BIBLIOTHEEK HU GRONINGEN 2461 0939 Prijs 60 Cts. PRACTISCHE GIDS VOOR LUXEMBURG EN DE EIFEL MET PLATEN & EN KAART & UITG.vHOLKEMAtWARENDORF.AMST. ljkw3i REIS DOOR HET GROOTHERTOGDOM LUXEMBURG EN DE EIFEL. Reis door het Swarzwald ( Het Zwarte Woud) door E. & J. Van Rossom en J. Van Praet. (met 100 photographische opnamen) Te bekomen bij alle goede boekhandelaars of bij den Heer J. Van Rossom, Kammenstraat 28, Antwerpen, aan den prijs van fr. 1,50. REEDS VERSCHENEN : door J. VAN BEECK De natuur is als een groot boek, waarvan men slechts de eerste bladzijde gelezen heeft, indien men enkel zijn land gezien heeft. Rijk geillustreerd. Twee Landkaarten. PHOTOGRAPHISCHEKRING Afdeeling ” Reizen ” Antwerpen. Drukkerij VAN ROMPEAY & C° Groote Steenweg 95, Beichem-Antwerpen. /-REIS" door het GROOTHERTOGDOM LUXEMBURG en DE El FEL Wij vervullen graag den aangenomen plicht, alhier onzen besten dank uitte spreken aan den Heer N. Hilbert, gérant du Syndicat d'lnitiative du Luxembourg; den Heer Prüm, Burgemeester van Clerf; aan de Verschönerungsvereinen van Echternach en Diekirch; alsook aan den Heer Doctor H. Andreae te Burgbrohl en aan den Eifelverein te Bonn, voor de welwillende medewerking ons verleend. EIGENDOM Alle rechten voorbehouden. DANKBETUIGING. Aangemoedigd door onzen onverhoopten bijval met het Boek « Eene reis door het Schwarzwald », geven wij gehoor aan de menigvuldige aanvragen van natuurliefhebbers om ditmaal het Groot Hertogdom Luxemburg en de Eifel te beschrijven, om alzoo die twee door de natuur zou rijk begaafde landen aan onze Vlaamsche vrienden beter te leeren kennen en hoogschatten. Sommigen denken, dat alleen schoon is wat van het Zuiden komt of daar te aanschouwen is, alsof moeder natuur alleen het land van « Chez-nous » met hare grootste gunsten bedeeld had. « La ville lumière » zien, zooals zij Parijs noemen, is hun eenigste wensch. Die lieden denken, gevoelen en gelooven alleen maar wat gazetten van dat land ( die ten onzent maar al te vrij binnen komen ) en eilaas ook sommige der onzen met groote ntise en scène » bekend maken. Zij kennen niets van de menigvuldige schoonheden van hun eigen Vaderland, (koopen ginder alles veel duurder dan bij ons, met dit verschil dat het bij ons beter waar is dan bij hen), en weten niet dat ook elders dan in het Zuiden landen zijn, wonderschoon in natuurpracht welke men zonder groote uitgaven kan bezoeken. Immers het Groot Hertogdom bezit een gansch Zwitserland in het klein, met woeste en sombere ravijnen, waar golvend en schuimend het water van rots tot rots nederstort, terwijl bergen van rotsen u dreigend nastaren, en met dit alles gemakkelijke toeristenwegen, altoos door de zorgen vaneen welbegrepen « Verschönerungs Verein » met letters aangeduid op boom of rots. Ah, hoe gezond is het daar niet voor hen, die na een jaar werken en zwoegen, er eenige dagen rusten kunnen. En dan Luxemburg, de hoofdstad, hoe schoon is zij niet, met hare oude romeinsche vestingen, waar de huizen hier op hooge heuvelen, ginds in diepe dalen verspreid liggen, omgeven door hoog boomgewas in wier midden twee riviertjes lustig voortkabbelen. Een woordje vooraf. En wat gezegd van de « Eifel » die prachtige landstreek dewelke boven Luxemburg begint tot tegen den Rijnstroom en Noordwaarts tot Aken voortloopt. Hoe schitteren die dorpjes, zooals Montjoie, in diepe kloven gelegen, wanneer de zon ze beschijnt, en hoe eenvoudig en diep geloovig is die bevolking niet. Wanneer de processie in die wilde ravijnen haren uitgang doet, staat voor elk huisje een autaarken met eenvoudige bloempotjes versierd. Menigvuldige kasteelen in puinhoopen vervallen, verheffen nog hun kop boven de bergen uit, alsof zij de eeuwen willen tarten, terwijl in het dal het water door het bosch voort zijn lustig gekabbel hooren laat. Neen, zulks beschrijft men niet, dat moet men zien. Men moet die zien, die uitgedoofde vulkanen, die schoone wouden, die lachende dorpjes, waar de bevolking bij het hooren dat ge « Belg » zijt, U met open armen ontvangt, alsof wij eender « hunnen » waren. Men moet hem proeven dien lekkere Ahrthaler en Moselwein die in U alle bekommernis verbant. Welaan dus, geachte lezer, vergezelt ons weer op dezen nieuwen tocht. Wij zijn overtuigd, dat, zoodra gij eenige dagen vakantie hebt, gij er ook aan houden zult deze zoo prachtige streken met hare gulhartige bevolking te bezoeken. Schoone en goede gasthoven of hotels wachten u ginder, waar men U nog echt vriendschappelijk ontvangt, aan zeer matige prijzen bedient zonder al die gehandschoende Kellners, die goed zijn om uwe beurste verlichten en de maag ledig te houden, twee tegenstrijdige eigenschappen die op reis zeer goed te missen zijn. Goede reis en tot weerziens ! De Graef, Van den Broek & C 42, Marialei 182, Turnhoutsche Baan ANTWERPEN REIZEN EN UITSTAPPEN NAAR ALLE LANDEN AAN GEMATIGDE PRIJZEN voor Familiën, Gezelschappen en Maatschappijen Hotels Hte pang Groote keus van Reisplannen voor: het Qroot Hertogdom Luxemburg Den Rijn Parijs ZwitzerlancL Italiën & Tyrol INLICHTINGEN KOSTELOOS Programma der Reizen KOSTELOOS op aanvraag. “ JPucc „ REISAGENTSCHAP Bij het ontwaken van de natuur in Maart 1912, ontmoetten vier natuurliefhebbers elkaar ineen Antwerpsch Koffiehuis, waar zij zich den lekkeren « gersten », onder lustig kaartspel smaken lieten. Hum ! sprak B. onder het werpen van schuppen heer, de zon begint stilaan de natuur in feestkleedij te steken, waar gaan wij dit jaar onze verlofdagen doorbrengen ? Ja, haastte V. B. te antwoorden, het wordt tijd daar eens aan te denken. Waarop J. zonder iets te zeggen twee schoone photo’s bewonderen liet, die hij zooeven uit den zak haalde, de eene verbeeldde eene « Ruine », omringd door diepe valleien, waaronder te lezen stond « Manderscheid », De andere was eene beek, die in watervalletje, haar vloed ineen wild ravijn over rotsblokken voort rolde. Nadat B. een oogenblik die twee kaarten aandachtig bekeken had, richtte hij zich in zijne gansche lengte op en sprak met trillende stem « Vrienden, dees jaar te voet dwars door Eifel en Luxemburg. Top riepen de andere waarop M. reeds vol geestdrift uitriep.... Auf der Strasze geht der Bursche Mit dem Stecken in der Hand, Seinen Rucksack auf den Rücken, Wie ein Herrscher durch das Land. Berg und Tal sind frisch geschmücket, Schümmern recht in Glanz und Pracht. Ihm su lieb und weil es Frühling, Alles rings so freudig lacht. And re fahren in dem Kutschen, Und der Zug fiihrt sie Hinaus, Sitzen keuschend auf den Radern Oder bleiben gar zu Haus. Er allein steigt auf die Berge, Wo die Welt noch grosz und schön, Wo die blauen Fernen grüszen Und die weiszen Wolken gehn, AU die Stadte, Dörfer Straszen Liegen drunten, tief und klein, Ihtn zu Füszen ausgebreitet, Ueberstrahlt von Sonnenschein. Und des Lebens Sorg’und Mühen Diinken just so klein ihm nun, Wo die Dinge drunten alle, Die in Schosz der Tiefe ruhn. Waarheen ? waarvan een tiende inde hoofdstad verblijven. Dezer voorouders of liever voorzaten waren de Treviren die door Cesar onder het romeinsch juk gebracht werden. De Roomsche Keizers der derde en vierde eeuw verbleven niet zelden inde naburige stad Trier; vele Romeinen vestigden zich aldus ook in Luxemburg, en heden nog ziet men de diepe sporen hunner beschaving. Inde V* eeuw kwamen de Franken van het Noorden en Oosten het land overrompelen en in het leenroerige tijdvak werd het Hertogdom Luxemburg gesticht. Vanaf Philips van Burgondië deelt het lief en leed met België en Holland tot den onafhankelijkheidsoorlog van dit laatste tegen Spanje. Met België vormt het van dan af opvolgentlijk de Spaansche en Oostenrijksche Nederlanden, en had evenals wij schrikkelijk te lijden van de legers van Lodewijk XIV. Na de fransche overheersching van 1793 tot 1815 werd het Q. H. Luxemburg zelfstandig opgericht onder heerschappij van Willem I, Koning van Holland, ’t Jaar 1839 zag het huidige Rijk gevestigd worden, dat tot 1890 min of meer van den Hollandschen Vorst afhing. In dit jaar stierf Koning Willem 111 en Luxemburg ging over aan Groothertog Adolf van Nassau, wiens oudste dochter thans regeert onder den naam van Groot Hertogin Marie Adelheid. Dit voor de geschie- denis. Bij het doorreizen van België hebben we reeds de algemeene gesteldheid van den bodem een weinig leeren kennen, nu nog een woordje over de rivieren die aan het uitzicht der streek zooveel bijdragen. De lichtblauwe wate- ren der Moezel vormen in het Z. O. de grens met Duitschland. Te Wasserbillig komt de Sauer er zijn zwarten vloed in uitstorten. Deze laatste rivier ontspringt inde Belgische Ardennen, kronkelt en windt zich in duizenden bochten Paleis van H. K. H. de Groothertogin van Luxemburg. Rechts zien we weldra eene laan door het groen heen. Zij brengt ons op vijf minuten voor een kolossalen toren, de Perekop, die zijne plompe spits 80 m. hoog de lucht in steekt Reppen wijde beenen, en beklimmen wij die massa langs een engen gang om de zee van groen eens te aanschouwen waar wij doorheen kwamen, en waarin wij, figuurlijk gesproken, ons terug gaan plonsen. Beneden wijst ons de letter B terug het bosch in te gaan. Thans kunnen wij het bevallige beekje, de Aesbach stilaan stroomopwaarts volgen. Hier mogen we wel zeggen met den Dichter. Wonnig ist’s in Frühlingstagen, Nach dem Wanderstab zu greifen, Und, den Blumenstrauss am Hute Gottes garten zu durchschweifen. Gedurig wisselen de rotsbonken af, in vorm en kleur. Hier en daar steekt soms dreigend een rotsklomp vooruit, die ons dwingt een omweg te maken, soms staan zij op eerbiedigen afstand, ineen groenen klimopmantel gehuld, tot ze opeens weer van beide kanten der beek vooruit springen, nauwelijks aan riviertje en pad een doortocht latend. Het licht der zon dringt door het donkere loover, tracht tusschen de zwarte rotsen door in het watertje te spelen, en varens en klimop te streelen. Verscheidene malen draait de weg van den eenen oever naar den andere, en bij iederen stap ontsluieren zich nieuwe zichten in al hunne tooverachtige schoonheid. Hooger op komen we aan eene soort spelonk metl mos bewassen op de buitenwanden, ’t Is de Hohllay, vroeger romeinsche groeve schijnt het, waar molensteenen uitgehaald werden. Een geliefkoosd oord voor liefhebbers van Pic-nic. De machtige uitgeholde Trossknepchen Wolfschlucht. Voorbij de Kohllay zien we nog eene kleinere grot en bereiken na eenige minuten het opene veld. Het dorpje Berdorf ligt daar voor ons, het eerste deel onzer wandeling is achter den rug. Onder het hoofdaltaar der dorpskerk bewaart men een « ara romana » romeinsch altaar aan een viertal góden van den Olympus gewijd. De nabijheid van Trier alleen verklaart de aanwezigheid, van dat stuk op deze hoogvlakte door diepe ravijnen langs alle kanten van de buitenwereld gescheiden. Na ons wat ineen Gasthof of Wirtschaft hersteld te hebben, volgen wij opnieuw onze letter B. eerst door bebouwde landen om'welhaast links het smalle dal van den Roitzbach in te slaan. Gewoonlijk ligt de steenen bedding droog, dan nog blijft het eene wandeling als ineen tooverland door den smallen gang tusschen de hooge steengestalten. De omstaande beuken welven een baldak'jn van loover boven het hoofd, hier en daar schiet zelfs een boom van tusschen de rotsen op. Doodszwijgen heerscht alom, tot opeens een roetaard door zijn fel gekrijsch protest tegen de vreemde indringers aanteekent. We bezien malkander eens lachend en volgen den weg in zijne menigvuldige slingeringen tot deze splitst: links, naar Müllerthal, rechts, naar Kasseit en Grundhof. Deze laatste richting volgen wij. Op den hoek ligt een reusachtige gespleten rotsblok, dien beoefenaars van gymnastiek kunnen [beklimmen. Nu volgt eene wandeling langs ongehoorde « Leien » die heeten Kökelei, Michelslei, Deienlei, Kammenlei. Links daalt het beukenwoud naar het Müllerthal af waarop rots wordt door natuurlijke pijlers geschraagd en draagt een inschrift meldend dat het aan het iniatief van den Luxemburgschen Staatsminister Panl Eyschen te danken is, dat de schoonheden van Luxemburgsch Klein Zwitserland voor de Toeristen genaakbaar zijn. Zigeunerlay. diaan opgericht. Oorspronkelijk was het een keltische dolmen, mettertijd ineengestort, en vóór een twintigtal jaar heropgebouwd. Bij langer oponthoud is het geraden, inlichtingen te vragen in het hotel voor andere tochtjes als b. v. naar de mardellen tusschen Gilsdorf en Brucherhof, of naar den Nuck, kale bergkam boven het stadje Ettelbrück uitstekend. Liefhebbers van hengelen kunnen ook hunne gading vinden inde vischrijke Sauer: gekend zijnde prijskampen van forellenvangst die hier jaarlijks ingericht worden. Gelijk hooger gezegd is Diekirch een voortreffelijk centrum vanToerism: Het is rechtstreeks verbonden: Oostwaarts per spoorweg (Prins Hendrik) met het Sauer- en Moezeldal. Met dén buurtspoorweg tot Vianden. Oostwaarts met Ettelbrück op de groote lijn Luik-Luxemburg, die het Groot Hertogdom in bijna zijne volle lengte doorloopt en noordwaarts aansluiting geeft te Kautenbach met de lijn op Wiltz en Bastenaken (België), te Ulflingen met den Eifelspoorweg; zuidwaarts met Luxemburg, dan over Colmar met het Attertdal en Aarlen, en te Cruchten met den buurtspoorweg op Fels Daaruit merkt men dat er gemakkelijk, halve of heele dagtochtjes te maken zijn o. a. langs het slot Berg, eene uur voorbij Ettelbrück, zomerverblijf der groothertogelijke familie. Wij bezochten van hier uit eenige kasteelen der Luxemburgsche Ardennen, waarvan de bijzonderste zijn : Vianden, Brandenburg, Bourscheid, Esch op Sauer. Wiltz-Clerf liggen verder en kunnen best bij de heen of de thuisreis bezocht worden De Oesling of Luxemburgsche Ardennen. Vroeg te been vandaag ! ’t gaat eene zware dag zijn. De tram zal ons op 40 min. brengen te Vianden, en na een bezoek aan dit stadje en de omgeving, gaan we te voet over Brandenburg en Burscheid naar Esch aan Sauer (Esch le trou). We zeggen vaarwel aan het Ontland, om een drietal dagen het eigenaardige Oeslingschap te bezichligen. Vianden •dan ook niet uit door eenheid van stijl : Het hoofdgebouw dagteekent uit de XIV en XVe, de kapel uit het einde der XIR eeuw. De Heeren van het Slot waren vroeger eender negen Graven van Luxemburg waarvan zij afhingen. Maar gelijk bij zoovele leenheeren, evenaarde hunne macht die van hun meester, en eerst inde XIIIe eeuw moesten zij de vlag sttijken voor den Graaf van Luxemburg; geen wonder dat zij in hun arendnest zich tegen den sterkste konden handhaven. Door echtverbintenis van de laatste afstammelinge der graven van Vianden met Otto van Nassau, begon een nieuw geslacht, dat der Nassauers, over Vianden te heerschen. Dezer geschiedenis is genoegzaam gekend. Zelden verbleven zij in dit kasteel, dat nochtans zijn ouden luister behield, en zelfs onder het Fransche tijdvak geëerbiedigd werd. Doch, aangeslagen door de Fransche Regeering, werd het rond 1820 gekocht dooreen zekeren Coster, schepene van Vianden. Deze bood het te koop aan Willem I. Koning van Holland en op diens weigering, dacht het hem best de kostbaarste gedeelten weg te breken en te verkoopen. Wat eeuwenlange kunstzin der middeleeuwen vervaardigd had aan hout en ijzerwerk werd brutaal afgerukt, zelfs Slot van Vianden het dak afgebroken, zoodat weldra slechts naakte muren overbleven.. Het onherstelbare kwaad was geschied, en slechts de kapel is later in haar vroegeren staat gebracht. Den steenen kolos in al zijne deelen beschrijven zou te veel plaats vergen.. Melden wij enkel de bijzonderste deelen : De « Waffenhalle » of wapenzaal in gothischen bouwtrant is als de voorplaats der talrijke kamers van het hoofdgebouw. Een dezer vertrekken was volgens de overlevering het gevang der H. Jolande : Deze ging liever in het klooster dan een schitterend huwelijk te sluiten; daarom deed hare moeder haar opsluiten, Jolande vluchtte en werd later priores der abdij van Marienthal , hare nagedachtenis blijft voortleven bij het Luxemburgsche volk. Boven de wapenzaal is de byzantijnsche zaal en rechts de ruime ridderzaal ; kelders treft men bijna onder geheel het hoofdgebouw aan ; de sage heeft vooral deze geheimzinnige kelders en gangen met een gansche wereld geesten bevolkt. Inden diepst gelegen kelder zit graaf Siegfried van Vianden en de graaf van Falkenstein; sinds eeuwen dobbelen zij iederen nacht op eene marmeren tafel, stom, en met scherpen blik de dobbelsteenenvolgend : zij spelen om hunne ziel. Qrinikend zit naast hen een magere man met vurige oogen het spel te volgen : ’t is de duivel in persoon, en zijne aanwezigheid doet het spel voortduren dat de twee ridders begonnen, veel eeuwen geleden, na een vroolijk feest inde ridderzaal. Alsdan wonnen en verloren zij ieder op beurt. Door drank en spel verhit, zwoeren zij dat Satan aanstonds hem mocht halen die het eerst van de speeltafel opstond. Niet zoohaast was die plechtige eed over hunne- lippen, of daar stond de duivel bij hen, en sinds dien, denken die twee dapperen cr niet aan het op te geven, niet uit vrees voor hun helsche gezel, maar omdat een ridder zijnen eed moet gestand blijven. Nooit kan de duivel aan zulke riddertrouw gelooven, en daarom blijft hij bij hen tot den jongsten dag Inden Nassau-bau treft men den beruchten put aan, inde rots uitgehouwen. Het noordelijk gedeelte heeft den Weissethurm» of witte toren als afzonderlijken wachter, en in zijne nabijheid ligt het Hexenloch, ronde put waarin vroeger naar het schijnt, de personen beschuldigd van tooverij, in opgesloten werden. De Kapel eindelijk, met deze eigenaardigheid dat een zeshoekig gat inde middenbeuk haar met eene soort krocht verbindt, is. zeer merkwaardig. Als aanhoorigheid van het kasteel mag men den vierkanten toren aanzien, die wat lager opgericht is, en Hockelstür genoemd wordt. Het Luxemburgsch gouvernement gaat het slot gansch in zijnen primitieven staat heroprichten. Een weinig voorbij den ingang van het kasteel, nadat wij dit bezocht hebben, klimmen wij links een bergpad op dat ons brengt aan den Belvedère, en hooger nog aan het Panorama. Het vergezicht dat men daar geniet over het slot, Vianden, het Urdal en de bergachtige omstreken, is onvergeetbaar. Van het Belvédère volgen we noordwaarts een voetpad door het bosch Porbretchen d.i. « Woud aan de godin Bertha (of Freya) gewijd>. Die naam legt alzoo de oeroude legende uit, volgens dewelke eene witte vrouw (die weisse Frau) hier ’s nachts rondwaart, en soms bij maneschijn in eene koets met blanke rossen bespannen, een dollen Walkürenrit over de boomtoppen voert. Tot haar deden de graven van Vianden hun geslacht opklimmen, en, bezorgd om haar kroost, verscheen zij in het slot, telkenmale een harer nakomelingen het tijdelijke met het eeuwige verwisselde. Bij klaarlichten dag hoeft men niet te vreezen, haar onverwachts te ontmoeten, en zoo wandelden we rustig door tot aan een Paviljoen, voorbij het bosch op eene hooge rots. Een onuitxfechbaren indruk ontvangen we daar van het wilde Ardennenlandschap, diepe ravijnen en beboschte hoogten, waarboven het bouwvallige slot van Falkenstein als een geheimzinnig Monsalvat oprijst. Door het Porbretchen gaan we oostwaarts, en vinden onderweg, links van de bijzonderste dreef, den zoogenaamden Bonaparte-hof met een paardenkastanjeboom, geplant in 1811 bij de geboorte van den koning van Rome. Moeten we het de Luxemburgers als trouwe onderdanen ten goede duiden, of het hun als nog immer voortdurende franschdolheid verwijten ? Aan den noordoostelijken rand van het bosch, dicht bij een groot Christusbeeld hebben we een mooi gezicht op een klein kapelletje, hoog boven de Ur midden vaneen ruw rotsenlandschap : Droben stellet die Kapelle Schauet still in ’sTal hinab ; Drunten singt bei Wies’und Quelle Froh un heil der Hirtenknab. Oroote uitstappen van Vianden uit, kunnen nog ondernomen worden naar de kasteelen der Ur, bijna allen door jongere afstammelingen der graven van Vianden gebouwd. De bouwvallen van Falkenstein op 11/2 uur afstand op' pruisisch gebied, een half uur voorbij het dorp Bievels. Stolzemburg op den rechter- 10 kim., en Dasburg op den linkeroever, 25 kim. van Vianden gelegen. Dit laatste kasteel echter is gemakkelijker van Clerf uitte bereiken. Wij echter laten al die fiere burchten hun verwoest bestaan voortslepen, en, na een stevig middagmaal gaan we eene voetreis aan, door het afwisselende Oeslinglandschap naar de ruïne van Brandenburg. Te Vianden nemen weden Wirelsleierweg of baan op' Walsdorf, en voorts een voetpad, eerst dooreen eng dal, dan over den tegenoverliggenden berg dooreen boschje heen; na eene kleine twee uren bereiken we Brandenburg. De ruïne ligt hoog op een rotskegel ; er blijft slechts weinig over van den vroegeren luister: eenige muren en torens inde XVIle eeuw door de fransche kannonnen verwoest, en in latere jaren door den tand des tijds deerlijk gehavend. Aan den voet der bouwvallen ligt het armoedig dorpje waar weden weg vragen naar Michelau om langs daar te Bursheid te geraken. Van Brandenburg kan men rechtstreeks naar Diekirch terugkeeren ’t zij door het Bleesdal over Bastendorf, ’t zij over de hoogvlakte langs Kippenhok Beide wegen zijn ongeveer 8 kim. lang. De weg op Michelau is dezelfde als voor Diekirch tot Kippenhof; van daar neemt men een binnenweg die op een groote hoogte met mooie Panorama’s naar het Sauerdal voert. Michelau verschijnt eindelijk diep onder ons inde vallei. Nog 2 km. zijn we van de ruïne Burscheid die noordwaarts hoog op den berg ineen gordel van groen gedoken ligt als een germaansch heiligdom. Langs een stijlen weg klauteren we naar boven, ons nu en dan omdraaiend om een blik op het wegzinkende landschap te werpen. Een voetpad loopt door de groep boomen dat de bouw- Naarden Bauler Kleschen, op een uur afstand nootd-oostwaarts hoog op een berg ; ’t is een alleenstaande linde dien men van op bijna alle gezichtspunten rond Vianden ontwaart. Landschap aan de Sauer inden Osling vallen omsluit. Dat voetpad, dachten we, zou ons aan den ingang brengen. Jawel ! Het slingert langs de wegbrokkelende muren tot den achterkant, en geen inrijpoort te bespeuren. Toch! Drie of vier meters boven ons, gaapt eene bres inden muur, genaakbaar overeen hoop losse steenen en tusschen boomwortelen door. Het haantje vooruit van de troep er op los ! Daar klampt hij zich vast met eene hand aan een wortel, met de andere aan een uitstekenden steen : een ferme ruk en sprong, en hij is de bres door. Lacy! De broek hapert aan den punt vaneen wortel, een verdacht gerucht treft ons oor, onze voorlooper mist den sprong en rijst molenwiekend over de steenen tot voor onze voeten. Een lapje wit vleesch kijkt dooreen winkelhaak aan zijne broek. Algemeen gelach ! Maar onze vriend heeft taaien moed en.... eigenliefde. Voor alle antwoord op onze kwikslagen herbegint hij zijne gymnastiek en ditmaal, « door oefening sterk », geraakt hij de vijandelijke vesting binnen. Grootmoedig helpt hij ons dan ook gaaf door de bres heen, zonder dat de kleederen het nog moeten ontgelden. Tusschen haakjes gezegd, ’s anderendaags ’s morgens pronkte de kerel met eene splinternieuwe broek. « De minste feil aan een vaandrig of zijn kleed valt op zijne vlag terug » zegde hij. Hij droeg, moet ge weten, een Belgisch vlaggetje op den rugzak of een strikje aan den hoed. Goed zoo jongen ! We zijn door de bres der ruïne van Burscheid binnen gedrongen. Wat jammerlijk beeld van ellende! Het hoofdgebouw is haast niet meer als een vormelooze puinhoop ; de forsche torens, het trotsche menschenwerk, alleen gelaten in hun strijd met de elementen, staan daar half weggebrokkeld, hunne schamelheid met een donkeren klimopmantel dekkende. Op de eerekoer is een moestuin aangelegd, en een bijgebouw, wellicht vroeger woning der krijgsrossen, is in bijenhal herschapen. Ineen hoekje tegen den muur zit eene jonkvrouw, lang geene Freule, en waakt over twee geitjes die ons vreemde indringers, vrij en vrank in ’t gelaat kijken. Langs de hoofdpoort, waar we ditmaal zonder zoeken bij uitloopen, komen we buiten, en gaan wat hooger de baan op naar het dorp Burscheid. Bij een zwaai van den weg hebben we een mooi Panorama van het slot, en het dorp Michelau dat ongeveer 200 m. lager in het Sauerdal ligt. We vervolgen onzen weg naar Burscheid, type vaneen dorp der hoogvlakte (510 m. boven de zèe). met zijne breede plompe huizen. Na eene welverdiende verfrissching genoten te hebben schudden we het stof van onze voeten, en nemende baan op Dirbach waar wij onze Sauer terug vinden. Graag verstrekt een inwoner ons de noodige inlichtingen, om de rivier over, op de groote baan Göbelsmühle-Esch te geraken, die wij nog 11 kim. te volgen hebben om laastgenoemd stadje te bereiken. Voort slingert de baan door lommerrijke bosschen langs het geruisch der Sauer. Het dichterlijk gelegen huizengroepje van Heiderscheidergrund zien we diep beneden in het dal, trekken eenige minuten verder een tunnel door, waar we gansch afgekoeld uitkomen. Een heerlijk Panorama van wilde romantiek ontvouwt zich hier voor ons bewonderend oog. Een kapelletje (die Kreuzkapelle) is de voorbode van het nabijgelegen stadje, dat plotselings voor ons oog verschijnt. Om een barre rots, waarin twee zwarte torens als dorre eiken wortelen, rankt in halven ronde als levend groene klimop, de huizengroep van Esch. In stille bewondering blijven we het tafereel aanstaren, Heiderscheidergrund ’s Anderendaags inden voormiddag, doorloopen wede Vrijheid van Esch, en klimmen op de stijle rots om de bouwvallen van het eens zoo machtige slot te bezichtigen. De vroegere kapel is hersteld. Voor het overige, hetzelfde treurig beeld als in Burscheid : moestuinen nemen alle bebouwbare plaatjes in, onkruid woekert op de ineenzakkende murerj, eenige gewelven dienen als woning voor duizendvoet en ander ongediert, slechts een vierkante toren trotseert nog den alvernielenden vijand : de tijd. De mooie vergezichten die men op verschillende plaatsen geniet, beloonen de moeite. Talrijke wandelingen zijn inde omgeving te ondernemen, doch de tijd laat ons niet toe hier langer te verw'ijlen. Vaarwel Esch aan Sauer, gij moogt nog het oude Luxemburgsche lied zingen : « Wij willen bbjven wat wij zijn »; gij bant het omstuimige, luidruchtige stoomros uit uw vreedzaam dal : Ech kennen eng Platzchen, de leit so verburjen, Si leit eso hêmlech, fir sech ganz elèng. Uwe zusterstad Esch op Alzette integendeel, in rook en damp gehuld, gedenkt slechts de leuze van uw land : « Immer en avant », en jaagt op goud en genot en dalen dan naar het stadje af waar we ons na den afmattenden dag deugdelijk versterken. Wiltz We gaan terug naar den straattunel dien we gisteren avond doortrokken, en waar de Postwagen ons meevoert naar Wiltz in 5 kwartier. Te voet is deze weg 9 kim. Esch is ook verbonden per postwagen met Göbelsmuhle (12 kim.) op den spoorweg Kautenbach-Ettelbrück. Na een uur krijgen we het mooie kasteel van Wiltz in ’t oog. De stad strekt zich uit langs de beide oevers vaneen riviertje waaraan zij haren naam leent. Het eigentlijke Wiltz, de hooge stad, ligt langs den rechteroever waar we aanlanden, en Niederwiltz of de lage stad, in het dal en op den linkeroever. Wiltz, alhoewel een paar fabrieken bezittende, draagt nog gansch het karakter eener vreedzame Oeslingstad, met zijne vriendelijke huisjes met bloemen opgesmukt, zijn Justizkreuz inde Grossgasse, zijn oude Burg, en lieflijke Panorama’s op de omliggende hoogten. Niet gansch ten onrechte maakt het aanspraak op den titel van hoofdstad van den Oesling. Laat inden namiddag nemen weden trein naar Kauterbach (Lijn Kauterbach-Bastenaken in Selgie). Aldaar stappen we over in den trein voor Clerf, het meest noordelijke Centrum van Luxemburg, waar we afstappen in het hotel Koener. Inde groote zaal van het hotel klinkt ons Vlaamsch tegen. Dra hebben we kennis gemaakt met een groepje Antwerpenaren, voor een uurtje hier aangeland, en of het bier schuimt! De vriendelijke waard komt ons gezelschap houden, en op onze uitnoodiging, geeft hij volledigen uitleg over het stadje en wat er mee in betrekking staat. Ik tracht zijne woorden hier zoo getrouw mogelijk weer te geven, wat mij zal ontslaan van verdere beschrijving der stad. Het is genoeg zuiver water bij de produkten « CRISTALLOS » j| )•« te voegen om snelle, krachtige en. immer frische baden te bekomen .3 'H tot het verwerken der zwarte en kleuren platen. £* Catalogus, Formulier franco te bekomen. •§ £ 67, Bd Beaumarchais, PARIJS = *| des wouds, voor herstellende personen en degenen welke een rustig leven zoeken. Gebouwd in 1912, zonder al te groote bouwkundige eischen, wordt het gesticht beheerd door de zusters van Liefde welke er de laatste regelen der gezondheidsleer in toepassing gebracht hebben. De nieuwe parochie kerk van Clerf verdient eene bijzondere melding: Zij is in zuiver Romanschen Rijnlandschen stijl opgebouwd en is gansch in overeenstemming met het prachtig omringende landschap. Onder bouwkundig oogpunt kan zij gerust met de schoonste Romaansche kerken van de boorden des Rijns wedijveren. De voorgevel is rijkelijk versierd met beeldhouwwerk en mozaïek. Deze laatste zijn verkleiningen der groote mozaïek uit de Vk Parochiekerk. Van op het voorplein der kerk dat op een booggewelf rust geniet men eender schoonste zichten op het oude slot en de burgt. Clerf is een uitgezocht centrum om van daar uitstappen inde Luxemburgsche Ardennen en het Zuiden van den Eifel te doen. Eene der schoonste uitstappen is die naar Vianden, dat zich op 25 kilom. van Clerf bevindt. Twee wegen staan den reiziger open ten lo ’t zij langs de hoogten terwijl men Hosingen doortrekt, ten 2» ’t zij men langs de schilderachtige Ourvallei gaat, waar men Dasburg voorbij trekt (overblijfselen vaneen slot vroeger toebe. hoorende aan de familie Oranje Nassau); verder op den weg ontwaart men de ruïnen van het slot Stolzemburg, en juist voor de aankomst te Vianden de ruïnen « Falkenstein ». Van Clerf kan men zeer interessante uitstappen doen naar de Pruisische Eifel. Een publieke automobieldienst gaat ingericht worden van Clerf naar Artzfeld (statie der lijn Prüm-Neuerburg) hetgeen de toeristen zal toelaten vanuit Clervaux eene excursie te doen, om de antieke en beroemde abdijlijke stad Prüm te bezoeken (abdij gesticht in 720 en gewijd in 799 door Paus Leo III) alsook het belangrijke stadje Neuerburg dat zoo goed zijn middeleeuwsch karakter bewaard heeft. Een andere publieke automobieldienst zal ingericht worden naar Houffalize en Laroche, twee toerism centrums der Belgische Ardennen. Onder de Hollandsche regeering (1815-1830) was Clerf aangeduid als bijzonderste haven van het Kanaal, hetwelk het gouvernement van Willem I der Nederlanden ontworpen had om de Maas met de Mosel te verbinden. De Belgische Revolutie van 1830 heeft de werken van het kanaal doen staken en het ontwerp liet men varen. Nochtans kan men heden nog, in het dorp Hoffelt, ten noorden van Clerf gelegen, een tunnel van 4 km. zien, dien gebouwd werd om het kanaal te boren tegen het toppunt van het water. (Waterscheiding tusschen de kom der Maas en die van den Rijn.) Nu is er wederom spraak het kanaalprojekt te eeuw welke zich bevindt inde kerk van S.S. Cosmus en Damianus te Rome. hernemen en alzoo een waterloop te scheppen, welke de nijverheidskom van Lorreinen, Luxemburg en de Saar met de kolenbekken van Luik en der Kempen, alsook met de haven van Antwerpen zou verbinden. De expresstrein van Luik-Spa-Gouvy-Luxemburg, houdt stil te Clerf. Het hoofd vol van den uitleg van onzen gastheer doorloopen we ’s anderendaags de « Clara vallis », bezichtigen het slot en de andere monumenten. Dan beklimmen wede hoogten en gezichtspunten rond de stad, zwerven door het park, gaan het Bauerndenkmaal begroeten, en dalen eindelijk terug in het dal. Na het middagmaal alle eer aangedaan te hebben, nemen we afscheid van den gastheer en de Antwerpenaren, en stoonren weldra noordwaarts door het dal der Clerf of Wolz. Te Ulfiingen (Troi' Vierges) is het grensstation voor Be'gië en ook voor de zijlijn die naar Duitschland voert. Noord en Westwaarts warrelen de bosschen eri bergruggen op Belgisch en Luxernburgsch gebied door malkaar ; geen enkele natuurlijke grens, buiten het verschil van taa', scheidt de twee landen. Een kort gevoel van weemoed welt bij ons op, bij het gedacht aan het oude Nederlandsche Rijk. De gebeurtenissen van 1830 hebben het onherroepelijk verbroken, evenals de grootsche onderneming van het Maas-Rijn-Kanaal, waarvan de half afgewerkte tunnel te Hoffeit, op 2 uren afstand van Ulfiingen, getuigt. Doch vermits de Luxemburgers zingen dat zij blijven willen wat zij zijn, berusten we in het verlies van dat deel (het mooiste ?) van België, ons vergenoegende, met er als Belgen, immer het warmste onthaal te vinden. Malmedy. Montjoie. Zicht vanaf den Wildbretshügel. Uitmonding der Urft inde Urftzee. Fiinfseenblick. Watervallen. Spermuur aan; en zijn dan volledig opgeknapt. Zes uren heeft de marsch van Montjoie tot hier geduurd. Na eene korte rustpoos begeven we ons langs de groote baan Gemünd-Hammersdorf naar Einrur, aan den overkant der Roer, en eens de brug over, nemen wede dorpsstraat links die naar de « Urftsperre » voert. Einrur, wordt van alle kanten door bergen beschut, ’t Is eender schilderachtigste dorpjes die we op onze reis ontmoetten. Nauwelijks zijn we aan de eerste huizen, of een kleine bengel die ons bemerkt rent het vaderlijke huis binnen, om de komst van Toeristen aan te kondigen. Drie, vier vlaskopjes drukken welhaast tegen de ruiten aan om de vreemdelingen in oogenschouw te nemen. Zoo gaat het wat overal de heele dorpsstraat langs ; de stoutste snaken doen ons zelfs van op eerbiedigen afstand uitgeleide tot buiten het dorp, waar het groen der weiden eene gewenschte afwisseling brengt. Prachtige vergezichten in het Roerdal links, boeien de aandacht, terwijl we verder overeen smal voetpad langs rotsen of dennebosschen stilaan hooger stijgen. Eindelijk drie huizen ineen lachend dal gelegen : Jdgersweiler, zoo is de gepaste naam van die huizengroep, ligt op 31/2 kim. van Einrur en nog 2 kim. hebben we in N.-O. richting af te leggen om aan de Urftsperre of Afdamming der Urft, te geraken. Na een half uur bereiken we dit reuzenwerk van menschelijk vernuft. De Urft was vroeger een onstuimige bergstroom ; te Oemiind ligt zij 338 m., en eenige kim. verder, bij hare monding inde Roer, slechts 253 m boven den zeespiegel. Het verschil tusschen zijne bedding en de omgevende hoogvlakte is nog aanzienlijker : 330 m. Geen wonder dus dat bijna jaarlijks overstroomingen deze streek teisterden. Om daarin te verhelpen, en ook om de kracht van het water in electriciteit om te zetten, hebben de Rijnlanders met een reuzenmuur het Urftdal versperd. De werken werden in 1899 aangevat met het bouwen van eene spoorbaan van Oemünd naar de plaats uitgekozen voor den spermuur, en voleindigd in 1905. 5 millioen fr. was er uitgegeven, maar dan konden de ondernemers er zich ook op beroemen eene binnenzee geschapen te hebben van 12 kim. lengte, 216 Ha. oppervlakte, en 45 1/2 millioen cbm. inhoud, d.i. driemaal Links van den muur gaapt een afgrond van 58 m. diepte waar de magere Urft doorheenvloeit. Zij wordt gespijsd door een bijzondere onderaardsche gang, die een bocht van het meer rechtstreeks met het lagere gedeelte der rivier verbindt. Maar na sterken regen loopt de maat van het meer over, en hollen de waterwelpen grommend naar beneden overeen reusachtigen trap. Rechts van den spermuur strekt het meer zich uit in al zijne bekoorlijkheid. Zijne menigvuldige bochten dringen diep tusschen de beboschte hoogten door, en volgen nog gansch de vroegere kronkelingen der Urft. Hoog inden hemel brandt het zonnewiel, en schept eene baan met flonkerende sterren bezaaid, op de golfjes van het meer. De boomen op de stijle oevers, klemmen hunne wortels inden steenigen, uitgezogen bodem, en, nu een windje hunne half verschroeide kruinen beroert, schijnen zij den kop te neigen naar de opgegaarde koelheid van het water daar beneden. Terwijl we dat prachtig natuurtafereel bewonderen, geeft de meest belezene der gezellen eenige technische ophelderingen over de onderneming ten beste : Het water wordt geleid naar de electrische fabriek bij Heimbach, dooreen « Druckstollen », soort onderaardsche gang, van bij de 3 kim. lengte. Alhoewel zijne afhelling slechts 1 m. bedraagt, schiet het water er door met bijna 4 atmosfeeren drukking. Inde electrische fabriek zet het een stel turbinen in werking die eenen stroom van 5000 volt voortbrengen, door transformators op 35.000 volt gebracht. Deze reusachtige spanningskracht, de sterkste van Duitschland, wordt door eene geleiding van 400 kim. lengte, gevoerd naar de streek van Aken, Düren, enz., waar zij ter verdeeling aan de nijverheid, wederom in 5000 volt wordt omgeworpen. Want in tegenstelling met den spermuur der Oileppe bij Verviers, zit er geene grootnijverheid inde buurt der Urft; daarom wordt ook hare watermassa aangewend om aan verafge- meer dan ons Oileppe bekken kan bevatten. De reusachtige steenen grendel welke die ontzaglijke massa afsluit is 50 m. hoog en zijne kroon die we betreden heeft 240 m. lengte op 5 1/2 m. breedte. legen centrums kracht te leveren, terwijl de Belgische onderneming de fabrieken van Verviers met water voorziet. Den muur zijn we overgekuierd, een laatsten blik werpen we op het lieve meertje, en dan trekken we het spel van licht en schaduw van het Kermeter Woud in. Dit is de hoogste bergrug der omgeving; als een hoog gewelfd eiland steekt hij boven het omliggende uit, noord- en westwaarts door de Roer, zuidwaarts door de Urft omspoeld Hij wordt in zijne volle lengte doorsneden door de groote baan Gemünd-Ruhrberg, gekend onder den naam van Kermeterforststrasse. Bij deze sluiten vele paden en Toeristen wegen aan, die naar talrijke merkwaardigheden leiden. Met goed op de wegwijzers te letten, vinden we deze gemakkelijk. Zoohaast weden spermuur over zijn, slaan we links af, en bereiken na een half uurtje den Wildbretshügel. van waar heerlijk Panorama over Urftsee, Spermuur en bergtoppen. Langs een boschweg komen we aan het Schwarze-Kreuz op de Kermeter Forststrasse die we volgen naar rechts tot het Restaurant aan het Forsthaus Mariawald op anderhalve kim. van den Wildbretshügel. Eerst ons wat opgeknapt, en dan nemen we rechts een toeristenweg met blauwen ring geteekend. Hij verbindt Düren met Trier, en meet van hier tot ons einddoel Gemünd nog 10 1/2 kim. Na een kwartier komen we op den Fünfseenblick (zicht der 5 meeren), waar het mooiste landschap van den Kermeter zich in duizenderlij lijning en kleur ontvouwt : beboschte en rotsachtige hoogten, snel afdalend naar het sluimerend meertje. Zoo dikwijls bederft de stempel van ’s menschen hand of vernuft, het werk waar goddelijke schoonheid in doorstraalde, dat het dubbel genot is, een landschap te vinden waar het werk van den Koning der Schepping, de bekoorlijkheid der natuur nieuwen luister bijzet. Nu dalen we snel naar de Urftsee waar wede laatste maal onze krachten inspannen, om de 7 kim. af te leggen die ons nog van Gemünd scheiden. Onderweg ontmoeten we een jachtwachter die reeds op de Fünfseenblick met ons het landschap bewonderde (misschien voor de 1000 e maal), en schijnbaar onverschillig bleef voor ons. Aan mooie, ongeziene, ons altijd aanwakkerde. Ineen door en door Duitsch hotel namen we onzen intrek, en waren er zeer wel gekomen. ’s Anderendaags was met het stof uit de kleederen, ook de vermoeidheid uit onze ledematen vervlogen. Aan de ontbijttafel knoopten we kennis aan met een Duitscher die daar tijdelijk in pensioen was, en heel vertrouwelijk vertelde hij ons van zijne eigene zaken, zijne reizen, ontwerpen enz. Hij meende alzoo het recht verkregen te hebben, ook ’t een en 't ander over ons te vernemen, en stelde stilaan en bescheiden de heele reeks vragen: quis ? quid ? cur ? of liever wie ? wat ? waar ? wanneer enz. Heeren van dat slach zijn geen onaangenaam gezelschap, als men tijd genoeg heeft; er is altijd iets belangwekkends van te vernemen, en zij luisteren ook graag toe. Zoo was het tamelijk laat inden voormiddag geworden, eer we uitzetten om de plaatste bezichtigen. Gemünd is een nijverig stadje van 2000 inwoners, hoog in de Toeristenwereld aangeschreven,, dank zijne ligging bij den samenloop der Urft- Olef- en Herhanerdalen, en vooral dank de nabijheid van den Urftdam en den Kermeter. Het biedt dan ook een aantal uitstapjes, door het half donker van diepe ravijnen, langs het geruisch der riviertjes of naar het Urftmeer, lief gelegen in zijn diepe bedding tusschen de groene wouden, waar hier en daar eene naakte grauwakrots komt doorpiepen. Wegwijzers en pijltjes duiden de natuurlijke merkwaardigheden aan, waarvan men er verscheidene in één enkelen tocht kan doen vallen, zoo men vaneen goed plan voorzien is. Wij besteedden een uur om den Kanzei te bestijgen waar drie verschillende panoramas van het stadje zich ontrollen. Te vergeefs zochten we naar het slot; deze merkwaardigheid biedt Gemünd, zegde een onzer, dat dit Eifelplaatsje geen kasteel bezit. Noemen wij nog de volgende wandelingen, waarover men wel zal doen inlichtingen in het hotel te vragen. 1.) Naarden Keizereik (Kaisereiche). 2.) Naar het gezichtspunt Kohlweg (3 kim. ver), waar men bij klaar weder in ’t Noorden de torens der Domkerk van Keulen, in het Noord-Oosten het Zevengebergte kan zien. Burg Niedeggen 91 Schleiden. Reifferscheid. 3). Naarden Spermuur ’i zij te voet (12 kim.) met heerlijke zichten op het meer; ’t zij per motorboot vanaf het station Pulvermühlen: 40 minuten tot aan den muur ; prachtige zichten onderweg o. a. op het eilandje Krummenauel, eenig overblijfsel der landerijen van het pachthof Krummenauel. Grootere uitstappen : A. Naar Heimbach : Over de groote baan 10 kim., of langs de Kickley en over Wolfseifen, den spermuur, Forsthaus en Kloster Mariawald, Mariahöhe, in ’t geheel 21.3 kim. waarvan 18 kim. door woud. Heimbach, vlek van rond de 1300 inw., met de ruïne der Burg Hengebach is eender talrijke parels die het Roerdal smukken. Inde omstreken zijn prachtige wandelingen en panoramas, waaronder de Mariënhöhe, op 1.2 kim. afstand, het bijzonderste is. De electrische Centrale, die het water van het Urftmeer aanwendt ligt op 3/4 uur afstand. Te Heimbach begint de spoorweg over Nideggen naar Diiren, alwaar hij bij de lijn Aken-Keulen aansluit. Nideggen, eveneens op de Roer gelegen, boogt terecht op zijne ontzagwekkende Burg, die inde middeleeuwen oninneembaar geacht werd. Ook om zijn grootsch Panorama en zijne oude huizen is het een bezoek overwaard. B. Gemünd ligt op een spoorweg die eenerzijds te Kali op 6 kim. afstand, bij de groote linie Keulen-Trier aansluit, en anderzijds voortloopt over Olef, Schleiden en Blumenthal, naar Hellenthal, door de schilderachtige vallei der Olef. Schleiden, 6 kim. van Gemünd met kasteel en prachtige wouden op de omliggende bergen. Het station Blumenthal ligt 3 1/2 kim. van de ruïne Reifferscheid. (Wegteeken : blauwe ring). Eindelijk Hellenthal (12 kim. van Gemünd), stadje van 1000 inwoners, diep in het groene dal weggedoken. Eindpunt van den spoorweg. Op de bergen begint het Losheimer-wald. Goede voetgangers kunnen van hier nog verder opklimmen over Hollerath, het Panorama vanaf den Weissenstein (690 m.), naar Losheim. Van hier kan men voortgaan ’t zij naar Prüm Gerolstein. Kyllburg. Daun. Prün. Een oogenblik verwijlen we aan de kraters van den Papenkaui en Hagelskaul, een verzamelaar zocht er een paar fijne lavasteentjes uit, en weldra komen we in het veld. Alhoewel niet oo vruchtbaar als onze Vlaamsche of Hollandsche landouwen, zdoet het toch deugd aan ’t oog, dit Eifellandschap van op een kleine verhevenheid te aanschouwen. En, is het omdat de uitgestrekte gezichteinder ons aan de omstreken van Antwerpen herinnert, weldra « dansen de leeuwen ». Wat verder ontmoeten we een groepje Duitsche Toeristen, die ook het heuveltje bestijgen dat wij verlaten hebben. Juist vóór een draai van den weg klonken machtige stemmen ons na, echter van te ver om iets te begrijpen. Wij zien om, en daar staan de Duitschers te roepen, en met hun bergstok groote kringen door de lucht te beschrijven. Wij doen hetzelfde, bij wijze van groet zoo verstaan we het —en om evenals zij, de draagwijdte onzer stem door de vlakte te beproeven. Nu galmen de Duitschers in koor twee of drie woorden uit, zwaaien met stok en pet, en moeten wel opgewonden zijn. Doch geen erger dooven dan die niet willen hooren. Wij roepen nog eens tegen voor afscheid, dalen dan met den weg en verdwijnen achter den draai. Nog een verre galm dringt door tot ons, wat een vriend, goed muziekkenner, doet zeggen : Hoort ge die prachtige sopranostem daar boven uit ? Het zijn ongetwijfeld artisten. Nu blijft alles stil. « Maar, zegt nu eender onzen, heeft niemand iets verloren of vergeten ? » We maken halt, tasten of alles nog op zijne plaatszit, en ja: « mijn notaboekje ! dat heb ik ginds op dien heuvel laten liggen. » Zoo zegt een gezel en terwijl hij het op een drafje zet volgen wij hem tot op den rand der hoogvlakte. Geene Toeristen meer te bespeuren. Onze beurt is het nu om in koor te tieren : « Hallo ! Wacht even a. u. b. 1 » Van heel verre een onverstaan maar toch begrepen antwoord. Een kwartiertje later komt onze vriend ons terug vervoegen met het notaboekje. Hij had ginder ver het geschreven reisplan nagezien, iets er bij gegriffeld, en terwijl zijne In het begin is het landschap vreemd maar treurig : mager gras, afgewisseld met kruipend struikgewas, waar hier en daar eene bloem tusschen vlamt. Bij eene golving van het terrein zou men zich aan het einde der wereld wanen, zoo hopeloos dor en verlaten is de streek. aandacht op het landschap gevestigd werd, het boekje vergeten Nu, einde goed, alles goed! Daar boort de Kasselburg zijn dubbelen toren door het beukengroen; nog eenige minuten en we zijn aan de Wirtschaft waar de sleutel te krijgen is (10 pf.) De Ruïne, gedeeltelijk goed bewaard gebleven, of hersteld en onderhouden, is de belangrijkste der Eifel, en maakt diepen indruk door hare schilderachtige ligging op een basaltkegel in het beukenwoud. Eenige zalen zijn goed bewaard gebleven, en van op den toren geniet men een mooi zicht op het Kylldal en de talrijke Vulkanen die er langs heen geschaard staan. Aan den voet van den berg dien de Kasselburg bekroon ligt de « Schlossbrunnen Gerolstein », minerale bron wier inrichtingen men bezoeken kan op aanvraag bij het bestuur in Gerolsteint Wij wandelen eenige minuten door het bosch en rond de Ruïne, dalen den breeden weg af naar het dorp Pelm inde diepte langs de Kyll neergevleid. Van hier voert de groote baan terug naar Oerolstein (ongeveer 1 uur tot aan hel station.) Wij volgen haar tot even buiten de huizen, en slaan dan links het dal in van den Berlinger Bach, het zoogenaamde Glanstal, waardoor eene baan en een voetweg op een half uur voeren naar het dorpje Gees. Wij volgen natuurlijk den laatste, en voort gaat het door groene weiden langs het gemurmel der beek en het geknars der raderen van watermolens, naar dat afgelegen Eifeldorpje. Waar het pad de baan snijdt, volgen we deze. Gees is als de type van een Eifeldorp wier eenvoudige bewoners nog niet met de moderne overbeschaving in aanraking kwamen. Hier laten we ons de Wirtschaft goed uitleggen hoe weden berg Dietzenlei moeten bereiken, werpen een blik op den prachtigen lindeboom, den smuk van het dorp, en vatten het laatste gedeelte der reis aan : over Dietzenlei en Heiligenstein naar Gerolstein. Daar de weg uitsluitend over de hoogvlakte loopt is hij niet vermoeiend, doch valt er op te passen, aan kruiswegen geene verkeerde richting in te slaan. Een pad brengt ons door veld in het Pelmer Wald ; hierbij sluit in het Westen het Gerolsteiner Wald, en in het Z.-W. de uitgestrekte Forst-Salm aan, die diep in het Zuiden doordringt. Samen vormen zij eene onafzienbare zee van groen, en een net van paden en wegen doorkruist ze in alle richtingen. De afstand Gees-Dietzenlei bedraagt ong. 5 kim. Nadat we een half uurtje door geheimvolle beukenhallen voortgeschreden zijn, begint de weg ons wat eentoonig te schijnen, en gaan we zwijgend voort; daar houdt de voorste onzer groep stil, allen volgen zijn voorbeeld : zie, daar steekt een fijn kopje uit het heestergewas, een sprong, en een prachtexemplaar van eene ree staat op den weg, snuffelt met hoog opgestoken kop en draait de argelooze oogen naar ons toe. Twee of drie oogenblikken volstaan om de ree een slecht gedacht over ons te doen opvatten, want dan wipt het weer terug het groen in. Konden we zoo nog maar eenigen te zien krijgen ! Zwijgen hoor ! was nu de boodschap, om de diertjes niet te verschrikken. Inderdaad kregen we nog een paar malen hune glanzende vacht te bewonderen ; tot het zwijgen ons begon zwaar te vallen en we zingend verder trokken. Na eene kleine 1 1/2 uur bereiken wede « Dietzenlei » met schuilhut, (616 m.), die eene eindelooze woudstreek beheerscht, waarboven hier en daar hooge bergen hun koepel in het zonnelicht baden. Aan den voet van de Dietzenlei ligt het dorpje BQscheich met zijn vaandel van afwisselende velden, ontplooid tusschen den groenen woudzoom. Een pad met twee witte kruisjes geteekend voert ons naar den Heiiigenstein (3 kim.), door hetzelfde woudlandschap, nu door beuken, dan door heesters of dennen met krachtigen harstgeur. Nadat we een eng dal doorgetrokken waren draaiden we ons om, naar het landschap op den tegenoverliggenden heuvel, en met naar een achterblijver te roepen, wekten we een echo in het bosch. Drie lerttergrepen wierp hij duidelijk terug. De Heiiigenstein (507 m.) op 1.7 kim. van Gerolstein was voor ons eene ontgoocheling. Mooi zicht op de stad en het dal der Kyll, zegt een reisgids, ’t Kan vroeger waar geweest zijn, maar nu stoot de blik langs alle zijden op groote denneboomen, en ontwaart nauwelijks hier en daar een verre bergtop. Het dennenbosch echter dat den berg tooit is eender prachtigste die wij op onze reis ontmoetten. Van den Heiiigenstein af volgen we als wegteeken een blauwe streep, en een half uurtje nadien zitten we in Gerolstein bij een lekker pintje uitte rusten. Kleine uitstappen rond het stadje kan men nog ondernemen naar Lissingen (een half uur) met zijne twee Burchten en naar Birresborn, (7 kim.) met gekende bron en prachtige wouden Gerolstein is ook per spoor verbonden over Lissingen met Prüm (24 kim.) en St Vith. Prüm Oud stadje van 2700 inwoners, op de rivier aan dewelke het zijn naam ontleent, dankt ontstaan en bloei aan een Benediktijner Klooster, gesticht in 720 door Bertrada, zuster van Karei Martel. Inde middeleeuwen oefende het grooten invloed uit als centrum van beschaving, en speelden zijne vorstelijke Abten een gewichtigen politieken rol : zij 'hadden zetel en stem inden Duitschen Rijksdag. Toenmaals was de Eifel als het Centrum van Duitschland, dank zijne ligging nabij de Keizerstad Aken en den Rijn. Van dat grootsch verleden blijven weinige sporen over : De Abdijkerk en gebouwen in Barokstijl, die de sarcophage bergen van Keizer Lotharius 1. Tegenwoordig is Prüm bekend als zetel der ledernijverheid en als « Luftkurort » d.i. plaats met gezond klimaat, reine berglucht en talrijke wandelingen. Van deze laatste zijn vooral te roemen ; de « Held » prachtig beukenwoud op den linkeroever en het uitgestrekte « Teltenbusch » op den rechteroever der rivier. Om met een mooien blik het geheel te omvatten, wandele men tot dicht aan het « bisschoppelijk Knapenconvikt », groot gebouw in gothischen stijl, de Hill op naar het huisje van den Hl. Wenzel, schilderachtig ineen klein boschje gedoken, van waar men een mooi zicht heeft op het dal en de beboschte bergen. 1 kim. verder bereikt men den top van den K.a\\\en-oi-Kalvariënberg (570 m.), waar aan eene schuilhut en eene kleine kapel grootsche Panoramas zich aan het bewonderend oog ontrollen : aan den Oostelijken einder de koppen der Vulkanen met de Romantische bouwvallen van Schönecken oorspronkelijke zichten voor den Toerist overgelaten heeft in het Zuiden, doch waarvan het uiterste Noordergedeelte een ware lusthof is. Te Sterpenich is het Belgisch, en te Klein-Bettingen het Luxemburgsch Doeanenkantoor. « Nichts zu declariren ?» vraagt ons met heesche stem een tolbeambte. Een welgemeend viervoudig « nein ! » was het antwoord, en daarbij schokte mijn vriend J. op en wreef zijn schoft langs de bankleuning. Zijne oogen glinsterden, en hij lachte in zijn baard (waarlijk hij draagt een zwarten volbaard), toen de man zich dadelijk verwijderde. Jongen, ge hadt geen gerust geweten, en den sleutel kreeg ik daar van het raadsel, hoe ge ons zoo langen tijd gulhartig en heimelijk lachend aanboodt, eens van uwen geurigen semois te stoppen. Nog eenigen tijd golft het landschap voorbij, tot we eindelijk « Luxemburg » hooren roepen. Goddank, we zijn er ! Eerst den inwendigen mensch tevreden gesteld ineen der talrijke hotels die aan het station met open deur staan te wachten. Tusschen het eten door gaf een onzer een kort lesje over het land van 2587 kim. oppervlakte, naar wiens wetten we ons eenige dagen gaan schikken. De bevolking, Duitsch van afkomst en taal, maar ook meestendeels Fransch sprekend, bedraagt ong. 250.000 inwoners, Zicht van at' Drei-Eicheln door den Oesling waarin hij een diepdal van wilde schilderachtigheid vormt. Zoo ook zijne twee noorderlijke bijrivieren de Wilz en de Our. Deze laatste rivier scheidt het land van Pruisen terwijl de bijzonderste zuiderlijke bijrivier, der Sauer, de Alzette, gansch het Zuiden besproeid heeft, en aldus de hoofrivier van het Gutland is. Voor ons Toeristen echter is een ander bijriviertje het bijzonderste : de Schwarze of Zwarte Ernz die in het Grünewald nabij Luxemburg ontspringt en met hare bijwatertjes buitengewone schilderachtige dalen vormt. Buiten de Moezel is geen der rivieren bevaarbaar. We beginnen dus met het Gutland en eerst met zijn Parel, de stad Luxemburg. Stad Luxemburg. De hoofdstad van het G. H. op 283 M. boven den zeespiegel gelegen, telt ong. 25.000 inwoners. Door hare eigenaardige ligging, grootsche kunstwerken en zeldzame panorama’s laat zij den Toerist een grootschen indruk na. De merkwaardigheden die eerden kunstkenner, geschied- of oudheidkundige aanbelangen, zullen we maar alleen vernoemen ; zoo ook verder in dit boekje daar we anders te ver buiten ons bestek zouden gaan. Inlichtingen over stad en land kan men bekomen in het Verkehrbüreair aan het station. Den reiziger is een bezoek aan dit bureau zeer aan te raden. Adres : M. Hilbert, Place de la Gare. Zicht op de hooge en lage Stad. Het station ligt ineen gansch nieuwe wijk, ongeveer 1/4 uur loopens van de eigentlijke stad, waarheen men zich langs twee hoofdwegen kan begeven, beide dooreen tram bediend. Wij nemen de « Nouvelle avenue de la gare » en komen dra aan de lange Adolphe Brug, die ineen enkelen steenen boog van 48 meters het dal der beek der Petrusse overspant. Wat zonderlinge aanblik: Ongeveer 50 m. onder ons slingert een smal riviertje, door het groen van het dal, lachend landschap ondanks de steile rotsen op den linkeroever, die in hunne zwarte barschheid de stad tegen vreemde indringers schijnen te verdedigen. Al dadelijk komt het gedacht in ons op dat Luxemburg een knaleffekt der natuur is, met zijne diep ingesneden kronkelende valleien tusschen loodrechte rotswanden, die de stad langs drie kanten insluiten. Hier inde buurt wellicht stond Goethe toen hij zijne gekende 'beschrijving van Luxemburg opvatte. Toenmaals echter was Luxemburg eene der geduchtste versterkingen van Europa, terwijl nu parken en wandelwegen de vestingwerken vervangen. Zoohaast wijde lange brug overgestapt zijn, beginnen deze langs beide zijden van den weg. Doch het eigentlijke park ligt links en draait half de stad rond, zoodat wij het mooiste gedeelte ervan straks nog zullen doorwandelen. Thans zijn we in de Oberstadt of hooge stad, zoo genoemd in tegenstelling met de lagere deelen die inde valleien der Petrus en Alzette verspreid liggen. De hooge stad is het verblijf der bijzonderste ingezetenen, der Regeering, en heeft buiten een klein gedeelte het uitzicht van eene rentenierstad. In het andere gedeelte is de plaatselijke nijverheid gevestigd. Eenige minuten voorbij de Adophe brug, slaan we rechts de Grund. Maria Theresia straat in, die ons brengt aan de 0. L. Vrouwe Kerk, de bijzonderste der stad. Een mooie poort in Renaissance stijl geeft er toegang toe en zij bevat het praalgraf van Jan den Blinde, vroeger Koning van Bohemen en Graaf Van Luxemburg, die ridderlijke en avondtuurlievende vorst. een Karacteristische figuur uit de Middeleeuwen. Schuinsch tegenover de kerk staat het Stadhuis met de schilderijen verzameling van Pescatore.Het ge- bouw geeft aan den anderen kant uit op de Place Guillaume, waarop het Ruiterstandbeeld prijkt van Willem 11, Koning van Holland, door Mercié van Parijs. Dit plein vormt met de Paradeplatz of Place d’armes die een weinig verder ligt, het centrum der stad. Een weinig links van de Place Guillaume rijst het groot Hertogelijk paleis op, schoon gebouw in Renaissance stijl der XVI eeuw. Wat verder treffen we links de Vischmarkt, in het oudstt gedeelte der stad gelegen; daar staat ook het huis « Unter den Wandeling onder aan de Rots « Bock diepe en steile valleien de plaats langs drie zijden bijna ongenaakbaar maakten, en dus alleen nog de vierde kant, die van de hoogvlakte, met gewone middelen moest weerbaar gemaakt worden. Alles is echter geslecht, sinds Luxemburg in 1867 uit den Duitschen Bond trad en onzijdiggrondgebied verklaard werd. Van het oude kasteel op de Bock bestaat nog eenig overblijfsel, alsook nog eenige onderaardsche versterkingen. We keeren terug op onze stappen, gaan langs het Justiciepaleis van waar men een mooi gezicht heeft op een gedeelte der benedenstad. Meer Noordwaarts komen we aan het Park dat aangename wandelingen biedt. Een weinig links in het Park staat het standbeeld van Amalia van Saxen-Weimar, rechts de Pescatore stichting, toevluchtshuis voor oude luidjes. Achter het groot gebouw is een terras van waar men een treffend panorama kan genieten van het Pfaffental, zoo heet dit gedeelte der lagere stad. Hier bevinden wij ons nabij de groote markt, waar in Augustus en September de <■ Schobermesse » gehouden wordt, eene foor ingesteld door Jan den Blinde. Eene goede gelegenheid om Steilen » zeer oud. Nog meer in dezelfde richting voortgaande, trekken we eene brug over en komen aan de rots « Bock » of « Bouc » genaamd, de bakermat der Luxemburgsche graven en hunner macht. Hier immers op deze steile rots, bouwde Siegfried de eerste versterking inde Xe eeuw. In het begin was het slechts een kasteel, weldra echter eene stad, klein nog maar (Liitzelburg) maar vergrootend allengs, en hare macht uitbreidend. ledere nieuwe heerscher bracht het zijne bij om de stad te versterken, waartoe zij zich uitnemend leende, daar de Alzette en de Petrusse door hunne Romeinsche Toren. de Luxemburgers in hun doen en laten na te gaan. Verlaten wij echter de hooge stad langs eender menigvuldige paden die in Pfaffenthal afdalen. Aan den oever der Alzette treffen wijde Vauban Caserne » als « National Museum » ingericht. Het bevat belangwekkende verzamelingen van romeinsche en frankische oudheden, Den berg dien we voor ons hebben klauteren we op langs een slingerpad door behaaglijk groen. Een heerlijk zicht genieten we daar van het Alzettedal: De wiite en roode huizen vormen eene bonte mengeling met het groen gewas, waar een lang viaduct van den spoorweg op zijne ranke spijlers schijnt doorheen te waden. Op den berg staan drie torentjes, vroegere kruitmagazijnen, die elk met eene vergulde eikel prijken, vandaar de naam « Drei Eicheln » aan dit oord gegeven. Het gaat tijd worden, de lage stad ook een blik te gunnen. Laat ons dan de Alzette in eenige harer slingeringen volgen, en de reusachtige en toch slanke viaducten bewonderen. Niet minder dan drie zulke kunstwerken moesten uitgevoerd worden bij het leggen van den spoorweg. Aan het landschap deelen zij eene eigenaardigheid mede, die men op weinige plaatsen ontmoet. Het meest noordelijke deel der lage stad dat we daareven doorliepen heet Pfaffenthal Eens den eersten viaduct voorbij heet ze Clausen tot aan den volgende viaduct. Daarin is de moderne S* Cunegondia kerk gelegen, en op eene hoogte rijst het kolossaal standbeeld op van den H. Jozef. Het laatste gedeelte, dicht aan het station, heet Grund met de S* Jans kerk uit de XV eeuw, De Grund is eene oude en nijverige stadswijk, hoog er boven uit steekt de « Rahm » een vroeger verstetkte berg, nog eenige torens blijven er van over. Mooie wandelingen langs de rotsen verbinden Grund friet de hooge stad. St Quirinus Kapel Aan de. samenvloeiing van Alzette en Petrusse gekomen, kan men de eerste stroom op wandelen om de grillige rotsvormen der vallei Pulvermühl te gaan bezichtigen. De Petrusse stroomopwaarts volgend, komt men weldra aan het kleine S‘ Quirinus Kapelletje, inde rots uitgehouwen : als een kind tegen zijne moeder aangedrongen, schijnt het nog aan den schoot der moeder weg te sluimeren. ’t Is het oudste gebouw der stad, en bergt een altaar met romaansch beeldhouwwerk. Een weinig verder een laatste viaduct die ons op eenige minuten naar het station leidt dooreen gansch nieuwe wijk. Van Luxemburg uit kan men een paar uitstapjes ondernemen, noordwaarts naar Mersch en de schilderachtige dalen die er samenloopen en verder langs Cruchten met den stoomtram naar' Fels. I. Mersch, stadje van 3000 inwoners, ligt inde vruchtbare vallei der Alzette, waar deze de twee bijriviertjes Mamer en E'sch oprreetnt. Wij vinden op het bijzonderste plein een oude alleenstaande toren met grillig kapsel ; hij schijnt te treuren over het verdwijnen der Mersch romaansche kerk waar hij vroeger bij behoorde. Ook op een prachtig kasteel der XVIe eeuw mag de stad bogen. Van Mersch uit kan men uitstapjes maken in het Mamer bijzonder het Eischdal. In dit laatste komt na 1 1/4 uur aan het kasteel Hohlenfels, hoog op een ingevreten rots geheschen. Het best bewaarde deel er van is dooreen landbouwer betrokken, zoodat men er de ploeg in plaats van de catapult aantreft. Een half uurtje zuid-oostwaarts treft men de overblijfselen aan van het vroegere klooster Marienthal waar de H. Yolanda leefde. Twintig minuten stroomopwaarts komt men aan het oude slot van Ansenburg, dorp dat ook een nieuw kasteel bezit. Een uur hooger op ligt Simmern (Septfontaines) aan den voet vaneen verwoeste burg. Het kerkje ook is een bezoek waard. Het Mamerdal biedt het slot Schönfels op een uurtje afstand van Mersch gelegen. Noordwaarts van deze stad ligt het riddergoed Petingen (Pittange) en 11/2 uur verder het kleine plaatsje Kruchten waar men met den stoomtram op 40 minuten te Fels aankomt, (Larochette) in het dal der Weisze of Witte Ernz schilderachtig in het bosch en rotsenlandschap gedoken. Dit stadje biedt zeer mooie wandelingen aan tusschen de ruinen van twee vervallen burchten, en door de rotsige bergen Nommer Leien » geheeten die een ware doolhof vormen. Fels (Larochette). Op 3 1/2 kim. afstand vindt men het moderne kasteel Meysemburg » door zijne ligging op eene stijle rots, aan dat van Walzin herinnerend. Fels is dus wel gelegen om er een verblijf vaneen paar dagen te houden. 11. Een andere uitstap van Luxemburg uit kan ondernomen worden naar het badstadje Mondorf en het Moezeldal. De stoomtram voert van aan het Luxemburgsch station de Adolphe Brug over langs Aspelt naar Mondorf, op 18 kim. van Luxemburg. ’t Is de eenige badplaats van het land, ook begint zij eene zekere belangrijkheid te verkrijgen, dank aan het zacht klimaat, de voortreffelijke badinrichtingen, van den Staat, en de lieve omgeving. Het minerale water dat de baden spijst werd gevonden in 1841 bij het booren naar zout. Het is bijzonder van de gading der zenuwzieken. Een uurtje in ’t Noorden der stad ligt de roomsche legerplaats Dalheim nabij het dorp van denzelfden naam. In tegenovergestelde richting op 6 kim. afstand, de groote ruine «Alte Burg» der heeren van Rodemacher. Tien kim. voorbij Mondorf nog, kan de stoomtram ons Bad-Mondorf brengen en afzetten op de hoogvlakte vriendelijk stadje Remich, dat ons van tusschen zijne wijngaarden en ooftboomen wenkt in het breede Moezeldal neer te dalen. Ónmogelijk zulke bekorende uitnoodiging af te slaan. Laat ons den Moezelwijn maar eens proeven « Ich denke der Champagne Wein Wird wo er wachst am besten sein zei de oude Blücher in zijn tijd. Terwijl we in Remich aan het glaasje* witte » zitten te nippen, weidt het oog met behagen over het groene dal, breed opengespreid op den overkant naar het Zuiden. Aldaar behaalden de Noormannen in 882 eene Pyrrhus zegepraal op de Bisschoppen van Metz en Tiier, verbonden met den Ardenner graaf Bertolf. Eerst genoemde aanvoerder b'eef op het slagveld, en werd later plechtig bijgezet. Nog toont men zijne Sarcophaag van 1500 kos in het huis Augustin te Remich. Geschied- en oudheidkundigen mogen niet nalaten de romeinsche Villa te Nennig te gaan bezoeken, gelegen op het Duitsch gebied op den overkant der Moezel, een half uurtje van Remich. Inde prachtzaal der villa toont men o. a. goed bewaard gebleven roomsche Mozaieken. Het Moezeldal biedt schoone uitstappen en is zeer aan te raden voor vacantie verblijf, mogelijk spreken wij hier nog wel eens meer over ineen volgend boek, doch keeren wij terug naar de hoofdstad om hooger het noorden in te trekken. Remich. Indien gij, geachte lezer, over veel tijd beschikt, moogt ge niet nalaten van Luxemburg ook een tochtje naar het zuiden te ondernemen ; na een goed half uur spoor komt ge aan de groote nijverheidsstreek van Esch op Alzette, welke voorzeker de moeite loont, haar te gaan bezichtigen. Wij echter keeren die rookende schoorsteenen den rug toe, en nemen den stoomtram die ons op ongeveer 2 uren naar Echternach brengt. Te Altlinster dat wij doorrijden is een oud keltisch denkmaal Herteslag geheeten, twee teekeningen uit de rots gehouwen, door den tand des tijds half weggtbeten en gekend als: «De man en de Frau op der Lei ». Het zou 2000 jaar oud zijn! Te Alttrier, bevindt zich eene romeinsche legerplaats Alttrierschanz geheeten ; onze trein stopt in Consdorf waar wij reeds midden door schoone wouden heen stoomen, nog eenige oogenblikken en we zijn te Echternach, middenpunt van het Luxeniburgsche klein Zwitserland. Echternach : klein stadje van ongeveer 4000 inwoners, ligt in eene wijde vallei tegen de Sauer, de meest kenmerkende rivier van het Gr. H. dat er door van Pruisen gescheiden wordt. Van belang is het een goed onderkomen te vinden, daar wij Luxemburg Echternach. Ehnen op de Moezel. hier verscheidene dagen blijven, of ten minste ’s avonds eene welverdiende rust komen genieten, na de soms vermoeiende uitstappen. Men kan ook van andere plaatsen het middenpunt nemen, zooals Diekirch, Grundhof, Bollendorf, Mullerthal, enz. Over het algemeen zijn de"Hu'xemburgsche Hotels zeer goed, men gevoelt er zich thuis na de eerste kennismaking. Na ons wat opgefrischt te hebben in het « Hotel Bellevue » gaan we in de stad rondslenteren en de merkwaardigheden bezichtigen, daar het heden toch te laat is om eene verre uitstap te ondernemen. Al spoedig springt eene kerk met dubbelen toren in ’t oog; ’t is de oude Abdijkerk « Basiliek van St Willibrordus » of « Klusterkirch » genaamd. Heel wat wisselvalligheden heeft ze gekend. in 1794 werd zij door de Fransche bevrijders geplunderd en in 1797 verkocht als nationaal goed, met de Abdij waarvan zij afhing. Dank zij latere kunstbeschermers werd zij terug gekocht flink hersteld, en prijkt thans als een kunstjuweel der kristene kunst. De stijl is romaansch, buiten het gewelf. De Benedictijner Abdij die inde 18e eeuw opgericht werd op de puinen harer voorgangster, door den H. Willibrordus gesticht, is het grootste gebouw der stad. Thans dient zij als Echternach en Sauer. meisjespensionnaat en gedeeltelijk als elektrische fabriek, lyceum en.... melkerij. De hof is als stadspark ingericht, en ligt tusschen den ijzerenweg en eene kromming der Sauer. De vroegere Abten waren sinds den H. Willibrordus van 698 tot 1794, de Heeren der streek. Onder hunnen staf werd Echternach het brandpunt der beschaving en van het onderwijs voor gansch het Duitsch- sprekende Luxemburg, dat ook een groot deel van de naburige Eifelstreek bevatte. De zeer oude Parochie kerk van S* Pieter en Paulus is op een heuveltje gebouwd. Zij is van zuiveren romaanschen stijl en zou in hare oudste gedeelten dagteekenen van den tijd der H. Irmina rond 700. ’t Doet ons genoegen er o. a. eene schilderij te vinden van den Vlaamschen schilder Ant. Stevens. De Dingsthul is ook een zeer merkwaardig gebouw in go'hischen stijl, ’t Was vroeger de vergaderplaats der schepenen (thing-raad). Er tegenover ligt het oude stadhuis « Unter den Steilen » genaamd. Buiten de stad loopend, komen we aan de oude versterkingen : van den vroegeren gordel blijven nog een vijftal torens recht. De oude brug over de Sauer is romeinsch inde onderdeden harer pijlers, en middeleeuwsch voor het overige. Op deze Echternach. brug begint de befaamde Dans- of Springprocessie (Springprocession) van Echternach, die ieder jaar duizende bedevaarders en nieuwsgierigen naar het oude Abdijstadje lokt. Den oorsprong van die zeldzame plechtigheid heeft men nog niet opgespoord. Daar het graf van den H. Willibrordus haar doel is, en de Benedictijnerorde zeer vroeg in Echternach gevestigd was, kan haar ontstaan wel te danken zijn, volgens sommigen, aan de vereering van den Apostel, en aan den zucht den H. Benedictus te aanroepen als patroon voor ziekten van menschen en dieren. Wat er ook van zij, ieder jaar op 3" Pinksterdag gaat eene overgroote volksmenigte uit alle duitsche gauwen der omgeving naar het sermoon luisteren dat aan den overkant der brug onder Dingstuhl (Denzelt). waar de gelederen voor het graf van den H. Willibrordus trekken. Tot in 1906 moesten de bedevaarders dan nog de 60 trappen der parochiekerk op, wat alhoewel een aardig, toch een hartverscheurend schouwspel daarstelde. Volgens officieële docu- menten namen deel aan de processie in 1909 : 18 vaandrigs, 116 priesters, 392 muzikanten, 3,582 zangers, 3,025 biddende en 11,372 dansende bedevaarders. Zulk onderwerp was voor den viezen Breughel als weggelegd : Hij heeft dan ook eene « Dansende processie te Echter- nach » geschilderd In bijna alle stadjes van Luxemburg, bestaat een inlichtingsbureel of Verschönerungsverein, dat een stelsel van teekens heeft ingericht; leidende naar al de merkwaardigheden der streek, gewoonlijk is het eene letter op een huis, boom of rots aangebracht. Het inlichtingsbureel van Echternach, geeft aan den prijs van 1 fr. eene gids uit, met beschrijving van alle wandelingen inde omstreken, alsook een landkaart. Dit boekje is opgesteld in het Duitsch of Fransch. Voor een kort verblijf aldaar is dit u niet volstrekt noodig, daar wijde wandelingen voldoende beschrijven, doch voor hen die lang blijven is het aan te raden. Het Pruisisch stadje Bollendorf volgt het zelfde systema voor een groot kruis, in open lucht, gepreekt wordt. Daarna schikken zich de bedevaarders in orde op de brug. Zoohaast eene groote klok begint te luiden zet de stoet zich in beweging. De dansers doen vijf stappen vóór- dan drie achterwaarts, en huppelen liever, dan dansen of springen, op de maat vaneen oud en eenvoudig aria. Door de straten der stad heen gaat het naar de hoofdkerk, \ het gebied op den linkeroever der Sauer gelegen, doch hier zijn \ het lijnen, ronden- of driehoekteekens en geene letters zooals i voor Echternach. (Bollendorf und Umgebung 1 mark). Volgens den tijd waarover men beschikt, kan men zijne wandelingen verdeelen. Om ’s avonds terug Echternach te bereiken, kan men gebruik maken van den ijzerenweg of een autodienst (inde Hotels de uren raadplegen). Een auto kost 10 fn. per km. ’S morgens vroeg gingen wij langs de herkenningsletter B. van Echternach te voet naar Qrundhof: duurder wandeling 3 1/2 tot 4 uren. Deze wandeling begint op den hoek van de rue de la Gare en de rue Maxim ilien, die men volgt tot aan den wegwijzer, aan den ingang van een klein dorpspad, tegen den ijzerenweg ; volgt eenigen tijd den buurtspoorweg naar Luxemburg, en draait dan links,ddoos weiden en boomgaarden, de hoogte op. Welhaast komt men aan een paviljoen Trossknepschen geheeten, van waar men een heerlijk zicht heeft op de stad en omgeving. Duidelijk ziet men de verschillende gedeelten afgeteekend, de Abdij met hare talrijke gebouwen, waarboven de basiliek hare twee spitsen beschermend uitsteekt, de huizenrijen, schilderachtig dooreen loopend, het geheel, links afgebakend door het zwarte water der Sauer en rechts, in eenen groenen gordel van fruitboomen gesloten. Achter de stad kronkelen de wegen de hoogte op, en links, voorbij de rivier, staat de Ernzerberg met de Liboriuskapel het heele tafereel aan te staren. Welhaast gaan we door zandsteenblokken heen een beukenbosch in, en bereiken na eenige minuten de Wolfsschfucht. Tusschen steile rotswanden van 40 tot 50 m. dalen we inden afgrond. De koelte komt ons tegen uit de gapende rotsholte. Overeen trap gaat het verder, voorbij eene natuurlijke obelisk die door hare fijne spits eenige vroolijkheid aan het barsche uitzicht der rotsenmassas geeft. De ravijn draait naar links waar een tweede rotsgang ons doortoeht verleent, ’t Is natuurlijk als een rotsenpaleis, zelfs met een onderaardschen gang en belvedère. Teufelsschart (Duivelsbres) heet de eerste en is ongeveer 40 m. diep ; het tweede is langs een moeilijken trap te bereiken. Bij het bovenkomen ademen we ruimer, een bewijs dat de dreigende rotsmassas ons daarboven minstens ontzag inboezemden. Het uitzicht alhoewel begrensd door den berg aan de overzijde der Sauer, is heel lief op de vriendelijke plaatjes Weilerbach en Bollendorf, de groene bosschen en het lachende dal. Voort gaat het langs de ranke beukenstammen, een 20 minutem verder zijn we in het dal van den Aesbach afgedaald, een klein bijriviertje der Sauer. Al aanstonds stooten we op zandsteenkolossen, die hier straten en gangen, zelfs als overwelfde inrijpoorten vormen, ’t Is de doolhof of Labyrinth. Wacht u wel er alleen rond te komen wandelen, de kabouters zouden U verschalken en verloren leiden. af en toe een vergezicht en in zoo steile helling dat rechts de rotsen zich schoor schijnen te zetten, om niet de griezelige diepte in te tuimelen. Onze weg nu tot een geitenweg versmald, loopt langs den voet van de zandsteenrotsen, die hun grijzen kop 20 tot 50 m. hooger, aan alle weer en wind prijsgeven. Arme reuzen ! en regen, staart moe en gelaten over het vroolijke beukengroen. Hun voet wordt staag door het bronnenwater ondermijnd, opengereten door het ijzer , van den mensch. die hun grillige vorm zien wil. En rustig handhaaft ge uwe macht, biedt de elementen den harden kop, en bekommert u al zooveel om het houweel der menschen, als om den leewenmier die aan uw voet zijn trechtertje in het zand uitdiept! Bestendig schijnen die logge gevaarten den toeris- tenweg met vernieling te bedreigen; dat gedacht komt wel licht bij ieder van ons op, want zwijgend of eens eventjes fluisterend trekken we onder de overhangende rotsen door. Perenkop. Weldra staan we voor eene ontzaglijke rotsmassa. Heeft het bronnewater haar gedeeltelijk ondermijnd, zoodat sommige brokken afsplijtend zonken, en daar nu lomp tegen malkaar aanleunen ? Zeker is het dat er zeven gangen dooreen loopen, vandaar de naam Sievenschlüff. Kom, trekken we een van die geheimzinnige holen binnen. De smalle gang verleent nauwelijks doortocht, draait omhoog, omlaag, in het half duister, zoodat men zich soms tusschen de rotswanden ingemuurd waant, wart door andere gangen, waarmee hij als het ingewand uitmaakt van het rare rotslijf, wringt zich eindelijk naar het volle daglicht. We staan boven op den top der rots en pijlen met den blik het diepe dal. Opgepast voor ’t vallen inde kloven waar heidekruid over heen kruipt en ze aan het oog onttrekt. Nu maar terug de koele modepijp in en naar den toeristenweg. Stilaan ruimen de beuken het veld voor dennen naar gelang we hooger klimmen. Een kwartier na ons bezoek aan de Sievenschlüff dwaalt de blik inde vrije ruimte, beboschte bergtoppen duiken op inde wazige verte, we staan op den Casselt, ruige rotsenkop, boven verweerde en bemoste beuken uitstekend. Ongeveer 180 m. lager slingert de Sauer tusschen de bergen door, bij iederen draai nieuwe Hohllay rots- en boschrichten scheppend. Oostwaarts, voorbij den beboschten rand van het Müllerthal, liggen de witte huisjes van Befort in hun groenen gordel. Langen tijd bewonderen we nog het weidsche Ponorama. Daar snelt van achter een berg, een stoom- sleper met witte rookpluim het doomende dal in, en houdt bijna onder onze voeten stil aan een klein station, ’t Is Grundhof> het eindpunt onzer wandeling. We heb- ben nog slechts den steilen bergaf te dalen met behulp van den alpenstok. Vier uren en half is het geleden datwe Echternach verlieten, wij stoomen terug er naar toe. In dien de tijd het U toelaat, verlaat dan aan den ,'WÊT Casselt de letter Wf B en volgt de letter rF. die U langs de Fünfter in 3 1/2 ure door een dicht beukenbosch tot Ernzerberg met St-Liboriuskapcl. de yan Felsmüh,e brengt, waar men dan eender menigvuldige toeristentreinen nemen kan dewelke daar stoppen. Te voet naar Echternach is van aan de Halte van Felsmühle noch 25 minuten, de letter D dewelke men in ongeveer de helft der wandeling van F ontmoet, brengt U in 30 minuten tot Bollendorf. Het teeken van Grundhof tot Vogelsmühle is M, van Vogelsmuhle tot Befort (Beaufort) H, in ongeveer 2 uren tot Befort (dorp) vandaar terug naar Grundhof (statie) 1 uur. Reeds vroolijk speelden de stralen der Zon op de daken der huizen toen de trein ons rond 6 ure in Grundhof aanbracht, de statie van Grundhof bevindt zich aan den ingang der vallei aan de bijeenvloeing der Zwarte Ernz met de Sauer, eene schoone breede baan brengt ons in ongeveer 40 minuten tot Vogelsmühle waar een toeristen weg loopt H die ons lang* den Hallerbach en Taupes- of Hubertusbach tot het dorp Befort voert. Met den Alpenstok wijst V. B. ons den Casselt aan, die als een grimme wachter den ingang van het Müllerthal bewaakt. Welhaast gaan weeene wei de voorbij, waar eene groote kudde koeien ons hunne groote oogen toedraaien en bij elke beweging een zilveren belletje dat ze om den hals dragen, doen schellen. Klein Zwitserland ! dezen naam verdient het vreedzaam landschap. In de verte rijzen de steile bergen op met de onvermijdelijke beuken getooid, waarboven de rotsen, afgerond als torens komen uitpiepen. Wij verlaten de groote baan en de letter M om den toeristenweg gemerkt H. te volgen. Deze slingert bergop, bergaf langs het klare water van den Hallerbach en begint eene der schoonste Müllerthal Hallerbach Omgeving Echternach wandelingen van Luxemburgsch Klein Zwitserland. Het dal ligt eng tusschen stugge rotsblokken besloten, er doorheen huppelt en speelt het klare water in zijn steenen bedding. Hoe glinstrend glad op ’s beekjes bruinen bodem Glimt ronde kei en klein gemalen kiezel ! De breede varen wuift met groenen waaier En ’t zilvren mos waarover ’t water heenvloeit, Werpt links en rechts in ’t open hart der bloemen Een parelregen Op sommige plaatsen is een blok van de rotsmassa afgescheurd, en zijne talrijke stukken versperren den loop van het beekje. Dan schuimt en bruischt het om den harden hinderpaal heen ; de grootste watermassa ploft donderend in het rotsenbed( en vormt aldus den doffen ondertoon van eene gansche symphonie; de kleine armjes van het beekje schieten suisend en zingend op alle toonen door voegen en spleten. Uren zoo men droomend het flonkerend spel van zon en water kunnen nagaan en zitten luisteren naar de muziek die bij een verdere waterval weer hare eigene innige bekoorlijkheid heeft. Hallerbach. Hallerbacli. Flora’s hand ook heeft dit hoekje gronds kwistig bedeeld. Uit hun eigen blarenbed schieten gladde beukenschachten hunne kruin hoog de lucht in. De norsche rotsmassa’s zijn in hunne reten getooid met groen en gelend gewas, en uit sommige spleten ontwringt zich eene ranke beuk, rekt zijn mageren stam naar boven, om zijn bladeren in het licht, het leven te baden. Hier overbrugt een bemoste stam den vliet, elders ligt een grauwe steen jaren, eeuwen misschien zich in het water te spiegelen, dat zingend en streelend aan zijn voet voorbijstuwt. In het paradijs zou men zich wanen als de zon dit alles doet sprankelen en tintelen : Met zachter gloren glijdt de middagzon Door ’t sappig groen der zongedrenkte blaadren En kust de golfjes van de snelle beek Die koel en klaar langs ’t lommerlaantje weg vliet Waar Haller- en Taupesbach samen loopen volgen wij met onze H dit laatste riviertje, waar nog altijd watervalletjes in het zonnelicht flitsen, omraamt van het rotsen en beukenlandschap. Kasteel van Befort. Gaarne bleven wij nog eene wijl op hun stil getater luisteren, een ganschen dag zou men in dit dichterlijke dal slijten. Doch tijd gebiedt, bijzonder als nu naar den eenen, dan naar den anderen Photograaf moet gewacht worden. Inde verte door het loover heen, bemerken wij een ronden toren, nog eenige malen het bruischende beekje doorgetrokken en we bewonderen geheel het bouwvallig kasteel der voormalige heeren van Befort. Van op het terras van het dorp heeft men het schoonste zicht op het slot. De tegenwoordige eigenaar heeft het goed gevonden er een fabriek juist nevens te bouwen, waar men van alle blikken voorwerpen vervaardigt; dit gebouw bederft het gansche zicht wanneer men uit het bosch te voorschijn treedt. Na den Beforter Kirsch geproefd te hebben gaan we op een uur naar het Station van Grundhof terug. Consdorf Mullerthal Kennisteeken : M, die wandeling duurt ongeveer 3 1/2 ure indien men niet de rotsen beklimt. Men kan van Echtemach in 23 minuten met den stoomtram te Consdorf geraken. Vanuit het Mullerthal is het de bezoekers die over tijd beschikken aan te raden langs S en dan B tot Grundhof (statie) te gaan, nog 2 1/2 ure ongeveer; van Grundhof neme men den trein of de auto (10 fn. per km.) naar Echtemach. Van de statie van Consdorf naar het dorp zakkende, vindt men op 400 meters naar links eenen wegwijzer naar ♦ Consdorferbach » dat in dit gedeelte de naam van Herdbach draagt, wij volgen dien weg, doch eerst nog een kleine versterking. De zon brandt geweldig, als de waard van Consdorf ons goede reis wenscht, en we in echte kermisstemming tusschen koren en klavervelden heen, stilaan het bosch genaken. Na een kwartier staan we voor een eng dal ; aan den overkant steken rotsen als donderkoppen boven het loover uit. Daar naar toe ! We zijn aan de Kohlscheur, enorme massa langs alle kanten gespleten en doorkorven. Zeven gangen loopen er dooreen en door malkaar. Aangedreven door de zucht eigen aan den mensch, « den anderen kant » te zien, trekken we eender gangen door, ons daarbij met kaarslicht behelpend om den weg te verkennen. Aan de andere zijde beklauteren we een uitstekende rotsblok van waar, een mooi zicht over bet omliggende bosch. Aan den overkant staat ook een man met alpenstok en rugzak, gansch alleen, hoog op de rots ; als koning •der schepping overschouwt hij nadenkend het grootsche landschap: doode rotsen uitpiepend boven het levend wiegende boomenloover, waar traagzaam en stom eene raaf over heen roeit. Schiessentumpel We ontrukken ons aan de betoovering om terug inde romp der grijze rots af te dalen, en haar tot in het hart na te vorschen. Bij kaarslicht zoeken weden weg langs de kleverige wanden, en eender gezellen (even grillig van aard als de rotsen van vorm) stelt er een onbedekt genoegen in, den man met de kaars te stompen en te plagen, bijzonder nadat deze hem geheeten heeft zich stil te houden. «Diogenes, hier hebt ge een man » roept hij opeens ■ met een ziet de voorlichter zijne bolle kaken over zijn schouder en fft! Het licht is uit. Algemeen roepen en tasten langs de ziltige muren met alpenstok en hand. De oolijkerd blaast de lucifertjes uit naar gelang we vuur slaan, en heeft dolle pret bij de uitroepingen vol schrik vaneen der gezellen. Op Gods genade dan maar voet voor voet door de donkere koelte. Eindelijk bespeuren we een straaltje van licht en hoop. Nog eenige stappen en we staan buiten, waar het vermaak zou herbeginnen, toen opeens een donderslag dreunde door het dal. Gauw hier weg ! De rotsen moesten eens door het gedaver omlaag tuimelen. Alleswas dadelijk vergeten, de regenmantels werden voor den dag gehaald en vooruit onder den kletterenden regen. Dit onweder was de oorzaak dat we het diep gekloven rotsenpaar « Dewepetz » voorbijliepen. Gelukkig zakte het onweer naar Kohlscheuer Waarom dezen bevalligen naam aan die norsche, geweldige rotsen gegeven ? Wellicht dachten de eerste germaansche bewoners der streek haar als verblijf toe, aan de slanke boschelvinnen, wanneer zij door het goudgele herfstloover heen, de gapende rots ontwaarden. Inde kloven en spleten huisden vroeger ook vlijtige dwergen en kabouters, en smeedden er allerlei kos*baar kleinood voor de pronkzuchtige nimfen. En de bevriende menschen daar beneden in het dal, gingen zij soms ook in dichte drommen helpen in hun rood rokje, met hun rooden baard en rood tippemutsje. Helaas de beschaving heeft hen allen verjaagd : van zoohaast de toeristenplaag deze schier ongenaakbare eenzaamheid ontheiligde, zijnde elven en kabouters verzwonden Een smalle opening verleent ons toegang tot den trap die boven op de 35 m. hooge rots leidt. Onderweg zien we aan een draai een jurkje verschijnen en weer verdwijnen. Is de gouden vrouw der rots verhuisd, er schijnt eene witte vrouw dit feeënpaleis te verlevendigen. Boven vallen we inderdaad te midden vaneen talrijk gezelschap Brusselaars, landgenoten, in verschillende groepjes verdeeld : de eene bewonderden het landschap, anderen zijn aan ’t ;pic-nikken, nog anderen aan ’t zwanzen. Zij stellen fel belang in ons, en schepten er vermaak in ons de omliggende landschappen te verklaren : Ginder piept de blanke molenaarswoning boven het groen uit; Ringsom het zwijgende bosch waarboven hier en daar eene rotsgedaante opdoemt; inde verte het spitse torentje van Consdorf te midden der blanke huisjes. Eender Brusselaars komt ons een stuk wild toonen, dat bij in eene rotsspleet gevangen heeft, en als zeer raar aanziet. Het was een hagedisje dat hij ineen doosje had weten te krijgen. Eventjes lichte hij het deksel op om het te laten zien, plaagde «dan het diertje met een takje ; opeens pakt de hagedis het stokje een anderen kant af, en toen we een kwartier later aan de groote baan Fels-Consdorf kwamen, hoorden we aan het vroolijk gekweel vaneen meesjesfamilie dat we even gerust als zij, onzen tocht door Gods vrije natuur konden voortzetten. Na eenige stappen laten we de baan rechts, en wandelen gedurende ongeveer 25 minuten langs rotsen en hunne trouwe buren, de beuken, tot aan de Qoldkaul, bekken in eene kleine vallei. Een kwartier verder treffen wede Goldfralay (Rots der gouden vrouw). beet en en onmogelijk haar te doen lossen. Eindelijk slingert de dierentemmer zijne vangst met stok en doos de lucht in. De hagedis lost het takje inde vlucht en komt op de zachte schoot van eene juffer neergevallen. Het diertje met jagend balgje en opgeheven kopje, en het juffertje met oogen als marbels, monsteren malkaar een oogenblik. Daar schiet een gevorkt tongetje van tusschen de kaken der hagedis, en likt het kleed van het meisje « een serpent! eene slang ! » gilt ze, en er weerklinkt eenen ontzettende schreeuw. Nog wijder en verbaasder staan hare oogen, als zij in hare gejaagdheid het ondier met een «pistolet» weggekeerd heeft, en dezes slangenstaartje op haar schoot ligt te krinkelen en te wringen. De zwanzers gillen het uit van pret; het regent kwinkslagenv en we hooren nog algemeen gelach als wede rots opnieuw afdalen. Een kwartier verder staat de Eulenburg ons met wijd opengespalte kaken af te wachten. Van eene zijde gezien doet die reuzenbouw uit één stuk, aan een triomfboog denken. Laatste beklimming dooreen weidsch panorama beloond. Eenige stappen nog, en we steken met onze letter M de baan op Consdorf over; na een paar minuten springen we onder het halfduister beukenlover uit op de helle baan die langs de Zwarte Ernz, rechts naar Grundhof, links naar Fels loopt. Vóór ons eene laatste merkwaardigheid: een lieve waterval, de Schiessentümpel ruischt in verscheidene armpjes naar beneden. Juist er vóór welft eene brug uit ruwen steen over het riviertje ; het geheel biedt een bekoorlijk zicht, van op een grooten klomp die inde bedding ligt, vlak vóór waterval en brug. Deze kan men overtrekken en nog geruimen tijd in het poëtische Wildpark ronddwalen. Doch het spel inde Kohlscheuer, de vlucht voor het onweer, het beklimmen van Goldfralay en Eulenburg hebben ons reeds 4 uren tijds gevraagd; er is daarbinnen eene leemte gekomen die natuurlijk aanvulling vereischt. Een kwartiertje gaan we dan stroomafwaarts met de dartele Zwarte Ernz; aan een draai der baan ligt het gehucht Müllerthal met verscheidene goede koffiehuizen waar we even uitblazen bij een lekkere « Diekircher » en dan per auto naar het oude abdijstadje terugsnorren. Links van de baan naar Grundhof, vóór de brug over de Zwarte Ernz begint de wandeling S. Zij voert langs de IJsgrot, het rotsendorp de Schnellert en de spelonk Hölle (Hel) en de Roitzbach op 2 1/2 ure naar Berdorf. Het laatste gedeelte er van versmelt met de letter B, vroeger uitgelegd, beneden aan de Roitzbach. De linkeroever der Sauer heeft ook wandelingen in denzelfden aard als degenen die we tot hiertoe beschreven. Men kan ze bezoeken hetzij van Echternach, hetzij van Bollendorf, Duitsch stadje ongeveer 1 1/2 uur stroomopwaarts, ’t zij van Burg Bollendorf tegen voornoemde plaats gelegen. Wij geven hier de bijzonderste wandelingen en hun teeken voor meerderen uitleg raadplege men « Bollendorf und umgebung » en Echternach et ses environs. L de weg van aan de « Halt * van den stoomtram van Lauterborn langs Leiwerdelt en Dosbach naar Mullerthal. W De weg welke zich afscheidt van de baan op Berdorf, en gaande tot de watervallen van de Cesbach. A De wandeling van de Halsbach die afgaat van de weg op Berdorf en er terug bij komt. Op de linkeroever der Sauer zijnde wegen : Gele sterren leiden van Bollendorf tot de Kranzbach vallei en vandaar Wiekingerburg (Keltische vestingen) tot aan de Schankweiler Kluis (opgepast voor verloren loopen). Geel Kruizen: van Kniegelshaide lang Wiekingerburg naar de heide van Schankweiler. Geel ruiten : Van Bollendorf naar het Aussichtstempel, de rotsen Heidenlay, Nikolauslay, Eulenhorst, Maria-Theresien stein, Markendelt, Predigtstuhl, naar Muhmenlay, Singelslay vandaar terug naar Bollendorf (rondwandeling). Roode sterren: Van Weilerbach langs Schweinestalle (rotsen) naar Ernzen. Deze rots bevindt zich aan de kruising der roode sterren en roode lijn. Deze begint in Echternacherbriick naar Völkerbach en Gutenbach ravijn, naar Voigtshöhle en Türkenkopi, naar Schweinesstalle, Kerschweilermeulen, Diesburgerhof en eindelijk naar Bollendorf. Deze wandelingen vergen eenen dag elk. Toch handelt men voorzichtig. ■van ginder den weg goed te vragen en niet zonder landkaart op weg te gaan, bij ons eerste bezoek aan de Keltische vestingen (hetgeen wat steenen zijn) hadden wij ze niet bemerkt en waren flink verloren geloopen, hetgeen voor velen in eene onbekende streek de lust tot natuurschoon verliezen doet, temeer als men reeds niet meer tot de jongeren behoort. Doch kom laat ons voor alleer afscheid te nemen het op 15 minuten stoomens van Echternach, lief stadje Bosport met een bezoek vereeren, na die wilde en woeste ravijnen bezocht te heb- ben doet het goed ons oog langs die groote boomgaarden te laten dwalen. De wilde romantische Sauer heeft er haar karakter van ongetemden bergstroom verloren en vloeit zacht murmelend door het lieve landschap schoone wandelingen zijn er te doen, naar de Glrsterkluis oude bedevaartskerk der 13e eeuw. Het oude slot enz. en ’s avonds keeren wij vergenoegd terug naar Echternach. Het ronds'enteren langs de vreedzame straten onder het be. schermend welfsel van den Dingstuhl door; de vertrouwelijke omgang met de eenvoudige bewoners ; vooral de toovermacht die uitgaat van de grootsche natuurtafereelen der omstreken, hebben eene zekere sympathie lusschen ons en het oude Abdijstadje in het leven geroepen, ’t Is dan ook ongaarne dat weden rugzak weer aangespen en uit ganscher harte sturen we een hartelijk « Tot weerziens Echternach ! » toe. Opmerkelijk is het dat alle bezoekers van dit stadje die wij daarover spraken, ofwel er meermaals geweest waren, ofwel zich vast voornamen nog meermaals inde onuitputbare afwisseling van zijne heerlijke beukenwouden en ongehoorde « Leien » gaan om te dwalen. Tot wederziens ! We stoomen het enge dal der Sauer op ; na een half uur bereiken we ineen breede vallei De ontwikkelaar”Cristallos„ is de STRAFSTE en de meest PRAKTISCHE van allen. – – Het is genoeg – – er water bij te voegen om een bad te bekomen, gereed tot het gebruik. Formulier der produkten ” Cristallos ” franco en gratis te bekomen : 67, Bd Beaumarchais, PARIJS Met zijne 4.000 inwoners, boogt op den titel van 2e hoofdstad van Luxemburg. Dank zijne centrale ligging, en uitmuntende verkeermiddelen is het een voortreffelijk middelpunt, om van daar uit reisjes te ondernemen in het Noordergedeelte van het Gutland en gansch den Osling door. De moderne Hotelinrichtingen vonden hier eerst hunne toepassing van gansch het land, vandaar aanlokking van reizigers, en heden ten dage de grootste uitbreiding van Hotels in gansch Luxemburg. De toevloed van vreemdelingen vermeerdert van jaar tot jaar dank aan bovengenoemde voordeelen en dank aan het mild Diekirch. Dickirch klimaat: noordwaarts wordt de stad door 200 meters hooge bergen tegen gure wind beschut. Diekirch ligt in het Gutland. doch slechts 3 kilometers zuidwaarts van den Osling, wat den aardkundigen voortreffelijke gelegenheid aanbiedt om beide zoo verschillende streken te bestudeeren: en ons Toeristen verschaft het eene rijke afwisseling van zichten en wandelingen. Vanaf het Station gaan we door eene laan van de breed aangelegde nieuwe stad. Monumenten zijn er weinig of geene te bezichtigen : het gymnasium en de oude Parochiekerk alleen vallen in ’t oog. Na eene pint gedronken te hebben van het goede Diekircher bier, waarvan hier de Brouwerij staat, de grootste des lands, trekken we noordwaarts het Bamerdal in langs de baan op, Stavelot, de weg voor twee mooie wandelingen ieder van 1 1/2 uur. Links van het dal ligt de Kahlenberg, met diepe ravijnen, door het regenwater inde helling gespoeld, daarachter het heerlijke woud Seiterti en de vallei van de Flossbach, van waar eene baan terug naar het uitgangspunt loopt. Duivelselter Kahlenberg Rechts van het dal leidt een weg over eene steenen brug naar den Herrenberg die als een afgeknotte kegel tegen den hemel afgeteekend staat. Een weidsch Panorama geniet men van boven op zijn top, aan de Drie boomen over het groenende Sauerdal waar de rivier als een zilveren lint doorheen gevlochten is, over Diekirch en de omliggende hoogten. Slingerpaden loopen over zijne flanken den ganschen Herrenberg om, die slechts langs het noordergedeelte aan de hoogvlakte van den Osling raakt. Indien de tijd het toelaat kan men den berg langs de oostzijde afdalen en langs de Bleesmühle over de baan op Vianden terugkeeren naar Diekirch. Zuidwaarts der stad staat op 1 uur afstand de Deivelselter, zwaar monument uit ruwe steenblokken juist in het plan van den meri- Deivelselter De baan draagt gansch het karakter vaneen bergspoorweg. Dorp en kasteel Roth winken ons van verre een goeden dag. Daar zien wede Ur (of Our) onder ons voortsnellen ; deze rivier vormt de grens tusschen het O. H. en Pruisen, uitgenomen hier, waar het grondgebied van Vianden zich tot op den linken oever uitstrekt. Vianden ! We stappen af inde buitenwijk waar een paar moderne hotels oprijzen; op den anderen oever, den rechten,, ligt het stadje met de bouwvallen van het kasteel van Vianden. Dit is het kleinood onder de tallooze Burchten, die als zoovele parels fonkelen in het ruwe Oeslinglandschap van donkere bosschen en grauwe rotsen. Alsof de zon slechts op onze aankomst gewacht had brak zij door de wolken, zoodat zelfs het donkere blauw der leiën daken vroolijk getint werd, en het aloude slot onder haar gloed scherp afgeteekend prijkte, met zijn trapgevel en torens, tegen den zwarten wolkenhemel. Juist vóór de brug staat Victor Hugo’s huis. De dichter bewoonde het gedurende zijne ballingschap in 1871. Ongetwijfeld vond zijn geest hier voldoende voedsel inde krasse tegenstellingen tusschen vroegere grootheid en jammerlijk verval van slot en stad, tusschen de bloeiende weiden en velden, en het barre uitzicht der hoogten en der rotsen, als steigerende rossen langs de Ur geschaard. Om het slot te bereiken gaan we links de brug over: een standbeeld van St. Johannes Nepomucenus versiert de leuning ; deze Heilige wordt hier aanroepen tegen overstroomingen die, naar de ontstuimigheid der wateren te oordeelen, schrikkelijke verwoestingen kunnen aanrichten. Eens over de brug, volgen wede straat recht voor ons die het hooge gedeelte der plaats inloopt, « hooge stad » genoemd,, in tegenstelling met het lagere gedeelte rond de brug. Weldra komen we aan een wegwijzer: De straat rechts leidt naar het kasteel. Dit werd onder verscheidene geslachten gebouwd, en munt Jammer dat de zon moppert en haar vriendelijk gelaat maar niet ontsluieren wil terwijl we voortstoomen door het afwisselend landschap, de helle bergkruinen en doomende valleien voorbij. Bildchen, zoo heet dit bevallig kapelletje, is eene drukke bedevaartplaats. Nog een paar minuten zijn we er van verwijderd. We gaan er langs en een wegel brengt ons in het diepe dal der Ur, op de baan Vianden-Dasburg, die langs de Neukirch dooreen betooverend landschap naar Vianden voert. Van het Bildchen kan men ook recht terug keeren naar het stadje langs een breeden weg. Nog menigvuldige uitstappen kan men ondernemen naar de hoogten om Vianden. De bijzonderste zijn : a) Op den rechteroever der Ur: De Noellberg recht tegenover het kasteel ; De S‘ Niklaasberg, op 5 kim. afstand, langs de groote baan •op Hosingen en Clerf. Naarden berg Petchesfeld, zuidwaarts tegen de stad. b) Op den linkeroever der Ur : Naar dorp en slot Roth in Pruisen. Onderweg vindt men de rots « Drei Jungfrauen ». Stolzemburg Dit lief stadje met zijne 1000 inwoners (de gemeente 1700) is ongetwijfeld het schilderachtigste punt der Luxemburgsche Ardennen. De oude burcht en Vrijheid van Clerf, welke tot in de XVlfe eeuw versterkt was, verheft zich op één kilometer afstand der statie, te midden eener smalle vallei en vormt een soort hoefijzer rondom het oude slot. De topographische ligging en vorm der stad zijn zeer eigenaardig, want de lichtdruk geeft den reiziger maar een zeer onvolkomen gedacht, zoo veranderlijk is het panorama naar gelang het gezichtspunt waarop men zich plaatst. Clerf (Clervaux). Het Kasteel (deel der XIII eeuw.) Cler? (Clervaux). Panorama va., nel Noorden. De schoonste panoramas zijn diegenen, genomen van op de hoogte der baan van Hosingen (Zuid-Oost) en van op den toegangsweg der abdij van Sl Mauritius (Noord-West). Het oude slot bestaat uit verschillende gebouwen, inden loop der eeuwen bijeengebracht, welke ondanks hunne verschillenden bouwtrant en de afwezigheid van alle samenwerking, nochtans een geheel vormen dat zeer grootsch is, en ontzag inboezemt. Het oude slot werd inde middeleeuwen op de puinen vaneen romeinsch kasteel gebouwd door Oerard van Clerf, eender jongste zonen der gravenfamilie van Vianden, welke den naam van het slot aannam Het prachtige landschap, gansch overschaduwd met hoogstammige boomen en heestergewas, hier en daar onderbroken door kale rotsmassas en eeuwenoude pijnboomen, zou den reiziger bijna wild toeschijnen, moest het landschap niet verlevendigd zijn door de heldere en vischrijke beek der Clerf, welke gansch het stadje doorloopt om verder te midden der groene weiden te verdwijnen. Het Kasteel (deel der XVIle eeuw.) door hem gesticht. De groote toren met stompe spits welke goed bewaard gebleven is, werd gebouwd inde XIIP eeuw rond het ontstaan van middeleeuwsch Clerf. De Westervleugel van het gebouw in Spaansch-Vlaamschen stijl werd het laatst opgericht in 1632, en bevat de ontvangstzaal, de ridderzaal en de middenkapel. Ongelukkiglijk blijft er van het oude slot maar het hoofdgedeelte over, en dan nog in eenen halven staat van verwoesting. De tweede ringmuur werd in 1885 gesloopt met uitzondering van het voorhuis, den hoofdingang van 1679 en den ouden toren « heksentoren » genaamd. Deze toren bij de oudste gebouwen behoorende, diende als gevang aan diegenen welke men van tooverij beschuldigde. De gewone graafschapsgevangenen bergde men inde kelders van den grooten toren inde nabijheid der vertrekken der grafelijke familie, welke eene bijgeloovige vrees koesterde om de vermeende heksen zoo dicht in hare nabijheid gevangen te houden. Ook is het niet te verwonderen dat, ten tijde der XVI eeuw, wanneer de vervolgingswoede tegen de zoogezegde tooveraars, van Duitschland naar de Germaansche Ardennen oversloeg, de heeren van Clerf de behoefte gevoelden eene bijzondere gevangenplaats in te ruimen voor de tooveraars, inden noord-oostelijken toren. Het was alleen onder de graven Godfried I en Godfried II van Eltz, afkomstig van Duitschland, dat hekserij processen plaats hadden. Bij de verheffing van het stamhuis der graven de Lannoy bleven zulke processen geheel achterwege. De gravenfamilie de Lannoy, afkomstig van Fransch Vlaanderen was eene der hoogste en schitterendste familiën der Nederlanden. Zij werd beroemd door Karei de Lannoy, prins van Sulmine en onderkoning van Napels, eender bijzonderste veldheeren van Keizer Karei. Inden slag van Pavia voerde hij het bevel over de keizerlijke troepen, te samen met den maarschalk van Bourbon en den Markies Pescaire, het is aan hem dat Frans I, overwonnen en gevangen genomen, zijnen degen overhandigde. Het was de neef van den overwinnaar van Pavia, Claude de Lannoy, welke het graafschap Clerf door zijne vrouw, dochter van Godfried van Eltz, erfde. Claude de Lannoy was eender bijzonderste personnagen aan het hof der Aartshertogen Albert en Isabella. Hij maakte deel van het gevolg des Aartshertogs gedurende de oorlogen tegen Panorama van het Westen Nederland, werd bij den slag van Nieuwpoort gevangen genomen en onderscheidde zich gedurende het beleg van Oostende. Na de dood des Aartshertogs werd hij generaal-veldmeester der Spaansche Nederlanden benoemd, en later na veel geoorloogd te hebben met Ambrosius Spinola en Oonzalves van Cordova in Nederland en het Paltsgraafschap, werd hij gouverneur van Maestricht en volgde later den Hertog van Aerschot op als bevelhebber van Namen. De afstammelingen van Clande de Lannoy maakten van Clerf hunne bijzonderste verblijfplaats. Na de Fransche omwenteling en de afschaffing der privilegiën van het oude tijdvak, bleven zij eene der zeldzame Luxemburgsche familiën welke hunne titels en eigendommen behouden konden. Adrianus de Lannoy zonder nakomelingen in 1856 gestorven, vermaakte het goed van Clerf aan zijne vrouw, de tante van den tegenwoordigen eigenaar, graaf Adrianus van Berlaimont. In 1871 bevond zich het slot van Clerf nog in goed bewaard gebleven staat. Victor Hugo welke het rond dit tijdstip bewonderde, schreef dat het eenig in zijnen aard was, en het best bewaard gebleven van al de kasteelen uit het leenroerig tijdvak, die hij langs dezen kant der Alpen bezocht had. Ongelukkiglijk is dit heden niet meer het geval. De tegenwoordige eigenaar, graaf van Berlaimont heeft het oude sjot verlaten en zich een modern kasteel gebouwd in het voormalig-hertenpark (Hirschpark.) De Edelen der Spaansche Nederlanden hadden de gewoonte prachtige wildparken inde nabijheid hunner verblijfplaats te scheppen. Dit van Clerf, inde XVIle eeuw opgericht door de graven de Lannoy, besloeg niet minder dan 20 hektaren gronds. Het schijnt nochtans uitgestrekter te zijn, uit hoofde dat het zich op een hellend vlak bevindt, en de heerlijke achtergrond vormt die het gansche landschap scherp doet uitkomen. De oude, eikenen palissaden bestaan nog, alsook de breede dreven met eeuwenoude pijnboomen beplant, welke hier en daar openingen vormden om de talrijke damherten toe te laten hun voedsel in het dichtbegroeide woud te vinden. Een hoog terras «Qiberaltar» (Spaansche term voor hooggelegen zichtpunt) genoemd, beheerscht heden ten dage nog de bijzonderste dezer dreven. Het was op deze plaats dat df jagers zich vereenigden om op het wild te schieten De damherten uit dit park waren zeer beroemd, want toen Napoleon I de bosschen van Fontainebleau, waarvan al het wild gedurende de Fransche omwenteling gedood was, met herten wilde bevolken, richtte hij zich met dit doel tot Clerf om eenige exemplaren te kunnen bekomen. Rond 1870 werden de laatste overlevende herten van dit beroemd ras in het park geveld, en sindsdien is dit laatste een prachtig bosch geworden, hier en daar nog met eiken hagen omsloten en overal met breede en schoone wegen doorsneden. Nochtans gelijk het heden nog bestaat, geeft het den reiziger een juist gedacht van wat inde XVIU en XVIIR eeuw wildparken waren. Aan den ingang van het park, langs den Statiekant, verheft zich eene mooie Kapel in rococostijl opgericht inde XVIIU eeuw en aan 0.-L.-V. van Loretto toegewijd. Het is in dit park dat de Ardenneesche boeren, in 1798 tegen de Fransche overheersching opgestaan, zich verscholen, nadat zij door de republikeinsche soldaten uit het slot gejaagd waren, en waar zij zich eerst verschanst Park van Clerf. hadden. Zij weerstonden de Franschen den ganschen dag van 28 Oktober 1798 tot ’s avonds toe, wanneer al hun schielvoorraad uitgeput was. Die opstand der boeren van Cletf is een eigenaardig geschiedkundig verschijnsel. Want tegelijker!ijd met den opstand inde Luxemburgsche Ardennen (Germaansch gedeelte) vond die opstand plaats op denzelfden dag en uur inde Belgische Kempen in Brabant, Vlaanderen en Limburg. Dit feit schijnt te bewijzen dat de boeren uit de Luxemburgsche Ardennen het ordewoord uit éénzelfde hoofdkwartier ontvangen hebben als de Vlaamsche boeren hetwelke toen te Leuven gevestigd was. De opstand inde Ardennen was ingericht door den pastoor Lamperts van Weiswampach, een parochiedorp op 10 kilom. afstand ten Noorden van Gedenkteeken van den Kloeppelkrie?. Panorama van het Zuiden. Clerf gelegen, en dat in dien tijd afhing van de oude universiteit van Leuven. Zooals zijne voorgangers, was pastoor Lamperts door de universiteit van Leuven benoemd, waar hij zijne studiën gedaan had en waaruit hij het ordewoord nopens den opstand ontving. Het gevecht hij Clerf was de laatste episode uit den boetenoorlog inde Ardennen. Onlangs, bij de honderdjarige viering dier roemrijke gebeurtenis, is er bij nationale inschrijving een herinnerings gedenkteken opgericht, op de hoogte tegenover liet park, op de plaats zelf waar de overwonnen boeren uiteengeslagen werden. Het gedenkteeken bestaat uiteen voetstuk in Belgisch graniet uitgehouwen, waarboven een kruis geplaatst is, versierd met de bijzonderste geschiedkundige gebeurtenissen uit den boerenoorlog Het gedenkteeken van Clerf is belangrijker dan degenen welke ter herinnering aan ditzelfde feit zoo wat overal in het jaar 1898 opgericht zijn in het Vlaamsche land, o. a. te Hasselt, Overmeire, Herenthals, Westerloo, Moll, Bornhem, Gheel, Diest, enz. Te Clerf verheft het gedenkteeken zich 90 meters boven de vallei en is een welgeschikt doel voor wandelingen. De beklimming ervan, zoowel langs de voetpaden als de groote wegen is met vermoeiend, en het panorama dat men van deze hoogte geniet, is van onvergelijkbare schoonheid. Nevens het gedenkteeken is men nu bezig een woudkerkhof (Waldfriedhof) op te richten, zooals de « Dürerbond » er verscheidene in Zuidduitschland heeft aangelegd namelijk te Münich en te Nüremberg. Sedert 1910 heeft men eene uitgestrekte Benediktijner Abdij inde nabijheid van het boerendenkmaal gesticht. Fransche Benediktijner monnikken der Congregatie van Solesmes, welke in Frankrijk de beroemde abdij van St. Maur de Glanfeuil hadden heropgericht, hebben zich hier komen vestigen te Clerf, om er eene nieuwe abdij te stichten onder de bescherming van den H. Mauritius, nadat zij door de scheidingswet van 1900 uit Frankrijk verdreven waren. Dit nieuw gebouw is zeer indrukwekkend. Met eene nauwgezette stiptheid heeft men het plan gevolgd der oude abdij van St. Gallen, plan waarnaar al de middeleeuwsche abdijen gebouwd zijn geworden. Onder bouwkundig oogpunt is zij van de zuiversten Fransch Romaanschen stijl. De groote toren is eene juiste nabootsing van den toren genaamd van « het wijwater » der oude abdij van Cluny welke onder de Fransche' revolutie verwoest werd. De Abdijkerk boezemt ontzag in onder bouwkundig oogpunt, maar wacht nog op eene kunstige versiering. Inde kerk bewondert men zeven gothische altaarbladen van groote waarde welke voortkomen uit de beroem- de verzameling van den afgestorven prelaat Munsterberg van Frankfurt, a/M. Inde abdij zelf waar echter vrouwen niet toegelaten zijn, bewondert men de groote kloostergalerijen, de binnenplaats, de kapittelzaal en den refter. De bibliotheek is bijzonder schoon om zien, zij bestaat uit eene groote halle met drie galerij verdiepingen in witten steen. Tegenover de abdij langs den anderen kant der vallei aan den westkant van Clerf, verheft zich een Sanatorium te midden St. Mauritius’ Abdij. Thans brengt het stoomros ons naar de Eifel, d.i. het bergland tusschen Luxemburg en België eenerzijds, tusschen Vader Rijn langs den Oost-en zijne Dochter de Moezel langs den Zuidkant. De Noordergrens bekomt men met eene lijn te trekken van Aken naar Königswinter op den Rijn. Een gedeelte van dat afgeteekende gebied ts slechts de verlenging der Belgische Hooge Venen, en draagt ook in Duitschland denzelfden naam ; daar het echter tusschen de Eifel en België ligt, wordt het door Toeristen gewoonlijk terzelfdertijd als eerstgenoemde streek bezocht. De Eifel bestaat uit verscheidene deelen : De Schnec-Eifel tot Schneife.l tusschen Ur en Kyll ; Zuidwaarls van deze, de lVesteifcl, die tot aan de Moezel en Sauer voortloopt. In het mi'den, de Hoek of Vulkan-Eifel tusschen Kyll, Ahr, Rijn en Netie. In het Noorden der Ahr : het Rijngebied van de Eifel ; de Vorder-Eifel met het Maifeld tusschen de Moezel en de Nette. Tallooze riviertjes ontspringen in deze landstreek, en snellen door diepe dalen naar Moezel of Rijn. Het land is gemakkelijk te bezoeken, dank aan de talrijke ijzeren wegen die het in alle richtingen doorsnijden, en alle belangrijke plaatsen in verbinding stellen met België en Holland Al voortstoomend vertellen we onder malkaar van het land der sagen dat zijne heerlijkheden voor ons reeds ontvouwt. Genovevaburg en Golotoren staan er nog; bij ieder stadje, bij ieder vlek rijst een slot op, zelfs zijnde rotsen soms als eene Ruïne opgestapeld ; de steenachtige bodem dwingt het onderaarsche water in tallooze minerale bronnen op te wellen. De geologische vraagstukken kan men in hun schoonsten vorm bestudeeren, vroeg uitgedoofde vulkanen hebben hun krater in kleine meeren (Maare) doen veranderen; de bodem is op vele plaatsen bezaaid met spons- De Eifel Eender gezellen die ons gesprek stilzwijgend afluisterde, gaf het besluit op zijne manier : Kom jongens, we trekken naar het land der Sagen en der Cervelatwurst. « Burg Reuland » riep de treinwachter meteen, ’t Is de eerste halt waar we afstappen en met de Rijnlanders gaan kennis maken. Van het station gaan we langs de groote baan naar het dorpje. Links zien wede oude kleine kerk van Weweler op den rand eener rots gelegen ; deze eigenaardigheid biedt zij, dat geheel het gewelf slechts door eene enkele middenzuil geschraagd wordt. Burg-Reuland ligt diep in het Ulfdal, en wordt schilderachtig door eene uitgestrekte Ruïne beheerscht. Alhoewel we op onze reis reeds verscheidene bouwvallen bezochten, vinden we toch in deze nog verrassingen : hier is alleen het oude Bergfried recht gebleven, dat ons aan de Belforten uit Vlaanderen herinnert, doch lang op zulke kunst niet kan bogen. Sinds den noodlottigen dag waarop de erfvijand ineen zijner roofoorlogen, gelijk de Duitschers hier de krijgstochten van Louis XIV betitelen, dit slot verwoestte, heeft het Belfort noch den kasteelheer noch de vreedzame bewoners van het dal weer te wapen moeten roepen. Als een eeuwig stomme wachter blijft hij het dorp overschouwen. Van de andere gebouwen schiet weinig meer over ; aardige zichten verkrijgen we toch door de omlijsting der vroegere vensters van het hoofdgebouw. Na eene kleine verversching, rijden we voort Noordwaarts ; Bij middel vaneen 500 m. langen tunnel boort de trein door den Maspelter Berg en bereikt korts daarna Lommersweiler, waar eene zijbaan naar Gerolstein loopt, in het hartje van de Eifel. Wij echter willen eerst nog eenige andere merkwaardige stadjes bezichtigen en stoomen het oude stadje St. Vitb voorbij naar het Noorden. Te Weismes, zijlijn naar Malmedy, nijverig en veel bezocht achtige steenen : lava voor duizende jaren door de vuurbergen uitgespuwd. Daarbij heerlijke eiken en beukenwouden tooien de hellingen der bergen, en haast elk landschap is begrensd door een kale bergtop < Kopf » of « kopje » lijk de Transvalers zouden zeggen. stadje met eene waalsche bevolking, tegen de Belgische grens gelegen. Te Montjoie stappen we af. Niet zoohaast staan we buiten het station of we merken dat we ineen onherbergzaam oord zijn aangeland : We zijn inde hooge Venen, 500 m. boven den zeespiegel.' Dit is eene meestal kale, moerassige hoogvlakte met een streng klimaat voor onze streken, en aldus zeer geschikt tot wintersport. Om hunne huisjes eenigzins tegen de sneeuwvlagen te beschutten, planten de bewoners er hooge beuken hagen vóór, wat ze des zomers een zeldzaam aanzicht geeft. Montjoie begint dan ook eenigszins een centrum te worden voor liefhebbers van wintersport, daar er groot verschil van hoogte is tusschen de bergen en het diepe Roerdal dat 100 m. lager ligt dan het station. Na 20 minuten bergaf te zijn gegaan komen we tusschen de huizen van Montjoie (Mons Jovis ?) Al aanstonds is het merkbaar dat weden parel der streek krijgen te bezichtigen. De Roer die midden door de huizenrijen heenvloeit en er nog een klein riviertje opneemt, vormt de schilderachtigste zichts punten met de oude huisjes, en de talrijke bruggen. Inde levende rots heeft de mensch moeten hakken, öm het enge dal eenigszins te verwijden, en de noodige plaatste veroveren voor zijne woning en voor het kleine hofje. Steile straten en steegjes dalen van alle zijden de bergen af naar het dal toe. Een aanzienlijk overblijfsel vaneen ouden toren, de Halter, leent aan het landschap een romantisch uitzicht, en meer nog het oude slot, dat op halve hoogte tegen den berg aangeleund ligt. Van op de omliggende heuvels genieten we verrukkelijke zichten op het stadje met zijne bonte mengeling van kleine en groote gebouwen die in wanorde dooreen schijnen geworpen te zijn, en het spitse kerktorentje steekt daar eene zwaan boven uit als windwijzer. Van op de hoogte b. v. aan de Haag gezien, lacht Montjoie den bezoeker vriendelijk toe; de bewoners zelf weten ook de vreemdelingen aan te trekken. Dat ondervonden we best ’s avonds na onze wandelingen, in ’t hotel. We maakten er kennis fmet eenige bezoekers en stamgasten die het gesprek op België brachten. De Rijnlanders roemden de welvaart en den rijkdom onzer steden; Antwerpen in ’t bijzonder, stond hoog bij hen aangeschreven. Spoedig vonden wij het best met elkander. Jammer dat wij al vroeg moesten opbreken, want een zware dag komt morgen aan de beurt. Er zijn rijtuigen te bekomen voor Elsenborn of Gemünd, doch wij verkiezen eene voetreis te doen, om van deze eigenaardige Eifelnatuur ten volle te kunnen genieten. Grootendeels kunnen we ook hier een geteekende weg volgen, gelijk inde omgeving van Echternach, met dit verschil dat de Eifelwegen voor toeristen gewoonlijk de gansche streek inde richting N.-Z. of O.—W. doorsnijden, en bijna alle merkweerdigheden ontmoeten, zij het dan soms met een aanzienlijken omweg. Het eerste teeken dat wij volgen is een blauwe hoek V gewoonlijk met de Roer in Oostelijke of N.-O. richting voortloopende. Den weg in alle bijzonderheden beschrijven zou ons te ver voeren. Den levendigsten indruk hebben we bewaard van het prachtig zicht op Montjoie, dat van verre gezien in eene rotskuip schijnt te liggen. Verder, de versnellingen der Roer ineen engen bergpas aan de « Leichen » en inde nabijheid van de fabrieken van het « Rosental » herinneren ons de onstuimige Hoëgne uit het Luikerland. Te Grünenthal gaan we eens even uitblazen in eene Wirtschaft, en dan voorwaarts langs de reusachtige Uhuslei (Uilenrots) die 100 meters loodrecht boven de Roer uitsteekt. Drie uren na ons vertrek uit Montjoie landen we aan te Hammer, klein dorpje verloren in het eenzame dal. Eenige minuten verder steken wede Roer. over, en gaan door het enge dal langs Dedenborn naar Rauchenauel, schilderachtig tegen een steilen rotsenmuur aangeleund Achter dit plaatsje trekken we andermaal de rivier over, klimmen de hoogte op tot aan de groote baan, waar weden blauwen hoek verlaten om de baan naar rechts te volgen tot aan de « Schöne-Aussicht ». Dit is eene scherpe rots ; zij draagt een steenen kruis met wapen en opschrift, en beheerscht een mooi landschap. Nu gaat het overeen zeer stijl bergpad naar Pleushiitte, slechts door de Roer van het dorpje Einrur gescheiden. In eerstgenoemde plaats doen we een stevig middagmaal alle eer Montjoie-Gemünd zijn vriendelijken groet meenden we te bemerken, dat hij niet ongaarne met ons in gesprek zou geraken, wat dan ook spoedig aangeknoopt was. Tusschen Toeristen en jachtwachters, deze laatsten gewoonlijk zoowel als de eersten liefhebbers, zooniet bewonderaars der vrije natuur, bestaat een zekere strooming van sympathie, haast gemeenzaamheid. Na heele dagen door zwijgende bosschen rondgezworven te hebben, zijn beiden verheugd, eene ongekende te hooren. Ook zijn die jachtwachters hoogst voldaan al keuvelend U een eindje te mogen vergezellen, om den rechten weg te toonen. Dien wij hier aantroffen, was opgetogen over hetgeen wij van onze geboortestreek vertelden, en over de belangstelling die wij toonden voor zijn vak. Een aardig en goed volk, die jachtwachters ! Door het Amselbachtal geraken we aan het meer waarop we hier en daar mooie vergezichten hebben. Een slank motorbootje schiet pijlsnel over het water heen. Langs overhangende grauwakrotsen en wilde ravijnen die den Kermeter diep doorkerven leidt de weg in menigvuldige kronkelingen voorbij het Bootstation Lorbachtal, waar een dienst van motorbootjes is ingericht naar den spermuur eenerzijds, en naar het hoofdstation Pulvermuhlen inde richting van Gemünd anderzijds. Anderhalve kilometer nog, en wij verlaten tijdelijk den blauwen ring, om op te klimmen naar den Spionskop en de Hausley. Op deze laatste rots gekomen merken we dat een grauwe nevel over het meer hangt, en de zon achter de heuvelen gaat verdwijnen. Zouden we het einddoel nog bereiken vóór het volledig donker wordt ? Daar werpt M. den hoed de lucht in, roepend : Gemünd! Inderdaad, ginder ver zien we het stadje ons vreedzaam goeden avond toewenken. Den berg afgedaald, loopen we uit op het tweede Bootstation Pulvermiihlen, dicht bij het uiteinde der Urftsee, en hebben nog slechts den blauwen ring door de wilde vallei stroomopwaarts te volgen. Stilaan verwijdt het dal, en we overschrijden weldra de brug van Malsbenden wier huizengroep we voorbijgaan, ’t Is voorwaar niet spoorslags dat we eenige minuten nadien onze blijde intrede (voor ons) in Gemiind doen, maar toch jokkend, en blozend van gezondheid. De moed is er nog in, en de kracht heeft ons niet begeven op onzen moeitevollen tocht, daar de zucht naar het (20 kim.), over Kronenburg naar Junkerath (18 kim.) ofwel naar St-Vith (27 kim.), drie plaatsen met spoorwegstation. Na onze wandeling op den Kanzei nemen we rond den middag den trein voor Kali (5 kim.), waar we overstappen voor Getolstein. Het meerendeel der dorpen en stadjes die we voorbijvliegen, staan inde Toeristenwereld gunstig bekend. Wij kunnen er echter niet bij verwijlen, en vernoemen enkel : Urft, 4 kim. van Kali, inde buurt van Steinfelderhof d.i. goed bewaard geblevene Premostratenser Abdij, thans gesticht voor verwaarloosde knapen. Romeinsche bouwmeesters, verre voorloopers der huidige spermuurbouwers, hebben hier eene waterleiding op Keulen aangelegd, waarvan de overblijfselen nog bestaan ; « Teufelsader » heet het inden volksmond. Steunend kruipt de trein altijd bergop langs Nettersheim en Blankenheim. Dit stadje ligt 4 kim. van het station ineen eng dal, beheerscht door de geweldige bouwvallen vaneen slot. Te Schmidtheirn bereikt de baan haar hoogtepunt (550 m.) Bergen en hoogvlakten van boven de 500 m., hebben een langen en strengen winter ; niet zelden tot in April blijven zij ineen witten sneeuwmantel gehuld ; ook begint deze streek des winters regelmatig bezocht te worden ; voor alle soorten van sneeuwsport is er gelegenheid, zij het dan op minder groote schaal dan te Davos. Voorbij Schmidtheirn snijdt de spoorweg diep door het kalkgebergte van devonische vorming, om de andere helling te bereiken, en welhaast glijden we bergaf de vallei der Kill door. Junkerath, en verder Hillesheim, gekend om zijn prachtig woud, rijden we door, reeds in breeder dal ; bij een zwaai der baan roept een gezel : u daar rechts de Kasselburg, tot straks 1 Eenige minuten later klinkt het « Gerolstein ! » We zijn inde streek der uitgedoofde vulkanen en der minerale waters. Gerolstein We dringen door den stroom van vreemdelingen, bonte mengeling van zoowat alle nationaliteiten : Duitsche Toeristen met Gemünd (Eifel). Heimbach. Blankenheim. Münstereifel. « En wat zonderlinge Burcht hebben we daar nevens de Monterley ? » vraagt eender gezellen. Zie, antwoordt hij die het reisplan het diepst ingestudeerd heeft, beschouw aandachtig dien bouw ; hij is even grijs als de kale rots waarop hij gegrondvest is ; het is de Auburg of Auberg geene Ruïne, maar een uitwas der rots. » Inderdaad, de natuur zelf heeft die barre hoogte met een rotsgevaarte en toren gekroond, die aan een kasteel herinneren. Gansch op zijne plaats staat het hier in dit land der Burchten. Qerolstein, stadje van 1800 mw., wordt door Toeristen meer en meer bezocht, en ook aan geleerden, dikwijls natuurbewonderaars terzelfdertijd, biedt het in onze streken de eenige gelegenheid, om aardkundige waarnemingen in eene vulkaanstreek te doen. Er staan immers, binnen een uur in het ronde, een dozijn uitgedoofde vuurbergen. De rijke afwisseling van gewone aarde met rots en lava, drooge hoogvlakten en moerassen, houdt eene zeldzame Flora in het leven. Wie in beide, mineraal- en plantenrijk belang stelt, doe den uitstap, dien wij gaan beschrijven, langs Papenkaul, Kasselburger Hahn, en Glonstal, drie punten aan verzamelaars goed bekend. Ofwel hij ga, van het station komend, de brug over, neme het eerste voetpad rechts dat ineen paar minuten leidt naar het Miihlenwaldchen langs de Kyll. Deze plaats is eender rijkste aan lavasteenen, welke er uitzien als nauwelijks afgekoelde lava van den Vesuvius. – Belanghebbenden vinden volledigen uitleg en aanwijzigingen in « Gerolstein and seine Ungebung», te verkrijgen inde hotels, of bij den « Eifelverein, Ortsgruppe Gerolstein » (50 pf.) In het hotel Heek is het « Geognostisches Eifelmuseum » met verzameling steenen uit den Eifel. Bezoekers van het hotel hebben vrijen toegang. Zijne grootste bekendheid, haast vermaardheid, heeft G. verworven door zijne bronnen, rijk aan koolzuur; en is het ge- korte broek en groen hoedje, stijve Engelschen die alles en allen, bedaard en met kritisch oog monsteren; en dan voorwaarts tot aan de brug over de Kyll. Hier verkennen we het landschap : Op den rechteroever sluit de hooge rotswal « Monterley » het dal af; op den linkeroever lacht Gerolsfein ons vriendelijk toe, lang uitgestrekt tusschen de rivier en den berg, van waarop een oud slot het stadje beheerscht. halte aan die stof wat zwak, de slimme uitbaters weten er genoeg aan toe te voegen. Ook een paar inrichtingen voor minerale baden bestaan er. We hebben haast, om ons van het reisgoed te ontlasten, en ons wat te versterken. Naturlijk wordt het maal met een flesch mineraal water doorgespoeld. Dan loopen we wat rond door eenige smalle straten, wier huizenrij schilderachtig afdaalt, en klimmen naar de Ruïnen die op 50 m. hoogte het dal heheerschen. Ongelukkiglijk is het mooie panorama bijna het eenige genot dat zij verschaffen, want er blijft niet veel meer van over. Inde 12e eeuw werd het slot opgebouwd doorgraaf Gerhard Ivan Blankenheim, en gelijk Vlaamsche edelen ook wel deden, noemde hij het naar zijn eigen naam : « Gerhardstein » van daar « Gerolstein. » In 1694 werd het in puin geschoten. Thans gaan we op wandel: De brug terug over, treffen we 3 minuten recht vooruit een oude Lindeboom. Nog moedig torscht zijne groene kruin het gewicht van 3 1/2 eeuwen, doch loodzwaar drukken deze op zijne knoestige armen, die door stutten tegen het doorzakken behoed zijn. Deze boom is eender oudste en merkwaardigste van gansch Duitschland. Van de Linde kan men recht toe gaan over de baan, daarna voetpad (teeken: een wit kruis) naar de Rother Eishöhle (4 kim.) d.i. eene verlaten steengroeve, zoo killig dat de warmste zomer er het ijs niet smelt. Van hier zou ijs geleverd zijn aan het Congres van Aken in 1818. Wij echter beklimmen achter de Linde het Toeristenpad rechts, en trekken tusschen de geblakerde rotsen door de Munterof Monterlei op. Na een kwartiertje zijn we boven op den wal, die Gerolstein langs dien kant van de wereld schijnt of te sluiten. Eene Schützhütte (schuilhut) biedt behoeftige of avontuurlievende Toeristen gelegenheid tot slapen, en aan den rand ligt gansch het Kylldal voor ons; Gerolstein tegen de rots van zijn Burg genesteld, op den voorgrond ; daarachter bosch en bergtoppen; rechts de Auburg ; het zilveren lint der Kyll er tusschen door gestrengeld. Van de Monterlei af volgen we over de hoogvlakte een rooden pijl als teeken, tot we op een gewone plattelandsweg komen, die naar den Kasselburg loopt. op den voorgrond ; in het W. en N.-W. het Schneifel gebergte. Terugkeeren kan men ’t zij langs het dal over Niederprüm, ’t zij rechtstreeks naar de stad over de Tafel (1 1/2 uur in ’t geheel.) Een tochtje naar Schönecken met zijne Burgruïne (8 kim.) is ook zeer aan te bevelen. Terugkeer (10 kim.) langs de Schönecker Schweiz met wild Goede voetgangers kunnen ook den Schntifel overtrekken b. v. langs de « Tafel » naar het Schneifel Forsthaus (12 kim.), en verder over de hoogten Zuid-Westwaarts naar Bleialf (spoorwegstation). Geologen kennen Prüm om zijne ligging op den westrand van de « Prümer-Kalkmulde de grootste en meest volmaakte Kalkmulde van het Rijnland. De spoorweg Gerolstein, Prüm, Lommersweiler, St-Vith, heeft te Pronsfeld twee vertakkingen : 1) Naar Neuerburg, nijverig stadje op de Enz met fiere Burcht en donkere rotsen. Het is een goed centrum voor uitstapjes. 2) Naar Waxweiler op de Prüm, zeer mooi gelegen stadje, eng door bergen ingesloten. De zon zinkt weg achter de Auburg, als we naar het station van Gerolstein teruggaan. We ontmoeten verscheidene gespannen van die bruine ossen, die na hunne dagtaak op de hoogvlakte, inde stad hunne rustplaats komen opzoeken. Het is een vreemd gezicht, die logge dieren voorbij een eerste rang hotel te zien trekken. Een van ons stelde de vraag : Is Gerolstein nu een steedsch dorp, of een dorpsch stadje? Terwijl daarover geredetwist wordt, trekken we het station’ binnen en nemen den trein voor Daun (23 klnt. spoor). De ijzerenweg volgt de Kyll tot Pelm, waar hij de groote lijn Trier-Gerolstein-Keulen verlaat, om door het dal vaneen bijriviertje de hoogvlakte op te klimmen, en weldra af te dalen naar het Lieserdal waarin Daun gelegen is. Van Daun loopt de spoorweg voort over Mayen naar Coblenz en Andernach, Zuidwaarts van Daun naar Manderscheid en Berncastel op de Moezel. De streek tusschen Gerolstein en Daun is zeer rijk aan uitgedoofde vulkanen. Een weinig ten zuiden der lijn, op de hoogte van het station Dockweiler, verheffen zich drie van de hoogste bergtoppen : de Scharteberg (met krater, 691 m.) bij Kirchweiler, de Asseberg (602 m.) en de Ernst of Erresberg (700 m.) bij Waldkönigen. Zij maken deel van de lange vulkanische bergketen beginnende met den Goldberg nabij het dorpje Ormont in het N.-W. van den Schneifel, voortloopende langs Gerolstein, Hillesheim, Daun, Gillenfeld, om te eindigen bij Bertrich, niet ver van de Moezel. Daun is alzoo het middenpunt van het vulkanisch gebied, wat ons niet belette er zoo rustig te slapen als thuis. Daun De naam van dit stadje verraadt zijn keltischen oorsprong, en komt overeen met het Engelsch , Duitsch «Zaun *, Ned. Daun telt ong. 1200 inw. en ligt 400 m. boven den zeespiegel terrassenvormig op den oever der Lieser. Weinig blijft er nog over van het slot der beroemde Gravenfamilie van Daun, die onder andere een veldmaarschalk leverde aan Maria-Theresia. Beter is het oude kerkje, gedeeltelijk uit de 10e eeuw, bewaard gebleven. Het huidige Daun telt evenals Gerolstein verschillende bronnen van mineraal water: de Dauner Sprudel is ook in het buitenland gekend. Het stadje is een centrum voor Geologen en Toeristen. Toch bieden de omstreken, buiten de wandeling der Maaren, niet zeer veel afwisseling voor deze laatsten. Voor hen die langer in Daun zouden vertoeven, laten wij hier eenige uitstapjes volgen : 1) De Firmerich (489 m.) Vulkaan met mooien krater, in N.-O. slechts door de Lieser van Daun gescheiden. Een lavastroom van dezen berg vormt de Dauner Leien. 2) De Wehrbüsch (492 m.) in het Westen, met mooie aangename wandelingen en eender schoonste panoramas van de hooge Eifelbergen. Er staat ook een gedenkteeken op voor de gesneuvelden van Daun en omstreken in 1870-71. 3) De Warth (515 m.) bij den weg naar Neunkirchen in het N.-W. van Daun. 4) De Hunert, woud tegen de baan op Regen, ten N. der 5) Het Lehwald, prachtig bo'ch, 112 kim. ten Oosten. Het bezoek van de Maaren alleen vordert 2 1/2 uren : Men volge den weg dien we gaan beschiijven maar keere op zijne stappen terug, na bezoek van het Schalkenmehrer Maar, tot het kleine kerkje aan het Weinfelder Maar, van waar een weg rechtstreeks terug naar Daun loopt. Ofwel ga men van het dorpje Schalkenmehren, naar het station Mehren, een kwartier verder, om daar den trein voor Daun te nemen. De wandeling naar de Maaren en voort naar Manderscheid speelde een van ons reeds inden kop ’s morgens bijjons ontwaken in Daun. Aan de ontbijttafel staarde hij droomend inden koffiedamp en haalde eindelijk een photo van Manderscheid voor den dag. « Jongens, zegde hij, ik ben eens benieuwd te weten of de wer- Schönecken. Neuerburg. kelijkheid deze photo zal te boven gaan ». Voor den middag hopen wij inderdaad Manderscheid met zijne burgen te bereiken. Daarvoor gaan wij een gedeelte volgen van den « Eifelhöhenweg» Keulen-Trier, namelijk van Daun naar Manderscheid, wandeling van 19 kim. waarvan 16 kim. overschaduwd, die wij aflegden in 5 uren, met inbegrip van eene korte rustpoos. Het teeken van den weg is een roode driehoek, met de spits naar Trier gericht. De zon staat in goudglans achter eene mistgordijn als we langs de groote baan op Gemünden, Daun verlaten, op weg naar de Maüseberg, in wiens flanken de Maare liggen. Een weinig vóór Gemünden (2.2 kim. van Daun) moesten we een weg links nemen. Een gezel vroeg aan een heer dien we ontmoetten hoe ver de « Mosenberg » nog was. « Ongeveer 17 kim. » klonk het antwoord, en de gedienstige Duitscher draaide zich om, gereed den weg te wijzen, toen een onzer vraagde : « En de Maüseberg ? » Wel hoeren, ge staat aan den voet van den Maüseberg. Neem daar 100 m. verder het voetpad links, dat brengt u op den Maüseberg. Ik dacht wel dat U eerst de namen der twee bergen verward had. De Mosenberg inderdaad, verheft zich bij Manderscheid. Wij volgen de aanduiding van den Duitscher en bereiken na 10 minuten klimmens, het eerste der drie Maaren, het kleine Gemündener Maar van 7 Ha. oppervlakte. Bekoorlijk landschap : Een blauwe effenheid gevat in het groen der beuken die de steile boorden met festoen behangen om het wondere meertje te tooien. Een schoonheidslijn in bijna volmaakten cirkel scheidt water en land. Over het meer en tegen de boomtoppen zweeft een lichte morgennevel, en hult het geheel ineen teeder geheimzinnig waas. Een gemoedelijke landschapsvrede daalt neder op den toeschouwer die levensblijheid in zich voelt opwellen en moed om morgen weer het alledaagsch gedoen te hervatten. Vóór het Qemündener Maar staat een gedenkteeken, Moltke ter eere, die deze plaats eens bezocht. Na het een blik gegund te hebben klauteren weden bergwegel vierder op, en werpen door het groen heen, nog dikwijls een zijwaartschen blik op den effen waterspiegel. Ober en Niederburg bij Manderscheid Trier, Porta Nigra. Over den eenzamen kam van den Maüseberg wandelen we naar Het Oostelijke uiteinde, en daar gaapt 70 m. onder onze voeten een reusachtig bekken, een eironde kraterketel, uit wier diepte de zwarte weerschijn vaneen water ons inde oogen slaat, ’t Is het Weinfelder Maar van 17 Ha. oppervlakte, inde flank van den berg uitgediept tusschen liooge oevers, wier eentonige lijn slechts in het Noorden dooreen klein kerkje verbroken wordt. Geen vroolijk gezang van vogelen streelt het oor, want er groeit geen enkele struik of boom waarin zij zouden nestelen. Geen spoor van ploeg of houweel in dien steenachtigen grond, slechts magere grassprietjes kwijnen er weg, en een krans van biezen bezoom het water, als om er alle levend wezen van te willen weren. Een vloek schijnt op die woestenij te wegen, en geen wonder is het dat volgens de Legende, Pilatus zich hier gezelfmoord heeft. Nooit zet de landman hier den voet, tenzij om afgestorvenen ter' laatste rustplaats te brengen, op den doodenakker aan het kleine kerkje ginder. Want alhoewel bijna een half uur ervan verwijderd, is het hier, dat de inwoners van Schalkenmehren hunne dooden begraven en een gansch aangepaste doodenweg voert langs het troostlooze doodenmeer naar dat eenzame kerkhof. Eeuwenoud is dit kerkje reeds, ouder dan het Maar; luister naar de legende die daarmee in verband staat : Waar nu het meer ligt, rees eens het heerlijk dorpje Weinfeld op, en gelijk zijn naam zegt prijkten op zijne heuvelen prachtige wijngaarden, tierden welige fruitboomen in zijne hoven ; het kerkje De weg stijgt nog over meer dan 1 kim., eer hij uitgeeft op een kalen bergkam : de top van den Maüseberg (561 m.) waar het oog enkel geboeid wordt dooreen klein torentje, opgericht ter herinnering aan den « Eifelvater » Dronké, eerste voorzitter van het Eifelverein. Hier genieten we een van de mooiste panoramas der streek : op den voorgrond Daun, wiens witte huizen fel afsteken tegen de zwarte bergen die daarachter opdoemen en huisjes en dorpjes vertoonen, oogen zoudt ge zeggen van de bergen ; in het N. de hooge toppen van Nürburg en Hohe Acht, de koning der Eifelbergen ; in tegenovergestelde richting rijst de hel verlichte kruin van den Mosenberg bij Manderscheid boven den nevel uit, gelijk een schip uit de baren der zee. stond er neven aan gebouwd, en een slot op den heuvel in het midden. In dit kasteel nu heerschte een dwingeland, en zijne gade, verre van zijne zeden te willen verzachten, was zoo mogelijk nog trotscher en goddeloozer, en liever wierp zij brood den honden voor, dan den armen bedelaar of lijfeigene een kruimeltje te gunnen. Dat riep om wraak. Zekeren dag ging de Heer op reis, na afscheid genomen te hebben van vrouw en kind. Nauwelijks buiten het dorp, vermiste hij zijne handschoenen, en zond een schildknaap terug naar het slot om ze te halen. Deze wendde den teugel, reed naar het dorp, doch zie : waar vroeger kasteel, huizen en hoven stonden, lag nu een meer : zijn zwart water bruischte en schuimde nog dooreen. Met die boodschap kwam de schildknaap bij zijn meester die spottend zegde : « Het slot in meer veranderen is zoo onmogelijk als voor mijn paard eene bron te doen ontspringen ! » Daar sloeg het ros den hoef op den grond en een straal water kwam er uit geschoten. – Het dorp Weinfeld was in den kolk verzwonden en slechts het onschuldig kind gespaard gebleven : het lag in zijn wiegje aan den voet van het kerkje dat buiten het dorp stond. De inwoners van Weinfeld die op dien noodlottigen dag afwezig waren verlieten dat oord van vervloeking en stichtten Schalkenmehren op den oever vaneen naburig meer. Enkel bleven zij voort hunne dooden bij hunne voorvaderen begraven.... Van den top van den Maüseberg dalen we inde richting van het kerkje, draaien in halven ronde rond het meer, en bereiken eindelijk de groote baan. Links verschijnt tusschen lachende landouwen het meerder levenden, het Schalkenmehrer Maar met het schilderachtig dorpje van dien naam. Het zit diep inde fruitboomen verscholen, en spiegelt zich met zijn spitse kerktoren in het blauwe water. Als men dit meer met zijne vriendelijke omgeving beziet zou men niet zeggen dat zijne bedding of holte eens door onderaardsche krachten uit den grond geblazen werd, gelijk voor alle Maaren het geval is. Het vischrijke Schalkenmehrer Maar is het eenige der drie, wiens overtollige water een afloop heeft. Gelijk hooger gezegd staan we op de baan voortloopende over den smallen bergkam die het Weinfelder M. van het Schal- kenmehrer M. scheidt, Noordwaarts naar Daun, Zuidwaarts naar Manderscheid, doel van onzen uitstap. De zon heeft nu den nevel verdreven en slechts een kleine drift schapenwolkjes zwerft over de blauwe weide daarboven. In zachte toonschakeeringen ligt het landschap voor ons open, voorwaarts ! laat ons den gouden dag genieten. Na een marsch van 1 kim. kruisen we eene baan die rechts voert naar Weiersbach, links naar Schalkenmehren en Mehren. Weldra bespeuren we rechts ineen bosch dat we doortrekken, de overblijfselen van de Altburg welke echter weinig beteekenen. Tweemaal verkorten rechtdoorloopende padjes krommingen der baan, die op de hoogte van Brockscheid een kruispunt bereikt. Van hier uit kan men naar Oillenfeld gaan, (wegwijzer), ong. 5 kim. in Z.-O. richting, om het Pulvermaar te bezoeken. Dit heeft 36 Ha. oppervlakte, en ligt diep tusschen de zachte, beboschte hellingen der hoogvlakte. Sommigen roemen het als het mooiste Maar, doch wij die het bij een vroeger reisje bezochten stellen het niet boven het Oemündener M., uitgenomen wat de afmetingen betreft. Nabij het P. M. rijst de kale Vulkaan Römerberg op. Oillenfeld is ook per spoor verbonden met Daun en Manderscheid. Wij hebben echter haast dit laatste stadje te zien en volgen voort den weg langs Eckfeld en Buckholz. Van hier af is het bijzonder noodig, goed op het herkenningsteeken (roode driehoek) en wegwijzers voor het Belvedere te letten. De weg slaat rechts af een weinig voorbij de Wirtschaft Hoffmann, en bereikt na verscheidene kronkelingen de beboschte bergen die het dal der Lieser bezoomen. Daar staat een kleine zuil op eene opene plaats, als herinneringsteeken aan het bezoek vaneen Duitschen Prins aan dit zichtspunt, het mooiste van den Eifel: We zijn aan het Belvedere. Plots staan voor ons opgetorend in al de glorie der middagzon, De Burchten van Manderscheid Verbeeld U, vriend lezer, een dal van 130 m. diepte, waarin een ruwe rotsberg naar voor dringt, als een reusachtig voorschip hoog steigerend op de wilde baren. Op dien rotsberg twee vierkante torens, die hunne strakke, loodrecht opgetrokken muren in het zonnelicht baden. Als samengeweven met het romantische landschap verrijzen zij fier, hunner macht bewust, en als in zich zelven gekeerd zien zij trotsch neer op het vriendelijke dal, en tarten elkander vanaf den dag dat zij gebouwd werden. Inderdaad heerschtten vóór eeuwen op deze Burchten twee vijandelijke broeders, die met elkander een bitteren strijd voerden, totdat zij zich vei zoenden toen hunne ledematen onder het zware harnas begonnen te buigen, en hun arm het slagzwaard niet meer kon hanteeren. De omgeving stemt ook gansch overeen met dat hcldenlandschap: Rechts kromt de Mosenberg zijn machtige schoft onder de zonnewarmte, links een heuvelland waarboven inde wazige verte de Erbeskopf zijn ruige kam opsteekt Een onuitwischbaren indruk dragen we mee van dat tafereel zonder weerga inde Eifel, en zoo gaarne zouden we hier nog lang toeven om dat landschap op ons te laten inwerken ; doch wij zijn Toeristen, kinderen van onzen tijd en moeten voort naar nieuwe wondere zichten. Van het Belvedere kan men langs twee mooie wegen het stadje Manderscheid bereiken : a) Men volge den weg die van Buckholz komt 100 m. ver draaie dan rechts af naar Nieder-Manderscheid (wegw.) en verder langs de baan de Lieserbrug over naar Manderscheid. (2 1/2 kim.) b) Wij dalen van den Belvedere naar de Lieser langs een voetpad, klauteren den rechterover op naar Mandcrscheid. (2 kim.) Deze laatste weg loopt vanaf het Belvedere door laag hout wiens weldoende schaduw echter genoegzaam veifrischt. Een bruggelje voert ons over de « Dalzool » der Lieser gelijk de Duitschers zoo schilderachtig zeggen. De smaragdgroene weiden steken daar zoo vriendelijk af tegen de ongerepte rotsen en bosschen der hellingen, die in ongeëvenaarde kleurenpracht onbeweeglijk stil, als versteend, luisteren naar het geriesel van den vliet. Aan den overkant bestijgen we langs slingerpaden den berg waarop het eerste kasteel, de Oberburg, gebouwd is. Op den bergtop dicht bij een klein paviljoen, een zicht, zoo mogelijk nog aangrijpender dan hetgeen ons op den Belvedere verrastte: de Ruïne van het tweede kasteel, de Niederburg, ontvouwt ons hare heerlijkheden. Hoe romantisch is dit plekje, wanneer het avondrood die torens en ruinen met bloedigen gloed omstraalt! Het gedacht aan roofridders en moorddadige oorlogen dringt zich op aan den geest. Eenige minuten later zitten we inde stad, nog gansch onder den indruk der grootsche zichten. Manderscheid is een zeer druk bezocht < Luftkurort » waar in vollen zomer dikwijls moeilijk plaatste bekomen is zonder voorafgaande aanvraag. Het stadje zelf biedt niet veel merkwaardigs, doch de omstreken zijn buitengewoon mooi. De twee burchten bijzonder zijn het voorwerp van eene gansche reeks wandelingen naar zichtspunten op de omliggende hoogten. Zij vormen samen een edelsteen, waarvan ieder vlak een bijzonderen glans afwerpt. De Lieser kronkelt als eene slang tusschen de twee Burchten door en scheidt hen dooreen afgrond, wanneer zij voorkomen, van op het Belvedere b. v., als vormend een enkele ruïne. Hier volgen een paar wandelingen naar de meest treffende zichtspunten : 1) Naar Weidmannslust (teeken: groene streep) 1 uur langs Nieder-M. Hier liggen de twee ruïnen in tegenovergestelde orde als gezien vanaf het Belvedere : dus de Niederburg vooraan. 2) Rondwandeling van 1 1/2 uur langs de Oberburg, (rood merk) naar de Lieser en Nieder-M., van daar naar de Burgweiher, Pellenzkanzel en Mooshütte. Eindelijk het Kon&tantinswaldchen, waar men eender mooiste zichten heeft op de kasteelen. 3) Men kan ook nog een tochtje van 2 1/2 uren ondernemen naar den Mosenberg en zijne twee kleine Maaren. Op den top prachtvol panorama. Drie kwartiers achter den berg ligt het Meerfelder Maar ineen diepe zonk. Mosenberg en Meerfelder Maar vormen samen een afgezonderde Vulkaanstreek. Na een stevig middagmaal werd raad gehouden : Plakkaten kondigden voor dien avond een feest aan in Manderscheid, met tooverachtige verlichting der Burchten. Dat moest wel een onvergetelijk schouwspel daarstellen. Zouden wij het bijwonen ?De meerderheid verkoos eene wandeling inde vrije natuur boven die kunstmatige jacht op effekt, en vijf minuten nadien trokken we op gemeten tred het Liescrpad op, de mooiste der wandelingen om Manderscheid. (Blauwe streep). Wij volgen dus niet meer den rooden driehoek die voortloopt langs Heidsmiihle, verder een waterval der kleine Kyll en de Horngralen, d.i. geweldige lavastroom afdalend van den Mosenberg, naar Neumühle en Himmerod (12 kim. van Manderscheid) in het Salmbachdal, met prachtig gelegen ruïne vaneen Cisterzenserklooster. Deze weg raakt het Lieserpad dat wij volgen, te Neumühle. Gelijk zijn naam zegt, volgt dit laatste de kronkelingen der Lieser. Aan het Konstantinswaldchen, lange poos om het heldenlandschap der Burchten vaarwel te zeggen, en dan voort over de hellingen die het riviertje bezoomen. De rotsige weg daalt soms af tot aan het zingende en bruisende water, stijgt dan weer langzaam om eene steilte te vermijden, zoodat het geruisch der Lieser nog slechts als het verre lokken eener nymphe het oor streelt. De weg is gansch overschaduwd door struik en heestergewas, zoodat we als door eene loofhut zonder einde wandelen. Hier en daar blinkt de stam vaneen beuk of, flitst een berkeboom tusschen het groen, of hooren we boven het laag hout de wind spelen inde kruin vaneen woudreus. Het Duitsche woud met zijne rijke verscheidenheid van boomsoorten ontvouwt ons al zijne heerlijkheden : « Zierlich ist Birke Marchenerzahlerin Die Madchenhafte... Ist die Buche.. Aber der Eiche Vergleicht sich keines. Langs het Mooshüttchen bereiken we 11/2 uur na ons vertrek het gehucht Neumiihle en wat verder op de groote baan die we volgen tot aan Kaisergarten waar zij splitst: rechts naar Wittlich, links door het Kuno-Wald naar Kyllburg. Ons inzicht was te gaan tot Eisenschmitt, 7 kim. verder, en daar de postkoets te nemen voor Kyllburg. Terwijl we al koutend voortstappen, hooren we stilaan een auto ons inhalen ; we draaien ons om, uit nieuwsgierigheid, en tot onze verwondering vertraagt hij zijne vaart, en stopt juist voor ons. Een chauffeur springt er uit, en na ons vluchtig opgenomen te hebben, noodigt ons uit van zijn rijtuig gebruik te maken, zoo we inde richting van Kyllburg moeten zijn. Hij had zijn meester weggevoerd en keerde nu alleen terug, gezelschap verkort de weg zegde hij..., en een weinig drinkgeld schaadt ook niet, dachten we, en maakten gaarne van zijn aanbod gebruik daar de streek toch zoo belangwekkend niet is. Kyllburg ligt op den grooten ijzerenweg Keulen-Trier, wier sneltreinen er stilhouden. Weldra stoomen we met een « Eilzug » naar Trier, door het enge dal der Kyll. Erdorf, het eerste station dat we doorrijden, ligt 6 kim. van Bitburg, op de hoogvlakte. Dit is een zeer oud stadje, meermaals verwoest inden loop der eeuwen. Den diepsten indruk ontvingen de inwoners van de plundering hunner stad in 1667 door Créqui, Fransche kapitein onder Louis XIV, want nog zeggen zij : « es geht crequisch » d i. zeer slecht. Heden is Bitburg een nijverig en voorspoedig stadje. Het dal der Kyll verwijdt slechts inde onmiddellijke nabijheid van de Moezel. Weldra krijgen wede eerste wijnbergen te zien, steken de Moezel over en stappen uit ineen groot station : Trier Niettegenstaande het gedruisch eigen aan elk groot station, droomen we van de historische stad waar weden voet in gezet hebben, en waar vroeger zich al de bijzonderste volkeren van Westelijk Europa verdrongen : De Kelten hebben ze gesticht (volgens een opschrift in het Roode Huis 1300 jaar voor de stichting van Rome ?) de Romeinen veroverd, en in deiV' eeuw tot Keizerstad verheven ; de Franken eindelijk voor goed verduischt. Onder de Aartsbisschoppen en Keurvorsten was het eene der bijzonderste steden van het Duitsche Keizerrijk, alhoewel de Noormannen het eens in asch legden. Een droom is het aan dit alles te denken, want we staan nu ineen groote moderne stad van 50.000 inw. Na onze dagenlange niarschen door de wilde natuur, en langs plaatjes van rond de 1500 inw. die op hun titel van stad bogen, dunkt het ons eene Dank aan dit meevalletje kwamen we een paar uren vóór onze berekening aan te Kyllburg, schilderachtig gelegen op eene landtong, langs drie zijden omspoeld door de Kyll, onze oude bekende van Qerolstein. Het stadje van ong. 1200 inw. herbergt in den Zomer eene talrijke vreemdenkolonie waartusschen vele Hollanders. Een weinig vóór de eerste huizen stapten we uit, namen afscheid van den chauffeur en bezichtigden het stadje met zijne oude stiftskerk en het Bergfried, overblijfsel der vroegere Burcht. « Grootstad » met zijn druk straatverkeer, zijne praalgebouwen en breede allees. Na een hotel opgezocht te hebben, slaan wede Bahnhofstrasse in, en staan na eenige minuten voor een viekanten bouw, door twee ronde torens afgezet: Het is de Porta Nigra of Noordelijke stadspoort der Romeinen. Het gebouw, uit zandsteenblokken opgetrokken, ziet grijs, wellicht van de eeuwen die het torscht. Een overweldigenden indruk moet het gemaakt hebben op de Barbaren die voor de eerste maal dezen gevel der Romeinsche beschaving in oogenschouw namen. Nu nog is het groo'sch door den eenvoud der lijnen zonder versiersel. Aan de Porta Nigra, nemen wede Simeonsstrasse links tot op de Markt waar rechts het Rote Haus oprijst, vroeger Raadshuis, thans stadsmuseum. Van de Markt voert rechts een straatje een plein over naar de Domkerk met de Domschatzkcimmer en het Diozesanmuseum, en juist daarnevens staat de Liebfrauenkirche. Door de Liebfrauenstrasse gaat het naar de Basilika (protestantsche kerk), vermoedelijk uit de IVe eeuw. Achter de Basiliek begint de « Palace Platz » aan wier uiteinde men het Kaiserpalast aantreft met feestzaal en zuilengangen. De spoorweg loopt achter de ruïnen van het Kaiserpalast door ; eens dien voorbij, klimt men eene straat in Oostelijke richting óp, en ziet welhaast tusschen Wijnbergen de overblijfselen van het Amphitheater. Zie, dat trok ons aan : eene Romeinsche Arena bezichtigen ! Helaas, slechts den weermuur die haar omsloot, eenige onderaardsche dierhokken en de vage afteekening der zitplaatsen kregen we nog te bezichtigen. Ook eenige ziltige holten midden in het Amphitheater uit de rots gehouwen, zijn onlangs ontdekt, en dienden waarschijnlijk tot bergplaats der slachtoffers, mensch of dier, bij de opvoeringen. Naar schatting kon hier 30.000 man zijn lust naar spel en bloed bevredigen. Door het Amphitheater kan men inden hof eener bro.iwerij komen, waar men een schoon uitzicht heeft over Trier. Van daar gaat men terug naar de andere zijde van de spoorweglijn inde Ost-Allee waar het Provincialmuseum oprijst, men gaat terug langs het Kaiserpalast de Süd-Allee op, tegen welke de Roomsche Baden of Thermen liggen. De richting der Süd-Allee volgend komt men aan de Moesel met de Moselbrücke, terwijl op den tegenoverliggenden Oever de Mariensaule hoog op een heuvel oprijst. Van de brug voert een electrische tram naar het midden der stad. Dezen weg, met min of meer kort bezoek aan de genoemde merkwaardigheden, kan men op een voormiddag doen. Wij besteedden er een gedeelte van den avond onzer aankomst aan, maar kregen het gedacht onderweg een proeflokaal van Moezelwijn binnen te trekken. Dien avond kwam er niets meer ten rechte van het overige te bezoeken ; maar toch voelden we ons gelukkig ! ’s Anderendaags ’s morgens inde vroegte namen wede gebouwen in oogenschouw die nog op ons passiva stonden, dwaalden langs de mooi aangelegde « allee » waar talrijke officieren hun morgendrit deden. Reeds hield een troep zingende soldaten zijn intocht inde stad toen we ons terug naar het station begaven. Want alhoewel Trier een langer oponthoud verdient, en ook het omliggend gebergte tot zeer mooie uitstapjes noodigt, verlieten wijde stad om het Moezeldal stroomopwaarts te volgen. Het Moezeldal Een kleinbahn (Moseltalbahn) verbindt Trier met het dal stroomafwaarts tot Bullay. De breede vensters der rijtuigen laten toe het landschap te bezichtigen. Toch is een boottocht er verre boven te verkiezen, en zoo namen weden spoorweg Trier-Coblenz, die meest over de hoogvlakte loopt tot Wengerohr, om daar over te stappen voor Bernkastel-Cues op de Moezel, in het schilderachtigste deel van het dal gelegen. Ons plan is, na het stadje bezichtigd te hebben, de Moezel af te varen tot Beilstein, van daar naar Cochem te gaan, en verder te rijden tot Moselkern waar we zullen vernachten. ’tWas een Zondag: veel leven en beweging in alle stations. Tallooze groepen van allerlei ouderdom en kunne zijn hunne stad, den steenhoop, ontvlucht, om inde vrije natuur gaan om te dwalen. leder draagt den rugzak en is gewapend met den bergstok. Gewoonlijk laat zulke groep zich ineen afgelegen plaatsje afzetten, doet een marsch van 20 of 30 kim., en keert ’s avonds vermoeid, maar gezond huiswaarts. Het « Wandern » zit de Duitschers nog in het bloed, al behooren de « Wanderbursche » bijna overal tot het verleden. De levendige groepen brengen ons in eene feestelijke stemming: ’t is of we in Duitschland ingeburgerd waren, en met landgenoten op reis gingen. Ons eindstation is Cues, op den linkeroever der Moezel, tegenover Bernkastel waarmede het slechts ééne gemeente vormt, die dan ook dikwijls Bernkastel-Cues genoemd wordt. We trekken de brug over van waar we een mooi zicht hebben op Bernkastel, beheerscht door de statige Ruïne Landshut. Het stadje wandelen we door, en komen welhaast in het Tiefenbachtal waar inde zoogeheeten « Bernkastler Schweiz » een waterval het gehoor met zijn lieflijk geruisch streelt. Aan den waterval eene brug overgestapt zijnde, gaat het tusschen de wijngaarden door langs een slingerpad de hoogte op, tot de Ruïne Landshut. Een vreedzaam landschap ligt voor ons opengespreid : Bernkastel met zijne torentjes en glimmende huizen, de Moezel slingerend tusschen de wijnbergen door en de zwarte Eifelbergen, wegdoezelend inde verte. Een toren is het bijzonderste overblijfsel van de vroegere Burgt. Langs een anderen weg dalen we af, en komen op de Markt van Bernkastel uit. « Komt, zegt hier een gezel, laat ons bij den geroemden Berncastler « Doctor » eens te rade gaan ; niet voor medecijn, maar slechts voor een voorhoedmiddel ». En hij troont ons mede naar de Doctorweinstube, waar het fijnste produkt der omliggende wijnbergen « Doctor » geheeten, ons inderdaad een uitmuntend behoedmiddel bleek, bijzonder voor zwaarmoedigheid. Een kwartier later zaten we op de Moezelboot die ons verder stroomafwaarts zou voeren. De reis in alle bijzonderheden beschrijven, ware onmogelijk. Nog leven zij in onze herinnering, die tallooze weelderige dorpen en stadjes, wier kerktoren en huizen zich zoo behaaglijk spiegelen in het ’t eerblauwe water der rivier, nog zien we die zacht gloeiende hellingen met groenen sluier van wijngaarden waarover eene plechtige stilte waart, slechts onderbroken door den rythmischen slag der raderen van ons stoomschip. De waterbaan kronkelt grillig tusschen de heuvelen door, en verdwijnt stroomop- en afwaarts ineen wrong van groen, terwijl hier en daar het donkere overblijfstel vaneen oud kasteel, verre herinnering aan beroerde tijden, als verloren ligt in het dal van vrede en rust. Is de landstreek bekorend, zoo mag dat ook gezegd worden van de kostelijke vrucht die zij oplevert. Een Piesporter stond dan ook weldra voor ons, en menig ander fleschje volgde: we klonken soms op de gezondheid der stadjes die defileerden, met hun eigen voortbrengsel. Daarom ook begonnen we met Piesport dat ligt tusschen Trier en Bernkastel. Traben-Trachbach, de eerste belangrijke stad die we ontmoeten, prijkt met de Grafinburg. Weldra verschijnt de statige Mariënburg hoog op eene landtong waar de Moezel zich om heen slingert. Deze Ruïne, beurtelings klooster en kasteel, kan men bezoeken vanuit Alf, zoo men stroomopwaarts vaart, en den boot aan de andere zijde der landtong terug neemt, daar de Moezel een omweg van 14 kim. aflegt. Halfweg op dien wrong ligt het lieve stadje Zeil, daarna Alf op den linker-, en Bullay op dén rechteroever, dit laatste met spoorwegstation, en eindstation van de Kleinbahn naar Trier. Bullay is per post verbonden met Bad Bertrich, op 13 kim. afstand in het schilderachtige Ueszdal gelegen. Zijne bronnen verschaffen water van bijna hetzelfde gehalte als Carlsbad. De omgeving is rijk aan bosschen en merkwaardigheden waaronder de Elfenmühle, de Kcisegrotte (snel afgekoelde basaltlava in vorm van hollandsche kaas) en de Falkenlay te vernoemen zijn. De Moezel baant zich voorbij Bullay voort een weg tusschen de Eifel en Hunsrückbergen, en stoot dicht bij Neef op een wal dien zij omtrekt in 25 kim. om Cochem té bereiken, terwijl de spoorweg er doorheen woelt met den Kaiser-Wilhelms-Tunnel van bijna 5 kim. lengte. Die bokkensprong der rivier tusschen Neef en Cochem, draagt den schilderachtigen naain van Moselkrampen. Midden in die streek lieten wij ons aan wal brengen te Beilstein met zijne Burg en oude huisjes. Te voet wandelden we verder tot we te Bruttig op den overkant een postkoets zagen rijden in de richting van Cochem. Op ons geroep maakte zij halt aan eene « Fahre » of veer, en zoo konden we tot ons genoegen dat ouderwetsch vervoermiddel nog eens gebruiken. Langs dorpjes lieflijk tusschen fruitboomen en wijngaarden genesteld, reden we tot vóór Sehl waar we eender meest grootsche zichten der Moezelboorden bewonderden : Op het voorplan de Brauselei steil afdalend en scherp afgeteekend ; het lachende stadje Cochem in ’t verschiet aan het uiteinde van het dal, beheerscht door zijn hooge Burg, en inde verte, de wegdoezelende Ruïne Winneburg. Te Cochem, een weinig verder, nemen weden trein tot Moselkern waar we vernachten. De spoorweg loopt van hier over Hatzenport naar Coblenz. Onze hospes raadde ons fel aan, het naburige kasteel Eltz (5 ldm.) niet alleen voorbij te wandelen, maar ook een bezoek te brengen aan zijne zalen die allen nog gelijk inde middeleeuwen bemeubeld zijn. Er is echter schriftelijke toelating van den opzichter te Moselkern voor vereischt, en zulk bezoek neemt heel wat tijd in beslag; daar ook de volgende dag nauw uitgemeten is, stellen wij dat bezoek maar liever uit.... tot de volgende gelegenheid, alhoewel die bemeubeling haars gelijke in Duitschland niet heeft Burg Eltz heeft het zonder twijfel hare ligging ver van groote banen en dorpen te danken, dat noch de Franschen, noch de onwetende dorpelingen het geschonden hebben. ’s Morgens vroeg trokken vier gezellen het doomende Eltzdal op, langs slingerpaden door prachtig woud. Zulke wandeling door geheimzinnigen morgendnevel en de stilzwijgendheid van het boself slechts onderbroken door het geschuifel der vogelen en den wildzang der bergbeek, stemt het gemoed volkomen voor het ontvangen van grootsche indrukken : daar bespeuren we opeens door het loover, op groen fluweelen berghelling een sprookjesachtig slot met zijne torentjes en erkertjes : Burg Eltz. Geen enkel ander spoor van ’s menschen hand is er te bespeuren, alleen het kasteel ligt daar op eene steile rots die uit het dal opschiet. Een meer romantisch zicht is niet te verdenken. Een waas van geheimzinnigheid hangt over dat afgezonderd gebouw ; geschiedenissen van roofridders, van belegeringen en ridderkampen spoken door het hoofd. Inderdaad hadden de Heeren van Eltz, wegens hunne trotschheid « Isenköpfe » genoemd, meer dan een beleg te onderstaan, en daar hun slot ongenaakbaar was, bouwde eender belegeraars er tegenover eene tweede Burcht « Trutzeltz », om aan de eerste allen toevoer van levensmiddelen af te snijden. Zoo moesten de belegerden zich door uithongering na jaarlangen weerstand overgeven. Zij konden door teekens met vaandels te geven, zich doen verstaan aan het naburige kasteel Pyrmont. Na het slot van op verscheidene zichtspunten bewonderd te hebben, gaan we in N.-W. richting een groot kruis voorbij naar het dorp Wierschen (3 kim.) en een half uurtje verder naar Miinstermaifeld, stadje midden eener streek rijk aan fruitboomen ; zelfs staan er langs de wegen geplant, gelijk overigens op vele plaatsen Burg Eltz Marialaach (Eifel) van de Eifel en het G. H. Luxemburg. Eender onzen die meermaals een appel proefde van die fruitboomlanen, verklaarde dat ze zoo wrang waren als vruchten van de Doode Zee ! Wie is bij machte die bewering te controleeren ? 6 kim. westwaarts van Münstermaifeld ligt de ruïne Pyrmont op een steile rots aan de wilde Eltz ; inde nabijheid een idyllisch hoekje : waterval en molen. Na eens even uitgeblazen te hebben, trekken we voort naar Polch (7 1/2 klnr.) op de spoorbaan Mayen-Coblenz, en stoomen naar eerstgenoemd stadje waar we middagmalen. Mayen ligt op de spoorbaan Daun-Coblenz, en heeft ook eene zijlijn naar Andernach op den Rijn. Hier heeft zich volgens de Sage, he* drama van Genoveva van Brabant afgespeeld. Getuige daarvan de Genovevaburg en Golotoren die er zich nog bevinden. Tusschen Mayen en Daun treft men Montreal en Ksusevscsch aan. Burgbrohl en omgeving Na het middagmaal nemen weden trein voor Kruft en gaan van daar naar de Abdij Maria-Laach 12 kim. door eene vulkaanstreek. Van alle zijden verheffen zich uitgedoofde vuurbergen ; overal worden lavavelden ontgonnen en leveren tras en andere bouwstoffen. Zelfs de stofferige weg glinstert van kleine steentjes en schilfertjes van vulkanische afkomst. Het klooster Maria-Laach ligt op den oever van de Laachersee, het grootste der Maaren van de Eifel met een krans van grootendeels beboschte vulkanen omgeven. Reeds inde XR eeuw werd het klooster gesticht door Benediktijner monniken die het tot heden, behoudens eenige jaren tusschenruimte, bevolken en tot hoogen bloei gebracht hebben, daar het eene wereldvermaardheid heeft. De Laacher kerk bijzonder is belangwekkend met hare zes torens en zuilenvoorhof. Het gebied der Laacher See en zijne omgeving zijn zeer rijk en afwisselend onder opzicht van toerism : Eene wandeling door het woud, van het klooster uit rond het meer, biedt mooie zichten door het geboomte op den waterspiegel, en grootsche land- Lavastroom van den Veitskopf (Mauerley) schappen van op de hoogten. Op dien tocht komt men recht tegenover het klooster aan den Lydia Toren, dicht bij het hotel Waldfriede, van waar men den blik over eene prachtige streek kan laten weiden : Het stille meer ingeslnimerd tusschen de statige beukenwouden die de hellingen der oevers tooien. Ook zij die belang stellen in basalt, tufsteen, phonolith, enz. hebben gelegenheid inde omgeving van het meer volledig ontwikkelde vulkanen te bestudeeren, o. a. de Gansehals, Krufter Ofen, Veitskopf, enz. Maria-Laach is per spoor verbonden met Andernach. Van het klooster Maria-Laach trekken we te voet naar het 10 kim. verder gelegen Burgbrohl. Het eenigste dorpje dat we op dezen eenzamen weg treffen is Olees, en bereiken een uur verder den lavastroom die van den berg Veitskopf afgedaald, en inde grilligste vormen versteend is. Hij gelijkt op sommige plaatsen een rotsenwal, wat hem dan ook Mauerlei heeft doen noemen maar een muur langs alle kanten gespleten en uitgehold, zoodat volgens de inwoners der streek, berggeesten er hunne nachtfeesten vieren. De photographie vaneen gedeelte er van, schijnt zelfs meer te vertoonen dan de werkelijkheid : duidelijk staat er een reusachtigen paardenkop op afgeteekend. Na eene laatste krachtinspanning zien we Burgbrohl, met zijne Burcht, in het diepe dal der Brohl gelegen ; aan het oude kerkje komen we in dit nijverig vlek van rond de 1100 inwoners. Of we dien nacht sliepen na dien langen vermoeiden tocht ! Burgbrohl is een goed centrum om van daar uit gansch het gebied der Laacher See en der Vulkanen te bezoeken. En ook het Brohldal heeft zijne eigenaardige schoonheid, en rijke afwisseling van zichten : De machtige tufsteenwanden die het bezoomen, vormen de grilligste gestalten van geelgrauwe kleur die schel afsteken tegen de donkere grauwakrotsen of het zachte groen der berghellingen. Stroomopwaarts zijnde bijzonderste plaatsjes : Ober-Zissen met op een half uur afstand de Ruïne Olbriick ; Weibern, centrum der tufsteengroeven, en Kempenich, eindstation der Brohlbaan, met zijne Ruïne Burg Kempenich en een keus van wandelingen op de hoogten met uitgestrekte panoramas. Burgbrolil Wie deze streek wil bezoeken schaffe zich het boekje aan « Führer durch das Brohltal » bij het Eifelverein te bekomen (50 pf.) ’s Morgens vroeg stoomen we naar Brohl waar we overstappen voor Remagen. Deze weg gaat langs den Rijn. Het valt niet in ons bestek hier eene beschrijving te geven van dezen grootvorst der Europeesche stroomen. Maar terwijl zijne dichterlijke boorden als een schoon droomland voorbijsnellen, en de weelderige dorpen en stadjes tusschen het gebergte en den stroom gekneld, verschijnen en verdwijnen, komt de Rijn voor als het Zinnebeeld van het Duitsche volk ; zijn onweerstaanbare vloed rolt door de rijke landstreek, wier bewoners met even onweerstaanbare krachtigheid den weg des vooruitgangs opgaan, gelijk hunne drukke en snel aangroeiende steden en stadjes getuigen. En waar zijne bedding verbreedt, en de watermassa vreedzaam voortvloeit, daar vindt de macht: ‘e grootnijverheid van het vasteland over zijne waterbaan den ui. g naar het gansche wereldrond. Hier, bij Burgbrohl is het nog le onstuimige bergstroom, die door alle hinderpalen heen, zijn weg baant naar de groote pleinen, naar de wereldzee, en het Keizerswi ord doet gedenken: « Unsere Zukunft liegt auf dem Wasser Remagen ! roept een medegeze' wat onzen droom kort afbreekt. Vlug naar buiten, want we aben maar even den tijd om tusschen twee treinen in, de beroemde Oothische Appolinariskerk te bezoeken. Gekend is de sage, volgens welke het schip, dat relikwieën van Milaan afkomstig, naar Keulen voerde, hier niet meer verder wilde, vooraleer het hoofd van den H. Appolinaris uit het schip gehaald, en inde kerk van Remagen was bijgezet. Op den mooien Victoriaberg en het rijke Museum werpen we een blik, en komen juist op tijd terug voor den trein die ons in het Ahrdal zal brengen. Terwijl we langs de rijke velden stoomen, vertelt een reisgezel allerlei moppen vaneen vroeger reisje langs den Rijn en bijzonder van het naburige Königswinter. Om er te geraken neemt men den Rijnspoorweg en stapt een weinig vóór Bonn uitte Mehlen waar men overzet naar Königs" Stroomafwaarts liggen Bad-Tonnisstein met koolzuurbron, Schweppenburg en eindelijk Brohl, op den Rijn. r- Ui 02 b4 Ua 3 £ ‘5 u U. ’5 X) «_ jj ’C * c □ «* •» Z z < £ tu z z < Q >• >• •ï "c "5 M C 1 > mm1.! .. S c O»
  • E O C ■*- _Q -E SJ "T (U O E 23 ■“ ■- « c r= -c* •- . 3 re £1) ” > 5 CS k- £ t> £ O"® w C «.2 T3J3 XC CS ï m.5 _ x 2 g-gS S S 5t SJ-stüfZs > £u c.j=xS B O'S £= 3.s€£iS:£w g S s 'S g é g – -t: ~ u >X* n -J C'r: u j ,« 5 o e re g ce|^ S