RELIGIEUS – PRIESTER VAN HET CISTERCIËNSER – (TRAPPISTEN) – KLOOSTER TE ZUNDERT Drukker – Uitgever WILLEM VORSSELMANS, ZUNDERT 1914 ■,• ■ ) 8M DE H. BERNARDUS EN ZIJNE ORDE VOORAL IN NEDERLAND BIBLIOTHEEK Ry GBONIN|EN 1711 5706 De fl. Bernardns en zijne Orde VOORAL IN NEDERLAND Aan den Hoogeerwaarden Pater Monseigneur AUGUSTINUS MARRE Bisschop-Titulair van Constanz, Abt van Cïteaux, Generaal der Orde, eerbiedig opgedragen. H. BERNARDUS Drukker – Uitgever WILLEM VORSSELMANS, ZUNDERT 1914 DE H. BERNARDUS EN ZIJNE ORDE VOORAL IN NEDERLAND DOOR EEN RELIGIEUS – PRIESTER VAN HET CISTERCIËNSER – (TRAPPISTEN) – KLOOSTER TE ZUNDERT Om te gehoorzamen aan de besluiten van Paus Urbanus VIII, verklaar ik, dat ik aan dein dit werk medegedeelde wonderen of gunsten, evenals aan de titels van Heilige of Zalige, aan nog niet heilig of zalig verklaarde personen gegeven, geen ander dan menschelijk gezag toeken, behoudens die gevallen, welke reeds door den H. Apostolischen Stoel zijn bekrachtigd. Met goedkeuring van het Generaal-Kapittel van 1913. NIHIL OBSTAT IMPRIMATUR Bredae, die 20 Decembris 1913, P. Hopmans, Vic. Gen. J. Alberdingk Thijm S. J. Verklaring i'an den Schrijver. Abdij van Westmalle, den 22en Oct. 1913. Eerwaarde Pater, Uw zoo leerrijk als boeiend werkje : «De H. Bernardus en zijne Orde, vooral in Nederland » is, mijns dunkens, geroepen om veel goed te stichten. Het werpt een nieuw licht op den eeuwenouden luister onzer dierbare Orde in Nederland en het zal ongetwijfeld bijdragen tot den bloei dierzelfde Orde inde toekomst, doordien het vele dwalingen en vooroordeelen zal doen vallen nopens het hooge nut der beschouwende Orden. Aanvaard, Eerwaarde Pater, met mijne gelukwenschen, de verzekering mijner broederlijke toegenegenheid in O. H. J. Chr. Fr. HERMANN SMETS, Abt van Westmalle. Brief van den Hoogeerw. Abt van het H. Hart te Westmalle (België). Brief van den Hoogeerw. Abt van Koningshoeven te Tilburg. Abdij «Koningshoeven», den sen5en Nov. 1913. Eerwaarde Pater, Van harte gelukgewenscht met uw welgeslaagd werkje : «De H. Bernardus en Zijne Orde, vooral in Nederland». leder artikel lijkt mij even belangrijk; doch bijzonder het laatste : «De Cisterciënsers In Nederland» zal voorzeker hier te lande met belangstelling gelezen worden. Aanvaard, Eerw. Pater, de betuiging mijner toegenegen gevoelens inden Heer. Fr. SIMON DUBUISSON, Abt. die voor deze schets gebruikt zijn. Abbaye de Sainte-Marie-du-Mont. CMteauroux. 1898. Albers. Handboek der Algemeene Kerkgeschiedenis. Nijmegen. 1908. Andreae. Het klooster «Jerusatem » of het Gerkesklooster, eene bijdrage tot de geschiedenis der kloosters in Friesland. Kolium. 1890. Archief voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht. Utrecht. 1874-1913. (Voornamelijk dl. 29.) S. Bernardi Abbatis primi Clarae-Vallensis Opera omnia... curis D. joh. Mabillon. Parisils 1690. Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap gevestigd te Utrecht. Utrecht. (Voornamelijk dl. 23.) Bijdragen voor de Geschiedenis van het Bisdom Haarlem. Blok. e.a. Oorkondenboek van Groningen en Drenthe. Groningen. 1896. Bots. De oude kloosters en abdijen van het tegenwoordige Bisdom van Haarlem. Rijsenburg. 1883. But. Chronica Abbatum monasterii de Dunis. Brugis. 1839. Büttgenbach. Mariawald, Ein Bild des Trappistenordens, dessen Wérken and sociale Bedeutung. Geilenkirchen-Aachen. 1897. Caesarius von Heisterbach. Illustrium Miraculorum et Historiarum memorabilium libri 12. Antverpiae. 1605. Cistercïénser-Chronik. Bregenz. 1889-1898. Dalgairns. Der heilige Stephan Harding. Mainz. 1865. Doninck. Obitaarium monasterii Loei Sancti Bernardi 1237-1900. Lirlnae. 1901. Dubois. Geschichte der Abtei von Morimond. Munster. 1855. Dubols. Histoire de l'Abbé de Rancé et de sa Réforme. Paris. 1869. Exordia Sacri Ordinis Cisterciensis —ed. Ign. De Ybero. Rixhemil. 1871. Fichaux. Dom Séb. Wyart. Lille, Paris. 1910. Guignard. Les Monuments primitifs de la Régie Cistercienne. Dijon. 1878. Lrijst Oao bpoooen Habets. Geschiedenis van het Bisdom Roermond. Roermond. 1875. Helyot. Histoire des Ordres monastiques, religieux et militaires. Paris. 1715. Henriquez. Menologium Cisterciense. Antverpiae. 1630. Heussen (Van). Historia Episcopatuum Foederati Belgii. Antverpiae. 1733. Heussen (Van) en Van Rijn. Oudheden en Gestichten van Vriesland enz. Histoire abrégée de I’Ordre de Citeaux par un Moine de Thymadeuc. Saint-Brieuc. 1897. Histoire populaire de l’Abbaye de N. D. de la Grande Trappe. Bordeaux. 1903. Hofdijk. De Klooster-orden in Nederland. Haarlem. 1865. Hoffmann. Das Konverseninstitut des Cisterdenserordens. Freiburg (Schweiz). 1905. Janauschek. Der Cisterciënser-Orden. Brünn. 1884. Janauschek. Origines Cistercienses. Vindobonae. 1877. Kronenburg. Maria’s Heerlijkheid in Nederland. Dl. 3. Amsterdam. 1905. Kronenburg. Neerlands Heiligen inde Middeleeuwen. Dl. 3. Amsterdam. 1901. Krüger. Kerkelijke Geschiedenis van het Bisdom van Breda. Rozendaal. 1872. Magnin. De voormalige kloosters in Drenthe. Groningen. 1835. Manriquez. Cisterciënser Annalen. Regensburg. 1741. Martène et Durand. Thesaurus novus Anecdotorum. Lutetiae Parisiorum. 1717. Ménologe Cistercien, par un Moine de Thymadeuc. Saint-Brieux. 1898. Miraeus. Chronicon Cisterciensis Ordinis. Colon-Agripp. 1614. Mo 11. Kerkgeschiedenis van Nederland. 11. Arnhem. 1864. Moreau (De). L’Abbaye de Villers en Brabant. Bruxelles. 1909. Nieuwbarn. Beknopt Kerkelijk Handwoordenboek. Tilburg. 1910. Nomasticon Cisterciense seu Antiquiores Ordinis Cisterciensis Constitutiones. Solesmis. 1892. Odyssee monastique, Dom A. De Lestrange et les Trappistes pendant la Révolution. La Trappe. 1898. IX Oudheden en Gestichten van het bisdom Deventer. Utrecht. 1744. Oudheden en Gestichten van de Bisschoppelijke Stadt en Meyerye van ’s Hertogen-bosch dooreen Liefhebber der Oudheit. Leiden. 1742. Peeters. Histoire des Trappistes du Vat-Sainte-Marie. Bruxelles et Namur. 1841. Publications de la Société d’Archéologie dans le duché de Limbourg. Maastricht. Ratisbonne. Geschiedenis des H. Bernardus. Achel. z. j. Reitners. Friesische Papsturkunden. Leeuwarden. 1908. Romer. Geschiedkundig Overzigt van de Kloosters en Abdijen inde voormalige Graafschappen van Holland en Zeeland. Leiden. 1854. Sanderus. Chorographia sacra Brabantiae. Hagae Comitum. 1726. Sanderus. Flandria illustrata. Hagae Comitum. 1735. Sartorius. Cistercium bis tertium. Prag. 1708. Schutjes. Geschiedenis van het Bisdom ’s Hertogenbosch. St. Michiels- Gestel. 1870. Trappe (La). Origine, esprit, organisation actuelle, par un Trappiste de Sept-Fons. Paris. 1870. Uitterdijk (Nanninga). Geschiedenis der voormalige abdij der Bernardijnen te Aduard. Groningen. 1870. Union Cistercienne. Hautecombe. 1891-’94. Vacandard. Vie de Saint Bernard, abbé de Clairvaux. Paris. 1910. Vies de Saint Robert et de Saint Albéric, premier et second abbés de Citeaux. Lérins. 1875. Visch. Btbliotheca Scriptorum sacri Ordinis Gisterciensis. Col. Agripp. 1656. Visch. Compendium chronologicum exordii et progressus Abbatiae Ctarissimae B. Af. de Dunis, Ordinis Cisterciensis in Flandria. Bruxellae. 1660. Westmalle (Geschiedenis der Abdij van), door de Monniken der Abdij. Westmalle. 1904. X V' an den achtsten tot den twaalfden September 1913 vierde de Orde der Hervormde Cisterciën se r s plechtig te Cll ea u x zelf, het achtste eeuwfeest van de intrede des H. Bernardus in dat klooster. Niemand zal dit verwonderen, die deze intrede geboekt vindt als een van de voornaamste feiten inde geschiedenis der geheele H. Kerk. >) En niet zonder reden. Door zijne intrede in het klooster toch schonk Bernardus zich onverdeeld aan de H. Kerk, die in hem een harer hechtste steunpilaren en schoonste sieraden ontving. En door zijne intrede in het nederige klooster van Cll eau x, redde Bernardus dit vaneen wissen ondergang; en door Cïteaux te redden, schonk hij aan Kerk en maatschappij de machtige Cisterciënser-Orde, die, vooral gedurende de middeleeuwen, zulk een even verbazenden als heilzamen invloed heeft uitgeoefend. Ook in Nederland heeft die Orde eenmaal welig gebloeid ; maar hoe weinig is hare geschiedenis bekend ! lets tot vermeerdering dier kennis bij te dragen, ziedaar het doel, waarmede dit werkje werd opgesteld. Moge Gods rijkste zegen erop rusten ! Zundert, den 13en November 1913. 2) Feestdag van alle Heiligen der Cisterciënser-Orde. De Schrijver. 1) Zie b. v. P. Albers. Handboek d. Kerkgesch. Dl. 2, blz. 620. 2) Door omstandigheden, van den wil des schrijvers onafhankelijk, heeft dit boekje niet meer in het jubeljaar van St. Bernards intrede kunnen verschijnen. IDLr6IDIDG De H. Bernardus werd geboren te Fontaineslez-Dijon, in het jaar 1090. Zijn vader was Tescelinus, heer van Font ai nes; zijne moeder heette Aletha, en stamde uit het hertogelijk huis van Bourgondië. Bernardus was de derde hunner zes zonen : Guido, Gerardus, Bernardus, Andreas, Bartholomeus, Nivardus; de eenige dochter heette Humbelina. De oude levensbeschrijvers van onzen Heilige verhalen, dat zijne vrome moeder tijdens haar zwangerschap een droomgezicht had, waarin zij meende in haar schoot een kleinen witten hond met roode vlekken te zien, die voortdurend blafte. Een heilig religieus gaf haar de uitlegging, dat de zoon, dien zij zou ter wereld brengen, eens een wachter aan Gods Kerk en uitstekend verkondiger van het H. Evangelie wezen zou. Bernardus’ moeder, eene deugdzame vrouw, was er slechts op uit de kinderen, die God haar schonk, op te voeden voor den hemel. Vooral tengevolge van genoemd 1) Zie voor geheel dit artikel : Vacandard, Vie de St. Bernard, alsook : Ratisbonne, Geschiedenis des H. Bernardus. Nota. Een volledige lijst van werken over den H. Bernardus vindt de lezer bij : Janauschek, Dr L. Ord. Cist., Bibltographia Bernardina, Vindob 1891. De j-f. QepDQpdüs n droomgezicht, droeg zij echter eene bijzondere zorg voor de goede vorming van den kleinen Bernardus, die, tot haar niet geringen troost, getrouw aan hare moederlijke teederheid beantwoordde. Evenals de kleine Jezus te Nazareth, nam ook onze jeugdige heilige onder de oogen zijner brave ouders met de jaren toe in welbehagelijkheid bij God en bij de menschen. Toen hij ongeveer acht jaren oud was, zond zijn vader hem ter school bij de seculiere kanunniken van Chatillon-sur-Seine. Hier doorliep de rijkbegaafde knaap gedurende minstens zeven jaren (1099-1106) het gewone trivium en quadrivium : hier legde hij zich toe op reken-, meet-, en sterrenkunde, en in ’t bijzonder op de muziek ; hier maakte hij zich gemeenzaam met de Latijnsche klassieken, Cicero, Boethius, Vergilius, Horatius, Ovidius, Tacitus; hier bekwaamde hij zich inde rhetorica en dialectica, d. w. z. psychologie, logica en metaphysica. Wien zal het verwonderen, dat de even vlijtige als schrandere en vrome jongeling zich weldra boven al zijne klasgenooten onderscheidde ? Van zijne zedigheid en godsvrucht tot de Allerheiligste Maagd gedurende die jaren, wordt door zijn tijdgenooten uitdrukkelijk gewag gemaakt. Na voltooide studiën keerde Bernardus naar het kasteel van Fontaines weder. Hier wachtte hem een, naar menschelijke opvatting, groote ramp, die echter in Gods plannen de naaste aanleiding werd tot zijn eigen en ontelbaar veler geluk : waarschijnlijk nog in datzelfde jaar 1106 verloor hij zijne vrome moeder Aletha. Deze gebeurtenis, die steeds in het kinderhart diepe sporen pleegt achter te laten, moest dit vooral doen in het zoo H. BERNARDUS ontvankelijk en teeder minnend gemoed van onzen deugdzamen jongeling. De dood zijner moeder maakte Bernardus ernstig en nadenkend, de gedachte daaraan vestigde zijn blik op het land, waar zijn moeder was heengegaan, op de eeuwigheid. Het «Quid hoe ad aeternitatem?» « Wat baat mij dit voor de eeuwigheid?» van den H. Aloysius van Gonzaga, stond ook Bernardus, vooral van dit tijdstip af, voortdurend voor den geest; het : «Bernarde, ad quid venisti?» « Bernardus, met welk doel zijt gij hier gekomen ? » drukte zijn stempel op heel het leven en streven van den grootsten man der 12e eeuw, het bleef hem voor den geest staan bij alle wisselvalligheden, in voor- en tegenspoed, bij eer en oneer, binnen de stille muren des kloosters en te midden van het drukke gewoel der menschen ; het bleef hem bij, tot aan zijn jongsten snik, op de vleugelen dier gedachte is zijn schoone ziel den hemel ingesneld, om er voor immer bezit te nemen van het oneindige Goed, waarnaar op aarde al zijne liefde, al zijne verlangens waren uitgegaan. Bernardus stond inden bloei zijner jongelingsjaren. Hij wordt ons geteekend als schoon van gestalte, een weinig boven de middelmaat; blond van haar, blank van huid met een lichten blos op de wangen, helderblauwe oogen, waarin zich weerspiegelden de reinheid en eenvoud zijner onschuldige ziel. Zagen Gods engelen met welgevallen op hun jeugdigen broeder neder, ook de bedorven wereld, wien kan het verwonderen ? sloeg blikken, waarin booze begeerlijkheid gloeide, op deze aantrekkelijke verschijning. Geen nood, het : «Ad quid venisti?» zal hem redden. Eens durfde men een aanslag wagen op zijn onschuld ; hier zegepralen zij, die de H. BERNARDUS verblinde wereld lafaards scheldt : Bernardus neemt de vlucht en is gered. Een andermaal ontsnapt hem een gevaarlijke oogslag ; hij werpt zich in het ijskoude water en wederom blijft hij overwinnaar. Maar nu gaan hem de oogen open : hij heeft de gevaren, die de wereld, vooral voor hem, oplevert, ondervonden en hij wil eraan ontsnappen, hij wil zijn God getrouw blijven, hij wil vóór alles zijn eeuwig geluk verzekeren, zijn einddoel bereiken. Wat zal hij nu doen? Datgene, waartoe hij later zoovele duizenden zal aansporen en overhalen, Bernardus besluit tot de vlucht uit Babylon. Wel stonden vleesch en bloed, vrienden en magen tegen hem op ; wel spande de duivel nog een laatste maal zijne stiikken en legde hem zijn hinderlagen ; wel deed de natuur hare rechten gelden; maar Bernardus bleef door Gods genade onwankelbaar in zijn besluit en de zes maanden, die zijne intrede in het klooster nog voorafgingen, gebruikte hij slechts om nog andere edelmoedige jongelingen aan de wereld te ontrukken en te schenken aan Godin den heiligen kloosterstaat. En dermate zegende God zijne pogingen, dat hij nog dertig gezellen, allen van den hoogsten adel van Bourgondië, voor het klooster wist te winnen. Onder deze waren ook zijne vier broeders : Guido, Gerardus, Andreas en Bartholomeus. Later volgde de toen nog jeugdige Ni var dus, en nog eenigen tijd daarna deden ook zijne zuster Humbelina en zijn vader Tescelinus hun intrede in het klooster, de eerste bij de Benedictinessen van Jully, de vader bij zijne zonen te Clairvaux. Het was tusschen den 21en Maart en den 21en April van het jaar 1112, dat Bernardus met zijn dertig gezellen aanklopte aan de poort van het nederige, H. BERNARDUS arme, streng reguliere klooster van Clteaux. t) Na eenige dagen in het gastenkwartier te hebben doorgebracht, werden de nieuwelingen in het kapittel geleid, waar zij de barmhartigheid moesten inroepen van God en den abt. Daarna brachten zij nog drie dagen door in het vreemdelingen-kwartier en begonnen dan hun noviciaat. Dit duurde destijds slechts één jaar, en ofschoon de kleederen gedurende dien tijd niet te wereldsch, maar stemmig wezen moesten, en de novicen ook een schoudermanteltje droegen, ontvingen zij toch eerst bij de professie het eigenlijke kloosterhabijt. Gedurende een jaar moesten nu deze edele jongelingen in alles de oefeningen van het klooster volgen : koorgebed, handenarbeid, vasten, onthouding, alles juist als de oudere monniken. Een dezer moest hen onderwijzen inde kloosterlijke verplichtingen, in het aanleeren der psalmen, inden Gregoriaanschen zang, enz. Hij moest hen na de tweede en na de achtste maand hunner intrede andermaal voor den abt in het kapittel leiden, waar hun dan, nadat de H. Regel was voorgelezen, gevraagd werd, of zij in hunne heilige roeping wilden volharden. Het gewone antwoordwas dan : « Ja, Eerwaarde Vader, met de genade Gods en de hulp uwer gebeden. » Ook moest hij vooral hun geest beproeven, of zij waarlijk God zochten, of zij ijver toonden voor het Goddelijk Officie, gaarne gehoorzaamden, de vernedering niet schuwden. Doch niet slechts leermeester en onderzoeker van zijn novicen moest die ouderling wezen; het was zijn eerste plicht,hun vader te zijn door zijn liefde, zijne zorgen, zijn bescherming. 1) Dit tijdstip is critisch vastgesteld door Vacandard, t. a. p. t. 1, ch. 2, p. 35, die verwijst naar Chomton, Saint Bernard et le chateau de Fontaines-lès-Dijon. Dijon, 1891, 11, 23-28. H. BERNARDUS Inderdaad, moest de duivel niet van nijd branden tegenover die jongelingen, die zich zoo edelmoedig aan den Heer geschonken hadden? Moest hij niet voorzien hoe machtig hun voorbeeld op anderen zou werken ? Moest hij zelfs geen voorgevoel hebben van de uitbreiding, welke dit nederige klooster door de komst van Bernardus en diens gezellen ontvangen zou, zoodat het eenmaal als een reusachtige boom zijne takken over heel den aardbol zou uitspreiden en bloeien tot op den huidigen dag? Had hij niet alles te vreezen van Bernardus, toen nog jeugdig, maar reeds zoo vroom, zoo edelmoedig, zoo vurig inden dienst van zijn God? Welnu, dan hadden onze nieuwelingen immers behoefte aan iemand, wien zij hun hart konden blootleggen, die hen met liefde en medelijden wist te ontvangen, te troosten en op te beuren, voor te lichten en te versterken. Bernardus en zijne dertig gezellen doorstonden de proef even manhaftig als zij haar hadden aanvaard en zoo werden zij in het voorjaar van 1113, na nogmaals de barmhartigheid van God en den Abt te hebben afgesmeekt, tot de heilige Geloften toegelaten. Zij ontvingen nu het Cisterciënser kloosterkleed, bestaande uiteen wit habijt, witte kovel met kap, zwart scapulier en lederen gordel. Met de intrede van Bernardus en zijne dertig adellijke gezellen, was er voor Ctteaux een tijdperk van ongemeenen bloei aangebroken. Het klooster, dat eerst had dreigen uitte sterven, zag zich nu aldra genoodzaakt andere kloostergemeenten in het leven te roepen. Zoo zien wij nog in ditzelfde jaar 1113 het klooster La Ferté verrijzen (dep. Saöne-et-Loire) en een jaar later, H. BERNARDUS in 1114, het beroemde Pontigny, in Champagne (dep. Yonne.) In Juni van het jaar 1115 zou de derde stichting plaats vinden. De man Gods, die toen als abt Ctteaux bestuurde, was de H. Stephanus en deze aarzelde niet, den 25- jarigen Bernardus aan te wijzen, om de nieuwe stichting te beginnen, daar deze ofschoon eerst sinds drie jaren religieus, het in deugd en wijsheid reeds tot een rijpheid had gebracht, die zeker de vooruitzichten van zijn overste niet zou beschamen. Tot gezellen bekwam hij o. a. zijne broeders Guido, Gerardus en Andreas, zijn ooin Galdericus en zijn neef Godefridus. Bernardus vertrok dan, met den zegen van zijn heiligen abt, naar een woeste streek in Champagne en stichtte daar, (in het huidige departement Aube,) het later, vooral door hem zoo beroemd geworden Clara-Vallis of Clairvaux. Den 15en Augustus van hetzelfde jaar, op den feestdag van Maria-Hemelvaart, ontving hij, bij afwezigheid van den plaatselijken bisschop Joceranus van Langres, de heilige priesterwijding en daarna de wijding tot abt, uit de handen van den vermaarden Wilhelmus van Champeaux, bisschop van Chalons-sur-Marne. Zoo was dan het licht op den kandelaar geplaatst en de man, die, naar de woorden van zijn ouden levensbeschrijver, slechts naar het klooster gekomen was om er, geheel afgestorven aan de wereld en de herinnering der menschen, een in God verborgen leven te leiden i), werd nu juist bekend gemaakt aan zijne tijdgenooten, die hem niet meer zullen loslaten, maar tot hem gaan als vraag- 1) Cam intentione ibi moriendi a cordibus et a memoria hominum et spe delitescendi et latendi tanquam vas perditum. Bernardi vita, lib. I, c. IV, n° 19. H. BERNARDUS baak in hun twijfels, een verdediger in gevaar, een trooster in hunne veelvuldige nooden. Hoe gaarne zouden wij onzen Heilige stap voor stap volgen op zijn even moeite- als roemvolle levensbaan ; doch de beperkte ruimte van ons bestek laat dit niet toe en zoo moeten wij ons tot de groote lijnen bepalen, den lezer voor uitvoeriger inlichtingen naar de grootere, bovenvermelde levensbeschrijvingen verwijzend. Inden beginne hield Bernardus zich slechts bezig met de zorg voor zijne monniken, zoo in ’t geestelijke als tijdelijke. Het optrekken der gebouwen, was het dan ook maar vaneen klein klooster, de zorg voor voedsel en kleeding zijner religieuzen, daarbij de behartiging van hunne vorming tot deugd en volmaaktheid zeker, beslommeringen genoeg voor den jeugdigen en, vooral ten gevolge zijner lichamelijke gestrengheden, ziekelijken en zwakken abt. Immers was Bernardus erop uit in alles en overal het voorbeeld te geven ; in vasten en onthouding overtrof hij zelfs alle anderen. En toch was het te Clair va u x reeds streng genoeg; want de uiterste armoede verplichtte de monniken zich te voeden met kruiden en wilde vruchten, soms zelfs met beukebladeren; het grove brood geleek meer op voedsel voor dieren, dan voor menschen en als drank had men niets dan water. Meermalen moest Bernardus voor de belangen van zijn klooster met de buitenwereld in aanraking komen : is het wonder dat de even verstandige als beminnelijke en deugdzame jonge abt weldra overal op de handen gedragen v/erd ? Men noodigde hem niet zelden uit om eenige woorden tot de geloovigen of tot de studenten op de scholen te richten en Bernardus kon bij zulke H. BERNARDUS gelegenheden niet nalaten zijn : «Fugite de medio Babylonis et salvate animas vestras ! » onder alle mogelijke vormen te doen klinken. Talrijke edelen en geleerden, leeken en geestelijken, gaven gehoor aan die stem en kwamen boetvaardigheid oefenen te Clairvaux. De faam van Bernardus’ heiligheid en groote geestesgaven verspreidde zich meer en meer, en na eenige jaren was hij in Bourgondië, Champagne en aangrenzende streken, ja, in geheel Frankrijk bekend en geëerd. Men nam hem tot scheidsrechter inde moeilijkste aangelegenheden, luisterde naar hem, als naar een orakel en onderwierp zich gaarne aan zijne uitspraken. Nog hooger klom de eerbied, dien men hem reeds toedroeg, toen God, die zichtbaar door Bernardus werkte en groote plannen met hem voorhad, zijn dienaar ook deed schitteren inden glans der wonderen. Toch bleef Bern ar dus tot het jaar 1130, dus gedurende vijftien jaren, uitsluitend de abt van het Cisterciënser-klooster Clairvaux, en moet juist dit jaar 1130 beschouwd worden als het groote keerpunt tusschen Bernardus’ klooster- en openbaar leven. In het tijdsverloop van 1115 tot 1130 bouwt de heilige abt zijn klooster en sticht er verschillende anderen; bestuurt hij zijne monniken en vergeet die der dochterhuizen niet; schrijft en predikt hij vooral tegen de misbruiken inde kloosters en ijvert op de eerste plaats voor hunne hervorming. Slechts terloops, door de omstandigheden, ja, een enkele maal van hooger hand daartoe gedwongen, bemoeit hij zich met de algemeene belangen van Kerk en maatschappij. Anders wordt dit in 1130. Wel zal hij ook dan nog monnik blijven in merg en been; wel ook dan nog geen zaliger oogenblikken H. BERNARDUS kennen, dan die hij te midden zijner broeders mag doorbrengen; ook dan nog te Clairvaux een groot nieuw klooster bouwen (1135-1138) ja, niet minder dan twee en zestig andere kloosters grondvesten i) en nu niet meer in Frankrijk alleen, maar ook in Spanje, Portugal, Italië, Sicilië, Sardinië, Savoië, Zwitserland, Duitschland, België, Zweden, Denemarken, Engeland en lerland; doch na 1130 is hij voornamelijk de afgezant der Pausen, de man, minder nog van het klooster, dan van de geheele H. Kerk. Vooreerst wordt Bernardus in genoemd jaar op het Concilie van Etampes tot scheidsrechter gekozen tusschen de twee pretendenten voor den Pauselijken troon, Innocentius II en Petrus Leonis. Bernardus spreekt zich uit ten gunste van I n n o c en t i u s, en koningen en bisschoppen nemen die uitspraak aan, als had God zelf gesproken. Nu is het gedaan met zijn rust. Hij wordt zoo als hij zich uitdrukt, als een mier voor de kar gespannen. Hij vergezelt den Paus op diens reizen, bestrijdt het schisma in Aquitanië, brengt in Italië den vrede tot stand; vertrekt andermaal naar het Zuiden van Frankrijk, waar hij der scheuring den genadeslag toebrengt door debekeering van den graaf van Poitiers; dan snelt hij wederom den Paus te hulp, en keert nu terug naar Clairvaux, waar men intusschen bezig is met den bouw van het nieuwe klooster. Nauwelijks echter eenige 1) Volgens Janauschek heeft de H. Bernardus persoonlijk in 't geheel 66 kloosters gesticht, volgens Vacandard, dien wij hier volgen 68. Onder de 160 kloosters, waarvan sommige schrijvers gewagen, zijn dan de dochterhuizen van genoemde 68 kloosters begrepen. H. BERNARDUS maanden onder de zijnen weêrgekeerd, wordt hij opgeroepen, om zich bij het leger van hertog Hendrik van Beieren te vervoegen en met dezen ten derden male naar Italië op te trekken. Overal den vrede predikend, mag hij dien eindelijk verkrijgen door ook hier een einde de maken aan het schisma en de bekeering te bewerken van Petrus van Pisa en van den nieuwen tegenpaus Victor. Nu mag hij naar Clairvaux wederkeeren en eenigen tijd (1138-1140) rust genieten, als men bij dezen man van rust kan spreken. Immers nauw had de Paus hem vrijgelaten, of Frankrijk meende hem voor zich te mogen opeischen en werd hij in dien tijd o. a. eerst tot bisschop van Langres, daarna tot aartsbisschop van Reims verkoren, doch de nederige monnik weigerde beide keeren, zooals hij in Italië de hem aangeboden zetels van Genua en van Milaan had van de hand gewezen. In het jaar 1140 werd de H. Bernardus, in weerwil van zijne betuigingen van ongenoegzaamheid en onbevoegdheid, door den aartsbisschop van Sens en verscheiden andere prelaten genoodzaakt in het krijt te treden met den vermaarden Abélard, en slaagde hij erin dezen zijne dwalingen te doen herroepen. Hij bestreed Brusius en Henricus, die in Languedoc ketterij verspreidden en rustte niet vooraleer bij den volksopruier Arnold van Brescia uit al zijne schuilhoeken had verjaagd. En te midden van al die zorgen vond Bernardus nog den tijd tot het samenstellen van talrijke ascetische, dogmatische en liturgische verhandelingen, die hem den titel van Kerkleeraar (Doctor mellifluus) verworven H. BERNARDUS hebben. Honderden toespraken tot zijne monniken, honderden brieven, gericht aan bijna alle voorname personen van zijn tijd, zijn ons van hem bewaard gebleven *). De meest beroemden zijner geschriften zijnde Apologia ad Gulielmum, het tractaat over de Genade, de verhandeling de Laudibus Beatce Marice Virginis en zijn onsterfelijk boek : De Consideratione. Dit laatste droeg hij op aan zijn geestelijken zoon en leerling, den gewezen monnik van Clairvaux, daarna abt van het klooster der H.H. Vincentius en Anastasius te Rome, den in 1145 tot Stedehouder van Christus en Hoofd der geheele H. Kerk uitgeroepen Paus Eugenius 111. Deze Paus had vanaf het begin zijner regeering een grooten ijver aan den dag gelegd voor de bevrijding van het H. Land en in 1146 eene bulle uitgevaardigd ter oproeping tot een nieuwen Kruistocht, en aan Bernardus werd de hooge zending opgedragen dezen overal te prediken, ofschoon hij den Paus als een gunst verzocht had, dat deze hem voortaan in zijn stille kloostercel de rust van het verborgen leven mocht laten genieten. Bernardus begint zijn werk op de vergadering van Vézelay, voorgezeten doorkoning Lodewijk VII van Frankrijk. Hij leest de bulle van den Paus voor, houdt een gloedvolle redevoering, begeestert al zijne toehoorders en, zegt een oude kroniek, «na afloop worden door hem de kruisen veeleer gezaaid dan uitgedeeld». Ofschoon uiterst zwak en als uitgeteerd, door- i* 1) Zie : Sti Bernardi Opera, ed. Mabillon, overgedrukt door Migne, Patrologie latine, 1859, t. t. 182-185. Tomé 182 bevat de Brieven en Verhandelingen; t. 183, de Preeken; t. 184, de Opera dubia of spuria; t. 185, de Vitae. H. BERNARDUS loopt hij nu heel Frankrijk, wekt alom dezelfde geestdrift, die duizenden en nogmaals duizenden bezielt om de heilige plaatsen op de vijanden van Gods H. Naam te gaan veroveren. Na Frankrijk komt België aan de beurt. Brugge, Afflighem en Luik waren getuigen van zijne prediking. Dan begint zijn beroemd geworden tocht door Duitschland. Vergezeld van den bisschop van Constanz, een abt, eenige monniken en seculiere geestelijken, ijlt hij naar Worms, van Worms naar Metz, van Metz naar Frankfort, van Frankfort naar Freiburg, van Freiburg naar Bazel, van Bazel naar Schaffhausen, van Schaffhausen naar Constanz; dan trekt hij weer langs Zurich naar Bazel en Straatsburg en vaart langs den Rijn naar S pi er s, waar geestelijkheid en volk, door zijne brieven voorbereid, hem vol verlangen staan af te wachten. Ofschoon zijn gloedvolle taal, meer nog zijne tallooze wonderen, reeds onafzienbare scharen voor den heiligen oorlog hadden gewonnen, was de man Gods nog niet tevreden : hij wilde een nationalen Duitschen kruistocht, met Koenraad 111 aan het hoofd. Reeds te Frankfort had hij dezen daarover onderhouden, maar was toen zeer koel ontvangen en ten slotte afgewezen. Te Spiers was tegen Kerstmis van 1146 een Rijksdag bijeengeroepen, Koenraad zou daar plechtig gekroond worden ; dat was dus eene uitgezóchte gelegenheid. Den 24en December, daags voor Kerstmis, komt de Heilige te Spiers aan. Onder luid gejubel wordt hij ingehaald. Den volgenden dag heeft de kroning plaats, waarbij Bernardus tegenwoordig is. Aanstonds na de plechtigheid beklimt hij den predikstoel en dringt er met al den gloed zijner welsprekendheid op aan, dat Koen- H. BERNARDUS raad zich aan het hoofd der Duitsche kruisvaarders stelle; doch, helaas, het hart des Keizers is niet te bewegen. Zal hij nu zijn plan laten varen ? Wie dat zou meenen, kent Bernardus niet. Daags daarna hernieuwt hij andermaal zijne pogingen bij den vorst ineen bijzonder gehoor, en komt nu zoo ver, dat de Keizer hem belooft de zaak ten laatsten male aan zijn raad te zullen voorleggen ; morgen zal Bernardus de beslissing vernemen. Doch de Heilige vertrouwt dat uitstel niet. Nog denzelfden 27en December onder de H. Mis, die hij in tegenwoordigheid van het hof opdroeg, bestijgt hij, tegen zijne gewoonte, ongevraagd, den kansel. Na een gloedvolle rede eindigt hij met een sublieme peroratie, waarin hij den Keizer voor Gods rechterstoel daagt om rekenschap af te leggen van zijn rentmeesterschap. Hij spreekt hem toe, inden naam van Gods Zoon zelven, somt al de weldaden op, zoo kwistig hem toegedeeld en sluit met den uitroep : « O mensch, wat heb ik voor u moeten doen, dat ik niet gedaan heb?» Koenraad, de machtige Keizer van Duitschland, ligt verpletterd onder het woord van dien uitgeteerden monnik, vervuld van het vuur des H. Geestes. Hij zwicht, belijdt zijn schuld, betuigt, dat hij voortaan niet meer ondankbaar wezen zal en verklaart zich bereid het kruis aan te nemen. Nauwelijks heeft de vorst deze woorden geuit, of de gewelven der baziliek daveren van het gejuich der ontroerde menigte. Bernardus is in zijne nederigheid nog dieper getroffen dan alle anderen over dit : «wonder aller wonderen». Hij neemt de gewijde Kruisvaan van het altaar, drukt haar den Keizerin de handen en als door een electrischen schok getroffen, vallen alle aanwezige vorsten en rijksgrooten, ridders en baronnen en een H. BERNARDUS onafzienbare schare volks van alle rangen en standen, den Heilige te voet, om het Kruis uit zijne hand te ontvangen. De man Gods mocht nu tevreden zijn en zich eenige rust gunnen, doch zijn ijver kende geen grenzen. Eerst bleef hij nog eenige dagen te Spiers om de zaken te regelen, dan voer hij met zijne reisgezellen den Rijn af langs Kreutznach, Bobart en Coblentz naar Keulen. Om aan het huldebetoon, dat men hem bereid had, te ontsnappen, deed hij des avonds in alle stilte zijne intrede ; doch de onstuimige menigte verdrong zich zoodanig voor zijne woning, dat hij het huis niet kon verlaten. Hij stond dan aan een venster, van waar hij de zieken, die op een ladder van de straat vóór hem werden neergelegd, zegende en zeer velen de gezondheid wedergaf. «Toen ik», zegt de monnik Gerardus, «weer in huis wilde komen, was mij dit niet mogelijk; ik stond van ’s ochtends negen uur tot ’s avonds op straat, zonder de deur of de ladder te kunnen bereiken : zoo waren alle toegangen bezet». De klokken beierden drie volle dagen en de lucht weergalmde van het: Christ uns gnade! Kyrie eleison! Die Heiligen alle helffen uns! Gevolgd vaneen steeds aangroeiend aantal leerlingen, die te Clairvaux monnik wilden worden, begaf de Heilige zich van Keulen naar Gulick en vervolgens naar Aken, om den 15en Januari te Maastricht aan te komen, waar hij het H. Misoffer opdroeg inde St. Servatius-kerk en verschillende wonderen wrochtte, *) In Vlaanderen wachtte den man Gods een overvloedige oogst van edelen en geleerden, die der wereld wilden 1) De overlevering meldt dat de Heilige op zijn doortocht te Rolduc inde kloosterkerk preekte. H. BERNARDUS vaarwel zeggen om onder zijne leiding Godin het klooster te gaan dienen. Luik, Ho ei, Gembloux, Villers, Bergen, Valenciennes, Kamerijk, mochten hem binnen hunne wallen aanschouwen ; langs Laon en Reims kwam hij den 2en Februari te Chalons-sur-Marne, waar hij met koning Lodewijk VII van Frankrijk en de afgezanten van keizer Koenraad onderhandelde aangaande den nieuwen kruistocht. Den 7en derzelfde maand trad de man Gods, beladen met een rijken zielenbuit, zijn geliefd Clairvaux weder binnen. Alleen uit de omstreken van Keulen bracht hij dertig postulanten mede, terwijl nog een dertigtal anderen in aantocht waren. Rustwas echter den Heilige hier nog niet weggelegd en hij gunde zich die zelf evenmin. Naar alle richtingen verzond hij brieven, om ook de inwoners der landen, die hij persoonlijk niet had kunnen bezoeken, tot den kruistocht op te wekken. Zoo gingen er brieven naar Engeland, Spanje, Italië, Bohemen, Beieren, Moravië, Polen en Denemarken. Nauwelijks was hij eenige dagen tehuis, of hij moest zijn dierbaar klooster alweder verlaten. Den 17en Februari woonde hij eene rijksvergadering bij te Etampes, den 13en Maart bevond hij zich te Frankfort, om er den Duitschen rijksdag bij te wonen. Het gedrang der menigte, verhaalt ons een getuige, was daar van dien aard, dat de jonge, forsche keizer Koenraad onzen abt op de armen nam, om hem aan het dreigend gevaar van doodgedrukt te worden, te onttrekken. Van zijn reis naar Duitschland te Clairvaux teruggekeerd, mocht onze Heilige er zijn oudleerling, Paus Eugeniuslll, in persoon ontvangen, en moest dezen H. BERNARDUS nu verder op zijn tocht door verschillende landen vergezellen. Zoo moest die groote dienaar des Heeren, wiens innigste hartewensch steeds was, inde eenzaamheid, ver van het gewoel der menschen, te leven en te sterven, door de gehoorzaamheid en zijn liefde tot den evenmensch gedrongen, te midden der wereld blijven zwoegen en arbeiden ten einde toe. Zoo moest hij « God om God verlaten », totdat hij eindelijk door den dood deze wereld voorgoed vaarwelzeggend, onverdeeld met zijn God voor immer vereenigd zou worden inde zalige omhelzing van het andere leven. Onze Heilige had voortdurend te kampen gehad met een zwakke gezondheid. Zijn afmattende reizen, zijne tallooze beslommeringen, zijn gestreng leven en aanhoudende versterving hadden langzamerhand zijn lichaamskrachten gesloopt. Zooals immer, moest hij ook thans weder den afgelegden rondtocht met een nieuwen aanval van ziekte betalen, en niemand dacht dat hij nog ooit van zijn ziekbed op zou staan. En toch – ziehier wat gebeurde : Inde omstreek van Me t z was een soort van burgerkrijg uitgebroken : burgers en heeren stonden verwoed tegenover elkander, honderden slachtoffers waren reeds gevallen, het einde der ramp was niet te voorzien. Wat te doen?... Daar herinnert zich de metropolitaan van Metz en aartsbisschop van Trier, Hillis, den H. Bernardus. Waren alle pogingen tot verzoening mislukt, Bernardus, maar ook hij alleen, zou, meende de kerkvoogd, nog kans hebben te slagen. Hij snelt dan naar Clairva u x en vindt hier den heiligen abt aan het bed van smarten gekluisterd. De aartsbisschop niettemin schildert 2 H. BERNARDUS hem den jammerlijken toestand, het nijpende van den geestelijken en tijdelijken nood, het dringende van het gevaar, dat ieder uitstel noodlottig kan doen zijn. En Bernardus? Zal hij weigeren? Zal hij ook maar aarzelen ? Neen ! Eigen lijden vergetend, ontrukt hij zich aan zijn ziekbed, aan de vertogen zijner zonen, die hem dringen zich toch niet aan een schier onvermijdelijken dood bloot te stellen. Hij ijlt naar Metz en treft er de beide legers op het oogenblik dat zij aan de oevers der Moezel tegenover elkander staan ; hij begeeft zich van de eene legerplaats naar de andere, houdt er toespraken, die de opgewonden gemoederen tot bezinning brengen, drukt door wonderwerken het stempel Gods op het door hem gesproken woord en den volgenden dag werd de vrede geteekend. Dit geschiedde in het voorjaar van 1153. En zie, of deze bovenmenschelijke inspanning den laatsten slag had toegebracht aan Bernardus ondermijnde gezondheid slechts eenige maanden later, den 20en Augustus, sloeg het uur der vergelding. Als dooreen wonder in het leven behouden, had de Heilige, na zijn terugkeer van Metz zich aanstonds weder op zijn lijdenssponde moeten nederleggen. De onverwachte dood van Paus Eugenius 111, dien Bernardus zoo innig liefhad, sloeg eene nieuwe wonde in zijn teederminnend hart en verergerde de kwaal. «Mijne maag verdraagt geen enkele spijs meer, de slaap is van mijne oogen geweken, mijne voeten en beenen zijn opgezwollen, als vaneen waterzuchtige» schreef de Heilige kort voor zijn zalig afsterven aan den abt van Bonneval. Ook werd hij steeds meer en meer onthecht van deze aarde en zweefde met den geest reeds in hoogere sferen. H. BERNARDUS * Neem het mij niet kwalijk », sprak hij tot den bisschop van Langres, Godefridus, die hem was komen bezoeken en zich verwonderde over de geringe aandacht, welke Bernardus aan de gewichtigste zaken schonk, «ik ben niet meer van deze wereld.» Een ieder, en Bernardus zelf meer dan iemand, had een voorgevoel van het naderend einde. lets was er toch nog wat den liefdevollen vader op deze aarde weerhield. Evenals weleer de groote bisschop van Tours, de H. Martinus, deed de liefde tot zijne kinderen Bernardus verlangen om bij hen te blijven, terwijl de liefde tot Christus hem deed verzuchten naar den hemel. Hij liet de beslissing over aan de goddelijke Goedheid. Een laatste maal richtte de man Gods het woord tot zijne diep bedroefde monniken. Hij verkwikte hen met de zoetste vertroostingen, spoorde hen aan om steeds op God te vertrouwen en smeekte hen, dat zij zijne lessen toch nimmer zouden vergeten, maar steeds zouden leven zooals zij dat van hem geleerd hadden. Vooral de ootmoedigheid, het geduld en de naastenliefde beval bij hun aan. Dan zegende bij hen allen, bedankte den abt van Ctteaux en de andere bisschoppen en abten, die hem een laatst vaarwel waren komen zeggen, vroeg en ontving de H. Teerspijze en het H. Oliesel en stierf, geheel verslonden in God, zacht en kalm den 20en Augustus, een Donderdag, omstreeks negen uur inden voormiddag. Hij was bijna 63 jaar oud en had 40 jaren inde Cisterciënser-orde doorgebracht. Zevenhonderd monniken beweenden hem te Clairvaux, het moederhuis van acht en zestig kloosters. Twintig jaar nadien, den 28en Januari 1174, vaardigde reeds Paus Alexanderlll de bulle zijner heiligverklaring uit en Pi u s Vlll gaf hem H. BERNARDUS in 1830 plechtig den titel van Leeraar der Kerk. De H. Bernardus sluit de lijst der kerkvaders : Ultimus inter Patres, primis certe non impar. De H. Bernardus was inden vollen zin een groot man, jade grootste man van zijn tijd. Een groot man, zooals alleen de ware Kerk Gods er voort kan brengen . groot door buitengewone gaven der natuur, grooter door zeldzame geschenken der genade. Vere magnus est qui magnam habet caritatem, zegt onze Thomas a Kempis : genie, welsprekendheid, gave van bestuur, ondernemingsgeest, kortom de hoogste hoedanigheden van geest en wil, waren in hem nog gelouterd, verheven, geheiligd, doorgloeid vaneen brandende liefde tot God en zijn medemenschen. Het is hier niet de plaats ook maar een poging te wagen tot het schetsen vaneen beeld van Bernardus, dat den grooten man in zijn wonderbare veelzijdigheid en onberekenbaren invloed zij ’t van verre recht zou doen. Slechts dit ééne : men heette hem «Paus», en niet zonder eenigen grond; zelfs zal het moeilijk zijn een Paus te vinden, die zoo algemeen geëerd, gevierd, bemind, met zooveel eerbied aanhoord, zoo gedwee gehoorzaamd werd in alle rangen en standen, door geestelelijken en leeken, bisschoppen en koningen, ja, geheel de toenmaals bekende wereld, als de groote abt van Clairvaux. Christus’ Stedehouder zelf luisterde met eerbied naar zijne vermaningen : wanneer Bernardus had gesproken was ’t als had God zelf gesproken. En het toppunt en tevens de toets dier echte grootheid? Zij lagen in Bernardus’ diepen ootmoed, in zijn gering gevoelen van zich zelf. Noemde hij zich niet gaarne : een mier, die men voor de kar gespannen had ? en beschouwde hij zich niet als het « lastdier» van den H. BERNARDUS almachtigen God? Bleef hij niet tot zijn jongsten snik een hartstochtelijk minnaar van het verborgen leven? Het wereldberoemde woord van Thomas a Kempis : Ama nesciri, is ontleend aan onzen H. Bernardus,1) onbekend te blijven en voor niets te worden geacht, dat wenschte hij uit den grond des harten, dat was hij te Cïteaux komen zoeken, en zie, overal werd hij op de handen gedragen en juist daarom heeft God hem op den kandelaar geplaatst. In waarheid : « Wie zich vernedert, zal verheven worden » en : « Zoekt eerst het rijk Gods en zijne gerechtigheid en al het overige zal u toegeworpen worden » die twee voorschriften uit de grondwet van Gods wereldbestuur, zien wij vóór alles belichaamd in het leven van den grootsten man der I2e eeuw, den H. Bernardus van Clairvaux. 2) 1) Sermo 3 in Nat. Domini. 2) Sinds eeuwen wordt de H. Bernardus in Nederland vereerd. Zoo te Ulicoten, niet ver van Breda. Alleen de jaarlijksche processie van Drunen telt meer dan 10.000 leden, over heel Noord-Brabant verspreid. De Heilige wordt er met goed gevolg aangeroepen tegen jicht, kramp, rheumathiek. Hij is ook de beschermer tegen veeziekte. H. BERNARDUS Een wijze zoon », zegt de H. Schrift, « is de vreugde zijns vaders. » (Prov. X. I.) Zoo is ook de groote H. Bernardus de roem der orde van Citeaux. Zij heeft hem voortgebracht, zooals de geschiedenis hem sinds weldra acht eeuwen kent; maar wederkeerig straalt niet alleen zijne glorie op haar terug, maar heeft zij aan hem een goed deel harer wonderbare geestelijke vruchtbaarheid te danken. Staan wij ook daarom eenige oogenblikken stil, zoowel bij het klooster, waarin hij werd opgenomen en het begin van zijn religieus leven doorbracht, als bij de orde, van welke dat klooster de bakermat was. Het klooster Citeaux of Cistercium, in het tegenwoordige Fransche departement Cöte-d’or, een deel van het oude Bourgondië, dankt zijn naam aan het woud van Citeaux, waarin het oorspronkelijk gelegen was, en zijn ontstaan aan den Benedictijnerabt, den H. Robertus. •) Deze Heilige was geboren uit adellijke ouders in Champagne. Op jeugdigen leeftijd had hij het klooster- 1) Vgl. Vie de Caint Robert, Lérins 1875. 11. (•uTeflü# leven omhelsd, en in 1075, met nog eenige andere monniken, waaronder de H. Albericus 0» het Benedict ij n e r-klooster Molesme gesticht. Het doel, waarmede de Heilige dit klooster had gegrondvest, was geen ander geweest, dan om er den regel van zijn H. Vader Benedictus, welken hij beloofd had, tot den dood toe, getrouw te zullen onderhouden, nauwkeuriger te doen naleven, dan men het te dien tijde inde meeste Benedictijner-kloosters gewoon was. Hij voerde dan den handenarbeid in, het vasten, het stilzwijgen, de eenvoudigheid in kleeding enz., alles, zooveel maar eenigzins doenlijk was, volgens de letter van den H. Regel. Verschillende jaren hield men zich te Molesme getrouw aan deze voorschriften ; doch toen het klooster begon toe te nemen in tijdelijke goederen, werden de monniken helaas ! armer aan de geestelijke rijkdommen van deugd en heiligheid en kwam het allengs tot verslapping. Meermalen beproefde de heilige abt zijne kloosterlingen wederom tot de oude tucht terug te brengen, maar toen hij ten laatste inzag dat alle moeite vergeefs werd aangewend, besloot hij, met de monniken, die hem zouden willen volgen, tot de vestiging vaneen nieuw klooster over te gaan. Hij verliet dan met voorafgaande goedkeuring van den pauselijken legaat, Hugo, aartsbisschop van Lyon de abdij van Molesme, vergezeld van de twintig ijverigste religieuzen, en begaf zich naar het woud van Ctteaux of Cistercië, 2) waar hij met de zijnen rond een 1) Vgl. Vie de Saint Albéric, Lérins 1875. 2) Afgeleid van het plat Bourgondische «cistels », waardoor een moeras werd aangeduid. Soms werd dit klooster dan ook Cistellense monasterium genoemd, Cistellum, Cisteaux, eindelijk Citeaux. CiTEAUX bescheiden kapelletje, toegewijd aan de Moeder des Heeren, eenige hutjes van hout en leem optrok. Deze grondslag van de later zoo beroemde Cisterciënser-orde, werd gelegd op den 21en Maart 1098, den feestdag van den H. Vader en Wetgever Benedictus, welke feestdag dat jaar op Palmzondag viel. i) Oorspronkelijk Nieuw-Klooster geheeten, in tegenstelling met Molesme, kreeg deze nederzetting weldra den naam van Cistercië, naar de wildernis, waarin zij gelegen was. De achtergebleven monniken te Molesme bemerkten echter weldra wat zij in mannen als een H. Robertus, een H. Albericus en een H. Stephanus, —die ook eender twintig gezellen was, verloren hadden. Zij bevonden zich onbekwaam tot zelfbestuur, begaven zich tot Paus Urbanus 11, en wisten hun klachten zoo goed voor te dragen, dat de H. Robertus, na ruim een jaar aan het hoofd van Citeaux gestaan te hebben, waarvan de bisschop van het diocees (Chalons) hem reeds plechtig als abt had aangesteld, ten slotte naar Molesme moest wederkeeren, waar hij na o. a. nog het vrouwenklooster Jully, waarin later Humbelina, Zuster van den H. Bernardus binnentrad, gesticht te hebben den 17en April van het jaar 1111, het tijdelijke met het eeuwige verwisselde. Talrijke mirakelen geschiedden er op zijn graf en in 1222 werd hij door Paus Honorius 111 plechtig op de lijst der Heiligen gesteld. 2) Na het vertrek van hun vader en herder, den H. Robertus, kozen de monniken van Citeaux, den 1) Ex. Magn. C. XIII; Vie de Saint Robert, Ch. VI; Janauschek, Origines, Introdaetio, § I en I, Cistercium. 2) Vie de St. Robert: Ch. IX en X. CITEAUX H. Albericus tot zijn opvolger. Hij was, zegt het « Klein Exordium », « een man, ervaren inde goddelijke en menschelijke wetenschappen, en die den Regel en zijne Broeders liefhad » t) In Juli of Augustus van het jaar 1099, tot abt van Citeaux gekozen, en als zoodanig door den bisschop van Chalons geïnstalleerd, trof de H. Albericus aanstonds krachtige maatregelen, om de toekomst van zijn klooster te verzekeren. Hij zond twee zijner monniken tot Paus Paschalis II en verkreeg van dezen eene bulle, gedagteekend den 18" April van het jaar 1100, waarbij Citeaux ten eeuwigen dage onder de bijzondere bescherming van den H. Stoel gesteld werd. Hij en zijne monniken kregen het recht om, overeenkomstig hun voornemen, naar de letter van den Regel des H. Benedictus te leven en niemand mocht hen daarin hinderen; zelfs konden zij veilig eenige nieuwe statuten maken, die zij ofwel noodig oordeelden om den H. Regel beter te onderhouden, of die in elk geval niet tegen den Regel mochten indruischen. Zoo voerde de H. Albericus o.a. de Leekebroeders2)in: Fratres laicos barbatos, eene instelling, welke de H. Benedictus niet kende. Doch aangezien de H. Benedictus uitdrukkelijk voorschreef, dat de monniken zevenmaal daags Gods lof moesten zingen 1) Ex Parv. C. IX. 2) Ex Parv. C. XV; Vgl. Hoffmann. Das Konverseninstitut. In verschillende takken der Benedictijner-Orde, had men ook reeds leekebroeders, doch : « Die Cisierzienser haben das Institut wirklich mustergiiltig ausgebildet und ihm zu seiner eigentlichen, vollen Bedeutung verholfen. » Hoffman, o. c. Abschn. 3. «Lesfils de Saint Robert, donnèrent d l’institution des Convers son developpement complet et sa portée vraiment pratique. » Moreau, E. de, S. J.; L’Abbaye de Villers en Brabant. L. 2, Ch. 2, § 1. CITEAUX en wilde dat allen zich onverwijld op het eerste teeken zouden begeven naar het goddelijk Officie, het Opus Dei, dat hij boven alles stelt; daar echter anderzijds de ondervinding toch genoegzaam leerde, hoe moeilijk dit voor velen overeen te brengen was met de menigvuldige bezigheden, zoo binnen als buiten het klooster te verrichten handelde de H. Albericus volkomen inden geest van den H. Wetgever, door de instelling vaneen klas van kloosterbroeders, die niet tot het koorgebed verplicht zouden zijn ; dan immers konden al de monniken, te allen tijde, zich op het eerste teeken der klok ter kerk spoeden. Ook nam men volgens eene eerbiedwaardige overlevering, ten gevolge eener verschijning van de Allerh. Maagd, in elk geval ter harer eere de witte kleeding aan, i) en niemand kon hun daarvan een verwijt maken, want de H. Benedictus heeft omtrent de kleur der kleeding niets bepaald, tenzij, dat de monniken er zich niet om moesten bekommeren, 2) ja zelfs is het zeer waarschijnlijk, dat de eerste Benedictijnen en de H. Benedictus zelf een wit habijt gedragen hebben 3), zoo als dit trouwens thans nog bij de Camaldulensen b. v. gebruikelijk is. Destijds baarde die zoogenaamde nieuwigheid, ofschoon al oud in Italië, vooral inde omstreken van 1) Vie de Saint Albéric : Ch. 3; Henriquez, Menologium, die 5 Aug.; cfr. Sanderus, A., Chorographia Sacra Brabantice, t. 1, p. 515. 2) De colore ant grossitudine non causentur monachi. Regula c. 55. 3) Dit beweert en bewijst o.a. de geleerde Benedictijn Mabiilon, bij v. Heussen en van Rhijn, die een geheele dissertatie aan dit onderwerp gewijd hebben. Zie H. v. H. en H. v. R., Oudheden van Vriesland : Rinsmageest, Klaarkamp. CÏTEAUX Citeaux veel opzien en daarom droegen de Cisterciënsers buitenshuis een meer donker, grijsachtig bovenkleed i) hetgeen hun, in tegenstelling met de zwarte Benedictijnen, en de witte Norbertijnen, den naam verwierf van : G r ij ze (G ra u w e) M o n n i k en, in ’t Friesch : S c h i ere-Moncken 2). In streken waar geen Norbertijnen waren, noemde men ze ook wel de Witte Monniken. Nog andere bepalingen, aangaande de armoede, maakte de H. Albericus en vatte alles samen inde : « Instituta monachorum de Molismo venientium 3). » Na aldus Citeaux, gedurende ruim negen jaren, met kracht en wijsheid bestuurd te hebben, overleed de man Gods, Albericus, den 26n Januari van het jaar 1109 4), zijn klooster in vollen bloei achterlatend. Zijn feestdag wordt op genoemden dag inde geheele orde plechtig gevierd. Als opvolger van den H. Albericus, kozen de monniken den reeds genoemden H. Stephanus 5), bijgenaamd Harding, een geboren Engelschman. Eender eerste daden, die deze heilige als abt van Citeaux stelde, was het verbod, dat hij aan den hertog van Bourgondië gaf, om voortaan te Ctteaux hof te komen 1) Zie : Caes. v. Heisterbach. Illustrium Miraculorum (Dialogus). L. 7, c. 49. 2) Vandaar de naam van het eiland Schiermonnikoog. Oog, Oge, Age, Auge = eiland. Schiermonnikoog is inderdaad eene voormalige bezitting van het Cisterciënser-klooster Klaarkamp, te Rinsumageest. Te Veenwouden heeft men nog de Schier-stins, eveneens vroeger een eigendom van genoemd Cisterciënser-klooster. Zie hierover : Friesland en de Friezen, Leeuwarden, 1877. Veenwouden. 3) Ex. Parv., c. 15. 4) Ex. Parv., c. 17. 5) Vgl. Dalgairns, John. Bern., Der heilige Stephan Harding, Mainz 1865. CITEAUX houden, daar dit de ingetogenheid der monniken verstoorde. Men begrijpt, dat dit verbod van den heiligen man nu juist niet geschikt was, om dien grooten weldoener van Citeaux gunstig te stemmen. Citeaux stond bij den dood van zijn tweeden abt, zooals wij zeiden, in vollen bloei, zoo was het; doch de innerlijke bloei van een klooster bestaat inde heiligheid zijner bewoners en in hunne nauwkeurige onderhouding van den H. Regel. Als zoodanig nu kon Citeaux ten voorbeeld gesteld worden ; maar voor het overige hing het bijna geheel af van de gunst van den hertog van Bourgondië, toen Hugo 11, die over het verbod van den H. Stephanus werkelijk schijnt verstoord te zijn geweest, want het is opvallend, hoe wij op dit tijdstip het klooster eensklaps tot de uiterste armoede zien vervallen. Daarbij deed zich eene aroote behoefte aan nieuwelingen gevoelen, terwijl eene besmettelijke ziekte aanhoudend nieuwe offers vroeg en open gevallen plaatsen door geen versche krachten wer- den aangevuld. Doch de H. Stephanus was een man van buitengewoon geloof en vertrouwen op God. Men bad en smeekte dan den Heer, dat het Hem behagen mocht de schande der onvruchtbaarheid van Citeaux weg te nemen. En zie, op den door Gods Voorzienigheid vastgestelden dag, in het voorjaar van 1112, dus ruim drie jaren, nadat de H. Stephanus den H. Albericus was opgevolgd, kwam de edele jongeling Bernardus, met zijne dertig, welhaast zestig, edele gezellen zich aanbieden, om inde wildernis van Citeaux, hun leven voor God door te brengen. Van dat oogenblik dagteekent, zooals wij reeds aanstipten, de nu niet slech+s innerlijke, maar ook uitwendige CiTEAUX bloei van Citeaux en van de Cisterciënser-Orde. Denk hierbij aan de 68 kloosters, gaandeweg door Bernardus gesticht, en wie zal zich dan nog verwonderen, dat de volksmond aan dezen Heilige den eeretikel van stichter der Cisterciënser-Orde gegeven heeft, daar hij toch veilig als haar tweede stichter mag beschouwd worden? of dat men de Cisterciënser-monniken vaak zonen van den H. Bernardus en Bernardijnen heeft genoemd en soms nog heden zoo betitelt? J) Ziedaar, Lezer, de geschiedenis van CiteauX, tot de komst van den H. Bernardus; ziedaar de toestand, waarin het zich toen bevond. Thans is het onze taak u in ’t kort de levenswijze der Cisterciënser-monniken te schetsen, opdat men wete, waartoe zich de H. Bernardus verbond, toen hij, nu ruim achthonderd jaar geleden, in het voorjaar van 1113, het Cisterciënser habijt aannam, en plechtig, in tegenwoordigheid van God en zijne Engelen, beloofde, dat hij tot zijn dood toe wilde leven volgens den Regel van den H. Benedictus, zooals deze te Cïteaux onderhouden werd. Men verdeelde te Cïteaux, overeenkomstig den H. Regel 2) het jaar in vier tijdvakken nl. le, van Paschen tot Pinksteren; 2e, van Pinksteren tot den 14en September; 3e, van den 14en September tot het begin vandeVasten; 4e, van het begin van de Vasten tot Paschen. De Paaschtijd ver- 1) Ofschoon dus alle Cisterciënsers zonen van den H. Betnardus zijn, verstaat men heden onder Bernardijnen toch meestal de Cisterciënsers der « gewone onderhouding ~. terwijl men de Cisterciënsers van strenger onderhouding » doorgaans Trappisten noemt, zooals we hieronder nog zien zullen. 2) Regula c. 41. CÏTEAUX schilde echter van het daaropvolgende tijdvak slechts hierin, dat de monniken van Pinksteren tot 14 September, des Woensdags en des Vrijdags moesten vasten ; van dit vasten echter kon de abt gemakkelijk, wegens groote hitte, zwaren arbeid, enz. ontslaan, zoodat wij ons gevoegelijk tot het aangeven eener drievoudige dagorde kunnen bepalen. Daar men destijds echter alles berekende naar den opgang en ondergang der zon en de uren volstrekt niet altijd even lang waren >), zal men begrijpen, dat de cijfers slechts bij benadering kunnen worden vastgesteld. Zoo moest men inden winter op het achtste uur opstaan, d.i. 1 uur volgens onze tijdrekening; maar, zeide de H. Benedictus, men moet dit uur regelen, naargelang de nachten korter of langer zijn. 2) Voor den zomer bepaalt hij in ’t geheel geen uur van opstaan, tenzij dat de Lauden bij het aanbreken van den dageraad moesten geschieden. Welnu, de Lauden moesten, na een kleine rust, volgen op de Metten en de Metten zong men aanstonds na het opstaan. Een uur van zich ’s avonds ter ruste te begeven, vindt men niet vermeld, doch wel, hoelang de monniken ongeveer moesten slapen. De Vespers dienden zoo geregeld te worden, dat men het licht der lamp daarbij niet noodig had 3) enz. Dit alles in aanmerking genomen, gelooven wij, met behulp van den H. 1) Als de zon b.v. te 4 uur opkwam en te 8 uur ’s avonds onderging, duurde elk uur van den dag 80 van onze minuten, en elk uur van den nacht 40 van onze minuten. Van 4 uur ’s ochtends tot 8 uur ’s avonds gold dan als de dag en deze telde onveranderlijk 12 uren ; en van 8 uur ’s avonds tot 4 uur ’s ochtends was het nacht, die insgelijks 12 uren telde. Zoo werd ieder uur gerekt of ingekrompen naargelang van den duur van dag en nacht, die weder afhing van op- en ondergang der zon. 2) Regula, c. 8. 3) Regula, c. 41. CITEAUX Regel i) en van de al oude Usus of Consuetudines, de volgende dagorden ongeveer voor het Cïteaux, ten tijde van den H. Bernardus, te mogen aannemen. I. Oefeningen van den Zomer : van Paschen tot 14 September. 2u. Opstaan, gevolgd door de Metten, waarop men tot den len November aanstonds de Lauden zong en daarna de Lauden der Overledenen. Tusschentijd. su. Primen2), Kapittel, Arbeid. 9 u. Einde van den arbeid. Tusschentijd; waaronder «mixte» 3) voor de zieken en jongeren. 9u.15 m. Tertiën, Hoogmis. Tusschentijd; waaronder mixte voor koks, tafeldienaars en tafellezer. 11 u. 15 m. Sexten, Middagmaal, Dankzegging, Middagrust. 1u.30 m. Einde van de middagrust-»), Nonen, Vesperdronk 5), Arbeid. 1) Regula S. Benedicti en Usus seu Consuetudines, bevinden zich in Guignard, Les monuments primitlfs de la Régie Cistercienne. Dijon 1878; alsook in : Nomasticon Cisterciense editio nova, Solesmis 1872. In beide werken vindt men ook het Exordium Parvum en de Charta Charitatis. 2) Usus, c. 83. Op de Primen volgde vaak eene conventueele Vroegmis. Cfr. Usus, c. 60 en c. 70. 3) Deze mixte bestond uiteen vierde pond brood en een vierde pint wijn, Usus, c. 73. 4) Het uur van opstaan is berekend naar den arbeid, die om 2 uur beginnen moest. 5) Deze bestond uiteen gedeelte van de gewone portie wijn ; het was geoorloofd er water bij te doen. CITEAUX su. Einde van den arbeid. Vespers, waar- op tot den len November de Vespers en eene Nocturne der Overledenen volgden. Avondmaal. Tusschentijd. 7u. Collatie, bestaande uit eene voorlezing, welke waarschijnlijk door geestelijke samenspraken gevolgd werdl); daarna Completen. Bu. Nachtrust. 11. Oefeningen van den Winter : van 14 September tot Aschwoensdag. lu. Opstaan, gevolgd door de Metten, waarop men vanaf 1 November aanstonds eene Nocturne en de Lauden der Overledenen zong. Tusschentijd. 6u. Lauden, Primen, Hoogmis, Tertiën. Kapittel. Arbeid. Na het Kapittel, mixte voor de zieken en jongeren. 2) Onder den arbeid, Sexten. 1) Van deze « Samenspraken » wordt noch inden H. Regel, noch inde Usus melding gemaakt; doch steunend op den H. Bernardus, S. 17 de Div. : « Libet confabulari, aiunt, donec hora praetereat, » enz., en op Jacobus van Vitry, die inde dertiende eeuw, toen de Cisterciënser-Orde nog in vollen bloei was, schreef: « Silentium autem per totum fere diem observantes mutuis collocutionibus et collationibus spiritualtbus unam stbi horam reservaat, invicem consolantes et invicem instruentes, » Jac. v. Vitry, Historia occidentatis, Duaci, 1597, p. 300, meenen wij dit met Vacandard, o. c. t. 1, ch. 2, ten minste als waarschijnlijk te moeten aannemen. Zie ook nog ' St. Bern., de Gradibus Superbiae n 13 en Dr. P. Gregor Müller in Cist. Chronik, n° 70, s. 372. 2) C. 73 der Usus zegt: ante Tertiam voor de Adolescetites ; zou dat ook voor de Winteroefeningen gelden ? Cfr. Usus, c. 90. CITEAUX Na de Sexten, mixte voor de koks, tafeldienaars en tafellezer. 2u* Einde van den arbeid, Nonen, Middagmaal. su. Vespers, waarop vanaf den len November de Vespers der overledenen volgden. Vesperdronk. 6u. Voorlezing, waarschijnlijk gevolgd door geestelijke samenspraken i). Completen. 7u. Nachtrust. 111. Oefeningen van de Vasten : Alles zooals boven is aangegeven voor de winteroefeningen, uitgenomen : Na het Kapittel : Tusschentijd. Bu. Arbeid. (Over het algemeen geen mixte.) 3u. Einde van den arbeid, Vespers, waarop vanaf den 1“ November de Vespers der Overledenen volgden. Maaltijd. Tusschentijd. 6u. Collatie 2). 7u. Nachtrust. Ter aanvulling van deze tabellen merken wij nog op dat men te Ctteaux steeds het geheele officie, ook dat der Overledenen en zoowel Hoog-als Vroegmis zong, volgens de regels van den Gregoriaanschen zang. 3) Het officie de Beata, werd door ieder afzonderlijk gebe- 1) Zie de nota bij de zomeroefeningen. 2) I. e, Voorlezing enz. als boven. 3) Cfr. Usits, c. 50, c. 60, c. 83. 3 citeaux den. !) Men zal hebben opgemerkt, dat te Citeaux dag e 1 ij k s minstens ééne conventueele Mis gezongen werd ; ook het opdragen van private (stille) Missen, was dagelijks toegestaan. De Priesters moesten hun Mis onder de tusschentijden zingen, doch hun stem zoo matigen, dat anderen er niet door gehinderd werden. 2) De religieuzen, die geen priester waren, mochten op Zon- en Feestdagen tot de H. Tafel naderen3) en communiceerden dan onder beide gedaanten. 4) Voor studie en geestelijke lezing werd den monniken een geruime tijd toegestaan. Inden zomer zal het wel niet veel meer geweest zijn dan twee uur daags, doch voor den winter mag men gerust op vijf uren rekenen. Daarbij had men nog de Zondagen ter zijner beschikking en ook op geen enkel feest van twee Missen en deze feesten waren zeer talrijk behoefden de monniken handenarbeid te verrichten : ledioni vacant, zegt de tekst. 5) De voornaamste studie der monniken bestond echter in het lezen en overwegen der H. Schrift, der Kerkvaders en van de Levens der Heiligen, want hun wetgever, de H. Benedictus, had uitdrukkelijk bepaald : n/es Rubriques du Bréviaire Cistercien, La Grande-Trappe 1882, Section IX ch. 1, §2. Zie o. a. Caes. v. Heisterbach. Illustrium miraculorum et Historiaram memorabilium Lib. 12, Antverpiae 1605, L 1, c. 6. 2) Usus, c. 59. o\ fictie r 57. 41 Usus' c. 53 en c. 58. Dit werd door het Gen. Kap. van 1211 pas af geschaft'en'ook toen nog behouden voor de ministri atoris iWomasticon, nota in c. 53 Usuum. Martène et Durand, Thesaurus t IV, P-•l*18- • Voor de ministri altaris werd het afgeschaft in 1437. Martene et Du rand, ibid. p. 1587, 2°. 5) Usus, c. 60. CÏTEAUX «in lectione divina occupari debent» i) De H. Step han u s zelf heeft ons een uitstekend werk op exegetisch gebied 2) nagelaten, waarvan het handschrift nog berust op de bibliotheek van Dijon en de H. Berna r dus heeft zich vooral gedurende zijn driejarig verblijf te Citeaux die buitengewone kennis der H. Schrift eigen gemaakt, welke een ieder in hem bewondert, ofschoon hij in dien tijd ook ijverig den H. Regel, derubriekenendenzangmoest aanleeren. Want ook van de Liturgie werd te Citeaux veel werk gemaakt en bijzonder inden eersten tijd moeten de monniken het wel druk gehad hebben met het overschrijven der verschillende Liturgische Boeken. Van Molesme hadden zij als een gunst moeten afsmeeken, dat zij het ter overschrijving medegenomen Psalmboek tot het volgend jaar mochten behouden. 3) Dit alles geschiedde inde grootste stilte, waarbij men zich naar best vermogen behielp met teekens, indien men elkander iets te vragen of te zeggen had, zooals blijkt uit onderscheidene plaatsen inde oude Usus. De monniken onderhielden een voortdurend stilzwijgen, 4) zoowel onder de tusschentijden, als onder den handenarbeid, de maaltijden enz. Ontspanningsuren waren te Citeaux onbekend. 5) Alleen des avonds, na de avondlezing hield men zeer waarschijnlijk 1) Regula, c. 48. 2) Cfr. Martin, Saint Etienne Harding et les premiers recenseurs de la Vulgate latine, Théodulfe et Alcuin. Amiens 1887; verder : Vacandard, o. c. t. 1, cb. 2. 3) Ex. Parv. C. 7. 4) Dr P. Gregor Müller in Cist. Chrotiik, n° 70, blz. 372. 5) ld. Ibid. ; Vacandard o. c. t. 1, ch. 2. citeaux geestelijke samenspraken, doch die moesten dan ook uitdrukkelijk geestelijke zaken tot onderwerp hebben. Het verhalen van wonderen en verschijningen der Allerh. Maagd speelde hier een groote rol. Moest er buiten dit uur noodzakelijk gesproken worden, dan gaf de Abt daartoe de noodige toelating 2). Ook de teekens waren slechts voor geval van noodzakelijkheid, 3) vooral onder den arbeid, waarvoor de Cisterciënsers den grootsten eerbied hadden. Als de tijd van arbeid gekomen was, begaven allen zich op een rij naar buiten, want te Cïteaux verstond men onder den «handenarbeid» van den H. Regel veld- en tuinarbeid. Alleen de officianten, die belet waren, en zij, aan wie de abt eenig bijzonder bevel gegeven had, waren van dit buitenwerk ontslagen 4) Het was verboden onder den arbeid een boek mede te nemen, 5) want er was een tijd voor lezing en studie, en een tijd van arbeiden. De handenarbeid duurde gemiddeld ongeveer 6 uur per dag. De zeven uren van den winter zullen wel niet den duur van zes onzer tegenwoordige uren gehaald hebben. 1) Vgl. Institutiones Capituli Generalis, Nomastlcon p. 331 ook de nota. Alsmede : Martène et Durand, Thesaurus, t. IV, p. 1354, 2°; p. 1356, 4°. 21 Vel Usus c. 71, c. 75 enz.; Nomastlcon, nota in c. 75 Usuum ; bt. Bern s 3 in Adventu Domini : « Fratribus nostris consdits sumus debitores. Sedforte erit inter vos qui tacitus respondent, dicens : Quod ego consilium dabo fratri, cui nee unum quidern dicere verbum fas est absque licentia ?.... Docete exemplo. » 3) Zie o.a. St. Bernardus, sermo 3in Qudragesima : «Jejunet manus ab otiosis signis. » 4) Usus, c. 75. 5) Ibid. CtTEAUX Als er moest gehooid, koren gebonden, of iets dergelijks verricht worden, kon de abt, overeenkomstig den H. Regel, !) buitengewonen arbeid voorschrijven. Dan verschoof men het Officie, 2) ontsloeg de religieuzen van het bijwonen der H. Mis 3) en vermeerderde ook de hoeveelheid spijs en drank. Zooals we inde schema’s gezien hebben, ontvingen de monniken gedurende den geheelen Paaschtijd en van Paschen tot den 14en September dagelijks, behalve de Woensdagen en Vrijdagen, een middagmaal te half twaalf en ongeveer te half zes een avondmaal. Van den 14en September tot As c h da g ontvingen zij slechts éenvollen maalt ij d, te half drie, en inden H. Vastentijd namen zij hun eenig maal tegen den avond omstreeks half vier uur. Het middagmaal bestond uitsluitend in plantaardig voedsel en bevatte steeds twee porties, waarbij men fruit of iets dergelijks mocht voegen, wanneer dit aanwezig was. Ook wanneer er avondmaal was, ontving men twee gekookte porties en, zoo mogelijk, nagerecht. Buiten dit ontving men een pondbrood daags.4) Dit brood werd opgediend bij het middagmaal; waren er twee maaltijden, dan bewaarde de Br. keldermeester of cellerier er 1/3 van voor s’avonds. Voor drank ontvingen de Cisterciënsers een hemina, d.i. een pint wijn, waarschijnlijk iets minder dan 1 Liter, deze hoeveelheid kon men dan naar believen met water 1) Regula, c. 48. 2) Usus, c. 84. 3) /bid. 4) Een pond volgens den Regel des H. Benedictus woog 1150 gram of 34 3/4 ons, elk op 33 gram gerekend. CiTEAUX aanmengen. Na de Nonen inden Zomer en na de Vespers inden winter begaf men zich naar den refter om een gedeelte van de portie wijn te gebruiken; de koks moesten dan zorgen, dat er water in gereedheid stond. Mixte vind ik voor de gezonden niet vermeld, voor de zwakken, jongeren, keukendienaars, enz. bestond zij uit 1/4 pond brood en 1/3 pint wijn. Was de arbeid langduriger of de hitte grooter dan gewoonlijk, dan kregen de monniken 1/4 pond brood meer per dag, hetwelk dan onder den arbeid, of ’s ochtends kon gegeven worden ; ook ontvingen zij dan zoowel bij het middag- als bij het avondmaal eene portie meer, ’t zij gekookt, ’t zij ongekookt, bekend onder den naam van generale. Als «generale» mocht ook melk worden toegediend. Ofschoon er in het Liber Usuiim geen spraak van is, mogen we toch aannemen, dat, overeenkomstig den H. Regel, dan ook de gewone hoeveelheid wijn vermeerderd werd ; of zou men dezen steeds met water hebben moeten aanmengen ? Te Ctteaux kregen de monniken soms ook eene zoogenaamde pitantia, d. w. z. iets buitengewoons, bij wijze van lekkernij, bestaande uit wijn, visch, eieren, kaas of iets dergelijks. Dit ontvingen niet slechts de zieken, maar ook de gezonden, zoo dikwijls de abt hun dit als een gunst toestond. >) Zoo werd dan met veel zorg en wijsheid in alles 1) Zie de noot bij c. 76, Usuuni, in : Nomasticon. Alsmede : Martène et Durand, Thesaurus, t. IV, p. 1256, 17°. St. Bernardus, Sermoin obitu Humberti monachi: In refectorio vix communibus utens cibis, si quid forte aliud apponeretur, etc. Jac. v. Vitry, o. c., c. 14, p. 300 : « Carnes nisi in gravi infirmitate non manducant. Piscibus, ovis, lade et caseo non vescuntur communiter. Quandoque tarnen, licet raro, pietatis et relevationis intuitu fpro pitanciis et summis deiiciis his utuntur. » CfTEAUX voorzien. Bleef de levenswijze dier vrome dienaren Gods, niettegenstaande dat, toch hard en streng en pijnlijk voor de natuur, de liefde gaf den Cisterciënsermonnik kracht genoeg om, dag in, dag uit, den Heer zijn offer aan te bieden. Wat was al dat lijden, zoo redeneerde hij, in vergelijking met de zonden, die hij bedreven had; met de pijnen der hel, die hij er door ontging; met de onsterfelijke glorie, die hij er door verwierf; met al hetgeen Jezus gedaan en geleden had ? Hij omhelsde dus edelmoedig dat leven van gebed en boete, vertrouwend op de hulp en bijstand van boven; en God, die zich nooit in edelmoedigheid laat overtreffen, maakte hem zoet, wat bitter, licht, wat zwaar, aangenaam, wat pijnlijk was; zoodat hij reeds op aarde een voorsmaak genoot van de geneugten, die na eenige luttele jaren van strijd en lijden, voor eeuwig zijn deel zouden zijn in ’t andere leven. CITEAUX Is de H. Bernardus de roem der Cisterciënser-orde, die hem aan de Kerk geschonken heeft, de Cisterciënser-Orde van haren kant, is wederkeerig de glorie van den H. Bernardus, haar tweeden stichter. Gunnen wij haar dan, ter zijner eere, nog eenige oogenblikken onze aandacht. Zeven jaren waren nauwelijks sinds de intrede van Bernardus te Citeaux verloopen, of negen kloosters waren reeds uit het moederhuis voortgekomen. Stephanus, de Engelschman, met zijn practisch verstand, vreesde verslapping voor de toekomst. Hij riep dan inde maand September van het jaar 1119, de abten dier kloosters ineen eerste Algemeen-Kapittel te Citeaux bijeen, waar zij tezamen de beroemde Charta Charitatis2) opstelden, welke nog den 23n December van hetzelfde jaar door Paus Calixtus II werd goedgekeurd en voortaan de grondwet der Orde uitmaakte, wier bloei en voortbestaan zij heeft verzekerd. Door deze Charta Charitatis werd bepaald, dat voortaan ieder klooster 1) Zie voor geheel dit nummer : Janauschek. Originum Cisterciensium, t. 1, Introductie), § 1 : De ordine Cisterciensi; ld. Der Cistercienser Orden; Histoire abrégèe de l’ordre de Citeaux par un moine de Thymadeux. 2) Deze bevindt zich bij Guignard : Monuments Primitifs, alsook in het Nomasticon. 111. 0e (jJistepeiënsep*opde0 jaarlijks zou bezocht worden door den abt van het moederhuis, Pater immediatus geheeten; te Citeaux zelf moest dit jaarlijksch bezoek gedaan worden door de abten der vier oudste kloosters : La Ferté, Pontigny, Clairvaux en Morimond; verder dat jaarlijks alle abten te Citeaux in Algemeen-Kapittel zouden vergaderen. Ook werd het kiezen, bestraffen, aanvaarden van ontslag en afzetten der abten, zelfs van den abt van Citeaux, geregeld. Ook werd er vastgesteld, dat men in ieder klooster dezelfde gebruiken en koorboeken zou hebben. In éen woord door deze Cha,ta Charitatis werd voor het eerst inde H. Kerk eene wezenlijke kloosterorde gesticht, samengehouden door de regelmatige visitaties en vooral door het Algemeen-Kapittel !)• De eer hiervan zal voor altijd verbonden blijven aan den naam van den H. Stephanus en van Citeaux. Nog vijftien jaren bestuurde de ijverige man zijn klooster en de orde, welke hij op zijn sterfbed over 77 huizen in Frankrijk, Spanje, Italië, Oostenrijk, Zwitserland, Duitschland, België, Luxemburg en Engeland mocht verspreid zien. Hij stierf, vol van dagen en verdiensten, den 28en Maart van het jaar 1134. Zijn feestdag wordt inde Orde op den 16en Juli met even veel luister gevierd als die des H. Bernardus op den 20en Augustus, nl. onder den ritus van Duplex lae Classis cum Octava. Op het eerste Algemeen-Kapittel na het overlijden van den H. Stephanus, legde zijn opvolger, de Qelukz. Rainardus, aan de aanwezige abten het in het vorige 1) «Organe régulier, créé par les Cisterciens.» E. de Moreau S. J., L’Abbaye de Villers, L. 2, ch. 1. CISTERCIËNSER-ORDE artikel zoo dikwijls aangehaalde Liber Usuum voor, eene verzameling van tot dan toe reeds onderhouden gebruiken, waarschijnlijk nog van de hand des H. Stephanus. En hiermede sluiten de geschiedschrijvers der Orde, in navolging van Janauschek, het eerste tijdvak, dat der planting geheeten, af; het loopt van 1098 tot 1134. Op dit voorjaar, waarin de boom geplant werd, volgt de zomer, waarin hij groeit en bloeit en honderdvoudige vruchten draagt, en dat gedurende meer dan 200 jaren (1134-1342); sommigen noemen dit het « gouden », afidere het « helden » tijdperk der Orde. De kloosters verrijzen nu alom. Reeds bestaande, ja geheele Congregaties, z.a. Savigny, met haar 15 kloosters in Engeland en 13 in Frankrijk, omhelzen het Cisterciënserleven. Reeds in 1152 neemt het Algemeen Kapittel een besluit, dat er voortaan geen kloosters meer gesticht of inde Orde opgenomen zullen worden. Vergeefsche poging! de stroom is niet te weerhouden. Telde de orde in 1153, bij het overlijden des H. Bernardus, 343 mannen-kloosters, op het einde van het gouden tijdvak zal dit getal meer dan verdubbeld zijn. Dan telt het huidige Frankrijk alleen er 225, het Britsche Rij k 123, Duitschland 94, Italië 88, Oostenrijk 48, Polen 5, Lijfland 2, Zweden 7, Noorwegen 3, Denemarken 7, Friesland 5, België 13, Spanje 55, Portugal 13, Roemenië, Macedonië, Griekenland, Syrië, Cyprus, in éen woord heel de toen bekende Christelijke wereld heeft haar Cisterciënser-kloosters. Janauschek telt 707 mannen-kloosters, doch die der Zusters want sinds 1125 CISTERCIËNSER-ORDE stond de poort der Cisterciënser-orde ook open voor het vrouwelijk geslacht waren nog veel talrijker. Zoo had het tegenwoordige Nederland toen reeds al zijn 20 vrouwen-kloosters, waaronder 12 aanzienlijke abdijen, terwijl het eerste mannen-klooster op Neerlands bodem, buiten het oude Frisia (Friesland en Groningen), juist in het sluitingsjaar van het gouden tijdvak pas begonnen werd. •) En deze kloosters werden ieder vaak bewoond door honderden monniken. Clairvaux telde bij den dood des H. Bernardus 700 religieuzen, Sedlitz in Bohemen had er in zijn bloeitijd 500, Hemmenrode en Ter Duinen 300, Rievaulx in Engeland 600 en Alcobaqa in Portugal meer dan eens tot 900. En al deze kloosters met al die leden, waren in dit tijdvak ware scholen van heiligheid. Noemen wij slechts, na de drie heilige stichters : de H. H. Robertus, Albericus en Stephanus, enden grooten heiligen Bernardus, een H. Petrus van Tarentaise (t 1175), een H. Aelredus (f 1166), een H. Robertus van Newminster (f 1159), een H. Conradus (t 1225), een H. Balduinus (t 1140), een H. Petrus van Castro-Novo (f 1208), een H. Bonifacius van Lausanne (f 1265), een Z. Eugenius 111 (f 1153), een Z. Benedictus XII (f 1342), een Z. Petrus van Alvastra (t 14' eeuw), en in deze gewesten een Z. Idesbaldus van der Gracht (f 1167), een Z. Walter van Utrecht (t 1221), de Z. Z. Emmanuel (t 1298) en Richardis (f 1266), van Aduard. 1) NI. Mariênberg te IJselstein, gesticht in 1342. CISTERCIËNSER-ORDE Onder de vrouwen vermelden wij slechts de H. Tere s ia van Leon (f 1250), deH.Aleyda (t 1250), de beroemde H. Lutgardis (i 1246) de Bruid van het H. Hart, en de niet minder beroemde H.H. Gertrudis (t 1302) en Mechtildis (t 1299), dikwijls ten onrechte aan de Benedictijner-Orde toegekend. !) Waren nu de Cistercienser-kloosters alleen scholen van heiligheid geweest, het had volstaan voor hun roem van allernuttigste instellingen; immers ook het werken aan persoonlijke heiliging trekt de overvloedigste zegeningen van God, van Wien toch alle goed moet voortkomen, over de geheele wereld af. Maar neen, de Cistercienserkloosters waren ook zoo vele scholen van kunsten, wetenschappen en beschaving. Van hunne kunstliefde getuigen nog ten huidigen dage al die schilderachtige, middeleeuwsche ruïnen; van hunne wetenschap leggen getuigenis af de geschriften van de H.H. Bernardus, Stephanus, Aelredus, Amedeus, vaneen Z. Guerricus, vaneen Balduinus, Petrus, Guido, Thomas en Otto, die allen een plaats verdiend hebben inde Latijnsche Patrologie; daarvan getuigen de overzichten van Bertrand Tissier, 1) « Nos, Gertrudis, Deigratia abbatissa in Helpede, totusque conventus Cisterciensis ordinis. » Zoo schrijft de Heilige zelf ineen oorkonde van den 20ste° April 1268. Vgl. Ledos, Die heilige Gertrud, Regensburg 1904; Mlchael S. J., Zeitschrift für katholische Theologie. B. 28, 1899, S. 548-552 ; ld., Geschichte der deutschen Volkes, Freiburg im Breisgau, 111 (1903) s. 174 f.f.; Brünner, O. Cist. Ein Cisterciënserbuch, Würzburg, 1881 ; Zie ook ; Albers, Handb. Kerkgesch. 2d" Tijdv., 2e per., 6° hfdst, § 115, 16°. P. Alberdingk Thijm, S. J. schreef mij : « Het mag m.i. geen quaestie meer genoemd worden.» Voor de rechten der Cisterciënser-Orde op de H. Juliana, vgl. De H. Juliana van Cornillon, naar het Fransch van André ie Pas, 2° druk, 1899 (Desclée.) CISTERCIËNSER-ORDE Robert Muniz en Charles de Visch. Deze laatste vermeldt in 1656 reeds 763 Cisterciënser-schrijvers, van welken velen tot het gouden tijdvak behooren. En wat zal ik zeggen van de beschaving, die zij hebben aangebracht ? Wat van het aanleggen van dijken, droogleggen van moerassen, bebouwen van akkers, aankweeken van boomen, wijngaarden en kostbare houtgewassen; wat van de veeteelt, de verzorging der bijen, de vischvangst, de glasbewerking, de zoutindustrie, de metaalbewerking wat anders, dan dat wellicht niemand zich ooit met zooveel overleg en zulk een goeden uitslag op dit alles heeft toegelegd ? i) Reis van Keulen naar Dantzig 2) —of willen we in ons vaderland blijven ? welnu, doorkruis dan Groningen en Friesland, waar één Cisterciënser-klooster (Aduard) in 1580 elf duizend grazen land bezat, d.i. meer dan 4400 H. A. en ge zult u eenig denkbeeld kunnen vormen van hetgeen de Cisterciënsers voor de beschaving gedaan hebben. De eer hiervan komt voornamelijk toe aan de leekeb roe der s, die inde meeste kloosters veel talrijker warer dan de koor-religieuzen. Uit de rangen der leekebroeders kwamen voort die talrijke scharen van landbouwers, veehoeders, kolenbranders, smeden, timmerlieden, metselaars, bakkers, brouwers, olieslagers, wevers, vollers, leerlooiers, schoenmakers en andere ambachts lieden. 3) 1) J anauschek, Dr. Leopold, Originum t. 1, Introductio, § 1. 2. « Man lebt von Heisterbach am Rhein bis Oliva bei Danzig inden Triimmern der Cisterzienserkultur. » Sommerlad, Dei wirtschaftliche Tütigkeit der Kirche im mittelalterl. Deutschland, Jahrbücher fiir Naiionalökonomie u. Statistik, 111 F, 7 Bd (1894), s. 666. 3) Cfr. Janauschek, Originum, t. 1, Introductio, § 1. CISTERCIËNSER-ORDE Is het wonder dat de Cisterciënsers overal bemind, geëerd en op de handen gedragen werden ? Behalve Eugenius 111 (1145-1153) behoorde ook Benedictus XII (1334-1342) en waarschijnlijk eveneens Coelestinus IV (1241) en Urbanus IV (1261-1264) tot de Cisterciënser-Orde.') De Cisterciënser-monnik, Conradus (t 1227), Kardinaal-Bisschop van Porto, weigerde de hem aangeboden tiaar. Met betrekking tot andere kerkelijke waardigheden zeggen wij slechts, dat 12 Cisterciënser-Kardinalen, 28 Cisterciënser-Aartsbisschoppen en 60 Cisterciënser-Bisschoppen inde Orde als Heilig of Gelukzalig worden vereerd. De Roomsche Opperherders overlaadden haar met gunsten en voorrechten; zoo o.a. Eugenius III2), Lucius III3), Urbanus III4), Honorius III5), Innocentius IV 6), Alexander IV 7), Clemens IV 8), Gregorius X 9), Nicolaas IV io), Bonifacius VIII11)- Pausen, vorsten en volkeren vertrouwden haren zonen de gewichtigste zendingen toe. De eerste apostelen van Lijfland waren Cisterciënsers ; de eerste bestrijders der Albigenzen waren Cisterciënsers ; de predikers der kruistochten waren Cisterciënser-mon- 1) Zie : Nieuwbarn. Beknopt, kerkelijk Handwoordenboek, i. v. Paus, Bijlage. 2) Cal. Aug. 1152 « Sacrosancta Roniana. » 3) XI. Cal. Dec. 1184 « Monastica sinceritas. » 4) Prid. Id. Mart. 1186 « Cum ordo vester. » 5) IV Non. Dec. 1219 « Cum ordinis vestri, » 6) VI Non Maj. 1245 « Thesauro virtutum. » 7) Non. Oct. 1255 « Religionis vestrae. » 8) V. Id. Jun. 1265 « Parvus Fons. » 9) Non. Apr. 1265 « In vestitu deaurato. » 10) V. Id. Dec. 1290 « Plantatus in agro. » 11) XV Cal. Jan, 1302 « In Ecclesiae firmamento. » CISTERCIËNSER-ORDE niken; en dit alles op uitdrukkelijk bevel van den Paus. Keizer Frederik I koos den Cisterciënser Hu go 11, abt van Bonnevaux, tot zijn bemiddelaar bij den Paus; Richard Leeuwenhart dankte vooral den Cisterciënsers zijne verlossing uiteen harde gevangenschap. De steden van Italië : Florence, Milaan, Siena, Jési, Grosseti, Citta di Castello, kozen Cisterciënsers tot sleutelbewaarders der stadspoorten, der arsenalen, der stembussen bij publieke verkiezingen. Zij, de Cisterciënser-monniken, bewaarden de zegels van Staat of gemeenebest en drukten ze op officieele stukken; zij komen voor als griffiers, kanseliers, schatbewaarders, rijksarchivarissen, inners der belastingen, opzichters bij gemeentewerken ; ja, Cistercië was alles in dien tijd, en alleswas Cistercië. Alle rangen en standen vonden plaats inde Cisterciënser-Orde. De ridders van Calatrava, Alcantara, Avis, Montesa, Alfama, streden onder hun banier; de Zwaardridders in Lijfland werden door hen in ’t leven geroepen. Die niet kon leven als Cisterciënser, wilde als Cisterciënser sterven : zoo keizer Frederik II van Duitschland en Koningin Blanca van Kastilië. En Cistercië werd alles voor allen. Dit bleek vooral in dagen van pest en hongersnood : dan werd ieder klooster een gasthuis, dan stonden ook meer nog dan op gewone tijden de poorten wagenwijd open voor alle behoeftigen. Bij gelegenheid van eene hongersnood voedde men te Morimond (in 1147) een heirleger van armen, gedurende bijna 3 maanden ; ossen, schapen, varkens, alles werd geslacht. In 1304, werden bij een zelfde gelegenheid, door datzelfde klooster 3000 stuks vee ter slachtbank gevoerd en onder de behoeftigen ver- CISTERCIËNSER-ORDE deeld. Op één dag van het jaar 1217, ontvingen 1500 armen te Heisterbach een aalmoes. Boeken en gewijde vaten werden meer dan eens te gelde gemaakt ten behoeve der armen i). En deze milddadigheid jegens de armen heeft voortgeduurd, ook inde tijden der grootste verslapping, tot de vernietiging der kloosters toe. Het gouden tijdperk der Cisterciënser-orde, dat wij bij den zomer vergeleken hebben, rekent men gewoonlijk tot het jaar des overlijdens van den Cisterciënser-Paus, Benedictus XII, d.i. tot 1342. Hierop volgt de herfst. De groote rijkdommen, die men na 50, 100, 200 jaar van noeste vlijt en zwaren arbeid had verworven, werden een eerste aanleiding tot verslapping. Daarbij was de bevolking der kloosters te talrijk en vooral onder de leekebroeders vaak van te gering gehalte, om de zoo gestrenge orde en tucht te kunnen handhaven. Ook de abten zelf, door den drang der omstandigheden dikwijls tot het toppunt van macht en grootheid opgeklommen, ver 1 oren de oude eenvoudigheid, weigerden op het Generaal-Kapittel te verschijnen, of twistten daar onderling om den voorrang en lieten ongestraft de verslapping hunne kloosters binnensluipen. Paus Benedictus XII had in 1335 zijne beroemde bulle: « Fulgens sicut stella matutina », 2) « Schitterend als de morgenster», uitgevaardigd, waarin hij onder de schoonste loftuitingen op de Cisterciënser-orde, haar ook verschillende voorschriften gaf, van verzachtingen 1) Zie o. a. Caes. v. Heisterbach, Illustriam miraculorum. L. 4, c. c, 65, 66, 67, 68, 70. 2) Opgenomen in het Nomasticon, p. 473 seqq. CISTERCIËNSER-ORDE gepaard, ten einde haar tot den ouden luister terug te brengen. Doch deze Paus leefde te kort, om het onder gunstige voorteekenen begonnen werk te voltooien. Het kwaad woekerde dus voort; men begon allengs zich het gebruik van vleeschspijzente veroorloven, verrichtte geen handenarbeid meer, kleedde zich in fijner stof fen enz. Neemt men daarbij de menigvuldige oorlogen, plunderingen, verwoestingen in aanmerking, waaraan de kloosters menigmaal blootstonden, dan zal het niemand verwonderen, dat met den inwendigen bloei, de heiligheid der leden, ook de uitwendige langzamerhand moest verminderen. Voegt men hierbij nog het woeden van besmettelijke ziekten, bedenkt men, dat inde 13e eeuw de Bedelorden ontstonden, die door hun eersten ijver en de aantrekkelijkheid van het nieuwe den toeloop tot de Cisterciënser-kloosters moesten verminderen en zoo ook het stichten van nieuwe kloosters onnoodig maakten dan valt deze vermindering niet zoo moeilijk te verklaren. Toch is het wel noodig dit aan te merken? kwam de Cisterciënser-Orde niet zoo op eenmaal van zijn hoogen luister tot het diepste verval. De H. Berncrdus mocht vanuit den hoogen Hemel nog met welgevallen blijven nederzien op de heilige monniken van Alvastra in Zweden, op een Z. U 1 pho n (f 1344), echtgenoot der H. Birgitta, op de Z. Z. Petrus, Olaus, Tordon en Gerekinn (allen fin 1345), op een Z. Gozewinus (f 1353) abt van Sint-Bernard in België, of ook op een Z. Joannes IV, (f 1350) abt van Citeaux; op de bewoners van het Lieve Vrouwenklooster te 4 CISTERCIËNSER-ORDE IJselstein, van Sibculo, Mariënhave, Bethlehem te Wateringen, alle in Holland; van Sint-Salvator, Molina, Jardinetum in België, van Groot- en Klein-Buurlo in Westphalen. En werden er vele kloosters verwoest, welnu strekten die duizenden martelaren, die in Hongarije, Oostenrijk en B o hem en in het laatst der 14e en begin der 15e eeuw door de vijanden van het H. geloof werden ter dood gebracht, ook niet tot roem en eer hunner orde ? Sloop de verslapping binnen in sommige kloosters, anderen wenschten niets vuriger dan den Regel stipt te onderhouden, en zoo ontstonden die verschillende Congregaties die, uit de orde voortgesproten, zich reeds bij den aanvang, of na verloop van tijd, geheel van de Orde hebben losgemaakt. Zoo zien wij in 1425 de Spaansche Congregatie verschijnen ; in 1496, de Toscaansche; in 1567, de Portugeesche; in 1587 de Congregatie der Feuillanten, waartoe Kardinaal Bona en de H. Franciscus van Sales behoord hebben *); in 1616, de Arragoneesche; in 1623, de Romeinsche en in 1633, de Calabrische 2). Al deze Congregaties bestonden voor een groot 1) De H. Franciscus van Sales heeft zich een jaar voor zijn zalig afsterven (1621, t 1622) inde Orde laten opnemen « Hij had toch, voor zijn vertrek van Pignerol, gevraagd en verkregen om inde Orde te worden opgenomen, zich gelukkig achtend daardoor een zoon van den H. Bernardus en broeder van al de Feuillanten te worden. » Leven van den H. Franciscus van Sales door den Pastoor van St. Sulpice. ’s Gravenhage 1869, blz. 623. Leven van den H. Franciscus van Sales, naar de verkorte uitgaaf van den eerwaarden Heer Hamon. Gent 1883, blz. 374. 2) Zie voor deze verschillende Congregaties, alsook voor die der Zusters : Helyot, Histoire des Ordres monastiques, Paris 1718, t. 5, ch. ch, 36-46. CISTERCIËNSER-ORDE gedeelte uit voormalige Cisterciënser-kloosters en strekten der Kerk tot groot nut en sieraad. Vooral legde men er zich toe op de wetenschap, bezat men overal eigen Colleges. Scheiden dezen zich, vroeg of laat, van Cïteaux af, andere Congregaties bleven steeds het oppergezag van den Generaal en het Generaal-Kapittel van Cïteaux erkennen. Zoo dein 1418 gegrondveste Congregatie van Sibculo in Holland en inde 17eeeuw o. a. de Congregatie van Opper-Duitschland en de Strikte Observantie van Clairvaux, in wier schoot de Hervorming van La Trappe, of der zoogen. Trappisten ') tot stand kwam. Al deze Congregaties leggen getuigenis af van het streven ten goede, dat vele leden der Orde bezielde en bij het uitbarsten van den vernielenden storm der Reformatie telde men in alle landen nog vele en bloeiende kloosters. Toen echter werden zij in Engeland, Schotland, lerland, Denemarken en Scandinavië allen verwoest; in Duitschland en Zwitserland de meesten; in het huidige Nederland bleef slechts één vrouwenklooster in stand n.l. het Munster-klooster te Roermond. Na de Reformatie was voor de Cisterciënser-Orde de winter volop aangebroken. Op menig klooster, dat nog bij een heldere waterbron kon vergeleken worden, lag, vooral in Frankrijk, Spanje en Italië, de dikke ijskorst der Commenden. Bij het uitbreken der revolutie telde de Orde in Frankrijk nog 228 mannenkloosters; welnu 194 hadden een co m – mendatairen abt, (abbas commendatitius) d. w. z. iemand tot abt, die niet tot de Orde behoorde, soms 1) Zie IV. CISTERCIÉNSER-ORDE een kind van 7 jaar; iemand, die buiten het klooster leefde; iemand, die voor het tijdelijke van het klooster moest zorgen, maar het bijna altijd geheel verwaarloosde ; iemand, die zich de 2/3 der inkomsten mocht toeëigenen. Zoo was het ongeveer ook in Spanje en in Italië. Niettegenstaande ingevoerde verzachtingen, mochten vele kloosters, die nog een eigen regulieren abt hadden, vooral in Oostenrijk, Duitschland en België, stichtend genoemd worden. Vooral de wetenschap was toen bloeiend; ook talrijke parochies werden, voornamelijk in Oostenrijk, door Cisterciënsers bediend. Op het einde der 17e eeuw werd er door Paus Alexander VII t) en de Generaals der Orde, Claudius Vaussin (1643-1670) en Joannes XII Petit (1678-1692) krachtdadig aan hervorming der Orde gearbeid en niet geheel zonder vrucht. Op het laatste Algemeen-Kapittel, gehouden in het jaar 1786, werden nog verschillende heilzame besluiten genomen, doch men stond aan den vooravond der groote Fransche Omwenteling. In 1790 werden al de kloosters in Frankrijk geseculariseerd ; in 1783 had keizer Josef II er reeds velen in België en Oostenrijk opgeheven ; de nog overblijvenden in België, alsook het Munsterklooster te Roermond, en de kloosters in Zwitserland en Italië vielen allen onder de slagen der Franschen ; een keizerlijk veto van 25 Februari 1803 en een besluit van het Pruisisch gouvernement van 28 October 1810 vernietigden de Duitsche kloosters; dan verdwenen in 1834 de kloosters in Portugal; in 1835 al 1) Constitutio : « In Suprema », 19 Apr. 1666 ; zij bevindt zich in het IVomasticon, p. 592 s. s. q. q. CISTERCIËNSER-ORDE de mannenkloosters in Spanje; en na de laatste verdeeling van Polen, (1795) zag men ook daar, althans in het Russische en Duitsche gedeelte, de laatste overblijfselen des Cisterciënser-Orde allengs verdwijnen. Kenmerkend voor den goeden geest der Orde bij het ontstaan der revolutie, is het feit, dat slechts éen enkel leekebroeder van al de inwoners van Citeaux toen het staatspensioen heeft willen aanvaarden. De laatste abt van Citeaux en Generaal der Orde, Dr. Frangois Trouvé, had de voorzichtigheid gehad om in 1790 zijne rechten door Paus Pius VI, op Robert Schlecht abt van Salmansweiler te doen overdragen, doch in 1803 viel ook Salmansweiler en hiermede hield de rechtstreeksche opvolging der abten van Citeaux en Generaals der Cisterciënser-Orde op. Was zij nu vernietigd ? Zevenhonderd jaar had de Orde bestaan en stormen van allerlei aard getrotseerd. Gezien de pogingen tot hervorming, die tot het laatste toe werden aangewend; gezien de standvastigheid harer leden aan het geloof en het religieuze leven; gezien de velen, die stierven op het schavot of in ballingschap, ware ook in dat geval haar uiteinde niet roemloos geweest. Maar neen ! te diep had zij wortel geschoten, te stevig lagen hare fundamenten, te vele Heiligen ook waakten vanuit den Hemel over hun nageslacht. De ijskoude winter ging voorbij en Gode zij dank ! een nieuwe lentetijd brak aan. De nog overgebleven kloosters in Oostenrijk, ten getale van twaalf, vereenigden zich in 1859 tot eene afzonderlijke Congregatie *). Hetzelfde 1) Tot deze Congregatie behoorde o. a. de geleerde schrijver der Origines wijlen Dr. Leopold Janauschek. CISTERCIËNSER-ORDE deden of hadden reeds gedaan, drie Italiaansche kloosters, twee Duitsch-Zwitsersche en twee Belgische, waaronder het klooster te Bornhem, dat in Nederland eene parochie bedient te Oudenbosch en eene te Oud-Gastel. Toen in 1817 het Cisterciënser-Klooster van het H. Kruis van Jerusalem, gelegen te Rome, hersteld was, kreeg de abt van dat klooster den titel en de machten van Generaal-President der Cisterciënser-Orde. Hij vindt heden een opvolger inden HoogEerw. Pater Dom Amedeus de Bie, geboren te Wouw in Noord-Brabant. Onder zijn gezag staat ook het klooster Onsenoort bij Nieuw-Kuik, met eenigzins strengere Constituties dan de reeds genoemde kloosters. De vrouwenkloosters hadden minder te lijden gehad dan de mannenkloosters, en zoo zijn er, meestendeels in Spanje en in Italië, een honderdtal Cisterciënser-Vrouwenkloosters, met ongeveer 2400 religieuzen staande gebleven, of spoedig hersteld !)• Al deze kloosters kunnen gerekend worden te behooren tot die der « Gewone onderhouding» en volgen zoowel de voorschriften als de verzachtingen der Constitutie: «Insuprema», van Alexander VII (1666). Een-en-twintig andere vrouwenkloosters in Spanje, die eveneens de revolutie hebben overleefd en nog dagteekenen van het gouden tijdperk der Orde, behooren tot de Strengere Onderhouding. Want ja, er is ook nog een andere tak van den reuzeneik, een tak, die bijna alle sappen tot zich schijnt te trekken, een tak, die in dit nieuwe lentetij der Cisterciënser-orde, niet slechts zooals 1) Zeven dezer kloosters vormen de Zwitsersche Congregatie, vijt anderen de Congregatie van Opper-Duitschland, al de overigen zijn onafhankelijk van de Cist.-Orde. CISTERCIËNSER-ORDE de boven beschreven « Gewone Onderhouding» teekenen van leven geeft, maar die in vollen bloei staat; een tak, die op zijne beurt zijn twijgen uitspreidt, niet slechts over bijna alle landen van Europa : over Frank r ij k, Spanje, Italië, Zwitserland, Duitschland, Oostenrijk, Nederland, België, Engeland en lerl a n d ; maar ook over de meest afgelegen streken van Noord- en Zuid-Amerika; over Syrië, Chi na en Jap a n ; tot in ’t hart van Afrika; dus nog wijder, dan ooit de oude boom in zijn eerste lente of zomer heeft vermocht; een tak, zoo forsch en stevig, dat de groote Tuinier, O. H. Jezus-Christus, bij monde van zijn plaatsbekleeder, den Paus van Rome, dien tak van den boom als een zelfstandigen boom meende te moeten aanwijzen en hem den naam schonk van Orde der Hervormde Cisterciënsers of der Trappisten. Laat ons met deze Orde nader kennis maken in het volgende artikel. CISTERCIËNSER-ORDE ZOOALS wij in het vorige artikel reeds met een enkel woord hebben aangestipt, komt onder de verschillende « Hervormingen », die inden schoot der Cisterciënser-Orde voltrokken, steeds met de Orde vereenigd bleven, o.a. de Hervorming van het Cisterciënser-kloosterAa Trappe, in Frankrijk, voor. Naar dit klooster werden de leden, die deze Hervorming aanvaardden, weldra Trappisten genoemd. De man, die deze beroemd geworden Hervorming heeft tot stand gebracht, is Armand Jean le Bouthillier de Rancé. 2) Geboren den 9en Januari 1626, uit eene aanzienlijke en edele familie van Bretagne, legde de jeugdige de Rancé zich reeds vroegtijdig met het gunstigste gevolg toe op de wetenschap. Op twaalfjarigen leeftijd sprak hij vloeiend Grieksch ; vier jaren later behaalde hij, na zijne wijsgeerige studiën voltooid te hebben, den graad van Magister artium. De godgeleerheid had voor hem minder aantrekkelijkheid. Alleen om kerkelijke beneficiën te kunnen genieten, hadden zijne ouders hem in 1637 de geestelijke kruinschering doen toedienen; doch hij zelf gevoelde weinig roeping voor den geestelijken stand. Als hartstochtelijk liefhebber van de jacht 1) Cfr. La Trappe, origine, etc. 2) Vgl. Dubois, Histoire de l’Abbé de Rancé. IV. De Trappist – Gistepei ënse rll bracht hij dagen en nachten door inde bosschen. Toch verwierf hij en zelfs met eere in 1645 het baccalaureaat, in 1647 het licentiaat, en eindelijk in 1653, na inmiddels de hoogere wijdingen, en in 1651 het H. Priesterschap te hebben ontvangen, den doctorshoed in de theologie. De Rancé, die de inkomsten genoot zijner titels van kanunnik der Notre-Dame van Parijs, van abt van la Trappe i), abt van O. L. Vr. der Vallei 2), abt van den H. Symphorianus van Beauvais 3), prior van Boulogne, nabij Chambord4), abt van den H. Clementinus in Poitou en sinds 1655 ook nog van aartsdiaken van Tours, bleef intusschen, evenals zoo vele geestelijken van dien tijd, een geheel wereldsch leven leiden. Ofschoon hij zich aan geen ergerlijke buitensporigheden plichtig maakte, verweet een zijner vrienden, Mgr. de Herse, bisschop van Chalons-sur-Marne, hem toch meermalen, dat hij zoo weinig voor God deed. « Ik ben zeker, dat uw goed hart er u dikwijls een verwijt van maakt, » sprak hij o.a. «gij zoudt met uwe talenten 5) wel wat beters kunnen doen. » Tengevolge van verschillende omstandigheden, waaronder vooral het overlijden van zijn vader en van zijn beste vrienden 6) moet gerekend worden, sloot de Rancé zich in 1657 gedurende drie maanden alleen in zijn kas- 1) Van de Cisterciënser-Orde. 2) Van de Orde des H. Augustinus. 3) Van de Benedictijner-Orde. 4) Van de Orde van Grammont. 5) Dat deze talenten inderdaad buitengewoon waren, blijkt uit het door de biografen van Bossuet vermelde feit, dat deze het bij litteraire wedstrijden tegen zijn studiegenoot de Rancé gemeenlijk moest afleggen. 6) Zijne moeder was reeds in 1636 of ’3B ten grave gedaald. Dubois, o. c., t. 1, 1. 1, ch. 4. TRAPPIST-CISTERCIËNSER teel op, het hart vol walging van de wereld, die hem niet gegeven had, wat hij zoo hartstochtelijk had nagejaagd den vrede des harten. « Wilt gij weten, » schreef hij later, « waarom ik de wereld verlaten heb, welnu, ik heb haar vaarwel gezegd, omdat ik er niet in vond, wat ik zocht. Ik zocht er eene rust, die zij niet in staat was mij te schenken. » !) Vijf lange jaren bracht hij nu door in gebed en studie. Onbewust van de grootsche plannen der Voorzienigheid, bezocht hij de verschillende kloosters, waarvan hij commendatair-abt of prior was en trachtte naar vermogen zoowel hun geestelijk als stoffelijk welzijn te bevorderen. Eindelijk in 1663, neemt hij, na lang en rijp beraad, het besluit de wereld te verlaten en het religieuze leven te omhelzen. Hij ontdoet zich dan van zijne beneficiën, uitgenomen van La Trappe, verkoopt al zijn goederen, deelt de opbrengst aan de armen uit, en verwittigt de religieuzen van La Trappe dat hij voornemens is hen voortaan als regulier abt te besturen; hij treedt het noviciaat binnen in het Cisterciënser-klooster te Perseigne en ontvangt den 13" Juni 1663 het kleed der zonen van den H. Bernardus. Een jaar later legt hij zijne geloften af, wordt abt gewijd en den 14" Juli 1664 neemt hij als regulier abt van de Cisterciënser-Orde bezit van zijn klooster La Trappe, met het vaste voornemen om er orde en regeltucht te herstellen en het oude Citeaux van de dagen des H. Bernardus te doen herleven. Van dat oogenblik dagteekent de Hervorming der Cisterciënsers van La Trappe of der Trappisten. 1) Cfr. Dubois, o. c., t. 1, 1. 2, ch. 1. TRAPPIST-CISTERCIËNSER Met evenveel moed als beleid, met gelijke wijsheid en kracht, ineen woord, met al zijne natuurlijke begaafdheden, versterkt door de genade des H. Geestes, die klaarblijkelijk met hem was, sloeg onze vurige bekeerling nu de hand aan het werk. Hij maakt van den Regel des H. Benedictus zijne hoofdstudie; houdt niets voor, wat hij zelf niet beoefent, en overwint alle moeilijkheden. Volstrekt stilzwijgen wordt een wet voor allen, men herneemt den stroozak voor bed, dient inden refter slechts plantaardig voedsel op en bepaalt zich bij twee maaltijden van Paschen tot den 14en September, uitgenomen de vastendagen der H. Kerk en der Orde, en tot slechts éen maaltijd van 14 September tot Paschen. De uren werden echter vervroegd. Inden zomer nam men het middagmaal te half elf, inden winter te twaalf uur, inde Vasten om half een. i) Den 23 n Mei 1678 werden zijne Constituties door Paus Innocentius XI goedgekeurd 2) en na zijn dood, die den 27n October 1700 voorviel, andermaal door Paus Clemens XI 3) (1705.) Daar de doorluchtige Hervormer niet alle gestrengheden van het oude Ctteaux had kunnen invoeren, voegde hij er eenige andere, niet minder strenge voorschriften aan toe. La Trappe werd onder zijn bestuur een voorbeeld van echte kloosterdeugd, een tweede Citeaux van den H. Stephanus, een Clairvaux van den H. Bernardus. 1) Cfr. Règlements de l’abbaye Notre-Dame de la Trappe, Paris 1690, nouvelle édition 1718; Règlements généraux de l’abbaye N.-D. de la Trappe, par le R. P. D. Armand, Jean le Bouthillier de Rancé, abbé régulier et réformateur de ce monastère, Paris, 1701, 2 vols. 2) Janauschek, Origtnum, t, 1, p. LXXIII; Albets, Handb. Kerkgeseh., t. 2, § 156, 4°, c. 3) Albers, ut supra. TRAPPIST-CISTERCIËNSER En dit bleef het, zonder merkelijke veranderingen tot de groote Fransche Omwenteling. Evenals eertijds het bloed der martelaren, het zaad van nieuwe Christenen werd, zoo danken wij het der Revolutie, dat de monniken van La Trappe over heel den aardbol verspreid en overal den geur hunner deugden meedragende, langzamerhand, toen de storm tot bedaren kwam, wijd en zijd kloosters stichtten, die zich later in Congregaties en nog later, op uitnoodiging van Z. H. Paus Leo XIII z.g., tot eene Orde hebben vereenigd. Op het einde der 18e eeuw was La Trappe een bloeiend Cisterciënser-Klooster, met 113 leden. Doch daar barst de alvernielende storm der omwenteling los. Alom worden de kloosterlingen verjaagd, alom de schuiloorden van gebed en zelfopoffering verbeurd verklaard, geplunderd, voor profane doeleinden gebruikt, niet zelden verwoest en inde asch gelegd. Zal La Trappe gespaard blijven? Wie kan dat hopen? Zal dan met La Trappe ook het grootsche werk van den abt de Rancé ten gronde gaan ? O! neen, de Voorziennigheid is daar. La Trappe stond nog, te midden van vele ruïnen, toen den ln Juni 1791, Pater Augustinus de Lestrange, i) gewezen Groot-Vicaris van den Bisschop van Vienne, novicenmeester van La Trappe, zich, voorzien van de noodige volmachten en vergezeld van 24 medebroeders, naar Zwitserland begaf, waar hij zijne redding zocht in het Heilig Dal (Val Sainte Marie) 2) een voormalig Karthuiser-klooster in het canton Freiburg. Reeds het volgende jaar, op het Feest der Allerh. 1) Cfr. Odyssée monastique. 2) Cir. Peeters, Histoire des Trappistes du Val-Sainte-Marie. TRAPPIST-CISTERCIËNSER Drievuldigheid, kwamen de Staatsdienaren beslag leggen op La Trappe ;de prior,!) de subprior en verschillende andere religieuzen werden in boeien geklonken, de meesten hunner stierven inde gevangenis, de overigen werden onmeedoogend verjaagd; sommigen vonden hier, anderen daar een schuiloord, velen ook vervoegden zich bij Dom Augustinus te Val-Sainte-Marie; niet een hunner werd afvallig. 2) Ondertusschen had er in laatstgenoemd klooster reeds eene gewichtige gebeurtenis plaats gehad. Getroffen door de menigvuldige zonden, waaraan vooral het vaderland, Frankrijk, zich schuldig maakte, hadden Dom Augustinus en zijne gezellen gemeend, den toorn des Heeren door buitengewone boetplegingen te moeten stillen. Men had dus den 16n Juli 1791, feestdag van den H. Stephanus, zeven weken na de aankomst in Zwitserland, het besluit genomen, om de dagorde van den H. Benedictus en de oude gebruiken van Citeaux, weder naar de letter in te voeren. Dom Augustinus voegde er, met het oog op de omstandigheden, nog nieuwe gestrengheden aan toe, alles tot uitboeting der zonden van het menschdom. 3) De roem der strenge levenswijze van Dom Augustinus de Lestrange en zijner Cisterciënser-monniken van La Trappe, drong weldra tot in Rome door. Bij breve van 30 September 1794, 4) gelastte Paus Pius VI zijn nuntius 1) De laatste abt vóór de Revolutie, Dom Pierre Olivier, was den 7en Februari 1790 overleden. 2) Cfr. Histoire populaire de l’Abbaye de N. D. de la Grande Trappe. 3) Zie : Règlements de la Maison-Dieu de N. D. de la Trappe, mis en nouvel ordre et augmentés des Usages de Val-Sainte-Marie 2 vols. Fribourg 1794. 4) Zie de breve in het Nomasticon, p. 650. TRAPPIST-CISTERCIËNSER te Lucerne om La Val-Sainte, tot abdij te verheffen. Dit geschiedde den 8" December van hetzelfde jaar, !) nadat Dom Augustinus den 27en November tot abt gekozen was. De nieuwe abdij zou tevens aan het hoofd staan van geheel de Congregatie der Trappisten. 2) De beste leden uit verschillende kloosters stroomden weldra naar La Val-Sainte. Dom Augustinus zag zich genoodzaakt, naar verschillende richtingen zijne monniken uitte zenden. In 1796 stichtte hij zijn eerste Trappistinnen-klooster, genaamd : De Heilige Wil Gods, in Zwitserland. Dit klooster werd de schuilplaats van vele vrome ballingen, waaronder vooral Cisterciënsernonnen der Gewone Onderhouding van het klooster des H. Antonius te Parijs; en zoodoende kunnen ook onze Trappistinnen hun afkomst doen opklimmen tot het eerste vrouwenklooster der Orde O. L. Vr. van Tart, gesticht, of althans begonnen, door den H. Stephanus in 1125. Onder de stichtingen, die Dom Augustinus tot stand bracht in Spanje, Italië, Engeland, was er ook een bestemd voor Amerika ; doch deze, aan wier hoofd Pater Eugenius de la Prade stond, een gewezen page van koning Lodewijk XVI, en vóór de omwenteling, novice te La Trappe, werd door den bisschop van Antwerpen Mgr De Nelis, in België teruggehouden en vestigde zich te Westmalle 3); doch reeds zes weken later moest men 1) Ibid. p. 653. 2) Janauschek, Originum, t. 1, p. LXXII; Histoire abrégée p, 124. Odyssée monastique, 1. 1, ch. 4. 3) Zie : Geschiedenis der Abdij van Westmalle. Deze kolonie, met Pater Eugenius de la Prade aan het hoofd, was van Val-Sainte naar Amsterdam vertrokken en zou daar zijn scheep gegaan, doch men vond de haven gesloten en reisde toen naar Antwerpen. Odyssée, 1. 3, ch. 2. TRAPPIST-CISTERCIËNSER hier de tenten weder opbreken en in allerhaast vluchten voor de Fransche troepen. Mgr De Nelis had hen naar Roermond gezonden, doch hier heerschte de grootste wanorde. Niets vonden zij er dan vluchtende Oostenrijkers, die de Maas trachtten over te komen. Zij klopten aan bij den bisschop, doch deze stond zelf op het punt om te vertrekken. Hij liet hun zeggen, dat hij den nacht niet meer in zijn paleis zou doorbrengen en zond hen naar een Benedictinessen-klooster. Daar vonden onze Trappisten alle nonnen bezig met inpakken, ten einde den volgenden dag de vlucht te nemen. Nu trokken zij naar Keulen, overal een menigte soldaten en vluchtelingen ontmoetend. De weg was opgepropt van volk. Hier vonden zij eenige dagen gastvrijheid bij de Benedictijnen, daarna bij de Cisterciënsers van Mariënfeld en van hieruit stichtte men in 1795 het klooster Darfeld, in Westphalen. Dit klooster werd in 1808 tot abdij verheven en hernam in 1813 de door Rome goedgekeurde reglementen van den abt de Rancé. Westmalle, niet ver van Antwerpen, werd in 1803 herbegonnen, doch in 1811 moesten de monniken wederom vluchten; eindelijk in 1814, dus nu weldra 100 jaar geleden, vestigden zij er zich opnieuw en smaakten het geluk van er te mogen blijven tot op den huidigen dag. Ruim drie jaar na de verheffing van La Val-Sainte tot abdij, vielen de Franschen in Zwitserland en zag Dom Augustinus zich gedwongen, om voor zich en de zijnen een veiliger schuiloord op te zoeken. Zoo vertrok dan heel de karavaan, bestaande uit Cisterciënser-monniken, Cisterciënser-nonnen, leekebroeders, derde-ordelingen, eene instelling door Dom Augustinus in het leven geroepen, doch die thans niet TRAPPIST-CISTERCIËNSER meer bestaat, en verscheidene jonge oblaten, *) die, voor zoo ver zij door hunne ouders werden vrijgelaten, hem wenschten te volgen, in het geheel 254 personen, in het begin van 1798 uit Zwitserland. De mannen gingen voorop, vrouwen, kinderen en zieken volgden in karren. En zoo trok men, 2) zonder andere hulpmiddelen, dan de aalmoezen der geloovigen; zonder andere steun, dan Gods Voorzienigheid, van La Val-Sainte naar Berne, van Berne naar Lenzburg, van Lenzburg in Zwitserland, door Baden en Wurtemberg naar Beieren, waar zij zich inscheepten op den Donau. Een koopvaardijschip, veel gelijkend op een vlot, met een hutje in het midden voor de zieken, vervoerde de Paters en Broeders, een ander de Zusters. Als het Officie werd gezongen, want op de geheele reis leefde men als in het klooster, voortdurend stilzwijgen, handenarbeid, gezongen Officie, enz. voer men zoo dicht mogelijk naast elkander ; dan stemden de Paters op het eene schip aan en de Zusters antwoordden op het andere. Overal waren onze ballingen « een schouwspel voor God en Engelen en menschen,» overal ondervonden zij dan ook de grootste sympathie en genoten zij de gulste gastvrijheid, vooral inde Cisterciënser-kloosters ; overal ondersteunde men hen door milde aalmoezen. Wanneer Dom Augustinus ergens met de zijnen aan wal stapte, om de H. Mis te hooren, dan gebeurde het vaak, dat de pastoor der parochie zelf voor hen aalmoezen ophaalde. De burgemeester van de plaats ging soms met zijn raadsleden de huizen af, om van de burgers gastvrijheid voor de Trappisten te verzoeken en dan 1) Jonge knapen, die ineen klooster worden opgevoed, met het doel, er later te zullen intreden. Zie : Nieuwbarn, o. c. i. v. oblaten. 2) Cfr. Odyssée monastique. TRAPPIST-CISTERCIËNSER stonden ineen oogwenk alle deuren voor hen open. Soms echter ook bleven niet alleen de huisdeuren, maar zelfs de poorten der stad voor hen gesloten; gelukkig, als zij dan inden omtrek een klooster vonden. Zoo reisde men, ten prooi aan allerlei wisselvalligheden, naar Weenen en eindelijk naar Rusland, waar allen gastvrij ontvangen werden; twee kloosters in Wit-Rusland Orscha en Brzesc en drie in Polen, te Kent, Zydichin en Podolia werden hun door den Czaar bereidwillig toegewezen. Doch deze goedheid zou niet van langen duur zijn. Inde tweede helft van 1799 in Rusland aangekomen, werden onze ballingen er in April 1800 weder uit verdreven. Zij begaven zich nu door het Noorden van Duitschland over Dantzig naar Hamburg, van waar een gedeelte naar Engeland, een ander naar Ameiika, een derde naar Westphalen en een vierde naar Zwitserland trok. Deze reis vooral had gediend om de Trappisten in geheel Europa en zelfs daarbuiten bekend te maken. Van 1802-1811 genoten de monniken van La Trappe een betrekkelijk groote rust, zij werden zelfs door Napoleon begunstigd. « Religieuzen, die veel werken en weinig eten, kunnen den Staat niet tot last verstrekken, » sprak de potentaat. Toen hij echter de hand aan den Paus geslagen had en de Trappisten weigerden den eed van getrouwheid aan den overweldiger af te leggen, vaardigde deze een bevel uit, beginnend met de woorden: « De kloosters van La Trappe zijn opgeheven in geheel de uitgestrektheid van ons keizerrijk. » Dit geschiedde den 28n Juli 1811. Nieuwe ballingstochten volgden. Dom Augustinus zelf, die vogelvrij was verklaard, vluchtte van Zwitserland 5 TRAPPIST-CISTERCIËNSER door Duitschland naar Riga in Rusland, waar hij drie maanden verbleef; dan voer hij langs Zweden en Denemarken naar Engeland, en scheepte zich daar in voor Amerika, dat hij vóór 1814 niet meer verlaten zou. Ook de andere Trappisten wisten zich, hier en daar, schuil te houden, tot den dag, waarop Gods Engel het zwaard inde scheede stak en het werktuig van Gods verbolgenheid als voortaan nutteloos werd weggeworpen. Hoe wonderbaar zijn toch de wegen der Voorzienigheid ! Bij het uitbreken der Revolutie bewoonden de Trappisten slechts éen klooster in Frankrijk; en nadat alle stormen over hen waren heengevaren, nadat zij gedurende 14 jaren overal als schadelijk wild waren open voortgejaagd, was hun aantal dermate aangegroeid, dat zij verspreid waren over de geheele wereld ; bijna alle landen van Europa hadden hen gezien en bewonderd, in Amerika was de grondslag gelegd voor die bloeiende Trappistenkloosters, die thans in Canada en de Vereenigde Staten van N. Amerika den goeden geur van Christus verspreiden. Nauwelijks hadden de Bourbons den troon van Frankrijk weder beklommen of van alle kanten stroomden de ballingen naar hun vaderland terug. De eerste was Dom Eugenius de la Prade, abt van Darfeld in Westphalen. Hij had reeds de noodige maatregelen genomen en gelden verzameld tot den aankoop van het oude klooster La Trappe in Normandië, doch, dooreen gevoel van niet genoeg te bewonderen kieschheid gedreven, stond hij èn zijne rechten èn zijne gelden af aan den oudsten abt, den vader van allen, Dom Augustinus de Lestrange. ) 1) Zie hierover: La Trappe, origine etc.; Odyssée monastique, 1. 7, cb. 2. trappist-cisterciënser Dom Eugenius sloeg nu een anderen weg in en stichtte voor een deel zijner gemeente het klooster «Port du Sal ut », in het departement Mayenne. Dit klooster werd betrokken den 21en Februari 18151) en van dat oogenblik dagteekent het herstel der Trappisten in Frankrijk. Een ander gedeelte der gemeente van Darfeld, voor het meerendeel Duitschers van afkomst, vestigde zich later inde beroemde abdij van den Olijfberg (Oelenberg) inden Elzas; doch de eigenlijke gemeentewas reeds in 1818 verplaatst naar « N. D. du Gard», van waar zij in 1836 de voormalige Cisterciënser-Abdij van Sept-Fons, in het departement Allier herstelde. 2) In deze drie kloosters, en in die, welke er later uit voortsproten, alsook inde hun onderhoorige nonnenkloosters, volgde men de door Rome goedgekeurde reglementen van den abt de Rancé; in het klooster La Trappe, daarentegen en in al de andere Trappistenkloosters, door Dom Augustinus en de zijnen gegrondvest, volgde men letterlijk den Regel van den H. Benedictus, met de oude Usus van Cïteaux waaraan, zooals wij zagen, Dom Augustinus, met het oog op de tijdsomstandigheden, nog eenige bijzondere gestrengheden had toegevoegd. 1) Janauschek, Originum t. 1. p. LXXV; Histoire abrégée, 4me Période, 11. 2) Janauschek, Ibid.; zie : Etude historique sur l’abbaye de N. D. de Saint-Lieu Sept-Fons, Moulius 1873. Nota. De schrijver van Etude historique etc. geeft voor herstellingsjaar van Sept-Fons 1845, zoo ook eenige andere schrijvers; Janauschek echter en de meeste mij ter hand liggende, geven 1836. Wellicht van 1836-'45. TRAPPIST-CISTERCIËNSER Zoo volgde men dus twee verschillende observanties of onderhoudingen inde steeds talrijkere Trappistenkloosters. Z. H. Paus Gregorius XVI, besloot in 1834 alle in éene Congregatie te vereenigen onder den titel van «Congregatie der Cisterciënser-monniken van O. L. Vrouw van La Trappe. >* De president der Orde van Citeaux stond aan het hoofd en bevestigde de abtskeuzen ; de abt van La Trappe was zijn vicaris-generaal; voor het overige had ieder een geheel eigen bestuur, eigen Generaal-Kapittel enz. Het decreet is gedagteekend den 3en October 1834. i) Ofschoon er buiten Frankrijk reeds een Trappistenklooster bestond in lerland, («Mount Melleray»)2), en er naast Westmalle, dat in 1814 hersteld was en dus het oudste der tegenwoordige Trappistenkloosters is, in 1831 door N. D. du Gard een klooster te Westvleteren (S t. Six t e) gesticht was, omvatte de nieuw opgerichte Trappisten-Congregatie, overeenkomstig den inhoud van het decreet 3), alleen de Fransche kloosters. Het bloeiende Westmalle, zocht dus ook eene Belgische Congregatie op te richten. Nadat men aan het verlangen van den H. Stoel gevolg gegeven en de Reglementen van Dom Augustinus had laten varen voor die van De Rancé, reeds met lof vermeld, zooals de breve zegt, door Innocentius XI, Benedictus XIV, Pius VI en Pius VII, kwam deze Congregatie dooreen Pause- 1) Dom Augustinus was inmiddels den 16" Juli 1827 overleden, Dom Eugenius was reeds in 1816 ten grave gedaald. 2) Gesticht door Melleray in 1832. 3) Het decreet bevindt zich in Peeters : Histoire des Trappistes du Val-Sainte-Marie. TRAPPIST-CISTERCIËNSER lijk Decreet van 22 April 1836 tot stand. Westmalle werd terzelder tijd tot abdij en tot hoofd van dein België reeds bestaande of nog te stichten Trappistenkloosters verheven. 1) De twee jaar vroeger opgerichte Fransche Congregatie met hare dubbele observantie hield echter geen stand en den 25" Februari 1847 verdeelde Paus Pius IX haar in tweeën. 2) Aan het hoofd der eerste, geheeten : « Recentioris Reformationis », stond La Trappe ; zij onderhield den Regel van den H. Benedictus, met de Usus van Citeaux 3); de tweede genoemd : «Antlquioris Reformationis », volgde de Reglementen van den Abt de Rancé; Sept-Fons was het hoofd dezer Congregatie. Zoo had men dus drie Trappisten-Congregaties, die van La Trappe, de talrijkste ; die van Sept-Fons, en die van Westmalle. De later opgerichte kloosters buiten Frankrijk en België behoorden tot een dezer drie 4). « Onder deze nieuwe wijze van bestuur », zoo spreekt de schrijver der « Histoire abrégée », « door het decreet » van 1847 ingevoerd, breidden de Congregaties zich snel » uit, en brachten vele stichtingen tot stand, vooral in » 1849, na de troebelen van het voorgaande jaar, en » evenzeer in 1880 en 1881, tengevolge der uitdrijvingen. » Deze tirannieke maatregelen toch, welke aan hunne be» werkers en uitvoerders tot roem noch voordeel strekten, 1) Zie Geschiedenis der Abdij van Westmatle. 2) De Reglementen van Dom Augustinus werden voorgoed afgeschaft. 3) Zie het decreet in : Nomasticon, p. 656. 4) De schrijver van Histoire abrégée etc. spreekt van eene Engelsche Congregatie, doch ik heb er nergens eenig spoor van kunnen vinden. In elk geval moet zij dan spoedig zijn uiteengespat, want in het decreet der vereeniging (1892) wordt er geen melding van gemaakt. TRAPPIST-CISTERCIËNSER » maarde buitengewone hoogachting voor de religieuzen »des te beter deden uitkomen, hadden tevens eene »vernieuwing van ijver en vurigheid bij dezen ten » gevolge. Sommigen moesten weliswaar hun vaderland » verlaten, maar volgens de plannen der Voorzienigheid, » strekte ook dit tot welzijn en uitbreiding der Orde door » de stichting van nieuwe kloosters. » Van 1847 tot het oogenblik der vereeniging in 1892, bracht de Congregatie van Sept-Fons 14 nieuwe stichtingen tot stand, tot in Syrië, China en Australië; ook het beroemde Marianhill in Zuid-Afrika en het oudste Trappistenklooster in Nederland, Koningshoeven, werden in dit tijdvak door haar gegrondvest. De reeds talrijker Congregatie « Recentioris Reformationis, » deed 20 nieuwe stichtingen ontstaan, vooral in Engeland en Amerika. De Belgische Congregatie werd met vijf kloosters vermeerderd, allen in Holland en België. Zoo rustte Gods mildste zegen op de Cisterciënserkloosters van La Trappe, toen Z. H. Paus Leo XIII z.g., die zich jegens de kloosterlingen zoo verdienstelijk heeft gemaakt, tegen den len October 1892 alle Oversten van Trappistenkloosters naar Rome riep, om er, ineen Algemeen-Kapittel der drie Congregaties, te beraadslagen over de vereeniging en oprichting van eene Orde van Hervormde-Cisterciënsers. Was het wel billijk, dat die drie Congregaties, met bij de 3000 mannelijke leden en met zulk een onbeduidend verschil in levenswijze, langer gescheiden bleven ? Moest aan haar lang gekoesterd verlangen, aan den reeds dikwijls uitgedrukten wensch geen gevolg gegeven worden ? Na een Kapittel van twaalf dagen was de vereeniging aangenomen en tot stand gebracht. TRAPPIST-CISTERCIËNSER Nadat reeds den Ben8en December 1892 de H. Congregatie der Bisschoppen en Regulieren een decreet van goedkeuring had uitgevaardigd, bevestigde Z. H. Leo XIII de acten van genoemd Algemeen-Kapittel en de oprichting der nieuwe Orde, bij breve van den 17'n Maart van het volgende jaar i). Tot eerst Generalen-Abt van de Orde der Hervormde Cisterciënsers was gekozen de oud-kapitein der pauselijke Zouaven, de vicaris-generaal der Congregatie van Sept-Fons, de stichter van Neerlands eerste Trappisten-klooster, Koningshoeven, Dom Sebastianus Wyart 2), in 1904 opgevolgd door den thans regeerenden HoogEerw. Pater Mgr. Augustinus Marre, titulair-bisschop van Constanz. Zes jaren na deze heuglijke gebeurtenis, in het jaar 1898, slaagde men er in het beroemde klooster Citeaux, dat juist vóór 800 jaren gesticht en voor ruim 100 jaar door den Staat onteigend was, weder als Cisterciënser-klooster te herstellen. Het volgende jaar had daar wederom het Generaal-Kapittel plaats. In 1902 zette Z. H. Paus Leo XIII de kroon op het werk, dat wij met dankbaarheid Zijn werk noemen, door de uitvaardiging eener Pauselijke Constitutie, waarin hij aan de Orde der Hervormde Cisterciënsers of der Strenge Onderhouding alle rechten en voorrechten der oude Cisterciënser-Orde toekent. Het klooster Citeaux zal aan het hoofd staan der nieuwe orde, te Citeaux zal jaarlijks het Generaal-Kapittel ge- 1) Geheel deze zaak der vereeniging vindt men breedvoerig behandeld in : Union Cistercienne, 1892, 1893. 2) Zie Fichaux, Dom Sébastien Wyart. TRAPPIST-CISTERCIËNSER houden worden en de Generale-Abt der Hervormde-Cisterciënsers zal ipso fado «Abbas Cistercii» zijn. !) Thans groeit en bloeit genoemde Orde der He r v o r mde-Cisterciënsers, inden volksmond bekend onder den naam van Trappisten over geheel de bekende wereld. Zij telt 54 mannen-, en 16 vrouwenkloosters, benevens nog 23 andere kloosters van Cistercienserzusters in Spanje, aan de Orde geaffilieerd, doch blijvende onder de jurisdictie hunner bisschoppen. Deze kloosters zijn verdeeld als volgt: Frankrijk 26, België 6, Nederland 5, Canada, Spanje (behalve bovengenoemde), Italië en Duitschland elk 4, Oostenrijk en de Vereenigde-Staten van N.-Amerika ieder 3, lerland en Japan elk 2, Engeland, Zwitserland, Syrië, Palestina, China, Congo, Brazilië elk 1. Daarenboven hebben verschillende, zoowel mannen-, als vrouwenkloosters der Orde in Frankrijk, met het oog op eene mogelijke verjaging, nog hunne toevluchtshuizen. Zoo hebben twee Fransche vrouwenklooters een toevluchtsoord in Nederland, waarvan er een te Blitterswijk bij Venloo en een te Boxtel gelegen is. Het ledental bedraagt voor de mannenkloosters 3121 2) en voor de vrouwenkloosters, buiten de boven vermelde een en twintig huizen in Spanje, 966 2). In al deze kloosters, in al die landen, onderhoudt men thans denzelfden Regelvan den H. Benedictus, dezelfde Constituties, dezelfde Reglementen. 1) Een vertaling dezer Constitutie vindt men in : Geschiedenis der Abdij van Westmalle. 2) Aldus de officieele opgave van dit jaar. TRAPPIST-CISTERCIËNSER Wij laten hier de dagorde volgen. Zomeroefeningen. 2u- Opstaan, Officie de Beata, Meditatie, Nachtofficie. Tusschentijd. 5u.30 m. Primen, (Vroegmis), Kapittel, Mixte, Arbeid. 9 u. Einde arbeid. Tusschentijd. 9u.45 m. Tertiën, Hoogmis, Sexten, Gewetensonderzoek. 11 u. Middagmaal, Middagrust. 1 u. Nonen. Tusschentijd. 2u. 4u.30 m. Arbeid, daarna Tusschentijd. 5u.10 m. Vespers, Meditatie. 6u- Avondmaal. Tusschentijd. 7u. 10 m. Avondlezing, Completen, Gewetensonderzoek. 8u- Nachtrust. Winteroefeningen. 2u. Opstaan, Officie de Beata, Meditatie, Nachtofficie. Tusschentijd. 5u.30 m. Primen, (Vroegmis), Kapittel. Tusschentijd. 7u.45 m. Tertiën, Hoogmis, Sexten, Arbeid. 10 u. 45 m. Einde arbeid. Tusschentijd. 11 u. 7 in. Nonen, Gewetensonderzoek, Middagmaal. Tusschentijd. 1u.30 m. 3u.30 m. Arbeid, daarna Tusschentijd 4u.30 m. Vespers, Meditatie, Collatie. Tusschentijd 6u. 10 m. Avondlezing, Completen, Gewetensonderzoek. 7 u- Nachtrust. TRAPPIST-CISTERCIËNSER Oefeningen van den Vasten. 2 u. Als inden winter. su. 30 m. Idem. 7u. Tertiën, Sexten. Tusschentijd. 8 u. Nonen, Hoogmis, Arbeid. 10 u. 30 m. Einde arbeid. Tusschentijd. 11 u. 15 m. Vespers, Gewetensonderzoek, Middagmaal. Tusschentijd. 2 u.—4 u. Arbeid, daarna Tusschentijd. 4u. 30 m.—s u. 15 m. Reguliere lezing. 5u.15 m. Meditatie. 5u.30 m. Collatie. Tusschentijd. 6u.10 m. Avondlezing. Completen, Gewetensonderzoek. 7 u. Nachtrust. Als men deze dagorde vergelijkt met die van het oude Citeaux, welke wij in n° II gegeven hebben, zal men gemakkelijk de punten van overeenkomst en verschil kunnen opmerken. Wat wij hier Nachtofficie hebben genoemd, omsluit hetzelfde wat te Cïteaux des nachts gezongen werd, doch daar het officie van O. L. Vrouw en de meditatie als reguliere oefeningen eraan zijn toegevoegd, daarom worden de Metten en Lauden niet meer dagelijks, maar alleen op Zon- en Feestdagen gezongen; op de gewone dagen worden die uren slechts gereciteerd. De arbeid zal niet veel langer of korter zijn dan vroeger, wellicht iets korter ; daarbij zijn de studenten inden voormiddag van den arbeid ontslagen. De duur van de nachtrust, alsook het uur van opstaan en slapen gaan, komen vrij wel overeen, daar onze tegenwoordige uren altijd even lang zijn, viel de berekening natuurlijk veel gemakkelijker. Alleen het TRAPPIST-CISTERCIËNSER UUr’. en voeBen wiJ' er aanstonds bij, ook de hoedanigheid der maaltijden heeft eene merkelijke wijziging ondergaan, overeenkomstig het uitdrukkelijk verlangen van Z. H. Paus Leo XIII. Wel neemt men nog het middagmaal ad horam Sextam, Nonam, en ad Vesperas, maar deze officies worden vroeger gebeden, zoodat het voor den maaltijd nooit later wordt dan 12 uur ; inden winter en inden Vasten is het gebruiken van eenigen drank vervangen door eene collatie 1); in den zomer vinden wij eene mixte, ook voor de gezonden. De hoedanigheid is slechts zuiver plantaardig op de Vrijdagen en op de Vastendagen der H. Kerk, ook den geheelen Advent en grooten Vasten ; voor den overigen tijd is zij lacto-vegetarisch. Ofschoon het Trappistenleven dus altijd een leven van gebed en boete blijft; ofschoon het van ons, menschen der22e0e eeuw, misschien even veel geest van opoffering vraagt als het oude Cisterciënser-leven eertijds vroeg van de kranige middeleeuwers; toch gaat het de door Gods genade ondersteunde menschelijke krachten niet te boven. Ook is het geenszins doorweven van die soms belachelijke eigenaardigheden, welke het goede volk daarover weet te vertellen. Zoo b. v. roepen de Trappisten elkander niet toe : Memento mort! maar groeten stilzwijgend; zij slapen niet op een plank, maar op een stroozak; zij hebben geen doodshoofd op hun cel en graven niet hun eigen graf, noch staat er immer een graf half open enz. Wat is het Trappistenleven dan wèl? Het Trappistenleven is op de eerste plaats zoet en aangenaam, 1) Men versta hier onder collatie, een licht avondmaal. Zie voor de verschillende beteekenissen van dit woord : Nieuwbarn, o. c., i. v. TRAPPIST-CISTERCIËNSER want ’s Heeren juk is zoet en zijn last is licht. Vervolgens is het gezond, getuige het klooster te Zundert, waar zich een ziekenhuis bevindt zonder zieken en reeds 10 jaar een kerkhof, zonder een overledene ; te Sept-Fons, in Frankrijk, heeft men uitgerekend, dat de monniken, die daar overleden waren, gemiddeld meer dan 60 jaar bereikt hadden. Ook is dit nog onlangs dooreen onzer Hollandsche doctoren onderzocht en bewezen, i) Verder wordt er door den Cisterciënser-monnik van La Trappe, althans tegenwoordig, even ijverig gestudeerd als door zijne voorvaderen in het gouden tijdvak, en in menig klooster treft men monniken aan met den graad van doctor inde godgeleerdheid, wijsbegeerte of kerkelijk recht. Het Trappistenleven is nuttig voor de maatschappij, zoowel op oeconomisch als op sociaal gebied. Landbouw en veeteelt zijn nog steeds het hoofdmiddel van bestaan voor den Trappist. Wanneer hij komt, dan vestigt hij zich bij voorkeur ver van het gewoel, inde wildernis en na een luttel tal jaren is die wildernis herschapen in vette weiden of vruchtbaren bouwgrond. Doch bepalen wij ons niet tot het stoffelijke en uitwendige, werpen wij ook een blik op de bovennatuurlijke goederen, laat ons den Trappist beschouwen met het oog des geloofs. Wat zien wij dan? Dan zien wij rustelooze zelfopoffering, tot uitboeting der menigvuldige zonden van het geheele menschdom : heeft Jezus door zijn kruis en lijden niet heel de wereld verlost? Dan zien wij Mozes met uitgestrekte armen God om genade en ontferming smeeken voor zijn volk ; dan zien 1) Romunde, L. H. De voeding der Trappisten, Utrecht, 1911. TRAPPIST-CISTERCIËNSER wij rechtvaardigen, waarvan er tien voldoende zouden geweest zijn om Sodoma te redden van den ondergang ; dan zien wij naast den apostel des gebeds, den martelaar der boete, den 1 eeraar door het voorbeeld, den man der eenzaamheid, die onttrokken aan de gevaren van het leven onder de menschen, er al de weldaden van aan het menschdom ten goede doet komen ; den man, die in voortdurend verkeer met God en de Engelen, hun leven, dat een zuiver geestelijk leven is, eenigermate mag navolgen. O ! hoe waarlijk gelukkig dan zij, die door God tot deze even zalige als voor heel de menschheid nuttige levenswijze worden geroepen ! !) 1) Zeer schoon zegt de groote Augustinus : Otium sanctum quaïrit charitas veritatis; negotium justum suscipit necessitas charitatis. Quam sarcinam si nullus imponit, percipiendse atque intuends vacandum est veritati; si autem imponitur, suscipienda est propter charitatis necessitatem. St. Aug., De civ. Dei, lib. XIX, C. 19, infin; cfr. St. Thomas, la 2ae q. 61, a. 5, ad 3um. TRAPPIST-CISTERCIËNSER Laat ons nu overgaan tot het geven eener, zij ’t, beknopte schets der Cistersiënser-Orde in Nederland. Volgens de kroniek van Thomas van Groningen, dertigsten en laatsten abt van het voormalige Cisterciënser-klooster, Bloemkamp of Oldeklooster, te Hartwerd bij Bolsward i)> heeft de Cisterciënser-Orde in onze drie Noordelijke provinciën, Friesland, Groningen en Drente, eertijds 15 kloosters geteld, waarvan 5 mannen-abdijen, 3 vrouwen-abdijen, en 7 vrouwen-priorijen, te weten : in Friesland de 3 abdijen Klaarkamp bij Rinsumageest in Oostergoo, Bloemkamp, en Jerusalem of Gerkesklooster in ’t dorp, dat er naar genoemd is, voor de monniken; en 5 priorijen voor Cisterciënser-nonnen, nl. Galilea of Vrouwen-klooster te Burum, Nazareth bij Hallum, Sion in ’t Friesche Nijkerk, Gods Hol of Nyeklooster te Scharnegoutum en Maryebosch te Steenkerke. In Groningen bewoonden de zonen des H. Bernardus de vermaarde abdij van St. Bernard te Ad u ar d 1) Zie : Akten en Bescheiden betreffende de Cisterciënser-Abdij Bloemkamp of Oldeklooster bij Bolsward, door Dr M. Schoen gen in het Archief voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, D. 29, afl. 2. (1903). V. De Gisteraënsers in Nederland. en de abdij Menterna of Grijze-Moncken, later verplaatst naar Ter munten aan den Dollard. De nonnen hadden de abdijen Jesse, ten zuiden van Groningen, en St. Anna of Klein-Aduard, nabijten Boer; benevens de priorijen Trimont bij Marum, en Miduwolde of Gr ij ze-Vrouwen te Midwolde. In Drente had men de beroemde vrouwen-abdij Mariënkamp, waaruit Assen ontstaan is. Buiten deze 15 kloosters in onze Noordelijke provinciën, die op het innigste met elkaar verbonden waren, doordat Klaarkamp het stamhuis was der veertien overige kloosters, droeg Neerlands bodem eertijds nog 19 andere Cisterciënser kloostergemeenten, waarvan de 9 mannenkloosters wederom nauw vereenigd waren door de gemeenschappelijke afkomst uit de abdij Kamp of Altencamp 2) te Moers in Rijn-Pruisen. Dat de vrouwenkloosters niet rechtstreeks ermede in verbinding stonden, moet hieraan worden toegeschreven, dat deze allen opklommen tot de 13e eeuw, terwijl het eerste Cisterciënser-mannenklooster in Nederland, buiten Friesland en Groningen, pas gesticht werd in het jaar 1342. De genoemde 19 kloosters waren als volgt verdeeld : In O ver ijs el, de mannen-priorij Groot-Galilea of Si beul o, te Hardenberg en de vrouwen-abdij, Mariënhorst te Deventer. In Utrecht, de mannen-abdij welke echter na verloop van tijd de voorkeur gaf aan het bestuur van een Prior Mariënberg, te IJselstein en de vrouwen- 1) Zie voor al deze kloosters de literatuur bij Schoengen, o. c. 2) Cf. Janauschek, Originum, t. 1, p. 11 en de daaraangehaalde literatuur. CISTERCIËNSERS IN NEDERLAND abdijen Mariëndaal en Sint Servatius, beiden inde stad Utrecht. In Noord-Holland had men de priorijen voor mannen : Klein-Galilea te Monnikendam en Hemelpoort te Heemstede, bij Haarlem. In Zuid-Holland vond men, naast de vrouwenabdijen, Leeuwenhorst te Noordwijkerhout en Loosduinen in het dorp, dat er door ontstaan is; de mannen-priorijen, Mariënhave te Warmond en Bethlehem te Wateringen, bij Delft. In Zeeland bewoonden Cisterciënser-monniken de priorij Gods-Hof te Zierikzee, en Cisterciënser-nonnen de abdijen Maria’s Kamer, eerst gelegen te Emelissen op Noord-Beveland, doch later verplaatst naar Noordijk op het eiland Walcheren, Ter Hagen of Maria’s Vreugde, in het door de golven weggespoelde Beoostenblij, nabij Axel, en de priorij Bethlehem, te Elkerzee op Schouwen. In Noord-Brabant was in 1338 het vrouwenklooster Mariënkroon gesticht te Heesbeen, bij Heusden ; doch in 1382 werd dit klooster verplaatst binnen de muren van Heusden en ging toen over in eene ab d ij van Cisterciënser-monniken. De vierde abt, Joannes van Goch, vroeg en verkreeg in 1426, dat het in ’t ververvolg zou bestuurd worden dooreen prior. Inde onmiddellijke nabijheid, te Brandwijk, lag een andere mannen-priorij, Mariëndonck geheeten. Nabij Helmond had men de abdij Binderen, voor adellijke jonkvrouwen. 1) Janauschek, Dr L., Der Cisterciënser Orden, Brünn 1884 Leeuwenhorst en Loosduinen worden door den gezagvollen schrijver tot de beroemdste vrouwenkloosters der Orde gerekend. CISTERCIËNSERS IN NEDERLAND Inde Nederlandsche provincie Limburg lag de vermaarde Munster-Abdij, eveneens voor nonnen, te Roermond, i) Zoo bezat dan de Cisterciënser-Orde binnen de grenzen van het huidige Nederland, eenmaal 34 kloosters, 14 voor mannen en 20 voor vrouwen. Het oudste van al deze kloosters was Klaarkamp in Friesland, gesticht in het jaar 1165. Het was een dochterhuis van C 1 ai r vau x, doch de eerste abt kwam, volgens de kroniek van abt Thomas, uit het Cisterciënser-klooster Riddagshausen, bij Brunswijk. Daarom zou de abt van Clairvaux, die toch tevens ook te veraf woonde, aan den abt van Riddagshausen zijn recht van visitatie hebben afgestaan ; doch toen deze reeds na eenige jaren in Friesland een ongeluk had gekregen, wilden zijne monniken hem niet meer laten vertrekken en dientengevolge legde hij de waardigheid van visitator van Klaarkamp neder inde handen van den Pater Immediatus, die toen dezelfde macht aan den abt van het klooster Heisterbach2) overdroeg. Deze abt heeft dan ook trouw de jaarlijksche reguliere visitatie 1) Cf. VanHeussen en van Rhiin, Kerkelijke oudheden van Nederland. Janauschek, Originum, t. 1. Miraeus, Chronicon Cisterciensis Ordinis. ■ Hofdijk en van der Keilen, De Kloosterorden in Nederland. Romer, Kloosters en Abdijen in Holland en Zeeland. Bots, Kloosters en Abdijen van het tegenwoordige bisdom Haarlem.— Krüger, Kerkelijke Geschiedenis Bisdom Breda 4e deel. Schutjes, Geschiedenis Bisdom ’s Bosch, 4e en 5e deel; Habets, Geschiedenis Bisdom Roermond, 3e deel. Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland voor de Hervorming 11,2. Magnin, Kloosters in Drenthe. Kronenburg, Maria’s Heerlijkheid in Nederland, t. 3. 2) Heisterbach, of Dal des H. Petrus, aan den voet van het Zevengebergte, te Siegburg, bij Bonn.Vgl. Janauschek, Originum, t.l.p. 189-190. 6 CISTERCIËNSERS IN NEDERLAND verricht en een zijner opvolgers, abt Henricus (t voor 1246), was dan doorgaans vergezeld van den even vromen als geleerden Caesarius van Heisterbach1), die zich door zijn : Dialogus Miraculorum, een kostbaar monument voor de geschiedenis dezer gewesten inde middeleeuwen, welverdienden roem heeft verworven. Vanuit Klaarkamp werd nu allengs heel Friesland en Groningen met Cisterciënser-monniken en kloostervrouwen bevolkt, die overal hunne zegeningen medebrachten. « Als reddende engelen », zegt Pater Kronenburg 2), «zijnde eerste Cisterciënsers in ons Noorden verschenen ». « Wat bijzonder de aandacht verdient, is de zorg, welke onze middeleeuwsche monniken aan den dag hebben gelegd om, bij het geestelijk welzijn, ook het tijdelijk geluk, den voorspoed, de beschaving onzer voorvaderen te bevorderen. 3) Dit erkennen en bewonderen al degenen, die onpartijdig de geschiedenis der middeleeuwen beoordeelen. Voor de komst der Cisterciënsers spreken zij van : « de logge volksmassa, voor de Kerk en het hare nog koud, vreemd aan de levensbeginselen en ideën der Christenheid, bijna geïsoleerd naast de overige christenvolken, afgemat door den onlangs gevoerden strijd om haar bestaan tegen de Noormannen»4) van :« de wildernis van natuur en zeden » 5). Maar na 1) Geboren te, of bij Keulen in 1180, trad in 1199 te Heisterbach inde Orde, en stierf aldaar omstreeks het jaar 1240. Zie over hem en zijn werk : Kronenburg. J. A. F., Maria’s Heerlijkheid in Nederland, blz. 199, s. s. q. q. en de aldaar aangehaalde literatuur. 2) Kronenburg, J. A. F., Neerlands Heiligen inde Middeleeuwen 111, Zalige Cisterciënsers. 3) ld. o. c. Aan den Lezer. 4) Moll, o. c. 11,1, blz. 33. 5) Busken Huet, Het Land van Rembrand I. CISTERCIËNSERS IN NEDERLAND hun komst zijn hier : « niet langer ondoordringbare wouden. Van plek tot plek strekken zich bouw- en weilanden uit. De wolven en de beren zijn dooreen veestapel vervangen, en er worden bijen geteeld. Polders zijn ingedijkt, moerassen drooggemaakt, zeeweringen opgeworpen, kustbakens verrezen. Er zijn geen slaven meer De nonnen zijn onderwijzeressen en handwerksters geworden ; de monniken bouwmeesters, ingenieurs, desnoods houthakkers, veldarbeiders, veehoeders, poldergasten.,, Cruce et aratro, het kruis en de ploeg! » i) « De kloosters werden middelpunten van verkeer, en deden de markt- plaatsen in hunne nabijheid ontstaan. Het is dan geen wonder, dat men inde 12de en 13de eeuw aanzienlijke plaatsen, kleine landsteden, in Friesland ziet opkomen ». « Maar ook het eigenlijke platteland komt tot grooteren bloei. Ten behoeve van den landbouw leggen de monniken afvoerkanalen en wegen aan, bouwen sluizen, regelen in het algemeen den waterafloop, werpen hoogere dijken op tegen de werking van de zee, polderen in, in het kort verbeteren den toestand des lands » 2). Verder wijst men nog op den zegenrijken invloed der kloosters voor het verzachten der ruwe zeden en verschijnen de abten van Oldeklooster, Aduard en Termunten ons als mannen, die menigmaal optraden met den palmtak des vredes. Ook de wetenschap en beschaving, door de kloosters der middeleeuwen aangebracht, wordt door geen onbevooroordeeld geschiedschrijver meer miskend en de invloed, daardoor op de zeden onzer voor- 1) Busken-Huet, I. c.blz. 11, zie Kronenburg, o.c. Aan den Lezer, 2) Blok, Studiën over Friesche Toestanden inde Middeleeuwen. Nijhoff, Bijdragen voor Vaderl. Gesch. en Oudheidk, 3e Reeks, 6C deel; Kronenburg, o. et l. c. CISTERCIËNSERS IN NEDERLAND vaderen uitgeoefend, was des te grooter, naarmate opvoeding en onderwijs in die tijden nauwer met elkander verbonden waren. Al deze zegeningen hebben, naast en met de Norbertijnen, vooral de Cisterciënsers aan de bij hun komst nog zoo ruwe bevolking van ons Noorden aangebracht. Zij, de Cisterciënsers, vooral de monniken van Oldeklooster en Gerricum, hebben heele strooken lands aan de zee ontwoekerd. Men doorbladere de kroniek van Bloemkamp of de geschiedenis van Gerkesklooster, ons dooreen niet Katholiek geschiedschrijver beschreven !)> en °P iedere bladzijde zal men deze stelling bewezen vinden. Ofschoon Bloemkamp, wegens de afschaffing der leekeboeders inden laatsten tijd vele goederen had moeten verkoopen, besloegen de gronden in 1573 toch nog 3425 pondematen, 2) of meer dan 1200 H.A. ; toen de gronden van Gerkesklooster inde jaren 1638, ’39, ’4O en ’44 publiek verkocht werden, besloegen zij behalve het kloosterterrein, en de eigendommen inde Ommelanden en elders, die vroeger reeds verkocht waren, niet minder dan 5300 pdm. 3) of ongeveer 1950 H.A. Welnu al deze gronden waren grootendeels door indijkingen verworven : «Al het land, gelegen buiten de lijn : van Ter Luine zuidwaarts langs Kollum, den kunst-en straatweg en vervolgens langs Burum en oostwaarts naar de Lauwers, was, toen Gerricum gesticht werd, nog door zeewater 1) Andreae, Mr. A. J., Het Klooster Jerusalem of het Gerkesklooster. 2) Schoengen, o. c. Bijlage XXV c. in Arch. Aartsb. Utrecht XXXI, blz. 174 ; een pondemaat = 0,3674 H.A. 3) Andreae, o. c., p. 101 ; alleen deze 1950 H.A. brachten het land volgens de berekeningen van Mr Andreae ongeveer f 680.000 op, hetgeen gelijk staat met'tegenwoordig bijna 4 millioen. CISTERCIËNSERS IN NEDERLAND bedekt. Tengevolge van belangrijke indijkingen, mede door de nijvere hand der bewoners van Jerusalem ondernomen, werden de grenzen der Lauwerszee langzamerhand aanzienlijk ingekrompen en daardoor de landstreek, die thans als Burumerland bekend is en vervolgens het Nieuw-Kruisland aan de zee ontwoekerd ». i) De polders van Bloemkamp lagen meer inde omstreken van Bolsward en Leeuwarden; in Tettingawier kregen de monniken zoo veel grond als ze konden indijken, 2) toen de inwoners van Mantgum in 1203 den last der zeedijken niet meer konden dragen, schonken zij vele landerijen aan Oldeklooster3). «Mantgum,» zegt Hofdijk 4), « dankt de bedijking zijner aangeslibde landerijen aan de Middelzee, den Abt van Bloemkamp.» Ook voor Noord-Holland moeten de Friesche Cisterciënsers, en bij name de monniken van Oldeklooster, zich verdienstelijk hebben gemaakt. Zoo bezaten zij Uithoven 5) en gronden bij Monnikendam, te Wervershoeve bij Medemblik, in Oosterleek en Lutkebroek. 6) 1) Andreae, o. c. p.p. 69, 70. 2) Kroniek van Bloemkamp, c. IX. 3) Schoengen, o. c. p. 153. 4) Hofdijk en v.d. Keilen, o. c. Cisterciënsers 5) Uithof, voorwerk, grangia, van granum = graan, was eene hofstede, die de Cisterciënsers te midden hunner vaak ver van het klooster verwijderde landerijen oprichtten. Zij mocht, volgens de Cisterciënser-Statuten, alleen door leekebroeders bewoond worden, die er dan ook eene gemeenschappelijke eetzaal, slaapzaal, enz. hadden; ook eene kapel; doch eerst in 1255 verordende Paus Alexander IV, dat er een priester-monnik zou wonen om de H. Mis te lezen. Deze grangia waren meestal groot genoeg om door sommigen, ofschoon ten onrechte, kloosters genoemd te worden. Cfr. Hoffman, Das Konverscninstitut der Cist.-Orden, Abschn. 4. 6) Schoengen, o. c. p. 168, CISTERCIËNSERS IN NEDERLAND Niet alleen door bedijking en inpoldering waren de Cisterciënsers nuttig op oeconomisch gebied, maar ook door ontginning van woeste gronden, zooalsOldeklooster dit gedaan heeft op de Ve 1 uw e in Gelderland, waar de « vlijtige, grijze monniken », zooals Dr. Schoengen ze noemt, uitgestrekte landerijen bezaten zoowel inde omstreken van Hattem, als van Doornspijk en O ene. !) Aduard, welks grondbezittingen zich uitstrekten over Groningen, Duitsch- en Hollandsch Friesland, en Drente; over Hoogemeeden, Legemeeden, Den Ham, Fransutn, Zuidhorn, Noordhorn, Oostwold, Garnwerd, Oostum, Wierum, Leegkerk, Maarslag, Schillingeham, Roodeschool, Harsens, Paddepoel, Adorp, Everswold, 2) Wolfsburge, Roden, Kollumer vrijland3) enz. Aduard, zeg ik, maakte zich bijzonder verdienstelijk door het leeren der turfbereiding. « Aan eene kunstmatige turfbewerking begon men eerst ernstig te denken, toen de weldoende Gerbrand zijne monniken naar de venen van Aduard gezonden had. Zij stichtten hier koloniën van arbeiders, leerden hun de afgravingen van veen op groote schaal, den geregelden waterafvoer inde lagere venen, in één woord het eigenlijke turfsteken. » 4) 1) Kroniek van Bloemkamp, c. 22; Schoengen, o. c. p. 167. Zie de Bijlagen aldaar. 2) Nu Zuidlaarderveen en Annerveen. 3) Brugmans, Dr H., De Kroniek van het klooster Aduard, uitgegeven inde Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap te Utrecht, dl. XXIII (1902), aanteekeningen op Bijlage VII. 4) Kronenburg, Neerl. Heiligen inde Middeleeuwen 111, p. 121. CISTERCIËNSERS IN NEDERLAND Klaarkamp en Termunten hebben zich wederom meer door inpolderingen verdienstelijk gemaakt. Ook de vrouwenkloosters der Orde in ons Noorden werkten, ofschoon natuurlijk binnen engere grenzen, in denzelfden geest. De beroemde abdij Mariënkamp in Drente bezat in die provincie uitgestrekte venen inde omstreken van het huidige Assen, van Rolde, Zweelo, Duurse, Sleen, Loon, Anlo, Veenhuizen, alsook inde tegenwoordige provincie Groningen, te Haren en Den Horn i). Berekend naar de opbrengsten hunner goederen, bezaten de Friesche vrouwenkloosters der Orde gemiddeld 300-400 H.A. grond 2). De grond, die binnen de kloostermuren gelegen was, bebouwden de nonnen zelf, want inde Cisterciënser-Orde werkten en werken nog de leekezusters op de eerste plaats, maar ook de koorzusters op bepaalde uren van den dag op het veld. De gronden, buiten de omheining gelegen, werden bebouwd door de leekebroeders, die men eertijds inde vrouwenkloosters aantrof, cotiversi monialium. Dezen deden hun noviciaat en legden hunne geloften af in het vrouwenklooster. Zij beloofden der Abdis gehoorzaamheid in al het goede tot den dood. 3) Zoo werkten en zwoegden die pioniers der beschaving voor de stoffelijke welvaart onzer vaderen in het Noorden. 1) Cf. Magnin, J. S., De voormalige kloosters in Drenthe, Assen. Nabij Assen vindt men nog liet dorp Kloosterveen, een voormalig veen van het klooster Mariënkamp. 2) Schoengen, o. c. Arch. Aartsb. XXXI p. 178 s. s. q. q. 3) Zie Hoffmann, Konverseninstitut, Abschn. 4. Deze instelling geraakte spoedig in verval en bestaat thans niet meer. CISTERCIËNSERS IN NEDERLAND Terzelfder tijd worstelde een andere schaar van monniken der zelfde Cisterciënser-Orde in het Zuid-Westen van ons vaderland, deels tegen de woedende baren, deels tegen de onvruchtbaarheid van den bodem. Over de geheele oppervlakte van Zeeuwsch Vlaanderen, inde omstreken van Sluis, Aardenburg, Oostburg, Biervliet, Axel, Hulst, doch vooral inde Noord-Oosthoek, teOssenisse, Hontenisse, Groenendijk, Kruispolder, Hengstdijk, Lamsweerde, Kloosterzande; op Zuid-Beveland, te Krabbend ij ke, Kattend ij ke, Waarde en andere plaatsen; in Westelijk Noord-Brabant, bij Bergen-op-Zoom, Wouw, Hu ij bergen, had vooral de beroemde abdij Ter Duinen1) bij Veurne, doch ook haar dochterhuis Ter Doest1), bij Brugge en Baudelo D te Sinay in ’t land van Waes, reeds in ’t begin der 13e eeuw, ja nog voor dien tijd uitgestrekte landerijen en uithoven ; terwijl de monniken van Sint Bernard 2) inde tweede helft der 13e eeuw naar Gastel in Noord-Brabant werden geroepen, van waar zij hunne goederen allengs zagen uitgebreid over Wouw, Hoeven, Oudenbosch, Kruisland, Etten, en zich aldaar zoo goed wisten te vestigen, dat zij er tot op den huidigen dag ononderbroken gebleven zijn. Oudenbosch is zijn bestaan aan de Cisterciënsers verschuldigd : « Als wij alle deze gronden (zoo leest men 1) Zie voor deze drie kloosters : Janauschek, Originum, t. 1, voor Ter Duinen, p. 51; voor Ter Doest. p. 173; voor Baudelo, p. 227 en de op die plaatsen aangehaalde literatuur. Voor hunne bezittingen in Nederland, cf. Krüger, Kerkelijke Geschiedenis van het Bisdom Breda, t. 4. 2) Cf. Janauschek, o. c., p. 240 en de daar aangehaalde literatuur. Voor zijne bezittingen in Nederland : Krüger, o. c. D. 3 en 4. CISTERCIËNSERS IN NEDERLAND inde Archieven), heiden, moeren en wildernissen bijeen hadden, zoo hebben wij dezelve begonnen af te graven, en met hekkens, vekens en kanten te separéren van andere gronden, en dezelve onder de ploeg en tot bouw- land te brengen, zoo het best kon .... 0 Het centrum van al deze gronden, heiden, moeren en wildernissen, was het oude Baerlebosch, thans de zoo bloeiende en zoo echt Rooinsche gemeente Oudenbosch. En tusschen die twee uithoeken van Nederland, ontstonden, de eene na de andere, die groote en beroemde vrouwen-abdijen, met hare veelal adellijke bewoonsters, bestuurd door vrome vrouwen als Richardis van Nassau, abdis van het Munsterklooster te Roermond2), en bewoond door eene Mechtildis, weduwe van Graaf Floris IV 3), door de edele telgen der Huizen Van Egmond, Van Duivenvoorde, Van Velzen, Van Teilingen, Van Boekhorst, Van Nijenvelt, Van Borselen, zooals Leeuwenhorst 4) en Loosduinen 5); 0f door de Van Amstel’s, Van Zuilen’s, Van Lookhorsten, Van IJselstein’s, de Taets van Ame rongen’s, zooals St. Servatius 6) en Mariëndaal ?) te Utrecht; of ook wel door de spruiten uit de edele geslachten Van Hekeren, Van Rossum, Van Keppel, Van Voorst, Van 1) Krüger, o. c. 4e deel, blz. 92. 2) Habets, Gesch. v.h. Bisd. Roermond, dl. 111, p. 655. 3) Cf. Oudheden van Delft en Delfland, Loosduinen. 4) Oudheden van Rhijnland, Leeuwenhorst. 5) Oudheden van Delft en Delfland. 6) en 7) Oudheden van Utrecht. CISTERCIËNSERS IN NEDERLAND Bronckhorst, Vander Mark, zooals Mariënhorst bij Deventer !)• Al deze kloosters bevorderden de stoffelijke welvaart hunner omgeving; èn door den arbeid, dien de nonnen zelf vooral door hunne werkzusters en leekebroeders verrichtten, èn door het werk, dat zij aan zoo vele handen buiten het klooster verschaften, èn door de rijke aalmoezen, die zij vooral in dagen van oorlog en hongersnood en besmettelijke ziekten, aan tallooze behoeftigen uitdeelden. Doch niet alleen tot de stoffelijke beschaving, van Nederland heeft de Cisterciënser-Orde machtig bij gedragen, ook voor de ontwikkeling des geestes werd ijverig gezorgd. Aduard.de abdij van Sint Bernardus in Groningerland, met zijne twee scholen, een binnen de kloostermuren voor de lagere klassen, en een, de « Roode school» geheeten, tusschen Winsum en Bedum, waar door bekwame professoren voor de meer gevorderden onderwijs werd gegeven ; Aduard, welks studentental zoo groot was, dat er in éen jaar (1350) negen en twintig, volgens een ander bericht, zelfs negentig aan de pest overleden, en welks professoren mannen waren als een doctor Richard de Busto, Meester der vrije kunsten, sterrenkundige, natuurkundige, in alle wetenschap ervaren, die geheel Friesland door zijne woorden en geschriften verlichtte; een Emmanuel, gewezen bisschop van Cremona in Italië, van hoogen Italiaanschen adel en leeraar inde beide rechten ; Aduard, met zijn uitmuntende boekerij, Aduard, dat: « van onze talrijke man- 1) Oudheden van Deventer. CISTERCIËNSERS IN NEDERLAND nenkloosters boven alle om zijn voortreffelijk onderwijs beroemd is geworden»i), is alleen reeds voldoende om deze bewering te staven 2), terwijl op andere kloosters van toepassing is, wat Mr Andreae zegt van het Gerkesklooster: «Hoewel de stellige bewijzen daarvan ontbreken, was het zeker de bakermat van wetenschappelijke mannen».3) En bij dat alles, en dit is nog het voornaamste, waren ook de Nederlandsche Cisterciënser-kloosters in dit tijdvak ware scholen van heiligheid 4). Zoo schonk Klaarkamp de Orde een Z. Eiso en een Z. Gerbrand ; Bloemkamp de ZZ. Tethard en Ivo 5) en Ulbold; Aduard de ZZ. Richardis en Emmanuel. De jaarboeken der Orde gewagen met lof van den vromen levenswandel der nonnen van Sion en Jesse... En dienen wij ook geen melding te maken van den Gelukz. Walter, 6) geboren te Utrecht, die eender grootste en heiligste abten werd van het beroemde Vil lers, in Belgisch Brabant? en van den Maastrichtenaar, den Gelukz. Gerardus, stichter van 1) P. A., Onze Inrichtingen voor Hooger Onderwijs van de XI* tot op het einde der XIVe eeuw, in : Studiën op godsdienstig, wetenschappelijk en letterkundig gebied, 23c jg., 36e dl., blz. 218. 2) Vgl. Kroniek vanAduard, uitgegeven door Drßrugmans. Kronenburg, Neerlands Heiligen inde Middeleeuwen, III; P. A., Onze Inrichtingen voor Hooger Onderwijs, enz. 3) Andreae, o. c., blz. 102. 4) Vgl. voor al deze Gelukzaligen : Kronenburg, Neerlands Heiligen inde Middeleeuwen, 111. 5) Zie Henriquez, Menologium Cisterciense. 23 Januarii. Ménologe Cistercien, par un Moine de Thymadeuc. 6) Henriquez, o. c., 13 Noverabris; De Moreau S. J, L’Abbaye de Villers en Brabant. CISTERCIËNSERS IN NEDERLAND eender groote Cisterciënser-Abdijen in Zweden, van Nydala ? i), en van zooveel heilige Nederlandsche abten van Ter Duinen, in Vlaanderen?2) Ja, ook de Nederlandsche, ook de Friesche Cisterciënser-kloosters hebben een gouden tijdvak gekend en ook dat gouden tijdvak der Nederlandsche Cisterciënser-kloosters heeft tot het begin der tweede helft van de 14e eeuw geduurd, dus bijna 200 jaar na hunne vestiging in ons Noorden. Maar toen ontstonden die menigvuldige burgertwisten, die geheel Nederland en niet het minst ook ons Noorden in vuur en vlam zetten. Schier onmogelijk moest het, gelet op de tijdomstandigheden, den machtigen Frieschen kloosteroversten zijn zich geheel daarbuiten te houden ; doch door zich bij de eene partij aan te sluiten, haalde men zich vanzelf de vijandschap der andere op den hals. Men diende daarbij op zelfverdediging bedacht te zijn. Alsdan en daarom besloten de Friesche Cisterciënser-abten, bij name die van KI aar kamp 3) Bloemkamp 4) en Aduard, 5) in navolging van abten van andere Orden, hunne leekebroeders te wapenen. 1) Janauschek, Originum, t. 1, p. 74; Henriquez, Menologium, 9 octb. ook de nota; Exord. Magn., 1. 4. c. 28 : Henriquez, Fasciculus Sanctorum Ord. Cist., Keulen 1631, lib. 1, dist. 14, Vita B. Gerardi. 2. Cf. But, Chronica Abbatum monasterii de Dunis. De beroemde abt van Ter Duinen, de Z. Elias van Coxyde, was echter waarschijnlijk niet geboortig van het door de golven weggespoelde Coxyde bij Sluis, waaronder Krüger, Bisdom Breda, t. IV hem vermeldt, maar van het thans nog bestaande Coxyde bij Veurne, dus op hedendaagsch Belgisch grondgebied. Elias de Coxida, a patria cognomen sortitus, pago scilicet territorii Furnensis in Flandria. Visch, Bibliotheca, p. 90. Of zou Visch ongelijk hebben ? 3) Oudheden van Vriesland, Foswerd. 4) Zie : Schoengen, o. c. vooral de nota’s, p.p. 162, s. s. q. q. 5) Cf. Kroniek van Aduard, uitgegeven door Dr Brugtnans. CISTERCIËNSERS IN NEDERLAND De abten, stelden steeds alle pogingen in het werk om de geschillen in der minne bij te leggen; doch gelukte dit niet, dan stond hun een schaar van gewapende leekebroeders, te Aduard zelfs van 500 man, ten dienste. Uiteraard echter gingen deze leekebroeders soms verder dan de abten wilden en dezen hadden niet altijd invloed genoeg om hun gezag te handhaven ; daaraan zijn sommige daden van geweld toe te schrijven, die te verklaren, doch daarom niet te rechtvaardigen zijn. Deze toestand, welke noodzakelijkerwijze wanorde en verslapping inde tucht na zich sleepte, heeft ongeveer 50 jaren geduurd. Dan lezen wij reeds van abt Rippertus van Aduard, die in 1400 overleed, dat hij ter land en ter zee den vrede tot stand bracht. Zijn opvolger verdiende van den Paus het recht tot het dragen der Pontificalia te ontvangen, van welk recht hij echter nooit gebruik heeft willen maken. Van zijn opvolger staat geschreven, dat hij een «geheel geestelijk man» was. Toen kwam abt Rodolphus, die Aduard van 1423-1449 heeft bestuurd, het klooster hervormde en bijna alle misbruiken uitroeidel). Van abt Dodo Feitama, die van 1405?—1440 aan het hoofd van Bloemkamp stond, lezen wij, dat hij zelfs niet aarzelde de leekebroeders, naar zijn meening de grootste oorzaak der verslapping, voorgoed op te heffen ; de kroniek van dat klooster geeft hem dan ook den eeretitel van : Hervormer van ons klooster ».2) Deze abt kwam uit het moederhuis Klaarkamp, waarin toen een zeer goede geest heerschte.3) 1) Zie : Kroniek van Aduard, uitgegeven door Dr Brugmans. 2) Kroniek van Bloemkamp, C. XXVII, zie de nota’s van Schoengen. 3) Schoengen, o. c. p. 172. CISTERCIËNSERS IN NEDERLAND Ja zoo goed werd de tucht hersteld, vooral door de onvermoeide zorgen van Boingus, 0 17n abt van Menterna aan den Dollart, die omstreeks het jaar 1410 door het Generaal-Kapittel benoemd was tot commissaris der Orde en visitator-generaal van alle Cisterciënserkloosters in Friesland, dat zelfs tot driemaal toe een Friesche Cisterciënser-monnik door den Paus werd aangesteld om kloosters eener andere Orde 2) in Friesland te hervormen. En juist toen, in dien tijd van herleving der Nederlandsche Cisterciënser-kloosters van ons Noorden, werden ook in het centrum en het Zuiden van ons vaderland al die verschillende priorijen gesticht, die min of meer onder den invloed der beroemde Congregatie van Windesheim, nooit anders dan een bron van stichting voor de geloovigen geweest zijn. Zij sloten zich nauwer aaneen, (Congregatie van Sibculo), zij beperkten het getal leekebroeders, zij maakten nieuwe wetten tot handhaving van het verblijf inde eenzaamheid, zij besloten in hun ootmoed de kloosters niet door abten, maar door priors te doen besturen 3). Wie denkt hier niet onwillekeurig aan het woord der Navolging :4) « Hoe maken ’t zoovele kloosterlingen, die door de kloostertucht zeer streng gebonden zijn? Zij gaan zelden uit, leven teruggetrokken, hebben schralen kost en grove kleeding; zij arbeiden veel en spreken weinig, waken lang en staan weer vroeg op; 1) .Schoengen, o. c. p. 176. 2) Der Benedictijnen. Zie Reimers, Dr. Heinrich, Friesische Papsturkunden, Leeuwarden, 1908, p.p. 41, 42, 45. 3) Cfr. : Heussen (Van), Outheden van Deventer, Hardenberg 4) 1° Boek,22e5e Hoofdstuk. CISTERCIËNSERS IN NEDERLAND zij bidden en lezen veel en onderhouden stipt den geheel en regel. Let eens op de Kartuizers, de Cisterciënsers !) en andere mannen-en vrouwenorden, hoe zij iederen nacht opstaan om den Heere lof te zingen.!) » Werd dit niet geschreven in het hartje der 15e eeuw 2) en moet dit niet inde eerste plaats op de Nederlandsche Cisterciënsers worden toegepast ? Zoo leefden onze vaderen in alle ootmoed en deugd en wedijverden in godsdienstzin met de vele vrome mannen, door Nederland inde 15e eeuw aan de Kerk geschonken. De bewoners der nog jeugdige Cisterciënser-mannenkloosters buiten Friesland bleven getrouw aan dien eersten ijver, tot den dag waarop zij geweldadig verdreven werden. De groote vrouwen abdijen met hare adellijke nonnen hadden van tijd tot tijd behoefte, aan hervorming, welke dan ook niet uitbleef. Zoo lezen wij vaneen abt Ludolphus2), hervormer van Loosduinen; vaneen Dionysius van Zeverdonc 4), hersteller der regeltucht te Binderen; vaneen Judocus Gilliss), die de nonnen van het Munster te Roermond tot de kloostertucht terugbracht. Vooral bleven zij steeds, tot de verwoesting harer kloosters toe, uitmunten in mildadigheid. De Friesche kloosters, die ofwel geen leekebroeders 1) Wij volgen de vertaling van P. Bonman S. J., die hier echter, in plaats van Cisterciënsers, « Bernardijnen » schrijft. Waarom wij aan het eerste de voorkeur meenen te moeten geven, zal den lezer der voorafgaande bladzijden duidelijk zijn. Verg. bl. 29, noot. 2) Thomas a Kempis stierf in 1471. 3) Janauschek, Originum, t. 1. Eytheren; Heussen (Van), Outheden van Delfland, Loosduinen. 4) Miraeus, Chronicon Cist. Ordinis, p.p. 229, 230. 5) Sanderus, Chorographia Sacra Brabantiae, t.l, p.p. 502, 503. CISTERCIËNSERS IN NEDERLAND CISTERCIËNSERS IN NEDERLAND meer hadden om hen te verdedigen, zooals Bloemkamp ofwel ze voor dat doel niet meer wilden gebruiken, stonden reeds sedert het begin der 16e eeuw aanhoudend bloot aan allerlei geweldadigheden : roof, plundering, brandstichting, « nulla nostra voluntate au' culpa », « zonder dat wij het zochten of wilden », voegt de kroniek van Aduard >) eraan toe. i Dreigend pakten de wolken zich ondertusschen allengs samen boven de vreedzame huizen des gebeds. Reeds in 1535 werd Bloemkamp overvallen door een woeste bende Wederdoopers, juist toen de monniken bezig waren met den zang der Lauden. De oproerige dwepers deden al het mogelijke om de kloosterlingen tot hunne partij over te halen, doch geen enkele verzaakte zijn geloof. Na een beleg van acht dagen werden de woestelingen er door den stadhouder Schenck van Toutenburg uit verdreven en een bloedig strafgericht werd aan velen hunner voltrokken 2). Den 12n Mei 1559 onderteekende Paus Paulus IV de oprichtingsbul der nieuwe bisdommen. Deze maatregel hoe gewenscht ook in zich zelf, schiep hier en daar een toestand van verwarring. Aduard, toegewezen aan den nieuwen Bisschop van Groningen, wist zich na veel getwist vrij te koopen. 3) « Hoe Paus en Koning er toe gekomen zijn is niet duidelijk », zegt D Brug- 1) Kroniek van Adaard, 28“ Abt. Onder diens bestuur stierven te Aduard in éen jaar de prior en 18 priesters aan de pest, wel een bewijs, dat de abdij nog bloeiend en het ledental talrijk was. 2) Zie Schoengen, o. c. p. p- 194-196. 3) Brugmans, o. et 1. c., abb. 32. mans, « waarschijnlijk is hun het onmiskenbare verval van de toch nog zeer welvarende en machtige tige abdij met ai te helle kleuren afgeschilderd» i). Nog in 1570 vinden wijden abt van Morimond als afgevaardigde van het Generaal-Kapittel en van den Generaal der Orde eene visitatie-reis houden in Friesland, maar terwijl men van den kant der Orde nog bleef ijveren om voortbestaan en tucht inde kloosters, werd Bloemkamp reeds den 19n October 1572 met acht andere kloosters uit den omtrek aan de vlammen prijsgegeven. De religieuzen werden in boeien geklonken, mishandeld en daarna weggezonden. 2) in hetzelfde jaar werd in het Zuid-Westen van ons land het klooster Mariënhof te Zieri k ze e door de Geuzen overvallen en verwoest, de religeuzen werden verjaagd, ja, hun prior, Cornelius Poldermans, werd wreedaardig vermoord, en, als gedood uit haat tegen het katholiek geloof, wordt hij inde Orde als Gelukzalig vereerd 3). Andere kloosters, zooals Loosduinen en Ter Hagen, vielen omstreeks denzelfden tijd. In Maart van het jaar 1580 besloten de Staten van Friesland de kloosters op te heffen, de bewoners met een jaargeld over de grenzen te zetten en de eigendommen ten bate der provincie te naasten 4). Den 9n September van hetzelfde jaar werd ook de 1) ld., Ibid. Wij ontkennen geenszins, dat er te Aduard en in sommige andere kloosters der Cisterciënser-Orde, zelfs grove misbruiken waren binnengeslopen, doch zeker is het dat deze zeer overdreven worden. 2) Kroniek van Bloemkamp. Schoengerr, o. c. p.p. 208-’lO. 3) Cfr. Henriquez, Menol. Cist.,U Febr.; Ménologe Cistercien, op denzelfden dag. 4) Andreae, Gerricum, p. 93. 7 CISTERCIËNSERS IN NEDERLAND grootste en schoonste abdij der Ommelanden Aduard met zijn prachtige kerk en kostbare bibliotheek inde asch gelegd. Elf duizend grazen land *), of ongeveer 4 H A vervielen daardoor aan den Staat. Ofschoon honderden hectaren wegens de verwoestingen van den oorlog niets opbrachten, leverden zij het land ineen jaar 0595) toch nog meer dan 12184 Carolus gulden op, volgens de huidige geldswaarde, minstens 75000 gulden. Binnen vijf en twintig jaren (1570—’95) waren er van de vier en dertig voormalige Cisterciënser-kloosters op Neerlands grondgebied, een en dertig verbrand, verwoest of onteigend. Drente, waar de Hervorming eerst in 1598 met geweld werd ingevoerd, behield ook het langst zijn Cistercienserklooster Eerst in 1601 « begon men het Convent te Assen te hervormen »,*) d. w. z. de goederen te onteigenen en de nonnen op een karig pensioen te zetten. De kloosterbouw zelf is echter blijven bestaan en dien, heden tot Raadhuis der Gedeputeerden ; ook de kerk is in stam gebleven, doch als eigendom der Protestanten. H wanen van Drente, de H. Maagd voorstellend, is het wapen der voormalige Cisterciënser-Abdij Marienkamp, te Assen. . , , Een genoegen is het te kunnen bestatigen, dat de meeste kloosterlingen der Orde van beiderlei kunne getrouw bleven aan het geloof hunner vaderen. Slech van enkelen heeft de geschiedenis den af val geboekt. Alle Cistercienser-kloosters inde Vereemgde Provinciën waren nu vernietigd, doch in het Zuiden bloeiden 1) Een grasland in Groningen = 0,4017 H.A. 2) Magnin, Voormalige kloosters in Drenthe, p. 191. CISTERCIËNSERS IN NEDERLAND nog de Munster-abdij te Roermond en de abdij van Bind er en bij Helmond.l) Eerlang zou echter ook Bind eren bezwijken. Reeds in 1566 grootendeels verwoest door de beeldstormers, in 1571 overrompeld door de Engelschen, in 1588 voor de helft inde asch gelegd door de Duitschers, rekte deze abdij haar bestaan nog tot den Munsterschen vrede (1648). Toen kwam Noord-Brabant voorgoed aan de Staten der Vereenigde Nederlanden, wat voor Binder en gelijk stond met een doodvonnis. De goederen werden aangeslagen en, krachtens een besluit van den llen Januari 1658, op den 23sten October van hetzelfde jaar in het openbaar verkocht.2) Alleen de Munster-Abdij te Roermond overleefde dus de verwoestingen der Reformatie, daar Roermond niet onder dat deel van Limburg viel, hetwelk in 1648 aan de Staten was toegewezen. Eerst in September van het jaar 1794, bij het naderen der Franschen, verlieten de kloosterlingen de stad. Door tusschenkomst van eenige burgers werd de eerbiedwaardige abdij echter voor ditmaal nog gespaard, zoodat de Zusters den 20sten Juni van het volgende jaar konden wederkeeren, doch slechts om twee jaar later, den 17en Februari 1797, voorgoed verjaagd te worden. De abdij is nu kazerne, de prachtige abdijkerk (« het Munster ») hulpkerk der parochie.3) Toch bleef de vaderlandsche bodem niet geheel zonder 1) De kloostergemeenten van Mariënkroon en Mariëndonck hebben onder een gezamenlijken prior nog voortbestaan ineen huis op den Hoogen Steenweg te ’s Bosch, tot de inname dier stad door Frederik Hendrik in 1629. 2) Schutjes, Gesch. Bisdom ’s Bosch,IIeVe dl., Helmond. 3) Habets, Gesch. Bisdom Roerm., 111, blz. 655, CISTERCIËNSERS IN NEDERLAND Cisterciënsers. Ofschoon van hunne kerken beroofd, wisten de monniken van het Sint-Bernards-klooster zich in het Westelijk gedeelte van Noord-Brabant immer staande te houden; vooral inde jaren, die er verliepen tusschen het sluiten van den vrede van Munster en de komst van Koning Lodewijk (1648-1806), moeten zij zich zelfs zeer verdienstelijk gemaakt hebben voor de Katholieken dier streek. Immers wij lezen ineen verslag der « inquisitie », uit de tweede helft der 17e eeuw, omtrent de «paapsche stoutigheden », op last der Staten ingesteld, dat «bij den geheelen Kercken-Rciedt was gedoleert over het uytsenden van de Monicken van S. Bernardt, uyt welck klooster, als uyt een Seminario, alle de Papisten in ’t Marquisaet (van Bergen op Zoom) wierden geplant. » ’) De Cisterciënser-Orde bleef dus, sinds haar vestiging in Nederland in 1165, ononderbroken in ons vaderland vertegenwoordigd ; sinds 1797 was er echter geen Cisterciënser-k loos t er meer binnen zijne grenzen en het liet zich ook niet aanzien dat de zeer verzwakte Observantia Communis hier te lande nieuwe kloosters zou doen verrijzen. Veel meer kans bestond er van de zijde der Hervormde Cisterciënsers of Trappisten, vooral sinds dezen zich in 1814 voorgoed zoo nabij de Hollandsche grens, te West malle, gevestigd hadden. Reeds in 1841 lezen wij dan ook vaneen pas opgerichte Priorij inde omstreken van Breda, doch deze priorij lag te Meersel, dus nog niet op Hollandsch 1) Studiën op Godsd., wetensch. en letterk. gebied, 2* jg., Louise HoHandina van Bohemen (1622-1709), blz. 61. CISTERCIËNSERS IN NEDERLAND grondgebied, i) De kloostergemeente werd vijf jaar later övergeplaatst naar Ach el, al wederom nog geen half uur over de grens, maar nog niet er binnen. In 1861 werd de voormalige Cisterciënser-Abdij «Mariawald» bij Heimbach2) door de Hervormde Cisterciënsers hersteld. Zoo werden we van alle kanten ingesloten en konden ieder oogenblik verwachten, dat de eenmaal in Nederland zoo bloeiende Cisterciënser-Orde het feest harer « blijden wedercomste » in het oude vaderland zou vieren. De eersten, die over de grens trokken, waren Duitsche monniken. Door de kloosterwet van den 13en Mei 1875 uit hun land verjaagd, zochten de Cisterciënser-Trappisten van Mariawald een schuiloord op Neerlands gastvrijen bodem. Zij sloegen hunne tenten op te Landzicht bij Deurne, in Noord-Brabant. Toen echter ook Bismarck eindelijk zijn Canosg gevonden had, hernamen zij, na een twaalfjarig verblijf aldaar, den weg naar hun vaderland3). Enkele jaren later beproefden onze Fransche medebroeders met beter gevolg eene stichting in Nederland. Daar reeds verscheiden kloosters der Orde door de Fransche regeering waren opgeheven, meende de abt van Notre Dame du Mont, een klooster der Orde in het Noorden van Frankrijk 4), zich een schuilplaats te moeten verzekeren en vertrouwde de regeling dezer zaak toe aan 1) Vgl. Geschiedenis der Abdij van Westmalle, blz. 139, s. s, q. q. 2) Cfr. Büttgenbach, Franz, Mariawald; Janauschek, Originum, t. p. 280; Heimbach, aan de Roer, niet ver van Schleiden. 3) Janauschek, Originum, t. 1, p. LXXVII; Büttgenbach, o. c. p.p. 9, 10. 4) Gesticht in 1826 door Du Gard, de overgeplaatste gemeente van Darfeld. Vgl. Abbaye de Sainte-Marie-du-Mont; Janauschek, Orig. p. LXVII. CISTERCIËNSERS IN NEDERLAND den nog onlangs met den doctorstitel van Rome teruggekeerden P. Sebastianus, die later de eerste Generaal der Hervormde-Cisterciënsers zou worden. Deze gaf de voorkeur aan Holland. « Hij, oud kapitein der zouaven, herinnerde zich », zegt zijn levensbeschrijver, « de Hollanders van het regiment, met hun levend geloof, hunne zelfverloochening, hunne gehardheid tegen elke beproeving en hij schiep behagen inde gedachte, dat zij, die eertijds het Pauselijk leger met heldhaftige soldaten hadden bevolkt, ook een groot getal voorbeeldige monniken zouden opleveren » l). Onder het octaaf van het feest der Onbevlekte-Ontvangenis van het jaar 1880 geschiedde de aankoop der koninklijke hoeven nabij Tilburg en den 4en Maart 1881 werd een dezer hoeven betrokken door P. Sebastianus en een leekebroeder, waarop weldra andere religieuzen uit het moederhuis volgden. Dit was de nederige oorsprong der grootsche Abdij Koningshoeven, die, na wreede beproevingen doorstaan te hebben, thans wederom een sieraad is voor de Kerk, de Orde en het Vaderland 2). Ook onze Vlaamsche broeders lieten zich nu niet lang meer wachten. In 1883 stichtte Ac hel het klooster Sion te Diepenveen en een ander te Echt, dat in 1912 tot abdij verheven is. In 1884 stichtte Westmalle op zijne beurt een klooster te Tegelen bij Venlo. 1) Fichaux, Dom Séb. Wyart, p. 433. 2) Voor de vestiging der Trappisten in Nederland en de stichting der Abdij Koningshoeven vergelijke men : Fichaux, o. c. p.p. 430-’39; Abbaye de Sainte-Marie-du-Mont, p.p. 101-’O3. In 1894 heeft te Koningshoeven met buitengewonen luister het Generaal-Kapittel der Orde plaats gehad. cf. Fichaux, o. c. p.p. 563-’64; Sainte-Marie-du-Mont, p.p. 103-’O7 ; Union Cisterctenne, 1894. CISTERCIËNSERS IN NEDERLAND Op Allerzielendag van het jaar 1899 begon de zooeven genoemde Abdij Koningshoeven eene stichting te Zundert bij Breda. Dit kleine, maar met Gods hulp veelbelovend klooster, is dus chronologisch het laatst gestichte in Nederland, doch het eerste van Nederlandsche afstamming sinds de Vereeniging van 1892. Ook vrouwenkloosters der Orde, zij ’tdan maar toevluchtshuizen, vestigden zich welhaast in ons vaderland en zoo verrezen achtereenvolgens één klooster te Blitterswijk bij Meerlo in Limburg, één niet ver van Tilburg, één te Boxtel. Zoo bestaat thans de Cisterciënser-Orde in Nederland uit twee abdijen en drie prior ij en der Hervormde-Cisterciënsers of Trappisten voor de mannen en twee toevluchtshuizen derzelfde Orde voor nonnen.1) De Cisterciënsers van den meer verzachten Regel zijn vertegenwoordigd dooreen klooster te Onsen o o r t en inde bediening der parochiekerken van Oudenbosch en Oud-Gastel. Vooral dus de Hervormde-Cisterciënsers of Trappisten komen weder in Nederland tot bloei. Naarden geest hunner instelling, trachten zij vooral door gebed en boete bij te dragen tot het geestelijk en tijdelijk welzijn hunner medeburgers. Als wede oude Statuten der Orde nagaan, bevinden we dat deze werd gegrondvest, als op vier hechte zuilen, op de eenzaamheid, het stilzwijgen, de versterving en het gebed. Eenerzijds als een gevolg der vermaardheid van St. Bernardus, 1) De Zusters van Tilburg zijn wederom naar Frankrijk teruggekeerd. CISTERCIËNSER IN NEDERLAND anderzijds door het gebrek aan waardige priesters en bisschoppen, door bevelen vaak van hooger hand, werden onze vaderen als het ware genoodzaakt zich te leenen tot het bedienen van parochies J) het besturen van bisdommen, het verkondigen van het Evangelie, het bestrijden der ketterijen. Na verloop van tijd heeft Gods Voorzienigheid echter in alle noodwendigheden der Kerk wijselijk voorzien. Er ontstonden seminariën ter aankweeking eener schare van waardige en vrome priesters en bisschoppen ; er ontstonden nieuwe kloosterorden en tallooze Congregaties, zoo voor de missiën inden vreemde, als voor missies in het eigen land ; voor het onderwijs, in al zijn geledingen ; voor de verpleging van zieken; ineen woord, voor alle maatschappelijke, zoo geestelijke als tijdelijke behoeften. God zij geloofd ! De Trappist kan nu op zijn post blijven ; hij zal bidden tot den Heer dat Deze arbeiders zende in zijn wijngaard ; bidden dat Hij die arbeiders in hun werk steune ; bidden voor de uitbreiding van het H. Geloof onder de heidenen ; bidden voor de bekeering van zondaars en afgedwaalden; bidden zal hij voor de volharding der brave geloovigen ; bidden voor de Kerk, bidden voor den Paus, voor Bisschop, geestelijkheid en volk, bidden ook en niet het minst voor zijn Vorstin en Vaderland. En terwijl hij zoo Gods zegen afsmeekt over alle behoeften van Kerk en Maatschappij, is hij indachtig, dat de mensch zich dien zegen vaak onwaardig maakt. 1) Ook in ons Noorden bedienden de Cisterciënsers eertijds verschillende parochies, o. a. Bloemkamp, de kerk van Scharnegoutum ; Gerricum, die van Burttm ; Aduard, die van Stedum ; Termunten, die van Zwaag, enz. CISTERCIËNSERS IN NEDERLAND Er wordt gezondigd, zeker niet minder dan inde middeleeuwen ; maar inde middeleeuwen, die tijden van levendig geloof, toen alles Katholiek was, werd de zonde uitgeboet door gestrenge boetvaardigheid; thans zondigt men helaas ! zonder boete te doen voor zijne zonden. Dat weet de Trappist en ook daarom heeft hij zijn strenge levenswijze omhelsd. Hij zal de boete doen, die de zondaars niet plegen. Wat dunkt u Lezer, is er nog plaats voor den Trappist inde moderne maatschappij ? Of laat mij liever vragen : wordt zijn tegenwoordigheid er niet meer gebiedend gevraagd dan ooit ? Waar duizenden en nogmaals duizenden niet denken aan bidden, laat staan aan boete, zou Gods barmhartigheid niet juist daar een Orde willen, die zich uitsluitend wijdt aan boetvaardigheid en gebed ? Zoo althans dacht er Christus’ Stedehouder over, toen hij, zich tot de Hervormde Cisterciënsers wendend, de woorden sprak : «Het is ons allervurigst verlangen, dat gij U, overeenkomstig den geest uwer Orde, zonder ophouden toelegt op het gebed en de boetvaardigheid, tot zaligheid der zielen. Zoo ooit, dan zijn voorzeker inde huidige bittere tijdsomstandigheden, waaronder Gods Kerk gebukt gaat, dergelijke religieuzen noodzakelijk.»l) 1) Vos omnes, Superiores ac subditos, vehementer admonitos volumus ut semper sanctam disciplinair) custodientes, ex proprio Ordinis vestri instituto, sine iniermissione precationi et paenitentiae pro animarum salute incumbatis. Etenim si umquam alias, sane in hac rerum acerbitate, qua Ecclesia Dei premifur, hujusmodi religiosorura hominum officium necessarium est. Literae 13 Maii 1905, Pii X, apud Vermeersch, De Religiosis Periodica t. 3, p. 307. CISTERCIËNSERS IN NEDERLAND En werpen wij nu een blik op ons zelven, gevallen Adamskinderen, als wij allen zijn : blijft onze eenige, groote levenstaak niet de zaliging en heiliging onzer zielen ? En blijven de twee hoofdmiddelen daartoe niet onveranderlijk de versterving en het gebed ? de versterving om ons te ontdoen van den ouden, het gebed om ons te omkleeden met den nieuwen mensch ? de versterving, om ons los te maken van de aarde, het gebed, om ons te doen opstijgen ten hemel ? «Vrees God en onderhoud zijne geboden», zegt de Wijze, «want dat is geheel de mensch ». « Is dat geheel de mensch », zoo besluit de H. Ber nar dus en wij met hem, «dan is al het overige niets » niets in zich zelf, alleen iets, voor zoover dienstbaar gemaakt aan Hem, wien te dienen heerschen is. Gelukkig wie dit begrijpt en daarin de oplossing vindt der eenige groote vraag van ieder menschenleven : «Ad quid venisti ? Waartoe zijt gij hier gekomen ? » CISTERCIËNSERS IN NEDERLAND A. Vóór 8 December 1892 CISTERCIËNSER-ORDE H.Eerw. Pater Leopoldus Wacharz, (Observ. Comm.) Generaal. OBSERVANTIA COMMUNIS 1. Congregatie van den H. Bernardus in Italië. Opgericht in 1820. 2. Vicariaat der Gewone Onderhouding in België. Opgericht in 1846. i) 3. Cisterciënser-Provincie van Oostenr.-Hongarije. Opgericht in 1859. 4. Zwitsersch-Duitsche Congregatie. Opgericht in 1891. OBSERVANTIA STRICTA 1. Congregatie der Cisterciënsers van La Trappe in Frankrijk. Opgericht in 1834. 1) Deze bediende en bedient thans nog in Nederland de parochiekerken van Oudenbosch en Oud-Gastel. Qijloge l. STAAT DER GISTERGIËRSERS In twee Congregaties gescheiden in 1847 : a. Congregatie van La Trappe «Recentioris Reformationis. » (La Tra p p e). b. Congregatie van La Trappe «Antiquioris Reformationis. » (Sep t – Fo n s). 2. Congregatie van La Trappe in België. (Westmalle). Opgericht in 1836. 2) OBSERVANTIA MEDIA Congregatie van Senanque. Opgericht in 1854. B. Na 8 December 1892 CISTERCIËNSER-ORDE H. Eerw. Pater Leopoldus Wacharz, Generaal. 3) OBSERVANTIA COMMUNIS OBSERVANTIA MEDIA 4 Congregaties (ut supra). Congregatie van Senanque.4) ORDE DER HERVORMDE CISTERCIËNSERS OF DER STRENGE ONDERHOUDING H. Eerw. Pater Sébastianus Wyart, Abt van Citeaux, Generaal 5). Zonder onderverdeeling van Observanties of Congregaties. 1) Hiertoe behoorde in Nederland de abdij Koningshoeven. 2) Hiertoe behoorden in Nederland de priorijen te Echt, Diepenveen en Tegelen. 3) In 1900 opgevolgd door den H. Eerw. Pater Amadeus de Bie. 4) Te Onsenoort bij Nieuw-Kuik bevindt zich sinds 1904 de verdreven gemeente der abdij « Pont-Colbert », Versailles, Fr. 5) In 1904 opgevolgd door den H.Eerw. Pater Mgr. Augustinus Marre. BIJLAGE I In Nederland aj Mannenkloosters. 1. Koningshoeven te Tilburg, abdij. 2. St. Jozef te Echt, abdij sinds 1892. 3. Sion te Diepenveen, priorij. 4. O. L. Vr. d. Onbevlekte Ontvangenis te Tegel en, priorij. 5. O. L. Vr. van Toevlucht te Zundert, priorij. (Gesticht in 1899). bl Vrouwenkloosters (Toevluchtshuizen) 1. O. L. Vr. van Goede Wacht te Blitterswij k. 2. O. L. Vr. der Ballingen te Boxt e I. BIJLAGE I Clarae-Campus mater coenobiorum ordinis Cisterciensis in Frisia Occidentali; ex eaque Sion et Genezareth, alias Nazareth, seu ut vulgo Gernaert, sexus foeminei prodiere soboles. Virilis autem sexus hae stirpes Prima Floridus-Campus vulgo Olde-Kloester, ex qua Aula Dei, vulgo Nieu-kloester et Nemus Divae Virginis Mariae in Steenkerke, vulgo Mariënbosch, foeminei sexus rami. Secunda stirps : Ad Sanctum Bernardum in Adwert, ex qua primus ramus, Schola Dei prope Aurik in Frisia Orientali, vulgo Ter Ile appellatus, aliique surculi, ut Meerhuysen in eadem Frisia Orientali; Jesse sive Essen in territorio Groningensi; Ad Sanctum Salvatorem in Assen ; item Trimont et Ad Sanctam Annam. Secundus ramus monasterii Advertiani : Ad Sanctum Benedictum in Menterna, vulgo Gryse Monchen, hujus surculus Miduwolde, alias Gryse Vrouwen. Tertia stirps Clarae-Campi : Hierusalem, vulgo Gerskloester, ex qua Galilaea, alias Vrouwen-kloester. 1) Cap. 11. Qijloge 11. GESIifICfITSBOOJJ Üflfl PBB1)PIHP Volgens de kroniek van Bloemkamp door Abt Thomas van Groningen. Genealogia Clarae-Campi hijst der voormalige CisterGiënsernkloosters IN NEDERLAND. al DE MANNENKLOOSTERS 1. Klaarkamp, bij Rinsumageest, inde provincie Friesland, abdij, gesticht in 1165 door Clairvaux. 2. Bloemkamp of Oldeklooster, te Hart werd, inde provincie Friesland, abdij, gesticht in 1191 door Klaarkamp. 3. Aduard of Abdij des H. Bernardus, bij Groningen, inde provincie van dien naam, abdij, gesticht in 1192 door Klaarkamp. 4. Gerkesklooster of Jerusalem, in het dorp Gerkesklooster, inde provincie Friesland, abdij, gesticht in 1240 door KI aar kamp. 5. Termunte of St. Benedictus in Menterna of Grijze Monniken, eene abdij, inde provincie Groningen ; een voormalig Benedictijner-klooster, gelegen te Menterwold of Menterna, inde Orde opgenomen en aan Aduard als dochterhuis toegewezen in 12 59, verplaatst naar Termunten in 1299. 6. Lieve-Vrouweberg of Eytheren, te IJselstein, inde provincie Utrecht, abdij, later priorij, gesticht in 1342 door Ebrach, dat in 1412 zijne rechten afstond aan Al ten camp. Qijlage 111. 7. Mariënkroon te Heusden, inde provincie Noord-Brabant, abdij, later priorij, als vrouwenklooster der Orde gesticht in 1338, doch in 13 8 2 overgegaan ineen mannenklooster, dat bevolkt werd door het moederhuis Altencamp. 8. Mariënhaven, te Warmond, inde provincie Zuid- Holland, priorij, gesticht in 1412 door Lieve-Vrouweberg. 9. Galilea-Major of Sibculo, te Hardenberg inde provincie Overijsel, priorij, gesticht in 1406 door de Regulieren van het klooster Bethlehem te Zwolle, doch in 1412 tot de Cisterciënser-Orde overgegaan en als dochterhuis aan C 1 airv a u x toegewezen. De bedieningen van den Pater I m media t u s werden echter steeds uitgeoefend door den abt van Al ten camp. 10. Mariëndonck, bij Heusden, inde provincie Noord-Brabant, priorij, gesticht in 14 39 door Sint-Salvator !), doch de reguliere visite werd steeds gedaan door Al ten camp. 11. Hemelspoort, te Heemstede, inde provincie Noord-Holland, priorij, gesticht in 1458 door Mariënhaven. 12. Galilea-Minor of Monnikendam, inde zoo genoemde plaats, inde provincie Noord-Holland, priorij. Eertijds een Franciscanerklooster, dat echter door de zorgen van den abt van All enc a mp in 14 6 5 tot de Cisterciënser-Orde overging en Mariënhaven als moederhuis vereerde. 1. Te Antwerpen, eene stichting van Lieve-Vrouweberg. BIJLAGE 111 13. Mariënhof te Zierikzee, inde provincie Zeeland, priorij. Eerst een klooster van de Derde Orde des H. Franciscus, doch sinds 1483 een Cisterciënser-klooster met Sint-Salvator voor moederhuis. 14. Bethlehem te Wateringen, inde provincie Zuid-Holland, priorij, gesticht in 148 5 door Sint-Salvator. bt DE VROUWENKLOOSTERS 1. Sion of O. L. Vr. ten Dale, te Nijkerk, inde provincie Friesland, gesticht op het einde der 12e eeuw door toedoen van den abt van Klaarkamp. 2. Genezareth of Nazareth, bij Hallum, inde provincie Friesland, gesticht in 1191 en werd bezocht door Klaarkamp. 3. Bethlehem te Eiker zee, inde provincie Zeeland, gesticht vóór 1231 en werd bezocht door Ter Doest. 4. Mariënbosch of Steenkerk, te Steen kerke, in inde provincie Friesland, gesticht inde 13e eeuw, ging later over tot de Duitsche Orde, doch kwam in 1510 weder aan de Cisterciënsers. Het werd bezocht door Bloemkamp. 5. Galilea of Vrouwen-klooster te Burum, inde provincie Friesland, gesticht inde 13eeeuw en bezocht door Gerricum. 6. Ter Hage of Maria’s Vreugde, nabij Axel, inde BIJLAGE 111 provincie Zeeland, abdij, gesticht in het begin der 13e eeuw, stond waarschijnlijk onder Baud el o. 7. O. L. Vrouwekamer, eerst te Emelissen, toen te Noord ijk, inde provincie Zeeland, abdij, gesticht inde eerste helft der 13e eeuw. 8. Jesse of Essen, nabij Groningen, inde provincie van dien naam, abdij, gesticht in 1215, werd bezocht door Aduard. 9. O. L. Vrouwemunster, te Roermond, inde provincie Limburg, abdij, gesticht in 1218, werd bezocht door Altencamp. 10. Mariënhorst of Ter Hunnepe, bij Deventer, inde provincie Overijsel, abdij, gesticht in 1 223. 11. Sint-Servatius, te Utrecht, inde provincie van dien naam, abdij, gesticht in 1 227, werd bezocht door Altencamp. 12. Binderen of Keizerinneplaats, nabij Helmond, inde provincie Noord-Brabant, abdij, gesticht in 1231, werd bezocht door Villers. 13. Loosduinen, inde plaats van dien naam, inde provincie Zuid-Holland, abdij, gesticht in 1233. Het stond onder Cïteaux zelf, doch werd sinds 1519 bezocht door Sint-Bernard. 14. Godshof of Nijeklooster, te Scharnegoutum, inde provincie Friesland, gesticht in 1233, werd bezocht door Bloemkamp. 15. Mariëndaal te Utrecht, inde gelijknamige provincie, abdij, gesticht in 1245, werd bezocht door Altencamp. BIJLAGE 111 16. Midwolde of Grijze Vrouwen, inde provincie Groningen. Dit klooster maakte eerst, met het mannenklooster te Men ter na, een dubbelklooster uit van de Orde der Benedictijnen. Om inde Cist. Orde te kunnen worden opgenomen moest er scheiding plaats hebben, daarom verhuisden de Zusters naar Midwolde, tusschen de jaren 1247 en 125 9. Het werd bezocht door Aduard. 17. Mariënkamp of ad Sanctum Salvatorem te Assen, inde provincie Drente, abdij, gesticht in 1258, werd bezocht door Aduard. 18. Leeuwenhorst of Ter Lee te Noordwijkerhout, inde provincie Zuid-Hol land, abdij, gesticht in 1262, werd bezocht door Al tencamp. 19. Trimunt, bij Marum, inde provincie Groningen, gesticht tusschen de jaren 1305 en 13 29, werd bezocht door Aduard. 20. St. Anna of Klein-Aduard, nabij Ten Boer, in de provincie Groningen, abdij, gesticht in 1 3 40, werd bezocht door Aduard. Marienkroon, bij Heus den, inde provincie Noord-Brabant, gesticht in 1338, doch in 1 382 overgegaan ineen mannen-abdij der Orde. BIJLAGE 111 De voormalige in Nederland VERDEELD IN PROVINCIES. IN FRIESLAND Mannenkloosters : Klaarkamp 1165—1580 Bloemkamp 1191—1572 Jerusalem 1240—1580 Vrouwenkloosters : Sion voor 1200—1571 Nazareth 1191—1580 Mariënbosch 13e eeuw—lsBo? Galilea 13e eeuw—lsBo Godshof 1233—1572 IN GRONINGEN Mannenkloosters: St. Bernardus 1192—1580 St. Benedictus 1259—1578 Vrouwenkloosters : Jesse 1215—1594 Midwolde tusschen 1247 en 1259—1595? Trimunt » 1305 en 1329—1595 ? St. Anna 1340—1590? IN DRENTE Vrouwenklooster : Mariënkamp 1258—1601 IN OVERIJSEL Mannenklooster: Galilea Major 1412—1592? Vrouwenklooster: Mariënhorst 1223—1591 of’92 Qijlage lÖ. IN UTRECHT Mannenklooster: Lieve-Vrouweberg 1242—1579 of ’BO Vrouwenkloosters : Sint Servatius 1227—1580 Mariëndaal 1245—1580 IN N.-HOLLAND Mannenkloosters: Hemelspoort 1458—1573 of 74 Galilea Minor 1465—1573 of 74 IN Z.-HOLLAND Mannenkloosters : Mariënhaven 1412—1575 Bethlehera 1485—1573 Vrouwenkloosters : Loosduinen 1233—1573 Leeuwenhorst 1262—1574 IN ZEELAND Mannenklooster: Mariënhof 1483—1572 Vrouwenkloosters : Bethlehem voor 1231—1574 ? Maria’s Vreugde le helft 13e eeuw—ls7B. O.L.Vrouwekamer » » —1574? IN N.-BRABANT Mannenkloosters: Mariënkroon 1382—1579 of'Bo Mariëndonck 1439—1577 Vrouwenklooster : Binderen 1231—1658 IN LIMBURG Vrouwenklooster : O. L. Vrouwemunster 1218—1797 Totaal : 34 Cisterciënser-kloosters, waarvan 14 Mannen- en 20 Vrouwen-kloosters. BIJLAGE IV IDH O Ü O Opdracht 11. Goedkeuring 111. Brief van den Hoogeerw. Abt van het H. Hart te Westmalle (België) VI. Brief van den Hoogeerw. Abt van Koningshoeven te Tilburg VII. Lijst van gedrukte bronnen VIII. Inleiding XI. I. De H. Bernardus 1. 11. Citeaux 22. 111. De Cisterciënser-Orde 40. IV. De Trappist-Cisterciënser 56. V. De Cisterciënsers in Nederland .... 78. Bijlage I . 107. Bijlage II 110. Bijlage 111 111. Bijlage IV 116. Blz. 22, noot, staat : Vie de Caint Robert, lees : Vie de Saint Robert. Blz. 31, reg. 1 v. b. staat : al oude, lees '• aloude. Ibid., noot 3, staat : een vierde pint wijn, lees : een derde pint wijn. Blz. 33, reg. 4 v. b. voeg bij : Tusschentijd. Blz. 46, reg. 3 v, o. staat : van Lijfland, lees : van Pruisen en Lijfland. Blz. 47, reg. 14 v. o. staat : door hen, voeg bij : tezamen met bisschop Albert van Apeldern. Blz. 53, reg. 4 v. b. staat : des Cisterciënser-Orde. lees : der Cisterciënser-Orde. Blz. 82, noot 1, staat : 1180, lees : 1170. Aantiallingen en Öepbetepingen