SOCIALISTISCHE] iVDOUWEN-BIBLIOThEËKI LI EDE TILANUS EN 5.3. POTHUIS DE NIEUWE GEMEENTEHUISHOUDING EN DE VROUW UITG/fc/t [NVONTWIKKELING AMSTERDAM IIIIMI«lI°THEEK RU groningem ™S-f« DE NIEUWE GEMEENTEHUISHOUDING EN DE VROUW JSSOCIALISTISCH ËIBL VROUWEN* BI BLIOTHCEKI ONDER REDACTIE VAN CARRY POTHUIS-SMITEN mwibaut-berdenisvan ] ■BERUEKOMJ UITGAVE ONTWIKKELING AMSTERDAM , No. 1 LIEDE TILANUS EN S. J. POTHUIS DE NIEUWE GEMEENTE- HUISHOUDING EN DE VROUW Het is voor geen tegenspraak vatbaar, dat het gemeenteprogram der S. D. A. P. de politiek bepaalt zoowel van vrouwen als mannen uit de arbeidende klasse, die de grondslag van de sociaal-democratie aanvaarden. Desniettegenstaande zijn er belangen, die in het bijzonder de vrouwen raken en nu zij voor het eerst inde gemeenteraden zitting zullen nemen, is het alleszins verklaarbaar, dat deze belangen meer naar voren gebracht zullen worden, dan tot nu toe geschiedde. Buitendien is door het aanstaande actieve vrouwenkiesrecht tevens de politieke noodzakelijkheid gekomen voor krachtiger behartiging der belangen van de vrouwen. Eindelijk zal de plaats, die de vrouw in het economisch en politiek leven inneemt, door de maatschappelijke veranderingen, die de overgang van ’t kapitalisme tot ’t socialisme met zich brengt, grondige wijzigingen ondergaan. Alles wat conservatief is, niet alleen in politiek opzicht, vreest de aanvaarding van deze zekerheid en verzet zich tegen den grooten ommekeer, die plaats heeft inde positie van de vrouw inde maatschappij. Het is zelfverblinding zich die niet op den duur als zeer ingrijpend voor te stellen. Op het terrein van de gemeentepolitiek zal voor het eerst het vrouwelijk element zich laten gelden. Verschillende takken van gemeentelijke diensten INLEIDING. zullen de belangstelling der vrouwen wekken. Wij hebben enkele der vraagstukken, welke hierbij op den voorgrond dringen, vrij uitvoerig, maarde meeste slechts zeer beknopt behandeld, met het oog op den omvang van dit boekje, waardoor ook enkele belangrijke kwesties, als o. a. de armenzorg met de verpleging van halfweezen, enz. onbehandeld bleven. Moge hetgeen wij geschreven hebben de vrouwen eene aansporing zijn met kennis van zaken op te komen voor de groote belangen, die door de gemeenten kunnen worden gediend. Liede Tieanus. S. J. Pothuis. Maart 1919. ineeiding De belangen der Arbeidersvrouwen bij de Gemeentepolitiek. (S. J. P.) Enkele opmerkingen vooraf. Alle vrouwen, die het recht missen, om aan de ver- kiezingen deel te nemen, staan volgens de bepalingen der wet ten achter bij de mannen, die dat recht wèl bezitten. Eet wel, alle vrouwen. De vrouw van den arbeider zoo goed als die van den werkgever is niet in staat hare belangen door middel van het stembiljet te verdedigen. Alleen kunnen zij door de mannen gekozen worden tot lid van den raad. Het rechtstreeksche deelnemen aan de politieke beweging hunner partij door middel van het stembiljet is haar niet toegestaan. Wil een of andere partij een vrouw candidaat stellen, dan is dat geoorloofd, ook mogen de mannen haar verkiezen tot lid vaneen overheid scollege, maar met deze passieve rol is de zaak uit. De grondwet kent de vrouw alleen het passief kiesrecht toe, dat is het recht om zich te laten verkiezen en stelt verder de gelegenheid open, om bij de wet te bepalen, dat de vrouwen het actief kiesrecht wordt toegekend. Zooals men weet zal in ons land het algemeen vrouwenkiesrecht binnen betrekkelijk korten tijd worden ingevoerd, als niet alle voorteekenen ons bedriegen. En als dat vrouwenkiesrecht er straks is, dan zullen alle vrouwen het verkrijgen, zoo goed als thans alle vrouwen alleen het passief kiesrecht bezitten en het actief kiesrecht missen. De vrouwen uit de bezittende klasse zoo goed als die uit de arbeidende klasse worden in dit opzicht door den wetgever net eender behandeld. Oogenschijnlijk en oppervlakkig geredeneerd zou men dus kunnen zeggen, dat er niets bijzonder sociaaldemocratisch in steekt, om voor dat vrouwenkiesrecht op te komen. Wèl behoort het wellicht tot de politieke democratie, maar waar de wetgever alle vrouwen gelijk behandelt, daar kan men toch niet zeggen, dat het vrouwenkiesrecht iets met een klasse-eisch heeft uit te staan. Zoo wordt vaak geredeneerd, ook inde kringen der burgerlijke partijen en inde feministische beweging. En toch is deze redeneering geheel onjuist. Want de groote vraag is of de strijd voor het vrouwenkiesrecht, zooals de sociaal-democratie hem ziet en zooals alle verstandige arbeidersvrouwen dien zien, uitsluitend een strijd is om recht. En dan is ons antwoord beslist ontkennend. Het gaat immers om de groote beteekenis, die het stembiljet verkrijgt door de wijze waarop het door den kiezer wordt gebruikt. Het hart van de kwestie. Hiermede staan wij direct in het hart van de kwestie. Want wat kan de vrouwen eigenlijk het bezit vaneen zeker recht schelen, als het gebruik maken daarvan voor haar van geen belang is. Het gaat dus om de vraag, welke belangen met bet stembiljet worden gediend. En nu staat ons al direct klaar en duidelijk het verschil van de belangen voor oogen, die de vrouw uit de arbeidende klasse en die de vrouw uit de bezittende klasse bij het stembiljet, ieder afzonderlijk, hebben. DE BELANGEN DER ARBEIDERSVROUWEN De vrouw uit de bezittende klasse heeft het stembiljet niet noodig om een beter en menschwaardig bestaan te veroveren. Zij bezit dat immers al. Of haar echtgenoot, óf zij zelf is in staat om zich goed te voeden, te kleeden, te huisvesten en om aan hare geestelijke behoeften op onbekrompen wijze te voldoen. In dit verband zij dan ook aangestipt, dat de vrouwen uit de burgerlijke klasse, die deu strijd voor het vrouwenkiesrecht hebben gevoerd, steeds die speciale belangen naar voren hebben gebracht, welke zij, in verband met hun maatschappelijken welstand, te verdedigen hadden. Wij noemen slechts: de huwelijkswetgeving, die van de vrouw gehoorzaamheid aan den man verlangt, de positie van de vrouw met onechte kinderen, in verband met de tweeërlei moraal op zedelijk gebied, de bepalingen uit het burgerlijk wetboek betreffende koop en verkoop, de goederengemeenschap, de voogdij, het verbintenissenrecht, aan welke bepalingen groote belangen voor bepaalde groepen van vrouwen verbonden zijn. Dat is zeer begrijpelijk, want zij stelden alleen deze dingen voorop, die hen achter stelden bij den man, die, omdat er een mannenregeering bestond, de vrouw slechts zooveel recht bij de wet heeft toegekend, als uit de maatschappelijke noodzakelijkheid voortvloeide. Het is dan ook zoo duidelijk als de dag, dat de vrouwen uit de bezittende klasse ter verdediging van hare belangen geijverd hebben voor politieke gelijkstelling met de mannen. De beweging van deze vrouwen ontleende dan ook haar recht van bestaan aan de ongelijkheid bij de wet. Maar op geheel andere gronden hebben de vrouwen uit de arbeidende klasse den strijd voor het vrouwenkiesrecht gevoerd. De vrouwen uit de arbeidende klasse willen zich BIJ DE GEMEENTE-POEITIEK S. J. P. beter voeden, beter kleeden, zij willen beter wonen, zij willen voor hunne kinderen een beter leven veroveren, zij willen voor hunne gezinnen een beter bestaan en het recht om daar zelfstandig, als dat noodig is, voor te kunnen zorgen. De vrouwen uit de arbeidende klasse willen het stembiljet gebruiken, om, voorzoover dat mogelijk is, door middel van de politieke macht een beter leven te veroveren. Zij willen het stembiljet gebruiken inden grooten strijd van de georganiseerde sociaal-democratie tegenover de burgerlijke partijen, die het kapitalisme te verdedigen hebben. De vrouwen uit de arbeidende klasse willen met het stembiljet inde hand optrekken onder de vanen van de sociaal-democratie, om hun klasse weerbaarder en sterker te maken inden grooten strijd om het bestaan. Hier ligt het zwaartepunt voor de politieke waarde van het stembiljet. De vrouw uit de bourgeoisie en de vrouw uit de arbeidende klasse worden door de wet gelijkgesteld, zij missen beiden het stembiljet, maar als zij het eenmaal veroverd hebben, dan zullen zij, enkele uitzonderingen ter zijde gesteld, door de maatschappelijke ongelijkheid tegenover elkander moeten staan bij het gebruik, dat ze van hun stembiljet hebben te maken. Daarom is het stembiljet niet enkel van beteekenis voor de onmiddellijke belangen, die men te verdedigen heeft, maar is het voor den grooten maatschappelijken strijd der klassen eender beste wapenen, om elkanders krachten te meten en na te gaan in hoeverre de macht der arbeidende klasse toe- of afneemt. Met deze opmerkingen omtrent de principieele beteekenis van het vrouwenkiesrecht meenen wij te kunnen volstaan, om over te gaan tot de behandeling van de DE BELANGEN DER ARBEIDERSVROUWEN belangen der arbeidersvrouwen bij de gemeentepolitiek. De vrouwen zullen zich natuurlijk, bij het werk in de gemeenteraden, scharen aan de zijde van de politieke partij harer keuze. En als zij het stembiljet in handen hebben? Wat dan? Als ook het actief kiesrecht voor den gemeenteraad Er is. Dan zijn er speciale zaken, die op het terrein der gemeentepolitiek om behartiging vragen en waarvoor de vrouwen onmiddellijk kunnen opkomen. Inde afzonderlijke hoofdstukken van dit boekje zal daarbij nader worden stilgestaan. Wij stippen hier slechts de volgende zaken aan: De verzorging van het lichamelijk belang en de opvoeding der kinderen. Wie is het, die het allereerst en nauwst met het kind is verbonden? De moeder! Zoodra de gemeente zich bemoeit met de verzorging van de moeder bij en kort na de bevalling, betreedt zij een terrein waarbij de daadwerkelijke medewerking van de vrouw als lid van den gemeenteraad niet kan worden gemist. Hetzelfde geldt bij de verzorging van den zuigeling. Zeker, in enkele gemeenten is deze zaak, waar het geldt de hulp aan zwakke moeders uit de arbeidende klasse, ter sprake gekomen, maar hetgeen op dat gebied kan worden gedaan, ligt nog zoo goed als braak. En wie beter dan het vrouwelijk raadslid is in staat om over deze zoo belangrijke zaak voor de geheele gemeenschap haar krachten inden gemeenteraad te ontplooien? Ook wat betreft de opvoeding der kinderen zal het tijd worden, dat de vrouwen medespreken over de onderwijszaken en wat daarmede een onverbreekbaar BIJ DE GEMEENTE-POLITIEK S. J. P. geheel vormt als de schoolvoeding, de schoolkleeding enzoovoorts. Het vakonderwijs voor jongens en meisjes, de loonpolitiek der gemeente ten opzichte van de arbeidsters, de woningvoorziening, mede in verband met de inrichting van het huisgezin, zijn onderwerpen waarbij de belangen der vrouwen in buitengewone mate zijn betrokken en zij ongetwijfeld reeds hierom, eenmaal tot de uitoefening van het kiesrecht geroepen, hunne belangen zullen hebben te verdedigen en inden raad gekozen, zullen toon en van hoe groot nut het voor de gemeente is, dat de stem der vrouw wordt gehoord. Moeten wij nog noemen het punt, dat vooral inden oorlogstijd bij de gemeentepolitiek een groote rol heeft gespeeld: de levensmiddelenvoorziening? Vaak toch lazen wij, hoe met prijzenswaardige energie de sociaal-democratische vrouwen bij den burgemeester of bij het gemeentebestuur aandrongen tot het treffen van maatregelen bij de distributie van levensmiddelen, waardoor de ellende der schaarschte en duurte zoude worden teruggedrongen binnen de perken der economische noodzakelijkheid. Practische en rake opmerkingen werden gemaakt en eischen gesteld, die uitvoerbaar bleken. Het verstand van die vrouwen zal niet verdoofd zijn als de vrede er is, integendeel, veel zullen zij hebben geleerd van de dagelijksche nooddruft, waaronder zij door de oorlogstoestanden in dubbele mate gebukt gingen. Hun woorden zullen niet verstommen, want zij hebben geleerd te spreken tot de autoriteiten, zij hebben, zonder het uitsluitend te willen, feitelijk ongemerkt, zich bemoeid met de politiek. Maar als zij het gemeentekiesrecht bezitten, zullen zij het gebruiken kunnen, om op doelmatige wijze de belangen, die zij buiten den raad hebben behartigd, op straat door de demonstratie, inde conferentie bij den burgemeester, nu zelf te verdedigen in het overheids lichaam, dat de gemeenteraad heet. DE BELANGEN DER ARBEIDERSVROUWEN Bezien wij in dat licht de kracht van het stembiljet van de vrouw voor de samenstelling van den gemeenteraad, dan moet ieder tot de slotsom komen, dat de waarde van de raadspolitiek zal stijgen, ten eerste, omdat de arbeidersvrouw hare volle krachten kan ontplooien in het belang van hare klasse en voor de behartiging van de groote levenskwesties, waarbij zij ten nauwste als vrouw of als moeder is betrokken, op de bres kan staan. En ten tweede, omdat er zal worden gehoord de stem van de vrouw en de moeder, die in zoovele zaken van gemeentebelang bij uitstek deskundig is. Zoowel inde plattelandsgemeente als inde stad wacht de vrouw derhalve de vervulling vaneen nieuwe taak. De behartiging van het gemeentebelang in het algemeen en de opbouwende kracht van de sociaaldemocratie in het bijzonder zullen daardoor slechts winnen. Een tijdperk, dat men zou kunnen aanduiden als dat van „de nieuwe gemeentehuishouding” zal worden ingeluid. BIJ DE GEMEENTE-POEITIEK S. J. P. Waar de vrouw raadslid is. (S. J. P.) Men heeft zoo vaak twijfel hooren uitspreken over de geschiktheid van de vrouwen, om politiek werk in openbare colleges te kunnen vervullen; weer anderen, waaronder de voormalige minister Cort van der Einden, twijfelden er niet aan of er zouden wel enkele dozijnen vrouwen gevonden worden, die geen slecht figuur in de vertegenwoordigende lichamen zouden maken, maar zij vonden de invoering van het vrouwenkiesrecht toch hoogst ontijdig, omdat de vrouwen niet politiek geschoold waren en sterk achter stonden bij het mannelijk deel der bevolking, dat meer in het maatschappelijk leven verkeert dan het vrouwelijk volksdeel. Deze overwegingen zijn thans inde leidende politieke kringen vervallen, niet omdat de vrouwen opeens politieke geschooldheid hadden verkregen of zooveel wijzer waren dan voorheen, maar omdat de revolutionnaire gebeurtenissen in het buitenland de noodzakelijkheid van het vrouwenkiesrecht op den voorgrond brachten in Nederland. En toch wordt zoo hier en daar nog gefluisterd, dat het deelnemen van de vrouw aan het politieke leven en haar toetreden tot de overheidscolleges, die lichamen niet op een hooger peil zal brengen. De ervaring is evenwel, dat inde gemeenteraden, waar de vrouwen zitting hebben, voorzoover enkele buitenlandsche gegevens ons hierover inlichten, wij ons geenszins bezorgd behoeven te maken. En wat ons land aangaat, blijkt, dat de publieke colleges en commissies, waarin vrouwen zitting hebben, zich hierover niet hebben te beklagen. Integendeel, de vrouwen doen in die commissies uitstekend werk, dat haar niet door de mannen zal worden verbeterd. Er zullen natuurlijk wel vrouwen zijn, die wat bedrukt zien bij de gedachte, dat zij straks inden raad of in gemeentelijke commissies van bijstand, het woord zullen moeten voeren. Tot die vrouwen zouden wij willen zeggen: maakt u niet onnoodig ongerust, gij zult uw werk niet slechter of beter doen dan de mannen, die voor het eerst inde gemeenteraden traden. Of denkt gij misschien, dat alle Kamerleden, Statenleden en Gemeenteraadsleden zulke buitengewone bekwame burgers zijn, die vèr uitsteken boven hun medeburgers? Dat zij direct waren, die zij later door ervaring geworden zijn? Vergist u niet! Dat is natuurlijk niet zoo. En net zoo goed als er mannen gevonden werden, die door hun politieke partij en door de kiezers in staat werden geacht de hun opgedragen taak te vervullen en die dat naar behooren deden, zult gij vrouwen eveneens daartoe in staat blijken. Gij zult niet beter en bekwamer, maar ook niet slechter en minder bekwaam zijn, dan de gemiddeld bekwamen uit de honderdtallen Kamer- en Statenleden en uit de duizendtallen Raadsleden. En vergeet niet, dat ook hier, zooals overal waar in de maatschappij de menschen op elkanders samenwerking zijn aangewezen, de een wat uitsteekt boven den ander en door de positie, die hij inneemt ineen college, daartoe door zijn fractie aangewezen, wat minder of meer belangrijk werk te vervullen krijgt. Waar de vrouwen bij de fractie inden raad een deel van de gemeenschappelijke taak te vervullen krijgen, daar zal ongetwijfeld met de speciale geaardheid van de vrouwen voor bepaalde werkzaamheden der gemeente- WAAR DE VROUW RAADSUID IS S. J. P. lijke huishouding rekening gehouden worden, zoodat niet de minste vrees behoeft te bestaan bij de vrouwen voor de taak, die haar wacht. De werkzaamheid der vrouw in het algemeen belang. Het lidmaatschap voor de gemeenteraden en voor de officieele commissies, als schoolraden, voogdijraden, armenraden, ging in vele gevallen aan de invoering van het passief en actief kiesrecht voor de parlementen vooraf. De gedachtengang van den wetgever was in die gevallen aldus: Als de vrouwen wat bederven door zich te mengen inde openbare en politieke aangelegenheden, laten zij het dan daar doen, waar zij niet zooveel schade kunnen aanrichten. De gemeenteraden hebben een beperkt terrein en worden door de bepalingen van de rijkswetten, in het eene land wat meer dan in het andere, begrensd in hunne bevoegdheden, zoodat men eerst wilde zien hoe het met een en ander gesteld was voordat men de vrouw waardig keurde tot toetreden tot of medewerken aan de samenstelling van het parlement, waarin zoovele wijze staatslieden zitting hebben! Het zou ons te ver voeren land voor land na te gaan; wij verwijzen slechts naar Noorwegen en Denemarken, waar de wetgever eerst tot invoering van het actief en passief vrouwenkiesrecht voor de parlementen overging, nadat de ervaring op het terrein van het gemeentekiesrecht hieraan niet zonder succes voorafging. Van hier En daar. Wij zullen nu van hier en daar wat aanstippen omtrent het werk van de vrouwen inde gemeenteraden en dan zal blijken, dat zij, eenmaal voor haar taak geplaatst, zich het vertrouwen van de kiezers waardig toonen. WAAR DE VROUW RAADSLID IS – S. J. I’. Sprekende over haar eigen ervaring, zegt Margaret Ashton,1) dat haar werk inden gemeenteraad van Manchester voornamelijk bestond inde zorg voor de zieken, vrouwen en kinderen, terwijl zij veel voldoening vond inde moederscholen, bij welke vrouwelijke doctoren worden aangesteld, die door de moeders geraadpleegd konden worden. Cursussen in hygiëne, koken en het vervaardigen van kleeren hadden hare speciale medewerking en steun. Zij noemt dan verder een groote reeks van werkzaamheden op, waarbij het vrouwelijk raadslid uitnemende diensten aan de gemeenschap kan bewijzen. Gerda Planting-Gyllenbogen, lid van den gemeenteraad in Stockholm, schrijft o. a.: „Wil men zich een denkbeeld vormen van de bijzondere zaken, waarvoor de vrouwen belangstelling hebben getoond, dan moet men vooral letten op de voorstellen, die door haar werden ingediend, voornamelijk betreffende sociale aangelegenheden.” Meestal hadden deze voorstellen betrekking op kinderen en de zorg daarvoor, beperking van den verkoop van alcoholhoudende dranken, subsidiëering van afschaffersvereenigingen; bepleit werd oprichting van huishoudscholen, betere woningtoestanden, financieele bijstand voor minvermogenden enz. Eline Hanze deelt o. a. mede, dat 114 vrouwen voor de gemeenteraden in Denemarken werden gekozen. In Kopenhagen bestaat de gemeenteraad uit 52 leden en een dagelijksch bestuur, bestaande uit 5 burgemeesters en 5 wethouders, door den raad zelf gekozen voor een tijdvak van 8 jaren. De 2e vice-presidente van den gemeenteraad is een vrouw. Eender vrouwelijke gemeenteraadsleden heeft zich 1) Voorzoover niet een andere bron wordt genoemd is een en ander ontleend aan het Mndbld. van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht. WAAR DE VROUW RAADSEID IS S. J. P. bijzonder onderscheiden door haar strijd tegen eiken arbeid van kinderen beneden 14 jaren, die dus nog verplicht zijnde school te bezoeken. Dit nu is door een gemeenteverordening verboden. Een ontwerp-verordening tot overneming van de particuliere middelbare scholen door staat en gemeente is dooreen commissie uit den gemeenteraad opgemaakt, waarbij twee vrouwelijke raadsleden grooten invloed hebben uitgeoefend. Het ontwerp is nog aanhangig bij het Parlement. Zij eindigt hare beschouwing aldus: ~In het algemeen stellen vrouwelijke gemeenteraadsleden groot belang in betere kinderverzorging, schoolaangelegenheden, in het op humane wijze uitvoeren der armenwetten, in goede tehuizen voor de gepensioneerde ouden van dagen etc. Over het algemeen is het publiek zeer ingenomen met de samenwerking van vrouwen en mannen inde gemeenteraden.” De Arbeiterinnen Zeitung van 17 December 1918 en 7 Januari 1919 bevat een aantal mededeelingen uit den voorloopigen Weenschen gemeenteraad1), waar onze vrouwelijke partijgenooten aan de debatten deelnamen. Partij genoote Seidel had gelegenheid de voor zoovele vrouwen en voor de openbare gezondheid zoo belangrijke zaak der vuil verwijdering te bespreken; Emmy Freundlich bracht in scherpe en treffende kleuren het groote gebrek aan kleeren voor zuigelingen ter sprake en schilderde het leed, dat zoovele moeders treft, waarbij zij tevens de ontbering dier kleine stumpers schetste. Zij eischte gemeentelijk ingrijpen door alle voorhanden stoffen, die zich voor dit doel leenen, voor deze zaak ter beschikking te stellen. Eindelijk hield partijgenoote Adelheid Popp een scherpe kritiek ineen zeer goed gedo- 1) In verband met de komende nieuwe wetgevende vergadering wordt hier gesproken vaneen „voorloopige” of „provisorische” gerfleenteraad. WAAR DB VROUW RAADSLID IS S. J. P. cumenteerde rede op de lage loonen der dienstboden in verband met de sociale taak van de gemeente, waarbij zij met klem de wenschelijkheid betoogde vaneen gemeentelijke verordening, die, voorzoover volgens de gemeentewet mogelijk, de lange arbeidstijden tegenging, de verzorging bij ziekte regelde, terwijl zij ook vorderde, dat de gemeentelijke arbeidsbeurs hare bemiddeling weigerde aan werkgeefsters, die te lage loonen betaalden. Haar rede ondervond óók van andere richtingen bijval. Uit deze korte aanteekeningen omtrent het werk der vrouwen uit enkele buitenlandsche gemeenteraden, blijkt toch wel zonneklaar, dat met goed vertrouwen het werk onzer arbeidersvrouwen op het terrein van de gemeentelijke politiek kan worden tegemoet gezien. Daar waar het gemeentekiesrecht sinds korten of langen tijd reeds bestaat blijkt de burgerij zeer ingenomen met het vrouwelijk element inde gemeenteraden. Er is geen grond, om te verwachten, dat het hier in ons land anders zal gaan. WAAR DE VROUW RAADSLID IS S. J. P. Gemeentelijke zorg voor moeder en zuigeling. CL. T.) De cultuur der menschheid wordt door den strijd van het socialisme gediend. Deze strijd heeft niet alleen het eigenbelang eener klasse tot doel, maar bevordert tevens het heil der gansche menschheid. Dit maakt dat deze strijd zooveel schoons en zooveel verhevens omvat. De meest voor de hand liggende eisch, die hierbij gesteld wordt, is de betere ontwikkeling, lichamelijk en geestelijk, van de groote massa van het proletariaat. Hiertoe behoort inde eerste plaats de verzorging van de aanstaande moeder, kraamvrouw en zuigeling inde arbeidersklasse, door de gemeenschap. Wanneer het ter wereld brengen van het kind onder de meest hygiënische en gelukkige omstandigheden geschiedt en het zuigelingetje verzorgd wordt, dient dit buiten twijfel tot bevordering van ’t menschenras en de versterking van het geslacht. Het is een krachtig weerstandsmiddel tegen de treurige maatschappelijke omstandigheden: slechte woningtoestanden, overmatigen arbeid, onvoldoende voeding, gebrek aan hygiënische kennis, die de arbeidersklasse steeds in gevaar brengen. Bij de bevalling moet voldoende zorg gedragen worden ziekte te voorkomen. Daarvoor moet goede verloskundige hulp, verpleging en rust aan de moeder verzekerd zijn en goed voedsel beschikbaar gesteld worden. De groote beteekenis, die deze verzorging voor de samenleving heeft, maakt dat zij krachtig door de sociaal-democraten moet worden aangepakt. In ons land is voor de verzorging van moeder en kind, die we kortweg moederschapszorg noemen, nog zeer weinig gedaan. De geheele sociale verzekering is nog in haar begin. Toch is ’t opmerkelijk, dat in deze wel wat voor de bescherming van ouden van dagen en door maatschappelijken arbeid verminkten bereikt is (ouderdomszorg en ongevallenverzekering), maar nog niets voor de bescherming van ’t nieuwe, jonge leven en de moeder, die haar leven of gezondheid voor het jonge kind in de waagschaal stelt. Voor dit groote maatschappelijke belang staat de strijd pas bij den eersten aanvang. Is hier niet de oorzaak te zoeken bij het tot nu toe geheel ontbreken van politieken invloed der vrouw? Ongetwijfeld. ledere groep moet blijkbaar per slot van rekening voor zichzelf opkomen. Als dit niet waar was, zouden de mannen reeds lang geleden zijn opgekomen voor een premievrije moederschapszorg, wat buitendien een groot belang is voor het arbeidersgezin en de arbeidersklasse in zijn geheel. Wat is er gewichtiger dan gezonde kinderen, waar een sterke nieuwe generatie uit opgroeit. Nu de vrouwen het actieve kiesrecht verkrijgen, zullen ze zelf moetfn meewerken deze speciale voorziening te veroveren, omdat zij er zelf het grootste belang bij hebben. Door wettelijke regeling van het Rijk is dus voor de arbeidersvrouwen en hare zuigelingen nog niets verkregen. Slechts werden zij door particulieren, hier en daar, gesubsidieerd door de gemeente, geholpen. Inde Ziektewet-Talma was eenige hulp aan gehuwde loonarbeidsters en vrouwen van verzekerde arbeiders bij bevalling opgenomen. Onze eisch is zorg voor moeder en kind, behalve door het Rijk inden vorm van GEMEENTELIJKE ZORG VOOR MOEDER ENZ. L. T. premie-vrije moederschapszorg, inde Gemeente door gemeentelijke voorziening. Inde Tweede Kamer heeft Suze Groeneweg de eerste aan de orde gesteld. De verschillende wijzen, waarop deze voorziening moet geschieden, zullen we achtereenvolgens behandelen. Noodzakelijk echter is, dat een kleine beschouwing met eenige cijfers voorafgaat over de verschijnselen, die deze voorziening zoo brood noodzakelijk maken. De groote zuigelingensterfte moet hierbij inde eerste plaats besproken worden, evenals de oorzaken van dit treurig verschijnsel. Met een enkel woord wijzen we ook op den ongunstigen invloed die maatschappelijke nood op jonge moeders heeft, waarvoor helaas niet zooveel bewijsmateriaal bestaat, als voor de groote zuigelingensterfte. Een sterke aantijging tegen onze samenleving is, dat de dood steeds gemakkelijk zijn slachtoffers maakt onder hen, die de teerste verzorging en meest koesterende liefde noodig hebben, onder hen, die de grootste vreugde en de waardige trots der menschheid moesten zijn. Het sterftecijfer bij kinderen inden zuigelingenleeftijd, is n.l. zeer groot bij dat van kinderen op ouderen leeftijd en vergeleken met het algemeen sterftecijfer. In 1917 stierven in ons Rijk op 1000 levendgeboren kinderen er 87 beneden 1 jaar, op 1000 kinderen van 5—13 jarigen leeftijd 2.4 jongens of 2.6 meisjes. Op 1000 menschen van alle leeftijden .stierven in dat jaar 13 mannen of 12 vrouwen. Het is het sterftecijfer van de zuigelingen uit het proletariaat, dat het algemeene sterftecijfer der zuigelingen zoo zeer omhoog schroeft. Een enkel voorbeeld: In het statistisch jaarboek der Gemeente Amsterdam 1913 vindt men een gemiddelde opgave der zuigelingensterfte (over 1908—’ii) gerangschikt naar de buurten. In verband daarmede zijn door de redactrice der „Proletarische Vrouw” nagegaan de cijfers der woninghuren, m GEMEENTELIJKE ZORG VOOR voorkomende in het verslag van de woningtelling Maart 1909 van het Gemeentelijke Bouw- en Woningtoezicht te Amsterdam (Staat 111, bl. 6). Eenige grepen zijn gedaan, hoofdzakelijk loopende over bevolkte buurten, daar op deze cijfers vanzelf beter kan worden afgegaan. De buurten zijn door de letters aangegeven, zooals men ze op de officieele kaarten kan vinden. V . -M ' tJ'g iSa m > Si a~ S Buurt Woninghuur &0 g ■Soa rr* o o» awM ‘3 c- N 0 TI = Kattenburg Meest lage huren van 108 TII = Wittenburg en beneden f 2.50 tot Oostenburg, beneden f 3.—. 126 QQI 4031 van de 4927 127 P PI woningen. 97 001 134 NNI Meest lage huren van 125 MMI = Jordaan. beneden f 2.50 per 106 DDI week tot beneden 115 E FI f 3.50. 123 FFI 12613 van de 15822 131 GGI woningen. 98 N de vier volkrijk- 107 O ste buurten der Meest lage huren als 109 R zoogenaamde vorige. 110 UII Jodenbuurt. 98 UU I = Omtrek Haar- Meest lage huren van lemmerd. en Vinkenstr. beneden f 2.50 tot VV I Bickerseiland. beneden f 3.50. 151 TT I = Haarl. Hout- 3111 van de 4585 tuinen. w'oningen. 93 MOEDER EN ZUIGEEING E. T. Dit zijn dus alle zoo goed als uitsluitend arbeidersbuurten. Zien wij nu naar buurten, waarin overwegend hooge woninghuren zijn: § 0 g > g Buurt Woninghuur § .2 gJ= f—i O ) f3—f5.— per week met de kost. DEN LEERPLICHTIGEN LEEFTIJD L. T. Wij komen nu aan ’t voorbereidend onderwijs. De naam voorbereidend onderwijs is niet gelukkig gekozen. Elk onderwijs moet bij den leeftijd van ’t kind passen en elk onderwijs staat in verband met het onderwijs dat volgen zal. Er is echter geen reden om ’t eene voorbereidend, het andere herhalings- of voorgezet, en het derde gewoon lager onderwijs te noemen. Intusschen is het voorbereidend onderwijs al jaren en jaren ingeburgerd. Toch bestaat er nog geen wettelijke regeling van, hetgeen een eisch des tijds is geworden. Dit onderwijs is meestal naar Fröbel’s methode ingericht. Door Fröbel en nu door Dr. Montessori is er bijzondere aandacht gevestigd op de opvoeding der heele kleintjes. De Fröbelmethode op deze scholen is echter gewijzigd naar de behoeften van den tijd. Deze behoefte is helaas zooveel mogelijk kinderen tegelijk onderwijs te geven. Dertig a vijftig kinderen worden in één klasse geplaatst. Voor de arbeiderskinderen is het klassikaal onderwijs in onze kapitalistische maatschappij een middel geworden om groote klassen te vormen omdat het zuinig is en weinig leerkrachten behoeft naar ’t aantal leerlingen. Of dit ook de bedoeling van Fröbel is geweest, betwijfelen we ten zeerste. De inrichting van het meer moderne Montessori-onderwijs heeft al dadelijk voor, dat het veel meer het karakter draagt van ’t gezin en dus niet gemakkelijk dat van de tegenwoordige school kan aannemen. Het kind komt in de Montessorischool als ineen groot, goed geregeld gezin. Zijn vrijheid wordt betrekkelijk weinig belemmerd; het kan doen wat het wil met het vele speelgoed dat er is. Dit laatste is zoo gekozen, dat het de zelfwerkzaamheid en geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het kind ongemerkt op methodische en opbouwende wijze bevordert. Wij zouden gaarne in dit boekje uitvoeriger op dit DE VERZORGING VAN HET KIND TOT onderwijs willen ingaan, de beperkingen waaraan wij ons met ons omvangrijk onderwerp moeten houden, noodzaken ons te verwijzen naar hetgeen hierover geschreven1) en van gemeentewege hiervoor gedaan is.2) Het aspect van de Montessori-school met zijn stoelen en tafeltjes, inplaats van banken, zijn speelgoed, zijn tuin, zijn knoeihoekje met water, zijn maaltijden, die de kinderen zelf opdienen en afnemen, is heel iets anders dan de fröbelschool met zijn aspect van de school inplaats van 't groote gezin. Wij wezen er op, dat de opleiding van de kinderverzorgsters goed moet zijn. Dit is ook’t geval voor de opleiding der leerkrachten bij ’t voorbereidend onderwijs. Dit onderwijs eischt evenveel ontwikkeling en deugdelijke opleiding als het lager onderwijs. De salarieering moet daarom ook gelijk staan aan die van de onderwijzeressen bij het h. O. Het komt voor, dat onderwijzeressen, die veel meer roeping gevoelen voor ’t voorbereidend onderwijs, toch maar bij het L. O. blijven, omdat zij anders geen behoorlijk bestaan hebben. Wanneer zal de gemeenschap toch begrijpen, dat voor de opvoeding van de jonge generatie geen kosten gespaard moesten worden, omdat niets bij goede aanwending zóó productief is. Hoe gezonder en geestelijk sterker de jeugd is, hoe meer men van de toekomst kan verwachten. Voor die teere kindertjes tusschen drie en zes jaar, die kleine menschjes, die voor ’t eerst zichzelf worden, zelfstandig zich bewegen en zelfstandig denken gaan, voor die is ’t van de grootste waarde dat zij vol zorgzaamheid, met bewust verstand en vol liefde geleid worden. Deze leiding kunnen slechts menschen geven, die b Het zeer goede blad der Montessorivereeniging: „Montessori-opvoeding.” Administratie-adres: Mej. H. Broers, Schuijtstraat 5, den Haag. s) Inden Haag en Amsterdam heeft de gemeente in enkele klassen harer voorbereidende scholen het Montessori-onderwijs ingevoerd. DEN EEERPEICHTIGEN EEEFTIJD L. T. door geen economische zorgen gedrukt worden. De gedachte, die de geheele persoonlijkheid der onderwijzeres eischt, moest zijn: „Hoe moet ik mijn werk goed doen, mijn werk, dat zooveel mogelijk zielkundige en verstandelijke bekwaamheden van mij eischt terwille van ’t fijnbesnaarde en teere materiaal dat ik te leiden en te beschermen heb.” Bijzondere talenten voor dit werk moeten aanwezig zijn. Daarvoor moet de onderwijzeres een intellectueele opleiding genoten hebben en een groot, warm hart voor kleine kinderen bezitten. Zij alleen kan de taak der verstandige en liefdevolle moeder voor het deel van den dag, dat het kind op school is, ovememen. Wij zouden de kinderen, wier moeder een beroep uitoefent, den heelen dag onder de goede zorg van uitstekende kinderverzorgsters en onderwijzeressen in crèches en voorbereidende scholen, die eigenlijk kindertehuizen moeten zijn, willen zien, om tegen den avond door de moeder, die dan na haar dagtaak volkomen vrij is en niet zooals nu tot inden nacht te werken heeft, gehaald te worden. De moeder kan dan nog ’s avonds en des Zondags menig genotvol uur met haar kindje doorbrengen, evenals de vader dit nu ook in zijn vrijen tijd kan doen. Wij verwachten dan echter ook een sterke inkrimping van den arbeidstijd en groote verbetering van de loonregeling der vrouwen, zoodat beroepsarbeid ook meerdere welvaart brengt. De zeer goede gemeentelijke voorbereidende scholen1) te Amsterdam zouden nog veel meer bezocht worden, wanneer daar ook kon worden gegeten tusschen 12 en 2 uur door de kinderen wier moeder beroepsarbeid verricht. Als dit op opvoedende, hygiënische, voedzame wijze kan geschieden, zooals op de Montessori-scholen, is daar niets op tegen, vooral als er daardoor ook meer *) We hebben te Amsterdam architectonisch en hygiënisch uitstekend ingerichte gebouwen gezien. DB VERZORGING VAN HET KIND TOT onderwijzeressen voor worden aangenomen, zoodat niet op den vrijen tijd van deze leerkrachten beslag gelegd wordt. De zorg voor de kleintjes is een teere zaak, verlangt toewijding, maar ook veel verstandig en onderlegd inzicht. Mee te werken dit inzicht te verspreiden en de gemeentelijke bemoeiingen voor alle kinderen daarnaar in te richten, is de blijde en vreugdevolle taak der sociaal-democraten. DEN LEERPLICHTIGEN LEEFTIJD L. T. De ontwikkeling van het kind op den leerplichtigen leeftijd. CL. T.) Het is nu al weer lang geleden, maar wij herinneren ons nog als de dag van gisteren, ’t groote enthousiasme dat de beschrijving van ’t weeshuis Prévost te Cempuis bij ons wekte en de gretigheid waarmee wij het verslag van de toenmalige onderwijzers, ons tegenwoordig kamerlid A. H. Gerhard en de heeren P. de Geus en J. W. Schook, lazen. Zij schreven dit in opdracht van de afdeeling Amsterdam van het N. O. G. en den Bond van Onderwijzers na een bezoek aan deze inrichting gebracht, hater werd onze verontwaardiging en woede gaande gemaakt, toen door het domme clericalisme in Frankrijk die instelling, die de weezen uit Parijs en omstreken uit alle klassen der bevolking opnam en die zooveel uitstekende elementen bezat, opgeheven werd. Veel wat Dr. Montessori in haar systeem heeft vastgelegd, werd reeds beoogd en practisch uitgevoerd door den peadagoog Delon en den directeur Robin, aan deze inrichting verbonden. Het doel van het weeshuis, door den republikeinsch en socialistisch gezinden heer Prévost na zijn dood aan het Departement van de Seine nagelaten, was: „Het weeshuis tot een instelling van gemeenschapszin te maken, wij zouden kunnen zeggen, van maatschappelijke voorzienigheid; het is een inrichting van opvoeding waar de maatschappij tot roem van het vaderland de besten onder hen1), met welks zorg zij belast is, voorbereidt. De krachtige, erfelijk-gezonde wees van goeden aanleg, heeft recht op al de zegeningen van den socialen gemeenschapszin; het weeshuis is er uitsluitend voor hem en de maatschappij heeft er het grootste belang bij de deuren wijd voor hem open te zetten. Met kennis en methodisch opgevoed, zal hij het gesticht gezond naar lichaam en geest verlaten, in waarheid mensch, kloeke baanbreker eener nieuwe maatschappij.” Kunnen wij zulke woorden, behalve die van nationalistische strekking, niet onderschrijven voor niet alleen weezen, maar voor alle kinderen? Er werd door de heeren Delon en Robin een volledig systeem van lichamelijke, geestelijke en zedelijke ontwikkeling der kinderen samengesteld. De lichamelijke opvoeding bestond in: gymnastiek, dansen, zwemmen, wielrijden, schaatsenrijden, schoolwandelingen, voetreisjes, waarbij de kinderen bijna voortdurend buiten waren, af gewisseld door geestelijken arbeid, die bedoelde de meest alzijdige opvoeding te geven. Daarvoor waren uitstekend onderlegde onderwijzeressen) 2) noodig en een systeem van onderwijs, dat ontwikkeling bracht op elk gebied, theoretisch en practisch. Dit laatste inden vorm van allerlei soort handenarbeid, landbouw, tuinbouw, schoenmaken, naaien, wasschen, koken, huishouden, broodbakken, ziekenverpleging, metselen, hout- en metaalbewerking, verven, beeldhouwen, boekdrukken, steendrukken, photographeeren enz. De zelfwerkzaamheid stond ook hier op den voorgrond, maar niet zoo volledig als bij Montessori. Groote afwisseling was er in ’t werkplan volgens i) De beste zijn hier de gezondste. De zwakste weezen werden in Cempuis niet opgenomen. , , s) Het mocht het weeshuis nog niet gelukken voldoende onderlegd onderwijzend personeel te verkrijgen, de opleiding was er in Frankrijk nog niet naar. Er ontbrak dus nog veel aan wat gewenscht werd door de leiding. DE ONTWIKKELING VAN HET KIND ENZ. rooster, waardoor de leerlingen buitengewoon veel op een dag presteerden. Wanneer wij aan de opvoeding van het proletariërskind inde naaste toekomst denken, dan stellen wij ons voor, dat deze ’t volledigst kan zijn, wanneer de school een instelling wordt, waar zeer bekwame onderwijzeressen) na uitstekende volledige opleiding1) de geheele opvoeding ter hand nemen. De kinderen zouden hier een groot deel van den dag moeten kunnen doorbrengen, hun onderwijs op allerlei gebied ontvangen en daarbij hun noodige ontspanning lichamelijk en geestelijk moeten vinden; als vrije, (niet bandelooze) kinderen hun weg kunnen volgen, niet zooals nu op straat, waar de kinderen de helft van den dag doorbrengen. Alles moet er op ingericht zijn, evenals te Cempius, hun geestelijke ontwikkeling te bevorderen en hun lichaam sterk en gezond te maken. Een eerste eisch moet zijn een gezond mensch met een gezonden geest van de kinderen te maken. Daarvoor zijn ruime speeltuinen, zwembassins, vele studie-lokalen, verschillende werkplaatsen en laboratoria, leeszalen enz. noodig.Volgens een nieuw systeem, dat reeds in verschillende scholen in het buitenland wordt toegepast, wordt het toezicht door de leerlingen zelf uitgeoefend en kunnen de kinderen zelf hun leerplan kiezen. De geheele opvoeding denken wij ons zoo ruim mogelijk opgevat. Geen africhtsysteem voor bepaalde examens zooals nu, maar uitsluitend opvoeding, waarvoor ouders ieder apart in hun huis nooit de middelen zouden kunnen bezitten, tenzij ze buitensporig rijk zijn. Aan ’t eind van den middag kunnen de kinderen dan weer in het gezin terugkeeren, waar de moeder bij een vereenvoudiging van den gezinsarbeid, niet meer dan de overige leden van het gezin te doen heeft; want deze *) Het nieuwste onderwijsprogram gaat inde goede richting en wijst hier ook nadrukkelijk op. DE ONTWIKKELING VAN HET KIND OP kleine hoeveelheid arbeid, over de leden van het gezin verdeeld, komt niet uitsluitend meer voor rekening van de vrouw. Zij kan nu ook, evenals de vader, ongestoord van het samenzijn met de kinderen genieten. Zoo blijft het gezinsleven vooreerst intact en wordt de opvoeding door veel ruimere middelen op veel grooter schaal aangevat. De gemeente kan aan de verbetering, van de school krachtig meewerken, niettegenstaande t onderwijs m ’t algemeen van rijkswetten afhankelijk is. Het gemeentebestuur kan zeer veel doen, zoowel aan het openbare als indirect aan het bijzondere onderwijs. Wil men dus van het onderwijs veel meer werk maken dan tot nu toe, dan kan de stoot daartoe van de gemeentebesturen uitgaan. Zij kunnen er in hun gemeente voor opkomen, evenals voor een uitstekende opleiding van de onderwijskrachten, die voor alles geboden is. Het belang van goed onderwijs, van goede „opvoeding” meen woord is zoo groot, dat de sociaal-democraten hieraan met kracht moeten werken. Een gezonde, hoogontwikkelde, nieuwe generatie, cue de nieuwe maatschappij met haar stelsel van sociahseering der productiemiddelen met ware intelligentie zal weten te leiden en in werking te houden is een eisch des tijds geworden. Dat de bereiking van dit doel tegenwoordig volstrekt niet verafgelegen is, dus geen fata morgana, maar binnenkort op weg is werkelijkheid te worden, zien wij inde eischen tot socialiseermg der bedrijven overal gesteld. Wat wij binnenkort bereiken zullen, hangt als altijd af van de machtsvorming en strijdbaarheid der arbeidersklasse. Ook inde leiding der bedrijven zullen proletariërs moeten worden opgenomen Vaste zekerheid van slagen kan alleen een intellectueel en lichamelijk krachtig proletariaat geven. Opvoeding inden waren zin van t woord, volgens de verst gevorderde theoretisch en practisch wetenschappelijke inzichten geleid en met de liefde die dit DEN LEERPLICHTIGEN LEEFTIJD L. T. prachtig werk van opvoeders verlangt, kan dit bereiken. Daarom is de bevordering van ontwikkelende opvoeding een gewichtig onderdeel van den strijd voor de doorvoering van het socialisme. Wij kunnen bij de bourgeoisie daarvoor ons licht opsteken. Zij hebben in tegenstelling van Cempuis, dat juist voor een deel der arbeidersklasse was, tal van proefnemingen op hun eigen kinderen gedaan en zijn daar steeds mee bezig in hun Eanderziehungsheims, kostscholen en vele bijzondere scholen. Een uitgezóchte schat van ervaring hebben zij op dit gebied zich eigen gemaakt. Van hen kunnen we zeer veel leeren. De zwakste kinderen onder hen beteekenen nog heel wat tegenover het proletariërskind zonder ontwikkeling, zonder opvoeding, zonder cultuur. Kleine klassen, uitstekend geschoolde onderwijzers (essen), volle ontplooiing van den kleinen mensch, hier er mee, hier aan ’t proletariaat, dit moet onze eisch inde gemeenteraden en er buiten worden. Vooral door de vrouwen moet dit meer en meer begrepen worden en dit denkbeeld mag niet meer door hen worden losgelaten. Bij dit alles moet aan het africhtsysteem, dat ook de bourgeoisie steeds belemmert inde vrije ontwikkeling van ’t onderwijs, een andere richting gegeven worden. Examens moeten op andere wijze plaats hebben. Er is een vereeniging hier te lande, die op andere middelen tot het onderzoek van kennis van de kinderen uit is, dan door examens. Na ernstige bestudeering van dit vraagstuk, zullen deze belemmeringen uit den weg geruimd moeten worden en het onderwijs geen africhting maar opvoeding worden. In het woord opvoeden ligt een richting naar omhoog. Wij moeten omhoog opvoeden, wij moeten de kinderen geestelijk en zedelijk hooger brengen, dan wij zelve zijn. Wij moeten een opvoeding willen geven, waardoor uit de diepte der onwetendheid en onverschilligheid worden opgehaald de parelen van den DE ONTWIKKELING VAN HET KIND OP geest van den mensch. Volle ontplooiing van de jeugd, geen onderdrukking, geen misverstaan door ouderen, geen verwaarloozing meer. Er is reeds nu een aan vang gemaakt met de uitbreiding aan ’t onderwijs door goede ontspanning aan de kinderen te brengen. Wij wijzen op de bioscoopvoorstellingen voor schoolkinderen door de gemeente (den Haag) en de tooneelvoorstellingen voor leerlingen van hoogere burgerscholen en gymnasiums, door de vacantiescholen (Amsterdam), het gaan naar strand of bosch (tijdens de vacantie) onder leiding zooals te den Haag, alles gesubsideerd door de gemeenten. Wij zouden hieraan toe willen voegen leeszalen voor kinderen, die reeds particulier bestaan, jeugdherbergen dit zijn gelegenheden om tijdens de vacantie te kampeeren1) in school- en andere lokalen voor rondreizende troepjes kinderen, die een voet- of fietsreisje maken, door de gemeente met al ’t noodige ingericht. 30423 kinderen logeerden in 1914 op die wijze in Duitsche plaatsen. Boschscholen voor zwakke kinderen, vacantiekolonies voor alle kinderen, niet alleen de zwaksten enz. enz. Instellingen die hier en daar reeds bestaan, maar nog op veel te bescheiden voet en door de gemeentebesturen krachtig zouden kunnen worden bevorderd. Het is waarschijnlijk onnoodig, dat we hier nog zeggen, dat voor de vrouw dezelfde gelegenheid moet bestaan om onderwijzeres te blijven als aan den man, dat zij dus bij huwelijk niet ontslagen mag worden, gelijke salarieering met den man bij gelijken arbeid moet ontvangen en dezelfde opklimming tot de hoogste klassen en gewichtigste posten moet kunnen bereiken als de onderwijzer. *) Wij vernamen dat inde provincie N. Holland gedaclit wordt aan het maken vaneen groot bosch voor de stedelingen met een kampeergelegenheid. DEN LEERPLICHTIGEN LEEFTIJD L. T In ons onderwijsprogram wordt het voortgezet onderwijs verplichtend gesteld gedurende 2 jaren en overdag. Hiermede zou de leerplichtwet eigenlijk tot 16 jaren uitgebreid moeten worden. De kinderen zouden dan den geheelen dag op school moeten gaan. Hoe noodig dit is, behoeven wij niet te betoogen. Op veertienjangen leeftijd begint een kind zich pas eenigszinsvan debeteekenis van het onderwijs voor zijn ontwikkeling bewust te worden en het een weinig naar waarde te schatten. Het kind der arbeidersklasse houdt dan juist op met zijn onderwijs, terwijl het bourgeoiskind bij het middelbaar onderwijs zijn kennis gaat verrijken. Algemeene ontwikkeling, alzijdig, is op dien leeftijd evengoed geboden. Eigenlijk moest de alzijdige opvoeding eerst met 18 jaar ophouden om dan gespecialiseerd te worden. Dat wij ook hooger onderwijs voor de kinderen uit de arbeidersklasse, die daar de gave en de geschiktheid voor hebben als eisch stellen, spreekt vanzelf. De eisch van geschiktheid moest veel strenger voor de bourgeoisie gelden, want lang niet ieder lid hunner klasse die studeert, heeft er de geschiktheid voor en toch bedeelt de Staat hen met duizenden guldens om hun studie mogelijk te maken. Hoevele malen blijven ze onderweg niet steken en is het geld aan hen besteed, letterlijk weggegooid. Over ’t voortgezet onderwijs zou nog veel te zeggen zijn, we kunnen dit door de beknoptheid van het boek echter niet doen. Toch willen we op een enkel vak wijzen: elementaire kennis van huishoudonderwijs, handwerken, verzorging kind enz., zoowel voor jongens als meisjes, is noodig. De jongen die zich weet te redden is in de praktijk van het leven veel beter af, dan hij die dit niet kan. Daarbij kan de jongen dezelfde handreiking in ’t huishouden doen als ’t meisje. De meening, dat vrouwenarbeid minderwaardig is, wordt hierdoor meteen voor een goed deel bestreden. DE ONTWIKKELING VAN HET KIND OP Totde lichamelijke opvoeding van ’t kind op school, beschouwen wij ook goede voeding en kleeding te behooren. Als de kinderen den geheelen dag tot het emde van den middag op de school, die tot een instelling voor opvoeding gemaakt is, verblijven kunnen, moeten zij ook een behoorlijken maaltijd om 12 uur ontvangen, voorafgegaan zoo noodig dooreen ontbijt. Lichamelijke kracht moet naast geestelijke bekwaamheid de eisch worden, waaraan de jonge generatie van het proletariaat moet beantwoorden. De massa moet gezond en sterk worden. De arbeid aan de productie voor de gemeenschap eischt dit, want voor den arbeid in al zijn onderdeden zal veel kracht naast veel verstand noodig zijn. Flinke, gezonde menschen zijn noodig voor de instandhouding der nieuwe maatschappij. Goede voeding en kleeding bevorderen lichamelijke kracht. De schoolvoeding en -kleeding beschouwen we dus niet als een tijdelijke maar als een blijvende instelling. Wat is er reeds in ons land bereikt op ’t gebied van schoolvoeding en -kleeding? Zeer weinig. Ineen uitvoerig rapport, uitgegeven door het Bureau voor Kinderbescherming van den Bond van Nederlandsche Onderwijzersl), kan men den stand van deze voorziening in Nederland nagaan. In 1916 bestond nog slechts in 58 van de 1121 gemeenten geheele of gedeeltelijke verstrekking van schoolvoeding en -kleeding met een som van f 260.753.— rechtstreeks of gedeeltelijk door de gemeentekassen betaald. In Amsterdam stond op de begrooting van 1919 f 320.000 voor warm eten en f 150.000 voor melk. Dit was gerekend voor 8000 kinderen. In November 1918 werden er reeds 12000 gevoed; de som zal dus hooger worden. 1) Verkrijgbaar aan het Bureau van den Bond, Constautijn Huygensstraat 118, Amsterdam. Prijs f0.45. Zie ook kort verslag in „De Gemeente” van 15 Juni 1918. DEN LEERPLICHTIGEN LEEFTIJD L- T. In Amsterdam werd in 1917 f 120.00o1) aan schoolkleeding besteed, waarvan f 106.000 gemeentelijke subsidie, en werden 8640 kleedingstukken, 10800 paren klompen en 2397 schoolpantoffels verstrekt. De cijfers in Groningen (geheel gemeentelijk) zijn in 1917 voor * 5357-s°. verstrekt aan 1186 kinderen, in ’s Gravenhage (ook geheel gemeentelijk) voor f 22.525, aan 2175 leerlingen, 840 kleedingstukken en 273 paar schoenen, enz. De eerste eisch, die door onze gemeenteraadsleden gesteld moet worden, is verstrekking van schoolvoeding en -kleeding, direct door de gemeentekas betaald. Deze verstrekking moet dan vallen onder de afdeeling Onderwijs, als te Amsterdam, en niet zooals bij vele gemeenten, wat de schoolkleeding betreft, onder het Burgerlijk Armbestuur of de kommissie tot wering van schoolverzuim of een steuncomité. Een warm maal wordt in Nederland rechtstreeks door de gemeente verstrekt in Amsterdam, Groningen, Hilversum, Leeuwarden, Maastricht, Schiedam, Sappemeer, Schoten, Utrecht, Velsen, Zwollerkerspel. In enkele dezer plaatsen wordt echter niet eens eiken werkdag schoolvoeding gegeven, maar slechts driemaal inde week, zooals b.v. te Velsen. Enkele gemeenten in Nederland geven boterhammen of melk en geen warmen maaltijd, hetgeen we ver beneden het noodzakelijke achten. Amsterdam daarentegen verschaft, behalve den warmen maaltijd, een halven liter melk per dag, met een tusschenpoos toegediend. Hiervoor worden de kinderen der schoolvoeding dooreen schoolarts aangewezen. De warme maaltijden worden overigens inde plaatsen van ons land, waar schoolvoeding is, door particuliere vereenigingen verschaft, meer of minder of in 't geheel niet gesubsideerd door de gemeente. De schoolkleeding wordt in enkele plaatsen door de gemeente verstrekt. Zij zijn: Amersfoort, Baam, Emmen, *) Uit het verslag van de vereeniging „Voor liet schoolkind.” DE ONTWIKKELING VAN HET KIND OP Engwirden, Den Haag, Groningen, Hilversum, Hoorn, Krommenie, Leeuwarden, Maartensdijk, Midwolda, Oost-Stellingwerf, Opsterland, Sappemeer, Schiedam, Schoterland, Utrecht, Velsen, West-Stellingwerf en Zeist. Inde overige plaatsen in Nederland gaat ’t door het Burgerlijk Armbestuur of doorparticulierevereenigingen, meer of minder of niet gesubsideerd door de gemeente. Het karakter van bedeeling kan aan de voorziening van schoolvoeding en -kleeding eerst dan geheel ontnomen worden, wanneer ze gemeentelijk wordt en wanneer ook het onderzoek naar de toelating van de kinderen door het Burgerlijk Armbestuur geschiedt. Het is een onaangename maatregel, dat onderzoek naar den welstand der ouders. In Amsterdam is het bijv. een echt bedeelingsonderzoek. Inde rapporten vindt men o. a. opmerkingen, als: „buren zeggen, dat de moeder snoepachtig is.” Vijftig cent verdienste vaneen kind van 13 jaar moet voor 2/3 als gezinsinkomen worden gerekend, hetgeen kan maken, dat dit daardoor net boven den norm van toelating komt te staan en het schoolkind niet wordt toegelaten bij de voeding. Vele weken kwamen in 1918 honderdtallen rapporten binnen per week over het gezinsinkomen der ouders; vele kinderen moesten nog worden afgewezen. In Groningen verzochten de raadsleden in deze buitengewone omstandigheden tijdens den oorlog aan alle kinderen, voor wie er om gevraagd wordt, voedsel te verstrekken. In Amsterdam vroeg de Sociaal-Democratische Vrouwenclub dit ook ineen adres. Aan deze voorstellen werd in beide gevallen geen gehoor gegeven. Wel is de wethouder te Amsterdam genegen, wanneer de levensmiddelen meer voldoende aanwezig zijn, tegen lagen prijs of tegen kostprijs voedsel te verstrekken aan kinderen wier ouders boven den vastgesteldennorm leven. Wij achten dit een zeer goede instelling, zoolang de leerplichtwet geen volledige kostelooze voorziening der schooljeugd van de gemeente eischt. Een hooge DEN LEERPLICHTIGEN LEERTIJD L. T. norm voor degenen die kosteloos voedsel ontvangen, met een royale opvatting omtrent deze grens, een lage vergoeding voor degenen die boven den normleven en kostprijs voor de kinderen der goed bezoldigde arbeiders. Het moet echter zoo geschieden, dat aan de kinderen niet bekend is, wie kosteloos den maaltijd ontvangt. Er bestaat in het buitenland een systeem van bonboekjes om dit mogelijk te maken. Deze boekjes worden kosteloos of tegen vergoeding afgegeven, al naar de ouders der kinderen beneden of boven den norm van toelating leven moeten. De kinderen brengen alleen de bonnetjes mee, die alle gelijk zijn. Enkele plaatsen in ons land laten een vergoeding betalen, b.v. Maastricht, van i—n cent. De berekening van de grootte der bijdrage eischt echter een uitvoerig onderzoek naar de inkomsten, wat ons niet wenschelijk voorkomt. Waar er een onderzoek moet worden ingesteld, zouden weden norm ruim willen nemen. De inkomsten van de moeder b.v. niet rekenen, waar deze toch ingeval van beroepsarbeid, hetzij een ander moet nemen om haar gezinsarbeid te doen, dus bijzondere onkosten daarvoor heeft te maken, hetzij ’s avonds of ’s nachts arbeiden moet om het werk in te halen en daardoor dubbele slijtage, dus ook onkosten heeft, hetzij ze ’t gezin en dus ook de kinderen er om verwaarloost en deze in ’t laatste geval zeker bijzondere voeding op school noodig hebben. De verdiensten der inwonende ongehuwden moesten veel lager berekend worden dan b.v. te Amsterdam, naar ’t 2/3 bedraagt. Het weerzinwekkend onderzoek door armbezoekers, die haarfijn elke cent verdienste der familieleden moeten nagaan, behoort tot een minimum teruggebracht te worden. In Haarlem en Amersfoort werd tijdens den oorlog aan alle kinderen, voor wie er om gevraagd werd, schoolvoeding verstrekt. Deze gemeenteraden stelden in DE ONTWIKKELING VAN HET KIND OP waar in Groningen door de Sociaal-Democratische Raadsfractie vergeefs om gevraagd werd. Niettegenstaande de leerplichtwet alleen bevoegdheid geeft eten te verstrekken aan kinderen, die er behoefte aan hebben en men dit opvat alsof dit laatste alleen zoogenaamde „behoeftige kinderen” zijn, werd dit toch bereikt en op behoeftigheid niet gelet. Zoo ziet men, dat de wet ruim op te vatten is wanneer men aanwijst, dat tijdsomstandigheden dringen en die dringen feitelijk altijd. Hierbij kon nu de rompslomp en de vernedering van het onderzoek vervallen. De kinderen bij het voorbereidend onderwijs en inde vervolgklassen en -scholen, kinderen die dus niet behooren tot de leerplichtige leerlingen, moeten toch schoolvoeding en -kleeding ontvangen, beide leeftijden kunnen evenmin goede voeding ontberen. In Amsterdam heeft men de voeding voor deze beide categoriën kinderen ingesteld op grond, dat de wet wil, dat de kinderen van ’t voorbereidend en vervolgonderwijs op dezelfde wijze behandeld worden als de leerplichtige kinderen. De schoolvoeding moet tijdens de vacanties voortgezet worden, zooals in verschillende gemeenten, o. a. Amsterdam. De schadelijke gevolgen van het stop zetten tijdens de vacantie zijn door Dr. Deijll op het congres van Kinderbescherming dooreen grafische voorstelling duidelijk gedemonstreerd.1) De eenig juiste weg is gemeentelijke schoolvoeding en gemeentelijke schoolkleeding. Al de noodige eischen kunnen dan door den gemeenteraad aan B. en W. gesteld worden. Geschikt achten we het, wanneer een commissie van toezicht en advies den wethouder van onderwijs bijstaat, maar deze commissie moet dan uit vooruitstrevende elementen bestaan en *) Zie op blz. 7 inde brochure van M. Nieboer-Nijgli: Gemeentelijke Schoolvoeding, „Ontwikkeling,” Paleisstraat 43, Amsterdam, en nog beter in het Verslag van het Congres van Kinderbescherming, blz. 101, verkrijgbaar bij Edelman & Barendregt, Ceintuurbaan, Amsterdam. DEN LEERPLICHTIGEN LEEFTIJD L. T. niet, zooals te Amsterdam, voor een groot deel uit reactionnaire personen. Deze laatsten trachten de schoolvoeding dan inde banen der bedeeling te houden. In zulk een commissie onderwijzers (essen) te benoemen is goed, maar niet zooals te Amsterdam tegen enkele vertegenwoordigers van ’t zeer groote aantal onderwijzers van de openbare school, vertegenwoordigers van onderwijzers van allerlei soorten bijzondere scholen, of christelijke openbare onderwijzers, en van besturen van bijzondere scholen, vertegenwoordigers van de vroegere liefdadige instelling, die de schoolvoeding verzorgde, enz. Naast de vertegenwoordigers van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers, schoolartsen, deskundigen in massale voedselvoorziening, leden der plaatselijke schoolcommissie, vertegenwoordigsters der Vrouwenclub, achten we het juist vertegenwoordigers van de ouders der kinderen van schoolvoeding te kiezen, en meerdere sociaal-democraten. Als deze laatsten ’t initiatief tot de gemeentelijke voorziening namen, spreekt dit vanzelf. Of ’t noodzakelijk is een aparte keuken voor de schoolvoeding in te richten, zooals te Amsterdam en Den Haag, die inde voedselverstrekking voorziet, of dat de plaatselijke centrale keuken dit doet, is dunkt ons, een administratieve kwestie. In alle geval zou eten vaneen centrale keuken, dat voor de schoolvoeding dient, onder speciaal toezicht van deskundigen op ’t gebied van voeding, als schoolartsen en gediplomeerden in voedselbereiding, moeten staan. Het voedsel, ook vaneen bijzondere keuken voor kindervoeding, moet beantwoorden aan de eischen, die deze deskundigen voor kinderen stellen. Aan kinderen moet niet hetzelfde eten worden voorgezet als aan volwassenen, wil de voeding op de meest doelmatige wijze geschieden. Het groeiend organisme van het kind heeft o. a. meer eiwit noodig dan dat van volwassenen. De medische sub-commissie der school- voeding te Amsterdam heeft een 13-tal winter-menu’s en een 13-tal zomermenu’s samengesteld, die voor kinde- DE ONTWIKKELING VAN HET KIND OP ren de noodzakelijke verhouding van eiwit, vet en koolhydraten aangeven. In het rapport van de sub-commissie, dat op het Stadhuis te Amsterdam aan te vragen is, zijn 13 zomer menu’s aangegeven. Te Amsterdam is de gemiddelde hoeveelheid per portie | L. De kostprijs per portie is in 1918 in Juni, Juli en Augustus 11.2 cent geweest. Over alle plaatsen in Nederland varieeren de prijzen tusschen 5 en 22 cent. Wanneer de schoolvoeding gemeentelijk is, zijnde helpsters en leidsters ook bezoldigde personen. Dit is veel beter dan wanneer zij liefdadige dames zijn, van wier hulp men nooit zeker is en die soms maanden lang vacantie nemen. In Amsterdam wordt nu bijna geheel op eigen scholen schoolvoeding gegeven, onder toezicht der onderwijzers (essen) der eigen school, geassisteerd dooreen of meer helpsters. Geen hongeroptochten der kinderen dus meer en geen krioelen om de eetzaal voor ze binnen gelaten worden. Of de onderwijzers (essen) dit toezicht vrijwillig moeten doen of daarvoor bezoldigd moeten worden, is een kwestie die wij niet gaarne zouden willen oplossen. In Amsterdam doen zij ’t sinds September 1918 vrijwillig en ’t gaat tot nu toe goed. Persoonlijk zouden wij voor bezoldiging zijn, daar de vrije tijd van het onderwijzend personeel ook beperkt is. Hoe rustiger, aangenamer en langduriger deze maaltijd is, hoe meer werk er van gemaakt wordt, hoe beter. De tafel gedekt, een bloemetje in ’t midden, aardig meubilair in frissche kleuren geschilderd, lage tafels met stoelen of krukken, naar de grootte der kinderen berekend, gezelligheid in ’t lokaal door prenten in aangename kleuren, zooals in goed ingerichte scholen. De kinderen om beurten helpen, zoodat ze ook handigheid leeren. Noodzakelijk daarvoor is het dat ’t niet gehaast gaat, zoodat de onhandigen ook leeren kunnen. De goede toon kan meteen opvoedend werken. Bij de kooklessen bij ’t herhalingsonderwijs DEN LEERPLICHTIGEN LEEFTIJD L. T. wordt o. a. in beiden aan ’t einde der lessen ’t gekookte eten opgegeten Er wordt dan ook gedekt en er een gezellige maaltijd van gemaakt. Slechte gewoonten bij ’t eten worden zonder veel moeite daarbij afgeleerd en goede manieren aangewend. Bovendien moeten de kinderen gelegenheid hebben hun handen voor ’t eten te wasschen; daardoor leeren ze ook reinheid. Handenwaschbakken, zooals inde allernieuwste voorbereidende scholen te Amsterdam, zouden in elk eetlokaal of school waar gegeten wordt, moeten zijn aangebracht. In sommige plaatsen van ons land, o.a. Middelburg, was dit jaren geleden reeds gewoonte. Wij spraken tot nu toe over de noodzakelijkheid dat schoolvoeding gemeentelijk zij; dezelfde argumenten gelden voor de schoolkleeding. Hier valt nog veel te doen, want het is niet voldoende als kinderen schoenen, klompen, schoolpantoffels en bovenkleeren krijgen. De onderwijzers(essen) die met de kinderen naar de schoolbaden gaan, kunnen een treurige beschrijving geven van den staat waarin het ondergoed vaneen groot deel der schoolkinderen verkeert. Dat is eenvoudig tragisch. *) De heer Vander Veen gaf in „Het Volk” een beschrijving hoe de voorziening moest gaan. Aan de schoolbaden, waar de kinderen onder toezicht van de onderwijzeressen) zijn, zou het ondergoed moeten uitgedeeld en verwisseld worden. De gemeente levert ’t goed en laat ’t wekelijks door de gemeente wasschen en verstellen. Hoe is ’t in ’t buitenland met de gemeentelijke schoolvoeding gesteld? In Pruisen staan'de sociaal-democraten op het standpunt dat sehoolvoeding in ’t algemeen moet aandringen. Alleenomdatvoeding voor behoeftige school- 1) Het inmiddels genomen onderzoek tijdens de vlektyphusepiaeiliie naar de aanwezigheid van ongedierte bij de kinderen, heeft nog erger dingen aan den dag gebracht. DE ONTWIKKELING VAN HET KIND OP kinderen eerder te bereiken is, heeft men ’t in verschillende plaatsen op deze gronden verkregen. Toch blijft men streven naar schoolvoeding voor alle kinderen, kosteloos voor de onvermogenden en zwakken, tegen vergoeding aan de andere kinderen. De noodzakelijkheid van schoolvoeding wordt door den beroepsarbeid der moeders bijzonder sterk gevoeld. Evenals bij ons zijn er enkele, maar dan ook voorname steden, o.a. Berlijn,1) Eeipzig, Mannheim, Neurenberg, Straatsburg, enz., die uitsluitend gemeentelijke schoolvoeding hebben; bij de meeste geschiedt de verstrekking door particuliere vereenigingen, gesubsideerd door de gemeente. In Engeland wordt de schoolvoeding sinds 1906 in speciale gevallen door de overheid geheel betaald; in ’t algemeen wordt er door de ouders iets voor afgestaan. De neiging om het geheel van overheidswege te doen plaats hebben, neemt steeds toe. In Frankrijk ook toename van gemeentelijke voorziening. In Zwitserland is in enkele steden, zooals Zürich, de schoolvoeding geheel gemeentelijk. Zoo zien we dat allerwege, evenals bij ons, de gemeentelijke voorziening van voeding en kleeding (hoewel omtrent dit laatste uit het buitenland ons nog weinig bekend is) toeneemt. Toch is zij nog zeer onvoldoende in ons land en zal zij overal krachtig ter hand genomen moeten worden. De gemeenteraadsleden, die zich met energie dit laatste tot taak stellen, zullen bij dit werk ruime voldoening vinden. De gedachte van mee te werken aan de ontplooiing van den kleinen proletarischen mensch, die zoo oneindig veel ontbeert, zal hun bevrediging geven. Niet mogen we rusten voordat we overtuigd zijn, dat deze kinderen minstens dezelfde gelegenheid tot gezonde ontwikkeling hebben als de kinderen der *) Zie „Kommunale Praxis” van 28 Juli 1917. DEN LEERPLICHTIGEN LEEFTIJD L. T. burgerlijke klasse. Het aspect dat deze laatste kinderen hebben, dat frissche, teere, ranke van bloemen, dat moeten ook onze kinderen krijgen. Heerlijke taak voor de vrouwelijke gemeenteraadsleden, waaraan zij met bezieling kunnen meewerken! Het benoemen van schoolartsen is reeds in ons gemeenteprogram opgenomen. Een nauwkeurig onderzoek naar den gezondheidstoestand der schoolkinderen behoort tot de eischen des tijds. In Cempuis werd hier zeer nauwkeurig op gelet, omdat een gebrek aan een of ander orgaan, hetzij van het gehoor, van den reuk of vooral ook van het gezicht, de kinderen bij het onderwijs achteruit kan zetten. In verschillende plaatsen heeft de gemeente tegenwoordig een schoolarts aangesteld. Hij moet door de schoolverpleegster worden geassisteerd. Deze behandelt de kinderen inde school of zoekt ze in huis op en kan veel verwaarloozing en onreinheid voorkomen. Natuurlijk moeten alleen gediplomeerde verpleegsters daarvoor in aanmerking komen en niet als in enkele gemeenten onopgeleiden daarvoor genomen worden. De kinderen lijden over het algemeen aan zeer slechte tanden. Terwijl bij de bourgeoisie de kinderen bijna doorloopend naar den tandarts gaan, wordt hierop bij de kinderen der arbeidersklasse buitengewoon weinig acht geslagen. Toch voor hun spijsvertering en hun gestel is ’t van groot belang, dat de tanden in orde zijn. De behandeling van de tanden der schoolkinderen door den gemeentelijken tandarts is naast den schoolarts geboden. Tusschen schoolartsen en fondsdoctoren is de vereischte samenwerking noodzakelijk. Hieraan ontbreekt in Amsterdam bijv. wel eens wat. De fondsdokter kan geheel overbodig achten, wat de schoolarts voor het kind wenschelijk vindt. Geeft de fondsdokster geen gehoor aan de wenschen van den schoolarts, dan kan deze ook de kinderen nog naar een kliniek zenden. Er DE ONTWIKKELING VAN HET KIND OP ontstaan hierdoor ongewensehte toestanden, chicanes waar de kinderen per slot van rekening het slachtoffer van worden. Hoe dan ook, een oplossing van dit vraagstuk is gewenscht, evenals de centralisatie van den geneeskundigen dienst en de moederschapszorg door elke gemeente. DEN LEERPLICHTIGEN LEEFTIJD L. T. De loonpolitiek der gemeente en de arbeidsters. (S. J. P.) Het vrouwelijk lid van den gemeenteraad kan een goed werk verrichten door bij de beraadslagingen over de loonpolitiek van de gemeente eens een boekje open te doen van hetgeen er ineen arbeidersgezin noodig is. Niemand beter dan een vrouw, die de gezinszorgen door en door kent, is in staat daarover het woord te spreken dat past en niet zal nalaten indruk te maken op den raad en de belastingbetalende burgers, die wel wat te veel jeremiëeren over de hooge loon en van de gemeentewerklieden, ambtenaren en onderwijzers. Wat de loonpolitiek in het algemeen aangaat raden wij aan zich te voorzien van het boekje „Socialistische Gemeentepolitiek” en de „Schriftelijke kursus in Gemeentepolitiek”, uitgaven van de Maatschappij Ontwikkeling, Paleisstraat 43. Hier wenschen wij slechts naar voren te brengen de wenschelijkheid, om, waar eenigszins mogelijk, inde gemeenteraden te pleiten voor gelijk loon van mannen en vrouwen voor gelijken arbeid. Deze eisch is niet nieuw. Inde vakvereenigingslitteratuur van tientallen jaren her wordt met klem van redenen hiervoor opgekomen. Niet het minst om te voorkomen, dat de vrouwen als concurrenten op de arbeidsmarkt zouden optreden. In ons strijdprogram van 1909 niet in het gemeenteprogram omdat zulks overbodig werd geacht wordt inde paragraaf, die over arbeidswetgeving handelt, geëischt: „Regeling van den vrouwenarbeid op den voet van gelijkheid van loon bij gelijken arbeid en in verband met de lichamelijke gezondheid.” Uiteen principieel oogpunt is er alles vóór te zeggen. Indien de prestatie van de vrouw even groot is als die van den man op de arbeidsmarkt, dan moet zij geen lager loon dan de man ontvangen, alleen omdat het een vrouw is, die arbeid verricht. Bovendien zou hier op een deel van de arbeidende klasse een grootere graad van uitbuiting worden toegepast door voor dezelfde hoeveelheid en kwaüteit arbeid aan de vrouwen een lager loon toe te kennen dan aan de mannen. Eindelijk geldt de overweging, dat de ontwikkeling der maatschappelijke omstandigheden er toe geleid heeft, dat de vrouwen meer en meer aan het bedrijfsleven zijn gaan deelnemen, om inde kosten van eigen onderhoud en in dat van het gezin geheel of ten deele finantieel bij te dragen. De redeneering, dat een vrouw minder behoefte heeft aan geld dan een man, omdat ze alleen voor zich zelf heeft te zorgen, gaat al sinds lang niet meer op. Zeker, er zullen wel gevallen zijn waarbij een vrouw die bij hare ouders inwoont, en waar volstaan kan worden met enkele guldens kostgeld, het inderdaad beter heeft dan haar mannelijke collega, die hetzelfde loon verdient en daarvan een gezin en kinderen heeft te onderhouden. Maar inden regel toch is het hiermede anders gesteld en drukken de gezinszorgen even goed op de vrouwen, die loonarbeid verrichten, als op de mannen. Dat voor vrouwenarbeid minder moet worden betaald dan voor mannenarbeid is een redeneering, die o zoo gaarne gevolgd wordt door werkgevers, welke er op uit zijn van goedkoope arbeidskrachten in hun bedrijf te profiteeren en die er niet aan denken een stelsel in te voeren van loon naar behoefte. DE loonpolitiek der gemeente enz. In dezen crisistijd wordt nog al gewerkt met loonbijslagen, zoowel door overheidslichamen als door particuliere werkgevers, voor gehuwden en gezinnen met kinderen. Waarom? Omdat de werkgevers zich den toestand van de gezinnen der arbeiders zóó aantrekken? Hebben zij dat ooit gedaan? Moest elke verbetering niet door middel van den loonstrijd, met of zonder werkstaking, letterlijk worden af gedwongen? Is het loonstelsel ooit gebaseerd geweest op de behoefte der arbeidersgezinnen? Indien dat waar was dan moest het laagste loon in de kleinste plaats van Nederland toch stellig veertig gulden per week zijn. Op dezen grondslag kon dan voor gehuwden en voor hen die kinderen hebben meer worden gegeven. Het is en was steeds juist andersom. Omdat de loonen zóó schrikbarend laag waren en de waarde van het geld sterk daalde door de duurte en schaarschte van allerhande levensmiddelen was het noodzakelijk, dat met bijslagen werd gewerkt. Loon naar behoefte is geheel vreemd aan ons kapitalistisch loonstelsel, loop maar door de arbeidersbuurten van de steden en de dorpen, dan weet men al genoeg! Men betaalt alleen een zeker bedrag voor een bepaalde hoeveelheid arbeid en de loonstandaard kan alleen door de kracht der vereenigde arbeiders en hunne politieke vertegenwoordigers worden opgevoerd, om het levenspeil der arbeidende klasse te verhoogen. De vrouw en de vakbeweging. Inde Duitsche werkgeverskringen werd, met het oog op de buitenlandsehe concurrentie na den oorlog, betoogd, dat de DE LOONPOLITIEK DER GEMEENTE honderdduizendtallen vrouwen aan den arbeid moesten worden gehouden, om daardoor de productieprijzen op de wereldmarkt te kunnen beïnvloeden, terwijl tevens ook andere systemen van loondruk werden overwogen. Aan dat streven is inden revolutietijd een einde gemaakt door de vakbonden van Duitschland, die met de werkgevers een overeenkomst hebben aangegaan, waarbij alle zaken betreffende den arbeid aan vaste regelen zullen worden onderworpen en ook de arbeid van de vrouwen overeenkomstig de bedrijfsverhoudingen geregeld en in collectieve overeenkomsten zullen worden vastgelegd. De regeering heeft aan de geheele regeling tusschen werkgevers en vakbonden die 12 belangrijke grondslagen bevat hare sanctie gehecht en haar van kracht verklaard voor de overheidsbedrijven, derhalve óók voor de gemeenten. In Amsterdam is bij de regeling der onderwijzerssalarissen vastgesteld, dat het salaris van onderwijzers en onderwijzeressen, die gelijke bevoegdheden bezitten, even groot zal zijn. In alle takken van dienst moet de gemeente het stelsel doorvoeren, dat vrouwen en mannen een gelijk loon moeten hebben. Onze vrouwelijke raadsleden wacht ook hier een belangrijke taak. Zij zullen in hun klassegenooten van de vakbeweging sterke medestanders vinden en de speciale uitbuiting van de vrouw, die evenveel presteert als de man, helpen keeren en vanuit den raad een belangrijken invloed op het loon vraagstuk kunnen oefenen. EN DE ARBEIDSTERS S. J. B• Arbeidsbemiddeling voor vrouwen. (s.j. po De verwachtingen van het sociale werk, dat een goed ingerichte arbeidsbeurs kan verrichten, moeten niet te hoog gespannen worden; anderzijds doet men ook verkeerd de beteekenis van zoo een gemeentelijke instelling te onderschatten. Wij zullen hier maar een klein deel van haar taak bespreken en wel de arbeidsbemiddeling voor vrouwen, waarbij wij ons tot enkele punten moeten beperken. De particuliere bureaux voor bemiddeling, voor zoover het dienstboden betreft kortweg „besteedsters” genoemd, zijn bekend. Er zullen enkele zijn, die men vertrouwen kan, maar de meeste particuliere plaatsingbureaux zijn zwendelinrichtingen, die het uitsluitend te doen is om geld te verdienen en er geen bezwaar in zien de werkneemster zoowel als de werkgeefster te misleiden, om hun doel te bereiken. Die particuliere arbeidsbemiddeling is gelukkig aan het uitsterven en de overheidsinstellingen, de gemeentelijke arbeidsbeurzen, die ook van nut zijn voor de arbeiders, zien hun taak steeds uitbreiden. Evenwel kan de openbare arbeidsbemiddeling geen arbeidsgelegenheid scheppen, zij is ook geen vorm van werkverschaffing. Zij kan alleen de personen, die werk zoeken, in aanraking brengen met hen, die om arbeidsters of arbeiders verlegen zijn en hierdoor bewerken, dat zij, die anders werkloos zouden gebleven zijn, nu werk krijgen. Laten wij het voor de hand liggend geval van de werkster nemen. Men heeft een werkvrouw noodig, maar kan niet onmiddellijk iemand krijgen. Welnu, er wordt wat op gevonden in het huishouden en men weet zich op een of andere manier te redden. De goed ingerichte bemiddeling nu, die èn bij arbeidsters èn bij de werkgeefsters of werkgevers goed staat aangeschreven, kan hier dus een nuttig werk verrichten door de werkster de plaats aan te wijzen, die ze zoekt en de huisvrouw iemand te bezorgen op het juiste tijdstip, dat zij iemand noodig heeft. Alleen uit dit voorbeeld blijkt reeds het nut der arbeidsbemiddeling. Er is natuurlijk veel meer van te zeggen, maar hiermede kan worden volstaan. De deskundige leiding. Inden laatsten tijd is meer en meerde gedachte doorgedrongen, dat de arbeidsbemiddeling moet staan onder deskundige leiding. Specialisatie inde arbeidsbemiddeling heeft hare practische voordeelen, vandaar dat men, o. a. in Amsterdam, voor verschillende vakken afzonderlijke vakafdeelingen heeft ingesteld, elk onder leiding vaneen vakman. Niet minder noodig bleek een afdeeling voor vrouwelijke beroepen, met vrouwen als deskundigen en onder leiding eener onderdirectrice; de ervaring heeft reeds bewezen, dat door instelling van eën vrouwenafdeeling de vrouwen veel meer gebruik maken van de gemeentelijke arbeidsbeurs. Bij de sterke toeneming van den vrouwenarbeid is ineen plaats met een eenigszins uitgebreide nijverheid een vrouwenafdeeling zeker geen weelde-artikel; we gaan zelfs verder en beweren, dat het dienstbodenvraagstuk een goed eind hare oplossing kon naderen, indien een afdeeling uitsluitend voor dienstboden en werksters zou bestaan, die ten opzichte van loon, arbeidsduur, goede behandeling en vakkennis zich een stuwende kracht weet te toonen. ARBEIDSBEMIDDELING VOOR VROUWEN S. J. P. De vakafdeeringen. Aan de vakafdeelingen worden door de arbeidsbeurzen bemiddelaars verbonden en bij de afdeeling voor vrouwen een bemiddelaarster, die deskundig moet zijn in het vak waarin ze moet optreden, want ondeskundige bemiddeling is de dood inde pot. Het brengt de menschen op een plaats, die zij straks weer moeten verlaten, stelt arbeiders en werkgevers te leur, die geen vertrouwen kunnen hebben ineen instelling, die ze van den wal inde sloot helpt. De vrouwelijke ambtenaar, die zich met de bemiddeling bemoeit, kan direct zien in welke buurt de dienstbode of de werkster moet worden geplaatst, omdat ze de eischen der werkgeefsters kent, die met de buurten van de gemeente wisselen. Verwacht de dienstbode, die zich voor werk aanmeldt, een kind, dan zullen in het eene gezin wèl, in het andere geen bezwaren worden geopperd; staat de vrouw geheel hulpeloos en kan zij geen werk bekomen, dan zal de vrouwenafdeeling van de arbeidsbeurs pogingen aanwenden haar in contact te brengen met vereenigingen, die bereid zijn haar te helpen. In zulke gevallen spreekt de noodzakelijkheid, om als vrouwen tegenover elkander ronduit te kunnen spreken over de moeilijkheden des levens, die men verplicht zou zijn tegenover mannen te verzwijgen. Deze zaken spelen bij de bemiddeling voor vrouwen óók een rol. Gemeenten waar vrouwenafdeeeingen zijn. Reeds zijn, voorzoover ons bekend, afdeelingen voor vrouwen werkzaam in Den Haag, Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Arnhem en Dordrecht, waar een directrice of onder-directrice is aangesteld, en in Haarlem, Hilversum en Groningen, waar men volstaat met een vrouwelijk ambtenaar of chef. Inde overgroote meerderheid der gevallen derhalve niet. ARBEIDSBEMIDDELING VOOR VROUWEN S. J. P.' De omvang van den vrouwenarbeid. Omtrent den vrouwenarbeid in ons land laten wij hier enkele gegevens volgen. Nu moet gij geen zuur gezicht zetten, als gij hieronder wat cijfers vindt; zeker, het. schijnt wat vervelend en leest niet zoo prettig, toch mogen wijde verleiding niet weerstaan ze neer te schrijven, om twee redenen: ie omdat getallen voor iedereen onweersprekelijk zijn en 2e omdat getallen ons de kennis bijbrengen van de juiste toestanden en zien laten, dat onze mededeelingen omtrent de beteekenis van den vrouwenarbeid en de daarmede in verband staande arbeidsbemiddeling voor vrouwen niet kan worden gemist als onderdeel van de gemeentelijke taak. De laatste beroepstelling is van 31 Dec. 1909. Het aantal werkzame vrouwen bedroeg toen: Inde Nijverheidsbedrijven 111838 ~ ~ Landbouwbedrijven 112221 ~ ~ Handelsbedrijven 60057 ~ ~ Andere ambten en bedieningen 256.770 In deze laatste groep bevonden zich o. a.: Bij de verpleging of verzorging 12658 Bij de huiselijke diensten 215046 Bij den staat 9255, uitgezonderd de post en nijverheidsbedrijven. Bij de gemeenten 9687, uitgezonderd de openbare werken en nijverheidsbedrijven. Latere gegevens zijn die, welke opgenomen zijn door de arbeidsinspectie in 1914 en de werkzame personen in inrichtingen betreffen, waarvoor de veiligheidswet, de arbeidswet en de steenhouwerswet gelden, alsmede dein 1916 bezochte inrichtingen. Hieronder volgen enkele gegevens van den vrouwenarbeid en den arbeid van meisjes van 1910 tot en met arbeidsbemiddeeing voor vrouwen s.j. p. 1914, in inrichtingen waar de bovengenoemde wetten van toepassing waren: In 1910 meisjes van 12 tot 17 jaren 27379 ~ I911 ». „ !2 „ 17 „ 29404 » !912 12 „ 17 „ 31754 » Ï9Ï3 », „ 12 „ 17 „ 36639 .. 19*4 » „ 12 „ 17 „ 39321 In 1910 ongeh. vrouwen 58045, geh. vrouwen 6371 » 1911 n ~ 63098, ~ „ 6379 i912 „ ~ 66102, ~ ~ 7740 >. 1913 » >, 68605, „ „ 7654 .» 1914 .. >, 67102, „ „ 7565 De arbeid van meisjes tot 17 jaren nam gestadig toe, behalve in het crisisjaar 1914, waarin ook de arbeid van ongehuwde en gehuwde vrouwen bleek gedaald. Hieronder laten wij enkele cijfers volgen betreffende de inrichtingen, waar 25 of meer personen werkzaam zijn, waarbij wijde jaren 1914 en 1916 in vergelijking brengen. Meisjes beneden 17 jaren: 24011 of toegenomen sinds 1914 met 3269 of 16 pet. Vrouwen 45818 of toegenomen met 5051 of 12 pet. Uit deze laatste gegevens valt af te leiden, dat de arbeid van meisjes en vrouwen sterk toenam inden oorlogstijd en wij maken ons sterk, dat, indien de beroepstelling in 1919 plaats zal hebben zooals men weet geschiedt dat om de 10 jaren in ons land blijken zal, dat over de geheele linie de vrouwenarbeid sinds 1909 absoluut en relatief gestegen zal zijn.l) Het aantal vrouwen en meisjes op 100 werkzame personen in die inrichtingen bedroeg in 1914 20 en in 1916 22. In sommige bedrijven was de stijging vrij sterk, zoo in het papierbedrijf van 19 op 23 pet., in debakke- ’) Men brenge deze getallen óók in verband met hetgeen wij over het vakonderwijs opmerken. ARBEIDSBEMIDDELING VOOR VROUWEN S. J. P. rijen van 21 op 23 pet., inde tabaks- en sigarenfabrieken van 16.5 op 18.5 pet. In die bedrijven waar de vrouwenarbeid belangrijk is zal de bemiddeling, mits deskundig geleid en goed ingericht, tot nut strekken van duizenden arbeidsters en vrouwen. De arbeidsbeurzen hebben inden laatsten tijd zich goed ontwikkeld, het is noodig, dat de afdeeling voor vrouwen in die ontwikkeling deelt en dat men inde verschillende Commissies vrouwen dezelfde rechten verschaft als aan de mannen; zoo schijnt het ons voor de toekomst noodig voor de vrouwen-afdeeling een speciale commissie van werkgeefsters en werkneemsters in te stellen, die toezicht op de bemiddeling oefent en wier taak is de directrice of de afdeelingschef in haar moeilijk werk bij te staan. Ook op het platteland, waar geen arbeidsbeurzen bestaan, zou van gemeentewege invloed kunnen worden geoefend op de taak der correspondentschappen, die zich met de arbeidsbemiddeling bezig houden. Waar vrouwen werk zoeken, zouden zij dooreen deskundige vrouw, toe te voegen aan het correspondentschap, zij het voor een combinatie van gemeenten, goed werk kunnen verrichten. Wij hebben hier slechts enkele punten aangestipt; het onderwerp is belangrijk genoeg voor de vrouwen, die straks in onze gemeenteraden binnen treden om hun aandacht op deze tak van gemeentebemoeiïug gevestigd te houden. Moge deze korte aanteekeningen de belangstelling hebben gewekt, die de arbeidsbemiddeling voor vrouwen vereischt. arbeidsbemiddeling voor vrouwen s.j. p. Het vakonderwijs. (S. J. P.) Het sociaal-democratisch raadslid heeft niet alleen de vraag te stellen of een of andere groep van de bevolking belang heeft bij een zaak, die door de gemeente moet worden bevorderd, maar als voornaamste grond voor zijn belangstelling dient allereerst vast te staan, dat de belangen der gemeenschap worden gediend. Bij het bevorderen van het vakonderwijs, óók voor de vrouwelijke jeugd, ligt aan ons optreden derhalve tweeerlei motief ten grondslag. ie dat de industrie of het bedrijf behoefte heeft aan vrouwenarbeid en aan zijn ontwikkeling. 2e dat de vrouw, eenmaal in het overheidscollege gezeten, tot roeping heeft de banden, die het terrein van den vrouwenarbeid beperken, te verbreken, voor zoover de wering van vrouwenarbeid geen gevolg is van de mindere lichaamskracht van de vrouw of uit den aard van het vak de vrouw minder geschikt doet zijn dan de man. De beoordeeling van de al of niet geschiktheid van de vrouw voor een vak mag niet worden beïnvloed door traditie, gewoonte of vooroordeel. Volgt men deze gedragslijn, dan zal er door de doelmatige aanwending der vrouwelijke arbeidskracht een grootere productiviteit ontstaan, die voor de voortbrenging en derhalve voor de gemeenschap van belang kan zijn. In dit verband dient derhalve de vakopleiding voor de vrouwelijke jeugd gezien te worden. Het vrouwelijk lid van den gemeenteraad heeft dus tot taak aan het optreden der sociaal-democratische fractie leiding te geven om, voorzoover bij het vakonderwijs dit beginsel tot uitwerking kan worden gebracht, de daartoe strekkende voorstellen inden raad te doen brengen. De overheidszorg bij het vakonderwijs. Het vakonderwijs is aan geen wettelijke regeling gebonden en overgelaten aan hetgeen particulieren tot stand brengen, daartoe door de praktijk van industrie en bedrijf genoodzaakt. Het zal de taak zijn van de sociaal-democraten om krachtig te ijveren voor het in eigen beheer nemen der vakscholen en wel om twee voorname redenen: Omdat de gemeente, die de vakschool beheert, de controle beter kan uitoefenen en rechtstreeks over alle zaken te zeggen heeft, waardoor de vertegenwoordigers van de burgerij, de leden van den gemeenteraad, onmiddellijk inde gelegenheid zijn hun aandacht te schenken aan alles wat de vakschool betreft krachtens hun recht als lid van den raad. Omdat de subsidies, die de overheid geeft, over het algemeen zoo aanzienlijk zijn in verhouding tot de bijdragen van particulieren, dat het voor de gemeente veel rationeeler is de school zelve te exploiteeren, dan een zijdelingsch toezicht te oefenen op de uitvoering der gestelde voorwaarden, welke aan het subsidie zijn verbonden. Rijk, provincie en gemeente subsidieeren het vakonderwijs. De gemeente en de provincie zijn daartoe evenwel niet verplicht volgens de wet, doch ontleenen hun optreden aan de algemeene bepalingen van de Gemeentewet, dat de raad alle bevoegdheid heeft met betrekking het vakonderwijs S. J. P. tot de regeling en het bestuur van de huishouding der gemeente, die niet bij de wet aan een ander college is opgedragen. De raad is dus bevoegd een ambachtschool of vakschool op te richten of deze inrichtingen te subsidieeren. Ineen gelijke positie verkeert de provincie, met dien verstande, dat dat college alleen subsidies aan het vakonderwijs verstrekt en het oprichten van scholen aan gemeentebesturen of particulieren zal overlaten. Is de aanvrage om subsidie bij het gemeentebestuur ingekomen, dan wordt het programma van de school bekeken, het rapport van den inspecteur van het middelbaar onderwijs wordt nagegaan, de begrooting van inkomsten en uitgaven wordt aan een onderzoek onderworpen, het reglement van de school wordt aan de praktijk getoetst en als alles dan door B. en W. in orde wordt bevonden, wordt doordat college bij den gemeenteraad een voordracht tot het verleenen van subsidie ingediend, die allicht de goedkeuring van de Commissie van Bijstand in het beheer der onderwijszaken vooraf heeft verkregen. Op ongeveer gelijke wijze handelen het rijk en de provincie. Nu kan men bepaalde regelen stellen om de particuliere scholen te dwingen de vakscholen te laten voldoen aan algemeene beginselen, die men voor een goede ontwikkeling van het vakonderwijs onontbeerlijk acht. De verordening betreffende de subsidieering van het vakonderwijs inde provincie Noord-Holland bevat tal van voorschriften, die voor de gemeentebesturen als model zouden kunnen dienen. Aan de hand van deze verordening kunnen de Staten invloed oefenen, onder meer op de volgende zaken: Het leerplan, aard en duur van den cursus en de eischen van toelating der leerlingen, de regeling der jaarwedden en de pensioenen van het personeel en de regeling der schoolgelden. HET VAKONDERWIJS S. J. P. Omtrent het schoolgeld wordt o. m. bepaald, dat voor geen leerling meer mag worden geheven dan de werkelijke kosten, per leerling en per cursus gerekend; zij, die niet in staat zijn het schoolgeld ten volle te voldoen, worden in klassen ingedeeld; leerlingen, van wie ook het laagste schoolgeld niet kan worden geheven, worden kosteloos toegelaten, terwijl ook voor rekening der inrichting de leermiddelen worden verstrekt. En ten einde te voorkomen, dat op een of andere wijze deze laatste bepaling wordt ontdoken is voorgeschreven, dat voor leerlingen, van wie geen schoolgeld geheven wordt, geen andere eischen van toelating worden gesteld dan voor de overige leerlingen. Melden zich meer leerlingen aan, dan geplaatst kunnen' worden, dan worden kostelooze en niet kostelooze candidaten, in verhouding tot de beschikbare plaatsen, toegelaten. Bij het afleggen vaneen toelatings-examen wordt alleen op den uitslag afgegaan en geplaatst wier examen het best afliep. Ten opzichte van het loon geldt het volgende: Aan de leerlingen wordt geen loon, onder welken vorm ook, betaald. Onder loon wordt evenwel niet begrepen: prijzen of gereedschappen, welke worden gegeven aan leerlingen, die met ijver de school hebben bezocht; tegemoetkoming in reiskosten; wekelijksche tegemoetkoming in loongemis aan leerlingen, die in verband met hunne financieele draagkracht en die hunner ouders en verzorgers zonder deze tegemoetkoming den cursus der inrichting bezwaarlijk kunnen volgen, een en ander ter beoordeeling van Gedeputeerde Staten. De hoofdzaak is inden regel, dat provincie en n]k subsidieeren als vaststaat, dat de gemeente de zaait gunstig gezind is, hetzij dooreen gemeentelijk subsidie daarvan blijk geeft, hetzij door het verleenen van subsidie bij provincie en rijk aan te bevelen. In het algemeen wordt de grootte van het rijks- en HET VAKONDERWIJS S. J. P. provinciaal subsidie in verhouding gebracht tot hetgeen de gemeente verstrekt, terwijl de staten, behoudens uitzonderingen, óók vragen hoever het rijk gaat. Meer aandacht voor het vakonderwijs. In het bovenstaande vindt men enkele algemeene zaken betreffende het vakonderwijs, die elk raadslid, man of vrouw, dient te weten. Het zal nu noodig zijn, dat de leden van den raad wat meer hun aandacht schenken aan het vakonderwijs; het lager onderwijs heeft in sterke mate onze belangstelling, maar bij het vakonderwijs wordt vaak te veel gevaren in het zog van rijk en provincie, die zich eveneens met het vakonderwijs bemoeien. Als de gemeente niet in staat is om financieele of andere redenen de zorg voor het vakonderwijs geheel zelve tot zich te trekken en successievelijk uit handen van de particulieren te nemen, dan moet er worden geijverd voor het stellen van algemeene regelen tot het verleenen van subsidie. De belangen van de meisjes en vrouwen. Bij die regelen nu, kan ook gedacht worden aan de belangen van de meisjes en vrouwen bij het vakonderwijs en voorzoover in eene gemeente geen vakonderwijs wordt gegeven kan er voor worden geijverd door de vrouwen zoo goed als door de mannen. Het aantal vrouwelijke beroepen toch is vrij groot. Het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid heeft een leidraad uitgegeven voor Nederlandsche meisjes bij de keuze vaneen beroep, geschreven door de directrice Anna Polak, waaraan wijde volgende bijzonderheden ontleenen. Er zijn in Nederland ongeveer 300 ambten, betrekkingen en beroepen door vrouwen vervuld. Zij zijn te scheiden in: HET VAKONDERWIJS S. J. P. Ambten, betrekkingen en beroepen van huishoudelijken aard; Van opvoeding en onderwijs; van verpleging en verzorging; in handel en kantoor; in industrieën en bedrijven; op het gebied der nijverheidskunst; op het gebied der techniek; inden land- en tuinbouw; op het gebied van het verkeerswezen, telefoon, telegrafie en posterijen. . Uit den aard der zaak heeft de gemeente zich allereerst te bemoeien met het vakonderwijs, waaraan algemeen behoefte bestaat en zal zij eerst daarna er toe kunnen overgaan zich te belasten met de verzorging van die vakken, waarvan de maatschappelijke behoefte niet zoo sterk spreekt. Onze vrouwelijke raadsleden zullen allereerst een woordje hebben mede te spreken over de inrichting der huishoudscholen, kookscholen en industriescholen, over de kostelooze toelating van kinderen van onvermogende ouders en de toelating tegen een laag schoolgeld van kinderen van minvermogende ouders; zij zullen ook een woordje kunnen medespreken over de salarieering der vrouwelijke leerkrachten. Zij kan haar belangstelling toonen voor de scholen voor maatschappelijk werk, voor de vormscholen voor onderwijzeressen aan bewaarscholen en gemeentelijkeopleidingscarsussen, voor naaisters-vakscholen, voor scholen voor vrouwelijke handwerken. ~ .. En laten de vrouwen uit de plattelandsafdeekng ook eens in hare omgeving de toestanden goed verkennen. Het land- en tuinbouwonderwijs, waaraau meisjes en vrouwen kunnen deelnemen, is zeer uitgebrei • * zijn ongeveer 160 gemeenten waar dat onderwijs .< gegeven en de gemeente allicht invloed kan oefenen, zoo noodig in samenwerking met andere gemeenten. het vakonderwijs s. J. p. De bestaande WETTEN. Nu rest ons nog enkele inlichtingen te geven omtrent de wet op het middelbaar onderwijs, zooals deze 26 April 1918 is gewijzigd. Deze wet doet niets meer dan voorschrijven, dat er in gemeenten met een bepaald zielental vakonderwijs zal zijn. Een eigenlijke regeling kan dat niet worden genoemd. Ook niet de omschrijving van het programma op de „burgerdagschoo! met tweejarigen cursus.” Het wetsontwerp op het vakonderwijs. Het wetsontwerp tot regeling van het vakonderwijs van 21 Mei 1915 beperkt zich tot het gebied van nijverheid, handel, koken en huishouden en heeft tot strekking het praktisch onderwijs op vakscholen hoofdzaak te doen zijn, ook bij het onderwijs in vakken van algemeen ontwikkelend onderwijs, waarbij op het practisch nut moet worden .gelet, in verband met het te kiezen vak. De gemeenten zouden hierbij een goede taak te vervullen krijgen als het ontwerp tot wet werd verheven. Het landbouw-huishoudonderwijs aan de vrouwelijke bevolking ten platte lande valt buiten de wet. Het vakonderwijs volgens het leerlingstelsel. Het subsidie wordt door de regeering aan gemeenten en vereenigingen verleend, die zich bereid hebben verklaard het leerlingwezen te bevorderen door het doen sluiten van overeenkomsten, overeenkomstig de eischen van de wet, tusschen patroons en de wettelijke vertegenwoordigers der leerlingen. De gemeente benoemt een controleur met het toezicht op het naleven der leerovereenkomsten belast. Ook op dat terrein kan het vrouwelijk raadslid dus pogen haar invloed aan te wenden. HET VAKONDERWIJS S. J. P. De woningvoorziening in het algemeen. (S. J. P.) Wat hier volgt is slechts een aanduiding van enkele der voornaamste punten, welke bij de te voeren politiek elk raadslid allereerst belang inboezemen. Is men daarvan op de hoogte, dan kan men met meer kennis van zaken de bijzondere paden betreden, die gevolgd moeten worden, om te bereiken wat allicht ineen verwijderde toekomst door de sociaal-democratie valt te verwezenlijken onder den drang van het vrouwenkiesrecht. Waarop steunt het gemeentelijk optreden? Op de bepalingen der woningwet. De wet zegt, de gemeenteraad stelt voorschriften vast betreffende de eischen, waaraan moet worden voldaan bij het bouwen van woningen, bij het geheel of voor een gedeelte vernieuwen van woningen; hij stelt ook eischen met betrekking tot bestaande woningen en aangaande behoorlijke bewoning. Deze voorschriften kunnen verschillend zijn naar gelang van den aard en de bestemming der woningen alsmede van hare ligging. Bij die voorschriften of verordeningen kunnen eischen worden gesteld omtrent de zuivering van ongedierte, de afscheiding van slaapplaatsen, het aantal woningen ineen zelfde gebouw m verband met de inrichting van dat gebouw, omtrent het aantal bewoners in verband met de ruimte der vertrekken. De eischen omtrent het aantal bewoners blijven onder meer buiten werking indien de overschrijding een gevolg is van gezinsvermeerdering door geboorte of door wederopneming in het gezin van hen, die tijdelijk elders waren gevestigd. Omtrent de geheel of voor een gedeelte te vernieuwen of nieuw te bouwen woningen of als woning in gebruik te nemen gebouwen of gedeelten daarvan worden door den gemeenteraad voorschriften vastgesteld betreffende alles wat met den bouw der woning en het stratenplan te maken heeft. Wij noemen slechts: de plaatsing van de gebouwen ten opzichte van den openbaren weg en van elkander; de ruimte van de kamers, de trappen en portalen, de privaten, de beschikbaarheid van drinkwater; de voorkoming van brandgevaar, van vochtigheid; hechtheid van fundamenten, muren, vloeren, trappen, zolderingen en dak; verwijdering van rook, water en vuil; toevoer van licht en lucht. Dan is daar het recht van onbewoonbaarverklaring van krotten, de ontruiming der woningen, die niet voor bewoning geschikt zijn geacht op advies van de gezondheidscommissie. Verder zij gewezen op de onteigening in het belang der volkshuisvesting, ter ontruiming van oppervlakten, waarop tengevolge van gebrekkigen toevoer van licht of lucht of andere dringende redenen afdoende verbetering van den woningtoestand onmogelijk is of ter verkrijging van de beschikking over den grond om te komen tot uitbreiding van de bebouwde kommen der gemeenten. De woningwet legt verder den gemeentebesturen de verplichting op, wanneer de gemeenten meer dan iooooo zielen tellen, wier zielental na vijf jaren met meer dan een vijfde is toegenomen, een plan van uitbreiding DE WONINGVOORZIENING IN vast te stellen waarbij de grond wordt aangewezen, die inde naaste toekomst voor den aanleg van straten, grachten en pleinen is bestemd. Bij het grootste deel der hiergenoemde zaken kan vrijstelling worden gegeven, hetzij door B. en W., hetzij door Gedeputeerde Staten. De bevoegdheden der GEMEENTE. Verder geeft de woningwet den gemeenteraad een aantal bevoegdheden, waarvan dus, naar gelang van de omstandigheden, de gemeente al dan niet gebruik kan maken. Wij zullen er enkele opnoemen. De gemeente kan, niet moet, een rentedragend voorschot (daaronder wordt verstaan een bedrag, dat voorgeschoten wordt en waarvoor rente wordt betaald) verleenen aan eigenaren, die tot woningverbetering worden verplicht; kan aan vereenigingen, vennootschappen en stichtingen, uitsluitend in het belang der verbetering van de volkshuisvesting werkzaam, voorschotten en bijdragen worden verleend ter tegemoetkoming inde kosten; kunnen gronden en gebouwen worden aangekocht in het belang der volkshuisvesting; kan een bedrag beschikbaar worden gesteld ter uitvoering vaneen onteigeningsplan; kan een bedrag beschikbaar worden gesteld ter tegemoetkoming inde kosten van voorziening inde huisvesting, verhuiskosten hieronder begrepen, der bewoners van woningen, die wegens onteigening of onbewoonbaarverklaring ontruimd moesten worden; fom een bedrag worden beschikbaar gesteld tot aankoop. De woningtoestanden. De schaarschte van woningen is bekend. De woningtoestanden in Nederland zijn verschrikkelijk. Onze partijgenoot Keppler, directeur van den Ge- HET ALGEMEEN S. J. P. meentelijken woningdienst te Amsterdam zegt:1) ~indien de regeering, vrijwillig of gedwongen, snel afdoende voorzieningen wil treffen ter beteugeling van den woningnood, dan wete zij, dat de aanbouw van 245000 woningen ineen vijfjarige periode een minimum eisch dient te zijn.” Hij rekent uit, dat door particulieren slechts 60000 woningen zonder rijkssteun zijn te bouwen in die periode, zoodat de rest door de overheid moet worden gebouwd of waarvan de bouw door rijks-voorschotten moet worden bevorderd.” Nu stelle men zich eens voor wat dat beteekent. Amsterdam heeft ongeveer 132000 woningen, krotwoningen van f 1.— per week tot woningen van f 3000 per jaar en hooger. Er zijn ongeveer 90000 woningen, die een huur doen tot f 5.— per week. Men zou dus ongeveer 3 maal zooveel woningen moeten bouwen als thans voor de arbeidersbevolking inde hoofdstad beschikbaar zijn. Hoe het staat met het woninggebrek kan ook nog blijken uit de volgende gegevens: De bevolking neemt jaarlijks met ongeveer 100000 personen toe. Als men aanneemt, dat voor deze vermeerdering der bevolking 20000 woningen moeten worden gebouwd, dat de jaarlijksche opruiming van krotten in Nederland, de herbouw en de verandering van woonruimten tot magazijnen en pakhuizen gestadig voort gaat bij normale omstandigheden, de achterstand, waarop wij onder vermelding van enkele feiten terugkomen, ingehaald moet worden, dan is het door partijgenoot Keppler genoemd getal zeer aannemelijk. Door slooping en verbouwing heeft Amsterdam in 1917 970 woningen zien verdwijnen, waartegenover slechts de bouw van 1879 woningen stond. En zoo gaat het overal, althans inde groote steden van ons land. Men verbouwt en sloopt woonruimten voor handels- *) In De Gemeente van 15 Dec. 1918, no. 12. DE WONINGVOORZIENTNG IN en bedrijfsbelangen, die op zichzelve wel moeten bevredigd worden, doch laat na te beoordeelen of het belang der volkshuisvesting zich daartegen niet heeft te verzetten. Waar men hier een wettelijke regeüng mist, hebben de eigenaren de vrije hand1). Ook hierdoor wordt woninggebrek bevorderd. Voor een twaalftal jaren geleden werd het bouwcrediet sterk geschokt door de knoeierijen vaneen der bankinstellingen, die den bouwers het geld om te bouwen moet voorschieten. Waar de bouwers met moeite instellingen bereid vonden om geld te verschaffen, ontstond er groote stagnatie inde bouwwereld. Ook in andere vakken heerschte crisis kort daarna. Men kent de groote werkloosheid in 1908, bij de interpellatie Troelstra inde Tweede Kamer ter sprake gebracht. In Nederland heerschte een zeer gedrukt bedrijfsleven, ook inde bouwwereld. Inde meeste gemeenten van ons land werd minder gebouwd dan een 15-tal jaren te voren, er werd geenszins voorzien inde toenemende behoefte aan woningen door de bevolkingsuitbreiding en de verdwijning van woonruimten ontstaan. En de oorlog heeft daaraan de meest scherpe vormen van nood verbonden door de schaarschte en duurte van allerhande bouw-materialen. Dan moet men toch ook niet vergeten, dat zelfs in normale tijden de bouwondernemer geen woningen voor zijn genoegen bouwt. Kan hij geen geld er mede verdienen, dan laat hij het bouwen na. Het kapitalisme maakt voor den woningbouw geen uitzondering bij de toepassing harer wetten, die voor de voortbrenging alleen als voorwaarde stelt, dat winst wordt gemaakt, zonder zich te bekommeren om de belangen der gemeenschap. Al jaren is men ten achter met den woningtoestand. Duizenden menschen wonen in krotten. *) Als noodwet werkt de huuropzeggingswet hier preventief. In Amsterdam is zoo even een wijziging der politieverordening aangenomen om dat te beletten. HET ALGEMEEN S. J. P. Het is reeds zóó erg, dat de uitvoering van de woningwet betreffende de onbewoonbaar verklaringen stil staat. Zelfs worden de krotwoningen hier en daar wat veranderd om voorloopig als huisvesting te dienen. Het is niet zeldzaam, dat gedeelten van schuren, zolders, kelders, bergplaatsen e. d. tot woningen worden ingericht. Reeds voor den oori.og was de toestand aleerbedroevendst. De gemeentebesturen deden zeer weinig aan woningbouw. Overal werd vreeselijk over den toestand geklaagd. In Juni 1911 werd door de sociaal-democraten bij den raad van Amsterdam een voorstel ingediend om 2000 woningen te bouwen. Inde toelichting tot dat voorstel werd er op gewezen dat op de 129534 woningen slechts 2690 leeg stonden of ruim 2 per 100 woningen, waaruit bleek, dat de woningnood over de geheele stad was verspreid. In Rotterdam gaf de gezondheidscommissie in haar rapport van Juli 1912 eenige maatregelen aan en noemde zij gemeentelijke aanbouw en exploitatie van gemeentewege, gemeentelijke aanbouw en exploitatie door eene woningbouwvereniging voor rekening der gemeente, bouwen dooreen woningbouwvereeniging op eigen risico met gemeentelijke voorschotten en bijdragen inde kosten, waarbij zij de tweede maatregel het verkieselijkst oordeelde. Inden Haag werd jaren achtereen gerapporteerd en beraadslaagd voordat men een klein proefje nam met den bouw van gemeentewege van arbeiderswoningen. In Groningen kon een voorstel om woningen van lagen huurprijs voor rekening van de gemeente te bouwen en te exploiteeren geen meerderheid vinden. In tal van andere gemeenten ging het net zoo. Wil men nog een paar sprekende getallen omtrent den woningnood en de overbevolking van woningen? Men neme het uitstekende werk van de Sociaal- DE WONINGVOORZIENING IN Technische Vereeniging van Democratische Ingenieurs en Architecten ter hand over de woningtoestanden in Nederland, uitgekomen bij Brusse in 1906. Deze paar zinnen teekenen den toestand. „Wanneer men in het oog houdt, dat een uit drie vertrekken bestaande woning, dus bijvoorbeeld bestaande uiteen woonkamer, keukentje en beschoten slaapplaats op zolder niet overdreven mag genoemd worden en dus voor ieder wenschelijk mag heeten, dan ziet men 59 op elke 100 woningen in Nederland beneden dien minimum eisch blijven, een werkelijk ontzaglijk woningtekort dus, zelfs al houdt men rekening met het feit, dat in die 59 procent begrepen zijnde woningen van personen, die daarin alleen wonen, waarvoor de minimum woonruimte lager gesteld kan worden.” De cijfers der overbevolking zijn ongelooflijk. Maar laten wij er direct aan toevoegen dat twijfel aan de juistheid uitgesloten kan zijn, want het zijnde gegevens van de regeeringsbureaux zelve, die in het boek zijn bewerkt. Wanneer heeft overbevolking plaats? Laat men dien maatstaf niet ruim, maar zeer eng nemen. Stel dat men met meer dan 4 personen gehuisvest moet zijn, dat is dus eten, wasschen, slapen enz. ineen woning bestaande uit één vertrek en dat wij dan hier spreken van overbevolking en dat wij hetzelfde zeggen vaneen tweekamerwoning met meer dan zes en van een driekamerwoning met meer dan negen personen. En nemen wij verder hierbij in aanmerking, dat bij de woningtelling elke ruimte, ook dus een alcoof of een keuken elk als een vertrek werden gerekend, dan zal niemand kunnen zeggen, dat hier geen overbevolking plaats heeft. Welnu, de cijfers hieromtrent, ontleend aan genoemd boek, zijnde volgende: 104425 van het totaal of 33! per het algemeen S. J. P. honderd der eenkamerwoningen waren bewoond door meer dan 4 personen, 66651 van het totaal of 20 per honderd der twee-kamerwoningen waren bewoond door meer dan 6 personen, 8271 van het totaal of 4J per honderd der drie-kamerwoningen waren bewoond door meer dan 9 personen. De uitvoering der verordeningen. De uitvoering der verordeningen laat op velerlei terrein te wenschen. Hoe dat staat met de overbevolking ziet men uit preadvies voor het ioe Int. Woningcongres te Scheveningen in September 1913 gehouden, door Wibaut uitgebracht. Hij schrijft op bldz. 17 o. a.: „Indien men een hoofdstuk dat handelt over de handhaving der gemeentelijke verordeningen in Nederland ten opzichte van overbevolkte woningen, welsprekend in kortheid wilde maken, zou het in waarheid kunnen luiden: deze voorschriften worden niet gehandhaafd. Het deel van het hoofdstuk, dat dan antwoord moest geven op de vraag: „waarom worden die voorschriften niet gehandhaafd, zou weinig langer behoeven te zijn. Het zou kunnen luiden: de voorschriften worden niet gehandhaafd, omdat overal de woningvoorraad ontbreekt, die bij hunne handhaving noodig zou blijken. Gesteld voor de keuze: „of de voorschriften handhaven en dan een groot aantal groote gezinnen „met den sterken arm” uit hun woningen zetten, met de zekerheid dat ze geen andere woningen kunnen vinden, omdat die er niet zijn en voorzoover er ruimere woningen beschikbaar zouden zijn, deze gezinnen de hoogere huur niet kunnen betalen, of doen alsof er geen voorschriften en geen overbevolkte woningen zijn...» kiezen alle autoriteiten: gezondheidscommissie, woninginspectie, colleges van Burgemeester en Wethouders het laatste.” „Aldus blijven de voorschriften ten opzichte van overbevolkte woningen.... papier!” de woningvoorziening in Bicht en eucht. In Dec. 1909 werd een rapport over de volkshuisvesting inde nieuwe stad te Amsterdam uitgegeven en daarin werd o. m. omtrent licht en lucht gezegd: ~Zal de hygiënist reeds tegen de vunzige privaten, tegen de vele gezinnen op één trap, tegen de duisternis aldaar, die vervuiling inde hand werkt, bezwaren hebben, bovenal zullen het de gebrekkige toetreding van licht en lucht inde woningen zelf en het gebrek aan ruimte aldaar zijn, die hun tot een veroordeeling van deze woningen zullen leiden.” Bet wel, dat waren niet eens de krotwoningen, neen, het betrof hier de gewone arbeiderswijken van de stad. De commissie zegt verder: Is overvloed van lucht en licht dus reeds in het algemeen een voortreffelijk wapen tegen ziekte, in het bijzonder bij de bestrijding der gevreesde volksziekte, die een zoo belangrijk deel van onze bevolking ten grave sleept, de tuberculose, zijn lucht en licht in overvloed onmisbaar. De tuberculose heeft geen krachtiger vijand dan licht en lucht.” De open ruimten. Bij den stedenbouw moet gelet op plantsoen- en parkruimte, inde verschillende stadsdeelen zal men zooveel mogelijk bij opruiming van krotwijken en aanbouwing van nieuwe gedeelten zorg moeten dragen voor open plekken grond, die veel lucht en licht inde wijken brengen en door hun plantsoenen en parken het stadsbeeld verfraaien. Op het platteland is het vaak onbegrijpelijk, dat men met zulke groote hoeveelheden grond om zich heen, zulke nauwe smalle buurtjes heeft gebouwd, waar licht en lucht al zeer slecht de woningen binnentreden. Zelfs de hoofdstad heeft slechts, het Vliegenbosch niet medegerekend, omdat dat boschje pas is aangelegd, slechts 75 Hectaren parkoppervlakten, terwijl de Duitsche en Engelsche steden vaneen omvang als Amster- HET ALGEMEEN S. J. P. dam vaak drie of vijfmalen zooveel grond tot park hebben bestemd. Voor de Algemeene Volksgezondheid, zegt de Woningraad terecht in zijn rapport over „De Amsterdamsche Parken en Plantsoenen,” is de aanwezigheid van dergelijke groene oasen inde steden onmisbaar en aan de eischen der volkshuisvesting, als geheel beschouwd, wordt niet voldaan, wanneer de woonwijken geheel uit straten en huizen bestaan, zonder open ruimten, wandel- en speelgelegenheden voor de jeugd. Natuurlijk zal men voor de plattelandsgemeenten andere eischen moeten stellen dan voor de middelgroote en groote drukke steden, waar men ook op verkeersmoeilijkheden moet letten. Wat br gedaan wordt. De woningnood wordt sinds jaren bestreden door de woningbouwvereenigingen, die door met rijksvoorschot geholpen te worden, waarvoor de gemeenten het risico op zich nemen, een betrekkelijk groot aantal arbeiderswoningen hebben gebouwd. Nu is het hier van geen belangde moeilijkheden uiteen te zetten waarmede deze vereenigingen te kampen hebben. Slechts zij hier opgemerkt, dat een raadslid, dat zijn sociale taak verstaat, verplicht is deze vereenigingen met kracht bij te staan. Moet het nog worden gezegd, dat deze woningbouwvereemgingen, hoezeer zij belangrijk werk verrichten in het belang der volkshuisvesting, bij lange na niet bij machte zullen zijn inde ontzaglijke woningellende met zooveel kracht in te grijpen, dat een spoedige leniging van den nood aan deze stichtingen kan worden overgelaten. Men zal dus alle kracht moeten aanwenden op het bouwen van gemeentewoningen. DE WONINGVOORZIENING IN Gemeente en rijk moeten hier aanpakken en men denke nu niet, dat de woningellende zich beperkt tot de dichtbevolkte steden. Ook op het platteland is de toestand allertreurigst. Interessant is dein Januari ’ig gehouden enquête van den Timmerliedenbond. Er heerschte groote werkloosheid onder de bouwvakarbeiders en dus ook onder de timmerlieden. En nu werd onder een 80-tal afdeelingen een enquête naar de woningtoestanden gehouden. En wat bleek? Bijna zonder uitzondering werd geantwoord: ~Er heerscht groote woningnood, gemeentebestuur doet niets” of: „Er is nergens een woning te krijgen en de bouwvakarbeiders laat men op straat staan” öf „honderdtallen gezinnen wonen bij elkaar in, door woninggebrek, B. en W. steken geen vinger uit, om wat tot verbetering te doen”. De sociaal-democraten en vooral de arbeidersvrouwen, die zooveel van de woningellende weten uit eigen ervaring, moeten met frissche kracht voor verbetering der volkshuisvesting opkomen. De voornaamste conclusies. Van belang is, wat het woningcongres, gehouden door den Nationalen Woningraad te Amsterdam op n en 12 Februari 1918, heeft geconcludeerd. Wij stippen daaruit het volgende aan: dat de reeds in 1914 bestaande achterstand inden bouw van volks- en middenstandswoningen, gedurende den oorlog in hooge mate is verergerd en zich tot een noodtoestand heeft ontwikkeld; deze toestanden tot een nationale ramp dreigen te worden; de regeeringsmaatregelen onvoldoende zijn; met den meesten spoed een rijksdienst voor de volks- HET AEGEMEEN S. J. P. huisvesting moet worden ingesteld, die ruime bevoegdheid heeft om met kracht in te grijpen en dat de regeering bepalen zal het aantal woningen naar huurklassen verdeeld, dat in elke gemeente binnen een vast te stellen termijn moet worden gebouwd, met verplichting aan de gemeenten om zelf te bouwen of het particulier initiatief te steunen; verboden worde het willekeurig sloopen of voor andere doeleinden in gebruik nemen van woningen; de bouw door gemeente en vereenigingen mogelijk worde gemaakt door het rijk zoo noodig het volle tekort op de exploitatie te laten dragen; scherp optreden van regeeringswege tegen prijsopdrijving van bouwmaterialen, bevordering van productie en aanvoer; vasthouden aan de goede woningeischen; bouw van noodwoningen worde slechts in gevallen van uiterste noodzakelijkheid toegepast, in alle andere gevallen verdient de aanbouw van normale woningen de voorkeur; aan gemeenten, waar in arbeiderswoningbouw geschoolde krachten ontbreken en waar geen vereeniging werkzaam is, die zich zulk een kracht heeft verzekerd, worde voorlichting verleend; vertraging bij aanvragen van woningvoorschotten door bouwvereenigingen worde door centralisatie uit den weg geruimd, zoo noodig door wettelijk voorschrift; geen oogenblik tijd ga verloren met reeds uitvoerbare maatregelen; aankoop van gronden, aanbouw of verbouw van woningen in het belang der volkshuisvesting voor rekening der gemeente, ingeval dit noodzakelijk is voor de juiste uitvoering van de wet; geldelijke steun door het rijk kan dan eindelijk worden verstrekt voor de doeleinden, die de gemeenten zich gesteld zien bij de finantieele offers, die zij voor deze zaken in het algemeen belang hebben te brengen. DE WONINGVOORZIENING IN C!S <3 r? o* s; < H & S 8 g 3 l.~g M o – S er25 3 nf <■+ 3 M p h n 3 W ff *• 2 & ö! 0 £:S 2 I—l B < p tj*cw 2 2 o n 2* 2 3 § 3*^3 s ® g*s §*B*B 3 ' OT Jk3 g I c+ o o tr„„ P r» cn Een van de meest belangrijke bepalingen is wel de laatste, die spreekt van aankoop van gronden enz. voor rekening der gemeente. Hier treedt dus de gemeente rechtstreeks op tot het bouwen van woningen. Een zeer slecht ding is hier gelegen inde zwakke bepaling van de wet, die de gemeente niet verplicht tot bouwen, maar haar slechts de bevoegdheid daartoe toekent.1) *) De woningnoodwet 1918 geeft de regeering de bevoegdheid om gebiedend voor te schrijven wat er gedaan moet worden. Wij kunnen verklaren, dat in eene gemeente zóó ernstige woningnood bestaat, dat onmiddellijke voorziening wordt geëischt zegt art. 1 van de wet. Deze wet draagt een noodkarakter. De woningwet geeft de regeering geen macht tegen onwillige gemeentebesturen op te treden. De afstand tusschen het plan vaneen woningvereeniging om te bouwen en hare uitvoering is zeer groot. Traagheid of onwil der femeentebesturen kunnen niet wordeu overwonnen, vandaar eze noodwet, die tevens de gelegenheid opent om noodwoningen op te richten en zoogenaamde semi-permanente woningen tot stand te brengen. Alleen door actief en flink optreden der gemeentebesturen kan een ingrijpen van regeeringswege worden voorkomen. De uitwerking van deze noodwet is nog niet na te gaan, daarvoor bestaat zij te kort, doch dat zij voorziet ineen groote leemte, ook door de bijdrage van 90 procent inde kosten van aankoop of onteigening van den grond en van het oprichten van de woning, is aan geen twijfel onderhevig. Met belangstelling moet de wijziging der woningwet worden tegemoet gezien, omdat de taak der gemeentebesturen, bij de volkshuisvesting te vervullen, belangrijk zal moeten worden gewijzigd. HET AI,GEMEEN s. J. P. Vereenvoudiging van het huishouden in verband met de woningvoorziening. (L. T.) We gaan een tijd van verandering, vernieuwing tegemoet, zooals elke tijd weer een anderen tegemoetgaat, waar alles bij wisselt, alles een wijziging ondergaat. Niets is volkomen standvastig, alles is veranderlijk, dit is de eenige zekerheid die wij hebben. De aard van den menschelijken arbeid ondergaat dus ook voortdurend verandering. Het kapitalisme bracht o. a. een ver doorgevoerde splitsing van den arbeid, ook van den vakarbeid, met zich mee, in ’t bijzonder voor den man. De vrouw kende maar één soort arbeid: de gezinsarbeid, die vroeger veel uitgebreider hoewel niet zwaarder was. Zeer weinig vrouwen oefenden een arbeid buitenshuis uit en dan was ’t nog meestal in beroepen die ’n soort gezinsarbeid vertegenwoordigden. De strekking van het kapitalisme om den arbeid in allerlei bijzondere deelen te splitsen, drijft meer en meerde vrouw ook tot het uitoefenen van bijzonderen beroepsarbeid. Het kapitalisme berust er niet in, den man alleen hiervoor te gebruiken, maar neemt de vrouw er mede bij op. Hoe beter en vollediger de arbeid georganiseerd is, hoeveel meer menschen er aan deel nemen, hoe productiever deze is. Het verderflijke van het kapitalisme is, dat de groote voordeelen van die organisatie van den arbeid bijna uitsluitend door de bezittende klasse genoten worden. De arbeidende klasse wordt daarentegen uitgebuit, eerst de man direct (want de arbeidersvrouw wordt indirect ook uitgebuit), daarna de vrouw- die beroepsarbeid doet ook direct. Voor het gezin van den arbeider is de beroepsarbeid van de huisvrouw inde tegenwoordige omstandigheden een onheil voor zijn bestaan. De gezinszorg wordt er door verwaarloosd. Het scheurt ’t gezin uiteen. Het is misleiding indien gezegd wordt, dat door sociaal-democratische vrouwen onder de gehuwde vrouwen gepropageerd wordt het gezin te verlaten en beroepsarbeid buitenshuis te gaan verrichten. De sociaal-democratische vrouwen zeggen: ~De huisvrouw inde arbeidersklasse heeft door haar gezinsarbeid doorloopend zoo goed als geen vrijen tijd. Zij kan zich noch aan de opvoeding van haar kinderen, behalve wat 't stoffelijke betreft (en hoe gebrekkig kan zelfs dit nog vaak plaats hebben) wijden, noch aan haar ontwikkeling iets doen, noch zich aan den strijd voor t socialisme overgeven. De man kan dit laatste wel, omdat hij vrijen tijd heeft. Wanneer de arbeidstijd van den man korter zal zijn, heeft hij nog meer vrijen tijd over. Ook de vrouw verlangt nu voor haarzelf hetzelfde. Daarvoor moet haar taak als huisvrouw en moeder vereenvoudigd worden door bemiddeling van de gemeenschap. De gemeente kan haar taak voor een groot deel overnemen. Buitendien sleept de organisatie van den arbeid door ’t kapitalisme reeds nu de huisvrouw buiten haar wil buitenshuis. Zij is daardoor dubbel belast, èn als arbeidster èn als huisvrouw en moet de arbeid eigenlijk voor twee menschen verrichten; buitendien wordt ze daardoor een minderwaardige arbeidskracht, zij komt overmoeid op de werkplaats, terwijl de man uitgerust is. Ook in huis is ze oververmoeid en doet het werk haastig en oppervlakkig. Haar uitbuiting gaat alle grenzen te boven. De verlichting van de taak als huisvrouw en moeder dezer vrouwen vereenvoudiging van het huishouden enz. eischt in hooge mate voorziening door de gemeenschap. Hieronder vallen ook de groote categorie weduwen, verlaten en gescheiden vrouwen. De organisatie van den arbeid onder het kapitalisme heeft bij sommige vrouwen, die huisvrouwen zijn, de voorkeur voor beroepsarbeid gewekt. Niet iedere vrouw heeft aanleg voor en lust in huishoudelijken arbeid. Zoo iemand wordt echter als minderwaardig beschouwd, omdat het gezin door haar aard nadeelige gevolgen ondervindt. Een flinke, rappe huisvrouw is een zegen voor het gezin. Ook zijn er vrouwen die, wanneer beroepsarbeid buitenshuis financieele voordeelen brengt, hieraan de voorkeur geven boven den heelen dag gezinsarbeid met minder inkomsten. Voor al deze vrouwen is de verlichting van haar taak als huisvrouw en moeder noodzakelijk, anders zou het gezin verwaarloosd worden. Eindelijk is voor de volkomen economische onafhankelijkheid van de vrouw gewenscht, dat zij beroepsarbeid verricht en is de organisatie van den arbeid, als deze niet meer ten voordeele vaneen kleine klasse, maar ten voordeele van allen geregeld is, waarschijnlijk meer gebaat bij arbeid der vrouw voor de productie dan voor het gezin. Wij zijn echter nog niet zoo ver. De gezinsarbeid kan door de gemeenschap veel productiever gedaan worden. In hoeverre het gemeenschapsleven daardoor zal komen inplaats van het gezinsleven, is van later zorg. Het gezinsleven is nog ’t meest vertrouwde voor den mensch. Nu staan de gezinnen nog als kleine eenheden naast elkaar. leder komt nog voor zijn gezinsleven tegenover de vijandige buitenwereld op. Bijna ieder moet nog verlangen naar een eigen gezin, omdat hij of zij zich anders eenzaam gevoelt, geen toevluchtsoord heeft inden moeilijken bestaansstrijd of naar kinderen verlangt, die buiten een gezin te veel VEREENVOUDIGING VAN HET HUISHOUDEN IN ontberen. Ineen wereld echter waar de muren gevallen zijn tusschen gezinnen, evenals dit tusschen naties zal moeten plaats hebben, zullen de verhoudingen gewijzigd en de gelegenheid tot volle ontplooiing van den mensch, zooals we dit door ’t socialisme verlangen, zoo veel grooter zijn en de gemeenschapszin zooveel sterker, dat we niet behoeven te vreezen voor gemeenschappelijke voorziening inde huishouding en de gemeenschappelijke opvoeding . Niets is moeilijker dan godsdienst en de verhouding tusschen man en vrouw en kinderen met andere denkbeelden te verjongen. „Een volk verandert elke io jaar zijn grondwet,” zegt B. Shaw, „maar zijn godsdienst blijft eeuwenlang (maar ook niet eeuwig L. T.) dezelfde.” Wat waar is van den godsdienst is ook waar van de verhoudingen tusschen man, vrouw en kinderen. De economische verhoudingen wijzigen zich, het gezinsleven krijgt een ander karakter en er wordt nooit zoo gezwetst over de roeping der vrouw. Deze is van goddelijken of volgens anderen van natuurlijken oorsprong in verband met haar vermogen om kinderen ter wereld te brengen en moet daarom uitsluitend zijn: huishoudster en opvoedster. Als bekroning op deze denkbeelden heeft het tegenwoordig ministerie Ruys de Berenbroeck bij monde van Aalberse nog weer eens het plan opgevat om een verbod van arbeid der gehuwde vrouw1) ineen wet vast te leggen. Liever een gezin op den rand van den afgrond der diepste ellende gebracht dan de gehuwde vrouw toe te staan haar gezin een weinig te helpen met arbeid buitenshuis te doen. Wij achten alle verdere beschouwingen over de noodzakelijkheid van het behoud van het gezin een gevolg van het liefkozen van eigen idealen. Wat iemand voor zichzelf als ideaal gesteld heeft en inde werkelijkheid ook als een geluk ondergaat, behoeft volstrekt niet voor l) Inmiddels is er kans dat minister Aalberse dit alsnog niet indient. VERBAND MET DE WONINGVOORZIENING L. T. een ander als zoodanig te gelden. Wie niet blind is, ziet ook, dat er zeer vele menschen, vooral mannen, maar ook vrouwen, voor het burgerlijk huwelijk heel niet deugen. Wat zou er dan met die menschen m de toekomst moeten gebeuren. Zullen ze, zooals nu, het als een zware keten blijven torschen, of door meer of minder gewetenlooze handelingen het moeten verbreken of op verholen wijze andere verbindingen trachten te sluiten? Wij denken dat de toekomst allerlei soort verbintenissen zal brengen, levenslange en tijdelijke huwelijken en dat er moeders en vaders zullen zijn, die zelf hun kinderen en ook andere kinderen zullen willen opvoeden en er zullen er zijn, die dit niet wenschen. Het huwelijk zal op den duur zijn schijnheiligen glans van tegenwoordig wel verliezen. Ook zal ’t ideaal van ’t doen van ’t eigen huishouden verdwijnen. Men mag dit echter nu nog niet verwachten van de arbeidersklasse, er staat nu nog voor een goed geregeld gezin niets beters tegenoover en het gezin hangt van de moeder af. Alleen voor de zwoegende arbeidersvrouwen met groote gezinnen, de weduwen, verlaten of gescheiden vrouwen, de gehuwde vrouwen in fabrieken en op werkplaatsen, de meeste arbeidersvrouwen met hun langen gezinsarbeid, voor hen reeds alleen is een schreeuwend verlangen naar voorzieningen door de gemeenschap. Voor deze wanhoopskreet mogen we niet doof zijn en de gemeenteraden niet meer onverschillig blijven. De verlichting van den arbeid der huisvrouw door de gemeentelijke voorziening is onontbeerlijk geworden. Wij staan bij het einde van den oorlog voor een schrikwekkend tekort aan woningen. Bij den nieuwen woningbouw kan nu dadelijk rekening gehouden worden met vereenvoudigingen van den gezinsarbeid der vrouw, waaronder wij dan ook haar taak als moeder verstaan. Bij het hoofdstuk over verzorging van het kind vereenvoudiging van het huishouden in tot den leerplichtigen leeftijd, hebben we reeds over twee dingen gesproken, die voor de opvoeding der kinderen goed zou zijn. Een klein-kinderschooltje, liefst inden geest der Montessorischool, omdat deze ’t meest het karakter van het huisgezin draagt en een kinderkamer, zeer hygiënisch ingericht voor de kinderen tusschen i en 3 jaar, inden geest zooals de Engelsche vrouwen een plan maakten bij de nieuwe huizencomplexen van arbeiderswoningen. De kinderen in deze huizencomplexen zouden daar kunnen worden opgenomen. De lokaaltjes daarvoor kunnen bij den bouw zonder veel kosten erbij worden gevoegd. Verder zouden tot vereenvoudiging van den huiselijken arbeid kunnen dienen: Naadlooze vloeren met zooveel mogelijk ronde hoeken, als dit aesthetisch is op te lossen, zoodat er geen stofhoeken en stofnaden zijn en zeil onnoodig is. De vloer moet gemakkelijk te onderhouden zijn en aangenaam van kleur, zoodat geen karpet noodig is. Vuilniskokers inde huizen met een opening op elke verdieping, zooals wij b.v. zagen in het „Tehuis voor ongehuwde arbeiders,” waardoor men al het droog vuil onmiddellijk kwijt is. In dit „Tehuis” wordt deze afval voor de kachel van decentrale verwarming meteen gebruikt, wat ons zeer economisch toeschijnt. Waterleiding met koud en warmJ) water in alle woningen, zoowel inde keukentjes als inde slaapkamers. Lifts voor vrachten en voor personen. Badkamers, als ’t nog niet in elke woning kan, dan inde complexen van woningen, zoodat om de beurt er gebruik van gemaakt kan worden. In elke woning (dit kan ineen zeer klein hokje) een douche met koud en warm water en een bak met lage kraan en afvoer voor voeten wasschen.2) J) b. v. door electrische apparaten in elke kamer. 2) Dit laatste is ook in het „Tehuis voor ongehuwde arbeiders” te Amsterdam. VERBAND MET DE WONINGVOORZIENING L- T. Electrisch licht, electrische bijverwarming. Het beste zou zijn eetr electrisch fornuis en electrische kachel inde huiskamer. Welk een tijdsbesparing voor de vrouw, in ’t minst geen rommel en direct warmte, in verschillende graden net zooals men dat wenscht! Wij zagen zulk een fornuis ineen keuken van zeer welgestelden en de groote gemakken die het geeft. Op den duur zijn zulke dingen ook voor de huisvrouw inde arbeidersklasse te verkrijgen. Het hangt er maar vanaf of de vrouwen zich de macht zullen weten te veroveren om de belangrijke voordeelen door de gemeenschapsvoorziening voor zich zelf door te drijven. Wij weten toch ook, dat zonder de steeds groeiende macht der arbeidersklasse geen muntgas, geen hoogere loonstandaard, geen werkloozenvoorziening, enz. verkregen zouden zijn. Zoo zal ’t ook voor dat deel der arbeidersklasse, de vrouwen, zijn. Zij zullen meer macht en meer zelfbewustzijn moeten verkrijgen, om alle mogelijkheden te veroveren. Nu is electrische hoofdverwarming1) in afzienbaren tijd onbetaalbaar voor de arbeidersvrouw. In nieuwe arbeiderswoningen zou echter wel gelijk met het electrische licht, het strijkijzer, door electriciteit verwarmd en overdag tegen lager tarief gebruikt kunnen worden, evenals het electrisch kacheltje als bij-verwarming ineen kleine kamer voor enkele uren per dag, als daarvoor het lcrachttarief betaald wordt. Verder het electrisch keteltje, dat enkel voor het snelkoken van water kan dienen en de slang als stofzuiger, indien ’t tegen kracht- of verlaagd tarief betaald kan worden. Dit alles tezamen is natuurlijk ook eerst mogelijk wanneer het goede materiaal van voor den oorlog weer verkrijgbaar is, de prijzen weer gedaald en de gemeente evenals vóór den oorlog dit materiaal tegen of onder kostprijs beschikbaar stelt. J) De Directeur van de Electrische Centrale te Amsterdam, de heer Dulofs, was zoo welwillend ons het een en ander mee te deelen, wat in arbeiderswoningen aan te wenden is. VEREENVOUDIGING VAN HET HUISHOUDEN IN VERBAND MET DE WONINGVOORZIENING E. T. Strijkijzer, waterketeltje, kacheltje, stofzuiger, alles electrisch, vertegenwoordigen tezamen een zeer groote vereenvoudiging van het huishouden. Het spreekt vanzelf, dat zij die met dit materiaal zullen omgaan, veel voorzichtigheid en overleg zullen noodig hebben om het te hanteeren, want het is veel teerder en breekbaarder dan het materiaal dat tot nu toe gebruikt werd. Voor het koken van het hoofd maal zal, zooals we zeiden, electriciteit vooreerst te duur zijn. Verwachtingen worden echter van bevoegde zijde gekoesterd, dat door de ervaringen inden oorlog verkregen, veel goedkooper gas voor verwarming kan worden gemaakt. Gas voor het gereedmaken van den hoofdmaaltijd brengt groot gemak met zich mee. De verwarming van de huiskamer dooreen gaskachel met af voer door den schoorsteen, zal dunkt ons, op den duur, indien ’t gas goedkoop wordt, ook wel bereikbaar zijn. Naast dit alles kunnen gemeentelijke keukens komen, hetzij centraal, hetzij inde woningcomplexen, die een warm maal aan huis leveren. Het gebruik vaneen fornuis of groote gasstellen zou daarmee vervallen. Het is jammer, dat decentrale keuken, die ineen tijd van grooten nood is ingesteld, niet die populariteit heeft kunnen krijgen, die zij toch verdient. Wij moeten ons echter een keuken voorstellen, waar niet alleen stamppot, of soep, of melkspijs, maar ook verschillende gerechten te verkrijgen zijn op één dag. Natuurlijk zal dan decentrale keuken anders moeten werken dan deze tot nu toe heeft gedaan. Hoe dit moet worden opgelost, zal na ervaring, opgedaan inden oorlogstijd, als er weer vet en melk en andere goede grondstoffen voor 't voedsel in overvloed te krijgen zijn, zeker niet onmogelijk zijn. Gemeentelijke eethuizen, in alle volksbuurten, hygiënisch en aantrekkelijk ingericht, zijn een eisch des tijds geworden; de eetlokalen der centrale keukens bewijzen het. Eindelijk is het gewenscht, dat er gemeentelijke wasscherijen komen, die de wasschen tegen goedkoopen prijs thuisbezorgen, zooals de gemeentelijke volkswasscherij te Amsterdam. Deze inrichtingen zijn van groote waarde voor de verlichting van de taak der huisvrouw. Over de wenschelijkheid van deze inrichtingen behoeven we zeker niet veel meer te zeggen. Het onhygiënische van het drogen der wasch inde kamer of keuken, het zware van dezen arbeid voor de huisvrouw', zijn nadeelen, zoo in ’t oog loopend, dat de noodzakelijkheid van oprichting als vanzelf spreekt. Voor openbare waschhuizen waarschuwen wij. De exploitatie is niet goedkooper, zooals inde raadszitting te Amsterdam, waar over de oprichting vaneen volkswasscherij werd gediscuteerd, duidelijk aan den dag kwam. De vrouwen hebben dan toch nog zwaar werk te doen; buitendien moeten er crèches ingericht worden, die de kinderen inden tijd dat de moeders de wasch doen, opnemen. Daarbij blijkt inde praktijk te Amsterdam niets van vrouwen, die vreezen hun wasch te toonen, het nadeel dat steeds naar voren is gebracht wanneer er sprake was van volkswasscherijen. Het zal een geluk zijn wanneer eindelijk eens dit werk vereenvoudigd wordt. De wonderbaarlijk technische vooruitgang van den arbeid voor de productie, de wreede vlucht, die de techniek van ’t snelle dooden van millioenen inden oorlog genomen heeft, al het merkwaardig menschelijk vernuft, dat hierbij is werkzaam geweest, bleef zwijgend en onverschillig voor den gezinsarbeid der vrouw uit de arbeidersklasse. Duizenden jaren onderging deze arbeid maar weinig verbeteringen, men kan wel zeggen, dat de techniek daarbij duizenden jaren is blijven stilstaan. Zou dit niet een teeken zijn van de onderdrukking dezer vrouwen èn als lid der arbeidersklasse èn als lid hunner sekse? VEREENVOUDIGING van het huishouden in Wanneer de gemeente gaat zorgen tegen kostenden prijs of lager: Door waschinrichtingen: voor de wasch; door keukens: voor ’t middagmaal; door electriciteit: voor strijkijzers licht, koken van water, bijkachels, stofzuigers; door gas: voor verwarming van kooktoestellen en kamer. Bij den bouw van nieuwe arbeiderswoningen door den eisch van: vuilniskokers,vracht- en personenliften, naadlooze, gemakkelijk te onderhouden vloeren, warm- en koudwaterkranen met afvoerbakken, ook in slaapkamers, enz., dan kan ’t niet anders of de gezinsarbeid wordt in groote mate gemakkelijker. Dit mag nu niet langer een utopie zijn, ’t moet werkelijkheid worden. Door burgerlijke economen in Duitschland zelfs wordt krachtig te keer gegaan tegen alle beroepen, die geen voordeel aan de productie brengen. Hier komt de bourgeoisie eindelijk zelf tot ’t inzicht, dat door de eenzijdigheid van haar stelsel de organisatie van den arbeid lang en lang niet ver genoeg doorgevoerd wordt, ’t Algemeen belang eischt een veel verdere doorvoering. Zij wijzen er o. a. op, dat door de concurrentie inden handel duizenden handelsreizigers onnoodig van den eenen hoek van het land naar den anderen reizen, zonder dat in ’t algemeen genomen er meer of minder door verkocht wordt. Regeling in den handel zou al die onnoodige tusschenhandelaars overbodig maken, deze zouden beter voor de productie gebruikt kunnen worden, ’t Algemeen belang eischt ook dat de arbeid der huisvrouw door de voomoemde instellingen veel eenvoudiger gemaakt wordt. Stelt men zich maar eens een bevolkte arbeidersbuurt voor, waarvan men de achtergevels eens zou verwijderen. Een blik in die huizen zou doen zien, dat in al die overeenkomstige keukens, honderden en wij kunnen verder voortzetten duizenden en millioenen huisvrouwen, in andere straten, steden en landen precies hetzelfde werk doen. Zooals het nu gaat is het zeer oneconomisch, VERBAND MET DE WONINGVOORZIENING L. T. buitendien kunnen de vrouwen zich niet aan hun gezin wijden zooals ze dit zouden willen. Het blijft meestal alleen bij de hoognoodige stoflijke verzorging. De sociaal-democraten zullen zich er mee moeten bezighouden dezen arbeid door middel van de gemeentelijke voorziening lichter te maken, dan eerst zal de vrouw zelfstandig kunnen zijn, niet om minder maar om even veel van haar kinderen te kunnen genieten als zij dit zelve wenscht. VEREENVOUDIGING VAN HET HUISHOUDEN ENZ. Het belang van de vrouw bij de levensmiddelenvoorziening. (S. J. P.) De sociaal-democratische gemeentepolitiek is er op gericht voor de groote belangen van de bevolking op te komen, voorzoover dat binnen de grenzen van de gemeentewet mogelijk is. De belangen van particulieren en van bepaalde groepen moeten op zijde worden gezet, als daarmede het belang van de gemeenschap wordt gediend. Hierbij wordt als richtsnoer van het optreden inden Raad voorop gesteld, dat de arbeidende klasse inden strijd om een beter leven zal worden gesteund door de maatregelen, die de gemeentelijke overheid heeft te treffen. De voorziening van de bevolking met levensmiddelen en wat daaraan verder is verbonden, behoort tot een van die groote belangen, waarvoor de sociaal-democraten hebben op te komen. En waar niemand zoozeer te tobben heeft bij een slechte levensmiddelenvoorziening als de vrouw, die met de zorg voor het huishouden is belast, hetgeen in zéér sterke mate geldt voor de arbeidersvrouw, die vaneen deel van het karig loon het gezin van voedsel heeft te voorzien, is zij allermeest betrokken bij hetgeen de gemeente al of niet doet op dat terrein. Groote groepen van de bevolking, zoowel inde steden als die van het platteland, hebben nooit acht geslagen op de wijze waarop met de levensmiddelen, die zij dagelijks nuttigen, wordt omgesprongen. Hoe de eerste eischen van zindelijkheid en reinheid bij de bewaring en verwerking van levensmiddelen werden verwaarloosd, was geen zaak waar de massa zich iets van aantrok.. Of de prijzen willekeurig werden vastgesteld, was een kwestie waarmede zich niemand bemoeide. Of de groothandel, tusschenhandel en kleinhandel de bevolking al of niet brandschatten liet de massa van de menschen volkomen koud. Men kocht en betaalde wat gevraagd werd, vond men het wat duur, welnu, geen nood, men zocht bij een ander stalletje, kar of winkel goedkooper geholpen te worden. De regeling van aan voer, verwerking en verkoop van levensmiddelen, de prijzen, de reinheid, dit alles waren zaken, die het publiek volmaakt onverschillig lieten. Alleen van sociaal-democratische zijde werd op deze zaken meermalen de aandacht gevestigd en slechts in het belang van de volksgezondheid werden inden loop der jaren maatregelen getroffen door de gemeentebesturen, die beletten, krachtens de wet en de politieverordeningen levensmiddelen te verkoopen, die schadelijk voor de gezondheid waren. Men denke hierbij aan de keuringsdiensten, die in verschillende gemeenten goed werk verrichten. Maar omtrent de eigenlijke voortbrenging en de voorziening van de bevolking van levensmiddelen, de prijzen der waren, de al of niet gemakkelijke wijze voor de huismoeders om voor het gezin zich aan te schaffen wat noodig was, was de overheid vrijwel geheel werkloos. Inden loop van de jaren rees hier en daar, zelfs in burgerlijke kringen, eenige twijfel aan de juistheid van dat stelselloos optreden en bleek het ook daar wenschelijk, door middel van het marktwezen van gemeentewege verbetering aan te brengen. Aarzelend, schoorvoetend en met een zuur gezicht HET BELANG VAN DE VROUW BIJ DE hebben de heeren, die inden Staat en de gemeente de lakens hebben uitte deelen, zich genoodzaakt gezien die twijfel op zijde te zetten en voorzoover er onder hen waren, die de vrijheid van het kapitalistisch wanbeheer verheerlijkten zonder eenig voorbehoud, werden eenige toontjes lager gezongen inde oorlogsjaren, die achter ons liggen. Door middel van de wetgeving werd ingegrepen. Invoer en aanvoer werden onder wettelijke regelen gebracht, prijzen van levensmiddelen voor den groothandel, tusschenhandel en kleinhandel werden vastgesteld, gemeentebesturen werden krachtens de wet gemachtigd tot ingrijpen door regelend op te treden, waren werden in beslag genomen. De voedselnood, de schaarschte en het gebrek aan allerhande levensmiddelen dwongen de overheid tot het treffen van maatregelen, die men in normale omstandigheden ver verwierp en socialistisch noemde. Zoolang er overvloed van levensmiddelen en steenkolen was, waardoor voorraden binnen het bereik van de bevolking waren, was de overheidsbemoeiing bijna geheel afwezig. Wij leefden immers onder de gezegende vrijheid van het kapitalisme, waar ieder voor zich heeft te zorgen, hetgeen voor de arbeiders er op neerkwam, dat inde volksbuurten de levensmiddelen van de geringste kwaliteit genuttigd werden tegen vaak schandelijk hooge prijzen. Onder de oorlogsomstandigheden moest dat gebreideld. De overheid begreep, dat het haar plicht was, die kapitalistische vrijheid van voortbrengen, handel en verkeer aan banden te leggen. Het optreden van de overheid was wel verre beneden peil, er werd niet met die kracht ingegrepen als onze arbeidende klasse vorderde, het kapitalistisch belang werd te veel ontzien, de oorlogswinstmakers werden te veel beschermd, de sluikhandel en kettinghandel GEVENSMIDDEEENVOORZIENING S. J. P. konden hier en daar welig tieren, de overtreders van wet en verordening werden met lichte straffen beboet voor hun onmaatschappelijk optreden. Zeker, de grieven waren talrijk en kunnen zelfs worden aangevuld, maar principieel stond toch vast, dat de vrijheid beperkt werd en de overheid ingreep in het belang van de bevolking. Laat nu de touwtjes maar los roept men van allen kant. De oorlog is afgeloopen, er komt meer voedsel, kleeding en schoeisel, het maatschappelijke verkeer wordt zoetjesaan hersteld. Schaf nu toch die bemoeizucht en bedilzucht van de overheid af. Laat de ondernemers de vrijheid, werk niet belemmerend door uw overheidsmaatregelen, de krachten van het individu moeten zich vrij ontwikkelen en door concurreerend optreden de energie en den werklust ontwikkelen', die ons volk inden nieuwen tijd noodig heeft. Wet en verordening moeten daar buiten blijven. Deze redeneering is die van de bezittende klasse en hare politieke vertegenwoordiging, die er belang bij heeft het oude systeem van winstmakerij zonder eenige wijziging te laten voortbestaan. De arbeidende klasse redeneert geheel anders, omdat zij alle hervormingen moet bevorderen en ondersteunen, die haar toestand verbeteren en omdat zij het meest gebukt gaat onder de nadeelen van het kapitalistisch wanbeheer. Wat uit de oorlogsomstandigheden is geboren moet behouden worden voorzoover het noodzakelijk is en aangevuld met maatregelen van wijder strekking. Wat is dan niet noodzakelijk voor de toekomst om als overheidsmaatregel te worden voortgezet? Precies kan dat natuurlijk niet worden gezegd, want HET BELANG VAN DB VROUW BIJ DE niemand weet hoe inde eerste jaren het maatschappelijk verkeer zich zal ontwikkelen, maar wel ligt het voor de hand, dat bij normalen toevoer van steenkolen en levensmiddelen, de distributie met het akelige bonnen- en kaartenstelsel zal worden afgeschaft. Als er voldoende graan is dan zal het onnoodig wezen de rantsoeneering met de papieren rompslomp te handhaven en zoo zal het gaan met elk voedingsmiddel, waarvan voldoende voorraad is, om de bevolking naar hare behoefte te voorzien De huismoeders zullen daar allereerst van profiteeren. Maar men zegge nu niet, dat de narigheid van de rantsoeneering en het kaarten- en bonnenstelsel een gevolg is van het overheidsoptreden, zooals onze tegenstanders het willen voorstellen, want dat is onwaar. Door de schaarschte ontstond de voedselnood, waardoor het gebiedend noodzakelijk was de levensmiddelen onder de bevolking te verdeelen, opdat niet de een alles en de ander niets zou kunnen krijgen. Een stelsel, dat in alle landen werd gevolgd. Ware dat niet geschied, dan zouden de arbeiders en hunne gezinnen nog grooter ellende hebben geleden dan nu het geval was. / Rantsoeneering en distributiemaatregelen zouden meer hebben bevredigd, indien de producenten hadden medegewerkt en zij, die voorraden onttrokken aan het algemeen verbruik, zich niet met zooveel kracht hadden verzet tegen het gemeenschappelijk belang. De voortbrenging. Een van de belangrijkste eischen, die onze arbeidersbeweging heeft gesteld op het Rotterdamsch Congreswas, dat de Staat diep zou ingrijpen inde voortbrenging door middel van socialisatie van die bedrijven, welke daarvoor allereerst in aanmerking komen, omdat alle maatregelen van overheidswege, ook al waren zij krachtig inplaats slap uit- LEVËNSMIDDEPENVOORZIENING S. J. P. gevoerd, niet voldoende zouden hebben gebaat wanneer de hervorming niet begon met de voortbrenging. En wat voor het rijk geldt is ook van toepassing voor de gemeente, voorzoover zij daartoe door de wetgeving in staat is. Wij denken hierbij aan alle zaken, die de voortbrenging van levensmiddelen betreffen. Wij noemen hier enkele producten waarmede tijdens de achter ons liggende oorlogsjaren de grootste moeilijkheden zijn ontstaan, om ze tegen behoorlijke prijzen en in voldoenden voorraad onder het bereik van de bevolking te doen komen en wel: De groenten, de visch en de melk. Wat de groenten betreft is reeds vóór den oorlog gewezen op misstanden, bij de voorziening van de groote steden. De beste producten gingen naar het buitenland en wat aan de steden in ons land werd afgeleverd was slecht en buitengemeen duur. De tuinbouwgrond, zoo zegt het Amsterdamsche rapport van 19131), is inde naaste omgeving niet verminderd, omdat de door die uitbreiding in beslag genomene wel door andere zijn vervangen. En ook van eenigen verderen invloed van de stadsuitbreiding kan geen sprake zijn, omdat deze geheel werd te niet gedaan door de sterke ontwikkeling van de groente- en fruitkweekerij in verder, maar toch nabij gelegen streken, zooals Beverwijk en omgeving, de Streek, het Westland enz., een ontwikkeling, die zoo groot is, dat die streken geheel Nederland van de beste groenten en fruit kunnen voorzien. De telers hebben alleen aan de winst gedacht. Er zijn veilingen ontstaan en vereenigingen van tuinbouwers, *) De voorziening van de bevolking met versche levensmiddelen. Stadsdrukkerij. het belang van de vrouw bij de die inde hand hebben gewerkt, dat voornamelijk het buitenland de goede soorten kocht en de slechte soorten naar de groote stad werden gevoerd. Niet de minste regel of orde was er op het terrein van den kleinhandelsprijs. De venters vragen inde eene straat meer dan m de andere en bij onderzoek bleek, dat volstrekt niet altijd inde arbeidersbuurten de laagste prijzen werden betaald. Integendeel. Vaak moesten de arbeidersvrouwen voor hun groente meer betalen dan de dienstboden van de gezinnen der rijke lui. Nog enkele belangrijke punten willen wij hier aanstippen: Er vormt zich geen marktprijs; de handel is individueel en de kleine handelaartjes zijn afhankelijk van den aanvoerder; de afzet van de aangevoerde hoeveelheid is niet altijd gewaarborgd, het onverkochte deel moet bewaard of wordt weggeworpen; _ de groente wordt zonder ee ïige regeling door winkeliers en venters verkocht; de verkoopsprijzen van de telers verschillen met die van de kleinhandelaren buitengewoon, terwijl inde winkels de groente vaak 50% goedkooper is dan bij den groenteman, die met paard en kar aan de deur komt. .. . , . , De meest bandelooze toestanden zijn er m den loop der jaren ontstaan, die voor gevolg hebben, dat de consumenten voor hooge, willekeurige prijzen, slechte groenten en vruchten verkrijgen. In deze toestanden kan slechts worden mgegrepen dooreen gemeentelijk bedrijf en daaraan verbonden gemeentewinkels, ook al kan men zich and.ere vormen denken, waardoor de gemeente kan ingrijpen. In het sociaal-democratisch voorstel werd door de Amsterdamsche Raadsfractie gedacht aan drie stelsels. i. Verhuur der beschikbare gronden onder beding, dat de daarop volgens voorschrift geteelde producten ten volle onder nader vast te stellen voorwaarden LEVENSMIDDELËNVOORZIENING S. J. P. ter beschikking van het gemeentebestuur zullen komen. 2. Bebouwing van den grond door de gemeente zelve. 3. Het sluiten van overeenkomsten met combinaties van belanghebbenden in het landbouwbedrijf. Wanneer men beschikt of de beschikking kan krijgen over voldoenden grond, dan zal de eigen productie door de gemeente zelve van het hoogste belang zijn en op het particulier bedrijf een enormen invloed hebben met betrekking tot de verkoopsprijzen en de kwaliteit der geleverde producten, hetgeen niet behoeft uit te sluiten, dat ook uit de andere stelsels kan worden gehaald wat er inzit. Eindelijk zal een groot aantal goed ingerichte gemeentewinkels, waar de groenten behoorlijk en rein worden verwerkt en bewaard, regelend en ordenend kunnen werken op de andere winkels en op de kleinhandelaren langs de straat, terwijl de verkoopsprijzen in goede banen zich zullen ontwikkelen. De visch. Met de visch staat het net zoo, wat het gemeentelijk ingrijpen betreft, zij het dan in anderen zin. Het betrekkelijk klein aantal winkeliers in visch zoekt zijn voordeel ineen kleinen omzet met grooten winst, terwijl de venters, die met nog kleiner kapitaal handel drijven, evenzoo moeten handelen. Zoo komt het voor, zegt het meergenoemd rapport, dat de voorraad van den venter zich tot een drietal kabeljouwen beperkt, behalve eenige spiering en andere Zuiderzeevisch, als gevolg waarvan hij, terwijl aan de veiling te IJmuiden de gemiddelde prijs van deze visch inden regel tusschen 50 centen en f 1.50 afwisselt, dus op f 1.— kan worden gesteld, begint met daarvoor 30 centen per moot te eischen en 10 mooten uiteen kabeljouw snijdt. En wat het verkrijgen van de visch betreft, los van den prijs, doet zich ook hier het verschijnsel voor, dat het buitenland groote hoeveelheden van de beste visch HET BELANG VAN DE VROUW BIJ DE zich langs den weg van den groothandel op de veilingen weet te bemachtigen. De gemeente dient dus ook hier in te grijpen door den groot-inkoop tot zich te trekken en de gemeentelijke vischwinkels een groote uitbreiding te geven en waar deze nog niet bestaan tot oprichting over te gaan. De melk. Dat de melkvoorziening krachtig moet worden aangepakt en de particuliere bemoeiing tot de engste grenzen moet worden beperkt, behoeft zeker geen betoog voor hen, die zich rekenschap hebben gegeven van de ellende, die de bevolking van de groote steden op dit terrein heeft medegemaakt. Maar er is meer. Wij staan hier voor eender gewichtigste, maar tegelijk moeilijke onderdeden van de levensmiddelenvoorziening. Immers hebben wij hier te maken met een verspreid bedrijf en komt hier sterker dan bij welk ander voedingsmiddel de gezondheid van de bevolking in het geding. Indertijd is op voorstel van de leden wijlen Mr. Caroli en onzen partijgenoot wijlen P. E. Tak inde staten van Noord-Holland besloten tot het doen vaneen onderzoek naar de melkvoorziening inde provincie. Het onderzoek liep over I. den gezondheidstoestand van het melkvee; 11. de melkwinning en de behandeling der melk bij de producenten; 111. het vervoer van de melk naar de slijters of wel direct naar de consumenten; IV. de behandeling der melk bij de slijters. En de resultaten van het rapport van Juni 1908, waarin wijde meening hooren van veeartsen, gezondheidscommissies en de antwoorden van 133 burgemeesters op de gestelde vragen, geven een duidelijk beeld EEVENSMIDDELENVOORZIENING S. J. P. van den hopeloozen toestand en van de gezegende vrijheid der boeren. Eerst wanneer men een denkbeeld heeft van hetgeen er geschiedt met de melk voordat men ze drinkt, kan men beseffen, dat ingrijpen van de overheid, ook door de gemeenten, naast het rijk en de provincie, een dringend volksbelang is. Daten wij enkele stukken uit het rapport van Ged. Staten even de revue laten passeeren: „Ernstiger is de tuberculose. Daarvan is de veestapel niet vrij,” zegt het rapport. De tuberculeuze runderen kunnen door het rijk worden overgenomen, waarvoor door de veehouders wel gebruik wordt gemaakt. Intusschen wordt opgemerkt: „dat het vaak veelal te laat is. Reageert het dier bedenkelijk bij de proef, dan wordt het dier overgenomen. En inmiddels is veel besmette melk verkocht.” Het onderzoek „wat eigenlijk regel moest zijn, is groote uitzondering.” ~Naast het drinkwater voor het vee staat de gesteldheid van de besloten ruimte, waarin het vee een groot gedeelte van het jaar zich bevindt. Het spreekt wel vanzelf, dat de inrichting van en de reinheid inde stallen van invloed moet zijn op den hygiënischen toestand van het vee. Het ophoopen van vele dieren in kleine ruimten, die niet behoorlijk geventileerd kunnen worden, het doen staan en liggen op onreinen bodem laten niet na hun ongunstigen invloed op het vee te doen gevoelen... „Het bericht van den districtsveearts en de berichten door hem overgelegd van de geëxamineerde veeartsen geven van de reinheid der stallen geen opwekkend beeld. Integendeel, als allersmerigst, onvoldoende, veel, zoo niet alles te wenschen overlatende, worden de stallen door dezen geschetst.” „De kans op verontreiniging, men zou veelal kunnen spreken van vervuiling, neemt toe als door het melk- HET BELANG VAN DE VROUW BIJ DE personeel niet voldoende reinheid wordt betracht, zoo van de uiers van de koe, als van eigen handen, armen en kleeren. En het moet daarmee, volgens den districtsveearts, zeer treurig zijn gesteld....” Zelfs werd vaneen plaats geconstateerd, „dat een mengsel van speeksel, handen- en uiervuil soms de eerste vulling van den melkemmer uitmaakte....” „Op het voorkomen van tuberculose, huid- en andere ziekten van het melkpersoneel wordt niet gelet....” „De melk van zieke dieren, voorzoover die niet hetzij als gevolg van de ziekte zelf, hetzij als gevolg van het gebruik van medicamenten, ophouden met melkgeven, wordt volgens de berichten van vele gemeentebesturen eenvoudig als gezonde melk behandeld.” „Wanneer de aanwezigheid van stolsels bloed of etter te zeer in het oog springt om vermenging met voor het oog deugdelijke melk ongemerkt te doen plaats hebben, wordt tot onschadelijk maken van de melk overgegaan.” „Het is een niet onbekend verschijnsel, dat dikwijls het vaatwerk wordt gespoeld met slootwater, waarop somtijds de privaten op grooter of kleiner afstand van de waterstoepen loozen.” „Het straatstof en -vuil kan bij open emmers vrij toetreden en medewerken tot melkverontreiniging en bij afsluiting van de bussen wordt veel gebruik gemaakt van hooi, stroo, lappen, papier en dergelijke allicht onzuivere stoffen,” constateert eender gezondheidscommissies. Van veel belang achten wijde opmerking in het rapport omtrent den melkhandel, omdat daarin wordt gewaagd van gemeentelijke voorschriften. De algemeene indruk werd verkregen, dat er onderscheid is tusschen de gemeenten, waar de melkhandel aan meer of minder strenge voorschriften der politieverordening is gebonden en daar, waar de vrijheid van het bedrijf door geen overheidsbemoeiing wordt beperkt. LEVENSMIDDELENVOORZIENING S. J. P. Omtrent het voorkomen van tuberculose, huid- en andere ziekten onder het personeel van de melkslijters en het niet toelaten tot behandeling van de melk, zegt het rapport: „Zoo schijnt het verre van algemeen gebruikelijk te zijn, dat de overheid maatregelen neemt, indien er inde woning van den slijter of inde woningen van het personeel eene besmettelijke ziekte heerscht." Voorts wordt gewezen op het slaan van nortonpompen, het verschaffen van onschadelijk waschwater, het niet doen loozen van privaten op slooten waar het vee uit drinkt en de vaten in worden gewasschen. Eindelijk zij hier samengevat het groot aantal antwoorden van de burgemeesters. Welke maatregelen worden genomen bij ziekte van het melkvee? Twee en twintig burgemeesters antwoordden: geene. Wordt gelet op het voorkomen van tuberculose, huid- en andere ziekten onder het melkpersoneel? Negen en zestig burgemeesters antwoordden: neen. Wat gebeurt er met de melk, indien inde woning van het personeel of op de boerderij een besmettelijke ziekte heerscht? Veertig burgemeesters antwoordden: Gaat gewoon voor gebruik weg. Kleven aan de melkproductie in uw gemeente gegebreken? Een zeer groot aantal burgemeesters houdt zich van den domme en antwoordt lakoniek: onbekend. Is de toestand verbeterd sindsdien? In enkele opzichten allicht wel, inde meeste gevallen niet. De knoeierijen met de melk zijn overbekend en de achter ons liggende oorlogsjaren hebben veel misère aan het licht gebracht. In andere provincies is de toestand niet beter dan in Noord-Holland en wij zeggen niets te veel indien wij HET BELANG VAN DE VROUW BIJ DE aannemen, dat vooral in het melkbedrijf de grootste misstanden op het gebied van de productie heerschen. Met één slag zijn deze misstanden niet te herstellen en de provincie heeft ten opzichte van de watervoorziening een belangrijke taak te vervullen1) en zou door een provinciale, diepingrijpende verordening op de winning van melk groot sociaal werk kunnen verrichten in het belang van de gezondheid en de melkvoorziening voor de bevolking binnen de provincie. De gemeente kan niet buiten haar wettelijk aangegeven grenzen treden en al maakt men een verordening op de melk, zooals enkele gemeenten hebben gedaan, zoolang bij de winning op het platteland en ten opzichte van het vervoer niet krachtig wordt ingegrepen, is de grondslag afwezig voor het ónmogelijk maken der genoemde ongerechtigheden, die op de winplaatsen voorkomen. De taak van de gemeente is hier niet precies aan te geven, maar dat de overheid hier sterk moet ingrijpen staat vast. Rationeel zou zijn, dat één gemeente of meerdere gemeenten in combinatie een melkbedrijf zouden stichten, voor het vervoer zouden zorgen en den prijs voor de melk voor de consumenten zou vaststellen. Maar dat zal wel voorloopig tot de wenschelijkheden behooren, al hebben onze raadsleden tot plicht op dat aambeeld te blijven slaan, want alleen hierdoor kan de overheid de bevolking vrijwaren tegen de ongerechtigheden hierboven opgesomd. *) Even voor het afdrukken heeft de Statenvergadering van Noord-Holland op 8 April 1919 een voordracht aangenomen tot overneming der Alkmaarsche en Zaanlandsche waterleidingen in het belang van de watervoorziening benoord, n het IJ en voorts tot aankoop van 250 H.A. duingrond onder Bergen. Tevens is uitdrukkelijk verklaard, dat de Staten zich principieel tot taak stellen de watervoorziening voor geheel Noord-Holland te bevorderen. Een aanmoedigend voorbeeld! LEVENSMIDDELEN VOORZIENING S. J. P. Want het is hemeltergend, dat men op deze wijze is overgeleverd aan een aantal individuen, die de melkproductie in handen hebben en zich niet bekommeren om het wel en wee der verbruikers. Hier moet worden ingegrepen, kan het niet doordat de overheid optreedt als producent, dan moet het door andere maatregelen geschieden, hetzij door de inrichting vaneen melkcentrale, hetzij door scherpe politiemaatregelen, hetzij door instelling van leveringsplaatsen en controle van gemeentewege, door pasteuriseerinrichtingen te bevorderen en de controle hierop te oefenen. Hoe het zij, ingegrepen moet er worden. De bestrijding van het gemeentelijk optreden. Zij, die weer terug willen tot den ouden toestand van volkomen vrijheid en ongebondenheid, beweren geen bezwaar te hebben tegen een gemeentelijk electriciteitsof gasbedrijf of tramdienst, omdat deze bedrijven uitsluitend voor overheidsbeheer zijn aangewezen. Toen evenwel deze overname door de gemeente uit handen van de concessionarissen aan de orde was, hadden de tegenstanders vaneen gemeentelijke exploitatie andere argumenten daar tegen. De gemeentewas niet in staat een bedrijf commercieel te voeren, de ambtenaren kan het niets schelen of het goed of slecht ging, als zij maar hun salaris ontvingen. En thans hoort men dat juist deze bedrijven wèl in aanmerking komen voor gemeentebeheer. Niemand zal ontkennen, dat het veel moeilijker is een bedrijf, bestaande uiteen groot aantal producenten en een uitgebreiden kleinhandel en tusschenliandel, in gemeentelijk beheer te nemen dan één of twee grootbedrijven tot zich te nemen. Het provinciaal electriciteitsbedrijf is het nieuwe voorbeeld om aan te toonen, hoe eenvoudig de over- HET BELANG VAN DE VROUW BIJ DE heid hier een of meer particuliere bedrijven tot overheidsbedrijf heeft kunnen maken. De groote vraag is hier of de anarchistische toestand op het gebied van de levensniddelenvoorziening ten nadeele van de bevolking moet voortduren. Of wij terug moeten tot de toestanden van vóór den oorlog, dan wel of wij geleerd uit de oorlogsomstandigheden een groot en belangrijk werk voor de toekomst kunnen opbouwen. Hier kan niet worden gelet op moeilijkheden, want die moeten worden overwonnen tot aan de grens der uiterste mogelijkheid. Men kan zich ook niet afvragen of kleine belangetjes van enkele groepen der bevolking een weinig zullen worden geschaad. Wij hebben te zien naar de toekomst en de groote hervormingen ter hand te nemen, waarom in deze tijden met zooveel kracht door het volk wordt gevraagd. Al zullen wij daarbij wèl hebben te bedenken, dat de behoefte inde eene gemeente andere maatregelen vordert dan inde andere en geen algemeenen regel kan worden gesteld. De nieuwe gemeentehuishouding moet onder de werking van het algemeen kiesrecht van mannen en vrouwen de groote zaken inden grond revolutioneeren en beginnen bij de voorbrenging, waar het kan door stichting van gemeentebedrijven en gemeentewmkels,’ en waar hiervoor de toestand niet rijp is of zulks niet noodig schijnt althans op het platteland dusdanig ingrijpen, dat groote invloed wordt geoefend op de prijzen en den toevoer van levensmiddelen door de reeds besproken maatregelen, waarbij wij denken aan verbetering van het marktwezen en het stichten van inkoop- en verkoophallen, zooals dat in vele steden in het buitenland het geval is, die daar een belangrijken invloed oefenen. De soeiaal-democratisclie vrouwen moeten hier de LEVENSMIDDEIvBNVOORZIENING S. J. P. groote drijfkrachten zijn, omdat zij beter dan wie ook de ellende van de regellooze toestanden op het gebied van de voedselvoorziening in hunne gezinnen hebben leeren kennen. De arbeidersvrouwen moeten hier de publieke meening wekken, zij moeten de groote nooden naar voren brengen met de klaarheid en zuiverheid, die alleen zij verstaan, welke die ellende uit de practijk des levens kennen. En zij moeten zich hierbij wapenen met de kennis van de zaken, die noodig is en gevorderd wordt bij ons sociaal-democratisch optreden inden gemeenteraad, waar wij staan tegenover de dragers en de verdedigers der kapitalistische orde, die het niet aan bekwame personen ontbreekt. En zij zullen dat doen inde wetenschap, dat in dezen nieuwen tijd de bevolking geen kleine verwachtingen heeft van het optreden der vrouwen inde overheidslichamen en met het diepe besef, dat het hier gaat, om eender belangrijkste vraagstukken van de gemeentebemoeiïng, waarbij de stem der vrouw, hier voor het eerst gehoord, een bijzonderen invloed kan aanwenden. HET BEEANG VAN DE VROUW ENZ. De vrouwelijke politiebeambte. (L. T.) In gemeentedienst bevinden zich verscheidene ambtenaressen, wij wijzen o.a. op den woningdienst, de arbeidsbeurs. Over hen zullen we niet in ’t bijzonder spreken, daarvoor is dit boekje veel te beknopt. Eén gemeentelijke tak van dienst echter, waarbij vrouwen werkzaam zijn of moesten zijn, wenschen we kort ineen afzonderlijk hoofdstuk te behandelen, omdat de aanwezigheid van vrouwelijke beambten in deze afdeeling een nieuwe richting met zich meebrengt of althans in hooge mate bevordert. Wij bedoelen die bij de politie. Het algemeene karakter der politie is bestraffend. Zij staat als zoodanig te goed bekend en heeft zich als instrument der bezittende klasse tegen de strijdende arbeidersklasse meer dan eens in die functie zeer impopulair gemaakt. Wij willen dan ook niet het werk der vrouwen bij de politie als „sterke arm” bespreken. In die functie is zij dan ook zelden werkzaam, alleen b.v. in Engeland bij ’t verkeer. Wij willen wijzen op het werk der vrouwen bij de zede-politie, dat een beschermend en voorbehoedend en zelfs opvoedend karakter heeft. De bedoeling is om allen die maatschappelijk zwak zijn en tot de meest vertrapten onzer kapitalistische maatschappij behooren, door dezen tak van dienst onder betere omstandigheden te brengen, hetzij in de maatschappij, hetzij in daartoe bepaald geschikte inrichtingen of misschien naar andere landstreken, waar zij door den meer primitieven vorm der maatschappij beter kunnen aarden. De inrichtingen moeten dan natuurlijk op den duur geheel onder het beheer der gemeenschap komen en niet onder philantrophische of half-philantrophische besturen blijven, die naast ’t goede dat zij doen, veel onbevredigends en verkeerds tot stand brengen. De vrouwelijke beambte heet politie-assistente, een naam die niet het zelfstandig karakter van haar functie weergeeft. Inde plaatsen waar zij is aangesteld, is haar taak voor meisjes en kinderen, die haar om raad komen vragen of voor wie raad gevraagd wordt, bemiddelend op te treden met gezinnen of inrichtingen om ze voor verder kwaad te behoeden. Prof. Ziehen zegt, dat kinderen met psychopathischen aanleg (een groot deel der vagebondeerende kinderen hebben dit) die van 8-jarigen leeftijd af in voor hen geschikte inrichtingen komen, nog met de gunstigste resultaten terecht komen.... Mr. Comelia M. Beaujon1) heeft een studie gemaakt van de taak dezer vrouwen, zoowel hier als in het buitenland. Van haar ontleenen wede feiten. In haar uitvoerig werk wijst ze er op, dat de politie het lichaam is dat ’t meest in aanraking komt met hen die hulp en steun noodig hebben en daarom zoo goed inde gelegenheid is noodzakelijke tegemoetkoming te verkenen. Het is ook daarom alleen, dat wij in dit geval de politie de aangewezene voor deze taak achten. Zij kan het beste trachten straffen te voorkomen door op de juiste wijze en op ’t geschikte oogenblik steun te verkenen, door te trachten de omstandigheden der betrokkenen te verbeteren. Een taak, die zeer zwaar is uitte voeren in onze maatschappij, waar de ongevoeligheid en harteloosheid der gemeenschap zoo groot is, dat er slechts zeer gebrekkige bescherming voor deze ontwrichten der maatschappij bestaat. Dit weinige op te speuren en te vinden is het werk dezer vrouwen. *) Rapport omtrent den werkkring van politie-assistente (Drukkerij Humanitas, Den Haag) en „Die Mitarbeit der Prau beider Polizei (Martinus Nijhoff, Den Haag). DE VROUWEUJKE POLITIEBEAMBTE L. T. Tevens is het noodig daardoor mee te werken, steeds meer controle en uitbreiding en verbetering van alle bestaande instellingen te verkrijgen en deze onder staatsbeheer te krijgen. De politie-assistente heeft voor dit werk bijzondere eigenschappen noodig. Ten eerste zal de vrouw hiervoor de meest aangewezene zijn. Zij kan zich meestal het best inde omstandigheden van anderen verplaatsen, dus ook in die moeilijke verhoudingen waaronder de vrouwen en kinderen, waarover zij gaat, verkeeren. Zij heeft meestal een practischen kijk en begrijpt welke hulp zij verleenen moet. Zij zal niet zoo licht de geneigdheid bezitten om bureaucratisch op te treden. Mr. Beaujon spreekt van ~de schabionenachtige manier van het bureaucratisme,” dit zal haar vreemd zijn. Haar gevoel spreekt daarvoor te veel. Vóór alles is noodig, dat zij vertrouwen weet te wekken en dat za’ de vrouw het best weten te doen, vooral bij meisjes, vrouwen en kinderen. „Zij zal geduld en rustige bereidwilligheid moeten bezitten,” zooals Mr. Beaujon zegt. Daarbij zal zij inzicht in maatschappelijke verhoudingen zich eigen moeten maken, de klasseverhoudingen moeten begrijpen en op de hoogte zijn van staatsinrichting, rechtswetenschap, strafrecht vooral der jeugd, het verloop van processen en de plaats der politie en alles wat met de politie in verband staat, sociale wetgeving, de oorzaken der prostitutie, eerste hulp bij ongelukken enz. En ook vooral wat de kinderen betreft moet zij op de hoogte zijn van de nieuwere opvattingen omtrent opvoeding, in het bijzonder der zwakzinnige kinderen, die zij veel ontmoet, omdat deze ’t eerst schipbreuk lijden in ’t maatschappelijk leven; kennis van criminaliteit en psychopathie der jeugd is daarvoor noodig. Vóór alles moet de politie-assistente een warm kloppend hart hebben. Het is geen taak die goed vervuld kan worden zonder veel overtuigende liefde voor ’t werk. Goede salarieering is geboden. DE VROUWELIJKE POLITIEBEAMBTE L. T. In Rotterdam wordt f 1000.— a f 1200.— verdiend, in dezen tijd veel te weinig. Het is niet de bedoeling, dat enkel vrouwen op dit gebied zullen werkzaam zijn; zooals bij alles is hier samenwerking tusschen mannen en vrouwen het beste. De politie-assistente heeft een vast spreekuur, dat algemeen bekend is. Het is meestal zeer goed bezocht, wel een bewijs, dat er behoefte bestaat aan zulk een bureau. Als samenvatting van de speciale taak der vrouw bij de politie noemen we aan de hand van Mr. Beaujon's werk: 1. Het bezoek van meisjes en vrouwen inde gevangenis en de bescherming van ontslagen vrouwelijke ge- vangenen. 2. Bescherming der prostituées. 3. Bescherming van andere hulpverlangende vrouwen en meisjes. 4. Bescherming der jeugd. 5. Alle andere gevallen, waarbij bescherming en leiding noodig is. 6. Bemiddeling bij de bescherming. Mr. Beaujon zou willen, dat bij de politie naast haar gerechtelijke, besturende (handhaving der orde) en sociale afdeeling, bovenstaande gevoegd werd als afdeeling voor de algemeene bescherming (Fürsorge), zoowel van gestraften als van ieder hulpbehoevende. Wanneer de vrouw als vertrouwenspersoon moet optreden, kan zij niet tevens getuigen of verdachten in eenige strafzaak aanvankelijk verhooren en ook niet tot een bekentenis trachten over te halen. Toch doet men dit in sommige gevallen wel, maar dan moet de politie-assistente vooruit mededeelen, dat ze als gewone politie-beambte optreedt. Of dit altijd door één persoon goed uit elkaar zal gehouden worden betwijfelen we. Wij zouden er dus op willen wijzen, DE VROUWELIJKE POLITIEBEAMBTE L. T. dat wanneer men vertrouwen wil wekken, men ook geheimhouding der mededeelingen aan de politieassistente gedaan, moet verzekeren. Aan den medicus wordt geheimhouding door middel van den eed of belofte opgelegd. Ditzelfde zou voor de politie-assistente altijd moeten gelden. Geen uitzonderingen moesten kunnen worden gemaakt, om het vertrouwen zoo groot mogelijk te doen zijn. De voornaamste taak is, zooals wij zagen, als vertrouwenspersoon op te treden; zij zoekt daarvoor vrouwen en meisjes op, die inde» gevangenis zijn en bespreekt met ieder afzonderlijk wat tot verbetering van haar toekomst te doen valt. In het ziekenhuis zoekt zij vrouwen op, die daar door de politie geïnterneerd zijn. Naast de bezoeken die zij maakt, ontvangt ze op ’t spreekuur in ’t bureau de vrouwen die uit andere afdeelingen der politie gestuurd worden en ieder die haar uit de vrije maatschappij om raad komt vragen: ouders over hun lichtzinnige dochters, meisjes over hun slechte ouders, vrouwen die uit hun woning gezet zijn enz. Verder alle vrouwen en kinderen die door de maatschappij aan hun lot worden overgelaten en op deze wijze een uitweg trachten te vinden. Voor dezen is ’t meest voor de hand liggende dat ze zich tot de politie wenden. Het toezicht over kinderen van ongehuwde vrouwen, verlaten kinderen enz. in kosthuizen, behoort soms ook tot haar werkkring. In ons land is in 1914 te Rotterdam de eerste politieassistente, Mej. Sanson, benoemd. Naast haar staat sinds kort een tweede politie-assistente. Het werk dezer vrouwen wordt zeer geroemd. Een interview van Mej. Sanson door ’t „Handelsblad” in 1916 trok de aandacht van ’t publiek op dezen tak van dienst in ons land. Het was naar aanleiding vaneen adres van de vereeniging „Onderlinge Vrouwenbescherming” aan den Rotterdamschen Raad om een verordening op het verplegen van kinderen in het leven te roepen. Mej. Sanson DE VROUWELIJKE POLITIEBEAMBTE L. T. vindt, dat er gemeentelijke kinderhuizen moesten zijn voor directe plaatsing van kinderen die slechte pleegouders blijken te hebben. Voorzeker iets, dat de aandacht verdient onzer sociaal-democratische gemeenteraadsleden. Mejuffrouw Sanson staat direct onder den hoofdcommissaris en behoort inde afdeeling die men de zedepolitie noemt thuis. Deze afdeeling behandelt alle zaken betreffende de zeden inden meest uitgebreiden zin, misdrijven tegen zedelijkheid, prostitutie, toezicht op theaters en bioscopen, bescherming der jeugd, der vrouwen, meisjeshandel, controle over kinderen bij pleegouders, toezicht op het schoolverzuim enz. De bijzondere opdracht der politie-assistente is: de bescherming der jeugd en der verwaarloosde of zoogenaamde „gevallen” vrouwen en meisjes. Zij kunnen alle acten inzien, zich van alles door de politie op de hoogte stellen. Haar rang is gelijk aan dien van den chef der zedenpolitie. In Den Haagis in 1913 een politie-assistente benoemd, Mej. Edzelingen. Zij heeft behalve den aparten dienst overeenkomende met dien van haar collega te Rotterdam, ook nog haar chef bij afwezigheid te remplaceeren. Zij staat in rang gelijk aan een inspecteur 3e klasse en heeft een gelijk salaris. Zij hoort de minderjarige vrouwelijke getuigen, als deze nog jonge kinderen zijn, ineen strafzaak. In Utrecht is sinds i Januari 1918 Mevrouw Kieft als politie-assistente aangesteld. In Duitschland zijn in verschillende steden vrouwen bij de politie werkzaam. Inde meeste dezer steden heeft men politie-assistenten, een enkele is op voorstel van de sociaal-democratische fractie inden gemeenteraad (b.v. Dresden) aangesteld. In sommige steden heeft men echter vertegenwoordigsters van liefdadige vereenigingen, die bij de politie alle mogelijke hulp ontvangen, om hun werk te verrichten. Deze hébben echter niet de bevoegdheden van de DE VROUWELIJKE POLITIEBEAMBTE L. T. politie-beambte en niet het recht van inzage van alles wat bij de politie bekend is vaneen persoon. Zij zijn niet de gelijken van de hoogere beambten, hebben dus niet de vrijheid van de politie-assistente. De politie-assistente in Duitschland is bijna uitsluitend vertrouwenspersoon. Een bekentenis wordt dus niet tegen beklaagde gebruikt. Zij doet geen aanvankelijk verhoor in eenige strafzaak. Mocht ze als verbaliseerend ambtenaar optreden, dan moet ze ’t uitdrukkelijk zeggen. In ongeveer 16 steden waren voor 1912 politieassistenten werkzaam. Er zullen er nu wel veel meer zijn. Veel opgang maakte verscheidene jaren geleden het boekje van de eerste vrouwelijke beambte bij de politie, Mej. Arendt, waardoor het eerst de aandacht gevestigd werd op dit werk. In Freiburg wordt door de politiebeambte, politie-verpleegster genoemd, vooral werk gemaakt van uitbestede kinderen, zuigelingen. In overige landen wordt ook hulp verleend aan vrouwen en meisjes die op ’t verkeerde pad kwamen of om hulp vroegen. In Ziirich en Weenen zijn reeds meer dan 6 jaar vrouwelijke politie-beambten werkzaam. In Weenen is de werkkring der politie-assistenten zeer uitgebreid. Zij behandelen alle crimineele gevallen van de jeugd onder 18 jaar, die de politie in handen krijgt. Zij houden het toezicht over jeugdige ontslagen gevangenen, over de gevallen van verwaarloozing en mishandeling der kinderen, over het kinderhuis der politie, waar alle kinderen, die onder politietoezicht zouden kunnen komen, worden opgenomen. Dit onderwerp is nog lang niet uitgeput, wij moeten hier nu verder mee volstaan. De beteekenis van vrouwelijke beambten bij de politie is hiermede echter voldoende aangewezen. Hier nu werk van te maken achten we voor de sociaal-democratische gemeenteraadsleden zeer aan te bevelen. DE VROUWEUIKE POI.ITIEBEAMBTE L. T. INHOUD. Bladz. 1. Inleiding 5 2. De belangen der arbeidersvrouwen bij de gemeente-politiek, door S. J. P 7 4. Waar de vrouw raadslid is, door S. J. P.. . . 14 5. Gemeentelijke zorg voor moeder en zuigeling, door D. T 20 6. De verzorging van het kind tot den leerplichtigen leeftijd, door L. T 45 7. De ontwikkeling van het kind op den leerplichtigen leeftijd, door D. T 54 8. De loonpolitiek der gemeente en de arbeidsters, door S. J. P 72 9. Arbeidsbemiddeling voor vrouwen, doorS. J. P. 76 10. Het vakonderwijs, door S. J. P 82 11. De woningvoorziening in het algemeen, door S. J. P 89 12. Vereenvoudiging van het huishouden in verband met de woningvoorziening, door L. T 102 13. Het belang van de vrouw bij de levensmiddelenvoorziening, door S. J. P XI3 14. De vrouwelijke politiebeambte, door L. T. . . 129