IN WOORD EN BEELD Geschiedkundige en hedendaagsche beschrijving van Neerbosch en Hatert & & Met Wandelkaart •f ~ r ljkw3i |faS«iFlül@H wm BIBLIOTHEEK RU GRONTNGEW 1984 8387 IN WOORD EN BEELD GESCHIEDKUNDIGE EN HEDENDAAGSCHE BESCHRIJVING VAN HEES, NEERBOSCH EN HATERT MET WANDELKAART UITGEGEVEN DOOR DE VEREENIGING „DORPSBELANG” G\V HET SCHEPENDOM VAN NIJMEGEN Bladz. Alphabetisch register van de straten enz m Eenige afstanden in K.M. uitgedrukt vi Aanteekeningen ix Historische en Hedendaagsche beschrijving xv Voorwoord xvit Een lief vergeten plekje 1 Algemeen Overzicht 4 Het Klooster te Neerbosch 15 Hees en zijn oude buitenverblijven 23 Neerbosch en zijn kerken 43 Eenige oude buitenverblijven te Neerbosch 51 Het dorp Hatert 65 De Hatertsche Leengoederen 72 De Boomsche Kerken en Gestichten van het Schependom: Hees, Neerbosch en Hatert 95 Wandeling langs de grenzen van Hees, Neerbosch en Hatert. 114 Beschrijving van Hees, Wijk E 134 Beschrijving van Neerbosch, Wijk F 180 „ „ Hatert, „ G 201 Advertentiën 221 INHOUD. TAN DE STRATEN EN WEGEN OP DE WANDEEKAART VOORKOMENDE. Andelshof, B2 Antoniusmolen, St., P>2 Bakkerij en herberg »St. Antoniusmolen”, B2 Begraafplaats (Graafsche weg), Algemeene, B2 Begraafplaats, P K., A2 Beltweg, B2 A2 Belt, Stads-, B2 Berg en Dalsche weg, A2 Berkenoord, Sanatorium, B2 Beuningen, Gemeente, C3 Biezen, B3 Biezen Dwarsstraat, B3 Biezenstraat, B3 Binnenpad, B, Bijsterhuizen, C2 C3 Bloemberg, C2 Boerenbondsgebouw, B2 Boschlust, B2 Boschwijk, B3 Boterfabriek Batava, B2 Brakkenstein, A, Breedestraat, B2 Breedestraatsplein, B2 Broek (Neerbosch), Het, C2 Broekstraat, C2 C3 Broerdijk, A2 Brouwerij (Hees), B2 Brouwerij (Malden), B, Café Busser, A, i) Oost-Indië, B3 » Thoonsen, A2 Confederatie Hollandia, B2 Daalsehe hof, B, Dalmarasweg, A, Del, De, B, Dennendaal, B2 Dier voort, C, Dikke boom, le, B, i) » ‘2r, B2 Dobbelmannstraat B2 Dommer v. Polderveldtweg, A2 Dorpsstraat (Hees), B2 i) (Neerbosch), B2 C2 Draaiom, B2 Driehuizen, A, Driehuizerweg, A, A2 Dnckenburg, C2 Emma en Wilhelmina, B2 Bmmahoeve (het Lindenhout). B3 Floraweg, A2 Port Krayenhoff, B3 Fortweg, A2 Gangetje (Hees), B2 Gasthuis Bouwing, B3 Gemeente Groesbeek, A, ALPHABETISCH REGISTER Gemeente Heumen, B, >) Lent, A3 B3 Gemeente-Slachthuis, A3 Gemeente Dbbergen, A2 Gertrude, B2 Gierbrug, A3 Goffert, B2 Goffertsche laan, B2 Graafsche weg, B2 C2 » o (Oude), B2 Grintweg naar Weurt, B3 Groenestraat, A2 B2 Groenewoud, A2 Groesbeeksche weg, A, A2 Groote stal, B, Grootstalsche laan, B, Hatert (Dorp), B, Hatert, Weg naar, I}, B2 Hatertsche Veldweg, B2 Haven (Nieuwe), A3 Hazelarenbosch, C2 Hazenkampsche laan, B2 Hees (Dorp), B2 Heesche laan (Oude), B2 Heeswijk, B2 Heidepark, B2 Heideparklaan, B2 Heikant, B2 Hei weg, B, Herberg (Wie weet of het waar is ?), C2 Hert, C2 Hertenkamp, B3 Hertogstraat, C3 Heumensoord, Bj Heyendaal, A! A2 Hoogbroek, C, 02 Hooge hof, B2 Honingshofje, B2 Horas, B2 Hotel Buitenlust, B2 Hotel Heeslust, B2 Hors, C, Horst, C, C2 Houtlaan, A, A2 Huis Hatert, B, Hulzen, B, Hulzensche oprijlaan (Oude), B, B2 Hunnerberg, A2 Hutdijk, C2 0] Hutsluis, C2 Insulinde, B2 Jachtlust, B2 Jacoba (Villa), B2 Jaoobi (Fabriek), B2 Jaoobslaan, B, B2 Jonkerbosch, B2 » , Weg door het, B2 Jonkerstraat, B3 C3 Kanaal Duckenburg, C2 Kastanjelaan, B2 Kerk (Ned. Herv.) Hees B2 •) ( ’) ‘> ) Neerbosch B2 » (R. K.) Hatert, B, o ( » ) Krayenhofflaan, B2 » ( » )en pastorie Dennenstr. 112 » ( » ), pastorie en school, Groenestraat, B2 Kerkpad, B2 Kerkstraat, B2 Kerkstraatje, B, Klambir Lima (Bloemendaal), B2 Klooster Dominicanessen, Krayenhofflaan, B2 Klooster en Kloosterhof, Het, C2 Klooster met scholen (oude en nieuwe) van de Dominicanessen, Dennenstraat, B2 Klooster van het H. Hart, A, Nieuwstad, B2 C2 C3 Nonnendaalsche weg, Nieuwe en Oude, B2 Nonnenstraat, C'2 Ooijsche Schependom, A2 A3 Overasselt, Gemeente, C, Palkerdijk, C2 Papierfabriek, A2 Pastorie (Neerbosch), Voormalige, B2 Peltlaan, Van, B, Pieperslaantje, B2 Poeltje, C2 Postkantoor (Hees), B2 Regulieren (of Vinkbroek), Cr Rust en Vrede, B2 Rusthof, B2 Salaadben, B3 Schaapswetering, B3 C3 C2 Schampendam (den Dam), B2 Scheidingswal, B, Schietbanen (Militaire), B! School Hatert, B2 » V (Hees), B2 Sikua Phutourgia, B2 Slotje, B2 Smalle steeg C2 Smederij Dennenstraat, B2 Somerchem, B2 Spoorbaan Cleve—Venlo, A, B2 A2 Spoorwegburg, A3 Spoorweg den Bosch, B2 C2 Spijkerburg (Tempel), B2 Stad Nijmegen, A2 B2 Stadskweekerij, A[ Stadwijk, B2 Station, A2 Steenoven, le, Ile en Ille, B3 Koepel, B2 Kolk I, II (Heesche kolk) en 111, B3 Kleine Stal, B, Kluckenbuurt, A, Kogelvanger, oude v.d. Schutterij B, Ivoninginnelaan, B2 Konijnenpad, B2 Krayenhofflaan, B2 Kromme straat, C3 ICweekerij Gerretsen en Valeton, B2 Kweekerij-laan, A, Kweekerij Noviomagum, B2 i> Schoonhorst, B2 Laan van Leuvenhof, B2 Laar, B3 Laar,' Nieuwe, B3 Laarhoek, B2 Laarschendam, B2 B3 Langepad, B, Leeuwenstein, Dennenstraat, B3 o (Bouwhoeve), Klein, B3 i> Voorstadslaan, B2 Leeuw, Roode, B3 Leliëndaal, B2 Leuvenhof, B2 Looimolen, B2 Lijkweg, B, B2 Malden, Weg naar, Bj Manheim, Villa, B2 Marialaan, B2 Mariënboom, A, Meer, Het, A2 Molen te St. Anna, B2 Molenveld, B2 Molenweg, B2 » , Oude, B, Mollehutweg, B| B2 Mook, Weg naar, B, A2 Muntweg B2 Stoomtram Hees, Neerboseb, A3 B3 B2 Stoomtram Nijmegen—Wamel, B3 Takenhof, C2 Teersche broek, C2 Teersdijk, C2 Timmerfabriek Gebr. Groot, B2 Tochtsloot, B, C, Tolhuis, Ex-, Graafsche weg, C2 Uiterwaarden, B3 Vaalt, De, B2 Valkenburg, Den, A, Valkenbnrgsche weg, A, Veld, Het, B, Veldwachter Graafsche weg, B2 Ven, Wijchensche, C, Viaduct Hezelpoort, A2 * Jonkerbosch, B2 Voetbrug Nieuwe Wetering, C2 Vossendijk, B, C, Vossen laan, B, B2 Vijverberg, B3 Waal, A2 A3 B3 Waaldijk, Linker, A3 Waalkribben, B3 Weesinriehting, Laan v.d., B2 B3 Weg naar Over- en Neerasselt, Cj Welgelegen (Villa Carré), B2 Wetering, Nieuwe, C2 C3 Weurt, Gemeente, B2 B3 Willemsweg, B2 Winkelsteeg, B, Witte Poort, B2 Woeste Bouwhof, B2 Wolfskuil, B2 Worsumsche Broek, C, Wijchen, C2 C, Wijkmeester (Hatert), B! Zandweg, B2 Zomervreugd, B2 Zonnebloem, Hotel de, B, Zonnekamp, B2 Zwaan, l)e, B2 Zwanenstraat, B2 C2 » , Nieuwe, B, B2 C2 EENIGE AFSTANDEN in kilometers uitgedrukt laten wij hieronder volgen, waaruit dan tevens wandeltochten kunnen worden samengesteld. Afstanben : 1. De geheele grenswandeling vanaf de Hezelpoort langs den Waaldijk, gemeente Weurt—Beuningen, Wijchen, Over- en Neerasselt, Heumen—Malden, Groesbeek, en terug langs de spoorlijn van Cleve— Venlo—Nijmegen tot aan het punt van uitgang, bedraagt 29 K.M 29 K.M. 2. Hees tot Hezelpoort 2.2 „ 3. „ „ toren te Neerbosch 1.7 „ 4. Hees tot toren te Hatert langs Dennenstraat en Jonkerbosschenweg 4.6 K.M. 5. Hees langs het Lange pad naar St. Anna tot aan de Mooksche baan door de Groenestraat ... 3 „ 6. Hees over Kerkstraat, Dennenstraat, Jonkerstraat, Nieuwstad, Dorpsstraat, Neerbosch en terug naar toren van Hees 7.5 „ 7. Hees door Kerkstraat, Kloosterlaan, Graafschen weg, Teersdijk tot de Woeziksche straat ... 6.8 „ n.1.: Hees tot Witte Poort 0.875 K.M., Witte Poort tot Graafschen weg 0.925 K.M. en Graafschen weg naar Woeziksche straat 5 K.M., samen 6.8 K.M. 8. Hees over Neerbosch door Dorpstraat naar Teersdijk, Staddijk, Vossendijk, Hatert, Jonkerbosch, Graafschen weg, Wolfkuilschen weg, Dorpstraat te Hees naar toren te Hees 14 „ 9. Hees naar de pastorie van de Weesinrichting te Neerbosch 3 „ 10. Hees door Dorpstraat, Waterstraat, Weurtschen weg tot toren te Weurt 4.5 „ 11. Hees langs Korte Breestraat, Breedestraat, landpad langs Diemercamp door de Biezen naar Salaadben en verder naar toren te Weurt . . . 3.25 „ 12. Hees naar de boerderij op Biesterhuizen ... 5 „ 13. Hees naar St. Antoniusmolen 2 „ 14. Hees naar de Nieuwstad te Neerbosch . . . 2.250 „ 15. Hees naar het Nachtegalenpaadje, laan van Leuvenhof, Graafschen weg, Dennenstraat en zoo terug 4.375 „ 16. Hees, Dennenstraat, Jonkerbosch, Heidepark langs Mollehutschen weg, Grootstalsche laan, Van Peltlaan, Oude Molenweg, weg naar den Goffert, Goftertsche laan, Konijnenpad, Hatertsche Veldweg, terug naar Dennenstraat en toren te Hees. 11.9 „ n.1.: tweemaal de afstand van Hees naar Jonkerboschweg is 3.6 K.M., de rest 8.3 K.M. = 11.9 K.M. 17. Lengte van Viaduct Graafsehen weg tot Woeziksche straat bedraagt 6 K.M. 18. Lengte van Dennenstraat . ' 2.6 „ 19. Hatert toren, Maldensche weg, Scheidingswal, G-rootstalsche laan, Jacobslaan, Hatertsche weg te St. Anna, Hazenkampsche laan, Willemsweg, Groenestraat naar Hatertschen Veldweg, Pieperslaantje, Oude Hulsensche Oprijlaan, Hulsen, Nieuwe Zwanenstraat, terug naar Hatert. . . 10 „ 20. Hatert toren, Vossendijk, Diervoirt, de Horst, Teersdijk, Staddijk, Kanaal van den Duckenburg, Nieuwe Zwanenstraat over Hulsen en terug naar Hatert 10.5 „ 21. St. Anna langs Verlengde Groenestraat, Driehuizerweg tot aan de gemeente Groesbeek en terug langs Brakkensteinschen weg, Houtlaan, weg naar Mook, Kastanjelaan, Hatertsehe weg tot punt van uitgang 6.5 „ 22. Van Hatert naar Nijmegen tot Keizer Karelplein 5 „ Wij zullen volstaan met deze opgaven, want met eenig beleid kunnen nu gemakkelijk met behulp van de kaart andere combinaties van wegen worden gemaakt, en uit bovenstaande afstanden de duur van eene geprojecteerde wandeling worden afgeleid. Informatiebureau van Dorpsbelang. Bij de navolgende heeren zijn inlichtingen omtrent Hees, Neerbosch en Hatert te bekomen: voor Hees: R. Hoenselaars, Sikua-Phutourgia, Dorpsstraat, Hees. „ „ A. J. J. Pascal, Villa Riea, Voorstadslaan, Hees. „ „ G. Wegerif, Leeuwenstein, Dennenstraat, Hees. „ Xeerbosch: J. P. Kellendonk, Spijkerburg, Dorpsstraat, Xeerbosch. „ Hatert: Arn. Tromp, Wijkmeester, Dorpsstraat, Hatert. Openbare Lagere Scholen. School V, te Hees (dorp), hoofd: A. van Loon. „ VI, „ Xeerbosch, „ E. M. Jansen. „ VII, „ Hatert (dorp), „ P. A. .1. Okhuysen. „ VIII, „ Hees, Koninginnelaan, „ H. Wijdeveld. „ X, „ St. Anna, Verl. Groenestraat, „ W. F. v. Eyndhoven. Bijzondere Scholen. School v/d Weesinrichting te Xeerbosch, hoofd: M. A. Zwikker. » aan de Dennenstraat te Xeerbosch van de Eerw. Zusters Dominicanessen, hoofd: rnej. M. L. J. van der Avoost. „ aan de Krayenhoftiaan te Hees van de Eerw. Zusters Dominicanessen, hoofd: mej. H. J. M. van Romondt. „ Meisjesschool der Dochters van O. L. V., Dobbel manstraat, St. Anna, hoofd: mej. E. van Zwetselaar. „ Pensionaat Dennenstraat in het Xieuwe Klooster, hoofd: Eerw. Zuster Catharina, Algemeen Overste. Aanteekeningen. School Christelijke Bewaarschool Oude Heesche laan, hoofd: mej. E. van Bohemen. „ Bewaarscholen van de Eerw. Zusters Dominicanessen in den Ouden Nonnendaalschen weg en inde Dennenstraat te Neerbosch. Eenige Inrichtingen van Onderwijs te Nijmegen. Stedelijk Gymnasium, Kronenburgersingel. Gemeentelijke H. B. S., id. Canisiuscollege, Berg en Dalsche weg. Rijks Kweekschool voor Onderwijzers, Oranjesingel. Rijks Normaalschool. Christelijke Normaalschool, op den Klokkenberg. Kweekschool voor Onderwijzeressen, Guyotstraat. Christelijk Instituut voor Jonge Meisjes, Kronenburgersingel. Nijmeegsche Schoolvereeniging (oorspronkelijk Instituut G. Wegerif), Vander Brugghenstraat. Meisjesschool der Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, Ridderstraat 4. R. K. Meisjes-Pensionaat Mariënburg (Hallo), Lindenberg. St. Dominicus-College, Nieuwstraat. R. K. Meisjes-Pensionaat St. Louis, Burchtstraat. Gemengde School voor Gewoon en M. 11. L. Onderwijs van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen, Verlengde Hertogstr. Muziekschool, Van Welderenstraat. Nijmeegsche Muziekschool, Oude Stadsgracht. Nijmeegsche Kook- en Huishoudschool, Groesbeeksche weg. Stalhouderij te Hees. G. Jansen. Stalling van het Hotel Heeslust, koetsier Jan Berkhof!’, telefoon No. 26, Heeslust; en bij afwezigheid van den koetsier: telefoon No. 1, Lange Hezelstraat. Eenige Stalhouderijen te Nijmegen. Th. Ariëns, Hertogstraat, telef. IS en Van Trieststraat telef. 1043. M. W. Broekman, Lange Hezelstraat 558. Jansen en Ederveen, Waldeck-Pyrmontsingel, telefoon 1001 en Lange Hezelstraat telefoon 51. G. Jansen, Hezelstraat, telef. No. 1 en voor Hees telef. No. 26. P. J. Poos, Prins Hendrikstraat No. 42. Wed. T. W. Wolf en Zn., Hugo de Grootstraat, telef. 253. Deze Stalhouderijen hebben uniform-tarief. Nijmeegsche Stoomtramweg-Maatschappij. Station Nijmegen—Hezelpoort—Hees—Neerbosch. Zie daarvoor dienstregeling en tarief. Stoomtram Maas en Waal. Nijmegen, Weurt, Beuningen, Ewijk, Winssen, Deest, Afferden, Druten, Leeuwen, Wamel. Zie daarvoor dienstregeling en tarief. Gemeentelijke Electrische Tram. Station Nijmegen—Spoorstraat, Kronenburgersingel—Hezelstraat, Markt—Burchtstraat, Kelfkensbosch—St. Jorisstraat, Hunerpark—Ubbergen, Beek—Berg en Dal. Zie daarvoor dienstregeling en tarief. Nederlandsche Stoomboot Reederij Mannheim—Botterdam EN Nijmeegsche Boot Nijmegen—Botterdam. Zie daarvoor dienstregeling en tarief. Postkantoor Hees. Dorpsstraat, geopend op werkdagen: 9 u. tot 11.30 u. v.m.; 1 U- tot 3 u. n.m.; 6 u. tot 8.30 u. n.m. Op Zon- en feestdagen: 8 u. tot 9 u. v.m.; 11 u. tot 12 u. v.m. Bussen zijn geplaatst te Hees bij ’t Hotel Heeslust aan het Dorpsplein. „ „ Kerkstraat hoek Dennenstraat. „ Neerbosch a/d School No. VI, Dorpsstraat. Te Hatebt. Bus inde kom van het dorp, 2 bestellingen en 2 buslichtingen. Rijks Hulptelegraafkantoor te Hees. Op werkdagen: van Bu. v.in. tot I. u. n.m. „ „ „ 2,, n.m. „ 3.80 „ „ Dorpsstraat „ ~ ?j j; ïï ~ t *BO „ ~ No. 110. Zon- en feestdagen: „ 8 „ v.m. „ 9.— „ v.m. Rijks Telefoonstation. (Locaal en intercommunaal) Dorpsstraat No. 110 Alleen geopend op werkdagen: van 9 u. v.m. tot 9 u. n.m. Stationskruiers z.g. Witkielen, hebben een tarieflijst bij zich. Bijzondere inrichtingen te Nijmegen. Wilhelmina Ziekenhuis, Spaarbankstraat No. 13. Canisius Ziekenhuis en Finsen-Instituut, Houtstraat No. 55. Inrichting voor Ooglijders, Franckenstraat No. 31. Nijmeegsch Medico-mechaniscb Zander-Instituut, Internaat voor behandeling van Öngevalspatienten, Röntgen-Instituut, Directeur .T. W. B. Hage, Berg en Dalsche weg No. 1. Badhuis: Gemeente Bad- en Zweminrichting inde Waal, geopend gedurende de Zomermaanden. Vraag tarief. Badinrichting: Nieuwe Marktstraat. Vraag tarief. Bijzonderheden te Hees, Neerbosch en Hatert. Weesinrichting te Neerbosch: dagelijks te bezichtigen behalve op Zaterdag en Zondag. Uren van bezichtiging 9—12 v.m. en 2—6 n.m. Protestantsche Kerken te Hees en Neerbosch. R. K. Kerk enz., Groenestraat te St. Anna. R. K. Kerk met het Klooster en de School inde Kraayenhofflaan te Hees. Confederatie, Directeur Ballizani, Oude Graafsche weg. Sanatorium Berkenoord, inrichting voor Zenuwlijders, Directeuren Dr. Wiardi Beekman en Dr. Rypperda Wierdsma, Graafsche weg te Hees. Kweekerij van de firma Gerretsen en Valeton, Dorpsstraat te Hees. Kweekerij „de Schoonhorst” van de firma Kas en Van Ommen, Kerkstraat te Hees. Rozenkweekerij van den heer Koldenhof, Kerkstraat—Breedestraat te Hees. Kweekerij „Noviomagum” van den heer P. van Leyden, Ploraweg te Hees. Kweekerij van den heer Jansen, aan de Kraayenhofflaan te Hees. Gemeentelijk Slachthuis, Directeur E. A. L. Quadeeker, Waaldijk No. 293. Papierfabriek van de H.H. ingenieuren Selleger en Hoyer, Voorstadslaan te Hees. Hotels. Hotel „Heeslust” van den heer Verhoeff, aan het Dorpsplein te Hees. „ „Buitenkist” van de dames Van Swelm en Delgijer, Dorpstraat te Hees. „ „de Zonnebloem” van den heer Buschenhenke, Groenestraat. „ „St. Anna” van den heer J. Scheepers. Pensions. .T. Keijzer, Dorpstraat hoek laan Weesinrichting te Neerbosch. „Ora et Labora”, Kerkpad te Hees. Sociëteiten. De Heesche Club (Statuten Kon. goedgekeurd). Vrijdagsavonds 8 uur inde achterzaal van het Hotel Heeslust. B. K. Kerk, Dennenstraat te Neerbosch. Het Nieuwe Klooster met Scholen, Dennenstraat te Neerbosch. Burgerlust, Vrijdagsavonds S uur, voorzaal in het Hotel Heeslust. Burgerlust, Dinsdagsavonds 8 uur, Café de Brouwerij. Fanfarecorps „Ons Genoegen” van Hees—Neerbosch, Directeur L. Thewissen. Boerenbondsgebouw van de Vereeniging „St. Isidorus”, waaraan verbonden is de Boerenleenbank, Dennenstraat te Hees. Vrachtrijder voor Hees en Neerbosch. S. Bouwmans, rijdt tweemaal daags. Verloskundige voor de wijken E, F en G. Mej. Broeder—lvoenen, Graafsche weg tegenover den tuin van huize Dennendaal. HISTOKISCHE EN HEQENDHHESCHE BESCHRnUINE. Concordia res parvae crescunt, discordia maximae dilabuntur. Inde maand Juli van 1911 werd door eenige bewoners van Hees en Neerbosc-h een gesprek gevoerd over de verkeerswegen in ’t algemeen van de dorpen Hees en Neerbosch met de stad Nijmegen en in ’t bijzonder daarbij- aangehaald de wenschelijkheid om aan het electrische tramnet alsnog te worden verbonden. Als gevolg van dit gesprek besloten deze heeren aan den Raad der Gemeente Nijmegen een verzoekschrift te richten, waarin eene ceintuurbaan zou worden aangevraagd vanaf het station te Nijmegen naar het Keizerkarelsplein, Graafsche weg, Dennenstraat, Kerkstraat, Dorpsstraat, Yoorstadslaan, Kronenburgersingel, station Nijmegen. Inde heete dagen van Juli 1911 werd dit verzoekschrift met een tal van naamteekeningen voorzien. De heeren, die dit inspannend, tijdroovend en —• laat ons gerust zeggen zeer vervelend werk in het zweet huns aanschijns hebben verricht, komt een woord van hartelijken dank toe voor de moeite zoo belangeloos aan hunne dorpsgenooten betoond. Het verzoekschrift werd ingediend, °P den 14 Oct. 1911 inde raadsvergadering behandeld en hierop na eenige discussie, conform het voorstel van het college van B. en W., afwijzend, zonder hoofdelijke stemming, beschikt. Terwijl dit verzoekschrift nog circuleerde en hier en daar druk besproken werd, kwamen eenige andere heeren op de Woensdagmiddagsociëteit in het hotel Heeslust op de gedachte eene vereeniging op te richten, die tot doel zou hebben meerdere aaneensluiting in onze dorpen te krijgen om zoodoende op krachtige wijze de aandacht der autoriteiten op onze nooden te kunnen vestigen en daardoor den bloei van ons Schependom te bevorderen. Een circulaire werd opgesteld, in ruime mate verspreid en de VOORWOORD. bewoners van Hees, Neerbosch en Hatert opgewekt eene vergadering bij te wonen, ten einde de belangen van ons Schependom te bespreken. Den 29 Juli 1911 werd des avonds in het hotel Heeslust voor eene goed bezochte vergadering, waar de kern van de bevolking der buitenwijken goed was vertegenwoordigd, een inleidend woord gesproken door den heer G. Wegerif, die uitlegging gaf van de bedoeling dezer bijeenroeping en na zijne grondige en duidelijke uiteenzetting zich beschikbaar stelde om de vergadering verder te leiden en, eventueel te stellen vragen, te beantwoorden. Besloten werd in deze bijeenkomst tot het oprichten eener vereeniging, die den naam „Dorpsbelang” zou dragen. De volledige omschrijving van den naam luidt nu; „Dorpsbelang (Hees, Neerbosch en Hatert), Vereeniging tot Bevordering van den Bloei der Buitenwijken van de gemeente Nijmegen en is gevestigd te Hees bij Nijmegen.” De naam van onze Vereeniging is oorspronkelijk van onzen dorpsgenoot, den heer J. A. van Zijp en werd als zeer toepassélijk door de vergadering gaarne aanvaard. Nu volgde al spoedig in Augustus weder eene algemeene vergadering, waarin het Bestuur, dat op den 29 Juli was gekozen, met een ontwerp statuten voor den dag kwam, die na bespreking en vaststelling naar den Haag ter goedkeuring werden opgezonden. In deze statuten staat o. a., dat de vereeniging haar doel tracht te bereiken door het houden van vergaderingen; door zich met den Raad der Gemeente Nijmegen zooveel mogelijk in verbinding te stellen om de belangen der buitenwijken voor te dragen en te bepleiten ; door in aansluiting met andere corporaties het vreemdelingenverkeer te bevorderen; door het verspreiden van eene doelmatige reclame; door andere wettige middelen die aan het doel bevorderlijk kunnen zijn. Bij Koninklijk besluit d.d. 4 Nov. 1911 n°. 38 werden de statuten van de vereeniging „Dorpsbelang” goedgekeurd. Als bestuursleden werden den 29 Juli 1911 de navolgende heeren gekozen: Dr. J. J. de Bléeourt te Hees, voorzitter; J. A. E. van Aalst te Neerbosch, onder-voorzitter; Arn. Tromp te Hatert, sceretaris; J. P. Kellendonk, te Neerbosch, penningmeester; A. J. J. Pascal te Hees, R. Hoenselaars te Hees; G. Wegerif te Hees, die allen hunne benoeming aannamen. Inde Augustus-vergaderïng werd o. m. ook over eene doelmatige reclame gesproken om daardoor bij de vreemdelingen belangstelling te wekken voor onze schoone. omgéving. Er werd besloten tot eene beschrijving van het Schependom en aan het Bestuur volmacht gegeven maatregelen te beramen, die tot de uitgave vaneen dergelijk geprojecteerd werkje zouden leiden. De voorzitter stelde zich beschikbaar om zoo’n werkje samen te stellen, waarin een hedendaagsche en historische beschrijving van onze dorpen zou worden geboekstaafd. In verbinding met den heer Hoenselaars werden photografische opnamen besproken, deels uitgevoerd door den heer H. W. Broers te Nijmegen, deels reeds bestaande opnamen genomen en in overleg met den heer Louwerse, chef-drukker aan de Weesinrichting te Neerbosch, naar de lithografische inrichting van den heer .T. A. van Leer te Amsterdam opgezonden, ten einde aan dezen gids voor het Schependom meerderen luister bij te zetten. Ook de Weesinrichting te Neerbosch stond ons een aantal cliehé's in bruikleen af. Het is ons aangenaam hier een woord van hulde en dank te mogen brengen aan den jeugdigen amateur-photograaf, den heer Broers, voor de moeite, die hij zich heeft getroost om in alle richtingen in ons Schependom voor onze Vereeniging opnamen te doen, die zoo uitstekend zijn geslaagd. Voorts werd besloten een wandelkaart van het Schependom bij dezen gids te vervaardigen. Met het ontwerp van eene degelijke kaart, . het maken van eene alphabetische naamlijst, met vermelding van blok of blokken achter iederen naam, waar die op de in negen blokken verdeelde kaart is te vinden, belastte zich de voorzitter. Voor het netjes overteekenen zorgde met groote bereidwilligheid de heer H. Blaauw te St. Anna, wien daarom door ons Bestuur hartelijke dank wordt gebracht. Bij de samenstelling van dit werkje mochten wij al dadelijk steun ontvangen bij eenige heeren, die eene schriftelijke bijdrage leverden. De heer A. van Loon, die in Mei 1911 inde Nijmeegsche Courant reeds eene poging waagde om de aandacht op onze dorpen te vestigen, stond ons af: „Een lief, vergeten (?) plekje.” Niet alleen, dat ons Bestuur hem daarvoor van harte dankbaar is, het is bovenal hem dank verschuldigd, dat hij zich wel heeft willen belasten met de correctie van de verschillende drukproeven. Wij meenen ook te weten, dat zijn lief, vergeten (?) plekje er toe heeft bijgedragen om de gemoederen hier wakker te schudden. Als tweede schriftelijke bijdrage is opgenomen een stukje van onzen dichter-secretaris van Dorpsbelang, zoomede eene beschrijving van de R.-Kath. kerken, kloosters en scholen te Hees, Neerbosch en Hatert, van de hand van den eerwaarden pater Mohrmann te Neerbosch, eene kleine beschrijving van den heer Valeton over de ontwikkelingsgang van zijne kweekerij, eene beschrijving van de Weesinrichting „Neerbosch” van de hand van den heer A. L. Gerritsen te Hees, voorts van den heer P. Tichler te Hees over de Ned. Hervormde Kerk te Hees, van den heer J. A. van Zijp een vers op de gezelligheid te Hees, zoomede eene korte beschrijving van dr. Wiardi Beckmann over het sanatorium „Berkenoord”. Ons Bestuur brengt deze heeren eveneens volgaarne den welverdienden dank en noemt thans inde laatste plaats nog mr. van Schevichaven, die met de meeste voorkomendheid al zijne stukken, over het Schependom handelende en van 1904 tot Mei 1911 inde Nijmeegsche Courant verschenen, naar welgevallen ter onzer beschikking heeft gesteld. Waar een man als mr. van S. zoo tegemoetkomend handelde was het ons een lust verder te arbeiden. Mr. van S., die steeds zooveel heeft getoond voor onze buitenwijken en meer dan eens heeft getracht daarvoor belangstelling te wekken heeft in alle gevalle door zijne geschriften er toe bijgedragen om ons Schependom aan de vergetelheid te ontrukken. Hem worde hier voor zijne groote bereidwilligheid volgaarne onze eerbiedige hulde en hartgrondige dank gebracht! Ook gij allen, die ons voor het tot stand komen van de uitgave van dit werkje voorloopig geldelijk hebt willen steunen brengen wij onzen innigen dank! Het doel, beoogd met dit boekje, is niet alleen om de vreemdelingen met onze dorpen bekend te maken, maar vooral ook werd het geschreven om bij de bewoners van de gemeente Nijmegen zelve meerdere belangstelling te wekken voor dat gedeelte van hunne eigene gemeente, nu door velen niet gekend, door anderen miskend, door eene andere categorie met of zonder opzet belasterd. Die het zonder opzet doen, hebben, ongelukkig genoeg, den laster als zuivere waarheid ingezogen en zonder eigen onderzoek geholpen hem verder te verspreiden. Die het met opzet sedert een reeks van jaren hebben gedaan, hebben hunne eigen gemeente genoeg verdriet en schande berokkend wat nu eindelijk eens tot eene uitbarsting komt. Wij willen trachten deze onbekendheid, miskenning en laster uit den weg te ruimen, en daarom schreven wij aan het hoofd van ons voorwoord „Concordia res parvae crescunt”, „Eendracht maakt macht.” Dit moet het devies van onze dorpen zijn en wij stellen ons dan ook voor „de eensgezindheid” te betrachten om zoodoende dat gedeelte van onze gemeente er boven op te werken, dat thans in de neerlaag is. Mogen dan bij de vroede mannen van Nijmegen de oogen eens voor goed opengaan en, geopend blijven voor het schoone, dat ook in ons Schependom is te vinden, zoomede voor de vooruitzichten, die niet alleen inde bovenstad, hare naaste omgeving en de naburige gemeenten zijn gelegen, maar eveneens en dit nu vooral op ’t gebied van handel en nijverheid inde benedenstad oftewel de oude stad en ineen gedeelte van de buitenwijken. De billijkheid alleen reeds eischt, dat ook aan ons, die even goed ons lot en schot aan de gemeentekas inbrengen, worde gegeven, wat aan de bovenstad, ja zelfs gracieuselijk aan naburige gemeenten is verleend. „Het daghet in het Oosten” zouden we willen zeggen, want, inde buitengewone algemeene vergadering van .Dorpsbelang van 15 Mei j.1., gehouden ter bespreking van het verzoekschrift door ons Bestuur aan den Raad der Gemeente ingediend, in zake het verleenen vaneen electrische tram naar Hees en Neerbosch, ter vervanging van de bestaande stoomtram, mochten wij het genoegen hebben vier raadsleden in ons midden te zien, inclusief één wethouder, allen daarvoor schriftelijk uitgenoodigd. De heeren namen met belangstelling deel aan onze besprekingen, die over t algemeen van weerszijden met welwillendheid werden gevoerd, zoodat op het einde van de vergadering het raadslid, de heer Th. Plet, met een woord van dank namens de andere heeren tot het Bestuur van Dorpsbelang zich richtte voor de goede leiding en voor hetgeen door Dorpsbelang dien avond was ter tafel gebracht. ZEd. wenschte de vereeniging „Dorpsbelang” alles goeds toe en dat binnen afzienbaren tijd termen zouden kunnen worden gevonden om aan het verzoek van de vereeniging te voldoen. Waar de belangstelling aldus bij onze vroede mannen is gewekt zal allicht dit verzoekschrift, dat nu ter fine van advies in handen van het college van B. en W. is gesteld, niet met zoo’n snelheid als zijn voorganger de doofpot worden ingestopt. In alle gevalle stelt Dorpsbelang zich voor de Latijnsche spreuk te behartigen ; „Gutta cavat lapidem, non vi, sed saepe cadendo.” „De droppel holt een steen uit, niet door geweld, maar door dikwijls neer te vallen.” Ook wij zullen misschien „dikwijls” van ons moeten laten liooren en voortgaan de belangstelling op te wekken bij onze patres conscripti, zoo het ons blijkt, dat men ons weer gaat vergeten. Het zal dan een aanhoudend droppelen worden om zóó de oude sleur voor goed te verbannen: dat die goeie buitenlui best als „une quantité négligeable” kunnen beschouwd worden. ’t Is liefde voor onzè schoone gemeente, die ons allen, hetzij hier geboren, hetzij hier reeds jaren woonachtig, bezielt om eens te trachten van de gemeente Nijmegen te maken eene plaats, die zich niet in hoofdzaak naar één kant uitbreidt, maar meer harmonisch naar alle zijden, opdat tr niet worde voortgegaan vaneen deel der gemeente een troetel- en vaneen ander gedeelte een stiefkindje te maken. Op die basis van liefde voor onze Gemeente werd onze Vereeniging in het leven geroepen. Hier is zeer zeker een groot algemeen belang op het spel en wel zoo groot, dat men ons bezwaarlijk van eigen belang kan beschuldigen. Als men onzen gedachtengang eens volgt, daarbij de beschouwingen o. a. in het eerste hoofdstuk neergelegd, aandachtig overdenkt, hoe wijde uitbreiding van Nijmegen ons denken meer speciaal in het Schependom dan zal het geen verwondering baren, dat door ons ook tot de bewoners van de benedenstad eene opwekking is gericht om zich met ons aan te gorden, daar ook zij voorloopig stiefkinderen zijn. Eene voorloopige bespreking met acht heeren uit de benedenstad heeft plaats gehad en ’t is te hopen, dat de oproeping door het voorloopige comité gedaan tot het houden van eene vergadering op 14 Juni a.s. ’) in het lokaal Korenbeurs tot gevolg mag hebben, dat er door de bewoners van de benedenstad een Zustervereeniging naast Dorpsbelang worde opgericht, die met ons zal trachten èn de beneden stad èn het Schependom op te beuren. Ook de bewoners van de benedenstad moeten tot devies hebben: „Concordia res parvae crescunt” en met ons voor oogen houden, dat de tweede zinsnede: „Discordia maximae dilabuntur”, d.i. „door tweedracht gaan grootsche dingen te niet,” als eene waarschuwing moet gelden en slechts de „eendracht maakt macht” in praktijk dient te worden gebracht. En hiermee neemt het Bestuur van Dorpsbelang afscheid van de lezers en lezeressen. Moge dit werkje in handen van vele vreemdelingen en Nijmegenaars komen en, wat wij er mee beoogen, bereikt worden!! Hees, Juni 1912. !) Inmiddels heeft deze vergadering plaats gehad en werd tot de oprichting eener Zustervereeniging voor de benedenstad en omgeving, d. i de onde stad, besloten. Wanneèr in het voorjaar de Natuur alom in haar schoonste feestkleed zich tooit, begint de stedeling zich op te maken om ook van dat schoon te genieten. De Nijmegenaar bedenkt zich niet lang: per tram, per fiets, per auto, per spoor en ook nog wel te voet spoedt hij zich naar Beek, Bergen Dal, Groesbeek, de Piasmolen, zelfs naar Kleef! om zich te vermeien in het schoon der Lente. Hij laat zijn blikken glijden over de teer-groen getinte jjoomen op de heuvelen, over de kleurenweelde van bloeiende boomgaarden, het vroolijk-groene korenveld en zegt met trots: »Wat is Nijmegen hij bedoelt de omstreken toch schoon!” Of hij rust inden avond uit bij een boschrijk plekje in de omgeving zijner geliefde stad en luistert De nachtegaal doet zijn heerlijk vreugdelied schallen door den stillen, schoonen Meiavond, de luisteraar, als betooverd, zit in stille verrukking neer en maakt zich slechts met moeite los uit zijn mijmering, om opgefrischt en versterkt morgen weer zijn bezigheden te hervatten binnen de vier muren. Ja, in Hees...., Hees? Wat zegt u, Hees??? Wie gaat uit Nijmegen nu nog naar Hees? »Daar is immers niets dan water? Daar is het vochtig, ongezond! Daar staan alle huizen te huur of te koop?!” Ik bid u, geachte lezer of lieve lezeres, kom eens kijken! Loop eens den prachtigen, nieuwen straatweg, door hon- 1 Een lief vergeten? plekje. derdjarige eiken beschaduwd en sta eens even stil bij wijlen den beroemden >Dikken Boom” ! Waant gij u niet ineen toovertuin? Vóór u het heerlijke Klambir Lima en rechts Villa Carré. Sla even links af, neem dan het landpaadje tusschen Oude Heesche Laan en Wolfskuil en zie rechtuit : boomomkranst ligt daar het Heesche Veld, waaruit hier en daar als reuzenbouquetten bloeiende vruchtboomen hun kruinen opsteken. Of vervolg uw weg tot in het dorp, maak een halven draai rechts op het dorpspleintje en zie weer rechtuit: Is de Heesche Weg tweemaal zoo breed geworden? Ge ziet twee lanen: één van eiken en één van iepen, een weelde van groen. Of zet u neer inde veranda van het van ouds bekende Hotel Heeslust, of in het even bekende Buitenlust en als de avondzon haar stralen schuin met gouden weerschijn tusschen stammen en groen gebladerte door laat glanzen, dan, als gij eenig oog voor natuurschoon Huize Klambir Lima (Bloemendaal) te Hees. hebt, zult gij moeten bekennen, dat Hees zich mag laten zien. Of, wandel verder door langs Koepel en Andelshof tot Witte Poort en de Kloosterlaan op, waar het eene schoone vergezicht met het andere wedijvert. En als ge dan boven aan de Kloosterlaan zijt gekomen, wend dan nog even den blik achterwaarts over het dal, dat dan voor u ligt. Wandel daarna een klein eindje den Ouden Graafschen Weg op voortdurend houdt ge links dat eenige vergezicht over dal en dorp. Als ge door denWolfkuilschen Weg weer bij den Dikken Boom zijt teruggekomen, zult ge u de wandeling niet beklagen. Maar dit is niet de eenige wandeling! Ik zou uop een avond het Kerkpaadje langs willen leiden, waar nu de nachtegalen zich doen hooren; of door de Breedestraat, waar een schoon vergezicht uw moeite loont. Of, doch waartoe meer? Er zijn te Hees nog overvloed van grootere of kleinere wandelingen te maken, geschikt voor middag of voor avond, ’t zij men de zon zoekt of de schaduw, en waarop telkens nieuwe schoonheden het oog van den wandelaar boeien. En Hees ongezond? Woondet ge hier, tal van oude menschen met jonge harten zouden u van het tegendeel kunnen overtuigen. En vochtig? Nergens zit het water tot hooger dan 60 cM. inden grond, meestal dieper. Menig lijder aan malaria (ook uit Indië) is na een korter of langer verblijf in Hees genezen! Neen, Hees is lief, gezond en droog! Maar, Nijmegenaars, wacht niet te lang, wacht met uw bezoek niet tot Heesche kermis, als het groen der boomen verfonfaaid is door regen en wind, als de korenstoppels op de akkers u het einde van den zomertijd aankondigen, als schrille kermisklanken uw oor verscheuren, kom nu, inden bruidstijd der Natuur! En als ge éénmaal hier zijt geweest, dan komt ge meermalen, want de wandeling is niet vermoeiend en de tram brengt u gaarne terug. A. van Loon. Hees, 14 Mei 1911. Komt vreemdeling die ’t schoone mint, Vertoef in onze lustwaranden Waar geest en lichaam vreugde vindt, Genietende de pracht der landen Die, rijke band van groen en goud, De Karelstede samenhoudt. Als een rijke band bezet met parelen en edelgesteenten, gesierd met de lief lijkste figuren in wonder volle kleuren, omzoomd met een kunstvollen rand, zoo zijnde dorpen Hees, Neerbosch en Hatert, voor Nijmegen een sieraad, dat reeds in vroeger dagen, zelfs meer nog dan nu, de aandacht heeft getrokken van hen, die op werkelijk gevoel voor het schoone inde natuur konden aanspraak maken. En niet ten onrechte! Zij, die inden loop der eeuwen Nijmegen bewoonden, vonden de dorpen met hen verbonden in lief en leed, in oorlogsgevaar en feestvreugde, als uitspanningoord onverbeterlijk. De kasteelen en adellijke woonhuizen zijn daar om dit te kunnen getuigen. Wel zijn zij verdwenen, die burchten in hunne massieve kracht, waar zoo dikwerf de krijgstrompet ten strijde opriep, en oorlogskreten door de bosschen en velden weerklonken. Ook vele lusthoven van Nijmegens hoogere standen zijn of verdwenen of veranderd; doch de herinnering, die als een zoete geur ommewaart, houdt hunne grootheid inde Algemeen overzicht. gedachte en leeft voort inden mond van het landvolk, dat als afstammelingen der vroegere kloeke Schependommers nog zin heeft voor het schoone, opgesloten in dergelijke herinneringen. Hier woonden in vroegere dagen de v. Raesfelt’s, de Bronkhorsten, de Hackfort’s en meer anderen. Zij waren de echte kinderen, geteeld op Nijmegens klassieken bodem, groot gaande op den roem, die van overoude tijden dat eerde. Groeiende in hunne stoere werkkracht en kunstzinnige opvatting waren zij als samengevoegd met het Schependom. Zij beseften, dat ook de dorpen, geschaard onder den zwart-rooden standaard, met den keizerlijken adelaar gekroond, deel moesten hebben inden voorspoed van Nijmegen en dankbare vertroosting als zij door de stede schade geleden hadden. Hier rustten dus de rijke burgers en adellijke bewindvoerders uit. Hier putten zij weder nieuwe krachten voor de toekomst en hunne aanwezigheid bracht welvaart en zegen aan. Zij snoerden den band van liefde en trouw met de Nijmeegsche veste hechter dan de sterkste ketenen dit konden doen. Van hunne aanwezigheid ging een kracht uit, die den naam van het schependom met eere deed noemen. De gouwen rondom Bato’s veste kunnen verhalen van de pracht hier ten toon gespreid, die, vereenigd met het natuurschoon, al datgene bood, wat voor den kunstlievenden stedeling aangenaam was. Immers de drie dorpen, uitmakende met Nijmegen een geineentebest, waren als de kinderen van de stede; met haar de genietingen des levens te smaken was het hoogste genot. Zooals boven gezegd, vond men hier vele kasteelen en groote buitenplaatsen. Verschillende daarvan heeft de hoogst kundige archivaris van Nijmegen de heer van Schevichaven door zijne beschrijving aan de vergetelheid ontrukt. Waren deze bouwwerken voor Hees en Neerbosch niet ter verdediging ingericht, dus lustplaatsen, in Hatert stonden in vroegere tijden drie of meer versterkte kasteelen, Duckenburg, Hulzen, ’t Huis Hatert, enz. Hulzen! jade oudere bewoners van de dorpen weten nog welk een prachtig landgoed het is geweest. Daar, waar nu de bouw- en weilanden zich uitstrekken, ruischten eens de eeuwenoude boomen en de natuur schonk er zijn milden zegen. Koopmansgeest vernietigde er een schepping, die onherstel baar is. Dertig jaren vroeger had de vereeniging voor het behoud van natuurschoon moeten beginnen haar werk te doen en zou Jdan een plekje wondervolle natuurpracht behouden hebben. Nog goed kunnen velen zich een gedeelte van den voormaligen, sterken burcht van Hulzen herinneren, omgeven door bosschen, waar de eeuwenoude reuzenstammen als een kerk van ongekorven hout hunne gewelven ten hemel hieven, en toch was deze woning slechts een klein gedeelte van hetgeen zij vroeger was. Het voormalige Hulzen. Deze zijn volstrekt niet van poëzie ontbloot, hetgeen blijkt uit de volgende sage: »DE BURCHTVROUWE VAN HULZENE!” Er leefde voor eeuwen, op Hulzene’s slot, Een burchtvrouw liefdadig en vroom; Een engel van reinheid, wier leven en lot Geleek op een hemelschen droom. De rijkdom der landen rondomme verspreid, Gaf luister en vorstlijke macht; Door ridders en laten werd jonkvrouw Aleid, Gehuldigd en eere gebracht. Vol liefde voor ieder, die klagende kwam, Meelijdend in ziekten en nood; De armen verkwikkend, ’t zij blind, stom of lam, Geen bedelaar, dien zij verstoot. Het leven was schoon als een lieflijke bloem, Die balsem en geuren verspreidt; Rondom klonk haar faam, en die schittrende roem Werd haar door geen schepsel benijd. De burchtvrouw toog eenmaal ter vroolijke jacht, Omstuwd dooreen prachtigen stoet; Hoe hoog ook van adel, eerbiedig toch bracht Elk ridder zijn huldvollen groet. Hel klonken de horens door beemden en bosch, Vermengd met der brakken gebas; Gelijk eene hinde schiet ’t pijlsnelle ros, Door heistruik en ondiepen plas. Hun jachtbuit was rijk, toen de dagvorstin zonk, De heide het nachtkleed omhult. Tot keeren men riep! Voor een hartigen dronk, Weer eens nog de beker gevuld. Dat er nog veel overleveringen bestaan, die inden mond van het landvolk voortleven, spreekt van zelf. Doch wie nu verscheen, niet de gastvrouwe kwam Op het roepende horengeschal; Men had haar gezien op der moergronden dam, Die leidt naar de hut in het dal. Nu voelt men te laat wat de riddereer eischt. Waar ’t jachtvuur die plichten vergat; En niemand, die kundig den jagersstoet wijst Een weg naar het heillooze pad. Aleida, die zag, hoe het ridderental Volijvrig zijn jachtlusten stilt, Maakte hiervan gebruik om daarginder in ’t dal Te jagen op edeler wild. Daar lag op het ziekbed een maagdeke teer, Gekweld door de bitterste smart; Hier knielde zij troostend, bemoedigend neer, Schonk balsem voor ’t lijdende hart. De dagtoorts verbleekte en de scheem’ring verscheen, Als zij weer haar klepper begroet; Het jachtveld is verre, de weg leidt er heen Door moergrond en nevelenvloed. Tot ijlenden loop zij het ros nu gespoord, Op bermen verraderlijk smal; Een mistred! en nimmermeer wordt iets gehoord Van hen, die hier komen ten val. Reeds dikwerf te voren reed zij dezen weg, En duchtte dan onheil noch last; Der varens en heikruiden welige heg Wees paden betrouwbaar en vast. Maar plots! op haar weg dreunt der roerdompen schrei, Snel wijkt voor dien klank haar genet; Een ruk van het dier, en de teugel is vrij, ’t Eent zijwaarts in ’t modderig bed. Een pijlscheut nog vluchtend, en dan wijkt de kracht, En hijgende struikelt het paard; De zuiging van ’t drijfzand toont schrikbare macht, Gestremd wordt hier iedere vaart. De jonkvrouw, nog zaalvast op ’t edele ros, Dat langzaam maar zeker verzinkt; Gespt ijlings den zilveren jachthoren los. Een noodkreet in ’t ronde weerklinkt. De klank van het noodsein schalt wijd in het rond De echo’s weerkaatsen den toon. Hoor! voetstappen klinken vol haast op den grond, Door ’t landvolk wordt hulpe geboón! Men ziet het gevaar, hoe zij ver van den wal Verkeert inden nijpendsten nood. »Laat een keten ons maken van laat en vasal, Ontrukken wij haar aan den dood!” Op dat woord en dien raad is een ieder gereed Tot redding der edele vrouw; Hand sluit zich in hand. Het liefdevuur deed Hier schitt’ren de heerlijke trouw. Nu schuiven, plat liggend, de mannen vooruit, De moer heeft geen vat op hun kracht, Geen zuiging of drijfzand deze edelen stuit, De redding is weldra volbracht. Tot God heft Aleida den blik eerst omhoog, Zij dankt voor de redding ook Hem; Dan wijlt op de mannen het liefdevol oog, Hoor de taal van haar trillende stem: “Niet meer zijt gij laten, vanaf dezen stond, ■>Want vrijheid een heidenvolk past; ’>Zij is U geschonken, en al deze grond »Is cijnsvrij, ontheven van last. »Den keten, die reddend mij trok op den wal, «Span duizendmaal over het land. »I)e grond in dien kring in der eeuwigheid zal »Het loon zijn der reddende hand! »En wee den. verwaat’ne, die valsch U berooft »Van het erf, dat u Hulzene schonk! »Zijn levenslicht word’ op de plek dan gedoofd, «Waar de slotvrouw bijna verzonk!” Reeds lang is het stamslot, met grachten en poort, Verdwenen, zooals haar geslacht; Maar nog heeft de nazaat ’t bezit ongestoord, Der landen, hem mild toebedacht! Niets is er meer van de grootheid der prachtige ridderwoning overgebleven, alleen wijzen nog de brug en eene verhevenheid met plantsoen de plaats aan, waar eens de ridders met hunne edelvrouwen zich vermeiden. Bijna is het zoo ook gegaan met Duckenburg en ’t Huis Hatert. Beide kasteelen zijn nog in wezen; doch van de vroegere luister is slechts een schijn meer over. Uit het voorgaande blijkt, dat de dorpen vroeger zich mochten verheugen in eene bijzondere aandacht vanwege hun natuurschoon, dat door de hoogere standen zeer op prijs werd gesteld. En thans? Nu het verblijf te lande hooger wordt aangeslagen, en het toerisme naar nieuwe gezichtspunten, nieuwe uitspanningen en bekoorlijkheden zoekt, nu er inde uitgaande wereld hooge eischen worden gesteld om zich aan de echte bronnen der natuur te verkwikken en zich te baden in die weldoende stroomen, welke de rust wedergeven aan het gemoed, dat door het afmattende jagen, hetwelk onzen tijd kenmerkt, is terneergeslagen, nu ook nog kan men die zoete genoegdoening vinden in deze heerlijke omgeving van Nijmegen, die als haar lusttuin aanspraak mag maken op volle waardeering en hoogschatting. Schoon is Nijmegen met zijn parken en singels, met zijne door bloemperken omgeven wegen, maar schooner nog is het landelijke schependom, zijnde dorpen Hees, Neerbosch en Hatert. Een lustwarande, waar zorgzame handen wedijveren die genoegens, welke de natuur in gezonden toestand kan scheppen, ook te voorschijn te roepen en de helpende hand te bieden. Een landouwe, prijkend met al de pracht, die den stedeling doet smachten naar de wonder volle genietingen, welke liggen opgesloten ineen verblijf op het land. Hier keert de rust des gemoeds weder en worden de zenuwen gestaald om' met vernieuwde kracht hun taak te kunnen vervullen. De afmatting maakt plaats voor nieuwen, frisschen levenslust, die het lichaam eene geheele verjongingskuur doet ondergaan. De indruk, dien de toerist medeneemt als hij deze streken heeft doorkruist, blijft hem als eene heerlijke herinnering bij. Vruchtbaar zijnde velden en de lusttuinen, welke daar langs de hoofdwegen zijn aangelegd. Men zal ze slechts op weinige plaatsen met zooveel zorg en goeden smaak zien in stand gehouden. Wanneer de lente hare kluisters heeft verbroken en aan den ijzeren greep van de wintervorst is ontsnapt, wanneer zij haar feestkleed om de teedere leden gaat hangen, en Brug met water- en boschpartij van Hulzen. zich siert met groene kransen en een wondervollen bloemenschat, wanneer zij haar welriekenden adem, gedragen op de zoele vlerken van den voorjaarswind, door de gouwen zendt, dan gevoelt men, hoe schoon het Schependom is. Dan is het als eene jonge maagd, getooid voor de bruiloft. En wie gaat niet gaarne met eene jonge, in volle schoonheid prijkende bruid om? Wie wijlt niet gaarne aan den feestdisch haar ter eere aangericht ? Hees, Neerbosch en Hatert zijn rijk aan schoonheid, die niet vermoeit en waaraan men zich volop kan verzadigen. Men vindt er niet de natuur in zijn grootsche pracht of met de reuzenwerken der schepping, en mogen sommigen behagen vinden inde ontzaglijke kracht en grootheid van het vele, dat de aarde draagt, de bekoorlijkheden der landen om Nijmegen zijn vaneen lieflijker kleur en smaak. Tusschen de lusthoven, de wegen omzoomend, bloeit een schat van bloemen, en deze kinderen der natuur wegen ruimschoots op tegen het machtigste menschengewrocht. Men ziet ze daar zonder ze eerst in het zweet uws aanschijns te moeten bereiken. «Opwekkende geuren; Mild stroomen z’ u tegen; Veel wondere kleuren Omzoomen de wegen; De blik baadt in weelde, Wat lente hier teelde, Het schittert en bloeit In schoonheid volgroeid.” Men vindt er de woningen gebouwd met een smaak en comfort, die voor geen andere plaats behoeft onder te doen. Geriefelijkheid en deftige eenvoud zijnde hoofdbeginselen bij hun bouw geweest. In het lommer der prachtig aangelegde tuinen is het goed te zijn als de zonnestralen de aarde roosteren. Ga vanuit Nijmegen den weg op naar Hees en gij vraagt En wanneer dan bij het vallen van den avond de zon gehuld in gouden stralen, aan de westerkim ter ruste neigt, een zachte dauw op bloem en bladen nederdaalt, de nachtegaal inde boschjes zijn minnezangen doet hooren, dan waant ge u verplaatst ineen aardsch paradijs. Rijst dan het tintelend starrenheer aan den wolkenloozen, donkerblauwen hemel en rust het gewoel van den scheidenden dag, zoodat overal de stilte over het landschap lienenwaart, welk zoet genot wordt dan het menschelijk hart geboden en met onweerstaanbare kracht dringt zich de gedachte op: Hier zou ik mijn leven willen slijten, want hier is alles te vinden wat vreugde en genoegen verwekt. Deze gouwen zijn vol poëzie voor hem, die er oog en hart voor heeft. Voor een voortgezet verblijf is dan ook volop de kans geboden. Woningen zijn er voldoende en zeer geriefelijk en er worden geen overdreven prijzen gevorderd. Door de verbinding met de tram kan men ook in Nijmegen die tijdpasseering vinden, welke ieder naar zijn vermogen en smaak wenscht te hebben. De levenswijze kan kostbaar gevoerd worden, maar waar dit minder gewenscht is, bestaat voldoende gelegenheid het zoo in te richten als met zijn spankracht is overeen te brengen. Bescheiden middelen voor genot en vermaak zijn in overvloed aanwezig. ledere klasse en elke stand der samenleving heeft zijne eischen, doch hoe deze ook zijn, in het Schependom vindt ieder zijn gading, doordat de gegevens aanwezig zijn, welke elke stand kan opvorderen. De bevolking is vriendschappelijk gezind en weet zich met den vreemdeling goed te verstaan. Wellevendheid en gedienstig zijn is hier een eerste plicht en wordt dan ook ten volle beoefend. Dit geldt zoowel voor de hoogere als de lagere standen, wat vooral uitkomt, als onwillekeurig: Waar vindt men die schoonheid in mooiere verbinding op zulk een kleine plek gronds vereenigd. bij een of andere feestelijke gelegenheid de gelegenheid zich daartoe aanbiedt. Voor hen, die zich te Hees enz. willen vestigen of die aan een kort verblijf de voorkeur geven om op verhaal te komen, zijn alle voordeelen aanwezig, die kunnen strekken het leven zoo aangenaam mogelijk te maken. Vlak bij Nijmegen, dat zich als luxestad een grootennaam inden lande verwerft, gemakkelijke middelen van verplaatsing; geriefelijke niet te dure woningen; natuurschoon dat tot genieten noodigt en de zoetste rust schenkt; terreinen voor wandelingen, die men kan kiezen om ongestoord de genoegens van de volste rustte smaken en die niet aan tijd en plaats gebonden behoeven te worden, dat alles bieden de drie dorpen in voldoende mate aan hen, die willen uitzien naar een ideaal levensplekje. Eenige van de mooiste punten, die er in zoo groot aantal aanwezig zijn, worden hierachter met eene beschrijving aangewezen. Lang niet alles, wat op velerlei gebied de natuur enz. den vreemdeling tot kennismaking kan opwekken, is vermeld, doch met volle overtuiging kunnen wij hem toeroepen: Richt uwe schreden, hetzij voor eenige oogenblikken, hetzij voor langer tijd naar dit deel der gemeente Nijmegen, hetwelk zich steeds beijveren zal u met alle krachten het verblijf zoo aangenaam mogelijk te maken. In eenvoud groot en schoon gelijk een maagd, Deez’ dorpentrits uw volle aandacht vraagt! Er stonden oudtijds vier kloosters in het schependom van Nijmegen: 1". Mariënburg, dat door de uitlegging der stad, die in 1467 voltooid was, binnen de muren kwam te liggen. 2°. Het Gybenklooster buiten de Hezelpoort, reeds inde eerste helft der 15e eeuw opgeheven. 3U. Het Minorietenklooster Josaphatsdal, eveneens aldaar in 1488 verplaatst binnen de stad en 4°. Een klooster te Neerbosch. Oijitrent dit laatste is zoo goed als niets bekend. Wat ik daaromtrent in onze oude bescheiden heb kunnen opsporen, moge onderstaand een plaatsje vinden. De Kleefsche kroniekschrijver Gert van der Schuren, verhaalt van Boudewijn, bisschop van Utrecht, dien hij Balderic noemt: »dese selve Bisschop bracht van Romen tot Utrecht, dry heylighe lijchamen, als nemelic sent Ponsianus, sent Agneten ind sent Benignus, ind datselve schach inden jare here 966.” De beide eerstgenoemde heiligen, St. Pontiaan en St. Agnes, schijnen al spoedig groote populariteit verkregen te hebben. De hun gewijde dagen, respectievelijk 14 en 21 Januari, werden te Utrecht niet alleen met kerkelijke plechtigheden gevierd, maar ook bood men elkander op die dagen geschenken aan, een gebruik »dat men sedert den tijt jaerlix aangehouden heeft, alse van Ponsen ende van Angen”, zegt de Clere uter laghen Landen. Dat deze gewoonte, misschien een overblijfsel van de Romeinsche f elders nog lang in zwang bleef, blijkt wel uit net teit dat de Nijmeegsche raad den 24 Nov. 1613 verbood p die dagen »eenige giften of sehenckagien” te doen, op boete vaneen goudgulden. Als patrones van kloosters stond St. Agnes hier te lande oog m aanzien. In van der Aa’s Aardrijkskundig woordenboekK worden niet minder dan 10 St. Agnes-, Agnetenen Agnietenkloosters opgegeven. Hij had er nog twee uit Het klooster te Neerbosch. onze buurt kunnen bijvoegen, nl. het St. Agnesklooster te Neerbosch en een ander van denzelfden naam te Beuningen. Zeven van de tien bovengenoemde conventen waren bewoond door reguliere kanonnikessen van St. Augustijn en tot diezelfde orde behoorde ook het klooster te Neerbosch. Op de kaart van het Kwartier van Nijmegen in Pontanus, die omstreeks 1635 zal vervaardigd zijn, ziet men, op het punt waar de weg die door Hees en Neerbosch loopt, uitkomt ineen niet meer bestaanden weg naar Megen, de aanduiding vaneen klooster, met het bijschrift, ’t Cl(ooster) Neerbos. Gaat men de eindelooze, rechte Neerbossche dorpsstraat af, dan ziet men links, niet ver van elkander, kort voor men aan de brug over de wetering komt, drie boerderijen, die onderscheidenlijk de namen Takenhof, Klooster en Bloemberg dragen. Deze bouwhoeven staan op den grond van het voormalige St. Agnesklooster, waaraan de middelste dan ook haar naam ontleent. De wetering die hier links van den weg loopt, en zich bij de brug inde Schaapswetering ontlast, werd weleer naar dit klooster genoemd. Ineen verklaring van 24 Januari 1563 in het Liber Depositionum Testium, is sprake van »die weteringh geleghen tusschen sunt Agneten doester weterynghe ende tusschen zeliger Jolian van Zellars erffgenamen weteringhe.” Onnoodig te zeggen, dat er van het convent geen spoor meer over is. Dat spreekt van zelf in ons land, waar ruïnes in den regel niet geduld worden, en slechts veilig zijn, wanneer zij nationaal eigendom worden. De meesten der tien Agnietenkloosters, vermeld door van der Aa, verrezen inde 14e eeuw. Dat zal ook wel het geval geweest zijn met het Neerbossche huis, althans ineen schepenprotocol van anno 1410, wordt een stuk land beschreven als »gelegen te Neerbosch, bij het erf (hereditas) van Sint Agnes aen den Tyrse”. Het gehucht de Tiers, thans Teers, moet dus toen reeds bestaan hebben. Er schijnt ook een drukke passage op dien weg geweest te zijn, weike eender hoofdaderen was die naar de Maas en verder Brabant in voerden. Zoo kwam het dan ook dat de stad in 1429 een gedeelte van den weg »bij Sunte Agneten”, liet in orde brengen. De boeren moesten het zand aanvoeren en er werden niet minder dan 246 karren steen toe gebruikt, met manden »uten walde” verzameld. De tegenwoordige Graafsche weg, van Nijmegen tot de Teersdijk, werd eerst aangelegd, ingevolge raadsbesluit van 12 September 1659. Inde 16e eeuw had het klooster voortdurend last van ongenoode en ongewenschte gasten, krijgslieden, die het zich inde verschillende gebouwen gemakkelijk maakten. Er werd dan geklaagd bij den Raad en deze zond een bode die den indringers last gaf te vertrekken. Dat begint al ineen onzer oudste rekenboeken door te stralen; in 1511 werd een bode »op ghen Ters gesonden, als die ruyteren van Gelre int doester laghen”. Zulke bezoeken komen voortdurend terug: 1525 »Jan gesanth op den Thyrss in ’t doester, doe die knechts daer lagen”. 1528 »Jan Noet gewest tot sunt Agneten, aengaende die knechten die daer laghen”, en wat later »om den knechten tho seggen dat sij sich vorsien solden”, in andere woorden, dat zij elders moesten zien onder dak te komen. Maar zoo gemakkelijk kwam men er niet af. In het voorjaar van 1529 werd Noet weder gezonden met dezelfde boodschap: »den knechte die weet gedaen, dat sij sich van dair versien solden”. Dit bevel moest nog eens herhaald worden, »want die knechte onwillich waeren”, doch eindelijk vertrokken zij en ging Noet nog weer eens »in ’t cloister op die Thyrs, omb te besichtigen, off ennige knechtz noch int cloister weeren”, en jawel er waren er nog altijd. Nog in het volgende jaar 1530, moest Noet driemaal den ongenooden gasten »die weet gaen doen, dat sij sich versien solden”. Toen schijnen zij voor goed vertrokken te zijn, maar niet voor langen tijd. In 1532 werd Johan alweder »2 reisen in ’t doester bij der Thyerse gesandt, om die knechten van dair to brengen”. 1566 bracht nieuwe lasten: »Henrick van Aefferden hefft to St. Agnes gewest, dat sy (de nonnen) die bedden hier (te Nijmegen) bestellen solden voer die knechte”, en in hetzelfde jaar ging er weder een bode »naer sunt Agneten, um die ruyteren van dair te vorderen”. Daarbij kwam nog een andere ramp. In 1551 werd het klooster een prooi der vlammen, ’t zij door het hemelvuur of dooreen ongeval, want vrede heerschte alsn°g in het land. Alleen aan den onleschbaren dorst van het voorgeslacht, hebben wij te danken, dat dit onheil ons is overgeleverd. Er werd voor 9 gld. 15 st. wijn gedronken, oe onse burgemeesteren Boedbergen, Bymmelsberch, Coenraea van Daernyck, Bartholomeus die Clair, myt sdeels Thif eren vau Sinter Claesgylde, myt den Pater van der /•7,-iwSSe °™Seweest waren bidden (collecteeren), soe dat { ser verbrant was."' Opnieuw gaat de roedrager weder j • weg naar het klooster in Juni 1572, »om ivrn ,necllten te bevelen dat sij sich van dair packen solden”, tof 1 n\eer an genoeg voorbeelden, dunkt mij, om aan oonen, hoe het met de kloosterrust in St. Agnes gesteld v as, hoe de zusters moeten geleden hebben onder de ruwe 2 soldatesque, die haar kippenhokken, duiventillen en boomgaarden leegstalen, wier tromgeroffel en horengeschal het accompagnement vormden tot haar litaniën, gebeden en meditatiën. Onder de wereldlijke bezigheden der nonnen in die tijden behoorde het toebereiden van lekkernijen, elixers en medicamenten, en zoo vinden wij inde rekenboeken van het Burger Kinderen Weeshuis, dat »Meister Hendrik die zalff om die kinderen te meysteren”, in het Agnietenklooster ging halen. Den 5 Maart 1579 trad Nijmegen toe tot de Unie van Utrecht. Johan van Nassau was tot stadhouder van Gelderland aangesteld, en daarmede waren de dagen der kloosters geteld. Reeds den 14 Sept. 1580 werd inden raad besloten een verordening te maken, omtrent kloostergoederen en -personen, te beginnen met de inventarisatie der vier vrouwenkloosters, de Nonnen inde Nonnenstraat, Mariënburg, Hessenberg en »Aenghen Thirs”; de namen, gesteltenis en ouderdom der bewoonsters op te teekenen, haar aan te zeg- gen en te verbieden »genen affgodendienst in der kercken tadministryren”, en het heen en weer geloop naar de Spaanschgezinde streken na te laten. Wilden de dames bij elkander blijven, dan zou men haar alimentatie geven en laten uitsterven. Zes dagen later werd goedgevonden, het Melatenhuis buiten de Ziekerpoort af te breken, »sullende die melaten, nae het affbreken oeres huyses in het paetercloster aenghen Thirs tot wijder ordonnancie verblijven ende sich daer onthalden”. Onder het patersklooster versta men de woning van den aan het vrouwenklooster verbonden pater biechtvader. Het klooster werd toen denkelijk ontruimd en weldra ging men aan het afbreken. 22 Maart 1584 werden »alle die karrenn durch deese Stat gebaet (opgeroepen), omb steenen aen Sünt Agneten doester te halen”. Den 24 Mei daaraanvolgend, ontvingen een aantal metselaars betaling, »gewest hebbende aen Sanct Agneten cloister, umb stein aff to breecken”, ook werden er 13 leidekkers gezonden »aenn Sanct Agneten cloister, omb die leyen aldaer aff to breecken”. Het volgende jaar waren de bordjes verhangen. Op 6 Maart 1585 dreven de Roomsch-Katholieke Nijmegenaars het Staatsgezinde garnizoen uit de stad, en stelden zich onder de bescherming van Parma. Den 9 September 1586 verscheen de Roermondsche kerkvoogd, bisschop Willem Lindanus, ten einde de belangen zijner Kerk alhier te regelen. Onder de verschillende maatregelen, door hem genomen, behoorde het herstellen van orde en tucht inde kloosters, de religieusen werden teruggeroepen. Maar in deze onrustige gevaarvolle tijden werden de zusters van het St. Agnesklooster niet weder teruggezonden naar Neerbosch, waar zij aan alle krijgskansen waren blootgesteld. Met toestemming der zusterschap van den Mariënburg, werden zij ondergebracht in dit convent, dat tot dezelfde orde behoorde. Met de inname der stad in 1591, kwam het R. K régime hier voorloopig ten einde. Be goederen en inkomsten der kloosters werden genaast, waarbij eenige moeilijkheden zich opdeden met St. Agnes. Het bleek dat de nonnen aldaar het een en ander van hare bezittingen verkocht hadden. Den 29 Maart 1598 werden de »matersche metsgaders die procuratersche des convents van den Tiers” voor den raad geroepen, om zich daarover te verantwoorden. Zij verklaarden dat zij, ongeveer 7 of 8 jaren geleden inderdaad een huis, enz. verkocht hadden, doch dit was geschied met kennis en voorweten van het Hof van Roermond. De raad dacht er het zijne van, en vond dit »van seer quade consequentie”, weshalve hij de dames »wel scherpelick” verbood, verder iets van dien aard te ondernemen. Voortaan werd besloten, zorg te dragen dat niets van de kloostergoederen buiten weten en consent van den magistraat veraliëneerd werd. Twee raadsleden zouden gecommitteerd om daarop toezicht te houden en de inkomsten te administreeren, ten einde, waar zulks noodig mocht bevonden worden, de voormalige kloosterlingen alhier hulp te kunnen verleenen. Later werd bepaald, dat ook de predikanten uit die gelden zouden bezoldigd worden; jaarlijks moesten er 100 gld. uit het fonds van het convent aan den Tiers, voor den kerkdienst genomen worden. Hoeveel nonnen van St. Agnes er nog uitte onderhouden waren, wordt niet opgegeven. Alleen meldt een raadsresolutie van 29 December 1623: »de eenige resteerende zuster van sent Agnese, is, van wegens hogen alderdoms und lijffswackheid, haer alimentatie van twee op driehondert. gulden verbetert.” Twee en dertig jaren had overleef!]16 de ontbinding van haar zusterschap Al spoedig werd nu ook de kwestie der verkochte kloostergoeüeren weder te berde gebracht. Den 15 April 1598 Z°|C/i iA ”OVengenoemde Gaert van Triest, zeker huis knoht ndat hij met voorweten van den prior gei van de conventualen van den Tiers, te mogen reken. De raad sloeg dit verzoek af; de verkoop werd onwettig verklaard, daar hij geschied was zonder octrooi van net Hof Provinciaal. Weik gedeelte der kloostergebou- wen hier bedoeld is, blijkt niet; in elk geval moet een huis van 14 gebinten een gebouw van aanzienlijke grootte geweest zijn. Een drietal jaren later, 25 Augustus 1601, stelde van Triest weder een poging in het werk, om te mogen genieten en te zijnen bate verkoopen de materialen van St. Agneten door hem gekocht. De raad was daartoe nog altijd niet geneigd, en besloot, dat de provisoren van deze conventualinnen, nauwkeurig ■'onderzoek zouden doen omtrent dezen gepretendeerden koop, hoeveel de requitant daarvan reeds genoten had en hoeveel er nog van overbleef. Van Triest, die, als Roomschgezind, na de reductie uitgeweken was, verzocht nu om vrij acces en regres tot deze stad, doch ook dit werd hem geweigerd. Wel werd hem vergund om aldaar voor goed zijn verblijf te nemen. Hoe het verder afliep met de gekochte perceelen, is mij niet gebleken, evenmin is het te vinden wanneer de kloostergebouwen zijn afgebroken. Anno 1609 moet er nog een aanzienlijk gedeelte gestaan hebben. In het rekenboek der Geestelijke Goederen wordt in dat jaar 93 gld. 13 st. in rekening gebracht voor arbeidsloon aan »St. Agnietenhuys, aengen Tiers”. Dat huis werd toen een gebint langer gemaakt, waarbij 4000 steenen »aen der convents huysinghe verbesicht” werden, die op 32 gld. te staan kwamen. Van de prioressen die eenmaal aan het hoofd van dit gesticht stonden, zijn slechts drie namen bewaard gebleven: Maralda Vighe 15li, Geertruid Vysschers 1542 en Yda Dercx 1551. Pater was in 1450 *de devote regulier, her Arnt van Scoenhaven, wonende te Sunt Agneten, buten Nijmegen, onzen genedigen vader in Christo”, aldus op het adres van een acte waarbij Beel van Meerten in genoemd jaar verschillende goederen aan het klooster opdraagt. Arnold Schut, biechtvader, 1457. Arnoldus Sluyter, rector, 1468. Johan van Gulick, regulier kanonnick, pater en rector, 1511. Gothefredus de Tiela, pater et pastor domus sive conventus Regulissarum inclusarum Sanctae Agnetis supra Thyrs, sub districtu Noviomagensis siti, 1542, eigenlijk was hij Verstegen geheeten, uit Tiel afkomstig'. Henrick van Munster, rector, 1551. Wessel Kuppers, pater, 1579. Slechts in één geval worden de namen van enkele nonnen opgegeven, en deze bewijzen dat de zusters destijds, zooals met de reguliere kanonnikessen veelal het geval was, tot de hoogere standen behoorden. In 1457 erkent pater Arnold Schut, van Johan van Übbergen ten bate van het klooster 35 gld. ontvangen te hebben. De nonnen die daarbij getuigen waren heetten: joffer B. van Groisbeke, joffer R. van Hekeren, joffer R. van Zellar, rechts een heilige bisschop, links een heilige vrouw (St. Catharina ?). Onderaan een naakt mannenfiguur ten halven lijve, met uitgespreide vleugels, de drie nagels der passie inde rechterhand. Omschrift: S(igillum) CONVENT. CANONICAR. REGVL. INCLVSAR. S. AGNET./VG. NOVIOMAGEN. Dit zegel hangt aan een charter van 1511, in het Archief der Broederschappen. Het andere, een afdruk van denzelfden stempel, is van Au 1551 en bevindt zich in het Gemeente-Museum. Verder is nog één enkel voorwerp in wezen, afkomstig uit dit klooster. Het is een lijvig handschrift in flink duidelijk schrift (Catal. Mus. bl. 312, No. 8), inhoudende, bijbelsche geschiedenissen en levens van Heiligen. Elk der 9 boeken begint met een mooie gekleurde aanvangsletter. Voorin staat geschreven: »Dit boeck hoort toe den susteren van Sunte Agneten buten Nijmegen. Ende hevet hem gegeven Derick van Hoen tot enen testament.” Op het laatste blad leest men in roode letters: »Dit boek is gescreven endt geeint (geëindigd) int jaar ons heren M.CCC. ende vijftich, des vridachs voer St. Michel. Bid om gods wille voer die scrijfster Ave Maria.” Misschien was deze ongenoemde schrijfster een der kloosterzusters, die op bestelling van Dirk van Hoen dezen arbeid volbracht. Waar het klooster met zijn kerk en bijgebouwen stond, verrezen later de drie bovengenoemde boerderijen Takenhot, het Klooster en Bloemberg. Den naam Taeck ontmoet reeds vroeg, in verband met dit klooster. In 1492 gaven Jonan van Groesbeek, natuurlijke zoon van jonker Dirk van 1 r°,esbeek, en zijn halve broeder jonker Johan, een stuk a.an het klooster van St. Agnes, dat door de zusterhliiir? 11-1 + 51 verkocht werd aan Thomas Taeck. Doch het h . le wanneer de Takenhof ontstond. Hij wordt aldus naman V6n ln een overdracht van 1 Juni 1779: de erfget H v^n jpevr. Gobelius, weduwe van den luit.-koi. Jan „ us, ,2, u verkoopen voor 8560 gld. eenbouwhof, ‘ mcl I^enilof, bestaande in huis, schuur, boomgaard, en bezijden het huis, bouwland, enz. groote allee van m Ta’ °PSaan(ie eikenboomen, loopende van het huis tot aan eische straat; nog eikenbosschen, enz.; groot 25 mor- clrie adellijke dames, en een joffer Const, uiteen mij onbekend geslacht gesproten. Twee afdrukken van het zegel van dit klooster zijn bewaard gebleven. Het heeft den bekenden vesica piscis vorm en vertoont een Gothischen tabernakel in drie afdeelingen: in het midden de Moeder Gods, met het kind op den arm; gen, gelegen aan de Dorpstraat, naast het goed, genaamd het Klooster, de Zwanenstraat ter andere zijde. Tot enkele jaren vroeger gaande berichten terug omtrent den bouwhof het Klooster. Een schepenprotocol van 6 September 1774 maakt gewag van zeker hof, bouwhof, schuur en schaapskooi van ouds het Klooster genaamd, groot 72 morgen, met houtgewas enz. staande aan de Neerbossche straat. Het had toebehoord aan Mr. A. A. Roukens en zijn broeder Th. L. Roukens, en was na diens overlijden door eerstgenoemden verkocht aan Christiaan Cleynhof, heer van Endspijck, burgemeester van Kuilenburg en diens vrouw Huberta Yerspyck, die den bouwhof op bovengenoemden datum als onderpand voor een som van 5000 gld. verbonden. Deze boerderij staat vermoedelijk op de plaats van het klooster. Opmerkelijk is de naam van de derde boerderij Bloemberg, die door sommige lateren aan het klooster zelf gegeven wordt, o.a. op de kaart van het Rijk van Nijmegen, naar opnamen van De Man en Snoek, in 1799 uitgegeven, leest men op het bewuste punt: »’t Klooster den Bloemberg”. Anderen gaan nog verder; de een verkondigt »het klooster BloemencfaaZ, aan St. Agnes gewijd, stond op den Teersdijk”. En niemand minder dan Schutjes schrijft: «Nabij den Teersdijk stond oudtijds het klooster der reguliere kanonnikessen van St. Augustijn. Het was genaamd Bloemendaal, èn gewijd aan de H. Agnes”. Ik geloof de waarheid nabij te komen, wanneer ik veronderstel, dat hier een vergissing in het spel is, veroorzaakt door de nabuurschap der boerderijen, het Klooster en Bloemhof. De tot ons gekomen getuigenissen der oudheid laten geen den minsten twijfel over, dat het klooster nimmer een anderen naam gedragen heeft, dan dien van St. Agnes. De bouwhof, genaamd Bloemenbergh, onder Neerbosch gelegen, bestaande in huis, koetshuis, hof, boomgaard en ongeveer drie morgen bouwland, onder den hof behoorende, werd den 10 Januari 1742 door kolonel Bernard de Roy, directeur der fortificatiën, voor 2830 gld. verkocht aan Mr. Johan Michiel Roukens, woordhouder en gemeensman dezer stad. Diens zonen Mr. Arend Anthony en Mr. Theodoor Leo 13 Juni 1775 verbonden als onderpand voor een leen van 3399 gld., o.a. de helft vaneen «buitenplaats” genoemd de Bloembergh, die verder beschreven wordt als boven, doch met de toevoeging van vijvers, tuinen en bosschen, groot ongeveer 7 a 8 morgen. De wederhelft was destijds eigendom van hun moeder, vrouwe A. S. Yerspyck, weduwe van Joh. Mich. Roukens. In 1790 was deze buitenplaats eigendom van bovengenoemden Mr. A. A. Roukens, oud-burgemeester van Nijmegen, en diens eclitgenoote Adriana Johanna Jonckbloet. Hoe zij weder kwam af te takelen tot een boerderij is mij niet bekend. Maar met buitenplaatsen gaat het maar al te dikwijls evenals met geslachten Cent ans de banière Cent ans de cïvière. Van Schevichaven. Hees en zijn oude buitenverblijven. De streek waar Hees ligt, moet in overoude tijden, toen er nog geen dijken bestonden, aan overstroomingen zijn blootgesteld geweest. Een gedenksteen inden muur der kerk gemetseld, wijst aan hoe hoog het water daar stond in 1799, bij gelegenheid van doorbraken van Waal-en Maasdijken. Men reed in dien winter schaatsen bij den Dikken Boom (bij Bloemendaal). Dicht bij de stad ligt een streek de Biezen genaamd, aldus reeds bekend in 1359, die ongetwijfeld weleer met dat gewas begroeid was, en dus toen zij haar naam kreeg nog in min of meer moerassigen staat moet verkeerd hebben. Op dien toestand wijst ook de naam van twee kampen weiland »inde Marsch”, gelegen, bij de Oasthuisweide, buiten de Hezelpoort, 24 Sept. 1656, door het gasthuis gekocht, terwijl een landweg, die door de Biezen eenioopt, gedeeltelijk hooger gelegen dan de daaraan grenzend6 akkers, nog altijd de Waterstraat heet. Bij geree j "• ,n waterstand evenwel lag Hees droog, dat blijkt bem’o ï1!f den naam, die een met kreupelhout, distels, enz. mUniJf 6 streek beteekent. Van voormalige boschrijkheid het fiiiv/pk land, dat ineen schepenprotocol van 1462 rlp h„ eV?-e- ~f0Sch genoemd wordt, alsmede de naam van ■r ~Up + i7e kerk, die inde 18e eeuw, misschien nog, het i . . heette, denkelijk omdat daar een rode, gerooide £a s, ln,Tiie . bosch gemaakt was, waarop men de kerk aVC^e' 111 jet tekenboek van 1572 leest men, dat de icc ï ager gezonden werd naar Hees »om de morgentael (het getal schatbare morgens) te vernemen in die Biezen ende opter waltplaitzen.” Die wouden strekten zich, in verband met het Rijkswald, mijlen ver uit en leverden een schuilplaats aan alle soort van grof wild, schadelijk voor den landbouw, maar ook aan niet weinig wolven. Tegen deze gevaarlijke roofdieren trachtten de landlieden zich te verdedigen, door ze in kuilen te verschalken (een charter van 1396 maakt reeds gewag van »die Wolfskule te Heze”) en werd de plaag al te erg, dan hield de burggraaf een drijfjacht op groote schaal, waarbij de huislieden verplicht waren de netten te stellen. Hees schijnt in het Romeinsche tijdperk, de Winseling, bij fort Kraijenhoff uitgezonderd, nog weinig bewoond geweest te zijn, hoewel er misschien wel een Romeinsche weg doorliep, althans een schepenprotocol van 2a. pt. Cuniberti 1563 spreekt van »die Roomsche straet te Heze”. Enkele voorwerpen gevonden inde Yoorstadslaan en in het Heessche Veld, zijn al wat ons stedelijk Museum heeft aan te wijzen uit Hees afkomstig, terwijl de heer Kam in zijn museum eenige belangrijke voorwerpen bezit, opgedolven inde buurt van de kerk. Voldoende derhalve om te bewijzen, dat deze landstreek een paar duizend jaren geleden niet ten eenen male van bewoners ontbloot was. Het oudste document waarin de naam van het dorp voorkomt, dagteekent van 24 Oct. 1271, toen Herman Volke aan het klooster inde Nonnenstraat het vruchtgebruik schonk vaneen stuk land »in Heze”. Eender schepenen, tegenover wien deze schenking plaats greep, was Rudolf van Heze. Deze behoorde tot een geslacht leden waarvan tusschen 1263 en 1473 voortdurend de Nijmeegsche schepenbank bekleedden. Hoewel zij naar allen schijn hun naam aan ons dorp ontleenden, is Hees toch nimmer een heerlijkheid geweest. Wel waren de van Heze’s een aanzienlijke familie; dit blijkt uit het feit, dat Johannes van Heze in 1382, Gadert in 1424, Daem in 1427 burgemeester van Nijmegen en Willem, in 1422, zelfs burggraaf was. En toen op St. Jansdag 1410 hier ter stede, denkelijk op den Burcht, een gerechtelijke kampstrijd zou plaats grijpen, tusschen Sander Lauwaert en Hendrik van Heze, waren de Hertogen van Gelre en van Berg met hun vrienden overgekomen, om daarbij tegenwoordig te zijn. Uit de rekenboeken blijkt, dat de heeren van Heze steeds deelnamen aan de veldtochten, door de Hertogen van Gelre ondernomen. Bij de opgave der onkosten van de heervaart naar Andelst, 1422, ontving Willem van Heze Jansz. »voir sijn peert dat sterf”, 39 gi. 31 meeuwen, terwijl bij dezelfde gelegenheid, voor een dergelijk verlies, Roelof van Hatert slechts 14 gl. kreeg. Bij de heervaart naar Amersfoort in 1426 staat Daem van Heze boven aan de lijst der heeren, die hun paarden verloren. Ook dit moet een deugdelijk ros geweest zijn, want hij ontving een vergoeding van 43 gl. 33 m., meer dan eenig ander adelijk heer; een hunner kreeg zelfs slechts 6 gl. 39 m. voor het verlies van zijn rozinante. Het zegel van Reymbold van Heze, schepen in 1330 vertoont een haas, een sprekend wapen, overeenkomstig de toenmalige uitspraak van den naam, die ook nog ten huidigen dage inden mond der dorpelingen Haes klinkt. Helmich van Heze, schepen in 1351, en zijn afstammelingen voerden in rood drie palen van vair, het bekende Chatillon wapen, aan zoovele Geldersche geslachten eigen. Rietstap (Wapens van den Nederlandschen Adel) voegt er een gouden schildhoofd bij, doch Mr. van Meurs, »de Ridderschap van het Kwartier van Nijmegen”, geeft de drie palen zonder schildhoofd. Wolter van Hees werd 26 Maart 1612 in het kwartier van Nijmegen als riddermatig erkend, doch hij ressorteerde onder het ambt Tielerwaard, evenals zijn voorouders gedaan hadden. Uit de Nijmeegsche geschiedrollén verdwijnt het geslacht van Heze in het laatste kwartaal der 15e eeuw. Aan oorlogsrampen heeft het dorp Hees rijkelijk zijn deel gehad. In 1388 werden Hees, Neerbosch, Wichen en Niftrik platgebrand, door den van zijn Vorst afvalligen Arnold van van Heumen, die de zijde der Brabanters gekozen had. Opnieuw ging het dorp inde vlammen op, toen in 1494 Maximiliaan van Oostenrijk Nijmegen vruchteloos belegerde. In Juli 1583 lag de Staatsche hopman Rennooy, met zijn vendel uit Venlo gekomen, inde kerkte Hees en verzocht de Stad om levensmiddelen, kruit en lood. Dit verzoek werd algeslagen, wegens »die foullen” (excessen) door zijn volk op het platte land begaan. Dat de dorpelingen in 1585 niet 1T^nfer Spaansch gezind waren dan de Nijmegenaars, blijkt ui net volgende krasse briefje, hun den 17 Juni toegezonden c ooi den hopman Diederik van der Voort, commandant c mens de Staten van het kasteel te Heumen: „ * ®n \e B’emeyne nabueren van Heess en de Nederboyss, sampt ende.bijsonder. i * "etet ghi nabueren van Hees ende Nederboyss, dat ick u1U Sew^sse ervaronghe gecoemen byn, dat ghi luyden ïeoet onderstaen mijn vendele, dat mij mijn gnedighe •.re? ”ie uoghe overheit verleendt, (hier moet iets 1 zijn) ende tselvige geschandaliert, mijnes Heren wapenen daerut gesneden; daeraen ghi luyden gedaen hebt als verghetene schelmen. Ende doe uluyden weten dat ghi mij datselvighe vendle wederom op Heumen beschicke ende dairtoe een alzoe nieuwe vendle doet maecken, als tselvighe in effect gewest is, mytz hier brenghende twe dusent daller bynnen den tijt van seess daghen. Ende soe ghi luyden u in desen weigerich maecket, sal ick alsulcke middel voirnemen dees ghi luyden u niet en sult bedancken. Bliefft Godt bevolen. Datum Heumen den 17en Junij a° 1585, stilo consueto. UL. goede frundt nae gelegenheid. Dedryck van der Voirdth. Hoe het afliep meldt de geschiedenis niet. Wel getuigen rekenboeken en raadsbesluiten, dat het landvolk voortdurend, ook onder het zoogenaamde bevriende krijgsvolk, te lijden had, en steeds geteisterd werd door brandschatting, roof, allerhande afpersingen en knevelarijen. Zoo ging het grootendeels ook nog inde 17e en 18e eeuw, doormarcheerende troepen en inkwartering bleven schering en inslag en dan weder eens, voor afwisseling, in elke eeuw een beleg en inname der stad, 1473, 1591, 1672 en 1794. Zoo werd het dorp in 1672 bijna geheel uitgeplunderd dooreen troep Fransche dragonders, onder bevel van den burggraaf du Plessis, uit het veroverde Nijmegen naar Grave gezonden, om deze vesting op te eischen. Bij het beleg door de Fran- schen in November 1794, waren verscheidene batterijen der belegeraars te Hees geposteerd, en dat deze vanuit de vesting bestookt werden is nog te zien aan een boerenwoning aan den Wolfskuilschen weg en aan den eersten molen aan den Graafschen weg, waar eenige twaalfponders inde muren gemetseld, bewijzen dat onze kanonniers zich niet onbetuigd lieten. Ook werden alle huizen en buitens, die te dicht bij de vesting lagen, destijds afgebroken of verbrand. Omtrent het oude kerkje in vroege tijden, is niet veel meer te vinden, dan een schepenprotocol van Zaterdag na St. Mathias, 1423, waarbij een tins »ten behoeve van het kerkgebouw” wordt geschonken. Op Maria geboorte van datzelfde jaar vermaakt eengeloovig echtpaar ten bate hunner zielen, voor de verlichting der kapellen van Hees enNeerbosch, een stuk land, groot 5 hond, gelegen naast de kapel van Hees, en strekkende van »de Nederheydsche stege tot aan de Wychense straet”. Den dag na St. Victor, 1424, weer een gift van land aan de kerkmeesters der kapel te Hees. Deze drie schenkingen, zoo kort op elkander, wettigen misschien het vermoeden, dat de kapel omstreeks dien tijd gebouwd werd. Uit de rekenboeken van het midden der er een nieuw damesgestoelte inde kerk gezet, op stadskosten »met twee zitplaatsen en paneelwerck curieus gemaeckt”, lang 24 voet, breed 27 voet binnenwerks. Zonder het ijzerwerk kwam het op 80 gl. te staan. Wie de beide dames waren, die men aldus op stadskosten geriefde, blijkt niet. Het is mij niet bekend aan wien het kerkje oorspronkelijk gewijd was. Een St. Theobaldskapel te Hees wordt enkele malen genoemd in onze schepenprotocollen, zonder dat het blijkt of daarmede de dorpskerk bedoeld is. Men leest o. a., dat op Zaterdag na Laetare en op Zondag Judicate 1552 zeker echtpaar aan de kerkmeesters der kapel van St. Theobald te Hees een jaarrente opdroeg, uiteen huis en bouwland aan de Breedestraat, waarvoor deze belooven dat zij »then ewigen daighen toe alle Satersdach, in der eere der gebenedider moder des Almechtigen Heren, in die vurss. capelle een mysse doen laten sullen. Ende in geval dat die meisters die vurg. misse dry Saterdachs achter den anderen nyet doen en lieten ende dairin versumelick weeren, soe sullen alsdan die vurgenante echtelieden ende oer erven die vursegde rente weder an sich moegn nemen ende oir myss selffs doen laten”. Ingeval van oorlog evenwel, zouden de kerkmeesters »ongevaert bliven.” Behalve deze waren er nog twee kapellen in Hees, wier plaats ik niet weet aan te wijzen: de kapel van den Heer Ewold, op Woensdag na Simon en Judas, 1562, genoemd en »St. Keyts of St. Keynscapell, in het Hesessche velt”, twee dagen na St. Crispyn en Crispinianus, 1563, en vier dagen na St. Bartholomaeus, 1569 voorkomende. In 1607 kreeg Hees zijn eersten predikant, R. van Erpraatli, beroepen uit Lunteren, die in 1610 naar Scherpenzeel vertrok. Ds. J. Cornelis, predikant te Hees, ontving bij raadsbesluit van 18 Jan. 1643 eene toelage van 50 daalders, waarvoor hij de weekbeurt van Ds. Smetius, »synde tegenwoordig met eenige andere saecken ten dienste der stad geoccupeert”, moest waarnemen. Smetius was toen bezig zijn Oppidum Batavorum te schrijven en terecht begreep de magistraat, dat dit werk tot vermeerdering van den roem der stad verstrekken zou. Diens zoon, Johannes Smetius Jr., yerd in 1670 uit Übbergen beroepen naar Hees en Neerposch, vanwaar hij in 1679 een beroep naar Nijmegen volgde. Iheodorus Kruythoff, predikant in het schependom, ver- 16e eeuw blijkt verder, dat de kapel van Hees destijds, evenals andere kerkjes in het schependom, op hoogtijden van stadswege den wijn ontvingen, die men aan de communicanten 11a de communie placht te schenken. In 1670 werd vaardigde in 1703, »invitis musis”, een vervaarlijk gedicht op de staatkundige gebeurtenissen van dien tijd in deze stad. Hij werd afgezet in 1717, niet wegens dat gedicht evenwel, maar om ander wangedrag. In 1738 werd de gemeente vereenigd met Weurt, in 1818 werden Keent en Balgooi er bij gevoegd, in 1823 werd Weurt afgescheiden en bij Beuningen gevoegd. De Protestantsche gemeente verliep langzamerhand. Toen in 1660 de »oude preekstoel verzet werd naar den muur in het koor”, moesten er niet minder dan 24 banken verplaatst worden, terwijl er in 1798 nog slechts een honderd protestanten in het gansche Schependom te vinden waren. Zoo kwam er een tijd, dat er in het kerkje te Hees geen dienst meer gedaan werd, weshalve het in 1835 tot een school werd ingericht. Een schoolgebouw had tot dien tijd het dorp niet bezeten, hoewel er in 1607, tegelijk met den predikant, ook een schoolmeester was aangesteld. Maar veel werd er niet voor hem gedaan. Nog ingevolge raadsbesluit van 2 Febr. 1648, moest hij »sich bij de nabuyren adresseeren om een woning”, en daar, ineen boerenkamertje, hield hij zijn school. Later kreeg hij een ambtswoning, en ging de raad zelfs zoover, dat 21 Dec. 1653 besloten werd een bedstede uitte breken, die den schoolkinderen inden weg stond. Terzelfder tijd werd toen het schoolgeld van 2 op 3 stuivers per maand gebracht. Zijn koeien mocht Meester op het kerkhof laten grazen. Omstreeks 1845 diende het koor der kerk weder tot uitoefening van den eeredienst terwijl het daar voor liggend gedeelte als school gebruikt werd. In die eenzame verlaten velden, die zich tusschen het Slachthuis en het fort Kraijenhoff uitstrekken, stonden weleer een aantal huizen en buitentjes, benevens zoogenaamde »plaisance tuynen” met koepels, waar de Nijmeegsche burgers de lange zomeravonden in »otium cum dignitate” plachten door te brengen, onder het genot van thee, Rijnwijn, Goudsche pijpen en vruchten van eigen gewas. Arkstee schildert dat leventje reeds in het begin der 18e eeuw: Hoe zig de Burgers hier vertreden Langs dichte Bosschen Hegg’ en Haag’ Vermoeid van hunne bezigheeden. Hees en Neêrbosch doen in ’t verschiet, Zich lustig op, in wier prieelen Men vaak ’s Stads Burgers vroolijk ziet, In aangenaam tezamen kweelen. Inde tweede uitgave is deze regel verfraaid in: Met wandlen, neurien of spelen. Deze buurt heette oudtijds de Winsseling en de Lennepe Kamer. Kamer beteekende in oud-Hollandsch een steenen huisje, maar wanneer de van Lennep’s aldaar zulk een gebouw deden zetten is onbekend. Over de erfpacht van de Lennepekamer met zijn landerijen en waarden werd geprocedeerd in 1617 door de gebroeders Yerboldt, tegen hun oom Canis. Op 22 Febr. 1662 besloot de Raad dat de verpachting van het huis Lennepekamer zou plaats hebben op 24 Januari van het volgende jaar, »’t en ware beide partijen een langer termijn begeerden.” Er werd dus nog steeds geprocedeerd. Dat, en het feit dat de van Lennep’s aldaar reeds bezittingen hadden vóór 1562, is alles, wat mij omtrent dat goed bekend is. Een ander »huis en hofstat, met landeryen groot een morgén, aan de Winsseling, aan den bandijk gelegen,” zonder naam, komt voor ineen schepenprotocol van 6 Jan. 1629. In het midden der 17e eeuw daagde hier ter stede een zekere heer Canutius Laurens op, een gewezen Oost-Indiëvaarder. Hij had zijn bekomst van de zee en bouwde zich een huis ,op de Winsseling, dat den naam kreeg van »Oost-Indië”. Het schijnt hem evenwel niet medegeloopen te zijn, wat er gebeurde weten we niet, maar in 1653 zag de Stad zich berechtigd »gewin en inheringe” te verkrijgen van zijn bezittingen, voor een som van 3155 gld., 9 st. 7 d.; daaronder was »een buyten het Oost-Indisch huis genaamd, met den hof, den boomgaard en het land, in zijn geheel groot 7 a 81/, morgen, zoo binnen- als buitendijks aan de Winsseling gelegen.” Het goed werd 24 Mei 1655 publiek ter veiling gebracht, doch er boden zich geen koopers aan, weshalve het 14 dagen later voor f 198 ’sjaars verpacht werd. Wèl vond men een kooper voor Lauren’s graf, inde St. Stevenskerk, dat in 1660 ten bate zijner crediteuren werd verkocht. Ds. Jean Brun, Waalsche predikant alhier, schrijver van de bekende »Voleries des Francais”, was later eigenaar van het Oost-Indisch huis. Het werd afgebroken bij het beleg van 1672. Drie jaren later verkocht Ds. Brun aan de Stad, voor 275 gl. 2 st., »eenig timmerhout, gecomen van ’t liuys, voor desen ’t Oost-Indisch huys genaamt, so door de France vernielt ende afgebroken was.” Onder de afbraak waren 10 goede vensters, met gehengen en sloten, benevens 2 kleine en 3 groote deuren. Vervolgens vernemen wij, dat 16 Maart 1712 de schepen en raad Willem Knipping voor f 200 koopt een stuk land, *waar0p staat het huys, hof en plaats genaamt Oost-Indiën.” iNa dien tijd werd het eigendom van Jacob Bakker 1749, Krayenhoff 1763. Het overleefde liet beleg van 1794, want 31 Mei 1797, werd weder voor f350 verkocht het huis en hof, van ouds genoemd de Glasblazerij, groot ongeveer 2 hond. Het lag aan de Noordzijde van den Weurtschen weg. Later moet daaromtrent te een of anderen tijd een fort gebouwd zijn, waaromtrent wij inde »Nijmeegsche Courant” van 13 Jan. 1829 lezen, dat het huis met schuur en put, >staande binnen het fort Oost-Indië, gelegen buiten de Hezelpoort,” voor afbraak verkocht zal worden, met de palissaden, boomen, deuren, benevens aardwerken tot demping der gracht en gelijkmaking van het terrein. Het bracht op f 772. Al die gebouwen, die daar buiten, onder het geschut der vesting stonden, hadden het hard te verantwoorden bij het beleg van 1794. Daar was de een huis met overdekte kolfbaan, schuur, stal, tuin, boomgaard en bouwland. 23 Sept. 1779, gekocht door den metselaar Arnoldus Dibbets, en door hem, 24 April 1781, van de hand gedaan voor f 2500. De overblijfselen van dit buitenverblijf werden 13 Juli 1798 en 1 Juli 1800 verkocht; ter laatster instantie »een perceel bouwland te Hees, waarop te voren gestaan heeft een buitenhuis genaamd de Plantage”. Op 10 Mei 1796 werden voor 720 gld. verkocht »de overblijfselen vaneen buitenplaats, bestaan hebbende in huis, staliing, schuur en hof, genaamd >De Bieshoff”, gelegen inde Voorstad, aan de Biesenstraat, groot 2 hond, met de daarop staande »vrugt- en andere boomen”. Zoo waren er verscheidene anderen, wier namen ik in stilte voorbij ga. Evenals thans de Weurtsche weg de fabriekwijk van onze stad geworden is,‘zoo had de industrie, toen nog in haar windselen, haar oog reeds op deze buurt geworpen. Er stond een brouwerij, de »Roode Leeuw”, waarvan lager, en daar kwam in 1762 een glasblazerij bij. Den 22 Juli van dat jaar nam Johan Jurgen Rülander een stuk land in erfpacht, gelegen naast de herberg Oost-Indië en achter de brouwerij van Jacob Bakker. Llij zou daarop een glasblazerij bouwen, met de noodige huizen, schuren en loodsen. Deze onderneming had al even weinig succes als de cristal de montagne-blazerij van Hendrik Ileuck inde Ilezelstraat, een eeuw vroeger. Na verloop van twee j aren verkocht Rülander de erfpacht van het grondstuk aan L. S. Krayenhoff en 26 September 1792 kreeg diens weduwe verlof van den Raad (aangevraagd omdat zij minderjarige kinderen had) om te mogen verkoopen een buitenplaats met bouwland, groot 2'/2 morgen, benevens de erfpacht uit de behuizing en hof van 2 tuinen, bleekveld en put. Denkelijk was dit eender buitenverblijven die te gronde gingen tijdens het beleg, en welks overblijfselen 7 April 1796 verkocht werden voor 5100 gld. De verkoopbrief beschrijft ze als »de geruïneerde zomerbehuizing »Stadzigt”, met hovenierswoning, stalling, tuin en sterrebosch. Dat zijn dus reeds twee buitens die aanspraak maken op den naam »van ouds de Glasblazerij”. Daarbij komt nog een derde: op 23 Augustus 1797 werd verkocht »het goed genaamd »Nieuw Oost-Indië”, groot ongeveer 4 hond, van ouds genaamd de Glasblazerij”, enz. Waar de industrie haar tenten opslaat, daar zijn herbergen gewoonlijk niet ver te zoeken. Zoo ging het ook hier. Er waren er minstens twee en beide droegen koloniale namen. Daar was de »Kaap de Goede Hoop”, die het dichtst bij de Waal lag, in 1780 nog beschreven als een huis en hofstat, niet hof en boomgaard, ten Z. van den dijk. Het goed werd toen verkocht voor 2850 gld. Maar 24 April 1789 is het de herberg »de Kaap”, die met hof, boomgaard enz. voor 2200 gld. gaat. Bij het beleg van 1794 werd door de bezetting een redoute opgeworpen bij de herberg »Batavia”. Om haar het vereischte schootsveld te verzekeren, moest de »Kaap de Goede Hoop” worden opgeruimd. Dientengevolge werd 18 Maart 1800, het stukje bouwland, groot een morgen, van ouds genaamd »de Kaap” voor 300 gld. van de hand gedaan. Een paar honderd ellen meer landwaarts in dan de Roode Leeuw”, lag de bovengenoemde herberg »Batavia”, 8 April 1745 beschreven als huis, hof en kersenboomgaard, gelegen aan den bandijk, van ouds genaamd »Batavia”. Het ging toen over in andere handen voor 1510 gld. Daarentegen werd het 8 Mei 1778 verkocht voor 6295 gld. Het bestond ineen huis, stalling, twee achterkamers, een hof, boomgaard, alsmede een onlangs nieuw gebouwd huis op hetzelfde erf, tezamen groot 4 hond, terwijl er bij behoorden de vruchtboomen, die buitendijks langs het erf en de vFagtinge van de buitenweide en een stuk bouwland en m ter waard o verdij ks, groot een morgen. Batavia werd gehl°opt tijdens het beleg van November 1794. Den 29 September 1762 werd Cornelis Rudolph Theodorus iVrayenhoff, met vergunning van den Raad en tegen betaling muts genaamt de Glasblazerij”. Dit laatste goed wordt in een schepenprotocol van 9 Mei 1787 beschreven als »een buitengoed, van ouds de Glasblazerij, en alsnu »Stad- en Whaelzigt” genoemd, bestaande in 4 differente woningen, der daarop staande gerechtigheid, deelgenoot van zijn vader den luitenant-ingenieur Cornelis Johannes, »ten einde de functie van brouwer te kunnen exerceeren inde brouwerij buiten de Hezelpoort, bij wijlen Jacob Bakker gepossideerd”. De persoon, die toen in het brouwersgild werd opgenomen, was de later beroemde Generaal Ingenieur. Zijn vader was, zooals de Generaal het uitdrukt in zijn «Levensbijzonderheden”, «vervallen in vele kinderen” (hij was gezegend met 7 dochters) en moest derhalve uitzien naar een bijverdienste. Daartoe kocht hij in het volgende jaar de bier- en azijnbrouwerij, mitsgaders stijfselfabriek de »Roode Leeuw” van Jacob Bakker’s erven, met huis, stalling, schuur, tuin en bouwland, groot 1 morgen, 2 hond, 49 roeden, aan de Waal gelegen, omtrent Batavia, onder Hees. Krayenhoff noemt de brouwerij in zijne door hemzelf in schrift gestelde Levensbijzonderheden «een buitenplaats”, waar hij in zijn kindsche jaren van zijn vader de eerste beginselen der vestingbouwkunde leerde, en zich met een aschschopje dikwijls vermaakte in het opwerpen van kleine fortificatiewerken. Dat zou gebeurd zijn omtrent 1770. Juist bijtijds, een paar jaren vóór het beleg, verkocht de weduwe Krayenhoff, geboren de Man, de «Roode Leeuw” voor 9100 gld. Batavia was er blijkbaar bijgetrokken, want het goed was nu 2«/-2 morgen groot, en wordt onjuist beschreven als «de herberg Batavia vroeger de Roode Leeuw”. In het rampvolle jaar 1794 onderging het huis hetzelfde lot als alle gebouwen in die buurt. Den 16 Juni 1798 werd verkocht «het afgebrande huisde Roode Leeuw, gelegen bij Batavia”. Het was nagenoeg ter plaatse van deze brouwerij, dat in 1824 het fort Krayenhoff te staan kwam, bij welke gelegenheid de bandijk aldaar verlegd en meer naar voren gebracht werd. De 18e eeuw was de eeuw der buitenplaatsen. De vruchten van den Vrede van Munster hadden zich opgehoopt. Vanaf 1648 had de Vrede zijn hoorn van overvloed over ons land uitgeschud, liet Pactolus zijn golven over Nederland vloeien. Deze rijke stroom nam wel hoofdzakelijk zijn loop naar Amsterdam, maar van daar filtreerde hij toch het land in. Ook Nijmegen kreeg zijn deel, voornamelijk door middel vaneen bloeienden hout- en wijn-, import- en export-handel. Voor al die zich ophoopende schatten moest weer een uitweg gevonden worden. Daartoe bood een buitenplaats eender gereedste middelen, men kon daarmede heel wat geld zoek maken. Inde stad had men een woning inde Houtstraat, de Burchtstraat, de Ridderstraat, de Doddendaal of aan het Bosch, voorzien van kostbare meubels, gobelins en goudlederen behangsels, Yenetiaansche spiegels, uitheemsch glas en porcelein, honderden ponden van tafelzilver, boekerijen, schilderijen en wat niet. Dat was goed voor den winter, maar ’s zomers wilde men van het landleven genieten, het donkere huis inde onwelriekende straten verwisselen tegen eendoor hoog geboomte beschaduwd landhuis; tegen vroolijke tuinen met de geuren van bloemen en versch gemaaid hooi. Evenals de zoogenaamde Menisten Hemel inde Vecht- streek en de omstreken van Haarlem het Beloofde Land waren voor de rijke Amsterdammers, zoo waren dit Hees, Neerbosch en Hatert voor de Nijmegenaars. Wie inde oude Waalstad zijn schaapjes op het droge had, en voor een fatsoenlijk man wilde gelden, moest daar een buiten bezitten, anders kon hij niet medepraten. Dat die buitens niet alle van het voornaamste kaliber waren, spreekt wel van zelf, toch waren er enkele die de »plaatsen” van de rijke Amsterdammers op zijde streefden. Jammer maar dat er van die Nijmeegsche buitens zoo weinig bekend is. Het is zelfs in vele gevallen niet met juistheid na te gaan waar zij stonden, welke naamsveranderingen zij ondergingen. Mijne kennis van die goederen is dus slechts zeer fragmentarisch; wat ik mede te deelen heb, is uitsluitend ontleend aan protocollen van overdrachten, raadsbesluiten en »Nijmeegsche Couranten”. Overdrachten geven nog de uitvoerigste beschrijvingen, maar die protocollen te laten registreeren, kostte nog heel wat, weshalve veel koopers deze formaliteit maar liever achterwege lieten. Men gelieve dus bij de schraalheid mijner mededeelingen, het spreekwoord te gedenken: »On ne peut tirer du sac que ce qui y est.” Het oudste goed waarvan sprake is in onze geschriften, is van Welderen’s goed. De van Welderen’s waren een oud adellijk (later grafelijk) geslacht, dat hier reeds inde lse eeuw voorkomt en meermalen de stad een burgemeester gaf. Een post in het Rekenboek van 1556 vermeldt dit goed aldus: »Die nabueren van Heez ende Nederbosch, doe sij op zalige Welderensguet eylsen (elzenboomen) gehackt hadden, in die Molenstraet, inden Moeien, aen bier ende stuyten vertert 3 gl. 18 st.” De Stad had dit hout gekocht, het aan de nieuwe Waalkade te gebruiken. Er moet waar geboomte bij geweest zijn: »Braem ende Gerrit Janss, at sjj cüe meiste (grootste) eylsenboem, die nymandt vueren ,u,"i°ldt, soe ’tquaet varen was, op Weelderensguet gehaelt aclden, 2 gl. 8 st.” Zoo komen er meer posten voor aan- 3 gaande hout dat daar geveld werd. Te oordeelen naar de kaart van het Kwartier van Nijmegen in Pontanus (1649) moe,t het een aanzienlijk goed geweest zijn, want het is daar aangeduid met het teeken vaneen kasteel of »edelhuyss”. Het is geplaatst aan een weg die van Hees naar Bijsterhuizen (bij Beuningen) loopt, op het punt waar deze door een wetering wordt gesneden. Vermoedelijk lag het dus aan den Dennenweg, misschien wel ter plaatse van het tegenwoordig Leeuwenstein. Den 17en Nov. 1751 loofde mevr. de wed. Judith Petronella Smits, geboren Engeiberts, 200 Karolus Guldens uit, voor de ontdekking der onverlaten die op haar buitenplaats de visch inde vijvers vergiftigd, de volière opengebroken en «het vee en wild” daaruit gestolen hadden, en den 22sten daaraanvolgend beklaagt zij zich over dit misdrijf bij den Raad. Jammer dat de naam der buitenplaats niet genoemd wordt. Mevrouw Smits was een schatrijke dame, die in het koor der St. Stevenskerk begraven ligt, en welker wapen nog prijkt boven de porte-cochère van het huis dat zij eenmaal bewoonde inde Houtstraat, thans N". 61. Zij kocht in 1759 van den houtkooper Slingervoet voor Z'3410 »een buiten-boerenhuizing met paarden- en beestenstal, moeshof en bouwland, groot 3 ’/2 morgen. Voorts een fraai aangelegden hof of tuin, met daarin gemetselde huizing, in het vierkant met een planken heining afgezet, benevens een hofje en huis daarachter, omzet met palissaden”. Dat alles was gelegen »over de buitenplaats van de Vrouw Kooperse”. Geen naam van het buiten wordt daarbij vermeld. In 1774 verkoopt Mevrouw »een gedeelte van haar hofland, met vruchtboomen bezet”, en bij die gelegenheid vernemen wij, dat het goed lag »onder Hees, aan den üiversnest (Ooievaarsnest), omtrent de Voorstad.” Ik vraag mij af, of het wellicht dat oude buitenverblijf kan geweest zijn, thans in kamers verhuurd aan kleine luiden, dat daar zoo eenzaam en verlaten, geschoren van alle zijn buitenplaats-bekoorlijkheden, aan de Waterstraat, rechts van de Voorstadslaan, zijn vervallen grootheid schijnt te staan betreuren, in onmiskenbare »shabby-genteel” aanzienlijkheid. Mevr. Smits bezat twee buitens, tegenover elkander gelegen, Vredenburg enßuimzigt. Op beiden kreeg zij, 15 Juli 1772, verlof van den Raad om voetangels en klemmen te mogen leggen. «Vredenburg” werd door de familie van der Heyden, 7 Jan. 1707 verkocht aan de wed. Schoncken. Het bestond in huis, tuin en moesland, was l‘/2 morgen groot en werd betaald met ƒ2900. Waar het lag wordt niet gezegd. Omtrent »Ruim- * “ 1 ~ ’ liet wordt bij die gelegenheid beschreven als »het buitengoed van ouds genaamd Ruimzigt, tegenover de buitenplaats van de jonkvrouw Smits (dochter van bovengenoemde mevr. Smits geb. Engelberts), »onder Hees gelegen.” Mogelijk lag dit buiten op den hoek van Waterstraat en Voorstadslaan, waar nog voor weinige jaren een buitenhuis stond, dat thans door zes villatjes is vervangen. Den 18en Mei 1762 verkocht de weduwe van burgemeester C. Swaen, voor f 3420, aan Geert Jurriaens »het buitengoed Heyenbeek”, niet ver van de stad aan den gemeenen weg onder Hees gelegen, bestaande in heerenhuis, met annexe paarden- en beestenstal, twee hoven, boomgaard nu mede tot hof gemaakt, omgeven met heggen, planketsels en palissaden; met allerlei soort van vruchtboomen bepoot; zijnde voor ’t grootst gedeelte langs voorzegd goed, voor ’t zelve, met lindeboomen, op den kruin gekort, beplant.” Jurriaens verkocht het »zooals hij het van mevr. Swaen gekocht had,” drie jaren later voor /'3700 aan den heer Salonthay van Salontha, een Hongaar, geboren te Szent Miklós, doch die 27 Dec. 1764 Nijmeegsch burger werd. Voortaan heette het goed toen het Huis van Salontha. In 1766 kocht de eigenaar er een hof bij en in 1771 kreeg hij verlof van den Raad om een bank en een erfelijke grafkelder inde kerkte Hees te laten maken. De heer van Salontha was reeds overleden in 1776, doch nazaten waren nog te Nijmegen woonachtig in 1807. Zijn dochter was gehuwd met F. S. C. P. van der Hoop, die Heyenbeek nog bezat in 1787 en den 4en Juli v- d. j. een hypotheek op deze buitenplaats nam, ten bedrage van f 5999. Een twintigtal jaren gaan voorbij, dan vernemen wij 7 Oct. 1908, dat Willem Carel van Wijck en zijn vrouw Johanna Centen, te ’s Gravenhage woonachtig, de buitenplaats Heyenbeek te Hees, groot circa twee morgen, met boerenhuis, boerenwoning, stal, tuin en bouwland, voor fSOOO verkocht hebben aan mevrouw Theodora Margaretha baronesse van Dedem, douairière van den heer Willem rederik, baron van Neukirchen genaamd Nievenheim. Zij aldaar 24 Juli 1832. Daarmede valt het scherm 1*77» g°e(l- Waar lag het? In het sted. rekenboek over mö vindt men onder de ontvangsten :»Voort snoyhout van c e si;a:>De Koepel,” aan de Kerkstraat gelegen, schijnt oorspronkelijk een boerengoed geweest te zijn. Den 2Óen Febr. , 'ontvangt Cornelis Weyer Vermehr, oud raad en secrearis dezer stad, op zijn verzoek vergunning van den Raad »en berceau” gesnoeid, herinnert nog aan den tijd dat het «en buitenplaats was. De »Hartekamp” was een beminde naam voor buitengoederen. Te Hees moet dit wel eender mooisten geweest zijn, geheel ingericht naar den trant der rijke Hollandsche om een streep heiland, liggende »aan het einde van zijn hofstede de Koepel, onder Hees, groot ongeveer een morgen 2 hond, buiten de vergraven zandkuil, strekkende tot de St. Antlionis allee”, bij zijn goed te trekken. Plet tegenwoordige buitenverblijf stond er reeds vroeg inde 19® eeuw en was toen eigendom van den heer P. Scheers. Otto Bloem, scholtus van Hees en Neerbosch, kocht 26 Juni 1744 voor f3OOO een bouwhof, bestaande in huis, hof, boomgaard en bouwland, groot ongeveer 7 morgen, van ouds genaamd »Lekkerbeetje”. Zijn erfgenamen verkochten dit goed 2 Nov. 1805 aan den apotheker A. A. Looyen en E. L. de Man, Ehelieden. Het werd toen beschreven als gelegen aan de N.-zijde van den weg en schietende Zuidwaarts tot aan den Graafschen weg. Waarschijnlijk werd het vroeg in de 19e eeuw ineen buitengoed herschapen. Het was toen eigendom van J. H. L. J. baron Sweerts de Landas, die, kamerheer des konings, de gastronomische naam Lekkerbeetje veranderde in »Oranjestein”. «Stadwijk” ligt aan den Heesschen weg, naast Oranjestein, en werd 5 Oct. 1782 door de erfgenamen van Mr. Peter Middeldorff voor f3410 verkocht aan den leerkooper Jan Hendrik de Hey. Het was destijds een heerenhuis met koetshuis, stalling en «spatieusen” tuin, groot1112/2 morgen. Door de Hey werd het 24 April 1789 verkocht aan den roeidrager Johan Verwoert, die er f3300 voor gaf. Even schemerachtig doemen verschillende andere buitens voor ons op, bijvoorbeeld »Landlust”, dat een kolonel der dragonders, Fahrenkroeg genaamd, gehuwd met de wed. van Dr. Morrees (en van dien Doctor zal het goed wel afkomstig zijn geweest) in 1775 voor f1413 verkocht aan den wijnkooper Quack, 21 Maart 1775. Het was een huis en hovenierswoning, gelegen te Hees, in zijn heggen, gracht en planketsel.” Andermaal was dit goed in militaire handen in 1786, wanneer als eigenaar genoemd wordt Otto Hendrik Werckmuller, luitenant in het regiment van generaal Esscher. Kapitein Werdmuller, van het Zwitsersche regiment van generaal Hirzel, verkocht het eenige jaren later aan den bierbrouwer Rappard, wiens wed. het in 1805 van de hand deed. Waar het lag is niet meer na te gaan. Den 25 Maart 1765 verkochten de erfgenamen van burgemeester Jan van Leeuwen aan Ëlias Billig, voor fSOBO »een extraschoone buitenplaats, met voor weinige jaren nieuw opgetimmerd huis, met verscheidene kamers, koetshuis, stalling, mitsgaders een extra plaisance tuin, groot in ’t geheel een morgen. Hierbij worden noch naam, noch ligging opgegeven. Inde eerste helft der 19e eeuw bevond zich te Hees de eenige bloemisterij waarop de stad destijds kon bogen (thans 21Jn er meer dan twintig). Zij was eigendom van Burger en lag aan de Kerkstraat, naast Stadswijk. Ineen reeds ver achter ons gelegen verleden verplaatst ons een aankondiging inde »Nijmeegsche Courant” van 13 April 1827, waarin wordt bekend gemaakt, dat zekere deurwaarder, namens den bloemist P. H. Burger, te Hees, bij de wed. Koppel, op de Gallerij, aan de Waal, zal verkoopen »een verzameling uitmuntende bloemen, fraaie maandrozen, rododendrums, pelargoniums, Kaapsche- en andere heester-gewassen, te veel hier alle op te noemen.” Daags te voren ter bezichtiging. Druk zal het niet geloopen hebben Bloemen waren destijds niet inde mode. Men was tevreden als men in zijn tuin een paar rozen- en jasmijnstruiken had, daarbij wat asters, pensees, riddersporen, Oost-Indisclie kers (vanwege de nieuwe haring) dahlia’s, goudsbloemen en zoo al wat. Bouquetten bij huwelijken, verjaardagen en op de eettafel, lijkkransen bij begrafenissen werden niet verstrekt. Een enkele bloemist was clus meer dan voldoende om aan de bloemen-behoefte der Nijmegenaars te voorzien. Tegenover den ouden bloemhof van Burger ligt thans de bloemisterij »Schoonhorst”, een naam die aan een buiten doet denken. Dat schijnt er evenwel nooit gestaan te hebben, maar wèl is er reeds ineen schepen-protocol van 23 Maart 1456 sprake van Hermanshoff, »geheiten Sclioenhorst,” te Hees. Laat inde 18e eeuw was dit grondstuk eigendom van C. D. N. Singendonck, die op 28 Mei 1771, voor ƒ 4380 verkocht aan Reyn de Groot, »een parceel bouwland, de Schoonhorst, groot 4 morgen, gelegen aan de Witte Poort.” Voor dein het midden der 19e eeuw zoo beminde theetuinen schijnt Hees niet de geschikte vereischten bezeten te hebben. De bloemist Burger deed een poging inde dertiger jaren, om zijn tuin als zoodanig aan te wenden, doch zonder succes. De gewezen metselaarsbaas Van Eykelen, exploiteerde een paar zomers dat buiten dat den hoek vormt tusschen de Dorpstraat en de Breestraat, als logement en theetuin, doch eindigde met in December 1841 failliet verklaard te worden. Later is een poging gedaan om Bloemendaal, zoo dicht bij de stad gelegen, als zoodanig intrek te brengen. Maar het ging niet; ook dat mislukte. Meer succes hadden de herbergen, vooral de voormalige Zwaan, thans een hotel en pension geworden en het Boske, bij den Dikken Boom. Inde eerste helft der vorige eeuw, toen een Zondag zonder dansen, een verloren Zondag was, inde wereld der dienstmaagden, ambachtslieden en winkelknechts, in dien tijd toen er nog gedanst werd in alle herbergen rondom de stad, was het Boske zeer intrek. Rokken fladderden daar op den schommel den ganschen namiddag van den zomer Zondag. Vanaf twee uur kraste de viool en bromde de bas, was er inde heete dampige kamer een onafgebroken geschuivel en gestamp van voeten. Ineen overdracht van 1718 is er sprake vaneen perceel bouwland genaamd het Bosken, gelegen onder het Kerspel Hees, inde Biesen.” Er stond daar een bouwhof in 1771 met huis, hof, boomgaard en 7 morgen bouwland. Daarin kwam later de herberg. Thans staat de villa >Rust en Vrede” op de plaats van dezen voormaligen vroolijken lusthof. Ten slotte nog een geheimzinnig voorvalletje. In 1801 werd op het goed van den burger D. I. van Veerssen een staaf goud opgegraven, die dooreen arbeider in ’t geheim aan den zilversmid Schiff voor /130 verkocht werd. De arbeiders schijnen een vermoeden gehad te hebben dat er iets kon gevonden worden en hadden zich verbonden onderling te deelen De man, die de vondst deed, trachtte dit geheim te houden, doch het lekte uit en werd voor den Raad gebracht op 17 Juni van dat jaar. Daaraan is het te danken dat wij met dit gebeurtenisje bekend zijn; maar hoe een staaf goud aldaar inden grond kwam, wordt niet opgehelderd. Van Schevichaven. Neerbosch en zijn Kerken. Niet onwaarschijnlijk is Neerbosch, als dorp, van lateren oorsprong dan Hees, en was die streek nog een onbewoond woud, toen Hees reeds een dorp of althans een gehucht was. Hees wordt genoemd in 1271, van Neerbosch hooren wij niet vóór 1410, doch toen hadden er zich reeds zooveel huislieden gevestigd, dat er een kapel bestond, »die capelle gelegen inden Nederen Bossche,” zooals een schepenprotocol Yan 17 October 1410 haar beschrijft. Niet te Neerbosch maar l.n den Nederen Bossche, waaruit men het gevolg mag vrekken, dat er toen nog veel bosch in die streek stond. vouwens meer dan een eeuw later bezat zij nog veel zwaar geboomte. Toen men in 1556 de Nieuwe Werf of kade langs de Waal maakte, werden daartoe voortdurend uit Neerbosch »groote elzen” gehaald van verschillende goederen, aan Nijmeegsche familiën toebehoorende, van Zallandt, Roukens, Protestantsche Kerk met Toren te Neerbosch. groei, bij een hofstede aan de Zuidzijde der Dorpsstraat. De boven vermelde tegenzin van de boeren, om de zwaarste boomen te vervoeren, kan echter ook te wijten geweest zijn aan den slechten staat der wegen. Het rekenboek heeft een post van 14 st., betaald aan eender stadsdienaren, omdat hij, met den burgemeester naar het St. Agnietenklooster te Neerbosch gaande, »syn schoen had laeten staen int slyck.” De huislieden waren verplicht de wegen in orde te houden, wat de stad er aan bij droeg was niet veel: »totter nyen wech inden Nederenbosch”, geg. 1 Arnh. guld.”, leest men in het Rekenboek van 1424. Later liet de Raad er zich wrat meer aan gelegen liggen. Hij besloot 28 September 1682 de groote wech van Neerbosch, »soo geheel onbequaem ende qualick by somertyden bruyckbaer is”, op stadskosten in orde te brengen, maar daarna moesten de geërfden hem dan onderhouden. Den oden October daaraanvolgend werd het bestek goedgekeurd en nam burgemeester Melchior ten Hove, die te Neerbosch bezittingen had, aan het voor f 1500 te doen uitvoeren. Giften van land en van jaarrenten van koren, voor de verlichting der bovengenoemde kapel, zijn aangeteekend in 1410, 1413, 1423, 1467 en andere jaren. Het gebouw liad vroeg een toren: wij weten dit uiteen overeenkomst van Ao. 1438, waarbij de kerkmeester Rein Otten verklaart, dat hij aan zekeren Jut verhuurd heeft »dat duyfhuys op den toern ende op dat coer (koor), als gewulft is,” voor denzelfden prijs als in het vorige jaar. »Ende wat hij aen dat duyfhuys maect, sal daer blijven.” Er moesten twee sleutels voor den toren vervaardigd worden, waarvan de kerkmeesters er een, Jut de andere bezitten zouden. Ten jare 1456 werd de toren vernieuwd, naar uitwijzen van het contact van 9 November van dat jaar, waarbij de gebroeders Hendrik en Dirk Otten beloven, dat Gerrit Ertpagen »den taern opter capellen in Nederboss oprichten sall, tusschen dlt (9 November) ende Meydach, daer dat holtwerck aff Vyerlinck, van Eycken, van Welderen enz. De boomen op van Welderen’s goed gekapt, waren zoo zwaar, dat men slechts met moeite karrelieden kon vinden, om ze naar de stad te voeren. Nog in 1789 wordt een eikenbosch in Neerbosch, groot 10 morgen, genoemd ineen schepenprotocol van 15 Januari. Ongetwijfeld groeiden de eiken, die drogeren grond verkiezen, het best in het zuidelijk gedeelte van het dorp. Daar werden in het najaar van 1907 enkele prachtexemplaren geveld in het park van de Witte Poort; een andere eeuwenoude eik stond nog kort geleden in vollen krachtigen leeght opten kerckhoff in Nederboss.” Zij was gewijd, zooals vaak het geval was met kapellen in boschrijke streken, aan St. Antonius, blijkens een schepenprotocol van twee dagen na den Zondag Vox Jucunditatis, 1542, waarin heer Johan die Wyse, »rector der kapel van St. Anthonis te Nederboss”, kooper wordt vaneen huis aan de Nederbossche Straat. Kerk en dorpsbewoners verkeerden destijds in zulke gunstige omstandigheden, dat zij een voorschot konden doen aan de Stad. Immers 4a pt. Exaudi 1558 besloot de Raad, dat men ter gelegener tijd de penningen terug betalen zou, door de kerkmeesters en ingezetenen van Neerbosch indertijd ten bate van de Stad voorgeschoten. Ook waren de kerksieraden van voldoende waarde, om, toen de beeldenstorm-epidemie heerschte, een bezoek van het vernielende gespuis te doen vreezen, weshalve de Raad in 1566 de dorpelingen liet waarschuwen, hun »kerckwerck” te bewaken. De Neerbossche kerkwas eender drie kerken, die bisschop Lindanus in 1586 tot parochiekerken wilde verheffen, ter geregelder ordening der zielenzorg in het schependom, doch dit plan kwam niet tot uitvoering. Na de reductie der Stad in 1592 werden alle kerken in Stad en schependom genaast, en overgegeven aan de Protestanten. Het schependom bezat aanvankelijk geen vaste predikanten, het werd bediend door de leeraren van de Groote Kerk, doch het honorarium dat deze daarvoor ontvingen was niet ruim berekend. Den 23 Januari 1611 beval de Raad den stedelijken rentmeester, de declaratiën der verteringen van de kerkedienaars, inde verzorging der godsdienstoefeningen in het schependom, terug te betalen, maar zij mochten niet hooger loopen dan f 2 per predikbeurt! Tevens werd toen besloten; dat men zou trachten een »ordinaris kerkdienaer” voor die buurten op te sporen. Die gewenschte persoon moet al spoedig gevonden zijn, want 2 December 1612 vroeg Henricus Yredaeus (de Vree), »dienaer des H. Evangelie te Neerbosch”, om verhooging zijner bezoldiging. De Raad vond dit verzoek »bedenckelyck”, maar beloofde hem toch, dat, als hij zich op het platte land vestigde, hij met de eene of andere »vereerongh” begunstigd zou worden. Vredaeus moet spoedig aan dien wensch voldaan hebben, want bij besluit van 16 Maart 1614 werd zijn jaarwedde van /400 op Z'4so gebracht. Een zeer practische »vereerongh” viel een zijner opvolgers ten deel. Den 10 Juni 1668 werd aan ds. Johannes Cornelii, predikant in het schependom, zijnde door zijn hoogen ouderdom niet »wel bevoet” (goed ter been), fls ’s jaars toegelegd »tot het gehalt vaneen kar(re)ke, omme hetselve te gebruycken”, staat er nogal overbodig bij. Joh. Cornelissen stierf 20 December 1669 en werd 8 dagen later begraven. Waar de preekstoel in die eerste tijden stond is niet bekend. In 1670 werd hij verzet »naar het midden van de kerk” en daar aan een balk bevestigd, blijkens een post in het Timmerman’s rekenboek van 17 Maart van dat jaar. Toen na de inname der Stad in 1672 de St. Stevenskerk door Lodewijk XIY aan de Roomschen teruggegeven was, meenden eenige Neerbossche boeren, dat deze maatregel ook in hun dorp kon toegepast worden. Zij braken de kerk open en toonden hun vijandelijke gevoelens tegen den predikant, door zijn boomen en heggen om te hakken, zijn vonders weg te nemen en andere baldadigheden. Het was Smetius, de jongere, die destijds predikant waste Neerbosch. Gelukkig had hij zijn kostbaar kabinet van Romeinsche oudheden, bij het naderen der Franschen tijdig geborgen, door het deels naar Holland te zenden, deels »op de oevers van de Waal” te Weurt? te begraven. Klaarblijkelijk hadden de boeren gehoopt steun te vinden bij de Franschen, doch deze bemoeiden zich niet met de zaak. De Raad nam het vergrijp ernstig op : hij veroordeelde vier der belhamels elk tot een boete van 25 goudgl. (omstr. 37 gl. 50), binnen acht dagen te betalen, op pene van verdubbeling; ook moesten zij een nieuw slot aan de kerkdeur leveren. Tegen een Augustijner monnik, die medeplichtig was geweest aan de gewelddadigheden, werd een klacht ingediend bij den Luitenant des Konings. De boeren schijnen zich voor dezen tegenvaller gewroken te hebben op de kerkramen, althans de glazenmaker ontving in dat jaar f4O, »voor het maken O w – O J —— 7 ——w van de glazen ende wapens inde Kerkte Neerbosch.” Volgens krijgsrecht waren de kerkklokken eener ingenomen stad vervallen aan de artillerie der belegeraars, die ze gebruikte om er geschut van te gieten. Te Nijmegen werden de klokken met 20.000 gld. afgekocht, doch de klok van het Neerbossche kerkje namen de Franschen mede. Na hun aftocht werd eender klokken van den Burcht, die zij op het koor der Groote Kerk gehangen hadden, »in ’t kleine torentje, om de misse daerdoor te verstaen te geven” d.w.z. als sanctusklokje van daar gehaald, met een nieuwe as voorzien en inden toren te Neerbosch gehangen. Toen de Raad na het vertrekken der Franschen weder °rde op de zaken stelde, werd 13 November 1674 een besluit genomen, dat wel gunstig was voor de Nijmeegsche heeren Predikanten, minder aangenaam voor Ds. Smetius, zielen- herder van Hees en Neerbosch. De vier Nijmeegsche predikanten klaagden dat de dienst hun zeer bezwaarlijk viel, wegens de avondpredikatie en de Zondagmiddagen inde Broerkerk. Zij verzochten dus voor de vier wintermaanden eenige tegemoetkoming, in dier voege b.v. dat Ds. Smetius de vroegpreeken inde Stad zou hebben waar te nemen. Hij kon dan voor zijn moeite, öf »extraordinaris getracteert” (bezoldigd) of wel als supernumerair vijfde predikant beschouwd worden. De Raad ging mede met dit voorstel en bepaalde dat Ds. Smetius inden zomer wel eenmaal in de Stad zou kunnen prediken, hetzij de vroegpreek of anders. Dan zou hij ’s winters om den anderen Zondag te Hees en te Neerbosch slechts eenmaal behoeven op te treden. Voor het overige kon men vooralsnog geen verandering te zijnen bate maken, maar men zou hem als boven alle anderen aanbevolen beschouwen »Ende van desselfs trouwe dienst ende neersticheyt ten eenemael syn voldaen ende gecontenteert.” Eenige jaren later werd Ds. Smetius dan ook te Nijmegen beroepen. Het Neerbossche kerkelijke archief bezit een interessant reliquietje uit die rampspoedige tijden. Het is een B°. handschriftje, ten titel voerende: »Aanteyckeninge voor de kercke ende Gemeente van Nederbosch ende Hees.” Voorin staat geschreven: »Ao. 1682, onder de belegeringh van de Stadt, is dit Boeck, int liuys van de Predicant Johannes Smetius, binnen Nymegen, van de Lentse kant met een kanonkogel beschooten en daardoor also geschonden.” De schending bestaat daarin, dat een aantal bladzijden gedeeltelijk zijn weggescheurd, terwijl diepe plooien en kreukels, die door het gansche boekske loopen, het geweld bewijzen, waarmede het door het projectiel werd ineengedrukt. Ik versta daaruit, dat Smetius, bij de komst der Franschen, de wijk had genomen naar Nijmegen, het kerkelijk register met zich voerende, en dat hij huisvesting had gevonden in het toen ledig staande Academiegebouw nu woning van Ds. Pijnacker Hordijk waar een kogel uit Lent geschoten, den muur doorboorde en het boekje trof. Het schijnt dat de Nijmeegsche heeren, wanneer zij des zomers op hun buitens in het schependom rusticeerden, de Zondags-godsdienstoefeningen liever bijwoonden in het landelijke tempeltje van Neerbosch dan inde Groote Kerk in de Stad. Zoo verzocht en kreeg A. W. de Quay, heer van den Duckenburg, in 1766 verlof, om een gestoelte voor zich en de zijnen te laten zetten inde kerken van Hees en Neerbosch. Dezelfde gunst werd in 1766 verleend aan den heer van Suchtelen, die op de Witte Poort woonde, en in 1771 aan den heer Salonthay van Salontha, een Hongaar, destijds eigenaar van Heyenbeek, het latere Bloemendaal, te Hees. Inden zomer van 1769 liet de stedelijke magistraat een nieuw gestoelte voor zijn leden maken inde Neerbossche kerk. Bij het vergelijk tusschen Protestanten en Katholieken, in het laatste jaar der 186 eeuw, werd de kerk van Neerbosch geschat op /5500, de pastorie op /'2500. Er woonden destijds, naar luidt het raadsbesluit van 15 Maart 1800, 572 Roomschen en slechts 19 Protestanten in het dorp. De Katholieken hadden daar reeds vroeg weder een gemeente gevormd. In mijn bezit is een folio prentenbijbel, gedrukt te Antwerpen in 1657, die, blijkens een aanteekening op het schutblad, in 1691 toebehoorde aan »pr. Petrus Dominicus van Solingen, van de orde der predikheeren, pastoor te Neerbosch.” I)en 20 April 1730 gaf Jacobus Reiniers, voor ’sjaars, aan de R. K. gemeente te Neerbosch een perceel bouwland »waarop het kerkenhuys eenige jaren herwaarts gestaan heeft, en door den pastoor der gemeente gebruikt is en nog gebruikt wordt.” Op datzelfde grondstuk, naast de Witte Poort gelegen, werd in 1829 een nieuwe kerk gebouwd, gewijd aan St. Antonius den abt. Dat gebouw werd in 1839 vergroot, doch in 1879 afgebroken en vervangen door de tegenwoordige kerk, die den 7 Juni 1880 werd ingewijd door Mgr. Godschalk, bisschop van ’s Hertogenbosch. Een merkwaardig kunstwerk bezit deze kerk, in het meer dan levensgroote, wonderschoone, in hout gesneden en geschilderde beeld van den gekruisigden Heiland. Dit meesterstuk, afkomstig uit het Dominicanenklooster te Calcar, doet de wereldberoemde houtsneeschool van dat stadje alle eer aan. Men mag veilig aannemen dat de St. Anthoniuskapel, op de grens van Neerbosch en Hatert, vroeg inde 15e eeuw moet bestaan hebben, immers ineen schepenprotocol van 27 Januari 1417 wordt de St. Anthoniusmolen genoemd, die toch zeker zijn naam ontleende aan het tegenover hem staande bedehuisje. De ligging van dat gebouw wordt duidelijk aangegeven ineen overdracht van 1426, waarin sprake is vaneen grondstuk, «gelegen inden Nederenbosch, aan den weg waarmede men afdaalt van de kapel van St. Anthonius.” Daarmede is natuurlijk de Dennenweg bedoeld. Achter de herberg tegenover den molen is een open plek, Waar eenige kuilen gegraven zijn: vermoedelijk stond daar de kapel, en werden die kuilen gemaakt door het uitgraven der fondamenten. De kapel werd afgebroken in 1584, toen 4 de Protestanten aan het roer zaten. Den 20en Februari trokken, blijkens het Rekenboek, timmerlieden, metselaars en leidekkers naar Neerbosch, om »Sanct Anthonis capel aff to breecken.” Alle voerlieden inde stad werden opgeroepen om daar steenen te gaan halen, en zoo togen op 1 Maart 49 karrelieden met hun voertuigen derwaarts. Den 15en Maart werden de steenen opgetast bij de Molenpoort, en de kalk er afgebikt. Wel een paar maanden lang gingen er nog steeds karren naar Neerbosch, om afbraak te halen. De kapel moet dus een gebouw van eenigen omvang geweest zijn. Wanneer de eerste schoolmeester te Neerbosch werd aangesteld is niet te vinden. Den 30 Augustus 1637 werd er een benoemd voor Hees en Neerbosch samen, »op het tractement daertoe staende.” Hij was dus niet de eerste, die dit ambt inde beide dorpen waarnam. De keus die men deed was niet gelukkig, want hoewel er niet bijster veel van den meester vaak een gepasporteerde soldaat, of een lakei gevergd werd, bleek dit exemplaar toch beneden peil te staan. De classis, die het toezicht had op de school, klaagde in 1641 bij den Raad over de nalatigheid in het onderwijs, mitsgaders de onbekwaamheid tot den schooldienst, van den meester te Neerbosch,” en verzocht dat hem een reprimande zou worden toegediend. Hoeveel hij als schoolmeester verdiende wordt niet opgegeven, maarde emolumenten voor zijn bijbetrekkingen van koster en doodgraver werden bij Raadsbesluit van 28 December 1664 vastgesteld. Willem ten Holt zou als koster en schoolmeester te Neerbosch genieten: voor het brengen van de baar aan het sterfhuis vanwaar het lijk door de buren naar zijn rustplaats werd gedragen f5. Voor het maken en sluiten vaneen graf met zerk, in de kerk, f3. Voor een graf daar roode steenen op lagen denkelijk inde zijbeuken fl. Voor een graf op het kerkhof, als het lijk met de baar gedragen werd, 8 st. Voor het graf vaneen kind, dat onder den arm gedragen werd, 6 st. Voor het dragen van zulk een lijkje, 8 st. Voor eenmaal luiden, wanneer iemand gestorven was, 10 st. Voor het luiden bij de begrafenis, 6 st. Een graf inde kerk kostte in 1730, ƒ3O. Van Schevichaven. Mijn mededeelingen omtrent de oudere buitenverblijven om onze stad kunnen slechts onvolledig zijn; de Overdrachtsboeken geven niet alle verwisselingen van eigenaars; de Protocollen van Bezwaar, die eerst met het einde der 17de eeuw aanvangen, leveren nog minder hulp, aangezien zij inden regel den naam der goederen niet vermelden. Mijn derde bron zijn aankondigingen van verkoopingen in de Nijmeegsche Courant. De pot houdt lang den reuk van het eerste dat er in gekookt is ’t is Ovidius geloof ik, die dit zegt en die opmerking is van toepassing voor dit opstel. De potten, waaruit de kost hier wordt opgeschept, zijnde inktpotten der vroegere beambten ten Stadhuize, waaruit geen poëtische beschrijvingen en natuurschilderingen opborrelën. Men gelieve dit in het oog te houden. Dus ter zake. In 1381 gaf Willem, hertog van Gelre en Gulik, aan Heynrick Plese, »sijn knape ende donrebussenmeyster”, (officier belast met de artillerie), als belooning voor diens trouwe diensten, »die hofstat gelegen in ’t Nederenbusch, geheiten »Vryezenberch”, met, twee morgen lands. Aldus een charter, afkomstig van de abdij Bern, thans in het archief van het klooster te Heeswijk. Dit is het oudste goed in Neerbosch, welks naam tot ons gekomen is. Waar het lag blijkt uit de overdracht eener erfrente uit drie kampen, 19 Juni 1612. Deze kampen, »aan elkander gelegen, genaamd Prisenburch, tot Neerbosch, kwamen van achteren uit aan »Bisterhuysen”, een goed dat nog op den huidigen dag bestaat, en ook van overouden datum is. Byster beteekent in het M. N. L. woest, onherbergzaam. Zoodanig was zeker eenmaal het karakter der streek, waarin de twee bouwhoeven »Bysterhuizen” in het N. W. van Neerbosch gelegen zijn. In 1435 reed de burggraaf Otto van Blitterswijk met een heemraad naar Bysterhusen, om de weteringen en watergangen in oogenschouw te nemen, »die Nederbussche” hun sluisgeld niet wilden betalen. Hoe het toen gesteld was met Bysterhuizen, weten ''7l niet, maar ineen schepen-protocol van 6 pt. Lamberti is er sprake van »een huis en toebehooren, met 18 morgei land, geheten Kleyn Bysterhuysen, gelegen in Neder- Eenige oudere Buitenverblijven te Neerbosch. bosch, naast de Honichsche kamp, den dam en de nye weteringe”. Dan ineen protocol van 1548, »het huis, hofstat met alinge bouwinge ende toebehooren genaamd Bysterhuysen, by die Weurtsche straet.” Zes dagen na Estomihi 1552, verkocht Dirk Gruenewalt aan Peter van Pelt en Catharina, weduwe van Dirk Singendonck, een jaarrente uit zijn deel van de «honderd morgen, genaamd Bisterhuysen, gelegen inden Nederbosch, tusschen het erf van het klooster van St. Agnes (aan den Teers) de (Schaaps)wetering, den weg,” enz. Ineen protocol van Sab. pt. Reminiscere 1560, wordt Biesterhuisen beschreven als «voormaals eigendom van Pontiaan Gruenewalt (burgemeester in 1535), thans van diens kleinkinderen, terwijl ineen overdracht van 4 pt. Cantate 1562 Willem Lossert voorkomt als bezitter van Bysterhuizen, bij die gelegenheid als een deftig heerenhuis (integra mansio) beschreven. Den 18 Juli 1612 kocht Pontiaan Singendonck land te Bijster huizen; in 1644 wordt hij eigenaar genoemd van den bouwhof aldaar, en in het bezit dier familie bleef het goed omtrent anderhalve eeuw. Het werd in tweeën gesplitst, de Voorste en de Achterste Hof te Bij ster huizen. Beide deze bouwhoeven werden inden zomer van 1760 door de erfgenamen van mejuffrouw Geertruid Singendonck voor fll.ooo verkocht aan zekeren Jacob Cuppen. De Voorste hof met boerenwoning, hof, schuur, varkenskot, karrenschuurtje, bakhuis en boschje met opgaande eiken en hiephout. De Achterste hof was even groot, 25 a 26 morgen, en bezat dezelfde ap- en dependentiën. Hij was gelegen naast de Voorste, »aan de Schaapswetering en de Biesterhuizensche of gemeene straat, terwijl het er bij behoorende weiland onder Beuningen lag. Eigenaars van goederen te Neerbosch in 1556 noemde ik reeds vroeger: van Zallandt, Roukens, Vierlinck, van Eycken, doch waar hun bezittingen lagen, is niet meer na te gaan. Van Welderen’s goéd, in dien tijd zoo rijk aan geboomte, moet uitgebreid geweest zijn; met Bysterhuizen is »Welderen” het eenige goed dat op de kaart van het Kwartier van Nijmegen in Pontanus (1639) staat aangegeven, doch niet voldoende nauwkeurig om zijn ligging te kunnen bepalen. «Uyt Nederbosch, van onzen burgermeister Beynumsgoed,” werd in 1559 hout gehaald voor werken inde stad. Ligging onbekend. Blijkens een overdracht van 7 Mei 1620 moet de vermaarde geneeskundige Dr. Bartholomaeus van Diemerbroeck, toen een huis, hofstat enz. te Neerbosch bezeten hebben, doch de plaats waar het lag wordt niet nader aangeduid. Even onbekend is de ligging van »het goed van wijlen den hopman Hendrik Heuck.” De nalatenschap van den uitvinder van de gierbrug was met vele schulden bezwaard. Ook deze bezitting was gehypotheceerd, blijkens een raadsbesluit van 2 Jan. 1682, waarbij Dr. Johan Verstegen gemachtigd werd ZB7O, 12 st. te lichten, die door den heer van Pettecom waren gedeponeerd wegens aankoop van bovengenoemd goed. Van eerwaardigen ouderdom is vermoedelijk ook het goed de »Wittepoort” Omtrent zijn vroege verleden is niets tot ons gekomen, doch ik maak zijn hoogen ouderdom op uit het feit, dat de weg recht op het huis aan- en met een elleboog °m de bezitting heenloopt. Wil men verder ingaan op bloote vermoedens, dan bestaat de mogelijkheid, dat de tegenwoordige opvallende naam van het goed ontleend kan zijn aan de witgeverfde of gewitte voorpoort vaneen vroeger heerenhuis, welke nog bestaan bleef, lang nadat het huis te gronde gegaan was, misschien bij de verwoestingen, door rnold van Heumen in 1383 aangericht, toen deze Hees en eei'bosch plat brandde. In onze bescheiden wordt de Witte-P°ort niet onder dien naam aangetroffen vóór de 17de eeuw, De Witte Poort te Neerbosch. toen jonker Johan van Zellar, 23 Jan. 1620, aan zijn schoonzoon Jacob Koep verkocht: »het huis, hof, boomgaard en omstreeks twee morgen land, genaamd de Wittepoort, gelegen tot Heess”. Dit opent een nieuw gezichtspunt. Is die plaatsbepaling juist, en lag de Wittepoort destijds nog in Hees, dan oppert zich de vraag, of daar wellicht het kasteel stond dier adellijke familie die inde middeleeuwen den naam van Van Hees droeg? Toen van Zellar de Wittepoort verkocht, was dit goed misschien reeds lang in het bezit zijner familie geweest: 15 Jan. 1483 toch schonk Adriaan van Zellar een rente uit »zijn huis, hofstad en alinge heerenhuis (integra mansio) met zijn achterleenen ter grootte van 12 morgen, te Nederbosch.” Ongelukkig wordt daarbij de naam van dat goed niet vermeld. De Protocollen van Bezwaar nemende Wittepoort op tegen het einde der 17de eeuw. Het was toen 2'/, morgen groot; er toe behoorend waren Slotemakerskamp, onder Hees, 2 morgen; de Schoonhorst, eveneens onder Hees, 4 morgen; de Heikamp, de Vriezenburg (boven vermeld Ao. 1381), het Tournooische veld op het Hoogeveld, groot 3 morgen, en de hoeven van den raadsheer ten Hove. Eigenaar was destijds Dr. W. P. van der Schrieck. Op hem volgde in 1698 burgemeester Coenraad Singendonck; drie kwart eeuw ongeveer bleef de Wittepoort in het bezit dier familie, totdat Coenraad Diederik Neomagus Singendonck het, 19 Dec. 1770, voor f'4995 verkocht aan Mr. Peter van den Bergh. Het goed wordt bij die gelegenheid beschreven als: het huisde Wittepoort, met annexe boerenwoning, agterhuis en verder getimmer; voorts twee tuinen, vijver en sterreboschje; mitsgaders een stuk bouwland daarnaast gelegen, de Heikamp genaamd, groot ongeveer drie morgen. In 1782 verkreeg de weduwe v.d. Bergh, geboren Helvetius, verlof van den Raad, om deze buitenplaats, ter voldoening der daarop staande hypotheken, ten bate harer vier minderjarige kinderen te mogen verkoopen. Voor /‘B3IO ging zij toen over in het bezit van Caspar Floris, baron Hackfort. De Wittepoort is thans eigendom van de Dominicanenstatie te Neerbosch, waaraan zij door mevr. de weduwe van Rijckevorsel van Kessel, bij haar overlijden in 1906, werd vermaakt. Niet ver van de Wittepoort stond vroeger »Hoogerhuizen”. Evenals »Andelshof” thans, was Hloogerhuizen” weleer buiten kijf het mooiste buiten van Neerbosch. De tuinen waren aangelegd dooreen beroemden tuinarchitect uit Kleef, en dat de tuinman zijn vak verstond, blijkt vol- kooping van: 200 oranjeboomen, de meeste met zeer dikke stammen, aloë’s, alle mogelijke soorten van cactussen, bananen, koffie-, thee- en kruidnagelboomen, kaneelplanten, azalea’s, magnolica’s, pelargoniums, chrysanthemums, enz. enz., te veel om te noemen.” Alle deze heerlijkheden zouden bij auctie verkocht worden op het landgoed »Hoogerhuizen” te Neerbosch. Van de eigenaars van dit landgoed zijn alleen bekend: de heer H. P. G. Quack, gehuwd met freule von Carnap, uit Elberfeld, schepen van 1810—1813, grootvader van onzen geachten wethouder den heer A. B. A. Quack. Op hem volgde zijn zoon Willem, waarna het overging in handen vaneen heer Rodenburg, vervolgens een heer de Lange, toen jhr. Tony van Rijckevorsel van Lamsweerde, die ook de Witte Poort bezat. Na diens dood werd het huis gesloopt en kwam het terrein in het bezit van den tegenwoordigen eigenaar die er »Andelshof” op liet bouwen, en in wiens bezit zich twee aquarellen bevinden van het voormelde Hoogerhuizen. Het huis Hoogerhuizen moet eenigszins somber van aanzien geweest zijn, waardoor het inde wandeling bekend stond als het Slotje.1) Inde Beschrijving van het Rijk van t) Uit vriendelijke inlichtingen, mij door den heer Jhr. B. F. M. van Rjjckevorsel van Kessel verstrekt waarvoor ik Z.H.Fjd.G. hier nogmaals wijn oprechten dank betuig ben ik in staat een paar onnauwkeurigheden te rectificeeren, die in mijn inzending van 1.1. Zaterdag waren ingeslopen: De heer H. P. G. Quack kocht het goed »Hoogbuis” 30 Oct. 1797 van de erfgenamen van Hendrik Josselet. De heer P. W. Quack verkocht sHoogerhuizen” 19 Sept. 1838 aan Mr. Carel Christiaan Haverkamp, eerste stads-secretaris en lid der Prov. Staten. Deze verkocht het 13 Nov. 1843 aan den heer Frans Roodenburg, particulier te Haarlem. Diens weduwe verkocht het 1 Nov. 1856 aatj den heer Bartholomeus Jan de Lange, oud-kapitein, met wien zij later in het huwelijk trad. Mevr. de Lange verkocht » Hoogerhuizen” 15 0ct.'1862 aan Jhr. Thomas "ornelis Maria van Rijckevorsel, wonende op de Wittepoort (niet Jhr. l0“y van Rijckevorsel van Kessel). M tll erfgenamen inde nalatenschap van Hoogwelgeboren Vrouwe 1 • J- H. C. baronesse van Lamsweerde, douairière van den Hoogwelgeb. doende uit de volgende annonce, waarin bloemensoorten voorkomen, waarmede wij eerst in latere tijden gemeenzaam geworden zijn. De »Nijmeegsche Courant” van 12 Mei 1838 bevat een aankondiging omtrent de ophanden zijnde ver- Nijmegen, 1846, wordt het een »gebouw van kloosterachtigen vorm” genoemd. Tot voor korten tijd zag men op de grens van dit goed een in zomer en winter schilderachtigen groep. Zwaar geboomte, dat zich spiegelde ineen breede sloot, en een marmeren beeld overschaduwde; met het brugje en het niet onsierlijke ijzeren hek vormde dit een dankbaar onderwerp voor teekenaar of photograaf. Bij de verandering van bezitters echter werd het beeld verkocht en werden enkelen der zwaarste eiken omgehakt. Op de plaats waar eenmaal het Slotje stond, werd ten vorigen jare door den heer jhr. E. F. M. van Rijckevorsel van Kessel een sierlijk buitenverblijf gebouwd, dat, naar ik meen, weder den naam van het Slotje draagt. Mijn bronnen leveren niets omtrent het verleden van «Andelshof”. doch van bevriende zijde mocht ik de volgende bijzonderheden vernemen. Het vorige huis Andelshof was eigendom van den heer Pieter Roeland Scheers, die het genoemd had naar den naam zijner echtgenoote, Neeltje Petronella van Andels. Bij het overlijden van den heer Scheers in 1871 kwam Andelshof aan diens erfgenaam, Dr. J. H. A. Scheers, wiens erfgenamen het goed in 1778 verkochten aan den heer G. L. van Haaren, door wien het oude huis werd afgebroken en dooreen geheel nieuw vervangen werd, dat later in eigendom overging op den tegenwoordigen bezitter, jhr. Y. M. van Rijckevorsel van Kessel, wethouder der gemeente Nijmegen, door wien het, enkele jaren geleden, belangrijk vergroot werd. Nagenoeg tegenover het park van de Wittepoort, ziet men, een eindje van den weg gelegen, een huis dat waarschijnlijk wel het oudste van Neerbosch zal zijn. De ankers inden gevel vormen het jaartal 1649. Met diepzinnige commentaren zal daar dus, onder het metselen, het bericht besproken zijn, dat de Engelschen hun koning Karei I onthoofd hadden, een nieuw voorval inde geschiedenis der menschheid. Opvallend in dit gebouw zijn het hooge dak en de breede spits toeloopende gevel. Doch in Januari 1902, toen deze gevel afgebikt was, bleek dat hij oorspronkelijk smaller was; aan weerszijden is hij minstens drie meter verbreed. De deur is oud en kan nog wel de oorspronke- heer Jhr. Thomas C. M. van Rijckevorsel, werd het «Bouwterrein genaamd het landgoed het Slotje’’ 16 Sept. 1907 aangekocht door den Hoogwelgeb. heer Jhr. E. E. M. van Rijckevorsel van Kessel, te Nijmegen. Het tegenwoordige nieuwe Slotje staat niet op de plaats van het voormalige; dit stond meer links af' en dichter bij den weg. v. S. steyn”, vermoedelijk omdat men aanving te bouwen in het jaar van den Munsterschen Yrede, 1648. Zijn geschiedenis begint voor ons evenwel eerst een eeuw later. Den 5 September 1746 verkochten de curatoren inden boedel van den lijke zijn; ook de ongeregelde plaatsing der vensters schijnt van ouden datum. Het is mij niet bekend hoe deze bouwhof thans heet, doch eenmaal droeg hij den naam »Vrede- brouwer Adriaan inde Betouw, voor ƒ8975, aan den brouwer Jodocus Hendrikus Marinus en zijn zuster »een schoone woning genaamd Vredesteyn, met verschelde boven- en beneden-vertrekken met bepootte tuin daarvoor en groote boomgaard ter zijde gelegen, met nieuwe boerenwoning, schuur en bakhuis enz., aan de gemeene straat te Neerboseh, groot 22 morgen.” Deze beschrijving past op het bewuste goed, en wordt bij een latere overdracht met enkele détails aangevuld: 15 Januari 1774 verkoopen de erven van den brouwer Dirk van Brummelen voor ƒ12.710, aan juffrouw Petronella van Elsenbroek, weduwe van den wijnkooper Pieter van Endt, de buitenplaats en bouwhof genaamd Vredesteyn, als boven, «mitsgaders een allee van opgaande eikenboomen en verder houtgewas op dit goed staande, groot -22 morgen, gelegen in het beste van Neerboseh, aan den gemeenen weg en schietende tot aan de Jonkerstraat.” Met geheel dezelfde beschrijving werd »de buitenplaats genaamd Vredesteyn” 29 December 1804 voor ƒ14.759 verkocht aan Gradus van Dam en Elisabeth Gerrits «toekomende ehelieden”. Verdere lotgevallen zijn niet geboekt. Het buitenverblijf «Boschlust” werd 15 Juni 1756 door Ds. Haverkamp en andere erfgenamen van P. A. Smits en H. Vonck, zijn echtgenoote, voor f8430 verkocht. Bij die gelegenheid wordt het beschreven, als «een huis met bovenwoning en verdere getimmerten, plantagiën, twee boomgaarden, sterrebosch, en de eene zijde vaneen laan schietende langs het huis en bouwland, van de Neerbossche straat tot aan den bovenweg, bepoot met twee rijen opgaande linden- boomen.” In 1792 verkocht de toenmalige eigenaar, de koopman Dirk West, Bosclilust voor ƒ6666 aan den kapitein Van de Watering. De beschrijving van het goed bleef bij die gelegenheid onveranderd. Alleen wordt er bijgevoegd dat het 4 morgen groot en de lindenlaan een eikenlaan geworden was. Weer ging het in andere handen over 19 Juli 1805; voor ƒ5300 kwam het goed toen in het bezit van Mr. S. H. Brousson. De slechte tijden moeten wel de oorzaak geweest zijn, dat het buiten aldus in prijs achteruit gegaan was; het werd nu beschreven als »een heerenhuis met verscheidene boven- en benedenkamers, stalling, grooten tnin met vischvijver, vruchtboomen en broeyerije” (broeikasten). Twee stukken bouwland waren tot boschjes en boomgaard aangelegd. Ter laatster instantie werd Boschlust inde Nijmeegsche Courant van 1 Mei 1830 inde volgende woorden uit de hand te koop geboden: »Te aanvaarden in November, een buitenplaats, geschikt tot zomer- en winterverblijf, ge- legen bij de kerk van Neerbosch, drie kwartier van Nijmegen; bestaande ineen zeer modern huis met 4 beneden- en 5 bovenkamers, meest alle behangen, geplaffoneercl en van stookplaatsen voorzien, met keuken, ruime verwulfde kelder, zolder en verdere gemakken; stalling voor 3 paarden, koets- huis en tuinmanswoning; naar den laatsten smaak aangelegden Engelschen tuin, met bloemen en heestergewassen, bloemenkast, boomgaard, boscli van opgaande boomen en hakhout, groot 5 bunders.” Maar geen liefhebbers daagden op. Twee jaren later 4 September 1832 werd het goed andermaal te koop aangeboden; zijn wederwaardigheden na dien tijd zijn mij onbekend gebleven. Tegenover de Neerbossche kerk staan thans twee boerenwoningen. Te dier plaatse zag men inde 18de eeuw een heerenhuis, »Overkerk” genaamd, dat in 1759 toebehoorde aan den koopman Lambert van Leeuwen, wiens dochter, Anna Geertruid, gehuwd was met Dr. Franciscus Burmannus, hoogleeraar inde Godgeleerdheid en predikant te Utrecht. Vroeger, van 1736 tot 1743 was hij predikant te Nijmegen geweest; een gedeelte van de zomervacantie placht de Professor bij zijn schoonvader te Neerbosch door te brengen. Burgemeester de Beijer schrijft in zijn journaal, dat hij liem daar op 9 Juli 1759, met zijn vrouw en twee zijner kinderen, vanuit Hulzen, een bezoek bracht. Na van Leeuwen’s dood verkocht Burmannus, 20 Mei 1765, dit buiten voor ƒ9OOO. Het wordt bij die gelegenheid een hofstad genoemd, bestaande uit huis, hof en boomgaard, benevens 14 morgen weiland. Den 2 October 1797 verkocht de oud-scholtis van Neerbosch, Otto Bloem, voor /2895 »een heerenhuis met annexe schuur en grooten hof, gelegen tegenover de kerkte Neerbosch.” Dit was vermoedelijk Overkerk, doch daar het land niet inden koop begrepen was, werd het goed voor zooveel minder verkocht, dan 30 jaren vroeger. Het heerenhuis binnen het hek van de begraafplaats der Protestantsche kerk, werd inde dertiger jaren der vorige eeuw bewoond door den toenmaligen predikant van Neerbosch, Ds. Everwijn, doch schijnt oudtijds niet de pastorie geweest te zijn Althans ineen overdracht van 22 Mei 1789, wordt de Laan van Leuvenhof beschreven als »genoegsaem tegen het »Pastoryhuis” uitkomende,” een plaatsbepaling die meer toepasselijk is op het tegenwoordige koffiehuis en tramstation. Een pastorie was het dezelfde? bestond reeds in 1683; toen besloot de Raad op 16 Mei, de noodwendige reparatiën te laten doen aan het »Pastoriehuis te Neerbosch.” Ten jare 1768 werd de pastorie verbouwd. Burgemeester de Beijer, die zijn pen nog al eens in gal en azijn doopte, schrijft in zijn Journaal, onder datum 6 April van dat jaar, dat dien dag inden Raad behandeld was het verbouwen van de woning van Ds. van den Bergh, predi- kwartaal der 17de eeuw genoemd, de brouwer Andries Roelofs; de hof bestond toen uiteen huis met 9 morgen bouwland. Na hem vinden wij Johan Willem Kaecks, die het huis, hof, schuur, boomgaard, bouw- en weiland, in 1693 voor ƒI3OO verkocht aan den raadssecretaris Willem van Loon (later betrokken inde »Ploojerijen”). Bij de boedelscheiding kwam het goed in 1737 aan mejuffrouw Geertruid Singendonck. Haar erfgenamen verkochten het ten jare 1760 voor f 7575 aan den ontvanger Hendrik Willem van Suchtelen, gehuwd met Marie Petronella van den Bergh. De »bouwinge van ouds de Leuvense hof genaamd”, was toen reeds een buitenverblijf geworden, en bestond uit »een boerenwoning, nevens nieuw aangebouwde huizinge tot een zomerverblijf voor den eigenaar, met annexe hoven, schuren, schaapstal, bakhuis, varkenskot, bijgebouwd boske en allee met opgaande eikenboomen, bouw-, weide- en broekland, groot 29 morgen, het bouwland op het Hatertsche, groot 10 morgen”. De executeurs testementaires van mevr. van Suchtelen verkochten den Leuvenschen Hof 23 October 1780 voor ƒ26.808 aan Abigael en Eva Godertss Cohen, van wie hij 27 Mei 1789 voor ƒ28.808 werd gekocht door Mr. Willem Engelen, land-, dijk- en gerichtschrijver des Rijks van Nijmegen. Het uitvoerige raadsverslag omtrent deze verkooping deelt mede, dat er, behalve de bovengenoemde aantrekkelijkheden, een koepel ineen der hoven stond, dat er een »slingerbosch van hiephout, met daaropvolgend bosch van opgaande boomen en een broeihof benevens alleeën van opgaande boomen ten O. en ten W. van het goed te vinden waren. De oostelijke was deden Nijmegenaars welbekende Laan van Leuvenhof. In het bezit van het geslacht Engelen is het goed sindsdien gebleven. Aan het einde der dorpstraat stond weleer het klooster van St. Agnes, bewoond door reguliere kanonnikessen van St. Augustijn. Dit godshuis, waaromtrent ik het een en ander mededeelde inde Nijm. Courant van 25 December 1904, werd gesloopt inde 16de eeuw, het terrein verkocht, waarmede voorloopig het gordijn valt over zijn geschiedenis. Misschien is het echter mogelijk een tipje op te lichten. Op 9 Maart 1677 verzocht Melchior ten Hove (hij was burgemeester kant te Neerbosch. Diens zoon (de schepen Mr. Adriaan van den Bergh) en het raadslid Vos, hadden daarvoor een contract gemaakt met den aannemer voor ƒ 4000, welke som de Raad voor een derde verminderde, doch ook toen nog, volgens de Beijer, buitensporig bleef. Als bezitter van den »Leuvenhof” wordt in het derde geweest in 1670) aan den Raad, daar hij voornemens was aanstaanden zomer zijn residentie te nemen op zijn goederen te Neerbosch, exemptie van alle »billetteering (inkwartiering), heerendiensten en andere servile lasten, waeraen huyslieden onderworpen zijn”, zooals deze vrijdom vroeger ook was veroorloofd aan de heeren van den Duckenburg, Stockem, Hardenberg en Buissonet. Ten Hove’s verzoek werd toegestaan, aan hem en zijn familie, zoolang zij op hun goederen zouden resideeren. Waar die goederen lagen is onbekend, niet onwaarschijnlijk echter waren zij afkomstig van het oude klooster: in het Hopmansboek wordt in het einde der 17de eeuw opgeteekend »St. Agnieten-klooster, 12 morgen bosch, genaamd de Hoeven”. Dat goed was toen in het bezit van juffrouw Susanna ten Hove, en na haar van David ten Hove. Het is geen al te gewaagde veronderstelling dat dit goed, onder den naam »Kloosterhof” het buiten was, waar oud-burgemeester ten Hove den zomer van 1677 ging doorbrengen. Bij boedelscheiding kwam deze bezitting in 1730 aan juffrouw Geertruid Singendonck; vervolgens aan mevr. de weduwe Hendrika Agnes van Griethuizen, geboren van Dompzelaer, een nu uitgestorven adellijk Veluwsch geslacht. Op haar volgde in 1762 deoudschepen en raad Johan Michael Roukens, dan diens zoon Arend Anthonis, 1775, en in 1790 Leonard Jacob Smits. De Ten Hove’s schijnen dit goed van de Stad gekocht te hebben, blijkens 'n raadsbesluit van 23 Januari 1649, waarbij Peter Dirksz. Cloosterman, op St. Agnetenhof te Neerbosch, aangezegd wordt, geen hout meer op den hof te houwen, »totdat het daarop staande houtgewas door den Raad zou zijn bezichtigd.” Aan denzelfden kant van den weg, niet ver van daar, staat »Bloemenberg, dat, einde 17de eeuw, behoorde aan een luitenant Hardenberg, (boven door ten Hove genoemd, in zijn verzoek om exemptie); in 1721 aan zekeren heer Winterkamp ; 1730 Johan Singendonck en zijn vrouw Hendrika Johanna van Loon. Op 10 Jan. 1742 kocht Johan Michael Roukens, woordhouder der Gemeenslieden, voor /'2830, den bouwhof Bloemenberg, bestaande in huis, koetshuis, hof, boomgaard, bouwland, groot 3 morgen, met nog 2 morgen aan de Zwanenstraat. Door hem werd de bouwhof verheven tot een buitenplaats. Zijn zoon Arend Antonis hypothekeerde in 1775 de helft van het goed, voor f 3999. Deze helft bestond uiteen huis, koetshuis, vijvers, tuinen en bosschen, groot 7a 8 morgen, benevens de helft vaneen opgaand eikenbosch, groot 8 morgen, de Erpendonk genaamd. De wederhelft was in het bezit van vrouwe A. A. Verspyck, weduwe van Johan Michael Roukens. Het goed is nog steeds in wezen, doch is thans weder tot den staat van bouwhof teruggekeerd. Arend Antonis Roukens genoot in het najaar van 1798 het twijfelachtige genoegen van op Bloemenberg den Franschen Commissaris van Oorlog te huisvesten. Bar werd door de Fransche troepen in het Schependom huisgehouden in dat derde jaar der Bataafsche Vrijheid. Om zich te installeeren, begonnen zij met de boekweit, die nog in schoven op de velden stond, weg te halen, teneinde er hutten van te bouwen : daarbij werd mede het ongedorschte koren uit de schuren gehaald, dit gebruikten zij als strooisel voor hun op de dorschvloeren gestalde paarden. Een der eerste bevelen van den Commissaris was, dat de boeren al hun koeien op een aangewezen plaats moesten brengen, waaruit hij de besten koos om geslacht te worden. Bijna alle paarden werden gerequireerd en voor de overgeblevenen was er geen fourage meer. Huizen werden afgebroken, boomen inden besten groei omgehakt in bosschen en lanen, om tot brandhout te dienen. Hongersnood was een natuurlijk gevolg van dezen staat van zaken. Aan den Graafschen Weg stond oulings slechts één buitengoed, welks naam zoo het er een gehad heeft is verloren gegaan. Thans is het huisnummer 672; een boerderij is er tegen aan gebouwd, doch de naar de stad gewende voorgevel heeft nog het cachet vaneen buiten, inde dispositie van deur en ramen, het deftige bordes en andere eigenaardigheden. Zijn verleden is een blank, niets daaromtrent is tot ons behalve de volgende aankondiging inde Nijmeegsche Courant van 21 December 1832: UIT DE HAND TE KOOP: »Een buitenplaats, bestaande ineen heerenhuis met tuin, beplant met allerlei exquise vruchtboomen en twee boerehofsteden, met Bouw- en Weilanden, enz. enz. gelegen onder Neerbosch, aan de Graafsche Weg. Ook te huur op voordeelige voorwaarden.” Aan dat gedeelte van de Dennestraat dat van Hees naar Weurt loopt, lag eenmaal, tegenover Leeuwenstein, dat op Heesch grondgebied staat, een buitenverblijf »Boschwijk” genaamd, welks laatste overblijfselen in 1899 werden afgebroken en dooreen boerderij vervangen. Een ijzeren hek aan den ingang en eenige zware oude boomen om het huis, zijn al wat er van den vroegeren staat overbleef. Dit goed werd 25 Mei 1772 door de erfgenamen van juffrouw Geertruid Singendonck voor ƒ7840 aan burgemeester Hendrik Pieck verkocht, als een »bouwhof, groot 18 morgen, gelegen aan de Dennenstraat, onder Neerbosch, waarin aangelegd is een playsiertuin met steenen koepel”. Zijn verdere lotgevallen ontsnappen mij. Er lagen destijds meer buitenverblijven in die buurt. Boschwijk wordt bij bovenstaanden verkoop beschreven als gelegen »tusschen het goed van burgemeester Verschoor en de Schaapswetering.” Aangaande laatstgenoemd goed is iets meer tot ons gekomen. Den 21 Mei 1698 kwam zekere Dr. Isaac Royenstein in het bezit vaneen hofstede te Neerbosch, groot 7>/.2 morgen De Dokter maakte dezen tot een lusthof en zette er een deftig buitenhuis op, waarvan het Gemeente Museum een teekening in waterkleuren bezit, vervaardigd door den verdienstelijken Nijmeegschen schilder en teekenaar Mattheus Berkenboom, met het onderschrift »Huis en Tuin van de heer Rooyestein tot Neerbos.” Royenstein’s weduwe, Agnita inde Betouw, verkocht dit goed den 22 Jan. 1723 aan een landbouwer, van wien het 22 Febr. 1763 overging op burgemeester Peter Verschoor. Het bestond toen in »een huis, twee schuren, een grooten hof met vischvijver en zomerhuisje daarin, verder plaats en allee met boomen beplant.” Dit goed bleef bekend onder den naam van den stichter, blijkens twee hypotheken in 1770 en 1771 door Verschoor opgenomen bij het 0.-B. Gasthuis »te samen ten bedrage van ƒ6998, op het buitengoed »Royenstein” aan de Dennenstraat.” Geheel onbekend is mij een goed van burgemeester Jan van Leeuwen, dat diens erfgenamen 25 Maart 1765 voor ƒSOBO verkochten. Het wordt beschreven inde overdracht als »een extra schoone buitenplaats met voor weinige jaren nieuw opgetimmerd huis, met verscheide kamers, koetshuis, stalling, mitsgaders extra plaisance tuin, groot één morgen, gelegen te Neerbos”. Kon het oude Neerbosch, wat de buitengoederen betreft, wedijveren met het tegenwoordige, anders was het gesteld met de wegen. In plaats van onze effen banen, glad als biljarten, had men toen zandwegen met diepe karrensporen; in plaats van onze hoogopgaande lanen, stonden gemoedelijke knotwilgen langs de wegen. Daaraan maakte de Raad een einde dooreen ukase van 29 Maart 1736. Allen dengenen die land bezaten schietende aan den grooten weg, werd gelast, alle daar staande knotwilgen, knoteiken enz., weg te ruimen, en in plaats daarvan eiken, beuken, iepen of lindeboomen te planten, vóór het einde van het jaar, ineen rechte lijn en op gelijke afstanden van elkander »ten meesten sieraet van de straet.” Inderdaad een afdoende, en voor de gemeente goedkoope manier, om orde op de zaken te stellen. Van Schevichaven. Het dorp Hatert. Hatert werd oudtijds ten Haltert of ter Hautart genoemd. Een adellijk geslacht van dien naam komt reeds voor in 1309 en leverde inde volgende eeuw schepenen, burgemeesters, zelfs burggraven aan onze stad. Dit waren vermoedelijk jongere zoons uit het geslacht van dien naam, dat op het Huis te Hatert woonde. Met de 16de eeuw verdwijnt deze familie uit onze stedelijke annalen. Haar wapen was in rood een geënte zilveren dwarsbalk. Een heerlijkheid was Hatert niet. Terwijl Hees en Neerbosch reeds in charters van de 14de eeuw voorkomen, als deel uitmakende van het schependom van Nijmegen, hangt er over het verleden van Hatert in die tijden een ondoordringbare duisternis. De kroniekschrijver Van Berchen, een Nijmegenaar van geboorte en kanunnik van de St. Stephenskerk, dus goed op de hoogte van Nijmeegsche zaken, die omstreeks 1465 schreef, noemt Hatert niet op onder de plaatsen die tot het schependom behoorden. Evenmin wordt het aangetroffen in onze oudste stedelijke rekenboeken, die van 1420 tot 1429 loopen. Die der daarop volgende jaren, tot aan 1511, zijn verloren gegaan. Hetzelfde lot heeft de raadssignaten uit die tijden getroffen. Dientengevolge is ons zeer weinig bekend van hetgeen in dat tijdsverloop hier ter stede op huishoudelijk gebied plaats greep. Toch kunnen wij, met tamelijke zekerheid, bij benadering bepalen, dat de vereeniging van Hatert met het schependom tusschen 1513 en 1519 moet hebben plaats gehad. Om deze reden : in het stedelijk rekenboek van 1511 wordt Hatert niet genoemd. In 1513 werd een wal opgeworpen achter den nieuwen ringmuur dien men om de stad gebouwd had. Tot dat werk werden de huislieden van Hees en Neerbosch door eender gaande boden, bij klokslag, inde respectieve dor- 5 pen, minstens zes maal ontboden, om met kar en paard te komen werken, waarbij dan telken reize geboekt staat, dat een man »die warde” (toezicht) hield, »als die van Hees ende Neerbos (Hatert wordt niet genoemd) dienden.” Ongelukkig ontbreken de rekenboeken van 1514 tot en met 1518. In dat van 1519 is dan de vereeniging blijkbaar een voldongen feit. Daar leest men dat een bode werd gezonden naar Hees, Neerbosch en Halt er t, om daar af te kondigen, dat de verpachting van den bieraccijns in het schependom zou plaats hebben. Dezelfde post vermeldt verder dat de huislieden uit de voornoemde dorpen »gebaidt”, d. w. z. opgeroepen werden om op te komen ten einde tegenwoordig te zijn bij de uitvoering vaneen doodvonnis, een veiligheidsmaatregel destijds gebruikelijk, om een eventueel ontzet te voorkomen. Hoe nu de vereeniging van Hatert met het schependom was teweeg gebracht, dat is een vraag die misschien nimmer zal kunnen beantwoord worden. Hoe en door wien Hatert bestuurd werd vóór het tot het schependom behoorde, moet onopgelost blijven. Van dat tijdperk af, kwam het dorp onder de heerschappij van den Raad der stad Nijmegen, en golden dezelfde bepalingen over het algemeen, voor de drie dorpen. De dorpslasten droeg elk dorp afzonderlijk. Deze werden morgentaalswijze, naar rato van de waarde en kwaliteit van de landerijen, over de drie dorpen uitgezet en omgeslagen, ten overstaan van burgemeesters op het stadhuis, met open deuren en na voorafgegane convocatie. De onderlinge verhouding der drie dorpen te dien opzichte in latere tijden en er bestaat geen reden om te vermoeden dat daarin veel verschil was met vroeger blijkt uit de repartitie van 1690. Bij den uitzet der »gemeene landen” van 1 Jan. 1686 tot 1 Jan. 1691 werd Neerbosch belast voor 722 morgen a 11 st. per morgen; Hees 647 morgen a 6 st. per morgen; Hatert 794 morgen a 15 st. per morgen. De uitzettingen werden verminderd met de kooppenningen van het verkochte hout in elk dorp. Hatert richtte in 1673 een verzoek aan den Raad, dat de lasten geleidelijk over de drie dorpen zouden verdeeld worden, doch daar wilden de heeren niets van weten. Dat het den dorpen soms moeilijk viel de uitgezette sommen op te brengen, blijkt o.a. uit het feit dat men in 1641 inden Raad besloot, de jaarlijksche defecten vanaf 1632 over het schependom in te vorderen. Den »inmaener” werd gelast »dezelven met allen ernst en ijver te innen en te zuiveren.” In 1797 betaalde de stad niet minder dan ƒ6684 16 st. achterstallige consumptie-middelen aan het Kwartier, o ~ Het Hatertsche broek behoort thans aan de gemeente Hatert. Hoe zij aan dat bezit is gekomen is mij niet bekend. Het was oudtijds een leen van het graafschap Meurs, de Gemeine Broek daarentegen behoorde aan de Stad. Den 20 Februari 1661 vroeg en verkreeg Hendrik Valckenaer, heer tot Valckenburg, Portenge, den Duckenburg enz., met eenige der notabelste geërfden van Hatert, verlof van den Raad om, ter verbetering zijner landerijen, de Hatertsche wetering op een breedte van 24 voet te brengen, alsmede om »van ’t gemeine broeck” ten bate der wetering af te graven, ter breedte van 2 l/a roede, voor de geheele lengte van zijn erf, mits Valckenaer het onderhoud dier wetering dan voor altijd tot zijn last nam. Kon de Raad aldus over dit broek beschikken, dan volgt daaruit dat het aan de Stad behoorde. Inde l8de eeuw was het leengoed de Broek in ’t bezit van Mr. Leonard de Beijer van Hulzen, die in 1797 »het Groote Hatertsche Broek, groot 70 morgen, beplant met eenige duizend eiken knootboomen en 2000 opgaande eikenboomen, voorts elzenhout, leenroerig van het graafschap Meurs,” als onderpand voor een leen gaf aan de Hoogwelgeb. Vrouwe baronesse van Lynden. De Hatertsche Heide was weleer, even als alle andere heidelanden in het Schependom, tot gebruik der geërfden van de Stad en van het Schependom. Dezen mochten daar maaien, plaggen steken enz. De Raad was gewoon geheele stukken dier heide aan goede vrienden weg te geven, die ze dan bij hun bezittingen aantrokken. Aan dat riemen snijden van andermans leder, werd een einde gemaakt door het college der Gemeenslieden, in het midden der 17de eeuw. Thans heet dit terrein het Hatertsche Veld. Inden aanvang van zijn burgemeesterschap, stelde mr. F. P. Bijleveld aan den Raad voor, om deze gronden in erfpacht uitte geven voor 99 jaren. Dit voorstel werd aangenomen en ten einde de bebouwing gemakkelijk te maken, werden er wegen aangelegd. De onderneming droeg goede vruchten; onder zorgvuldigen landbouw en voortdurende bemesting, was de heide eerlang herschapen in vruchtbaar bouwland, zoodat men thans zich ternauwernood kan voorstellen, dat die weelderige landdouwen, doorsneden met lanen van krachtige beuken, voor minder dan driekwart eeuw niets dan een dorre heide was. Hatert moet inde 16de eeuw vrij bevolkt geweest zijn, ten einde de executie van Hees en Hatert te voorkomen, waarmede deze dorpen door den ontvanger der Gemeene Middelen waren bedreigd. althans in 1538 kon het twee dagen lang 69 arbeiders leveren, om den Burcht te herstellen, die door de oproerige Nijmegenaars ten deele vernield was. Hees en Neerbosch vermochten toen samen slechts 57 man te zenden. Toch had Hatert destijds misschien nog niet den om vang die het thans bezit. Volgens opgave van 1551 bedroeg de Hatertsche bieraccijns in dat jaar ƒll3, »mitten Marienboemken, Bruederdick, die Cuyle ende die daeromtrent byer om geit tappen ende verkoepen.” Niet gansch duidelijk is het uit die bewoording op te maken, of die buurten destijds tot Hatert behoorden. In 1375 werd er de Kapel te Hatert gesticht, schrijft Smetius in zijn Chronyck, een wetenschap die hij aan een sedert verloren gegaan Nijmeegsch handschrift ontleende. Zij stond ter plaatse waar zich thans de school bevindt, was gewijd aan St. Antonius en erkende de kerk van Neerbosch als moederkerk. Inde 16de eeuw was zij een dier kerken die op Witten Donderdag, Paaschavond, Paschen, Pinksteren en Kerstmis, een zekere hoeveelheid wijn van de Stad ten geschenke ontvingen voor haar communicanten. Niet dat het Sacrament te dier tijde nog in beide vormen gecommuniceerd werd, maar men placht na de communie den communicant een dronk ongewijden wijn te geven. Deze largesse van de Stad bleef nog jarenlang na de Reductie (1591) in gebruik, de wijn werd toen verstrekt ten behoeve van het H. Avondmaal. Het zilver der Hatertsche Kerk moet eenige waarde gehad hebben, daar de Raad het in 1566 noodig achtte, den pastoor voor de beeldstormers te waarschuwen, het weg te bergen. Naar men wil zeker schijnt dit niet zou Lindanus, bisschop van Roermond, in 1586 voornemens zijn geweest, deze kapel tot parochiekerk voor het gansche schependom te verheffen, dat indertijd nog onder de parochie Nijmegen behoorde. Na de Reductie ging de Hatertsche kapel, evenals alle andere kerken, over aan de Protestanten. Aanvankelijk werden toen de diensten in het schependom waargenomen door de drie Nijmeegsche predikanten, tot de Raad, die destijds het kerkelijk bestuur in handen had, in 1611 besloot, liet schependom een eigen leeraar te geven, waarop 2 October, een beroep volgde. Er schijnen echter te Hatert weinig Protestanten gewoond te hebben, zoodat er daar vaneen gemeente geen sprake was, en de kerkdiensten in ’t schependom zich bepaalden tot Hees en Neerbosch. Immers onder de gravamina der classis van Nijmegen, in 1649 komt voor, dat de kerken van Hatert en Weurt »tot noch toe”, nooit bediend waren. Langzamerhand verliep de Protest, gemeente geheel, zoodat de Raad dan ook op 29 Juli 1796 besloot »de kapel te Hatert, in geen honderd jaren gebezigd zijnde tot eenigen godsdienst, aan de Roomsch-gezinden af te staan, en de reparatie van vloer en zolder aan te besteden. Bij de schikking omtrent de kerkgebouwen in het Schependom, den 12en Maart 1800, werd de Hatertsche kerk getaxeerd op ƒ3500. Er waren destijds 458 Roomschen en 14 Protestanten inde gemeente. Bij Kon. besluit van 28 September 1844 werd toestemming verleend tot de oprichting eener R. K. gemeente te Hatert met toelegging eener subsidie van ƒ4500 en een jaarwedde van ƒ4OO voor den aldaar te benoemen pastoor. In het volgende jaar werd een aanvang gemaakt met het bouwen der kerk, die voor ƒ9890 aanbesteed was en der pastorie. Hatert werd nu kerkelijk van Neerbosch gescheiden en tot een afzonderlijke parochie verheven. Jaren vroeger reeds, 27 Juli 1832, was aanbesteed »de verbouwing en vertimmering van de oude kapel te Hatert tot een schoollokaal.” Als zoodanig bleef zij nog een halve eeuw in gebruik, totdat zij eindelijk afgebroken werd bij raadsbesluit van 1 Juli 1882. Een afbeeding van dit gebouwtje is bewaard gebleven op het groote vogelvluclit-plan van Nijmegen, uit het jaar 1668, dat in het Stadhuis op de trap hangt, het kerkje vertoont zich daarop aan de rechterzijde. Men ziet dat het een torentje bezat. In 1634 klaagden de inwoners van Platert dat hun klok gebarsten was, en kregen zij verlof van den Raad haar te laten versmelten, en een grootere inde plaatste hangen. Om de kosten daarvan te bestrijden, mochten zij eenige boomen, op het kerkhof staande, verkoopen. Laat ons hopen dat het aesthetisch gevoel der dorpelingen zich tegen deze profanatie verzette; hoe het zij, eerst 30 jaren later in 1661 kwam er een nieuwe klok, door niemand minder gegoten dan door den beroemden klokkengieter Frans Hemony. Maar het duurde geruimen tijd eer zij betaald was. Nog 19 Januari 1676, dus 15 jaren later, besloot de Raad dat de klok te Hatert ten laste kwam deels van de huizen, deels van de kerkgoederen, en op de morgentalen aldaar. Het uurwerk inden toren werd vernieuwd in 1778. De weem (wedeme, oud woord voor pastorie en kerkelijk goed) lag, zooals meestal het geval was, bij of naast de kerk; zij wordt ineen overdracht van 7 Juli 1742 beschreven als een huis, hof en bouwland, groot ongeveer 5 hont, en droeg toen nog haar oorspronkelijken naam, de Weem. Het voormalige kerkhof is thans de speelplaats der school- jeugd geworden, die de weinige overgebleven zerken als glijbanen gebruikt. Vandaar dat er nog slechts enkele grafschriften leesbaar zijn. Op de grafstede der familie Neukirchen genaamd Nievenheim is zoo goed als niets meer te lezen. Het graf van den luit.-generaal jhr. Adriaan Frans Meyer, die de Leidsche studenten-jagers onder zijn bevelen had in den Tiendaagschen Veldtocht, en zijn leven eindigde op de Winkelsteeg 15 Februari 1845, is met een ijzeren hekje omgeven, waarachter de dorre bladeren zich ophoopen en het grafschrift bedekken, beeld der vergankelijkheid. Aan vroegere bewoners van datzelfde buitengoed is het volgende gewijd: ANNA MARIA BERKHOFF Geb. 28 January 1773, Overl. 2 January 1852, Echtgenoote van JEAN BAPTISTE LA COUTURE Geb. 14 1764, Overl. 21 November 1833. Bij het besluit waarbij de Raad in 1611 goedvond, voortaan een predikant in het schependom aan te stellen, werd tevens bepaald, om elk der drie dorpen een schoolmeester te geven. Ook in dat opzicht schijnt Hatert stiefmoederlijk behandeld te zijn, want wat men niet verwachten zou in 1650 verzochten de boeren, dat er zulk een functionaris benoemd zou worden. De raad gaf gevolg aan dit verzoek en veroorloofde dat men de kerk als school zou gebruiken. De meester mocht een afdak zetten tegen den muur en daaronder wonen, ’s Mans traktement bedroeg f5O ’sjaars, met de nogal vage bijbepaling, dat de naburen en inwoners van Hatert daar zooveel moesten bijleggen, dat meester »eerlick moge leven ende contentement hebben”. Maar toen zij de gewenschte school hadden, waren de boeren er niet toe te krijgen, het schoolgeld te betalen, hoewel de meester vrijwillig het hem toegekende schoolgeld van 25 st. ’sjaars op 15 st. gebracht had. Op zijn klacht verstond de raad 20 Februari 1661 dat alle bewoners van het dorp, of zij kinderen ter school zonden of niet, die 15 st. moesten betalen. Behalve de kerk bezat Hatert oudtijds nog twee bedehuizen, nl. een kapel in het tegenwoordige St. Anna, en een andere op de grens van Neerbosch. Aan de H. Anna werden veel bedevaartkapellen gewijd. Een gemoedelijk »Gebedeke aan Moeder Anna”, uit de 15e eeuw, luidt: O sinte Anna, heylighe ghebenedyde vrouw, Ghi helpt menich bedrucktheit uter rouw, Deze kapel was de oorsprong van, en gaf haar naam aan het gehucht St. Anna. In onze bescheiden wordt zij niet genoemd vóór 1542, maar kan eeuwen ouder zijn. Zij werd afgebroken in 1598 en stond op een hoogte, ineen raadsbesluit van 1664, met Nijmeegsche overdrijving, de capelbergh genoemd. In dat jaar werd »het muurwerck inden grond liggende omgehouwen en uut malcanderen gesmeten.” Men gebruikte dit om de diepe gaten en laagten inden weg naar Nijmegen op te vullen. Deze waren deels golvingen van het terrein, anderdeels het werk van menschenhanden. Men groef er de diluviale keisteenen uit, met honderde tonnen te gelijk, waarmede de straten der Stad geplaveid werden; in 1652 b.v. niet minder dan 532 ton. Het was de portier van de Molenpoort, die verlof gekregen had daar te graven, mits de helft van zijn vondst aan de Stad afstaande. Toen nu de weg in 1664 gelijk gemaakt werd, plantte men er tevens een laan van beukeboomen. Met vaderlijke voldoening teekende de werkmeester in zijn rekenboek aan: »Op 21 November hebben mijn soone Johan enDirckyeder een heyster (jonge beuk) gepoot aen de Meulenpoort, als d’eerste.” Den volgenden dag begon het poten van Sint Anna af; in Mei werden de jonge boompjes met water uit den Poel inde Molenstraat begoten. En op Paaschmaandag van het volgende jaar werden er twee mannen geposteerd, tusschen Sint Anna en de Stad, »dat de dronckerts geen schade mochten doen aan de plantagie.” Sedert dien tijd is de laan minstens tweemalen vernieuwd. Het schijnt inde orde der dingen te liggen, dat waar een bedehuis staat, een kroeg nooit ver te zoeken is. Dit was ook bij St. Anna het geval: een herberg aldaar wordt reeds inde 16de eeuw genoemd, en daarbij verrees eerlang een gehucht. In 1568 werd Willem de Blawhant, wonende op '>des Muntmeistersguet by St Annenscappel”, aangezegd de Stad te verlaten en in het schependom te blijven. Het »Huis St. Anna genaamd, op het Hoogeveld”, komt voor ineen overdracht van 2 November 1795 en het »buitenverblijf Oud St. Anna wordt te koop geboden inde Nijmeegsche Courant van 21 Juni 1845. De »wyhtmoelen op die Moockschen wech”, toebehoorende aan Matthijsßernsz, wordt besproken ineen raadsbesluit van 1 Augustus 1612. Ghelooft, gheëert, gedanct in hoogbste jolyt, Met Uwe drie dochters ghebenedyt, Coempt ray arm sondich mensch te staden, In alle noot ende inder doot met uwer ghenaden. Aan het uiteinde van den weg van Hatert naar Neerbosch, door het tegenwoordige Jonkerenbosch, stond reeds vóór 1417 een kapel aan St. Antonius gewijd. Wel wordt niet de kapel in dat jaar genoemd, doch de St. Anthonismolen, en men mag aannemen dat deze zijn naam aan de beschermheilige der kapel ontleende, die weldra familiaar bij den verkorten vorm van zijn naam als St. Teunis bekend werd. De kapel werd afgebroken in 1584. Dat zij niet van de kleinste was, blijkt wel uit het feit dat 49 karren betaald werden, om de steenen van de afbraak naar de stad te voeren. Inde tweede helft der 16de eeuw wordt de St. Teunismolen in onze bescheiden veelal Beinhomsmolen genoemd. Dit kwam doordien Geertruid Roukens, in 1562, den molen met het huis en erf, gelegen bij St. Anthoniuskapel, had overgedragen aan Hendrik van Beinhom, burgemeester van Nijmegen. In 1742 werd de helft van dit bezit gekocht door Hendrik van Suchtelen, voor ƒ3920. Hij kocht daaromtrent nog verschillende perceelen bouwland, en het »huis waer uithangt de Swaen,” dat daar nog altijd is. Later werd het geheel zijn eigendom. Zoo verkocht zijn zoon Jacob Hendrik van Suchtelen, in 1798, voor /'21.380 den molen, met molenaarshuis, bakhuis, tuin en tuinhuis. Het huis stond toen reeds in Neerbosch; of dit van den beginne het geval was, is niet meer na te gaan. Van Schevichaven. De Hatertsche Leengoederen. Het adellijk huis Hatert was eertijds leenroerig, ten Zutphenschen rechte, aan het graafschap Meurs. Door welwillendheid van Mr. P. S. Scheers ben ik in staat gesteld, eenige der leenmannen van dit goed te kunnen noemen, volgens opgave van Dr. E. W. Harless, archivaris te Dusseldorf, in 1864 verstrekt aan Dr. I. H. Scheers, Oorkonden betreffende Hatert waren in het Oraniën-Meursische Landesarchiv thans opgenomen in het Provinzial Archiv te Dusseldorf niet voorhanden. Wat aanwezig was bepaalde zich tot data in het Leenregister, aangaande drie leengoederen : 1. Het Huis Hatert met den Toren of spycker en 73 Holl. morgen land; 2. Het huis en hofstede te Hatert met circa 17 m. en 3. het Hatertsche Broek. Met het »Huis Werner of Wernradt van Hasselholt, genaamd Stockheim, door zijn huwelijk (1667) met Maria, erfdochter van Willem van Bronkhorst, heer van Hulzen en den Alden Avezaath; Hatert” werden beleend in 1532 Roelof v. Hatert; 1552 Hendrik van Bronkhorst, heer van Hulzen (?); 1667 Arnold Huis Hatert met Toren. 1690 werd het aangekocht door Justinus de Beyer, burgemeester van Nijmegen, die in 1693 er mede beleend werd. Frederik, laatste graaf van Meurs, liet geen zoons na; zijn eenige dochter trouwde graaf Willem tot Wied en Isenburg, waarmede het graafschap Meurs aan dezen verviel, en van hem aan zijn schoonzoon graaf van Niewenaar, bij het uitsterven van welke familie de laatste gravin het vermaakte aan onzen stadhouder Maurits van Oranje-Nassau. In dit geslacht verbleef het graafschap tot den dood van Willem 111, in 1702; toen verviel het aan Frederik I, Koning van Pruisen, en daarmede ook de heerlijke rechten, die het huis van Oranje op de Hatertsche goederen bezeten had. Bij het overlijden van burgemeester de Beyer, ging de Hatertsche Toren, bij magescheid van 9 April 1722 over op zijn zoon Mr. Leonard, secretaris en gerichtschrijver dezer stad, die het 28 Febr. 1803 transporteerde aan den heer J. W. Scheers, wiens kleinzoon, Mr. P. S. Scheers, de tegenwoordige bezitter is van het goed. Uit de woorden der beleening »het Huis Hatert met den Toren of spijker”, is het mij niet duidelijk tot welk gebouw de thans nog bestaande overblijfselen behoord hebben. Zij bestaan ineen vierkanten toren van twee verdiepingen, met een pannen dak, waartegen aan een modern buitenverblijf gebouwd is. In 1797 werd dit goed beschreven als: de Hatertsche Toren, bestaande in hoveniershuis, boerenhuis, schuur, boomgaard, twee groote tuinen, met vischvijver tusschen dezelve, zijnde met plankschuttingen en heggen omringd, met vruchtboomen beplant. Nog een bijzondere tuin achter het hoveniershuis, bouwland, bosch, zware opgaande eikeboomen enz. en beplante cingels.” Eenig zwaar geboomte staat ook thans nog bij het huis, terwijl de vijver een schilderachtige waterpartij vormt. Met de »Hofstede te Hatert” vindt men beleend: in 1470, Willem Tengnagel; 1477, Hedwig van Groesbeek, vrouw van Ileumen; 1486, Gerard Reyman van der Pool; 1536, Willem Prick, burger van Nijmegen; 1560, Adolf van Goor, heer van Kaldenbroich; 1583, "diens weduwe; 1610, Johan van Diemeren; 1617, Walter Tengnagel; 1635, Hendrik van der Lieden; 1637, diens weduwe; 1653, Anton Vos, schepen van Nijmegen, burgemeester in 1655 en 1658. Wat ik verder kan mededeelen omtrent dit goed, ben ik grootendeels verschuldigd aan uitvoerige berichten mij door de heeren P. T. H. M. Dobbelmann en C. A. Hiebendaal verstrekt, wien het mij een genoegen is, hier nogmaals mijn oprechten dank te kunnen betuigen voor de daartoe zoo welwillend genomen moeite. Het was Anton Vos die aan het goed den naam Winkelsteeg gaf. Een aanteekening in het leenregister op 29 April 1661, luidt: »Petrus Voss is beleent met het gut ter Haetert, huys ende hoffstede, mit omtrent 17 morgen lants, aen dryen stucken, ter Hatert inden schependom van Nijmegen gelegen. Nu genoemt Winckelsteegh.” Deze naam komt reeds voor ineen pandveilige overdracht van 12 Juni 1656, waarin zekere bouwhof beschreven wordt, als »palende aan de bouwhof de Winckelsteegh genoempt.” Na Peter’s dood had er een verdeeling der goederen plaats, waarbij 29 Sept. 1729 Anton Vos, secretaris der stad Nijmegen, de Winkelsteeg verkreeg. Door boedelscheiding kwam het goed in 1758 aan Mr. Abraham Vos; 1782, Mr. Johan Vermehr, auditeur-militaire, door diens huwelijk met Theodora Hermina Vos. De Winkelsteeg, met den daarbij behoorenden bouwhof Sypenkamp, thans het Yosken, werden in 1793 voor Winkelsteeg. ƒ20.000 aangekocht door Mr. Leonard de Beyer, secretaris en gerichtschrijver dezer stad. Na de Beyer’s overlijden werd op 28 Febr. 1801 te koop gesteld: »1. Het Heerenhuys de Winckelsteegh, met desselvers twee tuynen, stal, koetshuys, bossen agter ’t Huys, den Siepenkamp met de beukenallee, schietende van de Winckelsteegh, tot aan de heide, met daarnevenstaande denneboomen. 2. Den Winckelsteeghsen bouwhof met desselvs kapitaal boerenhuys, schuur, bakoven, plein voor het huis en opgaande boomen, enz. groot tezamen 15 morgen.” Met eenige andere perceelen in het Jonckerenbosch, groot 55 morgen, werden bovengenoemde goederen aangekocht door Jean Baptiste de La Couture voor ƒ19.809. Door hem werd het huis herbouwd, waarvan de eerste steen met het jaartal 1811 nog aanwezig was. De la Couture overleed in 1833 en nu werd de Winkelsteeg bij boedelscheiding, 1835, toebedeeld aan Gerard Guilleaume de la Couture. Deze, die predikant waste Ens en Emmeloord, op het eiland Schokland, verkocht het goed reeds in het volgende jaar, aan Adriaan Frans Meyer (jonkheer in 1842) luit.-generaal. Bij de akte van verkoop behield verkooper zich het recht voor, om gedurende eenigen tijd op den huize Winkelsteeg te laten staan »een kar met een linnen kap,” dus een huifkar. De Generaal verdoopte het goed en noemde het naar zijn naam Meyerswijk. Zijn erfgenamen verkochten het in 1842 voor ƒ23.647, aan Maurits Johan de Bruyn, kapitein der Genie te Utrecht; vrouwe Debora Johanna de Bruyn, echtgenoote van Johannes Coenraad Wagner, kapitein der Artillerie, te Breda; Rudolph Florence de Bruyn, le luitenant der Artillerie, te ’s Hage; vrouwe Jacqueline Helena de Bruyn, echtgenoote van Antonie Hendrik Dryffhout van Hooff, kapitein der Artillerie, te Venlo, en voornoemden kapitein Dryffhout van Hooff, elk voor Vr, gedeelte. Door dit consortium werden, 15 Oct. 1878, verkocht: »de wildrijke en rentegevende landgoederen, het adellijk huis Hulsen en de Winkelsteeg, met daartoe behoorende bouwplaatsen, arbeiderswoningen, bouw- en weiland, boschgronden bezet met hoog en zwaar geboomte en met de rechten van beweiding in het Hatertsche Voor- en Achterbroek, enz. De Winkelsteeg werd inden catalogus dier verkooping beschreven als bestaande uit heerenhuis, met onderhuis, keuken, dienstboden-, wasch- en provisiekamers; beneden: 5 kamers, waarvan 2 en 3 en suite; boven 7 kamers, voorts provisiekamers en verdere gemakken; koetshuis, hooizolder, De Winkelsteeg met het Jonkerenbosch werden aangekocht door den heer F. Th. J. H. Dobbelman alhier. Bij acte van 10 April 1907 werd de Winkelsteeg, samen met het landgoed Heidepark, een gedeelte van Hulzen, benevens eenige andere verspreid liggende bezittingen, ingebracht inde naamlooze vennootschap der Maatschappij tot exploitatie der landgoederen Heidepark en Winkelsteeg, aan wie dit goed thans behoort. De »Dukenburg”. Het jaar der stichting van dit kasteel is onbekend. Zoo ver onze berichten gaan, was het een leen van Batenburg, doch werd, 7 April 1783, aan dat leenverband ontheven, door den toenmaligen eigenaar Willem Karei baron Snouckaert van Schauburg, tegen een vergoeding van /VOO aan den regeerenden graaf van Bentheim Steinfurt, bannerheer van Batenburg. Er heeft eenmaal een geslacht bestaan dat zijn naam aan het kasteel ontleende: Dein de Nijmeegsche geschiedenis bekende ridder Lambert Zebars was, blijkens een charter van 1379, gehuwd met vrouwe Johan(na) van den Duyckenborch. Remboldus de Dukenborch wordt genoemd ineen Nijmeegsch schepenprotocol van 1410, en te Utrecht werd de naam nog aangetroffen in het laatst der 16e eeuw. Udo de Boese, burggraaf van Nijmegen van 1397 tot 1405, is de eerste leenman van den Dukenburg, wiens naam bewaard gebleven is. Daarna moet het goed in liet bezit geweest zijn van Herman van Sandwyck, dan van Johan van Boedtbergen en vervolgens van diens zoon Herman, in 1519 en volgende jaren. Bij het beleg van Nijmegen door de Bourgondiërs, in 1473, kwam Karei de Stoute op 29 Juni uit Kleef, bij zijn leger dat te Mook gekampeerd lag, en trok op naar Nijmegen; den 30sten sloeg hij zijn kamp op »a Duickemborch, lez Nimègue”; de Hertog nam zijn intrek op het kasteel, en met hem de hooge heeren die hem vergezelden, t.w. twee gezanten van den Paus, benevens ambassadeurs van den Koning van Hongarije en van de republiek van Venetië. Op den 3den Juli schijnt het beleg van Nijmegen begonnen te zijn. De Hertog van Kleef, bondgenoot van den Bour- stalling voor 4 paarden, tuinmanswoning, schuur, tuin, boomgaard, vischvijver, bouwland en opgaande boomen.” Aan laatstgenoemden was geen gebrek. In het park stonden destijds: 606 eiken, waaronder van 2,30 M. in omtrek en 20 M. lang; 330 beuken, omtrek 2,10 M. lang 20 M., 80 lariksen, 300 zilverdennen, 15 populieren, 27 kastanjes, 6 linden, en 71 vruchtboomen. gondiër, beschoot de stad vanuit Lent, doch kwam den 13den Juli aan op den Dukenburg. Philip de Commines, die dezen veldtocht in het gevolg van Karei bij woonde, heeft in zijn Mémoires dag aan dag de bewegingen van zijn hoogen heer opgeteekend. Daaruit weten wij dat de Hertog van Kleef op den 14 Juli met Hertog Karei dineerde, en, op Het oude huis Dackenburg. verzoek der Nijmegenaars, genade voor hun Stad bad. Op Dinsdag 20 Juli gaf zij zich over op genade of ongenade. Karei, gebelgd over den hardnekkigen tegenstand der burgers, liet zich slechts vermurwen toen de beide burgemeesters, schepenen en raad, blootshoofds en barrevoets, knielend om genade kwamen smeeken; zij werd hun toegestaan tegen betaling eener som van ZBO.OOO. Hoeivel gewend aan het weelderige hof van Dijon, schijnt de Hertog met zijn verblijf op den Dukenburg tevreden geweest te zijn; hij vertoefde daar nog ettelijke dagen na de inname der stad. Wel spijsde hij den 23sten op den Burcht, en onthaalde aldaar daags daarna den Hertog van Kleef, doch hij keerde steeds terug naar den Dukenburg. Den 25sten gaf hij andermaal op den Burcht een gastmaal aan den Klevenaar en de bovengenoemde gezanten. Op den 26sten waren de gevangene Geldersche prinsjes, de achtjarige Karei (later van Egmond) en diens zusje Philippa ’s Vorsten gasten, die voor hen twee extra gerechten (deux plats de crue) bestelde; een afgezant van Keulen zat mede aan. Den 27steil verliet de Hertog Nijmegen, en weer werden de Geldersche vorstjes op een extra-gerecht onthaald. Den 28sten gebruikte Karei het middagmaal op den Dukenburg en vertrok daarna naar Kleefsland, waar hij de eerste nacht bij Griethuizen kampeerde. Willem van Boedtbergen, die in 1576 overleed, liet geen zoon na, doch, aangezien de Dukenburg een leen was ten Zutphensche rechte, ging het toen over op zijn dochter Margaretha, gehuwd met Hendrik Valckenaer, heer van Portenge, enz., welke laatste reeds in 1579 overleed. Zes jaren later, toen Nijmegen zich aan de Spaansche zijde gevoegd had, werd het kasteel, dat in handen der Staatsoliën was, 6 Dec. 1585, door de Nijmeegsche bezetting ingenomen en verbrand. Het werd herbouwd en was in April 1674 het laatste hoofdkwartier der Franschen, toen deze Nijmegen evacueerden. In 1688 kwam de Dukenburg hoe is mij niet gebleken in het bezit van Willem van Schuylenburg, na hem van zijn zoon Adriaan. Deze verkocht, in 1736, het landgoed voor ƒ50.000 aan zijn stiefzoon Willem Arend de Quay. Het na den brand van 1585 herbouwde kasteel moet toen reeds zijn afgebroken geweest en vervangen dooreen nieuw huis; de koopacte spreekt alleen van het goed »de Duyckenborgh met huys, hoff, nieuwe timmeragie genaemt de orangerie, stallingen en 5 of 6 bouwhoven enz.” De volgens de van Versailles overgenomen mode »vaststaande en losse beelden en andere cieraden” (vazen, grotwerken, enz.) waren niet inden koop begrepen. Arkstee geeft in zijn Oude Hoofdstad der Batavieren (1732, bl. 187) een gravure van den toenmaligen Dukenburg, een eenvoudig huis van twee verdiepingen, daarnaast stond toen nog eenig overblijfsel van het oude kasteel. Schulenburg was voornemens geweest een nieuw kasteel te bouwen, doch alleen de oranjerie werd voltooid en later tot woonhuis ingericht. Ook daarvan is een afbeelding in Arkstee’s werk te vinden. Stephen Adriaan van Welderen, gehuwd met Brigitta Catharina van Schuylenburg, kwam op tegen de verkooping van den Dukenburg aan de Quay, als zijnde in strijd met de huwelijksvoorwaarden zijner vrouws moeder. Hij verkreeg een uitspraak ten zijnen gunste van het Hof van Gelderland en liet zich met het goed, dat hem werd toegekend, beleenen. Toch is de Quay in het bezit gebleven, vermoedelijk omdat van Welderen de koopsom niet kon terugbetalen, hetgeen het Hof als voorwaarde had gesteld. Bij het beleg van Nijmegen door de Franschen in November 1794, herbergde de Dukenburg andermaal den aanvoerder van het vijandelijke leger. Generaal Souham nam er zijn intrek, terwijl hij de Stad liet bombardeeren. In dien tijd werden veel boomen inde zware bosschen die het huis omringden, door de Fransche soldaten omgehakt, om zich te verwarmen en hun ratatouille te koken, tevens werd door den eigenaar van het goed veel hout aan de Stad geleverd. Den 26 Aug. 1798 verkocht vrouwe Wilhelmina Jeanne van Randwijk, douairière Snouckaert van Schauburg, voor f 130,000 den Dukenburg aan Leonard Rutgers van Rosenburg. Deze verkocht het in 1817 aan Hendrik Reinier Coole, die het huis ging bewonen. Onder dezen eigenaar onderging het landgoed een aanzienlijke waardevermindering door verbrokkeling. In 1818 en 1819 werden vijf bouwhoven, een bosch en eenige morgen land in het Boerenbroek voor ƒ28.000 aan verschillende personen verkocht, en bovendien nog veel bosch gerooid. Inde Nijmeegsche Courant van 5 en nogmaals van 8 October 1819 vindt men deze annonce: »Op voordeelige conditie voor afbraak te koop, op het landgoed de Dukenburg, het kapitale heerenhuis, sedert weinige jaren geheel vertimmerd, benevens paardenstal en koetshuis, melk- of bouwhuis.” Weer een ander aanbod in het volgende nummer, 12 October. Onder bovenstaande annonce stond het volgende postscript: »Ten ware iemand genegenheid had de genoemde gebouwen, met ongeveer 30 of 40 morgen land, daaronder begrepen de tuin, voorzien van trekkasten voor perzikken en druiven, leggende broeijerij, groote boomgaard, vischrijke visscherij, Engelsch plantsoen enz. uit de hand te koopen.” Die genegenheid bestond blijkbaar niet, hoewel Coole twee jaar daarop wachtte. Toen verscheen er op 22 Juli 1821 weder een aankondiging inde Courant, dat het »kapitale moderne heerenhuis op het landgoed de Duikenburg” op 29 Augustus, in het logement de Ridder St. Joris, inde Molenstraat, publiek zou verkocht worden. De aandacht werd daarbij gevestigd op zijn »brillante voor- en achtergevel; de voorgevel met bordes, opgaande met 15 breede blauw arduinsteenen trappen, mitsgaders portique, colonnes enz., hebbende de achtergevel een riant uitzicht op de Graafsche weg en de environs.” Het huis bezat op de »kapitale verdieping” een ruime gestukadoorde vestibule en 11 behangen en gestukadoorde kamers, waaronder schoone groote zalen. Beneden 4 kamers, keuken, waschhuis enz. enz. Dit zou afzonderlijk voor afbraak geveild worden. Intusschen bleef het een en ander tot 13 Augustus »op allezints voordeelige voorwaarden” nog altijd uit de hand te koop. Blijkens annonces was de afbraak in Februari 1822 in vollen gang. Vanaf 1 Maart was »op het landgoed Duikenburg, alle soorten afbraak van het kasteel te bekomen, genoegzaam geschikt tot den opbouw van 3 a 4 spatieuse gebouwen, meest alles zoo goed als nieuw.” En weer wordt het «Vorstelijk Portique, 33 Rijnl. voeten breed,” in geuren en kleuren beschreven. De vernielende Coole overleed in 1823, waarna, 13 Maart, verkocht werden: zijn huis met stal en koetshuis, inde Platemakerstraat; »het slot en landgoed Duikenburg, groot 170 bunders; het huis genoemd de Rentmeesterij, met de landerijen,” verschillende goederen te Mook, benevens de buitenplaats den Uilenput. Tevens werd aangekondigd dat op denzelfden dag verkocht zou worden het buitengoed Berg en Daal, door den heer Damen bewoond. Het was Anselmus Lodewijk Segers, die nu eigenaar werd van den Dükenburg. Hij bewoonde het goed niet, doch besteedde veel zorg aan deszelfs onderhoud. Na zijn dood in 1880 werd de Dukenburg, toen nog 214 bunders groot, door zijn erfgename, eene mej. ten Zeldam Ganswijk, voor f 131.500 verkocht aan Mr. J. C. Kruimel, tè Nieuwer Amstel, die in 1886 er 105,69,90 hectaren bosch van verkocht aan vrouwe A. A. Alsche, echtgenoote van den heer A. M. van Voorthuijsen alhier, het overige in 1890 aan den heer J. van Roggen. Op 8 Juni 1898 werd de Dukenburg in generale massa voor /80,244 aangekocht door den aannemer N. van Haaren alhier. 6 Het door Coole gesloopte huis noemde de notaris-dichter C. ten Hoet in zijn »Geldersch Lustoord,” 1825, een «weleer trotsch gebouw, een uitmuntend huis, voorzeker eender schoonste uit den geheelen omtrek.” Naar men wil zou het tegenwoordige woonhuis nog een vleugel daarvan zijn. Van een vroeger kasteel moet er ergens een teekening bestaan. Maar waar? In 1852 schreef P. N. (Paul Nijhoff?) in »De Navorscher,” bl. 93, dat hij »tijdelijk in zijn bezit had een teekening van den Dukenburg, in 1619 naar een veel oudere afbeelding vervaardigd.” Dat schijnt dus een voorstelling geweest te zijn van het in 1585 verbrande huis. Eenige jaren geleden zijn door mij, op verzoek van den heer baron Snouckaert van Schauburg, pogingen aangewend om deze teekening op te sporen, doch het is mij niet mogen gelukken haar te vinden. »Hulzen”. Dit landgoed ligt op reeds door de Romeinen bewoonden grond, blijkens daar gedane vondsten. Hulzen schijnt oorspronkelijk de naam vaneen buurt geweest te zijn; de heeren van Batenburg, leenheeren van den Dukenburg, bezaten daar in 1247 bosschen; de tienden van Hulzen werden in 1285, met die van Hees, door de Apostelkerk van Keulen toegevoegd aan de decanie der toen onlangs gestichte St. Stephenskerk te Nijmegen. Wilhelm Hollant en Yda zijn vrouw gaven 26 Mei 1411 alle hun goederen, roerend en onroerend, gelegen te Hulzen, aan heer Joh. Buecholt, deken der H. Apostelenkerk, te Keulen. Wanneer het heerenhuis Hulzen gesticht werd, is onbekend. Zekere Noy van Hulzen gaf in 1422 tot onderpand voor geleend geld, het huis en hofstad daar hij op woonde met 8 morgen land, water, weide, enz., zooals hij dat sedert 50 jaren bezeten had. Of wij daar te doen hebben met het landgoed is niet meer na te gaan. Evenzeer verkeeren wij in het duister omtrent het te Hulzen gelegen huis en hofstad waaruit Willem van Hulzen in 1442 een malder rogge jaarlijks belooft te zullen betalen. Die adellijke heeren van Hulzen, welke men inde 13de eeuw in Geldersche oorkonden aantreft, behoorden tehuis in het Overkwartier; anderen uit de 15de eeuw zijn van Duitsche familie. Maar met ons Hatertsch Hulzen mogen wij misschien in verband brengen «joncfrou Aleyd van Hulzen”, die in 1395 gezegd wordt vroeger bezeten te hebben »een erfnisse, geheeten die Vaelt, palende met het eene einde aan den Wichemschen weg, met het andere te »Hulsewert” ”; zoo ook Jordanus de Hulzen, die ineen Nijmeegsche schepenacte van 5 Febr. 1410 wordt aangetroffen. Willem van Hulssen die te besitten plach,” waarvan de jonkvrouw Hadewig de andere helft reeds bezat, gelegen te Hulzen, aan den weg, en strekkende tot het erf van de boven, in 1411, genoemde »jouffrou” Yde Hollants. Vóór dat tijdstip moeten de gezusters van Hulzen bij boedelscheiding het goed gedeeld hebben; dit zou in 1435 hebben plaats gehad. Door de overdracht van 1454 kwam het geheel nu in het bezit van Willem van Bronckhorst en zijn echtgenoote. Maarten van Rossum vertoefde op den huize Hulzen in 1544 en 1545. Door het verloren gaan der raadsignaten over die jaren, is het niet meer mogelijk na te gaan waarom hij zich daar kwam te bevinden. Hulzen bleef in het bezit der van Bronckhorsten tot 1681, als wanneer de drie dochters van wijlen Willem van Bronck- horst tot Hulzen en den Alden Avezaath, het goed verkochten aan Jacob de Beyer. Toen diens kleinzoon Mr. Leonard de Beyer, in 1792, een hypotheek nam op de bezitting, werd zij beschreven als: het adellijk huis Hulsen met zijn cingels, graften, plantage, recht van inscharing in het Hatertsche voor- en achterbroek; benevens vier daarbij gehoorende bouwhoeven, konijnenwrang of zoogenaamd Jonkerenbosch, enz., groot 145 morgen, onder Hatert, palende N.-W. aan den Dukenburg, Z.-O. aan de Hatertsche gemeente en de Winkelsteeg, N.-O. aan de heide; vrij allodiaal erf en goed, hem aanbedeeld uit den ouderlijken boedel, uit kracht van huwelijksvoorwaarden. Meer gedetailleerd is de opgave van 1798 toen er een tweede hypotheek genomen werd. Dan luidt het dat het goed 40 morgen groot is, het Jonkerenbosch 53 7j; dat er bij behoorden hakhout en dennenbosch langs de heide, groot 12 morgen; de bouwhof de Pas, 11 morgen 4 hont; een bouwhof daarnaast, groot 13 morgen, met nog 11 morgen 5 hont; de bouwhof de Altena, grootlö morgen. Hulzen bleef eigendom derde Beyers tot het jaar 1800, toen het door koop overging aan den heer Maurits de Bruyn, heer van Lienden, oud-ontvanger generaal, en raad onzer stad. Tijdens het beleg van Nijmegen door de Franschen in November 1794, was de staf van generaal Souham, die de belegeringstroepen commandeerde, te Hulzen in kwartier, de Generaal zelf, zooals boven bleek, woonde op den Dukenburg. Hulzen’s wandeldreven en ander houtgewas moet in Willem van Hulssen en Trude zijn vrouw verkochten in 1454 met andere belanghebbenden, aan jonkvrouw Hadewig van Bronckhorst, weduwe van Willem van Bronckhorst Johzn. »de helft vaneen huis en hofstat” zooals die alde die dagen nog al geleden hebben. De heer de Bruyn overleed 21 Juli 1820 en werd te Hulzen opgevolgd door zijn oudsten zoon, eveneens Maurits genaamd. Te dier tijde werd het landgoed bezocht door den schrijver van het »Geldersch Lustoord”, die een afzonderlijk hoofdstuk wijdt aan deszelfs beschrijving. Uit zijn gloedvolle woorden zien wij dat het omgeven was van grachten en met smaak aangelegde vijvers. Het huis stond aan het eind vaneen grasperk of weide, omzoomd met welige schaduwrijke linden en beuken, en had dooreen beukenlaan uitzicht op een grasrijke beemd. Vooral trokken drie schoone tulpenboomen zijn bewonderend oog, een daarvan, wiens takken tot op den grond hingen, dacht hij «waarschijnlijk weergaloos in ons land.” Achter het huis lag een dicht en statig bosch. De stallen alleen vond Ten Hoet reeds de moeite vaneen tocht naar Hulzen over- waardig, zoo keurig en praktisch was daar het verblijf voor acht paarden ingericht. Het boven, bij de Winkelsteeg genoemde consortium, verkocht Hulzen in October 1878 aan een vennootschap ter exploitatie. Daarmede was het vonnis van het oude landgoed geveld. Weldra werd het huis afgebroken, dat inden Catalogus is beschreven als een heerenhuis, bevattende onderhuis met pomp en keuken, voorhuis en 3 kamers, 2 provisiekamers en 2 overkluisde kelders. Beneden groote vestibule en 4 kamers, waarvan 3 en suite, boven 5 groote en 7 kleine kamers; voorzolder met provisie- en dienstbodenkamers; 2 droogzolders; stalling voor 8 paarden, met geplafoneerde poets- en knechtskamers; ruim, geplafoneerd koetshuis, met graan- en vlieringzolders, hooizolder; orangerie, moes- en bloementuin; boomgaard, enz. enz. Ook de mooie bosschen werden gerooid. Er stonden toen op het goed 1020 eiken, 2324 beuken, 5050 zilverdennen, 1215 lariksen, 18 populieren, 95 abeelen, 9 linden, 17 platanen, 15 bijzonder mooie tulpeboomen, 82 esschen, 34 acacia’s, 63 noteboomen, 100 kastanjes, 280 vruchtboomen. De onvermoeide wandelaar Ds. Cr aandijk, wien de schoonheden van ganscli Nederland beter dan aan iemand bekend zijn, zag Hulzen in 1880, toen de verwoesting reeds begonnen was. Toch spreekt hij met verrukking van wat er nog overbleef. Met weemoed zag hij dat de lange beukenlaan reeds geveld was, dat elke boom dien hij voorbijkwam een dreigend nummer droeg; zelfs »die prachtige zevenstammige tamme kastanje, die een zitbank overschaduwde, die schilderachtige noteboomen, die breede graslaan, ze waren alle ten ondergang gewijd.” Al wat er nu nog overblijft van het oude buitengoed zijn de half toegegroeide buitengrachten, enkele boomen, de steenen brug waarover de deftige koetsen met vierspan plachten te rollen. Op den rand vaneen der grachten staat de ruïne vaneen sierlijk uit steen gebouwd eendenhuis; toen het buiten nog nog in wezen was, plachtte dit paleis dier gevederde lotos-eters den niet onaardigen naam te dragen van e/,00 n.l. cent sous six = sans soucis. »Oud St. Anna. Te koop: »Het buitenverblijf Oud St. Anna, bestaande in heerenhuis, vijf boven- en benedenkamers, met smaak aangelegden grooten tuin, met koepel en prieeltjes, verschillende soorten van vruchtboomen, fraai plantsoen, heesters en boomgewassen, boerenwoning, paarden- en koestal, groot achterhuis, moestuin, bouwland enz.” Prov. Geld. en Nijm. Courant, 21 Juni 1845. »Het Heiendaal.” Dezen naam ontmoet men voor de eerste maal in schepenacten van 2 post Oculi en 2 post Laurentii 1532, waarin sprake is van land gelegen »tusschen de capel van St. Anthonis (later Hatertsche kerk) en Heyingendael.” Dat was toen, en wel meer dan een eeuw later, de naam vaneen landstreek. Nog ineen rekening van den waldgraaf Jacob Goris, over het jaar 1654, leest men dat Claas Vijgli, heer van Übbergen, jaarlijks te betalen had een cijns van 10 grooten, van wegen »d’eerste uitgifte van 39 morgen lands, gênant het Heyndael ende een gedeelte van Heyen- berch,” waarvan het eerste jaar vervallen was op Martini 1647. Dit grondstuk, dat deel uitmaakte van de Mokerheide, schijnt door Yijgh ontgonnen en rendable gemaakt te zijn, doch het is eerst een goede halve eeuw later, dat het als zoodanig in onze bescheiden optreedt. Den 10 Dec. 1705 werd namens Jacob van der Heyden, drossaart des ambts van Montfoort, en zijn vrouw Christina Bors, aan hun kinderen het erfdeel hunner grootmoeder overgedaan, bestaande in roerende en onroerende goederen, waaronder een huis en hofstede, »met bijbehorende plantagie, getimmer en bouwland, groot ongeveer 20 morgen, op de Mokerheide, onder Hatert gelegen, gênant Heyendael.” In 1718 klaagde dein het raadsbesluit niet genoemde eigenaar van het Heiendaal, dat zekere Teun Teunissen een hut gebouwd had op een stuk heide, toebeboorend aan de Stad, nabij het Heiendaal. Zijn nabuurschap werd »nadeelig voor de omwonenden” geacht lange vingers weshalve men verzocht dien persoon te doen vertrekken. De Raad voldeed aan dezen wensch en gelastte den man om, binnen vijf weken, een andere woonplaats op te zoeken. Drost Jacob van der Heyden was in 1721 in financieele moeilijkheden geraakt, tengevolge waarvan juffr. Cunera Heymans, weduwe van den stads- en kwartiersdrukker Abraham van Wesel, beslag legde op alle zijne rede en ongerede goederen, »in het bijzonder op een heerenhuizinge, bouwhuis, plantagiën, bouwland met toebehooren den Heyendael genaamd, gelegen onder Hatert.” Executie schijnt daarop gevolgd en het goed verkocht te zijn, althans ineen acte van 10 Maart 1728 worden de juffers Sara en Anna Magdalena Schoneman als eigenaressen van het Heiendaal genoemd. Ook haar ging het niet voor den wind. Op laatstgenoemden datum namen de dames een hypotheek van ƒlOOO, a 5 %, bij juffr. Theodora Maria Ephagen, op het huis, goed en erf genaamd Heyendaal, met annexe hoven, landerijen en houtgewas, groot ongeveer 17 morgen, door de comparanten bewoond, alsmede op alle haar verdere bezittingen. Juffr. Sara schijnt zich wat eenzaam gevoeld te hebben op de Mokerheide, en vestigde zich te Kleef, waar zij in het huwelijk trad met Nicolaas Jamet. De financieele toestand verbeterde daardoor niet: 10 Mei 1732 werd er andermaal een hypotheek genomen, ditmaal van 2200 Karolusguldens, bij de wed. Isaac van den Bergh, en in Juli daaropvolgend nogmaals ƒ6OO a 6 % bij den bankier Benedictus Levi Gomperts. Zuster Anna was inmiddels ook getrouwd, met Gerrit Ewig, licentiaat te Wesel. In 1733 was zij reeds overleden, nalatende een zoon Jacob Ewig; Sara was eveneens gestorven, en het was haar dochter Marion Margaretha, die het Heiendaal erfde. Maarde zaken waren zoo hopeloos inde war, dat het goed onder curateele gesteld werd. Juffrouw Jamet verzocht opheffing daarvan, de erfenis onder benefice van inventaris te mogen aanvaarden en het huis te verkoopen. Dit werd door den Raad geweigerd, tenzij de juffrouw voldoende cautie kon stellen voor alle op het goed verschuldigde penningen. Nog eenige malen (6,20, 27 Januari 1734) werd de zaak besproken. Doch de Raad oordeelde dat het goed verkocht moest worden, tenzij de crediteuren van wie Gerrit Schoneman, broeder van Sara en Anna, de voornaamste was zich lieten vinden voor een andere regeling. Zoo werden dan op 4 Mei 1734, de meubels verkocht ten bate van Levi Gomperts, terwijl »Matthys Clabbershoff of Heijendaal” werd gekocht door den schepen Adam Jacob Smits en zijn vrouw Anna Maria Bouwens. Nu was het goed in handen vaneen gefortuneerden eigenaar. Deze breidde Mook gelegen, tot embellissement van zijn goed te mogen annexeeren en bepoten, hetgeen natuurlijk werd toegestaan Smits vermaakte in zijn testament van 7 Febr. 1743 het Heiendaal bij legaat aan Suzanna Catharina Bouwens, die jong stierf, waardoor het ab intestato kwam aan haar ouders Jan Lucas Bouwens en Sara Cornelia Jacoba van Marcelis. Deze wenschten het te verkoopen, doch bij een publieke auctie deden zich geen liefhebbers op. Den 2 Juni 1755 evenwel werd het Heiendaal, »met consent van Willem Carel baron Snouckaert van Schauburg, als van het perceel tocht (vruchtgebruik) hebbende, voor ƒ5500 aangekocht door Steven Adriaan graaf van Welderen en Brigitta Catharina van Schuylenburg, zijn echtgenoote. Daarbij wordt het beschreven als »een hof en buitenplaats, genaamd Heyendaal, aan de Mokerheide, met heerenhuis, tuinmanswoning en schuur, groot 46 morgen, met nieuw aangelegd houtgewas, en het recht van octrooi om deze plantage nog verder te kunnen uitstrekken; benevens de behangsels en platen enz.; verder het recht van erfpacht op twee morgen bouwland, naast het Heyendaal, aan het Sterrenbosch gelegen, waarvoor aan den dominus directeur, Dr. Jan Joachim de Man, een erfpacht van ƒlB ’s jaars verschuldigd was. Overigens vrij, allodiaal goed, door geen andere uitgangen bezwaard.” Drie jaren later maakte van Welderen gebruik van zijn recht van annexatie: den 14 Dec. 1758 herinnerde hij den Raad aan een vergunning, in der tijd aan Bouwens verleend, om 18 morgen hei-land bij zijn goed te mogen trekken. Het ons bekende besluit van 17 Mei 1738 sprak slechts van 9 morgen, er had dus later nog een concessie plaats gehad, waarvan »het octrooi was verloren gegaan.” De toestemming werd niettemin gegeven, op voorwaarde, dat het stuk grond binnen drie jaar zou zijn in cultuur gebracht of bepoot. Deze 18 morgen waren »vóór het hekke” gelegen, en nu werd J. C. Krayenhoff, ingenieur ten dienste dezer landen, naar Hatert gezonden, om het geschonken grondstuk af te meten en af te bakenen. Tengevolge van deze concessie moest »de voerweg” (heirbaan) van Nijmegen naar Mook verlegd worden, hetgeen geschiedde op kosten van Van Welderen. Bij het aanleggen van de stadsallee tot aan Heumensoord, in 1767, had de Graaf den oprit en een gedeelte van den bepoten wal om zijn goed afgestaan. Als het uit op eene wijze die ook sommigen zijner opvolgers niet versmaad hebben, door 17 Mei 1738 hij was toen burgemeester van den Raad verlof te vragen, om 9 morgen van de heide, achter zijn bezitting, naar den kant van vergoeding daarvoor vroeg en verkreeg hij (20 en 27 Juli 1762) een lap grond, beginnende van de plaats waar zijn hek gestaan had en reikende tot het einde van zijn goed. Bij het overlijden van Van Welderen, in 1775, kwam het Heiendaal, door boedelscheiding, aan zijn echtgenoote in tweede huwelijk, Arnoldine Reiniera van Hasselt, die het 24 Mei 1784 voor ƒ21,000 verkocht aan den koopman Evert Colenbrander en Hendrina Buytenhuis, zijn vrouw, wier dochter Anna Bartha, huwde met den heer Adriaan Snoeck, van wien de tegenwoordige eigenaar van het goed, de heer J. H. Snoeck, afstamt. Brakkenstein. Den 29 Nov. 1654 ontving de gewezen stadsrentmeester Gysbert van Mulecom, verlof van den Raad om »een grave (sloot) te mogen leggen neffens ende langs de bomen, staende by syn goet Brackensteyn, opt Hooghvelt gelegen.” Hoe lang dat goed toen reeds bestond blijkt niet, de oorsprong van den naam evenmin. Welke lotsverwisselingen de volgende jaren medebrachten voor dit goed, is almede onbekend. Het kan zijn, dat het vroeg inde 18de eeuw eigendom was van den hopman Peter de Graeff, en bedoeld is ineen schepenprotocol van 10 Dec. 1708, waarin gesproken wordt vaneen bouwhof op den Hogenveld, aen de heyde, genaemt de Drie Huizen, omtrent het goed van hopman Peter de Graeff. Met lang daarna krijgen wij vasten grond, en blijkt 30 April 1717 Dr. Bernard Rappard eigenaar te zijn. Op genoemden datum kreeg deze verlof van den Raad, om een wal op te werpen rondom zijn goed Brakkenstein, bij den Valenbaert gelegen, alsmede een laan en een weg te mogen laten maken. Bij boedel- scheiding van 25 Maart 1752, tusschen Mr. Coenraad Rappard Coenraad Rappard was brouwer »inde Ster” inde Hezelstraat, zijn wed. hertrouwde vóór 26 Mei 1790, en zijn broeder Willem, viel »Mulecomshoff” aldus in het Hopmansboek nogmaals met den naam van den vroegsten ons bekenden eigenaar aan eerstgenoemden ten deel. In 1775 gaven Mr. C. Rappard, oud-raad en schepen dezer stad, en Walradine Christine Petronella van Bijsterveld, zijn vrouw, voor ƒ4OOO, geleend van het 0.-B. Gasthuis, in pand, hun buitengoed, voormaals onder den naam van Mulecomshofstat, althans onder dien van Brakkesteyn bekend.” 26 Nov. 1777 verkreeg de oud-schepen, op de toen niet ongewone wijze verlof van den Raad om een lange smalle streep stadsheiland bij zijn buitengoed aan te trekken, tegen een jaarlijksche recognitie van '/3 schild. = 5 stuivers. Rappard’s weduwe gaf later voor ƒ 1400, eveneens van het 0.-B. Gast- huis geleend, in pand de brouwerij de Ster, Hezelstraat, hoek Ganzenheuvel, benevens »den bouwhof of buitenplaats Brakkesteyn, bestaande in huis, schuur, tuinen, boomgaard en houtgewas, groot circa 16 morgen.” Dat geschiedde op 15 Mei 1780. Later hertrouwde deze dame met een Zwitser, den luit.-kolonel Pieter Steiguer d’Oron, die weinig fortuin schijnt aangebracht te hebben, want de indiscrete hopmansboeken verklappen, dat op 6 Jan 1786, de hulp van het 0.-B. Gasthuis nogmaals werd ingeroepen. Na den dood van mevr. de wed. Steiguer d’Oron verkochten de erfgenamen Brakkenstein in 1801 aan hun zuster Catharina Rappard, wed. F. O. Schroeder, hertrouwd met den gepensioneerden luit.-kolonel van Nieveld. Mevr. van Nieveld stierf in 1803, nalatende 5 kinderen, waarvan 3 voorkinderen. Het goed, met bosch, boomgaard, bouwland, groot te samen 16 morgen, werd nu, 26 Oct. 1804, verkocht aan Johan Adolf Quack; door het huwelijk van diens dochter Amalia met den heer J. B. D. C. D. Tulleken, kwam het in bezit van laatstgenoemden. Zijn kleinzoon jhr. mr. J. R. D. Tulleken verkocht het in 1903 aan den tegenwoordigen eigenaar R. C. F. H. M. baron van Hövell tot Westerflier. Schraaljammer. De geheele streek, waarin het goed met dezen ongevalligen naam is gelegen, wordt in het Hopmansboek (17e en 18e eeuw) beschreven als »Slegte Landerijen van heyde gemaekt.” In het einde der 17e eeuw wordt het genoemd »ritmeester Einholtshoff, aen de Cuylen,” n.l. de zandkuil, nog in die buurt aanwezig; het was toen 7 morgen groot. De hof, met 3'/2 morgen, werd 9 Juli 1723 aangekocht door den ontvanger van het Kwartier, Abraham Yerspyck en diens vrouw Wilhelmina Catharina Beeckman. Bij de gerechtelijke verkooping van diens goederen, 5 Mei 1741, bestond het uiteen bouwhof of boerenhuis, een hof en annex bouwland, groot 4'/.2 morgen. Het werd toen beschreven als gelegen »bij of omtrent den Broerdijk,” in onzen tijd nauwkeuriger te bepalen: tegenover de begraafplaats Rustoord.” Bij deze gelegenheid wordt het voor de eerste maal Schraaljammer genoemd. Verspyck schijnt het dus dien spotnaam gegeven te hebben. De verdere lotgevallen van dit goed zijn uit de mij ten dienste staande stukken niet te achterhalen. In latere jaren was Schraaljammer een boerenhofstede geworden, die in 1909 grootendeels werd afgebroken. Opmerkelijk is het dat deze zoo weinig aantrekkelijke naam ook elders in onze provincie werd aangetroffen. Op den Amsterdamschen weg bij Arnhem, nabij het landgoed Heyenoord, was in 1752 eveneens een Schraaljammer te vinden. Een buitentje welks naam niet vermeld wordt in onze bescheiden, werd 29 April 1803 door den zilversmid H. J. Wolterbeek voor ƒ1220 verkocht aan den mr. leidekker Pieter Laurentius. Het wordt inde koopacte beschreven als »een buitengoed of bouwing, bestaande in huis, hof en aparte hofkamer aan het huis, te samen groot twee morgen, gelegen tegenover het buitengoed Schraaljammer, tusschen den Groesbeekschen en den weg naar Schraaljammer, met recht op de put op het buitengoed «Stadzigt.” De juiste ligging van het laatstgenoemde goed is niet nader aan te geven, maar een paar items uit zijn verleden zijn bewaard gebleven. Als bouwhof schijnt het behoord te hebben tot de bezittingen van den Kwartiersontvanger Verspyck; toen deze in 1741 verkocht werden, kwam het in handen van den burger-luitenant Pieter Rootbeen. Voor het goed, met nog Imorgen op het Hoogeveld, gaf hij ƒ2526 benevens ƒ698 voor het boerenhuis, daarbij kocht hij nog 9 hont bouwland op het Hoogeveld, tegenover den Valenbaard, op den Valckenburg gelegen. Rootbeen’s weduwe verkocht het in 1750 aan Marcus Jacobus Broen, predikant alhier, en diens vrouw Libra Vening. Het wordt dan een buitenplaats, waarschijnlijk uit hoofde van de »logeabele somerhuysinge”, die er aangebouwd was; verder bestond zij uit hoven, boomgaard, het destijds te eenenmale onmisbare Sterrenbosch, en daarop staande houtgewas, met annexe 3 morgen akkermaals- en bouwland, liggende op zijde van den hof, van het O. naar het W., en achter den hof, van het N. naar het Z., »soo breet als de ype-allee sig uitstreckt, alsmede nog 4 morgen bouwland te Hatert, op de Snap gelegen.” De predikant schijnt last gehad te hebben van ongewenschte bezoekers, weshalve hij, op zijn verzoek, verlof ontving om voetangels en klemmen op zijn buitengoed te leggen, mits daarvan »op witte borden met zwarte letters” op verschillende plaatsen waarschuwing gevend. Na zijn overlijden kwam Stadzigt door boedelscheiding in 1774 aan zijn dochter Anna Catharina. Bij het beleg van Nijmegen in November 1794 deed het garnizoen, gesteund door artillerie, een krachtgen uitval en dreef den vijand tot voorbij den Broerdijk. Stadzigt werd bij die gelegenheid verwoest, en niet weder opgebouwd. In October 1797 verkocht mej. Broen »de geruïneerde zomerhuizing met hovenierswoning, stalling, tuin en sterrenbosch, genaamd Stadzigt, doch zonder het opgaande hout, voor ƒ5lOO, aan Anthoni van der Wellen, die het weinige maanden later overdeed aan C. Krebs van wien het goed in 1799 voor ƒ4910 gekocht Zeven morgen 2 hont, »uyt slegte gronden gemaakte bouwland” met nog 4 morgen heiland, behoorden in 1709 aan Cornelis van Doesburg. De bezitting droeg een al even weinig belovenden naam als Schraaljammer, namelijk »Schraalmalden” en was gelegen »op den Hogenvelde inde Mookse heyde.” De op hem volgende eigenaar, Dirk van der Mey, ontving in 1719 acht jaren vrijstelling van tienden, voor de bovengenoemde 4 morgen heiland, mits hij dat perceel binnen dien tijd geheel onder de ploeg bracht en tot bouwland maakte, en op dezelfde voorwaarde kreeg hij er nog 4 morgen bij, tegen een jaarlijksche tins van 12 st. In 1734 werd Schraalmalden door koop overgedragen aan den kapitein-luitenant Hendrik Wichers, gehuwd met Geertruid, Dirk van der Mey’s dochter. Als weduwe hertrouwde zij met den houtkooper Peter van Elsbroek, waardoor deze eigenaar werd van het goed. Van Elsbroek ontving in 1766 vergunning van den Raad, zijn »landgoed Schraalmalden, schietende agter ’t Heyendael”, met aarden wallen en sloten te omringen, en daartoe een gedeelte van den weg af te graven, mits zooveel ruimte overlatende, dat twee rijtuigen elkander konden voorbij rijden. Schraalmalden was nog in het bezit der familie van Elsbroek in 1804. Verder gaan mijn narichten niet. Dan was er inde 18® eeuw nog een andere buitenplaats, wier naam slechts zelden wordt aangetroffen in onze boeken. Den 14®n Febr. 1753 verzocht vrouwe Cunera Beeckman, weduwe van burgemeester Jacob Vos, aan den Raad, als voogdes harer drie minderjarige kinderen, te mogen verkoopen »den hof en buitenplaats »Roosenburg”, met onderhoorige landerijen en houtgewas, gelegen onder het dorp Hatert, Hatertschen broek en het Hoogeveld. De verkooping had plaats op 9 Mei daaraanvolgend: voor ƒ5300 werden nu Dr. Timotheus Franciscus van Klinkenberg en Maria Johanna van Swanenburgh, zijn vrouw, eigenaars van »den hof of buitenplaats Rosenburgh, met het daarop staande huis en verder getimmer, moestuinen, boomgaard, onderhorig bouwland, denneboske en akkermaal, groot te samen 15 morgen.” Dit goed, thans een boerderij, ligt vlak achter de Roomsche Kerk, in het zoogenaamde Kerkstraatje. De ankers inden voorgevel vormen het jaartal 1617, denkelijk het jaar waarin het huis gebouwd werd. In het achterhuis, dat later aangebouwd schijnt, misschien toen het een buitenplaats werd, ligt een eikenhouten balk, met het jaartal 1734. werd door Hendrika Elisabeth van Doesburg, weduwe van den leenbankhouder J. G. Most. Naar men mij mededeelde liep oudtijds een laan van zware boomen aan op het huis. Vóór de woning liggen nog een paar groote blokken gehouwen steen, die overblijfselen zouden kunnen zijn vaneen voormalig bordes. »Mariënboom”, aan den Groesbeekschen weg. Dit goed schijnt zijn naam verschuldigd te zijn aan een beeld der H. Maagd, dat daar onder een boom stond, of daartegen bevestigd was, gelijk men dat nog wel aantreft in Roomsche landen. Zoo vindt men ook inde »Nijmeegsche Courant” van 8 Oct. 1822 een bouwhof vermeld »den Heiligen Boom genaamd, in het Heikantsche buurschap te Groesbeek.” Vroeg inde 16e eeuw was het beeld onder dak, opgenomen ineen kapel, waaraan een rector verbonden was. Een schepenacte van 5 dagen na Jubilate 1537 stelt dit buiten kijf; Jan van Berck en anderen betuigden daarbij, dat zij aan den rector indertijd der kapel Marienboemken, tot derzelver behoeve, jaarlijks 6 goudguldens schuldig waren, betaalbaar op St. Maarten. Misschien was de oorspronkelijke Mariënboom een zeer oude boom, die een jongen opvolger kreeg, want wanneer hij inde 16e eeuw genoemd wordt, is het steeds met een diminutief, Mariënboomke, dat nog in zwang bleef, toen het boomke reeds lang een boom moet geweest zijn. In 1538 ging de beroemde burgemeester Jacob Kanis, met jonker Herman van Boenenburg en Pontiaan Grunewalt, drie dagen naar Mariënboomken. Watdieheeren daar gingen verrichten is niet meer na te gaan. Ten jare 1579, toen Nijmegen tot de Unie van Utrecht toegetreden was, en de Protestanten de lakens uitdeelden, werd Johan Hinxt, stadstimmerman, naar Mariënboomken gezonden, om de klok uit de kapel te halen, doch het gebouw werd voorloopig nog in stand gehouden. Toen Nijmegen in 1591 door de Staatsche troepen vanuit Lent beschoten werd en Parma hen met een legertje te hulp kwam, om den vijand uit de schans Knodsenburg te verdrijven, gingen de beide burgemeesters met eenige raadsleden Z. Exc. bij Mariënboomken tegemoet, hem namens de stad te verwelkomen en te begeleiden, ’s Hertogen hulp was echter vruchteloos, en liep uit op een smadelijke nederlaag. De stad gaf zich over aan Maurits op 21 October van dat jaar en daarmede waren de dagen der kapel geteld. Nog 13 jaren schijnt zij gespaard te zijn: eerst in Februari 1604 vinden wij vermeld, dat de stadsmetselaar »het muyrwerck van ’t capel aen Mariënboemken” begon af te breken. Het grondstuk bleef zijn ouden naam behouden. In 1650 kocht juffr. Gysberta de St. Hilaire, dochter van den gouver- neur dezer stad, zeker stuk land »gelegen opt Hogeveld, gênant het Mariënboomken”. Een halve eeuw later stond daar een huis, dat door Johan van Welderen, luit.-generaal, schijnt gebouwd te zijn, doch in genoemd jaar eigendom was van den wijnhandelaar Gerard van den Heuvel. Deze was in financieele moeilijkheden geraakt, en nu liet zekere weduwe Borries voor een som van ƒ3533 12 st. beslag leggen op zijn goederen, inzonderheid op »zeker huys, stal, schuur met bijgehorig hof, boomgaard en landerijen, genaamt het Mariënboomken, herkomstig van wijlen den heer Gouverneur van Welderen, gelegen inden polder of landstreke Mariënboomken”. Hoe de weduwe Borries verder handelde in deze zaak melden mijne bronnen niet; zooveel is echter zeker dat van den Heuvel er weder boven op kwam en 16 Juni 1720 »de helft van den bouwhof genaamd Mariënboomken, groot ongeveer 16 morgen, alsmede eenig bouw- en heiland aan de overzijde van den weg gelegen, in het Rijkswald, van de erfgenamen van generaal Johan van Welderen voor ƒ1650 terugkocht, en 9 April 1723 de andere helft, met het houtgewas bij het goed behoorend in het Nederrijksche Wald”. Dan volgt als eigenaresse in 1765 vrouwe Anna Geertruid van den Bergh, weduwe van den burgerhopman Gijsbert Vermeer. Tot dien tijd toe bouwhof, wordt het in 1774 een buitengoed genoemd, groot 16 morgen, dat de erfgenamen van Cornelis Vermeer in dat jaar aan Jacobus Poelman en zijn vrouw Maria Elisabeth Taree voor ƒ6791 verkoopen. Met promotie tot buitengoed was het gemoedelijke verkleinwoord afgeschaft, en werd het Mariënboom genoemd. In 1805 behoorde het aan den kastelein C. A. Ivesselaar; in 1830 woonde en overleed aldaar de Hoogwelgeb. vrouwe A. M. V. S. baronesse van Neukirchen genaamd Nievenheim, die op het oude Hatertsche kerkhofje begraven ligt. »Witsemburg”. Inden zomer van 1566 werd het Evangelie volgens de Nieuwe Leer inde buurt van Nijmegen voor het eerst verkondigd dooreen gewezen monnik, Ludovicus Ornaeus. Diens predikatiën hadden plaats inde open lucht, buiten de stad: op het Oude Joden Kerkhof (aan den Berg en Dalschen weg), aan de Kop en Wyssenburg. Aldus Smetius in zijn Chronyck. Laatstgenoemde localiteit zal den meesten Nijmegenaars wel onbekend zijn. De Witsemburg, zooals die streek gewoonlijk genoemd wordt, is gelegen tusschen den Groesbeekschen weg en den veldweg van Nijmegen naar de Driehuizen, aan de rechterhand van de Groenestraat, gaande van het Groenewoud naar St. Anna. De oorsprong der benaming is mij onbekend. Het Hopmansboek maakt onderscheid tusschen Witsemburg en Groot Witsemburg, welk laatste echter slechts een betrekkelijk kleine oppervlakte beslaat. Eenmaal moet daar ergens in die velden, misschien wel op Groot Witsemburg, een huis van dien naam gestaan hebben. Zooals men weet, was Nederland tijdens het vredescongres, dat van 1676 tot 1678 te Nijmegen zat, nog in oorlog met Frankrijk, een wapenstilstand was niet gesloten. Opdat de heeren ambassadeurs, bij het congres aanwezig, buiten de dompige stad een luchtje zouden kunnen scheppen, had men een neutrale zone afgebakend, die de dorpen Weurt, Hees, Neerbosch en Hatert insloot. Ineen brief van 23 Oct. 1676 schrijft de maarschalk d’Estrades: »Nous y avons aussi compris la maison de Witzembourg et le village de Hatlem” (Hatert). Dit is de eenige gelegenheid waarbij het Huis Witsemburg, blijkbaar een buitengoed, genoemd wordt. Opmerking verdient, dat van de talrijke corps de gardes, die in 1614 op den stadswal stonden, er een was die den Witsemburch heette. Van Schevichaven. N.B. Het is hier misschien de plaats om een omissie te herstellen. Schrijvende over Neerbosch, verzuimde ik een kleine wetenswaardigheid aan te teekenen, namelijk dat de Engelsche ambassadeur, Sir William Jenkins, tijdens bovengenoemd vredescongres »une maison” te Neerbosch had. De lijn der neutrale zone was een weinig verder getrokken, teneinde dit huis er binnen te brengen. »Nous ne croirions pas même, qu’il fut du service de votre Majesté (schrijft de graaf d’Estrades aan Lodewijk XIV) de I’en exclure, parcequ’elle fait tout le divertissement de eet Ambassadeur.” Vóór we een beschrijving gaan geven van de nu bestaande kerkgebouwen en gestichten, enkele historische aanteekeningen over’t algemeen. Van oudsher waren de bewoners van Hees, Neerbosch en Hatert, wier lot zoo nauw samenhing met dat van het roomsche Nijmegen, katholiek. Wel brachten de 15de, 16de en volgende eeuwen veel beroering in ’t Schependom, doch ver de grootste meerderheid van ’t landvolk bleef den godsdienst der vaderen getrouw. De oude kerk met haar massalen gothieken toren inde kom van Hees, en de wit gepleisterde ver achter in Neerbosch, thans beide in gebruik bij de Protestantsche Gemeente, spreken nog luide van roomsche dagen. De stichtingsdag dezer oude kerken verliest zich in zeer oude tijden; of zij de oorspronkelijke en eerste bedehuizen der Katholieken waren kan, bij gebrek aan historische gegevens, niet worden uitgemaakt. Herhaalde malen toch werd ’t Schependom geplunderd en platgebrand. Zoo stak in 1388 Arnold van Heumen, een Geldersch edelman, die de partij der Brabanters was toegedaan, Hees en Neerbosch in brand. Weer lekten de vlammen aan muren en daken der landhoeven, 'toen Keizer Maximiliaan in 1494 een aanslag op Nijmegen beproefde. Nog zij hier vermeld, dat de kerken en pastorieën van Hees, Neerbosch en Hatert kerkelijk behooren onder het Dekenaat van Nijmegen, dat ressorteerde onder het aartsdiakonaat van Xanten, eender voornaamste aartsdiakonaten van ’t aartsbisdom Keulen. In 1480 volgde de incorporatie bij ’t kapittel der Sint Stevenskerk te Nijmegen. Zoover de oude historie. Aan De Roomsche Kerken en Gestichten van het Schependom: Hees, Neerbosch en Hatert. den zacht hellenden, vriendelijken grintweg, die vanaf het bekende landgoed »de Witte Poort” loopt naar den Graaf- sclien weg, ligt thans de hoofdkerk der katholieke bewoners van Hees en Neerbosch. Zij heeft tot patroon den H. Anto- nius abt. Hoofdkerk met pastorie en boerenbondsgebouw. Zij werd gebouwd in het jaar 1880 onder het pastoraat van den ZeerEerw. Pater B. Dietvors naar plannen en teekening van den beroemden Amsterdamschen bouwheer Cuijpers. Het terrein voor den bouw was edelmoedig afgestaan door de Douairière Thom. van Rijckevorsel, geb. Baronesse van Lamsweerde. In weinig geornamenteerden, doch zuiver gothischen stijl is de kerk met haar 60 meter hoogen toren opgetrokken. Dat zij mag gelden als voorbeeld van eenvoudigen dorpskerkbouw, doch bij al haar eenvoud kan bogen op zuiverheid van lijnen, blijkt o.a. uit het feit, dat, toen voor enkele jaren, bij een jubilé des grooten Cuijpers, de voornaamste bouwwerken van den Meester waren geëxposeerd in ’t Rijksmuseum ook de eenvoudige Neerbossche kerk aller aandacht trok. Hier geen zweem van kwistige ornamentiek. Zelfs de kolommen, die’t gewelf dragen, hebben geen kunstig gebeeldhouwd kapiteel in rustigen eenvoud, als de armen des landmans, de handen vouwend in vroom gebed, gaan zij op de slanke pijlers en buigen zich inde bid-lijnen der gothiek. Sober, misschien te sober is het Presbyterium of Priesterkoor daar bevindt zich door stijlvol hekwerk van ’t koor gescheiden, de bid-plaats der nu ontslapene Hooge Vrouwe, aan wie Kerk, Parochie en Armen van Hees en Neerbosch zooveel te danken hebben waarlijk zij mocht knielen inde schaduw der Tabernakelen, waar Hij woont, die eenmaal sprak: »wat gij den minsten Mijner gedaan hebt hebt gij Mijzelven gedaan!” Gaande door het breede middenschip, wordt de blik opgetrokken door de dubbele kast van het pneumatisch orgel, waaruit machtige geluidsgolven kunnen gaan over de hoofden der biddende menigte. Artistieke gebrandschilderde gothische vensters voorstellende de 15 Geheimen of mysteriën van den Rozenkrans houden het al te helle licht van ’t vrije veld buiten en scheppen daarbinnen een mystieken schemer, passend aan de heiligheid der plaats. Inde torenruimte onmiddellijk bij den breeden ingang der kerk is de doopkapel, waar de pasgeborene wordt gemaakt tot kind Gods en hem in dat eerste 7 Naast den toren bij den zij-ingang nog een devoot hoekje. Daar zit in diepe maar in God gedragen rouwe de Moeder der Smarten neer, steunende in haar schoot het Lichaam, het Lijk van haar uitgemartelden Zoon. Een treffend meesterwerk van den Roermondschen beeldhouwer Oort. In passie-paars is de geheele kapel gehouden waar zoo menig bedroefde en vermoeide troost kwam zoeken voor de beeltenis der grootste Lijderesse. Aan de andere zijde van den toren hangt eveneens ineen kapel de groote en beroemde kunstschat: Het vijftiend’eeuwsche kruisbeeld. Dit kruisbeeld, door geen ander, misschien zelfs niet door het z.g. kruisbeeld van Karei V, als beeldhouwwerk overtroffen, komt uit het Calcarsche Dominicanenklooster. In het begin der vorige eeuw, waarschijnlijk in ’t jaar 1800 werd het, na opheffing van dat klooster door de Franschen, naar Neerbosch in veiligheid gebracht door den Calcarschen Dominicaan Albertus van Kampen. Wat eerst slechts traditie was, is thans door de nasporingen van den archivaris van ’t Zwolsch Dominicaner-kiooster Pater A. Meijer, zekerheid geworden, n.l. dat en noodzakelijke Sacrament de toegang tot de andere Genademiddelen in Gods kerk wordt geopend. Het Vjjftiend’ Eeuwsche Kruisbeeld te Neerbosch. ’t kruisbeeld slechts ter bewaring aan de kerk van Neerbosch is afgestaan; zoude er ooit weer een Dominicanenklooster te Calcar gebouwd worden, dan moet Neerbosch zijn kunstschat aan dat klooster afstaan. ledere aanwijzing over den beeldhouwer-kunstenaar ontbreekt; slechts zijn gissingen te maken. Volgens den kunstzinnigen Pater Nieuwbarn S. Theol. Lect. die onlangs een artikel over dit kruisbeeld schreef, zou het onloochenbaar overeenkomst vertoonen met de houtsnij-werken uit de kerken van Calcar en Xanten. Volgens zijn meening is de «mogelijkheid lang niet uitgesloten, dat het Beeld, in weerwil zijner Calcarsche afkomst al of niet onder inwerking van den Asschaffenburgschen meester Grünewald ten slotte zou gesneden zijn dooreen onzer onbekende, vijftiende eeuwsche landgenooten”. Wij kunnen het betreuren dat de naam van den Schepper van zooveel geweldig schoons in ’t duister schuilt aan de hooge kunstwaarde van dit meesterwerk doet het natuurlijk geen afbreuk. Een meesterwerk! Daar hangt aan een kruishout, welks standbalk 3.60 M. en dwarsbalk 1.80 M. meet, in meer dan levensgrootte, het corpus van den in naamloos wee gestorven Christus. Ontzettend om te aanschouwen in zijn gruwelijk realisme! Wanneer gij den blik heft naar dien »Man van smarten” is ’t U, of gij zacht klagend hoort gaan door de stille kapelle de wee en ach klachten der lijdensprofeten, uitjammerend hun groote leed bij ’t profetisch-zien van zooveel wonden en zooveel bloed. De laatste bloeddruppelen uit de doornenwonden overvloeien de gebroken oogen; half geopend is de droge mond, tusschen welks lood-blauwe lippen Hij het laatste lijdenswoord uitzuchtte: »Vader, in Uwe handen beveel ik Mijnen geest!” De beenige, in lijdens-krimping opgeperste borstkas verzinnelijkt zoo ontzettend juist het profetenwoord: »Zij hebben al Mijne beenderen geteld.” Gapend en bloedig de scheurwonden aan de doornagelde handen en voeten, waarboven het vleesch zich opplooit door de zwaarte van het hangend corpus. Zoo hangt Hij daar: de God-mensch ge- Klooster der Zusters Dominicanessen. marteld door den mensch, geslagen door Zijn Vader om der menschen zondenschuld — maar in en door zijn gruwbaar lijden verzoening brengend tusschen zondige menschheid en beleedigden God. Wie ooit wil overpeinzen het groote lijdens-mysterie van Golgotha, wie voelen wil, diep voelen al de bloedige bedrijven van ’t lijdensdrama der Goede Week, aanschouwe met devoten blik dit in zijn geweldige kunst zoo heerlijk schoone aangrijpende Neerbos- sche kruis — ’t zal blijvende impressie in zijn ziel achterlaten. — Wij verlaten deze rustige dorpskerk met zijn kunstschat, aan de zorgen der Paters Dominicanen of Predikheeren toevertrouwd en verder gaande den vriendelijken landweg, zien wij ter linkerzijde een gebouw, de aandacht vragend door zijn van ’t gewone afwijkenden bouwtrant, ’t Is het z.g. Bondsgebouw. Het kruis in den gevel met hetrondschrift: »Draagt elkanders lasten” toont dat hier in Christelijken broederlijken zin wordt vergaderd, om na rijp overleg in Boerenbond en leenbank veel goeds tot stand te brengen voor den landman. ’t Gebouw werd gesticht door den pastoor J. R. Zegers en opgetrokken naar plannen van den Nijmeegschen architect Claase. — Nu naderen we de grootsche stichting der Zusters Dominicanessen — een complex van gebouwen die den wandelaar tot staan en beschouwen dwingen. In ’t midden het eenvoudige geel grijze klooster — dat is de plek waar voor meer dan 50 jaren enkele vrome vrouwen zich afzonderden van de wereld, zich zelve volmakend in gebed en zinnenversterving, om daarna en daardoor met vrucht te kunnen arbeiden aan ’t zedelijk heil der landelijke bevolking. Daar zat groeikracht in de Stichting van den ZeerEerw. Pastoor van Zeeland. Na verloop van jaren moesten nieuwe dagscholen gebouwd — de pas gebouwde na enkele jaren weer vergroot en omgebouwd worden. Maar hoe deze eenvoudige kloostervrouwen — verborgen voor het oog der wereld — meêleven het volle vooruitstrevende leven van roomsche sociale actie, bewijzen de majestueuze kloostergebouwen welke dit jaar ter zijde van de eerste bescheiden stichting verrezen zijn. De massieve streng gehouden gevel, van bijna 60 Meter, zegt U dat gij staat voor een gebouw, waarbinnen de ernst huist. Ernst voor de dingen des hoogeren levens, ernst voor de eischen van den dag. Daarbinnen leven in eerlijk verbond Geloof en Wetenschap — deze gerugsteund door gene; gene hoogere schittering ontvangend van deze. Wanneer zij straks met hare staats-diploma’s deze kweekschool zullen verlaten, getraind in godsdienstig en maatschappelijk weten, dan zullen ze roomsche actie voeren door ’t onderwijs der jeugd in verschillende oorden des lands. De nieuwsgierige toerist, het uitwendige dezer gebouwen bewonderend, aarzele niet te kloppen aan de kloosterpoort. De vriendelijke Zuster Portierster zal gewis zijn verzoek om inwendige bezichtiging overbrengen aan de ZeerEerw. Overste, en deze zal hem geleiden door de ruime frissche breede gangen, naar schoollokalen, refters, slaapzalen enz. aldus met de .daad weerleggend het oude sprookje van donkere-klooster-geheimzinnigheid. — Vermeld zij hier nog dat plannen en uitvoering van dezen bouw het werk zijn der Heeren W. van der Waarden en de Grood, bouwkundigen uit Nijmegen. Wij naderen nu in langzame stijging den Graafschen weg. Deze breede heirbaan, die van Nijmegen naar’t oude stadje Grave voert, geeft de scheidingslijn aan tusschen de Parochiën van Neerbosch en Hatert. Door het Jonkerbosch, waar de «Waldeinsamkeit” zooveel weldadige rust schept in uwe ziel, nadert gij ’t vriendelijk dorpje Hatert. De bekende Archivaris van Schevichaven geeft de volgende aanteekeningen als kerk-historie van Hatert. »Hatert, oudtijds Haltert of Hautart, was vóór de Refor»matie een zelfstandige Parochie. In 1375 werd te Hatert »een kapel gesticht op de plaats waar zich thans de school »bevindt. Die kapel of kerkwas toegewijd aan den H. An»tonius. Inde 16de eeuw was zij een dier kerken, die op «Witten Donderdag, Paaschavond, Paschen, Pinksteren en «Kerstmis een zekere hoeveelheid wijn ten geschenke ont«ving van de stad voor haar communicanten. Bij koninkl. «besluit 28 September 1844 werd toestemming gegeven om «te Hatert een zelfstandige Parochie op te richten. In 1845 «werd begonnen met den bouw der nieuwe kerk en pastorie. «Op 12 Maart 1853 werd ineen schrijven van Mgr. Zwijsen «de parochiescheiding afgekondigd en Hatert tot een zelf«standige Parochie verheven.” Deze Parochie bleef na de scheiding evenals die van Neerboscli aan de zorgen der Paters Dominicanen toevertrouwd, tot aan het jaar 1881, waarin de Provinciaal der Dominicanen Pater Cesl. Reynen haar, in onderhandeling met den Bisschop van ’s Bosch in handen van de seculiere geestelijkheid deed overgaan. Pastoor v.d. Ven was de eerste sec. Pastoor. Het oude kerkje werd dra te klein door toename van bevolking en zoo werd in 1893 tot vergrooting besloten. De aannemer van Mestrum uit Venlo maakte er voor ƒ15.877 van wat er van te maken was; de kerk werd verlengd, twee zijbeuken aangebouwd, een toren ervoor geplaatst. Bogen op kunstof stijlschoon kan dit kerkje allerminst, noch in- noch uitwendig; maar hoe «anspruchlos” het daar ook ligt aan ’t breede kerkplein, toch boeit het met zijn vriendelijken Nijmegen. Gelijk veelal in ’t menschen-leven, zoo ook hier: de dochter heeft de moeder in niterlijk schoon althans toren uw blik en aandacht, wanneer gij dwaalt door de bosschen, of komt aanstappen langs den breeden weg van Tegenwoordige Kerk met Toren te Hatert. verre overtroffen; daar ligt zij in jongen pronk aan de Groenestraat de Kerk van den H. Antonius van Padua. Wat was er geschied ? Nijmegen had met forschen ruk den band doen springen die haar geperst hield. De oude vestingwallen waren gesloopt en het stroomde al naar buiten. Straten en wegen werden geprojecteerd huizen rijden zich aan huizen langs de aangegeven lijnen weldra ontstonden dicht bevolkte buurten. Voor ’t geestelijk heil dier velen moest gezorgd doch de stad-pastoors mochten hun rechtsgebied niet overschrijden de parochie van Hatert strekte zich immers (aan de Z.-O.zijde) tot aan de oude wallen. Wel ontlastte de Bisschop van ’s Bosch, door eene nieuwe parochieverdeeling, het verre Hatert van veel aankomelingen, doch binnen de getrokken grenslijn was de toename nog zoo groot, dat er gevaar dreigde voor onvoldoende geestelijke bewerking, indien de Hooge Overheid hare voorzorgen niet nam. Ze werden genomen dooreen splitsing, in ’t jaar 1910 uitgevoerd door Z. D. Hoogw. Mgr. van der Yen, Bisschop van ’s Bosch. De parochie van Hatert werd in tweeën gescheiden en aan de Groene Straat verrees in heerlijkheid van lijnen de nieuwe Parochiekerk toegewijd aan den H. Antonius van Padua. Een monumentale bouw! Ware deze kerk het eenige geestesproduct van den bekenden architect A. Margry uit Rotterdam dan reeds had hij zich een monumentum aere perennius gesticht. De aannemer J. van Groenendaal uit Breda sprak des meesters gedachten in steen uit. Wat forsche kracht bij teêre gracie hoe bidden ze omhoog die geweldige steenmassa’s in slanke lijn en boog; hier staat gematerialiseerd, verzinnelijkt in muur, zuil en gewelf het innige zielsgebed, ontzucht aan de vrome ziel van dejoude meesters der vroegere gothiek. In deze stijl toch waarin zooveel zin en devotie ligt, werd de kerk opgetrokken. En ’t inwendige daar moet financieele stuwkracht geweest zijn achter ’t scheppen van zooveel schoons bij zoo jongen bouw en inrichting; de muurbekleedingen van verblentsteen met lijst van bricotta het kostbaar altaar met zijn vier kolommen van Beiersch graniet de communiebank met Kerk van den H. Antonius van Padua. hare heerlijke beeldengroepen de gebrandschilderde vensters, de afzonderlijke statuën waaronder dat van Moeder Anna, de oude devotie-heilige van deze buurtschap dat alles doet u vermoeden dat de weldadige hand, die zooveel heerlijks wilde scheppen tot heil der zielen en ter eere Gods, zich niet spoedig sloot. Naast de kerk, de pastorie eenvoudig' doch keurig gebouwd. Achter de pastorie de vriendelijke kloostergebouwen. Daar ontplooit weer de vaak gesmade kloostergeest al zijn sociale werkkracht. Waren het in Dennenstraat en Krayenhofflaan de dochters van St. Dominicus hier zijn het »Les Filles de Notre Dame”, inde 17de eeuw gesticht door de zalige Joanna de I’Estonnac. Frankrijk schond zijn oude riddereer en trouw door ’t wegzenden dezer edele jonkvrouwen moreele inzinking schuwt zedelijke ongereptheid, daarom was er voor haar geen plaats binnen de grenzen der Republiek; zij gingen gelijk zoovele duizenden den langen harden weg der ballingschap, zoekende een ander Vaderland. Zij vonden wat zij zochten in nabije en overzeesche landen waar kinderen wachtten op vorming van hoofd en hart waar weezen schreiden, waar ouden van dagen een rustig sterf-plekje zochten, waar armen riepen om brood, waar zieken kermden om hulp... daar was haar nieuwe Vaderland. Ook Nederland ontving met oud-hollandsche gastvrijheid de opgejaagden. In ruil gaven zij: reine deugd, wetenschap, beschaving, stoffelijke welvaart en zelfopofferende naastenliefde, alle werkkracht op ’t breede veld der christelijke charitas. Zoo kwamen Les Filles de Notre Dame inde Groenestraat daar geven ze reeds in dagscholen onderricht aan 160 meisjes, en trachten spelenderwijs hoofd en hart van 90 der allerkleinsten te openen voor wetenschap en deugd. Straks, in 1913, zal het, wij twijfelen er niet aan, keurige Pensionaat afgewerkt zijn dan zullen, naar we hopen, vele hollandsch-degelijke meisjes en jonge dames aan deze Fransche vrouwen komen vragen: fijne lichaam- en geestbeschaving, diepe godsdienst-impressies die haar zullen vormen tot »vrouw” inden eêlsten zin. Langs de kerk voert een breede laan naar de stille rust- en vredeplek waar, in veilige schutse van’t kruis, de lichamen der dooden verworden om straks te ontkiemen tot een eeuwig, onverwoestbaar leven. Een laatsten blik werpend op dit jong en schoon geheel, keeren we langs de Groenestraat terug, bewonderend de prachtige elkaar kruisende breede lanen overkoepeld door het meest dichte bladerengroen. Weer kruisen weden Graafschen weg, nu meer stadwaarts en zien plotseling een ander kerkgebouw zich heffen boven vele nederige huismanswoningen. ’t Is de Kerk van ’t H. Hart inde Krayenhofflaan. De wordingsgeschiedenis dezer kerk is eenzelfde als die van alle kerken in en om Nijmegen: was van zielental na de ontmanteling der oude Veste. Nog vóór dat een moderne en moderniseerende tijdgeest de oude vestingwallen en muren had gesloopt wierp een zijner meest prozaïsche trawanten met de brutaalheid van den echten money-man, een anderen muur op, een spoordijk, die voor lange, lange jaren laten we hopen niet voor altijd! het lieve, landelijke Hees en Neerbosch met zijn heerlijke dreven en prachtige landhuizen van de stad Nijmegen isoleert. Hees en Neerbosch, eenmaal de buitenplaats van Nijmegen, waar jong en oud zich ’t stadsche stof liet afwaaien, waar zijn longen leven inzogen, waar zijn oog hing aan blad en bloem, waar de vermoeide wandelaar in dolce far niente zijn beenen kon strekken onder ’t dichte lommer aan den disch voor de eenvoudige dorpsherberg is thans slechts aan dien kant te bereiken dooreen donker gat, waarboven bonkende raderen rollen waarin schonkende puinkarren u dreigen te verpletteren, vieze rook en smook ’t noodige roet in uwe luchtwegen achterlaten. Nog andere gevolgen had het leggen van dien spoordijk. Alles wat, om welke reden dan ook, ’t licht schuwt en ’t duister zoekt, hoopte zich op achter den donkeren dijk langzamerhand ontstond een kolonie waarover de ouderen herinneren het zich nog niet dan fluisterend gesproken werd. In menigen zorg-rimpel plooide zich ’t voorhoofd van den Neerbosschen Herder, wanneer hij, vanuit de rustige pastorie aan de Dennenstraat, zijn oog liet gaan over de verre velden en dacht aan ’t zielenheil der velen die daar schuilden achter den donkeren dijk zij waren toch ook gedeelte van verwildering, misschien geheelen ondergang te redden; doch bouw van kerk en scholen kost geld, veel geld en al was de Neerbossche kerkekas niet geheel leeg, toch viel er niet met handen vol te grijpen voor zoo kostbare stichtingen. Bij godsdienstige instellingen en stichtingen faalt meestal gewoon menschelijke berekening vlak naast de onmogelijkheid ligt vaak de oplossing. Christelijke liefdadigheid en mildheid doet weerbarstige inkomsten en uitgaven kloppen. Zoo ook hier. De hoog-adellijke naam der edele Vrouwe Douairière Baronesse van Rijckevorsel van Lamsweerde, zoo veelvuldig voorkomend op de bladen der Neerbossche Kroniek, staat ook inde Stichtingsoorkonde van de Bewaarschool aan de Koninginnelaan. Met de allerkleinsten werd begonnen. De landman werpt in vroegen Lente-tijd zijn zaad inden maagdelijken akker-grond straks hoopt hij overvloedige vrucht wanneer de oogst-dagen gekomen zijn. »Op den 12ell Juli van het jaar O. H. 1897 werd de Bewaar- school van de Koninginnelaan ingewijd door mij Pastoor J. R. Zegers” zoo staat te lezen inde Neerbossche kroniek lOO kinderen lieten zich aanstonds inschrijven, lederen morgen, nog heel vroeg, zag men twee zusterkens van St. Rosa aan de Dennenstraat langs den bemodderden landweg gaan, verbergend onder den zwarten mantel de karige proviand voor een heelen dag zij mochten immers de kleintjes geen oogenblik alleen laten eerst dan, wanneer het zware, maar voor haar in opofferende liefde, zoo makkelijk werk van den dag volbracht was, konden zij, als de avond reeds aandonkerde over de velden, keeren naar haar stille klooster. Nu volgen de data zich snel. In 1898 werd terrein gekocht voor een kerk 1899 de eerste steen gelegd —op den lsten Mei 1900 de kerk in gebruik genomen. We leven als ineen sprookjesland doch de weldadige Fee van de »Witte Poort” zou oplossing kunnen geven en met zijn parochiekinderen – – hij voelde den druk der verantwoordelijkheid. Maar hoe te helpen? Kerk en scholen dat wist hij wel waren de eenige middelen om dit parochie- Haar de WelEerw. Heer J. Nieuwenhuis die dooreen vorstelijke gift zooveel wonderen mogelijk maakte. Gebroken naar het lichaam kon hij niet geven zijn werkkracht op ’t breede veld van priester-arbeid toen gaf hij zijn goud, opdat het stoffelijke, bewerkt door priesterhanden, mocht worden omgezet in onstoffelijken gouden-ziele-oogst. De kerk werd door den Aannemer J. van Groenendaal gebouwd naar plannen en teekeningen van den Amsterdamschen Architect A. J. Joling voor de som van bijna f6BOOO. Geen hooge prijs voor zulk een grootschen bouw. Men vergete echter niet, dat de zuinigheid moest beoefend, en daarom ’t hooge gewelf in hout werd uitgevoerd. De stijl is gothische kruisbouw. Het breede middenschip, waarmede parallel loopen de ruime zijbeuken, eindigt daar waar de kruisarmen zich wijd uitstrekken en biedt een heerlijken aanblik op het hooge breede priesterkoor met zijn sierlijke colonnade. is het ruim der kerk bij al zijn lijnen-harmonie eenvoudig gehouden, hier in het priesterkoor heeft des Bouwmeesters hand meer stijlsieraad aangebracht en wanneer straks het kunstvol bewerkt altaar zal geplaatst zijn, dan zal deze heilige ruimte een niet al te eenvoudige woonplaats zijn voor den Emmanuel, den »God met ons!” Wat de inwendige aankleeding der kerk betreft? Men vergete niet dat zij staat in het midden vaneen arbeiderswijk, waarin financieele draagkracht ver te zoeken is. De kleine landbouwer, de arbeider offert hier gaarne van ’t hard en zuurverdiende weekloon een penningske voor zijn kerk, maar meer dan een penningske kan ’t dan ook niet zijn. Wel maken veel kleinen een groot doch kerkversiering, wil zij eenigszins kunstvol zijn, loopt inde duizenden. Ook hier kwam de onuitputtelijke christelijke liefdadigheid van buitenaf te hulp in echt roomsch socialisme. Zij schonk voor priesterkoor en omgeving een polychromie wier weergade gij nauwelijks zult vinden in kerkgebouwen, waar de zorgelooze hand slechts hoeft te grijpen in goed gevulde brandkast. De fraaie in meesterlijke teekening uit- gevoerde tableaux of beeldengroepen, de symbolieke ornamenten, zelfs gewone omlijsting of afzetting, alles spreekt tot u inde meest helle levendige kleuren, zonder te schreeuwen door bontheid. Blijkbaar heeft de schepper van zooveel schoons, zonder plagiaat te leveren, zijn licht ontstoken aan het genie der Duitsche Meesters, wier heerlijke werken gij kunt bewonderen in menige kerk van Keulen, Aken en vooral inde Mariënkirche te Kevelaer. Moge hij in dezen toon het overige der kerk afwerken. Reeds liet hij zijn toekomstplannen doorschemeren bij de schildering van dat devote hoekje daar achter inde kerk rechts van den hoofdingang. Weer had de liefdadige onbekende de middelen verschaft en Maria de Troosteresse der bedrukten had hare woonplaats in deze buurt, waar binnen de armoedige woningen menschen-wee en menschen-lijden bij voorkeur intrek nemen. De lijdende Moeder met Haar uitgeleden Zoon! Dit heerlijk uit hout gesneden kunstwerk brengt door het droeve lijden wat er uitklaagt, diepen weemoed in uwe ziel. De bleeke Moedermaagd niet heftig uitjammerend in felle lijdenspassie het naamloos wee Harer ziel, doch uitschreiend in enkelen traan de groote droefheid van het moederhart, omarmt en draagt in teere zorg het met wonden doorkerfde, uitgebloede Lichaam van Haar Goddelijk Kind, dat in zijn driedaagsch martelaarschap »al onze kwalen geleden, al onze smarten gedragen heeft!” Maar wekt deze Passie-groep weêmoed, zij brengt ook troost, de heerlijkste hemelgave voor ’t gewonde, door smart geperste menschenhart. ’t Aanschouwen van heftiger pijn, van dieper leed, geeft leniging van eigen smart welnu hier klaagt in deze Meestergroep uit iedere zenuw, uit iedere bloedader, uit iedere spiertrekking: »0, Gij allen die voorbij gaat langs den weg ziet toe of er een smart is gelijk aan de mijne!” De omgeving van dezen lijdens-hoek mocht niet jubelen in dezelfde helle kleuren van boog en priesterkoor —■ doch stemmige tinten hadden te dragen het aangrijpende smartbeeld; daarom dekt een droef-paars, zeer artistiek gevuld met lijdens-motieven den achtergrond, en ’t geheel, afgesloten door stijlvol hekwerk, maakt dezen hoek tot een rustig plekje waar devoot komen neerknielen vele vermoeiden die belast en beladen zijn. Behalve het genoemde blijft er nog veel te wenschen in dezen ruimen tempel. Communiebank preêkstoel kruiswegstaties, verschillende beelden verdere afschildering, het behoort alles nog tot de desiderata sluimerend in des Rectors hart. Mochten er velen misschien ook onder belangstellende lezers van dezen »Gids” gevonden worden, die hem helpen voltooien dit Godshuis waarvan zooveel moreele kracht uitging over deze arme, maar nu niet meer beruchte volksbuurt. Om niet te zondigen door onvolledigheid hebben we nog een gift te vermelden. Wanneer op hooge Processiedagen de kostbare monstrans wordt rondgedragen, dan zouden scherpe oogen, wanneer zij zich niet in adoratie loken voor den »God met ons”, daarop gegraveerd zien het familiewapen van den Hoogwelgeb. Heer Jhr. Victor van Rijckevorsel van Kessel. Yoorwaar een vorstelijke gift. Door ’t monumentale afsluithek verlaten we kerk en kerkplein. Maken we onze wandeling op Zon- of vierdag dan liggen daar naast de kerk in strakke rust eenige gebouwen waaruit geen geluid tot U komt of het moet zijn dat eenige akkoorden van der Zusteren devoot en harmonieus gezang uw luisterend oor treffen. Maar kom op den vroegen Maandagmorgen of op welken werkdag ook wanneer alles in deze buurt uittrekt om den harden dag-arbeid te beginnen dan is de rust geweken van deze gebouwen —• dan wemelt ’t al van kleine en grootere werkmanskinderen op ’t ruime voorplein. Straks brengt het rustig handgeklap der Witte Zuster orde in dat woelige goedje en ’t gaat alles in regelmaat de breede schooldeur in. De ouders behoeven bij ’t zwoegen om ’t dagelijksch brood geen zorg te hebben voor de kinderen die ze achterlieten, ze zijn allen zoo veilig bij de Zusters; onder de moederlijke hoede dezer maagden slaan zij godsdienstig en wetenschappelijk materiaal op voor den tijd, dat ook voor hen het harde werkleven zal beginnen. Hier zouden we onze beschrijving kunnen eindigen doch ieder mensch, ook ieder groot mensch, heeft iets in zich van ’t kind, gaarne is hij bouwheer vaneen Chateau en Espagne. Welnu zulk een construeer ik ijl mijne verbeelding op het nu nog braak liggend terrein naast de schoolgebouwen, daar zie ik verrijzen een groot gebouw met liooge, breede vensters, met groote zalen, en kleinere lokalen. En in dat gebouw hoor ik op Zondagen kegelballen in dofgerommel aanrollen, hoor ik ’t klikken en kletsen van billardballen, hoor ik gemoedsblijheid uit hel opklinkenden lach of vroolijk stijgend lied daar zie ik vertrouwelijk zitten een priester tusschen »zijn” jongens, hun verklarend de principen van echt godsdienstig socialisme hoor ik vakmannen practisch spreken over landbouw of handwerk in zijn vele variaties zie ik op wit-becijferd of beteekend bord de ernstige poging om aan te vullen of bij te houden ’t eens genoten lager onderwijs ja daar zie ik alles wat behoort tot de essentie, ’t wezen vaneen ... jongens-Patronaat. Wie helpt om dit luchtkasteel te materialiseeren, het te bouwen in hout en steen ? ’t Is een werk van maatschappelijk, bijna had ik geschreven van »stads”belang, om door de stichting van dat gebouw te steunen en te stevigen het eerlijk willen en streven van zoovelen in deze uitgebreide Nijmeegsche werkmansbuurt. P. fr. Mohrmann. I. Hoe prijkt gints Zuidwaarts ’t Schependom En ’t Nijmeegsch Kijk in al zijn’ deelen! Hunn’ Dorpen zijn befaamd alom, Met al hunn’ Hof en Lust-priëelen; enz. enz. Deze dichtregelen uit de pen en het dichterlijk gemoed van den dichter H. Iv. van Arkstee ontvloden, vindt men in zijn werk: »Nijmegen de Oude Hoofdstad der Batavieren”. In’s Gravenhage. Bij Ottho en Pieter van Thol. 1738. Men kan bovenstaande aanhaling ook bij Mr. van Schevichaven in dit werkje vinden. De dichter, die eerst ineen voorafgaand vers »Tiel en Bommel, elk met zijn’ uitgestrekte waarden” bezingt, had zich klaarblijkelijk met zijne gedachten op den rechter Waaloever verplaatst en bazuinde daar den lof over Nijmegen, het Schependom en ’t Nijmeegsch Rijk uit. Ook ons lust, in proza echter, eene beschrijving te geven vaneen deel dier lust-warande; ook wij willen zoo mogelijk het schoone daarin beschrijven en loven! Veronderstellen we Nijmegen per spoortrein over de spoorbrug van den Lentschen kant te naderen. Hoog verheven boven den Waalstroorn maken wijden overtocht. Hetzij men nu voor het eerst of meerdere malen de brug overgaat, vreemdeling of inwoner van Nijmegen is, steeds Wandeling langs de grenzen van Hees, Neerbosch en Hatert. zal men bij een eenigszins voor indrukken ontvankelijk gemoed onder de bekoring komen van hetgeen vóór ons, zoowel ter linker als ter rechterzijde, opdoemt. Beneden snelt de machtige rivier, de Waal, voort; vóór ons en naar links ligt gansch Nijmegen; naar rechts en naar voren de landsdouwe van Maas en Waal, terwijl als het meest nabijgelegen van laatstgenoemde streek het Schependom ') van Nijmegen voor zoover het vergezicht door de stad zelve niet bedekt wordt te zien komt. Aangezien door ons slechts het Schependom zal beschreven worden daar Nijmegen en de bovenkant, inde richting Übbergen en Groesbeek tot aan de lijn Nijmegen—Cleve en Nijmegen—Venlo, in het keurige werkje van »Nijmegen Vooruit” prachtig is beschreven en ook in het boekje van »Mooi Nederland”, gids voor Berg en Dal en Beek bij Nijmegen, ruimschoots wordt vermeld richten wij al vast bij het meer en meer naderen van het station »Nijmegen” den blik naar rechts om daar op de vallei van Hees en Neerbosch neer te zien. ’t Is een kostelijk vergezicht, waarvan in alle jaargetijden eene zekere bekoring uitgaat. Aan het station Nijmegen aangekomen gaat de weg door de Spoorstraat, links afslaande langs den Kronenburgersingel en nogmaals links door de Verlengde Hezelstraat onder den Spoorweg-Viaduct van de Hezelstraat door. Wij kruipen dus doordat »gat” om met den eerwaarden heer, pater Mohrmann, te spreken buiten de stad Nijmegen en gorden ons thans aan voor eene geduchte wandeling langs de grenzen van het Schependom. Ons doel is om de vroeger zoo hoog geroemde en bezongen dorpen, Hees, Neerbosch en Hatert tot hun recht te laten 1) Onder ’t Schependom van Nijmegen verstond men vroeger de dorpen Hees, Neerbosch en Hatert, nevens het Hoogeveld met een gedeelte van de Ooij en het kerspel Lent, welke stonden onder de stad en wier ingezetenen dezelfde rechten en voordeelen genoten, terwijl zij ook in twistzaken bij dagvaarding voor de respectieve Stadsgerichten werden geroepen enz. enz. Aanteekening 23, blz. 175. H. K. van Arkstee. komen en het schoone ervan onder de aandacht van de menschen te brengen. Hees en Neerbosch zullen geheel beschreven, maar van de kadastrale gemeente Hatert zal een klein gedeelte niet behandeld worden, dat van Hatert afgerekend aan den overkant van de spoorlijn Nijmegen—Cleve en Nijmegen—Venlo ligt, zoomede ook niet het Ooijsche Schependom. De kaart, die in dit werkje gegeven wordt, heeft dus deze spoorlijn als grens en er staat ook duidelijk bij: «grenslijn van de beschrijving”. De gemeente Nijmegen wordt verdeeld inde wijken A, B, C en D, vertegenwoordigende de binnenwijken, terwijl E, F en G de buitenwijken vormen. De bevolking bedroeg op 31 December 1911 57.119 zielen tegen 56.027 op 31 December 1910. Ruw geschat zullen er binnen onze grenslijn van beschrijving ruim 10.000 mensclien wonen. Nijmegen behoort onder de gezondste plaatsen van Nederland en heeft dat te danken aan haar kiezelachtigen, zandigen bodem, die als een prachtig filter het overtollige water vlug naar den grondwater-spiegel doet verhuizen. Bovendien is sedert een 30tal jaren eene zeer goede waterleiding door het gemeentebestuur aangelegd, die zeer zeker veel heeft bijgedragen om het sterftecijfer inde sterk bevolkte buurten te verlagen en de besmettelijke ziekten, met name typhus, te doen verminderen. Ook is men begonnen met den aanleg van eene prachtige rioleering, waardoor een groot gedeelte van het stadsvuil enz. inde rivier wordt geplonst, een lekker hapje voor rivier- en zeevisschen. Of nu niet op de dorre gronden van Hatert, deels in particulier bezit, voor een groot deel echter ook aan de gemeente Nijmegen behoorende, van al die inde rivier uitgestorte lekkernijen dooreen verstandig irrigatiesysteem iets ware te benutten, werd destijds door ons wel eens met onzen verdienstelijken stadgenoot, wijlen den lieer J. L. Pierson, besproken, maar verdere beschouwingen hierover zouden ons te ver voeren. Genoeg zal het iedereen duidelijk zijn, Ook voor het nieuwere gedeelte biedt de nieuwe rioleering, verbonden met de waterleiding, veel goeds en ’t is gelukkig, dat deze laatste inrichting zoo ruimschoots inde watervoorziening kan voldoen. Uit het jaarverslag van de gezondheidscommissie voor de gemeente Nijmegen over 1911 ontleenen wij n.l. het volgende: »Toen de Heer Hoofdinspecteur inlichtingen vroeg of gedurende de groote zomerdroogte drinkwaternood voor mensch of dier aanwezig was, kon de Commissie met voldoening antwoorden, dat dit inde gemeente Nijmegen niet het geval was.” Ons dunkt, dat deze getuigenis over de waterleiding van Nijmegen inden zeldzaam drogen zomer van 1911 »prachtig” mag worden genoemd. Wij richten thans onze schreden naar de aan de rechterhand liggende Nieuwe Haven, die, jammer genoeg, des winters veel te weinig ruimte aanbiedt voor de scheepvaart. Meestal vindt men er één of twee rijks riviervaartuigen liggen, die ter oefening af en toe de rivier af- en opvaren en met hunne vroolijke bemanning een aardig effect opleveren. lets verder ligt tusschen Havendijk en Waaldijk het Stedelijk Slachthuis onder directie van den heer E. A. L. Quadekker, Directeur van den gemeentelijken keuringsdienst. Er wordt hier strenge controle niet alleen op het vleesch gehouden, maar ook waakt de heer Quadekker met zijn keurings-staf op de deugdelijkheid van allerlei consumptieartikelen. Door zijne waakzaamheid is o. a. reeds menige melkvervalsching opgespoord. Het onderzoek van het gronden leidingswater wordt ook hier gecontroleerd. Zij, die werkelijk belang stellen in deze gemeentelijke inrichting en haar wenschen te bezichtigen, kunnen bij het overleggen van eene aanbeveling bij voorbaat op eene welwillende behandeling staat maken. Daarop volgt de stijfselfabriek van de firma Stam en Co., dat deze rioleering vooral voor het oude gedeelte van Nijmegen eene belangrijke hygiënische verbetering meer en meer zal blijken te zijn! pas voor een tweetal jaren verrezen, waar met ± 125 man gewerkt wordt. Behalve stijfsel worden hier uit den z.g. afval, waarin echter de meeste voedingswaarde zit, maïsveevoederkoeken vervaardigd. Wij gaan nog steeds onzen weg op den dijk vervolgen tot voorbij de touwslagerijloods, die met een touwslagersbaan binnendijks gelegen is. lets verder ligt het fort Krayenhoff dat ons noodzaakt naar beneden te gaan om onzen weg te kunnen voortzetten. Op een zerk, in het oostelijk muurwerk aangebracht, staat gebeiteld, dat hier de asch van generaal Krayenhoff ') rust. Wil men bijzonderheden van dezen verdienstelijken Nederlander-Nijmegenaar weten, dan raadplege men o. a. de laatste jaargangen van het tijdschrift Eigen Haard, waar ’smans daden inde geschiedkundige schetsen uit den Napoleontischen tijd meermalen worden vermeld. Het fort behoort niet meer tot de actieve sterkten van ons land, verkeert sterk in verval, wat o. a. aan het muurwerk binnen en buiten is te zien. Tot voor een jaar woonde er nog een fortwachter met zijn gezin, nu staat het geheel ledig en zelfs is het dak van de fortwachterswoning van pannen ontbloot en ziet men de gebinten blootliggen. Na om het fort getrokken te zijn gaat onze weg weder 1) «Cornelis Rudolphus Theodorus Krayenhoff, geboren te Nijmegen, 2 Juni 1758, zoon van luit.-kol. Cornelis Johannes Krayenhoff, den 7 April 1772 te Nijmegen overleden, werd door Napoleon I in 1810 tot brigade-generaal benoemd en inspecteur-generaal bij de Fransche genie. Hij nam met het herwinnen van Nederland’s onafhankelijkheid onder het Voorloopig Bestuur te ’s Hage den 29 October 1813, het commando over Amsterdam en omliggende forten op zich en werd door Koning Willem I benoemd tot luit.-generaal, inspecteur-generaal der fortificatiën, verwierf den blijvenden titel van gouverneur van Amsterdam, werd in 1815 begiftigd met het commandeurschap der Militaire Willemsorde, later het grootkruis dier Orde en inden Nederlandschen adelstand met den titel van baron opgenomen. Hij overleed 24 November 1840 en werd begraven in het fort Krayenhoff, dat naar hem genoemd is en waar door Koning Willem I in 1841 een eenvoudig gedenkteeken is opgericht.’’ over den Waaldijk en al spoedig is nu de lste steenoven, toebehoorende aan mevrouwde Wed. Bloem en Zonen, be- reikt. Op den lsten steenoven volgen de 2de en 3de steenoven, beide toebehoorende aan de Gebroeders Burgers te Weurt. Inmiddels zijn wij vier kolken voorbijgegaan, die bij verschillende doorbraken zijn ontstaan. De eerste kolk is niet zoo groot als de tweede, die ongeveer 3 H.A. land verzwolgen heeft. Die tweede kolk wordt wel eens Weurtsche kolk genaamd, maar ’t is de Heesche kolk, die bij de doorbraak in 1799 moet ontstaan zijn. Een tiental jaren hield de Vereeniging tot gezellig Ijsvermaak te Nijmegen hier hare ijsbaan, maar zij ging er vandaan om de groote verantwoordelijkheid, die zij op dit water voor hare leden moest op zich nemen. Met hevigen wind bevroor de watervlakte van dien kolk niet of heel slecht en dan nog met groote wakken, slechts bij uitzondering was het ijs prachtig, wanneer n.l. met windstilte de vorst intrad. Wij hebben eens de diepte van den Heeschen kolk op verschillende punten opgenomen en vonden toen bij een gemiddelden winterwaterstand, 15 meter uit den wal aan den kant van den dijk en op Weurt Linker Waaloever. aan, 8 meter diepte en die diepste aslijn vervolgende, in de richting naar Nijmegen en evenwijdig aan den dijk blijvende, bleef dan 7*/2 meter, 7, 6'/2, 6en ten slotte 7 meter. Meer naar den Weurtschen weg nam de diepte aanmerkelijk af. Met opzet geven wij deze met het peillood bepaalde opmetingen, omdat inden volksmond altijd het verhaal gaat eener »onnuumelijke” diepte. De doorbraak van 1799 berokkende aan Weurt vooral veel schade en men heeft jaren lang bergen zand van het land moeten verwijderen, daar eene groote uitgestrektheid land diep onder het zand was bedolven. Nog ziet men in het Waarsche veld een paar zandheuvels, die van deze overstrooming afkomstig zijn. De vierde, binnendijks gelegen kolk, wordt wel eens de Moespot genoemd, maar op de stafkaarten vinden wij tusschen Weurt en Beuningen een kolk aangegeven met den naam »de Moespotsche Waai”. Een oud vrouwtje zou n.l. bij een doorbraak juist bezig zijn geweest om haar moespot op het vuur te koken, toen zij, door de doorbraak overvallen, met haar hutje inden maalstroom werd verzwolgen zonder dat er ooit iets van haar of het gebouwtje is teruggevonden. Zooeven waren we bij den 3den steenoven reeds aangeland en even achter dit punt ligt buitendijks de grenslijn van wijk E, Hees, en de gemeente Weurt—Beuningen. Op dit punt zijn wij reeds 3*/2 K.M. buiten de Hezelpoort en nog altijd inde gemeente Nijmegen gebleven. Onwillekeurig gaan onze gedachten zich inde toekomst verplaatsen en ons oog beurtelings richtende op de Waal, dan op Nijmegen en het land, buiten- en binnendijks gelegen, ontwikkelt er zich in ons brein een schoon programma van uitbreiding voor de benedenstad van Nijmegen. De hechte Waalkade, die nu nog slechts inde binnenstad ligt, kan uitbreiding krijgen buiten de Hezelpoort, inde richting naar Weurt. De buiten de Hezelpoort gelegen gronden zijn bij uitstek geschikt voor de ontwikkeling van de industrie, die wegens de nabijheid van het water en het vlakke terrein zich daartoe veel beter dan de gronden inde bovenstad leenen. Bovendien is de bovenstad meer luxe-stad, en ’t is dus minder gewenscht daar fabrieken te laten verrijzen. We hebben dus eene prachtige afscheiding van luxe-stad en van eene benedenstad, die zich buiten de Hezelpoort als industriestad kan ontwikkelen. Voeg nu daar nog bij, dat het Maas-Waalkanaal, waar een Rijksbelang meê gemoeid is, allicht binnen afzienbaren tijd gegraven zal worden en volgens de voorloopige opmetingen tusschen den tweeden en derden steenoven inde Waal zal komen, misschien wat voor Nijmegen wenschelijk zou zijn ook nog wel wat dichter op de stad zal aankomen, dan wordt ook door dezen nieuwen waterweg een belangrijke stoot gegeven aan de bevordering van de industrie. Met de industrie gaat de handel hand aan hand en wanneer mettertijd het gemeentebestuur eens flink de handen aan den ploeg wil slaan om voor de te kleine Nieuwe Haven eene flinke, groote haven te graven b.v. ter plaatse van het nu onnut daar heen liggende fort Krayenhoff met zijn omgeving dan zou het ons niet verwonderen of onze groote handelsstad Rotterdam komt voor zijn transito-handel op Duitschland dat zoo vlak met zijn grenzen bij Nijmegen zich bevindt met filiaalkantoren tot ons over. Handel en Nijverheid kunnen dus zoo prachtig hare zetels buiten de Hezelpoort opslaan, mits het gemeentebestuur bijtijds eene handelskade en eene groote nieuwe haven aanlegt met breede verkeerswegen vanaf de benedenstad naar dit geprojecteerde centrum van handel en industrie. Laten wij dan ook nog even vaneen »impatiens noli me tangere” oftewel een »kruidje roer me niet” een woordje reppen en wel van de »Waaloverbrugging”. Wanneer de nieuwe Waalbrug vlak naast en aan den bovenkant van de bestaande spoorwegbrug wordt gebouwd en dus op de Nieuwe Markt uitkomt, kan meteen die leelijke spoorwegdijk met dat slechts ééne, ongelukkige gat veranderd worden b.v. inden geest als in Rotterdam en zoodoende de benedenstad, die zich nu niet meer kan uit- breiden en vastgekeerd is tegen dien dijk, ruimer verkeerswegen bekomen. De eenige en mooie uitbreiding, die de thans kwijnende en steen en been klagende benedenstad van Nijmegen kan krijgen ligt dus buiten de Hezelpoort inde buitenwijk Hees. Over de technische mogelijkheid van uitvoering vaneen dergelijk plan zullen de vakmannen hun licht moeten laten schijnen. Dit bovenstaande is wellicht het middel om onze benedenstad, vroeger de hoofdader van Nijmegen, weer op de beenen te krijgen. Na deze gedachtenvlucht moeten we langs de grenzen van Nijmegen en Weurt terugkeeren door het weiland of wel een eind weegs terug langs den dijk en dan afdalen naar de herberg »de Salaadben”. Even voorbij de Salaadben voert een landweg westwaarts en naar beneden door het Waarsche Veld en verder tot de Jonkerstraat. Eene snel vlietende wetering, de Schaapswetering, begeleidt de Jonkerstraat aan den linkerkant inde richting naar Bijsterhuizen. Men komt nu spoedig aan de samenkomst van de Dennenstraat en Jonkerstraat, terwijl aan den rechterkant, op Weurtsch grondgebied, Emmahoeve van den heer Chr. Achterbergh te Nijmegen is gelegen. Het dorp Weurt heeft men inden rug, Beuningen ligt inde verte naar rechts en nog verder gaande ligt links de »Weesinrichting Neerbosch”, waarover in het 3de hoofdstuk nader zal worden uitgeweid. Aan denzelfden kant, maar iets verder, ligt, dooreen bruggetje over de Schaapswetering verbonden met de Jonkerstraat, de boerderij het Spijker van den heer Janssen. Vervolgens komt men aan de samenkomst van Jonkerstraat, Hertogstraat en Krommestraat, waarvan de laatstgenoemde de grens van de gemeenten Nijmegen en Weurt—Beuningen uitmaakt, om daarna uitte loopen op den Bijsterhuizenschen weg, die bij de Nieuwe Wetering ophoudt. De buurtschap Bijsterhuizen, tot Neerbosch behoorende, heeft nog eene ouderwetsche boerenbehuizinge, bewoond door mejuffrouw de Wed. H. Janssen, met een zeer eigenaardige bouwtrant. Met een voetbruggetje steekt men de Nieuwe Wetering over, komt dan op den Palkerdijk, rechts aan de gemeente Wij- weg. In Zuidoost ten Oosten loopende richting keert men nu door de Woeziksche straat naar den Teersdijk en moet even daarvoor de spoorlijn naar den Bosch oversteken om daarna op den Teersdijk, vlak voor de herberg van Broekman uitte komen. Hier kwamen vooral vroeger de H.H. jagers veel te samen en vierden hun jagerslatijn den vrijen teugel. Door den herbergier wordt nog gaarne vertoond een teekening met vers op een jachtavontuur gemaakt met opschrift: »Wie weet of ’t waar is”? Dit opschrift staat ook op een balk inde gelagkamer. De Teersdijk verloopt in Noordoost ten Oostelijke richting naar Nijmegen en aan weerszijden liggen laag gelegene broeklanden, waarvan de rechtsgelegene bij eenigzins hoogen waterstand onder water loopen, wat links door den waterkeerenden Teersdijk niet zoo spoedig het geval is. Een sluis, de Teerssluis genaamd, schut het water, dat door de Nieuwe Wetering naar Appeltern af stroomt, terwijl volgens eene ordonnantie van het polderbestuur de afstrooming is geregeld. Gaat n.l. de zelfwerkende overlaat op de rivier de Maas te Appeltern dicht dan moet ook de Teerssluis gesloten worden en zal het water van Hatert, van het Wijchensche Ven, uit de gemeenten Heumen en Malden, ja zelfs, nog een gedeelte van het water uit Mook en van Over- en Neerasselt van lieverlede vóór den Teersdijk zich opdringen. Valt nu de waterspiegel in de Maas dan zal bij het opengaan van den overlaat te Appeltern nog drie etmalen gewacht moeten worden vóór en aleer aan de Teerssluis de schutsluis tot den eersten klamp mag opengezet worden om vervolgens in bepaalde termijnen tot den hoogsten klamp te worden opgedraaid. Inmiddels heeft een dijklooper in die eerste drie etmalen alle afwateringssluisjes dicht gemaakt, anders zou het water, dat bij het schutten met geweld door de Nieuwe Wetering gaat, de broeklanden van Neerbosch en ook verderop van chen grenzende en links het Teersche Broek van Neerbosch. Op den Palkerdijk volgt de Woeziksche straat. Van hier is men 20 minuten van het dorp Wijchen en iets boven het klooster van de eerwaarde Franciscanen aan den Graafschen aangrenzende gemeenten doen onderloopen. De Teersdijk maakt ook nog de scheiding uit tusschen de kadastrale gemeenten Neerbosch en Hatert. Men heeft dus, van Grave komende, rechts Hatert en links Neerbosch. Deze kadastrale scheiding loopt tot aan den Viaduct van den Graafschen weg. Zetten wij nu onze wandeling verder voort dan wordt al spoedig aan den rechterkant de Hutdijk met de Hutsluis bereikt. Deze Hutdijk gaat door het Broekland »de Horst” en vormt de grens tusschen Wijchen en Nijmegen. Hij loopt naar het Wijchensche Ven, een visch-en waterwildrijke plas met moerassigen bodem. Aangenamer is het een eindweegs verder te wandelen en de Staddijk te nemen, die een verharden weg heeft en mooi te bewandelen is. Van den Teersdijk dus rechts afslaande wandelen wij langs den Staddijk, die behoudens enkele krommingen vrij wel evenwijdig aan den Hutdijk loopt. De Staddijk loopt achter de bosschen van den Duckenburg en is daarvan aan den linkerkant gescheiden door eene op sommige tijden vrij snelstroomende wetering. Op het landgoed van den Duckenburg staat nog een flink heerenhuis van twee verdiepingen. Dit goed is voor eenige jaren van eigenaar verwisseld en thans is men bezig om zoo geleidelijk de boomen te vellen. Wel jammer, want de vorige eigenaar, de heer N. van Haaren heeft èn aan het huis èn aan bosschen en landerijen veel ten koste gelegd. Hij zorgde voor eene betere waterlossing en trachtte eene vermeerdering en verbetering van den vischstand in het kanaal, de vijvers en de grachten van zijne bezitting in het leven te roepen. Hij was een man, die, inleven gebleven, nog heel veel van den voormaligen luister van dezen historischen grond zou teruggetooverd hebben. Het is te hopen, dat de tegenwoordige eigenaren, de familie Essers en Co., na het wegkappen van het marktwaardige hout, weer tot eene doelmatige houtaanplanting zullen overgaan, opdat ook het vogelenheer op deze goederen niet voor goed verstoken blijft van eene schoone schuilplaats, die het eeuwen en eeuwen achtereen heeft gehad. Dit landgoed is steeds voor allerlei gevogelte en wild een waar eldorado geweest. lemand, die genot schept in het leven van de gevederde wereld kon en kan tot nu toe hier zijn hart ophalen, want verschillende stand- en trekvogels zijn er te vinden. Ook de botanicus, die eens eene rijke verzameling van in het wild groeiende planten wil aanleggen, vindt op dit landgoed, zoomede langs en inde nabijheid van den Staddijk, eene groote menigte planten, zooals slechts in weinige streken van Nederland wordt aangetroffen. Het is trouwens inde botanische wereld overbekend, dat het Schependom van Nijmegen zulk eene groote verscheidenheid van in het wild groeiende planten aanbiedt. Moge dan de hand, die thans storende aan dit stuk natuurschoon is geslagen, slechts tijdelijk stoornis verwekken bij onze gevederde vrienden en aan de bewonderaars van mooi opgaand houtgewas in uitzicht stellen, dat inde toekomst weer mooi geboomte den Duckenburg zal sieren! Er is daarvoor wel eenige hoop, want samensteller van dit werkje meent te weten, dat zich onder de leden van deze tegenwoordige eigenaren eenige echte jachtliefhebbers bevinden. Een echte jachtliefhebber is steeds een bewonderaar van de natuur. Hij is wel de op jachtbuit beluste, hoewel toch sparende met den wildstand omgaande, maar bovenal is hij de man, die de vrijheid en de vrije natuur lief heeft, waar hij de gezonde buitenlucht met forsche teugen kan inademen, zijn oog en hart ophalen aan het hem omringende leven in eene vrije en ruime omgeving, de man, die door zijne menigvuldige omzwervingen op jacht onwillekeurig en van lieverlede zijne kennis in landbouw, veeteelt en boschcultuur vermeerdert. Goeden moed dus gevat voor de toekomst van dit landgoed en moge het niet wederom eene waardevermindering en verbrokkeling ondergaan als onder Hendrik Reinier Coole vanaf 1817 tot aan zijn dood in 1823 het geval is geweest, waardoor hij bij Mr. van S. met het niet zeer schoone epitheton als de »vernielende” Coole staat opgeteekeud. Zooeven gewagende van »liet kanaal” op den Duckenburg moeten wij nog vermelden, dat dit eene breedte van ongeveer 28 meter bij eene lengte van 580 meter heeft en aan den kant van den Staddijk als een ronde vijver uitloopt. Des winters, wanneer de ijsvorst den schaatsenrijders gunstig gezind is, kan men daar eendoor de boomen beschutte, spiegelgladde ijsbaan vinden, die in twee banen, elk van b.v. 12 meter breed, verdeeld en met een prachtigen omloop op den vijver dan ongeveer eene baan van 1200 meter lengte oplevert. De omliggende landerijen aan den Teers- en Staddijk bieden bij hoog water, wanneer dus de Teerssluis gesloten is, eene ijsgelegenheid, die te schoon is om hier niet even te beschrijven voor de liefhebbers van dit echt vaderlandsch vermaak. Wanneer men dan b.v. op den Staddijk de schaatsen onderbindt, zwiert over de ondergeloopen weilanden langs den Teersdijk tot aan het z.g. Hoogbroek, bij het »rood pannen huus”, vervolgens links afslaat en de ijsvlakte langs allerlei met boomen en struiken omzoomde landerijen inde breedte oversteekt zal men eindelijk voor eene boerderij aan het Wijchensche Ven komen te staan. Even over den weg heenstappende betreedt men de ijsvlakte van het Wijchensche Yen en kan tot dicht aan het klooster der eerwaarde Franciscanen rijden om nu om te keeren langs den met dennebosschen begroeiden, heuvelachtigen rechteroever van het Yen. De terugtocht naar den Staddijk is nu begonnen en men kan langs een geheel anderen weg naar den Staddijk terugkeeren. Bij mooi winterweer is dit een alleraardigst tochtje! Alleen is het ijs op het Ven zeer onbetrouwbaar, daar de moerassige bodem moerasgassen ontwikkelt en op sommige plaatsen in één dag daardoor zwakke plekken kunnen ontstaan! Jammer genoeg, dat de communicatiemiddelen met Nijmegen zoo geheel onvoldoende zijn en de afstand voor niet fietsende menschen wel wat groot is, ja, bij wind zelfs voor fietsende dames bezwaar oplevert. ’t Is anders door de omzooming met houtgewas van drie kanten een ijsvlakte, die het ideale nabij komt. ledereen, die dit tochtje één of meermalen op een middag velden met een laagje rijp zijn overtrokken. Op een gedeelte van deze ijsvlakte heeft de Nijmeegsche ijsclub een jaar hare leden laten rijden en wel op het land van de familie M. Hoefnagels, wat eene mooie ijsvlakte van ± 3 H.A. aanbood. Eene hardrijderij van de militairen der koloniale reserve, een schoonrijderij voor paren en een schitterend geslaagd avondfeest werden op die vlakte gevierd. Daar de »Vereeniging tot gezellig ijsvermaak” door den wisselenden waterstand nooit zeker was van het ijs op deze gelegenheid, ging zij over tot het pachten van het kanaal op den Duckenburg, waarop in 1909 den 26 Januari eene schoonrijderij voor paren onder begunstiging van het schoonste winterweer werd gehouden. Wij geven hier twee ijskiekjes, waarvan het eene eene juiste voorstelling geeft van het kanaal van den Duckenburg. meemaakt, komt onder de bekoring niet alleen van het ijsgenot, maar ook van de schoone omgeving en het ideale is als ’t ware bereikt, wanneer de struiken, boomen en Schoonrijderij voor paren op het kanaal van den Duckenburg gehouden 26 Januari 1909. Men ziet tot achteraan naar den staddijk, terwijl op de met planken afgescheiden baan juist een heer en dame voor den wedstrijd iii het nummer, »Heer en dame armen gekruist,” de jury tegemoet rijden. Nog twee andere nummers werden als verplichtend gereden, n.l. heer vóór en dame achter of heer achter en dame vóór, heer en dame hand aan hand en als vierde nummer, naar verkiezing van de mededingende paren, »een nummer naar keuze.” Deze wedstrijd viel erg inden smaak van het opgekomen publiek. Voor de aardigheid geven wij nog een extra-nummerijskiekje, dat zich inde pauze van den wedstrijd voor schoonrijden voordeed en de lachspieren van de omstanders in beweging bracht. Er zijn voor de Nijmegenaars om deze ijsbaan te bereiken bezwaren verbonden, zoodat het nu te hopen is, dat de thans aan den Übbergschen weg in aanleg zijnde ijsbaan veel succes en voldoening zal geven aan een tiental heeren Extra-nummer inde pauze van de schoonrijderij op het kanaal op 26 Januari 1909. die het nog eens gewaagd hebben om aan het Nijmeegscli publiek eene vertrouwbare en gemakkelijk te bereiken ijsvlakte aan te bieden. Laten we dan hopen, dat deze heeren niet zoo’n worstelstrijd zullen hebben om den kop boven water te houden als met de »Vereeniging tot gezellig ijsvermaak” meestal het geval is geweest, maar bovendien dat datzelfde Nijmeegsche publiek eindelijk eens op prijs stelle de pogingen door deze heeren ijsvrienden aangewend! Moge het dan, wanneer de ijsbaan gereed en de winter in aantocht is, in dichte drommen zich opmaken om als lid toe te treden! De electrische tram is al vast in het voordeel van deze nieuwe ijsbaan, zoodat nog slechts de elementen gunstig behoeven te zijn om alles vaneen leien dakje te laten loopen. Den Staddijk zullen wij nu verder vervolgen om aan de linkerhand den Vossendijk, die naar het dorp Hatert voert, te passeeren. Nu loopt de Staddijk nog een eindje recht door om spoedig, naar rechts, bijna rechthoekig om te buigen en nog een 300 meter verder den Diervoort te bereiken, waar de gemeenten Nijmegen, Wychen en Over- en Neerasselt tezamen komen en de grintweg verder naar Over- en Neerasselt loopt. Vlak inde nabijheid van den Diervoort heeft men eene mooie natuur, n.l. veel houtgewas met heidegronden en, daar tusschen in gelegen, verscheidene plassen. Voor hen, die eens een dag rustig uit willen zijn is het daar bij mooi weer een waar genot in die kalme omgeving te zitten. Als eigenaardigheid zij nog vermeld, dat zich hier de koortskapel van St. Walderik bevindt, eene kleine ruïne, vroeger meer verscholen in het struikgewas, waar voor of door koortslijders of andere zieken onder het offeren van een penning ineen ootmoedig gebed genezing wordt afgesmeekt. De Koortskapel ligt echter buiten ons bestek inde gemeente Overasselt en dus gaan wij terug naar den Diervoort. Inden jachttijd komen hier veelal de jagers bij elkaar en 9 werden tot voor een paar jaar geleden bij hun uittocht of bij het naar huiswaarts keeren steeds met een vriendelijk woord ontvangen of behulpzaam ter zijde gestaan door vrouw Wellen geb. Hendriks, een glundere, dikke, zwartoogige vrouw, nooit anders als '>Coos” genoemd. Menig kwinkslag van de zijde der jagers werd door haar met gelijke munt betaald gezet. Coos werd plotseling uit het leven weggerukt! De haar goedgezinde zonen Nimrod’s hebben haar echter nog niet vergeten. Zij ruste zacht! Gaat men nu van den Diervoort terug tot aan den Staddijk, dan heeft men aan de rechterhand het Broekland van de gemeente Overasselt. Langs een wetering ongeveer Zuid-Oostelijk naar boven gaande ligt aan de linkerhand het Regulieren- of Vinkbroek van Hatert. Op één punt komen nu de gemeenten Nijmegen, Overasselt—Neerasselt en Heumen—Malden tezamen. Een landweg gaat voorbij de hofsteden Del en Daal, waarna de grintweg naar Malden wordt overgestoken. Steeds langs binnenwegen gaat het nu tot waar de Mollehutsche weg met de Grootstalsche laan samenkomen. De Scheidingswal maakt verder de grenslijn uit, waaraan op Maldensch grondgebied de beide boerderijen, de Groote en de Kleine Stal, zijn gelegen. De Grootstalsche laan loopt ongeveer evenwijdig met den Scheidingswal en langs eerstgenoemden weg gaat het nu over de Mooksche baan achter den afgekeurden vogelvanger van de voormalige schutterij verder inde richting van de grenslijn van onze beschrijving. Aan den rechterkant ligt de groote heidevlakte naar Mook, waarop de militaire schietbanen voor groote en kleine afstanden zijn aangelegd. Het is eene prachtige vlakte, hier en daar met een dennebosch. Hier legde in 1910, gedurende een zestal dagen, de bekende vliegenier, Jan Olieslagers, proeven van bekwaamheid af, die het publiek, voor dit nog nooit geziene vliegen en zweven vaneen mensch in vervoering brachten. Oostelijk den weg verder nemende komt men aan de spoorlijn van Nijmegen naar Groesbeek—Cleve en Nijmegen—Venlo. Bij wachtpost 14 houdt nu het bestek van beschrijving in Oostelijke richting op. Wel heeft de gemeente Nijmegen van de kadastrale gemeente Hatert nog een gedeelte aan de overzijde van de spoorlijn liggen, waartoe o.a. behooren de Mariënboom, ’t Geldersch Hof, de Broerdijk, de Groesbeeksche weg, het Groenewoud en de Fortweg, maar wij slaan ongeveer Noordwaarts terug, evenwijdig met de spoorlijn naar Nijmegen langs den Driehuizerweg. Aan de rechterhand komt nu eene groote Duitsche modelhoeve van den heer Terwindt, in gebruik echter bij de familie A. Jurgens, vroeger de bezitting van wijlen den heer van Dijk. Links ligt het klooster Nieuw Brakkenstein van de »Orde van het Heilige Hart.” lets verder naar beneden krijgt men, eveneens links, de Stadskweekerij, waar het toezicht in handen is gesteld van den plantage-opzichter der gemeente Nijmegen, den heer Kropman. Zijn woonhuis en de stadskweekerij zijn gelegen op den hoek van den Driehuizerweg en de Stadskweekerijlaan. Schuins daartegenover heeft men het landgoed »Brakkenstein”, eigenaar baron von Hövell tot Westerflier. (Zie over Brakkenstein Mr. van S.). De Driehuizerweg is des zomers gedeeltelijk mooi belommerd en komt bij den Viaduct over de spoorlijn samen met den Zwarten weg, thans de Verlengde Groenestraat genoemd. De Driehuizerweg gaat dan over den Viaduct tot aan den Groesbeekschen weg. Aan den rechterkant van den Driehuizerweg vergaten wij nog een tamelijk bevolkte buurt de z.g. Kluckenbuurt te vermelden, waar nog steeds nieuwe huizen verrijzen. Door deze buurt gaat nog de Valkenburgsche weg, waarvan een onaanzienlijk huisje links is gelegen en »den Valkenburg” wordt genoemd. De Valkenburgsche weg komt aan den Mariënboom uit en wordt door de spoorlijn gesneden. Wij vervolgen nu de Verlengde Groenestraat, die al zeer spoedig aan zijn linkerkant den weg naar het landgoed Heyendaal van den heer Snoek opneemt. (Zie over Heyendaal Mr.vanS.). Ten slotte bereiken wij St. Anna en zijn, bijna op het einde van dit gedeelte van de Groenestraat, de openbare school Nu. X met het woonhuis van het hoofd, W. F. van Eijndhoven, gepasseerd benevens eenige nette woningen, die allen aan denrechter- kant zijn gelegen. Rechts op den hoek ligt de zeer beklante herberg van P. Thoonsen en op den linker hoek de tuin met het hotel van den heer A. Hoefnagels. Dit hotel heeft zich vroeger steeds èn als hotel èn als café ineen goeden naam mogen verheugen en zal dit zeker na de verbouwing en opening van de zaak weer terugwinnen. Tegenover het hotel ligt het woonhuis en de fabrieksgebouwen van den heer Jacobi, vroeger de bekende St. Anna bierbrouwerij, thans een emailleerinrichting enz. De fabriek staat aan de Groenestraat, die wij echter niet inslaan, maar wij stappen over den electrischen tram tot aan den nieuwen Viaduct te St. Anna inde richting naar Nijmegen en slaan dan bij den Viaduct links af den Beltweg in, vlak langs de spoorlijn loopende, en nemen even een kijkje inde Stadsbelt. Heel frisch is zoo’n wandeling niet en men doet best de lucht daar niet met volle teugen in te ademen. Zoo’n inrichting is echter noodzakelijk en tevens hoogst nuttig en per saldo kan men van al die daar opgehoopte geurigheden slechts een neusje vol krijgen. Met den Beltweg bereikt men ten slotte den Viaduct van den Graafschen weg en passeert dan vooraf nog aan den linkerkant den Willemsweg, een breeden, nieuwen weg, in het voorste gedeelte aan weerszijden een rij flinke burgerwoningen. De Willemsweg komt uit op de Groenestraat vlak tegenover de nieuwe R. Kath. kerk en pastorie van de nieuw geformeerde parochie van St. Anna. (Zie hiervoor pater M.). Op den Viaduct van den Graafschen weg slaan wij links af, kunnen dan öf met een steil voetpad snel naar beneden inden N. Nonnendaalschen weg komen öf den rijweg tot naar beneden volgen. Door den N. Nonnendaalschen weg gaande ligt aan den rechter kant op een zandhoogte villa Alpha, destijds gebouwd door den heer van Harencarspel. Bij de politiepost inde Koninginnelaan slaan wij rechts af. De stadsregeering heeft in deze zeer bevolkte buurten veel gedaan om een beteren gezondheidstoestand in het leven te roepen. Waterleiding en rioleering hebben reeds betere hygiënische verhoudingen tot stand gebracht en zullen nog steeds betere resultaten afwerpen. De Koninginnelaan kruist de Oude Heesche laan en wordt dan in haar verder verloop Krayenhofflaan genoemd. Links aan de Krayenhofflaan ligt de pastorie met de R. Kath. kerk en verder het klooster van de eerwaarde zusters Dominicanessen. Aan dit klooster zijn zeer mooie scholen verbonden, die onder het beheer staan van de zeereerwaarde zuster-overste Maria. (Zie over bijzonderheden pater M. in dit werkje). Hierop volgt de kweekerij van den heer Janssen, een bekwaam bloemist, die vroeger ten tijde van den heer G. J. van Gendt op huize Dennendaal als tuinman werkzaam was. Deze kweekerij werd door den heer Sormani opgericht en daarna door den heer Meuleman beheerd. Wij keeren echter op onze schreden terug om langs de Oude Heesche laan het einde van onze grenswandeling te beschrijven. Het Willemshof gaan wij rechts voorbij, een groot blok arbeiderswoningen en aan den linkerkant van de O. Heesche laan wat nieuwere en betere woningen om, bij den spoorwegdijk genaderd, naar links af te slaan. De spoorwegdijk is aan zijn voet door eene palissadeering voor het publiek afgesloten, en hier langs loopt de O. Heesche laan, eenigzins stijgend tot aan den overweg inde Yoorstadslaan nabij de Hezelpoort. Hiermede is onze grenswandeling ten einde gebracht en wij gaan in het melksalon van den heer van Ackooij een weinig uitrusten. De afstand door ons afgelegd bedraagt 29 K.M. en nu de omlijsting van ons Schependom is beschreven zullen wij, na het nemen van eenige rust, straks eens een kijkje in Hees nemen. Wijk E. Na de grenzen van ons Schependom beschreven te hebben en teruggekeerd te zijn daar, waar onze wandeling begon, komen thans achtereenvolgens wijk E, wijk F en wijk G, d. z. Hees, Neerbosch en Hatert, aan de beurt. Ongeveer ter plaatse, waar thans de Viaduct van de Verlengde Hezelstraat is gelegen, was vroeger de buitenzijde van de Hezelpoort. Hoe sierlijk praalt hier in mijn oog Een schoon gebouw, met zijnen toren! ’t Heft zijn azuren kruin omhoog, En schijnt de wolken door te boren: Het is de Hessenpoort 1), gansch oud, !) Ineen geschiedkundig werk van Arend van Slichtenhorst van 1654, »Dat sy meermaels ende inzonderheyd den Hesen-bergh is wt-geleghd, betoonen de oude muyren. Daer zijn er die van dit gevoelen zijn, dat de Hesenbergh en ’t dorp Hees van de Hessen, de eerste inwoonders des Beschrijving van Hees. De Heese Poort van buijten. Die hier, voor meenige eeuw en jaren, Uit ruime steenen wierd gebouwd, Op dat ze mogt de Stad bewaren: Ze laat den Burger in en uit, Daar zij den vijand buiten sluit. Men ziet uit deze poort gestaag, Hoe zich de Burgers hier vertreden, Langs digte Bosschen, Hegge en Haag, Vermoeid van hunne bezigheden. Hees en Neerbosch doen in ’t verschiet Zich lustig op, in wier priëelen Men vaak Stads Burgers vrolijk ziet, Met wandlen, neuriën of spelen, Hier ziet men inden zomertijd, Hoe zich de jeugd op ’t land verblijdt. Dit oord was eertijds, naar men zeidt, Toen ’t Heidendom dit Land beheerde, Aan Hees, 1) een Afgod, toegewijd, Dien elk hier inde Bosschen eerde. lands, hunne naemen hebben ontleent. Hoewel andere niet Hessen-bergh (welken naem mede zeker bos omtrent Nuys gemeyn heeft) maer liever essen-bergh willen schrijven, van de menighte van essen-boomen die op dien pol ofte heuvel plaghten te groeijen: daar hij doende, dat het dorp Hees, ende inde stad de Hesel-poort en Hesel-straat, hun Van schijnen gehaelt te hebben van den Af-god Hees, welken de Fransse en Duytssers inde Heydensse tijden met groote eerbiedigheyd plaghten te vyeren, ende sijn outer met menschenbloed te besprenghen. Temeer, vermits onse voorouders, na de leer van Tacitus en andere schrijvers, de wouden voor hunne Afgoden hadden geheylight, noch de zelve in kerken maer inde eenzaeme bossen aenbaden; ende oversulx niet onwaerschijnlijk en is, den Afgod Hees in het dorp Hees te zijn ge-eerd geweesd, daer men voor zeker weet weleer een dick bos gestaen te hebben.” 1) Bij H. K. Arkstee Nijmegen de oude Hoofdstad der Batavieren, in dichtmaat beschreven, vindt men nog als aanteekening op Neerbosch: Dat de Batavieren de Goden hunner voorouders naar de wijze der Duitschen gedient hebben, is onwedersprekelijk. Hier vandaan komt het dat sommigen meenen, dat deze Afgod digt bij de stad der Batavieren eertijts Veel willen daarom met vermaak Den Dorpnaam naar den Afgod gissen: Doch mijne zangster laat die zaak De Aaloudheidkenners liefst beslissen; Daar zij zich slechts, alleen en stil, In ’t lustrijke oord vertreden wil. Hoe sierlijk is dit Land bezet En rijk beplant met vruchtbre boomen! De grazige Akkers, mild en vet, Vermaken allen, die hier komen: Zij hebben voortijds meenigmaal Het oorlog en zijn droeve plagen, Des krijgsmans woede, vuur en staal, En ander onheil moeten dragen: Doch nu leeft hier, naar zijnen lust, De Landman ineen volle rust. Hier hoort men vaak den Nachtegaal Op ’t alleraangenaamste zingen; Hij looft er, in zijn eigen taal, Den Heer en Schepper aller dingen. Men telt er meenig hof en tuin, Met hunne huizen en priëelen, Gebouwd met gevels van arduin, Die ’t oog en hart om ’t meeste streelen: Ja, ieder Lusthof, even schoon, Strijdt hier met de andere om de kroon.” Deze loftrompet liet van Arkstee over de Hezelpoort en de dorpen Hees en Neerbosch weerklinken. Wij zullen eens met onze beschrijving trachten aan te toonen, dat van Hees en Neerbosch nog altijd veel schoons kan vermeld worden- zou geëert zijn, en dat liet dorp Hees van dien Afgod zijnen naam zou bekomen hebben. Indien dit eenigen schijn van waarheid heeft, zoude men het dorp Neerbosch, digt bij het eerstgemelde leggende daarmede in konnen betrekken, alzo zjjne Bosschen ook gedient konden hebben om hem te eeren. In ’s Gravenhage. Bij Ofcto en Pieter van Thol. 1738. Er zal zooveel mogelijk alles, wat maar eenigszins te vermelden valt over het hedendaagsclie, worden medegedeeld en beschreven, terwijl af en toe een stap in het verledene wordt gedaan. Even buiten de Hezelpoort komen twee stoomtramlijnen tezamen, waarvan de eene langs de Voorstadslaan naar Hees en Neerbosch loopt en de andere rechts bij den Weurtschen weg afslaat om over Weurt, Beuningen, Ewijk, Winssen, naar Druten en Wamel te gaan. De eerste lijn is van de Nijmeegsche Tramwegmaatschappij, de andere is de Maas-Waalsche stoomtram. De beide lijnen omvatten bij hunne splitsing het Krayenhoffpark, een klein park met wat geboomte en heesters, waarop de reeds genoemde Krayenhofflaan uitkomt. Links van de Voorstadslaan bevindt zich, op ongeveer 75 meter van den weg, de papierfabriek van de H.H. ingenieurs-technologen Selleger en Hoyer. Hier worden verschillende soorten papier uit fijngemalen hout-cellulose en uit stroostof vervaardigd. Lompen worden in deze fabriek niet verwerkt. lemand, die belangstelt in deze fabricage, raden wij ten sterkste aan eens deze fabriek te gaan zien. Bij eene beleefde aanvrage kan men er van verzekerd zijn zeer welwillend te worden ontvangen. Aan het Krayenhoffpark is gelegen de Margarine-fabriek »Batava”, (zie over Batava Mr. van S.), eene sedert jaren gevestigde zaak, waar bijna uitsluitend eerste qualiteit kunstboter wordt geproduceerd. Aan het hoofd staat nog steeds de heer Salomonski, die sedert een tweetal jaren door zijn schoonzoon, den heer Düwell, ter zijde wordt gestaan. Voorbij het woonhuis van den heer D. begint de Biezen – straat, een gedeeltelijk verharde weg, waaraan inde laatste jaren verscheiden arbeiderswoningen zijn verrezen. Aan de Voorstadslaan zelf is de sigarenfabriek van den heer Backer gelegen, schuins links daar tegenover Prima Villa, tegenwoordig Tandjong Tirto, aan denzelfden kant de Machinefabriek van de N. T. M. en daarop, evenwijdig aan de fabriek verloopende, een heel blok arbeiderswoningen. Burgerwoningen staan aan de Voorstadslaan aan dienzelfden kant, waarvan de laatstelijk gebouwde er zeer netjes van buiten uitzien. Tot zoover heeft de gemeente de nieuwe rioleering laten leggen, die inde buitenwijken nu loopt door de Krayenhofflaan, een gedeelte van de Oude Heesche laan, de Koninginnelaan, een gedeelte van den Floraweg en het voorste gedeelte van den Graafschen weg. Ter rechterzijde krijgt men nu eerst de Biezendwarsstraat, eene tweede verbinding van de Biezenstraat met de Voorstadslaan, waaraan één rij arbeiderswoningen voor eenige jaren zijn gebouwd. Nu volgt aan de Voorstadslaan, ter linkerzijde, weer een groot blok arbeiderswoningen. Het is hier, waar sedert een tiental jaren nog al eens opgravingen van allerlei Romeinsche voorwerpen zijn gedaan. Hier was, ten tijde van de Romeinsche overheersching, een uitgestrekt kerkhof, dat o.a. ook nog achter de R. Kath. kerk aan de Krayenhofflaan was gelegen. Inde bloemisterij van den heer Janssen, inden tuin van den groentenkweeker van Kempen en in ’t algemeen in alle aangrenzende stukken grond worden daar graven uit den Romeinschen tijd gevonden. De heer Kam, de bekende oudheidkundige verzamelaar, heeft menig voorwerp in zijn museum uit deze gronden afkomstig. Ter rechterzijde van de Voor stadslaan bevinden zich eenige burgermanswoningen, daarop een vijftal heerenbehuizingen van den heer Verdonck, waarna men aan den linkerkant de Marialaan heeft. Deze laan is voor eenige jaren aangelegd en komt uit inde Oude Heesche laan. ’t Is een mooie, breede weg, aan weerszijden met lindeboomen bepoot. Er staan slechts op het einde van dezen weg eenige burgermanswoningen. Steeds de Voorstadslaan vervolgende valt eerst de samenkomst van deze laan met de Waterstraat te vermelden. De Waterstraat is een verharde, smalle landweg, die de Biezenstraat snijdt en de Voorstadslaan met den Weurtschen weg verbindt. Het bovenste gedeelte wordt ook wel de »Hooge weg” genoemd, daar dit ietwat hooger is dan het eerste gedeelte van de Waterstraat. >?Aan den linkerkant van dezen weg liggen vóór de Biezenstraat »de Roode Leeuw” en over de Biezenstraat Oost- Indiën, beide namen van land enz. door Mr. van S. genoemd en beschreven. Nu volgt aan den linkerkant van onze wandeling naar Hees de allerliefst gelegen villa »Leeuwenstein” van den Huize Leeuwenstein te Hees. heer Verdonck. Er is een mooie vijver met oprijbrug vóór het huis, dat ongeveer 30 meter van den weg afligt. Mooie heesters en hoog opgaande boomen belommeren den voorkant van het huis. Achter de villa is de bekende, groote ooftkweekerij van den heer V. gelegen, waar sedert jaren kostelijk fruit wordt gewonnen. Van dit liefelijk oord onze schreden steeds meer dorpwaarts richtende, vermelden wede heerenbehuizingen van den heer Seiffert, vlak tegenover Leeuwenstein; meer naar boven en links villa Jacoba van mevrouwde wed. Schmidt—Feith. Dit huis werd destijds gebouwd door de familie C. Hiebendaal. Aan den rechterkant, tegenover villa Jacoba, zijn een paar heerenhuisjes gelegen, in eigendom toebehoorend aan mejuffrouw de wed. Th. Geurts—Thoonen, waarop dan nog een tweetal boerenwoningen volgen. Men heeft nu de Breedestraat bereikt, waar op den rechter hoek de villa Rust en Vrede ligt. Voor ongeveer 20 jaren werd dit huis nog bewoond door mevrouwde wed. de Villeneuve, daarna door jhr. M. van Andringa de Kempenaer en sedert eenige jaren ging het tweemaal in handen van anderen over, zonder bewoond te worden. Ten tijde van mevrouwde wed. de V. was de sier-, ooften groentetuin aan de handen van twee zeer bekwame tuinlieden toevertrouwd. Ook na den dood van mevrouw de V. werd onder leiding van één dier mannen steeds alles keurig in orde gehouden en het groote productie-vermogen van huize Rust en Vrede was hier algemeen bekend. Vlak tegenover dit buiten ligt de villa Rica van den heer A. J. J. Pascal, die voor eenige jaren dit huis liet zetten. Deze villa staat op een terrein, door eene bouwvereeniging voor een villa-park aangekocht. De Prinsenlaan loopt ter linkerzijde van het park en de Emmalaan verdeelt het terrein nog in tweeën. Voorloopig staan er nog maar twee kleine villa’s aan. Op het einde van de Voorstadslaan, naast huize Rust en Vrede, ligt villa Carré, vroeger Welgelegen genaamd. Dit buiten werd voor een veertigtal jaren door eene familie Royaards bewoond, daarop ging het over in handen van den Hoog Ed. Gestr. Heer Roloff, gep. Kol. der inf. h. t. 1. Wijlen de heer Oscar Carré kocht dit goed om voor en na eens te kunnen uitrusten van zijn ingespannen leven en te genieten van deze schoone omgeving. Waar we thans zijn aangeland komen vier wegen tezamen, n.l. de door ons afgelegde Voorstadslaan, de Oude Heesche laan, de Heesche laan, thans Dorpsstraat genaamd, en de Wolfkuilsche weg. Op het midden van deze samenkomst van wegen stond voor een tiental jaren een eeuwenoude lindeboom, die door zijn lommerrijken kruin aan menig wandelaar een mooi plekje bood om een oogenblik te rusten op de bank, die om zijn stam was gemaakt. Rustig zat men daar en kon zich verlustigen aan de vier belommerde wegen en de mooie, aangrenzende tuinen der buitens. Die lindeboom, zoo menigmaal beschreven, was »den Dikken Boom”, geveld dooreen slechts kortdurend onweder, vergezeld gaande van eenige hevige rukwinden. Hij was niet alleen aan de Nijmegenaars bekend, maar ook bij velen in en buiten ons Villa Carré (Welgelegen) te Hees. vaderland. Wat al geschiedenissen zijn onder zijn kruin afgespeeld! Hoevele afspraken werden daar door het jonge volkje gemaakt, hoevele verbindtenissen voor het geheele leven gesloten, maar ook hoevele tijdelijke of blijvende »hertewonden” aldaar geslagen! Menig hupsch dienstmeisje b.v., des Zondags zoo blij uitgetogen, kwam des avonds met betraand gezichtje en de wanhoop nabij weer tehuis. Veelal kwam dan de stereotype bekentenis: »bie den dikken boom zeet ie tegen mien: gij kunt eiges best naor huus gaon en veur mien part ver ” Nu, zoo’n verbreking liet aan duidelijkheid niets te wenschen over. Edoch, het geschiedde ook menigmaal, dat bij dienzelfden dikken boom, na ommekomst vaneen veertien dagen, de verbroken verbintenis onder een zoenoffer weer hechter dan ooit te voren tot stand kwam. En hoevele hoog-rood gekleurde wangetjes en warmstralende, ietwat dichtgeknepen oogjes zagen wij in al de jaren van ons verblijf alhier niet van dienzelfden boom terugkomen! Maar genoeg daarover! »Den Dikken Boom” is dus niet meer; zijn naam echter is in dankbare herinnering aan dit centralepunt van ons dorp blijven voortleven. Het gemeentebestuur heeft daar thans eene mooie bank geplaatst, zoodat men ook nu nog rustig van deze schoone omgeving kan genieten. Is de natuur in pracht-tooi, laat het vogelen-heer zich lustig hooren, wel, dan is het een genot zich een tijd lang op die bank neer te vlijen! Allerlei soort vogelengezang krijgt gij te hooren, maar het meeste treft het vroolijke geluid van de merel of van haar stamverwante, de grauwe zanglijster en bovenal het alles overstemmend gezang van den nachtegaal. Aan den Dikken Boom zijn ook gelegen de koepel en het voorterrein van het prachtige buiten Klambir-Lima, dat met zijn voorgevel op den Wolfkuilschen weg ziet en door den heer J. A. van Zijp wordt bewoond. De mooie en steeds met zorg onderhouden siertuin, rondom het huis, wekt de bewondering van iedereen op. Daar achter is nog een groote moestuin, terwijl aan het huis zelf eene mooie serre De heer Van Tienen Jansse stierf er in 1887; hierop ging het over aan wijlen den heer Müller uit Arnhem. Mejuffrouw Jul. Knuttel bewoonde het ook eenige jaren. Deze dame liet op haar terrein aan den Wolfkuilschen weg, ter plaatse ongeveer van de vroegere tuinmans- en koetsierswoning, de villa Adyton met koetshuis bouwen, zoomede deed zij aan de Dorpsstraat een dubbele heerenbehuizinge verrijzen met name Wilhelmina en Emma, welke vlak tegenover het postkantoor is gelegen. Het koetshuis, gebouwd aan villa Adyton, is in gebruik bij Klambir Lima ’). Onze archivaris, Mr. van Schevichaven, woonde in zijn jeugd ook drie jaar op huize Bloemendaal. Ten tijde van mejuffrouw K. werd het buiten nog »Bloemendaal” genoemd. De tegenwoordige eigenaar gaf het, uit dankbaarheid aan zijn aangenaam verblijf in Deli, de benaming van »Klambir Lima” d.i. de vijf klapperboomen. Hoewel onze dorpsgenoot met genoegen aan het schoone Insulinde terugdenkt, zoo moet gij, geachte lezers en lezeressen, niet denken, dat hij als Indische brompot op den huize Klambir Lima zijne dagen verder voortleeft! Wij leggen hier, uit zijn pen gevloeid en uit zijn dichterlijk gemoed opgeweld, het volgende gedicht onder uwe oogen, waaruit gij kunt zien, hoe tevreden hij hier leeft. Een vriendlijk dorp, onder den rook van de stad, Toch landelijk; zeer rustig gelegen; Het stads- en het dorpsleven tezamen vereend, Waar heeft men dit ooit zóó verkregen. Ik woon hier nu al reeds menig jaar, En kon Hees mij voortdurend bekoren; In zomergroen, of in wintertooi, ’t Leek mij mooier steeds, dan ooit te voren. En hij die van gezelschap houdt, Kan dat hier steeds voldoende vinden; 1) Als sßloemendaal” door Mej. Knuttel verbouwd en bewoond. voor warme kasplanten is verbonden. Inde laatste 25 jaar is dit goed eenige malen van eigenaar veranderd. Ik sleet hier menig genoeglijk uur Onder Hollandsche en Indische vrinden. Menigeen, zooals ik, streek rustig hier neer Nadat hij Indië vaarwel had gezegd, Maar er wordt nog dikwijls over »de Oost” geboomd Of gezellig een kaartje gelegd. En zoo de een of ander gemoedelijke vrind Dit rijmpje van mij mocht lezen Laat hij zich haasten, kom wonen in Hees; Geen oord, waar je beter kunt wezen. v. Z. Het postkantoor te Hees, waarvan zoo even melding werd gemaakt, heeft als directeur den heer Vissering en is een gebouw, door het Rijk voor tien achtereenvolgende jaren gehuurd van den heer Theod. de Groot uit Nijmegen, vroeger hier te Hees woonachtig. Naast het postkantoor ligt villa Cuba en schuins daar tegenover de groente-kweekerij van den heer Evers, de vroegere chef-tuinman op huize Rust en Vrede, een hoogst bekwaam man in zijn vak. Naast villa Cuba grenst de handelskweekerij van den heer P. van Rossem, waar hoofdzakelijk planten, bestemd voor zomerperken en voor snijbloemen, gekweekt worden. In kassen en bakken is nog plaats ingeruimd voor kamerplanten en groenten. Onmiddellijk aan dit terrein grenst de groote kweekerij van de firma Gerretsen en Valeton. Het kwam ons belangrijk voor aan den heer Valeton eens te vragen, of hij zoogoed wilde zijn, ons de ontwikkelingsgeschiedenis van deze kweekerij mede te deelen, waaraan hij welwillend heeft voldaan door ons bijgaande aanteekeningen te zenden. »In 1887 begon de Heer H. A. Gerretsen te Hees een kweekerij, die hij den naam »de Kastanjeboom” gaf. Behalve de werkzaamheden, die aanleg en onderhoud van particuliere tuinen medebracht, werden werkzaamheden in kassen verricht. Het waren hoofdzakelijk Azalea indica, die bij duizendtallen inde kassen vermeerderd, later op de kweekerij uitgeplant en tenslotte als verkoopbare plant aan bloemisten geleverd werden. De zoogenaamde Belgische kuituren, waarvan Gerretsen ondervinding had opgedaan in België en Frankrijk, hadden zijn belangstelling gaande gemaakt en wilde hij in Nederland invoeren. Naast Azalea werden ook Palmen, Araucaria, Ficus, Clivia, Aspidistra en andere kamerplanten gekweekt. Belangrijke uitbreiding ondergingen deze kuituren toen in 1899 de zaak werd gemaakt tot een «Vennootschap onder firma” genaamd Gerretsen—Valeton. Door krachtige samenwerking mocht het den vennooten gelukken goeden naam te maken in het kweeken van Belgische artikelen. Intusschen waste Nijmegen een bloemenmagazijn geopend onder directie van Gerretsen, terwijl Valeton, te Hees woonachtig, zich speciaal aan kweekerij en handel gaf. In April 1910 leed de zaak een gevoelig verlies door het overlijden van den ijverigen, werklustigen Gerretsen. Vele jaren was hij de ziel van de vennootschap. Na het overlijden van zijn compagnon werd door H. C. Valeton de geheele zaak overgenomen en onder denzelfden firmanaam voortgezet. Er kwam echter een andere opvatting naar voren. »Het bloemenmagazijn” te Nijmegen werd een zelfstandige afdeeling met eigen verantwoordelijk hoofd. De Heer P. F. Martijn gaf menigmaal blijk van zijn goede kunde in het samenstellen van bouquetten enz. »De aanleg van parken en tuinen” vormde een tweede zelfstandige afdeeling welke onder leiding van den tuinarchitect, den Heer J. Rens, groote vlucht nam. Door zijn opleiding in Amerika en Engeland daartoe in staat gesteld, weet hij zijn opvattingen in mooie lijnen en keurige beplantingen uitdrukking te geven. De kweekerij te Hees onderging een zeer ingrijpende verandering. De oude kuituren werden door nieuwere vervangen, en in plaats van Azalea indica en Palmen worden er nu snijgroen en snij bloemplanten gekweekt. Deze nieuwe kuituren passen beter inden tegenwoordigen tijd. Er zijn nu te zien geheele kassen gevuld met planten, die snijgroen moeten leveren, of Aaronskelken, of langstelige rozen, of Anjers. Vooral deze Amerikaansche 10 Anjerkultuur is zeer up to date. Er zijn slechts enkele kweekerijen in Nederland waar deze Anjers gekweekt worden. Het is zeer zeker niet van belang ontbloot dat men deze schoone bloemen, die tot voor korten tijd alleen uit het Zuiden werden geïmporteerd, nu ook in Nederland weet te kultiveeren en wel zoodanig dat zij met de zuidelijke bloemen in het strijdperk mogen treden.” Meer naar het centrum van het dorp Hees gaande ligt links de villa Jachtlust, in 1861 gebouwd door wijlen den heer J. van Engelenburg, in 1888 gekocht door wijlen den heer H. J. Koper van Amsterdam, later in eigendom overgegaan aan den heer G. Dumoulin Koster uit Amsterdam en in 1911 werd de heer Wieseman bezitter, die aan huis en erf vele veranderingen liet aanbrengen en het den naam gaf van Tandjong Tirto. De heer Koper verbouwde reeds veel aan deze villa, maar nog meerde heer Dumoulin Koster. Op dit huis volgt het Kerkpad en op den hoek daarvan eene kleine heerenbehuizinge van den huisschilder Vink; daar tegenover staan een drietal nette huizen. Nu moeten we nog noemen aan den linkerkant de beklante smederij van Mr. Nieuwenhuis, een zaak, die dooreen vader met een aantal krachtige zonen wordt gedreven. Tegenover deze smederij ligt café Juliana van H. Peters en de herberg van J. Vermeer, waar het met de Heesche kermis op den dansvloer zeer lustig toegaat. Het eerstvolgende gebouw, links, is hotel Buitenlust met een speeltuin, die van den straatweg grootendeels is afgesloten. ’tls een aardig, vriendelijk gebouw, waar de dames van Swelm en Delgijer bet bewind voeren. De gasten worden daar welwillend bediend en als huisgenooten behandeld. Dit hotel was vroeger de herberg en tevens kuiperij van P. A. Nielen. Tegenover ’t hotel Buitenlust ligt villa Horas van den heer A. E. Stiemens, waarin het Rijkstelefoontelegraafkantoor wordt gehouden, terwijl ook een spreekcel voor locale en interlocale gesprekken aldaar is aangebracht. Villa Harriët van den heer Schreuël, villa Marie, bewoond Tegenover deze huizen staat de villa Edith van mevrouw de wed. Engelen en de woning van het hoofd der openbare school N°. Y, den heer A. van Loon, met het schoolgebouw en de speelplaats, dooreen flink hek van den straatweg gescheiden. Het Dorpsplein van Hees, het centrum van deze plaats, is nu bereikt, waaraan, ter linkerzijde, de nieuwe kosterswoning en het Protestantsche kerkje met toren, waaromheen een oud kerkhofje is gelegen, dat niet meer mag gebruikt worden. Op den rechterhoek van het Dorpsplein komt de Korte Breedestraat uit. Ook heeft men rechts nog eene ouderwetsche heerenbehuizinge, waarin sedert 25 jaren menigmaal eene verwisseling van bewoners heeft plaats gehad. De Dorpsstraat maakt op het Dorpsplein eene kromming naar links en de basis van het driehoekig plein wordt geheel ingenomen door het hotel Heeslust, met stalling. De weg, dien wij vanaf de stad beschreven hebben, is geheel beklinkerd en blijft dat tot aan het einde van de Dorpsstraat. Vanaf de Krayenhofflaan staan aan weerszijden eeuwenoude eiken, met hier en daar een olm. Er zijn onder deze boomen, die een mooi belommerden weg den wandelaar aanbieden, prachtige exemplaren te vinden. Voor het hotel Heeslust zetten we ons een poosje neder om al dadelijk aandacht aan het eigenaardige kerkje met het mooie torentje te schenken. De president-kerkvoogd, P. Tichler te Hees, leverde ons de navolgende bijdrage: »Wanneer men van Nijmegen uit het dorp Hees binnenkomt dan verheft zich links van het dorpsplein, tegenover het Hotel »Heeslust”, het kerkgebouwtje van de Ned. Hervormde gemeente van Hees, met toren. De toren is eigendom der Burgerlijke gemeente van Nijmegen. In vroeger jaren was die toren evenals het daar aangebouwde kerkgebouw bedekt onder een laag pleisterwerk en geheel gewit, maar bij eene restauratie van dien door den heer Verschoor, villa Frisia en de heerenbehuizinge van den heer J. Driessen volgen dan. toren, nu 20 jaar ongeveer geleden, bemerkte men, dat onder die kalklaag schoone lijnen verborgen waren. De pleisterlaag werd weggenomen en nu bezit Hees een toren, die uiteen bouwkundig oogpunt alleszins beziens- Protestantsche kerk met toren te Hees. waardig is en menigmaal de aandacht trekt van bouwkundigen en oudheidkundigen. Uit welken tijd de bouw van dien toren dateert is moeielijk na te gaan en ligt vrijwel in het duister verleden. Misschien kunnen we echter zeggen, dat ruim drie eeuwen geleden die toren gebouwd zal zijn. Wij vinden namelijk inden toren 2 klokken, één voor het uurwerk en één luidklok. Die van het uurwerk is de oudste. Op het kloklichaam bevinden zich 4 en relief gegoten heiligenbeeldjes, ongeveer 15 c.M. hoog. Onder langs den rand is en relief gegoten ie ben ghegoten van Adriaen Steijlaert tot Mechlen □ In’t Jaer ons Heeren Duesent ccccc en de vierenseventich; (alzoo 1574). De jongere klok, tegenwoordig gebruikt voor het luiden, is iets kleiner. Op het kloklichaam is en relief gegoten het wapen der stad Nijmegen (de dubbele adelaar), waaronder eveneens en relief »Die Stat Nymegen," terwijl daarboven het randschrift voorkomt: Steen en Borchhardt Fudunt Enchusae 1759 Soli Deo Gloria. Evenmin als van den toren kan met juistheid worden nagegaan het tijdstip van stichting van het kerkje. Het meest vertrouwbare daaromtrent vinden we inde oude archieven van Nijmegen. (Zie hierover Mr. van S. in dit werkje na). Treurig en vervallen ziet thans het kerkje te Hees er uitwendig uit. Toch geeft dat vervallen uiterlijk blijk van activiteit van de Kerkvoogdij van Hees, want dat vervallen uiterdijk is het gevolg van onderzoekingen dooreen bekwaam architect, die de plannen ontwierp voor een geheele restauratie van het kerkgebouw. Die onderzoekingen hebben aan het licht gebracht, dat het kerkje te Hees als oudheidkundig bouwwerk waarde bezit. Tevens brachten ze aan het licht, dat het hooge koor en de toren bouwwerken zijn uit hetzelfde tijdperk, terwijl het laagste gedeelte van het kerkgebouw van recenten datum blijkt te zijn en later tusschen het koor en den toren is ingebouwd. Op 2 Augustus 1907 vierde de Ned. Hervormde gemeente van Hees haar 300-jarig bestaan; op dien datum werd de grondslag gelegd vaneen fonds ter restauratie van het kerkgebouw, welk fonds thans geklommen is tot ± f1600, uit gehouden collecten en bijdragen van belangstellenden. De kosten der geheele restauratie echter zijn begroot op fl4OOO,— en hoewel er thans uitzicht bestaat op eene subsidie van het Rijk voor die restauratie, zoo zal echter nog een ruime bijdrage van particuliere zijde noodig zijn voor en aleer de kerkvoogdij in staat zal zijn haar plannen verwezenlijkt te zien en inde kom der gemeente Hees haar kerkgebouw op waardige wijze te kunnen restaureeren, opdat het een sieraad van dit dorp kan worden en herrijzen uit zijn vervallen toestand. Elke gave van belangstellenden voor dat doel zal dan ook door de kerkvoogdij dankbaar ontvangen worden. Dat de Heezenaren in het laatste jaar der 18de eeuw bange dagen zullen hebben doorgebracht blijkt uiteen steen, breed 38, hoog 34 c.M., ingemetseld ineen der zijmuren van het kerkgebouw, rechts van de portiek. We vinden op dien steen gebeiteld: 1798 en 1 STONT HET WAATER AAN DEZE STEEN. De onderkant van dien steen bevindt zich op 1,45 meter boven den beganen grond, zoodat heel het dorp en de omgeving ten prooi schijnt geweest te zijn aan eene zware overstrooming, waarschijnlijk het gevolg vaneen doorbreuk van den Waaldijk. In het archief van den Kerkeraad der Hervormde gemeente bevinden zich nog een paar voorwerpen, die oudheidkundige waarde bezitten. Het eerste is een eenigszins geschonden tinnen drinkbeker, vroeger gebruikt bij de bediening van het avondmaal. Op dien beker is gegraveerd het wapen der stad Nijmegen en het jaartal 1721. Verder het eerst aangelegde boekje, bevattende aanteekeningen van gedoopten, lidmaten en getrouwden in het Schependom van Nijmegen, beginnende met 1632. Dit boekje werd in 1672 bewaard ten huize van Ds. Smetius te Nijmegen en in dat jaar getroffen en beschadigd dooreen kanonskogel, geschoten vanuit Lent, tijdens een beleg der stad door de Franschen.” Na dankbaar de beschrijving van den heer Tichler aanvaard te hebben komen wij op het hotel Heeslust terug. Dit hotel onderging in 1902 eene belangrijke verbouwing, nadat de eigenaar, de heer Giesing, was overleden en de heer R. Hoenselaars het gekocht had. De gelagkamer werd vergroot en de veranda, die vóór het geheele front van het hotel zich bevindt, voor de helft dicht gemaakt. Voorts werd de achterzaal weggebroken en dooreen veel ruimer zaal vervangen. Het fanfarecorps van Hees en Neerbosch geeft hier zijne uitvoeringen, houdt er des Donderdags repetitie en overigens wordt deze zaal voor vergaderingen en feestelijke bijeenkomsten gebruikt. De achter zaal wordt voorafgegaan dooreen keurig beschilderd voorzaaltje, waar de Heerensociëteit, »de Heesche Club”, inde wintermaanden des Vrijdags sociëteit houdt. Het hotel heeft verder een aantal logeerkamers. Sedert den zomer van 1911 is het in andere handen overgegaan en bevindt zich thans in handen van den heer J. R. Verhoeff uit den Haag, waar hij als kok is werkzaam geweest. Wegens zijne uitstekende keuken verdient deze hotelhouder zeer geprezen te worden. Hij weet niet slechts op het oog mooie schotels te bereiden, maar tevens leverde hij in het afgeloopen jaar de doorslaande bewijzen, dat ook zijn smaak niets te wenschen overlaat. Al wat hij dus opdischt, streelt de tong en is overheerlijk. Bovenstaande loftuiting over de voortreffelijke keuken in het hotel Heeslust is maar zoo niet eene getuigenis van den eerste den beste, neen, zij komt uit den mond van bekende heeren fijnproevers! Dit dus tot staving van des heeren Yerhoeffs groote bekwaamheden in het toebereiden van spijzen en het regelen van gastmaaltijden, die men dus met alle gerustheid aan hem kan opdragen. Nog altijd vóór het hotel Heeslust gezeten, brengen we het verleden voor den geest en doemt onwillekeurig het echtpaar Giesing voor ons op. Wie van de oudere bewoners van Nijmegen en het Schependom zouden zich niet Giesing en mejuffrouw Giesing—Ensing herinneren? Zij stonden bij hoog en laag door hunne goede karaktereigenschappen in aanzien. Giesing was een droogkomiek, die er een zeer eigenaardig genre van moppen op na hield. Hoogst eenvoudig, maar netjes gekleed, meestal een zijden pet op het hoofd, een keurig gekamden baard, was hij een schraal en lenig kereltje. Moeder Giesing daarentegen zeer zwaarlijvig, met groot hoofd, roodgekleurde wangen en mooie, donker-bruine oogen. Wanneer men haar goed opnam en met haar een gesprek aanknoopte, bespeurde men al heel spoedig, dat het haar niet inde bovenkamer schemerde. Zij kon geestig over velerlei dingen van ouderen of jongeren datum vertellen. Ook was het eene gevoelige vrouw, die bij droefenis ineen anders leed meeleefde. Zij sprak een zeer beschaafd Nederlandsch met een niet onaardig klinkend accent uit het graafschap Zutfen. Haar kostuum was steeds een zwarte japon met blauwe schort, en zwart stoffen schoenen of pantoffels aan de voeten. Zij liep steeds blootshoofds, slechts heel zelden werd een soort kapothoedje opgezet. Dit hoofddeksel droeg zij slechts bij gelegenheid van het verrichten van boodschappen te Nijmegen, begeleid door hare adjudante Gerritje, een verstooten vrouwtje, wier lot zij zich had aangetrokken. Het echtpaar Giesing had geen kinderen, maar steeds waren er kinderen van hunne naaste familie in huis, hetzij tijdelijk, hetzij voor vast, aan wier opvoeding alles ten koste werd gelegd- Men had het er huiselijk, eenvoudig en opperbest. De bezoekers van het café werden met vertrouwelijkheid behandeld. Zij waren door en door eerlijk en hoogst bescheiden, ja al te bescheiden, met hunne rekeningen. Jammer, dat het hun vooral inde laatste jaren niet beter is gegaan. Door zorgen gedrukt ging ten slotte veel van de oude veerkracht verloren. Gij hebt elkander, gelukkig, niet lang overleefd en volgdet elkaar in negen weken naar het graf! Behalve door uwe familie zijt gij door vele dorpsgenooten uitgeleide gedaan naar het kerkhof aan den Graafschen weg, maar gij zijt bij ons ouderen in onze gedachten blijven voortleven en wij gedenken U beiden nog menigmaal met eene mengeling van dankbaarheid en weemoed! Rust zacht! De bevolking van Hees bestaat voor het grootste gedeelte van land- en tuinbouw. Daarnaast worden natuurlijk door eenige inwoners andere ambachten uitgeoefend. Voor deze laatste categorie is het tamelijk moeielijk om de concurrentie met het nabijgelegen Nijmegen vol te houden. Als landbouwproducten komen inde eerste plaats ter vermelding in aanmerking, aardappelen, rogge, suikerbieten, knollen, wortels, mangelwortels, spurrie, haver en soms wat maïs en gerst. De echte Heesche boer is echter meer een groente-boer en heeft het in dat vak ver gebracht; althans zoo kon men voor een twintigtal jaren spreken. Hij is echter niet met zijn tijd meegegaan en andere streken, met name Lent en Eist, hebben hem overvleugeld. Echter is ook hier eene kentering ten goede reeds te bespeuren en ’t is te voorzien, dat voor Hees op het gebied van groente-cultures weldra een beter tijdperk zal aanbreken. De grond is voor een groot gedeelte een kiezelachtige zandbodem met eene prachtig-zwarte humuslaag, die op sommige plaatsen één meter en meer meet, voor groenteteelt als geknipt is. Laten we hopen, dat de pogingen van de jeugdige Veilings- Waren het dus voor hunne familie buitengewoon goede menschen, ook aan de logeergasten werden goede zorgen besteed. commissie zullen slagen en door haar aan ons Schependom eene goede toekomst zal geopend worden. De overige bevolking leeft hier op hunne buitens en buitentjes vrij en ongestoord, d. w. z., al naardat men veel of weinig omgang wil hebben, wordt dat hier ongedwongen gevonden. De dorpen Hees en Neerbosch bezitten een fanfarecorps, onder leiding staande van den kapelmeester van de Koloniale Reserve te Nijmegen, den heer Thewissen. Dit corps werd opgericht door toedoen van wijlen den Weleerwaarden heer pastoor Raymundus Zegers. Deze vriendelijke herder over de parochie Hees—Neerbosch heeft hier veel voor zijne parochie tot stand gebracht. Helaas, eene hevige ziekte van slechts vijf dagen sleepte hem ten grave! Niet alleen zijne geloofsgenooten, maar ook andersdenkenden herinneren zich nog gaarne zijne meegaandheid en hij is hier dan ook nog niet vergeten. Wij geven hier een plaatje van het fanfarecorps met kapelmeester Tliewissen en twee bestuursleden. De wandeling moet nu eens vervolgd worden en zij zal vanuit Heeslust eerst gaan langs de Korte Breedestraat. Links woont de brood- en banketbakker van Mulukom en daarnaast staan een paar heerenhuisjes van den heer Joh. Fanfarecorps van Hees en Neerbosch. van Son, terwijl aan de rechterzijde wat kleinere huisjes zijn gelegen, die uitzien op een dorpsbrink. Villa Breehof met een klein voorterrein en een prachtigen ooft- en groente- Villa Madeleine (Kemeddjing) en huize Laarhoek aan de Breedestraat te Hees. tuin achter het huis ligt rechts van de Korte Breestraat. Nu komt men aan een driehoekig pleintje, waar de Korte Breestraat zich in tweeën splitst om zich met de Breedestraat te vereenigen. Links afslaande vindt men een een drietal heerenhuisjes, waarop volgt huize Laarhoek van den Weledelgestrengen Heer Ch. Wagner, gep. kapt. v.d. inf. h. t. 1.. Dit huis is gelegen op den hoek van Breedestraat en Laarzendam. De Laarzendam is een niet verharde landweg, waaraan hier en daar verspreid een achttal boerenbehuizingen zijn gelegen. Men vindt er links o. a. de Nieuwe Laar en ongeveer 500 meter van de Breedestraat af, de Oude Laar, beide ouderwetsche boerenwoningen. Op huize Laarhoek volgt de tuinmanswoning met koetshuis en het groote voorterrein van villa Madeleine van wijlen den heer C. F. Morbotter, die het huis een twaalftal jaren achtereen bewoonde. Het zal nu dezer dagen vermoedelijk in andere handen overgaan. Vroeger werd deze villa Kemeddjing genoemd en woonde er de heer H. Oetgens van Waveren Pancras Clifford met zijn talrijk en vroolijk gezin, dat niet weinig tot de gezelligheid van ons dorp bij droeg. Op den weg vóór deze villa heeft men ter weerszijden prachtige bruine beuken, die onzen Heeschen dorpsbrink zeer mooi stoffeeren. Staat men aan de Noordzijde van dezen brink, b.v. ter hoogte van huize Laarhoek, dan heeft men een alleraardigst kijkje op het kerkje met toren aan het Dorpsplein. Dit kijkje is meermalen door schilders en photografen genomen. Zoo hangt op Laarhoek o. a. een welgeslaagde schilderij in olieverf, waarvan de schets van de Noordzijde is genomen door den schilder Chr. Hammes. Op de, destijds bij het leven van den heer Morbotter goed onderhouden, villa Madeleine vooral wat het voorterrein betreft, volgt het vroegere Salatiga, destijds eveneens van de familie Clifford, thans omgedoopt in villa Gertrude, en nu van den heer van Riemsdijk. Deze eigenaar heeft aan Schuins tegenover Gertrude loopt een voetpad, dat de Breedestraat met het Dorpsplein verbindt, d.i. het »gengske”, uitkomende links naast het hotel Heeslust. Nu volgen nog eenige boerenwoningen, links en rechts van den weg, totdat men de koperslagerij van den heer Poort aan den linkerkant passeert om dan op den hoek van Breedestraat en Dorpsstraat een dubbel heerenhuis aan te treffen van den heer H. Vink. Vroeger behoorde dit huis aan den heer O. van Haaren, rentmeester uit Beek en voor een 25 jaren was daar nog de meisjesschool van de dames Hoek en Gelderman. Het front van de eene helft van dit hoekhuis ziet op de Breedestraat uit. Waar de Breedestraat eindigt, is ook het einde van de Dorpsstraat en begint de Kerkstraat, die tot huize »de Witte Poort” loopt om dan te eindigen bij de Dennenstraat. De tramlijn maakt bij de samenkomst van bovengenoemde drie wegen eene kromming en nu ligt achter dit punt de groote rozen-kweekerij van den heer Koldenhoff. Hij is een vriendelijk man, die gaarne zijne rozengaarde aan belangstellenden laat zien en de bezoeker zelf zal geen spijt hebben zijne schreden naar dit ruim van allerlei rozen voorziene plekje gronds te hebben gericht. De heer K. is bovendien een zeer bekwaam kweeker en snoeier van vruchtboomen. Wij slaan nu de Dorpsstraat in om weer bij ’t hotel Heeslust uitte komen en van daar verder door het dorp te wandelen. Waar de Dorpsstraat met de Kerkstraat zich vereenigt begint de klinkerweg, die tot dicht aan de Plezelpoort loopt. Rechts krijgen we huize Rusthof, liggende inde bocht van Kerkstraat en Dorpstraat. Dit erf is van beide wegen dooreen gracht gescheiden waarin goudvisschen, goud-, zilver- en bronsvoorns, baarzen en steenkarpers wonen, die bij mooi weer een aardig gezicht opleveren en den waterspiegel verlevendigen, zoodat menig voorbijganger gaarne een oogenblik naar deze zoetwaterbewoners blijft staan kijken. Huize Rusthof werd in 1857 door wijlen den heer huis en tuin vele grondige verbeteringen laten aanbrengen, zoodat alles er keurig in orde is. M. Duijs gebouwd en door hem deze naam gegeven aan dit huis, op 16 Febr. 1857 van mej. H. M. Courbois door hem gekocht, die het op haar beurt den 10 Oct. 1846 had gekocht van Mr. E. F. J. van der Gheijn. Ten tijde van Mr. v.d. G. stond er een huis en koepel, waarvan het huis door mej. C. werd afgebroken. Den 21 Juni 1888 werd Rusthof betrokken door Dr. J. J. de Blécourt, arts, die het kocht van de erven mevrouwde wed. M. Duijs—van Kuijk. Hij woont daar thans nog'en is door de gemeente Nijmegen aangesteld als gemeente-geneesheer inde wijken E, F en G, voor den genees-, heelen verloskundigen dienst. Tegenover Rusthof ligt het zooeven reeds genoemde dubbele heerenhuis, waarvan het tweede front op een langs Huize Rusthof te Hees. den straatweg zich uitstrekkenden tuin uitziet. Deze helft van het huis wordt na de grondige restauratie, door den heer Vink aangebracht, bewoond door de dames Suringar en Koeken. »Beau Lieu” is de naam van het huis. De dames S. en K. zijn echte dierenvriendinnen en hebben o.a. in hun bezit een zeldzaam mooie, zuiver witte poes (kater?), een zeer intelligent beest, door ons der vermelding overwaard geacht. Wij stellen ons voor, dat de jongeling Whittington, die zijn fortuin aan een witte kat te danken had in het land der Mooren aan Afrika’s kust, en later tot »lord-mayor of London” werd benoemd eender gelijk verstandig beestje heeft gehad. Nu volgt rechts de tuinmanswoning met stalling van Rusthof, daarna eene heerenbehuizinge van den heer M. Blok te Nijmegen, waaraan onmiddellijk verbonden is eene boerderij en vlak tegenover dit perceel de villa »Ricordo”, gebouwd door den luit.-kol. v.h. Ind. leger R. Koops en mevrouw M. Koops—Van Kuyk. Na den dood van mevrouw K. ging het over aan wijlen jlir. L. van den Brandeler, generaal-majoor en kommandant van de militaire academie te Breda, waarna mevrouwde wed. jhr. v.d. B. geb. Greven dit erf verkocht aan het raadslid, den heer de Haan te Nijmegen. Tegenover Ricordo ligt een landweg, die uitkomt op de buurtschap »de Vijfhuizen” aan den Molenweg, terwijl ook villa »Anna” aan den overkant gelegen is. Voor 25 jaar bewoonde wijlen mevrouwde wed. Maclaine—Meynet dit buiten, daarna kochten de heer en mevrouw Terwindt uit Arnhem het en thans is het in 't bezit van den heer en mevrouw Chr. Achterbergh—Terwindt te Nijmegen, die hierin een vijftiental jaren achtereen hebben gewoond. Het vroeger reeds genoemde Kerkpad volgt nu en op den hoek daarvan, met het front naar de Dorpsstraat, de smederij van den heer P. Lamers, die zich ook belast met den aanleg van centrale verwarmingen en electrische geleidingen. De heer L. is tevens handelaar in rijwielen en door den A. N. W. B. als bondsrijwielhersteller aangesteld. Aan het Kerkpad, dat langs en achter den tuin van den heer P. Lamers loopt, ligt halverwege aan den linkerkant de pastorie van de Ned. Hervormde kerk, een groot, flink gebouw, waarin Ds. J. Joosting na zijn vertrek uit de pastorie van Neerbosch nog een 15 jaren ongeveer heeft gewoond, om daarna als emeritus-predikant in Nijmegen metterwoon zich te vestigen. Na Ds. Joosting werd Ds. N. Jolles van Zwolle naar Hees beroepen en heeft hier tien jaar zijn ambt uitgeoefend. Zoowel Ds. Jolles als Ds. Joosting hebben hier vele vrienden achtergelaten en men liet hen dan ook noode gaan. Inde plaats van Ds. Jolles is nu tot ons overgekomen Ds. W. J. Jurrema uit Windesheim, die hier op 27 Mei 1912 door zijn voorganger, Ds. Jolles uit Yucht bij Den Bosch, is bevestigd. Tegenover de pastorie ligt de villa Anna Rowa, vroeger jaren lang bewoond door mevrouwde wed. Wagnerde Bruijn, thans door den heer Eekhof. Naast de pastorie ligt villa Trio van wijlen den heer C. F. Morbotter en schuins tegenover deze villa, eenigszins van den weg af, Ora et Labora, waar gelegenheid is om bij de eigenaresse mej. de wed. Leezeman—Cornelissen kamers te huren en tevens pension te bekomen. Hiermede is het Kerkpad voldoende behandeld en vervolgen wijden weg langs de Dorpsstraat. Links en iets verder ligt de hechte heerenbehuizinge van mevrouwde wed. H. Klinger—van Leut; door wijlen den heer H. Klinger gekocht van den gep. kolonel-intendant van het Ind. leger J. Hofstede, die het van wijlen mevrouw de wed. Nieuwenhuijs—Sormani in 1889 had gekocht. Dit huis is nog gebouwd door wijlen den heer D. van Aalst, die ook huize Boschlust te Neerbosch, waar thans diens jongste zoon woont, in eigendom heeft gehad. Tegenover mevrouwde wed. Klinger ligt een zeer ouderwetseh boerenhuis en daarnaast de heerenbehuizinge van den heer R. Hoenselaars. Achter dit huis strekt zich een vruchtbare tuin uit, die tot achter naar het Kerkpad loopt en daar ook een uitgang heeft. In deze tuin heeft de heer H. in het vorige jaar vier kassen, elk van 35 Meter lang, laten bouwen, die volgens een geheel nieuw systeem zijn aangelegd, centraal verwarmd en electrisch verlicht worden. Hij heeft aan deze kweekerij den naam van de »de Sikua-Phutourgia” gegeven, d.i. de komkommerkweekerij, en het is dan ook de komkommerteelt, welke hier inde eerste plaats wordt behartigd. Half Juni ongeveer loopt deze cultuur af en dan worden de kassen o. a. voor het kweeken van tomaten gebruikt. Overbodig is het eigenlijk te vermelden, dat de verdere gronden voor broeibakken en groenten op den kouden grond worden gebezigd. Naast den heer H. staat als zijn rechterhand de hoogst bekwame tuinman Toon Hubers, de vroegere tuinman op Rust en Vrede. Het is een schoon gezicht deze vier kassen te bekijken en te zien, hoe daar duizenden van groote en kleine komkommers naar beneden hangen, ’t Zijn allen donkergroene komkommers, die vooral in Duitschland en met name bij de mijnwerkers veel aftrek vinden. Inde maanden Februari en Maart waren aldaar reeds voor den verkoop geschikte komkommers te vinden. Op één dag worden soms 800 a 1000 stuks afgesneden, netjes in kistjes verpakt en naar de veilingen gezonden. ledereen, die deze cultuur in oogenschouw neemt, komt er opgetogen vandaan. Wij wenschen den ondernemer bij voortduring veel succes en hebben goede verwachtingen, dat hij o. a. door zijne jaarlijksche grondverversching inde kassen de ziekte inde planten zal kunnen afweren! Naast het erf van deze kweekerij volgt dan het reeds genoemde kerkhof om de Protestantsche kerk. Er tegenover ligt de herberg van Lamers, de broodbakkerij en kruidenierszaak van den heer Las en de brood- en banketbakkerij van den heer G. v.d. Pol. De heer. v.d. P. woont reeds jaren te Hees en drijft deze beklante zaak met zijne twee oudste zoons. Hij is het type vaneen echte, stevige Gelderschman uit het land van Maas en Waal. Door onze wandeling langs Korte Breedestraat, Breedestraat en terug langs de Dorpsstraat naar het hotel Hees- 11 lust is thans het centrum van Hees beschreven. Er rest nu nog van de Breedestraat een gedeelte te beschrijven, loopende vanaf hare samenkomst met de Korte Breedestraat. De Noordzijde van het Breedestraatspleintje wordt ingenomen door het ouderwetsche huis van den Mr. timmermanbrandmeester J. Peters; rechts van dat huis voert een niet verharde landweg naar een tweetal boerderijen. Heeft men eens lust eene veldwandeling te doen, dan is deze weg aan te bevelen. Men loopt dan de Biezen in en is men ver genoeg, onder den rook der huizen weg, het veld ingeloopen, zet u dan eens aan den rand vaneen sloot neder, zie eens naar de stad Nijmegen en gij zult moeten bekennen, vanuit de Biezen al een bijzonder schoon vergezicht te hebben. De spoorbrug over de Waal, de verschillende torens, de hoog oprijzende kerken en gebouwen en verder het voor u liggend, rustig-lachend landschap boeien ongemeen het oog. Schenk dan eens uw aandacht aan hetgeen gij in uwe nabijheid te hooren en te zien krijgt. Zijt gij liefhebber van in ’t wild groeiende planten, welnu, gij kunt naar hartelust aan het verzamelen en determineeren komen. Luistert gij gaarne naar het jubelend gezang van den omhoogwaarts stijgenden leeuwerik, hoort gij het meer en meer hoog inde lucht wegsterven, totdat het allengs weder bij het nederdalen van dit merkwaardig zangvogeltje hoorbaar wordt, dan kunt gij u ook hier verlustigen. Zijt gij jager, dan zal u inden vroegen uchtendstond of bij het vallen van den avond het gekraai van den haan-patrijs treffen; of hoort gij gaarne hetfrisschegeluid uit het koren zelve opstijgen van den in dactylen slaanden kwartel, den coturnix dactylisonans, zijt gij bovendien vaardig in het steken op den kwartelpijp, dan zult gij, na eenige malen den wekker beproefd te hebben, bij gunstig weder spoedig öf heel uit de verte öf van meer nabij van één of meerdere mannetjes-kwartels antwoord krijgen. Welk een genot om dan dat beestje tot zich te lokken en eindelijk duidelijk aan het kwik me dit, kwik me dit het voorafgaande mauw, mauw te onderscheiden! Met welk een vuur loopt het lieve beest op het vermeende wijfje toe en ’t is dan ook aan zijn hartstochtelijk verlangen om het hem van tijd tot tijd antwoordende wijfje te ontmoeten, dat de uitdrukking: »zoo doof als een kwartel”, is ontleend! Niet met recht, waarde lezers en lezeressen, geldt voor hem deze eigenschap! ’t Is slechts het liefdevuur, dat hem verteert. Want zoo de vogelaar slechts één verkeerden toon aan zijn kwartelpijpje ontlokt, trekt de aanstormende verliefde zich omzichtig terug, gaat nog flauw af en toe antwoorden, maar verwijdert zich al meer en meer. De kwartelvangers hebben daarvoor de technische benaming «verbeenen” en zoo’n vogel is een «verbeende” kwartel, die zich in dat seizoen niet meer laat vangen. Hebt gij nu uwe veldwandeling volbracht en u meteen op de hoogte gesteld van den stand der verschillende veldgewassen, dan zullen wij thans uit de Biezen terugkeeren en onze wandeling langs de Breedestraat vervolgen. Allereerst volgt links de gemeente-politiewacht voor de Buitenwijken met brandspuithuisje en daarnaast de veldwachterswoning van den gemeenteveldwachter Kruitwagen. Ter rechterzijde strekt zich een ruim veld uit, hoofdzakelijk voor groenteteelt gebezigd en o. a. gedeeltelijk ook ingenomen door de reeds genoemde kweekerij van den heer aleton. Tegenover dit veld staan eenige boerenwoningen aan den linkerkant van den weg, een dubbele heerenbehuizinge met daarachter eene boerderij en dan de villa Kelfkens Hof en Beek. Op de poort van dit huis stonden vroeger een paar vrouwenbustes. ’tWas het huis met de »pupkes” op de poort. In het vorige jaar verkocht mej. Suringar dit huis aan den heer Koek uit Eist, nadat zij aan huis en erf veel had verbeterd. Mej. S. kocht het huis van de erven Marceller en vóór haar werd het als huurhuis door verschillende menschen inde laatste 25 jaren bewoond. Er was zelfs, gedurende ruim een jaar, eene ziekenverpleging van mej. A. Knuttel in gevestigd, waarmede echter weer inden loop van 1895 werd opgehouden; zeer tot spijt van vele dorpsgenooten, die gaarne de welwillende zuster Knuttel hier behouden hadden. Op dit huis volgt een stuk land, waarop in dezen zomer een complex van kassen zal gebouwd worden, bestaande uit corridorkas met 5 aangesloten groote kassen. Deze kweekerij zal den naam »Gelria” krijgen en onder leiding staan van den heer W. Lodder, thans nog directeur aan de kweekerij van den heer Jac. C. Groenewegen te Santpoort. Ook in deze kweekerij zullen kamerplanten in hoofdzaak worden gekweekt. Huize »de Diemercamp” volgt hierop. Een lommerrijk voorterrein, gracht met aardig bruggetje, een rustig heerenlandhuis en daarachter eene vruchtbare ooft- en groentetuin maken van dit terrein een bekoorlijk geheel. Voor een twintigtal jaren woonde daar wijlen mej. de weduwe Noor, later kocht de oud-gezagvoerder van de gouvernementsmarine, wijlen de heer P. L. Soeters, dit erf en liet aan het huis veel verbouwen. Een plotselinge dood rukte dezen stoeren en op ons dorp zeer beminden man uit ons midden, terwijl zijne weduwe nu inden echt verbonden met den heer Meyboom op dit landgoed is blijven wonen. Naast dit erf stond eene boerderij, welke ook behoort aan den heer en mevrouw M. Het is eigenaardig, dat in vroegere dagen te Hees lieerenbehuizingen werden gezet öf direct gebouwd aan een boerenwoning öf wel inde onmiddellijke nabijheid er van. Aan den rechterkant van den weg ligt de ouderwetsche boerderij van de weduwe Th. Reintjes en verderop naar boven en links de stoomwasscherij »de Lelie” met daarnaast de stoom-meelfabriek van den heer Fleuren, die vlak tegenover zijn zaak woont, in het huis, waar vroeger jaren lang mejuffrouw C. de Ranitz woonde. De heerenbehuizing, die nu volgt, is van mevrouwde wed. H. H. Engelkens en werd vroeger in eigendom bewoond door den heer V. de Villeneuve, die later het tegenoverliggende Manheim (zie Mr. v. S.) metterwoon betrok. Huize Manheim kwam, na het vertrek van den heer de V., in handen van den heer C. van Houweninge en thans wordt De heer de V. liet eene groote serre op Manheim bouwen, want hij was een groot liefhebber, kenner en kweek er van allerlei voor dien tijd in ons land nog zeldzame planten en bloemen. Hoe prachtig onderhield hij zijn erf! Gelukkig, het mag gezegd worden : ook zijne opvolgers hebben steeds gezorgd, dat hun erf er goed uitzag, al was dan ook de kostbare verzameling planten en bloemen niet meer aanwezig. De Breedestraat is nu beschreven en door het Villapark, langs het huis van den heer Pascal aan de Voorstadslaan, gaat de wandeling verder naar de Oude Heessche laan, waar de samenkomst van den Nieuwen Nonnendaalschen weg, den Ouden Nonnendaalschen weg en de Oude Heessche laan plaats vindt. De O. H. Laan is reeds grootendeels beschreven, alleen vindt men rechts nog een gebouw, «Bethel, lokaal voor Christelijke belangen”, waar broeder J. A. Mulder de belangen in zijn kring behartigt en door getrouw huisbezoek zijne kudde bij elkaar weet te houden. De vereeniging, die hier onder de Protestanten met vrucht werkzaam is, tracht haar doel nader te komen door het houden vaneen Zondagsschool, eene zangvereeniging voor jongelieden, van eene bewaarschool en door ’t geven van godsdienstoefeningen in hare kapel het christelijk vereenigingsleven op te beuren. Een zeer werkzaam aandeel in het houden vaneen Zondagsschool neemt ook de heer A. Gerretsen, die vlak naast de bewaarschool zijne woning heeft, maar zijn onderricht des Zondagsmiddags geeft inde openbare school te Hees. De Oude Nonnendaalsche weg loopt dood tegen den spoorwegdijk inde Koninginnelaan en is bebouwd met arbeiderswoningen, terwijl tegenover het Wilhelminahof nog eene R. Kath. bewaarschool is gelegen, die door de eerw. zusters Dominicanessen, uit het klooster inde Krayenhofflaan wordt gehouden. het bewoond door de twee heeren Noy en hunne beide zusters. De N. Nonnendaalsche weg is voor het meerendeel bebouwd met arbeiderswoningen en daarop komt aan den rechterkant uit de Floraweg, vroeger Vuilniskuilsche weg genaamd, waarop weer uitkomt het steil naar beneden hellend gedeelte van de late van Hezewijkstraat. Deze straat is op het steile gedeelte, vooral des avonds, wegens de vele keien, stukken steen, kuilen, gaten en oneffenheden zoo goed als onbegaanbaar. Gelukkig, kan dit niet van de 2de en 3de van Hezewijkstraat worden gezegd, die vooreerst veel ruimer zijn aangelegd en niet van de helling tot aan den Floraweg reiken. Alle drie genoemde straten zijn zeer bevolkte buurten met arbeiders- en burgermanswoningen. Ook de Floraweg, die aan den voet van de helling van den Graafschen weg loopt, telt verscheidene arbeiderswoningen. lets verder op den Floraweg heeft men aan den linkerkant een drietal heerenhuisjes. Tusschen het eerste en den tuin van het tweede heerenhuis loopt een weg steil naar boven, ’t Is een molenweg, die naar den Looimolen van den heer Janssen gaat. Aan de stadszijde van dezen molen zijn eenige kanonskogels in het muurwerk aangebracht, die van het beleg van Nijmegen, door de Franschen in 1794, af stammen. Zoowel met behulp van wind als met een gasmotor wordt hier graan en run gemalen. Voor eenige jaren terug werd deze zaak door wijlen den heer Bruëns gedreven en vóór hem door den heer Harmsen. De kweekerij »Noviomagum” van den heer P. van Leijden volgt nu en ligt vlak tegenover den pas genoemden Molenweg. Vroeger hadden de heeren Denier van der Gon en Bouwens daar hun bloemisterij, daarna de Bie en de heer van Manen. De heer van Leijden legt zich niet alleen op het kweeken van allerlei bloemen en snijgroen toe, maar heeft ook eene groente-kweekerij met o. a. 40 aspergebedden en dan nog eene zeer groote cultuur van aardbeien en frambozen. Hij genoot zijne opleiding gedurende eenige jaren te Erfurt. Ook verraadt hij met het maken van bloemstukken en het versieren van tafels veel smaak en is tegenover de bezoekers uiterst welwillend. Aan het einde van den Floraweg vindt men aan den linkerkant »den Wolfskuil”, een diepte waarin wel schilderachtig een klein arbeidershutje staat. Volgens een verhaal, ons dooreen ouden bewoner van Maas en Waal gegeven, kwamen daar nog voor ruim een eeuw geleden de boeren in het Rijk van Nijmegen tezamen om zich dooreen drijfjacht van de wolvenplaag te ontdoen. leder boer, burger of heer werd daartoe opgeroepen om na gehouden appèl deel te nemen aan deze klopjacht en na afloop werden ze inden Wolfskuil ook weer afgemonsterd. Volgens een andere en ons meer waarschijnlijk voorkomende uitlegging, zou de Wolfskuil slechts te maken hebben met de voorste verdedigingswerken van de vesting Nijmegen. Als voortzetting van den Floraweg kan de Oude Graafsche weg beschouwd worden, een oude heerbaan uit den Romeinschen tijd. Deze weg gaat langs het huis van den directeur der zuivelfabriek »de Confederatie”, den heer Ballizani. Zoowel in ons Schependom als inde stad Nijmegen vindt deze fabriek met hare zuivelproducten een ruim afzetgebied. De directeur zorgt er voor, dat zijne clientèle geregeld en goed bediend wordt door zijne nette melkwagentjes met trekhonden en geschikte bedienden. Tegenover de melkfabriek ligt het pluimvee-park »Hollandia”, eveneens van den heer Ballizani. De weg gaat nu verder langs eenige arbeiderswoningen ter rechterzijde en links langs het geheel met draadgaas afgerasterde terrein van huize Dennendaal. Het grootste gedeelte van dit terrein behoorde voor ruim twintig jaren aan de familie Mr. Riveaux en bestond uit opgaande boomen, met akkermaalshout in de perken. De heer Bert Brouwer, die zulk eene belangrijke rol bij de ontmanteling van Nijmeegs’ vestingwerken en den aanleg van die ontmantelde terreinen heeft gespeeld, kocht deze gronden van Mr. R. nog in zijne laatste levensjaren aan. Hij had huize Dennendaal prachtig in orde, had groote waterwerken aangelegd en hield in zijne bloemenkassen eene zeldzame collectie mooie planten. Ook onder zijn opvolger, wijlen den heer G. J. van Gendt, werden kosten nog moeite gespaard om dit goed als een eerste klasse erf te doen uitkomen. De tegenwoordige eigenaar is de heer W. Schiffer. Een verbindingsweg tusschen O. Graafschen weg en Graafschen weg loopt langs de tuinen van de villa der familie Tichler en huize Dennendaal. Verder loopt de O. Graafscheweg achter het tegenwoordige Sanatorium »Berkenoord” langs. Voor een 17-tal jaren woonde op Berkenoord de heer van Alphen en daarna Mr. Ch. van Aalst, die het oude buiten prachtig liet verbouwen en vergrooten en later, meer naar boven, van de familie Voet een groot stuk land, met een boschje op het eind er van benevens een tuinmanswoning, er bij kocht. Hij liet daarna dit groote terrein, De Oude Graafsche weg bij de Confederatie en de daarbij opgestelde melk wagentjes. dat zich uitstrekte langs de beide Graafsche wegen, tot aan den bovenkant van de Dennenstraat geheel met gaas afrasteren. »Het buitengoed Berkenoord werd den 1 Mei 1904 verhuurd aan de vereeniging »Sanatorium Nijmegen” door Mr. Ch. van Aalst. Het bestuur van de vereeniging, bestaande uit de navolgende heeren: F. M. A. van Schaeck Mathon, burgemeester van Nijmegen, Eerevoorzitter; Prof. J. K. Wertheim Salomonson; H. B. Wiardi Beckmann; J. V. Wierdsma; Dr. J. Wiardi Beckmann, en Dr. A. Rijpperda Wierdsma, wilden er een sanatorium voor zenuwzieken en rustbehoevenden inrichten. Het Sanatorium, dat onder leiding stond van Dr. J. Wiardi Beckmann en Dr. A. Rijpperda Wierdsma, als geneesheer – directeuren, en Zuster G. A. van Opzeeland als directrice, werd 1 Juni 1904 geopend met 6 patiënten. Nabij het bestaande huis werd een uit Noorwegen aangevoerde, houten villa geplaatst, waar een tiental patiënten opname konden vinden. Den 1 Augustus 1904 kon ook dit huis in gebruik worden genomen. Het hoofdgebouw, dat in het voorjaar Noordsche villa op het Sanatorium Berkenoord. van 1907, nadat het buitengoed door de vereeniging was aangekocht, verbouwd was, de eetzaal werd daarbij vergroot, de keuken buiten het huis aangeplaatst en verschillende ruime badkamers aangericht —, werd den 11 Januari 1908 dooreen zwaren brand geteisterd. De brand ontstond door onbekende oorzaak op eender kamers van de zolderverdieping en breidde zich zeer snel uit. De geheele bovenste verdieping en de zoldering op de eerste verdieping werden vernield, terwijl de benedenverdieping belangrijke waterschade beliep. Gedurende den herbouw werd de villa van Dr. Wierdsma, die inmiddels op het terrein van Berkenoord was verrezen, tijdelijk als hoofdgebouw van het Sanatorium gebezigd. In April 1908 kon het herbouwde en verbeterde huis weer in gebruik genomen worden en tot nu toe mag de inrichting, die nog steeds onder dezelfde directie wordt gedreven, zich ineen druk bezoek verheugen.” Bovenstaande beschrijving van het Sanatorium «Berkenoord” werd ons welwillend door Dr. Wiardi Beckmann verstrekt. Een weinig verder dan het Sanatorium ligt aan den rechterkant het witte heeren landhuis van den heer Kas en dan weer verder, op het terrein van Berkenoord, de mooie villa van Dr. R. Wierdsma, huize »de Zonnekamp”. Dit buiten staat met zijn front naar den Graafschen weg gekeerd. Het heeft aan de achterzijde een prachtig gezicht op de vallei van de dorpen Hees en Neerbosch. De oude Graafsche weg heeft nu verder nog, links, eene oude tuinmanswoning, behoorende bij het Sanatorium, waar de tuinman Thijs Schamp, die reeds jaren deze betrekking op Berkenoord vervult, woont. Aan den rechterkant op den hoek van den O. Graafschen weg met de Dennestraat, vindt men een kleine heerenbehuizing en voor ons ligt nu het schoongelegen buiten »de Hooge Hof” van Dr. Wiardi Beckmann, de eerst-aanwezende geneesheer-directeur van Berkenoord, die door zijn organiseerend talent deze inrichting heeft weten tot stand te brengen. De Hooge Hof strekt, evenals de Zonnekamp, deze schoone omgeving tot een sieraad! Een gezicht van deze hoogte op de dorpen Hees en Neerbosch verveelt nooit en is zoowel des winters als des zomers vol afwisseling. Hoe menigmaal lagen wij als jagers ter plaatse van de Hooge Hof of een eindje verder tegen de helling aan uitte rusten om meteen onze welgevulde weitasch aan te spreken! Welk een genot bood ons niet dat rustig kijken naar het voor ons liggend landschap! Wat voor plannen hebben we wel niet in ruwe trekken en nog meer bij wijze van aardigheid voor deze hoogte met de omliggende landerijen uitgewerkt! Laten wij dan ook bekennen, dat de Vereeniging «Sanatorium Nijmegen” werkelijk iets schoons voor Hees en Neerbosch heeft tot stand gebracht, want door haar toedoen is er voor gezorgd, dat deze omgeving niet alleen ongeschonden, maar zelfs aanmerkelijk verfraaid is. Daar we nu toch inde buurt van de St. Antoniusmolen zijn, zullen we ons langs de Dennestraat naar boven begeven om links de reeds vermelde, belommerde kuil van Berkenoord te passeeren en rechts het buiten «Kareishof”, dat met zijn front op den Graafschen weg ziet. Vlak daartegenover staat, op den hoek van den Jonkerboschweg, de nette gemeenteveldwachterswoning, waarin de veldwachter Arens woont. Gezicht op den St. Antoniusmolen met omgeving en huize »de Hooge Hof”. De St. Antoniusmolen is een zeer ouderwetsche molen, die nog in ’t bezit is vaneen oud windrecht, afkomstig uit het jaar 1555. Dit recht behelst het verbod, dat binnen een bepaalden afstand eenig gebouw of geboomte mag staan, waardoor de wind zou kunnen ondervangen worden. Jaren lang was deze molen in ’t bezit van de familie Hoefnagels en recht tegenover den molen was hunne woning, een zeer ouderwetsch gebouw, waarin een zeer beklante, degelijke broodbakkerij en tevens herberg was gevestigd. Nadat de heer M. Hoefnagels zich uit zijne zaken terugtrok, ging de molen over aan den heer Ponjé, de bakkerij en herberg aan den heer van Sambeek. De heer Ponjé liet nog een gasmotor bij den windmolen aanbrengen, maar deed onlangs de zaak over aan den heer Las te Hees, die haar al heel spoedig aan den tegenwoordigen eigenaar heeft overgedaan. Gaan we nu nog even terug, een eindje den weg naar het Jonkerbosch op, tot op de nieuwe Viaduct over de spoorlijn Nijmegen—den Bosch, om daar een wijle te toeven en te genieten vanaf onze hooge standplaats van de heerlijke vergezichten, die ons van alle kanten worden aangeboden. Naar het Zuiden en Zuidwesten onzen blik wendende ligt een gedeelte van Hatert, Hulzen, Duckenburg, de Graafsche weg, een gedeelte van de gemeente Wychen en het Neerbossche broek als een panorama uitgestrekt; meer naar het Westen en Noordwesten het dorp Neerbosch; ten Noorden is het gezicht door den Graafschen weg met zijn geboomte en gebouwen iets belemmerd; ten Noordoosten en Oosten breidt zich de stad en St. Anna uit, zoomede ten Oosten en Zuidoosten overzien wijde bosschen van den Goffert, Heidepark, Winkelsteeg en Hulzen, waarvan een groot gedeelte in alle jaargetijden als een groen tapijt zich aan ons voordoet. Den terugweg nemen wij nu naar Hees om langs den Dennenstraat rechts af den Molenweg in te slaan, waaraan in ’t begin eenige boerderijen staan. Ongeveer in het midden van dien weg ligt de buurtschap »de Vijfhuizen”, oorspronkelijk aldus genaamd naar vier huizen rechts en één huis hoort aan den landbouwer Piet Tax, tegenover hem eene ouderwetsche boerenhofstede, zijn ouderlijk huis, waar een ongetrouwde broeder en zuster het beheer voeren. Links volgt nu een kleine heerenbehuizinge, rechts de villa van mevrouwde wed. Gordon en daarnaast »Salve”, waarin mevrouwde wed. v.d. Sluijs Lehr woont. Ook dit huis heeft volgens oud Heesch model een boerderijtje aan de achterzijde. Rechts krijgen we nu nog eenige kleinere woningen en de herberg van de weduwe A. van Megen, waarlangs een smal paadje naar den Wolfkuilschen weg voert, bezijden het kolenpakhuis van den handelaar in brandstoffen, G. Kaspers, eene reeds sedert een tal van jaren hier gevestigde zaak. Op het einde van den Molenweg staat links nog eene heerenbehuizing, met het front naar Hees ziende en waaraan ook eene boerderij is verbonden, die aan de vereeniging van Molenweg en Wolfkuilschen weg is gelegen. Op den rechterhoek ligt dan nog eene dubbele heerenbehuizinge, waarvan het eene gedeelte met zijn ingang en tuin aan den Molenweg, het andere gedeelte ingangen tuin aan den Wolfkuilschen weg heeft. Deze laatstgenoemde weg is gedeeltelijk reeds beschreven. Van de bovenste helft valt slechts te vermelden, dat aan den rechterkant arbeiderswoningen zijn gebouwd, benevens eenige öf onmiddellijk aan den weg öf een eindje landwaarts in gelegen boerenwoningen. Hieronder is een zeer ouderwetsche boerderij, waarvan de muren nog een vijftal kogels herbergen van hetzelfde kaliber als inden reeds genoemden Looimolen en die ook afkomstig moeten zijn van het beleg in 1794. Wij gaan nu terug tot naar de samenkomst van Molenweg met den Wolfkuilschen weg, waar, rechts inde bocht, huize »Somerchem” van den heer Hiemink is gelegen, een mooi, belommerd huis met grooten ooft- en moestuin, zeer rustig links gelegen. Op de Vijfhuizen volgt aan weerszijden van den Molenweg eene open ruimte, dan links de timmerzaak van de drie gebroeders Lelieveld, allen getrouwd en vredig wonende onder één dak. Aan den rechterkant een paar boerderijen, waarvan de eene, pas nieuw gebouwd, toebe- gelegen. Vroeger woonde hier de oude heer Werkhoven met zijne beide dochters, later kocht de heer Bartels dit huis. Hij bracht èn in het huis èn inden tuin vele veranderingen aan. De Weledelgestr. Heer G. van Olden kocht het van den heer Bartels, bleef echter zonder het ooit te bewonen niet lang bezitter, maar droeg het weer over aan den tegenwoordigen bewoner, die mede aan het huis eenige ver timmer ingen deed aanbrengen. Na Somerchem volgt links eene flinke boerderij, rechts is de kweekerij Zomervreugd van de heeren van Ingen senior en junior gelegen en dan links o. a. nog het reeds bij Klambir-Lima beschreven Adyton. Langs de Voorstadslaan gaat het thans naar de reeds genoemde Waterstraat. Links aan dezen weg ligt een wit huis, waarin een zestal huigezinnen wonen. Mr. van S. weet niet, waarvoor dit ouderwetsch huis vroeger heeft gediend. Het kan wel de rentmeesterswoning zijn geweest van de voormalige heerlijkheid, die zich vroeger uitstrekte vanaf het begin van de Waterstraat. Voor een 70 jaar was hier een speeltuin, die inde wandeling het »Busken” werd genoemd. Nog zijn op dit terrein de overblijfselen vaneen groot buiten te constateeren. De Waterstraat heeft verderop nog eenige blokken arbeiderswoningen en bij hare samenkomst met den Weurtschen weg vinden we, ombuigende naar Nijmegen, een 42-tal arbeiderswoningen, door de »Woningvereeniging Nijmegen” aldaar in 1911 gezet. Aan den rechterkant staan ook een rij arbeiderswoningen en nog verder naar Nijmegen een ander dito blok woningen, om ten slotte het café Oost-Indië van den heer J. Selbach te bereiken. Noemen we nu nog, verderop links, de Nijmeegsche broodfabriek en de kinderwagentjesfabriek van de firma Carel van Rosendael, dan kunnen we terugkeeren inde richting van Weurt. Vooreerst zijn dan aan den rechterkant de voorwerken van het fort Krayenhoff te vermelden en links eenige weilanden. De drie kolken en de Salaadben zijn bij de wandeling langs de grenzen reeds genoemd, zoodat wij nu den eveneens genoemden landweg, in het Waarsche veld, inslaan om bij den Diemercamp aan de Breedestraat, langs een smal voetpad, weer uitte komen. Er valt van Hees nog slechts de Kerkstraat te beschrijven. De Breedestraat tot aan de samenkomst van Dorpsstraat, Breedestraat en Kerkstraat afwandelende, ligt de Kerkstraat recht voor ons, op het einde daarvan huize de »Witte Poort”. Huize Rusthof, gedeeltelijk ook aan de Kerkstraat gelegen, is reeds genoemd. Let alleen nog even op het mooie, zware geboomte, op deze zijde van het huis gelegen en den sierlijken over het water hangenden treurbeuk —, waarna huize »de Koepel” volgt, thans bewoond door den heer Max Jurgens en in eigendom toebehoorende aan den heer G. van Olden, gep. luit. v.h. reg. grenadiers en jagers, thans te Velp. Voor een twintig jaren woonde in »de Koepel” Kerkstraat te Hees. de emeritus-predikant van de Vriezenveensche gemeente te Petersburg, ds. Welter, daarna ging het over in handen van Mr. A. van Berckel, kantonrechter te Nijmegen, die eenige veranderingen aan huis en tuin liet aanbrengen, terwijl diens opvolger, de heer G. van Olden, èn aan het huis èn aan den tuin veel liet veranderen en verbeteren. De heer M. Jurgens liet ten slotte aan den achtertuin veel veranderen en maakte van den voorheen zoo belommerden tuin meer een Engelschen aanleg. De liefhebbers van veel zon, mooie grasbloemen en heesterparken kunnen hier genieten. De Koepel moet vroeger één geheel geweest zijn met het daaraangrenzende Rusthof, wat ook duidelijk uit het hooge geboomte van denzelfden leeftijd, op beide buitens staande, is op te maken. Ineen verkoopacte van 1846 staat o. a.: »dat de boomen bij de nieuw te maken scheiding en inde scheidingslijn vallende zullen gerooid moeten worden”. Op huize »de Koepel” volgt villa »Insulinde”, aan den rechterkant van de Kerkstraat gelegen, waar de heer en mevrouw Clerkx en mevrouwde wed. Geluk wonen. Een keurig onderhouden voorterrein en achter het huis een flinke ooft- en groentetuin geven aan den bewoner en bewoonsters handen vol werk, maar ook de voldoening steeds aangenaam inden tuin bezig te kunnen zijn en niet aan verveling behoeven te lijden. Daarnaast ligt villa Heeswijk, bewoond door den heer Schellings, een lief gelegen heerenlandhuis, met aardigen voor- en achtertuin, waarin de heer S. ook in zijn vrijen tijd met lust staat te werken. Hierop volgt naar links het buiten »Andelshof” (zie voor den Koepel en Andelshof Mr. van S.). Dit buiten, door jhr. V. van Rijckevorsel bewoond, werd, voor eenige jaren terug, zeer mooi en doelmatig vergroot, terwijl reeds vroeger een prachtig koetshuis, bezijden en achter het huis, werd gebouwd. Ook de tuin werd door aankoop van daarachter gelegen landen belangrijk vergroot en opnieuw aangelegd, terwijl nog later, achter huize »Oranjestein”, een terrein werd aangekocht, waarop eene boerderij verscheen, die met zijn golvend terrein, het mooie gazon, de keur van bloemen, sierplanten, heesters, prachtige boomen en boomgroepen, de gracht met hare velerlei soort visschen en de groote vijver achter het huis stempelen dit erf tot een eerste klasse buiten. Onder het oppertoezicht van jhr. V.v. R. v. K. en onder leiding van den door en door bekwamen tuinman Theodorus Hutting wordt dit groote heerenlandgoed met de meeste zorg in orde gehouden. Nog vergaten wij bijna van den grooten moestuin te gewagen, waar de fijnste groenten en het heerlijkste ooft worden gekweekt in kassen en op den kouden grond. Tegenover Andelshof ligt nog een zeer aardige en reeds sedert jaren zeer productieve appelboomgaard, eveneens van jhr. R. v. K. en daaraan grenst het woonhuis met de bloemisterij »de Schoonhorst” van de heeren Kas en van Ommen. Behalve op een aantal soorten bloemen legt de firma zich vooral toe op het kweeken van varens, waarin zij het zeer ver gebracht heeft en reeds daarom alleen in en buiten ons land een goeden naam geniet. Het is haar zelfs gelukt om inde varens tien nieuwe soorten te kweeken, die thans als vaste soort-variëteiten inden handel zijn gebracht; daaronder o. a. Pteris Schoonhorstii, Pteris Noviomagensis en Adyanthum Schoonhorstii. Een kijkje in hunne kassen wordt met de meeste welwillendheid toegestaan en den bezoeker zooveel mogelijk uitlegging gegeven omtrent alles wat hem belang inboezemt. Overigens volgt de firma trouw de teekenen des tijds en weet hare bakens tijdig te verzetten bij de een of andere wijziging of opvatting inde praktijk van haar vak. Op de bloemisterij »de Schoonhorst” volgt de daartegenover liggende villa »Oranjestein”, waarin juist onlangs de nieuwe eigenaar, de heer Veldman, met zijn huisgezin is komen wonen. Oranjestein werd jaren achtereen door vier gebroe- 12 gelegenheid geeft om een groote veestapel te bergen. Het geheele erf is deels met muurwerk, deels met draad- en gaasversperring afgerasterd. De aanleg van den siertuin ders, de heeren Triebels, bewoond en ’t was toen een zeer ouderwetsch huis van één verdieping, met een tal van kamers. De heeren T. leefden daar zeer eendrachtelijk en men zag van dit viertal steeds drie gebroeders wandelingen maken. De oudste deed aan deze uitstapjes niet mee en volgde zijne oude gewoonten evenals toen hij nog zaken te Nijmegen dreef. Hij was destijds een zeer goed schakel- en één van de beste Nederlandsche schaakprobleem-oplossers. Men kon hem dan ook inde veranda, aan den Noordkant van het huis, vaak gedoken zien zitten, turende op het voor hem geplaatste schaakbord. De, vooral op Maandag, voorbijtrekkende boertjes van Hees en Neerbosch, die met zijne broers veel in aanraking kwamen, • doordien de heeren Triebels veel landerijen inde omgeving hadden liggen en bovendien door hunne vriendelijkheid en hulpvaardigheid in hoog aanzien bij de landbouwende bevolking stonden, terwijl zij zoo goed als nooit den schaker spraken, zagen hem niet voor vol aan. Daar zij van het schaakspel niet het minste begrip hadden, nog minder begrepen, waarom iemand zoo tijden lang op zoo’n bord kon zitten turen zonder eens op te kijken, had de meening bij hen post gevat: »dat dieën oudsten heer maor wat onneuzel waar, want hij speulde in zien eenigheid met de pupkes”. In dit geval hadden die goeie menschen het glad mis. Al hebben eenvoudige lieden het ook vaak bij het rechte eind, in dit geval was hunne opvatting al te nuchter. Want deze man was, bij al zijn eenvoud, begaafd met een zeer goed stel hersens. Oranjestein ging, na den dood van den laatsten der gebroeders, over in handen van Mr. Verheyen, ontvanger van het polderdistrict »het Rijk van Nijmegen”, die het huis verbeterde en weer verkocht aan den heer Mulder uit Rotterdam, die op zijn beurt een groote vertimmering liet aanbrengen, maar door zijn spoedig afsterven niet lang genot van deze verbetering heeft mogen genieten. De volgende eigenaar was de heer P. van Olden, die huize Oranjestein aan den achterkant liet optrekken en het in 1911 aan den tegenwoordigen eigenaar verkocht. Nu volgt eender oudste huizen van Hees, van 1736, door Mr. van S. nog aangehaald, daar hier vroeger de kundige bloemist en hoogst bekwame plantenkenner Burger woonde, volgens Mr. v. S. destijds de eenige bloemist van Nijmegen. Aan den rechterkant volgen nu eene kleine lieerenbehuizing het Heufke, van mej. Thoonen, een heerenhuis zonder naam, gebouwd voor een paar jaar door mevrouw de wed. van der Waarden en thans bewoond door den heer van Koolwijk, vervolgens villa Eikenhof van de dames Poort, villa Mathilda van mejuffrouw de wed. Th. Geurts—Thoonen en op den hoek huize Padua, bewoond door den weleerwaarden heer pastoor van Koolwijk, die hier zijn otium cum dignitate geniet, na vele jaren in West-Indië als pater-missionaris op CuraQao, Aruba, Bonaire en in Suriname werkzaam te zijn geweest. Vóór huize Padua buigt de stoomtramlijn naar Neerbosch zich naar rechts, om langs de Dennenstraat en Dorpsstraat van Neerbosch haar eindpunt te bereiken. Aan den linkerkant van de Kerkstraat, naast de voormalige bloemisterij van Burger, ligt nog Stadwijk, reeds meer dan 20 jaar bewoond door den heer van Gent uit Schiedam, vroeger het eigendom van den heer Th. de Groot te Nijmegen, destijds brouwer inde voormalige bierbrouwerij »de Leeuw”, een ouderwetsche zaak, waar bovengistingsbieren werden gebrouwen, die inden omtrek ruim aftrek vonden. Ook de vader van den heer de G. had deze zaak reeds met het daaraan verbonden, beklante café, gelegen op den hoek van Kerkstraat en Dennenstraat. Brouwerij en café gingen in 1887 over in handen van den heer Jos. Nieuwenhuys en ten slotte aan den heer van Straten te Beuningen, die de brouwerij ophief. In het café woont thans de heer van Gemert, die tevens met twee zijner zonen eene zeer drukke broodbakkerij in dit perceel uitoefent. Wanneer men onder de veranda van dit café, bij de samenkomst van de twee reeds genoemde wegen, is gezeten, heeft men daar een aardig zitje, waarvan dan ook ruim gebruik wordt gemaakt. De beschrijving van Hees en buurtschappen van wijk E is hiermede afgedaan, alleen moet nog de grensscheiding van Hees en Neerbosch, met de daaraan liggende vermeldingswaardige perceelen, behandeld worden, hetgeen we in het volgende hoofdstuk zullen doen, waarin Neerbosch zal beschreven worden. Beschrijving van Neerbosch. Wijk F. Het buiten »de Witte Poort”, thans bewoond door mevrouw de wed. baron van Voorst tot Voorst, geb. baronesse van Lamsweerde, behoort tot de oude buitenplaatsen van ons Schependom. Mevrouwde wed. jhr. Th. van Rijckevorsel geb. baronesse van Lamsweerde vermaakte dit landgoed aan de Orde van den H. Dominicus, terwijl het landgoed het Slotje door de erven van Lamsweerde verkocht werd aan wijlen jhr. Eug. van Rijckevorsel van Kessel, notaris te Nijmegen. Het Slotje was n.l. destijds door jhr. T. van Rijckevorsel bij de Witte Poort gevoegd en maakte daarmee, na slooping, één prachtig geheel uit. De Witte Poort bestrijkt met haar front de geheele breedte van het eindpunt van de Kerkstraat en overziet dien weg tot inde Breedestraat. De Kloosterlaan of Dennenstraat snijdt de Kerkstraat rechthoekig en loopt langs de voorzijde van het gebouw, het voorterrein en den boomgaard. Het gebouw zelf, waarvoor een aardig terrein is gelegen, wordt aan weerszijden door mooi beuken- en eikenhout omlijst. Als de lieve Meimaand weer in het land is en het filomeelen-gezang allerwege in onze dorpen is te hooren, wandel dan eens door Hees, Neerbosch en Hatert! Gij kunt dan overal uw hart ophalen, bij eenigszins gunstig weer, aan dit wonderschoone gezang, maar bovenal bij de Witte Poort dan tevens een gesprek aan de vergetelheid kan ontrukt worden, voor een paar jaar terug dooreen paar boertjes uit Neerbosch gehouden. »Jao, Hannes, ’t is een meraokel zooals zoo’n klein beesken toch zoo’n alleriezendst mooi geluud kan maoken. Gij zoudt zeggen, war, waor haalt dat stomme dier het vandaon. Hier vlak bie huus zitten er ook een paor goeien, mar ’t halt niet bie den dieën van destieds bie de Mevrouw in ’t bosch. Sjonges, Hannes, widde dat nog en dat dien astranten zeun van Grad van Diek hom geflept har.” »Nou of ik dat nog weet, mar of de Mevrouw woeiend waar, da beloof ik ou.” »Jao, hij zat daar altied in ’t huuksken bie den kerk en de minschen bleven dar nar hom staon luusteren. Nou, ik har het inde gaoten, dat hie geflept waar deur dien kèrl en ikke naor de Mevrouw en die eiges naor den Chef, mar of die hom gauw te pakken har en het beesken weer liet vliegen. Pas op, de Chef is lang niet mis! ’t Was ook nog zund van zoo’n aorig dierke. ’k Mocht wel es weten, Hannes, of het nog altied dien eigenste is. Daor zit er tot verleejen jaor nog eenen, die in mien zin mooier zingt dan ielk ander. Wat dunkt ou daor af?” Hannes, een echte scheervogel, zei daarop zoo droog bij zijn neus langs : »nou, Willem, ik kom er van aovend toch nog langs, dan zal ik het ou eins laoten weèten.” Een paar dagen later gaat Hannes naar Willem, vraagt aan Toon, Willems zoon: »Is vat in huus?” »Nee, mos de gij hom hebben?” »Och, gij kunt het hom eiges ook even goed zeggen. Zeg dan maor aon ou vaoder, dat ik dieën nachtegaol, in ’t huuksken bie den kerk, eiges gesproken har, mar die heit mien gezeid gehad, dat hij zooveul als een kleinzeun der af waar van den dieën, die deur dien verrekten zeun van Grad van Diek veur vieftien jaor terug geflept waar. Hij had zien grootvaoder niet meer gekend, en omgeving. Dit doet ons levendig herinneren aan den schoonen zanger, die een reeks van jaren zijn stem liet hooren en wiens weerga het Schependom niet had, waarbij mar zien eigen vaoder har het om eiges dük gezeid gehad.” Na eenige dagen komt Hannes Toon tegen en vraagt: »en heb de gij vat den bodschap overgebracht?” »Jao. Maor vat zei tegen mien: Hannes mot nou niet meinen, dat hij mien v kan.” De aan de Witte Poort grenzende R. Kath. kerk van Hees en Neerbosch met daarnaast gelegen pastorie heeft inde laatste jaren, althans wat de pastorie betreft, zoowel onder het bestuur van wijlen pastoor Zegers, als onder pastoor Baetsen en onzen tegenwoordigen pastoor, den Weleerwaarden Heer Swaters, menige verandering en verfraaiing ondergaan. Komt men in het voorjaar deze pastorie voorbij, dan valt al dadelijk een prachtig bloeiende magnoliaboom op, die slechts te Hees zijn weergade vindt op den huize Manheim aan de Breedestraat. Valt echter de ijzige adem van de nachtvorsten over deze bloemenpracht, dan kan in één nacht al dat moois plaats maken voor een vies bruin. Als kapelaan fungeert sedert tal van jaren inde parochie de Weleerwaarde Heer Beuijssen, zoomede worden door eenige emeriti-geestelijken, bij ontstentenis of ter verlichting van pastoor en kapelaan, diensten verricht, zoomede door geestelijke heeren, die voor herstel van gezondheid, evenals de heeren emeriti, in deze pastorie een liefderijk onderdak vinden, en zoo hunne gezondheid het toelaat ook gaarne voor de parochianen optreden. Naast de pastorie is gelegen een van de oudste huizen van Neerbosch, waar jaren lang eene zeer beklante bakkerij van de familie Tromp werd gedreven. Thans is het alleen Café-Billard, de Zon, waar de vriendelijke waard Piet Hendriks het bewind voert. Nu volgt een klein voetpad, dat tusschen doornenheggen zich eerst als steenen voetpad voortzet en aan de achterzijde van het buiten het Slotje en den boomgaard van huize Bosclilust langs loopt om ten slotte op de laan van Leuvenhof uitte komen, ’t Is een kerkpad voor de bewoners van Leuvenhof en omgeving, Heikant en een gedeelte van de Zwanenstraat en Graafschen weg. Dit kerkpad wordt door bewonderaars van het nachtegalengezang ook wel het genoemd en wel met recht. Wilt ge eens eene mooie, rustige wandeling doen, zich verlustigen in het mooie groen van beuken en eiken, die dit paadje overwelven en in het gezang van allerlei vogels, bovenal van nachtegalen en merels —, richt dan hier uwe schreden heen! Onze wandeling echter vervolgende langs de Kloosterlaan, krijgen we na »de Zon” het huis van den huisschilder M. Heymans, waar tevens gelegenheid is om kamers te huren of ook wel en pension te gaan wonen. Tegenover dit huis wonen de gebroeders Snoeijs, zeer bekwame, gediplomeerde tailleurs, die gerust op één lijn met de beste van hunne Nijmeegsche vakgenooten kunnen gesteld worden. Het Boerenbondsgebouw met ruime localiteiten, waar de leden van den Boerenbond, St. Isidorus, hunne vergaderingen houden en tevens de Boerenleenbank resideert, volgt nu; daarop eene heerenbehuizinge van de dames Grosse Forstmann en nu, schuins tegenover hen, de scholen, het oude en nieuwe klooster van de eerwaarde Zusters Dominicanessen. Wie daartoe inde gelegenheid kan gesteld worden verzuime niet om zich eens dooreen der eerwaarde Zusters door de keurig ingerichte schoollokalen te laten rondleiden. De bouw van deze nieuwe lokalen werd nog voltooid tijdens dat nu wijlen Zuster Constance het hoofd van deze scholen was. Hare plaatsvervangster, de eerwaarde Zuster Bertranda, heeft met veel energie de kweekschool voor onderwijzeressen aangepakt, die tevens aan deze kloosterinrichting is verbonden. Naast de scholen staat het Oude Klooster, waarover eerst onlangs, als priorin, de weleerwaarde Zuster Laurentia is aangesteld. In dit klooster vertoeven de ouden van dagen en de zieke Zusters. Het prachtige nieuwe gebouw, dat nu volgt, is het nieuwe klooster, waarin tevens een pensionaat is gevestigd. Wij zullen bij de inrichting van dit gebouw niet lang stilstaan, daar dit alles is te vinden inde beschrijving van pater Mohrmann. Het nieuwe gebouw is een sieraad voor de parochie Hees en Neerbosch en de parochianen mogen de tegenwoordige priorin, Zuster Catharina, wel hoog in eere houden, daar door hare krachtige pogingen eene inrichting is tot stand gebracht, die als eene eerezuil getuigt, naast de offervaardigheid van hare geloofsgenooten —, van de zeldzame werkkracht van deze begaafde vrouwe. Hoofd niet alleen van dit gebouw, is HEd. tevens het algemeen hoofd inde Orde van de eerwaarde Zusters van den H. Dominicus. Onder haar oppertoezicht staan op ’t oogenblik de scholen en kloosters van Neerbosch, het klooster en de scholen in de Krayenhofflaan te Hees, verder de nederzettingen te Naaldwijk, Middelburg, Laren, Goor en het in aanbouw zijnde klooster te Westervoort. Moge het dan aan deze waardige overste gegeven zijn nog lang terug te zien op hetgeen onder hare leiding is gewrocht en haar de krachten verleend worden om zoo noodig nog meer tot stand te brengen! Nu volgen nog links eene nieuwe heerenbehuizing van den heer van de Wetering, rechts eene ouderwetsche boerenwoning, een renteniershuis van den heer P. Janssen Bouwmeester en vervolgens nog een zeer ouderwetsch huis, waarin o. a. de groente-kweeker Theunis Barten met veel succes een groentehandel drijft. Het is nu noodig om op onze schreden terug te gaan en de Dennenstraat inde richting naar Weurt in te slaan om te beginnen met de samenkomst van Dennenstraat met de Dorpsstraat van Neerbosch. Aldaar staat de zoogenaamde 2de dikke boom, een lindeboom met een bank daaromheen. De boomgaard van de Witte Poort, eene boerderij van A. van Druten, eene huisschilderszaak en tevens timmermanswinkel van den ouden heer Ant. Heymans en zonen, eene heerenbehuizinge daaraan verbonden en daarnaast nog een dito huis van den heer C. Visser maken de omgeving van dezen van jaar tot jaar meer schaduw werpenden boom uit. Rechts komt dan eerst de smederij van Theod. Thoonen, aan denzelfden kant verder eenige ouderwetsche boerderijen, links de vroegere heerlijkheid Vijverberg, waarover Mr. v. S. gewaagt en dan weer rechts het buiten Leeuwenstein, dat inden loop der jaren allerlei lotswisselingen heeft ondergaan. Voor ruim veertig jaren was het o. a. een hötelpension van de familie George—Scholten, stond ook eenige jarert onbewoond, kwam daarna in handen van allerlei slag menschen en eindelijk ging het uit handen van den mr. timmerman H. Schopmans over in die van jhr. van de Poll, die er veel aan vertimmerde. De magnetiseur Viertalhausen deed daar ook een paar jaar van zich spreken en thans heeft de heer G. Wegerif van den grooten moestuin eene flinke groentekweekerij gemaakt met groenteïnmaak volgens het systeem Weck. Vele en waardevolle ooftboomen staan ineen daarachter gelegen boomgaard. De grond is hier veel zwaarder dan over ’t algemeen in Hees en met eenige zorg worden op een dergelijken grondslag de beste groenten geteeld. De bouwhoeve Klein-Leeuwenstein van den heer P. Janssen Bouwmeester volgt onmiddellijk hierop en daarnaast komt dan nog de Hertenkamp van J. Hopman, bewoond door den landbouwer P. Janssen. Gaat men nu met aandacht over de landerijen van de zoo juist beschreven huizen, dan is het aan sommige stukken weiland en de eigenaardige terreinplooien duidelijk te zien, dat aldaar vroeger een groot buiten moet gestaan hebben. Vermoedelijk strekte zich dit lustoord uit tot aan de Kerkstraat te Hees met insluiting van den Schoonhorst en begrensd verder door den Laarschen dam, vermoedelijk een weg naar één der oude lustverblijven. Tegenover Leeuwenstein ligt nu nog huize Boschwijk, dat zich vroeger veel verder uitstrekte, waarbij Vijverberg zelfs behoorde en vele landerijen over de Jonkerstraat op Weurtsch grondgebied. Dit landgoed was jaren in ’t bezit van de familie Pieck, eene oude Nijmeegsche regeeringsfamilie. Nu nog is de naam Pieckerbosch bewaard gebleven. Voor een twintigtal jaren was dit goed nog in ’t bezit van mevrouw Beyerinck geb. Pieck, daarop kocht de landbouwer Pansier een gedeelte, terwijl de gronden op Weurtsch gebied voor het meerendeel in handen van jhr. V. van Rijckevorsel van Kessel te Hees overgingen. Als men nu nog ouden van dagen hoort over dit landgoed, dan weten ze u te vertellen van de mooie boschjes en slingerlaantjes, die als berceaux waren geleid. Uit die mededeelingen krijgt men dan de voorstelling, dat hier een aanleg uit de 18de eeuw is geweest, een Arcadisch landschap, waarin men nog slechts de bergers en bergères moet denken. De romancier H. Clauren, pseudoniem van Karei Gottlob Samuel Heun, zou hier voor zijn pen stof te over hebben gevonden om dit Neerbosch’ Arcadisch landschap te vereeuwigen. Nu is niets van deze schoonheden meer over! Sic transit gloria mundi! De Kloosterlaan—Dennenstraat is nu in zijn geheel beschreven en slechts wijzen we er nog even op, dat de Dennenstraat vanaf Jonkerstraat tot Graafschen weg de zeer gemakkelijk 'te onthouden grensafscheiding voor wijk E Hees, en wijk F Neerbosch uitmaakt. Het einde van de Dennenstraat bij de Jonkerstraat met Einmahoeve op Weurtsch grondgebied is reeds vroeger op de wandeling langs de grenzen van het Schependom beschreven. Vroeger werd volgens Mr. v. S. de Dennenstraat de Lindenholtsche straat genoemd. Emmahoeve werd voor een twintigtal jaren nog het Lindenhout genoemd en nu nog heet, op Weurtsch grondgebied, de weg tot aan den Reek te Weurt—Beuningen, de Lindenhoutsche weg. Nogmaals keeren ,we op onze schreden terug en slaan nu bij den 2den dikken boom rechts af de Dorpsstraat van Neerbosch in, langs den boomgaard van de Witte Poort. Al spoedig is men dan aan het Slotje genaderd, dat door eene breede gracht van de Witte Poort is gescheiden. Een eveneens breede gracht loopt langs den weg. Mooi opgaand beukenhout, waarvan de stammen met hunne kruinen fier ten hemel opsteken en prachtige gewelven vormen, maken gebouwd, ’t Is een waar sieraad voor Neerbosch en wij, bewoners van het Schependom, zijn met recht dankbaar dat dit landgoed niet in sloopershanden is gevallen. Hoe schoon heeft men partij getrokken van deze omgeving, hoe oordeelkundig’ is dit nieuwe gebouw verrezen en hoe schitterend heeft wijlen de heer Gerretsen aldaar nog één van zijne laatste werken uitgevoerd, door het terrein vóór het nieuwe buiten, vanaf den vijver, terrasvormig aan te leggen. Alles bij elkaar genomen heeft de mooie, lommerrijke omgeving, de schoone waterpartij, de kunstzin en smaak van architect en terreinaanlegger, maar bovenal de lust en offervaardigheid van den overleden jlir. Eug. van Rijcke- dit gedeelte van het landgoed wonderschoon. Voor eenigo jaren werd het Slotje onder leiding van den architect Hofman Het Slotje te Neerbosch. vorsel van Kessel om iets moois tot stand te brengen, voortvloeiende uit zijne groote liefde en vereering voor het buitenleven, samengewerkt om dit buiten tot één van de schoonste buitens, uren inden omtrek, te stempelen. De hoogwelgeboren vrouwe, mevrouwde wed. jhr. van Rijckevorsel—van Nispen tot Sevenaer bewoont het Slotje gewoonlijk van aanvang Mei tot laat inden herfst en draagt zorg, dat dit landgoed met zorg wordt onderhouden. Gelukkig hebben HEd.’s zoons de liefde voor het frissche buitenleven van hun vader overgenomen en zoo zal de heerlijke omgeving nog lang voor sloopershanden gespaard blijven. Tegenover het Slotje bevindt zich de geelgekleurde bouwhoeve den Dam of de Schampendam, ook wel Vredesheim genoemd. Vroeger in ’t bezit van de Witte Poort, thans in eigendom toebehoorende aan den heer Hekking, notaris te Nijmegen. Het jaartal 1649 geeft op den voorgevel het jaar van den bouw aan. Nu volgt eveneens rechts de heerenbehuizinge van onzen wijkmeester van Hees en Neerbosch, den heer J. P. Kellendonk. Inde wandeling wordt dit huis wel eens »de Tempel” genoemd, maarde juiste benaming is Spijkerburg en zal vroeger wel een deel hebben uitgemaakt van het groote landgoed het Spijker of Spijkerhof. Dit goed is ruim 120 jaar in deze familie. Naast Spijkerburg woont de chef van de gemeente-veldwachters, A. Sybrandi, die hier inde buitenwijken reeds bijna 30 jaar zijne functie uitoefent. De Woeste Bouwhoeve ligt achter laatstgenoemde woning en is eene bezitting van de gasthuizen te Nijmegen. De openbare school N°. 6 en woning van het hoofd, den heer E. M. Janssen, volgen op de chef-veldwachterswoning, terwijl tegenover diezelfde woning huize Boschlust is gelegen. De tegenwoordige eigenaar, de heer J. A. E. van Aalst, kocht dit huis in 1888, terwijl hij reeds in zijn jeugd ook een tijdlang op dit goed heeft gewoond. Voor belangstellenden lijkt het ons nog wel eens belangrijk om in aansluiting met Mr. van S. van dit buiten op te geven, wie gedurende de laatste 80 jaar Boschlust als eigenaars hebben bewoond: 1831. Verkocht aan den Hoogweledel Gestr. Heer A. G. van Bronkhorst, Lt. Colonel der Grenadiers en Adjudant van Zijne Majesteit den Koning. 1832. Verkocht aan Q. G. Pichot, Oud Raad van den Hove van Civiele en Crimineele Justitie der Kolonie Suriname. 1836. Verkocht aan Wel Ed. Gestr. Heer Mr. J. B. de la Couture. 1843. Verkocht aan J. J. Hoctin. 1850. Verkocht aan Wel Ed. Geb. Heer D. van Aalst 1863. Verkocht aan Wel Ed. Geb. Heer D. M. Piera. 1869. Verkocht aan Wel Ed. Geb. Heer J. H. van Tienen Jansse. 1871. Verkocht aan Mevrouw E. M. Ebell, Wed. van den Wel Ed. Geb. Heer D. van Aalst. 1878. Verkocht aan den Heer Gerrit van Eek. 1882. Verkocht aan den Heer J. H. F. Smedding. 1888. Verkocht aan den Hoog Wel Geb. Heer C. J. Baron van Hemert tot Dingshof. 1888. Verkocht aan den Wel Ed. Geb. Heer J. A. E. van Aalst. Boschlust is van het Slotje gescheiden dooreen gracht, die tot aan het Nachtegalenpaadje doorloopt, terwijl de gracht van het Slotje agn de Dorpsstraat zich voortzet tot aan den tweeden ingang van huize Boschlust. Een mooi voorterrein ligt bezijden het huis, achter het huis eene mooie serre met een zeer gezellig zitje, daarachter twee groentetuinen en ter plaatse, waar voor een tiental jaren nog zeer mooie eiken- en beukenboomen stonden, is nu een boomgaard aangelegd. De heer van Aalst legt zich verder met veel lust op landbouw en veeteelt toe. Op Boschlust volgt de woning van den manufacturier C. J. M. van Kempen en daarachter ligt verbonden eene boeren- hofstede, daarop volgt de beklante bakkerij, tapperij, kruidenierszaak en herberg van den heer G.Tromp; nog een huis verder woont de doodgraver, klokkenluider en hondenslager Maaters. Schuin tegenover Maaters ligt het mooie kerkje met toren van de Ned. Herv. gemeente met niet meer in gebruik zijnd kerkhof en op den hoek voor de laan der Weesinrichting «Neerbosch” de voormalige pastorie der Ned. Herv. Kerk, die het laatst door den Weleerwaarden Heer ds. J. Joosting werd bewoond en thans het eigendom van de Weesinrichting «Neerbosch” is. Het eindpunt van de stoomtram naar Neerbosch is thans bereikt en in ’t café van mejuffrouw M. Janssen, thans beheerd door den heer Keizer, heeft men tevens het haltestation. Vlak tegenover dit café ligt de laan naar huize Leuvenhof en bezijden het huis loopt de laan naar de Weesinrichting, die sedert het vorige jaar belangrijk verbreed en met snelgroeiende lindeboomen is beplant. Deze laan is ± 900 meter lang tot aan de nieuwe poort en is over hare geheele lengte ruim 1 K. M. Wij zullen nu de beschrijving van den heer A. L. Gerritsen over de Weesinrichting »Neerbosch” laten volgen. De Weesinrichting In het jaar 1863 werd te Nijmegen in het groote gebouw waar later de firma Thijs Plet haar kantoren had (Lange Bronwerstraat) de arbeid begonnen, die het dorp Neerbosch een zekere vermaardheid zou bezorgen. De heer J. van ’t Lindenhout, door zijn colportagereizen van nabij bekend met de misbruiken, die destijds gepaard gingen met de verzorging van weezen in het huisgezin, betrok dat groote huis met de bedoeling daarin zijn Evangelisatiearbeid voort te zetten en de vele groote vertrekken in te richten voor de opneming van ouderlooze kinderen, die men hem en zijn echtgenoote ter opvoeding wilde toevertrouwen. Het bewustzijn daartoe door God geroepen te Reeds in 1866 was het aantal door hem verzorgde weezen zoo groot BO dat het huis inde Brouwerstraat ze niet meer bergen kon en er naar meer ruimte moest worden omgezien. Het aanbod van de sedert lang reeds overleden gebroeders Jan Derk en Hend Jansen, om van de door hen gekochte boerderij »Het Spijkerhof” een stuk grond af te staan voor den bouw vaneen weeshuis, was de aanleiding zijn en het geloof dat Hij zich zou betoonen »Een Vader der Wéezen”, gaven den heer Van ’t Lindenhout den moed in ’t klein het werk te beginnen, waaruit de groote stichting groeien zou. Straat naar de Weezenkapel. dat de Weesinrichting verrezen is op de plaats waar ze zich nu bevindt. Allerlei bezwaren tegen de keuze vaneen zoo afgelegen plek, die den heer Van ’t Lindenhout zelf wel voelde en hem van bevriende zijde werden voorgehouden, wogen niet op tegen de vaste overtuiging dat inde schenking der gebroeders Jansen de leiding des Heeren moest war den gezien. Den 9en Mei 1867 werd het «weeshuis” teNeerbosch feestelijk geopend en betrokken door 37 meisjes, die uit Nijmegen daarheen werden overgebracht. En snel breidde zich sedert de stichting uit, die nog altijd in naam is gevestigd te Nijmegen, vooral sedert, na den bouw vaneen jongenshuis en een huis voor de kleine kinderen, in 1870 een woning voor den heer Van ’t Lindenhout werd gebouwd en de hoofdzetel der Inrichting feitelijk naar Neerboscli verplaatst. Interieur van het Badlokaal. In datzelfde jaar (1870) werd de vereeniging gesticht op wier naam de gebouwen en bezittingen werden overgeschreven. Met groote geestdrift werd in 1888 het 25-jarig bestaan der Weesinrichting gevierd. De bevolking der Stichting met inbegrip van het helpend personeel, ook de gehuwden onder hen, bedroeg toen meer dan 800, en de Regeering erkende de verdiensten van den Stichter-Directeur door hem te benoemen tot Ridder inde orde van den Nederlandschen Leeuw. Tot 1893 breidde de Stichting zich steeds uit. Niet minder dan 1100 weezen waren er toen opgenomen. Sedert daalde het aantal sterk. Ook onder den drang der publieke opinie verlevendigde het inzicht dat bij minder groot aantal verpleegden de opvoeding beter tot haar recht zou kunnen komen. In 1903, na 40-jarigen arbeid, trad de heer Van ’t Lindenhout af en kwam Ds. J. Schrijver als Predikant-directeur aan ’t hoofd der Stichting. Met vaste hand ondernam deze de restauratie der gebouwen, die de sporen van langdurig gebruik vertoonden en tegelijk door hem meer in overeen- 13 Nieuw aangelegd terrein. stemming met de eischen des tijds werden ingericht. Ook de opleiding in verschillende vakken onderging groote verandering, voornamelijk door het oprichten vaneen vakteekenschool, waar onder deskundige leiding de leerlingen der vakscholen theoretisch worden bekwaamd. De nieuwe directeur slaagde er al heel spoedig in het vertrouwen te winnen van den breeden kring van weldoeners, die de Weesinrichting liefhebben en vormde een ge- stichts-gemeente, die in 1905 als zoodanig door de Synode der Nederlandsch Hervormde Kerk werd erkend. Behalve de ruime gebouwen, met eet- en slaapzalen, conversatie- en badlokalen, voor de huisvesting der ongeveer 500 verpleegden en de «pastorie”, vindt men op de Weesinrichting een 14-tal woningen voor de gehuwde medearbeiders. Dan een kapel, op een vluchtheuvel gebouwd, met ± 800 zitplaatsen, en een school voor gewoon lager onderwijs, waaraan een hoofd en 5 onderwijzers werkzaam zijn. Vervolgens een stoomwasscherij met daaraan verbonden bad-inrichting. Voorts een tiental vakscholen, waar de verpleegden worden opgeleid voor boekdrukker, letterzetter, boekbinder, smid, meubelmaker, schoenmaker, timmerman, Interieur Gestichtskerk. behooren de zalen, waar de ter aflevering gereed zijnde meubels worden tentoongesteld. Het laatst vermelden we wat toch niet het minst belangrijk is, n.l. het Ziekenhuis met zijn vele zalen en kamers, waar Dr. J. J. de Bléepurt de patiënten behandelt, die er door en onder leiding vaneen zuster-diakones worden verpleegd. Bezichtiging: 9—12 en van 2 4 uur, behalve op Zon-en Feestdagen en des Zaterdags. A. L. Gerritsen. verver, kleermaker, koperslager en bakker. Een volledig ingerichte boerderij, waar eveneens jongens worden opgeleid en een tuinderij-bloemisterij, die verscheidene leerlingen telt. Eindelijk: keukens, muziek-, gymnastiek- en vereenigingslokalen, kantoren en magazijnen. Onder de laatste Het Ziekenhuis. Na ons bezoek aan de Weesinrichting gebracht te hebben en nog vervuld van de orde en netheid, die daar heerschen, maar tevens met een gevoel van bewondering voor den grijzen stichter, die, geholpen door de offervaardigheid van een deel van ons Nederlandsch volk, eene stichting heeft tot stand kunnen brengen, waar een groot aantal kinderen tot nuttige burgers en burgeressen worden opgeleid, verlaten wij haar langs de boerderij en wandelen over het verbindingslaantje met den weg naar de Nieuwstad. De Nieuwstad is een grintweg, die, rechtsafslaande, op de Jonkerstraat en Krommestraat uitkomt en links afslaande naar de Dorpsstraat van Neerbosch gaat. Eenige grootere en kleinere boerenhofsteden liggen ter weerszijden aan den weg. Op den weg van de Nieuwstad komt uit de Broekstraat, eveneens een verharde weg. Vlak bij de Broekstraat aan de rechterhand is nog eene ouderwetsche woning van 1767 dateerende, een bierhuis met ouderwetsche beugelbaan van de weduwe Thomassen. De Broekstraat is eene zeer weinig bewoonde straat, waaraan slechts hier en daar een woning ligt, kleine boerenhofsteden en arbeiderswoningen; slechts ééne groote bouwhoeve van den landbouwer Jac. Janssen ligt een 300 meter van het begin van den weg en dan aan den linkerkant. De heer Janssen is een degelijk kenner van vee en paarden en tevens een flinke bouwboer. De Broekstraat voert ten slotte naar Bijsterhuizen en gaat met een bruggetje over de Schaapswetering. Een gewone landweg, rechts afslaande, brengt ons naar de reeds inde grensbeschrijving genoemde boerenhofstede van mej. de wed. H. Janssen op Bijsterhuizen. Ter weerszijden van de Broekstraat heeft men broekland liggen; voor liet meerendeel kleigrond met leem gemengd, inde bewerking nog al zwaar, maar bij gunstige zomers en oordeelkundig bearbeid goede vruchten opleverende. Een kwaad ding is het hooge water en vooral het kwelwater, waaraan deze landerijen bloot staan, zoodat er veel z. g. zuurland gevonden wordt. Wanneer eens eene betere kanalisatie door deze landerijen mocht tot stand komen, waarvoor veel kans bestaat, dan zal vooral dit gedeelte van Neerboscli voor allerlei landbouwproducten en ook voor het verkrijgen van uitstekende weilanden zeer geschikt bevonden worden. Thans vindt de ijverige plantenverzamelaar, vooral langs de weteringen en slootkanten, eene groote verscheidenheid van planten, waaronder zelfs eenige orchideën. Veel van de landerijen, in het Neerbossche Broek gelegen, behooren aan den heer G. van Haaren uit Nijmegen, jhr. V.v. Rijckevorsel, den heer Burgers uit Weurt en den heer J. A. E. van Aalst, die daar met goeden uitslag het land laten bewerken en tevens aan hunne liefhebberij voor landbouw en veeteelt naar hartelust den vrijen teugel kunnen vieren. De Broekstraat en de aanliggende landerijen zijn nu voldoende besproken en ook van de Nieuwstad valt niets meer te vermelden, zoodat we thans onze wandeling inde richting van de Dorpsstraat voorzetten. Nog even slaan wij echter bij ’t verlaten van de Nieuwstad den blik terug op de Weesinrichting van Neerboscli en nogmaals blijft ons oog met bewondering hangen aan het complex van gebouwen, door de energie van één man tot stand gebracht! Nu rechts afslaande worden deels oude, deels nieuwe boerderijtjes gepasseerd en een 300 meter verder heeft men dan links de Zwanenstraat, ook wel eens de Nieuwstraat genoemd. Op den hoek van Dorpsstraat en Zwanenstraat ligt de beklante smidse van de familie Derks, een gebouw van 1694. Nu volgen, links naar boven, aan de Dorpsstraat de bouwhoeven Takenhof, ’t Klooster en den Bloemberg, allen door Mr. van S. in zijne beschrijving vermeld. Aan den rechterkant van de Dorpsstraat, tegenover Takenhof en ’t Klooster gelegen, ligt een groote ouder wetsclie, gele boerderij, in eigendom toebehoorende aan den heer D. Haspels uit Nijmegen, die dit goed voor eenige jaren kocht van de erven jhr. T. van Rijckevorsel. De weg maakt verder bij den Bloemberg eene kromming. Dit gedeelte tot aan den Graafschen weg wordt nog wel eens de »Nonnenstraat” genoemd, nog afkomstig uit de tijden, dat het Klooster van de H. Agnes daar inde buurt stond. De Dorpsstraat—Nonnenstraat wordt gesneden door den spoorweg naar den Bosch en komt, na eene stijging en nogmaals eene kromming, op den Teersdijk bij het voormalige Tolhuis uit. Van den Teersdijk is alles beschreven bij de grenswandeling en wij gaan dus terug inde richting van Nijmegen. Rechts liggen dan weilanden, inde verte de bosschen van den Duckenburg en links volgt dan eerst een zeer laag gelegen boerderij, de Pol of het Poeltje, met een moerasachtigen vijver ter zijde van het huis. De Graafsche weg is hier evenals de Teersdijk nog een dijk, maakt eenige bochten en aan den rechterkant kan dan nog de bouwhoeve het Hert, waar inden voorgevel een hert is afgebeeld, worden vermeld. De bejaarde eigenaar, G. Hopman, die jaren op eender boerderijen van het landgoed Hulzen woonde, kan nog veel uit de schoone dagen van Hulzen’s grootheid verhalen. Links en rechts staan verder eenige kleinere en voor het meerendeel zeer oude boerenwoningen, waarop we tot de vermaarde herberg »de Zwaan”, van J. Thoonsen zijn genaderd. Deze zaak is reeds jaren in dezelfde familie geweest en was, vooral vroeger, bij drijfjachten inde omgeving de plaats van samenkomst van H.H. Jagers. Tegenover de Zwaan ligt de oprijlaan van den Duckenburg en evenwijdig daarmede loopende de nieuwe Zwanenstraat. De Nieuwe Zwanenstraat ligt op Hatertsch grondgebied en onze excursie staken we op dezen weg tot eene oude boerenwoning van 1707 van de weduwe Derksen om dan langs de oprijlaan van den Duckenburg, die door aardig opgaand eikenhout en struikgewas belommerd is, terug te gaan naar de Zwanenstraat. Deze weg wordt op ± 300 meter van de Zwaan gesneden door de spoorlijn naar den Bosch. Er staan hier en daar arbeiderswoningen en voor het meerendeel kleine boerderijen aan. Ineen van deze woningen aan den rechterkant woont de bekende Dorus van Trui, een eenvoudig, goedaardig dorpstype uit deze streken, die voor eenige jaren dooreen dorpsgrappenmaker op een kiekje is vereeuwigd. ’t Is een welgelijkend portret van onzen Dorus van Trui, in zijn werkpakje en met de »klumpkes” aan. Dorus zeilt nu met de post naar alle hoeken van de wereld. Reeds vroeger werd melding gemaakt vaneen Kerkpad van de Zwanenstraat op het Nachtegalenpaadje uitkomende. Dit pad is ongeveer 200 meter van de herberg de Zwaan” afgelegen, gaat over de spoorlijn, over de landerijen van den Heikant van Neerbosch als een zeer smal voetpad, vervolgens, öf links om de boerderij »de Sneppenhof” slaande en over het voetpad van Klein Leuvenhof, öf rechts, vóór het landhuis Leuvenhof passeerende, en op de laan van Leuvenhof uitkomende om ten slotte weer het Nachtegalenpaadje te bereiken. De boerderij »de Sneppenhof” werd vroeger bewoond door de familie van Hulsteyn, waarvan de eene zoon, de heer Gerrit, een echte jachtliefhebber was en jaren lang de trouwe jachtgezel van den tegenwoordigen bewoner van Leuvenhof, jhr. O. van Engelen tot Pijlsweert. Huize Leuvenhof is een echt ouderwetsch heerenlandhuis met vele kamers. Des zomers ligt het huis mooi beschaduwd door de hooge lindeboomen vóór en op zijde van het voorterrein. Achter het huis is een mooi bosch gelegen, dat met zorg in orde wordt gehouden. Af en toe wordt er gekapt en weer bijgepoot. Als men vóór het huis des zomers ’s avonds onder de groote, opene veranda is gezeten dan is het een lust om vanuit de hooge boomen de verschillende vogels te hooren zingen en een rustig gevoel maakt zich van den luisteraar meester. Men is dan zoo geheel buiten het gewoel van de lawaaierige wereld. De beide lanen van Leuvenhof, waarvan de hoofdlaan verhard is, hebben nog mooie eikenboomen. Het is echter jammer, dat indertijd de spoorlijn naar den Bosch beide lanen moest doorsnijden en de hooge spoordijk voor de bewoners van Leuvenhof het uitzicht op den Graafschen weg en de daarover gelegen landerijen van »de Vaalt” heeft weggenomen. Ons uitstapje naar Leuvenhof is afgeloopen en de wandeling voert over de spoorlijn naar den Graafschen weg. Even voor de spoorlijnovergang heeft men links nog een voetpad, dat verder langs den voet van de spoorlijn loopt en op de grens van de landerijen van den Westenhof gaat. Van de Graafsche weg valt vanaf de herberg »de Zwaan” nog te vermelden aan den rechterkant de oude veldwachterswoning met het gemeentelijk wapen en het jaartal 1764, bewoond door den gemeenteveldwachter Morren, schuins daartegenover de Draaiom. De Draaiom, door Mr. van S. vermeld, was voor eenige jaren nog in ’t bezit van den heer Lups uit Dusseldorf. Een 250 meter landwaarts in en 200 meter dichter op Nijmegen aan tegen den spoorwegdijk ligt een oud boerenhuisje het »Honingshofje”, misschien vroeger een buitenverblijf of met den Draaiom een geheel uitmakende. Nu is het een onaanzienlijke dubbele arbeiderswoning. Dan valt nog ten slotte aan den Graafschen weg dichter op de St. Antoniusmolen aan »de Zandkuil” te vermelden, die gelegen is, daar waar de spoorweg den Graafschen weg doorsnijdt, ’t Is een aardig plekje, inde diepte twee arbeiderswoningen en de hellingen van den kuil met heide begroeid. Onze beschrijving van Neerboscli is hiermede afgeloopen, slechts willen we nog even mededeelen, dat de bevolking van Neerbosch in hoofdzaak haar bestaan vindt in landbouw en veeteelt, ’t Is een arbeidzaam en hoogst eenvoudig slag van menschen, beleefd zoowel tegen vreemdelingen als tegen bekenden, hulpvaardig en vriendschaphoudend tegenover hunne dorpsgenooten. Deze goede eigenschappen gelden voor Neerbosch in’t bijzonder, hoewel het echte landbouwende gedeelte van Hees en Hatert, de oorspronkelijke bevolking n.1., ook vaneen eenvoudigen geest is doortrokken. Wijk G. Onze wandeling door Neerbosch gaf ons recht op een flinke nachtrust; verkwikt door den slaap en versterkt dooreen stevig ontbijt in het hotel Heeslust of Buitenkist, zijn wij weer in staat om onzen laatsten tocht, de wandeling door Hatert, te aanvaarden. Een gedeelte van den Graafschen weg vanaf de Viaduct tot aan den St. Antoniusmolen is grootendeels nog niet beschreven. Door de Dorpsstraat, de Oude Heesche laan, Nieuwe Nonnendaalsche weg en zoo langs de Viaduct komen we op den Graafschen weg. Op den N. Nonnendaalschen weg ligt links vlak bij den Floraweg, de asphaltfabriek van den heer M. Flaes, aan den Graafschen weg rechts eenige heerenbehuizingen o. a. villa Miranda van den architect den heer Braam en aan den overkant tot aan de spoorlijn loopende een nieuw blok huizen, die voor ruim een jaar door de H.H. Braam en Berends zijn gezet en er zeer netjes uitzien. Aan denzelfden kant van villa Miranda volgen successievelijk de lste, 2de en 3de van Hezewijkstraat, zeer bevolkte buurten, zooals trouwens ook het voorste gedeelte van den Graafschen weg aan weerszijden met burgerwoningen en arbeidershuizen bebouwd is. Hier komen aan de overzijde ook nog op den Graafschen weg uit, de Rozenstraat, de Hatertsche Veldweg, de Leliestraat en de Mariastraat, die eigenlijk evenals de Rozenstraat op den Hatertschen Veldweg uitkomen, straten, die ook tal van arbeiderswoningen tellen en voor een groot gedeelte door den Mr. metselaar in ruste, den heer Groothuizen, zijn gebouwd. Na den kalkbak vaarwel te hebben gezegd, heeft hij eene thans beklante kolenzaak aangevangen in perceel No. 25 van den Hatertschen Veldweg. lets verder aan onzen hoofdweg staan nog links en rechts van den weg eenige heerenbehuizingen, zoomede links het Café Dennenlust. Dit café is van ouds bekend door zijn speeltuin en was vroeger Beschrijving van Hatert. een bekende uitspanningsoase voor de Nijmegenaars, daar het vlak onder den rook van de stad was gelegen en de avondwandelingen veelal daarheen leidden. Wij vergaten nog te vermelden de bloemisterij van Vermeulen vlak bij de Viaduct en dan naast Café Dennenlust de bloemisterij van Doorduijn. Beide bloemisten belasten zich ook met het onderhouden van stadstuintjes. Op den hoek van den Graafschen weg en Groenestraat ligt dan eenigszins ineen diepte, villa Bèta, waar de familie Van Balgooy verschillende mooie beelden en vazen in haar netjes aangelegden tuin heeft geplaatst, die allen in haar fabriek achter de villa gelegen, zijn vervaardigd. In deze fabriek wordt sedert meerdere jaren eene vloeistof vervaardigd, de protector petri oftewel Nederlandsche steenbeschermer, een zeer gunstig werkende vloeistof, die op vochtige muren wordt gestreken. De firma Van Balgooy heeft reeds veel lof met hare uitvinding, die geheim wordt gehouden, ingeoogst. De gunstige vochtwerende eigenschap van de protector petri bracht één der firmanten voor eenige jaren op de gedachte daarmede ook tuinornamenten te impregneeren, om zoodoende ongunstig inwerkende weersinvloeden zoo gering mogelijk te maken. Dit schijnt de firma na herhaalde proefnemingen goed gelukt te zijn en thans worden in deze fabriek ook allerlei beelden en vazen, naar bekende modellen uit de oudheid, vervaardigd. De Graafsche weg is tot aan de Dennenstraat aan weerszijden beplant met groote, lommerrijke lindeboomen. Ter rechterzijde loopt een mooi beschaduwd voetpad. Is het in den tijd, dat de linde bloeit en een milde regen het jonge groen af en toe opfrischt, dan is de geur, door den lindebloesem afgegeven, overheerlijk. Wat een gesoem hoort men dan van de nijvere honingbijen, die rusteloos, zoo lang het dag is, den honing verzamelen uit de talrijke bloesems. In ons Schependom vindt men vele bewonderaars van deze nijvere diertjes en velen zijn tevens houders van bijen. Er wordt geliefhebberd met allerlei systemen van korven en kastjes. Naast de beoefenaars van den vasten bomv met den ronden Lüneborger strookorf en den lossen bouw met den Gravenhorststrookorf vindt men er ook, die hunne liefhebberij met allerlei systemen van kastjes uitoefenen en in ’t algemeen kan gezegd worden, dat sedert een vijftal jaren van lieverlede aan de bijen hier in onze streken weer veel meer aandacht wordt geschonken. Vermelden we nu nog, dat tegenover de tuin van Dennendaal inde laatste jaren een heele reeks woningen gezet is en dat verder, even voorbij het sanatorium Berkenoord, nog eene algemeene begraafplaats is gelegen, die verleden jaar eene belangrijke vergrooting heeft ondergaan, dan is daarmee de Graafsche weg afgehandeld. Wij slaan nu den weg naar Hatert in, over de reeds bij Hees beschreven Viaduct van het Jonkerbosch. Over deze Viaduct liggen links eenige arbeiderswoningen, daarop volgt links de Hatertsche Veldweg, die zich voortzet als Pieperslaantje en naar Hulzen voert. lets verder komen met den Jonkerboschweg samen de Heideparklaan en de Mollehutsche laan. Hier heeft men een aardig plekje, dat menig schilder aanlokt. Jonkerbosch bij ’t Heidepark, Pieperslaantje en Hatertsehe Veldweg. Het Heidepark zelf is eene oude heerenbehuizinge, die door de familie Dobbelmann voor eenige jaren weer is opgeknapt. Men kan van hier uit allerlei kleinere wandelingen maken door de bosschen van het Heidepark, de Winkelsteeg, den Goffert en Hulzen, maar is gebonden om zich aan de hoofdwegen te houden, die duidelijk met naambordjes zijn opgegeven, zoomede ook, waar men niet mag wandelen. De Jonkerboschweg loopt verder door tusschen dennebosschen van Winkelsteeg en Hulzen en verliest zijn lommer bij de Steenakkers. Al spoedig loopt de nu onbeschaduwde weg uit op de Dorpsstraat van Hatert. Wij blijven echter even voorbij de samenkomst van Jonkerbosch-, Heideparklaan en Molleliutsche laan staan en wel bij de oude Hulzensche oprijlaan, waar ons eene ballade van »Duckenborg en Hulzene” te binnen schiet, door onzen dichterlijk aangelegden secretaris van Dorpsbelang vervaardigd en hieruit zou dan blijken, waaraan de naam Jonkerbosch is ontleend. Jonkerbosch bij de Steenakkers te Hatert (Ballade). Het aadljjk slot van Duckenborg Licht hel in kaarsenglans; Daar wenkt genot, en alle zorg Verdwijnt bij spel en dans. Des minstreels lied, de harpentoon, Weerklinkt op ’t blij festijn: En ’t gouden nat wordt gul geboön, Geteeld aan «Vader Rijn”. Zie edelvrouw in goudbrocaat, En ridder in fluweel, Getooid, gesierd naar rang en staat, Neemt aan de vreugde deel. Des gastheers brein, door wijn ontgloeid, Zint, hoe men vriend en gast Door blijden kout en kwinkslag boeit, Die koenen ridders past. «Zeg Hulsene, gij wilde snaak, Hoor mij, Noy’s!) rappe spruit, Als gij verdwaalt bij ’t jachtvermaak, Hoe komt ge uw bosschen uit? Hun looverdak is dicht en groot, Geen koene jagersman, Zoo hem zijn brak geen hulpe bood, Den weg daar vinden kan.” «Hoogeedle heer,” zegt Rolof fier, «Drijft gij met mij den spot ? Ook zonder hulp van mensch of dier, Vind ik den weg naar ’t slot. 1) Noy van Hulzene. Omstreeks 14de eeuw. DUCKENBORG EN HULZENE. Ja, breng mij waar, op vaders grond, Geblinddoekt daadlijk heen; Ik noem de plaats, en doe u kond Den weg naar Hulzens steen. Neem dus de proef maar op de som. Ik ben er toe bereid; Gij twijfelaars, maakt voort, en kom, Gaat mee, verzuimt geen tijd. Doch ’t loon ervoor, zoo ik die taak Behoorlijk heb vervuld, Wat is dat, Heer? Door deze zaak Draagt Duckenborg een schuld!” »Als gij dat werk en zonder fout, In waarheid hebt volbracht, Vraag wat ge wilt en, is ’t ook stout, Het zij u toegedacht.” Een sluier bindt men voor zijn oog, Springt dan op ’t edel ros; En ’t riddertal in ’t donker toog Met hem naar ’t dichte bosch. Zij houden halt; in ’t donker woud Wordt ’s jonkers oog ontbloot. Hij spiedt in ’t rond naar struik en hout, En wat den mond ontsproot. »Zie makkers dat ik weet waar ’k ben, Bewijs ik u al ras; Een pijlscheut verder staat eenden Op ’t plein van weeldrig gras. Dat plekje heet, in ’s vaders mond, Het rustoord na de jacht; Daar wijlt hij vaak in d’ avondstond, En smaakt der wouden pracht. Komt volg mij en ik breng u dra, Eer gij er zelf aan denkt. Naar ’t feest terug, waar vriend en ga Het blijde welkom wenkt.” Hij spoort zjjn ros, en ’t vurig dier Door ’t dichte loover rent; Des meesters hand wijst koen en fier De paden, lang gekend. En ’t riddertal in staat en pracht. Och arme ziet besmeurd Den rijken tooi; de kostbre dracht Wordt jammerlijk verscheurd! Zij zien, op ’t slot weer aangeland, Die kleeding, straks zoo mooi. Yoor goed vernield; geen nijvre hand Herstelt meer vouw en plooi. En Hulzens zoon, die ’t eerlijk wint, Yraagt ’t loon voor zijne daad. Zijn vurig oog zoekt ’s Slotheers kind, Yoor wie het harte slaat. »Eisch wat ge wilt, en neem het dan, Uw woord hebt gij gelost: Ook Duckenborg, als edelman, Houdt dit wat het ook kost.” De jonker buigt zijn knie ten val, Zegt: «Heer, deez’ wensch niet stuit; Geef Ada mij, en Hulzen zal Blij jublen om de bruid!” »Dat. loon js groot, doch toegestaan, Neem dus die gij bemint; Met u gewis op ’s lerens paan Zij veilge wegen vindt.” Der eeuwen reeks heeft steeds de faam Yan Rolofs daad bewaard; En »Jonkheerbosch’ is sinds de naam Aan ’t bosch, dat bleef gespaard. Arn. T. De Oude Hulzensche oprijlaan was tot 1887 eene mooie beukenlaan, maar toen werden deze sehoone boomen geveld. Men komt langs dezen laan voor de nog bestaande hardsteenen poort van het voormalige buiten Hulzen. Nog zijn aanwezig de grachten, ook staan nog twee witte boerderijtjes op het erf van het gesloopte'buiten. Men vindt ook nog de resten vaneen brug, die naar het bosch voerde en nog bestaat het eiland, thans eene wildernis van struiken. Over Hulzen zie men mr. van S. na en leze het gedicht van den heer Arn. Tromp, »de Burchtvrouwe van Hulzene” in dit werkje opgenomen. De Nieuwe Zwanenstraat, reeds bij de beschrijving' van Neerbosch vermeld, loopt over geheel Hulzen naar Hatert. Inde richting van Neerbosch heeft zij ter weerszijden van den weg eenige boerderijen. Vroeger was de weg bepoot met prachtige lariksboomen, die inden herfst van 1886 den bijl kregen en is de weg verhard en beplant aan weerszijden met vrij snel groeiende Amerikaansche eiken. Al spoedig volgde in 1887 ook de slooping van het huis Hulzen. Het huisstëe werd met den grond gelijk gemaakt en drie jaar na de gelijkmaking schoot een jager op die plek van zooveel voormaligen luister een pracht-haas. Er kan van deze plek met recht gezegd worden: »Waar eens paleizen stonden Daar nu de honden.” Schuins tegenover de poort van Hulzen ligt, naar Hatert gaande, aan den linkerkant eene groote boerenhofstede, vroeger bewoond door Wellen, thans door Janssen-Broekman en rechts een stuk weiland met hier en daar een verkankerden appelboom. Onmiddellijk aan Hulzen paalt het landgoed de Winkelsteeg, waarover mr. van S. schrijft. De familie Dobbelmann heeft hier een aardig heerenlandhuis met een zeer mooi aangelegd voorterrein en kan hier zich rustig aan het buitenleven overgeven. Het huis staat een 150 schreden van de N. Zwanenstraat af en ziet Op zijde van het huis, is een ouderwetsch tuinmanshuis, tevens geschikt voor boerderij. Mooi opgaand hout met eene overschaduwde waterpartij en ten slotte groente- en oofttuin maken een aardig geheel van huize »de Winkelsteeg”. Zeer toepasselijk lijkt ons het gedicht door onzen dichter-secretaris in het vorige jaar op Winkelsteeg gemaakt, toen hij ’s avonds laat daar langs kwam, een wijle aldaar, door de schoone Meinacht bekoord, toefde en geheel onder den indruk van die rustige omgeving kwam. Het is weer Meimaand nu deze regelen over Winkelsteeg worden geschreven, ’t is weer prachtig inde natuur, zoodat alles meewerkt om ten volle met onzen dichter te kunnen instemmen en te beseffen, welke gevoelens hem in die oogenblikken doortintelden. MEI-NACHT OP «WINKELSTEEG!” Hebt gij al ooit in lichte lente-nachten, Als ’t maanlicht vloeiend witte stralen goot, Alleen in ’t woud een wijle willen wachten, Gij weet wat weelde dan het hart genoot! Op ’t spichtig mosbed purperglanzen lichten, Waaronder bruin en groen bescheiden gloort, Een bloempje is bereid den kelk te richten, Al sluit het voor dien glans noch deur en poort. Door twijgen, schaars met jeugdig groen behangen, Schiet licht in overvloed, en bronst den stam, De malsche blaren trillen vol verlangen, Gelijk een bruid, als flitst haar liefdevlam! De heldre beek, zacht vloeiend aan uw voeten, Weerkaatst den zilverschijn met vollen gloed, En ieder golfje zendt, om ’t licht te groeten, Een stralenkind, de moeder tegemoet. 14 met zijn front naar den Graafschen weg. Een mooi kampje groenland ligt voor het huis. Siertuin met tennisbaan en speelplaats voor kinderen grenzen aan het stukje groenland. Dan zie, de ridderwoon door groen omgeven, Siert licht en schaduw vaneen wond’re kleur, De Sering nu ontwaakt ten volle leven, Zendt wijd en zijd in ’t rond zijn balsemgeur. Maar stil! er suist een lied van gindsche boorden, Nu klinkt het zacht, doch wonderzoet en mild, Dan ruischt het als een zang uit zalige oorden, Of Serafs harpentoon uw weemoed stilt. Moog sterveling, dat licht uw hart bekoren, Vindt gij genot te luist’ren naar dien zang, Dan is die wakestonde niet verloren, Dat licht, dat lied, gedenkt gij levenslang. Arn. Tromp. Na Winkelsteeg verlaten te hebben is de N. Zwanenstraat spoedig ten einde en komt uit op de Dorpsstraat van Hatert om zich verder als weg naar Malden voort te zetten. Wij vervolgen dien weg echter niet, maar slaan rechts af voorbij eene ouderwetsche, witte boerenbehuizinge, daarop volgt links een landpad naar Hatert, recht voor ons de boerderij behoorende bij het huis Hatert van mr. P. Scheers te Nijmegen en op zijde van dit huis, iets naar links, een mooie laan van tamme kastanjeboomen, die naar het huis Hatert met zijn torentje voert. Deze laan is meestal dooreen hek afgesloten en is dus geen publieke weg. Waar de Kastanjelaan rechthoekig ombuigt is men aan den moestuin van »Huis te Hatert” genaderd en de laan zelf komt op den Vossendijk uit, daarvan afgesloten door eene flinke poort. De Vossendijk rechts inslaande komt men aan een z. g. meentweide, waarop verschillende bewoners van het dorp Hatert het recht hebben hun vee te weiden. Deze meentweide is het Hatertsche broek en is op den Vossendijk door twee hekken afgesloten. Des zomers, wanneer het vee inde meentweide loopt te grazen, stellen zich gaarne jongens en meisjes bij beide hekken op om zeer gedienstig de hekken voor den vreemdeling open te doen. Een kleine gave wordt gaarne in ontvangst genomen of getracht door krachtig aanhouden van de minder goedgeefsche voorbijgangers los te krijgen. De Vossendijk loopt, na de ineentweiden overgestoken te zijn, aan weerszijden langs struikgewas, terwijl aan den linkerkant nog enkele kleine boerenhuizen staan. Zooals reeds bij de grenswandeling is gezegd, komt de Vossendijk op den Staddijk uit en dus keeren we nu terug naar het dorp Hatert, links langs de woning van den gemeente-veldwachter Stouthart. Deze veldwachter is tevens een onverschrokken jachtopziener, die door zijne waakzaamheid veel bijdraagt tot het instandhouden van den wildstand. Een jagers-eeresaluut dezen wakkeren man hier gebracht! Vossendijk tegenover huis Hatert. Eveneens links ligt de openbare school VII van Hatert met eene ruime speelplaats vóór de schoolgebouwen. Hoofd van deze school is de heer P. A. J. Okhuijsen. Het dorpsplein van Hatert, waaraan de R. Kath. Kerk met toren aan den rechterkant is gelegen, volgt nu, terwijl het café van 11. van Wezel recht voor ons ligt. De vriendelijke vrouw des huizes of wel hare dochter zal u gaarne onder het maken vaneen praatje eene hartsterking aan- bieden. Het dorpsplein van Hatert is een vriendelijk, echt landelijk plekje, waaraan eenige ouderwetsche en enkele nieuwe woningen staan. Wij gaan nu wederom het dorp verlaten en vermelden aan den rechterkant de bakkerij en kruidenierswinkel van den heer Arn. Tromp, wijkmeester van Wijk G. Links woont de stelmaker M. van Wek, nog een man van den ouden stempel en aan denzelfden kant het café van Dinnissen. De Dorpsstraat van Hatert, die wij nu bewandelen, is één van de beste grintwegen van onze gemeente, prachtig door groote boomen belommerd. Gezicht op Hatert achter het Kerkhof. met talrijke wegen, die allen met lommerrijke beukeboomen zijn bepoot. De landerijen te Hatert zijn voor 100 jaren terug door de gemeente in erfpacht uitgegeven, waardoor aan de landbouwende bevolking op zeer billijke voorwaarden de gelegenheid werd geboden een bestaan te vinden. De woeste heidegronden voor eene matige erfpachtsrente, b. v. gedurende 99 jaren uitgegeven, werden zoo van lieverlede tot ontginning gebracht. Door den noesten vlijt van de erfpachters is thans een groot gedeelte van de gronden, tusschen St. Anna en Hatert gelegen, ontgonnen in produc- De weg van Hatert voert naar St. Anna, vroeger een kleine buurtschap, thans en dit vooral inde laatste twintig jaar zeer sterk bebouwd. Hier is men in eene omgeving Dorpsplein te Hatert. tief land. Wel is de grond niet zoo goed als te Hees en Neerbosch, maar door de jarenlange bewerking is met name om Hatert zelf zeer goed land aan te wijzen. Nog heeft men hier en daar op het Heidepark, de Winkelsteeg, Hulzen en de Goffert strooken heidegrond, maar aan de overzijde van de Mooksche baan, waar uitgestrekte heidevelden liggen, kan men beter eene voorstelling zich vormen, hoe voor honderd jaar deze streken er moeten uitgezien hebben. Een voor ongeveer vijf jaar verharde landweg aan onze rechterhand is de Heiweg, waarop de niet verharde Mollehutsche weg uitkomt. Het gemeente-bestuur deed een goed werk met die verharding van de landwegen in Hatert, want inde laatste jaren gaan des zomers de groote toerwagens zeer veel langs deze wegen. Zoo van lieverlede zijn nu inden loop der jaren al heel wat van die wegen verhard en zij zijn het waard ook, daar schaduw biedende beukenboomen zonder uitzondering aan weerskanten van die wegen zijn geplant. Wij zullen zooveel mogelijk al die wegen opgeven. De Heiweg wordt verderop gesneden door de verharde Jacobslaan, die vanaf St. Anna tot de Grootstalsche laan loopt. Evenwijdig ongeveer van de Jacobslaan loopt vanaf de Mooksche baan tot St. Anna de van Peltlaan, die evenals de Mollehutsche laan en de Jacobslaan den Heiweg snijdt, terwijl alle drie uitkomen op de Grootstalsche laan, welke reeds werd genoemd in onze wandeling langs de grenzen van het Schependom. De van Peltlaan is ter eere van wijlen den heer A. van Pelt zoo genoemd, die vroeger te St. Anna woonde en vele huizen aldaar liet bouwen. Van de eveneens geheel verharde van Peltlaan spitst zich ter hoogte van den Heiweg nog het Binnenpad af, dat onmiddellijk loopt langs de stadsboschjes, waar de Vereeniging ter bestrijding van de tuberculose voor lijders aan die ziekte gelegenheid verschaft onder denneboomen frissche lucht in te ademen. Een afgekeurde veldwachterswoning aan de Mooksche baan, op den hoek van den Heiweg, dient als bergplaats voor allerlei benoo- Van de Mollehutsche laan, die over hare geheele lengte niet verhard is moet nog vermeld worden, dat zij na den weg van Hatert gesneden te hebben, nu eens stijgend en dan weer wat dalende, over de Winkelsteeg en het Heidepark voert tot aan den Jonkerboschweg en op haar beurt door de Vossenlaan gesneden wordt, die vanaf huize Leliëndaal te St. Anna, vlak tegenover den molen van den heer Janssen, begint en doorloopt over de Winkelsteeg tot over de Nieuwe Zwanenstraat op de boerderij van Huis te Hatert aan. De Vossenlaan is over hare geheele lengte niet verhard, wat voor kort wèl is geschied met de Hazenkampsche laan, die vanaf den Hatertschen weg bij den St. Anna-molen en bij de samenkomst met de Vossenlaan recht doorloopt naar den Goffertschen weg en aan den rechterkant op haar laatste vierdegedeelte de nieuwe, zeer breede en verharde Dobbelmannstraat, die van de Groenestraat langs de scholen van de Fransche Zusters loopt, in zich opneemt. Hiermede zijn ten naasten bij alle belangrijke zijwegen tusschen Ilatert en St. Anna beschreven en valt van den Hatertschen weg nog te vermelden, dat er vlak bij St. Anna inde laatste jaren een tal van nieuwe huizen zijn gebouwd. Dat verrijzen van nieuwe woningen geldt in ’t bijzonder ook van de Jacobslaan en de Van Peltlaan, terwijl in het algemeen overal nog al arbeiderswoningen en enkele nieuwe boerenbehuizingen aan deze zijwegen zijn gezet. Een weinig voor de samenkomst van de Jacobslaan met den Hatertschen weg heeft men rechts nog de Kastanjelaan te vermelden, waaraan behalve eenige arbeiderswoningen ook een vijftal heerenbehuizingen staan. De Kastanjelaan verbindt den Hatertschen weg met de Mooksche baan. Op de Kastanjelaan komt nog een smal pad uit, waaraan verschillende digdheden voor de patiënten, die hier overdag verblijf houden. Voor twee jaren terug is ook verhard de Oude Molenweg, die vanaf de Mooksche baan vlak tegenover de Houtlaan en langs de herberg »de Ster” eerst de van Peltlaan snijdt, daarna de Jacobslaan, den weg van Hatert naar St. Anna en ten slotte uitkomt op den weg naar den Goffert. arbeiderswoningen zijn gelegen. Men noemt deze buurt meestal de »Knollebuurt”. De meeste van deze huisjes zijn voor een dertigtal jaren door wijlen den heer Yan Pelt gebouwd. Aan den Hatertschen weg ligt nog aan den rechter kant de keurige kruidenierswinkel van d@n heer Langeveld—Labrijn, daarop volgen nog eenige nieuw gebouwde heerenhuizen en daarachter volgt de timmerfabriek van de lieeren gebroeders Groot. Het is een zaak, door de energie van wijlen hun vader, gegrondvest, die zich een gunstigen naam heeft waardig gemaakt. Op het einde van den Hatertschen weg staat een oude molen, de reeds genoemde molen van St. Anna, een pelmolen in ruste zonder wieken, die alleen nog voor korenpakhuis dienst doet. Het molenaarsbedrijf wordt echter daar ter plaatse dooreen gasmotor gedreven en bestierd door den heer Janssen en zijne zuster. Op den hoek van Mooksche baan en Hatertschen weg vindt men de villa van mevr. de wed. Boerlage, terwijl de opgeheven St. Anna-tol vroeger op den anderen hoek was opgesteld. Stadwaarts even de Mooksche baan inslaande tot aan de Groenestraat, valt van dat gedeelte nog mede te deelen, dat alle huizen, links en rechts van den eenigszins inde diepte liggenden weg, flinke heerenhuizen zijn; met name links van Mr. Yerheijen, ontvanger van het polderdistrict het Rijk van Nijmegen en daartegenover van den heer Zuiderhout, oud-gezagvoerder ter koopvaardij en o. a. collator over de Protestantsche gemeente van Hees, Neerbosch, Hatert, Keent en Balgoy. De electrische tram voert langs deze huizen en loopt tot de reeds genoemde Kastanjelaan naar boven. We volgen nu deze richting en kunnen eerst aan den linkerkant tegenover de villa van mevr. de wed. Boerlage vermelden, de villa »Benvenuta”, bewoond door mevr de wed. Schippersvan Herwijnen. Dit huis werd voor een vijftiental jaren gebouwd door den heer Spandaw, een planter uit Deli, zoowel voor- als achtertuin zien er altijd keurig uit en dit huis is mede een sieraad van dezen weg. Daarop volgt links nog eene aardige villa en eenige oudere en nieuwere villa’s aan den rechter kant. Vervolgt men de Mooksche baan tot de Van Peltlaan, dan heeft men schuins daartegenover den ingang tot huize »Heijendaal”. De verharde weg naar huize »Heijendaal” is niet publiek en de wandeling over dit landgoed met zijne bosschen mag slechts met eene permissiekaart van den eigenaar, den heer Snoek, geschieden. Achter huize »Heijendaal”, een heerenlandhuis, ligt eene boerderij, terwijl langs de zijden van het bosch en achter het buiten bouwland is gelegen. Pas onlangs is »Heijendaal” verkocht aan eender heeren Jurgens en wij vermoeden, dat ZEd. met krachtige hand dit landgoed zal aanpakken, hetgeen o. a. wat het houtgewas betreft, niet onnoodig is. Wij moeten nu aan den terugweg naar Hees denken en wandelen de lange laan van het buitengoed weer terug naar de Mooksche baan, waarvan we nog hebben vergeten te zeggen, dat zij een mooie breede weg is aan weerskanten met prachtig beukenhout begroeid, waaronder breede voetpaden eveneens aan weerskanten loopen. Deze weg wordt zeer goed onderhouden, zooals trouwens de wegen inde gemeente Nijmegen over ’t algemeen in goeden staat verkeeren. Er is op dezen weg een zeer drukverkeer en dagelijks snorren o.a. heel wat auto’s langs. Voor den wandelaar is bij droog weer dat voorbijsnorren van die stofopdwarrelaars allesbehalve aangenaam, daar onder het mooie lommer der boomen het opgejaagde stof lang blijft hangen. De Groenestraat slaan we nu weer in en krijgen na een 200 meter aan de linkerhand het hotel »de Zonnebloem”, vroeger het buiten van den edelachtbaren heer A. B. A. Quack, wethouder van de gemeente Nijmegen. Toen had het den meer deftigen naam van huize »Hoogerhuizen”, kwam daarna in handen van den heer van Driel, waarna weer een ander het kocht en tot verleden jaar een soort sanatorium »Sana Vita” aldaar werd gehouden. Het hotel de Zonnebloem krijgt vooral des zomers na den eten veel bezoek en is per electrische tram ook zeer gemakkelijk te bereiken. Het heeft een mooi, eenigszins oploopend voorterrein, waar de noodige ruimte is om vele bezoekers te kunnen plaatsen. Vlak tegenover dit hotel is de groente-kweekerij van den bekwamen tuinman G. Hutting, die lang als tuinman op huize Hoogerhuizen is werkzaam geweest. Hij is gesproten uit eene familie van tuinlieden, die reeds in vele geslachten het tuinmansvak beoefenen. Na deze kweekerij volgt de wagenmakerij van den heer Kienhout en iets verder volgen dan ter weerszijden van den weg vele arbeiders- en burgermanswoningen. De Stadsbelt, die met een breeden weg met de Groenestraat is verbonden, is hier vlak inde nabijheid. Hoe nuttig en hoe onmisbaar eene dergelijke inrichting ook is, zoo zal er door het stadsbestuur toch eens ernstig aan gedacht moeten worden om dezen stankverspreider op een meer afgelegen oord te brengen. Bij de overheerschende Westelijke en Zuidwestelijke winden worden de reukorganen van de bewoners van de St. Annastraat en omgeving op feilen proef gesteld. Bij verandering van wind krijgt een ander gedeelte van deze omgeving, ja zelfs van vrij ver daaraf staande huizen, een proefje van dien pestwalm. Aan de Groenestraat is nu nog te vermelden de schoone R. Kath. kerk met toren en daarachter de gebouwen met scholen van de Fransche Zusters, zoomede nog een kerkhofje, aangelegd voor de parochie St. Anna (zie over de R. K. kerk inde Groenestraat de beschrijving van pater M.). Ook met het oog op dit schoone complex van gebouwen past zeker allerminst de nabijheid van de groote verzamelplaats van het stadsvuil. Onze weg gaat nu verder tot aan een viersprong, waar een lindeboom is geplant met daaromheenstaande bank, waar men een mooien blik naar alle kanten inde verte kan werpen. Op dien viersprong komen de Groenestraat, de Muntweg en de weg naar den Goffert tezamen. De Muntweg gaat naar den Graafschen weg om achter de algemeene begraafplaats aldaar langs te loopen en de Groenestraat gaat over diezelfde lijn bij wachtpost 61. Beide wegen worden op verschillende hoogte, zooals ook op de kaart te zien is, door den Hatertschen veldweg gesneden. Hiermede zijn we weer bij villa Bèta aan de Groenestraat aangeland. Er is door ons getracht zoo mogelijk alles van Hees, Neerbosch en Hatert te vermelden, wat vreemdelingen of inwoners van Nijmegen belang zou kunnen inboezemen. De beschrijving heeft de grenzen en ’t inwendige van ons Schependom zoo getrouw mogelijk weergegeven, zoowel de schrijvers van de voorafgaande bijdragen als de samensteller van dit werkje meenen hun best gedaan te hebben. Mochten ze gefaald hebben en niet geheel voor hun taak berekend blijken, wilt dan waarde lezers en lezeressen mild in uw oordeel zijn en slechts denken aan het: Ut desint vires, tarnen est laudanda volimtas”.') Dr. J. J. de Blécourt. Hees, Mei 1912. 1) Mochten al de krachten te kort schieten, dan is toch de wil te prijzen. HÜUERTENTIËH. ]. R. VERHOEEE HEES BIJ NIJMEGEN Pension. Stalhouderij. INTERC. TELEFOON No. 26 Motel „Mccslust” LEVERING VAN: JAARSMA’s ventileerende Haarden 1e klas fabrikaat Vulkachels Geëmailleerde en eigengemaakte Fornuizen P. H. LAMERS HEES Telephoon No. 1185. j = SMEDERIJ. = f ■ ■ ■■ ■ ■ ■■ Hötel-Pension „Buitenlust” " RESTAURANT. ZOMER- EN WINTER-PENSION. Delgijer-Van Swelm HEES a/d Stoomtram. Appartementen met Peqsion vaq verschillende prijzen. TELEFOON INTERC. 248 15 Nijmegen en Hees. Stoomzuivelfabriek. Melkinrichting Pasteuriseerinrichting. MnnFl -'sTAI vtE VRU VAN tuberculose. mO 1 t vL-. ELECTRISCH machine melken. Onder voortdurend toezicht van de Heeren: Dr. VAN HAMEL ROOS & HARMENS, Adviseurs van H. M. de Koningin. Dr. VISSERS, Laboratorium voor Scheik. en Microsc. onderzoek, Nijmegen. Rijks-Veearts A. VAN HEUSDEN, Nijmegen. Levering van alle Zuivel-producten enz., in uitsluitend gegarandeerd zuivere eerste klas producten, 3 X daags vrij aan huis. Y oghurt-Preparaten HOENDERPARK. BIJENPARK. VRUCHTEN» EN GROENTENTEELT. LAND» EN TUINBOUW. VEETEELT. TELEFOON 690. N. 11. Nijmeegsclie Confederatie P.lllll LEVDEN NIJMEGEN : Florau/eg ad Graafscheweg Telefoon No. 936 HEES ■ Wolfhuilsche u/eg Etablissement Hopticole „NoViomagum” AFI )EELING BLOEMWERKEN. LEVERT BIJ TIJDIGE BESTELLING ALLE SOORTEN VAN BloemwerKen, Versieringen en Snijbloemen. Op aanvraag is de kweekerij op alle werkdagen te bezichtigen. Gelegenheid voor plaatsing van leerlingen. CAFÉ „BROUWERIJ” VERGUNNING. Wachtkamer Stoomtram. KERKSTRAAT, hoek Dennenstraat 205. HEES. J- P. VAN GEMERT. HRHDELSKLUEEKERS Bloemisterij ~schoonhorsr HEES bij Nijmegen ■ ■ Telephoon intercommunaal No. 434 ■ ■ . _■ ■ ■ ■ speciaal cultures Uarens ■ ■ ■ Rsparagus – ■ Calla’s * Fimaryllis ■ – Cyclamen ■ ■ Bouuaröia’s ■ ■ ■ ■ snijgroen ■ ■ ■ – OPLEIDING URN TONEELUI IN DEN tuinbouu; :: Kfl5 EM UFIH ommEN INTÉRIEUR VAN EEN ANjERKAS. Cl s g co ss s * □ 2 rö'i" c□§ z g~ SS £ D S >< D O ë D g Ö g Ms « 11> 200 yj.3-5 tj z g c §.s 1 I I 9P-3 a Za 5 X> —lqcc H » m g I's U’S § o~s os ës z S. J zjs 2 j < j O CQ>> (-Ü UJ Ul! U üJ üj Q Q Q Uh Uh Uh < < < o H LJ N-J £ UJ co H X X X O Bluyssen’s Compagnieschap Nijmegen Telefoon Interc. 1116 Krayenhofflaan 22 en 24a leveren franco huis in pakketten vanaf 3 tot 9 pond rechtstreeksch tegen fabrieksprijzen hun onovertroffen fabrikaat Hoogstfijne Botermelange a 45, 50, 55 Cts. per pond „ Zoetroom Margarine ~, 35, 40, 45 „ „ „ Uitstekend geschikt voor tafel- en keukengebruik. Verder in pakketten verkrijgbaar bij Bluyssens Compagnie^chap aan meest concurreerende prijzen Allerpuikste ROOMBOTER met rijkscontrólemerk. DE FIJNSTE SOORTEN DIERLIJKE EN PLANTAARDIGE VETTEN EN OLIËN. Rundvet . . a 35, 40, 45 Cts. per pond Cocosvet (hard en zacht) ~ 35, 40 „ „ t meest doelmatigst voor het bakken en braden Slaolie a 85, 95 Cts. per flesch De puikste kwaliteiten Plantaardige Margarine. De beste Edammer-, Gouda- en Leidsche Kazen De heerlijkste Koffie a 40, 50, 65, 70 Cts. per pond De geurigste Thee „ 60, 70, 80, 95 „ „ „ De smakelijkste Cacao „ 52, 65, 75 „ „ „ NEERBOSCH. Manufacturen. ■■ ■■ Modes. Dames en Heeren Confectiën. Damasten ■ Linnens ■ Servetten ■ Handdoeken etc. etc. SPECIALITEIT IN BEDDEN, MATRASSEN, TAPIJTEN WOLLEN EN KATOENEN DEKENS, etc. Goederen en stalen worden aan huis op zicht gezonden en afgehaald 3Ylej. C. SP eters Coupeuse. dßoöes et fJYlanteaux. Steeft les in Coupe teeltenen van tDames-, SKindev- en Uieform <73 oven lilee ding, volgens de 6evoemde 7)resdener- Coupe. tfftveedestraat Idd – SfCees 6ij êN'ijmegen. C. ]. M. VftN KEMPEN HEES BIJ NIJMEGEN – TELEFOON 588 LEVERT TEGEN SCHERP CONCURREERENDE PRIJZEN ENGELSCHE, BELGISCHE DUITSCHE EN HOLLANDSCHE A N TH R AC ITE KACHELKOLEN SMEEKOLEN EN NOOTJ ESKOLEN BINNEN- EN B UITEN LAN DSCHE gebroklS GASCOKES GIETCOKES EN BRECHCOKES VOOR CENTRALE VERWARMING EN VERDERE BRANDSTOFFEN PER WAGON EN PER H.L. G. Th. KASPERS Gebruikt Electr. Licht! Gemakkelijk! Aangenaam! Goedkoop! AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA Aanleg van Electrische Schellen Telephoons Bliksemafleiders TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT P. H. LAMERS : S^SÏÏf HEES Electrische Kracht- en Licht installaties. A. G. Nieuwenhuis & Zn. SMEDERIJ ■■■■ HEES No. 65 Ijzeren Hekwerken en Afrasteringen Centrale Verwarming Reparatieplaats voor Rijwielen enz. Machinale Brood' eo Banketbakkerij ONDER CONTROLE VAN HET STATION VOOR MAALDERIJ EN BAKKERIJ TE WAGENINGEN Eeniosr adres in IViliielminakoekjes, (feesche Sprits, Zandkoekjes, vanille Schuimpjes enz. G. VAN DE POL Telefoon No. 27 HEES bij Nijmegen 134 Rozen- en Boomkweekers Aanleg van Tuinen HEES bij Nijmegen J. W. A. JANSSEN Mr. Schoen» en Laarzenmaker Kerkpad 14 = HEES ■ Levert alle mogelijke soorten SCHOENWERK ■ |v NAAR MAAT ■ Reparatiën Z A. Koldenhoff & Zoon MEES – – BREEDESTRftïïT 197 KOPER=, LOOD-, BLIK=, ZINKWERKER EN :: POMPENMAKER :: ■ ■ Aanleg van Gas-, Water- en Electr. Geleidingen Electrisch Licht en Centrale Verwarming Inruilen van Koper, Lood, Tin, Zink enz. Handel in geëmailleerde en andere Huishoudelijke Artikelen. Baden, Badkachels, Closetinrichtingen, Fonteinbakken, enz. Mastiek en andere Dakbedekking :: k* POORT " gROOD-, BESCHUIT-, KLErINgOED- « EN gfINKETBfIKKERIJ fl. UflN MULUKOM KORTE BRRE'bSTRfIfIT N°. 1 □□□□□□□□□□□ □□□□□□□□□□□ NIJMEGEN norau/eg ad Graafsche weg :: Telefoon Ho. 936 HEES – Ulolfhuilsctie u/eg Etablissement Horticole „Noviomagum” AFDEELING BLOEMKWEEKERIJ. Kamer- en Serreplanten. Perk-, Balkon- en Gazonplanten. Vaste Planten voor Snijbloemen, als Papavers, Lupinen, Delphiniums, Centauria’s, Pioenen, Phlox, Herfstasters en Anemonen. HAARLEMMER BLOEMBOLLEN. – – = JAPANSCHE LELIES. AANLEG VAN BUITENPLAATSEN. S. BOUWMANS HEES bij Nijmegen KERKSTRAAT 34 Vrachtrijder van HEES naar NIJMEGEN en terug, dagelijks. Bestelhuizen Scheidemakersgas 45 en Nieuwe Marktstraat 24, Nijmegen. VERHUIZINGEN met gesloten Tapissières. Billijke tarieven. Opname geschiedt kosteloos, zonder ver= plichting. Handel in alle soorten Brandstoffen Scherp concurreerende prijzen. P.VfINHIf • • • SRECIALITEIT IN KLErINQOErP FRIMfI KWALITEIT TfIrEIBESCtIUIT NfINPFL IN KOFFIE, THEE: EN n KRUIPENIERSWfIREN □ J. P. URN QERIrRT Kerkstraat hoek Dennenstraat 205, IiEES H. THIJSSEN & ZOON AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA SALON VOOR SCHEEREN = EN HAARSNIJDEN = TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTVTTVTT KORTE BREESTRAAT 2 ::: HEES DAGELIJKS AAN HUIS TE ONTBIEDEN MACHINALE: BROODBAKKERIJ Centrale Verwarming Gas- en Waterleiding Watervoorziening van Buitenplaatsen door middel van gesloten reservoirs onder hoogen druk. Heetwatertapleidingen door het geheele huis, in aansluiting op ’t keukenfornuis of speciaal daar= voor geplaatste toestellen. Levcring van: Gasornamenten Gaskachels en Gaskookinrichtingen Badinrichtingen Sanitaire artikelen enz. P. H. LftMERS-HEES Telefoon 1185 Aanleg van: CAFÉ EN STALLING :: „OOST-INDIË” :: WEURTSCHE WEG 105 N IJ M E G E N ■ ■ GROOTE TUIN MET KINDERSPELEN J. J. SELB ACH Vleeschhouwerij en Spekslagerij DORPSSTRAAT – HEES BIJ NIJMEGEN TELEFOON No. 128 Alle artikelen dagelijksch versch verkrijgbaar. Beveelt zich beleefd aan. D WIHIFUIIFN NIJMEGEN : i. VHII UUTUUII riorawega dGraafscheweg Telefoon Ho. 936 – HEESa Wolfkuiischß wbb Etablissement Horticole „Noviomagum”. AFDEELING F RUIT K WEEKERIJ. Aardbeziën • Frambozen • Tomaten Asperges • Rhabarber • Suißerßoren Fijne Groenten. ALLES EERSTE KWALITEIT. SPANEN MANDJES voor verzending van Fruit steeds in voorraad. A. M. MULDER HEES BIJ NIJMEGEN – – – KERKPAD 69 Mr. METSELAARS, STUKADOORS EN ROOKVERDRIJVERS :: Aanleggen van Rioleering en Cement Werken. Het maken van Grotwerk. ü J. LINSSEN 4 RUND= EN VARKENSSLAGERIJ KRAYENHOFFLAAN & & HEES & & P. TAX & ZOON Hees en Nijmegen Opgericht Anno 1874 TELEFOON 1040 EN 591. Stoomgraanmaalderij en Handel in Granen, Meel en Kunstmeststoffen Levert prima Ochtend- en gemengd Kjppcnvocdcr tegen scherp concurreerende prijzen Firma Fl. Fleuren P. H. LAMERS v/h Firma CROONEN MEES Ulij Houwen onze zaden op de beste dgenturen Ter wille van hef wielrijdend puhlieKenonzen goeden naam B SA TRADE MARK Bondsrijwiclherstcllcr 3. N. W. B. 5 i garen-(Dagazijn EH BROS opgericht 1884 EH DETRIL opgericht 1890 Lange Hezelstraat 95 Telefoon 671 HnnriEßEH et grootste te Nijmegen geuestigöe magazijn in Sigaren, Tabak, Cigarettes en Rookers artikelen, alles inden uitgebreiösten zin öes u/oorös Dagelijksche bezorging aan huis (Den lette op naam en huisnummer Hanbeuelenö m. Uölcker m. Uölcker QROOTE KEUZE fiejatt uierkmansQoederen – als: Manchester, Bevertien, Bukskin BROEKEN. Bonte en Witte Hemden. Boezeroenen. / ALLE SOORTEN Slagers», Machinist», Bakkers» Kappers», Koks», Schilders» j Jassen en Buizen. / Garen en Band ' CORSETTEN HANDSCHOENEN STOFJASSEN FRONTS / BOORDEN / Sajetten, Wol, Brei Katoen. SCHORTEN, enz. / DAMESHEMDEN, LIJFJES BORSTROKKEN Dames- en Kinderpantalons Strookrokken, Dames- en Kinderkousen, Sokken. Zakdoeken enz. enz. Mr. Timmerlieden en Aannemers Rad- en Wagenmakers Brandmeesters Breedestraat 144 & Hees bij Nijmegen p. ui wn NIJMEGEN Florawega dGraafscheweg :: Teleioon No. 936 HEES – Wnlfhuilsctie weg Etablissement Horticole „Noviomagum”. AFDEELING BOOMKWEEKERIJ. Laan- en Sierboomen ■ Vruchtboomen en Vruchtstruiken ■ Dek- en Bloemheesters ■ Coniferen en Klimplanten ■ Stam-, Struik-, Treur- en Klimrozen Aardbeziën-, Rhabarber- en Aspergeplanten AANLEG VAN BUITENPLAATSEN J. Peters & Zonen (T)r. SCHILDER DORPSSTRRRT 53 HEES BH HHiïIEBEH W. J. H. TER HORST v/h J. H. TER HORST STOOMHOUTZ AGER IJ HOUTHANDEL NIJMEGEN Krayenhofflaan 30 Telefoon 1333 Handel in Elzen-, lepen-, Peppelen-, Esschen-, Linden-, Beuken- en Notenhout Abeelen-Paneele Kersen-, Eschdoornen-, Kastanje-, Accasia- en Eikenhout H. UINK CAFÉ-RESTAURANT. Rustig en mooi gelegen aan stoomtram en heerlijke wandelwegen. Met ruime, frissche kamers en voorzien van Gas en Waterleiding, BILLIJKE PRIJZEN. Beleefd aanbevelend J. KEIJZER, Neerbosch. " L. A. SNOÖJS " DIrNNENSTRfIfIT 110 – – HEES Marchand-T ai I leur. M&tRENKLEEPIN