HAZ t A T lIMfAT KUAN DE VERELD VAN HET DENKEN BIBUOWEEKRUWONmg, 2745 9276 DE WERELD VAN HET DENKEN Geautoriseerde uitgave. Copyright Internationaal Hoofdkwartier der Soefi Beweging Genève. HAZRAT ' INAYAT KHAN UIT HET ENGELSCH VERTAALD UITGAVE VAN DE N.V. UITGEVER S-MAATSCHAPPIJ JE. E. KLUWER – DEVENTER DE WERELD VAN HET DENKEN DOOR DE WERELD VAN HET DENKEN. Inde terminologie der Soefi-dichters wordt de wereld van het denken Aina Khana genoemd, wat het Paleis der Spiegels beteekent. Men weet zeer weinig af van de verschijnselen van dit Spiegelpaleis. Niet alleen onder menschelijke wezens, maar eveneens inde lagere schepping, bestaan de verschijnselen van de weerspiegeling, Inde eerste plaats vraagt men zich af, hoe kiemen, wormen en kleine insecten, die ten koste van anderen leven, hun voedsel vinden en tot zich trekken. Inderdaad weerspiegelt hun denkvermogen zich inde kleine wezens, die hen dan tot voedsel dienen. De geleerden Zeggen, dat de dieren geen denkvermogen hebben. Tot op zekere hoogte is dit waar. Zij hebben geen denkvermogen, tenminste niet wat de geleerden daaronder verstaan; volgens den mysticus echter is hetzelfde vermogen, dat men bij den mensch aantreft, in mindere mate bij lagere wezens aanwezig. Zij hebben een denkvermogen, 1 hoewel dit niet zoo helder is; daarom zou men vergelijkenderwijs kunnen zeggen, dat het schijnt alsof zij dit niet hebben. Voor den mysticus echter, die het denkvermogen een spiegel noemt al moge deze dan niet zoo helder zijn blijft het een spiegel. Vriendschap, vijandschap, het vechten tusschen vogels en dieren, hun paren, dit alles vindt plaats, niet als gedachte of verbeelding, maar als weerspiegeling van den eenen spiegel op den anderen. Wat bewijst dit? Het bewijst, dat de taal der lagere schepping natuurlijker is dan die door den mensch gemaakt en dat deze laatste ver af gedwaald is van de natuurlijke, intuïtieve wijze om zich uitte drukken. Gij kunt iederen ruiter vragen naar het genot, dat het rijden hem verschaft, dat hij als de hoogste en beste vorm van sport en vermaak beschouwt. Hij zal waarschijnlijk de reden hiervoor niet kunnen opgeven, maar deze ligt in dit verschijnsel van de weerspiegeling, wanneer de weerspiegeling van zijn gedachten overgebracht wordt op het denkvermogen van het paard en deze twee denkvermogens op elkander zijn ingesteld, weet het paard, waar de ruiter heen wil. Hoe meer sympathie er dan ook tusschen den ruiter en zijn paard bestaat, hoe grooter het genot van het rijden zijn zal. Na het paardrijden voelt men zich opgewekt en niet vermoeid; de vreugde is grooter dan de vermoeidheid. Hoe grooter het contact tusschen het denkvermogen van het paard en den ruiter dan ook is, des te grooter is de vreugde van den ruiter en dit geldt eveneens voor het paard. Het gaat te zijner tijd sympathie voor zijn berijder voelen. Er bestaat een verhaal vaneen Arabischen ruiter, die op het slagveld sneuvelde. Er was niemand in zijn nabijheid om zich over zijn lichaam te ontfermen; het paard wachtte daar toen drie dagen lang inde brandende zon zonder iets te eten, tot er menschen kwamen, die den doode vonden. Het paard had al dien tijd het lichaam van zijn meester tegen gieren beschermd. Het verhaal van een hond is bekend, die drie dagen huilde over den dood van zijn kameraad en daarna stierf. Dit is de weerspiegeling, waardoor dieren met elkander in verbinding staan. Dikwijls ziet men ineen circus, dat paarden en andere dieren stipt de hun gegeven bevelen uitvoeren. Is het hun denkvermogen? Hebben zij het geleerd? Neen, zij hebben het niet geleerd, het komt niet uit hun denkvermogen voort. Van het oogen- Inde bosschen van Burma zijn olifanten, die boomstammen verslepen, maar het is de gedachte van den man, die hen africht en op hen weerspiegeld wordt, waardoor zij het werk doen. Bestudeert men dit nauwkeurig, dan komt men tot de conclusie, dat het eigenlijk geen af richten is, maar een weerspiegeling, want de dieren doen dat, waaraan de mensch denkt. Zij worden als het ware de handen en voeten van hun meester. Twee wezens worden één in gedachte; zooals een Perzisch spreekwoord Zegt: „Wanneer twee harten één worden, kunnen zij bergen verzetten". Er kan een band bestaan tusschen mensch en dier, blik af, dat de man met de zweep daar staat, weerspiegelt zich zijn denkvermogen op het hunne. Als zij alleen gelaten werden, zouden zij het niet doen, zij zouden er niet aan denken. De reden hiervan is, zooals inde Koran staat: „Wij hebben den Mensch tot het hoofd der schepping gemaakt". Dit beteekent dat alle wezens, groot of klein, door zijn magnetisme tot hem worden aangetrokken. Zij allen worden tot hem aangetrokken, zij allen zien tot hem op, want hij is de vertegenwoordiger van het Goddelijke en onbewust weten zij dit en geven zich daaraan over. maar het is moeilijk zulk een band tusschen menschen tot stand te brengen. Volgens het verhaal van Daniël, die de leeuwenkuil binnenging, waren de leeuwen onmiddellijk getemd. Wilde hij, dat ze zoo waren? Neen. Het was zijn kalmte en innerlijke vrede, weerspiegeld op de leeuwen, die hen eveneens kalm maakte. Zijn vrede werd hun vrede; zij werden vredig. Men zou kunnen vragen: „Bleven zij zoo, nadat Daniël de leeuwenkuil had verlaten?" Dit is twijfelachtig. Het beteekent niet, dat er niet iets van achtergebleven was, maar dat hun natuurlijke aard weer ontwaakte; nauwelijks had Daniël de kuil verlaten, of hun ware aard kwam weer boven. Dikwijls waarschuwen vogels en andere dieren voor den naderenden dood ineen familie. Men zou denken, dat zij dit ergens Zouden hebben opgevangen, of dat hun denkvermogen hen dat voorgevoel ingeeft. De toestand wordt op hen weerspiegeld. De toestand van den stervende, de gedachten van hen, die om hem heen zijn, de toestand van het heelal op dat oogenblik, de geheele omgeving, dit alles wordt op hun denkvermogen weerspiegeld. Zij weten het en maken hun gevoelens kenbaar en waarschuwen zoodoende voor den nade- renden dood. Als het een lievelingsdier is, dat weerspiegelt, is het dan mogelijk, dat dieren hun gedachten en gevoelens op menschelijke wezens overbrengen? Weerspiegelt de mensch de gevoelens vaneen dier? Ja, soms voelen menschen, die veel vaneen lievelingsdier houden, alleen daardoor zijn pijn. Het dier kan de pijn niet uiten, maar zij voelen in welke mate het dier pijn lijdt. Bovendien is het hoogst merkwaardig, dat men op boerderijen schaapherders aantreft, die de gevoelens van de dieren weerspiegelen en op dezelfde wijze als deze dieren, geluiden vóórtbrengen, zingen en dansen en op vele manieren de eigenschappen van dieren vertoonen. Het is zeer interessant, dat deze weerspiegeling tusschen mensch en dier zich aan het oog dergenen openbaart, die scherp zien en tevens verklaart het ons, dat de taal een uiterlijk middel is, waarmede wij met elkander in verbinding staan. Maarde natuurlijke taal is die weerspiegeling, die geprojecteerd en weerspiegeld wordt van den een op den ander. Dit is de universeele taal en wanneer eenmaal deze taal wordt verstaan, kan men niet alleen met menschen, maar zelfs met de lagere wezens in de schepping in verbinding staan. Het is niet maar een verhaaltje, dat men zegt, dat de heiligen uit de Oudheid gewoon waren met dieren en vogels te spreken; het is zoo. Zij spraken echter niet met hen inde taal, die wij in ons dagelijksch leven gebruiken, zij spraken in die natuurlijke taal, waarmede alle zielen met elkander in verbinding staan. Bekend zijnde stierengevechten in Spanje en de olifantengevechten in Indië. Het komt niet veel voor, dat olifanten in het woud vechten. Het is het denkvermogen van de toeschouwers, dat wenscht, dat de olifanten vechten en zoodoende hun vechtlust opwekt en die begeerte, weerspiegeld op de dieren, maakt dat zij willen vechten op het oogenblik, dat zij vrij worden gelaten. Duizenden menschen, die deze sport gadeslaan, verwachten allen, dat zij zullen vechten en de verwachting van zoovele denkvermogens, weerspiegeld op deze arme dieren, geeft hun de kracht en het verlangen tot vechten. Er bestaan slangenbezweerders, waarvan men gelooft, dat zij slangen uit hunne holen lokken. Ja, het is de muziek van de fluit; het is echter niet altijd de muziek, het is het denkvermogen van den slangenbezweerder, weerspiegeld op de slangen, dat hen uit hunne holen lokt. De muziek wordt een voorwendsel, een middel. Er bestaan menschen, die een toovermiddel kennen om vliegen uiteen huis of tuin te verdrijven; het is wel voorgekomen, dat iemand in één dag alle vliegen vaneen plaats heeft kunnen verdrijven. Het is de weerspiegeling van zijn gedachten op hun onbeduidende denkvermogens. Het vermogen om het denkvermogen van insecten te beïnvloeden, is een bewijs van kracht, het is geen bijzondere eigenschap. Ongetwijfeld is het menschelijk denkvermogen ontzaglijk veel grooter in kracht en concentratie en natuurlijkerwijze richt het zijn gedachten op die voorwerpen, waarop hij het wil richten. Slechts hij, die weet, hoe zijn denkvermogen te richten, zal hierin slagen. Als iemand vliegen uit zijn huis verjaagt, beteekent dit niet, dat in zijn denkvermogen een affiniteit met het wezen vaneen vlieg aanwezig is, maar alleen dat hij zijn denkvermogen op vliegen kan concentreeren, waartoe een ander niet in staat zou zijn, omdat men er gewoonlijk geen aandacht aan schenkt. Men kan zich niet indenken, dat men tot zoo iets in staat zou zijn en omdat men het niet gelooft, kan men er zijn denkvermogen niet op concentreeren. En zelfs al zou men, bij wijze van proef, er zich op concentreeren, men zou niet slagen. Wilskracht ontwikkelt zich door concentratie van iemand's gedachten op een bepaald voorwerp, daarom kan men door die wilskracht dit bepaalde doel het best bereiken. Hij bv. die ineen orkest op blaasinstrumenten speelt, ontwikkelt natuurlijkerwijze de kracht om op koperen instrumenten te blazen, terwijl hij eveneens in staat zal zijn de houten instrumenten, de clarinet en de fluit, te bespelen. Toch zullen zij, die eenmaal op de hoorn hebben leeren blazen, deze beter dan de fluit kunnen bespelen, want op beide moet worden geblazen, maar aan een speciaal instrument zijn zij gewend. Hetzelfde geldt voor concentratie. Als bv. een slangenbezweerder met al zijn aantrekkingskracht voor slangen, naar een bank zou gaan om te probeeren, geld aan te trekken, zou hem dit niet gelukken. Hij kan slangen aantrekken, maar geen geld. Ongetwijfeld zal wilskracht, wanneer zij eenmaal ineen bepaalde richting is ontwikkeld, bij alles wat men doet, van nut blijken te zijn. Er zijn gevallen bekend, dat paarden antwoord gaven op ingewikkelde reken- kundige vraagstukken, waarop degenen, die de vraag stelden, het antwoord niet wisten. Het is de weerspiegeling van het denkvermogen van den meester op dat van het paard. Het paard immers, is nu eenmaal niet in staat om te rekenen. Het is een soort mediamiek proces, dat op het denkvermogen van het paard, het rekenkundig vraagstuk weerspiegelt. Het is mogelijk, dat de persoon, die het antwoord op het denkvermogen van het paard projecteert, het antwoord zelf niet weet, maar zijn poging om het te willen bereiken, heeft het succes teweeggebracht. Het vermogen om gedachten over te brengen, ontwikkelt zich met het toenemen van de wilskracht. Het kan worden ontwikkeld door de ontwikkeling van den wil, de gedachte of het gevoel. Er is zooveel, dat wij zouden kunnen leeren uit kleinigheden, die het grootste levensgeheim kunnen ontsluieren, als onze oogen slechts geopend waren en wij het sterke verlangen hadden, de verschijnselen waar te nemen. 11. Het verschijnsel van de weerspiegeling verschilt in aard en karakter vooral door den aard der verschillende persoonlijkheden. Inde eerste plaats kan de persoon, wiens gedachten in het hart vaneen ander worden weerspiegeld, een vast omlijnden vorm in gedachte hebben en in staat zijn, dezen vast te houden als een teekening of een beeld. In dat geval valt de weerspiegeling helder in het hart van den ander; is het denkvermogen echter zoo zwak, dat het geen gedachten behoorlijk kan vasthouden, dan zijn zijn gedachten zwevend en kunnen zij het denkvermogen vaneen ander niet helder weerspiegelen. Als het denkvermogen van den mensch niet in goede conditie is, is het beeld, dat daarin wordt gevormd, niet duidelijk. Als het denkvermogen niet helder is, als het verstoord of te actief is, kan het de weerspiegeling niet ten volle overbrengen. Het denkvermogen is als een meer. Als het waait en het water in beweging komt, zal de weerspiegeling niet helder zijn; is het water echter stil, dan is ook de weerspiegeling helder. Dit geldt ook voor het denkvermogen. Het denkvermogen, dat stil is, is in staat, spiegelbeelden op te nemen. Het denkvermogen, dat krachtig is, dat in staat is een gedachte of beeld te vormen en vast te houden, kan die gedachte projecteeren, ondanks alle hinderpalen, die het inden weg mochten staan. Men zou kunnen vragen: „Weerspiegelt het hart het denkvermogen of het denkvermogen het hart?” Men moet inde eerste plaats weten, dat het denkvermogen de oppervlakte is van het hart en dat het hart de diepte is van het denkvermogen; daarom zijn denkvermogen en hart één en hetzelfde. Indien gij het een spiegelbeeld noemt, dan is het denkvermogen de oppervlakte van dien spiegel en het hart zij n diepte; in denzelfden spiegel wordt het weerkaatst. Spiegel is een zeer goed woord, omdat het beide omvat, het denkvermogen en het hart. Als de weerspiegeling van de oppervlakte van het hart komt, raakt het de oppervlakte; komt het uit de diepte van het hart, dan dringt het tot inde diepte door. Het is hiermede juist als met de stem vaneen onoprecht mensch, zij komt van de oppervlakte en bereikt het oor, terwijl de stem van den oprechten mensch vanuit het inner- lijk komt en tot het innerlijk doordringt. Datgene, wat uit het innerlijk komt, dringt tot het innerlijk door en dat, wat van de oppervlakte komt, blijft aan de oppervlakte. Niets kan twee denkvermogens scheiden, die op elkaar zijn ingesteld. Niemand met een liefdevol, teeder hart zal ontkennen, dat twee sympathiseerende zielen contact met elkander hebben. Afstand is voor dit verschijnsel nooit een hinderpaal. Hebben wij inden laatsten oorlog niet medegemaakt, dat de moeders, vrouwen en kinderen van soldaten met hun dierbaren aan het front verbonden waren, dat zij hun omstandigheden aanvoelden en wisten, wanneer een soldaat gewond of gedood was? Velen zullen zeggen, dat dit gedachtekracht is. Maar ook de gedachtetrillingen in het diepst van het innerlijk worden een beeld, een teekening. Een gedachte, een bepaalde teekening of een bepaald beeld wordt weerspiegeld en doordat het op hen weerspiegeld wordt, voelt de ander het onmiddellijk. Weerspiegeling is niet als een gesprek. Ineen gesprek geeft ieder woord iets van het denkbeeld weer, waardoor het denkbeeld zich geleidelijk vormt, maar bij de weerspiegeling wordt het geheel in één oogenblik weerkaatst, omdat het geheele denkbeeld inden De wereld van het denken. 2 vorm vaneen beeld aanwezig is en in het denkvermogen, dat het opgevangen heeft, wordt weerspiegeld. Het is deze theorie, die ons het geheim ontsluiert van de schakel tusschen levenden en dooden. Obsessie kan aldus worden verklaard, dat het de weerspiegeling is van de gedachte van iemand aan de andere zijde, die dooreen levend wezen op aarde wordt vastgehouden. Het komt voor, dat een jeugdig anarchist een moord begaat. Later blijkt, dat er in het geheel niet zulk een groote vijandschap tusschen hem en zijn slachtoffer bestond; een mysterie was er achter verborgen. Een vijand van het slachtoffer aan de andere zijde, weerspiegelde zijn denkbeelden in het passieve denkvermogen van den jongen man die door zijn enthousiasme en kracht het verlangen in zich voelde opkomen, die bepaalde persoon te dooden, zonder precies te weten waarom en aldus is hij de oorzaak van iemand's dood. Vooral onder anarchisten treft men dergelijke gevallen aan. Door hun weinig gematigd gezichtspunt zijn zij zeer ontvankelijk, waardoor zij een goede zoowel als een slechte gedachteweerspiegeling kunnen opvangen en dienovereenkomstig handelen zij. Is het mogelijk, dat iemand op aarde in staat is, zijn gedachten te projecteeren op hen, die zich aan de andere zijde bevinden? ledere godsdienst heeft deze les onderwezen; de intellectueele ontwikkeling van dezen tijd echter maakt het niet mogelijk, dit ten volle te begrijpen. Zoo bestaat bv. onder de Hindoes de gewoonte om den doode alles te offeren, waarvan hij hield, in den vorm van bloemen en kleuren en van de natuur, zooals rivieren, bergen en hoornen. Alles, wat hun dierbare dooden liefhadden, offerden zij hen. Bij sommige volkeren bestaat de gewoonte, heerlijke gerechten te bereiden, wierook voor hen te branden en bloemen en reukwerken aan te bieden; nadat zij dit aan den doode hebben geofferd, gebruiken zij het zelf. Want door het zelf te gebruiken het moge vreemd schijnen is het toch hun ondervinding, die weerspiegeld wordt, daarom is het goed, dat zij het gebruiken, hoewel het den dooden werd geofferd, omdat door hen de dooden het ontvangen; zij zijn het medium van de offerande. Als zij het dus zelf gebruiken, geven zij het aan de dooden. Het is de eenige manier, waarop zij het kunnen geven. Dit nu leert ons een andere les, en wel, dat zij, die treuren over hun dierbare dooden, stellig voortgaan, hen die heengingen, leed te berokkenen, want zij vergaren verdriet en offeren dit aan de dooden in plaats vaneen betere gemoedsstemming op hen te weerspiegelen. Het allerbeste voor hen, die heengingen, is gedachten van vreugde en geluk, liefde en schoonheid, rust en vrede uitte zenden. Op deze wijze kan men de dooden het best helpen. Men zou kunnen vragen: „Kan een ziel, die deze wereld heeft verlaten, zoodanig worden beïnvloed, dat hij een bepaalde handeling op het denkvermogen van iemand op aarde kan overbrengen ?” In theorie is dit mogelijk, doch waarom zou men dien geest daarmede lastig vallen? Als men in staat is, dien geest te beïnvloeden, waarom zou men dan niet liever den persoon op aarde beïnvloeden? Tegenwoordig, nu het materialisme zich hoe langer hoe meer verspreidt, zijn weinigen in staat, gevallen van obsessie te onderkennen. Dikwijls worden bezetenen naar een krankzinnigengesticht gezonden, waar hun medicijnen en verschillende behandelingen worden gegeven, want de doktoren denken, dat er iets niet in orde is met de hersenen, het denkvermogen of het zenuwgestel. Dikwijls is dit echter niet het geval; het is het gevolg er van. Wanneer eenmaal iemand bemeten is, is het natuurlijk, dat hij zijn rhythme en afstemming heeft verloren, waardoor hij niet zich zelf is en zich vreemd voelt. Een voortdurend gevoel van onbehagen brengt zijn zenuwgestel inde war, waardoor verschillende ziekten ontstaan. Maarde grondoorzaak is de obsessie. Obsessie kan worden veroorzaakt niet alleen door de dooden, maar ook door iemand, die leeft; alleen in het eerste geval wordt het obsessie genoemd, in het laatste: impressie. Wat echter meestal gebeurt is dit, dat de zielen, die zich tot de aarde aangetrokken gevoelen, aan de aarde zijn gebonden of de inspireerders of beschermers van de aarde zijn. De liefde dezer inspireerders of beschermers der aarde, komt als een stroom. Ongetwijfeld kan hij tot ieder afzonderlijk komen, maar meestal komt hij voor de menigte. Daarom kan hij niet gerangschikt worden onder wat wij obsessie noemen; hij kan een zegen genoemd worden. Wanneer echter andere zielen, die aan de aarde gebonden zijn, zich ineen ander weerspiegelen, doen zij dit, omdat zij daaraan behoefte hebben, maar hoe gegrond hun reden of verlangen ook moge zijn, het is onvolmaaktheid, omdat het begrenzing is. Bovendien moet inde schepping ieder individu de vrijheid hebben, waarop hij recht heeft. Wanneer hij door obsessie van die vrijheid beroofd wordt, zal deze mensch, hoezeer hij ook geholpen wordt, ineen toestand van begrenzing blijven. Verder is het mogelijk, dat obsessie zeer interessant wordt en dat, als de bezetene is genezen, hij zich voelt, alsof hij niet zich zelf is. Hij voelt het als een soort leven, dat hij gedurende langen tijd heeft ervaren en nu van hem is weggenomen. De neiging tot automatisch schrift komt voort uiteen mediamieken aanleg. lemand die mediamiek is, heeft een natuurlijke neiging tot automatisch schrijven. De reden hiervan is, dat hij bij automatisch schrift contact gevoelt met inde lucht zwevende zielen. Het doet er niet toe met welke ziel hij in contact komt, maar van die ziel neemt hij de weerspiegeling over en zet deze op papier. Er zijn menschen, die wanneer zij eenmaal geïnteresseerd zijn ineen ziel aan de andere zijde, zich speciaal voor deze bepaalde ziel gaan interesseeren; dan is er contact tot stand gekomen. Het is dan natuurlijk, dat dag en nacht of dikwijls gedurende den dag of den nacht, een verbinding tot stand komt. Er schuilt echter gevaar in dit spel. In het begin is het interessant, maar het zou wel eens moeilijk kunnen zijn, er vanaf te komen. Er is een verhaal bekend van iemand, die zich in zoo nauwe verbinding met geesten had gesteld, dat zij hem geen oogenblik met rust wilden laten. Het was als een telefoon, die den geheelen dag bleef doorbellen. Het eigenaardige was, dat zij voortdurend bij hem waren en dat hij dikwijls zeide: „Ik heb jullie niet noodig, gaat heen”. Zij kwamen echter steeds terug. Dag en nacht was de arme man blootgesteld aan dit telefoongeschel, want nadat hij zich eenmaal voor hen had opengesteld, kon hij zich niet meer tegen hen beschermen. Hij had zich op de andere wereld ingesteld en kon toen de deuren niet meer sluiten. Bovendien is het een zware druk op het zenuwgestel, omdat de zenuwen zeer fijn moeten zijn om een verbinding tot stand te brengen. De intuïtieve centra van het lichaam bestaan uit fijne zenuwen, fijner dan men zich kan voorstellen. Zij zijn noch stof, noch geest; zij zijn daar tusschen in. Wanneer deze fijne zenuwen eenmaal gevoelig zijn geworden, is de verbinding met de andere zijde geopend. Dan komt echter de moeilijkheid, dat de grove trillingen dezer aarde te sterk voor de zenuwen zijn, waardoor zij niet aan de eischen, die deze grove wereld aan hen stelt, kunnen beantwoorden; zij zijn daarvoor te fijn geworden. Een zenuwziekte is het gevolg hiervan. Het is voor het welzijn van sommige mediums, die door de bekende onderzoekers van het spiritisme worden gebruikt, dat ik mijn afkeuring voor deze richting toonde, niet omdat ik ongeloovig was, noch als iemand die deze dingen belachelijk maakt, doch slechts voor het welzijn van die eenvoudige zielen, waarvan gebruik wordt gemaakt en wier leven bedorven wordt terwille vaneen geheim, dat anderen er door hopen te ontdekken. Maar welk geheim vinden zij ten slotte? Niets. Het is niet de toeschouwer, die het geheim van het spel zal ontdekken, maarde speler zelf. Hierin schuilt de vreugde. Als zij experimenteeren willen, moeten zij zelf experimenteeren en de gevolgen aanvaarden. Op deze wijze echter om een jong, onervaren medium te gebruiken en van zijn ondergang te profiteeren, zal geen zegen rusten en zij zullen de verlangde wetenschap niet deelachtig worden. Resumeerend: Zoowel het contact tusschen levende wezens als tusschen de levenden en de zielen, die van de aarde zijn heengegaan, berust op weerspiegeling, een weerspiegeling, die afhankelijk is van de kracht en de helderheid van het denkvermogen. 111. Een gedachte kan worden vergeleken met een film, die op een gordijn wordt geprojecteerd. Het is niet één enkel beeld, maar het zijnde verschillende onderdeden van dat beeld, die het geheel vormen. Even-200 gaat het met de gedachte. Niet altijd houdt men een omlijnd beeld in het denkvermogen vast. Gewoonlijk maakt men zich een beeld door het langzamerhand te voltooien. Met andere woorden, het gedachtebeeld wordt in gedeelten gemaakt en wanneer de gedachte voltooid is, vormen die deelen tezamen een beeld. Aan de hand van deze theorie hebben de mystici de „Mantra Shastra” gemaakt, de wetenschap van de psychologie der woorden, die door de Soefi's „Wazifa” wordt genoemd, omdat voor gedachteconcentratie het vasthouden vaneen gedachte in het denkvermogen niet voldoende is. Inde eerste plaats is dit niet voor iedereen mogelijk; slechts voor een enkeling is het mogelijk een gedachte als een beeld vast te houden. De eenige manier om een gedachte volkomen te maken, is door herhaling. Om die reden ziet men bij de Oostersche kunst hetzelfde verschijnsel. Bij een perk rozen is het de roos, die twintigduizend maal herhaald wordt, die als men er een blik op slaat, het beeld geeft van één enkele roos. Wanneer men veel dingen voor zich ziet, kan men er geen enkele van in gedachte houden. De beste manier daarom, die de mystici voor contemplatie gebruikten, was het herhalen van een woord, dat een zekere gedachte inhield en dat door die herhaling het beeld van die gedachte te voorschijn riep. Toch is de herhaling alleen niet voldoende. Wanneer men een bepaald teeken op een steen wil aanbrengen, zal één potloodlijn niet voldoende zijn; het zal er in moeten worden gegraveerd. Zoo moet men ook om een diepen indruk vaneen gedachte te maken, deze diep in het onderbewustzijn griffen. Dit kan worden bereikt door de herhaling vaneen woord, dat een bepaalde gedachte inhoudt. Geen enkele herhaling gaat verloren, want iedere herhaling maakt het beeld niet alleen duidelijker, maar het verdiept het en maakt hierdoor op het onderbewustzijn een duidelijken indruk. Het mystieke proces buiten beschouwing latend, zien wij in ons dagelijksch leven menschen, die misschien in hun denkvermogen de gedachte aan pijn, haat, verlangen, teleurstelling, bewondering of liefde hebben herhaald, onbewust van de uitwerking, die dit op hen had; niettemin heeft dit een diepen indruk in hun hart gemaakt en die indruk wordt weerkaatst op ieder mensch, met wien zij in aanraking komen. Men gevoelt zich van zelf aangetrokken tot een vriendelijk mensch. Men kan de oogen niet sluiten voor de gevoelens van haat, die van iemand kunnen uitgaan; ook is het niet mogelijk, het gevoel van pijn, dat vaneen ander uitgaat, niet op te merken, want de pijn is in zijn hart gegrift. Dit is het verschijnsel van weerspiegeling van het eene denkvermogen op het andere. Er zijn menschen, die, hoewel zij hun geheele leven samen zijn, samen werken en samen leven, toch voor elkaar gesloten zijn; dit is dezelfde weerspiegeling. Als het hart vaneen mensch gesloten is, sluit zich door dien invloed ook het hart van dien ander. Een mensch, wiens hart gesloten is, zal het hart van anderen sluiten, waar hij gaat. Zelfs de meest liefdevolle mensch zal tot zijn verdriet bemerken, zonder het te kunnen verhelpen, dat de deuren van zijn hart gesloten zijn en hij zal niet begrijpen, wat hiervan de oorzaak is. Hij is er zich niet van bewust. Daarom worden genoegen en misnoegen, toegenegenheid en geprikkeldheid, harmonie en onrust gevoeld, wanneer twee menschen elkaar ontmoeten, zonder dat er een woord gesproken is. Het zijn onze woorden, die de werkelijkheid verbergen. Ware het niet, dat onze woorden de werkelijkheid verborgen, de geheele schepping zou op een spiegelpaleis gelijken, waarvan de eene spiegel den anderen weerkaatst. Als wij het niet zien, wil dit nog niet zeggen, dat wij het niet kunnen zien, het beteekent alleen, dat onze oogen niet altijd geopend zijn en zoo blijven wij hiervan onkundig. Als dit waar is, is er niets in deze wereld, dat een mensch kan verbergen. Zooals de Koran Zegt: „Op den Dag des Oordeels zullen Uwe handen en voeten getuigenis afleggen van Uwe daden". leder oogenblik van den dag echter is een Oordeelsdag. Wij behoeven niet te wachten tot den Dag des Oordeels om dit verschijnsel te kunnen zien. Wij zien en ondervinden het telkens en toch wijden wij er niet genoeg aandacht aan. Wanneer wij vriendelijke gevoelens tegenover iemand koesteren of wel een geprikkelde, vijandige of onvriendelijke gezindheid tegenover iemand hebben, kunnen wij deze gevoelens niet voor elkander verborgen houden. En dit is voor ons voldoende om die diepste en eenige waarheid der geheele schepping te verstaan, dat de Bron, het Doel en het Leven één zijn en dat de veelheid slechts zijn bedekking is. De indruk, die op het denkvermogen wordt gemaakt, is geheel verschillend van den indruk op voorwerpen. De mensch leeft, daardoor is hij scheppend. Welken indruk zijn denkvermogen ook opneemt, het bewaart hem niet alleen zooals bv. een steen een indruk vasthoudt, maar het herhaalt hem in één oogenblik meerdere malen, waardoor hij als een levende indruk wordt vastgehouden. Het is dit leven van indrukken, dat in het denkvermogen wordt vastgehouden en door de ooren van het hart kan worden gehoord. Dit is de reden, waardoor wij allen in meerdere of mindere mate, de gedachten of gevoelens van anderen, hun genoegen of misnoegen, hun blijdschap of teleurstelling aanvoelen, omdat deze voortdurend in hun denkvermogen worden herhaald. De indruk, die door het denkvermogen wordt opgenomen, staat niet stil als een beeld. Het is een kenmerk van de herinnering, dat men alles, wat het geheugen vasthoudt, zelf schept en wel niet alleen de IV. trillingen, die het geheugen vasthoudt, maar tevens de trillingen of vormen, die daarop het antwoord zijn. lemand heeft bv. een diepen indruk van vrees in zijn denkvermogen. Het gevolg hiervan is, dat het denkvermogen aan het werk gaat om een voorwerp van vrees te scheppen. Inden droom, inde verbeelding en ook in waaktoestand wordt deze vrees geschapen. Het is gemakkelijk te begrijpen, dat dit ineen droom geschiedt, maar hoe is dit mogelijk in waaktoestand ? De geheele omgeving van een mensch, zooals zijn vrienden, vijanden en omstandigheden, nemen alle een vorm aan, die hem vrees aanjaagt en zijn denkvermogen houdt deze vrees vast. Hoe wonderlijk toch is het gebied van het denkvermogen! Want, terwijl het zijn vraag is, is het tevens zijn eigen antwoord. Daardoor komt het, dat smart aangetrokken wordt door hen, die droefheid vreezen, teleurstelling door hen, die een teleurstelling verwachten en mislukking door het vasthouden aan een indruk van mislukking. Dikwijls Zegt men: „Ik zal nooit slagen, alles wat ik doe komt verkeerd uit". Gelukkig, dat er sterren zijn, waaraan zij hun ongeluk kunnen toeschrijven. Maar in waarheid is het een deel van hen, zij zijn het zelf, die het in hun denkvermogen vasthouden. Wanneer iemand voortdurend denkt: „Niets goeds kan er gebeuren, geen goed zal mij overkomen, mislukking is mijn lot", al staan alle sterren dan gunstig voor hem, ook dan nog zal mislukking zijn deel zijn. Zoodoende is de mensch de schepper van zijn eigen omstandigheden en lot. Velen zien geen vooruitzichten in het leven. Wil dit zeggen, dat de wereld, het heelal, zoo arm is, dat het niet in al hun nooden kan voorzien? Er is overvloed, maar indien iemand steeds denkt, dat er geen weg voor hem open staat, stijft hij zich zelf in die gedachte en veroorzaakt tegenspoed. Wanneer een mensch echter denkt of voelt, zendt hij ter zelfder tijd datgene, wat hij denkt of voelt, uit als een geur; hij vormt een atmosfeer om zich heen, die dat uitdrukt. Niet alleen brengt deze atmosfeer zijn gedachten of gevoelens over op een ander, maar zij scheppen voor hemzelf een antwoord. lemand, die bv. voor dat hij zijn huis verlaat, denkt: „Ik krijg een autoongeluk”, zal die gedachte overbrengen, misschien op den een of anderen chauffeur. Zijn gedachte bereikte den chauffeur en als hij de auto nadert, gebeurt er inderdaad een ongeluk. Dit geldt eveneens voor succes. De wereld van het denken. 3 Wanneer iemand door het leven gaat en zegt: „Ik ben er van overtuigd, dat ik in mijn zaak succes zal hebben", trekt hij alles aan wat noodig is om hem te doen slagen. Als bewijs hiervan moge het volgende geval dienen: Een meisje had een nieuw liedje geleerd, waarvan de woorden luidden: „Hoe plotseling is mijn lot veranderd!" Zij hield zooveel van dit liedje, dat zij het in huis steeds neuriede en de woorden herhaalde. Wat was hiervan het gevolg? Zij keek naar beneden vanaf het balkon van het huis, viel en wasdood. Zij, die haar kenden, zeiden, dat zij drie dagen voordat zij dit liedje zong, zeer gelukkig was. De Keizer van Delhi, Zafir genaamd, uit de Moghul dynastie, was een groot dichter, een dichter van den eersten rang, zijn taal was zeer schoon, zijn beheersching van het woord zeer groot en zijn beeldspraak zeer voornaam. Zijn dichtkunst was als een schoon schilderij, een kunstwerk en zoo ook was zijn persoonlijkheid. Maar waar het natuurlijk is, dat een kunstenaar of dichter zich meer tot het drama dan tot het blijspel voelt aangetrokken, zoo begon deze dichter een drama te schrijven. Wat was hiervan het gevolg? Nadat het boek voltooid was, begon zijn tragedie in het leven. Hij kwam tot verval en in zijn verdere leven herhaalde zich dezelfde tragedie; het leven herhaalde dezelfde poëzie, die hij had geschreven. Soms bereiken den mensch langs dezen weg waarschuwingen tegen ongelukken; soms ook voorspelt een waarzegger, dat ons iets zal overkomen, een ongeluk, ziekte of iets dergelijks. In het leven van den een komt het uit, in het leven van den ander niet. Altijd zult ge zien, dat het uitkomt in het leven van iemand, die gevoelig is voor indrukken, omdat zoo iemand overtuigd is, dat die gebeurtenis moest plaats grijpen. Speciaal in Indië, waar de astrologische wetenschap zoover gevorderd is en waar gedurende duizenden jaren het leven van de massa er van afhankelijk was, bestaat het gezegde: „Raadpleeg nooit een dwaze astroloog. Hij kan wel een goed astroloog zijn, maar als hij een dwaas is, raadpleeg hem dan nooit. Hij zal dingen zeggen, die indruk op U maken”. Wanneer dit idee den menschen niet wordt bij gebracht, wat gebeurt dan? Dat iemand gemakkelijk iets voor de grap zal zeggen, zooals: „Ga daar niet heen, want ge zult gedood worden”. Hij gelooft er in het geheel niet aan, want het is slechts een grap, maar hij weet niet, dat dit mis- schien een indruk maakt, die den dood van dien persoon kan veroorzaken. Kunnen wij, als de waarschuwing voor een ongeluk werkelijk van de gedachte van een ander komt, het gevaar ontwijken door onze wilskracht te gebruiken, om die gedachte van den ander te neutraliseeren? Ja, dat kunnen wij, als wij tenminste weten hoe dit te doen, omdat dit de beoefening is van het niet erkennen. Wij willen wijzen op de werkwijze van de Soefi-methode, het niet erkennen nl. van de gedachten en indrukken, die wij niet tot ons willen toelaten. Door ons denkvermogen niet te laten vertroebelen door die indrukken, die ongewenscht zijn, worden wij geholpen, deze te vermijden. lederen indruk, die tegen ons gericht is, moeten wij te boven komen. Wat wij echter noodig hebben is de wetenschap, dat wij verstandig tegenover anderen moeten handelen. Gesteld, dat wij dien indruk te boven komen, er geen aandacht aan besteden of er niet aan gelooven, dan kunnen wij anderen er toch kwaad mee doen. Als wij voorzichtig en nauwgezet waren, wat betreft den indruk, die wij op anderen maken, zou dit van goeden invloed zijn op het leven van onze vrienden. Men zou kunnen vragen: „Wat is het nut van het gebed, als het in onze eigen macht ligt, succes of mislukking te hebben?" Het staat aan ons of wij willen bidden, ja dan neen. Het gebed is een soort werk dat wij verrichten, als wij het niet deden, zou het niet bestaan. Het gebed, dat opstijgt uit de diepste diepten en het oppervlakkig gebed, zijn twee verschillende dingen. Men kan doen wat Christus noemde „ijdele herhalingen", nl. het slechts herhalen van het gebed zonder zijn denkvermogen op de beteekenis er van te richten. Als het gebed opstijgt uit de diepte van ons hart, hoort God het door de ooren van den mensch. Wanneer de mensch bidt, hoort God het door diens eigen ooren. Een mensch, die niet in staat is, zoo diep te bidden, kan dit door oefening leeren. Als iemand bv. niet in staat is een rechte lijn te trekken, zal hij het leeren door dit 100 of 1000 maal te oefenen en evenzoo is het met het gebed. Men kan den toestand van iemands denkvermogen, dat voortdurend dezelfde indrukken herhaalt, veranderen door het een geheel andere richting te geven, een richting die hem belangstelling inboezemt. Wat wij het eerst in het leven moeten bereiken, is ons hart te zuiveren van reflecties, die ons hinderen op ons pad. Een zakenman kwam eens bij een mysticus en zeide: „Ik begrijp er niets van. Ik draag het ongeluk met mij mede, zoodat ik steeds met mislukking te kampen heb en ik kan niet begrijpen, waarom ik niet slaag. Ik heb helderzienden en spiritisten bezocht en ging naar menschen, die horoscopen trokken. De een zeide dit en de ander dat en nu weet ik niet, wat het goede is.” De mysticus zeide: „Het goede en het verkeerde is in U zelf. Luister naar U zelf. Tracht te ontdekken, wat er in Uw denkvermogen omgaat. Is het niet de herinnering aan het verlies, dat U geleden hebt? Het is als een voortdurende stem in Uw hart. De astrologen zullen zeggen, dat het iets is, dat om U heen is, de spiritisten, dat het het werk van den een of anderen geest is. De waarheid is er mogen geesten zijn, ja dan neen dat in Uw hart een stem voortdurend zegt : „Je hebt gefaald, je hebt gefaald”. Kunt ge deze stem tot zwijgen brengen? Zoodra gij deze reflectie kwijt bent, zal alles met U in orde zijn.” Hij Zeide: „Wat moet ik doen? Hoe moet ik dat aanleggen?” De mysticus antwoordde: „Door wilskracht te ontwikkelen. Beloof mij, dat ge van nu af aan geen oogenblik meer aan Uwe vroegere mislukkingen zult denken. Het verleden is voorbij, het heden is nu. Ga voort met moed en hoop, alles Zal in orde komen/' Gij zult altijd zien, dat zij die zeggen: „Mij mislukt altijd alles", dit duidelijk hooren zeggen; het is hun eigen mislukking, die tot hen spreekt. Zoodra zij in staat waren, deze stem tot zwijgen te brengen, namen de mislukkingen een einde; dan wordt een nieuwe bladzijde in hun levensboek omgeslagen en zij kunnen hun verdere leven met meer moed en hoop tegemoet zien. Moedig is hij, die te midden van tallooze mislukkingen stand houdt en zegt: „Dit maal zal ik niet falen, deze mislukking was slechts een voorbereiding tot mijn succes”. Dat is een goede houding. Hoe kan men de ontelbare beelden, die ons hinderen, uitwisschen? De methode van den Soefi berust er op, het denkvermogen als een schoone lei te maken. Dit kan worden bereikt door concentratie. De paarden in het woud zullen niet komen, als gij ze tot U roept, evenmin zullen zij draven als gij dat wenscht, omdat zij niet afgericht zijn. Evenzoo is het met onze gedachten en voorstellingen; zij gaan ongebreideld in het denkvermogen her- en derwaarts. Maar wanneer men dit ter hand neemt, is het als een dresseur ineen circus, die het paard zegt bij hem te komen en het paard komt; dan zegt hij, dat het paard moet draven en het paard draaft, stil te staan en het staat stik Het werken met de gedachten is als het werk van den dresseur in het circus. Dit is de eerste en belangrijkste les, die gij in het Soefi-werk hebt te leeren. Het is het beginsel van de geheele mystiek en filosofie, dat gij in staat zijt, Uw gedachten te richten, zooals gij dat wenscht. Als gij aan een roos wilt denken, moet er geen lelie in Uw gedachten komen; als gij aan een paard denkt, moet er geen olifant voor U verschijnen, die gedachte moet ge van U afhouden. Dit leert ons een gedachte te scheppen en vast te houden en iedere gedachte, die gij niet wenscht, uitte sluiten. Op deze manier wordt gij de meester van Uw gedachten; gij oefent ze en beheerscht ze en dan gebruikt gij ze voor Uw welzijn. Toont dit alles ons niet, dat dit een land van spiegelbeelden is? Een land van spiegelbeelden met een levende weerkaatsing levend, omdat de spiegels levend zijn. In de spiegels vindt niet alleen projectie en weerspiegeling plaats, maar ook schepping, nl. dat wat geprojecteerd en weerspiegeld wordt, wordt terzelfder tijd geschapen en vroeg of laat gematerialiseerd. Hierin vindt de Soefi het geheim van meesterschap, dat hierin bestaat, dat naast de gedachten aan noodlot en wereldlijke en hemelsche machten, er een scheppende kracht inden mensch aanwezig is. Misschien is inden een de scheppende kracht voor één percent werkzaam en het mechanische deel van zijn wezen is negen en negentig percent. In een ander, die geestelijk meer ontwikkeld is, zal misschien negen en negentig percent scheppende kracht in werking zijn en één percent van zijn mechanische wezen. Het is het mechanische deel van iemands wezen, dat beïnvloed wordt door omstandigheden en omgeving en hulpeloos is en het is het scheppende deel van iemands wezen, dat scheppend is en verschijnselen voortbrengt. Uit dit aanzicht blijkt de goddelijke essentie van 's menschen wezen. V* Het verschijnsel van weerspiegeling heeft de eigenschap, dat iedere daad, iedere gedachte in ons zelf wordt weerspiegeld en dan ontstaat er iets, dat richting aan ons leven geeft en een batterij vormt, die achter alles staat wat men doet, een batterij nl. van kracht en gedachte. Er bestaat een gezegde: „Het ware wezen van den mensch spreekt luider dan zijn woorden". Dit bewijst, dat in het verschijnsel van weerspiegeling ieder mensch blootgesteld is aan alle spiegels en dat er niets inde wereld verborgen is. Wat men niet met woorden Zegt, dat weerspiegelt men. Om die reden blijft niets geheim. De woorden van Salomo „onder de zon" zijn voor dag en nacht beide bedoeld. De ware zon is de intelligentie en in het licht van die zon weerkaatsen alle spiegels, die het menschelijk hart zijn, alles zonder eenige moeite van de zijde van den mensch. Dit is de reden, waarom de wensch van iemand, wanneer het een echte wensch is, vroeg of laat vervuld wordt, want hij wordt weer- spiegeld en door die weerspiegeling wordt hij levend. Die weerspiegeling geeft den wensch leven, want zij voltrekt zich niet ineen dooden spiegel, doch ineen levenden, die het menschelijk hart is. Men behoeft er zich niet over te verbazen, dat als de heer des huizes graag visch wil eten, het keukenmeisje het verlangen in zich had hem dit voor te zetten. Het is heel natuurlijk. Het is niets wonderlijk, dat ge juist aan een vriend hebt gedacht en deze vriend komt op bezoek, terwijl gij iets anders wilde gaan doen. Uiterlijk is het onverwacht, maar innerlijk is het zoo geregeld, omdat Uw weerspiegeling, die in het denkvermogen van Uw vriend is gerezen, Uw beider ontmoeting tot stand heeft gebracht. . _ , Eens vroeg iemand aan een wijze: „Zullen wij hen, die hier om ons heen zijn, in het hiernamaals ontmoeten ?” De wijze antwoordde: „Ja, wij zullen in het hiernamaals diegenen ontmoeten, die wij liefhebben en ook hen die wij haten.” De persoon in kwestie was verheugd met het eerste, maar onthutst over het andere. De wijze legde dit verder uit: „Gij denkt aan twee menschen, aan dengene die ge het meeste liefhebt en aan dengene die ge het meeste haat. Het is deze zelfde weerspiegeling, die wij ook zien bij succes of mislukking in het zakenleven. Wanneer iemand naar een ander toegaat om zaken te doen, weerspiegelt hij ook. Indien hij mislukking in zijn gedachten heeft, weerspiegelt hij mislukking inden ander. Wanneer iemand succes in gedachten houdt, weerspiegelt hij dat in het hart van ieder, die hij ontmoet en niets anders dan succes kan dan het resultaat zijn. Hieruit volgt, dat zij, die vervuld zijn van de vrees voor mislukking, ook mislukking ondervinden en dat zij, die een impressie van succes hebben, zullen slagen. Inde ge- Gij kunt niet nalaten aan hen te denken. Men mag dan al voor den vriend bidden en den vijand vervloeken, maar aan beiden zult gij dikwijls denken. En het wonderlijkste is, dat gij dengene, dien gij lief hebt of haat, onverwachts ontmoet, zonder dat gij het wilt, trekt gij hem aan." Toen vroeg de persoon in kwestie: „Wat moeten wij daartegen doen?" En de wijze antwoordde: „De eenige manier is om niemand te haten, maar allen lief te hebben. Zoodra gij hen, die gij nu haat, vergeven hebt, zijt gij niet meer met hen verbonden. Gij hebt dan geen reden meer hen te haten, gij vergeet hen." schiedenis lezen wij van helden, koningen en generaals, die succes op succes hadden en in ons hedendaagsch leven zijn veel voorbeelden te vinden, waarbij mislukking op mislukking volgt. Er is geen einde aan hun mislukkingen. Alles wat zij ondernemen, mislukt. Waarom? Omdat zij de vernietiging in zich zelf dragen en deze wordt weerspiegeld in alles wat zij ondernemen. . „ . De groote Hindoe-dichter Amir zegt: „Oogen, gij hebt het licht van den Volmaakte en toch kunt gij niet zien. Dit komt niet door gebrek aan licht, maar omdat uw oogen gesluierd zijn. De mensch zoekt steeds naar een heldere visie, hij wil het licht zien en toch bedekt hij zijn eigen oogen, het gezicht, dat het goddelijk licht bezit, door zijn hart te sluiten. Niemand kan een ander leeren zien en evenmin kan iemand de macht van helderziendheid verwerven, want de mensch is van nature een ziener. Als hij niet ziet, moet men zich daarover verwonderen. De zieners zien met slechts iemand, wanneer hij voor hen staat, maar al staan zij voor tienduizend menschen, dan kunnen zij hen zien als een menigte of ieder als een aparte persoonlijkheid. De reden hiervan is, dat hoe grooter de spiegel wordt, des temeer spiegelbeelden zij kan bevatten en daarom kan in één persoon tezelfdertijd een menigte weerspiegeld worden, nl. hun harten, zielen en denkvermogens. Zonder twijfel bestaat de eerste stap in het waarnemen van het spiegelbeeld van één persoon, maar naarmate het hart zich ontplooit, neemt het het spiegelbeeld van de menigte op. Hierin schuilt het geheim van de geestelijke wetten; het is slechts de ontplooiing van het hart. Zien wij niet dagelijks om ons heen, dat iemand zegt: „Ik kan slechts iemand liefhebben van wien ik houd, maar de anderen kan ik niet uitstaan”? Dit toont de begrensdheid van het hart. Een ander zal zeggen: „Van mijn vrienden kan ik houden, met degenen bij wie ik mij thuis voel, heb ik contact, maar van vreemden houd ik niet, voor hen sluit ik mij”. Inderdaad is hij dan ook voor vreemden gesloten. Hij moge vriendelijk van aard zijn, toch houdt hij in het bijzijn van vreemden zijn hart gesloten. Naarmate het hart vrijer wordt van deze begrenzing, wordt het ruimer, omdat zooals Asaf in zijn gedicht Zegt, de oppervlakte van het hart onbegrijpelijk groot is. Asaf zegt, dat als het menschelijk hart tot volle ontplooiing zou komen, het het gansche heelal zou kunnen bevatten, evenals een droppel inden oceaan. Het hart kan zoo ruim zijn, dat het het gansche heelal kan bevatten. En het hart dat alles kan bevatten, kan de weerspiegeling van alles zien, omdat die expansie het geheele evolutieproces bevat en dit beteekent vrijer worden van begrenzing en als resultaat daarvan, een helderder visie. Hoe kunnen de denkvermogens van de menigte in het hart worden weerspiegeld? Op dezelfde wijze als het beeld vaneen groep op de gevoelige plaat wordt afgedrukt. Bij een menschenmenigte zal de gevoelige plaat hen allen vastleggen, kan zij hen niet allen opnemen, dan is de plaat niet groot genoeg. Evenals de fotografische plaat is het hart in staat spiegelbeelden op te nemen; kan het dit niet, dan beteekent dit, dat het begrensd en klein is. Het geheele leven is volstrekte intelligentie, het is een spiegelland, waarin alles weerspiegeld wordt. Denken wij hier diep over na, dan komen wij tot de conclusie, dat wij in het daglicht onze oogen sluiten en slapen. VI. Het hart, dat inde Soefi-terminologie een spiegel genoemd wordt, verricht twee verschillende functies. Wat ook in het hart weerkaatst wordt, blijft niet alleen een spiegelbeeld, maar wordt een scheppende kracht, die een verschijnsel van gelijken aard voortbrengt. Een hart bv., dat als een roos is en deze weerspiegelt, zal overal rozen vinden. Tot dat hart zullen de rozen zich aangetrokken voelen, het zal rozen voortbrengen. Als deze weerspiegeling sterker wordt, zal zij scheppend worden en in staat zijn, rozen voort te brengen. Daarentegen zal het hart, dat een wond draagt en deze weerspiegelt, overal wonden vinden, deze aantrekken en ook veroorzaken; want dit is de aard van het verschijnsel van weerspiegeling. Dikwijls hebben menschen voorgevoelens omtrent de komst van iemand, die geluk aanbrengt of vaneen ongeluksbode: iemand, die succes heeft in het leven, brengt geluk en iemand, die het tegenloopt, ongeluk. Hoe komt dit? Het komt, omdat hij, die ongeluk weerspiegelt, ook ongeluk teweegbrengt. Waarheen hij ook gaat, hij zal zijn omgeving ongeluk aanbrengen. Een huisvrouw zeide eens tot een wijze: „Sedert deze dienstbode in mijn huis is, worden eiken dag glazen en schotels gebroken, alles wordt geschonden en vernield". De wijze begreep de oorzaak hiervan. Hij zeide: „Zoo lang zij bij U blijft, zal dit zoo doorgaan". Het komt dikwijls voor, dat iemand in een zaak komt, zonder kapitaal in te brengen, maar met zijn eigen persoonlijkheid en vanaf het oogenblik, dat hij inde zaak is gekomen, gaande zaken met den dag beter. Hoe meer wij over dit verschijnsel nadenken, hoe meer wij tot de ontdekking komen, dat wij, wat wij weerspiegelen in ons denkvermogen, ook in het leven naar buiten reflecteeren en iedere sfeer, die ons hart aanraakte, wordt met die weerspiegeling geladen. De beste verklaring van het woord weerspiegeling zou zijn het projecteeren vaneen beeld van de tooverlantaarn op een gordijn. Zoo ook is het leven vol weerspiegelingen. Van den ochtend tot den avond worden wij beïnvloed door weerspiegelingen. Het samenzijn met iemand, die rusteloos is, maakt ons onrustig. Al spreekt hij niet tegen ons, toch weerspiegelt De wereld van het denken. 4 zijn rusteloosheid zich in ons hart. Daarom maakt het contact met iemand, die opgewekt is, dat wij opgewektheid weerspiegelen. Dit gaat zoo den geheelen dag met ons door, zonder dat wij het weten en soms is degeen, die wij weerspiegelen, uit onzen gezichtskring verdwenen, maar toch blijven wij die persoon weerspiegelen. Dit is de reden, dat wij zonder bepaalde oorzaak een neiging vertoonen tot kwaad doen, tot lachen of tot huilen; dit alles komt door weerspiegeling. Een mensch, wiens hart vreugde weerspiegelt, zal overal, waar hij komt, menschen gelukkig maken. De bedroefden, de bezorgden, de teleurgestelden, de gebrokenen van hart, zullen zich allen voelen herleven, zij zullen voedsel voor hun ziel ontvangen, omdat die persoon vreugde weerspiegelt. Hij daarentegen, die pijn en somberheid weerspiegelt, zal dit ook in zijn omgeving verspreiden, en pijn en verdriet aan anderen veroorzaken. Het leven is nu eenmaal zoo, dat er geen einde komt aan pijn, verdriet en moeilijkheden en wat wij noodig hebben, zijn die zielen, die blijdschap uitstralen om hén te bevrijden, die in moeilijkheden verkeeren en verdriet of pijn lijden. Er is nog een ander aanzicht van deze weerspiegeling en wel: Wat men denkt, wordt men. Men wordt er één mede en daarom wordt datgene, wat in ’s menschen gedachte is, zijn eigendom en inhoud. lemand, die dit verschijnsel bestudeerde, had eens een grappige ervaring, toen hij een lakei van den koning opzocht. Toen hij diens huis binnentrad, was hij zeer verbaasd te zien, dat het naar het voorbeeld van het paleis was ingericht. De manier, waarop de lakei hem tegemoettrad en hem zijn huis binnenleidde, de wijze, waarop hij hem uitnoodigde te gaan zitten, al zijne manieren en ieder woord, dat hij sprak, waren koninklijk. Hoe kwam dat? Doordat hij den geheelen dag inde aanwezigheid van den Koning was, weerspiegelde hij den Koning. Een kind, dat in zijn jeugd door soldaten geïmponeerd wordt, gedraagt zich als een soldaat en als hij volwassen is, wordt hij soldaat. De hoedanigheden vaneen soldaat ontwikkelen zich in hem. Wanneer een kind onder den indruk is gekomen vaneen kunstenaar, van diens kunst en persoonlijkheid, groeit die weerspiegeling in hem en als hij ouder wordt, worden de hoedanigheden van den kunstenaar in hem ontwikkeld en wordt hij zelf een kunstenaar. Wanneer gij de levensgeschiedenis van groote dichters, filosofen of musici leest, is dan hun groote kundigheid het natuurlijk gevolg van hun studie, hun werk of het talent, dat zij bezitten? Dikwijls is het een gevolg vaneen impressie, die zij van den een of ander hebben overgenomen. Een weerspiegeling, die zich geleidelijk in hun hart ontwikkelde, heeft in hun ziel die hoedanigheden voortgebracht, die aan het object behoorden, waarvan zij de impressie ontvingen. Inde wereldgeschiedenis zijn hiervan ontelbare voorbeelden te vinden, vooral waar het geestelijk werk betreft, werk dat niet volbracht kan worden dooreen levenslange studie en evenmin kan worden verwezenlijkt door honderden jaren inde eenzaamheid te mediteeren. Wanneer men zou trachten, uitsluitend door meditatie of studie geestelijke kennis te bereiken, zou men evengoed kunnen zeggen: „Ik wil tijdens mijn leven een nieuwe taal maken". Maar niemand heeft ooit gedurende zijn leven een volmaakte taal kunnen maken. Een taal wordt door traditie gevormd, het duurt eeuwen, dat een taal zich ontwikkelt. Zij kan niet door slechts één persoon worden gemaakt; het is iets, dat ieder mensch heeft geërfd, zich eigen heeft gemaakt. Zoo ontwikkelt iemand ook door de reflectie een hoedanigheid, die aan het object toebehoort, dat hij in gedachte houdt. Er zijn inde wereld voorbeelden van personen, die door. een gedachte vast te houden, de manifestatie daarvan inde stoffelijke wereld tot stand hebben gebracht. De reden hiervan is, dat het verschijnsel niet slechts een beeld is, dat inden spiegel wordt gereflecteerd; maar dat de reflectie in het hart de grootste macht heeft. Het is het leven zelf en het is scheppend. Daarom heeft hij, die het geheim van de weerspiegeling begrepen heeft, het levensgeheim verstaan. Is een weerspiegeling een bewuste daad van de zijde van dengene, die weerspiegelt; of werkt zij onbewust? Zij werkt op beide manieren. Soms werkt zij dooreen bewuste handeling van dengeen, die de weerspiegeling uitzendt en onbewust werkt zij altijd; Men wil bv. gaarne iemand weerspiegelen; die godvruchtig is, goede gedachten heeft en vreedzaam van geest is. Zijn geest wordt weerspiegeld in hen, die met hem in aanraking komen en zij nemen die weerspiegeling op. Sommigen verwerken en behouden haar en anderen verliezen haar. Maar dé Zaak is deze: Wanneer men niet bewust weet, welke weerspiegeling men moet behouden en welke men moet weigeren, zal men misschien een weerspiegeling van droefheid of leed of andere ongewenschte weerspiegelingen toelaten en in zich vasthouden, omdat men ze ontvangt. Daarom moet men weten, dat het geheele leven een leven van weerspiegelingen is: van den morgen tot den avond ontvangen wij weerspiegelingen; van hen, die wij liefhebben, van hen, die wij haten en van hen aan de andere zijde, die heengingen. Altijd door zijn wij blootgesteld aan weerspiegelingen. Men zou kunnen vragen: „Is het goed ze te ontvangen?” Gij kunt het echter niet verhoeden. Ge kunt het goed of slecht vinden, het is nu eenmaal zoo. Wanneer ons hart helder is, ontvangen wij haar bewust en is de weerspiegeling duidelijk. Is het hart niet helder, dan ontvangen wij haar onbewust en is de weerspiegeling onduidelijk, maar wij kunnen er niets aan doen, dat wij haar ontvangen. Bij een gong en een stuk hout zullen beide trillingen ontvangen, de een echter is welluidend en Zal doorklinken, de ander niet. Maar beide worden toch op dezelfde wijze beroerd. Als het hart helder genoeg is om weerspiegelingen ten volle en duidelijk te ontvangen, kan men voor zich zelf uitmaken, welke men zal behouden en welke men zal afwijzen. VII. Een heldere visie hangt af vaneen zuiver hart, dat open staat voor weerspiegeling. Jelal-ud-Din Rumi begint zijn Masnavi met te spreken over het weerspiegelingsvermogen van het hart, dat dit vermogen soms verdwijnt, wanneer het hart dooreen soort roest is bedekt. Verder vertelt hij ons, dat men, door het hart van roest te zuiveren, dezen spiegel helder maakt om weerspiegelingen op te nemen. Een mysticus vertelt, dat hij zijn Murshid eens naar de wetenschap van telepathie vroeg. De Murshid antwoordde: „Het is weerspiegeling. Als Uw hart helder is, moet ge alleen nog weten, hoe het te richten, verder behoeft ge niets anders te doen. Het is een spiegel en alles wat er voor verschijnt, wordt er in weerspiegeld/' Het is dus niet te verwonderen, dat zieners even duidelijk de ziel van ieder mensch zien als een open brief, want het is de aard van het gezicht. Als het gezicht volmaakt is, moet het alles zien, wat er voor verschijnt, het kan niet anders dan alles Maar nu komt de vraag: „Wat wordt bedoeld met roest? Waaruit bestaat het?” Deze roest is ontstaan uit de dichte stof zien. Niet dat het gezicht verlangt te zien; het is natuurlijk, dat als de oogen open zijn, alles wat voor hen verschijnt, daarin wordt weerspiegeld. Daarom kan de ziener er niets aan doen, dat hij de ziel vaneen ander, diens gedachten en gevoelens ziet. Deed hij dit met opzet, dan zou het niet goed zijn. Het hart is het eigen domein van de ziel, niemand heeft het recht iemands eigendom te betreden, niemand heeft het recht te trachten, de gedachten en gevoelens vaneen ander te weten te komen. Maar evenals de oogen er niets aan kunnen doen, dat zij zien, evenzoo zal het hart zien, Zoodra het helder en van roest gezuiverd is. De oogen echter kunnen zien, wat vóór hen is en niet verder; de afmetingen, die voor de oogen gelden, zijn verschillend. Maar voor het hart bestaan andere afmetingen. Terwijl de oogen de oppervlakte zien, ziet het hart ’s menschen diepte. Denk daarom nooit, dat een ware mysticus niet door iemand’s leven heen ziet; denk nooit, dat een mysticus niet in staat is, een bepaalden kant van iemand's karakter te zien. Hij ziet alles, als zijn hart maar helder is. van het denkvermogen zelf; het is zijn ondoordringbaar deel, dat aan de oppervlakte komt, het denkvermogen bedekt, terwijl het tegelijkertijd zijn spiegeleigenschap bedekt. Het hart wordt bedekt doordat, wat verwarring veroorzaakt, vrees en neerslachtigheid, door iedere soort opwinding, die het rhythme van zijn mechanisme verstoort. Evenals de gezondheid van het lichaam van zijn toon en rhythme afhangt, zoo ook hangt de gezondheid van het hart af van de regelmaat van zijn toon en rhythme. Een mensch moge deugdzaam zijn in daden, zuiver van gedachten of vriendelijk van gevoelens, als hij aan stemmingen onderhevig is, is zijn rhythme verstoord. Dan kan hij de weerspiegeling niet duidelijk zien, want de spiegel is wel helder, maar wanneer het denkvermogen voortdurend in beweging is, wordt de weerspiegeling vertroebeld en is daardoor onduidelijk. Als wij hierover nadenken, komen wij tot de ontdekking, wat een wondervol instrument onze menschelijke persoonlijkheid is om het leven te begrijpen en ten volle te ervaren. Gesteld dat voor een millioen dollars spiegels te koop waren, waarin de gedachtetoestand en de gevoelens van ieder individu te zien waren, dan zou daarnaar een groote vraag zijn. Hij, die dezen spiegel zou bezitten, zou stellig ontelbare bestellingen op een dergelijke uitvinding krijgen, zelfs al kostte zij een millioen dollars. En ziedaar dat de mensch dezen spiegel bezit, terwijl hij er zich niet van bewust is. Hij gelooft er niet in en daarom veronachtzaamt hij haar. En daar hij er niet in gelooft, zou hij liever die groote som uitgeven en een spiegel koopen, dan iets te probeeren en te ontwikkelen, waarin hij zelf niet gelooft. Hij gelooft niet in zich zelf en daar hij niet in zich zelf gelooft, gelooft hij niet in God. Zijn geloof in God is zeer oppervlakkig. Ontelbare zielen gelooven in God en toch weten zij niet, of Hij werkelijk bestaat. Zij gelooven slechts, omdat anderen in God gelooven. Zij hebben geen bewijs en gedurende hun geheele leven hebben zij geen enkel bewijs van het geloof in God. Er bestaat geen andere weg om tot het bewijs van het bestaan Gods te komen, dan één enkele en deze is zich zelf te leeren kennen, dat wil zeggen, de verschijnselen te ervaren, die in ons zelf zijn en het grootste verschijnsel, dat ervaren kan worden, is het menschelijk hart. Kan er daarom iets belangrijkers in het leven bestaan, iets dat meer waard is om zich aan te wijden, dan de gedachte, dat ge een instrument kunt zijn om alles te weten omtrent dengene, die voor U staat, wat betreft zijn aard en karakter, zijn toestand, zijn verleden, zijn heden en toekomst, zijn zwakke en sterke zijden? Niets ter wereld kan interessanter en belangrijker zijn dan dit stadium te bereiken, dan dit te ervaren. Het is belangrijker dan rijkdom, macht, positie of wat ook. Dit is iets, dat kan worden bereikt zonder kosten, zelfs zonder het harde werk, dat de mensch voor zijn levensonderhoud moet verrichten. Wanneer wij hierover nadenken, beseffen wij, dat de mensch naar water dorst, terwijl hij aan den stroom staat. Waar de mensch naar dorst, kan hij in zich zelf vinden en wat hem er van terughoudt, is gebrek aan geloof in zich zelf, inde Waarheid, in God. De menschen probeeren het uiterlijke leven te bestudeeren, maar voor die studie is het gezicht inde eerste plaats noodzakelijk. Dit uiterlijke zien kan de oppervlakte der dingen aantoonen, maar het is het innerlijk zien, waarnaar de ziel zoekt. De wetenschap, zooals wij die kennen, berust op de studie, die men heeft gemaakt van de zichtbare dingen, die aan de oppervlakte zijn, daarom is die studie niet vol- ledig. Deze studie kan volledig worden door ook den innerlijken kant der dingen te zien. Want ook het ontstaan van de wetenschap is uiteindelijk het resultaat van de intuïtie. De oude geneeskundigen plachten de wilde dieren te volgen, zooals de beer en anderen, die verschillende kruiden zochten, wanneer zij zichzelf vaneen ziekte moesten genezen, want hun intuïtie was zuiver. Geneeskundigen leidden een leven van eenzaamheid en meditatie, zij leidden een rein leven en daardoor kregen zij inspiratie. Door deze inspiratie wisten zij, wat zij moesten voorschrijven, om verschillende ziekten te genezen. De hedendaagsche wetenschap is aan datgene ontleend, wat zij wisten, ofschoon het in dien tijd geen wetenschap werd genoemd. Dat wat wij wetenschap noemen, is een erfenis van de Oude Volken; maar het ontstaan daarvan was intuïtie. En indien heden ten dage een geleerde een groote uitvinding doet, heeft hij dat niet te danken aan ui terlijke studies, maar aan zijn intuïtie. Als dit waar is, moet de intuïtie worden ontwikkeld en het hart worden gezuiverd, zoodat, al is iemand niet geestelijk, maar een man van de wetenschap, hij door zijn studies en zijn dagelijksch leven nut daaruit trekken kan. VIII. De ziel kan worden vergeleken met een rups* Evenals de rups alle schoonheid van kleur om zich heen weerspiegelt en zich daarna ineen vlinder verandert, gebeurt dit ook met de ziel Wanneer deze inde wereld der engelen is, weerspiegelt zij de schoonheid der engelen en manifesteert zich inden vorm vaneen engel. Wanneer zij in de wereld der geniën is, weerspiegelt zij de djinn-eigenschappen en hult zich zoodoende inde gedaante vaneen djinn. Inde menschenwereld weerspiegelt zij menschelijke eigenschappen en neemt in haar mamfestatie den vorm vaneen aam Wanneer de rups een indruk van één of meer vormen van bladen, bloemen en kleuren heeft ondergaan, weerspiegelt zij deze en wordt hen gelijk. Gij zult vaak zien, dat een rups de kleur vertoont van zijn omgeving, van de bladeren of bloemen, wat ook haar omgeeft en zij identificeert zich daarmede. Zij neemt niet de kleur van boomen en bloemen aan, die op een afstand zijn en die zij niet aangeraakt heeft. Het- zelfde geldt voor de ziel. Van alles waarmede zij in aanraking komt, neemt zij eigenschappen, kleur en geur over en terwijl zij deze langzamerhand gaat weerspiegelen, wordt zij dat, wat zij weerspiegelt. Dit leert ons, dat de spiegelkwaliteit, die het hart bezit, zich niet alleen vertoont, wanneer de ziel op aarde is, doch reeds vanaf het oogenblik, dat zij haar reis naar de manifestatie aanvaardt. Vandaar dat de gevangenschap en vrijheid der ziel beide uit zich zelf voortkomen. Kudsi, de groote Perzische dichter heeft gezegd: „Gij zijt het zelf, die een gevangene wordt en gij zijt het ook weer zelf, die U uit de gevangenschap bevrijdt”. Deze beide dingen, de gevangenschap van dit lichaam van leem en de bevrijding van deze stoffelijke aarde, brengt de ziel zelf over zich en dit geschiedt door middel van één wet, nl. de wet der weerspiegeling. Er mogen verschillende opvattingen bestaan, zooals dogma's of theorieën, door verschillende geleerden verkondigd, betreffende het komen en heengaan der ziel op aarde, de nadenkenden echter, hoezeer zij onderling in hun opvattingen van de Goddelijke Wet der Natuur ook mogen verschillen, kunnen nooit voor één enkel oogenblik, deze voornaamste wet ont- kennen, die de machtigste factor is inde reis van de ziel naar manifestatie en in haar terugkeer tot het doel. Daarom is het natuurlijk, dat een mysticus denkt: „Wat gebeurd is, is gebeurd, wat gedaan is, is gedaan, ik maak mij daarover niet ongerust. Wat mij bezig houdt is, het heden te maken, zooals ik het zelf wensch en den weg, die naar mijn toekomstige bestemming leidt, te effenen. Op dezen stelregel is heel de mystiek gebaseerd. De Soefi staat niet lang stil bij wat gisteren gebeurde, ja, indien de wetenschap van gisteren in verband staat met de dingen van heden, indien deze wetenschap hem kan helpen, het leven te verbeteren, alleen in dat geval raadpleegt hij het verleden, maar niet terwille van het verleden. Omar Khayyam zegt het als volgt: Morgen? Waarom, het kan zijn dat ik Morgen mijzelf ben met de zevenduizend jaren van Gisteren, wat beteekent: „Indien ik in het verleden Zevenduizend jaren leefde, wat heb ik daar nu aan?" Het grootste probleem, dat de mensch onder de oogen heeft te zien is: „Hoe kan ik vandaag, op dit oogenblik, voor mijzelf en voor anderen het beste leven?" Als hij zich met deze wetenschap Bovendien is het de leer van de weerspiegeling, die door den mensch in praktijk gebracht, hem dat doet bereiken, dat het verlangen van iedere ziel is. Zeb-un-Nissa, de Perzische dichteres, zegt het als volgt: „Als ge aan een bloeiende roos denkt, zult ge gelijk een roos worden, als ge aan een zingende nachtegaal denkt, wordt ge gelijk een nachtegaal. Dit is het mysterie van het leven. Als ge aan den Goddelijken Geest denkt, zult ge Hem weerspiegelen en één met Hem worden/' Men zou kunnen vragen: „Waarom verandert een mug niet ineen vlinder, want een mug leeft soms ook tusschen mooie planten en bloemen?" Het antwoord hierop is, dat de mug er geen belangstelling voor heeft om te luisteren, zij wil spreken. Zij leert niet, maar zij onderwijst en zoodoende blijft zij wat zij is. De rups daarentegen is zwijgzaam, mediteert in stilte, beweegt zich langzaam voort en zit dan weer stil in bezighoudt, heeft hij geen oogenblik te verliezen, het zal zijn geheele leven in beslag nemen, om op dit oogenblik zoo goed mogelijk te leven. Want het is ten slotte toch het „heden", dat zich herhaalt en het is het heden, dat de toekomst maakt. meditatie. Hierdoor verandert zij ten slotte ineen vlinder. Men zou kunnen vragen: „Hoe komt het dat de eene ziel de hoedanigheden vaneen moordenaar weerspiegelt en de andere die vaneen heilige, waar zij toch beiden goddelijk zijn?” De ziel is gelijk de rups, die eerst weerspiegelt en daarna datgene wordt, wat hij weerspiegelt. Dit geldt ook voor den moordenaar en den heilige. Men vraagt zich af: „Weerspiegelt de moordenaar een moordenaar?” Ja, geleidelijk heeft hij zich afgestemd op die weerspiegeling. Door te trachten hier of daar pijn te doen of kwaad te stichten en sympathie, vriendelijkheid en teederheid uit zijn hart te bannen en door blind te willen zijn voor dat aanzicht van zijn eigen wezen en te trachten pijn te doen en kwaad te veroorzaken, heeft hij zich langzamerhand zoo ontwikkeld. Dikwijls weerspiegelt een jeugdig moordenaar iemands gedachten, hetzij van iemand hier op aarde of aan gene zijde en dikwijls worden heel onschuldige menschen als anarchisten gearresteerd, die geen vijandschap gevoelen voor dengene, dien zij gedood hebben. Het was slechts als een weerspiegeling, die op het denkvermogen werd geprojecteerd door den vijand en deze man is slechts het De wereld van het denken. 5 instrument geworden. Men vraagt zich nu af: „Is hij er niet verantwoordelijk voor?” Ja zeker, want hij bereidde zijn denkvermogen voor op die weerspiegeling. Er bestaan vele leeringen, beschouwingen en denkbeelden betreffende het hiernamaals, maar als er iets is, dat de aard en het karakter van het hiernamaals zou kunnen verklaren, dan is het één woord en wel weerspiegeling. Vanuit welk standpunt men het ook beschouwt, hetzij vanuit het standpunt van hen, die in hemel en hel gelooven of van hen, die gelooven inde op den dood volgende reïncarnatie, het is slechts één ding en dat is weerspiegeling. Want er is niet één plaats, gelijkend op een stad, waar diegenen wonen, die goede daden hebben verricht, een plaats dus, waar alle goede menschen samen zouden wonen, genaamd hemel of paradijs, terwijl een andere stad voor diegenen zou bestemd zijn, die tot die andere plaats waren veroordeeld. Ten eerste heeft ieder individu zijn eigen kijk op het leven en overeenkomstig zijn houding tot het leven en zijn kijk daarop, is zijn hiernamaals. Daarom kan de hemel van den een, niet de hemel van den ander zijn, evenmin als de hel van den een, de hel van den IX. ander kan zijn. Evenals verschillende menschen verschillende idealen hebben, heeft ook ieder mensch zijn bepaalde wereld. En welke is deze wereld? Die wereld is zijn geest. En wat bevat die wereld ? Die wereld bevat alles wat die geest bevat. De ziel is als een gevoelige plaat. Een gevoelige plaat kan de weerspiegeling bevatten van één enkele persoon, vaneen groep of vaneen menigte van duizenden personen. Zij is in staat de weerspiegeling vaneen geheele wereld te bevatten. Dit is ook het geval met de ziel. Nu kan men vragen: „Wat is het hiernamaals?” Het hiernamaals van ieder mensch is datgene, wat zijn ziel bevat. Als zijn ziel een hemel bevat, is het hiernamaals een hemel, bevat zij iets anders, dan is het hiernamaals ook daaraan gelijk. Maar nu zou men kunnen vragen: „Is het met de ziel, die als een reïncarnatie komt?” Ja, een ziel, zeker komt er een ziel, maar wat voor een ziel en welke ziel? Een ziel, die een weerspiegeling bevat, het is die weerspiegeling, die zijn reïncarnatie is. Maar nu zou men kunnen vragen: „Wordt dit alles hierdoor niet onwezenlijk, alsof het een schimmenspel is?” Maar is het dat dan niet? Als het geen schimmenspel is, wat is het dan wel? Als men werkelijkheid in onwerkelijkheid vindt en deze gedachte troost brengt, moge hij zich hiermede een paar dagen troosten, maar onwerkelijkheid blijft onwerkelijkheid en ten slotte zal deze geen voldoening schenken, omdat voldoening ligt inde kennis der waarheid. Zoolang onwerkelijkheid nog voldoening schenkt en men haar als werkelijkheid beschouwt, moge men dit zoo blijven beschouwen; ongetwijfeld zal echter ten slotte blijken, dat het onwerkelijkheid was. Om die toekomstige teleurstellingen te vermijden, moet men trachten, zich hiervan bewust te worden, als men in staat is dit te begrijpen, waardoor men ten slotte tot de hoogste Waarheid zal komen. Hoe is de toestand van de ziel, die hemel of hel in het hiernamaals ervaart? De ziel wordt omgeven doordat wat zij hier heeft verzameld. Zooals Christus zeide: „Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn"; wat dus de ziel in dit leven vergaard heeft, dat wordt haar toekomst. Welk verschil bestaat er tusschen de twee volgende begrippen, het eene, dat de ziel voortgaat in het rad van reïncarnatie, gaande van de eene reïncarnatie naar de andere, en het andere begrip, dat de ziel na den dood hemel of hel ervaart en zoo voor- Nu zou men kunnen vragen: „Laat deze ziel nu niets achter dat voortleeft ?” De ziel, die de reis naar het einddoel heeft aanvaard, heeft zeer zeker iets achtergelaten. Wanneer het lichaam inde aarde wordt achtergelaten, gebeurt er iets met dit lichaam. waarts gaat, tot zij God bereikt? Het verschil bestaat slechts inde twee verschillende wijzen, waarop men een bepaalde ziel beschouwt. Hij, die de persoonlijkheid de ziel noemt, ziet deze persoonlijkheid van den eenen toestand naar den anderen gaan, d.w.z. dat de persoonlijkheid, die hij eens gezien heeft, niet heeft opgehouden te bestaan in deze wereld, maar steeds voortgaat met zijn weerspiegelingen, de eene na de andere. Wanneer hij dus die persoonlijkheid aanziet voor de ziel, spreekt hij van de keten van vele incarnaties. De ander, die de ziel onafhankelijk van de persoonlijkheid ziet, die haar ziet als het kleed van de ziel, maar niet als de ziel zelf, ziet den juisten toest nd van dien straal van Goddelijke Intelligentie, die op de wereld kwam als een ziel. Hij ziet, hoe de ziel zich uiterlijk projecteert en zich innerlijk terugtrekt. Hij begrijpt, dat deze projectie manifestatie is, en het terugtrekken, het wederkeeren tot het doel. Of het wordt dooreen dier opgegeten, waardoor het wezen van dit dier één wordt met dit lichaam, óf insecten eten het, waardoor het zich door hen heen manifesteert. In elk geval heeft dit lichaam een of ander resultaat bereikt. Wij beschouwen dit lichaam echter niet, als zijnde die mensch zelf, maar wij zeggen: „Dit was zijn lichaam en hij is heengegaan”. Daarom hechten wij geen waarde meer aan dat lichaam, maar als wijde verschillende fazen van het lichaam bestudeeren en analyseeren, bemerken wij, dat het voedsel geworden is voor verschillende schepselen en verschillende doeleinden: mest voor bloemen, vruchten en planten, en direct of indirect heeft het ook de dieren en vogels bereikt. Bovendien hebben de kleinere levens, die er uit voortgekomen zijn en door den wind werden meegevoerd, zich naar alle richtingen verspreid en zijn zij door vele wezens ingeademd en inden adem of in het water opgelost. Wanneer wij het van dezen kant bekijken, zullen wij bemerken dat niets, dat eens geboren werd, geheel verloren gaat, het is alleen veranderd en die verandering heeft het tot nieuw leven gebracht. Daarom is het afsterven van het lichaam niets anders dan een soort begoocheling voor onze oogen en achter deze begoocheling is er iets voltrokken tot de instandhouding van het leven. Is iedere ziel een individueele straal of bevat een enkele straal meer dan één ziel, Zooals een groepziel? Zelfs de gewone individualiteit houdt een zekere begoocheling in. De mensch denkt bv. dat zijn lichaam gescheiden is van ieder ander. Hij zegt, dat het lichaam zelf het bewijs van individualiteit is en terzelfdertijd heeft ieder atoom van zijn lichaam een individueel en afzonderlijk leven, iedere bloedcel heeft zijn afzonderlijk bestaan, zijn eigen ziekte, geboorte en dood. Bij bloedonderzoek is het interessant om te zien, hoe iedere bloedcel een levend wezen is, dat zij kan sterven en ziek zijn en eveneens den dood van de andere bloedcellen kan veroorzaken. Ongetwijfeld verbergt dit stoffelijk omhulsel haar voor onze oogen en voor zoo ver wij kunnen zien, zien wij dat zij individueel is. Maar hoevele op zich zelf staande wezens bevinden zich in ons? Bovendien heeft een familie ook een soort individueele beteekenis, een land, een volk, hebben een individueel aspect; de wereld, een planeet, zijn een soort individu. Toch maakt dit alles, evenals een cel van het lichaam, een deel uit van het lichaam en zoo maken wij allen een deel van het land uit, maken wij ook een deel uit van de wereld en is de planeet een deel van het heelal. Wat is het individu? Er bestaat maar één Individu; al het andere, dat voor het oogenblik een individu lijkt te zijn, kunnen wij individu noemen. Het is, zooals wij het zien. Wanneer onze kijk daarop veranderd is, noemen wij het niet meer zoo. Wanneer wij een geheel zien als iets op zich zelf staand, exclusief en gescheiden, dan noemen wij dat een individu. Maar het is door onze oogen, dat wijde dingen gescheiden zien. Er komt een tijd, dat wij het niet als een gescheiden eenheid zien, maar verbonden met al het bestaande. Daardoor komt de Soefi na aandachtige bestudeering van het leven als van zelf tot de overtuiging van het bestaan van één Individu en ziet hij het geheele bestaan in het eenige Wezen weerspiegeld. Het is in deze richting dat wij ons moeten ontwikkelen. En dan komen wij aan de zoogenaamde wereld van het denken, de wereld van de persoonlijkheid. De persoonlijkheid is een beeld, dat de ziel weerspiegelt om naar dat ontwerp te manifesteeren, het is iets, waaraan de ziel deelneemt. Bijvoorbeeld, iemand gaat op reis en onderweg sneeuwt het, zoodat hij met sneeuw wordt bedekt, en als hij dan ergens komt, waar het droog is, zou hij toch sneeuw meebrengen. Evenzoo is het met de ziel die naar openbaring gaat. De ziel, die zich manifesteert, heeft een persoonlijkheid met zich medegebracht. Deze persoonlijkheid is het, die nu zijn lot inde stoffelijke wereld bepaalt en zijn gedaante opbouwt in deze wereld. Daarom kan men, als men een naam moet geven aan iets dat de ziel reeds met zich medebracht, dit doen; maar oorspronkelijk begint de ziel haar weg niet met persoonlijkheid, doch als een goddelijke straal. Men zou kunnen zeggen: „Dan is de uitdrukking „een oude ziel” niet juist, als de ziel toch nieuw is”. Wat er inderdaad gebeurt, is dit, dat men, inplaats van het een „oude persoonlijkheid” te noemen, spreekt vaneen „oude ziel”. Wij moeten het echter altijd begrijpen als een „oude persoonlijkheid”, omdat de ziel, zooals wij die kennen, met een persoonlijkheid bekleed is en daarom is het de persoonlijkheid, die wij in het algemeen ziel noemen. In die beteekenis kunnen wij van „oude ziel” spreken, juister gezegd echter is „oude persoonlijkheid”. De persoonlijkheid is een ander omhulsel van de ziel. Deze gaat ook verder evenals het lichaam. De persoonlijkheid wordt ook, of dooreen enkele, of door meerdere reizigers aangenomen, die komende van hun oorsprong zich manifesteeren en dan dezelfde persoonlijkheid blijken te bezitten, want het is dezelfde persoonlijkheid. De rups is de vertegenwoordigster van de bloem, de boom of de plant, die zij in zich zelf heeft opgenomen. De rups is de reïncarnatie van datgene, wat zij in zichzelf heeft opgenomen en toch is de rups een wezen op zichzelf, dat wij kennen onder den vorm, waarin zij zich aan ons vertoont. Een persoonlijkheid, die een volmaakt mensch vertegenwoordigt, heeft zeer zeker datgene, wat zij weerspiegelt, in zich opgenomen, m. a. w. dat wat zij tot zich heeft genomen, wat op haar geprojecteerd werd, dat wat zij er aan ontleend heeft en van die persoonlijkheid kan gezegd worden, dat zij de reïncarnatie is. Wat na den dood met het lichaam gebeurt, is verschillend van dat wat plaats heeft met de overlevende persoonlijkheid. Daar het lichaam een substantie is, wordt het opgegeten en opgelost; de persoonlijkheid echter, die een beeld is, wordt weerspiegeld inde wereld van het denken. Evenals iemand's spiegelbeeld op een gevoelige plaat Men zou kunnen vragen: „Is persoonlijkheid hetzelfde als gevoelens en gedachten, die in het hiernamaals voortgaan?" Zeker, maar tegelijkertijd kunt ge het vanuit een dien persoon niet van zijn bestaan berooft, evenmin berooft de weerspiegeling van de eene ziel op de andere, die ziel van haar persoonlijkheid* De persoonlijkheid vervolgt haar reis naar het doel door de noodige stadia heen* Door haar reflectie wordt een andere persoonlijkheid naar hetzelfde ontwerp gevormd en deze kennen wij als reïncarnatie. Nu rijst de vraag: „Is er eenige verwantschap tusschen deze beide persoonlijkheden die gelijk zijn?" Zeker, het gelijke trekt het gelijke aan* Wanneer inde djinn-wereld een band van sympathie is gevormd tusschen twee zielen, blijft deze voortbestaan. Op deze wijze wordt het begrijpelijk, dat de geest van Shakespeare voortgaat de Shakespeare persoonlijkheid op aarde te inspireeren. De vraag, of er tegelijkertijd meer dan één incarnatie van dezelfde persoon kan zijn, kan bevestigend worden beantwoord. lemand kan verscheidene beelden in zich hebben, dus kunnen er ook vele weerspiegelingen van eenzelfde persoonlijkheid op aarde gemanifesteerd worden* ander gezichtspunt beschouwen» Er zijn twee gezichtspunten: het eerste is, dat het lichaam bij ons blijft, zoolang wijdoor het leven gaan en het tweede, dat door het knippen van onze nagels of ons haar, een deel van het lichaam wordt afgescheiden. Dit deel, dat gescheiden werd, gaat niet verloren, het wordt niet vernietigd, maar men denkt er niet over na, waar het gebleven en wat er mede gebeurd is. Dit gebeurt ook met ieder gevoel en iedere gedachte. Soms worden de gedachten elementalen, dan worden zij levende wezens en werken voor of tegen den mensch. Indien dit waar is, geldt dit eveneens voor de verschillende lichaamsdeelen. Wanneer menschen inden oorlog gewond worden en hun handen of vingers verliezen, denken zij niet aan dat lichaamsdeel dat weg is: de natuur heeft dit deel echter ook benut en het bestaat nog ergens. De wereld is een plaats, waar niets verloren gaat; alles verandert slechts. Een vinger of hand, die werd afgesneden, blijft voortbestaan; dit geldt evenzoo voor alles, wat van het denkvermogen wordt afgescheiden. Het is inde sferen opgenomen, maar zet evengoed zijn leven voort. Evenals ouders weten, dat de kinderen, die na hen leven, hun leven voortzetten, zoo vervolgt Wat nu de ziel betreft, voor welke het lichaam en de persoonlijkheid een bedekking vormden, deze is als een goddelijken straal, wanneer wij onder straal de ziel verstaan, wat voor velen moeilijk te begrijpen is. Maar als door de intuïtie of de inspiratie een denkend mensch in staat wordt gesteld, dit goed te begrijpen, dan weet hij dat er sprake is vaneen ziel en niet vaneen persoonlijkheid; niet vaneen lichaam maar vaneen zie 1, een onafhankelijk op zichzelf staand wezen, zooals een engel of djinn, een wezen, dat ook niet in dien toestand verwijlt, maar terugkeert tot zijn oorsprong, wat inde diepte van zijn ziel het eenige doel is. Een nieuwe straal belevendigt iedere incarnatie, want een ziel gaat niet heen en keert halverwege terug om dan weer weg te gaan. Evenmin is dit het geval met den adem. De ziel werkt op dezelfde manier als de adem; deze gaat ten ook iedere gedachte en gevoel zijn eigen leven inde wereld van het denken. Maar al verliezen wij ook een vinger of een been, toch blijven wij leven; zoo ook levende gedachten en gevoelens voort als levende individuen. De mensch verliest na zijn dood zijn individualiteit niet; die persoonlijkheid vormt zijn hiernamaals. volle uit en wordt ten volle ingetrokken. ledere ademtocht moet het innerlijk van het menschelijk wezen raken, om te kunnen bestaan, want het leven is ondenkbaar zonder dat ieders wezen elk oogenblik met den innerlijken geest wordt geladen. ledere ademtocht raakt de diepte van zijn geest en niemand zou kunnen leven, als de adem niet de diepte van het leven raakte. Wij denken, dat het het voedsel of uiterlijke dingen zijn, die ons inleven houden, maar in waarheid is het het leven Gods, dat wij elk oogenblik met iedere ademhaling tot ons nemen. Zooals de ziener zegt, gelijkt deze heele zichtbare manifestatie op een schimmenspel; het gaat voort gedurende den nacht, en *s morgens is alles voorbij. Men zou kunnen vragen: „Als dit de toestand is, wat moeten wij dan doen?" Door het als onwerkelijk te beschouwen, zullen wij niets bereiken, maar tegelijkertijd door het niet als onwerkelijk te beschouwen, blijven wij inde onwerkelijkheid en openen onze oogen niet voor de werkelijkheid. De bedoeling is daarom, zich zoo goed mogelijk te schikken in deze wereld, die onwerkelijk is en tegelijkertijd met beide handende wetenschap van de werkelijkheid vast te houden, die alleen de redder is, waarin wij onze bevrijding kunnen vinden. Waarlijk de Waarheid inspireert en de Waarheid alleen zal ons vrij maken. X, Inde huidige ontwikkelingsphase van de wereld wordt weinig aandacht geschonken aan wat men de overgeërfde eigenschappen kan noemen. Dit komt gedeeltelijk omdat individueele vooruitgang ontbreekt en gedeeltelijk, omdat het materialisme eiken dag meer en meer toeneemt. Als men van plan is een hond of een paard te koopen, schenkt men aandacht aan hun voorouders, omdat hun afstamming hun waarde bepaalt, maar bij den mensch is men geneigd, dit te vergeten. Steeds minder aandacht wordt hieraan besteed. Ongetwijfeld heeft dit zijn voordeelen, maar niettemin blijft het een feit, dat de eigenschappen van de voorouders van weerskanten in het kind tot uiting komen. Daarom wordt het leven en het levenswerk van het kind opgebouwd van wat het erft van zijn ouders en voorouders; dit is het fundament van zijn leven. En als op een zwak fundament een groot gebouw wordt opgericht, blijkt dit tenslotte niet sterk genoeg om het gebouw te dragen; en als dit gebouw op een stevig fundament De wereld van het denken. 6 wordt opgericht, kan men altijd verzekerd zijn van zijn veiligheid. Hoe komen deze eigenschappen ineen kind? Ja, als het kind op een van zijn ouders of verwanten van moeder's of vader's zijde lijkt, kan men het begrijpen, maar wat het denkvermogen van het kind betreft, is men geneigd dit te vergeten, men is geneigd er geen aandacht aan te schenken, hoe een geestelijke eigenschap ineen kind kan ontstaan. Maar men moet begrijpen, dat het lichaam de uitdrukking is van de ziel en als in het lichaam de ouders en voorouders een indruk hebben achtergelaten, zal dit eveneens met het denkvermogen het geval zijn, want het lichaam is het resultaat van de essentie van het denkvermogen. Daarbij is het beeld, dat het kind van zijn ouders of voorouders toont, niet physiek maar geestelijk. Als het geestelijk beeld zich uiterlijk op het gelaat van het kind manifesteert, zullen zeker ook de eigenschappen van ouders en voorouders in het denkvermogen van het kind worden weerspiegeld. Hoe is het nu gesteld met de karaktereigenschappen, die het kind vertoont en die geheel verschillend zijn van die der ouders of voorouders? Om te beginnen weet men zeer weinig van zijn eigen afkomst af; met moeite kan men het tot de vijfde generatie terugbrengen. Zeer weinig menschen weten nog iets van hun familie af, meer dan vijf generaties terug. Het is mogelijk, dat een kind van voorouders, zes of Zeven generaties terug, karakter-eigenschappen heeft geërfd, die niet aan de familie bekend zijn en zich toch ineen concreten vorm kenbaar maken. Erft de ziel nog op andere wijze eigenschappen, die niet tot zijn ouders of voorouders behooren? Ja, en zij zijnde weerspiegeling, die een ziel met zich medebracht alvorens dit stoffelijk gebied te bereiken. Deze eigenschappen kunnen zelfs nog duidelijker in het leven vaneen ziel tot uitdrukking komen dan de eigenschappen, die zij van ouders of voorouders erfde. Dit is de reden, dat soms een held, koning, dichter, generaal of groot politicus uiteen zeer eenvoudige familie geboren wordt en dat er geen spoor van dergelijke begaafdheid bij de ouders of voorouders is te vinden. Maar al moge hij een vertegenwoordiger van Shakespeare of Alexander de Groote uit de hoogere sferen zijn, toch heeft hij iets in zijn lichaam en denkvermogen van zijn ouders en voorouders geërfd, dat eveneens blijft weerspiegeld. Hoe komt het, dat een kind in uiterlijk dikwijls veel op de moeder gelijkt en het karakter van den vader bezit? Hiervoor bestaan vele psychologische redenen; in het kort kan gezegd worden, dat een kind het resultaat is van de reflecties van vader en moeder tezamen. Het gelaat van het kind hangt af van de meerdere of mindere concreetheid der weerspiegelingen en van de meerdere of mindere mate van ontvankelijkheid voor deze weerspiegelingen. Zoekt de ziel doelbewust haar ouders uit? Welke eigenschap is grooter ineen ziel, de hoedanigheden van ouders of voorouders of degene, die de ziel uit de hoogere sferen met zich heeft medegebracht? Inde diepte van die ziel bevindt zich de hoedanigheid, die zij met zich heeft medegebracht en aan de oppervlakte leeft die eigenschap, welke de voorouders hebben medegegeven. Als die van omhoog meegebrachte eigenschap sterker is, kan zij zich ook aan de oppervlakte vertoonen en zal zij de eigenschap, ontleend aan ouders en voorouders, bedekken. Is die eigenschap echter niet sterk genoeg, dan zullen de uiterlijke eigenschappen, die zich aan de oppervlakte vertoonen, meer als hoofdeigenschappen in 's menschen karakter naar voren komen. Ja, naar gelang van haar bewustzijn op dat oogenblik. Gaat zij bewust een brandend vuur in? Ja, zij doet dit bewust, maar van het gevolg is zij zich nog niet bewust; dit bewustzijn komt later. Zijn kinderen verantwoordelijk voor de zonden hunner ouders? Geenszins. Maar gesteld dat een kind het recht heeft op de rijkdommen van zijn vader, dan is hij eveneens verplicht de schulden, die deze naliet, te voldoen. Zijn kinderen, die niet bij hun ouders wonen, maar door voogden worden opgevoed, die over hun geestelijk welzijn waken, immuun voor den invloed vaneen ouder, die geen goed karakter heeft? Geestelijke invloed is onbegrensd. Hij kan elk gewenscht resultaat teweegbrengen en een doorn ineen bloem veranderen. Al deze invloeden van ouders, voorouders of innerlijke invloeden, die een ziel met zich medebracht, zijn tenslotte weerspiegelingen, schaduwen. Het ware bevindt zich inde diepte van iedere ziel, hoe hoog of laag ook en als een ware ziel met deze kinderen in aanraking komt, of wanneer zij in contact gebracht worden met een ware ziel, zal deze vroeger of later door alle reflecties doordringen, die het ware bedekken, dat in iedere ziel aanwezig is. Dit is de bedoeling, dat Christus de menschheid steeds wijst op het Vaderschap van God, om in God den Vader te zien en zoodoende God's eigenschappen te erven, die groot, verheven, koninklijk, edel en goddelijk zijn en die niemand ter wereld of diegenen, die men op zijn weg ontmoet, bezit. De Soefi's noemen die eigenschappen ~Akhlak Allah” wat beteekent: De Goddelijke Stijl. Een zoeker naar Waarheid, een aanbidder van God, behoeft slechts in één Vader te gelooven en dat is God; maar hij moet niet alleen in God gelooven, maar Hem kennen en verwezenlijken en door uit deze Eene volmaakte Bron te erven, maakt hij zijn leven volmaakt en het is deze erfenis, die goddelijk genoemd wordt. Een ziel erft eigenschappen van zijn ouders en voorouders en bovendien eigenschappen, die zij van de hoogere sferen heeft meegebracht. En niet alleen deze, maar een ziel erft eveneens eigenschappen van al zijn verschillende leeraren, maar vooral van zijn leeraar op het geestelijk pad. Zelfs op de lagere school leert het kind iets van den leeraar, dat hij hem niet leert uit de boeken, die hij gebruikt, maar wat hij ontleent aan zijn geest. Het is een bekend feit, dat de invloed vaneen bepaalden leeraar op school zulk een indruk op het karakter en den vooruitgang van de kinderen maakt. Waar geestelijke leiding niet bepaald een studie behoeft te zijn, bereikt de leering door den leeraar aan den leerling gegeven, dezen laatste inden vorm van weerspiegeling. Deze leering wordt in Soefi-terminologie Tawajjeh genoemd. Wat men leert, leert men uit boeken; maar wat men van 's menschen geest, van zijn ziel, leert, ontleent men aan een levende bron. lets wat men bv. ineen boek leest, gaat XL niet zoo diep, als wanneer het gesproken wordt. En wanneer het door den leeraar gesproken wordt, gaat het nog dieper, want wat men van den leeraar hoort, is directe weerspiegeling. En dat is niet alleen het geval met het door den leeraar gesproken woord, maar zelfs het stilzijn met hem is een nog grootere weerspiegeling. Soms vormen ook de woorden van zulk een leeraar, wanneer zij worden neergeschreven, een weerspiegeling, nl. als zij uit de diepte van zijn hart komen; maar wanneer diezelfde woorden door hem worden gesproken, is die weerspiegeling nog grooter. Wanneer Tagore zijn poezie zelf zegt, heeft zij twintig maal meer uitwerking. De woorden van Rumi inde Masnavi hebben nog steeds een levende bekoring. Het is al lang geleden, dat de Meester heenging, maarde woorden waren uit zijn ziel ontsproten en hun uitwerking is zoo groot, dat zij, wanneer men ze leest, tot diep inde ziel doordringen. Om die reden gaven mystici namen aan hun leerlingen. Het is niet alleen een weerspiegeling als die vaneen filmbeeld op een gordijn; het is een weerspiegeling op een ziel, die scheppend en levend is. De indruk door het gesproken woord is grooter, omdat een gesproken woord iemand verlicht en inspireert; hetzelfde woord ineen boek gelezen, heeft niet dien invloed. Een zeker mysticus zegt zich te herinneren, dat hij eens een zin voor het eerst in zijn leven hoorde, die zulk een levenden indruk op hem maakte, dat hij hem gedurende weken achtereen niet kon vergeten. En iedere keer dat hij over dien zin nadacht, bracht hij hem nieuw licht. En toen hij dien zin hoorde, was het hem, alsof hij door zijn eigen ziel werd gesproken, dat zijn ziel hem kende, dat hij hem nooit vreemd was geweest, dat hij met hem vertrouwd was en hem na aan het hart lag. Het was een vers, waarin een water-belletje tot de zee spreekt inde volgende woorden: „Ofschoon ik een waterbel ben en gij de zee, toch zijn gij en ik niet verschillend". Het is maar een enkele zin, maar hij drong door in zijn hart, evenals het zaad in vruchtbaren grond. Vanaf dat oogenblik groeide hij en groeide hij en iederen keer, dat hij er aan dacht, bracht hij hem een nieuwe weerspiegeling. Dezelfde mysticus had zeer merkwaardige ervaringen op dit gebied. Een mureed (leerling) had ineen boek een zekere gedachte, die een leering inhield, vier of vijf keer overgelezen, maar hij begreep haar pas beter, nadat de mysticus haar tot hem gesproken had. Dat zij eenmaal tot hem gezegd werd, hielp hem meer, dan wanneer hij diezelfde gedachte vijftig keer had overgelezen. De letters reiken soms zoover als het oog, maar het woord komende van de ziel, bereikt de ziel. Daarom is dat, wat door het verschijnsel van weerspiegeling geleerd wordt, van grooter waarde dan alles, wat men op andere wijze heeft geleerd, vooral op geestelijk gebied. Er was eens een godsdienst-conferentie in Calcutta en op dit congres waren vertegenwoordigers van alle mystieke scholen uitgenoodigd. Shankara Charya was de voornaamste vertegenwoordiger van den Brahmaanschen godsdienst. Na het houden van een hoogst indrukwekkende lezing, wenscht Shankara Charya verder te zwijgen, maar een deel van het gehoor wenschte, dat hij enkele vragen zou beantwoorden. Shankara Charya liet zijn oog gaan over zijn discipelen en verzocht een van hen de vragen te beantwoorden. En welke discipel was het? Het was er een, die de andere leerlingen van Shankara Charya niet eens kenden, want hij zorgde meestal voor Shankara Charya's eten en hield zijn kamer schoon. En zoo werden degenen, die als zoodanig in aanzien waren, niet gevraagd; deze man werd gevraagd; de anderen wisten niet eens, dat hij bestond. En het antwoord, dat hij op iedere vraag gaf iets wat hij nog nooit in zijn leven gedaan had, alleen omdat zijn meester het hem verzocht had, stond hij daar, zonder er over na te denken, of hij wel in staat zou zijn, te antwoorden ieder antwoordwas alsof het door Shankara Charya zelf was gegeven. De leerlingen van Shankara Charya waren opgetogen, maar tevens onthutst, daar zij dezen man nooit onder de leerlingen hadden gezien. Het is dat wat de Soefi's Tawajjeh, weerspiegeling noemen. Het was niet die leerling, maarde leeraar zelf, die daar sprak. Weerspiegeling van den leeraar bereikt den leerling ook op een afstand. Afstand maakt geen verschil. De leerling, die contact met zijn leeraar heeft, al is hij ineen ander deel van de wereld, is dichter bij hem dan iemand, die dat contact met hem mist, al is diegene ook voortdurend aan zijn zijde. Dit neemt niet weg, dat op het pad van geestelijken vooruitgang een ontmoeting in de stoffelijke wereld tusschen beiden dikwijls noodzakelijk en van groote waarde is. Het is als het opwinden vaneen klok. Is het mogelijk, dat iemand door weerspiegeling spreekt, zonder te begrijpen wat hij zegt? Ja, maar we moeten bedenken, dat een weerspiegeling van het denkvermogen niet hetzelfde is als de weerspiegeling op een fotografische plaat. Een weerspiegeling op een fotografische plaat blijft, maar leeft niet; maarde weerspiegeling op het denkvermogen leeft en is daarom scheppend. Zeker, het is waar, dat niet alle weerspiegelingen levend zijn, maar toch helpen zij iemand in zichzelf het weerspiegelde te scheppen. En dit brengt ons op het vraagstuk van het mediumschap. Soms zingt iemand liederen, die hem totaal vreemd zijn, die hij nooit heeft geleerd en waarvan men kan aannemen, dat hij ze niet kent. Er was eens een meisje in Bornbay, dat nooit Perzisch had geleerd, maar bij tijden sprak ze Perzisch; en haar Perzisch was zoo goed, dat groote Perzische geleerden naar haar toe kwamen en op metaphysisch gebied met haar van gedachten wisselden. Zij kon haar argumenten altijd goed verdedigen en daarover verwonderden zij zich zeer; en dan weer kon Ze het niet. En zoo is het meestal met dichters en vooral met mystieke dichters. Zij schrijven soms dingen, die zij zelf niet weten. Soms kunnen zij hun poezie na een tijdruimte van tien jaren beter interpre- teeren of begrijpen. Een vriend vaneen mysticus schreef eens poezie, terwijl hij daarin uitdrukkingen bezigde, die alleen aan hooge ingewijden bekend zijn. De mysticus was zeer verwonderd en vroeg hem: „Wat bedoelt gij daarmede?" Toen merkte de dichter, dat hij niet wist, wat die uitdrukkingen beteekenden. Maar een dichter kan geen groot dichter zijn, indien hij niet van nature mediamiek is. Want de Volmaakte Bron is binnen in ons, en de weerspiegeling, die van binnen uit komt, is meer volmaakt dan hetgeen wij hier leeren. Weerspiegeling is ook wat men noemt „de keten der Murshids”, hetgeen wil zeggen, dat de eene ziel van de andere ontvangt en zoo gaat het door, van den een op den ander. Een schat, die niet verkregen kan worden door meditatie of studie, wordt verkregen door weerspiegeling. Natuurlijk doet studie iemand het begrijpen, terwijl meditatie het hart voorbereidt, om de weerspiegeling beter op te vangen. Maar het wonder, dat te weeg wordt gebracht door weerspiegeling van het denkvermogen, is veel grooter dan al datgene wat door studie op geestelijk gebied kan worden bereikt. Inde oude mystieke scholen zijn er onder Soefi's, Yogi's, zoowel als onder Boeddhis- ten, wonderbaarlijke ervaringen bekend, waarbij de kennis, die misschien vierduizend jaar geleden gegeven werd, in duidelijker taal werd gezegd en beter werd uitgelegd, terwijl zij toch de schoonheid en het kenmerkende van de geheele traditie ongeschonden bewaart. De schoonheid van mystieke kennis is hierin gelegen, dat het centrale thema, waarop de kennis der waarheid berust, een en hetzelfde is, onverschillig uit welke school en uit welk deel der wereld zij afkomstig is. Zij, die kennis verkregen hebben van verschillende aanzichten van het leven, kunnen in uitdrukkingswijze verschillen, er over redetwisten en het niet eens zijn over bepaalde dingen, maar zij, die de hoogste Waarheid bereikt hebben, omhelzen dezelfde Waarheid. Of het een tijdperk is van evolutie of involutie, niets vermindert haar en niets maakt haar grooter. Zij is wat zij is en zij wordt het best verwezenlijkt door middel van weerspiegeling. XII. Alles wat men in het dagelijksch leven leert en uitdrukt, heeft men geleerd door weerspiegeling en dit blijkt ten duidelijkst, wanneer men de levens bestudeert van aankomende jonge menschen, want de manier waarop een jeugdig persoon loopt, zit of spreekt, hangt altijd af vaneen weerspiegeling, vaneen indruk, dien zijn hart heeft ontvangen en dien hij heeft opgevangen, en hij drukt dat uit als zijn eigen manier van handelen, bewegen en zich uitdrukken. Het valt oplettende ouders niet moeilijk om waar te nemen, hoe een jongen plotseling zich anders gaat bewegen, plotseling een voorliefde heeft voor een zeker woord, dat hij ergens heeft opgevangen, of zich plotseling anders gaat gedragen. Er zijn jongens, in wier leven men eiken dag een nieuwe verandering opmerkt verandering in stem, woord en beweging. Hij zelf weet niet eens, wat de oorzaak is van die verandering en toch was zij ergens aan toe te schrijven. De stem, de woorden, de beweging, de manieren of de houding, die indruk In het Oosten bestond de gewoonte niemand bij een pasgeboren kind toe te laten, behalve degenen, die in hoog aanzien bij de familie stonden en wier indruk men op het kind toelaatbaar achtte en waarvan men verwachtte, dat hij een inspireerenden en goeden invloed had. Men heeft dikwijls ervaren, dat een kind de eigenschappen van zijn voedster overnam, niet alleen de physieke elementen, maar ook de mentale eigenschappen. En het is herhaaldelijk gebleken, dat de eigenschappen van de voedster in een kind soms een meer uitgesproken karakter hebben dan die van de eigen moeder. Dat wil niet zeggen, dat in het kind niet de eigenschappen van zijn moeder overwegender zouden zijn dan die van de voedster. De kwestie is, dat de eigenschappen van de voedster meer aan de oppervlakte op zijn hart hebben gemaakt, wisselen in zijn dagelijksch leven. Naarmate iemand ouder wordt, is er vanzelf sprekend minder verandering, want dat is het tijdstip, waarop de verzamelde indrukken aan den dag treden in alles wat men zegt of doet. Maar het is vooral een kind, een jong mensch, dat vatbaar is voor indrukken; en alles wat hij uitdrukt, heeft hij van anderen overgenomen. liggen en meer uitgesproken zijn. Heel weinig menschen weten dit of geven er zich rekenschap van, hoe groot de invloed van een verpleegster of gouvernante op het opgroeiende kind is. Zonder dat men er zich van bewust is, ontwikkelen zich in het kind de eigenschappen van zijn verzorgster. In dezen tijd, waarin het leven zoo gekunsteld is, weten de ouders, die hun kinderen zoozeer verwaarloozen, dat zij ze geheel aan een vreemde overlaten, niet wat zij hun kinderen onthouden. Zij berooven het kind van den invloed van zijn eigen ouders, wat waarschijnlijk raadzamer zou zijn. In sommige gevallen is de invloed van de gouvernante ongetwijfeld beter dan die der ouders. Maar hoe het ook zij, het is een feit, dat in het kind tijdens zijn prilste jeugd indrukken en weerspiegelingen diep doordringen, onverschillig of zij komen van zijn voedster, verpleegster of gouvernante. Ontvangen wij weerspiegelingen alleen, wanneer wij liefhebben en bewonderen, of ook indien wij dat niet doen? Wij ontvangen weerspiegelingen van beide, van hen, die wij bewonderen en van hen, die wij haten. Hierop zou men kunnen zeggen: „Maar dan is er sprake van afkeer”. Zeker, maarde afkeer komt pas, nadatwwide weerspiegeling De wereld van het denken. 7 reeds hebben ontvangen. Voordat wij iets leelijks zien, is het reeds tevoren in onze oogen weerspiegeld. Het denkvermogen is juist als het oog. Wij zeggen: „Dit is leelijk”, maar voordat wij het uitspreken, is het leelijke reeds in onze oogen weerspiegeld. Men kan zichzelf openstellen voor weerspiegelingen van schoonheid, door meester van zichzelf te zijn bij alles wat men doet, door de meester van zijn leven te worden, en dat bereikt men door zelf-discipline. Hoe hoog iemand ook stijgt of evolueert, indien hij geen zelfbeheersching heeft, is zijn geestelijke ontwikkeling hem van geen nut; de waarde van iemand's geestelijke ontwikkeling bestaat voor hem in het feit, dat hij doelbewust ontwikkelt. Hij groeit geestelijk, omdat hij dat wenscht en dit geschiedt door het meesterschap over zichzelf te bereiken. Daarom ligt de waarde in het meesterschap. Bijvoorbeeld, een adept was op een schip in gesprek met een gewoon, alledaagsch mensch en deze laatste zeide: „O, hoe ontzettend is dit voortdurende lawaai. Het maakt mijn zenuwen kapot, 't Is vreeselijk, het is ontzettend, het is niet om uitte houden. Overdag en 's nachts altijd gaat het door. Het maakt mij letterlijk gek.” De adept zeide: „Ik had het met gehoord tot gij er mij nu opmerkzaam op maakt. Ik hoor het, wanneer ik het wil hooren en ik hoor het niet, wanneer ik het niet wil hooren/' Dit is de beteekenis van zelfbeheersching. Beide hadden het Zintuig van het gehoor, maarde een had de macht het te sluiten en te openen; de ander had de deuren van zijn gehoorzintuig open en kon ze niet sluiten. Beschouwen wij nu de levens van de groote persoonlijkheden inde wereld. De meeste groote zielen, die dichters, musici, schrijvers, componisten of uitvinders waren, hebben een weerspiegeling van de een of andere persoonlijkheid ontvangen. Bewust of onbewust hielden zij deze vast, tot zij tenslotte al groeiende tot groote persoonlijkheden werden. Want die weerspiegeling is te vergelijken met een zaadje, dat bloemen en vruchten voortbrengt al naar zijn aard en karakter. Rozen groeien op plaatsen, waar rozen bloeien en zoo doen doornen. De schaduwen van groote persoonlijkheden brengen groote persoonlijkheden voort. Want wat zijn zij ten slotte? Weerspiegelingen. Het is alles toe te schrijven aan het verschijnsel van weerspiegeling en daarom moet de weerspiegeling, die waardevol is, soortgelijke resultaten voort- zooals Krishna, Rama en Mahadeva, die wij kennen als avatars of incarnaties van goddelijke persoonlijkheden, wat waren zij ?De Goddelijke Persoonlijkheid, die in hen werd weerspiegeld. De lange reeks groote avatars, waarover wij lezen inde overleveringen van de Hindoes, zijnde manifestaties geweest van die weerspiegeling. En waarmee hebben wij te doen inde gevallen van de op Christus gelijkende persoonlijkheden bij de heiligen van vroeger eeuwen? Het was Christus, gemanifesteerd in hun hart. De inspiratie van de twaalf Apostelen, de Heilige Geest, die op hen neerdaalde, wat was het? Was het niet de weerspiegeling van Christus zelf? Wij behoeven niet ver te zoeken om dit argument bewaarheid te vinden. De Khalifs na den profeet Mohammed, Omar, Sadik, Ali, Usman, vertoonden in hun aard brengen. Kan de weerspiegeling vaneen groote persoonlijkheid iemand in zijn werk beïnvloeden bv. in het geval vaneen dichter of een schilder? Zeer zeker. En het is in die tijden, dat hij zijn grootste kunstwerk schept, een werk, dat hem met bewondering vervult, wanneer hij het aanschouwt en waarvan hij niet begrijpt, hoe het tot stand kwam. In het geval van de wijzen in Indië, en karakter den geur van het leven van den profeet. Wanneer we vervolgens den blik richten naar de reeks groote Murshids in de Soefi-lijn, zienwwide weerspiegeling van Shamsi Tabriz in zijn leerling Jelalud-Din Rumi, den dichter van de Masnavi. En voornamelijk inde school van de Chishtis die de meest bekende Soefi-school inde oudheid is, vinden wij misschien meer dan tien groote persoonlijkheden op verschillende tijdstippen, die bleken voorbeelden te zijn van zielen, die de wereld wonnen door hun goddelijke persoonlijkheid. En nu komen wij tot onze ervaring van iederen dag. ledere kleine verandering, die wij in ons zelf vinden, in ons denken en voelen, in woord en beweging, wordt ook van iemand anders onbewust door ons opgevangen. De meer intelligente, de meer levende mensch is gevoeliger voor weerspiegelingen; en indien zoo iemand tevens geestelijker is aangelegd, heeft hij weerspiegelingen van beide zijden, van de aarde en van de andere zijde. Ge zult in zoo iemand iederen dag en ieder oogenblik een verandering vinden, een bepaalde verandering, die weer toe te schrijven is aan het verschijnsel van weerspiegeling. lemand ineen abnormaal negatieven toe- Dat is ook de toestand tusschen normaal en abnormaal. Het is slechts een haarbreed verschil. Deselfde eigenschap, dezelfde toestand van geest, die iemand tot een verlichte zou kunnen maken, kan met een zeer klein verschil hem tot een krankzinnige maken. Is er een bepaalde karaktertrek, die iemand gedurende zijn geheele leven behoudt in weerwil van alle weerspiegelingen, die hem voortdurend doen veranderen? Niemand heeft zijn bijzondere, bij hem behoorende karaktertrekken, ofschoon iedereen denkt: „Ik heb een bepaald karakter” en ieder zegt dat graag. Maar zij behooren niemand toe. De ziel kwam rein, vrij van al deze dingen; zij neemt ze onderweg aan. Wij denken echter, dat datgene wat gisteren bij iemand hoorde, zijn eigen karakter is, zooals wij het stand ontvangt ook weerspiegelingen van de innerlijke wereld; want inde krankzinnigen-gestichten treft men vele gevallen van mediums aan; al mogen de doktoren het niet erkennen en het een soort hallucinatie noemen, in werkelijkheid is het een mediamieke ziel, die open is voor een weerspiegeling van de andere zijde* Want het is zooals Omar Khayyam het uitdrukt: „Een haarbreedte scheidt waar van onwaar". kennen, en wat hij heden toont, aan iemand anders is ontleend. Daarom is de beste manier om te weten, wat bij ons hoort, er ons bewust van te zijn, dat alles wat wij kennen, bij ons hoort. Heeft God een bewustzijn van de geheele schepping naast het bewustzijn, dat Hij van de wezens afzonderlijk heeft? Tot deze vraag komt men door de volgende overdenking: ieder deel van ons lichaam is zich de pijn bewust, waardoor het lijdt, zij het pijn, een steek of wat ook, maar tegelijkertijd is het niet alleen dat bijzondere deel, dat zich van pijn bewust is, 's menschen geheele bewustzijn ondergaat die pijn. Dit beteekent, dat het geheele bewustzijn van den mensch dezelfde pijn ervaart, die een deel van zijn lichaam ondervindt en soms heeft een ziekte ineen deel van het lichaam, een uitwerking op het geheele lichaam. Zonder twijfel zal het door ziekte aangetaste lichaamsdeel er de sporen van vertoonen, terwijl de andere deelen van het lichaam dat niet zullen doen. Toch is het tot op zekere hoogte aangedaan en lijdt daaronder. Indien God alles is en in alles, dan ervaart Hij het leven niet alleen door alle vormen en door alle wezens afzonderlijk, maar ook collectief, zooals de pijn van één XIII. orgaan door het geheele lichaam gevoeld wordt. Wij zien, dat ons leven vol indrukken is, die wij bewust of onbewust opdoen en waarvan wij voor- of nadeel ondervinden. Dit leert ons, dat wijde meesters van het leven zouden worden, indien wij het in onze hand hadden, weerspiegelingen te ontvangen of af te wenden. De kwestie is dus, hoe kunnen wij leeren gunstige indrukken te ontvangen en diegene af te weren, die wij niet willen ontvangen? Het eerste en meest noodzakelijke is, van het hart een levend hart te maken, door het van alle ongewenschte indrukken te zuiveren, door het te bevrijden van vooropgezette denkbeelden en star geloof en het dan levend te maken; en dat leven is in het hart zelf besloten en is liefde. Wanneer het hart aldus is voorbereid, moet men door middel van concentratie leeren hoe het te richten; want niet iedereen weet, hoe hij zijn hart moet richten om een zekere weerspiegeling te ontvangen. Ja, een dichter, een musicus, een schrijver, een denker, richt zijn denkvermogen onbewust op het werk van iemand, die vóór hem geleefd heeft; en door dit denkvermogen op het werk vaneen groote persoonlijkheid te richten, komt hij in con- tact met die persoonlijkheid en plukt daar de vruchten van, dikwijls onbewust van het geheim, hoe dit geschiedde* Een jong musicus bv. denkt aan Bach, Beethoven of Wagner. Door zijn denkvermogen op dat bepaalde werk te richten, ontvangt hij zonder het te weten, de weerspiegeling van den geest van Wagner of Beethoven, wat een groote hulp bij zijn werk is en in zijn werk drukt hij de weerspiegeling uit, die hij ontvangt. En hieruit leeren wij, dat naarmate wij verder komen op het pad van geestelijke verwezenlijking, wij een stadium zullen bereiken, waarop wij ons denkvermogen, ons hart, op God zullen kunnen richten. En daar ontvangen wij niet alleen de weerspiegeling van één persoonlijkheid, maar van alle persoonlijkheden tezamen. Dan zien wij niet inden vorm vaneen druppel, maar vaneen oceaan. Daar hebben wijde volmaakte weerspiegeling, indien wij maar ons hart op God kunnen richten. Waarom vindt men bij eenvoudige en ongeletterde menschen een geloof in God, terwijl er bij de meest intellectueel ontwikkelden een gebrek aan geloof schijnt te bestaan? Het antwoord is, dat de intellectueelen hun rede hebben. Zij willen niet gelooven in dat wat ze niet zien. En indien er methoden werden voorgeschreven, zooals die gebruikt werden inde godsdiensten en gelooven van vroeger, om God te aanbidden door de zon te aanbidden, of een heilige boom, of een heilig dier, of Hem te aanbidden voor een altaar of een beeld van eenig ideaal, zou de intellectueel van heden zeggen: „Dit is iets wat ik heb gemaakt; dit is iets wat ik heb gekend”. Het is een voorwerp; het is niet een persoon; en hierdoor schijnt de intellectueel verloren te zijn. De niet-intellectueelen hebben hun geloof in God en daarbij blijven zij staan; zij gaan in 't geheel niet verder en ondervinden dan ook geen gunstigen invloed van hun geloof. Maar het proces, dat de wijzen als het beste beschouwen voor den zoeker naar Waarheid is, inde eerste plaats zich God als Ideaal voor te houden en vervolgens God te verwezenlijken. Met andere woorden: Maak U eerst God, en God zal U maken. Zooals wij inden Gayan lezen: „Maak God een Werkelijkheid en God zal U Waarheid maken”. En dit kan begrepen worden uit het volgend verhaal: Er was eens een kunstenares, die toegewijd was aan haar kunst; niets anders inde wereld trok haar aan. Zij had een klein atelier; en telkens wanneer zij maar een oogenblik vrij had, was haar eerste gedachte naar dat atelier te gaan en te werken aan een beeld dat zij onder handen had. De menschen konden haar niet goed begrijpen, want niet iedereen wijdt zich 200 geheel aan een ding als zij dat deed. De meesten hebben voor eenigen tijd belangstelling voor kunst, dan weer voor iets anders, nu eens voor hun omgeving, dan weer voor den schouwburg. Maar deze kunstenares gaf daar niet om; eiken dag ging zij naar haar atelier en besteedde het grootste deel van haar tijd aan het maken van dit kunstwerk, het eenige kunstwerk, dat zij in haar leven maakte. En naarmate het werk zijn voltooiing naderde, werd haar vreugde over haar schepping steeds grooter, zij voelde zich tot die schoonheid aangetrokken, waaraan zij al haar tijd wijdde. En deze schoonheid begon zich aan haar oogen te openbaren, en zij begon er mee in verbinding te treden. Het was voor haar niet meer een beeld, het was een levend wezen. Op het tijdstip dat het beeld voltooid was, kon zij haar oogen niet gelooven, dat het alles door haar was gemaakt. Zij vergat den arbeid, dien zij aan dit beeld besteed had, den tijd, dien het geduurd had om het te maken, de gedachte, het enthou- siasme. Het deed haar verlinken in zijn schoonheid. De wereld bestond voor haar niet; het was deze schoonheid, die zich aan haar voordeed. Zij kon voor geen oogenblik gelooven, dat dit een levenloos beeld was. Zij zag daarin een levende schoonheid, meer levend dan iets anders inde wereld, dat haar inspireerde en een openbaring voor haar was. Zij voelde zich verheven bij de aanschouwing van de schoonheid van dit beeld. En zij was zoo diep ontroerd door den indruk, dien dit beeld op haar maakte, dat zij in vollen ootmoed neerknielde voor deze volmaakte visie van schoonheid, en het beeld vroeg te spreken, geheel vergetend, dat het haar werk was, dat het een beeld was, dat zij gemaakt had. En daar Godin alle dingen en in alle wezens is, daar God Zelf alle schoonheid is, die er bestaat, en antwoord geeft te allen tijde, indien het hart maar gereed is naar dat antwoord te luisteren, zooals Hij ook altijd bereid is in gemeenschap te komen met de ziel, die ontwaakt is voor Zijn schoonheid, kwam een stem uit het beeld zeggende: „Indien gij mij liefhebt, kunt gij dit op slechts één voorwaarde doen, nl. door dezen giftbeker uit mijn hand aan te nemen. Indien gij wilt dat ik leef, zult gij niet meer leven. Neemt gij dit aan ?” „Ja”, zeide zij, „Gij zijt schoonheid, gij zijt de geliefde, gij zijt degeen, aan wien ik al mijn gedachten wijd, mijn bewondering, mijn aanbidding, zelfs mijn leven wil ik U schenken”. „Neem dan dezen giftbeker”, zei het beeld, „opdat gij niet meer zult zijn”. Voor haar was de gedachte: „Ik zal nu niet meer zijn” nectar. „Die schoonheid zal blijven, de schoonheid, die ik bewonderd en aanbeden heb, zal blijven bestaan. Ik behoef niet meer te leven.” Zij nam den giftbeker en viel dood neer. Het beeld lichtte haar op en kuste haar, terwijl het haar zijn eigen leven gaf, het leven van schoonheid en heiligheid, het leven, dat altijddurend en eeuwig is. Dit is een allegorisch verhaal van de aanbidding van God. God wordt eerst gemaakt; en de kunstenaars, die God schiepen waren de profeten, de leeraren, die van tijd tot tijd zijn gekomen. Zij waren de kunstenaars die God schiepen. Toen de wereld niet genoeg geëvolueerd was, maakten zij God uiteen rots; toen de wereld een hoogere trap inde evolutie bereikt had, gaven zij God woorden inden mond. In God's lof schilderden zij God's beeld, en zij gaven de menschheid een hooge opvatting van God dooreen troon voor Hem te maken. Inplaats van Hem in steen te maken, plaatsten zij Hem in het hart van den mensch. Wanneer deze weerspiegeling van God, die alle schoonheid, majesteit en volmaaktheid is, ten volle ineen mensch wordt weerspiegeld, dan is het natuurlijk, dat hij op God is gericht. En dan is het gevolg, dat de liefde en het licht, de schoonheid en de macht, die aan God behooren, in het hart van den aanbidder worden geboren. Het is daarom, dat men God zoekt inde goddelijken. SOEFI-DENKBEELDEN. 1. Er is één God, de Eeuwige, het Eenige Wezen, niets bestaat dan Hij. 2. Er is één Meester, de Leidende Geest van alle zielen, die zijn volgelingen voortdurend voert naar het licht. 3. Er is één Heilig Boek, het heilige boek der natuur, het eenige geschrift, dat den lezer licht kan geven. 4. Er is één Religie, het zonder afwijken voortgaan inde juiste richting naar het ideaal, hetwelk de vervulling is van het levensdoel van elke ziel. 5. Er is één Wet, de wet van wederkeerigheid, welke kan worden nagekomen dooreen onzelfzuchtig gemoed, samengaand met een zin van ontwaakt rechtsgevoel. 6. Er is één Broederschap, de broederschap der menschheid, die de kinderen der aarde zonder onderscheid vereenigt in het Vaderschap van God. 7. Er is één zedelijk beginsel, de liefde, die uit zelfverloochening voortspruit en bloeit in goede daden. 8. Er is één voorwerp van lof, de schoonheid, die het hart van haar aanbidder verheft door alle aanzichten heen van het geziene tot het ongeziene. 9. Er is één Waarheid, de ware kennis van ons wezen, innerlijk en uiterlijk, die de kern is van alle wijsheid. 10. Er is één pad, de vernietiging van het onware ego in het ware, hetwelk den sterveling opvoert tot onsterfelijkheid en waarin algeheele volmaking te vinden is. DOEL VAN DE SOEFI-BEWEGING. 1. Het verwezenlijken en verspreiden van de kennis der Eenheid, den Godsdienst van Liefde en Wijsheid, opdat de verdeeldheid, ontstaan door geloofsbelijdenissen en gelooven vanzelf moge wegvallen, het menschelijk hart moge overvloeien van liefde, en alle oneenigheid, veroorzaakt door onderscheiden en verschillen, moge worden uitgeroeid. 2. Het ontdekken van het licht en de kracht, sluimerend in ieder mensch, het ontdekken van het geheim van den Godsdienst, van de macht der mystiek en de kern der wijsbegeerte, zonder in te grijpen in bestaande gebruiken en geloofsvormen. 3. Mede te helpen om de beide tegengestelde polen der wereld, het Oosten en het Westen, dicht tot elkander te brengen door uitwisseling van gedachten en denkbeelden, opdat de universeele broederschap vanzelf tot stand moge komen en de eene mensch den anderen mensch tegemoet moge treden, vrij van de enge beperkingen van natie of ras. Voor meerdere inlichtingen wende men zich tot de Soefi-Beweging, Hoofdkwartier voor Nederland, Bazarstraat 20. Den Haag.