■«lailSfflpiÉ™ 1 I V.GOB LEIDER* BOEKJE I flli/i3//&WGEw 7320 5964 LEIDERSBOEKJE 1931 UITGAVE VAN DE VRIJZINNIG CHRISTELIJKE JEUGD CENTRALE SECRETARIAAT: NIEUWE GRACHT 27 – UTRECHT 407 LEIDERSBOEKJE VAN DEN VRIJZINNIG CHRISTELIJKEN JONGEREN BOND Dit boekje is bedoeld voor hen, die op een of andere wijze leiding geven in afdeelingen, gewestelijke besturen en commissies van den V.C.J.B. Dit betreft zoowel de meer geestelijke leiding, als het practische werk inden vorm van clubwerk en Zondagsschool-onderricht. Reeds langen tijd bestond behoefte aan een leidraad met vooral practische en zakelijke gegevens. Op de jaarvergadering in 1930 werd het definitieve besluit tot uitgave genomen Wij verheugen ons thans het boekje aan den Bond te kunnen aanbieden, inde hoop, dat het zal blijken een steun te zijn bij het werk, hetwelk de afdeelingen in steeds grooteren omvang gaan verrichten. Tweeërlei gegevens zijn in dit boekje verwerkt. Voor het vormen van leiders is het allereerst noodig dat deze eenigszins op de hoogte komen van de geestelijke stroomingen waaruit de beweging, welke zij mede te leiden hebben, ontstaan is en gevoed wordt. Ook dienen zij op de hoogte te zijn met de geschiedenis en de organisatie van hun eigen beweging. Om deze redenen begonnen wij dit boekje met twee hoofdstukken, waarin het Vrijzinnig Protestantisme in verleden en heden, de Vrijz. Jeugdbeweging, de V.C.J.C. en de V.C.J.B. zelf, behandeld worden. In het eerste hoofdstuk komen enkele gedeelten voor, welke wat moeilijker zijn dan de overige deelen. Men schrikke hier niet door terug en leze vooral het eerste hoofdstuk rustig en bij gedeelten. Het kan geen kwaad als men ~er eens op werkt”; het onderwerp rechtvaardigt dit ten volle. Évenzeer was het noodig de leiders in te lichten over doel en richting van hun werk in gewest en afdeeling. Wij hebben getracht hier behalve algemeene aanwijzingen ook vele practische gegevens te verschaffen. De twee laatste hoofdstukken spreken voor zichzelf. Een VOORWOORD. handleiding voor clubwerk was hard noodig nu steeds meer afdeelingen zich hiermee gaan bezig houden. Een lijst met de meest noodige inlichtingen besluit het geheel. Inde maandkalender zijn enkele open ruimten gelaten voor notities. Aan het einde zijn enkele blanco bladzijden eveneens voor aanteekeningen. Ons werk maakt geen aanspraak op volledigheid. Bij de groote verscheidenheid van stof, welke te verwerken viel, was dit niet altijd mogelijk. Het kan dus zijn, dat men iets mist, het kan ook zijn dat men over bepaalde dingen een andere opvatting heeft, of zich deze bij het lezen bewust wordt. Is dit laatste het geval, dan beantwoordt het boekje aan zijn doel want het is niet de bedoeling, dat de leiders in afdeeling en in gewest gedachtenjoos opvolgen, wat hier aangeraden en aanbevolen wordt, doch dat zij zich aan de hand van wat hier gezegd wordt een eigen meening vormen over hun werk en hun functie. Aan de samenstelling van dit boekje werkten in onderlinge samenwerking vele H.8.-leden en enkele anderen mede. Door omwerking en verwijzingen is getracht het zooveel mogelijk tot een eenheid te maken. Het verheugt ons, dat wij ditmaal, mede door den aard van deze uitgave, in staat waren met medewerking van de beide Algemeen-Secretarissen dit boekje zelf samen te stellen. Wij hopen dat het zijn weg inden Bond zal vinden en dat het de velen, die met ons het doel, door den Bond gesteld, dienen, tot een steun mag zijn. HET HOOFDBESTUUR VAN DEN V.C.J.B. Najaar 1931. A. INLEIDING. Het woord „vrijzinnig” is een dier woorden, die velerlei beteekenis hebben en op verschillende manieren kunnen worden gebruikt. Dit dwingt ons, onszelf er vooraf goed rekenschap van te geven, wat wij er onder zullen verstaan. Laten we even in het kort enkele gangbare definities onder de loupe nemen en zien, welke we kunnen gebruiken. a. Negatieve (of vulgaire) vr ij zinnigheid. Dit is hetgeen voor Jan Publiek onder vrijzinnig doorgaat. Het beteekent, dat men niet Roomsch, niet orthodox, veelal zelfs niet godsdienstig is. Maar al te vaak valt hieronder alles, wat religieus vrij onverschillig is en alleen daarom geen bezwaar tegen andersdenkenden heeft, omdat het den godsdienst in het algemeen als een onnoodige ballast beschouwt. Hier komt intusschen bij, dat dit soort „vrijzinnigheid” tegenover diep ernstige vroomheid, hetzij van rechts, hetzij van links, vaak allesbehalve vrijzinnig is en maar al te vaak op z’n Jan Raps aan het spotten gaat, als iemand zijn geloof ook in het dagelijksch leven een woord laat meespreken. Dan is het oordeel al spoedig, dat alle vromen onoprecht of bekrompen zijn. Dit soort „vrijzinnigheid” heeft het op haar geweten, dat voor vele rechtschen een vrijzinnige hetzelfde is als een heiden. b. Kerkpolitieke vr ij zinnigheid. Hieronder HOOFDSTUK I. VRIJZINNIG PROTESTANTISME IN VERLEDEN EN HEDEN. wordt inde Ned. Herv. Kerk alles verstaan, wat bij de verkiezingen de linkerzijde kiest, dus voor evenredige vertegenwoordiging der kerkelijke partijen en tegen alle leertucht en onderdrukking van andersdenkende minderheden. Helaas verricht voor deze categorie vrijzinnigen de vorige groep (a) nog steeds hand- en spandiensten, doordat zij zich bij verkiezingen nog vrij trouw ter stembus begeeft en alleen uit vijandschap tegen de „fijnen” links stemt. Het verdiende misschien aanbeveling, als de vrijzinnig-kerkelijke beweging zoo gauw mogelijk deze hulp liet varen, al zou haar dit inde eerste tijd o'p gevoelige verliezen komen te staan. Analoge vragen doen zich bij de Lutherschen voor. c. Modern-theologische vrijzinnigheid. Hier moet onder verstaan worden die godsdienstige richting, die uit het modernisme van de vorige eeuw is ontstaan. Maak werd die naam gebruikt, omdat men tegen het oude modernisme allerlei bezwaren had en daar niet mee vereenzelvigd wilde worden; even dikwijls gebruikte men (en gebruikt men nog steeds) de namen „vrijzinnig” en „modern door elkaar, omdat men voelde, dat men, hoe ook in denkwijze van het oud-modernisme verschillend, toch er de geestelijke nakomelingschap van vormde. Dat de bezoekers van de jaarlijksche moderne Theologenvergadering en de Studieclub van moderne Theologen en de groepen van de Centrale Cie. voor het Vrijzinnig Protestantisme tot dezelfde richting behooren, pleit wel voor dit door elkaar gebruiken van modern en vrijzinnig. Hoogstens zou men kunnen zeggen, dat wanneer het over theologie gaat en niet zoozeer over religie en kerk, men veelal aan het begrip „modern” vasthoudt, terwijl men in het andere geval doorgaans van „vrijzinnig” spreekt. d. Ideëele vr ij zinnigheid. Hier is eigenlijk moei- lijk een bijvoeglijk naamwoord voor te vinden, dat uitdrukt, wat bedoeld wordt. Men spreekt ook wel van formeele vrijzinnigheid, maar dat is toch wat te ijl. Bedoeld is hier die ideëele levenshouding, die anderer meening verdraagt, tolereert, aanvaardt met sympathie en wijsheid. Niet, omdat alles even goed is, maar omdat achter elke eerlijke overtuiging een mensch staat; een die dwalen kan, maar die tegelijk m beginsel Godskind is. Eerbied voor den rijkdom van God, eerbied voor Zijn schepping, den mensch, en deemoed, deemoed voor eigen beperktheid en eigen ontoereikendheid tegenover de oneindige grootheid van de goddelijke waarheid, zijn hier wel de diep religieuse motieven van. Ook zoogenaamde orthodoxen kunnen deze vrijzinnigheid in zich hebben, zelfs onder Katholieken wordt zij aangetroffen. Zij veronderstelt grootheid van ziel en wijdheid van inzicht, die iemand vaak boven zijn eigen systeem uitheffen en hem beter doen zijn dan zijn leer. Wanneer wij nu bovenstaande beteekenissen naast het begrip „Vrijzinnig Protestantisme” stellen, dan zien we direct, data voor ons doel onbruikbaar is. Ook b kunnen we uitschakelen, omdat het nog met bepaalde actueele kerkelijke verhoudingen verbonden is, die wellicht spoedig weer door een andere antithese zullen worden bepaald. Er blijven dus over c en d, die wij geen van beide missen kunnen. Ook al is het waar, dat zij niet noodzakelijk hoeven samen te gaan en inde historie ook niet steeds samen zijn gegaan, toch wil het Vrijzinnig Protestantisme welbewust beide behouden, overtuigd, dat de ideëele vrijzinnigheid de beste kansen heeft in combinatie met de overigens principieel daarvoor meest ontvankelijke grondbeginselen der moderne theologie, daar deze de ideëele vrijzinnigheid, in tegenstelling tot alle dogmatisch gebonden richtingen, al bij voorbaat als een harer wezenlijke levens- en gemeenschapsidealen heeft erkend en verdedigd. Het begrip „Vrijzinnig Protestantisme” bevat dus een bepaalde strooming binnen het Protestantisme, die naar de eene zijde verdraagzaamheid en gewetensvrijheid voorstaat en naar de andere zijde bepaalde godsdienstige en theologische beginselen belijdt, die wij tot nu toe alleen hebben aangeduid als te zijn voortgekomen uit de moderne theologie van de vorige eeuw, maar die als zoodanig veel ouder en zonder begrip van historische achtergronden niet te verklaren zijn. Wij zullen dus goed doen na te gaan, welke ontwikkelingslijnen inde geschiedenis tot het hedendaagsche Vrijzinnig Protestantisme hebben geleid. Wij zullen dan achtereenvolgens de volgende punten behandelen: na A. De inleiding, B. De voorgeschiedenis van het Vrijzinnig Protestantisme, C. Het oudste Vrijzinnig Protestantisme, D. De moderne richting in Nederland, E. Het beginsel van het Vrijzinnig Protestantisme, F. De organisatie van het Vrijzinnig Protestantisme. G. Centraal Secretariaat van het Vrijz. Protestantisme. Literatuur: Roessingh, Verz. Werken: II blz. 437 e.v., blz. 451 e.v., IV blz. 395 e.v., 409 e.v.; Studie, geloof, cultuur, (V.C.5.8.-boek) blz. 231 e.v. B. VOORGESCHIEDENIS VAN HET VRIJZINNIG PROTEST ANTISME. Wij zouden den oorsprong van het Christendom kunnen vergelijken met dien vaneen rivier, die uit de samenvloeiing van twee andere rivieren ontstaat. De Nijl b.v. begint daar, waar de Witte en de Blauwe Nijl elkaar ontmoeten. En ik heb mij laten vertellen, dat de kleurnuancen van beider wateren, waaraan deze rivieren hun naam te danken hebben, nog lang na de ontmoeting merkbaar zijn, zoodat men aan den eenen oever water vaneen andere kleur voorbij ziet stroomen, dan aan den anderen. Of het waar is, kan ik niet controleeren, maar dat doet er ook niet toe. Het beeld is er niet minder duidelijk om. Het Christendom is uit de samenvloeiing van twee machtige geestesstroomingen ontstaan: Jodendom en Hellenismel). Beide hadden een typische kleur en stonden in velerlei opzicht lijnrecht tegenover elkaar. Als zij elkaar ontmoeten, willen zij in elkaar opgaan en een synthese vormen. Maar dat.gaat zoo gemakkelijk niet. En nog heel lang daarna, ja tot op onzen tijd, kan men de beide oerstroomingen onderscheiden, soms opeens weer sterker en antithetischer 2) dan lang tevoren, soms ook bijna restloos in elkander opgaand. Voor ik op elk van haar nader inga, eerst nog even deze opmerking. Men zou n.l. kunnen vragen: En Jezus dan? Heeft hij het Christendom dan niet gesticht? Men moet goed onderscheiden tusschen het ontstaan vaneen beweging en haar inhoud. Het bovenstaande geldt voor den i n h o u d van het Christendom; Jezus heeft geen nieuwe dingen gezegd, hij heeft oude gegevens ineen nieuw licht gesteld, hij heeft ze tot één geheel verwerkt, zoodat ze weer levend werden. En hij is er achter gaan staan met het gewicht van zijn profetische persoonlijkheid en heeft een beweging binnen het Jodendom ontketend, die straks de enge grenzen van het Joodsche land overschrijdt. Uit deze beweging ontstaat dan het Christendom, maar ook eerst, wanneer Paulus en anderen het zwaartepunt van de beweging verlegd hebben inde Grieksch-Ro- i) Het Hellenisme is de met Oostersche elementen verrijkte Grieksch-Romeinsche cultuur omstreeks het begin onzer jaartelling. 2) Antithetisch = een antithese, tegenstelling vormend. a. Het hoogtepunt van het godsdienstig leven van Israël vormt het profetisme. En daarom kunnen wij hieraan het vroomheidstype het best illustreeren, ook al zijn daarnaast nog wel andere verschijnselen te noemen. Alle profeten hebben, al heeten zij Jesaja of Hosea, eenzelfde Godsopenbaring verkondigd, n.l, die vaneen transcendente (d.w.z. boven en buiten de wereld staande) goddelijke persoonlijkheid, die de wereld had geschapen en tot nu toe onderhouden, en die een einddoel voor oogen had, dat Hij inde historie wilde verwerkelijken: het Koninkrijk Gods. Deze God is heilig en majesteitelijk: de mensch is voor Hem een nietig schepsel, dat Hem niet vermag te benaderen, noch met zijn verstand, noch met zijn goeden wil, noch met zijn gevoel, maar Hem alleen kan kennen, wanneer Hij zich openbaren en kenbaar maken wil. Hier is een groote afstand tusschen God en mensch, die alleen van Gods kant kan worden overbrugd. En de mensch weet zich klein en onheilig, beseft, dat hij evenals alle andere menschen onder het oordeel van Gods heiligheid staat, en dat deze zich met kracht en geweld op aarde onder de volken zal doorzetten, opdat Zijn heerschappij eenmaal over allen zal zijn bevestigd. De profeten voelen zich de vertolkers van dit oordeel tegenover de zonden van hun tijd, in Israël en daarbuiten, en kondigen als voorwaarde voor den zaligen eindtijd altijd weer het gericht aan, dat de boozen zal vernietigen. Het is om deze altijd bij hen weer terugkeerende gerichts- en eindtijdsgedachte, dat men het Israëlietische vroomheidstype het eschatologische (eschata = de laatste dingen) noemt in tegenstelling tot het humanistischel), dat het Hellenistische type beteekent. b. Het hoogtepunt van de Grieksch-Romeinsche cultuur is de wijs b e g ee r t e. Hier wordt dat soort van diep 1) Humanisme komt van het Latijnsche „humanus” = menschelijk, in ruimer zin dan het bekende woord. Het gaat erom, dat de mensch de maat aller dingen is, d.w.z., dat alle maatstaven op religieus en cultureel gebied hem zijn aangeboren en niet van buiten komen. meinsche wereld en de wordende Kerk het beste van deze heidensche beschaving in zich opneemt. Dan kunnen wij ook eigenlijk pas van Christendom spreken. Maar nu iets over het karakter der Joodsche en der Hellenistische vroomheid. religieuse wijsbegeerte onder verstaan, dat wij aantreffen bij beroemde figuren als Socrates, Plato, Aristoteles en de Nieuw-Platonische en Stoische wijzen, die vele eeuwen later (in Jezus’ dagen en daarna) de geestelijke bloei van het Hellenistische heidendom beteekenden. Het ideaal van dit type van wereldbeschouwing was niet de onstuimige profeet, die alles veroordeelt, maarde rustige w ij ze, die alles begrijpt. Voor den wijze is de wereld geen drama, dat zich afwikkelt en een ontknooping tegemoet gaat, waar niemand dan God den tijd van bevroedt; de historie is voor hem niet de uitwerking vaneen goddelijk plan, waarin elk ding zijn bijzondere plaats en elk moment zijn beslissende beteekenis heeft, maar voor hem is de historie niets dan een altijd wisselend, maar eeuwig zich gelijkblijvend spel der natuur, die opbouwt en afbreekt zonder zin of doel. En ieder, die zich aan dat spel vergaapt en de veelheid der dingen voor de eenige werkelijkheid aanziet, hij wordt meegesleept in die eindelooze, zinlooze warreling van het eene bestaan in het andere en vindt nooit rust. Hij, die zich daarentegen van de heerschappij der zinnen bevrijdt en zich door ascese en zelfbeheersching uit haar boeien losmaakt als uiteen kerker, hij verstaat, dat achter de uitwendige natuur de geest verborgen is, de idee zich verschuilt, die het eeuwig in zich zelf rustend oneindige Zijn beteekent, de immanente (d.w.z. in alles wonende en doordringende) godheid. God is het diepste wezen der natuur, ook het diepste Ik der menschen. Dus heeft de mensch een goddelijken aard, hij is der godheid verwant. Het woord van Paulus: ~In hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij”, is een citaat vaneen Stoischen wijsgeer, die daarmee de menschelijke Godsverwantschap aanduidde. Wel houdt de materie, die eigenlijk schijn is, het vleeschelijke lichaam, de menschen gevangen, maarde bevrijding is mogelijk voor ieder, die zich op het goddelijk beginsel bezint en los van de uiterlijke wisselvalligheden des levens den grond der dingen heeft bereikt en den vrede van den wijze gevonden. Zijn leven is vereeuwigd in God, ja hij is zelf goddelijk geworden en na zijn dood zal zijn geest terugkeeren tot de bron, waaruit hij eenmaal is uitgegaan, het naamlooze Zijn, de godheid. Wij voelen ons hier wel ineen geheel andere sfeer, als bij de Israëlietische profeten. Er is hier geen afstand tusschen God en mensch, die uit het wezen Gods zou voortvloeien, integendeel, het normale menschelijk zijn is eenheid met de godheid en niet de gescheidenheid, die ginds door de heiligheid en de majesteitelijkheid Gods wordt veroorzaakt. Alleen is de natuur een sta inden weg, om den mensch zijn overigens ongebroken eenheid met de godheid te doen gevoelen. Hier is ook plaats voor ascese en mystiek, die vlucht u i t de booze wereld beteekenen, terwijl de profeten alleen gehoorzaamheid onder den wil van God kennen en roeping (uitverkoren zijn) om van dien wil te getuigen i n de wereld. In plaats van individueele onsterfelijkheid is voor hen de opstanding ten laatsten dage en de groote schifting van den jongsten dag een geloofsmoment. En zoo kunnen wij doorgaan. Maar laten wij samenvatten en als resultaat deze twee tegenstellingen opstellen: Het profetische, eschatologische type van vroomheid gaat uit van Gods souvereiniteiten stelt den mensch voor de vraag, hoe Gods wil op aarde zal volbracht worden, het idealistische, humanistische type gaat uit van den menschel ij ken geest, die goddelijk is, en vraagt, hoe deze geest van de stof zal kunnen bevrijdworden, om zich ten volle te verwerkelijken. Twee werelden staan hier in haar grootschheid voor ons. En het Christendom omvat ze beide en wil ze in één greep verbinden. Dit is de rijkdom van het Christendom, maar ook zijn innerlijke tweeslachtigheid, die tot allerlei verscheurdheid en strijd heeft geleid. Maar het Christendom heeft nooit een der beide elementen willen opofferen ten koste van het andere en liever de spanning verdragen dan den logischen opbouw gezocht. De transcendente en de immanente godheid heeft het vervangen door het theïsme, waarbij God tege lij k transcendent en immanent is, een logisch natuurlijk onbestaanbaar begrip, maar een intuïtieve greep van de grootste consequentie. En wat den mensch betreft, de profetische mensch (Jezus) wordt in het Johannes-evangelie de wijze (Christus), die één is met God en in wiens eenheid alle menschen kunnen deelen, die in zijn gemeenschap van de natuur worden bevrijd en van de zonde verlost. En de Kerk, die later een leer aangaande den mensch moet opstellen, weigert te kiezen tusschen het eenzijdig eschatologische van Augustinus en het eenzijdig humanistische van Pelagius en decreteert, dat de mensch wel een onmachtig zondaar is, maar tegelijk door de niet geheel verdorven rede God kan kennen (het zoogenaamde ~Semi Pelagianisme"). En naast de onsterfelijkheid wordt het laatste gericht gehandhaafd en er zooveel mogelijk mee verzoend. Zoo bouwt de Katholieke Kerk haar bewonderenswaardige systeem op, als de eerste machtige poging, om twee werelden te versmelten tot één waarheid. Dat zij daar niet in geslaagd is, ligt wel aan het feit, dat zij te weinig het eschatologische element tot zijn recht heeft doen komen. Na tal van reacties (Savonarola in Italië, Joh. Hus in Bohemen, John Wiclif in Engeland, de Waldenzen in Frankrijk), die zij de baas bleef, werd zij tenslotte door Luther van haar oppermacht beroofd. Anderzijds, doordat zij, al liet zij humanistische motieven domineeren (op Aristoteles gebouwde theologie, mystiek, ascese, deugdenleer, enz.), verre beneden de door dit humanisme gestelde normen bleef en haar kerkelijke praktijk belastte met alle mogelijk schadelijke bijkomstigheden in ceremonieel, bijgeloof, mysticisme, vormelijkheid en wat dies meer zij. Het gevolg hiervan was, dat toen eindelijk de bom barstte, zij niet alleen de reformatoren tegenover zich zag, maar ook de humanisten, die inden grond veel dichter bij haar, dan bij de hervormers stonden, maar op grond van haar verbastering veelal met hen een bondgenootschap aangingen, zij het ook niet steeds van harte, getuige de grootste van hen, Erasmus zelf. Literatuur: O. en N. Testament (Leidsche Vertaling, Vertaling van Obbink en Brouwer, N.T. leesbaar gemaakt voor leeken van Bakels), Roessingh, Verz. Werken II blz. 347 e.v., IV blz. 511 e.v.; Lindeboom, Stiefkinderen van het Christendom: v.d. Bergh v. Eysinga, De wereld van het N.T.; Aulen, Het Christelijk Godsbeeld; Studie, geloof, cultuur: blz. 87 e.v., blz. 186 e.v. C. HET OUDSTE VRIJZINNIG PROTESTANTISME. De Hervorming bracht de doorbraak van lang onderdrukte godsdienstige waarden, vooral eschatologische motieven. Het Luthersche geloofsbegrip veronderstelt een opvatting van den mensch, zooals wij in het Oude Testament en in het evangelie vooral bij Paulus, en later bij Augustinus vinden. Het uitverkiezingsbegrip en de goddelijke souvereiniteit van Calvijn, die op Luther voortbouwde, laten geen twijfel, welke motieven hier overheerschen. Maar tegelijk hiermee valt de reactie der humanisten tegen de verwording der Kerk. Deze humanisten, die door hun naam reeds hun afkomst verraden, kwamen voort uit de zoogenaamde Renaissance (= wedergeboorte) der Er as m u s verdient, dat wij even langer bij hem stil staan, want wij zijn gerechtigd, in hem eender vaderen van het Vrijzinnig Protestantisme te zien. Hij werd in 1467 te Rotterdam, als zoon vaneen priester, geboren. Hij ging school te Gouda en te Deventer (fraterschool van de Broeders des gemeenen levens) en werd toen monnik, ofschoon tegen zijn zin. Als particulier secretaris van den bisschop van Kamerijk verliet hij het klooster, om er nooit weer terug te keeren. Sinds verkeert Erasmus in Frankrijk, Engeland, Zwitserland, Italië, overal waar hij zijn dorst naar kennis kan lesschen. Hij wordt een beroemd man, een universeel geleerde, die ook te universeel was, om partij te kiezen in het conflict tusschen Luther en het pausdom, maar wel arbeidt voor een inwendige kerkhervorming en voor maatschappijhervorming tevens. Hij is overtuigd pacifist, allen strijd schuwt hij. Hij staat op den bodem van het evangelie, maar tegelijk beleeft hij de wijsheid der Stoa; zijn verheven levensleer voedt zich uit beide. Luther verwijt hem karakterloosheid en menschenvrees, maar al is er in zijn karakter ook een zekere schuwheid op te merken, die terugschrikt voor uiterlijke moeilijkheden, één ding is toch wel zeker, dat hij in zijn strijd voor de waarheid in het strijdperk moest treden. Zijn „Lof der Zotheid", zijn „Samenspraken” zijn heel gedurfd met hun vlijmende critiek tegen al de misbruiken in kerk en maatschappij. Zijn vroomheid is misschien het best te kennen uit het „Handboek van den Christelijken Ridder”, waarin hij het leven als een strijd in dienst van Christus beschrijft. In 1536 sterft hij te Basel zonder de genademiddelen der Kerk, evenmin als Protestant. Als wij hem nochthans als eender vaderen van het Vrijzinnig Protestantisme beschouwen, dan is dit door zijn vrij-evangelische vroomheid, zijn Stoischen drang tot wereldverbetering inde richting vaneen universeele humaniteit, zijn onverbiddelijken waarheidsdrang inde wetenschap, die hem de richtlijnen deden ontwerpen voor alle soortgelijke geesteshouding in later eeuwen. Speciaal een nationaal vroomheids! ype heeft zich in Nederland mede onder zijn invloed gevormd. Hoofdzakelijk door hem, den bij uitstek bijbelschen humanist, kon dit type van oud-Protestantisme, dat langen tijd weerstand bood Grieksch-Romeinsche cultuur, die inde 13e eeuw begon en aanvankelijk alleen de kunst, later ook de andere cultuurgebieden in geheel nieuwe, van de Kerk vrije banen leidde. Eender schoonste vruchten dezer beweging was wel het humanisme, dat een nieuwe wetenschappelijke periode inluidde, maar ook voor den godsdienst en de moraal van de grootste beteekenis werd. Terug tot de bronnen, luidde het wachtwoord en los van dogmatische vooroordeelen! En zoo zien we Erasmus het Grieksch bestudeeren en het Nieuwe Testament ineen gezuiverden Griekschen tekst uitgeven, benevens tal van andere werken van oude schrijvers. aan de denkbeelden der Luthersche en Calvijnsche reformatie en het meest verwant was aan den meer humanistisch gevormden Zwingli, breede lagen, vooral van de ontwikkelde standen, voor zich winnen. Er moet trouwens nog één oorzaak genoemd worden, die den bodem voor dit soort bijbelsch-humanistische vroomheid voorbereid had, n.l. de moderne devotie, een warmgodsdienstige beweging, die in ons land de 15e eeuw had beheerscht. Geert Groote (f 1384 te Deventer), de vader dezer beweging, was streng Katholiek, maar tegelijk vaneen diep-innige, evangelische vroomheid. Bovendien een/ man van de daad; hij stichtte de leekenordel) van de zoogen. „Broeders des gemeenen levens” (gemeen = gemeenschappelijk, omdat zij samen woonden in fraterhuizen), die zich op het jeugdonderwijs toelegde en overal uitnemende scholen stichtte (fraterscholen), die later bolwerken van het humanisme werden. De naverwante kloosterorde der Windesheimer Congregatie (d.i. een bond van kloosters met dat van Windesheim aan het hoofd) kon bogen op mannen als Thomas a Kempis. Hoe Roomsch deze beweging ook was, zij voerde boven zichzelf uit tot dat evangelische vroomheidstype, dat ook Erasmus kenmerkte. Diep had deze geest het Nederlandsche volksleven doordrongen. Een Wessel Gansfort (f 1489) wordt er door gebracht tot uitspraken, die hem in Luthers eigen oogen tot een zijner voorloopers maken, al is hij dat maar zeer ten deele. Maar zeker is hij een voorlooper van het latere nationale vroomheidstype, dat in Nederland opkwam. Als dan de Hervorming komt, worden de Nederlanders zich bewust, dat zij eigenlijk al grootendeels hervormd zijn en predikers als V e 1 ü a n u s van Stroe, mannen als Sa r t o – rius en Praedinius, vinden onder hun landgenooten een wel toebereiden bodem. Eerst langzaam dringt vanuit het zuiden het C a 1 v i n is me door en neemt van de nationaal-hervormden de leiding over, tot het hun inde Synode van Dordt (1618—’19) voorgoed binnen de kerk het zwijgen oplegt. Maar in het begin zijn deze Calvinisten nog ver inde minderheid en aan de oprichting van de nationale kerk, de Nederduitsch-Hervormde, had- 1) „Leekenorde” in tegenstelling tot „kloosterorde”. De Broeders des gemeenen levens waren geen monniken. den beide groepen meegedaan. Lang hadden de nationaalhervormden het verzet tegen een bindende belijdenis inde kerk volgehouden, maar tenslotte won het fanatisme der Calvinisten het van den vrijheidlievenden, verdraagzamen geest der „rekkelijken” of „politieken”, zooals zij door de „preciesen” hoonend genoemd werden. De felle strijd met Spanje dwong misschien wel tot een engere aaneensluiting en een strenger concentratie, dan door de „rekkelijken”, die zelfs met de Roomschen in vrede wilden leven, kon worden gewaarborgd. Dit neemt niet weg, dat het voor de kerk en het godsdienstig leven zelf ontzettend jammer is geweest, dat de oorspronkelijke vrijere geest, die in het volkskarakter wortelde en zooveel uitnemende mannen onder zijn dragers telde, op deze wijze is geknot. Maar al was inde kerk hun macht niet zoo groot, hun invloed op de leiding van staat was inde eeuwen der republiek toch zoo, dat zij menigmaal den inquisitiegeest van de leerdrijvers heeft kunnen breidelen en den naam van Nederland als het land der gewetensvrijheid heeft kunnen hoog houden. Binnen de kerkwas het echter reeds vóór 1618 voor waarlijk vrijzinnige naturen moeilijk, zich te handhaven. Wij zien hen meer en meerde kerk mijden en hun eigen eenzamen weg zoeken, of zich voegen bij de kleine conventikels, die reeds vroeg in of naast de kerk ontstonden. Zulk een eenzame was b.v. Coornhert (f 1590), de moralist en onvermoeide strijder voor de gewetensvrijheid, een echte navolger van Erasmus. Een andere „libertyn” • zoo was hun scheldnaam, die zij overigens met Willem de Zwijger wegens zijn verdraagzame houding tegen de Roomschen deelden is de dichter Camphuyzen (f 1627) geweest, een meer mystieke geest. Veel bekender zijnde Remonstranten, die hun humanistischen afkeer tegen het leerstuk der uitverkiezing met hun uitbanning moesten bezuren. Van de 200 predikanten, die in het zwarte jaar van Dordt werden afgezet en de 80, die bovendien naar den vreemde werden verbannen, zijnde bekendste, Utenbogaert en Episcopius (Arminius was al dood), toch nog altijd minder bekend, dan de raadpensionaris Oldenbarneveldt en de geleerde Hugo de Groot. Over den laatste dan ook terecht een enkel woord meer, omdat de meeste menschen meer van zijn boekenkist, dan van zijn boeken afweten. Als rechtsgeleerde en als theoloog was Grotius (1583 1643) zijn tijd ver vooruit. Als rechtsgeleerde bovenal was hij in zijn tijd een wereldberoemdheid. Hij is de grondvester van het moderne volken- recht en stelt voor de onderlinge verhouding der staten, speciaal met het oog op de oorlogvoering, die hij alleen geoorloofd acht als zelfverdediging, rechtsregels op, die tevens een humaner wijze van oorlogvoering mogelijk maken. Dit klinkt ons misschien wat naief, omdat wij een radicaler pacifisme voorstaan, dat geen enkelen oorlog humaan vindt. Maar wij moeten bedenken, dat het hier niet om idealen, maar om recht gaat; vredesidealen vinden wij ook reeds bij de antieken, bij de Katholieke Middeleeuwers, bij Erasmus en de humanisten. Maar hier wordt een poging gedaan om den oorlog op den grondslag van de realiteit binnen het terrein van het recht te betrekken en door wetten te beperken. Dit is iets groots op zichzelf en staat op hetzelfde plan als de Volkenbondsgedachte, hoe die in de praktijk ook verworden is. Als theoloog was Grotius eveneens een geleerde van den eersten rang. Hij onderzocht den bijbel los van dogmatische vooroordeelen en kwam vaak tot uitleggingen, die sterk van de gangbaar kerkelijke afweken. Ook schreef hij een apologetisch werk over de „Waarheid des Christendoms”, waarin hij de genade Gods universeel maakte en de praedestinatie verwierp. Ook later heeft de kerk zich meermalen aan de besten harer vertegenwoordigers bezondigd en menig martelaar, zij het niet op het schavot, heeft het Vrijzinnig Protestantisme in Nederland gekend. Laten wij nog een enkelen naam noemen: Balt asar Bekker, den schrijver van „de Betoverde Weereld , den bestrijder van het door de kerk gesanctioneerde spoken- en heksengeloof, die als predikant van Amsterdam in 1692 werd af gezet. Belangrijk is ook de strooming geweest, die van C o c c e j u s (f 1669) uitgegaan was en die, hoewel niet bepaald onrechtzinnig evangelische, zelfs universeele trekken vertoonde. Sinds dien begint de strijd tusschen de zoogenaamde Coccejanen en de Voetianen (partijgangers van den Calvinistischen paus dier dagen, Voetius), die voortduurt tot de eeuw der tolerantie ook hier de scherpe kantjes afslijpt. Als eeuw der tolerantie is de 18e te beschouwen. Wel was ook toen inde kerk de leertucht nog niet geheel uitgestorven en kon nog wel een gevaarlijken sprong maken, maar int algemeen werd een liberaler geest over de volken vaardig. Deze was al eeuwen lang voorbereid, niet het minst door de humanisten en de latere Èngelsche en Fransche filosofen: Locke en Descartes. Maar vooral Voltaire en Rousseau zijn het geweest, die een nieuwe periode voor het geestelijk leven inluidden, welke men de Verlichting (of Aufklarung) noemt. Men kan dezen tijd kenmerken als een tijd, waarin men het verstand, de rede, ten troon verhief en daaraan een maatstaf ontleende, om al wat vroeger tijden Voltaire en andere vrijdenkers waren vooral negatief in de weer om de kerkleer af te breken. Rousseau bracht meer den positieven uitbouw. Het resultaat, waartoe men tenslotte kwam, was een soort universeele religie, waarin het geloof aan God, deugd en onsterfelijkheid de eenige geloofsartikelen waren. Op grond van deze vereenvoudiging kon men wel verdraagzaam zijn, omdat men de hoofdzaak toch met ieder mensch gemeen had. De tolerantie is een van de beste vruchten der Verlichting geweest en heeft zichzelf onder de Europeesche cultuurvolken sindsdien in hoofdzaak gehandhaafd. , . Behalve deze godsdienstige winst was er ook een zedelijke winst te boeken. De Verlichting had n.l. een open oog voor de natuurlijke behoeften, den drang naar vrijheid en geluk bij elk mensch en proclameerde deze als de rechtenvan den mensch. Vandaar een afkeer van onderdrukking, zoowel op politiek als op kerkelijk terrein, vandaar de leus van de Fransche revolutie met zijn „vrijheid, gelijkheid en broederschap” voor alle volken en enkelingen. De Verlichting bevorderde trouwens op allerlei gebied sociale hervormingen en het is door haar inwerking, dat b.v. in Nederland in het laatste van de 18e eeuw het reddingswezen aan de kust werd georganiseerd, de „Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen” tot stand kwam, het volksonderwijs verbeterd werd, enz. 1) Copernicus leerde, dat niet de zon om de aarde, maarde aarde om de zon draaide. hadden overgeleverd, te toetsen en te becritiseeren. En men had reden daartoe. Het wereldbeeld van Copernicus1) begon meer en meer door te dringen en liet alle kerkelijk verzet gevoelen als achterlijkheid en bekrompenheid. De ontdekking van nieuwe werelddeelen en vreemde culturen, vooral China, maakte den blik universeeler en tegelijk meer open voor de betrekkelijkheid van eigen, lang als absolute waarheid verkondigde meeningen. Men begon te vermoeden, dat toch eigenlijk alle volken éénzelfde waarheid bezaten en dat openbaring toch eigenlijk niets nieuws bracht, wat ook niet door het menschelijk denken zou kunnen worden gevonden. En een volgende stap was, dat men de openbaring overbodig ging achten, omdat al was er dan al bovennatuurlijke openbaring geweest, deze toch zoo door de kerkelijke praktijken was verduisterd, dat men beter direct tot de zoo klare verstandswaarheid zijn toevlucht kon nemen. Op godsdienstig terrein heeft de Verlichting in Nederland weinig veranderd; de eeredienst der godin Rede liet men graag aan de Parijzenaars over. Trouwens de heele universeele rede-religie was toch wel wat erg arm aan werkelijk religieuse waarden, om het oude Christendom te kunnen vervangen. Maar wel bracht zij ons de tolerantie en met de Bataafsche republiek het einde van de staatskerkl). In 1795 proclameerden „de provisioneele representanten” van het volk van Holland 0.a.: „Yder mensch heeft het regt van God zoodanig te dienen als hy wil of niet wil. Allen zijn verkies- tot alle ampten ” Een nieuwe tijd brak aan. Vv ij kunnen ons dit eigenlijk niet voorstellen. Maar laten wij ons eens goed indenken, wat het zeggen wil, dat ineen land alleen leden van één kerk staatsambten mogen bekleeden. Nu ja, inde laatste eeuw was er van geloofsvervolging geen sprake meer geweest en elke godsdienstige groep kon haar godsdienstoefeningen organiseeren, wanneer zij maar een bepaald bedrag boete vooruit betaalde, maar uit de staatsambten werd ieder geweerd, die niet Ned. Hervormd was. Dit was nu opeens uit; de Hervormde kerkwas niet langer meerde bevoorrechte kerk in Nederland; Remonstranten, Doopsgezinden, Roomschen en Joden werden als volledige burgers erkend. Openlijker dan tot nu toe (want de Hervormde kerk had ook altijd nog controle uitgeoefend op de leer der sectariërs!) kon inde kleine kerkgenootschappen de vrijzinnige geest zich doorzetten. Of het inde groote kerk ook zoo zou gaan en of daar, nu de remmende invloed der overheid inzake leertucht-kwesties ophield, de booze geest der inquisitie niet het hoofd zou opsteken, dat was een open vraag. Voorloopig was de geest van den tijd er niet naar en de kerk had inde Fransche periode genoeg te doen, om zijn eigen organisatie te scheppen en zich finantieel te redden. En daarna was de geest van het Nederlandsche volk te lauw en te gemoedelijk, om voor leergeschillen warmte loopen. Anders wordt het, als met de dertiger jaren twee belangrijke verschijnselen den geest van het vaderlandsche Protestantisme in beweging brengen. Dat is allereerst het R é v ei 1, de onder invloed van den dichter Bi 1 d er d ij k door Da C o s t a deClerq, GroenvanPrinsterer e.a. ontstane beweging. Het veroorzaakte een levendiger godsdienstig en kerkelijk leven aan den eenen kant, maar aan den anderen een op- t) „Staatskerk" is eig. iets te sterk voor de Ned. Herv. Kerk. Wel was zij de eenige officieel gesteunde, toegelaten kerk. leving van den kerkelijken strijd (de Afscheiding van De Cock) en een geestelijke gezichtsverenging, die zich ook wel in toen beginnende Christelijke politiek laat bespeuren. De ernst van het Réveil stond niet in evenredigheid tot den moed, nieuwe wegen te bewandelen. Dankte het Réveil voor een groot deel zijn bestaansrecht aan zijn bezwaren tegen den geest der eeuw en zijn verzet tegen de heerschende kerkelijke onverschilligheid, nieuwe banen wilde de Groninger Richting bewandelen onder de talentvolle leiding van geleerden als Hofstede de Groot, e.a. Zij wil niet achteruit, maar vooruit, zij het met voorzichtigheid. Zij wil de Christelijke geloofswaarheden nieuw doordenken en steunt daarbij op die Duitsche theologen, die bemiddelen wilden tusschen de wijsbegeerte van Hegel en de kerkleer, hoewel zij dichter bij de laatste bleven staan en den grooten wijsgeer weinig recht deden. Dit is meteen ook het bezwaar van de Groninger theologie, n.l. dat zij niet principieel genoeg was. Maar verder heeft zij inde kerk op ondogmatische wijze vruchtbaar gewerkt en er die richting in het leven geroepen, die de Evangelische heet en die zich dooreen Nieuw-Testamentische vroomheid, die den persoon van Jezus in het middelpunt stelt en in zijn zondeloosheid, wonderen en opstanding het bewijs van Gods hoogste openbaring ziet, onderscheidt. Ofschoon de Groningers van het modernisme niet veel moesten hebben, is er toch geen bezwaar, hen tot het Vrijzinnig Protestantisme te rekenen. Hun vroomheid was humanistisch en niet reformatorisch. Zelf voelden zij zich wel eens de nakomelingen van de oude nationaalhervormden, ja zelfs van de moderne devoten. Literatuur: Knappert, Ontstaan en vestiging van het Protestantisme inde Nederlanden: Geschiedenis der N. H. Kerk, 2 dln.; Lindeboom, Geschiedenis van het Vrijz. Protestantisme I; Bijbelsch humanisme in Nederland: Huizinga, Erasmus; Studie, geloof, cultuur: blz. 136 e.v.; Aquay, riet klooster Windesheim; Thomas a Kempis, Navolging van Christus: Aulen, Het Christelijk Godsbeeld: Casimir, Beknopte Geschiedenis der Wijsbegeerte; Pierson, Oudere Tijdgenooten. D. DE MODERNE RICHTING IN NEDERLAND. Principieeler dan de Groningers was de moderne richting, die dieper op de vragen der Duitsche filosofie (Kant, Schleiermacher, Hegel e.a.) inging en vooral ook de radicale critiek op bijbel en kerkleer van Strausz en Feuerbach het oor leende. De vaders der moderne richting zijn bovenal: Opzoomer, sinds 1846 hoogleeraar inde wijsbegeerte te Utrecht, Sch 011 en, sinds 1843 hoogleeraar inde theologie te Leiden en Hoekstra, sinds 1859 hoogleeraar aan het Doopsgezind seminarie te Amsterdam. Verwerping der bovennatuurlijke openbaring hebben zij allen gemeen; in plaats daarvan verleggen zij de maatstaf van hetgeen waarheid is inde menschelijke rede, echter niet op de wijze der vroegere Verlichting, die de waarheid uit de rede afl ei d de, met verwerping der historie. Voor de eerste modernen was de rede de maatstaf, om uit de historische overleveringen van bijbel en kerkleer de waarheid uitte zuiveren. Veel oude waarheden vallen intusschen ook de moderne critiek ten offer en vooral de bijbel moet het ontgelden. Daarbij komt dan een element, dat de Verlichting nog niet bezat, n.l. de ontwikkelingsgedachte, door Darwin nieuw uitgewerkt, die alle bovennatuurlijke openbaring overbodig maakte en tegelijk het geloofsleven ontspande, doordat het daaruit de tragiek van het zondebesef verving door het optimistisch vertrouwen, dat vanzelf de zonde zou worden overwonnen, naargelang de menschheid hooger steeg. Het was wel niet te vermijden, dat een dusdanig radicalisme een minder gunstigen invloed op het gemeenteleven zou hebben. Velen vervielen tot ongeloof en onverschilligheid, omdat hun eenvoudig bijgeloof hun ontviel. Dit mag overigens aan het modernisme minder verweten worden, dan dat het in plaats van het verlorene niet meer positiefs te brengen had. Te zeer leefde het inde naieve veronderstelling van zijn goed recht en de juistheid zijner methode, dat het voorbij zag, hoezeer met de historische gegevens, die zij door waarheidsdrang genoopt verwerpen moest, religieuse waarden waren verweven, die zij had moeten trachten te behouden en op andere wijze veilig te stellen. Maar daar was deze eerste phase van het modernisme te rationalistisch voor, d.w.z. te eenzijdig verstandelijk gericht. Hoekstra zag dit duidelijker in en het is ook wel mee onder zijn invloed, dat omstreeks 1875 een andere periode inde moderne beweging de eerste afsloot, het zoogenaamde ethisch modernisme, dat niet op de kennismacht der rede, maar op de intuïtie van het zedelijk geweten de geloofszekerheid wilde fundeeren, op gevaar af, dat het godsdienstig leven in het zedelijke zou opgaan; een gevaar, dat niet denkbeeldig is gebleken, waar er tot op heden menschen gevonden worden, die het wezen van den godsdienst achten te bestaan in goed leven. Minder inde kerken dan daarbuiten: het verschijnsel der buitenkerkelijke vroomheid, dat hier en daar tot gemeentevorming kwam (Vrije Gemeenten), elders alle ge- 1) Prof. de Graaf sprak liever van „Paulinische Christenen”, een karakteristieke naam voor deze eschatologische modernen. ") Het monisme verklaart alles uit één beginsel. Dit kan zijnde materie (materialistisch monisme), de geest (psychisch monisme), God (pantheïsme). Het dualisme meent ten minste twee beginselen noodig te hebben, b.v. geest en stof, goed en kwaad, God en duivel. Het orthodoxe Christendom is dualistisch, maar niet absoluut, want „uit God, door God en tot God” zijn alle dingen. Hij is „het begin en het einde”. Het niet-goddelijk beginsel is niet definitief. Het rechtsch-modernisme gaat nog verdei; en erkent geen persoonlijken Satan, maar het acht toch het kwaad te diep in het wezen der dingen gefundeerd, dan dat ons denken het zou kunnen begrijpen en plaatsen. Daarom acht het vooralsnog een bevredigende monistische wereldverklaring niet mogelijk, maar laat de vraag in t midden. Religieus gezien ligt de zaak weer anders, omdat inde religie zoowel monistische als dualistische momenten zijn (b.v. mystiek en zondebesef). Een twintig jaar later (na 1895) werden dan ook weer andere banen ingeslagen en men ging het zoeken inde richting van de gevoelservaring: het zoogenaamd mystiek modernisme, dat op Schleiermacher teruggreep. Het geloof is niet een weten, noch een doen, maar „een innerlijke, persoonlijke levensbetrekking met God” (Cannegieter). En kort na 1900 begint deze strooming ook andere, meer traditioneel Christelijke waarden op te nemen: het besef van zonde en genade, den persoon van Christus, e.d., waarmee het modernisme zijn tol gaat betalen aan de eschatologische waarden in het Christendom, die zich op alle eenzijdig humanisme wreken. Het zijnde zoogenaamde malcontenten, die hier aan het woord komenl) en die, versterkt door de Woodbrookoeweging na 1909, in Roessingh hun grooten verdediger hebben gevonden. Wel werd aan deze „rechtsmodernen” gebrek aan beginselvastheid verweten, maar het tegendeel is waar. Juist bij een man als Roessingh was elk woord wijsgeerig verantwoord en zeker niet op één lijn te stellen met slordige uitspraken van sommigen, die met hem de orthodoxe termen weer begonnen te gebruiken. Een tegenovergestelde strooming, die der links-modernen, heeft veeleer de neiging, om het Christendom vaarwel te zeggen en een universeeler geloof te kiezen. Vaak is men hier monistisch gezind en acht het Christelijk dualisme overwonnen. 2), meenschapsvorming vermeed. (Van Senden, Kees Meyer, Wannee, de Ligt, Bakels, e.a.) En tusschen deze beide uitersten zijn er natuurlijk tal van schakeeringen, die in godsdienstig en sociaal-ethisch opzicht verschillen, inde kerk en daarbuiten. Zij voelen zich echter naar hun Vrijzinnig Protestantsch beginsel voldoende verwant om in tal van opzichten samen te gaan, al komen ook telkens zekere spanningen tot uiting, die duidelijk maken, dat onder den gemeenschappelijken naam vogels van diverse pluimage nestelen. Uit dit korte overzicht blijkt wel, hoe snel de inhouden en leuzen vaneen betrekkelijk jonge beweging kunnen wisselen. Dit is bij elke beweging wel eenigszins het geval, zoolang nog geen definitieve begrenzing is verkregen. Maar voor de moderne richting geldt dit wel uitermate sterk. Een oorzaak is te vermoeden in het feit, dat het modernisme steeds heeft getracht de cultuur van zijn tijd met het Christelijk geloof te verbinden en daardoor ook alle ups en downs eener cultuurstrooming aan den lijve ondervindt. En dit des te sterker, nu wel vast staat, dat er tusschen den geest van de 19e en 20e eeuw een grooter tegenstelling is, dan tusschen de 19e en 18e eeuw. De beide vorige eeuwen behoorden wel zoowat religieus en cultureel tezamen; de 18e laat ons de voltooiing en den triumf zien van de emancipatie 4) van de Westersche cultuur van de overheersching der Christelijke traditie, welk bevrijdingsproces van de Renaissance dateert. Rationalisme, individualisme2), evolutionisme3), optimisme, doen in religie en moraal, kunst en wetenschap, opgeld. ïn de politiek is het liberalisme machtig. Ook inde 19e eeuw blijft de geest in hoofdzaak dezelfde en geeft o.a. aan het modernisme zijn stempel. Toch is het hoogtepunt voorbij en eerst langzaam, dan snel, begint het verzet ertegen en de afbraak. Eerst nu zien wij duidelijk, hoe definitief. Verzet van rechts (de zijde der Christelijke traditie) in ’t Roomsche ultra-montanisme 4), in het herstel van de Protestantsche 4) emancipatie = vrijmaking door ontgroeiïng aan vroeger gezag, mondigverklaring. 2) individualisme = leer, waarbij niet de gemeenschap, maarde individu hoogste norm en doel beteekent. 3) evolutionisme: zie op blz. 16 (bij Darwin). 4) ultra-montanisme: die richting inde Roomsche Kerk, die het hoogste gezag voor kerkelijke en wereldlijke zaken aan het onfeilbare pausdom toekent. De Jezuieten zijn hier de felste voorvechters van. orthodoxie in kerk en politiek; verzet van 1 i n k s, de arbeidersbeweging, alhoewel in het begin nog in vele opzichten kind der Verlichting. Maar omstreeks 1900 treedt alom de groote ommekeer in, door den oorlog verhaast. Op godsdienstig terrein breken de eschatologische momenten weer door en God is weer de irrationeele 1), die door geen humanistische termen te omschrijven is. fn plaats van het individualisme is de gemeenschapsgedachte weer wassende; in stede van het optimisme treedt het pessimisme naar voren; het liberalisme inde politiek wordt dooreen steeds kleinere minderheid aangehangen. In één woord: er wordt radicaal met de beide vorige eeuwen afgerekend. Deze zwenking maakt het Vrijzinnig Protestantisme, dat voor de cultuur het meest open staat, natuurlijk mee. Jongeren begrijpen niet meer, wat ouderen willen en omgekeerd. Jeugdbeweging en moderne zakelijkheid evenaren elkaar in hun afkeer van het oude. Wij zijn nog midden inde crisis, maar zien wel ongeveer, welken kant de dingen uitgaan. En het Vrijzinnig Protestantisme is bezig zijn bakens te verzetten. Des temeer is het nu noodig, dat wij ons bezinnen op de diepere beginselen van onze richting, opdat wij die waarden, die van eeuwige beteekenis zijn, ons niet ongemerkt laten ontnemen. Wat wij missen kunnen, is dat vlakke, ondiepe humanisme, dat zijn grenzen niet kende en alle dingen, ook de religieuse, nivelleerde volgens één principe. Behouden moeten wij dat hooge, verheven humanisme, zonder hetwelk de religie barbarisme wordt, de kerk een antiquiteit en de samenleving een slagveld. Literatuur: Roessingh, Verz. Werken (speciaal: De moderne Theologie en Het modernisme in Nederland); v. Mourik Broekman, Vrijzinnig Protestantisme; Horreus de Haas en K. F. Proost, Het Vrijzinnig Protestantisme; Herderschee, De modern-godsdienstige richting in Nederland; Brouwer, De moderne richting (van ethisch-orthodoxe zijde). E. HET BEGINSEL VAN HET VRIJZINNIG PROTESTANTISME. Twee woorden heeft het Vrijzinnig Protestantisme de eeuwen door altijd hooggehouden, dat zijn evangelie en humaniteit. De combinatie is in onzen tijd niet geliefd, het mag zijn. Maar er zal een tijd komen, dat men weer begrijpen zal, dat zij door de eeuwigheid is gewild en dat het misschien juist de roeping van ons hedendaagsche Vrijzinnig Protestantisme is, er ondanks alles aan vast te houden, zij 1) irrationeel onredelijk; beter bier: bovenredelijk, onbegrijpelijk. het alleen met meer ernst en meer roepingsbesef, dan wel vaak is getoond. Ik zeg met opzet: evangelie, omdat dit sterker waarborg geeft, dat de eschatologische waarden, die ook inden persoon van Christus liggen, niet verloren gaan, dan wanneer wij van Christendom spreken, of alleen van religie. Anderzijds beperken wij het evangelie niet tot het Nieuwe Testament alleen, maar meenen het ook inde groote geloovigen van alle eeuwen terug te vinden. Het evangelie is voor ons geen afgesloten openbaring, maar een levende, steeds voortgaande openbaring, die op zijn tijd zelfs tegen het officieele Christendom zijn stem zal moeten en willen verheffen. En dan de humaniteit. Zij strijdt niet met het evangelie, integendeel, zij is er in verweven, reeds in het Nieuwe Testament. Maar zij is ook daarbuiten te vinden, ja, zij is in onszelf aanwezig. Zij is de hooge, wezenlijk aangeboren norm van ons leven, waardoor wij kunnen onderscheiden, wat goed en wat niet goed is, wat waar en wat niet waar is, wat schoon en wat niet schoon is, wat heilig en wat niet heilig is. Zij is niet steeds in iederen enkeling klaar en zuiver aanwezig, maar zij is wel in ’t verborgen in kiem aanwezig. En zij is te wekken, te activeeren door hetgeen ons inde werkelijkheid tegenkomt, hetzij stoffelijk, hetzij geestelijk. En hoe hooger datgene, wat ons uit de werkelijkheid tegenlreedt, is, des te scherper wordt ons onderscheidingsvermogen, des te reiner wordt onze humaniteit. Niet door de kracht van deze humaniteit zelf kunnen wij tot het hoogste naderen, maar wel kunnen wij weten, dat het eene hooger is dan het andere, als wij dit voor ons zien. Calvijn sprak van het getuigenis des Heiligen Geestes, waardoor men kon weten, wat waarheid is, b.v. inden bijbel. En hij beschouwde dit als een bijzondere inwerking Gods. Scholten vereenzelvigt dit goddelijk getuigenis met de rede, maar beperkte het daarmee te zeer tot de rationeele functies van den menschelijken geest. Als wij van humaniteit spreken, omvatten wij daarmee al datgene, wat er in ons „Ja” doet zeggen tot alles wat waarlijk heilig, waar, goed en schoon is en „Neen” tegen al wat dat niet is, al de geestelijke normen, die er inden mensch aanwezig zijn en die zijn geestelijk geweten uitmaken. Natuurlijk kunnen wij ons vergissen en geen enkel mensch zal tenvolle den volmaakten weg kunnen bewandelen, als hij alleen blijft. Eerst inde gemeenschap kan zich de maatstaf der humaniteit volmaakt uitwerken, omdat er uitwisseling van gedachten en gevoelens, omdat er critiek is. En als de gemeenschap vaneen bepaalden Maar zonderdewerkelijkheid vermag de humaniteit niets. Het is de natuur, het is het leed, het is de liefde, het is Christus, wat die werkelijkheid ons voor oogen stelt en ons ter keuze aanbiedt, en nog heel veel meer. En onder haar indrukken groeit de humaniteit in ons en mede door ons inde menschheid, of liever, zij wordt er door gezuiverd en geheiligd. Evangelie en humaniteit: er is een wisselwerking tusschen deze beide, zoo vruchtbaar en zegenrijk, dat wij begrijpen kunnen, dat het Christendom nooit lang een ervan heeft kunnen missen en God voor beide heeft leeren danken. Het evangelie is van Hem, de humaniteit op andere wijze, evenzeer. Als wijde humaniteit niet hadden, d.w.z. de aangeboren zin voor wat goed, waar, schoon en heilig is, wij zouden blind zijn voor het evangelie. En als wij het evangelie niet hadden, wij zouden deze normen slechts zwak hebben kunnen ontwikkelen, haar heerlijkste mogelijkheden zouden ons verborgen gebleven zijn. Maar het evangelie laat geen mensch met rust en ook ons niet. Het dwingt ons op den duur partij te kiezen voor of tegen de waarheid. Op den duur! Als wij nog jong zijn en onze humaniteit pas ontwaakt is, komen wij natuurlijk met het evangelie in botsing. Misschien wenden wij ons geërgerd af. Het evangelie is ons nog een gesloten boek, omdat ons menschelijk normbesef nog te weinig ontwikkeld is, om zijn diepte te verstaan. En toch willen wij in ’t eind buigen en erkennen, dat hier het beste gegeven is, wat natuur en geschiedenis bieden. Door ons wanbegrip tegenover het evangelie worden wij herhaaldelijk op onszelf teruggeworpen, als wij het bij onszelf niet vinden kunnen, komen wij toch weer bij het evangelie terecht en verstaan er iets meer van. Het evangelie wordt altijd alleen tegen den achtergrond van menschelijken nood en eigen tekort aan ons duidelijk. Geloof is met hartebloed gemengd. J) Actie en reactie. Wij kunnen ’t beste vertalen: beweging en tegenbeweging. tijd zich vergist, dan is er de historie, die het wereldgericht beduidt over alles, wat beneden de norm der humaniteit blijft. En inde historie verwerkelijken zich de waarden door actie en reactiel). De historie is de smeltkroes der normen. Heen en weer geworpen tusschen steeds scherper normbesef en steeds beter doorschouwde werkelijkheid naderen wij meer en meer het hart der werkelijkheid. „De weg des innerlijken levens loopt „In aldoor dieper perspectief naar binnen x). Totdat wij het geheim grijpen kunnen, neen, ontvangen als een genade. Als wij bevrijd van onszelf inde orde van het Godsrijk zijn opgenomen en ons levensdoel hebben gevonden. Neen, geen redeneering, geen afwegen van hooger en minder hooge denkbeelden, geen redelijke keuze op grond van vergelijking brengt ons er tenslotte toe tot het evangelie „Ja te zeggen. Dan zou immers de mogelijkheid steeds in ’t oog gehouden moeten worden, dat er iets hoogers kan bestaan. Maar op zulk een betrekkelijke voorloopigheid kunnen wij op den duur ons leven niet bouwen. Het is veeleer zoo, dat het evangelie ons verovert, langzamerhand overwint door zijn geestelijke overmacht, niet door dwang. Het doet ons geen geweld aan, het legt onze humaniteit niet het zwijgen op; het bevredigt haar tenvolle, omdat in hem haar normen vervuld zijn. Het maakt het een mensch eerst mogelijk, geheel en al „mensch” te zijn, zonder innerlijke belemmeringen en verminkingen, inde vrijheid en de blijdschap van het vervulde leven. Evangelie en humaniteit scheppen samen den nieuwen mensch en de nieuwe menschheid. Als wij nu nader bepalen, wat de inhoud van het Vrijzinnig Protestantisme is, kunnen we onmogelijk evangelie en humaniteit langer uit elkaar houden. Ons geloof is immers een levende synthese van beide, die zich praktisch niet meer laat verbreken. En in het Vrijzinnig Protestantisme zelf is een dergelijke synthese inden loop der historie gegroeid. Maar nu onze vraag: Wat is zijn inhoud? De Centrale Commissie voor het Vrijzinnig Protestantisme2) heeft het ons gemakkelijk gemaakt dooreen beginselverklaringB) op te stellen. Wij geven deze hier weer, om vervolgens de hoofdmotieven te rangschikken en 1) Uit „Lied van Schijn en Wezen" van Van Eeden. 2) Zie onder F. 3) In Groei zullen najaar ’3l artikelen hierover verschijnen. Zie reeds Juli-No. van de Smidse. nader toe te lichten. Na een uitvoerige inleidingl), waarin de bedoeling, de strekking en de draagkracht der verklaring uiteengezet worden, verklaart de Commissie het volgende: 1. Wij, die ons Vrijzinnige Protestanten noemen, vinden onze eenheid ineen overeenstemming van godsdienstig beginsel. Deze overeenstemming brengt ons samen, ook al zijn wij verdeeld over verscheidenheid van kerkgenootschappen, kringen en organisaties der Christenheid. 2. Wij vinden de belijdenis van ons geloof niet toereikend bepaald inde uitdrukkingen, die de Christenheid tot heden heeft gevonden. Wij erkennen de noodzaak vaneen ontwikkeling der belijdenis. En dit vooreerst, omdat ons geloof niet alleen bepaald is door wat God schenkt in heden en toekomst. Verder, omdat hetgeen gangbaar is, niet samenvalt met hetgeen volstrekt geldig is. Voor personen en groepen handhaven wij dan ook de vrijheid om onbelemmerd te getuigen in woord en daad van hetgeen God hun schenkt, opdat het gangbare tot het geldige naderen moge. 3. Dat wij gelooven wil zeggen, dat wijden zin en de bestemming van ons leven niet vinden in ons eigen believen, noch in het believen van eenige menschelijke gemeenschap, doch in die grootsche en verheven werkelijkheid, die wij aanduiden met den naam van God. 4. Wij komen tot geloof uit kracht van die werkelijkheid, die ons noodzaakt ons toe te vertrouwen aan haar verheven zin en bedoelen. Om de noodzaak daarvan en de eeuwige zekerheid van het daarin ontsloten heil aan te duiden, spreken wij van God. Wij zijn er ons van bewust, dat wij zoo spreken van wat God voor ons is, van Gods liefde. Dat de Volheid Gods daarin niet bevat is, erkennen wij. 5. Wat wij in geloof hebben ontvangen, danken wij aan de middelen, waardoor God ons het heil schenkt. Geen bemiddeling is voor ons van zulk een beteekenis, als inden schat der Christenheid is gegeven, die teruggaat op Jezus Christus. Op den grondslag van het Evangelie van Jezus Christus heeft de Christenheid voortgebouwd, gelijk ook wij dat willen doen volgens de beginselen van het Protestantisme; het Protestantisme gezien in zijn breeden, niet leerstelligen vorm, dien wij sedert eeuwen als Vrijz. Protestantisme kennen. !) Deze inleiding wil verhinderen, dat men het stuk als een bindende belijdenis zal gaan opleggen. En daarom wordt nogeens nadrukkelijk bepaald, dat het Vrijz. Protestantisme principieel vrijheid van geloof en geweten verlangt. Men hoeft het met de verklaring niet eens te zijn. Zelfs binnen de Commissie was men het niet. Waarom men dan dit stuk opstelde? Omdat velen verlangden naar een ruime formuleering, die stimuleerend zou kunnen werken op de bewustwording van ieders persoonlijk geloof en tot begripsverheldering van in- en outsiders zou kunnen dienen-Wie zal durven zeggen, dat dit niet broodnoodig is? 6. Ons geloof brengt ons tot het aanvaarden vaneen bestemming, die ver boven menschelijke willekeur uitgaat en wier vervulling wij verwachten, omdat de bestemming van den mensch door God bestemd is. 7. Ons aardsche leven dient naar ons geloof tot vervulling van onze bestemming, die Gods zaak blijft tot in en over den dood. Zoovele geloovigen, zoo velerlei aanschouwing van den dood. Niettemin is er overeenstemming inde overtuiging van Gods heerschappij over den dood. 8. Omdat wij ons geloof ontvangen en ontwikkelen door bemiddeling, erkennen wijde beteekenis vaneen gemeenschap der geloovigen, die op aarde den schat der Godsgaven bewaart en ontwikkelt. Deze Onzichtbare Kerk neemt op aarde gestalte aan in kerken, die aan haar deel hebben. 9. Ons levensgedrag is door ons geloof bepaald, in zooverre als wijde eigenliefde zondig achten. Aan God verantwoordelijk, begeeren wij te worden vrij van eigenliefde, alle menschen ziende in het licht der Liefde Gods. 10. Daar ons gemeenschappelijk geloof in het persoonlijke zieleleven tot ontwikkeling komt, kunnen wij tegenover anderen alleen bemiddelend werken. In ’t bijzonder tegenover onze kinderen. Deze bemiddeling trachten wij te brengen, omdat onze bestemming ook de hunne is; zij en wij hebben te gehoorzamen aan wat meer is dan wij. Maar wij zijn overtuigd, dat vrijheid inde opvoeding een onmisbare voorwaarde is om in het persoonlijk zieleleven het geloof te ontwikkelen. 11, In ons verkeer met hen, die wel geloof belijden, maar meer verschil dan overeenkomst zien met ons, gaan wij uit van de overtuiging, dat Godin allen openbaar wordt, maar dat wij te belijden hebben, wat wij hebben ontvangen. Overigens vertrouwen wij, dat het menschdom in toenemende mate een gemeenschappelijke geschiedenis krijgt, en dat daardoor een herziening van de betrekking der godsdiensten en geloofsstroomirigen zal worden voorbereid. 12, Levend uit de kracht Gods die onze harten verandert, gelooven wij dat de menschenwereld de heerlijkheid van het Godsrijk openbaren zal van geslacht tot geslacht. Wanneer wij nu trachten deze verklaring naar haar hoofdmotieven te ordenen, zullen we dit onder 6 gezichtspunten doen: het geloof, God, de openbaring, het evangelie, de mensch en de menschheid. 1. Geloof (zie 3,4, 6,9). Het geloof is niet een voor waar houden van bepaalde bovenzinnelijke of historische feitelijkheden, noch alleen een zeker vertrouwen, maar een bepaalde levensrichting, waarbij een mensch niet meer „den zin en de bestemming van zijn leven vindt in eigen believen, noch En dit geloof hebben we onszelf niet uitgedacht, het is niet een willekeurige keuze uit allerlei mogelijkheden. Die goddelijke werkelijkheid zelf heeft ons er i n n erl ij k toe genoopt, zoodat wij niet anders konden, dan haar heilige orde te aanvaarden over ons leven en ons aan haar toe te vertrouwen. Anders gezegd: God heeft ons gegrepen en wij hebben ons aan Zijn wil overgegeven, omdat wij geen andere keuze hadden. Zoolang wij nog zelf meenen te kunnen kiezen, hoe of wat wij met ons leven zullen doen en hoe of wat wij gelooven zullen, zoo lang is van werkelijk geloof nog geen sprake. Juist daarom is het geloof een vaste grond, omdat het z i n aan ons leven, lijn en richting aan ons streven geeft, omdat het ons bevrijdt van onze onvaste subjectiviteit en verbindt met de eeuwige objectiviteit, God, „uit wien, door wien, en tot wien alle dingen zijn”. 2. God (zie 4,7, 12). Het geloof brengt ons er toe, bepaalde dingen uitte spreken, te belijden, die wij van God hebben ervaren, al weten wij, dat daarmee niet de volheid van Zijn wezen tot uitdrukking is gebracht. Zelfs niet als wij het allerhoogste noemen, n.l. dat God heilbrengende liefde is, kan dit het geval zijn. Wel is deze zekerheid ons genoeg, wel kunnen wij er ons leven op bouwen. Maar wij weten ook, dat God de verborgene is en dat Zijn verhevenheid ons denken, voelen en spreken verre te boven gaat. Maar wat nood? Indien wij in Hem geborgen zijn, die machtig is over dood en leven, die de gansche wereld haar bestemming tegemoet voert, dan mag onze kennis onvolmaakt zijn en ons belijden een stamelen. Want dan zijn wij verzekerd, dat niets ons scheiden kan van Hem. 3. Openbaring (zie 1,2, 5,11). Wij gelooven, dat God zich openbaart in verleden, heden en toekomst. En omdat het een levende, voortgaande openbaring is, die vaak de oude Godskennis opheft en te niet doet, willen wij ons niet aan één vaste leer of belijdenis binden, ook niet aan dat, wat de Christenheid tot nu toe als uitdrukking van haar geloof heeft gevonden. in het believen vaneen of andere gemeenschap” (b.v gezin, kerk, staat), maar in „die grootsche en verheven w er k e 1 ij k h ei d ”, die wij God noemen. En bovendien openbaart God zich aan verschillende menschen op verschillende w ij zen, zoodat wij altijd d e v r ij h ei d „voor personen en groepen” opeischen, om „o nbelemmerd te getuigen in woord en daad van hetgeen God hun schenkt. Inde verscheidenheid kan door levende wisselwerking de waarheid Gods immer zuiverder en inniger beleefd worden, als elk mensch naar het licht, dat hij ontvangen heeft, leeft en getuigt. Tenslotte kunnen wij van Gods openbaring zeggen, dat zij zich bedient van middelen, om zich aan de menschen kenbaar te maken: de geschiedenis, de natuur, de menschenwereld zelf, door cultuur en geweten. Maar het hoogtepunt van goddelijke openbaring is voor ons het Evangelie van Jezus Christus. 4. Het Evangelie (zie 1,2, 5). Wij bouwen met ons geloof voort op den grondslag van het Evangelie van Jezus Christus, den grootsten rijkdom van de Christenheid, Maar wij doen dit niet op dezelfde wijze als de Katholieke Kerk dit gedaan heeft of na de Hervorming de Protestantsche orthodoxie. Wij voelen ons voortzetters van dat onleerstellige humanistische Protestantisme, dat al eeuwen lang een bijzondere taak binnen dat Christendom heeft vervuld. Ook voor ons beteekent de persoon van Jezus Christus het hart van het Evangelie. Wij staan niet meer op het standpunt, dat men het Evangelie als een hoogstaande religie of edele moraalleer van diens persoon kan losmaken, zonder dat er iets verloren gaat. Want zijn gestalte is er de grond, de bron van, ook in ons eigen leven. Wel is er verschil van meening over de vraag, wie Jezus Christus historisch geweest is, of hij een levend mensch geweest is, of louter een idee, door oude religieuse kringen voortgebracht. Wij kunnen hier geen keuze doen, maar wel zeggen, dat voor de meesten van ons, ook op grond van wetenschappelijke onderzoekingen, de noodzaak bestaat, te onderscheiden tusschen den historischen mensch Jezus van Nazareth, en den Christus van het Christel ij k geloof, die oneindig meer inhoudt. Jezus kunnen wij vereer en als vroeger profeet, Christus kunnen wij als een levende, stuwende kracht in ons hart dragen. Hij is geen ding uit het verleden, maar een we r – kelijkheid in het heden. W4j hebben de evangelie- verhalen, om ons zijn beeld te verduidelijken, maar er zijn ook andere namen en uitbeeldingen voor dat, wat Christus voor velen beteekenen kan. Elke tijd heeft zijn eigen Christus; juist daarom kan hij de levende Christus zijn. Het wezenlijke van Christus is zijn kruis. Dit vertolkt ons den waren zin van het leven, welke gelegen is in het offer uit liefde tot God en de menschen, niet alleen het laatste, omdat de offergedachte meer dan het zedelijke, ja, onze heele persoonlijkheid raakt. Het is de bekeering, de wedergeboorte, de innerlijke vernieuwing van den mensch. 5. Demen s c h (zie 3,5, 6,7, 9, 10, 12). leder mensch bezit van nature eigenschappen, die hem beletten kunnen, zijn hoogere bestemming, waartoe ook zijn aardsche leven moet dienen, te bereiken. Dit kan b.v. zijn de eigenliefde, die de kern aller zonde is en die ons verbiedt, ons te voegen inde goddelijke orde, die onzen eigen wil doorkruist en te boven gaat. En daarom hebben wij noodig ~de kracht Gods, die onze harten verandert” en ons tot dat diepe geloof brengt, dat onze levensrichting ombuigt naar het doel, dat God over ons leven bestemd heeft. Het Christendom noemt deze verandering wedergeboorte (omdat het Gods kracht is, die menschen vernieuwt) enbekeering (omdat door het geloof een mensch zich bewust is geworden, dat hij zich veranderen moet). Het is hetzelfde feit van twee kanten bezien: ons geloof bewerkt onze vernieuwing, maar God bewerkt ons geloof. En terwijl Hij ons door verschillende middelen hiertoe brengt, is in dit verband de persoon van den gekruisigde toch wel voor zeer velen, ook in onzen tijd, de weg geweest, waardoor zij tot deemoedige zelfkennis en levensvernieuwend geloof zijn gekomen. De nieuwe mensch is ook de geroepen mensch. Hij weet zich geroepen, om te getuigen en te werken inde wereld. Gezin, kerk en maatschappij zijnde hoofdterreinen, waarop hij in woord en daad getuigend critisch en opbouwend zijn roeping vervullen moet. Waar deze roeping ontbreekt, is het geloof ijdel of onvoltooid. De nieuwe mensch is ook deovergegeven mensch, die den vrede kent van het vertrouwen in God. En omdat hij in dit vertrouwen het leven aandurft, vreest hij ook niet voor den doo d. Niet omdat hij verzekerd zou zijn aangaande het hiernamaals, maar omdat hij overtuigd is, dat Hij, die het leven beheerscht, ook machtig is over den dood. Zelfs al zou de dood het einde zijn, „in Gods handen bevelen wij onzen geest in stilheid en overgave. 6. De menschheid (zie 1,8, 9, 10, 11,12). Vv ij gelooven, dat Gods kracht inde menschenwereld werkt door hen, die Hij in het geloof geroepen heeft, Zijn Rijk op aarde voor te bereiden. Allereerst in het gezin, die heilige gemeenschap, waarbinnen een nieuw geslacht geboren wordt. Tegenover onze kinderen zijn wij verplicht het ontvangen heil niet alleen persoonlijk uitte leven, maar ook mede te dee-1 en, overtuigd dat onze bestemming in wezen ook de hunne is en ons geloof hun geloof, al mag de opvoeding ook nimmer aan de v r ij e levensontplooiing van het kind inden weg staan. Inde tweede plaats inde kerk. Dit houdt in, dat wij ons niet onttrekken aan religieuse gemeenschapsoefening, maar haar onmisbaarheid erkennen, ook voor onszelf. Niet, dat wij allen tot één kerk moeten behooren. De verscheidenheid van kerken, kringen en organisaties binnen het Christendom en ook binnen het Vrijz. Protestantisme belet niet, dat wij daar boven uit de onzichtbare gemeenschap aller geloovigen stellen, die zich in alle zichtbare kerken en sekten manifesteert (zij het op onvolmaakte wijze) en die het ideaal is, waarin deze alle hun eigen betrekkelijkheid hebben te erkennen en hun eigen doel hebben te zien. Maar daarom juist hebben wij het recht niet critiek op die kerken en sekten uitte oefenen, tenzij wij ons zelf geroepen weten aan haar onophoudelijke hervorming en o p b o u w mede te werken, opdat zij haar taak steeds beter vervullen als draagsters der Godsgaven en uitdeelsters dier gaven aan elk nieuw geslacht, en het ideaal der onzichtbare Kerk steeds naderbij komen. Inde derde plaats inde maatschappij, waar het beginsel moet zegevieren, dat elk mensch den ander heeft te zien „in het licht der liefde Gods, die in allen openbaar wordt , Hierin ligt vanzelfsprekend het goed recht vaneen humanistische moraal, die, uitgaande van den eerbied voor den mensch, wil trachten de gebrokenheid en de gescheidenheid inde menschenwereld op elk levensterrein te overwinnen, zoowel op sociaal als op politiek terrein. Hierbij voegt zich het vertrouwen, dat „het menschdom in toenemende mate Wanneer nu in het bovenstaande de inhoud van de beginselverklaring der C.C. met wat andere woorden en in andere volgorde, ook hier en daar iets uitgebreid, is weergegeven, dan blijft daarbinnen natuurlijk nog ruimte voor velerlei verschil van meening. Maar op zichzelf is het toch reeds heel wat, waarin het Vrijzinnig Protestantisme zich één zou kunnen voelen en van bodemloos subjectivisme is geen sprake. De oud-Christelijke spreuk, „eenheid in het noodige, vr ij heidin het onzekere, in alles de liefd e”, die de Remonstranten in hun banier hebben geschreven en die het Vrijz. Protestantisme in zijn geheel als beginsel hoog wil houden, drukt wel uit, waar de grens der geestelijke vrijheid is n.l. bij de gebondenheid aan het eene noodige: God. Wij hebben de heteronomie1) van paus en confessie overwonnen, maar een autonomie2), die in conflict komt met de theonomie3), wijzen wij even nadrukkelijk af. Tenslotte gelooven wij ineen gemeenschap, die zich als zoodanig onder Gods heerschappij wil stellen. Maarde keerzijde van dit alles is, dat de prakt ij k nog allerminst zulk een gemeenschap binnen het Vrijz. Protestantisme laat zien, als hierboven in beginsel en als ideaal aanvaard is. Wil het als geestelijke beweging ooit een kracht worden, dan zal er nog veel veranderen moeten. Vooral in de jeugdbeweging liggen in dit opzicht groote kansen en beloften. Het is eveneens heel begrijpelijk, dat de hier groeiende gemeenschap ook inde uitwerking van tal van cultuurvragen tot grooter overeenstemming zal komen dan de ouderen. Onder hen is hierin nog minder overeenstemming mogelijk. Zij zijn maatschappelijk en politiek nog te veel inde antithesen verstrikt, om er boven uitte kunnen zien en alleen de norm *) heteronomie beteekent, dat -een ander (enkeling of gemeenschap) ons de wet stelt. 2) autonomie: zichzelf tot wet zijn. 3) theonomie: God als het ware gezag erkennen. God is meer dan de mensch, zelfs dan het beste’ in hem. een gemeenschappelijke geschiedenis krijgt”, die niet alleen een herziening zal teweegbrengen inde verhouding der godsdiensten, maar ook van rassen en volken, klassen en standen. Het Koninkrijk Gods intusschen gaat boven alles, wat menschen bouwen, ver uit. Wij verwachten zijn komst, wanneer tijd en ruimte zullen zijn opgenomen inde eeuwigheid en „God zal zijn alles in allen”. van hun rehgieus-zedelijk beginsel te doen gelden. Voor een deel zien zij m de rehgieuse cultuurcritiek, die onder de jongeren leeft, een partij kiezen voor politiek radicalisme, wat het allerminst is. Voor de jeugdbeweging is geen enkele bestaande partij de gewenschte. De tijd zal leeren, of er van het jongere geslacht misschien eenmaal de kracht uitqaat om zich in het sociale-politieke leven nieuwe vormen te scheppen, die meer overeenkomen met hetgeen het als hoogste levensbeginsel beleeft. a Literatuur: Gids voor Vrijzinnig Protestanten (uitg. C.C.): Roessmgh, Verzamelde Werken; v. Mourik Broekman, Vrijzinnig Christ geloofsleven; Vrijz. Protestantisme; Horreus de Haas en Proost, Het n,zinnig Protestantisme; de Graaf, Om het hoogste goed; Levensrichting V. Calcar, Groote lijnen; Hugenholtz, Godsdienst en leven; Knappert Godsdmnstig Nederland; Buining, Verzamelde studiën (3 dln.); Series. Redelijke Godsdienst en Gelooven en weten (Hollandia-drukkerij); Hooykaas lien hoofdpunten van ons geloof; Horreus de Haas, Credo v. Mourik Broekman, De Vrijzinnige Godsidee; Aulen, Ons Algemeen Christelijk Geloof; Het Christelijk Godsbeeld; Dijkema, De Christus des geloofs en de Jezus der Histrie; v.d. Bergh v. Eysinga, Jezus; Wissmg, Het Begrip v.h. Koninkrijk Gods; Vlugschriften van de Studie-Th“loa™ w“' De ™ Onze uitrusting; Op den akker I en II; Het deinende leven; Bijbellezen; tudie, geloof, cultuur; v. Holk, Parcifal; Moderne Vroomheid; Vorster; Verlossing; Burger, Tusschen twee werelden; Oort en Mackenzie, Het jaar rond; Wijd uw dag; Uit Zijne volheid (ethisch-orth.); Tony de Ridder, God groet u; Carlyle, Arbeiden en niet vertwijfelen; Ruskin, Denken en doen; Emerson, Verheug u te leven; Casimir, Alleen met uzelf; Langs de lijnen van het leven. Havelaar, Humanisme; De religie der ziel; v. Holk, Oswald Spenqler; Ra rhulloe Wake; Ariëns Kappers, Zielsinzicht en Levensopbouw; Broder Christiansen, Het aspect van onzen tijd; Sociale vragen (V.C.J B– Banning, Om de groei der gemeenschap; de Koning, Walther Rathenau; Mevr. Roland Holst, De geestelijke ommkeer en de nieuwe taak van het socialisme. F. DE ORGANISATIE VAN HET VRIJ ZINNIG PROTESTANTISME. Uit het bovenstaande zal wel duidelijk zijn, dat wat er aan organisatie is, voor een groot deel niet meer voldoet aan de behoeften vaneen nieuw opgroeiend geslacht. Toch willen wij alles, wat er is, even de revue laten passeeren. a. üe Centrale Commissie van het Vriizmnig Protestantisme. Dit is een commissie van overleg, waarin alle vrijzinnige groepen hun vertegenwoordigers hebben, ook de jeugdbe- weging. Helaas ontbreken hier de evangelischen, daarmee zichzelf buiten het Vrijzinnig Protestantisme sluitend, waarin zij toch eigenlijk om allerlei redenen hooren. Deze commissie heeft den stoot gegeven tot de oprichting van den V. P. R. O. en het Bureau van de Centrale Commissie, dat adviezen bedoelt te geven over alles, wat het Vrijzinnig Protestantisme aanbelangt, in één woord, een geestelijk middelpunt wil zijn van de heele groep. Onder de uitnemende leiding van Prof. Dr. H. T. de Graaf, sinds diens overlijden van Prof. Dr. M. C. van Mourik Broekman, heeft de commissie bovendien geweldig nuttig werk gedaan, om de vele vrijzinnige groepen uit hun isolement te voeren en tot vruchtbare samenwerking te krijgen. Ik noem b.v. het plaatselijk propagandistisch werk, dat tot nu toe afzonderlijk gebeurde en door versnippering niets bereikte, maar sinds geschiedt vanuit de plaatselijke federaties, die als zoodanig catechisaties en kerkdiensten organiseeren. Ik denk aan het contact met de vrijzinnige groepen in het buitenland, de vestiging van het internationaal secretariaat daarvoor in Nederland, juist omdat hier alle vrijzinnige groepen in één organisatie waren verbonden, wat nergens anders het geval is. Ik denk vooral ook aan de beginselverklaring, die op initiatief van de Graaf voor alle groepen gemeenschappelijk is opgesteld, een moeilijk en langdurig werk, maar in onzen verwarden tijd noodiger dan ooit. Zoo ware er nog veel meer te noemen, maar ik moet mij beperken en alleen concludeeren, dat deze Centrale Commissie een onmisbaar lichaam is geworden, een van de beste kansen, om ooit van dit Vrijzinnig Protestantisme iets te maken. b. Kerkelijke groepeering. In vrijwel alle kerken, behalve de exclusieve belijdeniskerken (al heeft de vrijzinnige invloed ook daar wel geheime toegangspoorten en grooter invloed, dan men soms meent), heeft het Vrijzinnig Protestantisme zijn aanhangers. De Remonstrantsche Kerk. de Vrije Gemeenten, de meeste Doopsgezinde gemeenten, behooren er en bloc toe. Inde Hervormde Kerk en de Luthersche vormen zij een sterke, goed georganiseerde minderheid. En dan zijn er tal van buitenkerkelijken, die tegen den naam Vrijzinnig-Protestant geen bezwaar zouden hebben. Alleen iets meer over de Ver. vanVr ij zinnig Hervormden, de grootste organisatie van vrijzinnigen in ons land, die leiding geeft aan de verdediging der onderdrukte vrijzinnigen inde kerk, hen moreel en finantieel steunt en verder op allerlei manieren tracht hun positie te versterken. Vooral den laatsten tijd heeft zij te kampen met den geest der onverdraagzaamheid inden worm eener confessioneele reorganisatie der kerk, maar kan in dezen ook op den steun der ethische groep rekenen, die leertucht ongewenscht acht en door wier initiatief de Vereeniging „Kerkopbouw is ontstaan, die in samenwerking ook met Vrijzinnigen, kerkelijke vernieuwing wenscht. Zoolang dit het geval blijft, is er geen groot gevaar, daar de vrijzinnigen, waartoe inde kerk ook de evangelischen hooren, samen met de ethischen inde kerkelijke besturen ruim de meerderheid hebben. Voor de Vrijzinnig-Lutherschen zijnde verhoudingen gelukkig minder moeilijk. Een grooter bezwaar voor de doorwerking en de handhaving der vrijzinnigheid inde kerken is momenteel het gebrek aan theologen, waardoor er te weinig predikanten aankomen, om de vrijzinnige vacaturen te vervullen. c. Sociale organisatie. In tal van plaatsen hebben de vrijzinnigen de leiding van neutraal sociaal werk, omdat zij daar uit den aard het best voor geschikt zijn. Ook in de neutrale of interconfessioneele vredesbeweging en andere idealistische stroomingen vervullen zij een groote plaats. Daarom hebben zij weinig, wat speciaal vrijzinnig Christelijk of -godsdienstig heet. Op dit gebied is met eere te noemen de vereeniging „Tot S t e u n”, die zich het lot der verwaarloosde jeugd aantrekt en een nieuwe in dergelijken geest werkende vereeniging: de Ver. voorVr ij zinnige Tehui ze n. Verder is te noemen: de Vacantie-kolonie „Naar Buiten” en de Ver. van Vrijz. Godsd. v. Militairen en militaire tehuizen. d. Theologische arbeid. Naast de aloude Moderne Theologenvergadering, die eens per jaar te Amsterdam samenkomt, is er tegenwoordig de Studieclub van moderne theologen en verder enkele kleinere studieverbanden. Meer en meer begint men ook buiten de theologenwereld in te zien, dat voor de cultureele taak van het Vrijzinnig Protestantisme een theologische onderbouw onmisbaar is; op dit gebied is helaas nog bijna alles te doen en tezeer ontbreekt het aan tijd en krachten. Ook hier is er vraag naar meer jonge theologen. Moge de jeugdbeweging ze leveren. Ook inde zoogen. Barchembeweging (Ver. van Oud-Woodbrookers) is de samenwerking tusschen rechts en f. Vrijz. Chris t. Jeugd Centrale en andere jeugdorganisaties. De eerste 'mag bekend verondersteld worden, Misschien is minder bekend de daarin door middel van den Centralen Raad opgenomen Vrijz. Jeugdkerken Bond. Voorts moeten hierbij nog genoemd worden de O u d-L ede n-O rganisatie (0.L.0.) van den V.C.S.B. en het WerkverbandvanOudleden (W.0.L.) van den V.C.J.8., die door diverse werkgroepen op wetenschappelijk, sociaal, politiek en paedagogisch terrein de denkbeelden van het humanistisch Christendom zoeken uitte werken. Zelfstandig is de Doopsgezinde Jongerenbond en nog een groot aantal kleine plaatselijke groepen, die goed zullen doen, zich spoedig bij de grootere organisaties aan te sluiten. Literatuur: Gids v. Vrijz. Protestanten (uitgave C. C.); Jaarboek van de Ver. v. Vrijz. Herv.; De Remonstr. Broederschap (Roessingh, Verz. W. IV: blz. 387); Knappert, Godsdienstig Nederland; Lindeboom, Kerkopbouw. Tijdschriften: Smidse, De Hervorming, De Stroom, Kerk en Wereld, Noorderlicht, Barchembladen, Groei, Berichten, Levenslust, enz. G. CENTRAAL SECRETARIAAT VAN HET VRIJZINNIG PROTESTANTISME. Aan het slot van dit hoofdstuk behoort nog een en ander meegedeeld te worden over het nieuwe Centraal Secretariaat. Toen in 1930 inde V.C.J.C. behoefte ontstond aan een betere en hechtere administratieve organisatie en tegelijkertijd aan een beter geoutilleerd centrum voor de algemeene leiding (bibliotheek, inlichtingenbureau, persgegevens, redactie-centrum), bleek een dergelijke behoefte ook te bestaan bij andere organisaties op het gebied van het Vrijzinnig Protestantisme. Zoo b.v. den V.P.R.O. links nog steeds vruchtbaar. e. Protestantenbond. Deze organisatie, inde vorige eeuw gesticht inde illusie dat hij alle vrijzinnigen tot één vrijzinnige kerk zou kunnen verzamelen, maakt zich altijd nog zeer verdienstelijk op het terrein van gemeentelijkenarbeid, soms kerkdiensten organiseerend, soms Zondagsschool- en catechisatieonderwijs organiseerend, op welke gebieden hij ook veel theoretisch werk heeft gedaan. Voor de Zondagsscholen is er overigens de „Ver. van Vrijzinnige Zondagsschol en,” die meer en meer dit werk in zich heeft opgenomen en nieuwe banen zoekt, die neter dan de oude voldoen. Getracht werd toen, onder waarborg van ieders zelfstandigheid als vereeniging, tot een samenwerking te komen. Allereerst werd een poging gedaan om in Amsterdam een groot centrum van onze beweging te vestigen. Dit bleek te duur. In Utrecht bleek het echter wel mogelijk. En aldus geschiedde dan: V.P.R.O. en V.C.J.C. gingen administratieforganisatorisch samenwerken. Erbij kwam ook het Centraal Bureau van de Centrale Commissie voor het Vrijzinnig Protestantisme, ja weldra bleek het, dat juist door de samenwerking betere ontplooiingskansen kwamen voor het algemeene werk. Het gebouw (want het is een zeer ruim huis) Nieuwe Gracht 27 is dan nu in werking. Een ruim kantoor met chefkamer, afd. typen, afd. ledenadministratie, afd. boekhouding, afd. expeditie is erin gevestigd. Daarnaast vergaderruimten en een goed ingerichte bibliotheek met inlichtingenbureau. Wij hopen, dat aldus een levend centrum inde Vrijzinnig Protestantsche whreld is tot stand gekomen. Een centrum, waar de leiding, de besturen van de verschillende groepen gelegenheid hebben elkander te ontmoeten, waar met vereende krachten tot stand gebracht kan worden al datgene, wat iedere organisatie apart niet kan en wat toch zoo noodig kan zijn. Wanneer Nieuwe Gracht 27 een levendig komen en gaan van alle belangrijke bestuursgroepen uit de beweging te zien gaat geven, werkt dat opheffend op al ons werken. En het zou zoo goed wezen, wanneer allen in onze vrijzinnige beweging, die leiding hebben te geven, gebruik maakten van de hulpmiddelen, die het Centraal Secretariaat verstrekken kan. En dat is nog al belangrijk: een goed kantoor, zoodat alle administratieve bezigheden, boekhouding, typewerk, enz. er tegen kostprijs „geleverd” kunnen worden, een inlichtingenbureau en bibliotheek, die een systematisch overzicht bijhouden over alles wat voor het Vrijzinnig Protestantisme van belang is, enz. Men kan dan inlichtingen krijgen over tal van onderwerpen: de oecumenische beweging, sociale bewegingen, kerkverbouwing, liturgie, jeugdbeweging, internationale verbonden, catechisatie-literatuur, enz. enz. Het is te hopen, dat velen in het Vrijzinnig Protestantisme dit nieuwe centrum zullen gaan gebruiken: door het gebruik alleen kan het levend worden en van nut zijn. Eindigen wij ons hoofdstuk met den wensch, dat de interkerkelijke eenheid, die de V.C.J.C. nastreeft, ook inde geheele Vrijzinnig Protestantsche wereld ingang moge vinden. I. De Vrijz. Chr. Jeugdbeweging en haar organisatie. In het vorige hoofdstuk zagen wij hoe het Vrijzinnig Protestantisme als godsdienstig beginsel tot uitdrukking en tot organisatie is gekomen in verschillende groepeeringen: Kerken (geheel of gedeeltelijk), vereenigingen, organisaties en stichtingen. Eén van deze groepen, die zich om dit beginsel hebben geschaard, is de Vrijzinnig Christelijke Jeugdbeweging. Ook inde Centrale Commissie heeft zij zitting. Van deze jeugdbeweging maakt onze bond een deel uit. Voor wij haar bespreken, willen wij eerst het verschijnsel jeugdbeweging in het algemeen bezien. A. DE JEUGDBEWEGING. In het begin van deze eeuw, maar vooral tijdens en na den wereldoorlog, doet zich inde meeste landen van West-Europa dit verschijnsel voor, dat zoo moeilijk te omschrijven is en steeds met het eene woord jeugdbeweging wordt aangeduid. We zien, dat jongeren zich op velerlei wijze organiseeren; vereenigingen van jongeren bestonden al veel langer, maar inde meeste gevallen gingen zoowel organisatie als leiding van ouderen uit (zooals dat nu nog het geval is met R.K. en Orthodox Protestantsche jeugdorganisaties). Zelfstandigheid is één van de voornaamste trekken van deze nieuwe beweging. Het ligt ook wel voor de hand, dat men van geen leiding van ouderen gediend was, waar de beweging aanvankelijk voor het grootste deel bestond in verzet, reactie tegen het oude en overgeleverde. Verzet tegen menschen en samenleving van de oudere generatie. Het is hier niet de plaats om uitvoerig te omschrijven wat het was, dat de jongeren tot verzet uitlokte. Vele woorden zijn er voor gebruikt en ze duiden allen wel voor een deel aan, waar het om gaat: mechaniseering, techniek, conventie, onwaarachtig- HOOFDSTUK 11. DE V.C.J.B. EN ZIJN ACHTERGROND. heid, materialisme, gebrek aan arbeidsvreugde. De onderstaande literatuur is over dit alles uitvoeriger. Zoo veel is wel duidelijk, dat de wereldoorlog, de consequentie van het tot dusver gevoerde maatschappelijk leven, een sterke prikkel moest zijn voor de opkomst vaneen beweging, die tegen dit alles verzet aanteekende. Eerst overheerschte het negatieve, het ontvluchten van de sfeer, die men verafschuwde en was er het zoeken vaneen omgeving, waarin men vrij kon zijn, waarin de mensch weer tot zijn volle ontplooiing kon komen, de ziel niet behoefde te verkommeren. Men vond de natuur, de vrijheid en vooral de gemeenschap met andere jongeren. De Koning beschrijft het aldus: „Jeugd sprong uit dien harden band uit en ging zwerven, de wijde natuur in. Zocht vrijheid, droomtijd, ontroering, bevrijding. Inde groote steden, de spinnewebben van steen en ijzer, de opeenhooping van goederen en menschen, daar ontstond de Jeugdbeweging als verzet. En inde wijde natuur zocht ze vrijheid en in haar vrijheid vond ze zichzelf en in haar vrijheid ook de gemeenschap, met wie ze onder één lot leefde. Hoog laait het kampvuur op de weiden tegen de sterreluchten; hand in hand staat de gemeenschap, de jeugd, en verbeidt en wacht om uit ’s levens oorsprong nieuwe kracht te ontvangen, een antwoord voor de wereld en een richting voor opbouw, herstel, menschelijkheid en bevrijding.” Wat dit laatste betreft, den opbouw, daarover is aanvankelijk weinig klaarheid. Vaagheid is ook één van de belangrijke kenmerken van deze eerste periode van de jeugdbeweging. Hierin is inden loop der jaren veel verandering gekomen. Vooral doordat naast het negatieve, dat in het begin overheerschte, op den duur ook het positieve, het bewustzijn vaneen taak inde wereld te hebben, naar voren kwam. Sterk spreekt inde geheele jeugdbeweging het gevoel van schuld en verantwoordelijkheid tegenover de samenleving. Er valt een groei te constateeren naar meer bezinning en naar meer concrete, gespecialiseerde werkmethoden. Dit noemt men de tweede periode der jeugdbeweging. Zij is gekenmerkt door grooter nuchterheid en zakelijker aanpak van de dingen. Misschien heeft zij aan spontaneïteit verloren, maar zeker gewonnen aan mogelijkheden voor positieven opbouw. Literatuur: J. P. A. Eernstman, Jeugdbeweging in Nederland. J. A. de Koning, De Jeugdbeweging; No. 4 van de Kleine Geschriften van den N.P.B. idem, De zin der Jeugdbeweging; Smidse Jan. 1926. —Artikelen in het Leidersblad, 8e Jaarg. No. 3,4, 5. B. DE V.C.S.B. Deze jeugdbewegingsgeest kwam ook onder die jongeren in ons land, die nog op eenigerlei wijze verband hadden met het godsdienstig of (en) kerkelijk leven. Het eerst onder studenten. Daar was reeds in sommige kringen een levendige belangstelling, die zich uitte in bestaande vereenigingen tot bestudeering van ethische en religieuse vraagstukken. 8 December 1915 sloten verschillende reeds bestaande vereenigingen zich aaneen tot den Vrijzinnig Christelijken Studenten Bond. Als organisatievorm werd daarbij tot voorbeeld genomen de van 1896 dateerende N.C.S.V. (Nederl. Christen Stud. Ver.). Wat den bond onderscheidde van de aan hem voorafgaande vereenigingen, was dat typeerende jeugdbewegingselement van gemeenschap, kameraadschap. Het was een bond inden eigenlijken zin van het woord. Wat we zooeven van de jeugdbeweging in het algemeen zagen, geldt ook van den V.C.5.8.: eerst de bewogenheid, de godsdienstige verontrusting, maar het doel is vaag, Langzamerhand gaat de belangstelling zich specialiseeren en worden bepaalde onderwerpen aangepakt of komen groepen van een bepaald vak bijeen. Er komt meer bezinning en daaruit wordt de beginselverklaring van den bond geboren, die als volgt luidt: „De V.C.S.B. is een geloofsgemeenschap van studenten. Hij gelooft ineen geestelijken grond en ineen geestelijk doel van wereld en leven en getuigt, in het besef van gebondenheid aan God en aan Zijn Wil, van de roeping en verantwoordelijkheid der jongeren inde wereld van dezen tijd. Hij is gegrond op het beginsel der vrije verbinding van religieus zelfstandige persoonlijkheden. Hij wil het religieuse leven in zijn volle breedte erkennen en helpen ontvouwen, doch is zich daarbij bewust, de diepste beginselen en krachten te ontleenen aan het Evangelie en aan de Christelijke geloofswereld der eeuwen.” De laatste jaren groeit sterk het maatschappelijk interesse van den bond. Het spel, dat ter gelegenheid van het derde lustrum werd opgevoerd, „Kinderen van dezen tijd , van Henr. Roland Holst, is daarvan een bewijs. Een andere belangrijke prestatie van den bond is verder de uitgave van het werk „Studie, Geloof, Cultuur , een overzicht over het geheele geestesleven van onze dagen en een aanwijzing van de problemen, waarmee de V.C.S.B. in aanraking komt. Van belang is vooral de wijze, waarop dit „boek van den V.C.5.8.” tot stand is gekomen. Een aantal leden en oud-leden hebben hiertoe een kleine werkgemeenschap gevormd, die het boek heeft samengesteld en wel zoo, dat het één geheel is geworden. Er worden op het oogenblik wegen gezocht om deze werkwijze, die zoo volkomen voortvloeit uit het wezen vaneen godsdienstige gemeenschap, op meerdere gebieden toe te passen. Wat de organisatie van den V.C.S.B. betreft, deze is zeer eenvoudig. Er zijn 7 afdeelingen, n.l. 4 aan de universiteiten te Leiden, Utrecht, Amsterdam en Groningen en 3 aan de Hoogescholen te Delft, Rotterdam en Wageningen. Het H.B. bestaat uiteen D.B. van 5 leden en een afgevaardigde uit iedere afdeeling. Een tiental vooraanstaande mannen uit de Vrijz. Prot. wereld vormen den Raad van Advies, terwijl de hoogste macht inden bond zelf in handen is van de A.V., die eens per jaar bijeenkomt. Het orgaan, de „Berichten”, verschijnt wekelijks gedurende het studiejaar. Tenslotte zij nog vermeld, dat de oud-leden van den bond zich sinds 1921 georganiseerd hebben inde 0.L.0. (Oud Leden Organisatie). De beteekenis van deze 0.L.0. ligt: le. ïn het bewaren van den band inden studententijd gevormd en het samen blijven doorwerken inde lijn van den bond. 2e. In het vormen vaneen groep ouderen, die voor den V.C.S.B. leidende figuren kan voortbrengen en het contact tusschen den bond en de organisaties van ouderen kan versterken. 3e. In het doen doorwerken van de Vrijz. Christelijke beginselen op allerlei gebieden door menschen, die zelf midden in het leven staan. Literatuur: Studie, Geloof, Cultuur. Lustrumboekje 1930. DE V.C.J.B. Van den V.C.J.8., waaraan een afzonderlijk hoofdstuk gewijd is, zij hier alleen vermeld, dat hij in 1919 werd opgericht door enkele oud-leden van den V.C.S.B. (voornamelijk Prof. Dr. L. J. van Hblk). Zie verder het volgende hoofdstuk. SAMENWERKING. Toen het werk van V.C.S.B. en dat van V.C.J.B, vele dingen gemeen bleek te hebben, lag het voor de hand, dat er samenwerking gezocht werd. Het eerst vond men elkaar in het Kampwerk. Door den V.C.S.B. (sinds 1918) en den V.C.J.B. (sinds 1922) werden kampen georganiseerd voor jongens en meisjes, aanvankelijk In 1926 werd de samenwerking nog inniger, doordat de kampcommissies van de beide bonden ineen algemeen lichaam vereenigd werden, de z.g. Centrale Raad, waarin ook ouderen zitting kregen. Hierover aanstonds meer. Een ander punt van samenwerking deed zich voor inde exploitatie van het C. S. Oo 1 gaard t h u is sinds 1923. De C. S. Oolgaardtstichting, door Mej. Oolgaardt volgens den laatsten wil van haar vader in het leven geroepen en door haar met een groote schenking begiftigd, gaf dit huis in gebruik aan den V.C.S.B. en den V.C.J.8., die het in 1923 in eigen beheer konden nemen. Er werd een Commissie benoemd bestaande uit leden van V.C.S.B. en V.C.J.B. Eerst werkte zij met tekorten, maar tegenwoordig verloopt de exploitatie zeer gunstig. Een derde punt van samenwerking vormde het beheer van het Algemeen Secretariaat. Toen niet alleen op het gebied van de administratie, maar ook op dat van de algemeene leiding de belangen van beide bonden parallel liepen, kwam het algemeen secretariaat tot stand, met welken naam nu eens het gemeenschappelijke kantoor wordt bedoeld dan weer het instituut van Algemeen Secretaris. Twee verschillende zaken, die toch nauw samenhangen. Ze verschenen beide in 1925. (De V.C.J.B. had al een jaar lang een algemeen secretaris gehad inden persoon van Prof. Dr. L. J. van Holk.) De naam Algemeen Secretaris duidt misschien niet precies aan, wat met deze functie bedoeld wordt. Bij het woord secretaris denkt men allicht aan iemand, wiens voornaamste werk het is de pen te hanteeren, terwijl dat toch niet inde eerste plaats de taak van onze Algemeen-Secretarissen is. De bedoeling is, dat zij de besturen bijstaan inde algemeene leiding van hun bond, dat zij, iets ouder dan de van 15-18 jaar, later van 13-20 jaar. De opzet van de V.C.J.B.-kampen was eenvoudiger dan die van den V.C.5.8., welke laatste alleen bestemd waren voor leerlingen van Gymnasium en H.B.S. (bij wijze van voorbereiding tot den V.C. 5.8.). Zij zijn royaler, er is minder zelfwerkzaamheid van de jongens en meisjes, ze zijn ook duurder. (Tegenwoordig heeft ook de V.C.S.B. z.g. Zigeunerkampen.) Dit neemt echter niet weg, dat er veel werk gemeenschappelijk kon worden gedaan, vooral wat de administratie betreft. De V.C.S.B. had reeds een administrateur en deze voerde nu ook de administratie van de V.C.J.8.-kampen. bestuursleden, de bonden tegenover de buitenwereld beter kunnen vertegenwoordigen, en dat zij, doordat zij geheel voor hun werk zijn vrijgemaakt, beter overzicht kunnen hebben van het geheel, niet alleen van de jeugdbeweging, maar ook van het Vrijz. Protestantisme, waarvan wij ons deel weten, ja zelfs ook van het geheele geestesleven van onzen tijd, waar wij toch ook direct mee te maken hebben. De naam geestelijk adviseur, hoewel niet erg fraai, zou misschien beter aanduiden, wat de inhoud van deze functie is, een functie, die in onze bonden thans een onmisbare is geworden. In hetzelfde jaar, waarin de eerste gemeenschappelijke algemeen secretaris, Dr. J. A. de Koning, werd benoemd, kregen de bonden ook hun gemeenschappelijke bureauruimte in Utrecht. Het volgend jaar verhuisde ook het kampwerk naar Utrecht, als een symptoom van de steeds groeiende samenwerking. C. DE RIJZENDE KERK. Ondanks de ontwikkeling van het werk van den V.C.S.B. en den V.C.J.B. en het gemeenschappelijk kampwerk, zag men toch duidelijk in, dat er nog geweldige scharen onbereikt bleven. Er bleken vele jongeren te zijn, voor wie de werkwijze van den V.C.S.B. uiteraard niet, maar ook die van den V.C.J.B. niet de juiste was. Wat precies het verschil is, kunnen we niet gemakkelijk zeggen. Voor een deel de leeftijd, voor een deel de ontwikkeling, voor een deel plaatselijke omstandigheden. Aanvankelijk was het vooral het platteland, waar deze jeugd georganiseerd moest worden, hoewel men zich van den beginne af aan er van bewust is geweest, dat ook de steden eens bereikt moesten worden. Er bestonden al lang in vele dorpen jeugdvereenigingen, meestal onder leiding van den predikant. Maar eenheid in al deze clubs werd door verschillende predikanten gewenscht; er zou dan meer systeem inde leiding kunnen komen, de clubs zouden zelfstandiger kunnen worden, het besef van saamhoorigheid zou groeien. (Alleen in het Westland en in Z.O. Drente bestond al een organisatie, zooals men bedoelde). In 1927 nam men het initiatief tot deze organisatie, commissies en vergaderingen volgden, verschil van meening verlangzaamde de zaak eerst, maar ten slotte werd op 7 Sept. 1928 te Arnhem opgericht de „Bond van Vrijzinnig Christelijke Jongeren Groepen ~De Rijzende Kerk””. Door de groote plaatselijke verschillen en de geringere behoefte aan landelijke bijeenkomsten enz. ligt het zwaartepunt van het werk van dezen bond in het gewestelijk en plaatselijk werk. Het H.B. bestaat dan ook uit afgevaardigden van ieder gewest, terwijl het D.B. uit slechts drie personen bestaat. De bond geeft een maandblad uit, „Levenslust”, onder redactie van het D.B. Verder heeft de bond deel aan het werk van de V.C.J.C. Literatuur: Leidersblad, 6e jaarg. No. 1,9, 10, 11. Het propagandaboekje: De Rijzende Kerk. Wat ze is en wat ze wil. D. DE CENTRALE RAAD VOOR VRIJZINNIG CHRISTELIJK JEUGDWERK. Wij zagen hoe V.C.S.B. en V.C.J.B. ter behartiging van hun kampwerk gemeenschappelijk den Centralen Raad voor het Kampwerk hadden opgericht. Met den groei van het kampwerk evenwel bleek tevens de noodzaak om meer voor de jeugd te doen, dan haar een week of tien dagen inden zomer ineen kamp te hebben, hoe belangrijk ook het werk is, dat daar voor de jongens en meisjes kan worden gedaan. Er moet meer gebeuren. De band tusschen de kampkinderen onderling, maar ook de band van de kampjeugd met de Vrijz. Christ. Jeugdbeweging moet bewaard blijven, wil het werk op den duur zijn beteekenis niet verliezen. Een poging daartoe was al gedaan door de uitgave van het maandblad Kampvuur (voor meisjes) en Wachtvuur (voor jongens) sinds 1927. Noodig is evenwel, dat er plaatselijke organisaties bestaan, jeugdgemeenschappen in alle plaatsen, waar dit mogelijk is. Dit strekt zich veel verder uit dan tot de jeugd, die de kampen bezoekt. Daaronder valt ook het clubwerk en het jeugdwerk. (De jeugdkerken hebben zich in 1930 aaneengesloten inden Jeugdkerkenbond.) Zoo werd dus de noodzaak gevoeld vaneen reorganisatie van den bestaanden Centralen Raad. In 1931 kwam deze definitief tot stand. Hoewel de interne regeling van dit lichaam nogal ingewikkeld is, kan hier worden volstaan met het algemeen beginsel, van waaruit deze organisatie tot stand is gekomen en wel dit, dat de Centrale Raad nu een zelfstandig lichaam naast de drie bonden is geworden en niet meer een onderdeel van twee van hen. Intusschen behouden dein de V.C.J.C. vereenigde bonden een groot overwicht inden C.R., die evenwel veel meer omvat dan vroeger, althans veel meer mogelijkheden. Jeugdkerken en clubwerk vallen nu onder zijn gebieden en op dit oogenblik worden plannen gemaakt voor een stevige organisatie van de jeugdgemeen- schappen in steden en groote plaatsen. Een raad van stafleiders is daartoe reeds benoemd. E. DE V.C.J.C. Inmiddels was door de uitbreiding van al het werk het oude secretariaat te klein en het werk voor één Algemeen Secretaris te veel geworden. Zoo kenmerkt het jaar 1 9 2 8 zich door allerlei uitbreiding. Den len October van dat jaar werd ineen kleine plechtige bijeenkomst het nieuwe secretariaat in de Brigittenstraat geopend. Bij die gelegenheid was ook aanwezig de nieuwe Algemeen-Secretaris Ds. C. B. Burger, die voortaan samen met Dr. J. A. de Koning het vele werk zou doen. En tenslotte zagen we reeds dat in hetzelfde jaar de Rijzende Kerk werd opgericht. Zoo waren er dus vier groepen, wel zelfstandig, maar toch door de historie en door hun werkwijze nauw aan elkaar verbonden, en die tot meerdere ontplooiing van hun werk zelfs op samenwerking waren aangewezen. Die samenwerking had, zooals we reeds zagen, al enkele jaren plaats, maar bestond enkel in onderlinge schikkingen, zonder dat er een afzonderlijk bestuur, een afzonderlijke kas enz. waren. De noodzaak daarvan werd nu in 1928 ook duidelijk gevoeld. En zoo kwam er een regeling tot stand, waarbij het volgende werd bepaald: Er wordt een V.C.J.C(entrale) ingesteld, die bestaat uit de besturen van de vier groepen, (V.C.5.8., V.C.J.8., Centrale Raad en Rijzende Kerk) die ten doel heeft het beheer van het secretariaat en het overleg over gemeenschappelijke belangen. Het D.B. van deze V.C.J.C. wordt gevormd door de voorzitters en penningmeesters van de groepen en de algemeen secretarissen. (Voorzitter is ieder jaar een van de voorzitters der groepen bij toerbeurt.) Het ging dus om gemeenschappelijke belangen. En inde regeling staat hierover dan ook niets anders, dan dat de taak van de V.C.J.C. is, de verdeeling van onkosten, salarissen en werk, de finantieele propaganda en haar onkosten, het benoemen van personeel en het maken vaneen voordracht voor de benoeming van de Algemeen-Secretarissen. Maar het werk van de V. C. J. C. ontwikkelde zich snel en de gemeenschappelijke belangen bleken talrijker te zijn, dan men aanvankelijk had gedacht. Op de D.B. vergaderingen, die ongeveer maandelijks gehouden worden, Spel en Dans; de commissie, die goede leekenspelen ter beschikking van de groepen stelt en daarbij adviezen geeft, evenals ook bij het instudeeren van volksdansen, was eerst alleen voor den V.C.J.B. werkzaam, maar thans voor alle groepen. 11. De Vrijzinnig Christelijke Jeugd Centrale. A. ONTSTAAN EN GROEI. In 1928 werd de V.C.J.C. gevormd door de vier groepen, V.C.5.8., V.C.J.8., Centrale Raad en Rijzende Kerk. Gelijk reeds elders gezegd werd, ten eerste om het gemeenschappelijk secretariaat te beheeren, ten tweede om geregeld overleg te kunnen plegen over gemeenschappelijke belangen. Er is dus geen sprake vaneen nieuwe vereeniging, doch alleen van één gemeenschappelijk centrum van beheer (voor een bepaald omschreven doel) en overleg. De hoofdzaak van deze samenwerking werd dan ook gezocht in practische aangelegenheden. De agenda’s van de dagelijksche leiding (bestaande uit voorzitters en penningmeesters der vier groepen, mitsgaders de Algemeen-Secretarissen met „adviseerende stem”, samenkomend eens per maand) bevatten dan ook in het begin vrijwel alleen de functioneering van het secretariaat, de werkverdeeling der Algemeeri-Secretarissen, de stand der finantieele propaganda, het overleg over het coördineeren van elkanders plannen, e.d. Maar het is, door die practische dingen, juist ook op ongedwongen wijze, a.h.w. „vanzelf” gegroeid tot meer. Het gezamenlijk overleg deed steeds meer punten van gemeenschappelijke zorgen, gemeenschappelijke bedoeling, gemeenschappelijk lot, ontdekken. Er „groeide” (dat is het eenig vormen onkosten en salarissen maar een klein deel van de besprekingen. De V.C.J.C. ondernam allerlei werk in het belang van de groepen. Enkele van de belangrijkste werkzaamheden willen wij hier vermelden: De uitgaven: het Leidersblad, de Zakagenda, propagandamateriaal, uitgaven in opdracht vaneen bepaalde groep of voor een bepaalde commissie (Spel en Dans). De filmexploitatie; deels als propagandamiddel, maar vooral om de menschen te leeren genieten van goede films, werd deze exploitatie ondernomen. juiste woord) steeds meer samenhang. En wel een samenhang, die njets te maken heeft met het samenvoegen of onderschikken van de eene vereeniging aan de andere. Integendeel: wij werden meer dan ooit overtuigd van de zinrijke noodzakelijkheid van elkanders bestaan. Juist omdat wij op ongedwongen wijze konden kennisnemen van elkanders nooden, zorgen en successen. Er ontstond op die wijze een mooie solidariteit. En wie de jaarlijksche groote V.C.J.C.- vergaderingen in begin Juni allemaal heeft bijgewoond, kan niet nalaten even te spreken van zijn vreugde, dat ieder jaar die solidariteit grooter is geworden, van 1929 tot 1930, van 1930 tot 1931. Stonden wijde eerste maal op die groote vergadering (er komen: de volledige hoofdbesturen, de raden van ouderen, mitsgaders de gezamenlijke commissies en b.v. de besturen van de oud-leden-organisaties), wat onwennig en vreemd te kijken, steeds meer overheerschte het gevoel, dat wij één taak hebben, die wij ook alleen maar samen kunnen volbrengen. Zoo ontstonden ook de roode strepen, geplaatst achter de insignes, op postpapier e.d., als een teeken van de eenheid van de V.C.J.C. B. DE TAAK VAN DE V.C.J.C. Over onze taak mag hier wel eens wat meer gezegd worden. De V.C.J.C, omvat vier organisaties. Die vier organisaties tezamen kunnen een beweging vormen, die alle Vrijzinnige jeugd van Nederland tusschen 12 en ruim 30 jaar kan opnemen, tot leven wekken, iets geven kan. Van de academie af tot aan de meest eenvoudige jeugd van het platteland toe. Juist omdat wij differentieeren, het werk, dat voor het bereiken van dat doel noodig is en omdat wij een beweeglijk en geen star-eenvoudig organisme vormen als V.C.J.C., juist daarom maken wij een groote kans dat het lukken gaat ook. Dat is juist het prachtige: de V.C.J.C., eenvoudigweg begonnen als practisch centrum, heeft ons doen ontdekken een grootsche taak, heeft de vier organisaties ieder weer veel sterker doen beseffen, naar wat een groot doel zij hebben te streven, ieder op zijn eigen werkpost, tezamen vormend één geheel, één werkgemeenchap, één beweging. Steeds meer menschen uit ieder der vier organisaties ontvangen kracht en élan uit deze gedachte: de V.C.J.C. roept ons, om alle Vrijzinnig Protestantsche jeugd in Nederland, van alle rang en ontwikkeling, tusschen 12 en 30 jaar, samen te brengen. En ieder der vier organisaties is hiervoor noodig. Dat dit werkelijk van belang is, dat de organisaties gezamenlijk voor de gedachte van de V.C.J.C. aan het werk gaan, zal ieder spoedig begrijpen kunnen. Al zal het niet zoo gauw duidelijk wezen, hoe verstrekkend het gelukken van dit werk in zijn gevolgen wezen kan. Enkele punten noem ik daarom in het kort hier even. 1. Het Vr ij z. Pro t. en de geest der Jeugdbeweging. Allereerst dus het doordringen van de Vrijzinnig Protestantsche jeugd van den geest der Jeugdbeweging. Dit houdt ineen verontrust-zijn over den gang der wereld, het aanvaarden van de gemeenschap als kracht ten leven en tot werken, het zoeken van God als al-vernieuwend levenscentrum voor mensch èn samenleving. De geest der Jeugdbeweging moet de Vrijzinnig Protestantsche jeugd van Nederland behoeden voor zelfgenoegzaamheid, voor het gevoel van „in zichzelf rustende eindigheid” (burgerlijkheid) en haar schenken de bereidheid om zich in te spannen tot dieper en geestelijker leven. Alleen op deze wijze mogen wij verwachten, dat inden cultuur-strijd der naaste toekomst het Vrijzinnig Protestantsch beginsel zal gedragen worden dooreen sterke groep van geestelijk levende menschen. Zulks is van groote waarde voor het handhaven en tot geldigheid brengen van het Christelijk levensbeginsel inde wordende cultuur van dezen tijd. 2. Het doordringen van alle bevolking s. lagen. Het onder punt 1 genoemde dringt, dank zij de V.C.J.C., niet door tot één bevolkingsgroep behoorend onder het Vrijzinnig Protestantisme, het kan de jeugd van het heele Vrijzinnig Protestantisme bereiken. Dit heeft groote voordeelen. Zoo b.v. kan het zijn, dat het Vrijzinnig Protestantisme in alle lagen der bevolking 'meer bewuste ’bjelijders krijgt. Dat verder b.v. de scheiding inde groepen van de ouderen wordt overbrugd door vertegenwoordigers in alle groepen van de jeugdbeweging. Maar er is één ding, dat nog veel belangrijker is en dat is, dat (als het lukt!) althans op het beperkte gebied van de V.C.J.C. de volkseenheid kan worden hersteld. Ik bedoel daarmee dit, dat door het tezamen verkeeren inde V.C.J.C. de verschillende groepen zich weer bewust kunnen gaan worden van hun bepaalde functie in het ééne levensgeheel. Een voorbeeld: de intellectueel voelt zich in onzen tijd vaak „losgeslagen” van de gemeenschap, omdat hij niet inde gelegenheid komt zijn positie te begrijpen in ’t geheel der samenleving, temidden van andere groepen met andere functies. Een student echter, die inde V.C.J.C. gelegenheid heeft met het werk en de nooden van den onderwijzer of van „het platteland” kennis te maken, doordat hij geestverwante leiders van die groepen ontmoet en ook vaak te „hulp” wordt geroepen in het gezamenlijke werk, voelt a.h.w. zelf meer levenszin in zijn bestaan komen. Ik weet wel: men moet deze dingen niet overschatten. Maar dat later in dorp of stad, in maatschappelijken of vereenigings- of kerkelijken kring, de dokter uit den V.C.5.8., de onderwijzer, ambtenaar, kantoorman, arbeider, boer uit V.C.J.B. of Rijzende Kerk, elkander niet zoo maar zullen voorbij loopen, is zeker. Want zij hebben elkanders leven beter leeren begrijpen en hun beginsel en hun inde V.C.J.C. bewust geworden geloof en levenshouding brengen hen samen: menige plaats in ons land zou vaneen dergelijk samengaan de vruchten kunnen aanwijzen. 3. Humanistisch Christel ij ke beïnvloe- ding der samenleving. Door 1 en 2 samen zou het als het „leven” wil – mogelijk moeten wezen langzamerhand te komen tot den opbouw eener vernieuwde humanistische Christelijke beïnvloeding van onze samenleving, (zie ook bldz. ... ) Als dat zou kunnen gebeuren, dan zou ik dat een heel groote zegen achten. Want dat krachtige en duidelijke humanistische Christendom is tot schade van de reputatie van het Christendom en tot schade van heel ons volksleven en heel onze cultuur al veel te lang zwijgend en onwerkzaam geweest, hoe oud het ook is en hoe levend en invloedrijk het eenmaal was. Eigenlijk is het zoon beetje zoek geweest de laatste tientallen van jaren. Thans is het bezig zichzelf weer te vinden. Als ik het goed zie, zal het meer dan genoeg werk te doen krijgen. En dat kan alleen maar gebeuren, als er een bewuste generatie van jongeren de hand aan den ploeg gaat slaan. Welnu: de V.C.J.C. heeft in ons land de taak om daarvoor te zorgen. Deze zware verantwoordelijkheid heeft zij aan te durven. Dat houdt heel wat meer in dan een voortreffelijke organisatie, noodig is allereerst: het pogen op de hoogte te zijn van eigen tijd en eigen wereldlot. Ten- 4. Een programma. ldet is misschien wel goed om ook weer heel in het kort —• iets aan te duiden vaneen program, dat uit deze gedachten (van 1,2 en 3) voortvloeit voor de V.C.J.C. en dus door de vier groepen in overleg met elkander moet worden volbracht. Het eerste, dat noodig is, is het zoeken van dien vorm van dagelijks weerkeerende oefening van eigen persoonlijk godsdienstig leven, die in dezen tijd zich kan handhaven als verzorging en versterking van eigen, wezenlijk geloof. Want dat is het centrum van al het andere. Daarnaast, ermee samengeweven, ligt de taak om op de hoogte te komen van eigen tijd en eigen lot in deze periode van onze cultuur. Zonder die kennis van en openheid tot de wereld is het niet mogelijk als godsdienstig mensch te blijven leven, men kan nu eenmaal het godsdienstige niet tot „Sondergebiet” (iets afzonderlijks) maken zonder het te laten sterven. De godsdienstige mensch leeft inde wereld met een levenshouding, die door zijn geloof wordt bepaald. Wanneer die wereld (zooals thans) telkens inbreuk maakt op het godsdienstige, is het dubbel noodig om te weten, waar men leeft en hoe men leeft. Het humanistisch Christendom heeft altijd grooten ernst gemaakt met het leven, als gevolg van zijn geloof en als noodzaak voor zijn geloof. Het behoeft geen betoog, dat het zich op de hoogte stellen van zijn tijd een veelzijdige bezigheid is, die niet door ieder persoonlijk alleen kan gebeuren. Daarom is het zoo bijzonder belangrijk, dat de V.C.J.C. beschikken kan over zoovele groepen. Het werk kan nu telkens over werkgroepen worden verdeeld. En het is op dit oogenblik één der allerbelangrijkste vraagstukken van de leiding: hoe verdeden wij dat werk van bewustwording en verduidelijking het beste en hoe behouden wij zelf voldoende overzicht. Want het gaat hier om groote dingen, die rechtstreeks raken het geloofsleven der menschen persoonlijk. Het voert te ver in onderdeden deze werkgemeenschap nader uitte werken. De V.C.J.C. alzoo roept op tot een werk, dat geen kleinigheid is en dat diep raakt. Tegelijkertijd geeft zij enthousiasme, want zij doet ons weten, dat er over één groote linie wordt gestreden door geestverwanten voor het ééne zelfde doel. Lijkt onze eigen taak soms beperkt: de V.C.J.C.-ge- slotte komt het aan op geloof. Alleen als de V.C.J.C. een geloofsgemeenschap is, kan zij de werkgemeenschap worden, die noodig is. dachte moge ons dan kracht geven! Ook de V.C.J.B. heeft zijn deel voor zijn rekening te nemen. C. DE ORGANISATIE VAN DE V.C.J.C. Om duidelijk te begrijpen, welke plaats de V.C.J.C., die een Kon. goedgekeurde vereeniging is, in het groote geheel van onze vrijzinnige jeugdbeweging inneemt, doet men goed de Centrale als een soort overkapping van de 4 bonden (5.8., J.8., R.K., C.R.) te beschouwen. Echter alleen voor organisatorische en administratieve zaken en daar waar samenwerking tusschen twee of meer van de vier groepen mogelijk of zelfs geboden is. Tot de V.C.J.C. kunnen geen individueele leden toetreden, alleen vereenigingen en deze slechts tot een beperkt aantal, daar voorop staat, dat voor een bepaalde groep (b.v. jongeren van 18-30 jaar) slechts één vereeniging wordt opgenomen. Werkwijze van de vereeniging. In Juni vindt de ledenvergadering, de z.g. kadervergadering, plaats. Op deze vergadering komen alle hoofdbesturen met de diverse commissies en ouderenraden bijeen. Hier worden de belangrijkste beslissingen genomen, onze positie opnieuw bepaald, onze situatie besproken. De basis voor nieuwe plannen wordt hier gelegd. Het uitwerken der besluiten en het voorbereiden van nieuwe plannen wordt overgelaten aan een bestuur, bestaande uit voorzitters en penningmeesters der aangesloten vereenigingen. De Algemeen-Secretarissen wonen de bestuursvergaderingen uit hoofde van hun functie bij. Zij spelen daarin een belangrijke rol: zij zijn immers de schakel, waardoor alle werkzaamheden aan elkander verbonden worden. Door het regelmatig bijwonen der vergaderingen inde groepen, zijn zij uit den aard der zaak van zeer veel op de hoogte, weten wat er gebeurt, of gebeuren moet. Bovendien zorgen zij voor de zoo gewenschte continuïteit. Op welke wijze is de samenwerking aan te duiden? 1. Organisatorisch. 2. Organisatorisch-zakelijk. 1. Organisatorisch. a. Algemeen-Secretariaat. Voor de geestelijke en dikwijls ook de organisatorische leiding zijn werkzaam twee Algemeen-Secretarissen, Dr. J. A. de Koning, sinds 1925, en Ds. C. B. Burger, sinds 1928. Zij worden benoemd door het bestuur der V.C.J.C., nadat dit een voordracht aan de hoofdbesturen heeft voorgelegd en nadat deze met algemeene stemmen is goedgekeurd. De instelling van het Algemeeri-Secretariaat is mogelijk door tusschenkomst en medewerking van de Finantieele Propaganda Commissie (voor samenstelling zie zakagenda). Deze commissie moet jaarlijks ongeveer ƒ 10.000. bijeenbrengen en vraagt hiertoe in het bijzonder den steun van ons welgezinde ouderen. b. Bijeenkomsten. Waar de geestelijke groei van onze beweging van-zelfsprekend in iederen bond afzonderlijk doorleeft, dikwijls tot nauw overeenkomende resultaten leidde, rijpte het plan eens per 5 jaren een gemeenschappelijke conferentie te beleggen, waarop wij, vooral ineen spel, ons gemeenschappelijk geloofsbezit en streven willen belijden. Dit is meer dan een organisatorische samenwerking, doch zij is er uit voortgevloeid. 2. Organisatorisch-zakelijk Op organisatorisch-zakelijk gebied valt een steeds grooter wordende samenwerking te constateeren. Dit is heel belangrijk, vooral omdat ons werk zich steeds meer uitbreidt en daardoor veel meer geld vraagt. Het gevolg hiervan is, dat wij voor een zoo economisch mogelijk zakelijk beheer dienen te zorgen. En dit is mogelijk op velerlei gebied, op dat van de pers, van de uitgaven, van propaganda-materiaal, van het beheer der secretariaten, enz. Hier blijken belangrijke besparingen door concentratie mogelijk en door het verkrijgen van deze besparingen kunnen wij ons werk wederom uitbreiden. a. Beheer secretariaten. ïn de 3 jaren, die wijde Brigittenstraat 16 bewoonden, is duidelijk gebleken, welke groote voordeelen een gemeenschappelijke exploitatie met zich bracht. Toch was het ook zoo, dat op dit gebied het einddoel niet bereikt was. De plannen inzake een Centraal Secretariaat, in samenwerking met andere groepen uit het Vrijz. Protestantisme, leidden dan ook ten slotte tot de oprichting van de Viereeniging „Het Centraal Secretariaat van het Vrijz. Protestantisme”, door den V.P. R.O. en de V.C.J.C, Dit C.S. beheert vanaf 1 September 1931 onze secretariaten en voert alle administratieve werkzaamheden voor de V.C.J.C., dus ook voor ons, uit. Wij hebben nu een behoorlijk geoutilleerd kantoor, dat het mogelijk zal maken, ons werk op behoorlijke en snelle wijze uitte voeren; beter dan tot nu toe mogelijk was. b. Pers. Hierin zijn door centraliseering van het beheer besparingen mogelijk. Verlaging van drukkosten en grootere opbrengsten uit advertenties. Verder valt hier te noemen de invoering van het collectief abonnement. c. Uitgaven. Hier is de liederenbundel ~Jong is ons Harte” een mooi voorbeeld. Het is immers vanzelfsprekend, dat onze uitgaven in meerdere gevallen over en weer gebruikt kunnen worden. „Bijbellezen” wordt zoowel in S.B. als in R.K. ook gebruikt. De zakagenda komt overal. d. Film. Niet alleen voor den J.8., maar ook voor R.K. en voor de kampclubs, bleek het wenschelijk en mogelijk goede filmvoorstellingen te geven. Door de aanschaffing vaneen kofferkino en overleg met vereenigingen, die zich op filmgebied bewegen, was het reeds in 1930 en 1931 mogelijk een behoorlijke reeks filmvoorstellingen te geven. Daar hierin ook propagandamogelijkheden scholen, werd een begin gemaakt met het samenstellen vaneen propagandafilm van ons werk; deze heeft reeds meerdere malen gedraaid. Inden nazomer (1931) wordt de film belangrijk uitgebreid en zal het mogelijk zijn, daarmede een groot gedeelte vaneen propaganda-avond te vullen. Een film-commissie houdt zich thans bezig met het bestudeeren van films, opdat wij langzamerhand een behoorlijke serie films, al naar onderwerp geschikt voor stad of platteland, ter beschikking kunnen stellen. e. Commissie voor Spel en Dans. De commissie verricht op het gebied van de leekenspelen de noodige onderzoekingen; staat de afdeelingen, die een spel willen geven, met raad en daad ter zijde. Door de V.C. J.C. laat zij goede spelen uitgeven. Er is een sub-commissie voor den dans, die in het bijzonder op dit gebied werk verricht. f. Centra. Evenals de diverse bondshuizen inde groote steden gewoonlijk dooreen plaatselijke V.C.J.C. geëxploiteerd worden, is dit nu ook het geval met de Centrale, die thans haar eerste landelijke centrum te Hooghalen in Drente heeft geopend. Door de drie noordelijke provinciën gewenscht en met veel moeite verkregen, zijn wij een bezit rijker geworden, dat in het bijzonder voor de noordelijke J.B. en R.K.-afdeelingen Natuurlijk vergeten wij in dit verband het Oolgaardthuis niet, dat door S.B. en J.B. wordt geëxploiteerd en dat reeds lang tot een geestelijk centrum in onze beweging is geworden. g. Finantieele Commissie. Het zeer ingewikkelde organisatorisch en zakelijk apparaat, dat de V.C.J.C. langzamerhand is geworden, vraagt een nauwkeurig en voorzichtig finantieel beleid. Vandaar, dat de penningmeester dooreen F.C, wordt bijgestaan, die voor alle belangrijke aangelegenheden wordt geraadpleegd. De F.C. heeft een accountant ter controle van de boekhouding aangesteld, die eveneens de boeken der 4 groepen verifieert, waardoor hij dus van alles op de hoogte is en een overzicht heeft kunnen krijgen. Wij kunnen besluiten met te zeggen, dat steeds grooter mogelijkheden op organisatorisch-zakelijk gebied naar voren komen en dat wij nog slechts inden aanvang van ons werk staan en een uitgebreid werkterrein voor ons ligt. Vooral nu het C.S. ons ten dienste staat, zal het mogelijk blijven het werk finantieel aan te kunnen en een hecht fundament voor den opbouw van onze vrijzinnige jeugdbeweging te maken. 111. De Vrijz. Christ. Jongeren Bond, A. HISTORISCH OVERZICHT. Na de beide hoofdstukken over: het Vrijzinnig Protestantisme en de Jeugdbeweging, is thans de V.C.J.B. zelf aan de beurt om besproken te worden. Deze bespreking zou velerlei vormen kunnen hebben. Drie vooral kwamen in aanmerking. Allereerst een historisch overzicht, waarin allerlei wetenswaardigheden over ontstaan en groei werden meegedeeld. Daarnaast was mogelijk geweest een beschrijving van het hedendaagsche leven van den Bond in zijn afdeelingen, gewesten, besturen en conferenties. Tenslotte kwam in aanmerking een beschrijving van den J.B. aan de hand van de godsdienstige en maatschappelijke vragen, waarmee hij zich van groote beteekenis zal worden en niet zal nalaten een levenscentrum te scheppen, dat het bondsleven sterk zal beïnvloeden. Echter ook de C.R. zal er gebruik van maken voor het houden van kampen. En het zal mij niet verwonderen, wanneer uit het centrum groepen door ons kampeerhuis het Drentsche land beter zullen willen leeren kennen. van de oprichting af aan tot in het heden heeft bezig gehouden. Zoowel historische gegevens, de huidige werkwijze alsook de belangrijke vragen van het heden zijn voor de leiders van belang, elk van deze drie wijzen van inkleeding had dus recht van bestaan. Elk op zichzelf liep echter het gevaar eenzijdig te worden. Daarom is in het onderstaande getracht deze drie vormen inéén te voegen, waardoor zoowel het historische, de hedendaagsche toestand en de vragen en problemen van leiding tot hun recht kunnen komen. Het komt mij voor, dat de leiders in afdeeling en gewest, voor wie toch dit boekje bedoeld is, hiermee het meest gebaat zullen zijn. 1. De eerste vijf jaren. De V.C.J.B. werd 7 November 1919 opgericht.l) Reeds bestonden toen enkele vrijzinnig godsdienstige jongeren kringen. Tusschen hen werd allereerst nauwer contact gelegd. In 1912 was door één van deze jongeren kringen in het Noorden ook reeds een dergelijke poging gewaagd. Doch voorloopig zonder succes. In 1919 bleek de tijd meer rijp. Getallen uit de eerste jaren leeren ons, dat de Bond snel groeide. Begonnen met 15 afdeelingen, telde hij twee jaar later 44 afdeelingen met 1600 leden, weer twee jaar later, in ’23, waren er 3000 leden en 100 afdeelingen. De vijf eerste jaren waren, behalve dooreen sterke uitbreiding en groei ook gekenmerkt dooreen groot enthousiasme. In oude ~Groei”-nummers en in verhalen van oudere leden kun je dit terugvinden. Conferenties en bijeenkomsten waren spanningsvolle dagen en hadden een groote beteekenis; elke groep, die tezamen kwam in Soesterberg, beleefde opnieuw de wondere gemeenschap van hen, die tezamen het heilige zoeken. ■Zoo was, vrij plotseling na den oorlog, een nieuwe godsdienstige gemeenschap ontstaan van jonge menschen die eigen stijl, eigen vormen en eigen wegen zochten om hun geloof te versterken en inde wereld uitte dragen. Dit streven was niet geboren uit zucht het oude omver te werpen, wij zullen straks zien hoe dit juist gesteund wordt, doch uit het inzicht, dat een nieuwe tijd nieuwe vormen eischt. Het was niet toevallig, dat dit vlak na den oorlog plaats 1) Voor meerdere gegevens: zie Groei, Jaargang X, No. 6 in: „de V.C.J.8.” (brochure a 8 ets.). vond. Juist in dien tijd heerschte verontrusting, had, door den oorlog, het vooroorlogsche optimisme een schok gekregen. Velen, die reeds langer ontevreden waren met toestanden en vormen op kerkelijk en godsdienstig gebied, voelden, dat thans iets gebeuren moest, dat thans de verontrusting, welke overal viel waar te nemen, aangegrepen moest worden om er iets blijvends uitte doen geboren worden. In deze eerste vijf jaren, wel de eerste periode van den Bond genoemd, werkte deze verontrusting zeer zichtbaar door. Ze uitte zich in bedrijvigheid en enthousiasme. Vooral ook in veel conferenties. Deze vormden inden beginne het zwaartepunt van het bondsleven, meer dan de afdeelingsbijeenkomsten. Inde eerste twee jaren werden niet minder dan acht Zomerconferenties gehouden, ieder door tachtig a negentig menschen bezocht. Men wilde eruit, men wilde zich opnieuw bezinnen op vele godsdienstige en maatschappelijke vragen. Vooral godsdienstige, deze staan op den voorgrond. Gesproken wordt over: de ziel, het gebed, de liefde. Daarnaast komen wel lezingen over maatschappelijke vraagstukken voor, doch ze staan niet zoo in het centrum. Na vijf jaren wordt dit langzaam anders. Het ledental stijgt langzamer, van ’24 tot ’29 groeit het van 3000 tot ongeveer 3800. Het aantal afdeelingen loopt van 100 op tot 140. Deze cijfers reeds duiden op een verandering. 2. De tweede vijf jaren. Het is een algemeen verschijnsel, dat in jonge bewegingen de spanning inde eerste jaren het grootst is, het enthousiasme het felst en het sterkst. Noodwendig komt daarin verandering. Zooals in het jonge Christendom men vatte de vergelijking niet oneerbiedig op bij de eerste belijders het eschatologisch besef overheerschte, en daarna de periode kwam, waarin men zich ging inrichten in deze wereld, werk ging verdeelen en ging organiseeren, zoo ging het ook in den J.B. Na de eerste enthousiaste, gespannen periode kwam een tweede, waarin op den voorgrond trad het streven om nuchter, zakelijk en organisatorisch te werk te gaan. Nuchter: men besefte dat het werk niet alleen op conferenties gedaan kon worden. Er moest niet alleen voor de leden, maar ook door de leden voor anderen gewerkt worden. Zoo traden kampwerk, clubwerk en Zondagsschoolwerk meer op den voorgrond. In nog iets anders uitte zich deze verandering. De onderwerpen in Groei en in lezingen behandeld, gingen een andere richting uit. Tot nu toe had de aandacht zich vooral gericht op de persoonlijke zijde van het godsdienstig leven, echter steeds meer kwam naar voren de drang om ook vragen van maatschappij en samenleving te bespreken vanuit godsdienstig standpunt. Zoo treden naast de natuur, naast vragen van persoonlijk geloofsleven andere onderwerpen naar voren, als: arbeidsvreugde, werkeloosheid, gemeenschap en enkeling en vredesvraagstuk. In „Groei” uit zich deze verandering, het hoofdje „Bloesems” verdwijnt en maakt plaats voor het moderne, zakelijke woord: „Hoofdartikel”, „Van den akker” wordt „Van onzen tijd”. Tegelijkertijd komt er een andere stemming inden geheelen Bond. Het uitbundige enthousiasme verdwijnt. Het besef: wij zullen de wereld overwinnen, wordt overschaduwd door het besef: de taak is groot en onze kracht is klein. Naast het besef de werkers te zijn treedt de gedachte, dat wij nog klaar gemaakt moeten worden voor de „Taak van hoofd en handen”, Het is dan ook geen toeval, dat juist dit laatste lied zoo sterk naar voren treedt en zoo vaak gezongen wordt, terwijl er ernstig over gediscussieerd wordt om het lied: „Wij zijnde werkers”, als bondslied te schrappen. Toch moet men niet den indruk krijgen, dat in deze tweede periode niet hard gewerkt werd. Integendeel, inde eerste vijf jaren was de bond wel snel gegroeid, doch de groei en de uitbouw van de organisatie had met deze snelle ledenaanwas geen gelijken tred gehouden. Bovendien lag het in de lijn vaneen beweging, die zich zakelijker ging instellen, om zich ook organisatorisch een vaste basis te bouwen. De kenschetsing van die jaren, welke hier duidelijkheidshalve de tweede periode werden genoemd, zou ook niet volledig zijn, wanneer niet gewezen werd op de vele verbeteringen, welke zich juist in dezen tijd in het bondsleven vertoonden. Het is vaak moeilijk het verleden juist te beoordeelen, men beoordeelt het vaak naar wat in het heden waardevol is. Deden wij dat hier ook, dan zouden wij van de jaren '24—’29 zeggen, dat ze te weinig gedragen werden door geestdrift. Want daar vragen wij in toenemende mate naar. Wie het bondsleven, en wie de uitlatingen van leden op conferenties en vergaderingen nagaat, die zal getroffen worden door het feit, dat juist over geestdrift, over godsdienstig enthousiasme meer wordt gesproken dan tevoren en dat het tekort daaraan, dat men constateert, als een gebrek wordt opgevat. Het is echter fout het verleden naar het heden te beoordeelen; echter het komt mij voor, dat wij gevaar loopen die fout te maken. Daarom is het goed dit historisch Er kwamen vaste gesalarieerde Algemeen-Secretarissen (in ’25 Dr. J. A. de Koning, in ’2B Ds. C. B. Burger). Er kwam een grooter secretariaat (Brigittenstraat 16, Utrecht) waarin behalve de twee Algem.-Secretarissen, de secretaresse van den J.8., de administrateur van het kampwerk en 4 typistes onderdak vonden. Groei werd verbeterd, kreeg een grooteren omvang en won langzamerhand abonné’s buiten de ledenkring (thans pl.m. 350). Op verschillende jaarvergaderingen werd het bondsreglement besproken. Commissies werden ingesteld voor speciaal werk: spel en dans, reizen, kampwerk. Doch niet alleen centraal werd de organisatie versterkt, ook plaatselijk gebeurde veel. Zondagsscholen werden gesteund, Kerstspelen en andere religieuse spelen werden opgevoerd in kerken en lokalen voor ouderen en jongeren, bondshuizen werden geopend in A’dam, den Haag, Rotterdam, Leiden, Haarlem, Hoorn en elders, Amsterdam kreeg zijn eigen bijblad in „Groei”. Door dit alles werd de tweede periode gekenmerkt. Ook inde conferenties kwam het uit, ze verminderden iets in aantal en veranderden van onderwerpen. Er kwam een vredesweek, een politieke conferentie, een gezinsconferentie, etc. etc. Men make echter de tegenstelling tusschen de eerste vijf jaren en de tweede niet te groot en zegge niet: inde eerste vijf jaren was men enthousiast en in het tweede vijftal jaren organiseerde men. Wanneer hier al deze tegenstellingen gebruikt worden, dan is het om de zaken scherper te belichten en duidelijker te accentueeren. Het spreekt vanzelf, dat men niet enthousiast kan zijn zonder te organiseeren, en niet organiseeren kan zonder enthousiasme te voelen voor de zaak, die men dient. Ook vóór het jaar 1923 is er georganiseerd, zijn er gewesten en een secretariaat gevormd, ook na ’23 zijn er hoogtepunten geweest, waarop men voelde, dat de Bond leefde: wie vergeet Pinksteren '2l, wie het Adventspel? Het is veeleer zoo, dat in deze jaren de eenheid van den Bond groeide. Inwendig kwam er grootere samenhang, er kwam meer eenheid in opzet en uitvoering van het werk. Ook naar buiten groeide de eenheid. De V.C.J.C. ontstond, overzicht niet te beëindigen, zonder te Wijzen op al wat in deze vijf jaren verbeterd en uitgebouwd werd, ook al wordt daarover ook elders in dit boekje gesproken. Dan voorkomen wij ook, dat gezegd wordt: inde eerste vijf jaar ging het goed met den J.8., inde tweede maar matig, nu gaat het weer beter worden. niet alleen op papier en in reglementen, ze ging ook leven onder de leden. En er komen er steeds meer, die de beteekenis van deze eenheid van de vrijzinnige jeugd door alle lagen heen gaan beseffen. Veel plannen en ideeën kwamen op, welke voor de toekomst van belang zullen blijken te zijn. Zoo bijvoorbeeld het plan leiderscursussen in te stellen, het plan van de schema’s voor lezingen, van in Groei en in afdeelingsavonden voorbereide conferenties, ook het plan van de werkverbanden. Al deze plannen zijn nog niet ten volle uitgewerkt en geëxploiteerd, dit zijn dus alle lijnen; die wijzen naar wat komen gaat. B. DE TOEKOMST. Thans staan wij naar mijn gevoelen in het begin vaneen nieuwe periode. De voorteekenen daarvan zijn reeds hier en daar merkbaar. De houding van den Bond inde laatste jaren zou men kunnen noemen aarzelend. Aarzelend, niet door gebrek aan eigen overtuiging, maar door ’t besef van de groote moeilijkheden, welke wij ontmoeten en ontmoeten zullen bij het volbrengen van onze taak. De moeilijke tijd, waarin wij leven, de vele maatschappelijke en godsdienstige vraagstukken, waarvoor de jongere zich in dezen tijd gesteld ziet, wierpen als het ware een slagboom op voor ons enthousiasme, hetwelk in het verborgene verder leefde. Thans zien wij hier en daar de geestdrift v/eer doorbreken, er komt meer spanning in het geheel, meer élan inde geheele beweging. Niet het oude enthousiasme keert terug, doch een nieuw staat op, sterk beïnvloed door het besef, dat wij zakelijk moeten zijn en blijven. Toch zal het in deze richting moeten gaan. Wij zullen met voorzichtigen moed en bedachtzame geestdrift voort moeten gaan. Het besef, een woord voor de wereld te hebben, moet ondanks alle moeilijkheden, welke wij ontmoeten zullen, sterker in ons gaan leven. Wij moeten durven uitdragen, ook waar wij weten het ware antwoord op vele vragen nog niet te hebben. Reeds kwam op enkele conferenties en vergaderingen dit besef naar voren, op de H.8.-G.B. vergadering in dit voorjaar, op enkele Pinksterconferenties, op enkele Winterconferenties. Ook slaagde hier en daar een leiderscursus heel goed. Er wordt merkbaar een grootere spanning, wat getuigt van meer kracht. ïn deze richting vooral zullen de leiders van den Bond hebben te werken. Het ledenaantal nam inde laatste jaren weinig toe. Dat bewijst, dat de werfkracht van onze beweging niet altijd even groot was. Wanneer echter de spanning groeit en de geestdrift toeneemt, wordt ook de werfkracht grooter, komt er meer élan en voortvarendheid in al ons werk. Werfkracht en geestdrift echter, hangen onlosmakelijk samen. Het hangt mede af van het vuur, waarmee wij onze zaak dienen, of anderen zich daartoe aangetrokken zullen voelen. Te omschrijven, wat hier de taak van de leiders is, is een moeilijke zaak. Wanneer zij ingewerkt zijn inden Bond, en het bondsleven korteren of langeren tijd hebben meegeleefd, dan zullen zij wellicht in staat zijn belemmeringen uit den weg te nemen, welke den voortgang van den Bond in de hierboven aangestipte richting belemmeren. Zij zullen vooral op drie dingen hebben te letten. Inde eerste plaats is iedere leider verantwoordelijk voor de eenheid van het bondsgeheel. Critiek, andere inzichten zijn welkom, mits op de juiste plaats tot uiting gebracht, en mits ze gedragen zijn dooreen oprecht streven den Bond te dienen. Wij hebben allen veel welwillende critiek van elkaar noodig. Inde tweede plaats zal elke leider moeten zorgen, dat het leven van elke afdeeling zoo veelzijdig mogelijk zij, zonder dat het oppervlakkig of versnipperd worde. Het moet zoo zijn, dat, wanneer het eenigszins kan, in elke afdeeling aan elk onderdeel gewerkt wordt, zoowel wat club- en zondagsschoolwerk aangaat, als het bespreken èn van godsdienstige èn van maatschappelijke vragen. Alleen in veelzijdigheid kan het leven inden Bond zich ontplooien. Inde derde plaats hebben wij ons te bezinnen op de wijze, waarop het kader aangekweekt kan worden. Het is een algemeen verschijnsel in onze vrijzinnige jeugdbeweging (ook daarbuiten), dat er gebrek is aan leiders. Elk afdeelingsbestuur, elk G.B. heeft er het zijne toe bij te dragen, dat dit inde toekomst verandere. Een afdeelingsbestuur kan dit doen door telkens nieuwe menschen in zijn werk te betrekken en niet jarenlang uit gemakzucht eenzelfde functie door eenzelfden man te laten bekleeden, De gewesten kunnen hier meewerken door het opzetten van leiderscursussen en het vormen van sprekerslijsten uit de leden zelf. C. VRAGEN VAN LEIDING. Het is thans goed, stil te staan bij onzen huidigen toestand en de vragen van leiding, welke daaruit voortspruiten, te bespreken. Inde laatste twee jaren hebben wij vaak gesproken over deze begrippen: werkverbanden, schema’s voor lezingen. 1. Werkverbanden. Reeds bij het grooter worden van de afdeelingen, werd de behoefte gevoeld, voor bepaald werk bepaalde groepen te vormen. Zoo ontstonden de secties. Al gauw kwamen er religieuse en maatschappelijke secties, bijbelsecties, tooneelsecties, danssecties, secties voor maatschappelijk werk, enz. In zoon sectie vereenigde zich een groep leden uit één afdeeling, die voor dat bepaalde onderdeel van het bondswerk veel belangstelling had. Men komt eens per 3 weken of eens per maand bijeen, houdt inleidingen en besprekingen. De gedachte van de werkverbanden sluit hierbij aan, doch gaat een stap verder. In het algemeen brachten de secties deze verbetering, dat nu de leden gedurende een langeren tijd zich met één onderwerp bezighielden. Op algemeene bijeenkomsten worden vaak allerlei onderwerpen door elkaar behandeld, daardoor zit er vaak niet veel lijn ineen winterprogramma. Echter inde secties vindt men nog vele vogels van diverse pluimages vereenigd, onderwijzers, meisjes die thuis de huishouding doen en kantoorbedienden. Inde werkverbanden nu is dit niet het geval. Daarin komen bij elkaar leden, die eenzelfde beroep hebben, b.v. onderwijzers. Als men rekent dat er pl.m. 600 onderwijzers inden J.B. zijn, en dat er afdeelingen zijn waar 30 of 40 onderwijzers en onderwijzeressen lid zijn, dan begrijpt men welke mogelijkheden hier liggen. Zulk een werkverband of werkgroep voor onderwijzers neemt in behandeling een voor hen allen belangrijk onderwerp, b.v. de positie van het openbaar lager onderwijs in Nederland. Zij kunnen dit historisch en actueel behandelen. Vanzelf komt dan ook de vraag op, hoe staan wij als vrijzinnige onderwijzers tegenover de vraag van openbaar en bijzonder onderwijs? En dan zijn wij juist waar wij wezen willen. Want deze en andere vragen worden in onzen tijd steeds belangrijker en het is hard noodig, dat zij, die er mee te maken hebben, er zich op bezinnen. Zoo komt de werkgroep voor kantoorbedienden te staan voor de vraag: hoe staan wij tegenover medezeggingschap? die van verpleegsters tegenover de vraag: hoe staan wij tegenover overwerk, te lange werkweek etc.? Hier liggen groote mogelijkheden, tot nu toe niet voldoende gebruikt. Op deze wijze zal het mogelijk zijn, dat leden uit 2. Schema’s voor afdeelingsbijeenkomsten. Het plan, nu anderhalf jaar geleden voor het eerst geopperd, om schema’s uitte geven van series lezingen over bepaalde onderwerpen voor afdeelingsbijeenkomsten, spruit uit dezelfde overwegingen voort, als de idee van de werkverbanden. Steeds meer bleek, dat het bezwaren opleverde, wanneer in afdeelingen allerlei onderwerpen in onsamenhangende volgorde behandeld werden. Daarmee komen wij niet verder. Men steekt wel wat op, maar zóó bouwt men geen levensinzicht, zoo groeit geen begrip van wat om ons heen inde cultuur gebeurt, zoo groeit ook geen inzicht in eigen godsdienstig leven en behoeften. Reeds verhielpen de secties wat, doch het was nog niet genoeg. Uit dien hoofde werd besloten, dat het H.B. door enkele menschen schema’s zou laten samenstellen over onderwerpen, van welke het, na besprekingen op leidersconferenties, H.8.-G.8., en na besluit van de A.V., meent, dat ze in den Bond behandeld moeten worden. Zoo verschenen in het najaar van '3O, twee zulke schema’s, één over persoonlijk godsdienstige vragen, één over maatschappelijke vraagstukken. Dit jaar verschijnen er twee, n.l. één over de beginselverklaring van de C.C. en één over het vredesvraagstuk. Deze schema’s zijn te verkrijgen Nieuwe Gracht 27, over de wijze van behandeling vindt men behalve inde inleiding op de schema’s zelve, aanwijzingen in dit boekje in Hoofdstuk II onder I B, en elders. Het is verder de bedoeling om telkens aan het einde van de behandeling van zulk een serie lezingen inden Bond, een conferentie te beleggen. Deze is dan mede door Groei veel degelijker voorbereid dan andere conferenties. De resultaten, met deze methode op de vredesconferentie bereikt, sporen ons aan op dezen weg voort te gaan. bepaalde beroepen onder deskundige leiding (vaneen bedrijfsleider, een onderwijsautoriteit) de moeilijkheden en mogelijkheden van eigen beroep bestudeeren en vanuit humanistisch-christelijk standpunt beoordeelen. Aan het slot van een serie bijeenkomsten van zulk een werkgroep zou kunnen volgen een conferentie, b.v. van meerdere onderwijsgroepen en andere onderwijzers. Het H.B. heeft aan enkele menschen gevraagd leidraden samen te stellen voor zulke werkverbanden; dit zal thans geschieden voor onderwijzers, voor kantoorbedienden en voor verpleegsters. 3. Persoonlijk geloofsleven. Een artikel over den V.C.J.B. zou niet volledig zijn, wanneer daarin niet behandeld werd de houding van den J.B. ten opzichte van godsdienstige en maatschappelijke vraagstukken. Het is hier de plaats, daarover te spreken; zij het dan ook kort. De vraag naar het persoonlijk geloofsleven is voor de leiding van den Bond een ernstige vraag. Elders in dit artikel (zie pag. ...) werd al opgemerkt, dat naar het oordeel van velen dit persoonlijk geloofsleven niet de sterkste plek inde vrijzinnige beweging is; dat is evenzeer het geval inden J.B. Er zijn wel enkele redenen te noemen, welke dit begrijpelijk maken. Het is gevaarlijk alles op rekening van de tijdsomstandigheden te schuiven. Zeker ook in dit geval. Toch meen ik, dat deze hier genoemd moeten worden. De vragen van beroep, van arbeidsvreugde, medezeggingschap en werkeloosheid niet te vergeten, zijn voor vele jonge menschen zoo dringend, dat zij een groot deel van hun aandacht in beslag nemen. Zoo nijpend zelfs zijn voor velen deze vragen, dat zij weigeren in het wilde weg over godsdienstige onderwerpen te spreken, wanneer zij het gevoel hebben dat dit geloofsleven geen levend verband houdt met de vragen, die hun in hun dagelijksch leven bezighouden, en die zij terecht levensvragen noemen. Het is daarom niet toevallig, dat juist inden laatsten tijd zoo’n sterke roep is uitgegaan naar sociale prediking der Christelijke Kerk. Inde laatste jaren heeft de hierboven geschetste toestand in sterke mate zijn stempel gedrukt op den Bond. Dit was merkbaar in besprekingen, conferenties, ook in Groei. Thans is op dit punt een verandering merkbaar. Niet in dezen zin, dat we nu de maatschappelijke vraagstukken een paar jaar gaan laten rusten en plotseling godsdienstig worden. Dat waren wij tevoren ook; het zou voor mijn gevoel onecht zijn, wanneer we dit plotseling bovenmatig gingen accentueeren. De verandering is veel meer hierin gelegen, dat de Bond over de geheele linie is gaan beseffen, dat hij op dit punt iets mist, veel mist. Thans gaan wij ons aangorden dit in te halen, zijn wij reeds bezig. Het is dus niet zoo, dat wij nu den vrede en de wereldsituatie maar eens een poosje laten rusten, wij wenschen onze besprekingen, artikelen en kronieken daarover te behouden, doch wij willen meer daarnaast. Zegt men: dat is veel, dan kunnen wij dat alleen toegeven, doch; onze tijd geeft ons dat te dragen, en wij zijn niet verantwoord ons aan het één of het ander te onttrekken naar eigen willekeur. Uit' deze gedachten werd een jaar geleden geboren het plan om een leesboek over godsdienstige onderwerpen uit te geven, uit deze gedachten werden geboren de artikelen in Groei in het afgeloopen jaar door Dr. J. A. de Koning, welke thans weer worden voortgezet. Mede om deze reden werd besloten, een schema over de beginselverklaring op te stellen en deze inden geheelen Bond te behandelen. Vele vragen liggen op dit terrein te wachten op behandeling. In het kerkelijk en godsdienstig leven van dezen tijd gebeurt veel. Vereenigingen als Kerkopbouw stellen ons plots voor vele vragen: wat zeggen v/ij, als ons gevraagd wordt, of wij ons willen stellen onder de tucht van Christus. Overdenken wij dat wel genoeg? Hoorden we daarover wel eens een inleiding? Het is moeilijk te zeggen, wat de 1 ei d er s inden J.B. hierin precies te doen hebben. Allereerst kunnen zij dit overwegen en dan ermee rekening houden bij het samenstellen van afdeelingsprogramma’s. Zij kunnen ouderen en predikanten om steun vragen daarbij. De beginselverklaring kunnen zij uitvoerig doen bespreken in afdeeling en sectie. Zij kunnen zorgen, dat bijbelbesprekingen nergens ontbreken. Bovenal is het hun taak ertoe mee te werken, dat alle leden zich deze situatie bewust worden, erover gaan denken en erover gaan spreken. Alleen wanneer dit leeft, worden nieuwe wegen gevonden tot verbetering. 4. Maatschappelijke vraagstukken. Hierover is reeds veel gesproken inde laatste jaren. In dit boekje wordt er daarom niet meer over gezegd, dan noodig is. Voor meerdere literatuur verwijs ik naar „Leven in het Heden” van Dr. J. A. de Koning, naar het sectieboekje „Sociale Vragen,” naar artikelen in Groei over het vredesvraagstuk, Jaargang XI. Verder zie men het schema, dat hierover in najaar ’3O is verschenen. Ten opzichte van maatschappelijke vraagstukken in het algemeen bestaat geen vast omlijnde houding inden Bond. Wel zijn richtlijnen uitgestippeld, welke een zeer positieven inhoud hebben. Daarvan zijn te noemen de begrippen: Eerbied voor den mensch, en: Het belang van de gemeenschap gaat boven het belang van den enkeling. Kenmerkend voor deze richtlijnen is, dat van den mensch wordt uitgegaan. Dat is wellicht het meest waardevolle en belangrijke ervan. In dit verband wordt ons Christendom vaak humanistisch Christendom genoemd. Een speciale plaats neemt het vredesvraagstuk in. Dit staat al sinds eenige jaren in het centrum van de belangstelling, vooral het laatste jaar. In 23 werd een vredesweek georganiseerd, in ’3O een vredesconferentie, welke terdege in Groei en inde afdeelingen werd voorbereid. Wij staan, wat dit betreft, eigenlijk nog midden inde discussies. Het is hier niet de plaats er dieper op in te gaan. In dit overzicht dient alleen opgemerkt te worden, dat de Bond hiermee niet klaar is, dat dus door alle leiders in alle afdeelingen hieraan gewerkt moet worden. Met of zonder schema’s zullen wij erop te letten hebben, dat de leden zich rekenschap geven van de moeilijkheden. En dat niet alleen, zij zullen de oplossing voor den Bond dichterbij moeten brengen door, zoo eenigszins mogelijk, secties over dit onderwerp te organiseeren en studiegroepen.’ De J.V.F. (Jongeren Vredes Federatie) verdient daarom ook in dit opzicht hun warme belangstelling. 5. Eigens t ij 1. Dit is de laatste vraag van leiding welke wij hier opwerpen. Wij willen hier alleen de aandacht vestigen op het gebrek aan stijl. Op Pico’s, op conferenties blijkt dat. Bij het in onzen kring opnemen van nieuwe leden blijkt dat. Onze propaganda is niet af, is half, pakt vaak niet. Dit alles hangt samen met een gebrek aan stijl. (Men zie ook in Groei, Jaargang XI no. ...) Hoe dit te veranderen en te verbeteren is, is niet ineen paar woorden te zeggen. Het voornaamste is alweer, dat de leiders zich hiervan bewust zijn en weten, dat ook zij hieraan te denken hebben. Wie vindt eens een goede liturgie voor de Bondsdagviering? Wie voor een eigen Kerstfeest? De vraag naar een eigen stijl is voor de geheele V.C.J.C. van belang. Wellicht gaan wij inde toekomst hier iets voor vinden. Het jeugdfeest in 1933 zal ook hier een belangrijke stap ter verbetering moeten zijn. Wij zijn aan het einde en maken geen aanspraak op volledigheid. Veel moest worden weggelaten of is voorbij gegaan door de veelheid van stof. Want om overeen levende beweging te schrijven ineen beknopte vorm is een moeilijke zaak. Veel door leiders uit eigen ervaring worden aangevuld; naar ik hoop, vinden zij hier een vingerwijzing bij het bepalen van den weg, dien wij als afdeelingen en als Bond hebben te gaan, een weg, dien alle leiders mee bepalen. 1. Samenstelling. De Bond is samengesteld uit afdeelingen en verspreide leden. Plaatselijk kan er slechts één afdeeling gevormd worden. De mogelijkheid bestaat echter, dat jongeren, behoorende tot één Kerkgenootschap, tezamen een afzonderlijke afdeeling vormen. Dit komt slechts voor in groote plaatsen, waar echter vaak een andere organisatie-vorm gekozen wordt. Men zoekt dan tenslotte een sterke eenheid, met kerkelijke werkverbanden voor de ontwikkeling van het werk in juister vorm. Nieuwe leden geven zich op aan het afdeelingssecretariaat. Verspreide leden geven zich op aan het Centraal Secretariaat. 2. Werkw ij ze. Waar inden Bond gemeenschappelijk handelen op den voorgrond staat, is de inrichting van het bondsorganisme op democratischen leest geschoeid. 3. Algemeene Vergadering. Er is een A.V., die ieder jaar in October wordt gehouden, of anders, zoo noodig, schriftelijk (zie huish. regl.). Het hoofdbestuur zendt daartoe een voorloopige agenda, waarin de te behandelen punten aan de afd.- secrdtariaten zijn omschreven. De afd.-besturen behooren deze voorloopige agenda op een te houden ledenvergadering te bespreken, die daarop voorstellen of amendementen kan indienen. Deze voorstellen worden inde definitieve agenda aan de andere afdeelingen ter kennis gebracht. De ledenvergadering benoemt afgevaardigden ter A.V. Per 50 leden of minder, wordt een stem uitgebracht. Op de A.V. wordt het geestelijke en practische werk besproken, voorstellen van het H.B. behandeld, het beleid van den penningmeester goedgekeurd, nieuwe H.8.-leden enz. benoemd. Naar deze belangrijke vergadering behoort iedere afdeeling zeker één afgevaardigde te zenden. 4. Leidersconferentie. Behalve de A.V., de wetgevende vergadering, vindt belangrijk contact tusschen Bond en afdeelingen plaats door de leidersconferentie, die ook eens per jaar gehouden wordt, gewoonlijk in het begin van het vereenigingsjaar. Op deze conferentie worden de belangrijke, inden Bond levende vragen, IV. De organisatie van den V.C.J.B. besproken, zoowel op geestelijk als op organisatorisch gebied, nieuwe richtlijnen uitgestippeld en over allerlei zakenoverleg gepleegd. Hoeveel deze conferentie voor iedereen toegankelijk is, zenden de afdeelingen bovendien een afgevaardigde namens het bestuur. 5. H. 8.-G. B. -Ver gader i n g. Een derde belangrijke vergadering wordt in het voorjaar (Februari) gehouden. Op de H.8.-G.B. vergadert het H.B. met de afgevaardigden van alle gewestelijke besturen. Hier worden de resultaten van de afgeloopen maanden besproken, worden de komende Pinksterconferenties behandeld en worden vragen van leiding, ook voor de toekomst, besproken. 6. Centraal Secretariaat. De behandeling van het practisch secretariaatswerk wordt verricht door het Centraal Secretariaat. Hier wordt de ledenadministratie gevoerd, de Groei-expeditie verzorgd; het zorgt voor verzending van de bondsuitgaven. Van hier uit worden practische inlichtingen over alle mogelijke onderwerpen gegeven. 7. Fisc a at. De bondspenningmeester beheert de geldmiddelen. Hij stelt de afdracht vast voor elke afdeeling (thans ƒ 2.75 per lid) en int deze. Een afdeeling heeft het recht om bepaalde redenen vermindering van afdracht te vragen. Dan wordt zoo noodig het advies van de afdrachtencommissie ingeroepen. (Zie hieronder.) Op de A.V. brengt de penningmeester verslag uit, en wordt de begrooting goedgekeurd. Zijn taak is het verder om toe te zien, dat de ontworpen plannen ook finantieel uitvoerbaar zijn. 8. Afdrachtencommissie. Deze commissie, bestaande uit drie leden, wordt elk jaar door de A.V. benoemd, en geeft advies bij een verzoek van een afdeeling om afdrachtsvermindering, De penningmeester behoudt echter de eindbeslissing. 9. Finantieele Commissie. De penningmeester wordt bijgestaan door de finantieele commissie. Deze commissie is een V.C.J.C.-commissie en bestaat uit 5 ouderen. Het is een adviseerend lichaam, belangrijke plannen, waarmede groote bedragen gemoeid zijn, worden eerst aan de F.C. voorgelegd. De F.C. heeft een accountant benoemd, die de bondsboeken van alle bij de V.C.J.C. aangesloten groepen regelmatig controleert. 10. Kas-Commissie. De penningmeester moet bovendien overleg plegen met een door de A.V. benoemde kas-cie., bestaande uit 3 bondsleden. Deze onderwerpen het fin. beheer twee maal per jaar aan een onderzoek. 11. Hoofdbestuur. Het hoofdbestuur, dat door de ledenvergadering benoemd wordt, bestaat uit minstens 9 leden. Het voert de leiding van den Bond, behartigt alle belangrijke zaken op organisatorisch en finantieel gebied. Daarnaast geeft het geestelijke leiding door het vaststellen van onderwerpen van conferenties, het uitgeven van sectieboekjes en het vaststellen vaneen programma voor ~Groei”. Verder is het de taak van het H.B. te zorgen voor de eenheid van den Bond, door contact te houden met commissies en gewestelijke besturen. Het H.B. vertegenwoordigt den Bond naar buiteri inde vrijzinnige jeugdbeweging (V.C.J.C.), inde Centrale Commissie en elders. Het H.B. vergadert ongeveer 8 maal per jaar. 12. Dagelijksch Bestuur. Uit het H.B. wordt een Dagelijksch Bestuur, bestaande uit 5 leden, benoemd, die alle H.8.-werkzaamheden voorbereiden. Dit D.B. komt zeker eens per week bijeen, terwijl eens per maand een z.g.n. lange D.8,-vergadering wordt gehouden op Zaterdagmiddag en -avond. 13. Bondsraad. Het H.B. wordt bijgestaan dooreen adviseerend lichaam, bestaande uit 9 ouderen, onder presidium vaneen permanenten voorzitter. Twee keer per jaar vindt een vergadering met dezen raad plaats. De leden van den Bondsraad worden op de A.V. benoemd voor den tijd van drie jaren. De gewestelijke besturen wijzen de candidaten aan, waaruit de A.V. benoemt. 14. Algemeen Secretariaat. Teneinde continuïteit te verkrijgen inde geestelijke leiding van de jeugdbeweging werd in 1925 ingesteld het Algemeen Secretariaat, hetwelk mogelijk maakt, dat een afgestudeerd theoloog gedurende een aantal jaren de hoofdbesturen van de bij de V.CJ.C. aangesloten groepen steunt inde leiding. Sinds 1925 treedt als zoodanig op Dr. J. A. de Koning; sinds 1928 daarnaast Ds. C. B. Burger. 15. Groei. G r o ei is het bondsorgaan van den V.C.J.8.; het verschijnt éénmaal per veertien dagen. De redactie wordt door de A.V. benoemd. De voorzitter van den Bond is ambtshalve lid van de redactie. 16 Gewestelijke Organisaties, Teneinde het bondswerk te versterken, wordt het land in gewesten ingedeeld. De afdeelingen, die zich in één gewest bevinden, benoemen een afgevaardigde, welke tezamen een Gew. Bestuur vormen. Dit heeft tot taak: a. de bevordering van het contact tusschen de bondsleden in het gewest; b. het regelen van gewestelijke samenkomsten; c. het voeren van bondspropaganda in het gewest. De G.B.’s vergaderen éénmaal per jaar met het Hiß. en zenden daartoe afgevaardigden. Ook op deze wijze wordt het contact met het H.B. dus aangehouden. I. De leiding vaneen Gewest. A. ALGEMEENE OPMERKINGEN. De leiding van onze gewesten berust bij de Gewestelijke Besturen. Deze besturen zijn zoo langzamerhand in ons bondsleven een zeer belangrijke plaats gaan innemen, zonder krachtige Gewestelijke Besturen kan het afdeelingsleven niet tot volle ontplooiing komen en zonder hun hulp en steun zou het aan het Hoofdbestuur onmogelijk zijn den Bond op juiste wijze te leiden. Kortom het Gewestelijk Bestuur is een onmisbare schakel in het raderwerk van onzen bond geworden. Het is daarom dan ook noodzakelijk om in dit leidersboekje eenigszins uitvoerig te spreken over de taak en de verantwoordelijkheid der Gewestelijke Besturen. Evenals door ieder ander bestuur, moet er dooreen Gewestelijk Bestuur veel administratief en organisatorisch werk worden verricht. Dit komt hoofdzakelijk neer op het Diagelijksch Bestuur van het gewest en diens secretaris. Ik zou een uitvoerige bespreking over dit werk kunnen geven, maar het lijkt mij overbodig dit te doen. De leden van het Dagelijksch Bestuur vaneen gewest hebben inden regel reeds andere bestuursfuncties bekleed en zijn van het administratieve bestuurswerk veelal vrij goed op de hoogte. Bovendien geldt datgene, wat op andere plaatsen van dit boekje over de taak van voorzitter, secretaris en penningmeester eener afdeeling is gezegd, in ongeveer gelijke mate voor deze functionarissen ineen Gewestelijk Bestuur. Voor practische aangelegenheden verwijs ik daarom naar deze gegevens, terwijl de „kalender”, die zich achter in dit boekje bevindt, het geheugen van de gewestelijke functionarissen gaarne wil te hulp komen. Wil een gewestelijk bestuurslid weten, wanneer de driemaandelijksche verslagen in Groei komen of wanneer het Hoofd- HOOFDSTUK 111. GEWEST EN AFDEELING. bestuur met de Gewestelijke Bestuursleden pleegt te vergaderen, dan heeft hij deze kalender maar op te slaan en is op de hoogte. Over de speciale taak der Gewestelijke Bestuursleden volgen ineen apart artikeltje nog eenige practische wenken. In dit artikel moet ik mij beperken tot de geestelijke taak van onze Gewestelijke Besturen, tot de leiding, die van hen moet uitgaan. Met nadruk wil ik er eerst nog even op wijzen, dat het geven van geestelijke leiding niet mogelijk is, wanneer het bestuur niet goed functioneert en het administratieve werk (ledenlijsten bijhouden, convocaten maken, brieven schrijven, gelden innen) niet goed en zorgvuldig geschiedt. Het is niet omdat dit administratieve werk onbelangrijk is, dat ik hierbij niet uitvoerig stil stond, ik ga dit alles zoo snel voorbij omdat de gegevens hieromtrent op andere plaatsen in dit boekje zijn te vinden. Dit werk is juist uitermate belangrijk, het is de voorwaarde voor het slagen van al het andere werk, dat op de schouders van onze Gewestelijke Besturen is komen te rusten. Het werk vaneen Gewestelijk Bestuur is veel en velerlei; het beweegt zich hoofdzakelijk langs twee lijnen, de eene lijn gaat naar de afdeelingen, de andere naar het Hoofdbestuur. Deze lijnen loopen echter niet langs elkander heen. Neen zij ontmoeten elkander in het Gewestelijk Bestuur, hetgeen juist hierdoor zulk een grooten invloed verwerven kan in ’t leven van onzen Bond en zulke krachtige leiding kan geven aan het Gewest. Ter wille van de overzichtelijkheid zal ik beide deelen van het werk van het Gewestelijk Bestuur vrijwel afzonderlijk behandelen. Men mag echter niet vergeten, dat dit een kunstmatige splitsing is, die, wanneer zij inde praktijk werd doorgevoerd, het gewestelijk leven ongunstig zou beïnvloeden. Het gewestelijk werk moet gedaan worden met de oogen voortdurend gericht op afdeelingen en Hoofdbestuur beiden. Zoodra te veel alleen aan de afdeelingen of alleen aan het Hoofdbestuur wordt gedacht, gaat het mis. B. SAMENWERKING TUSSCHEN G.B. EN H.B. Over het contact tusschen Hoofdbestuur en Gewestelijke Besturen valt wel het een en ander te zeggen. Dit contact kan er nooit teveel zijn, zoov/el Hoofdbestuur als Gewestelijke Besturen hebben dit ontzaglijk hard noodig. Het Hoofdbestuur heeft dit noodig om voortdurend op de hoogte te zijn van wat er leeft in Gewesten en Afdeelingen, opdat daarmede bij het ontwerpen van nieuwe plannen rekening kan worden gehouden. Het Gewestelijk Bestuur heeft dit contact noodig om voortdurend op de hoogte te zijn, in welke richting het Hoofdbestuur, gehoord de leidersconferentie en de A.V., den Bond wil sturen, om zich hierop te bezinnen en te overwegen in hoeverre deze richting beantwoordt aan de in het Gewest levende verlangens. Dat contact wordt het best verkregen door onderling gesprek. Daarom komt dan ook eenmaal per jaar het Hoofdbestuur met de afgevaardigden van de Gewestelijke Besturen samen. Op deze gezamenlijke vergadering worden altijd voor den Bond zeer belangrijke dingen besproken. Het is de taak der afgevaardigden naar deze vergadering te gaan om het gehoorde te bespreken in de e.v. vergadering van zijn Gewestelijk Bestuur. De Gewestelijke Bestuursvergaderingen moeten zooveel mogelijk worden bijgewoond door het voor dit Gewest aangewezen Höofdbestuurslid. Gedurende het geheele hondsjaar moet deze het contact tusschen Hoofdbestuur en Gewest onderhouden: met hem worden alle plannen van het Hoofdbestuur besproken, hem wordt opheldering en verduidelijking gevraagd, hem wordt gezegd, waarom men voor het eene wel en voor het andere niet gevoelt en hij brengt dit alles weer in het Hoofdbestuur ter sprake. Hij moet dus zorgen voor voortdurende wisselwerking tusschen Hoofdbestuur en Gewestelijk Bestuur. Misschien vraagt iemand zich af, wat dit alles nu met de geestelijke leiding van het Gewest te maken heeft. Door dit contact wordt echter niet alleen het wederzijdsch inzicht in allerlei vragen verhelderd, daardoor wordt ook bereikt, dat met de verlangens van alle Gewesten bij het ontwerpen van plannen wordt rekening gehouden en over ieder plan, dat van de hoofdleiding uitgaat, reeds te voren in Gewest en afdeeling is nagedacht. Het Gewestelijk Bestuur moet er n.l. zorg voor dragen dat zijn afdeelingen van deze plannen op de hoogte komen, b.v. door er op aan te dringen, dat het hierover in Groei geschrevene wordt gelezen en behandeld en dit dan dooreen zijner leden (inden regel kan dit de afgevaardigde van de afdeeling in het Gewestelijk Bestuur zijn) te doen toelichten. Wanneer een Gewestelijk Bestuur zich met ernst bezig houdt met de plannen van het Hoofdbestuur en ze zoowel met het Hoofdbestuurslid voor zijn Gewest bespreekt, als zorgt dat ze inde afdeelingen op eenvoudige wijze worden behandeld, dan neemt dit bestuur een belangrijk aandeel inde leiding van den Bond als geheel en inde leiding van zijn Gewest in het bijzonder. Dan kan het Gewestelijk Bestuur bereiken, dat de afdeelingen van zijn Gewest met meerdere kennis van zaken de A.V. bijwonen en aldaar hun meening kunnen geven, omtrent de door het Hoofdbestuur voorgestelde plannen. Dit alles betrof de voorbereiding van plannen, thans zijn we aan hun uitvoering toe. Zoodra een plan van het Hoofdbestuur door de A.V. is goedgekeurd, komt de uitwerking daarvan aan de beurt. Bij de uitvoering van deze plannen moeten A.V. en Hoofdbestuur op de Gewestelijke Besturen kunnen rekenen. Deze moeten er voor zorgen, dat onderwerpen, die volgens besluit van de A.V. in deri geheelen Bond moeten worden behandeld, ook werkelijk op de voor hun Gewesten meest geschikte wijze worden besproken. Hier komt uit, dat de taak om onzen Bond tot een levende eenheid te maken vooral rust op de schouders der Gewestelijke Besturen. Zij zijnde aangewezen organen om te zorgen, dat dezelfde gedachten in alle Gewesten gaan leven, dat alle afdeelingen zich bezinnen gaan op dezelfde vragen. Niet alleen moet het Gewestelijk Bestuur zorgdragen, dat deze dingen in zijn gewest worden behandeld, het moet ook leiding geven bij die behandeling en er voor zorgen, dat deze geschiedt op de voor het eigen Gewest meest geschikte wijze. Het Gewestelijk Bestuur moet daarbij echter voortdurend in het oog houden, dat het mede deel uitmaakt van de bondsleiding en mede verantwoordelijk is voor de eenheid inden Bond. Moet deze behandeling afdeelingsgewijs geschieden? Of is het beter hiervoor eenige gezamenlijke bijeenkomsten van alle leden uit het gewest te beleggen? Moeten deze besprekingen meer of minder uitvoerig geschieden? Al deze vragen moeten in het Gewestelijk Bestuur worden overwogen. Heeft de A.V. besloten een onderwerp te doen behandelen, waarvoor ineen Gewest de belangstelling minder groot is, dan mag het bestuur van dit Gewest zich aan de behandeling daarvan niet geheel onttrekken, maar moet er op staan, dat dit onderwerp ook in zijn Gewest zij het ook beknopter dan in andere Gewesten wordt besproken. Dan heeft het Gewestelijk Bestuur de gelegenheid de afdeelingen te doen gevoelen, dat zij deel uitmaken van één groote bondsgemeenschap, waarvan alle leden dezelfde vragen moeten overdenken. De wijze waarop het Gewestelijk Bestuur de behandeling van dergelijke vragen organiseert is van groot belang voor het welslagen dezer behandeling. Schrijft het Gewestelijk Bestuur de afdeelingen aan en volstaat dit in het rond- C. HET G.B. EN DE AFDEELINGEN. 1. Steun bij het leiden van de afdeelingen, Ik begon met te spreken over het contact dat er steeds moet bestaan tusschen Hoofdbestuur en Gewestelijke Besturen en wees er op, dat in ieder Gewest op de voor dat Gewest meest geschikte wijze de door de A.V. vastgestelde en door het Hoofdbestuur toegelichte onderwerpen moeten worden behandeld. Bij dit alles heb ik ook steeds over de afdeelingen moeten spreken. Inde afdeelingen, waarin de leden zijn gegroepeerd, ligt immers het zwaartepunt van onzen Bond. Terwille van de afdeelingen worden alle plannen ontworpen, van hen zelf wordt echter ook activiteit verlangd. Het Gewestelijk Bestuur moet er voor zorg dragen, dat in geen der afdeelingen de activiteit gaat ontbreken, moet er voor waken, dat inde afdeelingen alleen, nu eens naar dezen en dan weer naar dien spreker wordt geluisterd, moet er op aandringen dat in iedere afdeeling iets wordt ondernomen en afgemaakt. Aan het eind van ieder hondsjaar moeten de afdeelingen er op kunnen wijzen, dat zij in het afgeloopen jaar een bepaald iets hebben gepresteerd. Het is voor heel veel afdeelingen moeilijk om iets te vinden, waarin zij vrijwel al hun leden kunnen betrekken en waarmede zij tot eenig resul- schrijven met erop te wijzen, dat over zekere daarin genoemde onderwerpen inleidingen moeten worden gehouden, dan zal er inden regel niets van terecht komen. Inde meeste Gewesten zal het wel noodig zijn, dat door het Gewestelijk Bestuur tevens wordt opgegeven, wie die onderwerpen voor de afdeeling wil inleiden. Gebeurt dit niet, dan is het, vooral in kleine afdeelingen, lang niet onmogelijk, dat er in zoon afdeeling niemand is, die over zulk een onderwerp kan spreken. Een kleine sprekersorganisatie b.v. bestaande uit enkele predikanten en oud-leden of andere leden vaneen onzer Bonden is met eenigen goeden wil in ieder Gewest wel te vormen. Deze allen zullen te eerder geneigd zijn het gevraagde onderwerp te behandelen, wanneer hen in korte woorden wordt uiteengezet in welken geest de behandeling wordt gewenscht. De schema’s, die door het Hoofdbestuur zijn opgesteld, kunnen dan hun goede diensten bewijzen. Ook wanneer onderwerpen buiten de schema s om worden behandeld is het aanbevelenswaardig om bij het vragen der sprekers altijd te omschrijven, waarom men een bepaald onderwerp wil bespreken en wat van de bespreking wordt verwacht. taat kunnen komen. Hier moet het Gewestelijk Bestuur dan de afdeelingen de behulpzame hand bieden. Vooreerst zijn er dan de onderwerpen, welke inden geheelen Bond behandeld moeten worden. Met behulp van de bij deze onderwerpen door het Hoofdbestuur gegeven toelichting en de door het Gewest verzorgde sprekers-organisatie en aan de hand van de over deze onderwerpen in Groei te verschijnen artikelen, is het voor menige afdeeling, die anders aan de bespreking van dergelijke vragen niet kon denken, mogelijk deze dingen te bespreken. Het Gewestelijk Bestuur moet een afdeeling over haar aanvankelijken twijfel of zij dit wel zal aandurven heen helpen, aan het eind van het jaar zullen de leden der afdeeling vol vreugde vertellen, dat zij naast vele andere dingen dat onderwerp grondig hebben behandeld en dat dit hen verder heeft gebracht. Durft een afdeeling de door het Hoofdbestuur genoemde onderwerpen niet aan, laat het Gewestelijk Bestuur dan in overleg met die afdeeling een eenvoudiger onderwerp opzoeken en uitwerken, maar laat dit er aan vasthouden, dat iedere afdeeling jaarlijks ten minste één onderwerp wat uitgebreider behandelt. Ook over de boekbesprekingen moet het Gewestelijk Bestuur zijn aandacht laten gaan. Boekbesprekingen zijn in vele afdeelingen zeer gewild. De keuze der besproken boeken was niet altijd even, gelukkig. Het Gewestelijk Bestuur weet natuurlijk in welke zijner afdeelingen vaak boekbesprekingen worden gehouden. Met zulk een afdeeling voor oogen zal het niet moeilijk zijn om een klein lijstje van boeken samen te stellen, welke voor bespreking inde afdeeling geschikt zijn. Zulk een boekenlijstje zal vooral wanneer er bij ieder boek wordt aangegeven, waarop bij het behandelen moet worden gelet, de Afdeelingsbesturen van nut zijn bij het kiezen der te bespreken boeken en schept de mogelijkheid, dat in meerdere afdeelingen dezelfde boeken vanuit één zelfde gezichtspunt worden bekeken, hetgeen voor de eenheid van den Bond weer van veel belang is. Het Gewestelijk Bestuur zal in sommige gevallen nog verder moeten gaan en de afdeelingen enkele boeken moeten aanwijzen, welke zij dat jaar moeten bespreken. Indien dit geschiedt, zal echter ook wel de hulp van de sprekers-organisatie moeten worden ingeroepen. De Gewestelijke Besturen behoeven niet te vreezen, dat zij door dit alles de afdeelingen te zwaar zullen belasten, integendeel hierdoor worden de afdeelingen tot zelfwerkzaamheid aangespoord. Er blijft bovendien altijd nog tijd genoeg over, dien de afdeelingen geheel naar eigen wensch kunnen eigenlijk niets tusschen komen en de menschen moeten er i n blijven. Hier dient dus goed inde toekomst gekeken en met allerlei dingen rekening gehouden te worden. Zie verder voor onderwerpen en series: het Leidersblad: Sept. 1929 bl. 11/12, Sept. 1930 bl. 6 v.v., Oct. 1930 bl. 10 v.v. Wat de bijdr age betreft, deze kan bestaan uiteen gedicht, een kort verhaal of ook uiteen boek, dat men zoo tezamen ineen jaar of half jaar uit leest. Zie voor literatuur pag . Men moet er wel op letten, dat deze boeken zich goed leen en om bij stukken en beetjes te worden voorgelezen. Daar is niet ieder boek geschikt voor. Zie Leidersblad: Sept. 1929, bl. 9 en 10. Het hangt van het karakter van de afdeeling en tevens van het boek af, of één persoon het heele boek voorleest, dan wel dat elk lid zijn (haar) beurt krijgt. In elk geval late men het voorlezen er nooit maar op aan komen, doch bestudeere het goed. Zie hiervoor ook het boekennummer Groei, jaargang XI, no. 6. Collectes zijn af en toe voor bepaalde doeleinden een redmiddel. Er moet in elk geval op iedere vergadering gelegenheid bestaan voor elk lid buiten zijn (haar) gewone bijdragen om vrijwillig nog iets te geven. Dit geldt vooral voor afdeelingen, die van de kerk b.v. reeds subsidie genieten en d u s van haar leden nog wel iets mogen verwachten. Inde vergaderzaal is aanwezig een vragenbus, waar de leden een briefje in kunnen doen met eventueele wenschen, vooral op het gebied van inleidingen. Deze vragen kunnen ook bij de rondvraag ter sprake worden gebracht. Steeds worden de leden attent gemaakt op de Bondsuitgaven, in allerlei vorm. Het Bestuur moet er voor zorgen, dat zoowel op de gewone vergaderingen als op de andere ieder toch iets te doen krijgt, zoodat elk lid een zekere bevrediging kan vinden. Deze werkverdeeling verlicht meteen de taak van het Bestuur en brengt soms menschen naar voren, die zich anders nooit op den voorgrond plaatsen. De vergaderzaal moet men zoo gezellig mogelijk inrichten. Aan muren, lampen, tafel, kan men met platen, doeken, bloemen e.d. heel wat kaalheid ontnemen. De afdeelingsvlag krijgt ook een plaats. Indien eenigszins mogelijk ziet men de beschikking te krijgen overeen piano of orgel. Sparen. Ik zou de aandacht gevestigd willen zien op het sparen. Dit is een niet te versmaden middel om inde eerste plaats het bezoek aan de verschillende bijeenkomsten en conferenties te vergrooten, doch ook om zoo van tijd tot tijd boeken te kunnen koopen. Aanbeveling verdient het sparen op een kaart (met zegels b.v.) voor ieder lid afzonderlijk. Eender leden beheert de gelden en zorgt voor de geregelde inning der spaargelden op elke vergadering (zie A.J.C. b.v.). En als het dan noodig is kan het lid een gedeelte van de spaargelden opnemen en daarvoor een boek koopen of naar een conferentie gaan. Actueele gebeurtenissen op de dorpen kunnen, voor zoover daartoe gelegenheid bestaat besproken worden. Ik denk b.v. aan dorpskermissen e.d. Onze houding ten opzichte van dergelijke dingen kan besproken worden. Bedoeld worden hier dus alleen de algemeene gebeurtenissen, die dus niets met personen of bepaalde belangen te maken hebben. Er zijn Afdeelingsbesturen die dit doen . Contact met leden. Het verdient aanbeveling, dat het Bestuur geregeld voeling met de andere leden houdt op de vergaderingen, omdat (misschien meer in stadsafdeelingen) de klacht wel eens wordt gehoord, dat men op de vergadering het Bestuur nooit spreekt. Vooral voor nieuwe leden is het gewenscht dat zij eens wat van het Bestuur merken en dat dit zich met hen bezighoudt. Ook moet, waar dit nog niet het geval is, gebroken v/orden met de gewoonte, dat het Bestuur in optima forma achter een bestuurstafel zetelt. Dit is alleen voor voorzitter en secretaris gewenscht. Het Bestuur kan ook de nieuwe leden bezoeken. Elk bestuurslid kan b.v. een wijk nemen. Notulen der vergaderingen. Hieraan zal elk Bestuur zijn aandacht moeten schenken. Het beste is, dat voor het maken der notulen steeds iemand wordt genomen, buiten het Bestuur om desnoods, die dit werk speciaal doet en het goed kan doen. De ervaring leert, dat het goed is, dat van elke vergadering en dan speciaal van de daar behandelde onderwerpen en de nabespreking een goed verslag inde notulen wordt gemaakt. Het is soms noodig daarnaar later eens te verwijzen of na te gaan, wat er in aen loop vaneen; jaar is behandeld (jaarverslag b.v.). Alleen aan de hand van deze goed bijgehouden notulen is een goed en overzichtelijk jaarverslag mogelijk. Er moet echter om gedacht worden, dat het natuurlijk niet te veel tijd neemt. Dezelfde persoon kan als het noodig en wenschelijk is, ver» slagjes opmaken voor plaatselijke bladen, verslagjes b.v. van propaganda-avonden e.d. Dit bevordert ook weer werkverdeeling. 2. Buitengewone afdeelings-vergaderingen. Hieronder wordt verstaan de bijeenkomst van de afdeeling, waar men b.v. alleen liederen en volksdansen instudeert, werkt voor een bazaar, voor een Kerstuitdeeling, repeteert voor ’n propaganda-avond of feestavond, ’n koortje vormt. Het is niet noodig hiervoor schema’s op te stellen, daar de werkzaamheden niet zoovele en zoo verschillend zijn. Men onderschatte de beteekenis van zulke avonden niet. De gezellige, vrije sfeer van werken om een. als ’t ware „tastbaar”, gemeenschappelijk doel brengt de leden meestal dichter bij elkaar. Naast de hier genoemde redenen, die een buitengewone bijeenkomst der afdeeling noodig maken, zou ik de aandacht willen vestigen voor de kleinere steden en ook voor de grootere dorpen (het hangt van de grootte der afdeeling af) op clubavonden. Inde steden bestaan ze hier en daar, maar ook voor kleine plaatsen is er, vooral als er voor een bepaald doel gewerkt moet worden, alle aanleiding ze te houden, telkens op dezelfde plaats en op geregelde tijden, zoodat men zeggen kan, dan en dan is het clubavond. Deze avonden leenen zich uitermate voor het instudeeren van dansen, het maken van verschillende dingen voor bazaars, het leeren van Bondsliederen, enz. Het kan geen kwaad dat op dergelijke avonden de nadruk wordt gelegd op gezelligheid inden goeden zin van het woord. Een van de meest noodige dingen is dan een eigen lokaal, een centrum, of een lokaliteit, waarover geregeld kan worden beschikt en dat aantrekkelijk is te maken. „De jeugd heeft het druk,” En vooral deze buitengewone afdeelingsvergaderingen zijn het, die de drukte aanbrengen. Toch kan het alles heel wat beter gaan, als men zich meer en meer leert beperken. Ineen stad kan dat al niet anders meer. Men kan niet alles meemaken, wat belangrijk en interessant is. Men is hier wel gedwongen veel te laten varen. Maar op een dorp is het vaak mogelijk, dat de leden nog juist die gebeurtenissen meemaken, die voor hen zelf interessant zijn; ze kunnen nog juist overal aan meedoen. Maar met het oog op den V.C.J.B. en het (vaak niet zoo gemakkelijk) werk, dat er ook nog buiten de gewone afdeelings-vergaderingen om voor ieder lid te doen is, moet men zich veel meer leeren beperken en zich enkele dingen ontzeggen, zoodat de week wat ruimer, de drukte niet zoo groot en het werk prettiger 3. Openbare bijeenkomsten. Hieronder worden verstaan: propaganda-avonden, feestavonden, lezingavonden e.d. Men kan er ook bij voegen: de wijdingsavonden, die meestal ook voor ouderen worden opengesteld (Kerstwijding, Paaschwijding). Daar deze vergaderingen van uiteenloopenden aard zijn, zullen bij de schema’s de aanteekeningen worden gegeven. 4. W enken voor het samenstellen van een inleiding. De vraag: hoe maak ik een inleiding is niet gemakkelijk te beantwoorden, vooral op papier. Hieronder volgen enkele wenken. Inde eerste plaats moet het onderwerp waarover de inleiding handelt niet te omvangrijk zijn, vooral niet wanneer het aan de hoorders vreemd is. Men kieze een beperkt onderdeel en behandele dit goed, liever dan het geheel oppervlakkig. Heeft men een onderwerp gekozen of opgekregen, dan ga men eerst wat erover lezen. Heeft men geen literatuur dan kan dit aan een predikant, of aan anderen worden gevraagd; verder raadplege men de literatuurlijsten in dit boekje en in seetieboekjes. D'e Algemeen-Secretarissen en H.8.-leden geven ook gaarne inlichtingen. Het is beter met eenvoudige lectuur te beginnen, anders verdrinkt men in moeilijke problemen. Dat is al van te voren verkeerd, want dan wordt de inleiding nooit eenvoudig, wat een eerste vereischte is. Onder het lezen teekent men op een stuk papier aan de bladzijde of gedeelten, welke men belangrijk acht en later nog denkt noodig te hebben. Het kan ook zijn, dat men geen tijd of geen gelegenheid heeft iets te lezen, dan doet men goed er eens met een ander over te gaan praten. Door lezen en praten wordt men bewust, wat, men eigenlijk wil en leert men zijn eigen gedachten beter vormen. Gaat men beginnen de inleiding op te schrijven, dan is het zeer aanbevelenswaardig van te voren een schetsje te maken. Dat wil zeggen men schrijft heel kort ineen aantal wordt. Het bestuur of enkele leden kunnen alleen niet alles doen. Ook hier is werkverdeeling de oplossing. Op deze manier kan zelfs een kleine afdeeling heel veel bereiken. punten op, waarover men het hebben wil. (Men zie als voorbeeld het artikel over het Vrijz. Protestantisme in dit boekje.) Heeft men het schetsje klaar, dan overwege men goed, wat onder de verschillende hoofdjes thuis hoort. Men bereikt daarmee, dat de inleiding duidelijk en begrijpelijk wordt. Het verdient ook aanbeveling aan het begin van de inleiding te zeggen, waarover men het hebben wil. Dan wordt dus niet zoo maar begonnen met lezen maar wordt eerst gezegd: Vanavond zullen we het met elkaar hebben over ik heb mijn inleiding daarover verdeeld in deze vijf punten. Dan weten de hoorders: daar spreekt hij dus over. Ten slotte nog enkele losse opmerkingen. Allereerst: een inleiding moet niet te lang zijn, hoogstens veertig minuten. Inde tweede plaats: des te persoonlijker een inleiding is, des te beter. Het moet de eigen meening van den spreker zijn, die gehoord wordt. Niet, die zegt dit en die dat. Want dan kun je er moeilijk over napraten. Vooral bij godsdienstige onderwerpen moet men trachten uit eigen ervaring te putten en eigen meening te geven. Dat is altijd beter, dan wat er in geleerde (of ongeleerde) boeken staat. Inde derde plaats. Bespreek je inleiding van te voren met ’n goeden vriend, of met den voorzitter van de afdeeling. Vraag, wat hij er van vindt. Hij moet dat dan eerlijk zeggen, mogelijk kun je dan nog één en ander veranderen, of anders zeggen. Een gesprek van te voren overeen inleiding is een heele goede toetsteen. Mits degene, met wie men spreekt, er voor waakt, je zijn ideeën omtrent het onderwerp op te dringen. Hij moet toehooren, zeggen: ik vind het zoo, of denk er zoo over en dan is de inleider verder vrij erop in te gaan of niet. Ten slotte: maak geen inleiding overeen onderwerp, dat je niet ligt of dat te moeilijk is. Lees dan liever een stuk erover voor. B. PROGRAMMA’S VOOR AFDEELINGSBIJEENKOMSTEN. De programma’s worden niet geordend naar de verdeeling in A doch naar de gebeurtenissen het jaar rond. De verschillende vergaderingen komen dus nu door elkaar voor, waardoor het geheel meer naar de practijk is ingericht. 1. Eerste vergadering in het nieuwe Bondsjaar. 1. Opening met Bondslied. 2. Notulen, ingekomen stukken, regeling van de volgende vergadering,, benoeming afgevaardigden naar Leidersconferentie en A. V. 3. Jaarverslagen secr. en penningm. 4. Bestuursmededeelingen voor het komende jaar, plannen, e.d. 5. Bestuursverkiezing. [Pauze (contributie, reiskas, enz.)]. 6. Bijbellezen. 7. Inleiding van de(n) voorzitter (ster): opwekkingsrede voor het nieuwe jaar. 8. Sluiting met een lied uit den V.C.J.8.-bundel. Deze eerste vergadering, die, indien eenigszins mogelijk, de jaarvergadering der afdeeling moet zijn (zie kalender September), neemt natuurlijk nog al wat tijd in beslag. Het zakelijk gedeelte is vóór de pauze gesteld. De bijdrage vervalt. Indien' alles vlot verloopt en de vergadering tij d i g begint, heeft men ongeveer den tijdsduur vaneen gewone vergadering (2)4 a 2uur). Het Bestuur moet nu reeds de leden aansporen, om in het komende jaar naar enkele conferenties te gaan, zoodat men tijdig kan beginnen te sparen. Samenwerking met andere kerkelijke en godsdienstige vereenigingen, als Kerkkoor, Rijz. Kerk, moet worden besproken, gelijk het contact met eventueel nabijgelegen V.C.J.8.-afdeelingen en de plannen van Hoofdbestuur en Gewestelijk Bestuur moeten worden behandeld. De pauze kan men laten vervallen; in elk geval is ze altijd maar kort. Het is misschien wel goed, vooral voor een grootere afdeeling de installatie der nieuwe leden te doen geschieden op enkele bepaalde vergaderingen in het jaar; zoo o.a. op deze eerste en hierbij na een kort woord van de voorzitter (ster) de insigne’s uitte reiken. De installatie moet een kleine, eenvoudige plechtigheid zijn. Men kan daarbij of inde inleiding iets zeggen van de Parcivallegende. (Zie ook onder Bondsdag). 2. Tweedevergadering. 1. Opening + gemeensch. gezang. 2. Notulen, ingekomen stukken, regeling van de volgende vergadering, de A. V. 3. Bijbellezen. 4. Bijdrage. [Pauze (contributie, reiskas, e.d.)]. 5. Inleiding + nabespreking. 6. Sluiting + gemeensch. gezang. Dit is dus een gewone vergadering, gelijk de meeste in het jaar. Men kan hier de volgorde ook veranderen, al naar de lengte van de verschillende werkzaamheden. Het is ook mogelijk nu reeds te beginnen met een serie inleidingen, die Het is wel zaak tijdens de zomermaanden erop te letten, dat alle afdeelingswerk, dat door moet gaan, door gaat. Het mag niet zoo zijn, dat, omdat het heele Bestuur vacantie heeft, of het op het land te druk heeft of examen doet, daardoor alle post etc. blijft liggen. Voor den zomer is nog aan te bevelen het houden van Buitendagen door afdeelingen, die dicht bij elkaar gelegen zijn, en dan inden geest van de Lente- en Najaarsdagen, doch op kleiner leest geschoeid. Dit bevordert het contact tusschen die afdeelingen. Tevoren is, zoo noodig, met het G.B. overleg te plegen over spreker, te behandelen onderwerpen enz. Deze dagen dienen te beginnen met een kerkgang bij den plaatselijken Vrijz. Predikant. Een fietstocht kan eventueel met den Buitendag gecombineerd v/orden, terwijl ook excursies naar belangrijke gebouwen etc. opgenomen kunnen worden. V. De taak van Afdeelingsbestuursleden A. VOORZITTER. Bij den voorzitter berust de leiding van de afdeeling. Hij doet de afdeelingsbijeenkomsten en de bestuursvergaderingen uitschrijven en leidt deze. De V.C.J.8.-afdeeling houdt daar ook rekening mee. In Mei reeds begint voor plattelandsafdeelingen de zomerregeling, waarbij men meestal eens per maand vergadert. In April wordt de aandacht nog gericht op en geboeid door de a.s. Pinksterconferentie. Het is wenschelijk, dat iedere conferentieganger zich aan de hand van „Groei” en gegevens van het Gewestelijk Bestuur goed voorbereidt. Des zomers wordt er met behulp van de reiskas een fietstocht of iets dergelijks gemaakt. Over' het algemeen is het juist, dat wij inde zomermaanden geen gewone bijeenkomsten houden met inleidingen etc. Doch het lijkt mij ook verkeerd, dat het bondsleven geheel stil staat. Dit zal inde maand Augustus misschien niet anders kunnen, maar inde andere maanden zal in verschillende afdeelingen toch wel gelegenheid zijn om fiets- en wandeltochten te maken. Men vatte deze niet op als iets bijkomstigs, ze passen heel goed in ’t geheel van het bondsleven. Alleen wake men ervoor dat het karakter van den J.B. ook tijdens deze tochten bewaard blijft. Wij moeten iets anders lijken, dan een fietsende of wandelende voetbalclub. In grootere afdeelingen is het beslist noodzakelijk om op vaste tijden (b.v. eens inde maand) bestuursvergadering uit te schrijven. In kleinere afdeelingen kan er misschien worden volstaan met een bespreking van huishoudelijke zaken voor het begin der afdeelingssamenkomst. Dit is echter nooit aan te raden, omdat op de bestuursvergadering niet alleen huishoudelijke zaken moeten worden behandeld, maar ook de vragen van geestelijke leiding aan de orde moeten worden gesteld. Tin dit gaat niet even vlug voor een samenkomst. Dit kan alleen, maar geschieden op rustige, goed geleide vergaderingen. De voorzitter moet zorgen, dat er gelegenheid is voor zulke besprekingen. Hij moet b.v. de vraag aan de orde stellen, welke inleidingen er inde eerstkomende maanden zullen worden gehouden of uiteenzetten, waarom het gewenscht is een bepaald boek inde afdeeling te bespreken. Indien er een reeks van samenhangende inleidingen overeen bepaald onderwerp zal worden gehouden, moet de voorzitter dit onderwerp inde bestuursvergadering naar voren schuiven, opdat de bestuursleden daarover onderling al eens van gedachten kunnen wisselen. Daalt het afdeelingsbezoek of treden er weinig nieuwe leden meer toe, dan moet dit inde bestuursvergadering worden behandeld, moet men trachten tezamen de oorzaak op te sporen en middelen beramen om deze weg te nemen. Indien er inde afdeeling geen vaste gewoonte omtrent de indeeling der afdeelingsbijeenkomsten bestaat, overlegge de voorzitter voor iedere samenkomst, hoe hij deze zal indeelen, welke liederen hij zal laten zingen, enz. (zie Afdeelingsleven IV A en B.) Ook moet hij de op de bijeenkomst te behandelen stof te voren voor zichzelf overdenken, opdat hij bij de besprekingen eenige leiding kan geven. Op de bijeenkomst zelve zorgt hij, dat ieder lid inde besprekingen wordt betrokken en let hij goed op, of het besprokene de belangstelling der leden heeft. Begint deze te verflauwen, dan moet hij de bespreking zoo trachten te leiden, dat deze weer opgewekt wordt. Aan het einde van iedere samenkomst kondigt hij de volgende bijeenkomst aan en vertelt wat daar zal gebeuren. Zijn er hoogtijdagen van den Bond (Bondsdag, PiCo) in aantocht, dan wijst hij de leden daar te voren op, bespreekt met hen de plannen tot viering van deze en betrekt daarin zooveel mogelijk leden. Vooral draagt hij er zorg voor, dat leden, die zich niet zoo gemakkelijk uiten, bij zoo’n gelegenheid een taak krijgen te vervullen. De voorzitter moet zorgen zooveel mogelijk met geheel het Indien er inde afdeeling geen commissie van colportage of een colporteur is aangesteld, zorgt hij dat de leden en vooral de nieuwe leden, steeds op de hoogte blijven van de Bondsuitgaven. Op geen enkele afdeelingssamenkomst mogen de Bondsuitgaven ontbreken. Het is zeer gewenscht, dat elke afdeeling in ieder geval één exemplaar van iedere Bondsuitgave bezit. Indien de afdeeling een bibliotheek (je) bezit, zorgt hij, dat de boeken in goeden staat blijven verkeeren en noteert den naam van het lid, die een boek leent en vermeldt den datum van uitgifte en binnenkomst. Indien aanvulling of uitbreiding van het aantal boeken noodig is, zorge hij tijdig machtiging voor aankoop te vragen. Het Leidersblad moet door den secretaris aan elk der bestuursleden ter lezing worden gezonden. Het is gewenscht van te voren een schema van de data, waarop dit moet worden doorgestuurd, op te maken en dit lijstje er bij te voegen. Is het blad niet op tijd op het sercretariaat terug, dan vrage men dit op. Het is noodig alle Leidersbladen te bewaren en daarnaast ook een archief aan te leggen van de Groei-nummers. Voor de bewaring van Groei zijn aan het Centraal Secretariaat te Utrecht bandjes verkrijgbaar (zie blz. 146). Door het bewaren van het Leidersblad en Men zorge dus steeds, dat het gewestelijk secretariaat van alle adreswijzigingen me – dedeeling krijgt. Het is aanbevelenswaardig om de gegevens der ledenkaarten op een 1 e d en 1 ij s tin te vullen. Formulieren voor ledenlijsten zijn in Utrecht verkrijgbaar. Tweemaal per jaar en wel voor 20 December en 20 Juni wordt aan gewestelijke secretarissen twee nieuwe, nauwkeurig bijgewerkte, ledenlijsten toegezonden. Een hiervan dient voor gewestelijk gebruik, de ander gaat naar Utrecht voor de ledencentrale. Ten behoeve van het convoceeren is het voor den secretaris gemakkelijk een eenvoudige lijst van namen en adressen op te stellen en bij te houden. De secretaris draagt zorg voor het tijdig (zie kalender pag. 156) opmaken van het 3-maandelijksch afdeelingsverslag. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de hiervoor opgestelde formulieren. Hette maken verslag wordt eerst met den voorzitter, zoonoodig ook met de andere bestuursleden (denk vooral aan het G.8.-lid) besproken. Het dient zoo volledig mogelijk, maar toch kort en zakelijk, te zijn. Groei krijgt men een schat van gegevens. Hieruit is veel stof voor inleidingen te putten. Tenslotte is het de taak van den secretaris om den voorzitter aan alles, wat er moet gebeuren, te helpen herinneren. Er moet voortdurend samenwerking en contact tusschen voorzitter en secretaris zijn; zij beiden zijn het meest verantwoordelijk voor een goede ontwikkeling van het afdeelingsleven. De secretaris moet steeds bedenken dat van het goed functioneeren van het afdeelingssecretariaat niet alleen veel afhangt voor den bloei zijner afdeeling, maar ook voor de ontwikkeling van het werk van het Gewest en den Bond als geheel. C. PENNINGMEESTER. Inde meeste reglementen leest men: de penningmeester beheert de gelden der vereeniging. Hij ontvangt alle gelden en doet alle betalingen. Zoo zal de taak van den penningmeester wel inde meeste afdeelingsreglementen omschreven zijn. We willen nu eens nader bezien wat de taak van den afdeelingspenningmeester alzoo omvat. Dan blijkt al terstond dat de taak van den penningmeester in tweeën te verdeelen valt: le. de technische kant van het penningmeesterschap: het boeken van de ontvangsten, het innen van de contributies enz. en 2e. het beheer van de gelden: het beoordeelen, wat men met de beschikbare gelden wel en wat men er niet mee kan doen. Dit zou men ook het finantieel beleid van den penningmeester kunnen noemen. 1. Allereerst dan iets over den technischen kant van het vak. Voor de ontvangsten en uitgaven houdt de penningmeester een kasboek bij. Hierin boekt hij al hetgeen hij ontvangt en uitgeeft. Het is zeer aan te bevelen hiervoor een tabellarisch kasboek te gebruiken, d.w.z. een kasboek verdeeld in verschillende kolommen, waarin de diverse posten twee maal worden geboekt: één maal inde eerste kolom, waarin dus al de uitgaven of ontvangsten komen en één maal ineen van de kolommen daar naast, die betrekking heeft op de gedane uitgave of ontvangst. Zoo kan de bladzijde voor de uitgaven bestemd er als volgt uitzien: vullen. Ik denk hierbij dadelijk aan zangkoor, spel en dans. Voor spel en dans zijn altijd alle inlichtingen bij de Spel- en Danscommissie te verkrijgen. Meent het Gewestelijk Bestuur, dat het voor een bepaalde afdeeling goed zou zijn eens een spel te spelen en komt de afdeeling er niet toe, laat dit bestuur dan eens trachten de afdeeling hiertoe aan te zetten. Het Gewestelijk Bestuur kiest b.v. zelf eenige geschikte spelen uit en draagt zoo’n afdeeling op, één daarvan op een na eenigen tijd te beleggen Gewestelijke samenkomst te spelen. Tien tegen een dat die afdeeling dit doet; is het spel ingestudeerd, dan is het afdeelingsleven zeer versterkt. 2. Gewestelijke samenkomsten. Het is van groot belang dat het Gewestelijk Bestuur enkele keeren per jaar samenkomsten van alle leden uit het Gewest belegt. Dit brengt de leden met menschen uit andere afdeelingen in contact en brengt uitwisseling van meeningen en gedachten. Deze samenkomsten, waartoe eigenlijk de PiCo’s ook behooren, moeten zorgvuldig worden voorbereid; het is goed iedere samenkomst een speciaal karakter te geven. Na een Gewestelijke conferentie overeen wat moeilijker onderwerp belegt men b.v. een Buitendag met alleen een fleurig spel. Als het mogelijk is, zorgt men er voor, dat de op zulk een samenkomst te behandelen onderwerpen te voren inde afdeelingen worden besproken. We hebben nu wel bemerkt dat de taak van het Gewestelijk Bestuur veel en velerlei is dat dit Bestuur voortdurend in contact moet staan met de afdeelingen en met het Hoofdbestuur. Zooals het Hoofdbestuur ieder jaar met de Gewestelijke Besturen vergadert, zoo is het ook zeer aanbevelingswaardig om jaarlijks een gecombineerde vergadering te houden van Gewestelijk Bestuur met Afdeelingsbesturen. Op deze vergadering, welke het best aan het begin van het hondsjaar kan worden belegd, kan het Gewestelijk Bestuur een (werkprogramma voor het geheele hondsjaar aan de Afdeelingsbesturen voorleggen en dit met deze bespreken en kan getracht worden tot een verdeeling van werk over de verschillende afdeelingen te komen. Men kan daar b.v. overeenkomen, dat sommige afdeelingen het eene en andere afdeelingen het andere onderwerp meer uitvoerig zullen behandelen. Men kan afspreken welke afdeelingen een spel zullen instudeeren en welke afdeelingen een koor zullen vormen. Het is ook goed op deze vergadering de Gewestelijke samenkomsten vast in beginsel vast te stellen. Op deze manier kunnen de afdeelingen bij het ontwerpen van hun eigen werkprogramma rekening houden met alles, wat er in Bond en Gewest omgaat. Het Gewestelijk Bestuur moet er voor zorgen, dat zij dit dan ook werkelijk doen. Afdeelingsbezoek door den Gewestelijken voorzitter en andere D.8.- leden van het Gewest is zeer gewenscht, om op de hoogte te blijven van alles wat er inde afdeelingen gebeurt. Persoonlijk contact is altijd beter dan het schrijven van brieven, vooral wanneer er moeilijkheden zijn. Samenvattend kunnen we dus zeggen, dat het Gewestelijk Bestuur de afdeelingen opmerkzaam moet maken op werk, dat door hen kan worden verricht, zorgen moet, dat de afdeelingen op de hoogte zijn van alles, wat er inden Bond gebeurt. Bovendien moet het de afdeelingen voortdurend met elkander in contact brengen en zelf het contact met het Hoofdbestuur onderhouden. Bij alles moet het Gewestelijk Bestuur zich bewust zijn, dat het den Bond heeft te dienen en dat het in dien Bond gaat, niet om onszelf, maar om onzen strijd voor Gods Koninkrijk. 11. De taak van Gewestelijke Bestuursleden. A. DE POSITIE VAN HET G.8.-LID. De taak der Gewestelijke Bestuursleden is uiteraard een belangrijke. leder Gewestelijk Bestuurslid moet zich voelen als een schakel tusschen de afdeeling, in het bijzonder tusschen de afdeeling waartoe hij zelf behoort, en het Gwestelijk Bestuur. Op de afdeelingsbijeenkomsten moet hij oogen en ooren goed den kost geven, opdat hij, wanneer straks in de vergadering van het Gewestelijk Bestuur over den toestand der afdeelingen wordt gesproken, een objectief verslag van het leven in zijn afdeeling kan uitbrengen. Is er in zijn afdeeling een bepaalde lezing of bijeenkomst goed geslaagd, dan doet hij goed hierover iets aan zijn medebestuursleden te vertellen, opdat de andere afdeelingen van het Gewest daarmee hun voordeel kunnen doen. Bovenal is het zijn plicht om inde afdeeling de plannen van het Gewestelijk Bestuur uiteen te zetten en hiervoor belangstelling te wekken. Wanneer er in zijn afdeeling soms moeilijkheden mochten rijzen, bespreke hij deze in het Gewestelijk Bestuur. Indien een Gewestelijke Bestuursvergadering uitgeschreven wordt, moet het Gewestelijk Bestuurslid de agenda goed overdenken en deze zoo noodig geheel of gedeeltelijk inde afdeelingsbijeenkomst bespreken. Met het Afdeelingsbestuur moet hij deze zelfs uitvoerig behandelen. Wanneer hij ingewerkt en kennend de meening van zijn afdeeling op de vergadering komt, zal hij voor deze vergadering en de vergadering voor hem en zijn afdeeling meer beteekenen. Hoe sterker de vergaderingen van het Gewestelijk Bestuur zijn, hoe meer invloed en kracht er van hen op het bondsleven uitgaat. Inde eerstvolgende afdeelingsbijeenkomst moet het Gewestelijk Bestuurslid het ter vergadering behandelde uiteenzetten. Hij moet door al zijn mededeelingen en door zijn houding zorgen, dat de geheele afdeeling met het Gewest medeleeft. Hij moet de stuwkracht zijn bij de uitvoering van het gewestelijk werk. Verder behoort het tot zijn taak te zorgen, dat het Dagelijksch Bestuur van het Gewest van bijzondere voorvallen in de afdeeling steeds op de hoogte is. In sommige Gewesten bestaat de goede gewoonte den voorzitter van het Gewest of het geheele Dagelijksch Bestuur van alle bijeenkomsten te berichten. Dit is zeer gewenscht. In elk geval zorgt het gewestelijk bestuurslid, dat er van belangrijke bijeenkomsten altijd bericht wordt gezonden. Voorts lette hij er op, dat de afdeelingssecretaris, nieuwe leden, adreswijzigingen geregeld aan den gewestelijken secretaris doorgeeft en dezen helpt herinneren aan het tijdig opsturen van het d r i emaandelijksch verslag. Ook den afdeelingspenningmeester helpt hij herinneren aan het opzenden van de bijdrage voor het Gewest. Kortom, hij moet er voor zorgen, dat alles t.o.v. het Gewest in zijn afdeeling vlot verloopt en dat hij zelf dat, wat het Gew. Bestuur hem vraagt te doen, snel en goed afhandelt. 111. De leiding vaneen Afdeeling. A. ALGEMEENE OPMERKINGEN Het spreekt welhaast vanzelt, dat slechts diè vereenigingen inde praktijk levensvatbaarheid zullen blijken te bezitten, die organisatorisch goed geformeerd zijn, m.a.w. waarbij de materieele zaken goed geregeld zijn en waarbij een regel- B. CONTACT MET AFDEELINGSBESTUUR EN G.B. matige gang van zaken verzekerd is. Maar zoo de mensch, die immers van brood alleen niet leven kan, zoo óók de organisatie. Tweede voorwaarde voor een goed functioneerende organisatie is dus de bewustwording harer leden van de taak der gemeenschap, waarvan ‘ zij deel uitmaken. En temeer klemt deze voorwaarde, als het geldt een organisatie als onzen V.C.J.8., waarbij de leden zich voortdurend rekenschap dienen te geven van centrale godsdienstige vragen, die inden Bond leven. Rust op den Bond als geheel dus een verantwoordelijke taak waarover elders in dit boekje meer wordt gezegd, alsook over de praktische vragen van leiding e.d. niet minder geldt dit voor zijn afdeelingen en derzelver leiding. En daarmee willen we ons in dit gedeelte dan speciaal bezighouden: de geestelijke leiding van de afdeeling. Het zou ons te ver voerende afdeelingen onderling te gaan splitsen in afdeelingen eener groote stad, in die eener kleine stad en op het platteland. Hoofdzaak is, in groote lijnen aan te geven de taak van de leiders, i.c. het Afdeelingsbestuur eener afdeeling in het algemeen. En dan mag zeker wel als eerste voorwaarde gelden, dat het Afdeelingsbestuur zich bewust is d e e 1 uitte maken van de algemeene leiding van den Bond. Deze bewustwording komt het best tot uitdrukking op onze tegenwoordige Leidersconferenties (vroegere A.B.C.s). Juist daar ervaren we ook, dat elk bestuur en elk bestuurslid persoonlijk mede verantwoordelijk is voor de ontplooiing van het geestelijk leven, zooals zich dat inden Bond openbaart. Er leeft inden Bond een krachtige wil om te staan en te strijden voor de eischen, die God aan ons leven stelt. Al weten wij ons zwak, tóch weten! wij ons tevens geroepen ook in onze Besturen inde eerste plaats God te dienen. God staat dus in het centrum, niet alleen in ons persoonlijk leven, maar ook inde gemeenschap i.c. de afdeeling waarin wij werken. B. DE TAAK VAN HET AFDEELINGSBESTUUR. Een groote moeilijkheid inde afdeelingen is het ontwikkelingspeil der leden, waarmee de leiding bij de uitvoering van haar taak terdege rekening dient te houden. In vele afdeelingen toch is dit zeer verschillend, terwijl het in sommige afdeelingen, meestal op het platteland en inde kleinere steden, vrijwel gelijk is. Zijn er afdeelingen waar het ontwikkelingspeil nogal uiteenloopt, dan doen de Afd.-Besturen goed door het vormen van secties en studiekringen, deze moeilijkheden te verhelpen, waarbij echter niet uit het oog mag worden verloren, dat regelmatig ook algemeene bijeenkomsten moeten worden gehouden. In het algemeen zal moeten worden getracht zich te richten naar een niet te moeilijk gemiddeld peil van ontwikkeling der inleidingen en besprekingen, zoodat de minder ontwikkelden eenigszins worden omhoog getrokken en er mag in geen geval gevaar bestaan, dat ze worden afgestooten. Alleen door vorengenoemde omstandigheid blijkt al dadelijk, dat de taak vaneen Afdeelingsbestuur geen geringe is en het spreekt dan ook wel vanzelf, dat een Afdeelingsbestuur zeer homogeen voor den dag moet komen en zeer goed op de afdeeling ingesteld moet zijn. Bestuursvergaderingen moeten dan ook niet te sporadisch worden gehouden, integendeel, het verdient aanbeveling naast een regelmatig rooster voor afdeelingsbijeenkomsten, ook een rooster van Bestuursvergaderingen samen te stellen, waar vooral de geestelijke vragen van leiding rustig kunnen worden besproken. Hieruit volgt, dat de Bestuursleden zoowel individueel als gezamenlijk steeds moeten trachten naar g e es t e 1 ijken en godsdienstigen opbouw. Zij dienen zich door het regelmatig lezen van periodieken en boeken op de hoogte te stellen van allerlei vragen het godsdienstig en cultureele leven betreffende en zoo eenigszins mogelijk van tijd tot tijd op Bestuursvergaderingen aan de hand vaneen inleiding besprekingen daaraan te wijden. In dit verband is het wellicht goed eens te wijzen op het zoeken van contact met belangstellende ouderen en terzake deskundigen (predikanten, oud-leden, enz.) Ook het bijwonen van z.g. ouderencatechisaties of vervolg-catechisaties door Bestuursleden is zeer aan te bevelen. Er zijn afdeelingen, waar buiten het Bestuur, andere leden leiding geven in secties b.v. en het verdient aanbeveling, dergelijke personen nauwer bij het Bestuurswerk te betrekken, ook, door hen van tijd tot tijd op Bestuursvergaderingen uitte noodigen. Dit laatste geldt trouwens ook van oud-Bestuursleden of toekomstige. Noodzakelijk is het verder, dat Bondsvergadering en Le i~ dersconferenties door Bestuursleden worden bij gewoond. Het is een ei sc h voor een goed bondsleven dat elk Afdeelingsbestuur er van te voren op rekent (b.v. al bij de begrooting) dat de A.V. en de Leidersconferentie bezocht worden. Ook dient het Afd.-Bestuur erop te letten, dat andere belangrijke Bondsconferenties door ten minste één lid bezocht worden. De programma’s van conferenties worden op algemeene bijeenkomsten aangekondigd. Daardoor bereikt men, dat elk lid het besef krijgt, dat die conferentie ook z ij n conferentie is. Het Vrijplaatsenfonds maakt het mede mogelijk, dat toch van elke afdeeling minstens één Bestuurslid aanwezig is. Wijzen wij nog op het houden van regelmatig contact met het Gewestelijk Bestuur en z.m. met andere Jeugdorganisaties, dan gelooven wij wel int kort de taak der Bestuursleden als geestelijke leiders, te hebben omschreven. Nu zijn er natuurlijk ook nog afdeelingen, vooral op het platteland, waar een oudere of een predikant, de leiding heeft. Deze zal, met inachtneming van het vorenstaande, vooral hieraan moeten denken, dat de vereeniging die hij of zij te leiden heeft, in bondsverband moet worden beschouwd. De mogelijkheid bestaat n.l. dat in zulke afdeelingen, bondsaangelegenheden nooit of zelden worden behandeld, waarbij het gevaar niet denkbeeldig is, dat de leden dier afdeelingen het contact met den Bond verliezen en er dus als Vrijz. Chr. Jeugdbeweging niet die kracht van zal kunnen uitgaan als gewenscht is, vooral ten plattelande. Het kan voorkomen, dat ineen afdeeling bij een groep leden het verlangen bestaat op bepaalde onderdeden van het Bondswerk wat dieper in te gaan (leekenspel, dans, zang, muziek, sociale vragen, bijbelbespreking, enz.). Het verdient dan aanbeveling onder goede, z.m. deskundige leiding, daarvoor afzonderlijke secties in het leven te roepen. Gelijk reeds eerder werd gezegd mogen echter de algemeene bijeenkomsten niet worden vergeten. Uit het op sommige secties besprokene kunnen voor de algemeene bijeenkomsten goede inleidingen worden gedistilleerd. Het Bestuur dient tijdig met het winterplan klaar te zijn. Een goede methode is, dit vast te stellen voor het eerste gedeelte tot 1 Januari en dan inden loop van dit eerste gedeelte het tweede gedeelte te bepalen. Voor een heel winterhalfjaar direct een plante maken zal niet meevallen, ook al niet omdat er wel eens dingen gebeuren, die een wijziging of een verandering van koers noodzakelijk maken, hetgeen dan in het tweede gedeelte kan gebeuren. Zoo mogelijk geve men den leden telkens van het plan een volledig overzicht met data en te behandelen onderwerpen en inleidingen (sprekers), lectuur, enz., zoodat elk lid tijdig Indien een Afdeelingsbestuur moeilijkheden heeft met het samenstellen van agenda’s voor vergaderingen, een onderwerp wil behandelen doch geen inleider uit de afdeeling zelf heeft, een spreker wenscht voor een bijzondere of openbare vergadering, kortom bij elke strubbeling die het niet uit eigen kracht kan opheffen, dan dient dat Bestuur zich tot het G.B. te wenden om steun en advies. Het is altijd verkeerd de zaak dan maarte laten loopen en een andere koers te nemen zonder dat alle mogelijkheden onder de oogen gezien zijn. C. INLEIDINGEN. De inleidingen op de algemeene bijeenkomsten moeten door de inleiders zorgvuldig worden voorbereid. Het zal voor dg afdeeling het beste blijken te zijn, indien door de leden zelf inleidingen worden gehouden, waarnaast bij wijze van afwisseling door anderen kan worden ingeleid. Bij voorkeur kunnen worden gevolgd des c h e m a's door het H. B. vastgesteld, waardoor ook een zekere eenheid van de te houden inleidingen inden geheelen Bond verzekerd is. Zijn er geen schema's van het H.B. te behandelen, dan is het zaak de onderwerpen van de lezingen in bijdragen met zorcj te kiezen. Al te veel komt het nog voor dat in bonte volgorde allerlei lezingen elkaar opvolgen, zonder dat er eenige samenhang is. Nu is ineen kleine afdeeling de keuze van inleidingen zeer beperkt, in dat geval moet men toch trachten uit wat er te krijgen is min of meer een eenheid te vormen. Uit de enquêtes bleek, dat nog in vele gevallen bij het maken van inleidingen geen steun wordt gezocht bij ouderen. Het is goed, als wij zelf inleiden, maar het is dan óók goed, wanneer wij bij ouderen (predikanten) om raad gaan. Licht ontvangt men dan steun of wenken of eenvoudige literatuur. Het is de taak van het Afdeelingsbestuur hierop te letten. De algemeene bijeenkomsten inde afdeelingen moeten zeer goed worden voorbereid, waarbij ook niet uit het oog mag worden verloren de sfeer, waarin wordt vergaderd. (Goede muzikale en vocale afwisseling, zaalaankleeding e.d.) Op z.g. „hoogdagen” moeten door het bestuur speciale avonden worden belegd (Paschen, Bondsdag, Kerstmis). Ook aan de installatie van nieuwe leden zal de noodige zorg moeten worden besteed, waarbij een kleine liturgie zeer is aan te bevelen. een en ander kan noteeren en zich kan voorbereiden. IV. Afdeelingsleven. De hieronder volgende wenken en schema’s voor de indeeling vanl afdeelingssamenkomsten zijn bedoeld voor afdeelingen op het platteland en in kleinere steden. De afdeelingen in grootere en in onze grootste steden zullen waarschijnlijk eveneens vele, ook voor hen, belangrijke dingen in dit artikel kunnen vinden. A. ALGEMEENE OPMERKINGEN. De bedoeling van deze schema’s is alleen te geven een geraamte van ons afdeelingswerk overeen geheel Bondsjaar. Zij willen niet zijn een recept, dat men slechts op te volgen heeft, om een goede afdeeling te zijn, doch een aanwijzing, in welke richting men zal kunnen gaan, en een kleine hulp in tijden van gebrek aan leiding. Het Bondsjaar loopt van 1 Sept.—3l Aug. Alle vergaderingen zullen hier niet worden aangegeven, daar we dan allicht in herhaling vervallen. Er is op gerekend dat de afdeeling elke 14 dagen vergadert, des zomers om de 3 weken. Men kan onderscheiden 3 soorten vergaderingen: 1. Gewone afdeelingsvergaderingen. 2. Buitengewone afdeelingsvergaderingen. 3. Openbare bijeenkomsten. 1. Gewone afdeelings-vergaderingen. Het aanvangsuur is niet overal gelijk te nemen. Op een dorp begint men ’t liefst om 7 uur of half acht, in steden om 8 uur. Aan te bevelen is, dat het Bestuur ongeveer een kwartier vóór den tijd aanwezig is, gelijk de eventueele corvee. De voorzitter (ster) opent de vergadering met een korte voorlezing. Daarvoor zijn te gebruiken: De voorstukjes uit „Groei”, „Wijd uw dag”, ~’t Jaar Rond”, „Navolging van Christus” van Thomas a Kempis, e.d. Het Bestuur moet er voor zorgen,, dat de zakel ij k e dingen vlot worden afgehandeld. In elk geval dienen voorzitter en secretaris (esse) van te voren de ingekomen stukken doorgelezen te hebben, zoodat deze verkort meegedeeld kunnen worden. Men lette er toch op dat alles vlot afgewerkt wordt; er zijn altijd nog Afdelingsbesturen, die daarvoor veel te veel tijd nemen, zoodat het is voorgekomen, dat een Bestuur Het verdient aanbeveling dit zóó te doen, dat in één jaar of winterhalfjaar, één bepaald gedeelte uit den Bijbel wordt gelezen en toegelicht. Hiermede hebben verschillende afdeelingen goede ervaringen en het bevordert een betere en grondiger kennis van den Bijbel. Dus niet nu een stukje hier en dan een stukje daar. (Men raadplege het boekje Bijbellezen.) Men moet probeeren inde inleidingen zooveel mogelijk ordening te brengen. Dat kan door voortdurend (le) sterke voeling te houden met het groote Bondsgeheel, door op de hoogte te blijven, van wat elk oogenblik inden Bond het belangrijkste is en het meest op den voorgrond treedt. Men zal b.v., als de Bond een jaar voornamelijk een bepaalde vraag in het middelpunt stelt, daaraan als V.CJ.B.’ers niet met een geringe aandacht voorbij mogen gaan en tenminste moet men dan één- of tweemaal dit onderwerp ter vergadering brengen. Men zal zich ook hierin één moeten gevoelen met den ernst van het geheel. Het komt er niet op aan, of de leden de onderwerpen prettig of vervelend vinden, of ze er veel over kunnen zeggen of weinig, of het gesprokene hun ligt of niet, het gaat om verantwoordelijk denken, spreken, luisteren en leeren. Men kan verder ook ordening inde inleidingen krijgen, door (2e) eens een serie artikelen uit „Groei” te behandelen, verdeeld over 2,3 of meer vergaderingen; en (3e) door zelf, maar dan in overleg met het Gewestelijk Bestuur een reeks onderling samenhangende onderwerpen op te stellen. De tijd voor zoon serie inleidingen diene men goed uitte kiezen. Het mag b.v. niet gebeuren, dat men er begin December of eind November mee begint, dan een onderbreking heeft door Kerstspel of Kerstwijdingsavond, door de Kerstdagen, Oud en Nieuw, om dan na velerlei andere indrukken opeens weer voort te gaan met die serie inleidingen. Er mag mededeelde, dat ze geen tijd had voor inleidingen enz. „omdat er telkens zooveel zakelijks waste bespreken”. Blijkt er op een gegeven oogenblik inderdaad veel zakelijks te zijn, (Agenda A.V. en (of) G. 8.) dan is het gewenscht hiervoor desnoods een speciale vergadering te houden. Het bijb e 11 ez en mag in geen afdeeling ontbreken. Men kan het op verschillende wijze doen; b.v. een zelf gekozen of door de leider of dominé opgegeven bijbelgedeelte voorlezen, meestal met korte verklaring. Ook kan men het boekje „Bijbellezen” behandelen. Gewenscht is, dat allen bij deze werkzaamheden zelf een Bijbel voor zich hebben en meelezen. men b.v. laat loopen tot half October, dus ongeveer tot vóór de A.V. Eveneens is het wenschelijk op een gewone vergadering af en toe eens „Groei” geheel of gedeeltelijk te bespreken. Men moet ook in dezen tijd een begin maken met den propaganda-avond, als deze gesteld is vóór Kerstmis, dus b.v in November. Deze dateering is voor een dorp wenschelijk, daar in het begin van het nieuwe kalenderjaar zooveel andere vereenigingen beslag op de menschen leggen. 3. Hervormingsdag, eind October. Deze avond is geheel aan de herdenking der Hervorming gewijd. Zoo noodig kan men ook volstaan met een gedeelte van den avond hieraan te wijden. Voor de lichtbeelden zie Leidersblad: December 1928; October 1930 bl. 12 v.; November 1930, bl. 8 inlage. Een boek, dat men goed voor dezen avond kan gebruiken, vooral als men de hulp vaneen predikant mist, is he t Lutherboek van Ds. P. v. Genderen Stort, uitgegeven bij Sijthoff, Leiden. 4. Bondsdagviering, begin November 1. Opening en Bondslied. 2. Notulen, enz. 3. Bijdrage (n). [Pauze]. 4. Lezing. 5. Sluiting + „Tot de taak van hoofd en handen”. De Bondsdag kan afzonderlijk of gezamenlijk met nabijgelegen afdeelingen of gewestelijk herdacht worden. Viert men hem afzonderlijk, dan is het wel gewenscht als spreker te vragen een H'.B.-lid of lid van het Gew. Bestuur, die dan wat langer spreekt, dan men op gewone vergaderingen gewend is. Men kan dezen, dag ook vieren dooreen wijdingsdienst. Zie hiervoor het Leidersblad: Sept. 1929, bl. 9. Op bijzondere bijeenkomsten, waartoe de Bondsdagviering in vele afdeelingen behoort, is het soms gewenscht het lezen van notulen enz. na te laten. Men zorge er dan echter voor, dat op de eerstvolgende bijeenkomst de notulen alsnog worden voorgelezen. De notulen moeten altijd kort en zakelijk zijn. Men kan bovenstaand schema naar verkiezing uitbreiden. Er kan b.v. ingevoegd worden koorzang, of een klein spreekkoor (enkele personen). De Bondsdag is een geschikte gelegenheid om insignes uitte reiken aan nieuwe leden. In het Zoo zou er iets voor te zeggen zijn, wanneer de nieuwe leden, die inden Bond komen, alléén op den Bondsdag het insigne ontvangen (dat ze het zelf betalen is geen bezwaar. Beter is het, wanneer de afdeeling het ze aanbiedt). Daarmee leggen wij er den nadruk op, dat het insigne niet zoo maar door iedereen gedragen kan worden. Het is toch immers zoo, dat ons V.C.J.8.-speldje nu niet hetzelfde is, als het een of ander willekeurig autospeldje! Wil ons insigne werkelijk iets meer voor ons beteekenen, dan alleen een herkenningsteeken, dan schept de Bondsdag een goede gelegenheid om het b.v. ineen liturgischen vorm uitte reiken. Door de V.C.J.C. werd reeds een liturgie uitgewerkt, die vooral inde kampen wordt gebruikt en die hieronder volgt: L Inleiding van de H.L. over de gedachte der Jeugdbeweging, de V.C.J.C., de beteekenis van het insigne. De roode strepen hebben, zooals bekend is, alleen de waarde vaneen herkenningsteeken voor al onze groepen en geen symbolischen zin. 2. Gezamenlijk zingen van het kampvuurlied. (Lied 116 uit onzen bundel). 3. Uitdeeling der insignes door tent- of groepleiders, waarvoor het dus gewenscht is, dat deze met de hunnen groepsgewijze rondom het kampvuur staan en de insignes reeds vooruit bij zich hebben gestoken. 4. Als allen hun insigne hebben opgestoken, spreekt de H.L. de volgende woorden uit, die overal en altijd dezelfde zijn (dus ook in afdeelingen, waar insignes uitgereikt worden): „Verbonden met allen, die van goeden wille zijn, gedragen door hooger kracht, geroepen tot vernieuwing van de wereld en ons 1 e ven, willen wij God met al onze krachten dienen." 5. Gezamenlijk zingen „Tot de taak van hoofd en handen”. (Lied 16). Zij, die al een insigne hebben, zullen buiten den kring blijven staan, terwijl alleen degenen, die het ontvangen, binnen den kring komen. Hier wordt mede uitgedrukt, dat het insigne de levensgemeenschap verbeeldt, waarin de oud-kampers met de leiders staan, zij behooren tot een beweging en de nieuwelingen zullen van nu af aan daar ook in opgenomen zijn. Vindt men een keer per jaar te weinig, dan herhaalt men de uitreiking, dooreen kort gedeelte vaneen andere bijeenkomst er aan te wijden. kampwerk is dit zoo geregeld, dat elk nieuw kampkind bij het kampvuur het insigne krijgt, ook al is hij reeds inde loop van den winter, die aan ’t kamp voorafgaat, inde kampkring gekomen. De insignes worden daar dus maar éénmaal per jaar uitgereikt aan het kampvuur op den laatsten kampavond. Men bereikt door deze manier van uitreiking, dat de nieuwtoegetredenen zich ongetwijfeld eerder in het Bondsgeheel voelen opgenomen en eerder in het lief en leed van onze beweging zullen deelen. 5. Propaganda-feestavond, November of Januari. 1. Opening + Bondslied. 2. Koorzang. 3. Lezing (met lichtbeelden) of film. 4. Volksdansen. 5. Pauze: colportage, verspreiding van brochure’s, opgave van nieuwe leden. 6. Tableaux of muziek. (Tableaux alleen als ze héél goed zijn voorbereid). 7. Voordracht. 8. Spel. 9. Koorzang. 10. Sluiting, gem. gezang („’k Wil U, o God, mijn dank betalen"). De propaganda-feestavonden kunnen heel verschillend ingericht worden. Men kan ze samen opzetten met het kerkkoor, met de Rijz. Kerk of met andere afdeelingen. De kosten, die er altijd mee gepaard gaan, zijn veelal goed te bestrijden dooreen kleine verloting aan het eind van den avond. Men denke om eenige colportage. Het is zeer aan te raden op een dergelijken avond de bondsfilm te vertoonen: inlichtingen hieromtrent verkrijgbaar aan het Centraal Secretariaat. Neemt het spel nog al wat tijd in beslag, dan vervallen enkele dingen (b.v. 6 en 7). De avonden moeten niet al te bont worden. De sfeer moet rustig zijn. Hbudt men den propaganda-avond inde kerk, dan is het programma aanmerkelijk korter en eenigszins van anderen aard. Over ’t algemeen voldoet een propaganda-avond beter ineen zaal, dan inde kerk. Deze behoude men, om eens in het jaar b.v. als V.C.J.8.-afdeeling voor de gemeente een getuigenis af te leggen zonder meer. Daarvoor is b.v. een Bondsdag geschikt. Voor de lichtbeelden: zie: de Hervormingsdag. 6. Kerstmis, zoo dicht mogelijk vóór 25 Dec. 1. Onder orgel- of pianospel komen allen binnen. 2. Ev. Gez. 270 : 1 en 2 of N.P.8.-lied 299 : 1 en 2. 3. De leider leest b.v. in volgorde Joh. 8 : 12, Joh. 3 : 19, 20, 21, Matth. 5 : 14,15, 16, waarna ieder zijn kaars opneemt en aansteekt aan den boom. 4. Ev. Gez. 229 : 1 of N.P.8.-lied 149 : 1. 5. Lezen: Lucas 2 : I—B, waarna „Stille Nacht” (koortje). 6. „ „ 2 : B—l4, waarna „Eere zij God” (koortje). 7. „ „ 2 : 14—21, waarna allen N.P.8.-lied 20 : 1. 8. Wijdingswoord. 9. [Desgewenscht pauze]. 10. Koortje N.P.8.-lied 302 : 1 en 2. 11. Kerstverhaal. 12. Orgel- (piano-)spel. 13. Dankzegging. 14. Gem. gez.: Ev. Gez. 180 : 1 of N.P.8.-lied 185 : 1 (of Ev. Ged. 1117 of N.P.8.-lied 303). 15. Allen gaan heen onder orgel- (piano-) spel. Gerekend is, dat er een kerstboompje is en ieder voor zich heeft staan een kaars ineen kandelaar (van aardappel met rood papier). De versiering is des middags door enkele leden in orde gebracht. Zie Leidersblad: November 1929, bl. 5. Het koortje moet de liederen goed kennen. Deze worden niet voorgelezen, wel afgekondigd. leder is voorzien vaneen liederenbundel. Men kan ook van te voren wel de te zingen liederen gezamenlijk instudeeren. Deze liturgie is natuurlijk niet bindend. Ze is gedeeltelijk beïnvloed door liturgieën uit het Leidersblad: Sept. 1929, bl. 8 en Nov. 1930. Mjen kan op dezen avond ook ouderen uitnoodigen of alles samendoen met kerkkoor en Rijz. Kerk. Zie voor Kerstliederenbundels: Leidersblad, November 1929, bl. 6. Zie voor Kerstverhalen: pag. 127 7. Jeugddag, eind Januari. 1. Orgelspel. 2. Votum, Antwoord der gemeente: Psalm 100 : 1 en 3. 3. Geloofsgetuigenis (hierbij staan de jongeren). Antwoord der jongeren: Gez. 83 : 1 en 6 (onder het naspel gaan ze zitten). 4. Opdracht: Matth. 22 : 37 : 39. Antwoord van allen (zonder voorspel): Gez. 52 : 13d. 5. Voorlezing. 6, Gebed. 7. Beurtzang: Gez. 127 : 5 (eerste 4 regels allen, tweede 4 regels jongeren). 8. Preek. 9. Orgelspel. 10. Gebed, (jongeren staan en blijven staan, tot het einde van den dienst.) 11. Beurtzang: Gez. 237 : 4 (jongeren), Gez. 237 : 5 (allen). 12. Zegen. 13. Orgelspel. Bij dezen dienst kunnen enkele jongeren en ouderen met den leider binnenkomen en ook zoo weer vóór alle anderen heengaan. Zij moeten dan meteen zorgen voor het vlotte verloop der liturgische handelingen. De liederen worden niet voorgelezen, wel afgekondigd. Deze liturgie is eenvoudig. Men kan ook moeilijker nemen en gebruike dan de liturgie, die elk jaar voor den Jeugddag wordt toegezonden. Men viere den Jeugddag inde kerk natuurlijk in onze eigen gemeente en onder eigen predikant (dit is de bedoeling van den Jeugddag). 8. Paschen. Liturgische wijdingsavond. 1. Orgelspel (allen komen binnen). 2. Votum. 3. Gem. Gez. N.P.B. 232 : 1,2 en 3. 4. Gebed. 5. Bijbelgedeelten -j- toepasselijke gedichten (b.v. bundeltje van R. Houwink, Strophen en andere gedichten): Joh. 19 : I—4, gedicht 9; Joh. 19 : 17—19, 28—30, gedicht 26; Luc. 24 : I—l2, gedicht 28 : 2 en 5. 6. Koorzang N.P.B. 154 : 1 en 4. 7. Wijdingswoord. 8. Orgelspel, 9. Koorzang: N.P.B. 266 : 1,2 en 7. 10. Gebed. 11. Gem. Gez. N.P.B. 310 : 2. 12. Zegen. 13. Orgelspel (allen gaan heen) Tusschen Kerstmis en Paschen liggen 3 maanden, waarin vele gewone vergaderingen vallen. Voor den propagandaavond is hier nu natuurlijk ruimte genoeg. Men kan echter ook eens andere dingen doen: praatavonden, luisteren naar den V.P.R.0., nog eens een serie inleidingen geven, een nabijgelegen afdeeling bezoeken, een gewone vergadering beleggen, die voor iedereen) openstellen en een spreker uitnoodigen voor bijna den geheelen avond. Men kan ook iets samen doen met het Nut (filmavonden). Intusschen is na deze 3 maanden een wijdingsdienst aan te raden, vooral om de jongeren meer bewust te maken van de beteekenis van Paschen. Het schema hierboven is maar een model. De liederen kan men ook anders kiezen. Een aardige, kleine attentie, juist geschikt voor de V.CJ.B.-afd., is het versieren der Kerk met enkele bloemen op Palmzondag, wanneer naar de gewoonte de nieuwe lidmaten bevestigd worden. 9. Na Paschen. Voor het platteland vooral is Paschen een keerpunt inde werkzaamheden der menschen. De dagen worden langer, de arbeid treedt meer naar voren. Vergaderingen en feestelijkheden zijn niet zoo talrijk meer. afdeelingsleven op de hoogte te blijven. Indien er inde afdeeling werkverbanden of secties bestaan, moet hij weten wat aldaar wordt besproken en zelf af en toe eens een bijeenkomst meemaken. Voor de taak van den voorzitter is dus voor alles noodig toewijding, stiptheid en kennis van bondszaken. Hij raadplege naast Groei, voortdurend het Leidersblad om van de bondszaken goed op de hoogte te blijven. Dooreen collectief abonnement (zie blz. 146) op de V.C.J.C.-uitgaven kan hij kennisnemen van de dingen, die inde andere bij de V.C.J.C. aangesloten groepen leven. Indien mogelijk moet hij jaarlijks ten minste één bondsconferentie meemaken. Verder behoort nog tot de taak van den voorzitter het vertegenwoordigen der vereeniging naar buiten. B. SECRETARIS. De taak van den secretaris is inde allereerste plaats een administratieve. Hij voert namens de afdeeling de correspondentie met personen en vereenigingen in en buiten den Bond. Stiptheid en accuratesse zijn voor deze functie noodig. Voor de boeking van ingekomen en uitgaande stukken verdient het aanbeveling een eenvoudig brievenboek bij te houden. In ieder geval moeten ingekomen stukken worden bewaard en moet van belangrijke uitgaande stukken copie worden gehouden. Wordt er een brievenboek bijgehouden, dan worden de ingekomen stukken eerst genummerd en dan wordt in het brievenboek behalve den naam van den afzender en het onderwerp, in het kort den inhoud van den brief weergegeven, terwijl er achter wordt vermeld, wat met het stuk is gedaan. De stukken worden in volgorde van de nummers bewaard. Ook van de uitgaande stukken wordt de inhoud in het kort in het brievenboek aangegeven, terwijl duidelijk geadresseerde en datum van verzending worden vermeld. Kan gebruik gemaakt worden vaneen schrijfmachine, dan kan men veelal volstaan met het bewaren in volgorde van verzending van de doorslagen. Deze brievenboeken kunnen in gewone cahiers worden gehouden, waarbij men b.v. de volgende hoofdjes heelt: Ingekomen brieven. Nummer Datum Afzender Korte inhoud Opgeborgen in Uitgaande brieven. Nummer Datum Geadresseerde Korte inhoud Verwijst naar Daarnaast dient de secretaris zorg te dragen,, dat het Bestuur en zoonoodig de afdeeling kennis krijgt van de ingekomen stukken en dat hij met den voorzitter c.q. met het Bestuur of met de afdeeling het te geven antwoord op de te verzenden brieven bespreekt. Hij bedenke steeds, dat hij namens de afdeeling handelt. Alle belangrijke stukken worden door den voorzitter medeonderteekend. Bij de briefwisseling, vooral met menschen buiten den Bond, zorge de secretaris steeds flink en zakelijk voor den dag te komen. Brieven met gedrukt hoofd zijn zeer aan te bevelen. Men kan in Utrecht briefpapier bestellen, waarop behalve den naam van de afdeeling, een voor den geheelen Bond gelijkluidend opschrift staat. Men gebruike bij de briefwisseling geen afkortingen: niet ieder buiten onzen Bond weet wat een Pico, een G. 8., of een A.B.C. is. Wordt er op een brief antwoord gevraagd of verwacht (b.v. wanneer een spreker uitgenoodigd wordt), dan vergete men nooit een postzegel voor antwoord in te sluiten. Inde afdeeling zelf heeft de secretaris ook een belangrijke taak. Van de afdeelings- en bestuursvergaderingen moeten notulen gemaakt worden. Deze moeten kort en zakelijk zijn en toch weer zoo, dat zij een goed beeld van het besprokene geven en zoodanig zijn ingericht, dat later raadpleging mogelijk is. Daartoe worden zij bewaard ineen notulenboek (voor afdeelings- en bestuursvergaderingen afzonderlijk). Voor huishoudelijke vergaderingen worden steeds tijdig convocaties met een zoo volledig mogelijke agenda rondgezonden. In grootere afdeelingen is het gewenscht iedere bijeenkomst te convoceeren. Verder zorgt de secretaris voor het bijhouden van de ledenkaarten. Na invulling door het nieuwe lid van de kaart in drievoud, houdt hij één kaart achter en bewaart deze met de andere kaarten in zijn archief (alphabetisch). De beide andere kaarten worden onverwijld aan den gewestelijken secretaris doorgezonden. Indien den secretaris de verhuizing vaneen lid medegedeeld wordt of hem dit blijkt, dan wordt onverwijld hiervan mededeeling in tweevoud aan den gewestelijken secretaris gedaan. Op de ledenkaart in zijn archief teekent hij de verandering aan. Wordt Groei niet of op een verkeerd adres ontvangen, dan moet nagegaan worden of de ledenkaart nog juist is. Indien dit niet het geval is, wordt zoo spoedig mogelijk door een opgave in tweevoud aan den gewestelijken secretaris van de gebleken wijziging mededeeling gedaan. Datum Omschrijving Totaal Secretariaat Huur Afdracht 3 Jan. Postzegels 0.90 0.90 15 Jan. Huur lokaal 2.50 2.50 16 Jan. Eersteterm.afdr.H.B. 20.— 20. 2 Febr. Briefpapier 2.— 2, Door de eerste kolom op te tellen verkrijgt men terstond het totaal van alle uitgaven overeen bepaald tijdvak, terwijl men door optelling van de diverse andere kolommen het totaal verkrijgt van de uitgaven voor een bepaald onderdeel (b.v. secretariaatskosten). Het aantal kolommen kan naar behoefte groot of klein gesteld worden. Een dergelijk kasboek kan men gemakkelijk zelf samenstellen. Het voordeel van deze boeking is, dat men terstond kan zien, wat voor een bepaald onderdeel reeds is uitgegeven en dat men zoodoende gedurende het geheele jaar kan controleeren of sommige posten niet te hoog oploopen. Als tweede „boek” wordt vereischt een contributieboek (dit kan natuurlijk even als het kasboek een schrift zijn). Hierin worden de namen van alle leden van de afdeeling vermeld en daarachter worden zooveel kolommen gesteld als er termijnen zijn, waarin de contributie betaald wordt. Telkenmale als dooreen der leden zijn contributie of een gedeelte daarvan betaald is, wordt dit inde kolom achter zijn naam vermeld. Zoodoende kan men terstond zien, wat ieder nog aan contributie verschuldigd is. Voor een wat grootere afdeeling verdient het aanbeveling dit contributieboek op kaartsysteem bij te houden. Voor ieder lid wordt dan een kaart geschreven; wanneer een lid de geheele contributie heeft betaald, kan men zijn kaart apart houden, waardoor een vlugger overzicht wordt verkregen, over hetgeen nog betaald moet worden. Ten slotte zal in vele afdeelingen het is te hopen in zeer vele afdeelingen een donatieboek noodig zijn. Hierin worden de namen van alle donateurs vermeld en bij betaling der donatie wordt dit in dit boek aangeteekend. Dit zijnde belangrijkste boeken, die de penningmeester moet aanhouden. Hieruit moet hij aan het einde van het jaar een rekening en verantwoording opstellen, een finantieel overzicht, waaruit blijkt, wat er in het afgeloopen jaar aan verschillende posten is ontvangen en uitgegeven en hoe groot het saldo van de exploitatie van het afgeloopen jaar bedraagt. Dit verslag moet door de Algemeene Ledenvergadering in het begin van het jaar te houden, worden goedgekeurd. (Kascommissie). Tot den technischen kant van het penningmeesterschap behoort ook het innen van de contributies. Het is zaak, dat dit vlot verloopt. Het verdient aanbeveling dit niet eens per jaar te doen; ƒ 5. of ƒ 6. ineens te betalen is voor zeer velen een groot bezwaar. Wordt dit bedrag over verschilenae termijnen verdeeld, dan zal dit bedrag bijna voor niemand een bezwaar zijn. Wanneer dus de plaatselijke toestanden het toelaten, is het het bestede contributie b.v. eens per maand te innen. Dit is natuurlijk wat meer werk voor den penningmeester, maar wanneer het hierdoor mogelijk wordt een hoogere contributie te heffen, zal hij er dat gaarne voor over hebben. Laat de contributies vooral niet door wanbetaling oploopen, zoodat iemand nog overeen paar jaar contributie moet betalen. Het wordt dan zeer moeilijk ooit weer „bij” te komen en de penningmeester loopt bij vele achterstallige contributies vast met zijn betalingen. Nauw hiermede verband houdt de verplichting van den penningmeester om geregeld op de vastgestelde data de afdrachten aan Gewest en H.B. te betalen. Ook daar is op geregelde tijden geld noodig en bij ongeregelde betalingen der afdrachten loopt alles vast. Hier kunnen allen medewerken, dat dit goed verloopt en al is dit „maar” de materieele kant van ons werk: een vlot verloop van zaken komt toch ons bondswerk ten goede. De helft van de afdracht aan het H.B. moet voor 1 December worden voldaan en de tweede helft voor 1 Mei van ieder jaar. Hiertoe ontvangt de penningmeester in het begin van het jaar een voorloopige aanslag, berekend naar het aantal leden op 1 September (ƒ 2.75 per lid). Aan het einde van het jaar ontvangt de afdeeling den definitieven aanslag, berekend naar het gemiddeld aantal leden op 1 Januari en 1 Juli bij het Secretariaat ingeschreven. Hette weinig betaalde moet nog worden aangezuiverd, het teveel betaalde wordt in mindering van de afdracht van het volgend jaar gebracht. Wanneer een afdeeling niet in staat is de geheele afdracht aan het H.B. te betalen, b.v. wegens nieuwe plannen, die voorloopig meer geld zullen kosten, dan de afdeeling kan betalen, dan bestaat er voor zoo’n afdeeling de mogelijkheid om afdrachtsvermindering te verkrijgen. Hiertoe wordt een verzoek ingediend bij den Bondspenningmeester, die beoordeelt of er werkelijk reden bestaat om in het bepaalde geval afdrachts- De aanvraag moet worden ingediend binnen 6 weken nadat de afdeeling den voorloopigen aanslag heeft gekregen, dus in het begin van het jaar. De afdracht voor gehuwde leden, die beiden lid zijn, kan voor een van beiden met f 1.50 worden verlaagd, indien dit voor 1 Januari van ieder jaar wordt aangevraagd bij het Secretariaat. 2. Aan het finantieel beleid van den penningmeester zullen nu eenige woorden worden gewijd. Hiertoe behoort inde eerste plaats het opmaken vaneen begrooting. Aan het begin van het jaar (1 September) stelt de penningmeester een begrooting op. Hierbij houdt hij rekening met de resultaten van het vorige jaar en met de plannen van het komende jaar alsmede met het aantal leden enz. Het is van zeer veel belang, dat iedere afdeeling, ook de kleine, zoo’n begrooting maakt, aangezien men anders inden loop van het jaar geen houvast heeft voor het doen van zijn uitgaven en opdat men niet halverwege het jaar tot de ontdekking komt, dat de kas leeg is, omdat men allerlei uitgaven heeft gedaan, waarvoor geen geld aanwezig was. Gedurende den loop van het jaar moet dus geregeld gecontroleerd worden, of de uitgaven niet te hoog oploopen en of de inkomsten wel voldoende zijn. Bij alle nieuwe plannen, die geld kosten, moet overwogen worden, of er wel geld voor aanwezig is en zoo niet, op welke wijze er dan geld voor gevonden kan worden. Het is echter geheel verkeerd om het geld maar vast uitte geven en te zeggen: aan mijn finantieele verplichtingen (b.v, de afdracht aan het H.8.) zal ik later wel eens voldoen, als er weer geld is. Een speciale taak heeft de penningmeester nog ten aanzien van de donaties. Het verdient aanbeveling, dat elke afdeeling tracht zooveel mogelijk donateurs te winnen. De wijze waarop, moet plaatselijk vastgesteld worden. In groote steden kan men b.v. grootere bedragen vragen aan enkele invloedrijke personen. Daarnaast kan men jaarlijksche bijdragen vragen van ƒ 2.50 en ƒ 5. van leden en Kerkgenootschappen e.a. In kleinere plaatsen is het vaak moeilijk donaties van ƒ 2.50 of hooger te krijgen. Men volge dan deze methode, welke door verschillende afdeelingen met succes wordt gevolgd, n.l. donaties van ƒ 0.25, ƒ 0.50 en ƒ 1.—. Men zal het maar zelden treffen, dat iemand dit weigert. Zoo kan men een heel dorp donateur maken! vermindering toe te staan. Hij raadpleegt daarvoor het D.B. van het Gewest en de Afdrachtencommissie. Het is al in vele afdeelingen gewoonte jaarlijks een bepaald bedrag te storten inde kas van de Finantieele Propaganda-Commissie voor het salaris van de Algemeen-Secretarissen. Wij dringen er zeer op aan, dat alle afdeelingen dit doen en dat, wanneer het eenigszins kan, zij een bepaald gedeelte van hun donaties afstaan aan de finantieele propaganda. I. Clubwerk. A. HET DOEL VAN HET CLUBWERK. De naam „clubwerk” zegt ten opzichte van het doel van het werk eigenlijk niets. Nu ja, men kan er uit lezen, dat het werk clubvorming onder de jeugd beoogt, en inderdaad is er over het algemeen wel sprake van clubvorming onder jongens en meisjes van 12 tot 18 jaar. Maar dit vormen van clubs is toch eigenlijk meer middel dan doel. Het doel ligt elders en kan het best benaderd worden, als men zich afvraagt: Wa ar o m doe ik, waarom doen anderen, dit werk? Er kunnen allerlei motieven, soms bewuste, soms onbewuste, soms enkelvoudige, soms gecombineerde zijn, die ons ertoe brengen, tijd en krachten aan het clubwerk te geven. Wij zullen in elk geval goed doen, ons hier eerst terdege rekenschap van te geven. Al direct kunnen w'e persoonlijk egoïstische motieven uitsluiten, omdat dit werk nog steeds geen winstgevend bedrijf is en doorgaans zelfs voor niets gedaan wordt. Maar wel moeten wij rekening houden met groepsegoïsme, dat een groote factor kan zijn. In dat geval organiseert men de jeugd niet om de jeugd inde eerste plaats, maar om de kerk, of partij, of richting, die men voorstaat te versterken met jong kader. Nu is het heel moeilijk om van buitenaf zoo maarte zeggen, of dit werkelijk overweegt en of, zelfs wanneer de opzet en de financiering van het werk het waarschijnlijk maken, dit bij de leiding overweegt. Mijn ervaring is, dat er zelfs bij werk, dat uit zulk een partijbelang geboren is, steeds ook andere motieven gelden en bij de leiding zelfs overwegend. Het is m.i. uitgesloten, dat dit werk ooit slaagt, wanneer de leiding niet persoonlijk het geluk van de jeugd zelf beoogt en zich met liefde aan haar geven zou. Wanneer men eigen levensvervulling ineen bepaalde waarheid of bij een bepaalde kerk heeft gevonden, HOOFDSTUK IV. CLUB- EN ZQNDAGSSCHOOLWERK. dan spreekt het eigenlijk van zelf, dat men dit ook voor de jeugd, die men leiding -heeft te geven, den besten weg acht. Maar, als dan niet bovendien sympathie voor de jeugd zelf aanwezig is, dan zal dit werk nooit gelukken, integendeel, men zal eer het tegenovergestelde bereiken van wat men beoogt, fk zeg dit zoo nadrukkelijk, omdat wij altijd geneigd zijn, ander, en speciaal orthodox of Roomsch werk te veroordeelen als louter partijbelang. Maar wij zien dan over het hoofd, dat de natuur vaak boven de leer gaat en ook eigenlijk moet gaan, wil de heele poging niet op niets uitloopen. Wij maken ons wel eens schuldig aan het tegenovergestelde, n.l. dat wij mee nen het werk om de jeugd alleen te doen, terwijl er eigenlijk andere motieven in het spel zijn, b.v. versterking van onze eigen gelederen, hetzij als vereeniging, hetzij als kerkelijke gemeente. Ons beginsel is, dat de natuur boven de leer moet gaan, tenminste in Jeugdwerk. En het blijkt heel vaak, dat wij zelf minder goed dit beginsel weten te hanteeren, dan die groepen, wier beginsel het juist niet is. Het gaat eigenlijk om deze onderscheiding, die ik ergens las vaneen Indiër, die in Europa had gestudeerd en die op de vraag, waarom hij geen Christen was geworden, antwoordde: „Ik zou misschien wel Christen zijn geworden, als men minder mijn ziel en meer mij zelf had lief gehad.” Dat is tenslotte ook wel het groote onderscheid van beginsel, dat ons van rechts scheidt. Wij zijn er niet inde eerste plaats op uit om iemands zieleheil te bewerken, maar wij zoeken zijn persoon, zooals die is. Het humanisme zoekt den mensch om den mensch en dus ook de jeugd om de jeugd. Dit beteekent niet, dat wijde religieuse dingen uit ons Jeugdwerk willen weren, maar dat wij ook inde religie meerden heelen mensch, dan den mensch als voorwerp van bekeeringsactie zoeken te bereiken en te leiden. Daarom willen wij ook niet trachten den ander dat speciaal bij te brengen, wat voor ons persoonlijk de weg tot God is geweest •al zullen wij er niet over zwijgen, als hij er om vraagt —, maar veeleer trachten de mogelijkheden, die er in hem leven, ook de religieuse, tot ontwikkeling en bewustheid te brengen. Tegen het verwijt, dat wij dus het religieuse maken tot een functie van het natuurlijke leven en de Godsopenbaring uitschakelen, merken wij alleen op, dat wij dit verwijt afwijzen, omdat wij: 1. deemoedig willen zijn, deemoedig genoeg om te beseffen, dat de eene mensch den ander niet tot een geloovige maken kan en dat wijdoor dit te forceeren met bepaalde bekeeringsmethoden of geijkte genademiddelen God het werk uit handen nemen, 2. geduldig willen zijn en ons beperken willen tot hetgeen wel van ons gevraagd mag worden, n.l. de jeugd te helpen zichzelf te worden en als sterke, harmonische menschen in het leven te staan met een natuurlijk geloof en een fier idealisme, overtuigd, dat dit niet het laatste en het beste is van het godsdienstig leven, maar wel de voorbereiding daartoe, wijl het natuurlijke aan het geestelijke voorafgaat, 3. geloovig willen afwachten en overlaten aan God, om door Zijn middelen en op Zijn tijd dat klare besef van het heil te brengen, dat als het einddoel van Gods weg voor menschen is te verstaan. Hiermee is meteen gezegd, wat ons laatste doel met ons jeugdwerk zal moeten zijn: de jeugd mensch te maken inden vollen zin van het woord, d.w.z. open voor alles, wat de realiteit van het leven) biedt en vast besloten zijn roeping op de aarde te vervullen. Het is de ontginning van de natuurlijke krachten van den jongen mensch, zoowel in aesthetisch, ethisch, als religieus opzicht. Het is de verscherping en verfijning van zijn normbesef, niet alleen op zedelijk gebied, maar ook op het terrein van het ware, het schoone en het heilige. Nu kunnen deze hooge doeleinden zich wel kleeden in wat simpeler gedaante, of ook wat concreter gezegd worden, dan ze hier zijn geformuleerd. Eenvoudig lijkt het, als wij b.v. aan jeugdwerk doen, om, naar wij zeggen, de jeugd van de straat te houden en haar wat goede ontspanning te verschaffen. Maar wij moeten niet vergeten, dat het ontspanningsleven, het ~spel” inden ruimsten zin van het woord, veel grooter functie heeft, dan het vullen van vrijen tijd. Het beduidt een stuk zelfontwikkeling, juist in ethisch en aesthetisch opzicht. En door het verschaffen van goede ontspanningsmiddelen voorkomen wijde misvorming en verwaarloozing van die vermogens, die juist een mensch waarachtig mensch maken. Wij scheppen de gelegenheid en de sfeer, die noodig zijn, om dit te bereiken. Ook het religieuse zal hier meer tot zijn recht kunnen komen, dan waar de ethische en aesthetische normen zoek zijn. Zoo gezien is „het eenvoudige” niet iets anders. Concreter wordt onze doelstelling, wanneer wij aan de begrippen een actueelen zin geven en b.v. in plaats van te spreken van opvoeding tot humaniteit, zeggen: Laten wij probeeren de jeugd tot jeugdbeweging te brengen. Toch is dit in wezen niet zo<~> heel verschillend van elkaar. Want alle jeugdbe- weging is tenslotte reactie van de natuurlijke menschelijkheid tegen cultureele verwording en kerkelijke verstarring. Het is terugkeer tot de natuur, lichaams- en zielssaneering in contact met de schepping, opbouw van nieuwe maatstaven voor het persoonlijke en maatschappelijke leven, die niet wortelen in traditie, maar in natuur. Wanneer het jeugdwerk zoo is georienteerd, dan is het weliswaar zelf nog geen jeugdbeweging, maar het is ook niet de gebruikelijke jeugdzorg; deze bestaat in werk voor de jeugd, zonder dat deze inzake het leidend beginsel iets heeft in te brengen; een voogdij, die eerst met het volwassen-worden eindigt. Wanneer men daarentegen probeert de jeugd te doordringen van den geest der jeugdbeweging, is de vooropgezette bedoeling bij de leiding zichzelf zoo gauw mogelijk overbodig te maken en de verantwoordelijkheid tenslotte geheel aan de jeugd over te dragen. Hierbij is natuurlijk niet uitgesloten, dat de jeugd zelf een oudere als leider kiest, hetgeen zelfs regel zal zijn, wanneer zij geschikte ouderen vinden kan. Op het platteland zal men inden regel minder gauw aan werkelijke jeugdbeweging toe zijn dan inde stad, omdat op het platteland de reactie en de opstandigheid tegen de verwording onzer cultuur, vooral in verschijnselen als mechanisatie en wat er mee samenhangt, minder sterk zijn. Dit hangt trouwens van de streek af. Wel is er doorgaans aan te knoopen bij een reactie tegen een versteend of verstorven kerkelijk leven, tegen al te groot conservatisme van het oudere geslacht ,e.d.; zoo kan ook heel goed een soort van jeugdbeweging ontstaan, hoewel doorgaans meer op ouderen leeftijd. In elk geval kan men er op rekenen, dat men op het platteland langer het karakter van jeugdzorg behoudt dan inde groote stad. Men zou tenslotte nog kunnen vragen, of het niet ook de bedoeling van clubwerk is de gemeenschapsidee aan te kweeken. Nu is in het begrip humaniteit zoowel persoonlijk als sociaal leven vervat, maar juist nu in onzen tijd sterker de gemeenschapsgedachte op den voorgrond treedt dan vroeger, is het wel gewenscht er even langer bij stil te staan. Reeds de club als zoodanig werkt kameraadschappelijkheid inde hand, solidariteit in eigen kring. Verder komt men, wanneer de club in grooter, plaatselijk of landelijk verband is ondergebracht. Wie dat niet bevordert of het zelfs tegenhoudt, ondergraaft zijn eigen werk en versterkt het particularistische boven het universeele, hetgeen in strijd is met het gestelde doel. Voor de clubs, die door V.C.J.8.-leden geleid worden, beteekent dit het bevorderen van de aansluiting der clubs bij B. DE LEIDING VAN HET CLUBWERK. Niet iedereen is geschikt voor leiding van clubwerk, maar dikwijls is deze ongeschiktheid meer ongewoonte, verlegenheid, dan werkelijke ongeschiktheid. Tegenover jeugd hebben veel ouderen een zeker gebrek aan zelfvertrouwen te overwinnen, wat een gevolg is van persoonlijke onzekerheid over de vraag, of men wel iets te geven heeft, of men wel voldoende overwicht heeft, of men wel de kundigheden bezit, die voor clubwerk noodig zijn. Dit maakt, dat velen, ofschoon van de noodzakelijkheid van het werk overtuigd, soms lang aarzelen om er een begin mee te maken en zich verschuilen achter een vermeend gebrek aan tijd. Daarmee gaat juist veel kostbare tijd verloren. Laat mij er enkele korte opmerkingen over mogen maken. Drie dingen zijn voor clubleiding onmisbaar. 1. Zelfvertrouwen. Niet, dat iedereen, die zelfvertrouwen heeft en een zekere gemakkelijke vlotheid om met andere menschen om te gaan, daardoor alleen al een geschikt jeugdleider is. Maar wel, dat het leiderschap ook zelfvertrouwen vereischt om het noodige overwicht te kunnen uitoefenen. H;oe dat zelfvertrouwen gefundeerd is, maakt vooralsnog minder uit; hoofdzaak is, dat het aanwezig is. Het kan een gevolg van het sterke Godsgeloof zijn, waardoor men zich opgewassen acht tegen alle moeilijkheden; het kan een gevolg van levend idealisme zijn, waardoor de roepingsdrang iemand zoo vervult, dat hij geen vrees kent; het kan een gevolg zijn vaneen intense sociale ontroering, die tot daden drijft; het kan ook een aangeboren gave zijn, die intusschen wel eens aanleiding tot oppervlakkigheid geeft. Wie nog niet klaar is met zijn persoonlijk geloofsleven, kan toch wel een goed jeugdleider zijn, wanneer hij iets van dat andere bezit; in de meeste gevallen is dat reeds een vorm van het wordende geloof. Wanneer men zelf tot de jeugdbeweging behoort, spreekt dit alles eigenlijk van zelf. Want de jeugdbeweging bevat weliswaar jonge menschen, die zoeken naar den zin van hun leven, zich bewust nog niet met zich zelf klaar te zijn. maar zet hen tegelijkertijd aan ’t werk dooreen beroep te doen op hun idealisme en hun sociale roeping. 2. Ernstige voorbereiding in het algemeen en de Rijzende Kerk, eventueel met als leeftijdsgrens naar boven 18 tot 20 jaar. Eenige soepelheid is in dezen wel gewenscht. De beteekenis hiervan is, dat de jeugd reeds vroeg aan de gedachte vaneen landelijke jeugdbeweging went en op de hoogte raakt van bestuursverantwoordelijkheid. ook voor elke gelegenheid. Dit houdt in, dat men studie maakt van clubwerk in zijn vele vertakkingen en zich althans in enkele daarvan inwerkt. Hiervoor zijn cursussen, zooals b.v. het Nut geeft i), van groot belang, maar ook zonder dat kan men zich best inwerken inde theorie van allerlei soort werk en door zelfoefening ook inde praktijk. Met wat handigheid komt men een heel eind. De voorbereiding houdt verder in, dat men zich eenigszins in paedagogische hoofdvragen inwerkt en in de ontwikkelingsfasen van den jongen en het meisje niet geheel een vreemde is. Elke onderwijzer kan hierbij wel aan eenvoudige lectuur helpen en anders raadplege men de hieronder volgende litteratuurlijst. Men zal op deze manier niet alleen meer bereiken, maar ook groote fouten kunnen vermijden. De praktijk maakt iemand ook wel wijs, maar door schade en schande en vaak ten nadeele van het werk, dat men begonnen is. Tot de voorbereiding hoort ook, dat men zijn eigen gezichtsveld zooveel mogelijk verruimt en met een onbevangen blik zich van de verschijnselen van het leven rondom op de hoogte stelt. Men moeit van politieke en maatschappelijkevragen iets afweten en in ons geval zeker ook op de hoogte zijn vart het godsdienstig en kerkelijk leven, speciaal binnen het Vr ij zinnig P’r’otestantisme. Er zijn wel clubleiders, die door hun werk gedwongen worden zich weer eens in te werken inde oude catechisatieboekjes, die zij indertijd hadden geleerd en vergeten, omdat het hen toen niet interesseerde en die nu pas tot het ware begrip van den inhoud komen. Ook van de Jeugdbeweging, zoowel de algemeene, als de Vrijz. Christelijke, moet men op de hoogte zijn, vooral wat de geest ervan betreft; ertoe te behooren dooreen of ander lidmaatschap is niet voldoende. Tenslotte is deze algemeene voorbereiding niet afdoende, maar voor elke samenkomst van de club moet men zich prepareeren, omdat hier meer dan ergens alle nonchalance, zoowel aan het werk als aan het prestige van den leider schade doet. In vele gevallen, waar het clubwerk slecht ging, lag de schuld bij de leiders, die zich onvoldoende voorbereidden. Men behoort precies te weten, wat er den avond ge- *) Overal, waar een Nutsafdeeling is, kan men vrijwel gratis een cursus in clubwerk krijgen. daan zal worden van het begin tot het eind, al mag men daar natuurlijk later wel van afwijken, als er reden voor is. Soepelheid is bij alles onmisbaar. 3. Warme belangstelling. Dit lijkt erg vanzelfsprekend, maar wordt niet steeds bedacht. Wie goed werk doet, is soms alleen daarom al zoo tevreden met zichzelf, dat hij vergeet, dat het werk eerst goed wordt, doordat hij het met zij n hart doet en niet reeds, omdat hij het doet. Zoo zal een groote mate van echte, hartelijke belangstelling inde jeugd, die men bereiken wil, onmisbaar zijn voor het slagen van het werk. Niet zoo’n vage belangstelling, die uitvloeisel is vaneen even vage en abstracte algemeene menschenliefde, die idealiseert, omdat zij de werkelijkheid niet kent, maar een belangstelling, die zich voor elk individueel lid van de club persoonlijk interesseert. Als de leider er in slaagt, elk van zijn clubleden als een apart karakter te zien en te waardeeren, ondanks het feit, dat de werkelijkheid zijn algemeene menschenmin wel eens harde noten te kraken geeft, dan heeft hij de ware houding gevonden. Maar zoolang hij hen nog afmeet naar zichzelf in plaats van zichzelf naar hen, zoolang hij hen allemaal over één kam scheert en als exemplaren behandelt in plaats van als groeiende persoonlijkheden, zoolang hij een kind behandelt als een volwassene, een dorpsjongen als een stads jochie, een boerinnetje als een burgerkind, zoolang bewijst hij, dat hij nog niet geleerd heeft te luisteren en te dienen; zijn werk zal onvruchtbaar blijven. Scherpe zelfcritiek zal wel veel van bovengenoemde fouten kunnen vermijden, maarde sympathie ziet scherper dan elke verstandelijke zelfcritiek de fouten van eigen werk. C. DE METHODE VAN HET CLUBWERK. Als vraag van methode kunnen we ook beschouwen, hetgeen in punt A gezegd is over jeugdzorg en jeugdbeweging, maar hier zullen we alleen enkele praktische punten aansnijden. 1. Hoe zullen we het werk aanpakken, als wede noodzaak ervan inzien en ons van leiding verzekerd hebben, die ons helpen wil? Dit is in elke plaats weer verschillend, maar enkele wenken kunnen misschien toch van nut zijn. Laten we bij de klei n e dorpen beginnen, waar de zaak het eenvoudigst ligt. De jeugd is daar voldoende bekend en op de catechisatie kan er door bevriende predikanten over gesproken wiorden. In vele plaatsen zal dep re- dik an t trouwens zelf wel een rol in het werk moeten spelen, althans een toeziende rol. In dorpen, waar geen vrijzinnige predikant is, kan men zich wenden tot h o o f d en van scholen, die geestverwanten zijn en zoo de namen van hen, die een vorig jaar de school verlieten, te weten komen, voor zoover zij er voor in aanmerking komen. Het is n.l. gewenscht om niet direct met groote troepen te beginnen. Vooral in het begin is een klein troepje verkieselijk boven een groote massa. Men kan beter langzamerhand enkelen erbij opnemen, als de sfeer al iets kan lijden, want als er geen sfeer komt, als er niet een clubeenheid groeit, loopt het op niets uit. Voor een predikant is zulk een selectie natuurlijk moeilijk, maar hij kan beginnen de club aan de catechisatie te binden en die eerst later er van los te maken: hij kent dan de jeugd, waarmee hij begint voldoende, om de verkeerde elementen in het oog te houden. Op sommige plaatsen is er geen catechisatie wegens gebrek aan belangstelling van ouders en jeugd beide; daar is het natuurlijk niet mogelijk met de catechisatie te beginnen; daar is soms de club de weg om later wat catechisanten te krijgen. Maar overigens vormen de catechisaties een bruikbaar uitgangspunt. Wel is het m.i. op den duur niet gewenscht, tenzij het door tijdsgebrek niet anders kan, dit nauwe verband tusschen jeugdclub en „leering” te houden; stuurt men inde richting van jeugdbeweging, dan kan men, als de clubleden ouder worden, beter een zelfstandige vereeniging opzetten. In grootere plaatsen kan veelal dezelfde methode gevolgd worden om het werk te beginnen, ofschoon men dan niet volstaan kan met één club voor eiken leeftijd. Men krijgt ook meer te maken met het standsverschil, dat trouwens ook op kleine dorpen soms een ware ellende kan zijn. Ik kom er straks nog op terug. Bovendien is er dikwijls ook neutraal werk, dat veelal door vrijzinnigen geleid en bekostigd wordt. Maar toch kan men binnen de vrijzinnige gemeente of groep nog wel bovenstaande methode toepassen, waarbij men nog kan overwegen, of het beleggen vaneen openbaren propaganda-avond voor ouders en jeugd tezamen, waar het doel en den opzet van het clubwerk uiteengezet worden, niet gewenscht is. Men krijgt dan degenen, die graag willen en dat is om te beginnen een heel gezonde en goede schifting, waar niemand ons lastig over kan vallen. In groote steden is het werk veel ingewikkelder en moeilijker. Men kent elkaar niet; de scholen der diverse wijken gelijken min of meer op standenscholen en juist de eenvou- komen, in overleg met de volkshuizen door persoonlijk bezoek te winnen. Maar overigens is het een eerste eisch, de „kerkelijke" jeugd te organiseeren, voor het daarvoor te laat is. Doet men dit niet, dan zal ook deze jeugd voor een deel spoedig tot het peil van het „heidensche stadskind" zijn afgedaald. Inde tweede plaats zal men het jeugdwerk inde groote stad, hetzij onder „kerkelijke”, hetzij onder „heidensche” jeugd niet aan moeten pakken, zonder zich vaneen krachtigen moreelen en finantieelen steun verzekerd te hebben. Alle geliefhebber op dit gebied is tenslotte onvruchtbaar, al kan het tijdelijk resultaten hebben. Men moet trachten de vrijzinnige kerken en groepen ervoor te interesseeren en met voorbijzien van alle concurrentievrees samen de hand aan den ploeg slaan, omdat de nood dringt. Het spreekt vanzelf, dat men dan al spoedig zonder bezoldigde hulp niet uit kan en dat ook clubgebouwen noodig zullen zijn. Maar daarover straks nog even. Er zijn nu nog enkele punten, die we onder oogen moeten zien, voor we afstappen van de vraag, hoe te beginnen, n.ï. de neutraliteit, het standsverschil en de sexe, en verder de practische punten: lokaliteit en finantiën. a. Wat de neutraliteit aangaat, ons werk is niet neutraal inden ouden zin van het woord. Wij verbergen onze religieuze gezindheid niet, ook niet tegenover de ouders. Wij beginnen niet neutraal, om zoo ongemerkt later met een rijke buit onze kapersvlag te ontplooien. Maar wij gelooven, dat de kwaliteit van ons werk de vooroordeelen aangaande de woor- dige bevolkingsklassen zijn heel moeilijk te bereiken, ook doordat de socialistische jeugdorganisaties en het neutrale volkshuiswerk er vaak het beste al hebben afgeroomd. Intusschen blijft er natuurlijk nog werk in overvloed te doen, waarvoor ik enkele richtlijnen zou willen aangeven. Ten eerste is er de jeugd, die nog op één of andere manier tot de vrijzinnige kerken behoort, maar practisch ervan vervreemd is geraakt. De namen van deze categorie zijn nog wel te vinden door informatie bij de kerkeraden en predikanten. Men zal goed doen, zich hier allereerst toe te beperken, omdat men hiertegenover den grootsten plicht en het grootste recht heeft. Men doet dan de neutrale organisaties geen concurrentie aan, wat bij de tegenwoordige cultuursituatie niet verantwoord zou zijn. Mocht het blijken, dat dit niettemin gebeurt, dan zou het misschien overweging verdienen, het specifiek vrijzinnig-godsdienstige werk te laten beginnen op ouderen leeftijd en degenen, die daarvoor in aanmerking den godsdienstig en vrijzinnig kan overwinnen. Overigens is uit punt A wel gebleken, dat zieltjeswinnerij verre van ons ligt, ook al willen wij positief religieus jeugdwerk doen. Zelfs het kerkelijke zal in kleine plaatsen geen bezwaar zijn, daar de vrije ontplooiing van de persoonlijkheid, ook als andersdenkenden ervan zouden profiteeren, in vrijzinnig werk altijd gewaarborgd blijft. b. Aangaande het standsverschil het volgende. Wij zullen er niet zonder meer overheen kunnen stappen. Er zijn dorpen, waar er tusschen boeren en landarbeiders een zoo groote kloof is, dat de combinatie eenvoudig is uitgesloten. Men zal dan beginnen moeten met die groep, die men het best bereiken kan, en afwachten, of de andere groep op den duur ook wenschen in die richting krijgt; dan kan er gepraat worden. Elders is het veeleer de tegenstelling tusschen de boeren en de fabrieksarbeiders, waar minder van vijandigheid, dan wel van afstand en afzondering sprake is, ook b.v. in Twente en den Achterhoek. Ook daar is combinatie in één club misschien onmogelijk; dan verschillende clubs, zoo mogelijk overbrugd door het begrip „plaatselijke jeugdcentrale” of iets dergelijks. Inde groote steden moet het zeker dien kant uit, al kan daar door de inrichting van verschillende wijklokalen soms een natuurlijke afscheiding van bevolkingsgroepen verkregen worden. De jeugd van de Middelbare Scholen valt eigenlijk onder het begrip clubwerk in engeren zin niet, al kan er wel eens een jongen of meisje onder door loopen, waarbij dit toch het geval is. Binnen den geest der jeugdbeweging houdt het standsverschil wel op een zaak van principieel belang te zijn, maar practisch blijft een verschillende werkwijze geboden. c. Dit laatste geldt eigenlijk ook voor het sexe-verschil, dat de jeugdbeweging soms tezeer uit reactie tegen een dwaze preutschheid en een onzuivere flirtverhouding heeft willen negeeren. Het verschil is er en vereischt ook verschillende werkmethoden, vooral in clubwerk, waar de geest van de jeugdbeweging met zijn sterke zelfcontrole nog afwezig is. Voor den leeftijd tusschen 12 en 16 geldt trouwens de wet der natuurlijke distantie, waarin de jongen, zoowel als het meisje, liever onder eigen geslachtsgenooten verkeeren wil, ook al is iedere opzettelijke gescheidenheid verkeerd en ongezond. Daarom is wel doorgaans scheiding in jongens- en meisjesclubs gewenscht, maar blijft de mogelijkheid van gemeenschappelijke feestavonden of cochten als wenschelijkheid bestaan. e. Wat den verderen finantieelen kant van het werk betreft, men geve niets gratis, men late de jeugd voor het werk betalen, hoe weinig dan ook. Men stelt, hetgeen men gratis krijgt, niet op prijs en meestal mislukt het werk wegens de toenemende veeleischendheid der jeugd, zonder dat deze zich tot iets gebonden voelt. Als de jeugd een clubcontributie betaalt, die dooreen eigen penningmeester te innen is, voelt zij de club als haar eigen zaak. Natuurlijk blijft verdere steun noodig. Dit kan geschieden door de jeugd zelf begunstigers te laten winnen, liefst voor heel kleine bedragen (mij is ergens bekend: een kwartje minimum), zoodat een heel dorp het werk steunt. In steden zal men op andere wijze moeten werken, daar zal het plaatselijk comité voor vrijzinnig jeugdwerk niet zonder een goed opgezette propaganda-actie kunnen. Wellicht is ook subsidie van kerken en burgerlijke gemeente te krijgen. 2. Wat zullen we met de jeugd doen? Wanneer we nu een groepje jeugd hebben en een lokaliteit en wat geld om te beginnen, wat moeten we dan ermee doen? We bereiden ons natuurlijk goed voor den eersten avond voor en weten precies wat we zullen zeggen, wat we onzen jongens en meisjes zullen voorstellen. Als we er voor één keer iemand bij kunnen hebben, die ons even op weg helpt, zooveel te beter. Maar anders lijkt mij de beste weg, dat we beginnen met te vragen, wat zij zelf ervan verwachten en d. Tenslotte nog twee praktische punten, allereerst de lokaliteit. In vele gevallen is het catechisatielokaal de aangewezen lokaliteit, in andere gevallen is een schoolruimte, die niet benut wordt, of een kamer in het vergadergebouw vaneen bevriende organisatie (N.P.8., Nut, Weeshuizen en andere stichtingen) vaak gemakkelijk te krijgen. Een ruimte huren is kostbaar en daarom verdient het altijd aanbeveling bij gebrek aan gratis ruimte, zelf te gaan bouwen of verbouwen en door middel van subsidies en bazars geld bij elkaar te krijgen. Bij de inrichting kan men de jeugd zelf aan het werk zetten en niets is fijner, dan wanneer de jongens en meisjes zelf hun lokaliteit gezellig maken. Men beginne evenwel nooit met zware afschrijvingen, dan liever even langer wachten, men bespaart er zich groote ellende door. Desnoods begint men ineen kelder of op een pakhuiszolder. Geen ruimte zoo ongezellig of er is met wat fantasie iets prettigs van te maken. of zij iets wenschen, waarbij we, om 2e op gang te helpen, zelf enkele mogelijkheden noemen. Soms wenschen ze iets heel speciaals, b.v. iets, waarvan ze gehoord hebben, dat het op andere clubs inden smaak viel, clubs, waar zij zelf om één of andere reden) geen toegang hebben; soms weten ze ook heelemaal niet, wat ze willen en komen ze maar eens uit nieuwsgierigheid kijken. In dorpen ziet men soms de kleinste helft binnen staan, terwijl de grootste helft op een afstand de kat uit den boom kijkt en de eerste berichten wil afwachten. Wanneer een groepje het er over eens geworden is, dat men geregeld zal samenkomen, dan zou ik zooveel mogelijk probeeren, vooral op kleinere plaatsen, waar zij elkander kennen, een eigen bestuur te laten kiezen, waarbij ook inderdaad de voorzitter de vergadering presideert, de secretaris de notulen houdt, de penningmeester de gelden int. Deze zullen moeten verschillen naar draagkracht, soort werk, enz., maar tenminste wel 5 cent per keer bedragen, te verhoogen, wanneer men voor een reisje, een sjoelbak, of weet ik wat, sparen wil. Is het niet mogelijk of onnoodig een bestuur te kiezen, dan moet er toch voor gezorgd worden, dat allerlei clubleden, desnoods om beurten, een bepaalde functie krijgen, die lien verantwoordelijk doet zijn voor het goede verloop van de avonden. Er zal allicht iemand moeten zijn, om de gelden te innen, de boeken uitte leenen en in te schrijven, het werkrooster bij te houden, de clubmaterialen klaar te zetten en weg te bergen, het vertrek vooraf gereed te maken en naderhand weer op te ruimen. Het is soms gewoonte, dat de leider zelf alles uit goedigheid doet of uit overvloed van geld laat doen, maar dat is volkomen onjuist. Onjuist is het ook iets te koopen ter versiering of om als hulpmiddel te dienen, wanneer de jongens of meisjes het zelf zouden kunnen maken. In vele gevallen kan men zich laten terzijde staan dooreen vakman, dien men kent en die het wel aardig vindt, om de club in houtbewerking of boekbinden te onderrichten, als hij maar niet de geestelijke leiding hoeft uitte oefenen. Mijn ervaring is, dat het moeilijk is, leiders te vinden, die clubs zelfstandig willen of durven leiden, maar gemakkelijk, personen te vinden, die willen komen helpen, als ze zelf maar niet de verantwoordelijke persoon hoeven te zijn. Wat niet zeggen wil, dat ze hun hulp niet ernstig zouden opvatten. Anderzijds zijn er vaak hoofdleiders, die klagen over gebrek aan hulp, maar die eigenlijk ook niets uit handen kunnen geven en tenslotte liever alles zelf doen, met het gevolg, dat zij altijd overwerkt zijn en niets goed doen. Er zijn allerlei clubs mogelijk, maar in vele gevallen laat de leeftijd, de sexe, de lokaliteit of het geld niet alle mogelijkheden toe. Maar overigens kunnen wede volgende soorten onderscheiden, die ik even in het kort noem. a. Handenarbeid. Dit kan zijn: houtbewerking (figuurzagen, houtsnijwerk, timmerwerk), cartonnagewerk, raffia- en pit rietwerk, boekbinden, manden vlechten, netten breien, metaalarbeid (koperdrijfwerk, ijzersmeedwerk, enz.) en nog meer. Maar dit is meer dan voldoende en zelfs al te veel inde meeste gevallen. Aan den laatstgenoemden arbeid zullen niet veel clubs toekomen. Bij heel wat van deze werkzaamheden kan verf noodig zijn en dus moet dat ook genoemd worden: verfw er k. Modellen voor allerlei werk zijn tijdelijk wel te leenen, zie onder praktische gegevens. Voor de meisjes zijn al deze soorten van werk haast ook wel bruikbaar, maar inde meeste gevallen zal haar handenarbeid wel in hoofdzaak zich bepalen tot het nog niet genoemde handwerken (naaien, haken en breien, borduren, weven, enz.). Bij de jongens zal zich dit wel in hoofdzaak bepalen tot het maken vaneen tent, om ’s zomers mee uit kampeeren te gaan. De samenwerking tusschen jongens en meisjes zal zich prachtig kunnen ontplooien bij het i n r i c hten vaneen clubkamer. \Veinig werk is zoo aantrekkelijk als het maken van gordijnen, lampekappen, banken langs de wanden en muurkastjes voor het eigen home. Bij alles eische men goed werk; slecht werk ondermijnt de clubsfeer. b. Geest elij k werk. Dit kan zijn: int ell ect ueele ontwikkeling (studie van bepaalde onderwerpen, boeken, courant- of tijdschriftartikelen, door clubleden zelf in te leiden of bij geval dooreen expert van buiten), letterkunde (voorlezen, voordragen, opstellen maken, improviseeren, debatteeren ja inderdaad, zelfs door eenvoudige jongens, als ze wat op dreef raken! —), kunst (zang, muziek, tooneel, spreekkoor, enz.) en last not least de behandeling van religieu s-e thisehe vragen, wat in hoofdzaak wel door den leider zal moeten geschieden, althans in het begin. Men zorge op den duur een eigen boekerijtje te krijgen. c. Spelen. Hieronder vallen allerlei gezelschapsspelen (denk- en bewegingsspelen, dammen, schaken, halma, sjoelen!, enz.). Op tijden, dat de avonden zich voor clubwerk binnenshuis minder leenen, vooral des zomers, kan er ook sport gedaan worden, waarbij de gelegenheid meteen te baat genomen kan v/orden, de jeugd te laten voelen, wat de juiste wijze van sportbeoefening is. Er bestaan ook aardige openlucht-gezelschapsspelen. En voor meisjes is de volksdans niet te vergeten, terwijl op gemeenschappelijke avonden ook de jongens soms wel zoover komen, dat zij hun valsche schaamte afleggen en meedoen. Het bovenstaande is nu een opsomming van wat we met jeugd kunnen doen. Een andere vraag is, wat zullen we daarvan op één avond kunnen doen? Als wede jeugd haar zin geven, dan is er kans, dat ze elke week wat anders wil. Er zijn elementen en vaak niet de beste, die eiken keer iets anders willen en nooit iets goed willen leeren. Zij probeeren va,n alles en alles verveelt hun even gauw. We moeten daar niet aan toe geven. Als de club iets van plan is, dan moet dat ook door allen worden gedaan,althans de hoofdbezigheid vaneen avond (of middag). Het is noodig. om één ding te kiezen, dat het grootste deel van den avond vult, daarnaast kan er dan nog iets anders gebeuren, om b.v. den avond te sluiten. Op deze manier krijgt men b.v. een club voor houtbewerking, die bovendien een deel van den avond vult met voordracht, voorlezen, spelletjes, enz. Doorgaans zal het laatste ook noodig zijn voor de diverse bijzondere feestelijke avonden, die men organiseert, maar daar straks meer over. Men kan ook een ontwi k k elingsclub krijgen, die aan het slot van den avond juist weer gaat figuurzagen, e.d. Op een handwerkclub (laat de naam naaikrans toch verdwijnen!) kan door de meisjes ook voorgedragen worden. En zang kan overal tusschendoor gedaan worden. Tenzij men een koor vormt, dat intusschen ook wel goed doet met zoo nu en dan een voordracht of tooneelstukje in te studeeren. Dit alles laat zich nog op veel manieren combineeren. Maar men houde aan een strenge cluborde vast, wil het werk anders niet door de veelheid verwateren. Wat gebeurt, moet goed gebeur-en, anders zit er niet de minste opvoedende kracht in en blijft het bezig houden van de jeugd, die steeds veeleischender wordt. Men zal zeggen, dat dit nog niets specifieks religieus heeft. Dat lijkt zoo, maar het hangt volkomen van den leider af. Men kan een club aan alle kanten met godsdienstige vernisjes oversausen, door wandversiering, keuze Om verder aan onderwerpen te komen voor besprekingen, opstellen, improvisaties, enz. kan zoon vragenbus ook dienen. Dan laat men de leden allen een onderwerp opschrijven en als gesloten briefje inde bus werpen. Degene, die volgens den rooster de werkzaamheid verrichten moet, mag er twee uitnemen en daar dan uit kiezen. 3. Bij zonder e gelegenheden. Behalve de gewone clubarbeid kunnen we nog van allerlei doen, om de club aantrekkelijker te maken. Dit zijn, wat men zou kunnen noemen, de neven doel einden van het werk, d.w.z. de doeleinden, die de jongens en meisjes zichzelf met hun werk stellen. Het is duidelijk, dat zij niet op de clubs komen, omdat zij behoefte hebben aan karaktervorming of opvoeding tot humaniteit en religieuse bewustwording. Degenen, die al langer het clubleven kennen, zullen door de sfeer aangetrokken worden en dit bewijst veelal, dat zij ook iets van het diepere doel begrepen hebben. Maar ook dan zal het gewenscht Zijn, het clubleven door zekere bijzondere gebeurtenissen voor hun besef zinvoller en afwisselender te maken. Op dit gebied zijn er tal van mogelijkheden, van boeken, enz. Maar daarmee is op zich zelf nog geen religieuse invloed aanwezig, soms eer het tegendeel. Als daarentegen de leider een religieus mensch is inden goeden zin van het woord, dan is de invloed, die er van hem uitgaat, ook religieus. En die invloed is groot. Dit alles wil niet zeggen, dat hij over religieuse dingen moet zwijgen. Vragen als vredesbeweging, sociale verhoudingen, alcoholvraagstuk, e.d. voeren altijd boven zichzelf uit en brengen soms dichter bij God, dan veel directe besprekingen van godsdienstige onderwerpen, al mogen die gerust ook wel eens ter sprake komen. Doorgaans is het ook gewenscht, om ineen kort openingswoord aan het begin of een sluitingswoord aan het eind van den avond als leider iets te zeggen of voor te lezen, heel kort maar, dat de kernkwesties van het jeugdleven aanroert. Daar hoeft dan verder geen discussie over te zijn, maar het stempelt de club voldoende tot één, die niet neutraal wil zijn. Als een catechisatie direct vooraf gaat, hoeft dit natuurlijk niet. Voorts is het wel aardig, om een vragenbus gereed te zetten, waarin men schriftelijk geformuleerde vragen doet, die men in het openbaar niet goed durft lanceeren en die de leider beantwoordt. die een min of meer uitvoerige voorbereiding vereischen. Zii stellen het clubwerk onder de spanning vaneen concreet doel en brengen een grooter levendigheid teweeg. Wel moet men hierbij oppassen, dat zulk een doel niet gaat overheerschen, aan het gewone werk schade doet en de sensatiezucht prikkelt. Ook met het oog op de ouders zijn deze bijzondere gelegenheden welkom. Hoe meer wij hen van het werk kunnen laten zien, hoe meer wij verwachten mogen, dat zij er voor gaan voelen en ons met hun sympathie steunen. Wat dit zeggen wil, is gemakkelijk na te gaan, als men bedenkt, hoeveel verschil het maakt, of de ouders vaneen lastig kind voor ons werk onverschillig zijn, of er achter staan. Ons werk krijgt er een basis door, waardoor het op moeilijke momenten sterker staat. a. Feesten en uitvoeringen. In welke richting deze gaan, hangt natuurlijk voor een groot deel af van het gehalte van de jeugd en de opvattingen van de leiding. Er mag echter onder onze leiders wel verwacht worden, dat zij het peil vaneen en ander zoo hoog mogelijk opvoeren. De zuiging inde richting van goedkoop succes is toch al vrij groot; wij kunnen dit beter overlaten aan allerlei neutrale amusementsvereenigingen. Al zou alleen het belang van de club gelegen zijn in het hooger peil van de feestviering, dan had zulk een club al recht van bestaan. Ik verbaas mij altijd over menschen, die zeggen: „Waarom zou ik jeugdwerk in mijn plaats doen, er is al zooveel.” Behoudens de goede uitzonderingen is er heusch niet zooveel op onze dorpen en inde kleine steden, dat op een dragelijk peil staat. Meestal blijkt dit bij de uitvoeringen het best. Onder uitvoeringen versta ik het ten beste geven van hetgeen ineen winterhalfjaar of zoo door de club of vereeniging is bereikt. Doorgaans bestaat dit in muziek of koorzang, tooneel en voordracht. En zelfs sportclubs, meisjesvereenigingen, houtsnijclubjes houden uitvoeringen van tooneel en voordracht, alsof dit hun eerste werk was. Nu is dit alles niet verkeerd, maar wij moeten toch trachten er meer van te maken. Allereerst zullen wij goed doen niet van elke club apart een uitvoering te geven, maar al onze clubs, de een met dit, de ander met dat aan te laten komen, opdat niet alle tijd met de repetities heengaat en elk zooveel mogelijk op eigen terrein werkzaam kan blijven. Bovendien wordt dan het aantal uitvoeringen wat beperkt en daarmee het uitgaan van onze jeugd, die ’s winters vaak van het eene pretje naar het andere loopt. Ook kan dan van zulk een uitvoering eer iets goeds gemaakt worden, terwijl het anders toch licht een rommeligen indruk maakt, wat we zeker moeten vermijden. Wanneer eenmaal per jaar aan het eind vaneen winter één goede uitvoering van alle clubs tezamen wordt voorbereid, die desnoods een volgenden avond voor ander publiek kan worden herhaald, dan is het mooi geweest. Dit neemt niet weg, dat binnen elke club voor de leden zelf natuurlijk nog wel eens een klein feestelijk opgezet avondje mag worden georganiseerd, maar dat blijft improvisatorisch werk, kost weinig tijd en geld en heeft geen pretentie. Lichtbeelden zijn hier zeker ook wel eens te gebruiken, zie onder practische gegevens en onder inlichtingen. Bij de groote uitvoeringen zal men goed doen, zooveel mogelijk met goede stukken aan te komen, in het bijzonder leekespelen te benutten, ook al moeten de menschen daar nog aan wennen. Dit hoeft niet alleen ernstig te zijn, er zijn ook vroolijke leekespelen. En om het publiek er iets van te doen begrijpen, kan vooraf over jeugdbeweging en leekespel iets zeggen. Bal na? Als onze jeugdclubs de volksdansen geleerd hebben, is er niets geen bezwaar tegen, dat er na afloop gedanst wordt, alhoewel niet tot ver na middernacht. Maarde society-dansen moeten we toch niet toelaten, al zijn we er in beginsel niet absoluut, tegen. Gezien de sfeer, waarin deze gewoonlijk gedanst worden, lijkt het mij beter op onze eigen avonden ze niet in te voeren. Feesten hoeven geen uitvoeringen te zijn, integendeel, de beste en mooiste feesten hebben een heel wat dieper en schooner zin. Het zal wel goed zijn, om het heele jaar door bepaalde getijden op feestelijke wijze te herdenken, ik denk aan een Kerstmisviering met een eenvoudig Kerstspel en eventueel een Kerstboom, de jeugddagviering dooreen gemeenschappelijken kerkdienst van oud en jong, waarbij de jeugd de kerk versieren kan en een liturgie of een spreekkoor instudeeren, een Paaschviering met een Paaschspeï, een Pinksterfeest met een buitendag. Vooral de tweede feestdagen munten in ons volksleven uit door vlakke genoegens; daarom is er reden, den strijd hiertegen aan te binden en iets beters ervoor inde plaatste stellen. Dit gaat niet gemakkelijk en zal voorloopig inde meeste plaatsen wel tot de vrome wenschen behooren. Maar wij moeten er zeker onze krachten aan geven om het peil van het volksvermaak te verheffen door ons jeugdwerk mede. Voor natuurfeesten als lente- en herfstfeesten moe- ten wij inde leer gaan bij de Volkshuizen, die het in deze richting ver hebben gebracht en zeker met allen raad terzijde willen staan. Hun adressen volgen bij de practische mededeelingen. b. Tentoonstellingen en bazar s. Van groote beteekenis voor ’t clubwerk zijnde zuiver instructieve tentoonstellingen, waarbij men b.v. antieke en moderne gebruiksvoorwerpen, portretten van beroemde personen, schilderijen-reproducties uiteen bepaalden tijd, platen, die op één onderwerp betrekking hebben,, b.v. arbeid, moederliefde, kerk, oorlog, enz. verzamelt en op aantrekkelijke wijze uitstalt. Vooral als de clubleden zelf mee kunnen verzamelen, kan dit vruchtbaar zijn. lets anders zijn weer de tentoonstellingen van zelfgemaakte werkstukken, eventueel met verkoop of verloting ervan, om nieuw materiaal te kunnen aanschaffen. Men bedenke overigens, dat voor een verloting toestemming van den burgemeester . moet worden aangevraagd en wel tamelijk lang van te voren. Tenslotte zijn er nog de baza r s, waarvan ik direct zeg, dat men ze zoo veel mogelijk moet vermijden en zeker niet ieder moment moet houden, als men geldgebrek heeft en geen zin heeft, zelf te offeren. Er zitten aan een bazar altijd minder prettige kanten, allereerst het gebedel bij allerlei leveranciers, die niet goed durven weigeren, voorts het gevaar dat de bazar zelf ineen speelhol ontaardt, waar velen meer uitgeven, dan goed voor hen is. Er wordt dan ook terecht over dit instituut onzer beschaving geklaagd. Maar een enkele maal zal het wel niet mogelijk zijn op een andere manier aan geld te komen voor een doel, als b.v. het stichten vaneen jeugdgebouw, de restauratie vaneen kerk, of wat voor lief – dadig doel anders. Vooral op een dorp, waar de heele gemeenschap tot het welslagen meewerkt en de jeugd zelf door eigen club voortbrengselen enthousiast meedoet, kan een bazar we! eens iets aardigs zijn. c. Tochten, reizen, kampen. De gewone, simpele wandel- of fietstocht, waarbij men iets kan laten zien van de schoonheid van het landschap en wijzen op bepaalde planten en boomen, op bepaalde merkwaardigheden inde structuur van den bodem, is eigenlijk de mooiste manier van uitgaan, omdat men de jeugd dan oog leert krijgen voor het gewone, dat zij altijd over het hoofd heeft gezien. Het spreekt vanzelf, dat men wat studie moet hebben gemaakt van gesteenten, planten en dieren. Een avond- Met het oog op tweedaagsche reizen is het bestaan van de jeugdherbergen van groot belang, althans voor jeugd onder de 18 jaar, Kampeeren tenslotte. Hierbij kan de Centrale Raad vaak hulp bieden. Men stelle zich daar dus vooraf mee in verbinding en profiteere van zijn ervaring. !) Dit is niet het wegnemen vaneen verrassing, maar zorgen, dat er veel meer genoten kan worden door beter begrip. wandeling kan behalve de praal vaneen zonsondergang iets doen zien van de wonderen van den sterrenhemel, als bij het verdwijnende licht telkens nieuwe sterren te voorschijn komen. Men moet dan natuurlijk zelf iets van dit alles weten. lets opz e 11 elijk er s zit er al in het gaan bezichtigen vaneen bepaald gebouw, dat door zijn stijl interessant is en met andere stijlen kan worden vergeleken, het bezoeken van een kerk, een fabriek, een museum, of iets dergelijks. Vaak kan dit gebeuren zonder kosten, als er iets van dien aard in de buurt te vinden is. Maar als deze dingen wat verder af gelegen zijn, wordt het al gauw een reisje vaneen dag. Deze reisjes zijn niet verkeerd, als zij maar leerzaam zijn. Hierdoor zijn ze niet minder feestelijk, ook voor den leider, die zelf meegeniet met zijn jeugd. Bovendien voorkomt het langdurige sparen vooraf, dat de jeugd haar zakgeld op mindere wijze besteedt. De leider zal goed op de hoogte moeten zijn, van hetgeen de reis te zien zal geven en de jeugd van te voren vertellen i), hoe de reis verloopt, wat er te zien zal zijn, welke streken men doorreist en wat het eigenaardige daarvan is, wat de geschiedenis van zulk een streek is, de sagen, de vormen van levensonderhoud der bevolking (vooral als die erg afwijken van het eigene), enz. Hij zal verder precies moeten weten, wat hij van minuut tot minuut doet, opdat hij met zijn tijd goed uitkomt, niet te veel geld uitgeeft, verhindert, dat de jeugd zich verveelt of zich te zeer vermoeit, enz. Hoe groo.ter de groep, hoe moeilijker; men stelle vooruit nadrukkelijk de regels vast, waarnaar allen zich hebben te gedragen: strikte gehoorzaamheid, alleen zich van de groep verwijderen, als het toegestaan is, enz. Wil men zelf niet voor verrassingen komen te staan, dan repeteere men vooraf den tocht en make persoonlijk de afspraken, die er noodig zijn. Vaak kan men door zich met andere afdeelingen der V.C.J.C. in verbinding te stellen, goede inlichtingen krijgen over de plaats, waar men heen wil. Men kan kampeeren in tenten, wat altijd vrij duur is. Hier en daar kan men ook in kampeerhuizen terecht; inde jeugdherbergen niet, omdat daar alleen voor één nacht de menschen worden geherbergd, tenzij er ruimte over is, wat men vooruit niet weet. Boerderijen zijn het goedkoopste logies, omdat inden zomer de stallen toch grootendeels leeg staan. Men bereide zich ook voor een kamp goed voor en beginne lang van te voren te sparen. Maar er is meer. Misschien moet er een tent gemaakt worden, er moeten liederen worden ingestudeerd, er moeten voordrachten zijn, misschien een klein openluchtspel. Zoowel de jongens als de meisjes moeten fietsen kunnen repareeren, althans banden plakken, een fiets goed opladen. Ook kaart kunnen lezen en zoo mogelijk enkele spelen als vossenjacht en sluiptocht tenminste in theorie kennen. En vooral koken! Dit kan alles gedurende de voorjaarsmaanden inde clubs geleerd worden en is een pret op zichzelf. Het kamp zelf moet natuurlijk niet alleen het buiten-zijn op zijn programma hebben; juist hier kunnen op zulk een ongezochte wijze, vooral inde stille avonduren religieuse indrukken gegeven en verwerkt worden, hetzij doordat de leider iets voorleest, hetzij doordat hij een korte inleiding overeen religieus onderwerp houdt. Het kampprogramma van den Centralen Raad kan ook verder wellicht behulpzaam zijn bij de dagindeeling. Tenslotte noem ik nog het bezoeken van openluchtsamenkomsten, hetzij yan de jeugd, hetzij van ouderen, zooals die op het platteland des zomers gehouden worden op een of anderen Zondagmiddag. Vaak wil de jeugd hier graag heen, vooral de zangvereenigingen, die zich daar kunnen laten hooren. Op de landdagen voor de jeugd is echter ook voor volksdans en leekespel ruimte en dan kunnen ook de andere clubs meewerken. Het is trouwens gewenscht. erat de meetings van de jeugd een ander karakter hebben dan die der ouderen, ja, op den duur meer en meer een eigen stijl vormen. d. Sociaal werk. Als eender nevendoeleinden, die met ons clubwerk gegeven zijn, is tenslotte nog sociaal werk te noemen. Meestal werkt een meisjesvereeniging op de dorpen voor de diaconie of de Kerstuitdeeling aan de Zondagsschoolkinderen. Dit kan uitgebreid worden, ook onder de andere clubs. Waarom zouden de voorwerpen, die de handarbeidclubs maken, niet voor een Sinterklaasuitdeeling onder gestichtskinderen (b.v. Tot Steun) kunnen dienen? Ik weet vaneen clubje, dat oud speelgoed verzamelde en weer herstelde voor een dergelijke uitdeeling ineen ki nderkli n ie k. Waarom zou een zang- of muziekclub niet eens een middag spelen ineen ziekenhuis? Of waarom zou een tooneelclub niet eens spelen voor V olkshuiskinder en? De mogelijkheden zijn hier legio en wisselen op dorpen en in steden erg. Maar hier zit paedagogische waarde in, als we het maar niet te erg forceeren, zoodat het voor onze eigen jongens en meisjes een corvee wordt. D. PRAKTISCHE GEGEVENS. 1. Literatuur. Psychologie en paedagogie. Barendsen, Eenvoudige zielkunde; Kohnstamm, Persoonlijkheid in wording; Bartling, Ons zieleleven; Künkel, Karakterkunde; E. Spranger, Psychologie der Jeugd; Starke, Sexueele opvoeding der jeugd; v.d. Hoop, Nieuwe richtingen inde zielkunde; Sexualiteit en zieleleven; Kohnstamm, Sexueele opvoeding; Ligthart, Over opvoeding; Casimir, Alleen met uzelf; Kampleidersboek der V.C.J.C. Niet vertaalde werken: Hoffman, Die Reifezeit; Künkel, Jugendcharakterkunde; enz. b. Jeugd- en Clubwerk, 1. Algemeen: Leidersblad der V.C.J.C.; Handboek v. Jeugdleiders I—III; Praktische Handleiding v.d. Rijz. Kerk (uitverkocht). 2. Handenarbeid: Serie „Hoofd, hart, hand” (Cartonnage en Handwerken); Handboek voor Jeugdl. III; De Winter, moderne Houtslöjd; Van Heil Wijman, Weven op carton (uitg. A.J.C.); Schaly en Pijper, Rietvlechten; A. de Lange, Riet en Raffia (ƒ 0.60); A. de Waart, Kartonmodellen (ƒ 1.75); Sinderam, Figuurzagen (ƒ I.—), Friesch Houtsnijwerk I en II (a ƒ 0.50); Diepbrandwerk (ƒ 0.60); P. v. Dam, Schabloneeren (ƒ 0.75); Talens, Schabloneeren; Schilderen; Reliefschilderen; Schetsen en schilderen (alle ƒ 0.20); Wijsmüller, Boekbinden (ƒ I.—). De Volksbond tegen Drankmisbruik geeft voorts goede en goedkoope huisvlijtmodellen uit. c. Lectuur, ook om voor te lezen: a. Voor oudere jongens, Rönne: En de Noordzee bruist. 15 18. Scott: Het eeuwige ijs. Brusse: Boefje. Thijssen: Kees de Jongen. Canter: Een droomer ter haring- b. Voor oudere meisjes, vangst. 15 18. Jebb: Door de woestijn naar Bag- Bundels verhalen van Lagerlöf dad. (b.v. Machten en Menschen). A. M. de Jong: Een zwerftocht Aug. de Witt: Verborgen Bronover zee. nen. Kramer: Helden der Noordpool. M. Coenen: Limburgsche verha- Kipling: Door wolven opgevoed. len. Dieren inde wildernis. Bundels van: Cohen de Vries, Mien Labberton, van Hille-Gaerthé, Basenau-Goemans, Boudier-Bakker. Ewald: Sprookjes. Mijn kleine jongen. Sohnrey: Friedesientjes levensloop. v. Hille-Gaerthé: De plaats waarop gij staat. Montgomery: Anne van het groene huis. Porter: David. Rönne: Het geluksland. Sick: Mathilde Wrede. Schmitz: Naar het lichte land. Streuvels: Het Kerstekind. Boudier-Bakker: Het beloofde land. Jacq. v.d. Waals: Noortje Velt. Voor jongens en meisjes, 15 18. Claes: De Witte. Heyermans: Droomkoninkje. Kooy-van Zeggelen: De gouden kris. Een broederdienst. Lagerlöf: Christuslegenden. ■— Gösta Berling. Björnsön: Een vroolijke knaap. Long: Bloemlezing uit zijn werken. Rönne: Met Kerstmis naar huis. Schweitzer: Uit mijn jeugd. Aan den zoom van het oerwoud. • Opnieuw naar Lambarene. Streuvels: De vlaschaard. ■— De aanslag. De oogst. Tolstoj: Vertellingen, bew. door Streuvels. A. v.d. Leeuw: De gezegenden. G. Scott: Visscher Marcus. Het pad. Het gulden evangelie. Scharten-Antink: Francesco Campana I, 11, 111. Van Eeden: De kleine Johannes. Voor één avond: Tagore: De Brief van den koning. H. v. Dijke: De vierde wijze uit het Oosten. Voor jongere jongens, 13—15. Twain: Prins en bedelknaap. Bennett: Jonker Leeuwerik. Curwood: Thor, de Beer. Londen: Pit-tah, de grijze wolf. Als de natuur roept. Voor jongere meisjes, 13 15. Het Groeiende Leven. Lichte Bloei. Kle.ine fakkels. Andersen: Sprookjes. Zoomers Vermeer: Op de Meerhoeve. Burnett: De geheime tuin. Hers: Het beugeljong. v. Hille Gaerthé: Onder het Stroodak. Aan de zonzijde. Alcott: Onder moeders vleugels. Op eigen wieken. Nesbit: Spoorwegkinderen. Turner: Jennifer Dzjin. Sparrebloesem. Kingsley: De waterkindertjes. Ring: Kleine Tertit. Tomkins: De kleine Vuurtoren. Asscher-Pinkhof: Door ’t groeitijd. Carroll: Alice in het wonderland. Voor jongens en meisjes van 13 15. Nesbit: Het amulet. Cool: Wij met ons vijven in Rome. Lofting: De geschiedenis van Dr. Dolittle. Lagerlöf: Niels Holgerson's wonderbare reis. Bruyn: Keteltje inde lorzie. Keteltje in het Veerhuis. Keteltjes thuisvaart. Rinke Smit. Michel de Strooper. ■— Het onbekende vuur. De Waal-Zuting: De avonturen van Kek, de Eskimo. Kooy-van Zeggelen: De schat van den armen jongen. Din en Arse naar het land van beschaving. d. Kerstverhalen. Kerstboek voor Jong Holland, leeft. B—l2 j. Andersen: In Sprookjes: De Denneboom; In Sprookjes: Het Sparreboompje, 10-12 j. Basenau-Goemans: Kerstsproken I en II; v. ouderen en kinderen. I. Boudier Bakker: Blijde Geboort; In Bloesem: Peetje’s Kerstfeest; 14 j. en ouder. D. A. Cramer-Schaap: Zonneschijn Kerstboek; 10-14 jaar. Ch. Dickens: Kerstvertellingen; Kerstsprookjes; Een Kerstlied e. Zang. in proza; 15 jaar e.o. H. v. Dijke: De vierde Wijze uit het Oosten; 14 jaar e.o. Gonda de Haan: De Kleine Spar; Klein Martjes Kerstgeschenk; 8-11 jaar. Ida Heijermans: Het Kerstengeltje en andere verhalen; 12-15 jaar. C. M. v. Hille-Gaerthé: Heilige Kerstnacht; 12 j. e.o. In: In Knop: Het Kerstfeest v.d. kinderen; 14 jaar e.o. In: Inde Lente: De Appel; In: Onder het Stroodak, om te werken Hfdst. Kerstavond-Kerstmis; 12 jaar e.o. Mien Labberton: In Kinderstemmen: Wat het Kind miste; 12 jaar e.o. Selma Lagerlöf: In Christuslegenden: De Heilige Nacht; Het visioen v.d. Keizer; 15 jaar e.o. In Onzichtbare Ketenen: Een Kerstgast; 15 jaar e.o. Juffrouw Frederika; In Oud en Nieuw: De Kerstroos; De Kerstvrede; 17 jaar e.o. Jos. Meyboom-Italiaander: Kerstvertellingen; 9-13 jaar. Bundels eenstemmig, zonder begeleiding: V.C.J.C.- bundel „Jong is ons harte” (zie V.C.J.C.-uitgaven); Liederen leeft (Volkshuisbundel); N.P.8.-bundel I en 11, samen ƒ 3.25; Mevr. Brom-Struyck, Lied en Luit (Oud-Holl.); Tiggers,-De Lijster (A.J.C.) ƒ 1.50; De Merel idem; De Wielewaal idem; Zangzaad I en II af 0.90; met begeleiding: V.C.J.8.-bundel ƒ 1.85; Kinderzangen (Uitg. N.V.V.Z.); Ned. Volksliederenboek (Nutsuitgave) I ƒ 3.50; idem II ƒ 4.65; Veldkamp en De Boer, Kun je zingen, zing dan mee ƒ 3.25; Van Oostveen, Wat Nederland zingt —• ƒ 2.20; Coers, Liederen van Groot Nederland (Oud-Holl.) in afleveringen; H. van Tusschenbroek, Chineesche schimmen ƒ 1.10; Nieuwe Speelliedjes ƒ 1.20; Manestralen en Zonneglans ƒ 1.10; Zonnespel en Schemering ƒ 1.30; (voor ouderen) Uit en Thuis ƒ 1.20; Cath. v. Rennes, Meizoentjes II ƒ 1.20; Klokkebeie ƒ 2.25; Zon en Zang ƒ 1.80; (voor ouderen) Windekelken ■— ƒ 1.80. Tweestemmig, zonder begeleiding: Vander Kraan, Tweestemmige liedjes I en II a ƒ 0.50; Worp, 40 schoolliedjes voor 2 stemmen Driestemmig: Lenteleven (uitg. N.P.8.) voor leden ƒ 1.10 (bij getallen goedkooper); Worp, Driestemmige liedjes ƒ 0.60; Woensel Kooy, Oude en Nieuwe Zangen (ook 4 st.). Vierstemmig: N.P.8.-bundel I en II ƒ 4.90; V.C.J.8.-bundel (gedeeltelijk); Woensel en Kooy, Oude en Nieuwe Zangen ƒ 2.50 (bij getallen veel goedkooper); Veldkamp en De Boer, Kun je zingen, zing dan mee ƒ 1.50; Hullebroek, drie vierstemmige liederen ƒ 0.75; Blauw Heering, Kerstklokken ƒ 1.25; Friso Molenaar, 4 Kerstliederen; H. van Tusschenbroek, Vier fabels naar Lafontaine ƒ 0.90; De standvastige tinnen soldaat —• ƒ 2.10; Hei, ’t was inde Mei ƒ 1.80. Cantaten: Cath. v. Rennes, De schoonste feestdag ƒ 1.80; Avondcantate, • ƒ 1.80; Kerstcantate ƒ 1.80; Oud-Hollandsche Valeriusliederen ƒ 0.60. Uitgevers van zang en muziek: Alsbach en Co., Amsterdam; W. de Haan, Utrecht; G. Nienhuis, Groningen; Noordhoff, Groningen; Wolters, Groningen; Tierolf, Tilburg; Wagenaar, Utrecht; Zijderlaan, Hilversum; Joh. de Heer en Zn., Rotterdam; enz. Bureau voor Muziek-auteursrecht, waar men voor elke uitvoering toestemming moet aanvragen. (Zie blz. 155.) Auteursrechten. Verdere inlichtingen: Nieuwe Gracht 27, Utrecht. f. Bewegingsspelen voor binnenshuis en buiten. Gilcraft, Spelenboek (uitg. N.P.V.) ƒ 1.50; Em. v. Diffelen, Speel je mee (uitg. Brusse) —• ƒ 1.90; Het Bewegingsspel (uitg. Wolters); Handb. v. Jeugdleiders 11. g. Kamptechniek. Handb. v. Jeugdleiders II; Onze Kampleiding (V.C.J.C.-uitgave); Kampleidersboek (uitg. v. Gorcum). 2. Andere gegevens. a. Groothandel in clubmaterialen (bestellen door den kleinhandel): 1. Houtwerk: Mij. de Fijnhouthandel, Jac. v. Lennepkade 334, A’dam. 2. Gereedschap: Firma Steelink, Overtoom 522, A'dam; Firma S. v. Embden, Nieuwendijk 134, A’dam. 3. Cartonnage: Firma Weismuller, Huidenstraat, A’dam. 4. Rietwerk (raffia en pitriet): Alberts en Morel, Gr. Bickerstraat 46, A’dam; A. Tabernal en Zn., Santpoort. 5. Verfwaren (zoog. plakkaatverf, waterverf voor hout): Gimborn, Doorn. 6. Handwerken (wafel- en reformstof): Textielfabriek „Neede” te Neede; (vlaggendoek): Firma Zeilinga, Pr. Hendrikkade, A'dam; (alle andere handwerkmateriaal): Firma S. I. de Vries, Beurspi. 11-17, A’dam. ƒ 0.60; met begeleiding; H. v. Tusschenbroek, Meidoorn ƒ 1.80; Om en bij het buitenhuis ƒ 1.50; Zes tweestemmige liedjes ƒ 2.10; Cath. v. Rennes, Levenslust ƒ 1.80; Zondagmorgen I ƒ 1.80; idem II ƒ 1.95; Inde Kerstdagen ƒ 1.80; Lenteleven ƒ 2.25; Dansliedjes. b. Onderwerpen voor kleine tentoonstellingen. 1. Het werk der clubs in het afgeloopen seizoen. 2. Godsdienst: tempels, kerken, ceremonieën bij vreemde volken, Katholieke eeredienst, bijbels, kerkhistorische momenten, enz. 3. Kunst: reproducties van schilderijen of beelden van één kunstenaar of over één onderwerp, bouwstijlen, ceramiek, kunstnijverheid, meubileering. 4. Land- en Volkenkunde: foto's van landen en steden, onze koloniën, kleederdrachten, vreemde kunst. 5. Cultuurgeschiedenis: groei der beschaving, historische figuren, oorlog en vrede, verkeersmiddelen, allerlei technieken. 6. Natuur (zie de Verkades-albums): natuuropnamen, jaargetijden (bloemen, vruchten, paddestoelen), vlinders. 7. Jeugdbeweging: jeugdherbergen, kampeeren, uitgaven. 11. De organisatie der Jeugdgemeenschappen inde grootere plaatsen. Wij namen uit het Leidersblad, jaargang IX, no. 11 en 12 het volgende over: A. ALGEMEENE OPMERKINGEN. Na ampele besprekingen, ook met sommige jeugdgemeenschappen en het bestuur van den Jeugdkerkenbond, hebben de Centrale Raad en de Stafleidersvergadering van 11 Juli 1931 besloten op de volgende wijze in ’t najaar den arbeid in te zetten, overtuigd dat door deze voorloopige regeling het werk in zijn groei slechts geleid, niet belemmerd mag worden, en bereid, zoodra dit noodzakelijk blijkt te zijn, de bakens te verzetten. Bovenal plaatselijk moet veel vrij worden gelaten, omdat de ontwikkeling inde verschillende steden weinig uniformiteit vertoont, zoowel met het oog op de soort jeugd, die bereikt wordt, als gezien de wijze van werken, die men meent te moeten volgen. Er is jeugdwerk en jeugdbeweging, de leeftijden loopen nogal uiteen: het zwaartepunt valt hier op de Jeugdkerk, ginds op het clubwerk, enz. Van iedereen, die medewerkt, mag dus gevraagd worden een groote mate van soepelheid en geduld, bovenal een goeden wil om misverstanden bij voorbaat als zoodanig en niet als kwade trouw te willen zien. Het einddoel van het werk, dat de Centrale Raad onderneemt, is de rijpere jeugd tot jeugdbeweging te activeeren door zelfverantwoordelijkheid en zelfwerkzaamheid, religieus idealisme en zedelijk normbesef in haar te wekken. De Centrale Raad is zelf geboren uit den geest der jeugdbeweging, behoort er toe en gelooft er in. Wij meenen dan ook, dat er tusschen de jongere en oudere vertegenwoordigers der jeugdbeweging samenwerking mogelijk is en zooveel mogelijk moet bevorderd worden, dat inde jeugdgemeenschappen een gemeenschappelijke taak te verrichten valt en dat in volkomen wederzijdsch vertrouwen deze taak moet ondernomen worden, opdat het groote doel: het vinden van nieuwe levensvormen in maatschappij en kerk, nader tot zijn verwerkelijking kan worden gebracht. Algemeen is daardoor de noodzakelijkheid ingezien om plaatselijk tot jeugdgemeenschappen te geraken en landelijk tot een Bond van Jeugdgeme en s c ha pp en. Besprekingen hierover hebben geleid tot het volgende ontwerp: B. DE ORGANISATIE. 1. Plaatse 1 ij k. a. Leden: minimum grens naar onder 12, naar boven 21 jaar (liefst iets lager!), jongens en meisjes. Gewenscht is een onderscheiding te maken tusschen jeugd va n 12- 1 5 (meer jeugdzorg) en van 16eno u d er (meer jeugdbeweging). Deze laatste kan dan overgaan in S.B. of J.8., waarbij het bezwaar dat de leeftijdsgrenzen een jaar of drie over elkaar heenloopen, niet al te zwaar geldt, omdat zij tenslotte kiezen kan, waar zij het best zich thuis voelt. Jongens en meisjes zullen in elk geval op grootere avonden, tochten, e.d. tezamen optrekken; de clubs kunnen al dan niet gemengd zijn. Dit hangt af van hetgeen men er doet en wat men het liefst heeft. Voor den jongeren leeftijd („Vrije Vogels”) zal een gescheiden clubleven wel regel zijn, uitzonderingen daargelaten. De leden kiezen het Bestuur, den Raad van Ouderen (waaronder de H.L.’s) en als club of werkgroep in overleg met het Bestuur hun leiders, of leidsters. Eventueel ook de Commissie voor de Jeugdkerk. tenzij het Bestuur het benoemen van commissies aan zich houdt. b. Bestuur: liefst niet te groot en verschillende groepen inde Jeugdgemeenschap vertegenwoordigend. Het wordt telkens voor één jaar gekozen door de leden. Hiertoe komt de ledenvergadering in Septem- Het zou gewenscht zijn een nieuwen naam voor hen te bedenken. ‘~>e H.L, is eigenlijk een kampfiguur. e Leiders en leidsters: zij worden gekozen door de clubs of werkgroepen voor een bepaald doel, waarvoor zij leiding kunnen geven. Zij hoeven niet tot de VC J C te behooren maar met hun keuze moet het Bestuur instemmen. Voor de Vrije Vogels kan het Bestuur leiders aanwijzen. ierwille van de eenheid in het werk kunnen de leiders(sters) met de H.L.’s samen een officieusen leidersraad vormen. Ook waar men dit met wil, zullen onderlinge besprekingen tusschen hen, die een leidende functie hebben, wel nuttig zijn. Natuurlijk kunnen ook ineen leidersraad alleen die ouderen zitten, die als leider inde Jeugdgemeenschap werkzaam zijn. / f‘ leugdkerkcommissie: zie onder C. (pag. 134.) g. Plaatse 1 ij k e V. C. J. C. De Jeugdgemeenschap ~ samen met de andere V.C.J.C. groepen een plaatselijke V.C.J.C. voor onderling contact en incidenteele samenwerking. 2. Gewest e 1 ij k. a. Gewesten: deze zijn niet zoozeer organisaties als ber bijeen. Als het plaatselijk noodzakelijk is, kan men voorloopig ook ouderen in het bestuur kiezen, maar in elk geval personen uit de jeugdbeweging en niet zooveel, dat zij de meerderheid hebben. Het Bestuur heeft als adviseerend lichaam een Ra ad va n Oudere n naast zich, dien het op de hoogte houdt en over alle belangrijke besluiten om advies vraagt. c. Raad van Ouderen, zooveel mogelijk gekozen uit vooraanstaande personen inde Jeugdbeweging en de maatschappij, opdat er geregeld contact is tusschen‘jeugdgemeenschap en volwassenen: ouders, leeraren, predikanten, enz. en dezen hun steun daaraan willen geven,' Zij worden telkens voor één jaar gekozen en zijn terstond herkiesbaar. d. De H.L. s. Inden Raad van Ouderen zitten in elk geval twee vertegenwoordigers van de V. C. J. C. die de taak hebben tusschen jong en oud, Jeugdgemeenschap en Raad van Ouderen, Bestuur en V.C.J.C. te bemiddelen:'een mannelijke en vrouwelijke H.L. Zij wonen alle Bestuursvergaderingen bij, maar hebben aaviseerende stem. Zij kunnen leiders 9ek°2en worden in overleg met de Gewestelijke Staf- ressorten, waarbinnen tusschen de verschillende steden contact mogelijk en vruchtbaar is. Zonder dure reiskosten moet men b.v. een middag of avond samen kunnen komen. Dit laatste gaat voor sommige streken niet heelemaal op, b.v. als er weinig groote steden liggen. Ook zal Amsterdam voor zich zelf één gewest kunnen vormen. De meeste gewesten zijn meer ontginningsterreinen, dan bestaande arbeidskringen, De nu nog willekeurige begrenzing zal zich langzamerhand moeten consolideeren. De Gewesten zijn voorloopig als volgt ontworpen: 1. Amsterdam. 2. Zaanstreek en omgeving. (Zaandam, Zaanstreek-Noord, Purmerend, Edam). 3. N. Ho 11 a n d-N oor d. (Alkmaar, Helder, Hoorn, Enkhuizen.) 4. Haarlem en omgeving. (Haarlem, Zandvoort, Bloemen daal, Santpoort, IJmuiden.) 5. Den Haag en omgeving. (Den Haag, Leiden, Delft.) 6. Rotterdam en omgeving. (Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen, Dordrecht.) 7. Goudaenßijnstreek. (Gouda, Boskoop. Woerden, Bodegraven, Alphen.) 8. Utrecht en Gooi. (Utrecht, Amersfoort, Zeist, Baarn, Hilversum, Bussum.) 9. Zeeland. (Middelburg, Vlissingen, Goes, Zierikzee.) 10. N. Brabant. (Bergen op Zoom, Rozendaal, Breda, Tilburg, Den Bosch, Eindhoven.) 11. Gelderland-Zuid. (Nijmegen, Arnhem, Oosterbeek, Wageningen, Velp, Dieren.) 12. Veluwe-Noord. (Apeldoorn, Deventer, Zwolle, Harderwijk.) 13. Graafschap. (Zutphen, Lochem, Winterswijk.) 14. Twente. (Enschedé, Hengelo, Almelo.) 15. Meppel en omgeving. (Meppel, Hoogeveen, Steenwijk, Wolvega.) 16. Groningen en omgeving. (Groningen, Assen, Winschoten, Veendam.) 17. Friesland-Noord. (Leeuwarden, Franeker, Bolsward, Sneek, Heerenveen, Drachten, Dokkum.) b. Gewestel ij kecoim missie: opzettelijk geen Bestuur, omdat voorloopig de arbeid zeer incidenteel zal zijn: b.v. het voorbereiden van gemeenschappelijke tochten week- ends, buitendagen, enz. Een permanente commissie is dan voldoende. In deze commissie moeten zitting hebben één lid van elk plaatselijk bestuur (b.v. de voorzitter) en de beide Stafleiders van het Gewest. Alle werkzaamheden gebeuren door de jongere leden der commissie. c. Stafleiders: in elk gewest is een mannelijke en een vrouwelijke Stafleider(ster); de eerste is voorzitter der commissie. Deze Stafleiders worden telkens voor één jaar benoemd door den Centralen Raad in overleg met de Alg. Vergadering. Hun functie gaat op 1 Januari in. Zij hebben tot taak den Centralen Raad te vertegenwoordigen inde Jeugdgemeenschappen van hun ressort. Hun gezag is niet absoluut, alleen adviseerend en bemiddelend. Hiertoe is nooaig, dat zij in contact blijven met de plaatselijke H.L.’s en dat deze hen steeds op de hoogte houden. Zelf trachten de Stafleiders de plaatselijke gemeenschappen door persoonlijk bezoek te leeren kennen. In het algemeen is het hun taak het werk binnen het Gewest te overzien, te stimuleeren en zoo mogelijk uitte breiden. 3. Lande 1 ij k. a. Hoofdbestuur. Dit zal uit slechts 5 leden hoeven te bestaan, t.w. 2 Stafleiders en 3 jongeren, terwijl een van de Algemeen-Secretarissen der V.CJ.C. qualitate qua met adviseerende stem de vergaderingen bijwoont. De leden van het Hoofdbestuur worden gekozen door de Alg emeene Vergadering. Zij hebben zitting van 1 Jan. tot 3 1 Dec. en treden jaarlijks af, maar zijn terstond herkiesbaar. Het voorzitterschap zal door één der Stafleiders, de functie van secretaris en penningmeester door jongeren vervuld worden. Ofschoon deze jaartermijn niet met het Bondsjaar klopt, zal het wel onvermijdelijk zijn, hem zoo vast te stellen (evenals bij de Stafleiders), omdat men inden voorzomer onmogelijk een Alg. Verg. bijeen kan roepen en ook niet schriftelijk deze zaak behandelen. Bovendien is het wat waardin September een geroutineerd H.B. te hebben. b. Algemeene Vergadering. Deze is samengesteld uit afgevaardigden der plaats el ij ke Jeugdgemeenschappen, die voor elke 100 of gedeelte van 100 leden 1 persoon mogen afvaardigen. Deze Alg. Verg. komt tenminste één keer per jaar en wel inde Kerstvacantie bijeen. Zij bekrachtigt de keuze der Stafleiders en kiest vervolgens het nieuwe Hoofdbestuur. c. Stafraad. Dit is een officieus lichaam: de vergadering der Stafleiders onder voorzitterschap van den Bondsvoorzitter. Deze Raad vervult landelijk dezelfde functie als de plaatselijke leidersraad. d. Verhouding tot den Centralen Raad. Behalve het contact inden persoon van den Algemeen Secretaris der V.C.J.C. bestaat het contact in: le. de benoeming van 2of meer personen in het Bestuur van den Centralen Raad, b.v. enkele bestuursleden q.q., wat het eenvoudigst is, 2e. de afvaardiging van dubbel zooveel personen inde ledenvergadering van den Centralen Raad. Het zal het eenvoudigst zijn, ten einde het vele vergaderen te beperken, deze oorspronkelijk in September of October ontworpen vergadering naar de Kerstvacantie te verleggen, zoodat de Alg. Verg. van den Bond van Jeugdgemeenschappen er bij kan aansluiten en direct met den Centralen Raad overleg kan plegen. e. Verhouding tot den Vrijz. Jeugd’kerkenbond. Er zal een soort landelijke commissie voor de Jeugdkerken moeten komen, die het contact tusschen de plaatselijke jeugdkerken (waarvoor plaatse 1 ij k e commissies in het leven kunnen, worden geroepen) in stand houdt. Dat zal het best kunnen bereikt worden, doordat alle plaatselijke commissies elk één persoon voordragen, waaruit het Hoofdbestuur er 5 ter vorming vaneen landelijke commissie uitkiest en voor één jaar benoemt. Overigens zal er voor de Jeugdkerken niet veel veranderen. Alleen zullen de commissies zich uitsluitend met de Jeugdkerkgedachte hebben in te laten en niet met de rest van het plaatselijk werk. De Vrijz. Jeugdkerken Bond, althans het Bestuur ervan, is bereid in beginsel een dergelijke regeling te treffen, waardoor de Bond een Commissie van den wijderen Bond van Jeugdgemeenschappen wordt Dit zal met den Jeugdkerkenraad, die in September samenkomt, nader worden overlegd. f. Na am van den Bond. In afwachting vaneen door de jeugd zelf gevonden naam (liefst een naam, die niet direct een beginsel uitdrukt of uiteen serie letters bestaat) kan voorloopig gesproken worden van den Bondvan religie use Jeugdgemeenschappen (aangesloten bij den Centralen Raad voor het Vrijzinnig Christelijk Jeugdwerk). Dit is te minder bezwaar, omdat de Bond er voorloo- C. WERKWIJZE EENER JEUGDGEMEENSCHAP. Daar de jeugdgemeenschappen op heel verschillende manier zijn ontstaan en gegroeid, is er moeilijk een algemeenen regel voor op te stellen. Sommige zijn ontstaan uit jeugddiensten, die later tot een Jeugdkerk uitgroeiden, andere zijn geboren uit de oude kampkringen, weer andere uit clubwerk. Het gehalte jeugd loopt eveneens erg uiteen, hoewel het doorgaans middelbare schooljeugd is, die bereikt wordt. De bedoeling is echter, om ook andere jeugd te bereiken vanuit de goed geconsolideerde jeugdgemeenschappen. Daarom zullen onderstaande opmerkingen alleen losse aanwijzingen zijn, die voorloopig voldoende zijn, om een indruk te geven, wat al zoo mogelijk is. Langzamerhand moet zich dan een zekere eenheid ontwikkelen in het verloop der jaarprogramma’s en inden stijl van hetgeen geschiedt. Achtereenvolgens zal nu iets gezegd worden van st ij 1, jaarprogram en werkverscheidenheid, telkens met verwijzing naar eenige literatuur. 1. Stijl. Een stijl kan niet opgelegd worden, moet groeien. Twee dingen zijn er, die zeker nu al tot onzen stijl behooren, n.l. de kampvlag, die (wellicht met een bepaalde letter voorzien en «en gekleurde baan langs de stok: succ. voor plaats en gewest) ook voor het winterwerk moet gelden en het kampinsigne, dat ook inde Jeugdgemeenschappen kan worden uitgedeeld aan nieuwe leden met dezelfde spreuk en een dergelijke liturgie als in het kamp. De kampvuurgedachte heeft een symboliek, die ook buiten het kamp van waarde blijft, getuige de bladen Kampvuur en Wachtvuur. Zie het nieuwe instructieboekje „Onze Kampleiding”, waarin ook heel wat over de Jeugdgemeenschappen staat en de stijlidee. De toekomst zal leeren, of er uit de Kampvuursymboliek meer te maken is en of verder op het gebied der kleeding wat kan worden bereikt. Vooral, als we eenvoudiger jeugd gaan bereiken, zal dit een belangrijk vraagstuk worden. Van belang is ook de eigen liederenbundel („Jong is ons harte” met 270 liederen voor het vormen van sfeer). 2. Jaarprogramma. Wanneer wij het vereenigingsjaar met 1 Sept. rekenen te beginnen (hetzelfde als bij de andere V.C.J.C.-groepen), pig alleen op papier is en eerst inden loop van het volgend jaar iets van verwerkelijking zal kunnen te zien zijn. dan zal het eerst noodige zijn een openingsavond. a. Eind September: Openingsavond tevens ledenvergadering. Stafleiders en H.L.’s zijn zooveel mogelijk aanwezig en één der Stafleiders voert het woord. Voorts wordt het nieuwe Bestuur gekozen en de Raad van Ouderen, de winterplannen uiteengezet, voor clubs en werkgroepen gelegenheid tot inschrijving gegeven, enz. Hier is wellicht plaats voor wat verschen kampkolder, b.v. een kamprevue of een kampspelletje. b. Eind Dec.: Kerstwijding, :,zoo mogelijk met een Kerstspel, eventueel samen met andere *V.C.J.C.-groepen. c. Eind Januari: Jeugddagviering inde kerken, niet apart, omdat het gaat om ouderen en jongeren samen in één dienst. Laten de jongeren liever trachten iets van dezen dienst te maken door versiering, enz. d. Maart of April: Goede Vrijdag herdenking of Paaschviering, zoo mogelijk met een Paaschspel, eventueel samen met andere V.C.J.C.-groepen. e. Mei of J uni: Pinksterweekend of Buiten da g. Met het oog op de school zal er wel weinig voorbereid kunnen! worden van spelen e.d. f. Ei n d Jun i: (eig. 21 Juni) St. Jansfeest. De folklore kent dezen dag nog in sommige streken van het land en in het buitenland. Het is het Zonnewendefeest, dat met groote vuren van Zweden tot Zwitserland wordt gevierd, vooral door de jeugd. Wij zouden er een ~g e westelijken dag” van kunnen maken en er de afsluiting van het winterseizoen en de opening van zomer en kamptijd mee kunnen vieren. Terwille van de school zou men het op den Zaterdagavond, het dichtst bij 21 Juni liggend, kunnen doen, onder leiding van den Stafleider. Met St. Jan wordt Johannes de Dooper bedoeld, de aankondiger van het licht (Joh. 1 : 6-8). Zonder twijfel bestaan er leekenspelen over dit motief, die zouden kunnen worden vertaald en opgevoerd. De schoolrepetitie- en examendrukte zijn alleen voor de leerlingen van Middelbare Scholen een beletsel, waaraan misschien tegemoet kan worden gekomen door lang van te voren in te studeeren en elk jaar hetzelfde spel dooreen andere Jeugdgemeenschap binnen het Gewest te doen plaats vinden. Overigens is het bovenstaande nog niet meer dan een idee. Het zal ook niet mogelijk zijn alle genoemde dagen te vieren, tenzij het op den duur een zekere vanzelf loopende jaarorde is geworden, die steeds minder extra voorbereiding vereischt. Overigens moet het jaarprogramma met geregeld werk gevuld worden, dat in C 3 aan de orde komt. Voor materiaal voor spelen en liturgiën zie „Onze Kampleiding”, de Spelcatalogus en het Leidersblad, ook oude jaargangen. 3. Werkversch ei d en h ei d. Bedoeld is het geregelde werk binnen een Jeugdgemeenschap, dat mogelijk is en ten deele wenschelijk, al doen niet allen daaraan mee. a. Jeugdkerk. Vaak het begin vaneen Jeugdgemeenschap en dan van centraal belang. Toch is het gewenscht, dat zij ook elders komt. Eerst b.v. jeugddiensten, ten deele door ouderen voorbereid en betaald, langzamerhand meer en meer Jeugdkerk. Eenmaal per 14 dagen moet op den duur een!' Jeugdkerk wel gehouden worden, als het kan. Er wordt uitsluitend uit de Jeugdkerkbundel „Jong is ons harte” gezongen. Zie verder „Jeugdkerken”, propagandabrochure van den Vrijz. Jeugdk. Bond, de door dezen Bond opgestelde instructie voor jeugdkerkbesturen en de daarin genoemde literatuur. (Bestellen bij J. de Wit, onderwijzer, Eist bij Amerongen.) b. Clubwerk. Dit valt uiteen in handenarbeid, ontwikkelingswerk, letterkunde, muziek en zang, spel en dans, sport en kamptechniek. 1. Handenarbeid, vooral voor Vrije Vogels, maar ook voor ouderen, als de allereenvoudigste huisvlijt /door moeilijker werk wordt vervangen, b.v. koper drijfwerk of edelsmeden. Overigens heeft men de keus tusschen rietvlechten, raffiawerk, handwerken, weven, houtsnijden, figuurzagen, timmeren, cartonnage, schabloneeren, linoleumsnede, enz. Zie vooral dl. 111 van het Handboek voor Jeugdleiders (uitg, N.J.1.), dat uitvoerig inlicht. Voorts de No.’s Cartonnage en Handwerken uit de V.C.J.C.-serie „Hoofd, Hart, Hand” (heel eenvoudig!). Over het leiden van dergelijke clubs de (uitverkochte) handleiding van de Rijzende Kerk, e.a. Ook „Onze Kampleiding” geeft materiaal. Zelf een clubkamer aankleeden, een tent maken, is buitengewoon prettig werk. 2. Ontwikkelingswerk: het samen bestudeeren en bespreken van vragen op religieus, sociaal, politiek en cultureel terrein, eventueel aan de hand van levens van groote persoonlijkheden of berichten uit dagbladen, enz. Zie „Onze Kampleiding”, serie „Hoofd, Hart, Hand”, serie „Karakter, Kennis, Kunst , enz. Men kan ook bepaalde personen vragen iets in te leiden uit eigen vak of bedrijf. Desgewenscht kan men dit ontwikkelingskarakter beperken tot de religie en dus een soort religieuse sectie vormen, die den Bijbel of bepaalde religieuse literatuur bespreekt. 3. Letterkunde: het samen lezen van bepaalde klassieke literatuur, het maken van opstellen, het houden van improvisatie s en voordrachten, het organiseeren van debatten, enz., dus alles wat een zoogenaamde letterkundige club doorgaans doet. Leesboeken van scholen, dichtbundels, de voordrachtbundels van de serie ~Hoofd, Hart, Hand (zeer eenvoudig) is wel aangewezen hulpmateriaal, behalve „Onze Kampleiding”. 4. Muziek en zang: een muziekclub en een zangkoor heeft elke Jeugdgemeenschap noodig voor algemeene avonden. Dit is zeer dankbaar werk. Gegevens b.v. inde Handl. voor Clubwerk van „de Rijzende Kerk”, voorts verschillende religieuse bundels. (N.P.8., V.C J B O. en N. zangen, enz.) 5. Spel en Dans. Een spelgroep en een dansgroep voor leekenspelen en volksdans moet niet gaan werken zonder zich door gezamenlijke studie en bespreking van deze beide jeugdbewegingsvormen op de hoogte te hebben gesteld. Er is wel materiaal, om aardige resultaten te bereiken. Over leekenspelen en volksdansen (zie „Onze kampleiding”) kan de Cie. voor Spel en Dans alle gegevens verstrekken. Secretaris: J. Kesler, Prinsegrachf '77, den Haag. 6. Sport. Voorloopig zullen wij wel niet zoo ver komen als de A.M.V.J., die groote sportterreinen exploiteert. En principieel zullen wij inde meeste plaatsen ook niet begeeren, ons als Vrijz. Christenen in deze materie af te scheiden. Alleen dan gaan we er misschien toe over, bepaalde soort sport (b.v. tennis) te doen als Jeugdgemeenschap, wanneer dit uit moreele overwegingen eisch wordt. Deze noodzakelijkheid doet zich b.v. inde grootste steden wel eens voor. 7. Kamptechniek. Het is gewenscht, dat de jongen? en meisjes hiervan op de hoogte komen, dat zij zich dus clubsgewijs oefenen in het gebruik van tentmateriaal, hoornblazen, kaartlezen, koken, fietsen repareeren, enz. Daarvoor kan men tijdelijk een oude tent bij het Secretariaat als proefkonijn aanvragen. Ook is c. Avonden: Behalve onder b genoemde algemeene avonden en eventueel andere huishoudelijke vergaderingen kunnen er ook algemeene avonden zijn, waar een spreker optreedt, waar propaganda voor de kampen wordt gemaakt, waar voorwerpen, op clubs gemaakt, verloot worden, enz. Al die avonden worden door de jongens en meisjes zelf verzorgd. Men kan ten beste geven, wat men op de clubs heeft ingestudeerd. d. Tochten: Na Paschen en ook in het vroege najaar is er gelegenheid voor buitendagen en weekends van de heele Jeugdgemeenschap. Maar overigens is het zaak, vooral met de Vrije Vogels, veel naar buiten te gaan, wandelend of fietsend, en daar natuurkennis en -liefde op te doen. Ook sluiptochten en openluchtspelen zijn buitengewoon stimuleerend. Voor weekendgebouwen, ook voor Openluchtspelen, zie „Onze Kampleiding”, waar allerlei gegevens te vinden zijn. e. Sociaalwerk. Veel van het bovenstaande, vooral het clubwerk, kan dienstbaar worden gemaakt aan sociaal werk, b.v. het organiseeren vaneen feestavond voor gestichtsjeugd (een Sinterklaas-avond b.v.), het muziek maken ineen ziekenhuis, enz. Dit is ook erg leerzaam en paedagogisch heilzaam, als het maar geen dwang wordt door leiders opgelegd. f. Graden. Een vraag is het of er binnen onzen kring gewerkt moet worden met graden als inde padvinderij, of b.v. niet de overgang van Vrije Vogel tot oudere inde Jeugdgemeenschap moet worden afhankelijk gesteld van bepaalde eischen, op het gebied van handenarbeid en op geestelijk terrein gelegen. Zoo zou geëischt kunnen worden kennis van twee practische dingen, b.v, kampkoken en het samenstellen vaneen radio-toestel, of spelregels voor kampspelen en fotografeerroutine. Op geestelijk terrein b.v. kennis van de levens van twee groote figuren en iets van de jeugdbeweging of vredesbeweging. Hoe het precies zou moeten bij het afleggen van de proef hierin, is door de practijk nader te leeren. Voor deouderen kan ’t natuurlijk niet zoo, maar toch zou het niet gek zijn, als er eenige dingen door het plaatselijk Bestuur als noodzakel ij kekennis voor alle oudere leden konden worden aangeduid: jeugd- en vredesbeweging, in dit verband kennis van volksdansen, openluchtspelen e.d. van groot belang. beroepskeuze, sociaal werk, vrijzinnig beginsel, richtingen en partijen in ons volksleven, enz. om tot grootere bewustheid te voeren. Het bovenstaande is allerminst bedoeld als recept. Er zijn inde Jeugdgemeenschappen zeer verschillende bevolkingsgroepen samen te brengen, er moet dus voor „elk wat wils” zijn. Men kieze en beproeve dus, wat van elks gading is en deele ons later de resultaten mee. 111. Zondagsschoolwerk. Daar vele van onze leden met het Zondagsschoolwerk te maken hebben, is het wenschelijk eenige practische gegevens in dit boekje op te nemen. A. VEREENIGINGEN. Het Vrijzinnig Zondagsschoolwerk is georganiseerd inde Nederlandsche Vereeniging van Vrijzinnige Zondagsscholen (N.V.V.Z.), welke vereeniging ~’s Levens Opgang”, Maandblad voor Zondagsschool, Kinderkerk, Verteluur en Huisgezin, uitgeeft. Behalve onderlinge voorlichting geeft dit tijdschrift ook vertelstof, schema’s voor kinderkerk en een uitgebreid West-Hill program voor de betrokken maand. (Redactie: Ds. P. Cannegieter, Idaard en Mej. C. A. Heineke, Zeist, Prof. Lorentzlaan 36. Administratie: Ds. P. Cannegieter. Abonnement ƒ 2.50 per jaar.) Op haar zomercursus te Assen in 1930 besloot de Alg. Vergadering van de N.V.V.Z. plaatselijke wintercursussen te doen organiseeren voor opleiding van en steun aan leerkrachten, Op verschillende plaatsen is dat ook gebeurd (o.a. Leeuwarden, Gouda, Assen). Een bepaald instituut tot opleiding van Z.S. leerkrachten bestaat jammer genoeg nog niet. Ook wat de leerstof betreft, heerscht er nog veel willekeur, al doet ~ s Levens Opgang” veel inde goede richting. Ook de 0.L.0. werkgroep van onze jeugdbeweging (adres: Mej. Metta Loran, Nieuwe Gracht 27, Utrecht, werkt aan de verbetering van het Z.S. onderwijs. Leden van de V.C.J.C.- groepen doen goed, ingeval zij voorlichting noodig hebben, genoemde werkgroep allereerst te raadplegen. B. WESTHILL-METHODE. Langzamerhand wordt voor de laagste klassen (5-7 jarigen) in heel veel plaatsen de Westhill-methode toegepast, waarbij de hoofdleider (ster) de vertelstof eerst behandelt met leerling-vertellers (van ± 14-16 jaar), die op hun beurt elk met een groepje kinderen om zich heen, de verhalen weer aan de kleintjes vertellen. Men laat dan de kinderen expressiewerk doen (vooral teekenen). De hoofdleider (ster) houdt zelf een natuurbespreking, waarbij t verhaal aanknoopt. In een goede Westhill-Zondagsschool gaat alles heel rustig en ordelijk toe. Over deze methode leze men het binnenkort verschijnend boekje van Ds. v.d. Laar Krafft: Een Westhill-kinderdienst (uitg. van Gorcum en Comp., Assen). Voor leerstof dient het best De Westhill-bibliotheek, 6 deeltjes a ƒ 0.80 of alle zes ƒ 4,20, thans in exploitatie bij J. Brandt Zn., Rusland 24-26, Amsterdam. C. PLAATJES EN VERTELSTOF, Voor de jongere zoowel als de oudere klassen verwijzen wij voor vertelstof en uitdeelingskaartjes (plaatjes) naar de catalogus voor Vrijz. Zondagsscholen enz., van de uitgevers van Gorcum en Comp. te Assen (boekjes Zonlichtserie, serie Rond den Haard, Prentkaarten (ansichtformaat) voor Z.S.; vertelstof vooral: Serie Groeiende Leven, Lichte Bloei: Kleine fakkels: Feestverhalen, Bldemlezing Nellie’s Volks-kinderbibliotheek; Z.S. Jeugdkrant de Vonk (red. R. Oostra, Tuinstraat 10, Assen en de catalogus van de Uitg M ij. Ed i t i o (Kerst- en andere verhalen, Kerstboeken voor Jong Holland; Beelden uit den Bijbel, 160 uitdeelingsplaatjes, Kerst- en andere platen, enz.) Aantrekkelijk zijn ook de z.g. Leinweberplaatjes (gekleurd), adres Ds. B. Nieuwburg, Moordrecht en de groote bordplaten van Nelson (Nelson’s Bible Wallpictures, London) te krijgen via den boekhandel (ƒ 0.50 per stuk onopgeplakt; schitterende platen). Voorts verwijzen wij naar de lijst van boeken, die geschikt zijn voor of handelen over den Z.S. leeftijd van de 0.L.0. werkgroep (aanvragen bij het secretariaat van de 0.L.0.) en vooral naar de Wegwijzer voor Zondagsschool en Kinderkerk (uitgave N.V.V.Z., p.a. Ds. Cannegieter Idaard). D. CURSUSSEN. Tenslotte maken wij opmerkzaam op twee nieuwe Z.S.- cursussen: Dr. R. Miedemae. a. Kinderenvané én Vader, handleiding bij de religieuse ontwikkeling van het jonge kind, met bijbehoorende blaadjes met afbeeldingen voor de leerlingen en R. Oo s t ra: Het jaar rond op Gods akker, Nieuwe Z.S cursus O. Test., met afwisseling van jaargetijden en Chr. gedenkdagen, losse blaadjes met plaatje, verhaaltje, vragen en versje betreffende het behandelde verhaal. Na afloop van den cursus worden de blaadjes ineen omslagje tot boekje vereenigd met een koordje of met pennetjes. Het 2e deeltje (N. Test.) verschijnt binnenkort. Als de geschikste kinderbijbels noemen wij eindelijk nog die van Fred. Rappold, Marg. Meyboom, Jeugdbijbel v.d. Laar Krafft, Zurhellen, Sparnaay en Agatha. Inlichtingen betreffende Z.S.-werk in ’t algemeen of betreffende de vertelstof, materiaal enz., verstrekt behalve de 0.L.0.-werkgroep ook gaarne Ds. Cannegieter te Idaard, terwijl men tevens bij de Centraal Bibliotheek (adres Mej. I. A. Slichtenbree, Deventer, Veenweg 2), boeken, lantaarnplaatjes enz., kan leenen en inlichtingen kan vragen. I. Literatuur. Men raadplege ook de verschillende hoofdstukken waar literatuur inde tekst is verwerkt (vooral hoofdstuk I). Verder lette men ook op Hoofdstuk IV, I D pag. 125. A. Jeugdbeweging: Eernstman, Jeugdbeweging in Nederland; De Koning, De Jeugdbeweging; Handboek v. Jeugdleiders I; zie verder de V.C.J.C.-uitgaven. Niet vertaalde werken: Foerster, Jugendseele, Jugendbewegung, Jugendziel; Stahlin, Schicksal u. Sinn der deutschen Jugend; Ziele u. Wege; Engelhardt, Die deutsche Jugendbewegung als Kulturhistorisches Phanomen; over leekespel: Wille und Werk (uitg. Bühnenvolksbund). Tijdschriften: De Jeugdleider (N.J.1.): De Jonge Gids (Algemeen); Dux (Roomsch Leidersblad); De Jonge Man (Orth. Christ); Jong Holland (Orth. Christ. voor jongens); De Stuwing (A.M.V.J.); Het Jonge Volk (A.J.C.); De Verkenner (Ned. Padv. Bond); De Padvindster (meisjesgilde); Jonge Kracht (N.8.A.5.); Vredesstrijd (Jongeren Vredes Actie); zie verder V.C.J.C.-uitgaven. B. Geestelijke ontwikkeling: V.C.J.C.-uitgaven; Serie groote personen, „Karakter, Kennis, Kunst” (Noordhof); Serie „Mannen en Vrouwen van beteekenis” (Hollandia-drukkerij); Serie „Groote levens” (idem) e.a.; Snethlage, Door tijd en ruimte; Bakels, Bouguetje Dogmatiek: diverse goede catechisatieboekjes. Zie verder onder het hoofdstuk over Vrijz. Protestantisme. C. Wijdingsl e c t u u r: O. en N. Testament (De „Leidsche Vertaling”; Bakels, N. T. voor leeken leesbaar gemaakt; V.d. Laar Krafft, Jeugdbijbel); Hugenholtz, Levenslicht uit vroeger eeuwen; idem uit den nieuwen tijd; Thomas a Kempis, Navolging; Ruskin, Denken en doen; Carlijle, Arbeiden en niet vertwijfelen; Oort en Mackenzie, Het jaar rond, Wijd uw dag; Tony de Ridder, God groet u; C. B. Burger, Tusschen twee Werelden; Mien Labberton, Zondag; Schemeringen; V.C.J.C.-uitgaven (vooral no. 3 van H.H.H.). D. Óver boeken: Van Tichelen, Over boeken voor kinderen; H. J. Kluit en S. Lobo, De kleine Vuurtoren (met supplementen); Handboek v. Jeugdleiders II; Annie Salomons, Over mooie boeken; inde toekomst publicaties van de lectuur-commissie der V.C.J.C. HOOFDSTUK V. INLICHTINGEN. E. Voordragen: Serie H.H.H. I en II (gedichten): Gedichten voor jonge lezers (Uitg. Ten Brink, Arnhem); Declamatorium (Van Dishoeck, Bussum); voor proza: leesboeken van scholen (gemakkelijk goedkoop tweedehands te krijgen bij boekenstalletjes op de markt!) en belletrie. F. Spreekkoren: Hiervan bestaat al even weinig, zoo niet minder. Men kan echter in allerlei dichtbundels wel iets vinden: Thomson, Religieuse poëzie; Coster, 100 Nederlandsche gedichten; voorts verschillende gedichten van oude en nieuwere dichters, Vondels reien, Revius, Jan Luyken, ook Bilderdijk en Da Costa, de Tachtigers niet (die zijn te subjectivistisch), wel weer de nieuwere, vooral de gemeenschapsdichters als Mevr. Roland Holst, Adama v. Scheltema, Beversluis, e.a. (In Verèl „Eenzame Winst" staat een spreekkoor, dat als zoodanig is bedoeld). G- Volksdansen: Geert Dils, Oude Ned. Gezongen Dansen (uitg. N.J.1.) ƒ 0.50; Mevr. Samson Catz en de Koe, Oud-Ned. Volksdansen I ƒ 0.85, II ƒ 1.40; Mevr. Brom-Struyck, Reidansen ƒ 1.90; Nieuwe Reidansen ƒ 1.90; De Pinksterblom (uitg. A.J.C.) ƒ 1.25; Tiggers, De bonte Rei (uitg. A.J.C.) ƒ 1.75; E.v. d. Veen ten Bensel, Dertig Contradansen (oorspr. oude Engelsche dansen) ƒ 1.75. H. Tooneel en leekenspel: Beredeneerde catalogus voor jeugdtooneel en leekenspel (V.C.J.C.-uitg.); deze zal waarschijnlijk in Sept. uitkomen; Leekenspelen der V.C.J.C. (zie Inlichtingen II B); de Cie. v. Spel en Dans (adviseur J. Kesler, Prinsegracht 77, Den Haag) bezit nog veel manuscripten en stukken (ook buitenlandsche), die men ter inzage krijgen kan en eventueel vertalen kan. Ook zangspelen, enz. Men vrage inlichtingen! Lectuur over tooneel: Handboek v. Jeugdl. II; over leekenspel: artikelen in Groei en Leidersblad; Wille und Werk (uitg. Bühnen Volksbund). I. Natuur en Volksleven. Allen, Grant. Dieren en planten ƒ 1.75 Balen, J. C. F. De eieren van onze vogels „ 2.40 Bernink, J. B. Ons Dinkelland „ 2.50 Botke, Dr. J. De Honds rug 2.90 Beukers, P. G. De nesten en eieren van onze vogels „ 4.95 Zakflora 2.70 Onze gevederde vrienden „ 2.90 – De vogels van Nederland 2.45 – De ontwikkelingsgeschiedenis der levende natuur 3.90 —• Onze Kevers „ 4.75 Buytendijk, Prof. De wijsheid der mieren ... „ 2.75 Calcoen, H. J. Bloemen en insecten „ 0.10 Cool en v.d. Lek. Paddenstoelenboekje I ... „ 2.25 Idem II „ 2.90 Daalder, J. Vogelkiekjes 0.90 Derksen, }. Onze Boomen „ 1.60 Dorsman, L. De schelpen van ons strand ... „ 2.90 Dorsman en v.d. Klei. Nederlandsche dieren „ 0.80 Drijver, J. Vogels en boschbescherming ... „ 1.75 Fabre, J. H. Het leven der insecten „ 2.75 Gar, Jeanne. Mosflora ... „ 1.90 Gewin, Everard. Nederlandsch Volksgeloof... „ 1.90 Günter. Het levender Dieren „ 2.10 Heimans, E. Uit de natuur 1.70 – Uit ons krijtland 2.90 Het aguariumboekje „ 1.90 Met kijker en bus ... „ 2.50 Heimans en Thijsse. Van vlinders, bloemen en vogels 2.75 In sloot en plas ... „ 2.75 – Door het rietland ... „ 2.75 Hei en dennen „ 2.75 Inde duinen „ 2.75 In het bosch „ 2.75 In het Vondelpark ~ 1.75 Wandelboekje jvoor natuurvrienden „ 2.25 Flora 5.90 Heinsius en Jaspers. Het Strandboekje. I „ 1.90 Idem. II „ 1.90 Heinsius en Vogt. Wilde dieren in Artis „ 2.80 Heukels. Flora „ 5.50 Heuvel, H. W. Volksgeloof en volksleven ... „ 4.25 Uit den Achterhoek „ 4.60 Oud-Achterhoeksch boerenleven „ 7. Hoyer, A. E. G. Bloemensport „ 0.90 Koning, M. de. Het dierenleven in onze bosschen 2.90 Buitenleven „ 3.40 Lurasco, E. M. Het Herbarium 0.25 Maeterlinck, M. Het levender bijen 2.90 Mol, W. F. de. Samen de natuur in 3.50 Molkenboer, Nederl. Na- tionale klederdrachten „ 2.80 Polak, Henry. Het kleine land en zijn groote schoonheid „ 13.50 Schmitz, H. De Nederlandsche mieren „ 0.90 Siderius, K. Herbarium „ 2.90 Sipkes, C. Flora 3.90 Smit, W. A. P. Folklore „ 2.50 Stoppelaar, R. J. de, Door zon en wind ... „ 3.90 Glanzende dagen ... „ 3.90 Sprake en Sproke van ’t Jaar „ 5.90 Vreugden van ’t zwerven 3.90 Stoppelaar, A. J. de. e.a. De tooi der getijden „ 7.50 De roep der velden „ 7.50 Strijbos, Jan P. Waar de stilte spreekt 2.90 Tesch, J. P. Het leven der zee „ 4.40 Tolman, Rinke. Van velerlei veer „ 2.90 Thijsse, J. P„ Vogelboekje „ 1.90 Het intieme leven d. vogels „ 4.50 Het vogeljaar „ 9.50 Texel. Verkade’s Album Uildriks, F. J. v. Vlinderwereld „ 3.75 ■— Van den hak op den tak 2.25 Ven, Dr. v.d. De Veluwe „ 2.80 De Achterhoek „ 2.80 Utrecht „ 2.80 Het Gooi 2.75 Kent ons land en hebt het lief 2.15 De torens zingen ... „ 2.80 Bloemen (ook folkloristisch) 2.80 Wondere levender paddestoelen 2.80 Vijverberg, J. Vogel- gelboek „ 4.25 idyllen ~ 2.90 De Nederlandsche Ranke wieken 2.90 zoogdieren 8.25 Wigman, H. B. Vogel- Lief en leed ineen leven in Nederland ... „ 2.80 klein wereldje 4.90 Langs eenzame pa- De prijzen der boeken zijn voor den 2.90 zoover mogelijk „gebonden” ge- Zell, Dr. T. Hebben de geven. Men bestelle bij Lankamp dieren verstand? „ 2.25 en Spiegelgracht 17, Zwart, Kerst. Het Vo- Amsterdam C. 11. Diversen. A. ORGANEN. Leidersblad (V.C.J.C.). Verschijnt maandelijks. Redactie en administratie: Nieuwe Gracht 27, Utrecht. Abonnementsprijs ƒ 1.50 per jaar. Berichten (V.C.5.8.). Verschijnt wekelijks gedurende het studiejaar. Redactie: H. de Graaf, Witte Singel 86, Leiden. Administratie: Nieuwe Gracht 27, Utrecht. Abonnementsprijs ƒ 2. per jaar voor niet-leden. Groei (V.C.J.8.). Verschijnt twee-wekelijks. Redactie en administratie: Nieuwe Gracht 27, Utrecht. Abonnementsprijs ƒ 2.50 per jaar voor niet-leden. Levenslust ( R.K.). Verschijnt maandelijks. Redactie: J. B. Schouwink, ’s-Gravenzandscheweg, Naaldwijk. Tel. 222. Administratie: Nieuwe Gracht 27, Utrecht. Abonnementsprijs voor leden ƒ 0.50, voor niet-leden ƒ1.— Kampvuur (C.R.). Voor meisjes 15—20 jaar. Verschijnt maandelijks. Redactie en Administratie: Nieuwegracht 27, Utrecht. Abonnementsprijs ƒ 2.75 per jaar. Wachtvuur (C.R.). Voor jongens 15—20 jaar. Redactie enz. als onder „Kampvuur”. Vrije Vogels (C.R.). Voor jongens en meisjes 12—15 jaar. Verschijnt maandelijks. Redactie en administratie: Nieuwe Gracht 27, Utrecht. Abonnementsprijs ƒ 1.40 per jaar. Ook verkrijgbaar als groepsabonnement a ƒ 1.10 bij afname van minstens 10 abonnementen. Verzending plaatselijk is dan voor eigen rekening. De V.C.J.C. verstrekt bij het nemen vaneen collectief abonnement alle organen tegen kostprijs. Prijs bedraagt B. UITGAVEN 1. Van de V.C.J.C. Zakagenda. Verschijnt jaarlijks in November. Prijs ƒ 0.30. Voor niet-leden ƒ 0.35. Liederenbundel „Jong is ons harte”. Inhoud: deel I Jeugdkerkliederen. „ II Inde wijde natuur. ~ 111 Oud-Nederlandsche liederen. ~ IV Reidansen. V Uitheemsche liederen. Bundel A groene band, deel I—-V ƒ 2.35. „ B mauve „ „ I ƒ 1.15. „ C blauwe „ „ I—IV ƒ 1.60. „ D bruine „ „ lI—V ƒ 1.60. Groote Serie Leekenspelen, 1. Kerstspel (tekst en muziek) in herdruk. 2. Van den Vos Reinaerde, door Mr. H. B. R. Frieling. ƒ 0.80. Opvoeringsrecht met aanschaf van 15 ex. ƒ 4.—■; zonder dezen aanschaf ƒ 10..—. Costuums te huren voor ƒ 20, + verzendkosten. 3. Uw Naam worde geheiligd, door R. Oostra. ƒ 1..—. Opvoeringsrecht met aanschaf van 25 ex. gratis; zonder dezen aanschaf ƒ 12.50. Costuums en decor te huren bij Mienskiphüs, Nieuwe Schans, Huizum bij Leeuwarden voor ƒ 25,—. 4. De Dood als Peet, naar R. Mirbt. ƒ 0.40. Opvoeringsrecht met aanschaf van 8 ex. ƒ 3.40, zonder dezen aanschaf ƒ 5.—. Leden van de V.C.J.C. ontvangen op uitgave 2,3 en 4 op spelex. en opvoeringsrechten 20 % korting. Kleine Serie Leekenspelen, De spelen van de kleine serie zijn eigenlijk te bescheiden om indruk te verschijnen. De uitgave heeft geen pretentie, maar was noodzakelijk, daar deze spelen zooveel in kampen en jongerenkringen gespeeld werden, dat vermenigvuldiging geboden was. 1. Het kleine Kerstspel, ƒ 0.12. Opvoeringsrecht ƒ 6. (voor leden V.C.J.C. ƒ 3,—). 2. Schoenlapper Martijn. ƒ 0.16. Eenvoudig spel voor jongeren naar een verhaal van L. Tolstoi. Opvoeringsrecht ƒ B. (voor leden V.C.J.C. ƒ 4.—). 3. Naaman de Syriër, ƒ 0.28. Opvoeringsrecht ƒ 14, (voor leden V.C.J.C. ƒ 7.—). per jaar dan ƒ 7.30. Voor de leden van den V.C.S.B. wordt ƒ 1.25 afgetrokken; voor leden van den V.C.J.B. ƒ 1.75. Opgaven: Nieuwe Gracht 27, Utrecht. 4-—B. Kampspelen I. ƒ 0.48. De gelijkenis van de Talenten. De wijze en dwaze maagden. De heilige Franciscus en de drie roovers. De gans. De varkenshoeder. Opvoeringsrecht voor elk spel ƒ 5.- (voor leden V.C.J.C. ƒ 2.50). 9—13. Kampspelen 11. ƒ 0.68. De gelijkenis van de wijze en de dwaze maagden. St. Franciscus en de roovers. De Ruiter des Keizers. Een Spitsboevencomedie. Het Duivelsbruggetje. Opvoeringsrecht voor No. 9 ƒ 5.—; voor No. 10 ƒ 4.—; voor No. 11 ƒ 4.—; voor No. 12 ƒ 10.—; voor No. 13 ƒ9.— (voor leden V.C.J.C. 50% korting). Labels voor conferentiedeelnemers, bedrukt met V.C.J.C. en de roode streepen. ƒ 0.50 per 100. 2. Van den V. C. S. B. „Studie. Geloof, Cultuur”. Voor leden van de V.C.J.C. ƒ 2.75, overigens ƒ 3.75. „Jaarboekje.” Voor leden gratis. 3. Van den V.C.J.B. Sectieboekje „Op den Akker”. Prijs van deel II („De rijpende Velden”) voor leden van de V.C.J.C. ƒ 1.25; overigens ƒ 2.25. Sectieboekje „Het Deinende Leven". 12 Eenvoudige opstellen over religieuse onderwerpen. Prijs voor leden van de V.C.J.C. ƒ 1.25; overigens ƒ 1.90. Boekje voor Bijbellezen. Prijs voor leden ƒ 1.50; overigens ƒ 2..—. Liederenbundel voor den V.C.J.B. I en 11. Prijs voor leden van de V.C.J.C. Ie bundel 50 cent; overigens 90 cent; 2e bundel ƒ 1.25 voor leden; overigens ƒ 2.50. I en II in één band ƒ 1.85 voor leden; overigens ƒ 3.75. Propagandaboekje „De V.C.J.8.” Prijs 8 cent, bij aantallen goedkooper. Statuten en Huishoudelijk Reglement. Gratis verkrijgbaar. Bandje voor inbinden jaargangen „Groei”. Prijs na afloop jaargang compleet met inhoudsopgave geleverd ƒ 0.75. Bandjes voor oude jaargangen ƒ 0.60. Bij bestelling duidelijk jaargang opgeven. Insigne. Dames-speldinsigne; Heeren-steekinsigne. Prijs ƒ 0.30. Enveloppen per 100 ƒ 0.70. Groei-nummers voor propaganda. Tijdig te bestellen a ƒ 0.01 per stuk. Afdeelings-abonnementen op „Groei”. Voor het regelmatig toezenden van extra-nummers: per abonnement ƒ 0.75 per jaar. 4. Van de Rijzende Kerk Propaganda-brochure. Prijs ƒ 0.25. Statuten en Huishoudelijk Reglement. Prijs ƒ 0.10. Brorfiure-serie „Hoofd, Hart, Hand”. Ten dienste van het clubwerk van ~De Rijzende Kerk” en andere groepen. 1. Voordrachten I. ƒ 0.30. 2. Voordrachten 11. ƒ 0.30. 3. Wijding. (In voorbereiding.) 4. Cartonnage. ƒ 0.30. 5. Handwerken. (In voorbereiding.) (1, 2,4 bij afname van minstens 10 ex. ƒ 0.25.) Briefpapier en enveloppen. Voor gewestelijke- en afdeelingssecretariaten voorgedrukt verkrijgbaar: Briefpapier in bloes van 100 vel ƒ 0.90. Briefkaarten per 100 ƒ 0.70. Enveloppen per 100 ƒ 0.70. 5. Van den Centralen Raad. Kampboekje. Verschijnt jaarlijks in Maart. Gratis te bekomen. Onze Kampleiding. Practische wenken en gegevens voor kampleiding (niet inden handel). Brochure „Jeugdkerken”. Prijs ƒ 0.10. Alle uitgaven zijn te bestellen aan het Centraal Secretariaat V.C.J.C., Nieuwe Gracht 27, Utrecht, postgiro 121608 en worden franco geleverd, behalve briefpapier enz. C. COLPORTAGE. Ter vergemakkelijking van den verkoop wordt van iedere afdeeling verwacht, dat ze alle V.C.J.C.-uitgaven steeds ter plaatse ter beschikking zal hebben. Omdat men dikwijls Vlaggen. Afdeelingsvlaggen verkrijgbaar in vastgestelde kleuren a / 4. per stuk. Briefpapier, briefkaarten en enveloppen. Voor gewestelijke- en afdeelingssecretariaten voorgedrukt verkrijgbaar: Briefpapier in bloes van 100 vel ƒ 0.80. Briefkaarten per 100 ƒ 0.70. niet voldoende gelden ter beschikking heeft om de uitgaven te koopen, worden ze in commissie verstrekt. Aanvragen en afrekening aan het Centraal Secretariaat, Nieuwegracht 27, Utrecht. Het is zeer gewenscht, dat per kwartaal afrekening van het verkochte wordt gedaan. D. FILM EN LICHTBEELDEN. 1. Film. Men weet, dat de V.C.J.C. een kofferkino heeft aangeschaft en daarmee volledige voorstellingen gegeven worden, tot nu toe voor ƒ 50. minimum per avond plus 75 % van de winst. Dit zal dit jaar wel veranderd worden Er komt nu een uitgebreide V.C.J.C.-film, die ± 50 minuten duurt en met operateur voor ƒ 25. zal kunnen worden gehuurd, alles behalve een spreker inbegrepen. Er zullen echter uitvoerige instructies gemaakt worden, zoodat een plaatselijke spreker zelf expliceeren kan. Men kan ook andere filmen krijgen. Dat is inde meeste gevallen niet duurder dan het vorig jaar, omdat het bijprogramma zooveel korter kan zijn. Maar overigens kan men met de V.C.J.C.-film, die alle werk der V.C.J.C., ook haar historie en groei zal schilderen, wanneer men tegelijk iemand over het werk laat spreken, best een schitterenden propaganda-avond houden. Aanvragen: Nieuwegracht 27, Utrecht. 2. Lichtbeelden. Men kan op het secretariaat een zoogen. photoscooptoestel voor ƒ 1.50 per avond huren, waarbij dan nog 2 maal ƒ 0.70 voor verzending komt. De gebruiksaanwijzing is uitvoerig genoeg, om iedereen, die wat handig is, in staat te stellen het toestel te gebruiken. Verder heeft men electrische stroom noodig met een stopcontact en een wit scherm, waarvoor een breed laken dienst kan doen. Het beeld wordt tot 2 M. breed of hoog. Op dit toestel kunnen geen glasplaten gebruikt worden, maar filmstrooken, waar een heele serie plaatjes op staan. De volgende series kunnen gehuurd worden a 1 cent per plaatje, dus b.v. ƒ 0.50 voor een serie van 50 plaatjes. Een meer of minder uitgebreide beschrijving wordt hieraan toegevoegd, zoodat men aan de hand hiervan de plaatjes kan toelichten. De tekst is meestal Duitsch, zoo niet, dan staat er een kruisje achter. Het cijfer achter de titels geeft het aantal plaatjes eener serie aan. A. Religie en Kunst. Platen naar het Nieuwe Testament. 55. Op de paden van den Apostel Paulus. 61. Christus' beeltenis inde wisseling der tijden I. 60. Idem 11. 47. Rembrandt’s werken naar de H. Schrift. 55. Christelijk martelaarschap de eeuwen door. 53. Strijd tegen het Christendom in Rusland. (X) 50. Maarten Luther. 58. Tempelbouw I (Egypte en de Klassieken). 24. Idem II (Byzantium en Rome). 24. Rome aetema I („Het Eeuwige Rome”). 59. Idem 11. 64. Michel Angelo. 63. Rodin. (X) 24. Oberammergau. 97. B. Cultuurgeschiedenis en techniek. Germaansche góden en heldensagen. (X) 29. Pompeji, eens en nu. 100. De landbouw, in vroeger tijd en tegenwoordig. 25. Het gevaar van den Alcohol. 25. Ontwikkeling van de boekdrukkunst. 46. De samenstelling vaneen dagblad. 25. Met de Zeppelin de wereld om. 47. Met een boot naar Amerika. 50. Bouw en inrichting vaneen moderne Oceaanboot (de Bremen). 69. De Prae-historische mensch. 25. C. Het rijk der natuur, land- en volkenkunde. Wonderen van den sterrenhemel. 49. De Rijn. 25. Sumatra. 67. Londen. 25. D. De Jeugdbeweging. De Kampen der V.C.J.C. I. (X) 33. Idem 11. (X) 36. Duitsche Jeugdherbergen. 73. E. Verhalen. Gulliver’s Reizen. 31. Robinson Crusoë. 52. Tijl Uilenspiegel. 44. N.B. Het zijn natuurlijk stilstaande beelden. De verdere voorwaarden zijn, dat alles na ’t gebruik o n – midd ell ij k teruggezonden moet worden (of eventueel naar een ander opgegeven adres) en dat bij verzuim daarvan een boete van ƒ 2.50 voor eiken dag later verzenden moet worden betaald. Ook moeten gebroken lampjes (a ƒ 1.50), beschadigde filmstrooken (waarvan de prijs op de verpakking staat), verloren beschrijvingen (waarvan de prijs op den omslag staat), en verder door eigen schuld veroorzaakte schade, worden vergoed, hetgeen vanzelf spreekt, als men bedenkt, dat de V.C.J.C. alles voor kostprijs doet. 3. Tenslotte is de V.C.J.C. aangesloten bij de Lichtbeeldenvereeniging te Amsterdam, hetgeen mogelijk maakt, dat door haar bemiddeling series glazen lantaarnplaten (zonder toestel) kunnen worden gehuurd a ƒ 2. behalve de verzendkosten. Dit is natuurlijk voor hen, die een projectielantaarn hebben, het eenvoudigste. Aan te vragen; Nieuwe Gracht 27, Utrecht. E. BONDSHUIZEN. Amsterdam: Prinsengracht 678, direct bij de Vijzelstraat; vanaf C.S. te bereiken met lijn 4, 16, 25 en van W.P.-station met lijn 11, halte Brug Utrechtschestraat-Prinsengracht. Het is altijd geopend: Woensdagmiddag 12—14 uur, Koffietafel. Zaterdagavonden 20—23 uur. Op andere tijden sleutel te vragen bij Bondsboekhandel Lankamp en Brinkman, Spiegelgracht 17. Groningen: Roode Weeshuisstraat 11. Sleutel bij Haarman, Koninginnelaan 26. Den Haag: Mijtenstraat 48, van het station Holl. Spoor te bereiken met lijn 11 en 12 (halte Hoefkade). ’s Avonds geopend indien er bijeenkomsten zijn. Secretaresse Bondshuiscommissie: Mevr. S. Scheygrond-Jonk, Appelstr. 67. Hoorn: Arminiaansch Glop. Sleutel bij N. Wortel, Ged. Turfhaven. Leiden: Gerecht 10, tehuis van de Vrijz. Chr. Federatie, waarin zoowel V.C.S.B. als V.C.J.B. een kamer hebben. Rotterdam; Groote Markt 6. Voor den sleutel en besprekingen omtrent het gebruik maken van het huis moet men zich wenden tot Mej. R. Donker, Ged. Binnenrotte 178. Tel. 10464. Het huis is ingericht door V.C.5.8., V.C.J.B. en Kampjeugd. F. GEBOUWEN EN TERREINEN VOOR CONFERENTIES EN KAMPEN. Hieronder enkele gegevens over geschikte gelegenheden daartoe. Dfe onder 1-3 genoemde zijn bezittingen der V.C.J.C., de rest van verwante organisaties. Deze zijn natuurlijk met andere te vermeerderen. 1. Het Oolgaardthuis te Arnhem (tel. 26965), In dit bondscentrum, mooi gelegen aan den Rijn, kan men logeeren voor ƒ 3.— per dag. Vooral inde zomermaanden maken velen daarvan gebruik. Ook studiecellen voor langer verblijf zijn verkrijgbaar. Er is ruimte voor ruim 100 personen, zoodat het bij uitstek geschikt is voor afdeelings- 2. De Blokhut te Maam, Maarn ligt aan de spoorlijn Utrecht—Arnhem; de hut staat een kwartier buiten het dorp op een heuvel en zij wordt niet voor niets „de Uitkijk” genoemd. Aanvragen te richten aan het Centraal Secretariaat V.C.J.C., Nieuwe Gracht 27, Utrecht. De kosten bedragen: I—l2 personen ƒ 0.65 per dag en ƒ I. per weekeinde, 13—14 „ „ 0.60 „ „ „ ƒ 0.90 „ per persoon, zonder pension. Voor het schoonhouden wordt voor elke groep ƒ 3.- berekend. Per deelnemer, tot een aantal van 24 personen, zijn 2 dekens beschikbaar. Voor langer verblijf dan een weekeind wordt de prijs in onderling overleg vastgesteld. Door het bijplaatsen van slaaptenten ontstaat de mogelijkheid een grooter aantal deelnemers dan 24 onder te brengen. Prijs wordt op aanvrage verstrekt. Deelnemersgelden te storten op postrekening 121608 van Centr. Secr. V.C.J.C. Utrecht. 3. Het Kampeerhuis te Hooghalen, Dit ligt aan den spoorlijn vlak onder Assen, midden in het mooie Drentsche land. Het is eenvoudig en practisch ingericht en er is ruimte voor ruim 50 personen. Er zijn twee groote slaapzalen, een eet- en vergaderzaal, keuken, kamertje voor leiding. Aanvragen te richten aan: Joh. Hof, Hoofd der School, Hooghalen. De kosten bedragen: s—lo5—10 personen ƒ 0.65 per dag en ƒ I. per weekeinde 10—20 „ ƒ 0.60 „ „ „ / 0.90 „ 20—30 „ ƒ 0.55 ƒ 0.80 „ 30—40 „ ƒ 0.50 „ „ „ ƒ 0.75 „ 40—50 „ ƒ 0.45 ƒ 0.70 „ per persoon, zonder pension. Voor het schoonhouden wordt voor elke groep ƒ 3.50 berekend. Dekens moeten door de bezoekers zelf worden medegebracht. Voor langer verblijf dan 2 dagen wordt op den dagprijs 20% korting toegestaan. Voor gezelschappen grooter dan 50 personen kunnen tenten worden bijgeplaatst. 4. De Woodbrook-gebouwen te Barchem. Aanvragen bij Dr. W. Banning, Bentveldscheweg 3 te Bentveld bij Haarlem. 5. Het Broederschapshuis te Bilthoven. Prospectus aldaar aanvragen. en gewestelijke conferenties en andere bijeenkomsten, van één of meer dagen. Voor vacantieverblijf is het zeker aan te bevelen. Nadere inlichtingen, ook voor het bespreken van data, te verkrijgen bij de secretaresse van de Commissie van Beheer, Mej. Th. Weyhenke, Korte Nieuwstraat 8 bis, Utrecht. 6. Het Conferentieoord van den N.P.B. te Soesterberg. Aanvragen bij den heer B. S. Gaastra, Boomberglaan 19, Hilversum. 7. „Zonneheuvel”. Conferentiegebouw van het Ned. Jeugdleiders Instituut te Doorn. Aanvragen Plantage Franschelaan 14, Amsterdam C. 8. Kampeercentrum „Saxenheim” te Vierhouten. Aanvragen aldaar. Tel. 14. 9. Gemeentelijk Kampeerhuis te Holten. Plaats voor 36 personen. Prijs ƒ 60. huur per week, ƒ 100.— per 14 dagen. Aanvragen bij ’t Hoofd der Chr. School. G. JEUGDHERBERGEN. De V.C.J.B. is bij de Ned. Jeugdherbergen Centrale, die alle inlichtingen kan geven, aangesloten. (Adres: Plantage Franschelaan 14, Amsterdam C.). Ons lidmaatschap stelt onze leiders in staat, voor ƒ I.—, benevens portret, een z.g. leiderskaart aan te vragen, waarmee men met jeugd beneden de 18 jaar de Jeugdherbergen kan bezoeken, ook in Duitschland. Men vrage steeds vroeg aan, want er is altijd nog al wat correspondentie aan verbonden. Jongens en meisjes van 15—18, die zonder leiding willen trekken en oudere jongens en meisjes, tot en met 20 jaar, moeten voor ƒ I. bij de Centrale worden ingeschreven. Van 18 jaar af kan men ook stemgerechtigd lid worden. Dit kost ƒ 3.—. Na het 21e jaar is dit trouwens verplicht voor iedereen. In 1931 zijn er in ons land 34 plaatsen, die jeugdherbergen bezitten: Abcoude, Alkmaar, Amersfoort, Amsterdam, Apeldoorn, Appelscha, Arnhem, Assen, Beek (bij Didam), Castricum, Delden, Doorn, Eindhoven, Epe, Gouda, Haarlem, Helder, Heerlen, Kortenhoef, Leiden, Lochem, Maastricht, Noordwijk, Nijmegen, Oldebroek, Petten, Schoorl, Soest, Texel (Hoogeberg), Utrecht, Vlissingen, IJmuiden, Zaandijk. Het beste kan men een gids a 25 cent aanvragen en meteen inlichtingen over het al of niet gesloten zijn inden winter. H. TENTENHUUR. Een adres voor goedkoope tenten (om te huren) is de zoog. Centrale Jeugdraad, Wijnstraat 130, Rotterdam, die legertenten beschikbaar stelt voor organisaties op het gebied der vrije jeugdvorming. Zestienmanstenten kan men daar huren voor ƒ 5. per week, waarbinnen dan natuurlijk 3 dagen voor heen en terugzending vallen en welke prijs met de verzendkosten van en naar Woerden moet worden verhoogd. Men kan dus het best dooreen afspraak met andere groepen een tent langer dan een week huren, terwijl dan de prijs voor de huur zelf nog naar beneden gaat en b.v. voor een maand slechts 14 gulden bedraagt. Ook kleinere en grootere tenten, dekens, kookketels, enz., zijn op deze wijze te huren. Voor de zomervacantie dient men zich wel voor 1 Mei op te geven, maar voor de rest van het jaar, b.v. de Paaschvacantie, behoeft men het niet zoo lang van te voren te doen. I. AUTEURSRECHTEN. Voor het grootste gedeelte van de liederen uit onzen V.C .J.8.-bundel moeten uitvoering s-auteursrechten worden betaald, wanneer deze liederen dooreen koor worden gezongen op onze bijeenkomsten of op openbare avonden. Nu is het noodig, dat aan bepaalde formaliteiten wordt voldaan, daar anders de mogelijkheid bestaat, dat een afdeeling een boete door het Bureau van Muziekauteursrecht (Buma) wordt opgelegd. Wanneer dus ineen afdeeling een bijeenkomst plaats vindt, tijdens welke een koor optreedt, of gedichten en proza wordt voorgedragen, moet hiervan aan het Bondssecretariaat in Utrecht kennis worden gegeven, onder inzending i n tweevoud van de formulieren, welke op aanvrage te Utrecht verkrijgbaar zijn. Ook wanneer een openbare bijeenkomst, of een propaganda-avond wordt gehouden, moet op deze wijze gehandeld worden, eveneens, wanneer ineen programma solozang is opgenomen. Het spreekt vanzelf, dat een Afdeelingsbestuur moeilijk kan beoordeelen, van welke liederen of gedichten rechten moeten worden betaald, vandaar, dat wij er dus op moeten kunnen rekenen, dat iedereen de formulieren nauwkeurig invult en direct na afloop vaneen avond naar Utrecht opzendt. Voorkom vooral de mogelijkheid dat je boete, varieerende tusschen ƒ 5.— en ƒ 12.50 zou moeten betalen. Het is niet noodig, dat programma’s van avonden worden ingezonden, waarop alleen gemeenschappelijk gezongen wordt. 111. Maandkalender. Het onderstaande is bedoeld als een herinnering aan belangrijke data, enz. in ons bondsleven. hden raadplege dit aan het begin van elke maand. SEPTEMBER. Met 1 September begint het hondsjaar. Inde eerste helft van deze maand wordt de voorloopige agenda voor de Afgevaardigden Vergadering, die eind October wordt gehouden, aan de afdeelingen toegezonden. Binnen 10 dagen na ontvangst dezer agenda moeten de afdeelingsbesturen een huishoudelijke vergadering beleggen om deze te bespreken. De afdeelingen hebben het recht tot 4 weken voor de A.V. amendementen in te dienen. Het verdient aanbeveling om voornoemde huishoudelijke vergadering te doen samenvallen met de jaarvergadering der afdeeling. Met September n.l. begint ook voor de meeste afdeelingen een nieuw vereenigingsjaar, terwijl na de betrekkelijke rust der zomermaanden het winterwerk weer gaat beginnen. September is daarom de maand om met de leden alle plannen voor den komenden winter, welke door H.8., G.B. en Afdeelingsbestuur worden voorgesteld, te bespreken. Op deze vergadering behoort de bestuursverkiezing plaatste vinden en zouden ook d e leden van het Gewestelijk Bestuur kunnen worden gekozen. Op deze vergadering kan ook worden besproken of de afdeeling candidaten voor het H. B. wil stellen; dit kan geschieden tot 4 weken voor de A.V. Het is zeer gewenscht dat de Gewestelijke Besturen' in deze maand een vergadering met de voltallige Afdeelingsbesturen beleggen om met deze alle plannen te bespreken. Op deze vergadering kan dan ook worden besproken of het gewest een candidaat voor den Bondsraad wil stellen; ieder gewest heeft n.l. het recht 1 candidaat voor den Bondsraad te stellen; deze moet ten minste 4 weken voor de A.V. aan het Hoofdbestuur worden opgegeven. Deze vergadering behoort aan de jaarvergaderingen der afdeelingen vooraf te gaan. In deze of de volgende maand wordt inden regel de Leider s con fe rent ie (zie October) gehouden. De afdeelingssecretaris denke er aan de afgevaardigden der afdeeling tijdig op te geven. Deze moet er voor zorgen, dat op alle belangrijke bijeenkomsten alle V.C.J.C.-uitgaven verkrijgbaar zijn. De gewestelijke secretaris moet er voor zorgen, dat in deze maand de driemaandelijksche afdeelingsverslagen over de maanden Juni, Juli en Augustus binnenkomen en moet zelf voor het einde der maand hieruit het gewestelijk verslag opmaken en naar Utrecht zenden. Het is het beste om de voor het opmaken der afdeelingsverslagen bestaande formulieren begin September aan de afdeelingssecretarissen op te zenden met verzoek deze voor 20 September ingevuld in te leveren. Men wijze aankomende leiders inde afdeeling er op, dat het goed is, dat zij deze conferentie bezoeken. Wijs ook op het collectief abonnement (zie pag. 146). Men moet ook in deze maand de commissie voor den verkoop van bondsuitgaven aan het werk zetten. OCTOBER. Meestal op het laatste weekend van deze maand heeft de A. V. plaats. Twee weken voor de A.V. wordt de definitieve agenda aan de afdeelingen gezonden. Aan de A.V. vooraf gaat de Leidersconferentie, die in September of October wordt gehouden. Naar deze conferentie zenden de afdeelingen hun afgevaardigden; alle plannen, die aan de A.V. zullen worden voorgelegd, worden dan met de leiders inden Bond besproken. In deze maand wordt eveneens de Reisconferen'tie gehouden. De afdeelingssecretarissen moeten er aan denken, de afgevaardigden naar Leidersconferenties en A.V. tijdig (14 dagen te voren) op te geven. Het Afdelingsbestuur moet deze maand overleggen hoe de Bondsdag op 7 November zal worden herdacht. Afdeelingen, die met Kerstmis een Kerstspel willen spelen, moeten reeds vroegtijdig met de voorbereidingen daartoe beginnen. Wil men het spel ineen kerk spelen, pleeg dan dadelijk overleg met de kerkelijke gemeente. 31 October is het Hervormingsdag. Vergeet niet hierover inde afdeeling te spreken. De gewestelijke verslagen over Juni, Juli, Augustus, verschijnen deze maand in Groei. NOVEMBER. In deze maand komt de zakagenda uit. Zorg er voor, dat elk lid er een koopt en dat de leden agenda’s verkoopen. Onze zakagenda is eender beste propagandamiddelen. 7 November Bondsdag. ledere afdeeling (soms geschiedt het gewestelijk) behoort op den avond van 7 November bijeen te komen. In alle afdeelingen, ook in die afdeelingen, waardoor geen spel wordt opgevoerd, moet in deze maand reeds over de Kerstmisviering worden gesproken. Wordt er een spel opgevoerd, dan moeten nu de repetities in vollen gang zijn. Wanneer door de afdeeling een Sint-Nicolaas- of Kerstmis-u i t d e e 1 i n g wordt gehouden, moet deze thans worden voorbereid. In begin November (tot 14 dagen na de A. V.) hebben de Gewestelijke Besturen het recht kenbaar te maken door wien der Hoofdbestuursleden of andere in nauw contact met den Bond staande personen zij voeling met het H. B. willen houden. De afdeelingspenningmeesters moeten uiterlijk aan het eind van deze maand de helft der afdracht aan den bondspenningmeester opzenden. Aan het einde van de maand afrekening zenden van de in commissie verkochte uitgaven. DECEMBER. Op een avond, zoo dicht mogelijk voor Kerstmis, wordt een Kerstsamenkomst gehouden. Wannper een liturgie wordt gevolgd, tracht dan daarin zooveel mogelijk leden te betrekken en laat hen eenige weken tevoren reeds liederen enz. instudeeren. Het afdeelingsbestuur moet deze maand reeds aan de viering van den Jeugddag (laatsten Zondag in Januari) beginnen te denken, opdat daarover in het begin van het nieuwe jaar met de kerkelijke gemeenteoverleg kan worden gepleegd. De gewestelijke secretaris moet deze maand zorgen voor het driemaandelijksch verslag over 'September, October en November. Tegen half Dec. moet de ledenlijst met die van het gewest gecontroleerd worden. Het afd. secr. moet dus aan het gew. secr. uiterlijk 20 Dec. een volledige ledenlijst ter controle inzenden. Het afdeelingssecretariaat geeft aan den afdeelingspenningmeester het juiste ledenaantal per 1 Januari op. Deze kan dit getal t.z.t. bij ontvangst van definitieve afdrachtsopgave vergelijken met de opgave van den bondspenningmeester. Op den laatsten Zondag van deze maand is het Jeugdd a g. ledere V.C.J.B.' er gaat dien morgen in zijn eigen gemeente ter kerk. Het afdeelingsbestuur zet op de laatste bijeenkomst voor den Jeugddag de beteekenis van dien dag uiteen. Aan het eind van deze of in het begin der volgende maand heeft de Hi.B.-G.8., d.w.z. de vergadering van het Hoofdbestuur met de afgevaardigden der Gewestelijke Besturen, plaats. Tot 14 dagen voor deze vergadering kunnen de Gewestelijke Besturen onderwerpen opgeven, welke zij gaarne ter vergadering behandeld zouden zien. De G ewestelijke verslagen over September, October, November, verschijnen deze maand in Groei. Tijdig materiaal voor propaganda-avonden in Februari en Maart aanvragen. JANUARI. FEBRUARI. Deze en de vorige maand zijn op het platteland en de kleinere steden zeer geschikt voor een propagandaavond. In verband met den datum, waarop Paschen valt, kan het noodig zijn deze maand reeds over de Paaschviering te spreken. De Gewestelijke Besturen, die gewoon zijn een gewestelijke conferentie te organiseeren, beginnen in deze maand reeds met de voorbereiding hiervan. Aan het einde van de maand afrekening zenden van de uit commissie verkochte uitgaven. Aan het einde van deze maanden moet het gewestelijk bestuur zijn gedachten reeds over de Pinksterconfer en t ie laten gaan. In Maart moet de gewestelijke secretaris zorgen voor het driemaandelijksch verslag over December, Januari, Februari, in April komen deze gewestelijke verslagen in Groei. MAART, APRIL. Omstreeks Paschen wordt een Paaschbijeenkomst belegd. Na dë bevestiging der nieuwe lidmaten noodige men deze uit op een afdeelings-samenkomst. Op deze bijeenkomst moet iemand op de beteekenis van den Bond uiteenzetten. Het is gewenscht, dat eender bestuurs- of andere leden hen persoonlijk gaat bezoeken en hen Groei en propagandageschriften brengt. Indien er een gewestelijke conferentie wordt gehouden, bespreken de afdeelingen in hun samenkomsten de aldaar te behandelen onderwerpen. De afdeeling, die als gastvrouw optreedt, heeft het in deze weken druk met de materieele voorbereiding der conferentie. MEI, JUNI. In deze maanden vallende Pinksterconferenties. De Gewestelijke Besturen, in wier gewest één der PiCo’s wordt gehouden, moeten tijdig zorg dragen voor een terrein, tenten, enz. De sprekers voor deze conferenties worden in onderling overleg tusschen de gewesten, die tezamen een PiCo hebben, vroegtijdig door één der Gewestelijke Besturen uitgenoodigd. In Juni moet de gewestelijk secretaris zorgen voor het driemaandelijksch verslag over Maart, April, Mei. Einde Mei afrekening zenden van de uit commissie verkochte uitgaven. Tegen half Juni moet de ledenlijst met die van het gewest gecontroleerd worden. Het afdeelingssecretariaat moet dus aan het gewestelijk secretariaat uiterlijk 20 Juni een volledige ledenlijst ter controle inzenden. Het afdeelingssecretariaat geeft aan den afd. penningmeester het juiste ledenaantal per 1 Juli op; deze kan dit getal t.z.t. bij ontvangst van de definitieve afdrachtenopgave vergelijken met de opgave van den bondspenningmeester. Het gewestelijk secretariaat behoort de ingekomen ledenlijst uiterlijk 2 Juli aan het Centraal Secretariaat in te zenden. JULI, AUGUSTUS. In deze maanden komen alle afdeelingen minder, sommigen zelfs in het geheel niet bijeen. Het verdient aanbeveling in Juli en Augustus toch ten minste éénmaal gelegenheid tot samenkomen te geven, inde steden belegge men in deze maanden buitendagen. Wandelingen, roei- of fietstochten kunnen in deze maanden het best worden gehouden. De afdeelingen kunnen thans al voorstellen voor de A. V. aan het hoofdbestuur doen toekomen. Alle voorstellen, die tot 8 weken voor de A.V. zijn binnengekomen, worden op de voorloopige agenda geplaatst. In Augustus geeft het H. B. decandidaten voor de te vervullen plaatsen in het hoofdbestuur aan de Gewestelijke Besturen op. Deze kunnen gedurende 2 weken na de ontvangst hiervan hun meening aan het H.B. mededeelen. In Juli komen de gewestelijke verslagen over Maart, April, Mei in Groei. 20 Augustus: Nu is het tijd om een collectief abonnement op de V.C.J.C. te nemen (zie pag. 146) en de aandacht daarop te vestigen. AFKORTINGEN. C.C. Centrale Commissie voor het Vrijzinnig Protestantisme. C.S. Centraal Secretariaat. V.P.R.O. Vrijzinnig Protestantsche Radio Omroep. V.C.J.C. Vrijzinnig Christelijke Jeugd Centrale. V.C.S.B. Vrijzinnig Christelijke Studenten Bond. V. Vrijzinnig Christelijke Jongeren Bond. R.K. Rijzende Kerk. C. Centrale Raad voor het Vrijz. Chr. Jeugdwerk. L.LB, Leiden Internationaal Bureau. 0.L.0. Oud-leden organisatie (van den V.C.5.8.). W. Werkverband van oud-leden (van den V.C.J.8.). F.C. Finantieele Commissie. F. Finantieele Propaganda Commissie. I.V.V.C. Internationaal Verbond voor Vrijz. Christendom en Geloofsvrijheid. A.V. Afgevaardigden-Vergadering. H.B. Hoofdbestuur. D. Dagelijksch Bestuur. G. Gewestelijk Bestuur. H. Vergadering van het Hoofdbestuur met de afgevaardigden der Gewestelijke Besturen. HX. Hoofdleider. K.C. Kampcommandant. K.A. Kampadministrateur. PiCo. Pinksterconferentie. ZoCo. Zomerconferentie. Blz. Voorwoord 1 Hoofdstuk I. Vr ij zinnig Protestantisme in Verleden en Heden C. B. Burger. A. Inleiding (wat is vrijzinnigheid) 3 B. Voorgeschiedenis van het Vrijzinnig Protestantisme ... 6 C. Het oudste Vrijzinnig Protestantisme 10 D. De moderne richting in Nederland 17 E. Het beginsel van het Vrijzinnig Protestantisme 21 F. De organisatie van het Vrijzinnig Protestantisme .... 32 G. Het Centraal Secretariaat van het Vrijzinnig Protestantisme. 35 Hoofdstuk 11. DeV.C,J.B,en z ij na c h tergrond. I. De Vrijz. Chr. Jeugdbeweging en haar organisatie 37 P. J. van Leeuwen. A. De Jeugdbeweging 37 B. De V.C.S.B. en de samenwerking S.B.—J.B. ..... 39 C. De Rijzende Kerk 42 D. De Centrale Raad voor Vrijzinnig Christelijk Jeugdwerk . . 43 E. De V.C.J.C 44 11. De Vrijz. Chr. Jeugd Centrale. J. A. de Koning. A. Ontstaan en groei 45 B. De taak van de V.C.J.C 46 1. Het Vrijz. Prot. en de geest der Jeugdbeweging .... 47 2. Het doordringen van alle bevolk’ngslagen ...... 47 3. Humanistisch Christelijke beïnvloeding der samenleving . 48 4. Een programma 49 C. De organisatie van de V.C.J.C 50 P. N. van Aken. 1. Organisatorisch 50 2. Organisatorisch-zakelijk 51 INHOUD. Blz. 111. De Vrijz. Chr. Jongeren Bond 53 ƒ. Zuurdeeg Jr. A. Historisch overzicht 53 1. De eerste vijf jaren 54 2. .De tweede vijf jaren . 55 B. De toekomst 58 C. Vragen van leiding 59 1. Werkverbanden 60 2. Schema’s voor afdeelingsbijeenkomsten 61 3. Persoonlijk geloofsleven 62 4. Maatschappelijke vraagstukken 63 5. Eigen stijl 64 IV. De Organisatie van den V.C.J.B. 65 P. N. van Aken. 1. Samenstelling §g 2. Werkwijze 65 3. Algemeene Vergadering 65 4. Leidersconferentie 65 5. H.8.-G.8.-vergadering 66 6. Centraal Secretariaat 66 7. Fiscaat 66 8. Afdrachten-Commissie g 6 9. Finantieele-Commissie 66 10. Kas-Commissie 67 11. Hoofdbestuur 67 12. Dagelijksch Bestuur 67 13. Bondsraad 67 14. Algemeen Secretariaat 67 15. „Groei” 68 16. Gewestelijke organisatie 68 Hoofdstuk 111. Gewest en Afdeeling. I. De leiding vaneen gewest 69 J. Zeelenberg. A. Algemeene opmerkingen 69 B. Samenwerking tusschen G.B. en H.B. . . 70 C. Het G.B. en de afdeelingen 73 1. Steun bij het leiden van afdeelingen : 73 2. Gewestelijke samenkomsten 73 11. De taak der Gewestelijke Bestuursleden 76 J. H. Bosch. A. De positie van het G.8.-lid ... 76 B. Contact met afdeelingsbestuur en G.B 77 111. De leiding vaneen afdeeling 77 A. }. Barto. A. Algemeene opmerkingen .... 77 B. De taak van het Afdeelingsbestuur 78 C. Inleidingen (zie ook IV—A 4) 81 P. H. Kapteyn N. H. Afman e.a. A. Algemeene opmerkingen 82 1. Gewone afdeelingsvergaderingen 82 2. Buitengewone afdeelingsvergaderingen 86 3. Openbare bijeenkomsten ... 87 4. Wenken voor het samenstellen vaneen inleiding ... 87 B. Programma's voor afdeelingsbijeenkomsten . 88 1. Eerste vergadering in het nieuwe Bondsjaar 88 2. Tweede vergadering in het nieuwe jaar 89 3. Hervormingsdag 90 4. Bondsdagviering . . – 90 5. Propaganda-feestavond 92 6. Kerstmis 92 7. Jeugddag 93 8. Paschen 94 9. Na Paschen 94 V. De taak van Afdeelingsbestuursleden 95 J. H. Bosch e.a. A. Voorzitter 95 B. Secretaris 97 C. Penningmeester 100 Hoofdstuk IV. Club- en Zondagsschoolwerk I. Clubwerk 105 C. B. Burger. A. Het doel van het clubwerk 105 B. De leiding van het clubwerk . . 109 C. De methode van het clubwerk 111 1. Hoe zullen we het werk aanpakken . .111 2. Wat zullen we met de jeugd doen? (handenarbeid; geestelijk werk; spelen) • • • 115 3. Bijzondere gelegenheden (Feesten en uitvoeringen; tentoonstellingen en bazars; tochten, reizen en kampen; sociaal werk) 119 D. Praktische gegevens 125 1. Literatuur 125 a. Psychologie en paedagogie 125 b. Jeugd- en clubwerk • • • 125 c. Lectuur, ook om voor te lezen 125 d. Kerstverhalen 127 e. Zang 127 f. Bewegingsspelen binnen en buiten 128 g. Kamptechniek 128 2. Andere gegevens 'l2B a. Groothandel in clubmaterialen . 128 b. Onderwerpen voor kleine tentoonstellingen .... 129 Blz. IV. Afdeelingsleven 82 11. De organisatie der Jeugdgemeenschappen inde grootere plaatsen J29 C. B. Burger en J. A. de Koning. A. Algemeene opmerkingen J29 B. De organisatie 13Q C. Werkwijze eener Jeugdgemeenschap J34 111. Zondagsschoolwerk J4O R. Oostra. A. Vereenigingen . 140 B. Westhill-methode ]4g C. Plaatjes en vertelstof J4Q D. Cursussen _ j4j Hoofdstuk V. Inlichtingen I. Literatuur 143 a. Jeugdbeweging 143 b. Geestelijke ontwikkeling j43 c. Wijdingslectuur 143 d. Over boeken 143 e. Voordragen 544 f. Spreekkoren 144 g. Volksdansen 144 h. Tooneel en leek.enspel 144 i. Natuur en volksleven 144 11. Diversen 140 A. Organen (collectief abonnement) j4O B. Uitgaven C. Colportage D. Film en lichtbeelden 1 E. Bondshuizen F. Gebouwen en terreinen voor conferenties en kampen • • • 152 G. Jeugdherbergen H. Tentenhuur 154 I. Auteursrechten , lbo 111. Maandkalender 156 IV. Afkortingen JOO Inhoud Wijzigingen en Aanvullingen 171 WIJZIGINGEN EN AANVULLINGEN WIJZIGINGEN EN AANVULLINGEN WIJZIGINGEN EN AANVULLINGEN WIJZIGINGEN EN AANVULLINGEN WIJZIGINGEN EN AANVULLINGEN