om des gewetens wil BM 13453. door Jacoba F. D. Mossel De dienstweigeraar S.yP.THEEK RU GROWIMricM 1059 1499 gewetens wil. l) Vrienden / Opdat ge u aan het einde van mijn korte toespraak niet teleurgesteld zult voelen en de teleurstelling geen schade doe aan ons samenwerken in ’t belang der zaak, waarvoor wij zijn samengekomen, wil ik beginnen met te verklaren, dat ik geen partij – gangster ben. Ik ben geen feminist, geen sociaal-democraat, geen christen-anarchist, ofschoon ik mij zeer na verwant voel aan deze kleine groep van vreedzame strijders, en evenmin behoor ik tot eender partijen, die men de bourgeois-partijen pleegt te noemen. Ik matig mij niet aan boven de partijen te staan, doch ik heb mijn g'emoedsi) Uitgesproken ineen meeting te Amsterdam en te Deventer. 2)e dienstweigeraar om des leven nooit kunnen binden binnen de grenzen van eenige partij. En zoo ben ik niets dan een mensch, die tracht zuiver menschelijk te denken en te voelen en te leven, niets dan een vrouw, die zich een levensdoel heeft gekozen en dat levensdoel vervolgt met de taaie volharding van den overtuigde, die weet, dat alle partijen en leuzen bestemd zijn om voorbij te gaan en zich op te lossen inde leus van Christus: één is uw meester en gij zijt allen broeders. Ik sta hier voor u en zeg wat ik te zeg'- gen heb, om geen anderen reden of overlegging, dan dat ik gedrongen word door mijn geweten om te getuigen. Ik ken den jonkman, Jan Terwey, die als dienstweigeraar is opgesloten inde gevangenis en wiens vonnis geveld is. Ik heb goede redenen om hem te houden voor een eerlijk karakter en een zuiver voelend mensch. Ik heb hem niet durven aanmoedigen om te doen zooals hij doet, omdat ik niet voor hem kan dragen, wat hij zal hebben te dragen. Hij heeft mij trouwens ook niet om raad en aanmoediging gevraagd in zijn te nemen besluit. Ik kan echter zijn daad niet afkeuren, want als ik was in zijn geval, zou ik wenschen den moed te heb- Wat heeft hij gedaan ? Jan Terwey heeft gemeend de stem van zijn geweten meer te moeten gehoorzamen, dan de geschreven wet van den staat en hij is bereid de gevolgen van zijn daad te dragen en tot dusver doet hij dit op een wijze, die de sympathie wekt en moet wekken van allen, die met hem in aanraking komen. Op grond van zijn godsdienstige en zedelijke overtuiging, die hem verbiedt de wapenen te dragen, heeft Jan Terwey geweigerd zijn dienstplicht als milicien te vervullen. Hij verfoeit het militairisme en al wat daarmee in verband staat. Hij weigert het militairisme rechtstreeks en zijdelings te dienen. Hij acht oorlog te zijn moord in ’t groot en noemt de algemeene wapening der natiën de krankzinnigheid of de schande der natiën. Hij is een inensch des vredes en hij beroept zich tot zijn rechtvaardiging op de leus van Christus: één is uw meester en gij zijt allen broeders. Deze dienstweigeraar om des gewetens wil en allen die hem voorgegaan zijn en hem volgen zullen, zou, indien de wet van Christus en de staatswet slechts niet met elkaar in strijd waren, genoemd ben van mijn overtuiging en te doen zooals hij heeft gedaan. kunnen worden: een mensch, zooals een mensch behoort te zijn. De groote kerkvader Tertullianus heeft gezegd : „De ziel is Christin ne van natuur” en Christus spreekt zalig: de zachtmoedigen, de vreedzamen, hen die hongeren en dorsten naar gerechtigheid. En met tal van uitspraken, ontleend aan het Evangelie, zijnde inzichten en gevoelens en is de daad van Jan Terwey te verdedigen. Ik herinner alleen nog aan dit woord: Men moet Gode meer gehoorzamen dan de menschen. Deze jonge mensch, gevoed en gedrenkt met het Evangelie, waarvan het begin en het einde is: „Vrede op aarde, inde menschen een welbehagen” wil ernst maken met de lessen van zijn vrome moeder, de lessen van zijn godsdienstleeraars, waarop zijn diepste overtuiging ja en amen zegt, en door dit te doen, komt hij in strijd met de staatswet, die niet vraagt, en zooals zij thans is —■ ook niet vragen kan, naar de inspraak van het geweten van den individu en die hem nu achter tralies opsluit inde strafgevangenis. Aan wie de schuld, dat deze jonge mensch inde strafgevangenis werd opgesloten? ’t Is zijn -eigen schuld/ Laat de dwaas, die met zijn hoofd tegen den muur loopt, bukken voor overmacht, is het antwoord van velen inden lande in antwoord op ons beroep op hun sympathie voor den dienstweigeraar om des gewetens wil. ’t Is de schuld van zijn rechters, de schuld van de regeering, klinkt het dreigend of klagend van andere zijde. Indien zij humaner waren, indien zij de Christenen waren, die ze voorgeven te zijn, dit feit zou niet plaats hebben. Neen, vrienden, deze beide antwoorden geven het rechte antwoord niet. Het is onze schuld, mijn schuld en uw schuld. ’t Is niet de schuld van den dienstweigeraar om des gewetens wil hij moge Jan Terwey of anders heeten, dat lange en harde gevangenisstraf zijn deel is en inde toekomst blijven zal. Als het zijn eerlijke overtuiging is, kan hij niet anders doen dan hij doet. Of hij moet zijn geweten geweld aandoen e'n dan is hij een zwakkeling of een lafaard, óf hij moet met de martelaren en profeten, die vóór hem geweest zijn, ondergaan wat hem zal worden opgelegd. De dienstweigeraar om des gewetens wil heeft zich weten te ontworstelen aan een suggestie, die een vrij algemeene sugges- tie is. Deze vrij alg-emeene suggestie, die echter langzaam begint te wijken en eenmaal geheel verdwijnen zal, kan ik niet korter uitdrukken dan met deze woorden: alleen een S°ed burger is een goed mensch, terwijl een hooger inzicht begint baan te maken voor de leus: alleen een goed mensch is een goed burger. De mensch, die, gedrongen door zijn geweten, handelt tegen de staatswet en daarvoor naar de strafgevangenis wordt verwezen, wordt nu nog met verbaasde en verontwaardigde oogen aangezien door duizenden inden lande, die niet weten, dat de mensch, die zich om des gewetens wil m de gevangenis laat opsluiten, de eigenlijke vrye mensch is, wiens gevangenschap hem met tot schande strekt, terwijl zij die hun geweten geweld aandoen uit gehoorzaamheid aan de staatswet, niet vrij zijn. Ik wil mij niet opwerpen tot een rechter over hen, die hun geweten sussen met de gedachte, dat de staatswet meer gehoorzaamd moet worden dan de inwendige getuige de ongeschreven wet. Veroordeelen doe ik ze met, ik beklaag ze. Maar ik beklaag met, wie zich gevangenisstraf getroosten, want voor mijn oogen rijzen op de beelden der besten en grootsten, die in strijd waren t Is de schuld van zyn rechters, ’t is de schuld van de regiering! klinkt het dreigend of klagend van andere zijde. Indien zij humaner waren dan ze zijn, indien ze Waren de Christenen, die ze voorgeven te zijn, dit feit, dat een mensch om ’t volgen van zijn geweten inde strafgevangenis wordt geworpen, zou niet plaats hebben. j Neen, neen, vrienden, het is niet hun schuld. De rechters, die den dienstweigeraar om des gewetens wil, volgens de wet zooals ze nu is, veroordeelen, zijn of kunnen zijn eerlijke en rechtschapen mannen, overtuigde mannen. Ik heb er bewijzen van in handen fen ik ben overtuigd, dat er zachtmoedige en fijngevoelende menschen onder zijn. En zoo ze ’t niet zijn, is ’t niet aan ons ze te veroordeelen. Hun geweten zal ze richten. Zo° W,J' eerbied vragen voor de eerlijkheid en zuivere bedoelingen van hen, die in botjsmg komen met de wet, behooren wij ook eerbied te hebben voor de eerlijkheid en zuivere bedoelingen van de mannen, die de ;wet handhaven. Zij hebben te doen wat zij doen. Zij kunnen niet anders. met de machthebbers en vooraan en boven allen uit zie ik Christus aan het kruis. Aan wie de schuld? Het is onze schuld, mijn schuld en tiw schuld, dat de dienstweigeraar om des gewetens wil naar de strafgevangenis wordt verwezen en dat hij er door vonnis na vonnis blijft opgesloten, tot hij zijn geweten geweld aandoet of de geestkracht heeft verloren om trouw te blijven aan zijn heilige overtuiging. Het is onze schuld, want de staatswet zou niet zijn wat ze is, zoo wij niet waren wat wij zijn. „Elk volk heeft de staatswet, die het waard is,” en wij zouden geen wetten hebben, die ten achter zijn bij ons rechtsgevoel, indien wij in al onze daden toonden aan die wetten ontgroeid te zijn en rijp voor betere wetten. Hoe kunnen de wetgevers en de handhavers van het geldend recht weten, dat in het volksbewustzijn een besef van hooger recht is geboren, dat het geldend recht veroordeelt, zoolang er op millioenen leden der gemeenschap slechts één is, die zijn zachte stem laat hooren ? Indien wij werkelijk ontgroeid zijn aan het geldend recht in deze zaak, dan hebben wij allen tezamen aan te dringen op de herziening vaneen wet, die den dienstweigeraar om des gewetens wil werpt inde strafgevangenis. Die wet deugt niet, die wet Ik weet wat men mij antwoorden zal. Er zullen er zeer velen zijn, die zeggen : wij kunnen niet buiten een leger en ieder, die burger is van den staat, moet meedragen de lasten, die het in stand houden van den staat met zich brengt. Ik wil niet antwoorden op de bewering, dat wij niet buiten een leger kunnen; ik acht dit niet bewezen, en ik geloof in een toekomst zonder legers, maar ik antwoord op dit bezwaar: het leger kan zeer goed hinten hen, die gemoedsbezwaren hebben tegen het doel van het leger. Ook zijn er andere dingen te doen voor de gemeenschap dan t hanteeren der wapenen. Lijf den oorlogs-dienstweigeraar om des gewetens wil in bij een nieuw te scheppen tak van arbeid voor de gemeenschap. En reken moet gewijzigd worden. En wij mogen niet rusten voor die wet veranderd is. De stem, die zich tegen zulk een wet verheft, moet zijn een luide, een dringende, een ernstige, een onafwijsbare stem. Het moet zijnde stem der heilige overtuiging van heel de natie, die den gebiedenden eisch stelt, dat de staat eerbiedigen zal het goed recht en de vrijheid van den dienstweigeraar om des gewetens wil. daarbij met zijn aard en overtuiging. Hij behoeft daarbij geen enkel voordeel te behalen boven zijn medeburgers dan het voordeel vaneen onergerlijke consciëntie te behouden. Er zijn er die antwoorden zullen: gemoedsbezwaren van dien aard bewijzen, dat de bezwaarde in zijn verstandelijke vermogens gekrenkt is, ’t is een zenuwpatiënt, ’t is een gedegenereerde. Ik zou niet gaarne aan de zijde staan van hen die zoo spreken, want ik zie achter den dienstweigeraar om des gewetens wil staan een wolk van getuigen uit alle eeuwen, Christen-martelaren en profeten, maar ik antwoord: wee u, indien gij meent dat elke dienstweigeraar om des gewetens wil een kranke is en ge verheft niet uw dringende stem om zulk een patiënt te redden uit de strafgevangenis! Wee den artsen van lichamen en van zielen, die rusten zullen eer zij dien armen broedermensch gered hebben uit de klauwen eener hartelooze wet! Een zieke sluit men niet op inde strafgevangenis. Er zijn er die antwoorden zullen: het geweten van den dienstweigeraar om des gewetens wil is een dwalend, geweten. Wederom zou ik niet gaarne aan hun zijde staan om den zooeven genoemden reden en Er zijn er die antwoorden zullen en helaas, zij hebben recht van spreken: Maarde leugenaars dan die voorgeven gemoedsbezwaren te hebben? Hoe wilt ge hen onderscheiden van de eerlijk overtuigden ? Ik voel heel diep dit bezwaar, maar ik antwoord : wee het volk, dat er vrede bij hebben kan dat één rechtvaardige lijden zou om tien onrechtvaardigen ! En ik herhaal: laat een wijze wetgeving den weg zoeken ter ontkoming, door het scheppen vaneen tak van arbeid ten bate der gemeenschap, waarbij aan het zuivere geweten geen geweld wordt gepleegd en waarbij de leugenaar geen belang kan hebben. Vrienden, hoe bitter zijn lot moge zijn, ik beklaag niet het meest mijn jongen vriend. Zoolang hij de eenvoudige, zuiver voelende jongen blijft, die hij nu is, heeft hij niet het meest noodig beklaagd te worden. Ik beklaag niet het meest zijn vrome, heldhaftige moeder, schoon iedere vrouw met haar mede lijden moet. Er zijn redenen haar zulk een zoon te benijden. Ik beklaag ik antwoord: wee den onderwijzers en godsdienstleeraars, die rusten zullen, eer zulk een dwalende broeder, een kind inde boosheid, uit de strafgevangenis ontslagen is! ook niet zijn rechters, tenzij zij begeeren mochten beklaagd te worden, en aanklagen doe ik ze niet. Maar ik beklaag en klaag aan tegelijkertijd het gansche Nederlandsche volk, dat mist de energie en den geloofsmoed, die noodig zijn om bergen te verzetten tenzij uit alle richtingen en partijen inden lande zich verheffe één luide en machtige stem, die met waardigheid en onafwijsbaarheid eischt: de erkenning van het goed recht van den dienstweigeraar om des gewetens wil en bijgevolg zijn bevrijding uit de strafgevangenis. Jacoba F. D. Mossel. Amsterdam, 27 Dec. 1903.