaronder de rijken regeerden, zonder de verantwoordelijkheid te dragen. Vanaf het begin der wereld is het grootste gedeelte der menschheid onderworpen geweest aan de rijken. Het volk regeerde in naam, maar daar het afhankelijk was, waren het in werkelijkheid de kapitalisten, die den scepter zwaaiden. En toch, mijnheer Leete, in het laatste gedeelte der 19de 20 eeuw, toen de wereld nog geen enkele proeve van volksregeering gezien had, vertelden onze geleerden al. dat het democratisch systeem grondig was getoetst en dat men de uitkomsten reeds beoordeelen kon. Velen zelfs gingen verder en zeiden, dat het gebleken was, dat de democratie geen toekomst had! Het blijkt mij nu echter, dat men met de ware democratie nooit proeven genomen heeft. Mijn gastheer haalde de schouders op. Het is een moeilijk en ondankbaar werk om ons het onjuiste oordeel te verklaren van philosofen, geschiedkundigen en staatslieden uit uw tijd, die de uitkomsten der democratie wilden schatten en haar resultaten voorspellen. HOOFDSTUK 111. IK KRIJG MIJN AANDEEL IN HET STAATSBEZIT. Edith wenkte ons aan de deur en wij stonden van onze stoelen op. Toen wijde kamer binnentraden, kwamen de dames ons tegemoet met een hoogst belangrijk stuk, dat zij in het morgenblad gevonden hadden. Het was niets meer of minder dan een Besluit van het Nationaal Congres, dat mijzelf betrof. Men was met algemeene stemmen overeengekomen, mij, na alles wat er verteld was over mijn zonderlingen terugkeer tot het leven en om eiken twijfel aan mijn identiteit op te heffen, tot Amerikaansch burger uitte roepen, met alle rechten en vrijdommen; maar mij tegelijkertijd als gast der natie te beschouwen, waardoor ik vrij was van alle verplichtingen, tenzij ik er op gesteld was deze na te komen. Afgezonderd als ik tot nu toe geleefd had in het huishouden van Dr. Lcete, was dit het eerste bewijs van de groote en algemeene belangstelling van het publiek. Die belangstelling betrof niet alleen mijn persoon, maar had reeds een algemeene herleving van de studie der literatuur en politiek der 19de eeuw tengevolge gehad en wel voornamelijk van de geschiedenis van het overgangstijdperk. Dit besluit hief nu eiken twijfel aan mijn identiteit op en Dr. Leete stelde mij voor om na het ontbijt naar de Nationale Bank te gaan teneinde mijn crediet als burger te aanvaarden. Gaarne, zeide ik, terwijl wij het huis verlieten. Ik vind het prettig niet langer van uw gastvrijheid afhankelijk te zijn, hoewel ik mij toch een beetje bezwaard gevoel zooveel van de Natie aan te moeten nemen. 21 O, je denkt dus, dat de Natie je een gunst bewijst. Neem me niet kwalijk, maar wij zien dat vaneen geheel ander standpunt. Wij vinden, dat je eenvoudig je plicht doet met de toelage aan te nemen, die je als burger toekomt. De verplichting van de Natie dat wil zeggen van je medeburgers is grooter dan de uwe. Ik keek Dr. Leete aan om te zien of hij mij voor den gek hield, maar hij meende het in vollen ernst. Ik moest er eigenlijk al aan gewend zijn, dat alles anders gaat dan vroeger, maar hoe wilt u verklaren, dat de Natie mij meer verplicht is dan ik aan haar, dat begrijp ik niet. Dat kan ik je gemakkelijk uitleggen. Wij vinden, dat het vanzelf spreekt, dat iedereen, die zijn stem uitbrengt, ook zelf bij de zaak geïnteresseerd moet zijn, opdat eigen belang en het belang der massa hand aan hand gaan. Als ieder burger door het kiesrecht dezelfde macht krijgt, zal ook ieder evenveel belang hebben bij het welzijn van het land: je ziet dus. waarom het in het voordeel der Natie is, als je dat aandeel van harte aanvaardt, afgezien van het persoonlijk voordeel, dat je geniet, door je in het welzijn van het land te verdiepen. Dus, terwijl wijde menschen regelden naar de omstandigheden, wil men nu de omstandigheden regelen naar de menschen? Ja, dat is het voornaamste verschil tusschen de oude en de nieuwe leer. Eenige oogenblikken wandelden wij stil voort. Daarop zeide Dr. Leete: naar onze opvatting moet ieder kiezer deelen in het voordeel van den staat, maar een aandeel hebben in het staatsbezit, tenminste wat wij daaronder verstaan, zal bij de inrichting der maatschappij in uw tijd zeker nooit bestaan hebben? Waarom niet? Waren grondeigenaars, een millionair, zooals ik b.v., niet geïnteresseerd bij den Staat? Dat is niet hetzelfde. De eigenaar verdiept zich dan alleen in het kleine stukje, dat hem toebehoort, zonder zich om de rest te bekommeren. Hij heeft dan wel een aandeel in het grondbezit, doch niet in het gemeenschappelijk staatskapitaal. Zijn bezit is in zeker opzicht zelfs gevaarlijk voor het algemeen, want zijn eigen belang zou er hem toe kunnen brengen zijn stuk te vergrooten ten koste van dat zijner medeburgers. Wat wij bedoelen met het hebben vaneen aandeel inden Staat kan niet bestaan, vóór alle Mijn beste Julius, wat denk je wel van onze instellingen? Ik heb het gevoel, alsof ik van de publieke liefdadigheid moet leven. 22 Privaatbezit is afgeschaft. leder heeft zijn eigen huis en stuk land, als hij dit wenscht, en ook de bevoegdheid om over eigen inkomen te beschikken, maar ieder bezit evenveel, dus van onenigheid kan geen sprake zijn. Het kapitaal van de natie, de bron, die alles verschaft, is het eigendom van allen te samen en het is onmogelijk, dat eigenbelang een rol zou spelen bij het beheeren van dit kapitaal, waarvan toch ieders persoonlijke welvaart afhankelijk is. Het aandeel van ieder burger in dit gezamenlijk fonds is een soort aandeel in het staatsbezit, waardoor het onmogelijk is een ander schade te berokkenen, zonder er zelf °ok onder te lijden, of zelf winst te behalen, zonder alle anderen ook voordeel te bezorgen! Wat wij voor ons zelf doen, doen wij dus tegelijkertijd ook voor anderen. Men zou dus kunnen zeggen, dat „De gulden wet” automatisch werkt. Het schijnt, zei ik, dat uw beginselen van Gelijkheid, die ik meende, dat alleen ten doel hadden het materieel welzijn van het volk te bevorderen, ook de in-stand-houding vaneen goed beheer verzekeren. Stellig, ons economisch systeem bevordert het welzijn van den geheelen staat en daardoor tevens van ieder individu: de eerste voorwaarde voor de kracht en de instandhouding vaneen bestuur is, dat de regeering er belang bij heeft de algemeene welvaart te bevorderen. Het was een zwak punt der democratie, gedurende haar negatief optreden vóór de groote omwenteling, dat het volk, hetwelk die beweging op touw zette, slechts indirect belang had bij den staat en de regeering zelf direct belang: in zoover hadden allen tegenstrijdige belangen waar het hun eigen fortuin betrof, hun privaat bezit, afgescheiden en in strijd met het algemeen bezit. Ineen oogenblik van geestdrift streden zij voor algemeene welvaart, maar dit hield geen stand en het land was overgeleverd aan menschen, die ten koste der algemeene welvaart de wetten en het geheele raderwerk der regeering inrichtten om het voordeel van enkelen te verzekeren. Dat was de voornaamste zwakheid van alle democratische stelsels, waardoor zij, nadat het eerste begin voorbij was en de ongelijke verdeeling inde wereld toenam, de slechtste en verdorvenste regeeringsvorm werd, die velerlei misbruiken uit eigen- en klasse-belang inde hand werkte. Het was een mistoestand, die niet uit den weg geruimd kon worden, zoolang het staatskapitaal en de rente daarvan in handen van enkelen waren. Verbetering was alleen mogelijk door de radicale afschaffing van privaat-bezit. Het kapitaal van de natie moest gezamenlijk beheerd worden. Toen 23 men eenmaal zoover gekomen was, werd de volks-regecring niet alleen in theorie het rechtvaardigste, maar ook inde praktijk het meest doeltreffende van alle politieke stelsels! De burger, die vroeger de belangen voorstond van één partij, werd nu de beschermer van het geheel! HOOFDSTUK IV. DE SPREEKKAMER VAN EEN BANK IN DE 2ISTE-EEUW. Aan de bank was alles zeer eenvoudig ingericht. Dr. Leete stelde mij voor aan den directeur; de zaken waren in drie minuten afgehandeld. Men deelde mij mede, dat de jaarlijksche toelage voor dat jaar $ 4000 bedroeg en dat het mij toekomende gedeelte, het was in het laatst van September ■—l $ 1075.41 was. Ik teekende voor een bedrag van $ 300 en liet de rest in deposito, zooals ik dat bij een 19de eeuwsche bank gewoon was. Daarna noodigde de Heer Chapin, de directeur, mij uit in zijn kantoor te komen. —- Hoe vindt u ons bankwezen, vergeleken bij dat in uw tijd? Het lijkt mij bizonder aangenaam voor zulk een armen kerel als ik, die zonder een cent verrezen is en nu een groot crediet krijgt, zonder daarvoor gestort te hebben. Voor het overige weet ik er te weinig van om er een oordeel over te kunnen uitspreken. Als u meer met onze inrichting vertrouwd raakt, zult u zien, dat zij veel overeenkomst heeft met die van uw tijd. Natuurlijk hebben wij geen geld of iets wat daarmede gelijk staat; het geheele bankwezen heeft juist de afschaffing van het geld inde hand gewerkt. Het eenige verschil is, dat ieder burger het jaar begint met hetzelfde crediet en dat dit niet op een volgend jaar kan worden overgeschrevenl Wat het verleenen van crediet aangaat vóór er een bepaalde som is gestort, zijn wij even precies als uw bankiers, maarde kwestie is, dat nu het volk a.h.w. ineens gezamenlijk het deposito stort, bestaande uit zooveel artikelen en zaken, als men berekend heeft voor het komende jaar noodig te hebben. Naar deze begroeting wordt ieders inkomen hoofdelijk omgeslagen. Zonder twijfel heeft Dr. Leete u dat alles reeds verteld. Maar men heeft er toch niet op kunnen rekenen, dat ik dit jaar een crediet zou krijgen? Ik hoop, dat anderen daar niet onder behoeven te lijden! 24 Dr. Leete heeft mij verteld, dat ieder jaar datgene, wat er overblijft van het aandeel, dat een burger toekomt, aan den staat teruqkeert en niet geldt voor het volgend jaar. Deze maatregel is zeker genomen om mogelijke kapitaal-vorming te voorkomen, waardoor de gelijkheid zou worden opgeheven? Zeker inde eerste plaats om kapitaal-vorming tegen te gaan, maar ook om de nationale boekhouding te vereenvoudigen en verwarring te voorkomen. Het jaarlijksch crediet geeft recht op een vast inkomen, dat gedurende het loopende jaar geldig is, maar het volgende jaar moet er een nieuwe berekening gemaakt worden en daarvoor moeten de boeken gesloten, de balans opgemaakt en alle wissels, die niet zijn ingediend, worden atgeschreven, opdat wij weten, waar wij aan toe zijn Maar wat gebeurt er, als ik eens meer wil gebruiken, dan mijn crediet mij toestaat? De Directeur glimlachte. •—• . Ik heb gelezen, dat verkwisting een ernstig vraagstuk was in uw tijd. Ons stelsel heeft het voordeel, dat de grootste verkwister geen gebruik kan maken van zijn vast aandeel in het gemeenschappelijk kapitaal. Het cenige wat hl) d jaarlijksch inkomen verkwisten! Indien u dat deedt, dan twijf ik er niet aan of uw vrienden zouden voor u zorgen; maar deden ze dat niet, zoo is er ook in dit geval een re9ehng Kunt u mij ook zeggen welke waarde mijn crediet van $ 4ÜÜU 9eOngeveeÏCsb6ooo if8$?7000, denk ik. Om de economische positie vaneen burger te beoordeelen moet u in aanmerking nemen, dat door den staat verschillende diensten en genoegens gratis verschaft worden, die vroeger ieder persoonlijk betaalde, zooals water, licht, muziek, nieuwsbladen, theater en opera, P°sD electriciteit, vervoer en nog zooveel meer, te veel om op noemen! Maak u niet bezorgd. Het zou van geen verstandig beheer getuigen, als wij niet op een aantal extra uitgaven rekenden. Van de artikelen, die aan mode onderhevig zijn, hebben wi) zoo weinig mogelijk in voorraad, maar bij iedere belangrijke stapelplaats worden van de courante goederen zoovele opgeslagen, dat b.v. bij een droogte, die twee jaar aan zou houden, dit me den minsten invloed zou uitoefenen op den prijs van steeds gangbare producten. Daardoor kan er voor een onverwachte vermeerdering der bevolking zonder cenige moeite en zonder dat anderen daaronder behoeven te lijden, ruimschoots gezorgd worden. t t 1 • 1 • J tirnf or 25 Waarom zorgt de staat op deze wijze niet voor alles, als er toch al zooveel door en voor de gemeenschap wordt verschaft? Uat zou dunkt mij veel eenvoudiger zijn. Wij zijn overtuigd van het tegendeel; wij gelooven, dat het de administratie moeielijker zou maken en zeker zou het volk minder tevreden zijn! Ziet u, hoewel wij gelijkheid wenschen wiJJen wij eenvormigheid vermijden en daarom zooveel mogelijk tegemoet komen aan verschil van smaak en aanleg. , ?jar, hij cht’ dat ik belang zou stellen inde boekhouding, had de heer Chapm eenige boeken van de bank laten halen. Hoewel ik niet geheel thuiswas inde boekhouding der 19de eeuw, was ik zeer verbaasd over de eenvoudige inrichting der boeken’ in vergelijk met wat ik er vroeger ooit van gezien had. Ik zei! dat dit temeer indruk op mij maakte, omdat ik gevreesd had! dat door den grooten omvang van het nationale coöperatieve stelsel de boekhouding veel ingewikkelder zou zijn, dan onder den ouden regeeringsvorm. De directeur en Dr. Leete keken elkander aan en lachten. Weet u wel, mijnheer West, antwoordde de eerste, dat het ons erg grappig lijkt, dat u dit vraagt. Wij gelooven, dat één persoon in onze inrichting hetzelfde werk doet, waarvoor in uw tijd 12 werkkrachten noodig waren. Maar houdt de Staat nu boek voor ieder in het bijzonder? Man, vrouw of kind? Natuurlijk, maar dat was immers in uw tijd ook. Hoe zouden zij anders belasting hebben kunnen heffen en andere plichten van de burgers eischen? Uw belastingstelsel b.v., met zijn onderzoek en schatting, was zulk een samengestelde machine, waarvan allerlei boekingen het gevolg waren, dat het veel ingewikkelder was dan deze boekhouding, die, zooals u ziet, daaruit bestaat, dat men begint voor ieder burger aan het begin van het jaar hetzelfde crediet te openen, en daarna de rest gewoon af te schrijven, zonder berekening van interest of iets dergelijks. Maar kan nu ieder burger halen, wat hij noodig heeft, aan de publieke magazijnen? Zeker, maar met de boekhouding heeft hij niets te maken. Hij kan het krijgen op vertoon van zijn kaart, die hem het crediet opent. Maar hoe maakt men de statistieken, die de productie regelen? Dat geeft natuurlijk enorm veel werk. In uw tijd, vervolgde mijnheer Chapin, maakte de Regeering jaarlijks verschillende statistieken bekend, die dikwijls zeer 26 onnauwkeurig en dus onbetrouwbaar waren. Zij waren meestal 9egrond op een ongewenschte inmenging inde zaken van particulieren, inplaats vaneen uittreksel der boeken van de verschillende departementen van één groote zaak. leder fabrikant, koopman en magazijnhouder in vroeger tijd moest rekening houden met een mogelijke daling der markt en vergiste hij zich, dan was hij geruïneerd. Hij kon echter slechts raden, want grond voor zijn schattingen had hij niet, maar wij, die alle statistieken kunnen overzien, hebben niet alleen meer zekerheid, maar ook de berekening is veel gemakkelijker. Ik hoop, dat u mij m’n domme kritiek niet kwalijk zult nemen. Mijnheer West, er is geen sprake van domheid. Een geheel nieuwe regeling maakt natuurlijk eerst den indruk van zeer ingewikkeld te zijn, al ziet men bij nadere beschouwing, dat het tegendeel waar is. Maar laat ik verder gaan, want ik heb u alles pas van één kant laten zien. Ik heb u getoond, hoeveel eenvoudiger de boekhouding is dan in uw tijd; het voornaamste voordeel is echter, dat al de berekeningen, die u moest maken, thans overbodig zijn. Interest, renten en uitkeeringen met al de berekeningen daaraan verbonden, hebben wij nu niet. In uw tijd had ieder voor zich buiten de boekhouding van den Staat, zijn eigen boeken. Zelfs de minste werkman kwam voor inde boeken van een half dozijn handelslieden, terwijl de naam van iemand, die meer te beteekenen had, zeker in honderden boeken te vinden was. En dan nog al de menschen, die geen handel dreven. Een dollar werd zoo dikwijls omgezet, ging zoo dikwijls van hand tot hand, dat hij na een jaar meer dan zijn eigen waarde gekost had aan inkt, papier, pennen en al de moeite en al het hoofdbreken, die dit alles medebracht. Al die eigen boekhoudingen zijn nu vervallen. Niemand is aan een ander iets schuldig, geen contracten meer, dus ook geen boekhouding; alles wat men doet voor een ander is vriendelijkheid en hangt van ieders goeden wil af. HOOFDSTUK V. EEN NIEUWE GEWAARWORDING. Dr. Leete zei ik, toen wij uit de bank kwamen, ik heb een zeer vreemd gevoel. Hoe zoo? 27 Hoe denk je, dat dit gevoel, ten koste van anderen te leven, bij je ontstaan is, terwijl je daar vroeger nooit eenigen last van hebt gehad? Ik heb het nooit gebracht tot groote zelfkennis, maar deze verandering is gemakkelijk te verklaren. Ik bevind mij nu ineen omgeving, waar ieder mensch, als hij tenminste niet een of ander gebrek heeft, medewerkt om de algemeene welvaart te bevorderen. Men zou al zeer weinig gevoel moeten hebben, als men zich niet schaamde in deze omgeving niets uitte voeren. Waarom had ik dat gevoel van plicht niet inde 19de eeuw? Natuurlijk omdat toen niet allen deelnamen aan het werk, dat ook niet volgens vaste regels verdeeld werd. leder trachtte zooveel mogelijk te veroveren; wien dit niet gelukte, schold op hen, die gelukkiger waren en er werd slecht werk geleverd. Neem eens aan, dat een jonge, rijke man als ik, aan het werk wenschte te gaan. Hoe zou hij er aan komen? Er was geen wettelijke regeling, die het werk verdeelde. Samenwerking was onmogelijk. We moesten kiezen tusschen het voorrecht, dat de staatsregeling ons gaf, te leven ten koste van anderen of wij moesten anderen door óns laten leven. Wij waren genoodzaakt op hun rug te klimmen, de eenige manier om te voorkomen, dat zij niet op onzen rug klommen. Wij konden öf profiteeren van onrechtvaardige wetten, óf zelf het slachtoffer daarvan worden. Daar op geen van beide manieren voldoening ons deel was, kozen wij natuurlijk het eerste. Nu en dan kwam er eene edeler gedachte bij ons op, maar ons geweten werd tot zwijgen gebracht dooreen staatsregeling, die zóó ingewikkeld was, dat niemand haar doorgrondde of durfde te veranderen. Ik durf volhouden, dat iedere man uit mijn omgeving, in ieder geval mijn vrienden, als zij even als ik gesteld zouden worden onder een regeering, die het werk verdeelde, even als ik behoefte zou gevoelen, de handen uit de mouwen te steken. Het is een gevoel, dat ik vroeger nooit gekend heb. Het is mij, alsof ik graag zou willen werken. Ja ik, Julius West, millionnair, leeglooper van beroep, die nooit iets nuttigs in zijn leven deed en nooit gewenscht heeft zijn hand uit de mouwen te steken, om iets te volbrengen wat het leven waarde geeft. Maar het Congres heeft je als gast van de Natie erkend en je juist van alle maatschappelijke diensten vrijgesteld. Dat is nu goed en wel en ik vind het zeer vriendelijk, maar ik gevoel nu, dat ik niet genieten kan, als ik leef ten koste van anderen. 28 Daar ben ik zeker van, zei Dr. Leete. Maar nu je vraagt, wat je doen kunt, waarom houdt gij niet, zooals ik al eerder zeide, lezingen over de 19de eeuw? Ik dacht eerst, dat dit een goed idee was, maar ons gesprek hl den tuin dezen morgen, heeft mij de overtuiging gegeven, dat juist ik en al mijn tijdgenooten, allerminst een juist oordeel hadden over de 19de eeuw en de denkbeelden, die toen verkondigd werden. Nadat ik eenige jaren hier geweest ben, zal ik misschien genoeg geleerd hebben om dien tijd goed te kunnen beoordeelen. Daar is iets van aan, antwoordde Dr. Leete. Zie je dat groote 9ebouw met dat koepeldak aan den overkant van dit plein? Dat is de bank der industrie van deze stad. Misschien stel je er belang in te weten, hoe de menschen hun bezigheden kiezen. Ik antwoordde toestemmend en we staken het plein over. Ik heb tot nu toe, zei Dr. Leete, alleen een kort overzicht gegeven van de regeling der industrie. Je weet, dat zoowel mannen als vrouwen, tenzij er een reden is, die hen tijdelijk of blijvend ongeschikt maakt, op 21-jarigen leeftijd in dienst treden en nadat zij drie jaren lang een soort leerschool doorloopen hebben, een bepaald beroep kiezen, tenzij zij willen studeeren. Daar er jaarlijks ongeveer een millioen jongelieden zijn, die een beroep kiezen, kun je begrijpen, dat het dikwijls moeilijk is voor ieder oen plaatste vinden, die aan zijn smaak voldoet en tevens aan de Natie ten goede komt. Wij zetten ons neder ineen gezellig hoekje bij de ramen in de hall en Dr. Leete haalde een hcele verzameling lijsten te voorschijn. Eerst toonde hij mij den jaarlijkschen staat van alles, wat het Algemeen Bestuur noodig had, waarin duidelijk omschreven stond, in welke mate de arbeiders dat jaar over de verschillende beroepen verdeeld moesten worden om de industrie te doen bloeien. Daarna toonde hij mij de preferentielijst, waarop ieder, die de leerschool doorloopen had, mocht teekenen, indien hij bijzondere voorliefde voor de een of andere betrekking had. Maar, zei ik, de plaats, waar het beroep moet worden uitgeoefend, is dikwijls van even groot belang als het beroep zelf. Zoo zal de een niet gaarne zijn ouders verlaten, een ander zijn verloofde of de stad zijner inwoning, hoe aangenaam de werkkring ook moge zijn. Natuurlijk, en als de regeling onzer industrie meebracht, dat zij man en vrouw, ouders en kinderen, zouden scheiden, dan zou het geheele systeem niet lang gehandhaafd blijven. Zie je deze 29 kaart? Als je een kruis zet bij Boston, dan weten we, dat je werk wenscht in dat district. Het is een van de rechten van ieder burger, om een betrekking te krijgen in het district, waar hij woont, anders zouden banden van liefde en vriendschap ruw verbroken worden. Maar men kan niet alles wenschen; natuurlijk komt het voor, dat men een aangenamer betrekking had kunnen krijgen, als men zijn district had willen verlaten. Het land is verdeeld in industrieele districten, waarin bijna elk vak vertegenwoordigd is, elke kunst beoefend wordt. Meestal kan men dus het gekozen beroep uitoefenen, zonder genoodzaakt te zijn van vrienden of bloedverwanten te scheiden. Daarbij komt. dat de tegenwoordige verkeersmiddelen eiken afstand doen wegvallen, zoodat een man, die in Boston woont en in Springfield werkt, hetwelk een honderd mijlen daarvan verwijderd is, even dicht bij zijn werk is, als in uw tijd een arbeider, die in zijn eigen stad werkte. Bovendien zijn er velen, die het lang niet onaangenaam vinden, hun geboorteplaats te verlaten. Zij kunnen op de lijst aanteekenen, in welk district zij gaarne geplaatst willen worden. Men kan ook meer dan één plaats opgeven, zoodat dan de kans grooter is, dat zijn wensch vervuld wordt. Als men de lijst heeft ingevuld, gaat men naar de registratie en laat zijn rapport afstempelen. Wat is dat voor een rapport? Dat is het bewijs, dat men inde voorgaande jaren de voorgeschreven leerschool heeft doorloopen en proeven van kennis, werkkracht en plichtsbetrachting heeft afgelegd. Als er meer sollicitanten dan plaatsen zijn, gaan zij, die de beste getuigschriften hebben, voor. Deze lijsten worden nagezien op het Centraal Bureau der Industrie. De lijsten voor werk in andere districten worden gezonden aan het Nationaal Bureau en vergeleken met die van alle disricten. De prefentielijsten worden ingevuld op 1 Juni en den eersten Augustus weet ieder, waar hij in October geplaatst zal worden. Als iemand een aanstelling krijgt, die niet naar zijn zin is, kan hij nog trachten dit te veranderen. De Regeering doet steeds haar best de wenschen van ieder burger overeen te doen komen met de behoeften van den Staat. ledereen heeft de macht, voor zoover dit mogelijk is, zijn toestand te verbeteren. Zoo is het ook mogelijk, dat twee personen met elkaar van plaats kunnen ruilen. Als iemand bereid is te werken, moet hij vroeg of laat de plaats krijgen, die aan zijn wenschen beantwoordt. Derhalve is thans ieder beroep oneindig beter, dan dat vaneen goed betaald werkman inde vorige eeuw. In ieder bedrijf is het gevaar 30 B,v. zei ik, het herstellen en schoonmaken der riolen? Als dat werk nog zoo vuil was als in uw dagen, dan zou het om beurten verricht moeten worden; maar onze riolen zijn zoo schoon als onze straten; zij bevatten alleen water, dat chemisch gezuiverd wordt en geheel reukloos is gemaakt dooreen apparaat, dat in elk huis te vinden is. Door datzelfde apparaat worden alle stoffen electrisch verbrand en in asch omgezet. Deze verbetering inde rioleering kwam direct na de groote omwenteling, maar zou zonder deze nog wel honderd jaar zijn uitgesteld, niettegenstaande de noodige kennis voor de toepassing ervan reeds lang bestond. Dat is slechts een voorbeeld uit duizenden van alles wat er gedaan is om vuil of gevaarlijk werk te vermijden; de wereld zou niet aan die verandering gedacht hebben, zoolang zij een klasse slaven bezat, aan wie zij deze onaangename plichten kon opdragen. Het gevolg van de sociale gelijkheid was, dat het ieders belang werd, zooveel mogelijk die onaangename plichten af te schaffen, daar zij om beurten vervuld moesten worden. Op deze wijze zijnde chemie, de gezondheidsleer en mechanische wetenschappen tot heil der menschheid geworden. Waarschijnlijk, vroeg ik, zijn er ook nu dwaze menschen, die zich niet met den tegenwoordigen gang van zaken kunnen vereenigen en hun sociale plichten niet erkennen: als zulk een Persoon eenvoudig weigert om te werken, wat kan men dan met bem doen? Natuurlijk zijn er middelen, om zulke personen te dwingen? In het geheel niet. Als ons systeem niet ten bate is van het algemeen welzijn, welnu dan moet het vervallen. Onze wet is aenvoudig, dat, als iemand weigert bij te dragen tot de instandhouding der gemeenschap, hij ook niet deelt in haar voordeelen, dat zou onrechtvaardig zijn tegenover de anderen. Maar om hem te dwingen te werken, dat zou ons volk afschuwelijk vinden. Het dienen van den Staat is vóór alles een eereplicht, evenals in uw tijd soldaten niet zouden willen dienen met spionnen en lafaards uit het kamp zouden worden verdreven, zoo willen ook voor leven en gezondheid tot een minimum beperkt. Het is een voortdurende studie van het Bestuur om de minder aangename beroepen aantrekkelijker te maken door grootere voordeelen, zooals b.v. door meer vrijen tijd te geven: mocht er een beroep zijn, dat niemand wil vervullen, en waarvan uitoefening toch noodzakelijk is, kan het om beurten vervuld borden. 31 onze arbeiders niet samenwerken met hen, die hun verplichtingen trachten te ontduiken. En wat doet ge dan met hen? Als het geen booswichten of krankzinnigen zijn, dan zal men hen voorzien van zooveel zaden en gereedschappen als zij wenschen en hun een plek grond aanwijzen, waar zij naar eigen inzichten kunnen leven. Wij gelooven, dat ons systeem goed is, maar wij zullen gaarne luisteren, als iemand een beter weet. Wij moedigen alle proefnemingen op dat gebied aan. HOOFDSTUK VI. HONNI SOIT QUI MAL Y PENSE. Toen wij het huis naderden, zei Dr. Leete: Ik laat je vanmorgen met Edith alleen. De kwestie is, dat mijn post van mentor, hoewel zeer aangenaam, niet bepaald een sinecure is. De vragen, die door ons gesprek worden opgeworpen, vereischen, dat ik mijn algemeene kennis van het verschil tusschen den vroegeren tijd en den onzen, nog eens grondig bestudeer. Ik zal daarom mijn verderen dag inde bibliotheek doorbrengen. Ik vond Edith inden tuin en zij wenschte mij geluk met mijn benoeming als burger. Zij scheen volstrekt niet verwonderd over mijn plan om een plaatste zoeken inden industrieelen dienst. Zij sprak: Natuurlijk wil je zoo gauw mogelijk aan het werk gaan. Ik wist, dat je dat zou wenschen. Het is de eenige manier om met het volk in aanraking te komen en zich werkelijk één met de Natie te voelen. Dat is het wat wij van kind af beoogen. Je praat van den industrieelen dienst. En dat herinnert mij aan een vraag, die ik je al lang heb willen doen. Ik weet, dat iedere man of vrouw de gemeenschap dient van zijn 21ste tot zijn 45ste jaar; maar voor zoover ik merken kan, vervul jij, niettegenstaande je een voorbeeld van gezondheid bent, geen betrekking, net zoo als de jongedames in mijn tijd; die zaten ook inden salon en deden haar best om er lief uitte zien. Natuurlijk is het mij hoogst aangenaam, dat je vrij bent, maar hoe rijm je dit met je plicht? . Edith lachte vroolijk. Je dacht dus dat ik luier. Heb je nooit aan de mogelijkheid gedacht, dat er vacanties konden zijn 32 en dat onze ongewone en interessante gast de reden is geweest, dat ik verlof nam? Kun je vrij krijgen, wanneer je wilt? We kunnen een gedeelte van ons verlof nemen, wanneer we willen, tenminste als het met den dienst uitkomt. Maar wat is je werk; les geven, boekhouden, achter de toonbank staan, typen of telegrafeeren? Zijn dat al de beroepen, die een vrouw in jullie tijd kon uitoefenen? O neen, dat waren alleen de gemakkelijke baantjes. Vrouwen waren ook schoonmaakster, waschvrouwen, en dienstboden. De meest onaantrekkelijke werkzaamheden bleven over voor de vrouwen der armste klasse. Maar zulk werk hoef jij zeker niet te verrichten? Je kunt er zeker van zijn, dat ik even goed als ieder ander ook mijn deel heb aan de onaangename plichten; alles is echter 200 ingericht, dat zuik werk bijna niet meer noodig is. Maar vertel mij eens, waren er vroeger geen vrouwelijke machinisten, ingenieurs, behangers, smeden of metselaars? Dat waren geen ambachten voor vrouwen, die werden alleen boor mannen uitgeoetend. Ja, dat meen ik wel eens gelezen te hebben; maar het is vreemd, om te praten met een man uit de 19 de eeuw en zoo weinig verschil te zien, terwijl de vrouwen zoo geheel anders geweest moeten zijn. Ik begrijp niet hoe de vrouwen zulk werk kunnen verrichten, of ze moeten lichamelijk sterker zijn geworden. De meeste ambachten werden door mannen uitgeoetend, omdat de vrouwen er over het algemeen de kracht niet voor hadden. Tegenwoordig is er geen beroep, dat niet voor de vrouw open staat, ten eerste, omdat we veel sterker zijn, dan die arme schepsels in jullie tijd, maar ook, omdat de machinerieën zooveel beter 2ljn geworden. Wij zijn sterker en het werk is lichter. Zwaar Werk wordt door machines verricht, die wij alleen maar behoeven te besturen. Je ziet, dat het meer op het verstand dan op de kracht aankomt. Van onzen geest wordt het meest gevergd: vader zegt, dat we eenmaal zuilen kunnen werken, alleen door de kracht van onzen wil, zonder onze handen te gebruiken, ik denk, dat er meer vrouwen dan mannen met machines omgaan. Mijn moeder was opzichteres op een ijzergieterij; sommigen zeggen, dat het leiden der machines geschikter is voor vrouwen dan voor mannen, maar nu mag je mij eens een raad geven, welk Gelijkheid voor alien. 3 33 nu in mijn tweede jaar. En wat doe je nu? Van alles wat. Er wordt getracht ons in die jaren met van alles eenigszins op de hoogte te brengen, opdat wij dan beter een beroep kunnen kiezen. Wij moeten de school doorloopen hebben, voor wijden cursus van drie jaar beginnen, maar ik heb inden laatsten tijd tweemaal zooveel geleerd als ik ooit op school deed. Je weet niet hoe heerlijk het is. Ik begrijp niet, dat iedereen het niet veel prettiger vindt dan één bepaald beroep te kiezen. Op het oogenblik werk ik op een groote boerderij bij Lexington. Ik heb er veel plezier in en ik denk wel, dat ik het boerenbedrijf zal kiezen. Had je dat ooit geraden? Neen nooit. En als het boerenwerk niet veranderd is, begrijp ik niet, hoe je dat kunt doen ineen gewone japon. Edith keek mij een oogenblik met groote oogen aan. Toen liet zij den blik rusten op haar japon. De uitdrukking van verbazing maakte plaats voor een peinzenden, spottenden trek. Heb je dan niet gezien, Julius, dat de vrouwen thans heel anders gekleed zijn dan inde 19de eeuw? Ja, ik heb gezien, dat zij inden regel geen rokken dragen, maar jij en je moeder zijn geheel gekleed zooals vroeger. Maar heeft je die tegenstelling dan niet verwonderd? Ja, misschien wel, maar er zijn hier zooveel andere dingen, die mij dagelijks opvallen en vreemd voorkomen. Ik dacht, dat jij het gewone toilet droeg. Ik moet je een bekentenis doen, Julius. Ik voel mij een weinig schuldig, dat ik al dezen tijd iets voor je verborgen heb gehouden. Ik hoop, dat je het mij vergeven zult, vooral als je de reden hoort en niet Niet wat? Niet te veel zult schrikken! Je maakt me nieuwsgierig. Wat is er voor geheimzinnigs? Ik ben op alles voorbereid. Luister dan. Dien wonderlijken nacht, toen we je voor het eerst zagen, was het natuurlijk onze voornaamste zorg je niet noodeloos op te winden. Wij wilden je van alles, wat er veranderd was, voorloopig niets vertellen; je zou het zelf wel zien. Wij wisten, dat het dragen van lange rokken in jouw tijd algemeen was bij de vrouwen en dat het je zeer zou verwonderen beroep ik zal kiezen, want ik heb zelf nog geen keus gedaan. En je zei, dat je al werkte? Ja, dat doe ik ook, maar dat is in Algemeenen Dienst; ik ben 34 moeder en mij ineen moderne kleederdracht te zien. Hoewel men algemeen geen rokken meer draagt, zijn ze toch nog wel te krijgen. Wij trokken dus de ouderwetsche kleeding aan, voordat vader ons aan je voorstelde. Hij zei ons, dat de menschen Vroeger zulke vreemde denkbeelden hadden over vrouwelijke zedigheid, dat het beter was, dat wij ons anders kleedden als gewoonlijk. Vergeef je het ons, Julius? Edith, er was zooveel inde 19de eeuw, dat wij verdroegen, omdat wij niet wisten, hoe er ons van vrij te maken. Daarom verdroegen wij ook de vrouwenkleeding. O, wat ben ik blij! Ik haat die lange rokken en wil ze geen minuut langer dragen. Ze vroeg me even op haar te wachten en liep het huis in. Vijf minuten wachtte ik in het prieel, toen ik een lichten stap °p het gras hoorde en... Edith glimlachend in moderne kleeding voor mij zag staan. Sinds dien tijd heb ik haar op honderd verschillende wijzen gezien, ik ben gewend geraakt aan de onuitputtelijke verscheidenheid van haar toiletten, maar ik tart iederen artist om een kleed te ontwerpen, waarvan kleur en vorm mij zoo zouden kunnen betooveren als dit eenvoudige en in der haast aangetrokken costuum. Ik weet niet hoe lang ik haar stond aan te zien. Mijn blik zei haar echter genoeg hoe ik vond, dat ze er uitzag. Ik zou er alles voor willen geven om te weten, wat je nu denkt; waarom kleur je? Ik schaam mij. En dat was alles, wat ze uit me kon krijgen. Nu echter zal ik de reden vertellen. Mijn eerste indrukken ■waren groote bewondering en een lichte verbazing over de kalmte, waarmee zij mijn blik verdroeg. Deze bekentenis zal den lezers der 20ste eeuw niet vreemd voorkomen. Een vrouw uit mijn tijd zou zeker een oogenblik verlegen geweest zijn onder mijn onderzoekenden blik, en ik scheen dat ook bij Edith verwacht te hebben en was natuurlijk verbaasd, toen ik daarvan oiets bemerkte. Ik vermeld dit feit, omdat het zoo levendig de verandering schetst, die niet alleen inde gewoonten, maar ook inde verhouding der sexen onderling gekomen was. Om mijzelf te rechtvaardigen, moet ik er bij zeggen, dat dit gevoel van verbazing even spoedig verdween als het gekomen was. Naar heldere, open oogopslag leerde mij de verhouding van den modernen man tot de moderne vrouw kennen, om die nooit meer uit het oog te verliezen. 35 Toen kleurde ik, want ik schaamde mij over mezelf. Niets ter wereld zou mij tóen de reden van dien blos hebben doen bekennen; nü echter heb ik haar die al lang verteld. Ik geloof, zei ik, dat we aan de vrouwen der 20ste eeuw zeer verplicht zijn, daar ze ons voor het eerst de artistieke mogelijkheden van de mannelijke kleeding laten zien. De mannelijke kleeding? Meen je mijn kleeding? Ja, dat is toch een manskleeding, nietwaar? Waarom meer dan die vaneen vrouw? vroeg zij verwonderd. Ach ja, ik vergat geheel met wicn ik sprak. Nu begrijp ik het; je zult mij misschien dom vinden, maar bedenk, dat nu gedurende twee geslachten vrouwen zoowel als mannen deze kleeding dragen! HOOFDSTUK VII. TAL VAN VERRASSINGEN. De kleur van Edith’s toilet deed mij de opmerking maken, dat men veel lichter kleuren droeg dan in mijn tijd. Het effect, zei ik, is alleraardigst, maar vergun mij een prozaïsche opmerking. Als men algemeen die lichte kleuren draagt, zal er toch zeer veel voor wasschen moeten worden uitgegeven. Ik zou denken, dat de waschrekeningen de nationale schatkist zullen uitputten. Edith lachte; Misschien zou dat zoo zijn, als wij onze kleeren waschten maar... wij wasschen ze niet. Niet wasschen, hoe kan dat? Heel eenvoudig, wij dragen de kleeren niet langer, als ze vuil zijn. Ik zie wel, dat ik mij over niets meer moet verbazen; maar wat doe je dan met de oude kleeren? Die gooien wij weg, of liever ze gaan naar den molen, waar er wat anders van gemaakt kan worden. Inde 19de eeuw zou dat niet gaan; toen was het weggooien van kleeren toch nog veel kostbaarder dan het wasschen er van. O, nu niet, wat denk je dat dit costuum kost? Ik weet het heusch niet. Ik had nooit een vrouw, voor wie ik naaistersrekeningen betaalde. Maar ik zou zoo zeggen, dat het vrij duur is. Het kost bijna 40 cent. Weet je waar het van gemaakt is? 36 onze papieren winterkleeren. En is men katoen en linnen ook ontrouw geworden? Neen, dat nog niet; wij weven stoffen van deze en andere plantaardige producten en ze zijn bijna even goedkoop als papier, maar dit is zooveel lichter en veel geschikter om kleeren van te maken. Bovendien zouden wij nooit iets willen dragen, dat wij niet konden wegwerpen als het vuil is. Het denkbeeld om iets, dat wij voor ons lichaam gebruiken, telkens weer te moeten reinigen, zou ons ondragelijk zijn. Wij willen wel mooie kleeren hebben, maar zij behoeven niet duurzaam te zijn. In jullie tijd was dat heel anders; bovenkleeren werden bijna nooit gewasschen. Men droeg ze dag aan dag, week aan week, soms een menschcnleven lang, als ze bijzonder kostbaar waren, om ze dan ten slotte nog weg te geven. Ik heb wel gelezen, dat vrouwen haar trouwjaponnen bewaarden, opdat de dochters er ''veder in zouden kunnen trouwen: dat deden zelfs rijke dames in vroeger tijd. Dit vinden wij nu iets vreeselijks. En dan de armen, die hun kleederen dragen moesten, tot ze lompen werden, daar moeten wij liever maar niet aan denken. Het is eigenaardig, dat men nu de netheid bevordert door de Waschtobbe af te schaffen en ik begrijp, dat het de eenige goede oplossing is. „Gegarandeerd echt inde wasch, adverteerden °nze fabrikanten. Dat zou nu geen aanbeveling meer zijn. Allefi mag nu gerust verslijten en verkleuren, Ik nam de stof van haar costuum tusschen mijn vingers en bevoelde het aandachtig. Het lijkt me van zijde of van fijn linnen te zijn, maar toch vermoed ik, dat het iets anders is. Is het een nieuwe stof? Er zijn veel nieuwe stoffen uitgevonden, maar deze stof is niet geweven, dit is papier. Men gebruikt dit algemeen voor kleederen. Maar als het nu regent of stormt? Voor stormweer is dit costuum niet bestemd, maar bij hevige regens wordt het toch niet week. Voor ruw weder hebben wij een papiersoort, die volkomen ondoordringbaar is. En wat de taaiheid betreft, kan men dit papier even moeilijk scheuren als een geweven stof. Er zijn zeer veel vezels in, die haar sterk maken. En inden winter, als je het warm wilt hebben, keer je zeker tot je oude vrienden, de schapen, terug? Meen je, dat we dan kleeren van wol dragen? Die dragen we al lang niet meer. Poreus papier is even warm als wol en veel lichter. Alleen eiderdons kan zoo warm en licht geweest zijn als 37 Zoover komt het niet. Wij werpen onze kleeren weg, voor ze versleten of verkleurd zijn, evenals onze bedden, gordijnen, kleeden en tapijten. Je wilt toch niet beweren, dat die ook van papier gemaakt zijn? INliet altijd, maar wel van zulk een goedkoope stof, dat wij ze weg kunnen doen. zoodra ze beginnen te slijten. Wij vullen kussens op met water en met lucht, inplaats van met veeren Ik kan niet begrijpen, hoe je het uitgehouden hebt in duffe, stoffige kamers met het vuil en de ziektekiemen van geheele geslachten inde wol en het paardenhaar der stoelen. Als wij een kamer schoonmaken, zetten wijden straal van de waterleiding op plafond, wanden en vloer. Er is niets te bederven, want bijna alles is betegeld. Men zegt, dat al die veranderingen in kleeding en woning, meer nog dan andere verbeteringen, hebben bijgedragen tot het vernietigen van ziektekiemen en daardoor de epidemieën tot het verleden behooren. Maar, van papier sprekende, hoe vin-je onze schoenen? Zijn die ook al van papier? Ik heb wel gemerkt, dat de schoenen, die je vader mij gaf, veel lichter waren, dan die ik vroeger droeg. Dat is een prachtige uitvinding, want licht schoeisel vind ik heerlijk. Schoenmakers, die vroeger wilden bedriegen, maakten papieren zolen; nu blijkt het, dat wij hen niet hadden moeten vervolgen, doch liever eeren als onbewuste profeten. Maar hoe kan men zulke sterke zolen van papier verkrijgen? Er zijn verschillende manieren om papier zoo hard als ijzer te maken. En laten zij geen vocht door inden winter? Wij hebben verschillende soorten voor verschillend weer. Ze zijn geheel zonder naden en voor slecht weer zijn ze van buiten gelakt, zoodat ze geen vocht doorlaten. Dus overschoenen behooren ook tot het verleden? In mijn tijd werden ze van gutta percha gemaakt. Die stof gebruiken we nu nog wel, maar niet voor dat doel. Ons waterproof-papier is veel lichter en sterker. Daarom maken wij er ook schalen en borden van. Het gerinkel van glas en aardewerk, dat vroeger bij het huishouden scheen te behooren, is nu verdwenen. De schalen en ketels, die wij gebruiken om van te eten of in te koken, worden na het gebruik naar de fabrieken gezonden, om daar in andere vormen te worden omgetooverd. Maar je gebruikt toch geen ketels van papier? Qf heeft het 38 vuur ook al zijn eigenschap verloren om bepaalde stoffen te verbranden? Vuur verbrandt nog wel, maar... wij gebruiken electricteit, zoowel voor koken als voor andere doeleinden. Wij maken onze Pannen niet meer heet van onderen maar van binnen; het gevolg ls’ “at we koken in papieren pannen en ketels op houten kachels, zooals vroeger de wilden in nappen van berkenhout op gloeiende steenen; je ziet, dat iedere phase uit de geschiedenis op een nooger niveau terugkeert. Edith lachte om mijn grenzelooze verbazing. Ze verklaarde, bat nu mijn belangstelling was opgewekt om een van die groote fabrieken te zien, waar alles van papier gemaakt wordt. HOOFDSTUK VIII. HET GROOTSTE WONDER DE MODE AFGESCHAFT. Je kunt je niet voorstellen hoe ik er van geniet, dat ik die °uderwetsche kleeren niet meer hoef te dragen. Dit is eigenlijk de eerste keer, dat we samen wandelen. Wel neen, zei ik, we zijn al meer dan eens samen uit geweest, ja, uit geweest, maar dat was geen wandelen, tenminste voor auj niet. Ik weet geen uitdrukking voor de manier, waarop ik met lange rokken over den grond schoof, maar wandelen kan Jk het niet noemen, De vroegere vrouwen waren van kind af aan die mode gewend, maar ik had nooit rokken aan, behalve eens, toen ik komedie speelde. Ik vind het iets afschuwelijks en Jk twijfel er aan of ik het weer voor je over zou hebben. Het verbaast me, dat je niet gemerkt hebt hoe naar ik het vond. Gewend als ik was aan den gang van vrouwen, die door allerlei draperieën in hun gang belemmerd werden, had ik niets bijzonders opgemerkt. Nu echter raakte ik in vuur over haar b’ooie houding en veerkrachtigen stap. Het zou voor de lezers van dezen tijd niets nieuws zijn als ik aen nauwkeurig verslag deed van mijn bezoek aan de genoemde fabrieken; veel meer dan de vindingrijkheid der mechanische toepassingen, trof mij het uiterlijk der werklieden zelf en de omstandigheden, waaronder zij hun werk verrichtten. Hooge, luchtige zalen, de muren versierd met keurige tegels of bekleed met betaal, een waar genoegen om daar werkzaam te moeten zijn. bfe machines liepen zonder eenig lawaai en het gevaar was tot een minimum beperkt. Het was een genot te zien naar de fiere 39 Edith stelde mij voor aan de directrice vaneen der fabrieken; een knappe vrouw vaneen jaar of veertig. Zij leidde ons vriendelijk rond, legde mij alles uit en was op haar beurt nieuwsgierig mijn oordeel te hooren over de nieuwerwetsche fabrieken in vergelijking met die van vroeger. Natuurlijk zeide ik, dat ik het meest getroffen was door de verbetering inden toestand der werklieden. Dat dacht ik wel, maar voor ons is dit alles zeer gewoon; bovendien weten wij niet hoe het vroeger is geweest. Het volk zelf beslist hoe het werk zal worden ingericht, dus is het geen wonder, dat het zijn eigen voordeel daarbij in het oog houdt. Bedoelt u, dat de arbeiders van elk vak hun eigen arbeid regelen? Neen, dat doet onze industrieele administratie. Als iedere vakvereeniging het zelf deed, zou zij spoedig inde verleiding komen het algemeen belang uit het oog te verliezen en ons industrieel systeem zou dan inde war raken. Ik bedoel, als ik zeg, dat de arbeiders zelf het werk regelen, de gemeenschap, De regeling yan alle verschillende takken berust bij het Algemeen Bestuur, werkers in deze paleizen van industrie. De mooie en sterke mannen en vrouwen met hun beschaafde gezichten, die met kunstenaars geestdrift hun zelfgekozen taak vervulden om het schoone en het nuttige te vereenigen. Onwillekeurig dacht ik aan de fabrieken, die ik in mijn tijd had gezien en die hiermede een schril contrast vormden. Ik sloot de oogen en trachtte mij te herinneren hoe de papierfabrieken van honderd jaar geleden er uit zagen. Lage zalen met een vuile houten zoldering en gore, gewitte muren. De vloeren zoo vol met machines, uit gebrek aan ruimte, dat er nauwelijks plaatswas voor de arbeiders om zich vrij te bewegen: elke misstap had den dood of verminking tengevolge. De kleine ruimte, bovendien nog gevuld met de vieze lucht van olie, ongewasschen menschen en vuile kleederen, onder voortdurend geraas der machines, zoodat hooren en zien je verging, en de zenuwen tot het uiterste werden geprikkeld. Dit wat de materieelc zijde betreft, maar nog veel treuriger was het gesteld met de moreele zijde van den toestand; ontelbare vrouwen met holle, bleeke gezichten, waarop duidelijk de ellende te lezen stond, gescheurde kleederen, vuil en versleten; en niet te vergeten de vuile kinderen met lange, bleeke gezichtjes, nog veel te jong om te werken. 40 Terwijl wij inde fabriek rondliepen, sloeg het 12 uur en het was tijd om te gaan lunchen. Toen ik nog eens naar de kleeding der beide dames keek, schoot mij iets te binnen. En ik vroeg plotseling: wie bedenkt nu de mode? De Schepper stelt de eenige mode vast, die thans gevolgd wordt, antwoordde Edith. En welke is dat? Onze lichaamsvorm. Ja, dat begrijp ik, maar dat is geen antwoord op mijn vraag. Ik neem aan, dat er een algemeene theorie is, volgens welke men zich kleedt. Maar toch blijft er nog velerlei verschil in snit, stof en kleur. Of staat het maken van kleedcren, zooals iedere andere industrie, ook onder het Algemeen Bestuur? Zeker; de menschen mogen natuurlijk wel, als ze willen, hun eigen kleeren maken, maar dat is niets dan verloren tijd en moeite. „Goed, maarde kleeren worden toch naar een zeker model vervaardigd? In mijn tijd werd dat model aangegeven door de groote magazijnen te Parijs en de modejournalen; de zaak werd voor ons beslist en wij hadden slechts te volgen. Ik zal niet zeggen, dat het een goede manier was, integendeel, maar men kon er zich moeilijk aan onttrekken. Wie beslist nu wat er gedragen moet worden? Dat doen wij, antwoordde de directrice. Als ik om mij heen zie naar de verscheidenheid en schoonheid der toiletten, moet ik zeggen, dat uw systeem goede resultaten geeft, hoewel ik niet kan begrijpen, dat de gemeenschap ook de mode beheerscht. Ik geef toe, dat het juk der mode, waaronder wij zuchtten, zeer drukkend was en dat wij het gaarne hadden afgeschud, als wij er den moed toe hadden gehad, maar nu zijt ge toch ook afhankelijk van den algemeenen smaak. Waarom lacht u, is dat dan niet waar? Wij lachen, omdat er een misverstand is. Toen ik zei, dat wij de kwestie der kleeding beslissen, meende ik niet allen tezamen, maar ieder individu voor zichzelf. Dat begrijp ik niet. Alle fabrieken zijn toch onder beheer van den Staat en deze oefent toch ook haar controle uit op het fabriceeren der kleeren? Welneen, riep de directrice uit; ik geloof nu, Mr. West, dat het waar is, wat de geschiedenis vertelt en dat men in uw tijd al zeer willekeurig regeerde. Het Algemeen Bestuur is nu in waarheid, waf het vroeger in slechts in naam W33» knecht 41 en gereedschap. Een instrument, waardoor het Volk uiting geeft aan zijn wil. Het Bestuur zelf heeft geen wil. De wil van het Volk wordt op twee wijzen kenbaar gemaakt, die zeer verschillend zijn: ten eerste gezamenlijk, door de meerderheid, met het oog op het algemeen belang; ten tweede persoonlijk, met het doel om eigen belangen te behartigen. Het Algemeen Bestuur is even goed afhankelijk van de wenschen der gemeenschap, als van die van ieder individu in het bijzonder. Het is de machtige vertegenwoordiger van allen, ieders agent, ieders boodschappenjongen, ieders factotum. Niets is te hoog, niets is te laag, alles doet het voor ons. De afdeeling kleederen stelt haar stoffen en machinerieën ten dienst van iederen man en iedere vrouw. U kunt naar eender magazijnen gaan en een costuum laten maken naar eene historische beschrijving van de vroegste tijden of naar uw eigen vinding van iets zeer moderns. U moet onze machines eens in werking zien! De kleeren van papier hebben natuurlijk geen naden en worden geheel machinaal gemaakt. Zij kunnen op iedere maat gesteld worden, zoodat u een costuum klaar ziet komen, terwijl ge naar de machine staat te kijken. Er zijn natuurlijk eenige modellen in voorraad, die veel genomen worden, maar dat is voor het gemak van de afnemers: het Bestuur van de fabriek staat steeds gereed het ontwerp van ieder burger uitte voeren en inden kortst mogelijken tijd af te leveren. Dus kan ieder de mode aangeven? Ja zeker, maar ze vindt alleen navolging, als zij blijkt werkelijk mooi of practsich te zijn, anders wordt het geen mode. Zal ze opgang maken, dan moet de publieke opinie haar goedkeuren. Als het nieuwe costuum gewaardeerd wordt, vindt het spoedig navolging, want het geheele volk tracht steeds de schoonheid van het lichaam door de kleeding te verhoogen. Daar er geen vaste wetten zijn voor stijl of wat u mode noemt, kunnen wij alle mogelijke kleuren en vormen toepassen en is er dus veel afwisseling en een groot verschil tusschen onze kleeding en die uit uw tijd. Ik verbeeld mij, dat de eenvormigheid in wijze van maken, kleur en snit toen een indruk van groote eentonigheid moet hebben gemaakt. Dat was een algemeen erkend feit. Kunstenaars waren vijanden der mode, zooals trouwens alle verstandige menschen, maar verzet was vruchteloos. Wel heeft men gedacht, dat meer dan één juk, waaronder de menschheid zuchtte, zou worden opgeheven, maar dat dit het geval zou zijn met het juk der mode. he?f| zeker piemapd kwnen gelppveji, 42 Onze geschiedkundigen beschouwen de regeering der mode in uw tijd als het natuurlijk gevolg van de ongelijke economische toestanden ineen maatschappij, waar een groot klasseverschil bestond. Twee factoren droegen hiertoe bij; het streven van den middenstand om den hoogeren stand na te volgen en van den hoogeren stand om zich daarvoor te vrijwaren en er voornaam uitte zien. In landen, waar het klasseverschil was vastgesteld door de wet, of door de kracht der gewoonte, had iedere klasse haar verschillende kleeding, die een andere klasse niet mocht navolgen. Met de democratie verdween de wettelijke bescherming van standsverschil, terwijl toch in werkelijkheid verschil van stand bleef bestaan, dat de economische ongelijkheid voortduurde. Het stond nu ieder vrij de hoogere klasse na te volgen en te trachten haar in schijn gelijk te zijn. Geen middel daarvoor was gemakkelijker dan de kleeding. Eerst was dit alleen het geval met de eerzuchtigen, maar spoedig waren ook de meer eenvoudigen gedwongen hun voorbeeld na te volgen om niet den schijn van minderheid op zich te laden. Ten slotte moesten ook de verstandigsten zich bij hen aansluiten, om vooral geen aanstoot te geven door hun zonderling uitcrlijk. Ik kan mij begrijpen, zei Edith, dat sociale naijver de mensenen er toe bracht de hoogere standen na te volgen en dat hierdoor de mode ontstond: maar waarom werd zij telkens veranderd, hetgeen toch kostbaar en lastig moet zijn geweest? Omdat dit de eenige manier was voor de hoogere klasse om dat navolgen tegen te gaan. Zij bleven voornaam door lederen keer iets nieuws te bedenken. Komt deze verklaring overeen met wat gij in uw tijd hebt opgemerkt, Mr. West? Volkomen. Men zou er nog bij kunnen voegen, dat die modeveranderingen werden aangemoedigd door het eigenbelang van groot-industricelen en handelslicden, die steeds weer nieuw materiaal moesten leveren. Elke verandering kwam de industrie ten goede, hoewel, als de verandering te plotseling kwam, kooplieden daardoor dikwijls groote schade leden, omdat zij hun poederen niet meep van d$ hand konden doeii. Die regeering der mode is mij altijd iets onbegrijpelijks geweest, zei Edith. Wat zou de menschen er toch toe gebracht hebben, zich aan zulke tyrannieke wetten te onderwerpen, Julius? Vraag het mij niet. Wij schijnen onder een soort van ban geleefd te hebben: wij hadden geen reden om te doen, zooals wij deden. Weet u ook, vroeg ik, mij tot de directrice wendend, hoe men die modemanie verklaren kan, die ons leven zoo vergalde? 43 Ik heb wel eens gehoord, dat de mode niet alleen de kleeding beheerschte. Dat is ook zoo. De kleeding was de voornaamste factor van de mode, omdat het navolgen daarvan het gemakkelijkst en het sprekendst was, maar overigens kwam zij bijna bij alles te pas. Bij de wijze van leven, eten, drinken, bij vermaken, huizen, meubelen, paarden, rijtuigen, zelfs bij de manier van buigen en de hand geven. Het was heusch een treurige naijver van de lageren om in alles de hoogeren te willen navolgen, terwijl deze telkens nieuwe middelen te baat namen om hun voornaamheid te toonen. Dus, vervolgde ik, de eenvormigheid in onze kleeding en manieren is, volgens u, het natuurlijk gevolg van het gebrek aan gelijkheid van levensomstandigheden? Stellig; omdat er geen gelijkheid was, wenschtc men althans in kleeding gelijk te zijn, maarde economische gelijkheid doodt alle navolging en bevordert originaliteit; ieder handelt naar eigen ingeving of aanleg en wint er niets bij door anderen na te volgen. HOOFDSTUK IX. lETS, DAT NIET VERANDERD IS. Toen wij afscheid genomen hadden van de directrice der fabriek, zei ik tegen Edith, dat ik dien morgen zóóveel nieuwe indrukken had gekregen, dat ik groote behoefte gevoelde om eens uitte rusten en iets te zien als het tenminste bestond wat inde laatste eeuw niet veranderd of verbeterd was. Na een oogenblik gedacht te hebben, riep Edith uit: Goed, ik zal aan je wensch voldoen, ga met mij mee, maar we moeten ons haasten. „Haast u,” dat was het wachtwoord der 19de eeuw. „Haast u,” dat was eender meest afgezaagde uitdrukkingen. Meer nog dan: „E pluribus unumi) had dit het motto van het Amenkaansche volk kunnen zijn. Het was nu voor het eerst, dat ik het woord „haast” hoorde, sinds ik inde 21ste eeuw leefde. Plotseling bleef ik verwonderd stil staan. Wat is dat? riep ik uit. O, wat spijt mij dat, ik hoopte je hier voorbij te brengen, zonder dat je het gezien zoudt hebben. ï) Vit velen één. 44 Ofschoon ik gevraagd had wat voor gebouw het was, waarvoor wij stonden, kon niemand dit beter weten dan ik, maar het verbaasde mij hoe het daar kwam, midden in deze mooie stad, waar armoede een woord was, dat men niet kende. En nu zag ik hier een typisch 19de eeuwsch gebouw van de ergste soort, een van die menschenpakhuizen, die vroeger in North-End en andere deelen van de stad zooveel te vinden waren. De omgeving echter vormde een groote tegenstelling met die van dergelijke huizen in mijn tijd, die meestal ineen doolhof van drukke straten en donkere pleintjes stonden, waar de ongezonde, vieze lucht door hooge muren werd ingesloten, die daarenboven alle licht onderschepten. Dit gebouw nu stond geheel apart, midden op een plein, alsof het een paleis ware, maar juist door die mooie ligging kwam de vuilheid ervan zooveel temeer uit. Er hing een atmosfeer van somberheid en kilheid om, niettegenstaande den helderen zonneschijn van den Septembermiddag. Men zou zich niet verbaasd hebben als men op klaarlichten dag geesten voor de zwarte ramen had zien verschijnen. Boven de deur was een opschrift. Ik stak het plein over om het te lezen en Edith volgde mij schoorvoetend. Boven den hoofdingang las ik: „Dit huis der Wreedheid is bewaard gebleven als een herinnering, voor het nageslacht, aan de regeering der 19de eeuw”. Dit gebouw werd gespaard, zei Edith, om het volk af te schrikken, opdat het nooit zou wenschen in eenig opzicht tot het oude terug te keeren. Ik geloof, dat men beter had gedaan door het af te breken, Want er is even weinig kans, dat de wereld tot het oude terug zal keeren, als dat de aardbol zijn loop veranderen zal. Een troepje kinderen, begeleid dooreen jonge vrouw, ging het gebouw binnen, de nauwe, donkere trap op. De gezichten der kleintjes waren ernstig en er werd fluisterend gesproken. Dit zijn schoolkinderen, zei Edith. Als wij op schoolgaan, laat men ons altijd een van deze gebouwen zien en wordt ons verteld, wat er uitgevoerd en geleden werd. Ik herinner mij nog, dat ik hier als kind kwam; eerst lang daarna kon ik den vreeselijken indruk ervan vergeten. Ik geloof, dat het niet goed is jonge kinderen hierheen te brengen, maar het is een gewoonte, die ontstond kort na de omwenteling, toen de ellende der slavernij, waarvan het volk bevrijd werd, nog zoo versch in het geheugen lag, en men groote vrees koesterde, dat door gebrek aan inzicht de vroegere macht hersteld zou worden. Het gebouw heeft men geheel schoon gemaakt en opgeknapt 45 Hier was iets, dat niet veranderde een machtig element, waarvoor duizend jaren waren als één dag en één dag als duizend jaren. Niets kon mij op dit oogenblik meer goed doen dan dit machtige schouwspel, onveranderlijk te midden van zooveel aardsche wisselvalligheid. Ik had er niet op gelet naar welk gedeelte van het strand wij gegaan waren, maar toen ik om mij heen keek, merkte ik met groote voldoening, dat Edith mij onwetend naar een vroeger lievelingsplekje van mij gebracht had, naar Nahant. De huizen waren verdwenen en de hoog opgeschoten boomen hadden alles een geheel ander aanzien gegeven, maar het strandwas onveranderd gebleven en ik herkende het weer. Ik verzocht Edith mij te volgen en leidde haar langs een landtong naar een kleine strook strand tusschen de zee en de rotsen, waar wij niets van het land, dat er achter lag, zien konden. Vroeger had ik uren lang op dit plekje doorgebracht. Hier had ik, lang geleden, en toch herinnerde ik het mij als den dag van gisteren, als jongen zitten droomen. De zee vóór mij, de hemel boven mij, de eilanden, en de blauwe landstrook inde verte, alles zag ik voor mij als weleer. Ik wierp mij op het warme zand bij de zee, zooals ik dat vroeger deed en weldra was ik zoo geheel in het verleden teruggekeerd, dat al de wonderen, die ik aanschouwd had, mij nu als een droom toeschenen. Eens had er ook een meisje geleefd, dat ik liefhad. Ik zou nu en alle veiligheid en gezondheidsvoorschriften voor de bezoekers in acht genomen, maar men heeft heel verdienstelijk alle vroegere vuilheid nagebootst. Inde kamers vindt men de beschrijving hoeveel levende wezens daar opgesloten zijn geweest en hoe hard zij het te verantwoorden hadden. In eenige vertrekken zijn de bewoners in gips nagebootst, geheel inde vroegere kleederdracht, met de meubelen en verdere entourage, naar oude documenten en platen. Er is iets treurigs in het zien van dit alles. Die zwijgende figuren schijnen te smeeken hen te helpen. Het behoort wel alles tot het verleden, maar toch pijnigt het iemands geweten er niets aan te kunnen doen. Maar kom, Julius, laten we gaan, het was dom van mij je hier te brengen. Ik wilde je iets laten zien, wat niet veranderd is, maar ik bedoelde niet je te kwetsen. Dank zij de vlugge verkeersmiddelen, stonden wij 10 minuten later aan het strand. De golven van den Atlantischen Oceaan speelden aan onzen voet; voor ons strekte de groote, blauwe vlakte zich uit tot den horizon. 46 droevig zijn geweest, als ik haar verloren had, maar neen, zij stond glimlachend naast mij, Edith, met hare vreemde, bevallige, kleeding. Zij was met mij uit het droomland meegekomen. Door de kracht van mijn liefde bleef zij behouden, hoewel al het andere verloren ging bij mijn ontwaken. Wij fantaseerden, dat Edith een voorloopster der vrouwen van de 21ste eeuw, inplaats van dat ik een opgegraven overblijfsel uit de 19de eeuw was en wij waakten plannen voor wat wij dezen zomer zouden doen. We besloten naar Europa over te steken om daar alle merkwaardigheden te bezoeken, die voor zoo’n vooruitstrevend meisje bezienswaardig zouden zijn, als b.v. een Rothschild, een keizer en sog eenige menschelijke wezens, zooals er in dien antieken tijd bestonden in Duitschland, Oostenrijk en Rusland, die werkelijk geloofden, dat de Schepper aan sommige wezens de macht had gegeven over anderen naar willekeur te kunnen heerschen. HOOFDSTUK X. EEN NACHTELIJKE ONDERDOMPELING. Het was al donker, toen wij thuis kwamen en het werd laat, voor wij onze wederwaardigheden verteld hadden. Mijn gastheer en zijn vrouw schenen er nooit genoeg van te krijgen om iets van mijn indrukken te vernemen. Zij stelden evenveel belang in hetgeen ik van het verleden kon mededeelen, als ik inde hedendaagsche toestanden, die door mij bewonderd werden. Je zult ons nog ijdel maken, zei Edith’s moeder. Als wij voortdurend moeten hooren hoe wij, van uw standpunt bekeken, er tegenwoordig uit zien. Ik antwoordde, dat ik, door met hen te spreken, mij en mijn tijdgenooten als ineen spiegel zag, maar dat dit mijn ijdelheid volstrekt niet kon opwekken. Terwijl wij zaten te praten, werd het licht van den vuurtoren wit, ten teeken, dat het middernacht was. Men sprak er over naar bed te gaan, maar Dr. Leete had een ander plan. Ik geloof, zei hij, dat, als we een goeden nacht willen hebben, V/ij beter doen naar het zwembassin te gaan en een bad te nemen. Zijnde openbare badhuizen dan nog open? In mijn tijd werd alles veel vroeger gesloten. Dr. Leete vertelde mij, wat mij zeer verwonderde, dat geen Publieke plaats ooit gesloten werd, dag noch nacht, het gebeele jaar door. 47 Het moet in uw tijd zeer lastig zijn geweest, dat alles ’s nachts stilstond. De meeste menschen slapen natuurlijk, maar er is toch nog altijd een gedeelte, dat wakker is en zich bezig houdt. Wij zouden den dienst al heel slecht ingericht vinden, als de nachtarbeiders het niet even goed hadden als de dagarbeiders. Wij hebben dag- en nachtploegen voor alles wat er gedaan moet worden; de laatsten hebben het natuurlijk veel gemakkelijker. Wij richtten onze schreden naar het Leander-badhuis, een groote inrichting, die op mij een buitengewonen indruk maakte. De hooge zaal, hel verlicht, het ruime zwembassin, de vier groote prachtige fonteinen, waarvan het water kletterend neerviel, de vroolijk gekleede, lachende baders, dat alles vormde een aantrekkelijk tooneel, dat blijk gaf van de athletische ontwikkeling der menschheid inde 21ste eeuw. Het water was zoo helder, dat men de tegels van den bodem zag en het scheen, alsof de zwemmers, wier lichamen duidelijk zichtbaar waren, op een bleek smaragden wolk dreven, hetwelk een schoon effect maakte. Edith vertelde mij, dat er nog veel aardiger bassins waren, waarvan de bodemin verschillende kleuren betegeld was, zoodat het water alle kleuren van den regenboog liet zien, terwijl het toch geheel doorschijnend bleef. Ik had den indruk gekregen, dat het zoet water was, maar vernam, dat het bassin met zeewater was gevuld. We houden niet van zoet water om in te zwemmen, als we zout water kunnen krijgen, zei Dr, Leete. Dit water kwam met het laatste getij van den Atlantischen Oceaan. Maar hoe krijgt men het op dit peil? Dat gaat vanzelf, het zou er treurig uitzien, als de kracht van het getij, die het water inde haven zeven voet doet stijgen, dit kleine beetje niet op kon heffen tot de hoogte, waarop wij het noodig hebben. Kijk maar niet zoo ongeloovig. Ik weet, dat het water inde haven van Boston vroeger niet schoon genoeg was om er in te baden. Maar alles is veranderd. Hét rioolstelsel behoort gelukkig tot het verleden, zoodat er geen vuil inde zee of inde rivieren kan komen. Daarom gebruiken wij het zeewater niet alleen inde groote badhuizen, maar ook voor het baden in onze eigen kamers en voor de openbare fonteinen, die op deze wijze altijd springen. Kom, laten wij in het water gaan. Is het niet te koud? Vroeger was het veel te kil om in het laatst van September nog in zee te baden. 48 Bij dat alles komt het getij ons te hulp. Wij laten hierdoor niet alleen het water stijgen, maar ook verwarmen. Koud en Warm zijn woorden, die voor ons eigenlijk geen beteekenis meer hebben. Dat is maar koketterie van de natuur, die een beetje het hof gemaakt wil worden. Zij wil ons even gaarne verwarmen als doen bevriezen, als het maar goed aangepakt wordt. Laat ik u zeggen, dat kracht met al haar toepassingen van licht. Warmte en vuur in dezen tijd onuitputtelijk en geheel kosteloos is, men beschouwt haar nauwelijks als een element inde mechanische berekening. Het gebruik, dat men maakt van het getij, den wind en de watervallen, is slechts een eenvoudige manier °m van de krachten der natuur te profiteeren, vergeleken bij andere werkwijzen, waarbij de groote energie juist het verschil van temperatuur verkregen wordt. Benige oogenblikken later genoot ik van het heerlijkste zeebad, dat mij ooit ten deel was gevallen: het was voor mij een nieuw genoegen om onder de fonteinen door te loopen. Ie zult een recht-geaard Bostonner worden, zei Dr. Leete, Bchende om het genot, dat ik had. Het was één uur toen wij thuis kwamen. Ik denk, zei Edith, toen wij haar goeden-nacht wenschten, dat je binnen 10 minuten weer bij je vrienden inde 19de eeuw hent, als je tenminste droomt zooals gisternacht. Ik zou er wat v°or geven om die reis eens mee te maken en zelf die wereld ecns te bekijken. En ik zou er wat voor over hebben, als mij een herhaling van dien droom bespaard bleef, tenzij je mij gezelschap hieldt. Ben je heusch bang, dat je weer van die oude tijden zult gaan droomen? Zoo bang zelfs, dat ik er sterk overdenk, vannacht op te blijven, om elke mogelijke nachtmerrie te vermijden. O, maar dat is niet noodig. Als je wilt, zal ik zorgen, dat je niet meer zoo akelig droomt. Ben je dan een toovenares? Als ik je zeg, dat je van het een of ander niet moogt droomen, 2al het ook niet gebeuren. Gelijkheid voor allen. 4 Dacht je, dat we je een kou op den hals wilden laten halen? Natuurlijk heeft het water een aangename temperatuur en daarom zijnde baden ook den geheelen winter open. Maar mijn hemel, hoe kan men zoo’n groot bassin verwarmen, Waar het water toch telkens ververscht moet worden? En dan nog wel inden winter? 49 Als ik wakker ben, ben je de meesteres van mijn gedachten, maar zou je dat ook in mijn slaap kunnen zijn? Dat zul je zien, zei Edith, terwijl zij mij diep inde oogen keek, denk er aan, dat je vannacht niet moogt droomen. Terwijl zij sprak, voelde ik, dat dit ook niet het geval zou zijn. HOOFDSTUK XL MENSCH TE ZIJN GEEFT RECHT OP BEZIT. Onder de meubelen van de onderaardsche kamer, waar Dr. Leete mij slapend had gevonden, was een van die zware ijzeren kisten, vernuftig gesloten, die in mijn tijd gebruikt werden om geld en voorwerpen van waarde in te bewaren. Edith was zeer nieuwsgierig geweest om den inhoud van deze brandkast, zooals wij die ijzeren kisten noemden, te leeren kennen. Ik had voorgesteld de kist te openen, maar zij vermoedde, dat haar ouders er evenveel belang in zouden stellen als zij zelf en vond het daarom beter het uitte stellen tot zij er bij tegenwoordig waren. Toen wij daags daarna aan het ontbijt zaten, vroeg zij, of het niet goed zou zijn om de brandkast te openen, waarin ik volmondig toestemde. Wat zit er al zoo in, vroeg Edith’s moeder. Toen ik haar in 1887 sloot, waren er meerdere effecten en papieren van waarde in tot een gezamenlijk bedrag vaneen millioen dollar. Als wij haar nu openen, zullen wij, dank zij de omwenteling, een hoopje waardelooze stukken vinden. Ik zou wel eens willen weten Dokter, wat men zeggen zou, als ik met deze effecten voor den dag kwam en vroeg om in mijn rechten hersteld te worden. Stel u zich voor, dat ik zei: „Mijne heeren, dit alles is mijn eigendom. Ik deed er nooit vrijwillig afstand van. Wilt ge zoo goed zijn mij in het bezit te stellen van de waarden, die deze papieren vertegenwoordigen!” Wat zouden de rechters op zulk een eisch antwoorden? Misschien zouden zij mij uitlachen en de deur wijzen, maar daar ik niet tegenwoordig was bij de groote omwenteling, die ons, kapitalisten, van onze bezittingen beroofde, meen ik toch recht te hebben te hooren, op welke gronden die handelwijze gerechtvaardigd kan worden. Ik begeer mijn millioen niet terug, zelfs indien dat mogelijk zou zijn, maar ik wil eenvoudig, bij wijze van voldoening, weten. 50 onder welke overwegingen het mij ontnomen is en door de gemeenschap in bezit gehouden wordt. Waarlijk, Julius, zei Dr. Leete, dat is een uitstekend idee. Je kunt een formeel proces tegen den Staat beginnen om je vroegere bezit weer terug te krijgen. Het zal de algemeene belangstelling Wekken en besprekingen uitlokken over de zedelijke basis, daarop onze economische gelijkheid berust, die van groote op-Voedende kracht zullen zijn voor het volk. Weet je, de tegenwoordige gang van zaken bestaat al zoo lang, dat de menschen zich niet dikwijls den vroegeren toestand meer voor den geest halen. Daarom zou het wel goed zijnde grootere verdiensten van de tegenwoordige maatschappelijke inrichting boven die Van vroeger ineen helder daglicht te plaatsen. Werkelijk, je öioest met deze bewijsstukken inde hand voor de rechtbank verschijnen. Dat zou eerst een dramatisch optreden zijn! De 19de eeuw, die de 21ste uitdaagt; de oude beschaving, rekenschap vragende aan de nieuwe! De rechters zullen je zeker met de grootste achting bejegenen en zullen dadelijk erkennen, dat je recht hebt de geheele strijdvraag over de verdeeling der rijkdommen en het eigendomsrecht opnieuw aan de orde te stellen. Zonder twijfel, maar ik vrees, dat dit van mij een bewijs van gebrek aan gemeenschapsgevoel zou zijn, waarmede de volksopvoeding weinig gebaat is. U kunt mij even goed als de rechters zeggen wat het antwoord zou wezen, waarom het mij alleen te doen is en niet om de teruggave mijner bezittingen. Zeker, zei Dr. Leete, ik zou je wel kunnen zeggen, hoe de rechters ongeveer de zaak zouden beredeneeren. Goed. Veronderstelt u, dat zij zouden weigeren mijn millioen terug te geven? Natuurlijk, en wel op dezelfde gronden, als waarop het volk overging tot afschaffing van het ongelijk privaat bezit. Het oordeel zou zijn, dat de maatschappij niet in staat is haar eerste plicht jegens haar leden te vervullen, als ze iemand toestond aan het flgemeen beheer een grooter kapitaal te onttrekken, dan het voor wder gelijke deel, dat voor persoonlijk gebruik noodig is, bedraagt. Wat is die eerste plicht der maatschappij jegens haar leden? De plicht, het eerste en hoogste recht harer leden te handhaven: het recht om als Mensch te kunnen leven! En waarom zou de maatschappij dien plicht verzaken, als zij den een toestond meer kapitaal te bezitten dan den ander? Eenvoudig, omdat de menschen niet alleen voedsel en kleeding 51 w 7 De moderne leer van het eigendomsrecht lijkt al heel eenvoudig voor een vertegenwoordiger der 19dc eeuw. Onze theorie over het kapitaal is ook uiterst eenvoudig. Zij is gegrond op de wet, dat het zelfbehoud zich mag doen gelden in aller naam tegen ieder, die het in gevaar brengt. Zij berust op een beginsel, dat een kind even goed kan begrijpen als een wijsgeer, en dat geen wijsgeer ooit heeft trachten te loochenen, namelijk, het recht van allen op het leven en bijgevolg op een maatschappij, die zoo ingericht is, dat dit recht beschermd wordt. Het is daarom onbegrijpelijk, dat onze tegenwoordige toepassing van dat beginsel in vroeger tijd niet gevolgd werd. Sinds, wat men gewoonlijk de moderne beschaving noemt, was het een grondbeginsel door alle Regceringen en Volken erkend, dat de eerste en hoogste plicht van den Staat bestond in het beschermen van het levender burgers. Voor dat doel had men de politiemacht, de rechtbanken, het leger en nog verscheidene andere instellingen en men beweerde zelfs, dat een Staat, die dien plicht niet volkomen vervulde, geen aanspraak kon maken op de trouw zijner burgers. Maar, terwijl men dat beginsel met eeo vloed van woorden verdedigde, werd de ware beteeke- noodig hebben, maar nog zooveel meer, dat noodig is om het leven te veraangenamen. Dat alles tezamen kunnen wij rijkdom en kapitaal noemen en als dit even overvloedig tot ons kwam als de lucht, die wij inademen, zou het niet noodig zijn toe te zien, dat ieder een bepaald deel kreeg; maar uit het feit, dat het verkrijgen van rijkdom altijd beperkt is, volgt, dat, als eenigen zich een te groot deel zouden toeëigencn, er voor de anderen niet genoeg of zelfs niets zou overblijven. Dat was inderdaad het geval, waarin millioenen verkeerden, voordat de groote omwenteling economische gelijkheid bracht. Welnu, daar het eerste recht van den staatsburger is, het recht op bescherming van zijn leven en de eerste plicht der Maatschappij, hem die te waarborgen, moet derhalve de Staat toezien, dat de middelen, waardoor het leven behouden wordt, in gelijke mate voor ieder verkrijgbaar zijn. De plicht der Maatschappij, het leven harer leden te beschermen, omvat niet alleen de gelijke verdeeling van het kapitaal, dat voor het gebruik noodig is, maar ook de aanwending daarvan, op de voordeeligste wijze, teneinde nieuwe rijkdommen aan allen te verschaffen. Je ziet dus zeker wel in, dat de Maatschappij aan haar eerste en grootste plicht te kort zou doen, als zij eenig individu toestond meer rijkdom aan het algemeen bezit te ontnemen, dan hem als burger toekomt. 52 nis ervan over het hoofd gezien. Men sloeg geen acht op het gevaar, waaraan het leven, wat de economische zijde betreft, ''vas blootgesteld, dacht niet aan honger, dorst en koude. Men scheen te meenen, dat het leven alleen gevaar loopt door knuppels, messen, kogels, vergift of eenigen anderen vorm van lichamelijk geweld, alsof honger, koude en dorst, in één woord, economisch gebrek, niet een veel meer voorkomende gevaarlijke vijand voor het bestaan was dan alle geweldmiddelen tezamen. Men zag het eenvoudige feit voorbij, dat hij, die, op welke wijze dan ook, eens anders middelen van bestaan geheel of gedeeltelijk V'egneemt, iemands leven evenzeer in gevaar brengt, als wanneer "ij het met mes of kogel bedreigt, ja zelfs meer, want tegen 2oo’n onmiddellijken aanval zou de bedreigde zich beter kunnen Verdedigen, daarin nog gesteund door de officieele machten: maar geen uitgebreide politiemacht, geen rechterlijke of militaire macht kan beletten, dat iemand ellendig omkomt, omdat hij niet genoeg voedsel of kleeren heeft. Wij gingen uit van de theorie, dat de Staat het best iemands Welzijn bevorderde, door geen hulp te verkenen aan het individu, zoolang dit zichzelf kon helpen. Wij namen aan, dat het Bestuur alleen dan bemiddelend mocht optreden, als de kracht van het mdividu klaarblijkelijk niet toereikend was. Die theorie was zoo slecht niet, antwoordde Dr. Leete, als men er zich aan gehouden had, hoewel onze moderne theorie veel rationeeler is, dat, indien iets door gezamenlijke krachten beter tot stand kan worden gebracht dan door eenig individu afzonderlijk, dit aan de gemeenschap moet worden toevertrouwd. Waarom werden in uw tijd de vereenigde krachten der maatschappij onbekrompen in het werk gesteld om iemand tegen gebeld te beveiligen en liet men hem aan zijn lot over inden moeilijken strijd voor een menschwaardig bestaan? Ging er ooit een uur voorbij, van welken dag, van welk jaar ook, waarin niet het aantal sterfgevallen en het lichamelijk en zedelijk lijden, geboren "it dien ongelijken economischen strijd, honderd maal de sterfgevallen en het lijden overtroffen van de gevallen, die uit geweld voortkwamen? Veel beter zou de maatschappij haar erkenden Pjicht, het leven harer leden te beschermen, vervuld hebben, als zij iederen rechter en politieagent had afgeschaft en het aan de menschen zelf had overgelaten, zich tegen lichamelijk geweld te verdedigen, indien zij tegelijkertijd een systeem van economisch beheer had ingevoerd, waarbij allen tegen gebrek gewaarborgd ''Varen. Met zulk een organisatie zou zij even weinig behoefte 53 aan een strafrechterlijk stelsel gehad hebben als wij, want de meeste misdaden, die inde oude maatschappij voorkwamen, waren direct of indirect een gevolg van de onrechtvaardige economische toestanden en zouden met deze zijn verdwenen. Wat ik wil doen uitkomen is, dat de grondstelling: het is de eerste plicht der maatschappij het leven harer leden te beveiligen, even grif aangenomen werd in uw wereld, als inde onze; en dat uwe maatschappij, doordat beginsel niet evengoed toe te passen op economisch als op politioneel-, rechterlijk- en militair gebied, zich schuldig maakte aan een inconsequentie, even sterk in strijd met de logica, als wreed in haar uitkomsten. Wij daarentegen, die aan den Staat dezelfde verantwoordelijkheid opleggen om het leven zijner burgers ook economisch te beveiligen, hebben dat beginsel consequent in praktijk gebracht. In mijn tijd werd het begrip van die verantwoordelijkheid ook wel eenigszins wakker en uitte zich in armenzorg, die evenwel zeer schraal was en meestal slechts verleend werd op voorwaarden, zóó vernederend, dat de menschen gewoonlijk liever honger wilden lijden, dan hem aannemen. Ik geef toe, dat het beter geweest zou zijn, die verantwoordelijkheid maar geheel te ontkennen, dan haar op zulk een wijze op te vatten, maar hoe men tot de logische gevolgtrekking komt, dat de burger volkomen economische gelijkheid mag eischen en de maatschappij die moet waarborgen, is mij nog duister. Feitelijk hadden de regeeringen in alle beschaafde landen, antwoordde Dr. Leete, niet alleen op zich genomen de burgers tegen aanvallen op het leven te beschermen, maar hen ook tegen alle lichamelijke aanrandingen en beleedigingen te verdedigen. Niet alleen mocht geen mensch met boos opzet een ander slechts met den vinger aanraken, maar zelfs zijn tong moest hij in bedwang houden, wilde hij niet met de gevangenis kennis maken. De wet beschermde de eerder menschen even goed als hun lichaam, omdat terecht aangenomen werd, dat hoon en laster even groote beleedigingen zijn als lichamelijke letselen. Welnu, wij, die er voor zorgen, dat ieder burger ook economisch beschermd is, hebben slechts consequent datgene toegepast, waarin de vroegere veiligheidswetten te kort schoten. Als onze bescherming zich niet verder zou uitstrekken dan alleen maarte verhinderen, dat iemand van honger en kou hoeft om te komen, zooals dit met de vroegere armenwetten het geval was, zouden wij in zeker opzicht hetzelfde doen als in vroeger tijd een Staat, die wel moord verbood, maar mishandelingen zonder doodelijken 54 HOOFDSTUK XII. WAAROM VRIJHEID NIET BESTAANBAAR IS BIJ ONGELIJKE VERDEELING VAN RIJKDOM. Toch, zei Dr. Leete, zouden de rechters nóg een voorname reden kunnen aanvoeren om te bewijzen, dat zij, door je het millioen terug te geven, de grondbeginselen van ons economisch systeem zouden aantasten. Er is nóg een recht, dat een ieder mensch toekomt, namelijk het recht op de vrijheid, dat is, te leven, onafhankelijk van zijn medemenschen en geen andere verplichtingen te hebben dan de gewone maatschappelijke verplichtingen, die voor allen gelijk zijn. Indertijd erkende de Staat ook dat recht. Hij beschermde van alle burgers het leven en de vrijheid, maar slechts voor zoover die door uiterlijk geweld in gevaar gebracht werden. Een poging tot ontvoering of wederrechtelijke gevangenhouding zou door den Staat gestraft zijn, maar dat Was ook al. En toch was de vrijheid evenzeer als het leven, blootgesteld aan gevaren, die voortvloeien uit economische oor- afloop zou toelaten. Ellende en ontbering, uit economisch gebrek voortspruitende, komen precies overeen met mishandelingen van lichamelijken aard, waartegen de Staat de burgers te allen tijde wèl heeft beschermd. Aan het recht van den burger om economisch beveiligd te worden, kan daarom niet enkel voldaan borden door voorzorgen tegen den hongerdood te nemen; dat recht omvat iets minder dan een voorziening in al zijn behoeften, voorzoover het inde macht van den Staat ligt, dooreen zuinig beheer van alle hulpbronnen des lands, om daarin te voorzien. Wij hebben door de toepassing van dat recht de veel verheerlijkte leus „Gelijkheid voor de Wet” gevolgd. Ik ben met de uitspraak van de Rechtbank tevreden en ik wil de kwestie verder laten rusten en mijn eisch tot teruggave van mijn vroeger bezit intrekken. In mijn tijd vochten we om alles, wat we maar met goed fatsoen machtig konden worden. Want onze tegenstanders waren even zelfzuchtig als wij, maar deze moderne staatsinrichting, met haar gemeenschappelijk beheer over alle kapitaal, maakt dat de zaken een geheel ander aanzien krijgen. Zij geeft den man, die meer eischt dan zijn rechtmatig aandeel, een gevoel, alsof hij een aanslag pleegt op het leven en welzijn van al zijn medeburgers. 55 zaken, de noodzakelijke gevolgen van ongelijk verdeelden rijkdom. Daar die zijde van de vrijheidskwestie ontegenzeggelijk de belangrijkste voorbij werd gezien, was het een valsche bewering en dwaas vertoon, dat de vrijheid even goed door den Staat beschermd werd als het levender burgers, want de meeste menschen werden door gebrek gedwongen hun leven te koopen met hun vrijheid. Zij stelden hun diensten ter beschikking van anderen, op voorwaarde, dat zij middelen van bestaan terug zouden ontvangen. Ongetwijfeld, zei ik, waren de meeste burgers in dienst van het kapitaal, of, zooals wij het noemden, de arbeid was afhankelijk van het kapitaal, maar die dienst was inde 19de eeuw een vrijwillige betrekking geworden tusschen werkgevers en werknemers. De eersten hadden de macht niet de laatsten tot hun dienst te noodzaken. Zij namen alleen aan, wie vrijwillig bij hen kwam en verzocht om in dienst genomen te worden; dat kan men toch geen gedwongen dienstbaarheid noemen? Vertel mij eens, Julius, kwamen de werkgevers ook bij de werknemers om het voorrecht smeeken om als ondergeschikten in dienst genomen te worden? Natuurlijk niet. Waarom was dat zoo natuurlijk? Omdat allen, die het niet noodig hadden, er voor bedanken zouden, den dienaar of ondergeschikte vaneen ander te worden. Dat dacht ik ook. Maar, als dezen het ver beneden zich achtten te dienen, waren de anderen er dan zoo op gesteld? In het geheel niet. Waarom boden zij zich dan aan? Natuurlijk omdat het de eenige manier was, waarop zij in hun levensonderhoud konden voorzien. Je wilt zeggen, dat het nooddwang was, die hen dreef: de vrees voor broodsgebrek. Ja, zoo zou men het kunnen noemen. Dus Julius, was er geen sprake van vrijwillige dienstneming. Er werd door de Staathuishoudkundigen veel gepraat over contractvrijheid en de vrijwillige verbintenis tusschen werkgever en -nemer. Was dat niet de grootste illusie, die men zich denken kan? Zou ieder contract tusschen een werkgever, die het brood der werklieden als het ware in zijn hand had en een werknemer, die bij gebrek daaraan tot sterven veroordeeld was, niet van nul en geener waarde verklaard zijn, als de rechters een zuiver vonnis hadden willen vellen? Het was immers niets dan een 56 contract onder pressie van honger en kou, dus onder bedreiging met den dood geteekend?! Maarde dwang door gebrek, door honger en kou is een dwang der Natuur. In dien zin zijn wij allen gedwongen, dienstvaardig aan de Natuur. Juist, aan de Natuur, maar niet aan elkaar. Dat is het verschil tusschen slavernij en vrijheid. Nu dient geen mensch één ander, maar dienen wij allen het algemeen welzijn, waarin wij tevens allen gelijkelijk deelen. Volgens u was het oude systeem dus niet veel beter dan slavernij. Dat is een hard woord. Dat is een zeer hard woord, maar we moeten vóór alles eerlijk zijn. Slavernij bestaat, waar menschen tot den dienst van anderen gedwongen worden. Die dwang was grooter, naarmate de nood, "waarin de arbeider verkeerde, dringender was. En het grootste deel der arbeiders werkte derhalve onder den scherpstcn dwang. Inde oudste vormen der slavernij moest de meester voortdurend de wacht houden, opdat zijn slaven niet ontsnapten, maar het nieuwe systeem was gemakkelijker, daarbij werd de Natuur tot slavenopzichter aangesteld en liet men het aan haar over de slaven aan het werk te houden. Het verschil bestond daarin, dat bij de directe uitoefening van dwang, de slaaf altijd op het punt "Was zich te verzetten, terwijl bij de indirecte methode de slaaf, inplaats van tegen zijn meester in opstand te komen, dankbaar "was voor de gelegenheid hem te mogen dienen. Maarde arbeider ontving loon en de slaaf niet! Neem mij niet kwalijk, de slaaf ontving onderhoud, kleeding en dak en de arbeider, die voor zijn loon iets meer dan dat kon krijgen, was bijzonder gelukkig te noemen. De loonen hielden gelijken tred met de kosten van levensonderhoud ineen bepaalde streek, behalve in bijzondere gevallen, zooals b.v. in landen, die Pas aan het wereldverkeer deelnamen óf voor in hun vak bijzonder bekwame arbeiders. Het voornaamste verschil was, dat de meester het loon van den slaaf zelf in handen hield en het besteedde voor diens levensonderhoud, terwijl den arbeider het loon werd uitbetaald, en deze het voor eigen onderhoud mocht aanwenden. Slechts in sommige opzichten was dit een voordeel "voor den loontrekkende, maar in vele gevallen in het geheel niet, want de meester zag meestal toe, dat zijn eigendom de slaaf met vrouw en kinderen genoeg kreeg, terwijl de werkgever, voor wien het leven en de gezondheid van den arbeider geen 'kapitaal vertegenwoordigde, zich niet om zijn welzijn be- 57 Toch was er één groot onderscheid tusschen den arbeider uit mijn tijd en den slaaf van voorheen: de eerste kon zijn werkgever verlaten, wanneer hij wilde, de laatste niet. Ja, dat was een verschil, maar een, dat voor den werkman evenveel tegen als voor had. In alle streken, behalve in enkele bevoorrechte, waar de bevolking tijdelijk gering was, zou de arbeider blij geweest zijn, als hij het recht, zijn werkgever te mogen verlaten, had kunnen ruilen tegen den waarborg, dat deze hem niet kon ontslaan. De vrees werkloos te worden, z’n „baantje” te verliezen, was een nachtmerrie in het leven van den arbeider; dat heb ik tenminste kunnen opmaken uit de literatuur van dien tijd. Ik verzamelde nog eens al mijn scherpzinnigheid. Een werkelijk voordeel, dat de arbeider op den slaaf vóór had, was toch, dat zult u moeten toegeven, dat de eerste zich zóó kon onderscheiden, dat hij het zelf tot werkgever bracht door eigen verdienste. Neen, Julius, want je vergeet, dat het bijna onder geen enkel stelsel van slavernij uitgesloten was, dat krachtige, begaafde, spaarzame slaven de vrijheid konden koopen; ook werd die hun dikwijls geschonken. De vrijgelaten slaven brachten het even dikwijls tot eer en aanzien als de geboren proletariër in Europa en Amerika. Welke geheel andere gezichtspunten door onze nieuwe beschaving geopend worden, kun je begrijpen als ik je zeg, dat hetgeen jij als een bijzondere lichtzijde van het systeem beschouwt, zich juist aan ons als eender zwartste vlekken daarvan voordoet, want waar kwam eigenlijk het vooruitzicht van den loontrekkende ,die zich omhoog kon werken, op neer? Dat, als hij zijn plicht als slaaf goed vervulde, hij er eenmaal eigen slaven op na kon houden. Door die vooruitzichten werden de meest ontwikkelde arbeiders (dikwijls ook de gewiekste) van hun broeders vervreemd en aangespoord verraad te plegen aan de menschheid onder den schoonen naam van „eerzucht”. Niemand mag zichzelf verheffen ten koste van zijn medemensch. Maar een ding wil ik toch nog in het midden brengen. De meester van den slaaf had ook macht over het lichaam van zijn eigendom, de werkgever niet. Hij mocht tegen den geringste zijner onderdanen zelfs de hand niet opheffen. Waarlijk, Julius, je bent niet gelukkig in je argumenten. Ook kommerde, en het hem koud kon laten of deze inleven bleef of stierf. Geen slavenhuizen waren ooit zoo afzichtelijk als de huurkazernes van de achterbuurten, waar de arbeiders huisden. 58 dat verschil komt ten voordeele der slavernij, als zijnde een meer wenschlievende methode dan het loonstelsel. Zoo de eigenaar van den slaaf al eens zijn zelfbeheersching verloor en dezen in zijn woede mishandelde of verminkte, dan waren zulke gevallen over het geheel toch zeldzaam en dergeiijke meesters werden door de publieke opinie veroordeeld, al riep de wet ze niet ter verantwoording. Maar waarom zou onder het loonstelsel een Werkgever zich in zelfbeheersching geoefend hebben om het leven en het lichaam zijner werklieden te sparen? De behoeftigen Waren immers bereid den gevaarlijksten en zwaarsten arbeid te verrichten in ruil voor brood. De statistieken van dien tijd geven aan, dat er inde Vereenigde Staten ieder jaar gemiddeld 200.000 mannen, vrouwen en kinderen het leven verloren of verminkt werden bij de uitoefening van hun beroep. Alleen bij den Spoorwegdienst bijna 40.000. Men schijnt nooit beproefd te hebben het aantal te begroeten, dat indirect door den invloed der treurige industrieele toestanden omkwam, maar zeker was dat nog veel grooter. En nog minder is te schatten het aantal dergenen, die door den schadelijken invloed van chemische ducten een langzamen, maar verschrikkelijken dood stierven. Welke slavernij heeft ooit zoo roekeloos met menschenlevens omgegaan, dat deze cijfers overtroffen werden? Wat meer is, als de meester van den slaaf zijn eigendom sloeg, had deze misschien zijn toorn opgewekt, maarde slachtingen op groote schaal door industrie en techniek, werden met de grootste koelbloedigheid uitgevoerd, zonder eenigen anderen drijfveer dan Winstbejag. En is niet de geheele prostitutie van dien tijd aan te merken als eender afschuwelijkste kenmerken dier moderne slavernij? Inde geschiedenis lezen wij, dat geheele legers van vrouwen door armoede gedwongen waren haar lichaam te verkoopen en daarvan een beroep te maken. Inde groote steden waren getallen van 30 tot 40.000 vrouwen, die alleen op deze wijze in hun levensonderhoud konden voorzien, niet zeldzaam. Men huivert bij de verhalen over den omvang der schatting, die de armere klassen moesten opbrengen Inden vorm van dezen blanke-slavinnenhandel! Men vindt inde kronieken der oudheid nauwelijks afschuwelijkheden, die deze evenaarden. Heb ik te kras gesproken, Julius? , ..., Neen, u heeft mij feiten opgenoemd, die mij en al mijn üjdgenooten zeer goed bekend waren, maar die ik eerst nu pas in hun ware gedaante zie. , Juist, omdat je ze vanaf je jeugd zoo vlak onder de oogen 59 hebt gehad, kon je ze niet duidelijk meer waarnemen. Hoe langer je op het moderne standpunt staat, hoe meer je het met ons eens zult zijn, dat het lijden door stoffelijk gebrek, veroorzaakt door de ongelijke verdeeling der rijkdommen, niet eens de ergste zijde van den toestand van vóór de Groote Omwenteling was; veel erger was het indirecte gevolg van die ongelijkheid: de vernederende slavernij, waartoe het grootste gedeelte der menschheid was gedoemd. Voor ons gevoel is aanranding der vrijheid grooter zonde dan aanranding van het leven en al had de oude maatschappelijke inrichting het recht op het leven kunnen handhaven door aan allen overvloed te verzekeren, zoo zou zij toch ten onder hebben moeten gaan, omdat er geen sprake ,an z^in van vrijheid, zoolang de ongelijke verdeeling van den rijkdom en de monopolisatie der productie oorzaak is, dat bijna allen voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van den wil van enkelen. HOOFDSTUK XIII. ONGELIJK PRIVAAT BEZIT IS DIEFSTAL, GEPLEEGD TEN KOSTE VAN HET MAATSCHAPPELIJK FONDS. Ik geloof, vervolgde Dr. Leete, dat Edith genoeg krijgt van onze droge verhandelingen en verlangt dat we op den inhoud van de brandkast zullen terugkomen. Ik zal het gezelschap nog maar een oogenblik ophouden. De kwestie van de teruggave van je millioen, voor de grap geopperd, staat echter zoo nauw in verband met de hechte grondslagen, waarop onze maatschappelijke inrichting berust, dat ik je toch even nog een schets wil geven van de moderne zedenleer, betreffende de verdeeling van den rijkdom. Het essentieele verschil tusschen het oude en het nieuwe gezichtspunt is, dat volgens de oude leer werd verondersteld, dat het recht op bezit van ieder individu geheel afhankelijk was van de verhouding, waarin menschen en zaken tot elkander staan. Stoffelijke zaken hebben geen rechten tegenover levende wezens en dus bestond er geen reden, waarom individuen zich niet een onbeperkt bezit van stoffelijke zaken zouden mogen toeëigenen, als hun bekwaamheid hen daartoe in staat stelde. Maar bij die beschouwing zag men geheel de economische gevolgen voorbij, die ontsproten uiteen ongelijke verdeeling van stoffelijke zaken ineen wereld, waar ieders leven volkomen afhankelijk was van het aandeel, dat hij kreeg, d.w.z. de vroegere beschouwing van bezit hield geen rekening met de 60 Klaarblijkelijk kan dat aan niemand in het bijzonder toebehooren, maar aan allen gezamenlijk. Alleen de geheele maatschappij mag de erfenis van vernuft en ontdekkingen aanvaarden, die door haar organisatie mogelijk werd, evenals zij de eenige is, die er voor zorgen kan, dat van die erfenis het grootst mogelijke nut wordt getrokken. Zoo is het, de sociale organisatie, met alles wat zij mogelijk waakt, is het ondeelbare eigendom van allen. Hoe groot het deel van de geheele productie is, dat verkregen wordt door sociale organisatie, kan men het best nagaan door te vergelijken, wat de waarde is van hetgeen een arbeider doet als onderdeel van zulk een organisatie en van datgene, wat hij in particulier bedrijf zou kunnen produceeren. In het eerste geval brengt ieder arbeider zooveel voort, dat de som van aller werk voldoende is allen in weelde en beschaving te doen leven; in het tweede geval leert ons de ondervinding, dat hij zich gelukkig moet achten, als hij net genoeg verdient om in het leven te ethische zijde, namelijk, dat de verhouding der mcnschen onderling van het bezit afhankelijk is en dit is juist de grond, waarop de nieuwe leer van het bezit berust. Alle menschen hebben gelijke rechten en gelijke waarde en dientengevolge kan alleen een staatsregeling, waarbij gelijke welvaart voor ieder verzekerd ■Wordt, verdedigd worden. Maar behalve dit beginsel, dat je altijd zult hooren noemen als zijnde den zedelijken grond voor economische gelijkheid, bestaat er nog een ander motief, n.l. dat, ook al werd er geen inbreuk gemaakt op de rechten van leven en vrijheid, wij toch volhouden, dat ieder individu een gelijk aandeel van alle productie toekomt en elke andere verdeeling diefstal is. De voornaamste factor inde productie van den rijkdom is het sociale organisme, het raderwerk van dein elkaar grijpende factoren: produceercn en ruilen, waardoor de beschaafde menschheid de producten van elkanders werk tot voltooiing brengt. Zoo worden het productiesysteem en het ruilverkeer van ieder land onderdeden vaneen organisatie, welke inde behoeften der Wereld voorziet. Dat was zelfs het geval toen het privaatbezit nog bestond, in spijt van de ongehoorde verkwisting en wrijving, die het gevolg waren van de toen heerschende begrippen, maar deze theorie geldt nog veel meer, nu het raderwerk der coöperatie zoo gemakkelijk loopt en iedere kracht zooveel mogelijk medewerkt. Zeg me nu eens, Julius, aan wien behoort de sociale organisatie? Dit raderwerk van onderlinge samenwerking, dat de opbrengst van ieders arbeid ontelbare malen vergroot? 61 kunnen blijven. Aan wien behoort dus eigenlijk die honderdvoudige waardevermeerdering van ieders arbeid? Zooals ik reeds zeide: aan de gemeenschap, dus aan alle menschen gezamenlijk. Als gevolg van de Omwenteling, zou men kunnen zeggen, dat het volk gemeenschappelijk beslag legde op de groote maatschappelijke machine (die feitelijk altijd zijn rechtmatig eigendom was geweest) om haar voortaan aan te wenden als een publiek eigendom, waarvan de opbrengst aan de rechtmatige eigenares werd uitgekeerd en niet langer ten deel viel aan eenige avonturiers. Je zult zien, dat bij deze wijze van verdeeling het er minder op aan komt, of de werkkracht van den een iets grooter of kleiner is dan van den ander. Als een werkman in dezen tijd door samenwerking de waarde van 50 dollars kan produceeren, zou hij, als hij alleen werkte, misschien geen kwart dollar voor zijn arbeid kunnen maken; 49/4 van elke 50 dollar komen dus ten bate van het maatschappelijk fonds om gelijk verdeeld te worden. Dr. Leete, nu begrijp ik geheel de onschatbare waarde van het maatschappelijk fonds en kan ik mij voorstellen, dat men zich in dezen nieuwen tijd geheel los heeft gemaakt van het begrip „loon” en van alle beginselen, waarop in mijn tijd de staathuishoudkunde berustte. Men beschouwt nu het gemeenschappelijk kapitaal als de bron der inkomsten, inplaats van ieders persoonlijke krachtsinspanning. HOOFDSTUK XIV. WAT DE BRANDKAST BEVATTE. Inde onderaardsche kamer waren geleidingen voor licht en warmte aangebracht, zoodat ik deze ruimte nog even warm en vroolijk terugvond, als toen ze inde vorige eeuw mijn slaapkamer was. Geknield voor de deur van de brandkast trachtte ik het slot te openen, terwijl mijn metgezellen vol belangstelling over mijn schouder toezagen. U ziet, merkte ik op, dat ik het slot omdraai tot de letter k. juist tegenover de r. komt, dan breng ik nr. 9 daar tegenover en nu is de brandkast open. Al wat ik nog te doen heb, is deze knop om te draaien, die den grendel oplicht en de deur gaat open, zooals u zult zien. Maar... ze zagen niets. De knop wilde niet omdraaien; het slat 62 bleef gesloten. Een paar veeren werkten niet. Ik beproefde het op alle manieren, sloeg op de deur, maar vergeefs, het slot bleet halsstarrig weigeren. Toch kon het niet geroest zijn, want de atmosfeer van de kamer was volkomen droog. Het spijt me u te leur te stellen, maar we zullen iemand moeten sturen naar het hoofdkantoor der brandkastenfabrieken om een smid te halen. Dit was vroeger in Sudburry-street, maar ik veronderstel, dat het nu wel verplaatst zal zijn. Het is niet alleen verplaatst, zei Dr. Leete, het bestaat eenvoudig niet meer. Er zijn zulke brandkasten in het oudheidkundig museum, maar ik wist niet hoe ze geopend moesten worden. Het is werkelijk zeer vernuftig bedacht. Wilt u zeggen, dat er geen slotenmaker meer bestaat, die deze kast kan openen? ~ ledere mecanicien kan staal snijden als bordpapier maar ik geloof niet dat iemand dit slot kan open krijgen. We hebben nog wel eenvoudige sloten om iets. b.v. voor de kinderen, weg te sluiten, maar niet een. dat tegenstand zou bieden als men het ging forceeren. Een slotenmaker is overbodig. Edith, die vol ongeduld wachtte tot de kast zou opengaan, zei dat de 21ste eeuw niets waardwas, als men geen weg wist met een vraagstuk, dat iedere knappe smid van de 19de eeuw wel kon PlkSSkaii mij begrijpen, dat een ongeduldige dame zoo spreekt, zei Dr Leete, maar je moet niet vergeten, dat het verloren gaan eener kunst dikwijls het gevolg is van menschelijken vooruitgang, die gelijken tred houdt met de behoeften van den tijd. Nu wij geen dieven meer hebben, hebben wij natuurlijk ook geen slotenmakers meer. Julius moest zijn toevlucht nemen tot al deze voorzorgen, om zijn papieren in veiligheid te brengen, want als hi] ze verloor zou hij tot den bedelstaf vervallen en inplaats van heer, knecht zijn geworden. Geen wonder, dat zoon beroep in dien tijd noodig was. , . . , . Terwijl wij spraken, bleef ik aan het slot draaien inde hoop. dat de grendel mocht gehoorzamen en plotseling hoorden wij een tik; mijn poging werd beloond, de deur ging open. Hemel' Wat een belachelijk doosje is dit inwendig, als men het vergelijkt met den omvang. riep Edith s moeder. Ta, antwoordde ik, de dikke wanden moesten den mhoud zoowel tegen brand als inbraak verzekeren. En nu ik hierover denk zou ik zeggen, dat u deze kasten voor brandgevaar toch ook wel noodig moet hebben. 63 Ik opende de binnendeur van de brandkast en nam er verschillende laden met effecten uit. Waren deze stoffige papieren datgene, wat je onder rijkdom verstaat, vroeg Edith teleurgesteld. De papieren zelf niet, maar wat zij vertegenwoordigden. En wat was dat? Het bezit van land, huizen, molens, schepen, spoorwegen, enz. en ik trachtte daarbij zoo goed mogelijk te verklaren wat rente en dividend beteekenden, maar ik merkte spoedig, dat ik met mijn verklaring niet veel verder kwam. Dr. Leete keek even op van de stukken, die hij met de interesse vaneen oudheidkenner onderzocht. Ik vrees, Julius, dat het niet gemakkelijk zal zijn om de dames aan het verstand te brengen, wat men in jouw tijd onder rente en dividend verstond; deze woorden hebben thans alleen waarde voor iemand, die de oudheid bestudeert. Zij zullen beter de waarde van deze papieren begrijpen, als je in plaats van het bezit van boerderijen, fabrieken, mijnen en spoorwegen zegt, dat ze bewijzen zijn, dat hun bezitters de meesters waren van verschillende groepen mannen, vrouwen en kinderen in verschillende deelen van het land. Natuurlijk spreken deze documenten alleen van het bezit van zaken en niet van mannen en vrouwen, die afhankelijk waren van fabrieken, machines, enz... Zij waren daaraan gebonden door hun lichamelijke behoeften en zij waren het, die deze papieren waarde gaven. Deze documenten spreken alleen van stoomkracht en machines, maar zij zouden geen waarde hebben, als niet duizend werklieden zoo sterk aan deze machines door hun lichamelijke behoeften als het ware met ketenen gebonden waren. Evenzoo met de kolenmijnen. Wat zouden deze aandeelen voor waarde gehad hebben zonder de vele arme, ellendige wezens, die voor hun onderhoud gedoemd waren, in deze holen te werken, ook al worden deze menschen in die stukken niet vermeld? Hier zijn b.v. eenige hypotheken op boerderijen in Kansas; op deze ondernemingen werkten de boeren in Kansas voor den eigenaar en hoewel zij hem persoonlijk nooit hadden gekend. Er zijn geen branden, alleen soms in oude gebouwen, merkte Dr. Leete op. Sedert het volk gezamenlijk huizen bouwde, konden wij geen branden meer toelaten, want vernietiging van bezit is voor de natie een algemeen verlies, terwijl bij privaat kapitaal het verlies dikwijls gedekt kon worden door zich te verzekeren. 64 werkten de boeren voor den eigenaar, alsof hij met zijn zweep achter hen stond, inplaats van in zijn kamer te Boston te zitten. Door deze hypotheken werd de boerenbevolking er onder gehouden. De meeste boeren in het Westen van Amerika gingen er in het einde der 19de eeuw onder gebukt. Is het niet zoo, Julius? , U legt alles zeer goed uit. Ik begin nu te begrijpen, wat aan mijn vroeger bezit verbonden was. Laten we nu eens zien wat dit pakje bevat, vervolgde L)r. Leete. Tuist, dit zijn aandeelen in eenige katoenfabrieken van Nieuw-Engéland. In deze fabrieken werkten voornamelijk vrouwen en kinderen, zelfs jongens en meisjes van 11 tot 12 jaar. Door het voordeel, dat men deze kinderen bijna zonder loon kon laten arbeiden, was het mogelijk den aandeelhouders jaarlijks een flinke uitkeering te geven. De geheele bevolking vanNieuw- Engeland was op zeer jeugdigen leeftijd afgeleefd door dit werksysteem inde fabrieken. Hier is weer een ander soort: dit zijn spoorweg-, gas- en wateraandeelen. Hierbij zijn niet alleen één soort arbeiders, maar heele groepen betrokken en deze moesten allen werken voor den eigenaar der aandeelen. En dit is wel het sterkste bewijsstuk. Het is een obligatie inde staatsleening der Vereenigde Staten. Hierdoor waren 70.000.000 menschen de geheele natie, gedwongen te werken voor den eigenaar van deze stukken en wat meer zegt, de leider was de Regeering zelf, waartegen niemand iets kon inbrengen. De eigenaars van deze obligaties hechtten daaraan groote waarde, omdat de staatsleningen een goede geldbelegging waren, tot op den avond vóór de Groote Omwenteling, toen deze obligaties, evenals alle andere schuldbewijzen, veranderden in scheurpapier. Als vertegenwoordiger der 19de eeuw kan ik niet ontkennen, dat u bijzonder nauwkeurig het stelsel der geldbelegging weet te beschrijven, maar toch zult u moeten toegeven, dat, hoe slecht het ook was en hoe zeer het volk er onder leed, de industrie, die door de geldmannen geleid en geregeld werd, toch voor de ■wereld van veel nut is geweest. Zeker zeker dit zelfde voorwendsel werd vroeger vaak gebruikt om te verdedigen, dat men andere menschen tot dienaren en slaven maakte. Er was altijd een nuttige of onmisbare dienst, die van hen geëischt kon worden. Toen de menschen wijzer werden, merkten zij, zoowel de bezitter als de bezitloozen, dat deze omslachtige wijze van werken louter verspilling was Kun je ons niet een echt geldstuk laten zien, vroeg Edith. lets Gelijkheid voor allen. J 65 anders dan deze papieren; gouden en zilveren munten, zooals we die inde musea hebben? Het was geen gewoonte inde 19de eeuw groote sommen los geld in huis te hebben, maar voor voorkomende gelegenheden had ik toch altijd eenig courant geld en ik trok een lade open, waarin zich een paar honderd gouden dollars bevonden. Wat zijn ze mooi, riep Edith, terwijl ze de gouden munten door haar hand liet gaan, zoodat ze tegen elkander rinkelden. Is het werkelijk waar dat, als je maar genoeg van deze munten hadt, mannen en vrouwen zich aan je onderwierpen om te doen wat je van hen verlangde en dat niemand er naar vroeg hoe je aan dat goud gekomen was? Zeker, en ze zouden bovendien nog zeer dankbaar zijn, dat je hen uitkoos inplaats van anderen. Nu begrijp ik wat de uitdrukking beteekent: „de Meesters van het Brood”. Wat bedoel je daarmee, wie waren dat? Het was een naam, die gegeven werd aan de kapitalisten gedurende de omwentelingsperiode, antwoordde Dr. Leete. De Meesters van het Brood is de titel vaneen boek uit dien tijd. toen het volk begon te beseffen, dat het monopolie van weelde voor één klasse, slavernij voor de meerderheid van het volk in zich sloot. Laat ik eens zien, of ik er mij nog iets van herinner, zei Edith Het begon zoo: Overal stonden mannen, vrouwen en kinderen op het marktplein en smeekten den Meesters van het Brood hen te nemen als hun dienaren, zoodat zij hun brood konden verdienen. De sterke mannen zeiden: Bezitters ian het Brood, voelt onze spieren, onze armen en beenen; ziet hoe sterk wij zijn, neemt ons en laat ons voor u werken, laat ons voor u graven en voor u delven, laat ons in uwe mijnen gaan. Laat ons koude en honger lijden in het ruim van uw schepen, zendt ons inde hel van de stookplaatsen uwer stoomschepen, doet wat gij wilt met ons, maar laten wij u mogen dienen, zoodat we kunnen eten en niet behoeven te sterven. Dan kwamen de geleerden, de schrijvers, de rechters, wier kracht in hun hersenen zetelde. En ook zij vroegen: O, Bezitters van het Brood, neemt ons tot uw dienaren. Ziet hoe fijn onze geest is, hoe groot onze kennis, bereikt door studie. Wij kunnen helderder zien dan anderen, wij kunnen doorgronden, wat zij niet begrijpen, wij moeten de leiders van het volk zijn, spreken 66 En de priesters en de rabbies riepen ook, toen de Bezitters van het Brood over de Markt kwamen: Neemt ons, meesters, wij willen uw dienaren zijn, want wij moeten eten en gij alleen hebt brood. Wij verkondigen de heilige uitspraken en het volk gehoorzaamt ons zonder tegenstand. Want onze stem is voor hen als de stem van God. Maar ook wij moeten brood hebben om te eten. Geeft ons daarom voldoende voedsel, dan zullen wij spreken tot het Volk, zoodat het zich stil houdt en u niet lastig valt met zijn klachten van honger. In naam van God den Vader zullen wij hun voorschrijven broeders te zijn en in naam Van den Vrede-Vorst zullen wijde Wet der Mededinging Prediken. Boven het rumoer der mannenstemmen klonken de stemmen der vrouwen tot de Bezitters van het Brood. Gaat ons niet Voorbij, want wij moeten eten. De mannen zijn sterker dan wij, maar zij hebben veel meer noodig, terwijl wij weinig eten, zoodat gij, al zijn wij niet sterk, toch niets zult verliezen als gij ons neemt voor uw dienstbaren. En mocht gij ons niet nemen om onzen arbeid, ziet ons dan aan, wij zijn vrouwen en we moeten schoon zijn in uw oog. Neemt ons en doet met ons wat gij wilt. Want wij moeten eten! En boven al het marktgewoel, boven de heesche stemmen der mannen en de schrille stemmen der vrouwen, klonken de fijne stemmen der kinderen, roepende: Neemt ons voor uw dienaren. Want het brood van onze moeder is droog en onze vaders hebben 9een brood voor ons, wij hebben honger, wij zijn zwak, maar vragen zoo weinig, zoo bitter weinig, dat het voor u goedkooper moet zijn om ons te nemen, dan onze vaders of onze moeders, die toch nog meer eten dan wij. En de Bezitters van het Brood namen voor hun dienst of hun Plezier die mannen, vrouwen en kinderen, die hun het beste voor de stommen, zien voor de blinden. Maar het volk, dat wij willen dienen, heeft geen brood om ons te geven. Daarom, Bezitters van het Brood, geeft ons eten en wij zullen het volk voor u verraden, want wij moeten leven. Wij zullen voor het gerechtshof voor u pleiten tegen weduwen en weezen. Wij willen spreken en schrijven om uw lof te verkondigen en met wijze woorden misleiden, die iets trachten in te brengen tegen u en uw macht en tegen uw bezit. Niets, wat gij van ons vraagt, zal ons te veel zijn, maar als wij niet alleen onze lichamen, maar ook onze ziel verkoopen, moet gij meer brood geven dan aan deze werklieden, die alleen hun lichaam verkoopen. 67 leken en dan gingen zij verder. Maar een groote menigte bleef op het Marktplein achter, waarvoor geen brood was. Dr. Leete verbrak de stilte, die volgde, toen Edith geëindigd had, met de woorden: Ja, dat was de grootste schande der menschheid bij dat economisch stelsel, hetwelk menschen noodzaakte zichzelf te verkoopen. Zij moesten den kooper zoeken en kiezen, aan wien zij zich konden aanbieden, alles in het werk stellende om toch maar gekocht te worden. In dit opzicht was uw onderwerping van den eenen mensch aan den anderen door een huurcontract, verachtelijker dan de slavernij, die op overmacht berustte. In dit geval kon de slaaf genoodzaakt worden tot lichamelijke diensten, zijn geest was echter vrij; maar toen de menschen gehuurd werden, zochten zij hun meesters op en smeekten zij, dat men hen gebruiken zou, lichamelijk of geestelijk, voor hun genoegen of tot hun dienst. Van ons moderne standpunt beschouwen wij daarom den slaaf als een hooger en heldhaftiger wezen dan den huurling uit dien tijd, die zich zelf een vrij man noemde. Het was mogelijk voor den slaaf zich te verheffen en een filosoof in slavernij te worden als een Epictetus, maarde huurling mocht niet schelden op de slavernij, die hij zelf gezocht had. Door zichzelf te verkoopen, had hij de onafhankelijkheid van zijn geest verkocht. Het geheele industrieele stelsel van dit standpunt gezien, kan het best omschreven worden door een woord, dat men, vreemd genoeg, alleen gebruikte om een bijzondere wijze aan te duiden, waarop de vrouwen zich verkochten. Na een lange pauze hernam ik: als uw nieuwsgierigheid bevredigd is, wat deze papieren betreft, zullen wij er maar een vreugdevuur van stoken, want nu schijnen ze niet meer waarde te hebben dan een verzameling afgodsbeeldjes had, nadat de heidenen het Christendom hadden aangenomen. Neen, dat liever niet, want zoo’n verzameling heeft waarde voor den oudheidkenner. Ik zie er verschillende stukken onder, die zelden ineen oudheidkundige verzameling worden aangetroffen en als je ze aan ons museum wilt geven, ben ik zeker, dat je gift zeer gewaardeerd zal worden. Het groote vreugdevuur, dat onze voorvaderen maakten na het verbreken der slavernij, hoe natuurlijk en vergefelijk ook, is zeer te betreuren vaneen archeologisch standpunt. Wat meent u met dat groote vreugdevuur? Toen de lange strijd geëindigd en de economische gelijkheid verzekerd was door het gemeenschappelijk beheer van kapitaal, 68 racht het volk van alle deelen van het land enorme verzame-m9en hijeen van deze effecten, die in naam bewijzen waren yan het bezit van stoffelijke zaken, maar inderdaad wezen op «et bezit van menschen, daar, zooals wij zagen, de gehcele gaarde afhing van het aantal slaven, dat aan die stukken veronden was door de noodzakelijkheid van den arbeid. Dit alles racht het volk in groote hoeveelheden op een plaats, naast de ank te New-York het groote altaar van Plutus waarop Zooveel menschelijke wezens geofferd hadden en stookten er een vreugdevuur van. Een groote zuil staat nu nog op die plaats °P den top brandt een electrische toorts, ter herinnering aan Peze gebeurtenis, terwijl dit gedenkteeken tevens het einde verkondigt van de slavernij, die zwaarder waste dragen dan de scepters der koningen. Men beweert, dat die eigendomsbewijzen tot een gezamenlijke waarde van milliarden dollars, met bankpapier tot een bedrag van over de honderd millioen, verbrand derden. Wij gelooven, dat dit offer van alle offers, die er ooit gebracht zijn, het meest aan Gode welgevallig zal geweest zijn. HOOFDSTUK XV. WAT ER GEBEURD ZOU ZIJN ALS DE OMWENTELING NIET GEKOMEN WAS. We lezen inde geschiedenis, zei Edith’s moeder, dat particu-Jlere personen en families op verbazende wijze al de bronnen Van welvaart, de machines en de producten van het land in hun czit wisten te krijgen. Julius bezat maar een millioen dollar, ?aar veel personen en families 50, 100 tot zelfs 300 millioen. ik weet niet waar de grens was... Daarvoor bestond geen grens. Meen je, riep Edith, dat, als iemand slim genoeg was, hij het geheele land kon bezitten en het volk niets behoefde te laten, aan wat hij het toestond? Zeker, in vele gedeelten van de Oude Wereld bezaten enkele Personen geheele provincies en inde Vereenigde Staten kwamen steeds meer landerijen in het bezit van enkelen of vaneen ver- van eenige personen. Er bestond geen grens voor het öezit van land door één persoon en natuurlijk bracht dit bezit toee, dat men het recht had iedereen het gebruik van dit land te ontzeggen, tenzij de eigenaar verkoos, na betaling van pacht, kenige personen er op te laten wonen en werken, 69 0— a Zeker, enkele mannen in New*-York hadden het in hun macht ieder vervoermiddel inde Ver. Staten te laten stilstaan en samenwerking met een andere groep was voldoende om handel en nijverheid van het geheele land te doen ophouden, aan iedereen het werk te ontnemen en de geheele bevolking van honger te laten omkomen. Het eigenbelang bracht echter mede, dat de zaken aan den gang gehouden werden en dit was de eenige grond, waarop het volk verzekerd was van zijn broodwinning van den eenen dag op den anderen. Stel cens, Julius, dat één persoon of één familie, of eenige personen tezamen, eigenaars werden van al het land en alle machines, handel en industrie van de geheele wereld, zou dat bij de wetten, die het bezit regelden, mogelijk zijn geweest? Zeker wel, maar gemakkelijk zou dat niet gaan, daar er altijd concurrentie was tusschen die groote financieele machthebbers. Toen ik in slaap viel, bestond er echter een bankiersfamilie in Europa, die over zulk een groote bezitting beschikte, dat zij zelfs de macht bezat, meer dan eenig vorst, invloed te oefenen op de toekomst der naties en zelfs hier in Amerika waren er enkelen, die de geheele pers in handen hadden en daardoor oorlogen konden uitlokken of den vrede bevorderen, naarmate dat hun eigenbelang meebracht. „O, vader, riep Edith, Julius tracht ons voor den gek te houden. Hij denkt, dat wij alles gelooven, als hij het maar met een ernstig gezicht zegt. Maar nu gaat hij te ver. Ik begrijp, dat je zoo spreekt, antwoordde Dr. Leete voor mij; maar uit de door mij bestudeerde boeken, ben ik er van overtuigd, dat hij helaas op geenerlei manier overdrijft. Bij het oude stelsel kon iemand eerder op economische gronden de wereld veroveren, dan door het zwaard. Alcxander en Napoleon hebben hun roeping gemist, zij hadden bankiers, geen soldaten moeten zijn, maar toen was de tijd nog niet rijp voor een geldregecring. Koningen hadden een ruwe manier om inbreuk te maken op het zoogenaamde recht van eigendom, als dit in strijdwas met het Koninklijk Gezag, of ontevredenheid van het volk kon opwekken, maar nadat de Koningen hun macht verloren hadden ?n een verkeerd begrepen democratie aanbrak, die maakte, dat Als we goed zijn ingelicht, zei Dr. Leete, was het met het bezit van machinerieën, de opbrengst van handel en nijverheid, reeds voordat je in slaap viel, zoover gekomen, dat er inde Vereenigde Staten syndicaten bestonden, die verontrustende afmetingen hadden aangenomen. 70 de Staat niet de kracht had om de regeering van het geld tegen te gaan, was het mogelijk, dat het allesbeheerschend plutocratisch despotisme ontstond. Toen in het laatst der 19de eeuw de mternationale handel en finantieele onderhandelingen de Nationale grenzen hadden verbroken, werd het denkbeeld van een allesbeheerschende geldmacht niet alleen mogelijk, maar, zooals Julius gezegd heeft, was het reeds zoo ver verwezenlijkt, dat die macht naar willekeur oorlogen kon uitlokken of den vrede bepalen. Als de omwenteling niet gekomen was, zou zeker een allesbeheerschende geldregeering of een oligarchiel ), gegrond °P een volkomen monopolie van alle bezit, de wereld hebben bebeerscht, maar het lag in het plan der evolutie, dat de omwenteling moest komen, dus behoeven wij niet verder te spreken over Wat gebeurd zou zijn als zij niet gekomen was. HOOFDSTUK XVI. een verontschuldiging, die de zaak nog erger maakte. Welke verontschuldiging, vroeg Edith, is er voor aan te voeren, dat de eene mensch zooveel meer macht bezat dan de ander en het zoo lang duurde, voor men zich van het waandenkbeeld, dat dit zoo hoorde, losmaakte? Men vond het rechtvaardig, dat ieder naar zijn aanleg aanspraak had op de vrucht van zijn bekwaamheid. De hoedanigheden en bekwaamheden van alle menschen zijn verschillend, daar dit inde natuur ligt, beschouwde men het, alsof het 2°o hoorde, dat iemand met meer bekwaamheden voordeelen bon behalen ten koste van anderen. Niemand had reden tot blagen, of het moest zijn over den Schepper. Inde eerste plaats 18 de theorie, dat een mensch het recht heeft ten koste van zijn ®edemenschen van zijn hoogere bekwaamheden gebruik te Jüaken, niets anders dan de leer, dat macht zichzelf rechten toebent. Terwijl de moralisten der 19de eeuw, evengoed als wij, den Mensch het recht ontzegden om van zijn meerderheid gebruik te maken, die lichamelijke kracht hem geeft, vonden zij, dat iemand Wèl het recht aan zijn zijde had, als zijn handelingen een indirect resultaat opleverden, geschapen door het vernuft van zijn brein, dat wil zeggen: men mocht een ander niet stoeten als hij een glas Water dronk, omdat hij dan morste, maar men mocht zich wel I) Oligarchie «g regeering van enkelen. 71 meester maken van de bron en het volk desnoods een dollar voor een dronk laten betalen of het anders het gebruik daarvan ontzeggen. Men mocht niet een brood uiteen bakkerswagen nemen, maar wel den graanvoorraad vaneen geheel volk in beslag nemen en millioenen aan gebrek blootstellen. Natuurlijk mocht men geen mensch aanvallen, dat zou strafbaar zijn voor de wet, maar zijn levensonderhoud aanranden, dat was heel iets anders. Men mocht zich meester maken van brood, vleesch, kleeren, land, huizen en andere artikelen, waarover men macht kon verkrijgen en naar willekeur daarover beschikken, zonder er zich over te bekommeren of er voor de rest van de wereld nog wat over zou blijven. Ik geloof, dat ik nauwelijks behoef aan te toonen, dat het onzen voorouders totaal ontbrak aan eenig gevoel van moraliteit, anders had men de wetten wel zoodanig gemaakt of gewijzigd, dat het belang van alle mensch en voor oogen ware gehouden. Niemand kan het recht hebben om het bestaan vaneen ander door economische kennis of financieele slimheid aan te tasten, eenvoudig omdat niemand winst mag behalen ten koste van anderen. Daar het doel zelf immoreel was, konden de middelen niet veel beter zijn. Men beweerde zelfs, dat het doel de middelen heiligde, maar ik denk, dat niemand zou durven volhouden, dat goede middelen een slecht doel heiligen; toch was dit, hetgeen de verdedigers van het oude cigendomsstelsel deden, wanneer zij beweerden, dat de een het bestaan van den ander mocht vernietigen en hem tot zijn knecht maken, als die overwinning het gevolg was van zijn grootere bekwaamheden, of volharding en ijver om materieelen rijkdom te verkrijgen. Zeg eens, Julius, heb je je millioen dollar verkregen door groote bekwaamheden en was het de vrucht van je arbeid? Volstrekt niet, iedere cent heb ik geërfd; ik heb u reeds verteld, dat ik nooit in mijn leven een hand heb uitgestoken om iets nuttigs uitte voeren. En was je de eenige, die zooveel geld had zonder er eenige moeite voor te doen? Integendeel, het erfrecht, dat gold voor het bezit van alle land, van alle roerende en onroerende goederen, was de basis van het geheele cigendoms-stelsel. Juist. Terwijl moralisten en geestelijkheid de ongelijke verdeeling plechtig toestonden en de ontevredenheid der armen afkeurden, daar deze ongelijkheid gegrond was op het natuurlijk verschil in bekwaamheid en ijver, wisten zij zeer goed, dat de grondslag van het eigendoinsstedsel noch bekwaamheid, noch 72 -J – – Men kan Julius niets verwijten, zei Dr. Leete. Om de moreele aanspraak op hun bezittingen te doen gelden, zochten de bezitters hulp bij hun voorouders. Deze immers hadden eenmaal die bezittingen door hun verdienste veroverd en daarmede ook het recht ze aan anderen weg te schenken. Zoo werden de denkbeelden van wettelijk en moreel recht verward. De wet kon natuurlijk iemand de macht geven het recht op zijn bezittingen aan een ander over te dragen, maar het recht, gegrond op Verdienste, kon natuurlijk nooit overgaan, hoe nauw de bloedverwantschap ook was. Inden ouden tijd was het gewoonte de kinderen aansprakelijk te stellen voor de zonden der ouders en ze als slaven te verkoopen. Het volk der 19de eeuw vond het onrechtvaardig op het onschuldig nageslacht de misdaden der voorouders te verhalen, maar als deze kinderen niet mochten hjden onder de misdaden van hun voorouders, toch was dit wel het geval als zij geen aanspraak konden maken op eenigerlei bezitting, omdat hun ouders hun niets hadden nagelaten. De barbaren, die het erven op beide wijzen goedkeurden, redeneerden logischer dan Julius' tijdgenooten, die het eene afschaften en het andere behielden. Dr. Lcete, ik kan daartegen niets inbrengen. Wij hadden geen recht om al die bezittingen te erven, maar in mijn tijd werd daar anders over geoordeeld. Laten wij nu eens zien, vervolgde Dr. Lcete, of zij, die z.g. bun fortuin zelf maakten, er meer recht op hadden. Het principe gold, dat elk individu aanspraak had op de vrucht van zijn arbeid. Als inde grootc fortuinen der windhandelaars, spoorwegkoningen, bankiers, speculanten, grondbezitters en anderen,, die ijver, noch verdienste was, maar veelal het toeval van geboorte. Men zou moeilijk iets kunnen bedenken, dat meer met zedelijke beginselen in strijdwas. Maar Julius, riep Edith uit, je moet toch op een of andere 'Wijze je geweten gerustgesteld hebben, dat je, te midden van zooveel ellende, zulk een overvloed genoot? Ik vrees, dat het niet gemakkelijk is je een voorstelling te maken van de ongevoeligheid van de 19de eeuwsche gewetens. Eenigen uit mijn kring hebben misschien gelijk gestaan met den jongen uit het sprookje, die zichzelf zoo braaf vond, omdat hij een stukje van zijn taart weggaf, maar ik kan niet zeggen, dat dit met ®ij het geval was. Ik heb nooit veel nagedacht over mijn rijkdom, dien ik verkregen had ineen wereld van ontbering, zonder er °oit iets voor gedaan te hebben. 73 er zich op beroemden, dat zij hun loopbaan met een shilling begonnen, ook maar iets was, dat niet door eigen kracht verworven was, dan was het niet het hunne en men zou hen kunnen beschouwen als dieven. Als zij dat hadden willen vermijden, zouden zij even nauwkeurig moeten zijn in het verzamelen van wat hun wèl toekwam, als in het onaangeroerd-laten van wat zij niet persoonlijk verwierven. Zij zouden dan Portia s waarschuwing aan Shylock ter harte moeten nemen: Daarom, maak u gereed het vleesch te snijden, Maar stort geen bloed, en snijdt niet min of meer Dan juist een pond, want neemt ge meer of minder Dan juist een pond; al ware het ook maar zooveel. Dat het gewicht te licht wordt of te zwaar. Een onderdeel zelfs vaneen twintigste Eens enkelen scrupels; slaat de weegschaal door, Ja, ware het ook slechts de breedte vaneen haar. Dan sterft ge, en al uw goederen zijn verbeurd. (vertaling van Burgersdijk). Hoeveel van de fortuinen, die self-made-men verzamelden, zouden hieraan getoetst kunnen worden? Men kan met zekerheid zeggen, zei ik, dat er geen een was, die niet van zijn advocaat den raad zou hebben gekregen, om, evenals Shylock, liever zijn vermeende rechten op te geven. Ik geloof, dat men ineen menschenleven geen fortuin kon maken, als men zich bepaalde tot datgene, wat men zelf had voortgebracht. De geheele kunst van rijk worden bestond in het ver* overen van bezittingen van anderen, zonder te groote inbreuk te maken op de wet. Men zei algemeen, dat niemand op eerlijke wijze een millioen dollar bijeen kon krijgen. ledereen wist, dat dit alleen mogelijk was door bedrog, speculatie, spelen of eenigen anderen vorm van diefstal buiten het bereik van de wet. Ik kan niets tot verdediging aanbrengen van mijn eigen klasse, die het fortuin erfde, maar ik geloof, dat het volk nog meer eerbied had voor ons dan voor degenen, die hun geld zelf verworven hadden, want, ofschoon wij, ervenden, geen bepaald recht hadden op die weelde, waar wij nooit eenige moeite voor gedaan hadden, toch maakten wij ons niet aan iets verkeerds schuldig door het te erven. Je ziet, zei Dr. Lcete, hoe jammer het geweest zou zijn als wij 4? dip dp 19dp pppw appvoptd? vpoy dp 74 °ngelijke verdeeling der weelde, niet eens vergeleken hadden de juiste wijze van verdeeling. De moreele standaard wijzigt zich van eeuw tot eeuw en het is niet rechtvaardig de stelsels Van de cene eeuw naar den moreelen standaard vaneen latere te beoordeelen, maar wij weten nu, dat het eigendomsrecht der 19de eeuw niet minder afkeurenswaardig geweest zou zijn, ook al had men het aan den moreelen standaard van diezelfde eeuw getoetst. Men behoefde slechts rekening te houden met bet eigenlijke grondbeginsel van het stelsel, dat ieder aanspraak kon maken op de vrucht van zijn eigen arbeid, doch nooit op die van den arbeid van anderen. Maar bestonden er geen klassen, vroeg Edith’s moeder, die °ni ethische of om wettelijke redenen aanspraak konden maken °P het recht van bezit? O ja, er waren een groot aantal mcnschen, die eenvoudig konden leven: hun fortuintje was een belooning voor de diensten, die zij het land hadden bewezen. Dan volgde de klasse van arbeiders, die bijna geen cent bezaten, het eigenlijke volk. Deze badden uit moreel oogpunt alle aanspraak op bezit, want zij het, die alles voortbrachten, maar, behalve hun schamele kleeding, bezaten zij weinig of niets. Het schijnt, dat over het algemeen de rijken, ook volgens de denkbeelden van uw tijd, geen recht hadden op hun bezit, terwijl zij, die er wel recht op hadden, bijna niets bezaten. In hoofdzaak was dat zoo, dat wil zeggen, als u de opeenbooping van bezit bedoelt, die door erfrecht verkregen werd. en daarbij nog alles wat door speculatie, afpersing of bedrog vermeesterd, dan zou er al heel weinig overblijven voor ben, die door eerlijken arbeid hun brood moesten verdienen. Naar de preeken der vroegere geestelijken te oordeelen, zei Dr. Leete, zou men gedacht hebben, dat het eigendomsrecht de hoeksteen van het Christendom was, en de onrechtmatige toceigening van bezit als eender grootste misdaden werd beschouwd. Maar als stelen alleen bestond in het wegnemen van datgene, waar iemand moreel recht op had, moet het zeer moeilijk zijn geweest om zich aan diefstal schuldig te maken, daar het noodige materiaal niet voorhanden was. Als iemand de bezittingen der armen wegnam, was men het er over eens, dat hij een dief was, maar inderdaad kon hij dit nooit doen, daar de armen geen bezittingen hebben. Wat mij het ongeloofelijkste voorkomt, vervolgde Edith, is dat een stelsel, hetwelk zulk een slechten invloed uitoefende op de 75 algemeene welvaart, en zich, door het grootste gedeelte van het volk te onterven, bittere vijanden had gemaakt, ja, zelfs door hen, wien het begunstigde, op geen enkelen grond verdedigd kon worden, één enkelen dag heeft kunnen bestaan! Geen wonder, dat je dit onverklaarbaar vindt, ik begrijp het zelf ook met. Maar je kunt je geen voorstelling maken, hoe verdoovend de invloed was van het sinds onheugelijke tijden bestaande stelsel van bezit en hoe groot de macht der rijken op dit stelsel gegrond. Alle menschelijke instellingen waren aan veranderingen en mode onderhevig, maar een radicale verandering van het eigendomsstelsel heeft nooit plaats gehad. De opvolging van politieke, sociale en godsdienstige stelsels, de Koninklijke, Keizerlijke, Geestelijke en Democratische tijdperken zijn als voorbijtrekkende schaduwen geweest, vergeleken bij de bestendigheid van de macht van het geld. Denk eens, hoe diep en hoe wijd vertakt dat stelsel zich geworteld moet hebben inde menschelijke denkbeelden en hoe onmogelijk het den menschen toegeschenen moet hebben een einde te maken aan een wet waarvan men zelfs het ontstaan niet kon nagaan. Had zulk een stelsel nog verontschuldigingen en verdedigers noodig? Het is niet te veel gezegd, dat het grootste gedeelte der menschheid in mijn tijd de verdeeling in rijken en armen en de onderworpenheid van de laatsten aan de eersten, beschouwde als een natuurwe^- was, begrijp ik nu, de moeilijkste en de eerste plicht van de leiders der Omwenteling, om dat groote, sinds onheugelijke tijden bestaande, vooroordeel tegen de mogelijkheid om het standverschil af te schaffen, te bestrijden: om het volk de oogen te openen voor het feit, dat de verdeeling van den rijkdom, evenals zoovele andere ingeroeste stelsels, door menschen was ingesteld, en dat, als er eenige grond van waarheid was inde menschelijke evolutie, een toestand, die zoo lang onveranderd was gebleven, niet meer kon passen bij de tegenwoordige denkbeelden, en daarom een totale verandering onvermijdelijk was! 76 HOOFDSTUK XVII. DE OMWENTELING VOORKOMT HET MONOPOLIE VAN HET PRIVAAT-BEZIT. Wel Julius, merkte Dr. Leete op, Edith’s wensch om de brandkast voor ons te openen, heeft aanleiding tot heel wat beschouwingen gegeven. Ik heb in dezen morgen meer geleerd omtrent de moreele basis van „gelijkheid voor allen” en de gronden voor de afschaffing van het privaat-bezit, dan in al de jaren, die ik inde 19de eeuw heb geleefd. Afschaffing van privaat bezit, riep Dr. Leete uit, wat zeg je daar nu? O, ik geef natuurlijk graag toe, dat u daarvoor iets beters Inde plaats hebt, maar het is toch immers waar, dat het privaatbezit thans is afgeschaft? Daar hebben wij toch juist over gesproken! Mijn gastheer keek naar de dames alsof hij haar om hulp Vroeg: die jongeman beweert, dat wij het privaat-bezit hebben afgeschaft en draagt een bewijs van aandeel in zijn zak, dat hem een jaarlijksch inkomen verzekert van 4000 dollar alleen voor eigen gebruik, hem verschaft door de soliedste en beste maatschappij der wereld. De waarde van zoo’n aandeel bedraagt 100.000 dollar, berekend tegen 4 %. Ik had bet gevoel, dat ik een dwaze opmerking had gemaakt, maar Dr. Leete zei, dat hij best begreep wat ik eigenlijk bedoelde. Ik had ook vroeger honderde malen door verstandige menschen hooren beweren, dat gelijkheid van levensvoorwaarden afschaffing van privaat-bezit noodzakelijk maakte en zonder daar veel over na te denken, had ik, daar deze gelijkheid voor allen nu bestond, aangenomen, dat het privaat-bezit was afgeschaft. De Omwenteling, verklaarde Dr. Leete, maakte een eind aan alle privaat-kapitaal, dat wil zeggen, zij droeg het beheer over bandel en industrie, inplaats van aan niet-verantwoordelijke mannen, die alleen hun eigen voordeel beoogden, op aan het gezamenlijke volk, dat een verantwoordelijk bestuur aanstelde, hetwelk ten voordeele der gemeenschap werkte. Deze verandering deed een nieuw stelsel van bezit ontstaan, dat alleen inbreuk maakte op het recht van ongelijk privaatbezit, terwijl ieders persoonlijk eigendom nu op vrij wa solieder basis rustte, dan ooit 77 mogelijk was bij het stelsel van ongelijk privaat-kapitaal. Laat ons de gevolgen van deze veranderde staatsinrichting eens nagaan. Stel je voor, dat je met eenige anderen recht hebt op een gedeelte vaneen mijndistrict. Je zou dat deel niet langer onder je eigen beheer hebben, zoodra men er een vennootschap van maakte en zoodoende al de afzonderlijke deelen onder één beheer bracht. Al zou je nu ook het recht verloren hebben je eigen bezit te besturen, zoo zou dit toch geheel in je voordeel wezen, nietwaar? Welnu, dat kan je toch geen afschaffing van privaatbezit noemen! Welneen, in mijn tijd werd op dezelfde wijze het grootste gedeelte van privaat-bezit belegd. Het blijkt dus, dat het volstrekt niet noodig is, dat privaatbezit uiteen afzonderlijk deel bestaat of dat de eigenaar het persoonlijk beheert. Laat ons nu verder gaan en aannemen dat, in plaats van de gekozen directeuren, het bestuur van de gemeenschappelijke bezitting wordt opgedragen aan de Natie, zou je dan denken, dat je persoonlijke belangen gevaar liepen? Neen, integendeel, de waarde van de bezitting zou er door verhoogd worden. Men zou het kunnen beschouwen als een waarborg door het Rijk aan private fondsen verleend. Dat is ook juist, wat de Omwenteling deed ten opzichte van het privaat-bezit. Zij vereenigde eenvoudig de verschillende aandeelen en gaf het geheel in handen vaneen Nationaal Bestuur, belast met de uitkeering van het dividend aan de aandeelhouders. In zooverre heeft de Omwenteling de afschaffing van privaat-bezit niet aangetast. Dat is waar, op één uitzondering na. Het was iets zeer gewoons, dat de eigenaar over zijn bezitting disponeerde en die geheel of gedeeltelijk verkocht. Hij kon wel niet een stuk van een mijn, een molen of iets dergelijks verkoopen, maar wel zijn aandeel daarin. Maar een burger kan zijn aandeel in het algemeen bezit niet verkoopen, dat gaat niet, men kan alleen over de rente beschikken. Laat mij hierop het volgende antwoorden. Ofschoon het dikwijls gebeurde, dat iemand een gedeelte van zijn kapitaal opnam, was dit niet altijd in het voordeel van den eigenaar, want het recht om over zijn bezitting te beschikken, bracht de kans mee, dat ook anderen er zich meester van konden maken. Ik geloof, dat de meeste eigenaars gaarne hun recht van vrije beschikking hadden opgeofferd, als zij een zekeren waarborg hadden kunnen verkrijgen, dat hun bezitting steeds van het eene geslacht op 78 De onderscheiding, die je daar maakt, is zeer juist en belangrijk genoeg om een juist oordeel over den tegenwoordigen stand van zaken te krijgen. Inde geschiedenis vindt men tal van voorbeelden, dat eigendomsrechten opnieuw geregeld werden door onteigening of verbeurdverklaring. Zij waren min of meer te rechtvaardigen, maar nooit tastten zij het recht van privaatbezit aan, integendeel, zij verzekerden het onder een anderen vorm. Evenmin kan de gelijkstelling van bezit door de Omwenteling, afschaffing van het eigendomsrecht genoemd worden. Dat recht werd juist verzekerd en gewaarborgd op hechter grondslagen dan ooit tevoren. Vóór de Omwenteling waren er slechts weinigen, die iets bezaten; door het nieuwe stelsel kreeg ieder een ruim, vast en gelijk aandeel in het nationaal kapitaal. Vóór de Omwenteling kon iedereen, die eenigen eigendom bezat, het door tal van omstandigheden verliezen, zelfs de millionnair kon nooit zeker weten of zijn kleinzoon niet een daklooze zwerver zou zijn, zijn kleindochter niet een leven van schande zou leiden. Onder het nieuwe stelsel kan niemand het recht op zijn persoonlijk inkomen ontnomen worden. Hij kan het alleen verliezen als de Natie failliet gaat. Je ziet dus, dat de Omwenteling, wel verre van privaat-bezit af te schaffen, het verzekert onder grooter het andere zou overgaan. Het was immers de grootc zorg der rijken door allerlei bepalingen er voor te waken, dat de vruchtgebruikers het kapitaal niet konden aantasten. Zoo bestonden er b.v. in Engeland goederen, waarvan het erfrecht was vastgelegd, zoodat de eigenaren er niets van konden verkoopen. Die vorm van bezit werd algemeen als de beste beschouwd. Het feit, dat niemand zijn aandeel in het gemeenschappelijk bezit, waarnaar zijn inkomen geregeld wordt, verkoopen kan, verhoogt de waarde van het aandeel. Door de voorwaarde, dat het alleen voor eigen gebruik is, wordt het nog meer een privaat-bezit. Men kan met grond beweren, dat het stelsel van bezit, waarvan wij spreken, de Vereenigde Staten van Amerika tot één groote bezitting heeft gemaakt, waarvan het erfrecht is vastgesteld en de voordeelen in gelijke mate genoten worden door alle burgers, met hun kinderen en kindskinderen, eeuwen lang. U heeft mij nog niet verteld van den krachtigen maatregel, waardoor de Omwenteling het privaat-bezit voor alle burgers invoerde en de absolute gelijkheid van ieders aandeel verzekerde. Het was dan wel geen eigenlijke afschaffing van privaat-bezit, maar toch een krachtige inmenging inde zaken der toenmalige bezitters. 79 waarborg dan ooit tevoren. Natuurlijk, Julius, hebben je tijdgenooten luide hun afkeuring te kennen gegeven over het denkbeeld om ieder individu gelijke rechten op bezit te geven. Hun eigendommen liepen daardoor gevaar. Maar nooit is er een profeet of hervormer geweest, die zijn stem verhief om een edeler leer of een meer volmaakten godsdienst te verkondigen, die niet door zijn tijdgenooten werd beschuldigd, dat hij de moraal ondermijnde. Zoo kan inde staatkunde nooit eenige partij rechtvaardiger en verstandiger denkbeelden voorstaan, of zij wordt beschuldigd de Regeering te willen aantasten. Natuurlijk werden ook nu degenen, die streden voor gelijke rechten, beschuldigd, dat zij afschaffing van privaat-bezit beoogden, maar wie waren tenslotte de ware kampvechters voor het privaatbezit, zij die een stelsel wilden behouden, waarbij een enkel man, als hij slim genoeg was, zich meester kon maken van het geheele land, (en werkelijk, een klein getal maakte er zich meer en meer meester van) om de rest van het volk tot proletariërs te maken, of waren zij het, die een stelsel wenschten, waarbij allen een gelijk bezit zouden hebben? Ik zou zeggen, dat zoodra het den leiders der Omwenteling gelukte de oogen van het volk voor deze zienswijze te openen, mijn oude vrienden de kapitalisten hun eigen leus van het heilig recht van bezit als een gevaarlijk wapen zullen hebben beschouwd. Zoo was het ook. Niets kon de Omwenteling meer ten goede komen, dan dat men het geheele volk recht op bezit voorspiegelde, en het aan het verstand bracht, wat het eigendomsrecht eigenlijk was, en wat het behoorde te zijn. Al spoedig kwam het zoover, dat de leus van „het heilig recht van bezit”, eerst bestaande ten voordeele van enkelen, nu door allen met overweldigende kracht werd aangenomen en door de millioenen onterfden als strijdleus werd aanvaard, HOOFDSTUK XVIII. EEN ECHO UIT HET VERLEDEN. O, riep Edith uit, die met haar moeder inde laden der brandkast had gesnuffeld, hier zijn brieven, als ik mij niet vergis. Het was inderdaad, zooals ik met groote ontroering ontdekte, een pakje brieven van Edith Bartlett, die zij mij in ons engagement geschreven had, hetwelk haar achterkleindochter inde 80 hand hield. Ik nam het aan en toen ik eender brieven opende, was deze gedateerd 30 Mei 1887, denzelfden dag, dat ik voor goed van haar afscheid nam. Zij vroeg mij, of ik met haar familie medeging naar het graf te Mount Aubum, waar haar broeder, die inden oorlog gesneuveld was, begraven lag. Zij schreef: „Ik kan niet verwachten, dat je al mijn bloedverwanten als de jouwe zult beschouwen, omdat je met mij trouwt. Dat zou te veel gevergd zijn. Maar mijn heldhaftige broeder moet evengoed jouw broeder zijn als de mijne. Daarom wilde ik graag, dat je met mij meeging.” Het goud en de stukken, eens zoo kostbaar, lagen nu achteloos door de kamer verspreid en hadden hun waarde verloren, maar deze teekenen van liefde hadden hun invloed behouden, niettegenstaande het lange tijdsverloop. Als dooreen tooverslag werd ik teruggeplaatst ineen wereld, waar het heden niet bestond. Ik weet niet hoe lang ik daar zoo in gedachten zat, geheel mijn omgeving vergetende. Dooreen diepe, onwillekeurige zucht van mijzelf, werd ik tot de werkelijkheid teruggebracht. Dit zijn brieven van Edith Bartlett, je over-grootmoeder, misschien wil je ze wel graag lezen. Ik zou niemand weten, die er meer recht op heeft dan jij en je moeder. Edith nam de brieven en beschouwde ze met eerbiedige belangstelling. Ze zullen zeer belangrijk zijn, zei haar moeder, maar ik vrees Julius, dat jij ze ons zult moeten voorlezen. Verbaasd keek ik hen aan en vroeg; Bedoel je, dat handschriftlezen, evenals slotenmaken, tot het verleden behoort? Ik vrees van ja, zei Dr. Leete, ofschoon de economische gelijkheid hier niets mee te maken heeft. Onze kinderen leeren Wel schrijven en ook het lezen van geschreven schrift, maar het komt zoo weinig in hun later leven voor, dat zij het al gauw niet meer kunnen, hoewel Edith nog wel een brief uit de 19de eeuw kan ontcijferen. O ja, vader ik kan het wel lezen, riep zij uit, terwijl zij met gefronste wenkbrauwen opkeek van den brief, dien zij bestudeerde. Herinnert ge u niet, dat ik die oude brieven van Julius aan Edith Bartlett, die moeder had, ontcijferde? Dat is tien jaar geleden, maar ik ben er nu niet meer zoo vaardig in. Wel, vroeg ik, schrijf je dan nu geen brieven meer? Welneen, schrijven is bijna geheel uit de mode; inplaats van te correspondeer en, maakt men gebruik van telefoon of fonograaf. Deze bestaan al zoo lang, dat wij ons haast niet kunnen Gelijkheid voor allen. 6 81 HOOFDSTUK XIX. „VERGEET OOK EEN JONKVROUW HAAR VERSIERSELEN?" Jer. II; 32. Edith en haar moeder gingen naar huis om de brieven te lezen en Dr. Leete was zoo verdiept in fondsen en obligatiën, dat ik mij verplicht gevoelde hem alleen te laten. Ik achtte thans het oogenblik gunstig om een plan ten uitvoer te brengen, waarvoor tot nu toe geen gelegenheid was geweest. Ik wilde nu eens van mijn credietkaart op een bijzondere wijze gebruik maken, ik wilde n.l. een verlovingsring voor Edith koopen. Geschenken hadden natuurlijk over het algemeen hun waarde verloren in een eeuw, waarin iedereen alles bezat wat hij noodig had, maar dit was een geschenk, dat een vrouw zeker nog even gaarne zou willen ontvangen als vroeger. Ik ging naar het groote magazijn, waar Edith een vorigen keer met mij geweest was en het eenige, dat ik tot nu toe had bezocht. Daar ik het artikel, dat ik wenschte, niet vermeld zag op de borden boven de verschillende afdeelingen, vroeg ik aan eender bedienden mij den weg te wijzen naar de afdeeling van juweelen. Welke afdeeling wenscht u, vroeg mij de jongedame, die mij te woord stond. De afdeeling juweelen, herhaalde ik. Ik wensch eenige ringen te zien. Ringen, vroeg zij, terwijl zij mij met volle verbazing aanzag. begrijpen, hoe men het ooit zonder deze heeft kunnen stellen. Maar het zal je misschien niet zoo erg verwonderen, dat wij deze uitvinding nu algemeen toepassen, want in jouw tijd was de fonograaf al uitgevonden en werd het nut er van dadelijk erkend. Onze belangrijke stukken worden nog wel gedrukt, maar naar een fonografische copie, zoodat men nu bijna geen gebruik meer maakt van het handschrift. Is het niet merkwaardig, dat, naarmate de beschaving toeneemt, de schrijfkunst meer en meer verdwijnt? De Chaldeëers en Egyptenaren griften hun geschriften in steen, de Grieken en Romeinen in steen en brons. Als het tegenwoordig geslacht nu verdreven werd en men dan van Mars uit de Aarde zou bezoeken, b.v. na 5000 jaar, dan zouden onze boeken verloren zijn gegaan en het Romeinsche Rijk als de laatste en hoogste periode der menschelijke beschaving beschouwd worden. 82 mag ik vragen wat voor ringen u bedoelt en waarvoor u die wilt gebruiken? Om aan den vinger te dragen, zei ik, terwijl ik dacht, dat het meisje niet zoo verstandig was als zij er uitzag. Na deze woorden zag zij naar mijn linkerhand; aan eender vingers droeg ik een zegelring, zooals in mijn tijd gewoonte was. Neemt u mij niet kwalijk, ik had dit dadelijk moeten begrijpen. U bent Julius West. Zeker ben ik Julius West, maar wat heeft dit met mijn vraag te maken? O, heel eenvoudig. Niemand in Amerika, buiten uzelf, draagt nu nog ringen. Ze zijn al lang niet meer in gebruik en wij hebben ze dus niet voorradig. Maar als u er een wilt bestellen, dan kunt u een beschrijving geven van hetgeen u verlangt en zal de ring dadelijk voor u gemaakt worden. Ik bedankte haar, maar besloot mijn bestelling niet te doen, voor ik wat meer had rondgekeken. Ik vertelde thuis niets van mijn avontuur, daar ik niet uitgelachen wenschte te worden, maar na het diner vond ik Dr. Leete alleen in zijn studeervertrek op het dak en ondervroeg hem over dit onderwerp. Ik maakte de opmerking, dat er niemand meer een ring aan den vinger droeg en vroeg hem of het dragen van juweelen niet meer inde mode was. Dat is inderdaad een verouderd gebruik en direct of indirect het gevolg van ons tegenwoordig economisch stelsel. Dat goud, zilver en edelgesteenten niet meer als versierselen beschouwd worden, komt, geloof ik, doordat zij hun handelswaarde verloren hebben. Daarom heeft een sieraad alleen waarde voor iemand, als het voor hemzelf een genoegen is om het te gebruiken, terwijl vroeger de juweelen en edele metalen als ornamenten gebruikt werden, omdat zij een groote waarde vertegenwoordigden en dus het beeld waren van voornaamheid en rijkdom, derhalve dienden om er mee te kunnen pralen. Dat is wel zoo, maar er waren toch ook genoeg menschcn, die ze mooi vonden, afgescheiden van de waarde. Dat is wel mogelijk, maar ik geloof toch, dat dit een min of meer onbewust bedrog was. Toen de waarde van juweelen en kostbare metalen, die daaraan werd toegekend, was vervallen, en de goede smaak vrij kon oordeelcn over de zuivere esthetische waarde vaneen versiering, die verkregen werd door stukjes doorzichtig glas, plaatjes, kettingen en ringen van metaal, schijnt men spoedig tot de overtuiging gekomen te zijn, dat deze 83 versieringen barbaarsch waren en in geen geval smaakvol konden worden genoemd. Wat is er geworden van al die diamanten en robijnen, smaragden, gouden en zilveren sieraden? De metalen, goud en zilver, worden inde techniek en voor kunstvoorwerpen gebruikt. Zij blijven altijd mooi en worden daarom ook voor decoratie aangewend. Al hebbenwwide oude gebruiken om onze gezichten en lichamen te beschilderen afgeschaft, gebruiken wij toch nog wel verf om aan te brengen, waar wij vinden, dat het behoort en eveneens doen wij dat met goud en zilver. Wat de edelgesteenten betreft, sommige worden in fijne mechanismen toegepast en er zijn ook verzamelingen van aangelegd inde musea. Dat de diamant nu gelijk gesteld wordt in waarde met een stukje glas, behalve wat haar bruikbaarheid voor mechanische doeleinden betreft, stelt mij meer dan eenig ander feit, de volkomen omwenteling voor oogen, waarbij de voorwerpen ondergeschikt gemaakt zijn aan het belang der menschheid. Dat de vrouwen er nu van afzien juweelen te dragen, kan als een bevestigend antwoord gelden op de vraag van den profeet Jeremia: „Vergeet een jonkvrouw haar versierselen?” Dr. Leete lachte. Jeremia was een wijs man en ik ben er zeker van, als hij had nagedacht over economische gelijkheid en de gevolgen daarvan inde verhouding der beide sexen, hij het als een natuurlijk gevolg beschouwd zou hebben, dat de vrouw de denkbeelden van den man zou overnemen en even als hij over versierselen zou denken. Hij zou er zich niet over verbaasd hebben, dat als gevolg van deze gelijkheid, de houding der vrouw op het punt der kleeding geheel zou veranderen, zoodat zelfs de grootste vrouwenhater haar niet meer zou kunnen beschuldigen, dat zij zich voortdurend in dat eene onderwerp, de vrouwenkleeding, als ware het een belangrijke levenskwestie, verdiepte. U denkt toch niet, dat ik gelooven zal, dat de vrouwen niet meer wenschen zich zoo aantrekkelijk mogelijk te maken? Dat wil ik volstrekt niet beweren. Ik sprak van de overdreven zucht tot versiering. Als wij mogen oordeelen naar de geschriften van vroeger tijd, dan geloof ik, dat wij kunnen aannemen, dat die overdreven opschik het gevolg was van de zucht der vrouwen om den man te behagen, is het niet? Zonder twijfel, overdrijving in kleeding en de zucht te behagen, verborg in mijn tijd de ware aantrekkelijkheid der vrouw. 84 Juist. Nu, het gevolg van de economische gelijkheid der beide sexen en dientengevolge de onafhankelijkheid der vrouwen is, dat zij veel minder aan hun kleeding denken, de mannen daarentegen veel meer. Vanaf het oogenblik, dat de gelijkheid intrad, bestond er geen enkele reden, waarom de vrouwen meer aantrekkelijk wenschten te zijn in het oog der mannen, dan dat de mannen er naar zouden streven een goeden indruk op de vrouwen te maken. U wilt dus zeggen, dat vóór de economische gelijkheid tusschen mannen en vrouwen verkregen was, het voor de vrouwen Van belangwas zich aantrekkelijk te maken voor de mannen? Zeker, waarom anders? Waaraan schreven de mannen in dien tijd de overdreven belangstelling der vrouwelijke sexe op het punt van kleeding toe? Ik geloof, dat wij over dit onderwerp geen juist oordeel hadden. Er werd eigenlijk niet anders over gesproken dan op een sentimenteelen of gekscherenden toon. Dat is een bijzondere trek uit dien tijd en kenteekenend voor de huichelarij, die de grond was voor de verhouding der beide sexen: de zoogenaamde ridderlijke behandeling der vrouwen aan den eenen kant en haar eigenlijke onderdrukking aan den anderen. De ware reden, dat de vrouwen alles deden om haar schoonheid zoo goed mogelijk te doen uitkomen, was natuurlijk, dat zij economisch afhankelijk waren van de gunst der mannen; het uiterlijk van de vrouw was haar fortuin, en dit was in omgekeerden zin de reden, waarom de mannen zoo weinig om hun uiterlijk gaven, daar hun fortuin in hun economische positie was gelegen. Nu blijft alleen de natuurlijke wensch over bij beide sexen om elkander te behagen, en wordt daarbij alleen van middelen gebruik gemaakt, die uit ware schoonheidsover-Wegingen geboren zijn. En hoe was het met de mannen? Datzelfde kon men niet zeggen vaneen man. Er waren natuurlijk dandy’s, maarde meeste mannen besteedden eer te Weinig dan te veel zorg aan hun uiterlijk. Dus de eene sexe gaf te weinig, de andere te veel om het toilet? 85 HOOFDSTUK XX. WAT DE OMWENTELING VOOR DE VROUWEN DEED. Ik begin te gelooven, zei ik, dat het voor een vrouw der 19de eeuw nog meer waardwas geweest tot nu toe geslapen te hebben dan voor mij, daar ik nu inzie, dat de economische gelijkheid meer beteekenis voor de vrouwen dan voor de mannen heeft. Edith zou misschien met dezen ruil minder ingenomen geweest zijn, antwoordde Dr. Leete, maar er is veel waarheid in wat je zegt, want de instelling van „gelijkheid voor allen” is ontegenzeggelijk van veel meer waarde geweest voor de vrouwen dan voor de mannen. De toestand der meeste mannen was niet benijdenswaardig in vergelijking met den tegenwoordigen, maar het lot der vrouwenwas over het algemeen deerniswekkend. De Groote Omwenteling maakte haar niet alleen tot de gelijke van den man, maar beiden werden opgeheven tot hoogere zedelijke waarde en stoffelijke welvaart. Als de mannen dus reeds veel te danken hebben aan de Omwenteling, hoeveel temeer dan nog de vrouwen! Als de Omwenteling voor de mannen het sein heeft gegeven tot een hooger en nobeler levenswijs, dan is het voor de vrouwen een stem Gods geweest, die voor haar een nieuwe schepping in het leven heeft geroepen. Ja, maar hoewel de vrouwen der armen een afschuwelijken tijd doormaakten, werden de vrouwen der rijken zooveel mogelijk verwend. Het getal dier vrouwenwas zóó gering, in vergelijking met dat der armen, dat het geen rol speelt, als ik spreek over den toestand der vrouwen in het algemeen uit dien tijd, maar laat ik u zeggen, dat wij uit ons gezichtspunt haar lot niet zooveel beter vinden dan dat van haar arme zusters. Het is waar, dat zij geen stoffelijke zorgen kenden, door haar mannen verzorgd en vertroeteld en beschermd werden als kleine kinderen, maar naar ons inzicht was dat leven niet benijdbaar. Naar de boeken uit dien tijd te oordeelen, meenen wij, dat de vrouwen der rijken leefden ineen broeikas-atmosfeer, vol vleierij en gemaaktheid, die zeker niet gunstig werkte op de zedelijke en geestelijke ontwikkeling der rijke vrouwen. Daar deze zelfde gedachte mij bezig heeft gehouden in mijn vorig leven, betwist ik dit punt niet. De zoogenaamde vrouwenbeweging, het begin van de groote verandering in haar toestand, maakte veel opgang in mijn tijd. Ook daarvan heb ik veel gelezen en misschien, Julius, heb 86 je die nobele vrouwen gekend, die de eerste leidsters waren en door de massa verguisd en zelfs bespot werden. O, ja, er werd veel gesproken over de rechten der vrouwen, maar het plan, dat zij voorstonden, gooide niet alles omver. Zij wenschten alleen stemrecht te verkrijgen en vele veranderingen inde wetten, die het bezit der vrouwen, de bescherming der kinderen bij echtscheiding e.d. beter regelden. Ik verzeker u, dat de vrouwen evenmin als de mannen er aan dachten het geheele economische stelsel te veranderen. Dat is te begrijpen. In dat opzicht had de strijd der vrouwen voor onafhankelijkheid groote overeenkomst met de algemeene beweging voor vrijheid, die inde eerste phase zoo onberedeneerd en onverstandig geleid werd, dat het zelfs voor een geleerde moeilijk was eenige uitkomst te voorspellen. De vrouwen wenschten onafhankelijk te worden van den man en met hem gelijk te staan: de werklieden wenschten een eind te maken aan het juk van den loondienst: nu kon alleen de sleutel, die de kluisters der vrouwen moest ontsluiten, ook de werklieden van hun ketenen bevrijden. Het was een economische sleutel, n.l. de betere verdeeling der levensvoorwaarden. De mannen hielden de macht over de vrouwen, terwijl de rijken over de werkende klasse regeerden. De oorzaak van de sexueele- en van de industrieele slavernij was dezelfde, n.l. de ongelijke verdeeling van den rijkdom; de verandering, die komen moest vóór beide vormen van slavernij konden worden opgeheven, was de economische gelijkheid voor allen, hetgeen zoowel inde verhouding der beide sexen als in die van den werkgever tot den werknemer samenwerking zou verzekeren, inplaats van onderdrukking. De eerste leidsters der vrouwenbeweging zagen niet verder dan de oppervlakte en schreven daarom haar onderdrukking toe aan de slechtheid van den man en meenden, dat hij moreel verbeterd moest worden, vóór eenige verandering mogelijk was. In die periode waren de uitdrukkingen „een tiran” of „een monster vaneen man” veel gebezigde termen. De strijdende vrouwen maakten dezelfde fout, die door velen der vroegere leiders der werklieden begaan werd, die buiten adem raakten en hun beste krachten verbruikten met „de kapitalisten” aan te klagen als de oorzaak van al de ellende der „proletariërs”. Dit waren niet alleen nietsbeteekenende, hoogdravende woorden, het was misleiding en verblinding; de mannen waren over het algemeen niet slechter dan de vrouwen; had men de „werklieden” op de plaats der „kapitalisten” gezet, dan zouden de eersten precies hetzelfde 87 Den een macht te geven over den ander, demoraliseert den meester en verlaagt den slaaf. Gelijkheid is de eenig waarlijk moreele verhouding tusschen menschelijke wezens. ledere verandering, die de verkeerde verhouding tusschen de vrouwen en de mannen of werknemers en werkgevers zou verbeteren, moest daarin bestaan, dat men economische gelijkheid in praktijk bracht. Eerst toen de vrouwen en de werklieden afzagen van de dwaasheid de gevolgen der economische ongelijkheid te willen bestrijden, en zij begonnen de ongelijkheid zelve aan te tasten, was er gegronde hoop voor de bevrijding der menschheid uit de slavernij. Hoe verkeerd het denkbeeld was, dat de eerste leidsters der vrouwenbeweging hadden van de wijze, waarop de groote verandering komen moest, blijkt uit haar enthousiasme voor de matigheidsbeweging van dien tijd, waardoor zij de dronkenschap onder de mannen tegen wilden gaan. De vrouwen stelden zooveel belang in deze verbetering van de levenswijze der mannen want vrouwen dronken inden regel niet zoo veel omdat zij geloofden, dat, als de mannen minder dronken, zij beter voor haar onderhoud zouden zorgen; dat wil dus zeggen, dat zij al haar krachten inspanden om hierdoor een betere behandeling voor haar zelve te kunnen verwachten. Het denkbeeld van de mogelijkheid het algeheele juk der overheersching af te schudden, was nog niet in haar opgekomen. Was dit niet aandoénlijk? De pogingen der vrouwen om de drinkgewoonten der mannen door de wet te bestrijden toont het groote verschil aan tusschen de verhouding der sexen van vroeger en thans. Als de mannen nu verslaafd waren aan eenige gewoonte, die de vrouwen zou beleedigen, zouden dezen er niet aan denken die gewoonte met behulp van de wet tegen te gaan. Onze overtuiging van te kunnen beschikken over onze eigen persoonlijkheid en ons gevoel van rechtmatige onafhankelijkheid van ieder individu maakt, dat wij geen wettelijke tusschenkomst wenschen bij de bestrijding vaneen slechte gewoonte bij enkele menschen. De volkomen economische onafhankelijkheid der tegenwoordige vrouwen, zoowel in als buiten het huwelijk, geven haar een machtigen invloed, zoodat de mannen, die beleedigend tegenover de vrouwen optreden, vergeefs zouden trachten haar gedaan hebben als de laatsten. Evenzoo, als de vrouwen met de mannen hadden kunnen ruilen, dan zouden de vrouwen de mannen behandeld hebben als de mannen het haar deden. Het stelsel, waarbij het heerschen van den eenen mensch over den ander werd toegelaten, was de oorzaak van het geheele kwaad. 88 gunst te winnen. Vroeger konden de vrouwen onmogelijk zichzelf beschermen of haar wenschen doen eerbiedigen door deze houding van fierheid aan te nemen. Het was een economische noodzakelijkheid voor de vrouwen om te trouwen, of in ieder geval was dit voor haar zulk een voordeel, dat zij geen voorwaarden konden stellen aan haar aanbidders, tenzij zij zelve zeer gefortuneerd waren; eenmaal getrouwd was het een stilzwijgende overeenkomst, dat de man geheel over haar beschikken kon, omdat hij haar onderhield. Dat klinkt treurig, zei ik, maar ik geloof, nu ik het na zooveel jaren beschouw, dat het zoo erg niet was, als u voorstelt. De goede mannen maakten geen misbruik van hun macht en inde ontwikkelde kringen behield de vrouw wel degelijk de beschikking over haar eigen persoon! Dikwijls was de vrouw zelfs het hoofd van het huisgezin. Zonder twijfel, antwoordde Dr. Leete, dat is altijd onder ieder stelsel het geval geweest. Hoe groot de macht van den meester ook was, de een maakte er met meer humaniteitsgevoel gebruik van dan de ander, en zelfs inden slaventijd konden de slaven, ais zij een flink karakter hadden, invloed uitoefenen op hun meesters. Dit feit, dat meer besproken is, was echter een geldig argument tegen de onderwerping van den eenen mensch aan de willekeur van den ander. Over het algemeen is het zeker, dat zoowel de toestand der vrouwen, die aan de mannen onderworpen waren, als die van de armen, die van de rijken afhankelijk waren, dragelijker was dan wij ons nu kunnen voorstellen. Want de mensch kan nu eenmaal leven en zelfs aarden in ieder klimaat vanaf den pool tot aan den evenaar; evenzoo waren er, die de kracht hadden geestelijk te leven en zelfs schoone bloemen voort te brengen onder de treurigste sociale toestanden, maar ook hier moge het spreekwoord van kracht zijn, dat uitzonderingen den regel bevestigen. Over het algemeen ondergingen de vrouwen een geestelijken en zedelijken dwang, daarin bestaande, dat zij genoodzaakt Werden haar spreken, handelen en denken in overeenstemming te brengen met vastgestelde wetten en gebruiken. Daardoor werd al wat spontaan en persoonlijk in haar was, gedood. Voor de vrouw was dit juk zoo vernederend, dat zij als een lager en minder wezen beschouwd werd door die mannen, die te weinig ontwikkeld waren om te begrijpen, dat de schijnbare minderwaardigheid der vrouw juist het gevolg was van de onderwerping, die zij haar oplegden. De verklaring, waarom een vrouw zich 89 zoo in denken en bandelen onderwierp aan een drukkende slavenwet ■—• een wet, die door den man zelf verachtelijk en belachelijk werd geacht lag in het feit, dat zij moest hopen door haar aantrekkelijkheid een man te bekoren, die haar zou willen onderhouden. Om in het leven vooruit te komen was het noodig voor een man, dat hij zijn denkbeelden in overeenstemming bracht met die van zijn werkgever; maar eenige vrijheid van denken en handelen werd hem toegestaan, mits hij niet in botsing kwam met de denkbeelden van zijn meester; want deze had alleen zijn arbeid noodig. De vrouw daarentegen was aan den man, die haar onderhield, veel méér verbonden. Zij moest „persona grata” blijven, zooals de diplomaten het noemden. Om hem te boeien moest zij hem behagen, en hem niet kwetsen in zijn smaak of oordeel door haar eigen meening of eenige handeling, want dan zou hij allicht een ander boven haar verkiezen. De opvoeding vaneen man was er op gericht hem zoo te bekwamen, dat hij zijn brood leerde verdienen, terwijl de opvoeding vaneen meisje alleen ten doel had, dat zij den mannen kon behagen, voor zoover het de meisjes „van stand” betrof. Inde middenstands- en arbeidersklasse gold als regel, dat een meisje „flink de armen uit de mouwen kon steken” om zoodoende een goede huishoudster voor haar toekomstigen man te zijn, die niet de middelen bezat om er een of meerdere dienstboden op na te houden. Voor den werkman gold het parool: beter een dienstbode, die goed kan werken, dan een „dame , en naar geestelijke of verstandelijke ontwikkeling werd niet gevraagd. In letterlijken zin was hier de vrouw de slavin in zijn huishouding. Om in het algemeen de kans op een huwelijk niet te schaden, was het beter, dat een meisje nooit eenig positief oordeel uitsprak overeen onderwerp, dat belangrijker was dan haar borduurwerk of de meubileering vaneen salon. Als ze dus in al wat ernstig en degelijk was maar niets buitengewoons deed of dacht, dan kwam het er alleen maar op aan, dat zij vroolijk, pittig en schitterend was, want dit verhoogde haar kans op een huwelijk. Zeg, Julius, heb ik een verkeerde voorstelling gegeven van den invloed, die het oude stelsel op de vrouw uitoefende? O neen, u heeft het fatsoens-ideaal der vrouwelijke opvoeding naar het leven geteekend, maar toch moet u niet vergeten, dat er ernstige en oorspronkelijke vrouwen waren, die een eigen meening durfden hebben en uitspreken. Juist, die enkelen waren de voorloopsters van de heden- 90 Als we ons goed voorstellen, welk een invloed het oude stelsel had op het meerendeel der vrouwen en hoe het gif van geestelijke en zedelijke slavernij doordrong in het bloed van het nageslacht, dan begrijpen we pas welk een vreeselijke aanklacht de ongelijke economische regeling inhield ten opzichte der vrouwen en welk een zegen de omwenteling bracht door de nakomelingschap vrije moeders te geven, lichamelijk niet alleen, maar bovenal vrij van geestelijken en moreelen dwang. ■— Ik sprak daareven met een enkel woord van de overeenkomst, die er vroeger bestond tusschen de industrieele verhoudingen van de werklieden tot de werkgevers en de sexueele betrekkingen van de vrouwen tegenover de mannen. Dat wordt nog duidelijker met een ander voorbeeld. De onderwerping der werklieden werd verzekeKl door het aantal werkloozen, die te allen tijde voor eiken prijs en onder elke voorwaarde werk wilden aannemen. Toen het al moeilijker werd om in het eigen onderhoud te voorzien, waren vele mannen niet in staat bovendien nog een vrouw te onderhouden. Als een man niet trouwde, dan deed hij daarmee afstand van zijn geluk; een vrouw echter miste dan niet alleen haar roeping, inden regel verviel zij tot armoede; want het was voor vrouwen veel moeilijker dan voor mannen genoeg te verdienen voor eigen onderhoud. Zoo werd zij al dieper en dieper beleedigd en waren er, vooral inde steden, een groot aantal ellendige wezens, die genoodzaakt waren haar lichaam voor brood te verkoopen. Julius, kunt gij ontkennen, dat van de verwarring, die men inde 19de eeuw „beschaving durfde noemen, de sexueele verhoudingen er het treurigst aan toe waren? Onze moralisten verdiepten zich ernstig in hetgeen zij het „sociale kwaad” noemden, daarmee bedoelende het bestaan van die rampzalige en verachte vrouwen. Gewoonlijk echter rekende men dit niet tot de de economische vraagstukken. Het werd meer beschouwd als een moreel kwaad, voortspruitende uit de verdorvenheid van het menschelijk hart, dat bestreden moest worden door zedelijke en godsdienstige wetten. Ja, ja, dat weet ik. Niemand in dien tijd zou willen toegeven, dat het economische stelsel afschuwelijk slecht was; daarom gaf daagsche vrouw. Zij hadden voor zich zelve de conventioncelc banden, die haar sexe gevangen hielden, verbroken en aan de wereld bewezen, dat de vrouw met den man gelijk kan staan in denken en werken. Er zijn groote geesten, die de omstandigheden leiden, maarde meeste menschen worden door de omstandigheden gevormd. 91 men de schuld van al deze heillooze gevolgen alleen aan de menschelijke natuur. O ja, ik weet dat er menschen waren, die meenden door hun gepreek de vreeselijke toestanden van het sociale kwaad te verbeteren, terwijl toch millioenen vrouwen, door hopeloos gebrek gedwongen, geen ander middel konden aangrijpen om niet van honger om te komen, dan te speculeeren op den hartstocht der mannen. Ik ben min of meer een phrenoloog i) en dikwijls heb ik gewenscht de hersenen dier moralisten uit de 19de eeuw te onderzoeken om te zien, of zij werkelijk te goeder trouw waren en hun eigen beweringen geloofden. De economische gelijkstelling van mannen en vrouwen maakte het voor het eerst mogelijk de verhouding tot elkander op waarlijk moreelen grondslag te regelen. Immers is de eerste voorwaarde daarvoor vrijheid van handelen. Zoolang de vrouw afhankelijk was van den man, kon zij niet vrij zijn in haar sexueele verhouding tot hem en kon er dus van zedelijkheid in dat opzicht geen sprake zijn. Ware sexueele moraliteit was alleen mogelijk, toen door de economische gelijkheid de vrouw in staat gesteld werd onafhankelijk van den man te zijn. De moralisten van mijn tijd zouden er verbaasd over gestaan hebben, zeide ik, als men hun had verteld, dat wij geen sexueele moraliteit kenden. We hadden toch een strenge opvatting van het „gij zult niet...’’ Natuurlijk, natuurlijk, antwoordde Dr. Leete. Laten we elkaar goed begrijpen, want dit is een belangrijk punt. Men had, zooals je zegt, zeer strenge wetten ten opzichte van het gedrag der beide sexen, of eigenlijk voornamelijk van dat der vrouwen, maarde grondslag daarvoor was niet zedekundig. Het was een voorzichtigheidsmaatregel, want het doel was de economische belangen der vrouw in haar verhouding tot den man te beschermen. Niets kon van grooter belang voor de bescherming der vrouwen zijn dan die wetten, ofschoon deze haar dikwijls aan groote wreedheid blootstelden. Zij toch waren het eenige middel, waardoor de vrouw, zoolang ze economisch hulpeloos en afhankelijk bleef, zich zelf en haar kinderen tegen mannelijken willekeur kon beschermen. Denk vooral niet, dat ik lichtvaardig wil spreken over de waarde, die deze wetten voor je tijdgenooten hadden, toen ze nog noodig bleken te zijn, maar omdat zij niet haar grond vonden inde heiligheid der sexueele verhoudingen, maar gebaseerd waren op voorzorgen in economisch opzicht, kan i) Phrenoloog = hersenkundige. 92 men deze wetten nooit redekundig noemen. Men zou ze beter kunnen beschouwen als wetten der sexueele staathuishoudkunde, m.a.w. een reeks van wetten en gebruiken, die voor de economische bescherming van vrouwen en kinderen ten opzichte van haar sexueele en familiebetrekkingen waakten. Het huwelijkscontract was versierd met een rijk borduursel van sentimentaliteit en zedigheid, maar ik behoef je er niet op te wijzen, dat het inde oogen der wetgevers een gewoon contract was geworden, waarbij alle gevoel was uitgesloten. Het was een wettelijke overeenkomst, waarbij de man beloofde de vrouw en het toekomstig huisgezin te zullen onderhouden, waarvoor zij zich in ruil geheel te zijner beschikking stelde. Het cenige punt, waardoor bij de wet of door de publieke opinie de moraliteit of immoraliteit, de reinheid of onreinheid van eenige sexueele daad bepaald werd, was de eenvoudige vraag of het verbond was gesloten volgens wettelijke bepalingen. Was hieraan voldaan, dan werd alles wat daarvóór als onrein en slecht was beschouwd, goed en kuisch. Zij konden personen wezen, die ongeschikt waren te trouwen of tot elkaar gebracht door de onedelste en inhaligste doeleinden: de vrouw kon door nood gedwongen een man nemen, dien zij verafschuwde; jeugd kon opgeofferd worden aan afgeleefden ouderdom, iedere natuurlijke welvoegelijkheid kon in het aangezicht worden geslagen, als het contract maar wettelijk was opgemaakt, dan was alles in orde. Als daarentegen het contract verwaarloosd was, de vrouw een man haar hand had gegeven, hoe groot hun liefde dan ook was, hoe goed en nobel hun vereeniging, dan werd de vrouw beschouwd als onkuisch, onrein en gedoemd tot het leven vaneen uitgestootene door de schandvlek, die op haar geworpen was; laat ik herhalen, dat wij ter verontschuldiging deze sociale wet, hoe wreed ook, erkennen als de eenige manier om de economische belangen der vrouwen en kinderen te beschermen, maar om daarvan te spreken als ethisch en moreel ten opzichte van de verhouding der beide sexen, is zoo absurd als het maar kan. Integendeel was deze wet allerminst geschikt om te beantwoorden aan de begrippen van liefde, die in ieders hart geschreven zijn. Volgens de geschriften van dien tijd werd veel gepraat over het schandelijke feit, dat er twee verschillende beschouwingen waren over moraliteit, een voor de mannen en een ander voor de vrouwen; de mannen weigerden namelijk te gehoorzamen aan de wet, die de vrouwen werd opgelegd en de wereld drong er niet op aan, dat zij zich daaraan zouden houden. Door de wetgevers werd een zelfde wet gesteld voor beide 93 HOOFDSTUK XXI. IN HET GYMNASTIEKGEBOUW. Onder het laatste gedeelte van ons gesprek had Edith zich op het platte dak bij ons gevoegd. Zij zei tot haar vader: Misschien zou Julius het wel aardig vinden om vanmiddag het gymnastieklokaal eens te bezoeken, dan kan hij cens zien hoe wij ons oefenen. Er zullen wedloopen en luchtwedstrijden gehouden worden. Ik nam het voorstel gaarne aan en de ervaringen, die ik opdeed, behooren tot de interessantste herinneringen aan de eerste dagen van mijn verblijf inde beschaving der 21ste eeuw. Bij de deur van het gebouw verliet Edith ons om zich bij haar klas in het amphitheater te voegen. Doet zij mee aan de oefeningen? vroeg ik. Alle meisjes van haar leeftijd doen aan het een of ander mee. Waar heeft Edith zich speciaal op toegelegd? Specialiteiten kweeken wij bij ons niet. Natuurlijk kan ieder doen, wat hem het meest aantrekt, maar het doel van onze openbare lichaamsoefeningen is niet athletische specialiteiten te vormen, maarde algemeene, evenredige, physieke ontwikkeling te bevorderen. Wij trachten ieder een bepaalde mate van kracht te doen bereiken, evenals een juiste verhouding inden omvang en lengte van borst, schouders, hals, armen en beenen. Dat is echter het minimum, dat verkregen moet zijn, indien men als gezond beschouwd wil worden. Aan ieder in het bijzonder wordt overgelaten zich ineen of andere richting verder te bekwamen. sexen; wat slecht en goed was voor de vrouw, was dat ook voor den man, een zelfde standaard voor deugd en ondeugd, kuischheid en onkuischheid, moraliteit en immoraliteit. Dit was dan ook de ware beschouwing, maar onder het juk harer economische slavernij werd alleen de vrouw gedwongen zich te houden aan die wet, waartegen het bloed van tienduizend reine Gretchen’s en de verwoeste levens van ontelbare vrouwen voortdurend ten hemel schreiden. Daarom was die wet alléén niet toereikend en moest er een wet komen, zooals die nu bestaat, die door het geweten der menschen in het leven geroepen werd, waardoor het mogelijk zou worden, dat mannen en vrouwen tegenover elkander kwamen te staan inde sexueele verhouding, als in alle andere verhoudingen, in volkomen gelijkheid en onderlinge onafhankelijkheid. 94 Hoe lang duurt de algemeen gymnastische opleiding? Men is verplicht er aan deel te nemen, evenals aan het geheele onderwijs, tot het lichaam volwassen is, tot ongeveer op 24-jarigen leeftijd, maarde meesten houden het hun geheele leven door vol, ofschoon dat natuurlijk van ieders verkiezing afhangt. Neemt u zelf ook nog iederen dag deel aan gymnastische oefeningen? Zeker, waarom niet? Denk je, dat ik niet even graag gezond wil zijn op mijn 60ste als op mijn 20ste jaar? Dokter, u zult mijn verwondering begrijpen, als ik u zeg, dat het in mijn tijd voor een man van boven de 45 jaar niet paste om hard te loopen, zelfs niet om haastig een omnibus achterna te rennen, en wat de vrouwen betreft, voor die was er na haar 15de jaar geen sprake meer van; dan werden haar lichamen ineen koker gewrongen, haar beenen ineen zak gestopt en haar teenen in duimschroeven gekneld en zij konden de gezondheid vaarwel zeggen. Men schijnt het toen met het lichaam al bijzonder slecht te hebben kunnen vinden. De vrouwen deden, alsof zij het niet bezaten en de mannen maakten er misbruik van tot zij 40 jaar waren en dan werd hun dit door het lichaam betaald gezet, wat niet meer dan rechtvaardig was. De massa physieke ellende, die door ziekte en zwakheid veroorzaakt werd, schijnt ook alweder ten laste te komen van het oude systeem, want ziel noch lichaam werden ontzien inden verwoeden strijd om het bestaan, terwijl het ingewikkelde systeem van slavernij, waaronder de vrouwen gebukt gingen, haar ziel en lichaam eveneens te gronde richtte, zoodat het wel te verwonderen is, dat er nog iemand overbleef, die zich ineen redelijke gezondheid kon verheugen. Toen wijde zaal binnentraden zagen wij een paar honderd jonge mannen en vrouwen praten en rondloopen. Dat waren, zooals de dokter mij vertelde, Edith’s klasgenooten, allen van het jaar 1978, dus nu 22 jaar oud. De krachtige en schoone gestalten dezer jonge menschen deden mij aan de góden van den Olympus denken. Zijn dit nu de jonge menschen, zooals men ze overal ziet. of slechts de élite, die zich door bijzondere kracht en schoonheid onderscheidt? Welneen, het zijn al de 22-jarigen uit onze wijk; misschien zijn er een paar om de een of andere reden afwezig. 95 En waar zijnde kreupelen, de misvormden, de tcringachtigen? Zie je dien jongeman, die daar in dien stoel zit, waar zooveel anderen omheen staan? Hij heeft een ongeluk gekregen en kan nooit meer gezond worden. Hij is de eenige zieke in onze wijk en je ziet hoe allen zich om hem verdringen. Vroeger waren er zooveel zieken en zwakken, dat het medelijden verstompte, maar wij hebben er zoo weinig, dat wij ze tot onze troetelkinderen maken. Op dat oogenblik weerklonk het signaal vaneen hoorn en een aantal jonge mannen en vrouwen rende ons voorbij. Zij hielden een wedloop, terwijl opwekkende hoornmuziek dien begeleidde. Wat mij het meest verbaasde was, dat allen ongeveer gelijk aankwamen. Zij behoorden niet tot een groep, die zich bijzonder op hardloopen had toegelegd, maar vormden een afdeeling, die dien middag aan cje beurt was om een proef af te leggen. In mijn tijd zouden zulke ongeoefende deelnemers op het oogenblik, dat de eerste het eindpunt bereikt had, allen over de baan verspreid zijn geweest en de meesten het nog niet veel verder dan tot de helft gebracht hebben. Ik zie, dat Edith nummer 3 is, zei haar vader, dat zal haar genoegen doen, omdat jij er bij bent. Door de volgende oefening werd ik nog meer verrast. Een aantal jongelieden stond op een hoog platvorm aan het andere eind van het amphitheater. Op het sein vaneen trompet zag ik ze over den rand van het platvorm naar voren springen. Ik schrikte geweldig, want de afstand tot den grond was niet gering. Wees maar niet bang, lachte Dr. Leete. Het volgende oogenblik zag ik eenige tientallen jonge mannen en vrouwen zich door de lucht slingeren, 50 voet boven de renbaan, om zoo elastisch als een bal op den grond te springen. Daarna volgden wedstrijden in het balwerpen en schijfschieten. Aan die oefeningen hebben deze vrouwen klaarblijkelijk haar breede borst en schouders te danken, meende ik. Juist, antwoordde Dr. Leete. Als je lust hebt, zullen we even naar de anatomiezalen gaan. Het overkomt een vurig liefhebber der anatomie, zooals ik, niet dikwijls, dat hij een leerling heeft, die zoo zeer op prijs zal stellen, hoeveel nader het menschelijk lichaam den ideaalvorm is genaderd door de uitwerking van ons grondbeginsel: sociale gelijkheid en beschaving voor allen. Hier is een groep beelden, vervaardigd volgens antropometrischel) gegevens, door eenige deskundigen inde laatste jaren x) Antropometrie = meting v/d verhoudingen v/h menschelijk lichaam. 96 Bij deze woorden hief ik mijn oogen op naar het steenen gelaat van het vrouwenbeeld, over welks bekoorlijkheden hij zoo verachtelijk sprak en het scheen mij toe, dat die oogen mij verwijtend aanzagen. Dat verwijt vond weerklank in mijn hart; ik Was een tijdgenoot geweest van dit vrouwentype en alles wat mijn leven toen verhelderd had, was ik aan het licht van haar oogen verschuldigd geweest. Al was haar schoonheid volgens den modernen standaard niet volmaakt geweest, zij had mij den invloed van het eeuwig-vrouwelijke leeren kennen en mij inde heilige mysterieën der natuur ingewijd. Geen wonder, dat deze steenen oogen mij mijn zwijgen verweten bij het aanhooren van de geringschatting harer bekoorlijkheden. Houd op dokter, riep ik, u hebt wel gelijk, maar ik mag u niet langer aanhooren. Ik kon de juiste woorden niet vinden om uitte drukken, wat er in mij omging. Maar dat was niet noodig. Dr. Leete begreep mij en zijn heldere, grijze oogen schitterden, toen hij zijn hand op mijn schouder legde. Je hebt gelijk, mijn jongen, dat moogt ge ook niet en Edith 2al je des te hooger schatten om die woorden, want de vrouwen komen in onze dagen voor elkanders eer op, wat in jullie tijd niet het geval was. Och, als de zielen dier vrouwen in deze zaal tegenwoordig zijn, zullen zij zich verheugen over het schoone, ruime omhulsel, dat de vrijheid voor de zielen harer dochters gevormd heeft. Zie, voegde hij er bij, terwijl hij een ander beeld aanwees: dit is het vrouwentype van heden, geen ideaal, maar gebaseerd op maten, die thans algemeen zijn. Ten eerste zul bemerken, dat deze figuur meer dan 2 centimeters langer is han de andere. Let op de schouders; zij zijn in verhouding tot he heupen 2 c.M. breeder geworden en toch zijn ook de laatste m omvang toegenomen: zij vertoonen meer spierontwikkeling. ye borstkas is wijder geworden, evenals het bekken. Die meerbare ontwikkeling wordt niet alleen door de grootere lengte Gelijkheid voor allen. der 19de eeuw verzameld. Je zult zien, dat er toen neiging bestond tot een bekrompen en onevenredigen groei boven het middel en een buitensporige ontwikkeling er onder. De gestalten maakten eenigszins den indruk, alsof zij van boven gesmolten en afgedropen waren, zooals een suikerpop bij warm weer. De breedte der heupen, van voren gemeten, is feitelijk grooter dan die van den schouder, terwijl zij een paar centimeters minder moest bedragen, en de omvang zal nog wel grooter geleken hebben door de massa draperieën, die de vrouwen om het middel droegen. 97 verklaard. Wat de geheele spierontwikkcling betreft, zie je, dat er in dat opzicht eenvoudig geen vergelijking tusschen de beide beelden mogelijk is. Dit alles is het gevolg van de uitwerking van het volle, vrije, onbelemmerde physieke leven, dat ook voor de vrouw mogelijk werd door haar economische onafhankelijkheid. Om het geheele lichaam tot zulk een ontwikkeling te brengen, wasbeweging noodig, niet van tijd tot tijd, maar regelmatig. De vrouwen van vroeger hadden minder beweging dan de mannen. Haar werk bepaalde zich eeuwen lang tot huisarbeid; werk voor handen en vingers, nederig, maar afmattend voor lichaam en geest en niet geschikt om die reactie der levenskrachten op te wekken, die het lichaam staalt en ontwikkelt. Sedert onheuglijke tijden was de knaap met zijn vader op jacht gegaan, had aan den veldarbeid deelgenomen of zijn krachten met die van andere knapen gemeten, terwijl het meisje thuis bleef en spinnen of koken moest. Tot haar 15de jaar mocht zij deelnemen aan eenige der minst ruwe spelen van haar broeder, maar met het intreden van den vrouwelijken leeftijd, nam alle beweging inde open lucht voor haar een einde. Wat moest daarvan het gevolg zijn? Een belemmering inden groei en een zwak gestel. Het is een wonder, dat na zulk een lang tijdsverloop van lichamelijke onderdrukking, het vrouwelijke gestel zich zoo spoedig opgericht heeft en door het vrije leven tot zulk een krachtigen bloei is gekomen. Wij hadden ook zeer vele schoone vrouwen; ons schenen zij tenminste physiek volmaakt toe. Mogelijk waren zij dat ook wel, zij dienden tot bewijs, dat de natuur de geheele sexe zoo had willen maken, maar is het niet waar, dat het meerendeel der vrouwen een slechte gezondheid had? Dat heb ik uit allerlei documenten moeten opmaken. Volgens deze waren 4/5 van de patiënten der geneesheeren vrouwen. U hebt maar al te zeer gelijk. Een groot schrijver, van wien de uitspraak afkomtig is, dat de vrouw van huis uiteen halve invalide is, had daarmede slechts uitdrukking gegeven aan een algemeen aanvaarde stelling. Hoe treurig bekende daarmede de oude beschaving haar onmacht het geluk van het halve menschenras te verzekeren. De zwaktetoestand der vrouw was eender treurigste verschijnselen van de oude beschaving en haar physieke rehabilitatie, die zooveel tot de totale vermeerdering van het geluk bijdraagt, is te danken aan de algemeene gelijkheid. 98 Een ding begrijp ik toch niet. Ik ben geen geneesheer en weet van die dingen ook niet meer af dan een gewoon mensch, maar ik meen gelezen te hebben, dat de physieke zwakheid en vele riekten der vrouwen voortsproten uit eigenaardigheden, die de natuur haar sexe had opgelegd. Ik weet, dat in vroeger tijd algemeen werd aangenomen, dat het gestel der vrouw haar veroordeelde zich ziek, zwak en ongelukkig te voelen en dat haar toestand in physieken zin op zijn best dragelijk gemaakt kon worden. Nooit werd de Natuur schandelijker belasterd. Geen natuurlijke functie mag voortdurend lijden of ziekte veroorzaken; als dat het geval is, kan men als zeker aannemen, dat de omstandigheden niet deugen. Mag ik daaruit opmaken, dat het moederschap nu geen gevaar en lijden met zich brengt? Het wordt nu als een gebeurtenis beschouwd, die noch op het oogenblik, dat zij plaats heeft, noch in haar gevolgen, gevaarlijk is. Wat de andere functies van het vrouwelijk organisme betreft, die vroeger aanleiding gaven om de vrouw als physiek minderwaardig te beschouwen, ook zij leveren geen enkele lichamelijke stoornis meer op en wij zijn volstrekt nog niet aan het eind van deze physieke verheffing van het vrouwelijk lichaam. Wij gelooven stellig, dat beide sexen in takken van sport volkomen gelijkheid zullen verkrijgen, met geen andere verschillen dan individueele. Sluit dit niet in, dat de vrouw eens de volkomen gelijke van den man geweest moet zijn en dat slechts ongunstige omstandigheden en levensvoorwaarden haar physiek de mindere maakten? Zeker. Maar hoe verklaart u dan, dat zij in alle landen, zoo lang de geschiedenis vermag ons terug te voeren, onderdaan en slavin is geweest, met eenige twijfelachtige uitzonderingen? Als haar minderheid sinds historische tijden aan ongunstige omstandigheden toe te schrijven is, waarom heeft zij zich die omtandigheden dan laten welgevallen? Je vraag is gewettigd en eischt een antwoord. Neem aan, dat mannen en vrouwen inde oudheid physiek volkomen tegen elkaar opgewassen waren, dan blijft er toch een radicaal verschil in hun betrekking tot elkaar, n.l. dat, wanneer een man een vrouw overmeesteren kan, hij tegen haar wil aan zijn hartstochten kan Voldoen en dat de vrouw in hetzelfde geval den man daartoe niet te dwingen vermag, al is zij tweemaal zoo sterk als hij. Ik heb dikwijls over de reden van het radicale verschil nagedacht. 99 Zeker, u bedoelt, dat, indien de sterkste vrouwen en de zwakste mannen zich niet voortplantten, de typen, die overbleven, de sterkste mannen en de zwakste vrouwen waren. Juist. De erkend overheerschende sexe heeft haar overmacht steeds meer doen gelden en de onderworpene is in verloop van tijden haar minderheid als natuurlijk, onvermijdelijk en als door den hemel ingesteld, gaan beschouwen. Zoo is het gebleven tot het einde der vorige eeuw, toen de wereld de mogelijkheid en noodzakelijkheid inzag vaneen reorganisatie der maatschappij op moreelen grondslag. Men nam als eerste beginsel aan: gelijkheid en vrijheid van alle menschelijke wezens en onder dat beginsel zijnde vrouwen begonnen haar oorspronkelijke physieke gelijkheid aan de mannen te heroveren. Stel, dat de vrouwen niet alleen gelijke spierkracht kregen, maarden mande baas werden, mogelijk ook naar den geest, daar het de grondvorm van alle sexe-tyrannie vormt. Gelukkig is deze nu door onderlinge waardeering vervangen. Soms scheen het mij toe, dat de natuur geen ander middel had kunnen bedenken om het ras in stand te houden in tijden, toen het leven niet levenswaard was, dan alleen met het oog op het verre nageslacht. Dat doel heeft zij dan zeer vernuftig bereikt door de aanvallende kracht en de mogelijkheid van toeëigening inde sexueele betrekking te geven aan die sekse, welke het kleinste deel der gevolgen te dragen had. Men zou dat een gemeene list der Natuur kunnen noemen, maar doeltreffend was zij zeker. Alleen door die list konden de vrouwen genoodzaakt worden, ondanks haar natuurlijken en gerechtvaardigden tegenzin, den zwaren en schijnbaar nutteloozen last van het kinderen baren op zich te nemen. Om nu terug te komen op de kwestie, waarover wij spraken, neem aan, dat man en vrouw inde oudheid physiek eikaars gelijke waren, dan zullen er toch veel mannen sterker geweest zijn dan sommige vrouwen en omgekeerd. We kennen uit de geschiedenis de wijze, waarop een man zich een echtgenoote verschafte, door zich gewelddadig van haar meester te maken. Maar een sterke vrouw, die toch haar doel, sexueele omgang, niet bereiken kon dooreen man, hoe zwak ook, te overweldigen, zal dezen niet achtervolgd hebben. Daarentegen hadden de sterke mannen er veel belang bij, vrouwen, zwakker dan zij zelven, gevangen te nemen en te houden. Begrijp je wat daaruit moet voortvloeien? 100 dan zouden zij best even snood misbruik kunnen maken van haar meerderheid als de man vroeger. De dokter lachte. Ik geloof niet, dat je daar bang voor behoeft te zijn. Het bestuur en de leiding der menschheid komen hoe langer hoe meer in handen van hen, die den meesten zielenadel bezitten, zoodat brute kracht geen rol meer zal spelen inde geschiedenis der Menschheid. HOOFDSTUK XXII. ECONOMISCHE ZELFMOORD VAN HET WINSTSYSTEEM. Den volgenden morgen ontving Edith een oproep om voor een bijzondere reden op haar post te verschijnen. Nadat zij weggegaan was, zocht ik Dr. Leete in zijn bibliotheek op en stelde hem verschillende vragen, die 's nachts in mij gerezen waren. Als je vanmorgen je historische studiën wilt voortzetten, antwoordde Dr. Leete, wil ik je voorstellen eens van onderwijzer te veranderen. Ik ben zeer tevreden met dengene, dien ik heb, maar ik kan wel begrijpen, dat u moe wordt van mijn voortdurende vragen. Dat is het volstrekt niet. Niemand kan zijn taak met meer vreugde vervullen dan ik tot nu toe gedaan heb, maar ik verbeeld mij, dat een weinig afwisseling inde methode van onderwijs niet kwaad zal zijn. En wie zal mijn nieuwe onderwijzer zijn? Niet één, maar verschillende onderwijzers zullen mijn taak op zich nemen, hoewel onbewust, daar zij zelf nog leerlingen zijn. Dezen morgen kreeg ik bericht, dat er een examen van den negenden graad inde Arling-school gehouden zal worden. De leerlingen hebben de geschiedenis van het tijdperk vóór de Groote Omwenteling bestudeerd, en moeten den indruk, dien zij daarvan gekregen hebben, weergeven. Ik geloof wel, dat het je belang zal inboezemen naar hen te luisteren, vooral, omdat het onderwerp je zoo nauw betreft. Welk onderdeel zullen zij bespreken? Het onderwerp is: het winstsysteem moet tot economische zelfmoord leiden. De jongelieden zullen trachten aan te toonen, dat er aan het stelsel van ongclijk privaatbezit onafscheidelijk noodlottige gebreken verbonden waren, die het onmogelijk maakten, dat het 101 algemecnc rijkdom voortbracht, hetgeen, afgezien van de morcele zijde, al voldoende reden was om het af te schaffen, wilde het menschdom zich ooit uit den poel der armoede opheffen. Dat is een heel andere leer dan ik tot nu toe heb hooren verkondigen. De geestelijkheid en de moralisten in het algemeen verzekerden ons altijd, dat er geen sociaal kwaad was, dat niet door morcele en godsdienstige medicijnen bedwongen kon worden. Armoede, zeiden zij, was niets dan een gevolg van de menschelijke verdorvenheid en zou verdwijnen als iedereen goed was. Dat heb ik wel eens gelezen. In hoeverre de geestelijkheid en de moralisten die leer verkondigden met het doel aan hun uitspraak als moreele onderwijzers meer waarde te doen hechten, kunnen wc na zoon langen tijd niet meer beoordeelen. Mogelijk praatten zij elkander slechts na uit geestelijke luiheid, mogelijk ook waren zij geheel te goeder trouw, maar in ieder geval is er nooit grooter onzin gepredikt, die zulk een nadeeligen invloed had. Het nijverheids- en handelssysteem, volgens hetwelk de arbeid eener uitgebreide bevolking verricht wordt, is als een ingewikkelde machinerie. Als de machine onwetenschappelijk in elkaar gezet is, kan zij slechts met verlies en schade werken, zonder dat het er iets toe doet, of zij bestuurd wordt door de grootste heiligen of door de diepst gevallen zondaren. De wereld heeft altijd al de deugd en godsdienst, die de menschen in praktijk konden brengen, noodig gehad en dat zal ook wel zoo blijven; maar hoe zou je het vinden als iemand aan de landbouwers wilde wijsmaken, dat godsdienst wel de plaats kan innemen van wetenschappelijke landbouwkunde of aan den stuurman van een onzeewaardig schip, dat hij het wel veilig aan land zal brengen, indien hij slechts deugdzaam is? Toch zou dat niet kinderachtiger zijn, dan de bewering der theologen en moralisten, dat de wereld, die zuchtte onder een vermolmd economisch systeem, slechts op goede werken en persoonlijke vroomheid wachtte, om tot welvaart te geraken? De geschiedenis wijdt een hoofdstuk vol bitterheid aan die blinde gidsen, welke gedurende den omwentelingstijd veel meer kwaad deden dan zij, die de oude maatschappelijke inrichting openlijk verdedigden, omdat, terwijl de brutale openhartigheid van de laatsten de edeldenkende menschen afschrikte, dezen door de eersten op een dwaalspoor werden gebracht en zich daardoor weerhielden om mede te werken tot de invoering vaneen beter economisch systeem, hetwelk anders veel spoediger zou hebben plaats gehad. En laat mij 102 Ofschoon Dr. Leete gezegd had, dat het een school in Arlington was, die wij zouden bezoeken, een plaatsje in mijn tijd een tamelijk eind buiten de stad gelegen, en dat het examen om tien uur zou plaats hebben, bleef hij rustig in zijn stoel zitten, ofschoon het 5 minuten voor tien was. Arlington was in mijn tijd een voorstad van Boston, merkte ik op, is het dat nu niet meer? Zeker. Het lag toen wel 10 of 12 mijlen buiten de stad. Het is niet verplaatst, voor zoover ik weet. Maar komen we dan niet te laat, als het examen over 5 minuten begint? O neen, we hebben nog drie of vier minuten den tijd. Dokter, ik heb deze laatste dagen met veel nieuwe en snelle manieren van vervoer kennis gemaakt, maar hoe ik van hier naar Arlington moet komen om een examen bij te wonen, dat over drie minuten begint, gaat mijn verstand te boven. Wilt u mij misschien door middel van electriciteit oplossen en per draad overzenden en mij dan weer tot mijn oude gedaante doen terugkeeren? Het is niet in mij opgekomen, dat je er persoonlijk naar toe Wilde gaan, anders zouden wij best op tijd hebben kunnen vertrekken. Dat spijt mij erg. Ik ben er niet op gesteld Arlington te zien, maar ik dacht, dat het noodig was om er heen te gaan, als we daar een examen willen bijwonen. O, als je er niet persoonlijk bij wilt zijn, hebben we gelukkig nog al den tijd. Heeft Edith je onze electroscoop nog niet laten zien? Wat is dat? Het is op het gebied van het gezicht, wat de telefoon is voor het gehoor, was het antwoord van mijn leidsman, die intusschen naar de muziekzaal gegaan was en mij wenkte bij hem te komen. Hij toonde mij het apparaat en wij beiden namen er voor plaats. hier nog bijvoegen, Julius, en onthoud het goed, want het is eender belangrijkste punten inde geschiedenis der Groote Omwenteling, dat deze pas een ernstige beweging werd, toen het volk ontgroeid was aan die kinderachtige leer en de oorzaken van de ellende der wereld niet meer toeschreef aan menschelijke Verdorvenheid, maar aan de economische dwaasheid van het winstsysteem, waarop de ongelijkheid van het privaatbezit berustte. 103 Het is juist 10 uur en ik kan je nu dus niet meer uitleggen hoe het werkt. Ga dus maar zitten en gebruik het instrument, zooals je het mij ziet doen, op deze manier. Oogenblikkelijk, zonder dat ik eenigszins voorbereid was op wat er gebeuren zou, zag ik een groote kamer voor mij verschijnen, waarin een 20-tal jongens en meisjes gezeten waren in twee half-cirkelvormige rijen om een lessenaar, waarachter een jongeman met zijn rug naar ons toe stond. De leerlingen zaten met hun gezicht naar ons toe, schijnbaar geen 20 schreden van ons af. Wij namen het geruisch van hun kleedcren en iedere verandering van uitdrukking op hun bewegelijke gezichten even duidelijk waar, alsof ze in werkelijkheid vlak bij ons inde kamer zaten. Op het oogenblik, dat ik dit tooneel onder de oogen kreeg, wilde ik een opmerking tegen Dr. Leete maken, maar ik hield eensklaps op. Hij lachte mij uit. Je behoeft niet bang te zijn ze te storen. Zij zien of hooren ons niet, al doen wij het hen wel. Ze zijn immers een mijl of 12 hier vandaan? Hoe is het mogelijk! Ik fluisterde, want de verzekering, dat zij ons niet konden hooren, was nog niet tot mij doorgedrongen. Zijn wij hiér of daar? Neen, we zijn hiér. Dit is een gecombineerde electroscoop en telefoon. We zouden de telefoon wel kunnen gebruiken en het examen alleen hóóren, maar ik dacht, dat het je wel genoegen zou doen, het ook te zién. Ze zien er flink uit, onze examinandi, nietwaar? Het is nu maarde vraag of zij ook intelligent zijn! Hoe de winst de consumptie doet verminderen. Ons onderwerp van hedenmorgen, begon de leeraar opgewekt, is, de economische zelfmoord der productie door winstbejag, of: onder het systeem van ongelijk privaatbezit bestaat er voor het menschenras geen kans economisch vooruit te komen. Frans, wil jij ons eens vertellen, wat wij onder die stelling moeten verstaan? Een van de knapen uit de klas stond op en antwoordde: Wij bedoelen daarmee, dat een gemeenschap, die uitging van de bewering – en zoo lang het ongelijk privaatbezit bestond was daar niets aan te doen dat er winst moest gemaakt worden op alle voortbrengselen, altijd armoede moest blijven lijden, omdat het winstsysteem door zijn eigen geaardheid een belemmerenden en beperkenden invloed uitoefende op de productie, 104 juist dan, wanneer deze zich krachtig begon te ontwikkelen. Waardoor wordt de productie beperkt? Door de consumptie. Kan de vraag naar consumptie wel eens niet de productie overtreffen? In theorie wel, maar in praktijk niet. Tenminste, als de vraag zich tot rationeele begeerten beperkt en geen hersenschimmen verlangt. Sedert de verdeeling van den arbeid ingevoerd werd en vooral sinds door de groote uitvindingen de menschelijke kracht tot in het oneindige vermenigvuldigd werd, is de productie alleen beperkt door de consumptie. En was dat ook het geval vóór de Groote Omwenteling? Zeker, het was eendoor de economisten algemeen erkende waarheid, dat Engeland, Duitschland en de Vereenigde Staten gemakkelijk, ieder afzonderlijk, inde behoeften aan fabrieksgoederen de geheele wereld hadden kunnen voorzien. Geen enkel land ontplooide zijn volle kracht op dat gebied. Waarom niet? Omdat het door de wet van het winstsysteem gedwongen was de productie te beperken. Hoe werkte die wet dan? Die wet maakte een klove tusschen het voortbrengings- en het gebruiksvermogen van de gemeenschap, waardoor het volk niet in staat was zóóveel te gebruiken, als het voort kon brengen. Wil je dat nader verklaren? Daar onder de oude maatschappelijke inrichting geen collectief lichaam bestond, dat de organisatie van den arbeid en den ruilhandel op zich nam, werd die functie uitgeoefend door eenige ondernemende lieden, die, daar zulks veel kapitaal eischte, kapitalisten moesten zijn. Zij konden in twee klassen verdeeld Worden: kapitalisten, die den arbeid, dus de productie organiseerden en distribuanten, groothandelaars, tusschenpersonen en winkeliers, die voor de verdeeling zorgden, door alle aangeboden producten te verzamelen op markten en aan het groote Publiek te verkoopen. Het grootste deel van het volk bestond uit loontrekkenden, die hun arbeid aan de ondernemers verkochten en uit op kleine schaal voor zichzelf werkende arbeiders, die hun product aan de tusschenpersonen overdeden. Tot die tweede soort behoorden b.v. de boeren. Met het geld, dat de loontrekkenden en de boeren als loon of als prijs voor hun product ontvingen, gingen zij naar de markt, waar alle producten 105 Laten we daarvoor een fabrikant nemen, die b.v. schoenen maakte. Stel, dat hij voor ieder paar schoenen 10 cent aan een leerlooier betaalde voor het leer, 20 cent voor het werk als maakloon en nog 10 cent voor anderen arbeid, dan kwam de schoen hem op 40 cent te staan. Hij verkocht dat paar schoenen aan een tusschenhandelaar voor 75 cent. Deze deed ze over aan den winkelier voor een dollar en de laatste nam er achter de toonbank IJ/2 dollar voor. We kunnen ook als voorbeeld een landbouwer nemen, die, niet zooals de fabrieksarbeider alleen zijn arbeid verkocht, maar zijn arbeid èn zijn materiaal tesamen. Stel, dat hij zijn graan aan den graanhandelaar verkocht voor 40 ct. de hl. De graanhandelaar vroeg er den korenmolenaar 60 cent voor. De korenmolenaar deed het aan den meelhandelaar over voor een nog hoogeren prijs, zoodat er ook voor hem nog eenige winst overbleef. De meelhandelaar nam er weer winst van bij den verkoop aan den grutter en deze nog eens in zijn winkel. Als dus de landbouwer, van wien het graan afkomstig was, zijn product als meel terug wilde koopen, moest hij, behalve de werkelijke kosten, door het malen veroorzaakt, er wel tweemaal zooveel voor betalen, als hij zelf van den graanhandelaar ontvangen had. Goed, zei de onderwijzer, welke practische uitkomsten had dat systeem nu? Doordat systeem ontstond een wijde kloof tusschen het voortbrengings- en het verbruiksvermogen van hen, die zich bezig hielden met de productie der dingen, waarop winst genomen verzameld waren en kochten zooveel, als zij voor eigen behoeften noodig hadden en betalen konden. De kapitalisten, zoowel de producenten als de distribuanten, moesten natuurlijk een drijfveer hebben, die hen noopte hun kapitaal en hun tijd in dat werk te steken. Die drijfveer was winst. Vertel ons eens hoe winst gemaakt werd. De werkgevers betaalden het volk, dat voor hen werkte en de kooplieden betaalden de boeren voor hun producten met muntstukken, geld genaamd, waarvoor zij alle soorten producten konden koopen, maar noch de loontrekkenden noch de boeren kregen genoeg geld om precies de waarde van hun arbeid terug te kunnen koopen. Het verschil staken de producenten en distribuanten in hun zak en dat was hun winst. Deze werd dus gemaakt door op de markt een hoogeren prijs voor het product te vragen, dan er voor betaald was. Geef daar eens een voorbeeld van. 106 werd. Het verbruiksvermogen werd bepaald door de waarde van het geld, dat zij ontvingen voor hun productie en, zooals wij zagen, bedroeg dat minder dan de waarde der goederen inde Winkels. Dat verschil maakte een breede kloof tusschen wat zij konden vóórtbrengen en wat zij konden verbruiken. Margaretha werkt de stelling van Frans verder uit. Margaretha, zei de onderwijzer, wilt gij nu doorgaan en ons vertellen, welke uitwerking het bestaan van zulk een kloof tusschen het voortbrengings- en verbruiksvermogen vaneen volk op het economisch systeem moest hebben? Die uitwerking, zei het meisje, was afhankelijk van twee factoren; ten eerste van het aantal loontrekkenden en kleine producenten, van wier producten winst genomen werd en ten tweede van de hoe-grootheid der winst. Als de producenten niet talrijk waren, en evenmin het aantal loontrekkenden, zou hun ommacht, slechts een gedeelte van hun product terug te kunnen koopen en te verbruiken, slechts een klein verschil veroorzaken tusschen het productie-vermogen en de koopkracht der geheele gemeenschap, maar maakten zij een groot deel van de bevolking uit, dan zou het verschil in progressieven zin aanmerkelijk toenemen. En in welke verhouding stonden de arbeiders, boeren enz. tot de geheele bevolking? Zij maakten ongeveer 2/3 deel der bevolking uit, zeker niet minder. De winstnemenden, bestaande uit werkgevers en distribuanten, waren daarmee vergeleken zeer gering in aantal. Goed, laat ons nu den anderen factor beschouwen, waarvan de gaping tusschen het productie- en het verbruiksvermogen van een gemeenschap afhing, n.l. de hoegrootheid der genomen winst. Wat was de regel, die daarbij meest gevolgd werd? Zonder twijfel waren de winstnemers verstandig genoeg die winst zoo klein mogelijk te nemen, zoodat de consumptie zoo groot mogelijk kon zijn? Integendeel. Er werd de grootste winst genomen, die zij krijgen konden. De grondregel was, leg er zooveel op, als het dragen kan. Bedoelt gij, dat, in plaats van de noodlottige uitwerking van het winstsysteem tot een minimum terug te brengen, de winst opzettelijk zoo groot mogelijk werd gemaakt? Jawel, de gulden wet van het winstsysteem luidde; „Koop op de goedkoopste markt, verkoop op de duurste”. 107 Wat beteekent dat? Het beteekent. dat de werkgever zoo weinig mogelijk moest betalen aan hen, die voor hem werkten, of hem hun producten verkochten, en daarentegen den hoogsten prijs, dien hij bedingen kon, moest vragen, als hij het product weer aan de markt bracht. Maar bestond het publiek, dat op de markt moest koopen, niet bijna uitsluitend uit dezelfde menschen, wien zoo weinig mogelijk betaald was, toen zij het product vervaardigden, dat zij nu voor den hoogsten prijs terug moesten koopen? Zeker. Waar komt dan die geheele economische wijsheid, toegepast op handel en nijverheid vaneen volk, op neer? Probeer iets voor niets of voor bijna niets gedaan te krijgen: hoe minder men er voor betaalt, hoe meer men handelt in overeenstemming met het grondbeginsel. Wanneer b.v. een fabrikant zijn werklieden kon hypnotiseeren, zoodat zij voor hem werkten, zonder dat zij daarvoor een cent loon ontvingen, zou hij zijn grondbeginsel het best in praktijk brengen, nietwaar? Jawel, als een fabrikant dat had kunnen doen en dan het product, dat zijn werklieden vervaardigden, aan de markt had gebracht tegen den gewonen prijs, zou hij in korten tijd rijk zijn geworden. En datzelfde zou zeker ook het geval zijn geweest met een graanhandelaar, die het graan voor niets van de boeren ontvangen, en het later voor den hoogsten prijs verkocht had? Hij zou ongetwijfeld millionnair zijn geworden. Maar als die hypnose nu eens toegepast was geworden op alle werklieden en alle boeren, dan zouden de verkoopers allen ongetwijfeld fabelachtig rijk zijn geworden? Neen, in het geheel niet, omdat, als de geheele klasse van arbeiders en boeren geen geld in ruil voor hun arbeid en producten ontvingen, er bijna niemand geweest zou zijn, die koopen kon. Er zou geen vraag geweest zijn, dan naar het weinige, dat de werkgevers zelf konden verbruiken. Dan zouden de werklieden van honger gestorven zijn en de werkgevers zelf aan het werk hebben moeten gaan. Dan schijnt mij, dat dit systeem, hetwelk goed was voor eenige ondernemers, den ondergang van de geheele maatschappij tengevolge moest hebben, wanneer allen het toepasten. De ondernemer, die hoopte rijk te worden, door zijn werklieden slecht te betalen, rekende er op, dat hij zijn fabrikaat zou verkoopen, niet aan zijn eigen slecht betaalde werklui, maar aan de gemeenschap 108 Neen, antwoordde het meisje, dat was niet mogelijk, want de winst, die ook de beste ondernemers noodig hadden, om zelf te blijven bestaan, was uit drie elementen samengesteld, die allen onafscheidelijk aan ongelijk privaat bezit verbonden zijn. Ten eerste moest de ondernemer berekenen, dat hij niet minder verdienen zou, als hij met zijn kapitaal zelf een zaak begon, dan wanneer hij het op deugdelijk onderpand uitleende; dat noemde men rekening houden met den rentestandaard. Ten tweede, door zich in zaken te steken, liep hij gevaar zijn geheele kapitaal te verliezen, daarom moest hij, behalve interest volgens den rentestandaard, nog winst nemen, die hem tegen kapitaalverlies schadeloos kon stellen. Wanneer b.v. de kansen van slagen en mislukken precies gelijk waren, moest hij op meer dan 100 % winst rekenen in geval van slagen en in werkelijkheid Waren die kansen dikwijls niet gelijk, maar was de kans van mislukken veel grooter, want een zaak te beginnen was in die dagen een soort waaghalzerij, een loterij met meer nieten dan Prijzen. Daarom moesten de prijzen, die men winnen kon, verlokkend hoog zijn. Gij komt dus tot het besluit, Margaretha, dat een kapitalist uit dien tijd met de beste bedoelingen zijn winstcijfer niet zoo kon verminderen, dat het volk meer van de producten, die het zelf maakte, kon koopen. Ja, de wortel van het kwaad was gelegen inde ontzettende moeilijkheden, de vergissingen, de gevaren, de verspilling en in het algemeen, dus aan werklieden, die meer verdienden en daarom nog koopkracht hadden. Het blijkt dus, dat het winstsysteem werkte volgens een methode, die, wanneer zij algemeen toegepast werd, het geheele systeem aan den grond zou doen geraken. Juist, het ideaal van iederen ondernemer moest zijn, zich werkkrachten en grondstoffen te verschaffen voor zoo weinig mogelijk geld, om er zooveel mogelijk voor terug te ontvangen en toch was het wiskundig zeker, dat zulk een handelwijze den geheelen handel en nijverheid op den duur moest ondermijnen. Nog één vraag. De slechte uitkomsten vaneen slecht systeem Worden natuurlijk nog vergroot, als het ook slechte menschen zijn, die er mee werken, maar stel dat de werkgevers het loon voor hun bemoeiingen zoo klein mogelijk hadden gesteld, zoodat slechts een redelijke winst, noodig voor levensonderhoud, gemaakt werd, zou daardoor de consumptie dan zijn toegenomen en daarmee ook de productie? 109 ingewikkeldheid van het proces van productie en verdeeling. Dus behoeven we onze voorvaderen nog niet als monsters van slechtheid te beschouwen, omdat hun economisch systeem tot zulke treurige uitkomsten leidde? Volstrekt niet, de kapitalisten waren niet beter of slechter dan iemand anders; zij hebben zeker hun best gedaan zich niet te laten demoraliseeren dooreen systeem, dat een mensch moreel naar beneden halen moest. Marianne verklaart wat overproductie was. Nu is het genoeg, Margaretha, zei de onderwijzer. Marianne zal ons nu verder inlichtingen geven over het winstsysteem. Ik stel mij voor, dat er in dien tijd een menigte magazijnen waren, vol goederen voor het gebruik geschikt, waarvan de eigenaars met ongeduld op koopers wachtten en daartegenover een bevolking, samengesteld uit hen, die de goederen vervaardigden en deze broodnoodig hadden, maar geen geld bezaten om ze te koopen. Komt die voorstelling overeen met de werkelijkheid? Zóó goed, antwoordde Marianne, dat het lijkt alsof u er zelf bij geweest zijt. De klas begon te lachen, evenals ik. Beschrijf den toestand zonder onnoodige geestigheid; ik verzeker je, dat onze voorouders dien niet geestig vonden. Maakten onze overgrootouders zich niet ongerust over die onevenredige verhouding tusschen goederen en koopers? Zij leefden in voortdurende onrust. Zij deden niets dan klagen over slechte tijden, stilstand inden handel, te grooten voorraad van goederen. Van tijd tot tijd kwam er weer eens een tijdperk, dat de handel een weinig opleefde, wat zij dan een goeden tijd noemden, maar met de groote massa, het volk, was het ook in die goede tijden slecht gesteld. Welken term gebruikte men om dien voorraad van goederen, te groot voor de koopkracht, aan te duiden? Overproductie. Bedoelde men daarmede, dat er werkelijk meer voedsel, kleeding enz. voortgebracht werd, dan het volk gebruiken kon? h£t geheel niet. Het volk had daar altijd behoefte aan en leed het meest gebrek juist inde tijden, dat er stilstand in zaken was door die zoogenaamde overproductie. Wanneer het volk kans had gezien zich die goederen te verschaffen, zou het alles 110 ineen oogenblik opgemaakt en dadelijk om meer gevraagd hebben. De geheele toestand van overproductie ontstond, doordat de winst, die op de goederen gelegd werd, deze buiten het bereik van de oorspronkelijke producenten bracht, die niets dan het loon, dat zij voor hun arbeid ontvingen, besteden konden. Waarom heeft men zulk een totaal verkeerden naam als „overproductie” aan dien toestand gegeven; mij dunkt hongersnood zou veel beter uitgedrukt hebben wat er eigenlijk plaats vond. Men zou evengoed geeuwhonger kunnen aanzien voor vraatzucht. Dat kwam, doordat de economisten en intellectueelen (althans, die daarvoor doorgingen) de economische kwestie alleen van de winstgevende zijde bekeken en op de belangen van de koopers geen acht sloegen. Uit het oogpunt van den kapitalist was er overproductie, als hij door zijn winst de goederen zoo duur gemaakt had, dat er slechts enkelen waren, die ze koopen konden, vandaar de benaming. Uit het oogpunt van den producent kwam het er alleen op aan hoe de markt stond, het volk kwam niet in aanmerking. De grondregel der economisten, dat vraag en aanbod in evenwicht moesten zijn, had niets te maken met de Vraag aangaande den mcnschelijken nood, maar alleen met een kunstmatig iets, dat de Markt werd genoemd, een voortbrengsel van het winstsysteem. Wat was de Markt? Onder de Markt werd verstaan de verhouding tusschen vraag en aanbod der verschillende producten. De behoeften van de Markt waren de behoeften van hen, die geld genoeg hadden om datgene te koopen, wat zij noodig hadden. De overigen, die behoeften in overvloed hadden, maar geen geld, telden niet mee voor de Markt, ofschoon zij wel honderd maal grooter in aantal waren. De Markt was voorzien, als zij, die koopen konden, genoeg hadden, ofschoon het grootste deel van het volk weinig had en velen zelfs niets. De Markt was overvoerd, als de welgestelden voldaan waren, al waren er ook duizenden, die uitgehongerd en onvoldoende gekleed langs de straten liepen. Zou in onzen tijd nog zoo iets kunnen voorkomen; volle magazijnen en een uitgehongerd, half gekleed volk, naast elkaar? Natuurlijk niet, overproductie komt bij ons niet voor, zoolang er iemand is, die niet genoeg heeft. Hoe noemden onze voorouders een tijdperk, waarin de handel stilstond, hetgeen zij aan overproductie toeschreven? Een handelscrisis. Men zou den toestand van te grooten voor- 111 Wat wilt ge ons nu wijsmaken? Ja, het lijkt wel, of ik een fabel ga vertellen, maar het is toch een feit, dat een van de theorieën, die onze voorvaderen er op na hielden om de periodieke handelscrises te verklaren de zoogenaamde zonnevlekken-theorie was. Inde eerste helft der negentiende eeuw was er toevallig eenige keeren achter elkaar, om de tien of elf jaren, zulk een crisis en een beroemd Engelsch staathuishoudkundige maakte daaruit op. dat de zonnevlekken de panieken veroorzaakten, omdat die te zelfder tijd haar maximum grootte bereikten. Daarna Kreeg men de gebrek-aan-ver trouwen-theorie. Wat was er dat voor een? Precies kan ik er niet uit wijs worden, maar dat er veel gebrek aan vertrouwen ontstond ineen economisch systeem dat zulke resultaten opleverde, lijkt mij nogal logisch. Mananne, ik vrees, dat je bij de studie van de gebruiken bij je voorvaderen geen sympathie voor hen gevoeld hebt en zonder sympathie kunnen wij anderen niet begrijpen. Ik denk, dat die anderen zóó anders dachten, dat ik ze niet begrijpen kan. M2fatreeS,ennderdrUkt V“ 9*9 laji1aji verklaart de concurrentie. Jan, zei de leeraar, vertel eens, welk karakteristiek verschijnsel uit de overvoerde markt ontstond. Bedoelt u de concurrentie? Ja, wat was concurrentie en waardoor ontstond zij? Z,ij ontstond uit de onvoldoende koopkracht van het publiek en was een strijd tusschen de verkoopers onder- raad een chronische crisis hebben kunnen noemen; maar van tijd tot tijd, als het tekort, dat voortdurend ontstond uit de gaping tusschen consumptie en productie, zoo groot werd, dat alle zaken stii stonden, ontstond een paniek. Aan welke oorzaken werd zulk een crisis toegeschreven? Aan alles, behalve aan de reden, die voor de hand lag. Er bestaat een uitgebreide literatuur over dat onderwerp. Als die boeken niet in zoon drogen stijl geschreven waren, zouden ze interessant zijn, door het groote vernuft, waarmede de schrijvers Z fmfSt ,natuur^ke «f de hand liggende verklaring van de feiten, die zij bespraken, vermeden hebben; zelfs de astronomie speelt er een rol in. 112 ling, die ieder voor zich de goederen aan de weinige koopers, die er waren, van de hand wilden doen. Wat er in het geheel besteed kon worden, hing natuurlijk af van de totale koopkracht van het volk, maar het was mogelijk deze ineen bepaalde richting te leiden en dat was nu het doel van de concurrentie. Onze voorvaderen vonden haar een prachtig iets en noemden haar de ziel van den handel. Welke methoden volgde de concurrentie? De eerste was, dat de producent zich direct tot de koopers wendde en zijn eigen waren op de onbeschaamdste manier ophemelde, terwijl hij tevens de waren zijner concurrenten met groote minachting afkeurde. Hij gaf op de meest gewetenlooze wijze aan het publiek verkeerde voorstellingen, hetgeen inden handel zoo zeer regel werd, dat een koopman, die de waarheid sprak, wat een enkelen keer wel eens voorkwam, geen geloof vond. De geschiedenis leert ons, dat het liegen min of meer altijd algemeen is geweest, maar inden concurrentiestrijd van de 19de eeuw heeft dat wel zijn toppunt bereikt. De eenige olie om het raderwerk van het winstsysteem te smeren, was de leugen, maar toch kon deze zee van leugens niet maken, dat er voor een onkelen dollar meer gekocht werd, want wat er over het geheel besteed kon worden, hing alleen van de koopkracht af. Integendeel, het systeem van aanprijzen, van reclamemaken, zooals het genoemd werd, verminderde de koopkracht nog. Waardoor? Omdat het zoo duur was en de uitgaven daarvoor alweer op den prijs der goederen gelegd moesten worden en dus betaald Werden door den verbruiker. Je zegt, dat de eenige manier, om de consumptie te vermeerderen, zou geweest zijnde koopkracht te doen toenemen, maar onze voorvaderen beweerden, dat de concurrentie dat bewerkte, daar deze een machtig middel was om de prijzen te verlagen en de te beperken, waardoor de waren meer onder het bereik van het volk kwamen. Was die bewering dan ongegrond? De wedstrijd der verkoopers onderling om klanten te krijgen haakte wel, dat de een lager prijzen vroeg dan de ander, maar °P den duur wierp die nominale prijsvermindering economisch geen voordeel af voor het publiek, want zij werd meest verkregen door practijken, die haar reëele waarde vernietigden. Wil je dat eens uitleggen? De verkoopers moesten vóór alles probeeren hun winst te behouden en dus de vermindering der prijzen op een andere Gelijkheid voor allen. 113 manier bewerkstelligen. Dat konden zij op verschillende wijzen doen; ten eerste door de kwaliteit van de goederen te verminderen, door vervalsching en slecht werk. Die praktijk had inde 19de eeuw een ongeloofelijke hoogte bereikt en werd toegepast in alle takken van handel en nijverheid en op bijna alle gebruiksartikelen. Het publiek was nooit zeker of hetgeen het kocht, wel was wat het scheen of dat het onder een valschen naam verkocht werd. De geheele atmosfeer van den handel was vergiftigd door knoeierijen. Het was in eenige zeer belangrijke takken van nijverheid de gewoonte geworden goederen te maken, die zoo spoedig mogelijk versleten, om het publiek te noodzaken herhaaldelijk nieuwe te koopen. „Goedkoop, duurkoop” noemde men die artikelen, waarvan de prijzen zooveel lager waren dan de gewone. Een goed staaltje van de bedriegelijkheid der prijsverlaging onder het winstsysteem gaf het schoenmakersvak. Op het eind der 19e eeuw waren er in dat vak uitvindingen gedaan, die de kosten van het schoenmaken belangrijk verminderden en de prijzen waren daardoor aanzienlijk gedaald, maar iedereen ondervond tevens, dat de schoenen van 50 jaar vroeger, die uit de hand gemaakt werden, zooveel sterker waren, dat men ineen bepaald tijdsverloop nog evenveel geld aan schoenen besteedde. Waren er nog geen andere manieren om prijsverlaging voor te wenden, dan vervalsching en slechte arbeid? De fabrikant kon ook zijn winst behouden en zijn prijzen verlagen, door zijn arbeiders minder te betalen. Natuurlijk werd daardoor de koopkracht van het publiek nog meer verminderd. Een bepaalde groep van fabrikanten kon een tijdlang zooveel goederen van de hand zetten, tot zij door de anderen werd nagevolgd in het drukken van de loonen. Zoo hielp dat middel op den duur niemand, zelfs de eerste groep niet. Dan was er nog een andere manier. Er werden vele machines uitgevonden, die arbeid bespaarden en den fabrikant inde gelegenheid stelden vele van zijn arbeiders te ontslaan. Ook deze verlaging was dus eigenlijk gebaseerd op minder werkloon en had daarom ook hetzelfde gevolg, minder koopkracht van het publiek, waardoor op den duur de voordeelen der lage prijzen teloor gingen. Je hebt aangetoond, zei de onderwijzer, dat de prijsverlaging, die de concurrentie te weeg bracht, ten nadeele der verbruikers was, of van de vervaardigers en dat de winst hetzelfde bleef, maar moesten de producenten nooit afstand van hun winst doen? Zeker, de concurrentie had vaak tot gevolg, vooral in landen 114 Omdat de fabrikant eerst alle andere manieren geprobeerd had om prijsverlaging te bewerkstelligen, voor hij zijn winst verminderde. Pas als het loon der werklieden gereduceerd was tot een som, waarvan zij ternauwernood konden leven, dacht men er overeen gedeelte van de winst op te offeren. Daarom merkte wen inde 19de eeuw altijd op, dat inde landen, waar de volksklasse het armst was, de prijzen het laagst waren. Dat wees dan op een slechten economischen toestand. Dus was de concurrentie over het geheel geen hulpmiddel Voor het winstsysteem? Ik meen aangetoond te hebben, dat de concurrentie den handel niet bevorderde. De strijd op leven en dood tusschen de zakenlieden om zich van het grootst mogelijke aandeel van de Markt weester te maken, die door hun eigen winstbejag gedrukt was, dreef hen tot leugen en bedrog en tot een mate van harteloosheid, die wel bewees, hoe zwaar de levensstrijd was om daartoe te kunnen geraken. Wat was de algemeene economische invloed van de concurrentie? In alle industrieele vakken en allengs in alle klassen van bezitters en niet-bezitters was die invloed zoo neerdrukkend en onweerstaanbaar als de zwaartekracht. Het eerst was dit merkbaar voor de niet-bezitters, de arbeiders en de kleine boeren, die, waar zij bijna niets bezaten, er even veel belang bij hadden zich spoedig van hun product te ontdoen, als de arbeiders om 9eld voor hun arbeid te vinden. Dan kwam de beurt aan de kleine zakenlieden en vervolgens ook aan de groote, die dan waatregelen bedachten om zich tegen den vernietigenden invloed der concurrentie te weren. Zij namen hun toevlucht tot het vormen van cartels, trusts en syndicaten, die slechts ten doel hadden zich meester te maken van bepaalde grondstoffen en het verwerven van patenten, om daardoor de uitsluitende macht over de productie en verkoop van zekere artikelen te verkrijgen, "waardoor de concurrentie daarin zoo goed als uitgeschakeld "Werd, waar zich onder het winstsysteem veel kapitaal opgehoopt had, dat geen winst gemaakt kon worden, zoodat er veel vraag was naar gelegenheid voor solide geldbelegging. Onder zulke omstandigheden kwamen de prijsverlagingen, als gevolg van geheelen of gedeeltelijken afstand der winst, gewoonlijk te laat om de consumptie van het volk te vermeerderen. Waarom te laat? 115 Veronderstel, dat de Omwenteling eens geen eind gemaakt had aan dien toestand, zou dan een systeem, waarbij alle kapitaal en het beheer over allen handel en nijverheid in enkele handen gekomen was, voor het algemeen belang beter gewerkt hebben dan de concurrentie? Zulk een vereeniging van kapitaal zou zoo’n ondragelijke tyrannie hebben kunnen uitoefenen, dat het menschenras onder dat juk te gronde zou gaan. In zooverre zou privaatbezit onder een vereenigde plutocratie nog veel meerde toekomst der wereld in gevaar gebracht hebben dan onder het concurrentiesysteem, maar wat den onmiddellijken invloed der twee systemen op het menschelijk welzijn betreft, zou een vereeniging van kapitaal te verkiezen zijn geweest. Daar het een alleenheerschappij uitgeoefend zou hebben, had men de kans een goedaardigen alleenheerscher te treffen, die beter was dan zijn systeem en den toestand van het volk wellicht verbeterd zou hebben, hetgeen onder het concurrentiesysteem niet mogelijk was. Hoe bedoel je dat? Ik bedoel, dat een fabrikant onder het concurrentiesysteem zijn beter gevoel niet aan het woord kón laten komen. Hij kon niet beter zijn dan zijn systeem. Als hij dat geprobeerd had, zou het systeem hem dadelijk doodgedrukt hebben. Hij moest kiezen tusschen mee te doen aan den concurrentiestrijd, of het onderspit delven. De meest geraffineerde der concurrenten, die zijn arbeiders het slechtst betaalde, of de goederen het meest vervalschte, en er de slimste leugens over uitkraamde, gaf den toon aan voor al de overigen. Wel Jan, als je in het begin van den omwentelingsstrijd geleefd hadt, zou je klaarblijkelijk sympathie gehad hebben voor de hervormers, die er naar streefden een einde te maken aan de concurrentie. Misschien zou ik niet wijzer geweest zijn dan mijn tijdgenooten, maar nu voel ik in ieder geval groote dankbaarheid voor de dappere pionniers, die er voor gestreden hebben om het algemeen nationaal bezit in te voeren. Robert verklaart de overbevolking. Robert, zei de onderwijzer. Jan heeft ons uitgelegd hoe uit de zoogenaamde overproductie, door het winstsysteem veroorzaakt, concurrentie ontstond en wat daaruit voortvloeide, maar van nog iets anders dan goederen was er overvloed. Waarvan bedoel ik? 116 Van menschen, antwoordde Robert. Gebrek aan koopkracht van het volk, uit werkloosheid of lage loonen ontstaan, beteekende tevens geen vraag naar producten en dat had weer tengevolge: geen werk voor de arbeiders. Ophooping van goederen inde magazijnen beteekende zooveel als gesloten fabrieken en een arbeidersbevolking zonder werk; in één woord: de overvoerde goederenmarkt veroorzaakte een overvoerde arbeiders- of menschenmarkt. En evenals een overvoerde goederenmarkt de handelaren dreef elkaar de scherpst mogelijke concurrentie aan te doen, bracht de overvoerde arbeidersmarkt een even verwoedde concurrentie te ■weeg tusschen de arbeiders, die hun werkkracht wilden verkoopen. De fabrikanten, die geen koopers voor hun goederen konden vinden, verloren hun geld, maar zij, die niets dan hun kracht te verliezen hadden en niemand konden vinden, die deze gebruiken wilde, moesten van de liefdadigheid leven of van honger omkomen. En in dit opzicht was de boer aan den arbeider gelijk, want de eerste kon zijn product niet bewaren tot betere tijden, maar verkeerde inde dringende noodzakelijkheid zijn producten in geld om te zetten. Hiervan maakten de handelaren gebruik om de loonen te drukken en de prijzen van de landbouwproducten naar beneden te jagen. Bestond die overbevolking alleen bij de beide klassen, die je hebt opgenoemd? Volstrekt niet. In ieder vak, in iederen tak van handel, ieder beroep, zelfs inde betrekkingen, die een groote mate van kennis vereischten, was de markt overvoerd; in alle bedrijven werden nieuwe recruten scheef aangekeken, zijnde deze nieuwe mededingers inden strijd om het bestaan. In dien tijd scheen niemand voldoening te kunnen hebben van zijn arbeid: met hoeveel ijver en zelfverloochening hij ook gewerkt had, hij werd altijd gekweld door het gevoel, dat hij nog menschlievender gehandeld zou hebben als hij een ander zijn plaats en zijn loon had afgestaan, Want er was geen plaats en loon voor allen. Zagen onze voorouders het kritieke van dien toestand niet in? Zeker, zij maakten er zich óók angstig voor, er werd veel over geschreven hoe het kwam, dat de werkloosheid zulke afmetingen had aangenomen, terwijl er toch zooveel te doen was ineen Wereld, waar zooveel armoede heerschte. Er werden congressen over gehouden en commissies van geleerden aangesteld om de oorzaken te onderzoeken en er verslag over uitte brengen. En schreven die geleerden de werkloosheid dan aan de meest 117 Geen kwestie van. Het zou heiligschennis geweest zijn aan het winstsysteem te tornen. De geleerden noemden het een „probleem”, het „probleem der werkloosheid”. Dat deden onze voorouders meer met vraagstukken, die zij niet konden oplossen zonder oude tradities aan te tasten; zij beschouwden ze als raadsels en gaven ze op als onoplosbare verborgenheden der Goddelijke voorzienigheid. Er was een filosoof, Thomas Robert Malthus, die de kwestie der overbevolking, uit het winstsysteem voortvloeiende, radicaal wilde oplossen. Hij deed de maatschappij een manier aan de hand, de eenige manier, waarop zij met het behoud van het winstsysteem uit de moeilijkheid kon geraken. Wat was dat plan? Hij raadde den armen aan om geen kinderen te krijgen, wijl hij het winstsysteem doorzag en nu tot het besluit kwam, dat er voor dat systeem en een dichte bevolking beide, geen plaats op aarde was. Hij beschouwde het winstsysteem als een instelling Gods en twijfelde er dus niet aan, dat het de menschheid was, die daarvoor het veld moest ruimen. Ja, Malthus werd een hardvochtige filosoof genoemd; dat was hij misschien ook wel, maar ik vind het toch nog al menschlievend van hem, dat hij, zoolang het winstsysteem heerschte, een roode vlag op onze planeet wou uitsteken, die de zielen waarschuwde hier niet te landen, omdat het er niet veilig was. Emilie toont aan, dat er afvoerbuizen moesten zijn. Heel goed Robert, zei de leeraar, we zullen nu Emilie verzoeken dit belangrijke thema voort te zetten, al is het onderwerp niet aangenaam. Het economische systeem van productie en distributie kan men vergelijken bij een waterbak met een toevoerpijp productie ■—, waardoor het water inden bak vloeit, en een afvoerpijp – consumptie -—’, waardoor het afgetapt wordt. Als de waterbak met verstand gemaakt is, zijn die beide pijpen even wijd, zoodat het water even snel afgetapt kan worden, als het inden bak vloeit, terwijl er niets verloren gaat door óverstrooming. Maar bij het winstsysteem zat de bak anders in elkaar, beide pijpen waren wel van dezelfde wijdte, maarde afvoerpijp was half en vaak voor twee-derde afgesloten door de voor de hand liggende oorzaak toe: het winstsysteem, dat het verschil tusschen de productie en consumptie steeds grooter deed worden? 118 sluisdeur van de winst, zoodat slechts de helft of een derde van den watertoevoer kon afvloeien. Emilie, wat moest hiervan het natuurlijk gevoig zijn? Klaarblijkelijk, antwoordde Emilie, zou bij een gesloten waterbak de watertoevoer zich hebben moeten regelen naar den afvoer en slechts de helft of van de hoeveelheid water doorgelaten hebben, die de pijp leveren kon. Maar, zei de leeraar, stel dat bij den waterbak van onze voorouders de aanwending van dat middel tengevolge had, dat de afvoerpijp der consumptie, die toch al gedeeltelijk afgesloten was, nog meer verstopt raakte, doordat de arbeidende klasse haar geringe koopkracht nog zag verminderen door de kleinere productie, hetgeen voor haar beteekende minder loon. ja, in dat geval zou er niets anders overblijven dan nog een pijp inden waterbak aan te brengen, waardoor het overtollige water kon wegvloeien. Juist, we zullen nu zien welk een belangrijken dienst dit soort afvoerbuizen in het economische systeem van onze voorouders vervulde. Wij weten, dat het grootste gedeelte van het volk zijn arbeid of zijn producten aan de handelaren verkocht, maar slechts een klein gedeelte daarvan terug kon koopen, terwijl de rest als winst inde handen der kooplieden achterbleef. Nu konden deze, daar zij betrekkelijk gering in aantal waren, slechts een klein gedeelte van de opgehoopte winst verteren en toch moesten zij zich daarvan ontdoen, want anders zou de productie verminderd zijn. De bezitters toch waren de eenigen, die het initiatief inde productie konden nemen en wat zouden die er aan gehad hebben nog meer goederen op te hoopen, als zij er niets mee konden uitvoeren? Nu is de vraag: wat deden de bezitters met het overschot? Natuurlijk moest dat overschot zoo besteed worden, dat het volstrekt weg was, het moest immers ruimte maken voor nieuwe Productie? Het moest letterlijk verkwist worden als water, dat inde zee gegooid wordt. Daarom werden de overgeschoten producten, voor zoover zij niet inde voorraadschuren en pakhuizen bedierven of verwaarloosden, opzettelijk vernietigd, hetgeen vooral ten opzichte der kostbare voedingsmiddelen een schande en een aanklacht tegen de toenmalige maatschappelijke inrichting Was, omdat een overgroot deel der menschen juist gebrek had aan al die goederen. En hoe werd arbeid verspild in dienst der concurrentie? Door het ondernemen van industrieele of handelszaken, die 119 volstrekt niet in het leven werden geroepen door de vraag der consumptie, doch alleen ten doel hadden een anderen ondernemer ten onder te brengen. En werd daardoor veel arbeid verspild? Hoeveel, kan men nagaan uit de opgave, dat in dien tijd tallooze industrieele handelsondernemingen bankroet gingen. Honderden kapitalisten staken hun geld in ondernemingen om in aanvraag te voorzien, die niet bestond of waarin reeds voorzien was. Dat geeft ons een denkbeeld van het ongehoorde bedrag aan opgehoopte winst, dat volstrekt verspild werd door de concurrentie. En al slaagde een nieuw opgerichte onderneming, doordat zij een bestaande verdrong, tot de verspilling van arbeid deed dat niets af. In ieder land van eenige economische ontwikkeling waren veel meer handelsondernemingen dan op den duur konden bestaan en veel meer kapitaal belegd dan rentegevend kon zijn. De eenige manier, waarop nieuw kapitaal belegd kon worden was, het oude te verdringen en te vernietigen. Vertel ons nu nog eens iets van de andere soort onproductieven arbeid, waardoor de druk inden waterbak zoo verminderd werd, dat de toevoer kon blijven geschieden, ik bedoel den arbeid In dienst der weelde gebruikt. De uitdrukking weelde inde maatschappij vóór de Omwenteling, had betrekking op de verkwisting van kapitaal door de rijken, om aan een verfijnde genotzucht te voldoen, terwijl de groote massa aan het noodigste gebrek had. Op welke wijze werd dat geld verkwist? Door het bouwen van luisterrijke paleizen, waarin de rijken verblijf hielden en die zij met koninklijke pracht versierden; door een groot gevolg van dienaren, door verfijnd tafelgenot, door rijke equipages, plezierjachten, fraaie kleederen en tooi met kostbare edelgesteenten. Veel vernuft werd aangewend om nieuwe wijzen te bedenken, waarop de rijken hun overvloed konden verkwisten. Een leger van arbeiders hield zich bezig met de vervaardiging vaneen oneindige verscheidenheid van artikelen en inrichtingen voor pracht en praal, die een schrille tegenstelling vormden met de armoede van hen, die sloofden om ze voort te brengen en bijna niet in staat waren in hun levensbehoeften te voorzien. Hoe beschouw je de moreele zijde van die weelde? Als de geheele gemeenschap ineen staat van economische welvaart had geleefd, die zulk een weelde veroorloofde aan allen. 120 Als een verontschuldiging voor de weelde der rijken werd dikwijls aangevoerd, nietwaar, dat zij werk verschafte aan de velen, die anders geen arbeid gehad zouden hebben. En waardoor zouden dezen geen arbeid gehad hebben? Waarom was het volk blij werk te vinden door aan de weelderige gewoonten en genoegens der rijken tegemoet te komen; waarom liet het zich zelfs voor het meest vernederende en beuzelachtige werk gebruiken? Eenvoudig, omdat door het winstsysteem het consumptievermogen van het volk geen gelijken tred kon houden met zijn productievermogen, m.a.w. aan het volk het noodige kapitaal ontbrak om de door hem geproduceerde artikelen, die door de winstmarge en al de daarbij behoorende onkosten danig in prijs verhoogd waren, terug te kunnen koopen. Karei ruimt een gewetensbezwaar uit den weg. Karei, zei de leeraar, jij moet ons een gewetensbezwaar uit den weg ruimen. Wij hebben hier met elkaar een heel zwart tafereel opgehangen van het winstsysteem, uiteen moreel en een economisch oogpunt beide. Maar hebben wij het niet te zwart gemaakt? Uiteen ethisch oogpunt zeker niet, want er zijn geen woorden te vinden, die voldoende uitdrukken, hoe het met alle menschelijkheid den draak stak, maarde economische onoozelheid ervan en het wanhopige vooruitzicht voor de stoffelijke welvaart der maatschappij, hebben wij die niet te sterk gekleurd? In het geheel niet, antwoordde Karei. De staathuishoudkundigen der 19de eeuw waren er zelf van overtuigd, dat het vooruitzicht der maatschappij wanhopig was en die overtuiging werd dikwijls openlijk uitgesproken. Zij verkondigden, dat het winstsysteem inde toekomst tot stilstand inde nijverheid en productie in het algemeen moest leiden. Waaruit maakten zij dat op? Zij zagen in, dat onder ongelijk privaatbezit rente en winst zich ophoopten als nieuw kapitaal in handen van enkelen, terwijl de verbruikskracht van de groote massa niet vermeerderde, maar achteruit ging. Dus moest op een gegeven tijdstip de productie blijven stilstaan. zou deze slechts een kwestie van smaak geweest zijn, maar die verkwisting der rijken voor de oogen vaneen uitgebreide bevolking, die aan het noodigste gebrek had, komt ons thans als zoo iets onmenschelijks voor, dat wij het vaneen beschaafd volk ongeloofelijk zouden vinden, als de feiten niet maar al te duidelijk geboekstaafd waren. 121 Is dat het oordeel der 19de-eeuwsche economen zelf over de toekomst van het winstsysteem? zieker, ik zou in hun standaardwerken over staathuishoudkunde een aantal bladzijden kunnen aanwijzen, die zulk een staat van zaken voorspellen. Waren de volken, die de hooge industrieele ontwikkeling bereikt hadden, al na aan dien toestand toe, toen de omwenteling alles veranderde? Klaarblijkelijk wel. Zij hadden hun binnenlandsche markten al volkomen uitgeput en vochten als wanhopigen om de buitenlandsche. De rentestandaard, die aanwees tot welke hoogte het kapitaal zich opgehoopt had, was in Engeland tot 2 % gedaald en in Amerika ineen tijd van 30 jaar van 7 op 3 % gekomen. De productieve industrie was in haar groei belemmerd en groote scharen van arbeiders proletariërs geworden, evenals de kleine landbouwers, pachters en zetboeren. De algemeene ontevredenheid en de vrees voor erger dwongen het volk eindelijk tot de atschatting van het ongelijk privaatbezit over te gaan. Dat was inde 20e eeuw. Dus, ais ik het goed begrepen heb, meen je, dat de toestand van productiebeperking al intrad, terwijl nog niet eens inde eerste levensbehoeften van duizenden voorzien was? Ja zeker, de behoeften der groote menigte, dat hebben we vanmorgen genoeg gehoord, werden niet erkend als een beweegreden voor grootere productie. Naarmate de productie het nulpunt naderde, moest de ellende onder het volk toenemen, want wij hebben gezien, dat de ondernemers, voor zij van hun winst afstand wilden doen, alle andere middelen beproefd hadden om inden concurrentiestrijd staande te blijven en werden inde eerste plaats de loonen verlaagd en de prijzen der producten zoo laag mogelijk gesteld. Die toestand moest dus voor het volk in het algemeen beteekenen: het maximum aan ontberingen, dat het dragen kon, tot in onafzienbare toekomst voortgezet. Dank je Karei, je hebt onze vrees, dat wij het winstsysteem te hard beoordeeld hadden, geheel doen wijken. Esther somt op hoeveel het winstsysteem kostte. Esther, ging de onderwijzer voort, geef ons een ruwe schatting van de kosten, waarop het winstsysteem onze voorouders te staan kwam. De verkwisting, waarover Emilie gesproken heeft, geeft nog 122 geen flauw denkbeeld van al de overbodige kosten aan het winstsysteem verbonden, antwoordde Esther. De geaardheid van het winstsysteem bracht mee de voortbrenging van algemeenen rijkdom te beletten, daar het de bijna onbeperkte productiekracht van den mensch aan banden legde. Als de groote massa der bevolking eens niet in armoede en gebrek geleefd had, maar in staat was gesteld zich alles aan te schaffen, wat haar behoeften bevredigen kon, om haar een ruim en aangenaam leven te bezorgen, dan kunt u nagaan, welke vermeerdering van productie noodig geweest zou zijn om aan die vraag te voldoen. Het winstsysteem belette dat. Het kostte dus zooveel als een vijf maal, misschien wel 10 maal zoo groote voortbrenging van rijkdom waard zou zijn geweest. Dat klinkt heel mooi, maar zou b.v. het Amerikaansche volk in staat zijn geweest, zooveel meer te produceeren? Het staat vast, dat dit het niet zwaar gevallen zou zijn. Het aantal uitvindingen inde 20e eeuw had het productievermogen der industrie wel van 20 tot honderdmaal vergroot. Inde laatste 25 jaar was er geen beschaafd land, dat niet in zes maanden kon voortbrengen, wat het voor de consumptie vaneen jaar noodig had en de productie had best nog aanzienlijk opgevoerd kunnen worden. Ook wat de landbouw voortbracht, bleef dat verre beneden hetgeen hij zou kunnen voortbrengen, want overvloedige oogsten onder het winstsysteem hadden lage prijzen tengevolge. Daarom werd beperking van teelt voorgeschreven. Kun je inde geschiedenis een ander voorbeeld vinden, dat een volk zulk een hoogen prijs betaalde, het gevolg dier vertraagde productie, om een tyrannie te behouden, als voor de handhaving van het winstsysteem het geval was? Ik geloof, dat er zulk een voorbeeld niet te vinden zou zijn. De vooruitgang van het menschenras is in verschillende stadia van ontwikkeling tegengehouden door drukkende instellingen en de wereld deed, zoodra deze afgeschaft waren, een groote schrede voorwaarts, maar er is nooit een tijd geweest, dat de voorwaartsche beweging zóó lang voorbereid moest worden en toen deze eenmaal doorbrak, zóó algemeen omvattend en groot was als in het tijdperk der Omwenteling. De mechanische en industrieele krachten, door het winstsysteem beperkt, behoefden slechts vrij gemaakt te worden om den economischen toestand van het menschdom als met tooverslag te verbeteren. Welke offers onze voorouders ook in materieel opzicht aan het winstsysteem verplicht waren te brengen, deze bleven nog verre ten 123 Staathuishoudkunde bestond niet voor de Omwenteling. Dank je Esther, George, wil jij ons iets vertellen van de staathuishoudkundigen der 19de eeuw? Die bestonden niet voor de Omwenteling .antwoordde de knaap. Maar er was toch een geheele klasse van geleerden, die zich zoo noemden? O jawel, maar daarom waren ze het nog niet. Waarop is die bewering gegrond? Er was voor de Omwenteling niemand, die eenig begrip had van staathuishoudkunde, behalve zij, die de Omwenteling voorbereidden en algemeen Nationaal Bezit propageerden. Wat is dan staathuishoudkunde? Staat-huishoudkunde of economie, antwoordde de knaap, beteekent een verstandig beheer van het Nationaal Bezit, zoowel in productie als distributie. Individueele economie kan zij genoemd worden, als die wetenschap in het belang van het individu wordt toegepast; familieeconomie, als zij in het voordeel is van één familie, zonder op het belang van andere families te letten; staathuishoudkunde kan dus alleen beteekenen het beheer van eigendom in het belang van het sociale lichaam. Staat genoemd, of van het geheele aantal burgers, dat dien Staat uitmaakt. Dit soort economie kan alleen in praktijk gebracht worden, waar een openbare politieke regeling van de economische zaken in het belang van de gemeenschap bestaat. Vóór de Omwenteling was er geen sprake van zulk een regeling. Alle systemen en leerstellingen over economie werden uitsluitend individueel opgevat, in theorie zoowel als in praktijk. In enkele opzichten erkenden onze voorouders in meerdere of mindere mate, dat sociale solidariteit en politieke eenheid, met alle daaraan verbonden rechten en plichten, van groot gewicht waren, maar in alle zaken, betrekking hebbende op het verkrijgen en verdeelen van den rijkdom, waren hun begrippen brutaal egoïstisch, individualistisch, anti-sociaal en onpolitiek. Heb je wel eens een verhandeling gelezen over wat onze voorouders Staathuishoudkunde noemden, inde Historische Bibliotheek? achter bij de moreele offers van, geleden onrecht, vergoten tranen, onbereikte idealen en inde kiem verstikte mogelijkheden, gedurende de lange jaren, dat het winstsysteem door traditie en bekrompen inzicht werd gehandhaafd. 124 Ik zag een boek, getiteld „De rijkdom der Volkeren”. Zoo’n boek over staathuishoudkunde in onzen tijd zou tot inhoud hebben het beheer over de productie en distributie van den gemeenschappelijken rijkdom van het geheele volk, maar dit boek had alleen ten doel de beste manier aan de hand te doen om rijk te worden ten koste van zijn medeburgers of tenminste zonder op hun belang in het minst achtte slaan. Toch is de eenige werkelijke fout van die boeken gelegen in hun belachelijken titel. Verander dien en hun groote waarde als documenten van dien tijd springt in het oog. Eén zouden we b.v. kunnen noemen: „Tot welke economische en sociale wantoestanden komt men, als men het buiten staathuishoudkunde wil stellen?” Een ander; „Studiën over den natuurlijken loop van economische zaken bij de regeeringsloosheid, ontstaan door gebrek aan een regeling in het algemeen belang”. Wanneer we die werken in dat licht bezien met welk doel ze echter allerminst werden geschreven bemerken wij, dat zij zeer goede uiteenzettingen geven van den vernielenden invloed, die het ongelijk privaatbezit op de welvaart der maatschappij uitoefende. Zij beschrijven in bijzonderheden de verschillende verschijnselen in de industrieele- en handelswereld van dien tijd, met de uitwerking daarvan op de maatschappelijke samenleving en toonen onomstootelijk aan, dat er geen andere uitslag mogelijk was onder de wetten van het ongelijk-privaat-kapitaal, zoodat de pogingen van eenige goede menschcn, verbetering aan te brengen, geen werkelijk nut konden afwerpen; de uitslag zou toch altijd dezelfde blijven. De groote vergissing van de schrijvers dier boeken was, dat zij niet zelf tot dat besluit konden komen, om het aldus aan anderen mede te deelen. Zij begingen de ongcloofelijke domheid vaneen reeks toestanden, die klaarblijkelijk tot een systeem van barbaarschheid was uitgegroeid, als basis te nemen voor een sociale wetenschap. Zij moesten ingezien hebben, dat een ware wetenschappelijke en sociale orde vanzelf de afschaffing van die toestanden als eersten stap, om tot een betere samenleving te komen, noodzakelijk maakte. Er blijven nog een paar punten over, die opheldering behoeven. We hebben steeds over winst gesproken, maar dat was slechts eender drie middelen, waardoor de schatting van de arbeidende Wereld geheven werd door de bezitters, aan welke schatting zij tegelijk hun macht en de handhaving daarvan te danken hadden. Welke waren de andere twee? Pacht en interest. 125 Wat was pacht? In dien tijd, antwoordde George, was het niet, zooals nu, een vanzelfsprekend iets, dat ieder een even groot stuk van de gezamenlijke landerijen tot zijn beschikking had voor persoonlijk gebruik. Het natuurlijk recht van allen op den grond werd niet erkend. Het gevolg was, dat ieder een uitgestrekt stuk land, al was dat ook zoo groot als een provincie, in zijn wettig bezit mocht hebben, als hij zich daarvan meester kon maken. De eigenaar daarvan had het recht iedereen van zijn land af te jagen en te laten straffen voor de betreding ervan, maarde landbouwers, die geen land bezaten en het toch noodig hadden, moesten het aan de grondbezitters vragen en daarvoor huur betalen, welke pacht werd genoemd. Vertegenwoordigde die huur een of andere dienst aan de gemeenschap bewezen door dengene, die haar ontving? In het geheel niet, de eigenaar zag alleen af van zijn wettig recht dengene, die zijn land in gebruik genomen had, te verdrijven en liet zich daarvoor betalen. En wat was interest? Interest was de prijs, die voor het gebruik van geld betaald werd. Thans hebben we een algemeene administratie, die de industrieele krachten van het volk in het algemeen belang bestuurt, maar in dien tijd werden alle economische ondernemingen voor persoonlijke rekening gedreven en de ondernemers moesten de krachten, die zij noodig hadden, voor geld huren. Hadden deze het daartoe benoodigde kapitaal niet, dan konden zij dat tegen interest leenen. En vertegenwoordigde interest de een of andere economische dienst, aan de gemeenschap bewezen, door den ontvanger ervan? Evenmin, alleen zag de ontvanger ervan af om het geleende geld. volgens de wet, terug te vorderen van dengeen, die het gebruikte. Het was een prijs, geheven om iemand anders te laten doen, wat de geldschieter zelf kon gedaan hebben, maar naliet. Het was een belasting aan de werkzaamheid, opgelegd door de ledigheid. Als alle verhuurders, landeigenaren en geldschieters in één nacht gestorven waren, zou de wereld er dan iets van gemerkt hebben? Niets, want het land en het geld moesten zij achter laten. Hun economische rol was passief en vormde een groote tegenstelling met die der winst-najagende bezitters, die, hetzij goed of kwaad, tenminste zeer actief waren. 126 Op dezelfde wijze als bij de winst. Zij. die huur ontvingen, ■'varen weinig in aantal, die haar betaalden, zeer velen. Betreffende interest is hetzelfde geldig. Huur en interest hadden dus tengevolge, dat de koopkracht van het groote publiek verminderde en geconcentreerd werd inde handen van enkelen. van de drie droeg het meest bij tot de vernietiging van het verbruiksvermogen en bijgevolg tot een verminderde vraag naar productie: winst, huur of interest? Dat hing af van de verschillende landen en van de verschillende stadia van ontwikkeling, die zij bereikt hadden. Wij hebben gezien George. dat al langen tijd vóór de Omwenteling de stelling van kracht was, dat inde maatschappij de Productie alleen beperkt was door de consumptie. Ook zagen wij, dat de wereld onder armoede gebukt bleef door het ongelijk Privaat bezit, door de uitwerking van winst, resp. pacht of huur en interest, die de koopkracht van het volk verminderden en daardoor ook de productie verlamden. Dat was dus een verkeerde manier van zaken drijven. Voordat we van dit onderwerp afstappen, moet je ons nog cens vertellen hoe ze dan wèl gedreven moeten worden. Als we weten, dat productie beperkt ''vordt door consumptie, welken regel moeten we dan volgen bij de verdeeling, om de consumptie tot het maximum te brengen en daardoor weer de grootst mogelijke vraag naar productie te doen ontstaan? Om dat doel te bereiken moeten de resultaten der productie Pelijk verdeeld worden onder alle leden der produceerende gemeenschap. Waarom? Dit is een axioma. Onder hoe meer menschen een brood verdeeld wordt en hoe gelüker dat gebeurt, hoe spoediger het op 2a] ziin en er om meer brood gevraaad zal worden. Om het in deftiger vorm uitte drukken: de behoeften der menschen spruiten voort uit dezelfde natuurlijke lichaamsgesteldheden en ziin derhalve in hoofdzaak dezelfde. Een volkomen gelijke uitdeeling van alles wat er noodig is, moet de regel zijn, die gevolgd moet borden om het spoedigst een zoo groot mogelijke hoeveelheid te laten verbruiken. Op die wijze krijgt men niet alleen de Wat was de uitwerking van die pacht of huur en interest op het gebruik en bijgevolg op de productie van rijkdom door en voor de gemeenschap? Beide, gebruik en productie, gingen er door omlaag. Op welke wijze? 127 grootste consumptie, maar om daaraan te voldoen, ook de grootste productie. Wat moet ongelijke vcrdeeling van consumptie-artikelen tengevolge hebben? Als de verdeeling op ongelijke wijze plaats heeft, zullen eenigcn meer krijgen, dan zij ineen gegeven tijd kunnen gebruiken en anderen minder; de eersten zullen dus wat over houden, de anderen laten een tijd voorbij gaan, waarin zij niets verbruiken: als resultaat zien we; minder consumptie dan in denzelfden tijd bij gelijke verdeeling zou hebben plaats gehad. De grondwet der wetenschap van den rijkdom luidt: het vermogen vaneen gegeven koopkracht om de consumptie te bevorderen, is recht evenredig aan de uitgebreidheid der verdeeling van de productie en het grootst, als deze gelijk verdeeld is tusschen het geheele aantal verbruikers, omdat gelijkheid de grootst mogelijke verdeeling geeft. Je hebt niet in het licht gesteld, dat de formule voor de grootste productie namelijk gelijke verdeeling der productie tusschen de leden der gemeenschap ook tengevolge heeft de grootste som van menschelijk geluk. Ik heb het onderwerp alleen van de economische zijde beschouwd. Zouden de vroegere economen niet verbaasd zijn te hooren, dat het geheim van de grootst mogelijke productie alleen gelegen was inde consequente toepassing van het ethische denkbeeld door Jezus Christus verkondigd; alle menschen zijn gelijk? Zeker wel, want zij verkondigden de valsche leer, dat de mensch in zijn verhouding tot zijn medemenschen twee gedragslijnen moest volgen; een moreele en een economische en dat beide, hoe verschillend ook, toch ieder voor zich juist waren. Maar wij weten maar al te goed, dat dit niet het geval is. Slechts één gedragslijn kan de juiste zijn, en dat is de ethische. Alle economische instellingen, die met de ethica in botsing komen, zijn valsch. hetzij op den langen duur, hetzij op grootc schaal toegepast. Gezonde economie moet tevens gezonde ethica zijn. Daarom is het geen toevalligheid, maar een logische noodzakelijkheid, dat de grondslag voor ethica en economie dezelfde is: Gelijkheid voor allen! Dit is de Gulden Wet door Jezus verkondigd en bevat, op het sociale leven toegepast, het geheim van overvloed en vrede beide! 128 HOOFDSTUK XXIII. „DE GELIJKENIS VAN DE WATER-TANK”. Goed George, we zullen het hierbij laten. We zijn met onze besprekingen verder gegaan dan ik van planwas en zullen die vanmiddag nog even voortzetten. Maar bij wijze van slot aan onzen morgen wil ik er zelf nog iets bijvoegen. Laatst was ik in het lees-museum bezig met inde litteratuur over de Groote Omwenteling iets op te zoeken, waarmee ik ons thema zou kunnen illustreeren. Ik vond een klein pamflet uit dien tijd, geel en bijna onleesbaar, dat bij nadere kennismaking een scherpe satire bleek te zijn op het winstsysteem. Het kwam mij voor mijn doel zeer geschikt voor en heb het gecopieerd. Het heet: „De gelijkenis van de Watec-Tank". Er was eens een zeer droog land, waarvan de bewoners groote behoefte hadden aan water. Zij deden niets dan van den morgen tot den avond naar water zoeken en velen kwamen om, doordat zij het niet konden vinden. Evenwel waren er in dat land ook eenige menschen, die gelukkiger waren dan de anderen en dezen hadden een watervoorraad bij elkaar gebracht, terwijl de anderen niets konden vinden. Zoo geschiedde het, dat de menschen uit dat land bij de gelukkige bezitters kwamen en vroegen, of dezen hun van het water, dat zij verzameld hadden, te drinken wilden geven, want zij leden groot gebrek. Maarde bezitters antwoordden: Gaat henen, gij dwaze menschen! Waarom zouden wij u te drinken geven van het water, dat wij verzameld hebben, want dan zouden wij evenals gij worden en met u omkomen. Maar ziet, wat wij voor u zullen doen. Weest onze dienaren en gij zult water hebben. En het volk zei: Geeft ons slechts te drinken en wij zullen uw dienaren zijn, wij en onze kinderen. En zoo geschiedde het. De bezitters waren verstandige mannen en muntten uit in wijsheid boven hun geslacht. Zij verdeelden het volk, dat hen diende, in troepen, onder het bevel van officieren en hoofdlieden en Zonden sommige troepen naar de bronnen om te putten en anderen lieten zij het water dragen en nog anderen lieten zij naar nieuwe bronnen zoeken. En al het water werd naar één plaats bij elkaar gebracht en daar lieten de bezitters een grooten Gelijkheid voor allen. 9 129 Voor iederen emmer water, dien gij ons brengt, zullen wij u één stuiver geven en voor iederen emmer, dien wij er uit scheppen, opdat gij kunt drinken, gij en uw vrouwen en kinderen, zult gij ons twee stuivers geven en het verschil zal onze winst zijn, aangezien wij deze dingen niet voor u zouden doen, als het niet om deze winst was en gij dus zoudt moeten omkomen. En het was goed zoo inde oogen van de dienaren, want zij waren traag van begrip en zij brachten ijverig water inden bak gedurende vele dagen en voor iederen emmer, dien zij brachten, gaven de bezitters iederen man een stuiver, maar voor iederen emmer, dien zij uit den bak schepten en aan de dienaren te drinken gaven, gaf het volk aan de bezitters twee stuivers. En na vele dagen stroomde het reservoir, dat de Markt genoemd werd, over, want voor iederen emmer, dien het volk in den bak goot, kregen zij slechts zooveel terug, dat zij een halven emmer konden koopen. En door het overschot, dat van iederen emmer inden bak bleef, stroomde de bak over, want van het volk waren er velen, van de bezitters weinigen en dezen konden niet meer drinken dan de anderen. Zoo geschiedde het, dat de bak overliep. En toen de bezitters zagen, dat het water over den rand van den bak stroomde, zeiden zij tot het volk: Ziet gij niet, dat de bak, die de Markt heet, overloopt? Zet u neder en wacht geduldig, want gij zult ons niet meer water brengen, vóór dat de bak leeg zal zijn. Maar toen het volk geen stuivers meer ontving van de bezitters, kon het geen water meer koopen, daar het niets bezat om mee te koopen. En toen de bezitters zagen, dat zij geen winst meer ontvingen, omdat geen mensch water van hen kocht, werden zij verontrust. En zij zonden mannen uit naar de groote wegen en de voetpaden, roepende; ledereen, die dorst heeft, die kome naar den bak en koope water van ons, want het water stroomt over. Want, zeiden ze tot elkaar: Ziet, de tijden zijn slecht, wij moeten adverteeren. Maar het volk antwoordde en zei: Hoe kunnen wij koopen, als gij ons niet in uw dienst neemt, want zonder dat hebben wij niets om te koopen. Neemt ons dus in uw dienst en wij zullen gaarne water koopen, want wij hebben dorst en gij zult niet noodig hebben te adverteeren. bak maken om het te bewaren en dien bak noemden zij de Markt, want het was daar, dat dit volk —< de dienaren der bezitters kwam om water te halen. En de bezitters zeiden tot het volk: 130 Maarde bezitters zeiden tot het volk: Zullen wij u in dienst nemen om nog meer water te halen, als de bak, die de Markt heet, reeds overloopt? Gij moet eerst water koopen en als de bak leeg is, doordat gij al het water hebt gekocht, zullen wij u weer in dienst nemen om den bak te vullen. En zoo geschiedde het, dat zij het volk niet meer in dienst namen, om water te halen en het volk het water, dat het reeds gehaald had, niet koopen kon. En de menschen spraken over deze dingen en zeiden: Het is een crisis. En de dorst van het volk was groot, want het was nu niet. als inde dagen der vaderen, dat al het land voor hen open stond, opdat ieder voor zich zelf water kon zoeken, maarde bezitters hadden alle bronnen en alle wellen en alle vaten en emmers genomen, opdat niemand aan water zou kunnen komen, behalve uit den bak, die Markt heette. En het volk morde en zeide: Ziet, de bak stroomt over en wij sterven van dorst. Geeft ons "water, opdat wij niet omkomen! Maarde bezitters antwoorden: Neen. Het water behoort ons. Gij zult daarvan niet drinken, tenzij gij het van ons koopt met geld. En zij zeiden, volgens hun gewoonte: zaken zijn zaken. Maarde bezitters waren verontrust, omdat het volk geen "water meer kocht en zij dus geen winst meer kregen en zij zeiden tot elkaar: Het schijnt, dat onze winst onze winst tot staan gebracht heeft en doordat wij al zooveel winst gemaakt hebben, kunnen wij nu geen winst meer maken. Hoe komt het, dat onze "winst niet meer winstgevend is? Laat ons de waarzeggers raadplegen, dat zij ons deze dingen verklaren; en zij lieten hen halen. De waarzeggers nu waren menschen, die geleerd waren in het uitleggen van duistere woorden, die zich bij de bezitters aansloten vanwege het water der bezitters, omdat zij daarvan zouden krijgen om te drinken, zij en hun kinderen. En de bezitters vroegen aan de waarzeggers, dat zij deze dingen voor hen zouden verklaren, namelijk hoe het kwam, dat het volk geen water meer van hen kocht, ofschoon de bak vol was. En sommigen van de waarzeggers zeiden: Het komt door de overproductie, en anderen spraken; Het komt door de overvolheid, maarde beteekenis van beide woorden was dezelfde. En Weer anderen zeiden; Het komt door de vlekken op de zon. En uog anderen zeiden: Het komt noch door de volheid, noch door de vlekken op de zon, het kwaad is ontstaan door gebrek aan vertrouwen. 131 En terwijl de waarzeggers volgens hun gewoonte onderling streden, sluimerden en sliepen de mannen der winst en toen zij ontwaakten, spraken zij tot de waarzeggers: nu is het genoeg. Ge hebt ons troostend toegesproken. Ga nu, om ook het volk troost te brengen, opdat ook zij tot rust komen en ons met vrede laten. Maarde waarzeggers gingen ongaarne tot het volk, daar zij vreesden gesteenigd te worden, want het volk mocht hen niet lijden. En zij zeiden tot de bezitters: Meesters, het is het geheim van onze kunst, dat slechts zij, die bevredigd zijn en niet dorsten en rust hebben, door onze woorden getroost kunnen worden. Zij, die dorsten zullen er geen rust in vinden, zij zullen ons eer bespotten, want het schijnt, dat als zij niet verzadigd zijn, onze wijsheid hun leeg en onbeduidend voorkomt. Maarde bezitters zeiden: ga voort, zijt gij niet aangewezen om te vervullen wat wij u opdragen? En de waarzeggers gingen tot het volk en verklaarden het geheim van overproductie en hoe het kwam, dat zij van dorst moesten omkomen, daar er te veel water was en hoe er niet genoeg kon zijn, omdat er te veel was. En evenzoo spraken zij tot het volk over de vlekken op de zon en zeiden, dat dit alles gekomen was door gebrek aan vertrouwen. En het ging zooals de waarzeggers voorspeld hadden, want het volk vond hun wijsheid leeg en onbeduidend. En het volk beschimpte hen, uitroepende: Ga heen, kaalhoofdigen! Wilt ge ons bespotten? Kan uit overvloed hongersnood voortkomen? Kan niets uit veel voortkomen? En de bezitters zagen, dat het volk nog niet tevreden was en geen geloof hechtte aan de woorden der waarzeggers en zij vreesden, dat het zich met geweld van het water uit den bak meester zou maken. Toen zonden zij zekere heilige mannen, (maar zij waren valsche priesters), die het volk maanden om zich rustig te houden en de bezitters niet lastig te vallen, al was het dorstig. En deze heilige mannen, die valsche priesters waren, getuigden voor het volk, dat deze beproeving gezonden was door God voor het heil van zijn ziel en dat, als het geduldig was en niet verlangde naar water of de bezitters lastig viel, het na zijn dood ineen land zou komen, waar overvloed van water was. Er waren echter eenige ware profeten van God en dezen hadden medelijden met het volk. Zij wilden niet voorspellen ten voordcele van de bezitters, maar lieten zich juist ongunstig over hen uit, 132 En nu de bezitters wederom zagen, dat noch de woorden der waarzeggers, noch die der heilige mannen, die valsche priesters waren, noch de droppels, die den naam van „Liefdadigheid” droegen, het volk tot rust brachten, dat het zich steeds woedender om de watertank verdrong, alsof het deze met geweld wilde veroveren, toen beraadslaagden zij tezamen, en zonden heimelijk mannen uit onder het volk. En deze mannen zochten de sterksten uit het volk, zij die het best zouden strijden; zij spraken hen afzonderlijk toe, zeggende: waarom werkt gij niet samen met de bezitters? Als gij hen dienen wilt en met hen verhoeden, dat het volk het waterreservoir verovert, dan zult gij overvloed van Water hebben, dan zult gij, noch uw kinderen, behoeven om te komen. En de krachtige mannen en zij, die het best konden strijden, luisterden naar deze woorden en lieten zich overtuigen, want hun dorst dwong hen en zij gingen tot de bezitters om hen te dienen en staven en zwaarden werden hun inde hand gegeven en zij verdedigden de bezitters en tuchtigden het volk, als het zich om het waterreservoir verdrong. En na vele dagen was het water gedaald, want de bezitters maakten fonteinen en vischvijvers en baadden in het water, zij met hun vrouwen en hun kinderen, en gebruikten het voor hun genoegen. En toen zij zagen, dat de bak leeg was, zeiden zij: de crisis is geëindigd en zij zonden mannen om volk te huren teneinde het reservoir opnieuw te vullen. En voor het water, dat het volk bracht, kreeg het voor iederen emmer een stuiver, maar voor het water, dat de bezitters uit den bak aan het volk gaven, kregen zij twee stuivers, omdat zij toch winst moesten behalen. En na korten tijd liep de bak weer over, evenals tevoren. En toen het volk verscheidene malen den bak gevuld had, tot deze overliep en naar het water gedorst had, tot het door de bezitters Verspild was, stonden er mannen op in het land, die men „onrustzaaiers” noemde, omdat zij het volk wakker schudden. En zij spraken tot het volk, zeggende, dat zij zich aaneen moesten Toen nu de bezitters zagen, dat het volk zich nog niet rustig hield, dat de woorden der waarzeggers, noch die der valsche priesters, invloed hadden, gingen zij zelf tot het volk. Zij staken hun vingertoppen in het water, dat overstroomde, en zij wierpen de droppels onder het volk, dat zich om de watertank verdrong, en die droppels droegen den naam: „Liefdadigheid” en waren zeer bitter. 133 sluiten, dan zouden zij niet langer de dienaren der bezitters behoeven te zijn en naar het water dorsten. En inde oogen der bezitters waren zij, die aldus spraken, gevaarlijke kerels, en zij zouden hen gaarne gekruisigd hebben, maar zij durfden niet uit vrees voor het volk. En de onrustzaaiers spraken tot het volk op deze wijze: gij dwazen, hoe lang zult ge u nog dooreen leugen laten bedriegen en uw nadeel zien in wat uw voordeel zou kunnen zijn? Want bedenk toch, dat alles wat tot u gesproken is door de bezitters en door de waarzeggers, niets dan arglistig verzonnen fabels zijn. En ook wat de heilige mannen zeiden, dat het Gods wil is, dat gij altijd arm, ellendig en dorstig zoudt zijn. Zij zijn Godslasteraars en leugenaars; God zal hen scherp oordeelen, al zal hij velen vergeven. Waarom moogt ge dat water niet hebben? Is het niet, omdat ge geen geld hebt? En waarom hebt ge geen geld? Is het niet, omdat ge slechts een stuiver ontvangt voor iederen emmer, dien ge naar den bak brengt? Dat is de marktprijs, maar toch moet ge twee stuivers geven voor iederen emmer, dien ge uit den bak haalt, opdat de bezitters winst zullen behalen. Ziet ge niet, dat op deze wijze de bak moet overloopen; hij wordt toch gevuld, door wat gij ontbeert en de overvloed komt voor, doordat gij niet verzadigd zijt. Ziet ge niet, dat, hoe harder ge werkt en hoe meer ge water zoekt en aanbrengt, uw voordeel nooit grooter wordt en moet dat altijd zoo blijven? Op deze wijze spraken de onrustzaaiers gedurende vele dagen tot het volk; het sloeg eerst geen acht op hen, maar toch na een poos begon het naar hen te luisteren. En het antwoordde: ge spreekt waarheid. Het is door de winsten, dat wij gebrek lijden. Wij zien nu, dat wij nooit de vrucht van onzen arbeid genieten. Onze arbeid is dus vruchteloos en hoe harder wij werken om de watertank te vullen, te spoediger die overloopt en wij krijgen niets, daar er te veel is, zeggen de waarzeggers. Maar bedenk, dat er met de bezitters niet te spotten valt en zij zelfs wreed zijn in hun genade. Zeg het ons, als ge een middel weet, om ons aan hun heerschappij te onttrekken. Maar als ge geen goeden weg weet om ons te bevrijden, smeeken wij u, u niet met ons te bemoeien, opdat wij onze ellende vergeten kunnen. En de onrustzaaiers antwoordden: wij kennen dien weg. En het volk zei: bedrieg ons niet, want deze toestand heeft altijd bestaan, en niemand heeft een middel ter bevrijding kunnen vinden, ofschoon velen het onder tranen gezocht hebben. Maar als ge een middel weet, zeg het ons dan spoedig. 134 Toen spraken de onrustzaaiers tot het volk van dit middel en zij zeiden: Bedenk, wat hebt ge met deze bezitters uitte staan, dat ge hun de opbrengst van uw arbeid zoudt afstaan? Het is, omdat zij u een juk opleggen en uw taak vaststellen om u later een weinig van het water te geven, dat gij er in bracht en niet zij. Hoor nu het middel om u uit deze slavernij te bevrijden. Doe voor u zelf, Wat tot nog toe de bezitters deden, bepaalt uw eigen arbeid, schudt uw boeien af en verdeelt uw plichten. Dan zult ge de bezitters niet meer noodig hebben, ge zult hun geen enkel voordeel behoeven te bezorgen; de vrucht van uw arbeid zult ge als broeders verdeden, ieder zal evenveel krijgen; dan zal de bak nooit overloopen voor ieder ten volle verzadigd is en zult ge van wat er over is mooie fonteinen en vischvijvers maken, evenals de bezitters deden, maar dan zullen allen er van genieten. En het volk antwoordde: Hoe moeten wij handelen, want het middel lijkt ons goed. En de onrustzaaiers antwoordden: Kies verstandige mannen om uw plichten te regelen en uw arbeid vast te stellen; zij zullen doen, wat eens de bezitters deden; maar zij zullen niet, als zij, uw meesters zijn, maar uw broeders en de uitvoerders van uw Wil; zij zullen niet op eigen voordeel bedacht zijn. Elk zal hetzelfde aandeel hebben; meesters en dienaren zullen niet meer bestaan, gij zult broeders zijn. En van tijd tot tijd, als ge dat noodig oordeelt, zult ge opnieuw verstandige mannen kiezen, om de oude te vervangen. En het volk luisterde en keurde het middel goed. Het scheen niet moeilijk. En eenstemmig riepen ze uit: laat het zijn, zooals {Jij gezegd hebt, dat willen wij. En de bezitters hoorden het rumoer hunner stemmen en de Waarzeggers hoorden het ook en de valsche priesters en de krachtige strijders, die de bezitters moesten verdedigen. En toen zij het hoorden, beefden zij zoo, dat hun knieën knikten en zij zeiden tot elkander: dat is ons aller einde! Maar er waren eenige ware profeten van God, die niet wilden Vóórspellen ten voordeele der bezitters, maar medelijden hadden met het volk en toen zij de kreten van het volk hoorden en vernamen wat zij riepen, verheugden zij zich zeer en dankten God Voor deze verlossing. En het volk ging heen en deed alles, wat de onrustzaaiers hun zeiden. En het gebeurde juist zooals de onrustzaaiers voorspeld hadden. En er waren geen dorstigen meer in het land, geen 135 HOOFDSTUK XXIV. HEN TOONT MIJ AL DE KONINKRIJKEN DER AARDE. De jongens en meisjes van de economie-klasse rezen op, toen de leeraar had uitgesproken en ineen oogenblik was het geheele tooneel, dat zoo zeer mijn aandacht had getrokken, verdwenen. Ik zag Dr. Leete s glimlachend gelaat voor mij en moest mij een oogenblik bedenken, hoe ik daar toch gekomen was. Gedurende het grootste en vooral tijdens het laatste gedeelte van de les had ik volkomen inden waan geleefd, dat ik werkelijk ineen schoollokaal was en zoo verdiept in wat ik hoorde, dat ik geheel vergeten was, op welk een vreemde wijze ik in staat was gesteld dit alles te zien en te hooren. Nu ik er plotseling aan dacht, werd al mijn belangstelling overgebracht op de electroscoop en haar werking. Nadat Dr. Leete mij eenigszins had uitgelegd hoe het toestel werkte en van de wijze, waarop het gezichtsvermogen als het ware werd verlengd, toonde hij mij hoeveel belangrijks dit iemand kon doen zien. Gedurende het volgende uur maakte ik, zonder van mijn stoel op te staan, een reis om de wereld en zag nu, dat al de veranderingen, die Boston sinds mijn vroeger bestaan ondergaan had, slechts nietig waren in vergelijking van alles wat er inde wereld veranderd was. Ik had slechts den naam vaneen groote stad of bekende plaats, in welk land ook, te noemen en ik zag haar voor mij. Zoo zag ik eerst New-York, toen Chicago, San Francisco en New-Orleans. Ik zou die steden niet herkend hebben, als niet haar ligging en de algemeene aanblik onveranderd waren gebleven. Ik bezocht Londen, ik hoorde de Parijzenaars fransch, de Berlijners duitsch spreken; van Sint Petersburg ging ik over Delhi naar Cairo. De eene stad baadde in het zonlicht; boven een andere kwam juist de maan op en verschenen de sterren aan den hemel, terwijl een derde de rust van den nacht genoot. In Parijs, herinner ik mij, regende het hard, over Londen hing een zware mist. In Sint Petersburg was juist een sneeuwval. Toen wendde ik mij af van die wisselvallige menschenwereld om van de onveranderlijke Natuur te genieten. Ik maakte opnieuw kennis met de wonderen hongerigen, geen naakten, geen verkleumden meer; niemand leed gebrek en de mannen noemden elkander ~broeder en de vrouwen „zuster . Zoo waren zij als broeders en zusters, die in eendracht leefden en Gods zegen rustte voor altijd op dat land. 136 der aarde, de donderende watervallen, de stormende oceanen, de eenzame bergtoppen, de groote rivieren en de pracht van de Poolstreken en de verlaten woestijnen. Intusschen vertelde Dr. Leete mij, dat een electroscoop ons niet alleen met een reeks van plaatsen in verbinding kon stellen, zoodat wij alle bezienswaardigheden konden zien, maar dat, zoodra er inde wereld iets bijzonders gebeurde, er direct een contact tot stand kwam, zoodat men dadelijk kon hooren wat er gebeurd was. Mijn geheele begrip van tijd en afstand werd ineen chaos herschapen en vol verbazing riep ik ten laatste uit: Nu wil ik niets meer zien of hooren. Ik begin ernstig te twijfelen of mijn geest in of buiten mijn lichaam woont. Als een goed middel, om het evenwicht te herstellen, sloeg Dr. Leete voor een groote wandeling te gaan maken, want wij waren dien morgen nog niet buiten geweest. Heb je voor vandaag genoeg van economie, vroeg hij, toen wij het huis verlieten, of wil je de middagles nog bijwonen? Ik antwoordde, dat ik die niet graag zou willen missen. Goed, de les zal waarschijnlijk niet lang duren en ditmaal zullen we haar eens in persoon bijwonen. Wij hebben nog tijd genoeg voor een wandeling en kunnen dus vroeg genoeg aan de school zijn. Daar het de eerste keer is, dat je van de electroscoop gebruik gemaakt hebt en dus eigenlijk geen bewijs hebt, dat school en leerlingen werkelijk bestaan, is het wel goed om je indrukken te verscherpen, door in persoon het lokaal te bezoeken. HOOFDSTUK XXV. DE WERKSTAKERS. Terwijl wij indruk gesprek eender pleinen van Boston overstaken, viel er een schaduw op den weg, die mij verbaasd deed opzien. Voor mij stond een gebeeldhouwde groep van kolossale afmetingen. Wat is dit? riep ik uit. Dat moest jij beter weten dan een van ons. Het zijn tijdgenoten van je, die de noodige opschudding veroorzaakt hebben. Maar laat ik u eerst vertellen, lezers der 21ste eeuw, wat ik op dat voetstuk zag en u zult die wereldberoemde groep herkennen. Schouder aan schouder, als gereed om tezamen den aanval af te weren, stonden drie mannenfiguren, gekleed als arbeiders uit 137 de 19de eeuw. Zij waren blootshoofds en hun grove hemden, met opgestroopte mouwen en van voren open, lieten de gespierde borst en armen zien. Voor hen Jagen twee schoppen en een houweel. De middelste figuur, waarvan de hand was uitgestrekt, de palm buitenwaarts, wees naar de weggeworpen gereedschappen. De armen der twee anderen waren over de borst gekruist. De uitdrukking van hun gelaat was ruw en hard, hun baard was verwaarloosd. Op hun gelaat las men wantrouwen en hun blik was strak gericht op de open ruimte voor hen. Er waren ook twee vrouwen inde groep, even ruw van kleeding en trekken als de mannen. Een ervan knielde voor de figuur aan de rechterzijde; met den eenen arm hief zij een uitgeteerd, halfnaakt kind naar den staker op, terwijl zij met den anderen arm naar het gereedschap aan zijn voeten wees, met een smeekend gebaar. De tweede vrouw hield den man aan de linkerzijde bij den arm, alsof zij hem terug wilde houden, terwijl zij met de andere hand de oogen bedekte. Maarde mannen sloegen geen acht op de vrouwen. In hun woede schenen zij niet te merken, dat zij naast hen stonden. Wel, riep ik uit, dat zijn werkstakers. Ja, zei Dr. Leete. Dit zijn De Werkstakers, het meesterstuk van Hungtington, Zij worden beschouwd als de mooiste groep van de stad, ja van het geheele land. De figuren schijnen te leven! Dat is de grootste lof, omdat hij komt van iemand, die het beoordeelen kan; het is jammer, dat Huntington dood is. Het zou hem plezier gedaan hebben je lof te hooren. Ik had evenals de rijke en beschaafde klasse der 19de eeuw de stakers steeds met afschuw beschouwd als misdadige, gevaarlijke onruststokers. Ik hield ze voor afschuwelijke kerels, wier demontraties, zoolang ze niet met geweld gepaard gingen, zeer goed bezworen konden worden, maar wier handelwijze streng was af te keuren en met ijzeren hand onderdrukt moest worden, zoodra er voor de politie reden was om in te grijpen. Zij, die een goed bestaan hadden, duldden de sociale hervormers, die door geschriften of redevoeringen radicale economische veranderingen predikten, mits zij niet te krachtig optraden, maarde werkstakers hadden weinig sympathie. Over hen stortten de kapitalisten al hun woede en afkeuring uit en zelfs menschen, die meenden veel sympathie te hebben voor de werklieden, schudden afkeurend het hoofd als het woord werkstaking werd genoemd. Zij geloofden, dat deze het belang der werklieden meer 138 Ik kan u echter de verzekering geven, Dr. Leete, dat deze kerels er in mijn tijd niet aan dachten tegen het ongelijk privaatbezit als stelsel te velde te trekken, zij waren zeer onwetend en niet in staat iets daarvan te begrijpen. Zij zouden niet geweten hebben hoe zij het zonder de kapitalisten moesten stellen. Zij droomden alleen vaneen betere behandeling van de zijde hunner werkgevers. Een paar centen meer per uur en een korteren werkdag, nu en dan het ontslag vaneen hardvochtigen meestersknecht, was al wat zij wenschten. Zij trachtten dus hun lot te verbeteren en om dat gedaan te krijgen, aarzelden zij niet het geheele raderwerk der nijverheid inde war te sturen. Dat weten wij zeer goed. Zie die gezichten eens. Heeft de beeldhouwer ze te mooi gemaakt? Zijn dat gezichten van ontwikkelde mannen? Bevestigen zij niet je bewering, dat werkstakers en de werklieden in het algemeen onwetende, bekrompen mannen waren, die de groote vragen niet konden begrijpen en die er onmogelijk over konden denken verandering te brengen ineen economisch stelsel, dat sinds onheugelijke tijden bestaan had? Het is waar, dat de arbeiders, eerst vele jaren nadat je in slaap viel, begonnen te begrijpen, dat zij streden tegen ongelijk Privaatbezit en niet tegen de kapitalisten. Het heeft bij al de kampvechters van de groote Vrijheids-omwenteling even lang geduurd, voordat zij de beteekenis van hun strijd begrepen. De strijders te Concord en Lexington in 1775 begrepen niet, dat zij de wapenen ophieven tegen de monarchie: evenmin wisten de Franschen, toen zij in 1789 de Conventie aannamen, dat de troon zou worden omvergeworpen; evenmin voorzagen de Engelsche vrijheidshelden, toen zij zich tegen den wil van Karei I verzetten, dat zij eenmaal gedwongen zouden worden zijn hoofd r) Arnold Winkelried, een Zwitsersche Held, die zich in 1386 voor het Vaderland opofferde. schaden dan bevorderen zou. Opgevoed als ik was met al deze vooroordeelen, is het niet vreemd, dat ik zeer verwonderd was deze werkstakers nu op een eereplaats inde stad terug te vinden. Het werk van dezen kunstenaar is zonder twijfel zeer verdienstelijk, zei ik. Maar waarom worden de werkstakers nu eensklaps zoo geëerd? Wij beschouwen ze als voorvechters inden strijd tegen het °ngelijk privaatbezit. Wij eeren hen als Winkelried 1) en anderen, die stierven inden strijd voor de vrijheid. Wij zien in hen de Voorloopers en martelaars voor coöperatieve nijverheid en economische gelijkheid. 139 te doen vallen. Bij al deze voorbeelden moet het nageslacht echter in aanmerking nemen, dat de kortzichtigheid der strijders inde gevolgen hunner daden kenbaar is en vandaar de wreedheden, die zij pleegden. Maar zonder hen zou de overwinning nooit behaald zijn. Werkstaking was het middel om een einde te maken aan de slechte organisatie der industrie, al begrepen de werkstakers dit niet. Wij kunnen ons niet inde gevolgen dier Omwenteling verheugen zonder hen te eeren op een wijze, die hen, als zij het zouden weten, evenzeer verbaasd zou hebben, als dit nu met jou het geval is. Laat ik trachten de tegenwoordige denkbeelden over de rol, die zij speelden, te verklaren: beste Julius, wie was het, die de wereld in jullie tijd deed inzien, dat er een nijverheidskwestie was, en wie hield 50 jaar lang de aandacht van het publiek gevestigd op deze zaak. terwijl het volk vóór dien tijd alle onrecht lijdelijk had verdragen? Waren het je staatslieden, misschien je staatshuishoudkundigen, je geleerden of andere wijze mannen? Neen! Het waren die verachte, bespotte, gevloekte en uitgejouwde kerels daar op het voetstuk, die met hun voortdurende werkstakingen de maatschappij niet met rust lieten, tot het onrecht, dat tegelijk met hen de geheele wereld werd aangedaan, was hersteld. Nogmaals had God de dwazen der wereld gekozen om den wijzen den weg te wijzen, de zwakken om de machtigen te beschamen. Om te begrijpen welk een grooten invloed deze werkstakingen hadden om het volk de oogen te openen voor de onrechtvaardigheid en dwaasheid van ongelijk privaatbezit, moet je bedenken, dat daden veel meer opvoedende kracht hebben dan wijze leerredenen en vooral ineen eeuw als de 19de, toen het volk bijna geen ontwikkeling had. Natuurlijk waren er ook inde periode der Omwenteling vele ontwikkelde mannen en vrouwen, die door redevoeringen en geschriften de zaak der werklieden voorstonden en hun den weg wilden wijzen, maar hun woorden zouden weinig invloed gehad hebben, als zij niet met zooveel geestdrift bevestigd waren door die mannen daar voor u, die honger leden en een levend bewijs waren voor de waarheid. Die ruw uitziende kerels, die met vereende krachten waarschijnlijk geen zin volgens de regels der taal hadden kunnen samenstellen, toonden het noodzakelijke aan vaneen nieuw nijverheidsstelsel met veel overtuigender argumenten, dan van den knapsten redenaar. Als mannen hun leven er voor over hadden om de verdrukking tegen te gaan, zooals die menschen daar, dan dwongen zij anderen hun voorbeeld te volgen. Wij hebben op het voetstuk de 140 woorden laten beitelen, die deze groep als het ware uitroept; „Wij verdragen het niet langer! Wij willen liever sterven, dan leven op de voorwaarden, die ons gesteld worden! Onze levens en die van onze vrouwen en kinderen willen wij inde waagschaal stellen! Als gij uw voet op onze keel zet, zullen wij u in den hiel bijten”. Dit was de kreet van de mannen, die tot wanhoop gedreven waren door de verdrukking; voor wie het leven door het lijden alle waarde verloren had. Het was dezelfde kreet, die in anderen vorm het wachtwoord was van iedere omwenteling, die de menschen verder bracht. „Geef ons vrijheid, of laat ons sterven”, nooit werd deze kreet aangeheven voor zulk een belangrijke zaak en nooit zou zij zulke machtige hervormingen te weeg brengen, als door de monden van die eerste opstandelingen tegen de dwaasheid en de tyrannie van het ongelijk privaatbezit! Ik weet, Julius, dat het inde 19de eeuw gewoonte was dapperheid gepaard te laten gaan met wapengekletter en al het vertoon vaneen oorlog. Maarde écho van fluiten en trommen komt vaag in deze eeuw tot ons door. Het brengt ónze gemoederen niet meer in beweging. De soldaat heeft afgedaan en met hem het ideaal van mannelijkheid, dat hij vertegenwoordigde. Maar die groep daar spreekt vaneen zelfopoffering, die onze harten treft. Die mannen waagden hun leven, toen zij hun gereedschap neerwierpen, even moedig als de soldaat, die inden oorlog ging, en streden even wanhopig, niet alleen voor zichzelf maar ook voor de gemeenschap! De soldaat trok uit, opgewekt door muziek en opgewonden door de geestdrift van het geheele land, maar zij werden met schande overladen en hun misslagen en nederlagen werden met voldoening gadegeslagen. En toch wilden zij niet het leven van anderen. Zij vroegen alleen het recht van bestaan en ofschoon zij eerst aan hun eigen welzijn dachten en aan dat van hen, die hun dierbaar waren, streden zij niettemin een strijd voor de geheele menschheid, door zich te verzetten op de eenige wijze, waarop zij dit konden en dat, terwijl niemand zich durfde of wilde verzetten tegen een dwaas economisch stelsel, dat de wereld aan banden legde, welke nooit verbroken konden worden door zachte maatregelen, maar alleen door doeltreffende slagen. De geestelijken, de staathuishoudkundigen en de paedagogen lieten deze onwetende mannen een oplossing zoeken voor het sociale vraagstuk, terwijl zij het zichzelf gemakkelijk maakten en deden, of er geen vraagstuk bestond, maar 141 HOOFDSTUK XXVI. BUITENLANDSCHE HANDEL ONDER HET WINSTSYSTEEH TUSSCHEN SCYLLA EN CHARYBDIS1). Wij kwamen aan de Arlington school nog voordat de les begonnen was. Dr. Leete nam deze gelegenheid waar om mij aan den leeraar voor te stellen. Deze hoorde met genoegen, dat ik de morgenles bijgewoond had en was nieuwsgierig mijn indruk te vernemen. Hij was bang, dat, als inde volgende les de leerlingen vernamen, welk een gewichtig toehoorder zij hadden, zij I) Scilla, een gevaarlijke klip bij Messina (Italië) tegenover den draaikolk Charybdis, m.a.w. tusschen welke een veilige doortocht zoo goed als onmogelijk is. niettemin zeer vlug waren met hun oordeel over de tekortkomingen en vergissingen dezer pionniers, alsof het niet zeer gemakkelijk was zich te vergissen inden weg om uit het bestaande sociale doolhof te geraken. Zonder twijfel Julius, heb ik die mannen beschaafder woorden inden mond gelegd dan zij zelf in staat waren te begrijpen, maar al lag die beteekenis niet in hun woorden, in hun daden lag zij zeker. Het is om wat zij déden, niet om wat zij zeiden, dat wij hen eeren als martelaren voor den hedendaagschen staat van economische vrijheid! Mijn ondervindingen, sinds ik in het jaar 2000 ontwaakte, zou men kunnen beschouwen als een reeks van onophoudelijke veranderingen van inzichten; wat mij vroeger slecht toescheen, was nu goed geworden, wat vroeger wijsheid was, noemde men nu dwaasheid. Als dit gesprek over de stakers met Dr. Leete ergens anders had plaats gehad, zou de geheelc nieuwe indruk, dien ik door zijn woorden gekregen had van de rol, die zij inde groote sociale Omwenteling speelden en waarvan ik nu mede de voordeelen genoot, niets meer dan een dier veranderde inzichten zijn geweest, maar die wonderlijke groep, de groote gelijkenis der figuren, mij zoo wel bekend uit de 19de eeuw, die ik steeds zag, terwijl ik naar mijn gastheer luisterde, bracht een zonderlinge ontroering in mij te weeg. Een gevoel van eerbied maakte zich van mij meester. Onwillekeurig stond ik op en nam mijn hoed af voor die barsche figuren, die ik eens, evenals mijn tijdgenooten, had beschimpt. Dr. Leete zei zacht: Weet je wel, mijn jongen, dat het niet dikwijls gebeurt, dat iemands denkbeelden zoo algeheel veranderen? 142 misschien verlegen zouden zijn en stelde mij daarom voor mijn tegenwoordigheid niet aan de leerlingen te verraden voor de les ten einde zou zijn. Hij hoopte, dat ik het goed zou vinden om aan de leerlingen te worden voorgesteld, omdat het voor hen een gebeurtenis zou zijn, waarvan hun kleinkinderen nog gaarne zouden hooren vertellen. Het gesprek werd afgebroken, toen wij het schoollokaal binnentraden: Dr. Leete en ik namen onze plaatsen in op een galerij, waar wij alles konden zien en hooren, zonder gezien te worden. Om alles beter te begrijpen, begon de leeraar, zullen wij ons nu bezighouden met de gevolgen, die het winstsysteem had voor de natie of gemeenschap. Wij moeten echter inzien, dat deze Staat niet alleen op de wereld was, maar in relatie stond met andere landen. Op geenerlei wijze deden deze relaties met andere volken de wetten van het winststelsel, waarover wij dezen morgen spraken, haar waarde verliezen; zij droegen er integendeel toe bij om de kracht dier wetten in menig opzicht te versterken en als wijden handel met andere landen niet onze aandacht schonken, zou ons overzicht van het winststelsel zeer onvolledig zijn. Inde zoogenaamde staathuishoudkunde van onze voorvaderen lezen wij veel over het vermeende voordeel, dat een land had van internationalen handel. Men beschouwde dien handel als het grootste geheim der nationale welvaart en het schijnt een voornaam punt van studie voor de staatslieden der 19de eeuw te zijn geweest om buitenlandschen handel te bevorderen en uitte breiden. Paul, wil jij ons de economische theorie van het voordeel van buitenlandschen handel verklaren? Zij berust op het feit, antwoordde Paul, dat landen verschillen in klimaat, grondsoort en andere opzichten, zoodat het eene land geheel andere producten kan vóórtbrengen dan het andere. In vroeger tijden was er veel verschil inden graad van beschaving en den aard der kunst in verschillende landen. Het was van belang om onderling te ruilen wat het eene land wel kon voortbrengen tegen wat het andere niet of slechts met moeite kon produceeren. Om echter het volk der resp. landen inde voordeelen te laten genieten vaneen dergelijken ruil, was het noodig, dat deze geschiedde ten voordeele van het algemeen, met het doel de welvaart van het gehcele volk te bevorderen, zooals dit thans het geval is, nu buitenlandsche handel, zooals alle andere economische ondernemingen, in handen zijn van de regeeringen der onderscheidene landen. Maar in dien tijd was er geen natio- 143 naai agentschap, dat dezen ruilhandel dreef. De buitenlandsche handel was evengoed als de binnenlandsche in handen van hen, die het winststelsel volgden. Het resultaat was, dat al de voordeelen van deze mooi klinkende theorie over buitenlandschen handel, totaal vernietigd werd, zoodat de internationale handelsrelaties slechts te duidelijker het verderfelijke gevolg aantoonden van het wintstelsel, waarop de vloek rustte, om al wat in wezen tot voordeel der menschheid kon strekken, te veranderen in haar nadeel. Hoe winst het voordeel van den buitenlandschen handel vernietigde. Wat waren de gevolgen, die het winststelsel had op den internationalen handel? Laat ons voorstellen, zei Paul, dat Amerika zeer goedkoop graan en andere voedingsmiddelen voortbracht en in grootere hoeveelheid dan voor eigen gebruik noodig was. Stel daar tegenover, dat Engeland zijn voedingsmiddelen slechts met zeer veel moeite en in kleine hoeveelheden kon vóórtbrengen, maar daartegenover veel goedkooper en overvloediger stoffen en ijzerwaren kon leveren. In dat geval zouden beide landen er bij winnen als de Amerikanen de voedingsmiddelen ruilden tegen de stoffen en de ijzerwaren der Engelschen. Het gevolg zou zijn een gelijk voordeel voor beide volkeren, wanneer, zooals thans, die ruilhandel gedreven werd dooreen publiek agentschap (Kamer van Koophandel) ten voordeele der geheele gemeenschap van beide landen. Daar echter de handel alleen gedreven werd door particulieren op eigen voordeel bedacht, en ten koste der gemeenschap, waren de uitkomsten geheel anders. De Amerikaansche graanhandelaar werd genoopt door de concurrentie van andere graanhandelaren, zijn prijs voor de Engelschen zoo laag mogelijk te stellen en daardoor was hij ook genoodzaakt den landbouwer, die hem het graan leverde, zoo laag mogelijk te betalen. Niet alleen moest de Amerikaansche graanhandelaar even laag verkoopen als zijn Amerikaansche concurrenten, maar hij moest ook lager blijven dan de graanhandelaren van andere graan-voortbrengende landen, als Rusland, Egypte en Indië. Hadden nu de Engelschen voordeel van deze goedkoope Amerikaansche graanaanbiedingen? Wij kunnen gerust aannemen, dat door den buitenlandschen aanvoer van voedingsmiddelen de kosten voor levensonderhoud in Engeland tot op de helft of tot op223/3 werden teruggebracht door de lage aanbiedingen. Maar 144 Zeker, want de levensmiddelen waren veel goedkooper geworden. Zijn loon werd nu echter juist zooveel verlaagd, als de levensmiddelen goedkooper waren geworden, zoodat hij nu nog even ver was als vóór de handel met Amerika begon. En verplaatsen wij ons inden toestand van den Amerikaanschen boer, dan zien wij hetzelfde. Deze kreeg nu de ingevoerde kleeding en gereedschappen veel goedkooper dan vroeger, met het gevolg, dat hij zijn graan voor lageren prijs kon verkoopen, dan vóór de handel met Engeland begon. Hiervan trok de graanhandelaar natuurlijk voordeel, want als hij zijn graan niet Jager aan de markt bracht dan zijn concurrenten, zou hij geen handel meer kunnen drijven: Rusland, Egypte en Indië stonden gereed om Engeland volop van graan te voorzien, zoodra de Amerikaansche prijzen hooger waren dan de hunne. Naar beneden ging dus de prijs, dien de Amerikaansche landman voor zijn graan kreeg, tot hij alles weer verloren had, wat hij bij den inkoop van goedkoope stoffen en ijzerwaren meende gewonnen te hebben. Evenals zijn medeslachtoffers aan de overzijde van den Oceaan, was hij er minder aan toe, dan vóór de buitenlandsche handel begon. Maar goed beschouwd was hij er zelfs nog veel slechter aan toe, want voor de overzeesche handel aanving, werd het nijverheidsstelsel begrensd door de nationale grenzen en was dus eenvoudiger, minder samengesteld; het ondersteunde zichzelf en was alleen onderhevig aan locale en voorbijgaande stoornissen, waarvan de gevolgen tot op zekere hoogte geschat en voorkomen konden worden. Nu echter waren de Engelsche werklieden en de Amerikaansche boeren afhankelijk van de licht over-Gelijkheid voor allen. xo tnans moeten wijde zaak ook van den anderen kant bekijken. De Engelschen moesten voor dat graan betalen, door de Amerikanen van stoffen en ijzerwaren te voorzien, doch de Engelsche fabrikanten concurreerden eveneens onderling en ieder deed zijn best het grootste gedeelte van de Amerikaansche markt te veroveren en evenals de Amerikaansche graanhandelaar, moest ook de Engelsche fabrikant rekening houden met buitenlandsche fabrikanten, België en Duitschland leverden zeer goedkoop stoffen en ijzerwaren. De grootste kosten voor het maken daarvan bestonden in het loon, dat voor den arbeid betaald moest worden, welk loon door lederen Engelschen fabrikant zooveel mogelijk werd gedrukt, opdat hij goedkooper dan zijn binnenen buitenlandsche concurenten, zijn waren kon aanbieden. Kon een Engelschman nu toekomen met een lager loon dan vroeger, vóór die overzeesche handel bestond? 145 slaande weegschaal vaneen ingewikkelde reeks internationale regelingen, die herhaalde malen gewijzigd werden en hun bestaan in gevaar brachten. De prijzen voor hun arbeid of hun producten waren niet meer als vroeger afhankelijk van vastgestelde locale gewoonten en den nationalen standaard voor het bestaan, maar nu onderworpen aan invloeden, veroorzaakt door de treurige noodzakelijkheid van concurrentie op groote schaal, waardoor de Amerikaansche boer en de Engelsche werkman gedwongen werden te wedijveren met den Indischen ryot (pachter in Hindoestan, Voor-Indië) den Egyptischen fellah (Egyptische landbouwer), den half-uitgehongerden Belgischen mijnwerker en den Duitschen wever. In vroeger eeuwen, vóór de internationale handel bestond, stond de eene natie op een veel hooger peil van welvaart dan de andere, zoodat er, althans in eenige landen, voorspoed heerschte, maarde onbegrensde ontwikkeling van den internationalen handel, volgens het winststelsel, had tot gevolg, dat de algemeene standaard voor het bestaan over de geheele wereld werd bepaald door de behoeften der volken, die er het slechtst aan toe waren. Bij den wederkeerigen handel tusschen Engeland en Amerika, vervolgde de leeraar, heb je aangenomen, dat die handel gedreven werd door het ruilen van waren op gelijke voorwaarden. In zulk een geval blijkt het, dat het winstsysteem tengevolge had, dat de toestand van het volk in beide landen erger was dan vóór het drijven van den buitenlandschen handel. De winst, zoowel in Engeland als in Amerika, kwam immers geheel ten bate van de kapitaal-bezittende industrieelen en handelaren, maar eigenlijk stonden beide landen, wat den ruilhandel aangaat, niet gelijk. De producenten van het eene hadden dikwijls veel meer macht dan die van het andere land en dikwijls een betere en oudere staatsinrichting tot hun dienst. Wat was in dat geval het gevolg? De ondernemers van het sterkste land vernietigden de ondernemingen van die van het zwakkere, dat geheel afhankelijk werd van de buitenlandsche groot-industrieelen. Vele voortbrengselen moesten daardoor nu uit het buitenland komen, die, waren zij in het land zelf gemaakt, de binnenlandsche welvaart ten goede gekomen zouden zijn. Daar het zwakkere land zich niet tegen het sterkere kon verzetten, regelden de handelslieden van het sterkere land naar willekeur de handelsvoorwaarden. De Amerikaansche kolonies stonden in 1776 tegen Engeland op, daar zij geheel door dat land onderdrukt werden. Het doel van het stichten van kolonies, hetwelk de staatkunde der 17de, 18de en 19de eeuw 146 vóór alles beoogde, was oxn steeds meer volkeren aan de economische slavernij te onderwerpen, ten voordeele der binneniandsche handelslieden, die. nadat zij hun eigen markt hadden uitgemergeld, geen ander middel zagen om hun rijkdom te vermeerderen dan door hun oogen op andere landen te slaan. Grootorittannië, dat de rijkste kooplieden bezat, was natuurlijk voornamelijk die leer toegedaan en het voornaamste doel van zijn oorlogen en zijn staatkunde, vele eeuwen lang vóór de Groote Omwenteling, was, om kolonies te bemachtigen en van zwakkere naties concessies en openstelling van handel te verkrijgen, als het mogelijk was in vrede, anders door middel van het kanon. Hoe was de toestand van het volk vaneen land, dat, wat handel betreft, geheel afhankelijk was van den groothandel van een ander land/ Was die minder gunstig dan die van het volk meen land, dat meer macht bezat? Niet altijd, wij moeten voortdurend bedenken, dat de belangen der kooplieden en die van het volk niet samengingen. De welvaart van de groothandelaren vaneen land hield volstrekt nog geen welvaart in voor het volk daarvan. Als een volk, dat van een ander land afhankelijk was, niet geëxploiteerd werd door vreemde handelaren, dan zouden zij het in ieder geval door hun eigene gedaan worden. Zij waren evengoed als de werkende klasse van het andere land, werktuigen en slaven der groothandelaren, die den werkman niet beter behandelden, omdat zij hun landgenooten waren. Tusschen Scylla en Charybdis. Nu is het genoeg Paul, wij zullen aan Helena nog even opheldering vragen over wat Paul het laatst gezegd heeft. Gedurende de 18de en de 19de eeuw heerschte er een ernstig geschil onder onze voorouders tusschen twee partijen; de eene was de mening oegedaan, dat het goed was de mededinging van vreemde koopmden uitte sluiten, de andere oordeelde, dat niets den vrijen handel mocht belemmeren. Wat zegt gij van dat geschil? Alleen, antwoordde Helena, dat het verschil, voor zoover het volk er belang bij had, zich bepaalde tot de vraag of het liever °or zijn landgenooten of door buitenlanders geëxploiteerd v-ulde worden. Vrij-handel was het ideaal van hen, die zich in staat achtten den handel van andere naties te vernietigen; protectie was het ideaal van hen, die vreesden, dat hun ondernemingen on daarmede hun voordeelen zouden verdwijnen, als de vrijhandel werd ingevoerd. Het was voor het volk onverschillig of 147 Laten wij daar ons eens een duidelijke voorstelling van maken, zei de leeraar. Laten we Engeland als voorbeeld nemen. Dit land dreef meer dan eenig ander, handel met vreemde volken en beheerschte bijna overal de markt. Als zulk een uitgebreide buitenlandsche handel, onder het winststelsel gedreven, een bron van nationale welvaart voor een land beteekende, zou het meerendeel der Britsche bevolking een buitengewonen voorspoed hebben moeten genieten, meer dan eenig ander volk of eenig vroeger volk, want nooit tevoren dreef een natie zooveel handel met het buitenland. Was dat zoo? Onze voorouders waren gewoon om even vaag als zij de uitdrukkingen natie en nationaal gebruikten, van Groot-Brittannië te spreken als zeer rijk, maar het waren alleen de fabrikanten en groot-handelaren, enkele duizenden van de 40 millioen, die rijk waren; deze bezaten ongeloofelijke schatten, maarde rest van die 40 millioen, dus bijna het geheele volk, leefde in groote armoede. Men zegt, dat het vraagstuk van het pauperisme in Engeland wanhopiger was dan in eenig ander beschaafd land. De toestand van de werklieden was niet alleen ellendiger dan bij de meeste andere volken, maar bleek bij economische vergelijking erger te zijn dan inde 15de eeuw, vóór men aan buitenlandschen handel dacht. De werkman emigreert niet als het hem goed gaat, maar het Britsche volk werd door nood tot landverhuizing gedwongen en vond het koude Canada en de verzengende streken beter dan zijn eigen land. Om te bewijzen, dat de welvaart dier werklieden in geenendeele gunstig was, als de handel vaneen land de vreemde markt ging beheerschen, deel ik u mede, dat een Britsch landverhuizer een beter bestaan kon vinden inde Engelsche kolonies, waar de markt geheel door Engelschen handel beheerscht werd, dan in zijn eigen land in dienst van dienzelfden handel. Wij moeten niet vergeten, dat Malthus, die de leer verkondigde, dat het beste voor een werkman zou zijn geweest als hij nooit geboren was, een Engelschman het onder protectionisme of onder vrij-handel honger leed. De geschiedenis van het geschil tusschen protectionisten en vrijhandelaars wijst dit duidelijk aan, want de protectionisten staafden met bewijzen, dat de toestand van het volk in landen, waar de vrijhandel ingevoerd was, even treurig was als overal elders, terwijl aan den anderen kant de voorstanders van den vrijhandel betoogden, dat het volk in landen van protectie er niet beter aan toe was. Voor het volk was het dus eenvoudig de keuze tusschen Scylla en Charybdis. 148 was en deze uitspraak berustte op wat hij gezien had van de levensvoorwaarden van het Engelsche volk, dat meer dan cenig ander de buitenlandsche markten voor zijn handel beheerschte. De mogelijkheid bestond, vóór men den buitenlandschen handel begon, om winst te behalen, dat een volk zijn aandeel inden rijkdom vaneen welvarend land zou krijgen, juist omdat er geen uitvoer was, maar met het begin van buitenlandschen handel ging die mogelijkheid verloren. Van toen af werd op alles, wat tot onderhoud van den werkman had kunnen dienen, systematisch beslag gelegd door den groothandel, om het in vreemde landen te ruilen voor goud en edelgesteenten, zijde, fluweel en struisveeren voor de welgestelden. Zooals Goldsmith zeidc: „Around the world each needfull product flies, „For all the luxuries the world supplies”. (Over heel de wereld moet ieder nuttig en noodig product, plaats maken voor al de weelde-artikelen, die de wereld verschaft). Waarbij wordt de strijd der naties inde 19de eeuw, om de buitenlandsche markten te beheerschen, wel eens vergeleken? Bij een wedstrijd tusschen galijen, bemand met slaven, die voor hun eigenaars om den prijs roeien. Welke groep is er het slechts aan toe, de winnende of de verliezende? De winnende, want, daar beider kansen gelijk stonden, hadden deze slaven zich meer moeten inspannen. Juist, zei de leeraar. Daarom waren ook de werklieden inde landen, die om den voorrang streden op de buitenlandsche markt, er het slechtst aan toe, als zij behoorden tot de winnende” landen, want hun loonen waren het meest verlaagd. Maar zeg mij eens, waren er geen landen, die geen handel met het buitenland dreven, maar waar de armoede toch even groot Was? O zeker, het was niet mijn bedoeling den indruk te geven, dat de binnenlandsche handelaren minder egoïstisch waren dan de buitenlandsche. De vergelijking is van toepassing op de werking van het winststelsel op grooter of kleiner schaal. Zoolang als bet winststelsel behouden bleef, zou het op hetzelfde neerkomen, of men een muur metselde om een land en het volk alleen door den binnenlandschen handel liet verarmen, of dat men dien muur Omtrok en den vreemdelingen vrijen toegang gaf. 149 HOOFDSTUK XXVII. GELDBELEGGING IN STRIJD MET DEN VOORUITGANG. Nu, Florence, zei de leeraar, zullen wij het laatste punt van onze beschouwingen over het economisch stelsel onzer voorvaderen, namelijk, hun vijandige houding tegenover alle uitvindingen en verbeteringen, behandelen. Het is onze treurige plicht geweest om al datgene aan te toonen, waaruit ons bleek, dat onze geëerbiedigde voorouders verwonderlijk blind waren voor het ware karakter en de gevolgen van hun economische inrichting, maar geen voorbeeld is sterker dan hetwelk nu volgt, om aan te toonen, dat ongelijk privaatbezit vele verbeteringen noodzakelijk moest tegenwerken, hoewel zij eerlijk geloofd schijnen te hebben, dat hun stelsel juist nieuwe uitvindingen inde hand werkte en dat dit zoo’n groot voordeel was, dat de ingeslopcn mistoestanden daardoor geheel op den achtergrond geraakten. Wat kun je daaraan toevoegen? Het was een feit, antwoordde het meisje, dat het belang van den kapitalist, die zijn geld inde een of andere onderneming belegd had, meebracht, dat er geen ingrijpende veranderingen tot stand kwamen, al zouden deze ook de welvaart der gemeenschap bevorderd hebben. Wil je dit duidelijker verklaren, door ons tegenwoordig stelsel in dat opzicht te vergelijken met het privaatbezit van vroeger? Ons stelsel maakt een strikt geheel uit, d.w.z., niemand heeft eenig economisch belang bij iets, dat in strijd zou zijn met de belangen van anderen. Het eenigst streven is de welvaart van allen zooveel mogclijk te bevorderen. Wij hebben onze verschillende bezigheden, maar alleen, opdat wij des temeer voor het algemeen fonds kunnen werken. Wij kunnen in geestdrift geraken over ons eigen beroep, maar dat kan alleen een zaak van gevoel zijn, want ons economisch stelsel is even onafhankelijk van onze bezigheden als van die vaneen ander. Wij krijgen allen ons aandeel van de algemeene productie. Welken invloed heeft ons één-gehccl-uitmakend economisch stelsel op onze houding ten opzichte van verbeteringen en uitvindingen op economisch terrein? Wij heeten ze van harte welkom, waarom ook niet? Elke verbetering draagt natuurlijk bij tot het voordeel van ieder lid der natie. Als het beroep, op welk gebied de uitvinding gedaan is, toevallig door ons beoefend wordt, verliezen wij er niets bij, al 150 Vertel nu eens, Florence, op welke wijze al die persoonlijke geldelijke belangen uit den tijd van het ongelijk privaatbezit de economische uitvindingen en verbeteringen tegenwerkte. Ik heb reeds gezegd, vervolgde het meisje, dat ieders welvaart geheel afhing van het beroep, dat hij uitoefende. Was hij een kapitalist, dan was zijn kapitaal er bij betrokken, was hij een werkman, dan bestond zijn kapitaal ineen soort bedrevenheid, die hij zich eigen gemaakt had en zijn levensonderhoud was afhankelijk van de vraag, die er was naar het werk, dat hij maakte. Noch als kapitalist, noch als handwerksman, noch als werkgever, noch als arbeider was men economisch van iets anders afhankelijk dan van zijn eigen beroep. Nieuwe denkbeelden, uitvindingen of ontdekkingen verstoorden den vroegeren gang van zaken en vernietigden den economischen grondslag, waarop de Werkzaamheden, aan dat beroep verbonden, berustten. Wien de verandering trof had er groote schade bij. De kapitalist verloor zijn kapitaal, de werkman zijn middel van bestaan: voor dit verlies werd geen van beiden door het publiek schadeloos gesteld, hoe groot de voordeelen ook mochten zijn, die door de uitvinding verkregen werden. Het gevolg was, dat de mooiste uitvindingen zooveel als een ramp waren voor hen, wier bestaan of welvaart afhing van het beroep, dat zij troffen. De fabrikanten vreesden alle ontdekkingen, wier toepassing in één dag hun kostbare machines tot oud roest zouden kunnen maken, goed voor den slooper. De nachtmerrie van den werkman was, dat er een machine zou uitgevonden worden, die zijn kinderen het brood ontroofde, doordat zijn werkgever zijn diensten niet langer noodig had. De spinmachine kwam inde plaats van het spinnewiel en hongersnood sloop de Engelsche dorpen binnen. De spoorweg verving den postwagen. Honderdtallen, op heuvelen wordt onze arbeid er geheel overbodig door gemaakt. Wij kunnen in dat geval misschien onze oude gewoonten betreuren, maar meer ook niet. Allen zijn in dienst van den Staat en het is de plicht en ook het belang van den Staat om iemand van ander werk te voorzien, zoodra zijn vroegere bezigheden overbodig zijn geworden voor het algemeen welzijn en onder geen omstandigheden wordt dus ons bestaan aangetast. ledere verbetering van economische werk-methoden is derhalve een zegen voor allen. De uitvinder schenkt ieder onzer een gift, die weelde brengt en werkkrachten spaart: geen wonder, dat de dankbaarheid van het volk voor hem een belooning is, die hem door iederen weldoener zou kunnen worden benijd. 151 gelegen steden gingen te gronde, terwijl weer nieuwe inde dalen ontstonden: de boeren uit het Oosten werden tot paupers gemaakt door de nieuwe wijze van landbouw in het Westen. Petroleum verdrong de walvischtraan en tallooze zeehavens kwijnden. Steenkolen en ijzer werden in het Zuiden ontdekt en het gras groeide welig inde straten van de Noordelijke plaatsen, waar men zich met ijzerindustrie had beziggehouden. Electriciteit volgde den stoom op en de spoorwegaandeelen daalden. Maar waarom deze lijst, die eindeloos is, nog langer te vervolgen? Overal zag men hetzelfde: iedere belangrijke uitvinding bracht een gedeelte van het volk een onnoemelijke schade toe. Ontelbare bankroeten, legers van werklieden, die tot vagebonden waren gemaakt, een zee van lijden op velerlei gebied, dat was de prijs, dien onze voorouders voor eiken vooruitgang moesten betalen. Was de nood van den industrieelen overgang vergeten, hoorde men uit den mond der redenaars in die dagen den versregel, die met veel pathos werd geuit: „Peace hath her victories not lest renowned than those of war". (Vrede beloont haar overwinningen niet minder dan oorlog). De redenaars stonden inden regel niet stil bij het feit, dat een overwinning inden tijd van wat zij zoo kluchtig den vrede noemden, gewoonlijk behaald was ten koste vaneen hoeveelheid menschenlevens en lijden, dikwijls even groot, ja veelal grooter dan inden oorlog. Wij allen hebben gelezen van de pyramide van Damascus, gemaakt van 70.000 doodshoofden van slachtoffers. Men kan gerust zeggen, dat, als de slachtoffers der verschillende uitvindingen ten gevolge van de toepassing van de stoomkracht, er in toegestemd hadden hun doodshoofd af te staan voor een monument ter eere van Stephenson of James Watt, deze pyramide die van Tamerlane geheel inde schaduw zou stellen. Tamerlane was een beest en Stephenson een genie, dat gezonden was om de menschheid te helpen, maarde afschuwelijke misleiding van het vroegere economische stelsel was oorzaak, dat de weldoeners even veel menschelijk lijden veroorzaakten als de ruwste veroveraars. Het was al treurig genoeg dat men in vroeger eeuwen hen, die kwamen om de menschheid te helpen, steenigde en kruisigde, maar het ongelijk privaatbezit deed nog erger. Het maakte groote gaven tot een vloek der menschheid. En namen de werklieden en fabrikanten, wier welvaart door de uitvindingen bedreigd werden, praktische maatregelen om den 152 stroom tegen te gaan en uitvindingen en uitvinders tegen te Werken? Voor zoover zij dat konden, ja. Als de werklieden sterk genoeg Waren geweest, zouden zij elke uitvinding, die vermindering van Vraag naar handarbeid tengevolge had, tegengewerkt hebben. Nu deden zij alles wat in hun macht was. Zij namen hun toevlucht tot vakvereenigingen en geweld van het gepeupel. Men kan die kerels niet kwalijk nemen, dat zij zich met geweld verzetten tegen verbeteringen, die hun middel van bestaan bedreigden. Natuurlijk had het volk het stelsel van ongelijk privaat bezit en niet de arbeidbesparende machine moeten bestrijden, Want onder een goed economisch systeem zou de machine een zegen voor allen zijn geweest. Wat werd er door de fabrikanten gedaan om de uitvindingen te beletten? Deze gingen meestal op negatieve wijze te werk en dit had meer succes dan het geweld der werklieden. Het initiatief voor alle ondernemingen was in handen der groot-industrieelen. Geen uitvinder kon zijn uitvinding, hoe mooi ook, invoeren of hij had bun hulp noodig, die zij alleen verstrekten op voorwaarde, dat de uitvinder hun het grootste gedeelte van de winst zou afstaan; daar zij, die er belang bij zouden kunnen gehad hebben om eenige nieuwe uitvinding in toepassing te brengen, gingen hiertoe niet over als hun belang medebracht, de uitvinding geheim te houden, om daardoor iedere verandering tegen te gaan, die dreigde hun kapitaalbelegging in gevaar te brengen. De kapitalist moest ten volle overtuigd zijn, niet alleen, dat de uitvinding op zichzelf goed was, maar dat zij hem persoonlijk zooveel voordeel zou brengen, dat al de schade, die hij zou moeten dragen vóór zij winst afwierp, ruimschoots vergoed zou worden. Als de fabrikanten op geen andere wijze eenige uitvinding konden tegengaan, was het hun gewoonte ze te koopen en geheim to houden. Na de Omwenteling zijn er tal van patenten gevonden, die waren opgekocht en verzwegen, zoodat aan de wereld vele nieuwe ontdekkingen zijn onthouden, die de toenmalige menschheid van groot nut hadden kunnen zijn. Een van de meest tragische hoofdstukken van de geschiedenis van vroeger tijden 15 gewijd aan de moeilijkheden, hinderpalen en levenslange teleurstellingen, waarmede uitvinders te kampen hadden vóór zij hun ontdekkingen ingang konden doen vinden. Het bedrog. Waarmede de fabrikanten inde meeste gevallen den uitvinder de winst van zijn vernuft ontfutselden, was meer dan schandelijk. 153 Dit kwam omdat men zag dat, als er een uitvinding ingang vond, dit steeds geschiedde onder de bescherming der kapitaalkrachhgen, van wie, als deze er belang bij hadden, steeds het initiatief; moest uitgaan om een nieuwe uitvinding in praktijk te brengen. Onze voorvaderen, ziende dat de toepassing van uitvindingen altijd te danken was aan het stelsel van privaat-bezit zagen het feit voorbij, dat het kapitaal zich alleen leende tot nuip ais het geen kans meer zag de uitvinding tegen te houden ot ais het uitzicht op winst groot was. In dat opzicht waren onze voorouders als kinderen, die. als zij het water over den rand vaneen dam zien vloeien en niet weten, dat het ergens anders vandaan komt, meenen dat de dam dient om het stroomen van de rivier te bevorderen inplaats van te begrijpen, dat hij een hindernis is, die het water alleen doorlaat, als hij niet langer in staat is het tegen te houden. Onze les, vervolgde de leeraar, is eigenlijk alleen gewijd aan de economische gevolgen van den ouden gang van zaken, maar nu en dan komen er vroegere sociale toestanden bij te pas, die te belangrijk zijn om ze onopgemerkt voorbij te laten gaan. Wij ebben gezien hoe het stelsel van ongelijk privaatbezit de meeste verbeteringen en uitvindingen op economisch terrein inden weg stond. Maar nog op een ander gebied werd dezelfde invloed uitgeoefend en de gevolgen waren nog noodlottiger. Vertel ons daarom eens Florence, van de wijze, waarop dat zelfde stelsel de ontwikkeling van nieuwe denkbeelden verhinderde op het gebied van moraliteit, wetenschap en godsdienst. Vóór de Groote Omwenteling, toen een betere opvoeding met zoo algemeen was als nu, maar alleen door enkelen werd genoten, waren de geleerden en professoren de moreele en intellectueels leiders der natie. Zij kneedden de gedachten van het Deze geschiedenissen schijnen ons nu bijna ongeloofelijk toe, nu de natie wakker genoeg is om elke nieuwe uitvinding voor te staan en aan te moedigen en iedere uitvinder voor elk nieuw denkbeeld aan de bureaux van registratie gratis zijn recht op den voorrang kan verzekerd krijgen, terwijl hem alle inlichtingen en materialen verstrekt worden om zijn plante verwezenlijken. Ais w!j aannemen, zei de leeraar, dat onze voorouders zeer goed bekend waren met het feit, dat het eigenbelang der grootmdustneelen, die hun geld ineen onderneming gestoken hadden, medebracht vele verbeteringen inden weg te staan, hoe verklaar je dan hun overtuiging, dat het stelsel van privaat-bezit gunstig werkte op het doen van uitvindingen? 154 volk en door hun intellectueel overwicht beheerschten zij de geestelijke belangen en hielden den stroom der beschaving in hun macht. Zulk een macht wordt nu aan niemand toegekend, want het hooger peil van algemeene ontwikkeling zou dat onmogelijk maken, omdat het volk zich niet meer blindelings laat leiden. Als men echter ziet, dat in dien tijd zoon groote macht slechts door enkelen werd uitgeoefend, zou men mogen aannemen, dat die enkelen zulk een verantwoordelijken plicht op zich namen met algeheele toewijding aan het gemeenschappelijk welzijn, zonder eenig ander motief. Maar onder het stelsel van ongelijk privaatbezit, dat iederen persoon en iedere klasse economisch afhankelijk maakte van het beroep, dat hij en zijn vakgenooten beoefenden, was dit ideaal natuurlijk nooit te bereiken, want ook de ontwikkelde klasse, de onderwijzers, geestelijken, schrijvers, doktoren en rechtsgeleerden waren tenslotte evengoed werklieden als schoenmakers en behangers en hun welzijn was eveneens afhankelijk van de vraag of de denkbeelden en leerredenen, die zij voorstonden, inden smaak vielen en in overeenstemming Waren met die van hun broodgevers. lemands richting van onderwijzen en prediken was vastgesteld door zijn geldelijk belang, zijn middel van bestaan. Hieruit volgt, dat de klasse der geleerden even goed door alle nieuwe uitvindingen getroffen werd als schoenmakers en behangers door verbeteringen, die hün vak betroffen. Hieruit volgt natuurlijk dat, zoodra een denkbeeld zich ontwikkelde op gebied van godsdienst, geneeskunde, wetenschap, economie en sociologie, ja op bijna ieder veld van denken, de eerste vraag der geleerden, die dat veld beheerschten en er hun bestaan in vonden, niet was of het denkbeeld wel deugde en de algemeene welvaart zou bevorderen, maar welken invloed het op de leerstellingen, tradities en instellingen, waarop hun persoonlijke welvaart gegrond was, zou uitoefenen. Als er een nieuw godsdienstig denkbeeld ontstond, overwoog de geestelijke vóór alles, welken invloed het zou hebben op de secte en op zijn persoonlijk standpunt. Als het iets nieuws was op geneeskundig terrein, vroeg de dokter zich af hoe het werken zou op de praktijk van de inrichting, waartoe hij behoorde. Was het een economische of sociale theorie, dan vroegen al degenen, wier kapitaal bestond in hun naam als leeraar op dat gebied, of het nieuwe denkbeeld samen kon gaan met de stellingen, die zij tot nu toe hadden verkondigd. Daar het eenmaal als natuurlijk gevolg heeft, dat elk nieuw denkbeeld vroegere denkbeelden over dezelfde zaak moet verdringen, was het niet te verwonderen, 155 dat het economisch eigenbelang der geleerden onwillekeurig en bijna onveranderlijk in botsing kwam met elk nieuw denkbeeld, dat verbetering of vooruitgang kon brengen. Ook zij waren menschen en daarom niet meer of minder te laken, wanneer zij, evenals de wever of steenhouwer, die de invoering van eenige verbetering, die hem zijn brood zou ontnemen, trachtte te verhinderen, ieder nieuw denkbeeld met argwaan tegemoet traden. Denk eens aan welk een grooten, onoverkomelijken hinderpaal de vooruitgang ondervond in het feit, dat de geestelijke leiders der naties, die de gedachten van het volk kneedden, door de economische afhankelijkheid van de bestaande denkbeelden, zich tegen allen vooruitgang verzetten, uit vrees er zelf schade door te lijden. Als wij bij de beteekenis van dit feit ernstig stilstaan, zal het ons niet langer verwonderen, dat de vooruitgang vroeger zoo langzaam ging: eer moet het ons verbazen, dat er nog eenige vooruitgang plaats vond! HOOFDSTUK XXVIII. HOE HET WINSTSTELSEL HET VOORDEEL DER UITVINDINGEN GEHEEL VERNIETIGDE. De vijandelijke houding van het privaatbezit tegenover den vooruitgang, vervolgde de leeraar, kan men, zooals ik reeds zei, op tweeërlei wijze verklaren. Ten eerste bracht het oude stelsel mede, dat alle veranderingen, die tegen een persoonlijk belang indruischten, getracht werden tegen te houden. Harold, behandel jij nu de keerzijde van dit onderwerp, namelijk, waarom het winststelsel alle voordeel voor de gemeenschap van eenige nieuwe uitvinding vernietigde of bijna waardeloos maakte, wanneer ze wel in toepassing werd gebracht. Vanaf de tijden der oudheid tot het laatste gedeelte der 18de eeuw, antwoordde Harold, waren er weinig of geen verbeteringen gebracht inde mechanische wetenschappen, behalve op het gebied van den scheepsbouw en de wapenindustrie. Omstreeks het jaar 1780 begon er een reeks van ontdekkingen, die allen vroegeren handel en nijverheid omverwierpen. Stoomkracht en steenkool vermeerderden op onbeperkte wijze de menschelijke macht om de welvaart te bevorderen. Wat de nijverheid betreft, kan men gerust zeggen, dat de mensch ineen reus werd her-" schapen. Ook op het gebied van den landbouw werden uitvindingen gedaan, die de opbrengst van den bodem vermenigvuldigden. Bij de meeste productie, die niet afhankelijk 156 Het lag voor de hand, dat men zou denken, dat iedere vorm van menschelijk lijden of onvolmaaktheid, voor zoover deze uit slechte economische toestanden voortsproten, geheel van de aarde verdwenen was. Dat de beteekenis van het woord „armoede” vergeten zou zijn, dat kunnen wij inde eerste plaats veronderstellen. En wij kunnen verder gaan en aannemen, dat alles op het gebied van welvaart en weelde nu voor een ieder toegankelijk was. Helaas waren de feiten in schrille tegenspraak met bovenstaande theorie. Het was een onderwerp van veel debat of er inde meest beschaafde landen, alle klassen tezamen genomen, (veranderingen in gebruiken niet meegerekend), werkelijk eenige verbetering had plaats gevonden inden economischen toestand van het volk. Misschien was die verbetering zoo gering, dat de vraag zich voordeed, of zij wel bestond? Juist; van het Engelschc volk heeft Florence ons reeds verteld, toen zij over de gevolgen van den buitenlandschen handel sprak. De Engelschen waren ook de eerste natie, die een verstandig gebruik maakten van de groote uitvindingen, die gedaan Werden. De sociologen van dien tijd hadden geen moeite om te bewijzen, dat de economische toestand van het Engelsche volk in het laatst der 19de eeuw treuriger was dan vroeger, vóór de toepassing van de stoomkracht en dit was eveneens het geval met de bewoners van Nederland en Duitschland. Wat de werklieden in Italië en Spanje betreft, zij waren er economisch beter aan toe onder het Romeinsche Keizerrijk dan inde 19de eeuw. Mochten de Franschen het in deze eeuw iets beter hebben dan inde 18de, dan was dit hoofdzakelijk toe te schrijven aan de was van de Natuur, hadden de uitvindingen van dien tijd de opbrengst duizendvoudig vermeerderd, zoodat één man evenveel kon doen als een klein leger van werklieden in vroeger eeuwen. Wel werden de behoeften van het menschelijk ras vermeerderd, maarde macht om in die behoeften te voorzien werd oneindig vergroot. Deze verbazende vermeerdering van de arbeidskracht was een zuivere economische winst voor de wereld, zóó groot, als men in vroeger tijden nooit genoten had. Het was, alsof God de menschen tot zijn gemachtigden had aangesteld en al de krachten van het heelal in hun handen had gegeven. En Harold, nu mag men zeker verwachten, dat die duizendvoudige vermenigvuldiging van het arbeidsvermogen van den mensch zeker een evenredige verhooging van het welvaartspeil medebracht? 157 landsverdeeling na de Fransche Revolutie, doch volstrekt niet aan de toepassing der groote uitvindingen. En hoe was het inde Ver. Staten van Amerika? Amerika kon inderdaad op verbeteringen inden volkstoestand wijzen, maar ook dit was niet het gevolg der uitvindingen; daar net ais geheel nieuw land groote economische voordeelen opleverde, was het tijdelijk alle andere naties vooruit. Toch was de toestand van het volk over het algemeen in Amerika niet zooveel beter dan inde oude wereld. Op het laatst der 19de eeuw, toen ook hier de werklieden en landbouwers ontevreden werden, hetgeen tot ongeregeldheden aanleiding gaf, maakte men m de Ver. Staten van Noord-Amerika verschillende vergelijkingen van loonen en prijzen publiek, waaruit men de gevolgtrekking maakte, dat de economische toestand der Amerikaansche werklieden gedurende die eeuw beter was dan in andere landen, fsa verloop van zulk een langen tijd kunnen wij natuurlijk die berekeningen niet meer in alle onderdeden nagaan, maar uit het Z£ 9ePubliceerd werden om de ontevredenheid te bestrijden, mag men besluiten, dat deze ontevredenheid bestond en derhalve de levensvoorwaarden van het volk niet gunstig waren. Men kan veilig aannemen, dat het volk beter met zijn eigen noodtoestand bekend was dan de sociologen; zeker is het dat het Amerikaansche volk op het eind der 19de eeuw economisch achteruit ging en dat het weldra moest terugvallen tot den treurigcn toestand van de proletariërs en boeren in Europa. 1 egenover de zorgvuldig bewerkte statistieken der voorstanders van het ongelijk privaatbezit mogen wijde veel meer overtuigende bewijzen stellen van den economischen achteruitgang van zaken in Amerika in het laatst der 19de eeuw; de bedelarij en landlooperij nam meer en meer toe en werd even sterk als in de oude wereld. De loontrekkenden voerden een aanhoudenden strijd tegen de loonsverlagingen en de landbouwende bevolking verviel meer en meer tot een staat van bankroet. Dat is genoeg over dit onderwerp, zei de leeraar. Kleine verbeteringen en lichtpunten leggen in dezen geen gewicht inde schaal. Het is duidelijk genoeg dat, als de vele uitvindingen de geheele gemeenschap ten goede waren gekomen, de armoede verdwenen zou zijn en er welvaart voor ieder was geweest; daar dit zoo klaar is als de zon, is het nutteloos de haarkloverijen der staathuishoudkundigen na te gaan in hun onderzoek om te ontdekken of deze of die klasse vaneen volk in deze of die eeuw het een haar beter of slechter had dan vroeger. Het is een 158 Voldongen feit, dat nooit te eenigertijd de wereld zooveel groote veranderingen kon aanwijzen door het groot getal der uitvindingen, die, als ze de menschheid ten goede ware gekomen, de wereld ineen paradijs zouden herschapen hebben. Zooals ''Vij gezien hebben kwamen deze uitvindingen het volk niet ten goede, maar opmerkelijk is het, dat de ijver onzer voorvaderen, om nieuwe vindingen te doen, in geenendeele verminderde. Zij daarop bijzonder trotsch en droomden voortdurend van nieuwe ontdekkingen, die de krachten van het heelal op nog Wonderbaarlijker wijze te hunner beschikking zouden stellen. Niemand schijnt te hebben bedacht dat, al mocht God al zijn geheele schatkamer voor hen openen en alle geheimen voor hen blootleggen, de menschheid er niets bij zou winnen, als zij geen ander economisch stelsel uitdacht, waarbij de ontdekkingen Werden aangewend tot het algemeen welzijn. Men schijnt niet te hebben ingezien, dat, zoolang armoede bleef bestaan, elke nieuwe uitvinding, die het gemakkelijker maakte om rijkdom te verkrijgen, een aanklacht temeer was tegen het economisch stelsel, dat even belachelijk als onrechtvaardig was. Men zag geheel over het hoofd, dat al die machtige machines de algemene welvaart niet deden toenemen en maar kunstig speelgoed Waren, dat niet meer nut had voor de menschheid dan zoovele andere nuttelooze mechanismen. Wat baatte het, dat de steenkool Werd ontdekt, als er toch duizenden menschen waren, die geen vuur inden haard hadden? Wat voor nut hadden de machines, die maakten dat één man evenveel linnen kon weven als 1000 uian in vroeger eeuwen, indien er evenveel slecht gekleede menschen bestonden als vroeger, die kou moesten lijden? Wat baatten al de nieuwe landbouwmachines, waardoor de Amerikaansche landbouwer zeker tienmaal zooveel voedsel kon voortbrengen als zijn grootvader, als toch duizenden uitgehongerde en slecht gevoede menschen in het land overbleven en gansche benden daklozen en bedelaars het land doorkruisten, smeekend om brood aan elke deur? In het midden der 19de eeuw was de geheele Wereld in vervoering over de uitvinding der naaimachine, daar Wen meende, dat het lot van kleermakers en naaisters daardoor ontzettend verbeterd zou worden, maar integendeel leidde deze uitvinding zoowel in Amerika als in Europa tot een slavernij, oie onder den naam van „sweeting-system” een schande was Voor de geheele menschheid! Lucifers kwamen inde plaats van vuursteenen, gas en electriciteit vervingen kaarsen en olielampen, Waar dit verbeterde licht bescheen zooveel te heller dezelfde 159 Helena geeft een verklaring der feiten. Helena, vervolgde de onderwijzer, vertel ons eens, waarom de economische levensvoorwaarden der menschen zoo weinig verbeterden na deze groote uitvindingen, waardoor het productievermogen zóó vermeerderd werd, dat ieder met een gezond verstand de gevolgtrekking zou maken, dat de levensvoorwaarden voor alle menschen zouden hebben moeten verbeteren en alle gebrek en ellende daardoor van de aarde verdwenen moesten zijn. Aan welke fout in het oude stelsel kunnen wij dit verbazend fiasco toeschrijven? Het was alweer het gevolg van het winstsysteem, antwoordde het meisje. De groote uitvindingen, waarvan Harold gesproken heeft, waren arbeidbesparende machines. Zij maakten, dat één man meer kon produceeren ineen minder aantal werkuren. Onder een gemeenschappelijk beheer der industrie, zooals dat nu het geval is, zou het gevolg vaneen dergelijke uitvinding zijn, dat de meerdere opbrengst eerlijk over alle menschen verdeeld zou worden óf, als dit meer wenschelijk zou blijken, dat de besparing van arbeid meer vrijen tijd zou opleveren, die alle menschen ten goede zou komen. Onder het oude stelsel was er echter geen sprake van gemeenschappelijk beheer. De groot-industrieelen regelden alles en bij wat zij begonnen of exploiteerden, behoefden zij nooit te denken aan het algemeen belang, maar waren zij alleen op eigen voordeel bedacht. Een ondernemer paste alleen dan een nieuwe uitvinding toe, als hij veronderstelde daarmee zijn eigen winst te vergrooten, hetzij door meerdere productie met dezelfde werkkracht, hetzij door minder arbeidsloon uitte betalen. Stel dat een fabrikant berekende, dat hij dooreen werk-uitsparende machine al zijn werklieden aan het werk kon houden en een grootere winst behalen door grootere productie met evenveel werkloon; als hij daarentegen zijn productie wilde tooneelen van ellende, vernedering en armoede! De weinige bedelaars, die men in het begin der 19de eeuw in Amerika aantrof, trokken te voet van dorp tot dorp, terwijl ze op het einde dier eeuw als „blinde passagiers” in beestenwagens en op de tenders der locomotieven een schuilplaats zochten om sneller van het eene land van armoede naar het andere te kunnen reizen, onderweg vaak een smartelijken dood tegemoet snellend. Men kon 60 mijlen per uur afleggen inplaats van 5 of 10, maar men had geen duimbreed gewonnen op de armoede, die de menschen volgde als de schaduw den hardlooper. 160 vermeerderen zonder deze machine, dan moest hij meer werklieden aannemen, meer loon uitbetalen, met het gevolg, dat er meer koopkracht was. In dit geval ging dus de vermeerdering van productie gepaard met vermeerdering van koopkracht. Maar als hij zijn productie vermeerderde door toepassing eener nieuwe machine, waarbij het aantal werklieden gelijk bleef, dan hield de vermeerdering der koopkracht geen gelijken tred met de vermeerdering der productie, die wel verhoogd werd, maar waartegenover geen meerdere uitbetaling van loon stond, zoodat het volk toch niet in staat zou zijn die meerdere producten op de markt te koopen. De meerdere productie zou dus onmiddellijk de markt overladen en daar een groot aantal fabrikanten die machine op dezelfde wijze toepasten, moest de overvoering der markt op een crisis uitloopen en een staking van productie het gevolg zijn. Om zulk een ramp te voorkomen, of althans tegen te houden, kon de fabrikant nog andere wegen inslaan. Hij kon b.v. de prijzen verlagen, zoodat de koopkracht van het volk steeg, omdat het grooter voorraad in kon slaan voor hetzelfde geld; maar deed hij dit, dan zou hij geen meerdere winst behalen door het in gebruik nemen der machine; het voordeel zou alleen door het volk genoten worden. Ik behoef zeker niet te zeggen, dat onder het winststelsel met dat doel geen zaken werden gedreven. Een andere vraag was: de productie niet te vermeerderen, maar die te houden zooals zij was vóór de nieuwe machine gebruikt werd, maarde winst te verhoogen dooreen aantal werklieden af te danken en derhalve door minder werkloon uitte betalen. Dezen uitweg koos hij meestal het eerst, omdat de overvoering der markt zoo groot was, dat hij uit voorzichtigheid vermijden moest de productie te verhoogen. De ontslagen werklieden vermeerderden echter het getal der werkloozen, die elkander onderkropen om maar aan het werk te blijven en dit was al weer een voordeel voor den fabrikant. Het resultaat van iedere nieuwe vinding vaneen arbeidbesparende machine was dus ge'voonhjk: eerst het ontslag vaneen aantal werklieden en na korten tijd verlaging der loonen van hen, die bleven werken. Werd een werkbesparende machine ingevoerd, dan was dit om meerdere winst te behalen door de productie te vermeerderen en het aantal werklieden te verminderen en de nieuwe machine, die had kunnen medewerken om de armoede van de aarde te doen verminderen, ja geheel te doen verdwijnen, maakte dus, dat onder het winstsysteem de armoede van het volk sneller dan °oit toenam. Was dit eenmaal geschied, dan moest de fabrikant Gelijkheid voor allen. xx 161 noodgedwongen ten slotte de winst verlagen, maar als hij hiertoe overging, was het volk al weer zoo verarmd, dat hij ook hiervan geen resultaat had, omdat er geen koopkracht meer was. De Amerikaansche boer en de landbouwmachines. En nu, ging de leeraar verder, zullen wij eens zien, welken invloed de arbeidbesparende uitvindingen hadden op de klasse der boeren. Deze kon men min of meer tot de kapitalisten rekenen, daar zij hun boerderij en gereedschap zelf in bezit hadden, hoewel die dikwijls door schulden en hypotheken bezwaard waren. Inde 19de eeuw werden, vooral in Amerika, de werkbesparende landbouwmachines op groote schaal toegepast, en hoewel deze het werk konden doen van 15 landarbeiders inde 18de eeuw, ging de boer, nadat deze machines ingang vonden, toch hard achteruit. Hoe verklaar je dat? Ik heb reeds gezegd, antwoordde het meisje, dat de winst, die door middel van de werkbesparende machines gemaakt werd, daarin bestond, dat de werkkracht vaneen arbeider verhoogd werd en de ondernemer een grootere productie verkreeg met even groote arbeidskosten, óf evenveel kon produceeren, door een aantal werklieden te ontslaan en dus minder werkloon uit te betalen. De winst, die gemaakt werd, was afhankelijk van de uitgebreidheid der fabriek, want, hoe grooter het aantal werklieden, dat ontslagen kon worden, hoe grooter ook de winst werd. Als het boerenbedrijf in het groot werd uitgeoefend, zooals b.v. inde z.g. Bonanza-boerderljen inde Ver. Staten, die een uitgestrektheid hadden van 20 tot 30.000 morgen land, dan konden de boeren, die ze bestuurden, inden aanvang althans, gedurende eenigen tijd een groote winst maken, die zij te danken hadden aan de werkbesparende machines. Maar het meerendeel der Amerikaansche boeren werkte op kleine schaal en gebruikte weinig vreemde arbeiders, daar zij het werk voornamelijk zelf deden met hun huisgenooten. Zij hadden dus maar weinig voordeel van deze nieuwe machines, want zij konden geen arbeiders ontslaan. Daar zij bovendien genoodzaakt waren de landbouwproducten onmiddellijk van de hand te doen, moesten zij, om den afzet voor hun waren te forceeren, den prijs verlagen, zoodat de markt nog meer gedrukt werd. Je maakt dus de gevolgtrekking. Helena, dat het eenige resultaat der werkuitsparende machine voor de vele kleine boeren inde Ver. Staten, hun ondergang was. 162 HOOFDSTUK XXIX. MEN BRENGT MIJ EEN OVATIE. En nu. vervolgde de leeraar glimlachend, terwijl hij opzag naar de galerij, waar Dr. Leete en ik ongezien hadden zitten luisteren, «eb ik een groote verrassing. Onder degenen, die geluisterd hebben naar onze les van hedenmiddag, is een belangrijk persoon. Je kunt wel raden wie het is, als ik zeg, dat hij van alle levende öienschen de eenige is, die volkomen bevoegd is om te oordeelen of de schildering, die wij van de toestanden der 19de eeuw gegeven hebben, werkelijk naar waarheid is weergegeven. Onze geachte bezoeker is niemand minder dan Julius West, die ®ij heeft toegestaan u aan hem voor te stellen. Ik had op de vraag van den leeraar met eenigen tegenzin toestemmend geantwoord, want ik stelde mij niet gaarne onnoodig bloot aan nieuwsgierige blikken, maar toch wilde ik 9aarne kennis maken met de jongens en meisjes uit de 21ste eeuw. Toen zij om mij heen kwamen staan zag ik dadelijk, dat Zoo is het ook en de geschiedenis heeft ons geleerd, dat de feiten daarmee in overeenstemming waren. Onder het winstsysteem waren de werkuitsparende machines oorzaak, dat de kleine boer geheel ten onder ging. Waren de boeren de eenige klasse der bezittenden, die achteruit gingen door de werkuitsparende machines? Neen, alle kleine kapitalisten moesten om dezelfde reden ten slotte het onderspit delven door de werkbesparende machines. Waardoor de economische toestand der wereld meer en meer door enkele groot-industrieelen werd beheerscht. Dank je. Helena, wij hebben nu de belangrijkste punten besproken. Als men begrijpt hoe winst, rente en interest de koopkracht van het grootste gedeelte der bevolking beperkten, zoodat die niet meer in overeenstemming was met het productievermogen, dan heeft men de oorzaak der armoede van de wereld vóór de Omwenteling opgespoord en is het duidelijk, dat het onmogelijk was, dat er eenige belangrijke en duurzame verbetering tot stand gebracht kon worden inde economische levensvoorwaarden der menschen, vóór dat er een einde gemaakt werd aan het ongelijk privaatbezit, waarvan het winstsysteem met rente en interest noodzakelijk een onafscheidelijk onderdeel moest uitmaken. 163 de geestige oogen der meisjes en de levendige gezichten der jongens vol belangstelling waren, die weinig gemeen had met oppervlakkige nieuwsgierigheid. Zoo was ook altijd de houding van oudere personen, die ik ontmoette, maar ik had niet kunnen verwachten, dat schoolkinderen dezelfde bescheidenheid aan den dag zouden leggen. Waarschijnlijk was de invloed der moderne beschaving, die deze op de manieren der kinderen had uitgeoefend, nog niet geheel tot mij doorgedrongen. Die jonge menschen hadden nooit ruwheid, wreedheid of onbeschaafdheid gezien of gehoord. Hun vertrouwen werd nooit geschokt, hun sympathie niet gewond, hun argwaan nimmer opgewekt. Daar zij nooit geleerd hadden, dat de eene mensch boven den anderen verheven zou zijn, gedroegen zij zich allen op dezelfde wijze. Waar zij nooit een valschen of verkeerden indruk van iets kregen, was aanstellerij iets, dat zij in het geheel niet kenden. Inderdaad, deze indirecte gevolgen der moreele en sociale verbeteringen, voortspruitende uit economische gelijkheid, waren oorzaak, dat een edele atmosfeer inde menschelijke samenleving ontstond, die de grootste zegen was, welke het nieuwe systeem aan de menschheid had gebracht. Na korten tijd praatte en schertste ik met de kinderen even gemakkelijk, alsof ik ze altijd had gekend, en spoedig was er een uur voorbijgevlogen, waarin zij vol belangstelling luisterden naar wat ik hen vertelde van de scholen in mijn tijd. Ik vermaakte mij met hun onschuldige opmerkingen. Jeugd is altijd opwekkend en de omgang met deze frissche, vroolijke en natuurlijke jonge levens had mij bepaald verkwikt. Florence, Esther, Helena, Marianne, Margaretha, George, Robert, Harold, Paul, nooit zal ik die groep vergeten van meisjes en jongens, die ik voor mij zag en voor mij de eerste kennismaking was met de jeugd uit de 21ste eeuw. Zou God mooier schepselen op de wereld gezonden hebben nu de aarde een zooveel gelukkiger verblijfplaats bood? HOOFDSTUK XXX. DE GEVOLGEN DER ALGEMEENE BESCHAVING. Het was zulk een heerlijke zomermiddag, dat het zonde was om naar huis te gaan. We hadden geen haast en daarom namen Dr. Leete en ik een motorrijtuig je voor twee personen aan de 164 dichtstbijzijnde standplaats. Wij vervolgden daarmede onzen ■weg naar huis en weken zoo vaak van den rechten weg af als wij dit wenschten. Terwijl wij onhoorbaar over de straten voortreden, beschaduwd door het gebladerte der breede boomenrij, gaf ik uiting aan mijn verwondering, dat de schoolkinderen zooveel verder waren dan in mijn tijd. Zij maakten nu toch op 13 en 14-jarigen leeftijd thema’s over economie, die men in mijn tijd bewaarde voor de middelbare school en de universiteit. Dr. Leete gaf daarvan de volgende verklaring. Toen de geheele wereld gelijke verdeeling van arbeid en opbrengst had aangenomen als het juiste stelsel, werd de economie zulk een eenvoudige wetenschap, dat ieder kind, dat een appel met zijn zusjes kon verdeden, het geheim daarvan kon doorgronden. Vroeger was economie een zeer moeilijke en ingewikkelde wetenschap, die op een valsche basis berustte, terwijl de toenmalige economen zeer prat gingen op hun uitgebreide kennis daarvan, die slechts een fictie was, omdat zij was opgebouwd op een onnatuurlijk systeem, vol verwarringen en tegenstrijdigheden, terwijl zij met al hun kennis natuurlijk niet in staat waren den economischen toestand van de menschheid ook maar een haar te verbeteren. Wat schranderheid van begrip aangaat, geloof ik dus, dat hierin niet zooveel vooruitgang is aan te wijzen. Een twaalfjarig kind uit de 19de eeuw, dat goed leerde, was niet zooveel minder ontwikkeld dan een kind van denzelfden leeftijd van thans, maar is het tien jaar ouder, dan is het verschil in opvoeding duidelijk merkbaar, want in vroeger tijd zou een jongen op 22-jarigen leeftijd weinig meer ontwikkeld zijn dan op zijn 14de, daar hij al reeds lang de school verlaten had om te werken inde fabriek of op de boerderij, behalve als hij het voorrecht had tot de klasse der welgestelden te behooren. De opvoeding van het kind in onzen tijd gaat zonder onderbreking voort tot zijn 21ste jaar en dan heeft het een ontwikkeling bereikt, die men vroeger zou kunnen verwachten van iemand, die de hoogere school had bezocht. Maar welk een omvang moeten die hooger-onderwijsinrichtingen dan verkregen hebben, als het Hooger Onderwijs thans door allen genoten wordt. Onze lagere scholen voorzagen inde behoefte van het meerendeel der kinderen: een op de honderd bezocht misschien een H.8.5., terwijl zeker niet meer dan een op de duizend ooit een universiteit zag. De groote Universiteiten, die in mijn tijd bestonden, als Harvard, Yale, en zoovele anderen, moeten nu wel kleine steden geworden zijn, wil er plaats wezen 165 Daaraan kan men gemakkelijk tegemoet komen. De verbetering van onze telefoon en electroscoop maakt, dat men op iederen afstand het college vaneen professor volgen kan. Daardoor kunnen millioenen leerlingen alle populaire colleges bijwonen. Waarlijk Dr. Leete, op het gebied van het Hooger Onderwijs komt Uw beschaving wel aan alle bezwaren tegemoet. Ik moet erkennen, dat door de toepassing van deze uitvindingen alles, wat mij eens onmogelijk toeschcen, thans mogelijk werd. Zooals u weet, verkondigden ook mijn tijdgenooten de theorie, dat vaneen goede volksopvoeding veel afhing en alleen daardoor een democratische regeering bevorderd kon worden, maar door het ongelijk privaatbezit konden maar weinigen de inrichtingen voor Hooger Onderwijs bezoeken en het grootste deel van het volk genoot alleen maar het Lager Onderwijs. Zeker, alles hangt af van de basis van het onderwijs, want daaruit kan men afleiden, welke diensten de leerling later aan den Staat bewijzen zal. Als de opvoeding tot groote resultaten wil leiden, dan moet zij ook na de kinderjaren worden voortgezet en minstens tot den 20-jarigen leeftijd voortduren. Dat zou in uw tijd zulke groote onkosten meegebracht hebben, dat misschien één vader op de duizend dit kon betalen. De Staat had hierin kunnen voorzien, maar dat zou daarop utigeloopen zijn, dat de rijken de kinderen der armen ondersteunden en daarvan wilden de eersten niet hooren. Zij achtten het onderwijs op de lagere scholen voldoende voor het volk. Bovendien zouden de bezittenden daarmede een krankzinnige daad gedaan hebben als zij de armen, die bestemd waren om het vuile werk te verrichten, gingen ontwikkelen, want deze zouden inden wedloop naar betere functies de meerderheid gevormd hebben en allicht hadden de eersten dan het onderspit gedolven. Deze twee redenen bewijzen, dat het oude economische stelsel onbestaanbaar is als het volk meer ontwikkeld wordt. Het eerste uitvloeisel van economische gelijkheid is gelijke opvoeding en ontwikkeling voor allen: het beste wat men aan de gemeenschap geven kan. Eender belangrijkste hoofdstukken uit de geschiedenis) der Omwenteling is dat, waarin verteld wordt hoe alle jongemannen voor de groote massa studenten, die ze nu bezoeken. ledere Gemeente heeft thans een Univcrsitcit, juist zooals vroeger een lagere school. Maar geven de studenten niet aan enkele Universiteiten, die beroemd zijn door den goeden naam der professoren, de voorkeur? 166 en vrouwen, die sedert hun kinderjaren op het veld of inde fabrieken gewerkt hadden, dadelijk, toen de nieuwe regeling begon, in hun vrijen tijd weer de scholen en colleges bezochten, om zoo spoedig mogelijk in te halen wat zij te kort waren gekomen. ledereen erkende, nu ontwikkeling voor allen bereikbaar ■werd, dat dit de grootste zegen was, die het nieuwe stelsel had gebracht. En nu ik hier toch over ons opvoedingsstelsel spreek, moet gij niet veronderstellen, dat de leertijd op 21-jarigen leeftijd eindigt. Integendeel, dit is alleen nog maar het minimum van ontwikkeling, waarop de gemeenschap aandringt, waardoor men in staat is de plichten vaneen burger op zich te nemen. Als iedere opvoeding daarmee eindigde, dan zou het resultaat nog maar een poovere ontwikkeling wezen. leder burger heeft het recht zijn studie voort te zetten, zonder inmenging van den Staat; daartoe zijn er openbare cursussen op ieder gebied van Wetenschap en deze zijn vrij voor iedereen tot het einde van zijn leven: zij kunnen kort of lang achtereen, ernstig of oppervlakkig gevolgd worden, juist zooals men dat wil. Eerst als men volwassen is, kan de geest de meest belangrijke takken der Wetenschap omvatten; vóór dien tijd is het verstand niet rijp genoeg om er zich in te verdiepen. Jonge menschen moeten een algemeen overzicht krijgen van alles, maar voor een ernstige, diepgaande studie moet men ouder zijn. Als gij studenten wilt zien, die vol geestdrift kennis trachten te verzamelen en voor wie de studie het grootste levensgenoegen is, dan moet gij die zoeken onder vaders en moeders van middelbaren leeftijd, die deze openbare cursussen volgen. Om levenslang de gelegenheid tot studie goed te gebruiken, lijkt ons de vrije tijd van ons leven, die zoo groot schijnt, integendeel zeer klein en toch bestaat daarvoor veel vrije tijd, want dikwijls hebben wij een halven dag vrij van eiken dag, of een half jaar, of de geheele tweede helft van ons leven. Naarmate er meer arbeidbesparende machines Worden uitgevonden, kunnen wij over meer tijd beschikken voor onze hoogere ontwikkeling. Bovendien brengt de atmosfeer van kalmte mede, dat een ieder zich onbezorgd aan zijn studie of liefhebberij kan wijden, omdat, in tegenstelling met vroeger, er een algeheele afwezigheid is van angst en drukkende zorgen voor de materieele welvaart van ons zelf en hen, die ons dierbaar zijn. Ons economisch stelsel maakt, dat wij ten volle Christus’ uitspraak in toepassing kunnen brengen: „Weest niet bezorgd voor den dag van morgen”. Je moet hieruit nu niet opmaken, dat ons geheele volk alleen bestaat uit studenten en 167 filosofen, want er zijn tal van andere groepen, die zich aan de schoone kunsten, de sport of huisvlijt wijden. Ik moet bekennen, dat mij nog geen grooter contrast is getoond, dan juist in dit opzicht, wat het onderwijs betreft, als gevolg van het onderscheid tusschen de levensvoorwaarden in uw tijd en de mijne. Vroeger ging de gemiddelde ontwikkeling van den student meestal niet verder dan hetgeen hij tot zijn promotiedag verworven had. Daarna moest hij onvermijdelijk in de drukte en de beslommering van den strijd om het bestaan en daaraan al zijn tijd en geestkracht geven. Voortdurend moest hij er op bedacht zijn, dat hij in dien strijd niet ten onder ging en had hij voorspoed, dan maakte zijn welslagen hem gewoonlijk tot een groven materialist, waarbij geest en ziel verloren gingen. En zulk een leven -—• men kan het nauwelijks een leven noemen —■ vervolgde Dr, Leete, was dus weggelegd voor hen, die het gelukkigst en voorspoedigst werden geacht, voor hen, die den hoogsten prijs inde levensloterij getrokken hadden. Je kunt nu begrijpen, dat wij op de Groote Omwenteling terugzien als op een herschepping van den mensch, daar niet alleen zijn physiek bestaan zooveel beter is geworden, maar daaraan een rijk ziele- en geestesleven is toegevoegd. Vroeger, vóór de Omwenteling, werd algemeen beweerd, dat er nooit een betere toekomststaat geboren kon worden, omdat het egoïsme van den mensch zulks inden weg stond. Men vergat, dat de ongelijke levenskansen den mensch noodzaakten al wat er minderwaardigs in hem schuilde, naar boven te halen, om daardoor een sport op de maatschappelijke ladder te stijgen. Zijn egoïsme werd in alle opzichten aangewakkerd, ja zelfs uitgebuit. De jongeling, die het leven intrad met idealen en grootsche droomen van plichtsvervulling en menschvolmaking, zag zijn streven in ieder opzicht tegengewerkt door den strijd om het bestaan en noodgedwongen, mits hij geen slachtoffer van zijn idealen wenschte te worden, moest hij met alle middelen, die hem ten dienste stonden, moreele en immoreele, aan den wedloop meedoen. Nu mag ik van ganscher harte getuigen, dat onze maatschappij aan de geestdrift van de jeugd geen enkelen schok toebrengt, maar die nog meer opwekt, dank zij ons economisch systeem, dat aan het hoogste zedelijk ideaal voldoet en de jongeling vindt in onze maatschappij een gelegenheid, waarin hij zijn zedelijk streven ten volle ontplooien kan. In zijn plichten en bezigheden vindt hij een ruim veld van werkzaamheid tot heil zijner medemenschen. Tal van uitdrukkingen inden vroegeren tijd wezen 168 HOOFDSTUK XXXI. EENIGE BELANGRIJKE ZAKEN, DIE WIJ NOG NIET BEHANDELDEN. Na tafel zei Dr. Leete, dat hij een plannetje bedacht had voor dien middag. Ik heb al dikwijls gedacht, dat, als je meer inde wereld zult verkeeren en alles met eigen oogen zult zien, waarover ik in mijn voorbereidende lessen met je heb gesproken, je wel een slecht idéé zult krijgen van mijn talent als paedagoog. Ik voel mij dikwijls ontevreden over de wijze, waarop ik je heb ingelicht; inplaats vaneen bepaald leerplan te volgen, hebben wij tallooze losse gesprekken gehouden, eer uitgelokt door je weetgierigheid, dan door eenig vast plan mijnerzijds. Ik ben u heel dankbaar, beste vriend en leermeester, dat u mij een bepaalde methode bespaard hebt. Zonder er mij op te laten voorstaan, dat ik zoo gauw eenig begrip heb gekregen van uw tegenwoordig stelsel, geloof ik toch zeker, dat ik er nu meer van weet, dan het geval geweest zou zijn, als u een vast plan hadt gevolgd. Hoe het zij, ik zal trachten je nog meer belangrijke dingen te er op, dat de jeugd om haar idealen werd bespot en belachelijk gemaakt. Den jongeling werd geleerd „de wereld te nemen zooals zij is", „afstand te doen van romantische droomerij”, en „vooral practisch te wezen”; „de een zijn dood is den ander zijn brood”; „zaken zijn zaken”, dat was de hoogste moraal ten tijde van het winstsysteem. Feitelijk beteekende dit niets meer of minder dan het verkrachten vaneen menschenziel. Gelukkig zijn die tijden voorbij. De vader behoeft nu zijn zoon geen cynische wijsheid meer te leeren om hem voor schipbreuk op den levensoceaan te behoeden; de moeder behoeft haar dochter geen lessen meer in wereldsche baatzucht te geven om haar te beschermen tegen de edelmoedige opwellingen van haar hart. Ouders en kinderen zijn elkander waard en kunnen veilig met elkaar omgaan, hetgeen in vroeger tijd dikwijls niet het geval Was. Het leven is op lateren leeftijd even edel en ruim, als het zich inde fantasie van het kind voordoet. De idealen van zelfvolmaking, de geestdrift voor toewijding, eer, liefde en plicht, die de ziel van de jeugd doen trillen, behoeven nu niet meer te wijken voor lage beweegredenen. 169 laten zien. Wat zou je er van denken, als we cens per luchtballon in vogelvlucht de stad en haar omgeving bezichtigden, om zoodoende nog meer van de hedendaagsche beschaving te leeren kennen? Ik juichte het denkbeeld van harte toe en wij haastten ons het plan ten uitvoer te brengen. In dit korte relaas van al mijn ondervindingen inde nieuwe wereld is het mij natuurlijk niet mogelijk al mijn indrukken weer te geven en het zal mijn lezers misschien verwonderden, dat ik niet meer uitwijdde over mijn verbazing over het groot aantal mechanische uitvindingen en toepassingen, die in mijn tijd totaal onbekend waren; maar, al waren zij nog tienmaal verwonderlijker geweest, zij zouden mij toch oneindig minder verbaasd hebben dan de moreele omwenteling, die het nieuwe stelsel met zich had gebracht. Ik geloof, dat iedereen onder mijn omstandigheden er evenzoo over denken zou. Wetenschappelijke ontdekkingen en mechanische uitvindingen namen inde laatste helft der 19de eeuw ook reeds een hoogc vlucht en wij waren er op voorbereid, dat zij zich inde toekomst nog veel meer zouden ontwikkelen. Zoo sprak men in mijn tijd b.v. reeds van de onderzeesche scheepvaart. De ontdekking der electriciteit had bijna elke mechanische toepassing mogelijk gemaakt; wat de luchtschepen betreft, waren wij overtuigd, dat onze nakomelingen voor dat vraagstuk eveneens een oplossing zouden vinden. Waarlijk, als ik geen luchtschepen gevonden had, zou ik teleurgesteld zijn geweest; maar hoezeer wij ook voorbereid waren op alles wat de macht der menschen over de materie zou vergrooten, nooit hadden wij kunnen droomen, dat er zulk een groote MOREELE omwenteling zou plaats hebben. Philosofisch erkenden wij ten volle, dat de gulden wet: „Gelijkheid voor Allen” de basis zou vormen voor een sociaal leven, waarin ieder veel gelukkiger zou zijn dan in onze wereld en dat ieder er belang bij zou hebben die sociale regeling in te voeren, maar wij geloofden ook, dat het lage moreele standpunt en de verblinde zelfzucht der menschen een onoverkomelijke hinderpaal zou zijn om ooit dat ideaal te verwezenlijken. Wat gaf het den mensch of hij een goddelijk verstand had gekregen; hij wist het toch niet te gebruiken, want zijn moreele verdorvenheid zou hem altijd beletten het goede te volbrengen en hem steeds onderwerpen aan de lagere instincten van zijn natuur. „Gelijkheid voor Allen”? „Broederschap”? onmogelijk, dat was in strijd met de menschelijke natuur!” Dat was de kreet, die iederen profeet of idealist het zwijgen oplegde, die de wereld 170 trachtte te verbeteren en de mogelijkheid veronderstelde vaneen Koninkrijk Gods op aarde. <— Het kan u dus niet verwonderen, lezer, dat iemand als ik, die in deze atmosfeer van moreele verdorvenheid was opgevoed, maar weinig aandacht schonk aan alle materieelc verbeteringen, om met steeds grootere belangstelling en verbazing den geluksstaat te aanschouwen, waarin de menschen van thans leefden. Als ik in gedachten terugblik naar mijn vroeger bestaan, zie ik nu duidelijk, dat het lage oordeel over de menschelijke natuur voortsproot uit gebrek aan vertrouwen in God en de menschen, maar helaas... dit gebrek aan vertrouwen, dat de Kerken wel veroordeelden, werd integendeel door de predikers steeds weer aan de menschen ingeprent door te wijzen op hun hopelooze verdorvenheid. De luchtvaart, waarvan ik juist sprak, levert daarvan een bewijs voor dien tijd; het was de vreemde mengeling van onbegrensd vertrouwen inden materieelen vooruitgang des menschen en volmaakt ongeloof in zijn moreele kracht. Want, waarvoor was die luchtvaart dienstig? Het meest Wenschte men haar toepassing om dynamietbommen te kunnen werpen in dichtbevolkte steden. Tracht u dat eens goed voor te stellen. Zelfs Tennyson zag geen heil meer inde toekomst. Denk eens aan zijn woorden: ”1 heard the heavens fill with shouting, ”And there rained a ghastly dew, ”From the nations airy navies, "Grappling in the central blue”. Ik hoorde de hemelen zich vullen met geraas. En daar heerschte een ijzingwekkende mist. Van de luchtvloten der naties. Rondloerend in het hemelblauw. Hoe het volk de teugels voert. En nu, zei Dr. Lecte, terwijl hij ons luchtschip op een hoogte van 1000 voet bracht, laat ons nu voortgaan met onze les. Wat heb je te vragen? Om te beginnen, zei ik, terwijl mijn oog viel op het koepel-Vormig dak van het gouvernementshuis, wat is dat? Het lijkt Wel wat op een van die mechanische windmolens, waar de boer in mijn tijd het water mee wegmaalde. Het schijnt mij nogal een vreemde versiering voor een openbaar gebouw. 171 Het is niet bedoeld als versiering doch als symbool. Het stelt het tegenwoordig ideaal vaneen goed regeeringsbeleid voor. De molen is het raderwerk der administratie; de wind, waardoor het gedreven wordt, de wil van het volk; het roer, dat den molen altijd naar den wind richt, hoe deze ook keert, stelt voor, hoe de administratie te allen tijde verantwoording schuldig is aan elke wilsuiting van het volk, hoe gering ook. < Ik heb zooveel met je over dit onderwerp gesproken, dat ik niet verder hoef uitte wijden over de mogelijkheid, om een ware yolksregeering te hebben, als deze berust op de economische gelijkheid der burgers. leder parlementair raderwerk, hoe goed ook, kon vaneen volksregeering niet anders dan een belachelijke parodie zijn, zoolang het persoonlijk belang van den burger niet hand aan hand ging met het algemeen belang. Gij placht eens per jaar te stemmen of eens inde twee of inde vier jaar en zij die tot de volgende verkiezing zouden regeeren, waren vanaf het oogenblik dat zij gekozen werden, even weinig verantwoording schuldig als de Czaar. Maar ons schijnt het toe, dat het axioma der volksregeering moet zijn, dat „Macht” nooit onherroepelijk voor één uur mag worden toegekend, maar steeds weer hernomen kan worden door degenen, die de macht gegeven hebben. leder oogenblik kunnen wij, die de publieke ambtenaren aanstellen, hun de macht ontnemen. De stem vaneen afgevaardigde kan alleen beslissen ineen of andere belangrijke zaak, zoolang zijn machtgevers (kiesgerechtigde burgers, zooals ze vroeger genoemd werden) zijn macht niet vernietigen. Je kunt nu begrijpen, dat onder dit stelsel de afgevaardigde zich beijvert met zijn machtgevers overeen te stemmen. Niet alleen wordt hierdoor een verantwoordelijke wetgeving inde hand gewerkt, maarde oorspronkelijke ontwerpen gaan inden regel meer van het volk uit dan van de vertegenwoordigers. Door de telefoon is het stemmen zoo algemeen geworden, dat de geheele natie, als het noodig is, zich tot één lichaam vereenigt. Het volk regeert niet in naam, maar in werkelijkheid. Wij hebben dus in waarheid een democratischen regeeringsvorm. Wij oefenen het toezicht niet uit, omdat wij onze gekozen afgevaardigden vreezen of verdenken. Onder ons stelsel van economische gelijkheid is er geen reden of gelegenheid om zich te laten omkoopen. Niemand heeft reden om iets te doen, dat hem de eerbied van het publiek zou doen verliezen. Wij zouden gerust het bestuur aan een groep afgevaardigden voor hun geheele leven kunnen opdragen. De reden, waarom wij het niet doen, is, dat wij er 172 Kleine oorlogen en de groote oorlog. Ik zie, zei ik, dat de forten inde haven zijn blijven staan. Ik denk, dat ze bewaard zijn als een herinnering aan vroeger, een historisch bewijs van de barbaarschheid onzer voorvaderen, mijn tijdgenooten. Ik hoop, Mr. West, dat ik je niet beleedig, als ik zeg, dat wij 2e laten staan uit vrees, dat de kinderen eenvoudig niet zouden gelooven wat de boeken vertellen over de ongeloofelijke dwaasheden hunner overgrootvaders. De Internationale Vrede, die het Wereldverbond gebracht heeft, wordt natuurlijk door uw medeburgers beschouwd als een belangrijke moreele overwinning, nietwaar? Natuurlijk is het een zaak van groot gewicht, maar toch minder belangrijk dan de afschaffing van den economischen strijd der wenschen onderling. Niets verbaast ons meer van je tijdgenooten dan de drukte, die zij maakten over de breedheid der internationale oorlogen, terwijl zij blijkbaar Weinig aandacht schonken aan dien vreeselijken nationalen strijd om het bestaan, waarin allen voortdurend gewikkeld Waren. Van ons standpunt gezien waren uw oorlogen, ofschoon onverstandig en wreed, toch nog menschelijk, vergeleken bij den moordenden broederstrijd om het bestaan. Aan de oorlogen namen in hoofdzaak de mannen deel, niet jonger en niet ouder dan een bepaalde leeftijdsgrens. Oorlogen waren bovendien betrekkelijk zeldzaam, dikwijls niet meer dan één op een Eienschenleven. Stel je nu eens voor den strijd om het bestaan. plezier in hebben zelf de leiding in handen te nemen. Je zou ons kunnen vergelijken bij een rijk man uit den ouden tijd, die, ofschoon hij een aantal uitstekende koetsiers in zijn dienst heeft, liever zelf zijn paarden ment. De vijf minuten, die men vroeger noodig had om te stemmen, beschouwde men als verloren tijd, omdat men een oogenblik zijn Persoonlijke belangen moest laten rusten, maar ons persoonlijk belang is nu het belang der gemeenschap. Wij allen streven nu voor haar welzijn. Wij stemmen misschien honderd maal in het jaar over allerlei zaken, van den warmtegraad der publieke baden en het plan voor een of ander gebouw, tot de meest belangrijke kwesties en vinden dit stemmen even opwekkend als ontwikkelend. En nu, Julius, is er nog iets wat je weten wilt? 173 Aan dien oorlog namen niet alleen bepaalde groepen van menschen deel, maarde geheele bevolking van elk land, van iedere stad, van ieder dorp. Allen waren gedwongen daaraan deel te nemen, niet alleen de mannen, maar ook de vrouwen, de kinderen, ouden van dagen en behoeftigen en hoe zwakker de strijdkrachten waren, hoe harder de voorwaarden, waaronder zij moesten strijden. Het was een oorlog, waarin de gewonden niet verpleegd werden, den overwonnenen geen schuilplaats geboden. Het was geen oorlog, die zich aan de grenzen afspeelde, maar in iedere straat, in ieder huis en de gewonde, gebroken en stervende slachtoffers kwamen onder den voet en overal trof men de treurigste tooneelen aan. De klachten der overwonnenen en hun vergeefsche kreten om hulp klonken den voorbijgangers steeds inde ooren, maar deze liepen door, of zij niets hoorden. En deze oorlog had niet een of tweemaal ineen eeuw plaats en duurde niet eenige weken, maanden of jaren, vóór de vrede geteekend werd, maar was voortdurend, onafgebroken, levenslang. En bovenal was het een oorlog, die geen edelmoedige, eervolle gevoelens wakker riep, maar integendeel de laagste en wreedste neigingen der menschelijke natuur opwekte. Als wij terugzien op de 19de eeuw, schijnt het soort oorlog, waarbij die oude forten dienst deden, bijna een edele zaak, vergeleken bij dien vreeselijken strijd om het bestaan. Ik vrees, zei ik, dat dit geslacht niet zulk een grootsch monument voor de bewerkers van den algemeenen vrede hebben opgericht, als men in mijn tijd verwachtte. Zij meenden het goed genoeg, antwoordde Dr. Leete, maar schijnen zeer kortzichtig, ja zelfs half blind te zijn geweest. Zij wendden pogingen aan om de oorlogen tusschen de verschillende volkeren tegen te gaan; zij gaven de schuld aan de groot-industrieelen, kapitalisten en concerns, die er belang bij hadden om oorlogen uitte lokken, maar zij waren te kortzichtig om in te zien, dat zij een vergeefschen strijd streden, zoolang zij aan het winst-systeem geen einde maakten, hetwelk noodzakelijk oorlogen met zich bracht. Zij tastten den wortel van het kwaad niet aan, maar meenden de blanke vredesvlag te kunnen oprichten op het slagveld van den dagelijkschen strijd om het bestaan, die meer levens kostte en meer lijden veroorzaakte dan een internationale oorlog, omdat voor den bestaansstrijd nóóit de vrede werd geteekend. Met het verdwijnen van het winstbejag, in ieder land afzonderlijk, en van de naties onderling, door welk systeem even goed in vredestijd als in tijd van oorlog 174 Oude en nieuwe vaderlandsliefde. Terwijl Dr. Leete sprak, werd mijn aandacht getrokken door het wapperen vaneen vlag. Het was een met sterren bezaaide banier. Mijn hart klopte luid en mijn oogen werden vochtig. O! riep ik uit, het is de „Old Glory”. Zoo werd de vlag genoemd inde dagen van den binnenlandschen oorlog. Ja, zei mijn geleider, terwijl hij mijn blik volgde, maar nu is er een „nieuwe glorie” aan verbonden, want nergens in het land. Waar ze wappert, wordt een levend wezen gevonden, dat gebrek heeft aan iets, wat menschelijke hulp verschaffen kan. De Amerikanen van voorheen waren op hun manier zeer vaderlandslievend, maar het verschil tusschen het oude en het nieuwe patriotisme is zoo groot, dat men het nauwelijks met eenzelfden naam zou kunnen bestempelen. In dien tijd waren alle gevoelens, die men aan de vlag hechtte, van krijgshaftigen aard. Toewijding van de natie aan een land, dat met andere landen in oorlog gewikkeld was, noemde men vaderlandsliefde. Natuurlijk moest dat zoo zijn in tijden, toen de volkeren steeds gereed stonden elkander te bestrijden om niet ten onder te gaan, maar het gevolg was, dat het gevoel van nationale solidariteit het gevoel van menschelijke solidariteit overheerschte. Een kleinere sociale geestdrift werd tegenover een grootere gesteld en het gevolg daarvan waren groote moreele tegenstrijdigheden. Dikwijls had men, wat men liefde voor het vaderland noemde, beter haat en ijverzucht tegenover andere landen kunnen noemen, omdat men velerlei vooroordeelen had tegen vele denkbeelden en instellingen uit het buitenland (menigmaal beter dan die van het eigen land), alleen omdat zij buitenlandsch waren. Dat soort vaderlandsliefde stond eeuwen lang allen vooruitgang inden Weg; zij wierp barricaden op voor nieuwe denkbeelden, hooger dan bergen, breeder dan rivieren, dieper dan zeeën. De nieuwe vaderlandsliefde is het natuurlijk gevolg van de nieuwe en internationale toestanden, die ontstonden na de Groote Omwenteling. Oorlogen werden onmogelijk gemaakt door het sluiten van het Wereldverbond en er zijn thans geen factoren, die het verbreken de ijverzucht en haatdragendheid der volkeren onderling werd gevoed, moest ook vanzelf de oorlog verdwijnen, omdat broederlijk medegevoel en economische eenheid inde plaats kwam van den strijd om het bestaan. 175 daarvan door de een of andere natie kunnen beïnvloeden. Daarom zijn ze nu sinds eenige geslachten niet voorgekomen. De oude met bloed bevlekte grenzen der landen zijn thans niet meer dan afscheidingen van terrein om de administratie te vergemakkelijken, zooals men vroeger de Vereenigde Staten verdeelde. Door het verdwijnen van het winstsysteem zijn nationale ijverzucht, wantrouwen en vijandschap hun natuurlijkendood gestorven. De gedenkdagen aan veldslagen en veroveringen op andere volken, waardoor de oude vaderlandsliefde werd levendig gehouden, worden sinds lang niet meer gevierd. In één woord, vaderlandsliefde wekt niet langer meer op tot gevoelens van krijgshaftigheid en heeft niets meer met oorlog te maken. Toen de vlag haar vroegere beteekenis verloor als een zinnebeeld van uitdaging, kreeg zij een nieuwe beteekenis, als het verheven symbool van binnenlandschen vrede en eendracht; zij is het teeken geworden van solidariteit, waardoor het welzijn van allen gelijkelijk en onherroepelijk verzekerd wordt. Als de Amerikaan nu zijn oogen opheft naar de „Old Glory”, denkt hij niet aan zijn militairen moed ten opzichte van andere naties, aan de krijgsveroveringen in het verleden en verhoopte overwinningen inde toekomst. De wapperende banier roept zulke gedachten niet in hem wakker, maar herinnert hem aan den broederlijken band, die er bestaat tusschen hem en zijn medeburgers en hoe hij in gemeenschap met hen aan allen gelijke welvaart tracht te verzekeren. De vaderlandslievenden uit den ouden tijd vonden, dat de eerder vlag verloren ging, zoodra zij in handen van vreemden viel en dat kon het volk tot vaderlandslievende razernij brengen. Dat lijkt ons nu onbegrijpelijk. Zooals wij nu denken, kunnen vreemdelingen onze vlag nooit beleedigen, want zij hebben er niets mede te maken, noch met het belang, dat zij voorstaat. Haar eer of oneer hangt af van het volk als banierdrager. Voor den patriot uit vroeger tijden was er niets ongerijmds in, dat het zinnebeeld der nationale eenheid wapperde over steden vol van de vreeselijkste verdrukking, prostitutie, bedelarij en treurige armoede. Volgens onze nieuwe inzichten zou het feit, dat een burger, in welk deel van het land ook, niet ten volle gelijkheid genoot, de banier veranderen ineen grove leugen. Ongetwijfeld Dr. Leetc, ik moet toestemmen, dat de denkbeelden, die men nu aan de „Old Glory” verbindt, hooger staan, dan die men er vroeger aan hechtte. 176 Meer buitenlandsche reizen en minder buitenlandsche handel. Al pratende had Dr. Leete ons luchtschip met den Westenwind mee laten drijven tot wij boven de haven waren. Ik was verbaasd, dat er zoo weinig schepen lagen. Het lijkt mij toe, merkte ik op, dat er niet meer schepen in de haven liggen dan in mijn tijd; eigenlijk verwachtte ik groote vloten te zien, nadat een eeuw lang de bevolking en de inkomsten zoo zijn toegenomen. De nieuwe gang van zaken heeft den buitenlandschen handel aanzienlijk verminderd, terwijl daarentegen oneindig meer in het buitenland gereisd wordt voor ontwikkeling of genoegen. Hoe komt het, dat de handel met het buitenland verminderd is? Inde eerste plaats doordat het begrip van winst, zooals je weet, geheel vervallen is, zoowel in binnen- als buitenland. Het Internationaal Bestuur regelt allen ruilhandel tusschen de volkeren en de prijs van ieder product, dat uitgevoerd wordt naar een ander land, mag niet hoogcr zijn dan in het land van herkomst. Bijgevolg is er geen reden, waarom een volk zijn voortbrengselen zou uitvoeren, als het geen gebrek heeft aan goederen, die het zelf niet kan vóórtbrengen. Een nog belangrijker oorzaak voor het verminderen van den vreemden ruilhandel is gelegen inde algeheele gelijkstelling aller volken, waardoor een volk in dezen tijd er niets voor voelt om waren in te voeren als deze in zijn eigen land geproduceerd kunnen worden. Daardoor Wordt de handel steeds meer beperkt en de lijst der voortbrengselen, die men niet in eigen land kan produceeren, steeds korter, naarmate de vooruitgang toeneemt en de menschen meer geheimen aan de natuur weten te ontfutselen. Het oude voordeel, dat de industrie bracht in landen waar steenkool gevonden werd, ging, bijna een eeuw geleden, verloren door de veel ruimere toepassing van de electriciteit, maar het is niet alleen om economische redenen of uit achting voor zichzelf, dat verschillende volkeren liever alles zelf voortbrengen wat zij kunnen, dan dat zij van de buitenlandsche productie afhankelijk moeten zijn. Het is evenzeer om de opvoedende en opwekkende kracht, die er vaneen veelzijdig industrieel stelsel uitgaat. Onze staatkunde brengt mede, voor zoover zij van toepassing is op de industrie, niet alleen het stelsel der natie te vervolmaken, maar ook de verschillende takken van industrie in ieder land zoo te verdeden, dat ieder belangrijk district binnen zijn grenzen een eigen industrieele wereld in het klein vormt. Gelijkheid voor allen. 13 177 Zonder twijfel is men veel vooruit gegaan in uw vak, in geneeskunde, hygiëne, heelkunde enz.? Ja, en wel op tweeërlei wijzen zijn er verbeteringen aangebracht, n.l. negatief en positief. De voornaamste is misschien de negatieve, d.w.z. er is veel verdwenen, dat schadelijk werkt op de gezondheid en waartegen de doctoren vroeger, met weinig succes, moesten strijden. Zoo genieten b.v. de vrouwen nu sinds twee geslachten een volmaakte onafhankelijkheid, natuurlijk ook in haar verhouding tot de mannen. Je begrijpt, dat het gevolg daarvan is, dat de geslachtsziekten niet meer voorkomen. Gedurende drie geslachten waren huizen, kleeding, verwarming en levensonderhoud zoo volmaakt mogelijk, terwijl men in geval van ziekte uitstekend behandeld werd. Het gevolg is, dat de besmettelijke ziekten verdwenen zijn: voeg hierbij de gunstige omstandigheden waaronder het volk leeft, zijn systematische ontwikkeling, die bij zijn opvoeding behoort en denk dan vooral aan de physieke rehabilitatie men zou het bijna de herschepping kunnen noemen van de vrouw, die de levensbron veredeld heeft en nieuwe kracht schonk. Ik zou meenen Dokter, dat uw beroep haast overbodig is geworden. Dat mag je wel zeggen. Uitvindingen en verbeteringen hebben aan vele doktoren het werk uit de hand genomen, maar alleen om een nieuwer en mooier arbeidsveld voor hen te openen. Een voorname factor van den vooruitgang der medische en hygiënische toestanden is, dat de menschen niet langer in onwetendheid leven ten opzichte van hun eigen lichaam, zooals dat vroeger het geval was. Ook de kennis hiervan heeft gelijken tred gehouden met de algemeene ontwikkeling. Wij weten, dat zelfs de ontwikkelde klassen in vroeger tijd het geen schande vonden niet op de hoogte te zijn van physiologie, en alles wat op gezondheid en ziekte betrekking heeft. Zij schijnen hun lichamelijke belangen overgelaten te hebben aan de doktoren van dien tijd. De gemakkelijke taak der tegenwoordige doctoren. Dr. Leete veranderde den koers van het luchtschip en wij bewogen ons nu in Oostelijke richting boven de stad. Wat is dat voor een gebouw, met die glazen kap, waar wij nu overheenvliegen? Dat is een onzer gezondheidsinrichtingcn, waar de menschen heen gaan als zij om gezondheidsredenen van klimaat veranderen moeten, en het land niet wenschen te verlaten. 178 Tegenwoordig zou men een opvoedingssysteem, dat niet de noodige kennis verschaft over de grondbeginselen van physiologie, hygiëne en geneeskunde, waardoor iemand in staat is onbeduidende lichamelijke stoornissen zelf te behandelen, als ontoereikend veroordeelen. Je ziet hieruit, dat onder de algemeen verbeterde gezondheidstoestanden de menschen nu aan één dokter genoeg hebben, waar vroeger een geheel leger doktoren de handen vol had. Doktoren zijn alleen specialisten, die uitmunten op een gebied, waarvan ieder op de hoogte is. Als men onze hulp inroept is het alleen om ons te consulteeren, dus om met een patiënt en zijn vrienden van gedachten te wisselen. Maarde vooruitgang der medische wetenschappen is vooral te danken aan het verdwijnen van allen secte-geest als gevolg van de verbeterde economische toestanden, waardoor ook inde geneeskunde iedere concurrentiestrijd is uitgebannen. Er schijnt in vroeger tijd veel geestdrijverij geweest te zijn bij de genezing Van het lichaam, die den vooruitgang belemmerde. leder medicus van naam acht het thans geen schande, zooals in vroeger tijd, een geheel nieuw gebied van wetenschap in onderzoek te nemen, ja, hij stelt er zelfs een eer in, terwijl hij daarom vroeger, zooals ik menigmaal gelezen heb, door de dogmatische wetenschap zou zijn aangevallen en zijn naam als ernstig geleerde inde waagschaal stelde. Men kan moeilijk bepalen waar de geneeskundige ■wetenschap eindigt. De medische opvoeding is de meest omvattende, maarde wijze van haar uitte oefenen wordt aan doktoren en patiënten overgelaten. Niet alleen inde kunst van genezen Vaneen ziekte is men zeer vooruitgegaan, maar meer nog in de toepassing van de kunst om die ziekte te voorkomen. Er mankeert nog maar aan dokter, dat er nog geen middel tegen den dood is uitgevonden. Ik verzeker je, antwoordde Dr. Leete lachend, als iemand dat middel ontdekte, het volk hem zou aanvallen. Denk je, dat wij hier eeuwig zouden willen blijven? Hoe konden wij het doen?! Ik vestigde nu mijn aandacht weer op het panorama beneden mij en vroeg mijn geleider of wij niet vlak bij een plaatsje waren, dat vroeger Brighton heette, waar destijds de veestapel van de stad was. Ik zie, dat de oude veeloodsen verdwenen zijn. Er zijn nu zeker betere inrichtingen. Nu ieder een zekere welvaart geniet 179 en zich de weelde van vleesch veroorloven kan, moet het veel moeilijker zijn een groote stad van versch vleesch te voorzien dan in mijn tijd, toen de armen bijna geen vleesch aten. Dr. Leete staarde eenige oogenblikken naar beneden voor hij antwoordde. Het verwondert mij, dat je nooit eerder met iemand over dit punt gesproken hebt. Het denkbeeld komt eerst nu bij mij op. Zie je, Julius, het is begrijpelijk dat wij, bij zooveel wat veranderd is in gewoonten en denkwijze, in vele opzichten een gevoel van afkeer niet kunnen onderdrukken voor het bestaan van vroegere instellingen en gewoonten. Ik weet niet, hoe ik mij zuiverder moet uitdrukken, maar ik ben blij, dat jij het eerst over dit onderwerp begint. Eensklaps ging mij een licht op. Ik begreep nu de beteekenis van veel wat ik had opgemerkt. O, ik begrijp het al. Men eet nu geen dierlijk voedsel meer? Zoo is het, heb je niet opgemerkt, dat je nooit vleesch kreeg? Het eten is zoo anders dan in mijn tijd, dat ik iedere poging om het te herkennen, heb opgegeven. Ik heb niets gemist, waar ik vroeger aan gewend was. Integendeel, ik heb veel nieuwe gerechten met smaak genuttigd. Ja, in plaats van eenige primitieve bereidingen, die uit den ouden tijd waren overgenomen, hebben wij thans velerlei verscheidenheden van spijs. Ik denk, dat er geen smaak bestond, dien wij ook niet kunnen aanbrengen en daarbij komt nog het groote aantal gerechten, dat na uw tijd ontdekt werd. Wanneer werd het gebruik van dierlijk voedsel afgeschaft? Spoedig na de Groote Omwenteling. Wat was de oorzaak daarvan? Dacht men dat het de gezondheid zou bevorderen? Waarschijnlijk is dat niet het motief geweest. Zonder twijfel staat het afschaffen van het gebruiken van dierlijk voedsel in verband met den grooten lichamelijken vooruitgang van het geslacht, maarde menschen schaften het gebruik van vleesch niet alleen af uiteen oogpunt van gezondheid, evenmin als de kanibalen der oudheid daarom niet langer hun medemenschen opaten. Ik geloof, dat er niets is, wat men afgeschaft heeft, waarvoor het volk zóó beschaamd was. Dit is ook de reden, dat wij er zoo weinig inde geschiedenis van vermeld vinden. Het afschaffen van dit gebruik was alleen het gevolg van de meerdere ontwikkeling van het menschelijk gevoel. Het groote medelijden 180 Ik begrijp het volkomen. U moet niet denken, dat mijn tijdgenooten hier volstrekt geen gevoel voor hadden. Lang voor men droomde van de Omwenteling, waren er reeds vele menschen, die ernstige gemoedsbezwaren hadden tegen het eten van vleesch, evenals tegen het nemen van proeven op het dierlijk schepsel uiteen wetenschappelijk oogpunt. De vivisectie vond in mijn tijk reeds veel bestrijders. Het moeilijke was, dat er waarlijk uiets aan te doen scheen. Het ging daarmee, als met ons economisch stelsel. Menschlievende personen gaven toe, dat het zeer slecht was ingericht en toch konden slechts zeer weinigen iets bedenken, waardoor de wereld het kon verbeteren. De hedendaagsche keuken schijnt smakelijk gemaakt te kunnen worden zonder het gebruik van vleesch, maar u kunt zich niet voorstellen hoe volmaakt onmogelijk het in mijn tijd leek het dierlijk voedsel af te schaffen; er was niets, dat het verhemelte zoo aangenaam kon streelen, al werd er ook een ander voedingsmiddel voor gevonden. Eenigermate kan ik mij de moeilijkheid begrijpen. Ze was, Zooals je zegt, van den zelfden aard als hetgeen de verandering van het economisch stelsel inden weg stond. De menschen voor alles wat leed, in één woord, een ontwakende teerhartigheid, de groote moreele kracht na de Omwenteling. Zooals te verwachten was, had dit niet alleen invloed op de verhouding der menschen onderling, maar evenzeer op hun verhouding ten opzichte van de geheele met gevoel begaafde wereld. Het broederlijk gevoel van solidariteit betrof niet alleen mannen en vrouwen, maar evenzeer onze nederiger levensgezellen, de dieren. Het nieuwe licht, geworpen op de rechten en plichten der menschen onderling, deed ook de rechten erkennen der lagere wezens. In beschaafde landen had men reeds lang alle wreedheid ten opzichte der dieren gepleegd, afgekeurd, en reeds vóór de Omwenteling zag men hen beter behandelen. Nu echter ging dat gevoel over in geestdrift. De nieuwe opvatting van onze verhouding tot de dieren sprak tot het hart der menschen en wekte hun belangstelling op. Inplaats van het zwakkere dier langer te gebruiken zonder eenige gedachte aan zijn welzijn te wijden, begon men in te zien, dat wij zooveel mogelijk de beschermers en helpers moeten zijn van die zwakkere schepsels, wier lot in onze handen ligt en voor wie wij als Goden zijn. Zie je, Julius, hoe die nieuwe opvatting de menschen er toe bracht om het eten van hun medeschepselen te beschouwen als iets afkeurenswaardigs, bijna gelijkstaande met het menscheneten. 181 wisten niet wat men er voor inde plaats zou kunnen nemen. Als men geniet vaneen bijzonderen smaak, is het moeilijk zich iets voor te stellen, dat het verhemelte evenzeer kan bevredigen. Het meerendeel der menschen heeft niet genoeg verbeeldingskracht om zich andere toestanden te kunnen voorstellen en dit maakte dat men bang was, om de verkeerde omstandigheden te verbeteren. Er was dan ook veel energie noodig om veranderingen in te voeren, temeer, daar het eigenbelang van duizenden, die bij den vee- en vleeschhandel betrokken waren, meebracht, om door middel van valsche leuzen de menschen tot het gebruik van dierlijk voedsel aan te sporen. Het duurde b.v. lang voor de slechte gewoonte, van dierlijk voedsel te gebruiken, was afgeschaft. Toen echter de denkbeelden gewijzigd werden en de menschen geen vleesch meer wilden eten, werd er spoedig voldaan aan de behoefte, die zich nu deed gevoelen, namelijk een soort voedsel, dat inde plaats kon treden van het vleesch. Welk soort voedsel? Natuurlijk plantaardig, hoewel niet uitsluitend. Men had er zich nooit ernstig op toegelegd om te weten te komen, in hoeverre dit het vleesch kon vervangen, evenmin wat men door wetenschappelijke behandeling daarmee zou kunnen bereiken. Dit kon men ook niet verwachten, zoolang men zonder gewetenswroeging dieren doodde en ze zelfs aan de meest smartelijke proefnemingen onderwierp. Het stelsel van slavernij, eerst het siavensysteem en daarna de loonslavernij, maakte, dat de menschen er niet naar streefden hun gemakzucht af te schudden en een wetenschappelijk industrieel stelsel inde plaatste stellen voor het verouderde slavenstelsel. De vleeschvoeding was zeer gemakkelijk en daardoor kwam men er eveneens niet toe ernstig alle bronnen der natuur te onderzoeken om een ander soort voedsel te vinden. Het maken van voedsel als een tak van industrie te beschouwen, drong eerst in dezen tijd tot ons door; van alle takken van nijverheid was men hierin het minst vooruitgegaan. Dit is mij nooit opgevallen. Waarom was hierin geen vooruitgang te bespeuren? Omdat het beschouwd werd als een huishoudelijke industrie, die geheel overgelaten werd aan personeel of aan de getrouwde vrouwen, die in vroeger tijd behoorden tot de meest behoudende en aan oude gewoonten gehechte klasse der gemeenschap. Nu is het niet te verwonderen, dat de tegenzin in dierlijk voedsel niet spoedig veld won, als het aan die vrouwen overgelaten werd om 182 in haar eigen keuken een oplossing voor het vraagstuk te vinden en een geschikt voedsel voor vleesch inde plaatste stellen. Maar dank zij de groote veranderingen, die de Omwenteling bracht, ging de al grooter wordende alkeer van dierlijk voedsel gepaard met de afschaffing van alle dienstbaarheid, terwijl de vrouwen tegelijkertijd streefden naar een ruimere opvatting van het leven en dit alles tezamen was oorzaak, dat het verschaffen en gereedmaken van voedsel coöperatief geregeld werd en derhalve ook dit werk een onderdeel uitmaakt van den staatsdienst. Zoodra dus de menschen niet meer wenschten hun medeschepselen, de dieren, op te eten, en men ernstig vroeg wat men daarvoor inde plaats kon stellen, werd er een Staatsraad benoemd, die op wetenschappelijken grondslag een oplossing moest zoeken voor dit vraagstuk. De voeding, waaraan men in ouden tijd weinig aandacht geschonken had, werd nu een tak van wetenschap. In de eerste plaats werden de voedingsmiddelen en de wijze van bereiding zeer uitgebreid en de verschillende volkeren werkten daartoe samen. Nu kreeg het menu door de cosmopolitische verscheidenheid een ongekende uitgebreidheid, terwijl men dit vroeger nooit had kunnen bereiken. Het is opmerkelijk, dat de verschillende volkeren zóó dom bevooroordeeld waren, ook op het gebied van voeding en kookkunst, dat zij niets van elkander wilden leeren. leder, die veel reisde en in andere landen goed rondkeek, was het bekend, dat iedere natie gastronomische geheimen bezat, die nooit of zelden over de grenzen kwamen. Ik wil je er in het voorbijgaan op wijzen, dat het internationale voedingsstelsel een klein voorbeeld is van de ontelbare wijzen, waarop de volkeren elkander thans in alle opzichten bijstaan en er een eind is gekomen aan alle oude vooroordeelen, zoodat rechts en links nieuwe denkbeelden en instellingen worden overgenomen tot bevordering van het algemeen welzijn. De Vereeniging tot wetenschappelijk onderzoek der beste voedingsmiddelen behield alleen het oude, als dit goed bleek te zijn. De botanisten en de scheikundigen voegden daarbij nieuwe voedingsmiddelen en een nieuwe manier om deze te bereiden. Men ontdekte, dat van alle voortbrengselen der natuur, die als voedsel door den mensch genoten werden, slechts een zeer klein deel gebruikt werd. Alleen dL, voortbrengselen werden door de menschen als voedsel gebruikt, die op de eenvoudigste, meest primitieve wijze konden Worden toebereid, namelijk door toepassing van droge of natte warmte; door de chemie werden vele andere wijzen van bereiding van spijzen aan het licht gebracht en wij waren daar zeer mee in 183 Wat er van de groots steden geworden is. Daar wij onzen weg meer en meer Westwaarts namen, hadden wij weldra het meest bevolkte gedeelte van Boston verlaten, als wij tenminste nog kunnen spreken vaneen dicht bevolkt gedeelte van de stad, nu in deze moderne plaats ieder huis alleen staat, dooreen tuin omgeven. Boschjes, weilanden en groote wouden vertoonden zich aan ons oog, hier en daar afgebroken door dorpen. Weldra kwamen wij boven het land. Zooals u weet, zei ik, heb ik sinds mijn terugkeer nog niets anders dan het stadsleven inde 21ste eeuw gezien. Als het buitenleven evenzoo veranderd is, moet het belangrijk zijn ook daarmee kennis te maken. Wilt u mij daarvan ook het een en ander vertellen? De nationalisatie van productie en distributie met economische gelijkheid tot beginsel, antwoordde Dr. Leete, heeft inde verhouding van stad tot dorp eveneens groote veranderingen teweeg gebracht. Toen ik mij inde vorige eeuw onder de menschen bewoog, waren de steden veel dichter bevolkt dan de dorpen. Is daarin nu ook verandering gekomen? Zeker, dat zal je weldra zien. De enorme uitbreiding der groote steden was het gevolg van het ongelijk privaatbezit; daar- onzen schik. Met de kookkunst ging het precies als met de metaalbewerking, toen het vuur niet meer het eenige hulpmiddel was. Het staat geschreven, dat de kinderen Israëls, toen zij zich aan een vegetarisch diëet inde wildernis moesten onderwerpen, verlangden naar de vleeschpotten van Egypte. Maar dit was niet zonder reden, want de juiste bereiding was hun onbekend. De ondervinding van onze ouders is in dit opzicht geheel anders. Na een kort tijdsverloop zagen zij op hun vleeschpotten met geheel andere gevoelens terug en wel met het tegenovergestelde van berouw. Een teekening uit dien tijd bestaat uit twee deelen: het eerste deel toont ons Humaniteit, voorgesteld dooreen vrouwenfiguur, die een groep dieren, bestaande uiteen os, een schaap en een varken, gadeslaat. Haar gelaat staat zeer treurig, alsof zij wil zeggen: „Arme dieren, hoe kunnen wij je opeten?” Het tweede deel toont ons dezelfde groep met het opschrift „Vijf jaar later”. De uitdrukking van berouw en zelfverwijt, waarmede Humaniteit de dieren aanziet, heeft plaats gemaakt voor schaamte, terwijl zij nu schijnt uitte roepen: „Hoe kónden wij het doen?!” 184 door was alles afhankelijk van het initiatief van ieder individu en van de sterke concurrentie. Onder dat stelsel werd de productie en de vcrdeeling der voortbrengselen niet geregeld dooreen bestuur, dat van staatswege was ingesteld. Er was geen vereeniging, die de fabrikanten en verbruikers tot elkander bracht. leder moest zorgen voor zijn eigen levensonderhoud. Daartoe vond hij natuurlijk de meeste gelegenheid inde plaatsen, waar veel menschen bijeen waren, die goederen kochten of verkochten of werkkrachten noodig hadden. Het gevolg daarvan was, dat veel menschen op één plaats kwamen wonen en steeds meerderen zich daarbij voegden; zoo’n stad werd een marktplaats, die tevens het middelpunt van handel Werd voor het omliggende land. Daardoor hadden degenen, die inde steden leefden, niet alleen meer gelegenheid rijk te worden door te voorzien inde behoefte van de talrijke bevolking van hun stad, maar ze konden bovendien nog een schatting heffen op de producten van het volk, dat op het land woonde. De weelde Werd daardoor inde steden geconcentreerd en alles wat daarmede direct of indirect in verband stond, of daarvan leven moest, zooals de rechtsgeleerden, de leeraren, doktoren, schrijvers, geleerden en kunstenaars. Eindelijk de dieven, bedriegers, oplichters en allen, die de kunst verstonden te leven ten koste hunner medemenschen, want inde steden konden zij het beste arbeidsveld voor hun talenten vinden. Daardoor werden de steden de groote draaikolken, die alles wat rijk en groot, maar ook wat slecht en minderwaardig was, uit het geheele land tot zich trokken. Dit was de reden Julius, dat de steden groeiden en het landleven achteruit ging en een kwijnend bestaan voortsleepte. Om uw tijdgenooten te rechtvaardigen, wil ik er op wijzen, dat zij zelf schijnen te hebben ingezien, dat die groote trek van het land naar de steden niet goed was voor de beschaving en zij den wensch koesterden, daaraan een einde te maken, maar zij zagen niet in, dat het een natuurlijk gevolg was Van het stelsel van ongelijk privaatbezit en alleen verbeterd kon Worden door afschaffing van dat stelsel. Bestaat er nu dan niet meer die trek naar de steden? Neen, omdat de marktplaatsen, die inde groote steden onder het stelsel van ongelijk privaatbezit ontstonden, geheel overbodig geworden zijn, nu de Gemeenschap de productie en distributie regelt. De opbrengst van het land wordt niet meer beheerscht of verdeeld door de steden en de kwaliteit der goederen >s overal dezelfde. De economische gelijkheid heeft een einde 185 gemaakt aan rijkdom en armoede en een groote stad is dus niet meer uitsluitend de plaats, waar weelde kan genoten of misbruikt worden. Er bestaat geen enkele reden meer om het leven inde stad boven dat op het land te verkiezen, als tenminste het bijeenzijn van vele menschen niet tot een genoegen gerekend wordt. Het zal je dus niet bevreemden te vernemen, dat onder deze gewijzigde omstandigheden de steden niet grooter worden, ja, de bevolking eer afneemt, doordat tallooze menschen de natuur verkiezen boven het stadsleven. Daardoor verviel meteen de puzzle, die in vroeger tijd tal van bekwame architecten veel hoofdbrekens kostte, hoe een gemakkelijke oplossing te vinden voor de regeling van het toenemende verkeer, dat dreigde geheel vast te loopen. Maar er zijn toch nog groote steden? Dat wil zeggen, er zijn plaatsen, waarvan de bevolking grooter is dan van andere gemeenten. De groote steden zijn niet gesloopt, maar veel minder dicht bevolkt en door pleinen en plantsoenen ruimer gemaakt . Ik heb opgemerkt, dat Boston thans een veel mooier stad is dan vroeger. Al de moderne steden zijn veel mooier en gezonder dan voorheen en bieden een beter verblijfplaats aan den mensch, maar om ze zoo te maken, mogen zij niet overbevolkt zijn. In Boston leeft nu misschien een vierde van het aantal menschen, dat er vroeger woonde en dit is eveneens het geval met New-York en andere groote plaatsen. Zoodra men vaststelde, dat iedereen recht had op een goede woning, moest de bevolking van iedere stad zeer verminderd worden. Velen verkozen een woning op het land; natuurlijk kon zulk een veelomvattend werk niet ineen oogenblik gedaan worden, maar men maakte daarmede de meest mogelijke haast. Een groot gedeelte der oude gebouwen en al de leelijke hooge en onartistieke woonkazernes werden afgebroken en vervangen door lage, breede en ruime woonhuizen, die geschikt waren voor de nieuwe levenswijze. Parken, tuinen en groote pleinen werden overal aangelegd; de verkeerswegen zoo ingericht, dat lawaai en stof tot een minimum beperkt werden en toen de steden nu ook een aangenaam verblijf boden, hield de trek naar het land op en kwam er evenwicht. Verschaffen onder alle omstandigheden de steden door de meerdere bevolking ook niet meerdere voordeelen dan de kleine dorpen? Het verschil is niet zoo groot. Je moet denken, dat de ver- 186 De wederaanplanting der bosschen. Wij trokken al verder en verder, uren achtereen en toch bleven de straten overal het aanzien behouden vaneen park. In mijn tijd had men de pleziertuinen vaneen groote stad ook wel op deze wijze aangelegd, maar ik had nooit gedacht, dat men dit op zulk een grootsche wijze zou kunnen volbrengen. Hoe ver strekt dit park zich wel uit, Dr. Leete? Mij dunkt wij zijn nog lang niet aan het eind. Het strekt zich uit tot den Stillen Oceaan. Bedoelt u daarmede, dat de Vereenigde Staten geheel op deze manier zijn aangelegd? Niet precies op dezelfde wijze, maar op honderd verschillende manieren, overeenkomstig de eigenaardigheden van elke streek. Hier b.v., waar de natuur weinig heuvelachtig is, kreeg men het beste effect dooreen lachend, vredig landschap met veel afwisseling van huizen, boomen en parken. Inde bergstreken daarentegen, waar de natuur zoo grootsch is, dat de mensch ze niet mooier zou kunnen maken, volgt men de methode van alles geheel aan Moeder Natuur over te laten, en alleen worden er wegen aangelegd om de gelegenheid tot reizen te vergemakkelijken. Als je de Witte Bergen en de Birkshire Heuvels bezoekt, zal het je opvallen, dat de grond meer helt, de stroomen wilder, de bosschen grooter en schaduwrijker zijn geworden dan voor honderd jaar. Alleen de straatwegen, die de dalen doorsnijden en over de toppen voeren, waardoor het den reiziger gemakkelijker is gemaakt, die wilde, ruwe, schoone streken te bezoeken, verraden het werk van menschenhanden. Als ik dit uitgestrekte woud overzie, komt het mij voor, dat de boomen niet alleen grooter zijn geworden, maar veel dichter op elkaar staan dan vroeger. Geen wonder, dat de verandering in het landschap je opvalt. keersmiddelen aanmerkelijk verbeterd zijn en hetzij onder eigen beheer of door combinatie met andere gemeenten, genieten de bewoners van kleine dorpen even goed van alle instellingen van staatswege als de stedelingen. Overal zijn publieke magazijnen, keukens, telefoon, publieke badhuizen, bibliotheken en inrichtingen voor Hooger Onderwijs. Verder kunnen de burgers, hoe afgelegen zij ook wonen, even gemakkelijk genieten door de telefoon of electroscoop van theaters, concerten en goede voordrachten, als waren zij de inwoners eener groote stad. 187 Er staan nu 5 tot 10 boomen, waar er vroeger slechts één stond. De meeste, die je daar ziet, zijn meer dan 75 jaar oud. Ze zijn afkomstig uit den tijd van de wederaanplanting der bosschen. Wat bedoelt u daarmee? Na de Omwenteling werden de bosschen weer zoo spoedig mogelijk aangeplant. Onder het oude stelsel had de strijd om het bestaan tengevolge, dat de groote wouden niet alleen verwaarloosd werden, maar uit zucht tot winst zelfs grootendeels vernietigd; daardoor verminderden de stroomen en het land werd voortdurend door groote droogten geplaagd. Natuurlijk duurde het eenigen tijd voor de nieuwe aanplanting tot vollen wasdom kwam, maar inden laatsten tijd zijnde sporen der vroegere verwoesting zoo goed als uitgewischt. Weet u wat ik mis in het landschap, hetgeen mij evenzeer verwondert, als al het nieuwe mij verbaast? Neen, wat is dat? Het hooiveld. O ja, geen wonder. Ik weet, dat in vroeger tijd hooi het voornaamste voortbrengsel was in Nieuw Engeland. en ik veronderstel, dat het hooi nu niet meer gebruikt wordt. Mijn hemel, welk een verandering moet er gekomen zijn inde bezigheden en belangen der menschen, nu de dieren niet meer tot voedsel dienen of gebruikt worden om te trekken. Daar heb je gelijk in. Deze verandering is alweer een gevolg van de verbetering der sociale toestanden. Neem b.v. het paard. Toen deze trouwe dienaar van den mensch zijn welverdiende rust kon nemen, werd het mogelijk, dat er schoone en gelijke straten aangelegd konden worden, waarop stof en ander vuil niet meer, als noodzakelijk plagen der reizigers, voorkwamen. Op velerlei wijzen zijnde vervoermiddelen verbeterd, niet alleen is het de luchtvaart, die het mogelijk maakt, dat de menschen de stad kunnen ontvlieden en het land gebruiken als rustplaats, maar het ineen snel tempo onhoorbaar voortglijden over den grond, is al bijna even geriefelijk. In 1887 mocht het wielrijden zich inde algemeene gunst verheugen en ontdekte men, dat door de toepassing der electriciteit er zooveel verbetering in het vervoer zou komen, dat men voorspelde, dat het paard weldra zou hebben afgedaan. Wordt dit dier nu ook niet meer in het boerenvak gebruikt, of is het daar nog steeds zoo onmisbaar als in mijn tijd? 188 Het boerenbedrijf inde 21ste eeuw. Wacht even, antwoordde Dr. Leete, als wij wat gedaald zijn kan ik je daarop beter een antwoord geven. Nadat wij vaneen hoogte van ongeveer 1000 voet tot bijna 100 gedaald waren, zei Dr. Leete: zie nu eens rechts naar beneden. Ik deed dat en zag een groot veld, waarvan het koren pas geoogst was. Benige groote machines, waarachter de aarde in bruine, rechte golven opgeworpen werd, bewogen zich over het veld. Op iedere machine stond of zat een jonge man of vrouw in gemakkelijke houding. Zij zagen vroolijk om zich heen, alsof zij een plezierreis maakten. Waarschijnlijk zijn dit ploegen, merkte ik op, maar hoe worden zij voortbewogen? Het zijn electrische ploegen. Zie je het koord, dat als een slang over den grond kruipt achter elke machine? Dat is de stroomkabel. Zooals je ziet, zijn hier en daar in het veld verschillende batterijen opgesteld. Men hoeft daarmede alleen maar de geleiding te verbinden om een kracht te verkrijgen voor de landbouwmachine, die gelijk is aan die van 100 paarden. Voor den mensch kost het geen inspanning die machine te bedienen: een kind zou daartoe in staat zijn. Maar nog meer nieuwe vindingen merkte ik op. Dr. Leete legde mij uit, dat door verschillende electrische geleidingen aan te brengen, die kracht niet alleen gebruikt werd voor het zware werk, dat vroeger de dieren moesten verrichten, maar ook voor het handwerk, de spade, de schoffel en de hooivork, waarvoor de boer in mijn tijd moeizaam zijn rug moest buigen, over hoeveel kracht hij ook kon beschikken. Met onze electrische schop, vervolgde Dr. Leete, kan een flinke jongen vlugger een greppel graven of een aardappelland omspitten, dan een ploeg mannen in vroeger tijd. Men had mij reeds verteld, dat thans het boerenberijf beschouwd werd als een zeer aangename bezigheid, maar daar ik steeds dacht aan de zware inspanning der landbouwers in mijn tijd, kon ik deze verandering niet begrijpen. Nu werd mij echter alles duidelijk. Dr. Leete vroeg mij, of ik de inrichting vaneen moderne boerderij wilde bezichtigen. Ik stemde gaarne hierin toe. Maar nu 'vij ons nog in het luchtruim bevonden, wees hij mij eerst op een netwerk van spoorwegen, waardoor de producten van de boer- 189 Toen wij naderden liet zij de ploeg stilstaan en beantwoordde vriendelijk onzen groet. Zij herkende mij onmiddelijk, zooals iedereen trouwens, daar mijn portret overal verspreid was. Zij zag mij met belangstelling aan, hetgeen voor mij zeker heel vleiend geweest zou zijn, als ik er niet van doordrongen was, dat mijn persoon alleen haar interesse opwekte, omdat mijn bestaan beschouwd kon worden als een gril der Natuur. Toen ik haar vroeg, welk gewas op dit land gezaaid moest worden, antwoordde zij, dat dit omploegen jaarlijks overal gedaan werd, alleen om het land in goeden staat te houden. En zij vervolgde: wij maken het land op velerlei manieren vruchtbaar, maar wij gelooven, dat het meerdere malen omploegen het land het meest vruchtbaar maakt. Zeker, zoo dacht men er ook al in mijn tijd over. Dit was reeds de uitspraak van Esopus, die ons de fabel gaf van den „verborgen schat”, maar in mijn tijd was het een kostbare manier om het land aldus vruchtbaar te maken, daar er veel werkkrachten, zoowel van mensch als dier, voor noodig waren. Onze boeren konden het land dan ook niet meer dan éénmaal per jaar omploegen en dit was voor hen een zeer zware arbeid. Ja, ik heb dikwijls van die arme menschen gelezen. U ziet hoe geheel anders het nu gaat; zoo lang als eb en vloed tweemaal daags voorkomen, als wijden wind en de watervallen buiten rekening laten, is er geen reden, waarom wij niet eiken dag zouden ploegen, als dat noodig zou zijn. Ik heb gehoord, dat men thans over 10 maal meer arbeidskracht kan beschikken bij de bewerking van iedere are land, dan in vroeger tijd het geval was. Wij brachten eenigen tijd op de boerderij door om die te bezichtigen. Dr. Leete legde mij de inrichting der pompen en waterafvoer uit, waardoor de invloed van droogte en aanhoudende regen aanzienlijk verminderd werd en gaf mij de gelegenheid derij werden vervoerd en direct op een schip overgebracht konden worden, zonder veel tijdverlies. Wij staken nu het veld over en gingen naar eender ploegen. Een knappe, jonge vrouw, zooals men nooit inde 19de eeuw in het boerenbedrijf zou hebben aangetroffen, leidde deze machine. Zooals zij bevallig zat boven op haar blinkend metalen monster, dat zich voortbewoog en de aardkluiten met zijn verschrikkelijke horens opwierp, dacht ik aan de mythische voorstelling van Europa op den stier. Als dat beeld even aantrekkelijk geweest is als deze jonge vrouw, kan men het Jupiter vergeven, dat hij haar schaakte. 190 alle onderdeelen der merkwaardige machines te bezichtigen. Om die op gang te brengen, had men geen ontwikkelde spieren noodig; alleen moest men kunnen beschikken overeen vlug Verstand. Aan de boerderij waren ook verschillende kassen verbonden, waarin ’s winters de groenten gekweekt werden. Al die verschillende soorten, die in deze groote kassen geteeld werden, Wekten mijn bewondering op; de planten waren zoo groot en prachtig als ik ze nog nimmer onder de oogen had gehad. Wat toen kon bereiken, nu men geheel op de hoogte was hoe men licht, warmte en vocht kon aanbrengen met toepassing van de beste bemesting, was werkelijk verbazend. Het was mij, alsof ik in het laboratorium van den Schepper stond en Hem met onzichtbare handen den grond en de lucht zag omtooveren in levende planten. Ik had nog nooit planten zien groeien en ik Was de meening toegedaan, dat dit kunststuk van den Indischen fakir, die zichtbaar voor de oogen van het verbaasde publiek een plant doet opgroeien, op gezichtsbedrog moest berusten, ®aar nu zag ik hoe verschillende dezer planten haar kopjes ophieven, knoppen maakten en hoe de bloemen zich openden: elke beweging kon men met het bloote oog volgen. Ik moet bekennen, dat ik luisterde of ik ze ook hoorde fluisteren. In mijn tijd werden de zomergewassen des winters inde kassen gekweekt, alleen om te voldoen aan de behoeften der rijken. Het denkbeeld zulke hoeveelheden, die voldoende zouden zijn voor alle menschen, rijk en arm, voor matigen prijs met de nieuwe hulpmiddelen t e kweeken, was natuurlijk iets, dat tijdens het winstsysteem in geen enkel brein zou zijn opgekomen. Toen wijde kassen verlieten, begon het reeds te schemeren. De zon ging onder. Wij stegen spoedig weer op en de laatste stralen verwarmden ons, terwijl wij huiswaarts keerden. Van alles, wat ik op dezen merkwaardigen middag gezien had, had deze aanschouwelijke les, aangaande de veranderingen op het 9cbied van den landbouw, den meesten indruk op mij gemaakt. Vooral was ik verbaasd, dat de arbeid der menschen in zoo groote mate beperkt was. Daarom merkte ik op: Nu eender grootste moeilijkheden van het boerenbedrijf overwonnen is, namelijk de groote krachtsinspanning, die daartoe Vroeger vereischt werd, zal men zeker ook wel iets gevonden bebben om aan een ander bezwaar tegemoet te komen. Ik bedoel, dat de boeren in mijn tijd zeer afgelegen moesten wonen, ver verwijderd van de groote centra en daardoor alle gelegenheid tot ontwikkeling misten. 191 Wat den socialen toestand van den landbouwer betreft, kan ik u verzekeren, dat hij daarin gelijk staat met ieder ander burger. Hij woont, waar hij verkiest en kan zich gemakkelijk verplaatsen naar het middelpunt der samenleving door de nieuwe verkeerswegen, die het geheele land doorkruisen. Het boerenbedrijf kan zelfs uitgeoefend worden, als men niet verkiest op de boerderij te wonen, hoewel velen hieraan juist de voorkeur geven. Een eigenaardigheid van het boerenbedrijf was vroeger, dat door de wisselingen der jaargetijden een tijd van stilstand volgde op de dagen van groote krachtsinspanning. De verdubbelde arbeid vergde dan al de kracht der boeren. Is hierin thans ook verandering gekomen? In ieder opzicht. Daar ons land zoo ontzettend groot is, plant en oogst men niet in alle districten op denzelfden tijd. Daardoor kan men een groot aantal arbeiders ineen zeker district brengen, door hen daarheen te verplaatsen en het komt dikwijls voor, dat men in enkele dagen duizenden extra arbeiders van de eene streek naar de andere brengt, waar behoefte is aan werkkracht. De verplaatsing van die troepen brengt altijd groote vreugde mede. Uit alles blijkt, Julius, dat er ook op het gebied van den landbouw groote veranderingen hebben plaats gegrepen, en bovenal zijn ook hier de levensomstandigheden aanzienlijk verbeterd. De dichters, die vóór en na Virgilius leefden, hebben altijd het landleven bezongen als de bron van het grootste en reinste geluk. Het liefelijk beeld, dat zij ons schilderden, was niet meer dan een parodie, want het lot van den landman was door de vele moeilijkheden en teleurstellingen het meest treurige en ontmoedigende bedrijf, dat er bestond. Van het begin der wereld tot de vorige eeuw was de boer de meest treurige figuur inde geschiedenis. Inden tijd der slavernij behoorde hij tot de laagste klasse der slaven. Toen de slavernij werd af geschaft, bleef zijn toestand zorgvol, zwoegend en ontmoedigend. Hij had een harder lot dan de werkman, die geen risico droeg; hij had de zorgen van den kapitalist zonder uitzicht, dat groote winst hem toe zou vallen. Hij was meer dan ieder ander afhankelijk van de grillen der natuur en bovendien aangewezen op de gunst vaneen tusschenpersoon, om zijn product van de hand te kunnen doen. Het was immer voor hem de vraag, wie hem genadiger zou behandelen: de natuur of de mensch. Als de oogst tegenviel, ging de boer te gronde; als de landbouw bloeide, genoot de tusschenpersoon de voordeelen; terwijl 192 HOOFDSTUK XXXII. WAT DE OMWENTELING NOODZAKELIK MAAKTE. . Hoe zou je het vinden, als wij vanavond eens een voorstelling 111 den schouwburg bijwoonden? Met deze vraag wachtte Edith ®dj op, toen wij thuis kwamen. kr wordt een beroemd historisch drama uit de Groote Omwenteling gegeven te Honolulu. Je moet er heusch naar toe gaan, 'Vant deze voorstelling wordt opgevoerd, omdat de belangstelling voor de geschiedenis der Omwenteling algemeen is opge- nadat je uit den slaap herrezen bent. Ik vond het wel aangenaam den avond op die wijze door te r&ngen en wij besloten allen de opvoering bij te wonen. Het eenige is, vervolgde ik, terwijl wij aan de theetafel zaten, Gelijkheid voor allen. jg de voeding van het land van hem afhankelijk was, was hij een slaaf van den handel. Doordat zijn leven zoo afgezonderd was en ver verwijderd van het sociale leven, was hij ruw en onontwikkeld. Dikwijls kon hij niet lezen en de zware arbeid benam hem de lust zich zelf te ontwikkelen. De stedelingen zagen dikwijls op hem neer als op iemand, die tot een Jager ras behoorde. In alle landen en door alle eeuwen heen is de landman een voorwerp van spotternij geweest voor den lompsten stedeling. Zelfs de hongerige proletariër inde stad zag nog neer op den boer. oiliam was minder verwonderd, toen de ezel, dien hij bereed, hem terugstiet, dan de Amerikaansche Regeering, toen aan het eind der vorige eeuw de boeren verklaarden, dat ook zij stem Wilden hebben inde Regeering van hun land. Van tijd tot tijd is de toestand der boeren, inden loop der geschiedenis, dragelijk Qeweest. in .Engeland stelde de heereboer zich eenigen tijd tegenover de edellieden. De Amerikaansche boer genoot tot het Qiidden der 19de eeuw een grooten voorspoed. Inden loop der 2üste eeuw was de idyllische periode van den Amerikaanschen landbouw voorbij en door de onoverwinnelijke macht van het groot-kapitaal ging de boer hard achteruit en verviel weer tot hen toestand, die alle vorige eeuwen bestaan had. Terwijl de Economische gelijkheid een zegen was voor alle stervelingen, hadden twee klassen der menschen reden zich bijzonder geakkig te prijzen, daar zij bevrijd werden uit den hoogst treurigen toestand, waarin zij verkeerden. Het waren de vrouwen en de hoeren. 193 dat ik eigenlijk niet genoeg van de Omwenteling weet en ik vrees daarom niet veel van het stuk te zullen begrijpen. Dat is niets, antwoordde Edith, er is nog tijd genoeg voor vader om je het noodige te vertellen, voor het stuk begint. De matinee begint pas om 3 uur te Honolulu en daar het nu hier 6 uur is, hebben wij nog tijd genoeg voor het scherm opgaat. Dat is niet lang voor zulk een groote taak als een verklaring te geven voor de oorzaak van de Groote Omwenteling, bracht Dr. Leete in het midden, maar ik zal mijn best doen. Er waren twee oorzaken voor de Groote Omwenteling. Ten eerste de algemeene, natuurlijke oorzaak, die men de evolutie zou kunnen noemen, waardoor zij in ieder geval gekomen zou zijn, en ten tweede de meer directe aanleiding, voortvloeiende uit toevallige omstandigheden. Die laatste oorzaak was natuurlijk in ieder land verschillend, maarde eerste gold voor alle landen, vandaar dat de Omwenteling over de geheele beschaafde wereld bijna tegelijkertijd uitbrak. De algemeene kennis der menschheid was in den loop der eeuwen snel vooruitgegaan. De uitvinding der boekdrukkunst was oorzaak, dat gedurende de 16de, 17de en 18de eeuw de menschheid snel tot ontwikkeling kwam. Voor dien tijd had het volk zich willoos, als klei door den pottenbakker, laten bewerken door de meer intelligenten en krachtigen en niemand droomde, dat er ooit nieuw verstandelijk leven in die logge, beweginglooze massa gebracht kon worden. Flauw schijnen de filosofen uit de 19de eeuw vermoed te hebben, dat de algemeene verspreiding van kennis een feit van beteekenis was en een voornamen factor inde sociale evolutie uitmaakte, maar het is eerst inde 19de eeuw, dat de algemeene kennis en ontwikkeling zoo snel vooruitging, dat daaruit de democratische beweging voortkwam. Dit was echter slechts een politieke democratie, die de voorhoede vormde van de economische democratie. Voor Amerika begon het tijdperk der Omwenteling ongeveer dadelijk na den burgeroorlog. Eenige geschiedkundigen nemen aan, dat dit ongeveer in 1873 was. 1873, riep ik uit. Dat is meer dan 12 jaar voor ik io slaap viel. Het schijnt dus, dat ik een gedeelte van de Omwenteling meegemaakt en er niets van bespeurd heb. Wel zagen we, dat er een groote mate van industrieele verwarring was en groote ontevredenheid onder het volk heerschte, maat het drong niet tot ons door, dat we een Omwenteling beleefden. Dat was ook niet te verwachten. Zeer zelden zijn zij, die groote Omwentelingen bijwoonden, zich daarvan bewust geweest, vóór' 194 at deze bijna voltooid waren. De volgende geslachten verbeelden zich altijd, dat zij beter de teekenen des tijds begrepen zouden hebben, maar dat is niet waarschijnlijk. De economische ellende van de laatste jaren was de directe aanleiding tot de mwenteling, maar toch was die ellende gering in vergelijking niet wat andere volken voortdurend en sedert eeuwen geleden hadden. Door de uitgebreidheid en den rijkdom van hun nieuw Vaderland waren de Amerikanen tot dien tijd ontkomen aan het lot, waartoe het winstsysteem moest voeren, maar die voordeelen Waren voorbijgegaan en de tijd gekomen, dat ook hier het volk oen nek moest buigen onder het juk, dat vóór hen reeds zoovele andere volken gedragen hadden; maarde Amerikanen waren ler en stoutmoedig geworden door hun langdurigen staat van betrekkelijke welvaart. Zij wilden het juk niet op zich laden en oen verzet nutteloos bleek, wierpen zij alles omver. Er is een oofdstuk in Storio.t s Geschiedenis der Omwenteling, waarin Precies wordt uitgelegd, hoe de aangroeiende macht van het kapitaal den opstand uitlokte. Edith haalde het boek uit de bibliotheek en Dr. Leete beaon te lezen: a De Groote Omwenteling inde geschiedenis der Amerikaansche republiek vanaf haar stichting in 1787, wordt in drie tijdperken het eerste omvat de jaren tot het begin der 19de eeuw. In dat tijdperk was de macht van het kapitaal in enkele handen verzameld, doch niet bijzonder groot. De hulpbronnen van het niaagdelijk land waren uitgestrekt en konden aan alle begeerten vo doen. Zoolang die voorraad niet uitgeput was, kon ieder, die Wilde, werken en behoefde niemand een ander als meester te Erkennen. Maar het zaad voor het grondbeginsel van privaatbezit was gestrooid en zou spoedig opschieten en vruchten vóórtbrengen. Tusschen 1830 en 1840 trad de republiek ineen andere Phase. Het kapitaal begon namelijk snel toe te nemen en zich ln enkele handen te concentreeren. De bezittende klasse breidde jbch uit en begon de natuurlijke hulpbronnen van het land in ezit te nemen en beslag te leggen op de werkkracht van het olk. In één woord, de plutocratie ontstond. Het tweede tijdperk werd beheerscht door de toepassing van stoomkracht in andel en industrie. De toepassing daarvan in het fabriekswezen beed de onderwerping van de democratie aan het kapitalisme Verhaasten. Voor het eerst inde geschiedenis kreeg dit laatste fen machtigen bondgenoot, namelijk de machine, waardoor het kapitaal vele malen vermenigvuldigd werd en de werkman in 195 belangrijkheid sterk achteruit ging. De Amerikanen begonnen nu in te zien, dat hun zoogenaamde republikeinsche instellingen, waarop zij zoo trotsch geweest waren, bij dezen stand van zaken haar waarde verloren. Deze tijd is ook merkwaardig door de vele proefnemingen, om het buiten de kapitalisten te stellen door coöperatieve nijverheid, doch tegen de macht van het groot-kapitaal moesten deze coöperatieve ondernemingen het afleggen. Zeer zeker was toen de tijd al rijp geweest voor de Groote Omwenteling, als er niet tusschen de jaren 1840 en 1870 een nieuwe phase inde geschiedenis ontstaan was, die aller aandacht in beslag nam, namelijk de slavenkwestie, die een ontzettende botsing tusschen de verschillende machten veroorzaakte, zoowel tusschen de moreele en verstandelijke als de physieke krachten der natie. Eerst toen na 1873 de kwestie der slavernij was opgelost, en men de ethische gevolgen daarvan onder de oogen zag, begon men eveneens in te zien, dat een onvermijdelijke strijd moest ontstaan van het volk tegen het steeds wassend kapitalisme. In dat jaar vangt dus het begin aan van het laatste of revolutionnaire tijdperk der Amerikaansche republiek, waarin het tegenwoordige systeem met economische gelijkheid voor allen werd gevestigd. Vroeger was Amerika bekend als het land, waar iedereen vooruit kon komen, maar kort voor de Omwenteling was het berucht als het land van het monopolie bij uitnemendheid. Een mensch telde daar niet meer mee offl hetgeen hij was, maar alleen om wat hij aan kapitaal bezat. Daar de concentratie van het economische beheer inde handen van een betrekkelijk gering aantal kapitalisten was, hing de productie en distributie ook geheel van hen af. Enkele groote maatschappijen, die overeen enorm kapitaal konden beschikken, hadden zich meester gemaakt van vele takken van nijverheid, waarin vroeger ontelbare kleinere ondernemingen werkten. Daardoor werden deze zonder eenigen vorm van proces tot ondergang gedoemd en hun eigenaars moesten zich gelukkig rekenen, wanneer zij een plaats als bediende konden krijgen inde groote handelshuizen, die hun verdrongen hadden. De woorden syndicaat en trust werden uitgedacht om die monsterverbonden aan te duiden. De vroegere handelstaal had er geen naam voor. Ook de kans van den landbouwer op vooruitgang was eveneens verkeken. De spoorwegen en de groote graanmarkt verzwolgen de winst en de boer, in geval hij een goeden oogst had gemaakt, hield zooveel over als het loon vaneen daggelder bedroeg en in geval vaneen slechten oogst was hij gedwongen zware 196 hypotheek op zijn land te nemen. Daardoor raakte hij zijn fiere Positie als Amerikaansch landeigenaar kwijt en daalde hij af tot den staat van pachter, ja, zelfs tot daglooner. Van 1873 tot 1896 'vijst de geschiedenis groote crises aan. De tijdperken daartusschen van opleving waren zoo kort, dat men dat tijdvak gerust een voortdurende crisis kan noemen. Een doorslaand bewijs van verminderde welvaart werd geleverd door het afnemen 'n kwaliteit en kwantiteit der immigratie, waardoor deze periode 2ich kenmerkte. De toevloed van Europeesche landverhuizers naar de Ver. Staten, het land van belofte voor de armen, die sinds een halve eeuw bestond en ons een kolossale bevolking yan de beste soort uit de oude wereld bezorgd had, nam spoedig na den oorlog af. Eerst in gehalte: de landverhuizers behoorden bijna allen tot de laagste, armste en meest onbeschaafde bewoners Van Europa, het uitschot van het vaste land en later moesten de trans-atlantische booten en de Amerikaansche landsyndicaten hun agenten naar alle, zelfs de armste districten zenden, om aldaar de bevolking te overstelpen met een vloed van leugenachtige circulaires, om de ongelukkige landverhuizers tot emigratie over te halen. Gedurende die periode, toen de economische n°od der menigte een waren oorlog deed ontstaan en oproerlingen Raakte van de tcvredenste en vroeger welvarendste landbouwbevolking, hoopten zich tevens de private fortuinen op tot een ongekende hoogte. De millionnair, voor den oorlog een zeldzaam yerschijnsel, was inde eerste jaren na ’7O minder zeldzaam, maar ln het laatste gedeelte dier periode maakte hij plaats voor den niulti-millionnair en boven dezen verrezen als titanen inde handelswereld de milliardairs. Duizenden kleine fortuinen verdwenen en werden opgeslokt inde kolossale vermogens van onkelen. 'ntusschen maakten de geldkoningen geen geheim van hun overtuiging, dat de dagen der democratie voorbij waren en de droom van gelijkheid ten einde liep. Toen de publieke opinie eon bitteren toon tegen hen aansloeg, antwoorden zij onomwonden met betuigingen van afkeer van het land en walging van 2'jn democratische instellingen. De toonaangevende Amerikaan-Sche millionnairs waren internationale persoonlijkheden geworden, die het grootste gedeelte van hun tijd en hun inkomen doorbrachten in Europa, hun kinderen daar lieten opvoeden soms van hun voorliefde voor de oude wereld blijk gaven, door ze daar in het een of ander land te laten naturaliseeren. invloed, die de bezittende klasse op de Regeering uit- 197 oefende, werd grooter, naarmate de rijkdom van het land zich concentreerde inde handen van enkelen, en uit vrees, dat de zoogenaamde vertegenwoordigers van het volk den wil der kapitalisten niet in ieder opzicht zouden uitvoeren, lieten de laatsten zich in alle regeeringslichamen door agenten vertegenwoordigen, die het gedrag van alle openbare ambtenaren controleerden en ze door bedreigingen of door omkooping er toe brachten, zich geheel aan den wil der kapitalisten te onderwerpen. Deze agenten namen een voorname plaats in het politiek systeem in en werden „lobbyisten” 1) genoemd. Het tijdperk, waarin deze politieke agenten een rol speelden, is eender schandelijkste hoofdstukken uit de Amerikaansche geschiedenis. De plutocratie vond het bovendien noodig om de Regeering naar haar hand te kunnen zetten, wanneer zij dat noodig achtte, omdat de stemming onder de bevolking zoo verbitterd en wanhopig was geworden. De werkstakingen gaven dikwijls aanleiding tot wanordelijkheden, waartegen de politie niet was opgewassen en daarom hadden de kapitalisten van de Regeering en de Nationale Besturen een troepenmacht verlangd om hun eigendommen te beschermen. De voornaamste functie van de militie der Staten was het onderdrukken van werkstakingen met kogel en bajonet of het bewaken van de plantages der bezitters, tot dat de honger de oproerige werklieden tot overgave dwong. Inde jaren tusschen '7O en 'BO begonnen de besturen der Staten de militie meer bepaald af te richten voor dit nieuwe en zich steeds uitbreidende veld van werkzaamheid. De „Nationale Garde” werd ineen kapitalistenwacht veranderd. Eenige keeren hadden de vrijwilligers, die eigenlijk één waren met het volk. zich onwillig betoond in het vuren, omdat zij de rechtmatigheid inzagen van de grieven der arbeiders. De kapitalisten zagen in, dat zij in ernstige gevallen niet meer op de Nationale Garde konden vertrouwen en riepen nu liever de hulp in der hardvochtige beroepssoldaten. Omstreeks dien tijd waren de oorlogen met de Indianen ten einde en de troepen, die inde westelijke vlakten gelegerd waren geweest om de volksplantingen der blanken tegen de Indianen te beschermen, werden naar het oosten verplaatst om de kapitalisten tegen de volksplantingen der blanken te verdedigen. Dit was de evolutie van het privaatbezit. De Amerikanen uit vroeger tijd hadden met een spottenden lach neergezien op de Europeesche monarchieën, die zich staande moesten houden met behulp van de bajonet en terecht beweerd, dat een i) lobby = wandelgang, (i/h parlement). 198 HOOFSTUK XXXIII. WAAROM DE OMWENTELING EERST EEN LANGZAAM, MAAR LATER EEN SNEL VERLOOP NAM. In 1869 vormde zich in Amerika de eerste groote arbeidersorganisatie, die aan de macht van het kapitaal weerstand wilde bieden. Vóór den oorlog was het aantal werkstakingen betrekkelijk gering; inde jaren tusschen '6O en ’7O telde men ze bij honderden, tusschen '7O en 80 bij duizenden en tusschen ’BO en ’9O beliep het aantal bijna 10.000, waaraan door 2 a 3 millioen arbeiders deelgenomen werd. Spoedig na het verzet der arbeiders begonnen ook de boeren, die misschien minder krachtig optraden, maar eigenlijk meer invloed hadden. Hun verzet uitte 2ich in geheime bonden en openlijke politieke partijen, die ten doel hadden de macht van het geld te fnuiken. Reeds omstreeks ’7O brachten die organisaties den Staat en de binnenlandsche politiek in verwarring en later vormden zij de kern der omwentelingspartij. Het intellectueele gedeelte hunner tijdgenooten bleef niet onverschillig voor die voorteekenen. Van de oudcrwetsche 4-Juli-viering merkte men bijna niets meer in het land. Eenstemmig werd verklaard, dat de republikeinsche regeeringsvorm haar belofte, de volkswelvaart te waarborgen, niet vervuld had en onmachtig was de rampen der oude wereld uit de nieuwe te weren. Het woord hervorming was op ieders lippen en diende Regeering, die zich met de wapens tegen zijn eigen volk moest Verdedigen, zich als een mislukking brandmerkte. Waarlijk, men kan zeggen, dat toen reeds de burgeroorlog in optima forma aan den gang was. Zeker, 4 milliocn negers waren uit de slavernij verlost, maar een geheel volk van blanken was onder het juk van economische en sociale lijfeigenschap gekomen... Dr. Leete sloeg het boek dicht. Julius, dit is een verpletterende beschrijving van de onderwerping der Amerikaansche republiek aan de plutocratie. Je waart getuige van dien toestand en kunt oordeelen of het overdreven voorgesteld is. Integendeel, het is in het geheel niet overdreven. U hadt even goed de berichten kunnen voorlezen uit de couranten van dien tijd. Dat het nooit zulk een sterken indruk op mij gemaakt heeft, zal eenvoudig daar vandaan komen, dat ik de feiten nooit 200 gerangschikt en met elkaar in verband heb kunnen brengen. 199 als wachtwoord voor iedere partij. Het was een tijd van schrik en opschudding, van verwarde en doellooze beroering, het volk sloeg inden blinde de verzenen tegen de prikkels van het kapitalisme, zonder zich bewust te zijn waar de uitkomst lag. De loontrekkenden hielden vast aan de gedachte, dat organisatie van alle arbeiders de loonen konden doen stijgen en op een redelijke hoogte houden. Zij schijnen niet meer begrip van de uitwerking van het winstsvsteem gehad te hebben dan een kind. Zij zagen niet in, dat onder het winstsvsteem het productievermogen altijd grooter zou zijn dan het consumvtievermoqen, zoodat er een voortdurende ondcrconsumptie op de goederen- en arbeidsmarkt moest blijven heerschen: evenmin drong het tot hen door, dat die toestand precies even lang zou duren als het winstsvsteem. Zoolang de loontrekkendcn dat niet inzaoen en hun krachten bleven verspillen in werkstakincren. waarvan niets te verwachten was, omdat deze zich tegen individuen keerden en niet tegen het systeem, hadden de kapitalisten nog geen reden tot bezorgdheid. Wat den landbouwers betreft, dezen stelden geen belang inde pogingen der arbeiders, die alleen verbetering van éigen lot op het oog hadden: zij maakten even nuttelooze plannen om hun klasse op te heffen, door te trachten hulp van de Regcering te verkrijgen om hen. kleine kapitalisten die zij waren, te beschermen tegen de grooten. die de Markt geheel in handen hadden. Hun hoofddenkbeeld schijnt geweest te zijn, dat hun nood voornamelijk te wijten was aan eenige slechte financieele regelingen, waaraan zij toeschreven, dat het geld schaarsch was. Zij vroeaen nu om een grootcren aanmaak van pasmunt, hetgeen, geloofden zii, voor de landbouwende bevolking heilzaam zou werken, doordat de interest van hun schulden verminderen en de priis van hun product zou stijgen. Om tot de overtuiging te komen hoe dwaas het was de economische ellende, waarin de Amerikaansche boer gedompeld was, toe te schrijven aan een bepaald muntstelsel, behoefde men slechts de oogen te richten op andere landen en dan zou men gezien hebben, dat de landbouwbevolking overal onder hetzelfde en nog erger lot gebukt ging, zonder dat de aard der verschillende muntstelsels, daar in gebruik, er iets aan afdeed. Zooals te verwachten was hadden de pogingen tot verbetering van den toestand dan ook geen effect, noch voor de boeren, noch voor de arbeiders. De groote arbeiders-organisaties, die spoedig na den oorlog ontstaan waren, zoodra de arbeiders ingezien hadden, dat zij zich vereenigd moesten verzetten tegen 200 het geconcentreerde kapitaal, hadden na 30 jaar strijd hun volslagen onmacht, den toestand van den werkman voor achteruitgang te behoeden, laat staan te verbeteren, moeten erkennen, want de voordeelen, die zij aanvankelijk veroverden, moesten stuk voor stuk worden prijsgegeven, toen het kapitaal zich al meer en meer concentreerde. Gedurende dat tijdvak hadden er meer dan 15.000 werkstakingen en „lock-outs” (uitsluitingen) plaats, met geen ander gevolg, dan dat eindelijk de domste arbeider inzag, welk een heftig partijman hij ook was, hoe weinig hoop er bestond door klasse-organisatie eenige verbetering in den toestand te verkrijgen of deze zelfs maar op hetzelfde peil te houden. Na al dat ongeëvenaarde lijden en strijden, waren de arbeiders er erger aan toe dan ooit; evenmin waren de landbouwers, het andere groote deel van het strijdende volk, geslaagd in hun pogingen om aan de overmacht van het geld weerstand te bieden. Gedurende die tientallen van jaren, waarin oogenschijnlijk dus niet anders dan nederlagen waren geleden, had de Omwentelingsbeweging, die het ongelijk privaatkapitaal wilde afschaffen, toch zoodanige vorderingen gemaakt, dat het voor iederen verlichten geest duidelijk was, dat haar overwinning in de naaste toekomst niet uit kon blijven. Wat voor vorderingen? Ik heb ze niet opgemerkt. De Omwentelingsgeest was meer en meer tot het groote publiek doorgedrongen; de volksgeest was voorbereid op de aanneming van het programma eener radicale omvorming van het economische systeem. Je moet bedenken, dat voor de Groote Omwenteling, die de maatschappijvorm geheel veranderen wilde, een ontzettende moreele kracht noodig was en zij verpletterende bewijzen voor haar rechtvaardiging moest kunnen aanvoeren, om bij ieder ingang te kunnen vinden. Het proces, waardoor zij dat tot stand bracht, is niet zoo gemakkelijk waar te nemen als de gebeurtenissen vaneen volgende periode, waarin de Omwentelings-Beweging, aan een onweerstaanbare kracht gehoorzamende, de hinderpalen als stroohalmen uit den weg ruimde, die haar zoo lang hadden tegengehouden, maar tevens haar kracht en omvang hadden doen toenemen. Voor hem, die geschiedenis bestudeert, is de periode van voorbereiding verreweg het merkwaardigst. Het was volstrekt noodig, dat het Amerikaansche volk, voor het zulk een verbazende hervorming ondernam, door overvloedige bittere ervaringen en gevoelige lessen, de overtuiging had opgedaan, dat alleen de vervanging van het ongelijk privaatbezit door economische gelijkheid, genezing kon 201 Welk tijdstip neemt u ongeveer aan voor het overgaan van het eene tijdperk in het andere? Natuurlijk kan men niet zeggen, dat die overgang duidelijk zichtbaar was, maar slechts dat een nieuw element zich inden strijd mengde. De verwarring, het gebrek aan samenhang en de kortzichtigheid van de eerste periode, duurden nog lang voort, nadat ruimere inzichten en verstandiger idealen zich kenbaar maakten, maar inde eerste jaren na ’9O kunnen we aannemen. brengen. Hun moest niet alleen door argumenten, maar door ervaring aan den lijve, bewezen worden, dat het privaatkapitaal zich tot zulk een macht had opgewerkt, dat er geen ander middel tot verbetering meer mogelijk was. Die pijnlijke, maar noodzakelijke lessen, leerde het volk in het eerste tijdperk van den strijd. Op die wijze bezien, droegen de ontelbare nederlagen, teleurstellingen en fiasco’s, die op iedere poging tot beteugeling van de geldmacht volgden, veel meer bij tot den lateren triomf, dan evenzooveel overwinningen gedaan zouden hebben. Alles wat vooraf ging was noodig om de Omwenteling mogelijk te maken. Het was noodig, dat de klasse-tyrannie, in het leven geroepen door het ongelijk privaatbezit, de maat harer ongerechtigheden vol maakte en alles openbaarde, waartoe het, als onverzoenlijke tegenstander der democratie en verklaarde vijand van leven, vrijheid en menschelijk geluk, in staat was, om daardoor de hoeveelheid reactie, die noodig was voor haar totale onderwerping, krachtdadig op te wekken. Omwentelingen, die te spoedig uitbreken, hebben een te snel verloop, zonder dat zij noemenswaardige resultaten opleveren. Het welzijn van het menschenras eischte, dat deze Omwenteling niet zou ophouden, voor er geen spoor meer over was van het systeem, waardoor enkelingen in staat waren geweest zich de macht over het leven en de vrijheid hunner medemenschen aan te matigen. Daarom kon geen enkele beleediging, geen enkele daad van willekeur, geen enkel vertoon van gewetenlooze hebzucht, geen enkele rechtsverkrachting door de Uitvoerende, Wetgevende of Rechterlijke macht, achterwege zijn gebleven: geen traan van schaamte over de smetten op den vaderlandschen naam van Republikein, geen slag van den knuppel der politie-agenten, geen schot of bajonetsteek der soldaten had gespaard kunnen worden. Niets dan juist de discipline, door mislukking, teleurstelling en nederlagen in het leven geroepen, kon het volk de noodzakelijkheid doen inzien, om het verkeerde systeem zelf aan te grijpen, inplaats van de afzonderlijke uitingen ervan. 202 dat er inde Omwentelingsbeweging een strooming met een bepaald doel verscheen en de vormlooze oppositie zich begon te ontwikkelen tot een logische, zelfbewuste evolutie naar onze tegenwoordige orde van zaken. Ik moet het begin daarvan dus bijgewoond hebben? Ja, als je nog een jaar of wat wakker gebleven waart, zou je niet zóó verbaasd opgekeken hebben over de economische gelijkheid, die ons stelsel nu toepast, want een paar jaar nadat men je dood waande, werd de mogelijkheid van zulk een oplossing door geheel Amerika besproken. Het is je natuurlijk wel bekend, dat het denkbeeld, een economisch systeem, waarin allen medewerken voor het algemeen welzijn, als basis voor den modernen Staat, reeds zoo oud is als de geheele wijsbegeerte. Die theorie is reeds door Plato verdedigd en misschien nog wel eerder, want het is een natuurlijk en voor de hand liggend begrip. Maarde wereld was eeuwen lang niet rijp voor de verwezenlijking van dit denkbeeld vóór de groote massa zooveel geleden had, dat er een algemeene afschuw voor het bestaande stelsel ontstond. Bovendien moest het volk door ontwikkeling zoover gekomen zijn, dat het in staat was zich zelf te regeeren. Het Amerikaansche volk was bijzonder geschikt om de twee hoofdpunten van haar programma te begrijpen en te waardeeren, namelijk het grondbeginsel, de economische gelijkheid en een nationaal industrieel stelsel als middel en waarborg voor de volledige en juiste toepassing van dat beginsel. Rechtsgeleerden hadden een Grondwet voor de Vereenigde Staten gemaakt, maarde ware Amerikaansche constitutie, die in het hart van het volk geschreven stond, was en bleef de onsterfelijke „Declaratie” met haar verzekering, dat alle mcnschen gelijk zijn. De volledige erkenning daarvan moest niet alleen wijziging inde politieke programma’s tengevolge hebben, zij gaf ook aanleiding tot een volkomen verandering van optreden der Omwentelingsbeweging. Tot nu toe had het verzet tegen de oude economische toestanden het karakter gedragen van den eisch tot tcrugkeer naar het stelsel van vrije concurrentie van voor den oorlog. Men had het hoofd dus naar het verleden gewend inplaats van naar de toekomst. Maar het wachtwoord werd nu „Zwenken”! Strijden in voorwaartsche richting, niet achterwaarts! Met den stroom der economische revolutie meeroeien, er niet tegenin!” Het concurrentiesysteem kan niet hersteld worden, maar dat is het ook niet waard, daar het op zijn best een onzedelijke, verkwistende, onmenschelijke strijd om het bestaan was. De kapitalisten hebben het concur~ 203 rentiesysteem zelf vernietigd! De nieuwe leer bracht het volk tot de overtuiging, dat de moeilijkheden, waarin de Republiek geraakt was, slechts het nauwe en duistere voorportaal waren van een toekomstigen Tempel van Geluk, zóó schoon, dat men over de stift vaneen Hebreeuwschen profeet zou moeten beschikken om hem naar waarheid te kunnen beschrijven. Door de nieuwe filosofie werd de strijd, die door het volk tegen de plutocratie aangebonden was, niet als een betreurenswaardig en onverklaarbaar feit beschouwd, maar als een noodzakelijke phase in de evolutie eener democratische maatschappij; als een overgang tot oneindig hooger leven; als een strijd, die met vreugde begroet moest worden en niet ontweken; eer uitgelokt dan vermeden, omdat de afloop in het licht van de bestaande menschelijke beschaving en den alom heerschenden democratischen geest, niet twijfelachtig kon zijn. De toon van onbegrensd vertrouwen, van hoop en zekerheid, waardoor de nieuwe Hervormers zich onderscheidden, vormde een verheffende tegenstelling met het zwarte pessimisme van de kapitalistisch denkenden en ook met de zelfzuchtige, in klassenstrijd gevangen kortzichtigheid en vrees van de vroegere hervormers. Men zou denken, dat een leer, die met zooveel overtuigingskracht gepropageerd en met zooveel schoone beloften aan de menschen, die in zulke benarde omstandigheden leefden, wel spoedig ingang moest vinden bij het geheele volk en dat zou ook wel het geval geweest zijn, als het raderwerk der publieke voorlichting en leiding in handen dier onpartijdige hervormers was geweest, in plaats van in die der zelfzuchtig denkenden. In vroegeren tijd was het uitgeven vaneen dagblad niet zoo moeilijk, maar nu moest er een groot kapitaal in gestoken worden. Daarom gaven de vroegere kranten veel meer de algemeene opinie weer. Inde laatste 20 jaar der 19de eeuw had een krant met een uitgebreiden lezerskring een groot bedrijfskapitaal noodig en bijgevolg waren de meer belangrijke bladen in het bezit der groot-kapitalisten en werden natuurlijk in hun belang geredigeerd. Behalve wanneer de eigenaar toevallig op een hoog zedelijk peil stond, kantten de groote bladen zich geheel tegen de Omwentelingsbeweging. Die bladen monopoliseerden de gelegenheden tot verkrijging en verspreiding van nieuwstijdingen en oefenden daarbij een censuur uit over alles wat het volk lezen mocht, haast gelijk aan die, waaronder indertijd Rusland en Turkije gedrukt gingen. Niet alleen de pers, ook het godsdienstonderwijs stond onder het oppertoezicht der groot-kapitalisten. De kerken werden in stand gehouden door 204 de rijken en welgestelden en waren totaal van dezen afhankelijk. De Universiteiten en instellingen van Hooger Onderwijs waren op dezelfde wijze met gouden ketenen aan den zegewagen der plutocratie bevestigd. Zij waren evenals de kerken voor hun onderhoud en uitbreiding afhankelijk van de rijken; dezen te belcedigen stond gelijk met zelfmoord. Bovendien was het rijke en welgestelde tiende deel der bevolking de eenige klasse, die het onderwijs aan die instellingen kon bekostigen en zij gaven natuurlijk de voorkeur aan scholen, waar de belangen der bezittende klasse hooggehouden werden. Als de Hervormers in het bezit van pers, preekstoel en hoogeschool geweest waren, vanwaar zij hun leer in het hart, den geest en het geweten der natie hadden kunnen doen doordringen, zouden zij het geheele land in korten tijd bekeerd hebben. Daar zij voelden hoe spoedig de overwinning behaald zou zijn, als zij het volk zelf maar konden bereiken, maakte die vertraging hen ongeduldig en bitter, vooral bij het aanschouwen van het dagelijks terugkeerend lijden en den wanhopigen strijd, dien zij wisten dat noodeloos was. Wie zou in hun plaats niet ongeduldig geworden zijn en evenals zij uitgeroepen hebben: „Hoe lang nog, o Heer, hoe lang”? Aan menschen in hun toestand moet iedere dag uitstel op de bevrijding van het groote leed, een eeuw geleken hebben. Aan ons evenwel, die er op terugzien, gelijkt de snelheid, waarmee tusschen 1890 en 1900 het Amerikaansche volk tot de nieuwe inzichten bekeerd werd, aan het wonderbaarlijke te grenzen, terwijl over den einduitslag bij hen, die inde toekomst geloofden, nooit twijfel bestaan kan hebben. In het begin van het tweede stadium der Omwentelingsbeweging begon ook de literatuur van dien tijd uiting te geven aan grieven en protesten tegen de onrechtvaardigheid der sociale orde. Niet alleen werd in ernstige tijdschriften en wetenschappelijke verhandelingen de sociale hervorming aan de orde van den dag gesteld, maar ook de belleterie hield zich hoe langer hoe meer met haar bezig. De beweging tegen de slavernij werd een schrede voorwaarts gebracht door het bekende boek „De negerhut van Oom Tom”; voor de beweging tegen het kapitalisme werden tal van boeken geschreven. Een feit van groote beteekenis was de buitengwone eenstemmigheid en geestdrift, waarmee de landbouwende Gemeenten van het verre westen, het nieuwe evangelie van het economisch systeem der gelijkheid begroetten. In vroeger tijd hadden de Regeeringen altijd te kampen gehad tegen de omwentelingsagitaties onder de proletariërsbevolking der groote steden, en 205 zij hadden op het conservatisme van de landbouwende klasse kunnen bouwen als op de remmende kracht, die de hollende arbeiders tegen kon houden. Maar in deze Omwenteling waren de landbouwers inde voorhoede. Uit dat feit alleen zou men voldoende het spoedig verloop en de uitkomst van den strijd hebben kunnen voorzien. De kapitalisten hadden al dadelijk geen reserve meer. De kracht, die de partij der opposanten ontwikkelde, schijnt een hevigen schrik veroorzaakt te hebben aan de bezittende klasse, hetgeen te merkwaardiger is, omdat zij het principe van ongelijk privaatbezit, als de wortel van alle sociale mistoestanden, niet eens direct aantastte, doch slechts een einde wilde maken aan vele belangrijke misbruiken, die daaruit voortvloeiden. De voorstanders van de afschaffing der slavernij waren ook niet met dien eisch in zijn vollen omvang begonnen; zij hadden eerst beperking der slavernij gevraagd. De slavenhouders hadden zich evenwel daardoor geen zand in de oogen laten strooien over de beteekenis van het onheil, dat hen bedreigde en de kapitalisten vergisten zich evenmin, toen zij inde eischen der opposanten het begin zagen vaneen strijd tusschen hen en het volk, waardoor zij zich inde naaste toekomst met een economische en sociale omwenteling bedreigd zagen. Het schijnt mij toe, zei ik, dat de kapitalisten, die kalm den toestand overzagen, in dit stadium wel tot de overtuiging gekomen moeten zijn, dat zij wijs deden eenige concessies te doen, in geval zij niet alles wilden verliezen. Dan zouden zij wel de eerste overheerschers geweest zijn, die, vóór dat het te laat was, zich een juiste voorstelling gevormd hadden van het gevaar, dat hen bedreigde en zich, door iets toe te geven, hadden willen redden. Overheerschers zijn altijd materialisten en de krachten, die de groote Omwentelingen voortgestuwd hebben, waren altijd moreel. Dat is ook de reden, dat overheerschers hun lot nooit voorzien hebben, vóórdat het te laat was. Wij moeten haast onze plaatsen gaan innemen, zei Edith. We hebben nog wel een minuut of wat den tijd, zei Dr. Leete, en daar ik onwillekeurig ineen beschrijving van het verloop der Omwenteling gevallen ben, wil ik nog even iets zeggen over de buitengewoon toenemende geestdrift, die haar latere stadia van korten duur heeft doen zijn. In die periode handelt het tooneelstuk, dat we straks zullen zien opvoeren. Je moet weten Julius, dat er velen waren, die toegaven, dat een coöperatief systeem langzamerhand het particulier initiatief 206 moest vervangen, maar zij verwachtten niet anders, dan dat daarmee nog tientallen van jaren, misschien wel een halve eeuw zou heengaan. Maar die opvatting had geen rekening gehouden met de volksgeestdrift, die zich aan de beweging meedeelde en haar voortstuwde, zoodat het vooruitzicht op succes de groote menigte duidelijk voor oogen stond. Toen het plan van Nationaal Beheer der productie en gelijke verdeeling, met haar schoone beloften: geen armoede meer, maar welvaart voor ieder, het eerst aan het volk werd voorgelegd, scheen dat vooruitzicht zoo ongeloofelijk, dat men het niet durfde aanvaarden. Het leek te mooi om waar te zijn. De groote menigte, in ellende opgegroeid en aan hopelooze armoede overgeleverd, kon nauwelijks gelooven aan een hemel op aarde; dat het mogelijk was, zulk een paradijs hier in hun eigen land te voorschijn te roepen, ging hun bevatting te boven, maar langzamerhand, toen de Omwentelingspropaganda duidelijk de gronden uiteenzette, waarop dat paradijs gebouwd zou worden en de steeds toenemende kracht der partij de twijfelmoedigsten overtuigde, dat het uur der vervulling niet ver meer was, verkeerde het ongeloof in hoop, de hoop in vertrouwen en het vertrouwen deed een geestdrift ontvlammen, waaraan niets weerstand kon bieden. De schoonheid der beloften, die hen eerst had afgeschrikt, bracht hen nu in vervoering. Een hartstochtelijk verlangen naar het beloofde land greep hen aan, zoodat iederen dag, ieder uur uitstel, hun duldeloos voorkwam. De jonge menschen zeiden: Laat ons het beloofde land nog in onze jeugd zien te bereiken, opdat wij er lang van kunnen genieten; en de ouden: Laat ons vóór wij sterven dat land aanschouwen, zoodat wij in vrede mogen heengaan, wetende, dat onze kinderen het goed zullen hebben. De leiders en pionniers der Omwenteling, na zooveel jaren tevergeefs het ongeloovige en onverschillige volk opgewekt te hebben, werden nu door dien stroom van vervoering opgenomen en voortgedragen, zoodat het hun niet mogelijk geweest zou zijn hem te leiden, als zij den weg niet zoo duidelijk voor oogen gehad hadden. Toen kwam, als climax, om den geest van het volk nog tot hooger geestdrift te vervoeren, de Algemeene Bezieling, die den Godsdienst in het enthousiasme mengde. Wij hadden dikwijls zoogenaamde opwekkingen van het godsdienstig leven, zei ik, soms op zeer groote schaal. Was dit iets dergelijks? Dat geloof ik niet. De Algemeene Bezieling was een strooming, die de algemééne en niet alleen de persoonlijke zalig wording 207 wenschte; die de vestiging van het Koninkrijk Gods op aarde, waarop Christus de menschen had doen hopen, tot stand wilde brengen. Zij was het besef, dat inde laatste jaren der 19de eeuw algemeen het volk doordrong, het besef van het waarlijk godsdienstig en ethisch karakter der beweging; de Christelijke Geest sprak duidelijk genoeg uit haar doel. Zij had niets anders ~P het oog dan de letterlijke toepassing op sociaal gebied van de Broederliefde en de zorg voor het welzijn van anderen, alsof het het eigen heil gold, zooals Jezus de menschen getracht had bij te brengen. De eerste uiting van die zorg moest wel een poging zijn om aan ieder gelijke materieele welvaart te bezorgen. Men zou zeker gedacht hebben, dat een volk van Christenen de Evangeliën genoeg kende, dat men het die beschouwing niet meer behoefde te vertellen. leder Christen had moeten inzien, dat het programma der Omwentelings-gezinden slechts een omschrijving inhield van de gulden woorden der Schrift in economische en sociale termen. Men zou verondersteld hebben, dat, wat andere leden der gemeenschap ook mochten beweren, de geloovige Christenen zich dadelijk om de vaan der Omwentelingsgezinden geschaard en haar met hun geheele hart gediend zouden hebben. Dat zulks voor een groot deel niet het geval was, moet toegeschreven worden aan de valsche keringen van een klasse van personen, wier uitdrukkelijke plicht het boven alle anderen had moeten zijn, een ieder aan te sporen tot deelname aan die beweging, ik bedoel de Christelijke geestelijkheid. Gedurende veel eeuwen, bijna vanaf het begin der Christelijke jaartelling, hadden de kerken niets willen weten van Christus’ ideaal: EEN KONINKRIJK GODS OP AARDE, tot stand gebracht door onderlinge hulp en boerderlijke liefde. De geestelijkheid zag van de wedergeboorte der menschenmaatschappij in deze wereld af, als vaneen hopelooze onderneming en leerde aan het volk in naam van den Zaligmaker, dat zij niet moesten verwachten, dat Gods Koninkrijk op aarde ooit gevestigd zou worden. Zij namen juist een tegenovergestelde houding aan als Christus. Hij had het kapitaal bestreden als een kwaad en op het vele verkeerde gewezen, waaraan een einde gemaakt moest worden. Zij maakten de Kerk tot bolwerk en verschansing voor de bestaande sociale en politieke instellingen en misbruikten al hun invloed om de neigingen van het volk naar een beter en rechtvaardiger staatsinstelling te onderdrukken. Inde Oude Wereld waren zij de kampioenen en verheerlijkers geweest van de gestelde machten en tegenstanders van iedere beweging ten 208 gunste van vrijheid en gelijkheid. Om die begeerte van het volk te onderdrukken, hadden de Koningen en Keizers van de geestelijkheid meer nut gehad dan van leger en politie. Inde Nieuwe Wereld had het koningschap schijnbaar den scepter neergelegd, maar dien steelsgewijze aan het kapitaal overgereikt, en de geestelijke lichamen hadden dadelijk hun aanhankelijkheid op den nieuwen eigenaar overgedragen en plechtig, zooals zij vroeger het goddelijk recht der Koningen verkondigd hadden, predikten zij nu, dat het goddelijk recht om anderen te regeeren, en door het volk gediend te worden, verbonden was aan het bezit van rijkdom, en dat het de plicht van het volk was zich daaraan zonder morren te onderwerpen. Als de leiders der kerkorganisaties hadden ingezien van hoe groot gewicht het verlangen naar het verwezenlijken op aarde van Christus ideaal was, zouden zij, door zich aan de zijde van het volk te scharen, de kerken inde achting der wereld hebben kunnen herstellen en zich ten slotte, niettegenstaande hun vele fouten, als trouwe aanhangers van Christus leer hebben doen kennen. Er waren velen onder de geestelijkheid, die dat wel inzagen en alles beproefden om hun ambtgenooten tot hun zienswijze te bekeeren, maarde meesten waren over het geheel te veel gehecht aan de traditie en gewend te buigen voor de macht van het kapitaal, dan dat zij de gelegenheid durfden aangrijpen, voor dat het te laat was. De hervormers uit dien tijd waren bitter gestemd tegen de geestelijkheid om haar tweevoudig verraad aan de menschheid en aan Christus: maarde tijd heeft die harde oordeelvellingen verzacht en we zien meer met medelijden dan met verontwaardiging terug op die ongelukkigen. Zij hebben zich den treurigen roem verworven de macht, die zij over de meerderheid van het mcnschdom hadden, niet ten goede aan te wenden. De •ast van zulk een ernstig verzuim is al zwaar genoeg te dragen. Niettegenstaande dit alles kon ook de geestelijke evolutie niet borden tegengehouden en de Algemeene Bezieling brak als een opslaande vlam uit. De overtuiging dat de Omwenteling, waartegen de geestelijkheid waarschuwde, eendoor en door Christelijke beweging was, dat Christus’ roepstem nooit zóó duidelijk Weerklonken had en zóó dringend den steun van al zijn discipelen en geloovigcn gevraagd had als nu, brak baan bij het overgroote deel van het Amerikaansche volk, dat nu begon in te zien, dat het ideaal vaneen wereld met gelijke welvaart voor allen in waarheid het ideaal van Christus zelf was! Van dien tijd aan nam de nieuwe beweging meer en meer het karakter aan van Gelijkheid voor allen. 14 209 een kruistocht, de eerste der vele inde geschiedenis, die waérlijk dien naam en het kruis als zinnebeeld waardig was. Godsdienstige geestdrift mengde zich in het streven naar welvaart. Geen twijfel omtrent de mogelijkheid der verwezenlijking werd meer gekoesterd. De Omwenteling, onder den banvloek der Kerken aangevangen, werd dooreen stroom van godsdienstige geestdrift tot voltooiing gebracht. Ik behoef niet te vragen of de Omwenteling toen nog verdere stadia te doorloopen had: haar voltooiing zal na de Algemeene Bezieling wel niet lang meer uitgesteld zijn. Zeker, ze had haar hoogste punt bereikt en behoefde geen tegenstand meer te overwinnen. De kapitalisten, dat weet je uit eigen ervaring, waren niet slechter dan andere menschen; hun zelfzucht was slechts een gevolg van het economisch systeem; daar zij in gevoel en hartstocht volstrekt niet verschilden van anderen, werden zij thans ook aangestoken door de algemeene geestdrift, het medelijden en de menschenliefdc, die de Algemeene Bezieling in ieders hart opwekte. Toen de natie tot de volle overtuiging kwam, dat de strijd van de bestaande maatschappij tegen de nieuwe, eigenlijk neerkwam op een strijd tusschen den almachtigen dollar en den almachtigen God, was hij feitelijk beslist. Kwam er in het geheel geen oorlog? Oorlog, welneen, wie zou als vijand opgetreden zijn? Vreemd, dat zoovelen der eerste hervormers de gedachte, dat het privaatbezit alleen dooreen oorlog omvergeworpen kon worden, niet konden loslaten. Zij beriepen zich altijd op den burgeroorlog in de Ver. Staten om de gegrondheid hunner vrees te bewijzen. Maar die gevallen waren totaal anders. Je moet niet vergeten, dat de Omwenteling in Amerika geen revolutiewas inde staatkundige beteekenis van het woord, zooals bij de vroegere omwentelingen, toen het volk zich eerst van de Regeering meester moest maken om een bepaald voornemen uitte voeren. Maar in een democratische staat als Amerika, was de Omwenteling feitelijk ten einde, toen de meerderheid van het volk het duidelijke beeld daarvan eenmaal voor oogen had. Er was niemand, die het de macht en het recht op verwezenlijking daarvan betwisten kon. De Omwenteling leek, wat Amerika betrof, meer op een rechtsgeding dan op een revolutie met het traditioneele bloedbad. Het volk maakte het gerechtshof uit en de eenige manier, waarop eender beide partijen kon winnen, was het gerechtshof te overtuigen. Appèl was uitgesloten. 210 Het spijt me, dat ik het gesprek moet afbreken, zei Edith, maar we hebben nog maar 5 minuten voor het scherm opgaat en Julius mag het eerste tooneel niet missen. Wij gingen op haar verzoek dadelijk naar de muziekzaal, waar vier gemakkelijke stoelen voor ons gereed stonden. Terwijl Dr. Leete de telefoon en electroscoop-aansluitingen tot stand bracht, vertelde ik welk een groot verschil er bestond tusschen het schouwburgbezoek inde 20ste en 21ste eeuw. In mijn tijd waren alleen de bewoners der groote steden inde gelegenheid een goede komedie of opera bij te wonen. Van dat genot was het grootste deel der bevolking verstoken. Zelfs zij, die er gebruik van konden maken, moesten er zich veel moeite voor getroosten, zooals het nemen van plaatskaarten, inde file staan, groote onkosten en het veroveren vaneen mooie plaats in het theater. Als wij een beroemden tooneelspeler uiteen ander land wilden hooren, moesten wij een verre reis ondernemen of Wachten tot de artist de stad onzer inwoning bezocht. Nu kunnen Wij thuis blijven en alles zien en hooren wat de moeite waard is. Waar de electrische aansluiting tot stand komt, kan in iedere woning, hoe afgelegen ook, ja zelfs in het luchtschip, hoog in de wolken, op het vaartuig in volle zee en inde met ijs bedekte hut van den poolonderzoeker, de mensch een keuze doen uit de publieke vermakelijkheden, die in iedere stad der aarde plaats vinden en een niet gering voordeel is, dat de mogelijkheid, om voor de geheele aarde te spelen of te zingen, alle middelmatige artisten weert, want wie zou er naar hen luisteren als men uit de besten kiezen kan! Daar luidt de bel, zei Dr. Leete, het gordijn gaat op. Een oogenblik later was ik met oor en oog verdiept inde gebeurtenissen, die zich op het tooneel, dat ik voor mij zag, afspeelden. Ik behoef den inhoud vaneen zoo geliefd stuk als „De ridders van de gulden wet” niet te vertellen. Het is voldoende even aan te stippen, dat de costumes en de decors uit de laatste jaren der 19de eeuw waren en weinig verschilden van die, welke ik zag inde laatste dagen van mijn verblijf in die Wereld. Er waren een paar anachronismen en onnauwkeurigheden inde mise-en-scène, die ik naderhand op vereerend verzoek van het theaterbestuur hielp verbeteren: maar het beste bewijs, hoe het stuk werd opgevat en gespeeld, was wel, dat HOOFDSTUK XXXIV. THEATERBEZOEK IN DE 2XSTE EEUW. 211 ik van het eerste oogenblik af zóó met de acteurs meeleefde, dat ik alles om mij heen vergat. Ik bevond mij als inde tegenwoordigheid vaneen groep mijner vroegere tijdgenooten, mannen en vrouwen, zooals ik ze gekend had, sprekende en handelende, zooals ik in mijn vroeger bestaan meermalen had waargenomen: in het kort: menschen met dezelfde hartstochten, vooroordeelen en manieren als ik, zelfs met eenige kleine eigenaardigheden, die de schrijver er handig ingelascht had en mijn verbeeldingskracht meer troffen, dan de groote punten van overeenstemming. Toen het gordijn na het eerste bedrijf viel en ik Edith met haar moeder en vader naast mij zag zitten inde muziekzaal, werd ik met een schok tot de werkelijkheid teruggevoerd. Gedurende de volgende bedrijven droeg het voortdurend besef van het wonderbaarlijke dubbel-leven, dat mij tegelijkertijd de ervaringen van twee zoo geheel verschillende eeuwen deed kennen, niet weinig bij tot mijn genot. Na de laatste acte bleven wij nog napraten, tot de gekleurde bal van de klok ons waarschuwde, dat het middernacht was, door ons inplaats van de lichtgroene zijde, de witte toe te keeren. Toen verlieten de dames ons en Dr. Leete en ik bleven alleen. HOOFDSTUK XXXV. HET OVERGANGS TIJDPERK. Het is wel vrij laat, zei ik, maar ik zou u nog graag een paar dingen over de Omwenteling willen vragen. Ik kan me, zelfs na alles wat ik gehoord heb, nog maar niet voorstellen, welk een reeks praktische maatregelen er genomen zijn om het ongelijk privaatbezit in nationaal bezit te doen overgaan, zonder al te groote moeilijkheden. Er waren in mijn tijd wel knappe ingenieurs, die groote gebouwen van de eene plaatsnaar de andere brachten en dat wel zoo spoedig en voorzichtig, dat de bewoners er niet den minsten last van hadden en zich zelfs niet in hun huiselijke bezigheden behoefden te laten storen. Een dergelijk probleem, maar oneindig ingewikkelder, en op een eenige millioenen malen grooter schaal werd aan de hervormers voorgelegd, toen de geheele basis van het productie en distributiesysteem veranderd moest worden. En dat alles zonder een ernstige onderbreking inde werkzaamheid van het economisch raderwerk, waarvan het levensonderhoud van het geheele volk 212 afhangt. Ik zou van die maatregelen graag wat meer willen weten. Dezelfde bezwaren, die je vermoedt, dat zich voorgedaan zouden hebben, droegen vóór de Omwenteling niet weinig bij tot het uitstellen van de afschaffing van het privaatbezit, hoe groot ook de verontwaardiging was over de misstanden! die het veroorzaakte. Een totale verandering van de economische toestanden scheen aan velen zoo’n onoverkomelijke hinderpaal, dat zelfs zij, die vurig naar de nieuwe orde van zaken verlangden, terugdeinsden voor de verwarring en de moeilijkheden van den overgangstijd. Natuurlijk werden zij door de conservatieven in die meening versterkt en maakten dezen het den hervormers niet weinig lastig door steeds tot inde kleinste bijzonderheden te willen weten, welke maatregelen genomen moesten worden om de nationaliseering van alle bezit tot stand te brengen. Een gedeelte der hervormers wilde zich niet over een bepaald programma van werkzaamheden uitlaten en beweerde, dat de crisis zelf de beste handelwijze aan de hand zou doen en dat het onnoodig was er voor dien tijd over te praten; maar een goed generaal maakt een plan voor een veldtocht, waarbij van te voren de middelen om de grootste moeilijkheden te boven te komen, bepaald zijn. Natuurlijk moet zoon plan dikwijls groote wijzigingen ondergaan, dat hangt van de omstandigheden af, maar een voorloopig plan moet er vastgesteld zijn. Eenige andere groepen hervormers zagen dit in en trachtten een meer positief plante geven. Eén stelde b.v. voor, dat de vakvereenigingen het bestuur over de verschillende industrieën zouden aanvaarden en hun eigen leidslieden aan zouden stellen. Het geheel zou dan een soort verbond van vakvereenigingen zijn. Dat voorstel werd bestreden, omdat het een kapitalisme van verschillende groepen, inplaats van het individueel kapitalisme zou beteekenen, hetgeen op den duur even verdeelend en anti-sociaal gewerkt zou hebben. Nog een andere groep stelde voor een groot aantal vrijwillige kolonies te stichten, geheel op coöperatieven grondslag ingericht, die door hun welslagen steeds meerderen zouden uitlokken het voorbeeld te volgen, totdat ten laatste de geheele bevolking zich tot zulke kolonies vereenigd had en deze allen tezamen ineen konden smelten. Vele geestdritfige pogingen werden in die richting gedaan en de talrijke kolonies van dien aard, die inde Vereenigde Staten gedurende de Omwentelings-periode ontstonden, bewijzen wel hoe algemeen het verlangen naar een betere sociale orde was, maar 213 overigens leidden die proefnemingen tot niets en dat was niet te verwonderen. Economisch zwak, bij elkaar gehouden om sentimenteele redenen, grootendeels samengesteld uit exentrieke, ofschoon edel denkende menschen en temidden vaneen vijandige omgeving, die de voorrechten van de bestaande sociale en economische inrichting tegen hen gebruikte, was het onmogelijk, dat die ondernemingen tot eenige practische uitkomsten leidden, behalve onder buitengewone omstandigheden en voortreffelijke leiding. Weer een andere groep was van meening, dat het beter zou zijnde nieuwe maatschappij langzaam uit de oude te laten ontstaan, dooreen onbepaalde reeks wetten, b.v. een betere fabriekswetgeving, een 8-urigen werkdag, pensionneering van arbeiders, betere volkswoningen, slooping van ongezonde buurten en ik weet niet hoeveel lapmiddeltjes meer voor ieder kwaad, dat uit het kapitalisme was voortgekomen. Die goede menschen beweerden, dat, als inde verre toekomst al die slechte gevolgen van het kapitalisme uit den weg geruimd waren, het gemakkeiijk zou zijn het kapitalisme zelf af te schaffen, dus pas, nadat al die rotte vruchten vaneen slechten boom, netjes een voor een afgeplukt waren, zou men kunnen overgaan tot het vellen van den boom zelf. Wat de uitvoering van dat plan inden weg stond, was de mogelijkheid, dat de boom, zoo lang hij bleef staan, steeds nieuwe slechte vruchten zou voortbrengen, zoodat men aan het plukken kon blijven. Op zichzelf waren die hervormingen, die voorgesteld werden, uitmuntend, maar men moet ze niet beschouwen als een methode om ongelijk privaatbezit omver te werpen. Niet alleen, dat zij dat doel nooit zouden kunnen bereiken, zij zouden ket kapitalisme zelfs vasten voet doen krijgen, door het een weinig minder afschuwelijk te doen lijken. Er was werkelijk een tijd, nadat de Omwentelingsbeweging al vrij wat terrein gewonnen had, waarin eenige scherpzinnige leiders zich zeer beangst maakten, dat de beweging uit haar eigenlijke baan zou geleid worden en haar krachten verspillen aan dat programma van lapmiddeltjes: maar je hebt mij gevraagd op welke wijze de hervormers te werk gingen, toen zij eindelijk de macht in handen hadden. Zij voerden zeer verdienstelijk een militaire manoeuvre uit, die men noemt „inde flank aanvallen”. Die krijgslist gebruikten de hervormers inden strijd tegen het kapitaal. De kapitalisten hadden er zich op voorbereid, dat men zich dadelijk en met geweld zou meester maken van het bezit en het verbeurd zou verklaren, maar niets daarvan gebeurde: ofschoon ten laatste gezamenlijk bezit inde 214 plaats kwam van het individueel bezit, was er geen sprake van, dat zulks met geweld geschiedde. Het oude systeem werd eenvoudig langzaam afgebroken, tot het vanzelf in elkaar viel. Die politiek werd volstrekt niet gebruikt om de rechten der kapitalisten te ontzien. Het volk was al lang overtuigd, dat ongelijk privaatbezit het begin en het einde was van alle ongerechtigheid en dat het de menschheid iederen dag van zijn bestaan tot nieuwe zonden overhaalde. Die indirecte wijze van aanval werd gevolgd in het belang van het volk zelf, omdat een geleidelijke overgang van het eene systeem in het andere meer te verkiezen was, daar handel en nijverheid door groote stoornissen gevaar zouden geloopen hebben, tijdelijk stil te staan. Maar laat ik zoo goed mogelijk een overzicht geven van den gang der gebeurtenissen. Ik heb reeds gezegd, dat de eerste stap der hervormers was, bij het volk aan te dringen op nationalisatie van verschillende inrichtingen van algemeen belang, zooals waterleidingen, gasfabrieken, spoorwegen, telegraaf- en telefoonstelsel, kolenmijnen, petroleum-industrie enz. Daar die ondernemingen betrekkelijk weinig aan concurrentie onderhevig waren en meer het karakter van monopolies droegen, bracht het overgaan van die takken van nijverheid inde handen van den staat geen directe verandering in het systeem van productie en distributie en zelfs de zwaartillenden en conservatieven zagen er geen gevaar in. De Regeering zou die geheele reeks van natuurlijke of wettige monopolies onder publiek beheer gesteld hebben, zonder dat zulk een aanval op het ongelijk privaatbezit had kunnen heeten. Zelfs zou het verkoopen van de producten dier ondernemingen tegen den kostenden prijs het dalen van den loonstandaard tengevolge gehad hebben, daar het concurrentie- en winstsysteem dadelijk van het goedkooper worden van eenige levensbehoeften gebruik zou hebben gemaakt om het loon te verlagen. De hervormers aanvaardden de nationaliseering der takken van nijverheid slechts als middel voor een later te bereiken doel. Het hoofddoel was gelegen in het vormen vaneen groep openbare ambtenaren, groot genoeg om een kern van verbruikers uitte maken, zoodra de Regeering het systeem van productie en distributie zonder winst, zou instellen. De ambtenaren aan de spoorwegen alleen waren wel een millioen in aantal en met de van hen afhankelijke vrouwen en kinderen, kon men die gerust op 4 millioen schatten. De ambtenaren inde kolen- en ijzermijnen en andere ondernemingen, door de Regeering overgenomen, maakten eenige honderdduizenden uit. De personen, die reeds vroeger in staats- 215 dienst waren geweest, met de vloot en het leger, kan men eveneens op eenige honderdduizenden schatten, en weldra beliep het aantal menschen in en afhankelijk van staatsdienst, meer dan 5 millioen. Dan kreeg men nog de verschillende staatslichamen en de gemeenteambtenaren van alle rangen, van de gouverneurs af tot de straatvegers toe. De magazijnen voor de publieke ambtenaren. De eerste maatregel van de hervormingspartij, toen zij aan het bestuur kwam met het mandaat der meerderheid, was in alle belangrijke centra magazijnen voor de publieke ambtenaren te openen, waar deze zich tegen den kostenden prijs alles konden aanschaffen, wat inde gewone winkels te krijgen was. Dat denkbeeld was niet geheel nieuw. Verschillende regeeringen hadden de gewoonte gehad in eenige der behoeften van hun soldaten en matrozen te voorzien door dergelijke magazijnen op te richten, waarin alles van de beste kwaliteit was en tegen den kostenden prijs verkocht werd. Die artikelen waren spreekwoordelijk goed en goedkoop en dit was eveneens het geval inde publieke magazijnen, die de Regeering nu oprichtte. Inden eersten tijd moesten de goederen daarvoor door de Regeering gekocht worden van de groot-handelaren, die ze produceerden of invoerden. De publieke ambtenaar bespaarde bij zijn inkoop alles, wat anders de winst van tusschenpersonen en klein-handelaars uitmaakte en betaalde dus maar ongeveer 2/3 van den prijs, die inde gewone winkels gangbaar was. Bovendien kon hij verzekerd zijn van eerste kwaliteit goederen te ontvangen. Doch die aanmerkelijke voordeelen waren slechts een voorproefje van hetgeen het volk wachtte, toen de Regeering ook de productie van alle andere waren op zich nam en zich zoo spoedig mogelijk aan de vervaardiging daarvan zette, inplaats van ze van den groothandel te koopen. Grootè fabrieken van allerlei aard en ontelbare werkplaatsen werden in alle districten opgericht; boerderijen en katoenplantages aangelegd, zoodat bij de oorspronkelijke 5 millioen er spoedig nog evenveel ambtenaren bijkwamen, als landbouwers, handwerkslieden, fabrieksarbeiders en tal van anderen. Deze verkregen natuurlijk ook het recht inde publieke magazijnen te koopen en zoo moesten die in gelijke mate uitgebreid worden, terwijl de winst van den vervaardiger werd afgeschaft. Hoe kwam de Regeering aan het land, de gereedschappen en 216 Hoe het geld zijn waarde verloor. Nu komen we aan een ander gevolg van het systeem der publieke magazijnen, namelijk het in onbruik geraken van het geld. Men kon in die magazijnen niet met gewoon geld betalen, maar met een bewijs van aandeel, dat na het gebruik vernietigd werd en slechts een bepaalden tijd geldig was. De publieke ambtenaar had het recht het geld, dat hij als loon ontving, tegen een even groot bewijs van aandeel in te wisselen, welke bewijzen alleen aan de ambtenaren werden uitgereikt en die in machinerieën, die zij noodig had? Kocht zij die van de eigenaars of bouwde zij zelf fabrieken en werkplaatsen? Als het noodig was, wel, maar meestal was dit niet het geval. De landbouwers gaven met vreugde hun land aan de Regeering en aanvaardden het werk daarop als ambtenaren. Dat toch beteekende voor hen en de hunnen een ruim bestaan tegenover het gebrek, dat zij leden op het land, dat zij in eigendom hadden. Zoo ging het meestal ook met de fabrieken en werkplaatsen, die de Regeering noodig had. Wanneer zij geschikt waren voor het doel, nam de Regeering ze in bezit en stelde de werklieden, die er vroeger in gewerkt hadden, doch die al vele jaren werkloos waren, als publieke ambtenaren aan. Meestal waren de vroegere opzichters en meesterknechts, evenals het geheele personeel, buitengewoon blij met die schikking. De eigenaars van de perceelen kregen een schadevergoeding, die ongeveer de gewone interest van het kapitaal, dat de perceelen vertegenwoordigden, bedroeg. Die interest werd betaald tot de voltooiing der nieuwe economische orde, toen het onderhoud van alle burgers door de gemeenschap gewaarborgd werd. Voor de publieke magazijnen waren groote massa’s buitenlandsche producten noodig; om de betaling van winst aan de handelaars te vermijden, nam de Regeering op dezelfde voorwaarden, als ik daareven vermeldde, opgelegde schepen in bezit, bouwde er nieuwe bij, nam aan den handel op het buitenland deel en door de producten der nationale industrie uitte voeren, verkreeg men in ruil daarvoor de noodige buitenlandsche terug. Ook visschersvloten, met de nationale vlag in top, werden door de Regeering uitgezonden en spoedig waren die vloten, om den oogst der zee binnen te halen, talrijker dan de oorlogsschepen, die tot dien tijd uitsluitend in dienst van den Staat uitgerust werden. Op die vloten was de matroos niet langer een slaaf. 217 de publieke magazijnen in ontvangst werden genomen. Zoo werden deze een gangbare munt, die vele malen de waarde van het geld had, daar men alleen met die munt volkomen zeker was onvervalschte en goedkoope waren te krijgen. Eenig ander geld werd inde publieke magazijnen niet aangenomen. De waarde van het oorspronkelijke zilver-, koper- en papiergeld verminderde voortdurend, naarmate het aantal ambtenaren in publieken dienst, die dit geld niet meer gebruiken konden, toenam. Het op te sparen was dwaasheid, want iederen dag kreeg men nieuwe bewijzen, hoe spoedig het geheel waardeloos zou zijn. Om zich een goed denkbeeld te vormen van de ineenstorting van het financieele systeem, met al zijn standaards en zijn machtigen invloed op de betrekking der menschen onderling, behoeft men zich slechts voor te stellen, wat er in vroeger tijd gebeurde, als men geloofde, dat de wereld over eenige weken of maanden zou vergaan, zooals herhaaldelijk werd voorspeld. Men zag dan hoe de menschen het geld als waardeloos wegwierpen en nog zooveel mogelijk van het leven trachtten te genieten als zij meenden, dat mogelijk was. Inden Omwentelingstijd ging de wereld echter niet onder, integendeel, onderging zij een verjongingskuur om oneindig beter en gelukkiger uit de crisis te komen, maarde uitwerking op het munstelsel, en alles wat daarmee samenhing, was ongeveer gelijk: want in de nieuwe wereld was het oude geld niet meer in tel, en konden de rechten en betrekkingen der menschen tot elkaar niet meer door het bezit er van beïnvloed worden. Toen het geld zijn waarde verloor, moeten de belastingen al heel weinig opgebracht hebben, veronderstel ik... Belastingen behoorden bij het ongelijk privaatbezit en werden tegelijk daarmede afgeschaft. Zij waren noodig geweest om de Regeering in staat te stellen werkkrachten in dienst te nemen. Naarmate de natie meer algemeen deelnam aan den gezamenlijken arbeid, in het belang der gemeenschap, konden zij verminderd en af geschaft worden. Wat zou de Regeering er mee gedaan hebben? Het belastingstelsel ging in het laatste gedeelte van het overgangtijdperk, toen de reorganisatie van nationaal kapitaal en arbeid voltooid was, te niet. Hoe het overige volk inde organisatie opgenomen werd. Het komt mij voor, dat de groote massa van het volk langzamerhand heel ongeduldig zal zijn geworden om ook haar deel 218 van het vele goede te krijgen, dat de gemeenschap aanbood, Dr. Leete. Natuurlijk, en dat was ook zeer gewenscht, want het productie- en distributiesysteem moest voortdurend uitgebreid worden. Toen alles goed ging, werden niet slechts eenige bepaalde categorieën van werklieden aangenomen, maar allen, die zich aanmeldden. Dagelijks werden duizenden nieuwe recruten in het arbeidsleger over het geheele land ingelijfd, zoodat het niet lang duurde of het geheele volk was in publieken dienst. Zeker zullen de werklieden wel het eerst in het arbeidsleger getreden zijn, en de rijken en welgestelden zich er zoo lang mogeiijk buiten gehouden hebben, tot zij den tegenstand opgaven en allen tegelijk toetraden? Zoo ging het precies. De oorspronkelijke kern der publieke ambtenaren bestond bijna geheel uit werklieden, landbouwers, en kantoorpersoneel. Geen kapitalist werd de toegang geweigerd, maar hij kon alleen op volkomen gelijken voet met ieder aangenomen worden en zijn loon bedroeg evenveel, als dat van den eenvoudigsten werkman. Met zijn geld kon hij daar niets uitvoeren. Vele rijken, zoowel vrouwen als mannen, stonden in hun geestdrift voor de goede zaak hun land en hun fabrieken aan de Regeering af, lieten zich vrij spoedig opnemen inde organisatie en verrichtten het werk, dat hun opgedragen werd, met vreugde; maar, zooals te verwachten was, over het geheel had het denkbeeld op gelijken voet met hun vroegere bedienden voor hun onderhoud te moeten werken, niet veel aantrekkelijks voor de rijken, en dezen wachtten dan ook zoo lang, tot hun niets anders overbleef, dan noodgedwongen toe te treden. Het werd voor hen hoe langer hoe moeilijker personeel te vinden, die in particulieren dienst wilden treden. Vroeger hadden de werkloozen zich om de werkgevers verdrongen en hun arbeid aangeboden. Maar zoodra het arbeidsleger opgericht was, begon het gaandeweg onmogelijk te worden menschen te vinden, die zich als huisbedienden, veld- of fabrieksarbeiders wilden verhuren. Het geld, dat steeds in waarde verminderde, was geen lokmiddel meer, hoe belachelijk hoog de loonen nu ook door de rijken gesteld werden. ledereen zag in, dat het met hen gedaan was en niemand dong meer naar hun gunst. De ongelukkige rijken konden niemand meer overhalen voor hen te koken, te wasschen, schoenen te poetsen, kamers schoon te maken of voertuigen te besturen. En bovendien hadden zij steeds groote moeite zich op de al kleiner wordende markt, waar hun geld 219 Wat met de misdadigers gedaan werd. Er was nog een klasse van mijn tijdgenooten, vervolgde ik, die zeker meer last gegeven zal hebben dan de rijken, ik bedoel de misdadigers. Er was een kolossaal aantal vagebonden, mis- nog waarde had, van de eerste levensbehoeften te voorzien en weldra werd ook dat ónmogelijk. Korten tijd streden zij nog tegen het onafwendbare noodlot, maar ten laatste moesten zij zich wel gewonnen geven en het voorbeeld hunner bedienden volgen. Door dit verdwijnen der bezittenden van het wereldtooneel, kwam nu eerst recht aan het licht, hoe volstrekt afhankelijk het kapitaal altijd geweest was van den arbeid, dien het verachtte en tyranniseerde, hoewel steeds de valsche leuze verspreid was, dat de arbeid zonder het kapitaal niet kon bestaan. Het systeem was er wel op ingericht allen tegenstand te verijdelen, merkte ik op, maar het moet toch heel wat moeite gekost hebben om die weerstrevende elementen tot bruikbaar materiaal te maken. Als men b.v. mijn eigen klasse, de niets om handen hebbende rijken beschouwt, mannen en vrouwen, die geen ander levensdoel hadden dan de jacht naar genot, rijst de vraag: voor welk werk kunnen nu zulke menschen gebruikt zijn geworden, met welke goede bedoelingen zij ook in dienst traden? In welken tak van dienst konden zij nu bezigheid vinden, zonder meer tot last dan tot nut te zijn? Het probleem was niet zoo moeilijk als je denkt, omdat de rijken maar een klein percentage van de bevolking uitmaakten. Voor zooverre zij ontwikkeld waren, konden zij dienst doen als onderwijzers, ook al waren zij geen goed opgeleide paedagogen; dadelijk na de Omwenteling, toen de kinderen bij duizenden uit het veld en de fabrieken genomen werden en naar de scholen gezonden, toen de jongelingen en jongemeisjes en ook vele volwassenen uit de arbeidende klasse hartstochtelijk naar meer kennis verlangden, nu zij van de drukkende zorgen voor het dagelijksch brood ontheven waren, was er onbeperkte vraag naar onderwijzers en uit gebrek aan beter, nam men voorloopig die, welke in staat waren iets te onderwijzen, al bepaalde het zich tot de beginselen van lezen, schrijven, aardrijkskunde en rekenen. Vooral de vrouwen uit de klasse der vroegere rijken moeten in deze bezigheid, het onderwijzen der kinderen, meer voldoening gevonden hebben, dan in haar vroeger beuzelachtig bestaan, dat zij geleid hadden. 220 dadigers cn leegloopers en ik geef gaarne toe, dat hun bestaan uit de slechte maatschappelijke verhoudingen voortsproot; maar zij waren er nu eenmaal en de nieuwe maatschappij moest rekening met hen houden. Zij waren in vele opzichten verdierlijkt en een leger van politie-agenten kon hen nauwelijks in bedwang houden. Wat werd er met hen gedaan? De nieuwe maatschappij moet met hen heel wat te stellen gehad hebben... Lang niet zooveel, antwoordde Dr. Leete, als de vroegere. Inde eerste plaats, omdat deze zelve op onrechtvaardigheid gegrondvest was en daarom geen moreelen invloed op de misdadigers kon uitoefenen. De maatschappij sprak, door hen te veroordeelen, tegelijk het vonnis uit over haar eigen onrechtvaardigheid, die hun tekortkomingen uitlokte en verontschuldigde. Dat feit maakte de geheele zoogenaamde crimineele rechtspleging in dien tijd tot een bespotting. leder verstandig mensch wist in zijn hart heel goed, dat de misdadigers meestal tot hun misdaden gekomen waren door verwaarloozing, onrechtvaardige behandeling en verdorven omgeving. De nieuwe maatschappelijke orde daarentegen strekte naar de verstootelingen een hand Uit, geheel rein van schuld tegenover hen. Zij gaf toe, dat er in het verleden onrecht aan hun gepleegd was en noodigde hen uiteen nieuw leven te beginnen op nieuwe voorwaarden, terwijl zij hun op gelijken voet met ieder ander een deel van de sociale erfenis aanbood. Geloof je, dat een menschenhart ooit zoo diep gezonken is, dat het geen verschil voelt tusschen recht en onrecht en zich voor een rechtvaardige behandeling geheel ongevoelig toont? Ik kan je verzekeren, dat zeer velen van die ongelukkigen, die door de vroegere maatschappij als totaal mislukt opgegeven waren, met groote opgewektheid de gelegenheid aangrepen fatsoenlijke menschen te worden. Helaas bleef er ook een deel van de diepst verdorvenen over, die geen macht meer hadden hoe ook gesteund zich aan een leven van misdaad te ontrekken. Tegen hen ging de nieuwe maatschappij volkomen rechtvaardig en barmhartig, maar zeer streng te werk. De oude maatschappij had het zedelijk recht niet stelen te verbieden of roovers te straffen, want het geheele economische systeem was op diefstad gegrond: of hadden cenige weinigen zich niet met geweld of door list de aarde en haar hulpbronnen toegeëigend, evenals de vruchten van den arbeid der armen? Nog minder was zij gerechtigd bedelen of gewelddadigheid te straffen; het economische systeem, dat zij handhaafde en verdedigde, maakte bedelaars en lokte geweld uit. Maar onder de 221 nieuwe orde, die allen gelijkelijk overvloed waarborgde, was er voor dieven en moordenaars, bedelaars en vechtersbazen geen verontschuldiging. Indien zij aan hun onwaardig levende voorkeur gaven boven het eerlijk bestaan, dat hun geboden werd, gaven zij daarmee te kennen, dat zij niet geschikt waren voor den omgang met fatsoenlijke menschen. De nieuwe maatschappij kon dus met goed geweten die minderwaardigen als zedelijk ontoerekenbaar beschouwen en afzonderen: zij moesten alleen zorgen, dat zij in hun eigen onderhoud voorzagen. Hun kinderen werden onder de hoede gesteld van liefdevolle paedagogen, zoodat zij tot betere menschen konden opgroeien, en weldra was het eerste geslacht na de Omwenteling reeds in staat een groot gedeelte van den last der verdorvenheid en slechte neigingen kwijt te raken en zoo heeft de maatschappij zich allengs van alle onreinheid gezuiverd. De kleurlingen onder het nieuwe systeem. In mijn tijd, Dr. Leete, was de sociale kwestie in Amerika nog ingewikkelder dan in andere landen door de vele millioenen pas bevrijde negers inde Zuidelijke Staten. Deze waren nog niet opgewassen tegen de verantwoordelijkheid der vrijheid. Ik ben benieuwd, hoe de nieuwe orde zich aanpaste aan dien toestand. De nieuwe orde bracht ook dit probleem spoedig tot een oplossing. De vroegere slaven hadden een Regeering noodig, die tegelijkertijd krachtig en zachtmoedig optrad en tevens hun opvoeding inde hand werkte. Aan die voorwaarden kon de nieuwe maatschappij geheel voldoen. Bovendien werkte de algemeene ontwikkeling, de beschaving en veraangenaming van het leven, die de economische welvaart vergezelden, op het gekleurde ras met nog grooter kracht dan op de blanke bevolking, omdat deze betrekkelijk hooger gestaan had. Maar heerschte er in enkele deelen van het land niet een sterk vooroordeel onder de blanken tegen een systeem, dat tot een nauwere vermenging der rassen meewerkte? Dat vooroordeel werd door het nieuwe syseem volstrekt niet beïnvloed. Dit regelde alleen de economische organistie en bemoeide zich verder niet met de sociale betrekking der menschen onderling. Voor economische doeleinden was geen nauwere Vermenging der rassen noodig of wenschelijk. Het systeem was best te vereenigen met de meest blinde plaatselijke vooroordeelen. 222 Een ding zou ik nog willen vragen over het overgangstijdperk. Het schijnt, dat de kapitalisten het kapitaal behielden en door gingen met zaken te drijven, zoolang ze iemand konden vinden, die voor hen werken en van hen koopen wilde. Dit was natuurlijk in zekeren zin gemakkelijk voor de Regeering, want daardoor had zij tijd de nieuwe economische instellingen vasten voet te doen krijgen, al eer het geheele volk er deel in kon hebben. Maar onderstel, dat de kapitalisten een anderen weg ingeslagen hadden, b.v„ dat zij op het oogenblik, waarop de meerderheid zich vóór de Omwenteling verklaarde, als één man hun zaken neergelegd hadden. Dat zou dus geweest zijn vóór de Regeering inde gelegenheid was geweest zelfs maarden grondslag van het nieuwe systeem te leggen. Dan zou het probleem heel wat moeilijker geweest zijn, nietwaar? Inden eersten tijd zeker wel, want er had veel sneller gehandeld moeten worden. De Regeering zou twee dingen hebben moeten doen zonder een oogenblik uitstel: ten eerste: de productie, die de kapitalisten neergelegd hadden, opnemen en voortzetten en ten tweede: in het onderhoud van het volk voorzien tot op den tijd, dat de nieuwe producten gereed waren voor distributie. Wat het laatste betreft, komt dit overeen met de maatregelen in tijden van overstrooming, hongersnood of beleg, wanneer onverwacht onheil het bestaan vaneen geheele gemeenschap bedreigt. Zonder twijfel zou de eerste stap geweest zijnde inbeslagneming van alle graanvoorraden, kleederen, schoenen en andere benoodigdheden in het geheele land, tot gebruik van het publiek. In ieder beschaafd land was een voorraad van die benoodigdheden, die voor eenigc maanden kon strekken, dus voor veel langer dan noodig was om de gaping aan te vullen tusschen het stilstaan der winstgevende productiewijze en het weer in beweging stellen der machines onder nationaal beheer. De Regeering zou dadelijk de verschillende ondernemingen, die de bezitters inden steek gelaten hadden, onder haar beheer genomen hebben en ieder, die er vroeger in werkte, zou in zijn post hersteld zijn. Misschien zou er hier en daar door de noodzakelijke haast iets inde war geloopen zijn, maar het ongemak, daaruit voortgesproten, zou zeker niet den omvang hebben aangenomen, die uit den crisis-chaos ontstond, welke inde laatste jaren chronisch geworden was. Hoe de overgang bespoedigd had kunnen worden. 223 Wat er van den dwang der kapitalisten op hun ondergeschikten overbleef. Ik wensch nog even mede te deelen, op welke wijze er voorloopig voorzien werd inde behoefte aan werk voor de werkloozen, kort voor het nationale industrieele systeem ingevoerd werd. De werkloosheid, dat wil dus zeggen de noodzakelijke uitwerking van het winstsysteem op een klasse van menschen, die geen werk konden vinden, was op schrikbarende wijze toegenomen en tegen het einde der eeuw kon men het aantal gedwongen leegloopers wel op eenige millioenen schatten. Natuurlijk verschafte deze staat van zaken een krachtig argument voor de propaganda der hervormingsgezinden, daar op die wijze aanschouwelijk werd gemaakt de onmacht van het kapitalisme om het probleem der werkloosheid op te lossen, zonder de afschaffing van het winstsysteem, maar aan de andere zijde nam de macht der werkgevers, doordat het werk al schaarscher werd, op schrikbarende wijze over hun ondergeschikten toe. Aan dien toestand moest noodzakelijk een eind gemaakt worden, omdat de algemeene moraal dat eischte en deze weinige werkgevers ten slotte toch niet in staat waren om de overgroote meerderheid van hen, die tot werkloosheid gedoemd waren, te onderhouden. Daarom moest een voorloopig systeem van werkverschaffing ingevoerd worden, waardoor de arbeider, die geen particulieren werkgever kon vinden, zijn kost kon verdienen. In verschillende staten, waar de hervormingspartij aan het bewind kwam, werd dat voornemen uitgevoerd, doch de methoden waren niet altijd even voordeelig voor de gemeenschap. Zoo pasten meerdere staten een zeer slechte en verkwistende manier van werkgeving toe, namelijk iedereen, zonder onderscheid, aan openbare werken te laten meehelpen, of zij voor zulk werk geschikt waren of niet, hetwelk in geenendeele den toets der nieuwe economische wetenschap kon doorstaan. Een betere methode kwam hierop neer: de Regeering stelde iederen werklooze in staat in zijn eigen onderhoud te voorzien: het loon werd niet in geld uitbetaald, maar inden vorm van huisvesting, levensmiddelen, kleeding enz. De daarvoor benoodigde huizen en producten werden door de betrokken arbeiders zelf vervaardigd en in stand gehouden. De benoodigde grondstoffen werden aangeschaft uit de opbrengst der overblijvende producten, die tegen marktprijs verkocht werden, voornamelijk aan staatsinstellingen, zooals gevangenissen, krankzinnigengesichten enz. Dat systeem 224 werd op uitgebreide schaal toegepast in het overgangstijdperk en deed goede diensten om het volk voor te bereiden op de nieuwe orde van zaken, waarvan het eerst niet veel begreep. In vele van die Staatswerkplaatsen voor de werkloozen breidde het aantal beroepen, dat uitgeoefend werd, zich merkwaardig snel uit en daar de opbrengst van het geheele product, na aftrek der noodzakelijke onkosten, geheel ten bate der vervaardigers kwam, kregen deze het weldra veel beter dan de arbeiders in particulieren dienst, terwijl zij tevens met een gevoel van gerustheid, dat de anderen niet kenden, de toekomst afwachtten. Daardoor werd de macht der werkgevers, die deze nog over hun Werklieden konden uitoefenen door de bedreiging met ontslag, gebroken en toen later de nationale organisatie klaar was, werden daarin de vroegere arbeiders uit particulieren dienst, zonder eenige moeite, opgenomen. Wat gebeurde er met de vrouwen Zooals ik meen begrepen te hebben, gingen de vrouwen ook in openbaren dienst over, zoodra de nationaliseering der bedrijven tot stand was gekomen. Hadden velen daartegen geen bezwaar, daar zij niet aan zulk een arbeid gewend waren? Waar de vrouwen het huiswerk verrichtten in haar eigen huisgezin, antwoordde Dr. Leete, erkende men, dat haar diensten daarvoor niet gemist konden worden, tot de nieuwe coöperatieve manier van huishouding genoegzaam voorbereid was om aan de noodzakelijkheid van aparte keukens en tal van andere omslachtige huishoudelijke beslommeringen een einde te maken. Overigens waren de vrouwen gaarne bereid op geheel gelijken voet met de mannen haar plaats inden industrieelen dienst in te nemen... Als de Omwenteling 100 jaar eerder had plaats gehad, toen de vrouwen nog geen ander werk verrichtten dan het huishoudelijke, zou die verandering haar misschien niet 200 welkom zijn geweest, maar ten tijde der hervorming hadden zij zich reeds inde buitenwereld een plaats veroverd en behoorden de ongehuwde vrouwen, die geen regelmatige bezigheid buitenshuis hadden, (uitgezonderd die der rijke, nietsdoende klasse) tot de uitzonderingen. Door de vrouwen als volkomen gelijk met de mannen, gerechtigd en verplicht tot den openbaren dienst, te erkennen, bevestigde de nieuwe maatschappij haar in de onafhankelijkheid, die zij zich zelf reeds veroverd hadden. Hoe ging het met de gehuwde vrouwen? Gelijkheid voor allen. 15 225 De huisvesting. Dr. Leete, er rijst alweer een nieuwe vraag in mij op. Wat deed men om aan ieder goede huisvesting te bezorgen? Er waren natuurlijk lang niet genoeg goede huizen, toen allen economisch gelijk waren. Hoe maakte men uit wie de betere zou krijgen en wie de minder goede woningen? Het hoofddenkbeeld, waarvan de Omwentelingspolitiek uitging, was de regeling der zaken zoo eenvoudig mogelijk te Natuurlijk waren er tijden, dat de gehuwde vrouwen tijdelijk vrij gesteld werden van openbaren dienst, terwijl de moeders, die voor de opvoeding harer kinderen zorg droegen, geheel daarvan vrijgesteld werden. Om de plaats der vrouwen in dezen nieuwen toestand goed te begrijpen, moet je in het oog houden, dat de vrouwen zelf aandrongen op gelijke rechten en plichten met de mannen. Reeds vóór de Omwenteling was er een beweging onder de vrouwen ontstaan, die ten doel had haar een ruimer en vrijer leven, met dezelfde rechten als de man, te verschaffen. De vrouwen, zoowel gehuwden als ongehuwden, waren het hartelijk moe om als onbeduidende huissloven beschouwd te worden en stonden tegen de heerschappij van den man op. Daar de Omwenteling haar volkomen gelijkheid met den man waarborgde, werkten zij vol enthousiasme mede aan de voltooiing van de nieuwe maatschappij. Natuurlijk werd algemeen erkend, dat de moederplicht de schoonste taak was, die voor de vrouw is weggelegd, en de gemeenschap eischte niet, dat zij die plicht zou verwaarloozen. De zorg voor het komende geslacht, de opvoeding en de teedere band, die tusschen moeder en kind geweven wordt, mocht niet door de nieuwe gemeenschapsorde worden verstoord, maar werd integendeel zooveel mogelijk versterkt, daar het plichtsgevoel van ieder, ’t zij man of vrouw, in hoogere mate ontwikkeld werd door het op den achtergrond treden van het individueel belang! Bovendien stelden de nieuwe sociale verhoudingen haar in staat beter en gemakkelijker haar roeping te vervullen, dan zulks vroeger het geval was, terwijl de moderne woninginrichting, de gezinsrestauraties en tal van andere faciliteiten haar werk in alle opzichten zeer vergemakkelijkten. Bij het ouder worden van het kind, als dit minder de zorg van de moeder behoefde, kon de gehuwde vrouw, als zij zulks wenschte, haar vroegere taak in het openbare leven weer geheel of gedeeltelijk opvatten. 226 maken en voorloopig geen veranderingen in te stellen, die niet “°°9 noodig waren. Het groot aantal slecht behuisden aan betere Woningen te helpen, was eender eerste maatregelen waartoe de Regeering geroepen was. De bewoonbare huizen werden al naar grootte en ligging op verschillenden huurprijs geschat. Vaneen eenvoudig huiswas die zeer laag gesteld, maar vaneen groot, zooals b.v, de paleizen der millionnairs, zoo hoog, dat één persoon dien onmogelijk kon opbrengen. Trouwens, zonder een stoet van bedienden was het ook niet mogelijk zoo’n huis te bewonen en die kon niemand er meer op nahouden. Die gebouwen Werden gebruikt als hotels of in gedeelten verhuurd. Zoo komt het, dat niemand verhuisde dan de zeer armen, die in onbewoonbare huizen leefden en de zeer rijken, die hun vroegere verblijven niet meer betalen konden. Wanneer werd de economische gelijkheid bereikt? Een ding staat mij nog niet duidelijk voor oogen, vervolgde ik, namelijk wanneer de gelijkheid van ieder burger voor de geheele gemeenschap intrad. Ik denk, dat dit het geval was, toen van het kapitalisme geen spoor meer over bleef en de natie de verantwoordelijkheid op Zich genomen had inde behoeften van het geheele volk te voorzien. Inden overgangstijd waren de organisaties van den openbaren dienst nog gegrond geweest op uitbetaling van loon; de eenige practische manier, toen een gedeelte van handel en nijverheid nog in handen van particulieren was en het nieuwe systeem zich op zooveel wijzen bij het oude moest aansluiten. De wonderbaarlijke dagelijksche toename van het Nationale Arbeids Leger zou iederen anderen grondslag van distributie onmogelijk gemaakt hebben. De Regeering moest evenwel het volk voorbereiden op gelijkheid, door zooveel mogelijk het loon van alle openbare amtenaren gelijk te stellen; dat was zeer wel mogelijk, doordat alle levensbehoeften zooveel goedkooper waren geworden nu er geen winst op genomen werd. Door de goedkoopte der waren inde publieke magazijnen kon er voor het loon tweemaal zooveel gekocht worden als vroeger, maar men stond niet toe, dat die feitelijk als loonsverhooging werkende verbetering tot Vermenigvuldiging aanleiding gaf voor hen, die meer verdienden. En daarom werd het loon voor ieder op een gelijk bedrag vastgelegd. De wanverhoudingen tusschen de salarissen verdwenen dus en daarmede de naijver tusschen de ambtenaren (arbeiders) 227 onderling. Wat de hooge salarissen van sommige bijzondere ambtenaren aangaat, die in geen enkele verhouding stonden tot het loon vaneen werkman, zij werden dadelijk meedogenloos verminderd, toen de Omwenteling een aanvang nam. De meest radicale hervorming bij de invoering der economische gelijkheid was niet de instelling van gelijk loon voor alle arbeiders, maar het toekennen vaneen gelijk aandeel inde nationale productie aan de geheele bevolking. Toen de natie ten laatste alle hulpbronnen des lands in eigen handen had, beheerde zij ze, uitgaande van het beginsel, dat alle menschelijke wezens een gelijk recht op leven, vrijheid en geluk hebben en dat de Regeeringen alleen bestaan om dat recht op de beste wijze te handhaven. Dat beginsel was wel inde Declaratie der vorige republiek neergelegd, maar onder het winstsysteem had men daarmede in geenerlei opzicht rekennig gehouden. De afrekening met de kapitalisten. Er is nog iets waarover ik gaarne eenige opheldering zou ontvangen. Toen de natie ten laatste voor altijd den grond, de werktuigen en het kapitaal in bezit nam, moet er toch een soort afrekening plaats gehad hebben tusschen de gemeenschap en de bezitters, wier bezittingen genationaliseerd werden. Hoe ging dat in zijn werk en op welken grondslag? Dr. Leete dacht even ernstig na en antwoordde toen; Het volk zag vaneen afrekening af. De guillotine, de galg en het fusilleeren hadden geen deel aan de voltooiing der Omwenteling. Gedurende de vorige tijdperken was er inde verbittering van het oogenblik wel sprake geweest van de afrekening, die het volk van de kapitalisten zou verlangen in het uur der zege, maar toen dat uur aanbrak, werd het vuur van den haat door de geestdrift der menschelijkheid uitgebluscht en alle gedachten aan een onvruchtbaren haat opgegeven. Neen, het volk eischte geen afrekening, het vergaf het verleden. Dr. Leete, ik heb al voldoende antwoord op mijn vraag gekregen en het heeft mij zelfs verpletterd, ofschoon u mijn bedoeling niet begrepen hebt. Bedenk, dat ik slechts de geestelijke en zedelijke ontwikkeling bezit vaneen gewoon Amerikaansch kapitalist van 1887. Ik bedoelde, welke vergoeding het volk aan de kapitalisten gaf voor het in bezit nemen van hun eigendom. Klaarblijkelijk is de zaak, vanuit het oogpunt der 21ste eeuw bezien, juist omgekeerd en als er sprake was van afrekening, dat alleen het volk die te eischen had. 228 Bovendien moet je bedenken, dat een vergoeding uit den aard der zaak ónmogelijk was. Een feitelijke vergoeding op een manier, die hen onder het nieuwe systeem een economisch equivalent voor hun vroeger bezit zou gegeven hebben, zou immers privaatbezit weer hebben ingesteld op hetzelfde oogenblik, dat het werd afgeschaft. De Omwenteling zou zichzelf in het uur harer voltooiing tegengesproken hebben en ontrouw geworden zijn. Je ziet daaruit tevens, dat de laatste en grootste Omwenteling uit den aard der zaak volkomen verschilde van alle vroegere, doordat zij haar werk voltooide. In alle vroegere gevallen, waarbij de Regeering een vorm van bezit had afgeschaft, was het mogelijk geweest de eigenaars dooreen ander soort eigendom schadeloos te stellen, zoodat hun vroeger economisch voordeel onder een anderen vorm behouden bleef. Bij onteigening van land b.v. werd het verlies aan den eigenaar door geld vergoed, zoodat diens vroeger voordeel niet vernietigd, maar onder een anderen vorm bleef bestaan. De Groote Omwenteling evenwel, die de eindafschaffing ten doel had van alle vormen van voorrechten, voordeelen en heerschappij inde samenleving der menschen, liet geen achterdeur open, waardoor die fouten ongemerkt weer konden binnensluipen. Uw uitleg geeft mij voldoende antwoord, maar ik meende toch begrepen te hebben, dat bij de eerste stappen van de Omwentelingsregeering, bestaande in het onteigenen van takken van Thans begrijp ik de bedoeling van je vraag. Je moet weten, dat van ons standpunt bezien, een van de merkwaardigste trekken der Omwenteling is gelegen inde groote edelmoedigheid van het volk, dat inde ure van zijn volledige overwinning een streep door de rekening zijner onderdrukkers haalde. Zie je niet in dat, als privaatbezit rechtvaardig was, de Omwenteling ongelijk had, maar dat, aan den anderen kant, als de Omwenteling rechtvaardig was, privaatbezit een onrecht moest zijn en wel het grootste onrecht, dat ooit bestaan had? In dat geval waren dus de kapitalisten voldoening schuldig aan het verongelijkte volk, inplaats van omgekeerd. Het volk behoefde toch aan de kapitalisten geen vergoeding aan te bieden voor de middelen, waarmede deze dat onrecht bedreven hadden? Dat doende, zou het toegegeven hebben, dat zijn vroegere slavernij billijk geweest was. Als oproerige slaven zich vrijmaken, betalen zij aan hun vroegere meesters niet den prijs der ketenen en boeien, die zij verbroken hebben; de meesters rekenen zich gelukkig als zij er heelhuids afkomen. 229 openbaren dienst, als spoorwegen, gasfabrieken, mijnen, enz. de eigenaars eenige schadevergoeding kregen. Was dat een uitvloeisel van de publieke opinie? En wanneer hield dat op? Je begrijpt wel, dat, toen iedereen inzag, dat economische gelijkheid werkelijk spoedig bereikt zou zijn, het veel had vaneen grap, wanneer de kapitalisten voor hun bezittingen schadevergoeding kregen inden vorm van geld, dat weldra, zooals iedereen wist, waardeloos zou zijn. Daarom maakte tegen het einde der Omwenteling de gedachte om de kapitalisten af te koopen, plaats voor het denkbeeld, hen voor onnoodige ontberingen tijdens de omwenteling te behoeden. Alle zaken van de soort, die je daar even opnoemde, werden eerst betaald met geld of obligaties, maar met de grootere, die later overgenomen werden, zooals spoorwegen en mijnen, handelde men anders. De publieke opinie was er tegen dien tijd al lang van overtuigd, dat het hervormingsprogramma zonder stoornis afgewerkt zou worden en daarna alle soorten van geld en obligaties waardeloos zouden zijn. Met dat vooruitzicht waren de kapitalisten natuurlijk er niet erg op gesteld om een van beiden in ruil voor hun bezittingen te ontvangen. Daarom werden noch de spoorwegen, noch de mijnen gekocht. Hun beheer en niet hun bezit, had de verontwaardiging opgewekt en de eisch tot nationalisatie doen ontstaan. Hun beheer werd dus genationaliseerd en hun eigenaar bleef dezelfde. Dit kwam dus eigenlijk hierop neer: De Regeering nam, om de vele grieven uit den weg te ruimen, het uitsluitend en voortdurend bestuur en de exploitatie der spoorwegen in handen. Na een eerlijke schatting van de waarde, werd voorloopig de winst, als die gemaakt werd, tot een redelijk bedrag aan de obligatie- en aandeelhouders uitbetaald. Die schikking bevrijdde het volk en de aandeelhouders beiden van de afpersingen en het wanbestuur der vroegere maatschappijen en bracht tegelijkertijd een millioen ambtenaren in openbaren dienst. Deze konden daardoor net zoo goed van de voordeelen genieten, als wanneer de lijnen werkelijk gekocht waren; op dezelfde wijze werd met de kolen- en andere mijnen gehandeld. Die combinatie van privaat-eigendom met publiek beheer bleef bestaan, tot het geheele kapitaal van het land genationaliseerd werd dooreen wetsbesluit. Het beginsel, dat door de Omwentelingspolitiek in acht genomen werd bij de handelwijze tegenover bezitters, was: dat de rechten der eigenaars geëerbiedigd moesten worden, zoolang het nieuwe systeem niét volledig werd toegepast. De toepassing van dat beginsel schijnt door de hervormers zeer logisch, handig en 230 positief te zijn uitgevoerd. Het was in geenendeele hun doel de oude wetten op het eigendomsrecht, hoe slecht ze ook waren, af te schaffen uit willekeur, hebzucht of met geweld, maar inden naam vaneen strenge, logische en vooral rechtvaardige wetgeving, in het belang van de gemeenschap, te handelen. Na enkele jaren was er niemand, zelfs geen ex-millionnair, die niet erkende, dat het nieuwe systeem het leven voor hen en zijn vroegere collega’s, even als voor het overige deel der gemeenschap, tot een veel grooter geluk had gemaakt. Kwam alles spoedig in orde? Nog geen twee jaar, nadat de Nationale Regeering de productie in handen genomen had, stond de wereld in stomme verbazing over de uitwerking ervan. Bij de gedeeltelijke toepassing inden beginne, namelijk de inrichting der openbare magazijnen en van eenige genationaliseerde industrieën, had het volk een flauw begrip gekregen, hoeveel goedkooper en beter de waren werden, door de afschaffing der winst, zelfs terwijl het loonsysteem nog heerschte. Maar, toen alles genationaliseerd was, kwam ieder in stomme verbazing over het groote productievermogen van het nieuwe raderwerk. Dikwijls had men vroeger de beloften der hervormers voor ijdele klanken gehouden en aan de uitkomsten er van getwijfeld; nu werd algemeen erkend, dat zij nog verre beneden de waarheid gebleven waren. De onmetelijke vermeerdering van rijkdom, die de groote uitvindingen van de 20ste eeuw aan de wereld verschaft zouden kunnen hebben, als het winstsysteem niet bestaan had, werd nu in één oogst binnengehaald. Onder het winstsysteem moest men voorzichtig zijn niet te veel te produceeren; onder het gelijke verdeelingssysteem was het de vraag, hoe men genoeg produceeren kon; maar, hoe groot ook die vraag was, men kon er steeds aan beantwoorden. Vroeger had de geringe vraag het aanbod beperkt, maar nu moest het aanbod ineen onbegrensde vraag voorzien. Onder het stelsel van ongelijk privaatbezit was de vraag een dwerg geweest, een kreupele dwerg, en toch had hij als gangmaker moeten dienen voor den reus: productie. Nationale coöperatie had den dwerg vleugels gegeven en den kreupele met de sandalen van „Mercurius” geschoeid. Van dien tijd af had de reus al zijn krachten, al zijn ijzeren spieren en stalen zenuwen noodig om de vlucht der vraag bij te kunnen houden. Men kan zich moeilijk een begrip vormen van de ongeloofelijke industrieele veerkracht, waarmee de verjongde natie zich, na de Omwenteling, op de taak toelegde, de welvaart van alle klassen tot zulk een 231 HOOFDSTUK XXXVI. HET BOEK DER BLINDEN. Als de lezer alleen oordeelt naar den inhoud der voorgaande bladzijden, zou hij kunnen veronderstellen, dat mijn aandacht inde dagen, die ik tracht te beschrijven, hoofdzakelijk ingenomen hoogte op te voeren, dat de vroegere rijke zich niet behoefde te beklagen over zijn gelijk aandeel inde opbrengst. Nog nooit had de menschelijke geschiedenis van zulk een reuzentaak gewaagd en waarschijnlijk zal zij er ook nooit meer van gewagen. Vroeger was er nooit werk genoeg geweest voor het volk; millioenen handen waren tot werkloosheid gedoemd: nu waren er geen handen genoeg op het land, geen machines genoeg in de fabrieken, geen uren genoeg inden dag en geen dagen genoeg inde week om aan de vraag van allen naar een menschwaardig bestaan te voldoen. Want, niet voordat allen welgesteld, goed behuisd, gekleed en gevoed waren, was onder de nieuwe staatsregeling naar het algemeen gevoelen aan de gerechtigheid voldaan. Maar in twee jaren tijd was de achterstand volkomen ingehaald. Men zegt, dat in het eerste jaar, nadat het nieuwe systeem in werking trad, de totale opbrengst van het land verdrievoudigd was, in het tweede jaar werd deze opbrengst nog verdubbeld en ook alles verbruikt. Ofschoon de verbetering der materieele welvaart der natie inde eerste jaren na de Omwenteling het meest in het oog springt, eenvoudig omdat iedere maatschappelijke verbetering daarmee moet beginnen, zegt men, dat de beschaving en veredeling der gewoonten en manieren en de toenemende welwillendheid inden socialen omgang tusschen de leden der gemeenschap onderling, niet minder merkwaardig waren. Ofschoon het verschil in gewoonten, opvoeding en beschaving natuurlijk de vroegere klassen nog van elkaar scheidden, schijnt toch de zekerheid, dat de basis van dat verschil voor goed was weggevallen, en dat vooral de jeugd op voet van economische gelijkheid was gekomen, gepaard aan de gemeenschappelijke belangen, een sterken invloed gehad te hebben op het ontstaan van een gevoel van broederschap tusschen hen, die te oud waren om de beloften der Omwenteling geheel vervuld te zien. De arbeid werd met een stralenkrans omgeven; de kruipende loonslaaf der 19de eeuw stond daar verheerlijkt als de ridder der werkzaamheid. 232 werd door de studie der staathuishoudkunde en sociale wijsbegeerte van de moderne maatschappij, waarin Dr. Leete mij inwijdde. Dat zou evenwel een verkeerden indruk zijn; hoe boeiend en belangrijk die bezigheid ook was, zij kwam mij prozaïsch voor, vergeleken met zekere oude geschiedenis, die zijn dochter en ik tezamen herlazen. Dr. Leete, die van den inhoud dier geschiedenis ook op de hoogte was, voorzag zeker wel, dat deze spoedig van zulk een overwegend belang voor mij zou worden, dat ik, tijdelijk tenminste, geen aandacht meer over zou hebben voor iets anders. Uit die overweging had hij de onderwerpen onzer gesprekken zoo gerangschikt, dat ik een overzicht zou krijgen van de instellingen der moderne maatschappij en den redelijken grond waarop zij berustten. Hiermede scheen hij de serie onzer gesprekken te willen besluiten. Edith en ik waren dien avond laat thuis gekomen en toen zij mij verliet, begaf ik mij naar de bibliotheek, waar ik haar vader nog aantrof. Toen ik binnentrad, bladerde hij ineen oud, geel geworden boekje, welks titel mijn aandacht trok. „Kenlock’s Boek der Blinden”, las ik. Wat een vreemde titel, kon ik niet nalaten op te merken. Het is ook een vreemd boek, antwoordde Dr. Leete. Het boek der blinden is nu bijna 100 jaar oud; het werd spoedig na den triomf der Omwenteling geschreven. Het volk was in zijn vreugde bereid den tegenstand der kapitalisten en der geleerden, die zoo lang de gezegende verandering tegengehouden hadden, te vergeten en te vergeven. De predikanten, die tegen de Omwenteling gepreekt, de leeraren die er tegen gesproken, de schrijvers, die er tegen geschreven hadden, waren nu uitbundig in hun lof en wenschten niets liever, dan dat hun vroegere uitingen vergeten zouden worden, maar Kenlock. ineen ietwat bekrompen opvatting van rechtvaardigheid, nam zich voor, dat hun uitingen aan de vergetelheid ontrukt zouden worden. Hij verzamelde met groote zorg, zoowel wat namen, data en plaatsen betreft, als tal van uittreksels uit voordrachten, boeken, preeken en kranten, al datgene, waarin de voorstanders van ongelijk privaatbezit dat systeem verdedigd hadden en te velde getrokken waren tegen de voorstanders van economische gelijkheid gedurende den geheelen duur der Omwenteling. Hij stelde zich voor de Blinde Gidsen, die hun best gedaan hadden het volk en de wereld inden modder te laten blijven, op die wijze aan de kaak te stellen. Hij voorzag, en terecht, dat de tijd zou komen, waarop het nageslacht niet zou kunnen gelooven, dat 233 Ik deelde Dr. Leetc mede, dat ik er eveneens groot belang in stelde. Ik was inderdaad reeds zoo volkomen een Amerikaan van de 21ste eeuw geworden, dat er voor mij iets zeer aantrekkelijks inlag, mij mijn standpunt als 19-eeuwsch burger nog eens voor den geest te roepen. Ik dacht wel, dat je er zoo over zou denken en de voornaamste hoofdstukken heb ik aangeteekend, omdat Kenlock’s werk van te grooten omvang is om het geheel door te worstelen en het bovendien vele variaties op hetzelfde thema bevat. Ik dankte Dr. Leete voor zijn bereidwilligheid en laat hier voor den lezer de hoofdstukken volgen, die vaneen aanteekening voorzien waren. De bezwaren van den preekstoel. De geestelijken wierpen zich op als leiders van het volk. Daarom zullen we eerst nagaan, wat hun hoofdbezwaar was tegen het voorgestelde systeem van economische gelijkheid. Het lijkt meer op een verontschuldiging, dat zij het nieuwe sociale denkbeeld niet aanvaardden, dan op een directen aanval op dit stelsel. Dat laatste zou zelfs voor Christenen-in-naam nogal moeilijk geweest zijn, want het was immers niets anders dan een denkbeeld, in Jezus’ gulden voorschriften vervat. De geestelijken dan beweerden, dat de oorzaak van de sociale ellende gelegen was inde zonde en de verdorvenheid der menschen en dat het ijdel was een verbetering door sociale instellingen te verwachten, wanneer de menschen zich niet eerst zélf verbeterden. De eenige waarheid, die dit argument bevat, is gelegen in het feit, dat van een bepaalde richting inde opvoeding afhangt, welk gebruik een individu of gemeenschap vaneen instelling zal maken en van den graad zijner opvoeding, of hij in staat zal zijn het te waardeeren. Maar het is even waar, dat, wanneer men begint verstandige, geleerde menschen, zich verzet hadden tegen een maatregel, welke niets meer of minder dan de algemeene welvaart zou grondvesten. Dat boek moest dan als een onweerlegbare getuigenis dienst doen. Het was een hard gelag voor die menschen de meesten van hen waren nog inleven en wenschten niets liever dan hun verleden te begraven dat zij zoo tot een ongewenschte onsterfelijkheid veroordeeld werden. Je kunt begrijpen, dat dit boek voor de nakomelingschap van groot belang is. 234 met een volk zedelijk en verstandelijk op te voeden, zoodat het betere instellingen begrijpen kan, de toepassing daarvan groot nut voor hem zal afwerpen. Neem b.v. de begrippen democratie en godsdienstvrijheid. Er was een tijd, dat het menschenras van geen van beiden een goed gebruik kon maken; het zou de menschheid niets verder gebracht hebben als men het ingevoerd had, maar toen de tijd kwam, dat de wereld die begrippen bevatten kon, was de verwezenlijking ervan een groote schrede voorwaarts op den weg der beschaving. Dus evengoed als het verkeerd is een instelling, waar de wereld niet rijp voor is, in te voeren, geeft het uitstellen van de invoering, wanneer de wereld volkomen in staat is haar aan te nemen, aanleiding tot groote schade voor de menschheid. Hoe kunnen wij nu uitmaken of een voorstel tot verandering vaneen bepaalde instelling op den juisten tijd komt? De geschiedenis getuigt, dat men kan toetsen, of een volk rijp is voor een nieuwe instelling, aan den ernst en den aandrang, waarmede het nieuwe wordt verlangd. Toen het volk ernstig begon te strijden voor vrijheid van godsdienst en geweten, was het klaarblijkelijk in staat die begrippen te bevatten. Als we nu die proef toepassen op den toestand van het volk tegen het einde der 20ste eeuw, welk bewijs hebben we dan, dat de wereld eveneens rijp was voor de reeks menschlievende sociale instellingen, die zij verlangde? Dat bewijs is eveneens te vinden inde kracht en de volharding, waarmede een groot gedeelte van het volk die verandering eischte. In dien tijd was die beweging de grootste, diepste en machtigste, die inde beschaafde wereld omging. Doordat feit hadden de geestelijken, die de beweging tegen hielden, gewaarschuwd moeten worden en zij hadden moeten inzien, dat hun tegenstand weldra tegen God zelf gericht zou zijn. Was er meer noodig om de geestelijkheid te overtuigen, dat het ras rijp was om tenminste de proef te nemen met een rechtvaardiger sociaal leven, dan de wonderbaarlijke ontwikkeling van het humanisme, de philantropie en de groote geestdrift, waarmede de menigte de nieuwe denkbeelden sociale solidariteit en algemeene broederschap begroette? Als de geestelijken, die de Omwenteling bestreden, op grond dat betere instellingen van geen nut zouden zijn, zoolang de menschen niet beter waren, dat eerlijk gemeend hadden, zouden zij bij nauwkeurig onderzoek van de neigingen en den zielstoestand van het volk juist de voorwaarden, die zij verlangden, in buitengewone mate aanwezig gevonden hebben. Maar ik vrees, dat we gerust mogen aannemen, 235 dat zij het niet oprecht meenden. Christus leerde, dat, wanneer een mensch een afschuw heeft van zijn vroeger leven en de oprechte begeerte een nieuw te beginnen, hij door die begeerte zelve al gelouterd is. Als de geestelijken die leer toegepast hadden, zouden zij met gejuich dat verlangen van het volk, zich van het juk der oude, slechte sociale orde te bevrijden, begroet hebben. Daardoor zouden zij de mensch en in staat gesteld hebben, op rechtvaardiger en menschlievender wijze met elkaar om te gaan. Wat zij aan het volk leerden, kwam hierop neer: Het is wel waar, dat het tegenwoordige sociale en economische systeem zedelijk slecht en door en door anti-christelijk is en den mensch vernietigt naar lichaam en geest, maar ge moet er niet aan denken het dooreen beter te vervangen, want daarvoor zijt ge nog niet goed genoeg. Gij moet noodzakelijk wachten met uw pogingen, het kwade na te laten, tot gij een beter mensch zijt geworden. Gij moet doorgaan met elkaar te bevechten en te bestelen, tot gij heilig genoeg zijt om te kunnen probeeren het niet meer te doen. Als een Christelijke godsdienstprediker cens zoo gesproken had tegen een boeteling, die zijn vroeger leven vaarwel wilde zeggen en steun verlangde om een nieuw leven te beginnen, wat zou de geestelijkheid dan wel gezegd hebben? Hoe kunnen wij dan woorden vinden, streng genoeg, om de houding van die zoogenaamde Christelijke geestelijkheid te veroordeelen, die in Christus’ naam het streven van de wereld, die het sociale onrecht moede was en naar een beter leven zocht, tegenhield en belachelijk maakte? * Het gemis aan een prikkel om te werken. Maar we moeten die ongelukkige godsdicnstpredikcrs toch niet te hard vallen; zij waren niet meer verblind en bevooroordeeld dan de andere klassen van geleerden, b.v. de economen. Een van hun argumenten, ik meen zelfs hun hoofdargument, tegen het programma der economische gelijkheid was, dat het volk niet voldoende zou willen werken, omdat hun ijver niet genoeg zou worden opgewekt. Laat ons die bewering eens nader beschouwen. Onder het oude systeem waren er voornamelijk twee prikkels, die tot arbeid opwekten: de eene werkte voornamelijk op de groote menigte, die van de hand inden tand leefde, met geen ander uitzicht 236 dan er het leven bij te houden; de tweede zette de welgestelden en rijken aan hun pogingen, om nog rijker te worden, te verdubbelen. De eerste dier prikkels, de zweep, die de armen aan hun taak hield, was de dreigende vrees voor gebrek, in waarheid dus de hongerzweep. De tweede, waardoor de rijken aangespoord werden, was het verlangen, altijd rijker te worden, een hartstocht die gevoed werd juist door haar voldoening. Onder het nieuwe systeem kon iedereen ervan overtuigd zijn, dat er in zijn onderhoud voorzien zou worden en de vrees voor gebrek niet meer zou bestaan. Evenmin kon iemand, al deed hij nog zoo zijn best, het economisch beter kunnen hebben dan een ander. Nu werd er beweerd, dat iedereen wel zijn deel van de resultaten zou willen hebben, maar dat hij gaarne zijn deel inde productie aan een ander zou overlaten: dat iedereen zoo min mogelijk zou uitvoeren, niet meer dan het minimum, door de Wet voor geschreven en dat daarom, al kon het systeem zich misschien staande houden, nooit economisch slagen zou. Hoe natuurlijk dit voor dien tijd ook mocht klinken, wordt er juist de zwakke zijde van het ongelijk privaatbezit heel duidelijk door in het licht gesteld, zoodat men dat argument onmiddellijk om kan keeren en als een wapen tegen het ongelijk privaatbezit Zelf aanvocren. Bedenk eens wat er opgesloten ligt inde bewering, dat onder het oude systeem het volk altijd onder den prikkel vrees voor broodgebrek <—■ moest blijven leven. De ergste tegenstander ervan zou geen grooter fout kunnen aanwijzen en geen dringender reden opgeven dan juist dit feit, hetwelk de voorstanders van het privaatbezit zelf als argument aanvoerden om het te behouden, namelijk, dat het grootste deel van het volk altijd door de hongerzweep opgejaagd zou moeten worden! Slechter uitwerking kon een nieuw systeem toch met geen mogelijkheid hebben. Als men het zoo beschouwt, krijgt dit argument een geheel andere beteekenis en keert het als een doodelijk wapen terug naar dengeen, die het heeft gehanteerd. Daar dus zoodanige prikkels, die dienen moeten om een systeem staande te houden, dat geen ander resultaat voor de meerderheid van het volk kan opleveren dan voortdurende hongersnood, van onwaarde zijn, is het onnoodig ze nog nader te beschouwen. En hoe staat het nu met de prikkels, die volgens de economen voor de rijken golden om hun rijkdom nog te vermeerderen? Had het jagen naar rijkdom onder het oude systeem tengevolge, dat de welvaart der gemeenschap vergroot werd? Ook dit was niet het geval, want zij, die er naar streefden zich 237 nog meer te verrijken, trachtten slechts den rijkdom te verkrijgen, die anderen reeds voortgebracht hadden, zonder dat aan den totalen rijkdom iets toegevoegd werd. En op die wijze verkregen, was er zelfs een gedeelte verloren gegaan inden strijd om het meerdere bezit. Want zij, die naar rijkdom streefden, trachtten dien niet te verkrijgen door zelf te produceeren, maar door zich meester te maken van wat anderen geproduceerd hadden; door de ondernemingen van anderen omver te werpen en te oogsten, wat anderen gezaaid hadden. Rijkdom te vergaren door zelf te produceeren ging langzaam en moeilijk, dat wist iedereen. Zich van eens anders arbeid meester te maken, hem den voet te lichten, was de spoedigste en gemakkelijkste weg voor hen, die deze kunst kenden en de meeste rijkdommen werden dan ook op die manier verkregen. Wel spoorde de zucht naar rijkdom ook den kapitalisten meer of minder tot productie aan; men noemde dat productie om winst, maar deze leidt noodzakelijk tot economischen zelfmoord, daar het consumptievermogen vaneen gemeenschap er door verlamd wordt, zoodat zij slechts een klein gedeelte der productie gebruiken kan, waardoor op haar beurt de productie belemmerd wordt. De prikkels voor productie, die de wereld missen moest, toen zij het privaatbezit afschafte, waren dus ten eerste algemeene armoede en ten tweede het winstsysteem, dat die armoede veroorzaakte. Zelfs in dien tijd wist de kapitalist heel goed, dat de beste werkman niet degene was, die voor zijn volgenden maaltijd het geld nog verdienen moest, maar hij, die zooveel had, dat de vrees voor onmiddellijk broodsgebrek zijn geest niet benevelde. Achting voor zichzelf en trots op zijn werk maakten hem een veel beter werkman dan den ander, die alleen aan zijn loon dacht. Maar als in dien tijd die motieven al van kracht waren, kun je begrijpen, hoeveel sterker ze nu zijn! Wanneer in dien tijd twee mannen naast elkaar werkten, kon het den een niets schelen of de ander luierde of bedroog. Dit ging alleen den patroon aan, maar nu allen voor gezamenlijke rekening werken, besteelt hij, die zich aan het werk tracht te onttrekken, ieder van zijn medemenschen. Ik zou iemand eerder aanraden zich op te hangen, dan zich de reputatie te verwerven vaneen luilak te zijn. Wie beweerde, dat economische gelijkheid den ijver zou dooden door aan het individu de belooning voor zijn persoonlijk deel inden arbeid te onthouden, had totaal geen begrip van de uitwerking van ons systeem. Het vermoeden, dat er geen prikkel zou zijn, waardoor de individuen trachten elkander den loef af 238 te steken, omdat die prikkel niet inden vorm van geld bestaat, was belachelijk. Wie nu uitmunt, is veel zekerder, dat zijn verdienste naar waarde geschat en aan den rechten persoon toegeschreven zal worden, dan in vroeger tijd; alleen wordt die belooning thans niet uitgereikt in zoogenaamd baar geld. Men weet, dat in onze gemeenschap het geheele systeem van bestuur en sociale rangen, evenals de benoemingen tot eereambten, berusten op de waarde van de economische en andere diensten door de individuen aan de gemeenschap bewezen. Wanneer men den ijver, doordat systeem van erkenning van verdienste, opgewekt, vergelijkt met de prikkels, die de oude orde van zaken bood, moeten ons die laatste al heel zwak voorkomen. De geheele theorie van vroeger over aansporing en prikkel tot den arbeid schijnt gebaseerd te zijn op het kinderachtige vermoeden, dat de hoofdfactor, die bij ijver of lust tot werken in het spel komt, door uiterlijke omstandigheden verkregen wordt, terwijl hij juist geheel innerlijk gezocht moet worden. Luiheid en veerkracht zijn aangeboren eigenschappen. Een mensch, die de eerste eigenschap bezit, kan noch door de geboden gelegenheid noch door prikkels tot een meerdere hoeveelheid werk gedwongen Worden dan het minimum, dat hij van nature voldoende vindt: iemand met een ijverige en energieke natuur zal zelf de gelegenheid opzoeken en zich bij gebrek aan een prikkel, er zelf een maken, terwijl hij alleen door overmacht verhinderd kan worden zijn best te doen. Als de drijfkracht niet uit den mensch zelf voortkomt, kan men alles probeeren wat men wil, men krijgt ze er van buiten af niet in. De veer, die de menschelijke machine aan den gang houdt, moet met hem geboren en opgewonden zijn, van buiten af past er geen sleutel op. Het eenige, dat een industrieel systeem doen kan om ijver aan te vuren, is de voorwaarden zoo eerlijk te maken, dat erkenning van verdienste eenvoudig en gemakkelijk gaat. Die eerlijkheid liet in het oude stelsel, dat door en door onrechtvaardig was, alles te wenschen over. In het onze niets. Wat den geboren luiaards betreft, ons stelsel bezit geen tooverkracht, die hen voortvarend maakt, maar het geeft nauwlettend acht, dat ieder mensch, die gezond van ziel en lichaam is, ten minste het minimum der diensten, die de gemeenschap vereischt, verricht. Zelfs de minst ijverige betaalt zijn eigen onderhoud, maar vroeger onderhield de maatschappij millioenen gezonde leegloopers, die zwaar op de nijverheid drukten. Dat gewicht is door de voltooiing der Omwenteling van de wereld weggenomen. 239 De vrees, dat alle menschen naar hetzelfde model gevormd zouden worden. Dit is een tegenwerping, die men vroeger ook van groot gewicht schijnt gevonden te hebben. Men beweerde, dat economische gelijkheid alle menschen op elkaar zou doen gelijken, alsof ze naar één model geknipt waren en dat het leven zóó eentonig zou worden, dat iedereen zich uit verveling zou verdoen. Dat bezwaar kenmerkt prachtig een eeuw, waarin iedereen en alles slechts met één maat, namelijk „geld” gemeten werd. Als iedereen geldelijk gelijk werd gemaakt, zou er geen noemenswaardig individueel verschil meer bestaan. Dat nam men als iets vanzelfsprekends aan. Wat een volmaakt beeld geeft die gevolgtrekking van de verwrongen levensbeschouwingen, die men er vroeger op na hield, toen men de gewoonte had de menschen te schatten als zijnde resp. zooveel duizenden, honderdduizenden en millioenen dollars 0f... in het geheel niets waard. Natuurlijk scheen het zulke beoordeelaars toe, alsof menschelijke wezens niet meer van elkander te onderscheiden zouden zijn, als zij allen voor een gelijk bedrag inde Bank gecrediteerd waren. Misschien zouden degenen, die dat bezwaar te berde brachten, zich verongelijkt achten, dat wij er zulk een lage geldzuchtige bedoeling achter zochten. Zij schijnen werkelijk een vage, maar ernstig gemeende vrees gehad te hebben, dat economische gelijkheid er toe leiden zou de menschen eentonig, vervelend gelijksoortig te maken. Het schijnt ons ongelooflijk toe, dat men zich van de noodwendige uitwerking van economische gelijkheid zoo’n totaal verkeerde voorstelling kon maken. Zagen zij niet in, dat juist de economische ongelijkheid altijd de individualiteit onderdrukt had, doordat ze uitlokte tot slaafsche navolging van hooger geplaatsten en aan den anderen kant, dat men steeds meer onafhankelijkheid in smaak en oordeel vond onder gelijken? De beschuldiging, dat het natuurlijke verschil tusschen de menschen opgeheven zou worden, kan men met veel meer recht aanvoeren tegen de oude orde, die het onmogelijk maakte, door hare kunstmatige onderscheidingen, die uit economische verschillen ontstonden, te zien, welke natuurlijk en welke kunstmatig gevormd waren. Men noemde economische gelijkheid een gelijkmakend proces. Dit was een beleediging der Natuur aangedaan; immers de Natuur liet zich niet dwingen door het bezit van meer of minder geld, terwijl juist de economische gelijkheid het natuurlijke proces van verschil in ontwikkeling bevor- 240 De tegenstanders hadden nog een ander, wat men zou kunnen noemen, een aesthetisch bezwaar. Zij vreesden, dat de schilderachtige aanblik van de menschenwereld verdwijnen zou, als de tegenstelling, arm en rijk, niet meer bestond. Hierbij doet zich de vraag voor: voor welke klasse maakte die tegenstelling het leven zoo schildcrachtig? Toch zeker niet voor de armen, die het grootste gedeelte van het volk uitmaakten? Hen moet dat contrast woedend gemaakt hebben. Dat argument voor het behoud der armoede kan slechts geuit zijn in het belang vaneen handvol rijken en misschien is het wel eender zelfgenoegzame leiders van de aristocratische upper-ten geweest, die dit argument uitvond. Men schijnt het even rustig geuit te hebben, alsof het een kwestie van salon-decoratie gold, dat de duistere achtergrond der algemeene ellende, den praal der rijken te beter deed uitkomen en daarom niet veranderd mocht worden; een bezwaar dat even dom als zelfzuchtig is. Benige verdorven schepsels mogen misschien meer van hun weelde genoten hebben bij het gezicht van de armoede der anderen, de algemeene regel is, dat het zien van eens anders geluk eigen geluk bevordert. Het is ook een feit, dat de rijken, inplaats van gaarne die armoede met de daaraan verbonden onreinheid en afzichtelijkheid als contrast steeds voor oogen te wenschen, haar zoover mogelijk van zich verwijderd hielden en liever niet aan haar bestaan herinnerd werden! Nog een ander bezwaar was gegrond op het vermoeden, dat de nieuwe regeling op de een of andere wijze zou bewerken, dat de intieme betrekkingen tusschen de menschen niet door persoonlijken smaak of geestverwantschap, maar door de Wet zouden geregeld worden. Een massa woordvoerders wonden zich geweldig op bij de gedachte aan zulk een onuitstaanbaren dwang. Maar zij vochten tegen een denkbeeldigen vijand. Inde oude maatschappij behoefden de menschen immers ook niet met elkaar om te gaan, alleen omdat zij hetzelfde inkomen hadden en er was geen reden, dat daarin inde nieuwe samenleving verandering zou komen. Wel heeft algemeene beschaving den cirkel, waaruit men zijn vrienden en bekenden kiezen kan, oneindig wijder gemaakt, maar er is niets, dat een levenswijze inden weg Gelijkheid voor allen, 16 derde. Eerst toen de grond (de economische gelijkheid) waarop de menschheid stond, gelijk werd gemaakt, kon men pas duidelijk de Natuurlijke verschillen onderscheiden. Daarom is economische gelijkheid de grondslag van het ware antropometrische systeem. 241 staat, zóó afgezonderd, als de beste kluizenaar uit de oude wereld zich maar had kunnen droomen. Het bezwaar, dat gelijkheid een eind zou maken aan de concurrentie. Dr. Leete maakte, voor hij tot de lezing van dit hoofdstuk overging, de opmerking: De gedachte van Kenlock, dat hij de bezwaren tegen economische gelijkheid zorgvuldig en nauwkeurig met naam en datum te boek moest stellen, omdat anders het nageslacht niet zou willen gelooven, dat zij ernstig gemeend waren, wordt door hetgeen nu volgt, zeker gerechtvaardigd. Zie hier wat het hoofdstuk behelst: Een bezwaar, dat zeer ernstig tegen de nieuwe inrichting der maatschappij werd aangevoerd, was, dat de concurrentie afgeschaft zou worden. Dit zou volgens de ontwerpers ervan een school vernietigen, waarin het karakter gevormd en gestaald werd; inden strijd der concurrentie gingen de minstwaardigen verloren en bleven alleen de beste typen van het menschenras over. Als die tegenstanders zich verontschuldigd hadden door te zeggen, dat zij het concurrentiestelsel behielden, hoe slecht en wreed het ook was, omdat de wereld voor iets anders nog niet rijp was, zou men dat hebben kunnen begrijpen, al was men het er niet mee eens; maar dat zij het om die immoreele resultaten niet wilden missen, komt ons ongeloofelijk voor. Want wat was het concurrentiestelsel anders, dan een meedoogenlooze strijd om het bestaan, waarvan de prikkel werd gevormd door de omstandigheid, dat er voor ieder niet genoeg was om van te leven en waarin de zwakken moesten omkomen of hun leven koopen door loonslaven te worden, in dienst van de sterken. Hoe vreeselijk die voorvallen ook waren, zou er toch iets te zeggen zijn geweest voor dien strijd om het bestaan, concurrentie geheeten, als hij waarlijk een schoolwas geweest, waarin het karakter gevormd en gestaald werd en de beste typen van het menschenras op den voorgrond traden: maar wil de uitslag van zulk een strijd eenige moreele waarde hebben, dan moet hij met gelijke wapens op een eerlijke wijze gestreden worden en daaraan werd niet voldaan. Verschil van economische voordeelen gaf inden wedloop den eenen tegenstander de helft van de baan voor op den ander; inden wedstrijd om rijkdom werden de prijzen niet door mededinging verkregen, maar al van te voren uitgereikt. door het toéval 4er geboorte. Pe concurrentiestrijd was van 242 alle kampen eender meest onrechtvaardige en bedriegelijke, die er ooit inde wereld gehouden werd. Het was een lafhartige slachting, aangericht onder ongewapenden en zwakken, door gewapende en geharnaste woestelingen; het was een strijd op leven en dood, die de zwakken verplicht werden te voeren. Bij de oude Romeinen was het schouwspel der gladiatoren, die om hun leven vochten, een volksvermaak, maar men lette er zorgvuldig op, dat de kampvechters tegen elkaar opgewassen waren. De meest verharde toeschouwers in het kolosseum zouden geen strijd inde arena geduld hebben, waarbij de kansen zoo ongelijk verdeeld waren als bij het concurrentiestelsel. De naïeve bestrijders van economische gelijkheid maakten bezwaar, omdat dan het concurrentiestelsel verloren zou gaan en juist door die gelijkheid werd de wereld in staat gesteld het eenige juiste concurrentiestelsel te aanvaarden. Maar het geuite bezwaar, dat de sterksten inden concurrentiestrijd de overwinning bevochten keert, als een vernietigende boemerang terug tot hen, die dat bezwaar uitten; want wie waren het, die inden concurrentiestrijd de overwinning behaalden? Dat waren zij, die de kunst van liegen, bedriegen, lasteren, vervalsching en machtsmisbruik zoo goed verstonden, dat aan hen de eerepalm der overwinning werd uitgereikt en de eenvoudigen van geest, de eerlijken en rechtschapenen, vanzelf het onderspit moesten delven. Hoe beoordeelde de wereld in het algemeen de groote geldmannen van vroeger tijd? Wat voor type vertegenwoordigden zij? Wat geestelijke ontwikkeling aangaat, hield men het er voor, dat opleiding aan een hoogeschool niet bevorderlijk was om iemand tot een man van zaken te maken en niet ten onrechte, want meerdere kennis zou de menschen te veel veredeld hebben, zoodat ze ongeschikt waren voor de meedoogenlooze wijze van oorlogvoeren, die de jacht op rijkdom noodzakelijk maakte. De grootste prijswinners inden concurrentiestrijd waren dikwijls mannen, die er zich op beroemden, dat zij weinig of niets geleerd hadden. Bijna altijd schaamden zich de kinderen en kleinkinderen, die den geërfden rijkdom met groote vreugde aanvaardden, over het voorkomen en de onbeschaafde manieren van hun ouders en groot-ouders, die niet bij hun fraaie omgeving pastten. Dit alles kenmerkt de geestelijke ontwikkeling van den overwinnaar. Hoe stond het nu met de zedelijke? Hij moest de zwakheden, den nood en de vergissingen van anderen steeds in het oog houden en er te zijner tijd partij van trekken; hij moest onmeedoogend gebruik maken van ieder voordeel, dat hij op Gelijkheid voor allen. 16* 243 Hoewel van de tienduizend menschen er misschien één was, die betrekkelijke weelde bereiken kon, moesten allen zich aan dezelfde wetten der mededinging onderwerpen, hetzij hun belooning alleen bestond in lompen of inde verovering van een geheelen spoorweg. Daardoor was het een noodzakelijkheid geworden, hoe laag men zijn eischen ook stelde, dat men zich onderwierp aan het concurrentiestelsel en dit schreef, zoowel voor de armen als voor de rijken, zoowel voor de winnenden als de verliezenden, voor, hun geweten tot zwijgen te brengen. Men herinnert zich de bekende legende, waarin de duivel in onderhandeling treedt met de menschen over hun ziel en hun een weelderig leven als betaling aanbiedt. De duivel was tenminste zoo eerlijk om aan de voorwaarden van den koop te voldoen, maar het concurrentiestelsel was een bedriegelijke duivel, die aan alle menschen gebood hun ziel te verkoopen en slechts aan één op de duizend een goed bestaan toekende. Hoe geheel anders is het nu. De winnenden bij de hedendaagsche mededinging zijn zij, die de algemeene welvaart verhóógen; de verliezenden zijn niet de slachtoffers der winnenden, maar hun belangen worden tegelijk met het algemeen welzijn door de winnenden behartigd. De onderscheidingsteekenen en belooningen in rang en dienst, die in onzen strijd der mededinging zijn concurrent behalen kon, hetzij door toeval, hetzij door zijn grootere handigheid. Hij moest zich aanwennen alles, wat hij koopen wilde, afkeurend en geringschattend te beoordeelen en wat hij verkoopen wilde, inde hoogte te steken en te ©verschatten; ten slotte moest deze levenslange studie: elke gedachte en elke handeling alleen te doen uit het oogpunt van het meest bekrompen eigenbelang, den man iedere edelmoedige of onbaatzuchtige opwelling bijna onmogelijk maken. Dat was de moraliteit, die het concurrentiesysteem ontwikkelde en waarvan zij, die de groote prijzen inden wedstrijd behaalden, schitterende voorbeelden opleverden, maar natuurlijk waren de prijswinnaars slechts weinig in aantal en als de demoraliseerende invloed van den strijd zich alleen tot hen bepaald had, zou het moreele bederf nog niet zoo groot zijn geweest. Om evenwel na te gaan hoe uitgebreid en veelomvattend die invloed was, moeten wij ons herinneren, dat hij zich niet alleen deed gelden op de weinigen, die slaagden, maar even goed op de millioenen, die den prijs niét wegdroegen; niet omdat zij deugdzamer waren dan de winnenden, of niet geneigd dezelfde methoden te volgen, maar alleen uit gebrek aan handigheid of goed geluk. 244 behaald kunnen worden, zijnde uitingen van dankbaarheid en vereering van het geheele volk, uitgereikt aan hen, die getoond hebben hun beste en trouwste dienaren en beschermers te zijn! Men zegt, dat gelijkheid voor allen orginaliteit doodt. Dr. Leete bladerde weder eenige oogenblikken in het boek en wees nu het hoofdstuk aan, dat bovenstaanden titel droeg. Kijk, vervolgde hij, dit is een ander bezwaar, dat ook menigmaal tegen de economische gelijkheid geopperd werd, waar we niet lang bij behoeven stil te staan. Men beweerde namelijk, dat, door de nieuwe staathuishoudkunde op zulke eenvoudige grondbeginselen te baseeren, de originaliteit vaneen volk noodzakelijk moest verminderen en de ontwikkeling van karakter en individualiteit ten zeerste werd geremd. Dit bezwaar spreekt zich zelf tegen, want iemand, die minder gebonden is door economische afhankelijkheid, zal zijn originaliteit juist vrijer kunnen ontwikkelen en uitleven. Dat is toch duidelijk, nietwaar? Zeker Dr. Leete, dat is volkomen logisch geredeneerd. Welnu, we hebben de overtuiging, dat, nu iedereen een vaste economische positie verzekerd wordt, daardoor allen meester zijn over hun persoon, en zij hun handelingen dus volkomen kunnen bepalen naar eigen inzichten, geweten of aanleg. Laten wij nu eens zien, wat Kenlock heeft te vertellen, hoe het onder het oude stelsel dienaangaande toeging. De vrouwen, die het grootste gedeelte van het menschenras uitmaakten, waren er onder het oude stelsel het slechtst aan toe, omdat zij bijna allen economisch afhankelijk waren; ten eerste van de mannen in het algemeen, en, gehuwd zijnde, van één man in het bijzonder. Zij bleven dus hun geheele leven in een toestand van afhankelijkheid, zooal niet van verdrukking, en werden daarbij nog gebonden door de geestbeperkende wetten van conventie, die van ouder op ouder haar gedrag bepaalden, veelal om den man te believen. Wat den mannen betreft, vervolgde Dr, Leete, behoeven wij Kenlock er niet verder op na te slaan. We hebben reeds zoo dikwijls van alle zijden hun afhankelijkheid besproken en in het treurige licht der waarheid gesteld, dat wij wel mogen aannemen, dat van eenige uitleving hunner individualiteit geen sprake kon zijn. Daar allen, van hoog tot laag, min of meer economisch van elkander afhankelijk waren, moesten zij hun toevlucht nemen tot laffe vleierij, kuiperij en onderdrukking van hun ware wezen. En dit was niet alleen inde zoogenaamde arbeidersklasse en den 245 handelsstand het geval, neen ook inde hoogere kringen troffen wij hetzelfde geestelijke verval aan. Laten wij als voorbeeld de geestelijken nemen, de godsdienstpredikers en -leeraars, dan zien wij, dat zij economisch de dienaren en huurlingen waren vaneen geestelijke orde of een kerkgenootschap en gedwongen werden de denkbeelden hunner werkgevers te verkondigen en geen andere: bij eenige uiting van onafhankelijke denkbeelden liep de geestelijke de kans zijn bestaan te verliezen. Dit was eveneens het geval met de ambten der professoren aan de verschillende universiteiten. Ook deze konden zich niet de weelde veroorloven er een eigen meening op na te houden en zeer zeker niet, als die in strijdwas met de belangen der kapitalisten. Uitgevers en schrijvers verging het al niet beter. De groote nieuwsbladen uit de 19de eeuw waren volmaakte kapitalistische ondernemingen, waarbij de handelsgecst evenzeer de drijfveer was als inde industrie. De uitgevers mochten evenmin hun denkbeelden verkondigen, als de wevers een patroon kiezen voor een tapijt. Zij moesten de denkbeelden en belangen der kapitalisten voorstaan, die de eigenaars waren van de krant. Het eenige onderscheid tusschen het werk der journalisten en dat der geestelijkheid was dit, dat de laatste alleen mocht preeken volgens vaste overleveringen, terwijl de denkbeelden, die een redacteur mocht verkondigen, veranderden met den eigenaar van de krant. Je ziet Julius, dat het waarlijk een treurige vertooning was en men het vermakelijk zou kunnen noemen, dat onze tegenstanders den lof durfden te zingen over die groote, onbeperkte individualiteit, zedeleer en onafhankelijkheid van geest, terwijl in feite hun veelgeprezen individualiteit zich in alle richtingen moest krommen en buigen, om in het oude concurrentiesysteem staande te kunnen blijven. De menschen uit dien tijd waren evenwel zoo kortzichtig, dat slechts weinigen in staat waren hun minderwaardigheid in te zien en hevig verontwaardigd werden als de hervormers hun wezen op het vernederende loonslavenstelsel, waaronder zij leefden en gewillig hun ziel en schouders bogen. Het was daarom een reuzentaak voor de hervormers om de moreele en intellectueele traagheid van het volk te overwinnen en het te leeren nadenken over hun eigen toestand. Bezwaren tegen de nationaliseedng der industrie. Ook dit hoofdstuk, vervolgde Dr. Lcete, zou ik nog graag even voorlezen. 246 Ik moet u eerlijk bekennen, Dr. Leete, dat ik er in mijn tijd ook zoo over gedacht zou hebben. Ik vind het tot nu toe het meest geldige bezwaar, dat de tegenstanders konden opwerpen tegen het absolute staatsbeheer. Dat kan ik mij best begrijpen, Julius, maar wij moeten dieper zien dan de oppervlakte. Men leefde onder een stelsel, waarbij geen economische gelijkheid bestond. Hoe meer iemand te eigen voordeele kon bemachtigen, hoe vaster hij in het zadel kwam te zitten. De staathuishoudmachine werkte niet alleen voor het algemeen belang, maar ook voor hen, die, zooals de groothandelaar en de groot-industrieel, niet direct daarmede iets te maken hadden en dus trachtten invloed uitte oefenen op de werking van het staatsbedrijf, ten eigen bate. Het was alweer door de economische ongelijkheid, dat ambtenaren zich licht lieten verleiden, slecht betaald als ze meestal werden, om handelingen te doen, die in strijd waren met hun plicht. Kwamen deze handelingen aan het licht, dan stak er een storm van verontwaardiging op bij het volk, omdat beweerd werd, dat deze amtbenaren zoo verdorven waren de gemeenschap te bestelen. Hoe kwamen echteyr de groot-kapitalisten aan hun fortuin? Zoogenaamd langs den weg van „eerlijken” handel en niemand sprak een woord van afkeuring als bewezen werd, dat een koopman van nederige afkomst, zich zoo hoog had opgewerkt, dat hij een fortuin wist te veroveren. Integendeel werd hij daarom juist algemeen geacht en geëerd. Wij weten echter maar al te goed uit onze vorige besprekingen, dat niemand een fortuin kon verwerven zonder daardoor de gemeenschap te benadeelen en het waren dan ook juist de groote winstjagers, die den ambtenaar inde verleiding brachten om een klein deel van de groote winst te kunnen opstrijken. Het geraffineerde was nu echter, dat zij diezelfde ambtenaren, die voor de verleiding bezweken waren, als een toonbeeld van verdorvenheid aan het publiek voorhielden, om daardoor het volk af te schrikken tot nationaliseering der industrie over Het bovengenoemd bezwaar was niet zoozeer gericht tegen de economische gelijkheid zelve, als wel tegen de Regeering der gemeenschap, die het nieuwe industrieele stelsel zou moeten regelen. Men beweerde, dat het een dwaasheid was om zoovele plichten op de schouders der Regeering te laden, temeer nu gebleken was, dat er zooveel corruptie bestond onder het oude regeeringsstelsel en de verdorvenheid van den ambtenaar zoo groot was, dat er niet veel terecht zou komen vaneen nationale industrie. 247 te gaan. Immers... zij hielden veel liever zelf de touwtjes in handen om daardoor de winsten, die aan het volk ontstolen werden, in eigen zak te steken. Zij stelden dus als het ware voor om, daar het moeilijk was een goeden, betrouwbaren rentmeester voor het land te vinden, dit maar liever te laten beheeren door dieven van beroep. AI is dit misschien wat ruw uitgedrukt, daarop kwam toch, over het geheel, hun redeneering neer. Dit is ongeveer de wijze waarop Kenlock het argument weerlegt: dat het verstandiger zou zijnde belangen van het geheele volk te laten beheeren door hen, die de winst in hun eigen zak staken, omdat eenige staatsambtenaren zich wel eens verrijkt hadden ten koste van het volk. Bovendien, als het volk waakzaam toeziet, is het moeilijk om eenige knoeierij te plegen. Onder het oude stelsel, waarbij de een economisch afhankelijk was van den ander, ging het bezwaarlijk om ongezonde praktijken aan het licht te brengen, daar dit, inplaats van den aanklager eer te bezorgen, hem inde meeste gevallen nadeel bracht door achteruitzetting in zijn functie, ja zelfs door ontslag. Bij ons is de waakzaamheid van het volk algemeen, daar het zorg weet te dragen voor zijn eigen belang. Besluit. Nog tal van bezwaren worden in Kcnlock’s boek opgesomd, maar daar de tegenwoordige levensverhoudingen, waarin de menschen leven, ze meer dan voldoende weerleggen, acht ik het niet noodig, Julius, nog langer je geduld op de proef te stellen, door ze alle een voor een te bespreken. Je bent nu zoover ingelicht, dat je theoretisch met onze nieuwe samenleving voldoende op de hoogte bent om de wereld in te gaan en rond te zien. Meng je onder de menschen, wees één met hen, ze zullen als broeders met je om gaan. Beschouw het verleden als een bange droom, waarin je rondzwierf inde donkere tijden der middeleeuwen, terwijl je nu ontwaakt bent ineen leven, waar Licht, Vrijheid, Hoop en Geluk voor alle menschen is weggelegd. Het ga je goed, Julius. We zullen elkander nog vaak ontmoeten en dan zal ik met groote vreugde vernemen, dat je den arbeid gevonden hebt, waardoor je met geestdrift mede kunt werken voor HET WELZIJN DER GEMEENSCHAP! EINDE 248 Het boek is uit... Maar niet de Geschiedenis. Hoe zou dat kunnen? Spreekt het Boek der Boeken niet van „Het duizendjarig Rijk”, dat welhaast op aarde gevestigd zal worden? De tijden zijn rijp... Vele uren, geachte Lezer, zijt ge onder de bekoring geweest van Edward Bellamy’s schitterenden Geest, die U dat Rijk voor oogen tooverde; hebt ge medegeleefd in dien schoonen, maar toch zoo logisch opgebouwden Toekomst-Staat; waart ge één met allen, Mensch onder de Menschen; ja, in waarheid met hen verbonden door den Broederband! Ge hebt geleefd in het Herwonnen Paradijs! Ge slaat Uw oogen op van het boek... Nog toeft ge eenige oogenblikken in gedachte in dat aardsche Eden... Dan helaas de betoovering wordt verbroken; uw oogen, nog glanzend van geluk, zien om zich heen en... ontwaren de rauwe werkelijkheid: het onmeedoogend winst-bejag, de diepe armoede, de misdaad, de protistutie... En in die wereld moet gij nu wederkeeren; u met vuisten en ellebogen een weg banen; néér-trappen uw even-mensch in waarheid uw broeder om op zijn rug omhoog te kunnen klimmen; moet ge door leugen en bedrog... „Maar, dat wilt ge niet,” hoor ik u zeggen... Ge móét! „Dat wil ik niet," herhaalt ge, met des temeer klem; „ik wil Mensch wezen, zooals ik eens droomde te zijn bij het lezen van Bellamy’s toekomst-staat.” Welnu, als U dat ernst is, als ge eerlijk wenscht, óók om uw mede-menschen, óók om uw vrouw en kinderen; als ge met ons inziet, dat het winst-systeem ten doode is opgeschreven en dat er nu hoe eer hoe beter om nóg meer ellende, ja, wellicht om oorlog te voorkomen, een nieuwe samenleving moet worden opgebouwd, waarin wij allen kunnen werken voor de Gemeenschap en waarin de „Economische Gelijkheid” de „Gouden NASCHRIFT. standaard” zal zijn als waarborg voor de welvaart van IEDER MENSCH; als ge met ons van meening zijt, dat dit verheven en toch zoo voor de hand liggend ideaal ALLEEN is te bereiken dooreen intensieve propaganda in alle lagen, klassen en richtingen der Maatschappij, zoodat het verlangen naar de nieuwe samenleving wordt geboren inde overgroote meerderheid van het Nederlandsche Volk en nimmer door eenige politieke actie of partij-strijd, sluit u dan aan bij de Internationale Bellamy-Beweging, die zich noch op politiek noch op religieus terrein begeeft, maar er zich van bewust is, dat UITSLUITEND DOOR PROPAGANDA, dus uiteindelijk door DE OVERWINNING DOOR DEN GEEST, Bellamy’s schitterend ideaal verwezenlijkt kan worden! INT. VEREENIGING „BELLAMY”, Centrale voor Nederland. Secretariaat: Hyacintweg 26, Den Haag, Tel. 339457. 250 INHOUD Blz. Voorbericht van den schrijver ................ 5 Hoofdstuk I. Een scherp verhoor ............... 9 ~ 11. Waarom de omwenteling niet vroeger uitbrak ... 17 ~ 111. Ik krijg mijn aandeel in het staatsbezit ...... 21 „ IV. De spreekkamer vaneen bank inde 21 ste eeuw . . 24 ~ V. Een nieuwe gewaarwording 27 „ VI. Honni soit qui mal y pense 32 „ VIL Tal van verrassingen . 36 „ VIII. De mode afgeschaft 38 , IX. lets, dat niet veranderd is ...... 44 „ X. Een nachtelijke onderdompeling 47 „ XI. Mensch te zijn geeft recht op bezit 50 „ XII. Waarom vrijheid niet bestaanbaar is bij ongelijke verdeeling van rijkdom 55 „ XIII. Ongelijk privaat bezit is diefstal, gepleegd ten koste van het Maatschappelijk Fonds 60 ~ XIV. Wat de brandkast bevatte . 62 ~ XV. Wat er gebeurd zou zijn, als de omwenteling niet gekomen was 69 „ XVI. Een verontschuldiging, die de zaak nog erger maakte 71 ~ XVII. De omwenteling voorkomt het monopolie van privaatbezit 77 „ XVIII. Een echo uit het verleden 80 ~ XIX. „Vergeet ook een jonkvrouw haar versierselen?” . . 82 ~ XX, Wat de omwenteling voor de vrouwen deed .... 86 ~ XXI. In het gymnastiekgebouw 94 ~ XXII. Economische zelfmoord van het winst-systeem . . . 101 Hoe de winst de consumptie doet verminderen . . . 104 De demoralisatie van allen door het winst-systeem . 107 Wat was overproductie? .110 Was er overbevolking? ............. 116 Er moesten afvoerbuizen zijn ......... .118 Een gewetensbezwaar uit den weg geruimd .... 121 Hoeveel het winst-systeem aan de menschen kostte . 122 Staathuishoudkunde bestond niet voor de omwenteling 124 ~ XXIII. „De gelijkenis van de watertank”......... 129 ~ XXIV. Men toont mij al de koninkrijken der aarde . . . ,136 ~ XXV. De werkstakers . . 137 ~ XXVI. Buitenlandsche handel onder het winst-systeem . . 142 Hoe winst het voordeel van den buitenlandschen handel vernietigde 144 Tusschen Scylla en Charybdis 147 „ XXVII. Geldbelegging in strijd met den vooruitgang.... 150 „XXVIII. Hoe het winststelsel het voordeel der uitvindingen geheel vernietigde. ................ 156 De verarming van het volk . 160 ~ XXIX. Men brengt mij een ovatie 163 tl XXX» De gevolgen der algemeene beschaving 164 Blz. Hfdst. XXXI. Belangrijke zaken, die wij nog niet behandelden . . 169 Hoe het volk de teugels voert 171 Kleine oorlogen en de groote oorlog ....... 173 Oude en nieuwe Vaderlandsliefde......... 175 Meer buitenlandsche reizen en minder buitenlandsche handel 177 De gemakkelijke taak der tegenwoordige doktoren . 170 Hoe konden wij het doen?! (Over het vegetarisme) . 179 Wat er van de groote steden geworden is .... . 184 De wederaanplanting der bosschen ........ 187 Het boerenbedrijf inde 31ste eeuw ....... 189 „ XXXII. Wat de omwenteling noodzakelijk maakte ..... 193 „ XXXIII, Waarom de omwenteling eerst een langzaam, maar later een snel verloop nam ........... 199 „ XXXIV. Theater-bezoek inde 21ste eeuw ........ 211 „ XXXV. Het overgangs-tijdperk ............. 212 De magazijnen voor de publieke ambtenaren . . .216 Hoe het geld zijn waarde verloor. ........ 217 Hoe het overige volk inde organisatie opgenomen werd 218 Wat met de misdadigers gedaan werd ...... 220 De kleurlingen onder het nieuwe systeem ..... 222 Hoe de overgang bespoedigd had kunnen worden . 223 Wat er van den dwang der kapitalisten op hun ondergeschikten overbleef * 224 Wat er met de vrouwen gebeurde ........ 225 De huisvesting 22° Wanneer werd de economische gelijkheid bereikt? . 227 De afrekening met de kapitalisten ........ 228 „ XXXVI. Het Boek der blinden 233 De bezwaren van den preekstoel 234 Het gemis aan een prikkel om te werken ..... 236 De vrees, dat alle menschen naar hetzelfe model gevormd zouden worden • 240 Het bezwaar, dat gelijkheid een eind zou maken aan de concurrentie 242 Men zegt, dat gelijkheid voor allen originaliteit doodt 245 Bezwaren tegen de nationaliseering der industrie. . . 246 Besluit. 248 Naschrift van de Int. Ver. „Bellamy” 249 Inhoudst-opgave 251 252