REISGIDSEN voor het BUITENLAND PRIJS f 1.60 No. 60-JOEGOSLAVIË Reisgids voor Joegoslavië, voorzien van 41 illustraties en 3 kaartjes, door W. Valk, leeraar 2e H.B.S. 5-jarige cursus te Amsterdam Kon. Ned. Toeristenbond A.N.W.B. lIM IMini «ni iRU gf,oniivigem 0962 7189 No. 60 REIZEN IN HET KONINKRIJK JOEGOSLAVIË door W. VALK LEERAAR 2e H.B.S. 5-J. CURSUS TE AMSTERDAM UITGEGEVEN DOOR DEN KON. NED. TOERISTENBOND A. N.W. B. REISGIDSEN voor het BUITENLAND INHOUD Blz. Voorbericht (door C. D. Merens, Consul-Generaal van het Koninkrijk Joegoslavië te Amsterdam) 5 I. Het Reizen 7 11. Belgrado (Beograd) 8-10 111. Op den Joegoslavischen Donau 10-13 IV. Juzna Srbija (Zuid-Servië). Land, Volk, Treinreis 13-20 V. Van Beograd naar Skoplje (Üsküb). Autoreis 20-27 VI. Van Skoplje naar Ohrid. Autoreis 28-33 VII. Door Slowenië.... 33‘39 VIII. Van de Sloweensche hoofdstad over Plitvice naar de Adriatische Zee 4°-43 IX. Langs de Rivierader zeven kasteelen .... 44-52 X. Het Alkafeest te Sinj 52-55 XI. In en om Dubrovnik (Ragusa) ......... 56-62 XII. De Golf van Kotor 62-66 XIII. Het land van de Zwarte Bergen 66-71 XIV. Mostar, de hoofdstad van Herzegowina . 72-75 XV. Het gouden Sarajevo 75-79 XVI. De Mohammedanen in Bosnië en Herzego- wina 79-96 XVII. Van de Bosnische hoofdstad over Zagreb naar Ljubljana 96-104 XVIII. De Joegoslavische Riviera 104-112 XIX. Alphabetisch Register 113-115 De heer C. D. Merens, Consul-Generaal van het Koninkrijk Joegoslavië te Amsterdam, schrijft; Wanneer ik niet het genoegen had den heer W. Valk persoonlijk te kennen, zou ik mij bij het lezen van dezen uitmuntenden, door den Kon. Ned. Toeristenbond A.N.W.B. uitgegeven reisgids „Reizen in het Koninkrijk Joegoslavië zeker hebben afgevraagd: „Hoe kan een leeraar aan een H.B.S. te Amsterdam met zooveel inzicht dit land en zijn bewoners beschrijven?” Maar ik behoef mij die vraag niét te stellen! Hier is een man aan 't woord, die al sinds jaren zijn vrijen tijd besteed heeft aan ’t bereizen en bestudeeren van Joegoslavië; musea en bibliotheken bezocht en zonder twijfel met letterkundigen, historici en geografen in mijn land van gedachten gewisseld heeft om tot een dusdanige omvangrijke kennis te komen van zeden, gewoonten en historie en die ook den weg weet in elk gedeelte van Joegoslavië als misschien slechts enkelen. Gaarne breng ik den heer Valk hierbij hulde voor de kennis van zaken en dank voor de liefde, waarmede hij zijn gegevens heeft uitgewerkt en te boek gesteld, terwijl ik tevens deze gelegenheid zou willen benutten om den zoo actieven A.N.W.B. dank te brengen voor zijn bijzonder gebaar, dit werkje het licht te doen zien. Moge dit boekje een practische handleiding blijken op reis naar ’t land, dat men misschien 't mooiste en interessantste van Europa zou kunnen noemen; moge het ’t onthaal vinden, dat het verdient en het toeristenverkeer naar Joegoslavië bevorderen. VOORBERICHT Joegoslavië is een toeristenland bij uitnemendheid! In de Adriatische Zee dobberen rijen eilandjes als versierde pleizierbootjes, terwijl aan de kust temidden vaneen tropische plantenwereld inhammen als Zwitsersche bergmeren en Noorsche fjorden elkaar geregeld afwisselen. En hoe loonend zijn wel die tochten langs den Donau of naar de ferme Montenegrijnen; die bezoeken aan Dalmatische kathedralen, Zuid-Servische kloosters en steden als Split, Dubrovnik, Mostar of aan Sarajevo, waar de toerist het levender echte Mohammedanen van zoo nabij leert kennen. Zoodra de muezzin van de slanke minaret naar vier windstreken heeft gezongen, dat Allah de eenige God en Mohammed zijn Profeet is, stroomen de mannen, getooid met fez of tulband, naar de moskee. En tijdens Ramadan, de Mohammedaansche vastenmaand, worden des avonds in alle moskeeën de offerkaarsen ontstoken, terwijl guirlandes van lampen en kleurige lampions de tallooze tuinen en tuintjes als met Bengaalsch vuur begieten en de minarets gelijk vuurpijlen opschieten uit het nabije riviertje of de donkere aarde. Voeg bij dat alles de gastvrijheid der Joegoslaven, hun kennis van Engelsch, Fransch of Duitsch, de volksdrachten, verschillend van dorp tot dorp en de verscheidenheid van landschappen en het is te begrijpen, waarom ieder toerist al spoedig een plaatsje ontdekt, dat op haar (hem) den indruk maakt met de rest der aarde geen overeenkomst te hebben en dus wel een stukje van het Paradijs moet zijn. I. HET REIZEN 11. BELGRADO (BEOGRAD) Waar de Save (Sau) na een reis van 712 km haar water in den Donau draagt, ligt de Joegoslavische hoofdstad, pronkend op een uitlooper van het Balkangebergte. „Witte stad” noemt men Beograd, maarde naam „Roode stad" zou haar beter passen, want het bloed van Kelten, Romeinen, Grieken, Serven, Turken en nog vele andere volken vloeide langs haar vestingmuren. Beograd, tijdens den Wereldoorlog twee maal door de Oostenrijkers genomen en weer verloren, het tooneel van strijd voor verschillende rassen en godsdiensten, wisselde meermalen van naam, maar bleef onder elke heerschappij een gewichtig handelscentrum. Ook uit toeristisch oogpunt is de stad belangrijk. Staande tusschen de resten der oude vesting, genieten we van heerlijke vergezichten en in onze onmiddellijke nabijheid zijn twee parken, de Groote en de Kleine Kalemegdan. Deze zijn aangelegd op de terrassen van boven- en benedenvesting, terwijl zich op slechts korten afstand de kathedraal bevindt, waarin Peter de Bevrijder werd gekroond (1903) en de Vorsten Milosch en Michael Obrenovitch een laatste rustplaats vonden. Op de Kalemegdan zijnde bewoners van Beograd zeer trotsch en met recht, want pas na lang aarzelen komt de toerist er toe zijn schreden stadwaarts te richten. Eenmaal inde gezellige, drukke winkelstraten, waar Oost en West en alle rassen uit Midden-Europa elkaar ontmoeten, vergeet men echter ook daar weer gemakkelijk den tijd. Wat al „typen" loopen er te Beograd rond! Dat Beograd lang onder Turkschen invloed stond, vertellen de fezzen, die nog steeds ook door vele niet-Mohammedanen worden gedragen. Halva een gebak van meel, honing, melk, eieren en fijngemalen amandelen ligt in klompen als molensteenen voor de vensters opgestapeld. Het goedje is zoo zoet, dat het eigenlijk alleen bij zwarte koffie of boza, een uit maïs getrokken limonade, te eten is. Boeren en boerinnen in fraaie nationale drachten, voor een dagje naar stad, loopen als edellieden en jonkvrouwen langs de straat; de slager draait inde open lucht een speenvarken aan het braadspit; haveloos gekleede menschen laten hun schoenen poetsen; zigeunermuziek zingt uit alle café’s en doordat alles overmeesterd, krijgen vreemdelingen in sommige buurten het gevoel, dat zij zich ineen ander werelddeel bevinden. Er is echter ook een modern Beograd met paleizen als in West-Europa, er zijn een tiental Grieksch-orthodoxe kerken, een moskee en vele andere Godshuizen, er zijn standbeelden en museums. Van de museums bevat het Ethnografisch museum een aardige verzameling volksdrachten; het museum Srpske Zemlje trekt zijn bezoekers met een aantal zeldzame Beograd. Kalemegdan a. d. Donau munten en opgezette dieren uit verschillende streken van Joegoslavië. Aan den Prins-Regent Paul, den Joegoslavischen Maecenas, dankt Beograd een collectie meesterwerken van schilders uit alle landen van Europa, en hoe kan het anders het „Land van Rembrandt”, vertegenwoordigd door ruim veertig Nederlandsche schilders, trekt mét de beeldhouwwerken van Mestrovic en Rosandic de meeste bezoekers naar het „Prins Paul museum”. Moe gekeken aan de kunst, verlangend naar een uitstapje buiten Beograd, nemen we een tram en rijden naar de koninklijke residentie Dedinje, wandelen vervolgens inde Topcider parken en willen misschien ook nog een bezoek brengen aan het jachtmuseum, dat gehuisvest is in het oude kasteel van Vorst Milosch. Een langere excursie leidt naar den berg Avala (565 m), waar het graf van den onbekenden soldaat rust onder een granieten gedenksteen, gewrocht door den grooten Joegoslavischen beeldhouwer Mestrovic. 111. OP DEN JOEGOSLAVISCHEN DONAU Zoodra de boot beneden Mohacz Hongarije verlaat, bevinden wij ons inde Joegoslavische korenschuur. Wouden, roode daken van eenvoudige boerenwoningen, hier en daar een aardig kerkje, dat alles zorgt voor de noodige afwisseling. Bij het zien van de Drave (Drau), die de noordgrens van Slavonië vormt en langs Osijek (Essegg) den Donau bereikt, gaan onze gedachten naar de prachtige kleederdrachten der kunstzinnige Slavonen en herinneren wij ons, dat de bosschen daar in de verte het wereldberoemde „Slavonisch eikenhout” leveren. In het zuiden wenken de toppen van de Fruska Gora, veelbezocht om een dertiental kloosters van welke enkele museum en pantheon tegelijk zijn, om de mysterieuze bergholen en de dichte wouden, die voor jagers op wilde zwijnen en herten als een dorado gelden. Talrijke toeristen krijgt de Fruska Gora inden winter uit het nabije Novi Sad (Neusatz). Deze stad, welke wij aan bakboord zien voorbijglijden, groeide tegen de vesting Petrovaradin, verdedigde zich eeuwenlang tegen de opdringende Ottomanen en draagt den eerenaam „Servisch Athene”. Als cultureel, politiek en economisch centrum van de Wojwodina inde Servische geschiedenis steeds op den voorgrond tredend en als uitgangs- punt voor het maken van excursies buitengewoon gunstig gelegen, komen in Novi Sad elk jaar nogal veel vreemdelingen. En nooit verzuimen deze een bezoek te brengen aan het nabijgelegen stadje Sremski Karlovci, dat ons aan stuurboord temidden van wijngaarden reeds van verre verrast met een heerlijke kathedraal en waar men uit roemrijke tijden o.m. nog een prachtig patriarchenpaleis kan bewonderen. Nadat de Tisa zich met den Donau heeft vereenigd, zet deze zijn weg voort in zuidelijke richting en stroomt door vruchtbare velden voorbij het reeds inde eerste eeuw na Christus bekende stadje Zemum (Semlin). Spoedig zien we nu aan onze rechterhand de Save en duidelijk wenkt een beeldhouwwerk van Mestrovic om niet verder te reizen. Nog eenige minuten en we gaan te Beograd (hfdst. II) aan wal, blijven minstens drie dagen inde Joegoslavische hoofdstad en zetten daarna de Donaureis voort. Dank zij een vrij sterken stroom, brengt de boot ons ruim drie uur na het verlaten van Beograd bij de 24 torens van de bekende vesting Smederovo, gebouwd in het jaar 1430 en sindsdien voortdurend brandpunt van hevige gevechten. Ging daardoor reeds veel van het oorspronkelijke verloren, de beschieting tijdens den Wereldoorlog liet nauwelijks genoeg over om het geregelde bezoek van toeristen te rechtvaardigen. Maar van de boot af maakt de vesting toch een onvergetelijken indruk, doordat zij als een plant uit het water schijnt te groeien. Dooreen vruchtbare vlakte, voorbij middeleeuwsche en romeinsche burchtruïnen, langs het stadje Veliko Gradiste met het beruchte „levende zand”, naderen we het gedeelte van den Donau, dat Djerdap heet en de meest indrukwekkende natuurtafereelen van Europa te genieten schenkt. Als voorpost stijgt midden uit het rivierbed de geweldige rots Babakaj. Bij het stadje Golubac vraagt nog een prachtige middeleeuwsche vesting met een tiental massieve torens de aandacht, maar daarna heeft het oog slechts belangstelling voor den hardnekkigen strijd, dien water en steen rondom schijnen te voeren. Tien kilometer beneden den Babakaj verspert weer een rots den weg, maarde mensch kwam daar in het belang van de scheepvaart het water te hulp door het hakken vaneen kanaal. Stroomversnellingen links en rechts, dichte wouden op de haast loodrechte hellingen van bergen, die tot inden hemel reiken en dan weer donkere, naakte granietrotsen, dat alles schept een sfeer, die toeristen noopt te zwijgen. Steeds nauwer wordt het dal en voorbij de „Kleine Ijzeren Poort” lijken de bergen links en rechts voor het grijpen. Zullen zij samengroeien en ons vernietigen? Een beklemmend gevoel mengt zich met diep ontzag voor de wonderen der natuur. We zijn bij Kazan (ketel); het water schuimt en borrelt, het schip schudt, alles rammelt aan boord en de Donau is ter plaatse.... 60 meter diep. De nabije Trajanusweg, reeds meer dan achttien eeuwen geleden inde granietwanden uitgehouwen, doet menigeen aan boord bedenken, dat het misschien toch beter was geweest den tocht per auto te ondernemen. Maar reeds wordt de horizon iets wijder en een vriendelijke minaret van de groote moskee op het eilandje De vesting Golubac.(Bij de Ijzeren Poort). Ada-Kaleh werkt kalmeerend op het gemoed. Nog eenmaal waagt een kolossale barricade de rivier in haar loop te stuiten. Tevergeefs! Inde Ijzeren Poort de „hengsels” van de „deur” ziet men door de natuur duidelijk op de rotsen afgeteekend stroomt het kokende water zoo snel, dat de boot veiligheidshalve haar weg moet nemen dooreen uitgehouwen kanaal van 1700 m lengte. Voorbij Kladovo, waar men voor een paar dinar de beroemde kaviaar te koop aanbiedt, kronkelt de Donau door rustige landschappen en als hij beneden Radujevac zijn 582 km lange reis op Joegoslavischen bodem heeft volbracht, stroomt hij als grensrivier tusschen Roemenië en Bulgarije waardig de Zwarte Zee tegemoet. IV. JUZNA SRBIJA (ZUID-SERVIË) LAND EN VOLK. TREINREIS. Behalve den voormaligen Sandsjak Novibazar, omvat Juzna Srbija die gebieden, welke na de Balkanoorlogen aan het Koninkrijk Servië ten deel vielen en eertijds behoorden tot de villajets Saloniki, Monastir en Kosovo. (Voor Skoplje, de hoofdstad van Zuid-Servië: hfdst. V.) Bergen, kaal of met wouden bedekt en een aantal vruchtbare bekkens, welke door nauwe dalen zijn verbonden, vormen den bodem. Dikwijls noemt men Juzna Srbija gemakshalve Macedonië, maar reizend door de zuidelijke streken van Joegoslavië verdient het aanbeveling met vroegere namen voorzichtig te zijn, want zij roepen bij de Zuid-Serviërs wel eens droevige tijden in het geheugen, soms ook wekken zij.... verwachtingen. Romeinen, Grieken, Bulgaren, Byzantijnen, Serviërs en Turken, zij allen drukten een stempel op de bevolking en deze wordt er door de Godshuizen voortdurend aan herinnerd, dat geen enkele heerschappij eeuwig duurt en het „wee den onverwonnene een harde waarheid is. Zoo is bijvoorbeeld in Bitolj, dat voor den We- !) Van de Joegoslavische staatsschepen, die op den Donau het toeristenverkeer onderhouden, is tegenwoordig de „Alexander het best ingericht. Inlichtingen over het Donauverkeer worden verstrekt op alle kantoren van den A.N.W.B. en te Beograd door het „Bureau Putnik”. reldoorlog Monastir heette '), een synagoge, welke zich van buiten in mets vaneen moskee onderscheidt, terwijl een Chnstenkerkje, hetwelk men ten deele onder den grond bouwde om de Turken niet te ergeren, thans aan alle vreemdelingen met trots wordt getoond als een Servische schepping. Te Ohnd spreekt de wisseling der tijden nog duidelijker ineen Gneksch-orthodoxe kerk, waaraan een minaret is toegevoegd. Geen wonder voorwaar, dat zelfs heel eenvoudige menschen voorzichtig zijn bij het uiten vaneen meening over geloof en afkomst. 6 * * * Terwijl de Zuid-Servische bevolking over het algemeen bij toeristen een gunstigen indruk achterlaat, leidt kennismaking met Zigeuners al te vaak tot teleurstellingen. Weliswaar verdienen velen van deze lieden tegenwoordig een eerlijk stuk brood als pakjesdragers, smeden, ketellappers en manenmakers, maar ondanks alle bemoeiingen der Joegoslavische regeering schijnt het aantal zwervende Zigeuners toch nog zeer aanzienlijk te zijn. Wat de handwerkslieden betreft deze zijn vaak achterlijk, vergeleken bij hun collega’s-landgenooten. Zoo rekenen zij nog op voorvaderlijke wijze in het vij tallig stelsel en bij het tellen van voorwerpen wordt zoo nu en dan een erwt, een spijker of iets dergelijks op zij gelegd om met inde war te geraken. Bedelen, waarzeggen en kwakzalverij behooren tot de onschuldigste pogingen om zonder werken door het leven te komen, maar weinig zwervende Zigeuners hebben ook bezwaren tegen diefstal, althans wanneer daaraan niet al te veel gevaar voor een lichamelijke kastijding is verbonden. Zangen, vioolspelen, dansen, elkaar dubbelzinnige raadsels opgeven en onkiesche verhalen doen, dat zijnde eenige bezigheden, waarmee die nomaden zich van harte bezighouden. Lraat een troep verhuizen, dan geeft zij door teekens aan hoornen of steenen te kennen, dat het er goed of slecht was, zoodat een medelijdende bevolking nooit met rust wordt gelaten. „Zou je voor mij willen werken?” vroeg eens iemand aan een reus vaneen vent en lachend kwam het antwoord: „Als God wenschte, dat ik ging werken, zou hij mij als een os en niet als een Zigeuner hebben geschapen.” Onbegrijpelijke mentaliteit ineen land, waar bijna ieder van den vroegen morgen tot den laten avond zwoegt voor ’) Monastir = klooster; obitelj = familie (kloosterfamilie). een geringe verdienste en den hongerdood boven den bedelstaf zou verkiezen. Tegen de verwachting, gewekt na een oppervlakkige kennismaking, bestaat echter in Zuid-Servië zelden de noodzaak tot bedelen, dank zij de familiegemeenschap (zadroega). Moge elders, onder invloed van het nieuwe Servische recht, menigeen uit de zadroega treden en door meeneming van zijn rechtmatige portie van het familiebezit geheel nieuwe toestanden scheppen, in Juzna Srbija gevoelt men zich nog gelukkig in het familieverband, dat vrouwen en zwakke mannen wel niet veel rechten verleent, maar elk lid voor honger behoedt en de gastvrijheid tegenover vreemdelingen in eere houdt. Bekend is, dat aan het bestaan der zadroega’s nadeelen zijn verbonden, maar ontbinding in een crisistijd zou waarschijnlijk tot een volksramp leiden. Inde zadroega's pleegt men niemands verjaardag of naamdag te vieren, maar aan den Slava (huispatroon) worden elk jaar twee of drie dagen gewijd. De eerste feestdag heet Slava en is in het bijzonder bestemd voor de mannen; de daaropvolgende dag, dien men Pataritza noemt, behoort aan de vrouwen. In sommige plaatsen is er dan nog een derde feestdag, de Okrilje, evenals Slava en Pataritza gevierd bij brandende kaarsen, die dooreen priester worden aangestoken. Daaruit blijkt, dat de Slavafeesten een gewijde beteekenis hebben. Als de familiekas het kan dragen, beperkt men zich echter niet tot de verzorging van geestelijke belangen. O neen, er wordt veel wijn en brandewijn (rakija) gedronken en overvloedig gegeten. Als de heerlijkste gerechten gelden gebakken spekjes, welke aan een ijzerdraadje zijn geregen (raznici), een soort worstje zonder vel (cevapcici), een speenvarken, dat boven een houtskoolvuur aan het braadspit wordt geroosterd (razanje) en de lonatz. Vooral de lonatz is een tractatie. De ingrediënten daarvan zijn: een mengsel van zooveel mogelijk soorten vleesch, uien, wortelen en witten wijn. Opdat van den geur niets verloren zal gaan, kookt men het kostje in een soort Papiniaanschen pot en volgens kenners komt dan een godenspijs te voorschijn. Ten onrechte meent men wel eens, dat de Slava alleen een belangrijke rol speelt bij de leden vaneen zadroega. Er is namelijk geen enkele vereeniging van beteekenis of zij geeft haar Slavafeesten en ook ieder klooster viert zijn schutspatroon, o.m. door velen uit de naaste omgeving tot een feestmaaltijd uitte noodigen. Ondanks den grooten invloed van de Westersche cultuur houden de Zuid-Serviërs nog tal van andere oude volksgebruiken in eere, zooals bij een sterfgeval. Een overleden man legt men, nadat het lichaam is gewasschen, gekleed in zijn beste pakje en van hoed en schoenen voorzien, inde huiskamer op den grond. Een meisje of vrouw daarentegen krijgt een wit doodkleed en ligt ergens afzonderlijk. Van heinde en ver verschijnen de gasten; zij gaan eerst inde kerk, koopen kaarsen en steken deze inde kom met Zand, welke zich aan het voeteneinde van de(n) doode bevindt. Gedurende het etmaal, dat de overledene boven aarde blijft, waken familieleden en gasten gezamenlijk. Dan heeft er een ceremonie inde kerkplaats, vervolgens draagt men de doodkist naar het graf en na het eten van gewijd koren gaat de stoet terug naar het sterfhuis om pruimenbrandewijn te drinken. Drie dagen na de begrafenis gebruiken de naaste verwanten van de(n) overledene inde kerk een herinneringsmaal en 9 dagen, 3 maanden, 6 maanden, 1 jaar en 3 jaar later komen zij telkenmale bijeen om gewijd koren te eten. En verder? Tot 1914 was het gewoonte na 3 jaar het graf te openen. Was het lichaam dan nog niet vergaan, zoo kwam men weer op geregelde tijden tezamen, teneinde aan de dolende ziel eeuwige rust deelachtig te doen worden. Thans is het openen vaneen graf evenwel verboden. Voor een excursie in Juzna Srbija kunnen we als punt van uitgang aanbevelen: Skoplje (hfdst. V), Bitolj en Ohrid (hfdst. VI) !) De verbinding tusschen die plaatsen is naar Nederlandsche opvattingen allesbehalve onberispelijk, maar toch ook weer niet al te slecht. Het best reist men van Skoplje per trein naar Gradsko en dan met de autobus over Prilep en Bitolj naar Ohrid. Langs de Albanische grens loopt echter nog het door Duitsche soldaten aangelegd treintje en wie daarmee van Skoplje naar Ohrid wil reizen, bespaart zich veel dinars, maar legt den afstand van 355 km af in achttien of meer uren. Zeker is dat dus geen pleizierreisje, doch om inden kortst mogelijken tijd de meeste ervaringen op te doen, moet men toch een rondreis maken en daartoe stappen we ) Elders is het moeilijk, soms onmogelijk, om hotels te vinden, waar met oók de cimex lectularius logeert. Men wende zich om reisinhchtingen tot het „Bureau Putmk” te Skoplje. Bij aankomst te Gradsko wacht reeds een autobus, maar vlak bij het station is ook een archaeologisch museum met vele interessante voorwerpen. Deze zijn afkomstig van het nabijgelegen Stobi, een Romeinsche stad uit de derde eeuw na Christus, die in 479 door de Oostgoten werd verwoest. Behalve een marmeren amphitheater werd nog een kerk blootgelegd en er bestaat hoop, dat bij verdere opgravingen in het „Macedonische Pompeji” nog veel belangrijks te voorschijn zal komen. Na het verlaten van Gradsko zien we hier en daar een rijstveld en spoedig daarna slingert de autobus langs roodgekleurde akkers met maïs en tabak. Een uitgestrekt Duitsch kerkhof roept den Wereldoorlog in het geheugen en spoedig daarna vliegen we door de hobbelige, nauwe en kronkelende straatjes van Prilep. Prilep is een stadje, van waar jaarlijks 2a3 millioen kg tabak wordt verzonden. Het aantal inwoners steeg de laatste jaren tot 20.000 en die vooruitgang had o.m. den bouw vaneen niet onaardig hotel tengevolge, zoodat overnachten er thans mogelijk is. Van de verschillende oude kloosters komt inde eerste plaats Treskovac voor een bezoek in aanmerking, wijl het door de begunstiging van Servische heerschers in bezit kwam van eenige kunstschatten. Als geboorteplaats van Marko Kraljevic, den in vele liederen bezongen Servischen held, en zetel van Koning Vukasin is de naam Prilep wijd en zijd bekend, maarde kennismaking valt niet mee. Als dan ook de ruïnen van den ouden koningsburcht uit het gezicht zijn verdwenen, toeven onze gedachten reeds in Bitolj. Bitolj, tegenwoordig een stad met 45.000 zielen, werd in 1382 door de Turken veroverd en droeg later den naam Monastir. Als handelscentrum en garnizoensplaats kreeg de stad groote beteekenis, zelfs telde zij voor den Wereldoorlog 85.000 inwoners. Een dertigtal moskeeën, vele hooge muren en getraliede vensters herinneren aan de heerschappij van den Islam; vele ruïnen tusschen fonkelnieuwe gebouwen vertellen, hóe hevig er tijdens den Wereldoorlog is gevochten, terwijl troepen soldaten en talrijke officieren het bewijs leveren, dat Bitolj ook nu nog geldt als een strategisch zeer gewichtig punt. Behalve Turken, Grieken, Albaneezen, Zinzaren en Zigeuners, wonen in Bitolj veel Spaansche Joden. Dat de nu eerst inden trein, die Skoplje met Gradsko verbindt. Grieksch-orthodoxe kerk inde stad en haar omgeving meetelt, blijkt wel hieruit, dat tot het bisdom Bitolj niet minder dan 33 kloosters behooren. De Roomsch-katholieken daarentegen zijn gering in aantal; zij hebben ook slechts de beschikking over één kerk. Door de hooge ligging (618 m) is het in Bitolj des zomers betrekkelijk koel en daar de gemengde bevolking zorgt, dat de vreemdeling interessante typen te aanschouwen krijgt, zal het niemand berouwen er de reis voor een tweetal dagen te onderbreken. Een kleine excursie naar de Peristeri (2532 m) schenkt panorama s van rijke oofttuinen en korenvelden en mag daarom niet op het reisprogramma ontbreken. Van Bitolj naar Ohrid slingert de weg over en tusschen geweldige steenmassa's. Alleen kudden blauwe geiten en koeien, die ineen beek rustig liggen te herkauwen, verraden de nabijheid van dorpjes. Groepen ooievaars kondigen het meer van Prespa aan, dat in onderaardsche verbinding staat met het meer van Ohrid, het einddoel van onze excursie. Ohrid: hfdst. VI. Het oorlogstreintje tusschen Ohrid en Skoplje, dat voortkruipt overeen spoorbaan van ongeveer een halven meter breedte, bewijst de bevolking groote diensten. Eenig comfort zal men echter tevergeefs inde kleine wagentjes zoeken en daar als boven gezegd de afstand van 355 km slechts Ook de buffels vinden de warmte in Zuid-Servië ondragelijk. bij uitzondering binnen 18 uur wordt afgelegd en de smalle banken niet bepaald prettig zitten, is de treinreis zeer vermoeiend. Bij geen enkele halte is een buffet of iets van dien aard; zelfs pompen met goed drinkwater zijn schaarsch. Zonder signaal, doch met een heftigen ruk staat de trein stil of zet zich in beweging. Waarom zou de conducteur ook een teeken tot vertrek geven: wie nog bezig is de veldflesch te vullen, zal wel inden laatsten wagen stappen. Geen klassen, geen papieren met waarschuwingen, niets dan twee lange banken, een kacheltje daartusschen en ergens bij de deur een olielampje. De boer, die des winters banken bij het haardvuur schuift om er op te slapen, ontrolt in het treintje een dikke winterpels en doet, alsof hij thuis is. Houdt de trein toevallig even halt inde buurt vaneen dorp, dan springen kinderen op de balcons en bieden appels, eieren en drinkwater te koop aan. Afwisseling is er ook tijdens het rijden genoeg, want de natuurtafereelen links en rechts zijn onbeschrijfelijk mooi en des avonds zorgt het kleine locomotiefje voor een vuurwerk, maar.... achttien, misschien zelfs twintig uren ineen gedwongen houding zitten, het is werkelijk geen pleizierreisje. „Zoo meteen zijn we in Tetovo” vertelde ons een gendarme en op de vraag of er in die plaats goede hotels waren, kwam als antwoord: „Daar zou een koning wel kunnen logeeren.” Een paar uurtjes later stapten we door de donkere straten van Tetovo (Kalkandelen, 17.000 inw.) en vonden brave luidjes, die ons het beste gaven van wat zij hadden. Helaas, het was niet veel, maar het stadje zelf bracht den anderen ochtend verrassingen. Daar waren inde eerste plaats de menschen, die knikken als ze „neen” zeggen en het hoofd heen en weer schudden als ze „ja” bedoelen. Reeds inden vroegen morgen zaten op de straathoeken groepen mannen onder het slurpen van zwarte koffie gezellig bijeen en legden een kaartje. De een was al slechter gekleed dan de ander, maar zoo arm was blijkbaar niemand of hij had den schoenpoetser iets willen laten verdienen. De volksapotheken d.w.z. winkels, waar onbevoegden kruiden verkoopen en andere zaken zijn grootendeels gelegen bij het marktplein. Op de voorgeschreven tijden hoort men daar den muezzin vaneen minaret af de geloovigen waarschuwen voor het gebed. Door de vele moskeeën men bezoeke vooral die, welke van buiten rijk beschilderd is met motieven, ontleend aan het plantenrijk —, door de derwisch-kloosters en de Turksche vdla s maakt Tetovo een echt Oosterschen indruk. Dat eenmaai rijkdom in het stadje moet hebben geheerscht, bewijzen de talrijke heerenhuizen, die omgeven zijn door dikke muren van 5 m hoogte. Boven de poort van zulke huizen bevindt Zich steeds een portierswoning en van den tuin, gelegen tusschen muur en huis, is meestal een klein hoekje als begraafp aats mgericht. Sinds het ontstaan van den Toegoslavischen staat is het begraven in eigen tuin echter verboden Zijnde derwischkloosters leeg en wordt voor de arme bevolking veel gedaan op hygiënisch gebied. Ook het toerisme wordt ijverig bevorderd, maar al moeten we Juzna Srbija prijzen als een land, waar voor folkloristen, historici en toeristen veel te leeren en te genieten is en een zeer arme bevolking haar best doet om vreemdelingen van dienst te zijn, wie zeker comfort verlangt, kan haast overal elders in Joegoslavië beter terecht. V. VAN BEOGRAD NAAR SKOPLJE (ÜSKÜB) AUTOREIS. We verlaten Beograd in zuidelijke richting en komen langs een goeden weg bij den Avala heuvel, waarop langen tijd de ruïnen vaneen Turkschen burcht waren te zien. Dat zij werden opgeruimd, staat in verband met den wensch van Alexander den Vereeniger om ter plaatse een monumentaal gedenkteeken op te richten ter eere van den Onbekenden Soldaat uit den Wereldoorlog. Bij Topola, thans een koninklijk jachtslot en in het begin der vorige eeuw de plaats, waar volksleiders den eersten opstand tegen de Turken organiseerden, stappen we uit en wandelen naar het plaatsje Oplenac om een kathedraal te bezichtigen. Deze werd kort na den Wereldoorlog gebouwd, dient het Huis Karageorgewitsch tot mausoleum en bevat mozaïeken, welke een getrouwe copie zijn van beroemde schilderijen uit den bloeitijd van het oude Koninkrijk Servië. Dat rijk werd reeds in 1389 door de Turken vernietigd, maar op onze reis zullen we overal belangrijke overblijfselen der oude Servische cultuur terugvinden, zoodat het bekijken der mozaïeken als een aanvulling van het kaartlezen moet worden beschouwd. Pas na Topola krijgt de wagen gelegenheid om zich aan klimmen te gewennen en bij Kragujevac begint de weg ook al aardig van links naar rechts te slingeren. We naderen Kraljevo, maar passeeren eerst de S. Morava en komen dan in het boschrijke dal van de Ibar. Raska! Kosovska Mitrovica! Halt! Hier zitten we, nog slechts 323 km van Beograd verwijderd, reeds ineen Oostersche wereld. Gelukkig is spoedig een hotel gevonden, maar alvorens verder te trekken, willen we er hier nogmaals (hfdst. IV) op wijzen, dat ieder, die Zuid-Servië bereist, zich moet weten te behelpen. Om een totaalindruk te krijgen van het prachtige berglandschap rondom Kosovska Mitrovica, klimmen toeristen Straatje in het historisch belangrijke stadje Pee, te bezoeken van Mitrovica uit (61 km). Het klooster Gracanica, gelegen aan de linkerzijde van de Gracanica, is van Pristina uitte bereiken na een wandeling van anderhalf uur. Klooster en bijbehoorende kerk werden inde eerste helft der veertiende eeuw gesticht door koning Milutin, zijn gemalin Simonide en hun zoon Stephanus. Door de harmonie der proporties behoort Gracanica tot één der allerbelangrijkste voortbrengselen der middeleeuwsche Servische cultuur. Op eenigen afstand lijken de étages elkaar te dragen om aan vier koepels gelegenheid te geven, den hoofdkoepel zoo hoog mogelijk inde wolken te verheffen, terwijl van dichtbij het mozaïek der steenen de hand van bekwame kunstenaars verraadt. Inde kloosterkerk, waar vier gewelven door enorme pijlers worden gedragen, treffen ons allereerst de fraaie fresco's. Deze zijn echter kopieën van muurschilderingen in het klooster Visoki Decani, dat koning Stephanus liet bouwen en als laatste rustplaats verkoos. Na bezichtiging van Gracanica keeren we naar Pristina terug. Door den ertsrijkdom van het nabije Kosovo Polje (Lijsterveld) was Pristina inde Middeleeuwen een gewichtige plaats, tijdelijk zelfs koningsresidentie en middelpunt vaneen opgewekt ridderleven. Onder den rook der stad werd hier in 1690 een slag tegen de Turken geleverd; de talrijke moskeeën getuigen, dat de Christenen toen zijn teruggedreven. Meer bekend is de strijd op het Kosovo Polje (1389), die een einde maakte aan het eerste Servische koninkrijk. Zoo bloedig was die slag, dat volgens een sage sindsdien overal in het rond de lijsters zwijgen en de meeste bloemen rood zijn ge- gaarne naar de ruïnen van den ouden Romeinschen burcht Zvecan. Heerlijke panorama's in alle richtingen! Op den verderen tocht zullen we meer zulke natuurtafereelen genieten. Nu eens kale bergen, een wereld, die pas geschapen schijnt en nog op menschen, dieren en planten wacht; dan opeens vruchtbare vlakten, waar eiken, kastanjes en noteboomen den weg beschaduwen. Daar drijven mannen, gekleed in wit linnen, hun zwaarbeladen ezels, muildieren en paardjes voort. Misschien hebben ze een beestje over en in dat geval is er ook een „ruiter”, wiens beenen over den grond slingeren en die er op losslaat. Kleine runderen, ossen en buffels versperren bijwijlen den weg of sjokken voor de auto en zorgen op die wijze voor veilig verkeer. Zonder ongelukken rollen we dus Pristina binnen en maken zoo spoedig mogelijk een excursie naar ’t klooster Gracanica. kleurd. Onder de duizenden slachtoffers behoorde o.m. Sultan Moehrad I, die de laatste minuten van zijn leven wilde gebruiken om den gevangen genomen Servenczaar Lazarus te zien dooden. Na een bezoek aan de kapel Gazi Mestan en de Muratovo tulbe, een koepelgraf boven de ingewanden van Moehrad I, trekken we verder over het Kosovo Polje. Bij Urosevac wacht een verrassing: de weg houdt plotseling op! Holderdebolder over het vrije veld; het zijn gelukkig slechts enkele kilometers. Spoedig vinden weden steenen weg, die voorbij het ravijn van Kacanik naar Skoplje leidt. (Van Skoplje terug naar Beograd, kieze men den weg langs Vranje, Nis en Kragujevac). Skoplje, de hoofdstad van het oude Koninkrijk Servië, Fresco's in het klooster Visoki [Deöani (Zuid-Servië). droeg als Turksche residentiestad den naam Üsküb. Door de omringende bergen een strategisch belangrijk punt, was het een gebeurtenis toen Prins Alexander in 1912 aan het hoofd van troepen de stad binnentrok. Kort daarop deed Koning Peter zelf zijn intocht; wat de Serviërs daarbij gevoeld hebben laat zich gemakkelijk raden. Men bedenke slechts, dat de vier letters in het Servische wapen het zijn twee „gewone” en twee omgekeerde C’s beteekenen: Samo sloga Serbina spasova (Servisch heil ligt inde eeuwigheid). Eeuwig schenen de Turken in Skopije te zullen blijven en.... de redding was er, voor men het wist. Doordat Skopije op geen enkele wijze tegen de priemende Zonnestralen is beschut en de nabije bergen geheel kaal zijn, stijgt de thermometer er des zomers tot 65° C. Vier maanden lang geldt elk regenbuitje als een zeer welkome verrassing en gedurende al dien tijd is de Vardar, die de oude Turksche stad van de moderne wijken scheidt, voor baden ongeschikt want het vuilgrijze water is nauwelijks diep genoeg om eenige visschen inleven te houden. Ondanks dat alles durven wij Skopije toch nog voor een bezoek aanbevelen. Als hoofdstad van het Vardarbanaat, handelscentrum voor Zuid-bervië en belangrijke garnizoensplaats gaat Skopije, dat thans reeds 80.000 inwoners telt, met reuzenschreden vooruit. Zulks komt o.m. tot uiting in hotels, banken en magazijnen; ook bezit de stad in het Oficirski Dom een restaurant en concertgebouw, dat op eender groote boulevards van Parijs zeker een goeden indruk zou maken. Maar over de steenen Vardarbrug gebouwd door Stephan Dusan, nadat hij zich in 1346 te Skopije tot „Czaar der Serven en t-rrieken liet kronen —is nog een stukje onvervalscht Azië te vinden. Trouwens, in het moderne Skopije, spelen zich ook reeds Oostersche tafereeltjes af. Voor de hotels, die zich inde onmiddellijke nabijheid van het station bevinden, staan of liggen de schoenpoetsers biJ groepjes van drie en vier; zelfs telden we ergens vijftien naast elkaar. Nadert een vreemdeling, dan kloppen alle schoenpoetsers met borstels op hun bakjes, schreeuwen en wijzen met zooveel gebaren naar „dat ongepoetste schoenwerk”, alsof er een leven op spel stond. Jawel, een paar schoenen Zijn spoedig gepoetst en niemand betaalt daarvoor minder dan 2 dinars (6 cent) d.w.z. 20% van het loon, dat een oerenknecht verdient, als hij van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat hard werkt. Het dragen van pakjes liefst niet al te zware is nog meer intrek dan schoenpoetsen, want als het „karwei” is afgeloopen, brengt een verontwaardigd gezicht of veel geweeklaag allicht een extraatje op van 3 a 5 dinar en dat is in Skoplje nog al wat. Voor 1 dinar koopt men namelijk twee pond heerlijk brood en een pond vleesch kost slechts 2 dinars, zoodat twee kleine vrachtjes inden morgen een goede kans geven om, na een rustig middagslaapje in de schaduw vaneen moskee, de rest van den dag te kunnen doorbrengen met geslenter langs café's en het zoeken naar sigarettenpeukjes. Behalve de tallooze schoenpoetsers en pakjesdragers, treft ons bij het station ook nog de vakmanbedelaar. Hij bidt voor u, hij buigt, hij gesticuleert en rookt ondertusschen met smaak zijn sigaretje. Overigens is overdag in „Europeesch Skoplje” weinig, wat ons Westerlingen kan boeien, maar aan gene zijde van de Vardar ligt een ander werelddeel. Naakte jongentjes en kleine meisjes in harempantalons en met kleppende houten sandaaltjes, spelen tusschen de ruïnen van huizen en moskeeën; gesluierde vrouwen schuiven nauwe poortjes in en uit, of loopen met snelle passen dicht langs de muren en Zigeuners, die door zon en vuil zwart zijn als roet, smeeken op half zingenden toon om een aalmoes. Donkerbruine Arabieren in fantastische costuums, Albaneezen met sneeuwwitte fezzen, zelfbewuste Servische boeren en boerinnen in nationale dracht, vrouwen en mannen met slechts vodden aan het lijf, zij allen bewegen zich op eigen wijze door het doolhof van kromme, nauwe steegjes. Midden op den „rijweg” zit hier en daar een invalide bedelaar, die even op zij kruipt, wanneer een span buffels, sjokkend voor een klein karretje, of een karavaan van zwaar beladen ezels voor een wijle beslag legt op de geheele straat. In kleine winkels zonder ramen en deuren zitten meisjes te werken aan tapijten, welke misschien eenmaal paleiswanden zullen sieren; goudsmeden prijzen met veel gebaren hun prachtige producten aan; de geitenslager wuift met een vliegenvanger over het „malsche vleesch”, alsof hij zich om hygiëne bekommert en de man, die een speenvarken aan het braadspit ronddraait, neuriet een loflied op zijn versche waar. Groote hoeveelheden gepofte erwten, rozijnen en krenten liggen naast vele en veelsoortige kostjes op den grond uitgestald. Bij eiken straathoek hokken menschen, die op een pot met gloeiende houtskool dikke maïskolven roosteren, gebakken spekjes en stukjes ui aan stokjes rijgen en tevens veel zoetigheden aan den man trachten te brengen. De koffiebakker aldus luidt de term vent met „kleintjes” zonder room of melk; bij liters drinkt men de boza en de limonadeverkooper loopt ijverig rond met een groote sierkan op den rug. Voor het inschenken van limonade behoeft hij zich slechts even te bukken, want de tuit van de kan steekt over zijn schouder. Ineen breeden gordel draagt hij meestal glazen en om deze zoo nu en dan te kunnen omspoelen, dient een waterkannetje. De muezzin, die vanaf een minaret de geloovigen oproept tot het gebed, onttrekt onze gedachten aan het straatleven en we merken nu op, dat zich tusschen schaduwrijke acaciahagen en eeuwenoude platanen tallooze koepels verbergen, terwijl tientallen minarets vermanend naar den hemel wijzen. Maar laten wede Sultan Murad-moskee eens binnengaan. Kostbare tapijten bedekken den bodem, lampjes hangen aan lange koorden onder het koepelgewelf en met moeite dringt het felle zonlicht door de gekleurde vensterruiten. Volkomen rust heerscht rondom tot de geloovigen komen; zij knielen, buigen zich naar links en rechts en weten niet meer, dat zij op aarde toeven. Op den voorhof verbreekt alleen het vallen van water de stilte. Zooeven nog zaten daar bij de fontein tientallen Mohammedanen, die zich langzaam de voeten, handen en borst hebben ontbloot voor de ritueele wassching; slechts een enkele bleef achter en laat thans met afwezige oogen de kralen vaneen bidsnoer door zijn handen glijden. Inde onmiddellijke nabijheid van de Sultan Muradmoskee is een uitgestrekt kerkhof, aangelegd op de hellingen vaneen heuvel. Boven elk graf, en er zijn duizenden, staat aan het hoofdeinde een hooge en bij de voeten een lage steen. Indrukwekkend is het kerkhof bij avond. Dan flikkeren lichtjes van olielampen en kaarsjes tusschen de steenen en staan droomerige Mohammedanen roerloos te denken aan hen, die het nu zoo goed hebben en om wie de achtergeblevenen dus niet mogen treuren. Maar over de Mohammedanen later! (hfdst. XVI). Terug in het gewoel der oude stad, vinden we na eenig zoeken naast de ruïnen vaneen moskee de Kursumli Han, eertijds karavansera van de kooplui uit Ragusa (Dubrovnik). Een zestigtal vertrekken, alle mèt een haard, doch zonder deuren en vensters, groepeeren zich om een ruime binnen- Naast talrijke moskeeën komen inde Turksche stad ook nog twee Christenkerkjes voor een bezoek in aanmerking: de St. Markuskerk en de Sveti Spas. Eerstgenoemde werd gebouwd tijdens Stephan Dusan en dateert dus uit de XlVe eeuw, maarde Sv. Spas verrees pas na een grooten brand in het jaar 1689. Zij werd ten deele inden grond gebouwd en dooreen muur van de straat gescheiden, zoodat haar aanwezigheid den Mohammedanen niet opviel, dus weinig reden tot ergernis gaf. Hoewel de Sv. Spas klein en donker is, verdient zij toch ten volle de belangstelling, want het door drie Serven gewrochte houtsnijwerk is zeldzaam fraai. Maar keeren we terug naar de menschen! Het is inmiddels laat geworden en alle straatjes zijn bijna uitgestorven. Slechts mannen met korven en bakken op het hoofd spoeden zich voort naar.... de moderne stad, die pas ’s avonds begint te leven. Voor het Oficirski Dom speelt een militaire kapel, in alle café's zingen en fiedelen Zigeuners en op elk terras staat een zangeres oude Servische liederen voor te dragen. Men drinkt goeden wijn en koopt worstjes, noten, rozijnen en wat al niet uit handen der kooplui, die van tafeltje tot tafeltje gaan. Merkwaardig, hoeveel soorten eetwaren die venters aan lange draden rijgen: snoepgoed, visschen, vruchten en natuurlijk ook uien, „de vanille van den Balkan”. Het wordt nacht, maar niet minder druk. Om twee uur inden ochtend rollen nog steeds oude koetsjes, getrokken door twee vurige paardjes, af en aan. Reeds onderscheidt men bij het morgenlicht duidelijk de omtrekken van dein lompen gehulde koetsiers, die hun paarden in galop voortjagen, maar het moderne Skoplje komt eerst tot rust, als inde oude stad weer van alles dooreenkrioelt. plaats. De Kursumli Han, die nog dienst heeft gedaan als gevangenis, wordt thans als museum benut, maar veel is van het gebouw toch niet meer over. Zelfs het looden dak, dat aan den han zijn naam gaf, zal men tevergeefs zoeken, want het verdween tijdens den Wereldoorlog in.... geweren. VI. VAN SKOPLJE NAAR OHRID. Na te Skoplje het een en ander te hebben ingeslagen, rijden we langs de Treskakloof naar Tetovo en bekijken daar een paar moskeeën, voormalige derwischkloosters en Turksche heerenhuizen (hfdst. IV). Verder maar weer! Nu slingert zich de weg als een serpentine naar Gostivar, waar de kromme straatjes, witte huisjes en getraliede harems minder interessant zijn dan het uitzicht op de omgeving van de Vardarbron. Steeds hooger klimt de wagen; we passeeren de Han Mavrovo, vervolgens Galicnik. Dan stappen we uit voor een wandeling naar het klooster Sv. Jovan Bigorski, beroemd om een Christusbeeld uit de 12 eeuw en houtsnijwerk van bijzondere schoonheid. De monniken blijken voorbeeldige gastheeren. Zij passen goed ineen omgeving, waar nog de armste bewoner iederen vreemdeling met spijs en drank tegemoet loopen, niet beleefdheidshalve of uit pralerij, doch enkel en alleen omdat het gastrecht nu eenmaal zoo is. Door het wondermooie dal van de Radika naderen we Debar en merken aan karavanen, dat de moderne verkeersmiddelen in deze streken nog schaarsch zijn. Debar! Een stad met uitgesproken Oostersch karakter. Eeuwenlang heeft zij veel te lijden gehad van de Arnauten, die bij tusschenpoozen als gieren uit de Albaneesche bergen kwamen aanvliegen om dan alles van waarde naar hun schuilhoeken te sleepen. Evenwijdig aan de Albaneesche bergen rijden we thans door het dal van de Zwarte Drin en komen langs Trebiste, Mersinbej, Veleste en Struga in Ohrid. (Van Ohrid terug naar Skoplje, kieze men den weg langs Bitolj, Prilep, Gradsko (Stobi) en Veles: hfdst. IV). Het stadje Ohrid ligt aan een meer, dat Joegoslavië en Albanië scheidt en een toevluchtsoord is voor wie des zomers de stekende zonnestralen in Zuid-Servië moeilijk langer kunnen verdragen. Naast baden, roeien, zeilen en visschen vormt in Ohrid de beklimming der ruim twee duizend meter hooge bergen een attractie, terwijl misschien nog de meeste belangstelling uitgaat naar de veertig merkwaardige kloosters en kerken, welke de berghellingen sieren. Een zeer gelukkige bijzonderheid van het meer is wel de rijkdom aan visch. Behalve paling en forellen vangt men er namelijk nog een vijftiental andere vischsoorten en één daarvan levert de waarlijk fraaie kunstparels der „souvenirs uit Ohrid”. Het overtollige water van het meer, dat 690 m boven zeehoogte ligt en in onderaardsche verbinding staat met het 158 m hooger gelegen Prespameer, verdwijnt inde Zwarte Drin en ijlt vervolgens de Adriatische Zee tegemoet. Waar de Zwarte Drin het meer verlaat, verdeelt zij Struga ineen Mohammedaansche en een Christelijke wijk. Beide stadsgedeelten worden door vele rassen bewoond en zij Veles (Zuid-Servië). stemmen ook hierin overeen, dat alles er naar visch ruikt. Geen wonder, want men vangt in Struga enorme hoeveelheden aal en soms 3 kg zware forellen. Vooral wanneer het slechte weer de visch uit het meer inde rivier jaagt, vullen zich spoedig alle netten en korven. Vandaar, dat elk jaar vele amateur-visschers naar Struga trekken; als zomerverblijf kan de plaats evenwel toch moeilijk worden aanbevolen. Liever vestige men zich tijdelijk te Ohrid, een stad van 10.000 zielen, uitstekend gelegen voor het maken van excursies en trotsch op twee kleine, doch behoorlijke hotels. Van oorsprong is Ohrid een Grieksche nederzetting, welke inde tweede eeuw na Christus als Romeinsch handelsstation dikwijls van zich deed spreken. Hoewel reeds inde derde eeuw zetel vaneen bisschop, werd Ohrid pas inde IXe eeuw door de werkzaamheid van St. Kliment en St. Naum belangrijk voor de missie, zoodat de bezienswaardige kerkjes en oude kloosters rondom het meer bijna alle dateeren uit den tijd van na 900. Veel steun kregen de missionarissen van de Servische koningen; zoo schonken deze aan sommige kloosters uitgestrekte bezittingen en bouwden talrijke kerken op grond van gedane geloften. Eigenaardig schijnt, dat Ohrid tot het einde der nieuwe geschiedenis het geestelijk middelpunt der westelijke Balkanlanden is gebleven, terwijl er sinds de XlVe eeuw toch geen kerken en kloosters meer verrezen. Die omstandigheid staat echter hiermee in verband, dat de Turken van 1394 tot 1913 de Ohrid. heerschappij in Ohrid voerden. De Christelijke bouwwerken werden in dien tijd voor de leer van Mohammed benut, maar daaraan is het juist te danken, dat zooveel tot ons is gekomen uit de periode tusschen 900 en 1400. De middeleeuwsche stad Ohrid ontstond tegen de hellingen van twee in het meer vooruitstekende heuvels, welke beide gekroond zijn met de ruïnen vaneen burcht. Tientallen straatjes, terrasvormig aangelegd en soms nog geen meter breed, verbergen zich tusschen de oude vestingmuren. De typische gevels der koopmanshuizen, bekneld tusschen Turksche balcons, zijn zeer smal en hoog, doordat de bouwers indertijd natuurlijk met de ruimte moesten woekeren. Vele der muren zijn uit leem opgetrokken en inden regel hebben ze nauwelijks een dikte van 20 cm, zoodat sinds lang inde straatjes alles schots en scheef hangt. Den eersten indruk, dien een vreemdeling dan ook krijgt bij een wandeling door de stad, is het gevoel, dat na een flinken zucht alle huizen wel in elkaar moeten zakken. Dalend naar de zijde van het meer, zien wede straatjes haast ongemerkt overgaan in miniatuurhaventjes voor de visschers. Aan die haventjes woonden inden loop der tijden Albaneezen, Serven, Bulgaren, Noormannen, Byzantijnen en daar elk volk er zijn sporen achterliet, wachten om lederen hoek nieuwe verrassingen. Bovendien zorgen menschen en vee voor tafereeltjes, welke men gaarne op de gevoelige plaat zou willen vastleggen. Zwaar beladen ezeltjes passeeren wij met moeite; Zigeuners smeeken om een aalmoes, alsof zij stervende zijn van den honger; de pakjesdrager laat zijn schoenen poetsen en knabbelt ondertusschen een gebakken maïskolf; mannen met waardige baarden grijpen sigarettenpeukjes van de straat en gesluierde Turksche vrouwen wippen tuinpoortjes in en uit. Alles tezamen een sprookjeswereld, waarin wij lang zouden toeven, als het rooken van palingen, de walm van vreemde kostjes en de te drogen gehangen huiden niet geuren verspreidden, welke ons heel spoedig naar den boulevard doen verlangen. Boulevard, aldus kan men met eenigen goeden wil het gedeelte van Ohrid betitelen, waar een gezellig haventje, een paar plantsoenen en een kleine pier zijn te vinden. Van deze pier openen zich op elk uur van den dag heerlijke vergezichten. Om zeven uur ’s morgens ligt het meer aan onze voeten als een spiegelglad ijsvlak en daaromheen rijen zich hooge bergen, die een grillige lijn afteekenen tegen den Mag het moeite kosten zich te ontrekken aan de omgeving van de pier.... geen bezoeker van Ohrid verzuime de oude stad na een eerste, vluchtig bezoek nog eens weer in te gaan en wel ter bezichtiging van de St. Sophia- en de St. Klimentkerk. De St. Sophiakerk, verrezen inde Xle eeuw, kreeg drie eeuwen later een open loggia en de Turken lapten er nog een minaret aan, terwijl zij den ouden kansel, die zeer mooi moet zijn geweest, tot een Mohammedaanschen preekstoel verbouwden. Bij de St. Klimentkerk treft ons van buiten dadelijk het groot aantal ornamenten, welke men met gewone baksteenen heeft weten te vormen en inde kerk vragen vooral het graf van St. Kliment,diens figuur in hout en iconen uit de Xlle, XHIe en XlVe eeuw de aandacht. Wie meer kerkjes en kloosters in Ohrid wenscht te bezichtigen, kan er nog een twintigtal vinden, waaronder de zeer fraaie St. Johanneskerk. Jammer zou het echter zijn, dat men, zoekende naar opmerkelijke gebouwen, vergat een blik te slaan op het volksleven, dat zich concentreert rondom een ongeloofelijk dikken en hoogen boom. De Turken drinken daar hun kopjes zwarte koffie, en rooken rustig de eene sigaret na de andere; Serven, Albaneezen en Zigeuners ziet men er tusschen menschen, die tot niet één of beter gezegd tot zeer vele rassen schijnen te behooren. Naarden grooten boom moet men ook de schreden richten om de vele volkstypen uit de omgeving van het meer te leeren kennen. Terwijl de markt in vollen gang is, passeeren ons vrouwen met bontgekleurde schorten; zij dragen groote sieraden inde ooren en haar halskettingen, schitterend van gouden en zilveren loovertjes, hangen zwaar neer van de munten. Het mooiste costuum van de „boerin”, het bruidskleed, krijgt de vreemdeling echter nooit te zien, hoewel het vaak een jaar lang wordt gedragen. De pas gehuwde vrouw blijft namelijk thuis tot zij haar eerste kind ter wereld brengt en als zij zich daarna weer in het publiek beweegt en naar het land gaat om te werken, wordt het met munten versierde bruidskleed goed opgeborgen. Behalve de boerinnen, wolkenloozen hemel. Na een wijle rimpelt zich de waterspiegel en heel inde verte schitteren zilveren draden tusschen de rusteloos op Ohrid toesnellende golfjes. Steeds meer komt het water in beweging en als de zon achter roodgekleurde bergkruinen verzinkt, waait een stevige wind en neemt het meerde allures aan vaneen zee. slenteren ook haar dochters den geheelen dag op de markt rond. Jonge kerels met gekleurde, breede gordels en roode, gele, oranjekleurige of zilvergrijze sokken, welke tot de knieën reiken, stappen achter de meisjes aan en maken grapjes tot omstreeks vier uur; dan worden de ezels voor den dag gehaald en keeren alle marktgangers huiswaarts. Eén excursie van Ohrid uit maakt ieder toerist mee: die naar St. Naum. Het klooster St. Naum dateert reeds uit de Xe eeuw, maar pas in 1361 werd daar een kerk bijgebouwd, en het was koning Alexander de Vereeniger, die voor een hoogen toren zorgde. Men kan St. Naum bezoeken met den wagen, doch menigeen geeft de voorkeur aan een reisje per postboot. Deze vertrekt ’s morgens vroeg, doet vele haventjes aan en keert ’s avonds langs St. Naum weer in Ohrid terug. Mocht tijdens den overtocht het meer onrustig worden, dan begrijpt men plotseling waarom alle visschersbooten links en rechts zijn voorzien van dikke drijfbalken. Voorbij het marinestation komt St. Naum reeds inzicht. Nog een half uurtje en wij dwalen door het klooster en als het geheele gebouwencomplex is bezichtigd, groeit het verlangen naar een middagmaal en er is nergens een restaurant inde buurt. Geen nood, de kloosterbroeders weten dat immers en zij zorgen, dat de gasten, indien deze zoo verstandig zijn geweest geen vastendag voor hun bezoek uitte kiezen, in niets te kort komen. VII. DOOR SLOWENIË Wie de eerste autoroute uit het gidsje ~West-Joegoslavië” ') volgt, zal er goed aan doen te Bied, sinds 1922 zomerresidentie der koninklijke familie, zoo mogelijk voor eenige dagen een hotel te zoeken. Bied ontstond door samengroeiïng vaneen vijftal dorpen en ligt aan een bergmeertje, waarin een klein eiland met kerkje prijkt als een tusschen groen gestoken margariet ineen blauwkristallen drijfschaal. Rondom het circa 500 m hooggelegen meer rijen zich heuvels, die met dichte bosschen zijn begroeid en daarachter steken Karawanken en Julische Alpen hun toppen ineen wolkenloozen hemel. ') Uitgave Kon. Ned. Toeristenbond A.N.W.B. Zie ook noot pag. 40. Volgens een sage was het meer van Bied inde grijze oudheid een weide, waaruit zich het eilandje van nu als een heuvel verhief. Reeds toen lag op den heuveltop een kerkje. Daar de herders hadden verzuimd een hek om dat kerkje te bouwen en als gevolg schapen en geiten tot bij het altaar liepen, moesten zij voor straf op zekeren ochtend ervaren, dat al hun weiden inde diepte waren verzonken. In werkelijkheid dateert het kerkje van tegenwoordig uit de zeventiende eeuw. Om het te bezoeken huurt men een bootje of gondel en laat zich naar het eilandje roeien. De tocht begint bij een krans van vriendelijke hotels en duurt ongeveer een half uur. Tegenover het eilandje, aan den noordelijken oever van het meer, rijst loodrecht uit het water de beroemde rots met den burcht der bisschoppen van Brixen. Deze hadden in het jaar 1004 van den Duitschen keizer Hendrik II eiland, meer, burcht en bosschen als schenking ontvangen en pas in 1858 verkochten zij het een en ander aan een industrieel, zoodat de geschiedenis van Bied dus acht en een halve eeuw verbonden was aan het lot der bisschoppen van Brixen. Hun burcht ligt ruim 600 m boven zee, is slechts na een moeilijken klim te bereiken en heeft drie binnenplaatsen met de noodige gebouwen en versterkingen. Van de derde binnenplaats, die thans dienst doet als restaurantterras, heeft men vrij uitzicht op het tachtig meter lager gelegen meer en verder zijn er nog andere panorama s, die den vermoeienden tocht rechtvaardigen. Natuurlijk heeft de burcht ook zijn sagen. Het meest bekend is wel die vaneen burchtvrouwe, wier man door roovers vermoord en in het meer was geworpen. Al haar goud en zilver liet de bedroefde weduwe tot een klok smelten, die zij inde kerk op het eiland ter eere van den overledene wilde laten luiden. Het noodlot had het echter anders beschikt; de klok kwam terecht op den bodem van het meer. Maarde burchtvrouwe liet zich niet ontmoedigen; zij verkocht al haar bezittingen om een nieuwe klok te doen gieten en ging zelf ineen klooster. Daarop had de overvaart een gelukkiger verloop en tot op heden doet de Z.g. „wenschklok” haar tonen vaak over het meer hooren, want wie haar luidt, zal de vurigste wenschen vervuld krijgen zegt de sage. En welke wenschen de toerist te Bied vervuld kan krijgen. Ja, dat hangt af van den tijd, dien voor een bezoek wordt uitgekozen. De wintersport te Bied en omgeving bereikt haar hoogtepunt inde maand Januari. Dan schieten skiërs en volgeladen bobsleden langs de heuvelhellingen en zweven schaatsenrijders over ideale banen. Voor jagers, visschers, roeiers, Zwemmers, kortom voor beoefenaars van elke soort van zomersport, is Bied eveneens een dorado; in het bijzonder geldt dat echter voor zwemmers. Het meer, dat 20 tot 40 m diep is, wordt namelijk gevoed door warme bronnen, die mèt de zon het water een temperatuur geven van22050 C., ja den thermometer zelfs wel tot 28° C. doen stijgen. Bijna bovenaardsch zijnde zomeravonden. De wandelweg, Bied. zang begeleidt. . . .... In welk jaargetijde men Bied moge bezoeken, het gelijkmatige en droge bergklimaat, de zuivere lucht en de beschutte ligging brengen er haast ieder toe langer te blijven dan de bedoeling was. En te Bied logeeren en niet de Vintgarkloof bezoeken of met den wagen tochten te ondernemen naar Ljubljana, het Savedal en de Bohinjsko jézero, de toerist zou er later zeker spijt van krijgen. En natuurlijk komt Ljubljana (Laibach), een stad van 80.000 inwoners bovendien politiek, cultureel en economisch middelpunt van Slowenië, in aanmerking voor een lang bezoek. . . , Een grasgroen riviertje, dat den naam Ljubljanica draagt en vijf kilometer noordwaarts de Save helpt voeden, verdeelt de Sloweensche hoofdstad in twee wijken. Het oudste stadsdeel ligt aan den voet vaneen zestig meter hoogen heuvel, welks top is gekroond met een ouden burcht, die sinds de twaalfde eeuw de geschiedenis van Ljubljana meemaakte en wel achtereenvolgens als zetel der markgraven van Krain, paleis der hertogen van Karinthië, strafgevangenis en huurkazerne. Vindt men inde oude stad met haar nauwe straatjes talrijke patriciërshuizen en prachtige kerken, de nieuwe stad kan roemen op een wolkenkrabber van dertien verdiepingen en met een dakterras, dat naar alle windstreken gelegenheid biedt te genieten van vergezichten op beboschte heuvels en kale bergen. Niet minder betooverend is het uitzicht van den burchtberg. Helaas valt aan den burcht zelf weinig te bewonderen, want het stadsbestuur liet hem zoodanig inrichten, dat er verscheidene gezinnen kunnen wonen. Mag dat geen gelukkig idee zijn geweest, de gedempte grachten en geslechte vestingwerken van burcht en stad werden benut tot aanleg van parken, zooals men die slechts zelden ziet. Van de monumenten, welke bij een bezoek niet op het programma mogen ontbreken, noemen we slechts de beroemde kathedraal van St. Nicolaas, gebouwd op de plaats, waar reeds in het midden der achtste eeuw een kerkje stond. In de St. Peterskerk roept de inscriptie: „Deze kerk werd die rondom het meertje kronkelt, is verlicht; villa s, hotels, burchtberg en eiland zijn schitterend geïllumineerd en uit de met lampions versierde bootjes en gondels vloeien de Sloweensche volksliederen over het spiegelgladde water, alsof de verzonken klok der vrome burchtvrouwe een engelen- verbrand door de erfvijanden van het Christelijk geloof, de Turken” droevige tijden in het geheugen. Maar op de weekmarkten spreekt het volle leven een heel wat opgewekter taal, want Slowenen zijn gezonde, krachtige menschen, wien de eerlijkheid op het gezicht staat te lezen, terwijl de kleeding van goeden smaak en practischen zin getuigt. Over het algemeen zien de costuums der mannen er nogal Boer uit Slowenië. donker uit, maar het bontfluweelen vest, dat met een dichte rij zilveren knoopjes is bezet, voorkomt eentonigheid. De beenen steken in hooge laarzen; de korte broek wordt meestal aan het oog onttrokken dooreen soort rok, die weer met zilveren knoopjes is versierd. Op den zwart vilten hoed wiebelt een veertje, waarvan men eertijds geloofde, dat het mits niet onnoodig aangeraakt den drager voor onheilen kon behoeden! De vrouwenkleeding is buitengewoon fraai. Een metalen gordel verbindt de bontgekleurde zijden rok aan een sneeuwwitte . „blouse” (overhemd) met korte, geplooide mouwen. Over die blouse komt een bont keurslijfje, terwijl een zijden doek met veel charme over hals en borst wordt geslagen en de frissche gezichten coquet uiteen muts van goudkant te voorschijn komen. Dat in het dagelijksche leven niet zooveel pracht kan worden tentoongespreid, is duidelijk en zelfs te Ljubljana ziet men menigen boer en boerin zeer eenvoudig gekleed. Als de Slowenen echter bruiloft vieren, dan zijnde gasten, gestoken in costuums, die elke fantasie te boven gaan. Of er voor vreemden gelegenheid bestaat iets van die pracht te zien? Soms wel, want hier en daar heerscht het gebruik, dat de bruiloftsgasten de kist, waarin zich het uitzet van het bruidje bevindt, op een met vlaggen en bloemen versierden boerenwagen naar het huis van den bruidegom brengen. Wie zulk Meisjes uit Slowenië. een stoet mocht ontmoeten, zal zich de oogen uitwrijven om beter te kunnen zien en later misschien denken, dat het toch een droom moet zijn geweest. Van de vele gewoonten en gebruiken, die eeuwenlang in zwang waren, vindt men thans slechts resten terug. Een enkele maal wordt echter nog wel eens een huwelijk op ouderwetsche wijze gevierd. Dan gaat inden vroegen morgen van den huwelijksdag de „starasma”, die met de leiding der feestelijkheden is belast, begeleid door den bruidegom en diens genoodigden, naar het huis van de bruid. Daar vindt hij de deur gesloten en pas na veel geklop en gesmeek krijgt hij gehoor. De vader der bruid vraagt wat er aan de hand is en als hij gehoord heeft, dat men komt om zijn dochter, stelt hij den starasma lastige vragen en ontkent een dochter te bezitten. Na lang heen en weer gepraat mag de bruidegom toch binnen om zich te overtuigen, dat er geen jong meisje in huis is. Bij zijn binnentreden vindt hij werkelijk slechts oude vrouwen, doch na eenig gesmeek komt het bruidje uit zichzelf te voorschijn. Waarom het zooveel moeite kost het jonge paar bij elkaar te krijgen? De geheele handeling is niet anders dan een herinnering aan den tijd, dat de bruidjes werden gestolen; daarom droegen een halve eeuw geleden de begeleiders van den bruidegom nog wel eens wapenen, welke zij voor het huis van het bruidje onder het uiten van vele „bedreigingen” afschoten. Is het jonge paar, gevolgd door de bruiloftsgasten, op weg naar de kerk, zoo komen er nieuwe hindernissen te overwinnen. De jeugd van het dorp spant namelijk touwen over den weg en slechts tegen betaling vaneen kleinigheid laten zij het paar door. Ook deze handeling is weer een symbool; als de bruidegom het geld rondstrooit, geeft hij daarmee te kennen, dat hij bereid is voor zijn bruid een goeden koopprijs te betalen, of m.a.w., dat hij de bruid naar waarde weet te schatten. Na het huwelijk wordt lang en veel gegeten en onder – tusschen zorgt een violist voor muziek en grappen. Daarom mag hij zoo nu en dan bij de dansende paartjes om een kleinigheid vragen. Na het zingen vaneen nationaal lied krijgt hij altijd de meeste munten in zijn bakje, doch die zijn bestemd voor het jonge vrouwtje. Uitgekeken in Ljubljana (hfdst. VII), rijden we naar het historische stadje Novo Mesto, komen voorbij Karlovac, waar het oude slot Dubavac valt te bezichtigen, door het dal van de Korana langs Slunj en nemen na een heerlijken rit van 223 km rustte Plitvice. Bij Plitvice liggen tegen een hoogen bergwand zestien meren, die door watervallen van 3 tot 50 meter zijn verbonden. Weggetjes voor auto's, paden en trappen ten gerieve van voetgangers, alles is gedaan om het bèzoekers mogelijk te maken zonder veel moeite nu eens op het water en dan weer aan land te genieten van natuurtafereelen, die met recht als -„Plitvicer waterwonder” worden aangeduid. Den meest indrukwekkenden waterval vormt de Plitvicer beek, als zij na twee sprongen overeen circa 80 m hoogen rotswand ineen ketel tuimelt. Bij bewolkten hemel lijkt het vallende water boven groen en beneden blauw, maar als de zon haar stralen tot in grotten en spelonken boort, dan spiegelen de hooge bergen zich inde meren en gelijken de watervallen zilveren draden met als achtergrond een groen fluweelen tapijt van oneindige grootte. Bij den ketel, waarin zich behalve de Plitvicer beek nog een andere watermassa stort, begint de Korana haar loop om zich bij het bovengenoemde Karlovac met de Kulpa te vereenigen. Den tocht van Plitvice langs Gospic, Sv. Rok en Gracac vervolgend, is Knin het eerste plaatsje, dat veel belangrijks te vertellen heeft, maar voor de meeste toeristen toch wel na een paar uurtjes zal zijn uitgepraat. Bevoordeeld door de nabijheid van drie rivieren en gelegen op het ontmoetingspunt van Dinarische Alpen en het Velebitgebergte, moest Knin inde geschiedenis wel een rol van beteekenis spelen. Als hoofdstad van het Koninkrijk Kroatië kreeg Knin een koninklijk slot, als grensvesting werd er menig gevecht tusschen Venetianen en Turken geleverd en Hon- ') Inde hoofdstukken VII—XVII volgen wede Autoroutes van „West-Joegoslavië”, uitgegeven door den Kon. Ned. Toeristenbond A.N.W.B. VIII. VAN DE SLOWEENSCHE HOOFDSTAD OVER PLITVICE NAAR DE ADRIATISCHE ZEE l) garen, Turken, Venetianen, Franschen en Oostenrijkers werkten aan haar versterkingen, een dankbaar terrein dus èn voor historici èn voor archaeologen. Ook folkloristen zullen te Knin veel naar hun smaak vin- Het „Plitvicer water wonder”. den, vooral op marktdagen. Dan worden overal tafellakens en tapijten in levendige kleuren en met origineele figuren te koop aangeboden. Flink gebouwde mannen met kleine mutsjes op hun bruinen kop en vrouwen in kostbare bonte kleeren slenteren door de kleine straatjes of hokken op de trappen vaneen kerk. Scherp kijken de donkere oogen naar den vreemdeling, maarte vreezen heeft deze niets. Integendeel, Kroaten mogen er vaak niet al te vriendelijk uitzien, gaarne helpen ze ieder, die in moeilijkheden verkeert, ja desnoods verschaffen zij gratis onderdak, want „wie gasten niet van harte gastvrijheid verleent, zal het haardvuur spoedig zien dooven” zegt een spreekwoord. Of de vreemdeling gaarne de spijzen der Kroatische boeren zal meeproeven, valt echter te betwijfelen, want de bereiding is nogal eigenaardig. Een lam bijvoorbeeld krijgt na slachting eerst van staart tot bek een stok door het lijf. Dan wordt de geopende buik gevuld met de afgesneden pooten, eenig zout en kruiderijen en na het dichtnaaien van den buik komt het lam aan een draaiend braadspit te hangen. Een kwartiertje en het diner is klaar! Wie er meer van wil weten, bezoeke de markt te Knin. Knin ligt op slechts 3I km afstand van de bronnen der Krka, die in haar loop tusschen hooge bergen een achttal watervallen vormt, dicht bij Sibenik een breed bed verovert, om ten slotte rustte vinden inde Adriatische Zee. De Krkawatervallen moet men zien, hetzij van Knin, hetzij van Sibenik uit. De voorkeur geniet in dezen Sibenik. Trouwens, menigeen bezoekt óók Knin pas na eerst in Sibenik een hotel te hebben gevonden. Het is ook geenszins noodig over Knin te rijden, want van Sv. Rok gaat via Obrovac, Benkovac, Bribir en Skradin een weg, die veel rijker aan natuurschoon is dan de zooeven gevolgde route. Maar.... hooge rotsmuren, diepe ravijnen en een ontelbaar aantal serpentines vragen een vaste hand aan het stuur. Bij Obrovac, marktplaats voor de provincie Lika en bekend om de mooie volksdrachten er is ook een ethnografisch museum komt op de eerste serpentines reeds de blauwe Adriatische Zee te voorschijn. Snel dalend tusschen kale rotsen, worden de panorama's kleiner en na Benkovac schiet de wagen overeen haast onbewoonde hoogvlakte. In Bribir gaat een weg naar Knin, maar recht doorrijdend komt men bij Skradin over de Krka en is dan spoedig te Sibenik. Sibenik (Sibenico) ligt aan een prachtigen inham van de Adriatische Zee. Als badplaats en punt van uitgang naar de Krka watervallen, maar vooral dooreen beroemde kathedraal en andere bouwwerken (raadhuis, kerken) trekt de stad elk jaar veel gasten. Inde steile, nauwe straatjes, vaak eindigend als trappen, zitten en slenteren kleurig gekleede mannen en vrouwen. Boven de stad, die amphitheatersgewijs tegen de steile kust is gebouwd, troont een oud kasteel en in het centrum ligt de Sibenik. Ingang van de kathedraal. kathedraal, waarvan de harmonie der proporties, een portaal met sierlijke ornamenten en het rijke interieur ieders bewondering wekken. Als bijzonderheid zij vermeld, dat voor de kathedraal, gewrocht inde 15e en 16e eeuw en 38J m lang, ruim 14 m breed en 32 m hoog, naast eenig metaal uitsluitend steen als bouwmateriaal is gebruikt. IX. LANGS DE RIVIERA DER ZEVEN KASTEELEN x) Tusschen Sibenik (hfdst. VIII) en Split (Spalato) valt veel te genieten; de eerste aangename verrassing heet Trogir, een stadje van 4 a 5000 inwoners. Trogir (Traü) staat op een kunstmatig eilandje, dat door een steenen brug met het vasteland en dooreen ijzeren draaibrug met het eilandje Ciovo is verbonden. Slechts een deel der oude verdedigingswerken is nog aanwezig; aan de stad zelf, die men ineen kwartiertje kan omloopen, ontbreekt niets om den wandelaar inde Middeleeuwen te verplaatsen. De voormalige paleizen, welke zoo dicht bij elkaar zijn gebouwd, dat de meeste straatjes slechts één meter breed zijn, dienen handwerkslieden tot woning en werkplaats. De „hoofdstraten” komen uit op het plein met de beroemde domkerk, het oude raadhuis, een prachtige loggia en vele karakteristieke huizen. Het portaal van de domkerk, dat in het midden der dertiende eeuw door Radovan werd gewrocht, is alléén een tocht naar Dalmatië waard. Aan weerszijden van den ingang ligt een leeuw; boven de poort staan afbeeldingen van het eerste menschenpaar en verder is het geheele leven van Jezus in beeld gebracht. De kerk zelf offreert iets uit alle tijden; zoo ziet men Romaansche en Gotische motieven harmonisch vereenigd. Tegenover de domkerk bevindt zich de beroemde loggia, tusschen welker slanke granietzuilen eenmaal recht werd gesproken. Voor een groote steenen bank staat een tafel, waarop de symbolische figuren van de gerechtigheid en de plaatselijke heiligen staren. Zoo luid spreekt hier het verleden, dat men in gedachten de Venetiaansche beambten ziet plaats- ') Zie noot pag. 40. nemen en het gejoel der menigte hoort, die al te graag den Zwaar geboeiden beschuldigde naar de loggia volgt. Maar het blijft doodstil op het pleintje en toch ook het heden laat inde loggia een duidelijk geluid hooren. Men lette slechts op het Venetiaansche wapen, den Leeuw van St. Marco, waarop eenige jaren geleden ontevreden studenten hun wraak koelden. Tusschen Trogir en Salonae (Solin) schitteren als paarlen op een groen lint zeven dorpjes, elk met een kasteel, waarvan zij hun naam kregen. Eenmaal lagen er dertien kasteelen, alle gebouwd toen Venetië de kuststreek in bezit nam en deze met alle kracht tegen de Turken moest verdedigen. De boeren, die hun huizen in brand zagen gestoken en wier velden werden vertrapt, trokken vechtend uit de bergen terug om onder den rook der kasteelen vrouwen en kinderen in veiligheid te brengen. De ligging der zeven kasteden gaat elke fantasie te boven. Op den achtergrond glinsteren de witte bergtoppen, waar de adelaar zijn nest bouwt. Steile wanden, die hier en daar even wijken om een kapelletje vaneen verlaten dorp of een klooster te laten zien, gaan over in terrassen, begroeid met Meisje uit Dalmatië. zwaar beladen wijnstokken. Elk vruchtbaar plekje tusschen de rotsspleten is gretig door enorme agaven verweid; olijven, vijgen en citroenen rijpen inde schaduw van statige cypressen. Hier ligt het eindstation van het Westen; hier is het voorportaal van het Oosten. Van de zeven kasteden vertelt Gomelica wel zeer aanschouwelijk, waarom het werd gebouwd. Dat kasteel is namelijk geheel door water omspoeld en aan de zijde der open zee is een poort, welke in uitersten nood gelegenheid tot vluchten bood. De huizen rondom de vervallen kasteelen staan dicht op elkaar, zoodat elk dorpje eigenlijk een vesting is. Eén of twee poorten geven toegang tot de dorpsstraat en deze leidt naar de kerk. De huizen hebben alleen aan de straatzijde een deur, want op die wijze was het mogelijk vreemde indringers te bestoken zonder risico vaneen aanval inden rug. Meer nog dan bij de „Zeven kasteelen”, spreekt van strijd in lang vervlogen eeuwen de verlaten stad Salonae (Solin), eenmaal een wonder van bouwkunst. Eenvoudige boerenwoningen met prachtige gevelsteenen, zooals strijdende gladiatoren, bewijzen hoeveel moois uit de verlaten stad is weggevoerd, vóór de staat ingreep. Wij stappen uit den wagen en dadelijk bieden kinderen munten te koop aan, gevonden inde wijngaarden, welke de ruimten tusschen de ruïnen vullen. De weg is goed; allicht, want we loopen op versleepte grafsteenen. Nog een kwartiertje en daar ligt het terrein, waar Mgr. Dr. Franc Bulic in 1885 een groote basilica met omringend kerkhof heeft blootgelegd. Wanneer Salonae ongeveer werd gesticht, is onzeker, maar tot bloei kwam de stad eerst inden tijd, dat de Romeinen Dalmatië veroverden en Salonae tot zetel vaneen stadhouder maakten. Toen groeide het getal inwoners tot 60.000 en werden er de monumenten opgericht, welke een Romeinsche stad placht te bezitten. Daartoe behoorde natuurlijk ook een amphitheater; toen dit werd blootgelegd, bleek het voorzien van 20.000 zitplaatsen. Werd Salonae verlaten tijdens de Volksverhuizing, pas in het midden der zeventiende eeuw haalde men op last van de Venetianen alles onderstboven en wel met de bedoeling om aan de opdringende Turken een solide dekking te ontnemen. Een eeuw geleden begon echter de opgraving en zoo dwalen we thans langs voormalige winkels en badhuizen, bezichtigen den tempel met een prachtigen mozaïekvloer en zoeken een weg tusschen de leege graven. Geen sarcophaag van eenige beteekenis of barbaren schonden haar om de dooden van hun sieraden te berooven. Slechts voor de graven der slaven gevoelden noch de barbaren noch de archaeologen veel belangstelling en terwijl men de beenderen van vele rijken in één der grootste doodkisten wierp, rusten hun slaven nog ineen „eigen” graf. Belangwekkend op de grafmonumenten zijnde inscripties. Vele dateeren uit De vesting Klis. den heidenschen, andere uit den Christelijken tijd, terwijl ook de overgangsperiode vertegenwoordigd is. Zoo ziet men geheime teekens, die bepaald een kruis voorstellen en zelfs blijkt op een enkel graf, dat zekerheidshalve zoowel een heidensche godheid als de God der Christenen wordt gehuldigd. Niet alleen sieraden zochten de barbaren inde vervallen stad; vóór alles ging het verlangen uit naar metaal en daarom sleepten ze alle buizen van de waterleiding naar hun kampen. Niettemin is de oude Romeinsche waterleiding thans weer in gebruik; dit spreekt zeker wel boekdeelen in het voordeel van den degelijken arbeid der Romeinen. Bij het verlaten der ruïnen, blijkt dat ons bezoek niet onopgemerkt bleef, want de weg is bezaaid met kinderen, die munten en kleine agaven te koop aanbieden en bij eiken hoek prevelt een bedelaar zijn gebed. Bedelende menschen ontmoet men trouwens wel meer in Dalmatië en ook is er nooit gebrek aan zich opdringende „gidsen”. Eenige voorzichtigheid bij het kiezen van gidsen is echter zeer aan te bevelen, want de „heeren" verstaan buitengewoon goed de kunst over zaken te spreken, waarvan zij absoluut geen verstand hebben en daarna plegen zij op beminnelijken toon voor hun moeite schandelijk te overvragen. Ter voorkoming van teleurstellingen wende men zich daarom steeds tot een „Bureau Putnik , dat overal met gestudeerde menschen in verbinding staat. Ten Noorden van Salonae troont op een steile rots de vesting Klis, vanouds een strategisch zeer gewichtig punt; vandaar de naam, die sleutel beteekent. Gelegen aan den engen weg, tusschen Adriatische zee en Bosnië, speelde de vesting tijdens de Romeinen reeds een belangrijke rol. Later moest zij aan de opdringende Tartaren en Turken weerstand bieden. Goed drinkwater is in deze omgeving schaarsch en een reis over de bergen late men daarom over aan de bewoners der streek, die gebruik makend van ezeltjes zich zoo noodig aan lange tochten wagen. Wij gaan liever naar Split. De weg slingert dooreen betooverend landschap. Inde verte loopt een groene strook, waarboven witte dorpjes uitsteken als madeliefjes ineen jonge weide. Wij waren daar zooeven, het is de „Riviéra der zeven kasteelen”. Maar.... daar komt Split reeds. Split is een stad met 45.000 inwoners, gegroeid in en om het paleis, dat keizer Diocletianus tusschen de jaren 295—305 als zomerverblijf liet bouwen. Na zijn afdanking verliet Diocletiznus de residentie Salonae om in het nabijgelegen Split, waar hij zich als geboren Dalmatiër thuis gevoelde, de laatste levensjaren te slijten. Dat zijn paleis tot op heden grootendeels bewaard bleef is zeker een groot wonder; de oorzaak ligt vooral inde vernietiging van Salonae. Inde Vlle eeuw ontvluchten de bewoners van Salonae hun stad en om niet in gevangenschap der Avaren te geraken zochten zij bescherming te Split. Niet tevergeefs, want de 2 m dikke muren, die het paleis omringden, waren langs de Zee 24 en aan de landzijde 18 m hoog; mèt de zestien torens maakten zij de „vesting” voor barbaren onneembaar. Split. Standbeeld van Grgur Ninski voor het peristylium. Een voormalig binnenhof, thans het centrum der stad, is 35 m lang en 15 m breed. Dooreen Gotisch gebouwtje, dat vroeger als raadhuis dienst deed en de kleine poortjes en zuilenrijen rondom, krijgt men er het gevoel zich ineen groot museum te bevinden. Daar binnen de muren van het paleis meer dan drie duizend menschen wonen de nieuwe stad ligt buiten de muren, o.a. langs den gezelligen boulevard heerscht op het pleintje altijd een drukte als op een markt. Van de 52 dorische zuilen, die eenmaal het 152 meter lange „cryptoporticus” tot sieraad strekten, zijn nog 38 over; zij werden gebruikt door er woningen van eenige étages tusschen en boven te bouwen. Een zelfde lot viel aan sommige keizerlijke vertrekken ten deel. Alvorens Split te verlaten, bezoeke men vooral het archaeologisch museum, waar talrijke kostbare vondsten liggen tentoongesteld. Evenmin mag een kijkje in het ethnografisch museum worden verzuimd. Dit bevindt zich in het voormalige raadhuis, boven reeds genoemd. Zorgvuldig bewaart men daar de uit wol, zijde en goud vervaardigde voorwerpen, welke een goeden indruk geven van het volksleven, zooals het vroeger overal tot uiting kwam. Jammer genoeg wijzigde zich veel, maar tengevolge van de afgeslotenheid leeft in Dalmatië toch nog heel wat uit het verleden; de stille getuigen liggen tentoongesteld in het ethnografisch museum. Toen de vluchtelingen uit Salonae het mausoleum van Diocletianus tot domkerk en de Jupitertempel tot doopkerk inrichtten, terwijl de zuilengaanderijen als atrium werden gebruikt en men ook de pracht der andere Romeinsche monumenten aan den Christelijken godsdienst dienstbaar maakte, was de toekomst van het keizerlijk paleis verzekerd. Maar op den duur moesten wel schadelijke wijzigingen worden aangebracht en bovendien scheen het noodig eenige bijgebouwen te stichten, welke de kunst ook al niet ten goede kwamen. Toch behoort het nageslacht er dankbaar voor te zijn, dat zooveel van de Oudheid ongeschonden bewaard bleef en onbegrijpelijk is het, dat de stad Split, wier opkomst in zoo nauw verband staat met haar verleden, eenige jaren geleden in het centrum van het oude paleis een enorm standbeeld deed plaatsen. Dit monument, voorstellende bisschop Grgur Ninski en vervaardigd door Mestrovic, staat voor het peristylium en ontsiert daar de geheele omgeving. Shaw meende zelfs: „Het beeld is wel goed, maar als men het hier wil laten staan, moet het paleis worden verwijderd.” Naast de schilderachtige dracht en de eigenaardige vormen en versieringen van gereedschappen welke in kleine boerenbedrijven worden gebruikt, verdienen de volksgewoonten onze aandacht. Een aantal schilderijen, te vinden in hetzelfde museum, leveren een gewaardeerde toelichting voor bestudeering van handelingen, welke eeuwen lang bij huwelijk, geboorte, ziekte en dood in zwang waren. Slechts enkele typische gebruiken willen wij hier vermelden. Treedt een meisje in het huwelijk, zoo moeten daartoe aangewezen gasten de kist met het uitzet wegdragen. Maar de zuster van de bruid blijft op die kist zitten tot de bruiloftsgasten haar een aantal munten hebben geschonken. Eén der Split. Trap naar de kapel „Gospa od Zvonika". „getuigen” bij het huwelijk geeft het bruidje een appel, nadat hij er eerst een goudstuk in gestoken heeft. Zij gaat met dien appel rond tot de gasten er zooveel geld ingestopt hebben, dat het bedrag overeenstemt met eendoor den vader genoemd sommetje. Soms sluipt een oud vrouwtje nader om ergens in het bruidskleed een pakje met geld en stukje brood te verstoppen; zij spreekt daarmee de hoop uit, dat het gehuwde paar voor gebrek zal blijven gespaard. Op den dag na het huwelijk neemt de jonggehuwde vrouw plaats op een kleedingstuk, waaronder twee messen liggen. Haar broeder en zwager nemen een brood en breken het boven haar hoofd als teeken, dat de beide families altijd alles zullen deelen; de beide verborgen messen bewijzen, dat zij nooit zullen strijden. X. HET ALKAFEEST TE SIN Een rit van 33 kilometer scheidt Split (hfdst. IX) van Sinj, bekend door het Kroatisch ridderspel, dat er 's zomers wordt gegeven. Wie inde gelegenheid is het z.g. Alkafeest bij te wonen, doet goed zulks niet te verzuimen en misschien is het nuttig eerst iets te lezen van den historischen achtergrond, want de „Alkaridders” leven met hun gedachten in het begin der achttiende eeuw. In het jaar 1715 trok de vizier van Bosnië met een leger van zestigduizend man plunderend door Noord-Dalmatië en sloeg vervolgens het beleg voor de vesting Sinj, waar een gevleugelde leeuw van St. Marco de heerschappij der Venetianen verkondde. De uitkomst scheen niet twijfelachtig, want Sinj werd verdedigd door slechts vijf honderd Kroaten. Toch waagden deze een uitval en dwongen op de nabije vlakte het Turksche leger tot wijken. Tien duizend Muzelmannen lieten in dien slag het leven, doch de belegerden verloren slechts acht en dertig man en daarin ligt de oorzaak, dat het volk van Dalmatië de onverhoopte redding aan een wonder toeschreef. In werkelijkheid werd Sinj voor een Turksche bezetting bespaard, doordat het leger van den vizier door de pest werd geteisterd en juist muiterij uitbrak, terwijl de Kroaten met den moed der wanhoop streden. Tijdgenooten der dappere verdedigers van Sinj toonden hun dankbaarheid door het organiseeren van groote feesten en het nageslacht herdenkt de nationale helden nog elk jaar op het Z.g. Alkafeest, een ringrijderij te paard, oorspronkelijk den isden October gehouden. Tijdens de Fransche overheersching werd het Alkafeest verboden en toen Frans I het bij uitstek nationale feest in 1818 weer in eere herstelde, koos men als datum 12 Februari, 's keizers verjaardag. Bij gelegenheid van keizer Frans Jozefs eerste bezoek aan Dalmatië (1875), werd de ringrijderij— op voorbeeld van 1818 naar 18 Augustus verschoven, maar ook op 15 en 17 Augustus is het Alkafeest wel gevierd. Geen verandering onderging inden loop der tijden echter de voorwaarde, dat elke mannelijke inwoner van Sinj zich als Alkarijder mag aanmelden, mits hij geen misdrijf op zijn ge- weten heeft en eerlijk aan den kost komt. En evenmin als vroeger behoeven thans de organisatoren van het Alkafeest te vreezen, dat het aan enthousiaste toeschouwers zal ontbreken. Kooplui uit Knin, Split en Sibenik, Zigeuners, buitenlandsche toeristen, boeren en herders, zij allen komen reeds een dag te voren of vroeg inden ochtend naar Sinj om toch vooral niets van het tournooi te missen. Natuurlijk heeft ieder Joegoslaaf zich in nationaal costuum gestoken en dus ziet men veel sneeuwwitte hemden, bontfluweelen vesten, bezet met rijen zilveren knoopjes en kunstig bewerkte gordels, die zijden rokken en geborduurde keurslijfjes moeten bijeenhouden. Kleuren, patronen, stof en bewerking van elk kleedingstuk dragen een Zuid-Slavisch karakter en brengen liefhebbers van folklore in verrukking. In afwachting van de komende dingen uiten boerinnen en toeren reeds hun vreugde met zingen en dansen en ondertusschen genieten de Alkarijders een gastmaal ten huize van den ceremoniemeester, die er voor verantwoordelijk is, dat het Alkafeest vlot verloopt. Na den maaltijd houdt de ceremoniemeester, geholpen door zijn adjudant, een strenge inspectie over ruiters en paarden en pas wanneer alles en Alkarijders te Sinj. alles in orde is bevonden, mag de feeststoet naar het speel terrein vertrekken. Voorop gaat de hasanbasa, de leider der schildknapen, achter hem speelt de muziek. Een prachtig opgetuigd paradepaard, bontgekleede schildknapen en de vaandeldragers gaan de Alkarijders vooraf en na hen komen nog vele anderen, die een plicht bij het ridderspel hebben te vervullen en daarom rijkelijk van pistolen en andere wapens zijn voorzien. De Alkarijders, gezeten op fraaie paardjes met blinkend Meisje uit Dalmatië. Het groote moment nadert. Paarsgewijs trekken de Alkarijders, groetend met hun lans, voorbij de tribune, waarop aanzienlijken, scheidsrechters en dein het zwart gekleede ceremoniemeester hebben plaats genomen. Tegenover die tribune is een touw gespannen met de alka (ring), bestaande uiteen grooten en een kleinen ring, die door drie spaakjes zijn verbonden. Wie bij het spel straks zijn lans door den binnensten ring steekt en de alka aldus bemachtigt, zal drie punten krijgen. Schiet de lans tusschen beide ringen door dan telt dat voor één punt of twee punten, al naar gelang de alka beneden of boven wordt „getroffen”. leder der deelnemers moet drie maal rijden, doch als twee of meer concurrenten daarbij hetzelfde aantal punten behalen dan strijden zij zoo lang tot een van hen als overwinnaar te voorschijnt komt. „Af”. Het paard steigert, dat hoort er zoo bij, de ruiter houdt zijn lans recht inde lucht en kijkt strak naar de alka, die voor hem geen alka meer is, doch een Turk, dien hij in het hart moet treffen. De toeschouwers strijden mee; de overwinnaar van het Alkatournooi is voor hen de held, die zich heeft onderscheiden bij de bevrijding van Dalmatië. Luide juicht men hem toe, de muziek schettert, de Alkarijders brengen hem hulde, vaandels zwaaien, een flinke premie vroeger slechts een lap laken wordt uitgereikt en de ceremoniemeester houdt een redevoering, waarin hij „den held van vandaag” en „de dappere voorvaderen, die Dalmatië voor de Turksche overheersching behoedden” ten zeerste roemt. Daarop keert de feeststoet naar Sinj terug gelijk zij kwam en ’s avonds wordt de overwinnaar nog in beperkten kring gehuldigd, terwijl boerinnen en boeren in de café's dansen en bij den goeden Dalmatischen wijn napraten over de kansen, die men dezen of genen Alkarijder had gegeven..... tuig, dragen een blauwfluweelen jas, waarop gouden tressen zijn genaaid en een vest, dat een maliënkolder van edel metaal schijnt te zijn. Het hoofd verdwijnt haast geheel ineen hooge berenmuts met witten vederbos, de voeten steken in laarzen, die glimmen als spiegelglas en van grappige kwastjes en scherpe sporen zijn voorzien. Een paar pistolen, een groote sabel en een lans voltooien het geheel. XI. IN EN OM DUBROVNIK (RAGUSA) De reis van Split (hfdst. IX) naar Dubrovnik ’), is vol afwisseling, maarde vele serpentines, steile hellingen en gevaarlijke bochten dwingen voortdurend tot voorzichtig rijden, temeer daar vaak van alle zijden het natuurschoon verleidelijk lonkt. De plaatsjes Omis, dat electriciteit krijgt van de nabije Cetina-watervallen, Makarska met een prettig strand en een paar niet belangrijke historische monumenten en Metkovic, gelegen aan de Nerétva (Narenta) geven aanleiding den wagen voor een korte wandeling te verlaten. Pas Trsteno (Canossa) vraagt een langer oponthoud en wel vanwege een tuin en een park, beroemd vooral door de groote platanen. Trsteno, eens genoemd de luxe-uitgave vaneen tropischen plantentuin, is sinds 1339 eigendom van het gravengeslacht Gozze, dat aan de stad Dubrovnik menig goed regent gaf. De geschiedenis van Dubrovnik gaat echter nog heel wat verder terug dan die van Trsteno. Volgens de sage zou Dubrovnik haar stichting hebben te danken aan Kadmos, die na het bouwen van de Grieksche stad Thebe aan het zwerven was gegaan om te ontkomen aan de wraakplannen der godin Hera. „Er was eens”.... met die woorden begroeten ons de cyclopische muren, de kerken, de kloosters en de pronkvolle patriciërshuizen van Dubrovnik. Gelegen op één der allermooiste plekjes van de Adriatische kust, treft den vreemdeling onverschillig van welke zijde hij de stad nadert toch allereerst het steenen harnas, dat Dubrovnik het aanzien schenkt vaneen ridder, die, hunkerend naar roem, ten strijde trekt. Eens lag aan den voet derzelfde bergmassa, welke de stadsmuren inde wolken schijnt te verlengen, het stadje Epidaurus, dat zes eeuwen v. Chr. door Corinthische kolonisten werd gesticht, tijdens de Romeinsche heerschappij hoofdstad van Beneden-Illyrië was en in 395 bij het Byzantijnsche Rijk werd gevoegd. Twee en een halve eeuw later drijven zwermen Avaren de bewoners van Epidaurus op landtongen en naar ontoegankelijke klippen en aldus wordt de grondslag gelegd tot den stadstaat Ragusa (Ragusium), die naar het Slavische woord dub (eik) van den beginne af ook wel Dubrovnik werd genoemd. Ragusa koos zich in 663 den republikeinschen regeerings- ') Zie noot op pag. 40. vorm. Door de opname van vluchtelingen uit verschillende stadjes en de vermenging met nieuwgekomen Slaven kreeg het Republiekje een bonte bevolking, die zich reeds inde Xe en Xle eeuw kenmerkte door groote verdraagzaamheid en steeds vasthield aan den stelregel: „Beter een kleine ruzie dan een groote oorlog, zelfs als deze wordt gewonnen.” Niet een leeuw, niet een ridder, doch een heilige St. Vlaho wenscht de stad in haar vaandel, op de munten en aan de Podgora. (Bij Makarska). openbare gebouwen. Doch met goede bedoelingen alléén den vrede handhaven en onder alle omstandigheden stipt neutraal blijven, het ging niet altijd en dat Ragusa zich twaalf eeuwen lang als vrije stad wist te handhaven, jade naijverige concurrent Venetië zelfs enkele jaren overleefde, is naast de sterke vestingmuren en den grooten rijkdom der kooplieden vooral te danken aan de diplomatie der regenten. Aan dezelfde regenten was het ook te danken, dat zoo nu en dan aan Dubrovnik grondgebied werd toegevoegd, zooals het tegenwoordige Gruz (Gravosa) en het eiland Lokrum. Staande op de hooge stadsmuren, geniet men een zeldzaam panorama. Aan de landzijde imponeeren de steile rotsen, wier hellingen met olijfboomen en slanke cypressen begroeid zijn, terwijl de kale, gele kammen het hemelgewelf schijnen te raken. En in het lichtblauwe water van de Adriatische Zee liggen talrijke eilandjes als deelnemers aan een bloemencorso. Door hooge bergen tegen de koude bora beschut, gelegen in de onmiddellijke nabijheid van het sprookjeseiland Lokrum (Lacroma) en omgeven door natuurlijke bloemtuinen, waarin palmen, agaven, cypressen en platanen voor „het groen" zorgen, ziet Dubrovnik elk jaar meer vreemdelingen binnen haar poorten. Toch wekt de eerste kennismaking bij menigeen teleurstelling, want de aankomst per boot heeft plaats inde door het schiereiland Lapad beschutte haven Gruz (Gravosa) en daar Dubrovnik. heerscht de sfeer, welke een havenstad pleegt te kenmerken. De één kilometer lange weg van Grui naar Dubrovnik, tijdens de heerschappij van Napoleon door Marmont inde rotsen uitgehouwen, overtreft echter reeds alle verwachtingen. Hij gaat langs huizen, die het aanzien hebben van paleizen en voorbij tuinen, waarin oleanders, dadelpalmen, bamboes, aloës, cactusgewassen en opunties elkaar trachten te verdringen. En waar de tuinen even wijken, daar schittert onder een kristalhelderen hemel het effen oppervlak der zee als een reusachtige opaal, daar kan men langs loodrechte rostwanden diep in het water nog het levender zeebewoners gadeslaan. Na het passeeren van twee poorten aan de westzijde der stad komen we ineen breede straat, de „stradun”. Deze loopt recht door tot de oostelijke poorten, zoodat Dubrovnik verdeeld is in twee helften. Een gelukkige omstandigheid is, dat de nauwe straatjes van het tegen de berghelling gelegen stadsdeel, loodrecht op de stradun staan, want daardoor wekken zij den indruk van steile trappen, welke tegen de vestingmuren zijn geplaatst. Zoowel bij het begin als aan het einde van de stradun is een plein, waarop een monument staat en waaromheen kerken, kloosters en huizen uit alle tijden de aandacht vragen. Bovendien is bij de pleinen gelegenheid om de vestingmuren te beklimmen en al kost het eenige inspanning, geen bezoeker van Dubrovnik wil het panorama missen, waarover wij boven reeds spraken. Wat op de stradun naast de historische monumenten het meest treft, dat is het groot aantal „typen”. Men ziet er tusschen de gesluierde Mohammedaansche vrouwen en de bewoners der omgeving in hun schilderachtige kleedij steeds zwermen toeristen uit alle landen der aarde. Geen week gaat er voorbij of een schip brengt wel groepen Franschen, Engelschen of Amerikanen en de bevolking, tuk op winst, weet van die bezoekers te profiteeren, evenwel zonder lastig te zijn. Van de bewoners der omgeving, die in Dubrovnik opvallen door hun kleeding, moeten inde eerste plaats worden genoemd de boeren en boerinnen uit het dal van de 2upa (Breno). De mannen dragen wijde, blauwe pantalons, een rood vest en een fez, een bewijs, dat hun kleeding den Turkschen invloed heeft ondergaan. De vrouwen tooien zich gaarne met munten en andere sieraden, maar tot voor de poorten der stad, plegen zij deze, zoowel als de fraaie schoentjes, in een korfje te verbergen. Onder de vele belangwekkende monumenten zooals de kloosters der Franciscanen en Dominicanen, de domkerk en de kerk van St. Vlaho, den schutspatroon van Dubrovnik, het muntgebouw en de Onofriobron boeit het paleis (Dvor) misschien het meest de historici. In dit paleis woonde tijdens de onafhankelijkheid van Dubrovnik een Rector, die in naam het hoofd der regeering was. Klooster op het eiland Lokrum. Bij de Dvor zijn twee bouwstijlen, de Italiaansche Gotiek en de Romaansche stijl, op gelukkige wijze vereenigd. Helaas is door brand en tengevolge vaneen aardbeving in het jaar 1667 niet veel van de oorspronkelijke pracht tot ons gekomen. Slechts de arcaden zijn weinig geschonden en zij geven daardoor eenig idee van de schoonheid, welke de Dvor eenmaal moet hebben gekenmerkt. Op het binnenhof van het paleis staat een standbeeld voor den rijken reeder Pracat, die zijn groot vermogen aan de stad schonk. Hij is de eenige man, wiens nagedachtenis de burgers van Dubrovnik op deze wijze eerden. Wel is er in het paleis nog een gedenktafel; zij geldt den senator Bond, die liever in Turksche gevangenschap stierf dan een verdrag te onderteekenen, dat voor zijn vaderstad oneervol zou zijn. Door de oostelijke poort komen we bij de oude haven van Dubrovnik. Daar liggen de bootjes, die elk kwartier vertrekken naar het eiland Lokrum, inde geschiedenis meermalen genoemd. Zoo werd Richard Leeuwenhart kort na zijn avontuurlijken terugkeer vaneen kruistocht bij Lokrum overvallen door noodweer. De koning deed toen een gelofte een kerkte zullen bouwen op de plaats, waar hij veilig mocht landen. Op deze wijze kreeg Lokrum een kerkje, waarbij later een Benedictijner klooster verrees. Dit klooster liet aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk, nadat hij het eiland in 1862 had gekocht, tot paleis inrichten. Veel verdriet zou hem bespaard zijn, als hij de heilige rust van het eiland niet had prijs gegeven voor de keizerskroon van Mexico. Maar in Dubrovnik zegt men, dat op Lokrum een vloek rust en dat daaraan ook het droevig lot van kroonprins Rudolf, den lateren bezitter, is te wijten. Na diens dood schonk keizer Frans Jozef het eiland aan de Dominicanen. Zij bewonen nu nog het klooster, maarde regeering stichtte daarin tevens een rusthuis voor kinderen. Het hoogste punt van Lokrum ligt 91 m boven zee. Wie zich de moeite wil getroosten dooreen dicht woud tot op dezen bergtop te klimmen, zal er het verlaten fort vinden, dat van Dubrovnik uit duidelijk te zien is. In het midden van het eiland ligt het klooster en van daar gaat een weg naar de „Doode zee”; een donkergroen meertje, dat door een onderaardsch kanaal met de Adriatische zee in verbinding staat. Dit meertje, het klooster en de vele grotten, maar bovenal de flora en het strand lokken geregeld bezoek uit Dubrovnik. Aangezien het eiland echter slechts 2 km2 groot is en bovendien gedeeltelijk door ondoordringbare bosschen bedekt wordt, kan er een drukte heerschen, die het natuurgenot niet ten goede komt. Wie gesteld is op de eenzaamheid zal daarom meer genieten in het zooeven genoemde park van Trsteno of in het dal van de Ombla, waar de oude kasteeltjes liggen der rijkste edelen uit den bloeitijd van Dubrovnik. De Ombla, die een lengte heeft van nog geen vijf km., staat waarschijnlijk langs onderaardsche. kanalen in verbinding met een andere rivier. Zeer merkwaardig is haar „bron”, die overeen breedte van dertig meter als waterval uit de duisternis te voorschijn treedt. Zij ligt aan onze route, een kwartiertje voor Dubrovnik, maar het loont zeer de moeite, voor deze omgeving een geheelen voor- of namiddag te reserveeren. XII. DE GOLF VAN KOTOR1) Na het verlaten van Dubrovnik (hfdst. XI) heeft het weinig zin vóór Hercegnovi uitte stappen, maar dan krijgt men ook meteen lust den wagen weg te zenden en naar Kotor, het eindpunt van dezen tocht, te wandelen. Hercegnovi, een badplaatsje aan de Golf van Kotor (zie ook: hfdst. XVIII), wordt des zomers zoowel als des winters druk bezocht, dank zij een omgeving, waar eiken en populieren broederlijk naast platanen, cypressen en palmen groeien, waar sinaasappels en citroenen in Februari reeds rijp zijn en gedurende het geheele jaar de rozen bloeien. Eenmaal was Hercegnovi, gesticht door Servische koningen, de hoofdstad vaneen hertogdom en in het midden der zeventiende eeuw pronkten er 47 moskeeën. Thans zijn van die oude stad nog slechts ruïnen over; zelfs het fort, dat door de Spanjaarden hoog inde lucht op een scherpen bergkam werd gebouwd en daardoor van verre een trotsche ruiter schijnt, kon den tijd niet ongestraft trotseeren. Maar het nieuwe stadje, dat terrasvormig werd gebouwd en een heerlijk uitzicht heeft op de lichtblauwe Adriatische zee, gaat een goede toekomst tegemoet. Bij Hercegnovi ligt het klooster Savina, eender kostbaarste heiligdommen van de Servisch-orthodoxe kerk èn door vele *) Zie noot op pag. 40. historische herinneringen èn door talrijke kunstschatten. Op alle kerkelijke feestdagen stroomen vele geloovigen naar het klooster, maarde vereering blijkt toch het meest op Maria Hemelvaartdag. Deze gebeurtenis valt op 27 Augustus en daarop mag de aandacht wel worden gevestigd, wijl het groot aantal feesten langs de Golf van Kotor in verband staat met de omstandigheid, dat dezelfde feesten inde Roomsch-Katholieke en de Grieksch-Orthodoxe kerk telkens op andere datums vallen. En daar het volk zeer geloovig is bijna iedere bergtop draagt een kapelletje en ook op talrijke eilandjes vindt men een heiligdom wordt geen kerkelijk feest overgeslagen. De strijd met een natuur, welke nooit scheutig was met het schenken van levensmogelijkheden en de oorlogszuchtige buren, die een ieder vertrouwd maakten met de gedachte spoedig te kunnen sterven, verdiepten niet alleen het religieus gevoel; ook de liefde voor wapenen ging er reeds bij de kinderen grif in. Zoo lang wapenen mochten worden gedragen werd dan ook ieder feest door de volwassenen begonnen en beëindigd met een salvo van geweerscho- Perast, gelegen aan de Golf van Kotor. ten, terwijl als een zeer geliefd spel voor kinderen gold het schieten op een haan, die vastgebonden aan een plank op de golven dobberde. Vijftien km voorbij Hercegnovi komen we in Risan. Achter dat kleine plaatsje ligt de hoogvlakte, welker bewoners veel van zich deden spreken door hun heftig verzet tegen invoering van den dienstplicht en die nu nog gaarne vertellen, dat hun voorouders inde talrijke grensconflicten met de Turken altijd uitblonken door ontembaren moed. Niet alleen hun voorouders echter moesten voortdurend bedacht zijn op een onverhoedschen aanval en dat verklaart waarom men overal langs de Golf van Kotor op ontoegankelijke berghellingen hoog inde lucht huizen ziet staan met zeer kleine venstertjes en schietgaten. En dat talrijke dorpjes denzelfden naam dragen zooals Boven- en Beneden Stoliv, komt hiervan, dat de zeelieden hun huizen pas bij het water bouwden toen de zeerooverij was uitgeroeid. Vlak bij Risan ligt Perast, een stadje met slechts eenige honderden inwoners en misschien even zoovele huizen en ruïnen van voormalige paleizen. De niet voltooide kerk, welke o.m. een groote, fraai bewerkte zilveren altaarlamp en vele kostbaar geborduurde kerkgewaden bewaart, herinnert aan betere tijden; eenige voorwerpen in het raadhuis vertellen van Peter den Grooten, die Russische jongelieden op de zeevaartschool te Perast liet sti deeren en de levering en organisatie van de Zwarte Zeevloot opdroeg aan bewoners Het eilandje Gospa od Skrpjela. (Golf van Kotor) Na Perast nadert snel Kotor, dat als een zwaluwnest onder aan de bergen hangt. Op den hoogen Lovcen ziet men het gekronkel van den gevaarlijken autoweg, die naar de hoofdstad van Montenegro voert en onwillekeurig gaande gedachten naar den Wereldoorlog, want juist in deze omgeving lieten duizenden soldaten bij hun strijd tegen vijanden en hooge bergen het leven. Het stadje Kotor, dat inde Middeleeuwen centrum was van het Servische rijk en gedurende den tijd der zeilschepen steeds een belangrijke handelsplaats bleef, telt heden slechts 2500 inwoners. De versterkte heuvel „Heilige Ivan”, een soort Acropolis, is dooreen dubbele rij van muren met de stad verbonden en deze is op haar beurt weer omringd door zeer hooge en breede muren. Drie poorten twee daarvan bereikt men nog over schilderachtige ophaalbruggen geven toegang tot de nauwe straatjes van de oude stad. Boven de hoofdpoort pronkt de Leeuw van St. Marco, herinnerend aan het bestuur van Venetië. Van de talrijke historische gebouwen zal geen bezoeker den klokketoren uit het jaar 1602 en de beroemde Romaansch-Byzantijnsche kathedraal vergeten te bezichtigen; vooral niet de kathedraal met het beroemde reliquiarium. Daar wordt namelijk ineen gouden vaas het hoofd bewaard van Sv. Tripun, den schutspatroon van Kotor, tot wiens eere elk jaar groote feesten worden gehouden. Dan krijgt het volk ook gelegenheid de reliquieën te zien, welke anders ineen marmeren sarcophaag met zilveren deksel rusten. De feesten duren van 26 Januari tot 3 Februari; het hoogtepunt valt op den laatsten dag. Op den 2den Februari wordt om vier uur 's middags voor de kerk van St. Tripun een kolodans uitgevoerd met figuren en rythme van zeer ouden datum. Den volgenden dag stroomen honderden bewoners uit de naaste omgeving Kotor binnen en alle bezoekers komen in nationaal costuum. Buitengewoon fraai gekleed zijnde leden van het z.g. zeemansgilde, bestaande uiteen admiraal, kapiteins en matrozen. Eerstgenoemde pleegt het feestte openen met een rede en de matrozen voeren voor de St. Tripunkerk van Perast. Nog bij het begin der vorige eeuw kon de stad roemen op driehonderd eigen schepen, terwijl het er thans stil is als op een kerkhof. Tegenover Perast liggen twee eilandjes; dat van de Heilige Maagd (Gospa od Skrpjela) en het eiland St. George (Sv. Juraj). Maar daarop komen we nog terug (hfdst. XVIII). weer een kolodans uit. Natuurlijk gaat het een en ander gepaard met muziek en gezang, terwijl 's avonds een vuurwerk wordt afgestoken. Zeer interessant is in Kotor de Crnogorski Pazar (Montenegrijnsche markt), waar van alles „voor niets” te koop wordt geboden en zich zeer typische tafereelen afspelen. In lompen gehulde mannen loopen rond met kalotjes, die ineen deftig salon geen slechten indruk zouden maken. We zien een bedelaar, die zich even een kopje koffie heeft laten brengen, rookend den tijd verdrijft, doch blijkbaar uit tactische overwegingen kleeren draagt met lappen van velerlei kleuren; niet ver van hem verwijderd zit een vrouwelijke collega onder een parasol. Trotsche kerels uit de bergen van Montenegro loopen rond in rijke costuums, terwijl hun zielig uitziende vrouwen het hout trachten te verkoopen, dat zij des morgens vroeg reeds „beneden” hebben gebracht. Men oordeele niet te hard; het arme volk van Montenegro heeft door alle eeuwen moeten strijden op leven en dood voor dié vrijheid, welke sommige andere volken met weinig moeite of reeds lang geleden verkregen en die voortdurende worsteling schiep voor ons moeilijk te begrijpen verhoudingen. XIII. HET LAND VAN DE ZWARTE BERGEN In Kotor (hfdst. XII), uitgangspunt voor excursies naar Montenegro, zet menig automobilist zijn eigen wagen in de garage om den „gevaarlijksten weg van Europa" per autobus te rijden. Weinig sportief misschien, maar zeer wel te verontschuldigen, want juist in Kotor teekenen zich een dertigtal serpentines tegen den hoogen, aschgrauwen Lovcen (1759 m) af als een steile wenteltrap. De weg daarheen gaat eerst in zuidelijke richting en dan na een scherpe bocht noordwaarts. Alvorens nu de series serpentines te nemen, is het goed om uitte stappen, want tot aan Cetinje, de hoofdstad van Montenegro, is de radiateur een soort van snelkoker. En bovendien, overal loont het de moeite eens rond te kijken. Ingesloten door donkere bergwanden, ligt loodrecht onder ons de Golf van Kotor als een groen stuk spiegelglas, waarop hier en daar een scheepje zit vastgekleefd. De enorme muren van Kotor lijken fundamenten vaneen huis in aanbouw, waarbinnen steenhoopjes zijn geplaatst. Langs den ouden weg naar Cetinje, die veel korter maar dan ook haast onbegaanbaar is, ziet men misschien reeds Montenegrijnen loopen of beter gezegd springen van steen op steen. Geen wonder voorwaar, dat tijdens den Wereldoorlog vele Oostenrijkers in deze streken het leven lieten, want ieder rotsblok kan als een vesting worden verdedigd. Naarmate we hooger stijgen, komt zoo nu en dan meer van de Golf van Kotor te zien. Overigens niets dan steenen, waartusschen zelfs geen grassprietje te vinden is. Tenslotte springt uit de enorme rotsmassa's ook nog de Adriatische zee te voorschijn en dat is een indrukwekkend oogenblik, behalve voor den man, die het stuur in handen heeft. Hij toch krijgt weinig gelegenheid links of rechts van den weg te speuren, want verscheidene bochten kunnen met een eenigszins grooten wagen nauwelijks in één keer worden genomen, terwijl de losse steenen op den weg voortdurend het gevoel geven, dat er met de banden iets niet in orde is. Daarbij komt, dat voor passeeren nergens veel ruimte overschiet en slechts op enkele plaatsen kleine paaltjes aan de zijde van honderden meters diepe afgronden staan. Maar dat is nog altijd niet het ergste. Hoe goed men ook uitkijkt en signalen geeft, het blijkt mogelijk dooreen tegenligger te worden verrast. Ondernemers van autobussen hebben het daarom noodig geacht naast den chauffeur een uitkijk te plaatsen, die den rit grootendeels staande meemaakt. Een dergelijke, allesbehalve overbodige voorzorg, kan de automobilist natuurlijk moeilijk nemen; niettemin willen wijden tocht van Kotor naar Cetinje een ieder aanraden, die over voldoenden tijd beschikt en elders in bergstreken reeds ervaringen opdeed, want de route is uit sportief oogpunt uniek en rijk aan een soort natuurschoon, dat in Europa nergens meer voorkomt. Stijgend tot 904 m boven zee, passeeren we een voormalig Oostenrijksch douanekantoor en komen dus in het oude Montenegro. Bij Krstac (963 m) buigt een weggetje naar den Lovcen. Veel lust tot een klimpartij gevoelt men in deze omgeving echter niet, want de wagen zweeft reeds als een vliegtuig boven de wolken. Nog eenige kilometers verder en de zeegezichten, waarvan we tot nu toe genoten, maken plaats voor panorama's van „rotstuinen”. En daar ligt dan voor ons het eigenlijke gebied der „Zwarte Bergen”, dat de Italianen Montenegro, de Turken Karadagh en de Montenegrijnen zelf Crna Gora noemen. De beteekenis van al die namen is dezelfde, hoewel de „Zwarte Bergen” nergens zwart, integendeel haast overal verblindend wit zijn. Beweerd wordt daarom wel eens, dat men bij zwart aan verschrikkelijk moet denken. Een andere verklaring luidt, dat Montenegro na 1389 bevolkt door Servische krijgers, die voor de Turken moesten wijken zijn naam dankt aan een offerplaats op de Lovcen, waar eeuwen geleden een zwarte (booze) god zetelde. Niet onmogelijk is ook, dat de sinds lang verdwenen bosschen van zwarte dennen het land Montenegro zijn naam gaven. Het eerste dorp na Krstac heet Njegus, een geschikte pleisterplaats en uit historisch oogpunt hoogst belangrijk. In Njegus (2000 inw.) werd namelijk Petrovic geboren (1813— 1851), de grootste Joegoslavische dichter, tevens bisschop en vorst. Op eender beide toppen van den Lovcen vond hij zijn laatste rustplaats. Het daarboven gebouwde kapelletje is een geschenk van koning Alexander den Vereeniger en trekt vanuit Njegus en Cetinje geregeld bezoek. Niet minder dan Petrovic (Peter II) deed koning Nicolaas I (Nikita) van zich spreken en daarom willen we in Njegus natuurlijk ook diens geboortehuis even bezichtigen. Njegus verlatend, zullen we nog een paar honderd meter tusschen kale rotswanden en steenvelden moeten klimmen, alvorens het hoogste punt van de route (Krivacko Zdrijelo: 1274 m) is bereikt. Geheel onverwacht komt nu aan den horizon het Meer van Scutari te voorschijn en daarna is het al maar dalen en dalen, zoodat rijden op de derde versnelling natuurlijk onmogelijk is. Het wegdek blijft ondertusschen vast en hobbelig. Benzine is nergens te krijgen; wel geeft ergens een bron gelegenheid om den radiateur bij te vullen. Als de wagen dieper het lange en breede Cetinjsko polje (Hoogvlakte van Cetinje) inschiet, komt Cetinje inzicht en maken we spoedig kennis met rasechte Montenegrijnen. Van Cetinje stelt de toerist zich vaak te veel voor. De dvor, voormalig paleis van koning Nicolaas I (thans museum voor wapens, meubels en schilderijen), het geboortehuis van Montenegrijnen. koning Alexander den Vereeniger, een aardig kerkje, het klooster Sv. Petar en verder de Biljarde aldus genoemd, omdat bovenvermelde Petrovic Njegus er een biljart plaatste dat alles willen we uit historisch oogpunt gaarne bezichtigen. Allicht zal de automobilist zich evenwel nog meer interesseeren voor een reliëfkaart van Montenegro. Zij werd tijdens den Wereldoorlog door Oostenrijksche officieren vervaardigd, ligt ineen zaal met glazen dak en geeft dooreen bruggetje en een gang rondom gelegenheid de beschreven route nog eens goed te bekijken en andere tochten in studie te nemen. Alvorens Montenegro te verlaten langs het historische stadje Budva (tegenwoordig een aardig badplaatsje), Sv. Trojica (punt van samenkomst met de heenroute), Tivat (veerboot over de Golf van Kotor naar Camenari), en Hercegnovi (hfdst. XII) willen we nog eerst nader kennismaken met de bewoners zelf. Dat mannen, die steeds met het geweer bij den voet klaar stonden om hun vaderland te verdedigen, weinig tijd vonden en ook geen lust hadden de handen aan den ploeg te slaan, laat zich begrijpen. De troostelooze onvruchtbaarheid van den bodem en de gloeiende, regenlooze zomer waren ook al niet geschikt liefde tot den landbouw aan te kweeken. Geen wonder dus, dat de Montenegrijn als hij dan toch werken moet, jager of herder wil wezen en zoo veel mogelijk tijd aan paarden, gezang en gusle besteedt. De gusle, hèt nationale strijkinstrument, lijkt op een mandoline, doch heeft slechts één snaar, gedraaid van paardenhaar. Hals en bodem zijn van hout, een strak gespannen huid zorgt voor de resonantie. Glijdt de kromme strijkstok over de snaar, dan kan men eenige tonen uit het instrument halen, die aan het gezoem van bijen doen denken. Hoewel in haast elk huisgezin een gusle is te vinden, brengen slechts weinig Montenegrijnen het tot beroeps-guslar, d.w.z. tot dichterzanger, die van huis tot huis gaat, lezen noch schrijven kan en niettemin een repertoire heeft van tientallen liederen, waarin sagen, legenden, sprookjes en bovenal heldendaden uit den strijd tegen de Turken worden bezongen. Teneinde de kluts niet kwijt te raken, gebruikt de guslar ezelsbruggetjes, bijvoorbeeld door van de hoofdpersonen uit zijn liederen een nieuw vers te maken. Behalve dichter-zanger en historicus is de guslar ook nog acteur en hij gaat geheel op in zijn lied. Het gehoor smult van zulk een voordracht, want alle Monte- Als een gems springend van steen op steen, desnoods twintig uur achter elkaar, gaat de Montenegrijn door de bergen zonder dat het slanke en gespierde lichaam zichtbaar vermoeid raakt. Zijn oogopslag is vrij, zelfs wild en de kromme neus lijkt een adelaarssnavel. Hooge laarzen, een in plooien afhangende mantel en het roode mutsje zonder klep doen ons den eenvoudigen herder voor een hooggeplaatst officier houden; een rood vest en de blauwe broek geven met de witte sokken alleen zichtbaar wanneer de voeten in opanken steken de oude Servische driekleur weer. Als bewaarplaats voor revolvers diende eertijds de doek, welke twee of driemaal om de middel wordt geslagen en een aardig kleureffect negrijnen voelen zich voor held inde wieg gelegd; hun geheele voorkomen, maar vooral de wijze van loopen vertelt het reeds van verre. Joegoslavische vrouwen, luisterend naar den guslar, den dich – ter-zanger. verleent aan het geheele costuum, in het bijzonder wanneer het vest niet rood, doch zwart met goud bestikt is. Onder vrienden doet de Montenegrijn gaarne aan politiek en al redetwistend gesticuleert hij als een tooneelgeneraal. Het gegeven woord is hem heilig; eerlijkheid en matigheid zijn eigenschappen, die hij met vele andere bergbewoners gemeen heeft. Gastvrij van aard, noodigt de Montenegrijn vreemdelingen gaarne in zijn woning; hij heet hen dan welkom met een kommetje frisch water en een lepel „slatko , een in suikerwater gekookte vrucht. Veel te zien is er in zijn huis echter niet. Zoo vervangen een paar luiken de vensters en de vloer is meestal niet meer dan de geëffende grond. Bij den veebezitter is het iets anders gesteld. Diens woning bestaat namelijk uit twee étages, welke dooreen binnen- of buitentrap met elkaar in verbinding staan. De dieren wonen rez-de-chaussée en hun bezitters huizen op de bel-étage, bestaande uit één kamer met een soort alcoof. Langs de wanden staan banken in en het midden hangt aan een langen ketting de ketel, waarin het eten wordt gekookt. Van dateten moet de gast meeproeven; een weigering zou als een beleediging worden opgevat, hoe arm de heer des huizes ook mag zijn. Is deze toevallig rijk, dan zal hij bij zijn twee maaltijden van gebakken of gekookte maïs en een brokje kaas, een enkel keertje ook nog een stuk schapenvleesch krijgen en het er goed van nemen als de Slava (hfdst. IV) wordt gevierd. De Slava is namelijk het gewichtigste feest van het geheele jaar, want men eert daarmee den beschermheilige der familie. Den geheelen dag loopen verwanten en kennissen in en uit en eten als herinnering aan den doop van den eersten Christelijken voorvader van het dooreen priester gezegend brood. Maakten de Turkenoorlogen van den Montenegrijn meer aristocraat dan werkman, de vrouw verwierf het recht zich zwak te toonen. Bij een begrafenis verwacht men van haar zelfs, dat zij overvloedig tranen stort, terwijl de man onbewogen elk verdriet moet dragen. Ooggetuigen verzekeren echter, dat achter de coulissen menig man het leed heel wat minder manmoedig draagt dan zijn zwakke wederhelft, doch dat schijnt ook buiten de grenzen van Montenegro wel voor te komen. XIV. MOSTAR, HOOFDSTAD VAN HERZEGOWINA Van Hercegnovi tot 3 km voor Dubrovnik volgen we in tegengestelde richting de route, reeds in hfdst. XII aangeduid ‘), maar voorbij Cavtat gaat onze weg nü rechtsaf langs Trebinjeen minder belangrijke plaatsen naar Mostar, de hoofdstad van Herzegowina. Mostar ligt temidden van wijngaarden en tabaksvelden in een kleine vlakte, welke door de bergen Hum en Podvelez wordt omsloten. De tropische hitte doet er des zomers vijgen en granaatappels rijpen, maar maakt het vreemdelingen moeilijk van het gezellige straatleven te genieten. Dwars door het stadje kronkelt pijlsnel de schuimende Nerétva (Narenta), grotten vormend inde rotsen. Aan haar oevers doen vrouwen de wasch, trachten kinderen forellen te vangen en brengen mannen flesschen met het bekende Mostarbier in het ijskoude water. Van de vier groote bruggen, die de beide stadsdeelen verbinden, is de „Romeinsche brug” hèt monument, dat jaarlijks honderden toeristen naar Mostar lokt en daarom in iederen gids vermeld staat met de toelichting, dat de brug een hoogte heeft van 19 m, 28 m lang is en slechts uit één boog bestaat, niet van Romeinschen oorsprong is, doch op last der Turken door Dalmatiërs of Italianen werd gebouwd en wel in het jaar 1566. De laatste mededeeling wordt dan meestal onderstreept door verwijzing naar een inscriptie, welke te lezen zou zijn aan de brug zelf. Om deze inscriptie te vinden zal men echter lang moeten zoeken, want reeds op het einde der vorige eeuw was zij onleesbaar en voorheen stond er slechts een Arabische spreuk, waaruit alleen ingewijden het jaar 1566 (Christelijke jaartelling) konden afleiden. Of de naam Mostar verband houdt met Most stari (oude brug) en bij die „Oude brug” een Romeinsche stad Matrix heeft gelegen, zijn vragen die nog op beantwoording wachten. Zeker is echter, dat Mostar pas inde Middeleeuwen eenige beteekenis kreeg en van haar vroegere geschiedenis weinig of niets tot ons kwam, zoodat het heel moeilijk is over de Romeinsche brug betrouwbare gegevens te vinden. Twee torens, welke eertijds dienst deden als kruitmagazijn ’) Zie noot pag. 40. en gevangenis, flankeeren nog het steenen kunstwerk, maar de schandpaal in het midden is verdwenen. Waarom deze juist op het midden (tevens hoogste) gedeelte van de brug heeft gestaan is te begrijpen: daar kon men in eiken hoek van de stad den misdadiger zien. Staande op de Romeinsche brug, geniet men een panorama, dat door het woeste Nerétvadal en de forten, welke Straatje in Mostar. Oostenrijk na de inlijving (1878) op de omringende berghellingen deed bouwen, onwillekeurig den bekenden strijdlust der bewoners van Herzegowina in het geheugen roept. Maar Mostar is niet alleen middelpunt van het oude Herzegowina; ijverig nam de stad deel aan de vele oorlogen tusschen Turken en Venetianen en niet minder ijverig nam de bevolking van vrienden en vijanden zekere beschaving over. Daarin ligt de oorzaak, dat men reeds na een korte wandeling kennis maakt met een bouwkunst, waaruit Turksche, Italiaansche, Dalmatische en Arabische invloeden spreken. Dat zelfs de oudste huizen van steen zijn, houdt verband èn met het ontbreken van groote bosschen inde omgeving èn met de borastormen, die buitengewoon heftig kunnen woeden. Rondom de huizen loopen hooge muren, welke, evenals de net gepleisterde binnenplaatsen, van de Turken zijn overgenomen. In de wijk der villa’s gevoelt men zich verplaatst naar West-Europa, maar hier en daar wordt toch het oog geboeid door gebouwen, welke uit Arabië schijnen meegebracht. Van de 17.000 inwoners zijn ongeveer de helft Mohammedanen; de overigen zijn Roomsch-Katholiek of behooren tot de Servisch-Orthodoxe kerk. Er is slechts één Servisch-Orthodoxe kerk, gesticht met steun van Rusland, maar deze is een Byzantijnsch bouwwerk met pronkerig interieur en verdient ook te worden bezocht, omdat men er een prachtig uitzicht heeft op de stad en haar omgeving. Daar ook bemerkt men het best, dat het stadsbeeld beheerscht wordt door de dertig moskeeën. Vooral de „Karadèobeg-moskee” vraagt de aandacht en als daar van de slanke minaret de muezzin klagend-zingend zijn stem laat hooren om de geloovigen tot het gebed uitte noodigen, dan voelt men zich verplaatst inde sprookjeswereld van „iooi-nacht”. Behalve prachtige tapijten, sierlijk geteekende Koranspreuken en gekleurde vensters zijn er inde moskee geen versieringen. Het is aan de Mohammedanen immers verboden uit goud, zilver, hout of steen beelden of afbeeldingen te vervaardigen, opdat het volk zich niet aan beeldendienst zal schuldig maken. Gelijk bekend, behoort het tot de godsdienstplichten der vrouwen en volwassen meisjes om haar gezicht voor vreemde mannen te bedekken. Maarde moderne tijd deed ook in Mostar veel veranderen en zoo ontmoet men tegenwoordig op straat zoowel vrouwen, die zich geheel ineen grooten mantel verbergen, als lichtgesluierde dames, ja zelfs zijn er XV. HET GOUDEN SARAJEVO Wie ooit met het kleine treintje van Dubrovnik over Mostar naar Sarajevo reist 1), moet meer dan honderd maal, n.l. bij alle lange tunnels de ramen open en dicht gooien om niet ziek inde hoofdstad van Bosnië aan te komen. Wat een verschil met een tocht per auto! Men volgt eerst het dal van de Nerétva, krijgt pas later eenige malen een hoogen klim en enkele gevaarlijke bochten, maar komt te Sarajevo frisch uit den wagen. Sarajevo is omringd door bergen. Dwars door de stad stroomt een riviertje, de Miljacka (de liefelijke), meestal zeer kalm, soms schuimend van koortsachtige haast. Het was aan haar oever, dat in 1914 Frans Ferdinand en zijn gemalin doodelijk werden getroffen door de schoten, welke den Wereldoorlog ontketenden; een gedenksteen bij één der vele bruggen roept het gebeurde met gouden letters aldus inde herinnering: „Hier gaf Gabrillo Prinzip ons land de vrijheid.’’ Zijnde huizen in deze omgeving weinig anders dan bij ons, op een afstand van nog geen halven kilometer ligt de carsija (Turksche bazaarwijk), reeds genoemd ineen vorig hoofdstuk. Naast de honderd moskeeën, die met haar slanke minarets het stadsbeeld beheerschen, is de carsija zeker de >) Sinds kort loopt er ook een Diesel-electrische trein, doch die gaat slechts éénmaal per dag. huwbare meisjes d.w.z. meisjes van 14 jaar of ouder die met onbedekt gelaat door de stad wandelen. Om het volksleven in Mostar van nabij te leeren kennen, moet men vooral bij de Romeinsche brug zijn en wel in de Turksche bazaarwijk, carsija genoemd. Daar is van alles te koop; de koopman, wiens geheele bezitting niet meer waarde heeft dan eenige centen, zit er rustig naast den verkooper van gouden en zilveren sieraden. De kleermaker en de geitenslager, de bronswerker en de hoefsmid, zij verrichten hun werkzaamheden naast elkaar op straat en stallen hun waren ten toon, wachtend tot Allah een kooper zendt. Maar op de carsija komen we in hfdst. XV nog terug en hfdst. XVI handelt geheel over het levender Mohammedanen in Herzegowina en Bosnië. grootste bezienswaardigheid van Sarajevo. Zij bestaat uit een twintigtal straatjes met ontelbare kleine winkels (ducans), waarin de te koop aangeboden waren meestal ook worden vervaardigd. Als regel verkoopt men in elk straatje slechts de producten van één handwerk; zoo is er b.v. een wijk voor de schoenmakers, de bakkers, de zilversmeden en de koperslagers. Het komt echter ook voor, dat naast den verkooper van chocolade, halva en andere snoeperijen, de slager zijn werk verricht of een geheel lam aan het braadspit wordt rondgedraaid. En het kostbaarste filigraanwerk, dat met den arbeid Sarajevo. Mohammedaansche vrouwen op het binnenplaatsje van haar huis. der koperslagers sinds lang de roem van Sarajevo is, ziet men soms op straat naast een ijverigen schoenmaker vervaardigen. De ducans worden 's morgens geopend dooreen soort valluik, dat op straat komt te liggen en dan dienst doet als plaats van uitstalling en loopbrug om „binnen te komen. Daar zitten ze, de kooplui en handwerkslieden, met gekruiste beenen op een tapijtje of stroozak, geduldig wachtend op koopers. Doet iemand een te laag bod, zoo zal hem niet een „wacht nog eens even” worden nageroepen; de Mohammedaan laat zijn klanten ongestoord naar een concurrent trekken, want buiten den wil van Allah zal toch niets geschieden. Bijna den geheelen dag blijft de koopman in zijn winkel; slechts op de voorgeschreven gebedstijden verricht hij de ritueele wasschingen en gaat inde naastbij gelegen moskee. Daarop keert hij terug, rookt sigaretten en wenkt den koffieventer, die met een groot instrument op den rug nu hier en dan daar den weg verspert. Waar deze man blijft als een karavaan van beladen lastdieren ruimte vraagt is een raadsel, want door de nauwe straatjes sukkelen rijen van ezels, die elk een kleinen hooiberg torsen. Zoodra na zonsondergang de muezzin vaneen minaret de geloovigen oproept tot het avondgebed, sluit de koopman zijn ducan en wandelt langzaam naar huis. Slechts bij uitzondering heeft hij zijn winkel met het woonhuis verbonden, want de Mohammedaan wil ongestoord temidden der zijnen leven. Van de honderd moskeeën te Sarajevo vinden wede mooiste vlak bij de carsija. Het is de Begova-moskee, gebouwd in het begin der zestiende eeuw en inde geheele Mohammedaansche wereld bekend. Op een voorhof, omgeven dooreen laag muurtje met hekwerk, staat onder een groote linde een bron en daaromheen nemende geloovigen plaats voor de ritueele wasschingen. De moskee zelf is een koepelbouw van buitengewone afmetingen. Een zeer oud, maar kostbaar tapijt bedekt den vloer, koranspreuken en arabesken versieren de wanden en een groote luster hangt in het midden van een enorme ruimte. Tegen den wand, die inde richting van Mekka staat, rust een groote steen, het Graf van den Profeet voorstellende. Aan de eene zijde daarvan is de kansel, welke gewoonlijk dienst doet, aan de andere zijde bevindt zich de feestkansel en overal in het rond liggen prachtige tapijten. Naast de Begova-moskee staat een mausoleum (turbe) voor den bouwer Ghazi Huzred en zijn vrouw. De sarcophaag, die zeer mooi moet zijn, is door kunstig geborduurde doeken aan het oog onttrokken. Wat aan de bezoekers van Sarajevo bij een wandeling dadelijk opvalt, dat is het contrast tusschen de huizen en het verschil in kleeding van de menschen op straat. Geheel, half en heelemaal niet gesluierde vrouwen wandelen naast modern gekleede heeren of mannen, die zooeven uit het museum schijnen weggeloopen. En op het gebied van woningbouw gelijkt Sarajevo een staalkaart van stijlen uit verschillende landen. Van de monumentale gebouwen inponeert boven alle een schepping in Moorschen stijl, het raadhuis, dat in verband met de Bosnische landskleuren uit roode en gele steenen werd opgetrokken. Het groote museum verdient bovenal vermelding, omdat er uitgebreide ethnografische verzamelingen en vele archaeologische vondsten worden bewaard, terwijl inden tuin grafsteenen staan van de Bogumilen, die door de Mohammedanen als ketters werden beschouwd en daarom hevig zijn vervolgd. Wat betreft de opgravingen, zij zullen waarschijnlijk nog groote verrassingen brengen, want tijdens de Turksche overheersching kwam het omwoelen van den bodem niet voor. „Indien Allah de schatten inde aarde aan de oppervlakte wenscht, zal hij ze daar wel brengen” meenden de Turken en als gevolg daarvan kon met eenig recht gezegd worden: „Onder iedere aardlaag van Bosnië zit een oude cultuur”. Van de 70.000 bewoners te Sarajevo, zijn tegenwoordig nog geen 25.000 Mohammedanen. Daaruit is te verklaren, dat er naast een Servisch-Orthodoxe kerk uit de XVe eeuw nog een nieuwe moest worden gebouwd en dat de Roomsch-Katholieken overeen groote kathedraal beschikken. De Joden, die drie eeuwen geleden uit Spanje via Konstantinopel naar Sarajevo vertrokken, kunnen trotsch zijn op een zeer fraaie synagoge. Naast de stad Sarajevo, waarvan boven is gesproken, bestaat nog de oude vestingstad „Grad”, in het midden der zestiende eeuw op een berghelling gesticht. Terwijl het nieuwe, lager gelegen stadsdeel, dat „Varos" heette, eenige malen door brand werd vernield, bleef de Grad telkens gespaard en zoodoende is er weinig veranderd. Alle huizen hebben nette tuintjes en zijn omringd door muren. De getraliede vensters, waarachter zich vrouwen voor vreemde mannen verbergen, zijn nog aanwezig en meer dan inde benedenstad worden er zware sluiers gedragen. Is reeds om dat alles een tocht naar de Grad zeer aan te bevelen, bovenal het panorama van de benedenstad moet ieder genieten. En wie het geluk mocht hebben tijdens de vastenmaand (Ramadan) in Sarajevo te vertoeven, zal inden nacht uit de Grad een tafereel kunnen zien van ongeëvenaarde schoonheid. Ontelbare lichtjes branden in en om de moskeeën; de slanke minarets lijken brandende fakkels en van muur tot muur gaan guirlandes van lampions, vormend Turksche letters of andere figuren. Wie zooiets in zijn leven slechts eenmaal aanschouwde, zal er telkens en telkens aan terugdenken. XVI. DE MOHAMMEDANEN IN BOSNIË EN HERZEGOWINA Uit het dagelijksche leven. Gelijk alle Zuidslaven zijn deze Mohammedanen, die zichzelf Turken en de werkelijke Turken „Turkuschen” noemen, mooie menschen. De man is breed geschouderd en tamelijk lang en het hoofd zou pronken met zwart golvend haar, indien niet de gewoonte bestond reeds vanaf de kinderjaren het hoofd te laten scheren. Slechts één lokje blijft staan en het is grappig hoe dat lokje op het kale hoofd wiebelt gelijk het kwastje aan de roode fez; alléén inde barbierszaak krijgt de vreemdeling echter gelegenheid het geheele hoofd te zien. De Mohammedaan zet de fez namelijk noch inde moskee noch in eigen huis af en evenmin bij het groeten, want dat zou als een beleediging worden opgevat. De correcte begroeting bestaat hierin, dat de rechterhand even wijst inde richting van borst, mond en voorhoofd, hetgeen wil zeggen: ik acht u in mijn hart, zeg u dat met mijn mond en vereer u met mijn verstand. Ten onrechte meent men wel eens, dat het dragen van de fez een gebod is uit den Koran. Deze zegt wel, dat de Mohammedaan zich in zijn uiterlijk moet onderscheiden van den „ongeloovige”, maar stelt geen bepaalde eischen aan de kleeding en een eeuw geleden droegen dan ook alle Mohammedanen, die het konden betalen, bij voorkeur een fraaien tulband. Pas toen de tulband, die alleen na eenige moeite Maar keeren we nog even terug naar den barbier, die zich behalve door scheren ook verdienstelijk maakt met het schenken van koffie. Hoe zou het anders kunnen; zwarte koffie en tabak hebben de Mohammedanen op elk oogenblik van den dag noodig, gelijk de visch het water. Men kan dan ook inde carsija van Sarajevo altijd een groote koffiekan met een man er onder door de nauwe straatjes zien schommelen om de kooplieden toch vooral niet op een droogje te laten zitten en er zijn plaatsen, waar de bel vaneen koffiehuis door touwtjes met de woning van bakker, smid, schoenmaker en andere handwerkslieden is verbonden. Wie te drinken wenscht, trekt aan zijn touwtje en de koffiehuishouder hoort aan de bel dadelijk wie bediend moet worden. Alcohol gebruikt de Mohammedaan niet, doch de koffie wordt door jong en oud op elk uur van den dag genoten, 's zomers tegen de warmte en inden winter om koude te verdrijven. En hoewel er velen zijn, die per dag 40 a 50 kleine kopjes leegslurpen en even zooveel sigaretten rooken, schijnen niemands hart of zenuwen daar onder te lijden. Erkend moet worden, dat die koffie, meestal bereid op Turksche wijze, buitengewoon lekker is. Het geheim zit vooral in het branden en in het stampen der boonen tot deze fijn worden als meel. Het stampen zelf ziet men, gelijk trouwens vele andere bezigheden, op straat; het bestaat hierin, dat een ijzeren staaf voortdurend op en neer wordt bewogen ineen uitgeholden boomstam met koffieboonen. Onder het maken van eenige buigingen biedt de koffiehuishouder zijn gasten zelf het begeerde vocht aan ineen kannetje en een klein kopje. Na het inschenken droppelt hij voorzichtig met een lepeltje een weinig water inde koffie en als gevolg van eenig geplons aan de oppervlakte komt er dan een schuimpje als bij chocolade. Zóóveel werk wordt van de koffie gemaakt, dat de koffiehuishouder voor iederen bezoeker apart koffie goed om het hoofd komt te zitten en bovendien ondraaglijk warm schijnt te zijn, langzamerhand werd verdrongen door de meer practische fez, schreef sultan Mohammed II de fez voor en sindsdien kwam ze ook bij niet-Mohammedanen inde mode. Toch dragen te Sarajevo (hfdst. XV) aanzienlijke personen nog den tulband. De fez, die door de Grieken op den Balkan kwam, wordt in Bosnië en Herzegowina echter zoo veelvuldig gebruikt, dat men tegen het einde der week ineen carsija de costuumreinigers te midden van bergen fezzen ziet zitten. „bakt” en nooit meer dan een tweetal kopjes tegelijk. ” De koffiehuizen staan dikwijls aan een rivier, bijvoorbeeld te Mostar (hfdst. XIV); zoo noodig bouwt men ze op palen. Te Sarajevo liggen de aardigste koffiehuizen echter tegen de helling der heuvels, welke de stad omringen. Het een en ander houdt verband met den lust der Mohammedanen om zoo nu en dan niets te doen, nóch lichamelijk nóch geestelijk en stroomend water en hemelgewelf schijnen bij uitstek geschikt om iemand te brengen in dien heerlijken droomtoestand, welke de Mohammedanen ceïf noemen. Behalve met rooken, drinken en het genot van ceïf, verdrijven de Mohammedanen hun tijd ook nog met politiek. Zij winden zich bij deze bezigheid volstrekt niet op; ieder zegt met groote beslistheid, doch op zachten toon zijn meening of luistert vol aandacht naar hetgeen een ander vertelt. Mengt zich een vreemdeling onder de hoorders, dan is het debat meteen afgeloopen en gaat het gesprek verder over koetjes en kalfjes. Men trekke nu niet de conclusie, dat vreemdelingen minder goed door de Mohammedanen zouden worden behandeld. Integendeel! Het hart dezer menschen zit op de rechte plaats en bovendien achten zij het ver beneden hun waardigheid zich anders te gedragen dan een gentleman past. Grofheden moet men van den Mohammedaan dan ook niet verwachten, maar een hem aangedane beleediging beantwoordt hij voor altijd met een koele houding: „de afgeschoten pijl keert nimmer terug” is zijn devies en daarnaar richt hij zich geheel. Eerlijk en waarheidslievend van aard, stelt hij vertrouwen in ieder; het bewijs daarvan ziet men wel zeer duidelijk te Sarajevo inde drukke carsija, waar de koopman geen kasregister houdt, doch zijn geld ineen open kistje werpt. Betrapt de Mohammedaan iemand op leugens of wordt het gegeven woord gebroken, zoo kent zijn verontwaardiging geen grenzen en toch zwijgt hij terwille van Allah, die het immers zoo heeft gewild. Daar de Mohammedaan zeer gastvrij is, noodigt hij gaarne velen in zijn woning, maar niet voor langen tijd, want „de gast en de visch deugen op den derden dag niet meer” zegt een spreekwoord. Veel prijs stelt de gastheer op de aanwezigheid van voorname lieden, doch tegen alle bezoekers gedraagt hij zich even beleefd. Zoo zal hij, nadat ieder een propje tabak heeft gekregen om een sigaret te draaien, nooit vergeten zelf met vuur rond te gaan. Gelijk bekend worden de vrouwen zooveel mogelijk voor vreemde mannen verborgen; daarom heeft iedere Mohammedaan één kamer, waar hij bezoeken kan ontvangen. Grootgrondbezitters, zooals begs (nakomelingen van den feudalen adel) en de agas (heeren) hebben dikwijls twee woonhuizen, één voor de familie en één voor zichzelf. Rondom het huis is een muur of schutting, natuurlijk ter bescherming der vrouwelijke leden van het gezin. Of de Mohammedanen, waarover dit hoofdstuk handelt, meer dan één vrouw hebben? Het antwoord moet ontkennend luiden, want polygamie is inden Joegoslavischen staat verboden. Alvorens over het familieleven iets meer te vertellen, bekijken we echter nog een woning. Het huis heeft als regel één verdieping. Het „onderstuk”, dat er zeer somber uitziet en tot winterverblijf dient, is meestal opgetrokken van steen. De étage daarboven wordt des zomers bewoond; zij is gebouwd van hout en heeft veel ramen. Het dak is hoog en bedekt met plankjes, riet of pannen. Kasten zal men ineen Mohammedaansche woning niet dikwijls vinden, want de mannen hangen hun kleeren aan den wand en de vrouwenkleeren worden in kisten opgeborgen. Bedden ontbreken eveneens; men legt ’s avonds matrassen en dekens op den grond en haalt het een en ander ’s morgens weer weg. Langs den wand staat een soort bank en er is ook een laag tafeltje, waaraan tusschen tien en elf uur 's morgens en ’s avonds omstreeks zes uur wordt gegeten. De hoofdmaaltijd valt 's avonds; zij bestaat vaak uit schapen- of lamsvleesch. Terwijl het eten in groote, vlakke schotels wordt opgediend en ook gedurende den maaltijd, neemt niemand onnoodig het woord, want engelen brengen het voedsel en lawaai in haar aanwezigheid is ongepast. Als lekkernij drinkt men na het eten vaak water met honing en ook wordt wel eens op halva getracteerd. (hfdst. II). Ontbreken inde huizen veel sieraden, die wij ongaarne zouden missen, het groot aantal tapijten en kussens geeft toch altijd een rijken indruk. In zulk een omgeving ontvangt ook de huisvrouw haar damesgasten, tracteert op zwarte koffie en presenteert sigaretten, die zij zelf met een paar trekjes op gang helpt. Wat er dan verder geschiedt laat zich raden: er wordt veel gebabbeld. Verlaat de bezoekster, gesteld dat zij een Mohammedaansche is, zich tot na zonsondergang, dan mag zij niet zonder geleide van haar man of een mannelijk familielid de straat op. Dat het gezicht van vrouwen en volwassen meisjes buitenshuis altijd dooreen sluier moet zijn bedekt, is overbekend, maar het doet vreemd aan ineen stad als Mostar nog vrouwen te ontmoeten, die zich geheel ineen grooten mantel verbergen. Tegenwoordig Zijn er echter ook Mohammedaansche dames, die een zoo dunnen sluier dragen, dat men het gezicht goed kan zien, terwijl onder de jongeren meisjes zijn reeds volwassen op vijftienjarigen leeftijd velen geen sluier meer wenschen te dragen, vooral als het gezicht mag worden gezien en zulks is zeer dikwijls het geval. Het behoort niet alleen tot haar recht, het is ook de plicht der Mohammedaansche vrouwen veel zorg aan het uiterlijk te besteden. De groote parfumeriewinkels, die zelfs in kleine plaatsjes zijn te vinden, bewijzen hoe plichtsgetrouw de dames in dat opzicht zijn. En mochten zij voor het maken van toilet meer geld noodig hebben dan de echtvriend wenschelijk acht, dan zullen ze vermoedelijk toch haar zin wel weten door te drijven, want de Mohammedaan zegt: „De vrouw vertrouwt op haar tranen gelijk de dief op een valschen eed.” Bovendien, de Mohammedaan is zeer goed voor zijn vrouw, vooral als moeder acht hij haar hoog en slechts ongaarne weigert hij een verzoek. Maar hij gevoelt het als een natuurlijke zaak, dat de vrouw hem gehoorzaamt. Van kindsbeen af is hem ingeprent, dat de vrouw een hulpeloos wezen is, dat recht heeft op liefde en bescherming. Daarom ook moest zij altijd door hooge muren en ineen harem met getraliede vensters worden verborgen. Doch de tijd staat ook in Bosnië en Herzegowina niet stil, zoodat het vrouwelijk geslacht steeds meer vrijheid van beweging krijgt. Hoewel de Mohammedaan vroeger vier vrouwen mocht hebben, placht hij slechts een tweede te nemen, indien de wieg leeg bleef. Door de komst der tweede vrouw werd de eerste niet op den achtergrond geschoven, want zulks zou in strijd zijn met de gevoelens van eer en plicht. Evenmin slaat een Mohammedaan, onverschillig op welken trap van beschaving hij staat, ooit zijn vrouw. Hij meent: „Slechts een zigeuner mishandelt zijn vrouw; een echte man doet dat niet.” Mag de Mohammedaan zich bovenal gelukkig gevoelen temidden der zijnen, buiten het gezin houdt hij het meest van paarden en talrijke spreekwoorden bewijzen hoe hij zich het ideaal van de vrouw en van het paard voorstelt. „Kies een paard met een breeden hals en een meisje met een slanke leest”, is zijn advies. Mag ons dit aannemelijk schijnen, de wijze, waarop de Mohammedaan zijn liefde tot het paard uit, kunnen wij moeilijk waardeeren. Wie ziet, hoe zwaar de paarden worden beladen en op welke wijze de beesten soms worden mishandeld, heeft neiging in te grijpen. Dierenmishandeling is trouwens een euvel op den geheelen Balkan en zelfs de anders zoo zachtmoedige Slavische Mohammedaan drukt zijn liefde voor het paard aldus uit: „Zorg voor het paard als een broeder, maar berijd het als een vijand.” Zoo dacht hij vroeger, zoo denkt hij nu en zoo zal hij nog wel zeer lang blijven denken, want de Mohammedaan is door Boer uit Herzegowina. Van de wieg tot het graf. Hoe meer kinderen, hoe grooter het huwelijksgeluk meenen de Mohammedanen en daarom is de moeder van een talrijk kroost een geziene persoonlijkheid. Zoodra is er niet ergens een kind geboren of van alle zijden toont men belangstelling. De jonge vrouw wordt met attenties overladen en gedurende veertig dagen ontziet men haar in elk opzicht. Minder prettig heeft het de baby. De eerste ervaring, welke een kind in het leven opdoet, i5.... bedrog. Het wilde namelijk niet ter wereld komen, alvorens de engelen een schriftelijken waarborg voor onsterfelijkheid overlegden en ziet, nauwelijks ligt baby in moeders armen of de engelen halen het garantiebewijs terug; de gedachte nu toch te moeten sterven veroorzaakt bij het kind de eerste huilbui. Na deze teleurstelling volgt spoedig een andere onaangename verrassing. Men masseert namelijk de pasgeborene over het geheele lichaam en legt eenige verbandjes, opdat de hals slank, de mond klein en de neus smal zal worden en ook al de andere lichaamsdeelen gaan groeien in de richting van het Mohammedaansche schoonheidsideaal. Op de nieuwsgierige bezoekers wordt voortdurend goed gelet, want zij kunnen het kleintje zoo gemakkelijk ziek maken met een „boozen blik". Bij de eerste verdachte ver schijnselen likt de moeder haar kind over neus, voorhoofd en het haar tot inden hals, terwijl zij telkens even halt houdt om te prevelen: „Verdwijn ziekte, gelijk de bladeren in het woud, gelijk het schuim op het water, gelijk het goud van rijke menschen; moeder likt je, moeder geneest je”. Is het kindje zwak en wil het niet groeien, wellicht reciteert de moeder: „De zee heeft geen brug, de berg geen hersenen, de vogel geeft geen melk, het paard heeft geen horens en mijn kindje heeft geen ziekte meer”. Als deze en •dergelijke tooverformules niets uitwerken, moet de hodza (godsdienst- en door conservatief. Duidelijk komt zulks wel hierin tot uiting, dat oude munten en gewichten nog veelvuldig worden gebruikt, hoewel een halve eeuw geleden reeds het metriek stelsel is ingevoerd. Maarde Westersche invloed deed tot spijt van den folklorist toch veel van den goeden, ouden tijd verdwijnen en al heerschen bij geboorte, huwelijk en dood nog oeroude gebruiken van Slavischen oorsprong, ook zijn er in Bosnië en Herzegowina streken, waar het leven betrekke – lijk weinig van het onze verschilt. onderwijzer) iets voorlezen uit Heilige Boeken of een amulet verschaffen. Helpt ook dat niet of wordt de hulp van den hodza te kostbaar en geeft zelfs het kiezen vaneen peet geen gunstige resultaten, zoo wordt aangenomen, dat Allah het kind tot zich wenscht te nemen en nu de ouders zoo goed hun best deden om de ziekte te verdrijven, zal Hij het kleintje misschien spoediger uit zijn lijden verlossen. Welken naam zal het kind krijgen? Een belangrijke vraag, die soms reeds voor de geboorte is opgelost, maar meestal pas aan de orde komt als de kleine een week oud is. Dan wordt er een familiefeestje gegeven, waar men veel koffie drinkt en talrijke sigaretten rookt en waar de nieuwe wereldburger(es) öf een naam krijgt vaneen der aanwezigen óf genoemd wordt naar de geboortemaand. Pas later, zooals bij de ritueele besnijding, het huwelijk of als voor de eerste maal het haar wordt geknipt, krijgt het kind ook een peet. Het moge eigenaardig klinken, de Mohammedaan ziet er niets in om een vreemdeling, zelfs als deze vaneen ander geloof is, tot peet te benoemen, hoewel de peet geheel als familielid wordt beschouwd. Wat betreft de kleeding, op tweejarigen leeftijd krijgt de jongen een fez, een wijde pantalon, welke naar beneden nauw toeloopt en een gordel om boven- en benedenkleeding bijeen te houden. Dezen gordel dragen ook de meisjes, maar terwijl zij hem slechts eenmaal om de middel slaan, doen de jongens bij wie de gordel zichtbaar is zulks driemaal. Het bovenlichaam der meisjes is bedekt door doeken, die een soort blouse vormen. Verder dragen zij een harempantalon en op het kopje prijkt een fez, welke later wordt versierd met bloemen, paarlen en gouden munten. Jammer genoeg vervangen zij de fez dikwijls dooreen grooten omslagdoek en een bloemenkransje. Eigenaardig is, dat de aard der kleeding inden loop der jaren niet verandert, zoodat kinderen van twee jaar gekleed zijn als oude vrouwen en grijsaards of wil men het anders zeggen: oude vrouwen en grijsaards dragen kleuterpakjes van groot formaat. Buitengewone zorg besteedt de moeder voortdurend aan de schoonheid van haar kinderen. Bij de meisjes verft zij het haar, de nagels en de palmen der handen, terwijl het haar bovendien met allerlei middeltjes wordt bewerkt ter bevordering van den groei. Angstig is het haar te moede, als er geen goede scheiding tusschen de wenkbrauwen komt, want zulk een meisje brengt ongeluk in huis en zal daarom waarschijnlijk oók geen man vinden. De jongens behouden, gelijk reeds is verteld, dikwijls van hun haardos slechts één lokje; het is echter gewoonte, dat zij niet vóór hun vijfde jaar naar den barbier gaan. Volgens een voorschrift, door Mohammed zelf gegeven, Marktleven in Bosnië. is het een plicht der menschen om veel te leeren, want dat komt levenden en dooden ten goede. Niettemin liet de ontwikkeling van Bosnië en Herzegowina langen tijd veel te wenschen over, maar dat was een gevolg van de voortdurende oorlogen en mag geenszins aan de Slavische Mohammedanen Zelf worden verweten, want zij Zijn leergierig genoeg en allesbehalve dom. Eigenlijk moest het woord dom hier niet worden gebruikt, want als een leerling volgens onze begrippen dom is, zegt de Mohammedaan voorzichtig en zeer verstandig: het talent komt moeilijk tot uiting. Vader en zoon, beiden gestoken ineen splinternieuw costuum en getooid met dito fez, stappen op een goeden dag tezamen naar school, lang vóór er sprake is van schoolplicht. Eerst gaan zij inde moskee en daarna naar den hodza. Deze heeft inmiddels van de moeder eetwaren en kleederen ontvangen en weet dus, dat een nieuwe dreumes van vier of vijf jaar aan zijn hoede zal worden toevertrouwd. De „groen” kan rekenen op een vriendelijke ontvangst, want vader neemt voor den hodza zeker eenig geld mee. „Ik breng u mijn kind, tuchtig het zooveel noodig mocht zijn; aan u behoort het vleesch, de beenderen zijn van mij”, zegt de vader bij het betreden der school. Hij bedoelt daarmee, dat de hodza moet zorgen geen beenderen te breken, doch overigens zijn gang kan gaan. Dat klinkt hard en wekt bevreemding uit den mond vaneen vader, die zoo aan zijn kinderen gehecht is. Men vergete echter niet, dat volgens het geloof der Mohammedanen de roede uit het paradijs is gekomen en het slaan door den hodza lichaam en geest heet te sterken. Daarom mogen de kinderen, indien een hunner makkertjes een lichamelijke kastijding ontvangt, ook niet schreien en zoo oefenen zij zich dus tevens inde kunst onder geen enkele omstandigheid de zelfbeheersching te verliezen. Deze karaktertrek acht de Mohammedaan van het hoogste gewicht en bovendien is hij van meening, dat een mensch zijn gedachten en gevoelens niet te veel moet uiten. Hij maakt zich ook volstrekt niet ongerust, indien een kind laat leert spreken, want het is goed eerst geestelijke kracht te verzamelen en pas daarna het woord te voeren. Terwijl de hod£a vaneen kleine verhevenheid rondkijkt, onderwijzen zijn kweekelingen de kinderen. ledere nieuwe leerling krijgt namelijk een beschermer-kweekeling, die zelf van den hodza eenig Arabisch leert om den Koran te kunnen lezen en op zijn beurt de kleinen weer les geeft, d.w.z. woorden en zinnen zoo vaak prevelt of schreeuwt tot het kind de klanken kan nazeggen. Neem in aanmerking, dat soms een groot aantal meisjes en jongens tegelijk in hetzelfde lokaal worden beziggehouden, dan kan men zich den juisten toestand wel eenigszins voorstellen. De hodza kijkt goed toe, dat er gewerkt wordt, maar zoo druk heeft hij het niet of er is wel gelegenheid om tijdens de les ouders te ontvangen en met hen koffie te drinken en een sigaretje te rooken. Eens komt er een tijd, dat de leerlingen uitgeleerd zijn of beter gezegd, dat zij en de hodia bijna even goed Arabisch kunnen lezen. Wel zijn er ook hodza’s met een hoogere bevoegdheid, doch slechts rijke ouders kunnen zich de weelde veroorlooven hun kinderen in school goed Arabisch te laten leeren. Zoodra de leerling het schoolprogramma heeft door- Boeren uit Bosnië. Er is een volkslied, waarin verteld wordt vaneen jongen Mohammedaan uit Herzegowina, die zijn bruid heeft afgehaald om haar in zijn eigen huis te brengen. Nog nooit zag hij haar gezicht en evenmin kent hij haar stem. „Zou ze mooi of zou ze heel mooi zijn” is de gedachte, die hem kwelt, terwijl zij zwijgend te paard naast elkaar verder rijden. En opeens het was eigenlijk ongehoord bidt hij Allah om een windje, dat den zwaren sluier even moet lichten. En zie, Allah is goed. Hij geeft een rukwind en maakt daardoor den jongen man tot den gelukkigsten aller stervelingen. Of hij gelukkig gebleven is, vertelt het lied niet en het is gewaagd er naar te raden, want een Mohammedaansch spreekwoord luidt: „Vrouwen zijn als bloemen, altijd mooi en soms welriekend.” Mag het tegenwoordig bij rijke kooplieden of begs en agas wel eens gebeuren, dat een huwelijk tot stand komt geheel buiten weten van het betrokken meisje en den jongeman, zoodat deze het gezicht van zijn verloofde werkelijk niet kent, regel is dat sinds lang niet meer. Maar er is nog wel reden genoeg om medelijden te hebben met volwassen meisjes van 14 a 15 jaar, die steeds gesluierd gaan, bij avond nooit zonder geleide mogen wandelen en te groot voor servet en te klein voor tafellaken zijnde, noch met gehuwde vrouwen nèch met kinderen veel omgang hebben. Daartegenover staat, dat zij haar lust om zich mooi te maken mogen botvieren en tegen zon, regen en zwaren arbeid zooveel mogelijk worden beschermd. Sinds het echter aan de handwerkslieden inde carsija steeds moeilijker wordt tegen den fabrieksarbeid te concurreeren, moet menig ongehuwd meisje zelf haar brood verdienen, b.v. inde tapijtweverijen te Sarajevo en daar wordt zooveel van de jonge oogen gevergd, dat blindheid er niet zelden het gevolg van is. Gelegenheid om kennis te maken met het andere geslacht loopen, moet er in het openbaar een examen worden gehouden. Bij deze gelegenheid tracteert de examinandus de klasgenooten op halva, terwijl de hodza en de betrokken kweekeling-beschermer van den vader een belooning in geld ontvangen. Na afloop van het examen gaande kinderen naar huis, doch de gasten blijven nog lang bijeen, natuurlijk om koffie te drinken en sigaretten te rooken 0f.... om te flirten. is er binnenshuis genoeg. Noodigt bijvoorbeeld een Mohammedaansche boer volwassen meisjes en jongens bij zich om maïs te pellen, dan wordt dat een soort huwelijksmarkt. De meisjes komen onder geleide van haar moeder of een ongehuwden broer en zoodra de jongelui alleen worden gelaten, gaande sluiers af en begint onder het maïspellen dooreen gescherts en gelach, dat wel eens het begin van eenige huwelijken is. Werpt bijvoorbeeld een jongen maïskolven inden schoot vaneen meisje en begint deze dadelijk te pellen, dan ligt daarin een belofte opgesloten. Het is een afspraakje voor den volgenden Vrijdag naast de tuindeur of daaromtrent. Bij die ontmoeting mag het meisje haar sluier echter beslist niet afnemen en men kan er zeker van zijn, dat zij zich aan dat voorschrift houdt, althans.... wanneer er kans is om betrapt te worden. Geoorloofd blijft alleen een flirtation (aschyklik), maar het daarbij te laten wcrdt moeilijk, als de minnaar een zijner vele liefdesliedjes fluistert: „Ik wil niet, dat de maan naar je gezichtje kijkt, Als zij vannacht voorbij je venster glijdt En dat des daags de zon je kopje streelt, Terwijl de eenzaamheid mij zoo verveelt. Ik wil die maan en zonne wezen, Al je verlangens inde mooie oogen lezen; Laat mij je streelen, kussen ’t haar, De liefde is zoo zoet en waar." Als amor zoo goed heeft gemikt, kan de liefde veel trotseeren. En dat is soms noodig, want ineen familieverband als bij de Mohammedanen moeten vele hindernissen worden overwonnen, alvorens er een huwelijk kan plaats hebben. Daarvan weet ook het volkslied veel te vertellen en er gaat een verhaal over iemand, die negen jaar lang aan een gebroken hart moest lijden wegens tegenwerking van de familie zijner geliefde. Als de jonge mande moeder met een spiksplinternieuw costuum aan zijn zijde heeft gekregen, dan is het de vader, die zich verzet en eveneens een nieuw pak noodig heeft om van inzicht te veranderen. Nu komt nog de broer van het meisje tusschenbeide en als hij na het geschenk vaneen valk genegen is zijn aanstaanden zwager vrij spel te laten, blijkt er nog een zuster te zijn, die met gouden armbanden moet worden gewonnen. Alles zou nu in orde zijn, indien er niet meer familieleden waren en pas nadat zij allen van schoenen en pantoffels zijn voorzien, staat blijkbaar niets de jonge liefde meer inden weg. Maar negen jaar is lang.... het meisje heeft haar hart ondertusschen aan een ander geschonken. Gelukkig komen er tal van huwelijken tot stand zonder al te veel tegenwerking, maar zoo vlot als in Nederland gaat het toch zelden, want het aanzoek moet geschieden door de ouders van den jongen man. In deftige kringen neemt de vader de taak op zich, maar bij eenvoudige menschen moet moedertje de stoute schoenen aantrekken. Het moge niet altijd en overal gelijk gebeuren, als regel gaat zij onverwacht een praatje maken bij de moeder van het begeerde meisje en laat heel voorzichtig het doel van haar komst dóórschemeren. Misschien krijgt zij Zoo terloops te hooren, dat het meisje in kwestie zoo jong is, misschien wordt haar op andere wijze een wenk gegeven de zaak verder te laten rusten, maar in elk geval zal er koffie worden geschonken en daarin letterlijk een antwoord zijn te proeven. Smaakt de koffie niet zoet, wel dan is het aanzoek afgewezen, terwijl suiker inde koffie een toestemming beteekent. Na de bittere koffie druipt de gast spoedig af, doch als zij geen blauwtje liep, wordt het gesprek voortgezet en komt er een ring en nog een ander geschenk voor den dag, afkomstig van den bruidegom en bestemd voor zijn „bruid”. Nauwelijks is de moeder van den bruidegom terug in haar eigen huis of er wordt een geschenk bezorgd van de bruid aan den bruidegom en indien alles meeloopt, kan den volgenden avond het huwelijk plaats hebben. Economische omstandigheden spelen in Bosnië en Herzegowina tegenwoordig echter geen onbelangrijke rol bij de totstandkoming vaneen huwelijk en daardoor gebeurt het dikwijls, dat de verlovingstijd vrij lang duurt. Zijn er geen financieele bezwaren, bestaat er tusschen bruid en bruidegom geen bloedverwantschap en hebben ze ook niet dezelfde moedermelk gedronken, kortom acht de kadi (theoloogrechter) alle „stukken” in orde, zoo mag het huwelijk worden voltrokken. Alvorens men tot de plechtigheid kan overgaan, moeten de bruidegom en zijn aanstaande schoonvader het over den prijs eens zijn geworden. Het moge ons vreemd aandoen, dat op bijna den geheelen Balkan de vader zijn dochter aan een man verkoopt, verklaarbaar is die toestand zeker en wel uit het bestaande familieverband. Daarin telt immers ieder lid als een arbeidskracht en dus is het niet zóó onbillijk, dat het met één arbeidskracht vermeerderde familieverband schadevergoeding betaalt. Maar het koopen van de bruid had wel vaak onredelijke gevolgen, want daardoor vooral werd het gevoel versterkt, dat de man met zijn vrouw mag handelen zooals hem goeddunkt. Gelijk echter reeds eerder werd opgemerkt, de Slavische Mohammedaan is een braaf huisvader en bovendien, de Koran liet de vrouw niet zonder rechten. Wel is het b.v. aan den Mohammedaan toegestaan zich van zijn vrouw te laten scheiden en dat gaat betrekkelijk gemakkelijk, maar hij mag nóch haar, nóch zijn kinderen onverzorgd verlaten. Het huwelijk, waarbij bruid en bruidegom zich laten vertegenwoordigen en zelf geen oogenblik aanwezig zijn, wordt meestal dooreen hodza voltrokken in het huis van den bruidegom. Daar komen ook eerst de bruiloftsgasten en deze halen zingende en joelende het bruidje van huis. Na een moeilijk afscheid inde ouderlijke woning formeert zich een optocht, waarin men bij gegoeden vaak vele ruiters in nationale dracht ziet. Voorop gaande verwanten en de gasten van den man; de staart van den stoet wordt gevormd door familieleden en kennissen van de bruid. In het midden rijdt de bruid zelf óf te paard óf ineen wagen, die wordt getrokken door prachtige paarden, bedekt met sierlijke doeken. Aan haar zijde bevindt zich den geheelen dag een ervaren vrouw (jenga), die raad weet voor alles. Muzikanten en grappenmakers links en rechts van de bruid houden er de stemming in en de bruidegom, gewaarschuwd door herauten, zorgt voor een vroolijke ontvangst. Wij willen het jonge paar nu niet verder volgen; meegedeeld zij nog slechts, dat de dag na het huwelijk bestemd is om geschenken te ontvangen. Natuurlijk volgen daarop zekere tegenprestaties en die bestaan onder rijke begs en agas vooral in het geven van wedrennen. Zal het goed zijn, dan moet daarbij een gezadeld paard de prijs zijn, zoodat de winnaar naar huis kan terugrijden. Hoe de verhouding tusschen man en vrouw in het huisgezin is? Uit het voorgaande bleek reeds, dat de man geen tyran pleegt te zijn, doch zich heer en meester voelt. Zoo lang de vrouw geen kinderen heeft, wordt zij gelijk een kind behandeld; als moeder respecteeren haar echter alle familieleden. Zoodra er slechts één kind is geboren, behoeft de vrouw vele werkzaamheden zelf niet meer te verrichten; zij krijgt dadelijk hulp èf vaneen dienstmeisje öf vaneen der beide moeders. En terwijl zij voorheen ’s avonds niet mocht gaan slapen, alvorens haar schoonouders beiden in bed lagen en van haar verwacht werd, dat zij in elk opzicht op den achtergrond bleef, het eerste kind maakt haar mondig. Natuurlijk moet zij zwijgen, wanneer ouderen het woord nemen, maar dat geldt voor allen. Zoo sterk is de eerbied voor grijze haren, dat men een wildvreemden ouden man, die een vraag doet, nooit hurkende mag antwoorden. Uit het een en ander is licht af te leiden, wie ineen huisgezin het meest spreken; het zijnde grootouders. En zij klagen als bij ons steeds over de slechte jeugd en den goeden, ouden tijd. Maar in één opzicht verschillen zij zeer van de meeste onzer oudjes. Doordat hun leven geheel opging in het vervullen van godsdienstplichten, morren zij niet tegen de ongemakken van den ouderdom. Ook vreezen zij den dood niet, want „de dood bevrijdt van vele kwalen” en Allah is zoo goed; Hij zal de geloovigen spoedig na het sterven in het paradijs voeren. Vandaar, dat ook een zieke nimmer klaagt over zijn lot. Een ernstig zieke is nooit alleen. Vrienden komen, vragen vergiffenis voor gedaan onrecht en bidden met den zieke mee. Bij het naderen van het doodsuur zijn er verwanten, hodza's en mekkapelgrims, die bidden zoo lang de stervende zelf nog in staat is zijn gebeden te zeggen. Als de vrouwelijke familieleden dan een laatste afscheid wenschen, verlaten de mannen voor een oogenblik de ziekenkamer en bidden opnieuw tot de doodstrijd intreedt. Op dit oogenblik leest een hodla voor uit den Koran, zoodat de levende tot den laatsten snik aan zijn godsdienst is gebonden. Onmiddellijk na het intreden van den dood zegt de hodza weer gebeden, wikkelt den gestorvene ineen laken en verricht de ritueele reiniging. Ondertusschen roept de muezzin vaneen minaret: „De mensch sterft op een vooruitbepaald oogenblik; zijn leven op aarde gaat over in het eeuwige leven! Eere zij U, Afgezant van God! Eere zij U, Uitverkorene van God! Eere zij U, Heilige van God!” „God moge zijn ziel genadig wezen" prevelt ieder geloo- verzetten; daarom schreit of weeklaagt inden rouwstoet niemand. Bij den ingang van het kerkhof zetten de dragers de baar neer. De hodza bidt en vraagt: „Was deze man in het leven goed?” „Ja” antwoorden alle aanwezigen (ook als de overledene een gevreesd misdadiger was), want wie niet vergeeft, zal later ook van Allah geen vergiffenis ontvangen. Vier man nemende baar weer op en bij het graf dalen twee af om den doode te ontvangen. Dan leggen zij plankjes over hem heen als bescherming tegen de aarde, welke de aanwezigen in het graf zullen werpen. Weer volgen gebeden, maar pas als nog slechts de hodza alleen bij het graf staat, komen de doodsengelen. Bij ongeloovigen vernauwen zij het graf, voor geloovigen maken zij het wijder en geven den doode gelegenheid den weg naar het paradijs te beginnen. Die weg is echter smaller dan een haar en wie met zonden is beladen, valt er af en komt inde hel. Daar worden de zonden geboet, stuk voor stuk en pas daarna is het mogelijk den tocht naar het paradijs opnieuw te beginnen. De levenden kunnen de dooden echter helpen en daarom bidt de Mohammedaan, terwijl hij de handpalmen voor het gezicht houdt, dat de gestorvenen in het paradijs mogen komen en daar de allerbeste plaats zullen krijgen. Daarop glijden de handen over voorhoofd, wangen, baard en borst en verlaat de Mohammedaan verlicht de moskee. De tijd tusschen sterven en begraven is nooit lang; dikwijls minder dan twee uur. Boven het graf komen twee steenen, een groote staat aan het hoofdeinde en een kleine bevindt zich bij de voeten. De steenen vaneen vrouwengraf zijn van boven alle spits; meestal ontbreken verder alle aanwijzingen. Boven het graf vaneen man is de hoogste steen soms beschilderd en er staat vaak op te lezen wie er begraven ligt, wanneer hij stierf en van wien hij een zoon was. De top dezer steenen gelijkt een menschenhoofd met tulband of fez, doch den voormaligen militair herkent men aan een sabel. Op oude kerkhoven, te Sarajevo zijn er in het geheel een vijftigtal, is groot onderscheid op te merken tusschen den vige, die het hoort en hij ijlt naar het sterfhuis, volgt den rouwstoet en tracht voor een oogenblik mee onder de baar te loopen, want zooveel stappen hij den doode draagt, zooveel maal veertig zonden zullen hem door Allah worden vergeven. Tegen den wil van Allah kan en mag zich de mensch niet vorm der tulbanden. Er zijn namelijk eivormige, puntige en lage tulbanden, achtereenvolgens boven het graf vaneen Janitsaar, derwisch en koopman. Rijke Mohammedanen bepalen wel eens in hun testament, dat zij boven het graf een turbe (mausoleum) wenschen. Wie dit slechts verlangt uit ijdelheid, begaat een groote zonde, want Allah, de schenker van alles, wenscht niet dat een mensch zich verhoovaardigt op zijn geld of verstand. Voor den bouwer vaneen moskee richt het volk bijna altijd een mausoleum op en algemeen is het geloof verbreid, dat boven het graf van martelaars zonder menschenhulp een turbe ontstaat. Wanneer dat voor de laatste maal is gebeurd, weet niemand, maar het schijnt heel lang geleden. XVII. VAN DE BOSNISCHE HOOFDSTAD OVER ZAGREB NAAR LJUBLJANA Kort na het vertrek uit Sarajevo (hfdst. XV) rolt de wagen het mooi gelegen badplaatsje Ilidze binnen. Na bezichtiging van de forellenkweekplaats en een bezoek aan de bronnen van de Bosna, rijden we door tot het historisch heel belangrijke Travnik, dwalen een poosje tusschen de graven van voormalige vizieren en zetten dan de reis voort tot de plaats, waar de snelst roomende Pliva overeen 30 meter hoogen rotswand tuimelt, om zich met de groene Vrbas (vrba= wilg) te vereenigen. Daar ligt namelijk tegen de helling vaneen alleenstaanden berg de oude koningsstad Jajce. Op den top van den berg, die slechts 340 m hoog is, troont de oude koningsburcht. Om dezen te bezoeken moet men uit de stad langs de oude vestingmuren omhoog klauteren. Het is een vermoeiende klim, die in bezichtiging van ruïnen en catacomben een karige belooning vindt; de panorama’s maken echter alles goed. Aan den voet van den burchtberg liggen tusschen de poort van Banja Luka en de Travnikpoort eenige spitse daken van Z.g, Europeesche woningen, een houten moskeetje, als pakhuis gebruikt sinds de geloovigen vaneen nieuwe minaret tot het gebed worden opgeroepen en groepen vervallen Turksche huisjes met hun getraliede vensters en intieme binnenplaatsjes. Alles tezamen een staalkaart van motieven voor kunstenaars. Van de Turksche kerkhoven, inde verte herkenbaar aan de verticaal geplaatste steenen (hfdst. XVI), dwalen onze oogen over zwarte wouden en kleine dorpen om ten slotte in westelijke richting te blijven staren naar een reeks van meertjes, die zich als een zilveren trap tegen de rotsen afteekent. Het is de Pliva, bij Jezero van terras op terras springend om de Vrbas te zoeken. Pas io km verder, in Jajce naar wij reeds zagen, zal zij haar doel bereiken. Dalend van den burchtberg naar den waterval hoort men een zacht geluid, dat eerst tot een lagen orgeltoon aanzwelt en onder het koepeltje tusschen Pliva en Vrbas overgaat in een donderend geraas. Schuimend schiet het water over gladgepolijste rotsblokken en het groote rad ineen molen terzijde van de Pliva vliegt haast onzichtbaar rond. Een fijne motregen verfrischt boomen en heesters en de zon toovert regenboog na regenboog te voorschijn; geen wonder, dat de toerist zich slechts met moeite aan deze omgeving onttrekt. Maar ook in het stadje zelf verveelt men zich niet spoedig, want alles leeft er op straat. Vrouwen, geheel, half of met gesluierd, zitten op stoepen en drempels bijeen. Sommige harer draaien al babbelend inde linkerhand een spinstok rond, terwijl uit de rechterhand een draad te voorschijn komt. Mannen met wijde pantalons en fez of tulband op het hoofd, Watermolens bij Jajce. trekken zwaarbeladen ezeltjes achter zich aan en bij de uitstallingen wachten kooplieden geduldig op klanten. Haast heeft alleen de man, die met een ijzeren stang ineen hollen boomstam schijnt te karnen. Hij kreeg trek ineen kopje koffie en stampt bij gebrek aan een koffiemolen nu de boonen stuk. Zoo meteen, als het geurige vocht in kleine kopjes dampt, zal hij zijn gewone kalmte terugvinden, tergend langzaam een sigaretje draaien en drinken, alsof het een heilige handeling gold. lets van die traagheid zouden weden automobilist toewenschen op den tocht van Jajce naar Banja Luka '), want al is de weg tamelijk breed, aan iedere bocht loert de dood. Daarbij komt, dat alle vehikels het midden van den weg houden en het slapen met leidsels inde handen een ijverig gebruik van claxon en hoorn noodzakelijk maakt. Wordt een voerman eindelijk wakker,dan is het niet onmogelijk, dat hij eerst zijn onschuld beduidt of verontschuldigingen gesticuleert, om pas daarna den weg ter linker of rechterzijde vrij te maken. Men ergere zich niet! Het landschapsschoon langs de Vrbas verdient een betere stemming. Gedurende de eerste vier kilometer van onzen tocht stroomt de Vrbas rechts, 25 meter beneden het wegdek. De eenzame berg, waartegen de huisjes van Jajce als een bloembed uitkomen, lijkt door den hoogen Hum op den achtergrond weinig meer dan een heuvel. Als een lange ijzeren brug den weg naar den rechteroever van de Vrbas draagt, komt de Ranagola Planina (1438 m) te voorschijn. Een klein, 400 jaar oud Franciscanerklooster bij het gehuchtje Podmilacje roept den tijd in het geheugen, dat het Christendom zich in schuilhoeken moest terugtrekken en steenhoopen links en rechts doen aan de ontoegankelijke bergen van Montenegro denken. Steeds smaller wordt het dal, men is op alles voorbereid en schrikt niettemin als de wanden van het dal zich sluiten, de rivier verdwijnt en de weg op slechts enkele meters afstand schijnt te eindigen. Tot 1896 was het inderdaad onmogelijk de Vrbas verder te volgen, maar onze wagen schiet om een rotsblok en over een brug dadelijk de 36 meter lange tunnel in, die met eenige krommingen den Greben doorboort. Twee lichtjes inde verte ') Tusschen Jajce en Banja Luka (73 km) zijn treinreizigers, die van Zagreb naar Sarajevo willen, op een autobus aangewezen. De dienst wordt onderhouden door „Divjak” en is zelfs des winters goed geregeld. wekken even het vermoeden, dat van de andere zijde een auto nadert, maar spoedig krijgen we weer een stukje van het hemelgewelf te zien. Voor, achter, links en rechts loodrechte wanden en beneden, nu weer rechts van den weg, schuimt de Vrbas. Lang zal zij ons niet vergezellen, een paar honderd meter verder komt een tweede tunnel, 44 meter lang en ge- Meisjes uit Jajce. boord door de Vlasinje Stijene. Voorbij de Bijele Stijene (Witte rotsen), die de omlijsting vaneen mooi schilderstuk vormen, wordt het dal iets wijder. De bergen zijn hier en daar met dichte naaldwouden begroeid en geven een paar bergstroompjes gelegenheid zich met de Vrbas te vereenigen. „Gevaarlijke bocht” vertelt een bordje en nu moeten we wel lachen, want de roekelooze rijder zal ergens toch inde rivier terecht komen en voor ieder ander is de weg tè gevaarlijk om gevaarlijk te zijn. Het beste bewijs daarvoor is misschien, Een inwoner van Banja Luka. Onzen weg vervolgend langs een wit kerkje, dat zich als een madeliefje tusschen het groen tracht te verbergen, wordt het uitzicht aan de rechterhand tamelijk wijd. De huizen zijn omringd door vrij groote boomgaarden en tusschen rivier en weg schuiven zich maïsveldjes. Spoedig daarop zijn we echter alweer tusschen de bergen bekneld en pas bij den hoogen Manjaca komt er ruimte. Voorbij de vervallen vesting Krupa en overeen gelijknamig riviertje, dat een paar aardige molentjes drijft, naderen wede ruïne Zvecaj en de kloof van Tjesno, waar de eindstrijd tusschen rivier en bergen wordt gehouden. Vijftien meter onder het wegdek moet de Vrbas zich nu met een 8 aio meter breede geul tevreden stellen en rotsen van 200 a 300 meter hangen over den wagen, als wilden ze ons tegen een aanval van adelaars beschermen. Drie kilometer lang is er van het hemelgewelf nog slechts een klein streepje te zien; dan begint het te lichten en opeens opent zich de poort en stroomt de Vrbas rustig langs dorpen en groene heuvels. De man achter het stuur krijgt het nu gemakkelijker en na eenig gehobbel door het dorp Novoselo is spoedig Gornji-Seher, de voorstad van Banja Luka, bereikt. Maar dan duurt het nog een heele poos, voor we in het centrum zijn, want Banja Luka is gebouwd door Mohammedanen, die op ruimte nog minder bezuinigen dan op tijd. Leent Banja Luka (20.000 inw.) zich evenals Jajce (4500 inw.) voor een langer verblijf, behalve de markt, waar bontgestikte hemden en kleurige schorten worden gedragen, de groote Ferhae Pascha moskee, een ethnografisch museum, een Romeinsch kasteel en het Trappistenklooster, heeft de stad niet veel te bieden, wat toeristen pleegt te interesseeren. Maar men vindt er zeer moderne hotels en voor het maken van excursies zijn alle mogelijkheden aanwezig. De wegen in de omgeving laten echter wel eens wat te wenschen over. Op grond daarvan durven wijden weg naar Zagreb via Prijedor dat op 't geheele traject nog nooit een autobus is verongelukt. Halverwege Banja Luka ziet de ruïne Bocac op ons neer en vlak daarbij borrelt helder water uit den rotswand. Het is de bekende Vilmabron. Tegenover de bron ligt een eenvoudige herberg, waar inden tijd der postwagens van paarden werd verwisseld. Nu wil iedere automobilist er onder de zware boomen een kopje „Turksche” drinken en de typen bestudeeren, die van hun ladderwagens springen om de kleine trasrdie*? drenken* en Bos. Novi, die wegens natuurschoon en typische huizen nog al interessant is, niet aanbevelen en rijden dus liever over Bos. Gradisca en Okucani naar de Kroatische hoofdstad. Zagreb is eigenlijk een verzamelnaam voor de twee steden Gradec en Kapitool, die ter bescherming tegen overstroomingen der Save beide op heuvels werden gebouwd. Het Kapitool was de stad van den bisschop en andere geestelijken, terwijl de wereldlijke overheid altijd verblijf hield in Gradec. Naast of beter gezegd beneden de oude stad is een nieuwe stad met groote gebouwen, prachtige boulevards en ruime plantsoenen. Alles tezamen telt Zagreb, dat thans een belangrijke handels- en industriestad is, 200.000 inwoners, maar bij aankomst krijgt men het gevoel zich ineen wereldstad te bevinden. De Gotische kathedraal, waaraan zes eeuwen werd gewerkt, de universiteit, rijke bibliotheken en museums vormen den trots der Kroaten, maarde belangstelling van vele vreemdelingen geldt boven alles de markt, omdat de boerenbevolking er in nationale dracht pleegt te komen. De mannen, gekleed met wijd overhemd en nauwe pantalon, stappen in hun hooge laarzen trotsch rond; de vrouwen pronken met een fijn geplooiden rok, voorzien van geborduurde versieringen in alle kleuren. Als voetbekleeding gebruiken zij, gelijk in vele streken van Joegoslavië de gewoonte is, opanken. Deze bestaan uit één stuk leer, dat weinig meer dan voetzool en teenen bedekt en van voren eindigt ineen naar boven gerichte punt. Gevlochten riemen aan den bovenkant van den voet en een verbinding met de enkels maken het dragen mogelijk. Wie zich in het bijzonder voor de volkskunst interesseert, zal zeker aangename uren doorbrengen in het ethnografisch museum, want alles wat ooit uit wol en zijde door de Zuid-Slaven werd vervaardigd, schijnt er vertegenwoordigd. Bovendien bevat het museum een verzameling klederdrachten uit verschillende gebieden van Europa, Azië en Afrika. Behalve te Zagreb en Ljubljana zijn er in Joegoslavië nog drie ethnografische museums, van waaruit ijverig wordt gespeurd naar alles, wat van de oude volkskunst nog leeft. Voor kennis van het nationaal leven zijn zulke museums van groote beteekenis en wie gewend is er te dolen en de taal der kleuren heeft leeren verstaan, zal in ieder costuum een verhaal ontdekken over vreugde of leed, roem of nederlaag, liefde of haat en zeer dikwijls getroffen worden door de uiting van een geloovig hart. Leent Zagreb zich buitengewoon goed als uitgangspunt, zoowel- voor reizen naar de Adriatische zee als naar Oost-Europa en lokt het natuurschoon der naaste omgeving tot een langdurig verblijf, bovenal bevelen we een excursie naar de Plitvicer meren aan, want deze behooren tot het beste wat Kroatië bezit. Maar over het „Plitvicer natuurwonder” werd reeds gesproken (hfdst. VIII) en dus vervolgen we thans onze route over Novo Mesto (hfdst. VIII), Ljubljana (hfdst. VII) en Bied (hfdst. VII). Wie evenwel liever over Weenen terugkeert, volge van Zagreb af de route, welke in ~West-Joegoslavië-Autoroutes ') ‘) Zie noot pag. 40. Een verkoopster van kant te Zagreb. XVIII. DE JOEGOSLAVISCHE RIVIERA1) Parallel aan de Dalmatische kust liggen rijen van eilandjes, omspoeld dooreen opalen zee. Varend van Susak naar Kotor, krijgt de toerist gelegenheid zoowel het „Rijk der duizend eilanden” als het vasteland van dichtbij te leeren kennen. En dat is de moeite waard, want de tropische plantenwereld aan den voet van kale rotsen, cultuurcentra inde onmiddellijke nabijheid vaneen karstwildernis, baaien als Noorsche fjorden, architectonische wonderen inden vorm van kathedralen, kloosters en miniatuurstadjes, eilandjes om uit het water te visschen en als bloemenruikers op tafel te zetten, dat alles deed de Joegoslavische Riviera een welverdienden roem in de toeristenwereld verwerven. Bij Susak stappen we aan boord vaneen der vele Joegoslavische pleizierbooten, die geregeld langs de kust varen. Na twee en een half uur varen wordt den passagiers gelegenheid gegeven om kennis te maken met het mooie strand en de rijke flora van de badplaats Crikvenica; ongeveer drie uur later komt het eiland Rab inzicht. Behalve Krk (Veglia), Rab (Arbe) en Pag (Pago) liggen nog tal van kleinere eilanden voor de Kroatische kust; bijna alle zijn bevoorrecht door de aanwezigheid van mooie stranden. Op Rab is de gelijknamige hoofdplaats zeer merkwaardig dooreen paar campaniles, een i3en eeuwschen dom, de kerk van Sv. Justina, de Venetiaansche loggia, de nauwe, geplaveide straatjes en tallooze architectonische versieringen aan vervallen paleizen. „Het middeleeuwsch museum van Ve- i) Zie route 3 van „West-Joegoslavië (Trein- en Bootroutes)”. Uitgave van de Kon. Ned. Toeristenbond A.N.W.B. (No. 47). nader is aangegeven. De eenige belangrijke plaats aan dezen weg is Maribor; zij ligt aan de oevers van de Drave (Drau) vlak bij de grens en is een geschikte pleisterplaats. Maribor is trotsch op een middeleeuwsche domkerk, een burcht met aardig trappenhuis en een museum, waarin archaeologen, historici en botanici veel kunnen leeren; na een dagje is de vreemde toerist er echter toch wel uitgekeken. netië” noemt men Rab wel eens en niet zonder recht. De geschiedenis der stad gaat echter veel verder terug dan haar uiterlijk zou doen vermoeden. Zoo kreeg zij haar eersten ringmuur van Keizer Augustus en spoedig daarna verrezen eenige burchten. Maarde muur bezweek reeds tijdens de Volksverhuizing en de overige versterkingen werden tijdens de Byzantijnsche overheersching geslecht, dus behoeft het geen verbazing te wekken, dat van de oudste geschiedenis der stad zoo weinig overbleef. Heeft het eiland Rab veel te lijden van de bora, den kouden noordoostenwind, die meermalen in één nacht groote schade toebrengt aan de wijngaarden, erger nog pleegt „de geesel van de Kroatische kust” te woeden op het eiland Pag. Als gevolg daarvan en ook wegens de onvruchtbaarheid van den bodem kan Pag weinig bieden aan natuurschoon, doch de Romeinen hadden er eenmaal een vlootstation en wat zij achterlieten is interessant genoeg om elk jaar veel vreemdelingen te trekken. Bovendien is het eiland bekend door de zoutketen, een heerlijke kaassoort en het borduurwerk, dat de volksdrachten tot kunst verheft. Westelijk van Pag beginnen de Dalmatische eilanden met „de zeventien kleine eilanden” en tegenover de Italiaansche stad Zara zien we op 2 km afstand van de kust Ugljan en Pasman. Deze eilanden, die zeer langgerekt zijn, liggen in eikaars verlengde en worden dooreen 10 km breed water gescheiden van Dugi Otok (Lunga) en Kornat (Incoronata). Baska (op het eiland Krk).l Bedenkt men, dat het aantal klippen en kleine eilandjes in deze omgeving zeer groot is, dan wordt het mogelijk zich eenigszins voor te stellen, welk schouwspel een boottocht offreert, als in steden en dorpen de lichten beginnen te branden en vuurtorens hun seinen uitzenden. Dugi Otok en Kornat, achtereenvolgens 44 en 25 km lang en gemiddeld 4.5 km en 150 m breed, bezitten beide een mooi strand, maar alleen Dugi Otok biedt badgasten eenig comfort. Wie echter de Noord-Dalmatische eilanden wil Aan de kust van Dalmatië. leeren kennen, bevelen we vóór alles aan zich tijdelijk te vestigen op het vasteland, b.v. in Sibenik en van daaruit excursies te ondernemen naar de eilanden (Sibenik: hfdst.Vlll). Van Sibenik stoomt de boot in zes a zeven uur naar Split (hfdst. IX). Een schitterend traject! Zoo passeeren we o.m. de „Rivierader zeven kasteelen” (hfdst. IX). In vroeger eeuwen dienden die kasteelen als bolwerk tegen de opdringende Turken, thans lokken ze vreedzame toeristen van boord. Hun ligging gaat dan ook elke fantasie te boven. Kale bergtoppen, waar de adelaar veilig nestelt, schitteren op den achtergrond en aan zee rijpen citroenen inde schaduw van statige cypressen. Bijzonder opvallend in deze omgeving is het stadje Trogir (hfdst. IX). Maar ook aan boord vervelen we ons geen oogenblik; aan de kust teekenen de bergen fantastische beelden tegen een lichtblauwen hemel af. Snel als de golven schieten natuurtafereelen voorbij, die men zou willen vasthouden en op de hand leggen om ze te bestudeeren gelijk een juwelier het zijn kostbare steenen doet. Een sombere rots, welke loodrecht uit zee rijst en waarop de branding heftig woelt, ontpopt zich aan de andere zijde plotseling als een zachtglooiende heuvel met cypressen en agaven aan den oever vaneen effen zee. En dan die groene, witte en bruine eilanden, uitgestrooid op een lichtblauw tapijt. Rab. Tegenover Midden-Dalmatië liggen tamelijk groote eilanden met dorpen en stadjes, waar goede hotels zijn te vinden. Veel bezocht worden Brac (Brazza), beroemd om den goeden wijn en het prachtige marmer, Hvar (Lesina), Vis (Lissa) en Korcula (Curzola). Nooit vergeten toeristen een tocht naar Bisevo (Busi), want daar bevindt zich een grot, die ieder wil Straatje in Rab. verganeti roem. Eenmaal in het jaar wordt op Hvar een passiespel gehouden ter eere van St. Laurentius. Een praetor, omringd door Romeinsche dienaren, soldaten en beambten, luistert naar de aanklacht, welke wordt ingediend tegen St. Laurentius. Na veel dialogen komt vast te staan, dat St. Laurentius geweigerd heeft de kerkschatten aan Romeinsche ambtenaren uitte leveren en tot straf sleept men hem dan op den brandstapel. De stad Hvar bezoekt men van Split uit in twee uren; nog weer drie uur later komt de boot in Korcula, hoofdplaats van het gelijknamige eiland en een stuk Venetiaansche geschiedenis in marmer. Bij de zeer fraaie St. Marcus kathedraal wordt elk jaar op 29 Juli een feest gevierd. De belangrijkste gebeurtenis van dien dag is een ballet, uitgevoerd in prachtige costuums en den strijd tegen de Mooren symboliseerend. Met zwaarden en dolken worden de „Mooren” op de vlucht gejaagd en dan drinkt men bij spel en dans een wijntje, zooals alleen het eiland Korcula kan voortbrengen. Van Korcula overstekend naar het vasteland, zullen we Dubrovnik, het „Joegoslavische Athene”, leeren kennen. Reeds uit de verte spreken de hooge muren vaneen helden- zien. Men spreekt van haar als „Blauwe grot”, maar wie er van de zeezijde binnenkomt, begrijpt niet waarom juist die naam is gekozen. Het inde nauwe spleten dringende zonlicht toovert aan de rotswanden namelijk alle kleuren van den regenboog en laat op den zilveren zeebodem levende wezens zien, welke aan kameleons herinneren. Hvar, het „Dalmatische Madeira”, is een paradijs waar druiven, citroenen, sinaasappelen en vijgen reeds vroeg in het jaar rijpen en de rozemarijn een lusthof van palmen, cypressen en agaven parfumeert. Marmergroeven en leisteenlagen leverden er het materiaal voor kloosters, kerken, Gotische paleizen en burchten. Zoo vindt men inde hoofdstad Hvar, die zich ineen mooie baai achter eilandjes verschuilt een kathedraal met altaren en wanden, spiegelend van bont marmer. Voor de vakkennis der vroegere bouwmeesters getuigen wel het voormalige paleis Leporini, waarin een geheel huizencomplex werd gemetseld en de Loggia San Micheli, die al uit de XVIe eeuw dateert en nog dienst doet als kursalon. Van strijd in vervlogen tijden vertellen vier eenzame torens, de vervallen vestingmuren en twee forten, die eens van strategische beteekenis waren, maar zich thans tegen de kale rotsen vlijen als was het uit valsche schaamte over hun geschiedenis en binnen de veste fluisteren kerken, kloosters en pronkvolle patriciërshuizen een sprookje over vroegere grootheid en modern kunnen. Maar.... te Dubrovnik toefden wij reeds vroeger (hfdst. XI) en eveneens op ’t nabije Lokrum, waar de takken met sinaasappels, olijven en dadels diep naar beneden hingen (hfdst. XI). Zouden we nu nog verder gaan? „Mooier dan te Dubrovnik en Lokrum kan het immers nergens zijn" meenen toeristen wel eens. Zij vergissen zich, want de Golf van Kotor overtreft alles, wat de reis tot nu toe aan wonderbaarlijks heeft geschonken en dus... nog een paar uur verder varen. Zoodra ons schip na het passeeren van Kaap Ostro de Golf van Kotor binnenloopt, zien we ons geplaatst voor een natuurtafereel, dat de weldadige rust vaneen Zwitsersch bergmeer, de woestheid vaneen Noorsch fjord en de betoovering van den Gouden Hoorn tegelijk in het geheugen roept. De Golf van Kotor, gevormd door vier bekkens, vertoont veel gelijkenis met het Vierwoudstedenmeer, is door de lucht gemeten slechts 20 km lang en wordt gewoonlijk kortweg „Boka" genoemd. Haar toegang kan worden verdedigd door het op een eilandje gelegen fort Mamula en enorme versterkingen op beide oevers. Daardoor wordt, hoe ongerijmd het moge schijnen, ieder schip inde Boka met feestvreugde ontvangen, want de zich vervelende soldaten klimmen op de vestingmuren en wuiven en roepen, alsof oude bekenden uit den vreemde Korcula. terugkeeren. Een kwartiertje later volgt inde haven van Hercegnovi (hfdst. XII) een nieuw „Welkom , doch nu uit den mond van badgasten. Op den tocht van Hercegnovi naar Kotor, het eindpunt van alle groote booten, komt men na het passeeren vaneen 750 meter breed „kanaal” in het tweede bekken van de Boka. Deze Baai van Tivat, welke den vorm heeft vaneen driehoek met zijden van 8 km lengte, schijnt geheel gesloten, doordat de km lange doorgang naar de beide laatste bekkens slechts 300 "m breed is. Die doorgang draagt den naam Verige (ketting) sinds Lodewijk van Hongarije een ketting gebruikte om een aanval van Venetianen te stuiten. Niet onder woorden te brengen is de indruk, dien men krijgt als de nauwe wanden van de Verige wijken. Op den voorgrond liggen twee kleine eilandjes; daarboven schittert het witte stadje Perast, met als achtergrond een kale rots van bijna duizend meter hoogte; links opent zich de Baai van Risan en rechts is de eigenlijke Golf van Kotor, omringd door overweldigende rotsmuren. Tegenover Perast (hfdst. XII) liggen twee eilandjes; dat van de Heilige Maagd (Gospa od Skrpjela) en het eiland St. George (Sv. Juraj). Eens kon Sv. Juraj bogen op een abdij der Benedictijnen en het eerste kerkje inde Boka, maar reeds in 1571 verwoestten de Turken die abdij en in 1654 kwamen zij nog eens terug om een nieuw Godshuis uitte plunderen. Een aardbeving hielp het werk der vernietiging een handje en sinds het vertrek der Franschen, die met een paar kanonnen zekere „rechten” moesten verdedigen, ligt het eiland als een verwelkte bloem op het blauwe water te dobberen. _ In tegenstelling met Sv. Juraj wordt Gospa od Skrpjela druk bezocht, niet slechts door vreemde toeristen, maar ook door bewoners van omliggende dorpen. Ten nauwste staat zulks in verband met de legende, dat op 22 Juli van het jaar 1452 een schipper, die zich in doodsgevaar bevond, plotseling een lichtgevend Madonnabeeld boven het eiland zag en daardoor den goeden koers terugvond. De bouw vaneen kapel was het gevolg van die wonderbare redding en in 1682 bouwde men de kerk, welke nog elk jaar op 15 Augustus talrijke bedevaartgangers, alsmede bewonderaars van nationale costuums, tot zich trekt. Een eigenaardigheid van de kerk is wel, dat zij niet op het oorspronkelijke eiland staat. Eeuwen lang toch wierpen de schippers van de Boka rondom de klip, die het kapelletje droeg, ladingen steen en zoodoende ontstond het tegenwoordige eilandje, dat 120 m lang en slechts 35 m breed is. Van Perast naar Kotor worden de bergen steeds hooger en naderen elkaar heel dicht. Aan den linkerkant, waar het plaatsje Dobrota ligt, dienen de kale bergen valken en adelaars tot broedplaats, terwijl aan den rechteroever een tropische weelde heerscht. Dobrota heeft veel overeenkomst met Perast, maar men ziet er de vele zeelui, die na hun dienst bij groote maatschappijen altijd naar de Boka terugkeeren. Wie te weinig heeft overgespaard om rond te komen, tracht iets te halen uit het handjevol vruchtbare aarde aan den voet der bergen, maar dat gebeurt met tegenzin, want het hart blijft aan de zee. Wel is er te Dobrota geen oceaan, maar als ’s avonds de bora begint te gieren, dan gevoelt de oude zeebonk zich weer echt „thuis”. Voorbij Dobrota gaande schepen zoo dicht langs den rechteroever, dat men bij het plaatsje Prcanj duidelijk voor ieder huis het kleine haventje ziet, dat elke bewoner zichzelf pleegt te bouwen. Bovenal echter wordt de aandacht geboeid door de groote kerk, waarop de bewoners van Prcanj terecht zoo trotsch zijn. In die kerk, ons indertijd door den welwillenden priester getoond, is o.a. het eerevaandel te vinden, dat werd uitgereikt aan Ivu Visin, omdat hij met hulp van negen man op een klein schip een wereldreis volbracht. Slechts eenmaal in zijn leven verleende keizer Frans Jozef die banier, welke een zoo groote eere genoot, dat elk oorlogsschip er 7 saluutschoten voor moest lossen. Helaas ontbreekt het scheepsboek van den kapitein; het schijnt zoek geraakt in Weenen. Snel nadert nu Kotor. Steil schiet de Lovcen uit het blauwe water op, duidelijk zien we op zijn hellingen reeds den kronkelenden weg naar Cetinje (hfdst. XIII). XIX. ALPHABETISCH REGISTER Blz. Debar 28 Dedinje 10 Dinarische Alpen ... 40 Djerdap n Dobrota.. 112 Donau .... 7,8, 9, 10-13 Drave (Drau) .. 10, 104 Dubavac 4° Dubrovnik (Ragusa) 7, 26, 56-61, 62, 72, 75, 109, 110 Dugi Otok (Lunga) 105, 106 Blz. Ada Kaleh 13 Adriatische Zee 7, 29, 40, 42, 43» 48» 58, 61, 62, 67, 103 Avala 10, 20 Baai van Risan ...... 111 Baai van Tivat .... m Babakaj 11 Balkangebergte 8 Banja Luka 96, 98, 100, 101 Baska 105 Belgrado (Zie: Beograd) Fruska Gora io Galiönik 28 Gazi Mestan ....... 23 Golf van Kotor (Boka) 62-66, 67, 69, 110-112 Golubac ix» 12 Gomelica 46 Gornji Seher 101 Gospa od Skrpjela 64, 65, 111-112 Gospic 4° Gostivar 28 Graöac 40 Graöanica 22 Gradsko 16,17, 28 Greben 98 Gruz (Gravosa) 58, 59 Han Mavrovo ...... 28 Hercegnovi 62, 64, 69 72, ui Herzegowina 72, 74, 75» 79-96 Hum 72, 98 Hvar (Lesina) .. 108, 109 Ibar 21 Ilidze 96 Jajce.. .... 96-98 99, 101 Benkovac 42 Beograd 8-10, 11, 20, 21, 23 Bijele Stijene 100 Bitolj (Monastir) 13, 14, 16, 17, 18, 28 Bisevo (Busi) 108 Bied 33-36, 103 Boöac 101 Bohinjsko jézero .... 36 Boka (Zie: Golf v. Kotor) Bosna • • 9° Bosnië 48, 52, 75, 78, 79-96 Bos. Gradisca 102 Bos. Novi .......... 102 Braö (Brazza) ...... 108 Bribir 42 Budva 69 Camenari 69 Cavtat 72 Cetinawatervallen .... 56 Cetinje 66, 67, 68-69, 112 Cetinjsko polje 68 Ciovo .............. 44 Crikvenica 104 Dalmatië 44, 45, 46, 48, 50, 52» 53» 54» 55» io4» 105, 106, 108 Blz. Makarska 56, 57 Manjaca 101 Mamu1a............. 110 Maribor ............ 104 Meer van Ohrid 18, 28, 30, 31-32, 33 Meer van Prespa .18, 29 Meer van Scutari.... 68 Mersinbej 28 Metkovic ........... 56 Mi1jacka............ 75 Monastir (Zie: Bitolj) Montenegro (Crna Gora) 65, 66-71, 98 Morava (S) —2l Mostar.... 7, 72-75, 81 Muratovo tulbe 23 Blz. Jezero 97 Julische Alpen ...... 33 Tuzna Srbija (Zuid- Servië) 13-33 Kaap Ostro 110 Kaöanik 23 Karawanken .... 33 Karinthië 36 Karlovac 4° Kazan 12 Kladovo 13 Klis 47» 48 Knin ......... 40-42, 53 Korana 4° Koréula (Curzola) 108, 109, 110 Kornat (Incoronata) 105, 106 Kosovo ;.•••• I3 Kosovo Polje (Lijsterveld) 22, 23 Kosovska Mitrovica.. 21 Kotor 62, 65-66, 67, 104, in, 112 Kragujevac...... 21, 23 Krain 36 Kraljevo 21 Krivacko Zdrijelo.... 68 Krk (Veglia) .... 104, 105 Krka 42, 43 Kroatië 40-42, 52, 102, 103, 104, 105 Krstac 67, 68 Krupa 101 Kulpa 4° Lapad 58 Lika 42 Ljubljana (Laibach) 36-38, 40, 96, 102, 103 Ljubljanica. 36 Lokrum (Lacroma) 58, 60, 61-62, 110 Lovóen 65, 66, 67, 68, 112 Macedonië ......... 13 Nerétva (Narenta) 56, 72, 73» 75 «> Njegus do Nis 23 Novi Sad (Neusatz) 10, 11 Novo Mesto .... 40, 103 Novoselo ........... 101 Obrovac 42 Ohrid 14, 16, 18, 28, 30-33 Okuëani 102 Ombla 62 Omis 56 Oplenac 20 Osijek (Essegg) 10 Pag (Pago) 104, 105 Pasman •• • 105 Pee 21 Perast 63, 64-65, m, Ix2 Peristeri 18 Petrovaradin 10 Plitvice 40, 41, 103 Plitvicerbeek 4° Pliva 96' 97 Podgora 57 Podmilaöje 98 Podvelez 72 Pröanj 112 Blz. Tetovo (Kalkandelen) 19- 20, 28 Tisa.... 11 Tivat 69 Tjesnokloof 101 Topöider 10 Topola ......... 20, 21 Travnik 96 Trebinje 72 Trebiste 28 Treskakloof 28 Treskovac 17 Trogir (Traü) 44-45, 107 Trsteno (Canossa) 56, 62 Blz. Prijedor 101 Prilep 16, 17, 28 Pristina 22 Rab (Arbe) 104—105, 107, 108 Radika 28 Radujevac 13 Ranagola Planina. ... 98 Raska 21 Risan 64 Salonae (Solin) 45, 46-48, 49, 50 Sandsjak Novibazar . . 13 Sarajevo 7, 75-79, 80, 81, 90, 95, 96, 98 Save (Sau) 8,11, 36, 102 Savina 62 Servië 13, 20, 22, 23, 24, – 30, 65 Sibenik (Sibenico) 42, 43- 44, 53, 107 Sinj 52, 53, 55 Skoplje (Üsküb) 13, 16, 17, 18, 20, 23-27, 28 Skradin 42 Slavonië 10 Slowenië 33-39 Slunj 4° Smederovo 11 Split 7, 44, 48-51, 52, 53, 56, 107, 109 Sremski Karlovci .... 11 St. Naum 30, 33 Stobi... 17, 28 Stoliv 64 Struga 28, 29-30 Susak 104 Sv. Jovan Bigorski.. 28 Sv. Juraj (St. George) 65, 111 Sv. Rok 40, 42 Sv. Trojica 69 Ugljan 105 Urosevac 23 Vardar .... 24,25, 28 Velebit gebergte .... 40 Veles 28, 29 Veleste 28 Veliko Gradiste...... 11 Verige • m Vi1mabr0n........... 101 Vintgarkloof ........ 36 Vis (Lissa) 108 Visoki Deöani ... 22, 23 Vlasinje Stijene 100 Vranje 23 Vrbas 96, 97, 98, 99, 100 101 Wojwodina 10 Ijzeren Poort ... 12, 13 Zagreb (Agram) 96, 98, 101, 102-103 Zemum (Semlin) .... n Zuid-Servië (Zie: Juzna Srbija) Zupa (Breno) 59 Zveöaj 101 Zveöan 22 Zwarte Drin..... 28, 29