EN POLDERS IN DE Provincie Groningen. DE ZEEWERINGEN, WATERSCHAPPEN EN Polders in DE Provincie Groningen, DOOR Mr. C. C. Geertsema, Commissaris der Koningin inde Provincie Groningen. I. Erven B. van der Kamp. Groningen. 1910. De Zeeweringen, W ATERSCHAPPEN Gedrukt en uitgegeven op last der Staten van Groningen. VI Provincie, konden daarbij moeilijk kaarten worden gemist, die den tegenwoordigen waterstandstoestand aangeven. Door de groote welwillendheid van Zijne Excellentie den Minister van Oorlog werd machtiging verleend aan de topografische Inrichting te ’s Gravenhage om overdrukken van de steenen der topografische kaarten op de schaal van 1 a 50.000 beschikbaar te stellen; van deze overdrukken werd aan de Litografie der Koninklijke militaire Academie te Breda de onderdruk der kaarten gedrukt, terwijl ook de geheele verdere bewerking aan laatstgenoemde Inrichting plaats had. Aan den Directeur dier Inrichting komt een woord van lof en bijzonderen dank toe voor de groote zorg, waarmede dat werk door hem is geleid. De kaarten zijn geteekend door den heer W. G. F. van der Geer, Commies van den provincialen waterstaat, alhier. Aan den voormaligen en den tegenwoordigen Hoofdingenieur van den prov. waterstaat, de heeren J. M. W. van Elzelingen en J. de Jong en aan genoemden heer van der Geer zeg ik grooten dank voor hunne welwillende medewerking mij bij de samenstelling van dit werk verleend. Dien dank breng ik tevens aan hen, die mij met hunnen raad en voorlichting ter zijde hebben gestaan. HOOFDSTUK I. De Zeeweringen. HOOFDSTUK 11. Afdeeling I. De Lauwerzee. Afdeeling 11. Het zoogenaamde Munnikezijlvest. Afdeeling 111. Het benedenpand van het afgedamde Reitdiep. § 1. Het waterschap Westerkwartier. § 2. Het waterschap Hunsingo. § 3. De bedijkingen langs het Reitdiep. INHOUD. Afdeeling IV. Het waterschap Fivelingo. Afdeeling V. De bedijkingen langs de Wadden. Afdeeling VI. De boezem van het Eemskanaal. Afdeeling YII. Het waterschap Duurswold. Afdeeling VIII. Het waterschap Oterdum. Afdeeling IX. Het waterschap Oldambt. Afdeeling X. Het waterschap Reiderland. Afdeeling XI. De bedijkingen langs den Dollard. Afdeeling XII. § 1. Het waterschap Westerwolde. § 2. Het waterschap Pekel-A. HOOFDSTUK 111. Het Eiland Rottum. houd en herstelling der dijken rustende was op die eigenaren der landen waarop de dijk was gelegen; dat de dijk in geschil vóór de invoering van het Reglement van het waterschap en ook later was onderhouden door de ingelanden op wier land de dijk lag en de legger dien toestand had bestendigd en geene verandering inden onderhoudslast gebracht. De rechtbank te Groningen oordeelde bij vonnissen van 30 Juni 1882 en van 2 Februari 1883 dat de gemelde ingelanden niet door deugdelijke bewijzen of redeneeringen hadden aangetoond dat zij ten onrechte op den legger waren gebracht als onderhoudsplichtigen der bewuste perceelen dijk en besliste in het voordeel van het waterschap. Inde vonnissen werd berust. 1) J) In het bovenvermeld vonnis van 30 Juni 1882 overwoog de Rechtbank dat, vermits het Reglement van het waterschap Hunsingo niet heeft omschreven de beginselen waarnaar de dijkplichtigheid moet worden geregeld en uit dat Reglement geene argumenten voor de beslissing van het onderwerpelijke geschil kunnen worden geput, behooren te worden beantwoord de navolgende vragen: I°. heeft opposant reeds nu door deugdelijke bewijzen of redeneeringen aangetoond, dat hij ten onrechte op den legger is gebracht als onderhoudsplichtige van het perceel enz. 2°. kan hij worden toegelaten tot het aangeboden bewijs door getuigen. Overwegende ad lum dat de opposant ten einde aan te toonen, dat hjj vóór het opmaken of vaststellen van den legger niet dijkplichtig was, zich heeft beroepen op Yan Halsema, die in zijne Verhand, over Staats- en Regeeringsvorm der Ommelanden tusschen Eems en Lauwers, blz. 506, leert, dat alle ingelanden verplicht waren om al ’t noodwendige tot instandhouding der dijken toe te brengen en te bekostigen en dat de last eenparig werd gedragen naar ’t getal van de landerijen. O, dat tegenover dat gevoelen echter kan gesteld worden de zienswijze van Dr. Westerhoff: De kwelderkwestie nader toegelicht, aant. blz. 30 en 37, het Groninger Beklemrecht van Feith, deel I, blz. 41 en 336, deel II G 233 en 536, Driessen, Mon. Gron., deel I, blz. 59, Rengers van Ten Post, Kronijk blz. 359 en het advies van den Archivaris der provincie Groningen van 31 Maart 1877, waarin deze o.m. schrijft, dat van den oudsten tp af aan de verplichting tot herstelling en het onderhoud dijken altijd gelegen heeft op de eigenaren der landen waarop de dijk ligt, zoodat de rechter geene vrijheid heeft gevonden zich neêr te leggen bij de leer van Yan Halsema en zulks temeer omdat door het eenparig dragen van den last, waarvan Van Halsema spreekt, voorzeker niet wordt bewezen dat die last werd gedragen door eenige gemeenschap, hetzij Stad, hetzij Polder met het dragen van welken last door eenige gemeenschap kwalijk zou zijn te rijmen het Koninklijk Besluit van 24 December 1825, uit kracht van welk besluit de ingelanden, waaronder ook opposants vader, voor zich zelve tot hun eigen aandeel zeedijk voorschotten hebben ontvangen, die in 8 termijnen moesten worden terugbetaald en dan ook zijn terugbetaald; O, dat al verder, indien de bewering juist ware dat de Stad of Polder of eenige andere gemeenschap oudtijds tot het onderhoud van de dijken verplicht is geweest, voor eene voorziening in het onderhoud der dijken door „werk en schot” en het „spade schieten” geen plaats zou zijn geweest, terwijl het zeker is, dat het onderhoud van de dijken bestond eensdeels in daaraan te arbeiden, anderdeels in het verstrekken van benoodigde penningen, hetwelk, zooals van Halsema mededeelt, inde oude bescheiden „werk en ZEEWERINGEN. De dijken, zeewaterkeerende en slaperdijken bestaan uit de volgende gedeelten: De Zeewering tusschen den Nittershoek in Friesland en de Hunsingosluis te Zoutkamp. De Provinciale of Oude dijk van Zoutkamp tot den oostelijken opdijk van den Negenboerenpolder. De zeedijk van den Panserpolder. De zeedijk van den Westpolder. De dijk van den Torringapolder. De dijk van den Vierhuisterpolder. De zeedijk van den Hornhuisterpolder. schot” genoemd werd, terwijl de onvermogenden zich door „spade schieten VaO hedtatonodokh »“™, ilïidlnSitv.mlichl waren, hetwelk opposant, die.ini zon verzet «telt, dat hjj niet tot het onderhoud van den zeedijk achter Pieterbure P is, juist heeft te bewijzen; ZEEWERINGEN. De zeedijk van den Zevenboerenpolder. De dijk van den Bokumer-Ikemapolder. De dijk van den Feddemapolder. De zeedijk van den Negenboerenpolder. De zeedijk van Hunsingo van den Negenboerenpolder tot den Noordpolder. De Provinciale of Middendijk van den westelijken opdijk van den Noordpolder achter Westernieland tot den Oosteropdijk van den Oostpolder. De zeedijk van den Noordpolder. De zeedijk van den Lauwerpolder. De zeedijk van den Eemspolder. O, dat de artikels 7, 8 en 9 van het Beglement van het dijkrecht van Pieterburen, Westernieland, Wierhuizen, Usquert, Uithuizen, Hornhuizen, Kloosterburen en Ulrum mede veeleer pleiten voor de stelling van het geopposeerde bestuur dan voor die van opposant; O, dat al kon ook uit het door opposant aangevoerde gereedelijk worden afgeleid, dat vóór den legger meerdere personen dijksplichtig waren dan krachtens den legger thans het geval is, de opposant niet kan gezegd worden tegenbewijs te hebben geleverd omdat het in casu niet de vraag geldt, of er vroeger meer dijksplichtigen dan thans waren, maar uitsluitend te beslissen valt of de opposant als eigenaar van het perceel, waarop de zeedijk mede rust, tot onderhoud verplicht is, dan of hij op wiens land het dijkslichaam rust vrij is van onderhoud; O. dat uit al het overwogene volgt dat opposant dat bewijs niet heeft geleverd, zoodat niet behoeft te worden onderzocht of niet in ieder geval de aanname voor opposants rechtsvoorganger in 1825 van eene som uit ’s Bijks kas tot herstelling van zijn aandeel zeedijk en door de herstelling door opposant in 1869 van zijn kwaad geschouwd pand dijk het recht tot het tegenwoordig verzet is verwerkt. O, ad llum dat. wanneer het eerstgestelde feit, dat onder den ouden toestand landgebruikers wier landerijen geheel binnenwaarts op een afstand van den dijk lagen, toch een pand dijk plachten te. onderhouden, volledig ware bewezen daaruit wel zou volgen dat zij, op wier landen het dijkslichaam rustte, niet uitsluitend dijksplichtig waren, maar geenszins, waarop het aankomt, dat hij op wiens grond de dijk rust, niet verplicht was tot dat onderhoud; O, dat het inde 2de plaats gestelde feit dat er paaltjes soms zeer dicht bij elkander op den dijk stonden tot aanwijs der verschillende panden, zonder dat die paaltjes juist op de grenzen stonden tusschen de verschillende eigenaren van de landerijen waarop de dijk rust, zoodat met de zwetten dier landerijen in het geheel geene rekening, werd gehouden, mede niet is ter zake dienende en afdoende omdat niet blijkt dat die paaltjes, die door de gebruikers der landen werden gesteld, de dijksplichtigheid aanwezen en het veeleer aannemelijk is, dat zij gezet werden om de dijksreckters bij het schouwen van den dijk dadelijk te doen zien op welk pand zij zich bevonden; O, dat derhalve ook de 2de vraag ontkennend moet worden beantwoord. Gezien enz, verstaat dat geene termen bestaan om den opposant toe te laten tot het door hem aangeboden bewijs der getuigen; verklaart opposant kwaad opposant, enz. Behalve gemeld vonnis hebben op deze kwestie betrekking een vonnis der Bechtbank van 21 Mei 1880, een arrest van den Hoogen Baad van 18 Maart 1881 en een vonnis der Bechtbank van 2 Februari 1883. ZEEWERINGEN. paar vloeddeuren en respectievelijk twee en één paar ebdeuren; voorts uit twee rijen schotbalken aan beide einden der kokers en der schutsluis. Het dijksgedeelte van de voormalige batterij tot M. 18.50 ten zuiden der Hunsingosluis heeft eene kruinshoogte van M. 5.25 + W.P. en eene kruinsbreedte van M. 2.30, met buitenbeloop van ruim 33/i op len binnenbeloop van 2op 1. De dijk is aan de voorzijde verdedigd dooreen houten schermwerk. De buitenberm, hoog gemiddeld M. 1.00 + W.P., is breed M. 1.50, de binnenberm, breed ruim M. 20.00, is aan de dijkzijde hoog = W.P. en helt af tot M. 0.80 -f- W.P. De zeewering Nittershoek—Hunsingosluis is met de provinciale sluis te Zoutkamp in onderhoud bij de provincie Groningen, de Friesche sluis bij het Rijk. DE PROVINCIALE OF OUDE DIJK, waarin eene uitwateringssluis en twee steenen duikers. De Provinciale of Oude dijk van de aansluiting te Zoutkamp aan den dijk der provincie tot den oostelijken opdijk van den Negenboerenpolder is gedeeltelijk zeewaterkeerend, gedeeltelijk slaperdijk en wordt verdeeld als volgt: I°. De zeedijk van Hunsingo. Dit gedeelte zeewering vangt aan op M. 18.50 ten zuiden der Hunsingosluis en strekt zich noordwaarts uit tot het begin van den Panserpolderdijk, ter lengte van M. 518. De dijk heeft eene kruinsbreedte van M. 1.50 en eene hoogte van M. 5.25 -f- W.P. over M. 24 lengte bij de sluis en van daar afdalende tot M. 5.15 + W. P. Het buitenbeloop heeft eene helling van 4'/2 a 3'/2 op 1 en een binnenbeloop van 2 '/2 op 1. Aan weêrszijden der na te noemen sluis en wel ten noorden over eene lengte van M. 18.50 en ten zuiden van M. 19, is het buitenbeloop van den dijk geheel met basaltsteen gedekt tot over de kruin. Overigens is het buitenbeloop van den dijk van den teen tot M. 3.85 + W. P. voorzien van eene verdediging in gewapend beton volgens ZEEWERINGEN. In dezen dijk is eene ingraving tot op eene diepte van M. 0.60 + W.P., breed M. 6.00. De oostelijke opdijk is lang M. 187, met eene kruinshoogte van M. 3.60 -f W.P. en eene breedte van M. 1.50. Het buitenbeloop is 3 op 1, de buitenberm breed M. 7.00, hoog M. 1.25 + W.P., afhellende tot M. 0.65 -f- W.P. Het binnenbeloop (bovengedeelte), is 3 op 1 tot aan de hoogte van M. 1.60 -j- W.P.; het binnenbeloop van het benedengedeelte daalt van de hoogte van M. 1.60 + W.P. tot M. 1.00 -r W.P. overeen afstand van M. 3.60. Tusschen den Bokumer-Ikemapolder en den Feddemapolder ligt een opdijk, lang M. 390; de kruin is hoog M. 3.30 -j- W.P. en breed M. 3.30. Het beloop aan de zijde van Bokumer-Ikemapolder is 2'/2 op 1 en de berm breed M. 8.70, dat aan de zijde van den Feddemapolder is 1 ‘/2 op 1 en de berm breed M. 3.80. In dezen opdijk ligt een houten duiker voor de afwatering der landen inden Feddemapolder, hoog M. 0.40 en breed M. 0.65. De bodem ligt op M. 1.70 W.P. DE ZEEDIJK VAN DEN NEGENBOERENPOLDER, waarin een afwateringsluis. Deze dijk heeft van het begin van den westelijken opdijk bij den zeedijk van den Bokumer-Ikemapolder tot bij de aansluiting van den oostelijken opdijk aan den Provincialen zeedijk eene lengte van M. 4698. De kruinshoogte is M. 5.00 a 5.10 -|- W,P., de breedte M. 1.10 a M. 1.50, Het buitenbeloop is ruim 5 op 1, het binnenbeloop 3 op 1. De breedte van den buitenberm is ruim M. 12, van den binnenberm M. 6.00 tot M. 7.60. Yan den oostelijken opdijk is de kruinshoogte M. 4.55, de breedte M. 1.00 en het buiten- en binnenbeloop 3 op 1. De breedte van den buitenberm is M. 49 en van den binnenberm M. 5.00. Aan de westzijde ligt kwelder vóór den dijk ter breedte van ongeveer M. 90, aan de oostzijde eveneens ter breedte van M. 240. ZEEWERINGEN. De buitenberm van liet middengedeelte van den dijk is over ongeveer M. 1800 lengte voorzien van klinkerglooiïng, bestaande uit kop- en kantlagen, gesteund door eene houten voetbeschoeiïng op het wad. Inden dijk, op 1249 afstand van de aansluiting aan den zeedijk van den Bokumer-Ikemapolder, bevindt zich eene uitwateringssluis, hoog in het midden M. 1.20, van buiten voorzien van eene klep, van binnen van eene schuif, wijd inden dag M. 1.00. De vloer der sluis ligt M. 1.15 -e- W.P. Het onderhoud van den dijk en de sluis is ten laste van het waterschap de Negenboerenpolder. DE ZEEDIJK YAN HUNSINGO VAN DEN NEGENBOERENPOLDER TOT DEN NOORDPOLDER. Deze dijk is van den Negenboerenpolderdijk tot aan den westelijken opdijk van den Noordpolder de eenige zeewaterkeering voor het achterliggende deel der provincie. Hij is lang M. 3602.50. De kruinshoogte wisselt vanaf M. 4.95 -f W.P. tot M. 5.20 -f- W.P., de kruinsbreedte van M. 2.00 tot M. 2.25. Het buitenbeloop is 3 */2 tot 4op 1 en het binnenbeloop ongeveer 3 tot 3 ’/a °P 1. De buitenberm heeft eene gemiddelde doch zeer verschillende breedte van M. 10; de binnenberm is gemiddeld M. 5.00 breed. Aan de buitenzijde ligt eene groote uitgestrektheid hooge kwelder ter breedte van ongeveer M. 350. Langs de zeezijde van de is eene kieine kade gelegd, hoog ongeveer M. 0.60, om de zomervloeden te keeren zoodat die gronden beter dan vroeger tot weide kunnen worden gebruikt. Buiten deze kwelders zijnde slikken ook nog begroeid ter breedte van eveneens ongeveer M. 350, doch die zijn ongeveer M. 1.00 lager dan de kwelders gelegen. Over den dijk liggen een aantal overreden, die alle door verzwaring tegen de dijksbeloopen zijn daargesteld, zoodat geene ingraving is geschied. Achter Westernieland ligt in dezen dijk een steenen duiker, ZEEWERINGEN. hoog M. 0.45, wijd M. 0.60, waarvan de vloer ligt op M. 0.11 -r- W.P. en die inden regel met grond gedicht was, doch enkele malen des zomers geopend werd om water in te laten. Thans is die duiker echter dicht gemetseld, zoodat geen water meer kan worden ingelaten. De landen achter dezen dijk gelegen maakten vroeger uit den polder onder de dijkrechten Pieterburen en Westernieland en waren gelegen tusschen dezen dijk en den Ouden dijk ten noorden van Pieterburen, de grens van het Schouwerzijlvest. De overeenkomsten waarbij aan die landen de afwatering naar het Schouwerzijlvest werd vergund, dateeren, wat de oostelijke uiterdijkslanden betreft, (ruim H. 155), van 23/24 Februari 1847, wat de westelijke betreft, (H. 92 ‘/2), van 2G/31 October 1849, (ongeveer H. 101), van 26 Juli—7 Augustus 1852. De dijk is in onderhoud bij de pandplichtige eigenaren. DE PROVINCIALE OF MIDDENDIJK VAN DEN WESTELIJKEN OPDIJK VAN DEN NOORDPOLDER ACHTER WESTERNIELAND TOT DEN OOSTEROPDIJK VAN DEN OOSTPOLDER. De oude Provinciale of Middendijk, slaperdijk, loopt van het begin van deij Noordpolderdijk ten westen tot aan den Provincialen zeedijk waar die aansluit aan den Oosteropdijk van den Oostpolder, door den Noord-, den Uithuizer- en den Oostpolder, en vormt de scheiding tusschen de oude uiterdijken, waaronder het waterschap Vierburen, en de polderlanden. De hoogte van den dijk is in die waterschappen afwisselend van M. 4.10 tot M. 4.45 + W.P., de kruinsbreedte M. 2.00 tot M. 2.50; de buitenbeloopen zijn van 3 tot 3 ’/2 op 1 en de binnenbeloopen van 2 tot 21/2 op 1. Tal van ingravingen zijn echter inden dijk gedaan van M. 0.20 tot M. 0.80 diepte en ter lengte van M. 4.00 tot M. 25. Bij de vergunningen der laatste jaren wordt de diepte der ingravingen als regel bepaald op M. 3.50 -f- W.P. Bovendien liggen in dezen dijk inden: Noordpolder. In dit gedeelte van den dijk een keersluisje en een groot aantal uitwateringsduikers. ZEEWERINGEN. DE ZEEDIJK VAN DE SLOCHTERZIJL TOT TERMUNTERZIJL, waarin drie sluizen. De lengte van dezen dijk, waarvan het onderhoud op de provincie rust, is van de Slochterzijl tot den dijk van het waterschap Oldambt te Termunterzijl ongeveer M. 8500. A. Op M. 130 afstand van de Slochterzijl bevindt zich de Eemskanaalsluis, eene steenen schut- en uitwateringssluis aan den mond van het Eemskanaal met vier paar puntdeuren naar weerszijden keerende, wijd M. 10.50. De hoogte der vloeddeuren is M. 3.50 4- W.P.; de slagdrempel ligt op M. 5.30 -f- W.P. De schutkolklengte is M. 50, de schutlengte M. 60. Op M. 220 afstand van de Eemskanaalsluis ligt aan den mond van het Afwateringskanaal van het waterschap Duurswold Duurswoldersluis, eene steenen uitwateringssluis met een paar eb-, een paar vloed- en een paar stormdeuren, wijd M. 8.00. De hoogte der vloeddeuren is M. 3.50; de slagdrempel ligt op M. 3.87 W.P. Tusschen deze sluizen is de dijk hoog M. 4.45 -f- W.P., met eene kruinsbreedte van M. 2.25, een buitenbeloop van 4'/.2 op 1 en een binnenbeloop van ruim 3 op 1. Het buitendijks gelegen terrein heeft aan den dijksteen eene hoogte van M. 1.60 + W.P. afdalende overeen afstand van M. 18 tot M. 1.20 + W.P. B. Van de Duurswoldersluis tot ongeveer M. 125 vóór K.M. paal 1, ter lengte van M. 200, wordt het beloop van den buitenberm van den dijk, die eene breedte heeft van M. 22, verdedigd door eene klinkerglooiing, reikende met den bovenkant tot M. 1.30 -j- W.P. en met den teen tot M. 0.30 + W.P. C. Van ongeveer M. 125 vóór K.M.paaal 1 tot M. 170 voorbij K.M.paal 1, waar de dijk eene kruinshoogte heeft van M. 5.00 -f- W.P., wordt het beloop van den M. 17.50 breeden buitenberm verdedigd door eene steenglooiing van vlinten met kapwerk reikende met den bovenkant tot M. 1.65 -f- W.P. of M. 0.50 boven den berm, terwijl de teen ligt op M. 0.15 -f- W.P. Van K.M. 1.170 tot K.M. 1.980 wordt het buitenbermbeloop vanaf het slik verdedigd door eene met beton ingegoten steenglooiing en een kapwerk van gewapend beton, reikende tot M. 1.90 + W.P. ZEEWERINGEN. Achter dit kapwerk ligt de buitenberm op M. 1.50 -f W.P., vandaar over M. 4.50 k M. 21.00 breedte oploopende tot M. 1.80 a 2.60 4- W.P. tegen het buitendijksbeloop; de dijkskruin ligt op M. 4.90 h 5.00 + W.P. E. Van K.M. 1.980 tot K.M. 3.280, ter lengte van M. 1300 wordt de zeedijk, waarvan de kruin ligt op M. 4.95 4- W.P., op het buitendijksbeloop beschermd door eene steenglooiing van vlinten reikende tot de hoogte van M. 3.40 + W.P. terwijl de teen daalt tot M. 0.90 -f- W.P. F. Van K.M. 3.280 tot den Tuimeldijk bij K.M. 3.930 wordt de zeedijk, waarvan de kruin ligt op M. 5.55 + W.P., op het buitendijksbeloop beschermd door eene steenglooiing van vlinten en basalt, reikende tot de hoogte van M. 4.00 -f W.P., terwijl dekteen daalt tot ruim M. 1.00 W.P. Het aarden buitenbeloop helt onder 5 op 1, het binnenbeloop onder 2 a 3 op 1. G. Van het begin van den Tuimeldijk tot Oterdum strekt zich de zoogenaamde Domeindijk uit, waarvan de hoogte afwisselt van M. 4.95 tot M. 5.60 + W.P. Het gedeelte van dien dijk, de opdijk, bewesten de bebouwde kom van Oterdum wordt verdedigd door eene steenglooiing met een kapwerk van vlinten reikende met den bovenkant tot M. 1.70 + W.P. of M. 0.40 boven den berm. De teen ligt op M. 0.30 + W.P. Vóór den dijk ligt de provinciale kwelder, vóór 1900 Rijkseigendom, over nagenoeg de geheele lengte afgesloten door den Tuimeldijk. Deze dijk, op M. 230 k M. 260 zeewaarts vóór den Domeindijk gelegen, heeft een afwisselend profiel verminderende inde lengterichting West-Oost. De verdediging van dezen dijk bestaat uit eene steenglooiing van zware vlinten, waarboven een steenstrook van lichtere vlinten, een en ander met beton ingevuld en afgesloten dooreen betonkist ter hoogte van M. 1.50 -f W.P. voor eene goede dichte aansluiting met het aardbeloop. Het algemeen beloop dezer glooiing is 4 op 1. Deze dijk is ook in onderhoud bij de provincie. Het voorliggend slik heeft eene hoogte van M. 0.85 a M. 1.45 h- W.P. of van M. 1.30 -f- H.W. Het terrein tusschen den Tuimeldijk en den Domeindijk heeft, voorzoover het kwelder is, eene hoogte van M. 0.65 a M. 1.15 + W.P. of van M. 0.20 a M. 0.70 + H.W. Voor drooglegging inden zomer van den ZEEWERINGEN. kwelder, die provinciaal eigendom is, zijn twee verschkaden gemaakt, keerende tot M. 1.50 -f W.P. H. Van den noord westelijken hoek bij Oterdum of M. 300 voorbij K.M.paal s'/2 tot de Oterdummersluis, gelegen op M. 50 voorbij K.M.paal 6, wordt de zeedijk, waarvan de kruin ligt op M. 5.55 -f- W.P., verdedigd dooi' eene met beton ingegoten steenglooiing, waarvan het benedengedeelte tot M. 1.25 + W.P. uit vlinten en daarboven tot M. 4.00 -)- W.P. uit basaltsteen bestaat. Het bovenste gedeelte dezer steenglooiing, over ongeveer M. 2.70 breedte bestaat uiteen kapwerk van basaltsteen, waarvan de bovenkant reikt tot M. 4.55 + W.P. In dit gedeelte van den dijk ligt bij het dorp Oterdum de afvoerbuis van het waterschap Oterdum; het midden der buis ligt op M. 2.50 4- W.P. I. Van deze sluis tot M. 55 vóór K.M.paal 8 heeft de verdediging van den dijk hetzelfde karakter als van het vorige pand behalve dat het kapwerk gemist wordt en de basaltsteenglooiing slechts eene breedte heeft van M. 2.00. De teen dezer glooiing reikt evenwel M. 0.30 dieper en wel tot M. 0.70 -4 W.P. Ten westen van K.M.paal 7 '/2 is de binnenberm des dijks aanzienlijk verbreed. Van K.M. 7.945 tot K.M. 8.570 heeft de dijk eene kruinshoogte van M. 5.55 + W.P. met eene kruinsbreedte van M. 2.00. Het buitendijks beloop wordt van M. 1.00 – W.P. verdedigd door eene steenglooiing van met beton ingegoten vlinten, reikende tot M. 3.50 a 4.00 -j- W.P., boven afgesloten door eene betonkist. Het binnendijksbeloop ligt onder 2'/2 op 1; de hooge binnenberm, breed M. 5.00 ligt op M. 1.20 -j- W.P. aan de dijkzijde en op M. 0.45 + W.P. aan de landzijde; voorts ligt er een lage binnenberm, breed M. 20.00, op ongeveer M. 2.70 W.P. Wederzijds K.M.paal 8 is de binnenberm aanzienlijk verbreed. L. Van K.M. 8.570 tot K.M. 8.620 bestaat de steenglooiing gedeeltelijk uit eene basaltglooiing met basaltkap als bij Termunten; overigens is de dijk overeenkomstig het gedeelte sub K. ZEEWERINGEN. DE ZEEWERING- EN HAVENWERKEN TE TERMUNTERZIJL, waarin twee sluizen. De werken bestaan in twee sluizen met de haven- en vleugeldijken en de strekdammen wederzijds de buitengeulen der sluizen; een en ander in onderhoud bij het waterschap Oldambt. De dijken wederzijds de buitenhaven te Termunterzijl hebben eene gezamenlijke lengte van M. 250, eene kruinshoogte van M. 5.60 + W.P. en eene breedte van M. 2.00. De noordwestelijke havendijk is tot M. 2.00 W.P. voorzien van eene basaltglooiing; de zuidoostelijke havendijk is over M. 140 lengte tot M. 1.70 -f- W.P. en over M. 26 lengte tot M. 4.26 + W.P. voorzien van basaltglooiing. De vleugeldijken der Groote sluis hebben eene gezamenlijke lengte van M. 160, eene kruinshoogte van M. 5.60 + W.P. en eene breedte van M. 2.00. Het buitenbeloop is tot de hoogte van M. 3.04 + W.P. beschermd met een ingegoten steenglooiing; wederzijds de sluis is boven die glooiing nog eene glooiing en borstwering van gewapend beton aangebracht reikende tot M. 4.60 -\- W.P. Tusschen den zuidoostelijken havendijk en den noord westelijken vleugeldijk der Groote sluis ligt een bij de provincie in onderhoud verkeerend pandje dijk, lang M. 28.—, waarvan de kruin ligt op slechts M. 5.25 -)- W.P., dus aanzienlijk lager dan de aansluitende panden van Oldambt. Het buitenbeloop van dit pandje dijk is tot 4.00 -f- W.P. voorzien van eene ingegoten vlintglooiing. Yan de twee uitwateringsluizen van het waterschap Oldambt ligt de westelijke, de Oude- of Kleine duikersluis, aan het einde der haven, terwijl de Nieuwe- of Groote sluis ongeveer M. 200 verder oostelijk is gelegen. De Oude sluis, in 1725 gebouwd, is een steenen duikersluis met ééne opening wijd M. 6.30, m t één paar vloed-, één paar storm- en één paar ebdeuren; de hoogte der vloeddeuren is M. 328 + W P.; de top van het sluisgewelf ligt op M. 3.30 -f-W.P.; de slagdrempel der sluis op M. 3.56 -r- W.P. De Groote sluis, gebouwd in 1869, is eene open, steenen uitwateringsluis, wijd M. 8.00, met één paar vloed-, één paar ZEEWERINGEN. storm- en één paar ebdeuren. De hoogte der vloeddeuren is M. 3.65 -j- W.P.; de slagdrempel ligt op M. 3.90 4- W.P. De buitengeul der sluizen is over eene lengte van ongeveer M. 800 voorzien van rijzen strekdammen, ter hoogte van M. 1.20 -4- W.P., ter geleiding van den stroom uit de sluizen. Daartusschen is de uitwateringsgeul aangelegd op eene bodembreedte van M. 12, eene bodemdiepte van M. 3.70 -4- W.P. en beloopen van 3 op 1. Wanneer in droge tijden geen boezemwater met de sluizen wordt afgevoerd, kan inde diepte houding der geul worden voorzien door spuiing met zeewater, waartoe inden Kleinen polderde na te noemen spuiboezem is aangelegd. Vóór de dijken ligt geen begroeid voorland, terwijl de slikken langs den dijksteen liggen op ongeveer M. 1.50 -4- W.P. Wederzijds Termunterzijl liggen : DE SLAPERDIJKEN OM DEN GROOTEN- EN DEN KLEINEN POLDER. Beide dijken zijn zoogenaamde inlaagdijken en gelegd in het begin der achttiende eeuw, toen de zeewaterkeerende dijken erg door stormvloeden waren geteisterd en de gronden binnendijks zoo waren vergraven, dat daaruit bezwaarlijk meer specie verkregen kon worden tot onderhoud van den zeedijk. Onder den zeedijk door werden toen pompen gelegd met het doel om het met slik bezwangerde zeewater bij opkomende vloeden inde polders in te laten en op die wijze de uitgeputte gronden door aanslibbing te verhoogen. Zoo ontstond in 1707 de Kleine en in 1718 de Groote polder. Naderhand, vooral inden loop van de vorige eeuw, zijnde zeedijken weder verzwaard, verhoogd en door steenglooiingen beschermd. In 1782 is de polder van Oterdum naar Termunten, benevens de Slaperdijken, in beklemming uitgedaan. Bij art. 4 der voorwaarden werd bepaald: de verhooging en maken van zee,- en slaperdijk (voorzoover de provincie incumbeert) zal blijven ten laste der provincie. In 1830 en 1832 is echter inden onderhoudslast van den slaperdijk van den Grooten en den Kleinen Polder verandering gekomen. In die jaren toch heeft de Staat, als opvolger der voormalige provincie, zijne ZEEWERINGEN. eigendomsrechten op den Grooten en den Kleinen Polder bij Oterdum aan de bezitters of beklemde meiers verkocht onder beding: „het bestuur der domeinen wordt ontheven van het maken der zee- en slaperdijken, alle welke lasten van nu af geheel op de koopers overgaan en door hen zullen worden gedragen.” Sedert is het onderhoud dezer slaperdijken ten laste der eigenaren gebleven. Het schijnt dat men meende dat door de verzwaring en be- scherming der zeedijken de slaperdijken hun reden van bestaan voor een groot deel verloren hadden, ten minste afgraving en ingraving dier dijken werd niet tegengegaan en beide dijken werden in 1884 reeds voor een groot deel als bouwland gebruikt. Omtrent beide dijken zijn echter bij de provinciale verorde- ning tegen benadeeling van dijken (P.B. 1903, no. 31) bepalingen gemaakt, waarbij wordt gewaakt tegen het verlagen en versmallen van de dijken, zoomede tegen het maken van ingra- vingen zonder vergunning. in 1902 heeft de provincie weder een paar gedeelten van de slaperdijken van de Groote en Kleinepolders aangekocht, teneinde te voorzien inde behoefte aan geschikte specie voor de ver- betering der zeewaterkeerende dijken wederzijds Termunterzijl. I°. de Slaperdijken van den Groote Polder. De dijk, die het waterschap de Groote Polder aan de land- zijde insluit, begint bij de aansluiting van den zeedijk ten oosten van den Oterdummersluis en loopt langs den provincialen kunstweg tot Termunterzijl, waar hij ten westen van de Oude sluis aan den noordwestelijken havendijk aansluit. De lengte bedraagt M. 2907. Het in 1902 door de provincie aangekochte pand is lang M. 940 en wordt beweid; het is door afgraving en, waar noodig, door ophooging gebracht op het volgend normaal-proflel: kruinsbreedte M. 4.00, kruinshoógte . M. 2.00 + W.P., binnenbeloop 3 op 1. teen binnendijksbeloop . . . M. 0.50 + W.P., helling 20 op 1. Overigens is vaneen normaal-proüel geen sprake meer, de kruinshoogte van het overige dijksgedeelte, dat hoofdzakelijk bebouwd wordt, wisselt af van M. 0.86 tot M. 3.88 + W.P. ZEEWERINGEN. kruinsbreedte M. 4.00, kruinshoogte M. 2.00 -f- W.P., buitenbeloop 4 op 1, binnenbeloop 3 op 1, teen van het binnendijksbeloop minstens M. 0.50 + W.P. Inden Kleinen Polder is een spuiboezem aangelegd ten dienste van het diephouden der buitengeul van Oldambt. Deze spuiboezem is omgeven met kaden van bet volgend profiel: kruinsbreedte M. 2.00, kruinshoogte M. 0.50 + W.P. wederzijdsche beloopen l‘/2 op 1. Met behulp der keersluis in het toeleidingskanaal naar de Groote sluis en met de spuisluis inden kadijk ten zuidoosten van dit toeleidingskanaal kan deze spuiboezem door middel van de Groote sluis met zeewater gevuld worden tot de hoogte van W.P. De spuisluis inden kadijk ten z.o. van genoemd toeleidings- kanaal heeft twee openingen, elk wijd M. 4.00, voorzien van Stoney-schuiven keerende tot M. 0.30 + W.P.; de slagdrempel ligt op M. 2.85 W.P. In bovengenoemden kadijk ligt bovendien nog een houten klepduiker, dienende tot afwatering van de bermsloot tusschen de bekading van den spuiboezem en de zee- en slaperdijken om den Kleinen Polder, naar den boezem van Oldambt. DE ZEEDIJK VAN TEKMUNTEKZIJL TOT DEN BIJKSDIJK BIJ FIEMEL. De dijk, in onderhoud bij de provincie, is van de aansluiting aan den vleugeldijk van de groote sluis te Termunterzijl tot de aansluiting aan den Rijksdijk bij Fiemel lang ongeveer M. 2300. De kruinshoogte is M. 5.55 -f- W.P., de kruinsbreedte M. 2.00 met een binnenbeloop van 2'/2 op 1. De dijk is voorzien vaneen hoogen binnenberm, breed gemideld M. 6.00, liggende op ± M. 1.20 + W.P. aan de dijkzijde en op M. 0.45 + W.P. aan de landzijde; het berm- beloop ligt onder 21/, op 1. Daarbeneden bevindt zich een lage binnenberra ter breedte van ongeveer M. 20.00 en gelegen ZEEWEBINGEN. op M. 0.55 a 1.75 W.P. inden Kleinen Polder en overigens op M. 1.50 -f- W.P. van Termunten tot Fiemel, alwaar op den lagen binnenberm een uitweg ligt langs de noordzijde der door de provincie onderhouden wordende berm-(tocht)sloot. Het buitenbeloop wordt verdedigd van M. 1.05 -r- W.P. tot M. 2.80 + W.P. door eene met beton ingegoten steenglooiing van vlinten, van M. 2.80 + W.P. tot M. 4.20 + W.P. door eene basaltsteenglooiing, welke over de breedte van M. 1.30 in den vorm vaneen kapwerk is gezet, waarvan de bovenkant reikt tot M. 4.60 + W.P. Over eene lengte van ruim M. 200 bewesten de dijkstrap achter Ter munten is een dergelijk kap werk echter niet aangebracht. De bovenomschreven dijksgedeelten ten zuidoosten van Delfzijl worden beschermd door het hoofd no. 15, gelegen aan de oostzijde van de opening inden Tuimeldijk bewesten Oterdum, lang op de kaart gemeten M. 350, welk werk bij de provincie in onderhoud is, en door het hoofd no. 23 nabij K.M.paal B'/2 ten westen der oude Termunterzijl, dat in onderhoud is bij het waterschap Oldambt. De volgende hoofden worden thans niet meer onderhouden: hoofd no. 1 M. 70 vóór K.M.paal l'/2, no. 3 tusschen K.M.palen 17» en 2, no. 4M. 60 voorbij K.M.paal 2, no. 5 bij K.M.paal 2 J/2, no. 6 M. 130 vóór K.M.paal 3, no. 7 tusschen K.M.palen 3 en 3 7no. 8 bij K.M.paal 3'/„ no. 9M. 120 voorbij K.M.paal 3'/,, no. 10 tusschen K.M.palen 3 ’/a en 4, bij het begin van den Domeindijk, ten westen van Oterdum, no. 17 nabij K.M.paal 61/,, no. 18 M. 60 vóór K.M.paal 7, no. 19 en 20 nabij K.M.paal 7*/ai no. 21 tusschen K.M.palen 7'/, en 8, no. 22 bij K.M.paal 8, (de laatste vijf tegen den Grooten Polder), no. 24 voorbij K.M.paal 9, no. 25 bij K.M.paal 9‘/2, (de beide laatste tegen den Kleinen Polder), no. 26 bij K.M.paal 10, no. 27 bij K.M.paal l°7i, no. 28 tusschen K.M.palen 10*/2 en 11 en no. 29 tusschen K.M. paal 11 en Fiemel. Omtrent de verplichting der provincie tot onderhoud der zeeweringen wederzijds Delfzijl, zooals dat hiervoren is omschreven, zij het volgende vermeld. ZEEWERINGEN. Evenals elders inde provincie rustte ook hier oorspronkelijk het dijksonderhoud op dijkplichtige gronden. Tengevolge van de secularisatie der kloostergoederen na de reductie van 1594, werd de provincie, voor zoover die goederen met dijksonderhoud belast waren, als eigenares in dat onderhoud betrokken. De verplichting der provincie tot dijksonderhoud was dus aanvankelijk een zuiver private rechtsverplichting ')• Later, nadat de Staten ter bescherming der zeeweringen het aan brengen van houten verdedigingswerken post- en paalwerk hadden voorgeschreven, heeft de provincie ter ontlasting van de particuliere dijksplichtigen van dezen het 2/3 gedeelte van den aanleg en het onderhoud van het post- en paalwerk als overheid overgenomen, waaromtrent verwezen moge worden naar het Grondreglement van Mr. E. van Loon, tweede band, blz. 250 en 259. Ten laste van de particuliere dijksplichtigen bleef alzoo, behalve het onderhoud van het dijkslichaam, het ‘/s van het post- en paalwerk. 2) Zooals bekend is, heeft de provincie ter voorziening inden toenmaligen geldnood inde laatste helft der 18e eeuw achtereenvolgens hare eigendommen verkocht. Yan welken invloed was nu deze verkoop op de verplichting tot dijksonderhoud? Aanvankelijk lag het inde bedoeling om met de goederen de verplichting tot onderhoud van het aarden lichaam en het ‘/3 van het post- en paalwerk aan de koopers over te dragen, ten einde die goederen in dezelfde positie te doen zijn als tot dien tijd de gronden der particuliere dijkplichtigen geweest waren. De daartoe inde veilingsconditiën opgenomen voorwaarde drukte echter niet weinig de koopprijzen en contrarieerde het oogmerk om zooveel mogelijk geld in handen te krijgen. Bij latere verkoopingen liet men daarom de voorwaarde, dat de ') Het onderhoud van den dijk bij Fiemel en Reide is inde eerste helft der 16e eeuw tengevolge van spasteking bij de provincie gekomen en daarna wegens het groote belang bij het behoud van dien dijk betrokken steeds als overheidsverplichting bij de provincie later het Rijk gebleven. 2) Het onderhoud der post- en paalwerken van de dijken langs het Reitdiep werd feitelijk geheel door de provincie gedragen. Verg. rapport v.d. Archivaris Mr. H. O. Feith, d.d. 27 Dec. 1859, no. 227, voorhanden in het dossier van stukken betreffende de procedure der provincie met Hunsingo over het onderhoud der Reitdiepsdijken. ZEEWERINGEN. koopers belast zouden zijn met de derde paal los en behield het geheele post- en paalwerk voor de provincie. Bij sommige verkoopingen werden de gronden geheel vrij overgedragen met vrijstelling zelfs van de verplichting tot onderhoud van het aarden lichaam. Dat, waarvan men de koopers vrijstelde, bleef natuurlijk ten laste van de provincie.. Door aldus de verkoopingen naar uiteenloopende veilingsconditiën te doen plaats hebben, gevoegd bij hetgeen waartoe de provincie reeds te voren (èn als overheid èn als eigenares) gehouden was, werd met betrekking tot de verplichting der provincie tot het onderhoud der dijken, een nog al vrij gecompliceerde toestand geboren. In het einde der 18© eeuw (bedoeld wordt natuurlijk de tijd aan de Staatsregeling van 1798 voorafgaande) is die verplichting te recapituleeren als volgt: De provincie had als overheid te onderhoudon: I°. sommige dijken of dijksgedeelten en dijksverdedigingswerken, o. a. den dijk bij Fiemel en de landpunt Reide en een gedeelte van den Dollarddijk; 2°. het geheele post- en paalwerk van de dijken van het Reitdiep; 3°. het223/3 gedeelte van het post- en paalwerk van de particuliere panden dijk anders dan die van het Reitdiep. Voorts had zij als voormalige eigenares van gronden te onderhouden : a. van sommige dijkspanden het aarden lichaam en het posten paalwerk in zijn geheel; b. van andere dijkspanden het post- en paalwerk in zijn geheel, zonder het aarden lichaam; c. van nog andere dijkspanden alleen het 2/3 van het posten paalwerk. Ten slotte dient nog vermeld te worden dat de provincie van sommige dijkspanden eigenares gebleven was en als zoodanig het onderhoud gehouden heeft. Dit zijnde zoogenaamde domeinpanden, waaronder ook eenige andere gerekend worden, waarvan door bijzondere overeenkomsten en rechterlijke uitspraken het onderhoud aan de provincie toegevallen was. ‘) j) Zie het tableau van domeinpanden, afgedrukt inde gedrukte Statennotulen van 1819, blz. 219 v.v. ZEEWERINGEN. In hoeverre werd nu deze rechtstoestand door de Staatsregeling van 1798 en opvolgende Staatsregelingen beïnvloed? Die van 1798 hief alle provinciale souvereiniteit niet alleen, zij hief alle provinciale autonomie op, nog meer, zij ontnam aan de provinciën (departementen) zelfs hunne rechtspersoonlijkheid. Alle provinciale bezittingen en schulden, pretentiën en lasten gingen door de amalgama van de provincie over op de een en ondeelbare republiek. De provinciale kas hield op te bestaan. De provinciale verplichting tot dijksonderhoud werd rijksverplichting en als zoodanig door het Departementaal Bestuur, als agent van het Rijksbestuur, nagekomen. Ook onder de Staatsregeling van 1801, toen de departementen een stuk van hunne zelfstandigheid terugbekomen hadden, bleef alles op denzelfden voet voortduren en onder de Staatsregeling van 1805, werd de onderhoudsverplichting, waarin het Rijk de provincie was opgevolgd, bij de vaststelling van het algemeen systema van rijksbelastingen, erkend te zijn eender financieele lasten bestemd om door de opbrengst dier belastingen bestreden te worden. ') Onder de regeering van Koning Lodewijk dreigde echter verandering. Den 31en Januari 1810 werd n.l. gearresteerd de wet houdende bepalingen wegens de wijze waarop en de fondsen waaruit voortaan de dijken zullen worden onderhouden. 2) De strekking van deze wet was, behalve om alle pandplichtig onderhoud af te schaffen (art. 2) en door contributie in geld te vervangen, 3) om de dijken voortaan door de dijksbesturen, onder ') Verg. missive van den Gouverneur van Imhoff, d.d. 17 Augustus 1814, no. 288, aan den Directeur-Generaal van den Waterstaat (voorhanden in het Oud-archief). 2) Deze wet o.a. opgenomen in „Nederlandsche Pandecten” van Mr. W. IJ. van Hamelsveld is formeel ingetrokken bij de wet van 28 April 1835 (Staatsblad no. 9). 3) Vroeger geschiedde het onderhoud van het aarden lichaam steeds pandplichtig. Ook in 1808 en 1809 toen vanwege het Gouvernement (Publicatiën van den Landdrost d.d. 29 Juni 1808, 20 Februari 1809 en len van Bloeimaand 1809) verhooging en verzwaring van de dijken wederzijds Delfzijl werd gelast, geschiedde die dijksverbetering door de dijkplichtige eigenaren ieder voor zooveel zijn land betrof. Bij nalatigheid werden de werken vanwege den Landdrost uitbesteed op kosten van dubbel gewin. Tegen die vervanging van het pandplichtig onderhoud door contributie in geld is door den Gouverneur in zijne missive van 17 Augustus 1814 krachtig opgekomen als zijnde voor de dijkplichtigen onvoordeelig en bezwarend. Het post- en paalwerk is ook in vroegere eeuwen steeds van provinciewege uitbesteed en na uitbesteding voor zoover mogelijk het >/3 op de particuliere dijkplichtigen verhaald. ZEEWERINGEN. 28 October 1820, no. 74, doordien daarbij bepaald werd, dat in de kosten van onderhoud en herstelling der zeeweringen wederzijds Delfzijl, (de Dollarddijk bij Reide en piemel zou volgens dat besluit van gouvernementswege beheerd worden), door al de particuliere dijkspanden zoomede door de domeinpanden zoude worden betaald f 12.50 per roede post- en paalwerk. De vaststelling van dit bedrag van f 12.50 berustte op de berekening, dat het post- en paalwerk, zooals het vroeger werd aangelegd, sedert geruimen tijd vooral sedert 1805 was men begonnen dit houtwerk door steenglooiingen te vervangen in aanleg kostte f 500 per roede en dat het in normale omstandigheden 20 jaren kon stand houden. Dit maakte dus per jaar uit f 12.50. Nu viel nog vast te stellen het aantal roeden ten laste komende van het Rijk. Na lange onderhandelingen en veelvuldige metingen is het aantal in 1827 vastgesteld en dienovereenkomstig de jaarlijksche domaniale contributie bij Kon. besluit van 15 Mei 1830, no. 142, gefixeerd op f 18772.45. De uitkeering van deze contributie door het Rijk aan de provincie onderstelde dat de zeeweringen wederzijds Delfzijl door de provincie zouden worden beheerd. Dat beheer was echter formeel niet bij de provincie gebracht, inzonderheid niet bij het Kon. besluit van 17 December 1819, no. 1, tot overdracht van waterstaatswerken aan de Provincie, onder welke werken de zeeweringen wederzijds Delfzijl niet voorkwamen. Dientengevolge schijnt de Koning het noodig geacht te hebben, bij Kon. besluit van 30 Augustus 1826, no. 162, die zeeweringen (in dat besluit genoemd de zeeweringen langs den Eems) aan de provincie alsnog over te dragen, bij welk besluit tevens de Dollarddijk bij Fiemel en Reide bij de provincie gebracht werd, dit laatste onder betaling aan de provincie vaneen jaarlijksch subsidie hetwelk later (bij Kon. besluit van 15 Mei 1830, no. 142) werd bepaald op f 6000. Dit Kon. besluit van 1826 is in lateren tijd een bron van groote verwarring en veel misverstand geweest, inzonderheid toen in 1868 en in 1875 de zaak van de terugneming van waterstaatswerken door het Rijk van de provinciën ter sprake kwam. Men is toen gaan vragen wat te verstaan was onder de zeeweringen langs de Eems in 1826 aan de provincie over- ZEEWERINGEN. gedragen, n.l. of men daaronder had te verstaan het aarden lichaam met de verdedigingswerken dan wel het aarden lichaam van den geheelen dijk over zijn volle lengte of wel ten slotte alleen de domaniale panden van het aarden lichaam. Men is toen geëindigd dit laatste aan te nemen, zoodat bij Kon. besluit van 27 Mei 1876 geacht werden alleen de domaniale panden van het aarden lichaam teruggenomen te zijn. ’) Mr. E. van Loon, die in zijn „Grondreglement” blz. 269 v.v. met groote virtuositeit de geschiedenis van dit misverstand ontwikkeld heeft, tracht daarin aan te toonen, dat deze oplossing de juiste geweest is. Inderdaad schijnt deze conclusie voor juist gehouden te moeten worden, maar het heeft de aandacht getrokken, dat deze voortreffelijke schrijver, die op verschillende plaatsen de gevolgen der verwarring van de verplichtingen van het domein met die van het Rijk als overheid met juistheid heeft aangewezen, niet ook hier, niet hier inde eerste plaats, heeft doen uitkomen, dat de Regeering met in 1826 de domaniale dijkspanden in beheer en onderhoud over te dragen en deze in 1876 terug te nemen, geheel op den verkeerden weg is geweest. Immers het Rijk heeft nimmer het dijkslichaam der zeeweringen wederzijds Delfzijl in beheer gehad en heeft dus ook naar art. 219 der Grondwet van 1815 geen beheer kunnen overdragen aan de provincie. Het Rijk was alleen als onderhoudsplichtige hij het dijkslichaam betrokken maar die onderhoudsplicht was, zooals Mr. van Loon terecht en met nadruk heeft doen uitkomen (blz. 263), naar haren aard in niets onderscheiden van den onderhoudsplicht der andere dijkplichtige eigenaren. Zij rustte eertijds, zooals hierboven werd medegedeeld, op de aan de provincie toegevallen geseculariseerde kloostergoederen en is dienvolgens als een geheel particuliere, domaniale last in 1798 op het Rijk overgegaan. Bij vergelijking met de verplichting tot onderhoud van den Dollarddijk bij Reide en Fiemel treedt dit duidelijk aan den ») Later is, ten einde het onderhoud van de domeinpanden en de steenglooiing uit ééne hand te doen plaats hebben, bij afzonderlijke overeenkomst, het onderhoud der eerste wederom bij de provincie gebracht (besluit der Staten van 9 Juli 1879, no. 5). ZEEWERINGEN. dag. Dit onderhoud incumbeerde der provincie (later het Rijk) niet, althans niet uitsluitend, als eigenares van goederen doordien zij het beheer daarvan als overheid aan zich getrokken had. De verplichting tot onderhoud van den Dollarddijk is dan ook als eene overheidsverplichting naar het Rijk overgegaan. Uit dien hoofde had het Rijk dien dijk als overheid te beheeren en te onderhouden, zoodat de Koning volkomen terecht in 1826 het beheer daarvan naar art. 219 der Grondwet aan de provincie kon overdragen, zooals het Rijk dat beheer later bij Kon. besluit van 17 October 1868, no. 81, wederom krachtens overheidsrecht teruggenomen heeft. Maar bij de zeeweringen wederzijds Delfzijl was dit geheel anders gesteld ; hier was alleen het onderhoud en dan nog maar van sommige dijkpanden bij de provincie (later het Rijk) terwijl het beheer als van ouds bij de Dijkrechten berustte. Dat beheer van de Dijkrechten had inden loop der tijden, naarmate het toezicht der Staten meer ingrijpend was geworden, veel van zijn oorspronkelijke kracht verloren, maar rechtens was het blijven voortbestaan en nimmer uitdrukkelijk opgeheven. Nog in 1808 en 1809 zijnde dijkrechten geroepen geworden de voorgeschreven verzwaring en verhooging der dijken te effectueeren, zooals zij nog in het midden der vorige eeuw den pandplichtigen de herstelling hunner panden hebben moeten gelasten; in 1815—1822 hebben zij nog de contributies der particuliere dijkplichtigen moeten in vorderen en later tot de invordering dier contributies hunne medewerking moeten verleenen. Het Rijk, wien rechtens alle beheer vreemd was, had dus ook geen beheer over te dragen. Het heeft dus in 1826 verklaard iets over te dragen en in 1876 terug te nemen wat het niet had en nimmer gehad had. Wat dan wel had behooren te geschieden? Het Rijk had kunnen en moeten volstaan met alleen het onderhoud over te dragen, niet als overheid, niet met toepassing van art. 219 der Grondwet, maar als dijkplichtige, niet eenzijdig, maar bij wijze van overeenkomst, althans met instemming of goedvinden der provincie. Ware deze door de logica der feiten aangewezen, men zou haast zeggen voor de hand liggende, oplossing gevolgd, dan zou ZEEWERINGEN'. Overigens is de hoogte van den dijk M. 4.90 -f- W.P., kruinsbreedte M. 2.00, buitenbeloop 3 ’/4 op 1 en binnenbeloop 2op 1. De langs den dijk (tusschen de landpunt Reide en de aansluiting aan den dijk van den Johannes Kerkhovenpolder) gelegen steenglooiing van Noordschen steen, totaal lang ongeveer M. 660, heeft achtereenvolgens over M. 52, 92, 94, 20, 50 en 351 eene gemiddelde breedte van M. 3, 3.50, 3.25, 3.10, 3.85 en 3.20. Bij deze glooiingen komen geene kapglooiingen voor. Het gemiddeld beloop is 3 op 1. De binnenberm is breed van M. 4.00 tot M. 5.00. Ten oosten van de Fiemelsluis ligt langs den dijk het Reiderbuitenland, dat zich tot de stroomdiepte noordoostwaarts uitstrekt, verdedigd door oeverwerken, evenals deze dijk bij het Rijk in onderhoud. Die werken bestaan, beginnende aan de noordwestzijde, in eene steenglooiing met kapwerk tezamen lang M. 1895, met beton ingevuld, gemiddeld breed M. 7.40, met een beloop van 3 a 43/4 op 1, met den begroeiden berm daarachter gemiddeld M. 5.00 breed, waarvan eene lengte van M. 1690, ter breedte van M. 1.50, met keien bestraat is. Verder is de steenglooiing zonder kapwerk tezamen lang M. 2369, gemiddeld breed M. 3 a 4.70, met een beloop van 3 è, 4 ’/2 op 1. Over M. 750 lengte is de glooiing afgesloten door eene houten beschoeiing. Het gedeelte dijk aan weerszijden en over de Fiemelsluis met de sluis in onderhoud bij het waterschap de Vereeniging, lang M. 120, is hoog M. 5.35 -f- W.P., met eene kruinsbreedte van M. 2.10. Het beloop varieert van 1.50 tot 5.00 op 1; het buitenbeloop is beschermd grootendeels door keibedekking, welke grootendeels door beton is vastgemetseld, en deels door eene basaltbedekking eveneens met beton vastgemetseld. De dijk is met keien beschermd tot M. 3.55 -f- W.P. en ten deele, ter weerszijden van de sluis, met basalt vanaf genoemd peil tot M. 4.55 -f W.P. De breedte van den binnenberm wisselt af van M. 5.25 tot M. 7.80. De steenen uitwateringsluis van het waterschap de Vereeniging is eene duikersluis met ééne opening, twee paar vloed- en één paar ebdeuren, wijd M. 5.00; de ligt op M. 2.85 -4- W.P. >) ') Volgens het onderzoek yan ’s R\jks waterstaat in het voorjaar van 1897. ZEEWERINGEN. hier en daar met steenen bezet. De helling van het binnenbeloop is 2 '/4 op 1. De binnenberm langs deze beide gedeelten dijk is hoog aan den dijksteen M. 0.30 + W.P. en aan de landzijde M. 0.45 W.P. Door den sterken stroom is de opslibbing aan den voet dezer dijken zeer gering en liggen die slikken nog alle onder volzee. 3. M. 768, de zoogenaamde inlaagdijk. De kruinshoogte is M. 5.00 a M. 4.70 + W.P., de breedte M. 1.00, het beloop van de onbeschermde buitenzijde 4op 1, van de binnenzijde 21/a op 1. De bermsloot wordt aan de binnenzijde op ongeveer M. 70 van den voet van den dijk gevonden. De slikken aan den voet dezer dijken begroeien en nemen toe in hoogte. 4. M. 1907, de zoogenaamde opdijk tot aan den Reiderwolderpolderdijk. De kruinshoogte is M. 4.65 -f- W.P., breedte M. 0.70, de helling van het onbeschermde buitenbeloop 3 op 1, van het binnenbeloop 2!/2 op 1. De binnenberm is over eene lengte van M. 400, breed M. 30 en verder M. 20. De teen van het buitenbeloop ligt op M. 1.05 -f-W.P. en daalt overeen afstand van ongeveer M. 8.00 tot de hoogte van M. 0.45 -f- W.P., zijnde die van de voorliggende kwelders. De binnenberm heeft eene hoogte aan den dijksteen van M. 0.50 -f- W.P. en aan de landszijde van M. 1.80 W.P. Ook aan den voet van dezen dijk begint de plantengroei zich te ontwikkelen, die naar de zijde van den Reiderwolderpolder steeds toeneemt, zoodat langs den Reiderwolderpolderdijk eene M. 525 breede strook reeds met kweldergras is bezet. In het eerstvermelde gedeelte van dezen dijk bevindt zich eene ijzeren afvoerbuis van het stoomgemaal van het waterschap; het hart der buis ligt op M. 0.30 -f- W.P. DE REIDERWOLDERPOLDERDIJK, waarin eene uitwateringsluis. De Reiderwolderpolderdijk van de aansluiting aan den Dallingeweersterdijk tot aan de aansluiting aan den Rijksdijk bij Statenzijl en tot aan de aansluiting aan den Stadspolderdijk, met den opdijk van 1862, is voor het geheel in onderhoud bij het waterschap de Reiderwolderpolder. ZEEWEKINGEN. 1. Het gedeelte van den Dallingeweerster dijk tot aan den opdijk van den Johannes Kerkhovenpolder is slaperdijk, lang M. 1395, hoog M. 5.12 + W.P., kruinsbreedte M. 1.50, buitenbeloop 3'/4 op 1, binnenbeloop ongeveer 2op 1, breedte van den binnenberm M. 9.00. In dien dijk is een dijkgat, de toegang tot den Johannes Kerkhovenpolder. De wijdte is M. 3.50; de opstaande balken zijn voorzien van sponningen waarin eiken posten kunnen worden aangebracht, welke inde nabijheid bewaard worden. 2. Het gedeelte van den gemelden opdijk van den Joh. Kerkhovenpolder tot aan den opdijk van 1862 is zeewaterkeerend en lang M. 7404. De kruinshoogte is M. 5.40 + W.P., de breedte M. 1.00 tot M. 1.20, het buitenbeloop 3 ’/4 tot3334/4 op len het binnenbeloop ongeveer 2 op 1. De hoogte van den teen van het buitendijksbeloop is M. 1.45 4- W.P. en daalt van daar overeen afstand van ongeveer M. 7.00 tot de hoogte van M. 1.00 -f- W.P. De binnenberm ligt aan de dijkszijde ter hoogte van M. 0.95 -f- W.P., aan de landszijde op M. 0.10 ~\- W.P. en is breed M. 9.00 tot M. 9.50. In dezen dijk ligt de uitwateringsluis, buitensluis, van het waterschap Reiderland, een houten duikerslnis met twee kokers, elk met één paar eb- en twee paar vloeddeuren, elk wijd M. 4.00; de slagdrempel ligt op M. 2.70 -h W.P. De sluis is in onderhoud bij het waterschap Reiderland. 3. Het dijksgedeelte van den opdijk van 1862 tot aan de aansluiting bij den Rijksdijk te Statenzijl is zeewaterkeerend, lang M. 3317. De kruinshoogte is M. 5.70 + W.P., de breedte M. 1.00, het buitenbeloop ruim 5 op 1, het binnenbeloop 2 op 1. De breedte van den binnenberm is aan de beide einden M. 13, doch over ongeveer M. 2000 in het midden M. 5.00. De teen van het buitendijksbeloop ligt op M. 1.15 + W.P. en daalt overeen afstand van M. 16 tot M. 0.75 + W.P. De hoogte van den binnenberm aan de dijkszijde is M. 0.50 W.P. en aan de landzijde M. 0.20 + W.P. De breedte van den buitenberm langs deze drie gedeelten van den Reiderwolderpolderdijk is langs den Johannes Kerkhovenpolder ongeveer M. 8.00 en verder M. 16 tot M. 19. Langs dezen geheelen dijk ligt een breede kwelderrand; van de aansluiting aan den Johannes Kerkhovenpolderdijk ter breedte van ongeveer M. 600, van daar tot de Oude Geut van M. 600 ZEEWERINGEN. tot M. 1000 en van daar tot aan de sluis van Reiderland eveneens ter breedte van ongeveer M. 1000; van die sluis tot Statenzijl wordt de kwelderrand smaller en is bij de aansluiting aan den Rijksdijk nog slechts M. 90. 4. de dijk van nabij Statenzijl tot aan den Stadspolderdijk, langs de A-landen, is slaperdijk en lang M. 1233. De kruinshoogte is M. 3.90 + W.P., de breedte M. 1.40, het buitenbeloop 3'/4, het binnenbeloop 2oplen de breedte van den binnenberm M. 9.50. In dezen dijk is een dijkgat wijd M. 3.50 met noodwateringkeering ten behoeve van de opslagplaats aan de A, vóór den kunstweg door den Reiderwolderpolder; dit dijkgat is in onderhoud bij het waterschap de Reiderwolderpolder. 5. de opdijk tusschen de Eerste en Tweede Afdeeling ') van den Reiderwolderpolder, van den hoek van den Stadspolderdijk tot aan den zeedijk, is slaperdijk en lang M. 602. De kruinshoogte is M. 3.67 -|- W.P., de breedte M. 1.80, het buitenbeloop naar de zijde van de Tweede Afdeeling van den polder 3 */4 op 1, het binnenbeloop 2op 1. De breedte van de bermen is M. 9.00. Inden opdijk is een dijkgat, wijd boven M. 4.00 en onder M. 3.50; de opstaande balken zijn voorzien van sponningen, waarin eiken posten, die inde nabijheid bewaard worden, kunnen worden aangebracht. Onder dezen dijk ligt nog een duiker. DE RIJKSDIJK BIJ STATENZIJL, waarin de Nieuwe Statenzijlen bestaande ineen schutsluis, tevens uitwateringssluis, benevens een ten oosten daarvan gelegen afzonderlijke uitwateringssluis. Deze dijk van de aansluiting aan den Reiderwolderpolderdijk tot aan de aansluiting op de Pruisische grens aan den dijk van den Nieuwenkanaalpolder is zeewaterkeerend en lang M. 540. Beoosten de uitwateringssluis „de Nieuwe Statenzijl” is de kruinshoogte van den dijk M. 6.38 -f- W.P., de kruinsbreedte M. 2 nabij de sluis verbreedend tot 10 M.; het buitenbeloop is 4 op ], het binnenbeloop 1 ’/2 op 1. De steenglooiing van basalt op dit gedeelte reikt tot M. 1.95 a 2.60 onder de kruin. ’) De Eerste afdeeling is bedijkt in 1862, de Tweede in 1874. ZEEWERINGEN. Bij het dijksgedeelte tusschen de heide sluizen is de kruinshoogte M. 6.30 + W.P.; de minste kruinsbreedte is hier M. 11, het buitenbeloop 3 op 1, het binnenbeloop 1 ’/ï °P 1- Bij het gedeelte bewesten de schutsluis is de kruinshoogte eveneens M. 6.30 -f- W.P., de kruinsbreedte M. 2, nabij de sluis verbreedende tot M. 10. Op de buitenbeloopen en op de beloopen der toeleidingskanalen naar de sluizen bevindt zich basaltglooiing en glooiing van Noordschen steen tot eene gezamenlijke oppervlakte van respectievelijk 6750 en 1050 M2., reikend tot afwisselende hoogten, nabij de sluizen tot de hoogte van de kruin, op de aansluitingsdijken tot ongeveer M. 4.38 -f W.P. Inden dijk zijn gelegen ten behoeve van de afwatering van de Westerwoldsche A en van de scheepvaart: I°. de „Nieuwe Statenschutsluis” tevens uitwateringssluis (gebouwd in 1906—1907). Het buitensluishoofd heeft twee paar vloeddeuren en één paar ebdeuren; het binnensluishoofd één paar vloeddeuren en één paar ebdeuren; de doorvaartswijdte is M. 8.50. De hooge vloeddeuren in het buitenhoofd keeren tot M. 5.88 -j- W.P. De bovenkant van den slagdorpel is M. 3.71 -f W.P. Inden westelijken sluismuur van het buitenhoofd is een spuiriool, wijd M. 2, afgesloten door twee schuiven. Hoogte van de schuifdorpels M. 2.71 -h W.P. Hoogte van den top der halfcircelvormige binnenwerflijn van het gewelf boven het riool M. 0.59 + W.P. 2°. de „Nieuwe Statenzijl, eene steenen uitwateringssluis met twee paar vloeddeuren en een paar ebdeuren; wijd M. 8.50; de bovenkant der hooge vloeddeuren is M. 5.75 + W. P. De bovenkant van den slagdrempel ligt op M. 8.17 -4- W. P. ') Dijk en sluizen zijn in onderhoud bij het Rijk, doch de bediening der sluizen geschiedt door het waterschap Westerwolde. DE FINSTERWOLDERPOLDERDIJK. Deze dijk loopt van den Dallingeweersterdijk tot den Egypterdijk en is sedert 1862 slaperdijk. Hij is lang M. 8423*/4, met !) Yolgens nauwkeurige opmeting verricht door den Rijkswaterstaat in 1896. ZEEWERINGEN. eene kruinshoogte van M. 3.30 tot M. 3.60 -f W.P. en eene breedte van M. 2.00. Het buiten beloop is 3 '/.2 op 1, het binnenbeloop 2 op 1 en de breedte van den binnenberm regelmatig M. 10. De buitenberm is deels geheel afgegraven en door het graven eener sloot onmiddelijk aan den buitenteen van den dijk bij het bouwland inden Reiderwolderpolder getrokken, op andere plaatsen is de breedte op M. 4.00 a 5.00 ingekort en op een enkel perceel is de vroegere breedte van M. 18 a M. 20 nog behouden. De dijk is in onderhoud bij het waterschap de Finsterwolderpolder. Inden dijk bevinden zich zes dijkgaten, wijd M. 3.50 a M. 4.00 met noodwaterkeering, ter verbinding der wegen in dezen polder met die inden Reiderwolderpolder. Met uitzondering van het meest oostelijke dijkgat, dat bij de gemeente Finsterwolde in onderhoud is, zijn deze dijkgaten met de kunstwerken in onderhoud bij het waterschap de Reiderwolderpolder. DE EGYPTERDIJK, waarin eene sluis. Deze dijk, sedert 1862 slaperdijk, strekt zich, van de aansluiting aan den Finsterwolderpolderdijk van 1819, naar het oosten uit tot aan het punt waar de Koedijk en de Stadspolderdijk samenkomen. Het eerste gedeelte tot aan de binnensluis van het waterschap Reiderland is lang M. 208. De hoogte is ruim M. 4.00 + W.P., de kruinsbreedte ongeveer M. 3.00. De buiten- en binnenbeloopen liggen zeer oneffen en zijn grootendeels afgetrapt. Er bestaat geen buiten- noch binnenberm. Gedeeltelijk aan den teen van het binnentalud, gedeeltelijk aan dien van het buitentalud loopt een steenen voetpad, verbonden dooreen houten trap dwars over den dijk liggende. De binnensluis van Reiderland is eene steenen keersluis met twee openingen, elk wijd M. 4.15, met één paar vloed- en één paar ebdeuren; de slagdrempel ligt op M. 8.10 W.P. Het tweede gedeelte, van de sluis tot aan den Stadspolderdijk, ZEEWERINGEN. is lang M. 1423. De kruinshoogte wisselt af van M. 4.50 -j- W.P. tot M. 5.00 -f- W.P.; de kruin is breed van M. 4.00 tot M. 6.00, over de grootste lengte M. 4.50. Het buitenbeloop is 3 '/2 op 1, het binnenbeloop ongeveer 2'/4 op 1. De buitenberm is gedeeltelijk afgegraven tot op eene breedte van M. 5.00 ongeveer en bij het aanliggende bouwland inden Reiderwolderpolder gevoegd, gedeeltelijk is de vroegere breedte van M. 18 a M. 20 nog aanwezig. Een binnenberm bestaat niet meer; over het grootste deel der lengte gaat het dijkstalud geheel ongemerkt over in het talud van de Buiten Tjamme, het langs den dijk loopend boezemkanaal van het waterschap Reiderland. Op enkele plaatsen staan kleine huizen tusschen den dijk en het kanaal, onmiddelijk aan den teen van den dijk. De geheele dijk en de sluis zijn in onderhoud bij het waterschap Reiderland. DE STADSPOLDERDIJK, waarin eene uitwateringsluis. De dijk, gelegd in 1740, is van de aansluiting aan den Egypterdijk tot aan den hoek van den dijk van den Kroonpolder of Middendijk, dicht bij de Oude Statenzijl, lang M. 5974. 1. Het gedeelte van den Egypterdijk tot aan den zoogenaamden hoek van Waalkens, de aansluiting aan den Reiderwolderpolderopdijk, lang M. 648. De kruinshoogte is M. 4.50 + W.P., de breedte M. 2.25. Het buitenbeloop is 3'/2 op 1 en het binnenbeloop 3'/4 op 1, terwijl de buitenberm eene breedte heeft van M. 15 tot M. 20 en de binnenberm van M. 5.00 tot M. 6.00. In dit dijksgedeelte bevindt zich een dijkgat, wijd M. 3.70, met noodwaterkeering ter verbinding van den stadsweg met dien inden Reiderwolderpolder, Eerste afdeeling. Dit werk is in onderhoud bij het waterschap de Reiderwolderpolder. 2. Het gedeelte dijk van den hoek van Waalkens tot den Stadspolderdijk is lang M. 3452. Ook in dit gedeelte is een dijkgat, wijd M. 3.50 met noodwaterkeering, ter verbinding van den Stadspolderweg met dien ZEEWERINGEN. inden Reiderwolderpolder, Tweede afdeeling; dit dijkgat is eveneens in onderhoud bij het waterschap de Reiderwolderpolder. De dijk heeft eene kruinshoogte van M. 4.80 -f- W.P. en eene breedte van M. 1.20 met een buitenbeloop van ruim 4 op 1 en een binnenbeloop van ruim 2 % op 1. De buitenberm heeft eene breedte van M. 15 tot M. 20; de binnenberm is op het westelijk einde breed M. 6.00 a M. 7.00 en op het oostelijk einde M. 5.00 tot M. 20. Aan het einde van dit dijksgedeelte ligt de Stadspolderzijl, eene sluis voor de uitwatering van den Stadspolder. De sluis is eene kokersluis en heeft aan de binnenzijde eene wijdte van M. 2.40 en aan de buitenzijde van M. 2.25. Zij is voorzien van een paar vloeddeuren en een paar stormdeuren, die echter niet meer gebruikt kunnen worden. De slagdrempel ligt op M. 1.90 -f- W.P. 3. Het laatste gedeelte van den dijk tot aan de aansluiting aan den Middendijk is lang M. 1874. De kruinshoogte is van M. 4.30 tot M. 4.85 -f W.P., de breedte M. 2.00. De dijk heeft een buitenbeloop van 2 '/* tot 4 '/4 op 1 en een binnenbeloop van 2 tot 3 '/4 op 1, terwijl de buitenberm eene breedte heeft van M. 48 tot M. 70, gerekend tot de westelijke boord van de A, en eene hoogte die op M..2.15 tot M. 1.65 + W.P. ligt. De binnenberm is breed van M. 2.10 tot M. 3.60 met eene hoogte van M. 0.20 tot M. 0.75 -f- W.P. In dit gedeelte van den dijk bevindt zich op het oostelijk einde van den Stadspolderweg eene ingraving ter verbinding van dien weg met eene aan de Westerwoldsche A gelegen los- en laadplaats. Deze opening is beneden wijd M. 4.15 met opstaande balken en daarachter gemetselde halfsteens wulfmuurtjes. Inde beide middelste balken zijn sponningen, waarin twee rijen eiken posten kunnen worden geschoven, welke naast de opening op de dijkskruin worden bewaard. Deze ingraving en de los- en laadplaats zijn aangelegd en worden onderhouden door de eigenaren der landen inden Stadspolder, doch is dit beheer geheel afgescheiden van de polderadministratie. Overigens is de geheele Stadspolderdijk en de sluis met de sluiswachterswoning in onderhoud bij de gemeente Groningen, die ook den sluiswachter aanstelt. ZEEWERINGEN. DE DIJKEN AAN WEERSZIJDEN VAN HET REITDIEP. Door de afsluiting bij de Zoutkamp zijnde dijken langs het Reitdiep, die vroeger het zeewater keerden, binnendijken geworden. De zoogenaamde Oude Reitdiepsdijken zijn die, welke aan den rechteroever van Groningen naar Zoutkamp de grens van het waterschap Hunsingo vormen, aan den linkeroever die van het waterschap Westerkwartier van Groningen tot Kommerzijl en verder de zoogenaamde Hooge dijk inde gemeente Grijpskerk, die zich uitstrekt van Kommerzijl tot Munnikezijl, aansluitende aan de Friesche dijken. De dijk langs den rechteroever is lang: Van Zoutkamp tot aan de zuidzijde der Win- summer en Schaphalsterzijlen K.M. 13.500 Van daar tot de brug te Wierum „ 8.000 Van daar tot den Steenen Beer te Groningen „ 7.500 K.M. 29.000 De dijk langs den linkeroever is lang: Van den Steenen Beer te Groningen tot de brug te Wierum K.M. 7.500 Van daar tot over de Aduarderzijl „ 7.000 Van daar tot den vroegeren opdijk tusschen den Oldehoofster en den Aalsumerpolder n 7.000 Van daar tot de Munnikezijl tJ 9.500 K.M. 31.000 Van eenig normaalprofiel der Reitdiepsdijken is thans geen sprake meer. Sedert de afsluiting van het Reitdiep zijn zij op vele plaatsen verlaagd. De provinciale Verordening op het afgraven en de afglooiing der oude Reitdiepsdijken bepaalt, dat die dijken zullen mogen worden afgegraven tot M. 2.00 -)- W.P. met eene glooiing aan de Reitdiepszijde van 6 op 1 of zooveel minder als noodig zal blijken te zijn, terwijl de kruinsbreedte M. 2.00 zal zijn voor de dijken tusschen Zoutkamp en Wetsinge en M. 1.00 voor die tusschen Wetsinge en Groningen, alles onder nadere vergunning van Gedep. Staten. Tusschen bovenvermelde dijken en het Reitdiep liggen aan beide oevers bedijkte kwelders en onbedijkte gronden, de vroe- ZEEWERINGEN'. gere kweldergronden, die op het Reitdiep afwateren. Die dijken vallen niet onder de bovenvermelde Verordening, maar het beheer en onderhoud wordt geregeld door de Reglementen der waterschappen of door de contractueele bepalingen door de ingelanden der polders vastgesteld. Het onderhoud der oude Reitdiepsdijken rust aan den rech- teroever op de provincie voor negen dijkspanden. Tusschea kilometerpalen. No. 1 volgens het Register van prov. eigendommen lang M. 395 bij Donghorn oen 1 n 2 „ „ „ „ „ • „ „ 294 bij de Dorkwerder Overvaart 4 en 6 ti 3 „ „ „ „ „ , „ „ 184 inde bocht van het Lange Rak 5 en 6 p 4 v „ „ pp p p, 104 in het Lange Rak 6en 7 n ü p p p p p p pp 130 pp „ » 6en 8 n 6 p „ p „ „ pp 255 bij de draaibrug te Wierum 7en 8 pip.. p p , ,„418 onder Klein Garnwerd 10 en 11 „8 en 9, „ „ „ 587 te Zoutkamp. M. 2367 Overigens is van Zoutkamp tot Winsummer en Schaphalsterzijl het onderhoud, volgens den legger, ten laste van de eigenaren der gronden waarop de dijk is gelegen. Van de Winsummer en Schaphalsterzijlen tot de grens tusschen de gemeenten Adorp en Noorddijk, de vroegere grens tusschen de waterschappen Hunsingo en Fivelingo, is het waterschap Hunsingo onderhoudsplichtig, volgens art. 4 van het Reglement in verband met art. 107 van het Reglement van 1855, zooals dit artikel is aangevuld bij Statenbesluit van 24 November 1857, (P. B. no. 68), waarbij aan gemeld waterschap werd opgedragen het onderhoud der dijken langs de voormalige dijkrechten Wierurn, de Hooge en Lage Paddepoelen, Klein Garnwerd en Schillingeham, voor zoover dit onderhoud door gezegde dijkrechten of diens ingelanden tot dien tijd moest worden gedragen. In 1894 werd de Krimpolder ten noorden van de brug te Wierurn in het waterschap Hunsingo opgenomen. Het onderhoud der dijken langs dien polder, die trouwens na de afsluiting voor een groot deel verdwenen waren, werd daarbij niet aan het waterschap overgedragen. ZEEWERINGEN. In 1878 is het gedeelte van het waterschap Fivelingo gelegen tusschen het Reitdiep en het Boterdiep aan het waterschap Hunsingo toegevoegd, tengevolge waarvan ook de dijksgedeelten van den Steenen Beer bij Groningen tot de bovenvermelde grens der gemeenten Adorp en Noorddijk, thans mede uitmaken de afsluiting van den buiten waterstaat van Hunsingo. Bij de overdracht werd van het onderhoud der dijken geene melding gemaakt, terwijl ook het toen vigeerend Reglement van Fivelingo daaromtrent geene bepaling inhield. Inden legger van het Iste onderdeel van Fivelingo, door het waterschapsbestuur vastgesteld den 11 October 1872, komen de eigenaren der Reitdiepsdijken voor als de onderhoudsplichtigen. Het onderhoud der oude Reitdiepsdijken rust aan den linkeroever van Groningen naar Kommerzijl op het waterschap Westerkwartier, ') met uitzondering van twee dijkspanden bij de provincie en één bij Donghorn, vroeger bij de provincie, thans bij een particulier in onderhoud. Tusschen kilometerpalen. No. 2 volgens het Register van prov. eigendommen lang M. 75 langs het Lange Rak 6en 7. , 3 „ „ „ „ „ v v v 703 bij de draaibrug te Wierum 7 en 9. M. 778 De Hoogedijk of Driewaarderdijk tusschen Kommerzijl en Munnikezijl is voor het grootste gedeelte nog hoog ongeveer M. 4.00 -f- W.P. met eene kruinsbreedte van M. 2.50, met een buitenbeloop van 2'/4 a3op 1 en een binnenbeloop van ongeveer 13/4 op 1. Van Kommerzijl is de grindweg naar Munnekezijl op den dijk aangelegd ter lengte van ongeveer M. 300. Dit gedeelte dijk is hoog M. 3.15 -j- W.P. De weg loopt vervolgens over ongeveer M. 150 langs den buitenteen van den dijk, snijdt dien dan op eene hoogte van M. 2.20 + W.P. en blijft verder aan de binnenzijde van den dijk. Yan dit snijpunt tot waar de grindweg van Grijpskerk naar Zoutkamp over den dijk loopt heeft die over de halve lengte nog het oorspronkelijke profiel, doch de andere helft is door afgraving verlaagd tot M. 2.50 a M. 2.85 + W.P. Ook verder tot Munnekezijl is het oorspronkelijke profiel nog behouden behalve over ongeveer M. 100 ten westen van de door- J) Zie art. 4 van het Reglement in verband met art. 5 van het Reglement van 1863. ZEEWERINGEN. graving voor den weg Grijpskerk—Zoutkamp, welk gedeelte is afgegraven tot ongeveer M. 2.30 + W.P. Behalve de doorgraving voor dezen weg, welke op M. 0.70 f W.P. is gelegen, zijn er nog zes onbeschoeide ingravingen, gelegen respectievelijk op M. 1.05, 0.95, 2.00, 1.10, 0.70 en 1.05 -f- W.P. Het onderhoud van dezen dijk berust van ouds bij de pandplichtige eigenaren der landen inde Drie Waarden gelegen thans uitmakende het waterschap de Vereeniging. De panden waren vroeger afgebakend door paaltjes met den naam van den onderhoudsplichtigen eigenaar, welke thans echter zijn verdwenen. ') De smalle landstrook tusschen de Munnikezijlsterrijt en het Reitdiep behoort aan twee eigenaren. Op het zuidoostelijk gedeelte dier landstrook ligt een dijkje om het Reitdiep te beveiligen tegen overstorting van het friesche boezemwater uit de gemelde Munnikezijlsterrijt. Dit dijkje heeft eene lengte van M. 55 en is hoog M. 1.10 boven het Friesch zomerpeil met eene kruinsbreedte van M. 0.50, een buitenbeloop van 5 op 1 en een binnenbeloop van 8 op 1. Het onderhoud rust op den eigenaar der gronden, waarop het dijkje ligt, krachtens overeenkomst d.d. 22 October 1897. ') Volgens mededeeling van den heer Mr. J. A. Feith, den Rijksarchivans te Grioningen, maakt het bekende Journaal van den commies-provinciaal Thomas Seeratt, 1718—1721, meermalen gewag van dezen dijk, die op blz. 240 van het H. S. beschreven wordt als „De Drie Waarder Dijck begmt bij Commerzijl en ejjndigt bij Muntjezijl, daar de Dijck van de Provmcie van Vriesland begint, is lang 790 roeden.” Op blz. 241 wordt uitdrukkelijk vermeld, dat het onderhoud van dezen dijk ten laste van particulieren is. De dijkrolle van de Drie Waarden berust op het archief alhier ln,i Vs' folio n°' 365 en daaruit blijkt met voldoende zekerheid dat het onderhoud der dijken van de Drie Waarden geheel ten laste van de ingelanden der Drie Waarden was. 6 ZEEWERINGEN. Afdeeling I. DE LAUWERZEE. De plannen tot afsluiting van de Lauwerzee dagteekenen van het midden der vorige eeuw toen, naar aanleiding der concessie-aanvraag van F. Groet c.s., eene in 1850 ingestelde Staatscommissie die onderneming onraadzaam verklaarde maar een ander plan van meer beperkte indijking gaf ongeveer H. 5744 omvattende. ') De Staten van Friesland achtten de ten uitvoerlegging niet wenschelijk. 2) De Staten van Groningen verzochten de Regeering de noodige maatregelen te willen nemen 3) om tot de uit- voering over te gaan, doch dit verzoek werd niet ingewilligd.4) Eene meer beperkte afsluiting van het Reitdiep werd toen door de Staten van Groningen in overweging genomen. In Augustus 1870 werd tot die afsluiting besloten en het werk werd voltooid 22 September 1877. De kosten hebben bedragen ƒ2.599.626, waaronder begrepen die der schut- en uit- wateringsluis te Zoutkamp, ten bedrage van ƒ 540.352. 5) ') Verslag der Staatscommissie van 26 Juni 1853. V Buitengewone vergadering der Staten van Friesland 8 Mei 1854. s) Buitengewone vergadering der Staten van Groningen 23 Mei 1854. ■t) Kabinetsbrief 17 Juli 1854, no. 49. s) Het thans naar de Lauwerzee afwaterend gedeelte der provincie Groningen en Drenthe is groot H. 94921 Westerkwartier. H.A. Polders 15150 Boezemland en hooge gronden 36040 Leekster Hoofddiep (Jonkersvaart). . . 2485 »/2 van het 3de pand Veenhuizerkanaal 845 V* „ „ „ „ . 635 Transporteere 55155 HOOFDSTUK 11. Na de afsluiting van het Reitdiep trok de meerdere opslibbing der geulen inde Lauwerzee de aandacht, waardoor de uitwatering vooral der Friesche sluizen meer en meer belemmerd werd. De provinciale hoofdingenieur in Friesland, de heer Vermaes, diende in eene nota van 9 April 1894 aan Gedeputeerde Staten van Friesland een plan in eener gedeeltelijke indijking der Lauwerzee ter verkrijging eener afdoende verbetering van de afwatering van Friesland en van het westelijk deel van Groningen. Eene aanvraag om concessie voor eene partieele bedijking der Lauwerzee werd 24 November 1894 door de heeren Volker en Bos aan den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid gericht. Door Gedeputeerde Staten van Friesland en Groningen werd daarop in Maart 1895 aan de Regeering ter kennisneming aangeboden een plan tot gedeeltelijke indijking, begroot op f 6.000.000. Eender hoofdpunten in dit plan, was het maken van afzonderlijke bergboezems voor Friesland en voor Groningen en als grondslagen waren aangenomen de eischen door de provinciale besturen van Friesland en Groningen gesteld voor eene afdoende verbetering van de afwatering. In Friesland zou geen nadeel aan de hooilanden mogen ontstaan wanneer dezelfde omstandigheden intraden als in 1891 en 1894, terwijl de boezemstand, bij den aanvang eener natte periode niet hooger zijnde dan Z. P., alsdan mocht stijgen tot M. 0.25 -f Z. P. in gewone gevallen en voor korten tijd tot M. 0.80 + Z. P. in buitengewone gevallen, zoo, dat er inden regel eene speling van M. 0.25 toe te laten was en eindelijk met Afgesloten Beitdiep. Transport 55155 Polders 1740 Boezemland 1075 2815 Hunsingo. Polders -Doezemland 24890 36025 Afwaterende door de Gron. sluizen te Zoutkamp 98995 Bechtstreeks wateren uit op de Lauwerzee de Panserpolder. 111 de Lauwerzeemolenpolder 815 926 n _ . , Totaal . 94921 up Irieslands boezem wateren ten westen van het waterschap Westerkwartier inde provincie Groningen af ongeveer H. 8900. LAUWERZEE. 15 October een hooger peil kon worden toegelaten, klimmende tot M. 0.40 boven Z. P., doch op dezen stand behoorde het water, behoudens buitengewone omstandigheden, dan ook te blijven. Door Gedeputeerde Staten van Groningen waren de volgende eischen gesteld : I°. het is wenschelijk dat de boezemstand voor de waterschappen Hunsingo en Westerk war tier inden regel gehouden wordt op het vastgestelde peil, zijnde M. 1.55 W. P.; 2°. het is noodig dat inden zomer, 15 Maart—15 October de waterstand van den boezem, bij ongunstige weêrsgesteldheid, de hoogte van M. 0.35 -f- peil niet overschrijdt en de hoogere boezemstand voor het overige deel van het jaar beperkt blijve tot de maximumhoogte van M. 0.50 -f- peil. Dit plan is door eene Staatscommissie, ingesteld bij beschikking van den Minister van Waterstaat van 18 Juni 1896, onderzocht en het resultaat neêrgelegd ineen Rapport d.d. 5 Mei 1900. ') De Minister gaf als zijn gevoelen te kennen, na den Hoofdinspecteur en de inspecteurs van ’s Rijks waterstaat te hebben gehoord, dat de voorgestelde oplossing niet als de goede was te beschouwen en gaf in overweging een nader onderzoek in te stellen waarbij als hoofdbeginselen dienden te worden aangenomen eene combinatie van de vrije uitwatering van Frieslands boezem met eene stoombemaling op de Zuiderzee en het aanbrengen van slechts éénen gemeenschappelijken bergboezem voor Friesland en het westelijk deel van Groningen. Hierop volgde in Februari 1902 de opdracht van Gedep. Staten van Friesland en Groningen tot een nader onderzoek van dit gewijzigd plan van indijking met bijbehoorende werken aan eene Commissie van deskundigen. 2) Ineen uitgebreid rapport van 24 Juni 1904 bracht de Commissie verslag uit over haar nader onderzoek van dit gewijzigd ’) Leden dier commissie waren de heeren: baron van Harinxma thoe Slooten, Commissaris der Koningin in Friesland, voorzitter, Witteveen en Bloembergen leden van Gedep. Staten van Friesland, Leuringh en Dijkhuis leden van Gedep. Staten van Groningen, de Bruyn en Escher, hoofdingenieurs van ’s Rijks Waterstaat, Yermaes en Kater, provinciale hoofdingenieurs in Friesland en Groningen; voor den laatsten trad na diens overlijden op de heer Yan Elzelingen, als provinciale hoofdingenieur in Groningen. De provinciale ingenieur in Friesland, de heer Pringle, was secretaris. 2) De commissie bestond uit de heeren: Leemans, voorzitter, de Bruijn, Escher, Deking Dura, Yermaes, Pringle en Yan Elzelingen, secretaris en werd naderhand aangevuld met den heer hoofdingenieur Castendijk. LAUWEEZEE. Friesland bleef men niet meer vasthouden aan juist afgebakende grenzen waarbinnen de beweging van den boezem beperkt moest blijven vooral ook omdat die grenzen gedeeltelijk althans waren vastgesteld onder den indruk van de zeer bijzondere omstandigheden in 1894. Eene verbetering van den boezem waterstand waarbij zoude worden bereikt dat tusschen 15 Maart en 15 April de boezemstand op M. 0.20 -f Z.P. werd gebracht en dat van 15 April tot 1 Mei de boezemstand niet hooger kwam dan M. 0.15 -f- Z.P. en dat daarna die stand zoo na mogelijk op M. 0.12 + Z.P. kon worden gehouden werd voldoende geacht. Ook van den kant van Groningen was men bereid om de vroeger gestelde zeer hooge eischen voor het beheerschen van den boezemwaterstand gedeeltelijk los te laten omdat meer en meerde overtuiging veld won dat eene overschrijding van den als maximum gestelden boezemwaterstand geen nadeel aan den landbouw gaf wanneer zij tot enkele dagen beperkt bleef en dat in elk geval eventueel voorkomende nadeelen niet zouden opwegen tegen de jaarlijks terugkeerende kosten van exploitatie vaneen stoomgemaal van de ontworpen grootte te Zoutkamp. Men meende de vroeger gestelde eischen te moeten verminderen om bij de Regeering met een plante kunnen komen waarvan de kosten geen te groot bezwaar zouden kunnen zijn en uit het plan weg te laten de bemaling van den Frieschen boezem te Tacozijl en het stoomgemaal te Zoutkamp. De meerdere voordeelen voor de waterloozing voor beide provinciën op een gemeenschappen]ken bergboezem door de commissie met zoo groote overtuiging ontwikkeld werden ten slotte algemeen erkend. Daar de Commissie evenwel het plan vaneen gemeenschappelijken bergboezem alleen aanbeval indien de afwatering van Friesland daarop in enkele gevallen zoude worden beperkt, waartegen geen bezwaar kon bestaan omdat de stoombemaling nabij Tacozijl dan daarin zoude voorzien, trad het overwegend bezwaar van Friesland om zich die beperking te laten welgevallen krachtig op den voorgrond. Gedeputeerde Staten van Groningen, die ook bezwaar hadden tegen het oprichten van het stoomgemaal te Zoutkamp, omdat dit gemist zoude kunnen worden indien men in Friesland de loozing stop zette in het door de Commissie voorgesteld geval, LAUWEBZEE. waardoor naar hare meening Friesland geen bezwaar zoude ondervinden, vreesden, dat, wanneer Friesland onbeperkt mocht loozen, men in Groningen in ongunstige omstandigheden niet meer zoude kunnen afstroomen. Gedeputeerde Staten van Friesland oordeelden dat, al moge van het stopzetten niet veel nadeel ondervonden worden, het niet vorderen dier verplichting voor Groningen niet grooter of nog geringer nadeel zoude brengen en zagen geene enkele reden waarom Friesland in eene ongunstigere positie zoude moeten worden geplaatst nu de afstrooming naar zee haar door het eenigzins hooger normaalpeil eenig voordeel schonk boven Groningen. Zij zagen onoverkomelijke bezwaren in eene beperking van het recht van Friesland om op den gemeenschappelijken bergboezem af te stroomen, eene beperking, die juist dan in werking zoude treden wanneer het water den meesten last zou veroorzaken. Van de Commissie werden toen nadere gegevens gevraagd om te trachten bij dit diepgaand verschil van inzichten en belangen eene oplossing te vinden, die alle belangen zoude kunnen bevredigen. Die nadere inlichtingen werden met groote nauwkeurigheid en bereidwilligheid verstrekt en toegelicht. ') Onder leiding en met instemming der Commissie is het gelukt tot overeenstemming te komen omtrent eene regeling waarmede ten slotte beide College’s zich meenden te kunnen vereenigen. Die regeling houdt onder meer in, dat Groningen ten allen tijde, zoo dikwerf zij vermeent dat de ongehinderde loozing van Friesland de afstrooming in Groningen benadeelt, dit ter kennis kan brengen van Friesland, die dan verplicht is de loozing op den bergboezem tijdelijk tot de beslissing der na te noemen Commissie te staken, zoolang de waterstand inden bergboezem de hoogte heeft bereikt van M. 0.30 + Wk.P. van 15 Maart tot 15 September en van M. 0.50 + Wk.P. inde overige maanden en mede te werken binnen die maanden tot de benoeming eener Commissie van deskundigen. Die Commissie zal in het hoogste ressort beslissen of de loozing van Friesland zal worden beperkt en in dat geval zal ■) Nader Rapport der Commissie van 4 Augustus 1905. Vervolg op nader Rapport van 4 Augustus 1905, d.d. 31 Maart 1906. LAUWERZEE. Friesland de loozing moeten staken zoodra en zoolang de stand inden bergboezem is gerezen tot eendoor de Commissie te bepalen peil, welk peil echter niet lager kan worden bepaald dan M. 0.20 + Wk.P. voor de periode van 15 Maart tot 15 September en dan M. 0.40 + Wk.P. voor die van 15 September tot 15 Maart. Eene uiteenzetting van het geheele plan is daarna aan de Regeering gezonden met het verzoek op de daarin neêrgelegde grondslagen de werken tot het indijken der Lauwerzee van regeeringswege tot stand te doen brengen. ') *) Mededeeling van Gedep. Staten aan de Staten van Groningen d.d. 4 Juni 1909, no. 68, le afd. LAUWEEZEE. Ten aanzien van 'dit diep verklaarden Gecommitteerden dat Lutjegast tot de graving verplicht was, met welk rapport de Staten zich bij Besluit van 5 Sept. 1755 vereenigden. Lutjegast heeft toen den weg van rechten ingeslagen en geprocedeerd tot 13 Maart 1790 zonder succes. De kosten der graving van het diep zijn daarna door het karspel Lutjegast gedragen en dit karspel heeft het diep ook verder onderhouden totdat omstreeks 1875 sommige landgebruikars weigerden hunne bijdragen verder te betalen, anderen volgden dit voorbeeld en na Mei 1878 zijn geene volmachten meer gekozen en bleef het diep onbeheerd en in zeer verwaarloosden toestand. ') De Lauwers loopt ten noorden van Stroobos langs de grens tot Schal ken dam, waar hij zich vereenigt met de Oude Vaart. De onderhoudsplicht dezer watering is niet geregeld. De Oude Vaart, ook Lauwers genaamd, loopt van het voormalig Gerbenallesverlaat tot Munnikezijl en is met de sluis in beheer en onderhoud bij de provincie Friesland. Het eerste gedeelte, van het Hoendiep tot het punt waar het kanaal zich in twee takken splitst, is lang M. 6731 met eene bodemsbreedte van M. 14. Ten zuiden van Pieterzijl verdeelt het zich in twee takken, die ten noorden van gemeld dorp weder samenvloeien. De Groningsche tak ook wel Zijldiep genaamd, die langs Pieterzijl loopt, is lang M. 2700 met eene bodemsbreedte van M. 11.50. De Friesche tak is lang M. 3195 met eene bodemsbreedte van M. 6.90 en eene diepte van M. 2.98 h~ W.P.; ook deze tak is in onderhoud bij de provincie Friesland. Het laatste gedeelte van het kanaal van het punt der samenvloeiing van de gemelde twee takken tot de Munnikezijl is lang M. 1300 met eene bodemsbreedte van M. 22. De Munnikezijl is eene kokeruitwateringsluis met 22 kokeropeningen, elk wijd inden dag M. 1.13‘/j. De bovenkant van de dorpels der schuiven ligt op M. 3.28 W.P. Van de Munnikezijl tot op ongeveer M. 2000 van de Friesche sluis is de Munnikerzijlsterrijt ook nog in onderhoud bij Friesland. Dit gedeelte is lang M. 3500 met eene bodemsbreedte van M. 32. Het geheele kanaal dus, bij Friesland in onderhoud, is lang tot Gerbenallesverlaat M. 14231 met eene bodemsdiepte van h Van Loon, Het Grondreglement enz., 3de stuk, pag. 187, volgd. MUNNIKEZIJLVEST. Zijldiep en de pendammen bij de bovenvermelde perceelen zijn in onderhoud bij dit waterschap. De kadijken zijn hoog M. 0.29 W.P. De bemaling heeft plaats door den windvijzelmolen, staande ten zijden van den gemeentelijken grindweg, op de Lauwers. De molen heeft eene vlucht van M. 16. De middellijn van de vijzel is M. t.12. Het water kan opgevoerd worden van M. 1.63 -J- W.P. tot M. 0.02 -r- W.P. Het peil van het waterschap wordt door Gedeputeerde Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt, onder gewone omstandigheden, op M. 1.80 -r- W.P. gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen enz., de bovenvermelde kadijken, dammen en pendammen tot afsluiting van den buitenwaterstaat, pompen, duikers en tilbatten. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte. Vrijdom van lasten wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden twee are. De lasten hebben bedragen over 1904/8 f 2.00 jaarlijks per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE OUDE LEIJ. GEMEENTEN O = M. 2.12 GRIJPSKERK EN GROOTEGAST. P = M. 2.13 W.P. Dit waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 12 Juli 1871, (P. B. no. 104 en 112), gewijzigd, wegens vergrooting met eenige perceelen, den 13 Juli 1876, (P. B. no. 49.) Hieronder waren begrepen de landen behoorende tot den bestaanden Ellersvelder molenpolder, die voor één derde inde jaarlijksche lasten van dit waterschap zouden deelen, onder verplichting zelf alle kosten voor de instandhouding van dien polder te blijven dragen. De molen werd echter spoedig afgebroken en de polderorganisatie opgeheven, zoodat ook deze landen thans niet de andere worden bemalen en aangeslagen. Het waterschap is groot H. 173.02.68 en wordt begrensd ten MUNNIKEZIJLVEST. noorden door den Rijksstraatweg naar de Friesche grenzen en den Oudenweg, in onderhoud bij de eigenaren, doch behooren tot dezen polder ook eenige perceelen ten noorden van dien straatweg bij de Nie, ten oosten van den grindweg naar Pieterzijl, (de noordelijke en oostelijke afsluitingen, met daarin gelegen pendammen, van deze perceelen zijn in onderhoud bij dit waterschap). De grens wordt verder gevormd ten westen door het Besheersdiep en ten zuiden door de oude Leij, waar de waterkeering in onderhoud is bij dit waterschap, door de grensscheiding met den Westerhornder polder, zijnde een kadijk, in onderhoud bij dien polder, en door den grindweg van Grijpskerk naar Grootegast, in onderhoud bij de gemeenten Grijpskerk en Grootegast. Ten oosten wordt het waterschap begrensd door hooge onbemalen landen, zijnde het onderhoud der pendammen ten laste van dit waterschap. Aan de uitmonding der oude Leij in het Besheersdiep staat de windvijzelmolen, die het water op dat diep uitslaat. De vlucht van den molen is M. 17.60 en de middellijn van den vijzel M. 1.18. Het water kan worden opgebracht tot M. 0.01 -f- W.P. en weggemalen tot M. 2.13 h- W.P. Het peil van het waterschap wordt op voordracht van het bestuur door Gedep. Staten bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt zooveel mogelijk gehouden op M. 1.88 -f- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de dijken, waterkeering, dammen en pendingen en de oude hoofdwatering de oude Leij. Door alle gronden wordt tot de algemeene kosten naar de grootte bijgedragen, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are. Over 1904/8 bedroegen de lasten f 2.50 jaarlijks per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. MUNNIKEZIJLVEST. WATERSCHAP DE WESTERHORNERMOLENPOLDER, ONDER GROOT EG AST. GEMEENTE O = M. 2.00. GKOOTEGAST. P = M. 2.24 -r W.P. De landen onder dezen polder werden reeds vóór 1851, toen eene vergrooting van den polderplaats had, bemalen. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 16 Juli 1868, (P. B. no. 101) en bij Statenbesluit van denzelfden datum, (P. B. no. 110) werd het Reglement vastgesteld. Het is groot H. 183.46.95 en grenst ten noorden aan de Oude Leij; ten westen aan het Besheerdiep en ten oosten aan de Oude Leij, aan het waterschap de Oude Leij en aan den Westerhornerdijk. De kadijken langs die grenzen zijn in onderhoud bij dit waterschap, behalve de Westerhornerdijk, die bij het waterschap de Westerhornermolenpolder onder Grijpskerk in onderhoud is. Ten zuiden wordt de grens gevormd door den provincialen grindweg langs het Hoendiep. De bemaling geschiedt dooreen windvijzelmolen, staande aan het Hoendiep, die het water uitslaat in eene waterleiding, welke het dooreen steenen duiker inden provincialen grindweg naar het Hoendiep voert. De vlucht van den molen is M. 16.20 en de middellijn van de vijzel M. 1.18. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.24 —r* W.P. en afgemalen tot M. 2.24 -4- W.P. Het peil wordt op voordracht van het bestuur door Gedeputeerde Staten bepaald, wat nog is geschied. De waterstand wordt zooveel mogelijk gehouden op M. 1.80 -r- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden de molen, enz., de bovengenoemde afsluitingen van den buitenwaterstaat en de hoofdwaterleidingen en grondpompen in art. 4 Regl. vermeld. Alle landen dragen tot de kosten bij naar gelang der uitgestrektheid. De lasten bedroegen over 1904/s ƒ2.00, 190*/7 ƒ 1.50, 1907/8 ƒ 3.75 per H. Het bestuur bestaat uit 3 leden. MUNNIKEZIJLVEST. WATERSCHAP DE BESHEERPOLDER. GEMEENTEN Q = M. 1.87 GROOTEGAST EN GRIJPSKER.K. P = M. 2.18 -f- W.P. Onder dit waterschap zijn vereenigd de Oude Yisvlieterpolder, met uitzondering van eenige landen in het westelijk gedeelte van dien polder, die thans tot den Hilmahuisterpolder behooren, en twee kleine molenpolders. ') Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van den 12 Juli 1871, (P. B. no. 108) en het Reglement vastgesteld den 13 Juli 1871. (P. B. no. 109). Het waterschap is groot H. 145.22.99 en grenst ten oosten aan het Besheers of Visvlieterdiep; de waterkeering langs dat diep is in onderhoud bij dit waterschap; ten zuiden aan den provincialen grindweg langs het Hoendiep; ten westen aan den Yisvlieterweg, welke kunstweg in onderhoud is bij de gemeente Grootegast, doch ten oosten van dien weg liggen in het noordelijk gedeelte van den polder eenige gronden, die tot den Hilmahuisterpolder behooren en afgesloten zijn door dammen bij dit waterschap in onderhoud; ten noorden aan de hooge gronden onder Grijpskerk, afgesloten door dammen in onderhoud bij de respectieve eigenaren. Een windvijzelmolen gelegen ten zuiden van den Spoorweg slaat het water op het Besheersdiep uit. De vlucht van den molen is M. 16.40, de middellijn van de vijzel M. 1.17. Het water kan van M. 2.15 W.P. tot M. 0.28 -p- W.P. worden opgevoerd. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de voormelde afsluitingen van den buiten waterstaat, de hoofdwatering en de pompen in art. 4 Regl. vermeld. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte. Het bedrag der lasten was over 1904/s gemiddeld 2.60 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. 9 Deze beide poldertjes zijn inde Beschrijving der molenpolders van van Rijn vermeld op pag. 56, onder nos. 4 en 5. MUNNIKEZIJLVEST. WATERSCHAP DE HILMAHUISTERMOLENPOLDER. GEMEENTEN O = M. 1.37 GRIJPSKERK EN GROOTEGAST. P = M. 1.62 —■ W.P. Dit waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluiten van den 16 Juli 1868, (P. B. no. 109 en 118). Het is groot H. 223.61.21. De grenzen zijn: ten zuiden de provincialen grindweg langs het Hoendiep; ten oosten de Visvlieterweg, welke kunstweg in onderhoud is bij de gemeente Grootegast, terwijl verder nog tot dit waterschap behooren eenige perceelen ten oosten van dien weg gelegen, welke van den Besheerpolder gescheiden zijn door pendammen, in onderhoud bij dat waterschap. Ten noorden wordt de grens gevormd door den binnenteen van den zoogenaamden Oudendijk, en ten westen, van den Oudendijk zuidwaarts tot den Rijksweg, door hooge landen langs de Lauwers gelegen, afgesloten door pendammen bij dit waterschap in onderhoud. De landen worden bemalen dooreen in het noordwestelijk gedeelte van den polder ten noorden van den spoorweg gelegen windvijzelmolen, die het water op de Lauwers uitslaat. De vlucht van den molen is M. 17.40 en de middellijn van de vijzel M. 1.20. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.25 W.P. en weggemalen tot M. 1.62 -f- W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt zooveel mogelijk gehouden op M. 1.55 W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de bovengenoemde afsluitingen van den buiten waterstaat en de hoofd wateringen en grondpompen in art. 4 Regl. vermeld. Tot de kosten wordt door alle gronden bijgedragen naar gelang van de uitgestrektheid. De lasten hebben over 1904/8 gemiddeld f 3.00 per H. bedragen. Het bestuur bestaat uit drie leden. MUNNIKEZIJLVEST. WATERSCHAP DE WESTZANDEMERMOLENPOLDER. GEMEENTEN O = M. 1.76. GROOTEGAST EN GRIJPSKERK. P = M. 1.95 -r- W.P. De Westzandemer molen wordt gezegd in 1818 te zijn gebouwd. De landen in dien polder hadden recht op uitwatering door de Munnikezijlen en werden altijd gerekend onder dat zoogenaamde zijlvest te behooren en waren, naar het schijnt, door afkoop vrij van de betaling van zijlschotten aan de Munnikezijlen. Toch maalde de polder het water uit op het Wolddiep en dus op den boezem van het Kommerzijlvest, aan welk zijlvest dan ook schot werd betaald '). Bij de oprichting van het waterschap Westerkwartier in 1861 werd de polder dan ook bij dat waterschap gevoegd, doch reeds weder daarvan afgescheiden bij Statenbesluit van 21 Juli 1869, (P. B. 1870, no. 6). De afwatering op het Wolddiep hield nu op en werd het water op het Hoendiep gebracht ten westen van de Gaarkeuken. Het tegenwoordige waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 13 Juli 1870, (P. B. no. 57) en gereglementeerd bij Statenbesluit van 2 Augustus 1870, (P. B. no. 112), gewijzigd den 19 November 1895 (P. B. 1896, no. 7). De grootte is H. 307.93.34. Het grenst ten noorden van het zoogenaamde Roodehuisje tot aan de Gaarkeuken aan de waterkeering langs het Hoendiep in onderhoud hij dit waterschap; ten oosten aan den grindweg naar Sebaldeburen in onderhoud bij de gemeenten Grijpskerk en Grootegast tot aan de Zandster klap; ten zuiden aan den grindweg naar Lutjegast, in onderhoud bij de gemeente Grootegast, met uitzondering van eenige perceelen ten noorden van dien weg bij Westerzand, die tot den Sebaldebuurster molenpolder behooren; ten westen, van de Lutjegasterklap aan de Lutjegaster of Grootegaster tocht en verder westwaarts aan de watering ten noorden van den Rijpma’s polder tot aan de Schipsloot en aan de Schipsloot tot aan het Hoendiep. De kaden langs de genoemde wateringen zijn in onderhoud bij dit waterschap. Een ten westen van Gaarkeuken staande windvijzelmolen J) Beschrijving der molenpolders van van Rijn, pag. 34. MUNNIKEZIJLVEST. brengt het water op het Hoendiep. De vlucht van den molen is M. 18.20; de middellijn van de vijzel is M. 1.42. Het water kan worden opgevoerd van M. 1.95 tot M. 0.19 -h W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt gehouden op M. 1.51 W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de dijken en dammen aan het waterschap behoorende, de bij art. 4 Regl. genoemde waterleidingen, pompen en duikers met de grondpomp onder de Grootegastertochten, die het waterschap in twee deelen scheidt, en nog eenige objeten. Inde kosten dragen alle landen bij naar de grootte. Het bedrag der lasten was over de jaren 1904/8 gemiddeld 2.31 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE LUTJEGASTERMOLENPOLDER. O = M. 1.30. P = M. 1.60 -r W.P. GEMEENTE GKOOTEGAST. Bij besluit van G-edep. Staten van 16 Maart 1847 werd aan L. K. de Vries c.s. te Lutjegast vergunning tot de oprichting vaneen watermolen verleend. Met nog eenige andere perceelen vormen die landen thans den Lutjegastermolenpolder, welk waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van 14 Juli 1884. (P. B. no. 43). De grootte is H. 81.32.90. De grenzen zijn: ten noorden de dijk langs het Hoendiep; ten oosten de kadijk langs de tusschen dit waterschap en den Martinuspolder gelegen oude Schipsloot en eenige hooge onbezien landen; ten westen de onbemalen hoogere landen tusschen dezen polder en de Doezummer tocht gelegen en ten zuiden het waterschap Bombay. Het onderhoud van bovenvermelde dijken, langs het Hoendiep en de Schipsloot, en van de dammen, die het water van de andere zijden afsluiten, is ten laste van dit waterschap. Een windvijzelmolen aan het Hoendiep staande slaat het MUNNIKEZIJLVEST. water op dat diep uit. De vlucht van den molen is M. 14.10 en de middellijn van de vijzel M. 1.07. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.30 -f- W.P. en afgemalen tot M. 1.60 W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten bepaald op voordracht van het bestuur doch hieraan is nog geen gevolg gegeven. De waterstand wordt gehouden op M. 1.51 W.P. Op algemeene kosten wordt het onderhoud gedragen van den molen, enz., der bovenbedoelde dijken en dammen, van twee hoofdwaterleidingen naar den molen en van de daarin gelegen pompen, tillen en duikers, waaronder ook de duiker onder den weg van Lutjegast naar Eibersburen, die door den polder loopt. Inde kosten wordt bijgedragen door alle landen naar de uitgestrektheid, doch vrijdom van lasten is verleend aan het eenig grondbezit beneden zes are. Over 1904/e bedroegen de lasten ƒ 3.00, over 190e/8 ƒ 4.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE LAUWERS TE GROOTEGAST. GEMEENTE GROOTEGAST. Dit waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 14 Juli 1884, (P. B. no. 50), terwijl bij hetzelfde besluit werd opgegeven het waterschap van G. Postma, opgericht bij Statenbesluit van 14 November 1871, (P. B. 1872, no. 3), groot H. 19.03.00. De grootte is H. 60.38.50. De grenzen zijn: ten noorden van de Lauwers tot den van der Yeenpolder, de dijk langs het Hoendiep, hoog M. 0.09 W.P., in onderhoud bij dit waterschap; ten oosten en ten zuiden de gemelde van der Yeenpolder, waarvan het waterschap is gescheiden dooreen paar dammen, dooreen gedeelte van den Noorderweg, zijnde een grindweg, in onderhoud bij de gemeente Grootegast, en verder door onbemalen landen, afgesloten door dammen, alle in onderhoud bij dit waterschap. De grens wordt ten westen gevormd door den zoogenaamden frieschen dijk in onderhoud bij het naastgelegen friesche waterschap Stroobos. De bemaling geschiedt door den molen van het inde provincie Friesland gelegen aangrenzend waterschap Stroobos. MTTNNIKEZIJLVEST. Te dien einde is er onder den frieschen dijk eene pomp gelegd, binnenwerks groot M. 0.33 bij M. 0.78, waarvan de bovenkant van den vloer is gelegen op M. 1.66 -r- W.P. Aan gemeld waterschap wordt daarvoor jaarlijks eene maalpremie uitgekeerd van /"160.—. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt feitelijk, in overleg en onder toezicht van de wederzijdsche besturen, geregeld door den molenaar van het waterschap Stroobos. De waterstand wordt gehouden inden zomer op M. 1.40 W.P. en inden winter op M. 1.60 -h W.P. Op algemeene kosten worden gedragen de kosten van bemaling en het onderhoud van den bovenvermelden dijk en dammen, van de pomp inden frieschen dijk en van eene waterleiding vanaf dezen dijk in oostelijke richting, lang M. 360. Door alle gronden wordt inde kosten bijgedragen naar de uitgestrektheid, doch wordt vrijdom verleend volgens het Reglement aan het eenig grondbezit beneden 2 ’/2 are. Over 1904/s bedroegen de jaarlijksche lasten gemiddeld f 4.14 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE VAN DER VEENPOLDER. GEMEENTE GROOTEGAST. O = M. 1.14. P =. M. 1.36 W.P. Bij Resolutie van Gedep. Staten van 29 Mei 1849, no. 19, werd aan H. K. van der Yeen te Doezum vergunning verleend tot het inpolderen en onder gemaal brengen dezer landen. De grootte van den polder is H. 47.67.50. De polder grenst: ten noorden aan het Hoendiep; ten westen aan het waterschap de Lauwers, aan een gedeelte van den grindweg van Dorp naar Doezum, in onderhoud bij de gemeente Grootegast, en aan den dijk langs de Lauwers, in onderhoud bij het aangrenzend, in Friesland gelegen, waterschap Stroobos. Ten zuiden wordt de polder begrensd door het waterschap Bombay en verder ten zuiden en ten oosten ingesloten door onbemalen landen. MUNNIKEZIJLVEST. Het onderhoud van den dijk langs het Hoendiep en van dien welke de grensscheiding uitmaakt tusschen dezen polder en het waterschap Bombay, zoomede van de dammen, waarmede de polder van het buitenwater wordt afgesloten, is ten laste van den polder. De landen worden bemalen dooreen windvijzelmolen, staande aan het Hoendiep, die het water op dat diep uitslaat. De molen heeft eene vlucht van M. 10.40; de middellijn van de vijzel is M. 0.80. Het water kan tot M. 0.22 W.P. worden opgebracht en afgemalen worden tot M. 1.36 -4- W.P. De waterstand wordt zooveel mogelijk gehouden op M. 1.46 -r- W.P. De gronden behooren aan één eigenaar, die het onderhoud van den molen, van dijken, dammen, enz., jaarlijks op ongeveer f 0.85 per H. schat. WATERSCHAP BOMBAY. GEMEENTE O = M. 2.08. GEOOTEGAST. P = M. 2.10 -4- W.P. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van den 13 November 1877, (P. B. 1878, no. 32), waarbij tevens werd ingetrokken het Statenbesluit van den 11 November 1857, houdende vergunning aan F. I. Wijnia te Doezum tot oprichting vaneen waterschap groot H. 23.03.90 en waarbij nog een poldertje in het zuidelijk gedeelte werd opgeheven, voor de bemaling waarvan vergunning was verleend bij besluit van Gedep. Staten van 25 October 1849. De grootte is H. 496.37.16. Het grenst ten westen aan de Lauwers, waarvan het is gescheiden dooreen dijk, in onderhoud bij de eigenaren; ten noorden aan den van der Yeenpolder, waar de waterkeering bij dien polder in onderhoud is, aan onbemalen landen, waarvan het is gescheiden door pendammen bij dit waterschap in onderhoud en aan den Lutjegastermolenpolder, waar de waterkeering door dien polder moet worden onderhouden; ten oosten aan den grindweg van Lutjegast naar Grootegast, in onderhoud bij de gemeente Grootegast, en aan onbemalen landen, afgescheiden MUNNIEEZIJLVEST. door dammen, in onderhoud bij de eigenaren; ten zuiden aan onbemalen landen, waarvan het is afgesloten dooreen kadijk in onderhoud bij dit waterschap. De bemaling heeft plaats op de Doezummertocht, dooreen windscbepradmolen. De molen ligt op het punt waar de genoemde tocht zich vereenigt met het Kolonelsdiep, dat vandaar in westelijke richting den polder in twee deelen verdeeld, die gemeenschap hebben door middel eener grondpomp. Het ten oosten van den Doezummertocht binnen het waterschap gelegen gedeelte van het Kolonelsdiep is afgedamd en dient tot hoofdwaterleiding naar den molen. De vlucht van den molen is M. 26.55 en de middellijn van het scheprad M. 6.00. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.02 -r- W.P. en afgemalen tot M. 2.10 -h W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur, bepaald, aan welke voorschrift echter nog geen gevolg is gegeven. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden gedragen het onderhoud der waterlossingen en der bovenvermelde dijken en dammen, der hoofdwaterleidingen, duikers en grondpompen, alle bij art. 4 Regl. omschreven. Tot de kosten wordt door alle gronden bijgedragen naar de uitgestrektheid, doch is vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are en aan eenige perceelen in art. 3 Regl. vermeld voor het geheel, voor 3/4, l/2 of l/4. Het bedrag der lasten was over de jaren 1904/8 gemiddeld f 3.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP RIJPMA’SPOLDER. GEMEENTE GROOTEGAST. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van den 14 Juli 1869, (P. B. no. 72). Korten tijd na de afsluiting van het Reitdiep is de molen afgebroken, zoodat het waterschap feitelijk niet meer bestaat. MUNNIKEZIJLVEST. WATERSCHAP DE SEBALDEBUURSTERMOLENPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.83, GROOTEGAST. P = M. 1.95 -r- W.P. Deze landen zijn waarschijnlijk in 1801 ingepolderd in welk jaar de Sebaldebuurder molen is gebouwd. Het waterschap is opgericht bij Statenbesluit van den 13 Juli 1870, (P. B. no. 63), en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van den 27 Juli 1870 (P. B. no. 87), gewijzigd bij Statenbesluiten van 19 November 1895, (P. B. 1896, no. 6) en 18 Juli 1899, (P. B. no. 35). Het is groot H. 509.70.76. De grenzen zijn ten noorden: de grindweg over het Westerzand in onderhoud bij de gemeente Grootegast, met nog eenige perceelen ten noorden van dien weg bij Westerzand, zijnde de pendammen ter afsluiting van den Westzandemerpolder in onderhoud bij de eigenaren; ten oosten de Woldweg, zijnde de kade langs dien weg in onderhoud bij de gemeente Grootegast tot aan den provincialen grindweg en verder tot aan de noordoostelijke grens van den Zuidpolder bij dit waterschap. Ten zuiden is het waterschap van den Zuidpolder afgesloten door dammen, in onderhoud bij dit waterschap, en ten westen sluiten dammen, ook in onderhoud bij dit waterschap, het water der hooge landen onder Grootegast af. De grenzen worden verder gevormd door den provincialen kunstweg, de Heereweg tot de Grootegasterklapbrug en verder door de dijken langs de Grootegaster tocht, het Kolonelsdiep en de Lutjegaster tocht, in onderhoud bij dit waterschap. Voorzoover het Kolonelsdiep in dit waterschap ligt is het afgedamd en dient tot toeleidingskanaal naar den molen, die het water op de Lutjegaster tocht brengt. De vlucht van den molen is M. 20.25. De molen werkt op twee vijzels; de grootste heeft eene middellijn van M. 1.62 en kan het water opbrengen van M. 1.53 —r- W.P. tot M. 0.14 W.P., de kleinste heeft eene middellijn van M. 1.35 en kan net water opvoeren van M. 1.95 W.P. tot M. 0.12 -r- W.P. Het peil is bij besluit van G-edep. Staten van 4 April 1884 bepaald op M. 2.00 -r- W.P. MUNNIKEZIJLVEST. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de bovenvermelde dijken en dammen, eenige tilbatten en grondpompen in art. 4 Regl. vermeld, het Kolonelsdiep, de Oost- en Westwatersloot, de oude Weersloot en de Zanderwatersloot, alle voorzoover in dit waterschap gelegen. Alle gronden deelen in de kosten naar gelang der uitgestrektheid. De lasten bedroegen over de laatste vier jaren f 2.00 jaarlijks per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE GROOTEGASTERMOLEN POLDER. GEMEENTE GROOTEGAST. O = M. 1.57. P = M. 1.67 -f- W.P. Het grootste gedeelte van den tegenwoordigen polder werd ingepolderd in 1847, waarvoor vergunning werd verleend bij resolutie van Gedep. Staten van 30 Maart van dat jaar. De ten noorden van het Kolonelsdiep gelegen landen vormden toen een zomerpolder en die ten zuiden daarvan gelegen een winterpolder. Na Februari 1852 werden echter alle landen het geheele jaar door bemalen. In 1852 zijnde vóór 1847 bij Lutjegast ingepolderde landen met den Grooten polder vereenigd en is daardoor een einde gekomen aan langdurige twisten in deze streek over de waterloozing. Het thans bestaand waterschap is opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 28 Juli 1874, (P. B. no. 75). Het is groot H. 351.24.83, en grenst: ten noorden aan den grindweg van Lutjegast, in onderhoud bij de gemeente Grootegast, en vervolgens met eene naar het zuiden loopende bocht aan hooggelegen landen naar de Lutjegastertocht, waar de afsluiting bestaat in eene kadijk, welke bij dit waterschap in onderhoud is; ten oosten aan de Lutjegastertocht, het Kolonelsdiep, en de Grootegaster tocht, zijnde de kade langs deze wateringen in onderhoud bij dit waterschap; ten zuiden aan de hooge landen onder Grootegast, afgesloten dooreen kadijk, waarvan het onderhoud is ten laste van dit waterschap, en eindelijk ten westen 8 MUNNIKEZI.JLVEST. aan den grindweg van Grootegast naar Lutjegast, in onderhoud bij de gemeente Grootegast. De bemaling geschiedt dooreen op het noordelijk einde van de Grootegaster tocht nabij het Kolonelsdiep staanden windvijzelmolen, die het water op die tocht uitslaat. De molen heeft eene vlucht van M. 19.10. De middellijn van de vijzel is M. 1.43. Het water kan opgevoerd worden vanM. 1.67 W.P. tot M. 0.10-h W.P. Het peil wordt, op voordracht van het bestuur, door Gedep. Staten bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt gehouden op M. 1.65 h- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de dijken en dammen bovenvermeld, de hoofdwaterleidingen, pompen en duikers in art. 4 Regl. omschreven, alsmede de grondpomp onder het Kolonelsdiep, die het noordelijk en zuidelijk deel van den polder vereenigt. Het Kolonelsdiep is in dezen polder niet afgesloten. Inde kosten wordt bijgedragen door alle gronden naar de uitgestrektheid, doch H. 35.24.63, hoog zandland bij Lutjegast, geniet geheelen vrijdom. Bij eene vergrooting toch van den polder in 1852, waarbij de Lutjegasterlanden inden Grootegastermolenpolder werden opgenomen, werd in het deswege gesloten contract vrijdom bedongen voor perceelen, die door hunne hooge ligging geene behoefte aan verbetering van afwatering hadden en toch tot het bekomen eener betere grensregeling inden polder behoorden te worden opgenomen. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld f 2.00 per H. Het bestuur bestaat uit 8 leden. Van de ongeveer H. 10 hooge gronden, welke door den Lutjegastermolenpolder, den Martinuspolder en den grindweg te Lutjegast worden ingesloten, hebben ongeveer H. 4.00 hunne afwatering in dit waterschap door eene houten pomp in gemelden grindweg gelegen. Dit schijnt oogluikend zonder betaling te worden toegelaten. WATERSCHAP DE ZHIDPOLDER. GEMEENTEN O = M. 1.88 GROOTEGAST EN MARUM. P = M. 1.75 -r- W.P. Dit waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van den 10 November 1880, (P. B. 1881, no. 4), MUNNIKEZIJLVEST. gewijzigd bij Statenbesluit van 19 Juli 1904, (P. B. no. 50), waarbij het waterschap tevens werd vergroot. Door de oprichting van dit waterschap werden drie poldertjes ingesloten en feitelijk opgeheven: de Tenten, de kleine Molenpolder van Havinga en een poldertje ten zuiden van de Haaimatsloot. Van het tijdstip der oprichting van de twee eerste poldertjes is niets bekend en het laatste schijnt te dagteekenen van eene vergunning van Gedep. Staten van het jaar 1843. De landen gelegen tusschen dit waterschap en de waterschappen Westerkwartier en Doezum en Opënde wateren af naar de zijde van het waterschap Doezum en Opënde inde Zijlroe en de Doezummertocht. Het waterschap is groot H. 904.96.02. Het grenst ten oosten aan den buitenteen van den dijk bijlangs het Wolddiep, in onderhoud bij dit waterschap; ten zuiden aan den Hooiweg, in onderhoud bij de pandplichtige ingelanden van dit waterschap en verder ten zuiden, ten westen en ten noorden aan hooger gelegen landen onder Doezum en Grootegast, waarvan bet is gescheiden door dammen, in onderhoud bij dit waterschap. Voor zoover de grens eindelijk ten noorden langs den Sebaldebuurstermolenpolder loopt is het onderhoud der dammen ten laste van dat waterschap. Binnen deze grenzen werden dus in het westelijk gedeelte opgenomen landen, die ook onder het waterschap Doezum en Opende behooren. -De polder wordt bemalen dooreen stoomgemaal, dat op de noordelijke grens staat en het water op de Grootegaster tocht boven het na te melden verlaat uitslaat. Het gemaal heeft een ketel met ééne stookhuis, waarin zes Gallowaybuizen, lang M. 6.55, met eene verwarmingsoppervlakte van 38 M2. De machine werkt op een vijzel met eene middellijn van M. 1.67. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.13 + W.P. en weggemalen tot M. 1.75 W.P. Pe Grootegastertocht wordt bij het stoomgemaal afgesloten door eene schutsluis, waarvan de doorvaartswijdte is M. 4.10 en de lengte der schutkolk M. 17.25. De bovenslagdrempel ligt op M. 2.39, de benedenslagdrempel op M. 2.96 -j- W.P. Het peil werd bij besluit van Gedep. Staten van den 81 Maart 1882 op M. 1.85 -f- W.P. bepaald. MUNNIKEZIJLVEST. Op algemeene kosten worden gedragen: het onderhoud van het gemaal enz., van het verlaat inde Grootegastertocht, van de bovenvermelde dijken en dammen, van zeven hoofdwaterleidingen naar het stoomgemaal en van de Grootegastertocht, voorzoover die in het waterschap is gelegen. Het waterschap is voor 2/s aandeelen gerechtigd in het gedeelte der Grootegaster tocht buiten het waterschap gelegen en in dezelfde mate tot het onderhoud verplicht. Tot de kosten dragen alle gronden naar gelang der uitgestrektheid bij, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. Buitendien wordt aan verschillende perceelen in art. 3 Regl. opgenoemd, geheele of gedeeltelijke vrijdom verleend voor 3/4, 2/3, '/2, Vs. lU of '/, o gedeelte, in het geheel aan ongeveer H. 200. Geheele vrijdom is verleend aan hooge landen, die bij de peilsverlaging geen belang hadden en grootendeels de grensperceelen tegen andere waterschappen, dijken of wegen uitmaken, waardoor hunne opneming in het waterschap noodzakelijk was, (ruim H. 156), en gedeeltelijke vrijdom aan perceelen die gedeeltelijk hoog, gedeeltelijk laag zijn gelegen. Bij de berekening der stembevoegdheid worden de gronden die vrijdom genieten niet medegeteld en de andere, die gedeeltelijk vrijdom hebben, slechts voor het betalende gedeelte. Het gemiddeld bedrag der lasten bedroeg over 1905/8 f 6.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE MARTIJSTUSPOLDER. O = M. 1.30. GEMEENTE P = M. 1.34 H- W.P. GROOTEGAST. Een gedeelte der gronden onder dit waterschap gelegen werd vroeger reeds bemalen. Het tegenwoordige waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van den 15 Juli 1896, (P. B. no. 64). Het is groot H. 32.19.10 .en grenst ten noorden aan het Hoendiep en vervolgens aan hooge gronden, zijnde de waterkeering langs het Hoendiep en de pendam ter afscheiding der hooge gronden in onderhoud hij dit waterschap; ten oosten aan de Schipsloot, waar de waterkeering, de zoogenaamde Roodehuislaan, in MUNNIKEZIJLVEST. onderhoud is bij den eigenaar; ten zuiden aan den grindweg van Lutjegast naar Westerzand, in onderhoud bij de gemeente Grootegast; ten westen aan de Oude Schipsloot, waar de kadijk in onderhoud is bij dit waterschap, en vervolgens aan eene laan, tot aan voormelden grindweg, in onderhoud bij den eigenaar. De gronden worden bemalen dooreen windmotor, die het water door eene pomp onder de Roodehuislaan op de Schipsloot brengt, die naar het Hoendiep voert. De waaier van den motor heeft eene vlucht van M. 5.10, de middellijn der vijzel is M. 0.35. Het water kan worden opgevoerd van M. 1.44 -f- W.P. tot M. 0.45 W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat nog niet is geschied. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, de bovenvermelde afsluitingen van den buiten waterstaat, de drie hoofdwaterleidingen met de kunstwerken en de molensloot met den duiker, in art. 4 Regl. vermeld. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte doch is vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are en aan eenige perceelen in het zuidelijk gedeelte van het waterschap, welke geene behoefte aan bemaling hadden maar om eene goede grensregeling te verkrijgen daarin moesten worden opgenomen. De lasten bedroegen over de vier laatste jaren f 5.00 jaarlijks per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DOEZUM EN OPENDE. GEMEENTE GROOTEGAST. Dit waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld Wj Statenbesluiten van den 20 Juli 1861, (P. B. nos. 34 en 46). De grootte is H. 3583.66.68. Het wordt begrensd: ten noorden door het Hoendiep; ten westen door de Lauwers; ten zuiden door den zoogenaamden Heidijk, de grens van het waterschap Westerkwartier, en ten oosten vanaf het Hoendiep door de Doezummertocht, terwijl de grenslijn verder in ongeveer dezelfde richting zuidwaarts dóór den Zuidpolder tot den Leidijk zich uitstrekt. MUNNIKEZIJLVEST. Het doel waarvoor het waterschap werd opgericht was het verdiepen en het onderhouden van de Doezummertocht en het bouwen eener schutsluis, wanneer door de graving van het Hoendiep daaraan behoefte mocht ontstaan, wat evenwel nog niet het geval is geweest. Het waterschap heeft dus geen waterkeerend karakter, maar toch het recht om zoo noodig dijken te leggen. Op algemeene kosten worden onderhouden: de Zijlroe en de Doezummer tocht, de laatste op eene diepte van M. 2.79 -f- W.P. en op eene bodemsbreedte van M. 4.50 over eene lengte van M. 5550 en van M. 4.00 over eene lengte van M. 1130, met wederzijdsche glooiingen als door de breedte op Friesch zomerpeil wordt bepaald, een en ander zooals laatstelijk in 1892 de verdieping heeft plaats gehad, en voorts de Doezummer en de Dorpster bruggen over die watering. Tot de kosten wordt bijgedragen door alle gronden naar de uitgestrektheid, doch is geheele vrijdom toegekend aan het eenig grondbezit beneden tien are. Aan de heidegronden wordt halve vrijdom van lasten gegeven, welke echter vervalt na de ontginning, en begint de geheele aanslag met het jaar volgende op dat der ontginning. De lasten bedroegen over 1904/8 f 0.50 voor de ontgonnen en f 0.25 voor de niet ontgonnen gronden jaarlijks per H. Het bestuur telt vijf leden en wel drie uit de ingelanden van Doezum en twee uit die van Opënde. HET DIJKRECHT VAN VISVLIET. Volgens het Reglement van Prinses Anna voor het Dijkregt van Visvliet van 18 Augustus 1755 bestaat dit „uiteen dijkgraaf en twee Gecommitteerden van Visvliet, die ad vitam worden benoemd, beneffens nog uit twee Gecommitteerden van Gerriksklooster, die jaarlijks gekoozen worden.” Voorts werd toen bepaald dat alles bij de oude usanciën zoude blijven, welke usanciën schijnen te zijn geweest de bepalingen van de Ordonnantie en de Instructie van Gedep. Staten van Friesland van 28 Februari 1611. Het gemeenschappelijk belang met Gerkesklooster bestond in het onderhouden van eenige dijkvakken in Friesland. Vroeger geschiedde het onderhoud door ieder dijkgenoot voorzoover zijn MUNNIKEZIJLVEST. dijkvak betrof, doch later, in elk geval na 1809, was de last van onderhoud gemeenschappelijk, pondemate pondemate gelijk, echter in deze verhouding dat Visvliet bijdroeg 73 °/0 en Gerkesklooster 27 °/0. Moeilijkheden bij de inning der omslagen in Gerkesklooster waren aanleiding, dat er in 1862, 1863 en 1869 pogingen werden gedaan om een waterschap Visvliet—Gerkesklooster tot stand te brengen, welke pogingen eveewel mislukten. Eindelijk werd overeengekomen inde Statenvergaderingen van Groningen en Friesland van 10 en 11 November 1885 om de betrekkingen tusschen het Dijkregt Visvliet en Gerkesklooster op te heffen. De waterschapswerken gelegen in Friesland gingen over op Gerkesklooster en die in Groningen bleven in onderhoud bij Visvliet (P. B. 1886, no. 5). In Groningen bleven echter geene waterschapswerken over, zoodat toen het dijksbeheer ophield, het Dijkregt geen reden van bestaan meer had en opgeheven had kunnen worden. Toch is dit niet geschied, want van ouds waren de Dijkregters van Visvliet ook Buurregters van Visvliet en Pieterzijl en als zoodanig zijn zij in functie gebleven en bleef aan hen de zorg opgedragen voor de nakoming der voorwaarden aan het kerspel Visvliet en Pieterzijl opgelegd bij den verkoop in 1637 van de Erfgrietenij Visvliet door de Staten van Friesland aan die van Stad en Lande, voorzooveel daarvan thans nog is overgebleven. Van gemelde voorwaarden luidde art. 26: „dat de copers van de landen, gelegen tot Visvliet, pondemate pondemate gelijk, sullen dragen het tractament van den Predicant tot 350 caroliguldens, alsmede onderholden Pietersijl ende halve Tjerxbrugge, met de vaert deur dezelve lopende, ende voorts onderholden de kercke en schole naer older gewoonte, gelijk de copers van de veenen, sampt sand en soden, sullen onderholden de vaerten, wijcken ende verlaten.” ') Het beheer der wegen en vaarten, enz., is in 1810 aan de gemeenten overgegaan, het onderhoud der Tjerxbrug in 1840 aan het Rijk en dat van de vaart aan Friesland, terwijl inden loop der tijden verandering is gekomen in de bijdragen tot het tractement van den predikant. Thans beperkt zich de zorg van de Dijkregters tot het voldoen ') Charterboek van Vriesland, blz. 440. MUNNIKEZI.JL VEST. eener bijdrage tot het tractement van den predikant ad f 114 en van den koster ad f 99.50 en tot het onderhoud van de brug te Pieterzijl, de voormalige Pieterzijl, welke brug inden grindweg ligt die van den rijksstraatweg naar Kollumerland loopt. Tot deze kosten betalen, onder den naam van karspellasten, 1890 pondematen gelegen inde gemeenten Grijpskerk en Grootegast en werd in 1904/8 jaarlijks f 0.15 per pondemaat betaald. Ten name van de gemelde brug is nog een kapitaal op het Grootboek der Nat. Werk. Schuld ingeschreven en uit derente wordt het onderhoud dier brug bestreden. De dijkgraaf en de twee gecommitteerden worden voor het leven benoemd volgens het bovenvermeld Reglement van 1755. De benoeming geschiedde, op voordracht van de Dijk- en Buurregters, ingevolge het K. B. van 29 Maart 1822 door den Koning, daar onder dein beheer zijnde dijkvakken in Friesland een gedeelte zeedijk voorkwam. ') ') Resoluties van Gedep. Staten van Groningen van 6 November 1837, no. 29 en van 29 April 1845, no. 39. Missive van Gedep. Staten van Friesland aan de Staten van Friesland: Winterzitting 1885. Notulen Wintervergadering der Staten van Groningen 1869 en Zomervergadering 1870 en Wintervergadering 1885. Vonnis der Rechtbank te Groningen van 24 Juni 1887. Mr. H. O. Feith. Over de karspellasten van Grjjpskerk. Groningen 1840. Res. Gedep. Staten van 21 Februari 1837. MUNNIKEZIJLVEST. HET REITDIEP. Het Reitdiep ontving vroeger bij Groningen het water van de Drentsche A en van het Winschoterdiep en stond in open verbinding met de Lauwerzee. Met betrekking tot het onderhoud is te letten op dat van den stroom, op dat van de dijken die vroeger waren zeewaterkeerende dijken en op dat van de dijks- en oeververdedigingswerken. Wat het onderhoud van den stroom betreft, heeft in vroegere eeuwen, toen het Reitdiep voor de stad Groningen de eenige scheepvaartweg naar de zee was, deze zich niet zelden en niet weinig daarmede ingelaten. Inzonderheid zorgde zij voor betonning en bebakening ook inde zeegaten buiten den mond van de rivier. Daartegenover pretendeerde zij rechten van beheer te hebben op het Reitdiep, aanspraken die trouwens van andere zijde eerst vanwege den Keizer, later vanwege de Ommelanden steeds bestreden zijn geworden *). Van deze stadsaanspraken is alleen overgebleven het stadsvischrecht op een gedeelte van den stroom, vroeger geregeld bij eene schikking in 1643 getroffen tusschen de stad en de Ommelanden, in 1905 door de provincie en de gemeente gewijzigd in dien zin, dat de stad het vischrecht zal uitoefenen voor zoover betreft het gedeelte boven de Wetsingesluis. Overigens heeft sedert het midden der 17e eeuw, (de stad ’) Verg. Mr. P. G-. Bos, het Groningsche Gild- en Stapelrecht na de reductie in 1594, blz. 268 v.v. en 287 v.v. Aldeeling 111. was door de graving van het Damsterdiep voor hare buitenscheepvaart toen niet meer uitsluitend op het Reitdiep aangewezen) de provincie uitsluitend over de rivier het beheer gevoerd en de noodige onderhouds- en verbeteringswerken uitgevoerd. Het onderhoud van de dijken van het Reitdiep rustte evenals elders inde provincie op de geïnteresseerde gronden. Voor zoover de provincie zoodanige gronden in eigendom had, was ook zij van sommige dijkspanden onderhoudsplichtige en bleef zij dit, toen later, bij verkoop dier gronden, de onderhoudslast niet mede werd overgedragen. ') Zooals vroeger reeds werd vermeld onderhield de provincie in vroegere eeuwen de post- en paalwerken ter bescherming der dijken, ook der particuliere dijkspanden, feitelijk voor het geheel. Het onderhoud der oeververdedigingswerken (rijs- en paalwerken) voor zoover noodig voor de veiligheid en de bevordering eener ongehinderde scheepvaart, heeft de provincie uitdrukkelijk aanvaard bij besluit der Staten van 11 Juli 1860, no. 14. De verplichtingen der provincie gingen in 1798 rechtens over op het Rijk, met dien verstande, dat de Rijksregeering de taak die op haar als overheid rustte (de zorg voor het onderhoud van den stroom en de verdedigingswerken) natuurlijk naar eigen inzichten kon vervullen, maar, wat de nakoming der op het Rijk overgegane domaniale verplichting tot onderhoud van sommige dijkspanden betreft, met de particuliere dijkplichtigen geheel op ééne lijn stond. De Rijksregeering heeft nu deze verplichtingen aldus vervuld, dat zij, behoudens het geven van enkele voorschotten en subsidiën inden beginne, èn voor èn na 1819, alle beheer en onderhoud ondanks de krachtige vertoogen van de Staten aan de provincie overgelaten heeft. Van de zijde der Staten (missives van 18 Juli 1820, no. 2a en b en 18 Juli 1821, no. 6) en Gedeputeerde Staten (missives van 19 Maart 1821, no. 18 en 80 April 1821, no. 93/4), werd met nadruk op de landsverplichting gewezen, zoomede hierop, dat het Reitdiep, uit hoofde van de daarbij betrokken algemeene scheepvaart-, afwaterings- en defensiebelangen, door het Rijk behoorde beheerd en onderhouden te worden en het onhoudbare •) Zie blz. 79. MUNNIKEZIJLVEST. aangetoond van het van de zijde der Regeering gemoveerde denkbeeld om het onderhoud te verdeelen tusschen de Stad Groningen, de aangrenzende eigenaren en de op het Reitdiep afwaterende gronden. Ten slotte werd door Gedeputeerde Staten het voorstel gedaan, bij wijze van schikking, het onderhoud van het Reitdiep en der oeververdedigingswerken aldus te verdeelen, dat het 4/lu daarvan zou komen ten laste van de provincie Groningen, het 2/io ten laste van Rrenthe (als belanghebbende bij de afwatering van het Rrentsche stroomgebied op het Reitdiep) en het overige 4/io ten laste van het Rijk. Reze voorstellen zijn echter zonder gevolg gebleven; op de laatste missive der Staten, waarin het standpunt der provincie ontwikkeld werd, (13 Juli 1821, no. 6), is verder geen antwoord gevolgd. Zooals gezegd, heeft het Rijk het Reitdiep c.a. aan de provincie in beheer overgelaten, niet overgedragen, want bij het Kon. besluit van 1819, tot overdracht van waterstaatswerken aan de verschillende provinciën, werd wel eender tot het Reitdiep behoorende werken (de Wierumerschouw) maar niet het Reitdiep zelf overgedragen. Het Rijk heeft inden volsten zin des woords de rivier a I’abandon gelaten, zich nimmer met het onderhoud ingelaten en nimmer eenig beheers- of eigendomsrecht uitgeoefend, terwijl de provincie noodgedrongen is geëindigd het Reitdiep te onderhouden en te beheeren, niet voor en in opdracht van het Rijk, maar uit zelfbehoud en geleid door de gedachte, dat het groote en algemeene belang bij dezen belangrijken verkeersweg en afwateringsstroom betrokken, niet onverzorgd kon blijven. Rit is geschied, niettegenstaande bij art. 4 der reglementaire verordeningen, behoorende bij genoemd Kon. besluit van 17 Recember 1819, no. 1, was voorgeschreven, dat de Staten zich van alle bemoeiïng hadden te onthouden ten aanzien der werken, waarvan het beheer en de bekostiging hun niet expresselijk door den Koning was opgedragen. Vele jaren later, in 1860 (bij missive van 8 Maart 1960, no. 4), zijn Gedeputeerde Staten nog eens bij de Regeering op de zaak teruggekomen en hebben, bepaaldelijk onder verwijzing naar het genoemde art. 4, de vraag gedaan of het beheer en onder- MUNNIKEZI.IL VEST. houd van het Reitdiep en de dijksverdedigingswerken rechtens niet bij het Rijk behoorden. De Minister antwoordde echter ontkennend, (bij missive van 14 Mei 1860, no. 162), onder opmerking, dat bij de instandhouding der rivier als vaarwater of ook als afwatering, het provinciaal belang hoofdzaak is, dat het onderhoud altijd, ook vóór 1819 bij de provincie is geweest en daarom in 1819 geen overdracht noodig zal zijn geoordeeld, dat het Reitdiep dan ook niet beschouwd kan worden als eender werken, bedoeld bij het genoemde art. 4, maar tot die waarvan art. 1 van het Kon. besluit van 1819 zegt, dat onder de bij dat Kon. besluit genoemde overgedragen werken ook behooren de zoodanige, die ofschoon niet uitdrukkelijk genoemd, uit hunnen aard van den beginne af als provinciaal zijn beschouwd geworden. Dit antwoord deed duidelijk zien, dat van nadere pogingen om het onderhoud van het Reitdiep en de dijksverdedigingswerken naar het Rijk terug te brengen, niets te verwachten zou zijn. Zoodanige pogingen zijn dan ook sedert niet weer in het werk gesteld. Niet anders en niet beter is het gegaan met de verplichting van het Rijk tot onderhoud van de ten laste van het domein komende panden van het aarden lichaam der Reitdiepsdijken. Ook aan deze verplichting, hoewel eene zuiver domaniale private rechtsverplichting in haren aard geheel aan die der particuliere pandplichtigen gelijk, heeft het Rijk zich onttrokken met het gevolg, dat de domeinpanden feitelijk altijd door de provincie onderhouden zijn en thans nog worden. ') De verplichting der particuliere dijkplichtigen tot onderhoud der Reitdiepsdijken is later bij de reglementeering der waterschappen Hunsingo en Westerkwartier (art. 107 van het toenmalig reglement van Hunsingo, Prov. bladen 1856, no. 9 en 1857, no. 68 en art. 5 van het toenmalig reglement van Westerkwartier, Prov. blad van 1863, no. 62), ten deele op die waterschappen overgebracht. ') De vraag kan rijzen of hier niet met meer kracht tegen het Riik had moeten zijn opgetreden en desnoods niet tot rechterlijke tusschenkomst de toevlucht had kunnen zijn genomen. Bene aannemelijke verklaring waarom dit niet is geschied schijnt deze dat het bewijs welke voormalige provinciale domeinen met het dijksonderhoud belast zijn geweest vermoedelijk in rechten moeilijk te leveren zou zijn geweest. MUNNIKEZIJLVEST. Het onderhoud der dijkspanden, ter weerszijden van Zoutkamp, vroeger pandplichtig onderhouden door ingelanden der voormalige dijkrechten Houwerzijl, Niekerk, Yliedorp en Vierhuizen, is rechtens nog ten laste dier eigenaren. Omstreeks 1825 zijn echter de dijkrollen, die de dijkplichtige panden aanwezen, in het ongereede geraakt, waardoor later het bewijs der dijkplichtigheid niet meer kon worden bijgebracht. Het Hoofdbestuur van het waterschap Hunsingo, waarin genoemde dijkrechten zijn opgelost, is echter volgens het reglement voor dat waterschap met de schouwing over de dijken aan den rechteroever van het Reitdiep belast, waaruit voor dat waterschap wel niet de onderhoudsverplichting, maarde aansprakelijkheid voor die verplichting voortvloeit. Tot tijd en wijle de verloren dijkrollen zullen zijn teruggevonden, is dienvolgens feitelijk het onderhoud bij het waterschap. Zooals hierboven wordt opgemerkt werd bij Kon. besluit van 17 Dec. 1819, no. 1, de tot het Reitdiep behoorende Wierumerschouw aan de provincie in beheer en onderhoud overgedragen. Hetzelfde had ingevolge gemeld Kon. besluit plaats met de haven en de havenwerken van Zoutkamp. Bij Kon. besluit van 27 Mei 1876 (St.bl. no. 109) werden de in 1819 overgedragen werken wederom door het Rijk teruggenomen doch met wijziging van dat besluit bij Kon. besluit van 6 Sept. 1876 (St.bl. no. 178) weder aan de provincie in beheer en onderhoud gelaten, terwijl deze, ingevolge de wet van 23 April 1879 (St.bl. no. 70), door het Rijk in eigendom aan de provincie zijn afgestaan. Mitsdien zijn bij proces-verbaal van 1880 de haven te Zoutkamp met de beide havenhoofden, plankierwerk, trappen en ducdalven met de schouw en de dijkgaten te Wierum in eigendom aan de provincie overgedragen. Na de afsluiting van het Reitdiep is de haven te Zoutkamp (de oude buitenhaven) ingevolge besluit der Staten van 22 Nov. 1882 in eene binnenhaven veranderd en krachtens verbandschrift van den Raad der gemeente Ulrum d.d. 12 Januari 1883 door die gemeente van de provincie in beheer overgenomen. MUNNIKEZIJLVEST. Het Reitdiep is thans, sedert 1877, bij Zoutkamp afgesloten en wordt door eene sluis te Wetsinge in twee deelen verdeeld. Het eerste pand ligt gemeen met het Eemskanaal. Het benedenpand tusschen den afsluitdijk bij Zoutkamp, waar het water op de Lauwerzee wordt geloosd door de aldaar gelegen sluis, en de afsluiting te Wetsinge is lang M. 21300 met eene bodemsbreedte van M. 10 en eene diepte onder peil van M. 2.50. Het heeft met de Kommerzijlsterbuitenrijt eene oppervlakte van H. 187.92.50. Het peil, waarop dit pand wordt gehouden, is M. 1.55 -p W.P., doch in het belang der scheepvaart wordt het water inden zomer zooveel mogelijk op M. 0.10 boven peil gehouden. Inde wintermaanden wordt steeds zooveel mogelijk tot peil afgestroomd. De steenen schutsluis te Wetsinge heeft twee paar deuren, is wijd inden dag M. 9.00 en heeft eene schutkolklengte van M. 56.80. De slagdrempels der bovendeuren liggen op M. 3.57, die der benedendeuren op M. 5.70 W.P. Met den boezem gemeen ligt het buitendijks gedeelte van de Kommerzijlsterrijt, de Kommerzijlsterbuitenryt genaamd, in onderhoud bij het waterschap Westerkwartier. Op dit pand wateren af: HET WATERSCHAP WESTERKWARTIER. „ „ HUNSINGO (GEDEELTELIJK). DE BEDIJKINGEN LANGS HET REITDIEP, BESTAANDE UIT DE VOLGENDE WATERSCHAPPEN EN POLDERS: De Polder van J. Mulder. Waterschap de Waardsterpolder. De Ruigezandsterpolder. De G-aaikemaweerpolder. Waterschap de Oldehoofsterpolder. „ de SaaksummerpoLder. „ de Noorder Reitdiepspolder. De Oude Zuurdijkster Uiterdijkpolder. De Stoepenpolder. De Schouwenerpolder. De Maarslagterpolder. De Maarhuisterpolder. MUNNIKEZIJLVEST. § 1. WATERSCHAP WESTERKWARTIER. GEMEENTEN GRONINGEN, HAREN, HOOGKERK, ADUARD, EZINGE, OLDEHOVE, ZÜIDHORN, GRIJPSKERK, OLDEKERK, LEEK EN MARUM. De gronden, thans deel uitmakende van dit waterschap, behoorden vroeger tot het Aduarder Zijlvest, het Saaxummer Zijlvest en het Kommerzijlvest, voorzoover de daartoe behoorende gronden inde provincie Groningen waren gelegen. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 19 Juli 1861, (P. B. no. 51) en het Reglement vastgesteld den 22 Juli 1863, (P. B. no. 62), dat later herhaaldelijk werd gewijzigd. ') Bij Statenbesluit van 19 November 1895, (P. B. 1896, no. 25) werd een geheel nieuw Reglement vastgesteld. Het is groot ongeveer H. 28200. De grens loopt van het punt waar de grensscheiding tusschen Groningen en Drenthe samenvalt met den buitenteen van den verharden dijk, loopende langs de Schipsloot van Paterswolde, langs dien dijk tot aan den dijk ten westen van het Hoornsche diep en vervolgens langs dit diep noordwaarts tot de Westerhavensluis te Groningen en langs de bovenste deuren dier sluis. De Paterswoldsche en de Hoornsche dijken worden door dit waterschap onderhouden en zijn hoog van M. 0.60 + W.P. tot M. 2.00 + W.P. Van de Westerhavensluis gaat de grens langs den kaaimuur der Zuiderhaven en langs de sluiskade tot tegenover den oostelijken hoek der Westerhaven; van dit punt der Zuiderhaven kaaimuur langs den rechterkaaimuur der Westerhaven tot den Westersingel en vandaar midden over den Westersingelweg tot den linkerkaaimuur langs het Reitdiep en langs dien kaaimuur en den buitenteen van den ouden provincialen Reitdiepsdijk tot de Kommerzijl. De Reitdiepsdijk is in onderhoud bij dit waterschap, behalve twee panden, die ten laste der provincie zijn, en één, die bij een particulier in onderhoud is. (zie blz. 80). Van Kommerzijl loopt de grens langs den buitenberm van den provincialen grindweg tot Niezijl, hoog van M. 0.90 + W.P. O De wijzigingen zijn opgenomen inde Provinciale Bladen van 1870, no. 9, 1875, no. 41, 1876, nos. 54 en 83, 1879, no. 62, 1885, no. 94, 1887, no. 43, 1892, no. 18. ’ ’ WESTERKWARTIER. tot M. 1.10 -f- W.P., van Niezijl langs den noordelijken berm van den Rijksstraatweg, hoog M. 0.90 -f- W.P. tot M. 1.10 + W.P., tot aan de oostelijke grens van het waterschap de Oude Leij, verder langs de oostelijke grens van dit waterschap en den Westhornermolenpolder onder Grootegast en eindelijk aan de noordzijde van het Hoendiep, langs den provincialen grindweg, tot het verlaat te Gaarkeuken. Yan dit verlaat strekt de grens zich uit langs het Wolddiep en wel langs de oostelijke grenzen der waterschappen de Westzandemer polder, de Sebaldebuurster polder en de Zuidpolder tot den Hooiweg. Van den Rijksstraatweg bovengenoemd tot het Hoendiep en van de Gaarkeuken tot den Hooiweg is het onderhoud der afsluitingen, tot scheiding der uitwatering naar de Kommerzijl ter eene en naar de Munnikezijl ter andere zijde en dus tot afsluiting der grens van dit waterschap, ten laste der waterschappen de Oude Leij, de Westerhornermolenpolder onder Grijpskerk, de Sebaldebuurstermolenpolder en de Zuidpolder, en, voorzoover het een gedeelte der wegen betreft, ten laste der gemeenten Grijpskerk en Grootegast. De grens wordt verder gevormd door den Hooiweg, door eene waterkeering en door den Lijkweg,') welke wegen in onderhoud zijn bij de aangrenzende eigenaren in het waterschap de Zuidpolder, vervolgens door den Leidijk, waarvan het gedeelte langs de grens van het waterschap Doezum en Opënde bij dat waterschap in onderhoud is, tot de Friesche grens en loopt eindelijk van daar langs de grenzen van Friesland en Drenthe tot het punt van waar boven werd uitgegaan. De afsluiting van den buitenwaterstaat gaat van den Leidijk bij de Friesche grenzen zooeven genoemd langs dien Leidijk en verschillende waterkeeringen, meerendeels in onderhoud bij de aangrenzende landeigenaren, in oostelijke richting ten noorden van de Wilpstervaart naar en langs de Jonkersvaart, zoodat de landen ten zuiden der zooeven vermelde afsluiting van den buiten waterstaat en de provinciale grens gedeeltelijk afwateren naar den boezem van Friesland en dan ook wel tot het waterschap Westerkwartier behooren, maar vrijdom van lasten ge- J) Er liggen ook nog eenige perceelen ten noorden van den Lijk weg, die niet onder het waterschap Westerkwartier en niet onder den Zuidpoider behooren. WESTERKWARTIER. nieten zoolang de uitwatering naar Friesland plaats vindt. De grootte dezer gronden, die alle behooren tot het watergebied der Frieschepaalster of Bakkeveenstervaart is ongeveer H. 1045. De Jonkersvaart, evenals het Leeksterhoofddiep, is oorspronkelijk een veenkanaal. De Jonkersvaart, uitmondende in het Hoofddiep, loopt niet verder dan tot den dam, die vóór 1871 aan het einde der Jonkers vaart aanwezig was. In 1871 is de dam door de gemeente Marum opgeruimd en op ongeveer M. 1250 oostwaarts eene sluis gebouwd, waardoor toen watergemeenschap ontstond tusschen de Jonkersvaart en de Wilpstervaart ten westen van den dam. De landen ten noorden van de Jonkersvaart wateren noordwaarts af op het Oude Diepje of Dwarsdiep inde gemeente Marum en op de Matsloot inde gemeente Leek en verder naar de hoofdwateringen van het waterschap; de landen gelegen ten zuiden van de Jonkersvaart en van de Oost-Indische wijk, welke evenals de Jonkersvaart met het Leeksterhoofddiep in verbinding staat, wateren af op het peil van het Hoofddiep boven het derde of Bovenste verlaat. Deze gronden, ter oppervlakte van ruim H. 900, genieten vrijdom van de helft der waterschapslasten. De afsluiting van den buiten waterstaat, die op den legger van Westerkwartier staat en geschouwd wordt, gaat vanaf het Jonkersverlaat zuidwaarts over Heineburen, Leuringhsveld, Groot en Klein Bremen naar de Drentsche grens ten oosten van Allartsoog. Het waterschap is aan de Drentsche grenzen op verre na niet afgesloten. Vele gronden in noordwestelijk Drenthe, ter grootte van bijna H. 27000, voeren het water af langs de kanalen en sluizen in Westerkwartier en over de regeling der waterstaatsbelangen van die gronden zijn gedurende lange jaren onderhandelingen gevoerd tusschen de provinciale besturen van Groningen en Drenthe zonder dat die tot eenig resultaat hebben geleid, terwijl de tusschenkomst der Hooge Regeering te vergeefs werd ingeroepen. ‘) *) De Drentsche gronden, die het water afvoerden door de Aduarderzijl, gelegen onder de vroegere karspelen Roden, Foxwolde, Peize en Yries hebben tot 1839 en die het voerden naar de Kommerzijl, de vroegere karspelen Roderwolde en Leutingewoide, tot 1863, eenigermate gedeeld inde 9 WESTERKWARTIER. Volgens de waterstaatkaart van 1887 is de gezamenlijke oppervlakte der polders, die op den boezem van het waterschap loozen: H. 15150. der hooge gronden (gebied Peizerdiep) „ 14170. „ „ „ ( „ Eelderdiep) „ 8310. „ hoogere gronden in het zuidwesten van Groningen „ 9160. „ boezemlanden „ 4400. „ gronden, afwaterende op het Leeksterhoofddiep (Jonkers vaart) „ 2485. „ gronden, afwaterende op het 3de en 4de pand van het Veenhuizerkanaal „ 1480. H. 55155.') Het Hoendiep loopt van Groningen tot Gaarkeuken van het oosten naar het westen door het waterschap. Omstreeks 1576 bestond er een vaarwater van Groningen tot bij de Poffert, verder de Munnikesloot tot aan en verder noordwaarts langs het voormalig Nijzijlster of Lettelberterdiep tot aan de Bril en van daar westwaarts het Kolonel Roblesdiep tot in het Bergummermeer. De Spaansche Stadhouder van Friesland en Groningen Caspar de Robles, 1572—1576, had ter betere verbinding van Groningen en Leeuwarden, hoofdzakelijk met het oog op militair vervoer, een kanaal laten graven, gedeeltelijk gebruik makend van bestaande vaarten en stroomen, vanuit het Bergummermeer oostwaarts langs booten tot inde oude Surhuistervaart, verder langs deze vaart ongeveer 20 minuten zuidwaarts, daarna in oostelijke richting tusschen de dorpen Lutjegast en Grootegast tot in het Nijzijlster of Lettelberterdiep bij de Bril. In 1616 werd door de provincie het kanaal gegraven van de Poffert in rechte richting tot het Nijzijlster of Lettelberterdiep bij Enumatil, waardoor de Munnikesloot, de Gave en het Lettelberterdiep werden afgesneden. kosten der sluizen en der kanalen langs welke het water werd geloosd. Daarna werd de betaling geweigerd en de ingestelde vorderingen tegen de gemeenten onder welke de karspelen behoorden afgewezen. De zaak werd het laatst inde Zomervergadering der Staten van Groningen van 1884 behandeld. Inde voordracht van Gedep. Staten, (zie notulen dier vergadering, pag. 50) wordt een beknopt maar zakeltjk historisch overzicht omtrent den loop dezer aangelegenheid gegeven. ') Memorie van beschouwingen over den toestand der afvoermiddelen van het waterschap Westerkwartier door den provincialen Hoofdingenieur, den heer van Elzelingen, Groningen. 1898. WESTERKW ARTIEB. Inde jaren 1654—1657 werd de trekvaart door de provincie gegraven >) van de Bril in noordelijke richting tot het Noordhornertolhek en verder westwaarts ten noorden van Lutjegast dwars door het Wolddiep, door de Zijlroe of het Besheerddiep en door de Lauwers tot inde bocht van het Kolonel Roblesdiep ter plaatse waar in deze vaart de richting zuid-noord overgaat in oost-west. In het kanaal werden drie verlaten gelegd, één bij Stroobos om de wateren van Friesland en Groningen te scheiden, één bij de Gaarkeuken om het water dat door de Munnikezijl moest afstroomen af te scheiden van dat hetwelk door de Kommerzijl werd afgevoerd en één bij het Koningsdiep tot scheiding van het Kommerzijlvest en het Aduarder Zijlvest en het Kinderverlaat bij den ingang van het Hoendiep. 2) Na 1798 kwam het kanaal met zijne werken in eigendom, beheer en onderhoud aan den Lande en werd het onderhoud uit ’s Lands kas betaald. Bij K. B. van 17 December 1819, no. 1, gingen de werken behoorende tot het kanaal, daaronder begrepen de walmuren inde voorstad van Groningen buiten Apoort, wederom aan de Provincie in beheer en onderhoud over. Niet het kanaal zelf ging dus in beheer en onderhoud over, alleen de werken tot dat kanaal behoorende. Het Rijk heeft het kanaal verder laten liggen en de provincie heeft sedert 1819 de zorg voor dezen belangrijken waterweg weder op zich moeten nemen en dien inden loop der jaren aanzienlijk verbeterd. In 1862/63 is door de provincie de vereeniging van het Hoendiep met het Noord-Willemskanaal tot stand gebracht en werd de Westerhavensluis gebouwd. In 1864, na de oprichting van het waterschap Westerkwartier, ‘) Om de communicatie te water tusschen de stad en de verschillende deelen der provincie gemakkelyk te maken hebben de Staten in het midden der 17de eeuw flinke kanalen laten graven met daarlangs later bepuinde trekpaden en de Stad deed hetzelfde in het destijds aan haar gezag onderworpen gedeelte der provincie om de communicatie tot aan de grenzen van Oost-Priesland te openen. Op die kanalen werden trekschuitenveeren ingericht, waarin een bepaald getal schuiten werden toegelaten onder verplichting vaneen vierde deel der vrachtloonen aan de Provincie en de Stad op te brengen tot schadeloosstelling voor de kosten van aanleg en onderhoud dier kanalen en wegen. Staten notulen 1821, pag. 469. 2) Staatsresolutie yan 5 Augustus 1654. Gedeputeerde Resolutie van 20 November 1655 en van 14 Juni 1659. WESTERKWARTIER. zijn alle verlaten opgeruimd, behalve dat te Gaarkeuken, waar toen de nog bestaande schutsluis is gelegd. Bij K. B. van 27 Mei 1876 (St.bl. no. 109) werden de werken in het Kon. Besluit van 1819 omschreven, te rekenen van 1 Augustus 1876, weder door het Rijk overgenomen, De Staten gevoelden zich daardoor bezwaard ') en met wijziging van voormeld besluit werd bij K. B. van 6 September 1876 (St.bl. no. 178) verstaan, dat de bedoelde werken in het vervolg in beheer en onderhoud bij de provincie zouden blijven, terwijl de wet van 23 April 1879 (Stbl. no. 70) aan de provincie in eigendom afstond de werken krachtens voormeld K. B. van 1876 door de provincie beheerd en onderhouden. Bii acte van 8 oct r J 3 November 1880 droeg de Minister van Finantiën krachtens gemelde wet alle werken behoorende tot het kanaal en het kanaal zelf van Groningen naar Stroobos aan de provincie in eigendom over. Tusschen 1654 en 1657 heeft de provincie langs deze vaart een trekweg aangelegd van Groningen tot Stroobos. Die oude provinciale trekweg bleef na 1798 in onderhoud bij het Rijk, maar werd na den aanleg van den straatweg van Groningen naar Friesland over Zuidhorn —Grijpskerk aan de provincie in beheer en onderhoud overgedragen bij K. B. van 31 December 1843, no. 67, tegen eene jaarlijksche bijdrage inde onderhoudskosten van f 1000. De eigendom van dezen weg behoort dus nog aan het Rijk. De provincie heeft den vroeger onverharden trekweg verhard en veel verbeterd 2). *) Not. Zomervergadering 1876, pag. 258 seqq. 2) De weg van Enumatil door Tolbert naar de Friesche palen werd tot 1798 en waarschijnlijk tot 1811 door de wegplichtigen onderhouden en was opgenomen inde schouwregisters der zijl- en boerrigters van elk der karspelen in het Westerkwartier. Blijkens het tableau gevoegd bij het Decreet Imperial van 16 December 1811 werd de weg toen geacht te behooren tot de routes departementales, waarvan het onderhoud was ten laste „des départements, arrondissements et communes qui seront réconnus participer plus particulièrement a leur usage". Bij Souverein Besluit van 28 September 1814, no. 11, werd de weg van Lemmer naar Groningen over Tolbert en Enumatil genoemd onder de wegen, in welker kosten zoo van onderhoud als anders door den Staat zal worden voorzien. In het tableau gevoegd bij het Kon. besluit van 25 Juli 1816, no. 49, betrekkelijk de verdeeling en benaming der groote wegen, komt de weg voor onder no. 9. Blijkens Statennotulen 1819, pag. 201 en 261, werd de weg dan ook sedert 1816 door het Rijk onderhouden, doch dit onderhoud schijnt korte jaren daarna wederom bij de oude wegplichtigen te zijn gebracht. Bjj K. B. van 18 Maart 1821, no. 73, werd de weg door het Rjjk aan de provincie in WESTERKWARTIER. Het Hoendiep, bij Groningen afgesloten door de Westerhavensluis van den Eemskanaalboezem, en door het verlaat te Gaarkeuken van den waterboezem van Friesland, behoort voor dit gedeelte tot den boezem van dit waterschap en is lang van de draaibrug bij de Apoort te Groningen tot Gaarkeuken M. 19800. Het wordt met den rechter waloever door de provincie onderhouden op eene bodemsbreedte van M. 10, met eene diepte van M. 3.35 W.P. Het verlaat te Gaarkeuken is wijd M. 6.00; de slagdrempels der boven- en benedendeuren liggen op M. 3.55 h- W.P.; de schutkolklengte is M. 26.05. De Westerhaven sluis is wijd M. 7.25; de slagdrempels der benedendeuren liggen op M. 3.55, die der bovendeuren op M. 2.50 -i- W.P. De schutkolklengte is M. 32. De nieuwe verbinding tusschen de Westerhaven en het Hoendiep, het zoogenaamde Omsnijdingskanaal, is in 1907/8 tot stand gebracht door de provincie en de gemeente Groningen. De lengte is M. 330 met eene bodemsbreedte van M. 23.80 en eene diepte van 3.75 -e- W.P. De rolbasculebrug inden Eelderweg is in doorvaart M. 10 en tusschen de leuningen M. 8.00 breed. Het Hoendiep is door de Gave en de Munnikesloot verbonden met het Leeksterhoofddiep, dat door sluizen van het Friesche water is gescheiden. Van het Hoendiep, ter hoogte van de Poffert, loopt de Gave en het verlengde van die watering, de Munnikesloot, tot aan het Leekstermeer, met eene diepte van M. 3.20 W.P. tot M. 3.55 -p W.P. en eene bodemsbreedte van M. 9.00 tot M. 19.50. Het Leekstermeer heeft met de Matsloot eene oppervlakte van H. 182. beheer en onderhoud overgedragen, die het gedeelte van Enumatil tot de Zandhoogte b;j Pasop in 1824 heeft bepuind en in 1889 nog verder verhard. Van de Zandhoogte is de weg in 1858 en 1861 over Tolbert verbreed en begrind tot de Friesche grens. Uit niets blijkt wie als eigenaar van dezen ouden heer- of heereweg, die reeds inde middeleeuwen bestond, moet worden aangemerkt. Kan de provincie als eigenares worden beschouwd, dan is de eigendom na 1795 aan het R;jk overgegaan, die daarvan nimmer afstand heeft gedaan. Ook mdien noch de provincie, noch iemand anders als eigenaar kan worden aangewezen, schijnt, volgens de algemeene bepalingen der wet, de weg als eigendom van den Staat te moeten worden beschouwd. (Mededeelingen van den Rijksarchivaris jhr. mr. J. A. Feith). WESTERKWARTIER. Het Leeksterhoofddiep strekt zich van het begin van het Leekstermeer bij Leek tot door Zevenhuizen uit; het is tot de Jonkersvaart met de geul door het Leekstermeer en met de drie sluizen in het Hoofddiep in onderhoud bij de gemeente Leek. Het kanaal wordt door drie sluizen in drie panden verdeeld en is diep M. 1.65 beneden kanaalpeil met eene bodemsbreedte van M. 5.00 tot M. 8.00. Het Iste pand, van het Benedenverlaat in het dorp Leek tot het Middelste verlaat is lang M. 1375 met een peil van M. 0.10 -f- W.P.; het 2de pand, van het Middelste verlaat tot het Bovenverlaat M. 750, met een peil van M. 1.60 + W.P. en het 3de pand, van het Bovenverlaat tot Zevenhuizen M. 3500, met een peil van M. 2.40 -f- W.P. Het Benedenverlaat heeft eene doorvaartswijdte van M. 5.00; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 3.25 W.P., die der bovendeuren op M. 2.25 h- W.P. De schutkolklengte is M. 27. Het Middelste verlaat heeft eene doorvaartswijdte van M. 5.00; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 1.60 -f- W.P., die der bovendeuren op M. 0.70 W.P. De schutkolklengte is M. 27. Het Boven verlaat heeft eene door vaar ts wijd te van M. 4.60; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 0.04 -4- W.P., die der bovendeuren op M. 0.46 -4- W.P. De schutkolklengte is M. 22. Ten einde te voorzien in het gebrek aan water in het diep werd een zijkanaal gegraven dat, van even ten noorden van het Benedenverlaat, ten noordwesten van en min of meer evenwijdig met het Hoofddiep liep tot op een punt even boven het Bovenverlaat. Door drie molens, de eerste bij Leek, de tweede ongeveer in het midden en de derde op het einde van het zijkanaal, molenkanaal genaamd, werd het water opgemalen en vervolgens op het Hoofddiep even boven het Bovenverlaat gebracht. Het opvoerkanaal wordt thans niet meer als zoodanig gebruikt en dient tot afvoerkanaal bij hooge waterstanden. De drie molens zijn afgebroken. In verbinding met het 3de pand van het Hoofddiep, even boven het Bovenverlaat, ligt het kanaal naar Tolbert. Dit kanaal is lang M. 2700, heeft eene bodemsbreedte van M. 4.50 en eene diepte van M. 4.20 -h W.P. of M. 1.80 -r- kanaalpeil. Voor de afwatering van de ten westen van dit kanaal gelegen Krommekolkster watersloot is vanuit deze sloot tot in het molenkanaal een grondduiker onder het kanaal gelegd terwijl WESTERKWARTIER. voor afvoer op het Hoofddiep inden oostelijken kanaaldijk bij het molenkanaal eene dubbele buisleiding is gelegd, aan de kanaalzijde van schuiven voorzien. De grondduiker en de buisleidingen zijn wijd in middellijn M. 0.50 en liggen met den bodem, de eerste op M. 3.00, de tweede op M. 0.60 beneden het kanaalpeil. Het kanaal met dijken en kunstwerken is aangelegd door en in onderhoud bij de gemeente Leek. Het Hoofddiep ligt gemeen met de Jonkers en Wilpstervaart, welk kanaal zich met het Hoofddiep vereenigt ten z.westen van de uitmonding der Oost-Indische wijk. De Jonkers en Wilpstervaart wordt in twee panden verdeeld door het Jonkersverlaat. Het Iste pand van het Leekster hoofddiep af tot het Jonkersverlaat, in onderhoud bij de gemeente Leek en Marum, is lang M. 3800 met eene bodemsbreedte van M. 3.00 en eene diepte van M. 1.40 tot M. 1.70 beneden het peil van het kanaal, dat gehouden wordt op M. 2.40 + W.P. Het Jonkersverlaat is eene schutsluis, wijd M. 5.00, waarvan de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 0.52 -f- W.P. en die der bovendeuren op M. 1.33 + W.P. De schutkolklengte is M. 27. Het verlaat is in onderhoud bij de gemeente Marum. Het 2de pand van het Jonkersverlaat tot de Frieschepalenvaart tegenover Siegerswoude, eveneens in onderhoud bij de gemeente Marum, is lang M. 6100, met eene bodemsbreedte van M. 3.00 en eene diepte van M. 1.90 beneden kanaalpeil, dat bepaald is op M. 3.33 + W.P. De laatste M. 1800 van dit kanaal, de Wilpstervaart genaamd, liggen inde provincie Friesland. Met het 2de pand van de Jonkersvaart gemeen ligt de vaart naar het oosteinde van Marum, genaamd de Holtropswijk, en de vaart naar het westeinde van Marum, de Akkermanswijk. De vaart naar Marum is lang M. 2300, met eene bodemsbreedte van M. 3.00 en eene diepte van M. 1.90 tot M. 2.20 beneden kanaalpeil. Het kanaal is in beheer en onderhoud bij particulieren. De Akkermanswijk, eveneens bij particulieren in beheer en onderhoud, loopt van de Wilpstervaart naar Marum en was vroeger door eene schutsluis in twee panden verdeeld. De sluis WESTERKWARTIER. is thans vervallen en ongeveer M. 100 zuidwaarts is een dam gelegd met eene kruinsbreedte van ongeveer M. 5.50 en wederzijdsche beloopen van ruim 1 op 1. De hoogte is gelijk aan die van het omliggend maaiveld. Het Iste pand, lang M. 1240, is diep beneden kanaalpeil M. 1.20 tot M. 1.60 met eene bodemsbreedte van M. 2.50. Het 2de pand, lang M. 1500, met eene bodemsbreedte van M. 2.50, is diep beneden kanaalpeil M. 1.20, welk peil wordt gehouden op M. 2.79 + W.P. Met het Hoendiep liggen gemeende hoofdwateringskanalen van het waterschap: het Aduarderdiep, de Zuidwending, het Niezijlsterdiep en het Hoerediep. Deze laatste wateringen vereenigen zich bij Niezijl en vormen dan de Kommerzijlsterbinnenrijt. Het Aduarderdiep, dat bij de Nieuwe brug de Zuidwending, bij de Nieuwe Klap de Lent en bij Frouketil het Oldehoofsche kanaal opneemt, loost het water op het benedenpand van het afgesloten Reitdiep door twee sluizen, de Oude en de Nieuwe Aduarderzijl op korten afstand van elkander gelegen. De Oude Aduarderzijl is eene steenen uitwateringssluis met één paar deuren, naar zijde van het Reitdiep keerende, wijd inden dag M. 5.90. De slagdrempel der deuren ligt op M. 3.56 -r- W.P. en de vaste brug is wijd M. 6.00. De Nieuwe Aduarderzijl is eene kokersluis met twee stroomopeningen, wijd M. 4.50, elk met één paar deuren, naar het Reitdiep keerende. De slagdrempels liggen op M. 4.05 -i- W.P. Vroeger waren beide sluizen voorzien van twee paar deuren, doch wegens den slechten toestand der naar binnen keerende deuren zijn deze opgeruimd en niet door nieuwe vervangen. De Kommerzijlsterbinnenrijt, die ontstaat uit de samenvloeiing van het Hoerediep en het Niezijlsterdiep en die het Niehoofsterdiep opneemt, brengt het water op de Kommerzijlsterbuitenrijt door de sluis te Kommerzijl. Deze sluis heeft twee stroomopeningen, ieder wijd M. 6.35, en in elke opening bevindt zich een paar naar buiten keerende deuren. De slagdrempel der deuren inde oostelijke opening ligt op M. 3.38 -j- W.P., die inde westeljjke opening op M. 3.45 -r- W.P. Over deze sluis ligt ook eene vaste brug. De Kommerzijlsterbuitenrijt ligt gemeen met het benedenpand van het Reitdiep en wordt door dit waterschap onderhouden. WESTERKWARTIER. De kanalen en afwateringen van het waterschap worden op de volgende afmetingen onderhouden: *) Benaming der kanalen en Bodems- Bodemsbreedte. Glooiingen, afwateringen. ~ „v; -r- M. M. 1. Het Aduarderdiep, lang M. 13500, van het Hoendiep naar het Reitdiep, ffl. Van de Kinderverlaten tot de Nieuwe , brug 16 3.35 D/2 op 1 ö. Van de Nieuwe brug tot den Steentil 18 3.55 D/2 a2op 1 c. De omgraving om den Steentil. . . 8 3.55 li/2 op l d. Van den Steentil tot de Aduarderzijl 20 3.55 H/2 op 1 e. De buitenrijt bij de Aduarderzyi . . 25 4.05 H/2 op 1 f. De zijtak naar de Kokersluis en 15 3.75 2op 1 g. De buitenrijt bij de Kokersluis. . . 20 4.05 2op 1 2. De Zuidwending van het Hoendiep tot het Aduarderdiep, lang M. 2625 6 3.35 lenD/2opl 3. De Kommerzijlsterbinnenrijt van de samenkomst van het Hoerediep en het Niezijlsterdiep, lang M. 2350 . . os. Van de samenkomst tot het Niehoofdsterdiep, en 17 3.55 D/2 op 1 0. Van het Niehoofdsterdiep tot de Kom. 22 3.55 2i/2 op 1 4. Het Rommerzijlsterdiep tot het Reitdiep, lang M. 4590 12 3.55 D/2 op 1 5. Het Niehoofsterdiep van den grooten Tilstok tot de opvaart naar Niehove 1.50 2.75 6. Van de opvaart naar Niehove tot de Kommerzijlsterbinnenrijt 4.00 3.35 2op 1 6. Het Saaksummerdiepje van den grindweg tot het Oldehoofsche kanaal, lang „ “-700 • 2.50 2.65 D/2 op 1 7. Het Niezylsterdiep, lang M. 2175 . . ffl. Van het Hoendiep tot de brug inden Rijksstraatweg te Niezjjl en 8 3.35 VL op 1 0. Van genoemde brug tot het einde . 12 3.35 H/2 op 1 8. Het Hoerediep van het Hoendiep tot de samenkomst met het Niezijlsterdiep, lang M. 3525 7 3.35 H/., op 1 9. Het Lettelberterdiep, lang M. 3550 ffl. Van het Leekstermeer tot de Gave . 5.50 2.95 1V2 op 1 0. Van de Gave tot het Hoendiep. . . 9.75 3.05 H/2 op 1 10. De Matsloot en het Verbindingskanaai van het Langs- of Wolddiep tot het Hoendiep, lang M. 7500 3.50 3.05 H/a a2op 1 11. Het Peizerdiepje op de grens van de gemeenten Hoogkerk en Peize van de Havensloot naar het Peizerdiep, lang 1000 over de halve breedte .. . 3.50 2.45 laW2 op 1 12. De Munnikesloot van het Leekstermeer tot de Gave 7.00 3.25 D/, 0p 1 13. De Gave van de Munnikesloot tot het Hoendiep 7.00 3.25 H/a op 1 i. waterschap meent niet verplicht te zijn tot het onderhoud van net Koningsdiep. WESTERKWARTIER. Het Oldehoofsche kanaal, dat van Oldehove naar het Aduarderdiep bij Feerwerd loopt, lang M. 6585, wordt door de provincie onderhouden op eene diepte van M. 3.05 -f- W.P. met eene bodemsbreedte van M. 4.00, op enkele plaatsen M. 4.50 a M. 5.00, met glooiingen van ongeveer 1 ’/2 op 1. Het Koningsdiep strekt zich uit van het Hoendiep tot het Reitdiep ongeveer tot de Drentsche grens en is in onderhoud, wat het schoonhouden van den oever en den stroom betreft, gedeeltelijk bij de aanliggende eigenaren aan weerszijden voor de halve breedte, gedeeltelijk bij pandplichtigen. Het gedeelte van het Peizerdiep, dat van het Koningsdiep langs de provinciale grens loopt tot het punt waar het op Drentsch gebied treedt, is in onderhoud bij de aanliggende eigenaren aan de Groningsche zijde voor de helft. Het Peizerdiepje strekt zich uit van het Peizerdiep langs de grens tot het punt waar het met het Eelderdiep samenvloeit. Het is lang ongeveer M. 1000 en in onderhoud bij het waterschap Westerkwartier. De verlenging van het Peizerdiepje oostwaarts langs de grens wordt genaamd de Havensloot ter lengte van M. 229 en is voor de Groningsche halve breedte in onderhoud bij de dertien achterliggende eigenaren. Het verdere gedeelte der grenstocht tot aan Paterswolde wordt Woldsloot genoemd en is voor de Groningsche halve breedte in onderhoud bij de aangrenzende eigenaren. Het Langs- of Wolddiep, dat van het Hoendiep zuidwaarts langs de westelijke grens van het waterschap ligt, in onderhoud bij de gemeente Marum, heeft eene bodemsbreedte van M. 5.40, eene diepte van M. 2.55 -r- W.P., met glooiingen van 13/4 op 1. De Lent, het kanaal dat zich van Aduard naar het Aduarderdiep uitstrekt, lang M. 1725, wordt door de gemeente Aduard onderhouden op eene diepte van M. 2.65 -f- W.P. met eene bodemsbreedte van M. 5.00 tot M. 6.00. Het peil van het waterschap is in het Reglement bepaald op M. 1.55 -r- W.P. Op algemeene kosten worden gedragen: het onderhoud der Paterwoldsche en Hoornsche dijken, der oude Reitdiepsdijken tot Kommerzijl, behalve drie panden, der uitwateringssluizen en der boven omschreven kanalen met nog tien bruggen, duikers en WESTERKW ARTIER, andere werken, zooals die op den legger zijn vermeld. Buitendien betaalt het waterschap aan de provincie als jaarlijksche bijdrage voor de aangelegde werken in het Westerkwartier als Zijlschot van de Saaxummerlanden geheven wordende, blijvende na aftrek van/'188.60 daarvan door het Aduarder Zijlvest genoten, ƒ471.50.') Door alle gronden wordt tot de kosten bijgedragen volgens een aanslag voor de eene helft naar de maat, voor de andere helft naar de belastbare huurwaarde beide van het kadaster. Vrijdom van lasten wordt verleend aan het eenig grondbezit ineen onderdeel beneden de belastbare huurwaarde van f 10, mits de grootte van 25 are niet te bovengaande, aan gronden beneden eene belastbare huurwaarde van f 1.00 per H., aan meren en onbegroeide wateren van meer dan H. 2.00.00 grootte in één perceel en aan de gronden op de kanalen van Friesland uitsluitend afwaterende hierboven reeds genoemd met die gelegen ten zuiden van de Oost-Indische wijk, vervolgens ten zuiden van de Jonkersvaart en de Wilpsterhoofdvaart, welke de helft der waterschapslasten betalen. De lasten bedroegen inde laatste jaren, ook over 1908/9, f 0.40 per H. en f 0.01 van iederen gulden huurwaarde. ‘) Inde Julivergadering der Staten van 1823 werd besloten tot het aanleggen van puinwegen in Westerkwartier en tot het maken vaneen behoorlijk kanaal van het Aduarderdiep naar Oldehove door de provincie. Dit laatste kanaal was vooral belangrijk voor de ingelanden van het Saaxummerzijlvest, die daardoor ontlast zouden worden van het onderhoud der Saaxummerzijl, dat voor de daaronder behoorende H. 943 zeer kostbaar was. Deze zijl lag inden Reitdiepsdjjk en de dijk was daar zeer zwak, zoodat meermalen overstroomingen voorgekomen waren. Het Zijlvest kon dan in het vervolg het water loozen door de Aduarderzijl. Ter voorziening inde kosten van rentebetaling van voor die werken op te nemen gelden werd bjj Koninklijk Besluit van 12 Juli 1824, no. 141, en van 11 November 1824, no. 135, bepaald dat doorvoor o.a. zou strekken de opbrengst vaneen zijlschot van 70 cents per bunder ’s jaars door de ingelanden van het Saaxummer Zijlvest te betalen voor de uitloozing van het water door de Aduarderzijl. Vroeger was het Zijlschot gemiddeld 60 cents per H. geweest, doch, daar de Saaxummerzijl eene dadelijke vernieuwing vereischte, rekende men eene verhooging billijk. Die f 660.10 werden sedert dien tijd aan de provincie betaald. Het Aduarder Zijlvest echter meende ook aanspraak te mogen maken op eenige schadevergoeding wegens de inlating der Saaxummerlanden. Het over die zaak gehouden overleg heeft geduurd tot 1851, toen bij Statenbesluit van 19 Juli van dat jaar bepaald is, dat „tot wederopzeggens toe” jaarlijks op de provinciale begrooting in uitgaaf zal worden gebracht voor schadevergoeding der bedoelde inlating aan het Aduarder Zijlvest te betalen de som van f 188.60, zijnde 20 cent per H. van H. 943 waaruit het Saaxummer Zijlvest bestond. Het Waterschap Westerkwartier, dat de beide Zijlvesten in zich opnam, had daarna slechts eene jaarlijksche bijdrage van f 471.50 aan de Provincie te betalen. WESTERKWARTIER. De geheele omslag bedroeg over 1908/9 f 19000, verdeeld over de acht onderdeelen, waarin het waterschap is verdeeld, als volgt: Grootte. Bedrag der huurwaarde. Hoogkerk H. 3027.80.28 f 137.305.87 Aduard „ 2960.87.93 „ 187.291.79 Ezinge „ 2055.02.47 „ 123.120.98 Oldehove „ 2415.44.99 „ 144.936.52 Zuidhorn „ 3024.25.48 „ 160.733.16 Niekerk „ 2101.41.78 „ 41.694.21 Leek „ 5589.58.93 „ 92.571.61 Marum „ 4217.47.37 „ 53.982.96 H. 25391.89.23 f 941.637.10 Het hoofdbestuur bestaat uit negen leden. De stembevoegde ingelanden van ieder onderdeel kiezen een lid in dat bestuur, die tevens lid en voorzitter is van het bestuur van dat onderdeel. De voorzitter van het hoofdbestuur wordt door de stembevoegde ingelanden van het geheele waterschap gekozen. leder onderdeel heeft een afzonderlijk bestuur van drie leden, die door de stembevoegde ingelanden van het onderdeel worden gekozen, daaronder begrepen het lid van het hoofdbestuur, die tevens voorzitter van het onderdeelsbestuur is. Tot de waarneming van het dagelijksch bestuur is er een college van vijf gecommitteerden uit het hoofdbestuur, waaronder de voorzitter. Binnen de grenzen van het waterschap liggen de volgende waterschappen en polders: Waterschap de Verbetering. De polder van B. van Dijk. De Vierverlatenpolder. De polder van Gebrs. Bos. Waterschap de Oude Held. „ de Zuidwending. De Hoolsemapolder. Waterschap de Jonge Held. De polder Waschhuizen. De Hooitespolder. WESTERK WART lER. Waterschap de Eendragt. De Wierummerpolder. Waterschap Lagemeeden. „ de Kleine Eendracht. „ de Kriegsman. De Langeweersterpolder. Waterschap de Fransummer Wierummerpolder, De polder Zuiderham. De Alberdapolder. De Mesdagpolder. Waterschap Medenertilsterpolder. „ Ons Behoud. „ Joeswerd. „ Ezingermolenpolder. „ de Bouwerderpolder. De polder Allersma. De Feerwerderpolder. Waterschap Korhorn. de Groenepolder. De Mokkenburgpolder. De Hanckemapolder. De Zuidhorner Zuidpolder. De polder Oxwerd Uildersma. Waterschap de Fanerpolder. „ Oxwerdermolenpolder. „ Zwakkenburger en Ellersvelderpolder. „ Juursemakluft. De Bindervoetpolder. De Heslingspolder. De polder van Wed. de Vries en Rozema. Waterschap de Westerhornermolenpolder te Grijpskerk. „ de Hoop en Verwachting. De Beijmapolder. De Sikkemapolder. De Leuringhpolder. Waterschap de Lettelherterpolder. De Zuiderpolder. Waterschap Vredewold. De Kleine Oostwolderpolder. WESTERKWARTIER. De Nienoortsche polder. De Casemierpolder. De Noordwijkerpolder. De Polder van A. Verdenius. WATERSCHAP DE VERBETERING. GEMEENTEN GRONINGEN O = M. 1.80. HAREN EN HOOGKERK. P = M. 3.54 -r- W. P. De Zuidermolenpolder of Polder ten zuiden van het Hoendiep werd opgericht bij contract van 29 Maart 1798, zijnde de conditiën nader goedgekeurd en vastgesteld bij beschikking van den Hove van Justitie van het voormalig gewest Stad en Lande van datzelfde jaar, dat bij Statenbesluiten van 18 November 1902 (P. B. 1903, no. 15) en van 15 November 1904 (P. B. 1905, no. 16) werd gewijzigd. Het Reglement van het waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 16 November 1871, (P. B. 1872, no. 13), en ingetrokken den 15 Juli 1896 toen een nieuw Reglement werd gearresteerd, (P. B. no. 66). Het waterschap is groot H. 1009.00.00. De grenzen loopen van de Westerhavensluis inde gemeente Groningen langs den Singelweg tot de draaibrug over het Hoendiep en van daar aan de zuidzijde van het Hoendiep tot tegenover het Kinderverlaat, verder zuidwaarts langs de oostzijde van het Koningsdiep en langs het Peizerdiepje, de Haven- en de Woldsloot langs den Onlandschen dijk en de dijken langs het Hoornschediep en het Noord-Willemskanaal tot aan de W esterhavensluis. Tengevolge van den aanleg van het verbindingskanaal Westerhavensluis—Hoendiep te Groningen en de ophooging der terreinen inde omgeving, liggen daar verschillende gronden welke niet meer bemalen worden. Eene grenswijziging van het waterschap is in bewerking. De dijken langs het Hoendiep, Koningsdiep, Peizerdiepje, de Haven- en de Woldsloot zijn met den Onlandschen dijk in onderhoud hij dit waterschap. De Hoornsche dijken zijn in onderhoud bij het waterschap Westerkwartier. Volgens het Reglement is de eigenaar vaneen dijk verplicht WESTERKWARTIER. de laagten in dien dijk langs zijne schuttingen, heem en tuin op de oorspronkelijke hoogte aan te vullen. Het water wordt dooreen stoomgemaal op het Hoendiep geloosd. Het gemaal heeft een ketel met een stookkanaal met eene verwarmingsoppervlakte van 30 M2. De tweelingmacbine van 50 paardekrachten werkt direct op een centrifugaalpomp met waaier van M. 1.30 middellijn, die door eene buis van M. 0.80 wijdte per minuut 60 M3. van M. 3.54 -f- W.P. tot M. 1.80 W.P. kan opvoeren. Het peil is bij besluit van Gedep. Staten van 7 October 1881 bepaald op M. 2.25 W.P., met dien verstande dat de bemaling zal mogen gaan tot M. 0.10 beneden en de boezem zal mogen worden opgezet van 1 April tot 1 October tot M. 0.20 en van 1 October tot 1 April tot M. 0.10 boven dat peil. Tot de kosten wordt bijgedragen door alle landen naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden één are. Op algemeene kosten worden onderhouden: de bovenvermelde dijken en dammen, het stoomgemaal en verder de wateringen en duikers in art. 4 van het Reglement genoemd. De lasten bedroegen over de jaren189447/7 f 4.00 over 1907/s f 5.00 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden. DE POLDER YAN B. VAN DIJK. O = M. 1.27. GEMEENTE HAKEN. P = M. 1.57 W.P. De polder schijnt tusschen de jaren 1790 en 1800 tot stand te zijn gebracht. Hij is groot H. 86.78.00 en grenst ten oosten aan den Hoornschen dijk, in onderhoud bij het waterschap Westerkwartier; ten westen aan de Tochtsloot en ten noorden en ten zuiden aan de aangrenzende onbemalen landen. De waterkeeringen langs de Tochtsloot en de aangrenzende landen zijn in onderhoud bij den polder en zijn voldoende om inden zomer het water te keeren. Inden winter echter wordt de polder niet bemalen en zijnde landen dan steeds onder water. WESTERKWARTIER. De bemaling geschiedt des zomers dooreen windvijzelmolen, staande aan eene sloot die het water naar de Tochtsloot afvoert, welke het naar de Woldsloot brengt. De vlucht van den molen is M. 13.75. De middellijn van de vijzel is M. 0.85. De vijzel kan het water opvoeren van M. 1.57 4- W.P. tot M. 0.30 4- W.P. Het peil wordt des zomers zoo laag mogelijk gehouden op M. 1.50 4- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz. en de boven vermelde waterkeeringen, tot welke kosten door alle gronden, naar gelang der grootte, wordt bijgedragen. De lasten hebben over de laatste jaren gemiddeld jaarlijks f 2.00 per H. bedragen. Het bestuur bestaat uit vier leden. DE VIER VERLATEN POLDER. GEMEENTE O = M. 1.76. HOOGKERK. P = M. 2.01 4- W.P. Bij Resolutie van Gedep. Staten van 23 Juni 1840 werd aan de eigenaren vergunning verleend tot vergrooting vaneen bestaanden polder, toen Triplumpolder genoemd, en tot het bouwen van den tegenwoordigen watermolen. De polder, groot H. 48.62.48, grenst ten noorden aan het Hoendiep, en ten oosten aan het Koningsdiep; ten zuiden aan onbemalen landen en aan de grens van Groningen en Drenthe; ten westen aan diezelfde grens en aan den polder van Gebr. Bos. De polder is geheel omkaad ter hoogte van M. 0.45 -4- W.P., welke kaden in onderhoud zijn bij de aanzwettende eigenaren. De gronden worden dooreen windmolen bemalen, die aan het Koningsdiep staat en het water op dat diep uitmaalt. De vlucht van den molen is M. 14.45. De middellijn van de vijzel is M. 0.95. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.01 W.P. tot M. 0.25 – W.P. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Tot de kosten van bemaling wordt door alle gronden bijgedragen naar de grootte. Het bestuur bestaat uit twee leden. WESTERKWA RTIER. DE POLDER VAN GEBR. BOS. O = M. 1.44. P = M. 1.96 -f- W.P. GEMEENTE HOOGKERK, Volgens de verkregen inlichtingen is deze polder in 1837 opgericht. Hij is groot H. 30.84.30 en grenst ten noorden aan het Hoendiep; ten oosten aan de waterleiding tusschen dezen polder en den polder Yierverlaten; ten zuiden aan de grens van Groningen en Drenthe en ten westen aan eenige onbemalen gronden tusschen dezen polder en den Kleinen Oostwolderpolder. Het poldertje is geheel omkaad ter hoogte van M. 0.45 W.P., welke kaden in onderhoud bij den polder zijn. De bemaling geschiedt dooreen watermolen aan het Hoendiep, die het water op dat diep brengt. De molen heeft eene vlucht van M. 12.80 en werkt op twee vijzels, met eene middellijn van M. 0.96 en M. 0.78, welke het water op kunnen brengen tot M. 0.52 en M. 0.60 -i- W.P. en afmalen tot M. 1.96 -r- W.P. De waterstand wordt gehouden op M. 1.93 W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, dijken, tochten en pompen. Inde kosten wordt door alle gronden naar de grootte bijgedragen. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld ƒ2.00 per H. WATERSCHAP DE OUDE HELD. GEMEENTEN O = M. 2.27. GRONINGEN EN HOOGKERK. P = M. 2.19 -f- W.P. De polder werd opgericht in het jaar 1797 en het Reglement van het waterschap vastgesteld bij Statenbesluit d.d. 23 Dec. 1857, (P. B. 1858, no. 4), gewijzigd bij Statenbesluit van den 28 Juli 1870, (P. B. no. 92). Een nieuw Reglement werd vastgesteld bij Statenbesluit van 16 Juli 1907, (P. B. no. 45) waarbij het gedeelte gelegen ten oosten van den Rijksstraatweg tot Groningen van het waterschap werd afgescheiden. Het waterschap is groot H. 693.14.45. 10 WESTERKW ARTIER. De grenzen worden bepaald: ten noorden door den dijk, uitmakende de scheiding tusschen dit waterschap, het waterschap de Jonge Held en den polder Waschhuizen, van den Reitdiepdijk tot aan het Aduarderdiep, in onderhoud bij dit waterschap, behalve voorzoover de Rijksstraatweg, de weg van Hoogkerk naar Slapertil en de Zijlvesterweg, in onderhoud bij de gemeente Hoogkerk, deel der grens uitmaken; ten westen door den dijk aan het Aduarderdiep tot aan het Kinderverlaat, in onderhoud bij dit waterschap; ten zuiden door den provincialen weg langs het Hoendiep tot den Rijksstraatweg; ten oosten door dezen weg tot de grens tusschen Groningen en Hoogkerk, vandaar in oostelijke richting door deze grens tot den Reitdiepsdijk en verder door dezen dijk in onderhoud bij het waterschap Westerkwartier. Aan het Aduarderdiep staat een stoomgemaal dat het water op dat diep loost. De ketel is voorzien van 4 Gallowaybuizen en heeft eene verwarmingsoppervlakte van 30 M2. Het stoomtuig brengt een vijzel, in middellijn M. 1.57, in werking, die per minuut 40 M3. van M. 2.19 W.P. tot M. 0.08 -f- W.P. kan opvoeren. Het peil is bij besluit van Gedep. Staten van 16 November 1883 bepaald op M. 2.15 -h W.P. Tot de algemeene kosten wordt bijgedragen door alle gronden naar de grootte. Vrijdom is verleend aan het eenig grondbezit van vier are. Op algemeene kosten worden onderhouden, behalve de reeds genoemde dijken, het stoomgemaal, de werken, wateringen, pompen en dammen, in art. 4 van het Reglement opgenomen. De gemiddelde lasten over 1904/8 bedroegen f 3.50 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE ZUID WENDING. GEMEENTE O = M. 1.74. HOOGKERK. P = M. 1.89 -r- W.P. Omtrent den tijd van het onder gemaal brengen dezer landen is niets met zekerheid bekend. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Staten- WESTERKWARTIER. besluit van 16 Juli 1868, (P. B. no. 113), gewijzigd bij Statenbesluit van 15 Juli 1902, (P. B. no. 43). Het is groot H. 188.92.00 en grenst ten noorden aan den Hoolsemapolder, waar de waterkeering vanaf de Zuidwending in onderhoud is bij den Hoolsemapolder, terwijl de laan, die verder op tot den grindweg langs het Aduarderdiep de grens vormt, in onderhoud is bij den eigenaar; ten oosten aan den grindweg langs het Aduarderdiep, in onderhoud bij de gemeente Hoogkerk; ten zuiden aan den provincialen weg langs het Hoendiep en ten westen aan den buitenteen van den dijk langs de Zuidwending, in onderhoud bij dit waterschap. De bemaling geschiedt dooreen bij de Zuidwending in het zuidwesten van het waterschap staanden windvijzelmolen, die het water op dit kanaal uitslaat. De vlucht van den molen is M. 17.90 en de middellijn van de vijzel M. 1.17. Het water kan tot M. 0.15 -T- W.P. opgevoerd en afgemalen worden tot op M. 1.89 -f- W.P. Het peil wordt, op voordracht van het bestuur, door Gedep. Staten bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden gedragen: behalve het onderhoud der bovengenoemde dijken, dat van den molen, van drie pompen en van de wateringen in art. 4 Regl. genoemd. Inde kosten wordt bijgedragen door alle gronden naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden twee are. Het gemiddeld bedrag der lasten over 1904/6 was f 3.00, over 1906/8 f 2.50 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE HOOLSEMAPOLDER. gemeente O = M. 1.68. hoogkerk. P = M. 1.82 -h W.P. De polder, groot H. 33.68.94, wordt begrensd aan de noorden oostzijde door den grindweg langs het Aduarderdiep, in onderhoud bij de gemeente Hoogkerk; ten westen dooreen kadijk langs de Zuidwending, bij dezen polder in onderhoud, en ten zuiden gedeeltelijk door eene laan van het Aduarderdiep WEST ERKWARTIER. tot het land van J. de Weerd, in onderhoud bij den eigenaar, en vervolgens tot aan de Zuidwending door de waterkeering bij den polder in onderhoud. Het water wordt dooreen windmotor met vijzel in eene watering gebracht, welke naar het Aduarderdiep loopt dooreen duiker onder den weg langs dit diep gelegen. Deze duiker is wijd M. 0.83 en de vloer ligt op M. 1.50 -h- W.P. De middellijn van den waaier is M. 4.00 en die der vijzel M. 0.32. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.58 -t- W.P. en afgemalen tot M. 2.21 -f- W.P. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. De gronden behooren aan twee eigenaren, waarvan de een het grootste deel bezit, H. 29.28.60, en de andere H. 4.40.34 in het zuidwestelijk deel van den polder, welke landen met die noordelijk gelegen door eene pomp verbonden zijn. De eerstgenoemde eigenaar draagt de kosten van bemaling, waarvoor door den anderen f 10 jaarlijks wordt bijgedragen, die daar tegen het onderhoud van den molen en van de houten pomp ten zijnen laste heeft. Het onderhoud van den duiker inden weg langs het Aduarderdiep is ten laste van den eerstgenoemden grootsten eigenaar. WATERSCHAP DE JONGE HELD GEMEENTEN O = M. 1.74. HOOGKERK EN ADUARD. P = M. 1.88 -4- W.P. Het waterschap werd opgericht bij molencontract van 5 Maart 1829. Het Reglement van het waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 22 Juli 1869, (P. B. no. 61). Het is groot H. 456.79.45. De grenzen zijn ten noorden: de dijk tusschen dit waterschap en het waterschap de Eendragt; ten westen de grindweg langs den Hooitespolder tot den Rijksstraatweg en verder de dijk langs genoemden polder en den polder Waschhuizen en eindelijk de Zijlvesterweg. De dijken langs deze grenzen zijn in onderhoud bij dit waterschap. Ten zuiden wordt de grens gevormd door den dijk van het waterschap de Oude Held in onderhoud bij dat waterschap en ten oosten door den Reitdiepsdijk, in onderhoud bij het waterschap Westerkwartier. WESTERKWARTIER. De loozing van het water geschiedt dooreen windmolen, die ten zuiden van den Rijksstraatweg nabij den Zijlvesterweg staat en het water uitslaat op eene watering, die ten zuiden van de Nieuwe klap in het Aduarderdiep uitloopt. De molen heeft eene vlucht van M. 19.20 en werkt op eene vijzel met eene middellijn van M. 1.53, die het water kan opvoeren tot M. 0.14 -7- W.P. en afmalen tot M. 1.88 -4- W.P. Het peil van het waterschap wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden de genoemde dijken, de molen, enz., met de pompen, dammen en wateringen in art. 4 Regl. erkend en opgenoemd. Tot de kosten wordt bijgedragen door alle gronden naar de grootte. Vrijdom is verleend aan het eenig grondbezit beneden twee are en aan eenige perceelen grond onder Hoogkerk, H. 3.78.40, op grond eener overeenkomst van 13 November 1847 voor het kosteloos afstaan eener wagenreede ten behoeve van den molen en de molenaarswoning. De lasten over 1904/8 waren gemiddeld f 1.80 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden, waarvan ten minste één uit de ingelanden ten noorden en één uit die ten zuiden van den Rijksstraatweg verkozen moet worden. Ongeveer H. 160, uitmakende het noordelijk deel van den driehoek besloten tusschen de noordergrens van het waterschap, den Rijksstraatweg en den Reitdiepsdijk, voor het grootste deel hooggelegen landen, zijn van het overig gedeelte van het waterschap afgesloten en lossen het water dooreen duiker inden Rijksstraatweg bij Slapertil op de watering naar den molen. De duiker is met eene schuif gesloten en de afstrooming wordt door het bestuur geregeld, (art. 42 Reglement). Deze regeling, nedergelegd in eene overeenkomst met de eigenaren der hooge landen van 1831, is geschied om de lager liggende landen te beveiligen voor de plotselinge opzetting van het water der hoogste gronden. WESTERKWARTIER. DE POLDER WASCHHUIZE N. GEMEENTE HOOGKERK. Het is niet bekend wanneer de polder is opgericht. Hij is groot H. 100.49.20 en wordt begrensd: ten noorden, van af het Aduarderdiep, door den kadijk langs de afwatering van het waterschap de Jonge Held en verder ten noorden en ten oosten eveneens door den kadijk van evengemeld waterschap, bij hetwelk die kadijken ook in onderhoud zijn, en door den Zijlvesterweg in onderhoud bij de gemeente Hoogkerk; ten zuiden door den dijk van het waterschap de Oude Held bij dat waterschap in onderhoud en ten westen dooreen kadijk langs het Aduarderdiep in onderhoud bij dezen polder. Het water wordt geloosd op het Aduarderdiep door twee pompen. De eene, binnenwerks hoog M. 0.79, breed M. 0.88, is aan de buitenzijde van eene zelfwerkende deur voorzien; de andere, binnenwerks M. 0.23 bij M. 0.23, kan aan de binnenzijde door eene schuif worden afgesloten. De vloeren liggen respectievelijk op M. 1.69 -f- W.P. en M. 1.37 -r- W.P. Het peil is dus dat van het waterschap Westerkwartier, doch kan worden afgestroomd tot M. 1.69 h- W.P. De eigenaren zorgen voor het onderhoud der gemelde objecten. DE HOOITESPOLDER. GEMEENTE HOOGKERK. Deze gronden schijnen vroeger dooreen molen te zijn bemalen krachtens vergunning van Gedep. Staten van 3 December 1827. De polder, thans groot H. 41.47.08, wordt begrensd: ten oosten door den grindweg, loopende van den Rijksstraatweg naar Steentil, in onderhoud bij de gemeente Hoogkerk, en door den kadijk van het waterschap de Jonge Held; ten zuiden door den kadijk langs de afwatering naar het Aduarderdiep van het evengenoemde waterschap; ten westen dooreen kadijk langs het Aduarderdiep, in onderhoud bij dezen polder en ten noorden door het waterschap de Eendragt, waarvan de gronden zijn afgesloten door pendammen, in onderhoud hij dezen polder. Het water wordt geloosd op het Aduarderdiep door twee WEST ERKWARTIER. pompen, aan de buitenzijde van kleppen voorzien. De eene is binnenwerks hoog en breed M. 0.38, de andere hoog M. 0.30 en breed M. 0.29; de vloeren liggen respectievelijk M. 1.53 en M. 1.55 W.P. Het peil van den polder komt dus gewoonlijk overeen met den boezemstand van het waterschap Westerkwartier. De laagste stand, waarop het water kan afstroomen, is M. 1.55 W.P. De eigenaren zorgen voor het onderhoud der gemelde objecten. WATERSCHAP DE EENDRAGT. GEMEENTEN ADÜAED EN HOOGKERK. In het jaar 1850 werden deze landen krachtens eene overeenkomst tusschen de ingelanden onder gemaal gebracht. Bij Statenbesluit van 9 Juli 1872 werd besloten tot de oprichting vaneen waterschap onder den naam van „de Eendragt”, (P. B. no. 57). Het Reglement werd vastgesteld bij Statenbesluit d.d. 16 Juli 1872, (P. B. 1874, no. 42). Het waterschap is groot H. 240.21.91 en grenst ten oosten aan den buitenteen van den Reitdiepsdijk. Ten noorden wordt het begrensd dooreen weg vanaf den Reitdiepsdijk tot aan den grindweg van Groningen naar Aduard en verder door dien grindweg, in onderhoud bij laatstgenoemde gemeente, tot aan de Steentil over het Aduarderdiep. Ten westen grenst het aan het Aduarderdiep, waar de dijk in onderhoud is bij het waterschap en ten zuiden aan den Hooitespolder, waar de scheiding bestaat in pendammen, in onderhoud bij dien polder, en inden grindweg, in onderhoud bij de gemeente Hoogkerk, en aan het waterschap de Jonge Held, waar een dijk in onderhoud bij laatstgenoemd waterschap de grens vormt. Het waterschap loost het water op het Aduarderdiep door drie op verschillende afstanden van elkander inden dijk langs dat diep gelegen duikers, hoog M. 0.66 en wijd M. 0.64. De bodem is gelegen op M. 1.63 W.P. Zij zijn aan de buitenzijde van eene zelfsluitende deur voorzien. Het peil wordt op voordracht van het bestuur bepaald door Gedep. Staten, wat echter nog niet is geschied. Er wordt altijd zoo laag mogelijk afgestroomd. WESTERKWARTIER. Op algemeene kosten worden onderhouden: de dijken bovengemeld, de drie hoofdwateringen en verder de dammen en pompen bij het Reglement, in art. 4, genoemd. Tot de kosten wordt bijgedragen door alle gronden, naar evenredigheid der grootte. Vrijdom is verleend aan het eenig grondbezit beneden twee are en aan twee perceelen grond groot H. 0.96.40. De gemiddelde lasten over de laatste jaren bedroegen / 0.65 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE WIERUMMERPOLDER. GEMEENTE ADUARD. De polder, groot H. 121.50.00, werd opgericht krachtens eene overeenkomst tusschen de ingelanden d.d. 30 December 1865. De gronden grenzen ten noorden en ten westen aan den grindweg die van Wierummer schouw naar den weg Steentil-Dorkwerd loopt, in onderhoud bij de gemeenten Aduard en Ezinge; ten zuiden aan den weg van de Steentil naar het Reitdiep voor het grootste deel grindweg, in onderhoud bij de gemeente Aduard, de grensscheiding tusschen dezen polder en het waterschap de Eendragt; ten oosten aan den buitenteen van den Reitdiepsdijk in onderhoud bij het waterschap Westerkwartier. Tusschen het Aduarderdiep en den grindweg naar Wierummer schouw liggen inden hoek door dien weg en den grindweg Steentil-Dorkwerd gevormd nog eenige perceelen, die ook tot den polder behooren. Het water wordt op het Aduarderdiep geloosd door eene pomp dicht bij de Steentil gelegen, breed M. 0.65, hoog M. 0.65, waarvan de vloer ligt op M. 1.63 W.P. De pomp is aan de buitenzijde met eene zelfwerkende deur en aan de binnenzijde met eene schuif gesloten. Gewoonlijk wordt op het peil van het waterschap Westerkwartier afgestroomd, doch des zomers wordt bij lagen stand van het boezemwater de schuif gesloten. Op algemeene kosten worden onderhouden de duiker en verder de tochten en pompen noodig voor den goeden afvoer van het water, tot welke kosten alle gronden naar de grootte bijdragen. Het bestuur bestaat uit twee leden. WESTERK W ARTIER. Ten noorden en ten westen van de bovengemelde tot den polder behoorende perceelen, die ten oosten van den grindweg naar Wierummer schouw gelegen zijn, bevinden zich eenige gronden, groot ruim H. 28, die door laatstgemelden grindweg aan de oostzijde, door eene laan en vervolgens dooreen kadijk langs het Aduarderdiep aan de westzijde en door het waterschap Ons Behoud aan de noordzijde zijn ingesloten. Deze gronden, die waarschijnlijk vroeger tot den polder behoorden, hebben thans eene eigen uitwatering op het Aduarderdiep door eene pomp, wijd M. 0.50, hoog M. 0.40, waarvan de vloer is gelegen op M. 1.87 -f- W.P. De pomp wordt aan de buitenzijde met eene deur en aan de binnenzijde met eene schuif gesloten. WATERSCHAP LAGEMEEDEN. O = M. 1.62, GEMEENTEN ADUAED, DE LEEK EN ZDIDHOEN. P = M. 1.92 -r- W.P. De Lagemeedster polder werd volgens de verkregen inlichtingen in 1796 tot stand gebracht. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van den 10 Juli 1867, (P. B. no. 90), en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van den 22 Juli 1869, (P. B. no. 96). Het werd vergroot bij Statenbesluit van 20 Juli 1870, (P. B. no. 65), terwijl het Reglement eene kleine wijziging onderging den 15 November 1882, (P. B. no. 72), en den 19 Juli 1898, (P. B. no. 48) en nader werd vastgesteld bij Statenbesluit van 21 Juli 1903, (P. B. no. 48). Het waterschap is groot H. 670.18.20 en grenst ten zuiden en ten westen aan den provincialen grindweg langs het Hoendiep, hoog M. 0.20 -f- W.P. vanaf de Poffert tot aan den grindweg van Enumatil naar den Hora; ten noorden aan laatstgenoemden weg, bij de gemeente Leek in onderhoud, tot Westerdijk, waar de grens over den weg langs hooge gronden loopt afgesloten door pendammen, die bij het waterschap in onderhoud zijn, vervolgens langs de waterkeering van het waterschap de Kriegsman. en langs den Hoogenweg, in onderhoud bij de gemeente Aduard, tot aan het westeind van den Hora, en eindelijk langs den weg door den Hora en langs den Lagen- WESTERKWARTIER. weg, kunstweg in onderhoud bij de gemeente Aduard, tot de Zuidwending. Ten oosten grenst het waterschap aan het heem van S. Boer en aan de Zuidwending, waar de kade langs dat kanaal, de Tuimeldijk geheeten, in onderhoud is bij dit waterschap. Het water wordt geloosd dooreen windvijzelmolen op het Hoendiep met twee vijzels. De vlucht van den molen is M. 24.40, de middellijn van de groote vijzel M. 1.63, die van de kleine M. 1.33, welke vijzels het water kunnen opvoeren van M. 1.81 en M. 1.92 -h- W.P. tot M. 0.20 en M. 0.30 -f- W.P. Bovendien kan geloosd worden boven Westerkwartierpeil en ingelaten boven dat peil door vier pompen waarvan drie gelegen zijn in verbinding met de Weer en één nabij den Watermolen in verbinding met het Hoendiep. De eerstgenoemde zijn van verschillende grootte, de laatstgenoemde is hoog M. 0.26, breed M. 0.91, doch alle liggen met den bodem op Westerkwartierpeil en zijn aan de buitenzijde van eene schuif voorzien. Het peil wordt door Gedep. Staten bepaald op voordracht van het bestuur, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt op M. 1.81 W.P. gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., het rna te noemen verlaat inde Weer, de Tuimeldijk langs de Zuidwending, de wateringen, de pendammen en inlaatpompen in art. 4 Regl. vermeld. Door alle gronden wordt naar evenredigheid der grootte tot de kosten bijgedragen, doch vrijdom is verleend aan het eenig grondbezit van minder dan vijf are en aan alle heemsteden, die aan de Weer zijn gelegen en voorzoover daarop afwaterende. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 f 1.62 per H. Het bestuur van het waterschap bestaat uit drie leden. Inde Weer ligt een verlaat, dat één paar deuren heeft die het buitenwater tot M. 0.31 -h W.P. kunnen keeren. De doorvaartswijdte is M. 3.00. WATERSCHAP DE KLEINE EENDRACHT. GEMEENTE ADUARD. De polder, vroeger de Oude Hoogemeedster polder genaamd, opgericht door de ingelanden, blijkens eene overeenkomst van WESTERKWARTIER. den 8 Februari 1816, werd gereglementeerd onder den naam van het waterschap de Kleine Eendracht, bij Statenbesluit van den 12 Juli 1864, (P. B. no. 48). Het waterschap, groot H. 163.07.00, grenst ten noorden aan den Langeweersterpolder en aan den Mesdagpolder, langs welke grenzen de waterkeeringen in onderhoud bij de eigenaren zijn, tot aan den grindweg langs het Aduarderdiep; ten oosten aan dien grindweg, in onderhoud bij de gemeente Aduard; ten zuiden aan de tochtsloot van het waterschap de Kriegsman, waarlangs de waterkeering in onderhoud is bij dit waterschap en ten westen aan den Langeweerster Hoogen weg, in onderhoud bij de gemeente Aduard. De polder werd vroeger bemalen, doch het water wordt thans door twee naast elkander liggende pompen onder den weg langs het Aduarderdiep op dat gebied geloosd. De pompen worden aan de buitenzijde elk met eene klep en aan de binnenzijde gezamenlijk met eene schuif afgesloten. Elke pomp is binnenwerks hoog M. 0.60, breed M. 0.45, terwijl de bovenkant van den vloer ligt op M. 1.72 -h W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt gehouden op M. 1.45 -f- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden de voormelde pompen en de tochtsloot, tot welke kosten alle landen bijdragen naar de grootte. Vrijdom wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904 f 2.40, over 1905/a gemiddeld f 0.53 per H. Het bestuur bestaat uit twee leden WATERSCHAP DE KRIEGSMAN. O = M. 1.57. P = M. 1.71 -f* W.P. GEMEENTEN ADUARD EN ZUIDHORN. Tot de inpoldering dezer landen werd bij Resolutie van Gedep. Staten van den 30 Maart 1847 vergunning verleend. De polder was genaamd de Nieuwe Hoogemeedster polder en de molen in 1847 gebouwd heette de Kriegsman. WESTERKWARTIFR. Bij Statenbesluit van den 22 Juli 1869 werd tot vaststelling vaneen Reglement voor het waterschap, toen de Kriegsman genoemd, besloten, (P. B. no. 98), welk Reglement den 5 Juli 1887 werd gewijzigd, (P. B. no. 49) en opnieuw vastgesteld den 21 Juli 1903, (P. B. no. 62). Het waterschap is groot ongeveer H. 263.00.00. De grenzen zijn: ten oosten de Langeweerster Hoogeweg van af de Hoogemeedstertocht, welke nabij den Rijksstraatweg bij Langeweer is gelegen, in onderhoud bij de gemeente Aduard, tot aan en verder langs de zuidelijke waterkeering van het waterschap de Kleine Eendracht tot aan het erf van S. Boeren verder dit erf tot den zoogenaamden Lagenweg, zijnde de pendammen in onderhoud bij dat waterschap; ten zuiden de Lageweg, een grindweg in onderhoud bij de gemeente Aduard, van M. 90 ten westen van de brug over de Zuidwending tot den Hoogenweg ten westen van den Horn; ten westen de zoogenaamde Hoogeweg, de grens van de gemeenten Aduard en Zuidhorn, grindweg in onderhoud bij de gemeente Aduard, over den spoorweg tot de noordelijke grens van het perceel land van G. Posthumus, gelegen op ongeveer M. 500 van den spoorweg, van daar in oostelijke richting langs hooge gronden tot het huis van Yeldstra, vervolgens noordwaarts tot de noordelijke grens van het waterschap, zijnde de pendammen langs deze grens in onderhoud bij dit waterschap. De noordelijke grens wordt gevormd door de hooge gronden gelegen tusschen dit waterschap en de Hoogemeedster tocht en een kadijk langs die tocht, langs welke grens de pendammen en de kadijk eveneens bij dit waterschap in onderhoud zijn. Voorts liggen ten westen van de westelijke grens, den Hoogen weg bovengenoemd, omsloten door hooge gronden, waar de pendammen in onderhoud bij de eigenaren zijn, eenige landen ter grootte van H. 56.37.09, zoogenaamd Uiterdijksch land, inde gemeente Zuidhorn, die dooreen steenen duiker onder den Hoogen weg gelegen hunne uitwatering op het waterschap hebben waarvoor, volgens vroeger gemaakte overeenkomst, jaarlijks eene vaste bijdrage wordt betaald van ƒ0.25 per H. Het waterschap wordt bemalen dooreen windvijzelmolen, die het water uitslaat inden Hoogemeedstermandetocht, welke bij de Nieuwe brug in het Aduarderdiep valt. De vlucht van den molen is M. 19.25 en de middellijn van de WESTERKWARTIER. vijzel M. 1.47. Het water kan worden opgebracht van M. 1.71 W.P. tot M. 0.14 W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt gehouden op M. 1.58 -r- W.P. Water kan worden ingelaten dooreen houten pomp groot cM. 33 hij cM. 88, liggende nabij den molen met den bodem op M. 0.65 beneden Westerkwartierpeil of M. 2.20 -f- W.P. en voorzien aan de buitenzijde van eene klep, aan de binnenzijde van eene schuif. Inlating mag alleen plaats hebben wanneer en zoolang de boezem van het waterschap Westerkwartier boven het vastgestelde peil is gestegen. (Besluit Gedep. St. 11 November 1904). Op algemeene kosten worden gedragen: het onderhoud van den molen enz., van de bovenvermelde dijken, pompen en pendammen tot het waterschap behoorende en van de tochten. Tot de kosten betalen alle gronden naar de grootte, doch is vrijdom verleend aan het eenig grondbezit van minder dan vijf are. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld f 1.75 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE LANGEWEERSTERPOLDER. GEMEENTEN ADUARD EN ZUIDHORN. De oudste bescheiden betreffende dezen polder dateeren van 1812. De polder is groot H. 237.32.84 en wordt begrensd : ten noorden dooreen dijk langs de Hamster tocht en de Lent van den Ouden Heereweg tot aan den Rijksstraatweg en door dien straatweg tot aan het Aduarderdiep, zijnde de dijk langs de Hamstertocht in onderhoud bij de eigenaren en die langs de Lent in onderhoud bij de gemeente Aduard; ten oosten door den grindweg langs het Aduarderdiep, in onderhoud bij de gemeente Aduard; ten zuiden door den Mesdagpolder en de Kleine Eendracht, waar de waterkeeringen bij de eigenaren in onderhoud zijn; ten westen door den Langeweerster Hoogeweg, in onderhoud bij de gemeente Aduard tot aan den Rijksstraatweg, over dien weg en verder WESTERKWARTIER. door den Ouden Heereweg, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren, tot aan de Hamstertocht. Voorts behooren tot dezen polderde westelijk en noordelijk van het waterschap De Kriegsman onder de gemeenten Zuidhorn en Aduard gelegen aan de westzijde door hooge gronden omsloten landen, zijnde de dammen in onderhoud bij de eigenaren. Deze landen wateren af op de Hoogemeedstertocht en vervolgens naar de Aduarder Lent. De waterlossing geschiedt door eenen duiker, genaamd het Yossentiltje, gelegen inden dijk langs de Aduarder Lent, nabij den Rijksstraatweg, breed M. 1.00, hoog onder het gewelf M. 1.40, welke duiker aan de buitenzijde met eene klep kan worden gesloten, terwijl aan de binnenzijde eene schuif is aangebracht, die met den bovenkant tot M. 0.97 W.P. reikt. De bovenkanten van den vloer en van den slagdorpel van de klep liggen respectievelijk op M. 1.74 en op M. 1.65 -f- W.P. De duiker is bij de gemeente Aduard en de klep en de schuif bij den polder in onderhoud. Het peil wordt inden zomer zoo hoog mogelijk en inden winter zoo laag mogelijk gehouden. De afstrooming kan plaats hebben tot M. 1.65 -h- W.P., terwijl de hoogste stand, waarop het water gehouden kan worden M. 0.97 -r- W.P. bedraagt. Alleen de kosten van het onderhoud van de klep en de schuif van den uitwateringsduiker worden door alie voormelde gronden naar mate van de uitgestrektheid gedragen, welke kosten per H. jaarlijks zeer gering zijn. Het beheer wordt door de ingelanden aan één hunner opgedragen. WATERSCHAP DE FRANSUMMER WIERUMMER POLDER. GEMEENTEN O = M. 1.81. ADUARD EN EZINGE. P = M. 1.81 -f- W.P. De gronden werden in 1821 onder den naam van den Fransummerpolder onder bemaling gebracht. Bij Statenbesluit van den 14 Juli 1869, (P. B. no. 77), werd het waterschap de Fransummer-Wierummerpolder opgericht en het Reglement vastge- WESTERKWARTIER. steld bij Statenbesluit van den 22 Juli 1869, (P. B. no. 58). Een nieuw Reglement werd vastgesteld bij Statenbesluit van 15 Juli 1902, (P. B. no. 44). Het is groot H. 584.52.30. De grens loopt ten noorden vanaf het Aduarderdiep in eene westelijke richting langs de Fransummertocht, waar de kadijk in onderhoud is bij dit waterschap, tot den Medener of Feerwerderweg en verder in westelijke richting langs de grens van den Medenertilsterpolder, over hoog liggende landen, zijnde de pendammen in onderhoud bij dit waterschap, tot aan den provincialen grindweg van Aduard naar den Ham. Ten westen wordt de grens gevormd door den gemelden provincialen weg tot aan de Aduarder Lent; ten zuiden door de waterkeering langs de Lent, in onderhoud bij dit waterschap, tot aan het Aduarderdiep en ten oosten door den grindweg langs het Aduarderdiep, in onderhoud bij de gemeente Aduard. De waterloozing geschiedt door vier duikers op het Aduarder diep en dooreen windvijzelmolen die het overtollige water op dat diep brengt. De vlucht van den molen is M. 19.05. De vijzel heeft een middellijn van M. 1.45 en kan het water opvoeren van M. 1.81 -f- W.P. tot W.P. Het peil Wordt door Gedep. Staten op voorstel van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt gehouden op M. 1.78 -f- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., hoofd- en molenwatering, tochten, pendammen, pompen en de waterkeeringen bovenvermeld, nader omschreven in art. 4 Regl. Tot de kosten wordt bijgedragen door alle landen naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. De lasten hebben bedragen over 1904/8 gemiddeld ƒ1.44 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE POLDER ZUIDERHAM. GEMEENTE O = M. 1.70. ADUARD. P M. 1.74 —i- W.P. Deze polder, groot H. 70.10.30, waarvan de tijd van oprichting niet bekend is, grenst ten noorden aan de Hamstertocht WESTERKWARTIER. en aan de voormalige Hamstertocht, de grensscheiding met den Alberdapolder, zijnde de waterkeering langs die tocht in onderhoud bij de aangrenzende ingelanden; ten westen aan den Ouden Spanjaardsdijk, over den Rijksstraatweg tot de Hoogemeedster tocht in onderhoud bij de gemeente Aduard; ten zuiden aan den dijk langs die waterleiding, welke bij de aanzwettende eigenaren in onderhoud is, tot waar deze den Rijksstraatweg ontmoet, vervolgens aan dien straatweg tot aan de oostelijke grens; ten oosten aan den Ouden Heereweg, loopende van den Rijksstraatweg tot het noordeinde van het dorp Aduard, welke kleiweg in onderhoud is bij de aanzwettende eigenaren. De gronden ten zuiden van den straatweg tusschen dien weg en de Hoogemeedster tocht, hebben door eene pomp onder den straatweg gemeenschap met de noordelijk gelegen landen. De waterlossing geschiedt dooreen windvijzelmolen op de Hamstertocht. De vlucht van den molen is M. 12.50. De middellijn van de vijzel is M. 0.93, die het water van M. 1.74 -f- W.P. kan opvoeren tot M. 0.04 -f- W.P. Het water wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen en twee pendammen op het molenheem. Tot de kosten wordt bijgedragen door alle landen naar de uitgestrektheid. De lasten hebben over 189°/1 f 1.18, 1891/, f 1.16,189223 ƒ 3.50 en189334/4 f 0.96 per H. bedragen. De zes ingelanden vormen tezamen het bestuur, waarvan één met de administatie is belast. DE ALBERDAPOLDER. O = M. 1.37. GEMEENTE ADUARD. P = M. 1.65 W.P. Vermoedelijk dagteekent de inpoldering dezer landen uit het laatst der zeventiende of het begin der vorige eeuw. Het land ten noorden van de Hamstertocht ter grootte van ongeveer H. 35 werd vroeger afzonderlijk dooreen wipmolentje bemalen. De polder is thans groot H. 100.86.20 en grenst ten noorden aan den provincialen grindweg van Aduard naarden Ham; ten westen aan de Hamstertocht, zijnde de waterkeering langs die WESTERKWARTIER. tocht in onderhoud bij de aanzwettende ingelanden, aan aangrenzende hooge landen en verder aan den kunstweg over den ouden Spanjaardsdijk, in onderhoud bij de gemeente Aduard, tot de plaats waar vroeger de Hamstertocht tot dezen dijk doorliep en verder ten zuiden aan die voormalige tocht en de Hamstertocht tot aan de hooge landen die verder den polder ten oosten omsluiten. De waterkeering langs de Hamstertocht, zoomede de pendammen, welke den polder aan de oostzijde van de hooge landen afsluiten, zijn in onderhoud bij de aanzwettende ingelanden. Het water wordt dooreen windvijzelmolen op de Hamstertocht geloosd. De vlucht van den molen is M. 12.30. De middellijn van de vijzel is M. 0.95. De vijzel kan het water opvoeren van M. 1.65 W.P. tot M. 0.28 -f- W.P. Het peil van den polder wordt gehouden op M. 1.62 -f- W.P. De Hamstertocht verdeelt den polder in drie deelen, die door twee grondpompen, waarvan het onderhoud is ten laste van den polder, gemeenschap hebben. De beide zuidelijke deelen van den aldus in drie deelen gescheiden polder werden steeds door den in het oostelijk deel staanden watermolen bemalen. Het westelijk gedeelte betaalt hiervoor aan den eigenaar jaarlijks f 50. Het noordelijk deel had, zooals hier bovenvermeld, vroeger een eigen molen, die echter opgeruimd is, en wordt thans ook door bovenvermelden molen bemalen, waarvoor f 25 ’sjaars wordt vergoed. Er is geen bestuur. De eigenaar van den molen zorgt voor het onderhoud en de bediening, terwijl de tochten en waterkeeringen door de aangrenzende ingelanden onderhouden worden. DE MESDAGPOLDER. GEMEENTE ADUARD. Bij Resolutie van Gedep. Staten, d.d. 2 December 1852, no. 4, is vergunning verleend tot inpoldering dezer landen aan de toenmalige eigenares de Wed. Pol—Huizinga te Hoogemeeden. De polder, groot ïï. 36.01.85, wordt ten zuiden en ten westen ingesloten door het waterschap de Kleine Eendracht en grenst ten oosten aan den grindweg langs het Aduarderdiep, in onderhoud bij de gemeente Aduard, en ten noorden aan den Langeweersterpolder, waar de waterkeering in onderhoud is bij de eigenaren. n WESTERKWARTIER. De afwatering heeft plaats door eene pomp gelegen onder den weg langs het Aduarderdiep, die het water langs eene geul op dat diep brengt. De pomp is binnenwerks hoog M. 0.36 en breed M. 0.50, terwijl de bovenkant der vloer ligt op M. 1.55 W.P. Daar de pomp niet van afsluitingen is voorzien, is in gemelde geul een kistdam aangebracht, die met den bovenkant op M. 1.22 -r- W.P. ligt en het water inden polder op die hoogte houdt. De polder behoort aan één eigenaar. WATERSCHAP MEDENERTILSTERPOLDER. GEMEENTEN EZINGE EN ADÜABD. Dit waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 22 November 1876, (P. B. no. 1877, no. 32). Het is groot H. 546.16.63 en wordt begrensd: ten zuiden door het waterschap de Fransummer Wierummerpolder; ten westen door den provincialen grindweg den Ham—Saaksum tot de Knijp, van daar door den grindweg naar Ezinge, in onderhoud bij de gemeenten Aduard en Ezinge, en eindelijk door den grindweg langs den Oudendijk, in onderhoud bij de gemeente Ezinge; ten noorden door de waterschappen de Bouwerderpolder, de Ezingerpolder en Joeswerd; ten oosten door den Medener grindweg, in onderhoud bij de gemeente Ezinge. In dit waterschap waren bij de oprichting een drietal molenpolders, inde inrichting van welke geene verandering werd gebracht. Het planwas om de algemeene belangen van die polders en van landen buiten die polders te bevorderen en daarom zijn ook alleen eenige gedeelten dijk en de hoofdwaterleidingen met pompen en verdere werken met de kosten van bestuur ten laste van het waterschap gebracht. Bedoelde molenpolders bestaan echter niet meer en de schutsluis, welke even ten westen van den Medener grindweg inde Fransummer tocht was gelegen, is na de afsluiting van het Reitdiep opgeruimd. De waterlossing heeft thans plaats op de Fransummertocht, welke met het Aduarderdiep in open gemeenschap is. De waterstand inden polder wordt altijd zoo laag mogelijk gehouden. WESTERKWARTIER. Op algemeene kosten wordt gedragen: het onderhoud der gedeelten dijk die aangebracht zijn daar waar zulks wegens eene te lage ligging der landerijen noodig was en het graven en onderhouden der hoofdwateringen met de noodige pompen, enz. Vrijdom van lasten is verleend aan het eenig grondbezit van twintig are of minder. Inde algemeene kosten wordt bijgedragen naar de evenredigheid van de grootte der landen. Het bedrag der lasten was over 1904/8 gemiddeld f 0.65 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP ONS BEHOUD. GEMEENTE EZINGE. Dit waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van den 14 Juli 1869, (P.B. no. 76), en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van den 28 Juli 1870, (P.B. no. 93), gewijzigd den 16 Juli 1872 (P. B. no. 54) en den 11 Juli 1894, (P. B. no. 52). Het waterschap is groot H. 580.36.64 en grenst ten zuiden van den Reitdiepsdijk bij AVierummerschouw aan den grindweg in onderhoud bij de gemeente Ezinge en verder aan eene laan, de scheiding met de gronden ten westen van den Wierummerpolder gelegen, in onderhoud bij dit waterschap, tot aan het Aduarderdiep; ten westen aan de kade langs het Aduarderdiep, in onderhoud bij dit waterschap; ten oosten en ten noorden aan den buitenteen van den Reitdiepsdijk van Wierummerschouw tot aan de Nieuwe Aduarderzijl, in onderhoud bij het waterschap Westerkwartier. De waterlossing geschiedt door elf pompen onder den dijk in het Aduarderdiep, wijd M. 0.42, hoog M. 0.40, van welke de vloer is gelegen op M. 1.95 W.P. Zij zijn aan den buitenkant van eene klep en aan de binnenzijde van eene schuif voorzien. Dc waterstand wordt altijd zou laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de genoemde dijk langs het Aduarderdiep en de daarin gelegen pompen, met alle hoofdwateringen en toevoerslooten en alle daaraan verbonden pompen, duikers, dammen, tillen en batten. Tot de kosten wordt door alle gronden naar de grootte bijgedragen, doch vrijdom wordt verleend aan het eenig grondbezit van minder dan vijftien are. WESTERKWAKTIEB. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/$ ƒ0.48 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. In dit waterschap liggen te Krassum ten zuiden van Sauwerd en te Oostum eenige afgegraven wierdegronden welke bemalen worden. De eerstbedoelde, gelegen aan en ten westen van den kunstweg, groot ongeveer 8 Hectare, worden bemalen dooreen windmotor, waarvan de waaier eene middellijn heeft van M. 2 en eene centrifugaalpomp in beweging brengt, welke het water kan weghalen tot M. 2.60 -h W.P. en op eene tochtsloot naar het Aduarderdiep brengen. Deze gronden behooren aan één eigenaar. De laatstbedoelde gronden, die ook aan één eigenaar behooren, hebben eene grootte van ongeveer 5 Hectare en liggen tusschen den kunstweg en den Reitdiepsdijk. De bemaling geschiedt dooreen windmotor, waarvan de waaier M. 2.00 middellijn heeft, met eene gewone pomp-inrichting. Het water wordt gebracht op eene zwetsloot en verder dooreen duiker inden dijk van het Aduarderdiep naar dit diep. WATERSCHAP JOESWERD. GEMEENTE EZINGE. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van den 10 Juli 1873 (P. B. no. 64), gewijzigd bij dat van 28 Juli 1874, (P. B. no. 73), terwijl het Reglement door de Staten werd vastgesteld den 28 Juli 1874, (P. B. no. 74). Het waterschap is groot H. 255.01.10 en grenst: ten noorden aan den grindweg langs het Oldehoofsche kanaal van Frouketil tot aan de grens van den Ezingermolenpolder; ten westen van gemelden grindweg in zuidelijke richting aan de waterschappen de Ezingermolenpolder en de Medenertilsterpolder tot aan den Feerwerder grindweg; van daar gaat de grens ten zuiden in rechte richting naar het Aduarderdiep en van daar ten oosten langs den grindweg, die langs het Aduarderdiep loopt, tot Frouketil. De grindweg langs het Aduarderdiep en het Oldehoofsche kanaal tot de brug bij Feerwerd is bij de gemeente Ezinge en verder tot aan de grens bij de provincie in onderhoud. De verdere grensscheidingen bestaan uit kadijken en pendammen, die, voor- WESTERKWARTIER. zoover de Ezingermolenpolder strekt, bij beide waterschappen gezamenlijk, maar overigens bij dit waterschap alleen in onderhoud zijn. Het water wordt geloosd door drie duikers in het Aduarderdiep en een in het Oldehoofsche kanaal, wijd van M. 0.80 tot M. 0.84, hoog onder het gewelf van M. 0.87 tot M. 0.98. De vloeren liggen op M. 1.85 W.P. De duikers zijn aan de buitenzijde van eene klep en aan de binnenzijde van eene schuif voorzien. Het peil wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden gedragen: het onderhoud der bovenvermelde afsluitingen van den buiten waterstaat, van alle hoofdwaterleidingen met de noodige pompen en daarbij behoorende werken. Naar evenredigheid der grootte wordt door alle gronden tot de algemeene kosten bijgedragen, doch wordt vrijdom verleend aan eenige perceelen op de westelijke en zuidelijke grenzen, die door hunne hooge ligging alleen strekken tot afsluiting van het waterschap of waarvan slechts een gedeelte tot het gebied van het waterschap behoort. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 ƒ0.52 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden, terwijl één ingeland jaarlijks wordt verkozen om op te treden bij ontstentenis vaneen der bestuursleden. WATERSCHAP EZINGERMOLENPOLDER. GEMEENTE EZINGE. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van den 21 November 1860, (P. B. no. 80), doch de polder bestond reeds vroeger want bij Resolutie van Gedep. Staten, d.d. 13 October 1859 werd aan W. J. Jonker vergunning verleend tot den herbouw van zijn in vervallen toestand zijnden watermolen. Een reglement werd niet gegeven, doch de ingelanden hebben zelf in 1868 voorschriften en bepalingen vastgesteld volgens welke het waterschap wordt bestuurd. Het waterschap, groot H. 55.25.04, grenst ten noorden aan den provincialen grindweg langs het Oldehoofsche kanaal; ten oosten aan het waterschap Joeswerd, ten zuiden aan den Medener- WESTEKKWAHTIER. tilster polder en ten westen aan de landen gelegen tusschen dit waterschap en het waterschap de Bouwerderpolder. De afscheiding tusschen die omliggende polders bestaat uit dijken en pendammen, die door dit waterschap worden onderhouden, behalve aan de zijde van liet waterschap Joeswerd, waar zij door beide waterschappen gezamenlijk worden onderhouden. Na de afsluiting van het Reitdiep werd de watermolen in 1878 afgebroken en geschiedt de waterlossing thans op het Oldehoofsche kanaal door den duiker, die onder den grindweg langs genoemd kanaal ligt en in onderhoud bij de provincie is. Deze duiker, aan de kanaalzijde van eene klep voorzien, is wijd M. 0.90, hoog onder het gewelf M. 0.65, terwijl de vloer ligt op M. 2.15 -4- W.P. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden : de bovenvermelde afsluitingen van den buitenwaterstaat, de dijk ten oosten van de uitwateringstocht gelegen, zes pompen en de hoofdtocht in den polder. Alle landen dragen naar evenredigheid der grootte tot de algemeene kosten bij. Het bedrag der lasten was over 1904/sf 0.50 per H. Het bestuur bestaat uit twee leden. De landen tusschen dit waterschap en de waterschappen de Bouwerderpolder en de Medenertilsterpolder gelegen vormen geen waterschap, doch lossen het water ook op het Oldehoofsche kanaal door den provincialen duiker, gelegen op ongeveer M. 100 westwaarts van den grindweg van Ezinge naar den Ham, waardoor de Bouwerderpolder het water loost. WATERSCHAP DE BOUWERDERPOLDER. GEMEENTE EZINGE. Deze polder werd blijkens poldercontract den 25 Nov. 1841 tot stand gebracht. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 14 Juli 1891, (P. B. no. 72). Het is groot H. 193.70.28. De grenzen zijn: ten noorden de provinciale grindweg langs het Oldehoofsche kanaal; ten westen WESTERN WARTIER. de grindweg langs den Ouden of Ezinger dijk, in onderhoud bij de gemeente Ezinge; ten oosten de grindweg van Ezinge naar den Ham, in onderhoud bij de gemeente Ezinge. Ten zuiden wordt het waterschap afgescheiden van den Medenertilsterpolder door pendammen, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren. De waterlossing geschiedt door twee pompen in het Oldehoofsche kanaal waarvan de eene ongeveer M. 170 bewesten de Ezingerbrug ligt en in onderhoud bij het waterschap is. Deze pomp aan de kanaalzijde van eene deur en aan de binnenzijde van eene schuif voorzien, is wijd M. 0.93, hoog M. 0.44. De vloer ligt op M. 1.75 W.P. De tweede pomp met klep aan de kanaalzijde wijd M. 0.60, hoog van den vloer tot den onderkant van het gewelf M. 0.70 en met den vloer gelegen op M. 2.19 W.P., ligt buiten het waterschap vóór de waterleiding der landen gelegen tusschen dit waterschap en de waterschappen de Ezinger en de Medenertilster polder en is in onderhoud bij de provincie. Met gemelde waterleiding zijnde gronden ' nder dit waterschap verbonden door eene pomp, bij dit waterschap in onderhoud, onder de oostelijke grens, den kunstweg Ezinge—den Ham, gelegen. Deze pomp is wijd M. 0.90, hoog M. 0.44 en ligt met den vloer op M. 1.78 -f- W.P. De waterleiding buiten het waterschap gelegen tot aan de provinciale pomp staat onder schouw van het waterschap Westerkwartier. De waterstand inden polder wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden de verschillende hoofd waterleidingen en de pompen, alles bij art. 4 van het Reglement omschreven. Alle landen dragen naar evenredigheid der grootte tot de algemeene kosten bij, behalve het eenig grondbezit beneden tien are. Het bedrag der lasten was over 1904/8 ƒ 0.50 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden, terwijl een ingeland jaarlijks wordt verkozen om op te treden bij ontstentenis vaneen der bestuursleden. WESTEBKWABTIEB. DE POLDER ALLERSMA. GEMEENTE EZINGE. De polder is opgericht bij een poldercontract van den 20 Juni 1850, terwijl bij Resol. van 6 Juni van datzelfde jaar door Gedep. Staten vergunning werd gegeven tot het leggen vaneen steenen duiker onder den prov. Reitdiepsdijk. De polder is groot H. 278.48.61. De grenzen zijn: ten noorden de Reitdiepsdijk, in onderhoud bij het waterschap Westerkwartier; ten oosten de grindweg van Aduarderzijl naar Feerwerd, in onderhoud bij de gemeente Ezinge, doch bij Feerwerd liggen ten oosten van dien weg nog eenige perceelen, samen groot H. 1.26.30 die tot den polder behooren en van den Feerwerderpolder afgescheiden zijn dooreen voetpad bij de eigenaren in onderhoud; ten zuiden de waterkeering ten noorden van het Oldehoofsche kanaal, in onderhoud bij den polder, en ten westen de zoogenaamde Oude dijk, in onderhoud bij den eigenaar. Het water wordt geloosd door twee duikers. De eerste, ten westen van het huis Allersma gelegen, brengt het water op het Reitdiep en is wijd M. 0.86, hoog van den vloer tot den onderkant van het gewelf M. 1.30, terwijl de vloer is gelegen op M. 2.11 -r- W.P. De tweede, ten westen van den Feerwerder grindweg, watert af op het Oldehoofsche kanaal en is wijd M. 0.70, hoog van den vloer tot den onderkant van het gewelf M. 1.00, terwijl de vloer ligt op M. 2.00 -7- W.P. Beide duikers, in onderhoud bij het waterschap, zijn aan den buitenkant van eene klep tot keering van het buitenwater voorzien. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden, doch is gewoonlijk die van het waterschap Westerkwartier. Op algemeene kosten worden onderhouden de dijken, de duikers en de dammen. Ook het schoonmaken der tochten geschiedt voor algemeene rekening, terwijl het graven door het bestuur gebeurt, waarvoor de eigenaren der aangrenzende landen 15 cents per roede inde polderkas storten. Door alle gronden wordt naar de uitgestrektheid inde kosten bijgedragen zonder uitzondering. De lasten waren over 1904/8 gemiddeld f 0.70 per H. Het bestuur bestaat uit drie volmachten, waarvan de oudste boekhouder is. WESTEEKWAETIEE. DE FEERWERDERPOLDER. GEMEENTE EZINGE. De gronden onder dezen van oudsher bestaanden polder gelegen, worden begrensd ten oosten door den zoogenaamden Groenenweg, van Frouketil naar Aduarderzijl, in onderhoud bij de gemeente Ezinge; ten zuiden door de waterkeering langs het Oldehoofsche kanaal, in onderhoud bij de eigenaren en ten westen door den grindweg van Feerwerd naar Aduarderzijl, in onderhoud bij de gemeente Ezinge. Bij Feerwerd liggen echter ten oosten van dien weg eenige perceelen, die tot den polder Allersma behooren en van dien polder zijn gescheiden dooreen voetpad in onderhoud bij de eigenaren. Het water wordt geloosd dooreen steenen duiker onder den Groenenweg langs het Aduarderdiep op dat kanaal. De duiker, in onderhoud bij de gemeente Ezinge, is wijd M. 1.00, hoog onder het gewelf M. 1.47, terwijl de vloer ligt op M. 1.75 —r W.P. Aan de buitenzijde kan hij door eene klep worden afgesloten. De polderorganisatie bestaat echter sedert jaren niet meer, er is geen bestuur en er zijne geene zaken die op gemeenschappelijke kosten moeten worden onderhouden. De waterleidingen worden door de eigenaren, ieder voor zich, in stand gehouden. WATERSCHAP KORHORN. GEMEENTE OLDEHOVE. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 13 November 1877, (P. B. 1878, no. 20) en gewijzigd den 9 November 1880, (P. B. no. 63). Het is groot H. 619.16.80 en grenst ten noorden en ten westen aan den ouden Reitdiepsdijk, in onderhoud bij het waterschap Aesterkwartier; ten zuiden aan den provincialen grindweg van Oldehove langs Niehove naar Kommerzijl en ten oosten aan den grindweg, in onderhoud bij de gemeente Oldehove, van Oldehove naar Saaxum, aansluitende aan gemelden Reitdiepsdijk. De waterloozing geschiedt door twee steenen duikers. De eerste onder den Reitdiepsdijk gelegen voert het water naar de Kom- WESTEKKWARTIER. merzijlsterbuitenrijt dicht bij de plaats waar deze zich in het Reitdiep stort. De duiker, aan de buitenzijde van puntdeuren en aan de binnenzijde vaneen valschut voorzien, is lang M. 25, breed inden dag M. 1.70, hoog van den bovenkant van den benedenslagdrempel tot den onderkant van den bovenslagdrempel M. 1 29. De benedenslagdrempel ligt op M. 2.45 -r- W.P. De tweede duiker, gelegen inden provincialen grindweg tusschen Gaaikeweer en Niehove, voert het water naar de Niehoofsterdieptocht en is wijd inden dag M. 1.00, hoog van den vloer tot den onderkant van het gewelf M. 0.80. De buitenzijde wordt met eene schuif gesloten. De vloer ligt op M. 1.72 W.P. Beide duikers zijn in onderhoud bij dit waterschap; de eerste is onder schouw van het waterschap Westerkwartier. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De voor afsluiting van het buiten- en binnenwater aan bovenvermelde duikers aanwezige werken zijn gewoonlijk geopend, zoodat altijd zoo laag mogelijk wordt afgestroomd. Alleen des zomers bij lagen boezemwaterstand worden de schuiven gesloten en het water opgehouden. De waterstand is dus meestal dezelfde als die in het waterschap Westerkwartier. Op algemeene kosten worden onderhouden: de beide duikers bovenvermeld, de geul van den eerstvermelden duiker naar de Kommerzijlsterbuitenrijt, verschillende wateringen en duikers in art. 4 Reglement omschreven en verder alle duikers en pompen die voor eene doeltreffende afwatering noodig zijn. Van alle gronden wordt naar evenredigheid der grootte tot de algemeene kosten bijgedragen, doch is vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/s gemiddeld f 1.25 per H. DE GROENEPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.42. ZUIDHORN. P = M. 1.45 -r- W.P. Deze landen schijnen reeds vroeger onder gemaal te zijn geweest, doch de polder werd in zijnen tegenwoordigen omvang WESTERKWARTIER. opgericht bij eene door de ingelanden gesloten overeenkomst d.d. 1 November 1841. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 20 Juli 1876, (P. B no. 67), gewijzigd bij Statenbesluit van 19 November 1901, (P. B. 1902, no. 7). Het is groot H. 86.77.56. De grenzen zijn ten oosten: van het begin van den Heereweg te Noordhorn, ook wel de Oude Zomerweg genaamd, de tuinen achter de huizen aan de Langstraat te Noordhorn '), verder de Gaweg, een grindweg, hoog M. 0.05 -h- W.P., in onderhoud bij de gemeente Zuidhorn, en de kade aan de Noordhornerschipsloot, hoog M. 0.25 -4- W.P., in onderhoud bij dit waterschap tot Peertjestil; ten zuidwesten de provinciale grindweg langs het Hoendiep, hoog M. 0.15 W.P., van Peertjestil tot het Stille diep; ten westen langs een klein deel van het Stille diep en hooge gronden tot aan den bovenvermelden Heereweg. De afscheiding langs het Stille diep bestaat uit eene kade hoog M. 0.45 W.P. en overigens uit pendammen bij dit waterschap in onderhoud. Ten noorden wordt de grens gevormd door den Heereweg, die aan dit waterschap behoort. Een windvijzelmolen bemaalt den polder; de molen, van ouds genaamd de Groene molen, staat ten zuiden van den spoorweg en brengt het water op de Noordhornerschipsloot. De vlucht is M. 13, de middellijn van de vijzel M. 0.95. Het water kan opgevoerd worden van M. 1.45 tot M. 0.03 W.P. Twee pompen, waarvan de eene is gelegen inden Gaweg, een weinig ten oosten van de boerenplaats Mokkenburg, binnenwerks groot M. 0.30 bij M. 0.55, en de andere inden Gaweg bij het molenheem, binnenwerks groot M. 0.28 bij M. 0.53, voorzien bij windstilte inden waterafvoer op de Noordhornerschipsloot. Deze pompen zijn aan de buitenzijde van eene klep en aan de binnenzijde van eene schuif voorzien en liggen met den bodem respectievelijk M. 1.63 en M. 1.76 -+■ W.P. Het peil wordt door G-edep. Staten op voorstel van het bestuur bepaald, doch dit is nog niet geschied. .') Deze tuinen hebben tusscben de grens en de Langstraat eene eigen hornerh 6606 on<^er Schippersstraat gelegen, inde Noord- WESTEKKWARTIER. De waterstand wordt zooveel mogelijk gehouden op M. 1.60 -4- W.P. Het noordelijk gedeelte van dien polder is in gebogen noordelijke richting doorsneden dooreen aan beide zijden bekaden tocht, genaamd de Yledderboschtocht, die het water der ten noorden van den polder gelegen landen naar de Schipsloot voert. De kaden, hoog M. 0.45 4- W.P., zijn in onderhoud bij dit waterschap. De watergemeenschap heeft plaats door eene grondpomp onder den tocht, in onderhoud bij dit waterschap. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de bovenvermelde dijken, behalve de dijkschutten en daarin gelegen dammen, en de waterleidingen in art. 3 Regl. omschreven. Inde algemeene kosten wordt bijgedragen naar de uitgestrektheid door alle gronden, doch vrijdom van lasten wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden 25 are en aan eenige perceelen van verschillende eigenaren, groot H. 0.26.96, rietboorden en water. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/9 gemiddeld f 1.01 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE MOKKENBURGPOLDER. O. = M. 1.99. GEMEENTE ZUIDHORN. P. = M. 2.20 -f- W.P. De gronden, groot H. 33.99.33, grenzen ten noorden aan de kade langs de Noordhorner schipsloot, hoog M. 0.45 -4- W.P., in onderhoud bij den polder; ten westen aan den provincialen grindweg langs het Hoendiep, hoog M. 0.30 ~~ W.P., vanaf Peertjestil tot aan de grenzen van den Hanckemapolder; ten zuiden aan de grensscheiding met dien polder, waar de waterkeering in onderhoud is bij dezen polder, en ten oosten aan de hooge gronden tusschen Zuid- en Noordhorn, gescheiden door pendammen, terwijl de afscheiding, voorzoover die zich langs de ten noorden van den spoorweg aanwezige kolk uitstrekt, uit eene waterkeering bestaat, welke evenals de pendammen bij dezen polder in onderhoud is. De windvijzelmolen, die den polder bemaalt, staat ten zuiden van de Noordhorner schipsloot, ten noorden van den spoorweg, WESTEKKWARTIER. en brengt het water in dat kanaal. De vlucht van den molen is M. 12.90, de middellijn van de vijzel M. 0.95. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.20 W.P. tot M. 0.21 -i- W.P. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. De polder heeft drie eigenaren welke een evenredig aandeel, berekend naar de grootte der gronden, bijdragen tot de kosten van bemaling en het onderhoud van den molen, dijken, dammen en slooten. DE HANCKEMAPOLDER. O = M. 1.47. GEMEENTE ZUIDHORN. P = M. 1.81 -4- W.P. De polder, groot H. 50.13.30, grenst ten zuiden aan de kade langs de Zuidhorner schipsloot, hoog M. 0.05 W.P., in onderhoud bij den polder; ten westen aan den provincialen grindweg langs het Hoendiep, hoog M. 0.25 W.P.; ten noorden aan de grensscheiding met de Mokkenburgpolder, zijnde de waterkeering bij dien polder in onderhoud, en ten oosten aan de aangrenzende hooge landen tusschen Zuidhorn en Noordhorn, door dammen en voor een klein gedeelte dooreen kadijk afgescheiden, welke bij den polder in onderhoud zijn. Het water wordt op de Zuidhorner schipsloot gebracht door een aan die vaart staanden windvijzelmolen. De vlucht van den molen is M. 12.40, de middellijn van de vijzel M. 0.95. Het water kan worden opgevoerd van M. 1.81 -j- W.P. tot M. 0.34 -r- W.P. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Inde kade langs de Zuidhorner Schipsloot bevindt zich, nabij den watermolen, eene pomp, met den bodem op M. 0.14 -r- Wk.P., om in droge tijden water inden polder te kunnen inlaten en tevens om, wanneer bij windstilte de molen niet kan malen en de gelegenheid gunstig is, op den boezem af te stroomen. *) Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, dijken, pompen, dammen en tochten. Tot de kosten wordt bijgedragen door alle gronden naar de uitgestrektheid. Het bestuur bestaat uit twee leden. ') Besluiten van Gedep. Staten van 10 October 1880 en 28 April 1905. WESTERKW ARTIER. DE ZUIDHORNER ZUIDERPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.74. ZUIDHORN. P = M. 1.78 -r- W.P. Bij Resolutie van Gedeputeerde Staten van den 25 Augustus 1840, werd aan J. Hora Buma c.s. vergunning verleend tot het inpolderen van de thans onder het gemaal van dezen molen zijnde landen. Volgens ontvangen inlichtingen hebben de ingelanden zich tot de inpoldering verbonden bij notarieele acte d.d. 23 November 1839. De polder, groot H. 257.32.17, grenst ten noorden aan den grindweg, die van Zuidhorn naar de Briltil loopt, in onderhoud bij de gemeente Zuidhorn, even ten westen van het punt, waar de Zuidhorner schipsloot begint tot de Briltil; ten westen aan den provincialen grindweg, langs het Hoendiep, hoog M. 0.05 W.P.; ten zuiden aan het zoogenaamde wagenpad of de Zuiderweg, dat vanaf het Hoendiep in noordoostelijke richting loopt, in onderhoud bij de eigenaren, hoog M. 0.75 + W.P., en ten oosten aan genoemden Zuiderweg tot het punt waar die weg verder in rechte richting op het dorp Zuidhorn aanloopt, van waar de grens in verschillende bochten loopt over hooggelegen landen, ten westen van het dorp Zuidhorn, naar den Brilweg. De polder wordt doorsneden door den Zuidertocht van het Hoendiep bij Bloemtil naar den Zuiderweg met eene zijtocht noordwaarts naar Zuidhoin. De Zuidertocht is in onderhoud bij den polder, de zijtocht bij de pandplichtigen, terwijl de waterkeeringen langs die tochten, hoog M. 0.35 -r- W.P., bij den polder in onderhoud zijn. Onder de tocht en de zijtocht liggen twee grondpompen, die de gescheiden deelen verbinden en in onderhoud bij dezen polder zijn. Vóór de oprichting van dezen polder werden de zuidelijk gelegen gronden, de landen van de Zuiderga, bemalen dooreen klein molentje dat aan het zuideinde van den Zuiderweg stond. De waterlossing geschiedt dooreen windmolen op de bovenvermelde tocht naar het Hoendiep. De vlucht is M. 19.20, de middellijn van de vijzel M. 1.40. Het water kan worden opgevoerd van M. 1.78 W.P. tot M. 0.04 -h W.P. De waterstand inden polder wordt zoo laag mogelijk gehouden. WESTERKWARTIER. Op algemeene kosten worden onderhouden de molen enz., de bovenvermelde objecten, de afwateringen en pompen. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld f 2.50 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE POLDER OXWERD UILDERSMA. GEMEENTE O = M. 1.86. ZUIDHORN. P = M. 2.25 -i- W.P. Het is niet bekend wanneer deze landen ingepolderd zijn. De grenzen van deu polder, die H. 64.72.00 omvat, zijn ten noorden de Rijksstraatweg van Groningen naar de Friesche grenzen; ten oosten het Stillediep, zijnde de waterkeering langs dat diep, hoog M. 0.50 a M. 0.25 -r- W.P., in onderhoud bij den polder; ten zuiden de provinciale grindweg langs het Hoeudiep, hoog M. 0.35 a M. 0.10 h- W.P.; ten westen voor een klein gedeelte het Niezijlsterdiep, waar de waterleiding hoog M. 0.30 W.P. in onderhoud is bij den polder, en verder de grensscheiding langs het waterschap de Oxwerderpolder, bestaande in dammen bij dat waterschap in onderhoud. De polder wordt bemalen dooreen windvijzelmolen, staande ten oosten van het Niezijlsterdiep, nabij de Scheeftil, die het water in dat diep brengt. De vlucht van den molen is M. 14.20; de middellijn der vijzel M. 1.05. Het water kan van M. 2.25 W.P. tot M. 0.39 -f- W.P. worden opgevoerd. Het peil van den polder wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, tochten en de gemelde waterkeeringen. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte. Het bestuur bestaat uit twee leden. WATERSCHAP DE FANERPOLDER. O = M. 1.82. GEMEENTEN OLDEKERK, LEEK EN ZUIDHORN. P = M. 2.16 -f- W.P. De van ouds bestaande molenpolder van dien naam werd als waterschap opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 13 Juli 1881, (P. B. no. 61). Slechts inde zuidergrens, die WESTËRKWARTIER. niet juist bepaald schijnt te zijn geweest, is toen eenige verandering gekomen. Het waterschap, groot H. 496.43.03, grenst ten oosten aan het Hoendiep van den Brildraaibrug tot den grindweg van Enumatil naar Midwolde, zijnde de kade langs het Hoendiep, hoog M. 0.30 a M. 0.15 -T- W.P., in onderhoud bij dit waterschap, behalve de daarin aanwezige dammen, welke door de eigenaren worden onderhouden. De bebouwde perceelen van Enumatil, gelegen juist inden hoek door het Hoendiep en gemelden weg begrensd, behooren niet tot het waterschap. Ten zuiden grenst het waterschap aan den genoemden provincialen grindweg naar Midwolde tot den Fanerweg, voor een klein gedeelte aan dien grindweg en verder westwaarts aan hooge landen tot de grenzen van het waterschap de Hoop en Verwachting, van welke landen het is afgescheiden door pendammen, bij dit waterschap in onderhoud. Ten westen wordt de grens gevormd door den ouden Maasdijk, in onderhoud bij dit waterschap, door de grensscheiding met den Bijmapolder, den zoogenaamden Plattendijk, in onderhoud bij den Beijmapolder, door den Fanerweg reeds bovenvermeld, in onderhoud bij de gemeente Oldekerk, en, ten noorden van den Beijmapolder, door den grindweg van Faan naar Niekerk, in onderhoud bij de provincie, en eindelijk weder door den ouden Maasdijk tot aan het Niekerkerdiep, welke dijk in onderhoud is bij de eigenaren van de aanzwettende landen. Ten noorden bestaat de grens uit eene waterkeering langs gemeld diep, in onderhoud bij dit waterschap, en vervolgens uit den provincialen grindweg tot aan de Brildraaibrug. De polder wordt bemalen dooreen windvijzelmolen, staande aan de westzijde van het Hoendiep, die het water op dat kanaal brengt. De vlucht van den molen is M. 21.90, de middellijn van de vijzel M. 1.50. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.16 W.P. tot M. 0.34 -r- W.P. Bovendien kan worden afgevoerd, doch ook boven het peil van Westerkwartier worden ingelaten naar en van het Hoendiep door eene inde onmiddellijke nabijheid van den molen gelegen pomp. Het peil van het waterschap is door Gedep. Staten bepaald bij Res. van 3 Maart 1882 op M. 2.15 W.P. WESTERKWARTIER. Op algemeene kosten worden onderhouden de bovenvermelde dijken, behalve de daarin gelegen dammen met name langs het Hoendiep, waarvan het onderhoud aan de respectieve eigenaren blijft, de molen enz. en de waterleidingen en de door de ingelanden aangewezen slooten en pompen. Tot de kosten wordt bijgedragen door alle gronden naar de grootte, doch vrijdom is verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are en aan eenige perceelen aan de zuidergrens, die door hunne ligging voor een gedeelte het water niet in het waterschap loozen en wel voor 'j3 en 2/3 gedeelte. Over de jaren 1904/8 werd / 3.00 jaarlijks per H. bijgedragen. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP OXWERDERMOLENPOLDER. GEMEENTEN O = M. 1.78. ZUIDHOKN EN GBIJPSKEBK. P = M. 2.04 -f- W.P. De polder, vroeger genaamd die van den Groenen watermolen, werd volgens de verstrekte opgaven sedert 1840 bemalen. Het waterschap is opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 12 Juli 1882, (P. B. no. 53), welk Reglement werd gewijzigd en het waterschap vergroot den 11 Juli 1883, (P. B. no. 39). De gronden, groot H. 120.05.03, zijn gelegen tusschen den Rijksstraatweg, het Niezijlsterdiep en den polder Oxwerd Uildersma. De grenzen zijn ten noorden de Rijksstraatweg; ten westen en zuidwesten het Niezijlsterdiep, zijnde de waterkeering langs dat diep, hoog M. 0.45 a M. 0.10 -f- W.P., in onderhoud bij dit waterschap. Ten oosten bestaat de grensscheiding met den polder Oxwerd Uildersma in dammen bij dit waterschap in onderhoud. Het water wordt geloosd op het Niezijlsterdiep dooreen windmolen, staande ten oosten van dat diep. De vlucht van den molen is M. 14.50, de middellijn van de vijzel M. 1.05. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.04 -f- W.P. tot M. 0.26 ~i" W.P. Het water wordt zoo laag mogelijk weggemalen. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, hetgeen nog niet is geschied. 12 WESTERKWARTIER. Op algemeene kosten worden onderhouden: de bovenvermelde dijken, de watermolen enz., twee waterleidingen en vijf pompen in art. 4 Regl. breeder omschreven. Door alle gronden wordt inde kosten bijgedragen naar de grootte, doch vrijdom is toegekend aan het eenig grondbezit beneden 15 are, terwijl de hooge gronden ter grootte van H. 47.89.34 aan de noordergrens van het waterschap gelegen, die aan bemaling geene behoefte hebben, halve waterschapslasten betalen. Vóór de oprichting van het waterschap werden van deze gronden in het geheel geene lasten betaald, doch uithoofde den loop hunner uitwatering moesten ze mede in het verband worden opgenomen. Gedurende 1904/8 werd gemiddeld voor de volle waterschapslasten betaald f 3.37 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP ZWAKKENBURGER EN ELLERSVELDERPOLDER. O. = M. 1.65. P. = M. 1.96 -f- W.P. GEMEENTEN ZUIDHORN EN GRIJPSKERK. Deze gronden behoorden vroeger tot twee polders Zwakkenburg en Ellersveld, welke gescheiden waren door het Kleine diep. De polders werden vereenigd en een Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van den 8 November 1870, (P. B. 1871, no. 29). Het waterschap is groot H. 107.90.60. De grenzen zijn ten noorden het heem en de gracht van J. Heeres; ten oosten het Niezijlster diep, zijnde de kade langs dat diep, hoog M. 0.45 -4- W.P., in onderhoud bij dit waterschap; ten zuiden de provinciale grindweg langs het Hoendiep, hoog M. 0.25 a M. 0.40 -4- W.P.; ten westen van het Hoerediep en het poldertje van Wed. de Vries en Rozema. De waterkeering langs het Hoerediep is hoog M. 0.35 a M. 0.45 W.P. en in onderhoud bij dit waterschap. De waterscheiding langs gemeld poldertje bestaat uit eene kade hoog M. 0.30 -4- W.P., in onderhoud bij dit waterschap. De bemaling geschiedt dooreen windmolen staande ten zuiden WESTËRKW artier. van den spoorweg, die het water uitslaat op eene waterleiding, welke in het Hoendiep uitmondt. De vlucht van den molen is M. 15.30. De middellijn van de vijzel is M. 1.10. Het water kan worden opgevoerd van M. 1.96 -f- W.P. tot M. 0.31 -f- W.P. Het peil van het waterschap wordt door Gedep. Staten bepaald op voordracht van het bestuur, wat echter nog niet is geschied. Het peil wordt gehouden op M. 1.93 -f- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen enz., de dijken en dammen in en bijlangs de waterleidingen naar den molen en de slooten en pompen tot die waterleidingen behoorende. Door alle gronden wordt naar de grootte tot de kosten bijgedragen, doch vrijdom wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden twee are. Het gemiddeld bedrag der lasten was gedurende 1904/„ f 4.50 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP JUURSEMAKLUFT. GEMEENTE O = M. 1.88. GRIJPSKEBK. P == M. 2.28 -7- W.P. De vroegere polder Juursemakluft is opgericht in 1813, blijkens een molencontract van den 22 Januari van dat jaar. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van den 14 Juli 1869, (P. B. no. 94), en het Reglement werd vastgesteld den 23 Juli 1869, (P. B. no. 101). Het is groot H. 113.19.06; de grenzen zijn: ten noorden hooge gronden ten zuiden van den Rijksstraatweg gelegen, afgesloten door pendammen bij dit waterschap in onderhoud ; ten oosten en ten zuiden het Hoerediep, zijnde de waterkeering langs dat diep, hoog M. 0.30 -f- W.P., in onderhoud bij dit waterschap; ten westen de waterlossing der noordelijk gelegen hooge gronden, waar de waterkeering eveneens bij dit waterschap in onderhoud is. De bemaling geschiedt dooreen windvijzelmolen staande ten zuiden van den spoorweg, die het water op het Hoerediep uitslaat. De vlucht van den molen is M. 14.84, de middellijn der vijzel M. 1.10. Het water kan worden opgebracht van M. 2.23 W.P. tot M. 0.35 -f- W.P. WESTERKW ARTIER. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voorstel van het bestuur, bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt gehouden op M. 2.10 -f- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., de afwateringspompen, dijken en dammen. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, behalve H. 13.85.98, welke volgens overeenkomst voor eene vaste bijdrage van fl2 vrijgesteld zijn van alle lasten, uitgezonderd, die, welke door het waterschap besteed worden voor het onderhoud der slooten. Vrijdom van lasten heeft het eenig grondbezit beneden twee are. Het bedrag der lasten was over 1904/8 gemiddeld f 2.76 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE BINDERVOETPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.94 GRIJPSKERK. P = M. 2.28 W.P. De’ landen onder dezen polder, groot ruim H. 39.00.00, die voor het grootste deel aan één eigenaar behooren, worden begrensd ten westen door het Poeldiep, ten zuiden door het Hoerediep, ten oosten door de waterlossing van de natenoemen onbemalen landen en ten noorden door onbemalen landen ten zuiden van Grijpskerk en zijn geheel afgesloten dooreen kadijk, hoog M. 0.50 -7- W.P., in onderhoud bij den eigenaar. De bemaling geschiedt dooreen windvijzelmolen ten zuiden van den spoorweg aan voormelde waterlossing staande, die het water daar op uitslaat. De vlucht van den molen is M. 14, de middellijn der vijzel M. 1.05 Het water kan opgevoerd worden van M. 2.28 h- W-P. tot M. 0.34 -H- W.P. Het peil wordt gehouden op M. 1.95 W.P. Het bedrag der kosten van bemaling en instandhouding der dijken was inde laatste jaren gemiddeld f 3.00 per H. DE HESLINGAPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.19. GRIJPSKEBK. P = M. 1.30 -r- W.P. Tusschen den provincialen kunstweg langs het Hoendiep ten zuiden, het Poeldiep ten westen, het Hoerediep ten oosten en Westerkwartler. den polder van wed. de Vries en Rozema ten oosten liggen eenige bemalen gronden, ter grootte van ongeveer jP'/j H., langs beide diepen afgesloten dooreen kadijk in onderhoud bij den eigenaar. De bemaling geschiedt op het Hoerediep door een kleinen windvijzelmolen, (tjasker), met eene vlucht van M. 6.80; de middellijn van den vijzel is M. 0.59. Het water kan worden opgevoerd van M. 1.30 tot M. 0.11 -f- W.P. De gronden behooren aan één eigenaar. DE POLDER YAN DE WED. DE VRIES EN ROZEMA. O = M. 2.00. GEMEENTE P = M. 2.22 -=- W.P. GRIJPSKERK. Ten oosten van bovengemelden polder liggen tusschen het Hoerediep ten noorden, het waterschap de Zwakkenburger—Ellersvelderpolder ten oosten en den provincialen kunstweg langs het Hoendiep ten zuiden, eenige gronden groot H. 14.28.70, welke dooreen kleinen windvijzelmolen (tjasker) bemalen worden. Langs het Hoerediep zijn deze gronden afgesloten dooreen kadijk, in onderhoud bij de eigenaren en langs den Zwakkenburger—Ellersvelderpolder dooreen kadijk bij dat waterschap in onderhoud. De molen brengt het water op eene kuip, die in verbinding staat met het Hoerediep dooreen duiker hoog M. 0.20, breed M. 0.30 en met den bodem op M. 1.49 -p W.P. ligt. De vlucht van den molen is M. 7.20, de middellijn van den vijzel M. 0.55; het water kan worden opgevoerd van M. 2.22 -p- W.P. tot M. 0.22 -p- W.P. De gronden behooren aan twee eigenaren. WATERSCHAP DE WESTERHORNERMOLENPOLDER ONDER GRIJPSKERK. O = M. 1.85. P = M. 2.00 W.P. GEMEENTE GKIJPSKERK. Deze polder is, volgens verkregen inlichtingen, in 1810 tot stand gekomen; vóór dien tijd hadden alle landen een natuurlijke afwatering, uitgezonderd het onderdeel van den polder dat ten westen ligt, hetwelk toen reeds bemalen werd. WESTERKWARTIER. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van den 21 Juli 1869, (P. B. no. 95) en het Reglement vastgesteld den 23 Juli 1869, (P. B. no. 100). Het is groot H. 286.36.12. De grenzen zijn: ten noorden de Westerhorner grindweg, in onderhoud bij de gemeente Grijpskerk, en het zoogenaamde Hoogeland, dat door dammen van den polder is afgesloten, in onderhoud bij dit waterschap; ten oosten de Poelweg tot aan het Hoendiep, welke grindweg, hoog M. 0.20 -f- W.P. in onderhoud is bij de gemeente Grijpskerk; ten zuiden de provinciale grindweg langs het Hoendiep, hoog M. 0.05 a M. 0.25 ■— W.P.; ten westen de Westerhorner dijk, in onderhoud bij dit waterschap. Een windvijzelmolen, ten zuiden van den spoorweg staande, maalt het water in eene waterleiding, die het door het Tarjatspijpje in het Poeldiep voert. Inde noordelijke kade van deze waterleiding bevindt zich eene pomp om in droge tijden water inden polder te kunnen laten. De vlucht van den molen is M. 19.00. De middellijn van de vijzel is M. 1.40. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.00 W.P. tot M. 0.15 W.P. Het peil van het waterschap wordt, op voordracht van het bestuur door Gedep. Staten bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt gehouden op 1.88 -f- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., de dijken en dammen om den geheelen polder, uitgezonderd de provinciale grindweg en de dijken die als kunstweg door de gemeente Grijpskerk worden onderhouden, de bij art. 4 Regl. genoemde waterslooten, de waterleiding onder den naam van het Tarjat, de waterloozing de Pijpkesloot, en eenige duikers.') Door alle gronden wordt inde kosten bijdragen naar de uitgestrektheid, doch vrijdom van lasten is verleend aan H. 22.44.50 van de straks te vermelden H. 28.72.46, vrijgesteld ingevolge contract van 1813 en 1816 en ingevolge de bepaling overgenomen uit het vroeger vigeerende molencontract en nog aan H. 0.82.70 van verschillende eigenaren. i) De Pijpkesloot ligt buiten het waterschap en dient tot waterlossing van het hooge land, gelegen tusschen den Westerhorner grindweg, den Rijksstraatweg en de oostelijke grens van het waterschap de Oude Leij. WESTERKWARTIER. Het gemiddeld jaarlijks bedrag der lasten was over 1904/a f 2.18 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. Inden westelijken hoek van het waterschap ligt een afgesloten zeer laag gelegen gedeelte, groot H. 28.72.46, reeds omstreeks 1800 ingepolderd onder den naam van Van Dellenpolder, waarvan de oostelijke grens een voetpad is, dat van den weg langs het Hoendiep noordwaarts loopt. De gronden worden dooreen molentje afzonderlijk bemalen. Dit molentje, dat het water brengt op eene tochtsloot, het Tarjat, die van het oosten naar het westen door het waterschap loopt, heeft eene vlucht van M. 12.12 en de vijzel eene middellijn van M. 0.90. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.94 -h W.P. tot M. 0.94 W.P. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten wordt het onderhoud van den molen, der hoofdwaterleidingen en van eenige pompen gedragen. Tot de kosten wordt door alle gronden bijgedragen naar de grootte, behalve door H. 1.56.70, die vrijdom genieten. Een bepaald bestuur bestaat er niet, maarde eigenaren regelen de huishouding onder elkander. De lasten bedroegen inde laatste jaren gemiddeld f 4.28 per H. WATERSCHAP DE HOOP EN VERWACHTING. O = M. 2.62 GEMEENTEN P = M. 2.87 -4- W.P. OLDEKERK EN ZUIDHORN Deze landen behoorden vroeger tot den G-rooten Polder van Oldekerk en Niekerk en werden bemalen door de molens de Hoop en de Verwachting, in 1801 gebouwd. De Hoop stond aan den Katerhals en de Verwachting aan het Lutjediep, beide bij het Hoen diep. Vóór het bouwen dezer molens werden reeds enkele landen inden polder gelegen bemalen, zooals de Wijksterpolder en nog eenige kleine polders. De Wijksterpolder heeft naderhand eene afzonderlijke uitwatering verkregen, zoodat diens waterstaat geheel afgescheiden was van den G-rooten Polder. In 1869 werden alle deze landen, (behalve de Wijksterpolder), WESTERN W ARTIER. onder één verband gebracht en werd een Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van den 22 Juli 1869, (P. B. no. 57), terwijl ook eindelijk de Wijksterpolder in dat verband werd opgenomen en het Reglement gewijzigd bij Statenbesluit van den 10 Juli 1879, (P. B. no. 52). Een nieuw Reglement werd vastgesteld bij Statenbesluit van 29 October 1907 (P. B. 1908 no. 5). Het waterschap is groot volgens den legger H. 1979.12.58. De grenzen zijn ten noorden het Hoendiep en ten westen het Wolddiep. De waterkeeringen langs deze kanalen zijn in onderhoud bij dit waterschap. De grens wordt verder gevormd ten oosten door den Maasdijk, de scheiding met den Fanerpolder en den Beijmapolder en bij die polders in onderhoud, voorts door het Niekerkerdiep, "waarlangs de waterkeering in onderhoud bij dit waterschap is, terwijl die ten zuiden bestaat in een dijk, in onderhoud bij de eigenaren. De bemaling geschiedt dooreen aan het Niekerkerdiep staand stoomgemaal van 45 paardekraehten, dat het water in dat diep brengt, waarlangs het naar het Hoendiep wordt afgevoerd. Het stoomgemaal is gesticht in 1879 en heeft twee ketels, lang M. 6.15, ter middellijn van M. 1.50, met Gallowaybuizen. De machine werkt op twee vijzels, die gezamenlijk per minuut 100 M3. water kunnen opbrengen tot M. 0.25 -4- W.P. en afmalen tot M. 2.87 -h W.P. Het peil is bij Besluit van Gedep. Staten van 12 Juli 1889 bepaald op M. 2.05 -h W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: het stoomgemaal, enz., de dijken en dammen, de waterleidingen, het Kolonelsdiep, de Katerhals, het Lutjediep, verschillende dwarswateringen, de grondpomp in het Niekerkerdiepje en verschillende duikers en pompen, alles nader omschreven in art. 4 Regl. Inde kosten wordt door alle landen naar de uitgestrektheid bijgedragen, doch vrijdom geniet het eenig grondbezit beneden twee are. Het gemiddeld bedrag der lasten was over de jaren 1904/8 f 3.50 per H.A. Het bestuur bestaat uit vijf leden. WESTERKWARTIER. DE BEIJMAPOLDER. GEMEENTE OLDEKEBK. De polder behoorde vroeger aan het huis te Faan en had evenals de Wijksterpolder en eenige andere kleine polders het recht inden Grooten Polder, thans het waterschap de Hoop en Verwachting, uittewateren. Van dat recht wordt nog gebruik gemaakt en heeft deze polder zich niet opgelost in het groote verband zooals de anderen. De gronden, ter grootte van H. 37.36.10, die aan één eigenaar behooren, worden ten noorden, ten oosten en ten zuiden ingesloten door den Fanerpolder. De waterkeeringen zijn: ten noorden de provinciale grindweg van Paan naar Oldekerk; ten oosten de straatweg van Faan, in onderhoud bij de gemeente Oldekerk en ten zuiden de zoogenaamde Plattendijk, in onderhoud bij dezen polder. Ten westen is de Maasdijk de waterscheiding tusschen dezen polder en het waterschap de Hoop en Verwachting, welke dijk door dezen polder wordt onderhouden. De uitwatering in het waterschap de Hoop en Verwachting heeft plaats door eene pomp met schuif, gelegen inden Maasdijk tegen den provincialen weg. De waterstand wordt zooveel mogelijk gehouden op ongeveer M. 0.15 boven het peil van het waterschap de Hoop en Verwachting, derhalve op M. 1.90 -e- W.P. Daar de polder vroeger voor eigen bemaling zorg droeg, wordt van deze gronden slechts de helft der polderlasten per H. bijgedragen aan het waterschap de Hoop en Verwachting, die van de landen in dat waterschap wordt geheven. DE SIKKEMAPOLDER. O = M. 1.53. P = M. 1.97 -7- W.P. GEMEENTE LEEK. Bij Res. van Gedep. Staten van 10 December 1852 werd vergunning verleend tot het inpolderen dezer landen. De gronden zijn gelegen te Traan en worden begrend: ten noorden dooreen kadijk, bij den polder in onderhoud; ten oosten WESTEBKWARTIER. en ten zuiden gedeeltelijk door kadijken en overigens door hooge gronden, zijnde de kadijken en de pendammen eveneens bij den eigenaar in onderhoud. De polder is eigenlijk slechts groot H. 13.80.00, doch eenige gronden daarbuiten gelegen, aan de oostzijde groot H. 2.38.30 en aan de zuidzijde groot H. 1.35.00, welke door pompen inden polder afwateren, worden mede bemalen, zoodat feitelijk de polder omvat H. 17.53.30. De bemaling heeft plaats dooreen windvijzelmolen, die het water door eene pomp, inde bovenvermelde op de westelijke grens gelegen laan, uitslaat op de ten westen dier laan gelegen wijk, welke in het Wolddiepje uitmondt. De molen heeft eene vlucht van M. 12.65 en de middellijn der vijzel is M. 1.00. Het water kan worden opgevoerd van M. 1.97 -r- W.P. tot M. 0.44 -f- W.P. DE LEURINGHPOLDER. GEMEENTE LEEK. Bij Res. van Gedep. Staten van den 8 Januari 1844 is vergunning verleend tot het inpolderen dezer landen, groot H. 13.57.80. De gronden worden begrensd: ten noorden door den provincialen grindweg van Enumatil naar Midwolde; ten oosten door hoog land; ten zuiden door het Wolddiep of de Matsloot en ten westen door boezemlanden, zijnde de waterkeeringen in onderhoud bij de eigenaren. De molen, die den polder bemaalde, is sedert eenige jaren afgebroken. De afwatering heeft thans plaats in het Wolddiep door eene pomp, binnenwerks groot M. 0.25 bij M. 0.25, welke aan de buitenzijde met eene klep en aan de binnenzijde met eene schuif gesloten kan worden. De vloer ligt op M. 1.58 -f- W.P.]) •) Het verlaat nabij Enumatil, waarvan inde Beschrijving der Molenpolders door van Rijn, pag. 43, melding wordt gemaakt, bestaat thans niet meer. WESTERK W ARTIER. WATERSCHAP DE LETTELBERTER MOLENPOLDER. GEMEENTE O = M. 2.15. LEEK. P = M. 2.14 W.P. De inpoldering dezer landen heeft plaats gehad in 1818, ingevolge poldercontract van 19 Februari 1818 geapprobeerd door Gedep. Staten den 29 April 1818, welk contract werd gewijzigd den 13 Juli 1880, (P. B. no. 39). Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluiten van den 12 Juli 1871, (P. B. no. 95 en 105), en gewijzigd den 13 Juli 1880 (P. B. no. 39). Het waterschap is groot H. 587.18.67, en grenst ten noorden aan het Woiddiep of de Matsloot, waar de waterkeering langs dat diep hoog is M. 0.30 -4- W.P. en in onderhoud bij het waterschap evenals die langs het Lettelberterdiep, hoog M. 0.30 -|- W.P., en die ten oosten de grens vormt; ten zuiden aan eene laan noord westwaarts naar den provincialen grindweg naar Midwolde, verder aan dien grindweg en eindelijk aan een klein gedeelte van den provincialen grindweg van Enumatil naar Midwolde en van daar langs landen, die hooger gelegen zijn en waar gedeeltelijk pendammen aanwezig zijn tot afscheiding. Ten westen bestaat de grens gedeeltelijk uit hooge landen en voor het overige gedeelte uit kadijken, die bij dit waterschap in onderhoud zijn. De bemaling geschiedt dooreen windvijzelmolen met twee vijzels, staande aan het Lettelberterdiep, die het water in dat diep uitmaalt. De vlucht van den molen is M. 22.40. De middellijn van de groote vijzel is M. 1.65, die van de kleine M. 1.40, welke het water kunnen opvoeren tot M. 0.01 -j- W.P. en tot M. 0.27 W.P. en afmalen tot M. 2.14 en M. 1.91 -f- W.P. Het peil van den polder is door Gedep. Staten bij besluit van 1 December 1882 bepaald op M. 1.85 -f- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de bovenvermelde dijken en dammen tot keering van het buitenwater, de molen, enz., en verschillende wateringen en pompen bij art. 4 Regl. opgenoemd. Inde algemeene kosten wordt door alle gronden bijgedragen naar de kadastrale huurwaarde, doch is vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are. WESTEKKWARTIER. Gedeeltelijke vrijdom genieten en wel voor 2/3, */2, '/3, '/4, '/e of ’/s de perceelen in art. 8 Regl. opgenoemd en welke gelegen zijn langs de westgrens en langs de zuidgrens, voorzoover deze ligt ten zuiden van den provincialen weg door Lettelbert, en ten westen langs den dijk van het Lettelberterdiep; deze perceelen zijn echter wel met den last van aardhaling tot onderhoud en herstelling van dijken en dammen belast gebleven. Deze gedeeltelijke vrijdom vindt zijn grond in oude toestanden, reeds geregeld bij het contract van 1818, waarbij bepaald werd, dat die landen, aan welke geene schadevergoeding is gegeven bij het leggen der dijken en waterkeeringen, gedeeltelijk vrijdom genieten of zoogenaamde vrije grazen zouden hebben. Ongeveer H. 75 hebben aldus gedeeltelijk vrijdom van lasten. Over de jaren 1904/„ bedroegen de lasten gemiddeld ƒ 1.67 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. De ten zuiden van dit waterschap gelegen Zuiderpolder wordt door den molen van dit waterschap bemalen gedurende den tijd van 20 Maart tot 1 November krachtens overeenkomst voor eene jaarlijksche bijdrage van f 96.80. Dit geschiedt dooreen duiker, die te Lettelbert inden provincialen kunstweg ligt en door eene schuif kan worden gesloten. Wanneer de Zuiderpolder weder eene eigen bemaling heeft wordt deze duiker afgesloten. DE ZUIDERPOLDER. GEMEENTE LEEK. Deze landen, groot ongeveer H. 216.92.81, grenzen ten noorden aan den provincialen grindweg door Lettelbert en verder aan den Lettelbertermolenpolder; ten oosten aan boezemlanden en den Cazemierpolder, waar de waterkeering in onderhoud is bij dezen polder; ten zuiden aan de Groeve of het Molendiep, zijnde de waterkeering, hoog M. 0.60 -H W.P., eveneens in onderhoud bij dezen polder. Ten westen bestaat de grens vanaf de zuidwestelijke punt van den Lettelbertermolenpolder uit den kadijk, bewesten den provincialen grindweg van Enumatil naar de Leek, uit dien grindweg zelf en verder uit de Nienoortsche laan, kunstweg in WESTERK WARTIER. onderhoud bij het huis Nienoort, tot aan de Groeve of het Molendiep. Voorts hebben eenige ten westen der Nienoortsche laan gelegen landen hunne afwatering in dezen polder door eene in gemelde laan liggende pomp. De polder bezat vroeger een eigen molen, doch zuinigheidshalve werd die verkocht en eene overeenkomst aangegaan met den Lettelbertermolenpolder, waarbij dat waterschap zich verbonden heeft om het water van den Zuiderpolder te ontvangen en weg te malen telkens van den 20 Maart tot den 1 November voor eene jaarlijksche bijdrage van f 96.80. Het water wordt aangevoerd door eene pomp inden provincialen kunstweg te Lettelbert, welke pomp door eene schuif kan worden gesloten. De polder is dus eene zoogenaamde zomerpolder; zoodra de pomp inden grindweg gesloten is kan het water niet meer afvloeien. Buitendien worden in het najaar de kadijken doorgestoken om de lage landen onder water te zetten. Het bestuur bestaat uit drie leden. De lasten bedroegen gemiddeld f 0.37 per H. De oprichting vaneen waterschap over deze gronden is in bewerking waarbij dan de ten oosten aangrenzende Cazemierspolder zal worden gevoegd ter gezamenlijke grootte van H. 216.92.81. Het ligt in het voornemen om een bemalingswerktuig te stellen, zoodat de gronden dan niet meer onder water worden gezet. WATERSCHAP VREDEWOLD. GEMEENTE O = M. 1.65. LEEK. P = M. 1.88 -r- W.P. Waarschijnlijk dagteekent de bemaling dezer gronden uit het begin dezer eeuw, doch het poldercontract is niet meer aanwezig. Het waterschap is opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 11 November 1885, (P. B. 1886, no. 11). Het Reglement werd gewijzigd bij Statenbesluit van 17 Juli 1901, (P. B. no. 46) en 17 November 1908, (P. B. 1909, no. 3). Het is groot H. 861.30.43. De grenzen zijn: ten westen, vanaf den provincialen grindweg bij de Lettelberterklap, de waterkeering WÈSTEEKWABTIEE. langs het Lettelberterdiep tot het Hoendiep, hoog M. 0.35 -4- W.P., in onderhoud bij dit waterschap; ten noorden de waterkeering, hoog M. 0.35 -f- W.P., in onderhoud bij dit waterschap, langs het Hoendiep oostwaarts tot den provincialen grindweg bij de draaibrug bij de Poffert; ten oosten de provinciale grindweg naar Midwolde en verder de waterkeering in onderhoud bij dit waterschap, langs de Munnikesloot tot aan den Reithoek, en ten zuiden kadijken, in onderhoud bij dit waterschap, die de scheiding uitmaken van de lagere landen aan de noordzijde van het Leekstermeer gelegen. De polder wordt bemalen door eenen aan het Hoendiep staanden windvijzelmolen, die het water op dat diep uitmaalt. De vlucht van den molen is M. 22.40, de middellijn van de vijzel M. 1.53. Het water kan worden opgevoerd van M. 1.88 W.P. tot M. 0.23. -4- W.P. Het peil van het waterschap wordt door Gedeputeerde Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt gehouden op 1.79 W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de dijken, de molensloot van den molen tot de Oude Gave, de Gave en nog twee wateringen, zoomede de Noordertocht, oostelijk en westelijk gedeelte, met nog eenige pompen, alles nader bij het Reglement omschreven. Vrijdom van lasten wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. Overigens wordt door alle gronden naar de uitgestrektheid inde kosten bijgedragen. Over 1904/8 bedroegen de lasten jaarlijks f 2.50 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE KLEINE OOSTWOLDERPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.51. leek. P = M. 1.92 -r- W. P. De landen onder dezen polder begrepen, thans aan drie eigenaren behoorende, werden tot voor omstreeks vijftig jaren alleen des zomers bemalen, doch thans gedurende het geheele jaar. De polder, groot H. 78.32.90, ligt ten zuiden van de Gave en het Hoendiep en ten oosten van de onbemalen landen, die WESTERKWARTIER. bij hoogen waterstand onderloopen. Kadijken, ter hoogte van ongeveer M. 1.00 -J- W.P., scheiden den polder van de Gave en het Hoendiep ten noorden, van de boezemlanden ten westen en van de omliggende landen ten zuiden en ten westen. De kadijken zijn in onderhoud bij de eigenaren der landen waarop ze liggen. De bemaling geschiedt dooreen windvijzelmolen, die het water op de Gave uitmaalt. De vlucht van den molen is M. 15.35 en de middellijn van de vijzel M. 1.07. Het water kan worden opgevoerd van M. 1.92 -j- W.P. tot M. 0.41 W.P. De waterstand wordt gehouden op M. 1.75 k- W.P. De eigenaren regelen de zaken onderling en het bedrag der lasten kon niet worden opgegeven. DE NIENOORTSCHE POLDER. GEMEENTE O = M. 2.20. LEEK. P = M. 1.95 -f- W.P. De landen onder dezen polder zijn groot H. 58.84.30. De polder grenst ten noorden aan de Groeve of het Molendiep en ten oosten en zuiden aan het Leekster Hoofddiep en is door kadijken, hoog M. 0.60 -j- W.P., van die wateringen gescheiden, welke dijken bij den eigenaar in onderhoud zijn. Ten westen wordt de polder begrensd door de Nienoortsche laan van Midwolde naar de Leek. De bemaling geschiedt dooreen nabij het Leeksterhoofddiep aan het Molendiep staanden windtonmolen, die het water op het Molendiep uitslaat, welke het naar het Hoofddiep afvoert. De vlucht van den molen is M. 11.45, de middellijn van de vijzel M. 0.90. Het water kan worden opgevoerd van M. 1.95 -s- W.P. tot M. 0.25 + W.P. De waterstand wordt gehouden op M. 1.50 W.P. WESTERKWARTIER. DE CAZEMIER POLDER. GEMEENTE O = M. 1.27. LEEK. P = M. 1.87 W.P. Dit poldertje, groot ongeveer H. 28.00.00, gelegen ten oosten van den Zuiderpolder, grenst ten oosten aan het Lettelberterdiep en ten noorden en ten zuiden aan boezemlanden, afgesloten door kadijken, waarvan het onderhoud ten laste van den eigenaar is. De waterlossing geschiedt dooreen windvijzelmolen, die het water op eene sloot brengt, uitmondende in het Letterberterdiep. De vlucht van den molen is M. 11.85, de middellijn van de vijzel M. 0.87. Het water kan worden opgevoerd van M. 1.87 -f- W.P. tot M. 0.60 -4- W.P. Deze polder zal worden gevoegd bij het op te richten waterschap de Zuiderpolder (blz. 189). DE NOORDWIJKERPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.60. MABUM. P = M. 1.65 -j- W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 9 Juli 1862, (P. B. no. 61). Een Reglement werd niet vastgesteld. De gronden gelegen onder Lucaswolde, groot H. 9.62.11, worden begrensd ten noorden door den Hooiweg, in onderhoud bij de aanliggende eigenaren, en ten oosten, zuiden en westen door onbemalen landen, waarvan zij zijn afgesloten door kadijken bij het waterschap in onderhoud. Bij de oprichting had het waterschap eene grootte van H. 12.99.07, doch later zijn H. 3.36.96 er van afgescheiden. De bemaling heeft plaats dooreen molentje, een zoogenaamde tjasker, die het water uitslaat in eene wijk langs de noordergrens, die het afvoert naar het Oude Dwarsdiep. De molen heeft eene vlucht van M. 6.80 en de middellijn der vijzel is M. 0.60. Het water kan worden opgevoerd van M. 1.65 -5- W.P. tot M. 0.05 -f- W.P. De gronden behooren aan één eigenaar. WESTERKWARTIER. POLDER VAN A. VERDENIUS, GEMEENTEN O = M. 1.68. LEEK EN MARUM. P = M. 2.64 -r- W.P. Deze polder bestaat hoofdzakelijk uit veenpetten en eenig bouwland en wordt begrensd: ten noorden door den Leidijk, ten oosten door hooge veenwallen, ten zuiden dooreen kadijk in onderhoud bij den eigenaar van den polder, ten westen door den straatweg van Niebert over Boerakker naar Oldekerk genaamd de Muntje- of Hobbelweg in onderhoud bij de gemeente Marum; de gronden hebben eene grootte van H. 19.90.50. Zij worden bemalen dooreen windvijzelmolen op eene watering naar het Wolddiep met een duiker in genoemden straatweg, staande in het westen van den polder; de vlucht van den molen is M. 10.50, de middellijn van den vijzel M. 0.89. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.64 -f- W.P. tot M. 0.96 -r- W.P.; de waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden om plantengroei inde petten te bevorderen. De gronden behooren aan één eigenaar. § 2. WATERSCHAP HUNSINGO. GEMEENTEN ULRUM, LEENS, KLOOSTERBUREN, EENRUM, BAFLO, WARPFUM, USQUERT, UITHUIZEN, UITHUIZERMEEDEN, KANTENS, MIDDELSTUM, STEDUM, TEN BOER, NOORDDIJK, GRONINGEN, ADORP, BEDUM EN WINSUM. Het waterschap Hunsingo werd opgericht bij Statenbesluit van den 5 December 1854. Daarin werden opgenomen het voormalige Wetsinger Zijlvest, het Winsummer en Schaphalster Zijlvest, het Schouwer en Houwer Zijlvest, benevens alle dijkrechten van het Westerstadshamrik langs het Reitdiep tot aan den dijk van den Noordpolder. Het Reglement werd vastgesteld den 14 November 1855, (P. B. 1856, no. 9), en herhaaldelijk in onderdeelen gewijzigd ') O De wijzigingen zijn opgenomen inde provinciale bladen van 1857 no. 68, 1859 no. 35, 1860 no. 43, 1872 no. 52, 1875 no. 37, 1876 no. 50 en 79, 1878 no. 111, 1883 no. 40 en 1887 no. 44. 13 WESTERKWARTIER. totdat eindelijk een geheel nieuw Reglement tot stand kwam bij Statenbesluit d.d. 17 Juli 1894, (P. B. no. 59), dat gewijzigd werd bij Statenbesluiten van 18 Juli 1899 (P. B. no. 26) en 27 November 1906 (P. B. 1907, no. 13), bij welke laatste wijziging de grens ten noorden van Groningen verlegd werd van het Boterdiep naar den Korreweg. Het waterschap heeft eene grootte van H. 36045, waarvan H. 10715 polderland en H. 25330 boezemland. ') De grenzen worden bepaald ten noorden: van Zoutkamp door den provincialen zeedijk tot aan den westelijken opdijk van den Zevenboerenpolder, van den westelijken opdijk van den Zevenboerenpolder door dien opdijk en door de noordelijke dijken van den Zevenboeren, den Bokumer-Ikema en den Feddemapolder tot den provincialen zeedijk, van het begin van den oostelijken opdijk van den Feddemapolder, door den provincialen zeewaterkeerenden dijk tot aan het begin van den zeedijk van den Noordpolder, van den genoemden zeedijk, door den Noordpolderopweg zuidwaarts tot den ouden vervallen dijk op ongeveer M. 600 ten noorden van de kerkte Westernieland; vandaar wordt de grens gevormd door het leger van den sedert 1717 vervallen dijk tot aan den grindweg bij Oosternieland. Ten oosten loopt de grens vanaf Oosternieland, over ongeveer M. 400, langs den grindweg naar Zijldijk, in onderhoud bij de gemeente Uithuizermeeden, en van daar langs den Penningsdijk en het zoogenaamde Maarvliet, in onderhoud bij pandplichtigen, tot aan den provincialen grindweg „de Delleweg” en langs dien weg tot aan den Stadsweg bij Winneweer. Ten zuiden loopt de grens vanaf den Delleweg langs de noord-westzijde van den Stadsweg tot aan de brug over het Stedummermaar; vanaf die brug langs den Stadsweg en.de kade aan de oostzijde van de Borgsloot of Thesingermaar tot aan de schutsluis bij de Rollen en van daar langs de westzijde van laatstgenoemd maar tot de zuidelijke grens van den zuider- i) Memorie van beschouwingen over den toestand der afvoermiddelen van het Waterschap Hunsingo door den Hoofdingenieur van den prov. Waterstaat, den heer van Elzelingen. Groningen 1898. Wijziging grenzen. (P. B. 1907, no. 13). HÜNSINGÓ. polder, langs deze grens en langs den dwarsdijk en het Noorddijkstermaar, over den Beijummer grindweg tot het Boterdiep; langs de zuidzijde van dit diep tot de Noorderhoogebrug, van daar over en langs den puinweg (jaagpad) tot de grens tusschen Groningen en Noorddijk, langs deze grens en den oostelijken oever van het Selwerderdiepje tot den dam in het verlengde van den Korreweg, over dezen dam en langs den westelijken oever van dit diepje tot het verlengde der noordzijde van den Korreweg, langs dit verlengde, het oostelijk einde en de zuidzijde van genoemden weg verder de westzijde van den Singelweg, in onderhoud bij de gemeente Groningen, tot aan de sluis in het verbindingskanaal Damsterdiep—Boterdiep, terwijl eenige perceelen ten oosten van het Boterdiep ook nog tot dit waterschap behooren; vanaf de gemelde sluis ongeveer langs de vroegere vestinggracht tot aan den noordelijken walm uur van het Reitdiep bij de draaibrug. Ten westen gaat de grens vanaf de gemelde draaibrug langs den buitenteen van den ouden Reitdiepsdijk tot aan Zoutkamp, uitgezonderd bij den voormaligen Krimpolder') onder Adorp. Deze polder wordt begrensd vanaf den Schouwsterweg dooreen dijk langs het Reitdiep en een dwarsdijkje ten noorden wederom aansluitende aan den ouden Reitdiepsdijk. Deze dijken maken thans uit de grens van het waterschap, doch zijn in onderhoud gebleven bij den eigenaar der voormelde polderlanden. Eenige gronden inde bebouwde kom der gemeente Groningen ten zuiden der bovenvermelde grenzen en de Noorderhaven, het Schuitendiep en de Bloemstraat, waarvan de grenzen niet juist te bepalen waren, loozen hun water op het Boterdiep, doch behooren niet tot het waterschapsgebied. Door de gemeente Groningen wordt daarvoor aan het waterschap betaald een jaarlijksche vaste bijdrage van f 109, krachtens overeenkomst d.d. Juni 1895, als voor H. 42.46.16 belastbare grootte h f 2.85 per H.2) !) De gronden in dezen polder waterden vroeger op liet Eeitdiep af zonder bemaling. Door de afsluiting van het Reitdiep werd op het pand boven Wetsinge het Winschoterpeil overgebracht, waardoor men genoodzaakt was de landen onder bemaling te brengen. De opneming in het waterschap Hunsingo volgde in 1894. De watermolen is afgebroken en de gronden wateren thans op Hunsingo’s boezem af dooreen pomp onder den Reitdiepsdijk. Zie notulen Zomervergadering 1894, bijlage 25. 2) _ Voorzoover de afsluiting van den buiten waterstaat inde gemeente Groningen is gelegen buiten de grenzen van het waterschap, wordt het toezicht daarop uitgeoefend door Gedep. Staten. Art. 52 Regl. HUNSINGO. Het Boterdiep, de hoofdader van het waterschap, waaronder kan worden verstaan het kanaal van Groningen naar Ulrum, lang M. 34750 (van Groningen naar Onderdendam M. 13650) en dat van Onderdendam naar Uithuizen, lang M. 13200, was vroeger reeds gedeeltelijk het uitwateringskanaal van het Winsummer en Schaphalster Zijlvest en aan de noordzijde van den dam te Mensingeweer voor een klein gedeelte dat van het Schouwer Zijlvest. De Staten besloten den 22 Maart 1659, dat „met de meeste menage” zal worden gemaakt een trekweg in Hunsingo van Groningen naar Onderdendam, Middelstum en Warfhuizen. De kanalen zouden tevens worden verdiept en daarvoor werden overeenkomsten gesloten met de Stad en de betrokken Zijlvestenij en, ook wat het onderhoud in het vervolg betrof. ') Krachtens overeenkomst den 22 April 1659 tusschen Gecommitteerden van Stad en Lande en den Hoofmeester en Schepperen van het Winsummer en Schaphalster Zijlvest gesloten, werd het bestaande diep, aanvangende binnen Groningen, tot Bedum door de provincie op hare kosten opgemaakt en verwijd maar het onderhoud zoude naderhand voor het gedeelte van de Stad tot Noorderhoogebrug voor223/3 teri laste der provincie en voor '/„ ten laste der Stad en voor het gedeelte van Noordehoogebrug naar Bedum voor223/3 ten laste der provincie en voor '/* ten laste van het Winsummer en Schaphalster Zijlvest komen. Het kanaal van Bedum tot Onderdendam zou worden opgeschoond, half op kosten der provincie en half op die van het Zijlvest, terwijl voor het vervolg het onderhoud voor 2/3 door de provincie en voor '/, door het Zijlvest zoude worden gedragen. Van Onderdendam tot Winsum en verder tot de Looptil over het trekdiep naar Mensingeweer schijnt er geene verdieping noodig te zijn geweest, ten minste er is deswege geen overeenkomst bekend. •) Statenresoluties 18 Maart 1658, 31 Juli 1658, 22 Maart 1659, 29 Oct. 1659, 20 Januari 1660, 30 Nov. 1661, 28 Februari 1668 en 11 Sept. 1686. Extract uit het Register der acten en Ees. van Ged. Staten d.d. 19 April 1694. Memorie der Staten aan den Koning d.d. 16 Juli 1819. Staten notulen 1819. pag. 175. Staat, opgemaakt door den Hoofdingenieur v.d. Waterstaat, d.d. 18 Nov. 1854, no. 1806, ingevolge Res. van Q-edep. Staten van 3 April 1851, no. 59. Missive van den Hoofdingenieur, den heer van Essen, aan Gedep. Staten, d.d. 2 Dec. 1851, no. 2441. HÜNSINGÖ. Van de Looptil tot Mensingeweer heeft de provincie waarschijnlijk de vaart aangelegd en later onderhoudeh, althans dit is niet door het Winsummer en Schaphalster, noch door het Houwer- of Schouwer Zijlvest geschied. Bij overeenkomst eveneens van 1659 tusschen de Staten van Stad en Lande en Johan Lewe Schepper van Middelstum werd bepaald, dat de provincie het opgraven, verdiepen of verbreeden van het diep of maar van Onderdendam tot Middelstum voor ditmaal zou bekostigen, maar dat inkomstig de kosten van opgraving en opschooning voor 2/3 door de provincie en voor '/s door de Schepperij werden gedragen. Eene dergelijke regeling schijnt ook gemaakt te zijn voor het gedeelte van Middelstum tot Kantens, doch het verdiepen en het verder onderhoud van het diep van Kantens tot het einde der haven te Uithuizen heeft de provincie weder alleen op zich genomen. Het verlaat in dit kanaal te Kantens is op kosten der provincie gelegd om het kanaal tusschen Kantens en Uithuizen bevaarbaar te doen blijven volgens contract van Gedep. Staten met den Schepper van Overmaringe, Uithuizen en Zandeweer. Het kanaal van Onderdendam naar Warffum behoorde aan de Schepperijen van Warffum en Baflo—Rasquert. Omtrent het uitdiepen van dit kanaal schijnt geene overeenkomst bekend te zijn. Na de veranderde orde van zaken in 1798, waarbij alle rechten en verplichtingen der provincie op de Republiek overgingen, zijn met inachtneming dezer overeenkomsten in 1804, 1805, 1806 en 1807 sommige gedeelten dezer kanalen uitgediept. In 1804 is het gedeelte van den dam te Mensingeweer tot de Abelstokstertil ten laste van ’s Landskas uitgediept alsmede van de Wehestertil tot Ulrum en op dezelfde wijze in 1805 van de Looptil tot Mensingeweer. In 1806 en 1807 zijnde kosten van hergraving van Groningen tot Noorderhoogebrug voor 'l3 door de Stad en voor 2/s door ’s Landskas en van daar tot Onderdendam voor 2/3 door ’s Landskas en voor 'l3 door het Winsummer en Schaphalster Zijlvest gedragen, terwijl de walmuren binnen de stad geheel uit ’s Landskas werden vernieuwd in navolging van vorige gra vingen. Bij Kon. Besluit van 17 Dec. 1819, no. 1, werden de werken bij het kanaal van Ulrum tot Uithuizen behoorende weder aan HUNSINGO. de provincie in beheer en onderhoud overgedragen welke werken bestonden in verschillende bruggen, bestratingen, beschoeiingen, glooiingen en duikers. De verplichtingen der provincie voortvloeiende uit de vroegere overeenkomsten omtrent het graven zoowel als het jaarlijksch onderhoud der kanalen, die op het Rijk waren overgegaan, werden niet overgedragen. Het Rijk heeft zich daaraan niet gestoord en de provincie heeft na 1819 de zorg daarvoor weder op zich moeten nemen. De verplichting tot het graven, wanneer dit noodig was, bleef gehandhaafd volgens de bestaande contracten. De jaarlijksche opschooning schijnt evenwel zeer onregelmatig plaatste hebben gehad; alleen vanwege de provincie had dit meer of minder aan de wegzijde plaats. ') Te vermelden valt nog eene ruiling bij Statenbesluit van 27 Juli 1852, no. 6, tusschen de provincie en het Winsummer en Schaphalster Zijlvest van verschillende objecten die wederzijds in eigendom, beheer en onderhoud overgedragen werden onder voorbehoud der Koninklijke goedkeuring.2) In 1853 is de oorsprong, de aard en de omvang der rechten en verplichtingen van de provincie en van andere besturen met zorg onderzocht en kwam men toen tot het volgende resultaat. 3) Het kanaal van Groningen tot Mensingeweer. Het gedeelte van Groningen tot Noorderhoogebrug behoort in onderhoud voor s/3 aan de provincie en voor ’/s aan de stad; van Noorderhoogebrug tot Onderdendam voor223/3 aan de provincie en voor '/, aan het Winsummer en Schaphalster Zijlvest; van Onderdendam door Winsum tot de Looptil aan het Winsummer en Schaphalster Zijlvest en van de Looptil tot Mensingeweer aan de provincie. 2. Het onderhoud van het kanaal van Mensingeweer tot Ulrum meende men aan de provincie te behooren. 3. Het kanaal van Onderdendam tot Warffum behoorde in onderhoud aan de Schepperijen van Warffum en Baflo-Rasquerd. 4. Van het kanaal van Onderdendam naar Uithuizen behoort ») Staten notulen Nov. 1852, pag. 664. 2) Staten notulen Juli 1852, pag. 303. 3) Missive Hoofdingenieur v.d. P. W. aan Gedep. Staten d.d. 2 Dec. 1851, no. 2491. Staten notulen Nov. 1852, pag. 666. HUNSINGO. het eerste gedeelte van Onderdendam tot het verlaat te Kantens in onderhoud voor 2/3 aan de provincie en voor '/3 aan de Schepperijen van Ewsum en Stedum en het tweede gedeelte van gezegd verlaat tot Uithuizen geheel aan de provincie. Gedep. Staten stelden aan de Staten voor om zich eenige vermeerdering dier lasten voor de provincie te laten welgevallen in het belang der zaak ook omdat die lasten sedert lang door de provincie op dien voet waren gedragen. Bij Statenbesluit van 10 Nov. 1852, no. 3, werd aldus besloten en eene overeenkomst tusschen de provincie en de Directie van het Winsummer en Schaphalster Zijlvest kwam den 1 Septemzer 1853 tot stand waarbij werd verstaan: Het kanaal van Noorderhoogebrug tot Onderdendam en dat van daar naar Winsum en vervolgens tot de Looptil zal inkorustig jaarlijks door de Provincie en het Zijlvest ieder voor de helft worden opgeschoond in dier voege dat de Provincie bekomt de helft aan de zijde des wegs of jaagpad en het Zijlvest de wederhelft aan de landzijde. Het kanaal van Onderdendam naar Warffum en dat van Onderdendam naar Kantens tot daar waar vroeger het verlaat heeft gestaan worden op gelijke wijze door de provincie en de plichtschuldigen ieder voor de helft opgeschoond, blijvende de opschooning van het kanaal van Kantens tot Uithuizen alleen ten laste der provincie. Door deze overeenkomst werden geene veranderingen gebracht inde wederzijdsche verplichtingen tot het verder onderhoud en het graven dezer kanalen, welke naar de bestaande overeenkomsten geregeld blijven, en zoo ook de rechten op den eigendom invoege die thans werden bezeten. ') Ingevolge Statenbesluit van 10 Nov. 1852, no. 3, werd door de Stad de visscherij in het Boterdiep van Groningen tot Grondzijl, (een weinig noordoostwaarts van Noorderhoogebrug gelegen), die door haar jaarlijks werd verpacht, bij overeenkomst van 27 „Auf-' 1853 aan de provincie afgestaan, waartegen o ISept. de provincie zich belast heeft met de jaarlijksche opschooning van dit kanaalgedeelte, waaronder werd verstaan de uitsnijding van plantgewassen, onder uitdrukkelijke bepaling dat door deze overeenkomst geene verandering werd gemaakt in het verder *) De overeenkomst berust in het archief van den Provincialen Waterstaat. HUNSINGO. onderhoud en de graving van dit kanaalgedeelte waaromtrent het contract van 1659 in volle kracht bleef. Na de oprichting van het waterschap Hunsingo werd het door het bestuur wenschelijk geacht dat de verplichtingen tot het graven en onderhoud der verschillende gedeelten van de kanalen door de provincie werden afgekocht en dat alle kanalen uitsluitend bij het waterschap in beheer en onderhoud kwamen. ') Naar de meening van het waterschapsbestuur behoorden de onderhoudsplichtigen tot eene graving op de voormalige diepte bij te dragen terwijl de kosten van vermeerdering der capaciteit alleen ten laste van het waterschap konden worden gebracht. De onderhoudslast werd toen gerekend op de provincie te rusten in het kanaal van Groningen tot aan de Yalbrug te Onderdendam voor '\3 gedeelte; van de Obergumerlooptil tot Ulrum voor het geheel; van Onderdendam tot Kantens voor223;/3; van Kantens tot het einde der haven te Uithuizen voor het geheel Na lang onderzoek en onderhandelingen besloten de Staten den 1 Juni 1859 voor het overnemen door het waterschap van de verplichtingen der provincie te betalen voor afkoop der kosten van het graven f 32641.17 en voor het overnemen van het onderhoud eene jaarlijksche bijdrage van f 662.01. 2) De overeenkomst kwam tot stand den 8 September 1859 en werd goedgekeurd bij Kon. Beslüit van 23 December 1859, no. 65. In 1860 3) besloten de Staten den onderhoudslast van vijf bruggen over de kanalen van Hunsingo, Abelstokstertil, Ulrumertil en Douwstertil met de Leenster- en de Wehesterklapbrug aan het waterschap over te dragen voor eene vergoeding van f 16439. Het onderhoud der kanaalboorden langs de wegen en jaagpaden bij de Provincie in onderhoud heeft tot vele moeilijkheden aanleiding gegeven waaromtrent eindelijk eene overeenkomst is getroffen door Gedep. Staten met het bestuur van het waterschap van 2 Nov. 1874, waarbij werd bepaald, dat het waterschap zal moeten herstellen en onderhouden de kanaalboorden: a. langs de omgraving of afvoerkanaal om Obergum, p Staten notulen Nov. 1858, pag. 251 vlgg. Staten notulen Juni 1859, pag. 377 vlgg. 2) Deze bijdrage kan door de provincie ten allen tijde worden afgekocht voor f 16551.58. 3) Statenbesluit van 16 Juli 1860, no. 6. Staten notulen 1860, pag. 13 en 143. HUNSINGO. b. langs het kanaal aan de trek wegzijde vanaf de Abelstokstertil door Warfhuizen tot waar het nieuwe afwateringskanaal van Hunsingo ten noordwesten van de Douwenstertil valt in het kanaal of trekdiep van Ulrum naar Groningen, c. langs het trekdiep vanaf de rolpaal staande aan het hoofdkanaal van Hunsingo ten zuiden van Ulrum tot aan de haven van Ulrum, cl. langs het Warfïummermaar vanaf Onderdendam tot aan de opslagplaats te Warffum; wat dit laatste pand betreft tot zoolang genoemd maar door geene stoombooten onder concessie door Gedep. Staten verleend geregeld wordt bevaren; terwijl door de provincie zullen moeten worden hersteld en onderhouden de volgende walglooiingen: a. die langs het kanaal van Onderdendam tot Uithuizen, b. die langs het kanaal van Onderdendam tot Winsum, c. die vanaf de Winsummerlooptil door Mensingeweer tot aan de Abelstokstertil, en cl. die vanaf het nieuwe afwateringskanaal bij Douwen tot aan de rolpaal nevens Ulrum, alsmede de van ouds door de provincie onderhouden wordende kanaalboorden van de provinciale wegen van het Boterdiep tusschen Groningen en Onderdendam. Bovenvermelde bij Kon. Besluit van 1819 aan de provincie in beheer en onderhoud overgedragen werken bij het kanaal van Ulrum naar Uithuizen werden bij Kon. Besluit van 27 Mei 1876 (Staatsblad no. 109) weder door het Rijk overgenomen doch op verzoek der Staten ') werd bij Kon. Besluit van 6 Sept. 1876 (Staatsblad no. 178) toegestaan die in beheer en onderhoud bij de provincie te laten verblijven en de wet van 28 April 1879 (Staatsblad no. 70) stond die werken aan de provincie in 9 Mqy eigendom af. Bij acte van g Qot'- 1880 droeg de minister van Finantiën krachtens gemelde wet aan de provincie in eigendom over verschillende werken behoorende tot het kanaal van Ulrum naar Uithuizen, maar alleen de jaagpaden, bruggen, beschoeiingen, straten enz., behoorende tot het gedeelte Obergumertil—Onderdendam, benevens het trekpad van Onderdendam naar Warffum, jaagpad van Onderdendam tot het Menkeweerster verlaat en grindweg van daar tot het einde der haven te Warffum, met brug, straat en beschoeiing. l) Staten notulen 1876, pag. 258 seqq. HüNSINGO. Bij meervermeld Kon. Besluit van 1819 werd ook het trekpad van Onderdendam naar Warffum aan de provincie in beheer en onderhoud overgedragen, teruggenomen bij Kon. Besluit van 27 Mei 1876, weder overgedragen bij Kon. Besluit van 6 Sept. 1876 en mede in eigendom afgestaan bij de wet van 23 April 1879. De werken van het kanaal Ulrum naar Uithuizen die in 1798 aan het Rijk overgingen en niet weder in eigendom werden overgedragen aan de provincie moeten geacht worden nog in eigendom aan het Rijk te behooren. Het oude provinciale trekpad, van Groningen naar Ulrum, werd als een gedeelte van den grooten weg der 2e klasse van Zoutkamp naar de Hannoversche grenzen bij Kon. Besluit van 13 Maart 1821, no. 73, met de daarbij behoorende werken weder aan de provincie in beheer en onderhoud overgedragen. De weg behoorde slechts gedeeltelijk tot het provinciaal trekpad, later tot de gemelde route der 2e klasse en heeft inden loop der jaren vele veranderingen door overlegging, verbreeding en verharding ondergaan. ') Het oude trekpad van Onderdendam naar Uithuizen over Middelstum, Kantens en Usquert werd niet aan de provincie in beheer en onderhoud overgedragen en bleef ten laste van het Rijk. Men heeft echter, naar het schijnt, bij de Provincie aangenomen dat dit trekpad ook bij het Kon. Besluit van 1819 was overgedragen. 2) De eigendom van deze oude provinciale trekpaden, behalve het gedeelte van Onderdendam naar Warffum, behoort dus nog aan het Rijk. De vraag aan wie het kanaal van Groningen naar Ulrum en Uithuizen in eigendom behoorde is ook in 1853 gedaan. Men heeft toen de aanspraken der Zijlvestenijen op de binnen de grenzen van het Zijlvest gelegen afwateringskanalen als volkomen gegrond aangenomen, welke rechten dus op het waterschap Hunsingo zijn overgegaan. Voor zoover het Boterdiep echter niet in het Winsummer en Schaphalster Zijlvest was ») Het jaagpad liep o.a. van Groningen tot Noorderhoogebrug aan de oostzijde van het Boterdiep. De tegenwoordige verharde weg aan de westzijde van het kanaal is in 1838 door de Provincie van de stad Groningen overgenomen. 2) Staat opgemaakt door den Hoofding. v.d. P. W., d.d. 18 Nov. 1854, no. 1806, ingevolge Res. van Gedep. Staten van 3 April 1851, no. 59. HUNSINGO. gelegen, dus voor het gedeelte van de Stad tot Noorderhoogebrug en voorzoover in 1659 geene bestaande kanalen werden verbreed en verdiept maar nieuwe gegraven, want en het Schouwer en het Houwer Zijlvest hebben altijd beweerd dat hot kanaal van Mensingeweer naar Ulrum was het eigendom « der provincie, werd de kwestie niet opgelost. Behoorden gedeelten van het kanaal werkelijk aan de provincie dan is de eigendom na 1798 aan het Rijk gekomen en gebleven terwijl ook, zooals boven is opgemerkt, eene formeele overdracht van de onderhoudsplicht der verschillende kanaalvakken door het Rijk aan de provincie nimmer heeft plaats gehad. De bodemsbreedte, glooiing en diepte der kanalen en afwateringen bij het waterschap in onderhoud zijn bepaald bij besluit van Ged. Staten, d.d. 13 Mei 1898, no. 7, als volgt: BENAMING Bodems- Diepte en breedte. Glooiing. OMSCHRIJVING. M. M. ' Boter diep, van de voorm. Stadstimmerschuur te Groningen tot den steenen duiker voor de Paddepoelstertocht 6.00 1 op 1 3.05 van daar tot Zuidwolde 12.00 2 op 1 3.05 door Zuidwolde 9.00 % op 1 3.05 van daar tot de basculebrug te Bedum 10 00 IV2 op 1 3.05 „ „ „ in Onderdendam . . . 13.00 2op 1 3.05 „ „ „ Fraamklap 7.15 G/2 op 1 3.45 „ „ „ Nieuwe til bij Middelstum 7.40 G/2 °P 1 3.25 » » » Kantens 5.60 j \ * 3.25 „ „ „ Eeiswerdertil 8.35 G/2 op 1 3.25 „ „ bet einde der haven te Uithuizen 7.70 2 op 1 3.25 Winsummerdiep, van Onderdendam tot Winsum . . . 15.00 2op 1 345 door Winsum-Obergum 6.00 2 op 1 3.85 van daar tot de Obergummer looptil. 15.00 2 op 1 3.70 „ „ „ „ Schaphalsterzijl. . . 18.00 2op 1 3.70 en de buitengeul aldaar 21.00 2 op 1 3.95 Mensingeweerster loopdiep, vanaf de Obergummer looptil tot den mond van het kanaal naar Baflo ten westen van Mensingeweer 5.00 U/2 op 1 3.25 Mensingeweer— War fhuizen—Zoutkamp, vanaf het kanaal naar Baflo tot Abelstokstertil 13.00 2 op 1 3.45 HUNSINGO. BENAMING Bodems- Diepte en breedte. Glooiing. OMSCHRIJVING. M. M.' van daar tot de Warfhuister looptil . 7.00 IV2 op 1 3.45 „ „ „ het Verhildersuinmerkanaal bp de Scheeftil te Douwen .... 4.50 IV4 op 1 3.25 van daar tot de Leenstervaart . . . 14.50 IV2 °P 1 3-65 „ „ „ „ Ulrummer opvaart . 16,00 IV2 op 1 3.65 „ „ „ „ sluis te Zoutkamp . 19.00 IV2 op 1 4.05—4.45 de buitengeul aldaar 16.00 4 op 1 3.65 Kar ding ermaar, vanaf het Boterdiep te Onderdendam tot de Steenen ppp 4.50 iy4 op 1 3.25 van daar tot het Sint-Annermaar . . 5—6.00 1 op 1 3.25 „ „ „ Thesinge 4.50 lop 1 3.25 „ „ „ den lagen weg van Garmerwolde naar Thesinge 3.50 1 op 1 3.25 van daar tot het verlaat de Rollen . 2.00 IV4 op 1 3.25 St. Annermaar, vanaf het Kardingermaar bij de brug te St. Annen tot den St. Annenster watermolen 5.00 2 op 1 2.95 van daar tot nevens het dorp St. Annen 2.50 1 op 1 2.95 Hooimaar, vanaf het Kardingermaar bij de Steenen pijp tot in het Boterdiep bij Fraamklap op den Deel 2.00 IV2 op 1 2.65 Stedummermaar, vanaf voornoemd maar tot het einde te Stedum 4.00 IV2 op 1 3.05 Westermjtwerdermaar, vanaf het Boterdiep bjj Fraamklap tot het Oosterdijkshorner verlaat . . 5.00 D/2 op 1 3.05 Huizing ermaar, vanaf het Westerwjjtwerdermaar tot in Huizinge 2.50 1 op 1 2.95 de Maarvliet, vanaf het Westerwjjtwerdermaar bij Krangeweer tot aan den Delleweg . 0.85 1 op V2 2.45 Hoogepandstermaar, vanaf het Boterdiep bij Middelstum tot het zoogen. Wibbensjuk te Oosterburen 2.50—3.00 1 op 1 2.65 Star tenhuister maar, van het Wibbensjuk voornoemd tot den grindweg van Eppenhuizen naar Garsthuizen 2.50 % op 1 2.65 vandaar tot den Djjkemerweg . , . 2.00 5/4 °P 1 2.65 HUNSINGO. ; BENAMING Bodems- Diepte en breedte. Glooiing. 6pen OMSCHRIJVING. M. M. Eppenhuistermaar, vanaf het Boterdiep bij Egypte tot Eppenhuizen 2.00 1 op 1 2.65 Uithuizermeedstermaar, vanaf het Boterdiep bij Uithuizen tot Uithuizermeeden 3.10 D/4 op 1 3.05 Zandeweerstermaar, vanaf voornoemd maar tot het dorp Zandeweer 2.00 IV4 °P 1 2.75 Helwerdermaar, vanaf het Boterdiep bij Uithuizen tot de Oude til . . 3.00 1 op 1 2.65 van daar tot de grenssloot tusschen Uithuizen en Kantens 2.50 1 op 1 2.65 van daar tot het Usquerdermaar bij Dingstee 3.25 1 op 1 2.65 Koksmaar, vanaf het Boterdiep bü Eelswerdertil tot den molen v.d. Kooipolder . . 2.50 1 op 1 2.95 van daar tot het Usquerdermaar . . 2.50—3.50 lop 1 2.95 Rottummermaar, vanaf voornoemd maar tot het einde te Rottum 2.50 1 op 1 2.95 Toornwerdermaar, vanaf het Boterdiep bij Middelstum tot Toornwerd 1.50 D/2 °P 1 2.45 Delte of Usquerdermaar, vanaf het Warffummermaar bij Onderdendam tot de steenfabriek Delthuizen 3.50 U/2 op 1 3.25 van daar tot het einde te Usquert . 3.00 D/2 op 1 3.25 Stitswerderm aar, vanaf de Delte tot het einde te Stitswerd 3.00 1 op 1 2.95 War ffummermaar, vanaf het Winsummerdiep bij Onderdendam tot Pietstil . 14.00 2 op 1 3.25 van daar tot het Menkeweerster loopbrugje 12.00 D/2 op 1 3.25 van daar tot de Scheeftil 9.00 D/2 op 1 3.25 „ „ „ „ Haantil 4.00 D/2 op 1 3.25 „ „ „ het einde te Warffum . 4.50 %op 1 3.25 Kanaal door de Zuiderhorn, vanaf het Warffummermaar tot de Delte 3.00 D/2 op 1 3.25 Rasquerdermaar, vanaf het Warffummermaar tot de Oude weer 8.00 1 op 1 3.25 HÜNSiNGO. BENAMING Bodems- Diepte en breedte. Glooiing. be-^fpen OMSCHEDVING. M. M. ’ van daar tot de draaibrug te Baflo . 9.00 1 op 1 8.25 van daar langs bet dorp Baflo . . . 9.00 1 op 1 3.25 van de draaibrug tot Basquert . . . 2.00 D/4 op 1 2.95 Andelstermaar, vanaf bet Basquerdermaar tot bet einde te den Andel 2.00 6/4 op 1 2.95 Bafloërmaar, vanaf bet Basquerdermaar bewesten Baflo tot bet Temmaar 2.00 1 op 1 2.45 Temmaar, vanaf bet Bafloërmaar tot den locaalspoorweg bij bet Banummertiltje . . 2.40 1 op 1 2.45 Tinallingermaar, vanaf bet Temmaar tot Tinallinge . 2.00 1 op 1 2.45 Kanaal Baflo-Mensingeweer, vanaf Baflo tot in bet hoofdkanaal bij Mensingeweer ........ 9.50 D/2 op 1 3.25 Hulpkanaal over den Hoorn, vanaf de Abelstokstertil tot Molenrijgstermaar 10.00 2 op 1 3.45 van daar tot bet boofddiep bij Douwen 11.50 2 op 1 3.45 Eenrummermaar, vanaf voornoemd bulpkanaal tot bet einde te Eenrum 4.50 D/2 °P 1 2.95 Pieterbuurstermaar, vanaf voornoemd bulpkanaal tot in Pieterburen 4.50 IV2 °P 1 2.95 Westernielandstermaar, vanaf bet Pieterbuurtstermaar tot Westernieland 4.00 D/2 op 1 2.95 Broekstermaar, vanaf bet Pieterbuurstermaar tot het einde bij Houweel 2.50 1% op 1 2.95 Wehestervaart, vanaf voornoemd bulpkanaal tot het einde te Wehe 3.10 2 op 1 2.95 Molenrij g stermaar, vanaf voornoemd bulpkanaal tot bet Uilenestermaar 5.00 D/2 °P 1 2.95 van daar tot Molenrjjge 4.50 D/2 op 1 2.95 Uilenestermaar, vanaf het Molenrijgstermaar tot den grindweg Hornbuizen—Leens bij Uilenest 5.50 D/2 op 1 2.95 SüNSiNGö. BENAMING Bodems- Diepte en breedte. Glooiing. OMSCHRIJVING. M. M. Leenstervaart, vanaf het hoofddiep tot het einde der haven te Leens 3.00 IV4 °P 1 3.15 Ulrummer opvaart, van het hoofddiep tot de provinciale haven te Ulrum 3.00 IV4 op 1 2.95 vanaf deze opvaart tot de Westerhaven 2.50 D/4 op 1 2.95 Vierhuistertocht, van het hoofddiep tot Menkemaheerd 1.50 V2 op 1 2.15 van daar tot Menneweer 1.30 1/2 op 1 2.05 zijtak naar Midhallum 1.00 Vj °P 1 1-95 Houwer zij Istervaart, vanaf het hoofddiep tot Vliedorp . . 3.50 IV4 op 1 3.15 van daar tot Houwerzyl . . . . . 4.00 lx/2 op 1 3.15 Zwaluwtocht, vanaf het hoofddiep tot den grindweg bij Zuurdijk • 1.20 1 op 1 2.15 Schouwerzijlster binnenrijte, vanaf Warfhuister looptil tot de sluis, genaamd Schouwerzijl 9.00 IV2 op 1 3.45 de buitengeul tot in het Reitdiep . . 12.00 11/* op 1 3.55 Schillingehamstertochten, vanaf het Winsummerdiep tot de buurtschap Schillingeham 1.50 % Op 1 2.05 Zuidertocht, vanaf het Mensingeweerster loopdiep by Maarhuizen tot aan het Bafloërmaar bij Dingen 2.00 8/4 °P 1 2.45 Omgraving van Ober gum, vanaf het Winsummerdiep bij den molen van Wierda, ten westen van en ten noorden om Obergum tot den Lokaalspoorweg 7.50 1 op 1 3.45 Oldenzijlstertocht, vanaf het Winsummerdiep tot Oldenzjjl 1.50 IV2 °P 1 2.45 Oude diepje, vanaf het Reitdiep bij de Noorderpomp tot OldenzijJ 1.50 BAt op 1 2.45 van daar tot de Confratersdam... 1.50 8/4 op 1 2.45 „ „ „ „ Zuiderpomp .... 1.40 %U op 1 2.45 Potmaar, vanaf het Winsummerdiep tot aan den Lokaalspoorweg bij Bei lingeweer onder Winsum 2—2.50 lop 1 2.35—2.65 HÜNSINGÓ. BENAMING- Bodems- Diepte en breedte. Glooiing. 611 OMSCHRIJVING. M. M.' Oude AE, vanaf bet Winsummerdiep bij Onderwierum tot den Westerdjjkshorner watermolen 7.00 iy2 op 1 3.45 van daar tot den Zandvoortster watermolen 2.50 1 op 1 2.80 van daar tot de noordergrens van den polder Koningslaagte f 2.40 1 op 1 2.70 van daar tot den molen Koningslaagte 2.00 1 op 1 2.45 Wetsingermaar, vanaf de Oude AE, tot zoogenaamd Steenen pijpje 4.00 IV4 op 1 3.05 van daar tot de Uiterdijkstil.... 3.50 l op 1 2.85 „ „ „ „ Driestroom .... 4.50 iy2 op 1 2.95 „ „ „ „ Wetsingezjjl .... 6.00 D/4 op 1 3.05 de buitengeul tot in bet Beitdiep . . 8.00 2 op 1 3.25 Sauwer der maar, vanaf het Wetsingermaar bij de Driestroom tot het einde te Sauwerd . . 3.00 6/4 op 1 2.95 Sauwer der tocht, vanaf den Staatsspoorweg ten zuiden van bet station Sauwerd tot in bet Sauwerdermaar 1.60334/4 op 1 2.75 Selwerderdiepje, vanaf Wierummerschouw tot de Koekkoek 1.10 IV, op 1 2.05 van daar tot bet einde bij Groningen 1.75 iy2 op 1 2.15 Wierummertocht, vanaf de Wierummerschouw langs den Beitdiepsdjjk tot bet Dorkwerder Veerhuis 1.00 1 op 1 2.45 van daar tot den zoogenaamden Penningsdjjk ' 1.25 1 op 1 2.45 van daar tot den Paddepoelsterweg . 1.50 1 op 1 2.45 Nieuwe Kanaal, vanaf den Paddepoelsterweg tot bet Boterdiep ten noorden van de Noorderboogebrug 2.00 B/4 op 1 2.65 Paddepoelstertochten, vanaf het Selwerderdiepje bij Groningen tot aan den Paddepoelsterweg 1.50 3/4 op 1 2.25 van daar tot den Beitdiepsdjjk ten oosten van den Staatsspoorweg. . . 1.50 s/4 op 1 2.15 vanuit deze tocht westwaarts tot de laan naar bet zoogenaamd Blauwborgje 1.25 s/4 op 1 2.05—2.10 langs deze laan oostwaarts tot den Paddepoelsterweg 1.25 3/4 op 1 2.05 van daar noordwaarts langs dien weg tot de Wierummertocht 1.25334/4 op 1 2.25 HÜNSINGO. Het waterschapsbestuur is bevoegd om, waar het zulks noodig of dienstig oordeelt, de kanalen, welke grootere breedte, meerdere diepte en eene vlakkere glooiing hebben, die meerdere capaciteit te laten behouden. Het waterschap is geheel van den buitenwaterstaat afgesloten, doch dooreen duiker onder den Reitdiepsdijk inde gemeente Groningen kan water uit dat diep worden binnengelaten ter verversching van het water der vijvers in het Noorderpark met eene uitloozingsbuis in het Boterdiep. ') Het waterschap loost het water deels door de uitwateringssluis te Zoutkamp rechtstreeks op de Lauwerzee, deels door de Schouwerzijl, de Winsummer- en Schaphalsterzijl, de Wetsingerzijl en door den duiker, de Noorderpomp, op het benedenpand van het afgedamde Reitdiep. Het noordelijke en westelijke gedeelte van het waterschap loost rechtstreeks door de sluis te Zoutkamp, het zuidelijke en oostelijke gedeelte door de sluizen op het Reitdiep. De Hunsingosluis bij Zoutkamp is wijd M. 8.00 met eene slagdrempeldiepte van M. 4.20 -4- W.P. De sluis te Schouwerzijl is eene steenen uitwateringssluis met een paar deuren naar het Reitdiep en een paar naar binnen keerend, wijd M. 4.50, met eene slagbalkdiepte van M. 8.17 W.P. De Winsummer- en Schaphalsterzijlen bestaan uit drie steenen uitwateringssluizen: De Schaphalsterzjjl wijd M. 5.80 met eene slagbalkdiepte v. M. 3.35 4- W.P. De nieuwe in 1890 gebouwde sluis „ „10 „ „ „ „ „ 3.75 P W.P. De Winsummerzjjl „ „ 3.21 „ „ „ „ „ 3.25 -f W.P. De Schaphalster- en Winsummerzijlen hebben elk een paar deuren naar het Reitdiep keerende, de nieuwe sluis heeft twee paar naar weêrszijden keerende deuren. De Wetsingerzijl is eene steenen schut- en uitwateringssluis, met drie paar deuren naar het Reitdiep en twee paar deuren naar binnen draaiend, wijd M. 6.00 met eene slagbalkdiepte van M. 3.05 -p W.P. De schutkolklengte is M. 22.50. De Noorderpomp bij Klein Garnwerd is eene steenen uitwate- ‘) De duiker diende vroeger tot verversching van het water inde vestinggracht. In buitengewone gevallen kunnen Gedep. Staten de tijdelijke sluiting bewerken. Art. 52 Regl. 14 IïUNSINGO. teringssluis gesloten door eene klep wijd M. 0.75. Deze pomp, die bij de oprichting van het waterschap gesloten werd, is later weder in dienst gesteld bij hooge waterstanden; zij is aan de Reitdiepszijde door eene klep gesloten om het instroomen te beletten. De bodem ligt op M. 1.654 W.P. Het buitenwater wordt verder afgesloten door de volgende schutsluizen: De schutsluis in het Warffummer maar bij Warffum. De schutsluis in het verbindingskanaal inde gemeente Groningen, eene steenen sluis tusschen het Damsterdiep en het Boterdiep, met vier paar deuren naar weêrszijden keerend, wijd M. 6.00 met eene slagdrempeldiepte van M. 3.80 -f- W.P. De lengte der schutkolk is M. 25.20. De schutsluis aan de Rollen is eene steenen schutsluis tusschen het Damsterdiep en het Thesinger maar, met vier paar deuren naar weêrszijden keerend, wijd M. 3.50, met eene slagdrempeldiepte van M. 3.15 -f- W.P. De schutkolklengte is M. 20. Het Oosterdijkshorner of Stedummer verlaat is eene steenen schutsluis tusschen de boezems van de waterschappen Hunsingo en Fivelingo met vier paar deuren naar weerszijden keerend, wijd M. 5.18, met eene slagdrempeldiepte van M. 3.25 -f- W.P. De schutkolklengte is M. 22. Alle hierboven genoemde sluizen, behalve die in het Warffummer maar en in het verbindingskanaal Damsterdiep—Boterdiep zijn in onderhoud bij het waterschap. Het peil van het waterschap is M. 1.55 -h W.P. Op kosten van het waterschap worden onderhouden: De dijken bij de beschrijving der zeeweringen hiervoren vermeld, de sluis te Zoutkamp, de Schouwerzijl, de Winsummer en Schaphalsterzijlen, de Wetsingerzijl, de schutsluis aan de Rollen, het Oosterdijkshornerverlaat en de Noorderpomp, elf woningen en loodsen, vierentachtig bruggen, veertien gemetselde duikers, eenentwintig beschoeiingen en keermuren, twee honderd twee en twintig pompen en buizen, de kanalen en maren ter gezamenlijke lengte van M. 217479 en de tochten ter gezamenlijke lengte van M. 27553 hierboven vermeld. Tot de algemeene kosten wordt door alle gronden bijgedragen naar de grootte. De belastbare gronden hebben eene grootte van H. 34871.95.50. HTJNSiNGÖ. Vrijdom van lasten wordt verleend aan het eenig grondbezit ineen onderdeel beneden vijf are. Het bedrag der waterschapslasten over 1904/8 was jaarlijks f 2. per H. Het waterschap is verdeeld in elf onderdeelen, als: Onderdeelen. Belastbare bestuursleden. kadastrale grootte. Aantal 1. Ulrurn 2822.00 00 4 2. Welle 3368.50.00 5 3. Eenrum 3440.00.00 5 4. Baflo 4090.00.00 6 5. Bedum 3982.00.00 6 6. Adorp 3645.45.50 5 7. Usquert 2969.50.00 4 8. Zandeweer 3204.00.00 5 9. Middelstum 2903.00.00 4 10. Stedum 2193.00.00 3 11. Thesinge 2254.50.00 8 34871.95.50 De onderdeelen hebben geen zelfstandig beheer. Het lid van het Hoofdbestuur van het waterschap voor een onderdeel is lid en voorzitter van het bestuur van dat onderdeel. De voordracht van dat lid en de keuze der overige leden geschiedt door en uit de stembevoegde ingelanden van elk onderdeel. Het Hoofdbestuur bestaat uit 12 leden; de voorzitter, van wien de voordracht geschiedt door de stembevoegde ingelanden van het geheele waterschap, en de elf bovenvermelde leden, uit ieder onderdeel één. Tot de waarneming van het dagelijksch bestuur van het waterschap bestaat een College van vijf gecommitteerden uit het Hoofdbestuur, waaronder de voorzitter. De overige vier worden gekozen door en uit het Hoofdbestuur, met dien verstande, dat twee zullen moeten wonen binnen de onderdeelen 2,8, 7 en 8 en twee binnen de overige onderdeelen. In dit waterschap zijn gelegen de volgende waterschappen en polders: Waterschap de Zevenboerenpolder. De Bokumer-lkemapolder. HÜNSINGO. De Feddemapolder. Waterschap Heidema. „ de Vereeniging. „ de Winsummer en Bellingeweerster Meeden De Aldertspolder. J)e Lutgenborg’spolder. Waterschap Onderwierum. „ Westerdijkshornerpolder. „ Moeshorner en Uilennestermolenpolder. „ Zandvoort. » de Zuidwestelijke polder. „ Westpolder. „ de Oostelijke Bedummerpolder. » de Oostpolder. De polder het Witte Lam. Waterschap Pijpstermolenpolder. _ „ de Koningslaagte. n het Noorden. „ de Eendracht. » Bijlven. De Zuidhofspolder. De Boelenspolder. Polder van J. Tijks c. s. Waterschap de Stitswerderwoldpolder. „ Kooi. „ Anderwereld. „ Menkeweer. „ de Deellanden. De Oudenzijlstermolenpolder. Waterschap Enge weer. Waterschap de Breeken. „ de Palen. „ de Bult. De Westerkrangeweersterpolder. Waterschap Krangeweersterpolder. De Oosterkrangeweersterpolder. Waterschap de Barnheemsterpolder. „ Bouwlust. De Swieringa’spolder. HUNSINGO. De Tichellandsterpolder. Waterschap Kloostermolenpolder. De Docterspolder. De Pompsterpolder. De Lichteuvoorsterpolder. De Kievitspolder. Waterschap de Klunder. » de Geweidsterpolder. „ de Thesingerpolder. De Bovenrijgsterpolder. Waterschap de Langelandstermolenpolder. De Stuurwolderpolder. De Lagewegsterpolder. De Dijksterhuis of Hondegatspolder. De Lagepolder. Waterschap de Noorderpolder. De Zuiderpolder. Waterschap de Paddepoel. WATERSCHAP DE ZEVENBOERENPOLDER. GEMEENTE KLOOSTERBUREN. Deze gronden werden bedijkt inde jaren 1801 en 1802. Het waterschap, opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van 21 Juli 1908, (P. B. no. 55), grenst ten noorden aan den buitenteen van den zeedijk; ten westen aan den voormaligen Hornhuisterpolder; ten oosten aan den Bokumer-ikemapolder en ten zuiden aan den ouden provincialen zeedijk. De opdijken tusschen den voormaligen Hornhuisterpolder ten westen en den Bokumer-ikemapolder ten oosten behooren tot dezen polder. De polder is groot H. 211.07.27. Het water wordt dooreen duiker inden ouden provincialen zeedijk naar den boezem van Hunsingo geleid, zijnde de ligging dezer landen van dien aard, dat op het peil van dat waterschap kan worden afgestroomd. De gronden werden onder het Schouwerzijlvest opgenomen bij overeenkomst d.d. 18/J0 September 1851, waarbij bepaald is HUNSINGO. dat de duiker inden buitendijk van den polder behoorlijk moet zijn afgesloten, doch gereed om bij inbraak het buitenwater af te voeren, in welk geval de uitwateringsduiker inden provincialen dijk zal worden gesloten. Eene nadere overeenkomst met het Bestuur van Hunsingo werd gesloten 20 October 1885. De zeedijk en de opdijken met alle kunstwerken voor de afwatering, beschreven art. 4 Regl., worden op algemeene kosten onderhouden. Alle gronden dragen naar de grootte tot de kosten bij, welke lasten inde laatste vier jaren gemiddeld f 2.22 per H. bedroegen. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE BOKUMER—IKEMAPOLDER. GEMEENTE KLOOSTERBUREN. De polder werd in zijn tegenwoordigen vorm, wat het Bokumer deel betreft, bedijkt in 1809 en de Ikemapolder in 1815. Vroeger echter, eerst in 1718 en later in 1770, werden reeds gedeelten dezer gronden bedijkt. De polder, groot H. 103.96.00, grenst ten westen aan den Zevenboerenpolder, ten noorden aan den Negenboerenpolder, ten oosten aan den Feddemapolder en ten zuiden aan den provincialen zeedijk. De vroegere zeedijk is thans slaperdijk achter den Negenboerenpolder, behoudens een klein gedeelte ten westen. Het water wordt dooreen steenen duiker inden provincialen zeedijk op het waterschap Hunsingo geloosd. De gronden werden onder het Schouwerzijlvest opgenomen bij overeenkomst d.d. 26/28 Februari 1853, waarbij is bepaald, dat, gedurende den tijd der overeenkomst, de uitwateringspompen inden buitenkadijk gesloten moeten worden gehouden. Tot het onderhoud der dijken en der kunstwerken voor de afwatering wordt door alle landen inden polder bijgedragen naar de grootte en naar de huurwaarde. Het bedrag der lasten was over de laatste jaren gemiddeld f o.ob per H. HUNSINGO. DE FEDDEMAPOLDER. GEMEENTE KLOOSTERBUREN. De polder, bedijkt in 1804, wordt ingesloten door den Negenboerenpolder en grenst verder ten westen aan den Bokumer-Ikemapolder en ten zuiden aan den provincialen zeedijk. De opdijk tusschen dezen en den Bokumer-Ikemapolder behoort tot dezen polder. De grootte is 11. 24.27.80. De gronden loozen het water door eene houten grondpomp inden Westeropdijk, inden Bokumer-Ikemapolder, vanwaar het naar den boezem van Hunsingo wordt geleid. De dijken, de grondpomp en de hoofdwaterleiding worden op algemeene kosten onderhouden, tot welke kosten alle gronden naar de grootte bijdragen. WATERSCHAP HEIDEMA. GEMEENTE O = M. 1.09. BAFLO. P = M. 1.95 -f- W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van den 9 Juli 1884, (P. B. no. 47). De gronden behoorden vroeger tot het waterschap de Takkenbosscher molenpolder, opgericht bij Statenbesluit d.d. 14 Nov. 1876, (P. B. 1877, no. 11), dat echter nimmer feitelijk tot stand is gekomen en weder opgeheven werd bij Statenbesluit d.d. 19 November 1895, (P. B. 1896, no. 8). Een Reglement is nimmer vastgesteld daar de gronden aan éénen eigenaar behooren. De landen tot dit waterschap behoorende, zijn gelegen ten westen van den Tinallinger grindweg tusschen dien weg, het Tinallinger maar en onbemalen boezemlanden, ten zuiden van het dorp Tinallinge, en hebben eene grootte van H. 18.10.20. De waterlossing geschiedt dooreen aan het Tinallingermaar gelegen wind molentje op dat maar. De vlucht van den molen is M. 10. De middellijn der vijzel is M. 0.84. Het water kan worden weggemalen tot M. 1.95 -4- W.P. en opgevoerd tot M. 0.86 -4- W.P. Een gedeelte van het dorp Tinallinge met twee perceelen land, aan de noordoostzijde van het waterschap gelegen, wateren mede op dit waterschap af. HUNSINGO. WATERSCHAP DE VEREENIGING. GEMEENTEN BAPLO, O = M. 1.48. BEDUM EN WINSUM. P = M. 2.18 -j- W.P. Het waterschap werd opgericht hij Statenbesluit van den 18 Juli 1870, (P. B. no. 81), en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van den 27 Juli 1870, (P. B. 1871, no. 86), gewijzigd den 11 Nov. 1885, (P. B. 1896, no. 4) en opnieuw vastgesteld bij Statenbesluit van 17 Juli 1906 (P. B. no. 81). Het waterschap is groot H. 612.65.94. Het grenst ten noorden aan het Rasquerder maar en ten oosten aan het Warffummer maar tot aan de Pietstil, met uitzondering van eenige perceelen in het noordoosteliik gedeelte ten zuiden van de Haantil; ten zuiden, vanaf de Pietstil aan den Braakster weg, in onderhoud bij de provincie, met nog eenige gronden tusschen dien weg en het kanaal van Onderdendam naar Winsum; ten westen aan den Tinallingerweg, in onderhoud bij de gemeente Baflo, met nog eenige gronden ten westen van dien weg, tot Tinallinge en verder in noordelijke richting tot het Rasquerder maar. De kaden langs de genoemde maren met die, welke op de andere grenzen dienen tot afsluiting van den buiten waterstaat, zijn in onderhoud bij dit waterschap. De waterloozing geschiedt door twee windvijzelmolens, waarvan de een aan het Rasquerdermaar ten oosten van Tinallinge en de andere aan het Warffuminermaar ten noorden van Onderdendam is gelegen. Beide molens hebben eene vlucht van M. 20.50. De middellijn der vijzel is M. 1.36, terwijl het water kan worden opgebracht tot M. 0.70 W.P. en weggemalen tot op M. 2.18 -f- W.P. Bij Resolutie van Gedep. Staten van 13 April 1877 is het peil bepaald op M. 1.85 -h W.P., van 1 April tot 1 October en inde overige maanden zoo laag mogelijk. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolens, enz., de dijken, de tochten die minstens M. 2.90 breed zijn, (het graven echter, wanneer dat noodig is, komt ten laste der aanliggende eigenaren), de pompen, duikers en tilbatten in art. 4 R. vermeld. Tot de kosten wordt bijgedragen door alle gronden naar ge- HUNSINGO. lang der uitgestrektheid. Vrijdom wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. Het bedrag der lasten was gemiddeld over de jaren 1904/8 f 2.50 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden. WATERSCHAP DE WINSUMMER EN BELLINGEWEERSTER MEEDEN. GEMEENTE O = M. 1.92. WINSUM. P = M. 2.38 W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van den 16 Juli 1868, (P. B. no. 100) en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van den 22 Juli 1869, (P. B. no. 59); het werd vergroot den 14 Nov. 1876, (P. B. 1877, no. 21) en het Reglement gewijzigd den 10 Juli 1889, (P. B. no. 45). Het is groot H. 478.60 85. Het wordt begrensd: ten noorden door den Munsterweg, een kleiweg, in onderhoud bij de gemeente Winsum, en den provincialen puinweg langs het Boterdiep tot aan de oude JE, met uitzondering vaneen perceel in het noordoosten aan genoemden weg en de Oude JE grenzende; ten oosten door de Oude JE tot aan het Wetsingermaar; ten zuiden door het Wetsingermaar voor een gedeelte en verder door den uitweg van de behuizing van de Erven van Marum naar den straatweg; ten westen dooiden straatweg naar Winsum, in onderhoud bij de Winsummer straatwegmaatschappij en door den uitweg genaamd de Yoslaan. Van dien uitweg gaat de grens in noordelijke richting naar het Potmaar, langs dat maar en verder met eene ombuiging naar den Munsterweg ten zuiden van de plaats van K. van Weerden, zoodat er eenige perceelen ten oosten van genoemd maar liggen, die niet tot het waterschap behooren. De kadijken langs de maren en de pendammen zijn in onderhoud bij dit waterschap. De waterlossing geschiedt op de Oude JE dooreen windvijzelmolen en een stoomgemaal, staande ten noorden en ten zuiden van den dwarsweg, die midden door den polder loopt. De windmolen heeft eene vlucht van M. 28.50, de middellijn HUNSINGO. van de vijzel M. 1.55, terwijl het water kan worden weggemalen tot M. 2.38 -f- W.P. en tot M. 0.46 -f- W.P. opgevoerd. Het stoomgemaal dat tot 1900 dienst deed is toen afgebroken. Bij besluit van Gedep. Staten van 8 Augustus 1900, no. 77, is het peil bepaald op M. 1.55 -f- W.P. van 1 April tot 1 October en inde overige maanden zoo laag mogelijk. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen enz., de gemelde dijken en dammen en de wateringen in art. 4 Regl. vermeld met de daarin gelegen bruggen en duikers. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte. Het bedrag der lasten was over 1904/8 gemiddeld f 2.40 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE ALDERTSPOLDER. GEMEENTE WINSUM. Tusschen den Munsterweg, in onderhoud bij de gemeente Winsum, het Potmaar, den provincialen puinweg van Winsum naar Onderdendam en de westelijke grens van het waterschap Winsummer en Bellingeweerstermeeden, liggen H. 12.22.00, welke in 1875 van den buiten waterstaat werden afgesloten en door eene pomp afwateren op het Potmaar. De pomp is groot M. 0.70, binnenwerks, en ligt met den bovenkant op M. 1.50 W.P.; de onderkant ligt op M. 2.20 W.P. De landen behooren aan éénen eigenaar. DE LUTGENBORG’SPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.29. ADORP. P = M. 2.05 -h W.P. Dit poldertje omvat eenige afgegraven wierdegronden, ter grootte van H. 7.00.00 en gelegen ten noorden van het dorp Wetsinge, welke 1905 door omkading en pendammen van den buiten waterstaat zijn afgesloten. Het wordt bemalen dooreen windvijzelmolen van M. 9.40 vlucht, die uitslaat op eene tocht- HUNSINGO. sloot in open verbinding met het Wetsingermaar; de middellijn der vijzel is M. 0.78. Het water kan van M. 2.05 tot M. 0.76 W.P. worden afgevoerd. De landen behooren aan één eigenaar. WATERSCHAP ONDERWIERUM. GEMEENTE O = M. 1.69. BEDUM. P = M. 1.25 -r- W.P. De Onderwierummer molenpolder kwam den 14 Maart 1854 tot stand. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit d.d. 10 Juli 1867, (P. B. no. 88) en het Reglement vastgesteld den 16 Juli 1868, (P. B. no. 105), gewijzigd den 13 Juli 1875, (P. B. no. 44) en den 13 Nov. 1877, (P. B. 1878, no. 12) en opnieuw vastgesteld den 15 November 1898, (P. B. 1899, no. 1). Het is groot H. 241.86.99. Yoor een klein gedeelte grenst het waterschap ten noorden aan den provincialen trekweg Onderdendam—Winsum, verder aan den particulieren puinweg naar de plaats Steendam, aan eenige hooge landen, aan de Onderwierummertocht, aan de zoogenaamde Kerklaan, in onderhoud bij den eigenaar, aan den Wolddijkster grindweg voor een klein gedeelte en eindelijk aan hooge landen tot den provincialen grindweg Bedum—Onderdendam. De grens wordt gevormd ten oosten door den evengenoemden provincialen grindweg, ten zuiden door den Haandijk, die geheel is afgegraven. De dammen inde slooten aan de zuidergrens sluiten het waterschap af van de langs de grensperceelen gelegen sloot, die vanaf den AVolddijkster grindweg tot de Oude M wordt bemalen door het waterschap den Westerdijkshornerpolder. Ten westen grenst het waterschap aan de Oude M met uitzondering van eenige kleine perceelen tusschen den Albertsweg en den Boschweg, die niet tot het waterschap belmoren. De kade langs die watering is, evenals alle pendammen, in onderhoud hij de aangrenzende ingelanden. De waterloozing geschiedt dooreen windmolen op het Boterdiep. De vlucht van den molen is M. 19.50 en de middellijn van de vijzel M. 1.28. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.15 -h- W.P. tot M. 0.46 W.P. HUNSINGO. Het peil van het waterschap werd door Gedep. Staten bij besluit van den 2 Juli 1897 bepaald op M. 1.75 -f- W.P. Op algemeens kosten worden onderhouden: de molen enz., de tochten en pompen in art. 4 Regl. omschreven. De pomp bij den molen inden weg Bedum—Onderdendam werd aan het waterschap overgedragen bij Statenbesluit van 9 Juli 1878. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar gelang der grootte. Vrijdom wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are en aan eenige gronden groot H. 0.29.40 ingevolge vroeger gesloten overeenkomsten. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld jaarlijks f 3.12 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP WESTERDIJKSHORNERPOLDER. O M. 1.60. GEMEENTE BEDÜM. P = M. 2.00 -r- W.P. De polder wordt gezegd in 1797 te zijn opgericht. Het tegenwoordige waterschap werd gereglementeerd bij Statenbesluit van den 11 Juli 1865 (P. B. no. 45). Het is groot H. 247.59.65. Het wordt ten noorden van het waterschap Onderwierum gescheiden door den Haandijk, die geheel is afgegraven. De langs de grensperceelen gelegen sloot wordt door dit waterschap bemalen. Ten westen wordt het begrensd door de Oude JE, waar de kadijk in onderhoud is bij dit waterschap, ten zuiden door het waterschap Zandvoort, waarvan het gescheiden is door eene sloot, die door dit waterschap wordt bemalen; ten oosten door den Wolddijkster grindweg, in onderhoud bij de eigenaren. Een windvijzelmolen, staande ter hoogte van het Wetsingermaar, slaat het water uit op de Oude JE. De vlucht van den molen is M. 20, de middellijn van de vijzel M. 1.40. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.00 -f- W.P. tot M. 0.40 -f- W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt inden zomer op M. 1.85 W.P. gehouden, inden winter zoo laag mogelijk. HUNSINGO. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, de bovengenoemde dijken, de tochten en pompen in art. 4 Regl. vermeld. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar gelang der grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 gemiddeld f 2.75 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP MOESHORNER EN UILENNESTERMOLENPOLDER. O = M. 2.12, GEMEENTE BEDUM. P = M. 2.50 -r- W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit d.d. 12 Juli 1865, (P. B. no. 48), door de vereeniging van de bestaande Moeshorner (H. 264.47.81) en Uilennester (H. 18.49.65) molenpolders en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 9 Nov. 1865 (P. B. 1866, no. 2), gewijzigd den 11 Nov. 1866, (P. B. no. 87). Het is volgens het Reglement groot ongeveer H. 290. ’) Het waterschap grenst ten westen en ten noorden aan den Wolddijkster grindweg, in onderhoud bij de eigenaren, tot aan den Haandijk en vervolgens aan die geheel vergraven waterkeering tot aan den provincialen grindweg langs het Boterdiep; ten oosten aan dien grindweg en voor een klein gedeelte aan het Boterdiep, waar de kade in onderhoud bij dit waterschap is, en ten zuiden aan het waterschap de Zuidwestelijke molenpolder, waar eene sloot, die door den Zuidwestelijken molenpolder bemalen wordt, de scheiding vormt. De pendammen tot afsluiting zijn in onderhoud bij de aangrenzende eigenaren. Ten zuiden van den spoorweg, die door den polder loopt, ligt een windvijzelmolen, die het water op het Boterdiep uitslaat. De molen heeft eene vlucht van M. 20.50; de middellijn der l) Op den legger van het waterschap komen slechts de belastbare perceelen voor ter grootte van H. 272.55.90. HUNSINGÓ. vijzel is M. 1.42. Het water kan van M. 2.50 ~ W.P. tot M. 0.38 -f- W.P. worden opgevoerd. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur, bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand is inden zomer geregeld M. 2.15 -f- W.P. en inden winter wordt zoo laag mogelijk afgemalen. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, verschillende tochten en pompen, de bovenvermelde kade langs het Boterdiep en eenige andere objecten breeder omschreven in art. 4 Regl. Tot de kosten wordt door alle gronden bijgedragen naar de uitgestrektheid. Vrijdom wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are en aan gronden die wegens vroegere overeenkomsten geheel of gedeeltelijk vrijdom genieten. Geheele vrijdom wordt genoten door H. 5.98.40. De lasten hebben over 1904/8 gemiddeld f 3.00 per H. bedragen. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP ZANDVOORT. GEMEENTE O = M 1.61. bedum. P == M. 2.30 -i- W.P. Volgens de inlichtingen door het bestuur verstrekt, hebben deze landen vroeger tot den Westerdijkshornerpolder behoord, doch zijn daarvan in 1819 afgescheiden, omdat de geheele oppervlakte niet door één molen kon worden bemalen. Het Reglement van het waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit d.d. 10 Juli 1867, (P. B. no. 85). Het is groot H. 165.08.86. Het wordt begrensd ten noorden door den Westerdijkshornerpolder, door welken polderde sloot, die de scheiding uitmaakt, wordt bemalen; ten oosten door den Wolddijkster grindweg, in onderhoud bij de eigenaren; ten zuiden door de Boddelaan, in onderhoud bij de eigenaren, wordende de sloot ten zuiden dier laan, de scheiding tusschen dit waterschap en den Pijpstermolenpolder, door dien polder bemalen; ten westen door de HÜNSINGÓ. Oude M, zijnde de kade langs die watering in onderhoud bij dit waterschap. Ten zuiden van den spoorweg, die door den polder loopt, ligt een windvijzelmolen, die het water op de Oude Hl brengt. De vlucht van den molen is M. 16.30, de middellijn van de vijzel M. 1.10, die het water van M. 2.30 -f- W.P. tot M. 0.69 W.P. kan opvoeren. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur bepaald, wat nog niet is geschied. De waterstand wordt inden zomer geregeld op M. 1.96 W.P. gehouden en inden winter zoo laag mogelijk. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, de dijken, de tochten en pompen in art. 4 Regl. genoemd. Tot de kosten dragen alle gronden bij, naar gelang der grootte, doch is vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are en aan eenige perceelen groot H. 21.16.00, op grond van oude overeenkomsten. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld f 3.44 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE ZUIDWESTELIJKE POLDER OF TICHELWERKSPOLDER. GEMEENTE O = M. 2.18. BEDUM. P = M. 2.60 —r- W.P. De polder werd onder den naam van Tichelwerkspolder in 1816 opgericht. Het vigeerend Reglement werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 12 Juli 1864 (P. B. no. 47), gewijzigd en aangevuld den 9 Juli 1878, (P. B. no. 85). Het waterschap is groot H. 327.45.60. Het grenst ten noorden aan het waterschap de Moeshorner en Uilennesterpolder, waar de scheiding in eene sloot bestaat, welke door dit waterschap wordt bemalen; ten oosten aan het Boterdiep, waar de kade in onderhoud is bij dit waterschap; ten zuiden aan het waterschap de Westpolder, waarvan het tot den grindweg door Noordwolde gescheiden is door eene sloot, die door den Zuidwestelijken polder wordt bemalen, en verder HUNSINGO. aan den Munnikeweg, in onderhoud bij de gemeente Bedum en verder ten westen aan den grindweg door Noordwolde tot het Boterdiep aan eene sloot, die door dit waterschap wordt bemalen; ten westen aan den Wolddijkster grindweg in onderhoud bij de eigenaren. Het water wordt dooreen windvijzelmolen, in het noordoostelijk deel van het waterschap gelegen, op het Boterdiep gebracht. De vlucht van den molen is M. 21.10. De middellijn van de vijzel is M. 1.35, die het water kan opvoeren van M. 2.60 -f-W.P. tot M. 0.42 -T- W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt inden zomer geregeld op M. 2.37 W.P. en inden winter zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen enz., de wateringen, pompen en dammen in art. 4 Regl. vermeld en de dijk langs het Boterdiep, welke dijk niet mag worden gebruikt als bouwgrond noch met houtgewas beplant, behalve bij de erven of heemen. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar gelang der grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. De lasten hebben over 1904/8 gemiddeld f 3.81 per H. bedragen. Het bestuur bestaat uit drie leden. In het waterschap ten zuiden van den watermolen liggen ongeveer H. 10 uitgeticheld land, die dooreen klein molentje van M. 12 vlucht hun water opmalen inde molensloot van het waterschap. Den eigenaar werd tot de plaatsing van dit molentje vergunning verleend bij Res. van Gedep. Staten van den 17 Juli 1861, onder voorwaarde van voortdurende betaling der molenschotten aan den molenpolder, terwijl het molentje niet mag malen, wanneer de groote molen tijdelijk buiten werking is. hunsingo. WATERSCHAP WESTPOLDER OF NOORDWOLDERPOLDER. GEMEENTE O = M. 2.25. BEDUM. P = M. 2.45 -f- W.P. De polder werd opgericht in 1811. Het Reglement van het tegenwoordige waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 9 Juli 1868, (P. B. no. 53) en vernieuwd den 18 Juli 1899, (P. B. no. 38). Het is groot H. 598.22.55. Het grenst: ten noorden aan den Zuid westelijken polder, waar de scheiding bestaat inden Munnikeweg, in onderhoud bij de gemeente Bedum, en, van den grindweg door Noordwolde tot het Boterdiep, in eene sloot, die door den Zuidwestelijken polder wordt bemalen; ten oosten aan den provincialen grindweg langs het Boterdiep en aan een klein gedeelte kadijk langs hetzelfde diep tot aan de Ellerhuistertil, dat in onderhoud bij het waterschap is; ten zuiden scheidt een kadijk, in onderhoud bij het waterschap, dit van den polder het Witte Lam; ten westen wordt de grens gevormd door den Wolddijkster grindweg, in onderhoud bij de eigenaren. Dij dijken en wegen zijn hoog ongeveer M. 0.25 -f- W.P. Een windvijzelmolen, staande ten zuidoosten van Noordwolde, brengt het water op eene tocht, die het naar het Boterdiep voert. De molen heeft eene vlucht van M. 22.10 en werkt op twee vijzels, waarvan de eene eene middellijn heeft van M. 1.48, de andere van M. 1.17. Het water kan worden opgebracht van M. 2.45 -f- W.P. tot M. 0.20 -h W.P. Volgens het Reglement is het peil zoo laag mogelijk, doch wordt de waterstand van Mei tot September door Gedep. Staten, na het bestuur te hebben gehoord, bepaald, wat evenwel nog niet is geschied. De waterstand wordt inden zomer op M. 1.15 -j- W.P. en inden winter zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen enz., de dijken, de tochten, duikers, brug en dammen in art. 4 Regl. genoemd; de tochten echter alleen wat het graven betreft, want het jaarlijkscbe schoonhouden is ten laste der aanliggende ingelanden, behalve de molentocht, die geheel voor rekening van het waterschap is. 15 HUNSINGO. Alle gronden dragen tot de kosten bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. De onbelastbare perceelen zijn tezamen groot H. 18.29.79. De lasten hebben over 1904/8 jaarlijks f 4.00 per H. bedragen. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE OOSTELIJKE BEDUMMERPOLDER. GEMEENTE O = M. 2.47. BEDUM. P = M. 2.70 -r- W.P. De polder werd opgericht in 1816. In 1856 werd hij door drie molens bemalen die het water onmiddellijk op het Boterdiep brachten. Inden polder stonden toen nog zes ondermolentjes ten dienste der lage landen; deze ondermolentjes maalden het water naar de groote molens. Het vigeerend Reglement werd vastgesteld bij Statenbesluit d.d. 7 November 1861, (P. B. 1862, no. 11). Het waterschap is groot H. 1377.45.82. Het grenst ten noorden aan den ouden Noorderwolddijk, thans grindweg, in onderhoud bij de gemeente Bedum, tot waar de spoorweg de grenslijn snijdt en verder tot aan het Kardingermaar, in onderhoud bij dit waterschap; ten oosten aan het Kardingermaar waar de kadijk langs dat maar in onderhoud is bij dit waterschap en verder aan den Stuurwolderpolder, waar de scheiding bestaat in eene sloot, welke door dien polder bemalen wordt; ten zuiden, vanaf de Zuidwending tot den grindweg, aan eene sloot, de scheiding met den Oostpolder, die door dit waterschap wordt bemalen en verder aan den grindweg (de Hoogewal) naar Zuidwolde, in onderhoud bij de gemeente Bedum; ten westen aan het Boterdiep. De kadijk aan het Boterdiep van de zuidelijke grens tot Ellerhuizertil is in onderhoud bij dit waterschap, de grindweg van daar naar Bedum bij de provincie, terwijl de kadijk van daar tot de noordelijke grens wederom in onderhoud is bij dit waterschap. De waterloozing heeft plaats dooreen windvijzelmolen en een stoomgemaal; De windmolen ligt ten zuiden van den grindweg van Bedum naar Thesinge aan het Kardingermaar en brengt het water op dat maar. De vlucht van den molen is M. 23.50. HUNSINGO. De molen werkt op twee vijzels, de eene groot in middellijn M. 1.57, de andere M. 1.27. Het stoomgemaal staat ten noorden van Bedum en brengt het water op het Boterdiep. Het heeft twee ketels, Cornwallsysteem, elk met een stookkanaal met zeven Galloway-buizen met eene gezamenlijke verwarmingsoppervlakte van 68 M2. De horizontale machine werkt op twee vijzels, die elk een diameter hebben van M. 1.65 en 80 MB. per minuut opbrengen. Het water kan worden afgemalen tot M. 2.85 4- W.P. met den windmolen en met het stoomgemaal tot M. 2.70 -4 W.P. en opgevoerd met den windmolen tot M. 0.25 h- W.P. en met het stoomgemaal tot M. 0.23 4- W.P. Volgens besluit van Gedep. Staten van 22 Augustus 1879 is het peil van 1 Mei tot 1 September bepaald op M. 2.35'-f- W.P. Inden winter wordt de waterstand zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watergemalen, de dijken, pompen en wateringen en andere objecten breeder omschreven in art. 4 Regl. Tot de kosten wordt bijdragen door alle gronden naar gelang der grootte, doch is vrijdom verleend voor het geheel aan de ■wegen, voor de helft aan de dijken. De lasten hebben over 1904/8 gemiddeld f 4.50 per H. bedragen. Het bestuur bestaat uit vijf leden. WATERSCHAP DE OOSTPOLDER OF ZUIDWOLDERPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.90. BEDUM. P = M. 2.50 -f- W.P. Het is niet bekend wanneer de polder is opgericht. Het Reglement van het waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 10 November 1858, (P. B. no. 76) en vernieuwd den 16 Juli 1901, (P. B. no. 52). Het is groot H. 566.90.23. liet grenst ten noorden aan den grindweg, den zoogenaamden Hoogenwal, in onderhoud bij de gemeente Bedum en vanaf de Zuidwending tot den grindweg aan eene sloot, de scheiding met den Oostelijken Bedummerpolder, welke door dien polder wordt HUNSINGO. bemalen, terwijl de pendammen tot afsluiting door de aanzwettende landeigenaren onderhouden worden; ten oosten aan de Zuidwending, de scheiding tusschen de gemeenten Tenboer en Bedum, waarlangs eene sloot loopt, aan beide zijden door dammen afgesloten, waarvan het onderhoud aan de westzijde op de aangrenzende landeigenaren en aan de oostzijde op dit waterschap rust, terwijl de sloot door dit waterschap wordt bemalen; ten zuiden aan het Noorddijkstermaar, waar de kade in onderhoud is bij dit waterschap en voor een klein gedeelte aan den grindweg naar Noorderhoogebrug, in onderhoud bij de eigenaren; ten westen aan het Boterdiep tot aan het stoomgemaal, waar de kadijk in onderhoud is bij dit waterschap, zijnde verder de straat langs dat diep door Zuidwolde in onderhoud bij de gemeente Bedum. De hoogte der kadijken en wegen is ongeveer M. 0.40 W.P. Het water wordt dooreen stoomgemaal, ten zuiden van Zuidwolde gelegen, op het Boterdiep gebracht. Het stoomgemaal heeft een Cornwall-stoomketel met één stookkanaal met zes Galloway-buizen met eene verwarmingsoppervlakte van 35 M2. De horizontale machine werkt op eene vijzel met eene middellijn van M. 1.50, die 40 M3. water per minuut kan opbrengen. Het water kan van M. 2.50 W. P. tot M. 0.60 -f- W.P. worden opgevoerd. De waterstand is inden zomer ongeveer M. 2.20 -j- W.P., doch wordt inden winter zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: het watergemaal, de dijken, tochten, pompen en bruggen en worden de toevoerslooten geruid, alles in art. 4 Regl. vermeld. Alle gronden dragen naar de grootte tot de lasten bij, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijftien are. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld f 4.37 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE POLDER HET WITTE LAM. GEMEENTE O = M. 1.58. BEDTJM. P = M. 2.00 -r- W.P. De polder werd opgericht in September 1818 en is groot H. 100.86.31. De grenzen zijn: ten noorden het waterschap de Westpolder, HUNSINGO. waar de kadijk in onderhoud is bij dat waterschap; ten oosten en ten zuiden de provinciale weg langs het Boterdiep; ten westen de Wolddijkster grindweg, in onderhoud bij de eigenaren. De bovenvermelde kadijk tusschen dezen en den Westpolder is hoog M. 0.72 ~ W.P. De waterloozing heeft plaats dooreen windvijzelmolen op het Boterdiep. De molen heeft eene vlucht van M. 13.40. De middellijn van de vijzel is M. 0.98, die het water van M. 2.00 W.P. tot M. 0.42 -f- W.P. kan opvoeren. De waterstand is inden zomer geregeld M. 1.67 W.P., doch wordt inden winter zoo laag mogelijk gehouden. Tot de algemeene kosten dragen alle gronden bij naar gelang der grootte, doch wordt vrijdom verleend aan ongeveer H. 4.00.00. Het bedrag der lasten was over 1904/8 f 3.82. Het bestuur bestaat uit twee leden. WATERSCHAP PIJPSTERMOLENPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.03. BEDTJM. P = M. 1.70 H- W.P. De Pijpsberpolder werd opgericht bij molencontract d.d. 12 Augustus 1813, geapprobeerd door Gedep. Staten bij Res. van 15 Mei 1816. Het Reglement van het waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit d.d. 23 Juli 1869, (P. B. no. 64). De grootte is H. 127.96.20. Het waterschap grenst ten noorden aan de Boddelaan, in onderhoud bij de eigenaren; ten oosten aan de Wolddijkster grindweg, in onderhoud bij de eigenaren; ten zuiden aan het waterschap de Koningslaagte, waarvan het is gescheiden door eene sloot, die doordat waterschap wordt bemalen; ten westen aan de Oude JE, waar de kade in onderhoud is bij dit waterschap. Ten zuiden van den kunstweg, die van oost naar west door den polder loopt, staat een windvijzelmolen, die het water op de Oude 2E loost. De molen heeft eene vlucht van M. 15. De middellijn der vijzel is M. 0.95, die het water van M. 1.70 -r- W.P. tot M. 0.67 W.P. kan opvoeren. HÜNSINGO. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt inden zomer geregeld op M. 1.50 -f-W.P., inden winter zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten wordt gedragen het onderhoud van den molen enz. en der tochten en pompen in art. 4 Regl. genoemd. Het onderhoud der dijken is ten laste van de ingelanden op wier landen die gelegen zijn. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar gelang der grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. Het gemiddeld bedrag der lasten over 1904/8 was f 2.81 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE KONINGSLAAGTE. GEMEENTEN O = M. 1.50. ADORP EN BEDUM. P = M. 1.90 W.P. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit d.d. 14 November 1877, (P. B. 1978, no. 26), vergroot en het Regl. gewijzigd den 13 Juli 1892, (P. B. no. 78). Het is groot H. 380.70.00. De grens loopt ten noorden langs den Pijpsterpolder, waar de scheiding bestaat in eene sloot, welke door dit waterschap wordt bemalen, en vervolgens in westelijke richting over den spoorweg naar den Winsummerstraatweg. Van de hooge landen ten noorden is het afgescheiden door pendammen, in onderhoud bij de eigenaren. Het waterschap grenst ten oosten aan den grindweg, den Wolddijksterweg, in onderhoud bij de eigenaren; ten zuiden vanaf den Wolddijk, aan de begrinde uitvaartlaan der boerenplaats Nijenhuis, in onderhoud bij den eigenaar, en verder in noordwestelijke richting naar en langs de uitvaartlaan bij verschillende eigenaren in onderhoud, die door het Hemelrijk naar den Winsummerstraatweg loopt; ten westen aan den Winsummerstraatweg. in onderhoud bij de Winsummerstraatwegmü- De kadijken en de Winsummerstraatweg liggen ongeveer op M. 0.37 -f- W.P. Ten oosten van den spoorweg, bij het begin der Oude M ligt HUNSINGO. de windvijzelmolen, die het water daarop brengt. De vlucht van den molen is M. 21.40. De middellijn der vijzel is M. 1.25, welke het water van M. 1.90 h- W.P. kan opvoeren tot M. 0.40 -f- W.P. Bij Resol. van Gedep. Staten van 17 Mei 1878 werd het peil bepaald van 1 April tot 1 November op M. 1.75 -f- W.P. en van 1 November tot 1 April op M. 2.05 W.P. De beide pompen, die het water van het noordwestelijk gedeelte van het waterschap naar den molen voeren, worden bij uitmaling van het water niet geopend vóórdat de molen een goeden gang heeft en gesloten als de molen ophoudt te malen. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de dijken en de tochtslooten met de daarin liggende pompen. Tot de kosten wordt door alle gronden bijgedragen naar gelang der grootte. Het gemiddeld bedrag der jaarlijksche lasten was over 1904/8 f 2.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP HET NOORDEN. GEMEENTE O = M. 1.48. WARFFUM. P = M. 2.00 -r- "W.P. Dit waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van den 12 November 1873, (P. B. 1875, no. 6) en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van den 15 Juli 1875, (P. B. no. 49), terwijl het werd vergroot den 19 Juli 1876, (P. B. no. 62). Het Reglement werd gewijzigd en aangevuld den 19 November 1879, (P. B. 1880, no. 1) en nogmaals gewijzigd den 14 November 1889, (P. B. no. 70), terwijl het waterschap weder vergroot werd 17 Juli 1894, (P. B. no. 61 en 62). De grootte is H. 153.17.70. Het grenst ten oosten aan den provincialen grindweg van Onderdendam naar Warffum, langs het Warffummermaar, van af de Lage Tocht tot even ten zuiden van de Bieuwketil, van daar eerst in westelijke en dan in zuidelijke richting aan het waterschap de Eendracht; ten zuiden aan het Rasquerdermaar; HUNSINGO. ten westen aan de Oude Weer tot aan den weg naar de Westervalge, verder langs dien weg tot aan de Lage Tocht, doch behooren eenige perceelen ten westen van dien weg nog tot dit waterschap; ten noorden aan de Lage Tocht tot aan het Warffummer maar. De kadijken langs het Rasquerdermaar, de Oude Weer en de Lage Tocht zijn in onderhoud bij dit waterschap. De kadijken zijn op ongeveer M. 0.45 W.P. gelegen. De afsluiting van het water uit het waterschap de Eendracht langs de bovenvermelde oostelijke grens heeft aanleiding tot vele klachten gegeven, die geleid hebben tot het vergrooten van dit waterschap met een aan die grens gelegen perceel, groot H. 1.40.10. Dit waterschap .onderhoudt thans de noodige kadijken en dammen op dit gedeelte der oostelijke grens om het water uit de Eendracht af te sluiten. Een windvijzelmolen, in het noordoostelijk deel van den polder staande, slaat het water uit op het Warffummer maar. De vlucht van den molen is M. 17.80, de middellijn der vijzel M. 1.17. Het water kan van M. 2.00 W.P. tot M. 0.52 -h W.P. worden opgevoerd. Het peil van het waterschap wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur, bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand is inden zomer geregeld M. 1.45 -h W.P., doch inden winter wordt het water zoo laag mogelijk gehouden. Voor rekening van het waterschap komt het onderhoud van den molen enz., der dijken en der tochten, pompen en schutten in art. 4 Regl. opgenoemd. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar gelang der grootte. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 f 3.06 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE EENDRACHT. GEMEENTE WAEFPUM. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 13 Juli 1871, (P. B. no. 102), gewijzigd bij Statenbesluit van 17 Juli 1894, (P. B. no. 63), zonder dat de vaststelling van nadere bepalingen bij een Reglement noodig werd geacht, doch onder HUNSINGO. enkele voorwaarden omtrent den waterafvoer van landen buiten het waterschap gelegen, die naderhand vervallen zijn door het op richten van het waterschap het Noorden. Het waterschap is groot H. 90,55.59. De polder is ingesloten tusschen het waterschap het Noorden, den provincialen grindweg langs het Warffummermaar tot aan de Haantil en het Rasquerdermaar. Langs dit maar ligt een kleiweg, die niet tot dit waterschap behoort, evenmin als de sloot ten noorden van dien weg. De kadijk ten noorden van gemelde sloot vormt de grens van het waterschap en wordt door de aangrenzende eigenaren onderhouden. Door de minder goede verstandhouding der vier ingelanden werden de waterschapszaken verwaarloosd en gaf vooral ook de slechte afsluiting der westelijke grens aanleiding tot vele klachten. Bij voornoemd Statenbesluit van 17 Juli 1894 werd een perceel, groot H. 1.40.10, van dit waterschap afgenomen en gevoegd bij het waterschap het Noorden, bij welk waterschap de westelijke grens voor zoover in onderhoud is. Tot 1899 werd de polder bemalen dooreen windvijzelmolen, die stond in het oostelijk gedeelte van den polder tegenover het verbindingskanaal van het Warffummermaar naar het Usquerdermaar en uitsloeg op eerstgenoemd maar. In dat jaar werd de molen afgebroken en geloosd met een nabijgelegen duiker, voorzien van eene klep tot keering van hoog boezemwater, door den vóórliggenden duiker inden provincialen weg. Sedert is echter ook eerstgenoemde duiker opgeruimd en watert de polder vrijaf door laatstgenoemden duiker op het Warffummermaar, zoodat de gronden feitelijk tot de boezemgronden behooren. De ingelanden regelen de zaken onderling, zoodat er geen bestuur is. WATERSCHAP BIJLVEN. GEMEENTE O = M. 1.30. WARFFUM. P = M. 1.95 -T- W.P. Bij Statenbesluit van den 9 Juli 1872, (P. B. no. 58), werd aan het verzoek van twee eigenaren voldaan door het oprichten van dit waterschap voor de bemaling hunner gronden, groot HUNSINGO. H. 56.25.72, grenzende ten noorden aan het verbindingskanaal tusschen het Warffummer en het Usquerdermaar en ten westen aan den kadijk langs het Warffummer maar. De kadijken zijn in onderhoud bij de eigenaren der aanliggende landen. Het waterschap grenst ten zuiden aan den kadijk, in onderhoud bij den Zuidhofspolder en gedeeltelijk aan den provincialen grindweg van Onderdendam naar Warffum. Het vaststellen vaneen Reglement voor dit waterschap werd onnoodig geacht. Het water wordt dooreen windvijzelmolen op het bovenvermelde verbindingskanaal gebracht. De vlucht van den molen is M. 12, de middellijn van den vijzel M. 0.65, die het water van M. 1.95 W. P. tot M. 0.65 ~ W. P. kan opvoeren. De waterstand wordt inden zomer geregeld op M. 1.60 ~ W. P. gehouden en inden winter zoo laag mogelijk. Op gemeenschappelijke kosten worden onderhouden: de molen, enz., en de noodige pompen. De kosten worden naar de grootte der landen omgeslagen. Eender ingelanden is met het beheer belast. DE ZUIDHOFSPOLDER. GEMEENTE O = M. 129. WARFFÜM. P = M. 1.70 -j- W.P. Het jaar der oprichting van dezen polder is niet bekend. De polder is groot H. 90.01.65 en grenst ten noorden aan een kadijk, de grensscheiding met het waterschap Bijlven, in onderhoud hij dezen polder; ten oosten aan het jaagpad langs het Usquerdermaar, in onderhoud bij de gemeente Usquert, en ten westen aan den provincialen grindweg van Onderdendam naar Warffum. Het water wordt dooreen windvijzelmolen op het Usquerdermaar geloosd. De vlucht van den molen is M. 12.50, de middellijn van de vijzel M. 0.75, die het water van M. 1.70 W.P. tot M. 0.41 W.P. kan opvoeren. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. De bediening en het onderhoud van den molen met woning HUN SINGO. wordt door de beide eigenaren der gronden inden polder gedragen, de een voor 3/s, de ander voor225/5 gedeelte. De lasten hebben over 1904/8 gemiddeld f 1.90 per H. bedragen. Eender ingelanden is met het beheer belast. DE BOELENSPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.43. KANTENS. P = M. 2.07 -r- W.P. De gronden onder dezen polder begrepen, groot H. 20.50.00, aan éénen eigenaar behoorende, zijn gelegen tusschen den Rottum in er grindweg, in onderhoud bij de gemeente Kantens, ten noorden, den provincialen grindweg van Kantens naar Rottum ten oosten, en het Rottummer maar, waarlangs een kadijk ligt, ten westen. Tusschen de zuidergrens en het Koksmaar liggen eenige perceelen, die door pendammen van den polder zijn afgesloten. Inden zuidwestelijken hoek van den polder ligt een molentje van M. 9.64 vlucht, die het water op het Rottummermaar uitslaat. De vijzel heeft eene middellijn van M. 0.65 en kan het water opvoeren van M. 2.07 -h W.P. tot M. 0.64 -r- W.P. De waterstand wordt inden zomer geregeld gehouden op M. 1.55 -r- W.P., doch inden winter op M. 1.85 W.P. POLDER YAN J. TIJKS, c.s. GEMEENTE KANTENS. De polder wordt begrensd: ten noorden dooreen kade in onderhoud bij de eigenaren van den polder, ten oosten door hooge gronden, ten zuiden door het Koksmaar en ten westen door het Usquerdermaar, en is groot ongeveer H. 37. De bemaling geschiedt dooreen windvijzelmolen, opgericht in 1903, met een vlucht van M. 8.40; de middellijn van de vijzel is M. 0.50; het water wordt door den molen, staande in het zuidwesten, op het Koksmaar uitgeslagen. Bij verkoop van deze gronden werd de polder in twee deelen gesplitst; het westelijk HUNSINGO. deel, groot ongeveer H. 9, wordt doorloopend bemalen, het oostelijk deel, groot ongeveer H. 28, kan op het Koksmaar vrij afwateren en heeft alleen des winters behoefte aan de bemaling. De gronden behooren thans aan twee eigenaren. WATERSCHAP DE STITSWERDERWOLDPOLDER. GEMEENTE KANTENS. Dit waterschap, gelegen tusschen het Usquerdermaar, het Koksmaar, het waterschap Kooi en het Stitswerder maar, ter grootte van H. 110.99.94, werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 12 Juli 1877, (P. B. 1878, no. 7). Feitelijk is het waterschap niet tot stand gebracht en werd ook de geprojecteerde watermolen niet gebouwd, omdat, na de afsluiting van het Reitdiep, de behoefte aan een lageren waterstand dan het boezempeil van het waterschap Hunsingo zich niet meer deed gevoelen. WATERSCHAP KOOI. GEMEENTE O = M. 1.45. KANTENS. P = M. 1.80 -t W.P. Dit waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van den 18 Juli 1876, (P. B. 1877, no. 38) en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van den 13 November 1877, (P. B. 1878, no. 5). Het is groot H. 266.60.51. Het wordt begrensd: ten oosten door den provincialen grindweg Kantens-Usquert, (het oostelijk deel van het dorp Kantens be hoort niet tot het waterschap); ten zuiden door den kunstweg, den zoogenaamden Breeden weg, en ten westen door den Stitswerder grindweg, zijnde beide wegen in onderhoud bij de gemeente Kantens. Het waterschap grenst ten noorden voor het grootste gedeelte aan den kunstweg, den zoogenaamden Knolweg, eveneens in onderhoud bij de gemeente Kantens, voor een klein gedeelte aan eenige hooge landen tusschen dien weg en het Koksmaar gelegen, door pendammen van het waterschap gescheiden. De waterloozing geschiedt op het Koksmaar dooreen wind- HUNSINGO. vijzelmolen, die eene vlucht heeft van M. 20.50. De middellijn der vijzel is M. 1.35. Het water kan worden opgevoerd van M. 1.80 W.P. tot M. 0.35 ~ W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur, bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand is inden zomer gewoonlijk M. 1.55 -f- W.P., doch inden winter wordt zoo laag mogelijk afgemalen. Op algemeene kosten wordt gedragen het onderhoud van den molen, enz., der groote tocht en het schoonmaken der tochten in art. 4 Regl. genoemd, benevens het onderhoud der daar vermelde pompen. Het graven der tochten blijft ten laste der aangrenzende ingelanden. Tot de kosten wordt bijgedragen door alle gronden naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijftien are. De lasten bedroegen over 1904/a gemiddeld f 3.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP ANDERWERELD. GEMEENTEN O = M. 1.75. MIDDELSTUM EN KANTENS. P = M. 2.25 -r- W.P. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 14 November 1876, (P. B. 1877, no. 16), waarbij tevens werd opgeheven een bij Statenbesluit van 13 Juli 1870, (P. B. no. 100), voor een gedeelte dier gronden opgericht waterschap. Een nieuw Reglement werd vastgesteld bij Statenbesluit van 21 Juli 1908 (P. B. no. 57), waarbij het waterschap tevens werd vergroot tot omstreeks H. 435.—. Het wordt begrensd: ten noorden door den kunstweg, den Breedeweg en ten westen door den Stitswerder grindweg, zijnde beide wegen in onderhoud bij de gemeente Kantens; ten zuiden en zuid-oosten door den provincialen grindweg van Onderdendam naar Middelstum, door het Toornwerdermaar, verder in noordoostelijke en noordwestelijke richting door de zuidoost- en oostzijde van Toornwerd en in westelijke richting door den kunstweg dóór Toornwerd, dan in noordelijke richting door hooge landen met pendammen afgesloten, in onderhoud bij de aanliggende HUNSIN GO. ingelanden en langs de grensscheiding tusschen de gemeenten Middelstum en Kantens. Het stoomgemaal staat in het zuid-oostelijk deel van den polder en brengt het water op het Boterdiep tusschen Fraamtil en Middelstum. Het heeft een liggenden ketel, Cornwall-systeem, met vier Galloway-buizen, lang M. 4.80, diameter M. 1.40, met eene verwarmingsoppervlakte van 24 M2. De horizontale machine van hooge drukking met variabele expansie werkt op eene vijzel, die eene middellijn heeft van M. 1.40 en 35 M3. water per minuut kan opvoeren van M. 2.25 -h W.P. tot M. 0.50 W.P. Volgens het Reglement moet het water zoo laag mogelijk worden uitgemalen, doch van 1 Maart tot 1 November naar een peil door Gedep. Staten te bepalen, na het bestuur te hebben gehoord, welke bepaling evenwel nog niet heeft plaats gehad. De waterstand wordt inden zomer op M. 1.65 -f- W.P. gehouden, doch inden winter op M. 1.85 -f- W.P. Op algemeene kosten geschiedt het onderhoud van het stoomgemaal enz., en van alle tochtslooten met de daarin gelegen pompen en tilbatten. Tot de kosten wordt door alle gronden bijgedragen, naar gelang der grootte. Vrijdom wordt genoten door de provincie voor H. 0.92.43, de breede berm van den provincialen grindweg, tusschen Fraamklap en de Nieuwe Til. Het bedrag der lasten was over 1904/„ gemiddeld f 3.88 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP MENKEWEER. GEMEENTEN KANTENS, O = M. 1.85. BEDUM EN MIDDELSTUM. P = M. 2.00 W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van den 14 November 1870, (P. B. 1877, no. 17), en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van den 11 Juli 1877, (P. B. no. 73), gewijzigd den 11 November 1891, (P. B. no. 88). De grootte is H. 357.12.68. Het grenst: ten noorden aan het Stitswerdermaar; ten oosten aan den Stitswerder grindweg, in onderhoud bij de gemeente HUNSINGO. Kantens; ten zuiden aan den provincialen grindweg van Middelstum naar Onderdendam; ten westen aan den provincialen grindweg van Onderdendam naar Warffum en verder aan het Usquerdermaar. De kadijken langs dit maar en langs het bovenvermeld Stitswerdermaar zijn in onderhoud bij dit waterschap. Het water wordt dooreen windvijzelmolen op het Usquerdermaar geloosd. De molen heeft eene vlucht van M. 21. De middellijn van de vijzel is M. 1.44. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.00 W.P. tot M. 0.15 W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur, bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt inden zomer op M. 1.65 W.P. en inden winter zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten wordt gedragen het onderhoud van den molen, enz., der dijken en der groote tocht, het schoonhouden der bij art. 4 Regl. genoemde tochten en het onderhoud der eveneens bij art. 4 vermelde pompen en schutten. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar gelang der grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijftien are. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 f 2.50 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE DEELLANDEN, GEMEENTE O = M. 1.44. MIDDELSTÜM. P = M. 1.47 ~ W.P. Bij Statenbesluit van 14 November 1855 werd vergunning gegeven aan J. D. Huizinga te Middelstum tot de oprichting vaneen waterschap over déze gronden, groot H. 82.36.52, zonder dat een Reglement werd vastgesteld. Het schijnt dat toen de molen niet is gebouwd, tenminste bij Statenbesluit van 20 November 1866, (P. B. 1867, no. 12), werd aan K. J. Woldinga vergunning verleend tot het oprichten van een waterschap groot H. 25.09.50, zijnde die perceelen onder de bovengenoemde H. 82.36.52 begrepen. Dit waterschap is feitelijk niet tot stand gekomen, want in 1867 werd de molen gebouwd, die de geheele oppervlakte thans bemaalt en is de overeenkomst HUNSINGO. omtrent die bemaling tusschen de drie eigenaren gesloten. Het waterschap wordt begrensd: ten noorden door het jaagpad langs het Boterdiep van Onderdendam naar Fraamklap, in onderhoud bij de provincie; ten oosten door het Hooimaar; ten zuiden door het Kardingermaar, wordende de kadijken langs die maren onderhouden door de aanliggende eigenaren der landen; ten westen door boezemlanden tusschen het Kardingermaar en het bovengenoemden provinciale jaagpad, welke grens door pendammen is afgesloten, in onderhoud bij den aanliggenden ingeland. Het water wordt op het Kardingermaar gebracht dooreen windvijzelmolen, die eene vlucht heeft van M. 13.40. De middellijn van de vijzel is M. 0.90. Het water kan worden opgevoerd van M. 1.47 -f- W.P. tot M. 0.03 -h- W.P. De waterstand wordt inden zomer geregeld op M. 1.30 -h W.P. en inden winter zoo laag mogelijk gehouden. Bij het bovenvermeld contract werd bepaald dat de eigenares van slechts negen en een half grazen land zal betalen jaarlijks f 0.50 per gras ineens af. De twee andere eigenaren zijn verplicht ieder op hun eigen land de dijken te onderhouden. Inde kosten van bemaling en onderhoud van den molen en de molensloot draagt de een bij voor 2/3, de andere voor l/3 gedeelte, terwijl het graven der molensloot door elk voor de helft geschiedt. WATERSCHAP DE OUDENZIJLSTERMOLENPOLDER. GEMEENTEN O = M. 1.87. BEDUM EN MIDDELSTÜM. P == M. 2.20 W.P. Inde plaats van den vroegeren molenpolder van dien naam werd het thans bestaand waterschap opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 14 November 1877, (P. B. 1878, no. 10). Het is groot H. 450.55.40. Het grenst ten noorden en ten oosten aan het Kardingermaar; ten westen aan het Boterdiep, zijnde de kadijken langs die wateren in onderhoud bij dit waterschap; ten zuiden aan den Noorderwolddijk, voor het grootste gedeelte kunstweg, in onderhoud bij de gemeente Bedum. HUNSINGO. Een windvijzelmolen, inden zuid westelijken hoek van het waterschap gelegen, brengt het water op het Boterdiep. De molen heeft eene vlucht van M. 22.40, de vijzel eene middellijn van M. 1.50. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.20 -4- W.P. tot M. 0.33 h- W.P. Bij Resolutie van Gedep. Staten van 12 Juli 1878, werd het peil bepaald op M. 2.01 -h W.P. Inden winter wordt echter zoo laag mogelijk afgemalen. Het onderhoud van den molen, enz., der dijken, tochten, duikers en pompen in art. 4 Regl. vermeld, geschiedt op algemeene kosten. Tot de kosten wordt door alle gronden naar gelang der grootte bijgedragen, doch is vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 f 2.31 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP ENGEWEER OP KLEINE BREEKSTERPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.63. MIDDELSTUM. P = M. 1.84 W.P. Uit eene overeenkomst van 21 April 1817 blijkt, dat toen de oprichting vaneen molenpolder van 150 grazen werd beraamd. De polder is toen tot stand gekomen maar verdere bijzonderheden ontbreken. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit d.d. 9 Juli 1878, (P. B. no. 91). Het is groot H. 108.01.62. De landen grenzen: ten noorden aan hooge gronden, door pendammen daarvan afgesloten; ten oosten deels aan den kunstweg langs Engeweer, deels aan eene laan, in onderhoud bij den eigenaar, welke laan over het zuidelijk gedeelte de scheiding uitmaakt van dit waterschap met het waterschap de Breeken; ten zuiden aan den grindweg van Roodeschool naar Westerwijtwerd, in onderhoud bij de gemeente Middelstum en aan het waterschap de Breeken of de Groote Breeksterpolder; ten westen aan het Kardingermaar. De kadijk langs het maar en de aan de noordergrens vermelde 16 HUNSINGO. pendammen worden door de bezitters der aangelegen landen in schouwbaren staat onderhouden, doch het buitengewoon onderhoud is voor rekening van het waterschap, dat ook onderhoudt eene waterkeering bij den grindweg naar Bedum inden zuidwestelijken hoek van den polder. Inden noordwestelijken hoek staat een windvijzelmolen, die het water op het Kardingermaar uitslaat. De molen heeft eene vlucht van M. 14.05, de vijzel eene middellijn van M. 1.00, terwijl het water kan worden opgevoerd tot M. 0.21 -f- W.P. en afgevoerd tot M. 1.84 -h W.P. Een vast peil bestaat niet, doch de geregelde waterstand in den zomer kan worden aangenomen op M. 1.55 -f- W.P. Op algemeene kosten worden gedragen het onderhoud van den molen, enz., en der wateringen, pompen en duikers in art. 3 Reglement vermeld. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte. De lasten bedroegen inde laatste jaren f 2.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE BREEKEN OF DE GROOTE BREEKSTERPOLDER. GEMEENTEN O = M. 1.78. MIDDELSTUM EN KANTENS. P = M. 2.16 -r- W.P. Het molencontract, waarbij de polder werd opgericht, dagteekent van 1838 en de laatste wijzigingen van Mei 1885. Het waterschap werd opgericht en het reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 19 Juli 1898 (P. B. no. 59). Het is groot H. 204.11.17 en grenst ten noorden aan het waterschap Engeweer en eenige boerengronden tusschen den kunstweg naar Westerwijtwerd en het Westerwijtwerdermaar, terwijl tot het waterschap nog eenige perceelen behooren tusschen de oostelijke grens van gemeld waterschap en den genoemden kunstweg, die evenwijdig loopt met het Westerwijtwerdermaar en in onderhoud is bij eene particuliere vereeniging; ten oosten aan het Westerwijtwerdermaar tot aan Donatil, van daar ten zuiden aan den Wolddijk, tot aan de Kardingerzijl, welke dijk bestaat gedeeltelijk inden grindweg van Bedum naar HUNSINGO. Stedum, in onderhoud bij de gemeente Stedum, gedeeltelijk in eene groene laan, in onderhoud bij eender ingelanden van den Pompsterpolder; ten westen aan het Kardingermaar. De kadijken langs de beide maren worden door het waterschap onderhouden, evenals de pendammen ter afsluiting der aangelegen landen. Ten zuiden van den spoorweg, die door den polder loopt, staat een windvijzelmolen, die het water op het Kardingermaar brengt. De molen heeft eene vlucht van M. 19.20; de middellijn der vijzel is M. 1.30. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.38 -f- W.P. en weggemalen tot M. 2.16 -f- W.P. Het peil is bij besluit van Gedep. Staten van 29 September 1899 bepaald op M. 2.12 -h W.P. Op gemeenschappelijke kosten worden onderhouden: de molen, enz., en verder alle tochten, pompen en duikers met de bovenvermelde kadijken, alles omschreven in art. 4 Regl. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar gelang der grootte, doch is vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. Het gemiddeld bedrag der polderlasten was over 1904/8 f 1.81 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE PALEN. GEMEENTE O = M. 1.48 MIDDELSTUK. P = M. 1.92 -r W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van den 18 Juli 1876, (P. B. no. 46) en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 11 Juli 1877, (P. B. 1878, no. 64). Het is groot H. 118.40.80. Het is besloten tusschen het Westerwijtwerder maar en het Maarvliet tot waar die wateringen samenvloeien, terwijl het ten noorden grenst aan onbemalen hooge landen ten zuiden van Westerwijtwerd. De kadijken langs de genoemde wateringen en de pendammen aan de noordergrens worden door de ingelanden, op wier landen ze liggen, onderhouden. Een windvijzelmolen brengt het water op het Westerwijtwerdermaar. De molen heeft eene vlucht van M. 16.40; de middellijn der vijzel is M. 1.10, die het water van M. 1.92 -r-W.P. tot M. 0.44 W.P. kan opvoeren. HUNSINGO. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. Er is geen vast peil; de waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden en is inden zomer geregeld M. 1.92 -e- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., en dein art. 4 Regl.- vermelde duikers. Tot de lasten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenïg grondbezit beneden tien are. Het bedrag der lasten was over 190V8 gemiddeld ƒ4.75 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE BULT. GEMEENTE O = M. 1.56. STEDUM. P = M. 2.05 -r- W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van den 13 November 1867, (P. B. 1868, no. 3), vergroot bij Statenbesluit d.d. 16 Juli 1868, (P. B. no. 103), en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 16 Juli 1868, (P. B. no. 107). Een nieuw Reglement werd vastgesteld den 19 Juli 1904 (P. B. no. 47), waarbij het waterschap tevens opnieuw werd vergroot tot H. 179.33.99. Het grenst ten westen aan het Maarvliet; ten zuiden aan den Wester Krangeweerster polder, door pendammen afgescheiden, en aan den grindweg Bedum—Stedum, in onderhoud bij de gemeente Stedum; ten oosten voor een deel aan genoemden grindweg, verder aan het Helmaar, een boezemtochtsloot, die in het Stedummermaar afwatert, en eindelijk aan den grindweg van Stedum naar Westeremden, in onderhoud bij de gemeente Stedum. Ten noorden is het waterschap van de hooggelegen landen ten zuiden van De Weer afgesloten door pendammen. De kadijken en pendammen worden onderhouden door de eigenaren der landen, waarop die liggen. In het zuidwestelijk deel van het waterschap staat ten noorden van den spoorweg een windvijzelmolen, die het water op het Maarvliet uitslaat. De molen heeft eene vlucht van M. HUNSINGO. 16.40; de middellijn van de vijzel is M. 1.05. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.05 -h W.P. tot M. 0.49 W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. Een vast peil is er niet; de waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten wordt gedragen het onderhoud van den molen, enz., der tochten en pompen in art. 4 Regl. genoemd, tot welke kosten door alle gronden naar gelang der grootte wordt bijgedragen. Vrijdom wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld f 3.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE WESTERKRANGEWEERSTERPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.35. STEDUM. P M. 2.07 -r- W.P. De polder wordt gezegd eender oudste in Hunsin go te zijn; het jaar van oprichting is echter onbekend. De gronden omvatten H. 49.01.00 en grenzen: ten westen aan het Maarvliet en aan het Westerwijtwerdermaar; ten zuiden aan laatstgenoemd maar en ten oosten aan den grindweg naar Westeremden, in onderhoud bij de gemeente Stedum, terwijl de gronden ten noorden aan het waterschap de Bult grenzen. De kadijken langs de maren en de pendammen op de noordergrens zijn in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren. Het water wordt dooreen windmotor op het Maarvliet geloosd. De middellijn van den waaier is M. 4.50; de centrifugaalpomp kan het water opvoeren van M. 2.07 -f- W.P. tot M. 0.72 -r-W.P. Een vast peil wordt niet in acht genomen, doch wordt zoo laag mogelijk tot M. 2.07 -h W.P. afgemalen en dit is in den regel de waterstand inden zomer. De polder behoort aan twee eigenaren, die onderling de zaken regelen. HüNSINGO. WATERSCHAP KRANGEWEERSTERPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.66. STEDUM. P = M. 2.05 W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 15 November 1866, (P. B. 1867, no. 5), over de gronden van K. A. Rietma c.s. te Stedum, doch een Reglement werd niet vastgesteld. De gronden omvatten H. 93.70.98 en grenzen ten noorden en ten westen aan den grindweg, den Krangeweersterweg, naar Stedum, bij die gemeente in onderhoud; ten zuiden aan het Westerwijtwerdermaar en ten oosten aan den Ooster-Krangeweersterpolder. De kadijk langs het maar is in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren. Het water wordt dooreen windvijzelmolen op het Westerwijtwerdermaar geloosd. De molen heeft eene vlucht van M. 16.55, de vijzel eene middellijn van M. 1.10. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.39 -f- W.P. en afgemalen tot M. 2.05 -f- W.P. Een vast peil is niet aangenomen, doch inden zomer wordt het water zoo laag mogelijk gehouden. Op gemeenschappelijke kosten, waartoe alle gronden naar de grootte bijdragen, worden onderhouden de molen, enz., en de toevoer- of molenslooten. De gronden behooren aan drie eigenaren, die één hunner met het beheer belasten. DE OOSTERKRANGEWEERSTERPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.50. STEDUM. O == M. 2.40 -r- W.P. Volgens verkregen inlichtingen werd de polder, ook Bodewespolder genaamd, opgericht in 1858. De grootte is H. 39.75.98. De polder grenst ten oosten aan het Stedummer maar en ten zuiden aan het Westerwijtwerder maar; ten westen aan den Krangeweesterpolder en ten noorden aan de uitvaarten van twee boerenplaatsen. Het trekpad langs het Stedummermaar is in onderhoud bij den eigenaar van het aanzwettende land. De kadijk langs het HUNSINGO. Westerwijtwerdermaar wordt door den polder onderhouden, de overige kadijken en pendammen door de eigenaren der landen, waarop zij gelegen zijn. Een windvijzelmolen aan het Westerwijtwerdermaar loost het water op dat maar. De vlucht van den molen is M. 10.75, de middellijn van de vijzel M. 0.80. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.90 W.P. en weggemalen tot M. 2.40 W.P. Een vast peil is niet aangenomen, doch de waterstand wordt in den zomer zoo laag mogelijk gehouden. Op gemeenschappelijke kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., en de molenslooten, tot welke kosten alle gronden bijdragen naar gelang der grootte. Het bestuur wordt door één der drie ingelanden gevoerd. WATERSCHAP DE BARNHEEMSTERPOLDER. GEMEENTEN O = M. 2.15. STEDUM EN TENBOER. P = M. 2.70 -r- W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van den 16 Juli 1868, (P. B. no. 99), en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit d.d. 22 Juli 1869, (P. B. no. 99). Het is groot H. 354.39.00. De grenzen worden gevormd: ten noorden door den provinvialen grindweg van Middelstum naar Loppersum en den grindweg naar Winneweer (Delleweg), in onderhoud bij de gemeente Stedum; ten oosten dooreen weg, de Drieborgerlaan, in onderhoud bij particuliere eigenaren doch niet onder schouw en verder door de Hemerdertocht, bij het waterschap Hunsingo in onderhoud; ten zuiden door het Westerwijtwerdermaar; tèn westen door het Stedummermaar tot Stedum en van daar door den grindweg van Stedum, welke bij die gemeente in onderhoud is, tot den provincialen grindweg bovengenoemd. Ten westen van laatstgenoemden weg liggen echter nog eenige perceelen die ook tot het waterschap behooren. Het water wordt dooreen hoofd- en twee bijkanalen naar een windvijzelmolen, in het zuidelijk gedeelte van den polder gelegen, gevoerd, die het water op het Westerwijtwerdermaar uitslaat. De molen heeft eene vlucht van M. 22.50, de vijzel eene HUNSINGO. middellijn van M. 1.50, terwijl het water kan worden opgevoerd van M. 2.70 W.P. tot M. 0.55 -r- W.P. Het peil wordt, op voordracht van het bestuur, door Gedep. Staten bepaald, wat echter nog niet is geschied. Het water wordt zoo laag mogelijk afgemalen tot op M. 2.70 W.P., waarop het inden zomer geregeld kan worden gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., de tochten en pompen in art. 4 Regl. omschreven en tevens alle kadijken, pendammen en schuttingen. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch is vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden twaalf are en aan ruim zes Hectare, die om eene goede grensregeling te verkrijgen in het waterschap moesten worden opgenomen, hoewel er geene behoefte aan bemaling was. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/a f 2.75 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP BOUWLUST GEMEENTE O = M. 1.19. TENBOER. P = M. 1.84 —r W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van den 14 Juli 1869, (P. B. no. 74), en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van den 8 November 1870, (P. B. 1871, no. 18), welk Reglement werd vernieuwd en het Waterschap vergroot den 16 Juli 1907 (P. B. no. 46). Het is groot H. 70.53.90. Het grenst ten noordoosten aan den grindweg van Lellens naar Stedum, in onderhoud bij de gemeente Tenboer, en aan eenige onbemalen perceelen langs dien weg gelegen; ten zuidoosten en zuidwesten aan het Lellenster en het Stedummermaar en ten noordwesten aan onbemalen landen, daarvan afgescheiden dooreen dijkje, in onderhoud bij de aanliggende ingelanden. Het water wordt dooreen windvijzelmolen op het Stedummermaar geloosd. De vlucht van den molen is M. 14.45; de vijzel heeft eene middellijn van M. 1.56. Het water kan worden opgevoerd van M. 1.84 -i- W.P. tot M. 0.65 -j- W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het HUNSINGO. bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De zomerwaterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de dijken en de hoofdmolensloot met twee daarin liggende duikers omschreven in art. 4 Regl. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte. Vrijdom wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. i Het bedrag der lasten was gemiddeld f 4.37 per H. over de laatste vier jaren. Het bestuur bestaat uit vier leden. DE SWIERINGA’SPOLDER. GEMEENTE TENBOER. Deze gronden, op de waterstaatskaart en op die van het waterschap Hunsingo als Swieringa’spolder bekend, zijn gelegen tusschen het Lellenstermaar, het Stedummermaar, den Stadsweg en den grindweg naar Stedum, en omvatten ongeveer H. 110. De landen worden niet bemalen maar wateren af door drie duikers, waarvan twee op het Stedummer- en één op het Lellenstermaar. Deze drie duikers zijn aan den binnenkant van eene schuif voorzien om hooge boezemstanden te keeren. Het onderhoud der duikers berust bij de eigenaren der landen waarin zij zich bevinden. DE TICHELLANDSTERPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.03. TENBOEE. P = M. 1.29 W.P. De polder, opgericht in 1834, is groot H. 14.64.80. De gronden zijn gelegen inden zuid-oostelijken hoek, die op de grens van Hunsingo en Fivelingo wordt gevormd door den grindweg van Stedum naar Ten Post, in onderhoud bij de gemeente Tenboer, en het Lellenster maar, van welk maarde polder echter is gescheiden door hooge gronden met pendammen afgesloten. Deze pendammen worden op gemeenschappelijke kosten door HUNSINGO. de ingelanden onderhouden evenals het molentje dat door eene tochtsloot het water op het Lellenster maar uitslaat. De molen heeft eene vlucht van M. 8.80, de vijzel eene middellijn van M. 0.67. Het water kan worden opgevoerd van M. 1.29 W.P. tot M. 0.26 -- W.P. Een vast peil is niet bepaald; de waterstand kan inden zomer worden gehouden op het laagste peil. Het beheer over de polderzaken wordt aan één der ingelanden opgedragen, terwijl de kosten naar de grootte der landen worden omgeslagen. WATERSCHAP KLOOSTERMOLENPOLDER. GEMEENTE O = M. 2.24 TENBOER. P= M. 2.53 —r- W.P. Volgens mededeelingen van het bestuur zou de polder tusschen 1820 en 1830 daargesteld zijn. Het tegenwoordig waterschap werd opgericht en gereglementeerd hij Statenbesluit van den 27 Juli 1870, (P. B. no. 89). Het is groot H. 628.27.10. Het grenst ten noorden, vanaf de grens van den Pompsterpolder, aan den Wolddijk tot aan den Stadsweg bij het Dijkshorner verlaat, zijnde de Wolddijk in onderhoud bij de eigenaren; ten oosten aan den Stadsweg; ten zuiden en verder tot aan het watergemaal te St. Annen aan de zoogenaamde Waterloozing, langs de noordergrens der Langelandster, Boven rij gster, Thesinger en Geweister polders, van den Klunder- en den Kievitspolder. Tusschen den Thesinger en den Bovenrijgsterpolder strekt dit waterschap zich naar het zuidwesten uit, zelfs eenige perceelen liggen nog ten zuiden van den Thesinger grindweg. Vanaf het watergemaal bovengenoemd loopt de grens langs het St. Anner maar en de scheidsloot tusschen dit waterschap en den Pompsterpolder. De kadijken langs de genoemde wateringen worden door de aanliggende ingelanden onderhouden, doch in buitengewone omstandigheden kan het bestuur gedeeltelijk schadevergoeding tot herstelling geven. Het water wordt op het St. Anner maar gebracht dooreen stoomgemaal ten westen van St. Annen aan het maar gelegen. HUNSINGO. Het heeft een Cornwall ketel met Galloway-buizen met eene verwarmingsoppervlakte van 40 M2.; de diameter van den cilinder is M. 0.40 en de slaglengte M. 0.80. De machine werkt op eene vijzel, die eene middellijn heeft van M. 1.50 en 45 M3. water per minuut kan opvoeren. Het water kan van M. 2.53 W.P. tot M. 0.29 -f- W.P. worden opgevoerd. Het Reglement bepaalt dat het bestuur alles doen moet om het water zoo laag mogelijk te houden, vooral gedurende den winter, en tevens dat het peil door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur, wordt bepaald, wat echter nog niet is geschied. Het water wordt dan ook zoo laag mogelijk gehouden, inden zomer geregeld op M. 2.53 W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: het stoomgemaal, enz., en de verschillende tochten en pompen in. art. 4 Regl. omschreven, tot welke kosten alle gronden, naar gelang der grootte, bijdragen. Vrijdom wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden vijftien are. Het bedrag der lasten was over 1904/8 gemiddeld f 4.06 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE DOCTERSPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.35. STEDUM. P = M. 2.10 -r- W.P. Tot het bouwen van eenen molen ter bemaling dezer gronden werd concessie verleend bij Resolutie van Gedeputeerde Staten van den 16 October 1832. De polder is groot H. 29.30.00 en grenst ten noorden en ten oosten aan het Westerwijtwerdermaar; ten zuiden aan den Wolddijk, de scheiding met den Kloostermolenpolder, en ten westen aan eenige perceelen onbemalen land. Het onderhoud van den kadijk ten westen en langs het Westerwijtwerdermaar is ten laste van dezen polder. De Wolddijk wordt onderhouden door de eigenaren. De waterloozing geschiedt dooreen windvijzelmolentje, dat eene vlucht heeft van M. 9.30, op het Westerwijtwerder maar. De middellijn der vijzel is M. 0.70, die het water kan opvoeren HUNSINGO. van M. 2.10 -f- W.P. tot M. 0.75 -f- W.P. Het water wordt zoo laag mogelijk gehouden. De kosten van het onderhoud der 'dijken en van de waterloozing enz. worden door de eigenaren der gronden inden polder naar gelang der grootte hunner gronden gedragen. DE POMPSTERPOLDER. GEMEENTEN O = M. 1.95. TENBOEB EN BEDUM. P = M. 2.45 -r- W.P. De tijd van oprichting van dezen polder is niet bekend, doch hij bestond reeds in 1856. De grootte is H. 73.08.70. De onder den polder begrepen gronden grenzen ten westen aan het Kardingermaar; ten zuiden aan het St. Annermaar en ten oosten aan de sloot die de scheiding uitmaakt met den Kloostermolenpolder. Ten noorden loopt de grens langs een kleiweg vanaf de Kardingerzijl tot den grindweg naar Bedum, langs dien grindweg en verder langs den Wolddijk. De gemelde kleiweg, eene groene laan, vroeger de Wolddijk, is in onderhoud bij eender ingelanden van dezen polder, de grintweg bij de gemeente Stedum en het gedeelte Wolddijk bij dezen polder, die ook voor het onderhoud der kadijken langs de maren zorgt. Het water wordt op het St. Annermaar geloosd dooreen windvijzelmolen, die eene vlucht heeft van M. 14.80, terwijl de vijzel eene middellijn heeft van M. 0.98. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.50 W.P. en afgemalen tot M. 2.45 W.P. De waterstand wordt steeds zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz. de gemelde waterkeeringen en twee duikers, een inden grindweg en een inde molensloot. Alle gronden dragen naar de grootte tot die kosten bij. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld f 2.80 per H. Eender ingelanden wordt als beheerder gekozen. HUNSINGO. DE LICHTENVOORSTERPOLDER. QEMEENTEN O = M. 1.90. TENBOER EN BEDÜM. P = M. 2.35 -r- W.P. De tijd van oprichting van dezen polder is onbekend. De gronden, groot H. 82.46.10, grenzen ten westen aan het Kardingermaar; ten zuiden en ten oosten aan den Kievitspolder, wordende de scheidingssloot door dezen polder bemalen; ten noorden gedeeltelijk aan den grindweg naar Bedum, in onderhoud bij de gemeente Stedum, gedeeltelijk aan een verharden weg langs het St. Anner maar, bij den eigenaar in onderhoud, evenals ook de duiker in dien weg bij den watermolen liggende, waardoor het polderwater op het St. Anner maar wordt gebracht. De kadijk langs het Kardingermaar is bij den polder in onderhoud. Het water wordt op het St. Annermaar door den bovenvermelden duiker geloosd dooreen windvijzelmolen, die eene vlucht heeft van M. 15.85, terwijl de middellijn der vijzel is M. 1.08. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.45 -+■ W.P. en afgemalen tot op M. 2.35 -r- W.P. De waterstand wordt inden zomer gehouden op M. 2.20 W.P. Op gemeenschappelijke kosten wordt, behalve de gemelde kadijk, alleen de molen, enz., onderhouden, waartoe alle gronden naar de grootte bijdragen. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 f 4.00 per H. Het bestuur bestaat uit twee leden. Vroeger werden ongeveer H. 15 land in dezen polder nog afzonderlijk dooreen molentje bemalen, dat echter sedert eenige jaren is afgebroken. DE KIEVITSPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.95. TENBOER. P M. 2.35 W.P. Het jaar van oprichting van dezen polder is niet bekend. Het tegenwoordige molencontract is van 14 November 1854. De gronden zijn groot H. 123.62.00 en grenzen ten noorden aan het St. Annermaar en aan de Waterloozing van den Klooster- HUNSINGO. molenpolder; ten oosten en ten zuiden aan het waterschap de Klunder, wordende de scheidingsloot tusschen deze polders door de Klunder bemalen, en ten westen aan het Kardingermaar en aan den Lichtenvoorsterpolder, waar de scheidingsloot door dien polder wordt bemalen. De kadijken zijn in onderhoud bij den polder, doch de pendammen bij de aanliggende ingelanden. In het zuidwestelijk gedeelte van den polder staat een windvijzelmolen, die het water op het Kardingermaar brengt. De molen heeft eene vlucht van M. 17.65; de middellijn der vijzel is M. 1.09. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.40 -r-W.P. en afgemalen tot op M. 2.35 ■— W.P. Een vast peil is niet aangenomen, doch het water kan inden zomer zoo laag mogelijk op M. 2.35 W.P. gehouden worden. Op gemeenschappelijke kosten worden onderhouden: de molen, enz., de bovengenoemde dijken en eenige tochten en pompen. Alle landen dragen naar de grootte tot de kosten by. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/a f 1.91 per H. Het bestuur bestaat uit twee leden. WATERSCHAP DE KLUNDER. GEMEENTE O = M. 2.15. TENBOER. P = M. 2.45 -j- W.P. Deze gronden zijn reeds sedert lange jaren onder het gemaal van den zoogenaamden Klundermolen, doch de tijd van oprichting van den polder is niet bekend. Het tegenwoordig waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 11 Juli 1883, (P. B. no. 44). De grootte is H. 108.53.00. Het grenst ten noorden aan de waterloozing van den Kloostermolenpolder; ten oosten aan den Geweidsterpolder; ten zuiden aan het Geweijde; ten westen met een klein deel aan het Kardingermaar en aan den Kievitspolder. Yan den Geweidsterpolder is dit waterschap gescheiden door pendammen en van de maren door kadijken, beide in onderhoud bij het waterschap. De waterloozing geschiedt dooreen windvijzelmolen op het Kardingermaar. De vlucht van den molen is M. 15.20 en de HUNSINGO. middellijn der vijzel M. 1.00. Het water kan van M. 2.45 W.P. tot M. 0.30 -r- W.P. worden opgevoerd. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand inden polder wordt inden zomer op M. 2.32 W.P. gehouden. Op algemeene kosten geschiedt het onderhoud van den molen, enz., der dijken en pendammen, der wateringen, duikers en pompen in art. 4 vermeld. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar gelang van de grootte. Het bedrag der lasten was gemiddeld over 1904/sf 2.70 per H. Het bestuur bestaat uit twee leden. WATERSCHAP DE GEWEIDSTERPOLDER. GEMEENTE O = M. 2.12. TENBOER. P = M. 2.55 -r- AV.P. Het jaar der oprichting van den polder is niet bekend. Het tegenwoordige waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 11 November 1885, (P. B. 1886, no. 10). Het is groot H. 181.84.70. Het grenst ten noorden aan de Waterloozing, de molensloot van den Kloostermolen polder; ten oosten aan den Thesingerpolder; ten zuiden aan het Geweijde; ten westen aan het waterschap de Klunder. Van den buiten waterstaat worden de gronden afgesloten langs het Geweijde dooreen kadijk, in onderhoud bij dit waterschap, en van de omliggende polders door pendammen, waarvan het onderhoud is ten laste der aanliggende eigenaren. De kadijk ligt op M. 0.85 -f- W.P. In het zuidelijk gedeelte van den polder bij het Geweijde staat een windvijzelmolen, die het water op dat maar brengt. De molen heeft eene vlucht van M. 20.60; de middellijn der vijzel is M. 1.22, die het water van M. 2.55 -j- W.P. tot M. 0.48 -r- W.P. kan opvoeren. Het peil wordt door Gedep. St. op voordracht van het bestuur bepaald, wat evenwel nog niet is geschied. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. HUNSINGO. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de wateringen, pompen en tilbatten in art. 4 Regl. genoemd, benevens de bovenvermelde kadijk. Tot de kosten wordt door alle gronden bijgedragen naar gelang der grootte. Het bedrag der lasten was in 1904/» gemiddeld f 3.70 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE THESINGERPOLDER. GEMEENTE O = M. 2.13. TENBOER. P = M. 2.58 W.P. Het tijdstip der oprichting van den polder is niet bekend. Het tegenwoordige waterschap is opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 11 Juli 1894, (P. B. no. 53). Het is groot H. 150.19.65. Het grenst: ten noordwesten aan het waterschap de Geweidsterpolder; ten noordoosten aan de Waterloozing, molensloot van den Kloostermolenpolder; ten zuidoosten aan den Kloostermolenpolder en aan den Bovenrijgsterpolder; ten zuidwesten aan het Geweijde, zijnde evenwel enkele perceelen aan dat maar gelegen in het dorp Thesinge niet onder het waterschap opgenomen, omdat die zonder opmaling kunnen afwateren in het maar. De dijk langs het maar wordt door den polder onderhouden en is hoog van M. 0.27 tot M. 0.45 M. W.P. Overigens bestaat de afsluiting in pendammen, die door de aanzwettende ingelanden worden onderhouden. Een windvijzelmolen ten westen van Thesinge gelegen, brengt het water op het Geweijde. De molen heeft eene vlucht van M. 16.60; de middellijn van de vijzel is M. 1.09, die het water van M. 2.58 W.P. tot M. 0.45 WP. kan opvoeren. Het peil van het waterschap wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand inden zomer wordt gehouden op M. 2.55 W.P.; inden winter wordt naar omstandigheden gehandeld. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, de bovenvermelde dijk en dein art. 4 Regl. vermelde wateringen en verdere objecten. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de HUNSINGO. grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. In het geheel is vrijdom verleend aan H. 2.05.70. Het gemiddeld bedrag der lasten over 1904/8 was f 2.75 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE BOVENRIJGSTERPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.95. TENBOER. P = M. 2.25 -5- W.P. De oprichting van dezen polder, ook wel Jan Nanningspolder genaamd, dagteekent van 1799 toen de molen werd gebouwd door genoemden Jan Nannings, bij wien zich, blijkens molencontract van 15 Februari 1803, nog twee landeigenaren aansloten. De polder is groot H. 92.50.70 en grenst ten noordwesten aan den Thesinger- en aan den Kloostermolenpolder; ten noordoosten aan de Waterloozing, molensloot van den Kloostermolenpolder; ten zuidoosten aan den Langelandsterpolder en ten zuidwesten aan het Geweijde. De kadijk langs het laatstgenoemde maar is hoog M. 0.31 tot M. 0.08 -f- W.P. en wordt door de aanzwettende eigenaren onderhouden, evenals de pendammen, waardoor de gronden van de andere polders worden afgesloten. Het zuidelijk gedeelte der sloot op de noordwestelijke grens wordt door den Thesinger polder bemalen, verder op door den Kloostermolenpolder en het noordelijk gedeelte met dwarssloot door dezen polder. De waterloozing geschiedt op het Geweijde dooreen windvijzelmolen met eene vlucht van M. 15.40; de middellijn der vijzel is M. 1.00, die het water kan opvoeren van M. 2.25 -h W.P. tot M. 0.30 -r- W.P. Een vast peil bestaat niet, doch de normale waterstand inden zomer is M. 2.25 W.P., terwijl inden winter zoo laag mogelijk wordt afgemalen. Op algemeene kosten wordt onderhouden: de molen en circa M. 135 toevoersloot. De polder behoort aan vier eigenaren, van wie van de tien maaldagen één 4 '/2 dag, één 1 '/2 dag en de beide anderen 4 dagen betalen. Eender eigenaren fungeert als administrateur. 17 HUNSINGO. WATERSCHAP DE LANGELANDSTERMOLENPOLDER. GEMEENTE O = M. 2.15. TENBOER. P = M. 2.70 -r- W.P. Deze gronden werden tot éénen polder vereenigd in 1829 en toen bemalen door den Langelandstermolen. Het tegenwoordige waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 13 Juli 1881, (P. B. no. 62), gewijzigd den 12 Juli 1893, (P. B. no. 49). Het is groot H. 129.70.86 en grenst ten noordwesten aan het Geweijde en aan den Bovenrijgsterpolder; ten noordoosten aan de Waterloozing, molensloot van den Kloostermolenpolder; ten zuidoosten aan den Stadsweg en ten zuiden aan den grindweg van Thesinge naar Garmerwolde. De hoogte van den kadijk langs het Geweijde, die door dit waterschap wordt onderhouden, is M. 0.28 tot M. 0.20 4- W.P. De grindweg van Thesinge naar Garmerwolde, hoog van M. 1.00 tot M. 1.10 4- W.P., wordt door de gemeente Tenboer onderhouden. De scheidingssloot aan de zijde van den Bovenrijgsterpolder wordt, wat het zuid-westelijk gedeelte betreft, door dit waterschap en verder door den Bovenrijgsterpolder bemalen; op de scheiding zijn pendammen, welke door heide polders gemeenschappelijk wTorden onderhouden. Het onderhoud der pendammen langs de Waterloozing is ten laste van de aanzwettende eigenaren. Het water wordt dooreen windvijzelmolen op het Geweijde geloosd; de molen heeft eene vlucht van M. 16.88. de vijzel eene middellijn van M. 1.07. Het water kan van M. 2.70 4- W.P. tot M. 0.55 4- W.P. worden opgevoerd. Het peil van het waterschap wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur bepaald, waaraan evenwel nog geen gevolg is gegeven. Inden zomer wordt de waterstand inden polder geregeld op M. 2.15 W.P. en inden winter zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de bovenvermelde kadijk, de hoofd en dwarswateringen en drie pompen, nader omschreven in art. 4 Regl. Alle gronden dragen HUNSINGO. naar gelang der grootte tot de kosten bij, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld f 2.12 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE STEURWOLDERPOLDER. GEMEENTE O = M. 2.15. TENBOER. P = M. 2.50 -f- W.P. Men meent dat de polder, thans groot H. 117.98.24, omstreeks 1800 is opgericht. De gronden worden begrensd: ten noordoosten door het Geweijde; ten zuidoosten door den Lagewegsterpolder en verder door den Oostelijken Bedummer polder en den Oostpolder langs de Zuidwending. De kadijk langs het Geweijde is hoog van M. 0.15 tot M. 0.21 -r- W.P.; de groote herstellingen van dezen kadijk geschieden voor rekening van den polder, doch tot de kleinere zijnde aanliggende eigenaren verplicht. De scheidingssloot met den Oostpolder, de Zuidwending, wordt door dezen polder bemalen, die met den Lagewegsterpolder vanaf de Zuidwending tot den Lagen weg eveneens door dezen polder, doch verder op door den Lagewegsterpolder. De pendammen tot afsluiting worden door de aanliggende eigenaren onderhouden. Het water wordt dooreen windvijzelmolen op het Geweijde gebracht. De vlucht van den molen is M. 17.20, de middellijn der vijzel M. 1.10, die het water van M. 2.50 -f- W.P. tot M. 0.35 -f- W.P. kan opvoeren. Het peil wordt inden polder zoo laag mogelijk gehouden. Op gemeenschappelijke kosten worden onderhouden: de molen, enz., de bovenvermelde kadijk, doch alleen bij belangrijke herstellingen, ongeveer M. 900 sloot en eenige pompen. Tot de kosten dragen alle gronden bij, naar gelang der grootte. Het gemiddeld bedrag der polderlasten bedroeg over 1904/8 f 1.55 per H. Het bestuur bestaat uit twee leden. HUNSINGO. DE LAGEWEGSTERPOLDER. GEMEENTE Q = M. 2.30. TENBOEE. P = M. 2.69 -r- W.P. Het tijdstip der oprichting van dezen polder is niet bekend maar in 1830 bestond de molen reeds. De polder is groot H. 132.96.77 en wordt begrensd: ten noordoosten door het Geweijde; ten zuidoosten door den Dijksterhuispolder; ten zuidwesten door den Oostpolder en ten noordwesten door den Steurwolderpolder. De kadijk, van M. 0.39 tot M. 0.15 -f- W.P. hoog, langs het Geweijde wordt door den polder onderhouden. De pendammen, die de gronden van den Dijksterhuisterpolder afsluiten en die langs de Zuidwending, de grensscheiding met den Oostpolder, worden door de aanliggende eigenaren onderhouden. De Zuidwending wordt bemalen door den Oostpolder. De scheidingsloot met den Steurwolderpolder wordt vanaf de Zuidwending tot den Lagen weg door genoemden Steurwolderpolder en verder door dezen polder bemalen. Een windvijzelmolen brengt het water op het Geweijde. De molen heeft eene vlucht van M. 16.70; de middellijn der vijzel is M. 1.12, die het water van M. 2.69 W.P. tot M. 0.39 -r W.P. kan opvoeren. Het peil wordt zoo laag mogelijk gehouden; inden zomer kan de waterstand op M. 2.69 -j- W.P. worden gehouden. Op gemeenschappelijke kosten worden onderhouden: de molen, enz., de bovenvermelde kadijk, en ongeveer M. 1350 aanvoersloot. Alle gronden dragen naar de grootte tot de lasten bij. Het bedrag dier lasten was gedurende 1904/8 gemiddeld f 2.82 per H. Het bestuur bestuur bestaat uit twee leden. DE DIJKSTERHUIS OF HONDEGATSPOLDER. GEMEENTE O = M. 2.14. TENBOEE. P = M. 2.50 W. P. De polder, waarvan de tijd van oprichting niet bekend is, heeft eene oppervlakte van H. 36.20.49 en grenst ten noorden HUNSINGO. en ten zuidoosten aan het Geweijde; ten zuidwesten aan den Noorderpolder en aan den Oostpolder en ten noordwesten aan den Lagewegsterpolder. De kadijk langs het bovengenoemde maar, hoog van M. 0.36 tot M. 0.17 -4- W.P., wordt door den polder onderhouden. De Zuidwending wordt niet door dezen polder bemalen, wel de scheidingsloot met den Lagewegsterpolder. De pendammen ter afsluiting der grenzen zijn in onderhoud bij de eigenaren. Een windvijzelmolen loost het water op het Geweide ten zuidwesten van de Lage weg. De vlucht van dien molen is M. 13.26, de middellijn der vijzel M. 0.92. Het water kan van M. 2.50 tot M. 0.36 -4- W.P. worden opgevoerd. Een vast peil is niet aangenomen, doch inden zomer kan de waterstand op M. 2.50 -4- W.P. gehouden worden. Voor rekening van den polder wordt de molen, enz., de bovengemelde kadijk, aanvoerslooten en pompen onderhouden, doch deelt één der ingelanden niet inde molenkosten. Tot de kosten dragen overigens alle gronden bij naar grastallen, (het gras gerekend op H. 0.46). Eender ingelanden is administrateur. DE LAGE POLDER. GEMEENTE O = M. 2.73. TENBOER. P = M. 2.84 -r- W.P. De polder, waarvan de tijd van oprichting geheel onbekend is, heeft eene oppervlakte van H. 38.82.00 en grenst ten noordwesten en ten zuidwesten aan het Geweijde; ten zuidoosten aan den Stadsweg en ten noordoosten aan den grindweg Thesinge —Garmerwolde. De kadijk langs het bovengenoemde maar is hoog M. 0.20 tot M. 0.37 W.P. en wordt door den polder onderhouden. De grindweg van Thesinge naar Garmerwolde, hoog van M. 1.00 tot M. 1.10 -f- W.P. wordt door de gemeente Tenboer onderhouden. Een windvijzelmolen, in het noordwestelijke gedeelte van den polder gelegen, loost het water op het Geweijde. De vlucht van den molen is M. 13.45, de middellijn der vijzel M. 0.90, die HTJNSINGO. het water van M. 2.84 -h W.P. tot M. 0.11 -r- W.P. kan opvoeren. De waterstand kan inden zomer op M. 2.70 W\P gehouden worden, terwijl inden winter zoo laag mogelijk wordt afgemalen. Voor gemeenschappelijke rekening wordt de molen, enz., en de bovenvermelde kadijk onderhouden. De polder behoort aan twee eigenaren. WATERSCHAP DE NOORDERPOLDER. GEMEENTE NOORDDIJK. O = M. 2.53. P = M. 2.77 W.P. Vóór het jaar 1865 werden deze gronden bemalen door twee molens, den Noorder- en den Ridderburgstermolen. De beide poldertjes werden toen vereenigd, het tegenwoordig waterschap opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van den 11 Juli 1865, (P. B, no. 47), gewijzigd bij Statenbesluit d.d. 10 November 1874, (P. B. no. 71). Het is groot H. 170.86.73 en grenst: ten noorden aan de Zuidwending, de scheiding met den Oostpolder; ten westen aan den Grondzijlsterpolder, waar de Dwarsdijk de scheiding uitmaakt; ten zuiden aan den Stadsweg; ten oosten vanaf de Hondtil aan het Geweijde of het Thesingermaar, zijnde de dijk langs dat maar in onderhoud bij dit waterschap, en verder aan den Dijksterhuispolder, wordende de pendammen, die daar de grens afsluiten, door de aanliggende ingelanden van dit waterschap onderhouden. Aan wien het onderhoud langs de noordelijke en westelijke grens, van de Zuidwending en van den Dwarsdijk, behoort is niet bekend. Ten oosten van Noorddijk staat een windvijzelmolen, die het water op het Geweijde brengt. De vlucht van den molen is M. 17.90; de middellijn der vijzel is M. 1.20. Het water kan van M. 2.77 W.P. tot M. 0.24 -f- W.P. opgevoerd worden. Een vast peil bestaat niet; het water wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., de tochten en pompen in het gewijzigd art. 4 Regl. vermeld met eenige schuttingen op den dijk aan de oostzijde van den HUNSINGO. polder en eindelijk de dijk langs het Geweijde ofhet Thesingermaar. Vrijdom wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. Het gemiddeld bedrag der lasten over 1904/8 bedroeg ƒ2.56 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE ZUIDERPOLDER. O = M. 2.16. GEMEENTE NOORDDIJK. P = M. 2.48 W.P. Het tijdstip der oprichting van den polder is niet bekend De grootte is H. 83.65.81. De polder wordt begrensd: ten noorden door den Stadsweg; ten westen door den Dwarsdijk, in onderhoud bij de aanzwettende ingelanden; ten zuiden door den tot het waterschap Fivelingo behoorenden Ruischerbrugsterpolder; (de kadijk die de grens uitmaakt is in onderhoud bij de aanzwettende ingelanden); ten oosten door het Thesingermaar, zijnde de kade langs dat maar in onderhoud bij de aanzwettende ingelanden. Het water wordt op het Thesingermaar geloosd dooreen windvijzelmolen, die eene vlucht heeft van M. 16.12; de vijzel heeft eene middellijn van M. 1.08 en kan het water opvoeren van M. 2.48 -4- W.P. tot M. 0.32 -e W.P. Een vast peil bestaat niet; het water wordt inden zomer op ongeveer M. 2.25 W.P. gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen enz., doch de hoofdwateringen en de toevoerslooten worden door de aangrenzende eigenaren onderhouden. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de uitgestrektheid. Het bedrag der polderlasten was over 1904/„ ƒ1.85 per H. Het bestuur bestaat uit twee leden. WATERSCHAP DE PADDEPOEL. GEMEENTEN ADORP, NOORDDIJK EN GRONINGEN. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van 17 Juli 1906, (P. B. no. 79). De grootte bedraagt omstreeks H. 535. HUNSINGO. Het waterschap omvat de gronden gelegen ter weerszijden van den Paddepoelsterweg, loopende van den weg van Groningen naar Adorp inde gemeente Groningen tot de Wierummerschouw over het Reitdiep inde gemeente Adorp, voor zoover voor deze gronden van den weg gebruik wordt gemaakt. De weg wordt op algemeene kosten onderhouden. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de uitgestrektheid, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. De lasten bedroegen over 190 e/7 f 2.00 en over 1907/8 f 1.50 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. § 3. DE BEDIJKINGEN LANGS HET REITDIEP. DE POLDER VAN I. MULDER. GEMEENTE OLDEHOVE. Tusschen de Kommerzijlsterrijt, waar deze langs de noord- zijde van den Nieuwen Ruigezandsterpolder is gelegen, en het Reitdiep liggen eenige gronden behoorende aan één eigenaar, tezamen groot ongeveer H. 12, welke dooreen windvijzelmolen bemalen worden. De molen heeft ongeveer M. 11.— vlucht, de vijzel eene middellijn van M. 0.75 en voert het water op het Reitdiep tot M. 1.32 W.P. Het water wordt gehouden op M. 2.00 a M. 2.15 -p- W.P. WATERSCHAP DE WAARDSTERPOLDER. GEMEENTE GRIJPSKERK. De polder werd ingedijkt in 1660. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van den 13 Juli 1865, (P. B. no. 44), en gewijzigd bij Statenbesluiten van den 13 Juli 1881, (P. B. no. 40), en 21 Juli 1887, (P. B. no. 59). De grootte is H. 257.29.00. REITDIEPSPOLDERS. Het waterschap grenst: ten noorden aan den buitenteen van den ouden dijk; ten oosten aan dien van den dijk bijlangs de buitenrijt tot nabij Kommerzijl; ten zuiden aan den provincialen dijk, de Hooge dijk genaamd; ten westen aan den buitenteen van den dijk vanaf den provincialen dijk tot aan den ouden dijk. Omtrent het onderhoud van den Hoogen dijk zie blz. 80. De noordelijke, oostelijke en westelijke dijken zijn in onderhoud bij dit waterschap. Volgens art. 3 van het Regl. moet de noordelijke dijk onderhouden worden op M. 1.70 boven het maaiveld. Feitelijk is deze dijk thans eene ongeveer M. 21 breede strook grond, die als bouwland gebruikt wordt, aan beide zijden door eene sloot afgescheiden. De hoogte is in het midden ongeveer M. 1.95 + W.P. en aan de kanten gemiddeld M. 1.00 4- W.P. De oostelijke en westelijke dijken moeten onderhouden worden op M. 2.00 + W.P. Tot op die hoogte mogen zij door de eigenaren worden afgegraven, mits van dit voornemen 14 dagen bevorens aan het bestuur kennis gevende. De afwatering heeft plaats dooreen duiker onder den dijk ten noorden van Kommerzijl gelegen inde Kommerzijlsterbuitenrijt. De duiker heeft een doorstroomingsvermogen van 1.66 M2., terwijl de bovenkant van den vloer ligt op M. 1.77 W.P. De duiker is voorzien van kleppen en aan de buitenzijde van een paar deuren, dienende tot keering van het buitenwater. Het peil is door Gedep. Staten bepaald bij besluit van 28 December 1866 op M. 0.60 -f- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de dijken bovenvermeld en de hoofdwatering op de afmetingen in art. 3 Regl. bepaald, de bovenvermelde afwateringsduiker en de pompen in de hoofdwatering gelegd. Tot de algemeene kosten wordt door alle gronden bijgedragen naar de grootte. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld f 0.25 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE RUIGEZANDSTERPOLDER. GEMEENTEN GRIJPSKEBK EN OLDEHOVE. Deze landen werden ingedijkt in 1795 door de Gebr. Teenstra te Zuurdijk. REITDIEPSPOLDERS. Het thans vigeerend poldercontract is van den 21 October 1893. De polder is groot H. 328.71.38 en grenst ten noorden aan den buitenteen van den dijk langs het Reitdiep, hoog M. 3.70 -4- W.P., met eene buitenglooiing van 4 op 1 en eene binnenglooiing van 2 op 1; ten oosten aan den buitenteen van den dijk bijlangs de Kommerzijlster buitenrijt; ten zuiden aan den buitenteen van den ouden dijk, in onderhoud bij den Waardsterpolder, en ten westen aan den buitenteen van den dijk vanaf den Waardsterpolder tot aan den Reitdiepsdijk. Het onderhoud dezer dijken is ten laste van de eigenaren op wier landen ze liggen. Voor de afwatering is de polder in twee deelen gesplitst; het oostelijk gedeelte, ongeveer */3 der gronden omvattende, dat dooreen duiker onder den oostelijken dijk op de Kommerzijlsterbuitenrijt afwatert en het westelijk gedeelte dat 2/3 van den polder beslaat en dooreen duiker op de Munnikezijlsterrijt afstroomt. De eerstgenoemde duiker heeft een doorstroomingsvermogen van ongeveer 0.86 M2.; de bovenkant van den slagdorpel ligt op M. 0.83 -r- W.P. De tweede heeft een doorstroomingsvermogen van 0.61 M2., terwijl de bovenkant van den slagdorpel op M. 1.32 -4- W.P. is gelegen. Beide duikers zijn van kleppen voorzien om het buitenwater te keeren. De afstrooming van het oostelijk gedeelte van den polder heeft dus plaats op M. 0.83 -4- W.P. en van het westelijk gedeelte op M. 1.32 -4 W.P. De ingelanden zijn verplicht de op hunne landerijen liggende dijken te onderhouden tot M. 2.80 + W.P.; de dijken mogen tot M. 2.80 + W.P. worden afgegraven, doch zal die afgraving niet anders mogen geschieden dan aaneengesloten met dien verstande, dat ieder ingeland eene afgraving slechts op twee punten zal mogen beginnen, hetzij bij de zwetten, hetzij bij een dijkgat, een en ander, na aanvraag, op aanwijzing van het bestuur en met inachtneming van zekere inde overeenkomst bepaalde regels. Dijkgaten mogen worden gemaakt ter diepte van M. 1.80 + W.P. mits voldoende aan zekere inde overeenkomst aangegeven voorwaarden. REITDIEPSPOLDERS. leder ingeland is verplicht de waterlossing van den polder met de daarin gelegen kunstwerken vanaf den grindweg, de Netweg, tot aan den Klijfzijlduiker, inden hoek der Polplaats, en die vanaf den grindweg tot aan de Kommerzijlsterbuitenrijt, voorzoover die naast zijne perceelen ligt, te onderhouden ten genoegen en op aan wijs van het bestuur. Het onderhoud van de Klijfzijl, die inde Kommerzijlsterbuitenrijt uitmondt, is ten laste van de ingelanden van het Ruigezand met uitzondering van de eigenaren der Polplaats en het onderhoud der zijl die ligt inden hoek van de Polplaats, rust op de eigenaren dier plaats en eenige anderen, een en ander volgens de uitvoerige aanwijzingen inde overeenkomst opgenomen. Tot die werken wordt door de verschillende onderhoudsplichtigen bijgedragen naar evenredigheid van de kadastrale grootte hunner landerijen over volle hectares berekend. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE G-AAIKEMAWEERPOLDER. GEMEENTE OLDEHOVE. Deze polder, ook wel Niehovenpolder genaamd, werd ingedijkt in 1795, doch was waarschijnlijk toen reeds met een kadijk omringd. De grootte is H. 179.77.80. Door eene laan, die van de westelijke naar de oostelijke grens loopt, wordt de polder in twee deelen verdeeld, waarvan het noordelijk gedeelte groot is H. 134.77.80 en het zuidelijk gedeelte H. 45.00.00. De polder grenst ten oosten aan den Reitdiepsdijk, in onderhoud bij het waterschap Westerkwartier, en verder aan den buitenteen van den dijk langs de Kommerzijlsterbuitenrijt, die den polder met den noorderopdijk omsluit, en waarvan het onderhoud ten laste van den polder is. Deze dijk is hoog M. 3.35 + W.P. en heeft eene buitenglooiing van 23/4 op len eene binnenglooiing van 2op 1. De afwatering heeft plaats door twee duikers, een voor het noordelijk en een voor het zuidelijk gedeelte, op de Kommerzijisterbuitenrijt. KEITDIEPSPOLDERS. De duiker voor het noordelijk deel heeft een doorstroomingsvcrmogen van ongeveer 0.78 M2. en ligt met den bovenkant van den slagbalk op M. 1.12 -4- W.P.; die voor het zuidelijk deel heeft een doorstroomingsvermogen van M. 0.20 M2., terwijl de bovenkant van den vloer op M. 1.35 -4- W.P. ligt. Alleen de eerstgenoemde duiker is aan de buitenzijde van kleppen voorzien om het buitenwater te keeren, terwijl bij geen van beide binnenwaterkeerende werken zijn aangebracht. Het peil in het noordelijk gedeelte is dus M. 1.12 -4- W.P. en in het zuidelijk gedeelte M. 1.85 -4- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden de bovenvermelde dijk, de duikers, tochten en pompen, terwijl alle gronden tot de kosten bijdragen naar de grootte. Er bestaat geen contract en het beheer berust bij de gezamenlijke ingelanden. WATERSCHAP DE OLDEHOOFSTERPOLDER. GEMEENTE OLDEHOVE. De Aalsummer, Kampster en Englummer uiterdijken werden in 1794 bedijkt. Het tegenwoordige waterschap onder den naam van de Oldehoofsterpolder werd opgericht bij Statenbesluit van den 12 Juli 1865, (P. B. no. 28), en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van den 9 November 1865, (P. B. 1866, no. 15), gewijzigd den 9 Juli 1879, (P. B. no. 50), en den 14 Juli 1886, (P. B. no. 68). De grootte is H. 204.76.59. ') Het waterschap grenst ten noorden en ten westen aan den buiten teen van den dijk, welke het waterschap aan die zijden omringt; ten oosten aan den buitenteen van den westelijken Englummeropdijk; ten zuiden aan den buitenteen van den Ouden Reitdiepsdijk, in onderhoud bij het waterschap Westerk war tier. De kleine uiterdijk, de Lutjekampen, behoorde bij de oprichting in 1865 tot het waterschap, doch werden in 1879 buitengesloten 2). Die gronden, groot H. 6.65.70, worden echter nog gere- ') Dein het oprichtingsbesluit en het Beglement opgegeven grootte van H. 225 is onjuist. =) Staten Notulen, Zomervergadering 1879, blz. 97. REITDIEPSPOLDERS. kend tot het waterschap te behooren en betalen de polderlasten. Het water wordt geloosd in het Reitdiep dooreen steenen duiker onder den noordelijken dijk bij Lutjekampen, wijd M. 1.14, hoog onder het gewelf M. 1.40. De vloer is gelegen op M. 1.95 -i- W.P. Aan de buitenzijde is de duiker voorzien van eene klep, die echter steeds open wordt gehouden, zoodat de waterstand inden polder afhankelijk is van dien op het Reitdiep. Volgens het Reglement wordt het peil van 1 April tot 1 October door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur, bepaald, wat echter nog niet is geschied en moet van 1 October tot 1 April het water zoo laag mogelijk weggevoerd worden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de wateringen in art. 4 Regl. omschreven, de boven omschreven dijken tot eene hoogte van M. 2.00 + W.P., de afwateringsduiker en verschillende pompen in voormeld art. 4 opgenoemd. De eigenaren der dijken tot het waterschap behoorende, welke die wenschen af te graven tot M. 2.00 -f- W.P., moeten van hun voornemen minstens 14 dagen bevorens kennis geven aan het waterschapsbestuur. In 1879 gaven de Staten verlof om den Aalsummer opdijk, een slaperdijk in het westelijk gedeelte van het waterschap, geheel te vergraven. Tot de algemeene kosten wordt bijgedragen door alle gronden naar de grootte. Het gemiddeld bedrag der lasten was over de jaren 1904/„ f 0.62 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE SAAKSUMMERPOLDER. GEMEENTEN OLDEHOVE EN EZINGE. Deze polder werd bedijkt in 1794. Het Reglement van het waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 12 Juli 1864, (P. B. no. 49), gewijzigd den 14 Juli 1885, (P. B. no. 79). Het waterschap is groot H. 153.83.74 en grenst: ten oosten en ten noorden aan den buitenteen van den dijk langs het Reitdiep; ten westen aan den buitenteen van den oostelijken Englummer opdijk en ten zuiden aan den ouden Reitdiepsdijk REITDIEPSPOLDERS. behoorende tot en in onderhoud bij het waterschap Westerkwartier. De grindweg van Saaksum naar de draaibrug te Roodehaan over het Reitdiep verdeelt den polder in twee deelen. De afwatering geschiedt op het Reitdiep door twee duikers, een voor het westelijk en een voor het oostelijk gedeelte. De eerste duiker is hoog M. 0.35, wijd M. 0.40 en ligt met den bodem op M. 1.60 -f-W.P., de tweede is hoog M. 0.30, wijd M. 0.43, en ligt met den bodem op M. 1.25 -r- W.P. Ze zijn niet van afsluitingen voorzien, zoodat, in verband met den waterstand op het Reitdiep, het westelijk gedeelte van het waterschap kan afstroomen op M. 1.60 -T- W.P. en het oostelijk gedeelte op M. 1.25 h- W.P. Het peil van het waterschap van 1 April—l October wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. Van 1 October—l April moet het water zoo laag mogelijk afgevoerd worden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de wateringen in art. 3 Regl. omschreven, de bovenvermelde twee duikers en de dijken rondom den polder tot een hoogte van M. 2.00 + W.P., voorzoover die tot het waterschap behooren. De eigenaren dier dijken mogen tot gemelde hoogten afgraven mits 14 dagen bevorens aan het bestuur kennis wordt gegeven. Tot de kosten wordt bijgedragen door alle gronden naar de uitgestrektheid. Over 1904/8 bedroegen de lasten gemiddeld /r0.35 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. De dijken der beide poldertjes ten westen (Lutjelanden) en ten noorden (Lammerbulten) van den Gaaikemaweerpolder zijn evenals de polder ten noorden van Aduarderzijl, na de afsluiting van het Reitdiep, geheel vervallen. Hetzelfde is het geval met den polder ten noorde-u van het huis Allersma gelegen, de Ezinger Uiterdijken, groot H. 44.94.51. Sedert 1877 zijn daar de dijken langs den kwelder en het Reitdiep geheel weggegraven en heeft elk der zes deelen, waarin de polder is verdeeld en die noord en zuid loopen, zijne eigen waterlossing in het Reitdiep. Het vroegere keersluisje doet nu slechts dienst voor de uitwatering der landen waarin het ligt. EEITDIEPSPOLDERS. WATERSCHAP DE NOORDER REITDIEPSPOLDER GEMEENTEN ULRUM EN LEENS. Bij Statenbesluit van den 21 November 1876, (P. B. 1877, no. 9) werd opgericht het waterschap de Noorder Reitdiepspolder, groot H. 387.25.90. Men wenschte, na de afsluiting van het Reitdiep, een waterschap op te richten, omvattende de kwelders en slikken gelegen aan de noordzijde van het Reitdiep en daarin op te nemen den Vliedorper en Zuurdijksterpolder, die door gemelde kwelderlanden op het Reitdiep afwatert. De organisatie van het waterschap is echter, doordat belanghebbenden het onderling niet eens hebben kunnen worden, nog niet tot stand gekomen en bestaat het waterschap dus feitelijk nog uit: I°. den Vliedorpster en Zuurdijksterpolder of Nieuwe Zuurdijkster en Hoogster Uiterdijk, groot H. 92.40.00. De bedijking van den Nieuwen Zuurdijksterpolder had plaats in 1766, die van den Hoogsterpolder in 1805. De polder grenst: ten noorden aan den dijk van den polder het Oude Zuurdijkster Uiterdijk; ten westen aan den Ouden Reitdiepsdijk en ten zuiden en ten oosten aan den buitenteen van den polderdijk, waarvan het onderhoud is ten laste der eigenaren. I)e dijken zijn hoog gemiddeld M. 3.60 -j- W.P., doch er zijn vier dijkgaten in voor overwegen, die slechts M. 1.60 + W.P. liggen. De dijk mag niet worden afgegraven. De waterlossing geschiedt door eene houten pomp inden polderdijk, waarvan de afmetingen zijn, hoogte M. 0.49, breedte M. 0.63, in eene watering naar het Reitdiep. De onderkant der pomp ligt op M. 1.30 -h W.P. Op algemeene kosten worden alle objecten, die voor waterlossing dienen, onderhouden en dragen alle gronden in die kosten bij naar de grootte. Een Reglement bestaat niet; één der ingelanden is gemachtigd om het beheer te voeren en de lasten te verdeelen en te innen. 2°. de vroegere kwelders en slikgronden langs het Reitdiep en tusschen dat diep, den polder het Oude Zuurdijkster Uiterdijk en den Vliedorpster en Zuurdijksterpolder vanaf Zoutkamp REITDIEPSPOLDERS. tot aan eene sloot, die van ongeveer den zuidoostelijken hoek van laatstgenoemden polder naar het Reitdiep loopt, uitmakende de oostelijke grens van het perceel, kad. bekend gemeente Leens, Sectie G, no. 913 (oud 676). ') Deze gronden zijn gescheiden van het Reitdiep dooreen dijkje ter gemiddelde hoogte van M. 0.35 – W.P. en wateren alle af op het Reitdiep. Zij zijn verdeeld in vier deelen. a. H. 66.68.60, gelegen vanaf den Reidiepsdijk bij Zoutkamp oostwaarts op tot aan de afwateringsloot van den Vliedorpster en Zuurdijksterpolder. Deze landen loozen het water dooreen windvijzelmolen, die het water kan opvoeren tot M. 0.43 -p- W.P. De vlucht van den molen is M. 11.20. Een vast peil is niet aangenomen, doch het water kan worden weggemalen tot M. 2.15 -f- W.P. De landen behooren aan één eigenaar. b. H. 91.52.80, ten oosten der hierboven vermelde afwateringsloot gelegen. Deze gronden loozen het water door eenen windvijzelmolen, die het water tot M. 0.43 -=- W.P. kan opvoeren. De vlucht van den molen is M. 15.60. Het water wordt zoo laag mogelijk gehouden en kan worden weggemalen tot M. 2.40 h- W.P. De landen behooren aan één eigenaar. c. Ongeveer H. 40 ten oosten der onder b vermelde gronden behoorende aan twee eigenaren. d. Ongeveer H. 20, ten oosten der onder c vermelde gronden behoorende aan één eigenaar. DE OUDE ZUURDIJKSTER UITERDIJKPOLDER. GEMEENTEN ULBUM EN LEENS. Het oude Zuurdijkster Uiterdijk werd ingedijkt in 1729. De polder, ook wel genaamd Zuurdijkster en Houwerzijlster- hJLiV°lgenS me,d®d®eling van een' der voornaamste ingelanden is het de bedoeling geweest het waterschap ten oosten te laten begrenzen door den ri!Snreifeni°pdf'/a? den ouden Zuurdykster Uiterdijkpolder en verder 7°“L®??e laan leldende naar de opslagplaats van den heer C. Doornbos te n® P.erc®el.en n°- 910 en 913 zouden dan niet tot het waterschap t -4. 111 het Reglement opgegeven grootte van het waterschap komt ook niet overeen met de uitgestrektheid der hier vermelde gronden, zoodat waarschynlyk bij de oprichting eene vergissing heeft plaats gehad. BEITDIEPSPOLDERS. polder, ') is groot H. 295.02.30 en grenst ten noorden en ten westen aan den Ouden Reitdiepsdijk; ten zuiden aan den buitenteen van den polderdijk, aanvangende bij de Hoogte en zich oostwaarts uitstrekkende tot aan den Stoepenpolder. Het vigeerend poldercontract dagteekent van 9 Juli 1856. De uitwatering heeft plaats door eene houten kleppomp, hoog M. 0.95, breed M. 0.65 onder den dijk naar een open kanaal op het Reitdiep, even ten oosten van de aansluiting aan den oostelijken opdijk van den Vliedorper en Zuurdijksterpolder gelegen. De bovenkant van den vloer van de pomp is gelegen op M. 1.73 -f- W.P. De polderdijk is in onderhoud bij de eigenaren en mag worden afgegraven tot M. 2.64 -f W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de bovenomschreven kleppomp, de uitwateringsloot, zoowel inden polder als buitendijks tot het Reitdiep en de pompen in die sloot gelegen, lot de lasten dragen alle gronden bij naar de grootte. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 ƒ1.33 per H. Het bestuur wordt uitgeoefend door twee door de ingelanden gekozen volmachten. DE STOEPENPOLDER. GEMEENTE LEENS. Het is niet bekend wanneer de bedijking dezer gronden heeft plaats gehad, maar in 1818 of 1819 is de polder met een derde vergroot. De polder wordt omringd dooreen dijk, aansluitende ten oosten aan den Ouden Reitdiepsdijk en ten westen aan den oostelijken dijk van den ouden Zuurdijkster Uiterdijkpolder, zoodat de oude Reitdiepsdijk de noordelijke grens uitmaakt. De grootte dezer gronden, die aan één eigenaar behooren, is ongeveer H. 50.00.00. De kruin van den polderdijk is hoog M. 2.70 +- W.P. en breed M. 1.50. De uitwatering geschiedt door eene steenen kleppomp op het ') J. Zy'lma, de Marne. 18 BEITDIEPSPOLDERS. Reitdiep, breed M. 0.59 en hoog onder den top van den boog M. 0.74, de rechtstandsmuren hoog M. 0.40. De bovenkant van den vloer ligt op M. 1.10 W.P. DE SCHOUWENERPOLDER. GEMEENTE LEENS. Het jaar van indijking dezer gronden is niet bekend. De polder, groot H. 42.03.20, behoort aan eenen eigenaar. Hij grenst ten noorden aan den ouden Reitdiepsdijk en is verder omgeven dooreen dijk, waarvan het westelijk gedeelte M. 3.70 tot M. 3.60 + W.P. hoog is, het zuidelijk en het oostelijk gedeelte M. 3.60 -f- W.P. en de oude Reitdiepsdijk M. 3.90 + W.P. De afwatering geschiedt door eene afsluitbare houten grondpomp onder den zuidelijken dijk op eene afvoersloot naar het Reitdiep. De pomp is hoog M. 0.34 en wijd M. 0.89. De onderkant is gelegen op M. 1.20 -4- W.P. DE MAARSLAGTER POLDER. GEMEENTE LEENS. Dit poldertje, groot H. 4.50.00, wordt begrensd ten noorden door den Ouden Reitsdiepsdijk; ten westen door de Schouwerzijlsterrijt; ten zuiden door het Reitdiep en ten oosten door den opdijk van den Maarhuister polder. De dijk wordt afgegraven zelfs op enkele plaatsen tot het maaiveld; voorzoover hij nog bestaat is de kruinshoogte M. 2.78 + W.P. en de breedte M. 1.50. De afwatering heeft plaats door eene houten pomp op eene open sloot naar het Reitdiep; de pomp is hoog M. 0.25 en wijd M. 0.21, terwijl de bovenkant van den vloer ligt op M. 0.17 -r- W.P. REITDIEPSPOLDERS. DE MAARHUISTERPOLDER. GEMEENTE WINSUM. Ten noorden wordt dit poldertje, groot H. 7.83.30, begrensd door den Ouden Reitdiepsdijk; ten westen door den Maarslagter polder, (de opdijk behoort tot dezen polder); ten zuiden door het Reitdiep. De dijk wordt afgegraven op eene enkele plaats tot M. 1.00 beneden de kruin. Yoorzoover niet afgegraven is de kruinshoogte M. 2.73 -j- W.P. en breed M. 1.50. De afwatering heeft plaats op eene open sloot naar het Reitdiep door eene houten pomp, hoog M. 0.25, breed M. 0.41, terwijl de bovenkant van den vloer ligt op M. 0.72 -p- W.P. REITDIEPSPOLDERS. WATERSCHAP FIVELINGO. GEMEENTEN GRONINGEN, NOORDDIJK, TENBOER, LOPPERSÜM, STEDUM, UITHUIZERMEEDEN, ’t ZANDT, BIERUM, APPINGEDAM, DELFZIJL EN SLOCHTEREN. Het waterschap omvat een gedeelte van het voormalig Zijlvest der drie Delfzijlen, het dijkrecht van Oosterwijtwerd en Uitwierde en de dijkschepperij van Holwierde en Marsum. Het werd opgericht bij Statenbesluit van den 23 Juli 1869, (P. B. no. 89), en het Reglement vastgesteld den 21 December 1870, (P. B. 1871, no. 54). Nadat dit Reglement bij verschillende besluiten was gewijzigd ') is een geheel nieuw Reglement tot stand gebracht bij Statenbesluit van den 17 Juli 1894, (P. B. no. 60), dat weder werd gewijzigd bij Statenbesluiten van den 18 Juli 1899, (P. B. no. 27) en van den 27 November 1906, (P. B. 1907, no. 12); bij het laatstgenoemde werd de grens ten noorden van Groningen verlegd van het Boterdiep naar den Korre weg. Het waterschap is groot H. 15999.31.18. De grens loopt van de Oosterhaven bij Groningen langs het midden der kruin van den westelijken Eemskanaaldijk tot waar die aansluit aan den Eemsdijk bij de groote zeesluis te Delfzijl en langs dien dijk en den voormaligen vestingwal tot aan den Eemsdijk ten noordwesten van Delfzijl. De dijk van de provinciale zeesluis tot aan de kleine sluis van Fivelingo is, evenals de Eemskanaaldijk, in onderhoud bij de provincie, van de kleine tot de groote sluis bij dit waterschap en de voormalige vestingwal te Delfzijl bij het Rijk. *) Deze wijzigingen zijn opgenomen inde provinciale bladen van 1874, nos. 52 en 82, 1875, no. 38, 1876, nos. 34, 51 en 80, 1878, nos. 99, 105 en 113, 1880, no. 57 en 1883, no. 49. Afdeeling IV. De grens gaat verder langs den buitenteen van den Eemsdijk tot de Nieuwstad inde gemeente Bierum, welke dijk door de provincie wordt onderhouden. Van de Nieuwstad bij de Tjariet loopt de grens in zuidwestelijke richting naar den Oudendijk en verder langs dien dijk, de grenzen van de waterschappen Vierburen en den Oostpolder volgende, tot aan de grens van het waterschap Hunsingo bij den straatweg naar Oosternieland. Vandaar valt de grens samen met die van het waterschap Hunsingo tot aan de sluis in het verbindingskanaal Damsterdiep—Boterdiep en verder langs de oostzijde van de verbindingskanalen Boterdiep—Damsterdiep en Damsterdiep—Oosterhaven tot aan den noordelijken Eemskanaaldijk. ') ’) Omtrent het onderhoud van den Stadsweg, loópende van Groningen naar Appingedam, de grens van verschillende polders in Fivelingo en Hunsingo en ook tusschen die heide waterschappen, zij het volgende vermeld, medegedeeld door den heer W. G. B. Reddingius te Ten Boer. Het onderhoud van het gedeelte weg, vroeger behoorende onder de jurisdictie der stad tot het tegenwoordige Thesingermaar, werd door de gemeente Groningen overgedragen aan de gemeente Noorddijk tegen eene jaarlijksche vergoeding van f 180. Het gedeelte van de Hondstil over het Thesingermaar, (vroeger in onderhoud bij de Scheppery het Vierendeel en thans bij het waterschap Hunsingo), tot Dykshorn was vroeger in onderhoud bjj de verschillende karspelen in het Fivelingokwartier, waarvan het Register voorkomt in het boek der Schouwcedullen in het provinciaal archief aanwezig, waaruit blijkt, dat bij elk pand van den weg van Groningen tot Dykshorn inde vorige eeuw palen waren geplaatst, waarop met duidelijke letters vermeld stond den naam van het karspel, ten wiens laste het pand was. Bjj acte van 27 Januari 1886 werd de Burgemeester van Tenboer door de Burgemeesters van Appingedam, Bierum, ’t Zandt, Loppersum en Stedum gemachtigd om aan te besteden het onderhoud van den Stadsweg van Dykshorn tot de grens van het arrondissement Groningen ten koste der gemelde gemeenten en van Tenboer, waartegen iedere gemeente zich verplichtte om zoodanig aandeel te betalen als de karspelen onder de respectieve gemeenten behoorende gehouden zijn bij te dragen volgens het aan die acte gehechte Register. Tot heden is op die wijze in het onderhoud van den weg voorzien. Na de begrinding van het gedeelte van den Boersterweg (naar St. Annen) tot de Lellensterlaan in 1896, is de Stadsweg begrind van Tenboer tot aan den Brommerijweg, voorbij Kroddeburen, en rust thans de onderhoudslast van dit gedeelte op de gemeente Tenboer. Van den Brommerijweg tot den begrinden Delleweg by Winneweer, is de Stadsweg nog kleiweg en het onderhoud ten laste van de aan de zuidoostzjjde belendende landen. Van den Delleweg tot Winneweer en van de Muderdraaibrug aldaar tot de grens der gemeente Loppersum is .de Stadsweg begrind door en in onderhoud by gemelde gemeente. Van.de Muderdraaibrug loopt de Stadsweg eveneens als grindweg ten zuid-oosten van het Damsterdiep tot Appingedam en is in onderhoud by de gemeenten Loppersum en Appingedam, elk voorzoover haar gebied betreft. Van Dykshorn tot voorby den Brommerijweg, ten noorden van Kroddeburen, ligt eene breede waterkeering aan den noordwestkant van den Stadsweg, thans voor het grootste gedeelte dooreen greppel van den weg gescheiden. Het onderhoud van die waterkeering rust op de onderhoudsplichtigen van den weg. FIVELIïfGO. De pendammen tusschen de aangrenzende waterschappen zijn in onderhoud bij de eigenaren der aanzwettende hooge landerijen; voorzoover de grenzen bestaan uit wegen zijn die in onderhoud bij de provincie, gemeenten of eigenaren van aangrenzende landerijen. De kadijken en de pendammen moeten eene hoogte hebben van minstens M. 0.55 -f- W.P. en eene kruinsbreedte van minstens M. 1.00. Eenige gronden inde bebouwde kom der gemeente Groningen, ongeveer H. 16, begrepen tusschen het Damsterdiep, het Schuitendiep, de Bloemstraat tot aan de sluis in het verbindingskanaal en de hierboven aangegeven grenzen, waarvan de grenslijnen niet juist te bepalen waren, loozen hun water op het Damsterdiep door vijf riolen afsluitbaar met schuiven, doch behooren niet tot het waterschapsgebied van Fivelingo. Door de gemeente Groningen wordt voor die waterloozing aan het waterschap betaald eene jaarlijksche bijdrage van f 50, krachtens overeenkomst in 1895 gesloten. Bij de oprichting van het waterschap in 1869 strekte dit zich uit tot het Reitdiep en omvatte ook de streek tusschen dat diep, het Boterdiep, de stad Groningen en Selwerd, welke landen naar het Damsterdiep afwaterden door eene grondpomp onder het Boterdiep. Bij Statenbesluit van 11 Juli 1878 werd besloten die gronden, tusschen het Boterdiep en het Reitdiep gelegen, onder het waterschap Hunsingo te brengen en daartegen den Grondzijlsterpolder onder de gemeente Noorddijk, die tot dusverre onder Hunsingo behoorde, onder Fivelingo te doen afwateren en de grondpompen onder het Boterdiep en het Selwerderdiepje te laten vervallen. Bij Statenbesluit van 27 November 1906 werden de gronden gelegen ten noorden van Groningen tusschen het Boterdiep, de zuidzijde van den Korreweg en het Selwerderdiepje, welke door een duiker inden Korreweg en verder zuidwaarts op het Damsterdiep uitwaterden, onder Hunsingo gebracht, zulks in verband met de uitbreiding der stad, waarbij eene afwatering dier gronden door middel van twee duikers op het Boterdiep aangewezen was. Toen de trekweg van Groningen naar Delfzijl in het midden der zeventiende eeuw door de provincie aangelegd werd bestond FIVELINGO. er van Delfzijl naar Dijkshorn, gelegen ongeveer op de helft tusschen Delfzijl en Groningen, een kanaal, dat de hoofduitwatering was van het Zijlvest der Drie Delfzijlen en zich bij Delfzijl inde haven ontlaste. Dit hoofdkanaal was echter niet geschikt voor eene behoorlijke trekvaart en moest verdiept en verwijd worden. Van Dijkshorn naar Groningen was geen behoorlijk kanaal. Bij Resolutie der Staten van 8 Maart 1650, waarin tevens de overeenkomst is vervat met de Schepperen der Drie Delfzijlen nopens het te leggen trekpad, werd door de provincie een subsidie verleend van 10.000 Car. gulden, waarvan de Stad kreeg 7000 en de resteerende 3000 waren voor de andere ingezetenen der Carspels, die tot graven gehouden waren. ') De Stad schijnt toen het kanaal van Dijkshorn naar Groningen onder het genot van bovenstaande subsidie voor hare rekening te hebben gegraven. Het onderhoud eener brug voor voetgangers over het kanaal bij Appingedam kwam of bleef ten laste der provincie zooals ook dat van het nieuw gegraven gedeelte tusschen Groningen en Dijkshorn en der drie daarover liggende bruggen (de vierde werd of was afgebroken). 2) Bij dein 1704 en 1791 en 1792 plaats gehad hebbende hergravingen van dit kanaal heeft de provincie haar aandeel in de kosten dier graving betaald, zijnde tot die kosten in 1791 en 1792 door het Zijlvest der Drie Delfzijlen gecontribueerd één derde gedeelte, door de stad Groningen, onder protest van ongehoudenheid, een vijfde gedeelte en het overige door de provincie. Uit de Resolutie van 15 Maart 1791, waarbij de zaak tusschen de Gecommitteerden uit de Gedep. Staten, de Stad en het Zijlvest werd geregeld, schijnt te moeten worden opgemaakt, dat de provincie de graving heeft gedaan. Het Zijlvest wilde voor ditmaal de directie (over de graving) overlaten mits zulks niet verstrekte ten praejudice of tot de minste derogatie aan het recht het Zijlvest te dien opzichte competeerende, terwijl *) Staatsresolutiën van 20 April 1648, van 8 Maart 1650 en 4 Maart 1654. 2) Notulen Staten Juliverg. 1819. Missive aan den'Koning 16 Juli 1819. Missive van den Hoofdingenieur van Essen aan Gedep. Staten d.d. 2 Dec. 1851, no. 2441. FIVELINGO. het in het beramen der middelen op welke de graving geschieden zoude en bij de opnemingen der gegraven panden gekend moest worden. Het opschoonen van het kanaal langs den trekweg geschiedde jaarlijks door de provincie. Het kanaal van Groningen tot Delfzijl werd altijd gerekend in eigendom te behooren aan het Zijlvest der drie Delfzijlen. Het Zijlvest heeft zijne rechten op dit kanaal altijd krachtig gehandhaafd en de stad heeft ook nimmer eenige rechten doen gelden op het gedeelte van Groningen tot Dijkshorn. Na de Staatsregeling van 1798 kwamen de aan de provincie behoorende werken en het trekpad langs het kanaal in eigendom, beheer en onderhoud aan den Lande en op ’s Lands kosten zijn die werken onderhouden tot 1819. Bij Kon. Besl. van 17 Dec. 1819, no. 1, werden aan de provincie in beheer en onderhoud overgedragen de werken behoorende tot het kanaal van Groningen naar Delfzijl, bestaande in de haven buiten de Steentilpoort te Groningen met bijbehoorende werken en diverse beschoeiingen en bestratingen langs het kanaal met verschillende bruggen. De zoogenaamde houthaven buiten de Steentilpoort met de daarbij behoorende werken is door de provincie aangelegd in 1850 en 1851. Bij Kon. Besl. van 27 Mei 1876 (St.bl. no. 109) werden de in 1819 overgedragen werken, te rekenen van 1 Augustus 1876, weder door het Rijk overgenomen. De Staten maakten hiertegen evenwel bezwaar ') en met wijziging van voormeld Kon. Besl. werd bij Kon. Besl. van 6 Sept. 1876 (St.bl. no. 178) verstaan, dat de bedoelde werken in het vervolg in beheer en onderhoud bij de provincie zouden verblijven, terwijl de Wet van 23 April 1879 (St.bl. no. 70) den Minister van Finantien machtigde aan de provincie die werken in eigendom af te staan. Bij acte van droeg de Minister van Finantien krachtens gemelde wet aan de provincie in eigendom over alle bovenvermelde in 1819 in beheer en onderhoud overgedragen werken. De trekweg langs het kanaal is bij het Rijk in eigendom, beheer en onderhoud verbleven en werd een deel van den grooten !) Zomerverg, 1876, pag. 258 vlg. PIVELINGO. weg der eerste klasse van Deventer tot Delfzijl. Bij de verbetering en verharding van dien weg werden gedeelten van het trekpad afgesneden, welke met de bijbehoorende werken door het Rijk aan de provincie in eigendom, beheer en onderhoud weder werden overgedragen bij procesverbaal van 26 September 1839, no. 1417, bestaande in het afgesneden trekpad bij Dijkshorn met de beschoeiingen te Tenpost, te Schoenmakershorn, te Garrelsweer, bij Appingedam tot de Valbrug en beoosten Appingedam, en in het Tuikwerderrak met enkele beschoeiingen en pompen benevens de brug over de Kleine Heekt en over de Groote Heekt en de steenen waltnuur tusschen de klapbrug te Delfzijl en den vleugel der groote sluis te Delfzijl. Met het onderhoud van het kanaal zelf heeft de provincie zich na 1819 niet bemoeid dan alleen voor zoover betreft de jaarlijksche opschooning aan de wegzijde, terwijl ook wel het riet aan beide zijden door de provincie schijnt te zijn gesneden. Bij Statenbesluit van 10 November 1852, no. 3, werd besloten de helft der kosten van opschooning van het kanaal voor rekening der provincie te nemen. ') Bij de vaststelling van het Reglement in 1870 werd het beheer en het onderhoud van het kanaal ten laste van het waterschap gebracht. Het Damsterdiep is het groote afvoerkanaal van het waterschap, waarop alle kleinere uitloopen. Het Damsterdiep verbindt Groningen met Delfzijl, is lang M. 30900 en loost het water door twee sluizen, de Dorpsterzijl en de Slochterzijl, de zoogenaamde groote en kleine sluis, op de Eems. De eerste is eene steenen uitwateringsluis, wijd M. 6.13, waarvan de slagdrempel ligt op M. 3.36 -f- W.P. De daarnaast gelegen Slochterzijl is eveneens eene steenen uitwateringsluis, wijd M. 5.15, waarvan de slagdrempel ligt op M. 3.24 h- W.P. Het kanaal is in beheer en onderhoud bij het waterschap. De kanaalboorden aan de wegzijde, ten westen van het kanaal, worden onderhouden door het Rijk, voorzooverre de Rijkskunstweg langs het kanaal loopt, en door de provincie daar waar het oude trekpad nog aanwezig is, terwijl ook op verschillende plaatsen langs het kanaal het onderhoud van glooiingen en beschoeiingen ‘) Statennotulen Nov. 1852, pag. 666. FIVELINGO. ten haren laste is. Aan de oostzijde van het kanaal rust de onderhoudslast der kanaalboorden op sommige aanzwettende waterschappen. Yoorzoover dit onderhoud niet inde Reglementen is geregeld worden slechts de dammen onderhouden, die de slooten van het Damsterdiep scheiden, en bepaalt het onderhoud zich dan tot het keeren van het boezemwater. Oevers en wallen zijn op vele plaatsen over eene breedte van M. 3.00 a M 4.00 verdwenen. Yan het waterschap Hunsingo is het afgesloten door het Oosterdijkshorner of Stedummerverlaat, (zie blz. 210), de schutsluis aan de Rollen, (zie blz. 210), beide bij Hunsingo in onderhoud, en door de provinciale schutsluis in het verbindingskanaal Damsterdiep—Boterdiep bij Groningen, (zie blz. 210). Yan het Eemskanaal is het waterschap afgesloten door de Noordersluis tusschen het Eemskanaal en de Groeve ten zuiden van Appingedam en de Oosterhavensluis bij Groningen, beide in onderhoud bij de provincie. De Noordersluis is eene steenen schutsluis inden noordelijken Eemskanaaldijk met twee paar deuren, wijd M. 8.00. De slagdrempel der bovendeuren ligt op M. 2.75, die der benedendeuren op M. 4.20 -f- W.P. De schutkolklengte is M. 38.80. De Oosterhavensluis is eene steenen schutsluis tusschen het Eemskanaal en het Damsterdiep met twee paar deuren, wijd M. 6.00. De slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 3.80 -f-W.P., die der bovendeuren op M. 2.25 W.P. De schutkolklengte is M. 50.00. Het peil van het waterschap is M. 1.55 -r- W.P. Het zomerpeil, d.i. van 1 Mei tot 1 October, kan jaarlijks door het Hoofdbestuur beperkt worden tot op M. 1.87 H- W.P., onverminderd de bevoegdheid van Gedep. Staten om daarin verandering te brengen, na het Hoofdbestuur te hebben gehoord. Op algemeene kosten worden gedragen: de contributie aan de provincie wegens onderhoud der zeewaterkeerende dijken op een vast bedrag van f 779.55 bepaald; het onderhoud van het gedeelte Eemsdijk te Delfzijl tusschen de beide zeesluizen en van die beide sluizen; voorts van dein den legger opgenomen woningen, bruggen, beschoeiingen, kanalen, maren en pompen. De bodembreedte, glooiing en diepte der kanalen en afwateringen bij het waterschap in onderhoud is vastgesteld bij besluit van Gedep. Staten van 12 Maart 1897, als volgt: FIVELINGO. BODEMS- Diepte, beneden KANAAL. „ GLOOIING. * ’ x BREEDTE. W inschoterpeil. Het Damsterdiep van Gro- M. 6.00 Yan den bodem M. 3.25 ningen tot Delfzijl, lang M. tot het punt 30900. waar het peil den oever snijdt. De Hoofdtochtsloot van „ 1.70 op 1 „ 2.25 den Korrewegtotden duiker door den Singelweg inde Stadsgracht bij Groningen. Het Westerwijtwerder- „ 5.00 lty2 op 1 „ 3.15 maar van het Damsterdiep tot het Dijkshornerverlaat. Het Lustigemaar van het Voor de eerste Voor de eerste Over de lengte Damsterdiep bij Oosterdijks- M. 120 vanaf M. 120. van M. 2030 van horn tot het Eemskanaal te het Damsterdiep 2 op 1 af het Damster- Woltersum. M. 5.00. Verder geheel diep tot het hoog- Overigens M.3.00 1 op 1 hout te Woltersum M. 3.25. Van daar tot de brug te Woltersum M. 3.15. Van daar tot den kanaaldijk M. 3.05 Het Tenboersterdiep van M. 3.00 li/4 op 1 „ 2.55 het Damsterdiep bij de Bolt klapstreek tot het dorp Tenboer. Het Kroddebuurstermaar „ 3.00 1 op 1 „ 3.05 De Tenposter AS. . . . „ 2.50 H/4 op 1 Van het Damsterdiep tot de Schottil, lang M. 180, M. 2.95 voor de overige lengte, lang M. 1500 M. 2.85 HetLeermenstermaarvan „ 3.00 IV2 op 1 „ 3.25 Oosterwytwerd tot Leer- met uitzondering niens. van de eerste M. 350, waaraan eene bodemsbreedte van M. 4.00 is gegeven, zijnde aan de laatste M. 45 lengte van dat gedeelte eene geleidelijke meer- FIVELINGO. BODEMS- ATnATTM„ Diepte, beneden KANAAL. GLOOIING. _T. , , BREEDTE. Winschoterpeil. dere breedte gegeven, zoodat op het einde daarvan bij de zoogenaamde Spijkerboor M. 8.00 bodems breedte bestaat. HetOosterwijtwerdermaar M. 5.50 IV4 op 1 M. 3.25 aanvangende bij het Damsterdiep tot de Oosterwjjtwerderbrug, inden Kunstweg Oosterwjjtwerd’t Zandt. Het Enumermaar ... „ 3.00 IV2 °P 1 » Het Zeerijpstermaar . . „ 3.00 n/2 °P 1 » 3.15 De Oude Wjjmers, van het „ 2.00 IV4 op 1 „ 2.95 Damsterdiep tot de Hoeksmeerster watermolens. De Loppersumer Wjjmers, Van het Dam- IV2 °P 1 » 3.25 vanaf het Damsterdiep tot sterdiep tot de de zoogenaamde Kalkbran- steenfabriek van derstil te Loppersum. H. G. Glas te Loppersum: M. 5.50 van daar tot de Kalkbranderstii te Loppersum : M. 4.50 Het Wirdummermaar. . „ 3.00 H/4 °P 1 » 3.05 Het Enzelenzeermaar . . „ 1.30 %op 1 » 2.65 Het Vischmaar .... „ 200 3A °P 1 » 3.05 Het Eekwerdermaar . . „ 2.50 N/4 °P 1 » 2.55 Het Zandstermaar, 100- „ 3.00 H/2 op 1 » 3.25 pende van Leermens tot de zoogenaamde Zwijntil . . Het Zijldijkstermaar, 100- „ 3.00 2 op 1 „ 3.25 pende van de zoogenaamde Zwijntil tot den kunstweg nabij het Zandster voorwerk Het Westeremdermaar, „ 3.00 H/2 °P 1 » 3.25 loopende van de Kalkbran- „ Tusschen de derstil te Loppersum tot de Kalkbranderstii brug, gelegen inden kunst- en de Brouwers- FIVELINGO. BODEMS- Diepte, beneden KANAAL. GLOOIING. * ’ BREEDTE. Wmschoterpeil. weg Westeremden—Garst- til voor eene huizen. lengte van ongeveer M. 50 geleidelijk overgaan de tot op V2 OP 1 en vervolgens weer IV2 op 1 Het Garsthuizermaar . . M. 3.00 IV4 op 1 M. 3.25 Het Godlinzermaar. . . „ 3.00 iy2 op 1 „ 3.25 Het Losdorpstermaar . . „ 3.00 iy2 op 1 „ 3.25 Het Spijkstermaar ... „ 3.00 H/2 op 1 „ 3.25 De Groote Heekt ... „ 6.00 1 op 1 en „ 3.25 voor een gedeelte D/2 op 1 Het Bierummer maar. . „ 3.00 D/2 op 1 „ 3.25 Het Krewerdermaar . . „ 2.50 1V2 op 1 „ 3.25 De Kleine Heekt. Yan af den steenen duiker door de klapbrug bjj Ranskwert tot aan de tocht, die aanvangt by den dam van Lesterhuis, ter lengte van M. 850 . . „ 1.50 , 2.05 Van daar tot de Pjjpsloot, waar die uitmondt inde Kleine Heekt, ter lengte van M. 700 „ 1.70 „ 3.25 Yan af het vorige gedeelte tot aan het Damsterdiep, lang M. 1430 ...... „ 2.00 „ 2.45 Het Biessummermaar. . „ 2.00 1 op 1 „ 3.05 Het Uitwierdermaar. Yan af het Dam- H/2 op 1 „ 3.25 sterdiep tot boven het Marsummermaar, ter lengte van M. 1650. M. 3.00 Overigens M. 2.50 Het Marsummermaar. . M. 2.50 lop 1 „ 2.95 Het Eelwerdermaar. De eerste helft, beginnende bjj het Damsterdiep. „ 1.70 84 op 1 „ 2.25 FIVELINGO. BODEMS- Diepte, beneden KANAAL. GLOOIING. * ’ x BREEDTE. i Winschoterpeil. De andere helft, loopende tot aan den dijk van het Eemskanaal M. 1.50 */4 op 1 M. 2.05 (Het Eelwerdermaar is aldus voorgedragen bij besluit van 14 Januari 1895 en bepaald bj]' beschikking van Gedep. Staten, d.d. 5 Juli 1895, no. 102, le afd.) De Groeve „ 10 2op 1 „ 3.55 De omgraving ten oosten van Appingedam. „ 10 2op 1 „ 3.55 De omgraving ten westen van Appingedam. „ 6.00 Van den bodem „ 3.25 tot het punt waar het peil den oever snijdt. Het Kattendiep .... „ 2.00 1 op 1 „ 2.55 De doorsnijding van het Tuikwerderrak. „ 12.50 IV2 op 1 „ 3.25 Het Klievernaar.... „1.00 n/4 op 1 „ 2.05 Sedert 1873 is men in dit waterschap begonnen het onderhoud der tochtslooten en pompen, voorzoover dit voor de goede afwatering dienstig werd beschouwd, van de ingelanden over te nemen. Het waterschap nam de tochten van de onderhoudsplichtigen kosteloos over, doch kreeg het recht om den uitkomenden grond aan weerszijden te mogen werpen zonder schadevergoeding; de afmetingen werden vastgesteld en, bij verbreeding en verdieping, de door het waterschap te geven schadevergoeding, waarvoor slechts f 5746 werd uitgegeven. Bij het waterschap zijn thans M. 74.643 tochtslooten in onderhoud, terwijl de lengte nog bij de ingelanden verbleven geschat wordt op M. 6140. Het onderhoud der pompen kan door de ingelanden worden afgekocht, uit welken hoofde aan het waterschap sedert 1873 betaald werd f 1172.80. Tot de algemeene kosten wordt door alle gronden bijgedragen FIVELINGO. voor de eene helft naar de grootte voor de andere helft naar de kadastrale belastbare huurwaarde. Vrijdom van lasten wordt verleend aan de bebouwde oppervlakte van kerken en scholen en dein gebruik zijnde kerkhoven, algemeene en bijzondere begraafplaatsen, aan het eenig grondbezit ineen onderdeel beneden de belastbare huurwaarde van tien gulden, mits de grootte van vijf are niet te bovengaande, en aan meren en onbegroeide wateren van meer dan twee hectare grootte. Het bedrag der waterschapslasten was over de vier laatste jaren ƒ0.86 per H. en 0.016 cent per gulden huurwaarde. Het waterschap is verdeeld in vijf onderdeelen waarvan de grenzen nauwkeurig in het Reglement zijn omschreven. Dienstjaar 1908/»- Omslag ƒ 27.000. Grootte. Huurwaarde. lste onderdeel Garmerwolde H. 1995.66.48, ƒ 113890.08 2de „ Loppersum „ 4087.93.12, „ 212613.83 3de n ’t Zandt „ 3722.84.38, „ 221526.14 4de , Godlinse „ 3493.65.32, „ 185241.98 sde „ Appingedam „ 2387.92.94, „ 111619.47 H. 15688.02.24, ƒ 844891.50 Onbelastbaar „ 311.28.94 H. 15999.31.18 De kadastrale huurwaarde der gronden van het geheele waterschap is ƒ 851.729.26. Elk onderdeel heeft een afzonderlijk bestuur van drie leden. Het lid van het Hoofdbestuur van het waterschap voor een onderdeel is lid en voorzitter van het bestuur van dat onderdeel. De voordracht van dat lid en de keuze der beide andere leden geschiedt door de stembevoegde ingelanden van elk onderdeel. Het hoofdbestuur bestaat uit zes leden, de voorzitter, van wien de voordracht geschiedt door de stembevoegde ingelanden van het geheele waterschap en de vijf bovenvermelde leden, uit ieder onderdeel één. Tot de waarneming van het dagelijksch bestuur van het waterschap bestaat een College van drie gecommitteerden uit het Hoofdbestuur, waaronder de voorzitter. De beide andere leden worden over de onderdeelen verdeeld, in dier voege dat uit de drie eerste en zoomede uit de twee laatste onderdeelen steeds een lid van het Hoofdbestuur zitting heeft in dit College. FIVELINGO. In dit waterschap zijn gelegen de volgende waterschappen en polders: Waterschap de Grondzijlstermolenpolder. „ de Ruischerbrugster of Bruininga’s molen- polder. „ de Borgslooterpolder. „ de Fledderbosscherpolder. de Boltjerpolder. „ de Garmerwolderpolder. De Rottegatspolder. Waterschap de Swieringapolder. De Kaakheemsterpolder. Waterschap de Tenboersterpolder. „ het Anker. „ de Reddingiuspolder. „ de Hoop. „ de Tuiningapolder. „ de Woldringpolder. De Kimmpolder. De Van Timmerenpolder. Waterschap de Huisbuursterpolder. „ de Garrelweerster Kloostermolenpolder. ~ de Zuidveldschepolder. „ de Noorder Hoeksmeersterpolder. „ de Dijkema’spolder. „ de Noordelijke Dijkema’spolder. „ Bovendijks. De Tichelpolder. Waterschap de Wirdummermolen polder. „ de Garreweersterpolder. „ Arwerd. „ de Noorder Olingerpolder. „ Dijkhuizen. „ de Leeghwaterpolder. „ de Flikkezijlsterpolder. „ Oldenije. „ de Tuikwerderpolder. „ Fivelzicht. De Zuidwendingpolder. Waterschap de Kleine polder. FIVELINGO. WATERSCHAP DE GRONDZIJLSTERMOLENPOLDER. GEMEENTE O = M 2.20. NOORDDIJK. P = M. 2.70 -4- W.P. De polder werd opgericht den 1 September 1806. Bij statenbesluit van den 8 November 1870 werd het waterschap opgericht en gereglementeerd (P. B. 1871, no. 89). Het behoorde toen tot het waterschap Hunsingo en loosde het water dooreen windvijzelmolen bij Noorder Hoogebrug op het Boterdiep, doch werd bij Statenbesluit van 11 Juli 1878 uit dat verband losgemaakt en gebracht onder het waterschap Fivelingo. Het Reglement werd gewijzigd bij Statenbesluit van denzelfden datum, (P. B. no. 114). Het is groot H. 457.59.38. Het grenst ten noorden: vanaf Hoorder Hoogebrug aan het Boterdiep en verder aan het Noorddijkster maar langs de Zuidwending tot aan den zoogenaamden Dwarsdijk; ten oosten aan den Dwarsdijk tot aan den Rijksweg van Groningen naar Delfzijl; de kade langs het genoemde maar is in onderhoud bij den eigenaar en de Dwarsdijk bij de aanzwettende landeigenaren *); ten zuiden aan den genoemden Rijksweg tot aan Ooster Hoogebrug; ten westen vanaf Ooster Hoogebrug aan het Selwerderdiepje en het trekpad langs het Boterdiep tot Noorder Hoogebrug. Het zuidelijk deel van het diepje, ongeveer de helft der lengte, waarin een pendam in het verlengde van den Korreweg gelegen, wordt door den polder bemalen; het noordelijk deel watert dooreen hoog in dien dam gelegen pomp op het zuidelijk deel af. Het water inden polder wordt dooreen stoomgemaal aan het Damsterdiep staande, in 1879 gesticht, op dat diep gebracht. Het gemaal heeft een ketel, lang M. 5.80, met 6 Gallowaybuizen met eene verwarmingsoppervlakte van 30 M2. De machine brengt eene vijzel in beweging van M. 1.50 middellijn, die per minuut 50 M3. kan opbrengen. Het water kan van M. 2.70 ') Volgens de opgaven van tiet waterschapsbestuur. Inden legger van het waterschap Fivelingo is het waterschap de Grondzijlsterpolder als onderhoudsplichtige vermeld, doch die legger is inden laatsten tijd gewijzigd en vóór die wijziging was het waterschap Fivelingo als onderhoudsplichtige aangewezen. 19 FIVELINGO. W.P. tot M. 0.50 -r- W.P. worden opgevoerd. De middellijn der afvoerbuis is M. 1.90. De duiker inden Rijksweg waardoor het water op het Damsterdiep wordt gebracht is in onderhoud bij dit waterschap. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt inden zomer op M. 2.06 -h W.P., in den winter op M. 2.16 W.P. gehouden. Op algemeene kosten wordt gedragen het onderhoud van het stoomgemaal, enz., der dijken en der tochten en pompen in art. 4 Regl. genoemd. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are. Het gemiddeld bedrag der lasten over 1904/s bedroeg f 5.75 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE RUISCHERBRUGSTERPOLDER OF BRUININGA’S MOLENPOLDER. O = M. 2.41. GEMEENTE Noorddijk. P = M. 2.86 W.P. De polder werd vermoedelijk reeds in 1408 op het Damsterdiep bemalen, toen Noorddijk bij het Winsummer Zijlvest werd ingelaten; aan het Zijlvest der Drie Delfzijlen werd nimmer schot betaald. Pogingen werden in 1830 aangewend om deze bemaling te doen staken, doch tengevolge van eene resolutie van Gedep. Staten van 22 November 1830 en vaneen rechtskundig advies, waarbij op grond van het ingeroepen recht van verjaring werd aangeraden de zaak niet voor den rechter te brengen, heeft het Zijlvest der Drie Delfzijlen inden toestand berust. ‘) Bij de oprichting van het waterschap Hunsingo bleven deze gronden daaronder behooren. Bij gelegenheid van den overgang van de gronden gelegen !) Rapport der Commissie voor de Scheepvaartkanalen en de Waterschappen aan de Staten, ten opzichte van Duurswold, Pivelingo en Vierburen. Statennotulen, zomervergadering 1869. FIVELINGO. tusschen het Boterdiep en den Korreweg te Groningen van het waterschap Fivelingo naar Hunsingo, (Statenbesluit van 27 November 1906, P. B. 1907, no. 12), werd de polder tot het waterschap Fivelingo gebracht. De polder is groot H. 62.03.90 en grenst ten noorden aan den Zuiderpolder (Hunsingo) waar de kadijk, die de grens uitmaakt, in onderhoud is bij de eigenaren; ten oosten aan het Thesingermaar, waar de kadijk langs dit maar in onderhoud is bij de aanzwettende ingelanden; ten zuiden aan den Rijkskunstweg langs het Damsterdiep en ten westen aan den Dwarsdijk, de grens met den Grondzijlsterpolder, in onderhoud bij de aanzwettende ingelanden. Een windvijzelmolen, staande ten westen van Ruischerbrug, loost op het Damsterdiep. De vlucht van den molen is M. 15.70, de vijzel heeft eene middellijn van M. 1.00 en kan het water opvoeren van M. 2.86 W.P. tot M. 0.45 W.P. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden, n.l. op ongeveer M. 2.86 -5- W.P. De gronden behooren voor het grootste gedeelte aan twee eigenaren, die te zanten de polderzaken beheeren. WATERSCHAP DE BORGSLOOTERPOLDER. O = M. 1.88. GEMEENTE NOORDDIJK. P = M. 2.58 ~ W.P. Door de graving van het Eemskanaal werden van den Noordermiddelberder- (H. 46) en van den kleinen Harksteder polder (H. 2jpo) eenige gronden afgescheiden, die aan de noorzijde van gemeld kanaal tot één waterschap werden vereenigd, onder den naam van den Borgslooterpolder, bij Statenbesluit van den 20 Mei 1868, (P. B. no. 71), terwijl het Reglement vastgesteld werd bij Statenbesluit d.d. 28 Juli 1870. (P. B. 1871, no. 57). Het waterschap is groot H. 48.63.01 en grenst: ten noorden aan het Damsterdiep; de waterkeering bestaat hier in langs het kanaal liggende hooge perceelen, in onderhoud bij de eigenaren, doch in enkele slooten zijn pendammen gemaakt die door dit waterschap worden onderhouden; ten oosten aan een klein gedeelte van het Slochterdiep, dat door het Eemskanaal werd afge- FIVELINGO. sneden en nu gedeeltelijk gedempt is; ten zuiden aan de kruin van den Eemskanaaldijk in onderhoud bij de provincie en ten westen aan den Euvelgunner grindweg, in onderhoud bij de gezamenlijke daaraan zwettende eigenaren te Euvelguune. Voor de drooghouding van den polder werd voor rekening der provincie een nieuwe molen gebouwd en om den toevoer van water naar den molen te verzekeren werd de bermsloot langs den noordelijken Eemskanaaldijk tot toevoersloot ingericht. Een windvijzelmolen brengt het water op het Damsterdiep. De vlucht is M. 13 en de middellijn van de vijzel M. 0.90. Het water kan van M. 2.58 -f- W.P. tot M. 0.70 -r- W.P. opgevoerd worden. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. Een vast peil bestaat dan ook niet; het water wordt inden zomer zooveel mogelijk op M. 2.10 -h W.P. gehouden en des winters zoo laag mogelijk. Op algemeene kosten worden onderhouden; de molen, enz., de bovengenoemde afsluitingen van den buiten waterstaat en de bermsloot aan den noordelijken Eemskanaaldijk. Alle gronden dragen inde kosten bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vier are. De gronden behooren voor het grootste gedeelte aan één eigenaar, die alles beheert. WATERSCHAP DE FLEDDERBOSSCHERPOLDER. O = M. 1.98. GEMEENTE TENBOEE. P = M. 2.53 -h W.P. Door den aanleg van het Eemskanaal werd het grootste deel van den polder van E. J. van der Molen en een gedeelte van de Noorder- en Zuider Heidenschapperpolders tot één waterschap vereenigd onder den naam van den van der Molenspolder. Het werd opgericht bij Statenbesluit van 20 Mei 1868, (P. B. no. 74), verkleind den 21 Juli 1869, (P. B. no. 69). Tevens was den 21 Juli 1869, (P. B. no. 70), opgericht het waterschap de Fledderbosscher polder, waaronder een klein gedeelte begrepen was van den Buringspolder, dat door het Eemskanaal werd afgesneden. FIVELINGO. Bij Statenbesluit van den 15 Juli 1880, (P. B. no. 44), werden op voorstel van belanghebbenden de besluiten tot oprichting van beide waterschappen ingetrokken en opgericht en gereglementeerd het tegenwoordig waterschap de Fledderbosscher polder. Het is groot H. 179.76.86. Het grenst: ten noordwesten aan het Damsterdiep; de kade langs het diep, hoog ongeveer M. 0.50 W.P., is bij dit waterschap in onderhoud; ten noordwesten aan den Boltjerpolder, waarvan het gescheiden is door de watering, de Oude Kwens, die door dit waterschap wordt bemalen, doch waarvan het onderhoud rust op de aanliggende landen in beide polders; ten zuidoosten aan de kruin van den provincialen Eemskanaaldijk en ten zuiden aan een klein gedeelte van het Slochterdiep, dat door het Eemskanaal werd afgesneden en thans bijna gedempt is, zijnde de kade, voor zoo ver die nog bestaat, in onderhoud bij den eigenaar der aanliggende perceelen. Het water wrnrdt dooreen windvijzelmolen in het noordelijk gedeelte van den polder staande op het Damsterdiep gebracht. De vlucht van den molen is M. 21.10. de middellijn van de vijzel M. 1.40. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.53 -f-W.P. tot M. 0.55 -j- W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur bepaald, wat nog niet is geschied. Een vast peil is niet aangenomen; de waterstand kan inden zomer worden gehouden op M. 2.53 -f- W.P. Het onderhoud van den molen, enz., der kade bovenvermeld en van verschillende afwateringen, duikers en pompen in art. 4 Regl. genoemd, geschiedt op algemeene kosten. Tot de kosten wordt bijgedragen door alle gronden naar gelang der grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vier are en aan eenige bij den aanleg van het Eemskanaal vergraven perceelen aan de provincie behoorende ter grootte van H. 2.54.50. Het gemiddeld bedrag der lasten bedroeg over 1904/8 f 3.75 per H. FIVELIXGO. WATERSCHAP DE BOLTJERPOLDER. O = M. 1.95. GEMEENTEN P = M. 2.40 -f- W.P. TENBOER EN SLOCHTEREN. De Boltjerpolder is opgericht in 1818. Bij besluit van Gedep. Staten van 18 Februari van dat jaar werd het door belanghebbenden ontworpen contract tot het inpolderen dier landen geapprobeerd en verlof gegeven tot het plaatsen van den watermolen. Door den aanleg van het Eemskanaal werden de Boltjer en de Blokummer polders in twee deelen gescheiden en besloten de Staten den 20 Mei 1868, (P. B. no. 76), die deelen (Boltjerpolder H. 517 en Blokummerpolder H. 4.50.00) tot één waterschap te vereenigen onder den naam van den Boltjerpolder. Het Reglement werd vastgesteld bij Statenbesluit a.d. 28 Juli 1870, (P. B. no. 105), doch gewijzigd en aangevuld bij Statenbesluiten van 21 Juli 1903 (P. B. no. 56) en van 31 October 1905 (P. B, 1906 no. 12). Het waterschap is groot H. 521.92.24. De grenzen zijn: ten noordwesten het Damsterdiep; ten noordoosten het Lustige maar, de zuidwestkant van den grindweg door Woltersum en de Woltersummer AE tot aan den Eemskanaaldijk; ten zuidoosten de kruin van den Eemskanaaldijk tusschen het einde der Woltersummer AE en de Oude Kwens; ten zuidwesten de Oude Kwens. Behalve de Eemskanaaldijk, die bij de provincie, en de weg door Woltersum, die bij de gemeente Tenboer in onderhoud is, zijnde dijken en pendammen, die de gronden van den buitenwaterstaat afsluiten, ten laste van dit waterschap. De waterlossing heeft plaats dooreen windvijzelmolen en een stoomgemaal, staande aan een kunstweg ten zuiden van de Boltdraaibrug, welke het water op een afvoerkanaal naar het Damsterdiep brengen. De molen heeft eene vlucht van M. 23.20; de middellijn van de vijzel is M. 1.56, die het water kan opvoeren van M. 2.30 -h- W.P. tot M. 0.56 -f- W.P. Het stoomgemaal heeft een Cornwallketel met één stookkanaal. waarin vier Gallowaybuizen, met eene verwarmingsoppervlakte van 36 M2. De machine werkt op eene vijzel die 45 M3. water per minuut M. 1.70 hoog kan opvoeren. De vijzel heeft eene FIVELINGO. middellijn van M. 1.56 en kan het water opvoeren van M. 2.40 -h W.P. tot M. 0.45 W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur, bepaald, aan welk voorschrift echter nog geen gevolg is gegeven. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden, gewoonlijk op M. 2.20 -f- W.P. Op gemeenschappelijke kosten worden onderhouden: de watergemalen, enz., de dijken en dammen met de schuttingen en de wateringen, pompen en verdere objecten in art. 4 Regl. vermeld. Tot de kosten dragen bij alle gronden naar gelang der grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vier are. De lasten hebben over 1904/8 gemiddeld f 5.50 per H. bedragen. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE GARMERWOLDERPOLDER. O = M. 2.01. GEMEENTE TENBOEE. P = M. 2.U -r- W.P. Het jaar der oprichting van den polder is niet bekend, doch men meent te mogen aannemen dat de gronden reeds zeer vroeg bemalen werden. Het tegenwoordige waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 10 November 1880, (P. B. 1881, no. 3), en het Reglement gewijzigd bij Statenbesluit d.d. 11 November 1891, (P. B. 1892, no. 23). Het waterschap is groot H. 241.66.98 en grenst: ten noorden aan den Stadsweg; ten oosten aan den Rottegatspolder, waarvan het gescheiden is door eene waterkeering langs het Rottegat, die bij dit waterschap in onderhoud is; ten zuiden aan den Rijksweg van Groningen naar Delfzijl en ten westen aan het Thesinger maar. De dijk langs dat maar is in eigendom en onderhoud bij dit waterschap. Ten westen van het Rottegat liggen langs den Stadsweg nog eenige perceelen, die tot den Rottegatspolder behooren. Een windwatermolen, staande nabij Garmerwolde ten noordoosten van den Rijksweg Groningen—Delfzijl, brengt het water in eene kolk, waaruit het door eenen steenen duiker, lang FIVELINGO. M. 7.00, breed M. 2.40, in het Damsterdiep vloeit, welke duiker door het Rijk wordt onderhouden. De vlucht van den molen is M. 20 en de middellijn van de vijzel M. 1.35. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.44 W.P. tot M. 0.43 W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., de bovengemelde dijken en de wateringen en pompen uitvoerig omschreven in art. 4 Regl. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar gelang der grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. Het bedrag der lasten was over 1904/8 gemiddeld ƒ3.50 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE ROTTEGATSPOLDER. O. = M. 1.88. GEMEENTE TENBOER. P. = M. 2.39 -7- W.P. Het tijdstip van de oprichting van dezen polder is niet bekend. De gronden omvatten H. 81.39.09 en grenzen ten noordwesten aan den Stadsweg; ten noordoosten aan de Swieringa en Kaakheemsterpolders, zijnde het onderhoud der pendammen ter afscheiding van die polders ten laste der aanliggende ingelanden dier polders; ten zuidoosten aan den Rijksweg van Groningen naar Delfzijl; ten zuidwesten aan het Rottegat. Het Rottegat is eene overoude afwatering en wordt door dezen polder bemalen. ’) Ongeveer H. 3.00.00 land, die westelijk van het Rottegat liggen en aan den Stadsweg grenzen, behooren nog tot dezen polder, die ook de scheidingsloot tusschen deze gronden en den Garmerwolderpolder bemaalt. Aan den Bovenrijgster grindweg staat een windvij zei molen, die het water langs eene afvoersloot dooreen duiker inden Rijksweg naar Delfzijl op het Damsterdiep brengt. De duiker is in onderhoud bij het Rijk. De molen heeft eene vlucht van ’) Ook aan de zuidzijde van het Damsterdiep draagt eene sloot, waarvan de bovenbedoelde afwatering het verlengde was, nog dien naam. FIVELINGO. M. 13.15 en de middellijn der vijzel is M. 0.88. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.39 -4- W.P. tot M. 0.51 -f- W.P. Een bepaald peil is niet vastgesteld, doch de waterstand wordt inden zomer gewoonlijk op M. 2.14 -f- W.P. gehouden. Op gemeenschappelijke kosten worden onderhouden: de molen, enz., en het afvoerkanaal, waarvoor door alle gronden naar de grootte wordt bijgedragen. De juiste polderlasten zijn niet op te geven. Aan één der vier ingelanden is het beheer der polderhuishouding opgedragen. WATERSCHAP DE SWIERINGAPOLDER, GEMEENTE O = M. 1.38. TENBOER. P = M. 2.01 -f- W.P. Bij Statenbesluit van den 10 Juli 1862 (P. B. no. 66) werd aan D. E. Kuipers te Tenboer vergunning verleend tot het oprichten vaneen waterschap op de daarbij omschreven gronden, groot H. 39.16.90. Een Reglement werd niet vastgesteld, terwijl de gronden ook thans nog aan één eigenaar behooren en eene uitgestrektheid hebben van H. 38.97.90. De landen grenzen: ten noordwesten aan den Stadsweg; ten noordoosten aan de bebouwde kom van Tenboer en aan de Schipsloot; ten zuidoosten aan den Kaakheemsterpolder en den Rottegatspolder en ten zuidwesten eveneens aan laatstgenoemden polder. De pendammen, die het buitenwater afsluiten, worden door den eigenaar dezer landen onderhouden. Een windvijzelmolentje, staande dicht bij de Schipsloot bij Tenboer, brengt het water, door eene afvoersloot, op die watering, welke het naar het Damsterdiep voert. De vlucht van den molen is M. 9.70 en de middellijn van de vijzel M. 0.72. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.01 -4- W.P. tot M. 0.63 -r- W.P. Een bepaald peil bestaat niet; de waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. FIVELINGO, DE KAAKHEEMSTERPOLDER. O = M. 1.65. GEMEENTE TENBOER. P = M. 2.30 -r- W.P. Het is niet bekend wanneer men met het bemalen dezer gronden is begonnen. De grootte van den polder is H. 37.28.94. De grens loopt: ten noordoosten aan de Schipsloot langs den grindweg naar Tenboer; ten zuidoosten aan den Rijksweg van Groningen naar Delfzijl en verder aan de Rottegats- en Swieringapolders. De pendammen tot afsluiting dier polders zijn in onderhoud bij de eigenaren der aanliggende landen. In het midden van den polder aan het Damsterdiep ligt het windvijzelmolentje dat het water langs een afvoerkanaaltje door een duiker, in onderhoud bij het Rijk, inden Rijksweg naar Delfzijl op het Damsterdiep brengt. De vlucht van den molen is M. 13.20 en de middellijn der vijzel M. 0.90. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.30 ■— W.P. tot M. 0.65 -H- W.P. Een vast peil is niet aangenomen; de waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op gemeenschappelijke kosten wordt de watermolen en het afvoerkanaal onderhouden, tot welke kosten alle gronden bijdragen. Het beheer berust bij den ingeland, eigenaar van ruim H. 27, die alle kosten draagt en daarvoor van de andere ingelanden f 1.00 per H. jaarlijks ontvangt en van de gemeente Tenboer voor een haar toekomend perceel jaarlijks f 8.50. WATERSCHAP DE TENBOERSTERPOLDER. O = M. 1.64. GEMEENTE TENBOER. P = M. 2.25 W.P. Aan P. K. Ritsema e.a. te Tenboer werd bij Statenbesluit van 19 November 1856 vergunning verleend tot het oprichten van een waterschap en een windwatermolen op H. 71.81.80. De onderlinge verplichtingen en verhoudingen der ingelanden waren geregeld bij eene overeenkomst, gesloten den 15 Dec. 1856. FIVELINGO. Bij besluit van 11 Juli 1877 stelden de Staten een Reglement vast. (P. B. 1878, no. 63). Het waterschap grenst: ten noordoosten aan den Wolddijk, in onderhoud bij de aanliggende ingelanden; ten zuidoosten aan den Rijksweg van Groningen naar Delfzijl; ten zuidwesten langs den grindweg naar Tenboer, bij die gemeente in onderhoud, en langs de noordzijde van de kerk der Hervormden tot den Stadsweg bij het gemeentehuis; ten noordwesten aan den Stadsweg, sedert de verharding in 1896 voor dit gedeelte geheel bij de gemelde gemeente in onderhoud. Het water wordt dooreen windvijzelmolen op het Stedummermaar gebracht. De vlucht van den molen is M. 12.80, de middellijn van de vijzel M. 0.82. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.25 -f- W.P. tot M. 0.61 W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand inden polder wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten geschiedt het onderhoud van den molen, enz., vaneen gedeelte der hoofdwatering, en van de pompen in art. 4 Regl. genoemd en het schoonhouden van eenige eveneens aldaar opgenoemde dwarswateringen. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar gelang der grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are. De lasten bedroegen over 1904/8, gemiddeld f 4.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP HET ANKER. O = M. 1.47 GEMEENTE TENBOEE. P = M. 1.77 H- W.P. Bij Statenbesluit d.d. 13 Juli 1870, (P. B. no. 101), werd dit waterschap opgericht zonder dat een Reglement vastgesteld werd. Het is groot H. 27.88.60 en grenst ten zuidoosten aan den Rijksgrindweg van Dijkshorn noordwaarts naar den Tol; ten zuidwesten aan het Stedummermaar en ten noordoosten is het van de onbemalen landen afgesloten dooreen dijkje en pendammen in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren. FIVELINGO. Een windvijzelmolentje aan het Stedummermaar loost het water op dat kanaal. De vlucht van den molen is M. 10.78 en de middellijn van de vijzel M. 0.80, die het water van M. 1.77 W.P. tot M. 0.30 -f- W.P. kan opbrengen. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Ongeveer H. 0.25.00 Rijksgrond bij den Tol behooren tot het waterschap, doch zijn van de lasten vrijgesteld. Eender eigenaren voert het beheer over den polder. WATERSCHAP DE REDDINGIUSPOLDER. O = M. 1.50. GEMEENTE TENBOER. P = M. 1.95 -f- W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van den 20 November 1866, (P. B. 1867, no. 10). Een Reglement werd niet vastgesteld. Het is groot H. 26.54.40 en grenst: ten noordoosten aan de Tenposter ten zuidoosten en ten zuidwesten aan den Tuiningapolder en ten noordwesten aan het Damsterdiep. De kadijk langs het Damsterdiep, hoog M. 0.45 -h W.P., en de penaammen ter afsluiting van den aanliggenden polder zijn in onderhoud bij de eigenares dezer gronden. Het water wordt geloosd dooreen windvijzelmolentje op het Damsterdiep. De vlucht van den molen is M. 10.50 en de middellijn van de vijzel M. 0.70, die het water kan opvoeren van M. 1.95 W.P. tot M. 0.45 -f- W.P. Het peil wordt zoo laag mogelijk gehouden. WATERSCHAP DE HOOP. O = M. 1.35, GEMEENTE TENBOER. P = M. 1.80 H- W.P. Bij Statenbesluit van den 10 Juli 1867, (P. B. no. 89), werd het waterschap opgericht en vergunning gegeven tot het bouwen vaneen windwatermolen, zonder dat een Reglement noodig werd geacht. Het is groot H. 10.57.00 en behoort aan éénen eigenaar. De FIVELINGO. gronden zijn besloten tusschen het Damsterdiep, het Lustige maar en den Tuiningapolder, van welken polder zij afgesloten zijn door eene sloot, welke door dit waterschap wordt bemalen. Het water wordt dooreen windvijzelmolentje, in het zuidoostelijk deel van den polder staande, op het Lustige maar gebracht. De molen heeft eene vlucht van M. 9.43 en de middellijn van de vijzel is M. 0.70, die het water kan opvoeren van M. 1.80 4- W.P. tot M. 0.45 4- W.P. Een vast peil is niet aangenomen; de waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. WATERSCHAP DE TUININGAPOLDER. O = M. 1.31. GEMEENTE TENBOER. P = M. 2.00 -r- W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 6 Juli 1855, doch een Reglement werd niet vastgesteld. De polder is groot H. 43.03.80 en behoort aan twee eigenaren. De gronden grenzen: ten noordwesten aan het waterschap de Hoop, het Damsterdiep en den Reddingiuspolder; ten noordoosten aan de Tenposter M, ten zuidwesten aan een zijtak van de Tenposter M en verder aan den Woldring-, den Kimm- en aan den van Timmerenpolder; ten zuidwesten aan het Lustige maar. De sloot tusschen dit waterschap en het waterschap de Hoop wordt door laatstgenoemd waterschap bemalen. De pendammen ter afsluiting der omliggende polders zijn ten laste der eigenaren dezer gronden. Ook de sloot op de grens langs het waterschap de Hoop wordt doordat waterschap bemalen. In het midden van den polder staat een windvijzelmolentje met eene vlucht van M. 11.85, die het water op de Tenposter iE brengt. De middellijn van de vijzel is M. 0.87. Het water kan van M. 2.00 4- W.P. tot eene hoogte van M. 0.69 -4- W.P. opgevoerd worden. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. De juiste polderlasten zijn niet op te geven. FIVELINGO. WATERSCHAP DE WOLDRINGPOLDER, O = M. 1.19. GEMEENTE TENBOER. P = M. 2.00 -r- W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van den 12 Juli 1864 (P. B. no. 41) zonder vaststelling vaneen Reglement. Het is groot H. 27.06.50 en behoort aan éénen eigenaar. Het grenst: ten noordwesten en ten noordoosten aan de beide takken van de Tenposter TE; ten zuiden aan den Kimmpolder en ten westen aan den Tuiningapolder. De kadijken, M. 0.80 -4- W.P. hoog, langs de Tenposter M en de pendammen ter afsluiting van den Kimmpolder zijn ten laste van dit waterschap; de pendam tegen den Tuiningapolder is bij dien polder in onderhoud. Een windvijzelmolentje, dat eene vlucht heeft van M. 10.80, brengt het water op de Tenposter M. De middellijn van de vijzel is M. 0.81, welke vijzel het water van M. 2.00 -4- W.P. tot M. 0.81 -4- W.P. kan opvoeren. Een vast peil bestaat niet; de waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. DE KIMMPOLDER. O = M. 1.57. GEMEENTE TENBOER. P = M. 2.28 -r- W.P. De tijd van oprichting is niet bekend, doch ineen aankomsttitel dezer gronden van 1783 wordt de molen reeds vermeld. De polder is groot H. 29.27.00 en grenst ten oosten gedeeltelijk aan de Ten Poster TE en verder aan den grindweg van Woltersum naar Wittewierum, bij de gemeente Tenboer in onderhoud; ten zuiden en ten westen aan den van Timmerenpolder en ten westen en ten noorden aan den Tuininga- en den Woldringpolder. Van den van Timmerenpolder wordt hij gescheiden door eene sloot, welke door dezen polder wordt bemalen, terwijl er langs het Lustige maar een kadijk ligt, waarvan het onderhoud ook ten laste dezer gronden is. Een windvijzelmolen brengt het water op de Tenposter M. De vlucht van den molen is M. 11.53 en de middellijn van de PIVELINGO. vijzel M. 0.83, die het water kan opvoeren van M. 2.28 W.P. tot M. 0.71 W.P. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. De gronden behooren aan éénen eigenaar. DE VAN TIMMERENPOLDER. O = M. 1.65. GEMEENTE TENBOER. P = M. 2.15 W.P. De tijd van oprichting van den polder is onbekend, doch hij bestaat zeker reeds lange jaren. Hij is groot H. 38.40.88, en behoort aan éénen eigenaar. De gronden grenzen: ten noorden aan den Tuiningapolder en aan den Kimmpolder; ten oosten aan den grindweg Woltersum—Wittewierum, bij de gemeente Tenboer in onderhoud; ten zuidoosten aan onbemalen landen en ten zuidwesten aan het Lustige maar. Van den Kimmpolder is hij gescheiden door eene sloot, welke door genoemden polder wordt bemalen, doch de pendammen langs de grens worden door dezen polder onderhouden. De polder wordt door eenen kadijk van het Lustige maar en door pendammen van de aanliggende polders afgesloten, welke in onderhoud zijn bij den eigenaar dezer gronden. De waterloozing heeft plaats op het Lustige maar dooreen windvijzelmolen, die eene vlucht heeft van M. 12.25. De middellijn van den vijzel is M. 0.83, die het water van M. 2.15 W.P. tot M. 0.50 -r- W.P. kan opvoeren. Er bestaat geen vast peil; de waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. WATERSCHAP DE HUISBUÖRSTERPOLDER. O = M. 1.17. GEMEENTE TENBOEE. P = M. 1.99 -f- W.P. Dit waterschap werd opgericht bij Statenbesluit d.d. 11 November 1863 (P. B. 1864, no. 2), ter grootte van H. 71.72.50, zonder dat een Reglement werd vastgesteld. FIVELINGO. Het werd vergroot en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 9 Juli 1879, (P. B. no. 42). Het is thans groot H. 80.55.55 en grenst: ten noordoosten aan den Meenteweg, in onderhoud bij de gemeente Tenboer; ten zuidoosten aan den Garrelweersterpolder met eene verharde uitrijlaan als grens; ten zuidwesten aan den grindweg Wittewierum—Tenpost, in onderhoud bij de gemeente Tenßoer en ten noordwesten aan een particulieren puinweg. Da pendammen ter afsluiting van het buitenwater zijn ten laste van dit waterschap. Een windvijzelmolen in het noordelijk deel van den polder brengt het water op eene tocht die dooreen duiker onder den bovengemelden puin weg met het Damsterdiep in verbinding staat. De molen heeft eene vlucht van M. 13.17; de middellijn van de vijzel is M. 0.82, welke vijzel het water van M. 1.99 W.P. tot M. 0.82 -r- W.P. kan opbrengen. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. Een vast peil bestaat niet; de waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., de uitwateringstocht en eenige aanvoertochten, een duiker en pompen. Tot de kosten wordt door alle gronden bijdragen naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden twintig are. Het bedrag der lasten over 1904/a bedroeg gemiddeld f 3.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE GARRELSWEERSTER KLOOSTERMOLENPOLDER. O = M. 1.81. GEMEENTEN P = M. 2.12 -r- W.P. LOPPERSUM EN TENBOER. Het molencontract, waarbij deze polder met vergunning van G-edep. Staten werd opgericht, dateert van 8 April 1816 en werd herzien den 20 April 1855. Het Reglement van het waterschap werd vastgesteld bij FIVELINGO. Statenbesluit van den 28 Juli 1870, (P. B. no. 82), en gewijzigd bij Statenbesluiten d.d. 10 Juli 1889, (P. B. no. 46) en 17 November 1903, (P. B. no. 77). Het is groot H. 490.03.02 en wordt begrensd: ten westen door den Huisbuursterpolder met den Meen te weg als scheiding en door de Tenposter M; ten zuiden en ten oosten door den Noorder Hoeksmeersterpolder en het Visscherdermaar en ten noorden door onbemalen hooge landen ten zuiden van het Damsterdiep en Garrelsweer en het waterschap de Zuidveldsche polder. De zeer nauwkeurige grensbeschrij ving is te vinden in art. 1 Regl. De kadijken en de pendammen, hoog ongeveer M. 0.40 -h W.P., ter afsluiting van het buitenwater, zijn in onderhoud bij het waterschap'; de grindweg van Woltersum naar Wittewierum en de Woltjer weg zijn in onderhoud bij de gemeente Tenboer. Het water wordt geloosd door twee windvijzelmolens; de eerste, in het westelijk gedeelte van den polder, brengt het water op de Tenposter H5 en heeft eene vlucht van M. 23.90, terwijl de vijzel eene middellijn heeft van M. 1.50; het water kan worden opgevoerd van M. 2.05 -s- W.P. tot M. 0.26 W.P.; de andere in het oostelijk gedeelte slaat het water uit op het Visscherdermaar en heeft eene vlucht van M. 21.40; de middellijn dezer vijzel is M. 1.50; het water kan worden opgevoerd van M. 2.12 -i- W.P. tot M. 0.31 -r- W.P. Het peil wordt op voordracht van het bestuur door Gedep. Staten bepaald, wat evenwel nog niet is geschied. De waterstand wordt zoo laag mogelijk, des zomers meestal op M. 2.05 -j- W.P., gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden, de beide molens, enz., de kadijken en pendammen bovengenoemd en verder alle tochten en andere objecten, behalve de scheid- en zwetslooten. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan H. 2.22.90 hoog land, dat aan bemaling geene behoefte had, doch ter wille eener goede grensregeling in het waterschap moest worden opgenomen. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 ƒ3.75 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. 20 FIVELINGO. WATERSCHAP DE ZUIDVELDSCHE POLDER. GEMEENTE O = M. 1.15. LOPPERSUM. P = M. 2.00 -r- W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 19 Juli 1904 (P. B. no. 45), doch een Reglement werd niet vastgesteld. De grootte bedraagt ongeveer H. 15.—. Het grenst ten noorden, oosten en westen aan onbemalen hooge landen ten zuiden van het Damsterdiep en Garrelsweer en ten zuiden aan het waterschap de Garrelsweerster Kloostermolenpolder, waar de scheidingslooten door dit waterschap worden bemalen. De bemaling geschiedt dooreen windvijzelmolentje, staande in het noordwesten, welke uitslaat op eene zwetsloot; het water wordt verder gevoerd oostwaarts langs den Stadsweg en met eene pomp in dezen weg, die ook dient voor afwatering van boezemgronden, naar het Damsterdiep. Het molentje heeft eene vlucht van M. 9.—, terwijl de vijzel van M. 0.60 middellijn het water kan opvoeren van M. 2. tot M. 0.85 -4- W.P. Het peil is in het oprichtingsbesluit bepaald op M. 1.85 W.P. De eigenaar der gronden onderhoudt de molen, de gedeeltelijke grenssloot ten westen van het molentje, welke sloot ook door dit molentje bemalen wordt, een duiker nabij de uitwateringspomp aan het Damsterdiep en de dammen tot afsluiting van den buitenwaterstaat. WATERSCHAP DE NOORDERHOEKSMEERSTERPOLDER. O = M. 2.12. GEMEENTEN P = M. 2.60 W.P. TENBOER EN LOPPERSUM, De Hoeksmeersterpolder bestond sedert 1801 of 1802. Door den aanleg van het Eemskanaal werd de polder in twee deelen gesneden en zijnde gronden ten noorden van het kanaal tot één waterschap vereenigd onder den naam van den Noorder Hoeksmeersterpolder, bij Statenbesluit van den 20 Mei 1868, (P. B. no. 78), vergroot den 13 November 1872, (P. B. 1873, FIVELINGO. no. 8). Het Reglement werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 2 Augustus 1870, (P. B. 1872, no. 4). Het is groot H. 532.61.28. Het grenst: ten zuiden aan de kruin van den noordelijken Eemskanaaldijk; ten westen aan den grindweg van Woltersum naar Wittewierum, in onderhoud bij de gemeente Tenboer, aan den Meenteweg, in onderhoud bij dezelfde gemeente, en verder ten noordwesten aan het waterschap de Garrelsweerster Kloostermolenpolder tot aan de Oude Wijmers en eindelijk aan het waterschap Bovendijks en den Tichelpolder. De afscheiding langs deze grens bestaat uit kadijken en pendammen, welke door dit waterschap worden onderhouden. Ten oosten grenst het waterschap aan den Enzelenzer Meedenweg, in onderhoud bij de eigenaren, en verder aan den Wirdummerpolder, waar de grens bestaat uit pendammen en kadijken, welke door dit waterschap worden onderhouden. De waterlossing heeft plaats door twee windvijzelmolens, die nabij Hoeksmeer dicht bij elkander staan en het water op de Oude Wijmers brengen. Beide molens hebben eene vlucht van M. 20; de vijzel van den oostelijken molen heeft M. 1.31, die van den westelijken M. 1.34 middellijn. Het water kan van M. 2.60 -f- W.P. tot M. 0.48 -7- W.P. door den oostelijken en tot M. 0.52 -h W.P. door den westelijken molen worden opgevoerd. Het peil van het waterschap wordt door Gedep. Staten bepaald op voordracht van het bestuur, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de beide watermolens, enz., de bovenvermelde waterkeeringen, de bermsloot langs den noordelijken kanaaldijk vanaf Woltersum tot waar het Kater hal ster maar die sloot snijdt en de tochtslooten. De brug inden Stadsweg en de Oude Wijmers, vanaf de molens tot het Damsterdiep, worden door het waterschap Fivelingo onderhouden. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vier are, en aan het Hoeksmeer, voorzoover dit niet als weide-, hooi- of bouwland gebruikt wordt. In het geheel genieten H. 13.36.68 vrijdom van lasten. FIVELINGO. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 f 2.75 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DIJKEMA’SPOLDER. O = M. 1.00. GEMEENTE LOPPERSÜM. P = M. 3.00 -r- W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 21 Juli 1903 (P. B. no. 59). Het is groot H. 4.74.30 en behoort tot het laagste gedeelte, ongeveer het midden, van het waterschap de Noorder Hoekmeersterpolder. De grenzen zijn aan de noordzijde de Katerhals, waarvan de gronden dooreen wal zijn gescheiden, aan de oost- en westzijden kadijken en aan de zuidzijde hooger gelegen gronden. De waterloozing geschiedt op den Katerhals, de molenwatering van den Noorder Hoekmeesterpolder, dooreen windvijzelmolen van M. 6.00 vlucht met vijzel van M. 0.40 middellijn, die het water kan opvoeren van M. 3.00 tot M. 2.00 W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten vastgesteld, hetgeen nog niet is geschied. Het water wordt gehouden op M. 2.90 W.P.; wanneer echter de beide watermolens van den Noorder Hoekmeersterpolder tijdelijk buiten werking zijn wordt de bemaling gestaakt. De polder behoort aan één eigenaar, die den molen, de waterkeeringen langs de grenzen op M. 1.90 W.P. en de Katerhals over M. 30 wederzijds het molentje onderhoudt. WATERSCHAP DE NOORDELIJKE DIJKEMA’SPOLDER. O = M. 1.00. GEMEENTE LOPPEKSUM. P = M. 3.00 W. P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 15 November 1904 (P. B. 1905 no. 12). Het is groot H. 7.11.00 en behoort tot het laagste gedeelte, ongeveer het midden van het waterschap de Noordhoekmeersterpolder. De grenzen zijn: ten zuiden de Katerhals, ten oosten de watering naar den westelijken molen van den Noorder- FIVELINGO. Hoekmeersterpolder, van welke wateringen de gronden door kadijken zijn gescheiden, ten westen en noorden de hooger gelegen gronden. De bemaling geschiedt dooreen windvijzelmolentje staande aan de noordelijke grens en uitslaande op de noordelijke scheidingsloot, die in oostelijke richting naar bovengenoemden westelijken molen voert. Het molentje heeft eene vlucht van M. 8.60; de vijzel, groot M. 0.40 in middellijn, kan het water van M. 3.00 tot M. 2.00 -f- W.P. opvoeren. Het peil wordt door Gedep. Staten bepaald, hetgeen nog niet is geschied. Het water wordt gehouden op M. 2.90 -p- W.P. doch de bemaling wordt gestaakt wanneer de beide molens van den Noorder Hoekmeersterpolder tijdelijk niet kunnen werken. De gronden behooren aan één eigenaar op wiens kosten worden onderhouden: het molentje, de waterkeeringen langs de grenzen op eene hoogte van M. 1.70 W.P. en de noordelijke grenssloot langs en van het waterschap. WATERSCHAP BOVENDIJKS. O = M. 1.49. GEMEENTE LOPPERSUM. P = M. 1.97 -r- W.P. Dit waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 11 November 1891, (P. B. 1892, no. 32). Het is groot H. 43.36.70 en wordt begrensd: aan de oostzijde door de Oude Wijmers; ten noorden door den Stadsweg, kunstweg in onderhoud bij de gemeente Loppersum; aan de westzijde door het Visscherdermaar en ten zuiden door den Garrelweersterkloostermolenpolder en den Noorder Hoeksmeersterpolder, blijvende evenwel eenige perceelen in het zuidwestelijk en noordwestelijk gedeelte buiten het waterschap, die hunne vrije afwatering hebben op de Oude Wijmers en het Visscherdermaar. De kadijken langs de beide maren zijn in onderhoud bij dit waterschap, de afscheiding met de andere polders heeft plaats door pendammen, in onderhoud bij de eigenaren. De waterloozing geschiedt op het Visscherdermaar dooreen windvijzelmolen, die eene vlucht heeft van M. 11.75; de vijzel FIVELINGO. heeft eene middellijn van M. 0.75. Het water kan van M. 1.97 -f- W.P. tot M. 0.48 -r- W.P. worden opgebracht. Het peil wordt door het bestuur geregeld en zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de molenwijk, de aan het waterschap behoorende dijken en eene beschoeiing aan den westelijken wal van het Visscherdermaar tegenover den uitloop van den molen. Alle gronden dragen naar de grootte tot-de kosten bij. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE TICHELPOLDER. O = M. 1.35. P = M. 2.10 -h W.P. GEMEENTE LOPPERSUM. De polder, groot H. 57.52.56, grenst: ten noorden aan den Stadsweg, in onderhoud bij de gemeente Loppersum; ten oosten aan den Enzelenzer Meedeweg, in onderhoud bij de pandplichtigen; ten zuiden aan het waterschap de Noorder Hoeksmeersterpolder, waar de afscheiding bestaat uit kadijken en pendammen, die doordat waterschap worden onderhouden; ten westen aan de Hoeksmeersterlaan langs de Oude Wijmers, in onderhoud bij de particuliere eigenaren. Aan de oostelijke grens staat een windvijzelmolen, die het water op eene sloot brengt, welke het dooreen duiker inden Stadsweg naar het Damsterdiep voert. De molen heeft eene vlucht van M. 15.20, terwijl de middellijn der vijzel M. 1.08 is. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.75 -h W.P. en weggemalen tot M. 2.10 -r- W.P. Een vast peil is niet aangenomen, doch de waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, de duiker en de tochtslooten, tot welke kosten alle gronden bijdragen naar de grootte, behalve H. 1.56.80 hoog gelegen land, dat inden polder moest worden opgenomen ter wille eener goede grensregeling. De eigenaren voeren gezamenlijk het beheer. FIVELINGO. WATERSCHAP DE WIRDUMMERPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.57. LOPPERSUM. P = M. 2.11 -4- W.P. De oprichting van dezen molenpolder dagteekent van 1845. Een gedeelte van den polder werd door het Eemskanaal afgesneden en in het waterschap de Tetjehornderpolder opgenomen. Het tegenwoordige waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 20 Mei 1868, (P. B. no. 80), en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 28 Juli 1870, (P. B. 1871, no. 60), vergroot en gewijzigd den 14 November 1889, (P. B. 1890, no. 5) en den 9 Juli 1890, (P. B. no. 55). Het waterschap is groot H. 165.26.32 en grenst: ten zuiden aan de kruin van den Eemskanaaldijk; ten oosten aan de Eekwerderlaan, in onderhoud bij de volmachten van de Eekwerder draaibrug, en verder aan de Wirdummerlaan, kunstweg, in onderhoud bij de volmachten van de Wirdummer draaibrug; ten westen, vanaf het Eemskanaal tot aan hooge boezemlanden, aan den Enzelenzermeedenweg in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren en onder schouw der gemeente Loppersum; ten noorden aan onbemalen hooge landen ten zuiden van het Damsterdiep. De afsluiting van den buitenwaterstaat, voorzoover niet genoemd, bestaat uit pendammen en kadijken, in onderhoud bij dit waterschap. In het noordelijk gedeelte van het waterschap staat een windvijzelmolen, die liet water op eene watering brengt, welke onder den Stadsweg door naar het Damsterdiep leidt. De molen heeft eene vlucht van M. 15.85; de middellijn van de vijzel is M. 1.05, die het water van M. 2.11 H- W.P. tot M. 0.54 ~ W.P. kan opvoeren. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur vastgesteld, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de Molenwijk met de til batten en de genoemde waterkeerende werken. Alle gronden dragen naar de grootte bij tot de kosten, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vier are, terwijl halve vrijdom wordt genoten door H. 13.19.19, op welke gronden de kadijken gelegen zijn. FIVELINGO. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld ƒ 2.62 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE GARREWEERSTERPOLDER. O = M. 1.78. GEMEENTEN APPINGEDAM EN LOPPERSUM. P =. M. 2.17 ~ W.P. De Garreweersterpolder werd opgericht bij Statenbesluit van 16 Juli 1856. Het Reglement werd vastgesteld bij Statenbesluit van 18 Nov. 1856, (P. B. no. 89). Door den aanleg van het Eemskanaal werden ten noorden van dat kanaal van den Garreweersterpolder H. 221, en van den Tetjehornderpolder H. 5.00 afgesneden, welke gronden bij Statenbesluit van 20 Mei 1868, (P. B. no. 81), tot één waterschap werden vereenigd onder den naam van den Garreweersterpolder. Het Reglement werd vastgesteld bij Statenbesluit van 28 Juli 1870, (P. B. 1871, no. 75), gewijzigd den 19 November 1895, (P. B. 1896, no. 14 en 15), waarbij het waterschap tevens werd vergroot. Het is groot H. 238.93.19. Het grenst: ten noorden voor een gedeelte aan onbemalen landen ten zuiden van het Damsterdiep, van welke het gescheiden is door pendammen, in onderhoud bij de aanzwettende ingelanden, en ongeveer vanaf Garreweer oostwaarts aan den Stadsweg, grindweg in onderhoud bij de gemeente Appingedam; ten oosten aan de waterschappen Dijkhuizen en den Noorder Olingerpolder; ten zuiden aan de kruin van den Eemskanaaldijk en ten westen aan de Eekwerder laan, welke laan in onderhoud is bij de volmachten van de Eekwerderdraaibrug. De afscheiding aan de oostzijde bestaat langs het waterschap Dijkhuizen in pendammen, in onderhoud bij dit waterschap, en langs den Noorder Olingerpolder voor een gedeelte ineen kadijk, in onderhoud bij dien polder, en langs het Garreweerstermaar ook ineen kadijk, in onderhoud bij dit waterschap. De kadijken en wegen liggen ongeveer M. 0.85 W.P. Een windvijzelmolen brengt het water op het Damsterdiep dooreen duiker onder den Stadsweg. De molen heeft eene vlucht van M. 17.46; de middellijn van de vijzel is M. 1.16, welke het water opbrengen kan van M. 2.17 h- W.P. tot M. 0.39 -h W.P. FIVELINGO. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., de waterkeerende werken bovengenoemd, de bermsloot langs den Eemskanaaldijk met duiker en de duikers en de daaraan verbonden afwatering door den Stadsweg. Door alle gronden wordt bijgedragen naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vier are. Het gemiddeld bedrag der lasten was over de laatste jaren f 2.31 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP ARWERD. GEMEENTE BIERUM. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 10 Juli 1889, (P. B. no. 51). Het is thans groot ongeveer H. 16, welke gronden door afticheling tot ongeveer M. 0.60 W.P. verlaagd, gelegen zijn ten westen van Arwerd, langs het Godlinzer maar, en door pendammen van de omringende landen gescheiden worden. Een windvijzelmolentje, op het zuidelijkste perceel aan het Godlinzer maar staande, brengt het water op dat maar. De molen heeft eene vlucht van M. 8.80; de middellijn der vijzel is M. 0.60. De vijzel is echter thans defect en het voornemen bestaat om een tonmolen voor de bemaling te gebruiken, die bewogen zal worden door de locomobile die inde fabriek voor steenvorming wordt gebruikt. Het water wordt dan op eene sloot gebracht die in het Godlinzermaar uitloopt. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden tot M. 1.86 -f- W.P. De gronden behooren aan één eigenaar. FIVELINGO. WATERSCHAP DE NOORDEROLINGERPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.99. APPINGEDAM. P = M. 2.42 W.P. De Olingerpolder, die reeds in 1819 bestond, doch waarvan de tijd van oprichting niet bekend is, werd door den aanleg van het Eemskanaal in twee deelen gescheiden. De gronden van het noordelijk gedeelte werden onder den naam van den Noorder Olinger polder tot één waterschap vereenigd bij Statenbesluit van 20 Mei 1868, (P. B. no. 83) en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit d.d. 28 Juli 1870, (P. B. 1871, no. 77) en later opnieuw den 17 Juli 1906, (P. B. no. 59). Het is groot H. 200.35.50 en grenst: ten oosten aan de Groeve; ten zuiden aan de kruin van den noordelijken Eemskanaaldijk; ten westen aan het Garreweerster maar en ten noorden aan den Garreweersterpolder en het waterschap Dijkhuizen, van welke waterschappen het is afgescheiden dooreen kadijk, in onderhoud bij dit waterschap, en aan de Kleine Olinger laan, eveneens in onderhoud bij dit waterschap. De kadijken langs de maren, hoog M. 0.50 + W.P., zijn in onderhoud bij dit waterschap; verder worden de grenzen afgesloten door pendammen, die ook door dit waterschap worden onderhouden. In het zuidoostelijk gedeelte van den polder staat een windvijzelmolen, die het water brengt op de Groeve. De vlucht van den molen is M. 20.20, de middellijn van den vijzel M. 1.32, welke vijzel het water van M. 2.42 -p- W.P. tot M. 0.43 -h W.P. kan opvoeren. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. Het water wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de waterkeerende werken bovengenoemd en de wateringen met tilbatten, duikers en de bermsloot langs den Eemskanaaldijk. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de uitgestrektheid, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vier are. Het gemiddeld bedrag der lasten over de laatste jaren was f 2.75 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. PIVELINGO. WATERSCHAP DIJKHUIZEN. O = M. 1.34 GEMEENTE APPINGEDAM P = M. 2.07 -r- W.P. Ten verzoeke van W. M. Veldman c.s. te Olinge werd bij Statenbesluit van den 14 November 1876, (P. B. 1877, no. 2), dit waterschap opgericht, welk besluit werd gewijzigd den 16 Juli 1907, (P. B. no. 44.) Een Reglement werd niet vastgesteld. Het is groot H. 21.68.30 en grenst: ten noorden gedeeltelijk aan het Damsterdiep, gedeeltelijk aan den Stadsweg; ten oosten aan den Olingerweg, in onderhoud bij de eigenaren en onder schouw der gemeente Appingedam; ten zuiden aan den Noorder Olingerpolder afgescheiden door kadijken bij dien polder in onderhoud ; ten westen aan den Garreweerster polder en daarvan afgesloten door pendammen bij dien polder in onderhoud. Ten zuiden van het Damsterdiep staat een windvijzelmolen, welke het water op dat diep brengt. De molen heeft eene vlucht van M. 11.50, de vijzel eene middellijn van M. 0.76. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.07 -f- W.P. tot M. 0.73 -e- W.P. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. De eigenaar van bijna H. 19 '/2 beheert en bekostigt de geheele huishouding van het waterschap, waarvoor de andere eigenaren hem jaarlijks f 2.00 per H. betalen. WATERSCHAP DE LEEGHWATERPOLDER. O = M. 1.49. GEMEENTE P = M. 2.36 W.P. APPINGEDAM. De polder, waarvan de tijd van oprichting niet bekend is, werd door het Eemskanaal in twee deelen gesneden. De gronden van het noordelijk gedeelte werden tot een afzonderlijk waterschap onder den ouden naam vereenigd bij Statenbesluit van den 20 Mei 1868, (P. B. no. 85), en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit d.d. 28 Juli 1870, (P. B. 1871, no. 79), gewijzigd den 12 Juli 1893, (P. B. no. 60), waarbij het waterschap tevens werd vergroot. FIVELINGO. Het is groot H. 108.28.43 en grenst: ten westen aan de Groeve, waar de kade in onderhoud bij dit waterschap is; ten zuiden aan het midden der kruin van den Eemskanaaldijk; ten oosten aan den Flikkezijlsterpolder, waarvan het is afgesloten door pendammen, in onderhoud bij dien polder; ten noorden aan onbemalen landen, liggende ten zuiden der omgraving van het Damsterdiep, waar de afscheiding bestaat in hoog terrein en een uitweg van de stroocartonfabriek de Eendracht en overigens in pendammen, in onderhoud bij dit waterschap, den Scharreweersterweg, in onderhoud bij de gemeente Appingedam, en aan den provincialen kunstweg Appingedam—Farmsum. Inden zuid westelijken hoek van het waterschap staat een windvijzelmolen, die het water op de Groeve brengt. De molen heeft eene vlucht van M. 18.10; de middellijn van de vijzel is M. 1.15. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.36 W.P. tot M. 0.87 -f- W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de bermsloot van den Eemskanaaldijk, de vermelde waterkeerende werken, de toevoerkanalen naar den molen en twee pompen in art. 4 genoemd. Alle gronden dragen naar de grootte tot de kosten bij, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vier are. Het bedrag der lasten was over 1904/8 gemiddeld / 4.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE FLIKKEZIJLSTERPOLDER. O = M. 1.90. GEMEENTE P = M. 2.45 -4- W.P. APPINGEDAM. Door het Eemskanaal werden van de noordelijk gelegen gronden van den Flikkezijlsterpolder ongeveer H. 107 en van den Nijverheidspolder ongeveer H. 69 afgesneden en bij Statenbesluit van den 20 Mei 1868, (P. B. no. 68), tot één waterschap vereenigd onder den naam van den Flikkezijlsterpolder. Het Regle- FIVELINGO. ment werd vastgesteld den 28 Juli 1870, (P. B. 1871, no. 80), gewijzigd den 9 Juli 1878, (P. B. no. 110), den 12 November 1884, (P. B. 1885, no. 6), den 14 November 1894, (P. B. 1895, no. 18) en den 20 Juli 1897, (P. B. no. 57). Het is groot H. 251.81.42 en grenst: ten zuiden aan de kruin van den Eemskanaaldijk van den Leeghwaterpolder tot aan den kunstweg van Appingedam naar Farmsum; ten noorden vanaf het Eemskanaal westwaarts aan genoemden kunstweg, in onderhoud bij de provincie, aan het Damsterdiep, met uitzondering van hier en daar eenige perceelen langs dat diep, terwijl ook verschillende gronden langs het Eelwerdermaar niet tol het waterschap behooren, en verder, ook ten westen, aan onbemalen landen ten zuiden van het Damsterdiep, aan den Eelwerderweg en voor een klein gedeelte aan het waterschap Leeghwater. De afsluiting van den buiten waterstaat heeft plaats door kadijken, wegen en pendammen, in onderhoud bij dit waterschap, terwijl de Eelwerderweg door de eigenaren moet worden onderhouden. Een windvijzelmolen, staande ten zuiden van het Damsterdiep, waar de weg van Amsweer aan den Stadsweg sluit, bemaalt den polder. De molen heeft eene vlucht van M. 20.50; de middellijn van de vijzel is M. 1.35; het water kan worden opgevoerd van M. 2.45 W.P. tot M. 0.55 -r- W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten geschiedt het onderhoud van den molen, enz., van de bermsloot langs den Eemskanaaldijk, der tochtslooten met de daarin liggende pompen en der dijken die om het waterschap liggen. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vier are. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld f 1.75 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. FIVELINGO. WATERSCHAP OLDENIJE. GEMEENTE DELFZIJL. Bij Statenbesluit van 13 November 1878, (P. B. 1879, no. 5), werd besloten tot de oprichting vaneen waterschap over de gronden van J. J. Riepma te Uitwierda, groot H. 6.94.90. Thans behooren inderdaad onder dat waterschap ongeveer H. 18, gelegen tusschen den Rijksweg van Appingedam naar Delfzijl, die de noordelijke, en het provinciaal jaagpad bij het Tuikwerderrak dat de westelijke en zuidelijke grens uitmaakt, terwijl het waterschap ten oosten wordt begrensd door hooge gronden dooreen pendam, bij den eigenaar in onderhoud, afgesloten. Het water wordt afgevoerd door eene pomp met klep, gelegen in het bovengenoemd jaagpad, naar het Damsterdiep, waardoor de hooge boezemstanden kunnen worden gekeerd. De pomp ligt met den bovenkant even onder M. 1.55 -i- W.P. en is groot M. 0.50 bij M. 0.50. De gronden behooren aan éénen eigenaar. WATERSCHAP DE TUIKWERDERPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.50. DELFZIJL. P = M. 2.25 -r- W.P. Bij Statenbesluit van den 2 December 1886, (P. B. 1887, no. 16), werden ten verzoeke van P. Dethmers te Tuikwerd, eenige van diens gronden, groot H. 6.69.80 tot één waterschap vereenigd, zonder dat een Reglement werd vastgesteld. De bedoelde gronden vormen het noordwestelijk gedeelte van het eilandje, dat ligt tusschen de scherpe bocht van het Damsterdiep en het afsnijdingskanaaltje te Tuikwerd. De kadijken langs het Damsterdiep liggen ongeveer op W.P. De gronden worden bemalen dooreen windvijzelmolen, staande in het zuidwesten, die het water op het afsnijdingskanaal brengt. De molen heeft eene vlucht van M. 9.00; de middellijn van de vijzel is M. 0 62, die het water van M. 2.25 -i- W.P. tot M. 0.75 W.P. kan opvoeren. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. FIVELINGO. WATERSCHAP FIVELZICHT. O = M. 1.50, GEMEENTE DELFZIJL. P = M. 2.15 -r- W.P. Bij Statenbesluit van 12 Juli 1865, (P. B. no. 29), werd aan H. M. Toxopeus vergunning verleend tot het oprichten vaneen waterschap. Een Reglement werd niet vastgesteld. Het waterschap is groot H. 23.38.14 en behoort aan éénen eigenaar. Het grenst: ten zuiden aan den Rijksweg van Appingedam naar Delfzijl, ten westen en ten noorden aan den ouden Damsterweg, loopende van genoemden Rijksweg naar Biessum, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren, en aan aangrenzende hooge landen ; ten oosten eveneens aan hooge landen en daarvan afgescheiden dooreen kadijk en pendammen, hoog M. 0.80 W.P. Tot 1908 sloeg een windvijzelmolentje, nabij de westelijke grens staande, het water uit op eene sloot die naar het Uitwierdermaar leidt. In dit jaar werd het molentje afgebroken en wordt de stoommachine van de steenfabriek, gelegen in het zuidoosten van het waterschap, gebezigd om den vijzel te bewegen. Het water wordt door eene sloot en een duiker inden Rijksweg op het Damsterdiep gebracht. De middellijn van de vijzel is M. 0.60, die het water van M. 2.15 tot M. 0.65 W.P. kan opvoeren. Er is geen vast peil; het water wordt inden zomer zoo nabij mogelijk op M. 1.90 -4- W.P. gehouden en inden winter zoo laag mogelijk. DE ZUIDWENDINGPOLDER. GEMEENTE O M. 1.75. DELFZIJL. P = M. 2.55 -r- W.P. De gronden tot dezen polder behoorende omvatten het vroeger uitgegraven land langs den provincialen zeedijk ten noordwesten der Provincielaan. De polder is groot H. 27.50.00 en wordt begrensd: ten noordwesten en ten noordoosten door den provincialen zeedijk; ten zuidwesten door hooge landen en ten zuidoosten door lage gronden, die dooreen kadijk worden afgesloten. FIVELINGO. De bemaling geschiedt sedert 1870 dooreen windvijzelmolen, die inden zuidhoek van den polder staat en het water uitslaat op de bovenvermelde onbemalen lage gronden, van waar het dooreen duiker inde Provincielaan op het Biessummermaar afstroomt. Deze duiker, 0.5 M2. in doorsnede, ligt met den onderkant op M. 2.05 -f- W.P. en is in onderhoud bij het waterschap Fivelingo. De molen heeft eene vlucht van M. 13, de vijzel eene middellijn van M. 0.85. Het water kan van M. 2.55 h- W.P. tot M. 0.80 -f- W.P. worden opgevoerd. De waterstand wordt altijd zoo laag mogelijk gehouden. De gronden behooren aan één eigenaar. WATERSCHAP DE KLEINE POLDER. GEMEENTE DELFZIJL. O = M. 0.90. P = M. 2.00 -r- W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 15 November 1893, (P. B. 1894, no. 9), doch er werd geen Reglement vastgesteld. Het is groot H. 6.84.37 en grenst: ten noordoosten aan den binnenberm van den provincialen zeedijk en ten noordwesten en zuidwesten aan eene afwatering die aansluit aan de ten noorden van den spoorweg loopende bermsloot, langs welke afwatering zich een kadijk en pendammen bevinden. Ten zuiden wordt de grens gevormd deels door de bovenvermelde bermsloot, deels door de oude vestinggracht te Delfzijl, waarlangs ook een kadijk ligt. Alle deze afsluitingen zijn bij den eigenaar dezer gronden in onderhoud. Aan de zuidwestelijke grens staat een molentje, dat het water uitslaat op de afwatering die langs die grens naar de bermsloot voert. Het molentje heeft eene vlucht van M. 9.00, de vijzel eene middellijn van M. 0.60. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.00 -h W.P. tot M. 1.10 -f- W.P. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Daar de gionden echter zeer laag gelegen zijn, worden zij alleen des zomers bemalen en staan inden winter meestal onder water. FIVELINGO. DE BEDIJKINGEN LANGS DE WADDEN. De bedijkingen langs de Wadden bestaan uit de volgende waterschappen en polders, die het water onmiddellijk naar buiten afvoeren. ’) Waterschap de Panserpolder. „ de Westpolder. „ de Lauwerzeemolenpolder. „ de Negenboeren polder. „ de Noordpolder. „ de Lauwerpolder. „ de Eemspolder. „ de Uithuizerpolder. „ de Oostpolder. „ Yierburen. WATERSCHAP DE PANSERPOLDER. GEMEENTE ULKUM. Het jaar der bedijking van den polder is niet bekend. De Staten besloten tot het oprichten van het waterschap en het vaststellen van het Reglement den 9 Juli 1890, (P. B. no. 52), gewijzigd bij Statenbesluit van 21 Juli 1908 (P. B. no. 61). Het waterschap is groot H. 111.29.20 en wordt tegen de zee ') De Zevenboerenpolder, de Bokumer-Ikemapolder en de Feddemapolder behooren tot de zoogenaamde Wadpolders, doch zijn onder het Waterschap Hunsingo opgenomen omdat zy thans daarop afwateren. 21 Afdeeling V. beschermd door den zeedijk, die aan weerszijden aan den provincialen zeedijk, die niet tot het waterschap behoort, aansluit. ') De uitwatering heeft plaats door natuurlijke loozing op het wad dooreen houten duiker inden zuid westelijken opdiik (zie blz. 23). Het zomerpeil wordt, op voordracht van het bestuur, door Gedep. Staten vastgesteld, wat echter nog niet is geschied. Als beginsel is aangenomen dat het water zoo laag mogelijk wordt afgevoerd, art. 43 Regl. Op algemeene kosten worden gedragen het onderhoud van den bovenvermelden dijk met den daarin gelegen duiker, benevens de hoofdwatering met de daarin gelegen pompen. Door alle gronden wordt, naar evenredigheid der grootte, tot de kosten bijgedragen, behalve door de dijken en bermen ter grootte van H. 28.96.14. De lasten bedroegen over 1904/sf 35, 1905/e f 38, 1906/ ƒ47 en 1907/8 f49 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE WESTPOLDER. GEMEENTEN ULRÜM EN KLOOSTERBUREN. Het waterschap de Westpolder werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 10 Juli 1873, (P. B. no. 65 en 68), gewijzigd den 17 Juli 1906, (P. B. no. 66). De polder, groot H. 534.97.43, werd bedijkt in 1875 2) en wordt tegen de zee beschermd door den zeedijk aanvangende bij den provincialen zeedijk onder Vierhuizen en eindigende bij den zeedijk van den Hornhuister polder. Ten zuidoosten wordt de polder begrensd door de dijken van den Torringapolder, den Vierhuister polder en den Hornhuister polder, terwijl langs den •) Volgens een oude kaart in het bezit van wijlen den heer J Ziilma te 7aS de PoWer eertijds iets grooter en strekte zich Tn het wTsten moedeliik tvlno6Fre paalw®rk- De tegenwoordige toestand dagteekent vermoedelyk van den watervloed van 1717. De polder is inde vorige eeuw nstens vijf keer, 1825, 1855, 1863, 1877 en 1883, tengevolge van dijkbreuk rök d°°r zeewater overstroomd. De dijk is in 1894Übelang/,°°r den st?rim’]loe,d van 30 Januari 1877 werd de pasgelegde dijk in 1877' geheel* voltooid wS W6ggeslagen’ zoodat' het t>edökingswerk eerst WADPOLDERS. zeedijk de grens zich uitstrekt tot M. 100 buitenwaarts de buitenkruin van dien dijk. Werd bij de inrichting van het oorspronkelijk waterschap ook op algemeene kosten voor de afwatering gezorgd, door het tegenwoordige worden alleen onderhouden de zeedijk, de twee daarin gelegen duikers met de buitenuitwateringsgeulen en de grindweg met de daarin gelegen noodwaterkeeringen. De zorg voor de afwatering, ook voor de drie achtergelegen polders, is opgedragen aan het waterschap de Lauwerzeemolenpolder. Door alle gronden wordt naar evenredigheid der grootte bijgedragen, doch vrijdom wordt verleend aan de dijken met hunne bermen en aan de watering langs de binnenzijde van den zeewaterkeerenden dijk over M. 6.50 breedte. De lasten bedroegen per H. 1904/sf 38, 1905/6 f 39.50, 190b/7 f52 en 1907/8 f 54. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE LAU WERZEEMOLENPOLDER. O = M. 1.80. GEMEENTEN P = M. 0.80 -r- W.P. ULBUM EN KLOOSTERBUREN. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 17 Juli 1906, (P. B. no. 65). Het waterschap omvat de binnendijksche gronden van het waterschap de Westpolder en de Torringa-, Vierhuister- en Hornhuister polders, die in dit waterschap werden opgenomen. De Torringapolder werd bedijkt in 1837 en 1838, de Vierhuister in drie gedeelten; van de eerste bedijking is het jaar niet bekend, het tweede gedeelte werd in 1770 en het laatste gedeelte in 1807 ingepolderd. De Hornhuister polder is in 1806 bedijkt. Het is groot omstreeks H. 783 en grenst ten. noordoosten aan de binnenbermsloot van den noordoostelijken opdijk van den Westpolder en van den Hornhuister polder, ten zuid- en noordwesten aan den binnenberm van den zuidwestelijken opdijk en den zeedijk van den Westpolder en aan den zeedijk van den Hornhuisterpolder, ten zuidoosten aan den provincialen dijk. Tot het waterschap behooren nog de buitengronden langs en WADPOLDERS. tot op M. 100 afstand van de buitenkruinlijn van den zeedijk van den Hornhuister polder gelegen. De bemaling geschiedt dooreen windmotor, werkende op een vijzel en staande nabij den westelijken uitwateringsduiker in den zeedijk, welke duiker liet opgebrachte water naar buiten afvoert. De waaier van den motor heeft eene middellijn van M. 12.00, de vijzel eene van M. 1.60, die het water kan opvoeren van M. 0.80 tot M. 1.00 -f- W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten bepaald, wat nog niet is geschied. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden het bemalingswerktuig, enz., de wateringen, duikers en pompen genoemd in art. 4 Regl. Het verhoogen van den Hornhuister zeedijk geschiedt op algemeene kosten indien daartoe door de ingelanden wordt besloten. De kosten van onderhoud van dezen dijk en van de verhooging en verzwaring, indien deze door Gedep. Staten worden bevolen, zijn ten laste van de gronden, gelegen inden Hornhuister polder. Inde algemeene kosten wordt bijdragen naar de grootte der gronden. Vrijdom wordt verleend aan de watering langs de binnenzijde van den zeewaterkeerenden dijk van den Westpolder over M. 6.50 breedte, aan den zeedijk van den Hornhuister polder met de buitengelegen gronden en aan het eenig grondbezit beneden vijf are. De lasten bedroegen over 1907/8 f 2.00 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden. WATERSCHAP DE NEGENBOERENPOLDER. GEMEENTEN O = M. 1.90. KLOOSTERBUREN EN EENRUM. P M. 2.45 -r- W.P. Deze polder, groot H. 275.16.48, is bedijkt in 1872 en wordt tegen de zee beschermd door den zeedijk, aanvangende bij den Bokumer-Ikemapolderdijk, die op het einde van den oostelijken opdijk aan den provincialen zeedijk aansluit. WADPOLDERS. Ten zuiden grenst de polder aan de dijken van den Bokumer-Ikemapolder, van den Feddemapolder en aan den provincialen zeedijk. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 14 November 1871, (P. B. 1872, no. 17 en 30), gewijzigd den 10 Juli 1872, den 14 Juli 1875, den 14 November 1876, (P. B. 1872, no. 51; 1875, no. 42 en 1877, no. 31). Een nieuw Reglement werd vastgesteld bij Statenbesluit van 13 Juli 1892, (P. B. no. 77) en laatstelijk den 17 Juli 1906 (P. B. no. 80). Aan den zeedijk staat een stoomgemaal, gesticht in 1881, dat het water direct inden afvoerduiker onder den dijk op het wad brengt. Het gemaal heeft een cilindervormigen ketel met 4 Gallowaybuizen, met eene verwarmingsoppervlakte van 23 ML Het stoomtuig werkt op eene vijzel en brengt 70 ML water per minuut op van M. 2.45 -f- W.P. tot M. 1.90 H- W.P. Het zomerpeil is gedurende de maanden April tot en met September M. 0.30 -f- W.P.; inde overige maanden wordt zoo laag mogelijk afgestroomd of uitgemalen. (Art. 68 Regl.). Op algemeene kosten worden onderhouden; de zeedijk met de kunstwerken, het stoomgemaal en de uitwatering op het wad. Vrijdom van lasten wordt genoten door de vanwege den polder gelegde dijken, maar alleen voorzoover de gronden betreft van de kruin naar buiten. ') Inde algemeene kosten dragen overigens alle landen bij naar de grootte. De lasten bedroegen in 1904/sf 51, 190s/6 f 47.50, 1906/? ƒ6O en 1907/8 ƒ 40, per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE NOORDPOLDER. GEMEENTEN XJSQUEET, WAEFFTJM, BAFLO EN EENEUM. De Noordpolder, bedijkt in 1811, werd met de veel vroeger ingedijkte uiterdijken tot één waterschap vereenigd bij Staten- ‘) Zie over dien vrijdom de notulen der Statenvergadering van Juli en November 1876. WADPOLDEKS. besluit van 5 December 1854 en het Reglement vastgesteld den 14 November 1855, (P. B. 1856, no. 63), vernieuwd den 18 Juli 1905 (P. B. no. 57). De uiterdijken zijn bedijkt in 1637. Na 1717 werd de dijk dezer uiterdijken verzwaard en als hoofddijk aangenomen. Het waterschap, groot H. 3566.47.38, zonder de buitendijksche gronden, grenst: ten noorden, van den westelijken zeedijk tot de westelijke grens van het waterschap de Lauwerpolder aan eene lijn evenwijdig aan en op M. 50 afstand buitenwaarts van de buitenkruinlijn van den Noorderdijk en verder tegen den Lauwerpolder aan den buitenteen van den Noorderdijk; ten oosten aan den teen van den buitenberm van den Oosteropdijk en verder aan den Uithuizerpolder, zijnde de scheiding eene sloot als grens tusschen de gemeenten Usquert en Uithuizen; ten zuiden aan de kruin van den voormaligen sedert 1717 vervallen zeedijk en aan het waterschap Hunsingo; ten westen aan de westelijke kruin van den westelijken polderopdijk tot den middendijk en verder aan den teen van den buitenberm van den westelijken zeedijk noordoostwaarts verlengd tot de noordergrens. Het onderhoud van den westelijken en noorderdijk en van de beide polderopdijken met bermen, voorzieningen enz. is ten laste van de polderlanden, gelegen tusschen de Noorder- en Middendeken, terwijl de overige grensscheidingen, dijken en dammen in onderhoud zijn hij de pandplichtige ingelanden. De zorg voor de instandhouding van den Provincialen- of Middendijk, die dwars door het waterschap loopt, de scheiding tusschen de uiterdijken en de polderlanden, den eigenlijken Noordpolder, en het toezicht op het onderhoud door de onderhoudsplichtingen is aan het bestuur opgedragen. Ten noorden van den Middendijk loopt het hoofdpolderkanaal. Onder dit kanaal en den dijk liggen duikers voor de afwatering der Uiterdijken. Een zijtak verbindt dit kanaal met het Warffummer maar, bij welken zijtak inden Middendijk een steenen keersluisje of wachter ligt met een paar deuren, wijd M. 3.90, waarvan de slagdrempel ligt op M. 1.80 W.P. Op het einde van het Warffummer maar ligt bij de grens, doch nog in het waterschap Hunsingo, eene steenen schutsluis tusschen dit waterschap en den boezem van Hunsingo, wijd M. 4,15, met twee paar deuren en eene schutkolklengte van WADPOLDERS. M. 25. De slagdrempel ligt buiten op M. 2.09 -f- W.P. en binnen op M. 3.09 -f- W.P. De schutsluis staat ook onder schouw van Hunsingo; de sluiswachter bij dit verlaat wordt aangesteld door het waterschap Hunsingo doch door dit waterschap betaald. Deze regeling is opgenomen inde overeenkomst tusschen beide waterschappen van 5/13 Mei 1898 en inde instructie van den sluiswachter, vastgesteld door Gedep. Staten den 12 Mei 1899. Vanuit het Middenkanaal gaat eene watering in noordelijke richting naar de Noordpolderzijl, de uitwateringssluis van het waterschap, (zie blz. 33). Het zomerpeil van het waterschap is M. 0.39 -f■ W.P.; het winterpeil M. 0.69 W.P. Van Mei tot en met September wordt het water op peil gehouden door het inlaten van buitenwater. (Art. 85 Regl.). Ten laste van het geheele waterschap worden onderhouden: de kanalen en wegen aan het waterschap behoorende, de uitwateringsluis, de schutsluis in het Warffummermaar en de keersluis inden Middendijk met de bediening, verschillende afwateringen, duikers, pompen, bruggen en vonders, alles omschreven in art. 4 Regl. Het onderhoud van den omringdijk van den vroegeren Noordpolder is uitsluitend ten laste van de zoogenaamde polderlanden, ten noorden van den Middendijk, met eene belastbare grootte van H. 2023.62.99. Het bedrag van dien omslag, alleen van de polderlanden geheven, bedroeg over 1904/8 gemiddeld f 0.17 per H. Tot de kosten wordt bijgedragen door alle gronden naar de uitgestrektheid, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are en aan de gronden buiten den Noorderdijk. De lasten bedroegen over de geheele belastbare grootte van H. 3391.16.34 over 1904/8 gemiddeld f 0.77 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden. WATERSCHAP DE LAUWER POLDER. O = M. 2.36. GEMEENTEN UITHUIZEN EN USQUERT. P = M. 0.86 -H W.P. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld WADPOLDERS. bij Statenbesluit van 19 November 1879 (P. B. 1880, no. 11), gewijzigd den 22 Juli 1896 (P. B. no. 61), weder gewijzigd den 16 Juli 1901 (P. B. no. 49) en den 21 Juli 1903 (P. B. no. 63). De bedijking had plaats in 1892. De polder omvat H. 299.78.57, wordt aan de noord- en westzijden afgesloten door den zeedijk, (zie blz. 34) en grenst verder ten oosten aan den buitenberm van den opdijk en aan den westelijken opdijk van den Eemspolder en ten zuiden aan de dijken van den Uithuizerpolder en den Noordpolder. Tot het waterschap behooren nog de gronden buitendijks gelegen tot op M. 500 uit de buitenkruinlijn van den noorderzeedijk en de buitendijksche perceelen waarop de ooster- en westerzeedijken gelegen zijn. De groote dier gronden bedraagt ongeveer H. 470. Een windvijzelmolen bemaalt den polder en brengt het water in eene voorwatering, bij den duiker afgesloten doordat de binnenvleugels door eene muur vereenigd zijn, waarin twee eiken deuren. Van daar wordt het water door den duiker op het wad geleid. De molen heeft eene vlucht van M. 20 20; de middellijn der vijzel is M. 1.35. Het water kan worden opgevoerd tot M. 1.50 + en afgemalen tot M. 0.86 -r- W.P. Het peil is bij art. 37 Regl. vastgesteld op M. 0.10 -r- W. P. gedurende April tot en met September, terwijl inde overige maanden zoo laag mogelijk moet worden afgestroomd. Yan 1 Mei tot en met September wordt de waterstand, wanneer die beneden peil is gedaald, aangevuld door het inlaten van buitenwater en is het bestuur inde maand April ook bevoegd dit te doen. Op algemeene kosten worden onderhouden: de dijk, de molen, enz., de algemeene waterlossin gen en de afwateringsgeul op de buitengronden. Alle gronden dragen naar de grootte tot de kosten bij, doch wordt vrijdom verleend volgens overeenkomst aan eenige waterplassen en tevens aan de dijken met bermen en de buitendijks gelegen gronden. Het bedrag der lasten was over de jaren 1904/sf 92.25, 190s/6 f 124.75, 1906/7 f 175.71 en 1907/8 f 65.89 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WADPOLDERS. WATERSCHAP DE EEMSPOLDER. O = M. 2.40. GEMEENTEN UITHUIZEN EN UITHUIZEKMEEDEN. P = M. 0.90 -4- W.P. De polder werd in 1876 bedijkt, wordt aan de zeezijde afgesloten dooreen omringdijk en grenst aan de zuidzijde aan den buitenteen van de Uithuizer en Oostpolderdijken en ten westen aan den Lauwerpolder. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van 22 Juli 1875, (P. B. no. 61), gewijzigd den 10 November 1881, (P. B. no. 75), den 24 Maart 1888, (P. B. no. 36), en den 16 Juli 1901 (P. B. no. 48). Het is groot H. 799.24.09 en wordt bemalen dooreen windvijzelmolen, die het water in eene voorwatering bij de duikersluis brengt, waardoor het naar het wad wordt afgevoerd. De molen heeft eene vlucht van M. 23.50 en werkt op twee vijzels, de eene in middellijn M. 1.27, de andere M. 1.51; de tappen dezer vijzels liggen op M. 0.90 -f- W.P., het water kan worden opgevoerd tot M. 1.50 -f- W.P. Het zomerpeil is in art. 36 Regl. bepaald op minstens M. 1.00 beneden volzee nader door Gedeputeerde Staten, op voordracht van het bestuur, te bepalen, wat echter nog niet is geschied. Inde maanden Mei tot en met September wordt de waterstand, wanneer die beneden het zomerpeil is gedaald, door het inlaten van buitenwater aangevuld. Inde wintermaanden moet zoo laag mogelijk worden afgestroomd. Volgens de ontvangen inlichtingen wordt het peil van volzee in dit waterschap gerekend op M. 0.30 + W.P. Tot de algemeene kosten wordt door alle gronden bijgedragen naar de grootte; H. 20.35.64 zijn onbelastbaar als dijken, wegen, enz. Op algemeene kosten worden onderhouden: de dijken, de watermolen, enz. de weg door den polder en de opwegen, alles in art. 37 Regl. omschreven, benevens de algemeene waterlossingen en de buitengeul. Het bedrag der lasten was over 1904/sf 60, 1905/6 f 39, 190e/7 f2B en 1907/8 f2B per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden. WADPOLDERS. WATERSCHAP DE UITHUIZERPOLDER. GEMEENTEN UITHUIZEN, USQUERT EN UITHUIZERMEEDEN. De Uithuizerpolder, bedijkt in 1827, werd met de reeds vroeger bedijkte uiterdijken tot één waterschap vereenigd bij Statenbesluit van 5 December 1854 en het Reglement vastgesteld den 5 September 1856, (P. B. no. 64), gewijzigd bij Statenbesluit van 10 Juli 1895, (P. B. no. 53). Het waterschap werd in 1856 op dezelfde wijze ingericht als de Noordpolder en de Oostpolder doch toen, door de opvolgende bedijkingen van den Eems- en den Lauwerpolder, de omringdijk ophield een zeewaterkeerende dijk te zijn, behoefde in het onderhoud van dien dijk niet meer door de polderlanden afzonderlijk te worden voorzien en werd het Reglement in 1895 geheel herzien. Het is groot H. 1525, waarvan belastbaar H. 1488.88.35, en grenst aan den teen van den buitenberm van den in 1827 gelegen dijk; ten oosten aan den teen van den buitenberm van den opdijk gelegen tusschen dit waterschap en den Oostpolder en verder aan laatstgenoemd waterschap waar de scheiding bestaat ineen weg en keerdammen; ten zuiden aan den kunstweg, gelegen op het leger van den voormaligen sedert 1717 vervallen zeedijk, welke in onderhoud is bij de gemeente Uithuizen en voor een klein deel bij de gemeente Uithuizermeeden en overigens aan het midden van dit leger; ten westen aan den teen van den buitenberm van den Noordpolderopdijk en aan eene sloot, de grens tusschen de gemeenten Usquert en Uithuizen. De Provinciale of Middendijk scheidt ook hier de zoogenaamde uiterdijkslanden van de polderlanden. De dijk zal in dit waterschap thans mogen worden afgegraven ingevolge Statenbesluit genomen inde wintervergadering van 1897. De gronden wateren af op den Oostpolder volgens overeenkomst van den 2 December 1837, waarbij werd bepaald, dat de kosten van de uitwateringssluis zouden worden gedragen door de gronden gelegen inden toenmaligen Uithuizerpolder en den Oostpolder. De aan den Oostpolder te betalen bijdrage voor het jaarlijksch onderhoud van de sluis en der buitengeul werd vroeger door de polderlanden alleen betaald, doch wordt thans over alle gronden van het waterschap omgeslagen. WADPOLDERS. Drie hoofdtochten voeren het water inde bermsloot van den omringdijk en de afwatering op den Oostpolder geschiedt door eene steenen duikersluis met een paar deuren en eene schuif in het noordelijk gedeelte van den oostelijken opdijk gelegen. De wijdte inden dag is M. 2.50, terwijl de slagdrempel is gelegen op M. 1.35 -f- W.P. Het zomerpeil is door Gedeputeerde Staten bij besluit van 20 November 1903 bepaald op M. 0.31 ~ W.P. Van Mei tot en met September wordt de waterstand aangevuld door het inlaten van buitenwater uit den Oostpolder. Inde overige maanden wordt zoo laag mogelijk afgestroomd. (Art. 37 Regl.). Op algemeene kosten worden onderhouden: de dijken, pompen en duikers bij art. 2 Regl. genoemd, de sluiswachterswoning en de aan den Oostpolder verschuldigde jaarlijksche bijdrage voor het onderhoud van de uitwateringssluis en buitengeul. Volgens voormeld contract van 1837 worden echter die laatstgenoemde kosten omgeslagen over de polderlanden ten noorden van den Middendijk in beide waterschappen gelegen en wordt aldus de bijdrage voor dit waterschap bepaald. Tot de algemeene kosten dragen alle gronden bij naar de grootte. Vrijdom wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. Over 1904/8 bedroegen de lasten f 0.52 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE OOSTPOLDER. GEMEENTEN ITITHUIZERMEEDEN, ’t ZANDT EN BIERUM. De Oostpolder, bedijkt in 1840, werd met de reeds vroeger bedijkte uiterdijken tot één waterschap vereenigd bij Statenbesluit van den 5 December 1854 en het Reglement vastgesteld den sden September 1856, (P. B. no. 65) gewijzigd den 16 Juli 1901 (P. B. no. 46) en den 19 Juli 1904 (P. B. no. 32). Het waterschap is groot omstreeks H. 3400 en grenst, van den Uithuizerpolder opdijk, aan den buitenteen van den omringdijk aansluitende aan den provicialen zeedijk ten zuidoosten van de sluis door welke het waterschap Yierburen afwatert; van dit punt van aansluiting van den omringdijk westwaarts aan den WADPOLDERS. provincialen- of middendijk tot de grens tuschen de gemeenten Bierum en ’t Zandt; ten zuidoosten aan deze grens, zijnde deze, ten zuiden van den provincialen weg Spijk-Uithuizermeeden, de oostzijde van den Ouden- of Zwarten weg, die dus nog tot dit waterschap behoort; ten zuidwesten aan het midden van het leger van den sedert 1717 vervallen zeedijk en aan den op dit leger gelegen kunstweg, welke in onderhoud is bij de gemeente Uithuizermeeden; ten westen aan den Uithuizerpolder, waar van af het zuiden een weg en keerdammen de scheiding uitmaken en verder aan den teen van den opdijk .tusschen dezen en den Uithuizerpolder. De omringdijk en de steenen keerdammen zijn in onderhoud bij dit waterschap, de Provincale dijk bij pandplichtigen en de andere afscheidingen bij de eigenaren. De Provinciale of Middendijk, die ook in dit waterschap de zoogenaamde uiterdijkslanden van de polderlanden scheidt, wordt door de onderhoudsplichtige eigenaren, onder toezicht van het bestuur, onderhouden. In dien dijk liggen zes steenen duikers, waarvan het onderhoud is ten laste van dit waterschap. De gronden wateren af op de Eems dooreen steenen duiker gelegen in het Zuidoostelijk gedeelte van den omringdijk. Ook de gronden van den Uithuizerpolder brengen hun water op dit waterschap dooreen duiker inden oostelijken opdijk volgens eene overeenkomst met dat waterschap van 2 December 1837, waarbij is bepaald, dat de kosten van het jaarlijksch onderhoud der uitwateringssluis en der buitenmude of geul op het wad zullen worden gedragen door de polderlanden in beide waterschappen gelegen. Het zomerpeil is M. 0.31 -h W.P. Van Mei tot en met September wordt het water op peil gehouden door het inlaten van buitenwater; vanaf 1 November tot 1 Mei wordt het binnenwater zoo laag mogelijk afgevoerd (art. 49 Regl.). Ten opzichte van het onderhoud van den omringdijk en van de kosten der uitwateringssluis met de buitengeul is het waterschap in twee deelen verdeeld: de polderlanden, groot H. 1115.06.55, (belastbaar H. 1021.42.55) en de uiterdijkslanden, groot H. 2405.14.65, (belastbaar H. 2360.68.21). Ten laste van de polderlanden alleen komen de kosten van het onderhoud van den dijk en de bijdrage inde onderhoudskosten, voorzoover dit waterschap betreft, van de uitwateringssluis en buitengeul. WADPOLDERS. Die bijzondere lasten der polderlanden bedroegen over 1904/8 gemiddeld 2.31 per H. Op algemeene kosten worden verder onderhouden: de uitwateringskanalen, de afsluiting of keerdammen, duikers, pompen onder de wegen en de sluiswachterswoning in art. 4 Regl. omschreven. Tot de algemeene of bijzondere kosten wordt door alle gronden bijgedragen naar de grootte. Vrijdom geniet het eenig grondbezit beneden vijf are. Buitendien hebben nog vrijdom H. 8.19.40 gelegen in dit waterschap, doch feitelijk behoorende tot den Uithuizerpolder, welke landen gelegen zijn onmiddellijk ten oosten van den opdijk tusschen dit waterschap en den Uithuizerpolder, en wel volgens meergemelde overeenkomst van 2 December 1837. Tot de algemeene kosten werd over 1904/8 gemiddeld bijgedragen f 1.35 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden. WATERSCHAP YIERBUREN. GEMEENTEN BIERUM EN ’t ZANDT. Dit waterschap, het buitendijksche gedeelte van het oude dijkrecht der Vierburen werd opgericht bij Statenbesluit van 23 Juli 1869, (P. B. no. 90) ') en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 10 Juli 1872, (P. B. no. 50), welk Reglement werd gewijzigd den 11 November 1874, (P. B. no. 83 en 84), den 18 en 19 Juli 1876, (P. B. no. 55 en 36), den 13 November 1878, (P. B. no. 98), den 9 November 1881, (P. B. no. 74) en den 12 Juli 1893, (P. B. no. 59). Het is groot H. 1647.36.00 en wordt begrensd: ten noordoosten voor een klein gedeelte door den provincialen zeedijk vanaf Nieuwstad en verder tot aan de grens der gemeente ’t Zandt door den ouden Provincialen of Middendijk, bij de pandplichtigen in onderhoud; ten noordwesten door den Oostpolder, afgescheiden door dammen en pendammen bij dit waterschap in onderhoud, tot aan den provincialen grindweg van Spijk naar Uithuizermeeden en van daar tot aan den Ouden dijk bij Kolhol door den Ouden weg, bij de gemeente Bierum in onderhoud; *) Notulen der Zomervergadering van 1869, pag. 164 vgg. WADPOLDERS. ten zuidwesten en ten zuiden door den Ouden dijk bij de pandplichtige eigenaren in onderhoud, met uitzondering van het verharde gedeelte bij Kolhol, dat in onderhoud is bij de gemeente ’t Zandt, den Oudendijksterweg bij de gemeente Bierum en eindelijk door de Pauwelslaan, bij verschillende eigenaren in onderhoud. De waterloozing heeft plaats op de Eems door eene steenen duikersluis, de Groote Bierummerpomp genaamd, gelegen inden Oostpolderdijk, (zie blz. 36). De hoofdwateringen in het waterschap zijnde Groote en de Kleine Tjariet. De eerste valt bij Nieuwstad inde bermsloot van den provincialen dijk en loopt vervolgens dooreen duiker onder den Middendijk inde tochtsloot ten noorden van dien dijk naar de sluis. Deze duiker inden Middendijk, de Bierummerpomp, is wijd M. 1.50, terwijl de slagdrempel ligt op M. 1.50 -r- W.P. De Kleine Tjariet, in het noordwestelijk gedeelte van het waterschap gelegen, loopt dooreen duiker onder den Middendijk in eene watering ten noorden van dien dijk naar de bovenvermelde tochtsloot. De duiker is wijd M. 0.90 en de slagdrempel ligt op M. 0.80 -r- W.P. Het peil is bij de wijziging in 1893 van het Reglement bepaald op M. 0.83 -f- W.P. Op algemeene kosten worden gedragen: de vroeger door de provincie geheven contributie, wegens het onderhoud der zeewaterkeerende dijken, ten bedrage van ƒ313.90, het onderhoud der groote en kleine Tjariet, der tochtsloot met eenige daarin gelegen werken, der duikers inden Middendijk en eindelijk van de sluis inden Oostpolderzeedijk. Alle gronden dragen tot de kosten bij naar de grootte, doch vrijdom wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. Onbelastbaar zijn H. 23.94.47. Het bedrag der lasten was over 1904/8 gemiddeld ƒl.OO per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden. WADPOLDERS. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. Tot den boezem behooren: het Eemskanaal met het Iste pand van het Winschoterdiep, het sde pand van het Noordwillemskanaal en het bovenpand van het afgesloten Reitdiep; het tweede pand van het Winterschoterdiep van het Martenhoekster verlaat tot het Zuidbroekster verlaat; het derde pand van het Winschoterdiep van het Zuidbroekster verlaat tot het Rensel verlaat; het Stadskanaal; het kanaal Rütenbroek-Haren (Nederlandsch gedeelte). De boezem ontvangt het water van het Drentsche diep en het overtollige water van het Stadskanaal beneden het sde verlaat en van het Noordwillemskanaal, terwijl ook de panden van het Stadskanaal boven het sde verlaat in sommige gevallen naar den boezem worden afgestroomd, en loost het water op de Eems door de Schutsluis te Delfzijl (zie blz. 43). Het peil van den boezem is Winschoterpeil doch op het Eemskanaal moet, volgens art. 1 der Verordening op den waterafvoer, tusschen den 31 October en den 1 April het water, zoo mogelijk en zoo noodig, niet hooger dan M. 0.20 beneden dat peil worden gehouden. HET EEMSKANAAL MET HET ISTE PAND VAN HET WINSCHOTERDIEP, HET ÖDE PAND VAN HET NOORDWILLEMSKANAAL EN HET BOVENPAND VAN HET AFGESLOTEN REITDIEP. Het Eemskanaal verbindt het Winschoterdiep met de Eems te Delfzijl en is dooreen verbindingskanaal te Groningen in gemeenschap met het Noordwillemskanaal en door het Schuitendiep met het Reitdiep. De boezem is door sluizen van het Damster-, het Boter- en het Hoendiep afgesloten en verder nog van den boezem van het waterschap Fivelingo door de Noordersluis Afdeeling VI. bij de Groeve en van dien van het waterschap Duurswold door de sluis bij het Slochterdiep, door de Zuidersluis bij de Groeve en door de sluis bij het verbindingskanaal te Farmsum. Het Eemskanaal is lang M. 26567 van den mond van het Winschoterdiep tot aan de sluis te Delfzijl. De diepte is M. 4.50 -e- W.P., de bodemsbreedte M. 12 tot M. 22, de breedte op peil M. 32 tot M. 42. Ten westen van het kanaal en ten zuiden van Delfzijl bevindt zich eene ligplaats voor schepen lang M. 300, breed M. 60. Over het kanaal liggen zestien bruggen. De dijken aan weerszijden van het kanaal hebben eene kruinshoogte van M. 1.00 tot M. 1.30 + W.P. met eene breedte van M. 6.00. Het kanaal is met de dijken in onderhoud bij de provincie. Het Winschoterdiep verbindt Groningen met Winschoten en de Pekel A. Het eerste pand, waarvan hier sprake is, heeft van den mond bij Groningen tot het Martenhoeksterverlaat eene lengte van M. 12950, eene diepte inde kimmen van M. 2.30 K.P. en in het midden M. 2.50 -r- K.P. en eene bodemsbreedte van M. 12.00, terwijl de minste breedte op peil M. 18.50 is. Het kanaal, voorzoover dit gedeelte betreft, is in onderhoud bij de gemeente Groningen benevens de wallen aan de noordzijde; die aan de zuidzijde zijn in onderhoud bij de aangrenzende waterschappen en polders, voor een gedeelte bij de gemeente Groningen, en bij de aanzwettende eigenaren. De weg langs de noordzijde van het diep behoort aan de gemeente Groningen en is bij haar in onderhoud. Op dit pand mondt bij de Waterhuizen het Drentsche diep uit, lang tot het Zuidlaardermeer M. 5450. Het Noordwillemskanaal verbindt Groningen met de Drentsche hoofdvaart. Het vijfde pand, dat hier in aanmerking komt, heeft van het verbindingskanaal te Groningen tot sluis no. 4, welke sluis reeds inde provincie Drenthe is gelegen, eene lengte van M. 11750, eene bodemsbreedte van M. 7.60, eene diepte van M. 1.90 en eene minste breedte op peil van M. 13. Het pand ontvangt het water van het Hoornsche- ofPunterdiep '). Het kanaal met de dijken, hoog M. 0.75 tot M. 1.40 -j- !) De overige vier panden worden gevoed door opmaling uit het sde pand met de stoompompgemalen bij de schutsluizen, die tevens dienen om het bovenpand der Drentsche Hoofdvaart op peil te houden. Het overtollige DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. W.P. is eigendom van en in onderhoud bij de Noordwillemskanaal maatschappij. Het bovenpand van het Reitdiep dat te Wetsin ge is afgesloten door eene sluis, (zie blz. 126), is lang van de Noorderhaven te Groningen M. 9700, diep M. 2.50 onder peil, terwijl de bodemsbreedte is M. 10, en de minste breedte op peil M. 20. Het kanaal is in onderhoud bij de provincie voorzoover de instandhouding als geschikt scheepvaartkanaal betreft. Op dit gedeelte van den boezem nu wordt het water geloosd door de volgende, waterschappen ') en polders,., waaronder begrepen zijn die, welke ten doel hebben het onderhoud van kanalen: Waterschap Helpman. „ Westerpolder. „ Glimmen. „ de Punt. „ het Groote Diep. „ de Yisseringspolder. „ de drie Eigenaren. De polder Groenestein. De Kooipolder. Waterschap de Esserpolder. De Groenepolder. Waterschap de Oosterpolder. „ de Onnerpolder. „ de Westerbroekstermadepolder. „ de Foxholsterpolder. water wordt door de schutsluizen van de hoogere naar de lagere panden en eindelijk naar Groningen afgevoerd. Het Iste pand van de Drentsche Hoofdvaart tot sluis 1 is lang M. 158, het tweede van sluis 1 tot sluis 2 M. 2995, het derde van sluis 2 tot sluis 3 M. 10624, het vierde van sluis 3 tot sluis 4 M. 2245. Deze vier panden hebben eene bodemsbreedte van M. 7.00, eene diepte van M. 1.90 en eene minste breedte op peil van M. 12.40. x) Het voormalige waterschap Westerstadshamrik, gelegen ten zuiden van het Stationsemplacement te Groningen, is opgeheven bij Statenbesluiten d.d. 18 Juli 1899 (P. B. no. 37) en 21 Juli 1903 (P. B. no. 60). Deze gronden, groot ongeveer H. 60, worden thans bemalen door de gemeente Groningen met een Amerikaanschen windvijzelmolen met een raddiameter van M. 6.00. De torenhoogte is M. 16. De middellijn der vijzel is M. 0.46. Het water kan worden opgevoerd van M. 0.96 W.P. tot M. 0.67 -j- W.P. Een duiker, ook bij de genoemde gemeente in onderhoud, ten westen nabij den molen gelegen inden dijk van het Noordwillemskanaal, groot binnenwerks M. 0.57 bij M. 0.68 met den bodem op M. 0.94 -p W.P., brengt het water op dit kanaal. Van het spoorwegemplacement wordt het water door riolen op het Verbindingskanaal afgevoerd. 22 DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. Waterschap de Kropswolderbuitenpolder. „ Kropswolde. „ Wolfsbarge en Nieuwe Compagnie. „ Zuidlaren—Hoogezand. „ de Oeverpolder. „ de Noordlaarder Westpolder. „ de Westerlanden en Besloten Venen. „ de Oostpolder te Noordlaren. „ Nieuwe Compagniesterdiep. „ Nieuwe Compagniesterdiep—Noordeinde. WATERSCHAP HELPMAN. O = M. 1.81 GEMEENTE HAREN. P = M. 1.05 -f- W.P. Het Reglement van het waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van 8 Juli 1862 (P. B. no. 70), gewijzigd den 13 November 1867 (P. B. 1868, no. 9) en den 18 November 1903 (P. B. no. 18). Bij de vaststelling van dit Reglement werden drie kleine polders, genaamd Sterrenberg, Helpman en de Dilgt tot één waterschap vereenigd. Het is groot H. 226.77.64 en strekt zich uit van het kanaal dat het Noordwillemskanaal bij Helpman met het Winschoterdiep vereenigt zuidwaarts tot aan de Jorissenwijk bij Haren. Het is begrensd ten westen door eene lijn loopende over het midden van de kruin van den oostelijken dijk van het Hoornschediep, voorzoover betreft de gronden door grondpompen onder het Noordwillemskanaal door met de andere landen verbonden, en van den oostelijken dijk van het Noordwillemskanaal, voorzoover dit het Hoornschediep heeft vervangen; ten oosten door het Helpermaar. Het Noordwillemskanaal snijdt twee gedeelten ten westen van het waterschap af, welke door grondpompen met de andere landen verbonden zijn. De grondpomp, die het noordelijkste deel verbindt, groot M. 0.32 X M. 0.32, ligt bij de monding met den bodem op M. 1.34 W.P.; die, welke het andere deel verbindt, groot M. 0.45 X M. 0.50, ligt op M. 2.19 -f- W.P. Beide pompen zijn in onderhoud bij de Noordwillemskanaalmaatschappij. Het waterschap is omringd door dijken, hoog M. 0.75 tot M. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. 1.10 -f- W.P., welke door het waterschap moeten worden onderhouden, behalve die langs het Noord willemskanaal, welke ten laste der meergemelde maatschappij zijn. Het water wordt dooreen windvijzelmolen, aan het Noordwillemskanaal staande, op dat kanaal gebracht. De molen heeft eene vlucht van M. 19.00, de middellijn der vijzel is M. 1.23. Het water kan tot M. 0.76 + W.P. worden opgevoerd en weggemalen tot M. 1.05 -4- W.P. De waterstand inden polder wordt zooveel mogelijk op M. 0.85 -4- W.P. gehouden. Om zoo noodig het buitenwater inden polder te kunnen laten stroomen ligt er inden dijk aan de Jorissenwijk eene pomp met schuif en klep, welke vroeger in het Helpermaar lag, groot M. 0.25 X M. 0.25, terwijl de bodem ligt op M. 0.75 -4- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., de dijken bovenvermeld, het Helpermaar en de pomp in de Jorissenwijk. Tot deze kosten dragen alle landen bij naar de grootte. Het bedrag der lasten -was over 1904/8 gemiddeld f 1.625 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden. WATERSCHAP DE WESTERPOLDER O = M. 1.81. GEMEENTE HAGEN. O = M. 0.85 W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 8 November 1859 (P. B. no. 57) en het Reglement vastgesteld den 18 November 1860 (P. B. no. 79). Het is groot H. 229.58.51 en is gelegen ten westen van het dorp Haren, grenzende ten noorden aan den dijk langs de Jorissenwijk, welke dijk in onderhoud is bij dit waterschap; ten westen aan den dijk van het Noordwillemskanaal, in onderhoud bij de maatschappij van dien naam; ten zuiden aan den Boerdijk in onderhoud bij dit waterschap en ten oosten aan den Luizebergs- of Achterweg en de Drift in onderhoud bij pandplichtingen en verder noordwaarts tot de Jorissenwijk. De dijken zijn M. 0.60 -f W.P. hoog. Het Harenervaartje, (haven), doorsnijdt het waterschap van DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. af het Noordwillemskanaal naar het oosten; de afgesneden deelen zijn nabij den molen verbonden door eene grondpomp in onderhoud bij dit waterschap. De pomp groot M. 1.25 X M. 0.70 ligt met den bodem op M. 1.20 W.P. Ten zuiden van dit vaartje staat een windvijzelmolen die het water daarop brengt. De molen heeft eene vlucht van M. 20.50; de middellijn der vijzel is M. 1.22. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.96 + W.P. en weggemalen tot M. 0.85 h- W.P. Het peil wordt door de ingelanden bij meerderheid van stemmen bepaald en meestal wordt besloten om inden winter den polder onder water te brengen en te houden. Te dien einde ligt aan de noordzijde van den molen tusschen het Harenervaartje en het Maar een duiker met klep waardoor het water uit het vaartje kan worden ingelaten. De duiker, groot M. 0.65 X M. 0.55, ligt met den bodem op M. 0.89 -f- W.P. Inden zomer wordt de stand van het water zooveel mogelijk gehouden op M. 0.35 -r- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de dijken bovenvermeld, bet Maar, de uiterdijksloot met de grondpomp en de duiker bovenvermeld. Alle gronden dragen tot de lasten bij naar de grootte doch wordt vrijdom verleend aan een gedeelte dijk langs de Haacksloot vanaf de uiterdijksloot tot het Noordwillemskanaal, ter lengte van M. 93, omdat dit gedeelte geen belang bij de bemaling heeft. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld ƒ 1.75 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden. WATERSCHAP GLIMMEN. O = M. 1.76. GEMEENTEN HAKEN EN EELDE. P = M. 0.77 ■+■ W.P. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij besluiten der Staten van Groningen en Drenthe van 14/13 November 1894 (P. B. 1895, no. 1), gewijzigd 17/10 Juli 1900 (P. B. no. 54) en 21/14 Juli 1903 (P. B. no. 52). Het is groot ongeveer H. 236 en grenst ten noorden aan de Eelder- of Duinensloot; ten oosten aan den westelijken dijk van DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. het Noordwillemskanaal en van daar in oostelijke richting aan de Heeksloot, welke sloot de scheiding vormt met het waterschap de Westerpolder; van daar aan een weg langs de oostelijke hooge gronden van den Hondsrug, waarvan het onderhoud pandplichtig is bij de eigenaren der aangrenzende gronden; ten zuiden loopt de grens langs den weg Glimmen—Oosterbroek, in onderhoud bij de marktgenooten van Glimmen, tot aan de Drentsche grens en van daar langs de Schipsloot tot het Noordwillemskanaal; de dijk langs de Schipsloot (Oosterbroeksterwijk) is in onderhoud bij het waterschap. Ten westen grenst het waterschap aan den oostelijken dijk van het Noordwillemskanaal tot aan het verlengde van de zuidelijke grens van het in Drenthe gelegen waterschap Lappenvoort en voorts aan de Oude A tot aan de Eelder Schipsloot. De dijken langs het Noordwillemskanaal zijn in onderhoud bij de Maatschappij van dien naam; de dijk langs de Oude A is, voorzoover hij de westelijke grens vormt van dit waterschap, voor de helft en de overige genoemde dijken geheel bij dit waterschap in onderhoud. In het zuidwestelijk deel van den polder staat een windvijzelmolen, die het water uitslaat op eene sloot, welke uitstroomt in het Drentsche diep bij de vereeniging met het Noordwillemskanaal. De vlucht van den molen is M. 18.30; de middellijn der vijzel M. 1.29. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.99 + W.P. en weggemalen tot op M. 0.77 h- W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten van Groningen bepaald op voordracht van het bestuur, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt inden zomer zooveel mogelijk gehouden op M. 0.35 -r- W.P. en inden winter wordt de polder zoo diep mogelijk onder water gezet. Op kosten van het waterschap worden onderhouden: de molen, enz., en, behalve de bovengenoemde dijken en grondduiker, twee kleinere duikers met klep en schuif, beiden groot M. 35 X M. 0.45, met eene bodemsdiepte van M. 0.74 W.P., waarvan een inde molensloot en de andere inden dijk langs het Drentsche diep ligt, terwijl beide dienen om water in te laten. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are en aan eenige hooge gronden. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld f 6.38 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden. WATERSCHAP DE PUNT. O = M. 1.58. GEMEENTEN HAREN EN EELDE. P = M. 0.51 -f- W.P. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgosteld bij besluiten der Staten van Groningen van 15 Juli 1896 en van Drenthe van 14 Juli 1896. (P. B. 1897, no. 10), gewijzigd den 17/10 Juli 1900 (P. B. no. 55) en den 21/14 Juli 1903 (P. B. no. 51). Het is groot H. 64.30.10, waarvan slecht H. 7.32.50 in Groningen zijn gelegen, en grenst ten noorden aan de Oosterbroeksterwijk, waar de afsluiting in onderhoud is bij den eigenaar dier wijk; ten westen aan het Noordwillemskanaal, zijnde de dijk langs het kanaal bij de Noordwillemskanaalmaatschappij in onderhoud; ten zuiden aan den Rijksstraatweg naar Assen en ten oosten aan het Drentsche diep met uitzondering vaneen klein gedeelte waar de kadijk om uitgeputte moerasgronden ter grootte van ongeveer H. 5.00.00, die geene behoefte aan bemaling hadden, is gelegd. De kadijk langs het Drentsche diep, hoog M. 0.75 + W.P. is in onderhoud bij het waterschap. In het noordwestelijk gedeelte van het waterschap nabij het Noordwillemskanaal staat een windvijzelmolen, die het water op dat kanaal uitslaat. De vlucht van den molen is M. 12.70 en de middellijn der vijzel M. 0.82. Het water kan worden opgevoerd van M. -r- 0.51 W.P. tot M. 1.02 -j- W.P. Ten noorden van den molen ligt ineen dam eene houten pomp, groot binnenwerks M. 0.42 bij M. 0.35, voorzien van schuif en klep, waarvan de bodem ligt op M. 0.38 W.P., om bij lage boezemstanden het polderwater te kunnen doen afstroomen. Het peil wordt, op voorstel van het bestuur, door Gedep. Staten van Drenthe bepaald. De waterstand wordt zooveel mogelijk op M. 0.30 -h W.P. gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, de bovenvermelde kadijken en de wateringen genoemd in art. 4 Regl. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. Alle gronden dragen naar de grootte tot de lasten bij, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld f 6.25 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP HET GROOTE DIEP. GEMEENTEN VEIES EN HAREN. Dit waterschap, hoofdzakelijk inde provincie Drenthe gelegen, omvat van de gemeente Vries de secties F. en G. en in de gemeente Haren, (Groningen), alleen de Drentsche A van de provinciale grens tot aan het Noordwillemskanaal. Het werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluiten van Groningen en Drenthe van 0J? oct°ber j907 (P. 2 November v B. 1908 no. 13) en is groot ruim H. 450. Het doel van het waterschap is om de Drentsche A van de Zuidlaarder brug tot het Noordwillemskanaal in voor den waterafvoer behoorlijken staat te onderhouden. Op algemeene kosten wordt gedragen het onderhoud van genoemd diep en van eenige toevoerslooten met dammen en duikers in art. 6 Regl. genoemd. De dammen en duikers inde westelijke spoorsloot en de duikers inden spoorweg Groningen—Assen zijn in onderhoud bij de Mij. tot Expl. van S.S. Tot de kosten wordt bijgedragen naar de grootte in twee klassen; naar de eerste klasse, vollen omslag, worden aangeslagen de bij hoogen waterstand onderloopende gronden met een extra aanslag voor dein de gemeente Vries onmiddellijk aan de Drentsche A grenzende perceelen; naar de tweede klasse, 'ƒ3 van den aanslag eerste klasse, zonder extra aanslag, alle overige gronden. Vrijdom wordt verleend aan woeste en oorspronkelijk woeste gronden. Het bestuur bestaat uit vijf leden. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. WATERSCHAP DE VISSERING POLDER, GEMEENTE O = M. 1.50. haken. p = M. 0.50 -7 W.P. Bij Statenbesluit van 20 November 1860 (P. B. no. 72) werd vergunning verleend tot het oprichten vaneen waterschap onder het gemaal vaneen watermolen. Het is gelegen inden noordelijken hoek gevormd door den spoorweg Groningen—Assen en de Drensche A en was eerst groot H. 7.59.20 doch thans ongeveer H. 10. De grenzen worden gevormd ten noorden en westen door hooge gronden, ten oosten door de westelijke spoorsloot en ten zuiden door den dijk van de Drentsche A. Het water wordt des zomers zoo mogelijk geloosd dooreen duiker met klep en schuif en bij hoogen buitenwaterstand dooreen windvijzelmolen op eene sloot in open verbinding met de Drentsche A. gelegen in het zuidelijk deel van het waterschap. De duiker groot binnenwerks M. 0.30 bij M. 0.30 ligt met den bodem op M. 0.35 -e- W.P.; de vlucht van den molen is M. 8.70, de middellijn der vijzel M. 0.65; het water kan worden opgevoerd van M. 0.50 -r- W.P. tot M. 1.00 + W.P. De gronden en ook de uitwateringsloot zijn omgeven door kaden ter hoogte van M. 0.80 a M. 1.00 + W.P. De gronden behooren aan één eigenaar. WATERSCHAP DE DRIE EIGENAREN. O = M. 0.94. GEMEENTE HAKEN. P = M. 0.56 -r- W. P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van den 14 November 1876 (P. B. 1877, no. 35). Het is groot H. 10.73.49 ') en grenst ten noordoosten aan het Winschoterdiep en aan eenige particuliere erven en tuinen; ten zuiden en ten westen aan den polder Groenestein en aan den spoorweg Groningen—Assen en ten noordwesten aan de voormalige vestinggracht. Het waterschap is omringd door kaden in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren en dooreen gedeelte spoorwegdijk. *) Het Reglement geeft aan H. 11.29.39. BE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. De spoorweg snijdt het waterschap in twee gedeelten verbonden dooreen duiker, in onderhoud bij het Rijk, groot in diameter M. 0.33, liggende met den bodem op M. 0.85 -f- W.P. Een windvijzelmolentje ten noorden van den spoorweg staande, brengt het water op eene sloot die naar het Winschoterdiep voert. De molen heeft eene vlucht van M. 9.40; de middellijn der vijzel is M. 0.60. Het water kan tot M. 0.38 + W.P. opgevoerd worden en weggemalen tot M. 0.56 W.P. De waterstand wordt inden zomer zoo laag mogelijk gehouden, doch inden winter loopt de polder geheel onder water. Op algemeene kosten worden onderhouden de molen, enz., de molensloot met een duiker en een klepduiker op het Winschoterdiep loozende. Alle gronden dragen naar de grootte tot de kosten bij. De lasten bedroegen in 1904/8 gemiddeld f 4.80 per H. Het bestuur bestaat uit twee leden. DE POLDER GROENESTEIN. O = M. 1.84. P = M. 0.88 W.P. GEMEENTE HAREN. De polder is groot H. 49.69.24 en grenst ten noordoosten aan het Winschoterdiep; ten noordwesten aan het waterschap de drie Eigenaren en strekt zich verder noordelijk uit langs laatstgenoemd waterschap en den spoorweg; ten westen, ten zuidwesten en ten zuiden aan den Kooipolder. De kaden langs deze grenzen zijn bij den polder in onderhoud. De polder wordt doorsneden door den spoorweg en door eene watering van het huis Groenestein naar het Winschoterdiep. Onder den spoorweg liggen twee duikers, in onderhoud bij het Rijk, waarvan de noordelijke, groot in middellijn M. 1.24, met den bodem ligt op M. 1.59 W.P. en de andere, groot in middellijn M. 0.58, op M. 2.23 —■ W.P. Onder de gemelde watering ligt eene grondpomp, in onderhoud bij den polder, groot M. 0.50 bij M. 0.60, met den bodem op M. 2.02 -r- W.P. Ten noorden van den spoorweg staat een windvijzelmolen, die het water op eene sloot uitslaat, welke naar het Winschoterdiep voert. De vlucht van den molen is M. 16; de middellijn der DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. vijzel M. 1.01, terwijl het water kan worden opgevoerd tot M. 1.01 + W.P. en weggemalen tot M. 0.83 -f- W.P. De waterstand wordt zooveel mogelijk gehouden op M. 0.53 -e- W.P. De gronden in dezen polder behooren aan éénen eigenaar. DE KOOIPOLDER. O = M. 1.50. GEMEENTE HAREN. P = M. 1.00 H- W.P. Deze polder, waarin begrepen de vroegere Coenderspolder, is groot ongeveer H. 50. De grenzen zijn ten noorden en noordwesten de polder Groenestein, ten noordoosten het Winschoterdiep, ten zuiden en zuidoosten het waterschap de Esserpolder en verder de spoorweg Groningen—Assen/Winschoten; de spoorweg verdeelt den polder in twee deelen verbonden dooreen ijzeren buis, groot M. 0.84 binnenwerksche middellijn. Nabij het Winschoterdiep staat een windmotor met vijzel, die het water op dat diep uitslaat. De middellijn van de windroos is M. 6.00, die van de vijzel M. 0.59; het water kan worden opgebracht van M. 1.00 -f- W.P. tot M. 0.50 -j- W.P. De molensloot is nabij de spoorsloot dooreen kistdam afgesloten; de bovenkant van dezen dam ligt op M. 0.55 -f- W.P. waardoor het water inde spoorsloot en in het deel van den polder ten zuidwesten van den spoorweg gelegen, op dat peil gehouden wordt; in het overige deel van den polder wordt de waterstand gehouden op M. 0.65 -f- W.P. WATERSCHAP DE ESSERPOLDER. O = M. 1.76. GEMEENTE HAKEN. P = M. 0.87 -f- W.P. Het Reglement van het waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van 13 November 1855 (P. B. 1856, no. 11) en gewijzigd den 13 Juli 1881 (P. B. no. 41) en 12 November 1884 (P. B. 1885 no. 7). DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. Het is groot H. 188.33.73, en grenst ten noorden aan onbemalen landen en ten noordoosten aan het Winschoterdiep, zijnde de dijken langs deze grenzen in onderhoud bij dit waterschap; ten zuiden aan den Oosterpolder, waarvan het is afgesloten, van het Winschoterdiep tot den spoorweg naar Assen, door een kadijk bij dit waterschap in onderhoud en verder dooreen weg in onderhoud bij de marktgenooten van Essen; ten westen aan de hooge landen langs den Hondsrug, van welke het is gescheiden, van de zuidelijke grens tot aan den Esserweg, door genoemden weg van de marktgenooten en verder, dooreen kadijk bij dit waterschap in onderhoud; ten zuiden aan den Oosterpolder, zijnde de dijken langs deze grenzen gelegen in onderhoud bij het waterschap; ten westen aan de hooge landen van den Hondsrug. De beide spoorwegen naar Assen en Winschoten deelen den polder in drie deelen door open wateringen en duikers verbonden. Onder den spoorweg naar Assen liggen twee duikers en in dien naar Winschoten één, alle groot in middellijn M. 0.45 en in onderhoud bij het Rijk. De noordelijkste onder den Asser spoorweg ligt met den bovenkant van den bodem op M. 1.33 -h W.P., de andere op M. 1.00 -=~ W.P., die onder den Winschoterspoorweg op M. 1.03 W.P. De profielen der dijken zijn bepaald bij art. 19 Regl.; tot eene vermindering moeten334/4 der ingelanden besluiten. De dijken zijn hoog M. 1.00 -f- W.P. Aan de grens bij den Oosterpolder staat een windvijzelmolen, die het water op het Winschoterdiep brengt. De vlucht van den molen is M. 17.00; de middellijn van de vijzel M. 1.20. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.89 -j- W.P. en weggemalen tot M. 0.87 -r- W.P. Het buitenwater kan worden ingelaten dooreen duiker met klep en schuif, groot M. 0.20 X M. 0.15, ter bodemsdiepte van M. 0.60 -r- W.P. Het peil werd door Gedep. Staten, bij besluit van 9 November 1883, gesteld op M. 0.50 -f- W.P. Op kosten van het waterschap worden onderhouden: de molen, enz., de bovengemelde dijken, de molensloot en twaalf in het Regl. genoemde duikers onder verschillende wegen en dammen, waaronder de reeds genoemde inlaatduiker. Tot de kosten dragen alle landen bij naar de grootte. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. Het bedrag der lasten was over 1904/8 gemiddeld f 1.375 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE GROENE POLDER. O = M. 1.25. GEMEENTE HAREN. P = M. 0.75 4- W.P. Het is niet bekend wanneer de polder is opgericht. De gronden hebben eene grootte van H. 35.00.00 en grenzen ten noordwesten aan de Hooilaan of Harender Hooidijk, in onderhoud bij den Oosterpolder, en aan het waterschap de Onnerpolder; ten noordoosten aan het Winschoterdiep en ten zuidoosten aan het Drentsche diep. Langs de laatstgenoemde grenzen bestaan geene kadijken en wordt het boezemwater afgesloten door de scheepstimmerwerven en een hooger liggend strookje land, alles in onderhoud bij de eigenaren dier gronden en erven. Ten zuiden van den spoorweg is de polder geheel ingesloten door het waterschap de Onnerpolder en afgescheiden dooreen kadijk bij dezen polder in onderhoud. De polder wordt door den spoorweg naar Winschoten in twee deelen gescheiden, verbonden dooreen bij het Rijk in onderhoud zijnden duiker van M. 0.50 diameter, waarvan de bodem ligt op M. 0.54 -4- W.P. Het water wordt op het Winschoterdiep geloosd dooreen windvijzelmolen, die eene vlucht heeft van M. 11.00; de middellijn der vijzel is M. 0.75. Het water kan opgevoerd worden tot M. 0.50 + W.P. en weggemalen tot M. 0.75 W.P. De waterstand inden polder wordt zooveel mogelijk gehouden op M. 0.48 -r- W.P., doch kan dit alleen inden zomer geschieden, daar de gronden des winters door onvoldoende afsluiting van het hooge boezemwater geregeld overstroomen. De drie ingelanden regelen de huishouding in onderling overleg. WATERSCHAP DE OOSTERPOLDER. GEMEENTE O = M. 2.06. haren. P = M. 0.73 ■+■ W.P. Het Reglement van het waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 14 November 1855 (P. B. 1856, no. 13), DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. vernieuwd den 15 November 1898 (P. B. no. 83) en gewijzigd den 17 Juli 1906 (P. B. no. 70). Het is groot H. 478.25.66 en wordt begrensd ten noordoosten door den dijk langs het Winschoterdiep; ten zuidoosten door den Onnerpolder, waarvan het is afgesloten door den Zuiderzanddijk of Hooidijk; ten westen door den Middelhorsterweg, den weg achter de Zwijnekampen en den Oosterweg en ten noorden door den Esserpolder waarvan het is afgescheiden door de Drift, den Noorder-zanddijk en een gedeelte van het Boerenmaar. Ten laste van het waterschap is het onderhoud der dijken ten noordoosten en ten zuidoosten en van den Middelhorsterweg, die langs en door den polder loopt. Tot het waterschap behooren nog eenige gronden gelegen ten zuiden van den Hooidijk langs den spoorweg naar Assen ter grootte van ongeveer H. 10; deze gronden wateren naar het waterschap af dooreen in dien dijk gelegen pomp bij het waterschap in onderhoud. De overige afsluitingen van den buiten waterstaat zijn in onderhoud bij de marktgenooten van Haren en Essen. De dijken langs de noordelijke en zuidelijke grens zijn hoog M. 0.35 + W.P., die langs het Winschoterdiep M. 1.10 -)- W.P. De spoorwegen naar Assen en Winschoten deelen den polder in drie deelen, die verbonden zijn door eene open watering en door vier duikers in onderhoud bij het Rijk. Inden Winschoterspoorweg ligt één duiker, groot in middellijn M. 1.00, met eene bodemsdiepte van M. 1.48 -f- W.P. Inden Asserspoorweg liggen drie duikers, groot in middellijn M. 0.40, 0.60 en 0.80 met eene bodemsdiepte van M. 0.50, 1.08 en 1.05 -f- W.P. De waterloozing geschiedt op het Winschoterdiep dooreen windvijzelmolen en een sluisje, dat ook ten dienste der scheepvaart inden polder wordt gebruikt. De watermolen staat aan het Winschoterdiep ongeveer tegenover de Roode Haan en heeft eene vlucht van M. 21.00; de middellijn der vijzel is M. 1.45. Het water kan worden weggemalen tot M. 0.73 W.P. en opgevoerd tot M. 1.33 + W.P. De sluis in het noordelijk gedeelte van het waterschap gelegen is eene schutsluis met naar beide zijden keerende deuren, wijd M. 4.25; de lengte der schutkolk is M. 23.00, terwijl de slagdrempel ligt op M. 1.30 -r- W.P. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. Het peil is in het Reglement bepaald op M. 0.45 W.P. De polder wordt inden winter onder water gebracht en gehouden. Op kosten van het waterschap worden onderhouden: de molen enz., het sluisje, de bovenvermelde afsluitingen van den buitenwaterstaat, de molensloot met nog eenige wateringen, eenige duikers en dein den polder gelegen Middelhorsterweg, genoemd in art. 4 Regl, Alle gronden dragen tot de kosten bij naar de grootte, doch de hooge gronden in art. 3 Regl. aangegeven, ter grootte van ongeveer H. 149, deelen slechts voor '/3 gedeelte inden omslag. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 ƒ 3.00 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden. WATERSCHAP DE ONNERPOLDER. 0-“-^ P= M °-80 * W-P-0.78 W.P. GEMEENTE HAREN. Het Reglement van het waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 14 November 1855 (P. B. 1856 no. 12), gewijzigd den 19 November 1858 (P. B. no. 80) en 10 November 1880 (P. B. no. 68). Het vigeerend Reglement werd vastgesteld den 17 Juli 1906 (P. B. no. 69). Het is groot ongeveer H. 1290 en grenst ten noorden aan den grindweg Haren—Onnen, aan de ten zuiden van den Harender Hooidijk gelegen en tot het waterschap de Oostpolder behoorende gronden, voorts aan genoemden Hooidijk, den G-roenepolder en den spoorweg naar Assen; ten oosten aan de Oostermoersche vaart en het waterschap de Oeverpolder; ten zuiden aan de zuidzijde van den Waterdijk en aan den Aoordlaarder Westpolder; ten westen aan de oostzijde van den Hooge Heereweg, de hooge gronden op de oostelijke helling van den Hondsrug gelegen, vervolgens aan den straatweg Groningen—Assen en de hooge gronden op de oostelijke helling van den Hondsrug tot den grindweg Haren—Onnen. De dijken langs die grenzen tot de Drift zijn in onderhoud bij dit waterschap, behalve voorzoover zij langs den Oeverpolder DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. zich uitstrekken, waar zij voor gemeenschappelijke rekening worden onderhouden. Ten noordwesten grenst het waterschap aan den Oosterpolder, waarvan het is afgesloten door den Harender Hooidijk, welke bij den Oosterpolder in onderhoud is. De hoogte der dijken is M. 0.40 tot M. 0.50 + W.P. Een klein deel van den polder langs den Hooidijk gelegen, wordt ten noorden door den spoorweg Groningen—Winschoten afgesneden; de watergemeenschap wordt onderhouden door twee duikers, in onderhoud bij het Rijk. De eene duiker, groot in middellijn M. 0.45, ligt met den bodem op M. 1.20 W.P., de andere, groot in middellijn M. 0.25, op M. 1.05 -j- W.P. Een windvijzelmolen aan het Drentsche diep staande, brengt het water op dat diep. De molen heeft eene vlucht van M. 22.65 en werkt op twee vijzels, de eene met eene middellijn van M. 1.56, de andere van M. 1.27, die het water kunnen wegmalen van M. 0.80 en 0.78 -4- W.P. en opvoeren tot M. 1.08 en 0.92 -4-W.P. Het peil wordt door de ingelanden voorgedragen en door Gedep. Staten bepaald, wat nog niet is geschied. De polder wordt inden winter onder water gebracht en gehouden. Tot inlating van het buitenwater en ook tot het weder doen afstroomen in het voorjaar dienen drie pompen met schuif en klep inden dijk aan het Drentsche diep. De eerste, ten noorden van den molen, groot M. 0.75 X M. 0.75, ligt met den bodem op M. 1.03 -T- W.P., de beide andere, ten zuiden van den molen, groot M. 0.75 X M. 0.75 en M. 0.40 X M. 0.40 liggen met den bodem op M. 0.98 en M. 0.86 -r- W.P. De waterstand wordt inden zomer gehouden op M. 0.31 ■— W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de bovenvermelde dijken en wegen, de wateringen, wegen, bruggen, duikers, enz., genoemd in art. 4 Regl. Alle gronden dragen tot de kosten bij naar de grootte, doch voor 2/3 wordt vrijdom verleend aan de gronden, gelegen ten oosten van den Hondsrug tot de Drift. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld ƒl.l25 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. WATERSCHAP DE WESTERBROEKSTERMADE POLDER. O = M. 1.71. GEMEENTE HOOGEZAND. P = M. 0.83 —■ W.P. De tijd der oprichting van den polder is niet bekend, doch hij bestond reeds in 1764. Het tegenwoordig waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 11 November 1884 (P. B. 1885, no. 4). Het is groot H. 330.33.72 en grenst ten noorden aan het Winschoterdiep; ten zuidoosten aan eene strook onbemalen gronden langs het Foxholster meer en verder aan het Drentsche diep. De dijken langs alle grenzen ter lengte van M. 8283 hebben eene hoogte van M. 1.10 tot M. 0.40 + W.P. en zijn in onderhoud bij het waterschap, uitgezonderd die langs liet Winschoterdiep welke in onderhoud zijn bij de gemeente Groningen. ‘) De spoorweg deelt den polder in twee deelen, die verbonden zijn door twee duikers, in onderhoud bij het Rijk, groot in middellijn M. 1.00, waarvan de westelijkste met den bodem op M. 1.27 -r- W.P. en de andere op M. 1.39 -f- W.P. ligt. De waterloozing heeft plaats dooreen windvijzelmolen, staande aan het Winschoterdiep, die het water op dit kanaal brengt. De molen heeft eene vlucht van M. 18.80; de middellijn der vijzel is M. 1.28. Het water kan opgevoerd worden tot M. 0.88 + W.P. en weggemalen tot M. 0.83 W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. Gedurende den winter wordt de polder onder water gehouden. Om het water in het voorjaar te kunnen doen afstroomen ligt er ten oosten van den molen eene pomp met schuif, groot M. 0.62 X M. 0.50, met eene bodemsdiepte van M. 0.69 -f- W.P., in onderhoud bij dit waterschap. Gedurende de zomermaanden wordt de waterstand gehouden op M. 0.55 h- W.P. Op algemeene kosten wordt het onderhoud gedragen van den ’) Conventie, ingevolge Resolutie van 13 December 1764, gesloten door de Heeren Raadsgecommitteerden met de volmachten van de Westerbroekstermadelanden den 14 Febr. 1765. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. molen, enz., van de bovenvermelde dijken, van de hoofdwateringen en van 7 duikers. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte. De lasten bedroegen over 1904/s gemiddeld f 2.625 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE FOXHOLSTERPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.22. P = M. 0.58 W.P. HOOGEZAND. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 19 Juli 1898 (P. B. no. 58). Het is groot H. 11.31.40 en grenst ten noorden aan het Foxholstermeer en een perceel on bemalen grond; ten noordoosten aan de sloot langs de zuidelijke waterkeering langs het Winschoterdiep, ten zuiden aan den kunstweg van Foxhol naar Foxham, de sloot achterlangs de erven van het dorp Foxham en aan het Foxholstermeer, ten westen eveneens aan dat meer. Langs de zuidelijke grens van de keersluis inde haven van Foxhol, en langs het meer liggen dijken hoog M. 0.45 + W.P., in onderhoud bij het waterschap. Aan het Foxholstermeer staat een windvijzelmolentje dat het water op het meer uitslaat. De molen heeft eene vlucht van M. 7.50 en de vijzel eene middellijn van M. 0.55. Het water kan worden opgevoerd van M. 0.58 -f- W.P tot M. 0.64 + W.P. Inden winter wordt de polder onder water gezet dooreen duiker, liggende onder den zuidelijken dijk, groot M. 0.30 X M. 0.32 met eene bodemsdiepte van M. 0.58 W.P., welke ook dient om in het voorjaar het water te doen afstroomen. De waterstand wordt inden zomer zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden gedragen het onderhoud van den molen, der bovenvermelde dijken en pomp. Alle gronden dragen tot de lasten bij naar de grootte; een perceel school en woning, genoemd in art. 3 Regl. is vrijgesteld. De lasten bedroegen over 1904/8 f 0.50 jaarlijks per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. 23 DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. WATERSCHAP DE KROPSWOLDERBUITENPOLDER. GEMEENTE O 1.93. HOOGEZAND. , P 0.70 ! W.P. Bij Statenbesluit van den 13 November 1860 (P. B. no. 68) werd het waterschap opgericht, vergroot den 18 November 1862, (P. B. 1863 no. 6), terwijl den 16 Juli 1868 het waterschap de Foxholster buitenpolder in dit waterschap werd opgenomen, dat nogmaals vergroot werd den 13 Juli 1887, (P. B. no. 56). Bij Statenbesluit van 9 Juli 1890 (P. B. no. 56) werden alle vroegere Reglementen ingetrokken en werd het thans bestaand waterschap opgericht en het Reglement vastgesteld. Het is groot H. 623.64.94. De grenzen zijn ten noorden het vaartje van het Foxholstermeer naar het Winschoterdiep en eenige onbemalen gronden aan het Foxholstermeer; ten oosten de grindweg naar Zuidlaren, in onderhoud bij de gemeente Hoogezand, doch waarvan de berm langs dezen polder als waterkeering dienst doet en onderhouden moet worden door de aanliggende eigenaren; ten zuiden het waterschap Kropswolde waaivan het is afgescheiden dooreen dijk; ten westen de hooge gronden langs het Zuidlaarder meer en verder het Drentsche diep. De dijken zijn in onderhoud bij het waterschap behalve die langs het waterschap Kropswolde, welke in onderhoud zijn bij dat waterschap. De polder wordt doorsneden door den spoorweg; de watergemeenschap wordt onderhouden door twee duikers in onderhoud bij het Rijk. De westelijke duiker, groot in middellijn M. 0.30, ligt met den bodem op M. 0.68 -4- W.P., de andere groot M. 0.50 in middellijn, op M. 0.78 -r- W. P. Aan de noordelijke grens van den polder ligt de vaart van het Foxholster meer naar het Winschoterdiep, ongeveer bij het meer afgesloten dooreen houten keersluisje met 1 paar deuren, die naar het diep keeren, wijd M. 5.00; de slagdrempel ligt op M. 1.88 -7- W.P. Dit sluisje behoort aan en is in onderhoud bij de firma W. A. Scholten en dient om het vuile fabriekswater uit het meer te houden. Een windvijzelmolen, aan het Zuidlaarder meer staande, slaat het water op het meer uit. De molen heeft eene vlucht van de boezem van het eemskanaal. M. 21.30; de middellijn der vijzel is M. 1.42. Het water kan daarmede worden opgevoerd tot M. 1.23 -j- W.P. en weggemalen tot M. 0.59 -f- W.P. Op ongeveer M. 700 ten noorden van den windmolen staat een zuiggasmotor-gemaal waardoor het water wordt gebracht op eene wijk naar het Drentsche diep. De motor is van 20 E.P.K. en drijft eene vijzel van M. 1.28 middellijn; het water kan worden opgebracht van M. 0.70 W.P. tot M. 0.40 -f W.P. Het peil is door Gedep. Staten bepaald op M. 0.50 W.P. bij besluit van 1 September 1899. Ten einde het water te kunnen doen afstroomen ligt aan de zuidzuide van den molen een duiker met deur, oostwaarts keerende, groot M. 0.50 X M. 0.50, met eene bodemsdiepte van M. 0.62 W.P. en bovendien wordt afgestroomd dooreen houten duiker met naar buiten keerende deur, groot M. 0.42 X 0.47 met eene bodemsdiepte van M. 0.35 -f- W.P. op het vaartje van het Foxholstermeer naar het Winschoterdiep. Op algemeene kosten worden onderhouden de molen, enz., de bovenvermelde dijken, de duiker en de hoofd wateringen. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt gedeeltelijk vrijdom verleend aan eenige gronden gezamenlijk groot ongeveer H. 28.00.00, wegens hooge ligging of omdat de dijken op die landen zijn gelegd. Het bedrag der lasten was over 1904/a gemiddeld /'3.50 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden, waarvan minstens twee moeten wonen buiten Kropswolde. WATERSCHAP KROPSWOLDE. O = M. 2.81 GEMEENTE HOOGEZAND. P = M. 1.76 -r- W.P. Bij Statenbesluit van 18 Juli 1905 (P. B. no. 60) zijnde waterschappen de Kropswolderpolder en de Leine opgeheven en de Reglementen daarvan ingetrokken; de gronden dier waterschappen werden tevens vereenigd tot één waterschap Kropswolde. De grootte bedraagt H. 932.34.94. De grenzen zijn: ten noorden het Foxholsterdiepje, het Winschoterdiep en de Molensloot; de afsluiting langs het Winschoterdiep en langs de Molensloot DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. bestaat uiteen kadijk in onderhoud bij de eigenaren der gronden waarop die dijk ligt, langs het Winschoterdiep, overigens uit een straatweg in onderhoud bij de gemeente Hoogezand; ten oosten aan het Kielsterdiep waar hooge gronden een kadijk niet noodig maken; ten zuiden aan het waterschap Wolfsbarge en Nieuwe Compagnie, met gedeeltelijk de Leinwijk als grens; deze wijk is bekaad, de noordelijke kadijk is in onderhoud bij de eigenaren der gronden waarop hij ligt; overigens dient als grens een laan en kadijk, eveneens in onderhoud bij de eigenaren; ten westen aan hooge gronden nabij het Zuidlaarderineer, aan het waterschap de Kropswolderbuitenpolder waar de afscheiding bestaat ineen kadijk in onderhoud bij de eigenaren en inden kunstweg van Zuidlaren naar Hoogezand, in onderhoud bij de gemeente Hoogezand. Alle dijken moeten worden onderhouden op M. 1.00 -f- W.P. De spoorweg loopt dwars door het noordelijk deel van het waterschap; de watergemeenschap wordt onderhouden door eene open watering en door twee duikers, in onderhoud bij het Rijk. De westelijkste duiker, groot in middellijn M. 0.60, ligt met den bodem op M. 1.45 h- W.P., de andere, groot in middellijn M. 0.30, ligt op M. 1.07 -j- W.P. Het water wordt op het Winschoterdiep geloosd door een stoomgemaal, staande aan gemeld diep ten oosten van Foxhol. Het stoomgemaal heeft een Cornwallketel met eene verwarmingsoppervlakte van 34 M2. en 9 atmospheren overdruk, eene machine van 45 E.P.K., die eene hevelcentrifugaalpomp drijft, waarvan de zuigbuis reikt tot M. 1.76 -f- W.P. en het water‘kan opbrengen tot M. 1.05 W.P.; de afvoerbuis heeft eene middellijn van M. 0.80. Het gemaal is in staat om M3. 70 per minuut M. 2.00 hoog op te voeren. Het peil is door Ged. Staten, bij besluit van 20 April 1906, bepaald op M. 0.90 -j- W.P. De wijken in het zuidelijk deel van het waterschap, zoomede de slooten gelegen tusschen het Nieuwe Compagniester- en het Kielsterdiep, loozen door eene ook voor scheepvaart dienende schutsluis met twee paar deuren, gelegen in het Nieuwe Compagniesterdiep op het Kielsterdiep; dit sluisje is wijd M. 5.00, heeft een schutkolklengte van M. 23.70 en een slagdrempeldiepte van M. 1.75 h- W.P. Indien hooge standen op het DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. Kielsterdiep deze loozing niet toelaten, wateren de bedoelde wijken en slooten op het noordelijk deel af dooreen steenen duiker met schuif; deze duiker is binnenwerks groot M. 0.78 bij 0.64; de bovenkant van den drempel ligt op M. 0.25 W.P. De schuif in dezen duiker wordt en blijft gesloten zoodra en zoolang het water aan de aan den duiker aanwezige peilschaal hooger is dan eendoor Ged. Staten op voordracht van het bestuur vastgesteld peil en kan geopend worden en blijven zoolang het water beneden dat peil is en dit openen voor den waterstand voor de gronden in Nieuwe Compagnie en Kiel noodig is. Bedoeld peil is nog niet vastgesteld doch het water op het Nieuwe Compagniesterdiep en de daarmede in verbinding staande wijken en slooten wordt zooveel mogelijk op W.P. gehouden. Op kosten van het waterschap worden onderhouden: de watergemalen, de schutsluis in het Nieuwe Compagniesterdiep, de hoofd- en dwarswatering en de duikers genoemd in art. 4 Regl. Alle gronden dragen tot de kosten bij naar de grootte, doch wordt geheele vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are, aan de perceelen gelegen langs het Winschoterdiep en aan gronden genoemd in art. 3 Regl. en gedeeltelijke vrijdom aan eveneens daar genoemde perceelen, waarbij tevens zijn vermeld de perceelen die nog een bijzonderen omslag van ƒ 0.50 en ƒ 0.25 per H. betalen voor nog niet afgeloste schulden der vroegere waterschappen de Leine en Kropswolderpolder. De lasten bedroegen over 1906/s voor de gronden, die vroeger tot het waterschap Kropswolderpolder behoorden, ƒ 3.00 en voor die van het voormalige waterschap de Leine ƒ6.00 gemiddeld per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden, waarvan twee zoo mogelijk worden gekozen uit de ingelanden, wonende ten noorden van den spoorweg en minstens één in het voormalig waterschap de Leine. WATERSCHAP WOLFSBARGE en NIEUWE COMPAGNIE. O = M. 1.80. GEMEENTE HOOGEZAND. P = M. 0.57 ~ W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van den 13 DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. Juli 1870 (P. B. no. 62) en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit d.d. 28 Juli 1870 (P. B. no. 78). Het is groot H. 299.95.05 ') en grenst ten noorden aan het waterschap Kropswolde, waarvan het is gescheiden door eene wijk, waarlangs de dijken in onderhoud zijn bij de aanliggende eigenaren, en voor een klein gedeelte dooreen dijk in onderhoud bij het waterschap Kropswolde; ten oosten aan de Nieuwe Compagniesterwijk, waar de pendammen tot afsluiting van den buitenwaterstaat in onderhoud zijn bij de eigenaren; ten zuiden voor een klein deel aan het waterschap Zuidlaren—Hoogezand, waarvan het gescheiden is door eene wijk, en verder aan onbemalen landen afgesloten door pendammen. De dijken langs genoemde wijk en de pendammen worden door de aanliggende eigenaren onderhouden. Ten westen wordt het waterschap begrensd door onhemalen landen langs het Zuidlaarder meer. De dijken langs de westelijke grens en langs de zuidelijke grens tot aan den kunstweg naar Zuidlaren zijn in onderhoud bij dit waterschap, die langs de wijken, welke op de Nieuwe Compagniesterwijk uitloopen, worden door de aanliggende eigenaren onderhouden. De afsluitingen van den buitenwaterstaat zijn hoog M. 0.75 •f W.P. Een windvijzelmolen aan de westelijke grens staande slaat het water uit op eene watering die naar het Zuidlaardermeer voert. De vlucht van den molen is M. 19.90; de middellijn der vijzel is M. 1.26. Het water kan worden opgevoerd tot M. 1.23 -|- W.P. en weggemalen tot M. 0.57 -f- W.P. Op korten afstand ten noorden van den molen ligt een steenen duiker met klep, in onderhoud hij dit waterschap, tot afvoer van water indien de waterstand dit gedoogt. De wijdte is M. 1.05, terwijl de bodem ligt op M. 0.50 -f- W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur vastgesteld, wat echter nog niet is geschied. Het aangenomen maalpeil is M. 0.07 W.P. Op kosten van het waterschap worden onderhouden: de molen, enz., de dijken bovenvermeld, de hoofdwatering met bijbehoorende werken omschreven in art. 4 Regl. en de bovenvermelde O Het Eeglement geeft aan H. 288.70.30. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. duiker. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch eenige perceelen genoemd in art. 3 Regl. genieten geheel of gedeeltelijk vrijdom. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld f 2.25 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden, waarvan twee uit de Nieuwe Compagnie en drie uit de Wolfsbarge gekozen moeten worden. WATERSCHAP ZÜIDLAREN—HOOGEZAND. O = M. 2.11. GEMEENTEN P = M. 0.55 -f- W.P. HOOGEZAND EN ZUIDLAEEN. Het waterschap, gedeeltelijk inde provincie Drenthe gelegen, werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluiten van Groningen en Drenthe van 10/4 November 1869 (P. B. 1870, no. 29) gewijzigd den 8/n November 1887 (P. B. 1888, no. 5) en 2,/14 Juli 1903 (P. B. no. 50). Het is groot H. 249.79.82, en grenst ten noorden voor een klein deel aan het waterschap Wolfsbarge en Nieuwe Compagnie en strekt zich naar het zuiden uit tot het Zuidlaarderveen. Het wordt verder geheel omringd door onbemalen landen. De afsluiting van den buitenwaterstaat geschiedt ten noorden, oosten en zuiden door pendammen in onderhoud bij het waterschap, evenals de dijken aan den westkant, die eene hoogte hebben van M. 0.80 -j- W.P. Aan de oostzijde van het waterschap liggen eenige gronden die, hoewel niet tot het waterschap behoorende, toch van de waterloozing gebruik maken en daarvoor denzelfden omslag betalen als van de landen in het waterschap wordt geheven. In het westelijk deel van den polder staat een windvijzelmolen, die het water uitslaat op eene sloot die door onbemalen landen naar het Drentsche diep loopt. De molen heeft eene vlucht van M. 19.10; de middellijn der vijzel is M. 1.24, terwijl het water kan worden opgevoerd tot M. 1.56 + W.P. en weggemalen tot M. 0.55 W.P. Ten zuiden van den molen ligt een duiker met klep om bij lagen boezemstand het polderwater af te laten stroomen. Deze duiker is groot M. 0.90 X M- 0.75, de bodem ligt op M. 0.85 -5- W.P. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. Het peil werd door Ged. Staten van Groningen en Drenthe vastgesteld den 6 Januari 1871 op M. 0.05 -f- W.P. De gemiddelde waterstand voor zomer en winter is W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., de werken ter afsluiting van den buitenwaterstaat en de in art. 4 Regl. genoemde wateringen en pompen. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte en naar de drie klassen waarin zij bij den omslag verdeeld worden. In de eerste klasse wordt de volle omslag betaald door H. 88.89.80, inde tweede 2/3 door H. 148.53.67 en inde derde klasse 'l3 van den omslag door H. 12.36.35. De omslag bedroeg inde jaren 1904/8 telkens inde eerste klasse f 3.00; inde tweede ƒ 2.00 en inde derde ƒl.OO. Het bestuur bestaat uit vijf leden. WATERSCHAP DE OEVERPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.72. haken. P = M. 0.76 W.P. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van 14 Juli 1891 (P. B. no. 70). Het is groot H. 136.05.45. Het grenst ten oosten met een klein deel aan het Zuidlaardermeer en verder aan het Drentsche diep; ten noordwesten aan den Onnerpolder en verder ten zuidwesten aan den Noordlarener Oostpolder. De dijken tot afsluiting van den buitenwaterstaat worden door dit waterschap onderhouden, behalve aan de zijde van den Onnerpolder en van den Oostpolder, waar het onderhoud voor gemeene rekening met die waterschappen plaats heeft. De dijk langs de oostelijke grens ligt op M. 0.40 -f- W.P. Van het Drentsche diep loopen drie wijken inden polder, met dijken omgeven, die bij dit waterschap in onderhoud zijn. Onder de middelste wijk ligt eene grondpomp om het water spoediger naar den molen te brengen, groot M. 0.30 X M. 0.30, met eene bodemsdiepte van M. 1.50 W.P. Het water wordt op het Zuidlaardermeer geloosd dooreen windvijzelmolen, die eene vlucht heeft van M. 16.40; de middellijn der vijzel is M. 1.10. Het water kan worden opgebracht tot M. 0.96 -f- W.P. en weggemalen tot M. 0.76 -e- W.P. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. Inden winter wordt de polder onder water gemalen; vanaf het droogleggen tot 1 Augustus wordt de waterstand op M. 0.16 -r W.P. gehouden en vanaf 1 Augustus tot het onder water malen wordt de waterstand tot W.P. verhoogd. Ten einde het hooge water in het voorjaar te kunnen doen afstroomen ligt inde eerste der genoemde wijken, van den molen gerekend, een houten pendam met klep, groot M. 1.29 bij M. 0.82, waarvan de bovenkant van den dorpel ligt op M. 0.63 -f- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de dijken bovenvermeld en alle waterlossingen in art. 4 Regl. genoemd, waaronder ook de bovengenoemde pendam. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. De lasten bedroegen over 1904/s gemiddeld f 2.125 per H. Het Bestuur bestaat uit vijf leden. WATERSCHAP DE NOORDLAARDER WESTPOLDER. GEMEENTE HAREN. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 10 Juli 1877 (P. B. 1878, no. 19). Het is groot H. 578.32.99, en omvat de hooge gronden gelegen tusschen de Drentsche A, de grens met de provincie Drenthe, het Zuidlaardermeer en den Oostpolder, terwijl de noordelijke grens loopt van de Drentsche A langs de noordergrens der plaats de Pol tot aan den grindweg van Onnen naar Noordlaren, in onderhoud bij de gemeente Haren. De grenzen zijn zeer nauwkeurig aangegeven in art. 1 Regl. . De waterlossing geschiedt langs natuurlijken weg, hetzij naar de Drentsche A, hetzij naar het Zuidlaardermeer, of ook door bemaling van het westelijk deel waarover een afzonderlijk waterschap, de Westerlanden en Besloten Yenen, is opgericht. Omstreeks vanaf de plaats de Pol liggen langs de Drentsche A eenige lager gelegen gronden. Deze gronden zijn omdijkt en, ter afstrooming van het water, liggen inden dijk langs de DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. Drentsche A twee duikers met klep, groot M. 0.50 X M. 0.40, beide op eene bodemsdiepte van M. 0.55 -4- W.P. De bedijking langs de A en de duikers worden door het waterschap de Westerlanden en Besloten Venen onderhouden. Volgens het Reglement worden slechts eenige wegen op algemeene kosten onderhouden. Tot die kosten moeten alle gronden bijdragen naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden 25 are. Een omslag wordt niet geheven, doch inde kosten van het onderhoud van voormelde wegen wordt voorzien door het verhuren van het jachtveld. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE WESTERLANDEN EN BESLOTEN VENEN. GEMEENTEN O = M. 1.10. HAREN, ZUIDLAREN EN VRIES. P = M. 0.50 ~ W.P. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluiten van Groningen en Drenthe van '7/10 Juli 1906 (P. B. no. 52), gewijzigd den 1907 (R R 1908, no 12). Voor zoover inde provincie Groningen gelegen behoort het tot het waterschap de Noordlaarder Westpolder. Het waterschap is groot ongeveer H. 160, waarvan H. 27.58 gelegen inde provincie Drenthe, en wordt begrensd ten noordoosten door den grindweg van Zuidlaren naar Haren, ten oosten door den zandweg van dien grindweg naar den Polschenweg en door den Westerschenweg; ten zuiden door onbemalen gronden, afgescheiden dooreen dijk, ten westen door de Drentsche A en ten noorden en noordwesten door de hooge gronden en bosschen van het landgoed de Pol en door den zandweg van Noordlaren naar Glimmen. De dijken langs de zuidergrens en langs de Drentsche A worden door dit waterschap onderhouden op eene hoogte van minstens M. 1.10 -f- W.P. Het water wordt dooreen windmotor geloosd op de A; de middellijn van den waaier is M. 7.50, die der vijzel M. 0.70. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. Opgemaaid kan worden van M. 0.50 -r- W.P. tot M. 0.60 -)- W.P. Bovendien wordt het water geloosd door de twee bij het waterschap de Noordlaarder westpolder genoemde uitwateringduikers inden dijk langs de A. Het peil wordt door Gedep. Staten bepaald, wat nog niet is geschied. Op algemeene kosten wordt gedragen het onderhoud van den windmotor enz., de hoofd- en dwarswateringen met duiker, de waterkeerende dijken en beide uitwateringduikers, art. 4 Regl. Alle gronden dragen bij naar de grootte; vrijdom geniet het eenig grondbezit beneden vijf are. De kosten bedroegen in 1907/8 f 6.00 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden. WATERSCHAP DE OOSTPOLDER TE NOORDLAREN. O = M. 1.74. P = M. 0.64 -r- W.P. GEMEENTE HAREN. Het Reglement van het waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 8 Juli 1862 (P. B. no. 76). Het is groot H. 338.10.95 en grenst ten noordwesten aan den Onnerpolder en is daarvan afgesloten dooreen dijk in onderhoud bij dat waterschap; ten noorden aan den Oeverpolder, waar de dijk gemeenschappelijk met dat waterschap wordt onderhouden ; ten oosten eerst aan den Oeverpolder en aan onbemalen gronden, (de dijken langs deze grens zijn bij dit waterschap in onderhoud), en verder aan het Zuidlaardermeer, waar hooge gronden de grens uitmaken. Vervolgens grenst het ten zuiden aan onbemalen gronden en aan de haven te Noordlaren, waarvan het is afgesloten dooreen weg in onderhoud bij de wederzijds aangrenzende eigenaren; ten zuidwesten aan den grindweg van Onnen naar Zuidlaren, in onderhoud bij de gemeente Haren. Eenige perceelen, ten westen van gemelden weg, ingesloten door den Noordlaarder Westpolder en afgesloten door boschwallen in onderhoud bij de eigenaren, behooren nog tot dit waterschap en wateren dooreen duiker inden weg daarop af, welke duiker in onderhoud is bij de gemeente Haren. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. De dijken langs de grenzen hebben eene hoogte van M. 0.80 -r- W.P. Een windvijzelmolen ten noordoosten van den grindweg staande slaat het water uit op eene sloot die naar de haven van Noordlaren leidt, welke in het Zuidlaardermeer uitkomt. De molen heeft eene vlucht van M. 20.40; de middellijn der vijzel is M. 1.32. Het water kan worden opgevoerd tot M. 1.10 -j- W.P. en weggemalen tot M. 0.64 -r- W.P. Het peil inden polder wordt door de ingelanden bepaald. In dep winter wordt de polder onder water gezet door drie duikers met klep, waarvan een ligt inde molensloot, groot M. 0.90 X M. 0.90, met eene bodemsdiepte van M. 0.70 W.P., de tweede meer noordwaarts, groot M. 0.72 X M. 0.75 met eene bodemsdiepte eveneens van M. 0.70 -h W.P. en de derde zuidwestelijk tegenover den molen van den Oeverpolder, groot M. 0.72 X M. 0.75 met eene bodemsdiepte van M. 0.80 -r- W.P., door welke duikers kan worden gestroomd en water ingelaten. Inden zomer wordt de waterstand zooveel mogelijk gehouden op M. 0.30 -h W.P. In het Koebroek, een zeer laag, omdijkt gedeelte in het zuidoosten van den polder, staat een watermolentje om het water van die landen beter naar den grooten molen te voeren. Dit molentje met eene vlucht van M. 7.40, werkt op een tonmolen van M. 0.50 diameter, die het water kan opvoeren tot M. 0.22 -I- W.P. en wegmalen tot M. 0.67 W.P. Dit molentje behoort aan en is met de omliggende kaden in onderhoud bij den eigenaar van het Koebroek, die het water daar zooveel mogelijk M. 0.20 lager houdt dan het zomerpeil van het waterschap. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, de bovenvermelde dijken, de wateringen met de drie genoemde klepduikers en de pompen en bruggen in art. 4 vermeld. Tot de kosten dragen alle landen, ook die in het Koebroek, naar de grootte bij, doch wordt vrijdom verleend aan eenige zeer hooggelegen perceelen ter grootte van H. 16.66.14. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld 1.875 per H. Het bestuur bestaat uit vier leden. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. WATERSCHAP NIEUWE COMPAGNIESTERDIEP. GEMEENTEN HOOGEZAND EN ZUIDLAREN. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij besluiten der Staten van Groningen en Drenthe van 9/12 November 1895 (P. B. 1896, no. 1), gewijzigd den 21/14 Juli 1903 (P. B. no. 53). Het is groot H. 505.29.59 (H. 436.53.49 in Groningen en H. 68.76.10 in Drenthe) en omvat het zuidelijkste pand van het waterschap Kropswolde, een groot deel van het waterschap Wolfsbarge en Nieuwe Compagnie, het noordelijk gedeelte van het waterschap Hoogezand—Zuidlaren en onbemalen landen gelegen ten zuiden en ten oosten van Wolfsbarge en Nieuwe Compagnie en ten westen van den weg Hoogezand—Zuidlaren. Ten oosten wordt het waterschap begrensd door het Kielsterdiep en ten westen door den grindweg van Hoogezand naar Zuidlaren tot aan de Drentsche grens. De grenzen zijn zeer nauwkeurig in art. 1 van het Reglement aangegeven. Alle gronden hebben door wijken gemeenschap met het Nieuwe Compagniester diep, dat tusschen het waterschap Kropswolde en den kunstweg van Zuidlaren naar den Kielster zwarten weg ligt, en vanuit dit diep met het Kielsterdiep boven het Kielsterverlaat. Het doel van het waterschap is om het Nieuwe Compagniesterdiep, bezuiden den daarin gelegen dam, en de wijk, op de zuidelijke grens van het waterschap Kropswolde, die dit diep met het Kielsterdiep vereenigt, behoorlijk voor de scheepvaart te onderhouden. Het peil op het diep is dat van het tweede pand van het Kielsterdiep dus M. 0.82 -j- W.P. Op algemeene kosten wordt gedragen het onderhoud van het diep en van de wijk op eene diepte van M. 0.975 -f- W.P. De bodemsbreedte en de glooiing zullen door Gedeputeerde Staten van beide provinciën, het bestuur gehoord, worden bepaald. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijfen twintig are. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. De lasten bedroegen voor 1904/8 gemiddeld f 1.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP NIEUW COMPAGNIESTERDIEPNOORDEINDE. GEMEENTE HOOGEZAND. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 21 Juli 1903 (P. B. no. 64). Het is groot ongeveer H. 315, omvat een deel der gronden van het waterschap Kropswolde en grenst ten noorden van den kunstweg door Kropswolde aan de eerste zwetsloot ten zuiden van het verlaat, op het noordeinde van het Nieuwe Compagniesterdiep gelegen, tot dit diep en verder om dit verlaat tot het Kielsterdiep; ten oosten aan het Kielsterdiep, ten zuiden aan de tweede zwetsloot noordelijk van den dam in het Nieuwe Compagniesterdiep om het noordeinde van dezen dam en de eerste zwetsloot noordelijk van de Leinwijk tot den kunstweg door Kropswolde, ten westen aan dezen kunstweg. Het doel van het waterschap is om het Nieuwe Compagniesterdiep vanaf den dam in dit diep op de zuidelijke waterschapsgrens tot de schutsluis bij de noordelijke waterschapsgrens behoorlijk voor de scheepvaart te onderhouden. Het peil is W.P. Op de vereeniging van het Nieuwe Compagniesterdiep met het Kielsterdiep ligt een schutsluisje, in onderhoud bij het waterschap Kropswolde, met twee paar deuren die naar de zijde van het Kielsterdiep keeren; de wijdte tusschen de slagstijlen is M. 5.00, de slagdrempeldiepte M. 1.75 W.P. en de schutkolklengte M. 23.70. Op algemeene kosten wordt gedragen het onderhoud van het diep op eene bodemsbreedte van M. 3.00, eene bodemsdiepte van M. 1.70 -4- W.P., zijnde de uitmonding in het Kielsterdiep M. 1.80 -f- W.P., met wederzijdsche glooiingen van ten minste l*/i op 1, benevens het verruimen en verdiepen van de op het diep uitkomende wijken over eene lengte van M. 20 van het diep, op eene bodemsbreedte van M. 2.50, ter diepte van M. 1.70 -j- W.P. met wederzijdsche glooiingen van minstens 1 ‘/2 op 1. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte; DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. vrijdom van lasten wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden 50 are en aan eenige in art. 3 genoemde perceelen, groot ongeveer H. 15 langs het Kielsterdiep. De lasten bedroegen over 1904/s gemiddeld f 0.88 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. Tweede pand van het Winschoterdiep van het Martenshoekster TOT HET ZüIDBROEKSTER VERLAAT. Het peil van het pand is evenals dat van het Iste pand W.P. De lengte is M. 8090, de bodemsbreedte M. 9.00, de diepte in de kimmen M. 2.00 4- K.P. en in het midden M. 2.20 -4- K.P. en de kleinste breedte op peil M. 14.50. Het Martenshoekster verlaat is inden regel geopend; aan de gemeente Groningen wordt echter door Gedep. Staten vergunning verleend het verlaat te sluiten, zoodra de waterstand tot peil is gedaald om op dit tweede pand een hoogeren stand te behouden. Het overtollige water wordt, zoodra het verlaat gesloten is, afgevoerd over de deuren van eene ontlastsluis en door de schuiven in die deuren. Tijdens den afvoer van het hooge water van Stadskanaal zijnde schutsluis en de ontlastsluis geheel geopend. Het Martenshoekster verlaat is eene steenen schutsluis met twee paar deuren oostwaarts keerende, wijd M. 7.00; de lengte tusschen de aanslagkanten der slagstijlen is M. 52.85; de schutkolkslengte is M. 44.85; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 2.21 -4- K.P., die der bovendeuren op M. 1.90 4- K.P. De houten ontlastsluis ten zuiden der schutsluis heeft één paar deuren en in elke deur eene schuif, wijd M. 4.68; de slagdrempel ligt op M. 1.56 -4 W.P., de bovenkant der deuren op W.P. Het Zuidbroeksterverlaat is eene steenen schutsluis met twee paar deuren, westwaarts keerende, wijd M. 6.00; de bovenslagdrempel ligt op M. 2.08 -4- K.P., de benedenslagdrempel op M. 2.20 -4- K.P.; de lengte tusschen de aanslagkanten der slagstijlen is M. 37.40, terwijl de lengte der schutkolk is M. 30.45. Het kanaal is voor dit gedeelte met de beide verlaten en de wallen aan de noordzijde in onderhoud bij de gemeente Groningen. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. De wallen aan de zuidzijde zijn tot aan de Boerenwijk in onderhoud bij de verschillende eigenaren; vanaf de Boerenwijk tot aan het Muntendammerdiep met de waterkeering, (hoog M. 1.30 -|- W.P.), bij het waterschap Oldambt. De weg aan de noordzijde van het kanaal is bij de provincie in onderhoud met het jaagpad. Met dit pand staan in verbinding: het Winkelhoeksterdiep, ') het Noordbroeksterdiep,2) het Kalkwijksterdiep,3) het Borgercompagniesterdiep,4) het Kielsterdiep en het Muntendammerdiep. De beide laatste kanalen verbinden het Winschoterdiep met het Stadskanaal. Het Kielsterdiep met het Annerveensche kanaal verbindt het Winschoterdiep met het Stadskanaal, nadat in 1872 de dam bij Bareveld, die het van dat kanaal scheidde, weggeruimd en een verbindingskanaal gegraven werd. Het loopt van het Winschoterdiep te Hoogezand tot het Stadskanaal bij Bareveld, is lang M. 15350, en wordt door twee schutsluizen in drie panden verdeeld. Het eerste pand van het Winschoterdiep tot het Kielster verlaat is lang M. 3710, het peil W.P., de bodemsbreedte M. 6.50 tot M. 7.00, de kleinste breedte op peil is M. 11.50, de bodemsdiepte inde kimmen M. 2.00 -f- K.P. en in het midden M. 2.20 -f- K.P. Het Kielster verlaat is eene steenen schutsluis met twee paar deuren, wijd tusschen de slagstijlen M. 6.00 en tusschen de remmingwerken M. 5.50; de slagdrempel der benedendeuren ligt M. 2.20 -f* K.P., die der bovendeuren op M. 2.26 K.P. De lengte tusschen de aanslagkanten der slagstijlen is M. 34.18, de schutkolklengte M. 26.80. 5) ') Zie pag. 464. 2) Zie pag. 376. 3) Zie pag. 384. “) Zie pag. 386. 5) Het verlaat is in 1907 vernieuwd. Het bovenhoofd van het toenmalig verlaat is vervallen en het benedenhoofd is het bovenhoofd geworden van het nieuwe verlaat. Het diep werd in 1906 op de bovenomschreven DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. Het tweede pand van het genoemde verlaat tot het Eexsterveensche verlaat is lang M. 9250, het peil is M. 0.82 -p W.P.; de bodemsbreedte M. 5.50 tot M. 6.00, de bodemsdiepte is inde kimmen M. 2.00 -4- K.P. en in het midden M. 2.20 -4- K.P.; de kleinste breedte op peil is M. 11.00. De lengte van het pand is inde provincie Groningen M. 5890. Het Eexterveensche verlaat is een steenen schutsluis met twee paar deuren, wijd M. 6.00; de slagdrempel der benedendeuren ligt op. M. 1.33 -4- W.P., die der bovendeuren op W.P., terwijl de schutkolklengte is M. 26.80. De voeding van dit tweede pand geschiedt door inlating van eenig water uit het derde pand, dat gemeen ligt met het eerste pand van het Stadskanaal. Het overtollige water wordt geloosd door vier schuiven inde deuren van het Kielster verlaat en dooreen ontlastsluis naast de schutsluis. Van 1 November tot 1 April wordt dit pand M. 0.15 onder peil gehouden. Het derde pand van het Eexterveensche verlaat tot het Stadskanaal is lang M. 2390. Het peil is M. 2.21 -j- W.P., de bodemsbreedte M. 6.00 tot M. 8.00, de diepte inde kimmen is M. 2.00 -r- K.P. en in het midden M. 2.20 -4- K.P. De lengte van het pand inde provincie Groningen is M. 370. Het kanaal met de verlaten is in onderhoud bij de gemeente Groningen. De noordelijke diepswallen van het Eexter- en Annerveensche kanaal zijn in onderhoud bij de gemeente Groningen, de zuidelijke bij de ingelanden van de waterschappen Gieter-, Eexter- en Annerveensche kanaal. Van het Kielsterdiep zijnde wallen aan weerszijden in onderhoud bij de gemeente Groningen van de hoek der Molenwijk tot het Kielster verlaat; beneden dat verlaat zijn zij in onderhoud bij de eigenaren der aanliggende gronden. Het Muntendammerdiep verbindt met het Meedemer of Dwarsdiep, het Westerdiep, het Benedendwarsdiep en het Oosterdiep door Veendam en Wildervank tot het Bovenwildervanksterverlaat, het Winschoterdiep met Stadskanaal. afmetingen gebracht. In dit diep zijn 45 wisselplaatsen aangebracht ter lengte van M. 40, die over M. 25 eene bodemsbreedte hebben van M. 8.00 met eene bodemsdiepte van M. 2.00 aan den kant en M. 2.20 inde as van het kanaal. 24 DB BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. In het begin der 17de eeuw voerden de Zuidbroekster, de Muntendammer en de Meedemer Veenen (Veendam en Wildervank waren nog niet ontgonnen) hun water af naar het Oldambt door de oude M en andere stroompjes. Onder dit gebied waren dus alle gronden der tegenwoordige Veenkoloniën begrepen van af de waterscheiding naar Westerwolde en de Pekel A ten oosten en de waterscheiding langs de tegenwoordige grenzen van het waterschap Oldambt ten westen. In 1635 was het Heeren (Winschoter) diep tot Zuidbroek gegraven en bedijkt en het verlaat te Zuidbroek gelegd, het diep was verder gegraven van Zuidbroek tot de Winschoterscheidings, dus waarschijnlijk tot het oude verlaat ten oosten van den weg naar Westerlee, doch dit gedeelte van het Winschoterdiep was nog niet bedijkt en de oude M en de andere waterleidingen voerden het water daarop ongehinderd af. Tot betere afwatering van die Veen wateren en tot bevordering der scheepvaart op het Winschoterdiep werd in 1635, „Accordt van die Veen wateren tusschen die Gecomm” van d heeren Borg. ende Raedt in Groningen en Drost, Schepperen ende Sylvesten des Termuntersyls d.d. 12 December 1635), besloten „die nije schipvaert van Winschoter scheidinge tot ant Suidbroekster voorlaet” te bedijken aan beide zijden en de dus gestoorde afwatering der gronden ten zuiden van het diep te herstellen door grondpompen om aldus het „ Westerleester ende Enter, Medemer, item Hilligerleester ende Muntendainster water” door te laten en af te voeren „sullende alle hetgeene is aan die Westzijde van de Olde JE na Suijtbroekster ende ’t geene an die Oostzijt van vorscreven Ee na Meedemer ende Westerleesche diep wateren.” Om nu het „Veenwater in ’t vorscreven diep en voorts door het Stadsdiep te leijden” werd bepaald om „een sloot achter die Veendijck ’ dus de Beneden Veensloot, (de tegenwoordige grens van het Oldambt), te graven waardoor getracht werd het water uit de Veenen naar den kant van Zuidbroek te leiden. Het graven dier Veensloot schijnt niet voldoende aan het voorgestelde doel te hebben beantwoord ten minste den 4 Mei 1637 is eene nadere overeenkomst gesloten tusschen de Stad en de Gecommitteerden van ’t Sijlvest van den Woldt Olden Ambte met verscheiden volmachten van die van Suitbroek ende DE BOEZEM VAN HET EEMSK ANAAL. Meeden. (Accordt van die affleidinge der Veenwateren ende die graving vaneen nije diep, streckende tot die ampliatie van ’t vorige contract van den 12 December 1635). Bij die overeenkomst werd bepaald dat „van de Ee omtrent die Hoge Dam enz. tot Suitbroeck an die westsijt van ’t verlaet” zal worden gegraven een diep, het tegenwoordige Muntendammerdiep, op de daarbij bepaalde afmetingen terwijl het verlaat bij de Hoge Dam daarna zal kunnen worden verwijderd. Het diep zal worden bedijkt voorzooveel noodig en ten dienste der landen ten westen van het diep gelegen zullen grondpompen worden gelegd om „onder door ’t diep haar water nae Munterzijll mogen uitlossen.” Indien de Stad het noodig mocht „vinden, dat een drijftvorlaet solde weerden gelecht, daer dit diep comt in ’t heeren diep sullen die van ’t Sylvest zijn verbonden aldaar te leggen een drijftvorlaet in vall van noott alliene te sluiten.” Bij deze overeenkomsten werden de kosten en het onderhoud dier werken ten laste van het Zijlvest gebracht behoudens eenige uitzonderingen inde eerste en het onderhoud der grondpompen onder het Muntendammerdiep inde tweede overeenkomst. De uitzondering in het eerste „Accordt” betrof de til over het Medemerdiep die de Meedemers mochten verplaatsen wanneer zij dat wilden terwijl hen verlof werd gegeven om in het diep een „drijftvorlaet” te plaatsen wanneer zij dat noodig vonden, maar blijkbaar op hunne kosten, wat eender Zijlrichters van Termunten en Gecommitteerde van het Sylvest van de Cley Oldampte aanleiding gaf tot een protest „alle dese saken van die Veenwateren, ende derselver aff'leidinge off bedijckinge haer als in ende doorlaeters, kracht sylbrieff, ende voorscheidene sententien niet te roeren, ende te blijven tot last van de beide Sijlvestenijen van den Wolt Olden Ambte, als door de voorscreven inlatinge ende vercortinge van haer dijcken grotelicks gebeneficeert.” Door het graven der Yeensloot en het Muntendammerdiep werd het Zijlvest bevrijd van de Veenwateren, die daarna op het Winschoterdiep ten westen van het Zuidbroekster verlaat afwaterden. ') *) Zie Statennotulen Najaarszitting 1908 blz. 7. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. Het kanaal is lang M. 13621 en wordt door twee schutsluizen in drie panden verdeeld. Het eerste pand van het Winschoterdiep tot het Veendammer benedenverlaat is lang M. 4956. Het peil is W.P., de minste diepte onder peil M. 2.00, de kleinste bodemsbreedte M. 7.00 en de kleinste breedte op peil M. 14. Het Veendammer benedenverlaat is eene steenen schutsluis, wijd M. 8.10, in het Westerdiep met twee paar deuren. De slagdrempels liggen op M. 2.25 h- W.P., de schutkolklengte is M. 42.50. Het tweede pand wordt gevormd door het Oosterdiep en het Westerdiep te Veendam van het bovenvermeld verlaat tot het Beneden-Wildervankster of Participanten verlaat. Het is lang M. 4083; het peil is W.P., de bodemsbreedte M. 7.00, de minste diepte onder peil M. 2.00 en de kleinste breedte op peil M. 11.—. Bij Statenbesluit van 14 Juli 1869 is aan het Bestuur van het waterschap Yeendammer beneden verlaat toegestaan om het Veendammer beneden verlaat te sluiten, zoodra het water tot M. 0.20 + W.P. is gedaald, onder bepaling dat zoolang het water niet tot peil is gedaald de schuthoogte niet meer dan M. 0.20 mag bedragen. Gedurende den tijd dat het verlaat gesloten is wordt het overtollige water afgevoerd door vier schuiven inde sluisdeuren. Het Beneden-Wildervankster of Participanten verlaat is eene steenen schutsluis in het Oosterdiep te Wildervank, wijd M. 7.00, met twee paar deuren; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 2.20 -j- W.P., die der bovendeuren op M. 1.00 -f- W.P.; de lengte der schutkolk is M. 45. Het derde pand is het Oosterdiep en het Westerdiep te Wildervank van bovengenoemd verlaat tot het Boven-Wildervankster verlaat. De lengte is M. 4382, het peil M. 1.10 + W.P., de minste diepte onder peil M. 1.70 en de kleinste breedte op peil M. 12.—. Het Bovenwildervankster- of Batjeverlaat is eene steenen schutsluis in het Oosterdiep met twee paar deuren, wijd M. 6.00; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 1.00 W.P., die der bovendeuren op M. 0.20 -h W.P. De lengte tusschen de aanslagkanten der slagstijlen is M. 42 en de lengte der schutkolk M. 35.50. Inde maanden December, Januari en Februari mag het water DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. M. 0.15 beneden peil worden gehouden *); het overtollige water wordt afgevoerd door zes schuiven inde deuren van het Participanten verlaat met een vermogen van 12 M2. Van deze kanalen is het Munterdammerdiep tot de draaibrug benoorden Muntendam met den westelijken wal met de waterkeering, hoog M. 1.19 4- W.P., in onderhoud bij het waterschap Oldambt en de oostelijke wal over die lengte met den kunstweg bij de gemeente Veendam; het volgende gedeelte, het Meedemer of dwarsdiep genaamd, met het Westerdiep en het Beneden Dwarsdiep bij de- waterschappen het Veendammer Benedenverlaat en Westerdiep; het Oosterdiep tot de Molenwijk bij het waterschap het Oosterdiep en van de Molenwijk tot het Boven-Wildervankster verlaat bij het waterschap het Wildervankster Participanten verlaat, zooals een en ander bij de betrokken waterschappen nader wordt opgegeven. Het onderhoud van het Meedemer diep is van de draaibrug benoorden Muntendam tot aan den molen „de Zeevaart”, even voorbij de uitmonding van het Westerdiep, ten laste van het waterschap het Veendammer Benedenverlaat en verder tot het einde ten laste der gemeente Meeden. De wallen en waterkeering ten noorden zijn in onderhoud bij het watersóhap Oldambt, voorzoover de grens van het waterschap, de zoogenaamde Zijlvester wal, strekt, en ten zuiden vanaf de bovenvermelde draaibrug benoorden Muntendam met het jaagpad 2) bij het waterschap het Yeendammer Benedenverlaat; verder is de grindweg van Muntendam naar Meeden de waterkeering, welke weg in onderhoud is bij de gemeente Veendam, terwijl eindelijk voorlangs de fabriek Hibernia de onderhoudsplicht op de gemeente Meeden rust, zooals ook de grindweg vanaf de Meedemer brug tot aan de Kloostertil in onderhoud is bij die gemeente. Langs het Westerdiep beneden het Veendammer benedenverlaat rust het onderhoud der waterkeeringen en het voetpad ten westen op de gemeente Muntendam en de eigenaren der 1) Besluit van G-ed. Staten van 28 November 1884, no. 13a, afd. 1. a) B;i de draaibrug inde bocht bestaat verschil tusschen de waterschappen Oldambt en Yeendammer Benedenverlaat over de onderhoudsplicht van eenige meter beschoeiing waar die verplichting voor het eene waterschap begint en voor het andere eindigt. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. aanliggende panden en van den dijk ten oosten op het waterschap Wiede en Tusschendiepen. Op dit pand van het Winschoterdiep wordt het water gebracht door de volgende waterschappen en polders, waaronder begrepen zijn die, welke slechts ten doel hebben het onderhoud der verschillende kanalen. Waterschap Jagerswijk, Spitsbergen en Kostverloren. „ Rustplaats. De Hoenpolder. Waterschap de Kielsterpomp. „ Kleine meer. „ O verwater. De polder het Poeltje. Waterschap Molenpolder de Nijverheid, „ de Kalkwiik. „ Borger en Tripscompagnie. „ Borgercompagnie westkant. De polder Vereeniging of Borger Compagnie oostkant. Waterschap Rotteveen. „ de Kleine Munte. De polder Tripscompagnie oostkant. Waterschap de Vriendschap. „ Jeannette. De Zwartpolder. Waterschap Westerbrink. „ de Goede verwachting. „ Wiede en Tusschendiepen. n de Beide Yeenslooten. „ Eendracht en Korte akkers. n Verbetering. „ Hoop op Beter. „ Kibbelgaarn. „ Midden-Ooster. „ Boven-Ooster. Waterschap het Wildervankster Participantenverlaat. „ Westerdiep. n Oosterdiep. ~ Veendammerbenedenverlaat. Zuidwending. DE BOEZEM VAN HET EEMSK ANAAL. Waterschap Havingapolder. „ de Schuilingpolder. WATERSCHAP JAGERSWIJK, SPITSBERGEN en KOSTVERLOREN. GEMEENTEN O = M. 2.09. ZÜIDBROEK EN SAPPEMEER. P = M. 0.95 -r- W.P. De polder werd opgericht bij willekeur, vastgesteld door Burgemeester en Raad der Stad Groningen den 13 Juni 1793. Het Reglement voor den molenpolder Jagerswijk, Spitsbergen en Kostverloren werd vastgesteld bij Statenbesluit van 14 November 1855 (P. B. 1856, no. 14); een nieuw Reglement werd vastgesteld den 11 Juli 1877 (P. B. no 54) en gewijzigd den 9 Juli 1878 (P. B. no. 87). Het waterschap is groot H. 437.05.50 en is verdeeld in drie onderdeelen, Jagerswijk, Spitsbergen en Kostverloren, die ook een zelfstandig bestuur hebben. Het waterschap grenst ten noorden en ten oosten aan het waterschap Oldambt en is daarvan gescheiden door pendammen bij dit waterschap in onderhoud; ten zuiden aan den provincialen grindweg van Sappemeer naar Zuidbroek en ten westen aan den grindweg liggende ten westen der Noordbroekstervaart, welke weg in onderhoud is bij de gemeente Sappemeer, voorzoover in die gemeente gelegen, en bij de gemeente Noordbroek voorzoover het overige gedeelte betreft. In'het onderdeel Kostverloren aan het Winschoterdiep staat een windvijzelmolen en een stoomgemaal die het water op dat diep brengen. De molen heeft eene vlucht van M. 19.25; de middellijn der vijzel is M. 1.84, die het water kan opvoeren tot M. 1.84 4- W.P. en wegmalen tot M. 0.90 -4- W.P. Het stoomgemaal heeft een cilindervormigen ketel met eene verwarmingsoppervlakte van 42 M2. De machine van 14 p. k. werkt_op eene vijzel, die eene middellijn heeft van M. 1.28 en het opvoeren tot M. 1.13 + W.P. en wegmalen tot M. 0.95 -4 W.P. Het peil van het waterschap is M. 0.75 -4- W.P., (art. 9 Regl.). DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. Aan het waterschap behoort het Noordbroeksterverlaat, eene steenen schutsluis tusschen het Winschoterdiep en de Noordbroekster vaart, wijd M. 4.95, met twee paar deuren, die zuidwaarts keeren; de slagdrempel der bovendeuren ligt op M. 1.60 -4- W.P., die der benedendeuren op M. 2.20 -f- W.P. De schutkolklengte is M. 22.75. De Noordbroekstervaart, van het verlaat tot Noordbroek lang M. 6285, behoort tot het gebied van het waterschap en het peil op dat kanaal is dus ook M. 0.75 W.P. Omtrent het onderhoud van dit kanaal wordt in het Reglement niets bepaald. Het is in 1869 door de gemeente Noordbroek hergraven, zoodat die gemeente zich daadwerkelijk met het onderhoud heeft belast. Op algemeene kosten worden onderhouden: het verlaat bovengenoemd, de watergemalen, enz., het Kostverlorenerdiep en verder eenige objecten in art. 5 Regl. genoemd. Tot deze kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch H. 63.25.00 hooge gronden genieten geheelen vrijdom, alleen voorzoover de lasten van het geheele waterschap betreft, niet voor die der onderdeelen waarin ze zijn gelegen. De lasten bedroegen in 1904/8 gemiddeld f 3.50 per H. De onderdeelen Spitsbergen en Kostverloren hebben elk verschillende objecten, wateringen enz. te onderhouden, opgenomen in artt. 6,7 en 8 van het Reglement. De kosten bedroegen voor deze onderdeelen over 1904/s gemiddeld f 1.81 per H. Het onderdeel Jagerswijk heeft geene afzonderlijke objecten te onderhouden. Het bestuur van het geheele waterschap bestaat uit vijf leden, één uit het onderdeel Jagerswijk en twee uit de beide andere onderdeelen. leder onderdeel heeft bovendien een afzonderlijk bestuur van drie leden, waaronder een lid van het Hoofdbestuur als voorzitter. De onderdeelen hebben een geheel zelfstandig beheer, onafhankelijk van het hoofdbestuur van het waterschap, zoodat ook geschillen met de ingelanden omtrent de begrooting en de rekening door Gedep. Staten worden beslist. r>E BOEZEM VAN HET EEMSK ANAAL. WATERSCHAP RUSTPLAATS. O = M. 1.24. P = M. 0.57 W.P. GEMEENTE HOOGEZAND. De willekeur, krachtens welke de vroegere molenkolonie is tot stand gekomen, dateert van 16 Juli 1804. Het Reglement van het tegenwoordige waterschap, dat toen tevens werd opgericht, is vastgesteld bij Statenbesluit van 13 November 1878 (P. B. 1879, no. 12). Het is groot H. 255.31.50 en grenst ten noorden aan den Hoenpolder, waarvan het gescheiden is door eene sloot en afgesloten door pendammen in onderhoud bij den eigenaar van dien polder en verder aan eene wijk waarlangs de dijken door dit waterschap worden onderhouden; ten oosten aan het Kalkwijksterdiep; ten westen aan het Kielsterdiep, (de wegen en paden langs die diepen zijn in onderhoud bij de aanliggende ingelanden); ten zuiden aan onbemalen landen waar de grens bestaat in eene wijk waarlangs de dijk in onderhoud bij dit waterschap ls. De dijken en wegen zijn M. 0.95 4- W.P. hoog. Op de gerheente Hoogezand rust het onderhoud van den steenen duiker, die de gronden aan weerszijden van den straatweg van Hoogezand naar Windeweer verbindt. Een stoomgemaal brengt het water op het Kielsterdiep. Dit stoomgemaal heeft een Cornwallketel met een verwarmend oppervlak van M2. 72 en 7.2 atmospheer overdruk; de horizontale compound machine van 20 E.P.K. werkt met condensatie en drijft een vijzel van M. 1.11 middellijn, die het water kan opvoeren van M. 0.57 -h- W.P. tot M. 0.67 -4- W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur vastgesteld, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt gehouden op M. 0.32 -r- WP. Op algemeene kosten worden onderhouden: het stoomgemaal, enz., de dijken bovengenoemd en de wijk van het stoomgemaal naar den straatweg. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are en aan tezamen ongeveer H. 15, op grond van vroegere DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. overeenkomsten, omdat op die gronden dijken zijn gelegd of wegens hooge ligging. Het bedrag der lasten was over 1897/8 f 7.00 en over 1908/„ f 8.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE HOENPOLDER. O = M. 1.19. GEMEENTE HOOGEZAND. P = M. 1.10 ~ W.P. De landen welke dit poldertje omvat, groot H. 9.21.00, liggen ten noorden van het waterschap Rustplaats, ten zuiden van den spoorweg tusschen den Kielster zwarten weg, het Kalk wij kster diep en twee van genoemden weg naar het diep loopende wijken. De zuidelijke wijk is dooreen pendam van het waterschap Rustplaats afgesloten. Langs een gedeelte van de noordelijke wijk ligt een dijkje, hoog M. 0.90 f W.P. De bemaling heeft plaats volgens de verkregen inlichtingen sedert 1879. Een windvijzelmolentje brengt het water inde noordelijke wijk, die op het Kalkwijksterdiep uitloopt. De vlucht van den molen is M. 7.78; de middellijn der vijzel M. 0.54. Het water kan worden opgevoerd tot M. 1.09 + W.P. en weggemalen tot M. 0.10 W.P. Men tracht den waterstand te houden op W.P. De landen behooren aan éénen eigenaar uitgezonderd H. 1.76, waarvoor jaarlijks eene vaste som van f 3.00 als bemalingskosten wordt betaald. WATERSCHAP DE KIELSTERPOMP. GEMEENTEN HOOGEZAND, ANLOO EN ZUIDLAREN. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluiten van Groningen en Drenthe van 18/11 Juli 1905 (P. B. no. 48) en omvat o. m. de gronden behoorende tot het waterschap van P. E. Braam te Kiel-Windeweer, dat bij besluit van 18 Juli 1905 (P. B. no. 58) werd opgeheven. Het is groot H. 92.42.95, waarvan H. 64.77.83 inde provincie Groningen en H. 27.65.12 in Drenthe zijn gelegen. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. Voor zoover het ten westen van het Kielsterdiep ligt is het gelegen tusschen de tweede, vijfde en negende wijken naar dit diep, gerekend van den kunstweg van Annerveen naar Wildervank, langs welke wijken vaste lanen de waterkeeringen vormen; ten oosten wordt de grens gevormd gedeeltelijk door pendammen, gedeeltelijk door den kunstweg langs het Kielsterdiep in onderhoud bij de gemeente Hoogezand; ten westen is het waterschap van bemalen gronden afgescheiden door pendammen. Ten oosten van het Kielsterdiep tot het Kalkwijksterdiep behooren de perceelen, liggende ter weerszijden van de uitwatering nog tot dit waterschap. De tot het waterschap behoorende gronden stroomen af door eene grondpomp onder het Kielsterdiep en den daarneven gelegen kunstweg en door eene afwatering naar het Kalkwijksterdiep. Onder de verschillende wijken, in het waterschap gelegen, liggen grondduikers, die inden waterafvoer voorzien. De grondpomp onder het Kielsterdiep is groot binnenwerks M. 0.40 bij 0.30, is met den bovenkant in het midden gelegen op M. 1.18 -4- W.P., doch moet bij de eerstvolgende belangrijke herstelling, of wanneer dit door Ged. Staten wordt noodig geacht, worden herlegd met den bovenkant op eene diepte van minstens M. 1.43 W.P. ') De afstrooming heeft plaats op natuurlijke wijze door die grondpomp en eene watering naar het Kalkwijksterdiep. Op algemeene kosten worden onderhouden de wateringen met grondpompen, de grondpomp onder het Kielsterdiep, de duiker inden Kielsterzwarten weg naar het Kalkwijksterdiep, de wijken en waterkeeringen langs de grenzen. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte; vrijdom wordt verleend aan het eenig bezit beneden vijf are en aan de perceelen gelegen ten oosten van het Kielsterdiep. Het bedrag der lasten was over 1905/8 gemiddeld f 0.90 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. ') Besluit van Gedep. Staten van 16 Febr. 1906, no. 81. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. WATERSCHAP KLEINE MEER O = M. 1.80. GEMEENTEN HOOGEZAND EN SAPPEMEEK. P =. M. 0.75 -f-'W.P. De polder Kleinemeer werd opgericht in 1775 Het Reglement van het tegenwoordige waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 12 Juli 1871 (P. B. 1872, no. 14). Het is groot H. 361.40.26 en grenst ten noorden aan het Winschoterdiep, (de kade, een bestraat voetpad, is in onderhoud bij de gemeenten Hoogezand en Sappemeer); ten oosten aan het Borgercompagniesterdiep, (de kunstweg langs dat diep is in onderhoud bij de gemeente Sappemeer); ten zuiden aan het waterschap Borgercompagnie westkant, waarvan het is afgesloten door dijken langs afgesloten wijken, welke dijken in onderhoud zijn bij dit waterschap; ten westen aan het Kalkwijksterdiep, zijnde de weg langs dat diep in onderhoud bij de aanliggende eigenaren. De spoorweg loopt dwars door het waterschap; de watergemeenschap wordt onderhouden door eene open watering en door een duiker groot in middellijn M. 0.35, met eene bodemsdiepte van M. 0.86 -f- W.P. Naast den spoorweg onder den straatweg van het station naar Hoogezand ligt nog een duiker, groot in middellijn M. 0.80, eveneens met eene bodemsdiepte van M. 0.86 W. P. Beide duikers zijn in onderhoud bij het Rijk. Een zuiggasmotorgemaal, ten noorden van den spoorweg staande, brengt het water op het Oude diepje, dat in het Winschoterdiep uitloopt. Het gemaal heeft een vermogen van normaal 35 E. P. K., dat kan worden opgevoerd tot 45 E. P. K. en brengt eene vijzel in beweging waarvan de middellijn is M. 1.35. Het water kan tot M. 1.05 + W.P. worden opgevoerd en weggemalen tot M. 0.75 W.P. Tusschen het Kleinemeersterdiep, lang M. 1275, met eene bodemsbreedte van M. 4.00, eene breedte op peil van M. 7.00 tot M. 9.00, eene diepte op peil M. 1.45 en waarop de waterstand zooveel mogelijk wordt gehouden op M. 0.55 -h W.P., dat van het oosten naar het westen het waterschap doorsnijdt, DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAB. en het Borgercompagniesterdiep ligt dicht bij de oostgrens het Kleinemeersterverlaat, waardoor ook water kan worden geloosd. Bit verlaat is eene steenen schutsluis met twee paar deuren, wijd M. 4.30, en eene schutkolklengte van M. 20, terwijl de slagdorpel der bovendeuren op M. 1.32 -4- W.P., die der benedendeuren op M. 1.65 -4- W.P. ligt. Het peil wordt door Gedep. Staten bepaald op voordracht van het bestuur, wat echter nog niet is geschied. Bet water wordt op M. 0.55 -4- W.P. gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: het gemaal, het verlaat bovengenoemd, (indien de gelden waarvoor het verlaat wordt verpacht minder bedragen dan f 35 zal het tekort moeten worden betaald door de landen liggende aan het Kleinemeersterdiep naar de grootte), het Kleinemeersterdiep, de dijken bovengenoemd en die aan de Kalkovens wijk, (maarde dijken die liggen om de insnijdingen in het waterschap zijn ten laste van hen ten wier behoeve zij bestaan) en eindelijk de pomp onder den Zwarten weg. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch worden H. 5.01.70 voor de helft en H. 4.89.90 voor */3 aangeslagen, op grond der 12 November 1834 met de eigenaren dier landen gesloten overeenkomst, daar op die landen de dijken werden gelegd. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/„ ƒ4.25 per H. Het bestuur bestaat uit vier leden. WATERSCHAP OVERWATER. GEMEENTEN P = M. 1.00 W.P. SAPPEMEER EN ZUIDBROEK. Opgericht in 1793 werd het Reglement van het waterschap, toen genaamd waterschap van den watermolen op de Klapstreek, vastgesteld bij Statenbesluit van 10 November 1857 (P. B. 1858, do. 7). Het werd vergroot bij Statenbesluit van 13 November 1867 (P. B. 1868, no. 4) en het Reglement weder gewijzigd bij Statenbesluiten van 10 Juli 1873 (P. B. no. 51) en 10 November 1881 (P. B. 1882, no. 4), bij welke laatste wijziging de naam Overwater werd aangenomen. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. Het is groot H. 284.52.65 en grenst ten noorden aan het WTinschoterdiep, waarvan het van de oostelijke grens tot over ongeveer M. 1300 lengte is afgesloten dooreen dijk, tevens voetpad, in onderhoud bij dé aanliggende eigenaren, en verder dooreen zandweg, die niet hooger is dan de aanzwettende erven; ten oosten aan de Boerenwijk; ten zuiden aan den polder het Poeltje en aan het Tripscompagniesterdiep; ten westen aan het Borgercompagniester diep. Langs de grenzen liggen dijken, behalve langs een gedeelte van het Tripscompagniesterdiep, waar het terrein hoog genoeg is om den waterstand van dat kanaal te keeren. De zwetten en de thans niet meer gebruikt wordende wijken zijn daarvan afgesloten door breede dammen. De spoorweg loopt dwars door den polder; de watergemeenschap wordt onderhouden door 7 duikers, waarvan zes M. 0.60 en een M. 0.75 middellijn heeft. Zij liggen óp eene diepte van M. 0.90 tot M. 1.90 -f- W.P. en zijn in onderhoud bij het Rijk. Het waterschap wordt bemalen door de aardappelmeelfabriek „Motké” te Zuidbroek en de carton- en papierfabriek te Sappemeer, welke fabrieken het opgemalen water, na het te hebben gebruikt, op het Winschoterdiep brengen. Deze bemaling is geregeld bij overeenkomst behoorende bij het besluit van Gedep. Staten d.d. 1 Mei 1908. De windwatermolen, die vroeger tot bemaling diende, is afgebroken. Het water kan door middel van twee vijzels worden weggemalen tot M. 1.00 W.P. Het peil is bij besluit van Gedep. Staten van 11 September 1896 bepaald op M. 0.90 -f- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., een gedeelte dijk aan de Boeren wijk en aan het Borgercompagniesterdiep, in art. 85 Regl. omschreven, (de andere dijken en pendammen moeten door de aanzwettende eigenaren worden onderhouden), een gedeelte van de Molenwijk en de Koloniewijk benevens de duiker onder den Zwarten weg. Tot de kosten wordt door alle landen bijgedragen naar de grootte, doch is vrijdom verleend aan H. 36.78.59, wegens de zeer hooge ligging volgens eene overeenkomst bij de oprichting van den polder. Het bedrag der lasten was over 1904/8 f 1.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. DE POLDER HET POELTJE O = M. 1.43. P = M. 0.28 -v- W.P. GEMEENTE ZUIDBROEK. De bemaling van dezen polder dagteekent van den 1 December 1881. De landen tot dezen polder behoorende liggen ingesloten tusschen het waterschap Overwater, het Tripscompagniesterdiep, het waterschap Rotteveen, den polder Tripscompagnie oostkant en het waterschap Oldambt. De oppervlakte is ongeveer H. 120. De polder is van de waterschappen Overwater en Oldambt en van de Boerenwijk door kadijken afgesloten, langs de overige grenzen door pendammen. De landen worden bemalen dooreen molen staande in het noordelijk deel van den polder, die het water uitslaat op de Boeren wijk naar het Winschoterdiep. De molen heeft eene vlucht van M. 12.86, en de middellijn der vijzel is M. 0.96. Het water kan worden opgevoerd tot M. 1.15 -j- W.P. en weggemalen tot M. 0.28 -r- W.P. De gronden behooren aan éénen eigenaar. WATERSCHAP MOLENPOLDER DE NIJVERHEID. O = M. 1.63. GEMEENTEN P M. 0.37 -i- W.P. SAPPEMEER EN MUNTENDAM. De molenpolder Oostkant Kleinemeer werd opgericht in 1805 of 1806. Het Reglement van het tegenwoordige waterschap, toen genaamd molenpolder de Nijverheid werd vastgesteld bij Statenbesluit van 10 November 1857 (P. B. 1858, no. 5). Een nieuw Reglement werd vastgesteld den 17 Juli 1906 (P. B. no. 62). Het is groot H. 144.65.48 en grenst ten noorden aan het Tripscompagniesterdiep, waarvan het is afgesloten dooreen dijk; ten oosten aan onbeinalen landen, afgesloten door pendammen; ten zuiden aan den polderde Yereeniging, waarvan het is gescheiden door de Provincielaan en eene wijk tot aan het Borgercoinpagniesterdiep, welk kanaal verder ten westen de grens van bet waterschap uitmaakt. Het onderhoud van alle overige dijken en waterkeeringen is DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL, ten laste der aanliggende ingelanden. De hoogte der dijken is ongeveer M. 1.20 -)- W.P. Het water wordt geloosd dooreen windwatermolen, die het in eene wijk brengt, welke dooreen duiker van M. 1.00 inwendige middellijn, met den bodem op M. 1.25 -r- W.P. gelegen, uitloopt in het Tripscompagniesterdiep. De vlucht van den molen is M. 15.85, de middellijn der vijzel M. 1.04. Het water kan tot M. 1.26 + W.P. opgebracht worden en weggemalen tot M. 0.37 -i- W.P. Het peil wordt zooveel mogelijk gehouden op M. 0.40 -j- W.P., doch dit wordt slechts met veel moeite verkregen. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de molenuitwatering met waterkeeringen, hoofdwatering, duikers, enz., genoemd in art 4 Regl. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte. Het gemiddeld bedrag der lasten over 1904/s was f 2.75 per H. Het bestuur bestaat uit twee leden. WATERSCHAP DE KALKWIJK. GEMEENTE HOOGEZAND. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van den 21 November 1882 (P. B. 1883, no. 15). Het omvat H. 828.45.24 en grenst ten noorden aan het Winschoterdiep; ten westen aan den Kielsterzwartenweg; ten zuiden aan de Woortmanslaan en ten oosten aan den Borgercompagniesterzwartenweg tot waar deze inde gemeente Sappemeer oostwaarts afloopt en van dit punt valt de grens samen met die der gemeente Hoogezand en Sappemeer tot aan het Winschoterdiep. Binnen deze grenzen vallende Hoenpolder en gedeelten van de waterschappen Rustplaats en Kleinemeer en van het waterschap Borgercompagnie Westkant. Het waterschap is speciaal opgericht met het doel om het Kalkwijksterdiep, dat vóór 1882 bijna geheel onbevaarbaar was, ineen bevaarbaar kanaal te herschapen en te houden op eene diepte van M. 1.80 W.P. Het peil is W.P., de lengte M. 8100, de bodemsbreedte M. 4.00 en de breedte op peil M. 9.40. De DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. diepswallen en de waterkeeringen zijn in onderhoud bij de aangrenzende eigenaren. Op algemeene kosten wordt onderhouden: het diep en elf daarover bestaande draaien voor voetgangers, benevens het Kalkwijksterhooghout over het Winschoterdiep. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. Over 1904/8 was het gemiddeld bedrag der lasten f 1.70 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden. WATERSCHAP BORGER EN TRIPSCOMPAGNIE. GEMEENTEN SAPPEMEER, MUNTENDAM, ZUIDRROEK, VEENDAM EN WILDERVANK. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 21 November 1882 (P. B. 1883, no. 29). Het Reglement werd gewijzigd bij Statenbesluiten van den 11 November 1884 (P. B. 1885, no. 26) en 14 Juli 1887 (P. B. no. 63) en 14 November 1888 (P. B. 1889, no. 11), met intrekking van het Statenbesluit van 17 November 1891, den 15 Maart 1892 (P. B. no. 35) en 18 Juli 1905 (P. B. no. 56). Een nieuw Reglement werd vastgesteld den 16 Juli 1907 (P. B. no. 48). Het doel der oprichting was de verbetering en het behoorlijk onderhoud, ten behoeve der scheepvaart, van het Borgercompagniester- en van het Tripscompagniesterdiep. Tot het waterschap behooren de gronden, welke op die diepen afwateren en wel, behalve de onbemalen landen, de waterschappen en polders Overwater, (het zuidelijk deel), de Nijverheid, het Poeltje, Rotteveen, de Vereeniging, Tripscorapagnie oostkant, de kleine Munte, de Vriendschap, de Zwartpolder, Westerbrink, Jeannette, Borgercompagnie westkant, (oostelijk gedeelte), en Kleine meer, (voor een klein gedeelte ten oosten). Tot het waterschap behooren buitendien nog enkele gronden, die afwateren onder het waterschap Westerdiep, maar als belanghebbende bij den goeden toestand der kanalen voor de scheepvaart gedeeltelijk inde lasten van dit waterschap moeten bijdragen. Het waterschap is groot ongeveer H. 2610. De grens loopt ten noorden langs het Winschoterdiep en 25 DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. verder van dit diep door het waterschap Overwater op korten afstand ten oosten van het Borgercompagniesterdiep tot den spoorweg en verder ten zuiden van den spoorweg tot aan de Boeren wijk; ten oosten langs die wijk en verder langs de grens van het waterschap Oldambt en de westelijke en zuidelijke grenzen van het waterschap de Goede Verwachting tot aan den grindweg naar Muntendam verder langs dien weg en langs de noordelijke en de westelijke grenzen van het waterschap Westerdiep tot en met vier plaatsen ten zuiden der Woortmanslaan. Van daar loopt de grens evenwijdig met die laan tot aan den Zwarten weg der Borgercompagnie; ten westen langs dien Zwarten weg tot het punt van aan vang vaneen rijweg naar het Borgercompagniesterdiep in het waterschap Kleinemeer, langs dien weg tot op ongeveer M. 150 ten oosten van het genoemde diep en van daar op korten afstand westelijk van dat diep tot aan het Winschoterdiep. Bij overeenkomst tusschen het bestuur van dit waterschap en gecommitteerden uit belanghebbenden te Annerveensch kanaal, behoorende bij het besluit van Ged. Staten van 23 September 1904, is bepaald dat eenige gronden ten zuiden van den kunstweg van Wildervank naar Spijkerboor wederzijds het Annerveensch kanaal, zullen afstroomen op het tweede pand van het Borgercompagniesterdiep. De molens, waardoor een gedeelte dezer gronden werden bemalen, zijn vervallen. Het bij Statenbesluit van 14 Juli 1857 opgerichte waterschap de Schuilingpolder, inde bovenbedoelde gronden begrepen, is feitelijk door de gewijzigde afwatering vervallen. De gronden hebben eene grootte van H. 120.56.26, waarvan H. 75.42.06 inde provincie Groningen en H. 45.14.20 inde provincie Drenthe zijn gelegen. De voor deze afwatering gegraven wateringen, zoomede drie onder de wijken, een onder het Annerveensch kanaal en een onder het Kielsterdiep gelegde grondduikers en een onder den Borgercompagniester Zwarten weg gelegen duiker worden door de eigenaren dezer gronden onderhouden. In het Borgercompagniesterdiep ligt het Borgercompagniester verlaat, eene steenen schutsluis met twee paar deuren, breed M. 6.00; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 2.00 -f- W.P., die der DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. bovendeuren op M. 1.70 -f- W.P. De schu'tkolklengte is M. 25.00. Van het Kleinemeersterdiep is dit kanaal afgesloten door eene schutsluis (zie blz. 381). Het peil van het Borgercompagniesterdiep boven het verlaat, lang M. 5835, is bepaald op M. 0.30 + W.P., beneden dat verlaat, lang M. 3000, en op het Tripscompagniesterdiep, lang M. 6055, op W.P. Het Borgercompagniesterdiep beneden het verlaat en het Tripscompagniesterdiep worden gehouden op eene diepte van M. 1.85 -f- W.P. en het Borgercompagniesterdiep boven het verlaat op M. 1.50 W.P. De bodemsbreedte en de glooiing wordt op voordracht van het bestuur, na de ingelanden te hebben gehoord, door Gedep. Staten bepaald. De bodemsbreedte is M. 4.50; de breedte op peil M. 10. Op algemeene kosten worden onderhouden: de beide kanalen, het verlaat bovengemeld, dat niet verder benedenwaarts mag worden verplaatst en waarvan de opbrengsten ten voordeele van het waterschap zijn, en zeven draaien voor voetgangers over het Borgercompagniesterdiep en zes met het hooghout over het Tripscompagniesterdiep. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt voor 2/3 gedeelte vrijdom verleend aan ongeveer H. 140, om het gering belang dat deze perceelen hebben bij de scheepvaart of afwatering op de beide kanalen en geheele vrijdom aan het eenig grondbezit beneden vijftien are. Door deze laatste bepaling worden ongeveer H. 28 vrijgesteld. De lasten bedroegen over 1905/„ gemiddeld f 1.30 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden. WATERSCHAP BORGERCOMPAGNIE WESTKANT. O = M 1.93. GEMEENTEN SAPPEMEER, HOOGEZAND EN MUNTENDAM. P = M. 0.38 -r- W.P. De polder werd door de belanghebbenden opgericht bij notarieele acte in 1835 en omvatte H. 188.28.52. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 20 November 1900 (P. B. 1901, no. 7) en heeft thans eene grootte van H. 218.94.87. De landen grenzen ten noorden aan het waterschap Kleine- DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. meer en zijn daarvan afgesloten door dijken in onderhoud bij dat waterschap en door den Borgercompagniester Zwarten weg in onderhoud bij de aanliggende eigenaren; ten oosten aan den kunstweg langs het Borgercompagniesterdiep, in onderhoud bij de gemeenten Sappemeer en Muntendam ieder voor het gedeelte in die gemeenten gelegen; ten zuiden aan de Borgercompagniesterlaan tot de as van den Borgercompagniester Zwarten weg, in onderhoud bij de gemeente Muntendam, langs die as en van daar tot aan het Kalkwijksterhoofddiep aan onbemalen gronden, waar de afscheiding bestaat uit pendammen in onderhoud bij de aangrenzende eigenaren; ten westen aan het Kalkwijksterdiep, zijnde de weg daarlangs in onderhoud bij de aanliggende eigenaren. Een windvijzelmolen staande in het noordelijk gedeelte van den polder beneden het Borgercompagniesterverlaat brengt het water dooreen steenen duiker inden Borgercompagniesterweg in het Borgercompagniesterdiep. De molen heeft eene vlucht van M. 18.70; de middellijn der vijzel is M. 1.18. Het water kan tot M. 1.55 -j- W.P. opgevoerd worden en weggemalen tot M. 0.38 -- W.P. Het peil is door Gedep. Staten bij besluit van 27 Juni 1902, bepaald op M. 0.40 W.P. Op algemeene kosten wordt gedragen het onderhoud van den molen, der molenwijk van den Zwarten weg tot den Borgercompagniesterweg met de duikers in die wegen, der wederzijdsche dijken langs de molenuitwatering en de wateringen ter weêrszijden van den Zwarten weg, benevens de jaarlijksche uitkeering ad. f 5.50 aan het waterschap Kleine Meer voor onderhoud van den dijk tusschen beide waterschappen. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch vrijdom wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. De kosten bedroegen over 1904/8 gemiddeld f 2.50 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. DE POLDER VRREENIGING OF BORGERCOMPAGNIE OOSTKANT. GEMEENTEN O = M. 2.00. SAPPEMEER, MUNTENDAM P = M. 0.38 -T- W.P. EN VEENDAM. De polder, opgericht door belanghebbenden bij notarieele acte d.d. 23 Maart 1836, omvat H. 372.14.85 en grenst ten noorden aan de Provincielaan en aan eene wijk tot aan het Borgercompagniesterdiep; ten oosten aan het Tripscompagniesterdiep, waarlangs een voetpad; ten zuiden aan wijken in hooge gronden, hiervan afgesloten door pendammen, en ten westen aan het Borgercompagniesterdiep. De afsluitingen van den buitenwaterstaat, hoog M. 1.00 -f W.P. zijn alle in onderhoud bij de aanliggende eigenaren, behalve de dijken om het kanaal van den molen naar het diep, die door den polder worden onderhouden. Een windvijzelmolen, staande aan de westzijde van den Zwarten weg, die midden door den polder loopt, brengt het water op eene wijk die naar het Borgercompagniesterdiep beneden het verlaat voert. De molen heeft eene vlucht van M. 23.50; de middellijn der vijzel is M. 1.52. Het water kan tot M. 1.62 -f- W.P. opgevoerd worden en weggemalen tot M. 0.38 W.P. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., met de bovenvermelde dijken langs de afvoerwijk, welke kosten over alle gronden worden omgeslagen naar de grootte. Vrijdom genieten H. 4.69.60 voor het geheel, H. 12.91.80 voor */8, H. 4.05.10 voor 3/4, H. 40.54.50 voor en H. 10.98.34 voor gedeelte volgens overeenkomst wegens de hooge ligging dier gronden of omdat de dijken er op zijn gelegd. Het gemiddeld bedrag der lasten bedroeg over 1905/8 ƒ 0.30 per H. Het bestuur bestaat uit vier leden. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. WATERSCHAP ROTTEVEEN. GEMEENTE MUNTENDAM. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 12 Juli 1882 (P. B. no. 51) doch er werd geen Reglement vastgesteld. Het is groot H. 12.59.70 en ligt tusschen de polders het Poeltje en Tripscompagnie oostkant, het Tripscompagniesterdiep en het waterschap Oldambt. Het grenst echter niet onmiddellijk aan het Oldambt doch er liggen eenige onbemalen gronden tusschen beide. De noordelijke en zuidelijke grens wordt gevormd door wijken, die uitloopen in het Tripscompagniesterdiep, terwijl de zuidelijke wijk van eene soort kade is voorzien. Het water werd geloosd op de noordelijke wijk dooreen windvijzelmolentje, dat het water kon opvoeren tot M. 1.14 -f- W.P. en wegmalen tot M. 0.11 -f- W.P. Inde maand Januari 1894 is de molen omgewaaid en niet weder hersteld, zoodat, daar de afsluiting van den buitenwaterstaat ook verbroken is, het water nu op het Tripscompagniesterdiep, op W.P., afstroomt. WATERSCHAP DE KLEINE MUNTE GEMEENTE O = M. 1.14. MUNTENDAM. P = M. 0.02 W.P. Eenige gronden gelegen aan de zuid-westelijke grens in het waterschap Oldambt en behoorende tot het waterschap de Munte waren niet bij machte hun water onder die waterschappen te loozen en waren daarom ook vrijgesteld van de betaling der lasten van beide waterschappen. Deze gronden werden bij Statenbesluit van 11 November 1884, (P. B. 1885, no. 26) tot een waterschap vereenigd en tevens gebracht onder het waterschap Borger en Tripscompagnie, waaronder zij afwaterden. Bij hetzelfde besluit werd het Reglement vastgesteld. Het is groot H. 29.90.36 en grenst ten noorden en ten oosten aan het waterschap de Munte; ten zuiden aan de Tripscompagniesterlaan, in onderhoud hij de gemeente Muntendam, en ten westen aan den polder Tripscompagnie oostkant. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. De grenzen bestaan uit omliggende hooge gronden, behalve aan de westelijke grens langs de molenwijk van dezen polder en van den polder Tripscompagnie oostkant, waar een dijk ligt van ongeveer M. 150 lengte, in onderhoud bij dit waterschap. Aan de westelijke grens staat een windvijzelmolen. die het water brengt op eene wijk, welke onder de Tripscompagniesterlaan door naar het Tripscompagniesterdiep voert. De molen heeft eene vlucht van M. 7.35; de middellijn der vijzel is M. 0.53. Het water kan worden opgevoerd tot M. 1.12 + W.P. en weggemalen tot M. 0.02 W.P. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Ten einde bij hoogen waterstand inden polder op natuurlijke wijze te kunnen afstroomen ligt er dicht bij den molen een duiker met klep en schuif, groot M. 0.25 X M. 0.25, met den bodem op eene diepte van M. 0.20 W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de bovenvermelde dijk en de duiker, tot welke kosten alle gronden bijdragen naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are. Het gemiddeld bedrag der lasten was over de jaren 1904/8 f 1.25 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE POLDER TRIPSCOMPAGNIE OOSTKANT. GEMEENTE O = M. 1.72. MUNTENDAM. P = M. 0.34 -5- W.P. De polder, opgericht bij willekeur in 1830 is groot H. 169.38.10 en grenst ten noorden aan het waterschap Rotte veen en eenige onbemalen gronden en is daarvan afgesloten dooreen dijkje; ten oosten eerst aan de waterschappen de Munte en de Kleine Munte, waarvan het is afgesloten door dijken en gedeeltelijk door pendammen, en verder aan de wijk, die tot molensloot dient, waarvan het eveneens dooreen dijk is afgesloten; ten zuiden aan eene zijwijk van het Tripscompagniesterdiep, de scheiding met het waterschap Jeannette, waarlangs ook een dijk ligt; ten westen aan het Tripscompagniesterdiep, waar het voetpad in onderhoud is bij de aanliggende ingelanden. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. Alle dijken langs de grenzen zijn in onderhoud bij den polder, doch de pendammen bij de aanliggende eigenaren. De waterkeeringen zijn hoog M. 1.00 + W.P. Midden inden polder ten noorden van de Tripscompagniesterlaan staat een windvijzelmolen, die het water uitslaat op eene wijk die eerst oostwaarts op en dan langs de grenzen van het waterschap de Kleine Munte, onder de bovenvermelde laan, naar de bovenvermelde zijwijk van het Tripscompagniesterdiep voert. De molen heeft eene vlucht van M. 15; de middellijn der vijzel is M. 1.14. Het water kan worden opgevoerd tot M. 1.38 + W.P. en weggemalen tot M. 0.34 -r- W.P. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz. de bovenvermelde dijken en een duiker onder de Tripscompagniesterlaan, waartoe alle gronden bijdragen naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan H. 13.31.18, omdat op die gronden de dijken zijn gelegd. De lasten bedroegen inde jaren 1904/s gemiddeld ƒ2.385 per H. Het bestuur bestaat uit twee leden. WATERSCHAP DE VRIENDSCHAP. O = M. 1.41. P = M. 0.26 -4- W.P. GEMEENTE MUNTENDAM. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluiten van den 14 en van den 23 Juli 1869 (P. B. nos. 73 en 65.) Het is groot H. 32.26.30 en grenst ten noorden aan onbemalen landen, waarvan het is afgesloten door eene laan, in onderhoud bij de aanliggende ingelanden; ten oosten aan den Bovenweg en ten zuiden aan de Huismanslaan, (den zoogenaamden Tolweg), beide wegen in onderhoud bij de aanliggende eigenaren; ten westen aan het waterschap Jeannette, waarvan het is afgesloten door de genoemde Huismanslaan en verder door de molenwijk, waarlangs de kade, voorzoover noodig, onderhouden wordt door de aanliggende eigenaren. Een windvijzelmolen loost het water op eene wijk, die eerst om de oostgrens van het waterschap Jeannette en verder door dit waterschap naar het Tripcompagniesterdiep loopt. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. De molen heeft eene vlucht van M. 11.80; de middellijn der vijzel is M. 0.78. Het water kan worden opgevoerd tot M. 1.15 -f W.P. en weggemalen tot M. 0.26 W.P. Op de westelijke grens ligt onder een pendam even ten noorden van den molen een duiker met klep en schuif, die dienen kan om het water af te voeren en in te laten, groot M. 0.25 X M. 0.25, met eene bodemsdiepte van M. 0.21 -f- W.P. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen en de duiker. Alle wateringen, zelfs de molensloot, zijn in onderhoud bij de aanliggende ingelanden. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de uitgestrektheid. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 f 2.875 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. Ingevolge eene overeenkomst, die van weerszijden ten allen tijde kan worden opgezegd, wateren eenige gronden, groot H. 1.08.00, ten noorden van het waterschap gelegen daarop af en betalen daarvoor den vollen omslag. WATERSCHAP JEANNETTE. O = M. 1.56. GEMEENTE P = M. 0.22 W.P. MUNTENDAM. Deze landen werden vroeger door vijf molentjes bemalen, waarvoor vergunning door Gedep. Staten was verleend bij besluiten van 6 Febr. 1844, 27 Januari 1846, 7 Oct. 1845, 3 Nov. 1846 en 16 Jan. 1851. Bij Statenbesluit van 14 November 1889 (P. B. 1890, no. 9) werden die gronden onder één waterschap vereenigd en tevens het Reglement vastgesteld, gewijzigd den 16 November 1897 (P. B. no. 81). Het is groot H. 107.67.00 en grenst ten noorden aan den polder Tripscompagnie oostkant, waarvan het is afgescheiden door eene wijk; ten oosten aan onbemalen landen, afgesloten door pendammen, en aan het waterschap de Vriendschap, waarvan het is gescheiden gedeeltelijk door eene wijk en gedeeltelijk DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. door de Huismanslaan of Tolweg, en aan het waterschap de Goede Verwachting, waarvan het is gescheiden door pendammen ; ten zuiden aan onbemalen landen en aan den Zwartpolder, waarvan het door eene wijk is gescheiden; ten westen aan het Tripscompagniesterdiep, waarlangs een voetpad. De dijken langs de noordelijke en de zuidelijke grens zijn bij het waterschap, de overige afsluitingen bij de aanliggende eigenaren in onderhoud. De kadijken zijn ongeveer M. 1.15 -f- W.P. hoog. Het waterschap is doorsneden door drie boezemkanalen; de afgescheiden deelen zijn door drie grondpompen met elkadr verbonden. De grondpomp onder de zuidelijkste wijk, groot M. 0.60 X M. 0.60 ligt met den bodem op M. 0.93 -r- W.P., die onder de middelste, groot M. 0.86 X M. 0.80 op M. 1.10 -r- W.P., die onder de noordelijkste, groot M. 1.04 X M. 0.95, op M. 1.20 -f- W.P. Inden winter worden twee dier wijken afgesloten door heidammen om gedurende dien tijd vrij te zijn van het doorslaan der kaden. De middelste wijk kan echter niet afgesloten worden omdat die dient tot uitwatering van het waterschap de Vriendschap. De kaden langs deze wijken worden door de aanliggende eigenaren onderhouden. ') Een windvijzelmolen loost het water op de zij wijk van het Tripscompagniesterdiep aan de noordergrens gelegen. De vlucht van den molen is M. 14.15; de middellijn van de vijzel is M. 0.98. Het water kan tot M. 1.34 -f- W.P. opgevoerd worden en weggemalen tot M. 0.22 -r- W.P. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. inden winter worden ook de bovenvermelde twee wijken afgemalen, wanneer het water daarin te hoog wordt. Daarvoor liggen er onder de dijken dier wijken twee duikers met afsluiting, groot M. 0.45 X M. 0.45, waarvan de bodem ligt op M. 0.60 -f- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden : de molen, enz., de hoofdwatering met de daarin gelegen duikers en pompen, de beide genoemde afvoerduikers, de kadijken bij de omschrijving der grens vermeld en het plaatsen en opruimen van de boven- i) De gevoerde onderhandelingen om de waterschappen de Vriendschap en Jeannette onder ééne bemaling te brengen, zoodat de polder dan geheel zoude kunnen worden afgesloten, hebben nog geen resultaat gehad. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. vermelde heidammen, welke dammen, naar rade van het bestuur, worden geplaatst onder bepaling dat zij moeten geplaatst zijn van 1 November tot 1 Maart. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt voor '/4 gedeelte vrijdom verleend aan de landen waarop de meervermelde grensdijken liggen, welke landen eene oppervlakte beslaan van H. 55.37.90. Bovendien hebben twee perceelen, tezamen H. 0.23.90 geheele vrijdom, terwijl twee andere, groot H. 1.56.20, voor f 0.50 per H. worden aangeslagen wegens de hooge ligging. Het gemiddeld bedrag der lasten bedroeg over 1904/„ f 4.50 per H. Het bestuur bestaat uit twee leden. DE ZWARTPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.26. MUNTENDAM. P = M. 0.09 -r- W.P. Vergunning tot het bouwen vaneen watermolen op deze gronden werd verleend bij Resolutie van Gedep. Staten van 27 Januari 1846. De polder is groot H. 26.70.00 en grenst ten noorden aan het waterschap Jeannette, waarvan de gronden zijn gescheiden door eene wijk; ten oosten aan onbemalen landen, afgesloten dooreen pendam; ten zuiden aan eene wijk langs onbemalen landen; ten westen aan het Tripscompagniesterdiep. Langs de noordelijke wijk ligt een dijkje; voor het overige is de grond hoog genoeg om het water te keeren. Alle afsluitingen langs de grenzen zijn in onderhoud bij de aanliggende eigenaren. Een windvijzelmolentje, staande aan eene wijk midden inden polder, brengt het water op die wijk, welke het naar het Tripscompagniesterdiep voert. l)e molen heeft eene vlucht van M. 8.00; de middellijn der vijzel is M. 0.52. Het water kan worden opgevoerd tot M. 1.17 + W.P. en weggemalen tot M. 0.09 -h- W.P. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden en inden zomer liggen de gronden meestal geheel droog. De molen wordt voor gemeene rekening door de beide eigenaren onderhouden. WATERSCHAP WESTERBRINK. GEMEENTE O = M. 1.58. VEENDAM. P = M. 0.15 -T- W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit d.d. 16 Juli 1868 (P. B. no. 116) en het Reglement vastgesteld den 22 Juli 1869 (P. B. no. 97). Het is groot H. 51.05.51 en grenst ten noorden aan het waterschap de Goede Verwachting, waarvan het is gescheiden door dammen in onderhoud bij de eigenaren; ten oosten aan den grindweg naar Muntendam, in onderhoud bij de gemeente Veendam; ten zuiden aan het waterschap Westerdiep, waarvan het is gescheiden door eene wijk; ten westen aan eene wijk en aan onbemalen landen. Langs de zuidgrens ligt eene waterkeering en langs de onbemalen landen liggen dammen. De waterkeering wordt door het waterschap, de dammen door de aanliggende eigenaren onderhouden. In het westelijk gedeelte van het waterschap staat een windvijzelmolen, die het water op eene zij wijk loost, welke naar het Tripscompagniesterdiep voert. De vlucht van den molen is M. 14.85, de middellijn der vijzel M. 1.02. Het water kan worden opgevoerd tot M. 1.43 -f W.P. en weggemalen tot M. 0.15 W.P. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten wordt gedragen het onderhoud van den molen, enz., van de hoofdwatering, van de bovengenoemde dijken, waterkeeringen, van den dam inde Batterwijk nabij de molenuitwatering gelegen en van enkele verspreide pompen. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wegens de hooge ligging wordt vrijdom verleend aan H. 8.79.22. Het bedrag der lasten was over 1904/8 gemiddeld f 3.125 per H. Het bestuur bestaat uit twee leden. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. WATERSCHAP DE GOEDE VERWACHTING. GEMEENTEN O. = M. 1.83. VEENDAM EN MUNTENDAM. P. = M. 0.06 W.P. De polder werd in 1836 opgericht en het Reglement van het tegenwoordig waterschap vastgesteld bij Statenbesluit van 10 November 1857 (P. B. 1858, no. 6) en gewijzigd den 14 November 1889 (P. B. 1890, no. 9); dit Reglement werd ingetrokken en een nieuw vastgesteld den 27 November 1906 (P. B. 1907, no. 10). Het is groot omstreeks H. 123 en grenst ten noorden aan de Huismanslaan of Tolweg, in onderhoud bij de aanliggende eigenaren, den Achterweg, in onderhoud bij de gemeente Muntendam, de Slingerij, in onderhoud bij de aanliggende eigenaren, den Middenweg en den kunstweg Zuidbroek-Veendam, beide wegen in onderhoud bij de gemeente Veendam, tot het Westerdiep; ten oosten aan het Westerdiep; de weg daarlangs, voorzoover inde gemeente Muntendam gelegen, is in onderhoud bij het waterschap Veendammer Beneden verlaat en, voorzoover in de gemeente Veendam gelegen, in onderhoud bij deze gemeente; ten zuiden voor een gedeelte eveneens aan het Westerdiep en verder aan het waterschap Westerbrink waarvan het is afgescheiden door bovengenoemden Middenweg en vervolgens door eene afgesloten wijk, waarlangs de lanen door de aanliggende eigenaren worden onderhouden; ten westen aan onbemalen landen en aan de waterschappen Jeannette en de Vriendschap, van welke het is afgesloten door dijken in onderhoud bij de aanliggende eigenaren en door den bovenvermelden Bovenweg, die ook door de aanzwettende eigenaren wordt onderhouden. Onder den weg, die van den Middenweg naar het Westerdiep loopt, en onder het dwarsvaartje daarlangs ligt eene grondpomp, in onderhoud bij het waterschap Yeendammer Benedenverlaat, groot M. 0.28 X M. 0.28, waarvan de bodem op de einden M. 0.48 -f- W.P. ligt. Onder den Middenweg liggen ook twee pompen bij het waterschap in onderhoud. Het water wordt op het Westerdiep beneden het Yeendammer Beneden verlaat geloosd dooreen electrisch motorgemaal. De motor heeft een vermogen van 18 E. P. K.; de middellijn der vijzel is M. 1.12. Het water kan worden opgevoerd tot M. 1.20 -f- W.P. en weggemalen tot M. 0.10 + W.P. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Dicht bij het Westerdiep ligt inde afvoersloot van den molen een duiker met schuif, waardoor bij hoogen waterstand uit den polder kan worden afgestroomd. Deze duiker is hoog M. 1.00, wijd M. 0.58 en ligt met den bodem op M. 0.30 W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: het gemaal, de toevoersloot en uitwatering met daarin gelegen duikers met klieve of schuif benevens pompen inde wegen, alle genoemd in art. 4, Regl. Tot die kosten dragen alle gronden bij naar de grootte. Het bedrag der lasten was over 1904/8 gemiddeld f 3.75 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP WIEDE EN TUSSCHENDIEPEN. GEMEENTEN O = M. 2.07. VEENDAM EN MUNTENDAM. P = M. 0.90 -r- W.P. Deze polder werd opgericht in 1818. Het Reglement van het tegenwoordige waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit d.d. 12 Juli 1859 (P. B. no. 38) en gewijzigd den 16 Juli 1868 (P. B. no. 104), den 10 November 1869 (P. B. no. 104), den 16 November 1871 (P. B. 1872, no. 7); een nieuw Reglement werd vastgesteld den 12 November 1890 (P. B. 1891, no. 11). Het is groot H. 309.16.75 en wordt begrensd ten noorden door het Meedemer Dwarsdiep, afgesloten dooreen kadijk; ten oosten door den grindweg langs het Oosterdiep; ten zuiden door den weg langs het Bovend warsdiep en ten westen door den begrinden Heereweg en nog een eind kunstweg bij het Benedendwarsdiep en verder door kadijken langs het Westerdiep. De kadijken zijn in onderhoud bij dit waterschap en de wegen bij de gemeente Veendam, welke wegen en kadijken M. 1.30 -f W.P. hoog zijn. Het Benedendwarsdiep deelt het waterschap in twee deelen, die door eene grondpomp met afsluiting, groot M. 1.00 X 1-00, met eene bodemsdiepte bij de einden van M. 1.82 W.P., verbonden zijn. Bij deze grondpomp staat een houten schot, dat het water van het hoogere deel tot M. 0.23 -r- W.P. opschut, omdat voor het zuidelijke (hoogere) gedeelte een hoogere waterstand dan in het DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. noordelijk gedeelte gewenscht is. Behalve deze grondpomp liggen er onder de Kleine Laan, de Kerklaan en de Nieuwe Laan en onder den Meedemer grindweg in het geheel vier duikers. Het water wordt afgevoerd op het Westerdiep dooreen stoomgemaal, staande in het noordelijk gedeelte van het waterschap, ten zuiden van den Meedemerweg. Het stoomgemaal heeft een Cornwallketel met vier Gallowaybuizen van 16 paardenkrachten ; de horizontaal liggende machine werkt met condensatie en brengt eene vijzel in beweging van M. 1.28 middellijn, die het water kan opvoeren tot M. 1.17 + W.P., en weggemalen tot M. 0.90 -f- W.P. Het peil of de peilen van het waterschap worden, op voordracht van het bestuur, door Gedep. Staten vastgesteld, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt gehouden op M. 0.50 W.P. Ten einde bij al te lagen waterstand water uit het Westerdiep te kunnen doen instroomen liggen er onder den dijk langs dat diep drie pompen met schuif. De eerste, groot M. 0.25 X M. 0.25, met eene bodemsdiepte van M. 0.51 W.P., ligt even beneden het verlaat; de andere groot M. 0.38 X M. 0.38, met eene bodemsdiepte van M. 0.18 W.P., ligt op de eerste bocht van het diep boven het verlaat; de laatste groot M. 0.35 X M. 0.85, met eene bodemsdiepte van M. 0.40 -f- W.P., ligt een eind voorbij (ten zuiden) de Kerklaan. Op algemeene kosten worden onderhouden: het stoomgemaal, enz., de hoofdwateringen op de Oude A (de afmetingen der verschillende panden zijn in art. 4 Regl. vastgesteld), de dijken bovenvermeld en de klieven, schutten, enz., dienende tot bewaring van het water daar, waar het door het bestuur noodig wordt geoordeeld, met nog de bovengenoemde grondpomp, duikers en inlaatpompen. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan H. 13.56.05, wegens hooge ligging of omdat het stoomgemaal op die gronden is gebouwd. De lasten hebben over 1904/8' gemiddeld f 5.50 per H. bedragen. Het bestuur bestaat uit vijf leden, waarvan twee hunne bezittingen moeten hebben inde Wiede, twee tusschen het Dwarsdiep en de Kerklaan en één boven de Kerklaan. DB BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. WATERSCHAP DE BEIDE VEENSLOOTEN. GEMEENTEN O = M. 1.90. MEEDEN EN MUNTENDAM. P = M. 0.43 -r- W.P. Het Reglement „betreffende het waterschap de beide Veenslooten, behoorende onder den windwatermolen genaamd Ooncordia” werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 20 Juli 1861 (P. B. no. 48); een nieuw Reglement werd vastgesteld den 17 Juli 1900 (P. B. no. 50). Het waterschap is groot H. 173.27.95 en grenst ten noorden aan den weg langs de Benedenveensloot, welke weg, voorzoover onder de gemeente Meeden gelegen, bij die gemeente in onderhoud is en, voorzoover inde gemeente Muntendam, bij de aanliggende eigenaren inde Munte; ten oosten aan het Westerleesche veen, waarvan het is afgesloten door hooge veengronden, tot 1896 het eigendom der gemeente Groningen, maar sedert verkocht 'j; ten zuiden en ten westen aan de Bovenveensloot tot aan de uitmonding in het Meedemerdiep. Een windvijzelmolen brengt het water op de Jachtveensloot, die in het Meedemerdiep uitloopt. De vlucht van den molen is M. 18.00, de middellijn der vijzel M. 1.10. Het water kan worden opgevoerd tot M. 1.47 + W.P. en weggemalen tot M. 0.43 -r-W.P. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten wordt onderhouden: de watermolen, enz., de molen uitwatering met de daarvoor liggende klieve, de Beneden Veendijkssloot, de dijken en de waterkeeringen tot afsluiting van den buiten waterstaat, tot welke kosten alle gronden bijdragen naar de grootte. Vrijdom wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. Heidegronden betalen '/4 gedeelte van den aanslag, terwijl de gronden, die ontgonnen worden, bij betalen moeten de helft van het bedrag dat de andere gronden inde kosten van oprichting van het waterschap hebben betaald. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 / 2.75 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. *) De vervening dezer gronden geschiedt thans naar de zijde der Pekel A. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. WATERSCHAP EENDRACHT EN KORTE AKKERS. GEMEENTEN O = M. 1.80. VEENDAM EN MUNTENDAM. P = M. 0.38 -r- W.P. Dit waterschap werd opgericht en gereglementeerd, onder intrekking der Statenbesluiten van 14 November 1867 en 16 Juli 1868, bij Statenbesluit van 9 November 1875, waarbij het waterschap Eendracht werd opgeheven; gewijzigd den 19 Juli 1876 (P. B. no. 61) en vergroot en gewijzigd bij Statenbesluit van den 5 November 1889 (P. B. 1890, no. 2) onder opheffing van het waterschap Vosseveld en vereeniging met nog eenige gronden en vaststelling vaneen nieuw Reglement; eene Reglementswijziging had plaats den 10 Juli 1895 (P. B. no. 54) en den 17 Juli 1900 (P. B. no. 27). Het is groot H. 345.22.94. Het grenst ten noorden aan de Bovenveensloot en aan een weg vanaf de Veensloot naar den grindweg naar Veendam, (de weg en de waterkeeringen zijn in onderhoud bij de aanliggende eigenaren); ten oosten aan een dijk langs eene wijk, de scheiding met het waterschap Hoop op Beter, in onderhoud bij dit waterschap. De grens ten zuiden loopt eerst langs het Zuidwendinger hoofddiep, waar de grond hoog genoeg ligt om den waterstand van het kanaal te keeren, en gaat verder noordwaarts tot aan de noordelijke grens van het waterschap Verbetering en van daar weer westwaarts langs genoemd waterschap, gescheiden door wijken, waarlangs de dijken aan deze zijde door dit waterschap worden onderhouden, en voor een klein gedeelte door een dijk in onderhoud bij het waterschap Verbetering. ') Ten westen grenst het waterschap aan den grindweg naar Veendam, in onderhoud bij de gemeente Veendam. De afmetingen der dijken zijn bepaald in art. 37 Regl. Inde Bovenveensloot ligt op de vroegere scheiding der waterschappen Eendracht en Korte Akkers en Vosseveld eene pomp met sleuf om de lagere landen in Eendracht en Korte Akkers te vrijwaren van last van het water der hoogere landen in Vosseveld. De pomp heeft een doorstroomingsvermogen van 0.90 M2; ») Aan de zuidelijke grens liggen echter slechts dijken van het keersluisje tot het Oosterdiep. 26 DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. het bestuur waakt dat de pomp wordt gesloten en geopend volgens de bepalingen van art. 54 Regl. De Jachtveensloot behoort tot het waterschap en is het kanaal, waarin de molen het door de Bovenveensloot aangevoerde water uitslaat en dat min of meer rechthoekig van die Bovenveensloot naar het Meedemerdiep loopt. De Bovenveensloot is vanaf Vosseveld westwaarts de toevoersloot naar den molen. De inwijken, die op het Zuidwendiger hoofddiep uitloopen, worden bij hoogen waterstand op het Zuidwendiger hoofddiep afgesloten door sleufdammen, terwijl de hoofdwijk naar Korte Akkers bij hoogen waterstand op het Oosterdiep te Veendam wordt afgesloten door eene keersluis. Deze keersluis, wier deuren westwaarts keeren, heeft eene wijdte van M. 4.75, terwijl de slagdrempel ligt op M. 1.23 -4- W.P. De keersluis en de sleufdammen zijn van 1 December tot 10 Maart afgesloten, doch kunnen geopend worden volgens dein art. 37bis Regl. gestelde bepalingen. Yan af 10 Maart tot 1 December zal de keersluis gesloten worden zoodra en zoolang het buitenwater hooger dan M. 0.40 -j- W.P. staat en zullen de sleufdammen eveneens gesloten zijn zoodra en zoolang het buitenwater hooger dan M. 0.50 + W.P. staat. De keersluis wordt vanwege het bestuur bediend; de opening en sluiting der sleufdammen geschiedt door belanghebbenden onder toezicht van het bestuur. Een windvijzelmolen staande in het noordelijk gedeelte van het waterschap loost het water op de Jachtveensloot bovenvermeld. De vlucht van den molen is M. 21.65; hij werkt op twee vijzels met eene middellijn van M. 1.38 en van M. 1.08. De groote vijzel kan het water tot M. 1.42 -f- W.P. opvoeren en wegmalen tot M. 0.38 -4- W.P.; de kleine kan het opvoeren tot M. 1.27 -f- W.P. en wegmalen tot M. 0.24 -4- W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur, bepaald, wat echter nog niet is geschied. Het aangenomen peil is M. 0.34 -4- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de Bovenveensloot, de bovenvermelde dijken, de keersluis inde hoofd vaart, de sleufdammen en de pomp inde Yeensloot bovenvermeld. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte doch DE BOEZEM VAN HET EEMSK ANAAL. wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are en aan niet ontgonnen veen- of dalgronden en aan water, welke gronden na ontginning worden aangeslagen inde lasten nadat de eerste vrucht is geoogst. Vrijdom wordt thans genoten door H. 10.87.28. Het bedrag der lasten was over 1904/8 gemiddeld ƒ3.25 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden, van welke twee moeten zijn eigenaren van gronden behoorende tot het vroegere waterschap Vosseveld. WATERSCHAP VERBETERING GEMEENTE O = M. 2.24. VEENDAM. P = M. 0.33 -r- W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 13 Juli 1870 (P. B. no. 61) en het Reglement vastgesteld den 12 Juli 1871 (P. B. no. 96), gewijzigd den 16 November 1871 (P. B. 1872, no. 6), 23 Juli 1874 (P. B. no. 50), 11 November 1886 (P. B. no. 85) en 19 November 1901 (P. B. 1902 no. 12). Het is groot H. 236.58.86 en grenst ten noorden aan eene zijwijk van het Oosterdiep; ten oosten aan het waterschap Eendracht en Korte Akkers en ten zuiden aan het waterschap Midden Ooster, waarvan het is gescheiden door wijken, waar langs de dijken in onderhoud bij dit waterschap zijn. Van de Eendracht en Korte Akkers en ten zuiden van eene strook onbemalen grond, tusschen Midden Ooster en Eendracht en Korte Akkers gelegen, is het waterschap alleen dooreen dijk afgesloten. De grens ten westen is het Oosterdiep; de dammen inde inwijken, die daar dienen tot afsluiting van het kanaal zijn eveneens in onderhoud bij dit waterschap, doch wanneer de ingelanden die verder oostwaarts willen hebben moeten zij de dan noodige dijken zelf onderhouden. De dijken zijn M. 1.40 -f- W.P. hoog. Aan de noordergrens van het waterschap staat een windvijzelmolen, die het water op de bovenvermelde zijwijk van het Oosterdiep uitslaat. De molen heeft eene vlucht van M. 20.50 en werkt op twee vijzels; de grootste heeft eene middellijn van M. 1.25, de andere van M. 1.05. De eerste kan het water tot M. 1.91 -J- W.P., de tweede tot DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. M. 1.58 -f- W.P. opvoeren, terwijl de eerste het kan wegmalen tot M. 0.33 -r- W.P. en de andere tot M. 0.21 -4- W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het Bestuur, vastgesteld, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt gehouden op M. 0.10 -r- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de dijken bovenvermeld, en de hoofdwatering met de duikers en het bat. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are en aan eenige andere perceelen, groot H. 5.00.00, volgens overeenkomst bij de oprichting van het waterschap, (zie art. 3 Regl.) Het gemiddeld bedrag der lasten was f 2.875 over 1904/8 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. Eene strook grond bij de bovenstaande grensbepaling vermeld als onbemalen gronden ten zuiden van het waterschap, groot H. 24.64.80, watert op dit waterschap af door eene pomp, groot M. 0.25 >< 0.30, met eene bodemsdiepte van M. 0.24 -f- W.P. Voor deze afwatering wordt f 2.00 per H. jaarlijks aan het waterschap betaald, doch, bij de onderhandsche overeenkomst deswege aangegaan, heeft het bestuur zich voorbehouden de pompte sluiten, zoodra de waterstand inde gemelde landen naar zijn oordeel te hoog wordt. WATERSCHAP HOOP OP BETER. GEMEENTE O = M. 2.24. VEENDAM. P = M. 0.89 —T- W.P. Deze gronden vormden vroeger de waterschappen Noordzijde en Eendracht (opgericht 16 Juli 1868 en 15 Juli 1885) met nog drie kleine daar tusschen gelegen ongereglementeerde molenpolders. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 10 Juli 1889 (P. B. no. 57), gewijzigd 9 Juli 1890 (P. B. no. 46), 14 Juli 1891 (P. B. no. 75) en 11 November 1891 (P. B. 1892, no. 4). Het is groot H. 528.23.94 en grenst ten noorden aan de Bovenveensloot, die tot dit waterschap behoort, (de weg daarlangs wordt door de eigenaren onderhouden); ten oosten aan DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL het waterschap Kibbelgaarn en ten westen aan het waterschap Eendracht en Korte Akkers, aan beide zijden gescheiden door wijken en afgesloten door dijken in onderhoud bij dit waterschap; ten zuiden aan het Zuidwendinger hoofddiep; —de dammen inde wijken en de weg zijn in onderhoud bij de aanliggende ingelanden. De afsluitingen van den buitenwaterstaat liggen op M. 1.40 -f W.P. De gronden wateren af op de Bovenveensloot, die als hoofdwatering dienst doet; het water wordt van daar door het stoomgemaal getrokken en gebracht op het Zuidwendinger hoofddiep. De wijken worden door vaste of door sleufdammen ter keuze van belanghebbenden van het hoofddiep afgesloten, zoodat hierop een hooger peil is dan het waterschapspeil. Yan 20 November tot 8 Maart zijnde sleufdammen gesloten en gedurende den overigen tijd van het jaar zullen zij gesloten moeten worden, zoolang het water in het Zuidwendinger hoofddiep M. 0.85 + W.P. staat, doch het bestuur kan ook vroegere sluiting bevelen. In elke inwijk, waar eene sleufdam is, moeten de eigenaren eene dam hebben volgens de bepalingen van art. 37 Regl. Aan eene wijk, op eenigen afstand van het Zuidwendinger hoofddiep, staat een stoomgemaal, dat het water op het hoofddiep brengt. Het heeft een Cornwallketel met vijf Gallowaybuizen met eene verwarmingsoppervlakte van 48 Ms. De machine van 25 paardenkrachten werkt op eene vijzel, die eene middellijn heeft van M. 1.66 en het water tot M. 1.85 +- W.P. kan opvoeren en wegmalen tot M. 0.39 -f- W.P. De middellijn der afvoerbuis is M. 1.87. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt gehouden op M. 008 -f- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: het stoomgemaal, enz., de dijken bovengenoemd, de hoofdwatering, de Bovenveensloot en eenige bruggen. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijftien are en aan heidegronden, die echter inden omslag deelen, zoodrade tweede vrucht daarvan is geoogst. De lasten bedroegen in 1904/8 gemiddeld ƒ3.125 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. WATERSCHAP KIBBELGAARN. GEMEENTE O = M. 1.77. VEENDAM. P = M. 0.18 -r- W.P. Nadat reeds bij Statenbesluiten van 19 November 1861 en 8 Juli 1862 (P. B. 1862, no. 5 en 77) een waterschap Kibbelgaarn was opgericht en gereglementeerd bleef dit, nadat de molen was afgebrand in 1875, onbeheerd, en werd, na herhaalde pogingen om tot een beteren toestand te geraken, eindelijk bij Statenbesluit van 14 Juli 1880 (P. B. no. 54) het vroegere waterschap opgeheven en het tegenwoordig waterschap opgericht en gereglementeerd. Het is groot H. 141.86.11 en grenst ten noorden aan de Bovenveensloot, (de weg daarlangs is in onderhoud bij de aanliggende ingelanden): ten oosten aan den Kibbelgaarnderweg, die door de eigenaren wordt onderhouden; ten zuiden aan het Zuidwendinger hoofddiep en aan den kunstweg langs dat kanaal in onderhoud bij het waterschap Zuidwending; ten westen aan de Kibbelgaarnder wijk, waarlangs een dijk ligt, die in onderhoud is bij dit waterschap. De afsluiting van den buiten waterstaat is M. 1.20 + W.P. In genoemde wijk, die in verband staat met het Zuidwendinger hoofddiep, is een sleufdam geplaatst om bij hoogen waterstand het buitenwater te keeren. Op die wijk wordt het water geloosd dooreen windvijzelmolen. De molen heeft eene vlucht van M. 17.80, de vijzel eene middellijn van M. 1.06. Het water kan tot M. 1.59 + W.P. worden opgevoerd en weggemalen tot M. 0.18 -f- W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten bepaald, op voordracht van het bestuur, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt zooveel mogelijk gehouden op M. 0.12 -h W.P. Op kosten van het waterschap worden onderhouden: de molen, enz., de dijk bovengenoemd en de gemelde sleufdam met een bat over de wijk, voor de helft tezamen met de eigenaren wonende in het waterschap Hoop op Beter. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are en aan eenige perceelen wegens hunne hooge ligging groot H. 1.66.80. De lasten bedroegen over 1904/g gemiddeld ƒ5.125 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. WATERSCHAP MIDDEN OOSTER. GEMEENTE O = M. 2.06. VEENDAM. P = M. 0.28 -r- W.P. Het grootste deel dezer gronden maakte vroeger uit het waterschap Kraaibosch, terwijl er nog drie poldertjes waren H. 35, 40 en 31 groot, die ook bemalen werden. Bij Statenbesluit van 12 Juli 1882 (P. B. no. 54) werd het waterschap Kraaibosch opgeheven en het waterschap Midden Ooster opgericht en het Reglement vastgesteld, dat den 11 Juli 1888 (P. B. no. 53) werd gewijzigd. Het is groot H. 306.82.52 en grenst ten noorden aan de zijwijk van het Oosterdiep, welke wijk deze gronden scheidt van het waterschap Verbetering; ten oosten aan de Kromme ofTibbenwijk; ten zuiden en ten zuidwesten aan het Zuidwendinger en het Ommelanderwijkster hoofddiep; ten westen aan het Oosterdiep. De kunstweg langs de Ommelanderwijk is in onderhoud bij het waterschap van dien naam. De dijken en dammen inde wijken ten noorden, oosten en westen zijn in onderhoud bij dit waterschap, behalve waar zich ten westen huizen bij het kanaal bevinden. De wijken aan het Oosterdiep zijn alle door dammen afgesloten. Dijken en wegen zijn hoog M. 1.40 -f- W.P. Een stoomgemaal aan het Oosterdiep staande brengt het water op ‘ dat kanaal. Het gemaal heeft een Cornwall ketel met vier Gallowaypijpen met eene verwarmingsoppervlakte van 25 M2.; de horizontaal liggende machine van 17 paardenkrachten werkt met condensatie en verstelbare expansie en orengt eene vijzel in beweging, die eene middellijn heeft van M. 1.48. Het water kan tot M. 1.78 + W.P. worden opgevoerd en weggemalen tot M. 0.28 W.P. Het peil is W.P. volgens art. 51 Regl. Op algemeene kosten worden onderhouden: het stoomgemaal, enz., de bovenvermelde dijken en dammen met de hoofdwatering en de noodige duikers. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden drie are. De lasten bedroegen over 1904/s gemiddeld f 3.625 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. WATERSCHAP BOVEN OOSTER. GEMEENTE O = M. 2.02. VEENDAM. P = M. 0.11 W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 13 Juli 1870 (P. B. no. 56) en het Reglement vastgesteld den 13 Juli 1871 (P. B. no. 97), gewijzigd den 19 November 1901 (P. B. 1902 no. 11). Het is groot H. 295.63.85 en grenst ten noorden aan het Ommelanderwijkster hoofddiep; ten oosten aan de Jachtveensloot en ten zuiden aan de zoogenaamde Molenwijk, op welke grenzen het is afgesloten door dijken en dammen; ten westen aan het voetpad langs het Oosterdiep en aan de zanddammen inde wijken. De dijken ten noorden en ten zuiden, de dammen en het voetpad ten oosten en ten westen zijn in onderhoud bij het waterschap. De dijken en wegen liggen M. 1.40 + W.P. De ingelanden die de dammen inde inwijken verder oostwaarts wenschen te plaatsen zijn daartoe bevoegd mits binnen M. 200 vanaf het Oosterdiep, doch dragen dan zelf de kosten ook van het onderhoud der dan langs de inwijk te maken dijken. Een windvijzelmolen in het midden van den polder staande brengt het water op eene inwijk die naar het Oosterdiep voert. De molen heeft eene vlucht van M. 21.80; de middellijn der vijzel is M. 1.46. Het water kan worden opgevoerd tot M. 1.91 + W.P. en weggemalen tot M. 0.11 W.P. Bij besluit van Gedep. Staten van 6 November 1891 werd het peil vastgesteld op M. 0.10 -4- W.P. met bepaling dat het water niet lager mag worden weggemalen. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., en de dijken en dammen bovenvermeld ter afsluiting van den buiten waterstaat. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are en aan H. 72.15.70 hooge gronden. De lasten bedroegen over 1904/s gemiddeld f 2.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. WATERSCHAP HET WILDERVANKSTER PARTICIPANTEN VERLAAT. 274 GEMEENTE O = M. 2.26 WILDERVANK. p _ M 0.45 -f- W.P. 0.05 W.P. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 15 Juli 1858 (P. B. no. 67) en omvatte de waterschappen Wildervankster Oosterdiep, Wildervankster Dallen en Beneden Oosterdiep, die elk eene afzonderlijke huishouding en bestuur hadden en voor de daarstelling en later jaarlijks voor het onderhoud hunner werken subsidie ontvingen uit de kas van het Hoofd waterschap. In 1886 werden de bovenvermelde afzonderlijke waterschappen opgeheven en alle schulden, baten en lasten aan het waterschap Wildervankster Participanten verlaat overgedragen. Een reglement werd vastgesteld bij Statenbesluit d.d. 14 December 1886 (P. B. 1887, no. 20) gewijzigd den 17 November 1891 (P. B. 1892, no. 34). Een nieuw Reglement werd vastgesteld den 15 November 1904 (P. B. 1905, no. 17) en gewijzigd den 29 October 1907 (P. B. no. 62) en 17 November 1908 (P. B. 1909, no. 12). Het waterschap is groot H. 2684.00.00. De grenzen zijn: ten noorden het waterschap Westerdiep; ten noordoosten eenige onbemalen gronden tusschen dit waterschap en de molenwijk van het waterschap Boven Ooster; ten oosten de Jachtveensloot tot aan de scheiding tusschen de plaatsen 36 en 37, vervolgens eene zijwijk van het Dalkanaal, het Dalkanaal, eene strook langs eene zijwijk in verbinding met het tweede pand van het Stadskanaal, de gronden liggende langs de oostelijke zijwijken van het Dalkanaal, eene strook grond langs het Stadskanaal, het Oosterdiep en verder ten zuidwesten de Drentsche grens. De grens wordt ten westen bepaald door dammen inde wijken tot scheiding van het water van Wildervank en de Kiel en Borgercompagnie en voor een gedeelte door den Zwartenweg der Borgercompagnie. De afsluiting van den buitenwaterstaat geschiedt geheel door pendammen, behalve voor een gedeelte ten noordoosten, waar een weg de scheiding uitmaakt. Alle pendammen worden door DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. de aanliggende eigenaren onderhouden, met uitzondering van die der wijken, welke in het Dalkanaal uitloopen. Deze laatste zijn in onderhoud bij het waterschap, evenals de bovengemelde weg, voorzoover die de grens van het waterschap uitmaakt. Het waterschap heeft tot taak zoowel op eene behoorlijke afwatering als op een doelmatig peil voor de scheepvaart te letten welk peil voor een groot deel der landen te hoog, voor een ander deel te laag is. Het water wordt door de natemelden drie stoomgemalen gebracht op het Ooster- en op het Westerdiep, welk laatste diep evenwijdig met het eerste loopt en even boven het Participantenverlaat daarin uitmondt, doch geene gemeenschap heeft met het Stadskanaal. Het Oosterdiep is op de zuidelijke grens van het waterschap afgesloten van het Stadskanaal door het Boven wildervankster of Batjeverlaat en op de noordelijke grens door het Benedenwildervankster of Participantenverlaat, welk verlaat aan dit waterschap behoort. Twee stoomgemalen brengen het water der landen, ten westen van het Oosterdiep gelegen, op het Westerdiep. Het eerste is eene locomobile van 9 paardenkrachten, waarvan de ketel eene verwarmingsoppervlakte heeft van 22 M2. en die op eene vijzel werkt van M. 1.26 middellijn, welke 6 M3. water per minuut van M. 0.04 -h W.P. tot M. 2.14 -j- W.P. kan opvoeren. De middellijn der afvoerbuis is M. 1.30. Het tweede stoomgemaal heeft een Cornwall-ketel met eene verwarmingsoppervlakte van 24 M2. De horizontaal liggende machine van 18 paardenkrachten werkt met condensatie en expansie op eene vijzel van M. 1.68 middellijn, die 16 M3. water per minuut kan opvoeren van M. 0.45 W.P. tot M. 2.29 4- W.P. De middellijn der afvoerbuis is M. 1.60. Ten noorden van Wildervank staat een gemaal dat het water der gronden ten oosten van het Oosterdiep op dat diep loost. Dit stoomgemaal heeft een Cornwall-ketel met eene verwarmingsoppervlakte van 39 M2.; de horizontaal liggende machine van ongeveer 20 paardenkrachten werkt met condensatie en verstelbare expansie op eene vijzel van M. 1.80 middellijn, die 21 M3. per minuut van M. 0.05 -r- W.P. tot M. 2.21 -j- W.P. kan opvoeren. DE BOEZEM VAN HET EEMSK ANAAL. De middellijn der afvoerbuis is M. 1.80. Het Benedendwarsdiep, dat het Ooster- en Westerdiep boven het Participanten verlaat vereenigt, behoort ook tot dit waterschap. Het peil van het waterschap is inden zomer gelijk aan dat van het Ooster- en Westerdiep te Yeendam. Door twee groote duikers met afsluiting, de een uitloozende op het Westerdiep, groot M. 1.05 X M. 1.15, met eene bodemsdiepte van M. 0.77 W.P., de andere, groot M. 1.20 X M. 1.00, met eene bodemsdiepte van M. 0.65 -h W.P., afwaterende op eene sloot, die naar de zoogenaamde Molenwijk voert, stroomt het water bij niet te hoogen waterstand inde genoemde diepen af. Zoodra het buitenwater, naar het oordeel van het bestuur, echter te hoog stijgt, worden die duikers gesloten en het water zoo laag mogelijk weggemalen. Een groot deel van het waterschap wordt echter nimmer bemalen en loopt af inde zijwijken van het Oosterdiep. Het polderpeil is in art. 67 Begl. bepaald op M. 0.20 4- W.P. Bij hoogeren waterstand op de kanalen wordt, met afsluiting van de afvoerduikers, het water zoo laag mogelijk weggemalen. Door ongeveer 45 grondpompen, groot M. 0.75 X M. 0.75 tot M. "i.OO X 1.00, met eene bodemsdiepte van M. 0.50 tot M. 0.70 -T- W.P., wordt voor de gronden, die door wijken doorsneden worden, de watergemeenschap hersteld. Alle deze grondpompen hebben schuiven, waardoor het water naar willekeur kan worden opgehouden. De gronden echter die langs natuurlijken weg op deze wijken uitloozen zijn door pendammen afgesloten, die ten laste blijven van de eigenaren der lagere gedeelten. Het peil op het Ooster- en Westerdiep is bepaald op M. 1.20 + W.P., dat van het Dalkanaal is gelijk aan dat van het l0 pand van het Stadskanaal, nl. M. 2.21 -f- W.P. (art. 6 Regl.) Op algemeene kosten worden onderhouden: het verlaat, het Oosterdiep met de boorden en het langs de westzijde liggend jaagpad, het Westerdiep met de boorden en het langs de oostzijde liggend jaagpad, het Boven- en Beneden Wildervanksterdwarsdiep met jaagpad, het Dalkanaal met de boorden en met de verschillende afwateringen, slooten, bruggen en pompen op de afmetingen in art. 4 Regl. vermeld en de drie stoomgemalen, terwijl het waterschap eindelijk voor 2/s deelt inde kosten van het waterschap het Yeendammer beneden verlaat. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are en overeenkomstig de bepaling van art. 3 Regl. genieten thans ongeveer H. 450 bouwland ook nog vrijdom van lasten. Ten voordeele van het waterschap zijnde opbrengsten van het Participantenverlaat, de wegtollen en 2/5 van het voordeelig saldo van het Waterschap Veendammer beneden verlaat. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld ƒ 0.815 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden. WATERSCHAP WESTERDIEP. GEMEENTEN O = M. 1.85. VEENDAM EN WILDEKVANK. P = M. 0.53 W.P. Het onderhoud van het Westerdiep door de daarbij belanghebbende gronden was vroeger opgedragen aan Dijkrigters. Een Reglement voor het thans bestaande waterschap werd vastgesteld hij Statenbesluit van 13 November 1861 (P. B. no. 71), gewijzigd den 19 November 1884 (P. B. 1885, no. 22). Inden waterafvoer werd ten deele voorzien door bemaling met windmolens, door middel van twee kleinere waterschappen, het Boven westerdiep en het waterschap Vooruit, opgericht bij Statenbesluiten van 11 Juli 1867 (P. B. no. 91) en 10 Juli 1879 (P. B. no. 51). De overige tot het waterschap behoorende gronden waren onbemalen. Bij Statenbesluiten van 17 November 1891 (P. B. 1892, no. 33), werden de waterschappen Boven westerdiep en Vooruit opgeheven, de Reglementen ingetrokken en werd een nieuw Reglement voor het waterschap Westerdiep vastgesteld. Eene verbetering van dit Regl. komt voor in het P. B. van 1908, no. 78. Het omvat ongeveer H. 575. De grenzen zijn: ten noorden de wijk welke de scheiding uitmaakt met het waterschap Westerbrink; ten oosten de weg liggende ten oosten van het Westerdiep; ten zuiden de wijk genaamd Nul, de scheiding met het waterschap Wildervanksterpartici panten verlaat; ten westen de grensscheiding met het waterschap Borger- en Tripscompagnie. De dijken en dammen ten noorden en ten zuiden en de dijken en dammen ten oosten, voorzoover zich daar geene huizen DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. bevinden, zijn ten laste van het waterschap evenals de dammen ten westen ter afsluiting van den buiten waterstaat. Het onderhoud van het Westerdiep, van de Scholthuizer klapbrug, gelegen op de eerste bocht boven het verlaat over het Westerdiep, ter verbinding van den kunstweg, die daar door het diep wordt doorsneden, tot aan het Bovendwarsdiep met zijne boorden op dein art. 4 Regl. aangegeven afmetingen rust op dit waterschap. Inde drie noordelijke inwijken zijn sleufdammen geplaatst, die gesloten moeten zijn zoolang het water in het Westerdiep M. 0.40 + W.P. is; de andere wijken zijn door dammen van het Westerdiep afgesloten. De gronden worden bemalen dooreen stoomgemaal op het Westerdiep. De molen heeft eene vlucht van M. 22.90; de middellijn der vijzel is M. 1.62. Het water kan tot M. 1.90 + W.P. worden opgevoerd en weggemalen tot M. 0.20 + W.P. Het stoomgemaal heeft een Cornwall-ketel met eene verwarmingsoppervlakte van 35 M2.; de cilinder compound machine van 20 paardenkrachten werkt met condensatie en expansie en brengt eene vijzel in beweging van M. 1.55 middellijn, die het water van M. 0.53 W.P. kan opvoeren tot 1.32 -(- W.P. Een vast peil bestaat niet. Het water van het zuidelijk gedeelte wordt vanaf de zuidelijkste niet afgesloten wijk zoo laag mogelijk gehouden en wordt afgesloten van het water van het noordelijk gedeelte, dat inden zomer vrij uitstroomt op de wijken, die met het Westerdiep in open verbinding staan, door eene schuif ineen duiker, liggende onder de Sinnigelaan, hoog M. 1.20, breed M. 1.45, met eene bodemsdiepte van M. 0.66 W.P., welke duiker, wanneer de wijken afgesloten zijn, dient tot verbinding van het noordelijk en het zuidelijk deel. Tevens ligt er inde eerste wijk ten zuiden van de voormalige molenwijk een duiker met schuif en een paar deurtjes, oostwaarts en dus naar het Westerdiep keerende, welke dient om het water uit die wijk af te voeren in het Westerdiep. Deze duiker, groot M. 0.90 X M. 0.90, ligt op eene diepte van M. 0.90 -r- W.P. en is in onderhoud bij het waterschap. Gedep. Staten bepalen het peil op het kanaal, nadat het bestuur daartoe eene voordracht heeft hedaan, wat echter DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. nog niet is geschied. Het feitelijk aangenomen peil is W.P. Op algemeene kosten wordt gedragen het onderhoud van het Westerdiep, van de dijken en dammen bovenvermeld, van het stoomgemaal, van de hoofdwatering met duikers en andere kunstwerken, en van nog een dijk en de bovenvermelde twee duikers, waarvan die onder de Sinnigelaan in art. 4 Regl. omschreven is, terwijl het waterschap voor ’/5 deelt inde lusten en lasten van het waterschap Veendammer benedenverlaat. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are en aan eenige onontgonnen perceelen. De lasten bedroegen over 190 4/g gemiddeld f 2.12 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden. Eenige gronden gelegen ten westen van het waterschap, groot ongeveer H. 25, loozen het water, krachtens eene mondelinge afspraak, op dit waterschap en betalen daarvoor jaarlijks eene vaste som van f 22.50. WATERSCHAP OOSTERDIEP. GEMEENTE VEENDAM. Het onderhoud van het Oosterdiep rustte ook vroeger op de daarbij belanghebbende gronden. Nadat inden loop der jaren reeds eenige veranderingen in het Reglement waren aangebracht werd bij Statenbesluit van 19 November 1884 (P. B. 1885, no. 21) een geheel nieuw Reglement vastgesteld, dat 19 November 1901 (P. B. 1902, no. 10) werd gewijzigd. Het waterschap is groot ongeveer H. 975.00.00. De grenzen zijn ten noorden de Bovenveensloot en een baggerpoel, gelegen ten noorden van het waterschap Eendracht en Korte Akkers; ten oosten de wijk, die de scheiding uitmaakt tusschen de waterschappen Verbetering en Eendracht en Korte Akkers, een deel der Kromme of Tibbenwijk, het Zuidwendinger hoofddiep en de Jachtveensloot; ten zuidwesten de Molenwijk, die op de Jachtveensloot aanloopt maar dooreen dam is afgesloten en ten westen de weg die ten westen van het Oosterdiep loopt. Het omvat de waterschappen Boven Ooster, Midden Ooster, Verbetering en van Eendracht en van Korte Akkers de perceelen DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. die door wijken gemeenschap hebben met het kanaal in het Egypteneinde. Het doel van het waterschap is het onderhoud door de daarbij belanghebbende gronden van het Oosterdiep met zijne boorden, vanaf de plaats waar het onderhoud van het waterschap het Wildervankster Participantenverlaat eindigt, op de afmetingen in art. 4 Regl. bepaald. Tot het Oosterdiep behoort het kanaal in het Egypteneinde, d.i. het verlengde van het Oosterdiep ten noorden van het Beneden Dwarsdiep langs den kunstweg naar het Meedemer tolhek. Het peil op het kanaal wordt door Gedep. Staten vastgesteld nadat het Bestuur daartoe eene voordracht heeft gedaan, wat nog niet is geschied. Het peil is afhankelijk van het Veendammer benedenverlaat. Het waterschap deelt voor een */s gedeelte inde voor- en nadeelen van het waterschap Yeendammer beneden verlaat. Tot de lasten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch werd tot nu geen omslag geheven, daar met de jaarlijksche baten van het waterschap Yeendammer beneden verlaat inde kosten kan worden voorzien. Yrijdom wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are. Het bestuur bestaat uit drie leden en wordt bijgestaan door een secretaris. WATERSCHAP YEENDAMMER BENEDENVERLAAT. GEMEENTEN VEENDAM EN WILDERVANK. Het beheer dezer huishouding dagteekent van 1692. Bij Statenbesluit van 13 November 1861 (P. B. no. 69) word het Reglement van het thans bestaande waterschap vastgesteld, dat vernieuwd werd den 19 November 1884 (P. B. 1885, no. 20) en aangevuld den 17 Juli 1900 (P. B. no. 30). Het waterschap bestaat uit de waterschappen Oosterdiep, Westerdiep, Ommelanderwijk en Wildervankster Participantenverlaat, waarvan de drie eerste voor */5 en het laatste voor 2/s inde kosten bijdraagt, terwijl de batige saldo’s naar denzelfden maatstaf worden verdeeld. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. Op het waterschap rust het onderhoud van het recht opgaande kanaal tegenover de Kerklaan aan het Westerdiep te Veendam, van het kanaal van de Scholthuizerklap tot het Benedenste dwarsdiep, van het Westerdiep en het Meedemer diep tot waar de onderhoudsplicht van het waterschap Oldambt begint met nog een gedeelte van het Medemerdiep onder Muntendam, van het Benedendwarsdiep, (alle deze kanalen, met de boorden, op de afmetingen bepaald in art. 3 Regl.), van het Veendammer beneden verlaat, van den kunstweg van gemeld verlaat ten westen van het diep en van den dijk ten zuiden van dat diep tot de Muntendammer draaibrug, in zooverre daarnevens geene gebouwen staan met eindelijk nog eenige kunstwerken, waaronder de Scholthuizerklap en de Galgenbrug te Muntendam, pompen en wegen nader in voormeld artikel omschreven. Het Veendammer beneden verlaat dient hoofdzakelijk om het water inde bovenkanalen op te houden. De peilen op de kanalen worden door G-edep. Staten bepaald nadat het bestuur daartoe eene voordracht heeft gedaan, wat nog niet is geschied. Het peil is feitelijk tot Wildervankster Participantenverlaat en tot het verlaat te Ommelanderwijk W.P., doch het water wordt opgehouden, zoodra het is gedaald tot M. 0.20 -f W.P. De inkomsten van het verlaat en van eenige andere bezittingen zijn niet alleen voldoende om inde kosten te voorzien maar veroorloven eene jaarlijksche bijdrage aan de betrokken waterschappen, zoodat er nog nimmer eenige omslag is geheven. Het bestuur telt vijf leden, die door en uit de besturen der vier bovengenoemde waterschappen worden gekozen en wel twee uit het bestuur van het waterschap Wildervankster Participanten verlaat en één uit de besturen van elk der drie andere waterschappen. De algemeene vergadering bestaat uit de besturen der vier waterschappen. WATERSCHAP ZUIDWENDING. GEMEENTE VEENDAM. Het Reglement van dit waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van 11 Juli 1867 (P. B. no. 86) en gewijzigd den DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. 9 November 1875 (P. B. no. 70), den 13 November 1884 (P. B. 1885, no. 8). Het vigeerend Reglement werd vastgesteld den 15 Juli 1896 (P. B. no. 72) en gewijzigd den 15 November 1904 (P. B. 1905 no. 20). Het is groot H. 1384.11.12 met eene belastbare huurwaarde van f 47638.94 en grenst ten noorden aan de Bovenveendijksloot; ten oosten aan de oostelijke grens van het waterschap Kibbelgaarn, en aan de westelijke grens van het waterschap Verbetering. Ten zuiden gaat de grens van de noordelijke punt van het waterschap Eendracht met eene bocht westwaarts naar de Ommelanderwijk en langs dat kanaal tot aan het Zuidwendinger hoofd diep. Ten westen wordt het waterschap begrensd door het Zuidwendinger hoofddiep en door de Kromme of Tibbenwijk, zoodat onder het gebied van dit waterschap alzoo behooren de waterschappen Havingapolder, Kibbelgaarn, Hoop op Beter en Eendracht en Korte Akkers (gedeeltelijk). De dammen welke dienen tot afsluiting van den buitenwaterstaat zijn bij de aanliggende ingelanden in onderhoud. Het doel van dit waterschap is hoofdzakelijk het onderhoud te verzekeren van het Zuidwendinger hoofddiep, vanaf de oostelijke grens tot het Ommelanderwijkster verlaat, en van den kunstweg langs dat kanaal tot den weg welke langs Nieuwe Pekela loopt. Het kanaal moet onderhouden worden op dein art. 4 Regl. vermelde afmetingen, met eene bodemsbreedte van M. 5.00 en eene diepte van M. 1.30 -f- W.P. Tevens wordt ook zorg gedragen voor behoorlijke afwateringen der zuidelijk gelegen landen, waarvoor negen pompen worden onderhouden, die het water op het Zuidwendinger hoofddiep brengen en bij hoogen waterstand in dat diep door schuiven kunnen worden afgesloten. Deze pompen zijn groot M. 0.30 X M. 0.30 en liggen op eene diepte van M. 0.20 tot M. 0.08 + W.P. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de belastbare kad. huurwaarde, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden 25 are. De lasten bedroegen over 1904/a telkenjare respectievelijk 1 ‘/2 °/o, 4'/2 °/o, 3°/0 en 3 °/0 der belastbare huurwaarde per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. 27 DE BOEZEM VAÏf HET EEMSKANAAL. WATERSCHAP HAVINGAPOLDER. O = M. 1.04. GEMEENTE VEENDAM. P = M. 0.51 + W. P. Dit waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van den 8 November 1881 (P. B. 1882, no. 12). Het is groot H. 15.00.00 en is gelegen ten zuiden van het Zuidwendinger hoofddiep tusschen de zesde en zevende op dat diep uitloopende wijken van het oosten afgerekend. Het geheel is door dijken en dammen, (hoog M. 1.40 -|- W.P.), van den buitenwaterstaat afgesloten. Het water wordt op de Oostelijke zij wijk geloosd dooreen windvijzelmolentje aan die wijk staande met eene vlucht van M. 6.40; de middellijn der vijzel is M. 0.50. Het water kan worden opgevoerd tot M. 1.55 4- W.P. en weggemalen tot M. 0.51 -f- W.P. De gronden behooren aan twee eigenaren, waarvan slechts één inde kosten der bemaling enz., voorziet, en ook de bemaling naar willekeur regelt. WATERSCHAP DE SCHUILINGPOLDER, GEMEENTE O = M. 1.12. HOOGEZAND. P = M. 0.17 + W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 14 Juli 1857. Het is groot ongeveer H. 7, en is gelegen ten zuiden van den kunstweg van Annerveen naar Wildervank. Het grenst ten noorden aan de Bareveldwijk, die langs genoemden kunstweg loopt en het Kielsterdiep met het Annerveenschekanaal vereenigt; ten zuiden aan de eerst daarop volgende wijk; ten oosten aan het Kielsterdiep en ten westen aan eenige erven en tuinen langs het Annerveensche kanaal. De molen welke tot bemaling diende bestaat niet meer; de gronden met nog andere ter gezamenlijke grootte van ongeveer H. 120, wateren thans door grondduikers en duikers af op het Borgercompagniesterdiep. Het waterschap bestaat feitelijk niet meer. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAD. Het Derde pand van het Winschoterdiep van het Zuidbroeksterverlaat tot het Renselverlaat. Het derde pand van het Winschoterdiep strekt zich uit van het Zuidbroeksterverlaat tot het Renselverlaat. Het gedeelte tusschen Winschoten en het Renselverlaat wordt ook de Rensel genoemd. De lengte is ongeveer M. 16625 en van het gedeelte in onderhoud bij de gemeente Groningen M. 7950. Van dit laatste gedeelte is de minste bodemsbreedte M. 7.50, de diepte inde kimmen M. 2.00 K.P. en in het midden M. 2.20 K.P. Het kanaal wordt door het Renselverlaat gescheiden van het eerste pand der Pekel A, dat ook een peil van W.P. heeft. Beide, het Zuidbroekster- en het Renselverlaat, worden gesloten zoodra het water der aanliggende kanaalpanden boven peil stijgt omdat de hoogte der kanaaldijken geen hoogen stand op dit pand toelaat; de sluiting heeft eveneens plaats wanneer het water onder peil dreigt te geraken. Bij Scheemda valt het Termunterzijldiep en dus het water uit den boezem van het waterschap Oldambt in dit pand, doch wordt daarvan gescheiden door het Scheemder verlaat: een steenen schutsluis met twee paar deuren, wijd M. 4.56; de slagdrempel der bovendeuren ligt op M. 1.84 -h W.P., die der benedendeuren op M. 3.06 -r- W.P.; de lengte der schutkolk is M. 26. Het verlaat is in onderhoud bij het waterschap Oldambt. Het Renselverlaat is eene steenen schutsluis met twee paar deuren naar de Pekel A keerende, wijd M. 6.00; de slagdrempel ligt op M. 2.20 -j- W.P., terwijl de schutkolk lang is M. 40.50. Het kanaal van Zuidbroek tot door Scheemda wordt onderhouden tot op peil door de gemeente Groningen met de steenen walbeschoeiing aan de zuidzijde van het kanaal te oosten van de brug; de wallen en de waterkeeringen ten zuiden zijn in onderhoud bij het waterschap Oldambt en ten noorden bij de provincie. Een deel der walbeschoeiing in het dorp Scheemda is in onderhoud bij de gemeente Scheemda en bij particulieren. De puin weg, tevens jaagpad, aan de noordzijde van het kanaal is in onderhoud bij de provincie. ‘) *) Overeenkomsten met de gemeente Groningen d.d. 12 Aug. 1843 en 22 Febr. 1866. Statennotulen 1865, blz. 369. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. Het kanaal vanaf Scheemda tot het Renselverlaat wordt onderhouden door de provincie met subsidie der gemeenten Groningen, Winschoten, Scheemda, Finsterwolde, Midwolda, Beerta, Bellingwolde, Wedde en Nieuwe Schans, ingevolge Statenbesluit d.d. 17 Juli 1895. De noordelijke wallen en waterkeeringen van Scheemda tot de Kloostertil zijn in onderhoud bij de provincie en ook het gedeelte vanaf de Hessenbril tot Winschoten. Het gedeelte tusschen de Kloostertil en de Hessenbril wordt onderhouden door de aangrenzende landeigenaren. Het jaagpad ten zuiden van het kanaal is in onderhoud bij verschillende corporaties. De zuidelijke wal en waterkeering van de steenen beschoeiing te Scheemda tot aan de grens tusschen de waterschappen Oldambt en Reiderland is in onderhoud bij eerstgenoemd waterschap, van daar tot inde onmiddellijke nabijheid van Winschoten bij het zesde onderdeel van het waterschap Reiderland en verder bij de gemeente Winschoten. Yan het omsnijdingskanaal ten noorden van Winschoten zijn de wallen en waterkeeringen aan weerszijden en de weg aan de noordzijde in onderhoud bij de provincie. De onderhoudsplicht van de wallen en waterkeeringen aan weerszijden van de Rensel, van Winschoten tot het Renselverlaat, rust op het zesde onderdeel van het waterschap Reiderland. De gemeente Winschoten onderhoudt den verharden weg langs de zuidzijde van de Rensel tot het Renselverlaat. Het omsnijdingskanaal ten noorden van Winschoten is bij de provincie in onderhoud. Het Renselverlaat is voor de helft naar de zijde der Rensel gekeerd bij de Gemeente Groningen en voor de zijde naar de Pekel A bij het zesde onderdeel van Reiderland in onderhoud en de klapbrug over het verlaat bij de Provincie. Op dit derde pand, dat bijna geheel in ophooging ligt, wateren geene gronden af, behalve H. 35.00.00 ten noorden van het diep te Kloosterholt, die echter tot het waterschap Oldambt behooren. HET STADSKANAAL. Het Stadskanaal, lang ongeveer 34 K.M. en door 8 schutsluizen in 9 panden verdeeld, verbindt het Oosterdiep te Wilder- DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. vank en het Kielsterdiep met de Emmervenen en het kanaal Riitenbroek—Haren. Het eerste pand strekt van het Bovenwildervanksterverlaat tot het eerste verlaat. Met het pand ligt gemeen het bovenpand van het Eexterveensche kanaal. Het overtollige water wordt geloosd op het Oosterdiep door vier schuiven inde deuren van het Bovenwildervanksterverlaat. Het peil is M. 2.21 + W.P. De lengte van het pand is M. 4480, de bodemsbreedte M. 8.00, de diepte inde kimmen M. 2.00 K.P. en in het midden M. 2.20 -s- K.P. Het eerste of Springers verlaat is eene steenen schutsluis met twee paar deuren, wijd M. 6.00; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 2.14 -f- K.P., die der bovendeuren op M. 2.19 -i- K.P.; de lengte tusschen de aanslagkanten der slagstijlen is M. 40.40 en de schutkolklengte M. 34. Het tweede pand van het eerste tot het tweede verlaat ligt gemeen met het vijfde pand van het Pekeler Hoofddiep. Het overtollige water wordt op het eerste pand geloosd, door vier schuiven inde deuren van het eerste verlaat. De ontlastsluis, (met 3 schuiven, elk wijd M. 1.00, de slagdrempeldiepte M. 1.41 + W.P.), in het Nieuwediep, het parallel loopend kanaal inde provincie Drenthe, dat vroeger des zomers diende tot voeding van het eerste pand en des winters mede tot afvoer van het overtollige water, is thans onder beheer van het waterschap Bonnerveen. Door die ontlastsluis (valschut) mag niet meer dan met ééne opening worden gestroomd. De bovenkant der schuiven in gesloten toestand moet minstens M. 0.10 hooger zijn dan de hoogste bekende waterstand in het bovenpand (art. 10 Regl.), terwijl geene afstrooming mag plaats hebben dan op schriftelijke vergunning van het bestuur in bovengenoemd waterschap. De lengte van het pand is M. 2665, het peil M. 2.91 -j- W.P., de bodemsbreedte M. 8.00, de diepte inde kimmen is M. 2.00 -r- K.P. en in het midden M. 2.20 -4- K.P. Het tweede verlaat is eene steenen schutsluis met twee paar deuren, wijd M. 6.00, de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 2.26 -7- K.P., die der bovendeuren op M. 2.84 -e- K.P., de DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. lengte tusschen de aanslagkanten der slagstijlen is M. 33.45 en de schutkolklengte M. 26.90. Het derde pand van het tweede tot het derde verlaat. Het overtollige water wordt op het tweede pand geloosd door eene steenen schutsluis in het Boerendiep, het parallel loopend diep ten noorden van dit kanaal, met twee paar deuren, wijd M. 6.00, waarvan de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 0.91 + W.P. en der bovendeuren op M. 1.95 + W.P., terwijl de schutkolklengte is M. 26, en des winters ook door vier schuiven inde deuren van het tweede verlaat. Met de beide sluizen mag echter niet gelijktijdig worden gestroomd. De lengte van het pand is M. 3685, het peil M. 3.59 + W.P., de bodemsbreedte M. 8.00, de diepte inde kimmen M. 2.00 -4- K.P. en in het midden M. 2.20 -4- K.P. Het derde verlaat of Buinerverlaat bestaat uit twee sluizen. De oostelijke sluis, (in 1908 gebouwd), is eene steenen schutsluis met twee paar deuren, wijd tusschen de slagstijlen M. 6.00 en tusschen de remmingwerken M. 5.50; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 2.10 -4- K.P. en die der bovendeuren op M. 265 -4- K.P.; de lengte tusschen de aanslagkanten der slagstijlen is M. 44.15 en de lengte der schutkolk M. 36.10. De westelijke sluis, (het oude verlaat), is eene steenen schutsluis met twee paar deuren, wijd M. 5.10, de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 2.32 -f- K.P., die der bovendeuren op M. 2.58 -4- K.P.; de lengte tusschen de aanslagkanten der slagstijlen is M. 31.70 en de schutkolklengte M. 24.50. De schutkolken der beide sluizen zijn onderling door riolen verbonden. Het vierde pand van het derde tot het vierde verlaat. Het overtollige water wordt afgevoerd op het derde pand door vier schuiven inde deuren van het derde verlaat. De lengte van het pand is M. 3275, de bodemsbreedte M. 8.00, de diepte in de kimmen M. 2.00 -4- K.P. en in het midden M. 2.20 K.P. Het peil is M. 5.23 + W.P. Het vierde of Iste Musselverlaat is eene steenen schutsluis met twee paar deuren, wijd M. 6.00; de slagdrempel der benedendeuren ligt op 1.66 K.P., die der bovendeuren op DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. M. 2.84 -4- K.P.; de lengte tusschen de aanslagkanten der slagstijlen is M. 31.10 en der schutkolk M. 24. 1) Het vijfde pand van het vierde tot het vijfde verlaat. Het overtollige water wordt afgevoerd op het vierde pand door vier schuiven inde deuren van het vierde verlaat. Het peil is M. 6.71 + W.P. De lengte van het pand is M. 3055, de bodemsbreedte M. 8.00, de diepte inde kimmen M. 2.00 -4- K.P. en in het midden M. 2.20 -4- K.P. Het vijfde of 2de Musselverlaat is eene steenen schutsluis met twee paar deuren, wijd M. 6.00; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 1.78 -4- K.P., die der bovendeuren op M. 2.85 -4- K.P., terwijl de lengte tusschen de aanslagkanten der slagstijlen is M. 31.45 en der schutkolk M. 20. Het zesde pand van het vijfde tot het zesde verlaat. Het ontvangt het water van het bovengedeelte der Mussel A; het overtollige water wordt dooreen overlaat inden noordelijken kanaaldijk, wijd M. 4.57, naar het benedengedeelte van de Mussel A afgevoerd. De bovenkant van den overloop ligt op M. 7.75 + W.P.; de bovenkant der deuren van het vijfde verlaat op M. 8.11 -j- "W.P. AVanneer de afvoer door den o\eilaat niet voldoende is om het pand op de laatstgenoemde hoogte te houden, wordt ook gestroomd naar het vijfde pand door vier schuiven inde deuren van het vijfde verlaat. De lengte van het pand is M. 4005, de bodemsbreedte M. 6.00 tot M. 7.50, de diepte inde kimmen M. 2.35 -4- K.P. en in het midden M. 2.55 -7- K.P. Het vastgestelde peil is M. 8.08 + W.P. Het zesde verlaat of Terapelerverlaat is eene steenen schutsluis met twee paar deuren, wijd M. 6.00; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 2.27 -4- K.P., die der bovendeuren op M. 3.34 -4- K.P.; de lengte tusschen de aanslagkanten der slagstijlen is M. 31.60, die der schutkolk M. 20. Het zevende pand van het zesde tot het zevende verlaat ontvangt het water van de Runde. i) Deze sluis zal in 1909 en 1910 worden hersteld terwijl daarnaast en ten westen van deze eene nieuwe sluis wordt gebouwd met de volgende afmetingen: lengte tusschen de aanslagkanten der slagstijlen M. 44 25 en der schutkolk M. 36.10, breedte tusschen de slagstijlen M.6.00 en tusschen de remmingswerken M. 5.50. De slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 2.10 4 K.P. en der bovendeuren op M. 2.62 -4 K.P. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. Het overtollige water wordt afgevoerd naar de Ruiten A door eene ontlastsluis met vier openingen inde Ruiten A beneden de snijding met het kanaal gelegen. Wanneer de afvoer door. deze sluis niet voldoende is om de stijging van het water op het kanaalpand te beletten wordt het overtollige water ook afgevoerd door strooming met het zesde verlaat, waarvoor in elk der deuren twee schuiven, wijd M. 1.00, zijn aan gebracht. De lengte van het pand is M. 7550, de bodemsbreedte M. 7.50 tot M. 8.00, de diepte inde kimmen M. 2.30 K.P. en in het midden M. 2.50 K.P. Het peil is M. 9.48 + W.P. Het zevende verlaat of Iste verlaat bezuiden Terapel is eene steenen schutsluis, wijd M. 6.00 met twee paar deuren; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 2.27 K.P., die der bovendeuren op M. 2.00 -r- K.P. De lengte tusschen de aanslagkanten der slagstijlen is M. 32.50, die der schutkolk M. 26.00. Het achtste pand van het zevende tot het achtste verlaat. Het overtollige water wordt geloosd naar het zevende pand door schuiven inde deuren van het zevende verlaat. Er kon ook vroeger eenig water uit het pand worden afgevoerd dooreen sluisje inden westelijken kanaaldijk, waardoor het op de Nieuwe Molen A en dooreen sluisje inden oostelijken kanaaldijk waardoor het op de Molen A werd gebracht, doch deze afwatering is thans vervallen. In het kanaalpand ligt op de snijding met den Leidijk eene schotbalksluis, de Damsluis, die dienen moet om het overstroomingswater uit het noordelijk gedeelte van het kanaal te weren. De Damsluis is eene steenen keersluis, gesloten door schotbalken, wijd M. 6.50; de slagdrempel ligt op M. 8.29 + W.P. De bovenkant van het muurwerk ligt op M. 13.49 -f- W.P. De lengte van het pand is M. 1895. Het peil is M. 10.59 + W.P., de bodeinsbreedte M. 7.50, de diepte inde kimmen M. 2.00 K.P. en in het midden M. 2.20 K.P. Het achtste verlaat of 2de verlaat bezuiden Terapel is eene steenen schutsluis met twee paar deuren, wijd M. 6.00; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 1.98 -h K.P., die der bovendeuren op M. 2.29 -r- K.P.; de lengte tusschen de aan- DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. slagkanten der slagstijlen is M. 32.50, die der schutkolk M. 26.00. Het negende pand boven het achtste verlaat. Het overtollige water wordt afgevoerd op het achtste pand door schuiven inde deuren van het achtste verlaat. De lengte van het pand is M. 4942 en voorzoover in beheer en onderhoud bij de gemeente Groningen M. 4660. Het peil is M. 11.69 -j- W.P., de bodemsbreedte M. 7.50, de diepte inde kimmen M. 2.00 K.P. en in het midden M. 2.20 -r- K.P. Het gedeelte van het kanaal tusschen het vierde en het zesde verlaat is bekend onder den naam van Stadsmusselkanaal, terwijl het daarboven gelegen gedeelte de namen Stadsterapelkanaal en Stadscompascuumkanaal draagt. De waterafvoer is geregeld door eene provinciale Verordening op den waterafvoer. Op elk pand tusschen de verschillende verlaten boven het Martenhoeksterverlaat inde gemeenten Hoogezand, Veendam, Wildervank, Onstwedde en Vlagtwedde wordt het water ten allen tijde door regelmatige afstrooming met de verlaten en met de valschutten bij Terapel op het peil der betrokken panden gehouden. Met het vijfde verlaat mag eerst gestroomd wórden als de afvoer door den overlaat naar de Mussel A niet voldoende is om de rijzing van het water op het zesde pand te beletten. Met het zesde verlaat mag eveneens slechts gestroomd worden als het water op het zevende pand stijgende blijft, niettegenstaande het valschut bij Terapel met vol vermogen afvoert. Het toezicht op de afstrooming wordt uitgeoefend door provinciale opzichters, die door Gedep. Staten worden benoemd en wier instructie is vastgesteld bij besluit van Gedep. Staten van 23 November 1883 (P. B. no. 60). Het overtollige water wordt dus afgevoerd door stroomen met de schutsluizen en met de valschutten te Terapel, waartoe bij de schutsluizen in elke deur twee schuiven wijd M. 1.00 zijn aangebracht. Het kanaal is met de verlaten en kunstwerken in onderhoud bij de gemeente Groningen, die ook onderhoudt het Bovenwildervanksterverlaat, de schutsluis in het Boerendiep en de ontlastsluis in het Nieuwediep. Inde jaren 1907 en 1908 is het Stadskanaal op de hierboven omschreven afmetingen gebracht. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. het kanaal rütenbroek—haren (Nederlandsch gedeelte). Dit kanaalgedeelte, dienende ter verbinding van het Stadskanaal met de Eems, is door de gemeente Groningen, bij wie het met de na te noemen sluis in onderhoud is, in 1880—81 uitgevoerd. Het heeft eene lengte van M. 535, eene bodemsbreedte van M. 8.60 met eene diepte beneden peil van M. 2.00 in het midden en eene breedte op peil van M. 14. Het peil is M. 10.50 -j- W.P. De steenen keer- en schutsluis aan den mond van het kanaal, die het van het achtste pand van het Stadskanaal scheidt, heeft vier paar deuren naar weerszijden keerend, wijd M. 6.00; de slagdrempels liggen op M. 8.59 4- W.P. terwijl de schutkolklengte is M. 26. De voortzetting van het kanaal op Duitsch grondgebied verbindt het Nederlandsch kanaal met de Eems te Haren. Met het Stadskanaal ligt slechts het sde pand van het Pekeler Hoofddiep gemeen tot aan de Koppelsluis. Dit kanaal behoort dus voor het grootste gedeelte niet tot den boezem van het Eemskanaal terwijl de waterschappen, die er op afwateren, alle behooren tot het waterschap Pekel A. Met de koppelsluis inde Pekel A bovenvermeld mag niet worden gestroomd. ') i) Verordening op den waterafvoer. DE BOEZEM VAN HET EEMSKANAAL. HET WATERSCHAP DUURSWOLD. Gemeenten Groningen, Noorddijk, Tenboer, Loppersum, Appingedam, Delfzijl, Termünten, Slochteren, Sappemeer, Hoogezand en Haren. Het waterschap omvat een gedeelte van het voormalig Zijlvest der drie Delfzijlen, het Oostwolder-, het Wold- en het Farmsummer Zijlvest. Het werd opgericht bij Statenbesluit van den 23 Juli 1869 (P. B. no. 80) en het Reglement vastgesteld den 21 December 1870 (P. B. 1871, no. 43) en gewijzigd bij Statenbesluiten van 16 Juli 1874 (P. B. no. 78), van 28 Juli 1874 (P. B. no. 62), van 15 Juli 1875 (P. B. no. 39), van 19 Juli 1876 (P. B. no. 35 en 52), van 14 November 1876 (P. B. no. 81), van 13 November 1878 (P. B. no. 100), van 9 Juli 1879 (P. B. no. 34), en van 14 Juli 1884 (P. B. no. 39) gewijzigd den 18 Juli 1899 (P. B. no. 41). Het is groot H. 22321.23.89. De grens loopt ten noorden, langs het midden van de kruin van den zuidelijken Eemskanaaldijk, vanaf de vereeniging van het Winschoterdiep met het Eemskanaal hij Groningen tot aan de schut- of zeesluis te Delfzijl en vandaar oostwaarts op langs den buitenteen van den provincialen zeedijk tot aan de grens van het waterschap Oterdum; ten oosten van dat punt zuidwaarts langs de grens van het waterschap Oterdum tot aan den grindweg van Wagenborgen naar Heveskes, bestaande de afscheiding langs die grens ineen kadijk, in onderhoud bij dit waterschap, inde Kaaiingiaan, in onderhoud bij het karspel Weiwerd en verder ineen kadijk, in onderhoud bij het waterschap Wagen- Afdeeling VII. borgen, terwijl eenige schuttingen en pendammen langs die grens bij dit waterschap in onderhoud zijn. De grens wordt verder gevormd door den grindweg bovengenoemd, in onderhoud bij de gemeente Termunten, tot aan de grens van den Zuidbulsterpolder, doch eenige perceelen bij Wagenborgen ten oosten van dien weg behooren nog tot dit waterschap. De grens valt vervolgens samen met die van het waterschap Oldambt tot aan den grindweg langs de Noordbroekstervaart en wordt gevormd dooreen kadijk langs den Zuidbulsterpolder, in onderhoud bij dien polder en een kadijk langs den Grooten Oostwolderpolder, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren in dien polder, vervolgens dooreen kadijk eerst langs het Lutjemaar, in onderhoud bij het waterschap Oldambt en verder langs de Siepsloot, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren in dit waterschap of, voorzoover de Siepsloot tot scheepvaartkanaal is gegraven, bij het waterschap het Siepkanaal. Van het Siepkanaal loopt de grens langs hooge landen ten zuiden van het waterschap Stootshorn naar de Noordbroekstervaart en wordt daarna gevormd door den grindweg langs de Noordbroekstervaart tot aan het Winschoterdiep, welke weg in onderhoud is bij de gemeente Sappenneer. Ten zuiden grenst het waterschap aan den kunstweg ten noorden van het Winschoterdiep tot aan den Eemskanaaldijk bij Groningen. De weg is in onderhoud van Groningen tot Martenshoek bij de gemeente Groningen en vervolgens bij de provincie. Tot het waterschap behooren nog eenige gronden inde gemeente Groningen, de Kleine Meeuwerderpolder genaamd, ten zuiden van het Winschoterdiep, groot H. 11.59.45, welke met een grondduiker onder het Winschoterdiep afwateren. Bij Statenbesluit van 30 November 1897 werd besloten, dat in het vervolg de bovengenoemde gronden met nog eenige andere tusschen dpn Meeuwerderweg en den Oosterweg gelegen, groot tezamen H. 29.71.95, door gemelden grondduiker in het waterschap Duurswold zullen blijven afwateren, doch niet tot het waterschapsgebied zullen behooren. Door het waterschap zal een behoorlijk afwateringskanaal ten noorden van het Winschoterdiep naar de bermsloot langs den Eemskanaaldijk worden aangelegd en onderhouden, doch de kosten van aanleg zullen door de gemeente Groningen aan het waterschap worden gerestitueerd, terwijl de gemeente Groningen met het onderhoud van den DUURSWOLD. duiker onder het Winschoterdiep wordt belast. Voor de inlating van het water zal jaarlijks f 170 door de gemeente aan het waterschap worden betaald. De gronden wateren af in het zuidelijk gedeelte van het wateschap deels op de bermsloot ten zuiden van den Eemskanaaldijk, deels op het Selwelderdiepje en op het Slochterdiep,. in het noordelijk gedeelte op het Afwateringskanaal, dat heï water op de Eems brengt door de uitwateringsluis te Farmsum. Deze sluis is wijd M. 8.00, terwijl de slagdrempel ligt op M. 3.87 -h W.P. Het Slochterdiep loopt van het Eemskanaal ten noorden van Ruisscherbrug in oostelijke richting naar Slochteren. Het kanaal dat aan den eigenaar van het huis Fraeylemaborg behoort, is lang M. 10450, diep van M. 3.50 -r- W.P. tot M. 2.50 -f- W.P. terwijl de bodemsbreedte bedraagt van M. 7.00 tot M. 9.00 en de breedte van het kanaal op peil van M. 9.00 tot M. 11. ‘) Het Slochterdiep staat met het Eemskanaal in verbinding dooreen steenen schutsluis, wijd M. 6.00, met twee paar deuren. De slagdrempel der bovendeuren ligt op M. 2.00 -r- W.P., die der benedendeuren op M. 3.87 -e W.P. De schutkolklengte is M. 25. De sluis is in onderhoud bij de provincie. Yan het Slochterdiep ten oosten van het Schapenhok loopt in noordoostelijke richting door het Schildmeer het Afwateringskanaal, dat ook nog niet de Woltersummer TE verbonden is dooreen zijkanaal even ten noorden van en nagenoeg evenwijdig aan het Slochterdiep. Dit Afwateringskanaal is van het Slochterdiep tot aan de uitmonding in het Schildmeer lang M. 5660, diep M. 3.50 -4- W.P., met eene bodemsbreedte van M. 8.00; van het Schildmeer tot het voormalig Meedhuizermeer lang M. 3570, diep M. 3.60 W.P., met eene bodemsbreedte van M. 16; van de westzijde van het voormalig Meedhuizermeer tot aan de sluis lang M. 6700, diep tot de Amsweerster waterloozing M. 3.60 -j- W.P. en van daar tot de sluis M. 3.75 -r- W.P. met eene doorgaande bodemsbreedte van M. 16. Het kanaal is in onderhoud bij dit waterschap. Met dit kanaal is het Eemskanaal in verbinding door twee zijkanalen, de Groeve en het Yerbindingskanaal bij Farmsum. ■) Deze afmetingen worden opgegeven in het Overzicht der Scheepvaartkanalen in Nederland, uitg. door het Min. van W. H. en N. DUURSWOLD. De Groeve loopt van het Schildmeer naar het Eemskanaal, waarvan het is afgesloten door eene steenen schutsluis, de Zuidersluis genaamd, inden zuidelijken Eemskanaaldijk, wijd M. 6.00, met twee paar deuren. De slagdrempel der bovendeuren ligt op M. 2.20 -4- W.P., die der benedendeuren op M. 3.70 -4- W.P. De schutkolklengte is M. 32.50. De sluis is in onderhoud bij de provincie. Het kanaal, bij dit waterschap in onderhoud, is lang M. 1750, diep M. 3.40 -4- W.P., met eene bodemsbreedte van M. 5.00. Het Verbindingskanaal bij Farmsum tusschen het Eemskanaal en het Afwateringskanaal is van het eerste afgesloten door eene steenen schutsluis, wijd M. 6.00, met twee paar deuren. De slagdrempel der bovendeuren ligt op M. 2.00 4- W.P., die der benedendeuren op M. 3.87 -4 W.P. De schutkolklengte is M. 25. De sluis is in onderhoud bij de provincie. Het kanaal, bij dit waterschap in onderhoud, is lang M. 300, diep M. 3.40 -4- W.P., met eene bodemsbreedte van M. 8.00. Het Schildmeer met eene oppervlakte van H. 309.17.80 dient mede voor waterberging. Op dat meer loopen nog twee kleine kanalen uit, die voor de scheepvaart dienen en bij de monding in het meer door sluizen kunnen worden afgesloten, de Schildwolder Schipsloot en de Haansvaart, die beide in beheer en onderhoud bij particulieren zijn. De Schildwolder Schipsloot tusschen Schildwolde en het Schildmeer is lang M. 3500, diep M. 3.10 -4- W.P., met eene bodemsbreedte van M. 3.00. Tot keering van hooge waterstanden op het meer dient eene steenen schutsluis met twee paar deuren naar het kanaal keerende, wijd M. 4.40, met eene schutkolklengte van M. 25. De slagdrempel der bovendeuren ligt op M. 2.75 -4- W.P., die der benedendeuren op M. 3.45 -4- W.P. De Haansvaart tusschen Helium en het Schildmeer kan bij de monding in het meer worden afgesloten door eene steenen schutsluis, het Haansverlaat, met twee paar deuren, wijd M.4.20. De slagdrempel der bovendeuren ligt op M. 3.19 -4- W.P. en die der benedendeuren op M. 3.50 -7- W.P., terwijl de schutkolklengte is M. 24. De bodemsbreedte, de glooiing en de diepte der kanalen en afwateringen bij dit waterschap in onderhoud zijn bepaald bij besluit van het Hoofdbestuur d.d. 13 Januari 1908, doch nog niet vastgesteld door Gedep. Staten, als volgt: DTJURSWOLD. BODEMS- Diepte KANAAL. BREEDTE. GLOOIINGEN. beneden W.P. M. M. Ie Onderdeel. 1. De Ringsloot. а. van pl.m. M. 200 ten n.o. van brug 1 over het Eemskanaal tot den kunstweg van Ooster Hoogebrugnaar Euvelgunne .... 1.50 1 op 1 3.00 б. van daar tot de Borgsloot 2.00 IV2 °P 1 3.00 c. van daar tot den Ouden Slochterweg .... 5.00 minstens IV2 op 1 3-10 2. De Borgsloot, van de schutsluis van den Westerbroekster Engelbertermolenpolder tot de Ringsloot 3.50 minstens 1 op 1 3.40 3. De Scharmer iE. a. van pl.m. M. 350 ten n. de noordelijke grens van den Tilburgpolder tot de zuidelijke verbinding met de Slochter iE,langpl.m.M.l3lo 2.50 1 op 1 2.90 b. van daar tot de noordelijke verbinding met de Slochter AC ... 4.00 minstens 1 op 1 3.40 c. van daar tot het Slochterdiep bü Schaaphok 5.00 minstens 1 op 1 3.40 4. De Euvelgunnerwaterloozing van den watermolen van den Euvelgunnermolenpolder tot de Ringsloot .... 1.50 1 op 1 2.90 5. De Oude Hunze c.a. van de grondpomp onder het kanaaltje Winschoterdiep-Ringsloot langs den Groenendijk en den Euvelgunner grindweg tot de Ringsloot ... 1.00 1 op 1 2.60 6. Het afwateringskanaal voor de gronden gelegen tusschen den Oosterweg en het Winschoterdiep te Groningen, vanaf den grondduiker onder dit diep tot de Ringsloot, over de eerste M. 20 . 1.50 1 op 1 2.15 overigens 1.00 1 op 1 2.15 2e Onderdeel. 1. De Slochter M van den Groenendijk tot het Slochterdiep bij Schaaphok. ....... 3.50 minstens 1 op 1 3.40 DUURSWOLD BODEMS- Diepte KANAAL. BREEDTE. GLOOIINGEN. beneden W.P. M. M. 8. De zuidelijke verbinding tusschen Slochter- en Scharmer M .... \ 3.50 minstens 1 op 1 3.40 9. De Ruiten M. van den overlaat inde Klievewijk tot achter | de schuur van Westers ; 2.00 IV2 °P 1 2.40 van daar tot de Sloch- ~ „ , _ ter M j 3.50 lVa OP 1 3-15 3e Onderdeel. 10. Het Afwateringskanaal van het Schild meer tot het voormalig Meedhuizenneer 15.00 minstens 1 op 1 4.40 11. De Siddebuurster Schipsloot 3.00 minstens 1 op 1 3.40 12. De Munnike'slo'ot! . . 3.00 minstens s/4 op 1 3.40 13. Het verlengde van de Munnikesloot vanaf de molenuitwatering van den Kleinen Oostwolderpolder aan den Leentjerweg tot de Munnike- _ „ .. sloot 2.00 1 op 1 3.40 14. Het Eelwerder- en het Holemaar van den watermolenvan den Nijverheidspolder tot het voormalig Meedhuizermeer 2.50 1 op 1 3.10 14a. Het verlengde Holemaar van het voormalig Meedhuizermeer tot het Afwateringskanaal . . . 3.00 1 op 1 3.10 4e Onderdeel. 15. De buitengeul te Farmsum van de uitwateringsluis tot de rijkshaven 10.00 I 2 op 1 4.20 16. Het Afwateringskanaal. a. Van het voormalig Meedhuizermeer tot de Amsweersterwaterloozing 16.00 minstens 1 op 1 4.60 b. van daar tot de uitwateringsluis. . . . 16.00 minstens lop 1 4.75 17. Het Farmsummerdiep van het Afwateringskanaal tot het Weiwerdermaar 4.00 minstens 1 op 1 2.90 18. Het verbindingskanaal bij Farmsum .... 8.00 IV2 °P 1 3.40 a 3.60 DUURS WOLD. BODEMS- Diepte KANAAL. | BREEDTE. GLOOIINGEN. beneden W.P. M. M. 19. Het Wei werdermaar. a. van den watermolen van het waterschap Wei werd tot den steenen duiker inde Westerlaan bij het dorp Weiwerd 3.00 1 op 1 3.15 6. van daar tot het Afwateringskanaal . . 4.00 minstens lop 1 van 3.40 tot 3.50 20. Het Wagenborgermaar. n. van den watermolen van het waterschap Wagenborgen tot op M. 30 van het Afwateringskanaal. . . . 3.00 minstens 1 op 1 3.15 b. van daar tot het Afwateringskanaal. . . . 5.00 2op 1 3.40 21. De Amsweerster waterloozing van den watermolen van den Amsweersterpolder tot het Afwateringskanaal . . 3.50 lop 1 j 3.20 Mochten belanghebbenden het verlangen, ! dan moet dit [ kanaaltje opeene diepte van M. 3.70 gebracht worden. 22. Het Klievemaar, van de bermsloot van den z.o. Eemskanaaldijk langs de noordzijde van den prov. weg Appingedam-Farmsum tot het Afwateringskanaal .... 2.00 minstens 1 op 1 2.65 5e Onderdeel. 28. De Woltersummer TE. a van den z.o. Eemskanaaldijk tot het verbindingskanaal naar het Afwateringskanaal 4.00 minstens 1 op 1 3.15 b- van daar tot het Slochterdiep 5.00 minstens 1 op 1 3.40 Het Afwateringskanaal van het Slochterdiep tot het Schildmeer . . . 8.00 minstens V-fa op 1 3.50 25. Het verbindingskanaal bij Schaaphok tusschen de Woltersummer JE en „ net Afwateringskanaal 7.00 11/2 op 1 3.50 20. De _ Groeve van nabij sluis II Eemskanaaldijk tot het Schildmeer . . 8.00 minstens 3 op 1 3.40 28 DÜURSWOLÖ. Meer dan drie vierde gedeelte der landen in het waterschap gelegen wordt bemalen. Het boezemland ligt gedeeltelijk bij Groningen, gedeeltelijk bij Delfzijl, doch de grootste oppervlakte onbemalen landen ligt in het watergebied der Slochter-, Scharnier- en Ruiten iE. Het peil van het waterschap is bij art. 8 van het Reglement bepaald op M. 1.90 -r- W.P. De afstrooming kan echter door het hoofdbestuur van den 1 Mei tot den 1 September tot op M. 1.60 -r* W.P. worden beperkt. Op algemeene kosten worden gedragen: I°. het onderhoud van de afsluitingen van den buiten waterstaat bovengenoemd langs de grens van het waterschap Oterdum, van de waterkeeringen langs het zijkanaal van het afwateringskanaal naar de Woltersummer M en van die door de provincie langs de afwateringskanalen in dit waterschap gelegd met uitzondering van den zuidelijken Eemskanaaldijk. Deze door de provincie gelegde waterkeeringen bestaan inde dijken langs het Afwateringskanaal, behalve in het voormalig Meedhuizermeer, en die langs het Verbindingskanaal bij Farmsum. 2°. het onderhoud der zeesluis te Farmsum, van eene woning, eene beschoeiing, der kanalen, maren, bruggen, duikers en pendammen genoemd in artt. 5 en 7 Regl. 3°. de contributie aan de provincie wegens onderhoud der zeewaterkeerende dijken op het vast bedrag van f 275.38. Tot de kosten wordt door alle gronden bijgedragen volgens een aanslag voor de eene helft naar de maat en voor de andere helft naar de belastbare kadastrale huurwaarde. Vrijdom van lasten wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden de belastbare huurwaarde van tien gulden, mits de grootte van vijf are niet te boven gaande, aan niet ontgonnen, woeste, geene opbrengst gevende gronden, (na de ontginning deelen zij inden aanslag evenals de overige landen), en aan meren, moerassen en onbegroeide wateren van meer dan twee hectare grootte. De lasten bedroegen over 1909/,u f 0.64 per H. en 22/io cent per gulden huurwaarde, tot een gezamelijk bedrag van f 27239.27. DUURSWOLD. Het waterschap is verdeeld in vijf onderdeelen, waarvan de grezen in het Reglement zijn omschreven. Onderdeelen. Kadastrale grootte Belastbare voorzoover belastbaar. huurwaarde. lste Harkstede H. 4896.17.04 f 119180.12 2de Slochteren „ 5894.04.49 „ 156689.53 3de Siddeburen „ 4584.38.26 „ 133010.79 4de Farmsum „ 2830.41.19 94067.17 sde Over ’t Schild „ 3236.64.90 „ 111443.50 H. 21441.65.88 f 614391.11 Het hoofdbestuur bestaat uit zes leden. De stembevoegde ingelanden van ieder onderdeel doen eene voordracht vaneen lid in dat bestuur, die tevens lid en voorzitter is van het bestuur van dat onderdeel. De voordracht voor den voorzitter van het hoofdbestuur geschiedt door de stembevoegde ingelanden van het geheele waterschap. leder onderdeel heeft een afzonderlijk bestuur van drie leden, die door de stembevoegde ingelanden van het onderdeel worden gekozen of voorgedragen, daaronder begrepen het lid van het hoofdbestuur, die tevens voorzitter van het onderdeelsbestuur is. Tot de waarneming van het dagelijksch bestuur is er een college van drie gecommitteerden uit het hoofdbestuur, onder welke de voorzitter. In dit waterschap zijn gelegen der volgende waterschappen en polders: Waterschap de Noorder-Middelberderpolder. „ Zuid-Middelbert. „ de Euvelgunnermolenpolder. „ Euvelgunne of de Groote Meeuwerderpolder. „ de Westerbroekster-Engelberter molenpolder. „ de Kleine Harkstederpolder. De Yeenpolder. Waterschap de Groote Harkstederpolder. „ Bakkerspolder. „ de Nieuwe Rijpma polder. „ de Meenteschaar. DUURSWOLD. De Scharmer Kloosterpolder. Waterschap de Rozenburgermolenpolder. „ de Scharmer Oostpolder. „ Scharmerlaagveenontginning. „ de Tilburgpolder. „ Uildriks. „ de Kolhamster Westerpolder. „ Hof en Wegsloot. Polder het Koeland. Waterschap Noordzijde van de gemeenten Sappemeer en Hoogezand en verdere onderhoorigheden. „ Siepkanaal. „ de Heeringapolder. „ de Kooipolder. „ de Ruiten. „ De Groote Polder. De Kleine Oosterpolder. De Groote Oosterpolder. Waterschap de Hooilandspolder. „ de Kloosterpolder. „ de Zandjermolenpolder. „ de Uiterbuurstermolenpolder. „ de Schildjerpolder. „ Zand werf. „ het Verlengde Dwarskanaal. „ het Yeenkanaal. „ de Ruigsterpolder. „ de Noordelijke Siddebuursterpolder. „ de Zuidelijke Siddebuursterpolder. „ de Kleine Oostwolderpolder. „ de Groote Oostwolderpolder. „ de Ooster Tjuchemerpolder. „ de Osseweiderpolder. „ de Noorderpolder inde Oosterweeren. „ de Zuiderpolder inde Oosterweeren. „ de Steendammerpolder. „ de Holepolder. „ de Nijverheidspolder. De polderde Goedheid. bUÜRSWOLt). Waterschap de Duif. „ Wagenborgen. „ Proostpolder. „ de Meedhuizerpolder. „ Wei werd. „ de Geefweerstermolenpolder. De Noorderduikerpolder. De Zuiderduikerpolder. Waterschap de Valgen. „ de Putten. „ de Borchshof. „ de Koveltemp, „ de noordelijke Vennen. „ de zuidelijke Vennen. „ Gommelburg. „ de Amsweersterpolder. „ Nieuw Oosterbroek. „ de Zuider Olingerpolder. „ de Tetjehornderpolder. „ de Overschildjerpolder. n de Luddeweersterpolder. „ de Blokumerpolder. „ het Lageland. „ de Heidenschapperpolder. WATERSCHAP DE NOORDER MIDDELBERDERPOLDER. GEMEENTE O = M. 2.23. NOORDDIJK. P = M. 2.75 —r- W.P. Van den Noorder Middelberderpolder, waarvan het jaar van oprichting niet bekend is, werd door den aanleg van het Eemskanaal het noordelijk deel afgesneden en de ten zuiden van het kanaal gelegen gronden werden onder denzelfden naam tot één waterschap vereenigd bij Statenbesluit d.d. 20 Mei 1868 (P. B. no. 72). Het Reglement werd vastgesteld bij Statenbesluit d.d. 28 Juli 1870 (P. B. 1871, no. 58) en gewijzigd den 11 November 1885 (P. B. no. 95) en nader vastgesteld den 21 Juli 1908 (P. B. no. 59). DUURSWOLD. Het is groot H. 150.40.97 en wordt begrensd ten noorden door het afwateringskanaal, dat de zuidelijke bermsloot langs den Eemskanaaldijk vormt; ten oosten door de Borgsloot; ten zuiden door het Middelberder kerkpad, in onderhoud bij de kerkvoogden te Middelbert; ten westen door den Euvelgunnermolenpolder, en eindelijk door den Euvelgunner grindweg, in onderhoud bij de gezamenlijke landeigenaren te Euvelgunne. De kadijk langs de bovengenoemde bermsloot is in onderhoud bij den eigenaar der aanliggende perceelen, aan wien de dijk met binnenbermsloot door het waterschapsbestuur in 1907 is verkocht, die langs de Borgsloot met de beide pendammen bij den molen, dienende tot afsluiting van den Euvelgunner molenpolder, zijn in onderhoud bij dit waterschap. De bermsloot zelve langs den Eemskanaaldijk is als afwateringskanaal in onderhoud bij het waterschap Duurswold. Het waterschap wordt doorsneden door de Euvelgunner waterlossing, die in het bovenvermelde afwateringskanaal uitloopt. De watergemeenschap wordt hersteld door twee grondpompen, in onderhoud bij de eigenaren der gronden, ten westen dezer pompen liggende. De pompen zijn binnenwerks M. 0.30 bij M. 0.40; de bodem der noordelijke ligt bij deinmonding op M. 2.36 -j- W.P., die der zuidelijke op M. 2.41 -e- W.P. Een windvijzelmolen brengt het water op de Borgsloot; de vlucht van den molen is M. 16 en de middellijn van de vijzel M. 1.22, die het water van M. 2.75 W.P. tot M. 0.52 W.P., kan opvoeren. Het peil werd door Gedep. Staten bepaald op M. 2.11 h- W.P., bij Besluit van 29 Juni 1878. Des winters wordt de waterstand zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., de kadijken en de hoofdwatering van den Middelberderweg naar den molen. Alle gronden dragen tot de kosten bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vier are. Het gemiddeld bedrag der lasten over de jaren 1904/8 was f 3.375 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden, waarvan altijd minstens één uit ingelanden te Middelbert of te Euvelgunne wonende of aldaar goederen hebbende, moet benoemd worden. DUURSWOLD. WATERSCHAP ZUID-MIDDELBERT. GEMEENTE O = M. 1.83. NOORDDIJK. P = M. 2.38 -r- W.P. De Zuid-Middelberder molenpolder bestond reeds in 1847, doch het jaar van oprichting is niet bekend. Bij Statenbesluit van 9 November 1880 (P. B. 1881, no. 16) werd het waterschap Zuid-Middelbert opgericht en gereglementeerd. Het is groot H. 158.42.00 en grenst ten noordwesten aan het Middelberder kerkpad, in onderhoud bij de Kerkvoogden te Middelbert; ten oosten aan de Borgsloot, zijnde de waterkeering langs die watering, in onderhoud bij dit waterschap; ten zuiden aan den Ouden weg, in onderhoud bij de eigenaren van dien weg en verder aan den Olgerweg, kunstweg, in onderhoud bij de gemeente Noorddijk; ten westen aan de Euvelgunner waterloozing, zijnde de waterkeering daarlangs in onderhoud bij dit waterschap; en verder ten noorden aan den Euvelgunner molenpolder, waar de afscheiding bestaat hier en daar in kleine kaden en pendammen, in onderhoud bij de aangrenzende eigenaren in dit waterschap. De polder wordt bemalen dooreen windvijzelmolen, die het water uitslaat op de Borgsloot. De molen heeft eene vlucht van M. 17.50; de middellijn van de vijzel is M. 1.22. Het water kan van M. 2.38 -4- W.P. tot M. 0.55 -f- W.P. worden opgevoerd. Het peil werd vastgesteld bij Besluit van Gedep. Staten van 3 November 1882, op M. 2.05 -r- W.P. Inden winter wordt de waterstand zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten wordt gedragen het onderhoud der watermolen, enz., der dijken bovenvermeld, der hoofdwatering en twee andere wateringen en der pompen breeder omschreven in art. 4 Regl. Alle gronden dragen tot de kosten bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijftien are. Het bedrag der lasten was over 1904/8 gemiddeld f 2.06 per H, Het bestuur bestaat uit drie leden. DTTURSWOLD. WATERSCHAP DE EUVELGUNNER MOLENPOLDER. GEMEENTEN O = M. 2.03. NOORDDIJK EN HAREN. P = M. 2.68 -j- W.P. De landen, welke tot dezen polder behoorden, vormden in vroegere tijden zeven kleine poldertjes, die elk afzonderlijk bemalen werden en het water loosden op de Euvelgunner waterlossing, tegenwoordig nog de hoofdwatering van den polder. Bij Besluit van Gedep. Staten van 5 Maart 1817 werd vergunning verleend tot het verplaatsen van één dier molens naar het punt waar die thans nog staat, met het doel de overige molens te doen vervallen, waardoor de polder in zijn tegenwoordigen omvang werd gevormd. De polder werd als waterschap opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van 10 November 1881 (P. B. 1882, no. 3); het Reglement is gewijzigd bij Statenbesluit van 19 Juli 1904 (P. B. no. 40). Het is groot H. 244.87.89. Het grenst ten noorden en gedeeltelijk ten oosten aan den Noorder-Middelberterpolder, waar de afscheiding geschiedt door pendammen, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren; verder ten zuiden en ten oosten aan het waterschap Zuid-Middelbert, waarvan het afgescheiden is hier en daar door kaden en pendammen langs de Euvelgunner waterloozing en de zwetslooten in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren in het waterschap Zuid-Middelbert; ten zuiden aan den Olflergrindweg, in onderhoud bij de gemeente Noorddijk, en aan het waterschap Westerbroekster Engelbertermolenpolder, gedeeltelijk begrensd dooreen kadijk en eene zwetsloot, waarvan de polder door pendammen is afgesloten, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren. Ten westen grenst het waterschap aan het waterschap Euvelgunne en is daarvan gescheiden dooreen kadijk, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren in gemeld waterschap en verder aan den Euvelgunner grindweg, in onderhoud bij de gezamenlijke landeigenaren te Euvelgunne. Aan de noordergrens van den polder aan de Euvelgunner waterloozing staat een windvijzelmolen, die het water op dat kanaal brengt, en het door den Noorder Middelberterpolder naar het afwateringskanaal langs den Zuider Eemskanaaldijk voert. DUURSWOLD. De vlucht van den molen is M. 16.50, de middellijn van de vijzel M. 1.15. Het water kan van M. 2.68 -f- W.P. tot M. 0.65 -f- W.P. worden opgevoerd. Het peil van het waterschap wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. Een vast peil bestaat niet; het water wordt inden winter zoo laag mogelijk gehouden en des zomers zooveel mogelijk op M. 2.31 -f- W.P. Om bij regenachtig weder inden zomer het lage land te vrijwaren voor het water der hooggelegen landen, zijn er pendammen tot waterkeering aangebracht, die door de eigenaren moeten worden gehouden op M. 1.40 h- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., een paar pendammen bij den molen en de hoofdwatering vanaf den molen naar den Olgerweg. Het overige gedeelte der waterloozing noordwaarts werd doör het waterschap Duurswold gegraven. Sedert 1894 is men begonnen voor algemeene rekening de zwetslooten te schoonen, waarmede voortgegaan wordt. Tot de kosten wordt door alle gronden bijgedragen naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vier are. Volgens oude overeenkomst dragen H. 28.00.40 hoog land in de gemeente Haren slechts voor 3/s gedeelte inden omslag. Dit land ligt ten westen van de oude Hunze en wordt ten westen begrensd door het waterschap Euvelgunne. In 1904/s bedroegen de lasten gemiddeld f 2.625 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP EUVELGUNNE OF DE GROOTE MEEUWERDERPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.37. HAREN. P = M. 1.95 -r- W.P. Bij Statenbesluit van 9 November 1853 werd tot de oprichting van het waterschap besloten en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 23 Mei 1854 (P. B. no. 54). Het is groot H. 128.29.35 en grenst ten zuiden aan den kunst- DUURS WOLD. weg langs het Winschoterdiep, in onderhoud bij de gemeente Groningen; ten noordwesten aan de onbemalen hooge boezemlanden, genaamd de Meeuwen, alleen door eene zwetsloot gescheiden, op ongeveer M. 300 ten zuidoosten van den zoogenaamden Groenendijk; ten noorden en ten oosten over eene lengte van ongeveer M. 500 aan de bovengemelde hooge boezemlanden en verder aan den Euvelgunner molenpolder en aan den Westerbroekster Engelberter molenpolder, van welke beide polders het is afgescheiden dooreen kadijk, in onderhoud bij de aanzwettende landeigenaren in dit waterschap. Het water wordt geloosd op het Maar of Euvelgunner maar, in onderhoud bij het waterschap Duurswold, dooreen windvijzelmolen, die eene vlucht heeft van M. 14.50. De vijzel heeft eene middellijn van M. 0.95 en kan het water van M. 1.95 W.P. tot M. 0.58 W.P. opvoeren. Naast den molen, die boven het Maar is gebouwd, is eene omsnijding gegraven, waarin eene houten pendam met eene schuif, groot M. 0.50 bij M. 0.50, waarvan de drempel ligt op M. 1.75 -i- W.P., welke schuif dient om het polderwater bij lagen boezemstand te loozen. Een vast peil bestaat niet; het water wordt inden winter zoo laag mogelijk en des zomers zoo veel mogelijk op M. 1.75 W.P. gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de vermelde dijken, de watermolen, enz., de molensloot, de watering van den molen naai het Maar, de pompen en het schoonhouden der toevoerslooten. Alle gronden betalen inde kosten naar de grootte, doch is vrijdom verleend aan een perceel dijk voor de helft, volgens oude overeenkomst. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld f 1.25. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE WESTERBROEKSTERENGELBERTER MOLENPOLDER. GEMEENTEN HOOGEZAND, NOORDDIJK O = M. 3.70. EN HAREN. P = M. 2.80 -j- W.P. Dit waterschap ontstond door de vereeniging van de bestaande Engelberter- en Westerbroekster Molenpolders met nog eenige DUURSWOLD. buitenliggende gronden tot één geheel. Het werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van 13 Juli 1871 (P. B. no. 100 en 108), gewijzigd bij Statenbesluiten van 19 Juli 1876, (P. B. no. 58), van 10 Juli 1889 (P. B. no. 47), van 12 November 1890 (P. B. 1891, no. 10) en van 11 Juli 1894 (P. B. no. 51). Het vigeerend Reglement werd vastgesteld den 21 Juli 1903 (P. B. no. 55) en gewijzigd den 19 Juli 1904 (P. B. no. 41) en den 17 Juli 1906 (P. B. no. 63). Het is groot ongeveer H. 1190 en grenst ten noordwesten aan de waterschappen de Zuider Middelberder- en Euvelgunner molenpolders en wel vanaf de Borgsloot gerekend, aan den Oudenweg in onderhoud bij de eigenaren van dien weg, aan den Olger grindweg, in onderhoud bij de gemeente Noorddijk, en verder aan eene zwetsloot met een gedeelte kadijk, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren in het waterschap de Euvelgunner molenpolder; ten westen aan het waterschap Euvelgunne, afgescheiden dooreen kadijk, in onderhoud bij de eigenaren van dien dijk in gemeld waterschap; ten zuiden aan den grindweg langs het Winschoterdiep, in onderhoud bij de gemeente Groningen; ten zuidoosten aan het waterschap Tilburgpolder en daarvan afgescheiden door gewone zwetslooten en pendammen, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren, en verder ten noordoosten aan den Borgweg, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren in dit waterschap en aan de Borgsloot, waar 4e kade ten noordoosten dier watering in onderhoud is bij het waterschap de Groote Harksteder polder. De hoofd waterleidingen in het waterschap zijnde Borgsloot en de Engelberter waterlossing, welke laatste inde Borgsloot valt ten zuiden van eene schutsluis inde Borgsloot. De sluis heeft twee paar deuren en is wijd M. 4.10 met eene slagdrempeldiepte van M. 3.40 -h W.P., terwijl de schutkolk M. 17.50 lang is. Door die sluis wordt de Borgsloot dus in twee panden verdeeld; het zuidelijk gedeelte heeft het peil van dit waterschap, terwijl het noordelijk gedeelte gemeen ligt met den boezem van het waterschap Duurswold. Inden noordelijken hoek van het waterschap ten zuiden van den Ouden weg staat een stoomgemaal dat op het noordelijk gedeelte der Borgsloot uitslaat. Het stoomgemaal heeft een Cornwallketel met oververhitter, DUURSWOLD. waarvan het verwarmend oppervlak is resp. M1.16 en 14, en welke is berekend op eene stoomspanning van 7 atmospheren overdruk. De machine, van 32 I. P. K., brengt een hevelcentrifugaalpomp in beweging waarvan de zuig- en persbuizen eene inwendige middellijn hebben van M. 0.76; de zuigbuis reikt tot M. 2.95 -r-W.P.; het water kan worden weggehaald tot M. 2.80 -r W.P., het midden van den pompwaaier ligt op M. 0.90 + W.P. de opvoerhoogte bedraagt derhalve M. 3.70. Het peil werd bij besluit van Gedep. Staten van 8 Januari 1875 bepaald op M. 2.02 -h W.P. en bij besluit van 26 Juni 1891 op M. 2.12 -r- W.P., bij dat van 22 September 1905 op M. 0.37 W.P., terwijl bij besluit van 19 April 1907 het peil voor de maanden October—Maart nader is bepaald op M. 2.47 -4- W.P. De hooggelegen landen, tusschen de Engelberter waterlossing en het Winschoterdiep, loozen het water op de Engelberter waterlossing en zijn daarvan gescheiden door vaste pendammen, die van hout of steen moeten zijn, zoodat het water er overheen kan vloeien, of zij zijn voor de afstrooming voorzien van houten pompen. In het waterschap bevinden zich uitgeveende plassen, die om droog te liggen, een nog lager peil noodig hebben dan het polderpeil. Zij moeten dus afzonderlijk bemalen worden. Op verzoek der eigenaren werd bij Statenbesluit van 11 November 1891 (P. B. 1892, no. 17) in dit waterschap opgericht vier kleine waterschappen. 1. H. 8.32.70, (Nijborg), tusschen den Engelberter kunstweg en de Borgsloot; 2. H. 9.13.27, (Weender) ten noordwesten der bovenvermelde gronden; 8. H. 4.77.90, (Bodewes), ten westen van den Engelberter kunstweg, ten noorden van den Woortmansdijk; 4. H. 16.06.53, (Helder), ten westen van den Engelberter kunstweg en ten zuidoosten van de Hesselinkslaan. Onder de voorwaarden is bepaald dat het peil ook hier door Gedep. Staten wordt geregeld op voordracht der eigenaren, in dier voege dat het afhankelijk wordt gesteld van den werkelijken stand van het water inden polder. Aan dit voorschrift werd nog geen gevolg gegeven. Ook mag niet anders worden gemalen dan met een molen, zoolang de Westerbroekster-Engelberter DUUBSWOLD. molenpolder zijne molens niet dooreen stoomgemaal vervangt. Op algemeene kosten wordt het onderhoud gedragen van het stoomgemaal, der schutsluis enz., van de Olgersloot, van de Molensloot met brug, der Engelberter waterloozing en der Borgsloot tot aan het daarin gelegen verlaat en der pompen en duikers in art. 4 Regl. omschreven. Tot de kosten wordt door alle gronden bijgedragen naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. De vroeger verleende vrijdommen worden thans door het bestuur voor vervallen gehouden. Het bedrag der lasten was over 1904 ƒ 3.00, over 1905/s ƒ 4.00 per H. en voor de landen vroeger behoord hebbende tot den Engelbertermolenpolder ƒl.OO per H. bovendien voor rente en aflossing van de vroegere schuld van dien polder. Het bestuur bestaat uit vijf leden en wel twee uit de ingelanden van den vroegeren Westerbroekstermolenpolder, twee uit die van den vroegeren Engelbertermolenpolder, terwijl het vijfde lid uit de ingelanden der beide polders kan worden benoemd. WATERSCHAP DE KLEINE HARKSTEDERPOLDER. O = M. 2.05. GEMEENTEN SLOCHTEREN, NOORDDIJK EN TENBOER. P = M. 2.65 -r- W.P. Van den vroegeren Kleinen Harkstederpolder werd een deel door den aanleg van het Eemskanaal afgesneden. De ten zuiden van het kanaal liggende gronden werden onder den ouden naam tot één waterschap vereenigd bij Statenbesluit van 20 Mei 1868 (P. B. no. 73), terwijl het Reglement werd vastgesteld den 28 Juli 1870, (P. B. 1871, no. 59), ingetrokken en opnieuw vastgesteld den 18 Juli 1905 (P. B. no. 49), waarbij het waterschap werd vergroot met den polder Groenwijk. Het is groot H. 253. en wordt begrensd ten noorden door de bermsloot langs het Eemskanaal en het Slochterdiep, zijnde de kadijk langs die wateringen in onderhoud bij dit waterschap; ten westen deels door den grindweg, in onderhoud bij de gemeenten Slochteren en Noorddijk, voorzoover de weg in elke gemeente is gelegen, en deels dooreen kadijk langs de Borgsloot, in onderhoud bij dit waterschap. De zuidelijke grens langs den Veenpolder bestaat uit eene DüÜRSWOLD. laan met dammen, in onderhoud bij de aanliggende eigenaren, en die langs het waterschap de Groote Harkstederpolder uit pendammen en een gedeelte kadijk bij de aanzwettende eigenaren in dit waterschap in onderhoud. Een windvijzelmolen, staande aan den grindweg bij de Borgsloot, slaat het water, langs een steenen duiker onder dien weg, op die watering uit. De molen heeft eene vlucht van M. 23; de middellijn der vijzel, welke het water van M. 2.65 -f- W.P. tot M. 0.60 -7- W.P. kan opvoeren, is M. 1.40. Het peil is bij besluit van Gedep. Staten van 3 Aug. 1906 vastgesteld op M. 0.60 -r- D.P. = M. 2.50 -r- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., met duiker, de kadijken bovenvermeld en de wateringen in art. 4 Regl. vermeld. Alle gronden dragen tot de kosten bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vier are. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 f 4.87 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden. DE VEENPOLDER. GEMEENTE O M. 1.40. SLOCHTEREN. P = M. 2.30 W.P. De polder bestond reeds in 1829, doch werd in 1841 vergroot sedert welken tijd, 23 December 1840, ook het thans nog vigeerend molencontract dateert. De gronden zijn groot H. 125.55.40, waarvan H. 106.13.53 belastbaar. Zij grenzen ten noorden aan het waterschap de Kleine Harkstederpolder en zijn daarvan afgescheiden door eene laan met dammen, in onderhoud bij dein dat waterschap aanliggende eigenaren; ten zuidwesten aan den grindweg langs de Borgsloot, in onderhoud bij de gemeente Slochteren, terwijl zij overigens worden ingesloten door het waterschap de Groote Harkstederpolder, waar de afsluiting bestaat deels in eene laan, deels in pendammen, een en ander in onderhoud bij de eigenaren van dezen polder. De bemaling heeft plaats dooreen windvijzelmolen, bij den grindweg aan de Borgsloot staande, die het water op dat kanaal uitslaat dooreen duiker onder dien weg. De molen heeft eene vlucht van M. 13, de vijzel eene DUURSWOLD. middellijn van M. 1.20. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.90 -r- W.P. en afgemalen tot op M. 2.30 W.P. Volgens het molencontract is het peil bepaald op 1 ‘/2 palm beneden het peil der Drie Delfzijlen, dus op M. 1.52 -h- W.P. Sedert is evenwel de behoefte gebleken aan een lageren waterstand en wordt het water inden zomer gehouden op M. 2.10 W.P. Volgens gemeld contract hebben de Veenlanden, waaruit toen ter tijd de polder grootendeels bestond, het recht om door afsluiting eener pomp in het voorjaar die landen tijdelijk af te scheiden ter verkrijging vaneen hoogeren waterstand tot bevordering van het rietgewas. Deze pomp ligt inde laan van J. Meijer, doch heeft, nu door den lageren waterstand die veenlanden in cultuur konden worden gebracht, haar reden van bestaan verloren en wordt daarvan dan ook geen of althans zeer weinig gebruik gemaakt. Op algemeene kosten • worden onderhouden: de molen met duiker en de gemelde pomp, tot welke alle gronden bijdragen naar de grootte. Vrijdom wordt verleend aan H. 19.41.87 water. De lasten bedroegen gemiddeld over 194/g f 1.775 per H. Het bestuur bestaat uit 2 leden. WATERSCHAP DE GROOTE HARKSTEDERPOLDER. GEMEENTE O = M. 2.10. SLOCHTEBEN. P = M. 2.80 W.P. Bij Resolutie van Gedep. Staten van 21 September 1847 werd vergunning verleend tot de inpoldering van land onder Scharnier, Harkstede en Hoogezand onder den naam van den Driedorpsterpolder, met twee watermolens. De verwezenlijking van dat plan ondervond echter bezwaren, zoodat in 1848 vergunning werd verzocht tot het daarstellen vaneen kleineren polder onder Scharnier en Harkstede met één watermolen onder den naam van Grooten Harksteder polder. De vergunning werd verleend bij Res. van Gedep. Staten van 19 September 1848. Bij Statenbesluit van 13 Juli 1870 (P. B. 1871, no. 16), werd het waterschap vergroot, terwijl het Reglement werd vastgesteld den 16 November 1871 (P. B. 1874, no. 41), aangevuld en gewijzigd den 13 Juli 1875 (P. B. no. 43). Een geheel nieuw Reglement werd vastgesteld bij Statenbesluit van 16 November 1897, (P. B. 1898, no. 6), gewijzigd 19 Juli 1898 (P. B. no. 53) en aangevuld 17 Juli 1906 (P. B. no. 57). DUÜKSWOLD. Het is groot H. 980, waarvan belastbaar H. 967.20.77. Het grenst ten noorden aan het waterschap de Kleine Harkstederpolder en is daarvan afgescheiden dooreen vervallen kadijk en pendammen, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren in dien polder, en aan het Slochterdiep, waarlangs een kadijk, in onderhoud bij dit waterschap; van daar ten oosten langs het Rijpmakanaal en aan den voet van den onder den Nieuwen Rijpmapolder behoorenden kadijk, den Scharmer Kloosterpolder en den Hamweg tot aan den Harksteder grindweg. Verder loopt de oostelijke grens langs den Harksteder grindweg tot den Borgweg en langs dien weg tot de Borgsloot; beide wegen zijn in onderhoud bij de gemeente Slochteren. Ten zuiden grenst het waterschap aan de Borgsloot tot aan den Klein Harksteder grindweg; de kadijk langs die watering is in onderhoud bij dit waterschap. De westelijke grens loopt langs den Veenpolder, waar de afscheiding bestaat in eene laan en pendammen, in onderhoud bij de eigenaren van dien polder, en langs het waterschap de Kleine Harkstederpolder, waar de afscheiding eveneens in dammen bestaat, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren in dat waterschap. De waterloozing geschiedt dooreen stoomgemaal, staande aan het Slochterdiep. Het stoomgemaal heeft een tandem-compound machine met condensatie van 43 E. P. K. direct gekoppeld aan eene hevel-centrifugaalpomp met zuig- en persbuis van M. 0.85 inwendige middellijn; het water kan worden opgevoerd van M. 2.80 H- W.P. tot M. 0.70 -f- W.P. Bij Res. van Gedep. Staten van 9 Febr. 1877, 2 Aug. 1889 en 5 Aug. 1892 is het peil van het waterschap bepaald op M. 2.30, M. 2.35 en op M. 2.40 W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: het stoomgemaal, enz., de dijken bovenvermeld, de lig- en losplaatsen bij de Kerkwijk en het Slochterdiep, alle hoofdwateringen met kunstwerken in art. 4 Regl. opgenomen; benevens het gedeelte der Benningsloot tusschen den voormaligen windmolen van dit waterschap en den molen van het waterschap Meenteschaar; van daar tot de uitmonding in het Nieuwe Riepmakanaal voor de halve breedte, wordende de overige halve breedte door het waterschap Meenteschaar onderhouden. DUURSWOLD. Tot de kosten dragen alle landen bij naar de uitgestrektheid, doch het bij de invoering van het Reglement reeds uitgeveende water betaalt 37 '/2 °/0 van den voor land vastgestelden aanslag; water, ofschoon begroeid, is dat, hetwelk geen voordeel of winst oplevert. Land in water veranderd zal blijven betalen als land. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/sf 4.55 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden. WATERSCHAP DE BAKKERSPOLDER, GEMEENTE O = M. 1.75. SLOCHTEKEN. P = M. 3.75 —■ W.P. Het waterschap, dat deel uitmaakt van het waterschap de Groote Harkstederpolder, werd opgericht bij Statenbesluit van 21 November 1899 (P. B. 1900, no. 5); een reglement werd niet vastgesteld. De oprichting had ten doel om eenige uitgeveende laag gelegen gronden als bouwland in cultuur te brengen. Het is groot ruim H. 51 en is gelegen ten noorden van den Harksteder grindweg, langs de westzijde van de Lichtevoortswijk. Op de grensperceelen liggen kadijken ter kruinshoogte van M. 0.25 + Dw. p. = M. 1.65 h- W.P. Een windvijzelmolen, staande in het noordelijk deel van het waterschap, brengt het water op een dwarswatering van de Lichtevoortswijk, de hoofdwatering van den Grooten Harkstederpolder. He molen heeft eene vlucht van M. 14.50; de middellijn van de vijzel is M. 0.90; het water kan worden opgevoerd van M. 3.75 -r- tot M. 2.00 -h W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten bepaald, zoo noodig den eigenaar of de eigenaren van den polder en het bestuur van het waterschap de Groote Harkstederpolder gehoord, wat nog niet is geschied. De waterstand wordt zooveel mogelijk gehouden op M. 3.10 W.P. Het malen van den molen moet worden gestaakt wanneer de bemaling het waterschap de Groote Harkstederpolder tijdelijk buiten werking mocht zijn. Op kosten van den eigenaar van het waterschap worden 29 DUUESWOLD. onderhouden de waterkeeringen langs de grenzen op de hiervoor genoemde hoogte, de dwarswatering waarop de molen uitslaat, van den molen tot de Lichtevoortswijk, de daarover inde Kooilaan gelegen brug en een peilschaal nabij den molen inde dwarswatering. Het waterschap is schotplichtig aan het waterschap de Groote Harksteder polder. De gronden behooren aan één eigenaar. Eenige gronden gelegen tusschen de Vinkers- en Lichtevoortswijken, groot ongeveer H. 3 aan anderen toebehoorende, en eenige aan den eigenaar van het waterschap toebehoorende gronden, groot ongeveer H. 12 ten zuiden van de Vinkerswijk gelegen, worden door den molen van den Bakkerspolder bemalen doch behooren niet tot dit waterschap; grondpompen zijn daartoe onder de beide genoemde wijken gelegd. Eene overeenkomst, behoorende bij het besluit van Ged. Staten van 2 Mei 1902, regelt de verplichtingen van belanghebbenden. WATERSCHAP DE NIEUWE RIJPMAPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.40. SLOCHTEREN. P = M. 2.30 -j- W.P. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van 10 Juli 1895 (P. B. no. 60) en omvat o.a. ook de gronden vroeger behoorende onder het waterschap de Rijpmapolder, opgericht bij Statenbesluit van 11 November 1863 (P. B. 1864, no. 4), hetwelk bij het eerstvermeld Statenbesluit werd opgeheven. Het Reglement is gewijzigd 19 Juli 1898 (P. B. no. 54). Het is groot H. 309.86.79 en grenst ten noorden aan het Slochterdiep van de Benningsloot tot de Scharmer ten oosten en zuidoosten aan de Scharmer M en de Nieuwe wijk, waar de afsluiting bestaat ineen kadijk, in onderhoud hij dit waterschap; ten zuidwesten aan den Scharmerkloosterpolder waar de afscheiding eveneens ineen kadijk bestaat, in onderhoud bij dien polder; ten noordwesten aan het Rijpmakanaal tusschen dit waterschap en den Grooten Harkstederpolder en daarvan afgescheiden dooreen kadijk, hoog M. 0.40 -r- W.P., die evenals het Rijpmakanaal met kadijken in onderhoud is bij dit waterschap, en verder aan de verbreede Benningsloot, die tot aan DUURSWOLD. den voormaligen watermolen van den Grooten Harkstederpolder mede bij dit waterschap in onderhoud is; de kadijk langs deze sloot is tot het Slochterdiep geheel bij dit waterschap in onderhoud. Een windvijzelmolen, staande nabij de Scharmer Hl, brengt het water op de Kerkwijk, die het naar de Hl voert. De molen heeft eene vlucht van M. 19.20, de vijzel eene middellijn van M. 1.40. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.90 -r- W.P. en afgemalen tot M. 2.30 -f- W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur, bepaald, wat echter nog niet is geschied. Het peil is voorloopig door de ingelanden vastgesteld op M. 2.20 -f- W.P. gedurende de zomermaanden, terwijl inden winter zoo laag mogelijk zal worden afgemalen. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de kadijken in art. 4 breeder omschreven, het buiten het waterschap liggend scheepvaartkanaal vanaf den Harksteder grindweg tot den voormaligen molen van den Grooten Harkstederpolder op het voorgeschreven profiel bodemsbreedte M. 3.40, diepte M. 3.50 -r- W.P. en verder de wateringen in gemeld artikel aangegeven met het uitloozingskanaal vanaf den molen tot inde Scharmer Hl. Alle gronden dragen bij tot de kosten naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are, terwijl aan perceelen, die, uitsluitend uit water bestaande, hoegenaamd geene winst opleveren, s/8 vrijdom wordt gegeven, ter beoordeeling van tiet bestuur, wat de oppervlakte betreft, welke vrijdom zich in 189e/7 uitstrekte over H. 13.29.50. De lasten bedroegen over190447/7 f 5.00 en over 1908 f 7.00 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden. WATERSCHAP DE MEENTESCHAAR. O. = M. 0.94. P. = M. 1.82 -r- W. P. GEMEENTE SLOCHTEREN. Het waterschap werd opgericht en het reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 17 Juli 1906 (P. B. no. 56). DUURS WOLD. Het is groot omstreeks H. 39 en is gelegen tusschen het Slochterdiep, het Rijpmakanaal, de Benningsloot, het waterschap de Groote Harkstederpolder en een klein deel van den Hamweg. De kadijken langs het Slochterdiep, het Rijpmakanaal, en de Benningsloot zijn bij dit waterschap, die langs den Grooten Harkstederpolder bij dat waterschap en de Hamweg bij de gemeente Slochteren in onderhoud. De bemaling geschiedt dooreen windvijzelmolen op de Benningsloot; de vlucht van den molen is M. 8.80, de middellijn van de vijzel M. 0.60; het water kan worden opgevoerd van M. 1.82 tot M. 0.88 W.P. De polder wordt alleen des zomers droog gehouden. Op algemeene kosten wordt gedragen het onderhoud van den molen, enz. hoofdwateringen, pompen, van de kadijken voornoemd, zoomede de helft der breedte van de Benningsloot, vanaf den molen van dit waterschap tot de uitmonding in het Rijpmakanaal. Alle gronden dragen inde kosten bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden drie are. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld f 3.87 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE SCHARMER KLOOSTERPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.45. SLOCHTEREN. P == M. 2.35 W.P. Vergunning tot het onder gemaal brengen dezer gronden werd verleend bij Res. van Gedeputeerde Staten van 23 December 1845, nadat een onderling molencontract door de ingelanden was vastgesteld den 24 Juli 1845. De polder heeft eene grootte van H. 343.36.33 en grenst ten noordoosten aan het waterschap de Nieuwe Rijpmapolder, waar de afscheiding bestaat ineen kadijk bij dezen polder in onderhoud ; ten westen en noordwesten aan het waterschap de Groote Harkstederpolder, waarvan hij is afgesloten door den Borgweg, den Harkstederweg en een klein deel van den Haraweg, alle wegen in onderhoud bij de gemeente Slochteren, en verder tot den molen door pendammen en een kadijk langs de zuidoostzijde DtIURSWOLD. van het Nieuwe Rijpmakanaal bij het waterschap de Nieuwe Rijpmapolder in onderhoud; ten zuidoosten aan de Nieuwe wijk gescheiden dooreen kadijk, in onderhoud bij dezen polder en aan het waterschap de Rozenburgerpolder, waar de afsluiting bestaat ten noorden van den grindweg ineen kadijk, in onderhoud bij dezen polder, en, ten zuiden van den genoemden weg, inde zoogenaamde Heerelaan, in onderhoud bij de gemeente Slochteren; ten zuidwesten aan den Borgweg in onderhoud bij de gemeente Slochteren. Het Nieuwe Rijpmakanaal, dat gedeeltelijk in dezen polder ligt, behoort aan het waterschap de Nieuwe Rijpmapolder waarbij het met de kadijken in onderhoud is. Inden noordelijken hoek van den polder staat een windvijzelmolen, die het water uitslaat op het Rijpmakanaal, hetwelk uitmondt in het Slochterdiep en in onderhoud is bij het waterschap de Nieuwe Rijpmapolder. De molen heeft eene vlucht van M. 19.50, de vijzel eene middellijn van M. 1.22, terwijl het water kan worden opgevoerd tot M. 0.90 -4- W.P. en weggemalen tot Mk 2.35 -4- W.P. Een vast peil is niet bepaald; inden zomer wordt de waterstand op M. 2.25 -f- W.P. gehouden. Op algemeene kosten wordt gedragen het onderhoud van den molen enz., van de bovengenoemde kadijken en van de toevoerslooten met tilbatten, duikers en pompen inden legger en het molencontract omschreven. Alle gronden dragen naar de grootte tot de kosten bij, doch slechts H. 318.56.37 betalen het volle schot; H. 5.79.44 worden voor 3/8 aangeslagen en H. 4.00.00 behooren aan den polder. De lasten bedroegen over 1904/s gemiddeld f 2.50 per H. Het bestuur bestaat uit vier leden. WATERSCHAP DE ROZENBURGERMOLENPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.60. SLOCHTEREN. P = M. 2.30 -4- W. P. Deze gronden werden reeds vroeger bemalen onder den naam van Pruissenspolder. Het thans bestaand waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit d.d. 9 Juli 1878 DUURSWOLD. (P. B. 1879, no. 6), gewijzigd en aangevuld den 15 Juli 1885 (P. B. no. 82). Het is groot H. 161.64.30 en wordt begrensd ten noordwesten door den Scharmer Kloosterpolder, van welk waterschap het is afgesloten, ten noorden van den Scharmer grindweg, door eene watering, waarlangs een kanaaldijk, in onderhoud bij dit waterschap en, ten zuiden van genoemden weg, door de Heerelaan, in onderhoud bij de gemeente Slochteren; ten noordoosten door het waterschap Scharmerlaagveenontginning, waarvan het is gescheiden dooreen kadijk, bij dit waterschap in onderhoud; ten zuidoosten door den Scharmer Oostpolder. Voor een klein deel wordt de grens daar gevormd door den Scharmer grindweg, in onderhoud bij de gemeente Slochteren en verder bestaat de afscheiding in eenige dammen en kadijken die door den Oostpolder gemaakt zijn en onderhouden worden en onder schouw zijn van het bestuur van dit waterschap, hetwelk ook zonder vergoeding de zwetslooten tusschen de beide polders bemaalt. Ten zuiden grenst het waterschap aan den Borgweg, in onderhoud bij de gemeente Slochteren. In het noordoostelijk gedeelte van den molen staat een windvijzelmolen, die het water brengt op een afvoerkanaal naar de Scharmer M. De molen heeft eene vlucht van M. 18.20, de vijzel eene middellijn van M. 1.20. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.53 -j- W.P. tot M. 0.90 -4- W.P. Het peil van het waterschap werd hij Resol. van 13 Juni 1879, door Gedep. Staten bepaald op M. 2.10 -r- W.P. en bij dat van 12 Februari 1909 op M. 2.40 -h- W.P. Meestal wordt echter zoo laag mogelijk afgemalen en is de waterstand doorgaans M. 0.15 k M. 0.20 lager. Op algemeene kosten wordt het onderhoud gedragen: van den watermolen, enz., van de dijken en waterkeeringen bovengenoemd en van de waterkeeringen en kunstwerken, die op den legger ten laste van het waterschap voorkomen. Alle gronden dragen tot de kosten bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijftien are, terwijl moeras, gracht of water, dat te laag ligt om te worden drooggemalen, zoolang het niet wei- of bouwland is geworden, voor 5/8 wordt DUÜRSWOLD. aangeslagen. Dit laatste is echter slechts het geval met H. 3.17.13, terwijl H. 1.00 27 volle vrijdom geniet. Het bedrag der lasten was over 1904/a gemiddeld f 4.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE SCHARMER OOSTPOLDER. GEMEENTE O = M. 2.20. SLOCHTEREN. P = M. 3.10 -r- W.P. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit d.d. 15 Juli 1885 (P. B. no. 82), doch strekt zich uit over gronden, die reeds veel vroeger ingevolge eene onderlinge overeenkomst bemalen werden. Een nieuw Reglement werd vastgesteld den 17 Juli 1906 (P. B. no. 60), waarbij het waterschap tevens werd vergroot. Het is groot ongeveer H. 216 en grenst; wat betreft de bemalen gronden, ten noordwesten aan den Rozenburger molenpolder, waar de afscheiding voor een klein deel bestaat inden Scharmer grindweg, bij de gemeente Slochteren in onderhoud, en verder in pendammen en een kadijk, die door het waterschap worden onderhouden, doch inden Rozenburgermolenpolder liggen, welk waterschap dan ook daarover schouw uitoefent en voorts aan het waterschap Scharmerlaagveenontginning waar de scheiding bestaat uiteen kadijk bij dat waterschap in onderhoud; ten noordoosten aan de Scharmer JE, dooreen kadijk afgesloten, in onderhoud bij dit waterschap; ten zuidoosten aan den Tilburgpolder, waar de afscheiding bestaat in dammen die bij dit waterschap in onderhoud zijn; ten zuidwesten aan den Borgweg, in onderhoud bij de gemeente Hoogezand, voor het gedeelte ten zuiden van den scheidpaal en bij de gemeente Slochteren voor het gedeelte ten noorden van dien paal. Buiten de bemalen gronden behooren nog dit waterschap H. 25.37.78 (inde opgegeven grootte niet begrepen) die tevens deel uitmaken van de waterschappen de Rozenburgermolenpolder en de Tilburgpolder. Een scheepvaartkanaal doorsnijdt het waterschap van het noordwesten naar het zuidoosten en staat in vrije gemeenschap met de molen uitwatering van den Tilburgpolder. DUURSWOLD. De gronden worden bemalen dooreen windvijzelmolen, die in het midden van het waterschap staat en het water uitslaat op het scheepvaartkanaal, van waar het langs de molen uitwatering van den Tilburgpolder naar de Scharnier M wordt gevoerd. De molen heeft een vlucht van M. 15, de vijzel eene middellijn van M. 1.06. Het water kan worden opgevoerd van M. 3.10 —r- W.P. tot M. 0.90 -r- W.P. Het peil wordt door Ged. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat nog niet is geschied. De waterstand wordt inden zomer gehouden op M. 2.20 W.P., inden winter zoo laag mogelijk. Op kosten van de door den molen van dit waterschap bemalen gronden worden onderhouden de molen, enz., de waterkeeringen bovengenoemd (uitgezonderd enkele dammen nader in art. 4, I, 1° Regl. aangeduid), de dijken langs het scheepvaartkanaal, zoomede alle wateringen, genoemd in art. 4 Regl. Ten laste van de bij het scheepvaartkanaal en bij de scheepvaart op de uitwatering van den Tilburgpolder betrokken gronden, nader aangeduid in art. 4 Regl., ter oppervlakte van H. 78.58.99, is het onderhoud van het scheepvaartkanaal en van genoemde uitwatering met zijtakken en daarover gelegen tilbatten, van den onder de hoofdwatering gelegen grondduiker, voor welk onderhoud door de bemalen gronden jaarlijks eene som van f 25.— wordt bijgedragen. Tot de kosten dragen bij alle gronden naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden drie are. Het gemiddeld bedrag der lasten bedroeg over 1904/8 f 4.175 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP SCHARMERLAAGVEENONTGINNING. GEMEENTE O = M. 2.00. SLOCHTEREN. P = M. 2.90 H- W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 19 Juli 1904 (P. B. no. 39); een reglement werd niet vastgesteld. Het is groot ongeveer H. 124 en grenst ten noorden aan DUURSWOLD. onbemalen landen, ten oosten aan de Scharmer M, ten zuiden aan onbemalen landen en ten westen aan het waterschap de Rozenburgermolenpolder; langs de grenzen liggen kaden, ten noorden, oosten en zuiden in onderhoud bij dit waterschap, ten westen in onderhoud bij het waterschap de Rozenburgerpolder. De bemaling geschiedt dooreen windvijzelmolen uitslaande op de molenuitwatering van den Rozenburgerpolder; de vlucht van den molen is M. 14.60, de middellijn van de vijzel M. 0.90; het water kan worden opgevoerd van M. 2.90 -r- W.P. tot M. 0.90 W.P. Laatstgenoemde molenuitwatering verdeelt het waterschap in twee deelen; de watergemeenschap wordt onderhouden door een houten grondpomp, van M2. 0.50 doorstroomingsprofiel gelegen onder die molenuitwatering en in onderhoud bij dit waterschap. Op kosten van het waterschap worden onderhouden: de watermolen enz., de bovenbedoelde kadijken, de kadijken wederzijds de molenuitwatering van den Rozenburgermolenpolder en wederzijds de molenuitwatering van dit waterschap (deze kadijken worden onderhouden op eene kruinshoogte van M. 0.40 -f- W.P.), de genoemde molenuitwatering en die van dit waterschap, een pomp ineen dam en een sloot, dienende voor afwatering van onbemalen gronden. Behalve een perceel groot ruim H. 1, zijnde gronden in gemeenschappelijk bezit van vier eigenaren; de eigenaar van bedoeld perceel betaalt een vaste jaarlijksche contributie van drie gulden; de kosten worden overigens gedragen door de eigenaren naar de oppervlakte van ieders grondbezit. Het bestuur wordt gevoerd door de eigenaren der in het waterschap gelegen gronden; behalve die van het bovengenoemd hectare. WATERSCHAP DE TILBURGPOLDER. GEMEENTEN O = M. 1.68. hoogezand en slochteben. P = M. 2.15 -r- W.P. Tot de inpoldering dezer gronden werd besloten in 1847, terwijl blijkens het kasboek van den polderde watermolen in 1848 is gebouwd. OTJURSWOLD. Bij Statenbesluit van 10 November 1857, (P. B. 1858, no. 9), werd een Reglement voor het waterschap vastgesteld, gewijzigd bij Statenbesluit d.d. 12 November 1890, (P. B. 1891, no. 10). Een nieuw Reglement werd vastgesteld den 16 Juli 1901. (P. B. no. 50). Het waterschap is groot H. 491.47.07. Het grenst ten zuiden aan den grindweg langs het Winschoterdiep, in onderhoud bij de gemeente Groningen; ten oosten aan den Kolhamster Westerpolder en wel tusschen den Borgweg en den Scharmer grindweg, aan de Yrouwelaan, in onderhoud bij de gemeente Groningen, en ten noorden van den Scharmerweg aan de Mulderssloot, waarvan het is afgescheiden door pendammen, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren; ten noorden aan het waterschap de Kolhamster Westerpolder, aan onbemalen gronden en aan de waterschappen Uildriks en de Scharmer Oostpolder, waar de scheiding wordt gevormd door kadijken, in onderhoud bij dit waterschap; ten westen aan den Scharmer Oostpolder en aan den Westerbroekster Engelberter molenpolder. De afscheiding bestaat daar in pendammen langs de zwetsloot, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren, met uitzondering van de zwetsloot tusschen den Borgweg en den Scharmergrindweg, welke in onderhoud bij dit waterschap is. Het water wordt dooreen in het noordelijk gedeelte van den polder staanden windvijzelmolen op de Scharmer M gebracht. De vlucht van den molen is M. 19.40, de middellijn van de vijzel M. 1.34, die het water van M. 2.15 -H W.P. tot M. 0.47 -h W.P. kan opvoeren. Tot hulp van den molen dient een nabijgeplaatste petroleum-motor, die de vijzel in beweging kan brengen, van 25 E.P.K. Aan de oostzijde van den molen is inden kadijk eene houten pomp met schuif gelegd, om het polderwater bij lagen boezenstand af te kunnen voeren. De pomp is groot M. 0.75 bij M. 0.40; de drempel onder de schuif ligt met den bovenkant op M. 1.97 -f- W.P. Het peil werd bij besluit van Gedep. Staten van 13 Mei 1898 bepaald op M. 2.00 -f- W.P. onder opmerking dat het wenschelijk voorkomt het peil later nogmaals te verlagen om langs geleidelijken weg tot het voor de lager gelegen gronden gewenscht peil van M. 0.30 -r- Duurswolderpeil te geraken. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, de motor, enz., de dijken rondom den polder gelegen, de twee DTJURSWOLD. hoofd wateringen en vijf toevoerslooten in art. 4 Regl. omschreven op de daarin vastgestelde profielen benevens vier duikers in de hoofd wateringen. Alle gronden betalen inde kosten naar de grootte; uitgeveend water, dat, ofschoon met watergewassen begroeid, geen voordeel of winst oplevert benevens heidegrond betalen 3/„ van den voor land vastgestelden aanslag; water tot land geworden of ontgonnen heideveld wordt als land aangeslagen; land, dat weder water wordt of tot heide terugkeert, blijft betalen; het eenig grondbezit beneden vijf are is onbelastbaar. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 ƒ 2.06 per H. Het bestuur bestaat uit vier leden. Ten noorden van den Scharmergrindweg wordt in het waterschap een klein gedeelte laag land, groot ruim H. 7.00.00, door een klein molentje, in 1890 gebouwd, bemalen. WATERSCHAP UILDRIKS. GEMEENTE O = M. 1.80. SLOCHTEKEN. P = M. 2.50 -4- W.P. Het waterschap, groot H. 8.16.10, werd opgericht bij Statenbesluit van 21 Juli 1908 (P. B. no. 58); een reglement werd niet vastgesteld. Het heeft ten doel om bij hooge zomer-boezemstanden de gronden droog te houden. De grenzen zijn ten noorden en noordwesten de uitwatering van het waterschap de Tilburgpolder, ten zuiden dat waterschap, ten oosten onbemalen gronden gelegen ten noorden van den Tilburgpolder en ten westen de Scharnier JU. Aan de molenwatering van meergemeld waterschap staat een windvijzelmolentje dat het water op die uitwatering brengt; het molentje heeft eene vlucht van M. 6.20; de vijzel (tonmolen) een middellijn van M. 0.50; het water kan worden weggemalen tot M. 2.50 W.P. en opgevoerd tot M. 0.70 -4- W.P- De pendammen en kadijken tot afsluiting van de boezemstanden zijn in onderhoud bij dit waterschap. De gronden behooren aan één eigenaar. DÜURSWOLD. WATERSCHAP DE KOLHAMSTER WESTERPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.65. SLOCHTEREN. P = M. 2.02 -j- W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van den 16 Juli 1856, en het Reglement vastgesteld den 12 November van hetzelfde jaar (P. B. no. 88), gewijzigd den 27 Juli 1870 (P. B. no. 53). Het Reglement werd ingetrokken en opnieuw vastgesteld bij Statenbesluit van 11 Juli 1894 (P. B. no. 56), dat in verband met eene vergrooting van het waterschap, nogmaals werd ingetrokken en opnieuw vastgesteld den 15 November 1904 (P. B. no. 14). Het is groot ongeveer H. 354 en grenst ten zuiden aan den grindweg langs het Winschoterdiep, in onderhoud bij de gemeente Groningen; ten westen aan den Tilburgpolder, voor het gedeelte bezuiden den Harkstederweg, aan de Vrouwenlaan, in onderhoud bij de gemeente Groningen, aan een klein deel van genoemden weg, in onderhoud bij de gemeente Hoogezand, voor het gedeelte benoorden dien weg aan de Muldersloot en daarvan afgesloten door pendammen, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren inden Tilburgpolder en voor een klein deel aan een kadijk in onderhoud bij het waterschap de Tilburgpolder en verder aan de Scharmer M, afgesloten dooreen kadijk in onderhoud bij dit waterschap; ten noorden aan de verbinding tusschen de Scharmer- en Slechter JE en aan de Slochter JE, afgesloten dooreen kadijk in onderhoud bij dit waterschap; ten oosten aan het waterschap Hof- en Wegsloot, waar de afscheiding bestaat langs de Hofsloot uiteen kadijk in onderhoud bij dit waterschap, voorts benoorden den Harkstederweg uiteen zwetsloot met pendammen, in onderhoud bij dit waterschap, en bezuiden dien weg uiteen laan, in onderhoud bij de eigenaren. In het noordelijk gedeelte van het waterschap staat een windvijzelmolen die het water op een afvoerkanaal naar de Scharmer M brengt. De molen heeft een vlucht van M. 18, de middellijn van de vijzel is M. 1.17, het water kan worden opgevoerd van M. 2.02 -f- W.P. tot M. 0.60 -H W.P. Het peil is door Gedep. Staten bij besluit van 30 Augustus 1907 bepaald op M. 1.90 H- W.P. Om bij lagen boezemstand het polderwater af te voeren zijn DUURSWOLD. aan de westzijde van den molen inden kaaijk twee houten pompen met schuiven gelegd, waarvan een groot M. 0.45 bij M. 0.67, de andere M. 0.45 bij M. 0.23, beide met den drempel op M. 2.20 -r- W.P. De waterkeeringen hebben eene hoogte van M. 0.40 W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden de molen enz., de dijken en dammen voor afsluiting van den buitenwaterstaat, de hoofdwatering, de molenuitwatering tot inde Scharmer HU, een watering en zes steenen duikers, alles omschreven in art. 4 Regl. De toevoerslooten, omschreven in art. 37 Regl., worden door de aangrenzende eigenaren onderhouden. Alle gronden dragen tot de kosten bij naar de grootte; vrijdom wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are; onontgonnen heidegronden genieten 5/s vrijdom. De gronden de laatste vergrooting van het waterschap uitmakende zijn, behalve met de bijdragen tot de algemeene kosten, nog belast met de aflossing en rente eener schuld aangegaan ter bestrijding van de kosten van aanleg van voor die vergrooting noodige werken, bedragende over de laatste twee jaar f 2.00 per H. Het bedrag der lasten was over de laatste twee jaren f 5.40 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP HOF- EN WEGSLOOT. GEMEENTEN SLOCHTEREN EN HOOGEZAND. Het is niet bekend wanneer deze polder werd opgericht. Het Reglement van het waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van 28 Juli 1870 (P. B. no. 85) en gewijzigd den 11 Juli 1894, (P. B. no. 57). Van het waterschap werden ongeveer H. 13, gelegen in het noordwesten, onder bemaling van het waterschap de Kolhamster Westerpolder en ongeveer H. 10 in het noordoosten gelegen (het koeland) onder eigen bemaling gebracht. Voor het aldus verkleinde waterschap werd een nieuw reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 16 Juli 1907 (P. B. no. 43). DUURSWOLD. Het is groot ongeveer H. 363 en grenst ten noorden aan het waterschap de Kolhamsterwesterpolder en aan den polder het Koeland, waar de scheiding door hooge gronden wordt gevormd, en voor een klein deel aan het Slochterdiep waar geen kadijk bestaat; ten oosten aan boezemgronden, gescheiden door dammen in onderhoud bij de aanliggende eigenaren van dit waterschap en voor een klein deel aan de Knijpslaan, in onderhoud bij de gemeente Hoogezand; ten zuiden aan den grindweg langs het Winschoterdiep, in onderhoud bij de gemeente Groningen en ten westen aan den Kolhamster Westerpolder. De laan, aan het zuidelijk einde, die als waterkeering dient, is in onderhoud bij de eigenaren dier laan; in het noordelijk einde is ten deele eene zwetsloot, afgesloten door pendammen, in onderhoud bij dit waterschap. De Kolhamster grindweg snijdt den polder in twee deelen; langs de noordzijde van dien weg loopt de Wegsloot, die het water naar de hoofdwatering de Hofsloot brengt. De gronden verschillen zeer in hoogte: zij liggen voor '/lu deel op M. 1.25, voor 6/10 op M. 1.50 tot M. 2.30 en voor 3/10 nog hooger boven hot peil van het waterschap Duurswold De gronden worden niet bemalen, doch wateren vrij af door de tot het waterschap behoorende Hofsloot op de Slochter M. De waterstand regelt zich dus naar dien van het boezemwater van het waterschap Duurswold. Op algemeene kosten worden onderhouden: de Hofsloot en de afsluiting aan de westgrens bovengenoemd. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/„ ƒ 0.45. Het bestuur bestaat uit drie leden. POLDER HET ROELAND. O = M. 0.95. GEMEENTE P = M. 1.85 -f- W.P. SLOCHTEBEN. Het poldertje is in 1904 opgericht en maakte toen deel uit van het waterschap Hof- en Wegsloot. Het is groot ongeveer H. 10 en ligt ingesloten door de DUURSWOLD. Slochter M ten noorden, het waterschap Hof- en Wegsloot ten oosten en zuiden en de Hofsloot ten westen. Langs de oost- en westgrenzen vormen uitrij lanen de scheiding, langs de Slochter Meen kadijk, alles in onderhoud bij de eigenaren; langs de zuidgrens ligt hoog terrein. De gronden worden alleen zomers bemalen dooreen windvijzelmolentje op de Slochter H3; de vlucht is M. 6.80, de middellijn van de vijzel M. 0.50; het water kan worden opgevoerd van M. 1.85 -4- tot 0.90 -r- W.P. De gronden behooren aan twee eigenaren die de kosten gezamenlijk dragen. WATERSCHAP NOORDZIJDE VAN DE GEMEENTEN SAPPEMEER EN HOOGEZAND EN VERDERE ONDERHOORIGHEDEN. GEMEENTEN SAPPEMEEB, HOOGEZAND EN SLOCHTEREN. Vóór 1780 waterden deze gronden af in het Winschoterdiep, maar ten gevolge ook van de hoogere waterstanden op dat diep, werd bij overeenkomst van 10 Aug. 1780 tot de daarstelling der thans nog bestaande werken besloten en werd de afstrooming op het Zijlvest der Drie Delfzijlen verkregen. Het meeste belang hadden daarbij de lage landen, zoodat dan ook de hooggelegen landen geheele vrijdom van lasten bedongen, ook wrat de jaarlijksche bijdrage aan het Zijlvest betreft, die uit de polderkas werd voldaan. Een Reglement werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 23 Juli 1869 (P. B. no. 67) aangevuld den 13 Juli 1870 (P. B. no. 84) en gewijzigd den 21 Juli 1875 (P. B. no. 65), daarna ingetrokken en opnieuw vastgesteld den 18 Juli 1905 (P. B. no. 51). Het waterschap is groot H. 695.87.21. Het grenst ten oosten aan den grindweg langs het Noordbroeksterdiep, in onderhoud bij de gemeente Sappemeer; ten noorden met het oostelijk deel aan den Zwettedijk, in onderhoud bij het waterschap Oldambt en aan de Bergswijk, waarvan het niet is gescheiden, voorts aan de grens tusschen de gemeenten Sappemeer en Slochteren en Hoogezand en Slochteren, waar slechts een waterscheiding aanwezig is langs het gedeelte DUÜRSWOLD. vanaf het verlengde van het Winkelhoeksterdiep tot het Abrahamsdiepje, bestaande in pendammen en een kadijkje in onderhoud bij de aanliggende eigenaren in dit waterschap. Ten zuiden loopt de grens aan den grindweg langs het Winschoterdiep, in onderhoud bij de provincie en ten westen vanaf gemelden grindweg over ongeveer M. 400 lengte aan de Knijpslaan, in onderhoud bij de gemeente Hoogezand, tot het Abrahamsdiepje. De hoofdwateringen zijn het Winkelhoeksterdiep, het Abrahamsdiepje, het Achterdiep en de Klievewijk, waarvan de profielen zijn omschreven iu art. 4 Regl. Het Winkelhoeksterdiep is van het Winschoterdiep gescheiden door het Winkelhoekster verlaat, eene steenen schutsluis, breed M. 5.06, met twee paar deuren; de slagdrempel der bovendeuren ligt op M. 1.75 W.P., die der benedendeuren op M. 2.55 -f- W.P. De schutkolklengte is M. 30. Bet waterschap loost het water door de Klievewijk, die van het Achterdiep noordwaarts naar de Ruiten JE voert. In die wijk ligt dicht bij de JE de uitwateringsluis of klieve, een steenen overlaat, waardoor het water op de M wordt gebracht; wijd M. 3.50; de hardsteenen drempel ligt M. 0.84 W.P., waarvoor een paar houten deuren om het afvoervermogen te verminderen, die onbruikbaar zijn en ook nimmer gebruikt werden. Naast den overlaat, ten oosten, is een steenen duiker met schuif om, wanneer het water aanmerkelijk boven peil is gestegen, spoediger te kunnen afstroomen, wijd binnenwerks M. 0.75 en hoog M. 1.10, waarvan de bodem ligt op M. 1.70 -f- W.P. De klieve dient dus tevens tot keering van het water, opdat de vaarwaters zoowel van de hooge als van de lage landen in het waterschap niet droog loopen. Ten westen van het Winkelhoeksterverlaat ligt inden weg langs het Winschoterdiep eene houten pomp met schuif om daarmede inde zomermaanden water uit het Winschoterdiep te kunnen aftappen inde bermslooten van de hooge landen in het westelijk gedeelte van het waterschap. Deze pomp is groot M. 0.25 bij M. 0.40; de bodem ligt op M. 0.40 W.P. Vergunning tot het leggen dier pomp is verkregen bij besluit van Gedep. Staten van 22 December 1871, terwijl bij besluit van 16 Augustus 1872 verlof werd gegeven de pomp M. 0.15 lager te leggen dan aanvankelijk was bepaald. DUUBSWOLD. Bij besluit van Gedep. Staten van 13 October 1871 is bepaald dat de drempel der klieve zal worden verlaagd tot M. 0.81 W.P., waardoor dus tevens het peil van het waterschap werd bepaald. De feitelijke toestand schijnt dus niet geheel in overeenstemming te zijn met dit besluit. Op algemeene kosten worden onderhouden: het Winkelhoekster verlaat, het Winkelhoeksterdiep ten zuiden van het verlaat en verder over de geheele lengte het Achterdiep '), het Abrahamsdiepje, de Klievewijk met overlaat en duiker en de draaibrug inden provincialen grindweg over het Winkelhoeksterdiep. Ook de waterschapslasten der landen onder dit waterschap aan het waterschap Duurswold verschuldigd worden uit de waterschapskas betaald. Tot de kosten wordt door alle gronden bijgedragen naar de grootte. Geheele vrijdom genieten het eenig grondbezit beneden vijf are en de hooge gronden in art. 3 Regl. vermeld, op grond der overeenkomst van 10 Aug. 1780, ter grootte van H. 39.05.58. Het bedrag der lasten was over 1904/s gemiddeld f 3.00 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden. Inden zwetdijk tusschen dit waterschap en het waterschap Oldambt ligt eene pomp met schuif, waardoor gedurende de zomermaanden water uit dit waterschap wordt afgetapt, krachtens overeenkomst d.d. 6 November 1816 tusschen het Termunter Zijlvest en de toenmalige eigenaren van dien zwetdijk en de aangrenzende landen. De pomp is groot M. 0.32 bij M. 0.38; de bodem ligt op M. 1.45 -i- W.P. In het Reglement wordt noch van de pomp noch van de overeenkomst melding gemaakt. WATERSCHAP SIEPKANAAL. GEMEENTEN SLOCHTEEEN EN NOORDBROEK. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenhesluit van 19 Juli 1904 (P. B. no. 44). Het is groot ongeveer H. 319 en omvat gedeelten van de waterschappen Stootshorn, de Ruiten, de Groote Polder en de Kleine Oosterpolder. x) De kade of weg langs de noordzijde van het Achterdiep en ook het voetpad aan de zuidzijde zijn in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren. 30 DUURSWOLD. Het waterschap heeft ten doel aanleg en onderhoud vaneen kanaal, het Siepkanaal, lang ongeveer M. 2800, ter plaatse van de Siepsloot, vanaf ongeveer M. 600 ten westen van den provincialen kunstweg Stootshorn—-Slochteren tot de Bergswijk op de grens van het waterschap Noordzijde van de gemeenten Sappemeer, Hoogezand en verdere onderhoorigheden, met wiens boezem het Siepkanaal in open gemeenschap staat; het kanaal peil is dan ook M. 0.81 -5 W.P. (art. 49 Regl.). Door de zoogenaamde Bergswijk, in beheer bij den eigenaar, staat het kanaal op het zuidelijk einde voor de scheepvaart in verbinding met het Achterdiep. Op algemeene kosten wordt gedragen het onderhoud van: het Siepkanaal op eene bodembreedte van M. 5.00, bodemdiepte van M. 2.40 -h W.P., en wederzijdsche beloopen van 1 '/2 °P 1 met vier wisselplaatsen, de naast en om het oostelijk einde gelegen kadijken op eene kruinsbreedte van M. 1.50 en kruinshoogte van M. 0.20 W.P., vijf over het kanaal gelegen draaibruggen en een M. 4 breede wagenvaart op maaiveldshoogte langs de noordwestzijde van het kanaal. Tot de kosten dragen bij alle gronden naar de grootte, vrijdom wordt verleend aan het' eenig grondbezit beneden vijf are. De lasten bedroegen over 1905/8 gemiddeld f 3.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE HEERINGAPOLDER, GEMEENTE O = M. 1.05. SLOCHTEREN. P = M. 1.95 H- W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 15 Juli 1896 (P. B. no. 65). Een Reglement werd niet vastgesteld. De gronden, groot H. 12.91.65, liggen ten zuiden van het waterschap de Ruiten, grenzen ten noordwesten aan den grindweg van Kolham naar Slochteren en zijn ten oosten, ten westen en ten zuiden omgeven door onbemalen landen. De bemaling geschiedt dooreen windvijzelmolentje aan de noordergrens geplaatst, dat het water op de sloot langs die grens brengt van waar het dooreen duiker in bovenvermelden grindweg naar de Ruiten JE afvloeit. Het molentje heeft eene DUURSWOLD. vlucht van M. 8.00, de vijzel eene middellijn van M. 0.53; het water kan worden opgevoerd van M. 1.95 tot M. 0.90 -h W.P. De landen behooren aan één eigenaar. WATERSCHAP DE KOOIPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.04. SLOCHTEREN. P = M. 1.90 -r- W.P. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van 18 November 1902 (P. B. 1903, no. 33); het reglement werd tengevolge eener vergrooting gewijzigd 19 Juli 1904 (P. B. no. 51). Het is groot ongeveer H. 107 en grenst ten noorden aan de molenuitwatering van dit waterschap en aan het waterschap de Hooilandspolder, met de vervallen uitwatering van het waterschap de Ruiten als grens en gescheiden door pendammen aan de zuidzijde, in onderhoud bij dit waterschap; ten oosten aan den kadijk langs het uitwateringskanaal van het waterschap de Ruiten, in onderhoud bij het waterschap de Hooilandspolder, aan den Groenendijk en aan het waterschap de Ruiten, waar de afsluitingen in onderhoud van dat waterschap zijn; ten zuiden en westen aan de Slochter JE gescheiden dooreen kadijk in onderhoud bij dit waterschap. De gronden worden bemalen dooreen windvijzelmolen, staande in het noorden van het waterschap aan de vervallen uitwatering van het waterschap de Ruiten, waarlangs het westwaarts naar de Slochter M wordt gebracht. De molen heeft eene vlucht van M. 15.10, de vijzel een middellijn van M. 1.02; het water kan worden opgevoerd van M. 1.90 -r- tot M. 0.86 -h W.P. Het peil wordt op voordracht van het bestuur door Ged. Staten bepaald, wat nog niet geschied is. Op algemeens kosten wordt gedragen het onderhoud van: den molen, enz., de molenuitwatering tot de Slochter JU, de kadijken langs die uitwatering zuidzijde en langs de Slochter op eene kruinshoogte van M. 0.40 h- W.P., de hoofd- en dwarswateringen, duikers, een wagenrid langs de westzijde der hoofd watering, en eene opslagplaats aan het uitwateringskanaal van het waterschap de Ruiten, alles nader omschreven in art. 4 Regl. DUÜRSWOLD. Tot de kosten dragen bij alle gronden naar de grootte; vrijdom wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are, voor 5/8 aan perceelen die uit water bestaande hoegenaamd geen winst opleveren en aan oppervlakten die bij peilwaterstand uit water blijven bestaan. De kosten bedroegen over 1905/8 gemiddeld f 6.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE RUITEN. GEMEENTE O 2.20. SLOCHTEREN. P = M. 1.80 W.P. Blijkens notarieele acte d.d. 8 October 1829 werd door belanghebbenden tot de daarstelling van den polder besloten en werden de voorwaarden vastgesteld van het inolencontract dat tot 1886 geldend was. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Staten- besluit van den 11 November 1886, (P. B. 1887, no. 12), gewijzigd den 19 Juli 1904 (P. B. no. 43). Het is groot ongeveer H. 415 en wordt begrensd ten noorden door het waterschap de Groote Polder, gescheiden door eene laan met pendammen, in onderhoud bij de eigenaren in dat waterschap; ten oosten door het Siepkanaal, gescheiden dooreen kadijk in onderhoud bij het waterschap Siepkanaal, en door het waterschap Noordzijde van de gemeenten Sappemeer, Hoogezand en verdere onderhoorigheden, waar de scheiding bestaat uit eene laan in onderhoud bij dit waterschap; ten zuiden door de Ruiten en Slochter M en eenige onbemalen perceelen, waar de afsluiting bestaat uit eene laan en pendammen in onderhoud bij dit waterschap; ten westen door het waterschap de Kooipolder en het uitloozingskanaal van dit waterschap, gescheiden door pendammen in onderhoud bij de aanliggende eigenaren in dit waterschap, en door den Groenendijk in onderhoud bij dit waterschap. De gronden worden bemalen dooreen windvijzelmolen op het uitloozinskanaal langs de westzijde van den Groenendijk, het water wordt verder door het Tichelaarskanaal, in het waterschap de Hooilandspolder, naar de Slochter M gevoerd. DtfURSWOLD. De vlucht van den molen is M. 20, de middellijn van de vijzel M. 1.25. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.90 -- W.P. en afgemalen tot M. 2.20 W.P. Tot hulp van den watermolen is inde nabijheid een petroleum-motor van 25 E.P.K. opgericht, die de vijzel van den molen in beweging kan brengen. Het peil van het waterschap werd bij Res. van Gedep. Staten van 5 October 1894 bepaald op M. 2.05 -f- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de hoofdwatering en vier dwarswateringen, vermeld in art. 4 Regl., en de dijken en pendammen bovenvermeld, dienende tot afsluiting van den buitenwaterstaat, behalve de bovenvermelde gedeelten kadijk. Tot de kosten wordt door alle gronden bijgedragen naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are en aan H. 3.93.90 voor het geheel, perceelen die om de afronding der grenzen zijn opgenomen, maar geene behoefte hadden aan eene betere afwatering. De volle lasten worden betaald door H. 410.23.31. Over 190 /8 bedroegen de lasten gemiddeld f 2.62° per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE GROOTE POLDER, GEMEENTE O M. 1.35. SLOCHTEEEN. P == M. 2.30 W.P. De gronden onder dezen polder worden, ingevolge de verkregen inlichtingen, sedert het jaar 1783 bemalen. Het Reglement van het waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van 2 Augustus 1870 (P. B. no. 107) en gewijzigd den 15 November 1893 (P. B. no. 80) en 20 November 1900 (P. B. 1901, no. 9). Het is groot H. 459.49.50 en grenst ten noorden aan den Kleinen Oosterpolder, waar de afscheiding bestaat in eene laan met dammen, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren in den Kleinen Oosterpolder; ten westen aan den Groenendijk, in onderhoud bij de aanliggende eigenaren in dit waterschap; ten zuiden aan het waterschap de Ruiten, waarvan het is afgescheiden door pendammen en eene laan, in ondeihoud bij de DUURSWOLD. aanzwettende eigenaren van dit waterschap; ten oosten aan het Siepkanaal, gescheiden dooreen kadijk in onderhoud bij het waterschap Siepkanaal. Een windvijzelmolen, gelegen aan den Groenendijk, brengt het water op een afvoerkanaal, langs de noordwestzijde van den Groenendijk gelegen en door het Tichelaarskanaal, naar de Slochter JE. De vlucht van den molen is M. 21, de middellijn van de vijzel M. 1.45. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.95 ■— W.P. en afgemalen tot M. 2.30 -f- W.P. Het peil is bij Res. van Gedep. Staten van 16 November 1871 vastgesteld op M. 1.99 -f- W.P.; inden regel wordt echter des winters zoo laag mogelijk afgemalen. Eenige nabij het Siepkanaal laag gelegen gronden, ter grootte van ongeveer H. 3, worden dooreen kleinen windmolen afzonderlijk bemalen op eene zwetsloot, leidende naar de hoofdwatering van dit waterschap; deze gronden behooren aan twee eigenaren. Een andere eigenaar heeft voor bemaling van nabij gelegen gronden, groot ongeveer H. 41/2, eveneens een molentje gesticht dat op eene dwarswatering uitslaat. Deze gronden zijn afgesloten door dammen, die evenals de molentjes, in onderhoud zijn bij de eigenaren der gronden. Op algemeene kosten wordt het onderhoud gedragen van den watermolen, enz., van de hoofdwatering, van de toevoerslooten onder den naam dwarswateringen bekend, van het afvoerkanaal van den Groenendijk naar de Slochter JE en van den duiker onder den Slochter grindweg. Door dit waterschap wordt aan het waterschap de Hooilandspolder eene jaarlijksche bijdrage verleend van f 12 voor het als scheepvaartkanaal onderhouden van het uitloozingskanaal van den watermolen tot het Tichelaarskanaal. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte. Het gemiddeld bedrag der lasten was over de jaren 1904/8 ƒ 1.62* Per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DUURSWOLD. DE KLEINE OOSTERPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.94. SLOCHTEREN. P = M. 2.30 -f- W.P. De polder werd opgericht in 1825 en wordt bestuurd volgens de bepalingen vaneen molencontract van den 15 Januari van dat jaar. De polder is groot H. 234.61.16 en grenst ten noorden aan den Grooten Oosterpolder, waarvan hij is afgescheiden door eene laan aan de zijde van dien polder, in onderhoud bij den eigenaar van dien polder; ten oosten aan het Siepkanaal, waarlangs de kadijk in onderhoud is bij het waterschap Siepkanaal; ten zuiden aan den Grooten Polder, waar de afscheiding bestaat in eene laan met dammen, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren in dezen polder, en ten westen van den Groenen dijk aan het het waterschap de Hooilandspolder; ten westen eveneens aan genoemd waterschap, grootendeels gescheiden door een zijkanaaltje „de Kromte” van het Slochterdiep, waarlangs de kadijk in onderhoud is bij de eigenaren. De gronden ten westen van den Groenen dijk wateren af dooreen duiker met schuif nabij den molen inden Groenen dijk gelegen, doch indien het oostelijk gedeelte van den polder last heeft vaneen te hoogen waterstand wordt de duiker gesloten, hetgeen echter hoogst zelden behoeft te geschieden. De polder wordt bemalen dooreen windvijzelmolen aan den Groenen dijk staande, die het water op het kanaal langs de noord westzijde van den Groenen dijk, in verbinding met het Tichelaarskanaal, en verder naar de Slochter M brengt. De vlucht van den molen is M. 15.80; de middellijn der vijzel M. 1.15. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.56 -r- W.P. en afgemalen tot M. 2.30 W.P. De waterstand wordt zooveel mogelijk op M. 2.20 W.P. gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., de hoofd- en dwarswateringen, de bovengemelde duiker onder den Slochter grindweg en verschillende andere duikers. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte. DUTJBSWOLD. Het gemiddeld bedrag der polderlasten was over 1904/8 f 2.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE GROOTE OOSTERPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.70. SLOCHTEREN. P = M. 2.60 -h W.P. De polder werd zeer waarschijnlijk in 1787 bedijkt door den toenmaligen eigenaar van Fraeylemaborg, tot de bezittingen van welk huisde gronden nog behooren. De polder is groot H. 132.00.00 en grenst ten noorden aan het Slochterdiep en aan den provincialen grindweg; ten oosten aan de Siepsloot; ten zuiden aan eene laan, die de grens vormt tusschen dezen polder en den Kleinen Oosterpolder en ten westen aan het zoogenaamde Nieuwe Kanaaltje of Kromte, waar een dijk en hooggelegen gronden de afsluiting vormen. De afsluiting van den buiten waterstaat is langs de geheele grens ten laste van den eigenaar dezer gronden. De gronden ten westen van den Groenen dijk zijn van het oostelijk deel van den polder afgescheiden en wateren af door een duiker met schuif in dien dijk gelegen, welke duiker bij hoogen waterstand wordt gesloten om de oostelijk gelegen gronden behoorlijk te kunnen bemalen. De gronden worden bemalen dooreen windvijzelmolen, staande aan den Groenen dijk, die het water langs eene bekade uitwateringsloot naar het Slochterdiep brengt. De vlucht van den molen is M. 16; de middellijn der vijzel M. 1.25. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.90 -f- W.P. en weggemalen tot M. 2.60 W.P. De waterstand inden zomer is meestal M. 2.15 W.P. De kosten van bemaling bedroegen inde laatste jaren f 1.00 per H. DUÜRSWOLD. WATERSCHAP DE HOOILANDSPOLDER GEMEENTE O. = M. 1.67. SLOCHTEEEN. P. = M. 2.30 -H W.P. Bij Statenbesluit van 19 Juli 1898 (P. B. no. 75) werd een waterschap opgericht over de onbemalen Slochter hooilanden, gelegen ten westen van den Groenendijk, benoorden het zoogenaamde Tichelaarskanaal, en daarvoor een Reglement vastgesteld. De gronden tusschen het Tichelaarskanaal en de vroegere uitwatering van het waterschap de Ruiten gelegen, werden bij Statenbesluit van 20 November 1900 (P. B. 1901, no. 8) bij het waterschap gevoegd; het Reglement werd tevens aangevuld en gewijzigd. Tengevolge de verlegging van de molenuitwateringen van het waterschap de Ruiten en den Kleinen Oosterpolder werd het Reglement weder gewijzigd bij Statenbesluit van 18 November 1902 (P. B. 1903, no. 22), terwijl het den 16 Juli 1907 (P. B. no. 50) en 21 Juli 1908 (P. B. no. 62) nogmaals gewijzigd werd. Het waterschap is groot H. 543.76.22 en grenst ten noorden aan het Slochterdiep, gescheiden dooreen kadijk, in onderhoud hij dit waterschap; ten oosten aan het zoogenaamde Nieuwe Kanaaltje of Kromte, waarlangs de kadijk in onderhoud is bij dit waterschap, en aan den Kleinen Oosterpolder, waar de scheiding wordt gevormd dooreen kadijk in onderhoud bij dien polder; vervolgens aan de uitwateringskanalen van den Kleinen polder, den Grooten polder en het waterschap de Ruiten, waarlangs een kadijk ligt, in onderhoud bij dit waterschap; ten zuiden aan het waterschap de Kooipolder, gescheiden door pendammen, in onderhoud gedeeltelijk bij de eigenaren in dit waterschap en gedeeltelijk bij die inden Kooipolder; voorts aan de molenuitwatering van den Kooipolder tot de Slochter Hl, gescheiden dooreen kadijk in onderhoud bij dit waterschap; ten westen aan de Slochter Hl, waar de kadijk eveneens in onderhoud bij dit waterschap is. Het waterschap wordt doorsneden door het Tichelaarskanaal, tevens afwateringskanaal van de aan de oostzijde grenzende polders, den Kleinen Oosterpolder, den Grooten Oosterpolder en de Ruiten naar de Slochter HL, waarmede het in open verbinding staat; het kanaal wordt door den eigenaar onderhouden. DUURSWOLD. Onder het Tichelaarskanaal ligt voor de watergemeenschap een houten grondduiker, binnenwerks M. 1.00 bij 1.60, in onderhoud bij dit waterschap. De bemaling geschiedt dooreen windvijzelmolen, staande aan en uitslaande op het Slochterdiep. De vlucht van den molen is M. 21.75; het water kan worden opgevoerd van M. 2.30 -f- W.P. tot M. 0.63 -4- W.P. Het peil is bij besluit van Gedep. Staten van 2 Augustus 1901 bepaald op M. 1.60 -4- W.P. van 1 Mei tot 1 October, de overige maanden zoo laag mogelijk. In het noordelijk gedeelte van het waterschap wordt H. 10.21.20 afzonderlijk bemalen dooreen windmolen met tonmolen op de hoofdwatering; een grondpomp onder deze watering voert het water van het ten oosten van die watering gelegen gedeelte naar het molentje. De bemalingskosten worden door den eigenaar gedragen. Op algemeene kosten van het waterschap worden onderhouden de kadijken bovengenoemd, de kadijken wederzijds het Tichelaarskanaal, de watermolen, enz., de hoofdwatering met grondduiker onder het Tichelaarskanaal en eene dwarswatering met over die wateringen gelegen bruggen en duikers, de molenuitwatering aan het Slochterdiep, het langs de oostgrens loopend uitwateringskanaal van de daar gelegen polders, met de daarover gelegen tilbatten en draaibruggen, voorts de wederzijdsche bekading vaneen uit het Tichelaarskanaal noordwaarts opgaande wijk en overigens alles in art. 4 Regl. omschreven. De waterkeeringen worden onderhouden op eene hoogte van M. 0.40 -r- W.P. Door alle gronden wordt inde kosten bijgedragen naar de grootte; vrijdom wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are; uit water bestaande perceelen, die hoegenaamd geen winst opleveren, oppervlakten die bij peil waterstand uit water blijven bestaan, genieten 5/„ vrijdom. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld f 5.25 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DUURSWOLD. WATERSCHAP DE KLOOSTERPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.90. SLOCHTEREN. P == M. 2.80 W.P. Het molencontract, waarbij tot de oprichting van den polder werd besloten en het beheer geregeld, dateert van den 28 October 1799 en werd gewijzigd in 1802, 1805 en 1808. Het Reglement van het waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van 22 Juli 1869 (P. B. no. 62), vernieuwd den 17 November 1908 (P. B. 1909, no. 14). Het is groot H. 797.88.75 en grenst ten zuidwesten vanaf de Siepsloot aan den provincialen grindweg en verder aan den trekweg langs het Slochterdiep, in onderhoud bij den eigenaar van het kanaal; ten westen aan den kadijk langs de Woltersummer M, in onderhoud bij bet waterschap Duurswold, en verder aan den Grauwendijk, de grens van den Luddeweerster polder, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren; ten noorden aan den Overschildjerpolder, waarvan het is afgesloten dooreen dijkje in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren in dit waterschap en verder aan den Zandjermolenpolder, waar de afscheiding bestaat in hooge landen met pendammen, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren van dat waterschap; ten oosten aan den kadijk langs de Siepsloot, welke in onderhoud is bij de eigenaren der perceelen in dit waterschap, waarop de dijk ligt. Het waterschap wordt doorsneden door het Afwateringskanaal van het waterschap Duurswold en door den daaraan verbonden zijtak naar de Woltersummer HU, waardoor het in drie deelen wordt gedeeld. Van de twee grondpompen, onder het Afwateringskanaal gelegen, die de watergemeenschap herstellen, is de noordelijke bij dit waterschap, de zuidelijke bij het waterschap Duurswold in onderhoud. De dijken langs het Afwateringskanaal en den zijtak zijn eveneens in onderhoud bij het waterschap Uuurswold. He polder wordt bemalen dooreen wind vijzel mol en en een stoomgemaal, beide ten zuiden van het Afwateringskanaal gelegen, op welk kanaal zij het water uitslaan. De molen heeft eene vlucht van M. 22.60 en werkt op twee vijzels, die eene middellijn hebben van M. 1.40 en van M. 1.30. Het stoomgemaal heeft een Cornwall-ketel met vier Galloway- DUURSWOLD. pijpen, met eene verwarmingsoppervlakte van 23 M2. De machine werkt op eene vijzel van M. 1.30 middellijn, die het water kan opvoeren tot M. 0.90 -r- W.P. en afmalen tot op M. 2.80 W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur bepaald, wat nog niet is geschied. De waterstand wordt gehouden op M. 2.25 -r- *W.P. voor de zomermaanden, des winters wordt zoo laag mogelijk afgemalen. Op algemeene kosten worden onderhouden: de genoemde bemalingswerktuigen, de hoofd- en dwarswateringen met daarin gelegen duikers en tilbatten, alles in art. 4 Regl. vermeld. Door alle gronden wordt tot de kosten bijgedragen naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. Vrijdom genieten H. 10.42.24. De lasten waren over de jaren 1904/8 gemiddeld f 2.12* per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE ZANDJERMOLENPOLDER. GEMEENTE O M. 2.15. SLOCHTEBEN P M. 2.85 ! W.P. Het jaar der oprichting van dezen polder is niet bekend; het oudst bekende molencontract is van 8 Juni 1816, toen de Zandjei watermolen verplaatst moest worden. Het Reglement van het waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 28 Juli 1870 (P. B. 1871, no. 23). Het is groot H. 689.88.59 en grenst ten noorden aan het Afwateringskanaal van Duurswold, waarvan de dijk in ondeihoud is bij dat waterschap; ten westen aan den Kloosterpoldei, waar de afscheiding bestaat uit eene laan, in onderhoud bij den aanzwettenden eigenaar in dit waterschap; ten zuiden aan de Siep sloot, waarlangs een kadijk ligt, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren in dit waterschap; ten oosten, wat het gedeelte ten zuiden van den provincialen weg betreft, aan den Schildjerpoldei en ten noorden van dien weg aan den Uiterbuurster molenpolder. De afscheiding bestaat langs den Schildjerpolder ineen kadijk en laan en pendammen, in onderhoud bij dit waterschap, en langs den Uiterbuurster polder in eene laan of uitvaart, hoog land en een pendam, alles in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren van genoemden polder. DUURSWOLD. De bemaling heeft plaats dooreen windvijzelmolen en een stoomgemaal, staande onmiddellijk bij elkander aan het Afwateringskanaal van Duurswold, waarop het water wordt uitgemalen. De windmolen heeft eene vlucht van M. 21.60, de vijzel eene middellijn van M. 1.50. Het water kan van M. 2.50 tot M. 0.80 -f- W.P. worden opgevoerd. Het stoomgemaal, dat slechts bij windstilte of buitengewoon hoogen waterstand wordt gebruikt, heeft een Cornwall-ketel met eene verwarmingsoppervlakte van 30 M2.; de machine van 24 paardenkrachten met hoogdrukcilinder en luchtpomp werkt op eene vijzel, groot in middellijn M. 1.60, die het water van M. 2.85 -f- W.P. tot M. 0.70 -f- W.P. kan opvoeren. Het peil is niet vastgesteld maar wordt naar de behoefte geregeld; des zomers wordt de waterstand op ongeveer M. 2.40 -5- W.P. gehouden. Het zuidelijk gedeelte van het waterschap, ter grootte van ongeveer H. 40, wordt afzonderlijk bemalen op de hoofd watering; deze gronden kunnen in gewone omstandigheden niet dóór de hooge gronden op die watering afstroomen; het molentje heeft eene vlucht van M. 8.76, de vijzel eene middellijn van M. 0.62; het water kan worden opgevoerd van M. 2.70 tot M. 2.00 W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watergemalen, enz., de afsluitingen van den buitenwaterstaat bovenvermeld, de hoofd- en dwarswateringen met daarin gelegen bruggen en pompen. Tot de kosten wordt bijgedragen door alle gronden naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/sf 3.37 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE UITERBUURSTER MOLENPOLDER. GEMEENTE O = M. 2.10. SLOCHTEBEN. P == M. 2.90 -H W.P. Tot de oprichting van den polder werd door de ingelanden besloten blijkens molencontract d.d. 3 Februari 1800. DUURSWOLD. Het Reglement van het thans bestaand waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 22 Juli 1869 (P. B. no. 68), aangevuld en gewijzigd den 18 Juli 1876 (P. B. no. 56) en gewijzigd den 14 November 1876 (P. B. no. 76). Een nieuw Reglement werd vastgesteld den 17 November 1908 (P. B. 1909 no. 13). Het is groot ongeveer H. 286 en grenst ten noorden aan den dijk langs het Afwateringskanaal van het waterschap Duurswold, in onderhoud bij dat waterschap, en aan den dijk bijlangs het voormalige Kleine Schild, van den watermolen tot aan de Schildwolder schipsloot, in onderhoud bij dit waterschap; ten oosten aan de oostzijde van de Schildwolder schipsloot; ten zuiden aan den provincialen grindweg door Schildwolde; ten westen, van dien weg tot het Afwateringskanaal, aan den Zandjermolenpolder, waarvan het is afgescheiden tot het gehucht de Zander door hoogland met een pendam en verder vandaar noordwaarts dooreen kadijk of uitvaart, een en ander in onderhoud bij de eigenaren in dit waterschap. De Schildwolder schipsloot behoort tot dit waterschap. Tot keering van water op het Schildmeer dient eene schutsluis die bij buitengewoon lagen stand op het Schildmeer openstaat doch anders gesloten is. Het overtollige water op deze Schipsloot, waarop nabij het zuidwestelijk einde ook eenige tot dit waterschap behoorende perceelen afwateren, wordt op dit waterschap geloosd door eene pomp gelegen op ongeveer M. 400 bezuiden de schutsluis aan het Schildmeer. Het kanaal met de sluis behoort aan eene particuliere vereeniging, doch de sluis staat onder schouw van de besturen der waterschappen de Schildjer- en de Uiterbuurster molenpolder volgens overeenkomst bekrachtigd bij Statenbesluit van 18 Juli 1876. De bemaling van den polder geschiedt dooreen windvijzel- molen, staande aan het Afwateringskanaal, die het water op dat kanaal uitslaat. De molen heeft eene vlucht van M. 21, de vijzel eene middellijn van M. 1.50. Het water kan van M. 2.90 -r- W.P. tot M. 0.80 WT.P. worden opgevoerd. Het peil wordt naar behoefte geregeld; des winters wordt het water zoo laag mogelijk weggemalen en des zomers zooveel mogelijk op M. 2.70 W.P. gehouden. DUURSWOLD. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., de afsluitingen van den buitenwaterstaat boven omschreven, de molenwijk en de dwarswateringen met pompen. Alle gronden dragen tot de kosten bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are. Het gemiddeld bedrag der lasten over 1904/8 was f 3.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE SCHILDJER POLDER. O. = M. 2.10. GEMEENTE P. = M. 2.00 W.P. SLOCHTEREN. Tot de oprichting vaneen molen ter bemaling van de landen onder dezen polder werd in 1791 besloten. Het Reglement van het thans bestaande waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van 10 November 1857 (P. B. 1858, no. 8), gewijzigd den 18 Juli 1876, (P. B. no. 57) en 17 Juli 1900 (P B. no. 42) en aangevuld 21 Juli 1903 (P. B. no. 48). Het is groot H. 811.60.26 en grenst ten noorden aan den dijk aan het Schildmeer, in onderhoud bij de voorliggende pandplichtige eigenaren; ten oosten aan het waterschap Zandwerf. De kadijk of laan langs de molenwijk van dien polder, welke de grens uitmaakt, ten noorden van den provincialen grindweg, wordt onderhouden door pandplichtigen tegen eene vergoeding door het waterschap van f 5.00 jaarlijks, (hieruit en uit art. 3 Regl. blijkt dat het onderhoud op het waterschap rust). Ten zuiden van den grindweg is het waterschap van het waterschap Zandwerf afgescheiden door pendammen en een gedeelte kadijk, zijnde de dammen in onderhoud bij dit waterschap, doch het eindje dijk dat op het gebied van het waterschap Zandwerf is gelegen, bij den eigenaar. Ten zuiden wordt het waterschap begrensd door de Siepsloot, zijnde de kadijk langs die sloot in onderhoud bij de pandplichtige eigenaren in dit waterschap; ten westen door den Zandjerpolder, waar de afscheiding bestaat ineen kadijk of laan en dammen aan de zijde van den Zandjerpolder en bij dat waterschap in onderhoud; verder aan den provincialen grindweg en vervolgens noordwaarts door den oostelijken dijk langs de DUURSWOLD. Schildwolder schipsloot, welke dijk tegen vergoeding van f 4.50 ’s jaars door de aanzwettende eigenaren wordt onderhouden, rustende de onderhoudslast echter op dit waterschap. Het waterschap is geheel van den buitenwaterstaat afgesloten, doch wordt van den provincialen grindweg tot aan het Schildmeer doorsneden door de Haansvaart, aangelegd in 1867; de afgescheiden deelen zijn weder verbonden door twee grondpompen. Op dit kanaal, dat gemeen ligt met den boezem van Duurswold kunnen hooge waterstanden worden gekeerd door eene schutsluis, die bij de uitmonding aan het Schildmeer ligt. Het kanaal behoort met de kunstwerken aan één eigenaar, die ook de beide grondpompen moet onderhouden. Langs de grenzen van dit waterschap en het waterschap de Uiterbuurster molenpolder loopt eveneens vanaf den giindweg naar het Schildmeer, een scheepvaartkanaal, de Schildwolder schipsloot, dat ook aan het Schildmeer door eene schutsluis is afgesloten om hooge boezemstanden te keeren. Het onderhoud van deze sluis rustte vroeger op dit waterschap en op den Uiterbuurster molenpolder elk voor de helft, doch dit werd door de eigenaren van het kanaal overgenomen bij overeenkomst bekrachtigd bij Statenbesluit van den 18 Juli 1876. De besturen der genoemde waterschappen hebben tezamen de schouw over de sluis Een windvijzelmolen en een stoomgemaal aan het Schildmeer gelegen slaan het water op dat meer uit. De molen heeft eene vlucht van M. 22 en werkt op twee vijzels, met eene middellijn van M. 1.70 en M. 1.14; het water kan tot M. 2.70 -f- W.P. worden afgemalen en opgevoerd tot M. 0.70 -r- W.P. Het stoomgemaaal heeft een Cornwallketel met een verwarmend oppervlak van M2. 35 en 8 atmospheren overdruk. De Compound machine met automatische expansie heeft een vermogen van 43 E. P. K. en drijft een vijzel van M. 1.60 middellijn; het water kan worden opgevoerd van M. 2.90 tot M. 0.80 W.P. Een vast peil bestaat niet; des winters wordt de waterstand zoo laag mogelijk gehouden, terwijl die inden zomer ongeveer M. 2.30 -r- W.P. is. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, het stoomgemaal enz., enz., de afsluitingen bovenvermeld, de DUDRSWOLD. hoofdafwateringen en dwarswijken met de daarin gelegen kunstwerken, omschreven in art. 3 Regl. Alle gronden dragen naar de grootte tot de kosten bij, doch word vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 ƒ3.375 per H. Het bestuur bestaat uit vier leden. WATERSCHAP ZANDWERF. O = M. 2.10 GEMEENTE P = M. 2.80 -h W.P. SLOCHTEREN De polder werd opgericht in 1792 blijkens een molencontract van dat jaar. Het Reglement van het tegenwoordige waterschap werd vastgesteld den 6 November 1861, (P. B. 1862, no. 10) en vernieuwd 18 Juli 1905 (P. B. no. 50). Het is groot H. 541.10.96 en wordt begrensd ten noorden door den dijk langs het Schildmeer, in onderhoud bij dit waterschap; ten oosten door de waterschappen de Ruigster- en de Zuidelijke Siddebuursterpolder, gescheiden gedeeltelijk dooreen kadijk, gedeeltelijk door pendammen bij dit waterschap in onderhoud; ten zuiden door de Siepsloot, zijnde de kadijk daarlangs in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren in dit waterschap; ten westen door den Schildjerpolder, waar de afscheiding, ten zuiden van den provincialen weg, bestaat in gedeelten kadijk en overigens in pendammen, en, ten noorden van gemelden weg, ineen kadijk of laan, een en ander bij den Schildjerpolder in onderhoud. Op het einde der molenwijk, die langs de westelijke grens van het waterschap loopt, ten noorden van den provincialen grindweg, ligt de windvijzelmolen met twee vijzels, die den polder bemaalt en het water langs eene afvoersloot naar het Schildmeer brengt. De vlucht van den molen is M. 21; de middellijn van de groote vijzel M. 1.52, van de kleine vijzel M. 1.00. De groote vijzel kan het water van M. 2.80 tot M. 0.70 W.P. opvoeren, de kleine van M. 3.00 tot M. 0.83 -4- W.P. Het peil is door Gedep. Staten bij besluit van 18 November 31 DUURS WOLD. 1904 bepaald op M. 2.50 -4- W.P. Des zomers wordt het water zoo mogelijk op M. 2.80 -5- W.P. en des winters zoo laag mogelijk gehouden, doch is de stand dan geregeld hooger dan zomers. Het gedeelte van het waterschap gelegen ten zuiden van den provincialen weg wordt afzonderlijk bemalen dooreen windvijzelmolen op de hoofd watering; deze watering is tusschen genoemden weg en dezen molen van pendammen of kadijken voorzien, in onderhoud bij dit waterschap. De molen heeft een vlucht van M. 14.25, de middellijn van de vijzel is M. 1.00; het water kan worden opgevoerd van M. 3.00 tot M. 1.85 -r- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de beide watermolens, de bovenvermelde afsluitingen, enz., de hoofdwateringen met duikers, o.a. inden provincialen weg, de dwarswateringen met daarin gelegen duikers, de molenuitwatering, enz., alles omschreven in art. 4 Regl. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 f 3.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP HET VERLENGDE DWARSKANAAL. GEMEENTE SLOCHTEREN. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van 21 Juli 1908 (P. B. no. 56). De oprichting heeft ten doel om het Dwarskanaal vanuit de de Haansvaart, in oostelijke richting loopende, te verlengen tot in het waterschap Zandwerf en het onderhoud van het geheele kanaal te verzekeren. Het waterschap is groot ongeveer H. 111 Va en omvat in hoofdzaak de wederzijds het verlengde kanaal gelegen gronden, die gebruik van het kanaal maken en de M. 10 breede strook ter weêrszijden van het oorspronkelijke Dwarskanaal. Het peil van het geheele kanaal is dat van de de Haansvaart, dat door pompen inden westelijken kadijk van deze vaart op DUURSWOLD. het waterschap de Schildjerpolder afstroomt en zooveel mogelijk op Duurswoldpeil = M. 1.90 h- W.P. wordt gehouden. Het gedeelte van het verlengde kanaal, voorzoover in zuidoostelijke richting tusschen twee plaatsen land loopende, is gegraven door de aanliggende eigenaren (art. 40 Regl.). De aanleg en het onderhoud van de naast de kanalen aan te leggen kadijken zijn ten laste van de aanliggende eigenaren; voor zoover de terreinshoogte minder is dan M. 1.30 W.P. worden daar de kaden tot die hoogte gemaakt en onderhouden. De aanleg van alle andere werken wordt op algemeene kosten gedragen. Voorts wordt op algemeene kosten gedragen het onderhouden van: het geheele kanaal, een zijtak, op bodemsbreedte van M. 3.50, bodemsdiepte van M. 3.55 W.P., beloopen van 1 op 1, een grondpornp onder de hoofd- en een onder eene dwarswatering van het waterschap Zandwerf, vijf over het kanaal gelegen draaibruggen en een deel der vervallen watering langs de zuidwestelijke grens van het waterschap Zandwerf als zwetsloot; voorts betaalt dit waterschap aan het waterschap de Schildjerpolder eene jaarlijksche bijdrage van f 12. wegens het vermalen van meerder schutwater, dat tengevolge van de meerdere scheepvaart door de schutsluis aan het Schildmeer inde de Haansvaart op den Schildjerpolder wordt gebracht. Tot de kosten dragen bij alle gronden naar de grootte; vrijdom wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are, zoomede aan het oorspronkelijk Dwarskanaal met daarlangs gelegen grond breed tien meter. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP HET VEENKANAAL. GEMEENTE SLOCHTEREN. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van 17 November 1908 (P. B. 1909, no. 15). Het doel is aanleg en onderhoud vaneen scheepvaartkanaal ten zuiden der dorpen Schildwolde en Helium, loopende in eene richting van zuidwest naar noordoost door de waterschappen de Kloosterpolder, de Zandjerpolder, de Schildjerpolder en Zand- DUURSWOLD. werf, met een in noordwestelijke richting opgaand kanaal in verbinding met de de Haansvaart; dit opgaand kanaal doorsnijdt den provincialen weg te Helium, waar een vaste brug wijd M. 4.50 wordt gelegd. Het waterschap is groot ongeveer H. 600 en omvat gedeelten van bovengenoemde waterschappen, waarvan de eigenaren als gebruikers belang bij het kanaal hebben. Het peil van het kanaal is dat van de de Haansvaart, waarop de waterstand zooveel mogelijk wordt gehouden op M. 1.90 -f-W.P., door pompen afwaterende naar het waterschap de Schildjerpolder. De afmetingen waarop het kanaal wordt aangelegd en onderhouden, zijn: bodemsbreedte M. 4.00, bodemsdiepte M. 3.50 -r-W.P., wederzijdsche beloopen 1 ’/2 op 1 beneden D.w.p. (M. 1.90 h- W.P.), daarboven 1 op 1, uitgezonderd het zuidelijk deel van het opgaand kanaal over M. 750 lengte, waar de beloopen over de volle hoogte l'/i op 1 zijn; over de overige lengte van dit opgaand kanaal is ter weerszijden een steunberm, breed M. 0.50 op de hoogte van M. 1.90 a 1.80 h- W.P. In het kanaal worden op verschillende plaatsen zwaai- en wisselplaatsen aangelegd. De wederzijds het kanaal aan te leggen kadijken verkrijgen eene kruinshoogte van M. 1.30 -h W.P. De hoofdwateringen van de door het kanaal doorsneden waterschappen worden door middel van grondpompen van verschillende grootte onder het kanaal doorgeleid; deze grondpompen staan onder schouw van de besturen der waterschappen ten behoeve waarvan zij bestaan. Op algemeene kosten wordt gedragen de aanleg en het onderhoud van alle bovengenoemde werken op de daarbij vermelde afmetingen, benevens van eenige opslagplaatsen en overvaarten langs en draaibruggen over het kanaal, alles in art. 4 Regl. nader omschreven. Aan het waterschap de Schildjerpolder wordt voor het vermalen van meer water door regenval en door meerder schutten met de schutsluis inde Haansvaart aan het Schildmeer, op dit waterschap gebracht, jaarlijks eene som van f 35 betaald. Tot de kosten dragen bij alle gronden naar de grootte; vrijdom wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf en DUÜRSWOLD. twintig are, aan land zoolang het niet voor wei- of bouwland in cultuur is gebracht en aan een tweetal in art. 3 Regl. genoemde perceelen, die, ter vorming van eene regelmatige grens, in het waterschap zijn opgenomen, doch waarvan de eigenaren geen belang bij het kanaal hebben. Het bestuur bestaat uit vijf leden. WATERSCHAP DE RUIGSTERPOLDER. GEMEENTE O = M. 2.15. SLOCHTEREN. P = M. 2.90 ■— W.P. Yan het tegenwoordige waterschap werd het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van den 11 Juli 1878 (P. B. 1878, no. 62). Het is groot H. 228.83.82 en grenst ten noorden aan het Schildmeer, waar de kadijk in onderhoud is bij dit waterschap; ten oosten aan de Siddebuurster Schipsloot tot den provincialen grindweg en verder aan den Zuidelijken Siddebuurster polder, waar de afscheiding bestaat,, voor zoover het hooge landen betreft, in pendammen en op de lager gelegen gronden ineen kadijk, welke bij dit waterschap in onderhoud zijn; ten zuiden en ten westen aan het waterschap Zand werf, waarvan het is afgesloten door eene laan of uitvaart met dammen bij dat waterschap in onderhoud. Aan de Siddebuurster Schipsloot, die in het Schildmeer uitloopt, staat een windvijzelmolen die het water op dat kanaal brengt. De molen heeft eene vlucht van M. 17.50; de middellijn van de vijzel is M. 1.45. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.90 W.P. tot M. 0.75 -r- W.P. Het deel van het waterschap gelegen ten zuiden van den Woldweg, ongeveer H. 50, wordt afzonderlijk bemalen dooreen molentje van M. 8.80 vlucht op de hoofdwatering; de vijzel heeft eene middellijn van M. 0.50. Het peil werd door Gedep. Staten, bij Res. van 14 Februari 1890, van en met Mei tot en met Augustus op M. 2.70 W.P. en het winterpeil op 2.90 M. W.P. bepaald. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, DUURSWOLD. enz., de hoofdwateringen met duikers en tilbatten en de dijken bovengenoemd. Tot de kosten wordt door alle gronden bijgedragen naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/„ f 3.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. Door het graven van de Siddebuurster Schipsloot werd dit waterschap van den Noordelijken Siddebuursterpolder gescheiden, waardoor ook ongeveer H. 1.00.00 werd afgesneden, welke gronden nog wel inde lasten van dit waterschap bijdragen, doch feitelijk daarop het water niet meer afvoeren. In het zuidoosten van het waterschap voeren H. 13.60.20 het water af naar den Zuidelijken Siddebuurster polder, waarvoor aan dien polder jaarlijks uit de waterschapskas, volgens een onderhandsch accoord, wordt betaald f 3.00 per H. WATERSCHAP DE NOORDELIJKE SIDDEBUURSTERPOLDER. GEMEENTE O = M. 2.05. SLOCHTEREN. P = M. 2.75 -f- W.P. De twee gecombineerde molenpolders te Siddeburen maakten vroeger één geheel uit, gescheiden door den grindweg, doch met een duiker verbonden en werden volgens een oud contract bemalen door twee watermolens. Herhaalde klachten der ingelanden in het zuidelijk gedeelte, wier gronden lager liggen dan die in het noordelijk deel, over den waterafvoer hebben geleid tot het Statenbesluit van 19 November 1879, waarbij de polder in twee zelfstandige waterschappen werd verdeeld, de Noordelijke en de Zuidelijke Siddebuurster polder, bij welk besluit tevens de Reglementen vastgesteld werden, (P. B. 1880, no. 16 en 17). Het waterschap de Noordelijke Siddebuurster polder is groot H. 543.26.67. Het grenst ten noorden aan de kruin van den kadijk van het Afwateringskanaal van het waterschap Duurswold; ten oosten aan de Dijksloot, deels afgescheiden door dammen, in DUURSWOLD. onderhoud bij de aanzwettende eigenaren, en deels dooreen uitweg, in onderhoud bij dit waterschap, ') verder aan den Ouden weg, in onderhoud bij de gemeente Slochteren, en aan den Kleinen Oostwolderpolder, waar de afscheiding bestaat gedeeltelijk ineen kadijk, gedeeltelijk in eene uitvaart met dammen, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren inden Kleinen Oostwolderpolder; ten zuiden aan den grindweg, in onderhoud bij de gemeente Slochteren, en aan een onbemalen perceel hoogland ten westen van den provincialen grindweg tot aan de Siddebuurster Schipsloot; ten westen aan die Schipsloot met eene ombuiging om een perceel onbemalen grond, waar de afscheiding bestaat in pendammen en verder aan een kadijk, beide in onderhoud bij dit waterschap. In het westen nabij den voormaligen tol in het Gaarland staat de windvijzelmolen die den polder bemaalt en het water uitslaat op een afvoerkanaal leidende naar de Siddebuurster Schipsloot. De molen heeft eene vlucht van M. 22.50 en werkt op twee vijzels, met eene middellijn van M. 1.40 en M. 1.20. De groote vijzel kan het water opbrengen van M. 2.10 W.P. tot M. 0.70 -f- W.P., de kleine van M. 2.75 tot M. 0.75 -f- W.P. Het peil is niet officieel vastgesteld, doch de waterstand wordt zooveel mogelijk gehouden op M. 2.70 ■— W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., de bovenvermelde afsluitingen van den buitenwaterstaat met de bekade afvoersloot naar de Schipsloot en de verschillende wateringen met pompen, duikers enz. in art. 4 Regl. genoemd. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de uitgestrektheid, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are, terwijl ingevolge oude overeenkomsten aan eenige gronden gedeeltelijke vrijdom wordt verleend. Onbelastbaar is thans H. 7.97.90. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 f 2.68 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. ') De kade is thans vergraven en de dammen, die daarvoor inde plaats zijn gekomen, worden onderhouden door de aanzwettende eigenaren. DUURSWOLD. WATERSCHAP DE ZUIDELIJKE SIDDEBUURSTER POLDER. GEMEENTE O = M. 2.47. SLOCHTEEEN. P = M. 3.10 W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 19 November 1879 en het Reglement vastgesteld. (P. B. 1880, no. 17. ') Het is groot H. 282.16.79 en grenst ten noorden aan den provincialen en den gemeentelijken grindweg door Siddeburen; ten oosten aan het waterschap de Kleine Oostwolderpolder, waar de afscheiding bestaat in pendammen en gedeeltelijk in een kadijk, in onderhoud bij dat waterschap; ten zuiden aan de Siepsloot, waar de kadijk in onderhoud is bij de aangrenzende eigenaren in dit waterschap; ten westen aan de waterschappen Zandwerf en de Ruigsterpolder, waar de afscheiding bestaat in een kadijk en pendammen, in onderhoud bij die waterschappen. Het middengedeelte van den polder ligt het laagst en in het westen van dat deel staat dan ook de windvijzelmolen, die het water op een afvoerkanaal brengt, dat in noordelijke richting onder den provincialen grindweg door inde Siddebuurster Schipsloot uitmondt. Die steenen duiker, hoog M. 1.50, breed M. 1.30 is, evenals de uitwatering met de walverdediging, in onderhoud bij dit waterschap. De molen heeft eene vlucht van M. 21.50 en werkt op twee vijzels, die eene middellijn hebben van M. 1.25 en van M. 0.94; de kleine vijzel kan het water opvoeren van M. 3.10 tot M. 0.63 -r- W.P., de groote van M. 2.82 tot M. 0.79 -h W.P. Het peil werd door Gedep. Staten bij Resol. van 1 Juli 1881 bepaald op M. 2.70 -h W.P. en laatstelijk den 30 September 1898 op M. 3.00 -4- W.P. Op algemeene kosten wordt het onderhoud gedragen van den watermolen, enz., der bovenvermelde afsluitingen en der wateringen, duikers en tillen in art. 4 Regl. genoemd. Tot de kosten wordt door alle gronden bijgedragen naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. x) Zie hiervoor de Noordelijke Siddebuursterpolder. DUURSWOLD. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/„ f 3.125 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. Van den aanzwettenden Ruigsterpolder worden door dit waterschap eenige gronden, groot H. 13.60.20 bemalen, waarvoor dit waterschap jaarlijks ƒ 3.00 per H. ontvangt zonder verplicht te zijn tot eenig onderhoud van werken noodig voor de afwatering, dat op de belanghebbende eigenaren rust. WATERSCHAP DE KLEINE OOSTWOLDER POLDER. GEMEENTE O M 2.30. SLOCHTEREN. P = M. 3.10 W.P. De polder is opgericht in het laatst der voorlaatste eeuw. Het Reglement van het tegenwoordige waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 11 November 1884, (P. B. 1885, no. 1). Het is groot H. 188.74.00 en grenst ten noorden aan den Ouden weg, in onderhoud bij de gemeente Slochteren, en voor een gedeelte aan de kruin van den dijk langs het verlengde der Munnikesloot, welke dijk in onderhoud is bij dit waterschap, evenals die langs dè molensloot, welke aan dien dijk aansluit; ten westen aan den Noordelijken en Zuidelijken Siddebuursterpolder, waar de afscheiding vroeger bestond ineen kadijk, in onderhoud bij dit waterschap, welke nu grootendeels is vervallen, zoodat de afscheiding thans bestaat in gewone dammen, bij de eigenaren in dit waterschap in onderhoud; ten zuiden aan de Siepsloot, waarlangs de kadijk, tevens de scheiding tusschen Duurswold en Oldambt, bij de aanzwettende eigenaren in dit waterschap in onderhoud is; ten oosten aan den Grooten Oostwolderpolder, waarvan het is afgescheiden door dammen, bij de eigenaren in dat waterschap in onderhoud. In het noordelijk gedeelte van den polder staat een windvijzelmolen, die het water brengt op eene afvoersloot, leidende naar het westelijk verlengde gedeelte van de Munnikesloot ten zuiden van den Ouden weg. De molen heeft eene vlucht van M. 17.80; de middellijn van de vijzel is M. 1.22. O Zie hierboven de Noordelijke Siddebuursterpolder. DUURSWOLD. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.80 -f- W.P. en weggemalen tot op M. 3.10 -r- W.P. Bij besluit van Gedep. Staten van 7 Januari 1898 werd het peil bepaald op M. 2.65 -f- W.P., onder voorwaarde dat de pomp ten noordwesten van den duiker inden grindweg van Siddeburen naar het Waar behouden blijve en dat, bij opschutting van het water der hooge tot het waterschap behoorende gronden, het water geen hoogeren stand mag bereiken dan M. 0.20 boven het bepaalde peil. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., de hoofdwatering van de achterste dwarswatering tot den molen, lang M. 1916, met den daarin gelegen duiker inden grindweg, de afvoersloot van den molen tot de verlengde Munnikesloot met de daarom liggende dijken, en de bovengenoemde dijken. Alle gronden dragen naar de grootte tot de kosten bij, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. De schotplichtige gronden zijn groot H. 186.24.00. Over de jaren 1904/a bedroegen de lasten gemiddeld f 1.37 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. Inden westelijken kadijk ruim M. 90 beneden den molen ligt een duiker met schuif, waarmede in droge tijden boezemwater wordt ingelaten ten bate van de hooggelegen landen bewesten de molenwijk. Ten gerieve van de laag gelegen landen beoosten die wijk is een afsluitdijk gemaakt even bewesten de noordzijde van den duiker inde molenwijk onder den grindweg gelegen. WATERSCHAP DE GROOTE OOSTWOLDERPOLDER. GEMEENTE O = M. 2.20. SLOCHTEREN. P = M. 3.00 -r- W.P. De oprichting van den polder dagteekent uit het laatst der voorlaatste eeuw. Van het tegenwoordige waterschap werd het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van den 6 November 1861, (P. B. 1862, no. 8). Het is groot H. 389.86.02 en grenst ten noorden aan den Ouden weg, in onderhoud bij de gemeente Slochteren, en voor een deel aan de kruin van den kadijk langs het verlengde der DTJURSW OLD. Munnikesloot, welke dijk bij dit waterschap in onderhoud is; ten oosten aan den Zuidbulsterpolder, waar de afsluiting bestaat ineen kadijk, de scheiding tusschen Duurswold en Oldambt, welke in onderhoud is bij de aanzwettende eigenaren in dit waterschap; ten zuiden aan het Lutjemaar en de Siepsloot, waar de kadijk eveneens in onderhoud is bij de aanzwettende eigenaren in dit waterschap; ten westen aan den Kleinen Oostwolderpolder, waar de afscheiding bestaat in gewone dammen, welke bij de eigenaren in dit waterschap in onderhoud zijn. Een windvijzelmolen in het noordelijk gedeelte van den polder gelegen brengt het water op eene afvoersloot, leidende naar het oostelijk verlengde der Munnikesloot, ten zuiden van den Ouden weg. De molen heeft eene vlucht van M. 22 en werkt op twee vijzels, waarvan de eene eene middellijn heeft van M. 1.50 en de andere van M. 1.26. Tot hulp van den molen bij windstilte is daarin een petroleummoter opgericht van 50 E. P. K., die aan de groote vijzel kan worden gekoppeld. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.80 • W.P. en afgemalen tot op M. 3.00 -f- W.P. Het zomerpeil is door de ingelanden bepaald op M. 2.60 -H W.P., doch inden winter wordt de waterstand zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de hoofdwatering of Smalle Veensloot met twee duikers en de dwarswateringen met de afvoersloot van den molen tot de verlengde Munnikesloot en de kadijken aan weêrszijden en die langs de verlengde Munnikesloot. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 ƒ2.125 per H. Het bestuur bestaat uit vier leden. WATERSCHAP DE OOSTER TJUCHEMERPOLDER. GEMEENTE O = M. 2.20. SLOCHTEREN. P = M. 3.00 -r- W.P. De polder wordt bemalen sedert het jaar 1806 en werd bestuurd ingevolge de bepalingen van het molencontract van dat jaar tot DÜTJRSWOLO. 1896. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit d.d. 15 Juli 1896 (P. B. no. 71). De polder omvat H. 244.51.58 en grenst ten westen: aan den Steen dam m erpolder, gedeeltelijk door kadijken en gedeeltelijk door pendammen gescheiden, waarvan de verplichting tot onderhoud rust op de aanzwettende eigenaren, en ten zuiden van het Afwateringskanaal van Duurswold, aan den Noordelijken Siddebuursterpolder, waar de afscheiding bestaat inde Dijksloot en in overblijfselen van den daarlangs loopenden kadijk en pendammen, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren '); ten zuiden aan den Oudenweg in onderhoud bij de gemeente Slochteren; ten oosten aan het waterschap de Osseweiderpolder, waar de afscheiding bestaat ineen kadijk in onderhoud bij dat waterschap en aan de Munnikesloot, waarlangs een kadijk ligt in onderhoud bij dit waterschap. Aan de noordzijde van het Afwateringskanaal loopt de oostelijke grens langs den dijk van dit kanaal en verder langs het waterschap Nieuw Oosterbroek en den Holepolder, waar de afscheidingen bestaan gedeeltelijk in pendammen, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren. Ten noorden grenst het waterschap aan den Nijverheidspolder, waar de grens bestaat ineen kadijkje, in onderhoud bij dit waterschap. De polder wordt in twee deelen gescheiden door het Afwateringskanaal, welke dooreen grondduiker verbonden zijn, hoog M. 1.00 en wijd M. 0.84; de bovenkant van de steenen hoofden of inmondingen is gelegen op M. 3.40 -4- W.P. en de bodem van het horizontale middengedeelte van den duiker op M. 4.90 – WP. Bij Statenbesluit van 11 Juli 1894 is de duiker in eigendom en in onderhoud overgedragen aan het waterschap Duurswold. Ten noorden van het Afwateringskanaal staat een windvijzelmolen, die het water op dat kanaal brengt. De vlucht van den molen is M. 20.50, de middellijn van de vijzel M. 1.34. Het water kan worden opgevoerd van M. 3.00 -4- W.P. tot M. 0.80 -r- W.P. i) De thans bijna vergraven kadijk was in onderhoud bij het waterschap de Noordelijke Siddebuursterpolder. DUURSWOLD. Het peil van den polder is bij besluit van Gedep. Staten van 19 Februari 1897 bepaald op M. 2.50 W.P. Op kosten van den polder worden onderhouden de molen, enz., de dijken bovenvermeld, de hoofdwijken en de dwarswateringen met de kunstwerken, alle vermeld in art. 4 Regl. Alle gronden dragen naar de grootte tot de kosten bij; vrijdom wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. Het gemiddeld bedrag der polderlasten was over190443/3 f 2.75 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE OSSEWEIDERPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.84. SLOCHTEREN. P = M. 2.62 -r- W.P. De polder werd opgericht den 18 November 1807, het molencontract is van 10 October 1828. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 27 Nov. 1906 (P. B. no. 9) en gewijzigd 29 October 1907 (P. B. no. 58). Het waterschap is groot ongeveer H. 87 en grenst ten noorden en ten westen aan het waterschap de Ooster Tjuchemerpolder, waarvan het is gescheiden dooreen kadijk bij dit waterschap in onderhoud; ten oosten aan de Munnikesloot, waarlangs een kadijk ligt, eveneens in onderhoud bij dit waterschap; ten zuiden aan den Oudenweg, in onderhoud bij de gemeente Slochteren. De gronden worden bemalen dooreen windvijzelmolen, die het water uitslaat op de Munnikesloot. De molen heeft eene vlucht van M. 15, de vijzel eene middellijn van M. 0.95. Het water kan M. 2.62 -r- W.P. tot M. 0.88 -r- W.P. worden opgevoerd. Het peil is 3 Juli 1908 door Gedep. Staten bepaald op M. 2.60 -r- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden; de molen, enz., de bovenvermelde kadijken en de hoofdwatering naar den molen en vijf dwarswateringen omschreven in art. 4 Regl. Alle gronden dragen naar de grootte tot de kosten bij, doch DUURSWOLD. wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. Het bedrag der lasten was over 1904/8 gemiddeld ƒ3.376 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE NOORDERPOLDER IN DE OOSTERWEEREN. O = M. 2.40. GEMEENTE P = M. 3.10 h- W.P. SLOCHTEREN. Het molencontract, waarbij tot de bemaling dezer landen besloten werd, is van den 29 April 1807. Het Reglement van het tegenwoordig waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit d.d. 11 Juli 1865, (P. B. no. 46). Het is groot H. 340.26.10 en grenst ten noorden aan den Heereweg, grindweg in onderhoud bij de gemeente Slochteren; ten westen aan de Munnikesloot, zijnde de kadijk langs die watering in onderhoud bij dit waterschap; ten zuiden aan den Zuiderpolder inde Oosterweeren, waarvan het gescheiden is dooreen kadijk in onderhoud bij dat waterschap; ten oosten aan den genoemden Zuiderpolder en aan den Meedhuizerpolder, waar de grens bestaat deels ineen kadijk, deels in pendammen, in onderhoud bij die waterschappen. De windvijzelmolen, die den polder bemaalt, staat aan de Munnikesloot en brengt het water op dat kanaal. De molen heeft eene vlucht van M. 20; de middellijn van de vijzel is M. 1.40. Het water kan worden opgevoerd van M. 3.10 W.P. tot M. 0.70 h- W.P. Het peil werd door Gedep. Staten bij besluit van 21 Februari 1890 bepaald op M. 2.65 -h W.P., onder bepaling, dat, als het bestuur zulks noodig acht, het water van 1 Mei tot en met 81 Augustus mag worden gehouden op M. 2.46 W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., de toevoerwijken en de kadijk bovenvermeld. Tot de kosten wordt bijgedragen door alle gronden naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are en aan nog eenige perceelen ter grootte van DUURSWOLD. H. 5.40.20, volgens het oude molen contract, omdat op die perceelen de kadijken zijn aangelegd. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/a f 2.315 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE ZUIDERPOLDER IN DE OOSTERWEEREN. GEMEENTEN O = M. 2.05. SLOCHTEREN EN TERMUNTEN. P = M. 2.80 -r- W.P. De bemaling dezer gronden dagteekent van het jaar 1801. Het Reglement van het tegenwoordige waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 9 Juli 1863, (P. B. no. 50). Het is groot H. 184.37.78 en grenst ten noorden aan den Noorderpolder inde Oosterweeren, waar de afscheiding vroeger bestond ineen kadijk langs de zijde van dit waterschap en daarbij in onderhoud, welke dijk thans echter grootendeels tot op de hoogte van het maaiveld is verdwenen; ten westen aan de Munnikesloot, waarvan het is afgesloten dooreen kadijk, bij dit waterschap in onderhoud; ten zuiden aan den Ouden weg, in onderhoud bij de gemeente Slochteren; ten oosten aan het waterschap Wagenborgen en aan den Meedhuizerpolder, waar de afsluiting ook bestaat ineen vervallen kadijk en pendammen in onderhoud bij dit waterschap. De windvijzelmolen, die den polder bemaalt, staat aan de Munnikesloot en brengt het water op dat kanaal. De vlucht van den molen is M. 16.60, de middellijn van de vijzel M. 1.28. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.75 -h W.P. en weggemalen tot M. 2.80 ~ W.P. De waterstand wordt inden zomer meestal gehouden op M. 2.55 -r- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de bovenvermelde waterkeeringen, het afvoerkanaaltje van den molen naar de Munnikesloot met den duiker daarin gelegen en het graven van de hoofdwatering naar den molen. Tot de kosten dragen alle landen bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan H. 1.00.00, waarop de dijk langs de DUURSWOLD. Munnikesloot rust, ingevolge overeenkomst met de eigenaren. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 f 2.25 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE STEENDAMMERPOLDER. GEMEENTEN O = M. 2.15. APPINGEDAM EN SLOCHTEREN. P = M. 2.75 -4- W.P. De bemaling van den polder werd in het jaar 1803 tot stand gebracht. Het tegenwoordig waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 14 November 1889 (P. B. 1890, no. 6), gewijzigd den 12 Juli 1893, (P. B. no. 63). Het werd vergroot met de gronden van den ten noorden aangrenzenden polderde Arend bij Statenbesluit van 19 Juli 1904 (P. B. no. 49), waarbij tevens het Reglement werd vernieuwd. Het is groot ongeveer H. 534 en grenst ten zuiden aan de kruin van den dijk langs het afwateringskanaal van het waterschap Duurswold; ten westen aan den provincialen grindweg en verder aan het Schildmeer, waarvan het is afgesloten dooreen kadijk, hoog ongeveer M. 0.65 -f- W.P., bij dit waterschap in onderhoud; ten noorden aan den polderde Goedheid, afgescheiden door pendammen, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren in dit waterschap en aan het waterschap de Nijverheidspolder, waar de afscheiding bestaat in pendammen, terwijl er nog overblijfselen bestaan vaneen vroegeren kadijk, welke afscheidingen in onderhoud bij dit waterschap zijn; ten oosten aan den Ooster Tjuchemerpolder langs de Dijksloot, gedeeltelijk dooreen kadijk, gedeeltelijk door pendammen afgesloten, waarvan de onderhoudslast rust op de aanzwettende eigenaren. In het zuidwesten van den polder staat een windvijzelmolen en een stoomgemaal, die het water loozen op een afvoerkanaal, dat met een duiker onder den grindweg door naar het Schildmeer voert. Het kanaal is in onderhoud bij dit waterschap, doch de duiker bij de provincie. De vlucht van den molen is M. 22.40; hij werkt op twee vijzels, met eene middellijn van M. 1.40 en van M. 1.05. Het water kan met de groote vijzel worden opgevoerd van M. 2.70 DUURSWOLD. -r- W.P. tot M. 0.73 W.P. met de groote vijzel en met de kleine van M. 2.55 tot M. 0.72 W.P. Het stoomgemaal heeft eene vaste locomobile van 26 E.P.K., die eene vijzel drijft van M. 1.30 middellijn; het water kan hiermede worden opgevoerd van M. 2.75 tot M. 0.60 W.P. Bij besluit van 1 Augustus 1890 werd het peil door Gedep. Staten vastgesteld op M. 2.35 W.P.; eene nadere bepaling op grond van het vigeerend Reglement heeft nog niet plaats gehad. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, het stoomgemaal, enz., de hoofd- en dwarswateringen, bruggen, kadijken, tilbatten en pompen, omschreven in art. 4 Regl. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden zes are. Het bedrag der lasten was over 1904/8 gemiddeld f 4.375 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE HOLEPOLDER. GEMEENTE SLOCHTEKEN. O = M. 2.02. P = M. 2.75 ~ W.P. Bij Statenbesluit van 27 November 1854 werd aan eigenaren van landen inde zoogenaamde Hole onder Siddeburen vergunning verleend tot het oprichten vaneen waterschap groot H. 59.20.50 met vrijstelling der voorschriften van het Grondreglement, behalve die van art. 29 en 38, onder verplichting hunne overeenkomst daarnaar te wijzigen. ') Het grenst ten noorden en ten oosten aan het Holemaar, zijnde de kadijk langs dat maar in onderhoud bij dezen polder; ten zuiden en ten westen aan den Ooster Tjuchemerpolder, waarvan het gescheiden is dooreen kadijk en pendammen, in onderhoud hij de aanzwettende eigenaren. Inden noordoosthoek staat een windvijzelmolen, die het water uitsJaat op eene afvoersloot die naar het Holemaar voert. De vlucht van den molen is M. 12; de middellijn van de vijzel M. 0.84. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.75 W.P. tot M. 0.73 -f- W.P. 1 Het besluit van Ged. Staten, waarbij de vergunning tot het oprichten van den watermolen werd verleend, is van 25 Januari 1855. c>o Ou DUURSWOLD. Een vast peil is niet aangenomen, doch de waterstand wordt zooveel mogelijk op M. 2.40 -r- W.P. gehouden. Op kosten van den polder worden onderhouden: de watermolen, de kadijken en de schuttingen daarop met de wateringen en pompen noodig voor den waterafvoer. Tot de kosten dragen alle landen bij naar de grootte. Inde jaren 1904/8 bedroegen de polderlasten gemiddeld f 3.00 per H. Het bestuur bestaat uit twee leden. WATERSCHAP DE NIJVERHEIDSPOLDER. GEMEENTEN O = M. 1.85. APPINGEDAM EN SLOCHTEREN. P = M. 2.65 -r- W.P. Door den aanleg van het Eemskanaal werden de Leeghwateren Nijverheidspolders in twee deelen gescheiden en de ten zuiden van het kanaal gelegen deelen, (van den Leeghwaterpolder ongeveer H. 96 en van den Nijverheidspolder ongeveer H. 220) tot één waterschap vereenigd onder bovenvermelden naam. bij Statenbesluit van 20 Mei 1868 (P. B. no. 87), vergroot den 13 Juli 1870 (P. B. no. 64) en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 28 Juli 1870, (P. B. 1871 no. 81), gewijzigd den 11 November 1874, (P. B. no’s. 79 en 80). Het is groot H. 324.08.88 en wordt begrensd ten noorden door de kruin van den zuidelijken Eemskanaaldijk; ten oosten door het waterschap de Amsweersterpolder, waarvan het gescheiden is door pendammen, in onderhoud bij de eigenaren in dat waterschap; ten zuiden gedeeltelijk door het Holemaar, waarlangs een kadijk ligt, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren, verder door het waterschap de Steendammer polder, waar de afscheiding bestaat in gedeelten kadijk en overigens in pendammen, in onderhoud bij dat waterschap. Ten westen grenst het waterschap aan den provincialen grindweg en aan de noordelijke grens van den polderde Goedheid, waar de afscheiding bestaat in pendammen, die door de aanzwettende eigenaren in beide polders onderhouden worden, en verder aan de kruin van den dijk langs de Groeve tot het Eemskanaal, welke dijk in onderhoud is bij dit waterschap. DUURSWOLt). De windvijzelmolen staat aan het vroegere Eelwerdermaar en brengt het water zuidwaarts op het Holemaar naar het Afwateringskanaal. Het vroegere Eelwerdermaar, ten noorden van den molen, is bij dit waterschap in beheer en onderhoud en dient thans als toevoersloot; ten zuiden van den molen is het thans boezemkanaal van het waterschap Duurswold, doch de kadijken zijn in onderhoud bij dit waterschap. De vlucht van den molen is M. 22 ; de middellijn van de vijzel M. 1.40. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.65 4- W.P. tot M. 0.80 -4- W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur, bepaald, wat echter nog niet is geschied. Een vast peil wordt niet gewenscht, doch de waterstand wordt gewoonlijk gehouden op M. 2.50 -4- W.P.; des winters wordt zoo laag mogelijk afgemalen. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., de dijken, dammen bovengenoemd, de toe voerkanalen met de daarin gelegen kunstwerken, en wat meer in art. 4 Regl. omschreven is. Alle gronden dragen tot de kosten bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vier are en aan H. 7.70.90 water behoorende tot het Oude Woldmeer, in het zuiden van het waterschap gelegen. Het gemiddeld bedrag der lasten over 1904/„ f 2.125 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE POLDER DE GOEDHEID. GEMEENTE O = M. 1.80. APPINGEDAM. P = M. 2.70 W.P. Het is niet bekend wanneer deze polder is opgericht, waarschijnlijk in 1850/51. De polder is groot H. 25.50.00 en grenst ten westen aan de kruip van den dijk langs de Groeve, in onderhoud bij dezen polder ; ten zuiden aan het waterschap de Steendammerpolder, gescheiden door pendammen, die doordat waterschap worden onderhouden; ten oosten aan den Woldgrindweg, in onderhoud hij de provincie en ten noorden aan den Nijverheidspolder, waar de DUURSWOLD. afscheiding bestaat in pendammen, die door de aanzwettende eigenaren onderhouden worden. Een windvijzelmolentje slaat het water uit op de Groeve. De vlucht van den molen is M. 12; de middellijn van de vijzel M. 0.74. Het water kan opgevoerd worden van M. 2.70 -f- W.P, tot M. 0.90 h- W.P. Het peil wordt naar behoefte geregeld; des zomers is de stand ongeveer M. 2.70 W-P. De gronden behooren voor het grootste gedeelte aan één eigenaar. DE POLDER DE DUIF GEMEENTEN O = M. 1.50. APPINGEDAM EN SLOCHTEREN. P= M. 2.40 -r- W. P Het poldertje is opgericht omstreeks 1860. Het is groot H. 28.00.00 en grenst ten westen aan de kruin van den dijk langs de Groeve, in onderhoud bij dezen polder; ten zuiden aan het waterschap de Steendammerpolder, waar de afscheidingen bestaan in pendammen bij dezen polder in onderhoud; ten oosten eveneens aan genoemd waterschap, waar de afscheidingen bestaan in pendammen bij dat waterschap in onderhoud. De gronden ten oosten van den grindweg gelegen zijn met die ten westen verbonden dooreen houten duiker in dien weg, in onderhoud bij den polder, waardoor ook vroeger bij hoogen waterstand inden Steendammerpolder werd geloosd. De gronden worden bemalen dooreen windvijzelmolen, die het water op de Groeve brengt. De vlucht van den molen is M. 12.50, de middellijn der vijzel M. 0.75. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.40 tot M. 0.90 -5- W.P. Het peil is niet bepaald en wordt geheel naar de behoefte geregeld. De gronden behooren aan één eigenaar. WATERSCHAP WAGENBORGEN. gemeenten O M. 2.01. delfzijl en termunten. p = M. 2.75 : W.P. Blijkens molencontract van 17 Januari 1794 werd tot de bemaling van den polder besloten; de Stinkvaartster watermolen werd in dat jaar gebouwd. DUURSWOLD. Het Reglement van het tegenwoordige waterschap werd vastgesteld den 23 November 1870, (P. B. 1871, no. 42). Het is groot H. 522.45.16 en grenst ten noorden aan den Proostpolder en de Geefweerster en Weiwerdermolenpolders, gescheiden dooreen kadijk bij dit waterschap in onderhoud; ten oosten aan het waterschap Oterdum, waarvan het is gescheiden dooreen kadijk, bij dit waterschap in onderhoud; ten zuiden aan het waterschap Tonnistil, waar de scheiding bestaat inden grindweg naar Wagenborgen, in onderhoud bij de gemeente Termunten. In het dorp Wagenborgen liggen enkele perceelen tot dit waterschap behoorende aan de oostzijde van genoemden weg, welke daar aan hooggelegen gronden grenzen. Verder loopt de zuidelijke grens langs het waterschap de Zuidbulsterpolder, waar de scheiding bestaat ineen kadijk, in onderhoud bij dat waterschap. Ten westen grenst het waterschap aan den Zuiderpolder inde Oosterweeren en aan den Meedhuizerpolder en ook hier bestaat de afsluiting ineen kadijk bij die waterschappen in onderhoud, De polder wordt bemalen dooreen windvijzelmolen, die in het noordelijk gedeelte van den polder staat en het water brengt op het Wagenborgermaar. De vlucht van den molen is M. 23; hij werkt op twee vijzels, waarvan de eene eene middellijn heeft van M. 1.60, de andere van M. 1.25. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.75 -H W.P. tot M. 0.74 -f- W.P. Bij Res. van Gedep. St. van 30 November 1883 werd het peil bepaald op M. 2.55 -i- W.P. voor de maanden Mei tot en met September, terwijl gedurende de wintermaanden zoo laag mogelijk zal worden uitgemalen. Een lager peil wordt echter zelden bereikt. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., de bovenvermelde afsluitingen van den buitenwaterstaat en de wateringen met bruggen en duikers zooals die inden legger zijn omschreven. Door alle gronden wordt tot de kosten bijgedragen naar de grootte, doch wordt voor de helft vrijdom verleend aan de hooge gronden behooren.de tot het dorp Wagenborgen H. 30.74.52, omdat die door hooge ligging minder gebaat worden door de bemaling. nUUFSWOLD. Het bedrag der lasten was over 1904/8 gemiddeld f 2.56 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP PROOSTPOLDER. GEMEENTEN DELFZIJL, TERMUNTEN EN O = M. 2.25. SLOCHTEREN. P = M. 3.15 -j- W.P. De gronden uitmakende het voormalige Proostmeer en eenige landen ten noorden van dat meer gelegen werden tot één waterschap vereenigd bij Statenbesluit van'l7 Juli 1873, welk besluit werd ingetrokken, waarna een nieuw besluit genomen werd den 12 November 1873, (P. B. 1874, no. 7) tot oprichting van het waterschap met intrekking van het Statenbesluit van 11 November 1869, waarbij een waterschap was opgericht voor eenige perceelen nu inden Proostpolder opgenomen. Het Reglement werd vastgesteld den 17 Juli 1873, (P. B. 1874, no. 8). Het is groot ruim H. 136.82.28 ') en grenst ten noordoosten aan het Wagenborgermaar, waarvan het is gescheiden dooreen kadijk in onderhoud bij dit waterschap; ten oosten en ten zuiden aan het waterschap Wagenborgen, waarvan het gescheiden is dooreen kadijk in onderhoud bij dat waterschap; ten westen aan het waterschap de Meedhuizerpolder, waarvan het gescheiden is deels dooreen kadijk en deels door hoogere gronden met dammen, bij de aanzwettende eigenaren in dat waterschap in onderhoud. De windvijzelmolen, die den polder bemaalt, staat aan het Wagenborgermaar en slaat daarop uit. De vlucht van den molen is M. 18, de middellijn van de vijzel M. 1.25. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.90 -f- W.P. en weggemalen tot M. 3.15 -4- W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand is inden zomer gemiddeld M. 2.75 -j- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de molen watering met vijf duikers daarin gelegen en de kadijk J) De perceelen, die vrijdom van lasten genieten, komen niet op den legger voor en z\jn onder de opgegeven grootte niet begrepen. DTJURSWOLD. langs het Wagenborgermaar met de daarop staande schutten. Tot de kosten wordt door alle gronden bijgedragen naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit onder tien are. Het gemiddeld bedrag der lasten over 1904/a was f 5.25 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE MEEDHÜIZERPOLDER. GEMEENTEN DELFZIJL, SLOCHTEREN EN O = M. 1.65. TERMUNTEN. P = M. 2.50 -4- W.P. Deze gronden worden sedert 1809, ingevolge het toen tot stand gekomen molencontract, bemalen. Het Reglement van het tegenwoordige waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van 12 Juli 1864, (P. B. no. 50), terwijl het waterschap vergroot werd bij Statenbesluit van 13 Juli 1871, (P. B. no. 101). Het Reglement werd gewijzigd en aangevuld 19 Juli 1898 (P. B. no. 61) en vernieuwd den 16 Juli 1901 (P. B. no. 47). Het is groot omstreeks H. 330 en grenst ten noorden, vanaf den Weereweg, aan de kruin van den dijk van het Afwateringskanaal van Duurswold, bij dat waterschap in onderhoud, aan het waterschap Nieuw Oosterbroek en aan onbemalen landen, waarvan het gescheiden is door eene laan, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren ‘), en eindelijk wederom aan de kruin van den dijk van bovengenoemd kanaal; ten oosten aan het Wagenborgermaar, waarlangs eene kade ligt in onderhoud bij dit waterschap, en aan de waterschappen Proostpolder en Wagenborgen, waarvan het gescheiden is door hooge landen met pendammen, in onderhoud bij de eigenaren der landen in dit waterschap; ten zuiden aan het waterschap de Zuiderpolder inde Oosterweeren, waarvan het gescheiden is dooreen kadijk, bij dat waterschap in onderhoud ; ten westen aan den Noorderpolder inde Oosterweeren, waarvan het gescheiden is dooreen kadijk, in onderhoud bij.dit waterschap en westwaarts ombuigende aan den Weereweg, in ') Ten noorden van deze laan en ten zuiden van het Afwateringskanaal liggen ongeveer H. 10.00.00 onbemalen gronden. DUUKSWOLD. onderhoud bij de gemeente Slochteren, tot aan het Afwateringskanaal. Ten oosten van het dorp Meedhuizen staat de windvijzelmolen, die den polder bemaalt en het water brengt op het Afwateringskanaal van Duurswold. De molen heeft eene vlucht van M. 18.45; de middellijn van de vijzel is M. 1.27. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.50 -h W.P. tot M. 0.85 W.P. Het peil is bij besluit van 26 Aug. 1904 door Gedep. Staten bepaald op M 2.30 W.P.; des winters wordt zoo laag mogelijk weggemalen. Op algemeene kosten wordt het onderhoud gedragen van den molen enz., van de bovenvermelde afsluitingen, der molensloot met de beide bruggen en van het omkade afvoerkanaal van den molen naar het Afwateringskanaal. Tot de kosten wordt door alle gronden naar de grootte bijgedragen, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are en aan eenige perceelen groot H. 6.02.30, welke dien vrijdom genieten omdat zij krachtens eene overeenkomst belast zijn met het hebben en onderhouden vaneen kadijk langs het vroegere Meedhuizer meer, welke kade echter na de inpoldering van het meer haar reden van bestaan heeft verloren. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 ƒ 2.20 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP WEIWERD. GEMEENTE O = M. 2.25 DELFZIJL. P = M. 3.10 -p- W.P. De Weiwerder molenpolder werd opgericht den 7 Mei 1850. Het Reglement van het tegenwoordige waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van 27 Juli 1870. (P. B. no. 90), gewijzigd en aangevuld den 13 November 1877, (P. B. no. 84) en 17 Juli 1906 (P. B. no. 61), waarbij het waterschap tevens werd vergroot met het zuidelijk deel van het dorp Weiwerd. Het is groot omstreeks H. 497 en grenst ten noorden aan den ouden Stadsweg in onderhoud bij de gemeente Delfzijl en aan den Hoogen weg in onderhoud bij het Karspel Weiwerd; ten oosten aan het waterschap Oterdum, waar de grens bestaat eerst ineen kadijk, in onderhoud bij het waterschap Duurswold, verder in DTTTJRSW OLD. de Kaaiinglaan, in onderhoud bij het Karspel Weiwerd, en eindelijk ineen kadijk langs het waterschap Oterduin in onderhoud bij dit waterschap; ten zuiden aan het waterschap Wagenborgen, wrnar de afscheiding bestaat ineen kadijk, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren van dat waterschap; ten westen aan het waterschap de Geefsweerstermolenpolder, zijnde de kadijk, dienende tot scheiding, die deels is weggegraven, in onderhoud bij dit waterschap, evenals de pendammen, die daar in hoofdzaak nu de scheiding uitmaken, en verder aan den Westerweg, in onderhoud bij het Karspel Weiwerd en aan den kadijk langs het Weiwerdermaar, in onderhoud bij dit waterschap. Verder loopt de grens dwars over het Weiwerdermaar en langs hoog gelegen perceelen tot den provincialen weg in het dorp Weiwerd, langs dien weg en het voetpad in dit dorp, den Hamweg tot de Groenelaan en langs deze laan tot den Ouden Stadsweg; voetpad, laan en weg zijn in onderhoud bij het Karspel Weiwerd. Als gevolg van den aanleg van den Noordooster Locaalspoorweg is het Weiwerdermaar vanaf de ontmoeting met den spoorweg als zuidwestelijke spoorsloot omgelegd tot de westelijke waterschapsgrens en van daar in noordelijke richting langs die grens tot het maar aan de westzijde van het dorp Weiwerd. De langs het omgelegde maar liggende kadijken zijn in onderhoud bij de aanliggende eigenaren. Ten zuiden van den spoorweg aan het zuidelijk einde van het Weiwerder maar staat de windvijzelmolen, die het water op dat maar brengt. De vlucht van den molen is M. 20; de middellijn van de vijzel is M. 1.50. Het water kan worden opgevoerd van M. 3.10 -4- W.P. tot M. 0.85 -4- W.P. Ten noorden van den molen ligt een duikersluisje, wijd M. 1.00, diep M. 1.80 W.P., tot afvoer van het water, dat echter thans als vervallen is te beschouwen sedert den verlaagden waterstand inden polder. Het peil wordt door de ingelanden, onder goedkeuring van Gedep. Staten bepaald, wat echter nog niet is geschied. Inden zomer wordt, volgens de verkregen inlichtingen, de waterstand gehouden op M. 2.80 -4- W.P., doch inden winter wordt zoo laag mogelijk afgemalen. Op algemeene kosten wordt gedragen het onderhoud van den DUURSWOLD. molen, enz., van de waterleidingen met bruggen en duikers, zooals die inden legger zijn omschreven, van de waterkeeringen bovenvermeld en van de kosten van het onderhoud van den dijk van den Geefsweerstermolenpolder, van de grens van het waterschap Wagenborgen langs het Wagenborgermaar tot den dam van het Afwateringskanaal, waartegen de schouw over de zuidelijke en westelijke dijken van den Geefsweerstermolenpolder door het bestuur van dit waterschap wordt uitgeoefend. Alle gronden dragen naar de grootte tot de kosten bij, doch wordt vrijdom verleend aan dein 1906 bijgevoegde perceelen, samen groot ongeveer H. 6. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 f 3.25 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE GEEFSWEERSTERMOLENPOLDER. O = M. 2.05. GEMEENTE DELFZIJL. P = M. 2.75 -7- W.P. Den 26 November 1852 werd besloten tot de oprichting van dezen polder, welke inden loop van het jaar 1855 tot stand kwam, ter grootte van H. 264.99.86. Een Reglement werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 13 November 1873 (P. B. 1874, no. 4), gewijzigd en aangevuld den 13 November 1877, (P. B. no. 83). Een nieuw Reglement werd vastgesteld bij Statenbesluit van 31 October 1905 (P. B. 1906, no. 11), gewijzigd 21 Juli 1908 (P. B. no. 49). Het waterschap werd bij het nieuwe Reglement tevens vergroot met de gronden, behoorende tot het voormalig Kleine Meedhuizermeer, welke gronden, groot ongeveer H. 11, feitelijk reeds tot het waterschap behoorden, ingevolge eene overeenkomst van 12 Mei 1876 tusschen het waterschap en den eigenaar dier gronden om deze gronden droog te malen. Het bleek echter bij de uitvoering dat dit droogmalen een te laag peil voor de andere gronden vereischte, zoodat, na vele onderhandelingen, den 19 December 1884 overeengekomen werd, dat voormelde H. 11, vrijdom van lasten zullen genieten, zoo- DUURSWOLD. lang die landen niet behoorlijk worden drooggemalen; deze vrijdom is in art. 3 Regl. opgenomen. Het waterschap is thans groot ongeveer H. 292 en wordt begrensd, ten noorden door onbemalen landen en door het waterschap de Koveltemp. Yan de eerste is het afgescheiden ten oosten van Geefsweer door pendammen, in onderhoud bij de aanliggende eigenaren en dooreen kleiweg, in onderhoud bij de pandplichtige eigenaren, en van het waterschap de Koveltemp door hooge gronden en dammen, bij gemeld waterschap in onderhoud, en overigens ook van de onbemalen gronden ten westen van de Koveltemp dooreen kadijk met pendammen bij dit waterschap in onderhoud. Ten westen wordt de grens gevormd door den kadijk langs het Afwateringskanaal en ten zuiden door dien langs het Wagenborgermaar die voor een gedeelte tevens tot rijweg dient. Deze dijken, omschreven in art. 37 v.h. Regl., zijn in onderhoud bij dit waterschap, doch het bestuur van het waterschap Weiwerd oefent de schouw daarop uit, waartegen het de helft draagt der onderhoudskosten van den kadijk van de grens van het waterschap Wagenborgen tot en met den dam bij het Afwateringskanaal. Ten oosten grenst het aan het waterschap Weiwerd, waar de afscheiding voor een deel bestaat uit den Westerweg, in onderhoud bij het Karspel Weiwerd en overigens uit grootendeels vervallen kadijken en pendammen in onderhoud bij het waterschap Weiwerd. De windvijzelmolen, die den polder bemaalt, staat inden zuidwestelijken hoek van het waterschap aan het Afwateringskanaal, waarop het water wordt gebracht. De molen heeft eene vlucht van M. 20; de middellijn der vijzel is M, 1.35. Het water kan tot M. 0.70 -h W.P. worden opgevoerd en weggemalen tot op M. 2.75 -f- W.P. Het peil wordt door G-edep. Staten, op voordracht van het bestuur, bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt inden zomer op M. 2.40 ~ W.P. en inden winter zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden, de molen, enz., de dijken en afsluitingen bovenvermeld, de wateringen, pompen, tillen, pendingen en schutten in art. 4 Regl. omschreven. Alle gronden dragen tot de kosten bij naar de grootte, doch vrijdom mrußswoLD. wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden vier are, en aan de gronden behoorende tot het voormalig Kleine Meer, hiervoor vermeld. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 f 3.37* per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DE NOORDERDUIKERPOLDER. GEMEENTE DELFZIJL. De polder is groot H. 11.50.00 en grenst ten noorden en ten oosten aan bet Weiwerdermaar, waar de kadijk door den polder onderhouden wordt; ten zuiden aan den provincialen grindweg naar Appingedam en ten westen aan lage en hooge boezemlanden, waarvan hij is afgescheiden dooreen kadijk en door dammen, in onderhoud bij den polder. De polder loost het water dooreen gemetselden vierkanten duiker, van schuiven voorzien, waarvan de middellijn M. 0.75 is, op het Weiwerdermaar, ten noorden van Weiwerd. Het peil inden polder is dat van het waterschap Duurswold. Tegen hooge standen van het boezemwater beveiligt men zich door den duiker te sluiten. De gronden behooren aan één eigenaar. DE ZUIDERDUIKERPOLDER. GEMEENTE DELFZIJL. De polder is groot H. 10.00.35 en grenst ten noorden aan den provincialen weg naar Appingedam; ten oosten aan het Weiwerdermaar, waar de kadijk door den polder wordt onderhouden, en verder, ook ten zuiden, aan een kleiweg, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren; ten westen aan hooge boezemlanden, waarvan hij is gescheiden dooreen paar dammen, in onderhoud bij dezen polder. De polder loost het water dooreen geraetselden vierkanten duiker, van schuiven voorzien, waarvan de middellijn M. 0.75 is, op het Weiwerdermaar, ten zuiden van Weiwerd. DUURSWOLD. Het peil inden polder is dat van het waterschap Duurswold. Tegen hooge standen van het boezemwater beveiligt men zich door het sluiten van den duiker. De gronden behooren aan één eigenaar. WATERSCHAP DE VALGEN. GEMEENTE DELFZIJL. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 15 November 1876, (P. B. 1877, no. 12). Het is groot H. 78.00.05 en grenst ten noorden aan het waterschap de Putten, waar de afscheiding bestaat in pendammen, in onderhoud bij dat waterschap; ten oosten aan den Stadsweg en den Hoogenweg, de eerste in onderhoud bij de gemeente Delfzijl, de tweede bij het Karspel Weiwerd; ten zuiden aan den weg ten noorden van het dorp Weiwerd, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren; ten westen aan de Schapelaan, in onderhoud bij het Karspel Weiwerd. De gronden loozen het water dooreen steenen duiker met deuren, wijd M. 1.10, hoog onder het gewelf M. 2.20, waarvan de bodem ligt op M. 2.20 W.P., door de Schapelaan, nabij de oude Til, op het Weiwerdermaar. Op de tochtsloot die naar den duiker voert watert ook af door eene pomp het waterschap de Putten, waarvoor door het waterschap de Putten f 1.00 per H. jaarlijks wordt betaald. Het peil van het waterschap is niet vastgesteld, doch er wordt zoo laag mogelijb op den boezem van Duurswold afgestroomd; de duiker kan worden gesloten om de hooge standen van het boezemwater te keeren. Op algemeene kosten wordt gedragen het onderhoud van den duiker bovengenoemd en der wateringen en pompen inden legger opgenomen. Alle gronden dragen naar de grootte tot de kosten bij doch wordt vrijdom verleend aan den Stadsweg en aan het eenig grondbezit beneden twintig are. Het bedrag der lasten was over 1904/8 gemiddeld f 2.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DUURSWOLD. WATERSCHAP DE PUTTEN. GEMEENTE DELFZIJL. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluiten van 9 en 16 Juli 1872, (P. B. no. 59 en 71). Het is groot H. 15.24.05 en grenst ten noorden aan den provincialen Eemsdijk; ten oosten aan het waterschap Oterdum en is daarvan gescheiden dooreen kadijk, in onderhoud bij het waterschap Duurswold; ten zuiden aan het waterschap de Valgen en aan onbemalen hooge landen, afgesloten door pendammen bij dit waterschap in onderhoud; ten westen aan hooge landen, waar de dammen in onderhoud zijn bij de eigenaren dier landen. Tot 1880 werd de polder bemalen dooreen windmolen, die echter in dat jaar omwaaide' en sedert dien tijd wordt het water geloosd door het waterschap de Valgen op het Weiwerder maar, dooreen houten duiker met klep, wijd in het vierkant M. 0.85, die hooge boezemstanden van de Yalgen kan keeren. Er wordt zoo laag mogelijk afgestroomd, doch meestal is de waterstand hooger dan M. 1.60 -h W.P. Op algemeene kosten wordt het onderhoud gedragen van den duiker, van de afsluitingen van den buitenwaterstaat bovenvermeld, van de wateringen met de duikers inden legger opgenomen en van de bijdrage ad ƒ 1.00 per H. aan het waterschap de Yalgen voor den waterdoorvoer. Tot die kosten dragen alle gronden bij naar de grootte. Het bedrag der lasten was over 1904/s gemiddeld ƒ3.50 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. Dit waterschap is eigenlijk één geheel met de Yalgen; de afscheidingen worden niet meer onderhouden en de kosten gezamenlijk gedragen, die voor dit waterschap de Putten echter met ƒl.OO per H. verhoogd worden voor het onderhoud van werken buiten zijne grenzen gelegen. Het waterschap heeft echter nog een afzonderlijk beheer. DUURSWOLD. WATERSCHAP DE BORCHSHOF. O = M. 2.10. P = M. 3.50 -j- W.P, GEMEENTE DELFZIJL. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 15 November 1893, (P. B. 1894, no. 16). Deze gronden, groot H. 5.21.44, omvatten de afgegraven burchtstede Borchshof, onmiddellijk ten zuiden van het dorp Farmsum en grenzen ten westen en noorden aan hooge gronden, ten oosten aan een hoog perceel en aan den provincialen kunstweg Farmsum-Weiwerd en ten zuiden aan den provincialen kunstweg Appingedam-Wei werd. De gronden zijn afgegraven tot M. 2.90 -T- W.P. De bemaling heeft plaats dooreen windvijzelmolentje, dat het water uitslaat op een afvoerkanaal, dat dooreen duiker inden provincialen weg naar het Afwateringskanaal van Duurswold voert. Dit molentje heeft eene vlucht van M. 11.75 en de vijzel eene middellijn van M. 0.65. Het water kan worden opgevoerd van M. 3.50 -j- W.P. tot M. 1.40 W.P. De gronden behooren aan één eigenaar, ten wiens laste is het onderhoud van bovenvermelden duiker met de aan de buitenzijde gemaakte houten beschoeiing, ter breedte van het afvoerkanaal, en het talud van den provincialen weg aan de zijde van den polder over de geheele lengte aan de oost- en aan de zuidzijde. WATERSCHAP DE KOVELTEMP. GEMEENTE DELFZIJL. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 13 November 1877, (P. B. 1878, no. 25). Het is groot H. 56.14.60 en grenst ten noorden aan den provincialen grindweg van Farmsuin naar Weiwerd; ten oosten aan den Geefsweerster grindweg en verder aan de Stinkvaartlaan, de eerste in onderhoud bij de gemeente Delfzijl, de laatste bij de aanzwettende pandplichtigen; ten zuiden en ten westen aan het waterschap de Geefsweerster molenpolder en verder DUURSWOLD. aan onbemalen landen, van welken polder het is afgesloten door een kadijk en door pendammen, in onderhoud bij dit waterschap en van de onbemalen landen door de Breede laan, in onderhoud bij het karspel Farmsum. Het water wordt geloosd dooreen duiker met deuren, groot M. 1.19 bij M. 1.10, liggende voor het Geefsweerster maar onder den provincialen grindweg op het Weiwerder maar. Het peil is dat van het waterschap Duurswold, wordende de deuren van den duiker bij hooge boezem waterstanden gesloten. Op algemeene kosten worden onderhouden: de duiker, 'de afsluitingen van den buitenwaterstaat bovenvermeld en alle wateringen met de pompen, zooals inden legger nader is omschreven. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar gelang van de grootte, doch wordt vrijdom van lasten verleend aan de Breede Laan en aan het grondbezit beneden tien are. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 f 0.41 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE NOORDELIJKE VENNEN. GEMEENTE DELFZIJL. Door den aanleg van den Noordoosterlocaalspoorweg werd het waterschap de Vennen, opgericht bij Statenbesluit van 11 Juli 1878 (P. B. no 69), in twee deelen verdeeld, die geen watergemeenschap hadden; het noordelijk gedeelte behield de afwatering van het vroegere waterschap, het zuidelijke gedeelte verkreeg een nieuwe afwatering naar het Afwateringskanaal van Duurswold. Over beide deelen werd een afzonderlijk waterschap opgericht bij Statenbesluit van 20 Juli 1909 (P. B. no. 60). Het waterschap de Noordelijke Vennen is groot ongeveer H. 24 en grenst ten noorden aan den provincialen kunstweg Appingedam-Farmsum, ten oosten aan de Ronde boschlaan in onderhoud bij het karspel Farmsum, ten zuiden aan den Noordoosterlocaalspoorweg en ten noordwesten aan den zuidelijken Eemskanaaldijk. Het water wordt geloosd door middel vaneen duiker met deuren inde Rondeboschlaan tegen den provincialen kunstweg gelegen, op het Afwateringskanaal van Duurswold. De duiker, DUURSWOLD. lang M. 5.00, hoog M. 0.90 en breed M. 1.20, ligt met den bodem op M. 2.06 ■— W.P. Het peil van den polder is dat van het waterschap Duurswold. De duiker wordt bij vrees voor hooge standen van het boezemwater gesloten. Op algemeene kosten worden onderhouden: de duiker en de wateringen met de duikers, zooals die in art. 4 Regl. zijn vermeld. Alle gronden dragen naar de grootte tot de kosten bij, doch wordt vrijdom verleend aan de Rondeboschlaan, de Venjelaan, den Meedhuizer kunstweg en aan het eenig grondbezit beneden tien are. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE ZUIDELIJKE VENNEN. GEMEENTE DELFZIJL. Tegelijkertijd met het hiervoor genoemde waterschap de Noordelijke Vennen werd dit waterschap opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van 20 Juli 1909 (P. B. no. 61). Het waterschap groot ongeveer H. 70, grenst ten noordwesten en noorden aan den zuidelijken Eemskanaaldijk en den Noordooster-locaalspoorweg; ten oosten aan de Rondeboschlaan, in onderhoud bij'het karspel Farmsum; ten zuiden gedeeltelijk aan het waterschap Gommelburg gescheiden door eene laan in onderhoud bij den eigenaar, door den Meedhuizer grindweg, in onderhoud bij de gemeente Delfzijl, door de Yenjelaan, een kleiweg in onderhoud bij de buurtschap Amsweer en overigens door pendammen in onderhoud bij het waterschap Gommelburg; gedeeltelijk ten zuiden en ook ten westen aan het waterschap de Amsweersterpolder, waarvan het is gescheiden door hooge gronden met pendammen, in onderhoud bij de eigenaren in dat waterschap. Het water wordt geloosd dooreen duiker inde Rondeboschlaan, ongeveer in het midden der westgrens gelegen, en door eene watering van dien duiker naar het Afwateringskanaal van Duurswold; de duiker heeft een inwendige middellijn van M. 0.80 en is voorzien van eene klep. Het peil is dat van het waterschap Duurswold; de duiker wordt bij hooger standen van het boezemwater gesloten. 33 DUURSWOLD. Op algemeene kosten worden onderhouden de duiker en de wateringen met duikers, omschreven in art. 4 Regl. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP GOMMELBURG. O = M. 1.98. GEMEENTE DELFZIJL. P = M. 2.88 -*■ W.P. Bij Resolutie van Gedep. Staten van 17 Januari 1852 werd de overeenkomst tusschen de ingelanden, waarbij tot de bemaling dezer landen werd besloten, goedgekeurd en 19 Juli 1853 gewijzigd. Het Reglement van het waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van 10 Juli 1873, (P. B. no. 67), gewijzigd 18 Juli 1905 (P. B. no. 55). Het waterschap is groot ongeveer H. 220 en grenst ten noorden en gedeeltelijk ten westen aan het waterschap de Zuidelijke Vennen, waarvan het is afgescheiden door pendammen, in onderhoud bij dit waterschap, en door de Venjelaan, een kleiweg, in onderhoud bij de buurtschap Amsweer; ten westen verder aan den Amsweerster polder, waar de afscheiding bestaat deels inde Venjelaan, deels in gewone dammen, in onderhoud bij dit waterschap, voorzoover die niet door de eigenaren tevens als uitvaart naar hunne landen worden gebruikt, in welk laatste geval het onderhoud ten hunnen laste is. Het zuidelijk gedeelte der westelijke grens is de Meedhuizer grindweg tot aan en langs het Afwateringskanaal, welke weg in onderhoud is bij de gemeente Delfzijl. De grens wordt ten zuiden en ten oosten gevormd door de kade langs het Afwateringskanaal, in onderhoud bij het waterschap Duurswold, en door die langs de uitwateringsloot bij dit waterschap in onderhoud, terwijl verder de Riggelweer- of Rondeboschlaan het waterschap afsluit van den boezem van Duurswold, welke laan door het Karspel Farmsum wordt onderhouden. De bemaling geschiedt dooreen windvijzelmolen in het noordoostelijk deel van den polder staande, die het water langs eene afvoersloot uitslaat op het Afwateringskanaal van Duurswold. DUURSWOLD. De vlucht van den molen is M. 14.28 en de middellijn der vijzel M. 1.10. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.88 W.P. tot M. 0.90 -r- W.P. Het peil wordt op voordracht van het bestuur door Gedep. Staten bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt inden zomer gehouden op M. 2.60 -h W.P., doch inden winter zoo laag mogelijk. Op algemeene kosten worden onderhouden: de bovengenoemde afsluitingen, de molen, enz., de hoofd- en dwarswateringen met duikers, het zoogenaamde Roestenburgermaar, met langsliggende kadijken, van den molen naar het Afwateringskanaal met de daai overgelegen brug en de pomp bij den molen, alles omschreven in art. 4 Regl. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vier are. Het bedrag der lasten was over 1904/s gemiddeld ƒ 1.875 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATER,SCHAP DE AMSWEERSTERPOLDER. GEMEENTE DELFZIJL. O = M. 2.00. P = M. 2.70 W.P. Door den aanleg van het Eemskanaal werd de Flikkezijlsterpolder in twee deelen gescheiden en de ten zuiden van het kanaal gelegen gronden werden tot één waterschap vereenigd onder den naam van den Amsweersterpolder bij Statenbesluit van den 20 Mei 1868, (P. B. no. 88). Het Reglement werd vastgesteld bij Statenbesluit van 28 Juli 1870, (P. B. 1871, no. 82) en gewijzigd den 10 Juli en den 12 November 1884, (P. B. no. 49 en 1885, no. 5). Het is groot ongeveer H. 302 en grenst ten noorden aan den Eemskanaaldijk; ten westen aan de Nijverheids-en Holepolders; bijlangs de eerste bestaat de afscheiding in pendammen en overblijfselen vaneen vroegeren kadijk, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren in dit waterschap, bijlangs laatstgenoemden polder is de kadijk langs het Holemaar de scheiding, welke in onderhoud is bij dit waterschap; ten zuiden aan het waterschap Nieuw Oosterbroek, waarvan het gescheiden is door DUÜESWOLD. de Amsweerster afwatering met kadijk en verder dooreen kadijk, alles in onderhoud bij dat waterschap; ten oosten aan de waterschappen de Zuidelijke Vennen en Gommelburg. Van eerstgenoemden polder wordt het afgesloten door pendammen, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren in dit waterschap en verder van Gommelburg ook door de Venjelaan, in onderhoud bij de buurschap Amsweer, en door den Meedhuizer grindweg, in onderhoud bij de gemeente Delfzijl. Tusschen den Meedhuizer grindweg en de Amsweerster afwatering aan het Afwateringskanaal liggen eenige onbemalen gronden. In het zuidoosten van den polder staat een windvijzelmolen, die het water uitslaat op een afvoerkanaal, genaamd de Amsweerster afwatering, dat ten oosten langs Nieuw Oosterbroek naar het Afwateringskanaal van Duurswold voert. De vlucht van den molen is M. 21, de middellijn van de vijzel M. 1.35. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.70 -r- W.P. tot M. 0.70 -7- W.P. De dijken langs het afvoerkanaal moeten door het waterschap Nieuw Oosterbroek onderhouden worden en staan onder schouw van het waterschap Duurswold, welk waterschap belast is met het onderhoud van het kanaal zelf. Het peil is bij besluit van Gedep. Staten van 29 Januari 1909 bepaald op M. 2.65 W.P. Op algemeene kosten wordt gedragen het onderhoud van den molen, enz., van de werken tot afsluiting van den buitenwateistaat bovengemeld en van de tochten en pompen inden leggei vermeld. Tot de lasten dragen alle gronden bij naar de grootte doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vier are. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 f 2.50 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP NIEU WOOSTERBROEK. O = M. 3.50. GEMEENTEN DELFZIJL EN SLOCHTEREN. P = M. 4.00 W.P. Het waterschap omvat het vroegere Meedhuizermeer en werd opgericht bij Statenbesluit van 20 Juli 1876 (P. B. no. 70), DUÜRWOLD. onder de daarbij gestelde voorwaarden. ’) Een Reglement werd niet vastgesteld daar de gronden aan één eigenaar behoorden. Volgens het oprichtingsbesluit was het waterschap groot H. 110 ongeveer en werd begrensd ten noorden door den Amsweersterpolder en daarvan afgescheiden door dammen en hooger gelegen landen; ten oosten door den westelijken dijk langs het afwateringskanaal van genoemden polder; ten zuiden door den hooger gelegen Meedhuizer polder en door eenige ten noorden daarvan gelegen onbemalen landen, waar de afsluiting bestaat in een deels vervallen kadijk en dammen en ten westen door den Ooster Tjuchemer- en den Holepolder, waar eveneens de afsluiting plaats heeft door pendammen en hooger gelegen landen. Het onderhoud der afsluitingen op de zuidelijke en westelijke grenzen rust op de aanzwettende eigenaren inde genoemde polders. Het waterschap werd doorsneden van het oosten naar het westen door het Afwateringskanaal van Duurswold en ten noorden van dit kanaal door het Holemaar, onder welke beide kanalen de watergemeenschap dooreen duiker werd hersteld. De landen werden bemalen dooreen stoomgemaal aan de Amsweerster uitwatering gelegen en een windvijzelmolen ten zuiden van het Afwateringskanaal. Volgens de voorwaarden bij de oprichting gemaakt, is het onderhoud der dijken weerszijden van de Amsweerster afwatering ten laste van het waterschap en wel op eene kruinshoogte van W.P. met glooiingen van l'/2 op 1, eene kruinsbreedte van M. 2.00, met binnen- en buitenbermen van minstens M. 0.50. Bij eene in 1876 gesloten overeenkomst, waarvan de inhoud werd goedgekeurd bij besluit van Gedep. Staten van 13 October 1876, tusschen de eigenaren van het Meedhuizermeer en het bestuur van het waterschap Duurswold, ingevolge bovengemelde voorwaarden, werd bepaald dat het onderhoud der dijken en bermen van het kanaal vanaf de uitmonding van het Holemaar naar het afwateringskanaal in het waterschap Nieuw Oosterbroek en ook dat van den duiker onder het Afwateringskanaal zal zijn ten laste der voornoemde eigenaren. De dijken langs het Holemaar zullen hebben eene kruinsbreedte van minstens M. 1.50 met /) Zomervergadering 1876. Notulen pag. 858 v.g.g. Ongeveer drie hectare, die aan andere eigenaren behoorden, ten zuiden van het meer gelegen, werden ook onder het waterschap opgenomen. DUURSWOLD. glooiingen van l'/2 op 1 en eene hoogte van M. 0.30 -r- W.P. De schade aan de genoemde kanalen toegebracht door inschuiving of afkabbeling der dijken of bermen is voor rekening der voormelde eigenaren, [doch de schade veroorzaakt door de scheepvaart bijzonder door stoombooten is ten laste van het waterschap Duurswold. Na den verkoop der gronden in 1889 werd de grondduiker onder het Afwateringskanaal afgedamd en werden er feitelijk twee polders tot stand gebracht, de een omvat de landen ten noorden, de andere die ten zuiden van het Afwateringskanaal gelegen, zonder dat het provinciaal bestuur in die regeling werd gemoeid. Het gedeelte ten noorden van het Afwateringakanaal, groot H. 88.45.33, wordt thans bemalen door het stoomgemaal aan de Amsweerster uitwatering gelegen en dooreen windvijzelmolen. Het stoomgemaal heeft een Cornwallketel met een verwarmingsoppervlakte van 23 M2. en eene machine van 15 paardenkrachten, die op eene zuig- en perspomp werkt, welke 10 M3. water per minuit kan opbrengen van M. 4.00 W.P. tot M. 0.50 W.P. De windvijzelmolen heeft eene vlucht van M. 20.50 en werkt op eene vijzel, ter middellijn van M. 1.75, en op eene centrifugaalpomp, waarvan de pijp eene middellijn heeft van M. 0.46. De middellijn der afvoerbuis is M. 0.56. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. De landen behooren aan één eigenaar, door wien de kosten van bemaling enz., inde laatste jaren gemiddeld op f 5.00 per H. geschat worden. De gronden gelegen ten zuiden van het Afwateringskanaal zijn groot ongeveer H. 20, en worden thans gewoonlijk genoemd het Grashuispoldertje. De bemaling geschiedt dooreen windmolen van M. 13 vlucht, die op eene centrifugaalpomp werkt, waarvan de buis eene middellijn heeft van M. 0.26, welke het water op kan voeren tot M. 0.70 -i- W.P. en afgemalen tot M. 3.50 -h- W.P. De waterstand wordt zooveel mogelijk op M. 3.20 h- W.P. gehouden. Op algemeene kosten worden feitelijk onderhouden: het stoomgemaal, de molen met de molentocht, die dwars door het pol- DUURSWOLD. dertje loopt, en de bovengenoemde dijken. Alle gronden dragen tot de lasten bij naar de grootte. Het bestuur bestaat uit twee leden. WATERSCHAP DE ZUIDEROLINGERPOLDER. GEMEENTEN O = M. 1.90. APPINGEDAM EN SLOCHTEREN. P = M. 2.70 W.P. Tengevolge van den aanleg van het Eemskanaal werd de Olingerpolder, die sedert 1820 bemalen werd, in twee deelen gescheiden. De ten zuiden van het kanaal liggende gronden werden tot één waterschap vereenigd onder den naam de Zuider Olingerpolder bij Statenbesluit van 20 Mei 1868, (P. B. no. 84). Het Reglement werd vastgesteld den 28 Juli 1870, (P. B. 1871, no. 78), vernieuwd 21 Juli 1903 (P. B. no. 57). Het is groot H. 179.09.95 en grenst ten noorden aan de kruin van den Eemskanaaldijk; ten oosten aan de Groeve en aan het Schildmeer, zijnde de kadijken, die op eene hoogte van M. 0.60 W.P. worden gebracht, in onderhoud bij dit waterschap; ten westen aan de Garreweerster laan, gedeeltelijk kunstweg, in onderhoud bij de pandplichtige aanzwettende eigenaren. De polder wordt bemalen dooreen windvijzelmolen, die het water op de Groeve uitslaat. De molen heeft eene vlucht van M. 22.20; de middellijn van de vijzel is M. 1.45. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.70 -f- W.P. tot M. 0.80 -f- W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt des zomers zoo nabij mogelijk op M. 2.30 h- W.P. gehouden, inden winter wordt zoo laag mogelijk afgemalen. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., de bermsloot langs den zuidelijken Eemskanaaldijk, de werken dienende tot afsluiting van den buitenwaterstaat bovenvermeld en verder de wateringen en duikers in art. 4 Regl. vermeld. Alle gronden dragen tot de kosten bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vier are. Het gemiddeld bedrag der lasten over 1904/8 is f 5.62* per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DUTTRSWOLD. WATERSCHAP DE TETJEHORNDERPOLDER. GEMEENTEN APPINGEDAM, LOPPERSUM EN O = M. 1.75. SLOCHTEREN. P = M. 2.65 -f- W.P. Door den aanleg van het Eemskanaal werd een klein deel van den Tetjehornderpolder afgesneden en bij den Garreweersterpolder gevoegd. De overige gronden met eenige van den Garreweersterpolder en van den Wirdummerpolder werden tot één waterschap vereenigd onder den naam van den Tetjehornderpolder bij Statenbesluit van 20 Mei 1868, (P. B. no. 82), terwijl het Reglement werd vastgesteld den 28 Juli 1870, (P. B. 1871, no. 76). Het is groot H. 395.12.18 en grenst ten noorden aan de kruin van den zuidelijken Eemskanaaldijk; ten oosten aan het waterschap de Zuider Olingerpolder, waarvan het gescheiden is door de Garreweerster laan, gedeeltelijk kunstweg, in onderhoud bij de pandplichtige aanzwettende eigenaren; ten zuiden aan het Schildmeer, waarvan het is afgesloten dooreen kadijk, in onderhoud bij dit waterschap; ten westen aan het waterschap Overschild, waarvan het is gescheiden door pendammen en een dijkje of laan, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren, en voor een deel door den Graauwedijkster grindweg, in onderhoud bij de gemeente Slochteren. In het zuidelijk deel van het waterschap staat de windvijzelmolen, die het water op eene afvoersloot naar het Schildmeer brengt. De molen heeft eene vlucht van M. 21; de middellijn van de vijzel is M. 1.42. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.90 -f- W.P. en weggemalen tot M. 2.65 -e- W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur bepaald, wat nog niet is geschied. De waterstand kan inden zomer meestal op M. 2.30 -f- W.P. gehouden worden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de dijken bovenvermeld en de toevoerkanalen in het Reglement genoemd. Tot de kosten wordt door alle gronden bijgedragen naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vier are. DUURSWOLD. Het gemiddeld bedrag der lasten over 1904/8 was f 3.125 per H. Het Bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP OVERSCHILD. GEMEENTEN O = M. 2.05. SLOCHTEREN, TENBOER EN P == M. 2.95 -h W.P. LOPPERSUM. Door den aanleg van het Eemskanaal werd de Hoeksmeersterpolder in twee deelen gescheiden, waarom bij Statenbesluit van 20 Mei 1968, (P. B. no. 79), besloten werd tot de oprichting voor de ten zuiden van het kanaal gelegen landen vaneen waterschap onder den naam van den Zuider Hoeksmeersterpolder. Bij Statenbesluit van 2 Augustus 1870, (P. B. 1871. no. 33), werd voornoemd besluit echter ingetrokken en de gronden van gemeld waterschap met die van den Overschildjerpolder tot één waterschap vereenigd onder den naam van den Overschildjerpolder. Het Reglement werd vastgesteld den 16 November 1871, (P. B. 1872, no. 15) doch vernieuwd 20 Nov. 1901. (P. B. 1902 no. 10), waarbij tevens de naam werd veranderd in Overschild. Het waterschap is groot H. 1144.89.93 en grenst ten noorden aan den zuidelijken Eemskanaaldijk; ten oosten aan den Tetjehornderpolder, waarvan het is gescheiden, vanaf genoemden dijk, door eene laan, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren, door den Graauwedijkster grindweg, in onderhoud bij de gemeente Tenboer, en weder door eene laan met dammen bij de aanzwettende eigenaren in onderhoud ; ten zuidoosten aan den dijk langs het Schildmeer, bij dit waterschap in onderhoud, en verder aan den dijk langs het Afwateringskanaal, in onderhoud bij het waterschap Duurswold ; ten zuiden aan den Kloosterpolder, waar de afscheiding bestaat ineen vervallen kadijk, zijnde de dammen tusschen de perceelen, die thans de afscheiding vormen, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren inden Kloosterpolder; ten westen en zuidwesten aan-den Luddeweersterpolder, waarvan het gescheiden is gedeeltelijk door den weg, de Graauwe dijk, gedeeltelijk dooreen vervallen kadijk met dammen of door hooge landen, een en ander in onderhoud bij de pandplichtige eigenaren in genoemden polder, en eindelijk door den DUURSWOLD, zoogenaamden Slochterweg, welke door de pandplichtige eigenaren wordt onderhouden en aan den Eemskanaaldijk aansluit. De polder wordt bemalen door drie wind vijzelmolens waarvan twee aan het Schildmeer en de derde aan het Afwateringskanaal staat. De twee eerste molens hebben eene vlucht van M. 23 en de laatste van M. 21.45, terwijl de vijzels eene middellijn hebben van M. 1.55 en van M. 1.40. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.90 -f- W.P. en weggemalen tot M. 2.95 -j- W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat evenwel nog niet is geschied. De waterstand wordt gehouden op M. 2.35 W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molens, enz., de afsluitingen van den buiten waterstaat bovenvermeld, de hoofden dwarswateringen met de kunstwerken in art. 4 Regl. nader omschreven. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte. Het bedrag der lasten was over 1904/g gemiddold ƒ2.25 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden. WATERSCHAP DE LUDDEWEERSTERPOLDER. GEMEENTEN O = M. 1.90 TENBOER EN SLOCHTEREN. P = M. 2.70 -r- W.P. De bemaling van den polder is begonnen in 1802, terwijl de laatste veranderingen in het molencontract dagteekenen van 1855. Het tegenwoordige waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van 9 November 1880, (P. B. 1881, no. 15), vernieuwd den 17 Nov. 1908 (P. B. 1909 no. 16). Het is groot H. 271.02.09 volgens den legger, waarin echter alleen de schotplichtige landen zijn opgenomen en niet de wegen en dijken, enz., die niet belastbaar zijn. Het waterschap grenst ten noorden en ten oosten aan het waterschap Overschild en wordt daarvan afgescheiden door den zoogenaamden Slochterof Luddeweersterweg, in onderhoud bij de pandplichtige eigenaren, verder door dammen, in onderhoud bij dit waterschap, of door hooge landen en eindelijk aan het waterschap de Kloosterpolder, afgescheiden door hooge gronden en dooreen weg, de DUURSWOLD. Graauwe Dijk genaamd, in onderhoud bij de pandplichtige eigenaren in dit waterschap. Ten zuiden grenst het waterschap aan den Kloosterpolder, waarvan het is gescheiden door den zoogenaamden Graauwen dijk, in onderhoud bij de aanzwettende pandplichtige eigenaren; ten westen aan den kadijk langs de Woltersummer M1 welke in onderhoud is bij dit waterschap. De gronden worden bemalen dooreen windvijzelmolen, die het water uitslaat op de Woltersummer M. De vlucht van den molen is M. 17, de middellijn van de vijzel M. 1.25. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.80 -h W.P. en weggemalen tot M. 2.70 -r- W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur vastgesteld, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt inden zomer meestal gehouden op M. 2.25 -h W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de bovenvermelde waterkeeringen en de hoofdwateringen met de daarin gelegen kunstwerken. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. Het bedrag der lasten was over 1904/8 gemiddeld f 2.44 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE BLOKUMERPOLDER. GEMEENTEN O = M. 1.50. TENBOER EN SLOCHTEREN. P = M. 2.40 -f- W.P. De oude Blokumerpolder, naar men meent sedert 1813 bemalen, en de Boltjerpolder werden door den aanleg van het Eemskanaal in twee deelen gescheiden, waarvan de zuidelijke gedeelten, van den Blokumerpolder ongeveer H. 419 en van den Boltjerpolder ongeveer H. 60 onder den naam van Blokumerpolder tot één waterschap werden vereenigd hij Statenbesluit van 20 Mei 1868, (P. B. no. 77). Het Reglement werd vastgesteld den 28 Juli 1870, (P. B. 1871, no. 74) en opnieuw vastgesteld den 19 Juli 1904 (P. B. no. 48). Het is groot ongeveer H. 476 en grenst ten noorden aan de kruin van den zuidelijken provincialen Eemskanaaldijk van de oostelijke grens van het waterschap het Lageland, waar de Oude DUURSWOLD. Kwens door het Eemskanaal wordt doorsneden, tot aan den weg ten westen van de Woltersummer Hl; ten oosten aan dien weg, de zoogenaamde Westzijderdijk, in onderhoud bij dit wmterschap; ten zuiden en ten westen aan het waterschap het Lageland, waarvan het gescheiden is vanaf de Woltersummer M door eene laan en gedeeltelijk dooreen kadijk, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren, tot aan den Hamweg, verder door dien weg, in onderhoud bij de gemeente Slochteren, tot aan de Kleisloot, waar verder de grens westwaarts loopt ten zuiden en ten westen langs de Kleisloot en deels ineen vervallen kadijk, deels in hooge landen bestaat, welke grens in onderhoud is bij het waterschap het Lageland. De polder wordt bemalen dooreen windvijzelmolen en een stoomgemaal, beide bij elkander aan de oostelijke grens staande, die het water uitslaan op de Woltersummer M. De molen heeft eene vlucht van M. 19.50; de middellijn van de vijzel is M. 1.38. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.90 -H W.P. en weggemalen tot M. 2.40 4- W.P. Het stoomgemaal heeft een Cornwallketel met eene verwarmingsoppervlakte van 35 M2. Eene machine van 22 paardenkrachten met hoogdrukcilinder werkt op eene vijzel met eene middellijn van M. 1.45, die het water kan opbrengen tot M. 0.80 -r- W.P. en afmalen tot M. 2.70 W.P. Het peil is door Gedep. Staten vastgesteld laatstelijk den 10 Januari 1890, op M. 2.24 '/4 -h- W.P., onder bepaling dat het stoomgemaal in werking moet worden gebracht wanneer het polderwater tot M. 0.10 boven dat peil is gestegen en dat het in werking zal moeten blijven tot dit peil weder is bereikt. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watergemalen, enz., de wateringen en de waterkeeringen met de kunstwerken zooals nader in art. 4 Regl. zijn omschreven. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vier are. De gronden in het voormalig Westzijdermeer, groot H. 8.94.80 betalen tot 31 December 1910 per H. 2.50, daarna den vollen omslag. Het bedrag der lasten was over190445/5 gemiddeld f 4.375 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DTJURSWOLD. WATERSCHAP HET LAGELAND O. = M. 2.15. GEMEENTEN P. = M. 3.00 -f- W.P. TENBOER EN SLOCHTEREN. Bij Statenbesl. van 12 Juli 1877, (P. B. no. 70) had de vereeniging plaats van den Kwabbepolder, den Buringpolder en eenige onbemalen landen tot één waterschap onder den naam van het Lage Land. Het Reglement werd vastgesteld den 14 November 1877, (P. B. 1878, no. 6), waarbij tevens werd ingetrokken het Statenbesluit van 16 Juli 1872, houdende vaststelling van het Reglement van den Kwabbepolder. Het Reglement werd gewijzigd den 13 Juli 1882, (P. B. no. 43), den 13 November 1883, (P. B. no. 66) en den 18 November 1890, (P. B. 1891, no. 4). Het is groot H. 409.84.90 en grenst ten noorden aan den zuidelijken provincialen Eemskanaaldijk en aan den Blokumerpolder, van welken polder het gescheiden is dooreen kadijk, die echter grootendeels is vergraven, zoodat de scheiding op de grensperceelen thans plaats heeft door dammen, bij de eigenaren dier perceelen in onderhoud, verder tot den Hamweg, in onderhoud bij de gemeente Slochteren, en door dien "weg tot de Smeerige BH en eindelijk door de Smeerige HU tot even ten oosten der VVoltersummer BH. De Smeerige JE wordt door dit waterschap bemalen. Van daar grenst het waterschap ten zuidoosten aan onbemalen landen, van welke het gescheiden is door een kadijk, in onderhoud bij dit waterschap en ten zuiden aan den weg langs het Slochterdiep in onderhoud bij den eigenaar van dat kanaal tot den Heidenschapper polder. Ten noorden van de Smeerige JE liggen nog enkele perceelen die tot dit waterschap behooren en van de landen inden Blokumer polder gescheiden zijn door pendammen bij de eigenaren in onderhoud. Ten westen loopt de grens langs den Heidenschapperpolder, die vroeger bestond ineen kadijk, in onderhoud bij dat waterschap, welke thans is verdwenen en de afsluiting geschiedt thans door pendammen, in onderhoud bij de eigenaren dier grensperceelen. De polder wordt bemalen dooreen windvijzelmolen, die het water uitslaat op het Slochterdiep. De molen heeft eene vlucht DUURSWOLD. van M. 23.50 en werkt op twee vijzels, die eene middellijn hebben van M. 1.69 en M. 1.28. Het water kan opgevoerd worden van M. 3.00 -f- W.P. tot M. 0.85 -f- W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur, vastgesteld, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt inden zomer zooveel mogelijk op M. 2.56 -f- W.P., inden winter zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., met den duiker door den weg aan het Slochterdiep, de bovenvermelde kadijk en de wateringen en kunstwerken in art. 4 Regl. omschreven. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte. Het bedrag der lasten was over de laatste jaren gemiddeld ƒ4. 16 per H. De schulden echter van den voormaligen Kwabbepolder, (ongeveer H. 265), werden bij de oprichting van dit waterschap niet geamalgameerd maar bleven rusten op de gronden vroeger tot dien polder behoorende. Van deze landen wordt jaarlijks, boven de gewone polderlasten, een afzonderlijke omslag, inde laatste jaren f 0.92 per H., geheven. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE HEIDENSCHAPPERPOLDER. O = M. 2.38. GEMEENTE TENBOER. P = M. 3.15 -f- W.P. Door den aanleg van het Eemskanaal werden de Noorder- en Zuider Heidenschapper polders en de molenpolder van E. J. van der Molen doorsneden en werden de gronden ten zuiden van het kanaal gelegen, van den Zuider Heidenschapper polder ongeveer H. 162, van den Noorder Heidenschapper polder ongeveer H. 67'/j en van den polder van E. J. van der Molen ongeveer H. 1.00.00 tot één waterschap vereenigd onder den naam van den Heidenschapperpolder bij Statenbesluit van den 20 Mei 1868, (P. B. no. 75), terwijl het Reglement werd vastgesteld den 28 Juli 1870, (P. B. no. 106). Het is groot H. 231.62.61 en grenst ten noorden en ten westen aan den zuidelijken Eemskanaaldijk; ten oosten aan DÜÜRSWOLD. het waterschap het Lageland, waarvan het vroeger gescheiden was dooreen kadijk bij dit waterschap in onderhoud, die echter sedert jaren opgeruimd is, en thans bestaat de afscheiding in pendammen tusschen de grensperceelen, in onderhoud bij de eigenaren; ten zuiden aan den weg langs het Slochterdiep, in onderhoud bij den eigenaar van dat kanaal. Een windvijzelmolen, aan de zuidelijke grens staande, slaat het water uit op het Slochterdiep. De vlucht van den molen is M. 21, de middellijn van de vijzel M. 1.45. Het water kan worden opgevoerd van M. 3.15 4- W.P. tot M. 0.80 4- W.P. Het peil is door Gedep. Staten bij besluit van 22 Juli 1904 bepaald op M. 2.72 -f- W.P. De waterstand wordt inden winter zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., het toevoerkanaal naar den molen en de duikers in art. 4 Regl. vermeld. Tot de kosten wordt door alle gronden bijgedragen naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vier are. Het bedrag der lasten was over 1904/8 gemiddeld /'3.60 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. DUtFRSWOLD. WATERSCHAP OTERDUM. GEMEENTEN DELFZIJL EN TERMUNTEN. Dit waterschap omvat de gronden vroeger onder het Oude Oterdummer Zijlvest gelegen, behalve die ten zuiden van het Zijldiep, welke bij de oprichting van het waterschap Oldambt in dat waterschap zijn opgenomen. Het Reglement van het waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van 27 Juli 1870, (P. B. no. 91), gewijzigd bij Statenbesluiten van 16 November 1871, (P. B. 1872, no. 8), van 22 Juli 1874, (P. B. no. 56), van 19 Juli 1876, (P. B. no. 37), van 13 November 1878, (P. B. no. 101), en van 9 November 1880, (P. B. no. 64) en opnieuw vastgesteld den 29 October 1907, (P. B. 1908 no. 6). Het is groot H. 1569.18.70. De grens loopt: ten noorden, van de grens van het waterschap Duurswold, langs den provincialen zeedijk tot Oterdum en van daar langs den provincialen grindweg tot den Borgweerster grindweg; ten oosten langs dien weg, in onderhoud bij de gemeente Termunten, en langs den Lalleweester Meedeweg, in onderhoud bij dit waterschap, en verder langs den kadijk bij het Zijldiep tot aan de Groote Knuif, in onderhoud bij het waterschap Oldambt; ten zuiden langs den Zomerdijkster-molenpolder, waar de scheiding bestaat ineen weg, den Zomerdijken onderhoud bij dit waterschap, en verder langs den grindweg naar Heveskes, de Kloosterlaan, in onderhoud bij de gemeente Delfzijl, tot de grens van het waterschap Wagenborgen, zijnde een kadijk bij dat waterschap in onderhoud; ten westen langs den genoemden kadijk tot en verder Afdeeling VIII. langs de grens van het waterschap Weiwerd, waar de afscheiding bestaat inde Kaaiinglaan, in onderhoud bij het karspel Weiwerd, en ineen kadijk, in onderhoud bij het waterschap Duurswold. Het water werd vroeger geloosd op de Eems door eene sluis inden zeedijk bij Oterdum, de Oterdummer Zijl, eene steenen duikersluis met ééne opening wijd M. 3.95, met één paar vloed-, één paar storm en één paar ebdeuren. De binnenslagdrempel ligt op M. 2.70 -4- W.P., de buitenslagdrempel op M. 2.95 W.P. De hoogte der vloeddeuren is M. 3.20 -f W.P. Boven deze sluis is thans het stoomgemaal gebouwd. De boezemkanalen, die het water naar de sluis voeren, zijn het Oterdummerdiep, loopende van de sluis tot Nijenhuis, alwaar daarin uitmonden het Ortjesmaar, de Lalleweerstermolenwatering en het Kloostermaar, die door eene keersluis van het Oterdummerdiep zijn gescheiden, evenals ook het Ortjesmaar van de Lalleweerstermolenwatering is gescheiden door eene dergelijke keersluis. De hoofdwatering van het westelijk gedeelte van het waterschap is de nieuwe Heveskesder waterleiding, die bij de Vennen, ten zuiden van het dorp Oterdum, in het Oterdummerdiep valt en daar ook is afgesloten door eene keersluis. Deze keersluizen dienden vroeger om hooge waterstanden op de kanalen, veroorzaakt door het afmalen der molenpolders in die wateren, voor de boezemlanden, die zonder kunstmiddelen afwateren, te keeren en tevens om des zomers buitenwater in het Oterdummerdiep te laten stroomen tot M. 0.80 boven het peil van het waterschap, om daarmede de buitengeul voor de sluis door te spuien en open te houden. De kadijken en ringkadijken in het waterschap moeten, volgens de keur, eene hoogte hebben van M. 1.10 -r- W.P., doch de kadijken van het Oterdummerdiep M. 0.70 -e W.P. met eene kruinsbreedte van M. 0.75 en eene glooiing van 1 op 1. Het waterschap was vroeger verdeeld in onderdeelen, waarin, over het gebied der onderdeelen verdeeld, verschillende waterschappen zich hadden gevormd, die het water op de boezemkanalen afmaalden, welke het door de Oterdummer Zijl op de Eems loosden. ') b Zie Zeeweringen enz. 1898, pag. 492. 84 OTERDUM. Het meer en meer onder bemaling brengen der gronden van het waterschap, waardoor de verhouding van boezemruimte tot de grootte der bemalen gronden steeds ongunstiger werd, heeft geleid tot opheffing der onderdeelen en der molenpolders en tot eene gemeenschappelijke bemaling dooreen stoomgemaal. Tot de reorganisatie van het waterschap, de opheffing der bestaande molenpolders en de vaststelling vaneen nieuw Reglement werd besloten inde najaarszitting der Staten van 1907. ‘) Het stoomgemaal is in 1907 gebouwd boven de Oude Oterdummerzijl, die met eene zware muur van het buitenwater werd afgesloten, door welke muur eene uitwateringbuis met klep werd gelegd, die het water naar buiten voert. Het peil van het waterschap wordt door Gedep. Staten bepaald 2). De afmaling kan echter door het bestuur gedurende de zomermaanden worden beperkt, na de ingelanden te hebben gehoord, onder goedkeuring van Ged. Staten. Er wordt thans gewoonlijk iets lager afgestroomd dan M. 1.97 -4- W.P. Op algemeene kosten worden gedragen: het onderhoud van het stoomgemaal, van de vleugels en aanhoorige werken der voormalige uitwateringssluis, der in art. 4 vermelde afwateringen, pompen, duikers, tilbatten en bruggen. Voor contributie wegens het onderhoud der zeewaterkeerende dijken wordt jaarlijks aan de provincie betaald f 172.50. Tot de algemeene kosten wordt door alle gronden bijgedragen naar de grootte. Behalve de gewone vrijdom van lasten is die verleend aan de tot nu onbemalen gronden, die minstens M. 1.10 boven waterschapspeil lagen gedurende 30 jaar, welke gronden alle zijn opgenoemd in art. 3 Regl. voor een derde gedeelte. i) Alle bezittingen, schulden, rechten en verplichtingen van het voormalige waterschap Oterdum en zijne vijf onderdeelen en die van de waterschappen Oterdummerpolder, Lalleweer en Heveskes zijn op het nieuwe waterschap overgegaan. 2) Het peil is nog niet door Gedep. Staten bepaald. Het werd van ouds aangenomen op M. 1.97 4- W.P. Ook de waterpassing van van Ryn, pag. 168, geeft in overeenstemming met de waterstaatskaart, blad Nieuwe Schans, M. 1.97 4- W.P. als zomerboezempeil aan. Blijkens liet register van verken werken volgens N.A.P. door den Rijkswaterstaat in deze provincie was het peil gelegen op M. 1.337 4- N.A.P. of op M. 1.337 + M. 0.623 M. 1.96 4- W.P. OTERDUM. De omslag over 1908/9 bedroeg ƒ7740.62 en wel: ïï. 1364.59.78 a ƒ 5.25 per H. = ƒ7164.13* „ 164.71.02 „ – 3.50 „ „ = – 576.48* f 7740.62 Het bestuur bestaat uit vijf leden, waarvan zooveel mogelijk één gekozen uit de verkiesbare ingelanden onder Borgsweer, twee uit die wonende onder Oterdum en twee uit die wonende onder Heveskes. OTERDUM. WATERSCHAP OLDAMBT. Gemeenten delfzijl, termunten, nieuwolda, midwolda, FINSTERWOLDE, SCHEEMDA, MEEDEN, MUNTENDAM, ZUIDBROEK EN NOORDBROEK. Het waterschap omvat de gronden vroeger behoorende tot het Termunter Zijlvest met een deel van het voormalig Oterdummer Zijlvest. ‘) Het Reglement werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 10 Februari 1863, (P. B. no. 30), en gewijzigd den 21 November 1866, (P. B. 1867, no. 20), den 10 December 1873, (P. B. 1874, no. 5), den 15 en 21 Juli 1875, (P. B. no. 40 en 51), den 19 Juli 1876, (P. B. no. 38 en 53), den 14 November 1876, (P. B. no. 82), den 11 Juli 1877, (P. B. no. 50), den 13 November 1878, (P. B. no. 102), den 18 Juli 1883, (P. B. no. 53), den 11 en 13 November 1884, (P. B. 1885, no. 26 en 9), den 14 Juli 1887, (P. B. no. 63), den 12 Juli 1893, (P. B. no. 61), den 10 Juli 1895, (P. B. no. 56), en den 17 November 1896, (P. B. 1897, no. 13). De grootte is H. 18626.04.80. Het grenst ten noorden vanaf Oterdum aan den noordelijken oever der bermsloot van den provincialen zeedijk tot aan het uitwateringskanaal van het waterschap de Vereeniging te Fiemel, behalve bij de sluizen te Termunterzijl, waar ook de dijken tot het waterschap behooren. Ten oosten grenst het van Fiemel aan de westelijke kade van gemeld uitwateringskanaal, welke kade in onderhoud is bij het waterschap de Vereeniging en verder aan den oostelijken oever der binnenbermsloot van den dijk ten westen i) Memorie van toelichting ingezonden aan de Staten bij missive van 16 October 1862 met het Concept-Reglement. Afdeeling IX. van den Finsterwolderpolder en van dien ten westen en ten zuiden van den Oostwolderpolder tot aan Goldhoorn, waar de grens samenvalt met die van het waterschap Reiderland. De grens wordt gevormd van Goldhoorn zuidwaarts door eene laan, in onderhoud bij dit waterschap, tot aan den Buiten Meerlandschen weg, door dien weg en verder voor een klein deel door den iEkamper kunstweg tot aan den Yeenweg; vanaf den Yeenweg door de iEkamper Raaiing en door de Midwolder Raai tot aan den Zesboerenpolder, welke Raaiing en Raai bestaat uit eene sloot, waarvan de wederzijdsche waterschappen door pendammen of lanen zijn gescheiden. De grens, tevens de scheiding tusschen de gemeenten Scheemda en Winschoten, loopt verder zuidwaarts langs de Koetslaan ten oosten van den Zesboerenpolder met eene kleine ombuiging naar het oosten bij Kloosterholt tot het Winschoterdiep en wordt van daar tot aan de noordelijke grens van het waterschap Emergo, waar de grenzen van de Waterschappen Oldambt, Westerwolde en Reiderland samenkomen, gevormd door de Munnikeveensloot. ') Ten zuiden gaat de grens van de Munnikeveensloot langs de Bovenste Yeensloot, waar de weg in onderhoud is bij de aanzwettende eigenaren, en langs de Beneden Veensloot, waar de weg deels bij de gemeente Meeden, deels bij de aanzwettende eigenaren in onderhoud is, tot het einde van het Meedemerdiep; vandaar langs den kunstweg, in onderhoud bij de gemeente Meeden, tot aan de Meedemer klapbrug, van daar langs de noordelijke kade van het Meedemerdiep, in onderhoud bij dit waterschap, tot aan het Dwarsdiep, van daar langs de westelijke kade van het Westerdiep tot aan den weg door Muntendam, langs dien weg, in onderhoud bij de gemeente Veendam, tot aan de Tripscompagniesterlaan, langs die laan in onderhoud bij de gemeente Muntendam, tot aan de hooge grens langs het waterschap de kleine Munte. De grens loopt verder ten westen langs den Veendijk, in onderhoud bij dit waterschap, tot aan en langs den oostelijken wal x) Deze grensbepaling volgens het Reglement geeft de waterscheiding niet juist aan want eenige gronden ten westen dier grondlijn bij Kloosterholt en bjj Napels wateren niet op den boezem van het Oldambt maar op dien van Reiderland af, terwijl ten oosten van die grens bij den Zesboerenpolder eenige landen op dien polder en dus op den boezem van het Oldambt het water brengen. De grenzen op de waterstaatskaart van 1886 aangegeven kunnen als juist worden aangenomen. OLDAMBT. van de Boerenwijk, in onderhoud bij het waterschap de Munte, tot aan het Winschoterdiep. Ten noorden van het Winschoterdiep grenst het waterschap aan het waterschap Jagerswijk, Spitsbergen en Kostverloren, waarvan het is afgescheiden door pendammen bij dat waterschap in onderhoud, tot aan de Noordbroekstervaart. Van daar valt de grens samen met die van het waterschap Duurswóld tot aan de zuidelijke grens van het waterschap Oterdum, en verder met die van het waterschap Oterdum tot den provincialen zeedijk bij Oterdum. Het waterschap wordt doorsneden van het westen naar het oosten door het Winschoterdiep, terwijl de gronden ten zuiden van dat kanaal door het Muntendammerdiep in twee deelen gescheiden worden. De gescheiden deelen zijn verbonden door twee grondpompen onder het Winschoterdiep, de eene bij de Meedemer afwatering, waarvan de bodemsdiepte ligt op M. 2.01 W.P., de andere nabij Heiligerlee, waarvan het bovenvlak ligt op M. 1.86 -r- W.P., en door eene grondpomp onder het Muntendammerdiep, ten zuiden van den spoorweg, waarvan het bovenvlak ligt op M. 2.35 -7- W.P. Deze grondpompen worden door dit waterschap onderhouden. Het onderhoud van het Muntendammerdiep met den westelijken wal met de waterkeering ') is eveneens ten bate van dit waterschap vanaf Winschoterdiep tot nabij de Muntendammerdraaiburg op eene bodembreedte van M. 8.00 en eene diepte van M. 2.00 -f- WT.P. met wederzijdsche glooiingen van I'/, op 1- Noch het Winschoterdiep, noch het Muntendammerdiep belmoren dus tot den boezem van het waterschap. Het groote afwateringskanaal van het waterschap is het Termunterzijldiep, dat het water te Termunterzijl op de Eems loost door twee sluizen, de Oude en de Nieuwe of Groote sluis. De eerste is eene steenen duikersluis, wijd M. 6.30. De slagdrempel ligt op M. 3.56 W.P. De tweede is eene steenen uitwateringssluis, wijd M. 8.00, waarvan de slagdrempel ligt op M. 3.90 —r- W.P. De geul buiten de sluis wordt door spuiing met beide i) Het waterschap is verplicht tot het onderhoud van den westelijken weg als waterkeering over de volle lengte van den hoek van het Winschoteren Muntendammerdiep te Zuidbroek tot den grenspaal nabü de draaibrug, de zoogenaamde Witte klap te Muntendam, op eene hoogte van M. 1.30 + W.P., eene kruinsbreedte van M. 6.00 en eene glooiing kanaalzijde l. OLDAMBT. sluizen op M. 3.70 -f- W.P., bij eene bodemsbreedte van M. 12, gehouden; in droge tijden wordt van den spuiboezem gebruik gemaakt. Omtrent dezen spuiboezem wordt verwezen naar pag. 50. Het Termunterzijldiep, lang tusschen het Winschoterdiep en de Eems M. 17900, wordt door dit waterschap onderhouden op eene diepte van M. 3.70 -f- W.P. bij het Scheemderverlaat, welke regelmatig vermeerdert tot M. 4.05 -p W.P. bij de zeesluis te Termunterzijl. Het kanaal is te Scheemda met het Winschoterdiep in verbinding door eene steenen schutsluis met twee paar deuren, wijd M. 4.56, terwijl de slagdrempel der bovendeuren ligt op M. 1.84 -r- W.P. en die der benedendeuren op M. 3.06 W.P. De schutkolklengte is M. 26. *) Op ongeveer M. 30 achter het verlaat bevindt zich een keerschut met eene doorvaartswijdte van M. 5.00, waarvan de slagbalk ligt op M. 3.64 -f- W.P. Met dit keerschut kan het benedenwater M. 0.80 worden verhoogd. Op het Termunterzijldiep loopen alle hoofdkanalen uit, het Meedemerdiep en de Nieuwe Dwarswatering, het Nieuwe kanaal, het Buiten-Nieuwe diep, het Papen- en Mensediep, het Hondshalstermaar, het Lutjemaar en het Koediep. Deze kanalen worden door dit waterschap onderhouden bij de beginpunten op M. 3.40 -r- W.P. en bij de uitmonding op eene diepte gelijk aan die der kanalen waarin zij uitmonden en de overige algemeene boezemkanalen op eene diepte van M. 3.10 -r- W.P. bij de beginpunten en bij de uitmonding op die der kanalen waar zij uitmonden. Alleen de hoofdwatering te Uiterburen wordt bij het beginpunt gehouden op M. 2.10 -e- W.P. Het peil van het waterschap is in art. 5 van het Reglement bepaald op M. 1.90 -f- W.P. Beneden dit peil mag van den eersten April tot den eersten October niet worden afgestroomd. Zoodra op de boezemkanalen het water is gestegen tot M. 0.69 hoven het genoemde peil, M. 2.20 beneden volzee, mogen de molenpolders geen water meer op den boezem uitmalen, ingevolge de keur op de watermaling van 2 Maart 1903. Bij ieder watergemaal is dit peil aangegeven. Bovendien geeft, zoodra het water tot genoemd peil is gerezen, de hoofdpeilmolen, de watermolen O Het Scheemder verlaat zal bij eene vernieuwing op de benedenslagbalk eene diepte verkregen van M. 3.70 -f W.P, bij eene. doorvaartswijdte van M. 6.00 (art. 6 fiegl.) OLOAMBT. van het waterschap de Nonnegaatsterpolder nabij de Scheve klap, voor dag en voor nacht voorgeschreven seinen, die door de verschillende andere seinpalen in het waterschap dadelijk moeten worden overgenomen. Zoolang met seinen wordt voortgegaan mag geen watergemaal in werking worden gebracht. Op algemeene kosten worden onderhouden: de beide sluizen met de daarbij behoorende dijken, de spuiboezem en de haven te Termunterzijl met de buitengeul, de dokken te Nieuwolda, Midwolda en Termunten en het verlaat te Scheemda met de daaraan verbonden werken, de kadijken, kanalen en maren, bruggen, gebouwen, tillen, pompen en duikers op den legger van het waterschap voorkomende en de aan de provincie verschuldigde contributie wegens het onderhoud der zeewaterkeerende dijken op een vast bedrag van ƒ 448.10 bepaald. Van alle gronden wordt inde algemeene kosten bijgedragen voor de helft naar de kadastrale grootte, voor de andere helft naar de kadastrale belastbare huurwaarde. Het eerste onderdeel geniet gedurende vijftig jaren, van 1863, vrijdom van de helft der waterschapslasten, doch wordt gedurende dien tijd de bovenvermelde contributie aan de provincie van f 448.10 door het waterschap verschuldigd bovendien uitsluitend van deze gronden geheven. Na verloop dier vijftig jaren wordt die contributie over alle gronden van het waterschap omgeslagen. Vrijdom van lasten wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden de belastbare huurwaarde van ƒ 10, mits beneden de grootte van tien are, en aan woeste gronden ook nog na de ontginning gedurende de eerste tien jaren. De lasten hebben inde laatste jaren bedragen f 1.47 per H. en ƒ 0.03 per gulden huurwaarde, doch voor het Iste onderdeel ƒ 1.65 per H. en ƒ 0.0375 van iederen gulden huurwaarde. De lasten voor 1908/9 bedragen f 1.60 per H. en ƒ 0.03'/2 Per gulden huurwaarde en daarenboven voor het eerste onderdeel boven de halve waterschapslasten, ƒ0.28 per H. en 67/,uo cent per gulden huurwaarde. Het waterschap is verdeeld in tien onderdeelen, waarvan de grenzen in het Reglement zijn omschreven. OLDAMBT. Grootte. Belastbare Huurwaarde, lste onderdeel ') H. 798.89.30 f 39216.71 2de „ „ 2326.93.56 – 126592.76 3de „ „ 1138.31.31 – 44046.64 4de „ „ 2216.64.59 – 102534.63 sde „ „ 1005.37.40 – 56895.70 6de „ „ 945.07.76 – 46192.62 7de „ „ 2649.59.67 – 101832.88 Bste „ „ 2111.45.86 ■ 78556.95 9de „ „ 1340.78.74 – 57903.17 10de „ „ 2324.96.39 – 114490.73 H. 16858.04.85 f 768262.79 Over het dienstjaar 1908/9 wordt een omslag geheven van f 54309.30. Voor het geheele waterschap: over het getal hectare f 26972.87 „ de huurwaarde – 26889.20 Voor het eerste onderdeel: „ het getal hectare – 223.69 „ de huurwaarde – 223.54 f 54309.30 Het hoofdbestuur bestaat uit elf leden. De stembevoegde ingelanden van ieder onderdeel doen eene voordracht voor een lid in dat bestuur, die tevens lid en voorzitter is van het bestuur van dat onderdeel. De voordracht voor den voorzitter van het hoofdbestuur geschiedt door de stembevoegde ingelanden van het geheele waterschap. leder onderdeel heeft een afzonderlijk bestuur van drie leden, die door de stembevoegde ingelanden van het onderdeel worden gekozen of voorgedragen, daaronder begrepen het lid van het hoofdbestuur, die tevens voorzitter van het onderdeelsbestuur is. Tot de waarneming van het dagelijksch bestuur is er een college van vijf gecommitteerden uit het hoofdbestuur, onder welke de voorzitter. Het eerste en achtste onderdeel hebben elk nog een zelfstandig beheer en eigen bezittingen. Het eerste onderdeel kan met de opbrengst van het gras- ') Het Iste onderdeel is hier, als voor de helft der gewone lasten vrfldom genietende, voor de halve grootte en de halve huurwaarde vermeld, reitelyk is de grootte H. 1597.78.60 met eene huurwaarde van f 78433.42. OLDAMBT. gewas der wegen de kosten van onderhoud van eenige pompen, tillen, voetpaden en waterleidingen bestrijden. De uitgaaf bedroeg inde laatste jaren ruim f 100.—. Het achtste onderdeel heeft vrij aanzienlijke bezittingen, afkomstig van de door belanghebbenden afgekochte pachten, rustende op door het karspel Zuidbroek in 1648 aan A. G. Wildervank verkochte venen, waarvan de opbrengst, volgens de ontvangen inlichtingen, gebruikt wordt om elke drie of vier jaar de helft der waterschapslasten van de ingelanden van het onderdeel aan het waterschap Oldambt te betalen. In dit waterschap liggen de volgende waterschappen en polders. Waterschap de Groote Polder. „ de Overwinnaar. „ Borgsweer. „ Woldendorp. „ de Nonnegaatsterpolder. „ de Zomerdijkstermolenpolder. „ Weerdijk. „ de Zuidbulsterpolder. „ Huininga Meerland. De Groevelandsche molenpolder met de Binnenlanden van Oostwold. Waterschap het Koediep. „ de Zuiderpolder. „ Ennemaborgh. De Oostersche Boerenpolder. Waterschap de Kerkelaanstermolenpolder, De Polder ten noorden van het Koediep. Waterschap de Geereweg. De Noorder Buitenpolder. Waterschap de Hoogte. „ de Oude Geut. De Nanningapolder. De Buremapolder. De Oostersche molenpolder. Waterschap Excelsior. „ de Scheemderzwaag. „ de Herleving. „ de Eeker. OLDAMBT. Waterschap Concordia. „ de Eexterbouwten. „ de Zesboerenpolder. „ de Westerleesche Lagemeeden. „ de Munte. „ Uiterburen. „ de Vennen. „ Eindelijk. „ Stootshorn. „ Veenhuizen. „ de Evenreitstermolenkolonie. „ de Roodetilsterpolder. „ de Kampen. „ de Noordermolenkolonie. „ de Korengarst. „ de Bolderij. „ de Westersche molenpolder. „ de Waterkampen. „ De Dellen. „ Tonnistil. WATERSCHAP DE GROOTE POLDER. GEMEENTEN O = M. 2.90. DELFZIJL EN TERMUNTEN. P = M. 4.00 -4- W.P. Het tegenwoordige waterschap, (de gronden werden evenwel reeds sedert lange jaren bemalen', werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 19 November 1895, (P. B. 1896, no. 19). Het is groot H. 71.67.95 en wordt begrensd: ten noorden door den provincialen Eemsdijk, ten oosten dooreen gedeelte van den Slaperdijk, terwijl het verder omsloten wordt door den provincialen kunstweg naar Oterdum. De bemaling geschiedt dooreen petroleum-motor, opgericht nabij de oostelijke grens, van 12 E.P.K., die eene hevelcentrifugaalpomp van M. 0.30 middellijn in beweging brengt en M3. 12 water per minuut van M. 4.00 tot M. 1.10 W.P. OLDAMBT. kan opvoeren. Het water wordt dooreen steenen duiker in den Slaperdijk en den provincialen kunstweg gebracht op het Termunterzijldiep nabij de Oude Sluis te Termunterzijl. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur, bepaald, wat echter nog niet is geschied. Het water wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: het motorgemaal, enz. en de wateringen met de daarin liggende pompen en duikers in art. 4 Regl. genoemd, benevens de duiker bovengenoemd. Tot de lasten wordt door alle gronden bijgedragen naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden één are, terwijl eenige perceelen van den Slaperdijk voor de helft vrijdom genieten. Het bedrag der lasten was over 1904/8 gemiddeld f 8.50 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE OVERWINNAAR. GEMEENTE O = M. 1.27. TEKMUNTEN. P = M. 2.77 -r- W.P. Het waterschap is opgericht bij Statenbesluit van den 9 Juli 1872, (P. B. no. 60). Het is groot H. 4.63.00 en ligt langs de bermsloot van den provincialen zeedijk ten oosten van Termunten. Het is geheel omringd door eene kade ter afsluiting van het buitenwater, behalve aan de zuidzijde, waar het door hooge landen is ingesloten. Het water wordt dooreen kleinen windvijzelmolen op eene sloot gebracht, welke het voert naar de algemeene afwatering der achter gelegen landen, die op den boezem van het Oldambt afstroomen langs het Termunterzijldiep. De molen heeft eene vlucht van M. 7.50 en de middellijn der vijzel is M. 0.50. Het water kan worden opgevoerd tot M. 1.50 W.P. en weggemalen tot M. 2.77 -h W.P. De waterstand wordt inden zomer zoo laag mogelijk gehouden. Inden winter worden de gronden niet bemalen en staan dan meestal onder water of stroomen op den boezem van Oldambt af dooreen duiker inden westelijken kadijk, die des zomers gesloten wordt. De gronden onder dit waterschap behooren aan éénen eigenaar. OLDAMBT. WATERSCHAP BORGSWEER. GEMEENTE O = M. 1.62. TERMUNTEN. P = M. 2.74 -f- W.P. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van 11 November 1886, (P. B. 1887, no. 3), gewijzigd den 31 October 1905, (P. B. 1906 no. 10). De polder bestond reeds vroeger als een zoogenaamde klievepolder, die het water door de Borgweerster klieve op het Oude Maar loosde, doch thans zijnde gronden van den boezem afgesloten en worden bemalen. Het waterschap is groot H. 80.25.60 en wordt begrensd ten noorden en ten westen door het Termunter Zijldiep, waarvan het is gescheiden door eene kade die in onderhoud is bij het waterschap Oldambt; ten oosten door de Munsterlaan, in onderhoud bij het Iste onderdeel van genoemd waterschap; ten zuiden door den Nonnegaatsterpolder, waarvan het is gescheiden door eene kade en pendammen bij dat waterschap in onderhoud. Het Oude Maar dat den polder doorsnijdt was vroeger de hoofdwatering waaruit het water dooreen windvijzelmolen bij de bovengemelde Borgweerster klieve op het Zijldiep werd gebracht. Na de Oprichting van het waterschap is de molen meer noordoostwaarts verplaatst aan het Termunterzijldiep en de hoofdwatering verlegd; de klieve, een steenen duiker met deur, wijd M. 1.25 met eene bodemsdiepte van M. 3.08 -f- W.P., bleef bestaan. De vlucht van den molen is M. 12.70, de middellijn der vijzel M. 0.83. .Het water kan worden opgevoerd tot M. 1.20 ~ W.P. en weggemalen tot op M. 2.74 -h- W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur, bepaald, wat echter nog niet is geschied. Inden zomer kan de waterstand op M. 2.20 -f- W.P. gehouden worden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen enz. en de verdere werken in art. 4 Regl. vermeld. Alle gronden dragen tot de kosten bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden één are. Het bedrag der lasten was over de laatste jaren f 4.50 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. OLDAMBT. WATERSCHAP WOLDENDORP. GEMEENTEN O = M. 1.81. TERMUNTEN EN NIEUWOLDA. P = M. 2.82 W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 13 November 1860, welk besluit werd ingetrokken en vervangen door dat van 18 Juli 1861, (P. B. no. 41), terwijl het Reglement werd vastgesteld bij besluit van denzelfden dag, (P. B. no. 42). Het Reglement werd vernieuwd en het waterschap vergroot bij Statenbesluit van 81 October 1905 (P. B. 1906, no. 10). Het is groot omstreeks H. 555 en grenst: ten noorden aan de Munsterlaan vanaf de watering naar het stoomgemaal van dit waterschap tot den kunstweg van Borgsweer naar Woldendorp, in onderhoud bij de gemeente Termunten, en aan dezen kunstweg tot Lesterhuis; ten oosten aan genoemden kunstweg tot de oostzijde van het dorp Woldendorp, in dit dorp aan eenige perceelen langs de noordzijde van dien kunstweg en van den provincialen kunstweg aldaar, afgescheiden door pendammen in onderhoud bij de aanliggende eigenaren in dit waterschap; verder aan den kleiweg en de kerklaan ten oosten van het dorp, in onderhoud bij het le onderdeel van Oldambt, en aan onbemalen gronden, waar de afscheiding bestaat uit pendammen in onderhoud bij de aanliggende eigenaren in dit waterschap tot aan de kade van het Afwateringskanaal naar Fiemel; ten zuiden aan die kade, in onderhoud bij het waterschap de Yereeniging, en aan de grens tusschen Termunten en Nieuwolda, waar de scheiding bestaat uit pendammen in onderhoud bij de aanliggende eigenaren in dit waterschap tot den provincialen kunstweg naar Nieuwolda; aan dezen kunstweg en den kleiweg van Woldendorp naar Nieuwolda, in onderhoud bij pandplichtigen, noordwaarts aan het waterschap de Nonnegaatsterpolder, gescheiden door pendammen in onderhoud bij de eigenaren in dat waterschap en aan den kunstweg van Woldendorp naar Wagenborgen, in onderhoud bij de gemeente Termunten; ten westen aan de Munsterlaan, in onderhoud bij het le onderdeel van Oldambt. Verder behooren nog tot het waterschap, de watering vanaf de Munsterlaan tot de bemalingswerktuigen en de erven behoorende bij het stoomgemaal en den watermolen. Het water wordt geloosd op het Zijldiep dooreen duikersluisje, OLDAMBT. een windvijzelmolen en een stoomgemaal, alles gelegen op den noord westelijken hoek van het waterschap, onmiddellijk aan het Zijldiep, bij de zoogenaamde Botterij. Het sluisje is lang M. 4.10 en breed M. 2.00; de slagdrempel ligt op M. 3.28 -f- W.P. Het heeft twee deuren en twee schuiven, waarmede het boezemwater kan worden gekeerd. Het water kan door dit sluisje uit den polder afstroomen. De molen heeft eene vlucht van M. 23 en werkt op twee vijzels, met eene middellijn van M. 1.60 en M. 1.25; de groote vijzel kan het water opvoeren van M. 2.38 tot M. 0.69 -f- W.P., de kleine vijzel van M. 2.82 tot M. 0.88 W.P. Het stoomgemaal heeft een Cornwall-ketel met vier Galloway-buizen en een verwarmend oppervlak van MJ. 20; de hoogdrukmachine met condensatie heeft een vermogen van 22 E.P.K. en brengt een stalen vijzel in beweging van M. 1.45 middellijn; het water kan worden opgevoerd van M. 2.50 tot M. 1.00 -f- W.P. bij eene opbrengst van M3. 42 per minuut. Het peil is niet bepaald; de bemaling geschiedt naar behoefte; des zomers wordt de waterstand gehouden op M. 2.60 -f- W.P.; des winters zoo laag mogelijk. Op algemeene kosten worden onderhouden: het stoomgemaal, de watermolen, enz., het sluisje en de wateringen, de kunstwerken en waterkeeringen in art. 4 Regl. genoemd. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden één are, aan twee perceelen te Woldendorp ten oosten van den gemeentelijken kunstweg gelegen en aan eenige wegen en lanen omschreven in art. 3 Regl. Het bedrag der lasten over190447/7 was f 4.00 en over 1907/8 f 6.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE NONNEGAATSTERPOLDER. GEMEENTEN O = M. 1.80. NIEUWOLDA EN TERMUNTEN. P = M. 3.00 -h W.P. Het molencontract, waarbij werd besloten tot het bemalen dezer landen, dateert van 22 November 1792. Het Reglement van het thans bestaande waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 5 November 1868, (P. B. 1869, no. 4). OLDAMBT. Het is groot H. 710.66.39 en grenst ten noorden aan het Termunter Zijldiep, waarlangs de kadijk in onderhoud is bij het waterschap Oldambt en ten oosten aan de waterschappen Borgsweer en Woldendorp, waarvan het gescheiden is, van Borgsweer door eene kade en door pendammen bij dat waterschap in onderhoud en van Woldendorp door buurtwegen en gedeeltelijk door hooge landen met dammen. De wegen worden onderhouden door de pandplichtigen, de dammen door de aanzwettende eigenaren in dit waterschap. Het waterschap grenst ten zuiden aan den Nieuwen polderweg in onderhoud bij de aangrenzende eigenaren, den kunstweg door Nieuwolda tot de Kerklaan en langs dien weg tot het Kattendiep, welke weg in onderhoud is bij de gemeente Nieuwolda, verder aan het Kattendiep tot het Nieuwe kanaal en ten westen aan dit kanaal tot Nieuwolda en van daar aan het Zijldiep tot de Scheve klap. De afscheiding langs het Kattendiep bestaat in hooge gronden met dammen in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren in dat waterschap, terwijl langs het Zijldiep een kadijk ligt, in onderhoud bij het waterschap Oldambt. De bemaling geschiedt dooreen aan de westelijke grens staanden windvijzelmolen en dooreen stoomgemaal op de noordelijke grens gelegen, die beide het water uitslaan op het Termunterzijldiep. De molen heeft eene vlucht van M. 21.60; de middellijn van de vijzel is M. 1.60. Het stoomgemaal heeft een Cornwall-ketel met stookkanaal waarin 6 Galloway-buizen, met eene verwarmingsoppervlakte van 42 M2.; de compound machine met verstelbare expansie en condensatie, voorzien van hooge en lage drukcilinders met luchtpomp, werkt op eene stalen vijzel van M. 1.80 middellijn, waarmede per minuut 56 M3. water kan worden opgevoerd van M. 1.20 -i- W.P. en weggemalen tot op M. 3.00 -r- W.P. Bij besluit van Gedep. Staten van 10 September 1869 is het zomerpeil bepaald op M. 2.65 -4- W.P. van 1 Mei tot 1 October, terwijl van 1 October tot 1 Mei zoo laag mogelijk mag worden afgestroomd. Op algemeene kosten worden onderhouden: de bemalingswerktuigen, enz., en de wateringen in art. 4 Regl. vermeld. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eemg grondbezit beneden tien OLDAMBT. are. Het bedrag der lasten was over 190s/7 f 3.00 en over 1907/8 f 5.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE ZOMERDIJKSTERMOLENPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.82. TERMUNTEN. P = M. 2.90 -f- W.P. Van dit waterschap, vroeger bekend als de Zomerdijkstermolenkolonie, werd het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 13 Juli 1870 (P. B. no. 66). Het is groot H. 77.06.87 en grenst: ten noorden aan den Zomerdijk, in onderhoud bij het waterschap Oterdum; ten oosten aan het Termunterzijldiep, waarlangs een kadijkligtin onderhond bij het waterschap Oldambt; ten zuiden en ten westen aan het waterschap Weerdijk, waarvan het is afgesloten door pendammen, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren in dit waterschap, en verder aan het waterschap Tonnistil, waar de afscheiding eveneens bestaat in pendammen, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren in dit waterschap, waarin zij gelegen zijn. De bemaling geschiedt dooreen windvijzelmolen, die het water op het Zijldiep uitslaat. De vlucht van den molen is M. 18, de middellijn der vijzel M. 1.14. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.90 W.P. tot M. 1.08 W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur, bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt inden zomer zooveel mogelijk op M. 2.50 -h W.P. gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., en de molenwatering vanaf de westelijke grens tot den molen en van daar tot het Zijldiep. Alle gronden dragen naar de grootte tot de kosten bij, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are. De kosten bedroegen over 1904/s gemiddeld f 3.375 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. 35 OLDAMBT. WATERSCHAP WEERDIJK. GEMEENTEN O = M. 2.30. TERMCNTEN EN NIEUWOLDA. P = M. 8.40 -H W. P. Tot de bemaling der gronden onder dezen polder werd door de ingelanden besloten in 1850 blijkens eene notariëele overeenkomst van den 19 October van dat jaar. Het Reglement van het tegenwoordige waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 13 November 1867, (P. B. 1868 no. 13), gewijzigd den 9 Juli 1890, (P. B. no. 51), waarbij in het waterschap werden opgenomen de landen behoorende onder de Westersche molenkolonie, ter grootte van ruim H. 100. Het is groot ongeveer H. 589 en wordt begrensd : ten noordoosten voor een klein gedeelte door het waterschap de Zomerdijksterpolder, waarvan het gescheiden is door pendammen in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren in dat waterschap; ten oosten door het Termunterzijldiep en, van dat diep tot den mond der afvoersloot van den vroegeren Delderwatermolen, door den kunstweg in onderhoud bij de gemeente Nieuwolda. Daarna loopt de grens weder langs het Termunterzijldiep, waar de afsluiting bestaat in pendammen, in onderhoud bij de eigenaren in dit waterschap. Ten zuiden en ten westen grenst het waterschap aan het Hondshalstermaar, langs welk kanaal een kadijk ligt, in ondeihoud bij het waterschap Oldambt, en verder aan het waterschap Tonnistil waarvan het is gescheiden gedeeltelijk dooreen vervallen kadijk en overigens door dammen in onderhoud bij de eigenaren in dat waterschap. Het waterschap wordt doorsneden door het Hondshalster maar; de groudpomp dienende tot herstelling der watergemeenschap is in onderhoud bij het waterschap Oldambt. Inden Noordoosterlokaalspoorweg, die eveneens het waterschap doorsnijdt, liggen voor de watergemeenschap twee gewelfde bruggen, elk wijd M. 3.60, een gewelfde duiker, wijd M. 2.00 en een ijzeren buis in middellijn M. 0.60. Het water wordt op het Termunterzijldiep geloosd dooreen windvijzelmolen en een stoomgemaal. De molen is de oude Wester- of Hamrikstermolen, die het water door eene afvoersloot op genoemd diep brengt. Hij heeft OLDAMBT. eene vlucht van M. 21, en werkt op twee vijzels, waarvan de eene M. 1.45, de andere M. 1.20 middellijn heeft. De kleine vijzel kan het water wegmalen tot M. 3.29 -r- W.P., de groote tot M. 2.94 W.P. In 1890 werd de molen bij de Scheve klap vervangen door een stoomgemaal. Het gemaal heeft een Cornwall-ketel met zes Galloway-buizen en eene verwarmingsoppervlakte van 36 M2. De horizontaal liggende compound machine met condensatie brengt twee vijzels in beweging, welke afzonderlijk, naar omstandigheden, in werking worden gesteld; met de groote vijzel kan per minuut 48 M3. water worden opgemalen van M. 1.10 -5- W.P. tot M. 3.40 -f- W.P. Bij besluit van Gedep. Staten van 31 Dec. 1868 werd het peil vastgesteld op M. 2.90 W.P. Inden winter wordt het water zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watergemalen, alle wateringen en kunstwerken zooals die inden legger zijn opgenomen. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de uitgestrektheid. Het bedrag der lasten was in 1905/8 f 5.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. Eenige perceelen, groot tezamen H. 0.83.60, in het dorp Nieuwolda gelegen ten zuiden van den grindweg en dus buiten de grens van dit waterschap, wateren daarop af, langs een duiker door dien weg, waarvoor elk perceel f 1.00 per jaar betaalt. WATERSCHAP DE ZUIDBULSTERPOLDER. GEMEENTEN SCHEEMDA, O. = M. 2.10. NIEUWOLDA EN ÏERMÜNTEN. P. = M. 3.10 -f- W.P. De bemaling dezer gronden dagteekent van 1792. Het Reglement van het tegenwoordige waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 11 November 1874, (P. B. 1875, no. 1), gewijzigd den 9 November 1880, (P. B. no. 65). Het is groot H. 351.66.47 en grenst ten noorden voor een klein gedeelte aan het waterschap de Zuiderpolder inde Oosterweeren, vervolgens aan de waterschappen Wagenborgen en Tonnistil, waarvan het gescheiden is door eene kade, in onderhoud bij dit waterschap; ten oosten aan het Hondshalstermaar, waarvan OLDAMBT. de kade in onderhoud is bij het waterschap Oldambt; ten westen aan het waterschap de Groote Oostwolderpolder, waarvan het gescheiden is dooreen kadijk in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren in dat waterschap, welke dijk tevens de scheiding uitmaakt tusschen Oldambt en Duurswold. In het noordoostelijk gedeelte van het waterschap, aan de hoofd watering, het Bulstermaar, staat een windvijzelmolen, die het water uitslaat op het Hondshalstermaar. De molen heeft eene vlucht van M. 21 en werkt op twee vijzels, welke eene middellijn hebben van M. 1.50 en van M. 1.20. Het water kan tot M. 1.00 -h W.P. worden opgevoerd en weggemalen tot M. 3.10 -h W.P. In 1907 is inden molen een petroleummotor opgericht, die aan de groote vijzel kan worden gekoppeld en een vermogen heeft van 50 E.P.K. Bij besluit van Gedep. Staten van 19 November 1880 werd het peil vastgesteld op M. 2.80 -f- W.P., gedurende Mei tot en met September; inde overige maanden mag het zoo laag mogelijk worden afgemalen. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen enz., de hoofdwatering met twee bruggen, de dijken langs het Bulstermaar vanaf den molen tot het Hondshalstermaar en die langs het waterschap Tonnistil bovengenoemd. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are en voor de helft aan eenige hooge gronden bij het dorp Wagenborgen ter grootte van H. 9.73.08. Het bedrag der lasten over190557/7 was f 3.50, over 1907/8 f 4.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP HUINING A-MEERL AND. GEMEENTEN O. = M. 2.81. MIDWOLDA EN PINSTERWOLDE. P. = M. 3.27 -ï- W. P. Bij Res. van Gedep. Staten van 19 September 1848 werd vergunning verleend tot het oprichten vaneen watermolen op deze gronden; het molencontract dateerde van 20 Mei 1848. Het tegenwoordige waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 16 Juli 1886, (P. B. no. 64). OLDAMÉT. Het is groot H. 699.78.92 en grenst: ten noorden aan den grindweg van Midwolda naar Oostwold in onderhoud bij de gemeente Midwolda; ten oosten aan de watering van den Groevelandschen molenpolder, aan den Buiten Meerlandschen weg, aan den Ringweg, weder aan den Buiten Meerlandschen weg, den iEkamperweg en verder aan de ÏEkamper Raaiing, de grens tusschen de waterschappen Oldambt en Reiderland, bestaande in eene sloot, waarvan het waterschap door pendammen is afgesloten; ten zuiden aan de Midwolder Raaiing tot aan den Veenweg; ten westen aan den Veenweg en aan den Buiten Meerlandschen weg. Beide wegen behooren aan het waterschap en moeten ook voorzoo ver zij waterkeeringen zijn door het waterschap onderhouden worden. De wegen zijn echter altijd door de aanliggende eigenaren onderhouden evenals alle andere afsluitingen van den buitenwaterstaat, ook de dijken langs de toevoerslooten voor den watermolen van dit waterschap en van dien van bovenvermelden Groevelandschen molenpolder. Voorzoover de grenzen echter kunstwegen zijn worden zij onderhouden door de gemeenten Midwolda en Finsterwolde. De afsluitingen hebben eene gemiddelde hoogte van M. 0.54 4- W.P. De laagste punten zijn echter M. 0.80 4- W.P. Door het waterschap loopt langs den Groeveweg de afwateringsloot van den Groevelandschen molenpolder. De grondpomp onder die watering wordt door dit waterschap onderhouden en is wijd M. 2.30, hoog M. 1.50, met eene bodemsdiepte van M. 3.99 4- W.P. De gronden worden bemalen dooreen windvijzelmolen en een stoomgemaal, staande ten zuiden van den kunstweg bij Oostwold, welke het water dooreen duiker onder dien weg op eene afvoersloot naar het Koediep brengen. De windmolen heeft eene vlucht van M. 23 en werkt op twee vijzels, waarvan de eene, groot in middellijn M. 1.54, het water kan opvoeren van M. 3.27 -4- W.P. tot M. 0.46 -4- W.P. en de andere, groot in middellijn M. 1.20, van M. 3.05 4- W.P. tot M. 0.81 4- W.P. Het stoomgemaal heeft een Cornwall-ketel met 4 Gallowaypijpen en eene verwarmingsoppervlakte van 25 M2. De horizontaal liggende machine van ongeveer 15 paardekrachten werkt met condensatie en verstelbare expansie en brengt de grootste vijzel van den watermolen in beweging, wanneer de wind OI.DAMBT. ongunstig is of wanneer het water is gestegen tot M. 2.78 -f- W.P., welk peil voor dit waterschap als maalpeil is aangenomen. Onder den Meerlandschen weg ligt een duiker in onderhoud bij dit waterschap genaamd „Tot onderlinge hulp”, groot M. 0.60 X M. 0.65, met eene bodemsdiepte van M. 3.50 W.P. waardoor bij hoogen waterstand gelegenheid bestaat om af te wateren inde toevoersloot van den molen van den Groevelandschen molenpolder, op grond van eene indertijd rnet dien polder gesloten overeenkomst. Na de stichting vaneen stoomgemaal in 1886 is van dien duiker geen gebruik meer gemaakt. Het peil van het waterschap wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. Volgens art. 51 Regl. zou dit eventueel vast te stellen peil tevens het maalpeil voor het stoomgemaal zijn doch niet verbindend [gedurende het schoonen of graven der toevoerslooten, enz. Een vast peil bestaat echter niet en men houdt het water liefst zoo laag mogelijk met het oog op de laagst gelegen gronden. Op algemeene kosten worden onderhouden : de watergemalen, enz., alle werken dienende tot afsluiting van den buitenwaterstaat bovenvermeld, alle wateringen, pompen, duikers en bruggen, die alle nauwkeurig in art. 3 Regl. zijn omschreven. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte. Ongerekend de vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are, zijnde gronden verdeeld in twee klassen. De landen der Iste klasse, groot H. 129,69,62, zijn vrij van alle waterschapslasten, daar die door hunne hooge ligging bij waterafvoer door kunstmiddelen geen belang hebben; die der 2de klasse, groot H. 570.09.30, dragen de kosten der geheele huishouding, doch onder die gronden zijn begrepen H. 270.05.59, de zoogenaamde 3de klasse, die alleen de kosten van het oprichten van het stoomgemaal betaald hebben. Het stichten van een stoomgemaal toch werd gerekend uitsluitend in het belang dier landen te zijn geschied. Het gemiddeld bedrag der lasten over 1904/8 was ƒ3.50 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden. OLOAMBT. DE GROEVELANDSCHE MOLENPOLDER MET DE BINNENLANDEN YAN OOSTWOLD. GEMEENTE O = M. 2.45. MIDWOLDA. P = M. 2.84 W.P. Deze polder ook Binnenlandsche en Groevemolenpolder genaamd werd opgericht bij molencontract van 25 Mei 1850. De polder is groot ongeveer H. 422, doch slechts de grootste helft wordt gerekend daaronder te behooren. Hij bestaat uit twee deelen: den Groevelandschen molenpolder en de Binnenlanden van Oostwold. Het westelijk deel grenst ten noorden aan den grindweg door Midwolda, in onderhoud bij die gemeente; ten oosten aan het waterschap Huininga-Meerland, afgesloten door eene laan en door den Buiten Meerlandschenweg; ten zuiden en ten westen aan onbemalen landen en aan het waterschap Ennemaborgh, waar de grens hoofdzakelijk wordt bepaald door hooge gronden en voor een gedeelte ten westen door eene watering en de Hoetslaan. De afsluiting van den buitenwaterstaat bestaat uit pendammen, doch is vooral ten zuiden uiterst onvoldoende, zoodat het water van gronden tot aan de venen van Ennemaborgh en ook nog vaneen gedeelte dier venen inden polder afstroomt. Het oostelijk deel grenst ten noorden aan den bovenvermelden kunstweg en aan het waterschap de Oostwolderpolder, aan den bebouwden Middendijk; ten oosten aan laatstgenoemd waterschap en aan het waterschap de Tjamme, langs de Oude E, tot aan den Ringweg bij de boerenplaats genaamd Vlintendam; ten zuiden aan den Ringweg, behoorende aan het waterschap Huininga-Meerland, voorzoover die geen kunstweg is, en aan den Groeveweg ; ten westen aan de molensloot van den polder. De afsluitingen, voorzoover die niet door wegen zijn gevormd, bestaan in pendammen, die door de aangrenzende eigenaren worden onderhouden. De beide deelen van den polder worden verbonden door eene watering die door het waterschap Huininga-Meerland, langs den Groeveweg, loopt. De pendammen tot afsluiting van dat waterschap worden daar gemeenschappelijk onderhouden, terwijl de grondpomp onder de watering aan Huininga-Meerland behoort. De gronden worden bemalen dooreen windvijzelmolen, staande OLDAMBT ten westen van Oostwold en ten zuiden van meergemelden kunstweg, die het water uitslaat op eene molensloot, welke buiten den polder naar het Koediep leidt. De molen heeft eene vlucht van M. 23.50 en werkt op twee vijzels, waarvan de eene, groot in middellijn M. 1.54, het water kan opvoeren van M. 2.80 W.P. tot M. 0.35 ■— W.P. en de andere, groot in middellijn M. 1.20, van M. 2.84 -r- W.P. tot M. 0.64 W.P. Men tracht den waterstand zoo laag mogelijk te houden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de afwateringen, waaronder die van den molen naar het Koediep met de kadijken, en de bovengenoemde pendammen. De lasten worden betaald door H. 288, de andere gronden maken van de waterloozing gebruik doch kunnen niet tot betaling worden verplicht. Dein de lasten aangeslagen gronden betaalden over 1904/„ gemiddeld 3.375 per H. Het bestuur bestaat uit vier leden. WATERSCHAP HET KOEDIEP. GEMEENTE O = M. 1.24. MIDWOLDA. P M. 2.26 -r- W.P. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van den 15 Juli 1884, (P. B. no. 44). Het is groot H. 13.97.60 en grenst ten noorden aan bet Koediep; ten oosten aan eene uitwatering en ten westen aan de Ennemaborghster waterleiding, zijnde de kaden langs die wateringen, hoog M. 0.99 tot M. 0.76 W.P., in onderhoud bij dit waterschap; ten zuiden aan den kunstweg door Midwolda, in onderhoud bij die gemeente, en verder aan particuliere erven afgesloten door pendammen hij de eigenaren in onderhoud. Een windvijzelmolen brengt het water op het Koediep. De molen heeft eene vlucht van M. 8.90; de middellijn der vijzel is M. 0.G2. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.26 -f- W.P. tot M. 1.02 -i- W.P. Ten westen van den molen, op een afstand van ongeveer M. 150, ligt eene pomp met schuif, groot M. 0.22 XM. 0.22, met eene bodemsdiepte van M. 2.21 W.P., welke tot afstrooming kan dienen en bij dit waterschap in onderhoud is. OLDAMBT. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur, bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de kaden en de pomp bovenvermeld en de wateringen met de pompen in art. 4 Regl. vermeld. Tot de kosten dragen alle gronden naar de grootte bij. Het bedrag der lasten was over 1904/sf 8.00, over 1905/„ gemiddeld ƒ5.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden WATERSCHAP DE ZUIDERPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.76. MIDWOLDA. P = M. 2.50 -j- W.P. Tot het bouwen van den watermolen werd vergunning verleend bij besluit van Gedep. Staten van 5 Mei 1846, terwijl het onderhandsch molencontract den 16 Mei 1846 werd geteekend. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van den 13 November 1877, (P. B. 1878, no. 27), een Reglement vastgesteld den 13 November 1878, (P. B. 1879, no. 4), en opnieuw vastgesteld den 29 October 1907, waarbij het waterschap tevens werd vergroot (P. B. 1908 no. 7). Het is groot omstreeks H. 187 en grenst: ten noorden aan het Koediep, waar de kadijk in onderhoud is bij dit waterschap; ten oosten aan de landerijen van Ennemaborgh, waarvan het, tusschen het Koediep en den kunstweg door Midwolda, gescheiden is door eene waterloozing en afgesloten door eene laan, in onderhoud bij dit waterschap, en overigens door eene sloot en afgesloten door pendammen eveneens in onderhoud bij dit waterschap; ten zuiden aan den Scheemdermeerderdwarsweg, waarvan het onderhoud pandplichtig is bij de aangrenzende eigenaren; ten westen aan den Scheemdermeerdervveg, in onderhoud bij de gemeente Midwolda, en verder aan den Buremapolder waar het gescheiden is door eene watering, waarlangs de pendammen ter afsluiting van het waterschap door de aanliggende eigenaren worden onderhouden. De gronden worden doorsneden door het Nieuwe kanaal, waaronder twee grondpompen liggen tot herstel der watergemeenschap, in onderhoud OLDAMBT. bij dit waterschap. De eene pomp heeft eene middellijn van M. 0.50 en ligt met den bodem op M. 8.19 -r- W.P., de andere eene middellijn van M. 0.25 en eene bodemsdiepte van M. 3.29 -T- W.P. Langs het kanaal van het Koediep tot den kunstweg door Midwolda liggen dijken in onderhoud bij het waterschap Oldambt evenals de dammen waaruit de afsluiting verder zuidwaarts bestaat. Een windvijzelmolen, staande in den' noordwestelijken hoek van het waterschap, slaat het water uit op het Koediep. De molen heeft eene vlucht van M. 18.70 en de vijzel eene middellijn van M. 1.12. Het water kan van M. 2.50 W.P. tot M. 0.74 -f- W.P. worden opgevoerd. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur, bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden de watermolen, enz., de kadijken en waterkeeringen bovenvermeld en de afwateringskanalen, pompen en duikers, alle genoemd in art. 4 Regl. Tot de kosten dragen alle gronden bij 'naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are, aan H. 2.56.40 in het noordoosten, die geene behoefte aan bemaling hebben, doch in het belang eener goede grens in het waterschap zijn opgenomen en aan ongeveer H. 6 zandgronden, voor een klein deel volgens overeenkomst en overigens wegens de hooge ligging en natuurlijke afwatering op het Nieuwe kanaal. Het bedrag der lasten was over190447/7 gemiddeld per H. f 2.00, over 1907/8 f 6.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP ENNEMABORGH. „ 1.79 GEMEENTE U 2.75 MIDWOLDE. p_m MA w.P. r 2.00 Bij Resolutie van Ged. Staten van 26 Mei 1845 werd vergunning verleend tot het stichten vaneen watermolen ter bemaling van H. 73.20.00 op het Koediep en bij Statenbesluit van 26 November 1862 (P. B. 1863, no. 3.) werd aan de eigenaren van Ennemaborgh vergunning verleend tot vergrooting van hun polder tot H. 233. Een Reglement werd niet vastgesteld. OLDAMBT. Het waterschap grenst: ten noorden aan onbemalen gronden gelegen op eenigen afstand noordwaarts van den zandweg strekkende vanaf de Burglaan in oostelijke richting tot de Hoetslaan, aan deze laan, den Groevelandschen molenpolder, den voornoemden zandweg en weder aan genoemden polder; ten oosten aan de oostzijde der plaats ten oosten langs de Nanningawijk en verder tot de Raai, de scheiding tusschen Midwolda en Winschoten ; ten zuiden aan de Naai, die meer westwaarts de grens vormt tusschen Midwolda.en Scheemda, tot het verlengde der Burglaan ; ten westen aan genoemd verlengde tot en langs de Hoofdwijk, aan de Oude wijk, eene laan tusschen de Oude- en Nieuwe wijk en verder aan laatstgenoemde wijk. Langs de noordergrens is de afscheiding onvoldoende ; de nabij gelegen hooge gronden hellen en wateren dientengevolge naar dezen polder af, terwijl langs den Groevelandschen molenpolder dein afgraving zijnde hooge venen de grens vormen; de grens ten zuiden loopt door hooge venen zonder zichtbare waterscheiding; voor zoover langs het Veen van Oudewerf gelegen is de scheiding een kadijk, in onderhoud bij dien polder, en langs het waterschap de Zesboerenpolder wordt de scheiding gevormd dooreen kadijk in onderhoud bij dat waterschap, door hoog veen en door dammen. Na 1862 is de vervening der gronden in oostelijke richting buiten de hiervoor beschreven grenzen tot den Groevelandschen molenpolder voortgezet en is de Hoofdwijk in die richting verlengd en zijn meer zij wijken gegraven. Deze gronden stroomen ook naar den polder af. De scheiding met genoemden polder bestaat gedeeltelijk uit dammen, in onderhoud bij de aanliggende eigenaren in dien polder, gedeeltelijk uit hooge venen, zonder zichtbare scheiding. Slechts een gedeelte der gronden, groot ongeveer H. 160 wordt dooreen windmolen bemalen; dit gedeelte ligt tusschen de Nanningawijk en de Molenwijk ten oosten en westen, de Hoofdwijk ten zuiden en de hiervoor aangegeven grens ten noorden. Vijf wijken strekken zich in het bemalen gedeelte uit, vanuit de Hoofd wijk vier tot den zandweg en een tot nabij de grens met den Groevelandschen molenpolder. De windvijzelmolen, nabij den zandweg aan de noordergrens staande, slaat uit op de Hoeksche wijk; hij heeft een vlucht OLDAMBT. van M. 15.22; de vijzel beeft eene middellijn van M. 1.03, het water kan worden opgevoerd van M. 2.41 h- W.P. tot M. 0.62 W.P. Inde Hoofdwijk nabij het Nieuwe kanaal ligt een schutsluis met twee paar deuren, dienende om hooge boezemstanden in Oldambt te keeren. De sluis heeft een doorvaartwijdte van M. 4.00, de bovenslagdrempel ligt op M. 3.16 -f- W.P., de benedenslagdrempel op M. 3.26 W.P. De schutkolklengte is tusschen de hoofden M. 15.00, tusschen de deuren M. 21.50. Zij wordt gewoonlijk gesloten wanneer de buitenwaterstand tot M. 1.45 -f- W.P. is gestegen. In 1908 is nabij en ten zuiden van deze sluis een stoomgemaal geplaatst, dat het water uit de Hoofdwijk op het Nieuwe kanaal kan opvoeren; een locomobiel van 6 E. P. K. met centrifugaalpomp met zuig- en afvoerbuis van M. 0.25 middellijn kan het water opvoeren van M. 2.00 -r- W.P. tot M. 0.75 -)- W.P. Uitgezonderd de plaatsen ter weerszijden aan de Detmarsen Leveringswijk gelegen, behooren alle hiervoor bedoelde gronden aan de naamlooze Vennootschap „Ennemaborgh”. De kosten van drooghouding en bemaling, van het onderhoud der Hoofdwijk, der schutsluis en van het Stoomgemaal worden gedragen door de gronden der Vennootschap bedoeld in het Statenbesluit van 1862: de overige gronden dragen daartoe niet bij, zij maken evenwel gebruik van de Hoofdwatering en de schutsluis. De kosten bedroegen over 1904/8 gemiddeld ƒ 1.48 perH. DE OOSTERSCHE BOERENPOLDER. GEMEENTE 0 M. 1.68. MIDWOLDA. P = M. 2.26 ■— W.P. De polder werd opgericht in 1852 en het molencontract dateert van 21 Februari van dat jaar. De gronden hebben eene grootte van H. 72.85.40 en grenzen ten noorden aan het waterschap de Oude Geut, ten oosten en ten zuiden aan onbemalen landen en zijn daarvan afgesloten door pendammen, in onderhoud bij den polder; ten westen aan het waterschap de Kerkelaanstermolenpolder, waarvan zij gescheiden zijn dooreen kadijk, in onderhoud bij dat waterschap. De hoogte der afsluitingen is M. 0.70 -H- W.P., ook der dijken langs het Koediep bij den polder in onderhoud. OLDAMBT. De polder wordt doorsneden door het Koediep en door eene watering, die van den Midwolderkunstweg naar het Koediep loopt, onder welke kanalen twee grondpompen liggen in onderhoud bij den polder. De pomp onder het Koediep is groot M. 0.60 X M. 0.40 met eene bodemsdiepte van M. 3.33 -5- W.P., die onder de gemelde watering M. 0.33 X M. 0.33, met eene bodemsdiepte van M. 2.40 W.P. De landen worden bemalen dooreen windvijzelmolen, die midden inden polder ten noorden van het Koediep staat en het water op dat kanaal brengt. De molen heeft eene vlucht van M. 16.40. De middellijn der vijzel is M. 1.08, die het water van M. 2.26 -f- W.P. tot M. 0.58 -r- W.P. kan opvoeren. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., en de hoofdafwateringen met duikers en grondpompen en de pendammen bovenvermeld. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte. Het bedrag der lasten was over 1904/8 gemiddeld f 4.875 per H. Het bestuur wordt gevoerd door één der ingelanden. WATERSCHAP DE KERKELAANSTERMOLENPOLDER. O = M. 2.20. GEMEENTE MIDWOLDA. P = M. 3.15 -r- W.P. De molenpolder werd opgericht in 1840 en geregeld dooreen molencontract, terwijl bij besluit van Gedep. Staten van 28 Juli 1840 vergunning werd gegeven tot het bouwen vaneen watermolen. Het tegenwoordige waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesuit van den 14 November 1894, (P. B. 1895, no. 16). Het is groot H. 212.65.80 en grenst; ten noorden aan den dijk van 1626 en aan het waterschap de Oude Geut, waar de pendammen tot afsluiting van den buiten waterstaat in onderhoud bij dit waterschap zijn; ten oosten aan den Oosterschen boerenpolder, waarvan het is gescheiden dooreen kadijk in onderhoud bij dit waterschap; ten zuiden aan het Koediep, waarlangs de kade eveneens in onderhoud bij dit waterschap is; ten westen aan het Nieuwe kanaal, waar de afsluiting bestaat OLDAMBT. in pendammen, in onderhoud bij de aangrenzende eigenaren. De afsluitingen hebben eene gemiddelde hoogte van M. 0.90 -r- W.P. Een windvijzelmolen, staande ten oosten van den kunstweg, de Kerkelaan, slaat het water uit op eene omkade afvoersloot, die naar het Koediep leidt. De molen heeft eene vlucht van M. 20.60 en werkt op twee vijzels, waarvan de grootste, met eene middellijn van M. 1.38 het water kan opvoeren van M. 2.69 -i- W.P. tot M. 0.56 -r- W.P. en de kleinste, met eene middellijn van M. 1.10, van M. 3.15 -f- W.P. tot M. 0.95 h-W.P. Bij den molen ligt eene pomp, afgesloten door twee schuiven, groot M. 0.25 X M. 0.25, waarvan de bodem ligt op M. 2.26 -h W.P., welke uitsluitend dient tot inlating van het boezemwater. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur, bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt gewoonlijk zoo laag mogelijk gehouden, minstens op M. 2.50 -r- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de waterkeeringen en de pomp bovenvermeld en de hoofdwatering met twee dwarswateringen, waarvan de afmetingen, evenals die der kadijken, nauwkeurig omschreven zijn in art. 4 Regl. ■Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 f 2.25 Per H- Het bestuur bestaat uit drie leden. DE POLDER TEN NOORDEN VAN HET KOEDIEP. GEMEENTE O. = M. 1.78. MIDWOLDA. P- = M. 2.58 -r- W.P. Deze polder ook Westersche molenpolder genaamd wordt bemalen sedert 1852, ingevolge een molencontract van dat jaar. Den 17 Maart 1352 werd door Gedep. Staten vergunning verleend tot het bouwen vaneen watermolen. De grootte bedraagt H. 115.19.70. De gronden grenzen: ten noorden aan den ouden dijk van 1626, waar de pendammen in onderhoud bij het waterschap de Geereweg zijn; ten oosten aan het Nieuwe kanaal en ten zuiden aan het Koediep. De kadijken langs die kanalen zijn in onderhoud bij den polder. Ten westen OLDAMBT. grenst de polder aan den Geereweg, in onderhoud bij de gemeente Midwolda. De afsluitingen van den buitenwaterstaat hebben eene hoogte van M. 0.80 -f- W.P. De landen worden bemalen dooreen windvijzelmolen die in het zuidwestelijk deel van den polder aan het Koediep staat en het water daar op uitloost. De molen heeft eene vlucht van M. 16.30 en de vijzel eene middellijn van M. 1.00. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.58 -r- W.P. tot M. 0.80 -f- W.P. Ten oosten van den molen ligt een duiker met schuif, waardoor water kan worden ingelaten en waarmede kan worden afgestroomd. De duiker is groot M. 0.25 X 0-25 en ligt met den bodem op M. 2.31 -h W.P. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden de watermolen enz., de gemelde kadijken, de wateringen en de pompen. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte. Het bedrag der polderlasten was over 1904/8 gemiddeld f 21.21 per H. Het bestuur bestaat uit twee leden. WATERSCHAP DE GEEREWEG. O = M. 2.42. GEMEENTEN NIEÜWOLDA. MIOWOLDA EN SCHEEMDA. P = M. 3.12 -j- W.P. Het waterschap ontstond uit de vereeniging der Walstermolenkolonie en der Geerewegstermolenkolonie, waarvan de molencontracten dagteekenden van 1802 en van 1830, met een gedeelte der onbemalen landen ten westen van eerstgenoemden polder gelegen en werd opgericht bij Statenbesluit van den 9 Juli 1890 (P. B. no. 72), waarbij tevens het Reglement werd vastgesteld, dat gewijzigd werd den 11 November 1891, (P. B. 1892, no. 19), den 15 November 1893, (P. B. no. 81) en den 19 Juli 1898 (P. B. no. 60). Het is groot H. 1031.10.84 en grenst: ten oosten vanaf het Termunter Zijldiep aan het Nieuwe kanaal tot den vervallen ouden dijk van 1626; ten zuiden aan den polder ten Noorden van het Koediep waarvan het is gescheiden door pendammen langs genoemden dijk en door den Groenenweg, in onderhoud OLDAMBT. bij de gemeenten Nieuwolda en Midwolda, en verder aan den Noorder Buitenpolder, den Nanningapolder, den Buremapolder en den Oosterschen molenpolder, waarvan het gescheiden is tot aan den Nanningapolder door de nieuwgegraven Ringsloot, afgesloten door pendammen, en verder alleen door pendammen; ten westen aan onbemalen landen aan het Termunter Zijldiep, afgesloten door pendammen en verder, ten noorden van het Waar, aan den kunstweg naar Nieuwolda, bij die gemeente in onderhoud. Alle pendammen, ter afsluiting van den buitenwaterstaat, gemiddeld hoog M. 0.80 a- W.P., zijn in onderhoud bij dit waterschap. De gronden worden bemalen dooreen windvijzelmolen en een stoomgemaal, die beide het water op het Termunter Zijldiep brengen. De molen heeft eene vlucht van M. 19. De middellijn van de vijzel is M. 1.25, die het water van M. 2.59 W.P. tot M. 0.59 -f- W.P. kan opvoeren. Het stoomgemaal heeft een Cornwall-ketel met twee kanalen, waarin elk vijf Gallowaybuizen, met eene verwarmingsoppervlakte van 48 M2. De compound machine werkt met condensatie en brengt twee vijzels in beweging, waarvan de eene, groot in middellijn M. 1.60, het water kan opvoeren van M. 3.12 -r- W.P. tot M. 0.70 -r- W.P. en de andere, groot in middellijn M. 1.40, van M. 3.13 -r- W.P. tot M. 0.73 -H W.P. Bij den windmolen ligt een duiker met afsluiting, groot M. 1.15 bij M. 1.20, waarvan de bodem ligt op M. 2.39 -4- W.P., die dienen moet tot afstrooming doch daarvoor bijna nimmer kan worden gebruikt. Hij wordt echter wel gebruikt om water in te laten zoo dit noodig is. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur, bepaald, wat echter nog niet is geschied. Des zomers wordt de waterstand op M. 2.20 W.P. en des winters zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watergemalen, alle werken tot afsluiting van den buitenwaterstaat bovengemeld en verder alle kanalen voor den waterafvoer met pompen, duikers, bruggen, in art. 4 Regl. nauwkeurig omschreven. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are; bovendien worden wegens de hooge ligging H. 102.79.20 onder de gemeente OLDAMBT. Scheemda slechts voor de helft aangeslagen omdat die landen niet bijdragen inde uitgaven voor rente en aflossing der voor het stichten van het stoomgemaal en het graven der afvoerkanalen geleende gelden, terwijl daarentegen andere perceelen genoemd in art. 3 Regl. voor het daardoor ontstaand tekort extra worden belast (zie wijziging 1908). Het bedrag der lasten was over 1904/s gemiddeld f 5.30. Het bestuur bestaat uit vijf leden. DE NOORDERBUITENPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.28. MIDWOLDA. P = M. 2.43 ~ W.p. De oprichting van dezen polder, vroeger genaamd de polder van K. F. Hemminga, heeft, volgens de verkregen inlichtingen, plaats gehad omstreeks 1842. De polder is groot H. 13.50.00 en grenst ten noorden aan het waterschap de Geereweg, waarvan hij is gescheiden door pendammen, in onderhoud bij dat waterschap; ten oosten aan den polder ten noorden van het Koediep, waar de afsluiting bestaat inden Geereweg, in onderhoud bij de gemeente Midwolda; ten zuiden aan het Koediep, waar de kade in onderhoud is bij dezen polder en ten westen aan den Nanningapolder, waar de afsluiting bestaat in pendammen, in onderhoud bij dezen polder. De afsluitingen hebben eene hoogte van M. 0.80 W.P. De landen worden bemalen dooreen windvijzelmolentje met eene vlucht van M. 7.80, dat het water uitslaat op het Koediep. De middellijn der vijzel is M. 0.55, die het water kan opvoeren van M. 2.43 W.P. tot M. 1.15 -f- W.P. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op kosten van den polder worden onderhouden: de watermolen, enz. en de bovenvermelde afsluitingen. De lasten bedroegen inde laatste vier jaren gemiddeld f 5.50 per H., waartoe alle gronden naar de grootte bijdragen. De gronden behooren aan drie eigenaren. 86 OLDAMBT. WATERSCHAP DE HOOGTE. GEMEENTEN O = M 2.43. NIEUWOLDA EN MIDWOLDA. P M. 3.26 -f- W.P. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van den 14 November 1888, (P. B. 1889, no. 10), gewijzigd 18 November 1902 (P. B. 1903, no. 17). Het is groot H. 590.47.81 en grenst: ten noorden aan den Nonnegaatsterpolder, waarvan het is gescheiden door het Kattendiep, thans de hoofdwatering van het waterschap, verder voor een klein gedeelte aan een voetpad, waarvan het onderhoud pandplichtig is bij de eigenaren der aangelegen erven, vervolgens aan den grindweg van Nieuwolda naar in ondeihoud bij de gemeente Nieuwolda en eindelijk aan het waterschap Nonnegaatsterpolder, waarvan het is gescheiden door den Nieuwen polderweg, in onderhoud bij de aangrenzende eigenaren; ten oosten aan den bebouwden Middendijk, de grens van den Oost- wolderpolder, welke dijk tot dien polder behoort; ten zuiden aan het waterschap de oude Geut, op welke grens ter afsluiting zich eenige pendammen bevinden bij dat waterschap in ondeihoud; ten westen aan het Nieuwe kanaal, waar het onderhoud der pendammen ten laste van de aanliggende eigenaren is. De landen liggen hoog genoeg om het buitenwater te keeren en vereischt dus de afsluiting van den buiten waterstaat weinig kosten; waar die afsluiting vereischt wordt, moet zij ten laste van het waterschap gemaakt worden, doch, zoolang de afsluiting door pendammen voldoende is, blijven die voor rekening der eigenaren. De hoogte der afsluitingen is ongeveer M. 0.70 W.P. De gronden waren eerst niet onder gemaal doch ter bescherming voor de hooge boezemwaterstanden werd in het Kattendiep eene schutsluis gemaakt, tevens dienende voor het schutten van kleine vaartuigen. De sluis bestaat thans niet meer. In 1892 werd besloten tot de oprichting van het stoomgemaal dat het water op het Termunterzijldiep brengt. Het heeft een Cornwall-ketel met 5 Galloway-buizen en eene verwarmingsoppervlakte van 32 M2. De horizontaal liggende machine van 20 paardekrachten brengt eene stalen vijzel in beweging met eene middellijn van M. 1.45, die het water van M. 3.26 -f- W.P. tot M. 0.83 -4- W.P. kan opvoeren. OLDAMBT. Onder het machinegebouw ligt een duiker, die door eene schuif kan worden gesloten en tot afstrooming van het water inden zomer dient. De bodem van dien duiker ligt op M. 2.35 -f- W.P. Bij Besluit van Gedep. Staten van 27 October 1892 werd bepaald, dat het peil van 1 Mei tot 1 October zooveel mogelijk zal worden gehouden op M. 1.90 W.P., terwijl het water gedurende den overigen tijd zoo laag mogelijk zal worden weggemalen. Op algemeene kosten worden onderhouden: het stoomgemaal enz., het Kattendiep en de Oudlandsche watering. ') Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch vrijdom wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are. Het bedrag der lasten was over 1904/8 gemiddeld ƒ3.38 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE OUDE GEUT. GEMEENTEN O = M. 1.50. MXDWOLDA EN NIEUWOLDA. P M. 2.70 -7- W.P. Het waterschap werd upgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 21 November 1899 (P. B. 1900, no. 6), dat gewijzigd werd 18 November 1902 (P. B. 1903, no. 16), waarbij het tevens werd vergroot. Het is groot ongeveer H 620 en grenst ten noorden aan de waterschappen de Hoogte en Oostwolderpolder vanaf het Nieuwe kanaal langs de Oude Geut en den ouden dijk van 1665 tot Oude Dijk, vandaar zuidwaarts tot en langs de Ringsloot van den dijk van 1701 tot den kunstweg naar Oostwold; de afscheiding bestaat uit pendammen, voorzoover langs het waterschap de Hoogte in onderhoud bij dat waterschap, overigens bij dit waterschap; ten zuiden aan den kunstweg naar Oostwold, in onderhoud bij de gemeente Midwolda, aan on bemalen gronden, gescheiden door pendammen in onderhoud bij dit waterschap, aan den Oosterschen Boerenpolder en het waterschap de Kerkelaanstermolenpolder, waarde scheidingen bestaan uit pendammen, in onderhoud bij die polders; ten westen aan het Nieuwe kanaal, waar het onderhoud der pendammen bij dit waterschap behoort. O De duiker onder den Langeweg, ten behoeve dier watering, is in onderhoud by het waterschap Oldambt. OLDAMBT. Oorspronkelijk meende men inde afwatering te kunnen voorzien dooreen klieve of keersluis op de Oude Geut nabij het Nieuwe kanaal, doch daarmede kon de waterstand niet worden beheerscht; daarom werd in 1907 nabij de keersluis eene stoomgemaal gebouwd. De keersluis heeft twee puntdeuren, eene wijdte van M. 3.00 en eene slagdrempeldiepte van M. 3.40 -h W.P. Het stoomgemaal heeft een Cornwall-ketel met vier Gallowaybuizen met een verwarmend oppervlak van M2. 28, en is berekend op eene stoomspanning van 7 atmospheren overdruk; de tweeling machine met condensatie heeft een vermogen van 35 E.P.K. en brengt een stalen vijzel in beweging van M. 1.60 middellijn, die het water kan opvoeren bij eene opbrengst van M3. 52'/2 per minuut van M. 2.70 -f- W.P. tot M. 1.20 ~ W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden het stoomgemaal, enz., de keersluis, de Oude Geut, de Ringsloot als hoofdwateringen, een tweetal andere wateringen, alle omschreven in art. 4 Regl. en de kadijken of pendammen bovengenoemd. Alle gronden dragen bij inde lasten naar de grootte, doch is vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. De lasten bedroegen over de laatste jaren gemiddeld f 3.88 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden. DE NANNINGAPOLDER. GEMEENTE O M. 1.22. midwolda. P M. 2.38 : W.P. De polder, opgericht omstreeks 1842, is groot H. 7.50.00 en grenst: ten noorden aan het waterschap de Geereweg, waarvan het is afgesloten door twee pendammen, in onderhoud bij dat waterschap; ten oosten aan den polder Noorder Buiten, waarvan hij afgescheiden is door pendammen, in onderhoud bij dien polder; ten zuiden aan het Koediep, waarlangs de kade, hoog M. 0.90 h- W.P., in onderhoud is bij dezen polder; ten westen aan den Buremapolder, waar de scheiding bestaat in eene sloot, waarlangs de pendammen tot dien polder behooren en daarbij in onderhoud zijn. De landen worden bemalen dooreen windvijzelmolentje, dat OLDAMBT. het water uitslaat op het Koediep. Het heeft eene vlucht van M. 7.95. De middellijn der vijzel is M. 0.55, die het water kan opvoeren van M. 2.88 -f- W.P. tot M. 1.16 -f- W.P. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. De gronden behooren aan éénen eigenaar. De kosten der bemaling bedroegen over 1904/a gemiddeld f 6.90 per H. DE BUREMAPOLDER. O = M. 1.82. GEMEENTE SCHEEMDA. P = M. 2.56 W.P. Bij besluit van Gedep. Staten van 7 April 1840 werd vergunning verleend tot het stichten vaneen watermolen ter bemaling dezer gronden. De gronden onder dezen polder hebben eene grootte van H. 82.43.75 en grenzen: ten noorden aan de Ringsloot van het waterschap de Geereweg, waar de pendammen tot afsluiting van den bui ten waterstaat bij dat waterschap in onderhoud zijn; ten oosten aan den Nanningapolder, waarvan zij gescheiden zijn door eene sloot van dien polder, en aan den Zuiderpolder, waarvan zij eveneens door eene sloot gescheiden zijn; ten zuiden en ten westen aan den Oosterschen molenpolder, waar de grenzen, evenals ten oosten, door pendammen worden bepaald, die bij dezen polder in onderhoud zijn. De polder wordt doorsneden door het Koediep. De grondpomp die de beide deelen verbindt, groot M. 0.40 bij M. 0.40, met eene bodemsdiepte van M. 2.82 -h W.P., is, evenals de dijken langs het Koediep, die eene hoogte hebben van M. 0.80 -h W.P., bij den polder in onderhoud. De gronden worden bemalen dooreen wind vijzel mol en, staande ten zuiden van het Koediep, die het water op dat kanaal brengt. De molen heeft eene vlucht van M. 15.90, de vijzel eene middellijn van M. 0.98. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.56 W.P. tot M. 0.74 -h W.P. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. De gronden behooren aan éénen eigenaar. OLPAMBT. DE OOSTERSCHE MOLENPOLDER. GEMEENTE O = M. 1.70. SCHEEMDA. P = M. 2.58 -f- W.p. Tot de oprichting vaneen watermolen op deze gronden werd vergunning verleend door Gedep. Staten bij Besluit van 11 Juli 1842. Het molencontract is van hetzelfde jaar, doch de bepalingen van dat contract werden later herhaaldelijk gewijzigd. De polder is groot H. 164.66.93. De gronden grenzen: ten noorden aan de Ringsloot van het waterschap de Geereweg, afgesloten door pendammen in onderhoud bij dat waterschap; ten oosten aan den Buremapolder, waarvan zij afgescheiden zijn door pendammen bij dien polder in onderhoud, en aan den Scheemdermeerweg, in onderhoud hij de aanliggende eigenaren; ten zuiden aan den grindweg van Scheemda naar Winschoten in onderhoud bij de provincie; ten westen aan onbemalen landen en daarvan afgesloten door pendammen in onderhoud bij de eigenaren der aanliggende gronden. Van deze gronden kunnen ongeveer H. 11.50.00 niet op den polder afstroomen en betalen derhalve ook geene polderlasten. De oostelijke grens is derhalve slecht geregeld en niet juist te bepalen. De polder wordt doorsneden door het Koediep. De grondpomp die de beide deelen verbindt, groot M. 0.50 bij M. 0.50 met eene bodemsdiepte van M. 3.60 ~ W.P., is in onderhoud bij den polder. De dijken langs het Koediep worden door de aangrenzende eigenaren onderhouden. De bemaling heeft plaats dooreen windvijzelmolen op het Koediep. De molen staat midden inden polder aan dat kanaal en heeft eene vlucht van M. 19.80. De middellijn der vijzel is M. 1.24, die het water kan opvoeren van M. 2.58 -f- W.P. tot M. 0.88 ■— W.P. Inden zomer stroomt de polder dikwijls af op den boezem door drie pompen met schuif, waarvan twee, groot M. 0.80 X M. 0.30, op eene diepte liggen van M. 2.60 -f- W.P. en de laatste, groot M. 0.15 X M. 0.15, op eene diepte van M. 2.45 -f- W.P. is gelegen. De waterstand wordt inden winter zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de hoofdwateringen met de pompen daarin gelegen en de bovenvermelde grond- en afvoerpompen. OLDAMBT. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch is vrijdom verleend aan H. 25.48.45, of om reden bovenvermeld of omdat de eigenaren het onderhoud der afsluitingen ten hunnen laste hebben. De lasten hebben in 1904/a gemiddeld f 3.50 per H. bedragen. Het bestuur bestaat uit twee leden. WATERSCHAP EXCELSIOR. GEMEENTE O. = M. 1.20. SCHEEMDA. P. M. 2.40 -f- W.P. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van 17 Juli 1900 (P. B. no. 45); het Reglement werd gewijzigd 19 November 1901 (P. B. 1902, no. 9). Het is groot omstreeks H. 107 en grenst: ten noordoosten aan het waterschap de Geereweg, gescheiden door pendammen in onderhoud bij dat waterschap en aan onbemalen gronden, gescheiden door bij dit waterschap in onderhoud zijnde pendammen; ten zuidoosten en zuiden aan het Koediep en aan het Zijl- of Opdiep, waar de afsluitende pendammen in onderhoud bij dit waterschap zijn; ten westen aan het Termunterzijldiep, gescheiden dooreen kadijk in onderhoud bij dit waterschap. Een gedeelte der gronden, in eigendom behoorende aan den eigenaar der steenfabriek te Scheemdermeer, werd reeds vóór de oprichting van het waterschap bemalen door middel van de stoommachine der fabriek. Bij de oprichting van het waterschap bestond het voornemen de bemaling dooreen windvijzelmolen te doen plaats hebben; dit voornemen is niet tot uitvoering gekomen, doch is door belanghebbenden met den eigenaar der fabriek eene overeenkomst gesloten, waarbij die eigenaar op zich neemt het geheele waterschap door middel van de fabrieks-stoommachine te doen bemalen; in verband daarmede werd het Reglement gewijzigd. Inden provincialen weg die het waterschap van noordwest naar zuidoost doorsnijdt ligt een ijzeraarden duiker van M. 0.46 middellijn. Het water kan dooreen vijzel van M. 1.00 middellijn worden weggemalen tot M. 2.40 W.P. en opgevoerd tot M. 1.20 -4- W.P. OLDAMBT. Het peil is door Ged. Staten bij besluit van 11 Januari 1901 bepaald op M. 2.20 -4- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de hoofdwatering, de duiker inden provincialen weg en de bovengenoemde dammen en kadijk; de kosten van bemaling zijn eveneens ten laste van het waterschap. Tot de algemeene kosten wordt naar de grootte der gronden bijgedragen, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. De lasten bedroegen inde laatste jaren f 8.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE SCHEEMDERZWAAG. GEMEENTE O = M. 1.79. SCHEEMDA. P = M. 2.54 H- W.P. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 9 Juli 1878, (P. B. no. 86). Het is groot H. 293.57.48 en grenst: ten noorden aan den provincialen grindweg van Scheemda naar Noordbroek; ten oosten aan dienzelfden weg, eene bepuinde laan langs het Zijldiep, in onderhoud bij de eigenaren; ten zuiden aan het Mensediep, doch eene hooger gelegen strook grond, die niet tot het waterschap behoort, scheidt het van dat diep; ten westen aan den ouden Dijksterweg, in onderhoud bij de gemeenten Noord- en Zuidbroek. Een windvijzelmolen slaat het water uit op het Mensediep. De molen heeft eene vlucht van M. 21; de middellijn der vijzel is M. 1.65, die het water kan opvoeren van M. 2.54 -4- W.P. tot M. 0.75 -4- W.P. Bij den molen ligt een duiker met schuif, waardoor de gronden natuurlijk kunnen afwateren op het Mensediep, welke duiker M. 1.20 bij M. 1.30 groot is. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur, bepaald, wat echter nog niet is geschied. Een vast peil is er niet; de bemaling wordt naar behoefte geregeld. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de hoofdwatering met duikers en tillen en de waterkeeringen bovenvermeld. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grond- OLDAMBT. bezit beneden tien are. Het bedrag der lasten over 190s/8 was f 4.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE HERLEVING. GEMEENTE O = M. 2.50. SCHEEMDA. P = M. 2.75 -r- W.P. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 17 Juli 1900 (P. B. no. 49), gewijzigd 20 Juli 1909 (P. B. no. 49). Het is groot omstreeks H. 162 en grenst: ten noorden aan het Mensediep, waar de scheidende pendammen in onderhoud bij dit waterschap zijn; ten noordoosten aan de Medemer afwatering en het Zijl- of Opdiep tot het provinciaal jaagpad langs de noord westzijde van het Winschoterdiep, waar de afscheiding bestaat uit pendammen, in onderhoud bij dit waterschap; ten zuiden aan het genoemd jaagpad tot den Oudedijksterweg; ten zuid- en noordwesten aan den Oudedijksterweg, in onderhoud bij de gemeenten Scheemda en Zuidbroek, ieder voor de halve breedte. Het waterschap wordt doorsneden door het boezemkanaal de Medemer afwatering; de pendammen en, waar de grond niet voldoende hoog is, de kadijken langs die afwatering worden tot keering van boezemwater door dit waterschap onderhouden; een houten grondpomp, in onderhoud bij dit waterschap, inwendig wijd M. 0.90 bij M. 0.53 met eene bodemsdiepte van M. 4.34 -t-'W.P., voorziet inde watergemeenschap van beide deelen. De bemaling geschiedt door eea Otto-petroleum-motor met electrische ontsteking van 10 E.P.K., werkende op een centrifugaalpomp met zuig- en persbuis van M. 0.35 middellijn. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.75 W.P. tot M. 0.25 -i- W.P., bij eene opbrengst van M3. 15 per minuut. Het bemalingswerktuig is gebouwd op de Oude M aan de westzijde van de Medemer afwatering en slaat uit op deze afwatering. Het peil van het waterschap is door Ged. Staten bij besluit van 28 Juli 1901 bepaald op M. 2.20 W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden, behalve de boven- OLDAMBT. bedoelde dammen en kadijken op M. 0.75 W.P., het watergemaal, enz., drie hoofdwateringen, de grondduiker en de steenen duikers, in art. 4 Regl. omschreven. Tot de kosten dragen bij alle gronden naar hunne grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. De lasten bedroegen in 1904/a gemiddeld f 8.88 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE EEKER. GEMEENTE O = M. 1.75. SCHEEMDA. P = M. 2.61 -r- W.P. Dit waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van den 13 Juli 1887, (P. B. no. 52). Het is groot H. 114.05.00 en grenst: ten noorden aan den kadijk langs het Winschoterdiep, in onderhoud bij het waterschap Oldambt; ten oosten aan de Meedemer afwatering, afgesloten door pendammen, in onderhoud bij de aangrenzende eigenaren; ten zuiden aan de bermsloot langs den Staatsspoorweg; ten westen aan de Oude JE of Meedemer scheidsloot, waar de afsluiting bestaat in pendammen, in onderhoud bij de aangrenzende eigenaren, en voor een klein gedeelte aan den Zevenwolderweg, in onderhoud bij de gemeente Meeden. De kadijk langs het Winschoterdiep is hoog M. 0.60 -j- W.P., de overige afsluitingen van den buitenwaterstaat M. 0.80 W.P. üe waterlossing geschiedt dooreen windvijzelmolen op de Meedemer afwatering. De vlucht van den molen is M. 13.30, de middellijn van de vijzel M. 0.95. Het water kan van M. 2.61 -f- W.P. tot M. 0.86 -r- W.P. worden opgevoerd. Bij den molen ligt eene afvoerpomp met schuif, groot M. 0.35 X M. 0.50, waarvan de bodem ligt op M. 2.53 W.P., waarvan alleen inden zomer gebruik kan worden gemaakt. Het water wordt zoo laag mogelijk gehouden, minstens op M. 1.90 – W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., en de wateringen met de daarin gelegen duikers en pom- OLUAMBT. pen. Alle gronden dragen tot de kosten bij naar de grootte. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/sf 2.62 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP CONCORDIA. GEMEENTE O = M. 1.80. SCHEEMDA. P = M. 2.70 -5- W.P. Bij Statenbesluit van 17 Juli 1906 (P. B. no. 67) werd het waterschap de Kolken opgeheven, dit waterschap opgericht en een Reglement vastgesteld. De tot dit waterschap behoorende gronden omvatten o.m. die van het voormalig waterschap de Kolken, het zuidelijk deel van het waterschap Eexterbouwten en den Kloostermolenpolder. Het waterschap is groot ongeveer H. 675 en grenst: ten noorden aan den Staatsspoorweg Harlingen—Nieuweschans, aan de noordelijke spoorsloot en aan het waterschap de Eexterbouwten langs den Vogelzangster weg en aan den kunstweg naar Westerlee, beide wegen in onderhoud bij de gemeente Scheemda, en aan eene uitrijlaan naar den graanmolen nabij het Winschoterdiep, welke laan in onderhoud bij den eigenaar is; ten noordoosten aan den trekweg langs het Winschoterdiep, in onderhoud bij het waterschap Oldambt, tot nabij Kloostertil, ten zuiden aan een boezemkanaaltje tot aan den Bruisduiker inden kunstweg Westerlee—Winschoten, waarlangs de scheiding gevormd wordt door kadijk en dammen in onderhoud bij dit waterschap, voorts aan genoemden kunstweg, in onderhoud bij de gemeente Meeden, en aan eene lijn, op ongeveer M. 300 bezuiden en evenwijdig aan den Garstweg, over de hoogste punten der daar gelegen perceelen, voor een deel samenvallende met de grens van het waterschap de Westerleesche Lagemeeden, en waar door de hooge ligging vaneen landweg, eene afscheiding niet noodig is, ten westen aan het waterschap de Westerleesche Lagemeeden tot de Meedemer-afwatering, waar de scheiding bestaat uit pendammen in onderhoud bij de aanliggende eigenaren in dat waterschap, uiteen dam inde Westerleesche Dwarswatering, in onderhoud bij dit waterschap, en voorts aan de Meedemer-afwatering waarlangs de pendammen en kadijken, even- OLDAMBT. als die langs genoemde dwarswatering, in onderhoud bij dit waterschap zijn. De Westerleesche Dwarswatering, vroeger boezemkanaal van Oldambt, is, vanaf de afdamming op de westergrens tot het stoomgemaal tusschen den spoorweg en den grondduiker onder het Winschoterdiep gelegd, hoofdwatering van dit waterschap geworden, terwijl het deel vanaf het stoomgemaal tot genoemden grondduiker als loozingskanaal dienst doet en het water door dien grondduiker, in onderhoud bij het waterschap Oldambt, brengt op Nieuwe Kanaal. Het water der boezemgronden, gelegen ten zuiden Westerlee wordt vanaf den Eruisduiker inden kunstweg naar Westerlee geleid langs de zuidelijke en oostelijke waterschapsgrens door eene watering, aangelegd door dit waterschap doch in onderhoud bij Oldambt, naar het loozingskanaal van het stoomgemaal. De Eexterafwatering, vroeger geheel boezemkanaal, is door afdamming bij den staatsspoorweg op de noordelijke waterschaps- grens, gedeeltelijk polderwatering geworden. Inde afwatering van het waterschap Eexterbouwten is voor- zien door aanleg eener watering vanaf de Eexterafwatering ten noorden van den spoorweg in westelijke richting tot deMeedemerafwatering; deze nieuwe afwatering is in onderhoud bij Oldambt. De bemaling geschiedt dooreen stoomgemaal met Oornwall ketel van M2. 22 verwarmend oppervlak en met 8 atmospheren druk; de machine, van 40 I. P. K., drijft een horizontale hevelcentrifugaalpomp in middellijn M 0.70, waarvan de zuigbuis reikt tot M. 2.80 W.P. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.70 W.P. tot M. 0.90 -4- W.P. De opbrengst is, bij eene opvoerhoogte van M. 1.80 per minuut, M3. 53 en bij eene opvoerhoogte van M. 1.60 per minuut M3. 65. Het peil wordt door Ged. Staten, op voordracht van het bestuur, bepaald, wat nog niet is geschied; het water wordt des zomers gehouden op M. 2.20 h- W.P.; des winters wordt zoo laag mogelijk afgemalen. Op algemeene kosten wordt gedragen het onderhoud van het stoomgemaal enz., der waterkeering tot afsluiting van den buitenwaterstaat bovenvermeld tot eene hoogte van M. 0.70 -r-W.P., der wateringen en kunstwerken, alle genoemd in art. 4 Regl. Tot de kosten dragen bij alle gronden naar de grootte. De OLDAMBT. gronden, vroeger deel uitmakende van het voormalige waterschap de Kolken, ter grootte van H. 117.27.95, zijn bovendien belast met de aflossing en rentebetaling der schuld ten laste dezer gronden aangegaan voor vergrooting van het stoomgemaal enz., noodig voor de opname onder het waterschap de Kolken. Het eenig grondbezit beneden vijftien are geniet vrijdom van lasten, benevens de gronden gelegen nabij de zuider waterschapsgrens, ter grootte van ongeveer H. 35, die wegens de hooge ligging geene behoefte aan bemaling hebben, doch voor eene goede grens in het waterschap zijn opgenomen. De lasten bedroegen over 1907/8 f 4.00 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden, waarvan zooveel mogelijk twee worden gekozen uit de ingelanden ten zuiden- en drie uit die ten noorden der Westerleesche dwarswatering. WATERSCHAP DE EEXTERBOUWTEN. OEMEENTE SCHEEMDA. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van den 12 Juli 1893, (P. B. no. 57), gewijzigd 17 Juli 1906 (P. B. no. 68), waarbij het waterschap werd verkleind. Het is groot omstreeks H. 64 en grenst: ten noorden aan het eerste pand ten zuiden van den Eexterdwarsweg tot aan den kunstweg van Scheemda naar het Scheemder station en is aldaar door pendammen afgesloten, verder voor een klein gedeelte aan erven en tuinen, waarvan het door eene sloot is gescheiden; ten noordoosten aan den kadijk langs het Winschoterdiep, in onderhoud bij het waterschap Oldambt; ten zuiden aan het waterschap Concordia, waar de afsluiting bestaat uit de uitrijlaan van den graanmolen nabij het Winschoterdiep naar den kunstweg Scheemda—Westerlee, in onderhoud bij den eigenaar, aan dezen kunstweg en aan den zandweg naar Vogelzang, beide in onderhoud bij de gemeente Scheemda, zuidwaarts tot de zuidelijke spoorsloot met dammen in onderhoud bij het waterschap Concordia; ten westen aan den Vogelzangerweg en aan den Eexterzandweg. Alle afsluitingen van den bnitenwaterstaat, hoog M. 0.90 -4- W.P., zijn in onderhoud bij de aanliggende eigenaren, behalve OLDAMBT. de kadijk of trekweg langs het Winschoterdiep bovengenoemd, die eene hoogte heeft van M. 0.50 a M. 0.60 + W.P. Deze landen loosden reeds vroeger het water op de Eexterafwatering bij den Spoorweg nabij de plaats Vogelenzang, doch om regel en orde in die toestanden te brengen en de waterlossing geregeld en onbelemmerd te doen plaats hebben werd tot de oprichting vaneen waterschap overgegaan. De waterlossing geschiedt, zooals boven gezegd, dooreen duiker inden Vogelzangerweg op de Eexter afwatering, die bij de oprichting van het waterschap Concordia is afgedamd; eene nieuwe afwatering, ten zuiden van den spoorweg, is westwaarts tot de Meedemer afwatering aangelegd doordat waterschap en in onderhoud bij Oldambt. De duiker is hoog M. 0.48, breed M. 0.53, en de bodem ligt op M. 2.45 -h W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur, bepaald, wat echter nog niet is geschied. De duiker kan gewoonlijk door eene schuif gesloten worden doch staat gewoonlijk open. Op algemeene kosten worden onderhouden: de drie hoofdwateringen in art. 4 Regl. genoemd met alle houten en steenen pompen daarin gelegen. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 f 0.88 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE ZESBOERENPOLDER. O = M. 2.00. GEMEENTE SCHEEMDA. P = M. 3.20 -i- W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 18 Juli 1876, (P. B. no. 43) en het Reglement vastgesteld den 11 Juli 1877, (P. B. 1878, no. 8). Het is groot H. 133.47.30. Ten noorden valt de grens samen met die der gemeente Midwolda, de zoogenaamde scheidingsloot of Midwolder Raai, waarlangs op de lage landen een slecht onderhouden, onregelmatige kadijk ligt; het land langs deze grens bestaat, voorzoover OLDAMBT. de lage landen strekken, uit afgegraven hoogveen, het overige uit hoogveen. Ten oosten grenst de polder aan het waterschap Reiderland en bestaat uiteen van zuid naar noord loopenden zich tot eene wijde sloot verbreedenden greppel zonder uitwatering tot aan de Hoethslaan en vervolgens langs die laan tot de zuidelijke grens; ten zuiden aan de hooge leem en zandgronden onder Kloosterholt en aan den Turfweg, in onderhoud bij het waterschap Oldambt, waarlangs geene kade ligt. *) De gronden worden bemalen dooreen petroleum-motorgemaal, waarvan de motor van 17 E.P.K. met hevelcentrifugaalpomp in middellijn M. 0.35 is, welke het water kan opvoeren van M. 3.20 tot M. 1.20 -7- W.P., staande op ongeveer M. 100 afstand van het Nieuwe kanaal, dat bet water daarop uitslaat. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur, bepaald, wat echter nog niet is geschied. Een vast peil bestaat niet, er wordt gemalen naar behoefte. Op algemeene kosten worden onderhouden: het motorgemaal, enz., de ringdijk aan de noordelijke grens en de noodige wateringen, bruggen en duikers. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are en aan H. 14.67.96, die, hoewel geene behoefte aan bemaling hebbende, bij de oprichting van het waterschap moeilijk konden worden buitengesloten. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 f 4.25 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE WESTERLEESCHE LAGEMEEDEN. O = M. 1.80. GEMEENTEN SCHEEMDA EN MEEDEN P = M. 2.80 W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van den 12 Juli 1877 (Prov. B. no. 58), vergroot en gereglementeerd den 9 Juli 1878 (Prov. B. no. 88), welk reglement gewijzigd werd i) Aan de zuidoostelijke grens liggen eenige gronden, ingesloten door de westelijke Oudewerfslaan, de Hoethslaan en de grens tusschen de gemeenten Scheemda en Winschoten, die volgens het Reglement van het waterschap Reiderland tot dat waterschap behooren, doch feitelijk op dezen polder en dus op den boezem van het Oldambt afwateren. OLDAMBT. den 11 Juli 1894 (Prov. B. no. 45), en den 19 November 1895, (Prov. B. 1896 no. 13). Een nieuw reglement werd vastgesteld bij Statenbesluit van 21 Juli 1908 (P. B. no. 58), waarbij tevens het waterschap in oostelijke richting werd vergroot. Het is groot ongeveer H. 684 en grenst ten noorden aan het waterschap Concordia met de Meedener afwatering en de Westerleesche dwarswatering, die door dit waterschap bemalen wordt, tot grens; de scheiding bestaat uit kadijken en pendammen in onderhoud bij het waterschap Concordia; ten oosten aan genoemd waterschap, waar de scheiddammen in onderhoud zijn bij de aanliggende eigenaren in dit waterschap, of wel de scheiding gevormd wordt dooreen hoogen landrug en vervolgens aan eene uitrijlaan en een zandweg tot den kunstweg Westerlee-Winschoten, laan en zandweg zijn in onderhoud bij de aanliggende eigenaren; eindelijk aan dien kunstweg, in onderhoud bij de gemeente Meeden, en aan onbemalen gronden, waar bij dit waterschap in onderhoud zijnde pendammen de scheiding vormen; ten zuiden aan onbemalen gronden, gescheiden door pendammen in onderhoud bij dit waterschap, aan de Tweede Veensloot met een weg, in onderhoud bij de aanliggende eigenaren, tot scheiding met het waterschap Emergo; ten westen aan het waterschap de Munte, waar de afsluiting bestaat uit pendammen. De Westerleesche dwarswatering, tusschen het stoomgemaal nabij de Meedener afwatering en den dam ten oosten van de Ringsloot, zoomede deze Ringsloot en de Nieuwe sloot, vroeger boezemkanalen van Oldambt, worden thans door dit waterschap bemalen en zijn daarbij in onderhoud. Voor afwatering van eenige gronden, ten oosten dit waterschap gelegen, is de Eerste Veensloot in westelijke richting verlengd; dit verlengde gedeelte wordt door Oldambt onderhouden. Aan de Meedener afwatering staat een stoomgemaal met Cornwallketel van M2. 29 verwarmend oppervlak en machine van 54 1.P.K., die twee stalen vijzels van M. 1.60 en M. 1.30 middellijn tezamen en elk afzonderlijk kan drijven; met de groote vijzel kan het water opgevoerd worden van M. 2.40 h- W.P. M. 1.00 -r- W.P., met de kleine van M. 2.80 -j- W.P. tot M. 1.00 -f- W.P., de wateropbrengst is respectievelijk M3. 53'/2 en 32 */2 per minuut. OLDAMBT. Op algemeene kosten worden onderhouden het stoomgemaal, enz., het gedeelte der Meedener afwatering van het stoomgemaal tot de uitwatering van het waterschap de Munte, de bovengenoemde en andere wateringen en de daarin gelegen duikers, alles nader omschreven in art. 4 Regl. Tot de kosten wordt bijgedragen door alle gronden naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden dertig are. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld f 4.00 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden. WATERSCHAP DE MUNTE. GEMEENTEN MUNTENDAM, O = M. 2.38. MEEDEN EN ZUIDBROEK. P = M. 3.07 -j- W.P. Onder opheffing van het waterschap de Eersteling, (opgericht 13 November 1867), werd dit waterschap opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 15 November 1882, (P. B. 1883, no. 20), gewijzigd den 11 November 1884, (P. B. 1885, no. 26), den 14 November 1888, (P. B. no. 80), den 17 November 1896, (P. B. 1897, no. 1), den 15 November 1898, (P. B. 1899, no. 2) en den 17 November 1903, (P. B. no. 78). Het is groot H. 2358.87.84 en grenst: ten noorden aan den kadijk langs het Winschoterdiep van de Boerenwijk tot aan den Zevenwolderweg, zijnde de kade in onderhoud bij het waterschap Oldambt; ten oosten aan den Zevenwolderweg, in onderhoud bij de gemeente Meeden, aan de Oude M tot aan den Staatsspoorweg, aan de noordelijke bermsloot van den spoorweg tot aan de Meedemer afwatering, aan de Meedemer afwatering tot aan den dam, in onderhoud bij dit waterschap, en verder aan het waterschap de Westerleesche Lagemeeden, waar de afsluiting bestaat uit pendammen, 'in onderhoud bij de aanliggende eigenaren in dat waterschap ‘); ten zuiden eerst aan den weg langs de Benedenveensloot, ten deele bij de gemeente Meeden, ten deele bij de aanliggende eigenaren in onderhoud. Verder vallen ) Het Winschoterdiep, de Oude JE, de Nieuwe Dwarswatering de Meedemer Afwatering en de Ooster M, langs de grens van het waterschap de Westerleesche Lagemeeden, vallen buiten het waterschap. 37 OLDAMBT. de grenzen ook ten westen samen met die van het waterschap Oldambt. Het onderhoud van alle afsluitingen van den buitenwaterstaat ook van den kadijk langs de Boerenwijkrust op dit waterschap, behalve de dijken langs het Winschoterdiep, het Muntendammerdiep en het Meedemerdwarsdiep, die in onderhoud zijn bij het waterschap Oldambt, behalve de zuidelijke kade langs genoemd dwarsdiep, (tot aan den draaibrug inden weg van Muntendam naar Meeden), die in onderhoud is bij het waterschap het Veendammerbenedenverlaat. Het waterschap wordt doorsneden door het Muntendammerdiep, waar de watergemeenschap wordt onderhouden door eene grondpomp, groot M. 1.25 bij M. 1.25, waarvan de bodem ligt op M. 3.09 -4- W.P., in onderhoud bij het waterschap Oldambt, en door den spoorweg naar Winschoten, waaronder een duiker ligt, groot M. 0.80 in middellijn, waarvan de bodem ligt op M. 2.25 -4- W.P., in onderhoud bij dit waterschap. De door den spoorweg gescheiden gedeelten zijn ook nog door eene open watering verbonden. De pompen en duikers onder de verschillende wegen worden door het waterschap onderhouden. Een stoomgemaal staande ten zuiden van den spoorweg en ten westen der Oude M slaat het water uit op de Nieuwedwarswatering, dio naar de Meedemer afwatering voert. Het gemaal heeft twee Cornwallketels, elk met eene verwarmingsoppervlakte van M2. 38. De horizontaal liggende machine werkt met condensatie en brengt twee vijzels in beweging, waarvan de eene, groot in middelijn M. 2 00, het water kan opvoeren van M. 2.85 -4- W.P. tot M. 0.64 -4- W.P., en de andere, groot in middellijn M. 1.80, van M. 3.07 -4- W.P. tot M. 069 -4- W.P. De vijzels kunnen gezamenlijk 120 M3. water per minuut M. 1.75 hoog opvoeren. Bij het stoomgemaal liggen twee afvoerbuizen, waardoor bij niet te hoogen boezemstand het water kan afstroomen en die door schuiven kunnen gesloten worden. De eene ligt onder het machinegebouw, wijd M. 1.65, met den bovenkant van den dorpel op M. 3.02 -4- W.P., de andere dicht bij het stoomgemaal, is groot M. 1.50 bij M. 1.65 en ligt met den bodem op M. 2.87 -4- W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het OLDAMBT. bestuur, bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt gehouden op M. 1.90 -f- W.P., het gewone zomerpeil van Oldambt. Op algemeene kosten worden onderhouden: het stoomgemaal, enz., de afsluitingen van den buiten waterstaat bovenvermeld en de wateringen met bruggen en pompen, in art. 4 Regl. vermeld, van welke wateringen, op voordracht der stembevoegde ingelanden, door Gedep. Staten de afmetingen bepaald worden, wat echter nog niet is geschied. Alle gronden dragen tot de kosten bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are. Het bedrag der lasten was over 1904/8 gemiddeld f 3.00 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden. WATERSCHAP UITERBUREN, GEMEENTE ZUIDBROEK. De polder bestond reeds vroeger, doch het Reglement van het tegenwoordige waterschap werd vastgesteld, bij Statenbesluit van den 20 November 1861, (P. B. no. 74), gewijzigd den 13 November 1862, (P. B. 1863, no. 4), den 13 Juli 1881, (P. B. no. 52), en den 14 Juli 1891, (P. B. no. 74). Het is groot H. 303.43.56 en grenst: ten noorden aan de Drostenheerd en aan onbemalen landen, waarvan het is afgesloten door pendammen, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren, en verder aan het waterschap de Roodetilstermolenpolder, waar de grens bestaat in eene laan of breeden kadijk, in onderhoud bij den eigenaar; ten oosten aan het waterschap Eindelijk, waarvan het is afgescheiden door pendammen, in onderhoud bij dat waterschap; ten zuiden aan den Galgenweg, in onderhoud bij de gemeente Zuidbroek, en aan den provincialen grindweg, de Heilige Laan, en verder aan onbemalen landen, daarvan afgescheiden door pendammen in onderhoud bij de aanliggende eigenaren ; ten westen aan het waterschap Jagerswijk, Spitsbergen en Kostverloren, waar de grens bestaat in pendammen, in onderhoud bij dat waterschap. De waterlossing heeft plaats dooreen duiker onder de Heilige Laan op de Uiterbuurster afwatering, groot M. 1.60 bij M. 0.95, OLDAMBT. waarvan de bodem ligt op M. 2.56 -h- W.P. en dooreen duiker onder den gemelden Galgenweg op het Papendiep groot M. 0.75 bij M. 0.60 waarvan de bodem ligt op M. 2.57 -f- W.P. Beide duikers kunnen door eene schuif gesloten worden. De sluiting geschiedt gewoonlijk zoodra het boezemwater is gestegen tot M. 1.90 -7- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden; de beide afvoerduikers, de wateringen en daarbij behoorende duikers en pompen. Alle gronden dragen naar de grootte bij tot de kosten, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden twintig are en voor 2/3 gedeelte aan eenige hooggelegen perceelen zandgrond in het oostelijk gedeelte van het waterschap groot H. 3.71.11. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 / 0.94 per H. Het bestuur bestaat uit twee leden. WATERSCHAP DE VENNEN. GEMEENTE ZUIDBROEK. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 21 Juli 1908 (P. B. no. 54). Door den aanleg van den Noord-Oosterlocaalspoorweg, werd de natuurlijke afwatering dezer gronden naar het Dwarsdiep belemmerd, daar in dien spoorweg ter plaatse geen kunstwerken zijn aangelegd. Om een geregelde afwatering der ten westen van den spoorweg gelegen gronden te verzekeren, werd over die gronden het waterschap opgericht. Het is groot ongeveer H. 130. Het waterschap grenst: ten noorden aan eene laan en dammen bij de aanliggende eigenaren in onderhoud; ten oosten aan den Noord Oosterlocaalspoorweg; ten zuiden aan den provincialen kunstweg, langs de noordzijde van het Winschoterdiep; ten westen aan het waterschap Jagerswijk, Spitsbergen en Kostverloren, gescheiden door pendammen bij dat waterschap in onderhoud. De afwatering vindt plaats door de hoofdwatering in noordelijke richting op de Uiterbuurster afwatering; de op de grens van het waterschap, volgens art. 4 van het Reglement, op die OLDAMBT. hoofdwatering aan te leggen klieve, tot keering van hooge boezemstanden, is niet gemaakt. Het peil wordt door Ged. Staten, op voordracht van het bestuur, bepaald hetgeen nog niet is geschied. Op algemeene kosten worden onderhouden: de hoofdwatering met duikers, de westelijke bermsloot van den spoorweg vanaf de noordelijke waterschapsgrens tot de Uiterbuurster afwateringen en twee steenen duikers en een houten pomp inden procialen kunstweg door Zuidbroek. Alle gronden dragen bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden twintig are. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP EINDELIJK. GEMEENTE O = M. 1.97. ZUIDBROEK. P = M. 2.65 -7- W.P. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van 13 Juli 1892, (P. B. no. 75), vergroot en het Reglement gewijzigd den 18 Juli 1899 (P. B. no. 36). De vereeniging dezer gronden tot een afzonderlijk waterschap werd mogelijk door de toevoeging, in 1891, der hooge zandgronden ten westen van dit waterschap gelegen aan het waterschap Uiterburen. Het is groot H. 294.81.08 en grenst: ten noorden aan het waterschap de Roodetilstermolenpolder, waarvan het is gescheiden dooreen vervallen kadijk, die tot rijweg dient, bij den eigenaar in onderhoud, en door eene afwateringsloot van dit waterschap; ten oosten aan den Oudendijksterweg, voor dat gedeelte in onderhoud bij de gemeente Zuidbroek; ten zuidoosten en ten zuiden aan het provinciaal jaagpad langs het Winschoterdiep; ten westen aan onbemalen gronden en aan het Dwarsdiep, waar de afsluiting bestaat in pendammen en in eene kadé langs het Dwarsdiep, lang ongeveer M. 200, bij dit waterschap in onderhoud, en aan het waterschap Uiterburen, waar de afsluiting bestaat in pendammen, die bij dit waterschap in onderhoud zijn. Het waterschap wordt door het Papendiep en den Galgenweg, langs dat kanaal gelegen, in twee deelen gescheiden. De grondpomp, groot M. 0.90 bij M. 0.70, met eene bodemsdiepte van OLDAMBT. M. 3.69 4- W.P., die de beide deelen verbindt, wordt door dit waterschap onderhouden. Een windvijzelmolen, staande ten zuiden van het Papendiep, ongeveer midden inden polder, slaat het water op dat diep uit. De molen beeft eene vlucht van M. 23.50 en werkt op twee vijzels, waarvan de grootste, met eene middellijn van M. 1.68, het water kan opvoeren van M. 2.65 4- W.P. tot M. 0.68 4- W.P. en de andere, met eene middellijn van M. 1.30, van M. 2.47 4- W.P. tot M. 0.70 4- W.P. De afwatering kan, bij niet te hoogen stand van het boezemwater, ook plaats hebben op het Papendiep dooreen duiker, groot M. 1.25 bij M. 1.50, waarvan de bodem ligt op M. 2.58 4- W.P. en die door eene schuif kan worden gesloten. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden minstens op M. 1.90 -r- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de bovenvermelde afsluitingen van den buitenwaterstaat, de afvoersluis en de grondpomp bovenvermeld benevens alle duikers en hoofdafwateringen. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are en halve vrijdom aan H. 2.02.90, langs het Papendiep gelegen, hoofdzakelijk omdat die landen veel last van het buitenwater hebben. Het bedrag der lasten was over 1905/8 gemiddeld ƒB.OO per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP STOOTSHORN. GEMEENTE O = M. 1.65, NOORDBROEK. P == M. 2.75 -r- W.P. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 15 Juli 1885, (P. B. no. 72), gewijzigd den 16 Juli 1907, (P. B. no. 49). Het is groot omstreeks H. 196 en grenst: ten noorden en ten westen aan den zuidoostelijken kadijk van het Siepkanaal, die onderhouden wordt door het waterschap Siepkanaal, en aan den noordelijken kadijk van de Siepsloot, die tevens de schei- OLOAMBT. ding uitmaakt tusschen de waterschappen Oldambt en Duurswold en onderhouden wordt door de aanzwettende eigenaren in Duurswold; ten oosten aan den provincialen kunstweg naar Slochteren en deels aan de Veenwatering, welke langs dien weg loopt en waarlangs eene kade ligt, in onderhoud bij dit waterschap, en verder aan het waterschap Veenhuizen, waarvan het is afgescheiden door den Oudenweg, den Dwangsweg en de Schoollaan, in onderhoud bij de pandplichtigen en verder aan den kunstweg van Noordbroek naar Sappemeer, in onderhoud bij de gemeente Noordbroek. Ten zuiden grenst het waterschap aan het waterschap Noordzijde der gemeenten Sappemeer, Hoogezand en verdere onderhoorigheden, waarvan het gescheiden is door hooge landen met dammen in onderhoud bij de eigenaren. De gronden hierboven omschreven waren vóór 1885 ook van den boezem gescheiden dooreen kadijkje langs de Veenwatering, doch die keerde alleen de hooge zomerstanden; een duiker met schuif loosde het water op die watering, welke het dooreen duiker inden provincialen weg naar het Lutjemaar voerde. De Veenwatering diende tevens voor afwatering der gronden thans behoorende tot het waterschap Veenhuizen; tot keering van hooge boezemstanden stond even ten zuiden van gemelden duiker eene klieve met twee deuren, welke haar reden van bestaan heeft verloren en vervallen is, zoodat de Veenwatering thans niet afgesloten is en tot den boezem van het waterschap Oldambt behoort dat ook voor het onderhoud zorg draagt. Het waterschap wordt thans bemalen dooreen windvijzelmolen in het noordoostelijk deel van den polder staande, die het water op eene afvoersloot leidende naar de Veenwatering uitslaat. De kadijken langs die sloot worden ook door dit waterschap onderhouden. De molen heeft eene vlucht van M. 20, de vijzel eene middellijn van M. 1.20. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.47 -4- W.P. tot M. 0.92 W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De bemaling wordt naar behoefte geregeld; des zomers wordt de waterstand op M. 2.64 -i- W.P. gehouden en des winters wordt zoo laag mogelijk afgemalen. Op algemeene kosten worden gedragen: het onderhoud van den watermolen, enz., der kadijken bovengenoemd en der hoofd- OLDAMBT. en dwarswateringen met de noodige pompen en duikers. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan hei: eenig grondbezit beneden vijf are en aan eenige perceelen in het zuidelijk gedeelte van het waterschap gelegen, die hooger liggen dan M. 0.90 h- W.P., doch ter wille eener goede grensregeling in het waterschap moesten worden opgenomen. De lasten bedroegen over 1904/a gemiddeld f 4.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP VEENHUIZEN. GEMEENTE O = M. 1.50. NOORDBROEK. P = M. 2.60 -H W.P. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van 10 November 1880, (P. B. 1881, no. 5), gewijzigd den 13 Juli 1892, (P. B. no. 76). Het is groot H. 111.56.60 en grenst: ten noorden aan dèn provincialen grindweg van Noordbroek naar Slochteren, doch de bebouwde perceeltjes ten oosten van den tol te Stootshorn, tusschen den grindweg en den Ouden weg, behooren nog tot dit waterschap ; ten oosten aan onbemalen hooge gronden afgescheiden door dammen, in onderhoud bij de eigenaren in dit waterschap; ten zuiden aan den kunstweg van Noordbroek naar Sappemeer, in onderhoud bij de eerstgenoemde gemeente; ten westen aan het waterschap Stootshorn, waarvan het is afgescheiden door den Oudenweg, den Dwangsweg en de Schoollaan, in onderhoud bij pandplichtigen. Vóór het oprichten van den molen, die nu deze gronden bemaalt, werd het water geloosd door eene pomp met klep in den Oudenweg op de Veenwatering, die noordwaarts loopt ten westen langs den provincialen weg, en dan dooreen duiker in het Lutjemaar. Even ten zuiden van dezen duiker was in die watering eene klieve tot keering van hooge boezemstanden, die, nu het waterschap Stootshorn en ook dit waterschap bemalen wordt, geen reden van bestaan heeft en niet meer onderhouden wordt. De molen heeft eene vlucht van M. 20; de middellijn der vijzel OLDAMBT. is M. 1.25. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.60 ~ W.P. tot M. 1.10 -f- W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur, bepaald, doch dit is nog niet geschied. De bemaling wordt door het bestuur naar behoefte geregeld, doch inden regel wordt zoo laag mogelijk afgemalen. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., met de bekade afvoersloot en de pomp door den Oudenweg, de hoofd- en dwarswateringen en de pompen in art. 4 Regl. vermeld. Tot de kosten dragen alle landen bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden acht are. Het bedrag der lasten was over 1904/8 gemiddeld f 4.12 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE EVENREITSTERMOLENKOLONIE. GEMEENTE O = M. 1.43. NOORDBKOEK. P = M. 2.55 -H W.P. Het molencontract, waarbij tot de bemaling dezer gronden werd besloten, is van 11 Maart 1799. Het Reglement van het tegenwoordige waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 10 Juli 1878, (P. B. no. 56), gewijzigd den 15 Juli 1902 (P. B. no. 39). Bij Statenbesluit van 16 Juli 1907 (P. B. no. 47) werd bij dit waterschap gevoegd het waterschap de Kielhuistermolenpolder, als gevolg van den aanleg van den Noordoosterlocaalspoorweg, en werd een nieuw Reglement vastgesteld. Het is groot ongeveer H. 335 en grenst: ten noorden aan den Pastorie weg en aan den Rechte Walsterweg, beide in onderhoud bij de gemeente Noordbroek; ten oosten aan het waterschap de Bolderij, gescheiden door hooge gronden en dammen, in onderhoud bij de eigenaren in dat waterschap; ten zuidoosten aan het Buiten Nieuwe diep gescheiden tot de Hooilaan door den Noordoosterlocaalspoorweg, vervolgens door de Hooilaan,-in onderhoud bij de aanliggende eigenaren en door hooge landen; ten zuiden aan den provincialen kunstweg van Noordbroek naar Scheemda; ten westen aan het Oudediep, waarvan het is gescheiden door hooge O'LDAMBT. landen met pendammen, in onderhoud bij de eigenaren dier landen in dit waterschap, en aan den kunstweg door Noordbroek in onderhoud bij die gemeente. In het oostelijk deel van den polder, onmiddellijk aan de grens, staat het stoomgemaal dat het water uitslaat op het Buiten Nieuwe diep. Het stoomgemaal heeft een Cornwall-ketel lang M. 5.60, middellijn M. 1.60 met eene verwarmingsoppervlakte van 34 M2.; de machine van 18 paardekrachten met hoogdrukcilinder, luchtpomp en condengatie werkt op eene vijzel met eene middellijn van M. 1.50. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.55 W.P. tot M. 1.12 W.P. Het waterschap wordt doorsneden door den Noordoosterlocaalspoorweg; inde watergemeenschap wrnrdt voorzien door eene vaste brug, wijd M. 10, inde hoofdwatering naar het stoomgemaal. De gronden, behoorende tot het voormalig waterschap de Kielhuistermolenpolder wateren af dooreen steenen duiker inde Hooilaan ; de schuif in dezen duiker wordt en blijft gesloten naar gelang eendoor Ged. Staten, op voordracht van het bestuur, vastgesteld peil nabij en aan de westzijde van dien duiker overschreden of wel weder bereikt is. Het peil werd bij besluit van Gedep. Staten d.d. 23 October 1896 vastgesteld op M. 2.40 – W.P. Op algemeene kosten wordt het onderhoud gedragen van het watergemaal, enz., van de hoofdwatering en dwarswateringen, van den inde Hooilaan gelegen duiker met schuif voornoemd en overigens van alle werken in art. 4 Regl. omschreven. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/sf 5.25 per H. Het bestuur beslaat uit drie leden. WATERSCHAP DE ROODETILSTERPOLDER. GEMEENTEN O = M. 1.60 ZUIDBROEK EN NOORDBROEK. P M. 1.96 -i- W.P. Dezen gronden vormden reeds sedert 1799 eendoor een molencontract geregelden polder. Het tegenwoordige waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 11 OLDAMBT. November 1885, (P. B. 1886, no. 9), gewijzigd den 11 November 1886, (P. B. no. 86). Het is groot H. 280.69.45 en grenst: ten noorden aan het Buiten Nieuwe diep, waarvan het is afgesloten door pendammen, in onderhoud bij de eigenaren der aanliggende gronden; ten oosten aan de Hooilaan, in onderhoud bij de gemeente Noordbroek, aan den provicialen kunstweg van Scheemda naar Noordbroek en aan den Ouden Dijksterweg, in onderhoud bij de gemeenten Noord- en Zuidbroek; ten zuiden aan de waterschappen Eindelijk en Uiterburen, waarvan het gescheiden is door eene laan of breeden kadijk, die tot rijweg dient en in onderhoud bij den eigenaar is; ten westen aan onbemalen boezemlanden, waar de afscheiding bestaat in pendammen, in onderhoud bij de eigenaren der aanliggende gronden. De pendammen liggen op dezelfde hoogte als de overige grenzen ongeveer op M. 0.80 -h W.P. De polder wordt doorsneden door den provincialen kunstweg bovengenoemd; de duiker tot herstel der watergemeenschap wordt door dit waterschap onderhouden. Bezuiden de Roode Til in meervermelden kunstweg staat een windvijzelmolen, die uitslaat op het Buiten Nieuwediep. De molen heeft eene vlucht van M. 19.50; de middellijn der vijzel is M. 1.40. Het water kan worden opgevoerd van M. 1.96 h-W.P. tot M. 0.36 W.P. Ongeveer M. 300 ten westen van den molen ligt een afvoerduiker met schuif, hoog M. 0.95 bij M. 0.73, waarvan de bodem ligt op M. 2.16 -+■ W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur, bepaald, wat evenwel nog niet is geschied. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden, minstens op M. 1.90 W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., de duiker tot afstrooming en alle wateringen met den bovenvermelden duiker onder den provincialen kunstweg. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are en aan een perceel van H. 2.40.00 wegens de zeer hooge ligging. Het bedrag der lasten was over 1905/8 gemiddeld ƒ2.50 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. OBDAMBT. WATERSCHAP DE KAMPEN. GEMEENTE O = M. 1.60. NOORDBROEK. P = M. 2.80 -r- W.P. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 11 Juli 1883, (P. B. no. 45). Het grootste deel dier gronden vormde vroeger een pomppolder de Kampen genaamd en waterde af op de Ringsloot waarop ook de overige gronden als boezemlanden afwaterden. Het is thans groot ruim H. 99.10.20 ') en grenst: ten noorden en ten noordwesten aan den noordelijken kadijk van de Siepsloot, welke in onderhoud is bij de ten noorden daaraan zwettende eigenaren en de grens vormt tusschen Oldambt en Duurswold; ten oosten aan den Eideweg, in onderhoud bij de gemeente Noordbroek; ten zuiden aan de Ringsloot of het Lutjemaar, waarlangs de kadijk in onderhoud is bij dit waterschap en ten westen voor een klein deel aan den provincialen grindweg Slochteren—Noordbroek, die daar de afsluiting vormt. De bemaling geschiedt dooreen windvijzelmolen op de Ringsloot. De molen heeft eene vlucht van M. 17; de middellijn der vijzel is M. 1.00. Het water kan worden opgevoerd tot M. 1.20 -r- W.P. en afgemalen tot M. 2.80 -f- W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt zoo veel mogelijk gehouden op M. 2.50 -h- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen enz., de hoofdwatering vanaf den molen tot de dwarswatering, de pompen inde kade bij het Lutjemaar en inde opgaande wateringen en de dijken bovengenoemd met de schuttingen; een en ander bij art. 4 Regl. omschreven. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are. Het bedrag der lasten was over 1904/8 gemiddeld f 3.50 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. i) Het besluit tot oprichting geeft deze grootte aan, doch daartoe behooren slechts de schatplichtige landen. De niet belastbare perceelen komen op den legger niet voor. OLDAMBT. WATERSCHAP DE NOORDERMOLENKOLONIE. GEMEENTE O = M. 1.60. NOOBDBROEK. P = M. 2.75 -f- W.P. Het molencontract, waarbij werd overeengekomen tot de bemaling van deze gronden over te gaan, is van 31 Mei 1801. Het Reglement van het tegenwoordige waterschap werd vastgesteld den 13 Juli 1870, (P. B. no. 68), gewijzigd den 19 November 1879, (P. B. 1880, no. 10), den 9 Juli 1890, (P. B. no. 44) en den 17 Juli 1900 (P. B. no. 28). Het is groot H. 530.30.00 en grenst: ten noorden vanaf den provincialen kunstweg Slochteren—Noordbroek tot den grindweg Siddeburen—Noordbroek aan de kruin van den kadijk bijlangs het Maar of zoogenaamd Lutjemaar, in onderhoud bij het waterschap Oldambt; vanaf laatstgenoemden weg oostwaarts aan het waterschap de Korengarst, waarvan het door hooge landen met pendammen is gescheiden, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren in dit waterschap. Ten oosten wordt het waterschap ingesloten door den grindweg door Noordbroekster Hamrik, in onderhoud bij de gemeente Noordbroek, en voor een klein deel door het Groote maar, waar de kadijk door het waterschap Oldambt wordt onderhouden. Ten zuiden en ten westen wordt de grens gevormd door den provincialen grindweg van Slochteren naar Noordbroek en verder van daar naar ’t Waar, door den zoogenaamden Pastoorsweg, in onderhoud bij de gemeente Noordbroek. Bij den tol te Stootshorn behooren eenige perceeltjes ten noorden van den grindweg tot het waterschap Veenhuizen. De gronden worden bemalen dooreen windvijzelmolen en door een stoomgemaal. De molen staat in het noordoosten van den polder en brengt het water op het Groote maar. De molen heeft eene vlucht van M. 22.80 en werkt op twee vijzels, die eene middellijn hebben van M. 1.55 en M. 1.30. Het stoomgemaal staat op de noordelijke grens ten westen van den grindweg van Siddeburen naar Noordbroek en slaat uit op het Lutjemaar. Het heeft een Cornwall-ketel met eene verwarmingsoppervlakte van 34 M2.; de machine van 18 paardekrachten met condensatie, luchtpomp en hoogdrukcilinder werkt op eene vijzel met eene middellijn van M. 1.55. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.75 -f- W.P. tot M. 1.15 -h W.P. OLDAMBT. Bij besluit van Gedep. Staten van 25 Juni 1875 werd het peil vastgesteld op M. 2.55 W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watergemalen, enz., en de vier hoofdwateringen met duikers en pendammen nader omschreven in art. 4 Regl. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. De lasten hebben bedragen over 1904/s gemiddeld ƒ4.40 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE KORENGARST. O = M. 1.66 GEMEENTE P = M. 2.80 -H W.P. NOORDBROEK. Het molencontract van dezen polder dagteekent van den 24 Juni 1806. Het tegenwoordige waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van 14 November 1894, (P. B. 1895, no. 17). Het is groot H. 249.51.05 en grenst: ten noorden aan den noordelijken kadijk van de Siepsloot, die tevens de scheiding uitmaakt tusschen de waterschappen Oldambt en Duurswold en door de aanzwettende eigenaren in Duurswold wordt onderhouden, en verder aan den zuidelijken kadijk van het Lutjemaar, in onderhoud bij het waterschap Oldambt; ten oosten aan den grindweg door Noordbroeksterhamrik, in onderhoud bij de gemeente Noordbroek, en aan den westelijken kadijk van het Groote maar, in onderhoud bij het waterschap Oldambt; ten zuiden aan het waterschap de Noordermolenkolonie, waarvan het is gescheiden door hooge landen met pendammen, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren in dat waterschap; ten westen aan den kunstweg van Siddeburen naar Noordbroek, in onderhoud bij de gemeente Noordbroek. De gronden worden doorsneden dooreen boezemkanaal van het waterschap Oldambt, het Lutjemaar, dat met de kadijken door dat waterschap onderhouden wordt. Eene grondpomp, eveneens in onderhoud bij dat waterschap, verbindt de beide deelen van het waterschap. Een windvijzelmolen slaat het water uit op het Groote Maar. OLDAMBT. De molen heeft eene vlucht van M. 18; de middellijn van de vijzel is M. 1.25. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.80 W.P. tot M. 1.14 -H W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet heeft plaats gehad. De waterstand wordt des zomers zoo nabij mogelijk op M. 2.90 -r- W.P. gehouden, terwijl inden winter zoo laag mogelijk wordt afgemalen. Op algemeeue kosten wordt het onderhoud gedragen van den molen, enz., van alle wateringen en verdere objecten bij art. 4 Regl. nauwkeurig omschreven. Alle gronden dragen naar de grootte tot de kosten bij, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld f 1.50 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE BOLDERIJ GEMEENTEN O = M. 1.70. NOORDBROEK EN SCHEEMDA. P M. 2.60 ~ W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van den 27 November 1862 en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van den 10 November 1868, (P. B. nos. 31 en 79). Het is groot H. 282.83.38, met nog de onbelastbare perceelen, die niet inden legger zijn opgenomen, en waarvan de grootte niet bekend is. Het waterschap grenst: ten westen aan den grindweg door Noordbroeksterharnrik, in onderhoud bij de gemeente Noordbroek; ten noorden aan den zoogenaamden Hardenweg langs het Groote maar, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren in dit waterschap, en verder aan het Hondshalstermaar, waar langs de kadijk in onderhoud is bij het waterschap Oldambt; ten oosten aan het waterschap de Dellen, waarvan het gescheiden is door een kadijk, in laatstgemeld waterschap gelegen, in onderhoud bij den eigenaar; ten zuidoosten voor een deel aan het Buiten Nieuwediep, waar de afsluiting bestaat in hooge gronden en een dam, in onderhoud bij dit waterschap, en verder aan den Bechte Walster grindweg, in onderhoud bij de gemeente Noordbroek, OLDAMBT. en aan het waterschap de Evenreitster'Molenkolonie, waarvan het is afgescheiden door hooge gronden met dammen, in onderhoud bij de eigenaren in dit waterschap. Het waterschap wordt in het noordoosten doorsneden door den Noord-Oosterlocaalspoorweg; voor de watergemeenschap dient eene ijzeren buis van M. 0.20 middellijn. De bemaling geschiedt dooreen windvijzelmolen en een stoomgemaal, beide staande aan den oostelijken hoek van het Groote maar, die het water daarop uitslaat. Het stoomgemaal heeft een vaste compound locomobile met vlampijpketel en reguleerende expansie bij den hoogdrukcilinder; de ketel biedt weerstand tegen 9 ’/2 atmospheren druk en de machine heeft een vermogen van 22 E.P.K.; de machine drijft eene vijzel van M. 1.20 middellijn, die het water kan opvoeren van M. 2.60 tot M. 0.95 -f- W.P. De molen heeft eene vlucht van M. 20.30; de middellijn der vijzel is M. 1.34. Het water kan worden opgevoerd tot M. 0.90 -h W.P. en afgemalen tot M. 2.60 W.P. Volgens het Reglement moet het water zoo laag mogelijk worden weggemalen, doch inde maanden Mei tot en met September tot eendoor Gedep. Staten te bepalen peil, dat echter nog niet is vastgesteld. De waterstand wordt inde bovenbedoelde maanden gehouden op M. 2.36 h- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden; de molen en de hoofdwatering, een duiker en de twee bovenvermelde afsluitingen. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte. Het bedrag der lasten was over 1904/8 gemiddeld ƒ2.80 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE WESTERSCHE MOLENPOLDER. GEMEENTEN O = M. 2.24. SCHEEMDA EN NOORDBROEK. P = M. 2.95 -f- W.P. Deze gronden werden sedert 1798 bemalen onder den naam van de Scheemderhamrikkermolenkolonie. Het Reglement van het tegenwoordige waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 9 Juli 1863 (P. B. no. 51), gewijzigd den 9 Juli 1879, (P. B. no. 49), den 11 November 1885 (P. B. no. 93), en den 13 Juli 1887, (P. B. no. 53). OLDAMBT. Het is groot H. 660.94.32 en wordt begrensd: ten noordoosten, vanaf het Nieuwe diep tot aan het Termunter Zijldiep, door een puinweg, in onderhoud bij de eigenaren; ten oosten door het Termunter Zijldiep, zijnde de pendammen ten laste der aanliggende ingelanden; (van de zuidelijke grens tot Nieuw Scheemda bevindt zich hier echter een bestraat voetpad, in onderhoud bij de gemeente Scheemda); ten zuiden door den provincialen grindweg van Scheemda naar Noordbroek en ten westen door de Hooilaan, in onderhoud bij de gemeente Noordbroek, en door het Buiten Nieuwediep, waar de gronden zijn afgesloten door pendammen, in onderhoud bij de aanliggende eigenaren. Twee pendammen evenwel, één aan de oostelijke en één aan de westelijke grens, die veel zorg vereischen, worden door dit waterschap onderhouden. De gronden worden bemalen dooreen windvijzelmolen en dooreen stoomgemaal. Beide zijn gelegen aan het Buiten Nieuwediep en slaan het water daarop uit. De molen heeft eene vlucht van M. 22.25 en werkt op twee vijzels, waarvan de grootste, met eene middellijn van M. 1.25, het water kan opvoeren van M. 2.80 -r- W.P tot M. 0.56 -h W.P. en de andere, met eene middellijn van M. 1.00, van M. 2.95 -f- W.P. tot M. 0.77 -f- W.P. Het stoomgemaal, gesticht in 1878, heeft een Cornwallketel met vier Gallowaybuizen met eene verwarmingsoppervlakte van 41M3. De horizontaal liggende machine van 24 paardekrachten brengt eene vijzel in beweging van M. 1.60 in middellijn, die per minuut 60 M3. water van M. 2.52 -h W.P. tot M.0.83 W.P.kan opvoeren. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur vastgesteld, wat echter nog niet is geschied. Het water wordt echter steeds zoo laag mogelijk weggemalen. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watergemalen, enz., de hoofd- en dwarswateringen, zes duikers en de bovenvermelde twee pendammen. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are, ter gezamenlijke grootte van H. 1.18.38. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 ƒ 3.62 per H. Het bestuur bestaat uit vier leden. 38 OLDAMBT. WATERSCHAP DE WATERKAMPEN GEMEENTE O = M. 1.80. NOORDBBOEK. P = M. 3.00 -r- W.P. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 10 Juli 1889, (P. B. no. 61). Daarbij werden onder één waterschap vereenigd twee poldertjes, waarvan de een oostelijk gelegen, genaamd de Waterkampen, met eene pomp uitwaterde op het Lutjemaar en de andere, de Legemeedster polder, ook met eene pomp daarop uitloosde, doch tevens met een molentje het water op het Groote maar bracht. Tot de stichting van dit molentje was door Gedep. Staten vergunning verleend den 12 April 1842. Het waterschap is groot H. 38.23.22 en wordt begrensd door het Lutjemaar, het Groote maar en den kunstweg door Noordbroekster hamrik. De kadijken langs de gemelde maren, tot afsluiting van den buiten waterstaat, moeten op de afmetingen in art. 36 Regl. bepaald door de ingelanden op wier landen ze liggen, worden onderhouden. De grindweg is in onderhoud bij de gemeente Noordbroek. Het water wordt dooreen windvijzelmolen op het Lutjemaar gebracht. De molen heeft eene vlucht van M. 15, de vijzel eene middellijn van M. 0.75. Het water kan worden opgevoerd tot M. 1.20 -f- W.P. en weggemalen tot M. 3.00 -f- W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur, bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand is inden zomer meestal M. 2.50 ■— W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., de opgaande- en de dwarswateringen op dein art. 4 Regl. bepaalde afmetingen. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte. Het bedrag der lasten over 1904/8 was gemiddeld f 4.75 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. OT.DAMBT. WATERSCHAP DE DELLEN. GEMEENTEN O = M. 2.20. NIEUWOLDA EN SCHEEMDA. P = M. 8.30 -r- W. P. De molenkolonie, de Deller molenpolder, werd sedert 1793 bemalen. In 1853 werd door Gedep. Staten toegestaan den afgebranden molen te herbouwen en bij Statenbesluit van 12 Nov. 1856 werd de molenkolonie uitgebreid tot de tegenwoordige grootte. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van 15 November 1882, (P. B. 1883, no. 4). Het is groot H. 211.47.56 en grenst: ten noordwesten en noordoosten aan het Hondshalster maar, het Hamrikker maar en voor een klein deel aan het Termunter Zijldiep, waar de kaden in onderhoud zijn bij het waterschap Oldambt; ten zuidoosten aan den kunstweg, in onderhoud bij de gemeente Nieuwolda, en verder aan het waterschap de Boiderij, waarvan het is gescheiden dooreen kadijk, in onderhoud bij den eigenaar der gronden in dit waterschap, waarop die dijk is gelegen. Het waterschap wordt doorsneden door den Zwaagweg en het Kleine maar; de gemeenschap wordt hersteld door twee grondpompen in onderhoud bij het waterschap. Inden Noordoosterlocaalspoorweg, die eveneens het waterschap doorsnijdt, ligt tot herstel der watergemeenschap een ijzeren buis van M. 0.60 middellijn. In het midden van den polder staat de windvijzelmolen en het stoomgemaal die het water brengen op het Kleine maar, dat naar het Hamrikkermaar voert. De vlucht van den molen is M. 28.50; hij werkt op twee vijzels met eene middellijn van M. 1.50 en van M. 1.30. Het water kan worden opgevoerd tot M. 1.10 W.P. en afgemalen tot op M. 3.30 W. P. Het stoomgemaal heeft eene vaste locomobile van 50 E. P. K. die op eene vijzel werkt van M. 1.50 middellijn; het water kan worden opgevoerd van M. 2.35 tot M. 0.64 -r- W.P. Het peil wordt op voordracht van het bestuur door Gedep. Staten bepaald, wat echter nog niet is geschied. Het water wordt inden zomer op M. 2.88 -r- W. P. gehouden, doch inden winter zoo laag mogelijk weggemalen. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., het Kleine maar met de kaden vanaf den molen tot het OLDAMBT. Hamrikker maar, de beide grondpompen bovenvermeld en verder alle wateringen. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte. De lasten hebben over 1904/„ bedragen gemiddeld f 5.75 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP TONNISTIL GEMEENTE O. M. 2.00. TERMUNTEN. P. = M. 3.00 -r- W.P. De landen onder dezen polder worden bemalen sedert 1792. Het Reglement van het tegenwoordige waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van 23 November 1870, (P. B. 1871, no. 41.) Het is groot H. 192.67.46, voorzoover betreft de schotplichtige landen, doch de onbelastbare perceelen zijn niet inden legger opgenomen. Het waterschap grenst: ten noorden aan het waterschap Oterdum, waarvan het is gescheiden door den Ouden Zomerdijk, thans een kleiweg in onderhoud bij het waterschap Oterdum; ten oosten aan het waterschap de Zomerdijksterpolder, waarvan het is gescheiden door pendammen bij de aanzwettende eigenaren in dat waterschap in onderhoud, en verder aan het waterschap Weerdijk, waarvan het is gescheiden gedeeltelijk dooreen vervallen kadijk en overigens door dammen inde opgaande slooten, in onderhoud bij de aanzwettende eigenaren in dit waterschap; ten zuiden aan den Zuidbulsterpolder waarvan het is gescheiden door eene kade, in onderhoud bij dien polder; ten westen aan den Wagenborger kunstweg en aan hooge gronden in het dorp Wagenborgen tevens de grens uitmakende tusschen Oldambt en Duurswold. De weg is in onderhoud bij de gemeente Termunten, terwijl de overige gronden door de hoogere ligging eene natuurlijke scheiding vormen. Het waterschap wordt doorsneden door den Noordoosterlocaalspoorweg, waarin voor de watergemeenschap liggen een gewelfde brug, wijd M. 4.50, op de molenwatering ten behoeve van het zuidelijk gedeelte en eene ijzeren buis van M. 0.40 middellijn voor het noordelijk gedeelte. Een windvijzelmolen staande ten zuiden van den grindweg bij OLDAMBT. Tonnistil brengt het water langs een afvoerkanaal, gelegen langs de oostzijde van den spoorweg, op het Hondshalstermaar. De vlucht van den molen is M. 19.32, de middellijn van de vijzel M. 1.00. Het water kan tot M. 1.00 -f- W.P. worden opgevoerd en afgemalen tot M. 3.00 -r- W.P. Het peil wordt op voordracht van het bestuur door Gedep. Staten bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt inden zomer gehouden op M. 2.60 -r W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz, de afsluiting van den buiten waterstaat bovenvermeld en alle wateringen, bruggen en duikers, zooals die inden legger zijn omschreven. Tot de kosten wordt door alle gronden bijgedragen naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend voor de helft aan eenige hooggelegen perceelen onder het dorp Wagenborgen en aan eenige gronden, waarop de kadijk langs het Hondshalstermaar ligt, alle in art. 8 Regl. vermeld. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 ƒ 3.62 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. OUDAMBT. WATERSCHAP REIDERLAND. GEMEENTEN FINSTERWOLDE, BEERTA, NIEUWESCHANS, BELLINGWOLDE, WEDDE, OUDEPEKELA EN WINSCHOTEN. Het waterschap Reiderland, omvattende het Oude Yierkarspelen Zijlvest en het Bellingwolder Zijlvest met nog een gedeelte van de Lete, vroeger door ’s Rijkswatermolen bemalen, is opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 10 November 1864, (P. B. 1865, no. 5), gewijzigd bij Statenbesluiten van 22 November 1876, (P. B. no. 86), van 21 Juli 1881, (P. B. no. 57), van 13 Juli 1886, (P. B. no. 51), van 14 Juli 1891, (P. B. no. 67), van 11 November 1891, (P. B. 1892, no. 21), en van 20 Juli 1897, (P. B. no. 51). Bij Statenbesluit van 18 Juli 1899, (P. B. no. 40) werd een nieuw Reglement vastgesteld, gewijzigd bij besluiten van Gedep. Staten van 31 Augustus 1900, (P. B. no. 32) en van 9 October 1903 (P. B. no. 49) en bij Statenbesluiten van 27 November 1906 (P. B. 1907 no. 1) en van 29 October 1907, (P. B. 1908 nos. 4 en 53). Het omvat H. 12777.30.25 en grenst ten noorden aan het waterschap de Vereeniging en aan den Stadspolder. Ten oosten loopt de grens langs den Yleugeldijk van den Kroonpolder tot den Schanskersdijk, dezen volgende tot de Westerwoldsche A aan den Driestroom, langs en over de A en verder langs de voormalige zuidwestelijke vestingwallen van Langakker of Nieuwe Schans tot aan de Moersloot, langs die Moersloot en de Rijkgrens tot grenspaal 186 en valt verder samen met die van het waterschap Westerwolde. Afdeeling X. Ten zuiden en ten westen grenst het aan de waterschappen Westerwolde en Oldambt. De nauwkeurige grenzen worden bij de onderdeelen opgegeven. Het wordt doorsneden door de Pekel A, de Westerwoldsche A, het Yereenigd kanaal van het waterschap Westerwolde, het Winschoterdiep, de Rensel, en de Zuiderveenster- ofGockingawijk, welke kanalen niet tot den boezem van het waterschap belmoren. De afgescheiden deelen, het vierde en het vijfde onderdeel geheel en het zesde gedeeltelijk, worden door grondpompen met de andere gronden van het waterschap verbonden. Voor zoover de gronden, gelegen ten oosten van het Vereenigd kanaal, op dit kanaal afwateren, behooren zij tot het waterschap Westerwolde. Drie hoofdkanalen voeren het water naar de Reiderlander binnensluis inden Egypterdijk; van daar loopt een hoofdkanaal, lang M. 1426, diep M. 3.30 -4- W.P., glooiing der wallen 2.50 op 1 en bodemsbreedte M. 8.00, door den Reiderwolderpolder naar de Reiderlander buitensluis, die het water op de buiteninude inden Dollard afvoert. De buitensluis is een houten duikersluis met twee kokers, elk met één paar eb- en twee paar vloeddeuren, wijd M. 4.00. De slagdrempel ligt op M. 2.70 W.P. De binnensluis is eene steenen keersluis met twee openingen, met één paar vloed- en één paar ebdeuren, breed elk M. 4.15. De slagdrempel ligt op M. 8.10 W.P. De drie hoofdtoevoerkanalen zijn het Beersterdiep, het Buiskooldiep en de Buitentjamme. Het Beersterdiep loopt vanaf de Winschoter watermolens (6e onderdeel) en vanaf de BI ij ham ster grondpomp onder de Pekel A, (van daar tot Winschoter Oostereind wordt het ook Zijlkerdiep genaamd), door het westelijk gedeelte van het waterschap. Het Buiskooldiep voert het water vanaf de Bellingwolder grondpomp bij Klein Ulsda midden door het waterschap naar de binnensluis. De Buitentjamme loopt vanaf liet Spitlanderstoomgemaal, ten zuiden van den Koedijk, tot in het Buiskooldiep ten zuiden der binnensluis. Alle bedijkingen der hoofdkanalen zijn inden loop der laatste jaren op de hoogte van M. 0.70 W.P. gebracht. De hoofdkanalen worden volgens art. 4 Regl. onderhouden op eene bodemsdiepte van ten minste M. 8.00 -4- W.P. en REIDERLANT). het kanaal tusschen de beide sluizen en de buitenmude op eene hodemsdiepte van ten minste M. 3.10 W.P. Naast de binnensluis ligt een spuiduiker, die in 1891 is dichtgemetseld. Door dezen duiker werd het water dooreen molen, die onmiddellijk ten noorden der binnensluis stond, in het kanaal tusschen de beide sluizen gemalen, waardoor men gelegenheid had om door die groote hoeveelheid water, nadat de buitensluiswas geopend, door spuiing het slik, dat zich in de buitenmude ophoopte, te verwijderen. Deze wijze van spuien is echter in onbruik geraakt, de molen afgebroken, en thans geschiedt dit door het inlaten van buitenwater, doch slechts inde uiterste noodzakelijkheid bij langdurige droogte. Het is minder noodig dan vroeger, omdat de stoomgemalen van het 4e, sde en 6de onderdeel gedurende langen tijd water kunnen aanvoeren en de molenpolders het water tegen den zomer zooveel mogelijk ophouden. Er ligt in dit waterschap geen zoogenaamd boezemland, behalve een gedeelte van het dorp Beerta tusschen het Beersterdiep en den kunstweg, dat afwatert op het Beersterdiep; alle onderdeelen of dein die onderdeelen gelegen molenpolders loozen het water door kunstmiddelen op de boezemkanalen. Het peil van het waterschap, waarop wordt afgestroomd, is in art. 5 Regl. bepaald op M. 1.30 -h- W.P. Van den 1 Mei tot den 1 October mag beneden dat peil niet afgestroomd worden. Op de boezemkanalen mag het water door de watergemalen niet hooger worden gebracht dan W.P. ') Zoodra het water tot de bepaalde hoogte is gerezen, wordt het hoofdsein gegeven bij de zeesluis en dadelijk overgenomen door de vervangseinen bij de binnensluis, bij den molen van het waterschap de Herstelling, bij molen no. 1 van het sde onderdeel en bij het stoomgemaal van het 4de onderdeel. Op kosten van het waterschap worden onderhouden de buitenzeesluis en de binnensluis met het hoofdkanaal tusschen die beide sluizen en de buitenmude, de Egypterdijk 2) en de drie i) Politieverordening op de watermalingen in het waterschap van 29 October 1901. 2) Het onderhoud van dien dijk is bjj het Reglement ten laste van het waterschap gebracht. De gemeente Groningen evenwel was gehouden den dijk „zo op de Binnenlanden, van de Stads Bgipter Landen af tot an Bellingwolder zijl zijn gelegen, te onderhouden, En dezelve in geduirige sufficante staat te doen houden en bewaren” krachtens overkomst d.d. 1B Maart 1726 met de geïnteresseerde eigenaren van het karspel Einsterwolde. BEIT)ERUANn. bovenvermelde hoofdkanalen, het Beerster- en het Buiskooldiep en de Buitentjamme, met hunne bedijkingen. Alle gronden dragen tot de kosten bij voor de eene helft naar de grootte en voor de andere helft naar de belastbare kadastrale huurwaarde. Vrijdom wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden de belastbare huurwaarde van f 10, mits beneden 10 are, en aan woeste gronden totdat zij inde verhoogde Rijksbelasting zijn aangeslagen. Het bedrag van den omslag was over 1904/e f 0.50 en over 1906/9 ƒ0.40, over 1909/10 f 0.30 per H. en over dezelfde jaren f 0.01, f 0.008 en f 0.006 per gulden huurwaarde. Het waterschap is verdeeld in zeven onderdeelen, als: p H Belastbare Bedrag van den huurwaarde omslag. le onderdeel H. 1212.85.37 f 62609.38 f 739.51 2e „ „ 437.90.48 „ 41681.33 „ 381.46 3e „ „ 1455.03.98 „ 103465.12 „ 1057.30 4e „ „ 3508.98.51 „ 146759.07 „ 1933.25 5e „ „ 2328.40.14 „ 104160.56 „ 1323.48 6e „ „ 2071.44.81 „ 78050.55 „ 1089.73 7e „ „ 1762.66.96 „ 89432.35 „ 1065.39 H. 12777.30.25 f 626158.36 f 7590.12 De onderdeelen hebben, evenals inde andere groote waterschappen, hun aandeel in het bestuur wat het toezicht op de schouwbare voorwerpen, met uitzondering van die aan het beheer en de schouwing van het hoofdbestuur opgedragen, en wat de verkiezingen betreft. In buitengewone gevallen hebben zij echter de bevoegdheid bij laatstgenoemde voorwerpen voorzieningen te nemen. Zij hebben tevens het beheer en toezicht over de werken van het onderdeel, waarvan het onderhoud niet op het geheele waterschap rust. Het sde en 6e onderdeel zorgen buitendien door kunstmiddelen voor de waterlossing hunner gronden. Voor die huishouding der onderdeelen gelden dezelfde reglementaire bepalingen als voor het waterschap, in diervoege, dat het onderdeelsbestuur aan het hoofdbestuur afschrift zendt van de vastgestelde begrooting en omslag, doch geene overschrijving van den eenen post op den anderen noch betaling uit den post voor onvoorziene uitgaven geschieden mag zonder goedkeuring van het hoofdbestuur, terwijl de beslissing op REIDEKL AND. bezwaarschriften tegen de rekening en verantwoording aan het hoofdbestuur is opgedragen. De waterschappen of molenpolders, inde onderdeelen liggende, hebben ook hier een van het hoofden van het onderdeelsbestuur geheel onafhankelijk beheer. Het hoofdbestuur van het waterschap bestaat uit zeven leden, uit ieder onderdeel één, welke uit hun midden een voorzitter kiezen. leder onderdeel heeft een afzonderlijk bestuur van drie leden, waaronder als voorzitter het lid van het hoofdbestuur uit dat onderdeel. HET EERSTE ONDERDEEL. Het eerste onderdeel, genaamd Finsterwolde, grenst: ten noorden vanaf de grens van het waterschap Oldambt bij Golthoorn aan het waterschap de Yereeniging, waar de grens bestaat in afgegraven dijken en wel eerst inden kunstweg door Finsterwolde, in onderhoud bij de gemeente van dien naam, en daarna langs den Oostwolderpolder inden Ganzedijk en vervolgens inden Egypterdijk, in onderhoud bij het waterschap Reiderland; ten oosten en ten zuiden aan de Buiten- en Binnentjamme, van welke laatste de kaden in onderhoud zijn bij het 3de onderdeel, aan het dwarsloopend gedeelte van het Buiskooldiep, aan de Ulsder Tjamme en verder langs de Tjamme, de grens tusschen de gemeenten Finsterwolde en Beerta, tot den Veen weg ') en aan de zuidzijde van den Veen weg tot den kunstweg. Ten westen loopt de grens langs den bovenvermelden kunstweg, verder langs den Buiten Meerlandschen weg en eindelijk langs eene rechte laan tot Golthoorn, welke laan in onderhoud is bij het waterschap Oldambt. Door het onderdeel worden onderhouden: twee bruggen over het Beersterdiep en twee pompen met eenige slooten en wegen. De omslag bedroeg over 1909/, 0 f 439.01, zijnde f 0.20 per H. i) Hier bevinden zich geene kaden noch pendammen, daar de Tjamme de uitwatering is voor het waterschap de Tjamme in het Iste en 7de onderdeel gelegen. De Veenweg is, voor het gedeelte inde gemeente Finsterwolde gelegen, in onderhoud bij de aangrenzende pandplichtigen. REIDERLAND. over H. 1212.85.37 en f 0.004 per iederen gulden huurwaarde over eene belastbare huurwaarde van f 62609.38. In dit onderdeel liggen: Het waterschap Finsterwolderhamrik. „ „ de Vledder. „ „ de Tjamme, gedeeltelijk en gedeeltelijk onder het 7de onderdeel. WATERSCHAP FINSTERWOLDERHAMRIK. GEMEENTE O = M. 2.91. FINSTERWOLDE. P = M. 2.56 W.P. De molenkolonie Finsterwolderhamrik werd opgericht in 1802, Het Reglement van het tegenwoordige waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 22 Juli 1869, (P. B. no. 60), gewijzigd den 11 Juli 1888, (P. B. no. 41), en den 10 Juli 1884, (P. B. no. 38). Het is groot H. 359.46.00 en grenst: ten noorden aan de kade der Buitentjamme, langs den Egypterdijk; ten oosten en ten zuiden aan de kade langs de Binnentjamme en ten westen aan het Bellingwolder- of Buiskooldiep. De kaden langs het Bellingwolderdiep en de Buitentjamme zijn in onderhoud bij het waterschap Reiderland, die langs de Binnentjamme, over eene lengte van M. 1067, gelegen aan het oostelijk eind, bij de aanliggende eigenaren als ingelanden van het eerste onderdeel, voor het overige bij het 3de onderdeel. ') Ten zuiden van den Egypterdijk staan een windvijzelmolen en een stoomgemaal, die het water op eene molensloot naar de Buitentjamme brengen. De windmolen heeft eene vlucht van M. 24.60 en werkt op eene vijzel, die eene middellijn heeft van M. 1.26. Het stoomgemaal heeft een Cornwall-ketel met eene verwarmingsoppervlakte van 36 M2.; de machine van 18 paardekrachten werkt op eene vijzel in middellijn M. 1.30, welke per minuut !) Ingevolge acte verleden voor mr. A. H. Koning, notaris te Finsterwolde, d.d. 7 Juni 1888 zijnde kade en pendings van de Binnentjamme, behoudens de gemelde uitzondering, in onderhoud overgegaan aan het Bde onderdeel. REIDERLAND. 32 M3. kan opvoeren van M. 2.56 -f- W.P. tot M. 0.35 + W.P. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Door het waterschap wordt voorzien in het onderhoud van de watergemalen, van de molensloot en de afwateringskanalen in art. 4 Regl. genoemd op de afmetingen bepaald in art. 36 Regl. en van drie duikers. Tot de algemeene kosten dragen alle gronden bij naar de grootte. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 / 3-31 Per H- Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE YLEDDER. GEMEENTE O = M. 3.00. FINSTERWOLDE. P= M. 2.74 W.P. Het contract nopens den Vledderwatermolen werd opgericht den 7 April 1800. Het Reglement van het tegenwoordige waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 13 November 1877, (P. B. no. 87). Het is groot omstreeks H. 256 en grenst ten noorden en ten westen aan de kade langs het Beersterdiep; ten oosten, en voor een deel ten zuiden, aan de kade langs het Bellingwolderdiep, alle welke bekadingen in onderhoud zijn bij het waterschap Reiderland, en ten zuiden aan de Binnentjamme en den Oudenweg; langs de Tjamme zijn pendammen, in onderhoud bij de aangrenzende eigenaren, tot afsluiting van den buitenwaterstaat. Aan den mond van het Vledderdiep onmiddellijk bij het Beersterdiep staat een stoomwatergemaal, dat het water op genoemd diep uitslaat. Het stoomgemaal heeft een Cornwallketel met eene verwarmingsoppervlakte van 28.50 M2.; de machine van zestien paardekrachten werkt op eene vijzel, ter middellijn van M. 1.20, welke per minuut22585 M3. kan opvoeren van M. 2.74 -f- W.P. tot M. 0.26 + W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: het stoomgemaal, REIDERLAND. enz., en de afwateringen met de pompen in art. 4 Regl. omschreven. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 f 4.50 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE TJAMME. GEMEENTEN O = M. 2.53. FINSTERWOLDE EN BEERTA. P = M. 2.30 W.P. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van den 11 Juli 1883, (P. B. no. 55), waarbij de gronden gelegen onder de molenpolders de Ijsbeer en de Wolf en het waterschap de Modderlanden tot één geheel werden vereenigd, onder gelijktijdige opheffing van het waterschap de Modderlanden, met het plan om gezamenlijk een stoomgemaal voor den waterafvoer op te richten. Het is groot H. 849.74.68 en grenst: ten noorden vanaf Golthoorn aan den kunstweg in onderhoud bij de gemeente Finsterwolde, den afgegraven dijk van 1701 en den Ganzedijk, de grensscheiding van het Iste onderdeel en van het waterschap de Vereeniging; ten oosten aan de kadijken langs het Beersterdiep tot aan Buiskooltil en verder langs den zuidkant van den kunstweg, in onderhoud bij de gemeenten Winschoten en Beerta, tot aan het waterschap de Bovenlanden; ten zuiden aan genoemd waterschap, waar de scheiding bestaat in eene laan, in onderhoud bij den eigenaar; ten westen aan het waterschap Oldambt, waar de grenzen samenvallen met die van het Iste en 7de onderdeel, tot aan Golthoorn. Het onderhoud der waterkeeringen tot afsluiting van den buitenwaterstaat is, voorzoover het waterschap grenst aan het Beersterdiep, ten laste van het waterschap Reiderland, terwijl de pendammen langs de iEkamper Raaiing, den Buiten Meerlandschen weg en de laan naar Golthoorn in onderhoud zijn bij de aanzwettende eigenaren. Tegenover het watergemaal van het waterschap de Herstelling, inde onmiddellijke nabijheid van het Beersterdiep, staan een wind- REIDERLAND. vijzelmolen en een stoomgemaal, die het water op gemeld diep uitslaan. De molen heeft eene vlucht van M. 22 en werkt op twee vijzels met eene middellijn van M. 1.60 en M. 1.20. Het stoomgemaal heeft een Cornwall-ketel; de machine, horizontaal liggende, werkt met condensatie en zelfregelende variable expansie en brengt eene vijzel in beweging van M. 1.60 middellijn, die 43 M3. water per minuut kan verzetten. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.30 -r- W.P. tot M. 0.23 -f W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt zooveel mogelijk gehouden op M. 2.18 -r- W.P. Op kosten van het waterschap worden onderhouden: de watergemalen, de Tjamme tot aan de grens van het waterschap de Bovenlanden en de Hardenberger watering tot aan de Ringsloot met nog eene opgaande watering met dwars watering, aansluitende aan de Tjamme, vier duikers en eene pomp. Tot de kosten wordt door alle gronden bijgedragen naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vier are en aan omstreeks H. 350 hoogliggende gronden in het noordwestelijk gedeelte van het waterschap, wier opneming noodzakelijk was, omdat zij bij uitsluiting hunne afwatering zouden verliezen. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 190 4/a / 5.50 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden. HET TWEEDE ONDERDEEL. Het tweede onderdeel, genaamd Kroonpolder, grenst vanaf het Marijke ten noorden aan de Boenderstreek en aan den Middendijk, lang M. 3614, hoog M. 1.45 + W.P., in onderhoud bij de pandplichtige eigenaren inden Kroonpolder; ten zuidoosten aan den Vleugeldijk langs de Westerwoldsche A, lang M. 2384, hoog M. 2.13 + W.P., tot den Schanskersdijk; ten zuidwesten aan den Schanskersdijk en aan den Ouden Dijk, kunstweg in onderhoud bij de gemeente Beerta. De Kroonpolder is ingedijkt in 1696. REIDERLAND. Het onderdeel maakt een deel uit van het waterschap de Nieuwe Spitlanden, dat voor den waterafvoer dezer gronden zorg draagt. Het water wordt door de Ringsloot om den polder naar een duiker gevoerd, die onder den kunstweg bij Oudedijk in eene watering uitloopt naar de Binnentjamme. Deze duiker „het Marijke” genaamd is lang M. 6.05, wijd M. 1.49, terwijl de bovenkant ligt op M. 0.32 W.P. en de bodem op M. 2.35 -f- W.P. Onder dien bodem ligt nog eene ijzeren afvoerbuis, wijd M. 0.203. Het peil is dat van het waterschap de Nieuwe Spitlanden. Ten laste van het onderdeel is het onderhoud der afwatering de Ringsloot en een gedeelte der Binnentjamme, van het Marijke tot het stoomgemaal van het waterschap de Nieuwe Spitlanden, het laatste gemeenschappelijk met het derde onderdeel, van den duiker en van nog drie kleinere duikers. De omslag bedroeg over 1909/l0 f 249.84, zijnde /'0.28‘/2 per H. over H. 437.90.48 en f 0.03 per iederen gulden huurwaarde over eene belastbare huurwaarde van f 41681.33. HET DERDE ONDERDEEL. Het derde onderdeel, genaamd Nieuw Beerta, wordt begrensd ten noorden en noordoosten door den Koedijk, lang M. 750, hoog M. 2.13 -j- W.P., den Oude Dijk en den Schanskersdijk; ten zuidwesten door de kade langs de Westerwoldsche A tot aan het Buiskooldiep; ten westen door het Buiskooldiep en ten noordwesten door de Binnen- en Buitentjamme tot den Egypterdijk. Het onderhoud van den Koedijk is ten laste van den eigenaar. Het onderdeel voorziet in het onderhoud der kade langs de Westerwoldsche A vanaf het Buiskooldiep tot dicht bij de Oude Zijl, lang M. 4625, hoog M. 1.68 + W.P., zijnde voor de laatste M. 38 de aanliggende eigenaar pandplichtig, van de Binnentjamme en van alle afwateringskanalen, welke niet speciaal ten laste der verschillende waterschappen zijn gebracht. De kade langs en buiten het Buiskooldiep is in onderhoud bij het waterschap Reiderland, die langs de Binnentjamme en de Ringsloot, hoog M. 0.30 + W.P., bij de aanliggende eigenaren evenals die langs de Westerwoldsche A. REIDERLAND. De omslag bedroeg over 1909/10 f 1246.63, zijnde /'0.43 per H. over H. 1455.03.98 en f 0.06 per iederen gulden huurwaarde over eene belastbare huurwaarde van f 103465.12. In dit onderdeel liggen : Het waterschap de Nieuwe Spitlanden. n „ de Stadskiel. WATERSCHAP DE NIEUWE SPITLANDEN. GEMEENTEN FINSTERWOLDE, O M. 8.60 BEERTA EN NIEUWE SCHANS. P M. 3.82 W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 17 Juli 1906 (P. B. no. 58). Het is groot omstreeks H. 1925 en bestaat uit de bij genoemd besluit opgeheven waterschappen Spitlandermolenpolder en Simson. De grenzen zijn : ten noorden de oostelijke kade van de Buitentjamme, de binnenberm van den Egypterdijk, de Koedijk en de Middendijk; ten oosten en zuidoosten de binnenberm van den vleugeldijk, de kunstweg naar Nieuwe Schans, en de kade langs de Westerwolsche A tot het Buiskooldiep; ten westen en noordwesten de oostelijke kade langs het Buiskooldiep en de Binnentjamme tot het stoomgemaal en van daar de Buitentjamme tot den binnenberm van den Egypterdijk. De hoofd wateringen zijn: de Binnentjamme, de Ringsloot, voor afwatering van den Kroonpolder op de Binnentjamme, en het afwateringskanaal van het voormalig waterschap Simson. De bemaling geschiedt op de Buitentjamme door twee stoomgemalen en een windmolen, De gemalen kunnen naar behoefte afzonderlijk en tezamen in werking worden gesteld; daartoe zijnde wateringen naar het zuidelijk stoomgemaal en naar het noordelijk stoomgemaal met windmolen nabij het zuidelijk stoomgemaal verbonden door eene sloot met beweegbaar keerschut en is aan de noordzijde der grondpomp onder de Ringsloot eene beweegbare afsluiting gemaakt. Het zuidelijk stoomgemaal, op het einde van de Binnentjamme staande heeft een Cornwall-ketel met 8 Gallowaybuizen met eene verwarmingsoppervlakte van 50 MA De machine werkt met condensatie en verstelbare expansie en brengt twee vijzels in REIDERLANO. beweging, waarvan de eene, met eene middellijn van M. 2.00, 76 M3. en de andere, met eene middellijn van M. 1.70,58 M3. per minuut kan verzetten. Het water kan worden opgevoerd van M. 3.32 -f- W.P. tot M. 0.28 + W.P. Het noordelijk stoomgemaal heeft een Cornwall-ketel met eene verwarmingsoppervlakte van 42 M2. De machine werkt op eene vijzel die 40 M3. water per minuut kan verzetten. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.86 ~ W.P. tot M. 0.30 -(- W.P. De molen heeft eene vlucht van M. 23 en werkt op twee vijzels met eene middellijn van M. 1.435 en M. 1.49. Het peil wordt door Gedep. Staten bepaald op voordracht van het bestuur, wat nog niet is geschied. Ten laste van het waterschap worden onderhouden: de watergemalen enz., de Binnentjamme vanaf het zuidelijk watergemaal tot de zuidelijke Ringsloot en de Ringsloot tot aan het Marijke met nog de helft van de Tjammebrug, de verbindingssloot met keerschut en de afsluiting van de grondpomp bovengenoemd. Tot de algemeene kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are. De lasten bedroegen in 1907/, 0 gemiddeld f 3.07 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. Het waterschap de Stadskiel brengt het water inde kanalen van dit waterschap, doch draagt niet bij inde kosten. WATERSCHAP DE STADSKIEL. GEMEENTE O = M. 1.69. NIEUWE SCHANS. P = M. 2.89 -f- W.P. Reeds vóór het jaar 1803, toen de gemeente Groningen eigenares der thans tot dit waterschap behoorende gronden was, werden die reeds bemalen. Het Reglement van het tegenwoordige waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van 16 Juli 1868, (P. B. no. 108.) Het is groot H. 32.64.95 en is gelegen tusschen de Oude A, de spoorweggracht, de Westerwoldsche A en den kunstweg naar 39 REIDERLAND. Nieuwe Schans, hoog M. 2.05 -f- W.P., in onderhoud bij de gemeente Winschoten en Beerta. De Akade, hoog M. 1.63 + W.P., en de Oude Akade, hoog M. 0.55 + W.P., zijn in onderhoud bij het derde onderdeel. De gronden loosden vroeger het water op de Oude A door de Oude sluis, doch door het bouwen der Oude Statenzijl en het maken van het Nieuwe kanaal daar heen werd die afwatering afgesloten en aan de Stadskiel eene nieuwe uitwatering verschaft op de Ringsloot naar de Buitentjamme. Een windvijzelmolen loost het water ook thans nog op de Oude A inde Ringsloot in het waterschap de Nieuwe Spitlanden, waarvoor geene bijdrage inde kosten van dat waterschap wordt betaald. De molen heeft eene vlucht van M. 13.08; de middellijn der vijzel is M. 0.88. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.89 -4- W.P. tot M. 1.20 W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Het waterschap onderhoudt den watermolen enz., terwijl alle gronden naar de grootte tot de kosten bijdragen. Het bedrag der lasten was over 1904/s gemiddeld f 6.50 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. HET VXEEDE ONDERDEEL. Het vierde onderdeel, genaamd Bellingwolde, grenst ten oosten, vanaf de Westerwoldsche A, aan de vestingwerken te Nieuwe Schans, aan de Moersloot, aan de Rijksgrens tot Paal no. 186 en verder aan den Nieuwen Veen- of Leidijk tot aan het Veendiep; ten zuiden langs den buitenteen van de oostelijke kade van het Veendiep en over het Vereeenigd Kanaal van het waterschap Westerwolde tot aan en over de Westerwoldsche A, aan die A en verder aan den buitenteen van den Startjedijk tot aan de Nieuwe A; ten westen aan de Nieuwe A.; ten noorden aan de Pekel A en de Westerwoldsche A, van de Draaierij tot Nieuwe Schans. Voorzoover de gronden gelegen ten oosten van het Vereenigd Kanaal op dit kanaal afwateren, behooren zij tot het waterschap Westerwolde. KEIDERLAND Het onderdeel voorziet in het onderhoud van de afwateringskanalen naar de molens, van den bovengenoemden Nieuwen Veendijk, van de bekadingen aan weêrszijden van het Veendiep tot aan de A ') en inde aflossing en rentebetaling der leening aangegaan voor het oprichten van twee nieuwe stoomgemalen, waarvan één staat aan het noordwestelijk einde van het Langsdiep en één aan het noordelijk einde van het Hamsterdiep, dat in 1900 is gesticht. Bij besluit der ingelanden van 25 September 1895 zijn ook alle andere bedijkingen, met uitzondering van eene lengte van M. 481 aan de Westerwoldsche A van den Startjedijk tot de Bult, van de Pekel A van Draaierij tot de Bult en van de Westerwoldsche A van de Bult tot Nieuwe Schans zoomede de Moerwal in onderhoud overgegaan aan het 4de onderdeel tegen eene afkoopsom van ƒ 0.05 per Meter van de pandplichtigen der A-dijken en van ƒ 0.04 van die van den Moerwal. De omslag bedroeg over 190 9/10 / 6313.40, zijnde f0.90 per H. over H. 3508.98.51 en ƒ2.15 per iederen gulden huurwaarde over eene belastbare huurwaarde van f 146.759.07. In dit onderdeel ligt het waterschap Bellingwolde. WATERSCHAP BELLINGWOLDE. GEMEENTEN BELLINGWOLDE O = M. 3.08. EN NIEUWE SCHANS. P = M. 2.41 -f- W.P. Tot de oprichting van vier windmolens in het karspel Bellingwolde werd vergunning verleend bij hesluit van Gedep. Staten van 9 Februari 1829. Het Reglement van het tegenwoordige waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van 9 Juli 1879, (P. B. no. 48), gewijzigd den 11 November 1885, (P. B. 1886, no. 3), den 14 November 1888, (P. B. no. 81), den 11 November 1891, (P. B. 1892 no. 22) en den 20 November 1900 (P. B. 1901, no. 11). Het is groot H. 3340 en ligt geheel binnen de grenzen van het vierde onderdeel, welke boven zijn opgegeven. Het waterschap is uitsluitend niet de zorg voor de bemaling der gronden belast. !) Een gedeelte echter der westelijke kade langs het Veendiep is in onderhoud bij de gemeente Bellingwolde. KEIDERLAND. Het water wordt dooreen duiker onder de Westerwoldsche A bij Klein Uisda op het Buiskooldiep gebracht door twee stoomgemalen en een windvijzelmolen waarvan één stoomgemaal op het noordwestelijk einde van het Langsdiep en het andere op het noordelijk einde van het Hamster- of Tijdensdiep; de windmolen staat ongeveer M. 250 ten zuidwesten van laatstgenoemd gemaal. De molen heeft eene vlucht van M. 23 en werkt op twee vijzels van M. 1.80 en M. 1.60 middellijn. Het eerstgenoemd stoomgemaal heeft twee ketels met eene verwarmingsoppervlakte van 61 M2.; de machine van 72 paardekrachten werkt op twee vijzels, van M. 1.80 en M. 1.60 middellijn, die per minuut 68 M3. en555 M3. water verzetten en dat onder valschutten naar den duiker brengen. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.41 -f- W.P. tot M. 0.67 -j- W.P. Het laatstgenoemd stoomgemaal heeft een Cornwall-ketel met twee stookkanalen, waarin Gallowaybuizen, en een verwarmend oppervlak van 82 M2.; een tandem-compound machine met condensatie en variable expansie brengt twee vijzels in middellijn M. 2.00 en M. 1.74 in beweging; de vijzels kunnen niet tegelijk werken. Door de groote vijzel kan 78 M3. water per minuut van M. 2.70 h- W.P. tot W.P. en door de kleine vijzel 60 M3. van M. 3.50 -f- W.P. tot W.P. opgevoerd worden. Het stoomgemaal begint te werken als het polderwater is gestegen tot M. 2.10 W.P. Het peil van het waterschap is M. 1.30 -r- W.P. Het waterschap wordt doorsneden door het Vereenigd kanaal van het waterschap Westerwolde; tot herstel der watergemeenschap dienen twee grondduikers, de noordelijkste nabij den watermolen van den polderde Uiterdijken hierna genoemd, de zuidelijkste inde Leete, nabij de doorsneden Moersloot, is groot binnenwerks M. 0.62 bij M. 0.60. Op algemeene kosten worden onderhouden de watergemalen met annexen, waartoe door alle gronden wordt bijgedragen, voor de helft naar de grootte en voor de wederhelft naar de kadastrale huurwaarde. Vrijdom wordt voor 2/3 gedeelte verleend aan de gronden, gelegen in Sectie D der gemeente Bellingwolde, ter grootte van H. 1657.40.94, wegens de mindere waarde dier landen en voor het geheel aan het eenig grondbezit beneden vijf are mits hebbende eene huurwaarde beneden f 3.00, voorts aan REIDERLAND. woeste gronden totdat zij na onginning inde Rijksbelasting zijn aangeslagen. Bovendien genieten voor ‘/s vrijdom de gronden behoorende tot de hierna genoemde Boonenschansker molenkolonie; deze vrijdom vervalt zoodra die kolonie haar molen niet meer voor bemaling harer gronden gebruikt of de binnen haar gebied liggende wateringen en kunstwerken in beheer en onderhoud zullen zijn overgegaan bij het 4e onderdeel van het waterschap Reiderland. De omslag bedroeg over 1907/8 en 8/9 ƒ 1.00 per H. over H. 2898.01.66 en ƒ 0.022 per gulden huurwaarde over eene belastbare huurwaarde van ƒ 132478.82. Het bestuur bestaat uit vijf leden. In het oostelijk deel van dit waterschap ligt nog de polder, de Uiterdijken of Boonenschansker molenkolonie, groot H. 176.75.00, tusschen de Westerwoldsche A, Nieuweschans, den kunstweg naar Bellingwolde en eene watering, die noordwaarts van dien kunstweg naar het noordelijk stoomgemaal van het waterschap Bellingwolde voert. Een windwatermolen, ten oosten van het stoomgemaal staande, die op twee vijzels, groot in middellijn M. 0.95 en M. 0.70 werkt, brengt het water op den boezem van het waterschap Bellingwolde. Wanneer de waterstand in het waterschap Bellingwolde voldoende laag is kan de polder daarop vrij uitwateren dooreen steenen duiker met schuif, hoog en wijd M. 1.50, liggende nabij en ten westen van den molen. De bodem van den duiker [ligt op M. 2.97 W.P. De molenwatering langs den Adijk wordt door dezen polder onderhouden. Inde door het Yereenigd kanaal verbroken watergemeenschap wordt voorzien dooreen grondduiker nabij den molen, groot binnenwerks M. 1.00 bij M. 0.77. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. De lasten, waartoe alle gronden naar de grootte en naar de belastbare huurwaarde elk voor de helft bijdragen, bedroegen over190443/3 gemiddeld ƒ1.16 per H. en ƒ0.025 per gulden huurwaarde. Het bestuur bestaat uit drie leden. REIDERLAND. HET VIJFDE ONDERDEEL. O = M. 3.01. P = M. 2.53 W.P. Het vijfde onderdeel genaamd Blijham, grenst ten noorden vanaf de Nieuwe A tot Winschoterzijl aan de Pekel A, de kadijk lang M. 2152 is M. 1.23 + W.P. hoog; ten westen aan de Pekel A; (de dijk van de brug te Winschoterzijl tot den westelijk gelegen molen, lang M. 1292, is hoog M. 1.60 + W.P.; van daar tot Winschoter Hoogebrug, lang M. 1758, hoog M. 1.40 + W.P.; van daar tot den provincialen kunstweg, hoog M. 1.18 + W.P.; van daar tot den kunstweg der gemeente Oudepekela M. 1.30 + W.P.). Ten zuiden wordt het onderdeel begrensd door den Louwdijk vanaf evengenoemden kunstweg tot aan den dijk van de Morige, hoog M. 1.05 -f- W.P., door den dijk van de Morige, hoog M. 1.95, door den Lutjeloosterdijk, hoog M. 1.83 + W.P. en door den Startjedijk, hoog M. 1.68 + W.P.; ten oosten door den dijk langs de Nieuwe A, hoog M. 1.68 + W.P. Deze dijken zijn alle in onderhoud bij dit onderdeel. Het water wordt door twee windmolens en een stoomgemaal dooreen duiker, (de Blijhamster grondpomp), onder de Pekel A op het Zijlker of Beersterdiep gebracht. Eender windvijzelmolens staat aan de Pekel A dicht bij de oostelijke grens bij de Draaijerij, de andere tusschen Winschoterzijl en de Hoogebrug; beide brengen het water op een molenkanaal dat langs den Adijk van het oosten en van het westen naar den duiker voert. De molens hebben eene vlucht van M. 23 en werken beide op twee vijzels van M. 1.50 en M. 1.65 en van M. 1.80 en M. 1.60 middellijn. Het stoomgemaal staat bij den duiker te Winschoterzijl; het heeft drie Cornwall-ketels met Galloway-buizen lang M. 6.65, diameter M. 1.65, met eene gezamenlijke verwarmingsoppervlakte van 115 M2.; twee horizontaal liggende machines (van 40 en van 25 paardekrachten nominaal) werkende met condensatie en variabele expansie, brengen drie vijzels in beweging, waarvan twee eene middellijn hebben van M. 1.65 en de derde van M. 1.80. De beide eerstgenoemde vijzels voeren elk per minuut REIDERLAND. 52 M3. water op en te samen werkende 104 M3.; de groote vijzel voert per minuut 51 M3. op. Het water kan worden opgevoerd van M. 2.53 -f- W.P. tot M. 0.48 -f W.P. De waterstand wordt gewoonlijk gehouden op M. 1.67 h- W.P. Op kosten van het onderdeel worden onderhouden: de watergemalen, de genoemde dijken, de afvoer- en boezemkanalen en enkele duikers. De omslag bedroeg over 1909/l0 ƒ 10248.36, zijnde ƒ 2.20 over H. 2338.40.14 en ƒ0.049 per iederen gulden huurwaarde over eene belastbare huurwaarde van ƒ104160.56. HET ZESDE ONDEEDEEL. O = M. 4.32. P = M. 3.92 W.P. Het zesde onderdeel, genaamd Winschoten, grenst ten oosten vanaf de grens van het waterschap Oldambt aan het waterschap de Bovenlanden, (zevende onderdeel), waarvan het is gescheiden door pendammen, aan een tot de Bovenlanden behoorende zwetsloot, aan den Straatweg langs het Beersterdiep en aan het Zijlkerdiep, waar de kade in onderhoud is bij dit onderdeel en verder aan de Pekel A, waar de kade eveneens in onderhoud is hij dit onderdeel, tot aan Oudepekela. Ten zuidwesten, ten westen en ten noorden grenst het onderdeel aan de waterschappen Pekel A en Oldambt. De grens met Pekel A loopt van Oudepekela met eene kleine ombuiging naar het westen in noordelijke richting langs den zoogenaamden Veendijk naar de oostelijke grens van het waterschap Emergo, langs die grens, waar de kade langs de Nieuwe Yeensloot, in onderhoud is bij dit onderdeel, tot de Munnikeveensloot, het punt waar de grenzen van de waterschappen, Oldambt, Pekel A en Reiderland samenkomen. Eenige gronden echter ten westen van den Yeendijk gelegen, tusschen de Scholtenswijk en de eerste dwarswijk ten noorden, welke op die wijk uitloopt, hoewel behoorende tot Pekela A, wateren af op den boezem van Reiderland met eene pomp onder den Veendijk en worden door dit 6e onderdeel, tegen eene jaarlijksche vergoeding van f2O bemalen. Van het bovenvermelde REIDERLAND. punt aan de Munnikeveensloot, waar de kade in onderhoud is bij het waterschap Oldambt, tot de grens van het waterschap de Bovenlanden valt de grens samen met die tusschen de gemeenten Scheemda en Midwolda eenerzijds en Winschoten anderzijds en loopt de grens langs de genoemde sloot tot het Winschoterdiep en van daar met eene kleine ombuiging naar het oosten in nagenoeg noordelijke richting naar de Midwolder Raai en verder langs die Raai tot het begin der Hükamper Raaiing. Eenige gronden ten westen van die grens bij Napels en bij Kloosterholt, volgens de bij het Reglement aangegeven grens tot het Oldambt behoorende, wateren op dit onderdeel af, terwijl ten oosten der grens bij den Zesboerenpolder eenige landen tot dit onderdeel behoorende, op dien polder en dus op den boezem van het waterschap Oldambt het water brengen. ') De gronden worden doorsneden door het Winschoterdiep en diens voortzetting de Rensel en door de Zuiderveenster wijk. Onder het Winschoterdiep en de Rensel liggen drie grondpompen bij dit onderdeel in onderhoud. Onder de Zuiderveensterwijk ligt bij den Adijk een grondpomp. De wijk is aan beide zijden bekaad, wrelke kaden, hoog M. 1.50 -f- W.P., met de genoemde grondpomp en de draaibrug over de wijk bij den Adijk in onderhoud zijn bij de eigenaren der wijk. Het water wordt te Winschoter Oostereind op het Beersterdiep gebracht dooreen windvijzelmolen en twee stoomgemalen. De molen heeft eene vlucht van M. 23 en werkt op twee vijzels met eene middellijn van M. 1.65 en M. 1.30. Het oudste stoomgemaal heeft een Cornwall-ketel met 8 Gallowaybuizen met eene verwarmingsoppervlakte van 68 M2. en werkt op twee houten vijzels met eene middellijn van M. 1.80 en M. 1.65. De eerste kan 62s M3., de tweede 55 M3. water per minuut verzetten. Het nieuwe stoomgemaal, in 1895 gebouwd, heeft een Cornwallketel met 14 Galloway-buizen met eene verwarmingsoppervlakte van 70 M2. en werkt op eene stalen vijzel ter middellijn van M. 1.80, die 60 M3. water per minuut kan verzetten. De laagste stand waarop het water kan worden weggemalen i) Yan de Golthoorn onder Finsterwolde tot aan de nieuwe Yeensloot staan palen met de letters O. en E. op de grens tusschen Oldambt en Reiderland, zooals die in het Reglement is bepaald. REIDERLAND. is M. 3.92 -r- W.P., terwijl het kan worden opgevoerd tot M. 0.40 + W.P. De waterstand wordt altijd zoo laag mogelijk gehouden. Het onderdeel onderhoudt de afsluitingen van den buitenwaterstaat en de grondpompen bovenvermeld met alle hoofd wateringen. De omslag bedroeg over 1909/)0 ƒ8001.84, zijnde ƒ1.93 per H. over H. 2071.38.78 en ƒ 0.0513/100 per iederen gulden huurwaarde, over eene belastbare huurwaarde van ƒ 78051.83. Tot de inkomsten van dit onderdeel behoort de halve opbrengst van het Renselverlaat. In het noordwestelijk gedeelte van het onderdeel grenzende aan het waterschap Oldambt liggen ongeveer veertig hectare, het Veen van Oude Werf genaamd, omkade gronden, die dooreen molentje in het zuidelijk gedeelte van den polder het water loozen in zuidelijke richting op de Oosteinderwatering van het onderdeel zonder aan een maalpeil te zijn gebonden. De polder heeft geen bestuur. Een voorstel om een waterschap op te richten over deze gronden is bij de Staten aanhangig. HET ZEVENDE ONDERDEEL. Het zevende onderdeel, genaamd Beerta, grenst ten zuidwesten aan het Zijlkerdiep, aan het Beersterdiep en aan het zesde onderdeel, waarvan het door pendammen is afgesloten ; ten noordwesten aan de iEkamper Raaiing, de grens met het waterschap Oldambt tot aan den iEkamper kunstweg; verder aan de zuidzijde van den Veenweg tot de Tjamme en vervolgens aan de Tjamme tot het Buiskooldiep. De gemelde grens van den Veenweg tot het Buiskooldiep is tevens die der gemeenten Finsterwolde en Beerta. Ten oosten loopt de grens langs het Buiskooldiep en ten zuiden langs de Westerwoldsche A en vanaf de Bult tot het Zijlkerdiep langs de Pekel A. De kaden langs het Beersterdiep, het Buiskool- en Zijlkerdiep zijn in onderhoud bij het waterschap Reiderland, die langs de TEkamperraaiing en de Tjamme, de Pekel A en de Westerwoldsche A, van de klapbrug te Winschoterzijl tot aan het Buiskooldiep, bij de aanliggende eigenaren. Vanaf den molen van het waterschap de Herstelling tot aan het Buiskooldiep bevinden zich pendammen. REIDERLAND. Het onderdeel onderhoudt den Yeenweg tot aan de grens der gemeente Finsterwolde lang M. 1060. De omslag over 1909/10 bedroeg ƒ212, zijnde ƒ0.06 per H. over H. 1762.66.96 en ƒ 0.012 per iederen gulden huurwaarde van ƒ90176.87. In het onderdeel liggen de volgende waterschappen : Waterschap de Herstelling. „ de Buitenlanden. n de Bovenlanden. „ de Tjamme gedeeltelijk. 1) WATERSCHAP DE HERSTELLING. GEMEENTE O = M. 2.64. BEEBTA. P = M. 2.19 -r- W.P. De molenkolonie van dezen naam kwam bij onderlinge overeenkomst van 18 April 1827 tot stand. Het Reglement van het tegenwoordige waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 27 Juli 1870, (P. B. no. 86), gewijzigd den 21 Juli 1881, (P. B. no. 55) en 18 Juli 1899 (P. B. no. 44). Het is groot omstreeks H. 487 en grenst: ten noorden aan het Beersterdiep en aan de Binnentjamme; ten oosten aan het Buiskooldiep; ten zuiden aan de Westerwoldsche en Pekel A; ten westen aan de Heeresloot, aan den spoorweg en verder aan het waterschap de Buitenlanden, waarvan het is afgesloten door pendammen, in onderhoud bij de aanliggende eigenaren. De kaden langs het Beersterdiep en het Buiskooldiep zijn in onderhoud bij het waterschap Reiderland, die langs de Binnentjamme en de Westerwoldsche en Pekel A en de Heeresloot bij de aanliggende ingelanden. De spoorweg Groningen—Nieuwe Schans doorsnijdt den polder; de duiker is in onderhoud bij het Rijk. In het noordelijk gedeelte van het waterschap staan een windvijzelmolen en een stoomgemaal, die het water op het Beersterdiep brengen. De molen heeft eene vlucht van M. 21.15 en werkt op twee vijzels, die eene middellijn hebben van M. 1.40 en M. 1.20. !) Zie pag. 605. REIDERLAND. Het stoomgemaal heeft eene Cornwall-ketel met Gallowaybuizen; de machine van 12 paardekrachten brengt eene vijzel in beweging van M. 1.20 middellijn, die per minuut 26 M3. kan opvoeren van M. 2.19 h- W.P. tot M. 0.45 4- W.P. Het peil wordt op voordracht van het bestuur door Gedep. Staten bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten wmrden onderhouden: de watergemalen en verder alle afwateringen met de noodige kunstwerken. Alle gronden dragen tot de kosten bij naar de grootte. Het gemiddeld bedrag der lasten was over 1904/8 ƒ4.50 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE BUITENLANDEN, o = M. 3.30 GEMEENTE P=M. —— W P 3.80 ' BEERTA. Bij Statenbesluit van 18 Juli 1899 (P. B. no. 43) werden de waterschappen de Eendragt, de Goede Trouw, de Noorder Zandhoogte, het Buitenland, de Hereeniging, de Unie en de Oostermolenpolder opgeheven en over de gronden dier waterschappen één waterschap, de Buitenlanden, opgericht en een Reglement vastgesteld. Het waterschap is groot omstreeks H. 919 en grenst: ten noordoosten aan het waterschap de Herstelling, gescheiden door pendammen in onderhoud bij dit waterschap; ten zuidoosten aan den spoorweg Harlingen—Nieuweschans, de Heeresloot, afgesloten door pendammen in onderhoud bij dit waterschap, en aan de Pekel A, waarlangs een kadijk in onderhoud bij de aanliggende eigenaren; ten zuidwesten aan het Zijlkerdiep, gescheiden dooreen kadijk in onderhoud bij het waterschap Reiderland; ten noordwesten aan het Beersterdiep, waarvan het gedeeltelijk is afgesloten dooreen kadijk, in onderhoud hij het waterschap Reiderland, gedeeltelijk door hooge gronden, en door de afsluitingen vóór de uitwateringen van de opgeheven waterschappen. De bemaling heeft plaats dooreen stoomgemaal op het Beerster- REIDERLAND. diep; het gemaal heeft twee Cornwall-ketels, elk met een verwarmend oppervlak van 36 M2., een compound-machine met condensatie en variable expansie, werkende op twee vijzels van M. 1.80 en M. 1.55 middellijn. De machine kan, met stoomaanvoer uit beide ketels, met de groote vijzel 685 M3. per minuut M. 2.80 en met de kleine vijzel, waartoe stoomaanvoer uit één ketel voldoende is, per minuut 49 M3. water M. 3.30 hoog opvoeren. Met de groote vijzel kan het water tot M. 2.80 W.P. en met de kleine vijzel tot M. 3.30 -f- W.P. worden weggemalen en opgevoerd tot W.P.; de vijzels kunnen niet gelijktijdig werken. Het peil wordt, op voorstel van het bestuur door Ged. Staten bepaald, wat echter nog niet is geschied. Op algemeene kosten worden onderhouden het stoomgemaal enz., de bovengenoemde afsluitingen langs het Beersterdiep, de uitwatering van het gemaal naar dit diep, de afsluitingen langs de grenzen, de Molensloot en verdere wateringen met de kunstwerken. De duikers en buizen inden spoorweg, die het waterschap doorsnijdt, zijn in onderhoud bij het Rijk. Alle gronden dragen inde kosten bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld f 8.25 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE BOVENLANDEN O = M. 2.21. GEMEENTE BEEBTA. P = M. 1.90 -f- W.P. Bij overeenkomst van 22 April 1841 vereenigden de eigenaren dezer gronden zich tot eene molenkolonie en bij besluit van Gedep. Staten van 19 November 1844 werd vergunning verleend tot het bouwen vaneen watermolen ter bemaling dier landen. Het tegenwoordige waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 10 November 1875, (P. B. 1876, no. 24), terwijl den 29 October 1907 (P. B. 1908, no 4) een nieuw Reglement werd vastgesteld, waarbij ongeveer H. 22 van het 7de bij het 6de onderdeel werden gevoegd, met welke oppervlakte dit waterschap werd verkleind. Het is groot H. 136.41.72 en grenst: ten noorden aan het REIDEBLAND. waterschap de Tjamme, waarvan het is afgesloten door eene laan in onderhoud bij den eigenaar; ten oosten aan den kunstweg door Beerta, langs het Beersterdiep, in onderhoud bij de gemeenten Beerta en Winschoten; ten zuiden aan het zesde onderdeel waarvan het is gescheiden dooreen door dit waterschap bemalen zwetsloot afgesloten door pendammen, in onderhoud bij dit waterschap, en dooreen langs een gedeelte dier sloot gelegen waterkeering in onderhoud bij het zesde onderdeel; ten westen aan het waterschap Oldambt, waarvan het is gescheiden dooreen kadijk langs de Hükamper Raaiing, eene sloot, in onderhoud bij de aanliggende eigenaren. Een windvijzelmolen loost het water op het Beersterdiep door een duiker onder den bovenvermelden kunstweg, welke ook in onderhoud is bij de gemeenten Beerta en Winschoten. De molen heeft eene vlucht van M. 16; de middellijn der vijzel is M. 1.14. Het water kan worden opgevoerd van M. 1.90 -f- W.P. tot M. 0.31 -f W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur bepaald, wat echter nog niet is geschied. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., de molenuitwatering met naastgelegen kadijken, vier dwarswateringen met de pompen en duikers en de pendammen bovengenoemd, een en ander op de afmetingen in art. 4 Regl. bepaald. Alle gronden dragen tot de kosten bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are, terwijl H. 5.70.30 slechts een jaarlijksch vast schot betalen van f 4.50 volgens eene overeenkomst d.d. 1 Mei 1847 met den eigenaar bij de verlenging der molenwatering aangegaan. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld f 3.25 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. REIDERLAND. DE BEDIJKINGEN LANGS DEN DOLLARD. Het begin van het ontstaan van den Dollard, wordt gewoonlijk gesteld in het jaar 1277 en aangenomen, dat omstreeks 1525 de zeeboezem zijne grootste uitgebreidheid heeft gehad. ') In allen gevalle na dat jaar zijnde inpolderingen krachtig begonnen en voortgezet, al heeft men reeds in het midden der 15de eeuw getracht, een deel van het verlies te herwinnen. Yan af dien tijd heeft men groot belang gesteld inde bewaring der landpunt Reide, eene strook van het oude land, die aan alle vloeden weerstand heeft geboden, om den stroom af te leiden van den Dollard naar de Eems, om bij noordwestelijke stormen als een bolwerk den voorhamerslag van het water te keeren, maar ook om de door den stroom uit zee aangevoerde slijk, als in eene veilige bergplaats te vergaderen en den aanwas te bevorderen. Volgens eene publicatie van Karei, hertog van G-elder, zijnde landen van het klooster Reide reeds in 1585 ten eeuwige dage opgedragen en overgegeven om de oostersche dijken met het hoofd aldaar en het kerkhof te Reide staande te houden en om dezelfde reden heeft de provincie na de reductie zich veel kosten getroost, om de landpunt te behouden en te beveiligen.2) Ingevolge de staatsregeling van 1798 ging Reide met de bij- 1) A. Stratingh en Venema, de Dollard. De heer J. C. Ramaer is in zijne verhandeling: de vorming van den Dollard, enz., Tijdschrift van het Koninkl. aardrijkskundig genootschap 2e Serie, Deel XXV, vaneen ander gevoelen. Hij betoogt, dat de Dollard door ééne doorbraak moet zijn ontstaan en wel in 1413, of des noods maar hoogst onwaarschijnlijk in 1415. 2) Missive van de Staten aan den Koning, 16 Juli 1819, met de daarbij vermelde staatsresolutiën, pag 224, Handelingen. Afdeeling XI. behoorende dijken en den provincialen Dollarddijk in eigendom, beheer en onderhoud aan het Rijk over. Bij K. Besluit van 30 Augustus 1826 no. 162 werden, ter aanvulling van dat van 17 Dec. 1819, aan de provincie weder in beheer en onderhoud overgedragen, de zeeweringen langs den Dollard en de Eems, met de landpunt Reide bij Fiemel, terwijl voor dat onderhoud, een jaarlijksch subsidie van /'6OOO werd toegezegd bij K. Besluit van 15 Mei 1830 no. 142. Het Rijk nam deze werken in beheer en onderhoud terug bij K. Besluit van 17 October 1868 no. 31, waarbij tevens het jaarlijksch subsidie werd ingetrokken. ') De landpunt Reide is groot H. 83.89.10 met inbegrip vaneen daaraan gelegen perceel dijk. Een groot gedeelte van de, na het ontstaan van den Dollard, weder bedijkte gronden behooren thans tot Oldambt, Reiderland en Westerwolde. De laatste bedijkingen, de zoogenaamde Dollardpolders, bestaan uit de volgende waterschappen en polders: Waterschap Oostwolderpolder. „ Finsterwolderpolder. „ Reiderwolderpolder. „ de Vereeniging. „ de Johannes Kerkhovenpolder. „ de Stadspolder. WATERSCHAP DE OOSTWOLDERPOLDER. GEMEENTEN MIDWOLDA. O = M. 2.00. NIEUWOLDA EN FINSTERWOLDE. P = M. 2.70 W.P. De indijking van den polder had plaats in 1769. Het Reglement van het waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 15 Juli 1863, (P. B. no. 59), gewijzigd den 13 Juli 1865, (P. B. no. 39) en den 15 November 1882, (P. B. no. 71). Het is groot H. 1216.24.19 en grenst ten noorden aan den teen van den binnenberm van den dijk van 1769 en ten oosten, a) By K. Besluit van 3 Maart 1870 no. 31, werd verstaan, dat de woorden „en de Eems” in het Besluit van 1868 behoorden te vervallen, want daarbij was alleen bedoeld de dijk langs den Dollard en de landpunt Beide bjj Fiemel. DOLLARDPOLDERS. zuiden en westen aan den teen van den binnenberm van den dijk van 1701 en van den Oostwolderpoldervleugeldijk. Deze dijken worden niet meer als zoodanig onderhouden en zijn grootendeels afgegraven; men neemt intusschen aan, dat de eigenaren verplicht zijn te zorgen dat die dijken voldoende vreemd water keeren kunnen. De waterloozing geschiedt op de Oude Geut, welk kanaal het water door den Finsterwolderpolder naar de bermsloot van den noordelijken dijk van dien polder en vervolgens op het kanaal van het waterschap de Vereeniging naar Fiemel brengt. Het kanaal, de Oude Geut, is inde laatste jaren nimmer dieper gegraven dan M. 2.80 -4- W.P. met eene bodemsbreedte van M. 3.00. De bermsloot bovenbedoeld is ook diep M. 3.00 -4- W.P. Meestal stroomt het polderwater vrij af door eene keersluis in de Oude Geut, inden noordelijken dijk van 1769 op het einde van den polderweg gelegen. De stroomwijdte der sluis is M. 4.50. Vroeger had de polder een stoomgemaal en een windwatermolen, beide op dezelfde plaats waar het tegenwoordige stoomgemaal zich bevindt. Het stoomgemaal, dat slecht voldeed, werd gesloopt. Na de indijking van den Reiderwolderpolder en het brengen van de uitwatering, die tot dien tijd gemeenschappelijk met den Finsterwolderpolder door den inden dijk van 1819 gelegen ouden Finsterwolderpolderzijl plaats had, langs het kanaal van het waterschap de Vereeniging naar Fiemel, dacht men zich zonder gemaal te kunnen redden en werd ook de windwatermolen afgebroken. ‘) Het bleek echter spoedig, dat eene vrije afwatering onvoldoende was en in 1883 werd een stoomgemaal gebouwd van dertig paardekrachten. De Cornwallketel heeft eene verwarmingsoppervlakte van 51 M2; de machine werkt op eene vijzel van M. 2.00 middellijn, die 75 M3. water per minuut M. 1.50 hoog kan opvoeren. Het water kan worden opgebracht van M. 2.70 -4- W.P. tot M. 0.70 -4- W.P. De afvoerbuis is in middellijn M. 2.04. Zoodra het stoomgemaal in werking is, dient de bovengenoemde keersluis als waterkeering om het opgemalen water te beletten inden polder terug te vloeien. Met den Reiderwolderpolder en den Finsterwolderpolder vormt i) De watermolen is gesticht in 1811 of 1812, afgebrand en herbouwd in 1855 en in 1867 op afbraak verkocht. Het eerste stoomgemaal werd gebouwd in 1844/45 en in 1862 afgebroken. DOLLARDPOLDERS. dit waterschap het waterschap de Vereeniging, dat voor den waterafvoer dier drie polders door de Fiemelsluis naar de Eems zorg draagt (zie blz. 69). Ingevolge art. 57, Regl. van het waterschap de Vereeniging, mag het stoomgemaal den waterstand in het afwateringskanaal de Oude Geut, ten noorden van de keersluis, niet hooger opvoeren dan tot M. 0.70 -h- W.P. Een vast peil is niet aangenomen; des winters wordt zoo Jaag mogelijk afgestroomd en inden zomer tracht men den waterstand te houden op M. 1.70 -p- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: het stoomgemaal, enz., de keersluis, de wateringen en afvoerkanalen, waaronder het kanaal de Oude Geut tot aan de Finsterwolderpolderbermsloot, eenige duikers en pompen en eindelijk het aandeel inde lasten van het waterschap de Vereeniging. Tezamen met den Finsterwolderpolder onderhoudt dit waterschap de bermsloot in dien polder van de Oude Geut tot aan den vleugeldijk bij den Dalingweersterdijk. Dein den polder gelegen kunstwegen worden onderhouden als volgt: I°. de Polderd wars weg (keistraat) door de gemeente Nieuwolda; 2°. de Polderhoofdweg door de gemeente Midwolda; 3°. de Langeweg door de gemeenten Midwolda en Nieuwolda; 4°. de Westbaan en de Kerkeweg door de gemeente Finsterwolde. Inde kosten dragen alle gronden bij naar de grootte. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld f 4.00 per H. Het bestuur bestaat uit vier leden, waarvan één moet gekozen worden uit de bezitters van gronden ten noorden van de Oude Geut en ten oosten van den Langeweg, één uit die ten zuiden van de Oude Geut, één uit die ten westen van den Langeweg en ten noorden van de Oude Geut en de laatste uit die van gronden onder Finsterwolde gelegen. WATERSCHAP FINSTERWOLDERPOLDER. GEMEENTEN FINSTEBWOLDE, MIDWOLDA EN NIEUWOLDA. De polder werd ingedijkt in 1819. Het Reglement van het tegenwoordige waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 15 Juli 1863, (P. B. no. 60), gewijzigd den 14 November 1877, (P. B. no. 86). 40 DOLLABDPOLDERS. Het is groot H. 1178.00.29 en grenst: ten noorden en oosten aan den teen van den binnenberm van den dijk van 1819; ten zuiden aan den Ganzendijk en aan de binnenbermsloot van den dijk van 1769; ten westen eveneens aan de binnenbermsloot van den ouden Dallingeweersterdijk, de grens met het waterschap Oldambt. De dijk van 1819 is slaperdijk, (zie blz. 74); de westelijke en zuidelijke dijken worden niet meer als waterkeering onderhouden en zijn gedeeltelijk afgegraven tot op de hoogte van het maaiveld. Het afwateringskanaal van den Oostwolderpolder, de Oude Geut, doorsnijdt het waterschap inde breedte, van den duiker inden Lipskerweg tot aan den dijk van 1819, waar het zich vereenigt met het afwateringskanaal van dit waterschap, dat over de geheele lengte van den polder langs de buitengrens, den binnenberm van gemelden dijk van 1819, en vervolgens bij de noordelijke grens van den polder in het afwateringskanaal van het waterschap de Vereeniging loopt. De binnenbermsloot vanaf de Oude Geut tot aan het afwateringskanaal van de Vereeniging is diep M. 3.00 -i- W.P. Uitsluitend voor den afvoer van het water op de Eems door de Fiemelsluis vormt het waterschap met den Oostwolder- en den Reiderwolderpolder het waterschap de Vereeniging. (zie blz. 69). Een vast peil is niet aangenomen; er wordt zoo laag mogelijk afgestroomd. Op kosten van het waterschap worden onderhouden: de kleiwegen, de wateringen, de brug over de Oude Geut en de bermsloot vanaf den oostelijken vleugeldijk tot aan de Oude Geut met nog eenige duikers inde polderwateringen; de bermsloot vanaf de Oude Geut naar het Fiemelkanaal wordt gemeenschappelijk met het waterschap de Oostwolderpolder onderhouden. Ook de polderdijk van 1819 is bij dit waterschap in onderhoud, doch de schade door het vee aangebracht moet door de eigenaren worden hersteld. Behalve de provinciale kunstweg van Appingedam naar de Oostwolderpolderzijl zijn er nog drie kunstwegen inden polder, de Westbaan, de Kerkeweg en de Oostbaan, waarvan het onderhoud is ten laste der gemeente Finsterwolde. Alle gronden dragen tot de kosten bij naar de grootte. Onbelastbaar als wegen en afwateringen zijn H. 25.02.01. Het bedrag der lasten was over 1907/10 gemiddeld f 1.17 per H. DOLLARDPOLDERS. Het bestuur telt drie leden, waarvan twee uit de bezitters van gronden onder Finsterwolde en Golthoorn gelegen en één uit die van Munnikeveen en de Binnen JE worden gekozen. WATERSCHAP REIDERWOLDERPOLDER. GEMEENTEN BEERTA, FINSTERWOLDE, NIEUWOLDA EN TERMUNTEN. Nadat de Staten een aan hunne goedkeuring onderworpen plan van indijking van eenige kwelderlanden inden Dollard hadden goedgekeurd werd bij Statenbesluit van 19 Juli 1861, (P. B. no. 38), besloten vergunning te verleenen tot de oprichting vaneen waterschap op de wijze als in het goedgekeurd „Plan van inpoldering” was bepaald, waarbij ook de wijze van afwatering naar Fiemel gemeenschappelijk met de Finsterwolder- en Oostwolderpolders was voorgeschreven. Het Reglement werd vastgesteld bij Statenbesluit van den 29 Januari 1862, (P. B. no. 19), gewijzigd den 14 Juli 1875, (P. B. no. 36) en den 14 Juli 1880,' (P. B. no. 52). Een nieuw Reglement werd vastgesteld bij Statenbesluit van 16 Juli 1907 (P. B. no. 51), gewijzigd den 21 Juli 1908 (P. B. no. 63). Het waterschap is groot omstreeks H. 1563 en grenst: ten noorden aan den teen van den buitenberm van den Reiderwolderpolderdijk; ten oosten aan den teen van den buitenberm van den opdijk langs de Westerwoldsche A; ten zuiden aan den binnenteen van den Stadspolderdijk, van den Egypterdijk en van den Finsterwolderpolderdijk en ten westen aan den evengenoemden binnenteen en den buitenteen van den Dallingeweersterdijk. Alle genoemde dijken zijn waterkeerende of slaperdijken. De polder wordt verdeeld in twee deelen, gescheiden door den opdijk van 1862. Het oostelijk deel, dat in 1874 werd bedijkt, behoort voor het geheel in eigendom aan de gemeente Groningen. Het westelijk deel wordt van het zuiden naar het noorden doorsneden door het afwateringskanaal van het waterschap Reiderland. De gescheiden deelen zijn verbonden door eene grondpomp inde noordelijke bermsloot, welke ligt, aanvang oost M. 1.70 w-p-> midden M. 3.60 -h W.P., einde west M. 1.90 W.P., wijdte M. 1.00. DOLLARDPOLDERS. Het water inden polder vloeit in beide deelen naar de bermsloot van den dijk van 1862 en 1874, welke het water dooreen duiker inden Dallingeweersterdijk in het afwateringskanaal van het waterschap de Vereeniging voert. Ten behoeve van het oostelijk deel ligt inde bermsloot een duiker onder den opdijk van 1862, welke ligt op M. 2.83 -f- W.P., breed M. 1.20 en hoog M. 1.50. De bovengenoemde duiker inden Dallingeweerster dijk ligt M. 2.58 -f- W.P., is lang M. 23.25, en wijd M. 2.00 vierkant. Uitsluitend voor den afvoer van het water op de Eems door de Fiemelsluis vormt liet waterschap met den Finsterwolderen Oostwolderpolder het waterschap de Vereeniging. Een vast peil is niet aangenomen; er wordt altijd zoo laag mogelijk afgestroomd. De kosten van bedijking worden door elke afdeeling afzonderlijk gedragen, in zooverre de leeningen daarvoor aangegaan nog niet zijn afgelost. Alle andere kosten worden gemeenschappelijk gedragen. Voor rekening van het waterschap worden onderhouden: de zeewaterkeerende dijken, de beide opdijken, de dijkgaten inden dijk langs de zuidergrens en inde opdijken, met uitzondering van dat dienende tot doorlating van den kunstweg der gemeente Finsterwolde inden Egypterdijk, dat bij die gemeente in onderhoud is; voorts de afvoerkanalen met de daarin of daarover gelegen grondpompen, duikers en bruggen, zeven kunst- en twee kleiwegen, benevens de buiten het waterschap over de Finsterwolderbermsloot liggende duikers en bruggen ter verbinding van de wegen met die buiten het waterschap gelegen, alle omschreven in art. 4 Regl. Alle gronden dragen bij naar de grootte; vrijdom wordt verleend aan het kanaal van het waterschap Reiderland; halve vrijdom wordt genoten door den Stadspolderdijk, den Egypterdijk en den Finsterwolderdijk met hunne bermen voor zoover en zoolang daarop van toepassing is de Verordening houdende voorziening tegen benadeeling van dijken (P.B. 1903, no. 31). Het bedrag der lasten was over 190 5/8 gemiddeld voor de eerste afdeeling alleen f 1.02 per H. Voor beide gezamenlijk f 9.03 per H. Het bestuur bestaat uit zes leden. DOLLARDPOLDERS. WATERSCHAP DE YEREENIGING. GEMEENTEN TERMUNTEN, NIEUWOLDA, MIDWOLDA, FINSTERWOLDE EN BEEETA. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van den 29 Januari 1862, (P. B. no. 19). Het omvat H. 3957.96.40 en wel de drie waterschappen Reiderwolderpolder, Finsterwolderpolder en Oostwolderpolder met het afvoerkanaal naar Fiemel inden Dallingeweersterdijk met diens binnenberm. De taak van het waterschap bepaalt zich uitsluitend tot de zorg voor de afwatering der drie genoemde polders ten westen van den Dallingeweersterdijk door de sluis te Fiemel op de Eems. De sluis is eene duikersluis met eene opening wijd M. 5.00. De buitenslagdrempel ligt op M. 2.85 -f- W.P. Het uitwateringskanaal, ter diepte van M. 3.00 W.P., bij eene bodemsbreedte van M. 5.40 met wederzijdsche glooiing van 2 op 1, begint aan het noordwestelijk einde van de binnenbermsloot van den Finsterwolderpolder, loopt door den Dallingeweersterdijk en van daar langs den binnenberm van dien dijk tot den hoek bij Fiemel door de sluis tot aan de stroomdiepte der Eems. Met de sluis wordt zoo laag mogelijk afgestroomd. Als zomerpeil wordt inden regel aangenomen M. 1.70 -h W.P. Ongeveer ter hoogte van het stoomgemaal van het waterschap de Joh. Kerkhovenpolder bevindt zich een keerschut in het kanaal, wijd M. 10; de bovenkant van het metselwerk der hoofddeur is M. 0.13 H- W.P. Door het kanaal tusschen de sluis en het keerschut vol te laten loopen kan met alle kracht worden gespuid om de slik, die zich inde zomermaanden voor de sluis ophoopt, te verwijderen. Op algemeene kosten wordt het onderhoud gedragen der sluis met de daarbij behoorende gedeelten dijk, van het kanaal boven omschreven, met het keerschut, bruggen en met de kade aan de zijde van het waterschap Oldambt op eene hoogte van M. 0.80 + W.P. en eene kruinsbreedte van M. 2.00, welke kade tot dit waterschap behoort. Mede zijn nog bij het waterschap in onderhoud een paar gedeelten kade aan de oostzijde van het kanaal; I°. vanaf de sluis te Fiemel tot aan het punt waar het kanaal aan den berm van den dijk raakt en 2°. bijlangs eenige erven DOLLARDPOLDERS. te Kombofferij tusschen het kanaal en den dijksberm tot eene hoogte voldoende om genoemde perceelen tegen overstrooming van het kanaalwater te vrijwaren. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan den Dallingeweersterdijk en den Reiderwolderpolderdijk tot aan den westelijken opdijk met de bermen, terwijl, voor zoover schotplichtig, de Egypterdijk en de Stadspolderdijk voor de helft vrijdom genieten, zoolang zij als waterkeerende werken moeten blijven bestaan. De Finsterwolderpol der dijk heeft geen vrijdom. De lasten bedroegen over 1904/s gemiddeld f 0.575 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden, één uit het bestuur van elk der drie waterschappen. De Oostwolderpolder heeft het recht om, zoolang de sluis gangbaar en het uitwateringskanaal niet afgedamd is, met één molen zijn water inde Oude Geut en verder inde Finsterwolderbermsloot op te malen mits niet hooger dan tot M. 1.00 -4-. Volzee bij Termunten = M. 0.70 -4- W.P. WATERSCHAP DE JOHANNES KERKHOVENPOLDER. GEMEENTE O = M. 3.00. TERMUNTEN. P = M. 2.70 -r- W.P. Naar aanleiding vaneen verzoek der burgerlijke maatschap de Johannes Kerkhovenpolder tot het oprichten vaneen waterschap over door de maatschap te bedijken kwelderlanden en slikken, ter grootte van ruim H. 600, werd, bij Statenbesluit van 10 Juli 1873 (P. B. no. 66), het waterschap de Johannes Kerkhovenpolder opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 10 November 1874, (P. B. 1875, no. 4). De bedijking werd, na vele tegenspoeden, waarbij het bedijkingsplan slechts gedeeltelijk kon worden uitgevoerd, in 1878 voltooid. De doorbraak in 1883 van het noordelijk einde van den opdijk werd hersteld door het leggen vaneen inlaagdijk, waarbij tevens de dijken aanzienlijk werden verbeterd en verzwaard. De burgerlijke maatschap werd in 1882 vervangen door eene naamlooze vennootschap, die thans den polder beheert. BOLLARDPOLDERS. De gronden hebben eene oppervlakte van H. 397.06.05, waaronder de buitendijk is begrepen met H. 22.61.75. Het waterschap wordt ten noorden en ten oosten begrensd door den buitenteen van den buitendijk vanaf de aansluiting aan den Dallingeweersterdijk tot aan den Reiderwolderpolderdijk, ten zuiden door den buitenteen van den Reiderwolderpolderdijk en ten westen door den buitenteen van den Dallingeweersterdijk. De scheiding langs de beide laatstgenoemde dijken is de bermsloot, die door dit waterschap moet worden onderhouden. Onmiddellijk bij de aansluiting aan den Dallingeweersterdijk, op den binnenberm van den buitendijk, staat een stoomgemaal, dat het water uit den polder onder den dijk door op de buitengronden loost dooreen ijzeren buis, ter middellijn van M. 0.90, die uitmondt ineen houten koker met wachtdeur. Het hart van de buis ligt op M. 0.30 + W.P.; de onderkant van den houten koker aan de zeezijde op M. 0.33 -4- W.P. Het stoomgemaal heeft twee Cornwall-ketels, de oudste met drie, de nieuwe met zes Gallowaybuizen, elke ketel met eene verwarmingsoppervlakte van 35 M2. De machine werkt op eene centrifugaal pomp, die onmiddellijk met de afvoerbuis is verbonden. Het water kan worden weggemalen tot M. 2.70 -r- W.P. De waterstand inden polder wordt zoo laag mogelijk gehouden. Volgens art. 3 van het Reglement is het onderhoud van den vrijen waterloop langs de bermslooten en der dijken met kunstwerken en der wegen ten laste van het waterschap. Alle gronden onder dit waterschap gelegen behooren thans aan de naamlooze vennootschap „de Johannes Kerkhovenpolder”. DE STADSPOLDER. GEMEENTE O = M. 2.38. BEERTA. P = M. 2.05 W.P. Deze polder werd bedijkt door de stad Groningen in 1740 en wordt thans nog bestuurd krachtens eene overeenkomst tusschen de landgebruikers inden polder van 6 Februari 1838, goedgekeurd door de Regeering der Stad Groningen, als eigenares, bij Resolutie van Burgemeester en Wethouders van 26 Maart 1888 DOLLARDPOLDERS. en door het College van Gedep. Staten bij Resolutie van 14 Augustus 1838. De gronden hebben eene oppervlakte van ongeveer H. 397, (7933/4 deimt), en zijn gelegen tusschen de waterschappen Reiderwolderpolder en Nieuwe Spitlanden en hier grootendeels begrensd door den Kroonpolder, het 2de onderdeel van het waterschap Reiderland, terwijl zij dooreen dijk langs de Westerwoldsche A van het waterschap Westerwolde gescheiden zijn. De dijken langs het waterschap Reiderwolderpolder, de zoogenaamde Vleugeldijk en de Stadspolderdijk behooren tot dat waterschap. De dijk langs de Westerwoldsche A van den opdijk van den Reiderwolderpolder tot den hoek van den Kroonpolderdijk, dicht bij de oude Statenzijl, behoort tot dezen polder. In het noordelijk gedeelte van den dijk langs de A ligt eene molensluis, de Stadspolderzijl, met een paar deuren breed M. 2.40 terwijl de slagdrempel ligt op M. 2.02 -f- W.P. De dijken bovenvermeld, de sluis en de sluiswachterswoning met de bruggen over de bermsloot zijn in onderhoud bij de gemeente Groningen. Het water wordt voor de sluis gebracht dooreen windvijzelmolen, die eene vlucht heeft van M. 21.70 en op twee vijzels werkt met eene middellijn van M. 1.55 en M. 1.35. Het water kan worden opgevoerd met de grootste vijzel van M. 1.24 -r W.P. tot M. 0.33 -f- W.P.; de kleine vijzel kan het water weghalen tot M. 2.05 W.P. De waterstand wordt zoo laag mogelijk gehouden en is inden zomer meestal M. 1.70 -f- W.P. De watering van den polder, de ring- of bermsloot langs de bovenvermelde dijken, is in onderhoud bij de aanliggende ingelanden. Alleen de molen met een klein gedeelte van het toevoer- en het uitloozingskanaal wordt op kosten van den polder onderhouden. De sluiswachter, die tevens den molen bedient, wordt door de ingelanden benoemd onder goedkeuring van het gemeentebestuur van Groningen en heeft als zoodanig het gebruik der woning en van ongeveer H. 1.50.00 aan de gemeente behoorende met 1 '/2 stuiver per deimt, die door de ingelanden worden betaald, terwijl hij als molenaar een halve stuiver per deimt eveneens van de ingelanden ontvangt. Tot de polderlasten dragen alle gronden bij naar de grootte, welke lasten over de jaren 1904/8 gemiddeld f 1.01 per H. hebben bedragen. DOLLAROPOLOERS. De polderzaken worden dooreen dijkrigter bestuurd, die jaarlijks op den „rekendag” door en uit de ingelanden wordt benoemd. De kunstweg door den polder met de opwegen is in onderhoud bij de gemeente Beerta. Dein 1905 door de gemeente Groningen aangelegde opgaande kunstweg, vanaf den dwarsweg tot den Stadspolderdijk wordt door die gemeente onderhouden. De ten behoeve van dezen kunstweg inden Stadspolderdijk door de gemeente Groningen in 1905 gemaakte doorgang is in onderhoud bij het waterschap Reiderwolderpolder. DOLLARDPOLDERS. § 1. WATERSCHAP WESTERWOLDE. GEMEENTEN NIEUWE SCHANS, BEERTA, BELLINGWOLDE, WEDDE, ONST- WEDDE EN VLAGTWEDDE. Het oude Tienkarspelen Zijlvest werd, eensdeels uitgebreid en anderdeels ingekort, vervangen door het waterschap Westerwolde, opgericht bij Statenbesluit van 10 December 1873 (P. B. 1875, no. 2), terwijl het Reglement vastgesteld werd bij Statenbesluit van 20 Juli 1876 (P. B. 1878, no. 43). ') Het waterschap omvatte toen ongeveer H. 34000.2) Gedurende vele jaren zijn er inde Staten pogingen aangewend om te geraken tot eene doelmatige afwatering en kanalisatie van Westerwolde, welke nimmer zijn geslaagd. Door de 7 November 1891 opgerichte Vereeniging ter bevordering der kanalisatie in Westerwolde werd in 1895, aan de Staten een plan tot aanleg van kanalen en aanhoorige werken ingezonden. Dat plan is het uitgangspunt geweest van onderhandelingen van Gedep. Staten met de Regeering en het waterschap, welke geleid hebben tot het Statenbesluit van 14 Dec. 1897, waarbij werd besloten tot uitvoering in hoofdzaak der ingediende plannen dooreen ten dienste van den aanleg en het onderhoud dier werken op te richten waterschap met een subsidie van 20 °/o door de provincie, de som van f 450.000 niet te boven gaande, onder voorwaarde dat het Rijk J/3 der kosten betaalde. i) De landen onder het vorig dijkregt van het kerspel Blijham, waarvan het Reglement werd vastgesteld hij Statenbesluit van 26 Nov. 1850 (P. B. 1851, no. 18), maken thans deel uit van het onderdeel Wedde van dit waterschap. Dit Statenbesluit schijnt nimmer te zijn ingetrokken. 2) Zie de Zeeweringen, enz. 1898, blz. 609. Afdeeling XII. De uitvoering dier belangrijke werken, die een geheel nieuwen toestand zou doen geboren worden, kon niet aan het bestaand waterschap Westerwolde worden opgedragen. De belangen der verschillende deelen waren reeds dikwijls met elkander in strijd en die strijd zou zich bij het uitvoeren der bedoelde werken nog in meerdere mate hebben doen gevoelen. Diensvolgens kwam het voor het beoogde doel noodzakelijk voor dat inde plaats van het bestaande een nieuw waterschap werd opgericht dat de taak van den aanleg en het onderhoud der geprojecteerde werken zoude hebben te aanvaarden en dat tot dat waterschap niet zouden behooren dein het noordwestelijk gedeelte van het thans bestaande waterschap gelegen gronden, die afwateren op het Pekelerdiep en de Pekel A, over welke gronden ook een nieuw waterschap onder den naam van Pekel A zoude worden opgericht. Bij Statenbesluit van 22 Juli 1899 werd besloten tot opheffing van het waterschap Westerwolde, doch na nadere onderhandelingen met het Rijk werd bij Statenbesluit van 22 Mei 1900 bovengenoemd besluit van 1899 ingetrokken en besloten om op te heffen het waterschap Westerwolde en op te richten de waterschappen Westerwolde en Pekel A, van welke tevens de Reglementen werden vastgesteld, welk besluit in werking zoude treden op een nader door Gedep. Staten te bepalen tijdstip. Daarna werd het plan der kanalisatie met de te maken werken vastgesteld. Met intrekking van het Statenbesluit van 14 Dec. 1897 werd tevens besloten een subsidie te verleenen van 20 °/0 inde kosten van uitvoering der werken, in het vermelde plan omschreven, de som van f 600.000 niet te boven gaande. Het Reglement onderging nog eene kleine wijziging bij Statenbesluit van 19 Juli 1904. Bij de wet van 24 Juni 1901 (St.bl. no. 186), tot bevordering van de kanalisatie van Westerwolde werd eene Kijksbijdrage verleend inde kosten der in het voormelde plan omschreven werken van 2/3 gedeelte tot een maximum van f 2.000.000. Het Rijk nam op zich den bouw der nieuwe schut- en uitwateringsluis met het toe- en afvoerkanaal en de aansluitende dijkvakken zoomede de opruiming der Oude Statenzijl, een en ander op kosten van het waterschap. Het tijdstip waarop het Statenbesluit van 22 Mei 1900 in WESTERWOLDE. werking trad werd door Gedep. Staten bij besluit van 26 Juli 1901 bepaald op 15 November 1901. Het waterschap is thans groot omstreeks H. 31150. Het grenst ten oosten van grenssteen no. 186 zuidwaarts aan de Rijksgrens tot aan de Drentsche grens bij grenssteen no. 168 ten zuiden en ten westen aan de grens tusschen Groningen en Drenthe tot aan den zuidoostelijken kanaalboord van den laten Yalthermond, dezen kanaalboord noordoostwaarts volgende en verlengd gedacht tot aan den noordoostelijken kanaalboord van het Stadsmusselkanaal, daarna in noordwestelijke en noordelijke richting dezen kanaalboord tot aan de wijk van het Stadskanaal, welke inde richting valt van het 4de pand van het Stadskanaal, dan in zuidoostelijke richting den zuidwestelijken boord van deze wijk tot voorbij de wijk tusschen de Yeenhuizerplaatsen no. 47 en 48 en den zuidoostelijken boord van laatstgenoemde wijk tot over het Stadsboeren diep; verder den noordoostelijken boord van het Stadsboerendiep tot aan de Barkelazwet, de grensscheiding tusschen de gemeenten Onstwedde en Wildervank. Ten noordwesten en ten noorden is de grens de oostelijke boord der Barkelazwet over eene lengte van ongeveer M. 1300 tot aan de oostelijke grens van het waterschap Alteveer over den Beumee’sweg tot aan de grensscheiding tusschen de gemeenten Onstwedde en Wedde, deze grens volgende tot aan de noordelijke grens van het waterschap Hoorn—Zuidkant, vervolgens deze noordelijke grens tot de westelijke grens van perceel no. 1802 van sectie E der gemeente Wedde, langs deze grens over ongeveer M. 120, waarna genoemd perceel doorsneden wordt in eene nagenoeg noordelijke richting samenvallende met de richting van de Veensloot, vormende de oostelijke boord van deze Veensloot de westelijke grens van het waterschap Derde Hoorndermolenpolder; daarna volgt de grens de westelijke grenzen van dat waterschap en van den Polder Nijverheid tot aan de Yeensloot en verder de west- en noordzijde van deze Yeensloot tot aan den Louwdijk, de grens van het waterschap Reiderland; langs den zuidelijken teen van den Louwdijk tot over den kunstweg van Blijham naar Wedde en langs den buitenteen van den Startjerdijk en van den noordelijken dijk van de Westerwoldsche A tot voorbij het punt waar het Yeendiep in deze rivier valt, verder over deze rivier en langs den noordoostelijken WESTERWOLDE. boord van het Veendiep tot aan den ouden Veen- of Leidijk achter Bellingwolde, de zuidoostzijde van dezen dijk tot aan de grens tusschen Nederland en Pruisen bij grenssteen no. 186. Verder behooren tot het waterschap de tot Nederland behoorende helft van de Moersloot, voorzoover die langs de Rijksgrens loopt, het Vereenigd kanaal met zijne wederzijdsche dijken, de Westerwoldsche A van het punt, waar het Veendiep in die rivier valt, tot aan de buitenvloeddeuren der nieuwe Statenzijlen met de ter weerszijden onbedijkte gronden, de voormalige vestinggronden te Nieuwe Schans, voorzoover die door den Rijkswatermolen bemalen worden, den Lintelo en den Christiaan Eberhardspolder '). Tot het waterschap behooren niet het Stadsmusselkanaal, het Stadsterapelkanaal, de 2de Valthermond, het kanaal van de Weerdingerveenen en het kanaal Haren—Rütenbroek. Het waterschap is, behalve aan de Pruisische grens, van den buiten waterstaat afgesloten door dijken en wegen en hooger gelegen landen, welke echter niet bij het waterschap in onderhoud zijn. De hoofd watering van het waterschap is de Westerwoldsche A, welke ten zuiden van Wedde wordt gevormd door de samenvloeiing der Mussel A en de Ruiten A of het Veelerdiep. Zij ontvangt bij de Bult de Pekel A en stroomt door de Nieuwe Statenzijlen inden Dollard uit. De Nieuwe Statenzijlen bestaan uit: a. eene steenen uitwateringsluis, breed M. 8.50, met eene slagdorpelligging van M. 3.17 -f- W.P. en b. eene steenen schutsluis tevens dienst doende voor de afwatering, breed eveneens M. 8.50, met eene slagdorpelligging van M. 8.71 -h W.P. De uitwateringsluis kwam gereed in 1878, de schutsluis in 1908. De uitwateringsluis is voorzien vaneen paar hooge vloeddeuren, een paar lage vloeddeuren en een paar ebdeuren. De schutsluis heeft in het buitenhoofd een paar hooge en een paar lagere vloeddeuren en een paar ebdeuren, in het binnenhoofd een paar vloeddeuren en een paar ebdeuren. i) Volgens het Reglement behooren nog tot het waterschap de gronden van grenssteen no. 187 tot aan grenssteen no. 191, tusschen de Moersloot en het Vereenigd kanaal. In verband met de ontworpen gewijzigde afwatering blijven deze gronden onder het waterschap Reiderland. WESTERWOLDE. De Oude Statenzijl heeft één paar vloed- en één paar ebdeuren. De doorvaartwijdte is M. |8.50 en de bovenkant van den slag- drempel ligt op M. 3.37 -r- W.P. Zoowel de Oude Statenzijl als de Nieuwe Statenzijlen zijn in onderhoud bij het Rijk, alsmede de ter weerszijden aansluitende dijkgedeelten, oostelijk tot aan de dijken op Pruisisch grondge- bied, westelijk tot aan de dijken van de aansluitende polders. Bij de Oude Statenzijl hebben de dijken eene hoogte van M. 5.19 -f W.P., met een buitenbeloop van 23/4 op len een binnen- beloop van 2 op 1. Bij de Nieuwe Statenzijl is de dijkhoogte ten oosten der sluizen M. 6.38 + W.P. het buitenbeloop 4 op 1, het binnenbeloop l'j% op 1, tusschen de sluizen zijn deze cijfers M. 6.29 + W.P., 3 op 1 en 1 '/2 op 1 en ten westen der sluizen is de hoogte M. 6.29 -f- W.P. terwijl het buitenbeloop deels 4 op 1 deels 3 op 1 en het binnenbeloop deels 2 op 1 deels 1 '/2 op 1 is. De totale lengte van de Westerwoldsche A is M. 28039. De afmetingen van de verschillende gedeelten zijn: lengte bodemsbreedte in M. in M. bodemsdiepte in M. Van het boveneind tot de Lange brug te Bellingwolde 8802 7.00 1.87 W.P. Van de Lange brug tot M. 1430 beneden die brug 1430 7.00 1.97 „ Vandaar tot M. 2860 beneden de Lange brug 1430 7.50 2.07 „ Vandaar tot M. 4290 beneden de Lange brug 1430 8.00 2.17 „ Vandaar tot M. 5720 beneden de Lange brug 1430 8.50 2.27 „ Van daar tot de brug te de Bult (uitm. Pekel A) 1448 9.00 2.37 „ Van deze brug tot de Oude Statenzijl 8769 10.00 2.87 „ Van de Oude Statenzijl tot de \ 17.40 aan het \ splitsing der toevoerkanalen bij de / 3000 < H-Bl „ Nieuwe Statenzijlen ) (benedeneind.) Toeleidingskanaal naar de Uit- (kBi aan het boveneind. 300 8.00 < 3.41 aan het benedenwateringsluis ( eind. Toeleidingskanaal naar de Schut- _ ( 4.21 225 9.00 < plaatselijk bij de sluis Sluis ( 4.31. WESTERWOLDE. Van het vorengenoemde wordt verruimd de Westerwoldsche A van de plaats waar oudtijds stond Tutjeshut (toekomstige mond van het Vereenigd kanaal) tot de Oude Statenzijl op de volgende afmetingen: bodemsbreedte bodemsdiepte lengte in M. in M. in M. ff.P. Tutjeshut tot de spoorwegbrug ( 18 boveneind te Nieuwe Schans j2O benedeneind 3-31 Spoorwegbrug tot Oude Statenzijl 2580 j InoTn'i 4.31 Het jaagpad langs de westzijde van de A heeft eene kruinsbreedte van minstens M. 3, glooiingen van 2 op 1 aan de kanaalzijde en 1 op 1 aan de landzijde. De kruinshoogte is tusschen de Oude- en Nieuwe Statenzijlen M. 1.38 -f W.P., tusschen Nieuwe Schans en de Oude Statenzijl M. 0.88 + W.P., langs de kanaalzijde is nog een berm van M. 1 aanwezig. Het jaagpad is in onderhoud bij het Rijk. Het onderhoud der dijken aan den oostelijken oever der A van de Nieuwe Statenzijl tot even ten noorden van den Rijkswatermolen is ten laste van Pruisen. De dijken aan weerszijden van de Waterwoldsche A, ten zuidwesten van Nieuwe Schans, voor zoover gelegen buiten het waterschap Westerwolde, zijn in onderhoud bij de verschillende bij het waterschap Reiderland genoemde onderhoudsplichtigen. Voor zoover de dijken in het waterschap Westerwolde liggen worden de onderhoudsplichtigen nader aangewezen bij de omschrijving der inde verschillende onderdeelen gelegen waterschappen en molenpolders. Krachtens art. 3 van het waterschapsreglement is het peil van het waterschap (het zoogenaamde A-peil) gelegen op M. 0.37 4- W.P. Zooveel mogelijk wordt de afstrooming zoo geregeld, dat het water van de Westerwoldsche A op dit peil blijft. Van 1 April tot 31 October wordt in het belang van de lage A-landen te Vriescheloo en bij Wedde, met vergunning van Ged. Staten, en voor zoover dat voor het openhouden van de buitengeul kan geschieden, het water afgelaten tot M. 0.57 h- W.P. Bij lage binnenwaterstanden wordt in het gedeelte van de A tusschen de Oude en de Nieuwe Statenzijl vloed water toegelaten, om dan door spuiing en ploeging het slib, dat zich voor de sluis heeft vastgezet, te verwijderen. WESTERWOLDE. De Mussel A begint in het Weerdingerveen, stroomt als Valtherdiep en Mussel A door het Valtherveen en wordt doorsneden door het zesde pand van het Stadskanaal. Ten noorden van dit kanaal ontvangt zij dooreen overlaat het overtollige water van het zesde pand, neemt nabij Onstwedde links het Pagediep op, stroomt langs Onstwedde, neemt ten zuiden van Wessinghuizen rechts de zuidwestelijke tak van de Ruiten A op en vereenigt zich ten noorden van Wessinghuizen met de noordoostelijke tak van de Ruiten A, ook genaamd het Veelerdiep. De Ruiten A ontspringt eveneens in Drenthe, waar zij den naam van Runde draagt en wordt ook door het Stadskanaal gesneden; het bovenste gedeelte mondt uit in het zevende pand van het Stadskanaal. Het gedeelte benoorden het Stadskanaal draagt den naam van Ruiten A en is dooreen valschut met vier schuiven van het kanaal gescheiden. Ten noorden van Ter Apel ontvangt zij rechts de Molen A, zijnde de leiding waarlangs het uit Buitschland door het Osseschot aangevoerde water naar de A stroomt. Ten noorden van Sellingen, nabij het gehucht Rijsdam, ontlast de Ruiten A zich voor een deel op het Moddermansdiep (ook wel genaamd Nieuwe Ruiten A) welk diep, ten behoeve van de regeling van den watertoevoer, aan het boveneind dooreen in 1857 gebouwd keersluisje is afgesloten. Tusschen Ellersinghuizen en Vlagtwedde splitst de Ruiten A zich in twee takken, waarvan één westelijk van het gehucht Veele loopt en genoemd wordt Ruiten A, oudtijds ook Westerdiep, terwijl de andere tak oostelijk van Veele den naarn draagt van Ruiten A of Veelerdiep. Het door het hiervoor genoemde keersluisje gevoerde water stroomt door het Moddermansdiep, langs Bourtange en door de aldaar gelegen Bakovenpomp naar de Rille, voorts door de op Duitsch grondgebied gelegen leidingen, het Alte Tief en de Daneflusz, naar de Eems. Wordt de waterstand te Bourtange te hoog dan wordt het sluisje gesloten. Inden regel is inden herfst en in het voorjaar niet meer dan ééne deur geopend en wordt het sluisje geheel gesloten als de waterstand ter plaatse ongeveer M. 5.60 + W.P. is. Te Bourtange is de waterstand dan ongeveer M. 4.50 + W.P. ') i) Eene instructie voor de bediening bestaat niet. WESTERWOLDE. Het keersluisje heeft een paar puntdeuren, keerende naar de Ruiten A; de wijdte tusschen de hoofden is M. 4.85, terwijl de slagdrempel met den bovenkant op M. 4.70 -+- WP. is gelegen. De Bakovenpomp is een steenen duiker inde Bakovenkade benoorden Bourtange, wijd M. 0.94 in het vierkant, waarvan de vloer ligt op M. 3.04 -f- WP. De duiker kan dooreen schuif worden afgesloten tot ongeveer M. 3.54 + WP., doch deze schuif wordt des winters uitgenomen en dient alleen om inden zomer, bij lagen waterstand, het water op te stuwen. De Bakovenpomp wordt verondersteld evenveel water naar Pruisen af te voeren als er uit Pruisen op Nederlandsch grondgebied wordt gebracht door het Osseschot en vandaar door de Molen A bij Ter Apel, hiervoor reeds genoemd. Het Osseschot is een steenen duiker inden Leidijk, wijd in het vierkant M. 0.94, terwijl de vloer ligt op M. 9.27 + WP.; aan de westzijde bevindt zich een houten wachtdeur, naar de Nederlandsche zijde keerende. Het water wordt naar het Osseschot gevoerd door dein Duitschland gelegen „Oude sloot”, die met een grondduiker onder het kanaal Haren—Rütenbroek door geleid wordt. Een deel van het door de Oude sloot aangevoerde water bereikt evenwel niet den duiker het Osseschot maar stroomt van de Hanetang af noordwaarts door de langs de grens gegraven Hanetangersloot, die ten oosten van Wessingtange in het veen doodloopt. Vandaar baant het water zich een weg naar de op Hollandsch gebied gelegen Leidijks afwatering en stroomt door deze afwatering in het Moddermansdiep. De afwatering door het Osseschot en de Bakovenpomp werd geregeld bij het grenstractaat in 1824 tusschen Nederland en Hannover gesloten, door welke regeling aan langjarige twisten en moeilijkheden, althans voor een deel, een einde werd gemaakt. De aanleiding tot deze ongeregelde toestanden was de volgende. Teneinde de venen om het in 1593 aangelegde fort Bourtange onder water te kunnen zetten, werd in 1672 beneden Sellingen inde Ruiten A een dam gelegd en werd het Moddermansdiep gegraven, terwijl in 1687 en 1688 de Leidijken werden aangelegd. De afvloeiing van het water naar de zijde van Duitschland werd belet door de Bakovenkade benoorden het fort; het overtollige water werd door eene sluis in die kade afgevoerd 41 WESTERWOLDE. naar de Duitsche wateren, die het op de Eems brachten. De Leidijken dienden tevens om het water, dat des winters uit de venen in Duitschland langs de grens werd aangevoerd, naar de Ruiten Ate weren. De Leidijk begon ten zuiden van Ter Apel en liep op grooteren of kleineren afstand van de grens tot Bourtange. Een duiker of pomp inden Leidijk maakte de afwatering der landen van Rütenbroek naar de Ruiten A inden zomer mogelijk. De Leidijk geraakte echter inde 18e eeuw in verval en werd van de zijde van Rütenbroek dikwijls doorgestoken om aan het hooge water afloop te geven, terwijl dan van Nederlandsche zijde weder de Bakovenkade werd doorgestoken, waardoor het water zich over het veen in Duitschland verspreidde en eindelijk weder inde Eems afliep. In artt. 34 en 35 van gemeld tractaat werd bepaald: „De „tegenwoordige afwatering der kolonie Rütenbroek naar de A „zal zoodanig blijven bestaan, totdat de Nederlandsche Regeering „zal goedvinden, de Leidijken inden omtrek en verderop weder „te doen herstellen, in welk geval echter de vervallen pomp in „den Leidijk boven het Osseschot zoodanig hersteld zal worden, „dat het van Rütenbroek afkomende water, door middel van „de Oude Sloot, vrij naar de A kan wrorden afgevoerd. Overigens „zal van Hannoversche zijde niet meer water daarheen worden „afgeleid, dan door den genoemden duiker enz. „Dein den omtrek van Bourtange inde kade tusschen de „redoute Bakoven en Abeltjeshuis thans aanwezige sluis zal „van de zijde der Nederlanden worden weggenomen en de ope„ning toegedamd. In plaats van gemelde sluis echter zal als „eenige Nederlandsche afwatering door deze kade naar de „Hannoversche zijde eene nieuwe pomp van negen palm vier „duim Nederlandsch in het vierkant en waarvan de bodem „minstens negen palm vier duim onder het maaiveld te liggen „komt, van Nederlandsche zijde kunnen worden aangelegd. „Deze afwatering zal vrij en ongehinderd zijn; echter zal in „geen geval aldaar meer water naar de Hannoversche zijde „mogen worden afgeleid dan door middel van voormelde pomp.” Na de bekrachtiging van het tractaat, werd de Bakovenpomp gemaakt en tevens de Rijzendam inde Ruiten A opgeruimd. De Leidijk bij Ter Apel werd weder opgemaakt en de duiker WESTEKWOLDE. bij het Osseschot hersteld op de genoemde afmetingen in 1848. De Leidijk is thans van de Drentsche grens af, tot M. 1500 benoorden de Olden, d.i. over eene lengte van M. 6385, in onderhoud bij het Rijk; verder noordwaarts is hij bijna geheel vervallen. De kruinhoogte van de genoemde M. 6385, bedraagt aan het boveneind ongeveer M. 13.38 + W.P., aan het benedeneind ongeveer M. 11.38 + W.P. Bij het Rijk zijn mede in onderhoud: de duiker bij het Osseschot, het toe voerkanaal over M. 15 en het afvoerkanaal over M. 440, voorts nog de Bakovenkade en de Bakovenpomp met het toevoerkanaal over M. 100 en het afvoerkanaal over M. 105 De Bakovenkade is lang M. 1220, met eene hoogte van M. 6.14 + W.P. Behalve het water dat uit het watergebied der Oude sloot uit Pruisen naar het Osseschot toestroomt komt dat van eene breede strook Pruisisch grondgebied, liggende benoorden het watergebied der Oude Sloot tot Bourtange, oostelijk van de Rijksgrens, op het Moddermansdiep. Daartegenover ligt benoorden Bourtange, ten westen der Rijksgrens, het Rhederveld, dat, volgens de waterstaatskaart, op Nederlandsch gebied H.A. 810 groot, op de Danefluss naar de Eems afwatert. Behalve de reeds genoemde verruiming van de Westerwoldsche A, zullen door het waterschap nog worden aangelegd, in verband met het in art. 5 van het Reglement bepaalde; a. het Yereenigd kanaal van de Westerwoldsche A af tot de splitsing in het Ruiten A en het Mussel Akanaal te Veelerveen; b. het Mussel Akanaal van de genoemde splitsing af tot de uitmonding in het zesde pand van het Stadskanaal, met daarbij een zijtak naar Onstwedde; c. het Ruiten Akanaal van evengenoemde splitsing af tot de uitmonding in het zevende pand van het Stadskanaal, met daarbij een zijtak naar Bourtange, een en ander met de bijkomende werken. De afmetingen die de genoemde kanalen met de daarin gelegen sluizen zullen krijgen, zijn hierna nader omschreven. WESTERWOLDE. VEREENIGB KANAAL. PAND VAN DE WESTERWOLDSCHE A TOT SLUIS I ACHTER VRIESCHELOO. Hit pand is lang M. 12425. He bodemsbreedte is doorgaand M. 12.50, de bodemsdiepte is vanaf de uitmonding inde Westerwoldsche A, tot aan het begin van de Leete M. 3.31 -r- W.P. en van daar tot sluis I M. 2.81 -r- W.P. Het peil is M. 0.37 -j- W.P. He breedte op peil bedraagt: a. voor het gedeelte van de Westerwoldsche A tot de Leete M. 27.20. b. voor het gedeelte van de Leete tot sluis I M. 27.14, de wederzijdsche bermen niet medegerekend. Sluis I is eene steenen schutsluis, met twee paar deuren. He wijdte tusschen de sluishoofden bedraagt M. 5.50, de schutkolkwijdte is M. 11.00, de schutkolklengte M. 30.00; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 2.57 -5- W.P., die der bovendeuren ligt op M. 1.45 -f- W.P. Het overtollige water van het bovengelegen pand wordt afgevoerd dooreen stroomduiker naast sluis I. Be stroomduiker verkrijgt eene wijdte van M. 5.00 en eene slagdrempeldiepte van M. 1.25 W.P. PAND VAN SLUIS I ACHTER VRIESCHELOO TOT DE SPLITSING IN HET RUITEN A EN HET MUSSEL A KANAAL TE VEELERVEEN. Hit pand is lang M. 3206. He bodemsbreedte is M. 12.50, de bodemsdiepte is in het midden M. 1.45 -f- W.P., aan den kant M. 1.25 -r- W.P. Het peil is M. 0.75 + W.P. He breedte op peil bedraagt M. 20.50, de wederzijdsche bermen niet medegerekend. MUSSEL A KANAAL. PAND BENEDEN SLUIS 11. Hit pand is lang M. 2488. He bodemsbreedte is M. 6.50, de bodemsdiepte is in het midden M. 1.45 W.P., aan den kant M. 1.25 -r- W P. Het peil is M. 0.75 + W.P. He breedte op peil bedraagt M. 14.50, de wederzijdsche bermen niet medegerekend. WESTERWOLDE. Sluis II (inden kunstweg te Veele), is eene steenen schutsluis met twee paar deuren. De wijdte tusschen de sluishoofden bedraagt M. 5.50, de schutkolkwijdte M. 5.70, de schutkolklengte M. 27.00; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 1.45 -f- W.P., die der bovendeuren op M. 0.43 M. -f- W.P. Het overtollige water van het bovengelegen pand wordt afgevoerd dooreen stroomduiker naast sluis 11. Deze stroomduiker verkrijgt eene wijdte van M. 2.00 en eene slagdrempeldiepte van M. 0.23 -- W.P. PAND SLUIS II tot SLUIS 111. Dit pand is lang M. 2982. De bodemsbreedte is M. 6.50, de bodemsdiepte is in het midden M. 0.43 W.P., aan den kant M. 0.23 -h W.P. Het peil is M. 1.77 + W.P. De breedte op peil bedraagt M. 14.50, de wederzijdsche bermen niet medegerekend. Sluis 111 (inden weg Onstwedde—Vlagtwedde) is eene steenen schutsluis met twee paar deuren. De wijdte tusschen de sluishoofden bedraagt M. 5.50, de schutkolkwijdte M. 5.70, de schutkolklengte M. 27; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 0.43 W.P., die der bovendeuren op M. 0.59 + W.P. Het overtollige water van het bovengelegen pand wordt afgevoerd dooreen stroomduiker naast sluis 111. Deze stroomduiker verkrijgt eene wijdte van M. 1.75 en eene slagdrempeldiepte van M. 0.79 -f- W.P. PAND SLUIS 111 tot SLUIS IV. Dit pand is lang M. 3376. De bodemsbreedte is M. 6.50, de bodemsdiepte is in het midden M. 0.59 -f- W.P., aan den kant M. 0.79 + W.P. Het peil is M. 2.79 -f- W.P. De breedte op peil bedraagt M. 14.50, de wederzijdsche bermen niet medegerekend. Sluis IV (inden Harpelweg) is eene steenen schutsluis met twee paar deuren. De wijdte tusschen de sluishoofden bedraagt M. 5.50, de schutkolkwijdte M. 5.70, de schutkolklengte M. 27.00; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 0.59 -f W.P., die der bovendeuren op M. 1.62 4- W.P. Het overtollige water van het bovengelegen pand wordt afgevoerd dooreen stroom- WESTERWOLDE. duiker naast sluis IV. Deze stroomduiker verkrijgt eene wijdte van M. 1.50 en eene slagdrempeldiepte van M. 1.82 + W.P. PAND SLUIS IV tOt SLUIS V. Dit pand is lang M. 3047. De bodemsbreedte is M. 6.50, de bodemsdiepte is in het midden M. 1.62 -j- W.P., aan den kant M. 1.82 + W.P. Het peil is M. 3.82 + W.P. De breedte op peil bedraagt M. 14.50, de wederzijdsche bermen niet medegerekend. Sluis V (inden Musselweg) is eene steenen schutsluis met twee paar deuren. De wijdte tusschen de sluishoofden bedraagt M. 5.50, de schutkolkwijdte M. 5.70, de schutkolklengte M. 27.00; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 1.62 + W.P., die der bovendeuren op M. 2.64 -j- W.P. Het overtollige water van het bovengelegen pand wordt afgevoerd dooreen stroomduiker naast sluis V. Deze stroomduiker verkrijgt eene wijdte van M. 1.50 en eene slagdrempeldiepte van M. 2.84 + W.P. PAND SLUIS V tOt SLUIS VI. Dit pand is lang M. 1970. De bodemsbreedte is M. 6.50, de bodemsdiepte is in het midden M. 2.64 -f- W.P. en aan den kant M. 2.84 + W.P. Het peil is M. 4.84 + W.P. De breedte op peil bedraagt M. 14.50, de wederzijdsche bermen niet medegerekend. Sluis VI, (tegenover den Zandtangeweg) is eene steenen schutsluis met twee paar deuren. De wijdte tusschen de sluishoofden bedraagt M. 5.50, de schutkolkwijdte M. 5.70, de schutkolklengte M. 27; de slagdrempel der beneden deuren ligt op M. 2.64 -f-W.P., die der bovendeuren op M. 3.66 + W.P. Het overtollige water van het bovengelegen pand wordt afgevoerd dooreen stroomduiker naast sluis VI. Deze stroomduiker verkrijgt eene wijdte van M. 1.25 en eene slagdrempeldiepte van M. 3.86 + W.P. PAND SLUIS VI tOt SLUIS VII. Dit pand is lang M. 1850. De bodemsbreedte is M. 6.50, de bodemsdiepte is in het midden M. 3.66 + W.P., aan den kant M. 3.86 + W.P. Het peil is M. 5.86 + W.P. De breedte op peil bedraagt M. 14.50, de wederzijdsche bermen niet medegerekend. WESTEBWOLDE. Sluis VII, (inden Boven Mussel) is eene steenen schutsluis met twee paar deuren. De wijdte tusschen de sluishoofden bedraagt M. 5.50, de schutkolkwijdte M. 5.70, de schutkolklengte M. 27; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 3.66 4- W.P., die der bovendeuren op M. 4.68 4- W.P. Het overtollige water van het bovengelegen pand wordt afgevoerd dooreen stroomduiker naast sluis VII. Deze stroomduiker verkrijgt eene wijdte van M. 1.25 en eene slagdrempeldiepte van M. 4.88 4- W.P. PAND SLUIS VII tOt SLUIS VIII. Dit pand is lang M. 1936. De bodemsbreedte is M. 6.50, de bodemsdiepte is in het midden M. 4.68 4- W.P. aan den kant M. 4.88 4- W.P. Het peil is M. 6.88 4- W.P. De breedte op peil bedraagt M 14.50, de wederzijdsche bermen niet medegerekend. Sluis VIII, (ten westen van de Jipsingboeren-Musselj is eene steenen schutsluis met twee paar deuren. De wijdte lusschen de sluishoofden bedraagt M. 5.50, de schutkolkwijdte M. 5.70, de schutkolklengte M. 27; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 4.68 4- W.P., die der bovendeuren op M. 5.70 4~ W.P. Het overtollige water van het bovengelegen pand wordt afgevoerd dooreen stroomduiker naast sluis VIII. Deze stroomduiker verkrijgt eene wijdte van M. 1.25 en eene slagdrempeldiepte van M. 5.90 4- W.P. PAND VAN SLUIS VIII TOT HET STADS-MUSSELKANAAL. Dit pand is lang M. 1020. De bodemsbreedte is M. 6.50, de bodemsdiepte in het midden is M. 5.70 + W.P., aan den kant M. 5.90 4- W.P. Het peil is M. 7.90 4- W.P. De breedte op peil bedraagt M. 14.50, de wederzijdsche bermen niet medegerekend. ZIJTAK NAAR ONSTWEDDE. Dit pand is lang M. 1291. De bodemsbreedte is M. 6.50, met uitzondering van het voor haven bestemde deel, de bodemsdiepte is in het midden M. 0.43 W.P., aan den kant M. 0.23 -p- W.P. Het peil is M. 1.77 4- W.P. De breedte op peil bedraagt M. 14.50, de wederzijdsche bermen niet medegerekend. Voor het voor haven bestemde deel is de breedte op peil M. 28 WESTERWOLDE. RUITEN A KANAAL. PAND I BENEDEN SLUIS 11. Dit pand is lang M. 1156. De bodemsbreedte is M. 8.00, de bodemsdiepte is in het midden M. 1.45 -r- W.P, aan den kant M. 1.25 ~ W.P. Het peil is M. 0.75 + W.P. De breedte op peil bedraagt M. 16, de wederzijdsche bermen niet medegerekend. Sluis II (tegenover den weg ten zuiden van de Kuilen) is eene steenen schutsluis met twee paar deuren. De wijdte tusschen de sluishoofden bedraagt M. 5.50, de schutkolkwijdte M. 5.70, de schutkolklengte M. 27; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 1.45 W.P, die der bovendeuren op M. 0.44 -i- W.P. Het overtollige water van het bovengelegen pand wordt afgevoerd dooreen stroomduiker naast sluis 11. Deze stroomduiker verkrijgt eene wijdte van M. 3.25 en eene slagdrempeldiepte van M. 0.24 -f- W.P. PAND SLUIS II tot SLUIS 111. Dit pand is lang M. 2199. De bodemsbreedte is M. 8, de bodemsdiepte is in het midden M. 0.44 W.P., aan den kant M. 0.24 W.P. Het peil is M. 1.76 +- W.P. De breedte op peil bedraagt M. 16, de wederzijdsche bermen niet medegerekend. Sluis 111 (inden kunstweg Vlagtwedde-Bourtange) is eene steenen schutsluis met twee paar deuren. De wijdte tusschen de sluishoofden bedraagt M. 5.50, de schutkolkwijdte M. 5.70, de schutkolklengte M. 27; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 0.44 -r- W.P, die der bovendeuren op M. 0.57 + W.P. Het overtollige water van het bovengelegen pand wordt afgevoerd dooreen stroomduiker naast sluis 111. Deze stroomduiker verkrijgt eene wijdte van M. 2.50 en eene slagdrempeldiepte van M. 0.77 4- W.P. PAND SLUIS 111 tot SLUIS IV. Dit pand is lang M. 2283. De bodemsbreedte is M. 8.00, de bodemsdiepte is in het midden M. 0.57 + W.P, aan den kant M. 0.77 -f W.P. WBSTEKWOLDE. Het peil is M. 2.77 -f- W.P. De breedte op peil bedraagt M. 16, de wederzijdsche bermen niet medegerekend. Sluis IV (onmiddellijk ten Noorden van den zijtak naar Bourtange) is eene steenen schutsluis met twee paar deuren. De wijdte tusschen de sluishoofden bedraagt M. 5.50, de schutkolkwijdte M. 5.70, de schutkolklengte M. 27; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 0.57 -|- W.P., die der bovendeuren op M. 1.58 + W.P. Het overtollige water van het bovengelegen pand wordt afgevoerd dooreen stroomduiker naast sluis IV. Deze stroomduiker verkrijgt eene wijdte van M. 2.50 en eene slagdrempeldiepte van M. 1.78 + W.P. PAND SLUIS IV tOt SLUIS V. Dit pand is lang M. 2222. De bodemsbreedte is tot aan den zijtak naar Bourtange M. 8.00, daarboven M. 6.50, de bodemsdiepte is in het midden M. 1.58 -f W.P., aan den kant M. 1.78 + W.P. Het peil is M. 3.78 -f- W.P. De breedte op peil bedraagt boven den zijtak naar Bourtange M. 14.50, de wederzijdsche bermen niet medegerekend. Sluis V (inden weg naar de Wollingboerbrug) is eene steenen schutsluis met twee paar deuren. De wijdte tusschen de sluishoofden bedraagt M. 5.50, de schutkolkwijdte M. 5.70, de schutkolklengte M. 27; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 1.58 -f- W.P., die der bovendeuren op M. 2.59 -|- W.P. Het overtollige water van het bovengelegen pand wordt afgevoerd dooreen stroomduiker naast sluis V. Deze stroomduiker verkrijgt eene wijdte van M. 2.25 en eene slagdrempeldiepte van 2.79 + W.P. PAND SLUIS V tot SLUIS VI. Dit pand is lang M. 1843. De bodemsbreedte is M. 6.50, de bodemsdiepte is in het midden M. 2.59 + W.P., aan den kant M. 2.79 + W.P. Het peil is M. 4.79 -j- W.P. De breedte op peil bedraagt M. 14.50, de wederzijdsche bermen niet medegerekend. SJuis VJ, (onraiddellijk ten zuiden van het Moddermansdiep) is eene steenen schutsluis met twee paar deuren. De wijdte tusschen de sluishoofden bedraagt M. 5.50, de schutkolkwijdte WESTERWOI/DE. M. 5.70, de schutkolklengte M. 27; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 2.59 -f W.P., die der bovendeuren op M. 3.60 + W.P. Het overtollige water van het bovengelegen pand wordt afgevoerd dooreen stroomduiker naast sluis VI. Deze stroomduiker verkrijgt een wijdte van M. 1.80 en eene slagdrempeldiepte van M. 3.80 4- W.P. PAND SLUIS VI tOt SLUIS VII. Dit pand is lang M. 3046. De bodemsbreedte is M. 6.50, de bodemsdiepte in het midden M. 3.60 -j- W.P., aan den kant M. 3.80 -f W.P. Het peil is M. 5.80 -f W.P. De breedte op peil bedraagt M. 14.50, de wederzijdsche bermen niet medegerekend. Sluis VII (inden Hasselbergerweg) is eene steenen schutsluis met twee paar deuren. De wijdte tusschen de sluishoofden bedraagt M. 5.50, de schutkolkwijdte M. 5.70, de schutkolklengte M. 27; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 3.60 + W.P., die der bovendeuren op M. 4.61 -f- W.P. Het overtollige water van het bovengelegen pand wordt afgevoerd dooreen stroomduiker naast sluis VII. Deze stroomduiker verkrijgt eene wijdte van M. 1.75 en eene slagdrempeldiepte van M. 4.81 -f W.P. PAND SLUIS VII tot SLUIS VIII. Dit pand is lang M. 2457. De bodemsbreedte is M. 6.50, de bodemsdiepte in het midden M. 4.61 -j- W.P., aan den kant M. 4.81 + W.P. Het peil is M. 6.81 -f- W.P. De breedte op peil bedraagt M. 14.50, de wederzijdsche bermen niet medegerekend. Sluis VIII (inden Bargerschapenweg) is eene steenen schutsluis met twee paar deuren. De wijdte tusschen de sluishoofden bedraagt M. 5.50, de schutkolkwijdte M. 5.70, de schutkolklengte M. 27; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 4.61 4- W.P., die der bovendeuren op M. 5.62 -j- W.P. Het overtollige water van het bovengelegen pand wordt afgevoerd dooreen stroomduiker naast sluis VIII. Deze stroomduiker verkrijgt eene wijdte van M. 1.75 en eene slagdrempeldiepte van M. 5.82 + W.P. WESTERWOLDE. PAND SLUIS VIII tot SLUIS IX. Dit pand is lang M. 5543. De bodemsbreedte is M. 6.50, de bodemsdiepte in het midden M. 5.62 + W.P., aan den kant M. 5.82 + W.P. Het peil is M. 7.82 -j- W.P. De breedte op peil bedraagt M. 14.50 de wederzijdsche bermen niet medegerekend. Sluis IX (inden Tusschenweg te Roelage) is eene steenen schutsluis met twee paar deuren. De wijdte tusschen de sluishoofden bedraagt M. 5.50, de schutkolkwijdte M. 5.70, de schutkolklengte M. 27; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 5.62 -|- W.P., die der bovendeuren op M. 7.28 -)- W.P. Het overtollige water van het bovengelegen pand wordt afgevoerd dooreen stroomduiker naast sluis IX. Deze stroomduiker verkrijgt eene wijdte van M. 1.50 en eene slagdrempeldiepte van M. 7.48 + W.P. Pand sluis ix tot het Stads Ter Apelkanaal. Dit pand is lang M. 3667. De bodemsbreedte is M. 6.50, de bodemsdiepte in het midden M. 7.28 + W.P., aan den kant M. 7.48 + W.P. Het peil is M. 9.48 + W.P. De breedte op peil bedraagt M. 14.50, de wederzijdsche bermen niet medegerekend. Zijtak naak Bourtange. Dit kanaal is lang M. 1864. De bodemsbreedte is M. 5.50, met uitzondering van het voor haven bestemde deel, de bodemsdiepte is in het midden M. 1.58 -f W.P., aan den kant M. 1.78 + W.P. Het peil is M. 3.78 -f- W.P. Re breedte op peil bedraagt M. 13.50, de wederzijdsche bermen niet medegerekend. Inde kanaalpanden, welke geringer bodemsbreedte hebben dan M. 8.00, worden wisselplaatsen aangebracht, per kilometer één. Aan het waterschap is verder nog opgedragen de verruiming en het onderhoud van de Buiten A of Schanskerdiep. ') Op kosten van het waterschap worden onderhouden de Westerwoldsche A, de Ruiten A, het Yeelerdiep en de Mussel A, voor- !) Bij besluit van Gedep. Staten van 6 April 1866 (P. B. no. 27) werden bepalingen vastgesteld omtrent het graven en baggeren van slijk inde Buiten A. WESTERWOLDE. zoover binnen de waterschapsgrenzen gelegen, het Moddermansdiep en verschillende kleinere kanalen of werken inden legger nader omschreven. J) Voorts zullen van waterschapswege worden onderhouden de hiervoor genoemde nog aan te leggen kanalen met bijbehoorende werken, terwijl ook ten laste van het waterschap zijnde bediening van de Oude Statenzijl en van de. Nieuwe Statenzijlen. Op voordracht van het Hoofdbestuur, aangevuld met de leden der onderdeelsbesturen, worden door Gedep. Staten bepaald de bodemsbreedte, glooiing en diepte der kanalen bij het waterschap in onderhoud. Zoodra de ontworpen kanalen zullen zijn voltooid, mag, indien op het zevende en zesde pand van het Stadskanaal de waterstand is gedaald beneden het Stadskanaalpeil, niet anders dan bij doorschutting water worden afgevoerd door de sluizen van het Ruiten A en Mussel A kanaal, die met de genoemde panden gemeen liggen. De kanaalpeilen van het zevende en zesde pand van het Stadskanaal zijn aangenomen te zijn gelegen op M. 10.29 en M. 8.56 + A.P. Tot de algemeene kosten wordt door alle gronden bijgedragen i) De Moersloot is van grenssteen 186 tot 187 bij de aangrenzende eigenaren in onderhoud, vandaar tot Nieuweschans aan de westzijde bjj de pandplichtigen voor het grootste gedeelte en op sommige plaatsen (Zuidwending) bij het waterschap Westerwolde en aan de oostzijde, de Pruisische zijde, bij de Zijlachten. Het onderhoud der oostelijke sloot langs de heidijken is ook pandplichtig. M Gezamenlijke kadastrale grootte der belastbare perceel naam Totale – VAN het grootte. Ie klasse. 2e klasse. 3e klasse. 4e klasse. 5e klasse. 6e klass ONDERDEEL. , —rr- ——;—— ——t—— HTITT H. H. A. |C. H. |A. C. H. A. |C. H. A. C. EL A. C. H. |A.| VRIESCHELOO . 5650 21 68 64 47 92 55 189 78 43 381 13 83 1051 79 36 426 46 WEDDE .... 3850 82 29 54 277 02 39 709 66 38 941 44 99 375 26 21 146 39 ONSTWEDDE . . 6600 10 30 16 11 08 210 40 04 447 73 01 2008 08 79 420 90 VLAGTWEDDE . 7100 374 37 25 70 42 11 485 64 49 419 32 45 275 02 78 429 20 SELLINGEN. . . 7950 19 76 63 131 73 32 347 40 93 651 18 47 1393 24 83 834 64 Totaal . . 31150 waarvan belastbaar . . 498 22 j36 543| 21 45 1942 90 27 2840j 82 75 5103 41 97 22j7 62 J Bedrag van den aanslag , . fO6OB per H.A. f 0.10. f 0.20. f 0.30. f 0.40. f 0.50. J WESTERWOEDE. naar evenredigheid van de kad. grootte en met inachtneming van de indeeling der gronden in klassen. Bij de bepaling van het aantal klassen, van de verhouding waarnaar zij zullen bijdragen en van de indeeling der gronden in die klassen worden tot grondslag genomen de waarde der gronden, het meer of minder belang, dat zij zullen hebben bij de scheepvaart op de kanalen van het waterschap en het meerder of minder belang, dat zij hebben bij de verbetering der afwatering. Behalve de gewone vrijdom van lasten wordt die verleend aan het eenig grondbezit in één onderdeel van minder dan 15 are en aan de gronden gelegen aan de Rijksgrens, genaamd het Oud- en Nieuw Rhederveld, aan die ten zuiden van Bourtange gelegen, de Pallert genaamd en aan die gelegen tusschen het Stadsterapelkanaal, het kanaal Rütenbroek—Haren, de Drentsche grens en de Pruisische grens, voorzoover en voorzoolang alle die gronden op Pruisisch gebied afwateren. Ook wordt vrijdom verleend aan verschillende gronden in het zuidwestelijk gedeelte van het waterschap inde gemeente Onstwedde, in art. 17 Regl. genoemd, die niet op het waterschap afwateren. Het waterschap is verdeeld in vijf onderdeelen, Yriescheloo, Wedde, Onstwedde, Ylagtwedde en Sellingen, die echter niet meer zooals vroeger belast zijn met het onderhoud van verschillende werken, maar alleen het toezicht hebben op de schouwbare voorwerpen en die de verkiezingen regelen. Het bedrag der lasten, was over het jaar 1909/10 ƒ20297.56 verdeeld als volgt: 'terdeelsgewijze, in elk der klassen gebracht. n n Totaal, e Klasse. 8e klasse. 9e klasse. 10e klasse. 11e klasse. 12e klasse. 18e klasse. jjA. C. H. A. C. H. jA. C. H. [A. C. H. A. |C. H. |A. C. H. |A. C. 441 34 452 62 50 531 47 32 516 72 78 246 54 18 652 35 12 340 00 f 3677 83 17 86 21 182 18 30 129 00 77 184 98 50 242 04 86 60 33 13 239 50 „ 1869 69 00 58 17 415 91 92 440 52 79 288 96 81 349 44 28 200 17 64 208 64 75 „ 3626 47 ®77 94 834 00 51 883 71 54 903 29 27 1051 60 52 341 98 97 270 38 40 „ 5396 40 804 91 655 79 83 635 11 65 660 98 48 861 26 67 815 37 55 64 11 43 „ 5727 17 Y 8 67 2540 53 06 2619 84 07 2554 95 84 2750 90 51 2070 22 41 548 94 08 f 20297 56 ! 0.70. f 0.80. f 0.90. f 1.00. f 1.10. f 1.20. f 1.30. WESTERWOLDE. Het Hoofdbestuur bestaat uit zes leden. De voordracht van den voorzitter geschiedt door het Hoofdbestuur en van de overige vijf leden, een lid uit ieder onderdeel, door en uit de stembevoegde ingelanden van het onderdeel. leder onderdeel heeft een bestuur van drie leden, van wie twee worden gekozen door en uit de stembevoegde ingelanden van het onderdeel, terwijl de derde is het lid van het Hoofdbestuur uit het onderdeel, die tevens voorzitter is. Voor de waarneming van het dagelijksch bestuur bestaat een College van drie Gecommitteerden uit het Hoofdbestuur, die doordat bestuur worden gekozen. De voorzitter van het waterschap is lid en voorzitter en de beide andere leden worden over de onderdeelen verdeeld, één uit de drie eerste en één uit de drie laatste onderdeelen. De Ingenieur van het waterschap wordt door het Hoofdbestuur benoemd uit eene voordracht van drie personen door Gedep. Staten in overleg met Gecommitteerden op te maken. In het waterschap liggen de volgende waterschappen en polders: Waterschap Vriescheloo. „ de Veenen. Gronden die door den Rijkswatermolen bij Nieuwe Schans worden bemalen: Polderde Welvaart. „ de Nijverheid. Waterschap de Derde Hoorndermolenpolder. „ Hoorn-Zuidkant. „ Weddermarke. „ Vledderveen. „ de Pallert. „ Ter Apeler Veenen. WATERSCHAP VRIESCHELOO, O = M. 2.45 en M. 1.65. P = M. 1.40 -r- W. P. GEMEENTEN BELLINGWOLDE EN WEDDE. Het Dijkrecht van het karspel Vriescheloo verzocht in 1867 de Staten een reglement voor hun waterschap te willen vaststellen, waaraan gevolg werd gegeven bij het Statenbesluit van WESTERWOLDE. 13 November 1867 (P. B. 1868, no. 12), gewijzigd den 9 Juli 1890 (P. B. no. 45). Volgens den legger is het waterschap groot H. 1139.93.51. Het grenst volgens het reglement ten noorden aan den Adijk, teu noordoosten aan den Veendiepsdijk, ten zuidoosten en zuiden aan den nieuwen Veendijk en de Bangmaker tot aan den ouden Veendijk, vervolgens aan het verlengde van dezen dijk tot den kunstweg te Vriescheloo, daarna aan den kunstweg en den Ossedijk tot aan de gemeentegrens. Ten westen loopt de grens eerst langs de gemeentegrens en daarna langs den Zodendijk. In het zuiden van het waterschap liggen verschillende perceelen die niet bemalen worden, maar eene natuurlijke afwatering hebben naar de Bangmaker. Hoewel vallende binnen de grenzen van het waterschap, zooals deze in het reglement zijn omschreven, worden deze gronden gerekend niet tot het waterschap te behooren en komen zij dan ook niet op den legger voor. Het onderhoud der dijken langs de grenzen is ten laste van dit waterschap, met uitzondering van den Yeendiepsdijk, die door het waterschap Reiderland wordt onderhouden en de bedijking langs de Westerwoldsche A waarvan het onderhoud ten laste is van de eigenaren der aanliggende perceelen. Het water wordt op de Westerwoldsche A geloosd dooreen windvijzelmolen en een stoomgemaal. Het stoomgemaal kan het water opvoeren van M. 1.40 -f- W.P. tot M. 1.05 + W.P. tot eene hoeveelheid van 55 MB. per minuut terwijl de windvijzelmolen het kan opvoeren van M. 1.40 W.P. tot M. 0.25 + W.P. De middellijn der vijzel is M. 1.64. Op algemeene kosten worden onderhouden, de watergemalen, de vermelde dijken, het Nieuwe Zijldiep en verder alle wateringen in art. 4 Regl. genoemd. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de belastbare opbrengst; die kosten waren in 1908 f 25583. De lasten bedroegen over de laatste vier jaar respectievelijk 11, 13, 14 en 13°/0 der belastbare opbrengst. Het bestuur bestaat uit drie leden. WESTERWOLDE. WATERSCHAP DE VEENEN GEMEENTE BELLINGWOLDE. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van den 19 November 1895, (P. B. 1896, no. 26), gewijzigd 19 Juli 1898 (P. B. no. 49). Het is groot ongeveer H. 980 en wordt begrensd: ten oosten door de Pruisische grens vanaf Paal 186 tot even ten zuiden van Paal 184; ten zuiden door de Veelerscheiding en de noordergrens der zoogenaamde private gronden; ten westen door den nieuwen Veen- of Leidijk met nog eenige gronden onder Vriescheloo, die zich tot den ouden Veendijk uitstrekken. Het waterschap werd opgericht met het doel om eene regelmatige uitvoering der werken, noodig voor de exploitatie en afwatering der Bellingwolder venen te bevorderen en het behoorlijk onderhoud daarvan te verzekeren. Volgens het reglement zou een kanaal worden gegraven langs den Nieuwen Veendijk, dus langs de westelijke grens, met eene bodemsbreedte van M. 6.00 en eene diepte van M. 1.97 -r- W.P., waarop de belanghebbende eigenaren dwarskanalen zouden kunnen aanleggen. Met de Westerwoldsche A zou dit kanaal verbonden zijn door het Veendiep, dat door de gemeente Bellingwolde tot aan den Veendijk zou worden verbreed en verdiept. Deze werken zijn evenwel niet aangelegd en zullen door het waterschap de Veenen ook niet worden aangelegd, nu door het waterschap Westerwolde binnen korten tijd een kanaal langs den Nieuwen Veendijk zal worden gegraven. Verwacht mag worden dat spoedig eene aanvraag tot opheffing van het waterschap de Veenen zal worden gedaan. Het hierboven genoemde Yeendiep is van de Westervvoldsche A gescheiden dooreen keersluisje om hooge standen op de Westerwoldsche A van het Veendiep te keeren, uit vrees voor de dijken langs het Veendiep, docli niet met het doel om een andere waterstand te houden dan die van de Westerwoldsche A; welk peil voor het waterschap is in art. 61 Regl. bepaald op M. 0.37 -r- W.P. Het keersluisje heeft eene doorvaartswijdte van M. 4.50; de slagdrempel ligt op M. 2.12 -r- W.P. Een omslag wordt niet geheven. WESTEKWOLDE. Het bestuur bestaat uit drie leden die inde gemeente Bellingwolde moeten wonen, waarvan één uit de ingelanden wier gronden in sectie D en één uit die, wier gronden in sectie G of H gelegen zijn. GRONDEN DIE DOOR DEN RIJKSWATERMOLEN BIJ NIEUWE SCHANS WORDEN BEMALEN. Tot aan het jaar 1826 werden de gronden te Bellingwolde, onder de Leete gelegen, benevens de vesting Nieuwe Schans, de Lintelopolder en het op ons grondgebied gelegen deel van den Christiaan Eberhardspolder het water op het Wijmeerster Zijldiep, dat inde gracht de Nieuwe Schans met de Moersloot samenvloeide, door de Wijmeersterzijl op de Westerwoldsche A af. Bij het grenstractaat van 1824 werd daarin verandering gebracht. Volgens art. 38 van dat tractaat werd gedeeltelijk een nieuw, aan beide zijden bekaad, kanaal gegraven, dat, uitsluitend voor de op Hannoversch grondgebied gelegen gronden bestemd, het water langs den binnenberm van den Dollarddijk naar Pogum op de Eems afvoert. Inde afwatering der afgesneden Nederlandsche gronden moest toen worden voorzien. Ingevolge art. 38 al. 3 van genoemd tractaat werd daarvoor gebouwd een watermolen aan de Binnen A nabij Nieuwe Schans. De gronden inde Leete werden in 1891 opgenomen onder het 4e onderdeel van het waterschap Reiderland, zoodat het gebied, dat thans nog door den Rijkswatermolen bemalen wordt, omvat het Nederlandsche gedeelte van den Christiaan Eberhardspolder, den Lintelopolder, de grachten van Nieuwe Schans en de Moersloot, welk gebied begrensd wordt, behalve wat de Moersloot betreft, door de Rijksgrens langs de palen 197, 196, 195, 194 en 193, de buitengracht van Nieuwe Schans, het zoogenaamde Snikkediep en de Westerwoldsche A. De Rijksmolen, staande aan de A-kade inde nabijheid der Pruisische grens, is een windvijzelmolen met eene vlucht van M. 24,50; de middellijn der vijzel is M. 1.75. De grootste diepte waarop het water kan worden uitgemalen is M. 1.61 -h W.P. 42 WESTERWOLDE. Inde instructie van den molenaar, (vastgesteld door den Minister van Binneniandsche Zaken den 10 September 1844), is geen peil vastgesteld, waarop hij moet beginnen te malen, doch van wegeden Rijks waterstaat is bepaald, dat de molenaar moet beginnen te malen des zomers zoodra het water tot M. 1.32 -r-W.P. en des winters, van 1 October—1 April, zoodra het tot M. 1.22 -r- W.P. is gestegen. De kade langs de A, hoog M. 1.33 + W.P., kruinsbreedte M. 2.00, buitenglooiing 2 */2 op 1, is over eene lengte van M. 30 eigendom van het Rijk. Het overige gedeelte der kade tot aan de grens van het waterschap Reiderland behoort aan den eigenaar van den Christiaan Eberhardspolder, doch gaat over, ook in onderhoud, aan het waterschap Westerwolde. Het Rijk onderhoudt nog de volgende wateringen : I°. de Molentocht, lang M. 325; 2°. het Oude Wijmeersterdiep tot de buitengracht van Nieuwe Schans, lang M. 625 en 3°. de steenen brug over het Wijmeersterdiep, inden grindweg van Nieuwe Schans naar de Pruisische grens. Het oostelijk gedeelte der bovenomschreven gronden vormt den Lintelopolder, vroeger bemalen uoor een klein watermolentje, dat echter nu niet meer aanwezig is. De polder watert vrij af dooreen duiker op het Oude Wijmeersterdiep, welke duiker door eene schuif gesloten kan worden om het water op een hooger peil te houden. De Christiaan Eberhardspolder in het westelijk gedeelte watert ook vrij af op het oude Wijmeersterdiep. Alle deze gronden betalen geene andere lasten dan de gewone waterschapslasten aan Westerwolde. Ten zuiden van Nieuwe Schans tusschen de Westerwoldsche A, het Snikkediep en het Zwijnediep liggen eenige gronden, door eene kade omringd, die vroeger dooreen watermolentje bemalen werden en sedert 1908 behooren aan de cartonfabriek „de Dollard.” Thans is dit molentje opgeruimd en worden de landen bemalen door de daarop gevestigde stoom-cartonfabriek „de Dollard”, die het water op de Westerwoldsche A brengt. Een vast peil bestaat niet. De omringende kade wordt eveneens door genoemde fabriek onderhouden. WESTERWOLDE. DE POLDER DE WELVAART. GEMEENTE O = M. 1.85. WEDDE. P = M. 1.25 4- W.P. De polder werd opgericht in 1849 bij onderlinge overeenkomst der ingelanden. Onder den polder behooren (volgens het kohier van 1908), H. 76.67.92, welke ten noordwesten en noordoosten aan het waterschap Reiderland grenzen en daarvan afgesloten zijn door den Veen- en Louwdijk bij het vijfde onderdeel van dat waterschap in onderhoud; ten zuiden aan den Polderde Nijverheid, ten oosten aan den Adijk in onderhoud bij de eigenaren, waar de scheiding vroeger werd gevormd door den Huttendijk, welke evenwel is afgegraven. Thans bestaat de grens daar ter plaatse, uit eene laan, die onderhouden wordt door de eigenaren. De polder wordt bemalen dooreen windvijzelmolen, staande ten oosten van den kunstweg naar Wedde. De molen, die het water op de Westerwoldsche A loost, heeft eene vlucht van M. 16; de middellijn der vijzel is M. 1.02. Het water kan worden opgevoerd van M. 1.25 W.P. tot M. 0.60 4- W.P. De gewone waterstand is ongeveer 1.15 M. -f- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen enz. en de watering naar den molen met twee dwarswateringen, met daarin gelegen pompen, waaronder de beide naast elkaar onder den provincialen weg inde molenwatering liggende. Alle gronden dragen naar de grootte tot de kosten bij. De lasten bedroegen over 190 4/8 gemiddeld fS.IQ per H. Het bestuur bestaat uit twee leden. DE POLDER DE NIJVERHEID. GEMEENTE O = M. 1.95. WEDDE. P = M. 1.40 -4- W.P. Omtrent het tijdstip van de oprichting van dezen polder werden geene voldoende inlichtingen verkregen. Het tegenwoordig geldende verbandschrift dateert van het jaar 1900. De polder is groot H. 145.55.51 en grenst ten noorden aan WESTEEWOLDE. den dijk van het vijfde onderdeel van het waterschap Reiderland en aan den Polderde Welvaart; de Huttendijk, die vroeger tot afsluiting diende, bestaat niet meer, doch een nog aanwezige laan met dammen inde slooten is voldoende voor de afsluiting van het buitenwater. Ten oosten grenst de polder aan den dijk langs de Westerwoldsche A en ten zuiden aan het waterschap de Derde Hoorndermolenpolder. De Adijk is in onderhoud bij de eigenaren der aanliggende perceelen, terwijl de dijk langs de zuidelijke grens, vroeger de Leidijk, thans vergraven tot laan, bij dezen polder in onderhoud is. Ten westen grenst de polder aan de Veensloot, de daarlangs loopende weg is in onderhoud bij de eigenaren der aanliggende gronden. Het water wordt op de Westerwoldsche A gebracht dooreen windvijzelmolen, die eene vlucht heeft van M. 23.50; de middellijn der vijzel is M. 1.50. Het water kan worden opgevoerd van M. 1.40 W.P. tot M. 0.55 + W.P. De gewone waterstand is ongeveer M. 1.30 W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden : de molen enz.; de molenwatering, twee dwarswateringen, dein den provincialen weg liggende steenen duiker inde molenwatering en de steenen buis nabij de noordergrens. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte. De lasten bedroegen over 1904/s gemiddeld ƒ3.52 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE DERDE HOORNDERMOLENPOLDER. GEMEENTE O M. 1.85. WEDDE. P == M. 1.22 W.P. Het Dijkbestuur van de kolonie Hoorn verzocht in 1867 aan de Staten de vaststelling vaneen Reglement voor het waterschap de Derde Hoorndermolenpolder, waaraan werd voldaan bij Statenbesluit van 18 November 1867 (P. B. 1868, no. 11), gewijzigd den 14 Juli 1891 (P. B. no. 66). Het is groot H. 240.41.30 en grenst ten noorden aan den thans vergraven Leidijk van den polderde Nijverheid, welke dijk, thans laan, bij dien polder in onderhoud is, ten oosten aan den dijk bij de Westerwoldsche A, in onderhoud bij de eigenaren WESTERW olde. der aanliggende gronden, of aan hooge gronden, en aan den provincialen kunstweg naar Wedde; ten zuiden aan den zuider Leidijk, thans gedeeltelijk vergraven tot weg, n.l. voor het gedeelte vanaf het z.g. Hoornkerpad tot nabij de Yeensloot en overigens, waar geen weg is, aan het waterschap Hoorn—Zuidkant. Bedoelde waterscheiding is in onderhoud bij de eigenaren van de aanliggende perceelen. Het nog aanwezig gedeelte dijk is in onderhoud bij dit waterschap. Ten westen grenst de polder aan de Yeensloot; de weg langs die sloot is in onderhoud bij de eigenaren van de aanliggende gronden. Het water wordt op de Westerwoldsche A gebracht dooreen windvijzelmolen, die eene vlucht heeft van M. 18.75. In 1907 werd nabij den molen een locomobiel van 8 E.P.K. en stoomspanning van 8 atmospheren gesteld, waarmede de vijzel ook in beweging kan worden gebracht, zoodat bij windstilte kan worden gemalen. De middellijn der vijzel is M. 1.20. Het water kan worden opgevoerd van M. 1.22 -f- W.P. tot M. 0.63 -f- W.P. De gewone waterstand is M. 1.12 -h W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen met locomobiel, enz., de hoofd- en dwarswateringen, de molenuitwatering, de uitwateringsloot inde Oerde naar de A, waarin een wachtdeur en twee steenen en een houten duiker inden provincialen weg. Alle gronden dragen tot de kosten bij naar de grootte. De lasten bedroegen over 1904/„ gemiddeld f 1.94 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP HOORN—ZUIDKANT. GEMEENTE O = M. 1.65 WEDDE. P = M. 0.92 -7- W.P. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 12 Juli 1882 (P. B. no. 52). Het is groot H. 180.98.23 en grenst volgens het reglement ten noorden aan het waterschap de Derde Hoorndermolenpolder, ten oosten aan den provincialen kunstweg naar Wedde, ten WESTERWOLDE. zuiden en ten westen aan de grenzen der gemeente Onstwedde ')• De afsluiting op de grens der gemeente Onstwedde bestaat van af Wedde tot ongeveer M. 500 ten westen van den klinkerweg naar Onstwedde uiteen dijk, bij dit waterschap in onderhoud. De gronden loosden vroeger en loozen ook thans nog het water door twee steenen duikers onder den provincialen kunstweg naar de Westerwoldsche A. Dooreen houten klepduiker bij den molen kan het water, bij gewone standen inde Westerwoldsche A, natuurlijk afvloeien. Bij hooge waterstanden kan echter een windvijzelmolen, staande aan de oostzijde van den provincialen weg, dus buiten het waterschap, het water op de A brengen. De molen heeft eene vlucht van M. 15, de middellijn der vijzel is M. 1.04. Het water kan worden opgevoerd van M. 0.92 W.P. tot M. 0.73 + W.P. Het peil wordt door Ged. Staten op voordracht van het bestuur vastgesteld, wat nog niet is geschied; gewoonlijk wordt inden zomer niet en inden winter zeer zelden gemalen. De waterstand inden zomer is die van de A, zijnde M. 0.57 -f- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen enz., de hierboven vermelde afsluitdijk en de hoofdwateringen naar den molen en vandaar naar de A, met dein den provincialen weg gelegen duikers. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte. Het bedrag der lasten was over 1904/9 gemiddeld f 0.60 per H. WATERSCHAP WTEDDERMARKE. GEMEENTE O = M. 2.20. WEDDE. P = M. 1.48 -r W.P. De markegronden der boerschap Wedde waren na 1849 op een klein gedeelte na verdeeld of verkocht. De rechten en verplichtingen tusschen de eigenaren onderling werden geregeld door eene zoogenaamde Boerwillekeur, waarvan het laatste exemplaar in 1837 verloren schijnt te zijn geraakt. Bij de laatste verdeeling van 6 November 1849 werd inde scheidacte een Reglement opgenomen, doch de eigenaren der landen bij vroegere scheidingen verkregen weigerden dikwijls zich daaraan i) De grensoinschrijving van het Reglement schijnt niet juist. WESTERWOLDE. te onderwerpen. Toen zich nu tevens de behoefte aan bemaling der gronden meer en meer deed gevoelen, werden de Staten verzocht de gronden onder de boerschap Wedde behoorende tot een waterschap te vereenigen, aan welk verzoek gevolg werd gegeven. Het Reglement werd vastgesteld bij Statenbesluit d.d. 10 November 1874 (P. B. 1875, no. 23). Alle rechten en verplichtingen, bezittingen en schulden der boerschap Wedde, gingen op het waterschap over. Het waterschap is groot H. 411.87.40 en grenst: ten noorden aan den buitenteen van den Nieuwen A-dijk, in onderhoud bij dit waterschap; ten oosten aan den Zodendijk, de scheiding met het waterschap Yriescheloo en bij dat waterschap in onderhoud ; overigens loopt de grens langs de scheiding tusscben de gemeenten Wedde en Bellingwolde tot den Ossendijk; ten zuiden aan den Ossendijk, in onderhoud bij het waterschap Westerwolde, tot aan de Wolf (oudtijds Hongerige Wolf) en ten zuidwesten en westen aan de Ruiten A, gescheiden door een dijk, en verder aan den dijk ten zuidwesten van den kunstweg naar Wedde en vandaar langs het Boschpad en de voormalige markegronden naar de noordelijke grens. Het onderhoud van den dijk langs de Ruiten A en ten zuidwesten van den kunstweg naar Wedde, rust op de eigenaren der naastliggende gronden en van het Boschpad op dit waterschap. Aan den Adijk bij de Wedderbergen staat een windvijzelmolen, die het water dooreen duiker in dien dijk op eene watering brengt, welke naar de Westerwoldsche A voert. De molen heeft eene vlucht van M. 20.50; de middellijn der vijzel is M. 1.35. Het water kan worden opgevoerd van M. 1.48 -r- W.P. tot M. 0.72 W.P. Het peil wordt door Ged. Staten, op voordracht van het bestuur, bepaald; hieraan werd nog geen gevolg gegeven. De gewone waterstand is ongeveer M. 1.38 W.P. Ten laste van het waterschap is het onderhoud van den molen, enz. en van de hoofd- en andere wateringen met bruggen en duikers. Door alle gronden wordt tot de kosten bijgedragen naar de grootte. De lasten bedroegen over 1904/8 f 2.50 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WESTERWOLDE. WATERSCHAP VLEDDERVEEN. GEMEENTE ONSTWEDDE. Het waterschap werd opgericht met de bedoeling de zoogenaamde Vledderveenen meer productief te maken door den aanleg van kanalen en wegen en door verbetering van de afwatering. Het Reglement werd vastgesteld bij besluit der Staten van 19 Juli 1904 (P. B. 1904, no. 46), waarvan de door Ged. Staten goedgekeurde wijzigingen zijn opgenomen in P. B. 1906, nos. 47 en 64 en 1907 nos. 30, 35 en 40, terwijl het bij Statenbesluit van 20 Juli 1909 (P. B. no. 48) is aangevuld. Het waterschap is groot H. 1349.73.75 en wordt begrensd: ten noorden door de noordelijke kruinlijn van den opgaanden Veenweg, ten oosten door de westelijke kruinlijn van den Musselweg, ten zuiden grenst het aan eene opstrekkende plaats, tot op 1000 Meter uit de as van den Bovensten Veenweg (later de as van het ter plaatse te graven kanaal), ten westen wordt de grens gevormd door de lijnen loopende evenwijdig aan en op een afstand van M. 1000 en M. 750 uit de genoemde as en, op ongeveer M. 2030 afstand van den Musselweg, in noordelijke richting tot aan den Bovensten Veen weg en eindelijk door de westelijke kruinlijn van dien weg. Verder behooren nog tot het waterschap de Veenhuizerplaats 30 en een vijftiende ongescheiden aandeel in H. 29.27.60 van de Broeklanden onder Veenhuizen. Het waterschap is belast met den aanleg van twee scheepvaartkanalen. Het eerste mondt uit in het Boeren diep dat door eene wijk, op de grens van de gemeenten Onstwedde en Wildervank, bij de voormalige Gele Klap aldaar, in open verbinding staat met het derde pand van het Stadskanaal. Het peil van dat kanaal is M. 3.95 + W.P. Het tweede kanaal heeft uitmonding inde wijk liggende in het verlengde van en in open verbinding staande met het vierde pand van het Stadskanaal tusschen het derde verlaat en de eerste afdraai; het peil is M. 5.23 -f- W.P. De afmetingen der kanalen zijn: Yoor het eerste (benedenste) kanaal. Bodems- Bodem boven Breedte op den breedte W.P. in M. waterspiegel Lengte, in M. aan den kant. in het midden. in M. M. 8742 6.60 2.15 2.05 12 WESTERWOLDE. Voor het tweede (bovenste) kanaal: Bodems- Bodem boven Breedte op den breedte W.P. in M. waterspiegel Lengte, in M. aan den kant. in het midden. in M. (vanaf de mond) M. 2382 6.50 3.43 3.33 11 4224 6.60 3.43 3.33 12 De kanalen met de daarbij behoorende wegen enz. zijn in uitvoering. Ten behoeve van de afwatering zullen verschillende wateringen worden gegraven en grondduikers worden gelegd; deze zijn nader omschreven in art. 4 Regl., zooals dit eenige malen is gewijzigd. Tevens wordt op algemeene kosten gedragen het onderhoud van de genoemde kanalen, wateringen en werken. Tot dekking der algemeene kosten wordt van elke 12000 turven en van elke 24000 stuks bagger uit het waterschap één gulden betaald. Voorts worden lasten geheven naar evenredigheid van de grootte der in het waterschap gelegen perceelen. Hiervan zijn alleen uitgezonderd de voor den publieken dienst voor wegen enz. bestemde perceelen en het eenig grondbezit beneden 15 are. De turfgelden brachten op: Dienstjaar190445/5 f 241.— » 190s/6 „ 555. „ 190e/7 „ 1114.725 „ 1907/8 „ 1048.- De omslag was in 1906/7 f 4. en in 1907/8 /'6.o(> per H.A. Het bestuur bestaat uit vijf leden. WATERSCHAP DE PALLERT, GEMEENTE VLAGTWEDDE. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 31 October 1905 no. 17 (P. B. 1906 no. 9). Het is groot H. 210,25.87 en wordt begrensd: ten noorden door de noordzijde van den Provincialen straatweg Bourtange—Rijksgrens, ten oosten door de Rijksgrens, ten zuiden door de zuidzijde van de Wollingboerscheiding en ten westen door de west- en noordwestzijde van den Zodenpandweg en de westzijde van den Pallertsweg. De genoemde Wollingboerscheiding, WESTERWOLDE. zijnde een dijk, alsmede den Zodenpandweg en de Pallertsweg, worden onderhouden door dit waterschap. De gronden wateren af dooreen duiker inden provincialen weg op de voormalige batterij gracht langs de Rijksgrens ten oosten van Bourtange, vanwaar het water langs die grens wordt gevoerd naar de Rille en verder op het Alte Tief bij grenssteen 183 naar de Eems. Deze afwatering laat echter veel te wenschen over. Op algemeene kosten worden mede onderhouden de afwateringen binnen het waterschap gelegen, de genoemde duiker en de afwatering buiten het waterschap gelegen en nader omschreven in art. 4 Regl. Tot de kosten dragen al dein het waterschap gelegen gronden bij voor de eene helft naar de grootte en voor de andere helft naar de belastbare opbrengst, beide naar het kadaster. Het bedrag der lasten was over 1906/8 gemiddeld f 0.29 per H. en f 0.095 per f 1.00 belastbare opbrengst. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP TER APELER VEENEN. GEMEENTE VLAGTWEDDE. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 14 Juli 1886 (P. B. no. 69), gewijzigd 15 Juli 1902 (P. B. no. 45) en 21 Juli 1908 (P. B. no. 60). Het is groot ongeveer H. 519 en grenst: ten noorden aan de zuidzijde van den weg langs het Stadsmusselkanaal; ten oosten aan de westzijde van voornoemden weg tot nabij het zesde verlaat en van daar aan de Heemlinie aan de westzijde van het Stads-Ter-Apel-kanaal; ten zuiden aan de noordzijde van den weg en het voetpad langs den Weerdingermond en het westwaarts verlengde tot de grens tusschen Groningen en Drenthe; ten westen aan de grens tusschen de provinciën Groningen en Drenthe en deze grens verlengd tot den weg langs het Stadsmusselkanaal. De gronden tot dit waterschap behoorende, en voor zoover gelegen ten zuiden van den Tweeden Valthermond, waterden vroeger af op het Stadskanaal boven het zesde verlaat, welke WESTERWOT.DE. waterstand voor die venen te hoog was. De afwatering geschiedt thans door eene sloot langs de oostzijde van den weg bijlangs de grens met Drenthe, welke dooreen duiker onder den Tweeden Vathermond naar eene sloot uitwatert en verder door eene pomp onder den straatweg op het Stadsmusselkanaal beneden het zesde verlaat. Het peil beneden het zesde verlaat is M. 7.75 + W.P., wanneer als peil wordt aangehouden de hoogte van den overlaat inde Mussel A. De wateringen, pompen en duikers in art. 4 genoemd, worden door het waterschap onderhouden; de waterkeeringen langs het Paralleldiep (Heemlinie) en de wijken zijn in onderhoud bij de eigenaren (art. 4lbis Regl.). Dein het waterschap gelegen gronden dragen tot de kosten bij naar de grootte; vrijdom van lasten wordt verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf en twintig are en aan de gronden gelegen ten noorden van den Tweeden Yalthermond. De lasten bedroegen over 1904/sf 0.40 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. § 2. WATERSCHAP PEKEL A. GEMEENTEN WINSCHOTEN, OUDEPEKELA, NIEUWEPEKELA, MEEDEN, VEENDAM, WILDEKVANK, WEDDE EN ONSTWEDDE. Bij het tot stand komen van het waterschap Westerwolde, werden de gronden, behoorende tot het 3de, 4de en sde onderdeel van het toenmalige waterschap Westerwolde, omdat die geen belang hadden bij dein het waterschap aan te leggen werken, daarvan afgescheiden en werd over die gronden een nieuw waterschap genaamd Pekel A opgericht bij Statenbesluit van 22 Mei 1900 (P. B. no. 22), terwijl het tijdstip, waarop dit Statenbesluit in werking trad, door Gedep. Staten werd bepaald op 15 November 1901. De onder dit waterschap gelegen gronden zijn groot pl.m. H. 7900. Tot het gebied van het waterschap behoort de Pekel A, zooals die in hare oevers ligt van het punt, waar het kanaal bij de Bult inde Wèsterwoldsche A valt, zuidwaarts tot Stroobos. Het grenst ten noorden aan het vierde en vijfde WESTERWOLDE. onderdeel van het waterschap Reiderland en aan het waterschap Oldambt en de westelijke grens loopt verder langs het waterschap Kibbelgaarn en de scheiding tusschen de gemeenten Nieuwepekela en Yeendam tot ongeveer tegen de tweede sluis in het Pekelerhoofddiep, dan in westelijke richting langs vijf plaatsen breedte tot de derde wijk op Ommelanderwijk, langs die wijk en langs het Ommelanderwijksterhoofddiep tot de Jachtveensloot (de oostelijke grens van het waterschap Boven-Ooster), langs deze sloot in zuidelijke richting tot no. Eender Stadsboerendiepsterplaatsen en langs die wijk tot het Boerendiep te Stadskanaal, langs het Boerendiep tot aan de grens van het w7aterschap Westerwolde, waardoor het ten oosten wordt begrensd tot aan den Veendijk, waar die samenvalt met de grens van het waterschap Reiderland. Alle gronden die tot dit waterschap behooren, behalve het grootste deel der onder het waterschap Alteveer gelegen landen, brengen het water op het Pekeler Hoofddiep of de Pekel A. De Pekel A en het Pekeler Hoofddiep verbindt de Westerwoldsche A bij de Bult met het Stadskanaal; het gedeelte van de Bult tot Oudepekela, genaamd de Pekel A, is het gekanaliseerde riviertje van dien naam. Het kanaal is lang ongeveer 22 V2 K.M. en is door vier sluizen in vijf panden verdeeld. Eerste pand van het Bulsterverlaat tot het Benedenste Pekelerverlaat. Het is lang M. 13439; de minste bodemsbreedte is M. 5.00, de minste diepte onder peil M. 1.70, de minste breedte op peil M. 9.00. Het peil is vastgesteld op W.P. Het overtollige water wordt door het Bulsterverlaat naar de Westerwoldsche A afgevoerd, welk verlaat ook is ingericht om de hoogere standen van de Westerwoldsche Ate keeren. Het is eene steenen schutsluis met vier paar deuren naar weêrszijden keerend, wijd M. 8.00; de slagdrempel aan de zijde der Pekel A ligt op M. 2.20 W.P., die aan de zijde der Westerwoldsche A op M. 3.60 -r- W.P., terwijl de schutkolklengte is M. 40. Het verlaat is in onderhoud bij de gemeente Groningen. Het tweede pand van het Benedenste tot het middelste Pekelerverlaat. Het overtollige water wordt door vier schuiven inde deuren van de schutsluis naar het lagere pand afgevoerd. De lengte is M. 1725, de bodemsbreedte is M. 4.50, de bodemsdiepte M. 2.00 -h K.P. Het peil is van 1 April tot 1 November PEKEL-A. M. 1.11 + W.P., van 1 November tot 1 April M. 1.00 4- W.P. Het Benedenste Pekeler verlaat is eene steenen schutsluis met twee paar deuren, wijd M. 6.00; de slagdrempel der beneden, deuren ligt op M. 2.08 4- W.P., die der bovendeuren op M. 0.89 4- W.P., terwijl de schutkolklengte is M. 26.50. Het derde pand van het Middelste Pekeler verlaat tot het Bovenste of Nieuwe verlaat, vóór plaats 57 zuidkant. Het overtollige water wordt door vier schuiven inde deuren der schutsluis naar het tweede pand afgevoerd. Het pand is lang M 2650; de minste bodemsbreedte is M. 4.00, de minste diepte onder zomerpeil M. 1.70 en de minste breedte op zomerpeil M. 8.00. Het peil is van 1 April tot 1 November M. 1.63 + W.P. en van 1 November tot 1 April M. 1.40 -j- W.P. Het middelste Pekelerverlaat, (vóór plaats no. 31 zuidzijde), is eene steenen schutsluis met twee paar deuren, wijd M. 6.00; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 0.89 4- W.P. en die der bovendeuren op M. 0.37 -4- W.P., terwijl de schutkolklengte is M. 26 tusschen de sluishoofden. Het vierde pand van het Bovenste verlaat voorplaats no. 57 zuidkant tot de Koppelsluis. Het overtollige water wordt door de schutsluis naar het derde pand afgevoerd. Tot voeding kan des zomers door de Koppelsluis water uit het Stadskanaal worden ingelaten. Het is lang M. 3400; de minste bodemsbreedte is M. 5.00, de minste diepte onder zomerpeil M. 1.80, de minste breedte op zomerpeil M. 9.00. Het peil is van 1 April tot 1 November M. 2.00 + W.P. en van 1 November tot 1 April M. 1.90 + W.P. Het Bovenste verlaat vóór plaats no. 57, zuidkant, is eene steenen schutsluis met twee paar deuren, wijd M. 6.00; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 0.37 4- W.P., die der bovendeuren op W.P., terwijl de schutkolklengte is M. 26 tusschen de sluishoofden. Het vijfde pand van de Koppelsluis tot het Stadskanaal is lang M. 1425; de bodembreedte is M. 6.00, de diepte inde kimmen M. 2.00 K.P. en in het midden M. 2.20 4- K.P. Het peil is M. 2.91 -f- W.P. De Koppelsluis is eene steenen gekoppelde schutsluis met drie paar deuren wijd M. 6.00; de slagdrempel der beneden-en middendeuren ligt op W.P., die der bovendeuren op M. 0.91 -j- W.P. PEKEL-A, De lengte tusschen de aanslagkanten der slagstijlen van de bovenste sluis is M. 32.50, die der benedenste sluis M. 31.90. De schutkolklengte der bovenste sluis is M. 26 en der benedenste M. 25.40. De afvoer van het overtollige water van het Pekeler Hoofddiep is geregeld inde provinciale Verordening op den waterafvoer. Hierin is o.a. bepaald, dat tusschen de verschillende verlaten op de Pekel A ten allen tijde het water door regelmatige afstrooming met die verlaten op het peil der betrokken panden zal worden gehouden. Met de Koppelsluis wordt niet gestroomd, zoodat het overtollige water van het Stadskanaal niet langs de Pekel A wordt afgevoerd. De boven- en middendeuren dier sluis zijn bovendien op last der provincie verhoogd met M. 0.40. Het kanaal met kunstwerken is van het Stadskanaal tot het Stroobos beneden Oudepekela in onderhoud bij de gemeente Groningen; van dit punt tot het Bulsterverlaat is het onderhoud ten laste van het waterschap Pekel A. Het 2de pand is in 1902 op de hierboven omschreven afmetingen gebracht; het sde pand in 1907. Het voornemen bestaat de overige panden eveneens op ruimere afmetingen te brengen. De waterkeeringen aan de zuidzijde van Stroobos tot even voorbij de Draaierij, de grens tusschen het 4de en sde onderdeel van Reiderland, zijn in onderhoud bij laatstgenoemd onderdeel, met uitzondering vaneen gedeelte steenen walbeschoeiing en de opslagplaats bij Winschoter-Hoogebrug, welke werken in onderhoud zijn bij de gemeente Wedde, vanaf het Bulsterverlaat bij het 4de onderdeel van Reiderland. Aan de noordzijde zijnde waterkeeringen van het Renselverlaat tot aan het Zijlkerdiep in onderhoud bij het 6de onderdeel en vandaar tot aan het Bulsterverlaat bij het 7de onderdeel van Reiderland. Het peil op de verschillende panden der Pekel-A wordt door Gedep. Staten bepaald. ‘) De gronden onder dit waterschap behoorende hadden van de «) Het peil werd bepaald bij de vier verlaten inde Pekel A bjj besluiten van Gedep. Staten van 16 Maart 1883, no. 104 en van 31 October 1884, no. 82. Het eerste besluit bevat eene voorloopige, het tweede eene definitieve regeling. PEKEL-A, werken door het waterschap Westerwolde uitte voeren alleen belang bij de verruiming en verbreeding van de Westerwoldsche A van het punt waar het Vereenigd kanaal in die A valt tot de Nieuwe Statenzijlen, terwijl zij voor het overige betrokken zullen blijven bij het onderhoud der bovengenoemde A van de Bult tot Nieuwe Statenzijlen. Een deel der kosten van de bedoelde verruiming en verbreeding en van het onderhoud der Westerwoldsche A diende dus te worden gebracht ten laste van dit waterschap en werd dit bedrag door de Staten ineens af bepaald op 45 °/0 der, na aftrek van het evenredig aandeel der Rijks en provinciale subsidiën, overblijvende kosten der verbreeding en verruiming der Westerwoldsche A van het punt waar het Yereenigd kanaal in die A valt tot de Nieuwe Statenzijlen. Het bedrag dier bijdrage zal door Gedep. Staten worden vastgesteld na de besturen der beide betrokken waterschappen te hebben gehoord. Op algemeene kosten worden gedragen het onderhoud van de Pekel A op eene diepte van M. 1.80 beneden kanaalpeil van Stroobos tot de Bult met de boorden beneden kanaalpeil en het aanleggen van werken tot afsluiting van den buiten waterstaat, indien die door Gedep. Staten noodig worden geoordeeld. De omslag bedroeg over de jaren 1906/9 f9OO en wel over H. 8654.35.03 met eene kad. huurwaarde van f 123615.60, zijnde voor den vollen omslag per H. f 0.125 en 3/„ cent van iederen gulden huurwaarde. Tot de algemeene kosten wordt door alle gronden bijgedragen volgens een aanslag voor de eene helft naar de kad. maat en voor de andere helft naar de kad. belastbare huurwaarde. Behalve de gewone vrijdom wordt die verleend aan het eenig grondbezit beneden de belastbare huurwaarde van ongebouwde eigendommen van f 6.00, aan woeste gronden totdat zij, na ontginning, inde verhoogde Rijksbelasting zijn aangeslagen, voor de helft aan eenige gronden inde gemeente Nieuwepekela en inde waterschappen Ommelanderwijk en Alteveer gelegen, genoemd in art. 2 Regl. en voor drie vierde aan de Stadsboeren diepsterplaacsen inde gemeente Wildervank. Het bestuur van het waterschap bestaat uit vijf leden, waarin één moet zijn aangeslagen voor gronden gelegen inde gemeente PEKEL-A. Oudepekela en één voor gronden gelegen in het waterschap Ommelanderwijk. In het waterschap liggen de volgende waterschappen en polders: Waterschap Emergo. „ de Mallemolenpolder. „ Tweede polder. „ de Verbetering. „ Eendracht. „ de Ommelanderwijk. „ Zuiderwijk. „ de Groote Polder. „ de Tweede Pomppolder. „ de Pomppolder. „ Noodvlucht. „ de Kleine Polder. „ de Nieuwe Diepsterpolder. „ Alteveer. WATERSCHAP EMERGO. GEMEENTEN OUDEPEKELA, O = M. 1.40. SOHEEMDA EN WINSCHOTEN. P = M. 1.40 -j- W.P. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 15 November 1904 (P. B. 1905, no. 13). Het is groot omstreeks H. 428 en omvat o.m. de gronden van het bij genoemd Statenbesluit opgeheven waterschap Zuiderveen en van den Gockingapolder. De grenzen zijn: ten noorden: de noordelijke boord van de Bovenste- of Tweede Yeensloot en zijn verlengde tot de Munnikeveensloot, deze sloot in noordoostelijke richting en een oostelijk aanliggend perceel; ten oosten de westelijke kruinlijn van den Yeendijk; ten zuiden in westelijke richting de derde wijk bezuiden de Zuiderveenster hoofdwijk, in zuidoostelijke richting de eerste wijk benoordoosten de Scholtenswijk en deze wijk, vervolgens in noordwestelijke richting de tweede wijk ten zuidwesten de Scholtenswijk tot de grensscheiding tusschen de gemeenten Oudepekela en Scheemda, met uitzondering van PEKEL-A. eenige aan die tweede wijk en nabij die scheiding gelegen perceelen, en eindelijk in zuidwestelijke richting de genoemde grensscheiding; ten westen de grensscheiding tusschen Scheemda en Meeden. Het waterschap wordt bemalen dooreen nabij de noordergrens staand zuiggasmotorgemaal van 25 E.P.K.; eene centrifugaalpomp, met zuigbuis aan het ondereinde M. 1.20 en nabij de pomp M. 0.60 in middellijn, haalt het water weg tot M. 1.40 -f- W.P.; het water wordt geloosd op eene wijk staande in open gemeenschap met de Zuiderveenster hoofdwijk, peil = W.P. Het peil is door Ged. Staten bij besluit van 23 Februari 1906 bepaald voor de gronden gelegen inde gemeente Oudepekela (ter weerszijden der Scholtenswijk) op M. 0.80 -f- W.P. en voor de overige gronden op M. 1.10 W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden het motorgemaal enz., de molenslooten, de Bovenste- of Tweede Veensloot, twee wateringen met daarin liggende grondpompen, de grondpomp onder de hoofd wijk ter verbinding van de molenslooten nabij het gemaal, alles in art. 4 Regl. nader omschreven. Tot de lasten dragen bij alle gronden naar de grootte; vrijdom wordt verleend aan de wijken met nevensliggende waterkeeringen. De lasten bedroegen over de beide laatste jaren f 7.25 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden. DE MALLEMOLENPOLDER. GEMEENTE OUDE PEKELA. De tot den polder behoorende gronden worden begrensd: ten noorden door de scheiding met de gemeente Winschoten; ten oosten door den Veendijk, grens van het waterschap Reiderland; ten zuiden door de Veenplaats no. 10 en ten zuidwesten door de Pekeler plaats no. 0. Op 16 Mei 1767 verbonden de eigenaren dezer gronden, te zamen H. 53.66.94, zich bij onderling contract tot het graven eener wijk door de Pekeler plaatsen nos. 0 en 1 en eener dwarswijk door de plaatsen nos. 1 en 2, beide in open gemeenschap 43 PEKEL-A. met de toen reeds bestaande Scholtenswijk, die met het le pand van het Pekeler hoofddiep gemeen ligt. Het onderhoud dezer in 1767 gegraven wijken rust nog op deze gronden. De langs de bovenomschreven noordergrens tot aan de noordelijkste wijk gelegen gronden, ter grootte van H. 1.87.92 zijn thans opgenomen onder het waterschap Emergo. De langs de zuidergrens gelegen Veenplaats no. 10, groot H. 3.45.30, watert tot wederopzegging af op het 6e onderdeel van Reiderland, doch moet, indien de eigenaar dat verlangt, door den molen van dezen polder bemalen worden. Yoor de bemaling der gronden, behalve die tot Emergo behoorende, tezamen H. 51.79.02, werd in 1899 bij onderlinge overeenkomst der eigenaren een windvijzelmolen aan het oostelijk einde der Houwink—Hulseboschwijk gebouwd. De molen heeft een vlucht van M. 10.50, de vijzel een middellijn van M. 0.75, die het water kan wegmalen van M. 0.90 -h W.P. en opvoeren tot M. 0.35 + W.P.; het water wordt op de genoemde wijk gebracht, die in open gemeenschap staat met de Scholtenswijk. De jaarlijksche omslag, rente en aflossing inbegrepen, bedraagt f 3. per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE TWEEDE POLDER. GEMEENTE P = M. 1.62. OUDEPEKELA. O = M. 0.41 -7- W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 21 November 1854, ter grootte van H. 213.18.20 en werd vergroot bij Statenbesluit van 18 November 1856 met H. 38.64.30. Het Reglement van het waterschap werd vastgesteld bij Statenbesluit van 12 Juli 1855, (P. B. no. 56) en vernieuwd den 18 Juli 1905 (P. B. no. 52). Het is groot H. 251.77.50 en grenst: ten noordoosten aan de Noorderwijk langs de grens van het waterschap Emergo gelegen, aan de Scholtenswijk en verder over den kunstweg tot het Pekeler hoofddiep; ten zuidoosten aan het Pekeler hoofddiep, waar de scheiding is de langs liggende kunstweg in onderhoud PEKEL-A, bij de gemeente Oude Pekela; ten zuidwesten de Straatens- of Cereswijk; ten noordwesten de scheiding tusschen de gemeenten Meeden en Scheemda. Een windvijzelmolen brengt het water op de Noorderwijk naar het Pekeler hoofddiep. De molen heeft eene vlucht van M. 17.85; de middellijn der vijzel is M. 1.36. Het water kan worden opgevoerd van M. 0.41 4- W.P. tot M. 1.21 -f W.P. Het peil is door Ged. Staten bij besluit van 23 April 1875 bepaald voor de maanden Maart—April, op M. 0.10 -4- W.P. Eene nadere bepaling van het peil op grond van het vigeerend reglement is echter nog niet geschied. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de molensloot en eenige pompen, benevens de om het waterschap gelegen waterkeeringen. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de kadastrale huurwaarde, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden 25 are. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld 2e3/100 °/0 der belastbare huurwaarde. Het bestuur bestaat uit vijf leden, die alle inde gemeente Oudepekela moeten wonen; drie leden vormen het dagelijksch bestuur als Dijkrechter en assistenten. WATERSCHAP DE VERBETERING. GEMEENTE NIEUWEPEKELA. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 12 Juli 1893 (P. B. no. 58). Het werd vergroot en het Reglement gewijzigd bij Statenbesluit van 15 Juli 1896 (P. B. no. 73), 17 November 1903 (P. B. 1904, no. 10) en 15 November 1904 (P. B. 1905, no. 18), waarbij tevens werd opgeheven het waterschap Self-Help, dat bij dit waterschap werd gevoegd. Het is groot omstreeks H. 290, omvat tien dubbele plaatsen en wordt begrensd ten noord- en zuidoosten door kunstwegen, de eerste bij bet waterschap Zuidwending, de tweede bij de gemeente Nieuwepekela in onderhoud; ten zuidwesten door de tweede wijk beneden het 2de verlaat op het Pekeler hoofddiep PEKEL-A. en haar verlengde tot de eerste wijk te Zuidwending, door deze wijk en eene sloot naar de tweede wijk te Zuidwending; ten noordwesten door genoemde tweede wijk. Van den buiten waterstaat is het, behalve langs de straatwegen, afgesloten door dammen en eene waterkeering van geringeafmeting. De wijken in deze gronden loopen van het westen naar het oosten op het Pekeler hoofddiep uit boven het Iste verlaat, waar de waterstand des zomers is M. 1.112 -|- W.P. en des winters M. 1.00 + W.P. De afwatering geschiedt door eene dwarswatering, die door grondpompen onder de wijken door is gelegd en uitmondt in de wijk langs den Zuidwendinger straatweg, die naar het Pekeler hoofddiep beneden het Iste verlaat voert, zoodat de gronden afwateren op het peil van dat kanaalpand op W.P. De bodem van den duiker, die onder den genoemden straatweg inde wijk uitmondt, ligt op M. 0.80 -r- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de dwarswatering en de pompen en duikers, de afwateringswijk en de duiker onder den straatweg en alle waterkeeringen tot afsluiting van den buitenwaterstaat. De lanen echter langs de wijken, van welke laatste vier in het Pekelerhoofddiep uitloopen tusschen het eerste en het tweede verlaat, (de overige zijn met den aanleg van den straatweg voor een klein gedeelte gedempt), worden door de eigenaren zelf op voldoende hoogte onderhouden. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are en aan twee plaatsen ter grootte van H. 22.77.00, die bij de oprichting van het waterschap reeds beneden de eerste sluis afwaterden. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld ƒ 1.74 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE EENDRACHT. GEMEENTEN NIEUWE PEKELA EN VEENDAM. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 11 Juli 1894, (P. B. no. 64), bij welk besluit werd opgeheven het waterschap de Doorvaartspolder, PEKEL-A. (opgericht den 11 November 1869 en vergroot in 1881 en 1882.) Het Reglement is gewijzigd den 20 Juli 1909 (P. B. no. 50). Het is groot H. 416.00.00 en wordt begrensd: ten noordwesten en ten noorden door de Ringsloot en door de wijk tusschen de plaatsen 11 en 12; ten oosten door den straatweg door Nieuwepekela, in onderhoud bij die gemeente; ten zuiden door de sde hoofdwijk ten zuiden van de Ommelanderwijk en door eene wijk tot aan wijk no. 13; ten westen door wijk no. 13, door den eersten noordelijken dwarsdijk en verder noordwaarts naar de Ommelanderwijk. Het onderhoud der lanen langs- en der hei- of sleufdammen inde wijken ter afsluiting van den buiten waterstaat is ten laste van de eigenaren dier gronden. Het oude waterschap de Doorvaartspolder werd bemalen door een windvijzelmolen en later dooreen stoomgemaal dat het water op de Ommelanderwijk bracht met een zomerpeil van M. 1.63 -f- W.P. en een winterpeil van M. 1.40 + W.P. gelijk aan het peil tusschen het 2de en 3de verlaat in het Pekeler hoofddiep, waar de Ommelanderwijk uitmondt. De afwatering geschiedt thans voor de landen ten zuiden van de Ommelanderwijk door eene grondpomp onder dat kanaal en wordt het water verder door eene dwarswatering door grondpompen onder de wijken dóór geleid naar de wijk tusschen de plaatsen 11 en 12 dooreen duiker inden straatweg, in onderhoud bij de gemeente Nieuwepekela, naar het Pekelerhoofddiep beneden het 2de verlaat waar het kanaalpeil ’s zomers is bepaald op M. 1.112 -f W.P. en ’s winters op M. 1.00 -f- W.P. Op algemeene kosten geschiedt het onderhoud van de dwarswatering bovengenoemd met alle pompen en de uitwateringswijk, doch op kosten van de gronden gelegen ten zuiden van de Ommelanderwijk worden onderhouden de grondpomp onder de Ommelanderwijk, den langs die wijk gelegen grindweg en alle werken ten zuiden van dat kanaal gelegen, terwijl ook alle schulden van den vroegeren Doorvaartspolder nog op deze gronden rusten. Tot die kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het grondbezit beneden vijftien are en aan de plaatsen 12 en 13 omdat die vroeger ook reeds beneden het tweede verlaat afwaterden. De ingelanden van het zuidelijk deel, (de vroegere Doorvaarts- PEKEL-A. polder), betaalden 1907/8 f 3-30 per H., voor de aflossing en rente der bovenvermelde oude schuld en van die aangegaan om te voorzien inde kosten der nieuwe afwatering; de ingelanden van het noordelijk deel, (de vroegere Ringsloot), betalen f 0.60 per H., voor aflossing en rente der schuld aangegaan om hunne bijdrage inde kosten der nieuwe afwatering te betalen. De algemeene waterschapslasten bedroegen daarenboven ƒ 0.80 per H. Het bestuur bestaat uit vijf leden, zooveel mogelijk drie uit de ingelanden ten zuiden van de Ommelanderwijk wonende en twee uit de eigenaren van de gronden ten noorden dier wijk. WATERSCHAP DE OMMELANDERWIJK. GEMEENTE VEENDAM. De regeling van het beheer der Ommelanderwijk dateert van 1714. Bij Statenbesluit van 13 Juli 1858, (P. B. no. 60), werd een Reglement vastgesteld, gewijzigd den 4 Juli 1860, (P. B. no. 46), den 10 November 1881, (P. B. 1882, no. 16). Een nieuw Reglement werd vastgesteld den 19 November 1884, (P. B. 1885, no. 23), gewijzigd den 15 Juli 1895, (P. B. 1896, no. 75) en 27 November 1906 (P. B. 1907 no. 14), waarbij het waterschap tevens werd vergroot met eenige aan de zuidergrens gelegen perceelen, tezamen H. 13.24.90. Het waterschap is groot omstreeks H. 1113. De grens loopt ten noorden van de noordelijke punt van het waterschap de Eendracht langs de slooten uitmakende de scheiding tusschen de plaatsen van Ommelanderwijk en Zuidwending tot de plaats van Ommelanderwijk, die doorloopt tot aan de Zuidwending, van daar naar de Zuidwending en vervolgens langs de zuidzijde van den straatweg te Zuidwending tot de Jachtveensloot. De Ommelanderwijksterplaatsen ten noorden van de Ommelanderwijk behooren dus tot dit waterschap en tot het waterschap de Zuidwending, behalve eenige plaatsen ten westen van de Eendracht, die alleen onder dit waterschap zijn gelegen. Ten westen grenst het waterschap aan de Jachtveensloot; ten zuiden aan het noordwestelijk deel van het Hoetmansmeer, liggende onder de gemeente Nieuwepekela, en aan de scheiding tusschen Nieuwepekela en Veendam; ten oosten aan die scheiding gevormd door de Achtersloot en de Ringsloot. PEKEL-A. Tot dit waterschap behooren de waterschappen Zuiderwijk en Eendracht, het laatste gedeeltelijk en slechts voorzoover betreft de gronden gelegen tusschen de Achtersloot en wijk no. 13. De afwatering dezer gronden geschiedt op de Ommelanderwijk naar de Pekel-A zonder kunstmiddelen tusschen het tweede en het derde verlaat en bij hoogen waterstand wordt naar de zijde van Veendam afgestroomd door het Ommelanderwijkster verlaat. Dit verlaat behoort aan het waterschap en is gelegen aan het westelijk einde van het Ommelanderwijkster hoofddiep. Het is een steenen schutsluis met twee paar deuren, wijd M. 5.62; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 1.90 h- W.P., die der bovendeuren op M. 0.52 -j- W.P. De lengte der schutkolk is M. 25. Het peil op het kanaal is door Gedep. Staten vastgesteld bij besluit van 13 October 1884 op M. 1.63 + W.P. gedurende April tot en met October en op M. 1.40 + W.P. gedurende November tot en met Maart. Op kosten van het waterschap worden onderhouden: de hoofdvaart van Veendam langs de molenstreek Ommelanderwijk tot de grens van Nieuwepekela ') met het verlaat, enz., vier klapbruggen, twee draaibruggen en een loopbrugje; de kunstweg langs de hoofdvaart met de batten en tolhuis en de klapbrug over de uitmonding naar Zuid wending; de batten en de zandweg te Ommelanderwijk; de hoofdwijken van no. 1 tot 13 zonder loopdraai over no. 13, met eindelijk 'j5 gedeelte inde kosten van het waterschap Veendammer ben eden verlaat. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are, terwijl de perceelen gelegen inde gemeente Nieuwepekela (Hoetmansmeer) halve vrijdom genieten bij de op algemeene kosten als scheepvaartkanaal onderhouden Ommelanderwijk. Het bedrag der lasten was over190447/7 nihil, over 1907/8 ƒ 2.00 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. !) Het gedeelte vanaf de grens tusschen de gemeenten Veendam en Nieuwepekela en het Pekeler hoofddiep wordt door laatstgenoemde gemeente onderhouden overeenkomstig het convenant van 25 April 1820, gesloten tusschen het gemeentebestuur van Nieuwepekela en de djjkregteren vanen Gecommitteerden over het Ommelanderwijkster verlaat. Voor het maken der doorsnijding op de grens tusschen Nieuwepekela en Veendam is aan eerstgenoemde gemeente vergunning verleend bij Kon. Besl. van 28 Maart 1820, no. 23. PEKEL-A. WATERSCHAP ZUIDERWIJK. GEMEENTE O = M. 1.30. VEENDAM. P = M. 0.84 + W.P. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van 13 November 1878, (P. B. 1879, no 14), gewijzigd den 13 Juli 1880, (P. B. no 46) en den 13 Juli 1881, P. B. no. 51) en den 20 Juli 1897 (P. B. no. 59). Het is groot H. 118.42.10. De gronden liggen ten westen van de wijk no. 13 vanaf de eerste dwarsdijk bij no. 1 en grenzen aan den weg langs die wijk ter lengte van M. 1875, welke weg, M. 2.00 + W.P. gelegen, bij de eigenaren in onderhoud is. De gronden worden verder door pendammen op de grenzen afgesloten, welke pendammen in onderhoud bij het waterschap zijn. Het water wordt door eene vijzel gedreven dooreen electromotor van 18 P.K. met riemoverbrenging op de hoofdwijk van no. 13 gebracht, welke wijk inde Ommelanderwijkster hoofdvaart uitmondt; de middellijn der vijzel is M. 0.90. Het water kan worden opgevoerd van M. 0.84 -f- W.P. tot M. 2.14 W.P. De waterstand wordt op M. 0.94 -|- W.P. gehouden. ') Op algemeene kosten worden onderhouden: de hoofdwatering en de noodige pompen en duikers benevens de waterkeeringen tot afsluiting van den buitenwaterstaat. Alle gronden dragen inde kosten bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan H. 33.93.05, die geen of weinig belang bij de waterloozing hebben. De lasten bedroegen over 1904/s gemiddeld f 4.75 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE GROOTE POLDER. GEMEENTE OUDEPEKELA. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 9 Juli 1862, (P. B. no. 78) en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 9 Juli 1863, (P. B. no. 52) gewijzigd den 10 Juli !) Het Reglement stelt in art. 52 het peil vast op M. 0.75 beneden peil van het waterschap Ommelanderwjjk. PEKEL-A. 1872, (P. B. no. 58), den 17 Juli 1873, (P. B. no. 54), den 9 November 1875, (P. B. no. 71), den 14 November 1877, (P. B. no. 85) en den 11 Juli 1888, (P. B. no. 52). Het is groot H. 1121.92.28 en omvat het grondgebied der gemeente Oudepekela met uitzondering der gronden behoorende tot het waterschap de Nieuwediepsterpolder, beoosten de Boswijk, de Kleine polder, de Tweede polder en het deel van het waterschap Reiderland dat onder deze gemeente ligt. De gemeente Oudepekela had voor de uitvoering van de kanalisatieplannen aan de provincie toegezegd f 30.000, waarbij het hoofddiep tot de Bult zoude worden verbeterd en het benedenste verlaat, dat ongeveer een half meter schutte, opgeruimd. Dit subsidie werd verhaald op twee klassen van ingezetenen; eene belasting werd geheven op de nieuwe zeeschepen inde gemeente te bouwen en 2°. op de landen die het meest werden gebaat door den verbeterden waterstand. Om tot de inning dezer belasting te geraken werd het waterschap opgericht en jaarlijks f 0.75 per H. door het bestuur aan de gemeente voldaan. Nadat nu op beide wijzen het door de gemeente gegeven subsidie van f 30.000 inde gemeentekas was teruggevloeid, werd bij Statenbesluit van 11 Juli 1888 het waterschap ontheven van de verdere betaling dier bijdrage. Het waterschap echter wordt in stand gehouden met het doel om toezicht te houden op het in behoorlijken staat onderhouden van alle wateringen en duikers noodig voor eene goede afwatering op het Pekeler hoofddiep. De gronden wateren dus alle af op W.P. Het waterschap heeft geene objecten te onderhouden. Inde algemeene kosten wordt door alle gronden bijgedragen naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden 25 are en aan de venen en de niet ontgonnen dalgronden. De lasten bedroegen over de laatste vier jaren 1904/8 gemiddeld ƒO.l45 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. PEKEL-A. WATERSCHAP DE TWEEDE POMPPOLDER. GEMEENTE NIEUWEPEKELA. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Statenbesluit van den 13 Juli 1887, (P. B. no. 61) en gewijzigd den 14 November 1888, (P. B. no. 79). Het is groot H. 364.69.20 en wordt begrensd: ten noorden door het Pekeler hoofddiep; ten oosten door de stadsplaats no. 30; ten zuiden door de grens der gemeente Onstwedde en ten westen door de stadsplaats no. 45. Het omvat dus de gronden der stadsplaatsen no. 31 tot 44. De gronden worden van den buiten waterstaat afgesloten door lanen langs de wijken en dammen, die door de ingelanden, eigenaren, moeten worden gehouden op M. 0.20 + waterschapspeil en op eene breedte van M. 2.00. De gronden zijn doorsneden met wijken, die gemeenschap hebben met het Pekeler hoofddiep boven het 2de verlaat. De waterloozing heeft plaats door eene dwarssloot met grondpompen onder die wijken, welke het water voeren naar de wijk tusschen de plaatsen no. 30 en 31 en aldus naar het hoofddiep beneden het 2de verlaat, zoodat de gronden op het peil van dat kanaalpand kunnen afwateren op M. 1.11 -)- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden de noodige afwateringspompen en de hoofdwatering waarin die zijn gelegen met nog het wegruimen der ondiepten inde uitwateringswijk door het uitstroomen veroorzaakt, terwijl aan den eigenaar der stadsplaats no. 31 jaarlijks f 6.00 wordt betaald. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijftien are en aan de hooggelegen landen, ongeveer H. 259, die geen belang hadden bij de oprichting van het waterschap. De lasten bedroegen over 1904/a gemiddeld f 0.70 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. PEKEI.-A. WATERSCHAP DE POMPPOLDER. GEMEENTE NIEUWEPEKELA. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van den 20 November 1866 (P. B. 1867, no. 13), terwijl het Reglement werd vastgesteld den 16 Juli 1868, (P. B. no. 112), aangevuld en gewijzigd den 9 Juli 1879, (P. B. no. 43) en 21 November 1899 (P. B. no. 47). Het is groot H. 525.10.48, en grenst ten noorden: aan het Pekeler hoofddiep; ten oosten aan de Vallaatjeswijk; ten zuiden aan de grens der gemeente Onstwedde en het Kruiselwerk; ten westen aan de stadsplaats no. 31. De gronden worden van den buitenwaterstaat afgesloten door lanen en dammen langs de wijken, welke door de aanliggende eigenaren moeten worden gehouden op M. 0.20 boven waterschapspeil en op eene breedte van M. 1.75 of op de bestaande breedte. De gronden zijn doorsneden door wijken die gemeenschap hebben met het Pekeler hoofddiep boven het Iste verlaat. De waterloozing heeft plaats door eene dwarssloot met grondpompen onder die wijken, welke het water naar het Heerediep op het Pekelerhoofddiep beneden het Iste verlaat voert, zoodat de gronden op het peil van dat kanaalpand, op W.P., kunnen afwateren. Op algemeene kosten worden onderhouden: de afwateringskanalen met de daarin gelegen duikers, de bruggen en een paar dammen. Tot het aanleggen van nieuwe werken is de toestemming van Gedep. Staten noodig. Tot de kosten dragen alle gronden bij naar de belastbare huurwaarde van het kadaster, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf are, aan de zes stadsplaatsen, no. 8,9, 10, 11,12 en 13, die bij de oprichting van het waterschap geen belang hadden, ongeveer H. 120, en aan hooge venen en woeste gronden ook nog na de ontginning gedurende tien jaren. Het bedrag der lasten over de laatste jaren was 2°/0 der huurwaarde (f 9929.71). Het bestuur bestaat uit drie leden. PEKEL-A. WATERSCHAP NOODVLUCHT. O = M. 1.38. GEMEENTE P = M. 0.58 W.P. OTJDEPEKELA. Het waterschap werd opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 9 November 1881, (P. B. 1882, no. 1). Het is groot H. 146.00.74 en grenst ten noordwesten aan het Pekelerhoofddiep; ten oosten aan de stadsplaatsen no. 24'/2 25; ten zuiden aan de Barkelasloot en ten zuidwesten aan de stadsplaats no. 2. Langs de wijken liggen opgehoogde lanen totkeering van het buitenwater, die bij de eigenaren in onderhoud zijn evenals het voetpad aan het Pekeler hoofddiep. De dammen aan de zuidoostelijke grens worden door het waterschap onderhouden. In het waterschap liggen twee wijken, welke van het Pekeler hoofddiep zuidwaarts tot op eenigen afstand van de Barkelasloot loopen. Die wijken zijn bij de oprichting van het waterschap door dammen van het hoofddiep afgescheiden en bij het waterschap in onderhoud. Het water wordt uitgemalen op de wijk aan de noordoostzijde van het waterschap dooreen windvijzelmolen, die eene vlucht heeft van M. 12.30; de middellijn der vijzel is M. 0.90. Het water kan worden opgevoerd van M. 0.58 -p- W.P. tot M. 0.75 -j- W.P. Het peil is door Gedep. Staten bij besluit van 12 Augustus 1892 bepaald op M. 0.20 W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de molen, enz., de molensloot met pomp en bat, de waterkeeringen bovenvermeld. Alle gronden dragen naar de grootte tot de kosten bij, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden vijf en twintig are. De lasten bedroegen over 1904/8 gemiddeld f 2.40 per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE KLEINE POLDER. GEMEENTE O = M. 1.30. OTJDEPEKELA. P == M. 0.41 -j- W.P. Het waterschap werd opgericht en gereglementeerd bij Staten' besluit van den 9 Juli 1878, (P. B. no. 78). PEKEL-A. Het is groot H. 43.30.10 en gelegen ten zuiden van het waterschap de Nieuwediepsterpolder tusschen twee wijken, de bebouwde streek aan het Pekeler hoofddiep en onbemalen gronden aan de Barkelasloot. Langs de zuidelijke wijk loopt de Heereweg in onderhoud bij de gemeente Oudepekela; aan de noordzijde eene laan in onderhoud bij het waterschap, terwijl het ten zuidoosten van de hooge landen is afgesloten door pendammen in onderhoud bij het waterschap. De grensscheiding bij de erven aan het Pekeler hoofddiep is de sloot, die langs de tuinen loopt. De kadijken zijn hoog M. 0.60 + W.P. Een windvijzelmolen brengt het water op de noordelijke wijk naar het hoofddiep. De molen heeft eene vlucht van M. 11.75; de middellijn der vijzel is M. 0.78. Het water kan worden opgevoerd van M. 0.41 -j- W.P. tot M. 0.89 -f- W.P. Het peil wordt door Gedep. Staten op voordracht van het bestuur bepaald, wat nog niet is geschied. De waterstand in den polder wordt op M. 0.30 W.P. gehouden. Op algemeene kosten worden onderhouden : de molen, enz., de pompen en wateringen met de bovenvermelde afsluitingen van den buitenwaterstaat. Alle gronden dragen tot de kosten bij naar de grootte, doch wordt vrijdom verleend aan het eenig grondbezit beneden tien are. De lasten bedroegen over de laatste jaren gemiddeld ƒl.OO per H. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP DE NIEUWEDIEPSTERPOLDER. O = M. 2.25. GEMEENTE P = M. 0.90 ~ W.P. OUDEPEKELA. Bij Statenbesluit van 19 November 1861, (P. B. 1862, ijo. 18), werd de bestaande Nieuwediepsterpolder met nog andere gronden tot één waterschap vereenigd. Het Reglement werd vastgesteld bij Statenbesluit van 16 November 1871, (P. B. 1872, no. 5), gewijzigd den 15 Juli 1875, (P. B. no. 53). Het is groot H. 278.07.96 en grenst ten noordwesten aan het Pekeler Hoofddiep en ten zuidwesten aan den Kleinen polder, waar de grens wordt gevormd door eenigzins opgehoogde lanen PEKEL-A. in onderhoud bij het waterschap; ten zuidoosten aan de Barkelazwet, waar een dijk ligt bij het waterschap in onderhoud, hoog ongeveer M. 0.30 boven het maaiveld, en ten noordoosten aan het sde onderdeel van het waterschap Reiderland afgesloten door den Veendijk, in onderhoud bij dat onderdeel. De afsluitingen van den buiten waterstaat zijn hoog M. 0.65 + W.P. De gronden worden van het noordwesten naar het zuidoosten doorsneden door eene zijwijk van het Pekeler hoofddiep, de Bokswijk genaamd; de kaden aan beide zijden dier wijk worden door het waterschap onderhouden. Onder die wijk ligt eene grondpomp om de watergemeenschap te herstellen, waarvan de schuiven worden gesloten zoodra de watermolen niet werkt. Het water wordt geloosd dooreen windvijzelmolen, die midden inden polder staat, op de Bokswijk. De molen heeft eene vlucht van M. 21.90; de middellijn der vijzel is M. 1.27. Het water kan worden opgevoerd van M. 0.90 -f- W.P. tot M. 1.35 + W.P. De waterstand inden polder wordt gehouden op M. 1.00 -f- W.P. Op algemeene kosten worden onderhouden: de watermolen, enz., de dijken en dammen tot afsluiting van den buitenwaterstaat, de Bokswijk tot M. 200 noordwaarts van den molen en de molensloot, de daarin gelegen pompen en de tusschenbeide liggende wijk. Alle gronden dragen tot de kosten bij voor de helft naar de grootte en voor de wederhelft naar de huurwaarde, doch wordt vrijdom verleend aan niet ontgonnen woeste gronden. De lasten bedroegen over 1904/s gemiddeld f 0.80 per H. en f 0.02 3/4 per f 1.00 huurwaarde. Het bestuur bestaat uit drie leden. WATERSCHAP ALTEVEER. GEMEENTE ONSTWEDDE. Het Veenschap Alteveer werd opgericht bij Statenbesluit van 29 Maart 1871, (P. B. no. 61) en een Reglement vastgesteld. Na herhaalde wijzigingen werd dit besluit ingetrokken en het waterschap Alteveer opgericht en het Reglement vastgesteld bij Statenbesluit van 16 Juli 1884, (P. B. no. 72j, gewijzigd den PEKEL-A. 18 November 1890, (P. B. 1891, no. 14), den 10 Juli 1895, (P. B. no. 55) en den 20 Juli 1897, (P. B. no. 61) en den 19 November 1901 (P. B. 1902 no. 14). Den 29 October 1907 (P. B. 1908 no. 27) werd een nieuw Reglement vastgesteld en het waterschap vergroot. Het is groot ongeveer H. 1021 en wordt begrensd ten noorden door de gemeente Wedde; ten oosten door Dunsveen en het veld van de Tange; ten zuiden door de ten z.w. van Onstwedde gelegen roggeesch „de Esch” en het onder Veenhuizen gelegen Veen „de Zijdstukken” en ten westen door de Barkela zwet. De grenzen zijn voor een groot deel bijna onzichtbaar en alleen aangeduid door eene bijna dichtgegroeide veengreppel waar de venen nog onaangeroerd liggen en waar die vergraven zijn door eene sloot of weg. Tot het waterschap behooren nog de Vallaatjes wijk met de ter weerszijden gelegen perceelen vanaf de Barkela zwet tot den weg langs de oostzijde van het Pekeler hoofddiep. Deze gronden tezamen ongeveer H. 46 werden onder het waterschap gebracht om het onderhoud van de wijk, die deel uitmaakt van die perceelen, te verzekeren. De oprichting van het veenschap, thans waterschap, had tot doel om eene groote uitgestrektheid veengrond voor turfindustrie te exploiteeren, zoodat het Reglement, behalve bepalingen voor de regeling van den waterafvoer, ook een volledig plan der verveening van de gronden bevat. Daarbij was aangenomen dat het hoofdkanaal van het waterschap met het Pekeler hoofddiep boven de benedenste sluis (M. 1.11 + W.P.), in verbinding zoude staan door de Poortmanswijk, ten behoeve waarvan eene schutsluis is gelegd in het hoofdkanaal bij de gemelde wijk naast de Barkelazwet. Het peil in dat hoofdkanaal en inde andere kanalen daarop uitloopende zou dus zijn M. 2.00 + W.P. Naderhand bleek dat dit plan niet kon worden uitgevoerd, tengevolge van de hooge ligging der zandlaag, en dat een hooger peil moest worden aangenomen. De verbinding met de Poortmanswijk is toen door tijdelijke demping der sluis opgeheven en het hoofdkanaal door de doorgraving van eene wijk bij de Zuiderkolonie en de afdamming van het dwarsdiep aldaar en de doorgraving van eene wijk inde Stadsboerendiepsterplaatsen in verbinding gebracht met het Boerendiep en aldus met de wateren van het PEKEL-A. Stadskanaal tusschen het eerste en het tweede verlaat. Het peil van het hoofdkanaal in het waterschap werd nu bepaald op M. 2.91* + W.P. Later bleek dat dit peil voor de vervening der gronden inde De Grootstukken te hoog was en werd in 1908 in het door de Beumeé’s wegstukken aangelegd kanaal eene schutsluis gebouwd, waarvan de doorvaartwijdte is M. 5.10, de bovenslagdrempel op M. 0.915 + W.P. en de benedenslagdrempel op M. 0.685 H- W.P. ligt. Het peil van het kanaal beneden die sluis werd bepaald op M. 1.3154- W.P. Het overtollige water op dit kanaal, waarop de De Grootstukken afwateren, wordt geloosd op de wijk, die op het westelijk einde in verbinding staat met de Vallaatjeswijk; dooreen overlaat, wijd M. 1.50 en gelegen op M. 1.315 + W.P., wordt het water op de Vallaatjeswijk gebracht. Ten behoeve van de aardappelmeelfabriek, gelegen aan de Vallaatjeswijk en het Pekeler hoofddiep, wordt het water op de wijk gehouden op M. 0.80 + W.P. dooreen schutsluisje nabij de fabriek; het overtollige water wordt door het sluisje geloosd op het Pekeler hoofddiep met het peil = W.P. De gedempte sluis werd in 1908 weder geopend en verbouwd tot eene gekoppelde sluis; de doorvaartswijdte is M. 5.50; de slagdrempel der benedendeuren ligt op M. 0.89 -r- W.P., die der middendeuren op W.P. en die der bovendeuren op M. 0.915 + W.P.; de lengte van elke schutkolk is M. 24. Op kosten van het waterschap worden tot stand gebracht en onderhouden alle bij het plan gevorderde hoofdkanalen met wegen en kunstwerken, voorzoover die inde lengte door de gronden gaan. Thans worden onderhouden de beide schutsluizen, de overlaat inde De Grootstukken, de Vallaatjeswijk, de dam in plaats no. 4 in Alteveer tot keering van het peil boven de 2de sluis te Stadskanaal en die in het dwarsdiep te Zuiderkolonie, het Verbindingskanaal vanaf Nieuwepekela, de Poort – manswijk met den weg, het hoofdkanaal tusschen de plaatsen 50 en 51, het hoofdkanaal door de Zuiderkolonie en de Stadsboerendiepsterplaatsen 25 en 26 met jaagpad, het reeds gegraven gedeelte van het kanaal naar het ongeveer H. 400 groote veen, genaamd de Grootstukken, en vijf draaibruggen en vijf voetdraaien. Tot dekking der kosten wordt van iedere 12000 turven ge- PEKEL-A. heven f 1.50. Bedraagt die heffing meer dan de uitgaven dan wordt die tot het benoodigd bedrag verminderd, maar, wanneer de uitgaven grooter zijn, wordt door alle gronden naar de grootte daarin bijgedragen, doch slechts voor 3/4 of '/2 door de in het Regl. genoemde perceelen; vrijdom genieten verschillende perceelen waarin het kanaal door Alteveer nog niet is aangelegd of daarmede in verbinding is gebracht. Over 1904/8 bedroegen de lasten f 8.00 per H. Het bestuur bestaat uit zeven leden. 44 PEKEL-A, HET EILAND ROTTUMMEROOG. GEMEENTE WARFFUM. Dit eiland werd in het jaar 1738 door het provinciaal domein aangekocht omdat de instandhouding van groot belang werd geacht om den slag van het water tegen de noordelijke kust der provincie te keeren. ') Het onderhoud kwam, na 1798, ten laste van het Rijk, die het eiland in beheer en onderhoud aan de provincie overdroeg bij K. B. van 17 December 1819, doch wederom terugnam bij K. B. van 27 Mei 1876, (St. B. 109). Vanaf 1738, eerst door de provincie en later door het Rijk, is er op het eiland een strandwaarder aangesteld, die den naam van voogd draagt. 2) Door de verplaatsing van de geul, „het Schild”, is het eiland aan groote veranderingen onderhevig. Voornamelijk aan de weétzijde neemt het strand voortdurend af, welke afneming vooral blijkt uit het verplaatsen der voogdswoning. Het oudst bekende huis, waarvan de plaats niet meer te vinden is, werd gebouwd in 1682. In 1741 moest dit huis worden verlaten en werd eene nieuwe woning, meer oostwaarts, gebouwd, waarvoor ■) Bjj acte van 24 Juni 1738 voor ƒ 4612, „omdat op beloften van particulieren om het eiland te conserveeren niet veel staat konde gemaakt worden.” 2) Bij K. B. van 2 Februari 1901, (Stbl. no. 57), is de grens van het stranddistrict Rottummeroog, bepaald bij K. B. van 3 November 1871 (Stbl. no. 120), ten zuiden en westen nader geregeld en met intrekking van laatst genoemd Besluit bepaald als volgt: de zuidelijke en westelijke grens loopt van het zuidoostelijk punt van het Horsbornzand inde Eems over de Uithuizer- en Groninger-Wadden, langs de vanwege het loodswezen gestelde bakens tot tegenover de zuidelijkste baken inde Spruijt, vanwaar de grens noordwaarts op dat baken uitloopt en langs de bakens in deze geul tot het noordelijkste baken, van daar de geul volgend tot de zuidelijkste zwarte ton in deze geul en verder langs de lijn, die de grootste diepte in deze geul en inde Lauwers verbindt, tot in zee. HOOFDSTUK 111. in 1799 weder een nieuw huis inde plaats kwam. Ook deze woning is door de zee verzwolgen en in 1887 werd op het meest oostelijke gedeelte eene woning voor den voogd gebouwd, die thans nog in gebruik is. Op de plaats waar de huizen van 1741 en 1799 stonden vindt men thans ruim M. 8.00 diepte beneden volzee. De achteruitgang van de hoogwaterlijn aan de westzijde kan inde laatste jaren, sedert 1900, gesteld worden op gemiddeld M. 23 per jaar; de duinvoet gaat ongeveer evenveel achteruit. Tegen de afneming van het eiland aan de westzijde staat eene toeneming aan de oostzijde; het hoogstgelegen gedeelte van het eiland wordt steeds kleiner. Ter bescherming vaneen gedeelte van het eiland „de Oostplak” genaamd, werd door het Rijk in 1895 een zanddam gemaakt, lang M. 560, hoog M. 4.20 -f- volzee, met eene kruinsbreedte van M. 3.00, een buitenbeloop van 5 op 1 en een binnenbeloop van 2 ’/2 op 1; aansluitende tegen dezen zanddam werden ook later rondom de Oostplak stuifdijken aangelegd. Ter bevordering van duinvorming op het eiland zijn ook op andere plaatsen door het Rijk stuifdijken aangelegd. De werken tot bevordering van aanstuiving op de westelijk van het eiland gelegen Rottummerplaat zijn inde laatste jaren gestaakt. HET EILAND ROTTUM. Blz. 122 tot en met 126 lees bovenaan Reitdiep in plaats van Munnikezijlvest. „ 133 r. Bv. bov. lees 3.55 in plaats van 3.35. „ 170 „ 5 „ ond. lees waterschap de Groene Polder. „ 175 „ 16 „ bov. lees waterscheiding in plaats van water- leiding. „ 178 „ 7 „ ond. staat van lees aan. „ 181 „ 2 „ bov. lees B'/2 in plaats van 1 ’/2. „ 185 „ 2 „ ond. „ begrensd in plaats van begrend. „ 192 „ 15 „ bov. „ 188 in plaats van 189. „16 „ „ „ waterschap de Noord wij kerpolder. „ 504 „ 1 „ ond. „ aan in plaats van in. „ 533 „13 „ „ „ Hoetslaan in plaats van Koetslaan. „ 692 „ 5 „ „ het woord waterschap moet vervallen. Corrigenda. De waterschappen zijn met de letter W aangeduid; het bladnummer der kaart is met een vet cijfer aangegeven. A. Abrahamsdiep blz. 464, 7. Achterdiep blz. 464, 7. Achtste verlaat blz. 424, 10. Aduarderdiep blz. 136, 137, 2, 6. Aduarderzijl (Oude en Nieuwe) blz. Amsweersterpolder W. blz. 515, 3 Amsweersterwaterloozing blz. 433,3, Andelstermaar blz. 206, 2. Anderwereld W. blz. 287, 2. Anker, het, W. blz. 299, 3. Annermaar, St., blz. 204, 2. Annerveensch kanaal blz. 369, 7. A- of Westerwolderpeil blz. 9. Appingedam, omgraving blz. 286, 3. Arwerd W blz. 313, 3. 136, 2. Adijk blz. 614, 659, 8. JEkamper Raaiing blz. 533, 605, 8. Afsluitdijk bij Zoutkamp, blz. 18,1. Afsluiting Lauwerzee blz. 82. B. Afsluiting Reitdiep blz. 82. Bafloërmaar blz. 206, 2. Afwateringskanaal (Duurswold) blz. 429, 432, 3,7. Baflo-Mensingeweerkanaal blz. 206,2 Bakkerspolder W. blz. 449, 6. Afwateringskanaal voor gronden te Groningen blz. 431, 6. Bakovenkade blz. 643, 10. Bakovenpomp blz. 641, 10. Bangmaker blz. 655. Akkermanswijk blz. 135, 5. Alberdapolder blz. 160, 2, 6. Aldertspolder, blz. 218, 2. Allersmapolder blz. 168, 2. Alteveer W. blz. 686, 8,9, 10. Bareveldwijk blz. 418, 7. Barkelasloot of zwet blz. 636, 8, 9,10. Barnheemsterpolder W. blz. 247,2,3. BLADWIJZER. Batje- of Bovenwildervanksterverlaat blz. 372, 7. Beersterdiep blz. 599, 8. Beide Veenslooten, de, W., blz. 400,7. Bellingwolde W. blz. 611, 8. Bellingwolder- of Buiskooldiep blz. 599, 8. Bellingwoldergrondpomp blz. 599, 8. Benedendwarsdiep blz. 369, 373, 8. Benedenste Pekelerverlaat blz. 669, 10. Benedenveensloot blz. 400, 533, 7. Benedenwildervankster- of Partici- Borchshof, de, W. blz. 511, 3. Borger- en Tripscompagnie W. blz. 385. Borgercompagnie Oostkant of Vereeniging, polder blz. 389, 7. Borgercompagnie Westkant W. blz. 387. Borgercompagniesterdiep blz. 385, 387, 7,9; -verlaat blz. 386, 7 Borgsloot (Duurswold) blz. 431,443,6. Borgslooterpolder W. blz. 291, 6. Borgsweer W. blz. 541, 4. Borgweg blz. 443, 6. Bos, polder van gebr., blz. 145, 6. Boterdiep, blz. 198, 203, 2, 6. Botterij, sluisje bij, blz. 543, 4. Bouwenderpolder W. blz. 166, 2. Bouwlust W. blz. 248, 3. pantenverlaat blz. 372, 7. Benningsloot blz. 450, 7. Beppegat blz. 36. Besheers- of Yisvlieterdiep blz. 94, 5. Besheerpolder W. blz. 104, 5. Beijmapolder blz. 185, 5. Bierummermaar blz. 285, 3. Bierummerpomp blz. 334, 3. Biessummermaar blz. 285, 3. Bindervoetpolder blz. 180, 5. Binnenlanden blz. 551, 8. Bovendijks W. blz. 309, 3. Bovenlanden W. blz. 620, 8. Boven Ooster W. blz. 408, 7. Bovenrijgsterpolder blz. 257, 2. Bovenste Pekeler of nieuwe verlaat blz. 669, 7. Binnen Tjamme blz. 603, 607, 609, 8. Blokumerpolder W. blz. 523, 5,7. Blij ham stergrond pomp blz. 599,614,8. Boelenspolder blz. 235, 2. Bovenveensloot blz. 400, 405, 533, 7. Bovenwildervankster- of Batjever- laat blz. 372, 7. Breedelaan blz. 512, 3. Boenderstreek blz. 606. Boerendiep blz. 422, 9, 10. Boerenwijk blz. 382, 7. Breeken, de, of Groote Breeksterpolder W. blz. 242, 2. Breeksterpolder (kleine) of Engeweer W. blz. 241, 2. Bokswijk blz. 686, 8. Briltil blz. 174, 6. Bokumer-Ikemapolder blz. 214; dijk blz. 28, 2. Broekstermaar blz. 206, 2. Bolderij, de, W. blz. 591, 7. Bruininga’s Molenpolder of Ruischerbrugsterpolder blz. 290, 6. Boltjerpolder W. blz. 294, 3,6, 7. Bombay W. blz. 110,5. Buiskool- of Bellingwolderdiep blz. 599, 8. Bonenschansker molenkolonie of Uiterdijken blz. 613, 8. Buinerverlaat blz. 422, 9. Buiskooltil blz. 605, 8. Derde Hoorndermolenpolder W. blz. 650, 8. Buitenlanden, de, W. blz. 619, 8. Buiten-Nieuwediep blz. 535, 7. Buiten Tjamme blz. 599, 3. Derde of Buinerverlaat blz. 422, 9. Dethmers of Tnikwerderpolder W. Bulstermaar blz. 548, 7. Bulsterverlaat blz. 668, 8. Bult, de, W. blz. 244, 2,3. Buremapolder blz. 565, 7, 8. Buringpolder blz. 525. Bijlven W. blz. 233, 2. C. blz. 318, 3. Docterspolder, de, blz. 251, 3. Doezum en Opende W. blz. 117, 5. Doezummertocht blz. 94, 5. Dollarddijk of Dallingeweersterdijk blz. 69, 4. Dollardpolders blz. 622. Domeindijk blz. 44, 3,4. Domeindijkspanden blz. 66. Dorpsterzijl blz. 42, 281, 3,4. Drentsche diep blz. 336, 6,7, 9. Drie Eigenaren W. blz. 344, 6. Driewaarder- of Hoogedijk blz. 80,1. Duif, polderde, blz. 500, 3. Cazemierpolder blz. 192. Christiaan Eberhardspolder blz. 658, 8. Concordia W. blz. 571, 7, 8. Duinensloot, blz. 340. Duurswold W. blz. 427; afmetingen kanalen blz. 431; afwateringskanaal blz. 429, 432, 3,7; onaerdeelen blz. 435; peil blz. 9, 434; sluis blz. 43, 429, 3. D. Dalkanaal blz. 411, 7. Dallingeweerster- of Dollarddijk blz. 68, 4. Duusveen blz. 687. I) warsdiep of Meedemerdiep blz. 373,7. Dwarsdiep of Oude Diepje blz. 192, 5. Dwarskanaal, Verlengde, W. blz. 482. Dwarswatering, Nieuwe (Oldambt), Damsluis blz. 424, 10. Damsterdiep blz. 281, 283, 3, 6. Deellanden, de, W. blz. 239, 2. Delfzijl, Duurswoldersluis, blz. 43; blz. 535, 7. Eemskanaalsluis blz. 43; Fivelingosluizen blz. 42; haven blz. 39, 4; Rijksdijk blz. 39; zeedijk ten westen van, blz. 86; zeedijk Dijk, polder van B. van, blz. 148, 6. Dijkema’s polder W. blz. 308, 3. Dijkema’s polder, de noordelijke, W. blz. 308, 3. ten oosten van, blz. 43, 3. Dellen, de, W. blz. 595, 7. Dellenpolder, Van, blz. 183, 5. Dellenweg, blz. 194, 3. Dijkhuizen W. blz. 315, 3. Dijkrecht van Visvliet blz. 118. Dijksloot blz. 486, 3,7. Dijksterhuis- of Hondegatspolder blz. 260, 6. Delte of Usquerdermaar blz. 205, 2. Enzelenzermaar blz. 284, 3. E. Eeker, de, W. blz. 570, 7. Eekwerdermaar blz. 284. Eppinghuistermaar blz. 205, 2,3. Esserpolder W. blz. 346, 6. Euvelgunne of Groote Meeuwerder- polder W. blz. 441, 6. Eelwerdermaar blz. 285, 432, 3. Eemskanaal blz. 335, 3,6, 7; sluis Euvelgunnermaar blz. 442, 6. Euvelgunnermolenpolder W. blz. blz. 43, 3,4. 440, 6. Eemspolder W. blz. 329, 2,3; zeedijk blz. 34; sluis blz. 34. Euvelgunnerwaterloozingblz. 431,2. Evenreitstermolenkolonie W. blz. Eendracht (Hunsingo) W. blz. 232, 2. Eendracht (Pekela) W. blz. 676, 7. Eendracht, de kleine, W. blz. 154, 6. Eendracht en Korte Akkers W. blz. 585, 7. Excelsior W. blz. 567, 7. Ezingermolenpolder W. blz. 165, 2. Ezinger uiterdijken blz. 270. 401, 7. Eendrachtskanaal blz. 133, 6. Eendragt (Westerkwartier) W. blz. F. 151, 6. Fanerpolder W. blz. 175, 5, 6. Farmsum, uitwateringsluis blz. 429; Eenrummermaar blz. 206, 2. Eerste Musselverlaat blz. 422, 10. Eerste of Springersverlaat blz. 421, 9. Eexterafwatering blz. 574. verbindingskanaal blz. 430, 432, 3. Farmsummerdiep blz. 432, 3. Feddemapolder blz. 215; dijk blz. 28; Eexterbouwten W. blz. 573, 7, 8. Eexterveenskanaal blz. 369; -verlaat uitwateringsduiker blz. 29, 2. Feerwerderpolder blz. 169, 2. Fiemel, afvoerkanaal naar, blz. 629,4. Fiemelsluis, blz. 69, 4. blz. 369, 7. Egypterdijk, blz. 12, 75, 600. Egyptereinde, kanaal in het, blz. 415, 7. Finsterwolderhamrik W. blz. 603, 8. Finsterwolderpolder W blz. 625; Eindelijk W. blz. 581, 7. dijk blz. 12,74, 4, 8. Ellersvelderpolder, Zwakkenburger en, W. blz. 178, 5. Finsterwolderpolderzijl, oude, blz. 624 Fivelingo W. blz. 276; afmetingen Emergo W. blz. 672, 7, 8. kanalen blz. 283; onderdeelen blz. 287; peil blz. 7, 282; sluizen blz. 42; zeewering blz. 42. Engelberterwaterlossing blz. 444, 3. Engeweer of Kleine Breeksterpolder W. blz. 241, 2. Fivelzicht W. blz. 319, 3. Englummeropdijk blz. 268. Ennernaborgh W. blz. 554, 8. Ennemaborghsterwaterleiding blz. 552. Enummermaar blz. 284, 3. FledderbosscherpolderW. blz. 292,6,7, Flikkezijlsterpolder W. blz. 316, 3. Foxholsterpolder W.; -meer blz. 353, 7. Groevelandsche molenpolder blz. 551, 8. Fransummertocht blz. 162, 2. Friesche boezem, zomerpeil van, Groeve, de, (Fivelingo) blz. 286, 3; (Duurswold) blz. 430, 433; sluis blz. 430, 3. blz. 9, 94. Friesche-palen-vaart, blz. 135, 5. Friesche sluis blz. 19, 96, 1. Groeve, de, of Molendiep blz. 188, 6. Grondzijlstermolenpolder W. blz. 289, 6. G. Gaaikemaweerpolder blz. 267, 1. Gaarkeuken, verlaat, blz. 133, 5. Ganzendijk, blz. 602, 8. Groote Bierummerpomp blz. 36,334,3 Grooteßreeksterpolder of de Breeken W. blz. 242, 2. Groote Diep, het, W. blz. 343. Grootegastermolenpolder W. blz. 113, 5. Garmerwolderpolder W. blz. 295, 6. Garrelweersterkloostermolenpolder Grootegastertocht blz. 115, 5 W. blz. 304, 2,3. Groote Harkstederpolder W. blz. 447, 6,7. Garreweersterpolder W. blz. 312, 3. Garsthuizermaar blz. 285, 3. Groote Heekt blz. 285, 3, Groote maar blz. 589, 7. Gave, de, blz. 133, 137, 6. Geefweerstermolenpolder W. blz. 506, 3. Groote Meeuwerderpolder of Euvelgunne W. blz. 441, 6. Geereweg W. blz. 559, 8. Groote Oosterpolder blz. 562,7. Geweidsterpolder W. blz. 255, 2. Glimmen W. blz. 340, 6. Groote Oostwolderpolder W. blz. 490, 7. Gockinga- of Zuiderveensterwijk, blz. 673, 8. Groote Polder (Duurswold) W. blz. 469, 7. Godlinzermaar blz. 285, 3. Groote Polder (Oldambt) W. blz. 539, 3; slaperdijk blz. 47, 48. Goede Verwachting W. blz. 397, 7. Goedheid, polderde, blz. 499, 3. Gommelburg W. blz. 514, 3. Groote Polder (Pekela) W. blz. 680, 7, 8. Grauwendijk blz. 475, 3. Grashuispolder blz. 518, 3. G-roote Tjariet blz. 334, 3. Grootstukken, de (Venen) blz. 688, 8. Groenendijk (Duurswold) blz. 471, 472, 7. H. Haansvaart, blz. 430, 480, 482, 3,7, Groenepolder (Westerkwartier) W. blz. 170, 5, 6. Groenepolder (boezem Eemskanaal) blz. 348, 6. verlaat blz. 430, 3. Hamrikkermaar blz. 595, 7. Groenestein, polder, blz. 345, 6. Hamster- of Tijdensdiep blz. 612, 8. Fransummer-Wierummerpolder W. blz. 158, 2, 6. Hondegats- of Dijksterhuispolder blz. 260, 6. Hamstertocht blz. 157, 6. Hanckemapolder blz. 173, 6. Hondshalstermaar blz. 535, 3,7. Hoofd tochtsloot (Fivelingo) blz. Hardenberger watering blz. 606. Harener vaartje blz. 339. Haren-Rütenbroekkanaal blz. 426,10 283, 6. Hoofdwijk blz. 555, 8. Hooge Dam blz. 100. Harkstederpolder (Groote) W. blz. 447, 6,7. Hoogedijk of Driewaarderdijk blz. Harkstederpolder (Kleine) W. blz. 443, 6. 80, 1. Hoogemeedstermandetocht blz. 156. Hoogemeedstertocht blz. 156, 6. Hoogepandstermaar blz. 204, 2. Hoogte, de, W. blz. 562,7, 8. Hooilandspolder W. blz. 473, 7. Hooimaar blz. 204, 2. Havensloot blz. 138, 6. Haven te Delfzijl blz. 39, 4. Havingapolder W. blz. 418, 7. Heekt, groote, blz. 285, 3. Heekt, kleine, blz. 285, 3. Heerenlaan, blz. 453, 7. Hooitespolder blz. 150, 6. Hoolsemapolder, blz. 147, 6. Hoop, de, W. blz. 300, 3. Heeresloot blz. 618, 8. Heeringapolder W. blz. 466, 7. Heidema W. blz. 215, 2. Hoop en Verwachting W. blz. 183, 5. Hoop op Beter W. blz. 404, 7. Hoorn-Zuidkant W. blz. 661, 8. Hoorndermolenpolder, de Derde, W. Heidenschapperpolder W. blz. 526, 6,7. Helpman W. blz. 338, 6. Helwerdermaar blz. 205, 2. Herleving W. blz. 569, 7. Herstelling W. blz. 618, 8. Heslingapolder blz. 180, 5. blz. 660, 8. Hoornsche- of Punterdiep blz. 336, 6. Hoornsche dijk blz. 127. Hornhuisterpolder, zeedijk blz. 26,1. Houwerzijlstervaart blz. 207, 1. Huininga—Meerland W. blz. 548, 8. Huisbuurtsterpolder W. blz. 303, 3. Huizingermaar blz. 204, 2. Hessenbril blz. 420, 8. Hilmahuistermolenpolder W. blz. 105, 5. Hoeksmeersterpolder Hoorder, W. blz. 306, 5. Hulpkanaal over den Hoorn, blz. 206, 1,2. Hoendiep blz. 94, 130, 5, 6. Hoendiep, trekweg langs, blz. 132. Hunsingo W. blz. 193; afmetingen kanalen blz. 203; onderdeelen blz. 211; peil blz. 7, 210; sluis bij Zoutkamp blz. 21, 1; zeedijk blz. 20, 30, 209. Hoenpolder blz. 378, 7. Hoerediep blz. 136, 5. Hof- en Wegsloot W. blz. 461, 7. Hofsloot blz. 462, 7. Holemaar blz. 432, 3. Huttendijk; blz. 659. Holepolder blz. 497, 3. Holtropswijk blz. 185, 5. Kleine Eendracht W. blz. 154, 6. Kleine Harkstederpolder W. blz. J. Jachtveensloot blz. 402, 409, 7. Jagerswijk, Spitsbergen en Kostverloren W. blz. 875, 7. Jan Nanningspolder of Bovenrijgsterpolder blz. 257, 2. Jeanette W. blz. 398, 7. Joeswerd W. blz. 164, 2. Johannes Kerkhovenpolder W. blz. 630; zeedijk blz. 70,4. Jonge Held W. blz. 148, 6. Jonkersvaart, -verlaat blz. 135, 5. Jorissenwijk blz. 339, 6. Juursemakluft W. blz. 179, 5. 445, 6. Kleine Heekt blz. 285, 3. Kleine maar blz. 595, 7. Kleine Meer W. blz. 380, 7. Kleinemeersterdiep blz. 380; verlaat blz. 381, 7. Kleine Meeuwerderpolder, blz. 428,6. Kleine Munte W. blz. 390, 7. Kleine Oosterpolder blz. 471, 7. Kleine Oostwolderpolder (Wester- kwartier) blz. 190, 6. Kleine Oostwolderpolder (Duurswold) W. blz. 489, 7. Kleine Polder (Oldambt) slaperdijk, blz. 47, 49, 4. K. Kaaiinglaan blz. 505, 3. Kleine Polder (Fivelingo) W. blz. 320, 3. Kleine Polder (Pekela) W. blz. 684, 8 Kleine Tjariet blz. 334, 3. Kaakheeinsterpolder blz. 298, 3. Kalkovenswijk blz. 381. Klievemaar (Fivelingo) blz. 286, 3. Klievemaar (Duurswold) blz. 433, 3. Klievewijk blz. 464, 7. Kalkwijk, de, W. blz. 384. Kalkwijksterdiep blz. 384, 7, 9. Kampen, de, W. blz. 588, 7. Kardingermaar blz. 204, 2. Kloosterlaan blz. 528, 3. Kloostermaar blz. 529, 3,4. Katerhals (Westerk war tier) blz. 184. Kloostermolenpolder W. blz. 250,2,3. Kloosterpolder W. blz. 475, 7. Kattendiep (Fivelingo) blz. 286. Kattendiep (Oldambt) blz. 544, 7, 8. Kloostertil blz. 420, 8. Kerkelaanstermolenpolder W. blz. 557, 8. Klunder, de, W. blz. 254, 2. Klijfzijl blz. 267, 1. Kerkwijk, blz. 451. Knijpslaan blz. 462, 7. Koebroek blz. 364, 6. Kibbelgaarn W. blz. 406, 7. Kielsterdiep blz. 368, 7, 9. Kielsterpomp W. blz. 378, 7. Koediep, het, W. blz. 552, 8. Koediep, polder ten n. het, blz. Kielsterverlaat blz. 368, 7. Kievitspolder blz. 253, 2. 558, 7, 8. Koediep (watering) blz. 535, 7, 8. Koedijk blz. 607, 8. Kimmpolder blz. 302, 3. Kleine Breeksterpolder of Engeweer W. blz. 241, 2. Koelandspolder blz. 462, 7. Lagepolder blz. 261, 6. Lagewegsterpolder blz. 260, 2, 6. Langelandstermolenpolder W. blz. 258, 2, 6. Kolonelsdiep blz. 184, 5. Koloniewijk blz. 382. Kommerzijl (sluis) blz. 136, 1 Langeweersterpolder blz. 157, 6. Langsdiep (Reiderland) blz. 611, 8. Langs- of Wolddiep blz. 138, 5. Lauwerpolder W. blz. 327; zeedijk Kommerzijlsterbinnenrijt blz. 136, 137, 1. blz. 33; sluis blz. 34, 2. Kommerzijlsterbuitenrijt, -diep blz. 136, 137, 1. Koningsdiep blz. 138, 6. Lauwers, de, W. (te Grootegast) blz. 108, 5. Koningslaagte W. blz. 230, 2, 6. Kooi W. blz. 236, 2. Lauwers, de, W. (te Grijpskerk) blz. 100, 1. Lauwers, de (watering) blz. 94, Kooipolder (Duurswol 1) W. blz. 467,7. Kooipolder (boezem Eemskanaal) blz. 95, 1,5. 346, 6. Lauwerzee afsluiting blz. 82. Lauwerzeemolenpolder W. blz. 323,1. Leeghwaterpolder W. blz. 315, 3. Leeksterhoofddiep blz. 134; sluizen Koppelsluis blz. 669, 9. Korengarst W. blz. 590, 7. Korhorn W. blz. 169, 1,2. blz. 134, 5, 6. Kostverloren blz. 375; diep blz. 376,7. Koveltemp W. blz. 511, 3. Leekstermeer blz. 133, 6. Leenstervaart blz. 207, 1. Leermenstermaar blz. 283, 3. Leete, de, blz. 657, 8. Krangeweersterpolder W. blz. 246, 2. Krewerdermaar blz. 285, 3. Kriegsman, de, W. blz. 155, 3. Kroddebuurstermaar blz. 283, 3. Krommekolkster watersloot blz. Leidijk (Westerkwartier) blz. 128, 5. Leidijk (Westerwolde) blz. 643, 8. Lei- of Yeendijk, nieuwe, blz. 610, 8. Lent, de, blz. 138, 6. 134, 5. Kromme- of Tibbenwijk blz. 407, 7. Kromte, de, blz. 471, 473, 7. Lettelberterdiep blz. 137,187,190,6. Lettelbertermolenpolder W. blz. Kroonpolder blz. 606, 8. Kropswolde W. blz. 355, 7. 187, 5, 6. Leuringhpolder blz. 186, 6, Kropswolderbuitenpolder W. blz. 354, 7. Kwabbepolder blz. 525. Lichtenvoortsterpolder blz. 253, 2. Lintelopolder blz. 658, 8. Loppersummer Wijmers blz. 284, 3. Losdorpstermaar blz. 285, 3. L. Louwdijk blz. 614, 8. Luddeweersterpolder W. blz. 522,3,7. Lugtenborg’spolder blz. 218, 2. Lageland W. blz. 525, 7. Lagemeeden W. blz. 153, 6. Koksmaar blz. 205, 2. Kolhamster-Westerpolder W. blz. 460, 7. Lustigemaar blz. 283, 3. Lutjediep blz. 184, 5. Mensingeweersterloopdiep, bladz. 203, 2. Lutjegastermolenpolder W. blz. Mesdagpolder blz. 161, 6. 107, 5. Middelste Pekelerverlaat, blz. 669, 7. Middendijk (Oldambt) blz. 562, 8. Middendijk (Reiderland) blz. 606, 8. Middendijk of Provinciale dijk, blz. Lutjegastertocht blz. 94, 5. Lutjekampen blz. 268, 2. Lutjeloosterdijk blz. 614, 8. Lutj ernaar blz. 535, 7. Lijkweg blz. 128, 5. 31, 2,3. Middenkanaal blz. 327, 2. Midden Ooster W. blz. 407, 7. Midwolda, dok te, blz. 536. Midwolder Raai blz. 533, 8. Moddermansdiep of Nieuwe Ruiten A M. Maarhuisterpolder blz. 275, 2. Maarslagterpolder, blz. 274, 2. Maarvliet blz. 204, 3, 6. Maasdijk, oude, blz. 176, 184, 5. Mallemolenpolder blz. 673, 8. Marsummermaar blz. 285, 3. Martenshoeksterlaat blz. 367, 7. Martinuspolder W. blz. 116, 5. Marijke, blz. 607, 8. blz. 640, 10. Moersloot blz. 652, 8. Moeshorner en Uilennestermolenpolder W. blz. 221, 2. Mokkenburgpolder blz. 172, 6. Molen A blz. 640, 10. Molendiep (Groeve of) blz. 188, 6. Molenrijgstermaar blz. 206, 2. Molenwijk blz. 382, 408, 7. Morige blz. 614, 8. Mulder, polder van, blz. 264, 1. Munnikesloot (Duurswold) blz. 432, 3,7. Munnikesloot (Westerkwartier) blz. 133, 137, 6. Munnikeveensloot blz. 533, 615, 8. Munnikezijl blz. 95, 1. Munnikezijlsterrijt blz. 95, 1. Munnikezijlvest blz. 90. Munsterlaan blz. 542, 4. Munte, de, W. blz. 577, 7. _• Muntendammerdiep blz. 369, 534, 7, 9. Mussel A blz. 640, 8, 10. Mussel A-kanaal 644, 8, 10. Matsloot blz. 137, 187, 5. Medenertilsterpolder W. blz. 162, 2. Meedenerdiep blz. 535, 7. Meedemer- of Dwarsdiep blz. 373, 533, 7. Meedhuizerpolder W. blz. 503, 3. Meenteschaar W. blz. 451, 7. Meeuwen, de, blz. 441, 6. Meeuwerderpolder, Groote of Euvelgunne, W. blz. 441, 6. Meeuwerderpolder, Kleine, blz. 428,6. Menkeweer W. blz. 238, 2. Mensediep blz. 535, 7. Mensingeweer—Baflo, kanaal, blz. 206, 2. Mensingeweer—Warf huizen—Zoutkamp, kanaal blz. 203, 1,2. Niezijlsterdiep blz. 136, 137, 175, 178, 1,5. Nonnegaatsterpolder W. blz. 543, 3,4, 7, 8. Noodvlucht W. blz. 684, 8. zeedijk blz. 29; sluis blz. 30; 2. Niehoofsterdiep blz. 137, 1. Niehoven (Gaaikemaweer) polder blz. Noordbroeksterdiep blz. 376; -verlaat blz. 376, 7. Noordelijke Dijkema’spolder W. blz. 308, 3. 267, 1. Niekerkerdiep blz. 184, 5, 6. Nienoortsche polder blz. 191, 6. Nieuwe A blz. 610, 8. Noordelijke Siddebuursterpolder W. blz. 486, 3,7. Noordelijke Vennen, de, W. blz. 512, 3. Nieuwe Compagniesterdiep W. blz. 365. Noorden, het, W. blz. 231, 2. Noorderbuitenpolder blz. 561, 7, 8. Noorderduikerpolder blz. 508, 3. Noorderhoeksmeersterpolder W. blz. Nieuwe Compagniesterdiep Noordeinde W. blz. 366. Nieuwe Compagniesterdiep, kanaal, sluis, blz. 366, 7. Nieuwe diep, ontlastsluis, blz. 421, 7, 9. Nieuwediepsterpolder W. blz. 685, 8. Nieuwe Dwarswatering (Oldambt) blz. 535. Nieuwe kanaal (Hunsingo) blz. 208,6. Nieuwe kanaal (Oldambt) blz. 535, 7, 8. Nieuwe Molen A blz. 424, 10. Nieuw Oosterbroek W. blz. 516, 3. Nieuwe- of Bovenste Pekelerverlaat 306, 3. Noorder-Middelberderpolder W. blz. 437, 6. Noordermolenkolonie W. blz. 589, 7. Noorder Olingerpolder W. blz. 314, 3. Noorderpolder W. blz. 262. 6. Noorderpolder inde Oosterweeren W. blz. 495, 3,7. Noorderpomp blz. 209, 2. Noorder Reitdiepspolder W. blz. 271. Noorder Groeve sluis blz. 282, 3. Noorderwaarderrijt blz. 98. blz. 669, 7. Noorderwijk blz. 675, 8. Nieuwe Ruigezandsterpolder blz. 97,1. Nieuwe Ruiten A ofModdermansdiep Noordhornerschipsloot blz. 171, 6. Noordlaarder Westpolder W. blz. blz. 640, 10. 361, 6,7. Nieuwe Rijpmapolder W. blz. 450, -kanaal blz. 451; 7. Noordpolder W. blz. 325; zeedijk blz. 33; ooster opdijk blz. 11,2. Nieuwe Spitlanden W. blz. 608, 8. Nieuwe Statenschutsluis blz. 74,4. Nieuwe Statenzijl blz. 74,4. Nieuwe Veen- of Leidijk blz. 610, 8. Nieuwolda, dok te, blz. 536. Noordpolderzijl blz. 33,2. Noordwillemskanaal blz. 336, 6. Noordwolder- of Westpolder W. blz. 225, 2, 6. N. Nanningapolder blz. 564, 7, 8. Negenboerenpolder W. blz. 824; Noordwijkerpolder W. blz. 192, 5. Oosterdiep, Veendam en Wildervank blz. 372, 7. Noordzijde van de gemeenten Sappemeer, Hoogezand en verdere onderhoorigheden W. blz. 463, 7. Oosterdiep W. blz. 414, 7. Oosterdijkshorner- of Stedummerverlaat blz. 210, 3. Nijverheid, molenpolder de, W. (boezem Eemskanaal) blz. 383, 7. Oosterhavensluis blz. 282, 6. Nij verheid, polderde, (Westerwolde) blz. 659, 8. Ooster Krangeweersterpolder W. blz. 246, 2. Nijverheidspolder W. (Duurswold) blz. 498, 3. Oostermoersche vaart 6,7, 9. Oosterpolder, boezem Eemskanaal, Haren, W. blz. 348, 6. O. Obergum, omgraving van, blz. 207, 2. Oeverpolder W. blz. 360, 6,7. Oldambt W. blz. 533; peil blz.. 8, Oosterpolder, Groote, blz. 472, 7. Oosterpolder, Kleine, blz. 471, 7. Oostersche Boerenpolder, blz. 556, 8. Oostersche Molenpolder blz. 566,7,8. Ooster Tjuchemerpolder W. blz. 491, 3. 535; onderdeelen blz. 537; spuiboezem blz. 50,4. Oosterwijtwerdermaar blz. 284, 3. Oldehoofsche kanaal blz. 138, 2. Oldehoofsterpolder W. blz. 268,1, 2. Oldenije W. blz. 318, 3. Oostplak (Rottum) blz. 691. Oostpolder W. blz. 331; zeedijk blz. 35; sluizen blz. 36; 2, 6. Oldenzijlstertocht, blz. 207, 2. Olgersloot blz. 445, 6. Oostpolder te Noordlaren W. blz. 363, 6,7. Olgerweg blz. 439, 6. Oostpolder of Zuidwolderpolder W. blz. 227, 2, 6. Olingerpolder, Zuider, W. blz. 519, 3. Olingerweg blz. 315, 3. Oostwolderpolder W. blz. 623; vleugeldijk blz. 624; 4, 8. Ommelanderwijk W blz. 678, 7. Ommelanderwijksterhoofddiep en Oostwolderpolder, Groote, W. blz. 490, 7. -verlaat blz. 679, 7. Omsnijdingskanaal bij Winschoten blz. 420, 8. Oostwolderpolder, Kleine, (Duurswold) W. blz. 489, 7. Omsnijdingskanaal te Groningen (Eendrachtskanaal) blz. 133, 6. Oostwolderpolder, Kleine (Westerkwartier) blz. 190, 6. Onderwierum W. blz. 219, 2. Onnerpolder W. blz. 350, 6. Ons Behoud W. blz. 163, 2. Oostelijke Bedummerpolder W. blz. 226, 2. Oosterbroeksterwijk blz. 341, 6. Ortjesmaar blz. 529, 4. Ossedijk, blz. 655, 8. Ossenschot blz. 641, 10. Osseweiderpolder W. blz. 498, 3,7. Oterdum W. blz. 529, 3,4; peil blz. 8; sluis en afvoerbuis blz. 4-5. P. Paddepoel W. blz. 263, 2, 6. Paddepoelstertochten blz. 208, 6. Pagediep blz. 640. Oterdummerdiep blz. 529, 4. Oude A (Reiderland) blz. 609, 8. Oude TE (Hunsingo) blz. 208, 2. Oude Akade blz. 610, 8. Oude diepje (boezem Eemskanaal) blz. 380. Palen, de, W. blz. 248, 2. Pallert, de, W. blz. 665, 10. Oude diepje (Hunsingo) blz. 207, 2. Oude diepje of Dwarsdiep (Wester- Panserpolder W. blz. 321; zeedijk blz. 22, 1. kwartier) blz. 129, 5. Papendiep blz. 535, 7. Oude Dwarsdiep blz. 192, 5. Oude Dijk blz. 606. Participanten- of Benedenwildervanksterverlaat blz. 372, 7, Oude Geut W. blz. 563, 8. Paterswoldsche dijk blz. 127, 6. Peizerdiep blz. 137, 138, 6. Oude Geut, watering, blz. 624, 8. Oude Held, W. blz. 145, 6. Peizerdiepje blz. 138, 6. Oude Hunze (Duurswold) blz. 431. Oude Kwens blz. 524. Pekel A, kanaal, blz. 668, 8. Pekel A W. blz. 667. Oude Leij W. blz. 101, 1,5. Oude Maar, blz. 541, 4. Pekeler Hoofddiep blz. 668, 7,8, 9. Pekeler verlaten blz. 668,669, 4,8, 9. Penningsdijk blz. 194, 3. Oudenzijlstermolenpolder W. blz. 240, 2. Oude- of Provinciale zeedijk blz. 11, 1. Oude Sloot blz. 641, 10. Pieterbuurstermaar blz. 206, 2. Pieterzijlbrug blz. 120, 1. Plattendijk blz. 176, 5. Poeldiep blz. 180, 5. Oude Spanjaardsdijk blz. 160, 6. Oude Statenzijl blz. 638, 8. Poeltje, het, polder, blz. 382, 7. Polder ten noorden van het Koediep Oude Vaart blz. 95, 1,5. Oude Woldmeer blz. 499, 3. blz. 558, 7, 8. Pomppolder W. blz. 683, 7, 8. Pomppolder, Tweede, W. blz. 682, 7, 8. Pompsterpolder blz. 252, 2. Poortmanswijk blz. 687, sluis blz. 688, 8. Oude Wijmeersterdiep blz. 658, 8. Oude Wijmers blz. 284, 3. Oude Zuurdijkster-Uiterdijkpolder blz. 272, 1,2. Oude Zijl blz. 607, 8. Oudlandsche watering blz. 563. Overschild W. blz. 521, 3,7. Overwater W. blz. 381, 7. Overwinnaar, de, W. blz. 540, 9. Oxwerderraolenpolder W. blz. 177,5. Oxwerd-Uildersmapolder, blz. 175, 5, Potmaar blz. 207, 2. Proostpolder W. blz. 502, 3. Provinciale- of Middendijk blz. 31,2,3, Provinciale- of Oude Zeedijk blz. 11, 20, 1. Provincielaan blz. 883, 7. Punt, de, W. blz. 342, 6. Punter- of Hoornsche diep blz. 336, 6. Putten, de, W. blz. 510, 3. Pijpkesloot blz. 182, 5. Pijpstermolenpolder W. blz. 229, 2. Rottegat blz. 296, 6. Rottegatspolder blz. 296, 2,3, 6. Rotteveen W. blz. 390, 7. Rottummermaar blz. 205, 2. Rottummeroog blz. 690. Rozenburgermolenpolder W. blz. R. Raai, de, blz. 555, 8. Rasquerdermaar, blz. 205, 2. Reddingiuspolder W. blz. 300, 3. Reide, landpunt, blz. 622, 4. 453, 7. Ruigezandsterpolder (Reitdiep) blz. 265, 1. Ruigezandsterpolder, Nieuwe, blz. 97, 1. Ruigsterpolder W. blz. 482, 3,7. Ruischerbrugsterpolder of Bruinin- Reiderbuitenland blz. 69. Reiderland W. blz. 599; onderdeelen blz. 601; le blz. 602 ; 2e blz. 606; 3e blz. 607; 4e blz. 610; 5e blz. 614; 6e blz. 615; 7e blz. 617. ga’s molenpolder blz. 290, 6. Ruiten, de, W. blz. 468, 7. Ruiten A (Westerwolde) blz. 640, 8, 10. Reiderlander buitensluis blz. 72,599; binnensluis blz. 75, 599, 8. Ruiten M (Duurswold) blz. 432, 7. Ruiten A kanaal blz. 648, 8, 10. Runde, de, blz. 640, 10. Reiderwolderpolder W. blz. 627; zeedijk blz. 12, 71; opdijk blz. 72, 4, 8. Rustplaats W. blz. 377, 7. Rütenbroek Harenkanaal blz. 426, 10. Reitdiep blz. 121, 1,2, 6; afsluiting blz. 82, 1; panden blz. 126; bovenpand 337. Rijksdijk bij Delfzijl blz. 39, 3,4; bij Fiemel blz. 68, 4; bij Statenzijl blz. 73, 8. Reitdiepsdijken blz. 78. Reitdiepspolders blz. 264. Rensel, de, blz. 419, 8. Renselverlaat blz. 419, 8. Rhederveld blz. 643, 8, 10. Riggelweerlaan blz. 514, 3. Rijkswatermolen bij Nieuweschans, gronden die worden bemalen door den, blz. 657, 8. Rijpmapolder, Nieuwe, W. blz. 450, 7. Rijpma’spolder W. blz. 111. Ringsloot (Duurswold) blz. 431, 6. Ringsloot (Oldambt) blz. 560, 7. Ringsloot (Reiderland) blz. 607, 8. Roestenburgermaar blz. 515. s. Saaksummerdiepje blz. 137, 2. Saaksummerpolder W. blz. 269, 2. Sauwerdermaar blz. 208, -tocht blz. Roodehuislaan blz. 116. Roode Til, blz. 587, 7. Roodetilsterpolder W. blz. 586, 7. Rollen, de (schutsluis) blz. 210, 3. 208, 2. Schanskerdijk blz. 606, 8. Schaaphok, kanaal bij, blz. 433, 7. Schaphalsterzijl blz. 209, 2. Slochterdiep blz. 429, 6,7; sluis blz. 429, 6. Scharmer JE blz. 431, 7. Slochterzijl blz. 42, 281, 3,4. Smalle Veensloot blz. 491. Smeerige JE blz. 525, 7. Scharmer Kloosterpolder blz. 452,7. Scharmer Laagveenontginning W. blz. 456, 7. Snikkediep blz. 658, 8. Scharmer Oostpolder W. blz. 455, 7. Scharreweersterweg blz. 316, 3. Scheeftil blz. 175, 5. Spitlanden, Nieuwe, W. blz. 608, 8. Spitlander stoomgemaal blz. 599, 8. Spitsbergen blz. 376, 7. Scheemderverlaat blz. 419, 535, 7. Scheemderzwaag W. blz. 568, 7. Scheveklap blz. 536, 4. Spuiboezem Oldambt blz. 50,4. Springersverlaat blz. 421, 9. Spijkstermaar blz. 285, 3. Stadscompascuumkanaal blz. 425,10. Stadskanaal blz. 420, 7,9, 10. Stadskiel W. blz. 609, 8. Schild, het, blz. 690. Schildjerpolder W. blz. 479, 3,7. Schildmeer blz. 430, 3. Stadsmusselkanaal blz. 425, 10. Stadspolder blz. 631; dijken blz. Schildwolder Schipsloot blz. 430, 478, 480, 3,7; verlaat blz. 430, 3. 12, 76, 8. Schillingehamstertochten blz. 207, 2. Scholtenswijk blz. 672, 8. Stadspolderzijl blz. 77, 8. Stadsterapelkanaal blz. 425, 10. Stadsweg blz. 194, 2,6, 7. Startenhuistermaar blz. 204, 2,3. Startjedijk blz. 614, 8. Scholthuizerklapbrug blz. 413, 7. Schouwenerpolder blz. 274, 2. Schouwerzijl blz. 209, 2. Schouwerzijlster binnenrijte blz. 207, 2. Statenschutsluis, Nieuwe, blz. 74, 637, 8. Schuilingpolder W. blz. 418. Schuitendiep blz. 334, 6. Statenzijl, Nieuwe, blz. 74, 637; rijksdijk bij, blz. 73, 8. Statenzijl, Oude, blz. 638, 8. Sebaldebuursterinolenpolder W. blz. 112, 5. Steendammerpolder W. blz. 496, 3. Stedummermaar blz. 204, 2,3. Stedummer- of Oosterdijkshorner- Selwerderdiepje blz. 208, 6. Siddebuursterpolder, Noordelijke, W blz. 486, 3,7. verlaat blz. 210, 3. Siddebuursterpolder, Zuidelijke, W. blz. 488, 7. Steurwolderpolder blz. 259, 2, 6. Stille diep blz. 171, 175, 6. Stinkvaartsterwatermolen blz. 500. Stinkvaartlaan blz. 511, 3. Stitswerdermaar blz. 205, 2. Stitswerderwoldpolder W. blz. 236,2. Stoepenpolder blz. 273, 2. Siddebuurster Schipsloot blz. 432,3,7. Siepkanaal "W. blz. 465. Siepkanaal blz. 466, 7. Siepsloot blz. 475, 479, 7. Sikkemapolder blz. 185, 5. Slochter JE blz. 431, 7. Tjamme, de, blz. 602, 8. Tjariet, Groote en Kleine, blz. 334, 3. Tjuchemerpolder, Ooster, W. blz. Swieringa’spolder (Hunsingo) blz. 249, 3. T. Tange, Veld van de, blz. 687, 8. Tarjat blz. 182, 183, 5. Tem maar blz. 206, 2. Ten Boersterdiep blz. 283, 3. Ten Boersterpolder blz. 298, 3. Ten Poster M blz. 283, 3. Ter Apelerveenen W. blz. 666, 10. Ter Apelkanaal blz. 425, 10. Ter Apel valschutten blz. 425, 10. Termunten, dok te, blz. 536, 3,4. Termunterzijl, haven blz. 46; sluizen 491, 3. Tolbertkanaal blz. 134, 5. Tonnistil W. blz. 596, 3,7. Toornwerdermaar blz. 205, 2. Torringapolder, dijk, blz. 24, 1. Triplumpolder (Yierverlatenpolder) blz. 144, 6. Tripscompagniesterdiep blz. 385, 387, 7, 9. Tripscompagnie Oostkant blz. 391,7. Tuikerwerderpolder W. blz. 318, 3. Tuikwerderrak, doorsnijding, blz. 286, 3. Tuimeldijk blz. 44, 3,4. Tuiningapolder W. blz. 301,3. Tweede Musselverlaat blz. 423, 10. Tweede Polder W. blz. 674, 7, 8. Tweede Pomppolder W. blz. 682,7, 8. Tweede Valthermond blz. 666, 10. Tweede verlaat blz. 421, 9. Tijkspolder blz. 235, 2. U. Uildrikspolder W. blz. 459, 7. Uilenestermaar blz. 206, 1,2. Uilennesterpolder, Moeshorner- en, blz. 46, 534; dijk blz. 46, 4. Termunterzijl Fiemel zeedijk blz. 50,4. Termunterzijldiep blz. 534, 535, 3, 4,7. Tetjehornderpolder W. blz. 520, 3. Thesingermaar, -verlaat blz. 210, 6. Thesingerpolder W. blz. 256, 2. Tibben- of Krommewijk blz. 407, 7. Tichelaarskanaal blz. 473, 7. Tichellandsterpolder blz. 249, 3. Tichelpolder blz. 310, 3. Tichelwerks- of Zuidwestelijke polder W. blz. 223, 2. Tilburgpolder W. blz. 457, 7. Timmerenpolder, Van, blz. 303, 3. Tinallingermaar blz. 206, 2. W. blz. 221, 2. Uiterburen W. blz. 579, 7. Uiterbuurstermolenpolder W. blz. 477, 3,7. Uiterdijken, polder, blz. 613, 8. Uitüuizermeedstermaar blz. 205, 3. Uithuizerpolder W. blz. 330, 2,3; Tjamme W. blz. 605, 8. Tjamme, binnen, blz. 607, 8. Tjamme, buiten, blz. 599, 8. Tjammebrug blz. 609, 8. dijk blz. 34; noorder- en oosteropdijk blz. 11; uitwateringsluis blz. 35 Stootshorn W. blz. 582, 7. Swieringapolder (Fivelingo) W. blz. 297, 2,3. Verbindingskanaal Damster—Boterdiep, schutsluis, blz. 210, 6. Uitwierdermaar blz. 285, 3. Ulrummeropvaart blz. 207, 1. Ulsder Tjamme blz. 602, 8. Usquerdermaar blz. 205, 2. Verbindingskanaal Farmsum blz. 430, 3,4. V erbin dingskanaal W esterha vensluiS' Hoendiep (Eendrachtskanaal) blz blz. 133, 6. V. Valgen, de, W. blz. 509, 3. Vallaatjeswijk blz. 687, 8. Verbindingskanaal Winschoterdiep-Noordwillemskanaal blz. 335, 6. Verdeniuspolder blz. 193, 5. Valschutten bij Ter Apel blz. 425,10. Valtherdiep blz. 640, 10. Vereenigd kanaal (Westerwolde) blz. 644, 4, 8. Valthermond, Tweede, blz. 666, 10. Veelerdiep of Ruiten A blz. 640,8,10. Veendammer Beneden verlaat W. Vereeniging (Dollardpolders) W. blz. 629; -sluis blz. 69, 8. Vereeniging (Hunsingo) W. blz. 216,2 blz. 415; sluis blz. 372, 7. Veendiep blz. 656, 8. Veendiepsdijk blz. 655, 8. Veendijk (Oldambt) blz. 533, 7. Veen- of Leidijk, Nieuwe, blz. 611, 8. Veendijk, Oude, blz. 655, 8, 10. Veenen, de, W. blz. 656. Vereeniging (Munnikezijlvest) W. blz, 98, 1,5. Vereeniging, polder, of Borgercompagnie Oostkant, blz. 389, 7. Verlaten Stadskanaal, eerste blz. 421, 9; tweede blz. 421, 9; derde blz. 422, 9; vierde blz. 422,10; vijfde blz. 423, 10; zesde blz. 423, 10; zevende blz. 424, 10; achtste blz. 424, 10. Veenhuizen W. blz. 584, 7. Veenkanaal W. blz. 483, 7. Veenpolder (Duurswold) blz. 446, 6. Veenpolder, Vander, blz. 109, 5. Veensloot, Nieuwe, blz. 615, 8. Veensloot, Smalle, blz. 491. Verlengde D warskan aal W. blz. 482; watering, 3. Vierburen W. blz. 333, 3. Veen, van Oude Werf, blz. 617, 8. Veen watering blz. 583, 7. Vierde- of le Musselverlaat blz. 422, 10. Veenweg (Reijderland) blz. 617,618,8. Vennen, de (Oldambt) W. blz. 580, 7. Vennen, noordelijke, W. blz. 512, 8. Vennen, zuidelijke, W. blz. 513, 8. Verbetering (boezem Eemskanaal) W. blz. 403, 7. Verbetering (Westerkwartier) W. blz. 142, 6. Verbetering (Pekel A) W. blz. 675, 7, 8. Vierhuisterpolder blz. 323, 3; dijk blz. 25. Vierhuistertocht blz. 207, 1. Vierverlatenpolder blz. 144, 6, Vischmaar blz. 284, 3. Visseringpolder W. blz. 344, 6. Visvlieter- of Besbeerdiep blz. 94, 5. Vledder, de, W. blz. 604, 8. Vledderboschtocht blz. 172, 6. Vledderdiep blz. 604, 8. Westerdiep W. blz. 412, 7. Vledderveen W. blz. 664, 10. Vleugeldijk van den Kroonpolder Westerdiep (Ruiten A) 640, 8. Westerdijkshornerpolder W. blz. 220, 2. blz. 606, 8. Vliedorpster- en Zuurdijksterpolder blz. 271, 1. Westeremdermaar blz. 284, 3. Westerhavensluis blz. 133, 6. Vossentiltje blz. 158, 6. Viedewold W. blz. 189, 6. Westerhornderpolder onder Grootegast W blz. 103, 5. Vriendschap, de, W. blz. 392, 7. Vriescheloo W. blz. 654, 8. Vries, de, en Rozemapolder blz. 181,5. Vijfde- of 2e Musselverlaat blz. 423, 10. Westerhornderpolder onder Grijpskerk W. blz. 181, 5. Wester Krangeweersterpolder blz. 245, 2. Westerkwartier W. blz. 127; afmetingen kanalen blz. 137; onderdeelen blz. 140; peil blz. 7, 138. w. Waardsterpolder W. blz. 264, 1. Wadpolders blz. 321, 1,2, 3. Wagenborgen W. blz. 500, 3,7. Wagenborgermaar blz. 433, 3. Warffummermaar blz. 205, 2. Warffummer schutsluis blz. 326, 2. Waschhuizen, polder, blz. 150, 5. Waterkainpen, de, W. blz. 594, 7. Weddermarke W. blz. 662, 8. Westerlanden en Besloten Yenen W. blz. 362, 6. Westerleesche dwarswatering blz. 572, 7, 8. Westerleesche Lagemeeden W. blz. 575, 7. Westernielandsche maar blz. 206, 2. Westerpolder W. blz. 339, 6. Westersche molenpolder (Noordbroek) W. blz. 592, 7. Weer, de, blz. 154, 6. Westerstadshamrik blz. 337, 6. Weerdijk W. blz. 546, 3,7. Wegsloot blz. 462, 7. Westerweg blz. 505, 3. Westerwolde W. blz. 634; onderdeelen blz. 652/3; peil blz. 9. Wehestervaart blz. 206, 2. Wei werd W. blz. 504, 3. Weiwerdermaar blz. 433, 3. Welvaart, polderde, blz. 659, 8. Westerbrink W. blz. 396, 7. Westerbroekster Engelbertermolen- Westerwoldsche A blz. 638, 4, 8. Westerwijtwerderraaar blz. 204, 283, 2. Westpolder W. blz. 322; zeedijk blz. 23, 1. polder W. blz. 442, 6,7. Westpolder of Noord wolderpolder W. blz. 225, 2, 6. Westerbroekster Madepolder W. blz. 352, 6,7. Westzandemermolenpolder W. blz. 106, 5. Westerdiep, Veendam blz. 372, 7. Westerdiep, Wildervank blz. 372, 7. Westzij der dijk blz. 524, 5,7. Wijmers (Loppersummer) blz. 284, 3. Wijmers, Oude, blz. 284, 3. IJ. Wetsingermaar blz. 208, 2. Wetsingersluis blz. 126, 2. Wetsingerzijl blz. 209, 2. Wiede en Tusschendiepen W. blz. 398, 7. Ijsbeer, de, blz. 605. Z. Zandeweerstermaar blz. 205, 2. Zandjermolenpolder W. blz. 476, 7. Zandstermaar blz. 284, 3. Wierummerpolder blz. 152, 2, 6. Wierummertocht blz. 208, 6. Wildervankster Participantenver- laat W. blz. 409; sluis blz. 372, 7. Wilpstervaart blz. 135, 5. Winkelhoeksterdiep blz. 464, 7. Winkelhoeksterverlaat blz. 464, 7. Winschoterdiep blz. 336, 6,7, 8; Zand voort W. blz. 222, 2. Zandwerf W. blz. 481, 3,7. Zeerijpstermaar blz. 284, 3. Zeeweringen blz. 11. eerste pand blz. 336; tweede pand blz. 367; derde pand blz. 419. Winschoter Hoogebrug blz. 614, 8. Winschoter omsnijdingskanaal blz. Zesboerenpolder W. blz. 574, 8. Zesde verlaat blz. 423, 10. Zevenboerenpolder W. blz. 213; 420, 8. Winschoterpeil blz. 4, 6. Winschoterzijl blz. 614, 8. Winsummerdiep blz. 203, 2. zeedijk blz. 27; uitwateringsluis blz. 27, 1. Zevende verlaat blz. 424, 10. Zomerdijk blz. 528, 3,4. Winsummer- en Bellingeweerstermeeden W. blz. 217, 2. Zomerdijkstermolenpolder W. blz. 545, 3,4. Winsummerzijl blz. 209, 2. Wirdummermaar blz. 284, 3. Wirdummerpolder W. blz. 311, 3. Witte Lam, het, polder, W. blz. Zodendijk blz. 655, 8. Zodenpandweg blz. 655, 10. Zoutkamp, -Nittershoek zeedijk blz. 18; provinciale sluis blz. 19; Hunsingosluis blz. 21; Friesche sluis blz. 19, 96, 1. 228, 6. Woldendorp W. blz. 542, 4, 8. Wolddiep (of Langsdiep) blz. 138, 5. Wolddiep of Matsloot blz. 187, 5. Woldringpolder W. blz. 302, 3. Woldsloot blz. 138, 6. Zuidbroeksterverlaat blz. 367, 7. Zuidbulsterpolder blz. 547, 7. Zuidelijke Siddebuursterpolder W. Wolf, de, blz. 605. 488, 7. Wolfsbarge en Nieuwe Compagnie W. blz. 357, 7. Zuidelijke Vennen, de, W. blz. 513,3. Zuider duikerpolder blz. 508, 3. Zuiderham, polder, blz. 159, 6. Zuiderhorn, kanaal door, blz. 205, 2. Woltersummer M blz. 433, 3,7. Wijmeersterzijldiep blz. 657, 8. Wijmeersterzijl blz. 657, 8. Zuider Olingerpolder W. blz. 519, 3. Zuiderpolder (Oldambt) W. blz. Zuidwending (kanaal) blz. 136,137,6. Zuidwending (Westerkwartier) W. 553, 3. blz. 146, 6. Zuidwendinger Hoofddiep blz. 417,7. Zuidwendinger polder blz. 319, 3. Zuidwestelijke- of Tiehelwerkspol- Zuiderpolder (Westerkwartier) blz. 188, 6. Zuiderpolder (Hunsingo) blz. 263, 6. Zuiderpolder inde Oosterweeren der W. blz. 223, 2. blz. 495, 7. Zuidwolder (of Oostpolder) W. blz. 227, 2, 6. Zuider (Groeve) sluis blz. 430, 3. Zuidertocht (Westerkwartier) blz. Zuurdijkster Uiterdijkspolder, Oude, blz. 272, 1. 174, 6. Zuidertocht (Hunsingo) blz. 207, 2. Zuiderveenster- of Gockingawijk blz. Zwakkenburger en Ellersvelderpolder W. blz. 178, 5. Zwaluwetocht blz. 207, 1,2. Zwartpolder, de, blz. 395, 7. Zwettedijk blz. 463, 7. 616, 8. Zuidwaarderrijt blz. 98. Zuiderwijk W. blz. 680, 7. Zuidhofspolder blz. 234, 2. Zwijnediep blz. 658, 8. Zijdstukken (venen) blz. 687. Zijldiep (Munnekezijlvest) blz. 95,1. Zijldijkstermaar blz. 284. Zuidhornerschipsloot blz. 173, 6. Zuidhorner Zuiderpolder blz. 174, 6. Zuidlaren Hoogezand W. blz. 359,7. Zuid-Middelbert W. blz. 439, 6. Zuidpolder W. blz. 114, 8. Zijlker- of Beemsterdiep blz. 599, 614, 8. Zuidveldsche polder W. blz. 306, 3. Zuidwending (boezem Eemskanaal) Zijlroe blz. 118, 5. Zijlvesterwal blz. 873, 7. Zijlvesterweg blz. 146, 6 W. blz. 416. mi, B[BLIOTHeek RU GRONINGEN 2129 5544 Sedert het verschijnen van het werk „de Zeeweringen, waterschappen, enz.”, zijn thans tien jaar verloopen. Door het gebruik dat van het werk werd gemaakt ben ik door belangstellenden op vele wijzigingen en verkeerde opgaven opmerkzaam gemaakt, die mede voor een deel waren toeteschrijven aan minder nauwkeurige gegevens voorheen ontvangen. Maar in dat tijdsverloop zijn ook vele waterschappen opgericht en nieuwe Reglementen vastgesteld en is het werk der kanalisatie van Westerwolde definitief voorbereid, wat eene groote omwenteling inden waterstaatstoestand van het oostelijk gedeelte der provincie ten gevolge had. Hierin heb ik aanleiding gevonden het werk aan eene geheele herziening te onderwerpen. Ook thans ligt eene behandeling van de geschiedenis der waterschappen en polders geheel buiten het bestek van dit werk. De bedoeling is slechts een overzicht te geven van de bestaande toestanden. Hiervan is alleen afgeweken wanneer de vermelding van hetgeen vroeger bestond noodig was tot het verkrijgen vaneen juist begrip der tegenwoordige inrichting. Met het oog op de belangrijke taak, die de Provincie vervult als onderhoudsplichtige van de voornaamste scheepvaartkanalen, is eenige meerdere aandacht geschonken aan de beschrijving dier kanalen. Ook de verplichting der Provincie en van andere lichamen tot het onderhoud der zeeweringen wederzijds Delfzijl is thans uitvoeriger behandeld; de mededeelingen en beschouwingen daaromtrent zijn overgenomen uiteen rapport van den Griffier der Staten van Groningen, mr. dr. S. Sybenga, aan Gedeputeerde Staten uitgebracht. Teneinder dit werk aan het doel, waarvoor het is geschreven, te doen beantwoorden, dat het moge dienen tot een leiddraad bij de studie der waterstaats- en waterschapsbelangen dezer IN DE Provincie Groningen. De oude zijlvestenijen en dijkrechten, de molen- en pomppolders, vereenigingen van gronden opgericht met het doel om zich tegen het buitenwater te beschermen en het water door sluizen of andere kunstmiddelen naar buiten te brengen, zijn inde laatste helft der vorige eeuw voor het grootste deel tot waterschappen georganiseerd naar de bepalingen van het thans ingetrokken Grondreglement. Evenals vroeger de zijlvestenijen zijn ook de groote waterschappen, in tegenstelling van die van mindere aangelegenheid, zooals het Grondreglement die noemde, verdeeld in onderdeelen, die wel een eigen bestuur maar geen bijzonder beheer meer hebben. De werkkring dier onderdeelsbesturen bestaat in het schouwen der in hun gebied liggende werken en in het regelen en besturen der verkiezingen. Een uitzondering op dien regel vindt men tot zekere hoogte inde onderdeelen van de groote waterschappen in het oostelijk deel der provincie. Die onderdeelen toch zijn voor een deel getreden inde plaats der oude karspelen. Zij zijn in hun beheer onafhankelijk doch staan in meerdere of mindere mate onder toezicht van het hoofdbestuur van het waterschap. Dein de groote waterschappen bestaande vereenigingen van gronden om het water op de boezemkanalen van het waterschap 1 DE ZEEWERINGEN, WATERSCHAPPEN EN POLDERS uittemalen of door pompen (duikers) te loozen, zijn, hetzij zij als waterschappen door de Staten zijn opgericht en gereglementeerd, hetzij zij nog op den ouden voet voortbestaan, wat hunne eigen huishouding betreft, niet onderworpen aan het toezicht van het bestuur van het groote waterschap, maar in hun eigen kring geheel onafhankelijk. De vereenigingen van gronden, die nog op den ouden voet voortbestaan, worden gewoonlijk polders genoemd in tegenstelling met die, welke als waterschappen door de Staten zijn opgericht. *) Buitendien echter wordt het woord polder in het algemeen gebruikt ter aanduiding eener bedijking, onverschillig of die door een dijk omringde of wel op andere wijze van den buitenwaterstaat afgesloten gronden als een waterschap zijn geconstitueerd of niet. Men spreekt op die wijze van Doilardpolders, Wadpolders, Reitdieppolders, enz. Voor elk waterschap, behalve voor die van zeer geringe grootte, is een bijzonder Reglement door de Staten vastgesteld. Voor alle waterschappen geldt het Reglement van 22 Juli 1896, (P. B. no. 63), gewijzigd bij Statenbesluiten van 19 Juli 1898 (P. B. no. 52) en van 18 November 1902 (P. B. 1903 no. 20), de text is opgenomen in het P. B. van 1903, no. 21 houdende Algemeene bepalingen omtrent de leggers en de kohieren van omslag, het toezicht op het geldelijk beheer, het maken van verordeningen in het huishoudelijk belang der waterschappen, de handhaving van politiebepalingen, de vernietiging en schorsing van besluiten, de berechting van geschillen en de verplichting van ingelanden bij uitvoering van werken, gelijk mede het Kiesreglement voor de waterschappen van 17 Juli 1906 (P. B. no. 51). Bij besluit van Gedep. Staten van 19 October 1906 werd het model vastgesteld waarnaar de kiezerslijst wordt opgemaakt. Buitendien zijn inde volgende algemeene Reglementen en Verordeningen voorschriften opgenomen, die ook op waterschappen van toepassing of van invloed zijn. Deze zullen verder kortheidshalve slechts met den titel worden aangeduid. ') De oude naam is echter inde benaming van menig waterschap behouden gebleven b.v. inde waterschappen: de Zandjermolenpolder, de Sebaldebuurstermolenpolder. De text is opgenomen in het P. B. van 1895, no. 23. Reglement op de Verveningen en ontgrondingen, van 18 November 1902 (P. B. 1903, no. 7). Reglement op het toezicht der wegen, van 21 Juli 1908 (P. B. no. 72). Politiereglement op de rivieren en kanalen en daarbij behoorende werken van 17 Juli 1906 (P. B. no. 82). Verordening tegen benadeeling van dijken, van 18 November 1902 (P. B. 1903 no. 31). Verordening op het afgraven van oude Reitdiepsdijken, van 9 November 1892, (P. B. 1893, no. 67). Verordening op den waterafvoer, van 20 November 1888, (P. B. 1889, no. 4), gewijzigd 14 November 1889, (P. B. 1890, no. 3). ') Tot 1869 werd inde Reglementen van bijna alle waterschappen door de Staten de bevoegdheid tot het maken van keuren of politieverordeningen verleend doch later slechts aan de groote waterschappen en aan enkele andere, die vele kunstwerken hadden te onderhouden. Bij de beschrijving der verschillende waterschappen en polders is getracht de juiste grenzen aan te geven met vermelding van den onderhoudsplicht der afsluitingen van den buitenwaterstaat. Inde Reglementen wordt meestal eene uitvoerige grensbepaling gevonden, doch soms zijn ook enkel de kadastrale perce.elen, waaruit het waterschap bestaat, opgegeven. Tot de algemeene kosten der waterschappen wordt bijgedragen of naar de kadastrale grootte der gronden of naar de belastbare huurwaarde volgens het kadaster der ongebouwde eigendommen x) Als de eenige verordening van Gedep. Staten, die voor meer dan één waterschap geldt, verdient nog te worden vermeld een besluit van dat college van 17 December 1880 (P. B. no. 67), gegrond op art. 54 van het Keglement op de wegen, houdende verbod om met sommige watermolens te malen by het passeeren van rytuigen, zoolang die zich bevinden tusscheri aan weerszijden van eiken molen door de zorg der betrokken gemeentebesturen opgerichte seinpalen. Die molens zyn gelegen inden Bruinmga’s molenpolder (iiuischerbrugsterpolder), inde waterschappen den Garmerwolderpolder en den Kleinen Harkstederpolder. Reglement op het toezicht der wateren, bruggen en waterwerken, van 11 Juli 1855, (P. B. no. 46), gewijzigd 15 Juli 1875, (P. B. no. 48) en 15 November 1876, (P. B. no. 85) en 14 Juli 1885, (P. B. no. 65). of naar beide grondslagen. Bij elk waterschap is de grondslag aangegeven, waarop de aanslag geschiedt. Vrijdom van lasten wordt in bijna alle Reglementen verleend aan de dijken, wegen en vaarten, die aan het waterschap als zoodanig toebehooren of die, hoezeer niet tot het waterschap behoorende, ten dienste er van bestaan en aan kerkhoven en begraafplaatsen. Van deze vrijstelling is niet telkens opnieuw melding gemaakt. Slechts wanneer afwijkende bepalingen voorkomen zijn die opgegeven. De leden van de besturen der waterschappen worden door de stembevoegde ingelanden benoemd of ter benoeming voorgedragen aan H. M. de Koningin. (Art. 15 der wet van 10 November 1900, Stbl. 176). ') Bij elk waterschap is aangegeven onder de letter O de opvoerhoogte van het bemalingswerktuig en onder P de hoogte tot welke het bemalingswerktuig het binnenwater kan afmalen. Bij de algemeene waterpassing dezer provincie, waartoe in 1853 door de Staten werd besloten, heeft tot vergelijkingsvlak gediend het peil aangegeven door het hoofdmerk van het Winschoterpeil (W.P.) te Groningen. Dit hoofdmerk wordt gevonden inde voormalige Groote Spilsluizen te Groningen inden N.Noord Oostelijken vleugel van het W.N. Westelijk sluishoofd en bestaat uiteen halven ijzeren bol van M. 0.10 middellijn. Over het midden loopt een uitstekende horizontale rand, welke het peil aangeeft. In het jaar 1860 is ter juiste bepaling van de ligging van het W.P. tot het Amsterdamsche peil, (A.P.), vanwege den Algemeenen dienst van den Rijks-Waterstaat eene waterpassing verricht van Zwartsluis over Assen naar Groningen. Daarbij werd uitgegaan van eene kruishout inde Staphorster schutsluis te Zwartsluis, waarvan de hoogte overeenkomstig de opgaven in het Register YIII van de rivier de IJsel, sub no. 1, van Bijlage no. 1, 3de gedeelte, is aangenomen op M. 3.43 + A.P. i) Deze laatstbedoelde waterschappen zijn Duurswold, Eemspolder, Fivelingo, Hunsingo, Johannes Kerkhovenpolder, Lauwerpolder, Lauwerzeemolenpolder, Negenboerenpolder, Noordpolder, Oldambt, Oostpolder, Oostwolderpolder, Oterdum, Panserpolder, Eeiderland, Eeiderwolderpolder, Vereeniging, Yierburen, Westerwolde en Westpolder. De hoogte van het hoofdmerk van het W.P. werd toen bepaald op M. 0.81 + A.P. Bij dein het jaar 1894 aangevangen verspreiding van het herziene Amsterdamsch peil werd allereerst door eene zeer nauwkeurige meting het hoogteverschil tusschen het Winschoterpeil en het herziene Amsterdamsch peil, thans genaamd Normaal Amsterdamsch peil (N.A.P.) nader vastgesteld en wel door eene dubbele waterpassing tusschen het merk der nauwkeurigheidswaterpassingen, dat aan de Martinikerk te Groningen, zuidzijde rechts van den linker ingang, is geplaatst en het hoofdmerk van het Winschoterpeil inde voormalige Groote Spilsluizen. Het hoofdmerk van W.P. werd toen bevonden gelegen te zijn op M. 0 623 -f- N. A. P. Bij de overbrenging van het Amsterdamsch peil in 1860 was dus eene fout van M. 0.19 begaan. Hier zij herinnerd dat het Amsterdamsch peil, A.P., en het Normaal Amsterdamsch peil, N.A.P., hetzelfde vergelijkingsvlak aanduiden en wel dat gelegen op 9 voet 5 duim Amsterdamsche Maat (M. 2.67689) beneden het gemiddelde van de hoogte van het midden der groeven inde marnieren steenen met opschrift: „Zeedijks Hooghte zijnde negen voet vijf duijm boven Stads Peijl” inde Oude Haarlemmer sluis, de Nieuwebrugsluis, de Kolksluis, de Kraansluis en de West Indische sluis te Amsterdam. Dit vlak stemt op weinig na overeen met de gemiddelde hoogte van den vloed in het IJ bij Amsterdam vóór de afsluiting bij Schellingwoude. Tusschen A.P. en N.A.P. is dus feitelijk geen verschil en men heeft de bij de nauwkeurige waterpassing in 1894 verkregen merken slechts daarom N.A.P. genoemd om die te onderscheiden van de vroeger als A.P., doch nu gebleken foutief, aangenomen merken bij de vergelijking met andere peilen. Nadat nu het Amsterdamsch peil in 1894 meer nauwkeurig naar hier was overgebracht, is de Rijkswaterstaat overgegaan tot de meer algemeene verspreiding van het N.A.P., heeft verschillende inde provincie Groningen gebruikelijke vergelijkingsvlakken nagegaan en bevonden dat de merken welke die peilen aanduiden niet alle juist waren overgebracht. De onderstaande tabel is samengesteld uit dein het jaar 1894 in deze provincie gedane waterpassingen ter verspreiding van het N.A.P. in aansluiting aan het net der nauwkeurigheidswaterpassingen van de Nederlandsche Rijkscommissie voor graadmeting en waterpassing en van den algemeenen dienst van den Waterstaat. Verschillende inde provincie Groningen gebruikelijke vergelijkingsvlakken herleid tot N.A.P. en W.P.: Hoogte in Meters. Naam en omschrijving Be.retMS* Betrek. van „et “ „SÏp. kelijk tot nu verspreiding tot nu vergelijkingsvlak. aange- aange- N. A. F. nomen. 1894 m nomen. 1. Amsterdamsch peil A.P -F 0.19 0.00 -F 0.81 -F 0.81 2. Amsterdamsch peil N.A.P 0.00 -f 0.19 -F 0.62 -F 0.62 3. Winschoterpeil . . -f 0.62 + 0.81 0.00 0.00 4. Peil van het waterschap Hunsingo. . -F 0.97 -F- 0.74 -F 1.59 -F 1.55 5. Peil van het waterschap Fivelingo. . -F 1.04 -F 0.74 -F 1.67 -F 1.55 6. Peil van het waterschap Westerkwartier -F 0.92 -F 0.74 -F 1.54 -F 1.55 7. Peil van het waterschap Oldambt . . -F 1.27 -F- 1.13 -F 1.89 -F 1.94 8. Peil van het waterschap Oterduml) . -F 1-34 -F 1.16 -F 1-96 + 1.97 9. Peil van het waterschap Westerwolde, A peil -f 0.25 + 0.44 -F 0.37 -F 0.37 10. Peil van het waterschap Duurswold . -F 1.28 -F 1.09 -F 1.90 -F 1.90 11. Zomerpeil van den Frieschen boezem . -F 0.66 -F 0.42 -F 1.28 -F 1.23 ») Feitelijk is het peil thans ongeveer M. 1.00 lager. Het bovenvermelde peil van het waterschap Hunsingo is ontleend aan de nulpunten der geëmailleerd ijzeren peilschalen aan het remmingwerk van de draaibrug inden Korreweg te Groningen en inde schotbalksponning van den Z.O. binnenvleugel van de uitwateringssluis van het waterschap te Zoutkamp. Gemiddeld werden die nulpunten bevonden te liggen op M. 0.87 -4- N.A.P. Door de verlaging van het Hunsingopeil met M. 0.10 in 1894 komt dit thans overeen met M. 0.97 -4- N.A.P. = M. 1.59 W.P. In het Reglement van 17 Juli 1894 werd het peil vastgesteld op M. 1.55 -4- W.P. Het peil van het waterschap Fivelingo is ontleend aan het midden van den ijzeren kruishout, samenvallende met het nulpunt van de houten peilschaal inde oostelijke schotbalksponning van het noordelijk binnensluishoofd der Groote of Dorpsterzijl, de uitwateringsluis in het Damsterdiep te Delfzijl en werd afgerond bevonden te liggen op M. 1.04 -4- N.A.P. overeenkomende met 1.67 -4- W.P. In het Reglement van 17 Juli 1894 werd het peil bepaald op M. 1.55 -4- W.P. Het peil van het waterschap Westerkwartier was volgens het Reglement van 1863 bepaald op M. 1.70 -4- Yolzee te Groningen. Het hoofdmerk van Yolzee te Groningen is het midden van den ijzeren bol inden buitenvleugel van het noordelijk sluishoofd van de Groote Spilsluizen aldaar, en ligt volgens de nauwkeurige meting in 1894 verricht op M. 0.777 -f- N.A.P. of M. 0.154 + W.P. Het Westerkwartierpeil ligt derhalve op (M. 0.777 -)- N.A.P. -f- M. 1.70 =) M. 0.923 of M. 0.92 4- N.A.P. overeenkomende met M. 1.54 -4- W.P. Dezelfde hoogte werd gevonden voor het nulpunt der houten peilschaal tegen den noordelijken schamppaal van het remming- De cijfers inde kolommen I en 111 verschillen M. 0.62 en die inde kolommen II en IV M. 0.81, zijnde dus telkens het verschil bevonden bij de meer nauwkeurige overbrenging van het Amsterdamsche peil. werk bij den Z.W. vleugel van het Z.W. landhoofd der vaste brug over het Aduarderdiep nabij Yierverlaten, genaamd Kinderverlatenbrug. Slechts 9 mM. hooger werd bevonden te liggen het nulpunt der houten peilschaal tegen het naar het zuiden gekeerde muurvlak van het oostelijk landhoofd der Kommerzijl. De Rijkswaterstaat nam het peil van M. 1.54 -f- W.P. aan. In het Reglement van 19 Nov. 1895 werd het peil bepaald op M. 1.55 -i- W.P. Het peil van het waterschap Oldambt is afgeleid uit de hoogteligging van de navolgende merken, die het zomerpeil aangeven: I°. het midden vaneen metalen kruisbout inde schutsluis te Scheemda. 2°. het nulpunt der houten peilschaal van de klapbrug over het Termunterzijldiep te Nieuwolda. 3°. het midden vaneen metalen kruisbout inde oude Termunterzijl. Alle deze punten geven het zomerpeil van het waterschap aan en werden bevonden te liggen op M. 1.262, M. 1.269 en M. 1.285 -f- N.A.P. Door den Rijkswaterstaat werd het peil aangenomen van de genoemde peilschaal te Nieuwolda en bepaald op M. 1.27 -e- N.A.P. of M. 189 -f- W.P. Het peil werd tot dusver aangenomen te liggen op M. 1.94 -r- W.P. gelijk ook de waterstaatskaart vermeld. In het Reglement van 18 Juli 1899 (P. B. 1900 no. 12) is het peil bepaald op M. 1.90 W.P. Set peil van het waterschap Oterdum is ontleend aan de nul van de houten peilschaal tegen het noordeinde van het W.N.W. landhoofd der brug boven de uitwateringsluis van het waterschap te Oterdum en werd bevonden te liggen op M. 1.337 -r- N.A.P. of M. 1.34 -4 N.A.P. overeenkomende met M. 1.96 -f- W.P. In het vroegere Reglement was geen peil bepaald, doch het werd aangenomen op M. 197 W.P. Volgens het vigeerend Reglement (P. B. 1908, no. 6) zal het peil door Gedep. Staten worden vastgesteld; dit heeft nog niet plaats gehad, doch bij de reorganisatie van het waterschap heeft de bedoeling voorgezeten het peil met ongeveer M. 1.00 te verlagen. Het peil van het waterschap Westerwolde, het zoogenaamde Apeil, is aangenomen op M. 0.25 -j- N.A.P. overeenkomende met M. 0.37 4- W.P. Het peil van het waterschap Duurswold is bij de gedane waterpassingen in 1894 eenvoudig herleid tot M. 1.28 -e N.A.P., overeenkomende met M. 1.90 -4- W.P. Het zomerpeil van Frieslands boezem is ontleend aan het nulpunt van de hardsteenen peilschaal inden walmuur tegenover het Gouvernementshuis te Leeuwarden en was volgens de waterpassingen van 1872 vastgesteld op M. 0.42 -4- A.P. Dit nulpunt werd bij de nauwkeurige waterpassingen in het tijdvak 1887—1891 bevonden te liggen op M. 0.66 4- N.A.P., overeenkomende met M. 1.28 -4- W.P. De thans volgende opgaven van de hoogten der hoog- en laagwatergetijden langs de Groninger kust zijn ontleend aan berekeningen van den heer H. E. de Bruijn, destijds hoofdingenieur van ’s Rijks waterstaat te ’s Gravenhage. Volgens diens mededeeiingen is de afwijking van de maandelijksche vloedhoogte van het jaargemiddelde langs de kust der Noordzee van Oostmahorn tot Cuxhaven dezelfde en zijnde getijden in het Friesche gat zonder bezwaar met die van Delfzijl te vergelijken. De normale vloedhoogte bedraagt te Delfzijl M. 2.743. Gelijk uit de hieronder volgende lijst van berekeningen der maandelijksche gemiddelden der H.W. en L.W. standen over een twaalfjarig tijdperk (1884—1895) te Delfzijl blijkt, wisselt het maandelijksch normaal gemiddeld hoog water, aldaar, van M. 0.97 tot M. 1.09 + N.A.P. af en bedraagt het jaargemiddelde M. 1.04 + N.A.P. of M. 0.42 + W.P. H.W. = M. 0.42 + W.P. Het maandelijksch normaal gemiddeld Laag water, aldaar, wisselt af van M. 1.55 tot M. 1.88 N.A.P. en bedraagt het jaargemiddelde M. 1.705 -4- N.A.P. of M. 2.33 -4- W.P. L.W. M. 2.33 -4- W.P. Lijst van berekening der maandelijksche gemiddelden der Hoog- en Laagwaterstanden over het twaalfjarig tijdperk 1884— 1895 te Delfzijl. Hoog water. LaaS water. £j,:P £g, Hoogte van halftij. M. + M. 4- o Maand. ö N. W.P. N.A.P. W.P. S-fs? 4 N.A.P. 4- W.P. 3°° -p m.M. mM. mM. Januari 1.01 0.39 1.67 2.29 4- 64 333 956 Februari 1.00 0.38 1.74 2.36 + 1 370 993 Maart 0.99 0.37 1.80 2.42 + 48 406 1029 April 0.97 0.35 1.88 2.50 -j- 113 454 1077 Mei 0.99 0.37 185 2.47 + 97 431 1054 Juni 1.03 0.41 I.Bos 2.42 + 91 388 1011 Juli 1.07 0.45 1.73 2.35 + 57 331 954 Augustus 1.08 0.46 1.66 2.28 4- 1 289 912 September 1,07 0.45 1.62 2.24 -4 52 273 896 October 1.09 0.47 1.55 2.17 4- 95 230 853 November 1.07 0.45 1.56 2.18 4- 113 246 869 December 1.07s 0.455 1.59 2.21 4- 79 257 880 Gemiddeld 1.04 0.42 1.70* 2.32s H.W. is dus gelijk aan de gemiddelde hoogte van den zeestand bij hoogwater (= Yolzee). DE ZEEWERINGEN. De zeeweringen der provincie Groningen bestaan uit dijken aanvangende bij de aansluiting aan de Friesche dijken bij Nittershoek tot aan de Duitsche grenzen ten oosten van de nieuwe Staten zijl. Het toezicht op de dijken en de achter- of slaperdijken wordt uitgeoefend door de verschillende waterschapsbesturen onder het toezicht van Gedeputeerde Staten. ') Behalve de voorschriften en bepalingen omtrent dijken en achter- of slaperdijken in verschillende Reglementen en keuren der waterschappen geldt de provinciale Verordening tegen benadeeling van dijken, (P. B. 1903 no. 31) die betrekking heeft op verschillende zeewaterkeerende dijken en slaperdijken. Die dijken zijn: I°. de Oude provinciale Zeedijk van de uitwateringsluis van Hunsingo bij Zoutkamp langs verschillende polders, de Wadden en verder door de waterschappen de Noordpolder en de Oostpolder tot aan den zeewaterkeerenden dijk ten oosten van den opdijk voor het waterschap de Oostpolder. De Oosteropdijk van den Noordpolder, de Noorderdijk en de Oosteropdijk van den Uithuizerpolder. De oude provinciale zeedijk inden Uithuizerpolder vait buiten de Verordening. i) Reglement op het toezicht der wateren, bruggen en waterwerken. Art. 29, j° art. 1, letter 0. Instructie van Gedep. Staten. Art. 7, 2e lid. HOOFDSTUK I. 2°. De Reiderwolderpolderdijk van den Dallingeweersterdijk tot aan den oostelijken opdijk van den Johannes Kerkhovenpolder. 3°. dein 1819 gelegde vroegere buitendijk van den Einsterwolderpolder. 4°. de Egypterdijk tusschen den Finsterwolderpolder en den Stadspolder. s°. de Stadspolderdijk van den Egypterdijk noordoostwaarts en verder oostwaarts tot aan de opdijken van den Reiderwolderpolder. 6°. de dijk van den Stadspolder langs de Westerwoldsche A. 7°. de beide genoemde opdijken vanaf den Reiderwolderpolderzeedijk tot aan den hoek van den Kroonpolderdijk. Het is verboden deze dijken te verlagen, te versmallen, door te graven of daarin ingravingen te maken zonder vergunning van Gedeputeerde Staten. De zeewaterkeerende dijken mogen beweid worden maar niet met varkens, de overige beweid en gemaaid. Sommige bepalingen dezer Verordening gelden voor den inlaagdijk van den zoogenaamden Grooten polder tusschen Oterdum en Termunterzijl en voor dien van den zoogenaamden Kleinen polder ten oosten van Termunterzijl en van den vleugeldijk langs de Westerwoldsche A van de oude Statenzijl tot aan den Schanskerdijk, terwijl eindelijk in die verordening nog eenige voorschriften voorkomen betreffende de zeeweringen wederzijds Delfzijl en bij Zoutkamp c.a., voor zooverre inde provincie Groningen gelegen. Buiten het toezicht der Staten vallende dijken der polders ten noorden van den Ouden provincialen dijk, welke geene waterschappen zijn. Wanneer dijken niet tot waterschappen behooren maar buiten het publiek gezag om in vroegere jaren door particulieren waren daargesteld, hebben de Staten bezwaar gemaakt die polders als publiekrechterlijke lichamen te beschouwen en omtrent die dijken voorschriften te geven. Men was tevens van oordeel dat, als de oude provinciale dijk werd in stand gehouden, het belang der provincie voldoende gewaarborgd was en dat men aan de eigenaren der voorgelegen ZEEWERINGEN. polders wel de bescherming hunner eigen landerijen kon overlaten.') De last van het onderhoud der dijken rust op de provincie, op waterschappen en polders, op particuliere eigenaren en voor een klein gedeelte op het Rijk. Het onderhoud der zeedijken heeft inden loop der vorige eeuw herhaaldelijk aanleiding gegeven tot moeilijkheden en verschillen, die thans in hoofdzaak als opgelost en geregeld kunnen worden beschouwd. Twee gevallen vooral, die aanleiding gaven de tusschenkomst van den rechter in te roepen, hebben tot belangrijke beslissingen geleid. Het eerste geval betrof een geschil tusschen de provincie en het waterschap Hunsingo omtrent het onderhoud der dijkspanden weerszijden de Zoutkamp. Deze dijken werden vroeger door ingelanden van de voormalige Dijkrechten Houwerzijl, Niekerk, Vliedorp en Vierhuizen pandsgewijze onderhouden en werd ieders pand door eene paal aangewezen naar de verdeeling daarvan, op de dijksrollen bij de Dijkrechten aanwezig, voorkomende. Omstreeks 1825 zijn die dijksrollen in het ongereede geraakt en waren de palen van de dijken verdwenen. De besturen hadden zich ontbonden en het onderhoud werd gestaakt. Gedeputeerde Staten poogden herhaaldelijk doch steeds vruchteloos de dijksrollen op te sporen en het onderhoud te doen hervatten. Onder de werking der Reglementen van 1755 bestond er echter geene macht om bij onwil der ingelanden een bestuur daar te stellen en aldus tot het herstel der dijken te noodzaken. Het bleek voor de veiligheid der provincie onvermijdelijk om van tijd tot tijd de ergste gebreken voor hare rekening te herstellen. Na de oprichting van het waterschap Hunsingo gaf dit onderwerp aanleiding tot verschil. Het waterschap was van meening dat, nu de provincie sedert 1825 na het verduisteren der schotplichtige rollen en het wegnemen der dijkspalen het onderhoud had aanvaard, zij daarmede diende voort te gaan tot dat zij kon aanwijzen wie in hare plaats daarmede belast moest worden; dat het waterschap wel de rechten en lasten der Dijkrechten had overgenomen, maar dat die Dijkrechten zeker niet verplicht waren tot het onder- houd der dijken. >) Rapport der Centrale Afdeeling, Notulen wintervergadering 1884, pag. 193, vlgg. ZEEWERINGEN. De Staten oordeelden dat het te zoek raken der dijksrollen door onachtzaamheid of kwaadwilligheid der dijkrechters het Dijkrecht niet kon ontheffen van de zorg voor het onderhoud der dijken en dat, wanneer de bestaande regeling, door welke oorzaak dan ook, verviel, de verplichting op het Dijkrecht terugkeerde; dat aan het bestuur van het waterschap Hunsingo bij art. 51 van het Reglement was opgedragen het toezicht over de dijken langs het Reitdiep en de Wadden en de zorg dat die voortdurend in goeden en behoorlijken stand bleven en dat het dus krachtens zijne inrichting als vervangende de voormalige Dijkrechten en krachtens het Reglement verplicht was in het onderhoud der dijken te voorzien. Het verschil gaf aanleiding tot een proces en bij vonnis der Arrondissements-Rechtbank te Appingedam van 2 April 1863 ') werd beslist dat, indien de dijksplichtigen niet meer konden worden aangewezen, het waterschap Hunsingo daardoor wel niet onderhoudsplichtig was geworden maar volgens zijne inrichting en zijn Reglement belast met de schouwing der dijken aansprakelijk was voor het behoorlijk onderhoud dier dijken. Het bestuur van het waterschap heeft in die uitspraak berust. Het tweede geval betrof een verschil omtrent den onderhoudsplicht vaneen gedeelte zeedijk achter Pieterburen tusschen het waterschap Hunsingo en twee ingelanden, die op den legger van dat waterschap als onderhoudsplichtigen voorkwamen. De ingelanden beweerden dat de dijk herhaaldelijk was verzwaard en verhoogd zonder dat de landgebruikers die kosten hadden gedragen; dat de aard en de bestemming van het object medebracht dat het door en vanwege de gemeenschap werd onderhouden, vooral ineen gewest waar de last van dijken en zijlen en ook van dezen dijk altijd eenparig gedragen was volgens daarvan opgemaakte dijksrollen, welk beginsel van eenparigheid ook is opgenomen in het Reglement van het waterschap Hunsingo, zoodat het opnemen inden legger der eigenaren of meiers van de grondstukken waarop de dijk ligt als onderhoudsplichtigen was een nieuw door niets gewettigd beginsel. Het waterschap oordeelde dat de ingelanden dijksplichtig waren omdat van den oudsten tijd af de verplichting tot onder- «) Dit vonnis is in afschrift overgelegd bij de voordracht van Gedep. Staten van 24 Juni 1964, no. 81. Statennotulen 1864, blz. 23. ZEEWERINGEN. De dijk van den Uithuizerpolder. De zeedijk van den Oostpolder. De zeeweringen van den dijk van den Oostpolder tot den Rijks- dijk bij Fiemel. De Dallingeweerster of Dollarddijk. De zeedijk van den Johannes Kerkhovenpolder. De Reiderwolderpolderdijk. De Rijksdijk bij Nieuwe Statenzijl. De Finsterwolderpolderdijk. De Egypterdijk. De Stadspolderdijk. De dijken aan weerszijden van het Reitdiep DE ZEEWERING NITTERSHOEK—HUNSINGOSLUIS BIJ ZOUTKAMP, waarin twee sluizen. De zeedijk, in 1874—76 door de provincie Groningen ter afsluiting van het Reitdiep gelegd, loopt van den Nittershoek in Friesland tot de voormalige kustbatterij te Zoutkamp en sluit aldaar aan bij den zeedijk, van die batterij af tot M. 18.50 ten zuiden der Hunsingosluis. De lengte is van Nittershoek tot aan de voormalige batterij (thans het terrein om de sluismeesterswoning) M. 3646.70; zonder de kustwerken M. 3590.70. De dijklengte op Groningsch gebied is M. 1433 en zonder de kunstwerken M. 1377. De lengte van de voormalige batterij tot de scheiding bij de Hunsingosluis is M. 210. Het dijksgedeelte van Nittershoek tot K. M. paal 8 bij de Friesche sluis, dat over kwelders en slikgronden is gelegd, is hoog M. 5.15 -)-■ W.P. met eene kruinsbreedte van M. 2.00. Het buitenbeloop heeft eene glooiing van 5 op 1, het binnenbeloop eene van 2 op 1. De binnenberm is ongeveer M. 800 breed en hoog M. 1.85 + W.P. De op dezen berm gelegen grindweg is in onderhoud bij de provinciën Friesland en Groningen ieder voor het in haar gebied gelegen gedeelte. Het buitenbermbeloop, voor zoover daarvoor geene oude kwelder ZEEWERINGEN. is gelegen, wordt verdedigd door eene baksteenglooiïng, waarvan de bovenkant is voorzien vaneen kapwerk. Yan K. M. paal 8 tot K. M. paal 21, en alzoo over M. 1300 lengte, bestaat dit kapwerk uit eene ingegoten basaltglooiïng en een betonkap ter hoogte van M. 1.80 -f- W.P.; achter deze betonkap ligt de buitenberm op M. 1.50 -p W.P., welke ter breedte van gemiddeld M. 11.00 oploopt tot M. 2.50 -f- W.P. tegen het buitendijksbeloop. Yan K. M. paal 21 tot bij K. M. paal 33, ter lengte van M. 1217, bestaat het kapwerk uiteen ingegoten basaltkap ter hoogte van ongeveer M. 1.35 4- W.P.; achter deze kap ligt de buitenberm ter hoogte van ongeveer M. 1.15 -f W.P., welke ter breedte van gemiddeld M. 10.00 oploopt tot M. 1.65 -f- W.P. tegen het buitendijksbeloop. Het gedeelte van den dijk tusschen K. M. paal 8 en de voormalige batterij, dat door de vroegere geul van het Reitdiep is gelegd, heeft eene kruinshoogte van M. 5.35 + W.P. en eene kruinsbreedte van M. 2.00; de glooiing van het buitenbeloop is 5 op 1, die van het binnenbeloop 2 ‘/4 op 1. Het buitenbeloop wordt verdedigd door eene basaltglooiïng, waarvan de bovenkant reikt tot M. 3.00 a M. 3.70 -j- W.P. De binnenberm is even breed als die tusschen K. M. paal 8 en Nittershoek, doch de hoogte bedraagt M. 1.65 + W.P. De Friesche sluis, waardoor de Munnikezijlsterrijt op de Lauwerzee loost, is eene steenen uitwateringsluis, lang M. 25.40, wijd M. 6.00, met twee buitenvloeddeuren keerende tot M. 4.82 + W.P., twee binnenvloeddeuren, keerende tot M. 2.50 -j-W.P. en twee ebdeuren, keerende tot M. 0.59 -f- W.P. De bovenkant van den slagdorpel ligt op M. 3.31 -f- W.P. De provinciale sluis te Zoutkamp is eene steenen schutsluis, wijd M. 9.00 en met M. 24.00 schutkolklengte, die het midden van het sluisgebouw vormt, terwijl er voor den waterafvoer aan beide zijden twee kokers liggen, elk wijd M. 5.00, lang M. 30.75, die aan de einden open, doch in het midden over M. 10.95 overwelfd zijn. De slagdrempeldiepte van de schutsluis zo j wel als van de kokers is M. 5.63 -f- W.P. De sluitingsmiddelen der sluis en der kokers bestaan uit twee ZEEWERINGEN. het systeem de Muralt, bestaande uit met métal déployé gewapende betonplaten met trapvormig bovenvlak, bevestigd door lijstwerken van gewapend beton. Inden dijk ligt de Hunsingosluis, eene steenen uitwateringssluis van het waterschap Hunsingo met twee paar vloed- en één paar ebdeuren met eene doorvaartswijdte van M. 8.00. De slagdrempel ligt op M. 4.20 W.P. Dijk en sluis zijn in onderhoud bij het waterschap Hunsingo, dat ook eigenaar is van den dijk met voorgelegen kwelders en slikken. 2°. De slaperdijk achter den Panserpolder. Dit gedeelte loopt van den zuidelijken opdijk van den Panserpolder tot aan den noordelijken opdijk van dien polder en is lang M. 682. De kruinshoogte is gemiddeld M. 5.10 + W.P., de breedte M. 2.00. Het buitenbeloop is 3'/2 op 1, het binnenbeloop nagenoeg 3 op 1. De buitenberm is breed M. 6.60, de binnenberm M. 4.50. De dijk is volgens den legger in onderhoud bij de eigenaren der landen waarop de dijk rust. 3°. De zeedijk tusschen den Panserpolder en den Westpolder. De dijk loopt van den noordelijken opdijk van den Panserpolder tot den zuidelijken opdijk van den Westpolder en is lang M. 470. De hoogte is M. 5.10 -f- W.P., de kruinsbreedte M. 2.25. Het buitenbeloop heeft eene helling van 3 op 1 en het binnenbeloop van ruim 2'/2 op 1. De breedte van den binnenberm is ruim M. 5.00 hoog aan de dijkszijde van M. 0.45 -)- W.P. en aan de landzijde M. 0.30 W.P. De dijk is in onderhoud bij het waterschap Hunsingo. 4°. De dijk, slaperdijk, van den zuidelijken opdijk van den Westpolder tot aan den oostelijken opdijk van den Negenboerenpolder. De lengte is M. 11675. De kruinshoogte wisselt af van M. 4.47 tot M. 5.04 -f- W.P.; de kruinsbreedte is doorgaans M. 2.50; het buitenbeloop 3 '/2 op 1 en het binnenbeloop 3 op 1. In dezen slaperdijk, zoomede in dien van den Panserpolder, bevinden zich een groot aantal inde dijkskruin ingegraven overreden, ten dienste van de onderscheidene eigenaren van landerijen inde Wadpolders. Bij dein de laatste jaren gegeven vergunningen tot het maken dezer overreden wordt de diepte als regel bepaald op M. 3.50 -f- W.P. Verder bevinden zich ZEEWERINGEN. in deze slaperdijken een aantal diepere ingravingen of dijkgaten met beschoeide wanden en sponningen voor schot- of keerposten, zoodanig ingericht, dat zij in tijd van nood spoedig weer tot kruinshoogte waterkeerend gemaakt kunnen worden. Achter den Zevenboerenpolder, ten westen van den westelijken opdijk van den Bokumer-Ikemapolder, ligt de uitwateringsduiker van den Zevenboerenpolder, in onderhoud bij dat waterschap, hoog binnenwerks onder de top van den boog M. 1.17, wijd M 0.76, de rechtsstandsmuren hoog M. 0.73, voorzien van twee deurtjes. De vloer ligt op M. 0.954 -r- W.P. Bij doorbraak van de zeewaterkeering van den Zevenboerenpolder wordt de duiker gesloten. Achter den Bokumer-Ikemapolder ligt in dezen dijk de uitwateringssluis van de Bokumer-Ikema en Feddemapolders, in onderhoud bij die polders, zijnde eene steenen uitwateringssluis met één paar deuren, hoog onder den top van den boog M. 1.00, wijd M. 0.58, rechtstandsmuren hoog M. 0.69. De vloer ligt op M. 1.80 W.P. De dijk is in onderhoud bij de pandplichtige eigenaren, ingelanden van het waterschap Hunsingo. DE ZEEDIJK VAN DEN PANSERPOLDER, waarin een uitwateringsduiker. De dijk strekt zich uit van het begin van den zuidelijken opdijk bij den kwelder ten noorden der Hunsingosluis tot den Kerkekwelder achter Vierhuizen ter weerszijden aansluitende aan den Provincialen zeedijk. De lengte is M. 2444. De hoogte van den zuidelijken opdijk is M. 4.95 + W.P., de kruinsbreedte M. 0.80, de helling van het buitenbeloop ruim 2 op 1 en van het binnenbeloop nagenoeg 2 op 1. De breedte van den buitenberm is M. 10.70 en van den binnenberm M. 3.70. De hoogte van het overige gedeelte van den dijk is M. 5.20 -f- W.P., de kruinsbreedte M. 0.50, het buitenbeloop 3'/a op 1 en het binnenbeloop 2 op 1. De breedte van den binnenberm is M. 3.70. Yoor den dijk ligt meer of minder kwelder, gemiddeld ter breedte van M. 2CO; over eene lengte van ongeveer M. 300 is ZEEWERINGEN. geen kwelder aanwezig en wordt de dijk door paalwerk beschermd, reikende tot de hoogte van M. 1.50 4- W.P. geplaatst op een afstand van ongeveer M. 13 uit den teen van het buitendijksbeloop. De teen van het buitendijksbeloop daalt van M. 1.82 -f- W.P. tot ongeveer W.P. bij het paalwerk. Van den buitenberm des dijks zijn eenige vakken ter gezamenlijke lengte van ongeveer M. 360 voorzien van eene klinkerglooiïng, gesteund dooreen houten regelwerk en reikende tot M. 200 achter de kruin van het buitenbeloop. De glooiing en de steenstrooken (op den berm) bestaan uit klinkerbestrating op den kant. Inden zuidelijken opdijk ligt een uitwateringsduiker met klep en schuif hoog binnenwerks M. 0.45 en breed M. 0.75. De vloer ligt op M. 0.35 -r- W.P. De dijk is in onderhoud bij het waterschap de Panserpolder. DE ZEEDIJK VAN DEN WESTPOLDER, waarin twee duikers. De dijk is van het begin van den zuidelijken opdijk tot aan de aansluiting van den oostelijken opdijk aan den Hornhuisterpolder lang M. 7125. De hoogte is M. 4.60 + W.P., de kruinsbreedte M. 1.00, met een buitenbeloop van 5 op 1 tot de hoogte van M. 0.80 -j-W.P. en een buitenberm breed M. 25. Het binnenbeloop is ongeveer 3 op'l tot de hoogte van M. 0.35 4- W.P., met een binnenberm breed M. 8.90. Over eene> lengte van ongeveer M. 2000 is de dijk hoog M. 5.30 + W.P., de kruinsbreedte M. 1.00, met een buitenbeloop van ruim 4'/i op 1 tot op de hoogte van M. 1.10 + W.P. en een buitenberm breed M. 11, waarvan de voorkant gelegen is op M. 0.25 + W.P. Het binnenbeloop is 2'/, op 1 tot op de hoogte van M. 0.55 4- W.P. met een binnenberm van M. 5.10. ') De buitenberm van het middengedeelte van den dijk is over ongeveer M. 1900 lengte verdedigd met eene klinkerbestrating op den kant, gesteund door eene houten voetbeschoeiïng. Deze bestrating strekt zich ook over den buitenberm, ter breedte van M. 1.50, uit als steenstrook. i) De buitenbercnen zijn op vele plaatsen belangrijk smaller dan boven is aangegeven en op enkele plaatsen zijn zij bijna geheel weggeslagen. ZEEWERINGEN. Bij wijze van proefneming is ook het buitendijksbeloop over M. 40.00 lengte, ter breedte van M. 6 h 7.00, voorzien van klinkerbestrating. Voor den dijk ligt, over eene lengte van ongeveer M. 3500 kwelder ter breedte van ongeveer M. 200. Inden dijk liggen twee steenen duikers voor de uitwatering van den polder met een dubbel stel ijzeren en houten deuren, aan den binnenkant voorzien van eene ijzeren schuif. De westelijke duiker ligt op M. 2345 uit de kruin van den provincialen dijk bij Vierhuizen, de oostelijke op M. 1210 uit de kruin van den Hornhuisterpolderdijk en is M. 3707 van den eersten duiker verwijderd. Beide zijn binnenwerks hoog onder het midden der boog M. 1.35 en breed M. 1.10. De bodem ligt op M. 2.15 -f- W.P. De dijk met de duikers is in onderhoud bij het waterschap de Westpolder. DE DIJK VAN DEN TORRINGAPOLDER, waarin een uitwateringsduiker. De dijk, eerste slaperdijk achter den Westpolder, is lang M. 1055, van het punt van aansluiting aan den Provincialen zeedijk tot aan den zuidwestelijken dijk van den Yierhuisterpolder. De gemiddelde kruinshoogte is M. 3.35 + W.P., de breedte M. 1.40. Het buitenbeloop is ruim 4 op 1 en het binnenbeloop ruim 3 op 1, terwijl de breedte van den binnenberm M. 3.70 is en van den buitenberm M. 18.30. De dijk is ter plaatse waar de weg naar den Westpolder dezen snijdt geheel afgegraven zonder noodwaterkeering. Inden dijk ligt eene houten pomp voor de uitwatering naar het windmotorgemaal van het waterschap de Lauwerzeemolenpolder, waartoe de Torringapolder behoort, hoog M. 0.36 en breed M. 0 32. De bodem der pomp ligt op M. 1.25 4- W.P. De dijk is in onderhoud bij de eigenaren van den Torringapolder, de uitwateringspomp bij het waterschap de Lauwerzeemolenpolder. ZEEWERINGEN. DE DIJK VAN DEN VIERHUISTERPOLDER, waarin een uitwateringsduiker. De dijk, slaperdijk achter den Westpolder, loopt van het einde van den Torringapolderdijk tot aan den opdijk tusschen dezen polder en den Hornhuisterpolder ter lengte van M. 2240. Het meer noordelijk gedeelte van den dijk is hoog M. 3.55 -f W.P., de kruinsbreedte M. 1.20, het buitenbeloop tot eene hoogte van M. 0.40 + W.P. ruim 4 op 1, het binnenbeloop tot eene hoogte van M. 0.10 + W.P. 2'/j op 1. De buitenberm is breed M. 15, de binnenberm M. 3.00. Het meer zuidelijk gedeelte is hoog M. 3.05 -f- W.P., de kruin breed M. 1.00, het buitenbeloop tot op eene hoogte van M. 0.60 + W.P. is 5 op 1, van het binnenbeloop tot M. 0.35 -f- W.P. 3 op 1. De buitenberm is breed M. 12.40, de binnenberm M. 9.00. Inden dijk, ongeveer in het midden, ligt een steenen duiker met houten deuren, hoog onder den top van den boog M. 2.05, wijd M. 0.80, voor de uitwatering naar het windmotorgemaal van het waterschap de Lauwerzeemolenpolder, waartoe de Vierhuisterpolder behoort. De slagdrempel ligt op M. 1.45 W.P. Het onderhoud van den dijk rust op de eigenaren van den Vierhuisterpolder, dat van den duiker op het waterschap de Lauwerzeemolenpolder. Inden dijk zijn drie insnijdingen voor wegen, waarvan eene ter diepte van M. 2.19 + W.P. of M. 0.80 beneden de kruin breed M. 2.50, terwijl de beide anderen op eene diepte van M. 2.36 + W.P. of M. 1.20 beneden de kruin liggen, ter breedte van M. 3.00. Bij deze dijkgaten bestaat geene noodwaterkeering. De opdijken tusschen den Vierhuisterpolder en de Torringaen Hornhuisterpolders behooren tot den Vierhuisterpolder. De laatstgenoemde opdijk, lang M. 640, is bijna geheel vergraven en wordt als bouwland gebruikt. Over eene lengte van M. 180, gemeten uit de kruin van den provincialen dijk, is de dijk geheel met het maaiveld gelijk. Het overige gedeelte ligt nog iets hooger, doch niet meer dan M. 1.25 -}- W.P. De eerstgemelde opdijk is lang M. 393, de kruinshoogte M. 3.35 -f W.P., de breedte M. 1.40. Het beloop aan de zijde van /den Torringapolder is nagenoeg 3*/2 op 1. Aan de zijde van den Vierhuisterpolder is het beloop ruim 3 op 1 en de berm breed M. 4.10. ZEEWERINGEN. DE ZEEDIJK YAN DEN HORNHUISTERPOLDER. waarin een uitwateringsduiker. De dijk, lang M. 1984, loopt van de aansluiting aan den Vierhuisterpolderdijk tot aan het uiteinde van den westelijken opdijk van den Zevenboerenpolder. Hij is slaperdijk tot aan de aansluiting van den Westpolderopdijk en van daar tot aan den Zevenboerenpolderdijk zeewaterkeerende buitendijk. Het gedeelte dijk, slaperdijk, achter den Westpolder, is lang M. 1424. De kruinshoogte is M. 4.10 + W.P., de breedte M. 1.20. Het buitenbeloop is 4 op 1, tot op eene hoogte van M. 1,55 W.P., het binnenbeloop 3'/a op 1 tot op eene hoogte van M. 1.60 + W.P. De binnenberm is breed M. 9.00. In dezen dijk, op ongeveer M. 625 van den noordoostelijken opdijk van den Westpolder, ligt een duiker voor de uitwatering naar het windinotorgemaal van het waterschap de Lauwerzeemolenpolder, waartoe de Hornhuisterpolder behoort, hoog onder den top van den boog M. 1.95, wijd M. 0.76, terwijl de vloer ligt op M. 1.44 -r- W.P. Het gedeelte zeedijk van den Westpolderopdijk tot aan den Zevenboerenpolder is lang M. 560. De kruinshoogte is M. 4.10 + W.P., de breedte M. 1.30; het buitenbeloop 4 */a op 1 tot op eene hoogte M. 1.40 + W.P., het binnenbeloop 3 op 1 tot op eene hoogte van M. 1.85 + W.P. De buitenberm is breed M. 11.40, de binnenberm M. 5.70. De buitenberm ligt aan den dijksteen ter hoogte van M. 1.40 + W.P. en aan de zeezijde, van M. 1.30 + W.P. De binnenberm ligt aan den dijksteen ter hoogte van M. 1.85 + W.P. en aan de landszijde van M. 1.00 + W.P. Voor dezen dijk ligt hooge kwelder, ter breedte van minstens M. 150. De dijk is in onderhoud bij de eigenaren van den Hornhuisterpolder. Ingeval daartoe te eeniger tijd door de ingelanden van den Lauwerzeemolenpolder besloten mocht worden, komen de kosten van verhooging van den zeewaterkeerenden dijk tusschen den Westpolder en den Zevenboerenpolder ten laste van eerstgenoemd waterschap. De duiker is in onderhoud bij het waterschap de Lauwerzeemolenpolder. ZEEWEBINGEN. DE ZEEDIJK YAN DEN ZEVENBOERENPOLDER, waarin een uitwateringsduiker, die niet gebruikt wordt. De dijk strekt zich uit van het einde van den Hornhuisterpolderzeedijk tot aan het einde van den oostelijken opdijk tusschen den Zevenboerenpolder en den Bokumer-Ikemapolder, ter lengte van M. 3022. De kruinshoogte is van M. 4.55 tot M. 4.85 + W.P., de breedte M. 1.00. Het buitenbeloop is 3'/.2 op 1 tot de hoogte van M. 1.20 -|- W.P., het binnenbeloop ruim 2 op 1. De buitenberm is breed gemiddeld M. 14, de binnenberm gemiddeld M. 6.00. In dezen dijk ligt een steenen duiker, aan de zeezijde afgesloten dooreen paar deuren die niet meer gebruikt worden. De vloer van den duiker heeft aan de zeezijde eene hoogte van M. 0.45 -h W.P., aan de landzijde eene van M. 0.25 -4- W.P. Vóór den zeedijk ligt hooge kwelder ter breedte van M. 300 tot M. 150 en ter hoogte van M. 0.25 a M. 0.40 + W.P. De oostelijke en westelijke opdijken behooren tot den Zevenboerenpolder. De opdijk tusschen dezen en den Hornhuisterpolder is lang M. 836. De hoogte is M. 2.60 + W.P., de kruinsbreedte M. 1.00. Het beloop aan de zijde van den Zevenboerenpolder is ruim 3 op 1, de breedte van den berm M. 5.00, aan de zijde van den Hornhuisterpolder 3 ‘/2 op 1, de breedte van den berm M. 19.20. De opdijk tusschen den Zevenboerenpolder en den Bokumer-Ikemapolder, is lang M. 708. De kruin is hoog M. 2.60 a M. 3.00 -f W.P. en breed M. 4.50. Het beloop naar de zijde van den Zevenboerenpolder is ruim I'/, op 1, naar de zijde van den Bokumer Ikemapolder 2 op 1. In het noordelijkste gedeelte van dezen opdijk ligt een steenen duiker, lang M. 11.00, breed M. 1.53 en hoog M. 1.33 tot den top van het gewelf; de vloer ligt op M. 0.27 W.P. Deze duiker is gesloten en wordt niet meer gebruikt. De zeedijk en de opdijken zijn in onderhoud hij het waterschap de Zevenboerenpolder. ZEEWERINGEN. DE DIJK VAN DEN BOKUMER-IKEMAPOLDER. De dijk loopt van de aansluiting aan den Zevenboerenpolderzeedijk tot aan het einde van den opdijk, die den Bokumer-Ikemapolder van den Feddemapolder scheidt, en is zeedijk voor een klein gedeelte op het westelijk eind van den oostelijken opdijk van den Zevenboerenpolder tot den westelijken opdijk van den Negenboerenpolder, verder slaperdijk achter den Negenboerenpolder. De zeedijk, lang M. 160, heeft eene kruinshoogte van M. 4.20 + W.P., en eene breedte van M. 0.80. Het buitenbeloop is 4'/, op 1 tot op eene hoogte van M. 1.40 -f W.P., de buitenberm M. 7.00 breed. Het binnenbeloop is M. 3 op 1 tot op eene hoogte van M. 1.00 -f- W.P., de binnenberm breed M. 3.00. De slaperdijk achter den Negenboerenpolder is lang M. 2000; met eene kruinshoogte van M. 3.35 tot M. 3.85 -|- W.P. en eene breedte van M. 1.50. Het buitenbeloop is 4 op 1 en het binnenbeloop 3en 3'/, op 1. Het onderhoud van den dijk is ten laste van de eigenaren van den eigenaren van den Bokumer-Ikemapolder. In het klein gedeelte zeedijk ligt een duiker, die evenwel geheel gedicht en aan het oog onttrokken is. DE DIJK YAN DEN FEDDEMAPOLDER. De dijk, slaperdijk achter den Negenboerenpolder, loopt van de aansluiting aan den Bokumer-Ikemapolderdijk tot aan den Provincialen dijk. De dijk tot aan den oostelijken opdijk is lang M. 811 en is op verschillende plaatsen afgegraven. De kruinshoogte van het niet afgegraven gedeelte is M. 3.80 4- W.P., ter breedte van M. 1.10. Het buitenbeloop is 5 op 1, en de buitenberm, breed M. 10, helt van M. 1.50 -f- W.P. tot M. 0.65 + W.P. Het binnenbeloop is °P 1 en de binnenberm, breed M. 3.70, helt van M. 0.65 -j- W.P. tot M. 0 05 + W.P. Yan het afgegraven gedeelte is de kruin hoog M. 3.20 + W.P. en breed M. 6.00, terwijl de beloopen en de bermen van gelijke afmetingen zijn als boven is aangegeven. ZEEWERINGEN. Uithuizerpolder. In dit gedeelte dijk twee dijkgaten voor kunstwegen en drie steenen duikers, alle met deurtjes sluitbaar. Oostpolder. In dit gedeelte dijk twee dijkgaten voor kunstwegen en zes steenen duikers aan beide zijden verlengd met steenen vleugels en voorzien van vloeddeuren. De wijdte dier zes steenen duikers is, gerekend vanaf het westen, M. 1.10, 1.25, 1.20, 1.25, 1 05 en 2.50; de slagdrempels liggen op M. 0.74, 0.87, 0.76, 0.98, 0.84 en 1.07 W.P. ') De dijk is in onderhoud bij de pandplichtige ingelanden, onder toezicht van de besturen der drie voormelde waterschappen, elk voorzoover hun gedeelte betreft. De kunstwerken zijn bij de verschillende waterschappen of bij particuliere eigenaren in onderhoud. Het gedeelte van den dijk gelegen inden Uithuizerpolder is op onderscheiden plaatsen afgegraven als gevolg van het Statenbesluit van 16 November 1897, waarbij dit dijksgedeelte geschrapt is uit de provinciale Verordening, houdende voorziening tegen de benadeeling van dijken. DE ZEEDIJK VAN DEN NOORDPOLDER, waarin eene uitwateringsluis. De dijk, beginnende bij de aansluiting aan den zeedijk van Hunsingo achter Westernieland en oostwaarts loopende tot het begin van den Uithuizerpolderdijk, is zeedijk tot aan de aansluiting van den westelijken opdijk van den Lauwerpolder en verder slaperdijk achter dien polder. De lengte is M. 10680, waarvan M. 1750 slaperdijk. De kruinshoogte is M. 4.95 -f- W.P., de breedte M. 1.85, het buitenbeloop 5 op 1 en het binnenbeloop 3 op 1. De buiten- en binnenbennen hebben eene breedte van M. 7.00. Aan de buitenzijde van den dijk bevindt zich eene strook kwelder, in breedte verschillende van M. 30 tot M. 200. De Oosteropdijk tusschen den Noordpolder en den Uithuizerpolder tot aan den Middendijk is lang M. 1780, afwisselende in >) Gemeten volgens den peilmerksteen inden zuid-westelijken frontmuur van de duikersluis van den Uithuizerpolder, no. 17 der alg. waterpassing der prov. Groningen van Yan Rijn. ZEEWERINGEN. hoogte van M. 4.00 -+- W.P. tot M. 4.40 + W.P.; de kruinsbreedte bedraagt M. 1.00. Het beloop aan de Noordpolderzijde, het binnenbeloop, is ongeveer 3 */» °P 1» aan de Uithuizerpolderzijde, het buitenbeloop, ongeveer 5 op 1. Inden zeedijk, ongeveer in het midden, bevindt zich de uitwateringssluis van het waterschap, de Noordpolderzijl, eene steenen duikersluis met een paar vloed-, een paar eb- en een paar stormdeuren, waarvan de wijdte is M. 3.55 en de lengte tusschen de eb- en vloeddeuren M. 6.60. De slagdrempel ligt op M. 1.76 -4- W.P. Op het waterschap de Noordpolder rust de onderhoudslast dezer dijken en van de sluis. DE ZEEDIJK YAN DEN LAUWERPOLDER, waarin eene duikersluis. De dijk begint bij de aansluiting aan den zeedijk van den Noordpolder en strekt zich tot den westelijken opdijk van den Eemspolder uit. De dijk heeft de volgende lengte en afmetingen: Lengte. Hoogte. Buiten- Binnen- Kruins- Binnenberm- + W.P. beloop. beloop, breedte, breedte. Westopdijk M. 340, M. 5.40, 5 op 1,3 op 1, M. 1.50, M. 6.00 Overgang op Hoofddijk „ 400, „ 5.50, 51/» op 1,3 op 1, „ 1.50, „ 8.00 Hoofddijk „ 100, „ 5.40, 5 op 1, 23/4 op 1, „ 1.45, „ 8.00 „ „ 3130, „ 5.40,443 op 1,2% op 1, „ 1.35, „ 8.00 Oostopd;jk „ 280, „ 5.20, 3 op 1,2 Va op 1, „ 1.00, „ 5.00 De buitenberm heeft eene breedte van M. 8.00, eene hoogte van M. 1.90 -f- W.P. aan de dijkzijde, afdalende tot M. 1.40 -f-W.P.; het buitenbermbeloop ligt onder 3 op 2. Tezamen over ongeveer M. 1500 lengte is het buitenbeloop op de meest blootgestelde plaatsen voorzien van eene steenglooiïng van klinkers op den kant, steunende tegen eene houten voetbeschoeiïng, waarvan de bovenkant M. 0.30 beneden het slik ligt, en boven afgesloten dooreen steenstrook van koprollagen ter breedte van M. 0.85; een en ander rustende op een dichtgestampt bed van puin en klei. Buiten den dijk vertoont zich nog slechts op enkele plaatsen eenige kwelder. 3 ZEEWERINGEN. Inden dijk bevindt zich eene steenen duikersluis, wijd inden dag M. 1.10, hoog M. 1.30, waarvan de vloer ligt op M. 1.08 -f- W.P. met twee buiten- en binnendeuren en eene ijzeren schuif. Het onderhoud van dijk en sluis is bij het waterschap de Lauwerpolder. DE ZEEDIJK VAN DEN EEMSPOLDER, waarin eene uitwateringsluis. De dijk vangt aan bij de aansluiting van den dijk van den Uithuizerpolder en strekt zich uit tot de aansluiting aan den zeedijk van den Oostpolder, ter lengte van M. 9302, waaronder begrepen de westelijke opdijk, thans slaperdijk door de bedijking van den Lauwerpolder, en de oostelijke opdijk ter lengte van M. 410. De kruinshoogte is van M. 5.00 + W.P. tot M. 5.35 + W.P. met bovendien eene tonrondte van M. 0.15, de kruinsbreedte M. 1.00; het buitenbeloop is 4 '/4 op 1, van den westelijken opdijk sen 4'/., op len van den oostelijken3334/4 en 8 op 1; het binnenbeloop is 3 op 1, van den oostelijken opdijk 23/,e en 2opl. De breedte van den buitenberm is verschillend van M. 7.00 tot M. 15 en van den binnenberm M. 7.00. De hoogte van den buitenberm aan den dijksteen is M. 1.95 4- W.P. en aan de zeezijde M. 0.95 -f- W.P. Langs de geheele lengte van den zeedijk ligt kwelder ter breedte van ongeveer M. 400 tot M. 200. Inden dijk bij het begin van den oostelijken opdijk ligt eene steenen duikersluis met vloed- en ebdeur, wijd inden dag M. 2.50; de slagdrempel ligt op M. 1.65 W.P. Het onderhoud van dijk en sluis is ten laste van het waterschap de Eemspolder. DE DIJK YAN DEN UITHUIZERPOLDER. Deze dijk vangt aan bij het einde van den oostelijken opdijk van den Noordpolder en strekt zich uit tot aan het begin van den dijk van den Oostpolder bij het einde van den oostelijken opdijk van den Uithuizerpolder, welke opdijk tot dezen polder behoort. ZEEWERINGEN. De dijk, geheel slaperdijk, is lang M. 6425, hoog M. 4.45 -j-W.P., de kruinsbreedte M. 0.90, terwijl het buitenbeloop 3'/4 op 1 en het binnenbeloop 3 op 1 is. De buitenberm is breed M. 14.35 en de binnenberm M. 8.00. Inden dijk zijn een aantal ingravingen gemaakt tot op M. 3.50 + W.P. De oostelijke opdijk is lang M. 950, hoog M. 4.25 tot M. 4.55 + W.P., de kruinsbreedte M. 1.00, terwijl het buitenbeloop, naar de zijde van den Oostpolder, is 4 op 1 en het binnenbeloop, naar de zijde van den Uithuizerpolder, nagenoeg 3 op 1. Inden opdijk ligt op het noordelijk einde eene steenen duiker – sluis voor de afwatering van den Uithuizerpolder, wijd inden dag M. 2.50, waarvan de slagdrempel is gelegen op M. 1.35 -h W.P. Het onderhoud van den dijk en van den opdijk is ten laste van het waterschap de Uithuizerpolder. DE ZEEDIJK VAN DEN OOSTPOLDER, waarin twee uitwateringsluizen. De dijk loopt van den opdijk tusschen den Oost- en den Uithuizerpolder oostwaarts tot den oostelijken opdijk van den Eemspolder als slaperdijk achter den Eemspolder, ter lengte van M. 3520, en verder oostwaarts tot de aansluiting aan den Provincialen zeedijk, achter het dorp Spijk, als zeewaterkeerende dijk ter lengte van M. 8370. De geheele dijk is hoog M. 4.55 -f- W.P., de kruinsbreedte M. 1.50, het buitenbeloop 4 '/» op 1 en het binnenbeloop ruim 2'/ï op 1. De buitenberm van den zeedijk, breed ongeveer M. 8.00, is over het middengedeelte achter Aeilsgat, over ongeveer M. 2000 lengte, beschermd door postbeheiïng. Ter weerszijden daarvan ligt kwelder tot eene zeer afwisselende breedte van M. 10.00 tot M. 800. De oostelijke opdijk wederzijds het Pomphuis is over ongeveer M. 1500 lengte voorzien van postbeheiïng, waarvoor, ter verdere versterking een puinkist is aangebracht; dergelijke versterking is ook aangebracht op de meest blootgestelde plaatsen achter Aeilsgat. ZEEWERINGEN. Inden dijk nabij de aansluiting aan den Provincialen zeedijk bevinden zich twee steenen duikersluizen: 1. eene steenen duikersluis, de uitwateringssluis der waterschappen de Oostpolder en de Uithuizerpolder, met een paar vloed- en een paar ebdeuren, wijd inden dag M. 4.55. De benedenslagdorpel ligt op M. 1.27 -j- W.P. 2. eene steenen duikersluis, de uitwateringssluis van het waterschap Yierburen, de Groote Bierummerpomp genaamd, met een paar vloed- en een paar ebdeuren, wijd inden dag M. 2.00. De benedenslagdrempel ligt op M. 1.01 -s- W.P., de bovendorpel op M. 1.08 -7- en W.P. Het onderhoud van den dijk en van de sub 1 genoemde duikersluis rust op het waterschap de Oostpolder, dat van de sluis sub 2 op het waterschap Yierburen. DE ZEEWERINGEN YAN DEN DIJK VAN DEN OOSTPOLDER TOT DEN RIJKSDIJK BIJ FIEMEL. DE ZEEDIJK VAN DE AANSLUITING AAN DEN DIJK VAN DEN OOSTPOLDER TOT DE ZEEWERING BIJ DE HAVEN TE DELFZIJL. Dit dijksgedeelte, voor het geheel in onderhoud bij de provincie, is lang ongeveer M. 10500. A. De dijk van den Oostpolder tot het Beppegat, tusschen K.M.paal lO'/j en B'/,, lang M. 2200, heeft van den Oostpolder tot het Beppegat eene hoogte van M. 5.30 + W.P. en achter het Beppegat van M. 4.90 + W.P. De kruinsbreedte is M. 2.00. De verdediging der eerste M. 825 bestaat uiteen kapwerk van gewapend beton, reikende tot M. 1.85 + W.P., waarvoor gedeeltelijk baksteenglooiing en puinbezetting en gedeeltelijk ingegoten vlin tenglooiing. Achter de betonkap ligt de buitenberm op M. 1.50 + W.P. over M. 10 a 13 breedte oploopend tot M. 2.36 a 2.70 + W.P. tegen het buitendijksbeloop. De verdediging der daarop volgende M. 750 tot aan den dijkshoek bij het Beppegat bestaat uit eene steenglooiing van vlinten en basaltsteen, reikende tot de hoogte van M. 3.70 -j- W.P. De binnenberm langs dezen dijk heeft eene breedte van M. 4.00 tot 6.00 en ligt op eene hoogte van W.P. tot M. 0.60 -f- W.P. ZEEWERINGEN. Er bestaat langs dezen dijk geen binnenberm, behalve over eene lengte van M. 556, ten zuidoosten van het hoofd no. 27 tot het Beppegat, waar de berm eene breedte heeft van M. 6.00 ter gemiddelde hoogte van M. 0.60 + W.P. B. De dijk van K.M.paal 8 '/2 tot ongeveer K.M.paal 4, lang ongeveer M. 4330, is hoog M. 5.00 -f W.P. met eene kruinsbreedte van M. 1.50, een buitenbeloop van ongeveer 4 op 1 en een binnenloop van ongeveer 2'/., op 1. De binnenberm, breed M. 4.00, is hoog aan den teen van den dijk M. 015 + W.P. en aan de landzijde M. 0.15 W.P. De verdediging bestaat uit eene steenglooiing van vlinten, reikende tot de hoogte van M. 3.35 + W.P. C. Aansluitend aan het vorig pand heeft de dijk wederzijds K.M.paal 4 achter Lutjeburen over eene lengte van M. 264 een afwijkend profiel. De kruinshoogte is M. 5.40 + W.P., de kruinsbreedte M. 2.00, het buitenbeloop 4 op 1 en het binnenbeloop 2 op 1. De binnenberm, breed M. 5.00, ligt op M. 0.35 a 0.60 -j- W.P. en de buitenberm, breed M. 7.00 a 10.00, op M. 1.70 -j- W.P. aan den dijksteen en op M. 1.30 -j- W. P. aan de voorzijde. De dijk wordt verdedigd door eene steenglooiing van vlinten, met den bovenkant op M. 1.30 W.P. gelegen met eene steenstrook ter breedte van M. 2.50, waarin een houten schermwerk reikende met den bovenkant tot de hoogte van M. 2.30 + W.P. D. Van het vorige gedeelte tot ongeveer M. 80 voorbij K.M.paal 2'/i, ter lengte van ongeveer M. 1415, heeft de dijk eene kruinshoogte van M. 4.90 -j- W.P. en eene breedte van M. 2.50 met een buitenbeloop van ruim 7 '/2 op 1 en een binnenbeloop van ruim 2 op 1. De binnenberm breed M. 4.00 is hoog aan de dijkzijde M. 0.45 + W.P. en aan de landzijde W.P. De verdediging bestaat uit eene steenglooiing van vlinten met kapwerk, reikende tot M. 1.80 -f- W.P. of M. 0.45 boven het aarden beloop. E. Van het laatstvermelde eindpunt tot K.M.paal 1 '/a■> ter lengte van M. 920, is het profiel van den dijk ongeveer gelijk als van het vorige pand behalve het buitenbeloop, dat een eenigszins steiler helling heeft en waarvan de verdediging bestaat uit eene steenglooiing van vlinten reikende met den bovenkant ZEEWERINGEN. tot de hoogte van M. 3.05 + W.P., zijnde de teen gelegen op M. 1.15 -f- W.P. F. Van K.M.paal 1'/2 tot M. 150 voorbij K.M.paal 1, ter lengte van ongeveer M. 650, bestaat de verdediging van den dijk uit eene steenglooiing voor het benedengedeelte uit vlinten en boven hoog water uit basalt, waarvan de bovenkant reikt tot M. 3.45 -f W.P., terwijl de teen daalt tot M. 1.30 W.P. G. Van laatstgenoemd eindpunt tot de aansluiting aan den Rijksdijk bij grenspaal 8 der voormalige vestingwerken, staande op M. 65 afstand noord westwaarts uit het gebouw der Eemsverlichting te Delfzijl, wordt de dijk, lang M. 720, verdedigd door eene vlintglooiing, gelegen met den bovenkant op M. 1.60 + W.P., met eene steenstrook ter breedte van M. 2.50, waarin een houten schermwerk, reikende tot de hoogte van M. 2.60 -j- W.P. Langs de eerste M. 200 van dit dijksgedeelte ontbreekt het houten schermwerk alsmede de steenstrook, waarvoor een kapwerk van basaltsteen met beton is gemaakt. De bovengenoemde dijksgedeelten worden beschermd door de volgende steenen hoofden: Hoofd no. 2 M. 60 vóór K.M.paal ’/j in 1882 herbouwd over eene lengte van M. 60. „ „ 3M. 200 vóór K.M.paal lin 1882 herbouwd over eene lengte van M. 71. „ „ 4 tegen K.M.paal lin 1878 hersteld over eene lengte van M. 20. „ „ SM. 210 vóór K.M.paal lin 1880 herbouwd over eene lengte van M. 61.10. „ „ 6 tegen K.M.paal lin 1882 herbouwd over eene lengte van M. 75. „ „ 9 tusschen K.M.paal 2en2% in 1887 herbouwd over eene lengte van M. 63. „ „14 M. 180 voorbij K.M.paal 4 ’/2 in 1874 herbouwd over M. 22.50 in 1883 verlengd met M. 30. „ „16 M. 100 voorbij K.M.paal 5 ’/a- „ „18 M. 130 vóór K.M.paal 6'/2- „ „23 M. 100 vóór K.M.paal 8, in 1885 opgebouwd lang inde kruin M. 105. „ „27 tusschen K.M.palen 9'/, en 10. Deze hoofden worden nog door de provincie onderhouden. ZEEWERINGEN. De volgende hoofden worden thans niet meer onderhouden: hoofd no. 7, M. 200 vóór K.M.paal 2, no. 8, M. 50 voorbij K.M.paal 2, no. 10 nabij K.M.paal 3, no. 11, M. 30 a 40 voorbij K.M. paal 3 ’/2, no. 12 tusschen K.M.palen 3 '/2 en 4, no. 13 tusschen K.M. palen 4 en 4'/j, no. 15 voorbij K.M.paal 5, no. 17, M. 90 vóór K.M. paal 6, no. 19 tegen K.M.paal 6no. 20 tusschen K.M. palen 6 '/2 en 7, no. 21, M. 160 vóór K.M.paal 7 no. 22 bij K.M. paal 7,/„no. 24 tusschen K.M.palen Ben 8 '/2 in het Bebbegat, no. 25 bij K.M.paal 9, no. 26 voorbij M.M.paal 9, no. 28 tusschen K.M. palen 10 en 10'/2. DE ZEEWERING MET DE HAVEN TE DELFZIJL, waarin drie waterkeeringen. De als zeewering dienende voormalige vestingwallen van de aansluiting aan den provincialen zeedijk nabij het gebouw van de Eemsverlichting tot aan de Dorpsterzijl, in onderhoud bij het Rijk, zijn lang M. 795. De kruin van den dijk is gemiddeld hoog M. 5.08 a 5.13 + W.P. en behoudens de verzwaringen nabij de Dorpsterzijl, bij het Havenkantoor en bij het landeinde van den Steenenbeer, breed M. 2.00. De kruin is over eene lengte van M. 40 verhard met puin en grind, ter breedte van M. 0.90, en over eene lengte van M. 665 bestraat met klinkers op hun kant ter breedte van M. 1.10; over eene lengte van M. 90 aansluitende tegen de Provinciale zeewering benoorden den Steenenbeer is de kruin bezood. Het buiten beloop van den dijk bedraagt ongeveer 2 a 2'/2 op 1, het binnenbeloop gemiddeld IV2 °P 1- Nabij de keersluis, gebouwd ter plaatse van de voormalige Kleine Waterpoort, bevinden zich langs den teen van buitenen binnenbeloop bekleedingsmuren: bij het buitenbeloop beoosten de keersluis over eene lengte van M. 23, hoogte gemiddeld M. 3.38 + W.P., en bewesten de keersluis over eene lengte van M. 64, hoogte M. 3.48 a 4.38 + W.P. Bij het binnenbeloop beoosten de keersluis over eene lengte van M. 47.50, hoogte M. 3.83 + W.P. en bewesten de keersluis over eene lengte van M. 61, hoogte M. 383 + W.P. en gedeeltelijk M. 4.13 + W.P. Nog bevindt zich nabij de Lijn baan straat aan het binnenbeloop een keermuurtje, lang M. 9.50, hoogte ongeveer M. 1.68 + W.P. ZEEWERINGEN. Op het buiten- en binnenbeloop is op verschillende plaatsen klinkerglooiing aangebracht, gezamenlijk tot eene oppervlakte van 900 M2., nabij enkele kunstwerken basaltglooiing. In dit gedeelte zeewering bevinden zich de volgende waterkeeringen: I°. de spoorwegdoorgang voor de sporen naar den Kolentip, met twee openingen, elk wijd M. 4.30 en beide voorzien van één paar deuren benevens eene schotbalkkeering. De slagdorpel inde oostelijke opening ligt op M. 1.89 -f W.P. en die van de westelijke op M. 2.16 -f- W.P. Over deze waterkeering ligt een voetbrug. Deze spoorwegdoorgang is in onderhoud bij de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen. 2°. de spoorwegdoorgang voor de havensporen, met twee openingen, wijd M. 4.00, elke opening voorzien van eene plaatijzeren schuif, met eikenhouten aanslagstukken en eene schotbalkkeering. De hoogte van de schuifdorpel in beide openingen bedraagt M. 2.43 + W.P.; 3°. de doorgang inden weg langs de voormalige Groote Kazerne, wijd M. 4.00, voorzien van eene dergelijke schuif als bij den onder 2°. genoemden doorgang. De hoogte van de schuifdorpel bedraagt M. 2.38 -j- W.P. (Over de onder 2°. en 3U. genoemde doorgangen liggen voetbruggen). 4°. de Groote Waterpoort met twee paar bouten vloeddeuren, wijd tusschen de binnenslagstijlen M. 2.59. De buitenslagdrempel ligt op M. 1.96 + W.P. en de binnenslagdrempel op M. 2.03 -f W.P.; s°. de doorgang ter plaatse van de vroegere kleine Waterpoort, wijd M. 4.50, voorzien vaneen paar vloeddeuren, benevens eene schotbalkkeering. De hoogte van den slagdrempel is M. 2.46 + W.P. Over dezen doorgang ligt eene voetbrug. Benoorden den Steenen beer is het buitenbeloop verdedigd door steenglooiing, samengesteld uit Noorsche steen op puin, breed gemiddeld ongeveer M. 8.50, aansluitend tegen de steenglooiing op den Provincialen Zeedijk. Op dit dijkvak komen voor twee gedeelten houten schermhoofd, te samen lang M. 108.80. Behalve de spoorwegdoorgang voor de sporen naar den Kolentip, ZEEWEKINGEN. is de zeewering met de daarin gelegen waterkeeringen in onderhoud bij het Rijk. Het buiten dezen dijk liggend terrein wordt langs de haven achtereenvolgens beschermd door; I°. steenglooiing tusschen het Baaisterhoofd en het Boomshoofd van Noorschen steen op puin, breed gemiddeld M. 8.50, gedeeltelijk bij de aansluiting tegen het Boomshoofd van basalt op puin, breed M. 6. Over M. 10 lengte bevindt zich langs de bovenrand der steenglooiing van Noorschen steen eene met beton ingevulde basaltstrook breed M. 0.70, terwijl over M. 49 lengte eene houten beschoeiing is aangebracht; 2°. eene basaltmuur tusschen het Boomshoofd en den Kolentip, lengte M. 44, en ten zuidwesten van den Kolentip lengte M. 13; hoogte van bovenkant dekzerk M. 1.16 -f- W.P.; 3°. eene kaaimuur voor diepgaande zeeschepen (op puttenfundeering), door eenen aansluitingsmuur verbonden met den onder 2°. genoemden basaltmuur. De hoogte van bovenkant dekzerk bij dezen kaaimuur bedraagt M. 2.78 -f W.P. De eigenlijke kaaimuur voor diepgaande schepen is lang M. 229. Aan het zuidelijk uiteinde is de kaaimuur afgesloten door eene keermuur van beton; 4°. eene beschoeiing met zandstrook en damwand met tusschen zandstrook en deksloof eene grondkeering van cementijzeren platen. Deze beschoeiing in het verlengde van den kaaimuur is lang M. 34.30, hoogte deksloof M. 2.78 W.P. Vóór de beschoeiing bevindt zich een steigerwerk; SH.5H. eene steenglooiing van zuilenbasalt op puin, lang M. 250 ') van M. 1.62 -j- W.P. tot M. 1.38 t- W.P., waarboven over M. 150 lengte eene klinkerglooiing, reikende tot M. 1.88 -f W.P. Tusschen de hoogte van bovenkant dezer klinkerglooiing en ongeveer M. 2.70 -4- W.P. bevindt zich op M. 10 afstand van die bovenkant nog eendoor klinkerglooiing verdedigd beloop. Vóór deze steenglooiing een steigerwerk met loopbrug en verbindingsbruggen; 6°. eene houten beschoeiing lang M. 30, aansluitend tegen den noordelijken vleugelmuur van de Dorpsterzijl. ■) Een gedeelte dezer glooiing is in 1908 verzakt en nog. niet hersteld. ZEEWERINGEN. Alle genoemde werken maken deel uit van de havenwerken. De haven werd in 1819 door het Rijk in onderhoud overgedragen aan de provincie, welke harerzijds het beheer en het onderhoud opdroeg aan de gemeente Delfzijl. De gemeente heeft met subsidie van het Rijk die taak aanvaard, terwijl in 1852 eene regeling tot stand kwam, waarbij de gemeente met het beheer en onderhoud bleef belast in dief voege dat de kosten werden betaald uit de opbrengst der havengelden en het ontbrekende door het Rijk bijgepast. Het beheer en onderhoud is wederom door het Rijk overgenomen, bij K. B. van 15 Mei 1897, no. 116. Sedert eenige jaren worden onderhandelingen gevoerd om het beheer van de haven bij de provincie te brengen. Het onderhoud der haven enz. zal bij het Rijk blijven, behalve dat van het havenemplacement, waarmede de provincie zich belast. ’) DE ZEEWERING VAN HET WATERSCHAP FIVELINGO, waarin twee sluizen. Het dijksgedeelte, aansluitende ten noorden aan bovengenoemde Rijkszeewering en ten zuiden aan den provincialen zeedijk is met de beide daarin liggende sluizen in onderhoud bij het waterschap Fivelingo. Het is lang M. 68; de kruin is hoog M. 4.30 + W.P. en breed M. 1.75; het buitenbeloop is ongeveer 4, het binnenbeloop 1’/2 op 1. Het binnenbeloop is voorzien vaneen bekleedingsmuur hoog M. 3.55 -|- W.P. Langs de haven is het buitenbeloop voorzien vaneen gemetselden muur hoog M. 1.15 -j- W.P. In deze zeewering liggen de twee uitwateringssluizen van het waterschap Fivelingo. I°. de Dorpsterzijl met een paar vloed-, een paar storm- en een paar ebdeuren, wijd M. 6.13. De slagdrempel ligt op M. 3.36 -7- W.P.; de hoogte der vloeddeuren is M. 3.33 + W'.P. 2°. de Slochterzijl met een paar vloed-, een paar storm- en een paar ebdeuren, wijd M. 5.15. De slagdrempel ligt op M. 3.24 W.P.; de hoogte der vloeddeuren is M. 3.32 -f- W.P. ■) Zie Statennotulen, wintervergadering 1908. ZEEWERINGEN. Op vijf plaatsen hebben ingravingen plaats gehad voor overreden tot M. 0.25 a M. 1.50 -f- W.P. Bij Termunterzijl is over eene lengte van M. 100 afgegraven tot lager dan M. 2.00 + W.P. inden dijk ligt een duiker ten behoeve van de uitloozing van het motorgemaal van het waterschap de Groote Polder. 2°. De slaperdijk van den Kleinen Polder. De dijk loopt om den Kleinen Polder, ten westen en oosten aansluitende aan den zeedijk. De slaperdijk sloot vroeger aan den zuidoostelijken havendijk aan, doch door den bouw der groote sluis in 1869 en het graven van het toeleidingskanaal daarheen werd een deel van den polder afgesneden, zoodat de dijk thans aansluit aan den kadijk, die ten zuidoosten van genoemd toeleidingskanaal ligt en bij de groote sluis aan den zeedijk aansluit. Dit gedeelte dijk langs het toeleidingskanaal is in onderhoud bij het waterschap Oldambt; het overige gedeelte bij de eigenaren. De totale lengte van den slaperdijk van de Groote sluis tot de aansluiting aan den zeedijk bij Termunten bedraagt onge- veer M. 900. Het door de provincie in 1902 aangekochte pand wordt beweid en is afgegraven tot het volgende normaal-profiel kruinsbreedte M. 4.00, kruinshoogte M. 2.00 + W.P. buitenbeloop 4 op 1. teen van het buitendijksbeloop M. 1.00 -r- W.P. helling inden buitenberm . . 33 op 1. De kadijk langs het toeleidingskanaal heeft eene kruinsboogte van M. 1.00 -p W.P., eene kruinsbreedte van M. 3.00, een buitenbeloop van 3 op 1 en een binnenbeloop van 2op1; de dijk wordt beweid. Het overige gedeelte van den slaperdijk wordt bebouwd en ligt onder zeer onregelmatig profiel; op sommige plaatsen bedraagt de hoogte nauwelijks meer dan M. 1.00 -j- W.P. Bij de bovenvermelde verordening zijn Gedeputeerde Staten bevoegd aan de rechthebbenden op de slaperdijken om den Grooten- en Kleinen Polder vergunning te verleenen deze dijken af te graven tot het volgend profiel: 4 ZEEWERINGEN. welker beheering zij gelegen zijn, te doen maken en onderhouden onder het oppertoezicht vandoor den Koning te benoemen ringcommissiën (art. 1). Groningen werd voor dat doel in twee ringen verdeeld, n.l. ineen ring ten westen van het Reitdiep en Hoornschediep tot de grenzen van Drenthe en Friesland en een ring ten oosten van het Reitdiep langs de zee en Eems tot aan de scheiding van Groningen en Drenthe. ') Het was alsnu de bedoeling de kosten te vinden door inde eerste plaats eene bijdrage te vorderen van de dijkplichtige landen tot een maximum ten bedrage van het gemiddeld jaarlijksch onderhoud, berekend over de laatste jaren, om, wanneer deze bijdragen onvoldoende mochten zijn, dit aan te vullen dooreen omslag te heffen over alle gronden in het district of den polder, dijkplichtig of niet dijkplichtig en morgen morgen gelijk, wederom tot een bepaald maximum (art. 7); voorts om voor het dan nog ontbrekende wederom tot een zeker maximum een omslag naar den grondslag der verponding te doen plaats hebben over alle eigendommen binnen den ring gelegen, zoowel gebouwde als ongebouwde (maarde ongebouwde driemaal hooger te belasten dan de gebouwde), en ten slotte, om wanneer dan nog iets aan het gevorderde bedrag mocht ontbreken, dit aan te vullen met door den Koning te verleenen subsidiën uit de Landskas (art. 17). Deze wet is slechts eenmaal in deze provincie toegepast, n.l. in het jaar 1813, ter bestrijding der kosten in dat jaar aangewend ter verbetering der zeeweringen langs den Eems en bij Fiemel, maar op zulk eene irreguliere en onwettige wijze, dat een algemeene ontstemming daardoor werd opgewekt. De heffing werd gelast bij het berucht geworden arrêté van den Prefect van 17 Juli 1818 welks art. 6 bepaalde, dat de kosten zouden worden omgeslagen sur toutes les propriétés non batis, situés dans la partie de I’ancienne province de Groningue a I’Est du Reitdiep, le Wadden et I’A, an moyen d’une *) Deze ringverdeeling, aldus vastgesteld bij Kon. besluit van 15 Juni 1810, no. 1, is later gewijzigd, nl. in dien zin, dat de ring ten oosten van bet Reitdiep zich uitstrekte over de gronden tusschen het Reitdiep, de Wadden en de Aa, Westerwolde alzoo daarbuiten latende, en de westelijke ring het gebied omvatte ten westen van het Reitdiep tot Lemmer. Verg. art. 6 van het arrêté van den Prefect, d.d. 17 Juli 1813, no. 112. ZEEWERINGEN. contribution foncière en prenant pour base les matrices de röle de cette contribution pour I’année 1813. Het arrêté verwaarloosde dus, door de heffing tot de ongebouwde eigendommen te bepalen, niet alleen het wettelijk voorschrift dat ook de gebouwde eigendommen daarin behoorden te deelen, maar het passeerde zonder blikken of blozen de beide inde eerste en tweede plaats door de wet genoemde bronnen waaruit geput had behooren te worden, n.l. den omslag over de dijkplichtigen en de heffing over dein het dijksdistrict gelegen gronden. Het resultaat hiervan was, dat het Rijk, hetwelk de provincie in hare rechtsverplichtingen met betrekking tot het dijksonderhoud was opgevolgd, in het geheel niets had bij te dragen, dat de dijkplichtige landen geheel ongemotiveerd werden ontlast en de bijdragen rauwelijks gevorderd werden mede van landen die vroeger nimmer iets met het dijksonderhoud uitstaande hadden gehad. De politieke omstandigheden waren er echter niet naar om aan de opgewekte ontstemming lucht te geven maar, toen eenige maanden later de Fransche heerschappij een einde genomen had, regende het adressen waarin de geïnteresseerden, die zich niet zeer malsch uitlieten over de tirannie van den overweldiger, en in vertrouwen op de vaderlijke zorg en den rechtvaardigheidszin van den Souvereinen Vorst, herstel van het ondervonden onrecht vroegen. De ingekomen klachten leidden tot het Kon. besluit van 14 Juli 1814, no. 16, bepalende, dat ter bestrijding der kosten, aangewend voor de herstelling der dijken wederzijds Delfzijl in 1818 uit de Landskas zou worden voorgeschoten eene som van f 75000, maar tevens dat dit voorschot teruggegeven moest worden door de contribuabelen inde directe belastingen (met uitzondering van het patentrecht) door twee stuivers te heffen van iederen gulden. Dit was echter niet wat gewenscht werd. Het was geene opheffing, maar verplaatsing van onrecht. Het bleef onrecht omdat ook deze heffing in strijdwas met de bestaande rechtsverplichtingen, in strijd ook met de wet. In strijd met de wet, omdat zij eiken wettelijken grondslag ontbeerde en art. 117 der inmiddels ingevoerde Grondwet van 1814 bepaalde, dat de Souvereine Vorst en de Staten-Generaal gezamenlijk alleen en ZEEWEBINGEN. bij uitsluiting bevoegd waren tot het heffen en regelen van belastingen. Het hoofdbezwaar dat bestond tegen het arrêté van den Prefect, dat het Rijk zich trachtte aan zijne verplichting te onttrekken en daarmede anderen te bezwaren, bestond ook tegen het Kon. besluit van 1814. Thans stak de wind op uit het Westerkwartier, van waar een reuzenadres Z. K. H. bereikte met de klachte, dat de ingezetenen van het Westerkwartier, behoorende tot den westelijken ring, tegen alle recht en billijkheid indoor de voorgeschreven heffing belast zouden worden met het dragen van kosten van verbetering van werken van den oostelijken ring. Hierop volgde het Kon. besluit van 11 Januari 1815, no. 29, waarbij Z. K. H. goedvond voor deze laatste reize en mitsdien buiten eenige consequentie voor rekening van den Lande te nemen het montant der in 1813 gedane aanbestedingen der zeewerken beoosten het Reitdiep, voor zoover die niet uit het voorschot van f 75000 hadden kunnen zijn voldaan. ') Dat gaf tijdelijk eenige verlichting, maar beloofde niet veel goeds voor het vervolg, omdat daarbij uitgegaan werd van de de gedachte, dat het Rijk rechtens tot geenerlei verplichting gehouden was. Met groote energie en volharding is deze gedachte door de Staten en hunne Gedeputeerden bestreden geworden, o.a. bij eene nota van 1 Mei 1816, no. 261/17, welke door eene commissie uit het College persoonlijk aan den Koning te Brussel werd overhandigd. Dit vertoog had in zooverre eenige uitwerking, dat de daarop gevolgde Koninklijke beschikking van 25 Mei 1816, no. 73 een onderzoek naar den rechtsgrond der domaniale verplichting in het uitzicht stelde (blz. 104/105 der gedrukte notulen van 1818). Bij dat besluit werd voorts een voorschot uit s Rijks kas van f 25000 inde kosten der zee- en rivierwerken over 1816 toegekend, onder bepaling, dat de overige kosten zouden worden gevonden ten deele door van de particuliere dijkplichtige landen -eene contributie te heffen tot een bedrag als door de Staten zou worden bepaald (dat bedrag is bij besluit van Gedeputeerde Staten van 19 Juni 1816, no. 6, over 1816 op 10 cents per gras bepaald) en ten deele door eene ') Zie gedrukte Staten-notulen van 1815, blz. 92/93. ZEEWERINGEN. heffing van de ingezetenen der provincie naarden maatstaf van de belasting op de ongebouwde en gebouwde eigendommen (ongebouwd 2/3 en gebouwd ‘/3). Op gelijksoortige wijze zijnde kosten gevonden over 1817 en volgende jaren, met dien verstande, dat bij onderscheidene Kon. en voorschotten uit ’s Landskas zijn verstrekt (o.a. bij Kon. besluit van 31 October 1817, no. 60 f 55000 en bij Kon. besluit van 14 Augustus 1818, no. 69 f 40000) en naar de behoefte van de particuliere dijkplichtige landen uiteenloopende bedragen zijn gevorderd, o.a. over 1817 20 cents per gras en over 1819 30 cents. De verwachte erkenning van de rechtsverplichting van het Rijk vanwege de Regeering bleef echter uit en het was naar aanleiding daarvan, dat de Staten bij hun adres van 22 September 1818. no. 1 (gedrukte Staten-notulen van 1818, blz. 106) den Koning het voorstel deden de quaestie als eene zaak de meo et tuo aan eene rechterlijke beslissing te onderwerpen aan welk voorstel geen gevolg gegeven is en de Gedeputeerde Staten bezwaar hebben gemaakt hunne medewerking te verleenen tot de door den Koning voor 1818 bevolen heffing van opcenten op de hoofdsommen der grondbelasting gebouwde en ongebouwde eigendommen (gedrukte Staten-notulen van 1819, blz. 148). Deze heffing is daarna op ’s Konings last door den Gouverneur bewerkstelligd. Dat deze opcenten-heffingen zonder eenigen rechtsgrond en in strijd met de Grondwet, zonder verzet, althans zonder processueelen strijd hebben kunnen plaats vinden, bewijst wel hoe in die dagen inde oogen der onderdanen het woord van den Koning een gezag had in kracht niet veel verschillende van dat van de wet. Inmiddels was het jaar 1819 aangebroken, waarin de Koning uitvoering gaf aan het reeds lang voorbereide plan om ingevolge art. 219 der Grondwet, een deel der rijkswaterstaatswerken in beheer over te dragen aan de Staten der provinciën. De daarvoor gevoerde briefwisseling, speciaal wat den financieelen kant der zaak betrof, gaf den Staten aanleiding op de noodzakelijkheid der erkenning der domaniale verplichting terug te komen. Die erkenning volgde eindelijk bij Kon. besluit van ZEEWERINGEN. veel misverstand vermeden zijn ') en men zou denkelijk ook tot het inzicht gekomen zijn, dat het Rijk niet had mogen volstaan met zijn aandeel in het onderhoud der dijksverdedigingswerken te betalen maar van den aan vang af ook had behooren bij te dragen in het onderhoud van het aarden lichaam. Wel is waar schijnt het, als men let op de letter der woorden van het Kon. besluit van 15 Mei 1830, no. 142, dat de jaarlijksche bijdrage van ƒ 18772.45 niet alleen wegens de verdedigingswerken (post- en paalwerk) maar ook wegens het onderhoud van het aarden lichaam gegeven wordt, maar dat dit niet de bedoeling is geweest volgt zeer duidelijk uit de geschiedenis der voorafgaande metingen, van de roeden posten paalwerk, naar welker lengte, voor zoover ten laste van het Domein komende, op den voet van / 12.50 per roede de bijdrage berekend is. Volgens het rapport der Commissie uit de Staten en den Directeur der Registratie, d.d. Juni 1827 uitgebracht, ter vaststelling van het bedrag der verplichte bijdrage van het domein, hetwelk ten grondslag is gelegd aan het Kon. besluit van 15 Mei 1830, is de som van f 18772.45 verkregen door de optelling van drie bedragen, n.l. I°. ƒ 17516.75 wegens den last van het geheele post- en paalwerk bij den verkoop van goederen aan de provincie verbleven; 2°. ƒ 1241 wegens 2/3 van den last van post- en paalwerk bij verkoop aan de provincie verbleven en 3°. ƒ14.70 doordien bij den verkoop van 49 grazen (onder de goederen sub 2° begrepen) mede het onderhoud van het aarden lichaam bij de provincie gebleven is, (49 grazen gerekend op roede dijkslengte, de roede op ƒ 1.50 jaarlijksch onderhoud). Dit laatste maakte het noodig, in het besluit van 1830, niet alleen van het post- en paalwerk, maar ook van het lichaam der dijken te spreken. Dat de domaniale panden van het aarden lichaam bij het Kon. besluit van 1826 overgedragen andere zijn dan de 91C0 *) Hoe verbasterend dit misverstand heeft gewerkt, blijkt vooral uit de in 1876 plaats gehad hebbende en in 1878 weder ongedaan gemaakte wijzigingen der reglementen voor de waterschappen Fivelingo, Duurswold, Vierburen, Oterdum en Oldambt, in verband met de gerezen vraag of de contributies der dijkplichtige landen na de terugneming der zeeweringen langs de Eems aan het Rijk of aan de provincie toekwamen. Vergelijk ook gedrukte Staten-notulen der zomerzitting van 1878, blz. 337 en de Memorie van Toel. op de begrooting voor 1879, blz. 22. ZEEWERINGEN. roede, waarmede de bedoelde verkochte 49 grazen geacht werden belast te zijn geweest, ligt voor de hand en blijkt behalve uit de lengte, uit de ligging der domeinpanden, die over de geheele uitgestrektheid der zeeweringen wederzijds Delfzijl zijn verspreid. ') In afwijking van de meening van Mr. van Loon (t. a. p. blz. 272) is daarom aan te nemen dat het Rijk vroeger (tot 1879), met uitzondering van gemelde roede, alleen gecontribueerd heeft wegens het aandeel van het domein in het post- en paalwerk en niet wegens het domaniaal aandeel in het onderhoud van het dijkslichaam. 2) Hoe is het nu met de verplichting der particuliere dijkplichtigen gegaan? Zooals reeds werd medegedeeld hebben deze dijkplichtigen over het jaar 1815 en volgende jaren, overeenkomstig de desbetreffende Kon. besluiten, contributies moeten bijdragen, waarvan het bedrag per gras, juk of deimt door Gedeputeerde Staten naar de benoefte werd bepaald. Bij de resolutiën (men zie o.a. die van 19 Juni 1816, no. 6 en 6 November 1817, no. 13), waarbij die bedragen werden vastgesteld, werd de invordering aan de Dijkrechten opgedragen met last, om bij gebreke van tijdige betaling, tegen de nalatigen te procedeeren op de wijze bij de directe belastingen gebruikelijk. Het zou zeker eene moeilijke taak zijn, de wettigheid van alle deze bestuursmaatregelen in bescherming te nemen, maar in die dagen maakte men het zich met die wettigheidsvragen niet al te lastig. En de invordering der contributiën leverde geen bezwaren op. Geen wonder trouwens, want zij werden tot zeer matige bedragen (10, 20 of 30 cents per gras) geheven. Dit werd echter anders, toen bij het hiervoren genoemde Kon. hesluit van 28 October 1820, no. 74, bepaald werd, dat inde kosten van onderhoud en herstelling der zeeweringen wederzijds *) Het tableau der domeinpanden is afgedrukt op blz. 219—221 der gedrukte Staten-notulen van 1819 en hunne herkomst toegelicht op blz. 228 v.v. Zij zijn voorts nauwkeurig omschreven inde acte van 16 Juni 1879 (Repertoire no. 85), omtrent de regeling van het onderhoud van het aarden lichaam der domeinpanden door de provincie. 2) Ware het anders, ware inde bedrage van f 18772.45 ook de betaling voor het onderhoud van het aarden lichaam begrepen, dan zou voor de overeenkomst van 1879 tot regeling der vergoeding voor het onderhoud der domeinpanden boven de steenglooiing alle aanleiding ontbroken hebben. ZEEWERINGEN. Delfzijl èn door het Rijksdomein èn door de particuliere dijkplichtigen zou moeten worden betaald f 12.50 per roede posten paalwerk. Van welke beteekenis deze verandering voor de dijkplichtigen was kan hieruit blijken, dat naar den maatstaf van f 12.50 per roede, het totaal hunner contributiën de som van f 11613.45 beliep en naar den maatstaf van 20 cents per gras ± f 2000. Intusschen hebben Gedeputeerde Staten op deze verhoogde heffing over de jaren 1820 en 1821 bij hunne resolutie van 8 October 1821, no. 27, op de gebruikelijke wijze de noodige orde gesteld, maarde daartegen van de zijde der dijkplichtigen ingebrachte bezwaren waren zoo algemeen en zoo klemmend, dat de Staten daarin aanleiding hebben gevonden bij hunne missive van 7 Januari 1822, no. 1, der Regeering in overweging te geven de contributie der particuliere dijkplichtigen terug te brengen tot 2Q cents per gras; dit was alzoo hetzelfde bedrag, dat over 1817 geheven werd en zooals gezegd, voldoende om daarmede een montant van ± f 2000 te verkrijgen. Dienovereenkomstig is bij Kon. besluit van 22 Juli 1822, no. 127, de jaarlijksche contributie der dijkplichtige landen tot het onderhoud der zeeweringen wederzijds Delfzijl, gesteld op 20 cents per gras. ') Wat de invordering betref, zou deze niet *) Volgens het Kon. besluit zou die contributie alleen betreffen het aandeel der dijkplichtigen in het onderhoud der dijksverdediginswerken, onverminderd hun aandeel in het onderhouden van het dijkslichaam. Dat aan dit (pandplichtig) onderhoud van het aarden lichaam nog lang de hand gehouden is kan uit het volgende blijken. Bij hun besluit van 23 Juni 1835, no. 25, hebben Gedeputeerde Staten het Dijkrecht van Vierburen nog aangeschreven om de vereischte maatregelen te nemen tot herstelling der defecte panden en om de pandplichtigen bij niet voldoende herstelling te vervolgen en tot herstelling te procedeeren. Bij besluit van 12 Juli 1836, no. 2 is, ingevolge voordracht van Gedeputeerde Staten van 5 Juli 1836, no. 13, een post van f 2500 op de begrooting gebracht ten einde daarmede tegemoet te komen aan de dijkplichtigen, wier onderhoudslast onbillijk bezwaard werd geacht, omdat de post- en paalwerken voor hunne panden verdwenen waren en nog geen steenglooiingen ter bescherming waren aangebracht. In 1846 zijn pandplichtigen onder Weiwerd gelast den dijk onder het Dijkrecht van dien naam, lang ongeveer 1540 ellen, die onder het profiel was gezakt, te verhoogen, welke verhooging echter door de provincie is geschied, omdat de djjkspanden door de belanghebbenden bij akte van 29 Mei 1846, aan de provincie waren overgedragen. Ingevolge Staten-besluit van 12 Juli 1864, no. 10, heeft de provincie het onderhoud van het djjkslichaam vanaf den Oostpolder tot Beppegat tegen eene afkoopsom overgenomen Door deze en soortgelijke maatregelen, is het onderhoud van het aarden ZEEWERINGEN. meerde dijkrechten maar naar de verdere bepalingen van het Kon. besluit, door de ontvangers der directe belastingen geschieden. Voor de invordering werd alleen nog in zooverre de medewerking der Dijkrechten gevorderd, dat zij jaarlijks de lijsten der dijkplichtige eigenaren hadden op te maken en in te zenden, welke lijsten alsdan door den Gouverneur werden executoir verklaard. ') Deze regeling, aan streng recht getoetst, even vitieus J) als de vorige, heeft tientallen jaren gewerkt, de contributies kwamen geregeld in, totdat een kink inden kabel kwam, doordien eenige dijkplichtigen, ingelanden van het inmiddels opgerichte waterschap Oldambt, de betaling weigerden en eene in rechten tegen hen ingestelde vordering bij vonnis der rechtbank van Winschoten, d.d. 24 Januari 1883, aan de provincie werd ontzegd, o.m. op dezen grond, dat de jaarlijks opgemaakt wordende lijsten rechtens geen bewijs van dijkplichtigheid opleverden. 3) De Staten hebben daarop de contributieverplichting der Oldambster dijkplichtigen door wijziging van het reglement voor Oldambt, bij besluit van 18 Juli 1883 (Prov. blad no. 53), naar het eerste onderdeel van het waterschap overgebracht, zooals zij reeds vroeger de verplichting der dijkplichtigen onder de andere dijkrechten ressorteerende ten laste hadden gebracht der waterschappen Duurswold, Fivelingo, Oterdum en Vierburen, waarin die dijkrechten bij de reorganisatie der waterschappen waren opgelost. Het oude dijksonderhoud der gronden, dijkplichtig aan de lichaam, vroeger ten laste van particuliere pandplichtigen (verg. ook gedrukte Staten-notulen van 1868, blz. 246) geleidelijk grootendeels ten laste van de provincie gekomen en, met de oplossing der dijkrechten inde tegenwoordige waterschappen, voor een ander deel ten laste der waterschappen gebracht. Verg. Prov. blad 1871, no. 54, art. 5, sub 2°. (Pivelingo). n » » 1871, „ 43, „ 5, „ 2°. (Duurswold). » » » 1863, „ 30, „ sb, al. 2. (Oldambt). , ’> Het een en ander is geregeld bij resolutie van Gedeputeerde Staten, a.d. i3 Augustus 1824, no. 24, gewijzigd by resolutie van 30 Januari 1826, no. 30 en die van 24 December 1827, no. 24, punt 16°. Zij was vitieus, omdat de Koning niet het recht had eenzijdig de geldelyke waarde der dijksverplichting vast te stellen, hoezeer die vaststelling ook in het voordeel der dijkplichtigen was, ten anderen omdat de Jvonmg en de Gedeputeerde Staten tot het geven der uitgevaardigde mvordenngsvoorschriften onbevoegd waren. 3) Vei'g- voordracht van Gedeputeerde Staten van 1 Juni 1883, no. 18 en de daarbij overgelegde processueele stukken. (Gedrukte notulen der zomerzitting van 1883, blz. 86,87). 5 ZEEWERINGEN. zeeweringen wederzijds Delfzijl, is alzoo, wat de dijksverdedigingswerken betreft, thans omgezet en vastgelegd in eene inden vorm geregelde en gedocumenteerde waterschapsverplichting. ') Door de betrokken waterschappen wordt dienvolgens jaarlijks aan de provincie betaald: door het waterschap Fivelingo f 779.55 n n „ Duurswold „ 275.35 n „ Yierburen „ 313.90 „ „ „ Oterdum „ 172.50 n n n Oldambt Iste onderdeel „ 448.10 f 1989.40 Hierboven werd reeds met een enkel woord gewag gemaakt van de tusschen het Rijk en de provincie aangegane door de Staten bij hun besluit van 9 Juli 1879, no. 5, bekrachtigde overeenkomst van 16 Juli 1879 strekkende om de formeele terugneming der bij Kon. besluit van 27 Mei 1876, no. 13, door het Rijk in beheer en onderhoud teruggenomen domeinpanden van het aarden lichaam van den zeedijk boven de steenglooiing met de daarop liggende steenen paden en daarop staande afsluitboomen en verder daarbij behoorende werken achterwege te doen blijven maar deze bij de provincie in onderhoud en beheer te doen blijven. Deze domeinpanden, zijn te omschrijven als volgt: Ten noordwesten van Delfzijl. 1. M. 59.32, bij het Beppegat, deel van het kadastraal perceel gemeente Bierum, sectie C, no. 623, thans no. 983. 2. M. 687.98, ten zuiden van het Beppegat, deel van het kadastraal perceel, gemeente Bierum, sectie C, no. 6, thans no. 992. 3. M. 20.45, verder zuidwaarts, deel van het kadastraal perceel, gemeente Bierum, sectie D, no. 752, thans no. 1. 4. M. 2543.22, bij Delfzijl, aansluitende aan den Steenenbeer, aldaar, gemeente Delfzijl, sectie A, no. 52, sectie B, nos. 6 en 617, thans 618 en 617, sectie C, nos. 891 en 908, zijnde het laatste nummer thans 1534. De voormalige kustbatterij, lang M. 101.04, no. 891, is hieronder begrepen. i) Deze mededeelingen en beschouwingen zijn ontleend aan een onder dagteekening van 19 Februari 1908 door den Griffier der Staten, Mr. Sybenga aan het college van Gedeputeerde Staten ter zakevan de rechtsverplichtingen met betrekking tot het dijksonderhoud uitgebracht rapport (lecta Gedep. Staten 28 Februari 1908, no. 127). ZEEWERINGEN. Ten oosten van Delfzijl. 5. M. 251.99, bij Delfzijl, weerszijden de sluis van het waterschap Duurswold, ten oosten der sluis van het Eemskanaal, gemeente Delfzijl, sectie D., no. 768, ged. en no. 682, thans no. 1841, ged. en no. 1987, ged. Het gedeelte van eerstgenoemd perceel is niet onder de domeinpanden begrepen maar wordt geacht inde plaatste treden van het geheele domeinpand, dat door de provincie vergraven werd voor het bouwen der sluis aan het Eemskanaal. 6. M. 1639.98, bewesten Oterdum, de Tuimeldijk, gemeente Delfzijl, sectie F, no. 439, ged., thans no. 583, ged., en no. 25, met M. 1894, den daarachter gelegen Domeindijk en de vleugeldijken, sectie F, no. 439, thans no. 583, ged., overig gedeelte, en no. 42, thans no. 465. 7. M. 9.61, beoosten Oterdum, gemeente Delfzijl, sectie G, no. 67. 8. M. 42.95, deel van het kadastraal perceel, gemeente Termunten, sectie A, no. 258. 9. M. 9.20, deel van het laatstgenoemde perceel. 10. M. 9.20, deel van het kadastraal perceel, gemeente Termunten, sectie B, no. 345, thans no. 640. De onder 7—lo genoemde panden liggen voorden Grooten polder. 11. M. 98.71, beoosten Termunterzijl, gemeente Termunten, sectie B, no. 529. 12. M. 9.20, gemeente Termunten, sectie B, no. 302. 13. M. 9.94, gemeente Termunten, sectie B, no. 307. De onder 11—13 genoemde panden liggen vóór den Kleinen polder. Naar de bepalingen van gemelde overeenkomst wordt zoo voor de onderhoudskosten als voor de herstelling van eventueele stormschade door het Rijk aan de provincie uitgekeerd eene som van f 544 en is voorts bepaald dat deze bijdrage zal verminderd worden indien te eeniger tijd de zeedijken geheel of gedeeltelijk binnendijken mochten worden of andere ingrijpende omstandigheden de onderhoudskosten belangrijk mochten doen verminderen. Wegens kosten aangewend ter zake van gewoon en buitengewoon onderhoud van 1 Augustus 1876 (den dag van terugname der werken ingevolge het K. B. van 27 Mei 1876, no. 13) tot on met den 31 December 1878 is door het Rijk aan de provincie ineens betaald eene som van ƒ 6813.23. ZEEWERINGEN. Ten slotte werd bij gemelde overeenkomst vastgesteld, dat, wanneer tengevolge van de ondervinding opgedaan bij den storm van 30/31 Januari 1877, het aarden lichaam door de provincie naar een voor het geheel vastgesteld ontwerp mocht worden verzwaard of verhoogd, de kosten van die verhooging en verzwaring, voor zoover de hier boven genoemde dijksdeelen betreft, door het Rijk zullen worden gedragen, behoudens de voorafgaande goedkeuring der ontwerpen door de Regeering. Dientengevolge heeft het Rijk tot de kosten van verzwaring en verhooging der zeeweringen wederzijds Delfzijl, welke plaats hebben gehad ingevolge het besluit der Staten van 13 Nov. 1878, no. 9, voorzoover de domeinpanden betreft, blijkens de provinciale rekeningen, bijgedragen in 1881 een bedrag van f 686.40, in 1886 f 11919.71, in 1887 f 362.76, in 1888 f 87.465, in 1892 f 56.73* en in 1893 ƒ542.79. DE DALLINGEWEERSTER OF DOLLARDDIJK, waarin de Fiemelsluis. De Dallingeweerster of Dollarddijk; 1. van den provincialen zeedijk bewesten de Fiemelsluis tot den dijk van den Johannes Kerkhovenpolder is de dijk zeewaterkeerend. Deze dijk is lang M. 1252, ten oosten en ten westen van Fiemel, na aftrek van M. 120, wederzijds en over de Fiemelsluis, welk gedeelte met de sluis in onderhoud is bij het waterschap de Vereeniging. Over de eerste M. 240 is de kruin hoog M. 5.60 + W.P. en breed M. 2.00. Het buitenbeloop is beschermd door eene steenglooiing met kapwerk, reikende tot M. 4.60 + W.P. en lang over het midden van de kap M. 256. De steenglooiing bestaat tot de hoogte van M. 2.98 +- W.P. uit met beton ingegoten Noordschen steen en daarboven uit basalt; zij heeft een beloop van 3.2 op 1. Zoowel de glooiing van Noordschen steen als de basaltglooiing is gedeeltelijk met beton ingevuld. Het aaiden buitenbeloop (van M. 4.30 tot M. 5.60 -j- W.P.) is 4 op 1; het binnenbeloop 2 op 1. Over de volgende M. 220 lengte is de dijk hoog M. 5.00 + W.P.; kruinsbreedte M. 2.00; buitenbeloop 3'/2 en binnenbeloop 2 op 1. ZEEWERINGEN. De sluis is gebouwd in 1863 en in sommige deelen reeds weder vernieuwd. 2. Van de aansluiting aan den dijk van den Johanneskerkhovenpolder tot den scheidingspaal staande op M. 67 ten zuiden van de as der uitwateringsluis van den Reidewolderpolder, lang 3445, gemiddeld hoog M. 4.13 -f- W.P., de kruinsbreedte M. 2.00 tot M. 2.95, het buitenbeloop gemiddeld 3 en het binnenbeloop gemiddeld 22/s op 1. De binnenberm is breed van M. 5.00 tot M. 7.00. Beide genoemde dijksgedeelten zijn in onderhoud bij het Rijk. 3. Van den bovenvermelden scheidingspaal tot aan de aansluiting aan den Finsterwolderpolderdijk, lang M. 373, is de dijk slaperdijk en heeft ongeveer dezelfde afmetingen als het boven sub 2. omschreven gedeelte. Het onderhoud van dit gedeelte is ten laste van den eigenaar. DE ZEEDIJK VAN DEN JOHANNESKERKHOVENPOLDER, waarin eene afvoerbuis. De dijk loopt vanaf de aansluiting aan den Dallingweersterdijk tot aan den Reiderwolderpolderdijk en is lang M. 3925. 1. M. 400, vanaf gemelde aansluiting tot aan den hoek waar de kiinkerstapeling een aanvang neemt. De kruinshoogte is M. 5.40 + W.P., de breedte M. 0.50; de glooiing van het buitenbeloop 3'ƒ2 op 1, van het binnenbeloop 2op 1. Het buitenbeloop wordt tot eene hoogte van ongeveer M. 0.20 W.P. beschermd door eene kiinkerstapeling. 2. M. 850, van gemelden hoek tot aan den zoogenaamden inlaagdijk. De kruinshoogte is M. 5.30 -j- W.P., de breedte M. 0.50. Het buitenbeloop bestaat van de slikken M. 0.25 W.P. tot gemiddeld M. 1.55 + W.P., met een beloop gemiddeld van ruim l’/4 op 1, uit eene kiinkerstapeling; van den bovenkant der stapeling tot de kruin is het beloop ruim 3 '/s op 1, welke boven de stapeling over eene breedte van M. 5.00 tot gemiddeld M. 2.70 -j- W.P. beschermd wordt door zoo goed mogelijk aan elkander gelegde stukken Bentheimer steen. De voet der kiinkerstapeling wordt beschermd door eene op de slikken gelegde laag rijswerk ZEEWERINGEN. plan van indijking der Lauwerzee in verband met de verbeterde afstrooming van het boezemwater in Friesland en Groningen. Yoorgesteld werd de scheiding der bergboezems van Friesland en Groningen te laten vervallen en eene stoombemaling in te richten van Frieslands boezem op de Zuiderzee met het oprichten vaneen stoomgemaal en het bouwen van eene nieuwe schutsluis te Zoutkamp. Het bezit vaneen gemeenschappelijken bergboezem voor beide provinciën werd voordeelig geacht. Daarbij werd op den voorgrond gesteld dat de Friesche sluizen op dien bergboezem niet zouden mogen loozen zoodra de waterstand daar van 15 Maart tot 15 October de hoogte van M. 0.15 + Wk.P. had bereikt en inde overige maanden zoodra die stand M. 0.20 boven dat peil was. De vraag of de beperking van de loozing van Friesland op den gemeenschappelijken bergboezem in het geval van bemaling op de Zuiderzee voor den waterstand van Frieslands boezem bezwaar zoude geven werd, uiteen zuiver technisch oogpunt beschouwd, ontkennend beantwoord. Het plan der Commissie steunde dus op de volgende grondbeginselen : Gemeenschappelijke bergboezem inde Lauwerzee voor Friesland en Groningen; stoombemaling voor Friesland op de Zuiderzee, (nabij Tacozijl), ter verdeeling van de loozing naar twee zijden en ter besparing van kosten voor den aanleg van de toevoerkanalen in Friesland naar den bergboezem. Onbeperkte loozing van Friesland en Groningen op den bergboezem, voor zoover de kaden van de Lauwerzeepolders dit toelieten. Stoombemaling voor Groningen te Zoutkamp, ook in werking te stellen bij te geringe vrije loozing, waardoor onbeperkte loozing voor Friesland mogelijk werd. Als hoofdafmetingen enz. werden daarbij aangenomen: Wijdte van de sluizen inden afsluitdijk M. 103. Grootte van den gemeenschappelijken bergboezem M. 1600 op Wk.P. Peil van den gemeenschappelijken bergboezem Wk.P. Profiel (aan het benedeneinde) van het kanaal Bergumermeerbergboezem: Ml 170 beneden den gemiddelden stand. LAUWEBZEE. Stand van den bergboezem waarbij geene loozing meer mag plaats hebben M. 0.75 -f- Wk.P. Vermogen van de stoomgemalen nabij Tacozijl 750 W.P.K. en voor dat te Zoutkamp 193 W.P.K. De kosten der bedijking en bijkomende werken werden geraamd op f 12.316.500. ') De binnen te dijken gronden besloegen eene oppervlakte van H. 4958 waarvan de voor verkoop vatbare gronden H. 4837 op eene verkoopwaarde van f 2.600.000 werden geschat en de kosten van verkaveling op f 826.000. Als voordeelen van het plan van indijking mochten worden genoemd, behalve het belang der visscherij, het opheffen van de bezwaren verbonden aan het voor de afwatering en scheepvaart op voldoend profiel onderhouden der geulen inde Lauwerzee, de verbetering van de scheepvaartwegen van Zoutkamp naar de Dokkumer nieuwe Zijlen en naar de Noordzee, het mindere onderhoud der om de Lauwerzee gelegen zeedijken en de meerdere veiligheid der aangrenzende provinciën, nu deze dijken slaperdijken werden, de verbetering van de verbinding tusschen twee belangrijke deelen der beide provinciën, de verhoogde productie der om de Lauwerzee gelegen kweldergronden en de verhooging der welvaart, die uit de beschikbaarstelling en de bebouwing der ingedijkte gronden zal voortvloeien. De resultaten van het grondig onderzoek inde rapporten neêrgelegd en het overleg in herhaalde samenkomsten schonk de Gedeputeerde Staten van beide provinciën de overtuiging dat, wanneer aan dein 1895 gestelde eischen zulke groote kosten waren verbonden, men zich met minder krachtige loozingsmiddelen tevreden zoude moeten stellen. Van de zijde van J) Afsluitdijk f 4.420.000 Sluizen met steenen buitenhoofd „ 1.811.500 Geulen inde Lauwerzee „ 845.000 Versterking van den Westpolderzeedjjk „ 50.000 Risico „ 500.000 Stoomgemaal voor Oost- en West-Dongeradeel . . . „ 160.000 Verruiming der toevoerkanalen in Friesland . ... „ 1.270.000 Stoombemaling nabij Tacozijl „ 1.900.000 Werken te Zoutkamp „ 1.160.000 Verruiming der kanalen in Groningen „ 100.000 Vluchthaven binnen en buiten den afsluitdijk. . . . „ 100.000 Totaal ... ƒ 12.316.500 LAUWERZEE. HET ZOOGENAAMDE MUNNIKEZIJL VEST. De landen gelegen tusschen het tegenwoordige waterschap Westerkwartier en de Lauwers voerden het water sedert overoude. tijden af door de Munnikezijl en vormden het zoogenaamde Munnikezijl vest, zooals het dikwijls werd genoemd. ') De oudste bekende oorkonde, later zijlbrief geheeten, is een contract tusschen den Abt van Gerkesklooster met zijn convent en de ingezetenen van Ruigewaard, Lutkegast, Doezum en Opënde van 21 Mei 1543, bevestigd bij een Reversaalbrief van Stadholder en Hooftmannen der Stad en Ommelanden van 25 Juli 1545, tot oplossing der twisten en moeilijkheden, die toen reeds bestonden. Het convent verplicht zich daarbij de toen onlangs nieuw gelegde Munnikezijl ten eeuwigen dage te onderhouden en ook het diep en de wateringen buiten en binnen de Zijl, voorzoover de landen van het convent daarlangs gelegen zijn. Daartegen nemende gemelde ingezetenen de verplichting op zich zijlschot te betalen, sommige werken aan te leggen, de waterkeeringen in orde te houden en vreemd water te keeren. De Staten van Friesland beschouwden zich later als te zijn getreden inde rechten en verplichtingen van den Abt en het convent van Gerkesklooster. De zaken schijnen in het begin der vorige eeuw wederom in een verwarden toestand te zijn geweest en de Staten van Friesland voerden daaromtrent onderhandelingen met de Staten van >) Rapport aan Q-edep. Staten van Friesland door den archivaris te Leeuwarden, J. van Leeuwen, d.d. 24 Februari 1844. Oud Archief van Friesland. Advies van den archivaris der provincie Groningen aan Gedep. Staten d.d. 24 September 1855. Voordracht van Gedep. aan de Staten van Groningen, Wintervergadering 1891, Notulen blz. 48. Afdeeling 11. Stad en Lande, die in 1740 hebben geleid tot eene overeenkomst door de laatstgenoemde Staten goedgekeurd den 22 Juni van dat jaar. Die overeenkomst hield in, dat: I°. de oude zijlbrieven van 1545 en 1551 tusschen den Abt van Gerkesklooster c.s. en de hovelingen, heerschappen, eigenerfden en gemeene ingezetenen van de Ruigewaard, Lutkegast, Doezum en Opende, alsmede van Sebaldeburen en Grootegast opgerigt, wederzijds tot een rigtsnoer zouden verstrekken om zich voortaan dezen aangaande daarnaar te reguleren; 2°. de Staten van Friesland uithoofde van dien zich belasten met het onderhoud der Munnikezijl en het graven der buitenen binnenrijt tot aan de Visvlieterbuiren onder genieting van de jaarlijksche recognitie, welke de voorschr. kerspelen tot nu, kracht genoemde zijlbrieven, hebben voldaan en verpligt zijn te betalen; 3°. de Staten van Stad en Lande op zich nemen dat door de des incumberenden van deze provincie de noodige dijken en verlaten tot afkeering der vreemde wateren zullen worden bezorgd; 4°. op ieders kosten, die van Friesland op de waterkeeringen en die van deze provincie op de Munnikezijl, inspectie zullen mogen nemen en in cas van het eene of het andere defect mogt worden gevonden, dat daarover wederzijds aan de Heeren Gedeputeerden zal worden geschreven. Tot de uitvoering dezer overeenkomst besloten de Staten van Stad en Lande den 19 Juli 1740 dat er een dijk of waterkeering zoude worden gelegd van Cuisemer ') tot Grijpskerk langs het Wolddiep en zulks door de zeven karspelen, Ruigezand, Lutkegast, Doezum, Opende, Sebaldeburen, Grootegast en Visvliet te betalen grasgrasgelijk voor deze eerste maal zonder consequentie voor het toekomende. Vijftien jaar later wordt door de Staten van Friesland ernstig aangedrongen op de verbetering van de uitwateringen en waterkeeringen. De Staten van Stad en Lande erkenden, blijkens de Staatsresolutie van 17 Juli 1755, dat de toestand dringend verbetering behoefde. In die vergadering kwam het Rapport ter tafel der Commissie, die getracht had „door vriendelijke inductiën en ’) Cuisemer heet thans nog een gehucht ten zuiden van Oldekerk, ten oosten van het Wolddiep. MUNNIKEZIJLVEST. persuasiën” partijen ten gemeenen nutte te vereenigen. Dit was dan ook meerendeels gelukt. Enkele moeilijkheden zijn later opgelost. De dijken werden hersteld, de wateringen gegraven, maar eene definitieve regeling van het onderhoud kwam niet tot stand. Bij brief van 1 Maart 1773 verzochten de Staten van Friesland weder dat die van Stad en Lande de noodige order mochten stellen dat „door diegeene, die daartoe verpligt zijn, de waterkeeringen, die tot afweerdinge van de vreemde wateren na de Munnikezijl moeten dienen en dus de dijk die loopt tusschen die en de Commerzijl werde vernieuwt en de deuren in het vallaat bij de G-aarkeuken wederom bruikbaar gemaakt om het water naar Friesland afvloeiende te kunnen afkeeren.” De Commissie uit de Staten rapporteerde inde vergadering van 25 Mei 1773, dat zij over de vervallen waterkeering de volmachten der betrokken karspelen had verstaan; dat sommige karspelen zich bereid hadden betoond, doch andere niet; dat dus door den Hove provinciaal over de gegrondheid dier weigering zal moeten worden beslist, doch dat zij voorstelt om hangende die beslissing de waterkeering in orde te doen maken zonder eenige consequentie en ter zijner tijd na de uitspraak de penningen te repeteeren van de daartoe verplichte karspelen. Dienovereenkomstig werd door de Staten besloten. De decisie van het Hof volgde eerst 12 Mei 1792. Zij luidde: dat het onderhoud der waterkeering tusschen de Munnike en Commerzijlen, strekkende van de poel te G-rijpskerk voorbij de Gaarkeuken tot aan de Jouwer onder Sybaldebuiren met hetgeen daartoe behoord zal zijn ten laste van alle de landerijen in deeze Provincie gelegen door de Munnikezijl uitwaterende grasgrasgelijk, zooals inde respectieve verpondingen dezer Provincie zijn aangeslagen; dat mitsdien ook de kosten door de Heeren Staaten tot diens reparatie en in staat stelling in den jare 1773 geimpendeert mitsgaders de kosten door de Bourrichteren en volmagten van eenige Carspelen op authorisatie van den Hove gedebourseerd ende verdere kosten over deezen aangewend door dezelve landen op dienzelven voet zullen worden gedragen; dat voorts het opzicht van deeze gemelde waterkeering werd gedemandeerd aan de volmachten der Carspelen, daartoe alle drie Jaaren uit jeder Carspel een te verkiezen, onverkort echter de nadere Dispositie van Zijne Doorluchtigste Hoogheid MUNNIKEZIJLVEST. den Heere Prince Erfstadhouder opzichtelijk de schouwbaarheid van deze waterkeering. Inde Verzameling van Reglementen van Princes Anna van 1755 komt omtrent het Munnikezijlvest niets voor. Na de invoering der Staatsregeling van 1798 kwam het onderhoud der Munnekezijl ten laste van het Rijk en dit is sedert aldus gebleven. In eene Memorie van den Landdrost van het Departement Groningen aan den Koning Lodewijk Napoleon van Juni 1808 wordt het Zijlvest beschreven als volgt: „Zijlvest of Uitwatering van eenige dorpen gelegen nabij de grenzen van Friesland. Hieronder behooren de landen onder de dorpen Grijpskerk, Visvliet, Lutjegast, Grootegast, Doezum en Opënde. De kosten van onderhoud van de Munnikezijl worden door het bestuur van Friesland van den Lande gepetitioneerd. Volgens oude conventie betalen de landen in Groningen gelegen, welke door de Zijl uitwateren, jaarlijks per gras aan een der landskantoren in het Departement Friesland.” In 1808 schijnt er dus nog een zeker bedrag per gras voor het onderhoud der Munnikezijl te zijn betaald. Hoe lang die betaling nog heeft plaats gehad blijkt niet, maar in het Rapport van 1 Juli 1855 eener Commissie uit de Staten van Friesland wordt vermeld dat de betaling dier jaarlijksche bijdragen sedert meer dan dertig jaren niet is gevorderd noch betaald. Uit dit alles blijkt dat er inderdaad in dezen vaneen Zijlvest, zooals die in dit gewest waren ingericht, geen sprake is geweest want een centraal gezag en bindende regels voor het geheel ontbraken. Het toezicht was bij de Staten van beide provinciën. Het gevolg is dan ook blijkbaar geweest dat het toezicht, vooral aan de zijde van Groningen, zeer veel te wenschen overliet en dat men zich alleen aan de zaken weder eens gelegen liet liggen indien Friesland klaagde. Inden loop dezer eeuw zijn deze ongeregelde toestanden hier en daar verbeterd door het oprichten van polders en waterschappen, terwijl de gemeenten enkele verplichtingen der oude karspelen hebben overgenomen, maarde onderhoudsplicht van sommige kanalen is ook thans nog niet geregeld. De landen nu, die vroeger het zoogenaamde Munnikezijlvest uitmaakten, gelegen tusschen het waterschap Westerkwartier MUNNIKEZIJLVEST. en den Hoogen dijk ten oosten en de Lauwers ten westen, voeren met den Nieuwen Ruigezandsterpolder en een gedeelte van den Ruigezandsterpolder ook thans nog het water op Frieslands boezem af en verder door de Munnikezijl langs de Munnikezijlsterrijt naar de zoogenaamde Friesche sluis op de Lauwerzee. Het verlaat te Stroobos, dat vroeger het Hoendiep van het Friesche water scheidde, is opgeruimd in 1864. Dein de provincie Groningen gelegen gronden, die op de Munnikezijl uitwateren, beslaan eene oppervlakte van H. 8334. Met den Nieuwe Ruigezandster polder, groot H. 365 en ongeveer H. 220 van den Ruigezandster poldervoeren dus ongeveer H. 8919 in dit gewest het water op de Lauwerzee af. Het peil van den boezem is het Friesche zomerpeil = M. 1.28 -r- W.P. Van de landen ten zuiden van het Hoendiep wordt het water hoofdzakelijk door de Lauwers, de Doezummertocht en de Lutjegastertocht op dat kanaal ten westen van de sluis te Gaarkeuken gebracht. De Doezummertocht is in onderhoud bij het waterschap Doezum, en Opende. Het oude riviertje de Lauwers ontspringt bij Surhuisterveen. Het vormt de grens tusschen Groningen en Friesland en valt bij Stroobos in het Hoendiep. De onderhoudsplicht is voor dit gedeelte der Lauwers niet geregeld. Het Hoendiep van Gaarkeuken tot Stroobos wordt onderhouden door de provincie Groningen op dezelfde afmetingen als het in het waterschap Westerkwartier gelegen gedeelte van dat kanaal. Van het Hoendiep wordt het water door het Visvlieterdiep, de Lauwers en de Oude Vaart naar de Munnikezijl gevoerd en van daar door de Munnikezijlsterrijt naar de Friesche sluis. Het Visvlieter of Besheersdiep, lang ongeveer M. 3500, valt ten noorden van Visvliet inde Lauwers. Inde bovenvermelde oorkonde van 1548 was het onderhoud van het Visvlieterdiep geregeld en gebracht ten laste van Ruigewaard en Lutjegast. Dit onderhoud schijnt daarna behoorlijk te zijn behartigd totdat er inde 18de eeuw moeilijkheden ontstemden. Blijkens de boven aangehaalde Resolutie van 17 Juli 1755 werd erkend dat de toestand verbetering behoefde. MUNNIKEZIJL VEST. M. 3.28 -f- W.P. en met wederzijdsche beloopen van I'/, op 1.2) De laatste M. 2000 der Munnikezijlsterrijt tot de Friesche sluis zijn met de sluis en de buitengeul in onderhoud bij het Rijk. Dit gedeelte is diep M. 4.64 -f- W.P., breed inden bodem M. 28.50, met taluds van 2 */2 op 1. De oostelijke kanaalboord wordt beschermd door eene puinglooiing lang M. 2230. De hoogte van den bovenkant dier glooiing is gelegen op ongeveer M. 0.41 -f- W.P. en die van den teen op M. 1.13 -f- W.P., terwijl de helling ongeveer 3 op 1 is. De westelijke boord van het kanaal wordt niet door het Rijk onderhouden. De Friesche sluis inden afsluitdijk van Nittershoek naar Zoutkamp is wijd M. 6.00 met twee buiten- en twee binnenvloeddeuren en twee ebdeuren. De bovenkant van den slagdrempel ligt op M. 3.34 -i- W.P. De geul buiten de sluis naar de groote geul buiten de sluis te Zoutkamp is lang M. 220. Op deze gronden, die voor een groot deel worden bemalen, worden de volgende waterschappen en polders gevonden: De Nieuwe Ruigezandsterpolder. Waterschap de Vereeniging. n de Lauwers te Grijpskerk. „ de Oude Leij. » de Westerhornermolenpolder onder Grootegast. „ de Besheerpolder. de Hilmahuisterpolder. „ de Westzandemerpolder. „ de Lutjegastermolenpolder. „ de Lauwers te Grootegast. De van der Veenpolder. Waterschap Bombay. De Rijpma’s polder. Waterschap de Sebaldebuurstermolenpolder. „ de Grootegastermolenpolder. „ de Zuidpolder. „ de Martinuspolder. „ Doezum en Opende. Het Dijkrecht van Visvliet. x) De kosten van de verbetering der Lauwers door Friesland in 1882 tot stand gebracht bedroegen ƒ801.892. MüNNIKEZIJLVEST. DE NIEUWE RUIGEZANDSTERPOLDER. GEMEENTEN OLDEHOVE EN KOLLUMEKLAND EN nieuwkruisland (Friesland). Het gebied van dezen in 1877 bij de afsluiting van het Reitdiep ingedijkten polder is besloten tusschen de verlengde Munnikezijlsterrijt, den afsluitdijk en den Munnikezijlsterpolder (Friesland). De noordelijke en oostelijke dijken van laatstgenoemden polder zijn voor een deel vergraven en de afwatering heeft plaats gedeeltelijk op de Munnikezijlsterrijt, gedeeltelijk op de na te melden bermsloot langs den afsluitdijk en zulks niet op grond eener overeenkomst, maar omdat die landen vóór de afsluiting van het Reitdiep het water op de buitengronden loosden. De Nieuwe Ruigezandsterpolder is groot ongeveer H. 540 waarvan H. 365 onder de gemeente Oldehove gelegen aan de gemeente Groningen behooren en H. 175 inde friesche gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland aan verschillende eigenaren. De gronden wateren af gedeeltelijk vrij naar de Munnikezijlsterrijt, gedeeltelijk dooreen pomp met klep, die zich sluit wanneer het water in het hoofdkanaal hooger wordt dan het polderpeil, en gedeeltelijk naar de bermsloot langs den afsluitdijk dooreen duiker met schuif. In die bermsloot even ten zuiden der friesche sluis bevindt zich oen sluisje waardoor het water inde Munnikezijlsterrijt wordt geloosd. Dit sluisje is breed M. 2.50, de hoogte der muren M. 3.50, terwijl de slagbalk ligt op M. 2.58 W.P. Het heeft een paar buitenwaterkeerende deuren, welke zich openen wanneer bij strooming met de friesche sluis het water inde Munnikezijlsternjt beneden het polderwater afstroomt. Door deze inrichting kan het water inden polder meestal lager worden gehouden dan het kanaalpeil, omdat door de onmiddellijke nabijheid der friesche sluis het water dadelijk wordt afgevoerd. Bij eene opneming op 28 September 1897 was de waterstand inden polder M. 0.14 —• friesch zomerpeil = M. 1.43 -4- W.P. Het onderhoud van het sluisje inde bermsloot is ten laste van de gemeente Groningen terwijl de bermsloot door de provincie wordt onderhouden. Volgens het plan der afsluitingswerken van het Reitdiep zou MUNNIKEZIJLVEST. de afwatering der gronden plaats hebben dooreen duikersluisje inden afsluitdijk; ofschoon geheel voltooid werd dit werk door den geweldigen storm van 1877 dermate vernield dat aan herstelling niet te denken viel. Met de gemeente Groningen werd toen overeengekomen om de bedoelde gronden te doen afwateren door middel van het thans inde bermsloot gelegen sluisje. De provincie is echter verplicht om, indien de afwatering door het sluisje door derden wordt belemmerd of indien de polder er niet meer door mocht kunnen afstroomen tot een peil van minstens M. 1.00 —■ W.P., den polder eene afwatering op het Reitdiep te verschaffen door middel eener grondpomp met klep onder de Munnikezijlsterrijt door, ten ware partijen overeen ander middel ') van afwatering mochten overeenkomen. WATERSCHAP DE VEREENIGING. O = M. 1.90 GEMEENTE GRIJPSKERK. P = M. 1.99 -r- W.P. Dit waterschap omvattende de gronden onder de zoogenaamde Noorder- en Zuiderwaarderrijt, werd opgericht en gereglementeerd bij Staten-Besluit van den 23 November 1870 (P.B. 1871, no. 6). Een nieuw Reglement werd vastgesteld bij Statenbesluit van 18 Juli 1905 (P.B. no. 54) waarbij het waterschap tevens werd vergroot. Het waterschap, groot H. 1252.94.51, grenst: ten noorden aan den buitenteen van den dijk van Kommerzijl naar Munnikezijl, den Hoogen dijk genaamd, in onderhoud bij de aanzwettende landen in dit waterschap gelegen; ten oosten aan den kunstweg over den Oudendijk, in onderhoud bij de provincie, tot aan het dorp Niezijl; ten zuiden aan den Rijksstraatweg tot aan den Oudendijk ten westen, behoudens eenige perceelen bij de Nie, die tot het waterschap de Oude Ley behooren en afgesloten worden door pendammen, in onderhoud bij de gemeente Grijpskerk; ten westen, van nabij Visvliet tot Pieterzijl, aan den buitenteen van den Oudendijk ten oosten van het Zijldiep, aan den kunstweg naar Pieterzijl bovenvermeld, terwijl verder de !) Zie Statennotulen Zomervergadering 1878, blz. 26. MUNNIKEZIJL VEST. grens gevormd wordt dooreen kadijk tot Munnikezijl, langs het Zijldiep, bij dit waterschap in onderhoud, aansluitende aan den Hoogen dijk bovengenoemd. De waterloozing heeft plaats dooreen sluisje en dooreen molen. Het sluisje loost op de Lauwers, dicht bij Munnikezijl. Dit sluisje is wijd inden dag M. 3.85. De slagdrempel ligt op M. 2.39 -f- W.P. Bij de oprichting in 1905 vaneen windwatermolen aan de westelijke waterschapsgrens werd een dergelijk sluisje bij Pieterzijl afgesloten. De molen slaat uit op het Zijldiep en heeft eene vlucht van M. 28; hij werkt op twee vijzels, waarvan de eene eene middellijn heeft van M. 1.60 en het water kan opvoeren van M. 1.99 -4- W.P. tot M. 0.09 W.P.; de andere heeft eene middellijn van M. 1.80 en kan het water opvoeren van M. 1.99 h- W.P. tot M. 0.24 W.P. Even ten oosten van het punt waar de grindweg naar Munnikezijl aan den weg Kommerzijl—Pieterzijl aansluit ligt door laatstgenoemden weg een steenen duiker, welke uitwatert in eene sloot langs den bovengenoemden slaperdijk en den grindweg naar Munnikezijl loopende, welke sloot met de Lauwers in open gemeenschap is. De duiker hoog onder het gewelf M. 0.80, wijd M. 1.00, ligt met den bovenkant vloer op M. 1.68 -h W.P. en is aan den buitenkant met eene klep gesloten. Genoemde sloot wordt niet meer onderhouden en is dientengevolge zeer verondiept, zoodat de afwatering langs dezen weg van weinig beteekenis meer is. Het peil wordt door Gedep. Staten, op voordracht van het bestuur, bepaald wat echter nog niet geschied is. Er wordt afgestroomd op Friesch peil =M. 1.28 W.P., waarbij zooveel mogelijk partij wordt'getrokken van het verval °P de Lauwers door de ligging nabij de uitwateringssluis op de Zoutkamp. Op algemeene kosten worden onderhouden de bovenvermelde afsluiting van den buiten waterstaat, de molen enz., de hoofdwateringen met de daarin gelegen duikers, pompen en het sluisje, een en ander omschreven in art. 4 Regl. Tot de kosten wordt door alle gronden bijgedragen naar de uitgestrektheid, doch bouwland betaalt dubbel zooveel als groenland. Bouwland tot groenland gebracht, zal eerst na vierjaren MUNNIKEZIJL VEST. onder groenland worden gerekend, doch groenland tot bouwland gebracht, wordt terstond als bouwland aangeslagen. ‘) Deze bepaling, door de ingelanden verlangd, heeft aanleiding gegeven tot groot verschil van gevoelen, zoowel inde vergadering der Staten als bij de Hooge Regeering, omtrent de wijze waarop het Grondreglement voor de waterschappen in deze provincie moest worden opgevat, als eene onverbrekelijke Grondwet dan wel als eene leiddraad bij het samenstellen der waterschapsreglementen. De laatstvermelde opvatting behield ten slotte de overhand en, nadat tweemaal ’s Konings goedkeuring aan de Statenbesluiten waren onthouden, hebben de Staten toegegeven. Vrijdom van lasten wordt slechts verleend aan het eenig grondbezit beneden 15 are. De lasten bedroegen in: 1904/s voor bouwland f 1.60, voor groenland f 0.80 1905/e „ „ „ 3.00, „ „ „ 1.50 1906/7 „ „ „ 4.00, „ „ „ 2.00 190 7/8 n n » 3.00, „ „ „1.50 Het bestuur bestaat uit vijf leden. WATERSCHAP DE LAUWERS TE GRIJPSKERK. GEMEENTE O. = M. 1.61. GRIJPSKERK. P. = M. 1.63 ~ W.P. Het waterschap werd opgericht bij Statenbesluit van 13 Juli 1870, (P. B. no. 60) en het Reglement vastgesteld den 12 Juli 1871, (P. B. no. 92). De grootte is H. 137.98.62. Het grenst ten noorden en ten westen aan de Lauwers, zijnde de kade langs die watering in onderhoud bij dit waterschap; ten oosten en ten zuiden vanaf de Lauwers, even ten westen van den Hoogen Dam, aan den weg naar Munnikezijl in onderhoud bij den eigenaar, vervolgens aan den grindweg van Pieterzijl naar de Friesche grenzen, bij de gemeente Grijpskerk in onderhoud, en aan het Zijldiep, met uitzondering van eenige perceelen ten westen van dat diep gelegen. De kade langs dat *) Zie de notulen der Zomer- en Wintervergaderingen der Staten van 1868, 1869 en 1870. MUNNIKEZIJLVEST.