staan van Eenen God was het beeter gesteld met de aarde en hare bewooners. Jezus had zich, eevenals allen die tot onze genootschap behoorden, verplicht tot een proeftijd van zeven jaren. Toen Hij twee en een half jaar bij ons had verkeerd, oefende Hij zich in het spreeken in ’t oopenbaar. Dit was de eenige uiterlijke oefening voor zijn oopenbaar leeven. Inde geneeskunde heeft Hij zich niet geoefend. Alle wonderen die hij aan zieken verrichtte, geschiedden door zijn buïtengewoone innerlijke, menschelijke krachten, doortrokken van den grooten Goddelijken Geest. Maar Hij bestudeerde en doorzocht vooral de godsdienstige geschriften van andere volken. Geen enkele godsdienst hoe barbaarsch en heidensch ook, heeft Hij veracht, zooals veelen zijner volgelingen meenden te moeten doen. Hij wist dat in alle godsdiensten een kern is van waarde, het zoeken der zielen naar een almachtigen Alvader. Al naar de gesteldheid der volken is de uiting van dat zoeken meer of minder verheeven. Maar alle zoeken werd door Jezus goed en waardig geacht. Dat zoeken vond Hij in alle godsdiensten, en uit deeze weetenschap heeft Hij zijn eigen leer gevormd. Wat ik van Jezus oopenbaar leeven weet, heb ik van ooggetuig-611- en van Hem zelf, inde dagen na zijn opstanding uit de dooden. Tijdens zijn optreeden in het oopenbaar, vóór zijn droeven dood, heb ik Hem niet gesprooken, doch ik vernam veel omtrent Hem, en heb Hem ook wel van verre gade-geslagen. Waarom dit zoo zijn moest zal ik u later verhalen. Wij spraken als leerling en Meester oover de ziel. Oover haar doel en noodwendigheid. Jezus wilde de menschen er toe brengen, zich bewust te worden van hun ziel, en daardoor zich kind en deel te voelen van den Alvader. Ware Hij hierin geslaagd, zoo ware Zijn taak ligter geweest, en zijn komst op aarde zou onmiddelijk vrucht hebben gedragen. Mijn meening is dat de bevoorrechte mensch een ziel heeft gekreegen met het bepaalde doel, om later te worden vereenigd met Hem, die den mensch heeft uitgezonden. Jezus vond echter het bestaan der ziel voor allen noodwendig, omdat hierdoor de mensch eerst recht mensch wordt, naar Gods bedoeling, en verheeven booven alle andere voortbrengselen van Zijn almacht. Daarom zult gij in het Christendom veele gebruiken van eere-diensten uit vroeger eeuwen terug-vinden. Wel oopenbaart zich de ziel ooveral, niets is zielloos, maar alleen de Mensch heeft een ziel die hem ver booven al het andere verheft. Het idee vangroep-ziel is minder juist. Wat voor planten en dieren als ziel geldt, is te verstaan als datgeene wat de Schepper er in legt van zijn eigen Kracht, alleen door de daad van het Scheppen. Dit kan men ook aanduiden door het woord Leeven. Hiertoe diene het volgende gesprek, dat geschiedde na eenen grooten Woestijn-storm, waarbij veelen werden opgenoomen in onze vreemdelingen-tent, om te worden verpleegd. Veelen der woestijn-reizigers hadden inden storm niet alleen hun bezittingen en kameelen verlooren, maar ook bloedverwanten. Onder de ooverleevenden was een knaap van Jezus leeftijd. Zijn bezittingen waren hem gebleeven, doch zijn ouders had hij verlooren, en de knaap was ontroostbaar. Onze broeders verzorgden de ongelukkigen die door de doorgestane ellende en den schrik als verdoofd waren. Doch den knaap konden zij niet troosten. Jezus kwam bij hem en de knaap was verheugd bij de oudere Broeders een jongeling te vinden van zijn jaren. Hij klaagde zijn leed en vroeg naar het „waarom?” Hetgeen meer oovereenkomt met den aard van de Westerlingen. De knaap dan vroeg: waarom moest de Storm opsteeken, die mijn ouders wegnam Nu ben ik mensch en voel alleen mijn goddelijke afkomst, zooals ieder mensch die kan en moet gevoelen. Maar toen drong dat gezicht alleen door tot mijn goddelijk oog. Ik zag dat de menschheid zoo handelde uit onweetendheid, door slechte leiding en verkeerde invloeden. Dus zeide ik tot mijnen Vader: Heer laat mij naar die aarde gaan en den geest der menschen verlichten. Ik wil dan mijne goddelijkheid achterlaten in Uwe hoede. Schenk mij Uw zeegen en laat mij gaan opdat ik de menschen mooge redden voor Uw aanschijn.” Op het hooren deezer woorden kwamen de geesten van hen, die de beproeving uwer waereld hadden doorstaan en naderden den Heer. Daar zij den droeven toestand zich nog herinnerden, dankten zij mij, door den Vader, dat mij deeze gedachte gekoomen was. Dit was mijn droom, en nu zal ik zeggen hoe het is toegegaan met mijne komst op aarde. Eerst spreek ik oover mijn Moeder, aan wie ik zooveel te danken heb. Want in mijn droom kwam mij alles te binnen wat ik in mijn eerste leevensjaren heb ondervonden. Toen het door den Heerwas toegestaan dat ik de waereld met menschelijke krachten zou verlichten, werd zij, die mijn moeder zou zijn, daarvan onderricht door onzen toestand deezer waereld zag. Nooit had mijn goddelijk oog een droever staat gezien. Geest, want Vader, Geest en Ik zijn één. Door den Geest kwam ik inde Maagd. Dit is het geheim der geboorte. Mijn aardsche Vader was een deugdzaam mensch, mijne moeder tot steun en harer waardig. Zoo was mijn verlaten met den zeegen des Vaders, en de gebeeden van de geesten die achter bleeven. Hoort nu wat ik verder droomde: Ik droomde dat ik een groote meenigte toesprak. Men hoorde mij aan en was dankbaar voor den troost die ik bracht door te spreeken oover den Vader en hun bestemming. Maar toen zij teruggekeerd waren in hun verblijven voerden zij weer het oude leeven van god-vergeeten schepselen en dachten niet meer aan mijn woorden. Ik werd zeer bevreesd, want de dagen op aarde, mij door den Vader gegund, liepen ten einde. Ik riep Hem, om mijn woorden meer kracht te geeven maar Hij verhoorde mij niet. Hij zond mij hulp dooreen der geesten uit zijn Huis, maar liet mij weeten dat ik de taak op mij had genoomen en ze dus moest volvoeren. Ik zeide: Vader! mijne dagen zijn nu geteld, ik heb het volk willen redden en ben te midden van hen koomen woonen. Zoolang ze mij zien gelooven zij, doch nauwelijks ben ik weg, of ze gebruiken de kennis die hun door mijn woorden gegeeven is om U te bedroeven en te beleedigen. Toen herinnerde ik mij wat de Vader mij zeide vóór mijn vertrek: „Mijn Zoon, mijn zeegen hebt gij, maar uw werk zal niet baten. Uw leeven zelfs zult gij mij door het volk teruggeeven, doch het zal niet genoeg zijn.” Toen gingen alle zonden der menschheid, ook die inde toekomst, aan mijn oogen voorbij, en ik zag dat mijn lijden nutteloos was voor de meesten. Slechts weinige uitverkoorenen zag ik langs mijn weg. Ik zag hoe zij, die voor mijn vrienden golden, mij verlieten en mij ooverleeverden aan den vijand. Ja ik zag mij sterven aan het hout der schande, dat ik toch bemin, omdat ik ondanks het vizioen blijf hoopen op een beetere toekomst. ,Wat dunkt u, Broeders, van dit gezicht? Jezus was toen zestien jaren en als een echte knaap vroeg hij troost voor dit angstig toekomstbeeld. In werkelijkheid wist hij niets van zijn dood op deeze wijze, naar ik meen. Teegenoover ons heeft hij er ten minste nimmer oover gesprooken. Wij, die de profetiën kenden en alle feiten bevestigd zagen, wisten niet wat te antwoorden. Jezus ging heen zonder getroost te zijn. Hij, die tot troost der menschheid gekoomen was, heeft zelf nooit menschelijke troost gekreegen. Zijn moeder begreep Hem, vandaar zijn liefde voor haar, doch ook zij vond geen woorden van troost voor Hem. Wij allen voelden dat smarten als deeze niet kunnen worden getroost, zeeker niet door menschen. En de troost die zijn Vader Hem vanuit den Hemel zond, kon door het menschelijke in Hem niet ten volle worden gevoeld. Verstaat gij nu hoe wij Broeders, juist om onze onmacht, Jezus moesten liefhebben? Jezus wist dat zijn dagen op aarde kort zouden zijn. Maar ook wist Hij dat die dagen niet zouden eindigen voor Hij inde volle geleegenheid was geweest Zijn krachten aan de aarde te geeven. Daarom was Hij vol hoop, Zijn voorbereiding was zoo innig en zoo veelzijdig. Wij Broeders waren oovertuigd dat de Zeegenrijke Leer, die Hij brengen wilde, waerelden kon redden van den ondergang, zelfs al ware zij onvolkoomen ontwikkeld. Maar zij bleek, voortreffelijk als zij reeds was, een nietigheid voor de bewooners deezer planeet. Kende men de oorzaak van den slechten staat der aarde, welligt kwam er iets beeters tot stand, maar wie zal die oorzaak uitbrengen? Toen de Vader het beste reddingsmiddel zond, dat niet werd aangenoomen, was de vloek der aarde bekend. Door het verwerpen van Jezus werd de oude vloek niet De mensch heeft vrijen wil, wie een slechte daad begaat voelt dat die slecht is, een daad, die diep en innig als goed gevoeld wordt, zal eens haar goede vruchten dragen al schijnen die aanvankelijk slecht. Ik luister naarder menschen spreeken gaarne, om menschelijke gedachten en menschelijke weetensdrang te voelen. Er zijn op aarde genoeg, geschikt om de menschheid op te beuren, maar zij vreezen spot en ondank. leder hoopt op de goede daad van zijn buurman, en de arme waereld vergaat intusschen aan den vloek. Ik zeide u, dat Jezus in zijn Leer alle godsdiensten, hoe heidensch ook, vereenigde. Dit blijkt ook uit de instelling der Communie, waarin men de gewoonte weervindt om menschenoffers aan de Godheid te brengen, met dit verschil dat bij de Katholieken de Godheid zich in menschelijke stof aan de menschen geeft als spijs, terwijl bij de heidenen de mensch als offer voor de Godheid moest dienen. Dit is eender schoonste dingen die Jezus ons nagelaten heeft, opdat de menschen zich steeds zijn aardsche leeven in hun midden zouden herinneren. Het schoonste wat God opgeheeven, maar een nieuw noodlot eraan toegevoegd. Het ongeloof was de vloek dier dagen, wat er is bij gekoomen verzwaart uw lot. geeven kan, wonderbare sterkte en troost aan allen geeft deeze instelling der Communie en de spijziging met de Hostie. Dit is het reinste mysterie van het godsweezen, ik wil trachten u duidelijk uitte leggen wat ik weet. Jezus wilde ons in zijn groote liefde een blijk daarvan geeven. Hij is alomteegenwoordig, dus kon ook zonder Hostie inde harten der menschen woonen, die Hem daar binnen laten. Bij het laatste avondmaal echter stelde Hij het uiterlijk testament zijner liefde in. Hij gaf zichzelven, zijn geheele liefde en krachten, inden vorm van spijs en drank aan zijn volgelingen. Dit is waarheid en onloochenbaar, wel is waar niet bevattelijk voor de menschheid, die met koele verstandelijkheid het geheim wil doorvorschen. Door zijn liefde werd dit testament blijvend gemaakt. Al wie, met groot vertrouwen, de door den priester gewijde Hostie nuttigt, ontvangt Jezus in eigen gedaante in zich om steun te verleenen. Het is werkelijkheid, en toch weer onbegrijpelijk, omdat het een Godsgeheim is en blijven zal. Zelfs wij, in onze groote gelukzaligheid, vermoogen niet het wonder te begrijpen waardoor deeze gedaante-ver wisseling plaats vindt, doch danken slechts God voor zijn goedheid. Op zijn zeventiende jaar is Jezus met mij naar onze ooverige neederzettingen inde woestijn geweest. Er waren Goddelijke gedachten tot weetenschap rijpten. Zijn woorden drongen dieper door, omdat zij meer en meerde ziel raakten. Doch alleen de Broeders hoorden Hem, de andere menschen mochten hem nog niet hooren, omdat een Jood vóór zijn dertigste jaar niet in ’t oopenbaar spreeken mocht. Wel stond Hij soms, voor korten tijd, in directe gemeenschap met den Vader, en dit heeft Hem grooten dienst gedaan. Maarde Vader wilde dat zijn Zoon alle nooden der menschheid uit eigen ervaring leerde kennen. Karavanen uit alle waereld-deelen kwamen niet ver van onze tenten voorbij, en daar leerde Jezus menschen kennen. Hij kende, behalve het Hebreeuwsch, veele andere talen die toen gesprooken werden, in onze leer en onder onze leiding. Hij kende die talen, niet hen leerend als andere menschen, maar door zijnen omgang met menschen uit alle waereldstreeken, die van onze leer afwisten. Ook in Nazareth is Jezus nog meenig malen geweest, na zijn zestiende jaar om zijn moeder te bezoeken. Maar vier jaren lang heeft hij haar niet gezien, en alle gemeen- 3 in deeze streek vijf neederzettingen, allen onder een ouderen leider, doch kleiner dan die aan welker hoofd ik stond. Ondanks zijn jeugdigen leeftijd zag ik Hem door de oudere Broeders geëerbiedigd. Met den dag werd zijn gelaat en gestalte schooner. Men zag aan zijn blik, hoe in Hem de schap met zijn verwanten verbrooken. Dat wras inde levensjaren waarin de mensch zich het sterkste hecht aan wie hem omgeeven. Ik spreek hier niet van de liefde, die later komt, als de mensch tot volle ontwikkeling is ontbloeid, maar van het zich hechten en het aangroeien der aanhankelijkheid. Jezus wilde vrij zijn voor zijn taak alleen. Hij kende de menschelijke neigingen en heeft liefgehad, maar niet met sexueele liefde. Hij beminde slechts zijn moeder, de anderen nam Hij op in zijn groote vriendschap. Hij begreep echter de sexueele liefde wel, en zeegende die steeds. De liefde die Hij voelde voor Johannes was meer dan vriendschap broederlijke liefde, gevoel van weederzijds begrijpen, in elkander opgaan. Nooit is Jezus in Johannes teleurgesteld. Lazarus was veel ouder, Johannes en Jezus waren van één leeftijd en juist de jeugd trok Jezus aan. Ook Judas Iskariot, de ongelukkige figuur, was jonger dan de anderen. Hem bracht vrouwen-liefde ten val. Maar dit is hier niet ter plaatse. V. Op eenen nacht waren wij verzonken inde aanschouwing der sterren die schitterden booven de stille woestijn. Jezus sprak tot ons Broeders, oover de almacht en wijsheid des Vaders en oover zijn taak. Wij hadden gevraagd waarom God ook niet onze aarde had gemaakt tot een waereld bevolkt met schepsels, die Zijn goedheid en vaderzorgen naar waarde schatten. Maar Jezus beduidde ons dat juist het scheppen der aarde zooals zij is, een daad van wijsheid en goedheid was. Want deeze toestand was een gevolg van de allerhoogste vrijheid, de goddelijke vrijheid die den mensch gegeeven is, en waardoor men zeggen kan dat wij Zijn eevenbeeld zijn. Die vrijheid was een geschenk, dat de menschen misbruikten, en dat de hoogste Vaderliefde aan den dag bracht. Want kon een Vader meer liefde voor allen toonen, dan door hen de hoogste vrijheid te gedoogen, die het redmiddel noodzakelijk maakte van het offeren van zijn zoon? Een mensch, zeide Jezus, hoe zondig ook, is mijn Vader eeven dierbaar als eender sterren of planeeten, die Hij zoo wonderbaar schiep, en die wij in dien nacht bewonderden. Jezus leidde geheel ons leeven mee en droeg ook onze kleeding, van witte ruige wol, met gordel van verschillende kleur, naar de verschillende jaargetijden en verschillende gedenkdagen of omstandigheeden. Hierin vindt de kleur der katholieke priester-kleeding haren oorsprong. Wij gingen vroegtijdig ter ruste, maar stonden des nachts op, tusschen middernacht en twee uuren, om gebeeden en oefeningen te verrichten. Ook Jezus deed daaraan meede. Doch onze oefeningen waren geen lichaams-kastijdingen, wel zang-oefeningen, geschikt voor geestelijke ontwikkeling. Bij die zangen werden ook instrumenten bespeeld. Jezus was een groot muziek-beminnaar en zelf kunstenaar in alle muziek. Zijn stem was heerlijk en Hij zong steeds onze oefeningen mee. Door Hem leerden wij onze gebeeden in zang tot den Heer te zenden. Ons geloof was echter toen nog niet inden Eenen Godvader. Wij erkenden een Almacht die alles leidde, maar zagen daarin niet den God, dien wij later als onzen Heer aanbaden. Dit is door Jezus eigenhandig gemaakt. Dat heilig instrument moet nog op aarde zijn. Het bestaat heel zeeker en moet te vinden zijn, bij de plaats waar men mijn lichaam begraven heeft. Zulk een heiligdom mag niet verlooren gaan, en het wordt nog door die enkelen, die de laatste onzer Broeders zijn, met eerbied behandeld, maar wie zal het daarna hoeden? Er is een groot grijs klooster inde bergen, een grijs gebouw tusschen wit en donker van boomen, daar moet het gezocht worden. Ik kan u wel namen noemen van de plaatsen waar onze Broederschap gevestigd was. Maar bedenk dat talen vluchtig zijn en namen verwaayen met den wind. Zij waren in Palaestina te Jeruzalem, Tibentum, Jericho, Eroïcam, Kapharnaum, Jerobiam. Daar zijn nog spooren van de Broederschap te vinden. Ook te Norgentis. Er leeft ook nog een Hoofd der Broederschap, maar zijn naam mag nog niet bekend zijn. Jezus deed aan onze nachtelijke oefeningen mee. Des De muziek-instrumenten waren andere als in deeze dagen. Veelal was het de gebruikelijke cither-cymbaal, maar Jezus leerde ons ook een instrument kennen, dat veel geleek op de latere viool, en waarvan zich een exemplaar nog onder onze opvolgers moet bevinden. morgens, bij het opstaan, hielden wij weer oefeningen en dan ging ieder aan zijn werk, na het nuttigen vaneen kort maal, bestaande uit brood, wijn en vruchten. Jezus was een sterke knaap, doch werd niet door ziekte gespaard. Op deezen leeftijd heeft hij ernstig geleeden en was daarin een voorbeeld voor ons allen. Zijn moeder is toen bij hem geweest en heeft Hem meede verzorgd. De ziekte had Hij opgedaan door het verpleegen van één onzer, die gestorven is. Meer dan drie maanden heeft Hij ziek geleegen, en dien tijd benut om rollen te schrijven, die zeeker nog niet alle zijn verlooren gegaan. Ook zijn toespraken tot het volk heeft Hij toen reeds voorbereid. Hij schreef die rollen in ’t Hebreeuws, en ze waren bestemd om door eeuwen heen door onze opvolgers bewaard te blijven. Zij zouden nog thans te verstaan zijn, eevenals andere geschriften dier tijden. Zij waren op verschillende plaatsen en circuleerden onder ons Broeders, als de ingewijden. Jezus naam staat onder de door Hem geschreeven rollen, daar iedere Broeder zijn eigen werk onderschreef. Nog zijn ook in Europa navolgers van onze leer, en nog spreeken zij als ingewijden. Maar er koomen tijden dat allen ingewijden zijn. Alleen de ouden waren inde diepste geheimen doorgedrongen. Door alle eeuwen heen is Jezus de eenige inge- Verschillende dingen die toen duister scheenen, zijn nu begrijpelijk geworden, doch de studie is voor niet ingewijden gevaarlijk. Een uitlegging door ingewijden is noodzakelijk. Jezus wilde het geheele verloop der ziekte doorstaan, en niet door onze hulp geneezing vinden. Hij wilde de ziekte geheel lijden, zooals zooveele armen lijden, zonder de hulp van geneesheeren. Het was geen gevaarlijke vorm der ziekte, maar een koorts zooals die vaak inde woestijn voorkomt, als gevolg van langduurig verblijf in groote hitte. Door den Broeder, die berichten vaneen andere groep gebracht had, was Hij aangestooken. Voor sommigen waren die koortsen besmettelijk, maar voor hen die aan de woestijnlucht gewend zijn, niet gevaarlijk. Na de geneezing was Jezus geheel als te vooren, en ook behoefde Hij niet steeds rustig te liggen en onwerkzaam te blijven. Doch inde uuren dat de koorts bezit van het lichaam nam, waren de pijnen in hoofd en boovenlijf zeer heevig. Zijn Moeder verzorgde Hem, zooals ik zeide, en wij hebben die heilige vrouw toen leeren kennen en waardeeren, wijde op zoo jeugdigen leeftijd geweest. Hij zelf wenschte allen ingewijd. als de moeder van het toekomstige menschdom, door de geboorte van haar kind. Op de rollen heeft Jezus vermeld zijn gedachten oover onze leer, en wat Hij er aan wilde toevoegen, en inderdaad er aan toegevoegd heeft. Allereerst bracht Jezus ons het Geloof aan zijnen Vader inde heemelen. Wij hadden dat niet, al geloofden wij ineen Albestuur. Doch wij namen het van Jezus aan. Inde tweede plaats leerde Hij ons de bestemming van den mensch. Volgens de oudere leer ging de mensch na zijn dood oover ineen land van rust, om daar te blijven, en van daar weeder te keeren als de rust in zijn ziel hersteld was. *) Maar Jezus zeide dat het leeven van den mensch zoodanig moest zijn dat deeze ziele-rust nooit verlooren ging, zoodat na het eene leeven op aarde, de onmiddelijke hereeniging met den Vader kon volgen. 2) Bij Hemzelven en bij zijn aardsche Moeder is dat bereikt. Jezus was bekend met de leer van Boeddha. Hij wist dat Boeddha ook de vereeniging met God leerde, maar deeze was volgens Boeddha eerst door opvolging van veele ') Reïncarnatie, (v. E.) a) Weedergeboorte. (v. E.) Daarvoor is hij gekomen, en om te toonen dat dit volbracht kan worden heeft Hij de menschen-gedaante aangenomen, die Hij bewaarde tot zijn aardschen dood. Men kan zeggen dat zijn doel niet bereikt is. Voor de meeste menschen is het leeven te kort en heeft zijn voorbeeld geen geloof gevonden. Dit lag in het weezen van den mensch en van de aarde. Aldus was Boeddha’s leer menschelijker. Jezus was vervuld van het Een-zijn met den Vader en gedacht daardoor niet steeds de zwakheid van den mensch. Hij verwachtte dat elke mensch door die eenheid krachten bezat, die in waarheid bij de meesten niet voldoende ontwikkeld zijn. Boeddha kende meerden menschelijken toestand, maar juist door zijn hoogeren staat had Jezus uit zich de gedachte dat alle menschen konden wat Hij wenschte. Wel heeft Boeddha het hoogste bereikt wat een mensch bereiken kan, maar Hij is niet God, zooals Jezus God is. Zijn Nirvana is een gelukzalige toestand, maar niet een Vader. Vrijwillig is Jezus mensch geworden en heeft zich als een deel van God beperkt. Nog deel van den Vader zijnde wilde Hij met zijn vergoddelijkte menschelijke krachten zijn wensch bereiken. Maar als mensch had Hij menschelijke leevens te bereiken. Jezus wenschte dat men deeze vereeniging reeds in één leeven zou volbrengen. beperking en zag de zwakheid der menschen voorbij. Eerst op het einde, in zijn doodsnood, begreep Hij de menschen en toonde dit door te zeggen: „Vader, vergeef het hun, want ze weeten niet wat ze doen.” Waarom is het droeve kruis-teeken het symbool van Jezus leer geworden ? Voor hem was toch, eeven als voor Boeddha, vreugde en zaligheid inden Eeuwigen het doel. Maar Jezus wilde niet dat de mensch zich hecht aan de aarde. De mensch moet voelen, eeven als Jezus zelf, dat de aarde niet zijn woonplaats is. De mensch moet volgens Jezus onmiddelijk streeven naar een leeven in hooger sfeer, door te leeven naar den wil des Vaders. Hij meende dat het verlangen naar den Vader dit moogelijk zou maken, want de Vader legt het rijk des heemels inden mensch, al is het dan ook ten deele. Dit deel moet zich met alle krachten opwerken tot samenleeving met en versmelting in het geheel. In vergelijking met het Rijk des Vaders is de aarde geen verblijfplaats waar de mensch zijn vreugde moet vinden. Jezus beschouwde de aarde veel eer als een ballingschap. Boeddha en de andere meesters voelden meer mensch.eli.jk, en wisten daardoor, dat de mensch, op aarde zijnde, daaraan moest hechten en ijverig zocht om er het schoone te vinden. Want het zoeken naar schoonheid is in iederen mensch. Maar Er bevonden zich mannen uit veele landstreeken onder ons, en daaronder waren weinig Jooden. Zij kwamen ook niet tot ons om het Joodendom te belijden, doch om onze Leer te volgen. Toch is het Joodsche ritueel voor den kenner verheeven schoon. Wij hadden geen behoefte aan uiterlijke feestdagen. In beoefening onzer Leer vonden wij onze vreugde. Ook Jezus vond de grootste voldoening daarin, al was het nog niet de Leer die Hij brengen wilde. Wij hadden geen kerken en onze opvolgers eevenmin. Maar Jezus voerde het oude Joodsche tempelgebruik bij ons in. Wij hadden geen tenten daarvoor, doch de oefeningen vonden plaats in mijn tent. Daarin bevonden zich steeds bloemen van allerlei aard, ook wierook en veele muziek-instrumenten, die allen bij onzen dienst werden bespeeld. De Bloem is een zinnebeeld in onze Leer. Wij hadden geen vasten, of onthoudingsdagen, ook geen lichaamskastijdingen. Wij dronken water, en lichten wijn, en aten geen vleesch. Onze leer was een saamvatting van de hoogste gevoelens inden mensch, en daaruit ontstond ons geloof. Wij leefden volgens de Joodsche wet, doch onze Godsdienst was niet de Joodsche. Voor zijn optreeden in het oopenbaar nam Jezus afscheid van zijn ouders. Jozef, zijn aardsche vader is in zijn armen gestorven. De rijke Jozef, die Hem later zijn graf zou afstaan, ontmoette Hem inde woestijn, doch deeze ontmoeting was van geen beteekenis. Maria was een welkome verschijning in ons midden. Zij was een groote, blonde vrouw, zeer verschillend van de donkere Joodsche vrouwen. Haar uiterlijk was eenvoudig, doch haar koninklijke afkomst wel bemerkbaar. Zij had prachtig lang en golvend haar, dat meestal gevlochten werd gedragen, doch met een sluyer bedekt. De Leer van Jezus was eenvoudig, omdat zij door Hem op zeer jeugdigen leeftijd was gevormd. Veelen wilden niet naar Hem luisteren, omdat Hij niet bij de Joodsche Priesters waste rade gegaan en alles zelf had ontworpen. Hij meende het best te doen, door de menschen in eenvoud vóór te gaan. Jezus zeide dat de mensch zich niet moest verontrusten oover Verleeden, Heeden en Toekomst. In alle drie is de Vader, en de mensch, die alle vertrouwen op God stelt, zal ondervinden dat Verleeden, Heeden en Toekomst niet zoo donker zijn. Het weezen Gods in alle drie moet den mensch tot anker zijn in zijn onrust. Het was in Jezus zestiende leevensjaar, toen de karavaan uit de gevaarlijke streeken van Alchamaal aan ons voorbij trok, met veele zieken, zooals gewoonlijk. Eenigen waren te zwak om de reis naar Jeruzalem voort te zetten en werden bij ons opgenoomen. Broeder Genosis was met de verzorging belast. Jezus wenschte daaraan deel te neemen hoewel de beurt aan eender andere jongeren was. Toen werd na eenige dagen Jezus door dezelfde koortsen aangetast, zooals ik reeds verhaalde. De knaap leed heevige pijnen, doch zette in zijn gemakkelijke uuren het schrijven voort der rollen, als de taak die ik hem had opgedragen. Hij wenschte zijn moeder te zien en andere reizigers lieten haar de boodschap brengen van haren zoon. Ongeroepen mocht zij niet koomen. Zij heeft hem eenige maanden verzorgd tot Hij geheel hersteld was, en keerde toen terug naar Nazareth. Intusschen meldden ons voorbij trekkenden vaneen man die de woestijn doortrok en den beloofden Messias aankondigde. Dit was Johannes, die ook reeds op jeugdigen leeftijd inde woestijn ging, zooals dit andere leeraren, en ook Meesters, gedaan hebben. De knapen die opgeleid werden in onze leer, waren als kinderen in hun vroege jaren bij ons gebracht en stonden op een of andere wijze met ons in verband, hetzij door bloedverwantschap of anderen banden. Zij droegen onze kleeding, maarde baardgroei was hun 4 eerst veroorloofd als zij den proeftijd van zeven jaren hadden afgelegd. Ooverigens waren zij uiterlijk aan ons gelijk. Handen-arbeid verrichten zij niet, daarvoor hadden wij menschen die niet onze leer volgden, wél geloovigen, maar niet zulke die in ons midden werden opgenoomen. Wij allen waren vrije menschen en konden dus volgens de toenmalige wetten geen slaven-arbeid verrichten, daarom deeden ook onze leerlingen dit niet. Jezus was eigenlijk geen vrije man, om zijnen aardschen Vader, die werkman was, maar ik zeide u reeds dat wij voor Hem veele uitzonderingen maakten, ook in het aantal leerjaren, want Jezus werd reeds op zijn achttiende jaar eender onzen. De leerlingen verrichtten onze schrijfwerkzaamheeden, bestudeerden de rollen onzer voorgangers, en leerden veele talen waarvan zij de kennis noodig hadden voor hun latere taak. Volgens onze leer was de volmaaktheid niet te bereiken in één aardsch leeven, en inde rollen onzer voorgangers werd veel geleerd, opdat wij zouden weeten hoe den duur der voorbereiding tot het eeuwige Leven te bekorten. Onze voorgangers leerden daaromtrent veele middelen, strenge reegels voor het leeven, doch Jezus was het daarmee niet eens. Hij zeide dat de Vader inden Heemel voor zijn kinderen geen lange beproevingsjaren wenscht. Dit zeide hij reeds op zijn zestiende jaar, en ik acht het zeer merkwaardig dat dit reeds op dien jongen leeftijd bij Hem tot uitdrukking is gekoomen. Hij sprak als volgt: „Voor den vloek, die op eiken mensch rust, als hij op deeze aarde wordt geplaatst, wordt hem den tijd tot zuiverïng gegeven. Het ligt aan den mensch, om het leeven zoo te maken dat de vloek niet alleen wordt opgeheeven, maar ook in eeuwige zeegening verandert.” Door het doopsel, dat Jezus de „reinigende afwassching” noemde, verdwijnt deeze vlek van den vloek van de ziel. Niet door het uiterlijk reinigen, maar door het groote geheim dat in het doopsel beslooten is. Na het doopsel is de mensch gereinigd van alle smetten die op hem hebben gerust, bij zijn komst op aarde, zoodat men later niet behoeft te vreezen, als onheilen drukken, dat dit het gevolg is van den ouden vloek. ledere ziel die werkelijk in goeden geest gedoopt is, is daardoor vrij, en het geheele leeven ligt voor hem oopen. Deze kwijtschelding van den vloek moet evenwel verdiend en dooreen goed leeven bekrachtigd worden. Een kind ook zelfs een volwassene onmiddelijk Volgens Jezus kan dit ééne leeven voldoende zijn om volmaaktheid te erlangen. In het zeventiende jaar deed Hij eenige reizen in mijn gezelschap. Ik herdenk nog Jezus vreugde bij het aanschouwen der groote zee. Het ooverweldigde den knaap, na de eindelooze onbeweegelijke woestijn-gronden de verheeven golving der zee te zien. Hij was een groot bewonderaar der zee en op onze reis in voortduurende beschouwing verzonken. Door zijn sterk ziele-leeven verstond hij de taal der golven, want de natuur en vooral de zee spreekt tot de ziel en leert haar veel schoons. Jezus is altijd een beminnaar der zee en van het water gebleeven. In zijn oopenbaar leeven heeft Hij meermalen beweezen welke krachten er in het Water schuilen, en deeze krachten tot heil der menschen toegepast. Het was de zee, die ligt buiten de grenzen van Palaestina, en die ons met het andere vaste land verbond in het Noorden. Daar, bij het verlaten van Palaestina, toen wij trokken naar onze Broederschap in Klein-Azië, zag Jezus de zee het eerst. Wij reisden naar Jeruzalem door de woestijn. Van Jeruzalem door Samaria naar het meer, daarna per boot naar God en de menschen” is in steeds stijgende beteekenis op Jezus van toepassing geweest. Hij groeide op als een schoone knaap, van meer dan aardsche schoonheid, zooals dit is bij kinderen, als de ziel door het omhulsel straalt. Kapharnaum, daar was de eerste rustplaats, want onze Broederschap had er een verblijfplaats voor reizigers. Inde woestijn gingen wij met lastdieren, met draagstoelen van de eene stad naar de andere, te paard tot aan de zee. Tirus en Sidon heeft Jezus gezien, later meermalen. In de groote kustplaats en handelsstad zagen wij het ooverweldigend schoon uitzicht oover de zee. Oover de zee gingen wij ineen zeilschip en het doel der eerste reiswas Tharsis. Daar was een groote neederzetting van onze Broederschap, en daar zouden welligt nog ooverblijfselen te vinden zijn. Wij zijn hetzelfde jaar teruggekoomen want wij bleeven nooit lang op onze reizen. Het doel was werk en inlichting te ontvangen in Tharsis. Jezus mocht als leerling het eigenlijke doel niet weeten, want de leerlingen gingen slechts meede tot hulp der Broeders. Maar het hoofd der genootschap in Tharsis was een wijs man en ik wilde zijn oordeel oover den knaap verneemen, om Jezus inde Broederschap te kunnen opneemen, en Hem in te wijden in onze innerlijke Leer, hoewel de zeven leerjaren nog niet waren voleindigd. Jezus kwam veel in teegenwoordigheid van den Broeder-Meester en leerde ook van hem. De rustige gestalte van Jezus maakte indruk op hem en hij erkende in Jezus iets De Broeder-Meester zag dat Jezus geroepen was een groote taak te volbrengen en had geen bezwaar teegen zijn opname in ons midden, na Hem voldoende beproefd te hebben. Jezus zeide den Meester, in antwoord op de vraag of Hij meende de waereld te kunnen helpen, dat Hij daaraan niet twijfelde, maar dat het lang zou duuren. Toch wist Hij toen zeeker nog niet wat het voor een mensch beteekent, een waereld te moeten helpen, als hij daarvoor alleen staat. Hij beminde de waereld, want Hij was een zoon der menschen, hoewel niet in volle beteekenis, maar door de liefde tot de waereld kwam Hij tot de groote Liefde voor het rijk zijns Vaders, de waereld van het groote wondere geluk, waar iedere strijder rust zal vinden. Jezus wilde van de waereld maken een voorland van dit Rijk, maar het is Hem tot heeden niet gelukt. Laat deeze droeve uitspraak u niet ontmoedigen. Versta de tijdelijke wanhoop vaneen als ik, die zijn lijden heeft mee doorleefd, en de ontzettende ontgoocheling en teleur- boovenmenschelijks, iets wat wel ieder bereiken kan die door zijne ziel zijn leeven laat bestuuren, maar eevenwel niet in de mate, waarop Jezus het bereikte. Als ieder mensch zijne ziel op haar waarde schatte, en moed had hare diepste wenken te volgen, wat zou de droeve aarde spoedig van aanschijn veranderen. weegen te willen brengen en hem te verleiden tot een zonde die als de grootste in onze genootschap gold. Door de sterke ziel van Jezus gelukte dit natuurlijk niet, doch Hij had zich eenen grooten vijand gemaakt. Op den dag der inwijding verliet de knaap onze neederzetting en ging oover inde andere orde, waarvan reeds gesprooken is. Paar werden bij voorkeur opgenoomen, die eerst tot de onzen hadden behoord. Het is ons bekend dat deeze knaap, volwassen geworden, veel heeft bijgedragen tot den val van Jezus, en zelfs behoorde tot hen die het doodvonnis oover Hem velden. Jezus heeft onder dit geval veel geleeden. Hij vergaf den knaap zijn slechte bedoelingen en trachtte toen en later hem te redden, door hem te herinneren aan de dagen van geluk en vriendschap. Maar tevergeefs. Het was toen het eenige geval van vijandschap, die Jezus op dien leeftijd ondervond. Hij wist toen nog niet hoe vaak inde toekomst zijn hart zou worden verscheurd door den haat van volgelingen of van menschen, die Hem bij voorbaat verstootten, zonder Hem te willen kennen. Nooit heeft eenig mensch ter waereld zóó geleeden als Jezus inden korten tijd dat Hij op aarde was. Want de mensch lijdt meer, naarmate zijn ziel groot en gevoelig is. VIL Inde eerste jaren van de twintig was het besef van de toekomst in Jezus gerijpt. Nooit heeft Hij zijn roeping zoo sterk gevoeld als toen, ook niet tijdens zijn oopenbaar leeven. Het grootste deel der laatste tien jaren heeft Hij bij ons doorgebracht, maar Hij nam toen niet meer ten volle deel aan onze oefeningen. Hij leidde het leeven van ingetoogen voorbereiding, en had daarvoor alle momenten des daags noodig. Buiten mij heeft Hij nog andere leeraren gehad, die volkoomen bekend waren met de Joodsche Wet, innerlijk en uiterlijk, want Hij begreep dat het niet voldoende is den innerlijken mensch te kennen, men moet ook uiterlijk met hem meedevoelen, en het Joodsche volk is zoo vatbaar voor uiterlijkheeden. Ook bij de Broederschap in Damascus heeft Hij geleerd, omdat dit voor zijn taak niet voldoende was. Wij waren er niet om de menschen op te leiden tot het innerlijk, hooger leeven, doch wij vervolmaakten slechts hen, die reeds tot dat besef waren gekoomen. Ook onze leerlingen wisten reeds van dat hooger doel. Maar Jezus nam in zijn Leer, als volgelingen, allen die Hem wilden hooren. De Vader verlangt immers geen groote wijsheid van zijn kinderen. Hij ziet op de harten, die voor Hem gevoelen. Bij ons was dat zoo niet, en Jezus kon dan ook niet op onze leer de Zijne bouwen. Dan zouden de meeste menschen Hem nog minder hebben begreepen. In de laatste tien jaren heeft Jezus uit zichzelf de Leer gevormd, die Hij meende dat het volk zou redden. Jezus leerde dat God de waereld had geschapen en door Zijn toedoen met menschen bevolkt. Daarbij had zich een misdrijf teegen Godin de menschen vast-gezet, daar zij de geschonken vrijheid misbruikten. Dit kwaad werd zoo verergerd dat een zware, drukkende vloek op de aarde rustte. Eerst leefde de waereld voort met het besef van Gods almacht. Toen leerden de menschen zelf meerden weg kennen om de aarde schoon en vruchtbaar te maken, en er stonden valsche profeeten op. Dit verloop kent gij wel, waar een Broeder Hem in die uiterlijke dingen onderrichtte. Jezus volgde onze ordereegels toen niet meer geheel, en gij weet hoe de godsgezanten van het oude Joodendom daar teegenoover stonden. Deeze hebben echter hun taak niet kunnen volbrengen, doch zij konden een kleine kiem achterlaten die behoed bleef door de rijen van aarts-vaders en profeeten. Bij deezen leefde dan ook de hoop op een verlossing van den Vloek. Toen kwam het Wonder, daar Jezus de toestemming kreeg van den Vader. Hij zag in zijn vroeger, goddelijk bestaan, wat door de gezanten zijns Vaders was gedaan, en wist hoe zijn komst dooreen klein aantal getrouwen werd verbeid. Toen kwam Hij en leefde in hun midden. Maarde aanmatiging der menschen was aldus dat zij meenden God niet meer noodig te hebben, en de waereld te kunnen besturen zonder hulp van den Schepper, wiens straffende hand zij zoo zelden gevoelden. Kwamen er groote rampen, zooals de verdrukking door Egyptenaren en Romeinen, dan waren er altijd zichtbare, aardsche leiders op wie zij deeze rampen konden verhalen. Dit deeden zij, maar Jezus wist dat zijn volk op omzichtige wijze moest worden behandeld. Hij zag dat Hij niet optreeden kon als volbrenger vaneen Godsgericht. Hij moest eerst de waereld door alles-begrijpende zachtheid en hulpvaardigheid op den goeden weg terug brengen. Waren de menschen eenmaal zoo ver, dan zou met vereende men- Helaas, het moest anders koomen. Alle menschen moesten immers door Jezus komst beeter worden, en welk goed mensch zou een Vadervloek lijdzaam op zich laten rusten? Het moest volgens Jezus zijn als een opvoedende kracht, voor kinderen onder leiding van eenen Vader. Dan waren de volgende reegels voldoende: Liefde tot dien Vader liefde tot den eevenmensch • afschuuw van alles wat den Vader zou kunnen bedroeven en waardoor de mensch zich onwaardig toont kind van den goeden God te zijn. Dan zou de mensch beseffen dat hij een Vader heeft, die slechts het beste voor hem wil hier op aarde, en hem na zijnen oovergang voeren ineen rijk dat schooner is dan de schoonste plek op aarde, hetzij dan op deeze of een andere planeet. Niets is schooner dan het rijk Gods waarvan een deel inde mensch is. Wij hier, die tot u spreeken, hebben reeds grooter deel daarvan. Weet dat de moord van broeder op broeder het ergste is, wat in deezen oorlog geschiedt. In moord komt het allerlaagste van den mensch tot uiting. Wee dengeenen die de oorlogsbrand hebben ontstooken en den broedermoord hebben ontkeetend. 5 schelijke krachten, door God gesteund, de vloek worden afgewenteld. Wij Broeders hebben op Jezus gedachtengang weinig invloed uitgeoefend. Hij vroeg wel raad, maar liet nooit anderen voor Hem oordeelen, en liet zich ook niet door raad van zijn leer afbrengen. Wij hadden onze avondbijeenkomsten, om uitte rusten na den langen werkdag, en dan bespraken wij alles als in de oude dagen. Jezus hield er niet van zijn plannen met een geheimzinnig waas te omhullen, teegenoover hen die hij wist te kunnen vertrouwen. Hij besprak alles oopenhartig. Maar zijn Leer is voortgekomen uit zijn eigen gedachten, niemand had daar aandeel in. Het is jammer dat in uw nieuw testament, door veelvuldige bewerking Jezus woorden dikwijls verdraaid zijn. In het Oorspronkelijk Hebreeuws waren zij zoo schoon en gij zoudt er veel meer in vinden dan thans. Vervalschingen zijn er niet in, daarvoor is gewaakt, maar bijkoomende zaken, zooals plaatsbepalingen zijn gemaakt naar menschelijke fantasie en dat is jammer. Zijn woorden behoeven geen opsiering, zij spreeken ook zonder fantasie tot het hart. Zij zijn opgeteekend door veele menschen, zelfs in ’t oorspronkelijke. Er bestaan nog wel aanteekeningen door Jezus zelf gemaakt, maar geen volkoomen leers-beschrijving. Wees niet hoogmoedig, Broeder, en wend u niet af van deeze taak, omdat mijn woorden u te eenvoudig en te streng voorkoomen. Ik weet hoe de oude wijzen en de diepe denkers van Oost en West meer zochten dan hetgeen ik u thans toevertrouw. Veelen zullen mijn woorden verwerpen, omdat zij niet dieper ingaan op het weezen der dingen, omdat zij niet spreeken van het weezen Gods, van de noodzaak der ellende, van de vreugde die uit alle droefenis ontstaat. Gedenk wat ik u zeide omtrent den vloek der aarde, van het vóórbestaan van Jezus in zijns Vaders huis, van zooveel, dat u nog een geheim moet blijven. Een voorhof zal deeze aarde zijn voor het hooge paleis der goddelijke vreede, en al wat mensch heet moet eerst dien voorhof binnen treeden. Hij werkte niet in ’t oopenbaar naar een programma, dat was ook bij den veranderlijken aard der Jooden niet moogelijk. Had Hij geweeten dat zijn dagen zoo kort zouden zijn hij zou dan welligt dagelijksch hebben opgeteekend wat Hij gedaan had en dat zou beeter geweest zijn voor de toekomst. De aanteekeningen zijn nu meestal geschied door de leerlingen, wel is waar onder invloed van den geest Gods, maar zij zijn daarna door te veel handen gegaan. Dan zal alles waarnaar de oude wijzen zochten, en wat nu nog door uw denkers en geleerden wordt nagestreefd, u van zelve toevallen als een rijpe vrucht. Dit is de beteekenis van Jezus leer, die ook de armen van geest toeriep binnen te treeden inden voorhof der gelukzaligheid en van het volkoomen begrip. Gij moet Jezus begrijpen in zijn menschelijken eenvoud, zijn beminnelijkheid en natuurlijkheid, zooals Hij zoo vuurig verlangt begreepen te worden. Wat Hij nu is, kunt gij niet begrijpen, maar wat Hij was als mensch op aarde, dat kunt gij verstaan, en dat moet gij den armen menschen duidelijk maken. Zijn menschelijk weezen moet gij liefhebben, totdat gij eenmaal zijn goddelijken aard, vóór en na het menschzijn, kunt doorgronden en deelen. Daarom is Hij meer dan Boeddha, meer dan alle Meesters der menschheid, omdat Hij God zijnde, mensch geworden is eeven als gij mensch zijt. Hij heeft gegeeven de leer die volstaat, die genoeg is voor het terug keeren tot den Eeuwigen. Genoeg voor de eenvoudigen, de armen van geest, de kranken van geest en lichaam, voor de zondigen, hoe diep ook gevallen. Aanvaard de taak, op een wijze dat de menschheid u begrijpt en voelt wat Jezus voor haar v/as en blijven zal in eeuwigheid. Wij zeggen u dit uit naam van allen die aan deeze zijde gesprooken hebben. Hij zag de menschheid voor den woest-bruisenden stroom staan, vreezend en weifelend. Zij zagen het lichte zoomerland niet aan de ooverzijde en waagden zich ook niet in het moordende water. Toen kwam Hij uit dat lichte zoomerland tot hen, en kwam bij hen staan op den oever. De vleugelen zijner goddelijkheid deed Hij af en Hij ging voor inden wilden stroom, om hen te wijzen hoe het schoone Rijk voor elk mensch te bereiken is. Beduid hen dit, geef aan de moede woorden nieuwe kracht. De tijd is gekoomen en de teekenen zullen niet uitblijven. VIII. Geduurende zijn voorbereidingsjaren heeft Jezus geen bizonderen steun van den vader gehad, niet meer dan ieder mensch, en ook de geest Gods heeft Hem bij zijn werk niet vóórgelicht. Het was Hem niet te doen om een vreugde rijk voor de menschen op aarde te stichten. Ook wilde Hij de Jooden niet verlossen van de ooverheersching, zij waren toen ook al niet meer het uitverkooren volk, en zijn komst was niet de komst van den Messias zooals zij die verwachtten. Hij kwam om de gansche menschheid te verlossen en sloot daarbij heidenen noch zondaars uit. Inteegendeel, Hij strekte zijn liefderijke armen vooral naar de laatsten uit, want Hij begreep dat zij vooral moesten gevoelen dat er een tijd van redding is aangebrooken. Zijn leer is niet alleen voor de braven en wijzen, die waren er te dien tijde ook zoo weinig, en ieder mensch heeft in> zijn Jezus richt zich vooral tot hen en laat gevoelen hoe Hij hen liefheeft. Het woord zondaar is te sterk, maar gij begrijpt wat ik zeggen wil. Dit zijn nu de drie hoofdbronnen van zijne Leer. Van de Vader-liefde heb ik gesprooken, de liefde tot den naaste viel Jezus moeyelijker te doen verstaan, want niet alle menschen zijn daartoe geneigd. Veele meenen het heil* te vinden in liefde voor zich zelven en braaf leeven. Of zij daarbij den eevenmensch mishandelen is hun bijzaak. Vooral inde oude slaafsche tijden was dit zoo. Het begrip van naastenliefde als deugd was hen moeyelijk aan ’t verstand te brengen, zooals ik ook uit eigen ervaring weet. Jezus wilde den menschen de broederschap doen voelen. Het socialisme van deeze tijden wil dat ook, doch er is te veel verkeerds in om het goed te kunnen noemen. Broederschap moet beteekenen dat de eene Broeder den anderen goed maakt en hem opvoert tot den Vader, want daarop komt toch alles neer. Reeds in ’t begin der laatste tien jaren en later iederen dag der laatste drie kostbare jaren, heeft Jezus getracht dit gevoel duidelijk te maken. En heeft Hij niet vooral door leeven wel iets gedaan om den naam zondaar te verdienen. Het ligt er dan maar aan of men moedwillig voortgaat of er rouwmoedig uit optreedt. al bereikte Hij onmiddelijk weinig gevolg. De Vader wist dat dit zoo zijn zou, maar Jezus niet, omdat Hij toen mensch was, met menschelijke beperking. Voor hem die den Vader heeft gevonden bestaat geen eigenlijk leed meer. Al wat de mensch lijdt komt voortuit het niet voldoende gevoelen van zijn eeuwige ziel, die zich zoo gaarne zou oopenbaren. Geloof mij, uw strijd komt voort uit uwe ziel, en de kracliten die haar vasthouden en belemmeren. Laat de krachten die gij beheerscht eens waarlijk voelen dat gij hun meester zijt. Dan zullen ze wijken en zich laten beheerschen. Dan zullen ze der ziel haar recht geeven, waarop zij zoo lang wacht. Bedenk wat gij teegenhoudt als gij uw meesterschap niet toont. De ziel is God, en God is de ziel, ook de uwe. Gij weet waar ge meester zijt, en de strijd gaat om de behoeften uwer ziel. Gedenk dit inde uuren van stilte en ooverdenking die wij u aanbeveelen. Wij zouden gaarne meer raad geeven, maarde zaak is zoo eenvoudig dat wij niet weeten wat meer te zeggen. Jezus verlangt voor zijn volgelingen alleen hen die eenvoudig zijn als kinderen. Zoek uw knechten in uzelven en ooverheersch ze spoedig. Gij weet oover welke krachten gij meester zijt. Beheersch Wij zien hoe schoon uw ziel is, zij wil de banden breeken die de krachten haar hebben aangelegd, maar zij lijdt. Niet gij lijdt, maar uwe ziel, die weent en om verlossing smeekt. Het is nu tijd haar te voldoen. Slavernij was Jezus een gruuwel, om dein elk lichaam leevende ziel, die Gods eevenbeeld is. Werken is goed, als de mensch daarbij zijn waardigheid niet verliest. Slavernij is dwaas, want waardoor zou de mensch het recht verkrijgen zoodanig te heerschen oover een ander mensch? In vroeger dagen was de Kooning de door God gezalfde, en deeze uitdrukking kan niet anders beteekenen dan hetgeen ik zoo eeven zeide oover het ziele-leeven der leiders. Eerst hij die blijk heeft gegeeven dat Godin hem leeft, en dat hij werkt voor God, die kan recht krijgen zijn meedemensch te leiden. Maar leiden moet niet zijn beheerschen, want heersch zucht is slecht. Jezus besprak dit met den hoofdman, maar Hij werd niet geloofd. Slavernij gold in die dagen voor noodzakelijk. De ziel werd daarbij niet bedacht, eevenmin als men er acht op gaf inde heerschers. Het lichaam was hoofdzaak bij de menschen dier dagen die tot ze zich voegen naar uwe ziel, want er is geen andere weg naar Vrijheid. Armoede werd als straf beschouwd, en de rijken meenden dat alleen zij, die ook rijk aan goederen zijn, geschikt zijn tot heerschen. Aldus koos Jezus de armoede, om te toonen dat rijkdom niets te beteekenen heeft. Doch dit wil niet zeggen dat Hij welvaart afkeurde. Maar als Jezus leer zou zijn begreepen, zouden van zelve de ellendige wantoestanden en de gevolgen der armoede hebben opgehouden. Ook het leeven der geringen zou goed zijn geweest, maar hun jammer is door de toestanden van thans ontstaan. Wij drieën, vereenigd bij deeze gesprekken, konden niet vermoeden dat men zoolang zou wachten om tot verbeetering der wantoestanden te koomen. Door Jezus leer moet het leeven der armen beeter worden. Wij spraken ook oover het voelen, het begrijpen van elkanders leed. De hoofdman vond, dat zij die leed hebben en beklaagd willen worden, zich dan maar moeten bekend maken. Maar Jezus leerde hem, dat de mensch zoodanig moet leeven dat hij in zijn leeven en eigen behoeften het leed van den ander voelt, en zoö zijn eevenmensch leert begrijpen. Dit is beeter voor eigen ziele-rust en hoeveel onuitgesprooken leed van anderen wordt er door getroost! Jezus leer is oneindig samengesteld en toch eenvoudig. Dit gesprek was in het drie-en-twintigste jaar. Jezus was zeer bemind bij onze bezoekers en allen zochten Hem om zijn woorden te hooren, maar Hij sprak toen tot weinigen. Hetgeen Hij te zeggen had wilde Hij eerst geheel duidelijk in zich voelen om het later allen mee te deelen. Zijn leer moest niet voortijdig van mond tot mond verspreid worden door vóórloopers. Wat Hij toen zeide waren enkel woorden van troost, van begrip, van opbeuring of bemoediging. Zijn leer had Hij toen nog niet vastgesteld. Ik, die u dit zeg, heb toen gevoelens gehad die ik later met schaamte leerde verwerpen. Zij strooken ook niet met de reegelen onzer Broederschap. Ik kende de menschen, ik had Jezus leeren kennen, en kon niet inzien waarom een mensch als Hij zóó zou moeten lijden en sterven voor de menschen. Dit gevoel, dat ik nu verwerpelijk vind, heb ik zelfs als leermeester op Jezus willen ooverbrengen. Ik begreep dat Hij door zijn grootsche taak zwaar lijden Zij is oneindig waar, daarin ligt het groote geheim. In waarheid is alles beslooten, en welk mensch kent de volle waarheid? Alleen God is waar, en toch is ook de mensch waar, en de schepping is waar. O Broeder hoe groot is waarheid en tot welke Heerlijkheid voert ze ons. Liefde komt het sterkst uit in lijden en Jezus wilde toonen dat niets Hem te veel was voor zijn doel. Hij heeft onze schuld op zich genoomen, daarin ligt voor mij, die nu begrijpen mag, het geheim van zijn komst. Het ziels-begrip moet ooverweegend zijn. De ziel heeft geen leeftijd, en geen verzwakking des lichaams, geen verlies van kennis en geheugen met den ouderdom behoeft te bedroeven. Als zij heerscht oover geest en lijf kunnen wij niets van het waardevolle verliezen. Het weezen prent zich inde ziel, en alles wordt eenmaal teruggevonden. Het zien van God hier is het zich veilig en geborgen voelen, en toch ook weer het waarneemen van God. Wij kennen hier algeheele Harmonie. Daarin neemen wij God waar. Het lichaam dient slechts als omhulsel, beschutting voor de ziel, die de ruuwe aanraking der stoffelijke waereld niet zou verdragen zonder bemiddeling van het lijf, dat zelf stoffelijk zijnde door de stof wordt aangetrokken. neederd. Zoo voelde ik ook, maar nu weet ik dat het geen verneedering was, het was een zoeken, en alle zoeken is goed en hoog. Jezus zocht naar het ontbreekende aan zijn weezen, niet zoozeer en alleen om zich zelven geheel te voelen, maar om de ontbreekenden deel te laten hebben aan zijn heerlijkheid. Sterft een mensch dan is de ziel weer vrij en komt niet meer in aanraking met de stof-waereld, maar gaat naar andere sfeeren, tot zij de hoogste sfeer bereikt heeft. Daartoe alleen dienen de lichamen en zijn goed en lofwaardig, omdat zij als omhulsel moogen dienen voor een deel van God. Na het afsterven tot een moogelijk weederkoomen bestaat alleen de ziel en geen lichamelijk omhulsel beschut haar dan. De ziel neemt een vorm aan, maar wordt niet door een lijf, van welken aard ook, omgeeven. Het lichaam van Jezus werd eerst na zijn opstanding verheerlijkt en vergeestelijkt. Men zou kunnen denken dat Hij dat lichaam van zijn geboorte af bezat en dus al de dagen van zijn leeven de ellende van het bestaan dat Hij voerde, niet smartelijk gevoeld heeft. Maar Jezus heeft in zijne dagen voor den dood, de groote smarten naar geest, lichaam en ziel doorworsteld. De verheerlijking op Tabor was een gevolg van Jezus streng leeven en gebed, waardoor Hij zich geheel één voelde met den Vader. Op dat oogenblik ooverheerschte de ziel het lichaam, waar door de verheerlijkte toestand intrad. Met een gewoon aardsch lichaam kan zulk een toestand maar kort duuren. Het lichaam is er niet teegen Bij de wonderen van terugroeping in het leeven, die Jezus later deed, was er geen sprake van schijndood. De ziel was reeds van het lichaam gescheiden en het gevolg daarvan was de dood, of liever de oovergang, want dood bestaat niet. De dood kan de ziel nooit treffen, en het lichaam is van geen waarde als de ziel het verlaten heeft. Het terug geeven van het leeven aan het lichaam was iets anders en voor uw verstand onvatbaar. Het bewees dat de Vader alle gebed verhooren kan, en het toonde Jezus kracht. bestand, die heerlijkheid in zich te voelen. Door de kracht die van Jezus uitging, vooral op dat oogenblik, waren ook de oogen der aanweezigen voor het geestelijke geoopend. X. Kon ik onder woorden brengen het gevoel dat Jezus had bij het aanschouwen van iets schoons. Hij was nooit beschaamd voor zijn gevoelens uitte koomen. Het is vaak treurig te zien hoe menschen vrijwillig hun schoonheidsgevoel onderdrukken, of er blind voor zijn, willens en weetens, uit vrees voor hun meedemenschen of uit schroom om innige gevoelens te oopenbaren. Wie schoone, innerlijke gevoelens niet oopenbaart doet schade aan de ziel. Door Jezus geheele leer gaat een lijn van schoonheid. In schoonheid vond Jezus de goedheid zijns Vaders die daarmee den mensch een steun geeft. De grootste schoonheid is niet uiterlijk, maar ligt vaak verborgen ineen binnenste, diep, heel diep, waar men geen schoonheid zoeken zou. Maar ieder weezen straalt iets uit van de oneindige schoonheid, die Vader is van de zielen. Hoe veelen werken voor een aardschen gebieder, wiens rijk niet altijd schoon is, en weeten het doel niet. Zou dan de mensch niet werken voor den Heer des Heemels, waaraan de mensch deel heeft? Men kan zeggen dat de mensch niet het recht heeft die vraag te stellen. Indien gij uwe ziel wèl kent, zult gij dit ook weeten. Gij zult dan, maar ook dan eerst weeten dat het goed is voor God te werken, omdat wij dan ook werken voor ons zelf, want door onze ziel zijn wij zelf God. De vloek rust op de aarde, en niet zoozeer op de menschen die zich los van de aarde weeten te maken. Zij die los van de aarde zijn, voelen dien vloek minder, omdat zij meerden Vader voelen, die zeegen beteekent. De mensch kan dooreen leeven, naar Jezus leer, de aarde los maken van den druk. Daartoe heeft God de aarde met de Hem gelijkenden bevolkt. Zeg den menschen dat God hen maakte tot hun geluk dat bestaat inde hereeniging met Hem, en hen inden tusschentijd plaatste op de waereld. Kan Hij dan niet van den mensch, met wien Hij zooveel verheevens vóór heeft, verlangen dat de mensch dien tusschentijd benut, om, des noods door lijden, de waereld weer te brengen inden ouden gelukkigen staat? Doch de meeste menschen koomen onder den bekoorenden invloed der aarde, zoodra zij op de grens staan waar het verband met den Heemel vervaagt ineen meer stoffelijk verband. Op deeze grens zijnde menschen te redden, tot hun zeegen. Daarom waren de kinderen Jezus zoo dierbaar, omdat Hij vooral in hen den Vader ziet. Het gevaarlijke punt is dat, waarop de mensch het volle besef van zijn bestaan heeft gekreegen. Dan voelt hij zich te veel meester van ’t Heelal, of hij gevoelt geen ziel in zich, maar enkel de rechten die de aarde, als wier voortbrengsel hij zich beschouwt, op hem heeft. Deeze laatste menschen leeven slechts voor de aarde, en zijn het diepst gezonken omdat ze niets hoogers in zich voelen en in dien staat tevreeden zijn. Bedenk, broeder, dat menschen die in hun beslommeringen plotseling de figuur van Jezus zien, als schuilplaats in hun bitterste ellende, dat niet terstond beselfen. Daar hoort tijd toe, en de menschen zijn zoo hardvochtig en koud geworden dat zij veel warmte noodig hebben, om te ontdooyen. Het leeven naar de ziel maakt het aardsche bestaan gemakkelijk, veilig en goed. Dat moet geleerd en onderweezen worden. Gij kent de ontwikkeling vaneen menschen- Het is werkelijk geen zware taak, die uw Vader u heeft De heele waereld moet koomen onder Jezus leer, één algemeen e leer, één geheele broederschap. Leer den menschen ook dat er verschil is tusschen reïncarnatie en weedergeboorte. Er kunnen meerdere geboorten zijn rondom ééne ziel, maar er is slechts één weedergeboorte inden Vader. Deeze laatste is alleen van belang. Het zal goed zijn als de menschen dit weeten. Zie! de mensch wordt gebooren wanneer de ziel den Vader verlaat, en als de ziel tot Hem terug keert heeft de weedergeboorte plaats. Al wat daartusschen ligt, reïncarnatie, is van minder belang. Jezus is ook in Byzantium geweest, Constantinopel, de plaats waar het Christendom uiterlijk zeegevierde. Maar ten tijde der Keizers was het reeds een uiterlijke zaak geworden en de martelaren zijn daaraan meede schuld geweest. Er waren dweepers onder, bij wie het geloof niet uit het hart kwam, maar die er eer in stelden pijnen te doorstaan. Dit was verkeerd. Jezus was op aarde om tusschen de menschen geheel en al mensch te zijn. Maar het was nooit zijn bedoeling dat leeven, richt u daarnaar en ooverpeins het in uw stille uuren. XI. Bij zijn afscheid vóór zijn oopenbaar leeven heeft Jezus mij verzocht hem in die jaren niet te bezoeken, daar Hij alleen voor de menschen wilde leeven en bereid staan voor hen die Hem noodig hadden. Voor Hij ons verliet zeide Hij: „Meester, ik zal u weederzien in het huis van Lazarus, kom niet vóór mijn taak volbracht is.” Na Zijn dood ben ik naar Jeruzalem gekoomen en heb op Hem gewacht, voelende dat niet alles kon zijn afgeloopen. Dat ik mij niet vergiste in mijn Jezus bleek ook wel, want ik sprak Hem spoedig na Zijn opstanding en toen heeft Hij mij alles verteld van Zijn leeven, in veele dagen achtereen. Ik was toen bij onzen vriend Lazarus en zijn beide zusters, waar ik vaak kwam. Eender eerste gangen van Jezus Toen heb ik ook eerst goed zijne heilige, niet genoeg te eeren Moeder leeren kennen. Zij was oud geworden. Jozef was gestorven. De vreugde van Jezus en mij was groot. De mijne voornamelijk omdat ik Hem nu eindelijk veilig wist voor de aanvallen der menschen. De Zijne was vertroebeld door het zien der reeks van eeuwen, waarin zijne Leer en alles wat Hij daarvoor doorleefd had, den menschen een raadsel zou zijn. Toch deed Jezus zich niet vóór als ooverwinnaar. Hij bleef de man, die voor zijn volk alles oover had en Hij zou met liefde een tweede leeven zijn ingegaan, nog moeyelijker dan het eerste. Maar dat was gelukkig onmoogelijk, het een zoowel als ’t ander, want grooter lijden bestaat niet meer. Jezus was in die dagen goddelijk door de indrukken die Hij in zijn verheerlijkt lichaam omdroeg uit de waereld waarin Hij toen verkeerde, en waarin Hij de sterkte vond om het lichaam zoo te maken. Toen begonnen de ingewijden in te zien dat Hij de Zoon Gods was. Hij was toen ooveral omdat Hij een verheerlijkt lichaam had. Hij kon zich op veele plaatsen tegelijk vertoonen. Als Hij dan wegging had men de aandoening alsof Hij gewoon afscheid nam. Slechts toen Hij na de veertig dagen was daarheen, en wij troffen ons daar, volgens afspraak, kort na zijn opstanding. op aarde ten heemel steeg, besefte ik ten volle dat Hij ons verlaten had. Bij de heemelvaart was ik teegenwoordig, ik wilde mijn Jezus toch tot het laatste oogenblik aanschouwen. Ik ben toen nog veele jaren eenzaam op aarde gebleeven. Als men Jezus eenmaal zóó op aarde heeft moogen beleeven als ik, dan is het gemis van Hem ondragelijk. Ik voelde na Zijn heengaan wel zijn versterkende aanweezigheid, want Hij had beloofd mij die gunst te schenken, maarde tijd duurde mij toch zeer lang. Als gij uw ziel kent, zult gij dit beseffen. Dan weet gij hoe intens het verlangen is naar die Godheid, waarmee gij u zoo nauw één voelt. Dan wordt de aarde een ballingschap. Maar die wordt verzacht door het gevoel dat de dag der vreugde zal koomen en gij zult dan het oogenblik trachten te verhaasten zooveel gij kunt door uw ziel te laten ooverheerschen waardoor ge grooter gemeenschap met den Vader hebt. Ik heb Jezus gesmeekt mij te verlossen, maar het mocht niet. Ik moest de dagen voleinden die mij op aarde gesteld waren, en daar ik voel dat God liefde is, wist ik dat het goed voor mij moest zijn, maar ik bleef mensch en zag het dus niet altijd met deeze gedachten. Houd deeze woorden bij u, en ooverdenk ze: Jezus is zoo goed. Hij is alles. XII. Met mij spreekende op een dag maakte Jezus mij vóór de volgende figuur: Daarbij zeide Hij: „de mensch ontstaat uit God, meester! Het eerste leevenstijdperk is het verste van den Vader, de Bron, verwijderd, omdat in dit eerste tijdperk de Waereldkennis, die vreemd is aan God, het meest wordt beoefend, als voorbereiding tot de verdere tijdperken. Nu moet gij verstaan hoe troostvol de beteekenis deezer figuur is. Want iedere boog rust op de groote lijn, dat is, rust op God die de leevens draagt.” Dit was voor mij eender schoonste gezegden van Jezus. Hij gaat uit van de gedachte, dat het niet noodig is op deeze waereld weeder gebooren te worden om in te gaan in het Eeuwig Leeven met den Vader. In één enkel leeven kan de mensch dat doel bereiken, maar in ieder leeven komen deeze zeeven tijdperken vóór. Terwijl het ook gebeurt dat ze oover de verschillende leevens vaneen en dezelfde persoon verdeeld worden. De Vader is de basis waarop alle leeven rust en waarvan alles uitgaat. Daarom moet ook alle leeven op die basis terug keeren. Volgens deeze teekening van Jezus is dus het absoluut verlooren gaan vaneen mensch onmoogelijk. De mensch kan tijdelijk verplaatst worden ineen toestand waarin hij God niet ziet en niet gevoelt. Maar door de Bron waaruit het leeven kwam, is de mensch te zeer één met den Vader om Hem te kunnen verliezen voor eeuwig. leder boogje beteekent volgens Jezus een tijdperk van het menschelijk bestaan. Bij een schepsel dat in één leeven den weg tot den Vader terugvindt zijn die zeeven tijdperken samen één menschelijk leeven. Ze kunnen ook oover veele leevens verdeeld worden doch een mensch maakt slechts deeze zeeven tijdperken door. Ze moeten of in één of in veele incarnaties worden afgelegd. Jezus wilde den menschen leeren deeze zeeven tijdperken in één enkel leeven te doorleeven. Ik heb Jezus eevenwel gezegd en gewaarschuwd, dat zijn werk zou mislukken, juist doordat zuiver menschelijk optreeden. Hij doorzag de menschen wel en kende hun waarde, maar oordeelde te veel naar eigen toestand. Alle menschen waren niet als Hij. Veelen konden Hem daarom niet begrijpen. Jezus heeft mij later gezegd dat het oogenblik waarop hij het meest geleeden heeft, dat was inden hof toen Hij den Vader om troost smeekte, tijdens zijn strijd met den dood. Toen kreeg Hij het duidelijkst inzicht inden waren toestand waarin de menschen verkeeren. De Jezus die aan het kruis gestorven is, was een ander mensch dan die welke geleefd heeft en in ’t oopenbaar optrad, en die verandering is ingetreeden toen Hij den lijdensweg opging. Op zijn zeven-en-twintigste jaar echter wist Hij nog niets oover zijn uiteinde en dood. Maar wel toonde Hij toen reeds, zijn nieuwe leer anders op te vatten dan de voorgangers, die gepoogd hebben de waereld te redden of te verbeeteren. omdat die andere Meesters niet zóó doortrokken waren van den Geest Gods, die alle daden natuurlijk maakt. Jezus heeft steeds naar intuïtie gehandeld en zijn daden niet bereekend, de anderen zijn meer te raden gegaan met hun omgeeving. XV. Wanneer gesprooken wordt van de verwerping en het eeuwige vuur zoo is dat op te vatten als bedreiging, zooals die ook door de oude joodsche profeeten werd geuit. De laatste oordeelsdag moet dienen als symbool van het oogenblik der algeheele hereeniging van God en zijn schepselen. Dat daarbij van verloorenen gesprooken wordt is symbolisch. Jezus zegt dat niemand verlooren gaat, de redding zal ook voor den grootsten zondaar koomen, daartoe juist is Jezus op aarde gekoomen om dit moogelijk te maken, en dat heeft Hij bij den Vader bereikt. Als gij Jezus en den Vader in al hun goedheid hebt leeren begrijpen, zult ge dit ook weeten. Het verschil tusschen goed en kwaad moet duidelijk vóór ons liggen, daarin schuilt het geheim des leevens. Het is In eiken godsdienst is de tempel een huis Gods, maar toch is de waardigste die, waarin Hij dubbel woont, door de aanweezigheid van de stof die zijn lichaam is. Is nooit het gevoel van algeheele rust in u gekoomen bij het betreeden eener Katholieke kerk? Ik vond daarin ondanks alles steeds een prachtig geheim, dat geen der andere kerken bezit. Of het komt door het altaar dat het grootste waereldwonder bewaart, of door de beelden en altaren, of de vlam vóór het altaar, weet ik niet, maar ik herinner mij vaak rust gezocht en gevonden te hebben door het betreeden van zulk een gebouw, al was het nog zoo klein. Door de stilte kon ik dadelijk den eenvoud van Jezus weervinden en ik hoorde weer zijn heerlijke stem, waarvan een enkel woord voldoende was om mij tot kalmte te brengen. Ik was in mijn vroegere jaren een rustelooze, ongelukkige ziel, ondanks de uitverkiezing om tot onze heilige orde te moogen behooren, maar in al de lange dagen mijns leevens op aarde kende ik geen schoonere dan die met Hem. Wanneer gij zoo ellendig zijt ga dan ineen kerk en soms moeyelijk te zeggen waar een daad ophoudt goed te zijn, en waar uit het kwaad de zeegen begint. Beide moeyelijkheeden kunnen vóórkoomen, maarde stem der waarheid laat zich toch wel onderscheiden. kniel dicht bij het altaar, of sta er en denk aan Hem en aan den Vader. Daar zult gij zeeker troost vinden of raad wat te doen. Gij kunt er binnen gaan, ook zonder dienst. Mijn aardsche herinneringen zijn mij zoo dierbaar door het geluk, dat zij mij toen in mijn verlatenheid gaven en boovendien omdat ik door mijn herinneringen hoop Jezus alom bemind te doen worden. Daarom heb ik ze zoo zorgvuldig bewaard tot ik de geschikte menschen vond om ze mee te deelen. Maar helaas! Ze hebben veel eeuwen in mij geleegen en nu bemerk ik hoe moeyelijk het is ze te oopenbaren. Ik heb wel reeds veel vroeger meermalen getracht ze bekend te maken, doch ik vond er geen gehoor voor. Nu is de tijd er voor aangebrooken en daar Jezus dit toelaat, zal Hij ook zorgen dat wat noodig is voor zijn glorie bekend wordt. Ik zie Hem nu altijd en ben volkoomen gelukkig door zijn teegenwoordïgheid. Ik was tijdens mijn leeven, na Jezus heengaan, in verschillende kerken. Het waren niet de grootsche gebouwen van den teegenwoordigen tijd. De apostelen hielden de oefeningen, buiten de samenkomsten inde katakomben, ook in hunne huizen. Daarom sprak ik van kleine kerken. Die huizen werden door de wijding tot kerken, en waren, ondanks hun eenvoud, een rustige woonplaats voor den Godmensch die er in broodsgedaante in woonde. Het eeuwig licht was er in, en brandde zoolang de oefeningen in dat huisplaats vonden dag en nacht. Ik ging er zoo gaarne heen, het was mij een ware verkwikking. Kruisbeeld en wierook waren er ook, die zijn immers zeer oud. Maar niet het droeve lijk. De schoone beelden leiden niet af, als zij waarlijk schoon zijn. XVI. Hebt gij aan uw strand wel eens de onrust gezien die bij een windvlaag door het warme zand vaart? Het zand is de mensch die gloeit van inwendig vuur om een doel te bereiken. De wind komt en vervaagt al zijn werk, al zijn streeven en de gedachten worden uitgewischt en als de windvlaag voorbij is, die rust had kunnen brengen en verkoeling, ligt de mensch daar weer oopen voor den verteerenden zonnegloed. Het weinige zand in nabijheid van het water blijft stil. Dat zijnde rustiger natuuren. Maar zij ook staan bloot aan het spel van den wind. Jezus zag hierin een beeld van het menschelijk zoeken. Hij voelde toen ook droevig en angstig als gij, en als de menschheid. Waartoe dat lijden? Wel toonde Hij dat er rustte vinden is inde oasen der woestijn waar koelheid en water is. De wind bedoelde Hij als de Vader die al het menschelijk werk weer verstoort. Maar Hij wist dat de eeuwige werking noodig was. Hij zag in alles des Vaders liefde, omdat Hij Hem kende, maar hij voelde, met menschelijke gedachten, hoe moeyelijk het dikwijls is, in die zware hand de troost eener helpende vaderliefde terug te vinden. Op allen is de druk niet even hard, er zijn er die het spel van den wind als verkwikking voelen. Jezus sprak daaroover het volgende in gelijkenis; als ware het een droomgezicht: „Terwijl ik nog voortliep en peinsde oover het waereldwonder, gebeurde iets wonderbaars. Ik voelde mijn kleed als vastgehouden door veele onzichtbare handen en tranen hoorde ik vallen. Ik zag niets, doch voelde mij gedwongen steeds voort te gaan, maar dit werd mij moeyelijk want mijn kleed werd zoo zwaar door de niet-ophoudende tranen. Toen kon ik den boodem nader beschouwen en zag een nooit geziene verscheidenheid inde veele zandkorrels en daaruit kwamen handen te voorschijn die zich aan mij vastklampten en ik voelde plotseling een groote sterkte oover mij koomen. Gehoorgeevend aan den druk der handen liet ik mij neerzinken en een stem verhaalde mij het volgende: narden toestand. De machtigen verdrukten ons als op den eersten dag hunner verneedering. Maar onder ons verdrukten ontsproot nieuwe hoop. Wij werkten ons omhoog en gingen het werk der machtigen na en in ons ontstond hoop op redding. Het was een angstig wachten. De Vader scheen ons niet meer te kennen. Richtten wij ons op dan kwam een ademtocht die ons werk vernielde, en de dag die vroeger vreugde bracht, bracht nu ellende, verbittering en armoede. Op zeekeren dag kwam uiteen vreemd land een kooningszoon, die zeide door onzen Vader te zijn gezonden. De machtigen weezen hem uit en bespotten hem, zeggend geen hulp noodig te hebben vaneen kooning die zijn macht niet had kunnen handhaven om het Rijk staande te houden. Eigen verraad was vergeeten. Men weet den toestand van verval aan den Vader die ons rijk en gelukkig uitgezonden had. Maar bij ons armen vond de kooningszoon een goed onthaal. De man was arm en verlaten als wij, dus luisterden wij met graagte naar Hem. Hij gaf ons raad hoe het Vaderhart terug te winnen en trooste ons met de woorden dat de kooning ons het Rijk toch nog gelaten had en ons dus niet voor eeuwig had verbannen uit zijn bestaan. lemand wiens liefde door Verraad verlooren is moet door De kooningszoon op wiens werk de kooniug en zijn omgeeving opmerkzaam werden, werd verraderlijk gevangen genoomen en aan Hem werd het verraad, teegen zijnen Vader gepleegd, hernieuwd. Ook Hij verdween uit ons bestaan en wij hadden nog slechts de herinnering aan zijn teegenwoordigheid. De stem werd steeds droever en kreunde inde grootste vertwijfeling. Zij hadden toch naar de woorden des Vaders en zijn gezanten geleefd en nog geen rust gevonden. En terwijl hij sprak en rust vond op mijn kleed en koele schaduw door mijn teegenwoordigheid, voelde ik een snerpende wind oover ons heengaan en de stem verdween. Om mij hoorde ik veel hoongelach van andere weezens en ik zag heele wolken van menschen voortgestuuwd door den wind dien mijn stem de Adem Gods noemde. Ik zocht naar mijn vriendje doch vond hem niet meer, maarde handen om mij werden weeder meer voelbaar en liefde het hart van den bedroogene herwinnen, door geen ander middel moesten wij trachten ons burgerschap van het Rijk des Almachtigen terug te krijgen. Maar het was een zware taak en wij brandden voort onder den verteerenden zonnegloed en onze schoonste werken werden vernield, onze kinderen werden weg-genoomen en de kooning hield de macht in handen. de tranen steeds zwaarder. Uit iedere zandkorrel vernam ik thans een geroep om genade en verlossing uit de duldelooze onrust. Als eenig antwoord kwam een nieuwe windvlaag, heeviger dan de voorige, het tafreel veranderen. Wie eerst van uit de hoogte had ingestemd in het koor van klachten, lag nu in mijn schoot, vergeefs trachtend zich te beschermen teegen den niets ontzienden wind. Toen ben ik maar heengegaan en heb de tranen aan mijn kleed gelaten, hoopend dat het zand dat aan mijn rok hing zich daaraan mocht vasthechten opdat ik het kon ooverbrengen naar een andere rustige plaats vèr weg van den Adem van Hem dien ik niet durf noemen. In mijn handen nam ik al de zandkorrels die zij bevatten konden en ik nam het bij voorkeur vanuit de plaatsen van waaruit het meeste geween opsteeg. Het stemmetje van mijn vriend hoorde ik echter niet meer en nu zal ik iederen dag teruggaan. Ik zal zelf schreyen om mijn kleed te bevochtigen opdat zich veel korrels daaraan zullen hechten, en heengaande met volle handen troost, keer ik terug met handen vol dier arme, ongelukkige kinderen van den eens zoo goeden Vader. Als de Vader dan zijn Rijk zal zien ontvolkt, zal Hij zijn toorn vergeeten, want wat is de schuld van zijn kinderen? Meester, zeide Jezus, ik wilde u dit zeggen, omdat het mij zoo schoon lijkt dien koningszoon te zijn. Hoe moet hem het hart van vreugde hebben gebeefd, bij het aanschouwen van die trouwe aanhankelijkheid en moed om een liefde niet te verloochenen, die hun geroep om troost met verstrooying beantwoordt. Ik zal niet rusten voor elk plekje van dat groote Rijk is terug-gewonnen voor het Vaderhart, want een Vader die zoo straft bewijst daardoor slechts zijn liefde. Toen ik Jezus vroeg naar de oorzaak van de eigenlijke straf gaf Hij daarvoor een verklaring. Ik zal Hem herinneren aan de taak en het lijden van het kind dat Hem trouw bleef en zijn ooren oopenen voor het gekerm dergeenen die in hun ongeluk Zijn goedheid van vroeger dagen niet vergaten. XVII. Uit het verhaal van Jezus werd mij klaar, dat er in het waereld-geheim drie hoofdfactoren zijn, en wel Liefde, Schuld en Berouw. Maar bij mij rees de vraag, zooals die ook bij u zal rijzen, naar het Waarom! Het is zoo gemakkelijk te straffen en van boosheid te blijven spreken maar waardoor is dat verdiend ? Jezus hoort niet gaarne die vraag „waarom?” Geenen Meester die uit liefde leeraart, klinkt dit aangenaam. Hij wil op zijn woord geloofd worden. Hij reekent bij zijn gehoor op vol vertrouwen inde liefde die de Leer ingeeft. Voor ons, inde sfeer waar geen bedrog is, is dit voldoende, maar voor de menschen niet. Het komt mij voor dat dit ontstaat bij menschen door het vaag besef eener groote schuld in zich. Zij hoopen door Zoo waren ook de gevoelens der menschen inde dagen toen ik leefde. Men zegt wel bij het beantwoorden van die schuldvraag dat wij zelf in vroeger leeven de oozzaak hebben doen ontstaan. Maar het kwam mij voor dat de mensch, als die vraag in hem oprijst in zijn leeven, zoo weinig of geen herinnering heeft aan een vroeger bestaan, en aldus de schuld beschouwt als vèr af en hem niet toe te reekenen. Let wel, ik dacht aldus destijds vóór ik de oplossing vond. Thans zou ik niet kunnen denken in dien geest, en ik haal deeze meeningen alleen aan, om in uwen geest te blijven. Onder indruk van het verhaal vroeg ik dus Jezus naar de eigenlijke oorzaak der straf. Liefde alleen leek mij die die straf niet te hebben gegeven. Er moest'een geheim achter zijn, dat meer bevreedigt. De grootste liefde is die welke zich verbergt en onthoudt en gestreng is. Maar zij moet toch gevoeld worden, en zelfs dat gevoel heeft de Vader zijnen kinderen onthouden. Jezus antwoordde mij aldus: „Waardoor meent gij dat de bewooners van het groote Rijk het diepste leeden? Het was niet door de verneedering om na kind des Vaders te 9 vragen een antwoord te krijgen dat het schuldgevoel verligt en de last in andere rigting stuwt. zijn geweest, slaaf der aarde te zijn geworden. Maar het was om het weeten van het verlies van Hem die hun leeven schoon en rijk had gemaakt. „De Vader, behoefte voelend tot de verruiming van Zijn geluk, verdeelde Zijn Weezen, en plaatste die onderdeelen ineen Rijk bij het Zijne. Door het gevoel van saam-hooren leefden allen gelukkig en rijk en wisten van geen smart. In het grootste en reinste geluk kan een gevoel binnen dringen van nog grooter verlangen naar geluk. Dit zal u vreemd klinken waar het geluk geldt door de Godheid geschonken en gedeeld. Toch moet gij dit aanneemen. Die schepselen voelden, dat zij het groote, algeheele geluk van hunnen vader niet smaakten. Dat geluk komt voort uit het weeten zooveelen gelukkig te hebben gemaakt, door hen in Zijn vreugde te doen deelen. Het zoekend gevoel kreeg de ooverhand en let wel, het ontstond het eerst bij de grooten en machtigen die in grooter mate het weezen des Vaders in zich droegen dan de minder bedeelden. Toen werd er verraad gepleegd aan de Liefde, de grootste zonde. Gij kent dit woord wel. Toen kende men de zonde niet. Daar de schepselen deel- waren der Oer-kracht hadden zij de beschikking oover hun weezen, terwijl zij toch door De Vader kon dus zijn kinderen niet vernietigen, omdat Hij daardoor zichzelven zou wonden, en zijn geheel zou missen. Het zoekend gevoel der schepselen neemt steeds toe, zij voelen een gemis dat zij inden Vader meenen niet te bestaan, en daar zij groote macht hadden meenden zij zichzelven langzamerhand te kunnen losmaken van het Hart. Helaas, de verdwaalden! Wisten zij dan niet wat een Hart, vooral een Vaderhart is, dat met zulke bedoelingen zijn kinderen had uitgezonden? De straf voor deezen opstand kwam en het is niet onrechtvaardig dat allen er onder leeden. Zij waren tezamen uitgezonden en moesten dus tezamen leeven of terugkeeren. Dit laatste was onmoogelijk, want zij waren door hun verraad onwaardig geworden. Gij vraagt hoe de Vader toestond dit verraad, dat Hem zóó moest doen lijden. Ook dit is u te verklaren. Hij maakte ze naar Zijn beeld. Hij was vrij in zijn daden en zijn kinderen moesten het óók zijn. Na de straf peinsde Hij op redding en terugvoering, doch de strengheid bleef voortduuren. Hij kwam zelf onder hun samenhooren daarmee onherroepelijk aan den Vader gebonden waren. de menschen door den Zoon dien Hij schonk en als alle schepselen zich vereenigen om te geraken inden ouden staat, zoo zullen zij slagen. Gij vraagt, Meester, waarom na zooveel eeuwen nu nog zooveelen lijden om die oude schuld. Het kan zijn dat allen die nu lijden en strijden op aarde, en dat nog veele eeuwen zullen doen, tot de rust is teruggekeerd, dezelfden zijn die in oude dagen de schuld op zich laadden. De Adem schonk immers alleen rust aan hen die bij het water kwamen of terugkeerden door de werking van water en zon, dat is door het Berouw en de Liefde. God zond zijn Zoon om de kinderen opnieuw bekend te maken met zijn weezen. Dat zij Hem toch moogen verstaan!” Toen Jezus dit zeide wist Hij nog niet dat Hij de zoon Gods was. Hij wist dat Hij de roeping had, maar oopenbaarde zich eerst toen Hij de roeping vervulde. Nimmer liet Hij zich hierop iets vóórstaan. Ooverpeinst deeze woorden van Jezus, al schonken ze u nog niet de begeerde helderheid. Mij schonken ze licht, misschien omdat ik Jezus zoo leevendig naast mij had en omdat ik den Vader voelde en liefhad. XVIII. Den goeden Broeder Johannes, den Apostel, leerde ik eerst kennen na Jezus dood, doch Lazarus was van Jezus en mij de goede vriend. Hij is geheel veranderd door Jezus omgang, het goede in hem is daardoor te voorschijn gekoomen. Vroeger, als mijn vriend, was Lazarus een stug man, wel goed, maar ongenaakbaar voor zijn meedemenschen, behalve voor zijn zusters en eenige anderen. Jezus leerde hem' de liefde die oopenstaat voor elk. Toen reeds heeft Jezus de woorden gesprooken die Hij later in zijn schoone parabels herhaalde, die oover het brood en de steenen, en die oover den vriend die des nachts aanklopte en geen gehoor vond. Lazarus had er aanleiding toe gegeeven, door hard te zijn jeegens iemand, die hem om hulp vroeg op ongeleegen tijd. Jezus in al Zijn waardigheid, had het geheim van zijn uiterlijke majesteit te bewaren en toch goed te zijnjeegens ieder, dus zonder door zijn grootheid de goedheid af te sluiten. Er ging een onuitspreekelijke waardigheid van Hem uit. Men zag een mensch vóór zich, en voelde toch dat Hij meer was. Dit wordt bereikt door de ziel te laten ooverheerschen. Lazarus kende dat geheim niet, doch leerde het later. Inde drie laatste jaren vóór het dertigste, waren wij eens op weg, Jezus, Lazarus en ik. Het ging naar Lazarus wooning, de gewoone tocht door de Woestijn. Wij waren zijn gasten, zooals dit dikwijls geschiedde, en Lazarus vertelde al zijn weederwaardigheeden. Bij Jezus was men steeds een ander als in het gewoone leeven, ver van Hem. Ondanks zijn jeugd scheen Hij eerwaardig. Hij was zoo geheel anders als andere mannen. Hij behield die waardigheid ook in zijn houding op het last-dier. Wij, die er toch aan gewend waren op deeze wijze te reizen, konden Hem daarin niet eevenaren. Zijn eigenaardige hand-beweegingen waren Hem toen reeds eigen. Hij drukte daar veel mee uit, want ook de handen spreeken. Nog andere woorden van Jezus, in deeze jaren onsamenhangend, zijn later door Hem saamgevoegd tot de schoone gelijkenissen. Hij hield van deeze wijze van spreeken en bediende er zich dikwijls van. de zuiver goddelijke ziel kan verdragen, schonk de Vader den geest, die de ziel het lichaam en het lichaam de ziel doet begrijpen. Een verdorven geest is de grootste hinderpaal tusschen het heil van ziel en lichaam. De geest moet steeds zuiver zijn en steeds duidelijk zijn roeping kennen. Gij vraagt nu; waar blijft na het sterven de geest? Welnu, deeze geest blijft bij de ziel. De communie der geloovigen geeft den mensch stoffelijk te kennen, dat het brood en de wijn Jezus tot voedsel dient voor de Ziel. Dat stoffelijk tot ons neemen heeft een groote uitwerking op de ziel. Dat is de groote zaak, die niet altijd volkoomen begreepen wordt. Ook het Doopsel wordt niet goed begreepen. Door het doopsel is de ziel werkelijk beeter in staat den Vader te zien en te begrijpen, terwijl ongedoopten, al ontbreekt niets als het doopsel, den Vader niet in al Zijn grootheid kunnen begrijpen. Inde oude dagen, toen geen doopsel bestond, waren de menschen, ondanks hun nader bij den Vader zijn, niet in staat Hem te begrijpen, door Jezus dood is dat begrijpen tot hen gekoomen. De ouden waren nader bij den Vader door de Profeeten. Gij ziet dus dat gij uwen kinderen een weldaad bewijst door het Doopsel. Mochten zij den Vader dan al niet hier naar al Zijn goedheid leeren kennen, dan koomen zij toch later tot het volle besef. Nog wil ik hier toevoegen dat Maria van Magdala die Jezus voeten zalfde niet zooals men wel meent dezelfde is als Maria van Bethanië, Lazarus zuster. Ik ken immers beide vrouwen. Maria van Magdala was de vrouw die veel heeft liefgehad in onweetendheid van het gevaar aan hare liefde verbonden. Maria van Bethanië had lief met bewustheid harer vrouwelijke waardigheid. Beiden zijn thans hoog te vereeren, vooral de Magdaleensche, omdat zij door lijden en waardigheid tot het begrip van haar bestaan is gekoomen. Zij was rijk geworden door het misbruiken harer liefde, doch is arm, zeer arm, inde woestijn, oovergegaan tot het rijke Leeven dat zij zich verdiend had. Zijn moeder Maria, en ook de Magdaleensche waren beiden onder het kruis. XIX. Het kwam Jezus en mij in ons leeven op aarde al wenschelijkvoor, de waarheid omtrent de geboorte te zeggen. Maar waartoe? Wij hebben niet gedacht dat hieroover strijd zou ontstaan, daar men toch het rijke en moedige leeven van den Godmensch zou erkennen, waar en hoe die geboorte dan ook mocht plaats gevonden hebben. Jezus heeft slechts de kinderjaren die voor de Jooden en de ooverige Menschheid geen beteekenis kunnen hebben, in Nazareth doorgebracht. Hij is in Nazareth gebooren en wordt in alle oude schriften aangeduid als de Nazarener. Van de leevensjaren tusschen 12 en 30 hoort men niets verhalen, omdat dit in God’s bedoeling lag. Maar dit is voor de ongeloovige kinderen van den Vader niet nuttig geweest. Hoe oopener toch een bestaan voor hen ligt, des temeer waarde hechten zij aan de persoon. Ik ken de menschen. Als zij maar weeten, weeten en met onhandige gebaren woelen kunnen inde diepten vaneen bestaan. Hoe zou Jezus beoordeeld zijn geworden als de geheele menschheid steeds had geweeten door hoeveel voorbereiding de Mensch Jezus geworden is tot den God Christus op dertig jaren leeftijd. Nu onderstellen zij dat uit den twaalfjarigen knaap direct de Meester ontstaan is. Misschien heeft de Vader in zijn wijsheid en inde kennis zijner kinderen het noodig geacht, dat de mooye jaren van zijn Zoon verborgen zouden blijven, zooals de woestijn reeds zooveel schoonheid verborgen heeft, die eerst gekend zal worden als de oogen van al de kinderen het vermoogen hebben gekreegen, datgeene te zien waaraan ze nu hoofdschuddend voorbij gaan, Doch de tijd is dan nu gekoomen. XX. Inde laatste drie jaren voor zijn optreeden, heeft Jezus nog wel gereisd, maar toch vooral bij ons vertoefd. Zijn leevenswijs heeft Jezus nooit veranderd, Zijn leeven kon slechts eenen weg begaan, den weg die zijne Ziel Hem aangaf. Voor wie dien trouw volgt is verandering onnoodig. Zijn beschouwingen bleeven ook dezelfde, voor zoover hun grondslag gelegd was. Maar met de vuurige behoefte om zijn taak goed en schoon en vooral zeegenrijk te doen zijn, verdiepte en verfijnde Hij zijn leer. Zijn uiterlijk leeven bleef ook hetzelfde het was in volkoomen harmonie en melodie met zijn ziel. Tracht ook gij, in uw leeven harmonie te brengen en luistert vooral goed. naar dö melodie die daardoor ontstaat. Jezus heeft nimmer in zijn verborgen leeven wonderen gedaan. Doch de wijze waarop Hij zijn eigen leeven leidde was wonderbaar, en het beste bewijs van de krachten die Hem later zouden maken tot den grootsten en sympathieksten wonderdoener aller eeuwen. Lang vooruit was ons het koomende afscheid bekend. Wij allen wisten, dat Hij slechts tijdelijk eender onzen was in klooster of neederzetting, en dat Hij ons op dertigjarigen leeftijd zou verlaten. Het afscheid had plaats op eenen Donderdag, eevenals zijn afscheid van de leerlingen. Zijn taak ving aan op een Vrijdag en eindigde op Vrijdag, den schoonsten aller dagen, nog schooner voor Jezus dan den Zondag toen Hij als ooverwinnaar in het leeven terugkeerde. Zooals gij weet, heeft Jezus de laatste veertig dagen van Zijn aanweezigheid in ons midden in strenge afzondering doorgebracht. Hij had met niemand gemeenschap, ook niet met mij. Toen Hij ons ging verlaten waren wij allen tezamen in mijn tent. Hij was zoo goed bij dat heengaan. Dien dag had Hij een geheel wit gewaad aan, zonder eenigen gordel, en Hij sprak nog veel tot ons allen. Hij was vol moed en toch had Hij als echt menschenkind eenige vrees voor de dingen die koomen zouden, daar Hij niet wist welke omwenteling Zijne Leer in het bestaan en Hij omhelsde elk onzer hartelijk en wij begeleidden Hem tot Jeruzalem, ongeveer zeven uuren door de woestijn. Dat was dus op Donderdag, geen onzer zal dien dag vergeeten. Inde middag-uuren verzamelde Hij allen om zich en sprak tot ons oover den Vader, het Leeven en het Hiernamaals. Zoo schoon als op dat oogenblik kan Hij slechts inde uuren van sterven geweest zijn, aan het Kruis der Verlossing. Want ik heb gehoord van hen die het zagen, hoe verheeven Hij toen was. De vreugde van het zich wijden vereedelt immers alles. Hij sprak ons ook oover de menschen die Hij liefhad en daarom vreesde. Hij kende ze door zijn reizen, en wist dat ze diep gezonken waren. Allen alleen vatbaar voor plotselinge indrukken. Hij wist dus wat van zijn eersten indruk op het volk afhing. Zijn voorbereiding kon niet lang genoeg zijn. Teegen den avond zijn wij op weg gegaan, druk spreekende oover de koomende gebeurtenissen. Ik herinner mij dat wij liepen in vier groepjes, en in elk deezer groepen afwisselend zag ik Jezus gestalte, die booven de anderen uitstak, niet door zijn grootte, want Hij was niet bizonder lang, maar dooreen zeeker iets dat steeds onder alle aanweezigen de aandacht tot Hem trok. leeven der waereld zou brengen. Hij voelde zich echter teegen zijn taak opgewassen. oopenbaar leeven, maar Hem niet steunen. Dat wilde Hij niet. Ik was niet bij zijn heengaan aan het kruis, maarde Broeders spraken Hem wel. Ik zag Hem niet van nabij vóór de opstanding, maar daarna, in het huis van Lazarus. Er komt een tijd waarop door den wil des Vaders alle sluyers verdwijnen en dan zult gij klaarheid hebben oover alles wat u verontrustte. Dit geldt voor u en voor de geheele menschheid en ieder kind van God zal er deel aan hebben in eeuwigheid. XXI. Mag ik nu nog eenige woorden spreeken en u danken voor de aandacht en liefde waarmeede gij Jezus leeven hebt gevolgd. Het was mij goed tot u te spreeken en gij zult de gevolgen daarvan gevoelen door de sterkte die de ziel uit Jezus voorbeeld putten kan. Ik ben niet uitgesprooken oover mijn Meester, mijn grootste heerlijkheid in eeuwigheid. Hij vervult mij zoo geheel en al dat het mij dikwijls zwaar viel van mijn gedachten los te geraken en ze in aardsche woorden om te zetten. Daarom ook moet gij vergeeven dat mijn woorden vaak onvolkoomen zijn, terwijl om het schoone dat zij moeten uitdrukken elk woord een schoonheid moest zijn, waaruit het wonderbare van Jezus weezen u teegenstraalt. Ik voel mijn ziel zich verheugen telkenmale wanneer zij zich dieper dan gewoonlijk verdiept inden Grooten Meester. Ik ben er geheel van vervuld en Hij doorleeft mij zoo geheel dat wij één zijn en blijven. De woorden kunnen zoo slecht weergeeven wat ik zeggen wil. Kon ik mij door beweegingen verstaanbaar maken dan zoudt gij slechts zien verheeven gebaren van eerbied en liefde, die zich vereenigen in één enkel beweegen van schoonheid zonder weederga. Gedenkt ook mijner in koomende dagen. De dagelijksch voorkoomende uiterlijkheden zijn vooral mij, die steeds een oud man was begrijpt gij mij, Broeder? zoo uitermate vreemd. Ik kan mij daarin zoo moeyelijk verplaatsen en sta er vreemd teegenoover. Ik zal niet zeggen: nu houd ik op met spreeken want ik weet dat onze woorden zullen voortleeven in onze harten, al gaat gij zwijgen tegemoet. Ik zou u allen willen omhelzen en zeggen hoe lief gij mij allen zijt, daarom hoop ik dat gij dit bemerken en gevoelen zult. XXII. Juist het gevoel van het eeuwige zoeken naar Waarheid in u moest u duidelijk maken, dat een deel der waarheid reeds in u is. Als gij den drang naar waarheid niet in u had zoudt gij er niet naar zoeken, maar juist doordat gij een deel der waarheid van God in u hebt, zijt ge gedwongen de heele waarheid te zoeken. God is de waarheid en de waarheid is God. Indien gij dus God den Vader hebt gevonden, zult gij ook de Waarheid hebben gevonden. In God houdt alle zoeken op, eerst in Hem wordt al uw zoeken gestild, in Hem vindt ge oplossing van alles wat nu duister voor u ligt. Ga dus door met zoeken naar den Vader en gij zult ondervinden dat de waarheid in Hem alleen is en blijft. Daarom juist is het dat de Vader een deel van zijn Weezen inden mensch gelegd heeft, daardoor blijft de mensch, gedwongen of vrijwillig, zoekende naar het Allerhoogste. gedrukte stemming, door zijn heengaan in ons gewekt. Ik had Hem willen vasthouden of willen meegaan om met Hem te strijden, en ieder die Hem niet begrijpen wilde, toe te roepen hoe zijn oogen te verhelderen om Jezus ware gedaante te zien en zijn leer te verstaan. Hij wilde echter alleen zijn en alleen beginnen zooals Hij zoo vaak alleen was. Ik heb tranen geschreid. Van hetgeen is geschied na zijn vertrek, is het meeste mij bericht door Johannes, door Lazarus en zijne zusters en door Maria, zijne moeder, die ik allen zeer liefhad. Verder berichtten mij mijne Broeders, uit de steeden waar zij Jezus Leer hoorden verkondigen. De drie jaren van Jezus oopenbaar leeven zijn in hun volgorde symbolisdh op te vatten. In het eerste jaar deed Hij zichzelven kennen in verscheiden gedaanten en in verschillende omstandigheeden. In het tweede jaar gaf Hij meer bizondere aandacht aan de menschheid, en eerst toen de menschen zoowel Hem als zichzelve hadden leeren kennen, richtte Hij hun blikken vol op den Vader. Verwonder u niet dat er zoo weinig bekend is geworden oover Jezus leeven voor Hij zijn leer ging verkondigen. XXIV. Ook hierin heeft Hij de joodsche Leer gevolgd. Van geen der profeeten is ons iets bekend oover hun intiem leeven. Zij worden nu en dan genoemd, om hun bestaan in gedachten te houden. Doch de geheele oopenbaring van hun leeven betreft alleen wat zij verrichtten inde jaren waarvoor zij geroepen waren. Daarom is ook wat ik van mijnen Meester verhaal, gering in vergelijk met de rijkdom van Zijn bestaan. Wij kenden zijn beweegreedenen omdat Hij er ons oover gesprooken had en zijn gedachten waren vaak bij ons. In gedachten kon ik mij met Hem onderhouden, als in de dagen toen Hij naast mij zat, en dan vernam ik de raadgevingen die Hij op zoo liefderijke, kinderlijke wijze aan zijn vriend gaf. Ik herinner mij dat, toen Hij eenige dagen van ons heen was gegaan en reizigers onze tenten passeerden, er veel oover Hem gesprooken werd. Het was niet bekend dat Hij eender onzen was en bleef. Doch bij ooverdracht van gevoelens wisten wij dat Hij dit voor de waereld verborgen wilde houden. De leider van de reizigers was een wijs man, hoewel geen der Jooden. In Jezus zag hij den gebooren Meester, die groote dingen zou verrichten. Allen die Hem voor de eerste maal zagen, geloofden in Hem. Doch als zij Hem nader kenden en de algeheele Heiligheid van zijn weezen niet tot hen doordrong, dan twijfelden zij en daar zij vreesden zijn voorbeeld te moeten navolgen, verloochenden zij Hem, wat hun het gemakkelijkste was. Toch volgden Hem steeds grooter scharen, aangetrokken door de ziel van Jezus die tot de hunne sprak. XXV. Ik kan u nog iets verhalen wat gebeurde in het eerste jaar van Jezus oopenbaar leeven. Het werd mij meedegedeeld door Johannes, die getuige was. In die dagen waren het vooral de hooggeplaatste Jooden van wie de gastvrijheid uitging, en om Jezus te beproeven werd Hij bij een hunner genoodigd om eenige dagen door te brengen. Jezus nam deeze uitnoodiging aan en toog er heen vergezeld van Johannes. Terwijl zij aangeleegen waren klonk hulpgeroep en toen zij uitgingen bleek dat het jonge, eenigste kind in den nabijgeleegen vijver gevallen was en op ’t puntwas te verdrinken. De aanweezigen waren radeloos en niemand kwam het kind ter hulp. Ook Jezus niet en men verbaasde zich daaroover. Doch op ’t laatste oogenblik stak Jezus zijn handen uit, en als aangetrokken door zijn kracht kon het kind zich oprichten en naar Hem toegaan. De moeder van het kind, die Jezus liefhad, had haar kind in doodsgevaar Toen het kind in doodsgevaar verkeerde, gingen hare oogen oopen, en zij begreep dat Jezus een hooger weezen was dan zij tot nog toe in Hem had gezien. Dit geschiedde te Jeruzalem ten huize van Zacharias, een tollenaar, die daarop met zijn gezin Jezus aanhing. Vandaar kwam Jezus, vol vermoeyenis, op de plaats waar Hij de woorden sprak: „Laat de kinderkens tot mij koomen.” Als uw kinderen Hem kennen en beminnen, zullen ook de ouders Hem verstaan. De kleinen begrijpen soms zooveel wat den volwassenen duister is. Leert van uwe kinderen, omdat zij wijsheid in zich hebben. De hier door Jezus getoonde kracht moet gij niet magisch noemen. Magie wordt gedreeven door sterken wil, door oefening en ooverpeinzing, terwijl Jezus leert dat het wonderbare moet voortkoomen uiteen impulsief geschiedende daad der ziel. Magie is werking van den geest, wel met krachten der ziel, maar toch door den geest volbracht, de magneetische aantrekking was van ziel tot ziel. Wanneer gij uwe ziel algeheele macht oover uwe hande- gezonden, opdat Jezus aandacht op deeze wijze op haar zou vallen, daar Jezus haar nimmer opmerkte zooals zij wilde. lingen geeft, zal niets uwe stof beletten menschen te geneezen en zielen voort te helpen. Gij moet u daartoe geheel stellen onder uwe ziel. Gij moet haar laten doen wat tot dusver uw geest verricht en ge zult al spoedig het onderscheid in uw weezen merken. Diep in u allen roept de stem, luistert en in eenzaamheid «zult gij haar verneemen. Door ernstig poogen zult gij bereiken, maar poogen is iets anders dan aanleeren. Men moet weeten wat men gedaan heeft en den geest vragen den weg te wijzen en het eevenwigt te bewaren. In uwen toestand moogt ge de stof niet vergeeten, maar nooit uit het oog verliezen dat er iets hoogers is dan de verbindende geest. Denkt niet te spoedig dat de invloed der ziel zich doet gelden. De stroom, die u dan vervult, is geweldig en doet zich duidelijk kennen door de geweldigheid van kracht die er van. uitgaat. Na afloop van toespraken of wonder-verrichting geschiedde het altijd dat Jezus door zijn hoorders werd ondervraagd. Ik wil daaroover iets verhalen opdat ook u zijn woorden duidelijk zijn. Ik wil daarvoor neemen zijn woorden, die dikwijls zoo verkeerd worden uitgelegd: *Veelen zijn geroepen, weinigen uitverkooren.” Het wordt opgevat als een willekeurige verkiezing, maar dit is onjuist. Geroepen zijn wij allen, doch uitverkooren tot het verrichten van waarlijk groote dingen zijn slechts enkelen. De geroepenen zijn zij, die een deel van het Weezen Gods in zich hebben. De uitverkoorenen zijn zij, die God niet loslaten en aan Hem verbonden blijven door nauwere gemeenschap dan de bestaande eenheid van Weezen. Dat hangt niet van willekeur af, dat hangt van de zielen af, die daartoe den drang in zich aanwakkeren. ledere ziel heeft gelijke krachten, maarde ontwikkeling is verschillend. Allen krijgen gelijke steun, maarde omgeeving waarin wij geplaatst worden is dikwijls belemmerend, zonder dat het in onze macht is, ons daaruit te verheffen. In iedere omgeeving eevenwel kan men zijne zaligheid bewerken, omdat wij het leeven der ziel in ons hebben. Waarom de een in opheffende, de ander in neerdrukkende omgeeving geplaatst wordt, dat is inde wijsheid des Vaders beslooten. Wij hebben van Hem ontvangen de stof en de ziel. De geest bouwen wij zelf op door de allereerste invloeden bij de geboorte van de ziel op de stof. Bij II Jezus daaroover ondervraagd zijnde, gaf de volgende verklaring: Jezus zeide steeds dat men alle menschen moet liefhebben, Men houdt zich wel aan het woord: „naastenliefde” en strekt dan de verdraagzaamheid slechts uit tot degeenen die in het dagelijksch leeven om u zijn. Dit is niet de bedoeling van het woord. Uw liefde moet zich uitstrekken tot alle leevende weezens, niet alleen tot die, die om u zijn. En door de liefde tot allen moet gij koomen tot de liefde voor uzelven, want ook dit is noodig. Door de liefde tot uzelven, gelouterd inde liefde tot den naaste, moet gij het beminnenswaardige in u vinden, daarin ligt weer de weg tot de liefde Gods. Het zal u door deeze liefde ook gemakkelijker zijn, de liefde Gods waardig te beoefenen, want uw gevoel voor den Vader moet verheeven zijn. Persoonlijke vijanden moogt ge niet hebben. De eenige vijand moet in u zijn. Dat zijnde neigingen die gij moet XXVII. beheerschen en ooverwinnen. Vergeet echter niet dat een vijand goed is, beeter dan een vriend. Want de vijand wijst u, door de zorg die hij u geeft, op paden die u in het vriendengeluk verborgen zouden blijven. Gij moet zorgen sterker te zijn dan de vijand. „Vijand” beteekent iemand die sterker is dan gij. Zoo begreepen wij het woord. Het is nooit onwaardig een vijand te hebben, mits gij den moed in u hebt hem te bekampen. Ge moet er naar streeven hem te ooverwinnen om hem te veranderen in uw vriend en broeder. Door zijn sterkte zal hij u steunen ieder vriend moet tegelijkertijd uw vijand zijn. Voelt ge het schoone dat ligt in algeheele broederschap? De liefde voor en in allen moet uw leeven zonnig maken en gelukkig. De fouten of deugden van anderen moogen u hierin geen beletsel zijn. Zie in allen uw broeders en zusters hoe afstootend ze schijnen. Ik weet, er bestaan menschen die door hun geheele weezen afstooten, maar ook zij zijn door liefde geschapen en door den Vader uitgezonden om lief te hebben. Liefde is de grootste en hoogste wet. Men kan nooit genoeg liefhebben, wien ook. In donkere, droeve dagen is de liefde het schoonst, omdat zij dan het sterkste is en de meeste kracht geeft. Als men in leed zijn meedemensch geen liefde kan geeven, geeft men hem toch een gevoel, dat wel uit het hart komt, maar on waardig is en verneederend dat is het meedelijden. Geef nooit meedelijden als troost, wacht dan, tot ge weer uw liefde kunt geeven. Want meedelijden is een doodend element der liefde, het bederft uw gevoel en kwetst het verlangen van den meedemensch, die in het ondervinden van meedelijden eerst recht de waarde, die liefde heeft, erkent. Ik kan niet genoeg teegen dat gevaarlijke gevoel waarschuwen. 2001 2288 DOOR FREPERIKVAN EEDEN ★JEZUS' LEER EN ★ VERBORGEN LEEVEN JEZUS LEER EN VERBORGEN LEEVEN En ik ben nog onverzaadelijk dorstig naar het geluk van samenzijn met den liefsten Jezus. De herdenking van Zijn Weezen op aarde is mijn eenigste spijs. Bedenkt wat het zeggen wil, samen met Hem, zijde aan zijde, oog in oog, de aardsche hel te hebben doorgevaren. Moeder, zie uw kind, minnaar zie uw liefste. Door veele eeuwen zal uw liefde lichten. Wat ik in Jezus had was zooveel meer, geen eeuwen kunnen het verdonkeren. Vergeef het gespannen-zijn van mijn aandacht. Ik wil u spreeken van Hem, met wien ik gesprooken heb. Ja, ik sprak met hem. Tusschen zijn twaalfde en dertigste jaar, inden tijd waarvan zoo weinig u bekend is, leefde ik inde woestijn en sprak met Hem. Hij was werkelijk de zoon van God. De eenigste, gezonden tot redding der menschheid, zooals er geen tweede ooit gebooren zal worden. Ik zal u spreeken van ons samenleeven, want als er meer van bekend is, zullen de menschen zijn weezen beeter begrijpen. Ik sprak met Hem, en het is de schoonste herinnering aan de dagen op uw droeve aarde. Nooit heb ik genoeg aan het . genieten der schittering van deezen eedelsteen met zijn tallooze facetten. uw neigingen niet terstond begrijp. Want het is lang seedert ik het lijf verliet en de stof aan zichzelve ooverliet. Goddank heb ik Hem niet zijn smadelijken dood zien sterven. Het was geen parabel, geen symbool. Hij heeft alles lijfelijk en menschelijk geleeden. Het zal mij zoo een troost zijn daar oover te kunnen spreeken. Ik heb het reeds vroeger beproefd, maar men wilde van Jezus niet hooren. Ach, dat men leerde de evangelies te leezen zooals ze behooren geleezen te worden. Hoe zou het strekken tot troost en weeten. Weest geduldig bij de dingen die ik zal verhalen. De geschiedenis van Jezus is eenvoudig. Maar toch is het een groote gebeurtenis dat het onbekende bekend wordt, al zijn het geen grootsche feiten. Onze genootschap bestond reeds vele eeuwen voor Jezus komst. Kort voor zijn aardsch leeven werden leeden van ons uitgezonden, die zich verspreidden oover de waereld. Sommigen vestigden zich inde woestijn, en ik was eender woestijnbewooners en leefde zeer eenzaam. Doch ik bleef behooren tot de groote genootschap, en bezocht die meenigmalen om meede te deelen wat ik ondervonden had. Zoo deed ieder onzer en aldus zijn er bij de genootschap dingen te boek gesteld, waarvan de waereld veelal niets weet. Veel dier geschriften zijn verloren geraakt, zij hadden tot troost kunnen dienen. Geleerde mannen uit alle oorden der waereld vormden onze genootschap. Nog heeden ten dage zijn er oovergebleeven. Mochten zij de voormalige grootheid nog eens bereiken. Toen ik dertig jaar was, na zevenjarige proeftijd, werd ik door de Broeders vol goedheid opgenoomen in hun midden. Inden tijd der Geboorte waren er twee-en-twintig, die leefden inde woestijn. Wij woonden meerdere dagreizen van elkander af. Doch er waren onder de Broeders eenigen, die digt bij bewoonde streeken hun verblijf hielden, omdat zij de geneeskunde uitoefenden, en dus inde nabijheid der menschen moesten woonen. Veel eeuwen te vooren was ons de Geboorte van Jezus aangekondigd, en de wijze mannen die kwamen om het groote wonder der Geboorte te aanschouwen, behoorden ook tot onze Genootschap. Hoe het wonder van de komst van het kind ons werd meegedeeld, zal ik u verhalen. Dit is niet zonder strijd geschied, want er was stoornis door de Genootschap der Chatenzen, en een onzer beste leeden hebben wij toen verlooren. Beide genootschappen, de witte en de zwarte, hebben op de waereldgebeurtenissen grooten invloed gehad. 11. Ik zeide dan dat de komst van het kind ons lang te vooren werd aangekondigd. Ongeveer een eeuw vóór de komst ik zeg voor de komst, niet voor de geboorte J) werd de hoofdzeetel onzer genootschap verplaatst naar Judea. Onze leider had een droomgezicht, en kreeg daardoor een oopenbaring waardoor de schriftuur werd belicht. Er staat geschreeven, dat tot vreede der menschen een hunner zal opstaan en het heil zal brengen. Hierbij is verraad gepleegd en een onzer afvallig geworden. Dat was toen de tijding van de geboorte en komst van Jezus aan ons werd gebracht en aan de verdere neederzettingen van onze genootschap werd meedegedeeld. In Judea dan werden de voornaamste meededeelingen ontvangen, maar reeds veel vroeger was het bericht ge- ‘) De geboorte was een komst, geen wording. koomen, dat de waereld eerlang haar grootste wonder zou beleeven, een wonder nog grooter dan de ontwikkeling der aarde. Oover het verraad wensch ik niet te spreeken. Geen gebeurtenis, bestemd tot redding der waereld, heeft haar doel inden aanvang zoo gemist als de komst van Jezus. De komst van Jezus was als zoodanig geen mislukking, maar een daad van heil voor allen. Doch de onmiddelijke gevolgen waren een jammerlijke mislukking. Jezus komst, dat groote wonder, had aanstonds de waereldsche toestanden moeten veranderen. Was dit door de keuze der discipelen die niet volkoomen in staat waren hun taak te volbrengen? Of was het de vloek, die meebracht dat op uwe aarde de meeste grootsche dingen moeten mislukken? Mijn leeven was het leeven vaneen kluizenaar, daaroover zal ik weinig zeggen. Wij hebben Jezus leeren kennen na het verblijf in Jeruzalem, waarvan de schrift spreekt, toen hij sprak inden tempel op twaalfjarigen leeftijd. Wij, en ik zelf in ’t bizonder, hebben het voorrecht gehad, zijn geheele ontwikkeling tot de voorbereiding voor zijn oopenbaar leeven te volgen. Verontrust u niet, ik zal u alles in juister voege verhalen; Op den zelfden dag, dat ons de tijding gewerd, bereikte Intusschen hadden zich echter reeds eenige Leiders op weg begeeven, uit het Oosten naar onze streek, om te vragen hoe de bekend-making was op te neemen. Vóór deeze ons bereikten was echter het feit reeds geschied. Zij hebben den Koning der Eeuwen gezien en Hem de geschenken gegeeven, die tot bijdrage bestemd waren in de algemeene behoeften onzer genootschap. Het waren vorstelijke geschenken, en het Kind waardig, door de oprechte gezindheid van hen die ze brachten. De plaats waar dit geschiedde was zeekerlijk geen stal. Omtrent den naam der plaats gingen veele geruchten, ook reeds toen ter tijde. Het was Nazareth, de stad der bloemen. De geschenken, bestemd voor de genootschap werden Jezus gegeeven als hulde. De ouders waren arm, in aardsche beteekenis, hoewel van Koninklijken bloede. Bij de vlucht naar Egypte moesten zij alles achterlaten, ook de kostbare geschenken. Ten tijde der gebeurtenis was een onzer bij den kooning zij ook de meer oostelijken onzer genootschap. Zij bracht daar eer ontsteltenis, door de vreemde wijze van oopenbaring. Totdat men er werd in gelicht door het bericht van de hoofd-zeetel in Judea, die aan het hoofd van allen stond. en zeide het hem. Op deeze profetie heeft de kindermoord plaats gehad. Het is waar, wat geschreeven is, dat een engel Jozef in den droom aanzegde met Moeder en Kind naar Egypte te vluchten. Maar in Bethlehem zijn zij niet geweest, ook niet voor de telling, want toen was Jezus reeds gebooren. De vlucht was noodzakelijk, daar de kooning ooveral het kind zocht. Vooral in Bethlehem werd gezocht, om de woorden der profétie. Wat oover Bethlehem is gezegd, versta het als symbool. De Engelen zijnde Vreede die door Jezus zoude koomen. Het lam is Vreede, de herders zijn hoeders van den Vreede. Het is alles zoo gezegd om de profétie te doen uitkoomen. Maar ik weet van Jezus zelf, dat de plaats geen stal was en niet Bethlehem. Het was Nazareth, waar Hij gewoond heeft tot zijn twaalfde jaar. En het gebeurde in het huis van zijn ouders. Maria Mater Christi was de schoonste bloem van Nazareth, de bloemenstad. Ten tijde van Herodes werd het kind geboren, in het huis zijner ouders, en Jozef was niet zijn werkelijke vader. Dit is het groote geheim en de groote heerlijkheid deezer gebeurtenis. Nooit zijn er andere menschen op deeze goddelijke wijze gebooren. De wijze waarop Maria ontving was eenig. Nooit zal weeder een waereldhervormer op deeze wijze gebooren worden. Waartoe zou een waereldhervormer koomen ? Er zijn er genoeg geweest, Zarathoestra, Boeddha, en de grootste: Jezus. Ik zeide dat het groote doel van Jezus welligt mislukt is door de gesteldheid der aarde. Versta dit niet als de zonden val, waarvan de schrift spreekt. Uwe aarde is nog niet de rampzaligste aller sterren maar haar droevige toestand is onvermijdelijk, door hare gesteldheid. *) Met de komst van Jezus had de waereld geleegenheid haar ellende te niet te doen. Maarde toestand der menschen liet het niet'toe: Geen zendeling heeft zulk een geleegenheid gebooden. De komst van Jezus was geen algeheele mislukking, maar het groote doel is nog niet bereikt. Dat wacht op de laatste gebeurtenis, waarvan men op uwe aarde spreekt als „het laatste oordeel Dit alles moet zoo zijn door de gesteldheid van uwe Ster. ’) Karma. (v. E.) Maria heeft ontvangen van den Geest. Zij was de maagd, zooals gij waar en helder kunt leezen inde Schriften. De Wijzen dan zijn bij Herodes geweest vóór zij bij het Kind waren, want er waren er onder hen, die ondanks het bericht aan onze genootschap, een waereldlijk koningrijk voor oogen hadden. Het gevolg daarvan was de kindermoord. Inde eerste kinderjaren in Egypte was Jezus geheel kind en mensch. Hij was steeds Meester, maar liet zijn meesterschap niet blijken. Hij leerde talen en het handwerk van zijn vader, daar zijn ouders arm waren. Toen nam hij ook alles in zich op, wat dienen kon tot voorbereiding voor zijn werk. God zijnde, had hij in zich de oplossing van alle geheimen, dus ook van de Egyptische priester-mysteriën. Maar kind en mensch zijnde, en alles met menschelijke gedachten willende omvatten, ging Hij ooveral uit om weetenschap op te doen. Zeven jaren bleef Jezus in Egypte, zooals inde schriften staat. Hij zelf sprak weinig oover deezen tijd. In Nazareth teruggekoomen werd zijn opvoeding op dezelfde wijze als in Egypte voort gezet. Behalve zijn ouders en een vroome vrouw, Elisabeth, de moeder van Johannes, vermoedde niemand in Jezus den Verlosser van het menschdom. Geduurende zijn gansche leeven beleed Jezus den joodschen godsdienst. Hij was mensch en toen ter tijde vooral moest Toen Hij twaalf jaren oud was en dus bij de Jooden als volwassen werd beschouwd, ging Hij met zijn ouders naar Jeruzalem om het Pascha te vieren. Met hen waren nog veele bewooners van Nazareth, die in Jezus een jongen man zagen, van de anderen alleen onderscheiden door zijn bizondere zachte schoonheid en zachtmoedigheid. Sints zijn tiende jaar was Hij in stilte een aanhanger der wijze mannen, waarvan de naam, Esseeërs, u bekend is. Hij is echter niet lang hun aanhanger gebleeven. Na zijn gesprekken inden tempel te Jeruzalem werd hij een aanhanger van onze leer. Wel was Hij eerst leerling, maar later heeft hij ons wijsheid gegeeven. Wij danken Hem een groot deel van onze kennis. Onze orde had veele namen. Wij, die inde woestijn leefden, heetten de Broeders. Zij die thans nog leeven, maar zeer verbasterd zijn, noemen zich naar ons „de Witte Broeders" of „de Witte Genootschap”. De Chatenzen behoorden vroeger tot ons, maar hebben zich afgescheiden om geschil ineen geloofs-punt. Ook noemde men ons de Samaritanen, doch deeze naam duidde op ongeloovigen en minderwaar- ieder mensch den ritus vaneen godsdienst volgen. Hij was een zuiver menschelijke verschijning. digen. Ik was geen Samaritaan, maar wil dien naam wel dragen, daar ik weet dat zij niet minderwaardig waren. Jezus, gebooren te midden der Jooden, heeft ook den uiterlijken Joodschen godsdienst gevolgd, vanaf de Besnijdenis, tot het einde van zijn leeven. Hij volgde alle verplichtingen van den strengen, vroomen Jood, zooals die destijds waren, dus veel strenger dan thans. Het was noodig voor zijn werk op aarde dat hij deezen godsdienst aanvaardde. Maar Hij heeft niet alleen het Joodendom, zooals het toen beleeden werd, gevolgd, maar Hij heeft den echten Joodschen godsdienst verheerlijkt, zooals zijn Vader die gevormd had. Hij verdiepte zich daarbij in onze Leer, daar deeze schoon was, en het Hem verheugde dat zijn heemelsche Vader door ons volgelingen werd begreepen. Hij vond daarin troost voor de smart dat het Joodsche geloof in heidendom begon te ontaarden. Onze Leer, die oorspronkelijk ook een uiterlijke Godsdienst was, vondt zijn bronnen in veele oude godsdiensten en liet zich zeer goed met de Joodsche belijdenis vereenigen. Vanaf het begin der waereld moesten er steeds menschen zijn die een godsdienst tot een ideaal opvoeren, en de stoorende uiterlijkheeden weg doen. Wij hadden tijdens Jezus leeven geen eigen uiterlijke Wat men vertelt omtrent een rok zonder naad is een legende, en het bedroeft mij steeds, mooye legenden te moeten verstooren. Maar Jezus droeg witte gewaden, zijn oogen waren blauw, zijn haren gelokt en bijna zwart, zijn baard had dezelfde kleur en werd later lang en golvend. Hij geleek in uiterlijk niet op zijn aardsche ouders. eeredienst, maar Jezus volgde ons leeven, dat hoewel niet afwijkend van de joodsche Leer, toch zich onderscheidde door de kleeding. Hij droeg onze kleeding, en de snit onzer haren en van onzen baard. FREDERIK VAN EEDEN JEZUS LEER EN VERBORGEN LEEVEN AMSTERDAM 1919 W. VERSLUYS BOEK-, COURANT- EN STEENDRUKKERIJ G. J. THIEME, NIJMEGEN. I. De tijd is gekoomen dat ik tot u spreeken kan. Eerde zon ondergaat zult gij het teeken zien dat u oovertuigen zal. Ik kom als de vreede hersteld is, en allen zullen van mij hooren. De schijnkooningen storten van hun troonen en een nieuwe kooning zal heerschen. Stelt u oopen voor ons. Onlangs is een geest van waarde uitgetreeden, een vrouw van groote beteekenis. Zij was in vroeger dagen eender onzen, en heeft ook hier, tijdens haar leeven, haar schoone taak voortgezet. Gij allen kent haar. Zij was een kooningin onder de vrouwen, digt bij haar vroeger rijk. Zij zal slechts korte rust hebben en spoedig weederkeeren. Er blijft haar nog zooveel te doen. Welligt zal ik dan als vroeger haar helper zijn. Voor u allen diene dit, en vooral voor u die onze broeder zijt. Toen ik leefde in het stof-lichaam, bestond er een genootschap, die nooit is uitgestorven. —i i De tijd is niet verre, alles zal zich daartoe reegelen. Om u van het bestaan van onze oude genootschap te spreken ben ik gekoomen. Wij waren Broeders onder Broeders. Nu zal haar naam zijn: Broeders die troost brengen. Broeders en Zusters. Wij bereiden ons voor troost te brengen aan allen die troost zullen noodig hebben, want de ellende zal groot worden. Als vroeger vervul ik dan weeder de diensten die wij Samaritanen gaven. Maar verwacht de teekenen niet uiterlijk. Wij vergeeven het u, want uw aandacht richt zich op het uiterlijke. Talen en woorden zijn van weinig beteekenis. De drang mijner gedachten perst de woorden uit u als het sap uit de vrucht. Ik ben bij Hem, die God is, met mijn voeten sta ik vast in Zijn geluk. Maar mijn hart is nog bij u, afziend van sneller stijging. Vergeef mij als ik uwe gedachten niet recht versta en Men hoorde weinig van haar, maarde rangschikking der dingen wordt zoodanig dat gij er binnen korten tijd van zult hooren. De tijd voor haar werk begint te koomen, en gij die in haar midden wordt opgenoomen, zult dankbaar zijn dat gij dit feit (inde stof) zult moogen beleeven. 111. In Jeruzalem aangekoomen, na op reis alle voorschriften omtrent die reis te hebben opgevolgd, bad Jezus inden Tempel tot zijn Vader, om Hem Kracht te schenken de Hem als Mensch opgelegde taak te volbrengen. Toen is daar ook aan ’t licht gekoomen dat Jozef en Maria slechts zijn aardsche ouders waren, en Jezus zich één voelde met zijn heemelschen Vader. Terwijl het volk bad inde voorhooven van den Tempel en de priesters de offers brachten, waren de Hoogepriestcrs verzameld om de schriften te verklaren aan hun volgelingen, die dan weer moesten uitgaan om het volk te onderrichten. Dat was moeilijker dan thans, daar iedere Jood de schriften in zijn bezit had, en er zijn verklaring aan kon geeven. Jezus dan voegde zich bij deeze mannen en beantwoordde al hun vragen. De vragen echter die Hij hen stelde, konden zij niet beantwoorden en zij werden beangst en bevreesd. Jezus verweet hen toen reeds hun dubbelzinnigheid. Veel van het valsche in het Joodendom is Hem toen reeds als mensch oopenbaar geworden. Als God kende Hij het, maar Hij wilde het ook menschelijk bevatten. Toen heeft Hij inden tempel, onder de schriftgeleerden één onzer aangetroffen. Onze genootschap was onder de voorlichters Yan a^e Godsdiensten verteegenwoordigd. Van deezen eenen kreeg Jezus ten laatste een antwoord, dat Hem zich tot ons deed keeren. De schriften spreeken vaneen driedaagsch verdwijnen van Jezus. Een vollen dag heeft Hij doorgebracht met vragen en antwoorden van den schriftgeleerde die tot onze genootschap behoorde. Toen heeft Hij daarin de toekomst gezien voor zijn menschelijke ontwikkeling, waaroover ik later zal spreeken. Na drie dagen werd Jezus weergevonden inden Tempel, en het antwoord dat Hij zijn bezorgde Moeder gaf is zoo schoon in zijn heemelschen eenvoud: „Wist gij dan niet dat ik in het Huis mijns Vaders zijn moest?” Hij was gekoomen in het Huis zijns Vaders om er de weetenschap te vinden die Hij noodig had om de Hem opgelegde taak te volbrengen. Hij vond er de geleegenheid om de valsche profeeten van het geloof, dat eens zoo schoon was, met hun eigen valsche leeringen te verslaan. Dit alles en de troost eenen waren geloovigen te vinden, gebeurde Hem in het Huis dat Zijns Vaders zijn moest. Het is zoo schoon. Jezus is met zijn ouders teruggekeerd in Nazareth. Het is onjuist wat oover zijn Broeders of Zusters wordt gesprooken. Natuurlijke Broeders of Zusters had Jezus niet. Maria heeft geen andere kinderen gebaard, als dit van den Heiligen Geest geschonkene. Door onzen schriftgeleerde inden Tempel was Jezus een onzer Broeders aanbevoolen, die niet ver van Nazareth woonde, en deeze werd door Jezus herhaaldelijk bezocht. Hij woonde niet inde woestijn, maar inde heuvelen nabij Nazareth, die niet onvruchtbaar waren. Daar zag ik Jezus voor de eerste maal. Ik kan niet uitspreeken hoe ontroerd ik was. Het was op eenen avond, 2 O vrienden, er ligt zooveel in dit woord van den twaalfjarigen Jezus. Gij kunt niet weeten hoezeer ik Hem, mijn Leerling en mijn Meester, heb liefgehad. want Jezus werkte des daags bij zijnen aardschen Vader. Ik trof hem terwijl onze Broeder Hem onderwees in weetenschap. Ik zag zijn macht en begreep dat Hij op de waereld van groote beteekenis zou zijn, als de volheid der tijden was aangebrooken. Bij geen der later of vroeger gekoomen meesters is zulk een tijdperk voorafgegaan. Ik vroeg Hem met mij meede te gaan. Ik vreesde dat de heilige kern in Hem door het handwerk zou verstikken. Met toestemming zijner ouders heeft Jezus mij toen vergezeld. Bijna twintig jaren, geduurende al den tijd, waarvan niet wordt gesprooken, is Jezus om ons geweest. Hij was niet alleen bij mij, doch bezocht ook de andere Broeders. Elk onzer legde zich toe op een bizondere weetenschap, en Jezus liet zich bij hen onderrichten. Bij mij was echter zijn erkende woonplaats. Ik zag spoedig dat Hij niet het kind was, dat Hij scheen te zijn. Volgens joodsche zeede was Hij wel volwassen, doch niet in staat voor zichzelven te zorgen of bevoegd om in ’t oopenbaar op te treeden. Gij zult weeten, dat de joodsche man eerst met zijn dertigste jaar in het oopenbaar mocht optreeden, van vrouwen spreekt de Wet dien-aangaande niet. Jezus hield verblijf in mijne tent inde woestijn, veele dagreizen van Nazareth verwijderd. Behalve de mijne waren Wij waren uitsluitend mannen en ongehuuwd. Ik gold als hoofd der neederzetting en wij beoefenden veele weetenschappen. Mijne afdeeling was de voornaamste der woestijngroepen. Er waren zeventien afdeelingen, zeven inde woestijnen, tien verspreid oover de bewoonde waereld. Uit die tien kwamen de volgelingen, waarvan enkelen nog bestaan. Er waren ook volgelingen, die niet bij een groep waren aangeslooten, ook onder de Joodsche Schriftgeleerden. Doch niet alleen door eigen ervaring wist ik, dat Jezus de beloofde Messias der waereld was. Dit was ons ook bekend gemaakt door onzen leider, die op booven-natuurlijke wijze Zijn aanweezigheid in ons midden vernam. Een voortzetting van het Bericht der geboorte. Het geloof, dat zoowel onze genootschap als Jezus vervulde, was de verheffing der menschheid tot den hoogen staat waarin zij, naar des Vaders bedoeling, moesten stijgen. Dit schijnt eenvoudig, maar dat het een moeyelijke taak is, werd beweezen door de mislukking en den teegenwoordigen toestand. Waarlijk, aleer de menschen besef hadden van het be- er nog zes tenten, waarin twaalf Broeders woonden, dat is dus dertien Broeders en Jezus. Er waren sints zijn geboorte Broeders heengegaan. Jezus beantwoordde hem met een gelijkenis, zooals Hij ze later nog sterker en schooner zou geeven. „Er was een man wien de Heerde keuze stelde tusschen het leeven op aarde en dat in het Paradijs. De man zeide Heer! neem mij op in uwen Lusthof. De Heer zeide: Gij kunt er niet alleen binnenkoomen, gij moet meede brengen wat u het liefste is. De man had een vrouw, veel bezittingen en een zoon, die zijn trots op aarde was. Hij hechtte aan deeze dingen doch zei tot zichzelven: Zie, ik ben oud en mijn dagen zijn geteld. Mijn echtgenoot zou sterven als ik haar ontnoomen werd. Ik zal mijn zoon alleen laten en met mijn vrouw gaan naar de lusthooven van den Heer. Mijn zoon mag ik niet meedeneemen, hoewel hij mij dierbaar is. Mijn vrouw is zwak, en hij alleen kan de bezittingen bewaren die de Heer mij zoo rijkelijk geschonken heeft. Toen hij de stem des Heeren weederom vernam, zeide hij: Heer! ik ben bereid alles te verlaten en tot u te koomen met het liefste wat ik bezit. Spaar dan echter mijn zoon en maak hem groot voor uw oogen. En zeegen door zijn hand de rijkdommen, die Gij mij geschonken hebt. Hij ging op weg om zijn zoon te brengen naar het land en mij mijn bezittingen liet. Dit herhaalde hij steeds en wilde van geen reede hooren. waar zijn grootste bezittingen geleegen waren, opdat zijn zoon daar zijn dagen zou slijten. Toen de man aan de grenzen van dat land gekoomen was, stak de heevige storm op, die hem en zijn vrouw opnam en voerde naar het paradijs des Heeren. De knaap bleef alleen achter, maar daar het de bedoeling des Heeren was hem goed door het leeven te voeren, trof hij vrienden welke hem opnamen in hun midden en hij volgde de wil van zijn vader. En verder ziende in het leeven van den knaap zag men de zeegeningen des Heeren oover hem uitgestort en de belofte zijns vaders vervuld.” Wij kenden reeds allen de kracht van Jezus verhalen, en ook de knaap kwam onder zijn bekooring en verliet, na gevoed en verzorgd te zijn, na een paar dagen onze streek. Later is hij een van Jezus beste beschermers en weldoeners geworden, tijdens zijn oopenbaar leeven. Dit was in onze leer eender eerste waarheeden, dat de ziel niet kan sterven of vergaan. De ziel is deel van God, en daar God oneindig is, is ook de ziel als deel van God oneindig. Doch dit voortbestaan der zielen kan op veelerlei wijzen plaats hebben. De ziel is niet aan een-en-hetzelfde leeven of weezen gebonden. Het weezen is slechts een omhulsel en een weezen kan overal leeven. God veracht geen schepsel, hoe gering ook, doch de mensch is het voornaamste ding der schepping van deeze aarde, en God legt in dat weezen ook het deel van zijn Godheid. Het inblazen van den Geest Gods inden mensch is een feit, al is het verhaal van Adam niet letterlijk te verstaan, maar een ontwikkeling uit dieren zou den mensch onwaardig zijn. Voor mij gaat niets booven de idee Jezus, anderen zijn vervuld van de idee reïncarnatie, doch wij allen zijn in teegenwoordigheid der Godheid, dat is onze rust en ons geluk. Doch meent niet dat de mensch zich zou ontwikkelen uit mindere schepsels dan hij. Uiteen steen wordt geen mensch. IV. Zoo gaf ik u een voorbeeld van Jezus kunst, de menschen op rustige, troostrijke wijze toe te spreeken. Die was hem in ’t bizonder eigen, en ontwikkelde zich later veel sterker. Hij scheen door zijn grooten eenvoud zoo geschikt voor de zware taak die hem wachtte. Hij wist toen nog niet dat zijn taak op aarde tot zulk een droeve mislukking zou voeren. Wie hem toen hoorde, werd door het jeugdig vuur dat Hem bezielde, meegesleept en kon niet onderstellen dat iemand onvatbaar zou blijven voor Zijn invloed. Hij sprak toen reeds oover zijn Komst en Zending op aarde. Dat deed hij tot ons, verhalende een droomgezicht, dat Hem verontrust had. Hij zeide het volgende: „Ik droomde dat ik was in het Huis mijns Vaders. Het was inde dagen vóór mijn verlaten, toen ik den droeven Veele zaken kan een menschen-verstand niet begrijpen, zooals wij het doen in deeze sfeer. Priesters kunnen wij niet ontbeeren, want er moeten tusschenpersoonen zijn tusschen God en mensch, maar het moeten waarlijk heilige menschen zijn. Als een leeven volgens Jezus bedoeling gevoerd wordt, dan is één leeven voldoende. Daartoe behoort ook de wet der naastenliefde, zooals die ook door ons reeds beoefend werd, bij onzen arbeid inde * woestijn. Naast de liefde tot God was dit de voornaamste deugd van den mensch, zooals Hij dat ook in zijn oopenbaar leeven herhaaldelijk heeft getoond. Tusschen ons Broeders bestond een hechte, onverbreekbare band, die door alle eeuwen heen zich laat gevoelen en onverbreekbaar blijven zal. Jezus deed zich voor als een gewoon mensch, en Hij was zoo jong. Hij betoonde ons Broeders steeds eerbied en hoogachting, om onzen ouderdom en om de ernstige studie die wij maakten. Hij liet zich niets voorstaan op zijn goddelijkheid. Jezus wilde dat zoeken alleen gericht op het booven-aardsche, en bracht daarom geen ooverpeinzing van aardsche schoonheid in zijn leer. Had Hij dat gedaan, welligt ware het beeter geweest, en had de Leer meer ingang gevonden. Nu waren de menschen er bang voor. Hij was vroolijk met ons en dartel, als jonge menschen van zijn leeftijd. Reeds toen had Hij een groote genegenheid voor kleine kinderen en Hij was een goede makker voor de kinderen der voorbij-trekkende karavanen. Hij kon hen mooye verhalen doen, waarin altijd de hemel als achtergrond voorkwam, en speelde speelen met hen en zong zijn liederen. Onze woonplaats lag niet juist aan den weg der Karavanen, maarde meeste lieden kenden ons en zochten onze tenten op, om er rustte vinden en gastvrijheid. Het waren armen en rijken die ons in die dagen bezochten, want wij waren toen zeer bekend. De naam van onze tenten-neederzetting was El-Karnos, •maar nu stuift er het woestijnzand en de naam is vervloogen. El-Karnos was de plaats waar Jezus het langst inde woestijn gewoond heeft en het werd ook verstaan als rustplaats, de plaats van licht en rust J). Op die plaats is Jezus later nog dikwijls geweest, en den onthoudingstijd heeft Hij daar doorgebracht. Inde woestijn heeft Hij ook reeds het begin der geneegenheid gevoeld voor den zooveel ouderen Lazarus. Niet ééns, maar tweemalen heeft Jezus Lazarus aan den *) Karnos = straal of hoorn (overvloed). dood ontrukt. Den eersten keer was Lazarus gevallen en bijna dood-gedrukt onder het gewigt vaneen kameel. Jezus, die vlug was en veel macht had oover beesten, kwam juist bijtijds om het beest om te gooyen, waardoor Lazarus werd gered. Dit was het begin der vriendschap. Lazarus kwam terug in gezelschap van zijn zusters, die ons reeds kenden en ons dikwijls geschenken zonden en weefsels. VI. Het valt mij niet ligt, de namen te zeggen der plaatsen waaraan voor mij de heiligste herinneringen verbonden zijn, omdat de tijd zoolang is tusschen mijn toenmalig leeven en deeze kans op meededeeling. Zij, die onlangs zijn oovergegaan, kunnen zich ligter verstaanbaar maken, ook omdat de ontvangenden op .de hoogte dier namen zijn. In Jeruzalem meende men dat Jezus nog bij zijnen vader den timmerman was, alleen zijn allernaaste bloedverwanten, kenden zijn verblijf. Ooverigens bekommerde zich in Nazareth niemand daaroover. Hadden de Jeruzalemsche priesters geweeten dat hij onder onze leiding stond, zij zouden niet gevraagd hebben: kan uit Nazareth iets goeds koomen? Zij zouden dan geweeten hebben dat hij niet ineen omgeeving van onbeschaafden was opgegroeid. oovergaand na het doopsel, wordt er door vrij gemaakt en gaat onmiddelijk oover inden Vader. In deeze ziels-vrijheid moet de mensch troost vinden. Hij kan nooit den Vader verwijten, dat Hij de ziel geschonden op aarde laat leeven. De gave van het doopsel kan alles goed maken, wat door de vloek op hem rustte. Het doopsel is inde plaats gekoomen van de besnijdenis, die een teeken was van het Joodendom. Het leeven moet dan ook zijn één gestadig streeven om tot den Vader terug te koomen. Een zoeken naar den Vader met verlangen om naar zijn Leer te leeven. Gaat dus in iedere moeyelijkheid die u bedreigt, tot den Vader, en indien gij inkeert in uwen geest en in uw ziel, zal Hij u den goeden weg wijzen. Waarom is het moeyelijk voor den mensch in te gaan tot zijn eigen ziel? Het is omdat hij zich niet genoeg één voelt met den Vader. Doet hij dit wel, dan zou het onnoodig, ja onmoogelijk zijn langer dan één leeven te gebruiken. De mensch die zijn eigen ziel kent, vindt daarin weer de grootheid van de groote Vaderziel en dat helpt hem door allen nood. Maar hoe zelden vindt de mensch nog wat hij zoekt! Gij moet inkeeren in uw zelf en tot den Vader spreeken. Gedenk hier het schoone gebed dat Jezus in zijn later Jezus zeide: „Spreekt eenvoudig met God, want Hij is eenvoudig, en begrijpt het best eenvoudige taal.” „Een algemeene leevens-reegel bestaat niet, daar de behoeften van iedere ziel anders zijn. Indien ge u zelf kent, zult ge vinden welke nooden uwe ziel drukken. Spreekt dan daaroover tot den Heer, en Hij zal u verlichten en bij staan.” Oover den vloek, die de ziel van eiken mensch onrein maakt kan ik niet verder spreeken. Maar hij is onvermijdelijk en zal blijven voortbestaan tot de oplossing uwer aarde, het laatste Oordeel. Inden toestand waarin de aarde dan oovergaat zal de vloek verdwijnen. Maarde menschen, die bij de oplossing der aarde leeven, zouden andere planeeten kunnen brengen onder den invloed van dien vloek. Doch het is als zeeker aan te neemen, dat andere planeeten, door hun gesteldheid den vloek kunnen te niet doen, iets waartoe dan de aarde uit zichzelven niet meer in staat is. In mijn tijd waren er vier leerlingen bij onze neederzetting. In andere plaatsen, bij de steeden, bedroeg hun aantal wel eens bij de honderd. Zij hadden geen bizondere leeven aan de waereld schonk, het „onze Vader”. Hij zond het ons uit zijn oopenbaar leeven toe, en het wordt op een onzer rollen, door Jezus zelf geschreeven, bewaard. werkzaamheeden, maar verrichtten de oefeningen met ons en schreeven onze rollen. Zij leerden, terwijl wij Broeders onze ervaringen, tot heil der menschheid, in praktijk brachten en te boek stelden. Hoe zal ik trachten u duidelijk te maken wat Jezus Leevensleer bedoelde? Ik begrijp nu het eenzijn der ziel met den Vader zoo goed. Het is zoo eenvoudig dat men meent dat iedereen het vinden kan. Het is toch een verhouding van kind tot vader. Men behoeft God niet ver af te zoeken. Zoek Hem in u, luister naar de stemmen in uw binnenste en als ge deeze rustig aanhoort, zal de stem des Vaders er zich duidelijk doen hooren. Zoek den Vader niet buiten af en zoek den Heemel niet in uw omgeeving, zoek beiden, die één zijn, in u zelf en ge zult Jezus Leer be- grijpen. In het zestiende jaar kwam ook de ontmoeting met Lazarus, waarvan ik reeds sprak. Lazarus was in zijn jeugd ook leerling geweest, doch hij is niet inde broederschap getreeden, toen de voorbereiding afgeloopen was. Door deeze voorbereiding gold hij als eender onzen, hoewel niet in volle beteekenis. Jezus oefende zich in alle weetenschappen op gewoonmenschelijke wijze, zonder zich van zijn godheid te bedienen. Het schrift-woord: „Hij nam toe in welbehagen voor Nu nog moet Zijn hart bloeden door den smaad die Hem dagelijks wordt aangedaan. Doch juist daardoor begrijpt Hij de nooden van den strijdenden geest op aarde. Daarom moet de ziel der bedrukten tot Jezus roepen. Al kan Hij den uiterlijken toestand misschien niet veranderen, Hij zal toch de ziel sterken om te dragen wat de Vader haar zal te dragen geeven. Wij die Jezus thans ook nog van zoo nabij kennen, wij begrijpen niet hoe menschen soms oover Jezus kunnen spreeken en schrijven. En ook begrijpen wij niet, waarom Jezus eens niet voor één oogenblik den sluyer der verborgenheid van hun aanschijn ligt. Dan zouden zij het niet wagen zoo te spreeken oover den Meester, den Held van het verleeden en van de toekomst, die werkelijk het heil der waereld in zich bracht. Doch Hij doet dit zeeker niet, omdat Hij hoopt dat de menschen tot Hem koomen, bekoord door zijn arme aardsche leeven, niet verblind door den glans van zijn teegenwoordige heerlijkheid, die oneindig is. In menschengedaante zal Jezus nimmer terugkeeren. Zijn smadelijken dood het grootste voorbeeld van broederliefde en zelf-opoffering gegeeven? Begrijpt gij niet dat Jezus had kunnen volstaan met de komst op aarde, alleen met zich te vertoonen, om een waereld te redden, als Hij daarbij den steun des Vaders had gehad? Doch die heeft Hij geweigerd. Hij heeft alles willen doen, ook het zwaarste, het geeven van Zijn, door Zijn heilig leeven vergoddelijkt lichaam. Hij heeft geen oogenblik getwijfeld, omdat Hij meende de menschen genoeg te kennen om te weeten dat zij alleen door het zien vaneen groote gebeurtenis konden omslaan ten goede. Maar Hij bedacht niet dat dit feit te groot was. De menschen willen wel groote dingen van hun leiders aanvaarden, maar als zij zien dat deeze alles hebben gegeeven wat zij bezaten, dan gaan zij meenen dat iemand die goedsmoeds zooveel geeven kan, toch zeeker nog meer moet overhouden. Ineen alles opofferende naastenliefde gelooven zij niet. Ik zeg u dit niet om u daardoor beschaamd te doen voelen, want Jezus zou niet gaarne zien dat zijn daad dien indruk wekte. Het derde hoofdpunt is de afschuuw van het kwade. De mensch ziet wel spoedig in of hij iets kwaads heeft gedaan, veelen die zich wijsmaken: „er is geen kwaad” en daarbij werkelijk doen alsof zij niet innerlijk een stem hooren die het teegendeel zegt. Ook dit moest Jezus den mensch leeren, goed naar die stem in het binnenste te luisteren en haar niet te laten ooverschreeuwen door het zooveel gemakkelijker woord: er is geen zonde. Tot zijn twintigste jaar leefde Jezus bij ons in betrekkelijke eenzaamheid, na dien tijd woonde Hij ook in of bij de steeden. Men kan zijn leeven toen alleen verborgen noemen omdat de menschen niets van deezen tijd weeten. Hij verkeerde onder de menschen, maar sprak niet in ’t oopenbaar hoewel daartoe aangezocht, en ook gereed. Maar teegen de Joodsche zeede wilde Hij niet handelen. In Damascus heeft hij gewoond bij onze Broederschap. Hij leidde in deeze tien jaren geen leeven van armoede, dat schreef onze leer niet vóór en dat behoefden wij ook niet. Wij bezaten groote rijkdommen, die den armen ten goede kwamen. Ons leeven was zeer eenvoudig, zooals gij weet, maar wij leefden uiterlijk niet in armoedigen staat, ook Jezus niet. Zes maanden heeft Jezus te Damascus bij de Broeders gewoond en er geleerd met menschen te verkeeren. Daartoe maar het kwade geschiedt zoo gemakkelijk, men heeft er zoo veel en zoo ligt geleegenheid toe. En er zijn er zoo was Damascus een goede leerschool. Ondanks zijn jaren werd Hij er beschouwd als Meester. Zijn eigen arbeid rustte in die maanden, maar Hij legde zich toe op talen, op muziek en weetenschappen. Hij heeft ook schilderkunst beoefend, maar hiervan bestaan geen ooverblijfselen, niet anders dan de aanteekeningen er oover. Hij maakte ook het beeld zijner Moeder, dat bij den brand van het klooster is vergaan. Na deeze zes maanden keerde Hij tot mij terug. Hij hield niet van het steedsche leeven, en zocht weer de eenzaamheid om te luisteren naar de stemmen in zijn binnenste, die Hem zijn taak zeiden. Van het uiterlijk leeven wist Hij genoeg, en Hij bleef het jaar uit bij ons, om zijn leer samen te stellen, uit de drie genoemde hoofdpunten. Door de komst en ooverheersching der Romeinen had het zoo ontfankelijke Joodsche volk de weelde geproefd en met vreugde de leer van het luisterrijke waereldsche leeven aangenomen. Jezus ging voor in eenvoud en soberheid. In die dagen werd algemeen verwacht dat de komst van den Messias zou beteekenen: nog meer luister en verdrijving der ooverheerschers. Jezus bedoelde het geloof der menschen terug te brengen tot het aanbidden van den Vader, dien men vergeeten had. Hij moest dus bedacht zijn op de moeilijkheeden die een leer zou brengen, die het teegenovergestelde wilde van hetgeen verwacht werd. In Damascus had Hij geleegenheid te verneemen wat men van den Messias hoopte. Teleurgesteld door het steedsche leeven prees hij in zijn leer des temeer het alles-opofferen voor den Vader, waarmee rijkdom en weelderig leeven niet samengaat. Hij meende dat de menschen, eeven als Hij, veel gelukkiger zouden zijn in het stille besef van den Vader, zonder bijkoomende grootheid. Daarom stelde hij de liefde tot den Vader zoo hoog en schoon voor, om toch goed de teegenstelling te doen voelen met het-leege bestaan daarbuiten. Maarde menschen moeten toch eerst op aarde verblijven, eer zij het Rijk des Vaders kunnen ingaan en hoe weinigen zijn er, die niet om een goed en gemakkelijk leeven geeven! Het gevoel dat Jezus bedoelde is wel alle schepsels in meer of minder mate eigen, ter ontwikkeling, maar hoe weinigen hebben het als Hij! Teegen het einde van de laatste tien jaren bezocht Jezus ook Rome, zooals Hij alle belangrijke steeden van zijn tijd bezocht. Ik meen dat hij later zijnen leerling Petrus aanwijzingen gaf omtrent Rome. Jezus wist dat deeze stad later de hoofdzeetel van zijn leer zou worden, want de plaats van waar zooveel kwaad en bederf is uitgegaan moest ook de plaats der grootste zeegeningen worden. Te Rome was Hij met mij. Damascus was hem niet zoo lief, hij had er te veel ondervonden wat zijn fijngevoelige ziel verwondde. Ook Rome trof Hem diep, de stad was slecht en de menschen verdorven, maar Rome verborg de slechtheid niet en was daarom Jezus liever. Zij die uitkoomen voor hun gebreeken zijn reeds half op weg naar beeterschap. Jezus wilde dat vanuit Rome, na zijn dood, eenmaal, als zeetel zijner Leer, het grootste geluk oover de waereld zou koomen door het verspreiden dier Leer van daar uit. Jezus hield van het trotsche Rome, dat toch zoo slecht was. Men had eerder kunnen verwachten dat Jeruzalem, van ouds de zeetel van de oudste en schoonste gelooven, zou worden uitverkooren om de Leer te verspreiden, maar Jeruzalem huichelde en dat was Jezus een gruuwel. Het oude Rome was zoo schoon met zijn Tempels en vooral door zijn ligging. Het circus en de zwaardspeelen wilde Hij niet zien, als het meest mensch-onteerende wat bestaat. Maar alle schoonheid waar Hij ze ook aantrof, deed Hem goed, hetzij Hij die zag ineen rnensch of ineen ander maaksel van Zijns Vaders hand. Juist daarom voelde Hij den drang tot helpen zoo leevendig in zich. Hij wilde alles en alles schoon maken, bestraald zien door het Licht Zijns Vaders, dat alles vervolmaakt. De onderaardsche plaatsen van eeredienst waren er toen reeds. Ook wij hadden in ooveroude tijden onze leer verborgen moeten uitoefenen. Er zijn eerediensten die God, of de gooden waarin men geloofde, aangenaam meenden te zijn door hen te zoeken onder de aarde. Zooals anderen zich God voorstelden woonende booven de aarde, zochten zij Hem inde verborgenheid onder den grond. Dit heeft ook diepe beteekenis. In zijn 24ste jaar heeft Jezus veele reizen gemaakt en is Hij geheel zelfstandig namens onze genootschap opgetreeden. Dit was nogmaals in Damascus, waar in die dagen een oproer was uitgebrooken tusschen kooplieden en zeevarenden. Gij zult dit inde geschiedenis dier stad vermeld vinden, en ook de naam van onze genootschap genoemd, want het gebeurde inde nabijheid van onze vreemdelingenwooning. Jezus is daar opgetreeden vanuit het gebouw en heeft er voor het eerst zijn macht oover een menschenmeenigte getoond. Hij mocht niet spreeken in ’t oopenbaar, maar Hij heeft den invloed gebruikt die uitging van zijn verschijning en van ons gewaad, waarvoor men eerbied had als voor het priestergewaad tijdens het offer. De zee-varenden van die dagen traden op als bemiddelaars tusschen de kooplieden voor wie zij de goederen vervoerden. Ook te Alexandrië is Jezus geweest. Jezus kwam tusschen de twistenden in zijn wit gewaad met den gekleurden gordel, met zijn rustige liefdevolle persoonlijkheid. Het kleed dwong eerbied af aan de meenigte, die ons kende en wist dat wij ijverden voor het heil der menschheid. Hij behoefde niet te spreeken, de twist werd gestaakt en de ruuwe menschen voelden schaamte oover hun woest gebaren. Toen Jezus ons verslag gaf van deeze gebeurtenis, toonde Hij alleen zijn blijdschap oover den invloed van ons kleed, waaraan Hij de verzoening toeschreef. Ik wist wel beeter waardoor Hij dit bereikt had. Hij schreef niets aan zichzelven toe, ook de wonderen die Hij later verrichtte kwamen volgens Hem van den Vader. Hij beschouwde zichzelven altijd slechts als tusschenpersoon en Hij was zoo gelukkig als Hij weer een mensch geholpen had. Voor alles had hij een goed begrijpen, de kleinste smart was Hem waard er troost voor te zoeken. Daarom begrijpt Hij ook nu nog al het verdriet vaneen menschelijk bestaan. IX. Gij moet niet bedroefd zijn oover ons voortduurend herhalen van het woord Vader, als gij daarbij niet weet en voelt hoe gij Hem zoeken moet. Gij moet dit weeten en wij zullen dit u steeds weer voor oogen brengen, daar het ons allen in deeze gelukkige sfeeren het naaste ligt. Gij, Broeder, moet weeten waar Hij te zoeken is. Wist gij dit niet en voeldet gij dit niet, dan zoudt ge niet geworden zijn die ge zijt. Wees gerust en vol goeden moed, voel u kind en voel dat Gij eenen Vader hebt die door het geringste verband met de ziel uw aardsche lichaam en den geest kan opvoeren tot de hoogte waarop het geluk heerscht. Zonder zulk een verband is het leeven leedig en niet waard te worden doorworsteld. De ziele-gemeenschap kan niet bij elkeen eeven vuurig en groot zijn, maar waar zij eenmaal bestaat zal uit de kleine vlam het groote vuur worden, waarin alle leed en alle lichamelijke nood te gronde gaat. Eender veele vrienden van onze genootschap, buiten de grenzen van El-Karnos, was de Hoofdman van het aangrenzend gebied. Hij was een oosterling, inde volle beteekems van die dagen, en leefde naar de beginselen zijns geloofs in groote gemakzucht, het aan zijn slaven ooveriatend te werken. Toch voelde hij wel dat dit op den duur zoo met zou blijven, inden grooten, langen strijd die uit de onderworpenheid der volken moest ontstaan. Het heeft echter langer geduurd dan wij toen vermoedden, eer er een eind kwam aan dien wantoestand.. Intusschen leefde hij, met de volle gerustheid eigen aan zijn volk, zijn leeven voort. Hoewel Jezus en ik hem dit reeds meermalen hadden verweeten bleef hij doof voor onze reedenen. Doch hij was een goedhartig man en wij hadden hem lief. Met ons in gesprek, op zeekeren dag, zeide hij het met veele Jooden eens te zijn dat een Messias, indien die zou koomen – en hij wist niet dat hij er meedein gesprek was oorspronkelijk alleen voor de Jooden moest zijn. Jezus legde hem toen uit, waarom het noodzakelijk was dat een Messias heil bracht aan alle volkeren. Het volkeren-begrip was Jezus onaangenaam, omdat het bij kinderen uit eenen Vader onbestaanbaar is. Heeft Hij later niet steeds verkondigd dat zijn Leer was voor allen, en niet voor de weinigen die zich nu en dan onder zijn gehoor bevonden en in Hem den Messias meenden te ontdekken ? De Jooden dier dagen hebben wel gemeend, dat zij door het leeven ineen tijd met den Messias het recht hebben verworven Hem als de hunne te beschouwen. Nu eevenwel erkennen zij Hem niet meer. Gaat dat ook niet zoo onder menschen, dat als men iemand grenzenloos heeft doen lijden, men hem in zijn ellende of verheerlijking niet meer kent? Zoo was het ook bij de Jooden. Dat zij Hem nu verloochenen is wel omdat zij bevreesd zijn voor zijn glorie, of voor zijn wraak weegens hun slechtheid. Zij vergeeten dat Jezus zich niet kan wreeken, daar Hij deeze afschuwelijke daad, de wraak, niet kent. 6 Vanuit het Joodendom kon dan de heilbrenging oover de waereld worden verspreid. Hij zelf, als Oosterling, vond de geheele Messias-idee nutteloos, en in elk geval voortijdig. In later eeuwen kon de menschheid er welligt meede gelukkig worden gemaakt. De Hoofdman was niet jong, ongeveer van mijn leeftijd, en beschouwde Jezus aanvankelijk als een schoon voorwerp, waarmee hij zich naar zijn verschillende luimen, kon vermaken. Schoone kinderen zijn aan zulke neigingen ook thans nog blootgesteld, maar vooral vroeger, in die dagen, was dit zoo. Toen de hoofdman bemerkte dat Jezus hem nog meer kon verhalen oover de waereld en haar bestemming dan ik, zijn oude vriend, toen ontwaakte zijn belangstelling en van af dien tijd kwam hij meer dan vroeger. Jezus heeft hem verhaald, naar zijn begrip, wat de waereld was geweest, wat zij was en wat zij worden zou. Deeze dingen : Verleeden, Heeden en Toekomst, waren diep duister voor ons allen. Het heeden kan vaak duisterder zijn dan verleeden en toekomst, omdat het heeden niet meer in onze hand ligt. Misschien hebt gij dit ondervonden. De hoofdman liet zich gaarne hiervan verhalen, vooral van de toekomst, waarin hij de glorie zag zijner nakoomelingen. Doch het heil is van zijn Oostersch ras ook niet gekoomen. In deezen toestand der waereld moet het heil van andere zijde koomen, door het begrip van Jezus leer. Ik zie nu zooveel, wat mij toen in die dagen die ook goed waren omdat ik bij Jezus woonde onduidelijk bleef. Jezus verwachtte onder de menschen niet algemeene gelijkheid, maar algemeene menschelijkheid. Een leider moet er zijn, en als er meerderen noodig zijn moeten die ook, dooreen wijs beleid, worden gekoozen. Het vinden van goede leiders is de groote moeyelijkheid. De mensch is eenmaal zóó dat hij leiding noodig heeft. Heeft hij het verband met den Vader zoo nauw gevonden dat hij daarnaar leeven kan, zoo staat hij booven aardsche leiders. Waren de menschen zoo als God en Jezus ze wenschen, dan zouden slechts zij leiders zijn, die blijk hebben gegeeven dat Godin hen leeft en zij voor Hem werken. Goede leiding is alles, slechts zeer weinigen kunnen zich op den goeden weg handhaven door eigen ingeeving. Is de gansche menschenwaereld zooals Jezus ze wenscht, dan zijn geen leiders meer noodig. Deeze schoone toekomst voorziet Hij, al zal het lang duuren. God heeft reeds zoo lang op zijn kinderen gewacht, maarde tijd zal koomen. Dan zal blijken dat Jezus komst niet nutteloos geweest is, Onze Oostersche vriend kon eerst veel later Jezus woorden begrijpen. Eerst zag hij alleen zijn uiterlijk schoon, totdat de belangstelling kwam en hij voelde dat hij een mensch in hem vond, die zijn geest zou kunnen bevreedigen. Bevreediging was wat hij zocht en niet vinden kon. kon verwachten en al wist ik niet de wijze van zijn dood, toch had ik angst voor het heengaan van den jongen man. Nu ben ik zoo ver gevorderd, dat ik weet hoe oneindig veel een mensch waard is, door zijne ziel, en nu begrijp ik dat Jezus zich moest getrokken voelen tot al die deeltjes die te samen zijn weezen uitmaken. Hij bezat, als God en Vader want Hij is één met Vader en Geest het grootste deel zijns geheelen weezens in zich, maar gevoelde dat iets aan ’t geheel ontbrak en dat zijnde ontelbare menschen-zielen, die zich slechts kunnen voegen bij het geheel, als zij goed en gelijk aan het geheel zijn geworden. Tot dat inzicht kon ik eerst hier, aan deeze zijde, koomen. Om mijn groote liefde tot Jezus mooge mij dit vergeeven worden. Zonder Jezus lijden en sterven zouden de menschen zelfs niet aan deeze moogelijkheid hebben gedacht. Het was noodig dat zij het gevoel kreegen eenen Vader en Leider te hebben, die belang in hen stelde en wist van hun leeven en streeven. Al de gevoelens der oude Meesters richtten zich wel naar een dergelijke moogelijkheid, maar zij durfden het niet met zekerheid beweeren, en zij konden het ook niet, omdat zij den aard en het weezen der ziel niet naar waarde geschat hebben. Volgens andere godsdiensten heeft Jezus zich te veel ver- zijn woord en voorbeeld, door vermeende trouwe navolgers, op die wijze zouden worden toegepast. Er zijn er onder hen, die bijvoorbeeld het uiterlijk mishandelen, het zich blootstellen aan beleediging als noodzakelijk opvatten en behoorende tot Jezus leer. Dit is niet juist. Al is het van weinig beteekenis dat het lichaam uiterlijk mishandeld wordt, toch kan door een striemend woord of dooreen kaakslag een innerlijk gevoel zoodanig worden geraakt, dat het den slag in langen tijd niet te booven komt. Men moet zich zoozeer inde macht hebben, dat men weet hoever men gaan kan. En als men voelt dat een beleediging, al schijnt ze maar uiterlijk, de ziel kan wonden, dan moet men Jezus leer niet zoo opvatten, dat men zich toch aan die beleediging blootstelt. Men moet dan wel ooverweegen of de ziel werkelijk getroffen wordt. Daarom is drift zoo uiterst verwerpelijk. Ge zult vragen of Jezus ziel dan ook niet verwond werd op zijn lijdensweg, maar daarin ligt juist het groote verschil met andere menschen. Geen mensch heeft ooit de hoogte bereikt waarop Hij toen stond. En het lichaam stond ook booven het gewoone menschen-lichaam. ledere ziel wordt niet op gelijke wijze aangedaan. Jezus heeft ons geleerd hoe de ziel veel, zéér veel verdragen kan. Menschelijke schaamte moet daarbij niet op den voorgrond treeden, en men moet niet bij ieder hard woord denken: o nu is mijn ziel aange- Jezus voorzag dat door zijn dood, die toch waarlijk het eedelste was wat een mensch voor zijn meede menschen kon doen, zijne Leer met een vreemd waas zou worden omhuld. Dit heeft Hij mij gezegd na zijn opstanding, toen hij den loop der waereld zoo duidelijk voor oogen had. Maar Hij had gedacht dat het ware begrip voor de Leer toch eenmaal zou doorbreeken, waardoor ook het waas van verneedering zou opklaren. Dat is nog niet gebeurd, maar zijn Leer zal toch ingang vinden in allerwijdsten omvang. Men heeft zeer vaak van Jezus goedheid misbruik gemaakt, maar het was nooit zijn bedoeling dat men zachtmoedig en needrig zou zijn teegenoover onze vijanden, die onze ziel verwonden. Dat kan ook niet. Ik herinner mij een gebeurtenis met denzelfden knaap, die Jezus benijdde toen Hij meester werd. Deeze trachtte Jezus op alle moogelijke wijze naar de ziel te wonden, om zijn jaloezie te uiten. Hij beeft Jezus op smadelijke wijze ondervraagd oover zijn geboorte, omdat hij toevallig ineen gesprek tusschen Jezus en mij iets daarvan gehoord had. Jezus was daardoor zóó getroffen en bedroefd, dat ik een oogenblik al het verheevene in Hem heb zien ondergaan, in het ooverheerschende gevoel van heilige verontwaardiging. 7 daan! en dan verkeerd handelen. Veel menschen zijn daar te spoedig toe geneigd. En ziet gij, door dien oovergang, het vergeeten van zijn ziel en het zich weer vinden in dien heiligen toorn, daarin lag het groote geheim zijner zielegrootheid en zijner macht. Zulk een smaad moet men zich nooit laten welgevallen. Gij kunt u voorstellen wat Jezus moet hebben geleeden, niet alleen voor zich zelf, maar vooral voor de Vrouw, die juist om Haar deugden door den Vader was uitverkooren om het geheim der menschwording in zich voltrokken te zien. Jezus heeft zelfs veele dagen lang zich oovergegeeven aan deeze verontwaardiging. Gij ziet dus dat het kan gebeuren dat men een beleediging niet terstond vergeet of vergeeft. Toch heeft Jezus ook deezen knaap weeten te vergeeven al viel het Hem zeeker moeilijk. Hij zag echter inden jongen ook een ziel die met Hem zou woonen inden Vader, na veele jaren, en wist dat Hij vergeeven moest en het ook kon. Boetedoening is niet verwerpelijk, maar versterving en kastijding zijn niet wenschelijk voor iedereen. Er zijn menschen, en dit zijnde slechtsten niet, die hun eigen grootheid, dat is hun ziel, eerst kunnen vinden als ze hun lichaam hebben gekastijd. Anderen zullen dit gevoel bereiken bij een teegen-oovergestelde handelwijze. Men moet niet toegeeven aan de lusten van het lichaam of aan de eischen, die het uit gemakzucht of zelfvoldaanheid Als men u vraagt, Broeder, waarom de mensch den Vader moet liefhebben, dan is het antwoord: om Hem zelven. Er bestaat voor den mensch geen grooter geluk dan ver- liefd zijn. Het loon ligt dan inde liefde zelf. En hoe kunnen de menschen die hoogste liefde tot den Vader kennen? Doordat ze hunne ziel kennen. leder mensch moet het gevoel in zich hebben, of hij wil of niet, dat er iets beeters aan hem is dan het lichaam. Dat gevoel moet zoodanig ontwikkeld worden dat hij ten laatste geheel weet wat dat beetere is de ziel en dit naar waarde schat. Dan eerst zal het leeven voor de menschen op aarde goed en dragelijk zijn, als zij het besef hebben dat dit alles maar tijdelijk is, dat zij weeten Godin zich te hebben en dus God zijn oover de waereld waarop ze geplaatst zijn. Menschen die dit gevoel hebben zullen dit niet misbruiken, maar zullen leeven naar de leer die de ziel hun voorschrijft, en dat is de Leer van Jezus. stelt. Maarde ziel heeft haar recht op geluk en dat mag haar niet onthouden worden. Het kan gebeuren dat een weezen met toestemming van den Vader weer een lichaam inneemt, maar dat is geen reïncarnatie. Ook ik leefde eënige malen in zulk een toestand, doch dat is dan geen verlaten van den Vader. Men voelt Hem dan ieder oogenblik, zooals men het leeven in zich gevoelt. Ik maakte dan van geboorte af het leeven meede, tot op zeer hoogen ouderdom. De leer dat men in één leeven de zaligheid moet bereiken en anders onherroepelijk verlooren is, achtte Jezus veel te streng, onverstandig hard. Dat heeft Hij nooit bedoeld. Reïncarnatie bestaat slechts bij degeenen die op aarde terug koomen om ineen nieuw leeven te trachten den Vader te vinden. Voor hen die de lijn met de zeeven boogen hebben doorleefd en weeder gebooren zijn inden Vader, houdt dit begrip op. Zij hebben met de menschen niets gemeen dan het lichaam. Waarlijk geen gemakkelijk leeven. De volgorde der tijdperken is aldus aan te geeven. Het woord reïncarnatie zult ge van Jezus niet hooren. Het was Hem, menschelijk gesprooken, pijnlijk. Het bewijst Hem dat zijn Leer niet goed gevolgd en begreepen is. Hij kent slechts één weedergeboorte, en die is inden Vader. Helaas, er bestaan er meer. 1. Het zielsbegrip; 2. het naderkoomen tot den Vader, voortvloeyend uit dat zielsbegrip; 3. het voelen van het verschil tusschen waereld en hiernamaals ; 4. het leeven naar den Vader; 5. het samenleeven der ziel met het lichaam door den geest; 6. het zoeken naar God; 7. het vergeestelijkt leeven. Gij moet niet denken dat dit met jaren is af te meeten. Onbewust komt ieder mensch te staan aan het begin van nieuwe begrippen. Het kan zijn dat wanneer hij op het hoogste punt vaneen boog is gekoomen, hij teruggedrongen wordt naar het begin, want niet alle tijdperken zijn van blijvenden invloed op de ontwikkeling van het zieleheil. Daarom kan het ook gebeuren, dat een mensch zoo lang Wanneer men echter eenvoudig tot den Vader gaat, kan men ook zonder groote wijsheid met gemak de boogen doorloopen, zelfs ineen zeer kort leeven. Vergeet ook hierbij niet, dat de tijd een voortbrengsel is van de menschelijke gedachten. Zij die voor goed bij den Vader zijn, kennen dit begrip niet meer. Het houdt geheel en al op aan deeze zijde, voor hen die inden Vader zijn. De mensch spreekt van „eeuwigheid”, ook die kennen wij niet. Wij weeten dat God bestaat voor nu en altijd, en hoewel het eeuwigheids-begrip voor menschen een onmeetelijke gedachte moet zijn, zult gij zien als ge bij ons zijt, hoe verkeerd dit begrip was. Jezus spreekt ook niet oover tijd in het hiernamaals. De mensch neemt slechts datgeene aan waaraan hij behoefte heeft, en de meesten deezer behoeften blijken, in zijn later bestaan, schijnbaar te zijn. Jezus bedoelde dat de mensch aan het begin van iedere periode bij den Vader terugkomt om nieuw leeven te halen voor de volgende. Hij doet dit vaak onwillekeurig, inden werkt op een tijdperk, dat de dagen, hem door den Vader gesteld, zijn doorleefd en hij aldus gedwongen wordt een nieuw leeven te beginnen. Dat zou men de menschen van kwaden wil kunnen noemen. waan steun te zoeken bij een andere kracht. Maarde kracht om te leeven kan alleen koomen van den Vader, al geeft Hij zijn macht en invloed daartoe wel eens aan meedeschepselen die den hulpzoekende na staan. Dat is dan de kracht die van mensch tot mensch uitgaat. Doch het leeven komt van God alleen. Dit is ook de kracht die ons gezond maakt en gezond houdt, daarvoor is Hij onze Vader in den diepsten zin. Ik zou gaarne altijd Jezus eigen woorden gebruiken, maar de moeyelijkheid daarvan zal u pas aan deeze zijde duidelijk worden. Zelfs wij vrije, gelukkige weezens kunnen niet alles wat wij zouden verlangen. XIII. In het zes-en-twintigste leevensjaar kwam het voor, dat ik met Jezus sprak oover de liefde der menschen tot elkander. Het is dikwijls met verwondering gezien dat Jezus leeven niet dooreen gezellin is gedeeld. Maar dat moet u duidelijk zijn, omdat Jezus alleen een roeping der ziel had te vervullen. Hij was vóór alles God en slechts menschelijk geduurende Zijn leeven op aarde, hoewel Hij daardoor de Godmensch genoemd wordt. Hij wist dat slechts een vrouw met een ziel aan de Zijne gelijk naast Hem zou kunnen leeven. Hij kon geen gezellin aan zich binden, niet voor Hem alleen maar vooral voor de vrouw zelve, die Hem niet zoude verstaan door haar eigen ziele-toestand. Jezus vond de liefde schoon en goed, ook tusschen man en vrouw, en het was een groote vreugde voor Hem twee menschen gelukkig te zien. Wij Broeders leefden zooals gij weet steeds ongehuuwd, dat was onze gewoonte en ik heb nooit aan Jezus gedacht anders dan in ongehuuwden toestand, daar ik wist hoe en wie Hij was. De aarde, zooals zij nu is, zal eens te niet gaan met allen die er op bestaan. Zij die behoefte gevoelen het vergeestelijkt leeven, de laatste boog, zóó op te vatten staan zeer hoog en toonen grooten eerbied voor de ziel. Maar het begrip wordt ook wel in andere beteekenis doorleefd en wel ineen huuwelijks-leeven. Het huuwelijk schaadt de ziel niet, als het bestaat tusschen twee persoonen die elkanders ziel begrijpen, maar het is zeer zelden dat de laatste boog ineen huuwelijk kan worden doorleefd. De vergeestelijkte toestand wordt het beste alleen doorleefd. Daarom blijven zooveelen ongehuuwd, als zij voelen zóó hun geluk te vinden, het geluk dat de ziel uitstraalt als zij de gemeenschap voelt met den Vader, waardoor iedere stoffelijke gemeenschap minder schoon wordt, al is zij niet nadeelig. Jezus zeide nog: „Het grootste is de liefde tot den Vader die booven elke liefde behoort te staan, dan komt de liefde der menschen tot elkander. „ Het ware huuwelijk is steeds goed maar het moet waardig zijn en blijven, en niet ontaarden.” Oover het gebruik van vleesch en wijn heeft Hij weinig gesprooken. Wel later in ’t oopenbaar en naar aanleiding daarvan met mij. Jezus heeft vleesch gegeeten en naar ik mij herinner at Hij ook dikwijls visch. Op aarde moet men dooden, in onze sfeeren is dat niet noodig, op aarde is er niet aan te verhelpen. Daar wij zeer matig waren en als regel geen vleesch aten kwam dit weinig ter sprake. Maar op de reizen, inde vreemdelingen-verblijven zag Hij het kwaad der onmatigheid in eeten en drinken. Het vasten vond Hij zeer mooi en Hij deed het veel, zelfs meer dan eender onzen. Omtrent het stoffelijk leeven was Jezus zeer verdraagzaam. Een matig gebruik van alles wat de aarde voortbrengt stond Hij toe, mits de menschen meer denken aan datgeene wat voedzaam is voor de ziel dan voor het lichaam. De ziel leeft langer dan het lichaam en door verstandig vasten is nooit een lichaam te gronde gegaan. XIV. Inde laatste jaren vóór het dertigste legde Jezus veel af van de vroolijkheid, die Hem als jongen man eigen was. Hij werd niet neerslachtig of geslooten, maar voelde zijn roeping in zich en zijn kracht die zijn ziel vergrootte en ooverheerschend maakte. Hij voelde wat Hem wachttte, doch met goede hoop op den uitslag. Hoe vaak zei Hij: „Meester! wat zal de waereld veranderen als de menschen den Vader kennen !” Hij schreef daarbij die verandering nooit aan zichzelven toe, maar dacht dat de menschen slechts ineen tijdelijke verblindheid leefden en dat het waas dooreen paar goede woorden en een goed voorbeeld zou worden weggevaagd. Hij kende toen de menschen nog niet genoeg. Toch is het beeter dat Hij is opgegroeid inde stilte der woestijn, ver van de waereld en de menschen. Hij had dooreen langer Op zijn dertigste jaar was hij in volle kracht en in staat al wat op aarde geschiedde als waar Mensch te beoordeelen. Hij zei vaak: „Meester, ik wil onder de menschen en hen spreeken van den Vader en het Rijk der Heemelen.” Als Hij door reizigers van de waereld buiten de Woestijn had gehoord. Het kostte mij dan moeite Hem in ons midden te houden, omdat Hij op den leeftijd was, waarop een mensch meent alles te kunnen volbrengen. Later zag Hij dat wel weer in, en ook dat het beeter was als man voor het Volk te verschijnen, om te toonen dat Hij vatbaar was voor volkoomen begrijpen. Toch wist Hij niet genoeg van de waereld om alle slechtheid te begrijpen, en bezat Hij nog niet genoeg innerlijke kracht om den menschen hun slechtheid duidelijk voor oogen te brengen. Bedenk dat Jezus geen gewoon mensch was, maar een weezen uiteen sfeer waar zonde wel bekend maar niet begreepen is. Ook in ons midden leefde Hij stil en verborgen. Behalve de reizigers inde woestijn en op onze reizen zag Hij geen menschen. Wat Hij inde steeden zag maakte Hem als knaap reeds zoo bedroefd, dat Hij de ware slechtheid nauwelijks kon begrijpen. 8 verblijf bij de menschen hen wel beeter leeren kennen, maar zijn drie jaren van oopenbare werkzaamheid zouden er door verlooren hebben. Wij bemoeiden ons niet met de menschen, zij zochten ons, maar wij hen niet. Wij bekleedden door ons leeven een waardigheid, die de menschen ontzag gaven, en ons kleed werd geëerbiedigd. Wij deeden wel goed aan de menschen, maar verkeerden op reis en inde steeden niet met hen. Jezus werkte veel aan zijn taak, om met zijn werk als de tijd aangebrooken was geheel één te zijn. Wie een werk wil verrichten moet zich geheel een daarmee voelen en er niet vreemd teegenoover staan, zelfs niet in ’t geringste. Ik meen dat op uwe aarde wel gevraagd wordt of Jezus zich in zijn leeven voelde als de Verlosser der Waereld, en daarop kan ik met zeekerheid antwoorden dat Hij bij al zijn eenvoud wist te zijnde Messias die het Heil zou brengen. Deeze meening heeft Hij altijd gehad. Leiders moeten een goede meening van zich zelf hebben, dat is geen verkeerheid, maar noodzakelijk. Zij moeten voelen dat zij door hunne taak booven de menschen staan en toch niet vergeeten dat zij zelf ook mensch zijn. Jezus handelde niet uiteen gevoél van verantwoordelijkheid teegenoover de menschheid. Zijn geheele optreeden wijst op een natuurlijken drang de menschen vooruit te helpen door menschelijke middelen, en bij geen ander Meester zult ge dit gevoel zóó zeer ontwikkeld zien, zelfs niet bij Boeddha, die het menschelijk gevoel toch zoo goed kende. Het komt Uit den schoot der oneindigheid losgeraakt, ontwaakte ik op zeekeren morgen met veelen mijner broeders en zusters in dit groote Rijk. Wij leefden door den adem van den Vader der Eeuwen, die ons had uitgezonden om een zijner schoonste Rijken te bevolken. Wij bleeven niet alleen, doch werden saamgehoopt en vormden Onder-rijken van het Almachtige. De kooning vaneen dier Rijken, willende vergrooten zijn macht, die reeds gesteegen was tot het Rijk onzes Vaders, riep zijn volk tezamen, om zich aan de overheerschende Macht te onttrekken en geheel vrij te worden. Zij die aan den voet van het Rijk woonden en tevreeden waren in hun neederig geluk, koozen gezanten en zonden deeze naar hunnen kooning om hem te smeeken zich niet aldus te vermeeten. Maarde gezanten, die op zijn innerlijk gevoel werkten, werden onder hoon en spot inde diepte geworpen en de kooning zette zijn werk voort. God’s adem aldus noemden wij onzen Vader bleef in goedheid oover ons waken, maar wij die onder woonden zagen met angst het oogenblik der breuk tegemoet. Wij beminden den Vader en smeekten om hulp. Het oogenblik van opstand brak aan. Gods adem was nog zacht, maar nauwelijks was het sein Doch de kooning hield stand en wij vertrouwden op den Vader. Een hernieuwde vlaag deed zich gevoelen. De kooning stelde zijn volk gerust en wilde het ongeluk doen voorkoomen als eerste uitwerking zijner groote macht. Hij zeide dat dit de nieuwe kracht was, een geweldige, doch zoete streeling die ons leeven zou veranderen en doen gelijken op de groote Oerkracht van onzen God. Wij bleeven smeeken en vertrouwen en plotseling deed een nieuwe strooming van de kooninklijke kracht ons gebouw ineen storten, van de onmeetelijke hoogte zich verspreidend in alle richtingen. Wij needrigen bleeven smeeken, op genade hoopend. Maar ook op ons was de groote kracht vertoornd, ook wij vonden geen redding inde anders zoo groote Liefde. Wij leeden het zwaarste, want met vervaarlijke kracht stortte het geheele Rijk, dat zijn hoeksteenen verlooren had in één en bedolf ons die aan den voet woonden. Nog een laatste woedende ademtocht ging oover ons heen en toen heerschte stilte en akelige duisternis, door niets verlicht. Want het licht in ons dat ons het geluk had gegeeven was gedoofd en wat helpt het zonnelicht als het zich niet weerkaatsen kan ? Wij leefden veele eeuwen in deezen ongelukkigen, be- gegeeven of de adem werd koud en stijf en kreeg een geluid als van de leeuwen die hier woedend rondloopen. Wij beefden en voelden het groote Rijk schudden. Als wij in Lazarus wooning waren bij zijn twee beminnelijke zusters, waren wij steeds gelukkig. Zij waren vrouwen van ware joodsche gevoelens. Het volk van God was hun dierbaar, en zij geloofden dat zij dat ten allen tijde zouden blijven. Later werden zij trouwe aanhangers van Jezus leer. Weet gij, Broeder, waarom wij u niet voelbaar kunnen helpen, als gij in sombere stemming zijt? Ik zal het u verklaren door hetgeen op onze reis voorviel. Het dient ook voor u, al was het toen tot Lazarus gesprooken. Ook Lazarus beklaagde er zich oover dat hij in zijn verlaten uuren zijn vrienden niet gevoelde. Hij zeide dit, omdat Jezus sprak van den troost die Hij altijd bij den heemelschen Vader vond. Jezus had uuren, ja weeken, van leed zóó heevig dat zijn lichaam er onder gedrukt ging. Maar in zijn somberheid bestond ook een phase van troost omdat Hij het opvatte als een lijden Hem door den liefde-vollen Vader geschonken. Hij zeide tot Lazarus: Wanneer gij lijdt dan komt mij uw weezen zóó vreemd voor dat gij mij onbreikbaar zijt. Ik zie dat ge ongelukkig zijt, maar slechts de ziel kan getroost worden. De somberheid waar aan gij toegeeft, komt door gedachten, dus door den geest, en de geest is te onzeeker en te onge- voelig voor troost om te luisteren naar hetgeen een andere ziel zegt. Mijn ziel staat te allen tijde oopen voor iedereen." Dit geldt ook u, Broeder. Gij lijdt innerlijk en uiterlijk, eevenals Jezus, maar gij weet niet hoe gij den troost kunt opvangen, en doordat gemis kunnen wij u niet bereiken. Gij bidt en wringt u, maar ge weet niet wat ge vraagt. Troost is niet altijd te geeven voor zulk leed. Gij moet dan sterkte vragen om met liefde te lijden en dankbaar zijn dat de Vader u die uure schenkt, maar vraag niet terstond troost en voorbijgaan van deeze gave. Vraagt den Vader te moogen begrijpen dat zal dan uw troost zijn. En als ge Hem kent, zult ge uw lijden en uwe donkere uuren lichtend zien stralen in zijn vaderlijke Liefde en Hem danken voor het in zijn Wijsheid geschonkene. Ge moet dus sterk zijn in die uuren en vertrouwend u oovergeeven aan Zijn macht. Alles wat gij ondervindt geschiedt door Zijn toedoen. Houdt u dus hoog en toont u waardig drager te zijn van den Wil des Vaders. De Ziel en niets anders is het goddelijke, maar daar het lichaam buiten de scheppingsdaad des Vaders niets bezit afkomstig van God en dus geen onmiddelijke inwerking van Zoo ernstig Jezus dien middag was, zoo opgeruimd was Hij toen teegen den avond, zeeker vooral om ons het afscheid minder zwaar te maken. Hij lachte vroolijk en verhaalde veel oover zijn reizen en duidde niet meer op de zwaarte zijner taak. Mijne meedebroeders zagen in Hem toen nog steeds niets meer dan een bizonder begaafd broeder, uitverkooren door den grooten Meester, alleen ik wist ten volle wien wij in ons midden hadden geherbergd en geleerd. Op den Donderdagnacht waarin wij aankwamen volgde dus het begin vaneen tijdperk zoo rijk, zoo schoon dat het nimmer geëvenaard kon worden. Jezus kende toen nog geen van zijn leerlingen. Apostelen zijn ze eerst geworden toen Jezus tot den Vader was teruggekeerd. Van zijn vroegere meedebroeders behoorde er geen tot de leerlingen. Deeze laatste waren Hem onbekend, ofschoon door den Vader voorbestemd de taak van Zijnen Zoon mee te volvoeren. De discipelen waren Jezus toen nog onbekend, en de broeders verlieten Hem allen. Alle broeders, zonder uitzondering, verlangden vuurig om met Hem meede te moogen gaan. Maar Jezus vroeg hen niet. Zelfs ik moest Hem alleen laten gaan. Vergeet niet dat Jezus op zich zelf stond en een geheel Juist echter de keuze der leerlingen kenmerkte Jezus. Hij koos ze onder de armen en onweetenden, omdat deeze eenvoudig waren en het digtst bij den Vader. De Rijken hadden zich eigen meeningen gevormd onder leiding der schriftgeleerden, die zij aanhingen, omdat die leer gemakkelijk en weinig eischend was. De Apostelen stonden nieuw voor al het groote, eevenals kinderzielen wanneer zij pas door den Vader losgelaten en uitgezonden worden. De apostelen, hoewel er onweetenden bij waren, die het schoone niet diep genoeg beseften, hebben hun taak toch allen volgens den wil des Vaders volbracht, zelfs de ongelukkige Judas, die zijn roeping had te vervullen. Wijt echter niet Jezus dood aan Judas, de menschheid in haar geheel heeft dit offer, met maar al te groote vreugde geëischt en volbracht. Judas was slechts werktuig persoon in het drama der waereldgebeurtenis. Wij hebben naar waarde geschat dat wij mochten leeven inde nabijheid van Gods Zoon, maar wij zijn immers allen kinderen Gods. Wij mochten Hem wel hooren en nabij koomen in zijn IO vormde, en dus niet direct afhankelijk was van zijn vroegere gezellen. Deeze waren boovendien dooreen gelofte aan hun bestaan destijds gebonden. Dat wist Jezus ook. De meeste menschen op aarde leeven, ofschoon wel door den adem der ziel, toch door het leeven van geest en stof en daarin moet verandering koomen. Uw leeven moet geleid worden door ziel en geest, met behulp van het lichaam, dan zal het worden zooals door den Vader bedoeld is. Daarop moet uw streeven gericht zijn, dat moet gij leeren door ware zelfkennis. Gij moet wèl ooverdenken: wat was ik, wat ben ik en wat word ik. Op al deeze vragen moet ge slechts één antwoord kunnen en willen geeven: ik was, ik ben en ik blijf Kind van den Vader, die mij helpen zal. Nog wil ik u iets zeggen omtrent geest en stof. Het zal moeyelijk zijn het u zuiver te verklaren. Het betreft het heengaan, dus het achterblijven der stof, zonder dat er goddelijkheid in blijft. Ik hoop het u duidelijk te kunnen zeggen. Gij moet weeten dat de stof op zichzelf staat, eevenals de goddelijkheid, doch dat deeze tijdelijk vereenigd wordt en wel zóó, dat de stof bezield wordt en daardoor leeft en gelukkig is. Is het u nu nimmer opgevallen dat bij den doodde stof vaak een uitdrukking van het hoogste geluk en de reinste vreede vertoont? Welnu, de stof is gedoemd te vergaan, alleen het goddelijke blijft voortbestaan. Toch zal uit die stof weer nieuw voedsel bereid worden voor andere stof, door het nawerken der goddelijke krachten die haar eens deeden leeven en beweegen. Is de ziel heengegaan dan voelt de stof de heerlijke vrijheid van zelf meester te zijn. Deeze vreugde straalt af op het uiterlijk. Ook de stof wil goed doen en voelt in de eerste oogenblikken van het heengaan der ziel, dat de stof uitgaat om een nieuwe zending te vervullen, namelijk het voeden van andere bezielde stof. En ieder die een zending te vervullen heeft, is vreugdevol. Hebt gij dit begreepen? Het moet u niet onbeduidend voorkoomen, daar er zeer groote wijsheid in ligt, die wij hier dagelijks zien. Het is niet de bevrijde ziel die de vreugdetrek brengt op het stoffelijk lijf. Want zoolang de ziel nog maar eenigszins vereenigd is met de stof heerscht het stoffelijk leeven de vreugdetrek is stoffelijk De ziel is ook niet bedroefd, weetend dat er een weerzien is, dat alle stoffelijke smart zal opheffen. De ziel, zoodra zij is oovergegaan, grijpt de hand des Vaders, die de draden verbrooken heeft. De schepping leeft voort door de scheppingsdaad des Vaders, door de oorspronkelijke goddelijkheid, die alles heeft voortgebracht. De schepper legde zijn weezen inden mensch om hem booven de schepping te stellen. Zoodra echter de ziel het lichaam verlaten heeft zal de stof zich vrij voelen. De stof dringt naar Vrijheid, van daar de strijd tusschen ziel en lichaam tijdens het leeven. De mensch kon ook leeven eeven als de schepping, doch dat wil de Vader niet. Hij wil zijn geluk doen voelen door zijn kinderen, daarom legde Hij in ieder mensch een deel van zichzelf. Inde schepping ligt deeze ziel niet, daarom staat de mensch er booven. Doch de schepping is goddelijk door de scheppingsdaad. Zoo zijn er hoog ontwikkelde menschen en zulke die niet ver booven de stof uit koomen. Toch rust in beiden dezelfde goddelijkheid en daarom is het de eisch dat de menschen broederschap voelen. Dit alles behoort tot de dingen die ik met Jezus besprooken heb. XXIII. Toen Jezus ons op weg naar Jeruzalem verlaten had, zijn groot werk tegemoet, keerden wij broeders naar onze verblijfplaats terug, met eenzame gemoederen, want wij voelden dat wij onzen heiligst en steun verlooren hadden. Hij bleef wel is waar leeven in ons hart, doch wij misten zijn tegenwoordigheid, die ons al deeze jaren de eenzaamheid tot weldaad had gemaakt. Wij waren kluizenaars, maar toen Hij onze werkzaamheid deelde, was zij zoo geheel anders, daar wij Hem geheel hadden leeren kennen. Hij had ons verbooden met Hem samen te koomen tijdens zijn oopenbaar leeven. Hij wilde zich alles ontzeggen, geen gezelschap zoeken dan van hen die Hem noodig hadden. Wij hadden Hem immers al deeze jaren bij ons. Hij ging heen en ik zag Hem in zijn oopenbaar leeven niet meer. Ik meen in deeze woorden uiting te hebben gegeeven aan de eentoonig de geboorte zijn wij machtig inde oogen van de stof, die dan reeds haren geest ontvangt. De geest is de wil, die vrij is, omdat hij door ons zelf wordt voortgebracht. De geschiedenis van Veronica is wTaarheid. Het is geschied en de oovertuigende bewijzen er van bestaan nog. De doek met de beeldtenis van Jezus aangezicht wordt bewaard, maar ik ken de plaatsnaam niet. Dit is de eenige beeldtenis die bestaat, en nog slechts met Jezus verwrongen aangezicht na de folteringen. Beelden van Hem bestaan niet, Hij wil slechts leeven in onze gedachten. Alle afbeelding is nutteloos. Een kruis is de juiste weedergave, die Hem het liefste zal zijn. Zijn beeldtenis is te verheeven om weer te geeven. Zij is goed voor de gedachten van kleine kinderen, daar die verpersoonlijking van gedachten noodig hebben. En dan niet als akelig gemartelde, maar als liefelijke en beminnelijke trooster. Voor volwassenen, die Jezus begrijpen en die weeten dat Hij niet gekoomen is om gezien, maar om nagevolgd te worden, is zijn beeld onnoodig. Al het Schoone kan voor u Jezus zijn, Hij hield niet van uiterlijke oovertuigingen. Maria, Jezus moeder, woonde haar geheele leeven na Jezus geboorte te Nazareth en is daar ook gebleeven tijdens Jezus oopenbaar leeven. Zij bracht hare dagen door met wee ven en spinnen, waardoor zij in haar onderhoud voorzag. Zij waren, voor die dagen, zeer arm. Maria was een ware vrouw, geheel onzelfzuchtig dienende hem dien zij gekoozen had haar lot te deelen, en voor Jezus de goede moeder. Zij was zeer schoon. Jezus wras haar eenig kind, zij heeft geen andere kinderen voortgebracht. Hieroover bestaat verschil, daar gesprooken wordt van Jezus bloedverwanten. Maria is op zeer hoogen leeftijd ooverleeden en haar heengaan was eeven heilig als haar leeven. Zij en Jozef zijn wel de schoonste voorbeelden van onderworpenheid aan den Wil des Vaders. Zij hebben geleefd en gewerkt voor hun taak te midden van groote miskenning. Zij hadden hun leeven anders kunnen inrichten, doch hebben XXVI. slechts den wil des Vaders volbracht. Jozef was veele jaren ouder dan Maria en is gestorven tijdens Jezus oopenbaar leeven. Ik heb vernoomen dat Jezus aan Jozef veel dingen zeide, om die oover te brengen aan hen die op Jezus verlossingswerk wachten. Gij weet dat de weg tot den Vader geslooten was door de veele zonden, en dat ontelbaren wachten op het uur der bevrijding, waarin hunne zielen zouden vrijkoomen van deeze belemmering. Het groote offer der reiniging was noodig en Jezus zeide tot Jozef de wachtenden te troosten, daar de uure der verlossing nabij was. De dagen die Hij, na zijn sterven aan het kruis, noodig had om de verheerlijking van zijn eigen lichaam te bewerken —• dus om het ooverwinnende kracht te geeven bracht Hij dóór bij de wachtenden, maar Jozef was de voorboode, eevenals de man die met Jezus aan het kruis hing. Tot deezen zeide Hij: „heeden nog zult gij met mij in het paradijs zijn” en dat was zoo, daar deeze ziel geen lichaamsverheerlijking noodig had en haren weg tot den Vader oopen vond door Jezus bloed. Jezus zelf gebruikte de- drie dagen aan eigen vrijmaking. Jozef was de laatste leevensjaren ziek geworden, gebukt Gij ziet nu toch, al sprak ik van mislukking, dat Jezus veel heeft bereikt. Want zoo Hij niet gekoomen ware in uw midden, zou de waereld nog dezelfde chaos zijn van vroeger eeuwen. In zoover heeft mijn Jezus komst veel uitgericht. Wij moogen Hem nu immers kennen en begrijpen, terwijl wij zonder Zijn komst nog zouden verzuchten met de Profeeten. Ik sprak u reeds oover mysteries die de Vader voor zijn kinderen verborgen houdt, omdat het weeten daarvan hun geen nut brengt. Meent gij ook niet, dat het goed is, dat sommige zaken van de heiligheid des Vaders verborgen moeten blijven voor de groote meenigte? Meent gij ook niet, dat het zijn nut kan hebben dat bij voorbeeld meeningsverschil bestaat oover Jezus leeven op uwe aarde, oover zijn geboorte, zijn strijd en geheele leeven en is het u nooit opgevallen dat alleen het heengaan van Jezus in glorie-volle helderheid voor allen te begrijpen is? onder het zware werk en de droefenis bij het aanschouwen hunner leevens. Hij is gestorven in Jezus armen, de grootste troost die oover ons koomen kan, en slechts zeer enkelen zijner tijdgenooten gegeeven. De meesten toch werden door Hem opgewekt tot leeven, omdat hun uur niet gekoomen was, maar voor hen, die zich vrijgemaakt hadden, was de oovergang in zijn armen zacht. De ooverwinning daarop komt het aan. De weg om er toe te geraken moet dikwijls duister blijven of schijnen. Zoo ook met Maria, Jezus moeder, wier heilig beeld eigenlijk geheel in neevelen staat tot op het oogenblik dat zij haar doel bereikte: de baring van den Godmensch, door inwerking van den geest Gods. Haar opgaan inden Vader, na het leeven dat zij leidde, na de taak die zij volbracht, moet glorie-vol geweest zijn. Maak u derhalven geen voorstelling van het „hoe". Ze is op hare plaats inden Vader en zal daar in eeuwigheid blijven. Als moeder van den Godmensch heeft zij dubbele goddelijkheid in zich gehad, eeven als alle moeders op uwe aarde, in minder mate. Daarom juist is de tijd vóór het baren voor elke vrouw de gezeegendste tijd. Dan toch is door de wil des Vaders een nieuw leeven in haar ontstaan. Verontrust u niet met poogingen om door te dringen in geheimenissen die de algemeenheid niet kan oplossen. Er komt een tijd, zeg ik u, waarop door den wil des Vaders alle sluyers verdwijnen en dan zult ge klaarheid hebben oover alles wat u verontrustte. XXVIII. Paulus heb ik gekend. Toen hij Saulus was, was hij mijn vriend en Paulus werd mijn Broeder. Hij was een machtige geest, die door zijn ziel macht had oover beiden, lichaam en geest. Paulus vond inden aanvang veel teegenstand, ook onder de discipelen van Jezus, omdat zij bevreesd voor hem waren. Daar Paulus machtig en sterk was en zich het liefst van krachtige middelen bediende om zijn doel te bereiken, heeft hij een zwaren strijd gestreeden onder den eersten invloed van Jezus leer der zachtmoedigheid. Toch is hij, toen hij die leer en de ware zachtmoedigheid bereikte, eender vuurigste volgelingen geworden. Hij was de gebooren leider eevenals Petrus, deeze beiden, met Johannes, waren de hoogststaanden der leerlingen. Ik was een oud man toen zij in volle kracht waren. Johannes heeft mij veele, veele jaren ooverleefd. De ware Kerk is wat Jezus haar gedacht heeft te doen zijn, voor Zijn heengaan: een gemeenschap van allen, die Jezus leer willen aanhangen. Een gemeenschap van allen, die, door Jezus en zijn leer, willen geraken tot de heerlijkheid van den Vader. Dus geenszins een bepaald genootschap. Tenzij men daaronder verstaat het samen werken voor een zelfde doel, gesterkt door de kracht die de Kerk door haar weezen afgeeft. Voor mij is de ware Kerk dus Jezus, als zijnde haar stichter, de eenige weg tot heil. De sacramenten zijnde weegen welke leiden tot de kern, want nimmer kan een mensch als zoodanig recht op het doel afgaan. Het doel is heilig maarde mensch niet. Zijn lichaam gebruikt middelen welke hem door zijn menschenverstand zijn ingegeeven. Daardoor verliest hij het doel uit het oog en vervalt tot afwijkingen meenende het doel te hebben bereikt. XXIX. Maar ik zeg u: eeven heilig en waar als de Kerk, zijnde sacramenten. Zij zijn noodig, door Jezus gewild en door de apostelen in volgorde ingesteld. Dus zijn ze eeven heilig als de Kerk maarde kerk is Jezus. Hij heeft zijn leerlingen achtergelaten als hare bedienaren. Zij moeten de kerk dienen, eevenals hun opvolgers, en deeze bediening niet omkeeren te hunnen voordeele. Alles moet blijven ter eere der Kerk die ons door Jezus is achtergelaten. De allereerste Pausen na Petrus hebben hunne taak waardig vervuld en door den bizonderen steun van den geest Gods konden zij, met hulp van den Vader, dingen oopenbaren die werkelijk door de menschen als onfeilbaar konden worden opgenoomen, omdat zij door den Geest Gods waren ingegeeven en onder zijn hoede geoopenbaard. Hoeveel eeuwen echter verliepen sints die eerste schoone tijden! Een enkel opvolger was weer de begenadigde, maar er waren onwaardigen, die van de figuur, die ze voorstelden, iets leelijkers maakten dan een afschuuwelijke parodie, juist omdat ze als mensch het naast bij den Vader konden koomen. De geheimen van hetVaticaan zijn veele en ontschatbaar, daaruit zou een zee van zeegeningen en weldadigen troost kunnen uitgaan. Ook daar moeten waardige mannen koomen. Het moet niet gebeuren als zoo vaak dat onweetende, eenvoudige, Het priesterschap mag niet worden beschouwd als een beroep, doch als een uitverkiezing door den Vader tot Zijn eer. Daardoor zal ook veel onbegreepenheid en onverschilligheid inde kerk verdwijnen. De priesters en leeraren moeten inde eerste plaats diep doordrongen zijn van hun taak en het volk voorlichten door voorbeeld en goede woorden. De priester moet naar heiligheid streeven, dat brengt zijn wijding mee. Door zijn wijding behoudt de priester machten. En als hij zelf, na afdwaling, de priesterlijke macht weer gebruikt, zal hem door die macht veel worden kwijtgescholden. De wijding is onuitwischbaar, maar een zondig priester mag zich niet onder den dekmantel dier wijdingskracht verschuilen, om zijn macht te kunnen behouden. De priester heeft de macht om het brood en den wijn te veranderen in Jezus vleesch en bloed, dat is de kracht hunner wijding. Alle waardige priesters, die de wijdingen hebben ontvangen, bezitten die macht, maarde daad dooreen onwaardig priester verricht heeft niet hetzelfde gevolg als maar voor hun taak onnutte mannen op den stoel van Petrus zitten, terwijl de ontwikkelden en rijken hunne macht tot eigen voordeel aanwenden en vergeeten waartoe zij hun hooge plaats inneemen. Dan ware het beeter dat de stoel van Petrus onbezet bleef. Ook hier gaat de weg des Vaders onbekend voor de kinderen. die welke dooreen waardig priester word verricht. Een zondig, onwaardig priester heeft op dat oogenblik geen waarde. Hij is een zondig mensch en kan op dit oogenblik niet de macht en de heiligheid bezitten om het geheim te voltrekken. Jezus kwam om de broederschap te brengen en te bestendigen voor iedereen. Maar ieder broeder en zuster kan niet dezelfde rechten en plichten hebben, een gemeenschap kan op dien grondslag niet bestaan. Er moet een dienende en een leidende groep zijn, maar zoodanig dat zij beiden toch één zijn. Het beste voorbeeld gaven de zusters van Lazarus, Martha en Maria. Er zijn menschen en dat zijn zeeker niet de ongelukkigsten die den vreede vinden in het aanvaarden van de omstandigheeden waarin ze geplaatst worden en voor dezulken is veel kennis onnoodig. Zij echter, die den drang naar weeten in zich hebben, moeten daaraan gevolg geeven en koomen daardoor op een hooger standpunt dan hun eenvoudige broeders. Voor God bezitten zij geen hoogere verdiensten, omdat voor Hem allen gelijk zijn, inde zielen bestaat geen onderscheid. Elk deel dat door den Vader van zijn vveezen wordt uitgezonden XXX. bezit de volle goddelijkheid en daarin bestaat geen graad. Het eenige wat hooger komt te staan is de geest, en daarin schuilt het gevaar. De geest toch kan de grootheid vaak niet naar waarde onderkennen en daardoor ontstaat het misverstand en de onbroederlijke behandeling. Jezus is een God van vreede, en zijn leer is verdraagzaamheid, doch niet slaafsheid. Hij verlangt van zijn volgelingen een leeven dat oovereenkomt met het goddelijke, dat zij door den Vader hebben ontvangen en zelfs in verdeediging moet zachtmoedigheid blijven bestaan. Oorlog met bloed vergieten en broederhaat wenscht Hij niet, echter zal krijg onvermijdelijk zijn, zoolang de waereld zonder algeheele broederschap bestaat. De mensch heeft geen recht menschen om te brengen, wel heeft hij recht en de plicht zich en de zijnen te verdeedigen, niet met bloed, maar door liefde en beheersching. De vaderlijke macht heeft bestemd dat Jezus bloed het heil zou brengen, maar Hij verlangt van zijn kinderen geen bloedige offers om den vreede te brengen. Slechts één bloedoffer kon Hem verzoenen en dat was het bloed van zijn eenigen Zoon. Broeders in alle opzichten moeten de menschen worden, niet alleen door het bloed, want deeze zijn vaak onverdraagsamer dan broeders door den Vader. Zooals de waereld nu is, is ze verdorven tot op den goeden kern. Een algeheele zuivering is noodzakelijk, niet met bloed, maar door woord en voorbeeld. De menschheid is nu op een keerpunt, het lijden heeft veelen ontvankelijk gemaakt en zij zullen u hooren, al bereikt ge niet onmiddelijk uw doel. De leiders zijn met doofheid gestraft en verliezen hun verstand, door het onnoodig ooverdenken van vraagstukken die het broederheil niet raken. Toch zal het recht zeegevieren en de vreede koomen. Weldra, maar langzaam en langs omweegen. Gij weet genoeg en de menschen zullen er ontroerd door worden. Als ik mij hier in uw midden bewust bende persoon van Jezus te doen opleeven uit herinneringen aan ons aardsche samenzijn, dan schiet mijn taalmacht te kort en kan ik slechts zwijgen en den Vader vragen u de juiste kennis bij te brengen. 12 Werk daarom opdat de broederschap bekend, bemind en daardoor beleeden worde. De tijden roepen om vreede, om liefde en om bestendiging deezer noodzakelijke gevoelens. XXXI. Jezus kende geen vermoeidheid waar het Zijn Werk gold. Toch kende Hij de menschelijke droefgeestigheid en gedruktheid, die Hem echter nimmer belette Zijn meede-menschen een tevreeden en begrijpend hart te toonen. Hij wist immers te goed de ellende en droefheid der waereld en dat Hij gekoomen was om vreede en licht te brengen. Hij was steeds vol gedachten, en er op uit, deeze te volvoeren op de meest zeegenrijke wijze. Hij wist hoeveel schade een bedrukt uiterlijk kan toebrengen aan een gemoed dat vreede zoekt, want zijn omgeeving verlangde van Hem alles wat in Hem was. Doordat Jezus ziele-leeven zoo uiterst teer was en zijn geest rein, waardoor zijn weezen de goddelijke macht ten toon spreidde, was hij onderheevig aan alle invloeden en zou gaarne daaraan hebben toegegeeven. Hij was eevenwel de ware drager der liefde en deelde deeze ooveral rond. Ik herinner mij dat wij ronddwaalden, ver van onze tentenneederzetting. Jezus beminde de woestijn en ik heb Hem gezien terwijl Hij neederzat en het was alsof ieder zandkorreltje door den liefdevollen gloed zijner teegenwoordigheid opglansde. Er straalde een vreedig licht uit Hem. Op andere oogenblikken als wij eenzaam ronddwaalden door de woestijn en Hij hare vlakke, vale, en toch schitterende drooge onverschilligheid aanschouwde, vloeiden zijn tranen als wilde Hij die droogte drenken. Hij beminde de woestijn omdat zij voor Hem het duidelijkst beeld is van de waereldgesteldheid. „Kunt gij u er een voorstelling van maken ? wat is schooner dan zandschittering,” zeide Jezus, „de woestijn is steeds schoon, omdat zij steeds haar weezen behoud, en toch doet gevoelen dat groote vruchtbaarheid rust in haar midden en langs haar grenzen. Maar ach! die plaatselijke onverschilligheid! wilt dit dan ook gedenken.” Jezus geheele lichaam, maar vooral zijn goddelijk schoon Hij bemerkte aan ons, en later aan zijn leerlingen, welken invloed zijn droefgeestigheid had. De heele omgeeving werd donker en de zon verloor haar luister, wij zagen aan zijn geheele houding hoe diep Hij terneergedrukt was. Doch dan kon het zien vaneen bloem, het hooren vaneen toon en vooral een blik in onze oogen Hem terug brengen tot het werk waarvoor Hij gekoomen was. hoofd droeg een waas van zonnelicht. Hoe zou het anders moogelijk zijn! De godheid was zoo duidelijk in Hem verteegenwoordigd, dat zij niet kon worden opgeslooten en onderdrukt inde stof, hoe schoon deeze ook was om een waardige tempel der godheid te zijn. Als gij ons zien en hooren kondt zooals wij van uwe teegenwoordigheid genieten, zoudt gij weeder mijn blijdschap zien, zooals ik gelukkig was als Jezus, na een inspannende werkdag, dooreen beweeging, dooreen oogenschittering of dooreen woord, algeheele ontspanning veroorzaakte. Zijn lach was als een zonnestraal, zijn woorden waren steeds welgekoozen en zijn geest was nimmer spot doch steeds aangenaam. De evangelies zijn streng en droevig, naar de tijden waarin ze werden neergeschreeven. Men zou er toen niet aan denken in heilige geschriften een zonnestraal te brengen, zooals Jezus die deed schijnen. Wel is er hier of daar een oplichten uit den ernst, waar Jezus met de kinderen speelt of met zijn moeder is, daar is teederheid en lach. De Goddelijke Liefde voor de menschheid heeft om het veele schoone ook de vlakke onverschilligheid lief, en de woestijn is hierdoor bijwijlen wel zoo ontroerd dat zij den zoeker hare schatten oopenbaart, door, wanneer hij half versmacht is door hare droogheid, hem naar hare oasen te Ik herhaal hiermeede woorden van Jezus, omdat ik in mijn dagen op aarde hetzelfde hoorde. De mensch is zoo, dat liefde ontvangen hem niet genoeg is, men vraagt naar liefde geeven, niet bedenkend dat liefde ontvangen eeven waardig is als het geeven. Er is ontvangen en ontvangen, geeven en geeven. Ik zeide u dit omdat de mensch ook behoefte heeft aan meededeeling der goddelijke daden en niet steeds wil hooren van Zijn liefde. God is een God der liefde en deeze is zijn eenige en eerste gave, waarom zoudt gij meer van Hem willen hooren ? anderen weer zeggen: men hoort van den Vader slechts in één adem spreeken van Liefde en Vervloeking. De een zoowel als de ander toont het Vaderschap niet te begrijpen en toch is alles zoo eenvoudig, indien gij slechts wilt inzien en aanvaarden het bestuur van den Alvader. Laat ons nu eindigen, het uur is laat. Wij groeten u, lieve vrienden. voeren of tot aan hare grenzen. Omdat echter zoowel de woestijn als de zoeker het eigendom en een deel der zon zijn, daar beiden leeven door haar, wordt de zoeker naar het licht getrokken om de reis te kunnen hervatten, na zich gelaafd te hebben. DE TIEN GEBOOEJEN. I. Gij zult weeten en ook geen oogwenk vergeeten dat uwe ziel deel en afstammeling is van de Alziel, wier weezen beteekent gelukzaligheid en die voor u is liefdevol, lievenswaard en innig als een Minnaar en een Vader. 11. Gij zult oover heilige dingen niet spreeken in afgesleeten of platte bewoordingen, noch heilige woorden herhalen tot ze hun kracht verlooren hebben, noch het onnoembare trachten te noemen, noch het onbeeldbare trachten te beelden. Opdat het goddelijke leevend en een sterke ontroering in u blijve. 111. Gij zult liefde en verwantschap in u erkennen voor al wat leeft, daar alle leeven uit God is. IV. Gij zult nooit zooveel tijd en arbeid aan uw leevens- onderhoud vrijden, dat gij geen aandacht overhoudt voor zelfbezinning en voor het zoeken en kennen en eeren van den Vader. V. Gij zult uwen vader en uw moeder eeren, niet slechts tijdens hun leeven maar ook na het afsterven van hun lichaam. Hun gedachtenis zult ge liefdevol blijven eeren, opdat ze vreede vinden aan géne zijde. VI. Gij zult niet moorden, dat is: ge zult nimmer eenen mensch willen dooden, noch eenig leevend weezen, plant noch dier, zonder noodzaak van het leeven berooven. Want het leeven is Gods gave. Den aanvaller zult ge keeren, des noods met geweld, maar zijn leeven sparen tot het uiterste en liever den dood lijden dan den dood aandoen. VII. Gij zult niet aanspraak maken op meer stoffelijk goed dan noodig is voor uw lichaam, tot best voor uw ziel. Ge zult uwen naaste niet ontneemen, op welke wijze ook, wat hij noodig heeft, en niet persoonlijk willen bezitten wat toekomt aan de gemeenschap. VIII. Gij zult als man ééne vrouw en als vrouw eenen man aanhangen, geen huuwelijk sluiten zonder liefde en kuisch zijn ook in het huuwelijk. IX. Gij zult geen eed of gelofte voor menschen afleggen, daar geen mensch de toekomst of zichzelven kent maar oprecht zult gij spreeken en oprecht verstaan, bedenkend de ontoereikendheid van menschen-woorden. X. Ge zult niet begeeren naar meer weelde dan goed is voor uw lijf en ziel, ge zult geen overvloed verlangen zoolang uw naaste gebrek lijdt, ge zult geen goed of geld uitleen en teegen rente, noch voordeel willen trekken uit toevallige macht oover uwen zwakkeren broeder want deeze waereld is niet meer dan een doorgang op den terugkeer naar het Vaderhuis. Deeze tien gebooden zijn door mij geformuleerd als een omzetting, in signifischen zin, van de Mozaïsche gebooden, zoodat zij meer overeen koomen met het menschelijk verstand van deezen tijd. Omtrent het voorafgaande geschrift oover Jezus leer en verborgen leeven kan ik alleen dit zeggen, dat wie het voor een fantasie of poëtische fictie houdt, stellig dwaalt. (Januari 1919). FREDERIK VAN EEDEN AAN DEN LEEZER.